cr B' a> 3. tf o a>' 3 3 cr 2. n pf F* Bibliotheek Universiteit van Amsterdarr 01 2813 4764        REINIER VRYAARTS OPENHARTIGE BRIEVEN. EERSTE DEEL, Bevattende de drie Eerfte Stukken.   REINIER VRYAARTS OPENHARTIGE BRIEVEN, Om te dienen tot opheldering en regte kennis van de VADERLANDSCHE HISTORIE; En teffens ter aanwyzinge van de waare en wezendlyke oorzaaken van 'sLands vervallen en kwynenden ftaat, mitsgaders van de middelen om tot beteren toeftand te komen. Retrahe res ad primam earum injlitutionem ; £f circumfpicias in quibus quibus modis degeneraveriiu. Breng de dingen tot haare eerste inftelling en opkomst-, en ga dan na, waar in en waar door zy tot verval zyn geraakt. Baco de Verülam , Serm. ad Fid. Te bekomen; Te Deventer by Karfenberg ,tc zwolle by Clement, en by de meeste Boekverkoopers in de Verinnigde Nederlanden, Dtprysis fx-2- o   **** BERICHT VAN DEN UITGEVER. !Zie hier, Lezer a eenige Brieven^ welke ik oordeel dat met nut en vermaak geleefèn kunnen worden. Zy zyn op eenen luchtigen en openhartigen trant gefchreeven, en loopen grootendeels over onze tegenwoordigen Vaderlandfchen toeftand: doch zy zyn niet gefchoeid op den leest der boekjes 3 welken thans zoo meenigvuldig in 't licht komen ; en verfchillen van dezelven in toon hemelsbreedte. Zy heb* 2 ben  ben daar by dit boven de anderen vooruit, dat zy een riierklyk licht over de Vaderkndfcbe Historie fpreiden, en veele zaaken behelfèn, welken overal niet te vinden zyn, en echter, in deeZe tyden, wel geweeten mogen worden. Dit heeft my bewogen, omze met den druk gemeen te maaken. Vaar wek I OPEN-  OPENHARTIGE BRIEVEN OVER Vaderlandschë zaaken. EERSTE BRIEF. Wel Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! TTet is zoo: wanneer we in 't algemeen onze x- J- plichten, die we den Vaderlande verfchuldigd zyn, befchouwen, is elk gehouden om zoo veel tot deszelfs welvaart toe te brengen als zyne vermogens het hem toelaaten ; en men kan daar uit ook afleiden, gelyk gy het doet, dat iemand, die in ftaat is zynen Landtgenooten met de pen te dienen, zich dit niet onttrekken moet, vooral in' tydsomftandigheeden, daar zyn fchryven, zoo gy het heet, misfehien van merklyken dienst zoude zyn, al was het alleen met eenige vooroordeelen en verkeerde bevattingen tegen te gaan of weg' te neemen. Dit alles is zoo, zeg ik, in 't algemeen befchouwd. Maar, by my , zyn alle plichten wederkeerig. Zou Eelhart, om dat hy meer liéfhebbery tot letteroeffeningen gehad heeft dan' töt jaagen, visfehen, ryen, rosfen, billard-fpeelén, kolven , en al wat verder de voorwerpen uitleveren, aan welken de jüngèïingfchap zich veel-  tyds overgeeft, zou Eelhart om die reden thans meer verplicht zyn dan anderen, om , buiten zyri beroep hec een of't ander voor 't algemeen welzyn te «doen. Ik kan het, myn Vriend niet zien. Daar by, gy weet, zoo wel als ik, dat men altyd zulke zaaken moet vermyden, daar men voor zich zeiven geen hut, en daar men boven dien weinig danks en veel ondanks van te verwagten heeft: onze Landaart fchynt daar omtrent al vry zonderling te zyn. Hy wil niet, datge iet doet uit loutere zucht en yver voor 't algemeen: zynen Godsdier.st en zyn beroep te betrachten is alles wat van hem vereischt word. Daar moet hy zich by houden , daar moet hy niet buiten gaan. Doet hy het: 't word euvel opgevat. Meent hy iets dienftigs voor 't gemeen te konnen fchryven , en in 't licht te geeven, wat is 'er het gevolg van, zo hy 'er toe overgaat? zelden iets goeds, dikwyls iets kwaads. Het is niet kwaad gefcbreven: 't leest goed: maar wat had hy 'er zich mede te bemoeien: wie heeft het hem gevergd? is de taal wanneer het in de fmaak valt: Valt het wac tegen: dan is het: de man wil meer dan een ander weeten, hy is onvoorzigtig , onbedagt. Was hy maar thuis gelieven. Wit baat- al dat fcbryven over en weder ? En wat dies meerder gezegd word om den Schryver voor zyn yver te loonen. VVy leeven , myn Vriend , in geen burgerftaat, daar elk burger zyne ftem in eene volks vergadering kan Jaaten hooren. VVy worden ook niet geroepen om onze gedachten te zeggen. Onze Lands Regering is zodanig gefield, dat wy 'er flechts een JydeJyk be- ftaaa  ® ilaan hebben. Wy zien ons voeren, gelyk reizi» gers die op een wagen zitten, of in een fchip zyn, zonder iet wegens het hard of zagt ryden, het gebruik van rytuig en paarden, het ophaalen van zeilen, het ftilleggen, en wat al verder tot heE beleid van Schipper en Voerman behoord, te zeggen te hebben. Des niet te min ben ik het met u eens, dat iemand, die vermeent het publyk door zyne fchriften te konnen van dienst zyn, niet onbevoegd zoude weezen van zyne gedachte te zeggen; even zoo min als een Reiziger, die, ziende of meenende te zien, dat het fchip eenig ongemak ffond te krygen, onbevoegd zoude zyn, om Schipper of Stuurman te waarfchouwen. Ik meen dat dit recht e/eri zoo min aan eenenBurger als aan eenen Reiziger beno* men of betwist kan worden: hy doet eene daad, die geheel onfchuldig is, om dat zy allenthalve ten voordeele en niet ten nadeele kan gedyën. Het. aanwyzen van gevaar wierd zelfs nimmer een kind kwaalyk genomen, en het hooren van raad en waarfchouwing enkelyk verfmaad door zulken, die geen. oordeel genoeg bezitten om 'er de waarde van te fchatten.Men heeft (zeg ik) recht om in eenBurgerftaatzyne gedachte bygefchrifte bekend te maaken, als men oordeelt, dat de zei ven van merkelyken dienst zouden konnen zyn ; maar dit recht zoude ik niet gaarne in eenevolflagen verpligting veranderen» Gyzegt, en 't heeft fchyn, dat indien iemand, op een fchip zynde , zag , dat het fchip gevaar Soude loopen zoo hy den Schipper niet .waarA 2 fdioiïw*  fchouwde, hy in zodaanig geval, gehouden en verplicht zoude weezen de waarfchouwing te doen. ■— Goed. Maar by aldien hy voorzag, dat de Schipper hem tot vergelding van zyne waarfchouwing buiten boord zoude werpen, wat dan? dunkt u dat hy 'er echter toe verpligt zoude zyn ? Zoo 'er in 't fchip mede - Reizigers waren die 'er anders over dagten , en die eer kwaalyk zouden nemen, dat de man den Schipper of het Bootsvolk toefprak, zulken nog onder de Reisgenooten, die den man zynen reis met veel leed en verdriet zouden doen doorbrengen, indien hy zich met de zekerheid of 't gevaar van 't fchip bemoeide , ja, fomtyds tot daadlykheeden overgaan , indien hy niet met hun zorgeloos in 't vaartuig bleef zitten, en zich verlustigen; wat dunkt U, myn Vriend, zou de verpligting niet verdwynen ? Zoude men hem niet te regt met onvoorzigdgheid befchuldigen, indien hy te ontydig zynen yver en welmeenendheid had doen blyken ? Wy weten , dat de toegeventheid vriendfchap baart , en de waarheid vyanden wekt : die les hebben we in onze jeugd gehoord; maar de ondervinding heeft ze ons nog beter geleerd. Wat wilt gy dan-, myn Vriend, dat ik, die redelyk gewend ben om wit, wit; en zwart, zwart te noemen ; Qui nomme un cbat un cbat & Rollet un Fripon, sny zal gaan blootftellen , om my vyanden en vervol-  # volgers te maken ? En waarom ? om 'c algemeene nut? Zou het,ongeveinst gefproken, geen dolheit zyn ? Wat zal ik 'er mede uitrechten ? Wat zal 't uit- leveren ? Verkeerde bevattingen en begrippen over verfcheide zaaken wegneemen , en hier door te wege brengen , dat de Gemeente kundigheid kryge van haar wezentlyk belang, het welk in zyne gevolgen niet als zeer nuttig voor allen kan zyn? De kundigheeden, zegcge, brengen heilzame overweegingen en gedachten voort; heilzame overvveegingen en gedachten zyn voorloopers van heilzame befiuiten,en die wederom van heilzaame daaden; zoo dat, naar uw begrip, het ten uiterfte dienftig en nuttig is, dat 'er geyverd word om goede gedachten en begrippen op te wekken, het welk niet beter kan gefchieden dan wanneer zulken, die wectenfchappen bezitten , en vermogens hebben om hunne gedachten op 't papier te brengen, zig tot dit laatfte verledigen. lk zou het met u eens konnen zyn; maar gy kend den regel, dat mes onwilligen geen weldaaden moet opdringen. Zoudtgemy wel durven verzekeren, dat 'erzyn, die na het een of het ander van 't geen gy my vergt, verlangen ? Wie is 'er tog tegenwoordig, myn Vriend, die met een ander oogmerk leest, dan om zig blootlyk te vermaaken ? Leest men nu om kundigheeden te verkrygen of die te vermeerderen? — Weinig. — Doorblader onze gefchiedboeken; gy zult 'er geen tydftip in vinden-, in A 3 welfe  welk onze gewesten zoo zwak en magteloos zyn geweest als nu. En waar houd men zich mede bezig ? met beuzelwerk. Het is met ons ten naasten by even zoo gelegen als met de Athenienfers, die zich verlustigden met toneel-fpeelen, terwyl hunne legers Verflaagen wierden. Het zy verre, myn Vriend, dat ik deze toepasfing algemeen zoude willen maaken. Daar is, zoo 't my voorkomt, zorg, beleid , yver en waakzaamheid genoeg by die geenen, welken het roer van Staat in handen hebben; maar wat kan dit alles baaten als- het gros der Natie tot vadfigheid en onverfchilligheid overflaat ? als men zyn vernuft aan ydelheeden befteed ? en als men zich meer gelegen laat zyn aan een fraai optooifel van 't hoofd, en daar meer tyd toe geeft, dan aan 't befchaven van 't verftand; en 't bevlytigen van een nuttig beroep ? Wat zoude dan tog myn fchry. ven baaten, gefield al eens dat myne vermogens en kundigheden my eenige bekwaamheid gaven om iets nuttigs aan den dag te brengen ? Want voor die geenen , welken men uit den grooten hoop moet afzonderen, en daar zyn 'er zekerlyk die uitmuntende verdienften hebben , en rype kundigheeden bezitten; voor zulken, zeg ik , behoeve ik geen pen op te vatten, maar veel eer neer te leggen Het zoude dan maar zyn voor minder kundigen, en minder bedreevenen dat ik het doen ioude. En wat daar van te verwagten ? ' Weet ge niet; myn Vriend, hebt ge niet gezien  «M 7 ><& sren, en ziet ge niet dagelycks, dat alle de gefchriften en boekjes , welke in 't licht gebragt worden, niet beoordeeld worden op hunne eigentlyke waarde, maar flechts op de meer of mindere overeenftemming, welke de Lezer 'er tusfchen zyne gevoelens en die van den Schryver in vind ? of naar den gunst of afgunst die men den Schryver of vermoeden Schryver, zoo hy onbekend is, toedraagt ? Ik heb 'er gelezen, '«Se een en andermaal gedrukt zyn , en van welken met den uiterften op hef is gefprooken, welken men ten tyden van Vondel, Hoofdt, Hugo de Groot, nauwelyksch zoude ingezien hebben. Eeven was de Vader van onzen tegenwoordigen Stadhouder aan 't Hoogst Bewind gekomen, of gy zaagt een Hijloire du Stadhouderat uitkomen, dat in 't Hollandsen vertaald, door elk met graagte, zoo in 'tFransch als in 't Hollandsch, gelezen wierd, offchoon het zonder eenige kunde van onze hiftorien en 's Lands gefteltenjs gefchreven was, en 'er verders ook niets goeds in was, dan deftyl alleen. Hoe worden, om 'er flechts maar een uit de hedendaagfche te noemen , hoe worden de Lettres Hollandoifes, een boek dat den tyd niet waardig is welke tot het doorloopen van eenige bladzyden vereischt word, en alleen gerugt verwekt om den fchamperen en lafterende inhoud, niet getrokken? Even zoo als gy uit het misiyke gewaad van onze jongelingfchap, aan welken in vroeger dagen de Koordedanfers en Toneelfpringers te. A 4 ken;  Jrenrien waren, de verfcheyde fmaak van onze Hollanders kond afnemen ; zoo ftreckt ook die overheerfchende trek tot het lezen van alle die losfe fchriften ten bewyze , hoe laag onze natie ten aanzien van nodige kundigheeden is gevallen. Want wat geeft het voor 't geheel, dat 'er eenige weinige uitmuntende geeften en verftanden den ouden Hollandfchen naam en roem nog wat ftaande houden , als de memigte 'er niet door aangeprikkeld en geleid word ? Het gaat met de kundigheden in 't algemeen, als met den Godsdienst; en met den invloed der fchriften als met de preeken der Godgeleerden. Een Voetiaan gaat by een Voetiaan , een Ernftige by een Ernftigen, en zoo vervolgens. Een yveraar gaat ter preeke daar, en niet elders dan daar overeenkomftig met zyn gevoelen gepreekt word. Voorts word de preek beoordeeld naar de Gaven welke de Preeker voor den ftoel heeft, weinig of niet op het geen zyn preek inhoud; en eindelyk gelaakt of gepreezen, naar maate dat hy begunftigd en aangepreezen Word. Dus gaat het ook, myn Vriend, met alle de Boeken, die wegens zaaken, betrekkelyk tot de gefchiedenisïen,debelangens, en tegenwoordigenftaatvan ons Land uitkomen; daar het meefte nut uit te haaien is, daar de meefte kundigheid in doordraait, worden niet gelezen; men heeft 'er geen fmaak in; zy zyn te droog; men vind 'er niets nieuws in: anderen verwerpt men, om dat zy niet vallen in een aan-  genomen begrip. Sommigen juicht men toe juist om een tegengeftelde reeden: men laakt, om dat men hoort laaken: men pryst, om dat men hoort pryzen: kortom, naar dat de ftroom op welken men Zig bevind, vliet word men linksch of rechts, gevoerd: en die ftroom is zoo fterk, dat het al wat zoude in hebben om 'er tegen op te willen roeien. Gefteld dan myn Vriend , dat ik iet door myn fchryven konde toebrengen, om eenige verkeerde begrippen, welken fommige Luiden onzen Landsgenoten trachten in te boezemen , en die ftandgrypende even zulke kwaade uitwerkfels konnen hebben, als verkeerde hulpmiddelen aan eenen zieken toegediend, en die in ftede van hem te helpen, hem ten grave doen daalen, uit te roeien, wie zal myleezen? of leezende, my niet beoordeelen fur Fetiquette du fak, gelyk de Franfchen zeggen; dat is op zyne byzondere geneigtheeden , begrippén, gevoelens, en op den hoek uit het welk hy meent dat de zaak voortgebragt word, ofwel ook op den man van wien hy denkt dat zy komt. Daar heersc'it tegenwoordig by fommigen, zulk ecne doldriftigheid tegen de.Engelfchen, men ffookt en blaast, door het uitgeven van boekjes, blaadjes, en prentjes, het vuur tegen die natie zoo geweldig aan, dat men zich geen tyd gunt om met bedaartheid eens om te zien, of de vonken niet over onzen eige grond vliegen, en of ons eige goed, ons huis en huisraad, niet aan brand ftaat te raaken, A 5 en  «8K i® en verdelgd te worden ; of wy zeiven geen gevaar loopen om door den brand te vergaan ? Dagelyks komen 'er nieuwe ftukjes uit, alle ftrekkende om ons ta herinneren, hoe Engeland ons altyd benadeeld heeft; welke verongelykingen dat Ryck ons heeft aangedaan; wat wy al van dat Volk in onze Vaart en Koophandel geleden hebben : waarom? om ons den oorlog met Engeland als eeneheuglyke en gewenschte zaak te doen aanzien. Al dat goedje, 't is waar, is meest vodden; maar gy vind 'er tog een enkeld boekje onder, dat men van de gemeene hoop moet afzonderen, zoo uit hoofde van de meerdere kundigheid welke men 'er in vind, als wegens het verftand waar mede het opgefteld is. Konden wy, myn Vriend, met het optellen van alle de beledigingen, en het uitvaren tegen de Engelfchen onze aangehouden en gecon7 fisqueerde Schepen te rug krygen, of wel eenige vergoeding van fchade, of flechts iets winnen; konden wy met alle die klagten even zoo fchielyk hondert Oorlogfchepen in zee brengen, als hondert gemoederen verder verbitteren; waren alle de ftreken van de pen zoo vele weltreffende kanon, fchooten, ik zoude, ik beloof het U, ftrax mede doen: gyzoudmy zoo lang niet behoeven op te wekken, om in dat ftrydperk myne vermogens te beproeven, en te zien of ik in bitfe en wrevelige taal alle anderen de kroon niet zoude konnen affteeken : maar, daar alle die fchriften niets tot onze hulp, en tot onze redding toebrengen; daar zy even  even zoo magteloos zyn, als het gewoel van een kind/dat aan den borst ligt, vinde ik by al dat raazen minder baat dan nadeel. In de befchouwing der zaaken moet men ze (zoo 't my voorkomt) neemen zoo als zy zyn, en niet zoo als men die gaarne had , of zoo als die , naar de gronden van de zedeleer, moeiten zyn. Dit is goed, by voorbeeld, in het aanleggen van eene opvoeding of van eenige ftichting. Men overweegt wat het betamelykfte, het gevoegelykfte en het gefchikfte is om het verlangde oogmerk te bereiken; maar is men in een opvoeding kwaalyk geflaagt, en moet 'er voorziening gedaan worden tegen het gedrag van een Jongeling, dan heeft het geen pas meer, öm alles op te haaien wat hy gedurende zyne leerjaren gedaan heeft: de zaak is dan alleen door wat middel hy te behouden is voor een geheel bederf. Gy kent den fabel van den Schoolmeefter, die in plaats van den fchoolknaap, welken in het water gevallen was, de hand toetereiken en te redden, hem, in 't water liggende, een lange preek over zyne dartelheid en onvoorzichtigheid deed. Zoo wy van vroeger tyden af zoo veel geleden hebben van de Engelfchen, als men het voorgeeft; zoo de vrieridfchap van die natie ons niets waardig is; zoo wy beftendig hunne vyandelykheeden te dugten hebben, kan, myns bedunkens, dit alles Wel een reden zyn voor het toekomende, om zoo veel mogelyk voorzorgen daartegen te gebruyken5 maar niet, om, als wy bui-  kuiten ftaat zyn om wraak te oeffenen, en ons recht te doen gelden, den Snoefhaan te fpeelen, en ons daar door bloot te Hellen van nog meerder van zyne vyandelyke hartstochten te lyden. Wie zal tog, myn Vriend, onvoorzichtig genoeg zyn om een onwilligen en brutaalen fchuldenaar op een afgelegen weg onvriendelyk tot betaaling van de fchuld te maanen, als hy den man frisch en gezond met een goeden ftok in de hand ziet, en zelve uit hoofde van ongemakken en verfcheide gebreken zeer zwak op zyn beenen ftaat ? Niemant zoude het hem zekerlyk aanraaden; en ieder zoude hem voor krankzinnig houden, indien hy dwaas genoeg was, om het te doen. Staan wy, voor den vuist gefprooken, thans niet in dit geval met de Engelfchen. Wy hebben recht, zeggen we, om vry te vaaren met Scheeps-materialen. Daar in verhinderen de Engelfchen ons niet alleen ; maar zy ftooren onze geheele vaart; en enkelyk om onze Koophandel te bederven. Wy klagen: en krygen geen gehoor; 't is zoo. — Maar wat is het gevolg van deeze overweeging ? Zal men daar uit halen : derhalven moeten wy ons recht met geweld handhaaven? Goed—als ge ftyf op uw beenen ftond; en geweld met geweld kond keeren: uw recht door de wapenen doen gelden. Maar zoo ge u in dien ftaat niet vind, zoude het dan geen dwaasheid zyn, om U ontydig aan meerder verlies bloot te ftel. len ? Men moet geen goed geld nae kwaad geld goojen; is een gemeene hollandfche les, Wa# het te raaden onzen gantfchen handel te waagèri om een gedeelte van dien te behouden, daarwé geheel buiten ftaat zyn om het een of het ander te beveiligen en ze te befchermen ? Ik weet wel, myn Vriend ! dat men zich verbeeld heeft, dat de tegenwoordige omftandigheeden zoo gunftig waren , dat men zelfs zonder macht, de Engelfchen tot reeden zoude kunnen brengen , enkelyk, uit vrees dat zy ons onder hunne vyanden zouden krygen: noch heeft men zich verbeeld, dat de Engelfchen niet zouden durven. Men heeft dit de Amfterdamfche gemeente diets gemaakt, en de Amfterdamfche gemeente heeft het gelooft. Op die inbeelding hebben fommigen gemeend, dat het veilig gewaagd konde worden; en men fchynt weinig gedagt te hebben op de gevolgen, indien het eens anders kwame uittevallen. Egter is het tegendeel gebeurtr En in onze weerloosheid, vinden we ons onverhoeds aangevallen door eenen Vyand, die ons tegelyk de middelen affnyd, om ons in ftaat van tegenweer teftellen, Geloovenwefommige Schryvers, dan hebbenwe noch Volk noch Schepen, nog amunitie, noch geld. De finantien der Admiraliteiten zyn buiten ftaat om de onkosten van een equipage goed te maaken; en terwyl 'er geen Koopvaarder uit onze Havens gaat of daar inkomt, komt 'er ook niets in de kas der Admiraliteiten. Als dit zo© is, hoe heeft men den ftap durven waagen ? Ter*  Terwyl men vast in de verlegenheid zit, gaat men nu, gelyk het doorgaans gefchied, aan 't opzoeken van de redenen en de oorzaaken van die verlegenheid. En, gelyk die geenen, die den meeften fchuld tot eene zaak hebben , gemeenlyk de yverigfte en werkzaamfte zyn om zig te verontfehuldigen , en het ongelyk tot lasten van eenen ander over te brengen, zoo zienwe ook tegenwoordig meenigvuldige fchriften uitkoomen, in welken diergeJyke poogingen al vry fterk doorfteeken. Zelfs gaat men zoo verre, dat men onzen Prins verdagt zoekt te maaken van het met de Engelfchen te houden ; en de goede gemeente in te boezemen, dat al wat Engeland doet beraamd en opgeftookt werk is tusfchen den Prins en het Engelfche Minifterie. Zoodanige listen, door zulken in 't werk gefteld, die beimelyk naar een Oorlog met Engeland, dat is naar een ondergang van onze Republieck, verlangen, openbaaren zig al vry fterk, en toonen ons de welbron waar uit alles voortvloeit maar al te klaar. Want, genoomen eens dat, de Engelfchen ons duizendmaal meer kwaads gedaan hadden, als het opgegeeven word, en datwe van onze zyde hen nooit anders dan als geliefde Broeders behandeld hadden; verandert 'er de natuur van de zaak door? en blyft een oorlog met die Natie, niet altyd even verderflyk voor ons Vaderland? Waarom voeren wy geen oorlog tegen die van Marocco , tegen die van Algiers, en andere roofnesten? immers flechts alleen, om' datwe 'er meer  by zoude verliezen dan winnen. Waarom dett zelfden weg niet gevolgd in de tegenwoordige omftandigheeden ? Wy willen, zegt men, geen flaaven van de Engelfchen worden noch weezen. — Men heeft gelyk —Ik zou het niet gaarne noch van de Engelfchen noch van de Franfchen, noch van eenige andere Potentaat weezen, maar ondertusfchen, als men op zyn eige beveiliging en befcherming niet bedagt is geweest, dan word men flaaf van den eerften die ons tot flaaf wil maaken. Rechtuit gefprooken, wy zyn niet onafhangelyk. Onze Republieck is afhangelyk, gelyk het alle magtelooze Staaten zyn. De Memorien door de Engelfche en Franfche Gezanten aan den Staat in deeze laafte tyden overgeleverd, bewyzen het niet alleen; maar de aanfpraaken van de Engelfche en Franfche Gezanten den Staaten in voorige tyden gedaan , inzonderheit die van Milord Stairs en den Marquisde Fenelon,konnen ten blyke dienen,op welken hoogen toon die Kroonen het tegen ons gevoerd hebben. Wat doen wy! wy hooren het aan, en lyden het. Waarom ? om dat wy magteloos zyn. Deeze magteloosheid, welke nu ten fterkfte befpeurd word, daar wy, gedwongen om krachten te oeffenen , thans voelen dat ons die ontbreeken, word nu het voornaamfte onderwerp der gefprekken, en der fchriften: en die is zekerlyk wel befchouwenswaardig. Maar, myn Vriend, hoe zeer ik wel wil erkennen, dat men eene kwaal ter dege moet  moét onderzoeken, zal men konnen oordeelen van de beste middelen die 'er tegen konnen gebruikt worden, geloof ik niet te min , dat de gevoelens daar omtrent zoo verfchillende zullen zyn, dat 'er vooreerst weinig verandering te verwagten is. De gemoederen fcbynen weinig gefchikt om elkanderente hooren; en zie daar myn Vriend! al wederom eene reeden om u te overtuigen, dat ik beter zal doen te zwygen dan te fchryven: ten minfte, als ik U fchryf, laat het dan voor U zyn, en blyven. Ik verlustig my dikwils met myne vliegende gedachten op 't papier te brengen; maar zy zyn niet gefchikt voor den druk: daar behoort wat meer toe. Wy moeten dan, volgens de les van Horatiüs, ons werk ter dege kauwen en herkauwen. En daarom nog eens! ik fchryf niet voor de pers. Gy kent mooglyk de Poefies van du Cerceau, en het dichtftukje van welk de flotrégel is, Monfieur Etienne eb! ne nCimprimez pas! Ik zeg oók, Monfieur Etienne eb ! ne nCimprimez pas! En hier mede zal ik deezen eindigen, daar ik' fteeds blyve &c. ÜE. BW. Dienaar, Den 2den February ■781. Reinier Vryaart. TWEEDE'  TWEEDE BRIEF. Wel Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde vriend! Onder de redenen, myn Vriend, welken ik n voordraag, waarom ik meende, dat myn gefchryf van kittelen dienst zoude zyn., ftelde ik mede, dat elk te veel bezet is met zyn eigen gevoelen , en niet genegen is, om daar van af te flappen , ja zelfs ongenegen, om 'er iet tegen te hooren zeggen: ik kan 'er byvoegen, en gy bevind het zoo wel als ik, dat de zaaken, in het geen ons de drukpers oplevert, zodanig voorgedragen worden als het doorgaande géfchied door Advocaaten, welke de zaak van hunnen Meefter fleehts vertoonen van dien kant, van welken zy meenen, dat die het gunftigfte voor hunnen Meefter befchouwd zal worden 5 aan hunne parthy overlatende, om die wederom, naar haar fmaak, onder eene andere gedaante, voor te ftellen. Maar hoezeer dit toe te geeven is in menfchen , welke daadlyk als voorfpraaken van een zeeker begrip opdagen., en, als 't ware, tegen een ander, die het tegendeel tot zyn laste neemt, in een ftrydperk treden, zoo v'inde ik het niet welgeplaatst in Schryvers,, B dié  die uiterlyk opkomen voor bloote onderzoek kers, en voorfteliers van waarheid: noch ook in zulken, die het arapt van onderwyzers in het Vaderlandsch welweezen aanvaarden, en zich uitgeven voor leeraars van de oorzaaken der onheilen van ons Vaderland, en van de middelen, welken het veiligst en dienftigst zouden konnen worden in het werk gefield, om die onheilen aftewenden, en den welvaart van den Lande te bevorderen: kortom in zulke Schryvers, welken voorkomen enkels k de waarheid te willen nafpooren en voordraagen. Ik heb in mynen voorigen Brief opgemerkt, dat wy in zoodanigen ftaat zyn, dat ons een oorlog met Engeland niet lykent; en waarom, om dat wy ongewapend en machteloos zyn. Gy hebt de brieven, onder den naam of tekening van Gelro - Batavus uitgegeven, geieezen. Zy zyn welgefchreeven; de Schryver heeft kundigheid en verftand. Van hem heb ik ontleend het geen ik weegens de gefteldheid van onze Admiraliteiten en onzen verderen toeftand gezegd heb. Zie hier, hoe die Schryver zyn werkje befluit. „ Maar, zoude nu misfchien wel iemand vrat„ gen, waarom moet de Staat thans zo veel groo„ ter en kostelyker Landmagt onderhouden, dan „ in de vorige Eeuw, daar aan de andere zyde , door alle de gevoerde oorlogen , zedert die tyd, „ onnoemelyke fchulden gemaakt zyn, waar van 3, de  ig ><8> 0 de Jaarïyks betaalt werdende renten, een goed „ deel van 's Lands inkomften abforbeeren, en „ daar zy 'er dus nu zo veel minder toe m ftaac L is; — Dog tot antwoord hier op kan dienen, „ dat het onderfcheid tusfchen de voorleedene en „ tegenwoordige tyden , ten opzigte der Krygsle„ gers, welke alle andere Volkeren en onze „ Nabuuren onderhouden, zo merkelyk groot-is, „ dat wy met de bovengemelde vermeerdering nog. op verre na in evenredigheid niet gelyk zouden „ ftaan, en dat egter de zorg voor 's Land veilig„ heid vereischt, dat men zig eenigzins pracaveere „ en wapene , tegens alle onverwagte, dog rao. „ gelyke gevaaren. „ En uit die confideratien komt het rnyzèkerlyk3, voor, dat onze Militie tot op 50000 man of „ daaromtrent, verkerkt en bepaalt mogt wer„ den; en teffens de Zeemagt op zo een vaste „ voet gebragt, dat altoos een quantkek van 20 , a 30 Scheepen en Fregatten in dienst gehouden, „ en by.de minfte onveiligheid ter zee, een goede „ Vloot van ten minften 50 Scheepen uitgerust „ konde werden; het welk Uüd. ziet, dat nog „ verre beneeden de bepaaling is van onze wyze „ Voorouders, en Prins Willem de HL, en zelfs. „ in eene geheel omgekeerde proportie tusfchen „ Land- en Zeemagt. „ Maar als men dan eens wat verder gaat, en in overweeging neemt de middelen, en het ver3, mogen van den Staat, en of dezclvs in derj B % 35 daad  daad, en óp den duur toereikende kunnen zyny , om zodanig plan te executeeren, en in weezente houden, zo doen zig diverfe reedenen van „ twyffeling op, dewelke ik U£d. voor het te„ genwoordige egter niet zal mededeelen, hoewel „ ik met de verhandeling derzelve, en teffens der „ middelen, om de grootfte zwarigheeden uit den „ weg te ruimen, al vry ver gevorderd was, „ wanneer ik op het onverwagtfte van een myner „ kennisfen vernam, wat 'er in 's Hage gepasfeert „ was met de Heer Yorke, en welke ordres 'er „ aan onzen Minister te Londen gezonden waren , om dat Hof zonder affcheid te verlaaten : „ Deeze tyding fchynt my toe eene zekere , voorboode te zyn, van eene openbaare Ruptu„ re tusfchen het Ryk van Engeland , en de Re- , publyk; waar van geene andere plauübele, en gegronde oorzaak gevonden kan werden, " dan onze accesfie tot de Gewapende Neutrali- " „ Immers wanneer ik my herinnere, hoe men reeds kort na de uitnodiging van Haare Rus,-, Keizerlyke Majefteit, verzeekert heeft, dat de , Koning van Groot Brittanje ons onder de hand „ had doen bedreigen met den oorlog, indien wy „ daar aan beantwoordden, en dezelve aanna„ men; „ En wanneer ik hier mede dan vergelyke onze „ groote traagheid, en fcrupuleusheid, om daar j, toe te refolveeren, waar door veroorzaakt is, „ dat  dat het finaal befluit, door veele gemoveerde „ zwarigheden , zo lange uitgefteld , en tegen„ gehouden is, en dat zelfs de Declaratie aan de „ Oorlogende Mogendheden, welke direét na de „ genome Refolutie gefchieden moest, voor zo „ veel ik weete, nog niet gedaan is; „ Zoo komt het my zeer klaar voor, dat En„ geland, niet langer hebbende kunnen flaagen, „ om de Republyk van deze Alliantie te diver3, teeren, en aftehouden, en van alles wat hier , „ en elders omgaat, volkomen onderrigt, de 3, gemelde Declaratie niet heeft willen afwagten, „ maar met deze onverwagte, en vyandelyke aan- val, zyn laatfte resfource in het werk heeft „ willen ftellen, 't zy om hier een geheele veran„ dering van fystema, en omkeering van zaaken ,9 te effeétueeren, 't zy om ons daar door, was „ het mogelyk, als niet meer onzydig te doen voorkomen, en quafi in die termen te brengen, „ dat wy tot de Conventie der Neutraliteit niet „ meer admisfibel geoordeelt, en verklaart zouden 3, werden. „ Dan ik voor my , nagaande welke redenen „ Haare Rus-Keiz. Majefteit waarfchynlyk be„ woogen hebben, om deze gewigtige Alliantie „ te ontwerpenen onzen Staat in het byzonder „ mede daar toe te nodigen, kan my niet ver„ beelden , nog van de Grootmoedigheid , Regt„ vaardigheid, en Staatkunde der Keizerinne verB 3 „ wag.  s, wagten, dat Zy Ons naderhand, wanneer het 3, Tra&aat getekent is, Ons, zeg ik, die geen 3, de minste intentie hebben gehad , om van de „ Neutraliteit af te gaan, van de regten, en voor„ deelen, daar by bedongen, zoude willen ver3, fteeken , op zodanige frivole pretexten, als En3, geland aan Hoogstdezelve ten dien einde alleen 3, zal kunnen allegeeren; Daar de zaak van te veel klaarheid, en evidentie is, om het ver3, licht en fchrander oordeel van Haare Majefteic te kunnen misleiden. • „ Ik voorzie dan wel een openlyken Oorlog, en „ die zekerlyk in den beginne niet dan fchadelyk, „ en ongelukkig zal kunnen uitvallen, dog indien ik my niet bedriege in myne gisfingen omtrent de 3, adfiftentie der Noordfche Hoven, zal dezelve 3, van geen langen duur zyn, en misfchien wel „ een wég openen tot de zo gcwenschte alge3, meene Vreede. » „ Of indien wy al onverhooptelyk van dje By3, ftand niet mogten kunnen jouisfeeren , en den 3, Oorlog dus met vigueur moeten doorzetten, zo 3, kan ik waarlyk ook niet zien ,dat Engeland thans, 3, immers op den duur, voor ons zoo redoutabel „ zoude zyn; Als men maar daar toe wil ,-, overgaan, om als Rechtgeaarte Nederlanders, ,3 alle harten te vereenigen, en alle handen in een te ïLan , om den gemenen Vyand , met de oude Hollandfche dapperheid, in vertrouwen « op  „ op de Regtvaardigheid van onze zaak , (*) en „ onder afbidding van de Goddelyke Hulp, en „ Zeegen, te keer te gaan, en tot befcherming van „ het Vaderland, en onze duurgekogte Vryheid, „ de beste , en nadrukkelykrte maatregulen te bej, raamen, en met alle mogdyke fpoed, en moed „ in het werk te ftellen. „ Want hoe zeer ik zoo even zeide te twyffe„ len, of de Finantieele Vermoogens der Res„ pe&ive Provintien toereikende zouden zyn, tot „ de executie van myn geformeert ontwerp, in „ tyd van Rust en Vieede, zo ben ik nogtans ten „ vollen overtuigt, dat het de Republyk tot voort„ zetting van den oorlog, met aüen ernst, en „ nadruk, nog aan penningen, nog aan de nodige 3, middelen ontbreeken zal, maar dat de goede In„ gezetenen, ia het generaal overboodig zullen ,, zyn , om 's Lands braave Overheden met goed, „ en bloed by te ftaan , tot afkeering van dezen jk zo onverwagten , als ongehoorden aanval, „ van onzen trouwloozen Bondgenoot. „ Ja v/ie weet, of de Godlyke Voorzienigheid „ dezen oorlog niet als een middel in haare hand „ beitelt heeft, om de Republyk eens weder uit „ die laagheid, waar toe zy vervallen was, tot „ haare (*) Justum ejl Bdlum, S'.mnites, qvilvs necejfarium. & pi» arma quibus nulla , nifi in armis r,elintuitur fpes : Tit. Liv. B 4  j, haare vorig aanzien, en vermogen te herftellen, „ en gelegentheid te geven, om haar oude rang, „ en reputatie onder de Mogentheden van Europa „ min, of meer te herwinnen. „ Immers laat dit onze hartelyke wensch, en „ geduurige Beede zyn, en laaten wy op allerlei „ wyze, en waar de gelegentheid zich aanbied,en ,, de nood het vordert, daadelyk toonen, dat de j, zo lofiyke deugden onzer Voorvaderen , de 5, Liefde namentlyk tot het Vaderland, en tot de Vty„ beid, ook thans de harten van hare Nakoome- lingen nog bezielen, en dat wy de Eernaam van „ Batavieren nog niet geheel onwaardig zyn; —■ 3, Laaten wy ten dien einde met alle bereidwillig„ heid, en eensgezindheid de cordate befluiten , en wyze Maatregulen, die 's Lands Staaten, en a, Stadhouder zeekerlyk ftaan te nemen, een yge- lyk vóór zo veel hy daar toe geroepen werd, ,j 'of in ftaat toe is, helpen bevorderen, en uit,j voeren , op dat wy dus na eene dappere, en roemrugtige defenfie, eene eerlyke, en voor,\ deelige Vrede mogen verkrygen; het geen ons 2, oogmerk in dezen moet zyn; Bellum enim ita fufcipiatur , ut nil aliui nifi Fax qncefita videatur: Cic. „ En hier mede zal ik voor het tegenwoordige 33 deze onze Correspondentie befluiten , terwyl i, ik  ik myne verdere overdenkingen, en voorftelïen ter bevordering van de waare, en beftendige "j, grootheid der Republyk, tot eene betere gele„ gentheid referveere, wanneer de zaken zich tot „ Rust en Vrede zullen fchikken, en het weder ,, te pas zoude kunnen komen dezelve in over5, weeging te nemen, en van applicatie te ma„ ken". Ik blyve dus met de vereischte Hoog-agting, Zie daar, myn Vriend! een declamatie die al vry fterk naar een Preek zweemt. Mag ik op het flot van dien galm niet wel vraagen, hoe hoe is het mooglyk, dat een Schryver, die in twyffel ftelt, of wy in tyd van vreede vyftig duizend man en twintig a dertig fcheepen en fregatten in dienst kunnen houden, in. goeden ernst kan voorftelïen, dat men, met de oude Hollandfcbe dapperheid, zonder byfland van anderen, met vrucht of voordeel den Oorlog thans met Engeland zoude konnen voeren ? hoe kan hy overtuigd zyn, dat het der Republyk tot voortzetting van den oorlog met allen ernst en nadruk, nog aan penningen, nog aan de nodige middelen ontbreeken zal,, maar dat de goede Ingezetenen, in het generaal overvloedig zullen zyn om 's Lands braave Ovetheeden met goed en bloed by te Jiaan, tot afkeering van deezen zoo onverwagten aanval van onzen trcuwloozen Bondgenoot, daar hy hunne vermogens zoo zwak meent te zyn als hy te vooren in eenen adem gezegd heeft ? B 5 Wat  26 > Wat van deeze pasfage, wat van het inzicht van den Schryver te denken en te maaken ? De Schryver doet zich op als een onpartydige befchouwer, dan eens deezen dan eens geenen in 't ongelyk ftellende: hy lokc U uit, en neemt U in door eenen zagten, en vleemenden fchryfftyl; zyne gevoelens bewimpelende, en die agter de gordynen van eene bezaadigde vroomheid van denken , zoekende te fchuilen. Meenig een zal 'er door verbysterd raaken. Ik bid u, Myn Heer, overweeg deeze Helling eens. Het zal derRepublyck noch aan penningen, noch aan de noodige middelen ontbreeken, om den oorlog met allen ernst en nadruk voort te zetten; en de goede Ingezeetenen zullen in het generaal overvloedig zyn, om de braave Overheeden met goed en bloed by te ftaan, offchoon de goede Ingezeetenen niet in ftaat zyn, om in tyd van vreede een genoegzaame magt tot hunne beveiliging te onderhouden. Ei lieve! hoe fluit dat ? Machtig genoeg om den oorlog tegen Engeland te voeren, als alle de fources van inkomften ftil ftaan; en niet machtig genoeg, om in tyd van vreede gewapend te zyn, wanneer de_ bronnen van macht open leggen. Hoe itrookt dat ? Zullen dan die zelfde goede Ingezeetenen , die men zegt overvloedig te zullen zyn om 'sLands braave Overheeden met goed en bloed by te ftaan, tot afkeering van deezen zoo onverwagten als ongehoorden aanval van onzen trouweloo- zen  zen Bondgenoot, huune braave Overheeden minder met goed en bloed byftaan, tot het Hellen van de Republiek in eene behoorlyke veiligheid, wanneer het vreede en eigentlyk de tydis, om zich tot het waagen van goed en bloed in ftaat te Hellen? Zullen die goede Ingezeetenen nimmer gereed zyn, om hunne braave Overheeden by te ftaan, dan wanneer het te laat is, en hun die byftand bezwaarlyker zal vallen? Men moet confequent zyn. Men moet zig zeiven niet ongelyk zyn. Veronderftelt men dat de goede Ingezeetenen (en ik geloof het met dien Schryver) niet onwillig zullen zyn om voor behoud van huis, haaven, en vryheid, de braave Overheeden by te ftaan, wanneer zy, onverhoeds aangerand, hunne vermoogens minder vry en met minder kracht kunnen oeffenen, dan wanneer zy by tyds gewapend waren geweest; dan moet men ook veronderftellen, dat zy even zoo willig zullen zyn, wanneer 'er middelen zullen gebruykt worden, om den Staat tegen onvoorziene en onverhoedfche aanvallen vooraf te dekken. Deeze veronderftelling maak ik niet uit eene ydele gislïng: meenigmaal heb ik te Amfterdam de gereedheid van braave Koopluyden befpeurd, om tot de Landmacht, als billyk door de Land Provinciën gevorderd wordende, lasten te draagen. Het eindlyk flot of befluit, het welk Gelro-Batavus uit zyne Brieven opmaakt,is,zoo als 't my voorkomt, Laat ons oorhogen tegen Engeland. Dit is, zoo 't my toefebynt, in  *8 ><& ïh 't kort het doelwit, welk hy, na verfcheide omweegen bewandeld te hebben, te kennen geeft. Ik zal, om de onvoorzigtigheid van zyne vermaaning te toonen, my niet beroepen op de fchaaden welke de vreedebreuk met Engeland ons bereids toegebragt heeft; en welken gewisfelyk vry hooger zyn, dan al de winst en verlies, welk met de vaart van Scheeps-materiaalen door de onze is gedaan en geleeden. Ik zal my ook niet beroepen op deze aanmerking, te meermaalen gemaakt, naamlyk, dat 'er van alle oorlogen, welken door ons gevoerd konnen worden, geene is, welk voor ons gevaarlyker en fchadelyker is, dan een oorlog met Engeland; en dat wy met den kryg tegen Cromwel meer verlooren hebben, dan in den gantfchen Spaanfchen Oorlog ter zee: maar k zalUvraagen , waarom wy, aan wiende vriendfchap van Engeland zoo weinig waard is, die voor eenen engelfchen oorlog niet benauwd behoeven te zyn; die 'er heimelyk (zoo men zeekeren Schry. ver gelooven wil) naa kennen verlangen; waarom wy, toen wy met zoo veel glorie uit den Spaanfchen oorlog geraakt waren, toen wy nog eene geduchte macht hadden, toen wy nog by alle volken in agting in aanzien waren , zulk eene nadelige vreede met Cromwel geflooten hebben, by welke wy niet flechts het ftandhouden van de Acte van Navigatie, over welken men dagelyksch nog de jammerklachten hoort uitftorten , moeiten gedoogen, fcha.  fcfiavergoeding voor gewaande verongelykfnger* geeven , maar teffens de wet van den geweldenaar ten aanzien van onze huisfelyke zaaken en huisfelyk beftier, of moeften of wilden ondergaan ? Waarom lieten wy ons van den Engelsman ringelooren en dwingen, wy die toen in volle glorie waren, wy die toen nog met den Engelsman over de macht ter Zee konden kampen, en die een groot, en veel ligt het meerder gedeelte van de engelfche Landzaaten op onze zyde zoude gekreegen hebben? waarom toen de vreede gemaakt? Is het niet geweest om dat men begreep van twee kwaaden het minfte te moeten kiezen ? want het zal 'er niet toe doen, of het juist is gefchied, om dat de Koophandel in 't geheel ftond vernield te worden , of om dat men voor een opftand van 't volk ten voordeele van den Prins van Orange vreesde. Het is genoeg een blyk by te brengen, dat men tegen Cromwel het niet ftaande heeft gehouden; dat men gemeent heeft liever een alderfchandelykfte vreede te maaken dan meer te waagen. Het ophouden der Vyandelykheeden achten de Staaten (toen door de Raadpenfionaris De Wit beftiert), voordeels genoeg om vreede te fluiten. De Vereenigde Staaten wonnen , (zegtWAGENAER) „ by deeze vree„ de,alleenlyk , het ophouden der vyandlykheden : ,, waar uit het herleeven des vervallen Koophan„ dels gehoopt werdt. Maar Kromwel bedong, ,, onder andere benasmingen, genoegzaam al de vergoe- ding van fcbade en verzekering vcor het toekomende, welken  3, mlhn'hy, in't Jaar 1652, en federt, gevorderl „ had, of beoogd had te vorderen. De Scheepen en 3, goederen, in de Zond aangehouden, werden te „ rug gegeven, of betaald. Ook voldeed men, in„ gevolge van één der punten van 't verdrag, na„ derhand, merkelyke fommen aan de Engelfchen, „ wegens fchade, welke zy, federt den Jaare ,, 1611, van de onzen toonden geleeden te heb„ ben. Zelfs ontfingen de Erfgenamen van hun, „ die te Amboina ter dood gebragt waaren , eer„ lang, eenige voldoening in Geld. De vrye „ handel op de Engelfche volkplantingen buiten ,3 Europa, die de onze gaarne hadden willen be„ dingen, werdt hun geweigerd: en de vrye handel 3, in allerlei waaren op Engeland alleenlyk toege„ ftaan, met voorbehoudenis van 't geene, des,, aangaande, in de wetten, ordonnantiën en ge3, woonten van Engeland, vastgefteld was; waar ,, door de Aóte van den negenden van Wynmaand „ des Jaars 1651, die gelegenheid tot den oorlog ge„ geevenbadt, in volle kragt bleef. Omtrent ,, de vrye visfeherey , werdt niets uitdrukkelyks „ bepaald, by 't verdrag; doch 't ftryken der „ vlaggen bedongen, fchoon 't onzeker gelaaten „ werd, of zulks, eershalven, of uit hoofde van „ zeeker regt, zou gefchieden. Ten opzigte van 3, de verzekering voor het toekomende , verwierf „ Kromwel, dat men dewederfpannelingen, waar j, onder Karei de 11de of Karei Stuart, gelyk hem „ de Engelfchen thans noemden , Prins Robert „ en  3* eh anderen geteld werden, niet onderfteundej „ en dat de Prins van Oranje of deszelfs nakomelingen, door Holland, het aanzienlykjle der vtreenigds Gewesten, nimmer tot Stadhouder of Capitein - Gene„ raai zouden aangefleld , of bevorderd worden: waar „ door zy genoegzaam buiten ftaat geraakten, om „ de tegenwoordige Regeering van Engeland te ,, ontrusten. Al het welke toont, dat Kromwel, „ by deeze Vreede, merkelyke voordeelen ver# kreeg ". Niet alleen verkreeg Cromwel merkelyke voordeelen , maar hy ftelde ons de wet: wy ondergingen die, om meerder kwaads te myden: en nu zullen wy, wy die van alles nog ontbloot zyn, om eenige Koopluiden, welken met de Franfche commisfien om Scheeps-materiaalen naar Frankryk te bezorgen, en die mooglyk geen tien in getal zyn, ons blymoedig in een oorlog met Engeland begeeven ? Wat wonnen wy myn Vriend met den oorlog tegen Karei den Hden, en wat hebbenwe met onze roemruchtige daaden tegen Engeland, het bemachtigen van Scheernes, het verbranden van de Engelfche Vloot in Chatham, met alle verdere Krygsbedryven, daar men met zoo veel ophefs van fpreekt, gewonnen ? Gelro - Batavus in zyn vrymeedig enJtaatkutidig onderzoek, bladz. 67 zegt, „ dat „ de kosten van ƒ 9400000 : tot het uit„ rusten van eene Vloot van over de honderd „ Sche-  2- >® ,, Schépen door den Raad van. Staaten opgege,, ven, in derdaad niet vruchteloos hefteed wier„ den, om dat dat Jaar niet minder gelukkig dan „ roemruchtich voor Neêrlands Zee -macht was, „ zynde het bekend, dat het voorfpóedig fucces „ van de togt na Chatham ons eene vry voor,, deelige vreede bezorgde ? " Maar wat voordeel hebben wy met dien oorlog en vreede gekregen ? Dat de Engelfchen ons, in den Jaare 1664. .verfcheide fchepen ontroofden, gantsch NieuwNederlandeh inzonderheit Nieuw-Amjlerdam (thans Nieuw-lork) welke de Westindifche Compagnie by de vyftig jaaren vredig bezeten had, en waar van wy niets te rug hebben gekreegen, afhandig maakten ; datwe in den flag, by welken den Admiraal Wasfenaar met zyn fchip in de lucht fprong, een zwaar verlies aan Oorlog-fchepen leeden, welk ons nooit vergoed is. Wy hebben, 't is waar, ftaande de onderhandeling te Breda, gelukkig Surinaame op de Engelfchen veroverd, en zyn daar van in bezit gebleven: maar was die verovering in dien tyd te vergelyken met het verlies van NieuwJmfterdam en Nieu® Nederland? Nauwkeuriger zoude Gelro-Batavus (indien ik het zeggen mag^ gefproken hebben, had hy, in de plaats van voordelige vrede , gezegd min nadelige. Maar, zegt men, de Engelfchen hebben toen ook geleeden : wy hebben ze in drié agtereenvolgende oorlogen gevoelige flaagen toegebragt (Gelro-Batavus bladz. 66.) Zy zullen'  33 ><$ ïen tegenwoordig ook wel wat op de knokkels krygen. Het ftaat met hunne zaaken in Oost-Indien zoo breed niet. De Maratten zullen hun een lesje geeven: en als wy,en deFranfchen, hen by-komen, zal het met de Engelfchen in Bengalen gaauw uit zyn. Het zal hun altyd zoo vöor den wind niet gaan. t'Avond of morgen krygen zy ook hunne trekken t' huis. — Jammerlyke troost! Zult ge V verheugen van uwen Vyand eèneh kinhebakflag toegebragt te hebben, als hy U armen en beenen zal hebben gebrooken? Zult ge een Proces voeren, als gy weet dat gy 'er niets van haaien of by win. nen zult, enkel om dat uw party 'er ook wat by verliezen zal ? — Wat dolheid! — Moeten we flaaven weezen ? Neen, gy moet voorzichtig weezen. Prudehce £ïT droiture, voilé la vraye polifique, zegt ergens de voortreffelyke Hiftotiefchryve? Milot. Hebtge de voorzichtigheid verzuimd, met U tot eene volflagen magteloosheid te laaten vervallen ; voeg 'er geen tweede verzuim, geene tweede onvoorzichtigheid by, die Ueen nadeel zoude kunnen toebrengen, waar/an gy nimmer herftéld zoudg kunnen worden. Zie daar, myn Vriend ! wat ik te antwoorden heb aan die genen, die heimélyk naar tenen Oorlog tegen Engeland verlangen , of zelfs verder gaan, en onze Landgenooten tot zulk een verlangen aanzetten en ophitfen. Onze Hooge Magten fchynen de dingen ook wat dieper in te zien , dan onze opftookertjes. Onze Hooge Overheden, gewoo* C *j|ét  «§"C 34 >® met wat meer beleid en overdenking, en minder hartstogtelyke driften, de zaaken te overweegen, de omftandigheden gade te flaan, en het meefte welzyn van 't Land niet op het byzonder belang van eenige weinigen, maar op dat van allen gezamentlyk te weegen, fchynen niet zoo gereed om het heimelyk verlangen van die Oorlogsvrienden op te volgen; en wat my betreft, myn Vriend, ik betuig U openhartig, dat het voor my een blyde tyding zal zyn, wanneer ik hqoren zal, datwe met de Engelfchen bevredigd zyn; al ware het, dat ik, 'er by vernam, dat wy, om 'er toe te komen, afgezien hadden van het recht om Scheeps-materiaalen naar Frankryk te voeren. De reden, myn Vriend, is deeze: omdat ik dien tak van Koophandel eerder nadeelig voor ons Land houde, dan voordeelig. . Dit is onlangs aangemerkt in een boekje, "t welk gy moogelyk geleezen hebt; ten minften leezen kunt, onder den tytel van Het waare Daglicht van 't Syjiema der Regeering van Amfierdam, uit de Vaderlandfche Hijloriën opgehelderd. Het is wel waar, dat alle takken van koophandel, hoe gering die ook zyn , naar den gemeenen loop, winst geeven aan die genen welken dien dry ven; het is mede waar, dat de ééne tak gelegenheid geeft tot het voeren van eenen anderen tak: maar 't is niet minder waar, dat alle takken van koophandel, offchoon voordeelig voor eenige Ingezetenen, en offchoon 'er eenige Ingezetenen ryk door worden, daarom juist niet voor de Repu-  Republiek voordeelig zyn. Als een tak van koophandel , by voorbeeld, die een millioen winst geeft aan 't Land, eenen anderen tak van koophandel doet vervallen , die twee millioenen geeft, dan is het zeken; dat de éérfte geen befcherming verdient. Welke is nu, myn Vriend, de tak van koophandel, om welken het thans het meefte te doen is? is het niet, voor 't grootfte en meerder gedeelte, het bezorgen van hout, tot den aanbouw van fchepen bekwaam , aan de kroon van Frankryk ? wy zien het uit de Misfive, welke Zyne Doorl. Hoogh. den i4den Januari 1779. aan de Provincie van Fries» land gefchreeven heeft. Daar worden de waaren, aan welken by prövifie en töt nader order geen convooi verleend zoude worden, bepaald aan masten, balken, krommers, kniën, en diergelyk zwaar hout,tot het bouwen van fchepen gedestineerd. Zyn ook deeze waaren niet allermeest gevoerd door fchepen, welke direct uit de havens van de Oostzee naar de havens van Frankryk zyn gelievend, zonder by ons iets in of uit te laaden ? Is die vaart en koophandel niet al tyd zeer verderflyk voor onze Republiek , en, in 't byzonder, voor onze Provincie gehouden ? Ten minften moeten wy 'er zoo van oordeelcn , als Wy leezen, dat dé Staaten zich aan Keizer Karei den V. beklaagden, dat de Oosterlingen rechtftreeks voeren naar Frankryk, Spanje, Portugal en de Middelandfche Zeej zonder in onze havens te komen; dat door die rechtftreekfche vaart, indien die tot ftand mogi c 2 lë>  komen,de koophandel deezerLanden geheel te niet zoude loopen. Moeten wy 'er dus niet over oordeelen, als wy zien , dat Prins Willem de IV. glor. ged,, in Hoogstdeszelfs Propofitie 'er zich aldus over uitlaat: „ En in het kort, als men de Commercie, die voor de Republiek voordeelig is , zoude defi„ nieeren in zoo verre het den zeehandel aan„ gaat, zoo kan men met recht zeggen , dat „ dezelve alleen beftaat in het verhandelen en „ wederom uitzenden' van jngebragte vreemde „ Waaren en Koopmanfchappen. Deeze handel is het derhalven, die altoos op het oog moet „ gehouden, en door alle middelen van ontlas„ ting, faveur, encouragementen, en faciliteiten j, moet bevorderd worden. „ Want wat voordeden trekt de Republiek van een Negotiant, die zyn waaren direór, van „ de eene vreemde plaats na een ander, en niet 3y over deeze Provincie laat komen ? Wat niit doet het aan het Land , dat een „ koopman de Produéten van het Noorden en de Oostzee direér. van daar na de havens van Frank„ ryk, Spanje, Portugal en Italiën, en wederom ,, van daar direct, na de eerfte plaats zend? imj, mers geen, ja in het geheel niets, als hy tof dat transport een vreemd fchip gebruikt, dat „ alleen maar van het geval afhangt? - Ditzoozynde, wat moeten wy dan denken van 't Ucgunftigen van eenen tak van koophandel, welke juist  <& jufst datgene moet bewerken, dat men voor verderf. ]yk voor onzen algemeenen koophandel heeft gehouden? Indien de fcheepsmateriaalen beftonden in vruchten en voortbrengfelen van ons Land, of in gemaakte ftoffen , waar van het vertier, voor dengemeenen man, tot zyn beftaan noodzaakelyk zoude zyn; men zoude dan, uit noodzaakelykheid, iets moeten doen, hetgeenwe anders laaten zouden. Wyzouden, om de vryheid en veiligheid van onze visfehery, het 'er konnen op zetten, gelyk één onzer Graaven in oorlog met de Engelfchen raakte, omdat zy ons uit den wollen handel , dien wy tot onze Lakenfabrieken benoodigd hadden, wilden ftooten : maar zullen we, myn Vriend, de geheele welvaart, en het beftaan van duizende menfehen waagen, om het gedeeltelyk gebruik van een recht, hetwelk ons de vyandelykheden op den hals zal haaien, en zelfs voor onze algemeene vaart en koophandel verderflyk is? Zullenwe zeggen, 't is genoeg,dat wy 'er recht toe hebben, om 'er op ftaan te blyven, en 'er niet van afteftappen ? Zoo gy geweld met geweld kondet keeren; zooge met het aangaan van een' oorlog kans kreegt van iets te winnen, of om eenig beding in uw voordeel te verkrygen; men zoude zeggen, a la Urine beurs. Maar zyn 't die genen, die in een al te zwakken ftaat zyn, om hunne rechten te doen gelden, aan wien het voegt met dwang te willen blyven ftaan op een recht, dat hün zelfs fchadelyk is ? Ligt daarin wysbeid ? c 3 ft  <8?< 38 ïk moet *er nog ééne aanmerking by voegen, wel. ke my Geho- Batavus, hoe zeer hy fchynt te vree-, zen, datwe niet aan den dans zullen blyven met Engeland , aan de hand geeft. Die Schryver zegt, ('bjadz. 117.) 53 dat de handelwys des Konings van ,, Engeland, ten onzen opzichte, voor de Repu„ bliek des te gevoeliger was, daar men ten zelfden „ tyde onderricht werd, dat zyn eigene Onderdaanen v, voor hunne reekening den handel in allerlei „ fcheepsbehoeften uit de Oostzee naar Frankryk, „ met Nederlandfche Schepen fterk dreeven, door s, tusfchenkoomst van een' voornaam'Amfterdamsch' „ Koopman, dien ik wel gehoord heb, dat geduu3, rende dien oorlog, door zulke en dergelyke mid„ delen, tot dien trap van vermoogen en grootheid 3, geklommen is, waarïn men hem en de zynen, „ naderhand weergaloos heeft zien uitblinken. " Gy ziet 'er uit, myn Vriend, eerftelyk, dat wanneer ik fpreek van eene directe vaart uit de oOstzee naar Frankryk, zulks niet gefchiedt op losfe gronden. Hier is een man, die tegen de Engelfchen uitkomt, en het erkent; en die, wat meer is, het tot een punt van bezwaarnis tegen de Engelfchen voordraagt : ten tweeden, dat onze koopluiden dien koopbandej, welke voor onze Republiek zoo fchadelyk is, niet flechts voor hunne eigene baat en voordeel gedreeven hebben, maar ten voordeele van buitenlanders, en wel van die buitenlanders, welke Gelro1 ons affchildert als vrekkige vyanden, die enkele jaloersheid en winziekte zich op het verderf van  éS* Icfiiedt het niet ter goeder trouwe, wat plooi zal men 'er dan aan geeven ? Voor eerst, myn Vriend, wat zin of flot heeft deeze redeneeririg ? „ Met alle de voorzieningen welke de Kroon van Engeland tegen den flinkfen handel en de fnoode praQyken van haare Landzaaten in 't werk ftelt, zy n'er toch eenige, die zich niet ontzien, om haare vyanden en wederïpannige onderdaanen van oorlogsbehoeften en fcheepsmateriaalen te voorzien; derhalven is het ten onrechte, dat de Koning van Enge^ land zich belgt, dat wy het doen." — Zoude ik op den zelfden voet niet aldus konnen redènkavelen ? —■ De Souverain kan het fluiken niet geheel en al voorkomen en tegen gaan, derhalven is 't onbillyk de vryheid van fluiken niet toe te laaten ? — Zyn 'er niet altyd menfchen, die zich niet ontzien fnoode daaden te pleegen, en om eenige winst of baat na te jaagen , de heiligde verpligtingen overtreeden? Zal die fnoodheid " tot eenen wettigen grond aan anderen kunnen ftrekken, om 'er zich tot het beftaan van egn ongeoorloofd bedryf, van te bedienen ? Ten tweeden: wanneer men dit wangedrag van fommige Engelfchen, die met zoodanigen handel, hun vaderland verraaden, te berde brengt, om den onzen te wettigen', dan febynt men niet op te merken, dat onze handel alsdan eigenaartig dient om landverraaders jn ftaat te ftelleq een fnood bedryf te pleegen, tot welk hun anderszins de moogelykheid zoude ontbreeken; en dat de Re-' questen aan hun Hoog-Moogenden geprefenteerd, om befcherming van dien handel, eigenaartig uitC 5 „ loopt  loopt op een verzoek',, om, niet onzen koophandel, maar den koophandel van de Engelfche Wrraaders te befchermen en te beveiligen. En zoude de Kroon van Engeland dit met onverfchillige oogen kunnen of moeten aanzien ? „ De conduites, en pretenfien echter van het En„ gelfche Hof waren te zeer ftrydig met de Eer, „ de Rechten en het waare Interest der Republiek, „ om daarin te berusten, en dezelve openlyk, „ en gereedelyk toe te ftaan: —— Voor braave, en » oprechte Nederlanderen, by de welken nog over„ blyflèls te vinden waren van den alöuden moed, „ en patriotique gevoelens hunner Voorvaderen, „ konde het zekerlyk niet dan zeer hard, en ver„ nederend voorkomen, dat Wy, die eertyds al„ leen aan Engeland in magt gelyk, zoo niet fupe„ rieur geweest waren, ons nu, daar dat Ryk de ,, handen zoo vol, en zich reeds tegens twee Vyan„ den te verdedigen had, zoo volkomen, en zon„ der de minste tegenweer door hetzelve de wet „ zouden laaten ftellen, en onderdrukken ; —. De „ wyze waar op Engeland, Ons, onder fchyn van „ Vriendfchap, behandelde, was waarlyk voorde „ Eer, het Aanzien, en de Vryheid van den Staat, „ waaromtrent men zoo kiesch, en bezorgd pleeg „ te zyn, al te hoonend , en van te verren uit,, zien, dan dat men dezelve met onverfchilligheid „ zoude hebben kunnen pasfeeren,of 'er zich goed- „ willig aan onderwerpen; En gelyk het de „ post der onderdaancn is, hunne Overigheid door „ de noodige ccntributiën in ftaat te ftellen, om „ hen  DERDE BRIEF. Wel Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde VrIENd! *7oo wy die vaarten handel niet handhaaven, dan gaan ,£r anderen mede heen. Dit is, myn Vriend, eene reden, die ik, ter goeder trouwe, heb hooren opwerpen tegen het afzien van het onbepaald gebruik van vry Schip, vry Goed. Ik zeg, ter goeder trouwe; omdat ik in een gezelfchap van Amfterdamfche kooplieden het vóór en tégen heb hooren ftaande houden. Onder anderen waren 'er twee^, die al vry veel kundigheid en ondervinding hadden; eenen vry grooten handel dreeven; en die, wat meer is, beiden eerlyke Luiden waren. Diegeen welke beweerde, dat die van het Noorden, of de Steden aan de Oostzee gelegen, zich van de gelegenheid zouden bedienen, om fcheepsmateriaalen naar Frankryk te brengen, fcheen van begrip te zyn, dat die volken het alleen lieten, om dat wy 'er van in bezit waren, en dat zy niet in ftaat waren om 'er ons van te ontzetten, zoo lang als wy de Franfchen konden bedienen, en de Franfchen zich aan ons hielden: maar dat die hinderpaal voor hun weggenomen zynde, zy alsdan zich van die vaart en van dien handel meefter zouden maaken,en teffens te gelyk van de direfte vaart van de Oostzee op Frankryk, niet alleen voor houtwaaren; maar ook voor alle anderen, hetwelk hy meende, dat eenen grooten krak aan den koop-  & koophandel en de vaart van ons Land, en inzonderheid van die van Amfterdam, zoude geeven. Dé andere beweerde daartegen, dat de Franfchen buiten ftaat waren , om zonder rrollandfche vlag, zonder tusfchenkomst van hollandfche Comptoiren, in de Oostzee en naar het Noorden te handelen: hy was openhartig genoeg om te zeggen, dat het wel waar was, dat een Hollandsch Koopman door die vaart en handel voor zich zeiven winst, en zelfs groote winst, konde, doen, maar dat znlks geen hetminfte voordeel aan het Land toebragt, en dat de Engelfchen te veel belang hadden , om het formeeren van eene Franfche zeemagt tegen te gaan, om te gelooven, dat zy de Noordfche volken gerustelyk eene vaart en eenen handel zouden laaten dry ven , waartegen zy, volgens hunne ftaatsregelen, gedwongen waren zich te verzetten: dat het derhalven maar een ydele vrees was, als men zich inbeeldde,dat de Noordfche volken ons hier door het één of 't ander zouden afwinnen; daar wy in tegendeel, met onze naaraen en ons geld aan de Franfchen in den oorlog te leenen , en daardoor de directe vaart van de Oostzed op hunne havens gaande te houden, juist datgene bewerkten, hetwelk men als een gevolg van het naalaaten daar van aanzag. Gy kunt ligtelyk beieffen, dat ieder aan zyne zyde verfcheidene redenen bybragt, om zyn gevoelen te 'ftaaven: echter kwamen zy allen hoofdzaakelyk neêr op de korte voordragt, welke ;K 'er U van opge-  opgegeeven heb. Met dit alles is het my voorgekoomen, dat deeze twee Heeren , hoe kundig ook over den ftaat van den tegenwoordigen koophandel, beiden vielen in een gebrek, 't welk den koopluiden algemeen eigen fchynt te zyn: naamelyk, van den algemeenen koophandel te veel te befchouwen naar den tak, welken zy 'er van oeffenen, en van welken zy de meefte kundigheid hebben: zoo 'c my toeicheen, waren zy niet genoeg bedreeven in de konnis der oorzaaken, welken onzen vaart en koop. handel in 't algemeen hebben voortgebragt, noch ook van de middelen die dezelven opbeuren of verflaauwen kunnen. Weetende, dat de kooplieden behebtzyn met het vooroordeel, dat niemand van den koophandel kan fpreeken, dan. die zelve een koopman is, en zelve den handelt dryft, wachtte ik my wel, om my in hun gefprek in te laaten: verfcheldene bedenkingen vielen my evenwel in: onder anderen, dat dezelfde reden of oorzaak, welke ons de vaart en koophandel op de Oostzee bezorgd had, en ons in dezelven, boven anderen, had doen uitmunten, ook ons in dezelven zoude .herftellen, indien wy 'er al eens, door het niet vaaren met fcheepsbehoeften, voor eenen tyd uit mogten raaken. Het fcheen my toe , dat 'er een byzondere reden moest zyn, waarom de Noordfche volken niet zeiven alle hunne waaren naar Frankryk bragten; en dezelven, meestal, door ons naar Frankryk laaten voeren, daar hun de weg gelykelyk open bleef; het kwam my voor, dat 'er de  «• de oorzaak niet wel van weg genomen konde worden , door die vaart en handel voor een' tyd geheel aan hun over te laaten. Ik bedacht by my zeiven, dat de koophandel niet op éénmaal tot grootheid klimt, maar even als de vruchten der aarde zagtjes aanwast en toeneemt; en dat onze handel op de Oostzee en de Noordfche Staaten, door zachte werkingen voortgebragt en geklommen zynde, ligt, door die zelfde oorzaaken, te herftellen zouden zyn, by aldien al eens (hetgeen ik echter niet geloofde) de Noordfche volken in 't bezit van denzelven geduurende den oorlog raakten. Ook bemerkte ik, dat de beide kooplieden, welke fomtydsmede in dat begrip fcheen en te vallen, hoezeer zy 'er niet gezet en onderfcheidenlyk van fpraken, te veel bezet en ingenoomen waren met het denkbeeld, dat het geen, waarvan zy het daadelyk genot verliezen, voor altoos verlooren is; daar nochtans de ondervinding ons het tegendeel leert: maar de kooplieden fchynen te gevoelig aan een tegenwoordig gemis, om niet te vreezen, dat het nimmer te herkrygen zal zyn; en die vrees doet het hun gelooven , en voorts ten fterkften aan anderen verzekeren. DeKanfeiier Baco fchynt, al in zynen tyd,dit algemeene gebrek van kooplieden by de Engelfchen aangetroffen te hebben. By gelegenheid, dat hy over het aanleggen van Coloniën handelt, laat hy 'er zich, onder anderen, aldus over uit: „ Rur/us, Colonia a mimerofiore Concilio „ Cintelligo in rsgione , matre Colonia , refidente) „ non  ,, non pendeai; nee ob contributiones exiguas muhitudi* ,, ni nimice fubjiciatur; fed fit numerus eorum, qui ne~ 5, gotia Colonia? procurant & ordinant moderatus: fint53 que potiusex Nobilibus, Cf GenerofisJ; quam Mercaj, tonbus. Hi enim lucro PRiÉSENTi plusfatisinbiant" Trouwens weetenwe, dat de Noordfche volken hunne waaren niet beter dan aan ons kunnen vertieren ; en dat het ons ligt zoude vallen, om ons wederom in 't bezie van dien handel te ftellen. Een volk dat niet flechts voor zichzelven koopt, maar koopt om te verkoopen, moet altyd dé meester op de markten weezen , ten zy 'er byzondere hindernisfen zich in den weg ftellen. Dit is de voorhaamfte oorzaak, aan welke wy den Oósterfchen handel verfchuldigd zyn, en deeze zal 'er ons altyd buiten anderen in doen primeeren5 zoo lang als wy dezelfde maatregelen, die ons in denzelven hebben doeri boven dryven, volgen. Dit al les echter eens ter zydegefteld, en vooreen oogenblik aangenoomen zynde, dat wy de vaart en handel van fcheepsmateriaalen zouden verliezea, en daardoor ook eene vermindering in de andere deelen vari den koophandel op de Oostzee en naar het Noorden , zoo zoude, myns bedunkens, daar nog al niet uit volgen, dat wy 'er de andere takken van onzen koophandel, en onze Oost- en West-Indifche bezittingen om zouden moeten waagen. Die fprong, dunkt my, is al te groot. Zoo ras als onze befpiegelingenloopen over hetgeen wat ons het dienjligjle is, dan moeten wy ni#t enkel onze begeerte, nocl) zelfs  49 zeifs niet dtis recht om alles te behouden, gadè flaan, maar de waarfchynlykheid van het geen wy door den eenen of anderen ftap kunnen verliezen, iri acht neemen. — Hoe dikwyls worden 'er geen goederen over boord geworpen, om de overige laading en het fchip te behouden ? Hoe dikwyls gaat een koopman niet over om met verlies te verkoopen, wanneer hy een vooruitzicht heeft van nog meer te zullen verliezen, indien hy tot een daadlyk verlies niet ten fpoedigften overgaat ? Al het beklag over de Engelfche onëdelmoedigheid van onze weerloóze gewesten en pinkjes aan te randen ,'zullen ons de verloorene gewescen en pinkjes niet weder geeven, noch ons bevryden van het gegronde verwyt, dat wy 'er ons moedwillig aan bloot gefteld hebben, met weerloos te blyven, en niet genoeg den algemeenften regel van Staatsbeleid, welke ons aanraadt, meêf op eigene magt dan op toezeggingen van vreemden te bouwen, in acht te hebben genomen. Het bleef, zoo ik het wel inzie, altyd raadzaamer, wat goed recht wy ook mogten hebben, iets van dat recht te laaten glyen, dan het gevaar , 't welk ons dreigde, zoo wy het niet deeden , af te wachten. Gelro-Batavus is van 't zelfde begrip. Zie hier hoe hy 'er zich over uitlaat, bladz. 39. „ Maar hoe zeer ik van gevoelen ben, dat het „ Beftaan, en de Welvaart van ons Gemeenebest „ zoude afhangen van de Alliantie en Vriendfchap ,, met Engeland; of-dat wy zonder dat, niet zoiU j, den kunnen blyven, die wy zyn, of zelfs in D voo^  j, voorfpoed en vermoogen toeneemen; — Zoo betl ,, ik het echter mee onzen Vriend volkomen eens > ,, dat het Politiek Interest van den Staat altoos, „ maar vooral in de toenmaalige omftandigheid van 5j zaaken , volftrekt medebragt, en aanraadde om „ alle aanleiding tot brouillerie met Engeland te „ vermyden, en alle moogelyke infehikkelykheid „ omtrent deszelfs pretenfiën te gebruiken; zoo om „ dat een oorlog in het algemeen voor alle Lan„ den, niet dan fchaadelyk en verderflyk kan zyn; 5, als om dat onze Republiek denzelven nooit dan j, met verlies en eminent gevaar kan voeren; en „ dat zy in deezen tyd volftrekt ongewapend, en „ buiten alle ftaat van Defenfie was: terwyl het }, Ryk van Groot-Brittaniën zich magtig genoeg be„ vond, om zonder eenige moeite, kosten of pre„ fent gevaar, ons Land en koophandel degevoe„ ligfte flagen toe te brengen;, en vastelyk gere„ zolveerd fcheen om zyn aangenoomen Systema „ door te zetten , en ons zonder eenig menage- ment, en met de uitterfte hoogheid te behande- „ leh; Zoo dat een betooning van den ouden „ Hollandfchen Moed en Dapperheid, hoe zeer ook gepast, en gegrond op een wettig vertrouwen „ in ons goed Recht en de Godlyke Hulp, thans „ echter zeer ontydig en gevaariyk zoude geweest 3, zyn. " Doch, terwyl wy dus uit ons eigen belang redeneeren, en dit belang tot eenen grondflag van hetgeen wy in onzeu weerloozen ftaat hadden behooren te doen,  doen, leggen; en vervolgens daaruit by gevolgtrekking haaien , dat het ons beter voegde , van het convooieeren van fcheeps-materiaalen af te zien, dan op een volkomen genot van het Traclaat van 1674. te blyven ftaan , hoor ik my toeroepen, dat die wel goad was, toen Frankryk nog niet was opgekomen, om ons voor te houden, dat wy van 't vol genot van 't Traétaat niet möeten afgaan; en zoo wy den Engelfchen hier in toegaven , de Kroon van Frankryk dit als eene fchending van de Neutraliteit zoude aanzien , en ons voor haare Vyanden houden; maar nu niet meer. GelroBatavus fpreekt'er van op deezen voet: bladz.43; Alles wel overwoogen zynde, zoude ik voor 3, my nog van gedachten blyven, dat deeze fameufe ,, Refolutie tot limitatie der Convooien , zoo ah ,3 de zaaken toen grfchapen (tónden,, en van vooren ,, befchouwd , het beste en veiligfte middel was^ „ om de Republiek uit die netelige omftandig,, heden , daar men van twee kwaaden het minfte moest kiezen,immers voor een' tyd, en by pro- vifie , te redden: „ Want UEd. gelieve wel in het oög te hou,, den, dat men toen nog niets wist, of voorzag „ van het ongenoegen , dat Frankryk hier uit zou„ de opvatten, noch de onëenigheden tusfchen „ onze Provinciën, welke daaruit gevolgd Zyn; „ -—. gelyk mede , dat dit befluit alleen genö3, men werd, als een proeve, of men daardoor „ zojade kunnen verkrygen het ontfhg der öpgeD a j.bragt*  ,3 bragte Schepen, en de veiligheid der Navigatie, „ in alle andere opzichten; Terwyl men in- „ tusfchen, den tyd zoude hebben om 'sLandsZee|, magt in beter ftaat te brengen; zoo als te gelyk >, vastgefteld werd: „ Indien men immers de gefchillen had kunnen ,, vooruitzien, die 'er met Frankryk uit zyn ont* 4, ftaan ; Indien de Provincie van Holland 'er niet „ mede toe geconcurreerd had; En indien men niet alle redenen had gehad om te verwach,, ten, dat het Hof van Engeland zyne beloften „ zoude geftand doen, en onze vriendelykheid op „ eene gansch andere wyze, als gedaan heeft, en „ met reciproque heuschheid, zoude beantwoor„ den ; Is het geenszins waarfchynlyk , dat men „ ooit zoude zyn gekomen tot het neemen van „ eene Refolutie, waaruit de Commercie zoo wei„ nig nut heeft getrokken, en die by ons zoo veel „ onlusten gebaard heeft: „ Vraagt gy, wat men dan anders zoude heb„ ben kunnen doen? Dit is en boven myn fpheer, „ en buiten myn beftek: Misfchien zoude 5, men de aangeboodene Conferentiën hebben kun,, nen accepteeren, om tyd te winnen; misfchien „ ook wel alle Convooien weigeren, of uitftellen, „ tot dat men dezelve fterk genoeg konde maa„ ken; misfchien zoude men ook wel reeds toen „ hebben kunnen doen, het geen naderhand met 3, goed fucces is gefchied, ik meen het aangaan van ,3 eene Alliantie, met de andereNeutraale Moogend- „ he-  <& den Brief geëindigd heb, niet op deeze flappen van Frankryk , met vry meerder bevoegdheid, toegepast zoude kunnen worden, dan op het gedrag van Engeland; daar in allen gevallen Engeland aandringt, om zich van iets te onthouden, en Frankryk om iets te doen; en dat dit laatfte vry meêr voor dwang dan het eerfte te houden is. Ik wil ook niet onderzoeken , of het waar is, zoo als de Schryver het voorgeeft, dat men toen nog niets wist, of voorzag van het ongenoegen, dat Frankryk hier uit zoude opvatten, noch de on'éenigheden tusfchen onze Provinciën , welken daar uit gevolgd zyn. Voor my, zou ik zoodanig gebrek van kundigheid , doorzicht en fcherpzinnigheid, niet verönderftellen in die genen, welken by ons. het dagelyksch beleid van de 'Hooge Regeering in handen hebben;en die, aan de hand zynde, om alle omftandigheden gade te flaan, hun befluit opmaaken, niet naar de bekrompene en gebrekkige belchouwing, welke de particulieren zich van de. zaaken maaken, maar naar eene volledige befchouwing, welke, daar zy het voordeeligfte niet kunnen erlangen , hen tot het minst nadeelige doet overgaan. Men mag het, myn Vriend, voor ons Vaderland nog voor een groot geluk reekenen, dat 'er aan 't hoofd van onze Regeering zulken zyn, die waarlyk in kundigheid, fchranderheid, en bekwaamheid , voor geene anderen behoeven te wyken. Dan het zy met het voorzien van 't ongenoegen van Frankryk zoo men wil, de vraag is enkel, of■xs, om 't ongenoegen van Frankryk, datgene moes-  <& moesten doen, het welk de Staat oordeelde best te zyn gelaaten: en deswegen komt by my in overweeging, eerftelyk, waar toe wy verpligt zyn; ten tweeden, wat voor ons hec raadzaamfle, of dienftigfte zoude weezen. Ik bepaal, myn Vriend, dit onderwerp tot deeze twee punten; om dat, als 'er eenige verpligting lag , wy, aan dezelve zouden moeten voldoen, de bedenking als dan op het dienftigite, en het raadzaamfte vervallende; en daar en tegen dat, als 'er geen verpligting plaats had 3 ons eigen best het richtfnoer van ons gedrag zoude moeten weezen. Ik zal 'er U, by eenen volgenden , myne gedachte over mededeelen; intusfchen blyf ik fteedsj Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wei-Edel. Gejlr. BW. Bienaar Den . . Maart 1781- Reinier Vryaart. D 4 VIERBE  ®< 56* VIERDE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! T Tet eerde, waar over ik U moet onderhouden, X JL is de Vraag, of 'er op ons een verpligting Jigt om Convooi te verleenen aan Hollandfche Schepen , met fcheeps-materiaalen naar Frankryk of voor Franfche reekening gelaaden ? En om die vraag te beantwoorden, dienenwe vooraf gade te fjaan, dat, indien 'er zoodanig een verpligting was, dezelve of uit het Natuurlyk Recht , pf uit het Recht der Volken , of uit eene byzondere Verbindtenis zoude moetèn ontftaan. Tusfchen de Vo\ ken heeft geen ander Recht dan het Natuurlyke en het Recht der Volken plaats ,■ en zy moeten zich voor 't overige houden aan hunne Verbonden. Betreffende het Natuurlyk Recht en het Recht der Volken , vind ik wel geleerd, dat Neutraale Volken zekere waaren aan Oorloogenden niet moegen toevoeren en leveren; maar ik heb nergens nog geleezen, datze gehouden cn -cerpligt zyn, om zekere Waaren aan ééne der oorloogende Moogendheden te moeten jeveren : nergens heb ik ook geleerd gevonden, dat een Moogendheid, die in oorlog is, ceneNeur èfgaif Moogendheid kan vergen, van iets met betrekking  •$< 57 ><& trekking tot haaren Vyand te doen, dat deeze liever zoude laaten. Alles blyft daaromtrent by dat gene 't welk in de gemeene famenleeving genoemd word dienjten, gedienjiigheden , welke wy met de kunstwoorden van officia imperfetïa en obligationes m•perjefta uitdrukken: Zoodat, als we de vraag volgens het Natuurlyk Recht en het Recht der Volken zouden moeten beantwoorden, als dan daarop een neen zoude moeten volgen. En op dat neen zou. de nog minder bedenkelykheid moeten vallen, als men gade flaat, dat de Republiek zich, het zy met recht, het zy ten onrechte, in merkelyke ongelegenheden zoude fteeken, indien zy de begeerte van Frankryk opvolgde. Want indien het waar is, dat het aan my vry ftaat, om myne fchepen tot deezen of genen tak van koophandel te gebruiken , en dat geen Moogendheid my daaromtrent de wet kan ftellen zonder myne onafhanglykheid te verkorten, dan is het te gelyk waar, dat geen Moogendheid bevoegd is om my te dwingen, dat ik een recht en een gebruik handhaave, daar ik, om wat reden het zyn mooge, liever van af wil zien, en van welk het my vry ftaat af te zien. Zoo dat een Moo. gendheid, die my eene diergelyke verging zoude doen, en haar ongenoegen zoude toonen, wanneer ik aan haare begeerte niet voldeed , niet flechts onhéusch maar ook onbillyk en onrechtvaardig zoude handelen; vooral indien haare begeerte ftrekte, om haar, door gebruik van myne fchepen, zoodanige waaren te bezorgen, welken haar tot het voeren D s van  van den Oorlog noodig zyn: en die begeerte zoude allerönrechtvaardigst zyn, indien wy aan dezelve niet konden voldoen zonder zwaare onkosten? zonder de wapens te gebruiken, zonder ons aan gevaarlyke ongelegenheden bloot te ftellen, Naauwiyks zoude een Bondgenoot bevoegd zyn, om met eene diergelyke verging, ten zy 'er een verbindtenis toe aangegaan was , op te komen. Want wie ziet niet, dat deeze begeerte enkel hierop nederkomt> dat wy onze fcheepvaart en zeemagt gebruiken,om de Franfchen, die geene genoegzaame fcheepvaart en zeemagt hebben, aan fcheeps-materiaalen , en het verkrygen van eene zeemagt te helpen. Daar nu noch uit het Natuurlyk Recht, noch uit het Recht der Vb'ken, iet aangeweezen wordt, waar uit de verpligting, om aan de begeerte van Frankryk te voldoen, gehaald kan worden; zoo zoude 'er in de tweede plaats onderzocht moeten worden , of er tusfchen Ons en Frankryk eenig verbond, verdrag , of overëenkoomst is aangegaan, uit welk een diergelyke verpligting zoude voortvloeien. Maar dewyl men aan de zyde van Frankryk zich op geene byzondere verbindtenis beroept, vervalt de noodzaakelykheid van een diergelyk onderzoek' en het antwoord neen behoudt zyne volle kracht op de voorgeftelde vraag: naamelyk, of 'er op ons een verpligting ligt om Convooi te verkenen aan Hollanafcbe Schepen met fcheeps-materiaalen naar Frankryk, of voor Franfche reekening gelaaden? Gelro-Batavus zoekt het ons echter anders te beduiden.  59 >& duiden. Zie hier zyne eigene woorden. Na dat hy toegegeeven had, dat de bepaaling wegens het verkenen van Convooi een huisfelyke fchikking van den Staat was, met welke Frankryk zich, in dit opzicht, niet konde noch behoorde te bemoeien, of het zoo kwaalyk te neemen als gedaan heeft, gaat hy bladz. 55. en vervolgens dus voort: „ Maar dit Hof wel voorziende, dat hier door „ de toevoer voor de noodzaakelykfte ingrediën„ ten tot zynen Scheepsbouw grootelyks geftremd „ zoude worden, en dat hy dus niet lang in ftaat „ zoude kunnen blyven, om Engeland het hoofd „ te bieden ; —- Misfchien ook vreezen de , dat „ deeze eerfte ftap van Engeland by ons ingang „ vindende, wel ras van nog fterker gevolgd zou,, de worden, die ons ongevoelig te veel in de be„ langen van dat Ryk zouden kunnen overhaa- „ len; Zoo dacht hetzelve zekerlyk in den be- „ ginne daartegen te moeten waaken, en vond ten 5, dien einde goed, ons publiek te doen declaree„ ren, dat het die daad van de RcpuWiek aanzag, „ als alleen ten faveure van Engeland gedaan, tot „ merkelyk nadeel van Frankryk, en dus ftrydig „ met onze aangenoomene onzydigheid; met by. „ voeging, indien wy daarby bleeven volharden, ,, ons ook niet meêr als neutraal te zullen aanmer„ ken , en behandelen. „ Het is zeker, dat men tusfchen Oorloögende „ Moogendheden onzydig willende blyven, zoo„ danige bepaalingen,, en fchikkingcn in zyne Lanr 33 den,  #> „ den, ten haaren opzichte, omtrent de receptie, „ en behandeling van haare Ingezetenen, Schepen, „ en Goederen kan maaken, als men tot voorkoo„ ming van alle Questiën, en Vyandelykheden, op „ zyn Grondgebied , en van alle Moeilykheden „ met dezelve best, en raadzaamst oordeelt, mits „ dezelve generaal zyn, en egaal voor beiden kun5, nen werken , zonder aan de ééne party meer „ voordeel dan aan de andere te geeven; voor- „ al dient zulks wel in het oog gehouden te wor„ den, wanneer men na het begin reeds, en ge„ duurende den Oorlog, eemge nieuwe bepaalin„ gen wil maaken, of iets doen, 't welk eenig„ zins tot gemak, voordeel, of nadeel der gemel„ de Moogendheden zoude kunnen ftrekken. „ Indien men nu aan deezen Regel toestdeques„ tieufe Refolutie tot Limitacie der Convooien, „ zoo houdt dezelve wel niets partydigs in, als ,, fpreekende in generaale termen, zoowel van de „ Engelfche als Franfche Havens: en in zóóverre ,, fchynt dezelve dan aan dit Requifit te voldoen. „ Maar als men de waarheid zal zeggen, kan „ dit ook niet verder getrokken worden , als tot „ de -wamden: want en het oogmerk, en effetl deezer „ bepaaling konde niet dan Frankryk raakenj zoo „ als vry klaar is: „ Het oogmerk was immers, volgens de woorden „ der Refolutie zelve, om hierdoor aan Zyne Ma. ,, jejleic van Groo%Brittanniën genoegen te geeven, en „ te behaagen, en daarom werd het dan ook een „ mid-  , Zoo kan men niet ontkennen, dat deeze uit}, zondering, waardoor het gemelde Hout in effec?, te, ten opzichte van Frankryk, gelyk gefteld „ werd , met alle Contrabanden , eene geheele „ ftremming moest maaken in de Scheepvaart op „ dat Ryk, en byna dezelfde uhwerking moest 3, hebben, en ook gehad heeft, als een reëel verj, bod van deezen Tak van Commercie; ■— En „ dierhalven kon het ook zoo vreemd niet voor„ komen, dat de Koning van Frankryk eene daad „ van de Republiek, na het begin van den Oor- log, op aanzoek, en ten believe van Engeland 3, gedaan, dewelke zoo zeer ten faveure van dat „ Ryk, en ten nadetle van het zyne, ftrekkcn „ moest, als partiaal aanzag, en dat Hy zyne ge„ voeligheid dieswegen aan onze Regeering deed betuig, n , met verzoek om het ongelyk, het „ geen hy zich hierdoor hield aangedaan, te her„ ftellen* „ Want de zaak dus fa concrcto, ep in alle zyne „ betrekkingen, en omftandigheden, volgens de „ bovengelegde gronden , wel onderzocht, en „ overwoogen zynde , kan men niet beweeren , „ dat een daad, op aanzoek, en ter contemplatie „ van eene der Oorloogende Moogendheden ge„ daan, welker gevolgen voor de andere niet dart ,3 zeer nadeelig konden zyn , voor geheel neu- 35 traal^  5, traal, en onpartydig gehouden zoude moeten 3, worden." Gy ziet, myn Vriend, dat onze Schryver zyne eerfte redenkavelingen doet rusten op het belang, hetwelk Frankryk heeft om van fcbeepsmateriaalen voorzien te worden, als zonder dat, niet lang in ftaat kunnende blyven om Engeland het hoofd te bieden: Maar ei lieve, myn Vriend, hoe ftrookt dit: Zender toevoer van fcbeepsmateriaalen kan Frankryk niet lang aan Engeland bet hoofd bieden , der halven heeft het Franfche Hof recht om te vorderen, dat de Hoh landers hunne Vlag, hunne Schepen, en hunne zeemagt aan hem leenen , om aan 'ï zelie d;e goederen toetevoercn. Het ware, myns bedunkens, vry juister gercdenkaveld, indien men'er uit befloot', dat het Hof van Frankryk zich in ftaat moest' ftellen om Scheepsrrviteriaalen te bekomen; en zoo hetzelve die niet door ^tusfehenkomst van de Hollanders konde erlangen, zich by de Volken te vervoegen, daar die te krygen zyn; of na zoodanige middelen om te zien, als aan hetzelve, zonder op de rechten van andere Volken te vallen , best te ftade zouden komen. Wanneer toch heeft de ongelegenheid van ééne Moogendheid eenen wettigen grond kunnen uitleveren, om van eene andere Moogendheid te eisfehen , dat deeze haar voorzage van dat gene, zonder 't welk zy haaren Vyand niet lang het hoofd zoude kunnen bieden ? Frankryk fteekt zich in eenen oorlog, daar hetzelve eene groote zeemagt toe benoodigd heeft. Hy zendt zyne zeemagt tot hulp  hulp van zyne nieuwe bondgenooten; en om dat zyn Zeemagt niet groot genoeg is, om het overvoeren van fcheepsmateriaalen naar zyn Land te dekken, zoo moet 'er onze Republiek haare Zeemagt toe gebruiken. Zie daar het w(»enlyke van de redeneering. Onze Schryver brengt voorts, met een misfchien, (een woord dat hy al vry veelvuldig gebruikt) eene vreeze aan de zyde van Frankryk, tot verdediging van deszelfs gedrag te berde: naamelyk, dat deeze eerfte ftap van Engeland van nog fterker gevolgd zoude worden ; en dat Frankryk niet misfchien, maar zekerlyk gedacht heeft, daar tegens in den beginne te moeten waaken. Doch waar zal het heen, als men uit verönderftelde Vreczen , en uit het gene waarvoor een Moogendheid denkt te moeten waaken, de bevoegdheid tot eene daad zal afleiden. Lodewyk de XIV. vreesde misfchien ook,datwe te zeer in de belangens van 't Huis van Oostenryk zouden vallen, en dacht zekerlyk ook daar tegens in den beginne te moeten waaken, en daarom heefc die Vorst ons Land geïnvadeerd. Zou GelroBatavus wel durven ftaande houden, dat die oorlog aan de zyde van Frankryk rechtvaardig is geweest? Frankryk, 't is waar, heeft een raifon de guerre, en een droit de bienféance, daar niets voor ftaat, welke door Strube de Pyrmont al vry leevendig is afgefchilderd, en met welke de redeneeringen van onzen Schryver beter overeen te brengen zyn, dan met gronden van rechten. Ook mag E men  <& men twyfelen of hy, dit op 'c papier brengende , wel gelet heeft,dat hyden Engelfchen al vry veel in de hand werkte-, want alswe voorönderftellen, dat de Engelfchen ook wel met urm gekweld kunnen zyn; en dat zy ook kunnen vreezen, dat zy aan Frankryk niet lang het hoofd zullen konnen bieden, als wy by aanhoudendheid hun Scheeps - materiaalen toevoeren; dat zy geen einde aan den Araerikaanfchen oorlog zullen krygen , indien de Hollanders den Franfchen by aanhoudendheid voorzien van het gene zy noodig hebben, en gelegenheid geeven om hunne gewasfen en vruchr.waaren kwyt te worden; dat het derhalven tyd is om daarvoor te waaken, en vóór datwe verders in de belangen van Frankryk treeden, onze zwakke wieken nog wat moeten fnuiken, ten einde die niet fchielyk aangroeien; zoude men op dien voet het veroveren van Sc. Euftatius niet al vry wel kunnen billyken en wettigen ? En dewyl onze Gislro-Batavus beweert, dat Frankryk, niet lang aan Engeland het hoofd zoude kunnen bieden , indien wy onze Scheepvaart tot den toevoer van hout naar hunne havens niet befteeden, en mitsdien ook erkennen moet, datwe dan de fterkfte hulpgenooten van Frankryk tegen de Engelfchen zyn, zoude dan de reden uit de vrees, en uit het tydig waaken gehaald, niet vry beter ten voordeele dan ten nadeele der Engelfchen klemmen ? Maar de Schryver fchynt deeze reden flechts tot eene inleiding van anderen , die zoo zy niet meer  aieêr gewigts, ten minfte rneêr fchyn hebben. Ik zeg meer fchyn y doch ik moet 'er by voegen, voor luiden die geene genoegzaame kunde hebben. Want nergens zal men geleerd vinden, dat wanneer een Neutraale Moogendheid, op aanzoek en ter contemplatie van eene andere Moogendheid, zich onthoudt van eene daad , welke haar vry ftaat ce doen of te laaten, zy daar door de onzydigheid te kort zoude doen, by aldien de gevolgen daarvan niet als zeer nadeelig voor de andere oorloogende Moogendheid kunnen zyn. Op dien voet fpreekt noch Grotius, noch Pufendorp, noch Vattel, noch eenige andere Schryver die onder de Geleerden gezag heeft: integendeel zy fpreeken 'er geheel anders over. Ik zal 'er U eenige Haaltjes van opgeeven. Vattel, in zyn Werk over het Recht der Vollen, het recht en de verpligtingen van onzydige volken, ten aanzien van Oorloogenden , voordraagende, (Liv. III. Chap. VII. §. n0.) ftelt tot eenen algemeenen grond , „ dat al wat een Natie „ doet , wanneer zy gebruik van haare Rechten „ maakt, zonder oogmerk om de ééne Moogend„ heid ten nadeele van de andere te begunftigen, „ in het algemeen niet gehouden kan worden als „ ftrydig met de onzydigheid; en het alleen wordt „ in die byzondere gevallen, in welken zoodanige „ oeffening van Recht niet kan gefchieden, zon„ der één der Partyen te kort te doen, die alsdan j» recht heeft om 'er zich tegen te ftellen." E 2 In-  <& ' Indien 'er nu op ons geen verpligting ligt om aan Frankryk Scheeps-materiaalen te leveren ; indien 'er geen verbindtenis is, uit kracht van welke Frankryk het recht heeft om dat van ons te eisfchen; dan is die daad zekerlyk een voorwerp van onze vrye verkiezing, die wy kunnen doen of laaten, zonder dat Frankryk over eenige beleediging kan klaagen. En zoo het naar het Recht der Volken vast ftaat, dat een Moogendheid het recht heeft, om aan éénen der Oorloogenden het werven van volk in haar Land toe te ftaan, en het ten zelfden tyde aan de anderen te weigeren, gelyk Vattel het ter zelfde plaatfe leert, dan zouden wy immers met meerder grond nog hebben kunnen beweeren, dat wy zelfs den Engelfchen Scheeps-materiaalen leverende, en zulks Frankryk weigerende, daar door nog al niet aan dit Ryk wettige reden van klagten over beleediging zouden gee. ven. Een Moogendheid, (zegt Vattel, van de vryheid van voik te werven fpreekende,) kan zelfs niet begeeren, dat haar gelyke dienst beweezen worde,- ,, om dat die Moogendheid, welke dien „ vergunt, redenen kan hebben om het te weige„ ren, die, ten aanzien van anderen, geen plaats „ hebben; en waarvan het evenwel af hangt, om te zien wat dier Moogendheid te doen of te laaten „ ftaat." Derhalven kan een befluit, om zich te onthouden van de fterke hand te leenen aan de vaart van. Scheeps^-materiaalen, voor geene beleediging doorgaan ,  69 ><& gaan, ten zy men alle begrippen van rechten en verpligtingen verzaake. Overweegt men daar by, datwe in een byzonder bondgenootfchap met Engeland Honden; zal deeze byzondere betrekking het voorwenden van eene beleediging nog zwakker maaken. Want zynwe mees-ter om, ten behoeve van dien het ons behaagt, van ons recht aftezien , dan kan een toegeevendheid voor eenen Bondgenoot nog vry minder reden tot klagten over beleediging geeven; vermids de vyandfchap, welke 'er tusfchen onze Vrienden en Bondgenooten, met betrekking tot anderen , ontftaat, geen beweegmiddel kan zyn, om ten aanzien onzer Vrienden en Bondgenooten die verpligtingen na te laaten, welken wy in die betrekking aan hun verfchuldigd zyn, en die onder de Officia imperfeSta begreepen worden. Allenthalve moeten wy 'er meester van zyn; en niemand is bevoegd, om ons deswegen eenige wet te ftellen. Het gene zyne Doorluchtige Hoogheid daaromtrent gefchreeven heeft, in Hoogstdeszelfs Misfive aan de Provincie van Friesland, fteunt overzulks, indien ik 'er myn oordeel over kan zeggen, op de onwederfpreekelykfte gronden van Rechten; en men moet waarlyk al vry fterk belust zyn , om het gedrag van Frankryk in alles goed te keuren, wanneer men het beftaan van dat Ry\ op dit ftuk voor redclyk, billyk, of wettig door wil doen gaan: want, al ware het al eens zoo, datwe uit loutere vriendfchap, of meerdere betrekking welke wy tot Engeland dan E 3 tot  tot Frankryk hebben, en uit loutere toegeevendheid voor de Engelfchen, opgehouden hadden Scheeps-materiaalen aan Frankryk te leveren, dit Ryk zoude 'er zich niet door beleedigd hebben kunnen achten, noch eenig recht verkreegen hebben om over het fchenden van de Neutraliteit te klaagen. Moet het ons ten minften niet even zoo vry ftaan om ons eigen belang te volgen, in zaaken omtrent welken Frankryk geen recht heeft, als het aan dat Ryk vry ftaat, om voordeden van Koophandel aan deeze en gene leden van ons gewest, met uitfluiting van anderen , te vergunnen ? Gelro-Batavus btgrypt, dat Frankryk des wegen volkomen recht heeft, om te doen wat aan hetzelve behaagt, als enkel van zyne vry willigheid afhangende. Maar behalven de volkomene bevoegdheid, welke het Recht der Volken, zoo wel als het Recht der Natuur,ons ten dien opzichte laat,omScheepsmateriaalen aan Frankryk te leveren of niet; en dienvolgenden , veelmeer om het recht van die leverantie met geweld te handhaaven, of niet te handhaaven, zoo komt 'er nog eene billyke oorzaak by; naameiyk, een dreigend gevaar. En waar toch vindenwe geleerd, dat een oorloogende Moogendheid van eene onzydige kan vergen, dat zy zich ten haaren behoeve aan gevaar, en aan eenen oorlog bloot Helle ? Het geval wordt door GelroBatavus verminkt voorgefteld. Het is niet op een bloot aanzoek van de Engelfchen 3 noch ter bloote con-  <&> «ontemplatie van de Engelfchen, dat men zich zou Je hebben onthouden, om de vaart van Scheeps-materiaalen met den fterken arm te verzekeren, want ons belang, of, om beeter te zeggen, het belang van zekere Koopluiden, kwam te wel met de begeerte van 't Franfche Hof overeen, om de gelegenheid te laaten voorbyloopen; maar het is een welgegronde beduchtheid van ons zwaare onheilen op den hals te haaien, welke het raadzaamer heeft doen oordeelen, dat men zich - van 't geleide der fchepen met Scheeps-materiaalen afzag, dan zich, gelyk men zegt, in de loopende waagen te fteeken. Kan het voor een breuk van onzydigheid gehouden worden, dat eene Moogendheid zich onthoudt van eene daad, waarvan de gevolgen voor eene oorloogende Moogendheid zeer nadeelig kunnen zyn , wanneer de eerfte , door het pleegen van die daad , zich zwaare onheilen op den hals zoude haaien, en in een' gevaarlyken en verderflyken oorlog raaken ? Het is 'er zoo verre van daan ,dat Vattel ter aangehaalde plaatfe §. 107. toteenen Regel fielt, dat de bedreiging van een gevaar, het welk wy niet zouden kunnen afkeeren, ons ontflaat van eene volkomen verpligting, tot welke wy, uit hoofde van een Verbond, gehouden zouden zyn. „ Wanneer ik geen de „ minfle reden heb (zegt die Schryver, fpree„ kende van het verzoek van doortogt voorkrygs„ volk §. 127.) om dien te weigeren, kan 'er E 4 „ die  3> die gene, ten nadeele van wien het verzoek „ gedaan wordt, niet over klaagen, veel min het „ voor eene reden tot eenen oorlog tegen my ge„ bruiken ; vermits-ik niets anders doe dan het „ gene het Recht der Volken voorfchryft. Hy „ heeft ook geen recht om te eisfchen, dat ik den „ doortogt weigere , vermits hy my niet verhin„ deren kan van dat gene te doen, hetwelk ik meen „ van myn' pligt te zyn , en zelfs in die gelegen„ heden , in welken ik den doortogt met recht zou„ de kunnen weigeren , floot bet my vry om van „ myn recht gebruik te maaken;maar vooral, wonneer ik „ verpligt zoude zyn om myne weigering gewapender„ hand te handhaaven. V/ie zal zich durven beklaagen, o, dat ik liever hem den oorlog laat aan doen,dan dien op „ mynen bals te haaien ? „ Eene Moogendheid (zegt de zelfde Schryver> 5- 135- met betrekking tot het zelfde onderwerp ) ,, die zonder vrees den zeiven zoude kun„ nen weigeren, moet zekerlyk, in 't geval daar „ wy van fprëeken, het doen; maar indien de wei. 3, gering met gevaar verzeld gaat, is hy niet verplm „ om een gevaar op zyn hoofd te haaien, om 'er dat van „ een ander van te ontlasten; en zelfs moet hy 'er zyn j, volk niet roekeloos aan bloot stellen." Vergelyk nu deeze leere met het gene GelroBatavus ons voorhoudt, en met het geval in het welk wy ons ten aanzien van Engeland en Frankryk bevonden; en zeg my dan, of 'er eenige glimp aan 't gene die Schryver beweert, te geeven is. Enge-  Engeland verzoeke of begeert datwe geen convooi verleenen aan Scheeps-materiaalen; en verzelt eindlyk dit verzoek met bedreiging, als wy 'er niet aan voldoen, Wy hebben het recht om het te weigeren, maar ftellen ons bloot om door die weigering den oorlog,die anderen drukt, van hun op ons af te wenden: zulks moetge echter voor ons doen, zegt Frankryk. En die begeerte van 't Franfche Hof vindt by fommige van onze Landslieden verfchooning. Ondertusfchen geloof ik, dat de verftandigften en bedreevenften meêr wysheid en ftaatkunde zullen vinden, in de vertoogen, welke Zyne Doorluchtige Hoogheid, ten zynen tyde , op dit ftuk gedaan heeft, en in welken de Vorst ons de onheilen, aan welken het voldoen aan de begeerte van Frankryk, de eer van den Staat, en 't belang van den Koophandel zoude bloot ftellen, heeft voorgehouden, dan in het begunftigen en doorzetten van de begeerte van 't Franfche Hof. „ Indien de nood (zegt Vattel §. iii.) my „ in zekere gelegenheid bevoegd maakt, om de „ hand te flaan aan eenes anderens goed, zal die „ my dan ook niet de bevoegdheid geeven , om „ alle krygsbehoeften, welken door onzydige „ Volken aan mynen Vyand toegevoerd worden, „ tegen te houden ? Al zoude ik my alle die on„ zydige Volken tot vyanden maaken , zoude ik „ het liever moeten waagen,dan dien genen, wel„ ke my thans den oorlog aandoet, onverhinderd „ te laaten verüerken." — E 5 Dit  74 Dit is juist het geval, in 't welk de EngelfcheH zich bevinden, ten minften, in 't welk zy zeggen, dat zy zich bevinden. Gelro-Batavus ontkent het ook niet. En men zoude dan ook op ons kunnen toepasfen het gene dezelfde Schryver §. 113. zegt: „ Eene Natie, welke door geen ander be„ weegmiddel dan uit winzucht werkt, om mynen „ Vyand te verfterken, en niet ontziet om my „ op die wyze een onherftelbaar nadeel toe te „ brengen ; die Natie is zekerlyk myn Vriendin „ niet, en zy geeft my het recht, om haar voor „ eenen Bondgenoot van mynen Vyand aan te „ zien, en op dien voet te handelen." Ik zoude, myn Vriend, ü hier een reeks van plaatfen uit de Schryvers kunnen opbrengen, tot verdere opheldering van een onderwerp, over het welk men het evenwel onder de Geleerden nog niet eens is: ik zoude U konnen verwyzen naar 't geen Grotius de J. B. ac P. L. III C. 1, §. 5. Barbeirac, Cocceji, Puffendorf, en anderen daar van gezegd en bygebragt hebben : doch op dien trant fchryft men verhandelingen, en geen brieven: evenwel kan ik op my niet verkrygen, om U eene vertaaling te onthouden van den Commentarius van Van der Muelen, op de aangehaalde plaats van Hugo de Groot. Gy zult dien, zoo ik vertrouw, al vry bondig vinden: ten minften , komt die my al vry welgefteld voor. „ De Natuur heeft (zegt dievoortreffelyke Rechtsgeleerde) ons het vermoogen gefchonken ,om allerlei middelen in 't werk te ftellen tot het af weeren  *>•£ 7S ren van alle geweld en veröngelyking; weshalve^ die genen, welke ons geweld aandoen, of ftaan te doen, geene de minfte rechtvaardige oorzaak tot klagten hebben, wanneer wy hen tot onze zelfver, dediging trachten te beftryden en te beöorloogen , met zoodanige middelen, welken wy bekwaam oordeelen, om de krachten en vermoogens der vyanden, zoo veel wy kunnen, te verzwakken en verminderen, in 't werk te ftellen; gelykerwys als in een' oorlog tusfchen byzondere lieden,hy,die, zonder door eene veröngelyking getergd te zyn, een anderen aanvalt, hem-, wien hy aanvalt, het recht, dat is een zedelyk vermoogen tegen zich zeiven geeft, het welk onbepaald is: de aangevallene bekomt hier door het recht, om zich op allerlei wyzen te verdedigen tegen het aangedaan geweld en ongelyk." „ Derhalven ftrydt het ook geenszins tegen het voorfchrift der reden of de wetten des oorlogs, daf> men de fterkten, fteden, fchepen, havens, lieden, leeftocht der vyanden, en allerlei hulpmiddelen en werktuigen, zoo tot onderhoud des leevens,als tot het voeren des oorlogs noodzaakelyk, trachte te bederven , of, de gelegenheid zich daar toe aanbiedende, te neemen of onderfcheppen, om hen daar door te verfteeken van die dingen, die tot het voeren dee oorlogs noodzaakelyk zyn, en, zoo veel mooglyk, van de hulpmiddelen ten oorloge, op dat ik zoo fpreeke, en het vermoogen om ons leed te doen,te berooven, en om hen daar door tot die engte te bren-  brengen, dat zy liever de wapens willen nederleggen, en in rust en vrede leeven , dan oorlog voeren : want men moet oorlog voeren,met oogmerk, om een' goede vrede te bekomen, dewyl 'er geen heil in den kryg te behaalen is!" „Dit gevoelen loopt niet aan tegen het rechtder volken, door 't welk de oorlogen zyn ingevoerd; naamelykdie, welken men om eene rechtvaardige oorzaak onderneemt; welke rechtvaardige oorzaak, uit eene onrechtvaardige belediging voortfpruit. Zoo dikwyls dan, als deeze voorgaat, zoo dikwyls bekomt hy, die beleedigd is, eene rechtvaardige oorzaak van oorlog, na dat hy alvoorens zachtere middelen vruchteloos beproefd heeft, op dat hy dus tot de fchrikkelyke wapenen, als tot het eenige en laatfte middel om zyn recht te erlangen , door den nood gedwongen wordt zyne toevlugt te neemen." „Maar het is de vraag,of wyook van hetzelfde recht gebruik mogen maaken tegen hen, die :geen vyanden zyn, of daar voor niet gehouden willen worden, maar onze vyanden van eenige zaaken voorzien, niet zoo zeer uit geneegenheid om een ander te beledigen , als door de hoop van winst aangezet? In het beantwoorden deezer vraag, gaat onze Schryver (van der Muelen fpreekt van Grotius,) zeer voorzichtig te werk; eerst onderfcheid maakende tusfchen de zaaken zeiven, omtrent welken , als niet van eenerlei foort en aart zynde, het vöorfchrift der reden en de wetten des oorlogs, welke  * welke uit hetzelve als haare bron voortkomende, den oorloogenden de wyze , waar op zy moeten te werk gaan, voorfchryven en bepaalen, en hun niet eenerlei vryheid en recht, ten aanzien van haare neeming en onderfchepping, fchynen toe te ftaan en te geeven. Ik verwerp de onderfcheiding van onzen Schryver juist niet; maar het komt my voor , dat 'er fomtyds gevallen kunnen voorkomen , welke men daar van, om reden van voorzichtigheid of uit hoofde van den krygsftaat, zoude dienen uit te zonderen. De redenen, van dewelken men zich bedient aan de zyde der genen, die de nood des oorlogs en de gunstige bevoegtheid tot eige verdediging bybrengen, fchynen op deezen uit te loopen." „ Dat de Natuur een' iegelyk' de vryheid heeft gefchonken, met welke hy voorzien zynde, alle onheilen, welke hem fchynen nadeel te zullen toebrengen , van zich mag afweeren ; weshalven ik magt heb, om al het gene de krachten , krygsbenden en vermoogens myner vyanden kan vermeerderen , als my nadeelig zullende zyn, op allerlei wyze te onderfcheppen en weg te neemen, zonder onderfcheid van waar het zelve aangebragt of toegevoerd wordt: want de magt om koopmanfchappen weg te neemen is niet gegrond in de hoedanigheid derzei ven, of in die der kooplieden, maar in het recht des oorlogs, in de zelfsverdediging , welke een iegelyk eene zedelyke onbepaalde magt tegen zynen vyand geeft;dat is ,om alle zoo. danige  $< 78 danige middelen in 't werk te ftellen, welke bekwaam zyn om het nakende of reeds dreigend gevaar des leevens, lichaams en goederen af te weeren: niet de perfoon of plaats van welken, maar naar welken zy die brengen,komt in aanmerking ; en men moet niet alleen haar natuurlyk, maar ook kunstig gebruik,'t welk'er uit de aanwending der menfchen, tot bereiking van het een of ander oogmerk, bykomt, in acht neemen, waar door het kan komen te gebeuren, dat de onderfcheiding onzes Schryvers, dit geval voor handen zynde, van geen nut is, en de toevoerders geene rechtvaardige oorzaak tot klachte hebben , als of niet zoozeer de vyand als wel zy zelve, die met den neemer in vrede en vriendfchap leeven, fchade lyden; dewyl zy zich zeiven hebben te wyten, dat zy uit winzucht hunne koopmanfchappen derwaards voeren. De fchade , welke iemand lydt door zyne eigen fchuld , wordt voor geene fchade gehouden: zy behoorden niet onkundig te zyn van het recht, het welk in den oorlog plaats heeft, want de onkunde van dit algemeene recht behoort niemand te baaten." „ Hier komt nog by, dathy zich aan'svyands zyde fchyntte voegen, die dat gene bezorgt , het welk tot het voeren des oorlogs noodzaakelyk, of wel den vyanden alleen dienftig is; die den vyand den een of anderen byftand aanbrengt. Alber Gentilis de Jure Bell. Lib. 2. Cap. 22. Hy behoort voor vyand te worden gehouden , die doet het geen  <& geen den vyand behaagt. En hy wordt gehouden in het leger der vyanden te zyn, die het leger der vyanden het noodige tot den kryg bezorgt. Dus werd hy onder de vyanden gerekend, door wiens toedoen de vyanden des Roomfchen Volks met leeftocht, wapenen, geweer, paarden , geld of eenige andere zaak onderfteund zyn geworden, en zoodanig een begaat misdaad van gekwetfte hoogheid , /. 4- ff. ad leg. jul. tnaj." „ Hier doet niet tegen, dat hy met beide de oorIoogende volken in vrede en vriendfchap leeft; want in dat geval behoort hy geen van beide te helpen, dewyl hy den één' geen hulp kan toebrengen, zonder anderen te beledigen. Weshalve Elifabeth, Koningin van Engeland, den HanzéSteden klaagende, dat haare fchepen door de Engelfche Vloot beroofd waren tegen het verbond, waar by was bepaald, dat deeze Steden veiliglyk vrienden mogten zyn, zelf van de vyanden der Engelfchen, en met dezelven handel mogten dry ven, verftandiglyk antwoordde, dat dit geen vriendfchap met beide onderhouden heeten mogt, indien men den een' beleedigde en den ander byftond. Ja, dat men dit behoorde te noemen den vyanden byftaan, en met hen tegen anderen te ftryden. Alberic Gentilis dicl. /et." „Ook meen ik, dat men hier met Ziegler geen onderfcheiding behoort te maaken, of deeze toevoering alleen van wegen de kooplieden op eigen naam en gevaar gefchiedt, dan of dezelve op openbaar  <& baar gezag, en door een' Vorst, die vriend van beiden is , wordt ondernomen. Even als of in het eerfte geval min misdreeven werd, en niet zoo zeer een vyandig hart dan wel winzucht voorönderfteld, en zy derhalve zachter behoorden behandeld te worden. Doch deeze zaak kan niet zonder eenige vyandfchap worden verricht. Want deeze zaak blyft dezelfde: het nadeel , welk 'er een ander door wordt toegebragt, blyft hetzelfde: de goedkeuring van den Vorst verandert den aart der daad niet: men moet de daad, niet het voorneemen des gemoeds,befchouwen : ieder byzonder burger behoort zoo min als de Vorst of Overheid onkundig te zyn van den pligt, dien ieder de noodzaakelykheid oplegt, dat hy zich niet bevoordeele met eens anders fchade: indien hy dit begeert te doen, bekomt de ander het recht om het nadeel, 't welk hy ftaat te lyden, af te weeren: indien hy al niet met zyn hart zich als vyand gedraagt, zoo doet hy het ten minfte met zyne handeling: dus kan hy niet klaagen, dat hem iets vyandigs van my overkomt : want geen band van rechte verbindt ons te gedoogen, dat een bondgenoot zich tot onze fchade verryke; de Wet der Natuur, welke een ieder zyn zelfsbehoudenis en zelfsverdediging aanbeveelt, raadt het tegendeel." „ Maar van de andere zyde dringt men de vryheid en noodzaakelykheid des koophandels aan , als welke veel toebrengt om het leeven vergenoegd door  ■te flytén; ja als het eenige middel orri dé menfchelyke behoefte te hulp te komen. Want daar alle Landen niet. alle dingen voortbrengen > die tot onderhoud des leevens noodzaakelyk zyn, leidt ons de Natuur zelf, als 'tware, tot het voeren van den koophandel en ommegang met Vreemden, op dat de één de.s anders behoefte en gebrek te hulp zoude komen , waarom dezelven ten allefhoogfte behooren begunftigd te worden , en dus een ieder eene ongefchonden vryheid dient te hebben, om dezelven te oefenen. Want het fchynt onbillyk, dat de verfchillen en twisten der nabuuren den overigen, welke daar aan geen deel hebben, de vryheid om handel te dry ven, zouden ontneemen ". „ De wereld behoort niet te draaien op den wenk van deezen of genen die door den oorlog woedt. Hiertegen (dus vervolgt van der Mujslen) kan men wederom inbrengen, dat gely. kerwys een iegelyk van hun , die in den ftaat der natuur een afgezonderd leeven leiden, van de ratuur heeft bekomen de magt om zich zelve.te behouden en te verdedigen, dus ook na de verdeeling van het menfchelyk geflacht in onderfcheiden maatfchappyen en volken, ieder volk en landaart, als in denzelfden ftaat leevende, de magt heeft orn zich te bedienen van allerlei middelen , door welken zy zich verdedigen kunnen tegen alle geweld en veröngelyking hun aangedaan of nog nakende". Even als een iegelyk zich zelve het naafte is,du» is ook een iegelyk deszelfs behoudenis en veilig-, h'eid de opperfte wet , welke in geencrlei wyze F tai  kan afgefchaft of veranderd worden; weshalven, al voorönderftelt men, dat de volken, het zy ftilzwygende, het zy uitdrukkelyk, overeengekomen zyn, dat één iegelyk eene ongefchonden vryheid zoude hebben om handel te dry ven, en dat dit tot voordeel en welzyn van elk volk in het .byzonder dienftig is, zoo wordt daar door echter niet weggenomen de natuurlyke bevoegtheid, volgens welke het ieder vry ftaat tot zyne verdedigingen behoudenis van zoodanige middelen gebruik te maaken , door welken hy zich in veiligheid kan ftellen en 't kwaad afweeren,- weshalven , zoo iemand my aanvalt, zyn 'er geen rechten die my verbieden hem met geweld en wapenen, ja zelfs met list te beftryden of van kant te maaken; en gevolgelyk beneemen die zelfde rechten my de vryheid niet van alle bet gene te onderfcheppen en weg te neemen, het welk den vyand of ftouter, of magtiger, of toegeruster zoude maaken, om my aan te tasten. Indien het my geoorloofd is een nakend gevaar en kwaad te ontvlieden , waarom zal het my ook niet vryftaan, dat gene weg te neemen, dat ik voorzie , dat my nadeel zal toebrengen ". „ Die zorg, die op de beftierders der burgerfchappen ligt, is dezelfde als die ligt op ieder mensch in 't byzonder, of op de huisvaders in den ftaat der Natuur; naamelyk, dat der burgerfcbap of het gemeenebest niets kwaads overkome, niet alleen door de kwaade onderneemingen en beroerten der l>urgers,maar ook der uitheemfchen. Weshalven, indien  <8X 83 ><& indien bet invoeren van wapenen, van voorraad, var* geld, van leeftocht, den Staat eenig nadeel zal toebrengen , 'r zy met den oorlog te rekken, of den vyand tegen ons te jlerken, fchynt het met den pligt van een goed Feldöverflc niet wel overeen te komen, dat by op deeze dingen geen acht Jlaat. Dit zyn de eenige tyden , in welken ons de rechten de magt in handen geeven, om vreemde wagenen of vaartuigen af te weeren of aan te tasten. En het Jlrekt hem, die oorlog voert, niet tot oneer, het gene hy met goedkeuring van bet recht der volken heeft gedaan. Cyriac. Lentul. de Jur, btll. & pac. Waar by nog komt, dat 'er de menfchelyke famenleeving, en gevolgelyk ieder volk, voor. zoo veel het zelve een deel en lid der zelve famen» leevinge is, ten hoogde aan gelegen ligt, .dat de vrede en eendragt bewaard blyven; als kunnende 'er geen naauwer band om de famenleeving te befchermen, en gevolgelyk, om handel en koopmanfchap te dry ven, uitgedacht worden; waarom de zelve door de twisten en tweedragt van eenigen verbroken zynde, de overigen hun uiterfte best moeten aanwenden, dat de daar van afgefcbeurde deelen tot gemeen heil en nut op de ééne, of andere wyze, ,'t zy door overreding of uitnood, tot het omhelzen van vrede en eendragt worden gebragt; moetende men zich, indien het eerfte middel nieC wil lukken, van het laatfte bedienen "„ ,, Uitnood zyn zy'er zeer ligtelyktoe te brengen, door het afbreeken van allen handel met de oor-; Joogenden, zoo dat zy eindelyk van allen byfbnd F % <&S  <8X 84 ><& des levens of om oorlog te voeren, en toerusting tot denzelven, verftoken wordende, noodzaakelyk van de dolheid des oorlogs weder by hunne zinnen moeten komen. Indien iemand door baat aan. gezet ,of door winzucht aangefpoord detweedragt voedt, deeze verdient als een vyand der menfchelyke famenleeving behandeld te worden, niet flechts van hem, tot wiens verderf en nadeel hy een van de oorloogenden van oorlogstuig of ander foort van koopmanfchappen verzorgt, maar hy behoorde ook van ieder lid in 't byzonder op dezelfde wyze behandeld te worden". „ Indien dit byna eenige middel om den vrede fe onderhouden, by hen, die het opperbewind der zaaken in handen hebben, zoo hoog in waarde was, als de genegenheid tot het uitbreiden hunner grenzen, en de vervloekte geldzucht, en fnoode trek tot rykdommen, en het vermeerderen zyner fchatten op allerlei zoo geoorloofde als ongeoorloofde wyzen, zoude Bellona haare verfchrikkelyke wapenen zoo wyd en zyd niet omvoeren ". „ Doch gelukkig zy, die den middelweg weeten te houden! Het komt my voor, dat de behoudenis der menfcnelyke famenleeving eene niet al te naauwe noc!i ook al te ruime vryheid van handel vordert; waarom de handel van eenige zaaken, onder welken oorlogstuig en ander foort van waaren, welke den vyand ftouter en magtiger maaken in 't gemeen marchandifcs de contrabande of contrabande waaren genoemd, gewoonlyk verbooden wordt. De  <& De byzondere foorten van dusdanige goederen worden uitgedrukt en opgeteld in het verbond van zeevaart tusfchen'den Koning van Frankryk en de Algemeene Staaten der Verëenigde Nederlanden , in den jaare 1646 en 1656. en tusfchen den Koning van Spanje en de gemelde Staaten in den jaarei65o_ Aitzema zaaken van Staat in oorlog. Boek 26 en 30". 5, Dusdanige overëenkomften en verdragen neemen de twisten weg, welke fomwylen in tyd van oorlog over het recht van het neemen van toegevoerde waaren kunnen ontftaan. Doch indien 'er geen overeenkomst gemaakt is, behoudt ieder zyn recht: dat is, hy heeft het recht om te oordeeleu wat hem vry ftaat omtrent hen, welke geen vyanden zyn, maar die genen helpen, met welken wy oorlog voeren. Deeze vryheid is niet binnen zekere vaste regelen te bepaaleh, maar word door verfchillende tydsömftandigheden en door nood, of vernaauwd of uitgebreid, zoodanig dat het fomtyds ( volgens het gevoelen van fommigen ) geoorlofd is, waaren, welke tot vermaak dienen, den nood zulks verëisfchende , weg te neemen, het welk my niet ongegrond voorkomt; want uit nood word dat gene geoorloofd, het welk buiten den zeiven ongeoorloofd zoude fchynen: waarom men zegt, dat nood alle wet breekt. De dingen, die tot vermaak dienen , als daar zyn Speeljachten, zyÓen kleederen, tooneclfpeelers en alle konjlenaars die tot het tooneelfpeelen betrtkkelyk zyn, hopen minder in 't oog en zyn minder gevaarlyb; 'er kan echter een F 3 .tyd  tyi hornat, &p welken bet aan belegeraars ondienfiigis 'dusdanige /oorten van vermaakelykbeden toe te laaten. By voorbeeld, indien de belegerden, dartelyk opgevoed, bet mis/en van diergelyke zaaken niet kunnen uit/laan, indien zy liever willen Jlaaven zyn, zoo men hun het vermaak toejtaat, dan wat ongemakkelsker in vryheid te keven. Want deeze dingen worden door de wisfelvalligheid der tyden bejlierd, naar welke zich een wys man moet fchikken, tn zyne bejluiten na opmaaken: een (laatsbe. leid-, waar 'over men zich niet zil berouwen. Cyriac. Lentul. de Jure bel. ac pac. Waar uit men klaarlyk ziet, het gene wy even te vooren zeiden, dat het onderfcheid door onzen Schryver gemaakt, geen algemeene toepasfing kan veelen, en fomtyds eene uitzondering moet Jyden. Voor het overige zyn wy het met hem eens". Zie daar, Myn Vriend, hoe V. d. Muelen dit onderwerp befchouwd heeft. Vergeef my, dat ik U zulk eene wydloopige pasfage van geleerdheid heb opgedischt. De tyd laat my niet toe deezen Brief langer te maaken: ook is die al lang genoeg. ; Ik ben en blyf onöphoudelyk, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edel. Gejlr. DW. Dienaar JDen aoften Maart ■ 1 ^781. Reinier Vryaart. VTFDE  V T F D E BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend' Ik weet zeer wel, dat, indien ik de onvoorzichtigheid had, om onder eenen driftigen hoop heethoofdige yveraars, die door 't bedryf der Engelfchen in hunnen koophandel, of in andere opzichten , hinder en aanftoot lyden, die geen gevoel hebben dan voor 't gene hen onmiddelyk raakt, en ook niet verder dan van den é, énen dag tot den anderen denken; die , alles afweegende op het gene zy in het tegenwoordige verliezen of winnen, zelfs niet vatbaar zyn voor de redenen, welken hen van de waare oorzaaken van hunnen voor- of tegenfpoed zoude kunnen overtuigen , of onderrichten, en 'er daarom ook niet naar willen hooren ; ik weet zeer wel, zeg ik , dat indien ik my verltoutte, om, onder een' hoop van zulke Luiden, te fpreeken op den voet als ik U fchryf, ftraks een zwerm fcheld woorden my om. de ooren zoude vliegen; en dat ikmy gelukkig zoude moeten rekenen, indien ik , zonder gevoeliger bejegeningen, de deur zoude kunnen krygen , en een flippert maaken. Ook fchryf ik voor die LuiF 4 den  den niet: ik geef U myne gedachten op dezelve wyze op, als de Advocaaten hunne Advifen, Ja\vo meliori, onder verbetering van zulken , die 'er beer kundigheid van hebben; Ik heb ü niet alleen myne gedachten, maar de qyerweegingen van eenen uitmuntenden Vaderlandfchen Rechtsgeleerden , die, zoo niet aan 't hoofd , ten minfte onder de beste der Commentatores over het werk van Hugo de Groot, geiteld mag worden , en wiens gezag, zoo ik meen, ruim dac van alle die Amfterdamfche Baazen, welke gewoon zyn zaaken , dje zy verftaan en niet verftaan, op gelyken meesterachtigen toon te beflisfen, en die met de mond even zoo gaauw kaapers in zee zenden , oorlogfchepen uitrusten, en London in brand iteeken, als zy tusfchen Verkooper en Kooper een parthy fluiten , zal kunnen opweegen. Zy zouden, zoo zy wilden, 'er uit kunnen leeren, dat dè begrippen, die men te Amfterdam als wetten van billykheid en recht wil doordry ven, by Luiden van kundigheid die teffens onze Landgenooten zyn, voor meêr dan een half eeuw op eenen anderen voet, en onder een ander oog zyn ingezien : zy zouden 'er uit kunnen leeren , dat zy zich niet moeten voorftelïen , dat hun gezag immer groot genoeg zal zyn, om alle volken der aarde voor hunne opvattingen, over 't gene recht en rechtmaatig is, te doen buigen: en indien zy 'er het ïeeVeri van de Vaderlandfche Hiftorie byvoegden, dan zouden zy zien, dat 's Lands Straten altyd ts werk  #< 89 werk zyn gegaan op de gronden, op welken Vais der Muelen zyne gedachten uitbrengt. Ik zoude , myn Vriend , die groote Verftanden, nog wel eenen anderen raad kunnen geevenen 't was te wenfchen, dat hun die van de ééne of de andere zyde wierde toegediend: naamelyk , van een oogglas te gebruiken, 't welk hun recht en het ongelyk der Engelfchen, zoo verbaazende groot aan hunne inbeelding niet deed voorkomen, en hun eigen gezicht wat minder te vertrouwen: want het is algemeen waar, dat met te veel te willen trekken, of te weinig te laaten fchieten, men zeer groot gevaar loopt, om , of voor over op de neus, of agter over op 't hoofd te vallen. '. Onze uitmuntende Amfterdamfche Politieken, die zoo juikerig zyn geweest naar eenen oorlog met de Engelfchen, kunnen niet verdraagen,dat men niet even zoo onbedacht,en even zoo driftig als zy, het gedrag der Engelfchen doeme. Het Audi & \lteram partcm, hoor den anderen ook eens , belgt hen. Men is geen Hollander, men is geen Patriot, men is fchier een Verraader, als men 't blaadje eens om wil keeren, en zien wat 'er ten voordeele van de zaak der Engelfchen kan opgebragt worden: het zit 'er niet op: het bloed is te heet: Oorloogen! Vechten! Watmy betreft, ik meen, dat de grootfte verongelykingen ons niet ontflaan van de verpligting om een gefchil, het welk wy met iemand hebben, zoo wel aan zynen kant als aan den onzen, in overweeging te neemen. De Zaligmaaker heeft F 5 ons  <# om ik U deswege myne gedachten niet wil verbergen. Daarby , wat moeten de vreemde Natiën van zulk een gedrag denken ? dat wy van de zeden en deugden van onze Voorouders bereids zoo verre verbasterd zyn, dat wy, in de plaats van bedaard onze rechten, ons belang , en onze vermogens te overweegen, daarop onze befluiten op te maaken, onze maatregelen te overleggen, en handen aan 't werk te flaan, de Straatjongens nabootfen, die , als zy een dragt flagen gekreegen hebben , hunne toevlugt tot fchelden neemen ? Wanneer 'er twee twisten , heeft vast 'die gene, die zich met fchelden ophoudt, ongelyk : dit gevoelen is redelyk algemeen. Ik laat onze groote Amfterdamfche Politieken de toepasfing daar van maaken: ik vervolg mynen Brief,- en zal een woordje antwoorden op het laaten leezen en drukken van myne Brieven. Ik mag wel lyden, myn Vriend, dat gy myne Brieven aan uwe goede Vrinden te leezen geeft; maar ik blyf 'er by; ik vinde niet geraaden, datze in druk uitkomen. Trouwens ik geloof, dat ik 'er niet bezorgd voor behoef te weezen. Het zoude my, myn Vriend, zeer ontfchieten, indiehge eenen Boekverkooper aantroft, die dezelven zoude willen drukken. Het is de luiden om winst te doen; en met reden: in zaaken van negotie is de winst het doelwit: zooras als een koopman zich verbeeldt meer kans van verlies dan van winst te loopen, ziet hy van de fpeculatie af. „ Thans zit  ,', zit 'er geen vet op (zal een Boekverkooper U „ zeggen), met Boekjes te drukken, die niet in den „ Amfterdamfchen fmaak vallen : daar wordt te veel „ tegen het debiteeren van die Boekjes gewaakt: „ de Amfterdamfche Boekverkoopers durven die „ niet verkoopen: zy vreezen klanten te verlie„ zen, en fomtyds verloop van neering. Zyn 'er „ die 'tdoen, dan gefchiedt het ter fluik, gelyk „ fommige Tappers wyn of fterke dranken fmokkelen. „ Het meeste debiet is te Amfterdam. Als men „ te Amfterdam niet kan debiteeren, dan kan men „ geen druk waagen. Als de werkjes het begrip „ van de Regeering van Amfterdam niet begun„ ftigen , of wat gunstig fchynen voor de Stadhou- derlyke Regeering, dan worden zy weinig of „ niet in de maandelykfche berichten aangekon- digd: gefchiedt het, dan is 't meestentyds met ver„ achting, en om 'er het publiek tegen in te neemen, „ Raakt die gene, die dezelve drukt, bekend: ter„ ftond legt men toe, om hem op alle wys te be„ nadeelen; en nergens vindt hy onderfteuning: „ daar juist in alles het tegendeel gefchiedt met de „ boekjes, die inden Amfterdamfchen fmaak val- „ len". Op deeze wys, Myn Vriend, heb ik eens eenen Boekverkooper hooren fpreeken: ook geloof ik, dat de man over 't geheel den bal juist niet heeft misgeflagen: gy zult het vermoedelyk beter dan ik weeten. Doch hier van genoeg: ik kom toe den zaakelyken inhoud myner Brie-  Brieven; en 't zy dezelve gedrukt worden, of niet i ik wil gaarne eenige uuren,by wyze van uitfpanninge befteeden, met U over onze Vaderlandfche zaaken fchriftelyk te onderhouden. Ik meen, Myn Vriend, Üin mynen ïaatften redelyk klaar getoond te hebben, dat Frankryk geen recht zoude gehad hebben, om zich te belgen, datwe ons afhielden van het convooieeren van Oorlogfchepen met Scheeps-materiaalen gelaaden: en dat de vordering der Engelfchen, naar de gronden van het recht der Natuur en der Volken, zóo onredenlyk en onrechtmaatig niet was, als men 't naar den Amfterdamfchen fmaak voorgeeft. Echter zoude men te verre gaan, indien men daar uit haalde, dat ik van gevoelen ben, dat wy geen recht hadden, om de Franfchen te voorzien van alle benoodigdheden, van wat natuur die zyn mogten, zoo ras als dezelven niet vielen onder het foort van goederen, Welken by de Traólaaten , als Contrabanden, letterlyk beteekend, en uitdrukkelyk genoemd ftaan. Wy en de Engelfchen zyn door het Traftaat van Marine van den jaare i(74. van de verpligtingen van 'trechtder Natuur en der Volken vrywilligafgeftapt: en al had Engeland niet bereids het genot van de aangegaane verbindtenis gehad, ons recht bleef altyd onbetwistbaar. Wy hebben de woorden van het Traftaat voor ons: en 't lydt geen tegenfpraak; dat als 'er iets bedongen is, het beding boven alles gelden moet. Maar is het ook niet te gelyk algemeen waar, dat,  94 ># dat, als men zich op een verdrag, of op een overeen» komst beroepen wil, men teffens moet kunnen toonen aan het zelve te hebben voldaan, voor 't gene waar toe men aan zyne zyde verpligt was ? Ik wil, inyn Vriend, niet onderzoeken, of de Engelfchen zich met reden beklaagen over 't niet verleenen van het geëischte fecours, en over andere zaaken, welken zy meenden, uit krachte van de Tractaaten, die tusfchen hen en ons plaats hebben, op ons te kunnen vorderen. Ik laat daar, of zy uit dien hoofde zich kunnen bedienen van den bekenden regel uit het Jus Canonicum: fidem frangenti fides frangatur eidetn. Ik hoef myn woord niet te houden, aan dien genen, welke het eerfte zyn woord breekt. Om daar over myne gedachten te kunnen uiten, zoude ik omftandigheden moeten weeten, welken alleen bekend zyn aan die genen, die onmiddellyk het roer van Staat in handen hebben. Het voegt ons te berusten in 'tgeen de Hooge Overheid deswege by derzelver Contra-Manifest aan den dag gefteld heeft. , Dit komtmy evenwel redelyk klaar voor, dat de Engelfchen, aangezien als onze vrienden en Bondgenooten, met welken wy uit hoofde van onze Traótaaten zoo naauw verbonden waren, niet zeer broederlyk noch vriendelyk door .de begunftigersof bevorderaars van den Amfterdamfchen fmaak zyn behandeld. Hoe ik het overweege, en hoe ik myn verftand afpynige, welke boeken ik opflaa of inzie, ik kan my niet overtuigen, dat de hulp en de onderftand , weiken wy den opgeftaanen.' Aine-  «& 5j o'EN wezen tot schade of nadeel van de andré, „ofte de ONDERDANEN van den een OF ANDEREN, „ maar zullen beiden uytdrukkelyk ende effetïivelyk tegenr 3,fpreeken, tegengaan, metter daet beletten alle „ ende yegelykE, Jicb onthoudende ofte verblyvende, „ ofte onder de heerfcbappye van de eene of de andrejtaen- 3, de, de welke IETWES teghens den eenen of den „ anderen ZOUDE WILLEN AENVANGEN, doen han„ delen , ofte ATTENTEREN. §. XIII. „ Item: Dat noch de gemelte Hcere Ko,„ning, ofte de gemelte Republyck, nochte iemandf „ van wederzydfche onderdanen, Ingezetenen, oft ari„ dre, in derzei ver ghebiet fich onthoudende, des an„ ders Rebellen met eenige byjtant, raet ofte cunst 3, styven ofte helpen zal, maar uytdrukkelyk tegen- „ SPREEKEN, ende metter daet beletten, dat „ geene hülpE oft byftand by iemandt van de onderdo„nen, Ingezetenen, of zig in d' een oft anders gebied „ onthoudende, ter Zee cfte te Lande werde toe- 3, GEBRACHT CF GESUPPEDITEERT aan eenige zodani- ge voorsz. Rebellen, 't zyVolk, Schepen, Welpennen, munitie van Oorlogb, oft andere verbodene goe„ deren, oock geen gelden ofte Eetwaren; Ende „ zullen aen die geene daer de overtreeders in dezen zullen „wezen, werden geadjudiceert, ende t' haren bebosve ,, geconpsqueert, alle Schepen , Wapenen, Ammunitie „van Öorlocb, ofte andere verbodene goederen; mitsgd„ ders gelden of te viÏÏuaille, wat perfoon of perfonen dezelve • zyn toeboorenle, die tegens de meyninge van d:t artieul „fouden mogen wezen loegebraebt oft gefuppeMteerd: „ook zullen die geenen, de welke wetens eo wijlens „ ietwes hebben gedaen , bedreven, onderftaen , oft raad gegeven tegen? de meninge van dit artieul, vyan3, den van beyde verklaart, ende daer ter plaatje daer 't „ z'dv'e  &< 97 >& }f zélve gécommitteert ofte begaan is geftraft werden,, als „ hebbende begaen verraed tegens den Staat; Dan „ zal over de Specificatie van die. waren, dewelke ver» bodene, ofte Contrabande fullen werden gehouden, „' naer deefen verdragen werdeD. §. XIV. „ Item: Dat de gemelte Heer Koning, eri„ de de gedachte Heeren Staaten Generaal, malkande,, ren opregtelyk ende getrouwelyck tegens de Rebellen ,, van den enen of den anderen, zoo te Water als te 3, Lande, fullen te hulpe koomen, fulcxs het den nooc fal vercyfehen., met Volk ende Scheepen, naer zpda„ nige proportie, ende op alfulke wyfe en conditiën, „ als men naderhandt fal verdraghen, na dat de noodt ,, ende der zaeken gelegentheid van den eenen of. den „anderen vereysfehen, alles nochtans tot koften.en lalt van die partye, die byftant fal verfogt hebben. §. XV. ,,■ Item dat noch de gedachte HeereKoning, „ noch de gemelte Heeren Staaten Generaal, ofteder„ felver Onderdaanen in haare heerfchappyen, Landen, „ Landfchappen, Havenen, Bayen ofte geweiten; ofte ,, enig van dien, zal mogen ontfangen die Rebel of Re„ bellen fugitif of fugitiven van den eenen of de ahde- „ ren verklaart zyn, ofte zullen werden? nocfl- „ te en zullen ook aan die geene, ofte ymand van dien, „die de voorzeide plaatfen. ofte Landen, ook elders „ buytenhaer Heerfchappien, Vaderlanden, Landfchap,, pen, Landen, Havenen, Baye ofte geweften gunnen, geven ofte Subminiftrere, hulpe, raet, verblyf, „Soldaten, Schepen, gelden, Wapenen, Amunitie van. „ Oorlocb ofieViStuaülien, noebte zal ook geen vanbeyÜe „gebengen, dat zodanige Rebellen, fugitiven,,werden „ ontfangen by eenige perfoon of perfoonen in bare Heer,, febappyen, Vaderlanden, Landfchappen v Landen, „ Havenen, Bayen ofte geweften, noebte toejlaan dat. G atüi  „«are zódanige Rebellen, fugitipen, eenige hulpe, raedt, ^verblyf, gunfte, Wapenen, Ammunitie, Soldaten, „Schepen, gelden ofte vivres werden gegeeven, toege„dient ofte vergunt, maar zal zulks uitdrukkelyk ende „ ejfeSlivelyk tegen fpreeken, weeren ende met de daad beletten. §. XVI. „ Item, Dat zoo wanneer een van beide, „ door hare publyke en authèntycque Brieven, den an- deren fal hebben te kennen CegEven . en verklaart, dat „ eenicb perfoon ofte perfonen zyn geweeft, en zyn baren „ Rebel af te Rebellen, fugitif ofte fugitiven, ende dat „ by ofte zy ontfangen in haer Heerfcbappyen, Gebieden, „ Vaderlanden, Havenen, Geweften ofte eenigb van dien, ,, ofte dat zy zichdaor inne onthouden, Jcbuylen ofte baar „ toevlugt zoeken, zal als dan die geene, die zodanige ,, Brieven zal ontfangen hebben, ofte die fulcxs is aan gemelt ende bekent gemaekt, gehouden zyn binnen den ,, tyd van acht en twintigb dagen naejt, ende achter den „anderen, te rekenen, van den dacb der voorfeiden noti„ficatie, den voorfeiden Rebel of te Rebellen, fugitif ofte „fugitiven, yegelyck te lajten ende bevelen, om te ver„trecken, en haer te begbeven buyten bet gezacb, Va„derlanden, Landtfcbappen, Landen, Geweften, énde yder van dien; ende indien ymandt van de voorfeide „vyanden, Rebellen ofte fugitiven niet en komt te vertrecken, ende lich van daer te begheven binnen „ den vyftiende dacb, van den dach af van zodanigen laft ende bevel, fullen ieder van bun metter dood, ende verlies van Landen ende goederen, geftraft werden. §. XVII. „ Item: dar geen Rebel van den gemeltert „ Heer Koning van Groot-Brittannien fal mogen ont„fangen worden iu eenige Rafteelen, Steden, Vlec- ken, Havenen, Geweften, ofte andere plaetfen , „ 't zy dezelve gepriviligeert zyn of niet, de welkt „ eenigh  j,eenigh perfoon, tan wat ftaat of digniteit het zyB „ ofte zal weezen , binnen de Heerfchappyen ende ge ,, bied der Vereenigde Provinciën is houdende en bezit» „tende, ofte namaels fal houden of befitten, onder wat Recht ofte tytül het ook zy: Ende zal ookdezelve ,sby geen perfoon, van wat Itaet ofte digniteit die zak 3, tsoezen, toegelaten, ofte gedoogt werden, omme daar in ontfangen te werden ofte te verblyven: Ook zullen de ,, ghedachte Heeren Staaten Generaal geenfints toeftaen ,, ofte ghedogen, dat aan eenigen fodanigen Rebel bin„ nen de voorfeide plaatfen met Scbepen, Soldaten,', Gel„ den, Viftuaille, ofte op eenige andere wyze, bul,tpe, raedt ofte gunfl werde gedaen ofte bewezen-vooR „ eenig persoon, van wat staat of digniteit die zal „wezen, maer . zullen sulks opentlyck ende scher- pelyk verbieden, en metter daet beletten. Ende by „ aldien eenig perfoon oft perfoonen,, van wat ftaat of „ digniteyt die zullen wezen, die is, of zyn verblyven„de, oft haer onthoudende onder de Heerfchappyen „ der Verenigde Provinciën, oft derfelver macht, iet„ wes tegens alfulkcn verdragh fal ofte fullen hebben „ gedaan, dat als dan alle en iegelycke perfonen fulks. „ doende, fullen verliefen en verbeuren voor den tyd van 3, haer leeven, al[e fodanige Kafieelen, Steeden, Vlecken,. 3, Landen en verdere plaetfen, dewelke zy, ofte een van baar .ter dier tyd hebben, oft beeft, of met wat reebt j, oft tytül fullen, of zal pretendeer en te bebbon. Van ge» lyken fal geen Rebel van de gedachre Staaten der Ver„ enigde Frovincien, in de Kafteelen, Steden, Have» 3, nen en vorderc plaatfen ofte in eenig van dien, gc~ •„ priviligeert, ;of ongepriviiigeert, dewelke eenig per„foon of perfonen, van w.it ftaet. of digniteyt die is, ,3 ofte zyn , met, wac resjyt ofte cytul die dezelve boüdi/, ,. ofte houden zal, ofte zullen bezitten, binüen:.de G 7 „ tfl  „ Rycken ofte Heerfchappyen van den gemelden Heer „Koning van Groot- Brictannien ontfangen werden, „ ofte toegelaaten, om van enig perfoon of perfonen „ te werden ontfangen , ende aldaar te verkeren: De „ gemelte Heer Koning van Groot-Brittannien en fal ook „ geenfints toelaaten ofte gedogen, dat aan eenig zoda„ nich Rebel in de voorfeide pla3tfen met Sehepen, „Soldaten, Gelden, VïctuaiJIe, ofte op eenige andere „wyze, hulpe, raedt ofte gunfte door enig zodanig „ perfoon ofte perfonen, v2n wat ftaet die ook zy, „ werde ghedaen, ofte beweefen, maer fal fulks openc3, lyk ende fcherplyk verbieden, ende metter daet beletten: Ende by aldien ymant van de onderdanen van ,, den gemelcen Heer Koning, ofte zyn macht eytwes con„ trarie zodanig verdrach zal hebben gedaan, ofte gheafc. „ tendeert, dat als dans alieende yegelyke perfonen fulks ,, doende van gelyken voor den tyd v?.n haar leven zullen „ verliefen ende verbeuren alle fodanige Kafieelen, Ste„ den, Vlecken, Landen ende verdere plaetfen, dewel„kezy, ofte een van haar te dier tydr hebben ofte „ heeft, ofte met wat recht ofte tytul ook fullen, ofte „ fal pretendeeren te hebben ". Zie daar, myn Vriend! de ^oorden van het Tra&aat met Engeland van den jaare 166*7. die ik gemeend heb voor U te moeten laaten affchry ven, ten einde gy niet naar Uw Bibliotheek zoude behoeven te gaan, om die in het Recueil der TraStaaten, of in Aitzema's Zaaken van Staat 3 of in eenig ander boek te gaan opzoeken; en op dat gy met dit affchrift U gemakkelyker zoude konnen behelpen, als gy die tegen den inhoud myner brieven zoudt willen inzien. Gy weet, dat by het Vilde Art.  Art. van het Vredes-Traótaat niet Engeland, van denjaare 1674, dit bovengemelde Traclaat, gelyk mede alle de andere voltige Traêtaaten, geconfirmeerd zyn, en daar by worden getemveerd, en blyven in volkomen krachte en vigucur , voor zoo veel dezelve dat Traftaat niet en contradiceeren, noch tegen gaan; en dat in dat Traéiaat mede gerefereerd word tot een Nieuw Traclaat van Marine, welk ook kort daar na is geflooten, en dat gene is op 't welk wy ons beroepen; zoo dat dit als een aanhangfel van 't andere is: en dus alle Tractaaten flechts te befchouwen zyn als een enkeld Trattaat uitmaakende : weshalven geen gebruik van 't eene , met uitfluitinge of ter zyde ftellen van de anderen, gemaakt kan worden. Laat ons nu, myn Vriend, eens, zonder vooringenoomenheid , de opgegeeven Artykelen van het Tractaat van i66j. in- overweeging neemen. By dezelven wordt, zoo 't my voorkomt, het gedrag van die genen, die het dryven van handel met de Amerikaanen begunftigen , voorftaan, of zei ven by de hand hebben, al vry duidelyk afgekeurd , en verboden : die Artikelen fchynen my zei ven toe zoo beflisfende te weezen , dat, alle andere betrekkingen van de Stad van Amfterdam, zoo tot onze Provincie als tot de Unie, ter zyde ge-, field zynde, de onwettigheid van haare onderhandelingen met de Amerikaanen, wat koeleur men 'er ook aan geeve , niet is tegentefpreeken. Met dit al, zoude ik den Engelfchen evenwel G 3 nie&  «$<[ 102 >$> met toegeeven , dat zy daar uit eenen wettigen grond gekregen hebben , om de Vreede met ons ie breeken, en ons vyandelyk aan te vallen. Alle hunne klagten, alleenlyk uitgezonderd die welken het verleenen van fecours tot onderwerp hebben, raaken geene bedryven van de Hooge Overheid, maar van Particulieren. Het' zyn Particulieren welken den handel met de Amerikaanen gedreven hebben ; het is eene particuliere Stad, of liever eenige leden van de Regeringe dier Stede, welke zich vermeeten hebben met de gerebelleerde Amerikaanen in onderhandeling te treden, en een Verbond te ontwerpen : en even zoo weinig als de Kroon van Engeland in wil ftaan voor het verlies en de fchadens, welke ons zoo menigvuldig door haare kapers zyn toegebragt, en ons vergoeding meent fchuldig te wezen wegens al het gepleegde geweld, het welk de onzen geleeden hebben, even zoo weinig kan zy onzen Staat verantwoordelyk houden voor de belediging, welke zy meent haar toegebragt te zyn, zoo door het ontwerpen van een verbond met haare gerebelleerde onderdanen, als door andere daden, welken tot fteun der Amerikaanen ge "trekt hebben, of zouden konnen ftrekken. Ik weet niet, dat de Staat aan Engeland voldoening geweigerd heeft: en het aandringen op eene' fpoediger voldoening,dan de gefteldheid onzer Regeringe toelaat, kan gewisfelyk geen verfchoohing vinden. 1 Het toetreden to| de gewapende Neutraliteit '}■■' ' ' , • konde,  4K io3 konde, myns bedunkens, al mede geen wettigen grond geeven tot het breeken van de Vreede, en tot het pleegen van vyandelykheeden. Die ftap ftont den Staat even zoo vry, als aan alle andere Moogendheeden: alleenlyk konde desweege in aanmerking komen, hoe die ftap aan 't Engelfche Hof zoude opgenomen werden: of die niet zoude aangezien worden als het aanvaarden van eene gelegenheid, om met Engeland te breeken? of die het Engelfche Hof niet verder zoude verbitteren ? en of wy in ftaat waren om de uitwerkfels van die verbittering aftewagten? Gy weet, myn Vriend, hoe omzigtig de Hooge Overheid daaromtrent te werk is gegaan. Ook geloof ik niet, dat 'er een eenig redelyk Mensch is , welke het gedrag der genen zullen mispryzen of afkeuren, die alle waarfchynlyke, of mooglyke gevolgen van dien ftap in overweging neemende , zich in het bevorderen van 't befluit daar op te vallen, niet verhaast hebben. Het zy nu - dat de Engelfchen om dit toetreeden tot de Neutraliteit, dan wel om het ontworpen Verbond met de Amerikaanen, of om den toevoer van Scheeps-materiaalen aan Frankryk, of om den koophandel met de Amerikaanen gedreeven , of om het verleenen van St. Euftatius toe het dry ven van koophandel tusfchen de Amerikaanen en andere Natiën, of om alle deeze reedenen , en meer anderen faamen genomen, bewoogen zyn geworden om liever den vrede met ons te breeG 4 ken 3  ®< 104 ken,dan 'er goedfchiks de aanhoudenheid van te gedogen, het zal altyd vast ftaan,dat alle die daaden by cle Engelfchen niet konden aangezien worden als bewyzenvan vriendfchap; en dat zy, volgens de aanmerkingen van Van der Muelen, in myne voorige te Vinden , die eerder als vyandelykheeden moeiten opvatten. Gevolglyk zal het ook altyd, naar eene gezonde Staatkunde, de vraag zyn, niet wat recht wy hadden, om te handelen zoo als wy gehandeld hebben; maar wat de voorzichtigheid verëischte, dat men dede of liete, in aanmerking genomen de ftaat en toeftand in welken men zich bevond. Ook is zyne Doorl. Hoogheid de Heere Stadhouder niet in gebreeken gebleeven, van die bedenklykheid aan de Staaten voor te houden: Aan de Staaten van Vriesland fchryvende,op den i4den Januari 1779, dat men bevoegd is om de Refolutie van den ioden November, indien zulks raadzaam word geoordeeld, buiten effect te ftellen, en zich te houden aan den letter van 't Traftaat, wanneer Um ZIG gelieft te getroosten, de gevolgen die daar uit zullen konnen en moeten REsulteeren. De Provincie van Vriesland, die op den iften September 1779 , veel zwaarigheid zag in het verleenen van een algemeen Convooi, heeft, nevens eenige andere integreerende Le' den van den Staat, zich die gevolgen willen getroosten, hebbende geoordeeld, op den 3den Maart .1780, dat de toegevenheid van den Staat niet langer plaats behoorde te hebben; maar in tegendeel, alle  $M 105 > dlle goederen, by de TraStaten niet uitdrukkelyk erkend voor Contrabande waaren , zonder eenig onderfcbeid, hoe ook genaamd , behoorden te worden genomen onder convooi en protectie van den Staat. Daar blyft derhalven niets anders over, dan dat die genen, welke dè tak van onze Negotie, beftaande in het toevoeren van fcheepstuig aan Frankryk, van zoo veel gewigt hebben geoordeeld, dat zy om die, of om eenige andere reden gemeend hebben, op een onbepaald Convooi aan te dringen, en welke dus alle andere takken van koophandel en zeevaart, ja, den algemeenenkoophandel,zoo binnen als buiten 'sLands, en het bederf van duizende braave kooplieden, daar aan gewaagd hebben, zich nu de gevolgen, welken wy 'er van zien, getroosten. Het gevaar is hun gewisfelyk niet onbekend geweest. Let eens, hoe 'er Vriesland, den iften September 1779, over gedagt heeft. Dus luid haar Refolutie van dien dag: „ Gcdeliberecrt op een Misfive van de Pleeren Staa„ ten van Holland en Weftvriesland aan' hun Edele Mog. geaddrcsfecrt, en ten bylage hebbende eene Re„ folutie van den 24 Juny jongfrleedcn, op den j28 daar »j aan volgende ter Vergaderinge van hun Hoog Mog. „ ingebragt, waar in Hooggemelde Heeren Staaten met „ aandrang van reedenen urgeeren op het verkenen van »»een cfficafieufe protectie aan de Commercie van den „.Staat, en het ter Conclufie brengen van de Refolutie „ van hun Ed. Mog. van den 30. Maart defes jaars, en G 5* „ waar  i, waar by voorgeflagen hebben aan alle Scheepen, ook ), met Hout-Materiaalen geladen Convoy te verleenen \ ,, Soo is hier op goedgevonden en verftaan, de Gecom,, mitteerdens wegens defe Provincie ter Generaliteit „ te gelaften, om ter Vergaderinge van hunne Hoog „ Mog. te declareren, dat hun Ed. Mog. met meer 33 als gewoone ernft en aandagt hebben overwogen de 33 omftandigheeden, waar in de Republicq zig bevind, „ nu drie Groote Zee-Mogentheeden in de Nabuurfchap van den Staat, en op die Zeën, die door desfelfs In„ gefetenen dagelyks worden bevaaren, met eikanderen „ handgemeen zyn; dat hun Ed. Mogende foo wel als de Heeren Staaten van Holland begrypen, dat de „ protectie van de Navigatie ten uiterften noodfakelyk „zy, terwyl debelangens van de commercierende In„ gefetenen dezer Provincie dit ook figtbaar vorderen, „ dat dit een foo dikwyls gediscutieert onderwerp is; „ dat het felve geen verder betoog nodig heeft: dat 5, hun Ed. Mog. ook toeftaan, dat eene protectie na „ den letter der Tractaten verleent eene blyk van exacte „ neuteraliteit foude uitleveren: dat hoewel dit waar,, heeden en objecten zyn van de uiterfte importantie „ en klaarheid, 'er egter ook andere zyn, van de wel„ ke men het oog niet geheel moet afwenden: dat na „ het gepasfeerde federt een geruimen tyd te hebben „ overwogen, niemand zal kunnen legen fpreeken,dat by mogelykbeid bet verleenen van een onbepaald Convoy „ den Staat in bofiüiteiien kan inwikkelen: dat de vrees ,, daar voor, en het gevaar waar aan de buitenlandfche „ Befittingen van de Republicq, en de Frontieren dof „ Land-Provinciën, in fuik een geval zouden zyn bloot „gefteld, altoos zwaar by hun Ed. Mog. heeft gewo„gen: dat hun Ed. Mog. ten vollen zyn overreed, „ DAT DB ReTUBLICQ IN GEKEKLEY OPSIGT TOEGERUST is, „ 0?»  „ om in Oorlog te treeden, en dat daarom de meerdm of mindere mogelykbeid alleen genoegfame reeden uit„ kevert, om bet hazard daar van niet als in de uiterfie „ noodfakelykbeid te hopen: dat hun Ed. Mog. infonder„ heid apprehendeeren de /wakheid der Frontieren 'en bet sj gering aantal van Militie, waar door de Land Provin* „ cien gedurig zouden kunnen ontrufi worden, en wel die Provinciën, die onopboudelyk en sqnder moede t3 „worden, dog v&ugteloos henben aangedrongen om in „ een beeter en veiliger fituatie te voerden gefield, datbet „ ten uiterften bard joude zyn, deeze. aan eene Spolie „ te exponeeren, om de cqmmercie van anderem wat „ meer te doen bloyen : dat hun Ed. Mog. fig hier niet „ verder over fullen uitlaten, dewyl de Heeren Staaten j, van andere Provinciën fig daar over breedvoerig en „ kragtig hebben geëxpliceert; dat rum Edele Mog. onx „ deze redenen fwarigheid maken, om tot onbepaalde „ Convoyen voor als nog hunne toeftemmirg te geven, „ of fig met de Re.Hutie van de Heeren Staaten van „Holland van den 30 Maart 1779. te conformeeren, „ terwyl bereid fyn om met de overige Bondgenoten 5, alle behoorlykemiddelen aantewenden, om den Staat „ uit deeze kommerlyke en venederenden toeftand te „ trekken % Aldus gerefolveert op het Landfchaps Huis den 1 September 1779. enz. enz. De redenen , in deeze Refolutie vervat, zyn zoo bondig, dat men 'er den klem niet van behoeft aan te wyzen. Bovendien was het ligt voor uit te zien, dat het den Ingezeetenen, die noch belang noch betrekking hebben tot den handel in Scheeps»  io8 ><5> wapende Neutraliteit genoeg beveiligd zoude we^, zen. Die zyn, gelyk gy weet, en gelyk uit dè Brieven van Gelro-Batavus blykt, de beweeg, middelen op welken de Amfterdamfche Staatkunde het Schip van Staat op de gevaarlyke ftroomen, daar het zich thans op bevind, heeft doen brengen. Ik zeg, de Amfterdamfche Staatkunde, om dat wy aan de Regeering van die Stad, of wel die genen welken haar fiaatkundige regelen boven en pryzen, het opleveren en 't gebruiken van deeze beweegmiddelen dank te weeten hebben. Wat van deeze drie beweegmiddelen té denken, leert ons bereids de uitkomst. Ik zal 'er U, in 't byzonder, naderhand eens over onderhouden. Engeland toont, niet tegenftaande alle onze fpotprentjes, dat het van eenen anderen aart is, dan de Haazen: wy worden geflaagen , gefchopt, getrapt , en ftaan in deeze jammerlykften houding ten fpot van de geheele waereld. In 't begin van 't jaar fprak men te Amfterdam, als of 'er in 't voorjaar Rusfifche, Sweedfche, en Deenfche Oorlogfchepen onze kusten en onze zeevaart zouden komen dekken, den Engelsman op zyn huid vallen, en hem zyn roekeloos beftaan, tegens onze machtige Republiek, doen beklaagen en bezuuren. Nibil Uturn, _ De Neutraale Moogendheeden bedanken voor de klucht. En Frankryk? Frankryk gebruikt haare Zeemagt om onze gekaapte Euftachie-fchepen den Engelsman te ontweldigen, en dien buit in zyn nest te fleepèn. Het is om" Frankryk»  #< II» >«& ryk, om het misnoegen, om de bedreigingen van 'dat Ryk, datwe ons in dien deerlyken toeftand bevinden, datwe onze fchepen zien nemen, datwe St. Euftatius uitgeplunderd verliezen, dat onzen koophandel en zeevaart ili! ftaat, en dat Frankryk gelegenheid krygt, om, ten onzen koste,een ryken buit op Engeland te haaien. Ik heb U bereids getoond, dat dat Ryk geen recht had om van ons te eisfchen, dat wy ons bloot Relden om in ongelegenheid te raaken. Ik zal, om dat men thans het daar op gooit, dat wy met Frankryk in oorlog zouden geraakt zyn, indien wy het met den Engelfchen niet gewaagd hadden,'deeze befchouwing nog wat verder uitbreiden. Om de onredelykheid van de Rappen van het Franfche Hof verder te toonen , vraag ik, of wy geen omzichtigheid genoeg, geen vriendelykheid genoeg aan hetzelve getoond hadden? Of wy niet genoeg hebben doen blyken, datwe Frankryk in alles zouden gerieven, indien wy 'er geen onheilen uit vreesden; en dat het niet op een bloot aanzoek van de Engelfchen, noch uit eene bloote contemplatie voor dezelven was, datwe het algemeen Convooi gelimiteerd hadden? Of het voor den vuist gehandeld is, als men de zaaken buiten haar wezentlyk verband en eigentlyke gedaante voorftelt, en .'er voorts naar zyne zinlykheid over redeneert ? Ik wenschte, myn' Vriend, dat men openhartiger en meer ter goeder trouwe te werk ging, wanneer men de goede gemeen-  aieente onderhoud, en onderrichten wil. — Hét kan den Schryver niet onbekend zyn , dat Zyne Doorl. Hoogh. onze Stadhouder, niet het bloot aanzoek, niet de bloote contemplatie, maar het gevaar het welk de ongewapende Republiek van de zyde van Engeland dreigde, aan de Staaten heeft voorgehouden, als een voorwerp, welk hun» voor het doen van den ftap tot het verleenen van een ongelimiteerdConvooi,zeer behoedzaam moest maaken : de Brief deswege aan de Staaten van Friesland, den 14. January 1779, gefchreeven, van welken ik te vooren gefprooken heb, is in druk, Eene diergelyke verzwyging kan men te minder in Gëlro-Batavus over 't hoofd zien, nademaalhy, bladz. 61, van dat gevaar fpreekt, en dat gevaar tot eenen wettigen en billyken grond van de Refolutie, op den iaden November 1778. genomen, ftelt. Maar waarom was die grond toe billyk, en wettig? Waarom was dat, op dien tyd, een zeer gefchikt en noodzaakelyk middel, om de Republiek, by proviüe, uit de verlegenheid waarin Engclands onvriendelyk gedrag haar hadgebragts te redden, cn thans niet meer? Om dat men niet vermoede, dat Frankryk deeze pas zoo zoude opnee—- Maar, indien het waar is, dat bet ongenoegen, by Franhyk deswegen opgevat, niet ongegrond mcb onverdiend is geweest, (gelyk de Schryver het uit zyne ingebedde verönderftellingen gelieft voor te draagen,) dan moet hy waarlyk al vry ongunstig over de bekwaamheid van onze Staatslieden den-  ÏI2 denken, en alle die genen, welken aan het roéV van 't hooge bewind zyn, voor uilen aanzien, die noch yerftand, noch doorzicht hebben, en op Sraatszaakèn even zoo min gefleepen zyn, als een eerst gebooren kind: had de Schryver gezegd, dat men, op dien tyd, niet had vermoed, dat Frankryk zyn ongenoegen zoude getoond hebben, op eene wyze , daar nergens een voorbeeld van gevonden zal worden, en die, hoe vernederend, en hoe nadeelig ook, ter zaake van de daar uit ontitaane binnenlandfche onëenigheeden, volgens onzen Schryver eerder te begrypen, en te excufeeren is dan dat van Engeland; het had nog een glimp gehad: offchoon het voor my ongelooflyk is, dat onze Staatslieden niet voorzien zouden hebben, dat Frankryk zyn ongenoegen op eenen meesteragtigen toon zoude te kennen geeven, en het by geen vriendelyke aanzoekingen zoude laaten blyven. Wie weet niet, myn Vriend, op welken laagen voet wy aan 't hof van Frankryk, federt de Regeering van Lbdewyk den XIV. geplaatst zyn. Wy moeten alles doen , pour cvoir ïbonneur de meriter les bonnes graces du Rui; en zoo wy daar in meer of min feilen, terftond is de Roede opgeligt, pour notis cbatier. Op dien trant en met die woorden denkt en fpreekt men aan 't Hof van Verfailles:'en zoo' 'er iemand aan twyffelen mogt', die hebbe flechts de franfche Hiftorie-SchryVers, en andere boeken van dien aart te leezen. Zeekerlyk zoudenwe in deeze tyden van de Franfche  •3H iii ><$ Franfche Kroon, uit hoofde van de perfoneële verdienften des Konings en zyner tegenwoordige Staatslieden, meerder billykheid en rechtmaatig. heid konnen verwanten ; en misfchien (om ook eens onder een misjcbien te fpreeken,) meer befcheidenheid genooten hebben , indien geen bykomende beweegredenen het bewind van Verfailles op den ouden voet deden werken. Hier van zal ik Umoogelyk, by eene andere gelegenheid, fpreeken. Eer ik van dit ongenoegen afftappe, mag' ik 'er nog • wel by voegen, dat, hoe zeer ik een Liefhebber ben van het vry denken en het vry fpreeken , en niet kan goedkeuren , dat men zyne begrippen en gedagten aan die van anderen binde, of te fchroomachtig zy om 'er zich befcheiden over uit te laaten, het my echter wat wanvoeglyk voorkomt, dat men, ten aanzien van ftaatszaaken,' en de loopende ftaats-omftandigheeden, gevoelens in openbaare gefchriften verdedigt , welken vlak uit ftryden met decbegrippen of gevoelens, welken door den Stadhouder, in deeze zyne waardigheid , aan Leden van den Staat te kennen zyn gegeeven ; vooral wanneer dit ftrekt, om ftappen van eene Moogendheid te verdedigen, die men erkent vernederende en nadeelig voor 't Vaderland te zyn. Ik zeg wanvoeglyk; voor eerst, om dat de Stadhouder zyne gevoelens aan de Leden van den Staat openbaarende, aan deezen volkomen gelegenheid laat, om de hunnen daartegen in overH' we-  weging te neemen. Ten tweeden, om dat die Leden , niet by gisiing , noch onder een misfchien , hunne gevoelens behoeven te zeggen, maar van den juisten en inwendigen ftaat der zaaken onderricht konrien zyn. Ten derden, om dat men, zyne gevoelens en gedachten tegen die van de Leden der Hooge Regeeringe, in hunne waardigheid, uitgebragt, by publique gefchriften uittende, dezelve daar door doet voorkomen als te min kundig, te min voorzichtig, of wel te min eerlyk , om het rechte fpoor te treffen, of te houden. Ten vierden , om dat een Particulier nimmer zoo volledig van de tegenwoordige gefteldheid der ftaatszaaken onderrigt is, dat hy 'er met volledige kennis over oordeelen kan* Ten vyfden, om dat men zich daar door opgeeft als meer kunde, oordeels, en verftands te hebben , en meerder wysheid te bezitten , dan die genen wier gevoelen men wederlegt. Zyn deeze aanmerkingen , over 't geheel genomen, waar, en voegt het niet, dat men de gevoelens van Staats-leden, in derzelver waardigheid, aan hunne mede leden voorgefteld, by publieke gefchrifte berispe, nog te wanvoeglyker is het, wanneer zulks verbloemd of op eene bedekte wyze gefchied: het bedektelyk beftryden van de gevoelens en gedagte van een anderen ftrookt niet met de openhartigheid; immers niet met onze oude Hollandfcherondborstigheid. Allenthalve wanneer het gefchied in eene zaak, als die gene is, over welkt-  «SK "5 ><$> welke ik thans bezig ben, dan dient men waarlyfe wat beter beflagen,dan het Gelrq-Batavus is, ten ys te komen. Evenwel moet ik U niet verbergen, dat ik eene andere redenering heb hooren maaken , die zekerlyk niet alleen meer fchyn heeft, maar zich ook beter laat hooren. Engeland, zegt men, veröngelykt ons | met ons eene bevoegdheid te betwisten, en die met geweld tegen te gaan, welke ons uit krachte van eene verbindtenis toekomt, en van welke het zelf te vooren genot gehad heeft. Dat Ryk benadeelt ons in een verkreegen recht; en doet eene daad, door welke het ons een Jus perfectum ontweldigt, waar toe hetzelve door geene gronden van rechten, hoe genaamd, bevoegt is. Frankryk daar en tegen doet enkeiyk het ge*, ne aan alle Moogendheden vry ftaat: te weeten; „ het bepaalt flechts onzen handel in deszelfs ryk. „ Daar óver konnen wy ons niet beklaagen , oni „ datwe geen recht hebben , om in deszelfs ryk 3) anders of verder koophandel te dryven, als het „ zelve het ons wil toelaaten." —— Op deeze redenering geef ik U de volgende aanmerking in bedenken. — Zoo Frankryk aan de Republiek de vryheid ontnam van Koophandel in zyn Ryk te dryven , zoude hetzelve zich bedienen van' het vermogen, van welk Engeland zich bediend heeft door de bekende A&e van Navigatie; en men zoude juist met zoo veel recht daar over kunnen klaagen, als men 'c over dié Acte doet. Maar dus h H è mi  nó" . fiet met de daad van Frankryk niet geleegen. Dat Ryk zegt niet, gy Verëenigde Nederlanders wilt geen hout onder uw Convooi nemen , derha'ven ontneem ik U den koophandel in myn Ryk: maar het pleegt eene daad, die geene Moogendheid voegt: het bezwaart den handel, met betrekking tot fommigen Ingezeetenen, en verligt die ten aanzien van anderen. Het fteekt zich in onze huisfelyke zaaken. Het verklaart my en U, en duizend andere braave liefhebbers van 't Vaderland , voor een hoop flec-ht volk , dat met de zweep gedreeven moet werden. Kortom , wy zyn geen Patriotten, om dat wy niet goedvinden eene Zeemacht tot befcherming en onderfteuning van Frankryks koophandel gereed te maaken, en daar mede de Engelfchen af te wagten. Zoodanige handelwys is (zoo het my toefchynt, ) niet alleen onredelyk , maar ontëerende en vernederende voor den Staat, beledigende en onverdraaglyk voor alle Ingezeetenen; verderflyk voor 't algemeen , als enkelyk ftrekkende om tweedragt in 't Land te zaaien, die te voeden , en daar dror over de Republiek willekeurig te heerfchen. Het gedrag van Frankryk , onder dit oogpunt gebragt zynde, zal het U, zoo ik vertrouw, niet minder dan my voorkomen, dat Zyne Doorl. Hoogheid hetzelve met deszelfs natuurlyke trekken, heeft afgebeeld by Hoogstdeszelfs Misfive, van den 14. January 1779, aar" de Staaten van Friesland gefchreeven* Het  Hetflot, myn Vriend, van myne overweegin. gen is deeze: datwe zoo wel van de Franfchen als van de Engelfchen, en zoo wel van deezen als van genen veröngeiyst zyn. Wat nu! willenwe tegen Engeland oorloogen, dan hebbenwe bet Huis van Bourbon met de Amerikaanen op onze hand; willenwe tegen Frankryk oorloogen, dan hebbenwe Engeland aan onze zyde. Gelro-Batavus zegt, dat men zig, op den xpden Novemb. 1778, buiten ftaat bevond, om de aangenoomen Neutraliteit naar behooren te handhaaven , en zich door de oorloogende Moogendheeden te doen ontzien. Wy zyn thans niet in eenen gelukkiger toeftand. Wy zyn in eenen toeftand, in welken ons gewest nimmer, federt de eerfte beginfels van zyne bevolking, is geweest. Wy zyn altyd die genen geweest, by wien men fchepen kwam koopen: nu gaan wy naar Frankryk om fchepen over te neemen. Fuimus Troës. Wat gedaan ? Gy ziet, myn Vriend, dat de vraag niet nederkomt op het gene wy recht hebben om te vorderen , maar op het gene wy kans hebben van te konnen verkrygen: op het beste middel, om ons met het minfte nadeel te redden ; en als wy niet uit den oorlog konnen blyven, welke oorlog dan voor ons het minfte fchadelyk is? of het ons minder nadelig is met En. geland, dan met Frankryk te oorloogen ? En daar omtrent, myn Vriend, kan ik wel eenigzins myne gedachten zeggen,, maar de belangens van de H 3 Lede$  Leden van onze Republiek zyn zoo verfchiïlende 9 dat men al vry wel , en vry meer dan ik ben, van dezelven onderrigt moet zyn, om over dezelven in hunnen famenhang te kunnen oordeelen, en wel zoo, van 'er zulk een gewichtig befluit uit te kunnen opmaaken. Ik ben en blyf altoos, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend ! Uwer Wel Edele Geflr. DW. Dienaar, Den 8ften B&are 1781. Reinier Vryaart» ZESDE  ZESDE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! T\e vraag is dan , myn Vriend, of, parthy moe*S tende kiezen, bet beter tegen Engeland, dan tegen Frankryk te wagen was? Om die vraag op te iosfer, behoef ik flechts in overweging te geevcn, of wy federt den Munsterfchen Vreede eenige voordeden van de Franfche Kroon genooten hebben? Of die Kroon ons, met betrekking tot den koophandel, boven anderen begunstigd heeft? Of zy ons tegen onze vyanden heeft onderfteunt, en ons van dezelven recht heeft doen verkrygen? of zy ons eenen voordeeligen vreede heeft bezorgd? Lees, myn Vriend, de Brieven van (TEJirades, en daar zult' ge in vinden, hoe Frankryk geyverd-heeft, om ons tot het fluiten van eenen nadeligen Vreede met Karel den II. te beweegen? En waarom? om ons te verzwakken; een plasdank, (gelyk men in de ge. mene wandeling fpreekt) by den Engelfchen Vorst, te haaien; en om dien naderhand over te haaien, om, nevens hem, ons den oorlog aan te doen. Zoo de gefchiedkunde ons moet dienen , om uit de kennis der gebeurtenisfen te leeren, wat waarfchynlyk te verwagten is, dan kan men zeekerlyk van en verbond met het Hof van Frankryk niet veel goeds hoopen: dat Hof fchynt te veei, H 4 ÏV.2Q-  & band onder het oog brengen, dan aan zulken, die, buiten den flenter van een dagelyks bedryf van hunne Stad, en het -opgevatte Syftema van hunne Regering, weinig of niets van de algemeene zaak, en van den toeftand der gemoederen in de vreemde Hoven weeten , en ook daar van geen ondervinding hebben; daarom ook in 't geheel van de zaak beter konnen oordeelen. De Amfterdamfche Politieken mogen het b&tel van Frankryk , in den Haag, frequenteeren,en nu en dan het middagmaal by den franfchen Ambasfadeur houden; zy mogen de eer genieten, dat de Heer Ambasfadeur van Frankryk hen te Amfterdam kome bezoeken, zy zullen 'er zekerlyk de waare gefchapenheid der zaaken in Europa niet door leeren , veel min de maatregelen, welke de voorzichtigheid verëifchen, om tusfchen twee klippen behouden heen te zeilen. De Franfche Gezant moge hen op alle wyze ftreelen, en zingen, O Jap! wat bebtge mootje jongen; hy zal zich wel wagten , om zich omtrent zyne bedoelingen bloot te geeven. Om een Land te bellieren, en gepaste maatregelen uit te kippen, vooral in een tyd , dat men in neetelige omftandigheeden is, is het niet genoeg, dat men zeer gevat zy op het regelen van het geen tot de dagelykfche huishouding van koetfen, paerden, buitenplaatfen , thuinen , en vruchten behoort. Men moge zonder belezenheid, zonder oeffening, zonder ondervinding zich verbeelden , boven anderen, in wysheid verheeven te  <8>< 131 te zyn; en daadlyk ook (om dat, gelyk het fpreekwoord zegt, onder de blinden, eenoog Koning is~) voor zeer wyze Staatsluiden gehouden worden : om het wezendJyk te zyn, fchynt 'er iet meerder verëischt te worden, dan dat menwete zich naar de populaire denkbeelden van de kooplieden te fchikken; met hun van Negotie wat mede te praaten, en zich van hunne zwakheid te bedienen, omze te brengen daar men wil. De Amfterdamfche Baazen niet te min middel gevonden hebbende, om de ligstgeloovigfte onder de Kooplieden te bedotten ; en deezen door den uitkomst ziende,dat het hart der Engelfchen,door onze toetreeding tot de gewapende Neutraliteit, nog niet in hunne fchoenen gezonken is,.heeft men, zoo in de blauwboekjes als in de Couranten, de roekeloosheid van het Engelfche Hof ten allerbreedfte gaan uitgalmen, en in fpotprenten en fchimpfchriften allerwegen doen uitklinken, zoo, dat 'er de ooren doof en de oogen blind van zyn geworden; even gelyk het fomwyle gebeurd, als men wat lang met het gefchal en het gezigt van de Pinxter-bloemen verveeld is geworden. Ook was het niet wel mogelyk, dat zulke luiden, die hun genie te hoog fchatten, dan dat zy zich zouden vernederen tot het leezen van zulke overwegingen en redenkavelingen, als ik U uit onzen Van der Muelen heb opgegeeven; en die zulk foort van boeken ten hoogften houden voor cieraaden van een bibliotheek, uit welken even zoo weinig nut 1 te  # te halen is, als van 't oud Japansch porcelein,daar fommige onzer ouderwetfche hollandfche Vrouwtjes nog de malligheid hebben van mede te pronken; het was niet wel mogelyk , zeg ik, dat die luiden den ftap van Engeland anders aanzagen dan voor een roekelooze drift, die der Engelfche Natie de doodfnik zoude geven. Ook heeft men, by wyze van Prophetie, de Boedel van George R. bereids te koop gefteld. Jammer is het, dat onze Hollandfche Cargefoenen en goederen te London en elders, in plaats van die van den Engelfchen Vorst, verkogt worden; en dat, in de plaats van een gedeclareerde infolventie van Engeland elders dan in prentjes en in blauwboekjes te zien, de hooggeroemde Staatkunde van die genen, welke den klem van de Amfterdamfche Regering in handen hebben, zoo veele braave hollandfche kooplieden in gevaar gefteld hebben, om infoivent te worden. De uitkomst al wederom hebbende doen zien, dat wy de Engelfchen geen neepen gaven, maar wel de Engelfchen aan ons; dat de Engelfchen geen Amfterdamfche koopluiden benodigd hadden, om van rogge voorzien te worden, en dus, door 't afbreken van den koophandel met Amfterdam, juist niet in gevaar ftonden, om by gebrek aan toevoer van graan, van honger te moeten barsten, gelyk ik het, in 't begin van 't jaar, onzen Vriend Rammelaar hoorde ftaande houden, om dat 'er zoo veele fchepen met rogge geladen voor engelfche rekening gereed lagen; heeft men de ligt- geloo-  *33 ># geloovige kooplieden,(van wier neiging tot koophandel en zucht tot winst, men zoo listig gebruik had weeten te maaken, om door het prefentee' ren van menigvuldige Requesten, de Hooge Overheid te bewegen,zoo niet te dwingen, om den zin der Amiterdamfche Politieken te volgen, en ons dus te noodzaken, om , van den eenen ftap tot den anderen, in een oorlog met Engeland te treeden) zoeken te beduiden , dat als wy de eerfte flagen eens uitgeftaan hadden, alles wederom op zynregten kant zoude neerkomen. Gy weet, myn Vriend , hoe men de kooplieden gepaaid heeft, even gelyk kinderen, die zich een lekker ftukje door den hap van een hond laten ontnemen, en die men troost met de verwagting, dat zy 's anderendaags een trommeltje met zoo veel lekkers zullen krygen ; heeft men den kooplieden ook het vooruitzicht van heel veel lekkers te zullen krygen, gegeeven. Al dat lekkers, dat zou hun toevloeien uit de fchoot van de gearmeerde Neutraliteit;en 'tis, myn Vriend, niet te gelooven, hoe men de goede gemeente daar mede heeft opgehuld, en hoe verre men de verbeelding van fommige luiden daar omtrent heeft weten in te neemen en gaande te maaken. Toen ik in de maand January, eenigen tyd na het vertrek van den Engelfchen Ambasfadeur uit den Haag, te Amfterdam was, zag ik in de Koffyhuizen een algemene verflagenheid onder de koop. lieden. Zy ontveinsden niet, dat zy bedroogen I 3 waren  4K 134 waren in de verwagting , dat de Engelfchen het nimmer zouden hebben durven laaten rond ftaan : de flag lei 'er toe; en de meesten voorzagen, dat 'er de koophandel en fcheepvaart magtig door zouden lyden. Myne goede Vrienden en Bloedverwanten, welken tot de beurs behooren, en mitsdien mede door dien flag, 't zy meer of min getroffen waren, beklaagden zich, dat hun beftaan gewaagd was geworden, en voor 't belang van eenige Franfche huizen had moeten wyken; maar eenigen tyd daar na te Amfterdam gekomen, vondeikdeverflagenheid merklyk minder;en offchoon 'er onder myne Vrienden waren , die in gevaar Honden van alles te verliezen, en buiten ftaat te geraaken van hunnen Schuldëifchers te voldoen, en overzulks weinig troost moesten vinden in de onzekere verwagting, dat men eerlang de zaaken aan den gang zoude krygen, en het 'er weêr boven op zoude haaien, waren nochtans, verre de meesten, door zekere foort van Courantiers en Nouvellisten, die zich thans veel mëêr ophouden met het geen gebeuren zal te voorfpellen, dan met het geen gebeurd is te verhaalen, zoodanig opgebeurd, dat zy, in haare verbeelding, Lord North bereids uit Engeland te Amfterdam zagen aankomen , om in Burgemeesters-kamer opentlyk, ten aanzien van alle die genen welken 'er maar zouden konnen bykomen, voor de Amfterdamfche Regering een voetval te doen, genade af te fmeeken, vergoeding van fchade, en wel inzonderheid het vernietigen  *K 135 nietigen van de A&e van Navigatie aan te bieden; en daar by nog het maaken van een nieuw Tractaat van Marine, vry voordeeliger dan alle voorige Traéèaaten van dat foort, die wy immer met hen gemaakt hebben. Speelman had wel in Oost-Indiën Indiaanfche Vorsten naar Batavia opgezonden, om zich voor den Raad aldaar te verootmoedigen: Genua had zyn Doge wel tot een zelfde einde aan 't Franfche Hof moeten zenden : en waarom zou Lord North dan niet een zelfde noodlot konnen ondergaan. — Gy denkt, myn Vriend, dat ik fchers: 't is zoo: Maar gy kondt U geen verbeelding maaken van de opgeblaazen trotsheid van fommige Amfterdamfche Snoefhaanen: zoo het geen hun uit den mond vloog, juist woordlyk de belaglyke taal niet inhield, welk ik daar opgeef, in 't wezendlyke liep het op dien zin. In 't gezelfchap, in welk ik op dien toon hoorde fpreeken, was 'er een, die zelfs geen vreede wilde maken, of de Koning van Engeland zelve. . . . Maar laat ik U, myn Vriend, niet langer met die belachelyke beuzelingen onderhouden. De accesfie van onzen Staat tot de Neutraliteit, en de hoop die men de kooplieden had gegeeven, dat 'er met het voorjaar eene magtige Vloot van Rusfifche , Zweedfche, en Deenfche Schepen in zee zouden zyn, om de baan voor de Amfterdamfche kooplieden fchoon te veegen, tot dat wy gereed zouden zyn om 'er onze Zeemagt by te voegen, I 4 welke  welke in hunne verbeelding even zoo gemakkelyk uit te rusten waren, als een visfchers-pinkje, hadden hen zulken moed en gerustheid ingefch'erpt dat al de voorige ongerustheid verdweenen, al de' angst vervlogen was. „ Mie (zeide onze P/^-neef, in dien tyd met een groote haast en drift van de beurs gekomen, tegen zyne vrouw,) „wy zullen haast weêr 3, pitjes winnen. Caatje van Rusland, weetje, „ die den Turk met alle zyne Janitfaaren zoo braaf „ heeftgepoest, die zal ons helpen, dat is vast; „ Broer Cornelis heeft het my op de beurs gezeid: die heeft het van Burgermeester . „ Een glaasje rood! toe! ik moet 'er eens op drin„ ken. Gy ook!"- De man was zoo vol van zyn nieuws en van vreugde, dat hy my niet eens zagook zat ik juist aan den anderen kant van de ka- H°' Coufyn! federt wanneer in de Stad? Wat zegt gy 'er van ? heeft Amfterdam dat met wel geklaart? De Prins wou 'er niet an Maar die verftaat de Negotie niet. Wy hebben het er doorgehaald. Kyk hy eens meesmuilenja, je bent voor den Prins, dat weet ik wel - dat's niemendal Blyfje by ons eeten ? jongen » wv hebben een heerlyk Ruk osfe-vleesch met grauw erwten, met wat appelties, nietwaar, Mie-lief* Wy zullen 'er een lekker glaasje van onze beste roode baai opzetten. Na dat ik Neef, op dien trant, met zyne gewoone gulheid had laaten affpreeken, betuigde ik hem myne blydfchap, van hem  hem en zyn vrouw zoo welvarende en zoo verS heugd te zien, met by voeging , dat ik ftaat gemaakt had, om by hem op de portie te blyven; hem vervolgens na den welftand van zyn familie vragende; en voorts het gefprek op de zaaken van onze Nicht M. . . overbrengende. Nu en dan porde hy my , vooral onder het toebrengen van gezondheid, wel aan, om te hooren wat ik van zyn tyding zeggen zoude ; doch ziende, dat ik 'er niet aan wilde , en dat ik juist niet toonde heel veel gerustheid in die tyding te vinden, viel hy eindelyk uit. — Wat duivel fcheeltje? —l durfje uwegedagten niet zeggen? ■ wy zitten hierin geen Koffyhuis. — Ik mag U, al zyn wy het al te met niet eens, gaarne hooren praaten, en myn wyf ook. Dikwyls is 't gebeurd, dat alsje by ons geweest was, Mie en ik tegen eikanderen zeiden., Gerrit - Neef heeft het waarachtig zoo mis niet. Zeg Coufyn, wat zegtge , wat denktge van de Neutraliteit ? Mynen Neef niet geheel zonder antwoord willende laaten, zeide ik hem dat ik niet vond, dat 'er in 't algemeen op zulke verbintenisfen ftaat te maaken was: dat, voor zoo veel ik de historiën geleezen had, het my altyd was voorgekomen, dat die geen, die 'er het meeste voordeel mede beoogd had, 'er het mins te,'genot van getrokken had; waar op ik hem eenige Haaltjes uit de hiftoriën verhaalde. Terwyl wy op 't einde van de maaltyd dus nog zaten te praaten, en zyne groote bSydfchap, door I 5 myne  myne bedenkingen , vry wat aan 't ,'afneemen raak. te, kwam 'er een Makelaar, die myn Neef over een koop-partytje kwam fpreeken: ja, zeide hy, als ik wist, datwe op de neutraliteit niet konden tellen, dan hielde ik de party, want dan moet het vastryzen. Niet tellen! zeide,de makelaar, over zes weeken, gaan onze fchepen in zee, als of 'er nooit Engelfchen waren geweest. Die Heer, zeide myn Neef, heeft 'er een zwaar hoofd over, en heeft my zoo veele gevallen verhaalt van de onzekerheid van zulke verbintenisfen, dat ik waarlyk vry zwak in myn vertrouwen begin te worden. Myn Heer zal zekerlyk geen koopman zyn, zeide de makelaar, zich naar my toekeerende: de Negotie was zoo niet in die tyden en by die volken , daar Myn Heer van verteld, als tegenwoordig. Rusland, Zweden en Denemarken zyn Moo. gendheeden daarwe vast op ftaat konnen maken. Zy hebben Amfterdam noodig: zy konnen immers niets zonder Amfterdam doen: zonder Amfterdam weeten zy geen weg met hunne waaren: zy moeten onze negotie wel helpen ftaande houden. — Daar mede ftapte de Makelaar van dit onderwerp af; vroeg myn Neef wat hy gerefolveerd was, en teffens opgeftaan zynde, ging hy met myn Neef, die hem uitgeleide, de kamer uit. Kort daar na kwam myn Neef te rug met een Heer , die my onbekend was, die my aankeek, voorts myn Nigt en my begroette. Zie daar Coufyn, zeide myn Neef, hier hehje den man, die 'tU  <8>< 139 ><8> >t ü vertellen kan; en daar mede te fpreeken is, als met een kind, en die ook van die oude volken weet te praaten : maar, gy moet het my niet kwalyk nemen, hy heeft veel boven U vooruit, want hy verftaat de negotie in den grond. Ik betuigde den Heer, dat het my aangenaam was, eenen koopman aan te treffen, die wat meer wist dan tot het dryven van den koophandel doorgaande begrepen word verëischt te zyn, en het ongeduld van myn Neef maakte, datwe ras over de neutraliteit in gefprek raakten. Hy verbeelde zich vast, dat het belang, het welk de Noordfche Moogendheeden hadden in de vrye vaart, om haare produélen kwyt te raaken; de aanhoudende geweldenaryen der Engelfche Kapers, en de ondraaglykheid van te moeten dulden , dat de Engelfchen zich de heerfchappy der Zeeën aanmatigden ; hen nu,daar de Engelfchen-zulke magtige vyanden op den hals hadden, zouden beweegen, om gretig de gelegendheid waar te nemen, ten einde de Engelfchen eens van die gewaande heerfchappy te ontzetten: „ Ik bid U, Myn Heer, (dus fprak ten naaftenby „ de man,) zeg my eens waar zal het heen, in„ dien 'er aan die groote overmagt der Engelfchen „ ter zee geen fchotje gefchooten word ? Wy „ dryven nog een groote koophandel in de Oost„ zee; maar op langen na zoo groot niet als te. „ vooren: de Engelfchen hebben 'er ons weeten ,, uit te knikkeren, en die tak van algemeenen „ koop-  'yy koophandel is altyd voor de gewigtigfte van „ allen gehouden. Zoo wy die verliezen, dan „ verliezen wy den handel in hout, en den handel „ in graanen, daar wy altyd meester van geweest „ zyn. Gy weet, wat wy eertyds om den Sond „ gedaan, en wat deel wy in de Noordfche oorlogen genomen hebben. Hoe ftaat het 'er nu » by ? de Engelfchen neemen alles weg. Wat zal „ 'er het gevolg van zyn? dat zy den prys op de „ Noordfche waaren zullen zetten, en zich van „ dien koophandel geheel meefter maaken. Dit „ befpeuren de NoordfcheMogendheeden wel: zy „ zien wel, datze op die wys onder de plak der „ Engelfchen zouden raken, even als zekere Ina, diaanfche Vorften onder die van de O. I. Com„ pagnie geraakt zyn: want die den prys op depro„ duéten van een Land kan zetten, is meefter van „ 't Land. De Noordfche Mogentheden hebben „ het aller grootst belang om dit voor te komen : „ en dewyl 'er boven ons geen volk is, dat gere„ reder en gedienftiger is om hen van hunne over,, vloedige waaren te ontlasten, en van 't nodige „ te voorzien, en dewyl het daar by een alge„ meene regel is, dat een Land, dat eigene vrug„ ten voorbrengt, niets meer moet behartigen, „ dan dat verfchillende volken aangemoedigd wor„ den, om zyne havens te bezoeken, en dat de „ wegafgefneden worde, om 'er een alleen meesS) ter van te laaten, dus ziet gy wel, dat de Noord- „ fche  #< 141 „ fche Mogendheeden merkelyk belang hebben, „ dat Engelands zeemacht gefnuikt worde. Daar „ by, (vervolgde hy), Zweeden is het altyd met „ Frankryk eens geweest: en die zal gewisfelyk „ gaarne dienst aan Frankryk willen doen: om „ kort te gaan, zyn de Moogendheden niet allen „ verlekkerd op den kans van winst aan hunne In~ „ gezetenen te bezorgen ? Allen tragten zy naar 't „ zelfde einde: en tegenwoordig veel meer dan „ ooit,om dat zy by ondervinding leeren, dat het „ geld thans het vermogen der Ryken is: die „ het beste by kas is, kan 't beste en 't langfte „ oorlogen: die heeft de langfte degen; en'tbes„ te krygsvolk. Zo verre heeft de koophandel „ het gebragt. Wy kooplieden zyn het, die de „ waereld in onze magt hebben. Van ons hangt de „ zekerheid en welvaart der Landen af. Alles moet „ voor ons bukken en buigen". Terwyl hy dus bezig was geweest om over de zekerheid , die hy in de gewaapende Neutraliteit meende te vinden, te fpreeken, was 'er onverwagt een zeer bejaard Heer binnen gekomen, die, na de gewoone begroetingen, was gaan zitten, een pyp had genomen, en het vertoog van den anderen zeer ftil en bedaard had blyven aanhooren. Wat zegtge, Myn Heer, zeide die geen, die geredend hadde, heb ik geen gelyk? Zoudtge op de gewaapende Neutraliteit zoo wel als ik geen ftaat maaken, en begrypen, datwe met de Noordfche Moo-  *4* >& Moogendheeden den Engelfchen eindelyk eens tot reden zullen brengen? de kans dunkt my ftaat ons fchoon. Ik weet niet beter of ik zie hier Myn Heer B ... die een zwaar comptoir heeft gehad, en groote negotie heeft gedaan. Ja, zeide de oude Heer, gy hebt het wel: maar ik weet niet, ik zou haast denken, dat de kans voor altyd verkeeken is. Hoe zoo? hervatte de ander. Wel, zeide de oude Heer, my dunkt dat 'er nog al wat te zeggen zoude vallen, op 't geen ik zo even van U hoorde: ik heb al vry lang in den koophandel geweest; maar ziende, hoe het federt eenige jaaren gaat, ben ik 'er uitgefcheiden, en verkwik my nu met leezen: ik hoor in de Koffyhuizen een hoop jonge luiden, die den naam van koopluiden draagen, thans van Negotie, van Zeehandel en Zeevaart zwetfen, en over het geen, dat 'erin deeze tyden behoorde in 't werk gefteld te worden, met zulk eenen hoogmoed en verwaandheid fpreeken, als of de Hemel hen alleen met de noodige vermogens en kundigheeden, om alles te overweegen , te voorzien, te beleiden, en tot een gewenschten uitflach te brengen, begaafd had. Ik weetwaarlyk niet meer waar ik ben, noch hoe ik het heb. Een hoop jonge vlasbaarden, die nauwlyks den aart en eigenfchappen van een wisfel of polus van asfurantie bevatten, voeren overal den hoogen toon; en als 'er een ander wat by doet, dan is het een Commisfionair. Wezendlyke Negotianten heeft  $ dan ook zekerlyk niet kwaalyk te neemen, dat zy 'er op dien trant van fpraken, als ik U verhaald heb. Maar zoo weinig reeden als ik had, om my daar over te verwonderen, zoo veel reden vond ik, om over den ouden Heer verwonderd te zyn. Nimmer zoude ik geloofd hebben , dat 'er zoo veel beleezenheid, doorzicht, ftaatkunde en oordeel by een koopman konden huisvesten, als ik in dien Heer ontdekte. Ik wierd toen ten vollen overtuigd, dat men de koopluiden te laag fielt, als men dezelve allen verflyt voor menfchen, die, buiten haar daaglyksch doen, niets weeten. „ Ik heb, (zeide hy) offchoon in Amfterdam „ gewonnen en gebooren, tot den koophandel op„ gevoed , en in den koophandel groot gebragt „ zynde, echter aan de zorg myner ouderen dank „, te weeten , dat ik beftendig eenigen tyd tot lee„ zen heb beftecd; en ook wat in de wis- en re„ deneerkunde onderwezen ben geworden. Zon„ der dat, geloof ik niet, dat ik, behoudens Gods „ Zegen , in myne zaaken zoo wel gedaagd zoude „ zyn. Voor zoo veel dan als ik den koophan„ del en zeevaart heb kunnen nagaan en leeren „ kennen, is het my voorgekomen , datwe om „ die te doen groeien en bloeien, den gunst van „ de andere Moogendheeden, volftrekt nodig heb„ ben : de Noordfche Moogendheeden zyn die geenen wel, die in de eerfte plaats in aanmer. ,, king komen, maar ik fluit 'er egter geen eene „ uitf Wy hebben haar alle nodig, d'eene min »en  „ en d'andere meer. Meer als eens heb ik my moe* „ ten bedroeven, als ik fommige van onze koop. 3, luiden van de andere Natiën met eene veragting 3, hoorden fpreeken, als of die geheel van ons 3, afhingen, en als of die geen vinger, zonder ons, n zouden kunnen uitfteken. Het is ieder een be» kend, dat ons Land niets geeft, daar andere » Volken om verlegen konnen zyn , of dat de„ zelve niet zouden konnen ontbeeren: en elk „ weet daar by ook, dat wy van anderen veel „ nodig hebben , en zelfs waaren , die wy niet „ konnen ontbeeren. Hoe kan men in die we„ derzydfche betrekking zeggen, dat andere vol„ ken van ons afhangen. Het is waar, (dus fprak de man verder) „ dat 'er omftandigheeden kon}, nen zyn, door welken een volk, het welk het * anders niet zoude zyn, van een ander afhange„ lyk word; en 't is waar, dat wy ook vreemde „ volken in eenige afhanglykheid, ten onzen opsa zichte , gebragt hebben. Maar alswe ons op zul„ ken hoogen toon verheffenfboven die volken, „ dan mag het wel de moeite waardig zyn, datwe „ eens zien, door welke middelen die volken in „ die afhanglykheid zyn geraakt; en of wy die „ middelen als nog hebben. „ Natuurlyk is zodanig een meester van eenen „ anderen, die deezen goed en kwaad kan doen : „ en elk is dus eenigermaate afhanglyk van dien „ geen, die, ten zynen opzichte, dat vermogen „ heeft: ook kan iemand eenen anderen niet fterK 2 „ ker  ?) ker aan zich verbinden, dan wanneer hy in ftaaB „ is om hem goed te doen, en te gelyk daar toe „ eene gereedheid toont, terwyl hy hem echter ook zoude konnen benadeelen. Wanneer een „ wederzydsch nut en belang van beide kanten daar 5, by komen, dan word uit die betrekking eene we- derzydfche neiging gebooren om vriendfchap te „ onderhouden; en men geeft eikanderen tot den ,, koophandel de voorkeur boven alle volken. Dit 5, zyn waarheeden, die uit de befchouwing van „ 's menfchen aart en natuur by ons moeten op„ komen, als wy wat by ons zeiven te rade gaan, en onzen geest niet altyd met wilde gedagten, „ en verwaande opvattingen , bezig houden. Ik„ zoude 'er echter vermoedelyk niet op gevallen „ zyn, indien ik die waarheeden niet eerst uit de „ Historiën geleerd had: ik heb daar gevonden, dat die volken, welken in ftaat waren anderen „ te konnen helpen en fchaden, meester zyn ges, weest van de vaart en koophandel; en dat on_ „ ze Voorouders # op dien grond, hunne vaart v en koophandel hebben bevorderd. Tot bewys zal ik alleenlyk neemen die van ,, de Oost-Zee en van de Noordfche Volken. De „ Hanzé-Steden, en vooral Lubeck, is 'er de „ voornaamfte in geweest: maar, naar maate dat „ wy, onder de Graaven, machtiger, en dus in „ ftaat wierden, om de Noordfche Moogendheeden „ byftand toe te brengen, begonden wy Lubeck 3, en andere Steden op te wegen ; tot dat wy ein- delyk,  149 % deJyk, verre bóven die Steden in vermogen ,, geklommen, genoegzaam de ganfche vaart en 5, handel van de Oost-Zee en van het Noorden aan ,, ons getrokken hebben. Wanneerge nu, Myn s, Heeren (vervolgde de oude koopman ) de „ moeite wildet neemen , om onze handvesten eenö ia in te zien , dan zultge bevinden , datwe de voorrechten van den Koophandel van de Noord„ fche Moogendheeden gekreegen hebben, om j, dat wy in ftaat zyn geweest hen tegen hunne ,, vyanden hulp toe te brengen, en in latere ty„ den machts genoeg hebben gehad, om die ge- nen, diewe byftonden, de zege te doen be„ haaien, en zelfs, toenwe op den hoogften top „ waren , hun , ten aanzien van onze vaart en 3, koophandel, de wet te ftellen. Wat dunkt U, 3, kunnen wy ons vlyen van die overwigt, in den „ koophandel en zeevaart, tegen anderen te be,, houden, als wy ons zeiven niet in ftaat hou3j den om de Noordfche Moogendheeden hulp te „ konnen toebrengen? of, wanneer zy anderen 5, boven ons de voorkeur geeven, buiten ftaat „ zyn om onze gevoeligheid daar over te toonen? „ Als de oorzaaken ophouden, zyn 'er geen uit,■, werkfels te wagten. Dit is een algemeene re„ gel, op dewelke geene uitzondering te bedenken „ is. Immers als een Wel verdroogt, kan 'er geen „ water van komen. En gelyk de Hanzé-Steden 5, hun aandeel in de vaart en koophandel op de 5, Oost-Zee hebben zien verminderen, hebben wy, K 3 „om  i) om gelyke reden, de onzen ook zien afneemen, 3) en zullen die, zoo 'er niet voor gezorgd word, „ geheel zien verloopen: en wel om reden, dat wy niet in dien toeftand zyn gebleeven, ten „ aanzien der Noordfche Moogendheeden , zoo ,, als wy het in oude en voorige tyden zyn ge„ weest; en om die zelfde reden fchynt het my „ toe, dat wy van de gewapende Neutraliteit niet „ veel te verwagten hebben. „ In oude tyden waren wy in ftaat om de „ Noordfche Moogendheeden met fchepen en „ volk by te ftaan; en om dat wy dit vermogen „ hadden, en ook daadlyk hulp gaven, wierden wy „ boven anderen in den koophandel begunstigd: „ nu, nu hebben we niets: wy zyn verzwakt en 5, machteloos: wy hebben niets, dat anderen van „ ons begeeren kunnen. En wat belang kunnen „ andere volken dan in ons heil of onheil ftellen ? ,, Wat reden zoude 'er tog zyn, waarom andere „ volken eenig deel of belang in ons beftaan, in „ ons aan- of niet weefen zouden neemen ? Wy, „ die voor allen Volken onnuttige weefens zyn, „ zoo ras als wy hun in tyd van nood niet kunnen „ byfpringen. „ Als men op deeze aanmerking een weinig „ blyft ftil ftaan . zal men immers wel dra be„ grypen, dat de Noordfche Moogendheeden niet „ zullen waagen, van ook met de Engelfchen in „ oorlog te raakcn, om ons, van wien zy niets „ meer te• verwagten hebben, te befchermen: en „ het  len j  3, len, dat het aan onze Stad Amfterdam zyne gex boorte verfchuldigd is) zeer fte-k verbonden „ zynde aan Engeland, en Z weeden daarentegen „ aan F ankryk, deeze betrekkingen juist niet zeer „ gefchikt waren , om ons veel vrucht van het „ daadlyk genot van die Neutraliteic te beloo„ ven. „ Het is wel waar, dat de Noordfche Moogend„ heeden het uiterfte beiang hebben, dat hun de „ gelegenheid niet afgefh»eden worde, om zich „ van hunne waaren te ontdoen, en van anderen „ voorzien te worden: het is mede waar, dat als „ wy belet worden naar de Oostzee, en op de havens „ van het Noorden, te vaaren , hier door aan haar „ eene nuttige concurrentie ontnomen word; maar „ wat kan het den Noordfche Moogendheeden „ fcheelen of het Hamburgers, Lubeckers, Oos. ,, tendenaars, Engelfchen of Franfchen zyn, die „ by hen den koophandel komen dryven , als zy „ maar gelegenheid hebben om te koopen en ver,, koopen ? immers hebben zy 'er geen meerder „ belang in,als zy 'er te vooren in hebben gehad, „ dat de vaart op de Oostzee , voor vyf of zes „ eeuwen, niet enkelyk te Amfterdam t'huishoor„ de, maar genoegzaam overal in onze Provincie. Even zoo als wy in die vaart en in den koop„ handel zyn gekomen, raaken wy 'er uit. On„ ze oplettenheid heeft ons die bezorgd: onze ver„ waandheid doet ons die verliezen. Terwyl wy „ op onze geldmiddelen fnoeven, en op den En- ,i gel-  ®< 153 gefchen raazen, gebruiken de Engelfchen juist „ die zelfde middelen, en volgen dezelfde maat„ regelen, welke wy te voren by der hand geno„ men hebben. Zy hebben zich in ftaat gefteld, ,, en houden zich in ftaat, om andere volken hulp „ te konnen geeven: zy maaken, dat hun,tot ver.„ gelding, voordeden van koophandel worden af- geftaan ; en dus worden zy meester van den „ koophandel, terwyl wy leggen te pruilen, ge„ lyk een Winkelier, die, in den voorfpoed groot „ gebragt zynde, en zyne zaaken verwaarloozende, „ nydig is, dat een ander, die van 's morgens vroeg „ tot 's avonds laat by zyne zaaken is, geduurig „ nieuwe klanten trekt. „ Dit zyn de voornaamfte redenen, waarom ik „ begryp , dat wy op de Neutraliteit niet veel, „ althan/ niet zeker, moeten tellen: ik zoude 'er „ andere konnen byvoegen, indien de tyd het my „ toeliet : alleenlyk zal ik nog aanmerken , dat„ we, zoo het met de Engelfchen tot geen vrede„ breuk was gekomen, 'er eenig nut, met betrek„ king tot de vaart op de Oostzee, uit gehaald „ zouden konnen hebben, om ons de twee hoofd„ takken van onze algemeene negotie, naamlyk „ den graan- en houthandel, met al het geen wat „ wy van de Noordfche Moogendheeden, ten „ aanzien van den fcheepsbouw haaien, met „ meerder veiligheid te doen genieten; maar daar„ we nu met Engeland in oorlog zyn, vrees ik, „ dat de Noordfche Moogendheeden begrypen K 5 » zul-  # ft zullen, dat zy ons de toegezegde befcherming „ mee behoeven te verleenen ; en dat het hu» „ niet te raaden is, zich voor ons in den bres ce 9, ftellen." Zie daar, myn Vriend, de zakelykeinhoud van het geen de oude Heer, by tusfehenpoozing, met antwoorden op de vraagen die hem door my, en den anderen Heer gedaan wierden, ons voordroug. Hy mengde zyne rede met zoo veele voorbeelden en gelykenisfen uit de historiën, en helderde die tegelyk op met zulke keurige aanmerkingen omtrent den loop van de fcheepvaart en koophandel , dat ik 'er niet weinig over veriteld ftond. Ook was de andere Heer geheel niet tegen hem opgewasfen. De groote verwagting welke deeze, zoo wel als myn Neef, van de gewapende Neutraliteit gehad hadden, was niet tlleen by hem , even als by myn Neef, fterk afgenomen , maar ten eenemaale verdweenen. Het is, om het in 't voorby gaan aan te merken, een zwak die de kooplieden in 't algemeen eigen fchynt te weefen. fLTt fChidyk 660 ve^-^n op, wanneer lu den, die zy V00r kundig houden, hun iets verzekeren; maar even zoo fchielyk vervliegt het Ondertusfchen kondge uit de overdenkingen'van den ouden Heer opmaaken , git wat grond die verzekeringen zyn Voortgefprooten, met welke de Courantiers, een tyd lang , de goede gemeente hebben opgeheult; en welke men in zoo veele fchocfcfanften, onder het volk heeft vërfpreid. Gy zult  «S>< 155 ># zult 'er uit konnen beöordeelen, of die geenen § welken over het aangaan van de gewaapende Neutraliteit een zwaar hoofd getoond hebben , daar toe niet wel eenige reden gehad hebben? Gy weet, myn Vriend, dat de andere Provinciën benevens Holland , behalven (zoo ik meen) de Stad van Amfterdam alleen , tot de gewaapende Neutraliteit niet hebben willen toetreeden, dan onder guarantie van onze Oost-en West-Indifche bezittingen; en dat Amfterdam op het aanneemen van de gewaapende Neutraliteit, zoo als die wierd aangeboden, namelyk zonder die guarantie, heeft aangedrongen ; voorwendende, dat de Oost- en WestIndifche bezittingen genoeg, zonder die guarantie, verzekerd waren ; en dat eindlyk de Prins, in die netelige omftandigheeden , gemeend heeft, zich naar 't begrip van Amfterdam te kunnen fchikken; ten einde de Republiek in den zwakken en weerlöozen ftaat, in welken zy zich bevond, nog een plegtanker mogte hebben, voor zoo verre haar die te ftade zoude kunnen komen: echter altyd daar by de voorzichtigheid willende gebruikt hebben , om het gevaar, en de noodzaaklykheid van geheel van dit plegtanker af te hangen, zoo veel mooglyk, te ontwyken. Zekerlyk zoude men kwaalyk doen, indien men nu van agteren het aangaan van die Neutraliteit wilde afkeuren. De uitkomst is nooit een wettige grond om iets te roemen of te laaken. Hugo »e Groot tekent aan, dat in den aanvang van den  X5^ den fpaanfchen oorlog, de onderneemingen, diè het waarfchynlykften een goeden uitflag beloof, den, niet gelukten; en dat in tegendeel anderen, daar men zoo veel verwagting niet van had, wel flaagden. De waarfchynlykheeden, welke zich op eenen zekeren tyd opdoen, konnen , naar maate zy zich vertoonen, alleen eenen Staatsman tot het een oft ander doen overflaan: de gevolgen ftaan niet in zyn vermogen, en zyn hem niet te wyten. Toen men tot de gewaapende Neutraliteit toetrad, hebben de omftandigheeden zekerlyk zich zoo voorgedraagen, dat de doorzichtigfte Staatsman de waarfchynlykheid van 'er de vrucht van te genieten, boven de mooglykheid, dat het anders konde uitvallen, heefc moeten ftellen; en dus het toetreeden tot de gewaapende Neutraliteit aanzien als de beste maatregel, welke op dien tyd te volgen was. Die 'er anders over denkt, overwege de kracht van 't vaersje , van welk zoo dikwerf gebruik gemaakt word: Careat fuccejjtbus opio 5Quisquis ab eventu facla notanda put et. Echter, zoo wy aan den eenen kant niemand de uitkomst van eene zaak moeten wyten, ma** het ons wel geöorlooft zyn, datwe het fterk aandringen op een middel dat onzeker is, en ons aan een groot gevaar bloot ftelt, afkeure; datwe het Hellen van een volkomen vertrouwen op zulk een middel,  «M 157 del, even als of het niet misfen konde; en'het aanvaarden van dat middel - met agterïaating van anderen, voor eene gmote en onverfchoonlyke onvoorzichtigheid aanzien. En wat zullen wy toch myn Vriend! wat moeten wy toch denken van die genen, welke gemeend hebben ,of ten minfte voorgekomen zyn, als of zy meenden , dat men op de gewapende Neutraliteit volkomen konde . tellen, die 'er vast ftaat op gemaakt hebben; die anderen, welken deswegen eenige bedenking getoond hebben, en daar in met voorzichtigheid hebben willen te werk gaan, voor de goede gemeente hebben uitgekreeten als luiden , die de Engelfchen in de hand werkten , die het Vaderland aan de Engelfchen ten prooi gaven; wat zullen wy, (zeg ik) van die geenen oordeelen, die de voorzichtigheid van eene guarantie te willen bedingen, met de voet gefchopt hebben; die voorgegeeven hebben, dat onze Oost- en West-Indifche bezittingen genoeg verzekerd waren ; datwe de gewaapende Neutraliteit daar toe niet nodig hadden ? onder wat foort van Staatkundigen moeten die Vernuften gefteld worden? Zal men het verlies van Eujlatius, van Ifequebo, Demerary, de Berbice , met al het geen de koophandel daar by, en buiten dat, geleeden heeft, moeten wyten aan de Haagfche, of wel aan de Amfterdamfche Politieken, die in de Republiek alleen wys willen zyn, alleen willen regeeren , die het pluimtje van de gewaapende Neutraliteit, als uit hun koker gekomen , willen heb-  <8»< 15? hebben, en die de geheele Republiek wagen, om Frankryk aan een Scheepsmagt te helpen? Ik fchei uit, myn Vriend > De Befchouwinff yan deeze gevolgen der Amfterdamfche Staatkunde doet my te fterk aan. Ik m0et myn geest met wat aangenaamer voorwerpen gaan verlustigenterwyl ik beftendig, met alle hoogachting, blyve,' Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Den «den Jm/W' G^ D^ llU' Reinier Vr vaart. NEGENDE  ^< 150 NEGENDE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eekde vriend! Zoude ik my verwonderen over de flappen, die wy de Stad van Amfterdam, of, om beter te zeggen, die groote koppen, die 'er het beftier voeren , zien doen ? Neen , myn Vriend. Als kinderen dwingen , en Ouders het zwak hebben om hun alles in te willigen, dan loopt hetby den duur hoe langer hoe maller, tot dat 'er geen helpen meer aan is. Belg U over deeze geK kenis niet. De Amfterdamfche Confuks, die zich vast niet minder achten dan de Corjules Romani; die groote Hanzen , die zich beroemen integreerende leden van de Souverainiteit te zyn, en met die uitdrukking toonen, dat, hoe verheeven van geest en hoe diep zy in de staatkunde doorgedrongen meenen te weezen , zy sog wel eens van vooren af hunne lesfen uit Bodinus en andere Schry vers mogen nazien, zoo zy'er ooit eenige genomen hebben, en niet, in navolging van hunne Boezemvrinden , alles op de genie hebben laaten affluiten ; die hoog verligte geesten, zeg ik, zyn zoo gewoon, om alles naar hun zin te krygen, en overal, in ons Land, hun haan koning te doen kraaijen, dat zy niet veelen kun-  lêo ><£ kunnen, dat iemand anders dan zy wat te zegi gen hebbe: zy kunnen niet dulden, dat alle de andere leden van de Hooge Regering hunne maatregelen niet aanneemen; en, wat meêr is, dat zy die durven wederftaan. Dit is een misdaad van gekwetste Amjlerdainfche Majejieit! Zooge my niet gelooven wilt, ,of fomwyle mogt denken, dat ik te ver gaa , hun Apologist, de Schryver van het Politiek Sy/lema van de Amfterdam' fche Regering zal 'er U van overtuigen, wanneer gy hem klaagenden hoort zeggen: „ Dat de Regis„ ters van Hun Ed. Groot Moog. zelve getuigenis „ draagen , hoe weinig invloed de gevoelens van „ de Stad op genoegzaam alle haare medeleden van j, tyd tot tyd, zelfs voor hc begin der Ameri„ kaanfche onlusten , gehad hebben: hoe menigj, maaien men de Stad ter Vergadering van Holj, land overftemd , en befluiten genomen heeft tegens de allerërnstigfte Remonftrantiën , die ,» men van Stads wege by herhaling gedaan heeft.'' Geef U daar by de moeite, van de Registers, op welken die Apologist zich beroept , te doorbladeren, dan zultge vinden, dat de Stad,hoe zeer overftemd, hoe zeer aangemaand, en welke Remonftrantiën haare mede-leden haar gedaan heb. ben, echter op haar ftuk is blyven ftaan, en bly. yen dwingen, en dat men zeer wel van haar kan zeggen, zy wil 'er met baar kop doorgaan, al regende het vorkyzers of bakjleenen. Oordeel nu, of myn geJykenis, van mal moertje, mal kindje, zoo ver van de juistheid afwykt? Dan,  $K 161 Dan> het 2y 'er mede zoo 't wil, ik ben over de ftappen van die Amfterdamfche Overvliegers niet verwonderd : ik zoude my zeiven niet Verwonderen, al zag ik de Franfche Leliën voor 't Stadhuis van Amfterdam blinken. Wartt;, onder behoorlyke welneeming van die Amfterdamfche Patroonen, en om ook eens gebruik te maaken van het integreerend Lidmaatfcbap van de Republiek (van welke ik meen ruim zoo goed een integreerend Lid te weefen,als de Gemachtigden van Amfterdam ter Vergadering van Holland integreerende Leden van dat gewest zyn ) èn, in die qualiteit, myne gedagten ronduit over het gedrag van die fchranderé bollen te zeggen, het loopt 'er, indien de Amfterdamfche Staatkunde zoo voortgaat, vlak naar toe. Ik zeg het U, myn Vriend, niet bewimpeld^ niet onder een misfchien: ik geef het niet bedeklyk, noch van ter zyde te kennén: ik fpreek myn hart regt uit, en zoo als ik het meen. Het kan zyn, dat ik my bedrlege: ik hoop het: maaf het oud fyftema, om óns aan de kroon van Frankryk te hegten, en 't Huis van Oranje te verdelgen, ftraalt, rhyn's bedunkens, in de Amfterdamfche Staatkunde zöo blykbaar dóór , dat ik 'er niet aan twyffel. Gy weet evenWel, dat ik in 'c ftuk van demonftratiê'n my niet ligt knollen voor citroenen in de hand laat duwen: gy weet, datitó juist ook niet zeer ligt geloof flaa aan gefnap $ en dat ik, om iets aan te neemen, al vry wel overtuigd móet zyn: maar ook, dat ik niet blyf hanL gei  gen, noch twyffelen, als ik eene zaakduidelyk zie. De fchrandere Newton ( die eene andere foort van fchrandèrheid bezat, dan onze Amfterdamfche Politieken ) hcefc tot een regel in de Natuurkunde gefteld : non plures admittendce funt caufce quam qua; vercs funt 6? phenomenis explicandis fufficiunh Daar moeten geen meer oorzaaken aangenomen worden , dan die waar en ter uitlegginge der verfchynfelen Voldoende zyn. Alle weetenfchappen ftaan in een verband: zy zyn fusters en vriendinnen; maar 't geen verder gaat, de eene kan in veele opzichten wel eens leentje buur by de andere fpeelen; en zelden gebeurd het, dat de eene iets heeft 't welk de andere niet te pas kan komen, of van dienst zyn. Dus is het ook met de bovengemelde regel: die komt der Staatkunde beerlyk te pas, als men zekere verfchynfelen in de Burgerftaaten en onder de volken ziet opryfem Wonderlyke vertooningen ziet gy nu aan 't gewelf van onze Republiek. Zy hebben zeker haare oorzaaken; en om haare geboorte op te fpooren, moetenwe naar waare oorzaaken zoeken, en 'er niet meer aanneemen dan die voldoende zyn , om reden van die verfchynfels te geeven. Ik zal dan ook,myn Vriend, in een myner volgenden de redenen zeggen, waarom ik my niet zoude verwonderen, al zag ik de Franfche Leliën voor 't Stadhuis van Amfterdam pronken; en waarom ik zelfs niet verwonderd geweest zoude zyn , al had de Burgemeester T .. ,..., op het voorbeeld van Flaminius , die (zoo ik meen ergens geleezen te hebben) een cirkel om den  'den koning, tegen wien hy fprak, gemaakt hebbende , hem aanzeide, dat hy uit dien kring niet zou. de treeden, ten zy hy vooraf aan zyne bedreigingen voldaan hadde, ook een kring om den Heere Stadhouder gemaakt had, en Zyne Doorl. Hoogheid aangekondigd , dat Hoogstdezelve niet uit dien zoude flappen, zonder zich alvorens aan de bevelen van herri Heere Burgemeester onderworpen te hebben. Deeze brief gefchiktzynde,om op een gedeelte van üw vraag over deeze laatfte flappen van Amfterdam te antwoorden, en in het byzonder over die waar by zy den Prins gevergd hebben, dat Hoogstdezelve den Heere Hertog van Brunswyk van zyn Hof of Perfoon zoude verwyderen; zal ik my daar nu by bepaalen. Evenwel, alvorens tot myn antwoord over te gaan, moet ik U verzoeken van indachtig te Zyn, dat ik U, in myne voorige Brieven, heb aangetoond: Ten eersten, dat zoo wy recht hebben om over het fchenden van Traftaaten klachten tegen de Engelfchen in te brengen, deeze niét zyn buiten reden om ook over ons te klaagen. Ten tweeden, dat het ons belang niet was met Engeland te breeken. Ten derden , dat een vredebreuk met dat ryk voor ons te gevaarlyk was, dm dat Engeland ons te veel, met betrekking tot de vaart en koophandel, konde fchaden. Ten vierden," dat het genot van 't voorwerp, waar óver ons gefchil met Engeland liep, eerder tot nadeel) dan 'tot E 4 vöo'fc  voordeel van de Republiek gedyde. Ten vyfden, dat het de Regering van Amfterdam is, die, om dat fchadelyk genot, den oorlog en het verlies van de geheele vrye vaart heeft willen waagen. Ten zesden, dat het de Regering van Amfterdam is, die door de bedreigingen van't Hof van Verfailles isonderfteund geworden, om dat waagen door te dry ven. Ten zevenden , dat het te Amfterdam is, daar men gemeend heeft, dat de Engelfchen niet zouden durven , en dat men het veilig rond konde laaten ftaan. Ten agtften , dat de uitkomst het tegendeel heeft doen zien. Ten negenden , dat de Regering van Amfterdam de accesfie van den Staat tot de gewapende Neutraliteit heeft doorgedrongen. Ten tienden , dat die oorzaak is, dat dezelve , zonder guarantie van de Oost- en WestIndifche bezittingen, is aangenomen. Ten elfden, dat de uitkomst ons leert van hoe weinig vrucht die is. Gedenk daar by, dat ik, voor zes maanden, U bereids gefchreeven heb, dat die genen , die gemeend hebben het beter dan onze Loots te verftaan, en van agteren zien , dat zy ons aan den grond geholpen hebben, den fchuld nu gaarne op den Loots zouden willen leggen; en, om dat oogmerk te bereiken, alle zeilen byzetten. Offchoon men, myn Vriend, bedektlyk,by uitgeftrooide blauwboekjes, ondereen misfchien, en opentlyk in de dagelykfche gefprekken, de gegemeente heeft zoeken dies te maaken , dat het aan den Prins fchortte, dat onze Zeemacht niet ia  in onder was; dat 'er geen conyooi verleend kon worden ; dat 'er geen volk te krygen was; hebben onze olyke Amfterdamfche Politieken, die langfaamer hand gezocht hebben, om door allerlei flag van lasterfchriften en fpotprenten, de gemoederen der Ingezetenen tegen den Prins op te zetten, en den Vorst, als naar meer gezags haakende, by de gemeente verdagt te maaken, (waar in zy, God betere het! maar te veel in geflaagd zyn) en nu van het volk meester meenen te zyn, niet te min begreepen, dat het nog geen faifoen was, om , voor als nog, tegen den Prins zeiven op te dagen ; en dat men vaster fpel zoude fpeelen , als men eerst tegen den Heer Hertog van Brunswyk,!sLands Veldmaarfchalk, eene proef nam. Ik heb, myn Vriend, noch meer, noch min betrekking tot den Heere Hertog : van deszelfs bewind in krygszaaken weet ik niets: ook ben ik geheel onkundig van den invloed , welke d'Heer Hertog op het verftand, en op de raadflaagen van onzen Stadhouder gehad heeft, en a's nog zoude hebben: derhalven fchort ik myn oordeel op, met betrekking tot het geen dien Vorst te laste gelegd word , tot dat ik blyken der waarheid van 't geen hem aangeïygd word , zie. Inmiddels zal het U niet vreemd voorkomen, . nevens veele anderen, die op de ftroom der Amfterdamfche ftaatkunde niet dryven , van begrip ben, dat de Veldmaarfchalk van den Staat niet onbevoegd is om te vorderen, dat ten zynen opL 3 zich te  <& zjctite een regel gelde, op welke het geringste mensch van ons Vaderland zich beroepen kan , en welke regel, ten behoeve van ieder een, die befchuïdigd word , in onze rechtbanken als heilig word aangezien. Ik doel op de fpreuk, quilibet fjrafumitur bonus donec contrarium probetur : ieder word voor eerlyk gehouden, tot dat het tegendeel beweezen zy. Volgens deezen regel nu, houde ik den Heer Hertog, voor als nog, voor een eerlyk en onbefproken mensch; en 't blyft aan de Heeren Burgemeesters van Amfterdam. om my, ende gantfche Hollandfche gemeente , van het tegendeel te overtuigen. Het is mooglyk^n het zoude kunnen zyn, dat de Heer Hertog in zyn bewind, als Voogd van Zyne Boorl. Hoogheid , het ieder een niet van pas gemaakt zoude hebben: en wie kan dat doen? Het zoude kunnen zyn , dat de Heer Hertog, in 't beleid van zekere zaaken, eenige abuifen of misdagen begaan had; en wie is 'er onder de menfchen, die daar niet aan onderhevig is ? wie is 'er die zich beroemen kan nimmer gedwaald te hebben? En genomen , het was dan al eens zoo, zoude dit eene reden uitleveren , om Hoogstdenzelven te befchuldigen met kwaadmenendheid en met verraderye ?., Waar zal het heen , als men op die wys tegen iemand zoude kunnen opkomen ? Het js mogclyk • en 't zoude al mede kunnen zyn, dat ds Heer Hertog deezen of genen veröngelykt hadds j of de nodige omzichtigheid omtrent zekere Per-  Perfoonen niet gebruikt, en zich daar door vyanden gemaakt had-maar zoude dit de Amfterdamfche Regering , of eenige van haar, kunnen wettigen,om zich daar van te bevoordeelen, en een verzoek aan Zyne Doori. Hoogheid te doen; dat, van wat kant men het zelve befchouwe, even zoo roekeloos als grievende is; even zoo zeer ftryd met de burgerlyke, als met de zedelyke wetten ? Ondertusfchen, myn Vriend, terwyl men in de aanklagten over den Heere Hertog zich op eenen toon heeft uitgelaaten, waar door men Zyne Hoog» heid onder verdenking brengt , als of de weêrloofe ftaat en tegenwoordige onheilen van 't Vaderland aan Hoogstdezelve te wyten zouden zyn ; terwyl de Amfterdamfche Staatkunde den fchuld van den hachgelyken ftaat onzes Vaderlands toefchryft aan de maatregelen , welken men glimpig en looslyk als door den Heere Stadhouder, op den raad van den Heer Hertog gevolgd, doet voorkomen ; en welke maatregelen (welke de Amfterdamfche Staatkunde evenwel met zorgvuldigheid niet opnoemt) de eigentlyke oorzaaken van al het leed zouden zyn, zoo meen ik. U, myn Vriend , het licht niet te moeten onthouden, het welk ik U by voorraad daar omtrent geeven kan. De kwaadaartige arglistigheid, door Welke men dit voorgeeft, in de woorden: „ Maar dat zoo„ danig misvertrouwen alleen viel op den geenen, „ wiens invloed op den geest van Uwe DoorluchL 4  „ tige Hoogheid gehouden wierd voor de naaste 0 oorzaak ©a« & traagtói enflaphcid in de bebande„ Hng der zaaken," zal U niet ontfnapt zyn. De Amfterdamfche Burgervaders, die hier den Prins zoovleemende toefpreeken, doen het als eene erkende waarheid voorkomen , dat 'er traagheid en flipheid in de behandeling der zaaken is: en voorts daar by ingewikkeld, dat 'er meerder fpoed gemaakt zoyde kunnen worden; dat zy zeiven geen oorzaak zyn, dat de zaaken zodanig vervallen zyn,en dat'er thans gebrek aan alles is; en dat niet voor lang de zeemacht van den Staat in en op een geducht ten voet isgebragt; maar in tegendeel, dat zy alles, en de Prins niets, gedaan hebben om 't Vaderland „ by zyne duurgekogte vryheid, en van alles, „ wat den Jnwoonderen in de Republiek dierbaar is, te „ behouden;" en dat dit verzuim van den Prins aan den invloed van den Heer Hertog op den geest van den Prins te wyten is. Ik heb reeds, in mynen eersten Brief, aangeT merkt, dat de Amfterdamfche Politieken, die bei. melyk naar een oorlog met Engeland verlangd hebben, daar op uit waren, om de droevige gevolgen van dien oorlog tot laste te brengen van het Stadhouderlyk bewind; ten einde, dat bewind aan't volk haa.tlyk te maaken. Het geen ikL7 op dien tyd gefchreeven heb, zietf5? volkomen, door den inhoud van de Memorie {l« Amfterdamfche Burgemeesters, bevestigd. Ik zou-  #» zoude 'er by hebben kunnen voegen, dat die geenen, welken beimelyk naar dien oorlog verlangd hebben, enkel en alleen daar na zoo verlangende zyn geweest, ten einde gelegenheid te hebben, om het Stadhouderlyk bewind te bef walken, en te konnen zeggen aan de goede gemeente: Zie daar, nu hebtge een Stadhouder! Wat doet Hy ? Hy ruïneert uw vaart en koophandel. Hy is niet in ftaat om iets te doen. Hy volgt blindeling den raad van een Vreemden, die bet Land verraad; die hem aanzet om Souverain te worden, (dit kunt gy leefen in de Samenfpraaken van W. Tzlauski en L. Sphthasha,) daar is geen raad, indien men onze maatregelen niet volgt; en bewerke, dat de Prins buiten vermogen gefteld, en voorts bedankt worde; en datwe een ander middel in 't werk ftellen, om 't Huis van Oranje zoo klein te maaken, dat bet nooit weêr opkome. Is men, myn Vriend,niet koen genoeg,om het vlak uit te zeggen; de boekjes, de fchotfchriften, en de prentjes geeven het genoeg te kennen. Zoo alle de poogingen, welken men daar toe aanwend, ieder op zich zelve, daar toe niet fchynen ingericht te zyn, zy ftrekken echter allen (even als de vires compoftta in de Mechanica, welken op zich zeiven het bedoelde niet voortbrengen, maar door haare famenwerking daar op uitloopen,) om aan dit doeleinde zyn vol beflag te geeven. Dit is hec beftek van de verlichte en eerlyke Amfterdamfche Politieken; daar toe dient al dat valsch licht, onL 5 der  der welk men de gebeurtenisfen doet voorkoomen ; daar toe dient de laster die raen zelfs by deuntjes langs de ftraat laat zingen; en daar toe dienen de flappen van Amfterdam, om ons nauwer met het Franfche Hof te verbinden; en inzonzonderheid het aandringen van 't Franfche Hof om alle kragten tegen Engeland in te fpannen' daar toe dienen boven al de befchuldigingen tegen den Heere Hertog, tot welken ik nu overftappe, om U by voorraad, en by wyze van een ftaaltje te laaten oordeelen, wat men 'er van te denken hebbe, en wie daadlyk, 't zy den Heere Hertog, 't zy de Regering van Amfterdam, te befchuldigen is,met oorzaak te weezen van den elendigen ftaat, in welken ons Vaderland is. Ik zal myn verflach en myne befchouwing niet doen rusten op ftraatgeruchten , maar op gebeurtenisfen, van welken de waarheid by elk een bekend is, en op zodanige echte ftukken, welken geen wederfpraak lyden, en welke ik daarom woordlyk hier in, of hier by voegen zal. Herinner U, myn Vriend, het geen gy geleefen hebt met betrekking tot onze Coloniën. Gy weet, dat 'er in den jaare 1763. een opftand onder de Slaaven in de Berbice is voorgevallen, welke aan Kooplieden, Planters, en Geïnteresfeerden zoo wel als den koophandel, in en op die Colonie, oneindige fchaden heeft toegebragt. Ik behoef U niet af te maaien in welken deerlyken toe- ftand  ftand de Colonie toen was. Gy zoudt het kunnen nazien in de Befchryving van Guiana, door Hartsijvck, ifte Deel, bladz. 368. maar dit moet ik niet nalaaten van U te melden, dat in de Refolutie van H. HH. MM. de Heeren Staaten Generaal van Maandag den iften Auguftus 1763. geleezen word. „ Ontfangen een Misfive van W. S. van Hogen„heim, Gouverneur van de Colonie de Berbice, ge„ fchrt ven op de post St. Andries, aan de mond van „ dc Rivier de Berbice den 26. Maart laatstleeden, re„prefentec rende den ongelukkigen toeftand, waar in de „voorn. Colonie, door den opftand en revolte van de „ Negerflaaven, was gebragt, en de reedenen die hem „ genootzaakt hadden het Fort Nasfau te moeten ver„ laaten, en zich na de benedenkant van de Rivier te „moeten retireeren , alwaar hy nogtans gerefolveert „ was met zyn geringe Manfcbap , waar van een foort „ van Monsterrolle daar neevens was gevoegd , zich „tegen alle aanvallen te defendeeren, zicb beklagende, „dat zeedc-rt nu ruim twee jaar en, dat by als Gouver„ neur daar vaas geweest, den zwakken en Jlegten Jlaat „ van de Militie, Fortresfe £fc. aan m Heeren Dl„rEcteüren van de voorn. Colonie wel geduurig badds „voorgefleld, en om versterking verzegt, en aangebou„ den; maar dat tot nog toe niet daar in voorzien was ge. „worden, waar van de droevige gevolgen als nu wierden „ ondervonden." Het was niet aan den Heere Hertog, aan wien, als reprefenteerer.de den Heere Stadhouder geduurende Hoogstdeszelfs minderjaarighcid , de Gou- ver-  verneur Hogenheim den zwakken toeftand, en het gevaar van de Colonie vertoond, en vruchteloos om verfterking verzogt had; maar aan Directeuren van de Colonie, die NB:den Penfionaris van Amfterdam aan hun hoofd hadden, en gevolglyk onder den invloed en met het gezag van de Regering gedekt ftonden. Hier by kan ik voegen , dat diergelyke waarfchouwingen, als van welken de Gouverneur Hogenheim fpreekt, ook door zyne Voorgangers in dat ampt gedaan waren. Men vraage nu eenvoudig, aan wien was de erbarmelyke ftaat van die Colonie te wyten? aan den Prins, den Hertog, of aan de Direfteuren van de Colonie ? Niemant zal ontkennen , dat men die te wyten had aan de Directeuren: en wie waren de Directeuren ? de Pensionaris van Amfterdam, en eenige andere Heeren. De tyding van de Revolte aangekomen zynde, hebben de Directeuren van de Colonie de hulp van Hunne Hoog-Moogenden afgebeeden en verkreegen: En zie hier, myn Vriend, hoe de Refolutiën daar omtrent liggen. jtovis den J. July 1763. „De Heeren van Heeckeren tot Keil, en andere H. „ H. Moog. Gedep. tot de zaaken van dc West - Indi„difche Compagnie , hebbende, in gevolge en ter vol„ docnin^e van H. H. Moog. Refolutie Commisforiaal „van den 8. der voorleede maand, met en neevens eeni- „ ös  *K[ i73 >& „ge Heeren Gecommitteerden uit den Raad van Staa„te, geëxamineert de Requeste van Directeuren van „de Geoörooijeerde Colonie de Berbice, mitsgaders „ Ambrofius Pool en Jean Pierrc St. Martin, Kooplie„den binnen Amfterdam woonagtig , zoo voor zich zelfs, als volgens fpeciale procuratie ten voorn. Requeste annex, in qualiteit van fpeciale gemachtigdens „van een groot aantal zoo Eigenaars als Geïnteresfeer„ dens in diverfe Piantagien in de voorn. Colonie de „Berbice geleegen; verzoekende, mits den opftant der „ Negers op de gemelde Colonie , breeder in de ge-' „ melde Requeste gedetailleert, dat H. H. Moog, haar „Supplianten met de fterke hand gelieven te asfiftee„ ren , en zoo fpoedig doenlyk twee Fregatten van „Oorlog, beneevens eenige gereguleerde Land-Militie, „ten getale ten minsten van 6co. Man, na de Colonie „te zenden, om de vervalle zaaken aldaar in ordere tê „brengen, en te berftellen, en voorts zodanige verdere „ ordres te ftellen , als H. H. Moog. tot bereiking van ,,het voorn, falutair oogmerk de convenabelfte zullen ,, oordeelen. „ Hebben, ten opzigte van het tweede poincl:, raa„ kende de Militie, als ter examen in haare handen ge- field, gerapporteerc, dat ingenoomen hebbende de Co«« „fideratiè'n, en bet hoogvnys Advis van Z. H den Heer „Hertog van Brunswyk, met Hoogstdezelve gereflecleert „ hadden , dat offchoon (denkclyk door den flegten toe„ fland aldaar) als nog; gene directe tyding van wegens i, den Gouverneur en Raaden van de Colonie de Berbice aan Directeuren alhier was ingekomen, echter de „Feitelyke opftand der Negers-Slaaven, en de Masfa„ ere door dezelve aangerecht, ter zaake van de kondschappen door Brieven van particulieren, uit de zoo ,i boven als beneeden de Berbice geleegen 's Lands Có- „ loniëa  , t ?ldC Uk ï Bafbados ^komer^, buiten „allen twyffei kan werden gefteld, dat daar benevens „de Boscbagtige fituatie van de Berbice, die het fuc „ces van eene diergelyke onderneeming ten uiterste" „zoude fehynen difficiel te maaken, moet doèn voo . „onderftellen, dat hier onder zoude kunnen fchuylen „een complot met de wechloopers vanSurinaarhe of an„dere nabygeleegen Coloniën, waardoor te apprehen„ deeren is dat het fataale exempel der reüsfite van een „zodanig ftout beftaan tot de Colonie van Suriname en „ andere, daar de gerequireerde arbeid in de Plantagiën „door zodanig woest foort van Schepfels alleen moet „werden verngt, en welke aldaar verre het aantal der „Europeaanen overtreffen,fpoedig zoude kunnen over„flaan, by aldien daar teegen, door de fterke hand, „ geen toereikende ordres gefteld, en krachtdadige voor ,, zieningc gedaan wierd. „ Dat het derhalven voorgekomen was, dat om 's Lands „posfesfien m dat Weerels-deel te conferveeren, de „ verdere ruïne te prsvenieeren, en 's Lands Ingezee„tenen 10 haare goederen en effecten-te befchermen, „als door deeze Calamiteit, immers voor 't jegenwoor„dige buiten ftaat zich zelfs te redden, het hoognodig „zoude zyn daar toe'sLands krachtdadige byftand te „ verleenen: dat dezelve zoude kunnen werden bepaald „ op een Regiment Infanterie uit twee Bataillions begaande, en in confidentie van de uitgeftrektheid van „de reis ginds en herwaards, dat de tyd van het em„ploo.der gemelde Militie, ingeva'le de zaaken aldaar „in goede ordre gebragt zullen worden, behoord te „werden bepaald op agtien loopendemaanden. „Dat ten opzigte van het gunt tot deeze expeditie „ en fecours gerequireert zal werden, als namentlyk, „de dispedbe van het voorn. Corps, alle haare bL- » digt-  „ digtheeden tot de Reis, het Transport, Vivres, Onder. „ houd, Munitiën, de Inftructie volgens het welke het „ zelve ageeren zal, en verfcheide andere wefentlyke „ voorzieningen; het aan haar Heeren Gedeputeerden „en Gecommitteerden voorgekomen was, dat dezelve „in haare details van die natuur zyn, dat tot fpoediger „bevorderinge der zadke, die in deezen voornamentlyk en „ ten uitersten betragt moet werden, zoude behoor en ge. „Jleld te worden in banden van Z. H. den Heere Her„ tog van Brunswyk, en Hoogstdenzelven verzogt, op al„ le de voorn, en andere noodige poinften zodanige Jcbik„ kingen te beraamen, en ordres te ftellen, als in deeze ge„requireert zullen werden, en Hoogstdezelve oordee„ len zal te behooren , aan H. H. Moog. doende „toekomen een fpecifique ftaat van de differenten daar „ toe verëischte kosten, ten einde daar uit eene petitie „ geformeert zal kunnen werden. „Waar op gedclibereert zynde, is goedgevonden en „ verftaan , dat, om reedenen by het gerapporteerde „ breeder gedetailleert, de voorn. Colonie met de fter„ ke hand door H. EL Moog. zal werden geasfifteert* „en daar toe gcëmpïoijeert een Regiment Infanterie» „of het beloop van dien, dea tyd van den dienst van' }, het zelve bepaald werdende op agtien loopende maan„den. „ En werd mits deezen Z. H. de Hertog van Bruns„ wyk, éan wien Extract van deeze H. H. Moog. Resolutie by Misfive zal worden toegezonden, verzogt. „ tot het gunt verder ter executie van deeze expeditie ge„requireert worden zal, zoo nopens de dispe£lie van bet „ voorn. Corps, als alle baare benodigtbeeden tot de Reis, „bet Transport, Vivres, Onderhoud, Munitie, de In„Jlrutïie volgens bet welke het zelve ageeren zal, en anti dere voorzieninge welke oorbaar bevinden zal te beboa- i>ren,  „r«s, aan H. H. Moog. doende toekomen een fpecï. flque ftaat van de differenten daar toe verëischte kos* „ ten, ten einde daar uit een petitie gefbrmeert zal kunnen werdem Hier uit zietge, myn Vriend, in welken toeftand én gevaar de Colonie was; hoe de hulp van den Staat voor het bezit en behoud van de Colonie aangezogt wierd; hoe de Staaten zich bereidwillig toonden, om die Colonie, en gevolglyk de Bezitters en Geïnteresfeerden vanen inde Colonie, defterké hand toe te reiken; en welk vertrouwen men tot het uitvoeren van 't verleenen van die hulp in den Heere Hertog ftelde. Lees nu de volgende Verklaaring van Gelderland. ,, De Heeren Gedeputeerden van de Provincie van „ Gelderland hebben ter Vergaderinge gedeclareerd, dat „zich door de Heeren Staaten, dcrzelver Principaaien, „ geapprobeert hebbende het geen door haar Heeren „ Gedeputeerden , ingevolge H. H. Mog. Refolutiëri „van den 16 en 20. Juny laatstleeden, ten aanzien van „de gementionecrdc Schepen in Commisfie te ftellen, „ en verdere aankleven van dien is gedaan en verrigt „gelast vonden aan H. H. Moog. voor te dragen, dat „de Heeren Staaten derzei ver Principaaien, niet anders „ dan met onaangenaamheid en leedwee/en de ongelukkige „fituatie en omftandigbeeden, waar in de Colonie de Ber„ bice zicb komt te bevinden , hadden vernomen. „ Dat wel begreepen, dat de belangens van den Staat, „en het voordeel dat de ocderdaanen van dien daar van „kwamen te genieten, allezints was verëifchende, dat „ aan de Coloniën de behulpfame hand wierd gebooden, „en dcrzelver Confervatie, zoo veel moogelyk bevordert. „ Dat I  „ Dat ook niet ongeneegen waren met haare Bondgenoó* „moten te concurreer en; maar dat zicb moesten beklaa„gen, dat aan baar, fcboon zy mede de OElrooijen verüleend hebben, zelden of ooit eenige openinge wierd ge„ daan van de gefleldbeid van de Colonien; en of, zoo „ wel die genen, welke de directie daar omtrent is aan„ bevoolen, als de Colonisteh en Geïnteresfeerdens, „conform de Octrooijen, in alles na behooren haar i,pligt komen te betragten, en die voorn. Colonien in „een voldoende ftaat van defenfie worden gefteld, zonder „dat de penningen, daartoe gefchikt, tot andere ein* „ dens, of zoo niet als behoord, worden geëmplooi„jeert. „ Dat zy Heeren Staaten vermeenden , dat wanneer „ men mede van hier, in cas van noodzaaklykheid, der„ zeiver adfiftentie wilde reclameeren, het niet meer „ als redelyk was, dat zy van tyd tot tyd, omtrent de „Jïtuatie en behandeling van die Colonien, wierden geïn„formeert, zonder dat de kennisfe daar van onder ee„nige particuliere Leden, Steden, of Provinciën kwam te verblyven, ten waare zodanige ( de nood verëis„fchende) zich insgelyks, in het particulier, met de „ befcherminge van die Colonien kwamen te chargee„ ren. „ Dat hooggemelde Heeren Staaten echter, conftderee„rende de presfante nood, waar in de Colonie de Berbice „thans zicb kwam te bevinden, en dat men voor 't te„ genwoordige alleen 'maar op prompte middelen, om „die Colonie te redden, bedagt moest zyn, voordee. „ze reis, en fchoon anders daar toe ongehouden, had„.den goedgevonden in het zenden niet alleen van de „ twee Bataillions Infanterie , of wel het aantal van „zoo veel manfchap met de noodige Officieren, uit alle 3* de Troupen van den Staat getrokken en geformeert, „ter dispofitie van den Heere Hertog van Brunswyk, M ,/maar  „maar ook in de verdere poinöen , by het Rapport „vervat, te confenteeren, gelyk daar in confenteeren „by deezen, zodanig en onder dat beding nogtans, „ dat de Directeuren en Colonisten, mitsgaders de Ge„ ïnteresfeerdens van de voorn. Colonie verplicht zul„ len zyn, zoo ras de zaaken aldaar weder tot ftilftand „gebragt en geredresfeert zullen zyn, die penningen , „ ten haaren behoeven thans verftrekt zullende wer„den, op lydelyke termynen, ten Comptoire Generaal van de Unie, weder te reftitueeren, en ter dis„ pofitie van de respective Provinciën te ftellen. „Gdyk dan ook Hooggemelde Heeren Staaten bil„ lyk verwagteden, dat aan bun beboorlyke openinge van „den Jiaat en behandelinge der Colonien in bet generaal, „en die van de Berbice in bet byzonder, van jaar tot jaar ,', zal voerden gedaan, met vermeldinge, of die geene „welke de directie over die Coloniën zyn hebbende, ,, zoo als ook de Colonisten en Geïnteresfeerdens aan „ haar pligt, en den inhoud der Oclrooijen, voldoen „ of niet. „En in geval men daar in, by vervolg, al verder „ mogt blyven te manqueeren , en men de Provincie van ,,Gelderland in dezelve onkundigheid gelieft te houden, Hooggemelde Heeren Staaten, voor zoo veel baar aanvgaat, verklaren, zwarigheid te zullen moeten maaken „aan de Coloniën (in cas van nood) de gerequireerde „protectie te verleenen. „ Den aanwezende Heer Gedeputeerde van de Pro- vincie van Zeeland, heeft in het voorn. Rapport en ,\ Refolutie, tot het afzenden van Secours na de Colo„nie de Berbice, geconfenteert, en daar benevens ver„zogt en geïnfteert, dat het te zenden Secours niet „afzonderlyk voor de Colonie de Berbice, maar ook „ voor de verdere Coloniën van den Staat, op de Zuid- „ kust  3, kust van Amerika geleegen, met naame Surinaame en „Esfequebo, met dcrzelver onderhoorige Rivieren, „ geaccordcert mooge worden , na maate dat dezelve „ bevonden zullen worden het gemelde Secours nodig „te hebben, als zynde het allezints te dugten, dat de „gemelden opftand der Negers, in de Berbice, zich „ wel ligt ook zoude kunnen uitftrekken tot de Colo„ nie van Esfequebo , en de Rivier van Demerary, „welke flegts een geringe distantie van dezelve afliggen. „Dat voorts, in gevalle de posfesfie van de Rivier de „ Berbice geheel door de Nederlanders mogte verlaaten „ zyn , en Demerary, een van de onderhoorige van „Esfequebo, vervolgens feitelyk door de Negers mog„ te aangetast weefen, gelvk te dugten was, niet a!„leen, omdat de voorn. Negers zulks, volgens infor„ matie, bedreigt hadden, maar fpeciaal ook, om dat „depasfage van de Berbices, daar na toe, veel kor„ ter en gemakkelyker was dan na de kant van Suri„naame; dat, in zoo een geval, de Colonie van Es„fequebo in volle veiligheid mag worden gefteld, al„voorens de herovering van Rio de Berbices werde ondernomen. Dat het in alle gevalle te verwagten zyr.„de, dat by de herövering van Rio de Berbices, de „ woeste hoop der Rebellige Negers , uit de voorn. „ Rivier verdreeven wordende, landwaards zullen verstuiven, en dus onder anderen, tot bekominge van „ fubfiftentie, de Plantagies, aan de Zuid-Oostwal van „Demerary geleegerj, van agteren zullen overvallen, „de Commanderende Officieren van het voorn. Se„ cours mogen worden gelast , om hunne operatiën „zodanig te dirigeeren, dat by het heroveren van de „Berbices, de Plantages, aan de andere daar necvens M 2 „ lig-  j, liggende Rivieren gefitueert, teevens gedekt en bep veiligd worden. „En eindelyk, dat de Commanderende Officieren ia „alle poincten van gezag, en fpeciaal nopens het em„ plooi van hunne onderhebbende Schepen en Man„ fchap , zoo wel zullen moeten inneemen het advis „van den Directeur Generaal van Esfequebo, als dat „van den Gouverneur van Surinaamen. „De Heeren Gedeputeerden van de Provincie van „Utrecht hebben haar met het voorn. Rapport gecon„firmeert, en in de voorn. Refolutie geconfenteert, „ met byvoeging, dat, wat aanbelangt de voorn, kosten, de Heeren Staaten, haare Principaaien, van be„grip zyn, dat die wel provifioneel by de Bondgenoo, „ ten quotes wyfe kunnen worden betaald , maar ver„ wagten, dat by vervolg de Geïnteresfeerdens by de „ Colonie zich zullen bevlytigen, om de onkosten van „het fecours in Schepen en Manfchap, welk hun ten „ deezer gelegendheid vergund word , zoo dra moge„lyk te remboursfeeren, als moetende dit Secours aan„ merken by wyze van Leeninge te gefchieden, om te „gemoet te komen aan deongelegendheid, waar in zich „thans bevinden, van zelfs den nodigen byftand tydig „in gereedheid te brengen, en derwaards te zenden. • „ En hebben wyders de gemelde Heeren Gedeputeer„ den van de Provincie van Utrecht ter Vergaderinge „voorgedragen, dat vermits het niet buiten bedenk„ lykhqiJ is, dat het ongeval, die Colonie overgeko„men, toe te fchryven zy, gedeeltelyk aan het ver„zuim van de noodige, en by het Reglement of Oc„trooi, in den jaare 1732. verleend, bepaalde proportie te obferveeren tusfchen het getal van Blanken en „Negers, welke de Plantersin dienst hebben, gedeeZ- „ telyk  „ telyk aan gebrek van behoorlyke behandeling omtrent „de haaren , en misfchien ook wel daar aan, dat hec „ Fort niet na verëisch van Militie, Mond- en Krygs„ behoeften zal zyn voorzien geweest, zy Heeren Ge„ deputeerden gelast zyn te infteeren, dat nauwkeurig „ onderzoek gedaan worde na den ftaat, waar in die „Colonie geweest is ten tyde dat de Revolte is be,, gonnen, en na de waare oorzaak van dezelve, en of „ het Reglement voor de Colonie gearrefteert, in de „ poincten hier voor aangehaald of andere meer, be„hoorlyk agtervolgd zy ; als mede, of de ondervin„ ding geen defecten in het Reglement -zelve geöpen„ baart heeft, en dat de nodige voorzieninge gebruikt „werde, ten einde, de zaaken daar weder herfteldzyn,, de , de Colonie voor het toekomende in meerdere „ veiligheid wefen mag. „En dat mede gelyk onderzoek, ten opzichte van „de andere Coloniën van den Staat, hoe eerder zoo „beeter, werde by de hand genomen , ten einde, zoo „ wanneer iets aan de goede conftitutie daar van mogt „ ontbreeken, daar tegens by tyds voorzorgen zou„den kunnen worden gebruikt, en al zulks voorgeko„ men worden, dat men in 't vervolg niet genoodzaakt „worde tot zulke extraordinaire en kostelyke middelen, en het neemen van zulke mefures als ons, ten „ reguarde van de Colonie de Berbice, worden gevergd, „ over te gaan. „De Heeren Gedeputeerden van de Provincie van „Friesland hebben in de conclufie van het voorn. „ Rapport, als de uitterste fpoed verëifchende, met de „ andere Provinciën geconfenteert, met expresfe re„ ftrve nogtans van de vrye deliberatie der Heeren „Staaten haare Principaaien, zoo ten opzigte der be„ talinge der kosten , hier omtrent zullende vallen, M 3 „ ais  „als mede, omtrent de wyze, hoedanig dezelve zal „werden gefchikt. Gy ziet hier uit, dat de Provinciën, die by de vaart, handel, en by de Coloniën zeiven weinig of geen belang hebben, en overzulks wel hadden achterlyk kunnen zyn in het leenen van de fterke hand aan de Directeuren, niet te min daar toe gereeder zyn geweest dan men had kunnen verwagten; doch ook teffens, dat zy zich beklaagden over de onkunde, in welke zy wegens den ftaat en 't bewind der Coloniën gelaaten werden. Gy ziet 'er uit, dat diensvolgende aan die Provinciën de deerlyke en erbarmlyke ftaat van de Colonie de Berbice niet te wyten was, gelyk dezelve ook aan de binnentreden van de Provincie van Holland niet te wyten was; en derhalven dat al het verval van die Colonie,de fchaden aan dezelve,en voorts aan de Kooplieden, Planters, Coloniërs, Vaart en Koophandel toegebragt, aan de Pleeren, die tot het Politiek Syftema van Amfterdam behooren, geweeten moesten worden. Gy ziet 'er uit, dat de Provincie van Gelderland, onredelyk vindende, dat de Amfterdamfche Politieken al het bewind der Coloniën aan zich trokken, de andere Provinciën daar in niet anders kenden, dan wanneer zy, de zaaken hebbende laaten verloopen, hulp nodig hadden, en voorts flechts aanklopten als het om eenige Octxooijen, of gunsten te erlangen te doen was, deswege haar ongenoegen zeer ernstig getoond heeft, Gy  Gy hebt myn Vriend, my gevraagd, of ik my met verwonderd had over de demarches van AmIterdam y maar ik vraag, op myn beurt, of Gy U wel zoudt verwonderen, indien Gelderland thans w t geheel zich de zaaken van de Zee en van de Colonien niet wilde aantrekken? h™! Sr* He/t0g 3an 'C verzoek van H"nne Hoog Moogenden, van den 7den July, voldaan hebbende, * daar op by welgemelde Haar Hoog Moogenden, op den «den July, goedgevonden en verftaan: „Dat hoogstgedagteZ. H. zal worden bedankt,zoo „als bedankt word mits deezen, voor de moeiten by „Hem ,n deezen genomen, en voor de promptitude, „waar meedeH. H. Moog. van zyne hoagwyze Con*iideratien en Advis op dit werk wel heeft willen dienen, met by voeging, dat H. H. Moog. haar eonfir„ meeren met de Confideratiën en het Advis van Zyne „ Hoogb., zoo ten aanzien van de manier waar op'dit ,,Corpsgecompofeert zal worden, a!s met opzicht tct „de Detachementen uit het Corps Artillerie te neemen, m plaats van twee Compagniën Grenadiers, „ met de adjunclie van eenige Ingeaieurs, gelyk H. H. „Moog. ook approbeeren de calculatie van kosten, en' „ verdere fchikkingen by Z. H. voorgeflaagen , met „verzoek en authorifat-c aan Z. H., om al het ze've „tezyner tyd werkftellig te maaken, en ter executie „ te brengen." Uit deeze Refolutie blykt terftond, dat den Heere Hertog, zoo ras Hoogstdezelve den last ontfanM 4 gen  gen had, het niet.heeft laaten haaperen noch aan promptitude, noch aan het dienen van goede confideratiën en advifen, vermits Hoogstdezelve daar voor bedankt word. Lees nu het volgende uit de Refolutie vanHH. HH. MM. van den 24ften October 1754. „Ontfangen een Misfive van Zyne Hoogheid den „ Heere Hertog van Brunswyk, als reprefenteerende „ Zyne Hoogheid den Heere Prince van Oranje en Nas„fau, Erf-Capitein Generaal der Verëenigde Neder,,landen,gefchreeven alhier in denHage,op den240c„tober 1764, prefénteerende daar neevens een gedetail,, leert en gefpecificeert Rapport van al het geene, met „relatie tot de Expeditie van de Berbices, door hem „was werkftellig gemaakt, immediaat na dat het H.H. ,, Moog. had behaagd gehad hem met die Commisfie „te Chargeeren, en aan hem te demandeeren van het „ voorfz. Corps als de verzorging van der benodigd„heeden tot de Reize, het Transport der Vivres, On„derhoud, Munitie, de Infr.rudt.ie, volgens welke het „zelve zoude moeten ageeren, en andere voorzienin„gen, die tot die expeditie zouden worden verëischt, „alle welke differente ftulcken, en wat verder relatief ,, daar aan was, te famen by een getrokken zynde , „ Hooggem. Zyne Hoogheid zig flatteerde H. H. Moog. „ niet ondienstig zoude oordeelen, nog disapprobeeren, „ dat die ter Tafel van H. H. Moog. overleide, waar „uit H. H. Moog. ten allen tyden zouden kunnen „ zien en nagaan het gantfche beloop van die expedi„tie, en hoe en op wat wyze (zoo verhoopte tot ge„noegen van H. H. Moog.) zulks was geëffectueert „ geworden. ., Voorts  „ Voorts prefenteerende de Verbaalen, ZOo als deo „ Collonel de Salve die zeer omftandig en accuraat ge„ houden had , van al het geene zedert zyn vertrek 5>met de Troupes van den Staat uit Texel, den 6 No„vember i763 j zoo geduurende de reize, als by zyn „ arrivement ia Surinaame, en vervolgens in de Berbi„ces, was voorgevallen tot den nden Juny jongstleeden, van wat datum zyne laatste tydingen waren; „ hebbende gemelde Collonel hem Heere Hertog van „alles, met de verëischte exactitude,fuccesfivelyk rapport gedaan; dog dat die verbaalen met alle de by,*laagen zeer geëxtendeert en volumineus zynde, agter „ Hoogstdeszelfs voorn. Rapport aan H.'H. Moog. al„Ieen maar voordroeg, by wyze van extract, de voor„ naamste zaaken in de voorfz. Verbaalen vervat; hebbende agter het voorfz. Extract, getrokken uit de „ gem. Verbaalen, gevoegt eene Memorie der Bylaagen, „die hem door gem. Collonel de Salve gezonden waren, „behelfende onder anderen ook, wat voorzieningen pro. „vijioneel door hem Collonel gemaakt waren, tot veilig„ beid der Colonie de Berbices, en die voor bet vervolg ge„requireert wierden, als mede de Lyste der Namen „van 6i. Plantagiën, die in de voorn. Colonie weder„ om bewoondt en bewerkt wierden. „ En prefenteerende eindelyk nog, nevens de voorfz. „Misfive, aan H. H. Moog. een Kaart figuratief der „ Hoofdposten in de Berbice bezet geweest, zoo als „ die door den Major Ingenieur de Veye was opgeno„men, en door den Collonel de Salve aan Hooggemel„ de Heere Hertog toegezonden , dewelke eenig ligt „ konde geeven in het nagaan der dispofitiën en expe„ ditiën in gemelde Colonie. M y „ Waar  „Waar op gedelibereert zynde, hebben H. H. Moog. „ Hoogstgedagten Zyne Hoogheid voor de genomenb „ moeite en aangewenden yver , in bet uitvoeren „van de veorfz. lastige Commisfie, zoo voel ah voor bet 3, exact en omstandig Rapport daar van gedaan, be3,dankt; met betuiging, dat H. H. Moog. volkomen ge„ noegen en contentement nemen in al bet geene door Zyne „ Èoogbeid in deezen is verrigt en geêffeclueert. „En is voorts goedgevonden en verftaan , dat het „voorfz. Rapport, met de Verbaalen en Stukken daar „ nevens ge voegt, ter Griffie van H. H. Moog. zal wor„ den gefeponeert, om te zyner tyd te dienen zulks en „ daar het behoord." Zie daar, myn Vriend, hoe de Heer Hertog zich gekweeten heeft om de Colonie te redden, te herneemen , en de zaaken aldaar op een goeden voet te brengen; hoe Hoogstdeszelfs zorg, vlyt, en wakkerheid zyn erkend door Haar Hoog Moogendheeden; en hoe Haar Hoog Moog. gemeend hebben haare genoegen en dank aan den Heere Hertog te moeten betuigen. Dit is echter niet al: de Heer Hertog,begrypende, dat het weinig konde baaten , dat men eene Colonie uit een allerhaglykst gevaar gered en in volle zekerheid herfteld had , indien 'er te gelyk geen middelen aangewend wierden , om dezelve in eenen ftaat te ftellen , waar door zy voor het toekomende tegen diergelyke en andere onverwagte rampen gefterkt mogte zyn, heeftop den isden Oftober 1765. aan Haare Hoog Moog. een  een rapport van al het geen door hem nog verder verrigt was, geprefenteert; van welk rapport in de Refolutie van Hunne Hoog Moogenden, van den i5den Oftober 1765, aldus gefprooken word. Mortis den 15. Ottober 1765. „Ontfangen een Misfive van Zyne Hoogheid den „Heere Hertog .van Erunswyk, in qualiteit als repre,pfenteerende Zyne Hoogheid den Heere Prince van „ Orange en Nasfau, Erf - Capitein Generaal der Ver« eenigdeNederlanden, gefchrceven alhier inden Ha„ge, op heeden dato deezes, houdende een kort Re. „laas van het vervolg van Zyne Hoogheids 'verrigtin„gen in de expeditie na de Berbices, tot continuatie „van Hoogstdeszelfs Rapport, by Misfive van den 74 „Oftobcr van het gepasfeerde Jaar, aan H. H. Moog. „gedaan, getrokken zoo uit de Brieven fuccesfivelyk „aan Hoogstdezelve gefchrceven, als uit de Verbaalen „ van den Collonel de Salve en Major Fourgeoud, aan „ Hoogstdezelve overhandigt, en nevens de voorfchree« ven Misfive overlegt; vervolgende dezelve van den Ui' |Uny tot de° 10. Augufty i76j. wanneer „net laatste Transport der Troupes van den Staat in „het Vaderland was gererourneert; met welk laatste „ iransport ook waren overgebragt de fameufe Nee„gers Accara en Goufarie genaamt, van welke in het „voonge Rapport mentie was gemaakt, beide welke „Neegers, die meede in de Rebellie ingewikkeld ge„weest en van zelfs waren overgekomen, en op be~ „ Iofte, dat men hun het leeven zoude fpaaren, zich „aan den Collonel de Salve hadden aangebooden, om „de gevlugte Neegers in de Bosfchen op te zoeken en „op te brengen, waar om'rent zy zich zoo wel bad- „ den  3, den gedragen, dat zy alleen meer dan zeshonderd s> Neegers hadden doen overkomen; en hebbende zyde „twee voornaamste Opperhoofden der Rebellen Alla „en Bandi, die wel gewapend waren, gevangenen op„ gebragt, zoodanig dat de gelukkige en fpoedige reüs„fite der Expeditie, voor een groot gedeelte, aan de ,}a;oede diensten van de twee Neegers mogt worden ge„ attribueert: twyfrelende derhalven Hooggem. Zyne „ Hoogheid geenzints, of H. H. Moog. zouden de „voorgemelde immuniteit van ftraf, door den Collonel „ de Salve aan deeze twee Neegers belooft, wel gelie- ven te ratificeeren; als mede de conduite van den „ Major Fourgeoud willen approbeeren, die dezelve „na herwaards had overgebragt, als zynde het eenigste ,, middel, om die luiden in zeekerheid te ftellen. „Houdende de voorfz. Misfive verder, dat over de „ betalinge der vragtpenningen van het fchip, hetgeen „in de Berbice was afgekeurt, als mede over die van „ 't fchip de Staaten van Holland, met de Rheeders „derzelver eenig different was ontftaan, het geen Zy„ ne Hoogheid ten meesten profyte van den Lande „zoude tragten te accordeeren, of anderzints door. „fchikkicg van Arbiters, of wel door een dccifie van „ den ordiflairen Rechter moeten laaten termineeren :dat „door deeze en nog eenige anderen openftaande pos„ten, zoo weegens de te rug gebragte Artillerie en „ Ammunitie, als wegens die, welke beneevens ver„fcheide Vivres, ten behoeve der directie, in de Co„ lonie was gelaaten, de Solliciteurs Heeneman en de „ Vrindt buiten ftaat gefield wierden hunne Rekening „te kunnen doen; doch dat Zyne Hoogheid ondertus,,fchen II. H. Moog. konde verzeekeren, dat de pec- 4, ningen, tot deeze Expeditie gépetitioneert, niet ge- „ Waar  j|flèe| aan dezelve waren geïmpendeert, maar dat 'er „fin verwagting, dat de nog deficieorende Provinciën „niet zouden manqueren hunne quoten te furneeren) „een genoegfame fomme konde resteeren, om niet al„ leen aan de uit de Berbices geretourneerde Troupes, „ingevolge H. H. Moog, Refolutie van den 6. Mey „ jongstleeden, de nodige fubfiftentie tot het einde dee„zes Jaars te kunnen bezorgen; maar ook om te kun„ nen vinden al het geen 'er tot het opregten van het „Regiment Mariniers, het geen H. H. M. aan Zyne „Hoogheid hadden gelieven te demandeeren s Zoude „ werden gerequireert, waar toe Zyne Hoogheid reed* „ alle de nodige fchikkingen had in 'c werk geftelt; van „al het welk by Misfive aan den Raad van Staatë, tot „deszelfs narigt in het formeeren van den Staat van „Oorlog van het aanftaande Jaar, had kennis gegeetl ven, zoo als ook de Officieren het voorfz. Regiment „ Mariniers zullende moeten formeeren, reeds had genomineert; dat mede tot Solliciteur van dat Regi» meDt had aangefteld de Solliciteurs Heeneman en de „Vrindt, in Confideratie van de menigvuldige moei„tens die dezelve, geduürende deeze Expeditie, had„ den gehad. . „Öat eindelyk aan H. H. Moog. daar nevens oven „leverde vyf projecten van Plans, door den Major dc „Veye geformeert, van zoodanige Jierktèn, welke in dc „ Colonie de Berbice, zto tegen een binnenlandfcben 'op„Jland, als tegen een buitenlandfcbe Vyand, aangtlegt „zouden kunnen werden; zynde by ieder Plan eenfepa,', rate beraifonneerde Memorie gevoegt tot welkers in„boud zich Was gedragende. „Dat de Commisfie, aan Zyne Hoogheid opgelegt, „dns geëindigt, en zco hoopte ten genoegen van H'  ioo „H. Moog. volbragt zynde, dit Rapport befloot met „ te wenfchen, dat de nu berftelde ruste in de Col&iie „de Berbice zoude werden gemaintineert, zoo door bet in „ftaat bouden van een genoegzaam getal Militie,als door „bet onderhouden en adminiftreeren van een goede Poli„tie en Justitie, en dat, door bet beteugelen van bet „ misbruik der al te arbitraire magt der Planters over de „ Slaaven, de oorzaak tot een nieuwe opftand mag worden „ voorgekomen , op dat alle de kosten, en móei„ten tot deeze Expeditie aangewend , niet te vergeefsch gedaan mogen zyn; maar dat, in tegen„deel, de geleeden fcbaade door een dubbelen zeegen etf„lang vergoed moge worden. „Waar op gedelibereert zynde, hebben H. fï. M. hoogstgedagte Zyne Hoogh. voor de genome moei„ te en aangewenden iever, in het uitvoeren van de „voorfz. lastige Commisfie, zoo wel als van bet exact s, en omftandig Relaas daar van gedaan , bedankt: met 3,betuiging , dat H. H. Mjog. volkomen genoegen en s, contentement nemen in al bet geen door Zyne Hoog3, beid in deezen is verrigt en geëffeclueert. „ En is voorts goedgevonden en verdaan, dat de „voorfz, Misfive, met de Brieven en Verbaalen daar „nevens gevoegt, tot een Supplement van het Rapport den 24. Oclober des voorleeden Jaars aanH. H. Moog. „ gedaan, ter Griffie zal werden gefeponeert, om te „ zyner tyd te dienen zulks en daar het behoort. „En is.'mede goedgevonden en verftaan, dat de im„muniteit van ftraf, door den Collonel de Salve aan „twee Neegers,genaamt Accares en Goufarie,belooft, „als meede de conduite van den Major Fourgeoud, „ dien aangaande gehouden , zal worden geüpprobeert, ,,zoo als die geapprobeert word mits deezen. „Eu  «pi „ Ed dat eindelyk, voor zoo veel aangaat de voor» gemelde vyf projecten van Plans, door den Major de „Veye geformeert, van zodanige Sterkten als in de „ Colonie de Berbice, zoo tegen een binnenlandfche „Opftand, als tegen een buitenlandfche Vyand, aan„gelegt zoude kunnen werden: copie van de voorfz. „Projecten, en van de Memoriën, daar by gevoegt, 3, gezonden zal worden aan de Directeuren van de Co„lonie de Berbice, om te ftrekken tot derzelver navrigtiDge. Gy, ziet, myn Heerl dat ik U met geen ydel gefnap ophoude. Gy ziet, dat onze Amfierdamfche Politieken de vermaaningen en waarfchouwingen van den Gouverneur Hogenheim, zoo wel als van zyne Voorgangers, in de wind flaande, de Colonie tot een geheel weerloozen ftaat hadden laaten vervallen; dat Hunne Hoog Moogenden het behoud der Colonie ter harte hebben genomen; en dat Hoogstdezelve den Heere Hertog de zorg, om die uit haaren bedroefden ftaat te redden, hebbende opgedraagen, Zyne Hoogheid daar in, ten genoegen van Hunne Hoog Moogenden, gelukkig is geflaagt, en voorts middelen tot verzekering en veiligheid aan de hand heeft gegeeven. Vraag nu eens wat van dit alles het gevolg is geweest ? Men zal U moeten antwoorden, dat de Planters, zedert dat rampzaalig geval, dubbelde lasten hebben betaald, en dat twee engelfche fchepen de Colonie, nu, zonder flag of floot, hebben verovert. Is het den Heere HerN 2 tog? t  £og? zyn het de Haagfche Politieken? of zyn 't de Amfierdamfche Politieken, die hoogvliegende vernuften , die zich van de regering van Amfterdam meester maaken, aan wien men het verlies van de Berbice zal wyten ? Is het den Heere Hertog ? zyn het de Haagfche of wel de Amfierdamfche Politieken, aan wien men moet wyten dat de Graaf, die Lieveling van de Amfterdamfche Politieken, St. Euftatius, zonder de minste tegenweer, zonder zelfs een ftap gedaan te hebben, om een capitulatie te Verwerven , heeft overgegeeven ? en dat dit Eiland van alles ruim voorzien is geweest, behalven van het geen tot eene defenfie noodig was? Is het den Heere Hertog, zyn het de Haagfche of wel de Amfierdamfche Politieken, aan wien men wyten moet, dat Ifequebo en Demerary den ftoot piet hebben afgewagt, maar uit vrees van overrompeling, het bezit dier Coloniën aan den Engelfchen hebben aangeboden, gelyk, ten tyde van de invafie van Lodewyk den XIV.,de Stad Utrecht haare Sleutels aan dien Vorst ging aanbieden? Indien het U de tyd toeliet, zoudtge,op gelyke wyze, alle de oorzaaken van 't verval van onze Vaderlandfche Zaaken kunnen nafpooren. Gy kunt die, van den tegenixoordigen oorlog met Engeland, en van het verval van 's Lands Zeemacht, zeer wel aangeweefen vinden in de vertrouwelyke Correspondentie, of verzamelinge van Brieven: een Boekje , dat zeer eenvoudig, doch te gelyk zeer wel gefchreeven is. Gy  193 >& Gy kond 'er by voegen, de zeven Dorpen in brand, en nog.... Vosi Jlaatkundige Vertelfel. Maar wiltge teffens zien,hoe verre de fchampere taal tegen Zyne Doorl. Hoogheid, en den Heere Hertog gaat,lees dan , myn Vriend, de f zaamenfpraaken tusfchen W. Tzlauski en L. Sphthasha , en zeg my dan, of ik hier niet wel met Cicero zoude kunnen zeggen: Scito nihil unquam fuijfe tam infame, tam turpe, tam peraque omnibus generibus, ordinibus, atatibus, effenfum, quam bunc fiatum, qui nunc efi: magis me hercule quam vellem , non modo quam putarem. Populares ijli jam etiam modefios bomines fibilare docuerunt. Ik heb U, in mynen eersten gefchreeven,dat die geenen, welken de eerste oorzaak zyn, dat het Vaderland tot de beklaaglyke machteloosheid is vervallen , in welke wy het zelve zien, zich fterk bevlytigen om den fchuld daar van op den hals van eenen anderen te fchuiven. Men heeft 'er eerst bedektelyk den fchuld van aan Zyne Doorluchtige Hoogheid geweeten; naderhand wat opentlyker: thans is het de fchuld van den Prins, dat de Zee niet krielt van hollandfche oorlogfcheepen. Men klaagt over den Prins even als over een Doéèor^ om dat hy een doodlyk zwak mensch, die men onbeforgd, van alles ontbloot en zonder hulp heeft gelaaten, niet op een oogenblik in ftaat ftelt om agter de ploeg te loopen, of gras te maaien. Ik voorzie, dat onze fchrandere Amfierdamfche Politieken wel haast den Prins te laste zullen leggen, dat N 3 de  <8>tf 194 ie wind uit het zuiden, in de plaats van üiï het «oorden, waait. Ik ben en blyf, Wel-Edele Gestrenge Heer e» Vriend ! Uwer Wel-Edele Gejlr. DW. Dienaar. Den iïden July Reinier Vryaart. P. S. Zo als ik deezen fta af te zenden, zie ik in de Couranten een Publicatie of Placaat van Utrecht, by het welk, alle de fchotfchriften . . • * • • verboden worden. Was dit verbod eenige maanden vroeger gedaan, en was 'er de hand aangehouden, zouden de Lettres hollandoifes, de Staatman, (in welken men de vuilste trekken van de Lettres hollandoifes vertaald vind ) en andere van dat flach van lasterfchriften meer, minder te Utrecht getrokken zyn geweest: want de liefhebbery, om onze tegenwoordige ftaatsgefteltenis en het huis van Oranje byde goede gemeente haatlyk te maaken, heeft zedert eenigen tyd, al vry fterk in die ftad geheerscht, gelyk Gy, onder anderen, zien kunt aan de Tableau des Provinces-Unies, en aan de plaatfen welken tusfchen twee [ ], in het tiende Hoofddeel van de Vertaahng van Tozens Inleiding tot de algemene en by- zwdere  zonden Staatkunde van Europa gevonden worden. Nu is het gif gefpoogen en gezet. Sommige zuilen zeggen, dat men het kooitje fluit nu bet vo geltie weg is. De Amfterdamfche Politieken plagten wel eens, als zy de Hollandfche Waereld met allerlei fchotfchriften vervuld hadden, en het te kwaad begoften te krygen, op het vernieuwen en het handhaaven der oude Placaaten tegen de ban deloosheidder drukpersfe aan te dringen: doch 't was een loofe ftreek, om de pennen tegen hen met in den inkt gedoopt te zien. Vale.   REINIER V R YA ARTS OPENHARTIGE BRIEVEN, Om te dienen tot opheldering en regte kennis van de VADERLANDSCHE HISTORIE; En teffens ter aanwyzinge van de waare en wezendlyke oorzaaken van 's Lands vervallen en kwynenden ftaat, mitsgaders van de middelen om tot beteren toeftand te komen. Rit rake res ad pr imam earum ipftitutionem; circumfpicias tri quibus £f quibus modis degeneraverint. Breng de dingen tot haare eerste inftelling en opkomst; en ga dan na, waar in en waar door zy tot verva! zyn^ geraakt. Baco de Verulam, Serm. ad Fid. TWEEDE S TUK. Ie bekomen: Te deventer by Karfenberg, tc zwolle by Clement, en by. de meeste Boekverkoopers in de Verëenigde Nederlanden* De prys is f i-2-ta   BERICHT V A N D E N UITGEVER. 2r-ie hier, Lezer, het vervolg der Brieven van mynen Vriend Vryaart. Zy zyn zoo wel ontfangen door de Nederhndjcbe Natie, dat de Boekverkooper, aan wien ik den verkoop heb overgegeeven, geen de minfte zwaarigheid gemaakt heeft, om dit. Tweede Stukje voor zyne rekening te neemen. AIleenlyk beklaagde hy zich, dat op zekere plaatfen, alwaar eene meenigte van vuilaardige prullen tegen het Stadhouderlyk bewind, zonder fchroom, verkoft zyn geworden, de Boekverkoopers nu huiverig waren, om goede werken van eene andere fmaak te verkoopen- en dat de meefte Amfterdam* 2 fche  • *< 4 fche Boekverkoopers zoo vreesachtig waren van zich het ongenoegen hunner Wethouderen op den hals te haaien, indien zy Vryaarts Brieven verkoften, dat zy die niet dorften debiteeren. Ik konde den man hier op niet anders antwoorden, dan dat ik wenfchte, dat dit gaande weg wat mogte beteren. Ook twyffel ik niet, of men zal ter plaatfe, daar de Boekverkoopers zwaarigheid zullen maaken deeze Brieven te verkoopen, wel gelegenheid vinden om dezelve uit andere plaatfen te ontbieden. Althans in 'sHage, Delft, Botterdam, Haarlem, Leyden , zyn dezelven, (zoo als de Boekverkooper my verzekerd heeft) by meen1 alle zyne Confraters te krygen. Voor 't overige Lezer, wenfch ik, dat de arbeid van myn Vriend ü zoo aangenaam, als my moge vallen, en dat het U verders wel moge gaan. OPEN-  OPENHARTIGE BRIEVEN OVER VADERLANDSCHE ZAAKEN. TIENDE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Cedert eenige dagen ben ik hier, in den om^ ftreek van Loenen, op de buitenplaats van myn vriend Vredelust, gelogeerd. Behalven de aangenaamheid van het buitenleeven, krygt hy heel veel bezoek; zoodat het my aan geen gelegenheid ontbreekt, om veele en verfchillende luiden te zien. De meeste zyn Kooplieden , die, of van Amfterdam komen, of wel by anderen gelogeerd zyn, of in deeze wyk zelve een plaats of optrek hebben. Dit meenigvuldig bezoek hindert ons niet: wy keven heel vry, en niet naar den hedendaagfchen hoogen trant. Wy gaan niet laat te bed: wy ftaan tamelyk vroeg op: de coffy en thee ftaan 'sogtends te zes uuren gereed: om één uur houd men middagmaal = 'savonds eet men om half tien: om elf uuren, half twaalf of twaalf uuren gaat men naar bed : elk volgt zyne verkiezing. Men weet, dat de Heer Vredelust op dien voet leeft, en zyne vrienden ontfangt; II. Stuk. A ieder  ieder is by hem welkom, als het maar een fatfoenlyk man is, dat is te zeggen, niet juisteenman die veel geld heeft, en braaf zwier maakt in de waereld, maar die ordentlyk leeft, en voor een eerlyk man te boek ftaat. Inzonderheid ziet hy gaarne luiden die wat geleezen hebben, en houd meer van een praat- dan van een fpeel-party. By dien Heer, zeg ik, ben ik federt eenige dagen gelogeerd"; en meer behoef ik U niet te zeggen, om uwe verwondering over het agterblyven myner brieven weg te neemen. Gy hebt, in mynen laatften brief, een Haaltje gevonden van de wyze,op welke de Heer Hertog van Brunswyk, 'sLands Veldmaarfchalk, zich gedraagen heeft met betrekking tot de revolte,in den jaare 1763. in de Colonie de Berbice voorgevallen; eene zaak, welke, hoe zeer de Republiek niet met een geheelen ondergang dreigende, echter de gewichtigfte is geweest, welke, (zoo ik meen) geduurende en na de minderjaarigheid van Z. D. Hoogheid, tot op de vredebreuk met Engeland, den dienst van Hooggemelden Heere Hertog vereischt heeft. Dit Haaltje is zekerlyk blyks genoeg van het geen ik U, in mynen eerften brief ge. fchreeven heb : naamlyk , dat die genen , die den meefien Jcbuld tot eene zaak hebben, gemeenlyk de yverigften en werkzaamjle zyn, om zicb te verontfchuldigen, en bet ongelyk tot laste van eenen ander overtebrengen. Om de onbedagtheid van de befchuldiging tegen den Heere Hertog naader aan dencteg te leggen, zoude ik flechts  3 flechts behoeven te vraagen,of bet aan de Amfterdamfche Politieken, dan aan den Heere Hertog, te wyten is, dat Esfequebo en Demerary buiten ftaat van defenfie zyn geweest ? Dat aan den lafhartigen de Graaf het Gouvernement van het onbezorgd St. Euftatius is ge. laaten , en dat de braave Melvill een verrot fchip heeft gehad? Dat de Admiraliteiten aan alles genoegzaam gebrek gehad hebben; gelyk onze Frontierplaatfen en Magazynen als nog, van het nodige onvoorzien, bloot liggen ? Dat de O. I. Maatfchappy zoodaanig vervallen is, dat zy, in de plaats van den Staat hulpe toe te brengen, gelyk in den oorlog tegen Carel den II., nu tot een last aan den Staatis?Datde West-Indifche Maatfchappy op geen beteren voet ftaat? Dat het met de Colonie van Suriname op dezelfde wyze geleegen is? Dat. Maar, myn vriend.' ik houdeop: Waar vondVik een einde, als ik alle de takken van 'tpubliek bewind , welke,of in 't geheel, of voor'tgrootfte gedeelte te Amfterdam t' huis hooren ,en onder het beleid van onze fchrandere Amfterdamfche Poli. tieken ftaan, ging opleezen. Ik zal ü meer genoegen geeven ,met U verflag te doen van een gefprek, het welk ik, eenige dagen geleden, ineen gezelfchap van verfchillende Luiden, die by myn vriend Vredelust, deels genodigd, deels onverzogt gekomen, een dagje hebben doorgebragt, en die eikanderen nog al tamelyk wel over en weder lieten uitpraaten, by woonde. My was geen van de gasten bekend, en geen A z van  «$ van hun kende my. Als by den Hospes gelogeerd zynde , nam ik den post van Vice-Hospes aan, en met het prefenteeren van eenpypje, een glaasje ratafia , en 't geen verders by een eerfte aankomst gewoonlyk aangeboden word, raakte ik gaauw met dezen en genen van de gasten in kennis. Na de gewone wandelingen, het ftaan blyven by de broeikasfen, het bezichtigen der fruiten, en een praatje over het een en ander van de voorwerpen - diewe zagen , wierden wy aan tafel geluid. De disch was goed, niét overdadig : regt hollandsch: daar was niets op tafel of het was van het beste foort, en wel toegemaakt; maar niets dat naar een franfchen kok rook. Ook zaten wy-'er fchoon agter. Van een Paterftuk bleef niets over dan de beenen: van 't kalfs nierfluk weinig; van de hoenders werd het minst gegeeten; maar de groote boonen , de groene, en graauwe erwten,en de worteltjes,alles byna raakten op; zoo wel als de vruchten, die 'er voorts op tafel kwamen en overheerlyk waren. Myn vriend Vredelust discht zelden meer dan ééns op; laat elk eeten en drinken, naar zyn genoegen , zonder verdere nodiging, dan het eenvoudige: Vrinden weest zoogoed, en tast toe. Zyn wyn is niet van de zwaarfte, maar uitnemend zacht, zuiver, en van 't beste foort. Dit alles, gelyk gy begrypen kunt, wekte lust tot eeten en drinken, en 't geen 'er de beste jeu van is, vrolykheid. Wy waren alle frisfche en gezonde knaapen: de onbedwongenheid , die in 't gezelfchap heerschte, maakte  te wel haast datwe zoo gemeenzaam met elkander wierden , als ofwe lange jaaren kennis waren geweest. Hier uit kreeg ik gelegenheid om myne opmerking dan eens op deezen dan eens op genen te laaten vallen; en, van tyd tot tyd eenige glinfteringen van hunne verfchillende caracters, begrip- pen, en gevoelens waar te nemen. Na de maaltyd ging de een hier,de andere daar;daar kwamen nog andere Heeren,zoo dat het gezelfchap redelyk talryk wierd. De theepot kwam mede voor den dag: fommigen dronken thee, anderen niet; en wy zouden ons waarfchynlyk voor het vallen van den avond niet weder by eikanderen bevonden hebben, zoo een zwaare onweersbui ons niet naar huis gejaagt en genoodzaakt had, om 'er het overige van den dag, onder een pypje en een glaasje, door te brengen. Onze vriendelyke Hospes had ons wel een kaartje, een tokkedilletje , een verkeerdje , een dammetje, en een fchaakje voorgefteld ; doch niemand had trek tot fpeelen getoond, zoo dat het op een praat-partytje afliep. Wel haast kwam men op den Keizer, de reis van dien Vorst door onze gewesten, en, gelyk gy begrypen kond, op zyne gefprekken met de Amfterdamfche Regenten. Onze Heeren, zei 'er een van 't gezelfchap (een Amfterdamsch Koopman, dien ik naderhand Geloofziek hoorde noemen,) hebben daar een mooi pluimpje afgehaald. - . Hoe zoo , vroeg een A 3 an-  ander? — Wel dat de Vorst hun zulk een deftig Compliment heeft gemaakt. Wat Compliment? 1 Van in Amfterdam waare Patriotten gezien te hebben, en elders weinig. Gelooven de Heeren, dat de Keizer dit gezegd zoude hebben?— Ik twyffel 'er aan , zeide 'er een ander. Ik kan 't niet gelooven,zeide een derde:men zegt overal, dat de Keizer gantsch niet gek en al vry oplettende is: dit zoo zynde, is het niet te veronderftellen, dat de Vorst zich zoo zoude uitgelaten hebben, al had hy het gedagt. — Men heeft het tog in de Courant gelezen, zeide een vierde.— Dit kan zyn, antwoorde de ander: wat leest men thans niet al in de Couranten? om het plat te zeggen, allerlei logens ; en de Leidfche Courantier is haantje de voorfte. ■ Och ! riep een ander Van 't gezelfchap, die in een hoek van de kamer een pyp was gaan floppen, wie duivel ziet niet* dat daar een fpotvogel aan 't werk is geweest ? De een of de ander fpreeuw heeft dit zeggen van den Keizer verdigt, en den Lcidfchen Courantier gefchreeven, die gek genoeg is geweest, om het te gelooven , en ten eerften in zyn Courant te plaatfen. Heeft hy ons naderhand niet zoeken te verheugen met de tyding van een Zee-gevegt tusfchen onze Vioot en die der Engelfchen,in welke zes Engelfche Oorlogfchcepen geftreken zouden hebben? — Evenwel hervatte Geloofziek, wy hebben het zeggen van den Keizer ook zeer om-  7 ><$ omflandig in de Franfche Amfterdamfche CouFant geleezen. - ■ 't Is zoo, zeide de andere Heer, maar niet te min houde ik het voor een verdigt- fel: en de reden waarom ? De reden is , dat ik niet kan gelooven , dat een vreemde Vorst, van wien men nimmer als van een onbefuisden losbol heeft hooren fpreeken, zich op die wys zoude uitgelaaten hebben. Dat de Franfchen ons alleen voor regtfchapen Patriotten houden,"of ten minsten zeggen, dat zy 'er ons voor houden, dat kan zyn reden hebben, en zal niemand verwonderen; maar dat de Keizer zich op dien toon zoude uitgelaten hebben, mag gelooven wie wil, ik niet: die wierook, welke de Vorst onzen Amfterdamfchen Burgervaders toegezwaaid zoude hebben, fchynt ook niet wel over een te brengen met het bezoek den Hertog van Brunswyk gegeeven, zoo ras als de Keizer in den Haag is aangekomen. Kortom, hoe meer men 'er over denkt,hoe belag- lyker het voorkomt. My is gezegd, zeide een ander Heer uit het gezelfchap, dat de Officier, die de Keizer beftendig verzeld heeft, en, zoo ik meen, naast den Vorst heeft geftaan, toen dezelve het Compliment aan onze Burgervaders gemaakt zoude hebben , opentlyk betuigt , dat hy het niet gehoord heeft. Waar op een ander uitviel, die Officier zal vast aan dat oor doof zyn geweest. —— De Keizer, (viel daar op weder een anderin)zal het een Burgemeester in 'toor geluisterd hebben. — Net zoo, zeide onze Traftant, en A 4 daar  daar op raaktenwe allen . aan 't laggen , en onder het laggen voegde 'er een ander by, dan moet het ook die Burgemeester aan de Courantiers hebben opgegeeven, om het in de Courant te zetten. Om kort te gaan, het geheel gezelfchap begreep, dat het een verdichtfeltje was, of om den fpot te dry ven met die genen, die zich, met uitbuiting van alle anderen, den naam van Patriotten toeëigenen; of om de gemeente in de waan te brengen, dat de Amfterdamfche Heeren alleen de goede Patriotten zyn; of om den Courantier een pots te fpeelen. Dit discoursje gaf gelegenheid, dat myn vriend Vredelust een volderdje inftelde op de gezondheid van alle waare Patriotten. Wie meentge daaar door ? vroeg 'er een uit het gezelfchap, welke ik Leeghoofd hoorde noemen. Allen die 't wel met het Vaderland meenen, zonder onderfcheid, antwoordde myn Vriend; myn plaats is recht Patriottisch: ik trek geen parthy; en op myn plaats of in myn huis moet men neutraal zyn, en elk zyn gevoelen , gedachten en fpreeken vry laaten. Hier huisvest de gulde vryheid , vryheid van denken, vry. heid van fpreeken. Ik fluit 'er alleen uit vryheid van kwaad te doen. Wiltge een glaasje op de vryheid drinken, ik ben uw man: daar op wierd wederom eens ingefchonken, en 't glaasje op de vryheid geleegd. Leeghoofd fcheen echter niet te vrede over het antwoord, en wilde 'er nog wat meer van hebben.  # ben. Ik geloof, zeide hy , dat wy onze Burgemeesters wel aan 't hoofd van de Patriotten mogen ftellen. Waarom? vroeg de Traclant? —Om datzy het, byuitftek, zoo wel met den Landemeenen. — Waar blykt dat aan? vroeg Vredelust, wederom. — Wel, dat ziet men immers aan alles. - Ziet gy het? ik niet. Niet? Neen! Wel, hebtge dan niet geleezen alles Wat Amftèr^ dam gedaan heeft, om een vloot te hebben; om den oorlog tegen Engeland te voeren; om met de Franfchen een lyn te trekken ; om de Franfchen fa ftaat te ftellen de Engelfchen met een zeemacht te kunnen opweegen ; om met de Amerikaanen een Commercie - Traclaat te fluiten; om aan den Prins eenen geheimen Raad toe te voegen ; om den Hertog weg te helpen ? —. Noemt gy dat bet wel met het Vaderland te meenen ? vroeg Vredelust. Is het niet zoo , vervolgde Leeghoofd ? zyn alle die daden geen doorflaande blyken van welmenendheid voor 't Vaderland? — Ik kan het niet zien, antwoorde onze Tra&ant: ik ben van ouder tot ouder een Amfterdamsch kind: ik ben een Koopman, gelyk de Heeren weeten; en, zonder my tepryzen, geloof ik, dat ik met myn buuren nog wel mede kan. Maar, hoe zeer ik onze Regenten niet zoude willen befchuldigen, mag ik wei twyffelen, of zy het wel by het regte end hebben? Of zy 't wel meenen, dat vertrouw ik, om dat ik 'er het beste van denken en vertrouwen moet; maar als gy my vraagt, of ik het niet zie aan 't A 5 geen  geengy daar opleest, dan zeg ik neen. — Wel, zeide Leeghoofd, onze Stad heeft immers alles gedaan om eene vloot te hebben ; om in ftaat te zyn van Engeland tegen te konnen ftaan; om onze negotie te protegeeren: en dit heeft immers de Prins belet? — Wie heeft ü dat vertelt, zeide de Traélant. — Ik heb het zoo gehoord. Ja maar, hervatte de ander, het fpreekwoord zegt, van booren zeggen, hoort men liegen. Ik heb al lang geleert, datwe moeten doen gelyk de Advocaaten: als men die Broeders vraagt, wat zy 'er van zeggen, antwoorden zy, ik kan 'er niet van oordeelen, of ik moet alle ftukken zien. Dit mogen wy, myn Vriend, ook wel zeggen : wy zien niets van 't geen nodig is om te weeten hoe het 'er eigentlyk mede gelegen is. Ik heb onderdaagsch een boekje gelezen, dat hiet de vertrouwelyke Correspondentie, en, zoo 't my voorkomt, blykt daar uit, dat de machteloosheid en het verval van den Staat niet by den Prins te zoeken zyn. Neen, viel 'er een van 't gezelfchap op in, maar by den Hertog. Heeft die 'er wat in te zeggen ? riep een ander. — Dat weet ik niet, zeide de voorige: maar hy word 'er door onze Burgervaders van befchuldigd , en die zouden het vast niet doen, als het niet waar was. i Zoo meen ik het ook, zeide wederom Leeghoofd: en daar in hebbenze getoond, waare Patriotten te zyn, die het durven zeggen , en 'er voor uit durven komen.— Maar, hervatte de voorige, beftaat het Pa-  Patriotfchap in de couragie, om een aanzieniyk Man opentlyk van groote misdaden te befchuldU gen ? wel dan zouden 'er al ligt een menigte rechtfchapen Patriotten te vinden zyn. Ik weet niet, of onze Burgervaders het zoo wel begrypen zouden, als 'er eenige Burgers de couragie hadden, om fommigen van de Regenten van Amfterdam van pligtverzuim te befchuldigen. — Die zoude vast aanloopen , riep Vredelust, die eens opge. ftaan was. Hola! Hospes, zeide een ander, dat ftaat niet gelyk. Burgemeesters van Amfterdam zyn integreerende Leden van de Souvereiniteit , en de Burgers niet; dat maakt een groot onderfcheid. — Wat wil dat zeggen, vroeg 'er een, integreer ende Leden van de Souver einiteit ? Daar op aan 't vragen ? Niemand fprak — en ik hield my ook ftil. Eindelyk, na dat men eikanderen wat aangezien had, was 'er een, die het zwygen brak. Ik was laatst, zeide hy,in gezelfchap van den Heer Kykom, een beroemd Advocaat, gelyk de Heeren weeten, en daar wierd dezelve vraag gedaan -. een van *t gezelfchap verzogt hem ons te onderrigten wat eigentlyk het woord integreerende betekende : en ik heb toen gehoord, dat het zoo veel wil zeggen, als alleen alles te mogen doen , wat anders famen moet gefchieden. Een van ons gezelfchap, die tot nu toe zeer weinig gefproken had, kon op dit zeggen (fchyn 't wel,) zich niet bedwingen: zyn laggen trok de oogen van 't geheel gezelfchap naar hem toe. Vredelust, dit bemerkende , fprak hem toe.  toe. Ei lieve, Myn Heer, ik merk dat gy 'er vart weeten moet: wy Zyn allen kooplieden, met maltanderen, beha! ven den Vriend , die by my logeert: wat betekend tog het woord integreerende* Wy kooplieden zoeken gaarne het regte te weeten; en 't geen Myn Heer zegt van den Advocaat Kykom gehoord te hebben, komt my wat duister en vreemd voor. Ik kan niet wel begry pen, dat, als wy met ons vy ven, zesfen, of zeven recht hebben om iets te doen,het dan aan een van ons vyven zesfen, of zeven, vry zoude konnen ftaan, om het alleen te doen. - Voor zoo veel ik weet, antwoordde die geen , die aangefproken werd, Ond.e, zoo ik naderhand hpordde, Schrander geest heet) betekent het woord integreeren, als ik het wel nebbe , iets tot zyn geheel maaken : en als men fpreekt van een integreerend deel van eene zaak, dan verftaat men 'er door, een deel dat het geheel hebt uitmaaken. Zie hier myn horologie; neemdeveer of een der raderen weg, dan verliest het horolo'giezyne werking. Het heeft.zyn geheel niet meer: en daarom zoude men de raderen, de veer den fhnger, en alle de deelen, door welken het ho rologie bekwaam word gemaakt om te veraten het geen waar toe het gefchikt is, integreerende deelen van 't horologie konnen noemen. Dat begryp ik, zeide Vredelust. — Nu (vervolgde Schrandergeest) men noemt dan zulke deelen integreerende, welke weggenomen zynde, daar door het geheel onbruikbaar word, of niet meer het  het zelfde ding is: en die deelen worden aldus genoemd in tegenftelling van anderen, welken van een ding kunnen afgenomen worden , zonder dat het zelve zyne werking verliest, of ophoude het zelfde ding te zyn. By voorbeeld: myn horologie is omringt met kleine diamantjes; die diamantjes konnen 'er van afgenomen worden , zonder dat het horologie daar door zyne werkinge verlieze:zy behooren niet tot het eigentlyk weezen van een horologie. Dit denkbeeld van deelen, die tot het weezen van een ding behooren, en daarom integreerende genoemd worden, heeft men tot de Staatkunde overgebragt: en men heeft integreerende Leden van eenen Burgerftaat genoemd, zulke deelen, welken men begreep tot het weezen van een Burgerftaat te behooren, en welken 'er overzulks niet van afgefcheiden konden of mogten worden. Dus zyn de zeven verëenigde Gewesten integreerende Leden van den Verëenigden Staat; om dat zy tot het weezen van onze Republiek, als op dien voet, en op geen anderen, onder de Moogendheden daar voor bekend ftaande, behooren. Dus is de Ridderfchap, en dus zyn de Leden, welken de Vergadering van Holland en Westfriesland uitmaaken, integreerende Leden van onze Provintie, vermits zy aangezien worden als tot het weezen van de Provintie van Holland te behooren, en daar van niet te kunnen afgefcheiden worden. — Dit begryp ik , zeide de Traótant; maar , indien ik het wel onthouden heb, zoo  Tnin'p ' ^ dC Mem°rie' d°0r ^meesters aan den Pnns overgegeeven, dat Burgemeesters zyn Leden van de Souveretmteit; en in de Misfive van Burgemeesters, wegens de onderhandeling met de Amerikaanen, aan de Staaten gefchrceven, meen ik geleezen te hebben: integreerende Leden van de Scuvereiniteit. Wat wil dit zeggen? Hier mede zal ik dezen afbreeken met het gewoon zeggen der Courantiers , Het vervolg hier na • on dertusfchen blyf ik met alle achting, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer WelEdele Ccftr. DW. Dienaar Den 25ften July J dienaar, Reinier Vryaart, ELFDE  ELFDE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Ik heb mynen laatsten geëindigd, met de vraag van Vredelust, wat of men met de woorden integreerende Leden van de Souvereiniteit te verftaan hebbe, en met zyne aanmerking over de tweederlei uitdrukking in de Memorie, en in de Misfive voorkomende. Het is zoo , antwoordde Schrandergeest, het ftaat in de Memorie en in de Misfive, zoo als gy zegt; maar dat is eene misvatting of abuis van dien geen, welke die Memorie en Misfive gefteld heeft. —— Zoude dat, vervolgde Vredelust, een abuis of misvatting zyn ? Dat kan ik niet denken. Onze Heeren hebben immers bekwaame luiden genoeg aan de hand, en zyn zeiven niet misgedeeld van oordeel en kennis. Zoo een abuis of misflag zoude wat lomp zyn. — Ik ken (hervatte Schrandergeest) eenige Heeren uit de Regeering van Amfterdam; en 't zoude my leed doen, dat ik hen te na fprak. Maar als men over een gefchreven Memorie, Misfive, of Boek, fpreekt en oordeelt; en als men den zin der uitdrukkingen, die 'er in voorkomen, wil overweegen, dan moet men geen aan-  <8K 16 aanzien van Schryvers en Opfteilers gebruiken De beste kaatfer kan den bal wel eens mis liaan • en fomtyds ontvalt den dwaazen ook wel iets goeds. Het woord Souvereiniteit (om tot ons onderwerp te komen) betekent, in 't Hollandsen, Hoogge. zach, Opperbter/chappy : dit woord drukt een bevoegdheid uit, om iets te kunnen doen, en «ene verpligting om iets te moeten doen; even eens, als, by voorbeeld , het woord Voogdy. Derhalven zietge wel, dat, offchoon men wel zeggen kan, dat iemand deel heeft aan de Souvereiniteit of Opperheerfchappy, om dat hy nevens anderen bevoegt kan zyn tot het een of ander van 't geen tot het Oppergezag behoort, men evenwel niet zeg. gen kan, dat iemand is een Lid van die bevoegdheid. Men kan , by voorbeeld , nevens anderen recht hebben om een huis te bewoonen,een fchuit te bevragten , in eene gemeenen wagert te ryden» zonder te zyn een Lid van het bewoonen, van het bevragten, van het ryden : op gelyke wyze kan een Stad van onze Provintie deel hebben aan 't oppergezag, naarnlyk, aan 't beftellen van 't geen ten algemeenen nutte gedaan moet worden; maar zal daarom niet zyn, een deel of Lid van dat beftellen. Dit kan eene Stad , of Regeerders van eene Stad even zoo weinig zyn, als een mensch een Lid of deel van eene wagen zoude kunnen uitmaaken. Dit vat ik, zeide de Traftanr of- ' fchoon ik een portie fcheeps heb, en, ten aanzien van  van 't 'bevragten iets te zeggen zoude konnen hebben, zoo ben ik echter geen h'd van 't bevragten, van het fleepen, van 't kruien; en van de orders die gegeeven worden om het fchip in lading te brengen , en zyn reis te doen vervolgen. Een mensch kan daar van alzo weinig een lid zyn, als van het zeilen , dat begryp ik klaar. Het is wel ten naasten by zoo, hervatte Schrandergeest, maar niet volkomen ; want het bevragten beftaat in eene licbcbamelyke werking; en de Souvereiniteit is zoo zeer niet eene daadlyke werking, als wel eene be- voegtheid om te werken. ■ Dit begryp ik nu ook, zeide Vredelust. Wy zyn met onze zeven Compagnons van Negotie: wy zyn mee onze zeven bevoegd, om eenen fchuldenaar tot betaling aan te fpreeken: die bevoegdheid hoort ons wel alle zeven toe, maar wy zyn geen deelen of leden van die bevoegdheid. Juist, antwoordde Schrandergeest; en daar op toonde elk, het mede zoo te bevatten. Wel, myn Heer, vervolgde de Tra&ant, waf is het my lief, dat myn Vriend U mede gebragc heeft. Mag ik U nog wel een vraag doen ? O Ja. —- Het Hooggezag, of de Opperheerfchap: py, heefc die geen deelen? en zop ja, kan dan de Opperheerfchappy geen leden hebben, en kunnen de menfehen dan niet wel eens integreerende Le. den van de Souvereiniteit genoemd worden ? — Zoo als Schrandergeest daar op zoude antwoorden, , was 'er een van 't gezelfchap, die ons deed opmerken ? II. Stuk. B datwe  datwe fchier in donker zaten, en dat het tyd wierd om heen te gaan. —— Geen nood! zeide deTractant, ik heb wat paling laaten braaden-. daar is, geloof ik, nog een koude fchapenbout, en de hoenders die van den middag overgefchooten zyn: wy konnen daar wat aan peufelen, met wat fruit toe. Ik zal het myn knegt in dien hoek gereed laaten zetten, terwyl wy nog een klein wandelingtje konnen doen; want het weer is wat opgeklaard» dan kan 'er elk van neemen wat hem lust. Gylieden zyt immers allemaal buiten. Wat kan hét Uwlieden fcheelen, ofge een uur of twee laater t'huis komt. Op deeze uitnodiging, en verder aanhouden bleef het gezelfchap, en daar werd eens rond gefchonken, en op de zieke Bruid gedronken. Mag ik, zeide Vredelust, eerwe gaan wandelen, uw antwoord op myn vraag hooren. Graag, antwoordde Schrandergeest, en gaf het omtrent in deezer voege: Men moet onderfcheid maaken tusfchen eene bevoegdheid, welke een mensch kan hebben, en tusfchen den mensch zeiven, welke de bevoegdheid heeft of hebben kan. De bevoegdheid is niet de mensch, noch de mensch is ook niet de bevoegdheid. De bevoegdheid kan deelen hebben, maar die deelen blyven dan deelen van die bevoegdheid , en geenzins van den mensch; gelyk de mensch deelen kan hebben, welken geen deelen van eene bevoegdheid, welke de mensch heeft, maaken: de bevoegdheid, welk een mensch heeft, is zoo onder-  derCcheiden van den mensch, dat het even zorj ofï. mouglyk is, dat een mensch een lid of deel van eene bevoegdheid worde, als het onmooglyk is, dat de mensch een lid van een huis, fchip, of boom zoude konnen worden. De Opperheerfchappy word onderfcheiden in verfcheide deelen: by voorbeeld , de bevoegdheid om oorlog te voeren, vrede te maaken, om munt te flaan, om belastingen te heffen, en anderen meer. Deeze verfchillende takken van de Opperheerfchappy konnen in verfchillende handen ftaan; en, voor zoo verre dit plaats heeft, kan men zeggen, dat die geen, aan wie die takken toevertrouwd zyn, een deel of eenige deelen der Opperheerfchappye bezitten: maar zy maaken daarom niet uit een deel of Lid der Opperheerfchappye, of Souvereiniteit, zelve* Dat is onmooglyk. ~ Dat vat ik, zeide de Traclant; het is klaar; en alle de anderen fcheenen 'er ook over voldaan te zyn. Men ftond op, en men zoude aan.'t wandelen gaan: doch een, (welke Oordeelbof heette) hield ons nog ftaande. Ik moet zien , zeide hy, of ik het ter dege gevat heb; en, den Heer Schrandergeest voorts toefpreekende, zeide hy: ei lieve, myn Heer! hoor eens of ik het wel en ter dege begryp. De Stad van Amfterdam kan wel een integreerend lid van de Provincie van Holland zyn; maar niet van de Souvereiniteit Juist. —i Gecommitteerden of Gemagtigden'van de Stad van Amfterdam, konnen wel een integreerend lid van de Provincie verbeelden, of repreB 2 fen.  dan zouden zy ook geen lid, veel min een integreerend Lid van de Provincie reprefenteeren ? -—■ Wel gezegd. En dewyl zy alleen de Vroedfchap reprefenteeren konnen in zaaken, waar toe zy van wege de Vroedfchap geauthorifeerd zyn, zoo volgt ook, dac zy in zaaken, waar toe zy niet geauthorifeerd zyn, of die zy buiten voorkennis van de Vroedfchap doen, geen lid van den Staat reprefenteeren, maar flechts particuliere perfoonen zyn. Regt zoo. En dat Burgemeesters wel een lid van den Staat konnen reprefenteeren , maar zei ven niet zyn leden van den Staat ?— Ja. Hier uit zoude dan ook volgen, dat Burgemeesters van Amfterdam, zich in 't geheel niet wel uitdrukken, wanneer zy zich Leden van de Souvereiniteit noemen ; nademaal zy zeiven geen leden van den Staat zyn. Gy hebt het wel, myn Keer,. antwoordde Schrandergeest, en daar öp fchync zeer weinig gelet te worden. Burgemeesters van Amfterdam zyn Leden van de Regeering  «5K 2i ><$ ring dier Stede, voor zooveel zy leden van de Vroedfchap der Stad zyn: en eigen tlyk gefprooken , zyn zy geen leden van de Vroedfchap, maar mede-leden van de Vroedfchap ; en, als mede leden van de Vroedfchap , helpen zy de Stad reprefen teren, om dat elk lid van de Vroedfchap nier, afzonderlyk de Stad reprefenteert, maar de leden van de Vroedfchap faamen: zoo dat de Burgemeesters op zich zeiven wel iets doen konnen, het geen van het departement van Burgemeestersbeftier afhangt; maar niet van 't geen tot de Vroedfchap behoort: ook komen Burgemeesters niet tee Staats vergaderinge, en hebben daar geen zitting, uit kragte van hunne waardigheid van Burgemeester, maar als gemachtigden van de Vroedfchap. — Volgens uw zeggen, myn Heer, viel daar op een der gasten in, zoo zouden Burgemeesters geen bevoegdheid gehad hebben, om de Memorie, die zy aan den Prins voorgehouden hebben, aan Z. D. Hoogheid te geeven, veel min om daar in dia verzoeken te doen, die zy gedaan hebben. . , Zekerlyk zouden op die Memorie al vry wat aanmerkingen konnen gemaakt worden, antwoordde Schrandergeest; maar, zoo 't my voorkomt, fpree. ken zy daarin uit en in den naam van de Vroedfchap: zy fpreken 'er (zoo ik my niet bedrieg) uit en in den naam van hunne Principaaien. - , Dit is wel zoo, hervattede de ander, maar de Vroedfchap (zoo my gezegd is) heeft 'er geen voorkennis, maar alleen een nakennis van gehad,, B 3 even.  <$< 22 ><& even als van de onderhandeling met de Amerikaanen. Als dat zoo is, zeide Schrandergeest,. dan hebben Burgemeesters zeer onvoorzichtig en flegt gedaan. Als de orde in 't beleid der Regeringe geftoord of gebrooken word, dan is 'er niets dan verwarring en onheil in een Burgerftaat te wagten; en als Regenten, door hun voorbeeld, aan de gemeente niet toonen, dat zy die orde in waarde houden , en zich daar aan onderwerpen, dan verliest het volk ontzag en word losbandig, Onze Heer Traétant, heeft daar zoo even aangemerkt, dat, als het doen van befchuldigingen een blyk van Patriotfchap is, wy ligt eene heele fchaar van Patriotten op de been zouden konnen krygen: ik kan 'er wel by voegen, dat, by aldien het genoeg is, dat men zig verbeelde, de zaaken tot het algemeen befikr betrekking hebbende, beter in te zien dan anderen , en daarom bevoegd te zyn om 'er voor op te komen } zonder in overweging te neemen , of men uit krachte van zyn beroep, ampt, of waardigheid, daar toe gewettigd is, als dan de minfte uit de hoop, een knaap uit de Jordaan, het zelfde doen kan, dat de Burgemeesters van Amfterdam gedaan hebben, als hy zich maar verbeeld, de zaak beter in te zien, dan allen die aan 't bewind van den Staat zyn. De Heeren gelieven zich niet te belgen aan de gelykenis. Ik gebruik dezelve alleen, om de gevolgen van zulk een begrip aan te toonen. Men heeft 'er niet lang geleden te Londen een voorbeeld van gehad aan den Lord Gor-  Gordoni en de Hemel bewaare ons van zulke fchouwtoneelen in ons Vaderland te zien. Wy willen 't niethoopen, zeide de Traftant; maar wy hadden gefprooken van een wandelingetje te doen , terwyl de knecht wat eeten zoude brengen. Het weer is bedaard; en wy hebben een mooyen avondftond. Wat zeggen de Heeren ? — Elk was 'er toe genegen. Wy dronken een glaasje op de rust en vreede van 't Vaderland; fommigen ftaken een pyp op, en daar mede gingen wy alle aan 't wandelen- Onze Traélant voegde zich ter- ftond by Schrandergeest, en den Heer, die hem mede gebragt had: dit maakte, dat ik myn nieuwsgierigheid om te weeten wie hy was, voor eerst niet konde voldoen. In de wandeling raakte ik met twee Heeren wat afzonderlyk aan de praat. — Ik heb, zeide een van hun, dien vreemden Heer hooren fpreeken: hy fchynt zeer wel gevat op zyne zaaken, en weet de dingen wel voor te ftellen: maar echter, wy arme Amfterdammers zitten 'er toe. Wy betaalen lasten, en hebben 'er geen genot van. — 't Is zoo, zeide ik, maar die lasten, welken gy voor den koophandel betaald, zyn die wel zoo zwaar, als zy fchynen? als men eens ziet wat een negotie in Amfterdam al gedreeven word, en daar tegen de inkomften der Admiraliteit ftelt, dan moeten die lasten over 't geheel weinig te beduiden hebben. — Wat zal ik daar al veel van zeggen, zeide de andere Heer: het was te wenfchen, of dat de lasten in 'c geheel afgefchafc wier den, of B 4 dat  dat men zorgdroeg dat die op gelyken voet, en zonder oogluiking geheeven wierden: want zoö als het nu gaat, kan de Negotie niet blyven ftaanmen ziet, en men denkt meer, als men zeggen kan. Het .s juist niet altyd aan meerdere bekwaamheid en meerder werkzaamheid, dat men de hoogè vlucht van een Comptoir moet toefchryven Daar zyn by-paaden, die elk een niet weet, en door iel der een niet even zeker betreeden konnen worden Men moet al een groote gunfteling zyn, om 'er toegang toe te hebben. Ondertusfchen die het beste aan de hand is, om het bezwaar der lasten verhgt te krygen, is het beste ook in ftaat, om de Buitenlanders met minder provifie te bedienenen die de minfte provifie aanbied, trekt de meeste Correspondentie i ïk ben (antwoordde dien Heer) altyd van begrip geweest,-dat de on«kerheid en onnauwkeurigheid in her heffen der asten, een ongelykbeid in den koophandel 0f bever onder de kooplieden moest voortbrengen welke beftend,g moest uitvallen tot nadeel van de geenen , die minder dan een ander kans of coura g.e had, om te fluiken en te fmokkelen, en de betaling van 's Lands rechten te ontgaan: dit fc zoo, antwoordde die Heer. Indien dit zoo ,V hervatte ik, dan komt het my vreemd voor, da't er nog zoo veele braave en gegoede luiden aan de mgoue zyn. Want men kan niet veronderftelfen dat alle die luiden geen confeienüe hebben \Yatzal ik U, myn Heer, (antwoordde de Koop. man )  25 ># man) daar al veel van zeggen. Wy weeten allen, datwè niet mogen jokken; en zoude een Makelaar wel partyen konnen fluiten, indien hy geduurig de waarheid fprak ? moet hy den verkooper de zwarigheid van 't goed te houden, en den kooper de zwarigheid om langer te wagten, niet cp denzelf. den tyd voorhouden ? Hy voelt 'er zyn confcientie niet mede bezwaard, om dat hy 't gewoon is. Alles is maar een gewoonte. Wy zien van 't begin, datwe op een Comptoir komen, dat men met een gerust gemoed de betaaling van 's Lands rechten zoekten te ontgaan : wy doen het voor onze Patroonen; en komen met een glans op 't aangezicht t' huis , als we een fmokkelpartytje wel beleid hebben; wy zien zelfs, van kindsbeen af, dat het fluiken, als een loffelyk toeleg, word gepreezen, en dat die geen, die 'er best in flaagt, voor den bekwaamden koopman gehouden word. Ongevoelig bekruipt ons hét begrip, dat het ontwyken van 's Lands rechten te betaalen, geen misdaad, maar een wezentlyke deugd is; het vat wortel, en overmeestert ons zodaanig, dat wy van de daad zelve geen aandoening meer hebben. Wy voelen onze confcientie daar mede ook niet bezwaard. . - Het komt my evenwel voor, hernam ik, dat de koophandel in 't algemeen daar door eerder lyden moet, dan bevoordeeld worden. ■ . Ik geloof 't ook zeide de koopman. Maar wat zullenwe doen ? wy hebben geen ander beftaan: wy hebben niet anders geleerd. Zoude daar geen redres opkon- B 5" nen  nen vallen ? voer ik voort , Ikgeloof van ja, zeide hy, maar waar men 't aanvatten zoude weet ik niet: daar leven 'er zoo veel van't geen men agterom noemt, dat ik waarlyk niet zie, hoe men 't zoude konnen aanleggen: ondertusfchen zitten wy zonder fcheepsmacht:. als men daar voor gezorgd had, dan zoude het nog wat weezen : het is nu al zoo lang geleeden, dat 'er refolutien genomen zyn tot equipagien, maar daar komt haast niet van. Zoude dat niet wel konnen weezen dat de zaaken te veel verloopen zyn, vroeg ik hem ? — Ik weet het niet, antwoordde de man, maar my dunkt, dat men, als de zaaken zoo loopen, wel wat meer voor de koophandel en vaart mogte over hebben? Hoe zoo? Wel men moest de handen in een flaan , en maaken, dat 'er een zeemacht kwam ? . . Maar wie zal 't bekostigen? Het Land Waar zal men 't Geld van daan haaien? Daar is genoeg geld. , Dit is de vraag niet. Wie zal 'tbetaalen? Zullen het die geenen doen die het meeste met middelen zyn gezegend? en op wat wyze zal 't gefchieden ? door welke middelen ? Geld negotiëren. - De fchulden van 't Land vergrooten ? en wie zal di interesfen betaalen? Die moeten uit de in- komften van 't Land gevonden worden. — Waar uit komen die inkomsten voort. —• Uit gemeene belastingen, waar van elk het zyne opbrengt. ■ . De gemeene man naar rato meer dan de ryken, en de Ingezeetenen der binne-fteeden, meer dan die van  van de kooplieden. — Dit wil ik niet zeggen. — Hec is evenwel zoo. En is het wel redelyk , dat, terwyl de inkomften van de Admiraliteiten door de Kooplieden gefraudeerd worden , en dat aan dit middel, het welk eigentlyk moest dienen om den koophandel en fcheepvaart de nodige befcherming te geven, de hand niet gehouden word; de last van de befcherming ter zee op de andere Ingezeetenen genomen worde? Het een of het ander is waar. Of daar word met de fcheepvaart en koophandel zoo veel gewonnen, dat zy de kosten van hunne eigen befcherming kunnen maaken, of daar word zoo veel niet meede gewonnen? In 't eerste geval behoeft men die onkosten niet van 't Land te neemen: in 't ander geval, worden zy tot een last van den Staat, in de plaats van te zyn deszelfs zenuw. Ik zoude 'er uit befluiten, dat men zoude moeten beginnen met goed overleg te maaken, omtrent het geen de vaart en koophandel aan den Staat kunnen opbrengen, en omtrent de middelen, om dat genot dadelyk te kunnen trekken; en vervolgens , dit geregeleerd zynde , dan eerst in overweging te neemen, wat de vaart en koophandel verëifchen, om te kunnen oordeclen, of het den Staat beeter voegt de vaart en handel te laaten vaaren, dan 'er de hand aan te houden. Immers zal iemand, wie hy zy, en vooral een koopman, die zyne zaaken verllaat, tot geene onderneeming overgaan, ten zy hy vooraf berekend hebbe , of de winst de kosten kan opdiepen, Het  Het is niet genoeg dat men zegge, geJyk fom. mige doen, dat er gelds genoeg in 't land is- dat de vaart en koophandel beveiligd en befchèrmd moeten worden 3 daar by komt eene vraag • uiE wiens beurs en waar van daan zullen de kosten genomen worden ? Is het wel redelyk dat die gee nen, welken 'er geen voordeel van hebben 'er de kosten van draagen? Zoude het wei rechtmaatig zyn , dat 'er lasten verhoogd of op nieuw gelegd wierden, welken op alle de Inwoonders van t Land vallen; daar het alleen te doen is om fora m.gen derzei ver meerder winst te doen genieten? Neem} by voorbee]dj eefis e£n Ingezeeten van Delft : verönderftel, dat die zoude kunnen leeven met ƒ ,ooo-o-o,indien 'er geen lasten tot onderhoud en fteun van de zeevaart en zeehandel se draagen wierden, en ƒ1500 -0-0 noodig zoude hebben , om de lasten tot fteun van den handel te helpen draagen ; dan zoude immers zodaaniz Ingezeeten jaarlyksch ƒ 500. o-o opbrengen, en kei en alleen, om anderen in hun beftaan een rui" mer winst te doen genieten, zonder zelve eenivoordeel daar uit te trekken. Dus is het gelegen met alle de Ingezeetenen van onze Provincie, zoo wel als van de andere Provinciën, die geen belang by de zeevaart en zeehandel hebben. Waar uit klaarlyk blykt, zoo het my voorkomt, dat aan de Ingezeetenen van de binnefteden, en allen die gee nen , welken geen onmiddelyk voordeel uit den koophandel en fcheepvaart trekken, een merkelyk be-  <& bezwaar word toegebragt, wanneer dezelven, door het heffen van algemeene lasten, onder de verpligting werden gelegd, om mede deel te hebben aan de kosten , tot befcherming van de zeevaart en zeehandel verëischt. Op dien vöet, zoude de vaart en koophandel geen zenuwen van den Staat, maar eerder bronnen van verderf voor dezelven zyn, öm dat zy in zodanig geval üitloopen, tot het ontvolken en verval der binnefteden. Wy hebben die gevolgen daaglyksch onder het oog, als wy hec verval dier fteden maar eens gade flaan. 1 1 Zoudge denken, (vroeg de Koopman ) dat het verval daar aan moest toegefchreeven worden. • Zekerlyk ja, an woordde ik. Ik had gedagt, (hervatte hy,) dat het kwam, omdat men buiten 's Lands begonnen had zich op de fabrieken toe te leggen; en dat men daar beter koop konde fabriceeren. —<— Dit is in een zekeren zin wel zoo, (hernam ik,) maar, aan eenen anderen kant, verbeeld men zich in 't algemeen ten onrechte, dat men buiten 's Lands zich niet te voren op de fabrieken heeft toegelegd : onze fabrieken zyn in ons Land opgekomen , deels door vluchtelingen uit andere Landen, deels om dat wy gdedkooper konden werken, dan in de andere Landen. Dit voordeel hebben wy verlooren , meest door de verhooging der arbeidsloonen, tot welke verhooging het vermeerderen der lasten aanleiding heeft gegeeven : want het is ligt optemaaken, dat, hoe meer een fabriqueur aan lasten moet opbrengen , hoe  3° ><8> hoe meer hy voor zich zeiven en zyn huisgezin rr,\erVat'hoe meer m zyne dagelykfche verteering moet opbrengen hoe meer hy aan daaglyks arbeidsloon moetkunnenventenen, om teleeven. Dit is, ge'yk men «egt, een ronde O. Hieruit, Myn Heer kondge gemakkelyk opmaaken , dat het Jigter valt de moeheid van een behoorlyke Shlrlg te zee aan te toonen, dan de middelen om die te enangen. Boven dien blyft het by de Land-ProBOtiep een hinderpaal, dat de Stad van Amfterdam met wil toetreeden tot hetgeen de Staat ter befc erminge te Lande noodig heeft: zoo dat, als- :S rrVVeCgen'Weet * niet,of de k'waal en de middelen ter geneezing , wel buiten uwe muuren te zoeken en te vinden zyn Op dien trant praatende, ontmoetten wy eeni ge andere Heeren van 't gezelfchap, met weL wy naar huis gingen en Aa \ wy kwamen Fit Vadere &Sten Oök kwamen. Elk vervoegde zich na 't gedekt tafel tie; de een fneed een boterham A f n-Mt- „n„ a oocernam , de ander een ftuk van de bout, een derde nam wat anders en na datwe dus wat gegeeten en gedronken hadden en voorts gezeeten waren , en over het een en ander nog wat gepraat was, werd het gefprel w! derom 0P de Mem rie van Burgemeestef£ fterdam gebragt, door eene vraag,weike een Heer van t gezelfchap, die zich, tot nu toe, buiten het gefprek gehouden had, aan den Heer Sch n dergeest deed. Gy hebt ons, Myn Heer" een re.' delyk  delyk klaar denkbeeld gegeeven van 't geen men door integreerende Leden te verftaan hebbe , zeide by, maar mag ik U nog wel eene vraag doen ? — Och ja,zeide Schrandergeest, als ik die beantwoor. den kan, wil ik het wel, uit achting voor 't gezelfchap , in welke ik my bevinde, doen: ik ben anders niet gewoon , en niet zeer genegen, om my over zaaken, die tot onze tegenwoordige omftandigheeden betrekking hebben, uit te laaten.Doorgaande heeft elk zyne denkbeelden en gevoelens al opgevat: men is met vooroordeel, voor het geen men reeds opgevat heeft, ingenomen: veeltyda is het met leedweezen en verdriet, dat men anderen daar tegen hoort fpreeken; en niet zelden geeft het aanleiding tot onaangcnaame woorden - wisfeling, die in een gezelfchap, vooral in een gezelfchap als dit is, vermyd moeten worden , en waar toe het my fpyten zoude, dat ik de minste gelegenheid zoude gegeeven hebben. Geen nood, viel daaröp Vredelust in , ik fta in voor alle de Heeren. Wy hooren over en weder, en laaten elk denken en praaten, zonder dat het ons hindert, of men 't met ons eens is of niet. Wy zien, dat ge 'V met geen bitfe en wrevele taal ophoud; en flechts de zaaken natuurlyk en verftandig (dit mag ik 'er, zonder U te vlei jen, wel byvoegen,) voorftelt: en derhalven , zal het ons aangenaam zyn U verder te hooren. Wat zoude de vraag zyn, vervolgde de Traótant, zich tot den Gast toekeerende , die Schrandergeest had toege- fproo-  32 ><& fprooken. Of, antwoordde Redenvrind (zoo hoor teik dien Heer noemen,) onze BUrgemeesrerSi fchoon geen Leden van de Souvereiniteit zvnde, de Memorie> niet eenvoudelyk, als Burgemeesters *an Amfterdam, en als uit dien hoofde verpligt; om voor 't welzyn van de Stad, aJs een integree! rend Lid van de Provintie, te zorgen, aan Zyne Doorl. Hoogheid hebben kunnen en mogen geeven? Het komt my voor, dat, als 'er een dreigend en naderend gevaar is, en dar men de oorzaak daar van weet, het niet kwaalvk te nemen is vooral aan Regenten, die gefteld zyn om voor 't algemeen welzyn te waaken , dat men dat gevaar, de oorzaak van het zelve, en de hulpmiddelen daar toe dienstig, te kennen geeve, en aandringe om die middelen werkftellig te maaken. Het is zoo, gelyk gy zegt, antwoordde de Heer Schran dergeest, mits, dat de wyze op welke het ge fchied, niet ftryde met de order en form van re gering, en dat de flappen, die-men doet, daar mede overeenkomen. Voor eerst, moet men in zulke zaaken wel acht geeven, dat men zyn eigen denkbeelden niet aanneeme voor eene bewezen waarheid, of een algemeen heerfcbend begrip. Ten tweede , moet men ook zorgen , dat men niet treede in het recht en in de qualiteit, die anderen hebben. Ten derden, moet men zich wachten van het geen men wil bewerken na te jaagen op andere dan gepaste weegen. Ten vierde, moet men onwederfprekélyke bewyzen van het gevaar ,  é< 33 >è gevaar, en van de oorzaak van het zelve in hardden hebben, en de middelen die men voorflaat moeten dan oók rechtmatig en billyk zyn. Wand om tot iet over te gaan, waar toe men eigentlyk riiet geroepen is, behoort mert al vry wel toegerust te komen. De Heeren hebben allen de Memorie geleezeri ' eri 't zal hun gevolglyk wel voorftaan, dat Burgemeesters van Amfterdam zeggen, „ dat, volgens ,i het algemeen begrip, de Heer Hertog voor de „ eerfte oorzaak word gehóuden van den elendigen „ en gebrekkelyken Jïaat der defenfic waar in het Land « zich bevind , van al bet geeh daaromtrent plaats' j» beeft, en van alle de verkeerde maatregelen, federt „ een geruimen tyd genomen, met allé de fataalé „ gevolgen uit dezelven geproflueerd, enz." Wagt, zeide Vredelust, ik heb de Courant, daar die Memorie in ftaat, hierin myn Bureau: wy zullen 't eens nazien. Men kreeg de Courant, rneh zag de Memorie in; en de woorden kwamen zaaklyfc overëen met die, welken Schrandergeest gebruikt had: ik hebze hier uit de Courant afgefchreeven. Als ik nu, vervolgde Schrandergeest, myne eigen ondervinding nagaa, fta ik verfteld, dat Burgemeesters met zulk een aantyging hebben durven opkomen. Waar dat ik ook geweest ben , in wat Koffyhuizen , in welke herbergen, op wat wagens, in welke fchuiten ik my bevonden heb, nergens is my zoo een algemeen begrip Voorgekomen. En zoo de Heeren voorde Vuist willen fpreeken, ge--' JI. Stuk. . q hu  4K 34 >«& lyktik vertrouw, dan geloof ik, dat zy het zelfde van hun eige bevinding zullen zeggen. Hier op zweeg de Heer Schrandergeest, en alle de Heeren betuigden, wel eens het een en het ander ten nadeele van den Heere Hertog te hebben hooren vertellen, maar nimmermeer ondervonden te hebben , zelfs niet te Amlleidam , dat 'er een algemeenbegrip heerschte, dat de Hertog voor de eerfte oorzaak werd gehouden van den elendigen en gebreklyken ftaat der defenjie, waar in het Land zich bevind, en wat 'er verders nog op volgt. Maar, (viel daarop een der Gasten in) daar Zyn zoo veele pasquillen, fchotfchriften, en prenten uitgekomen, in welken gruwzaam van den Heere Hertog gefproken word: dit zoude immers niet gefchied zyn, indien men niet algemuen tegen den Hertog verbitterd was. Dit volgt niet, zeide een van de andere Heeren, want,offchoon ik goed Amfterdamsch ben, heb ik altyd die prenten en lasterfchriften verfoeid, die men tegen den Vader van onzen Prins, de Princes - Gouvernante, en verfcheide braave luiden, die aan 't Hof hoorden, uit. geftrooid heeft, en naderhand onder den titel van Praahoneel van Hollandsch Wonderen verzaameld heeft. Het komt my voor, dat onze Regering niet voorzigtig doet, van die bandeloosheid in de Stad van Amfterdam niet tegen te gaan; want, als het by ons gefchiedde, zoude die licentie in andere plaat^ fen ras ophouden. In ftede van 't volk te winnen en in te neemen, raakt het door den tyd verbitterd.  tem Want Burgemeesters van Amfterdam ffiö gen zeggen , dat 'er zulk een algemeen begrip heerscht: het gemeen voelt en ziet het tegendeel, en befluit 'eruit, dat Burgemeesters van Amfterdam dit algemeen begrip alleen opwerpen , om dat zy het gaarne zoo hadden, en om dat zy den Heer Hertog niet konnen gebruiken , om den Prins in hunne belangens te krygen. Anderen befluiten 'er fiog uit, dat fommigen, welke een wrok tegen den Heer Hertog gezet hebben, deeze kans waar. nemen, om een gewaand of weezendlyk ongelyk te wreeken, dat gantsch niet fraai zoude zyn'. Want het Vaderland in tweefpalt te brengen, om een perfoneel ongelyk te wreeken, is waarlyk niet zeer Patriotisch. De Amfterdamfche Burgemeesters hebben misfchien de Franfehen willen volgen, zeide een ander van 't gezelfchap, die my een liefhebber van jokkernyen fcheen te zyn. Als de Paryfenaars fpree. ken van iets, dat hun en de hunnen bekend is, of dat zy en de hunnen zich verbeelden, dan zeggen zy, Toute la France fait. Is 'er te Verfailles een lofgalm van den Koning aangeheeven, dan is het, Toute l'Europe a retenti. Voltaire, onder menigte andere Schryvers, bediend zich veelvuldige maaien van deeze grootfpraak. Burgemeesters van Am-* fterdam neemen die Stad voor bet gantsch gewest, dat men Holland noemt; om dat die Stad het preceuste gedeelte van de Provincie is: vervolgens neemen zy de Regering van Amfterdam voor da C a Stad  Stad zelve, om dat de Regering van Amfterdam het precieuste gedeelte van de Stad. is; wyders* neemen zy de Burgemeesters voor de Regering zelve, om dat die het precieuste gedeelte van de Regering zyn: en de Prefident Burgemeester ziet, zich aan voor het ligchaam van Burgemeesters,.om. dat hy het precieuste gedeelte van 't ligchaam der Burgemeesteren is: en gevolglyk is het niet ten onrechte, dat hy zyn begrip, voor 't begrip van de Burgemeesteren ; dat van Burgemeesteren , voor dat van de Regering; dat van de Regering voor 't begrip van de Stad; het begrip van de Stad, voor 't begrip van dc gantfche Provincie; en het begrip van de Provincie, voor het algemeen begrip der Ingezeetenen van den Vryën Staat, opvatte en voordrage. Is het niet daadlyk zoo; het moet ten minsten zoo zyn: en het moeten zyn, mag hier wel voor het daadlyk zyn gelden. ■ Dit is nu wel fchertfende, zeide Redenvriend, maar daar is geen rook , zonder vuur. Was 'er niets tegen den Hertog te zeggen, men zou 'er zulke vuile fchotfchrif. ten niet tegen uitgeftrooid hebben: onze twee Burgemeesters , die de Memorie overgegeeven hebben, zyn evenwel geen gekken. Dit is, zeide een ander daar op, hier nu eigentlyk de questie niet: de wyste en braaffte Luiden begaan wel eens een misfiag: de tyd zal leeren wie de blankste billen heeft. Vcéle Luiden, en zoo als men het in 't algemeen bcfpeurt, de meesten hoopen, dat de Hertog het rond zal ftaan, en dat de Prins eens toonen zal.  <&< 3? ># zal, dat hy even zoo ftandvastig a^ goedüartig kan weezen. Want men hoort overal eenparig getuigen , dat de Vorst zeer goedaartig is; geen mensch te kort zoude willen doen; en vooral nauw gezet is op het handhaaven van de Justitie. Burgemees. ters zei ven fchynen van zyn deugdzaam gemoed overtuigd. Zy wyten niets aan den Prins, alles aan den Heer Hertog. Wel nu ? zyn 'er geen fmaadfchriften , geen vaersjes, geen prentjes op den Prins uitgekomen"? En wat zal dit alles beduiden? Zy bewyzen immers alleen, dat men zulke kwaataartige middelen in 't werk kan ftellen, om iemand te lasteren, en te zien, of men daar door het volk wat zand in de oogen kan ftrooijen. Heb ik niet wel hooren verhaalen, dat 'er te Athenen een zeer deugdzaam ■ man ter dood gedoemd was, om dat men van een Toneel-dichter had weeten te verkrygen , dat hy in zyn klucht- of bly-fpelen allerlei fchotfehooten en lasteringen tegen dien man zoude uitwerpen , om het volk daar door tegen hem op te zetten. Leest men ook niet, dat Anasthafius, door de godlooste en befpotlyklte lasteringen, is aangevallen, en voor dezelven heeft moeten bezwyken , terwyl dien geen , dien men voorgaf door hem om 't leven gebragt te zyn, deszelfs vonnis eigenhandig onderfchreef ? Hoe veele diergelyke gevallen zoude men nog kunnen opnoemen: w:e zal dan op zulke nititrooifels tellen? — Ik begryp ook, zeide de Traétant, datwe op alle de blauwboekjes even zoo weinig, als op de baldaC 3 dig-  digheeden, aan kunnen gaan; maar wy raaken va» den textaf; daar wilde ik wel weder opkomen; en terwyl men algemeen zegt, dat de Prins een goed en deugdzaam man is, en een liefhebber van Juftitie, dan mogen wy wel eens op zyne gezondheid drinken; want zulke luiden zyn waarlyk zeer fchaars te vinden. Wat zeggen de Heeren ? Niemant had 'er tegen, en men dronk een voldertje, op de gezondheid van den Prins. Ik zal het verhaal van ons gefprek in mynen naasten vervolgen. Vaar wel, en zyt verzekerd van de oprechtheid en de achting, met welke ik jbeftendig blyve, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gcjlr. DW. Dienaar^ Den 3°ften July I78r- Reinier Vryaart. TWAALF Dl  39 ># TWAALFDE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! I k kom tot het vervolg van myn verhaal. Gy * kond in mynen voorigen zien, dat Vredelust ons, op het onderwerp, daar wy van afgeweeken waren, wederom bragt, en een voldertje op de gezondheid van den Prins inftelde. Na dat wy allen het glaasje geleegd hadden, werd de Heer Schrandergeest verzogt, zyne rede te hervatten, onder belofte van hem niet af te leiden. Het eerfte, zeide Schrandergeest, waar op ik myne aanmerking ten aanzien van de ftap der Amfterdamfche Regenten heb laaten vallen, is, dat men wel acht geeven moet, dat men zyn eigen denk. beelden niet aanneeme voor eene beweezen waarheid of een algemeen beerfcbend begrip: Burgemeesters fpreeken in hunne Memorie van een algemeen begrip, welk zich evenwel nergens vertoont. Zy moeten dan hunne gedachten, denkbeelden, of bevattingen voor een algemeen begrip genomen hebben; en dit is verkeerd. In de tweede plaats moet men ook zorgen, dat men niet treed in bet recht en in de quali. teit die anderen hebben , ( dit is, zoo ik meen, myn tweede aanmerking). Ik geloof by voorbeeld, C 4 niet,  4° niet, dat, als 'er twee of drie Luiden van Amfterdam op 't Stadhuis, in Burgemeesters-kamer, kwamen, om te verzoeken dat Thomas Doorbrenger, Jofeph Domoor, Klaas Ligthart, of eenige anderen Stads Officiant afgezet wierde, heel vriendelyk ontfangen zouden worden; en dat men hen ras zoude leeren, van zich met geene Stadszaaken te bemoeien. Even zoo is het met de Burgemeesters van Amfterdam gelegen. Zy zyn niet bevoegd eenig verzoek uit den naam van de Natie te doen, om dat zy, ja zelfs de Vroedfchap, de Natie niet teprefenteeren. Als 'er zodanig verzoek gedaan moeste worden ; zoude het moeten gefchieden, niet door het een of ander Lid, maar door de geza■mentlyke Leden van den Staat: en derhalven, indien Z. D. Hoogheid, al eens op dien voet konde of mogte aangefprooken worden, als het door de twee Burgemeesters van Amfterdam gedaan is, dan zouden het alleen de Staaten zyn, die de bevoegdheid daar toe zouden hebben, maar geenzins de Wethouders van eene Stad, veel minder die der Wethouderen welke Butgeme fiers heeten; en. nog veel minder twee van dezelven. Voor zoo veel derhalven, als ik van dien ftap van Burgemeesteren zoude moeten oordeelen, zoude ik dezelve mede daarom ongepast vinden, om dat Burgemeesters daar mede in het recht en in de qualiteit van de Staaten zyn getreeden. My dunkt (zeide Oordeelhof ) dat dit al vry wel afgeleid kan worden, uit fi$ geen gy zoo even wegens den aart van 't integreerend  greerend lidmaatfchap voorgedraagen hebt: want het komt my voor, dat daar uit volgt, dat de an* dere leden van den Staat zoodaanigen ftap,- buiten kennis van de Stad van Amfterdam, niet zouden mogen doen; en dus veel meer dat de Stad van Amfterdam, die alleen, op zich zelve , niet heeft mogen doen. k( Dit is wel aangemerkt, ant. woordde Schrandergeest; en men kan 'er nog by aanmerken, dat, offcnoon by eenpaarigheid van alle de leden, behalven één Lid, eene zaak hét gemeenebest betreffende., wel tot een'befluit, en ter uitvoeringe gebragt kan worden, nochtans een enkel lid niets omtrent de gemeene zaak, buiten kennis, of tegen den wil der andere leden, beftaan kan. Uwe derde aanmerking (zoo ik my niet vergis, zeide Vredelust) was, dat men zich wagten mo;t van bet geen men wil bewerken, na te jagen op andere weegen, dan die de conflitutie of gefieltenis van Regering aanwyzen en vercoriooven. Dit is zoo, zeide Schrandergeest. Indien ik myne lesfen niet vergeeten heb, dan brengt: de conflitutie van onze Regering mede, dat, als 'er iet is, dat men begrypt tot nut van 't algemeen betracht te moeten worden, het zelve als dan ter Staatsvergaderinge gebragti word; dat de leden daar over raadpleegen; vervolgens een befluit neemen; en dat voorts, als 'er met den Heere Stadhouder afzonderlyk over gehandeld moet worden, zulks dan gefchiede, niet C 5 door  door een lid op zich zelf, maar door die geenen welke door 'sLands Vaderen, daar toe verzogt en bevoegt gemaakt worden. Hadde ik myne papieren hier, dan zoude ik de Heeren daar van voorbeelden kunnen opgeeven. — Het is niet nodig, zeide Edelhart; het komt my zoo natuurlyk voor, dat, zoo ik vertrouw, wy het allen wel op uw zeggen willen aanneemen. Ik verlang, myn Heer, om U over uwe vierde aanmerking te hooren; naamelyk, dat de middelen, die men voorflaat, rechtmatig en billyk moeten zyn. Zoudtge begrypen, dat de ftap van Burgemeesters van Amfterdam by Z. D. Hoogheid gedaan, daar bezyden liep? — Gy kunt'er, myn Heer, C antwoordde Schrandergeest) zelve over oordeelen. Neem alleen ten bake de eerfte en eenvoudigfte denkbeelden van het recht en de billykheid. Stryd het niet met die denkbeelden, dat iemand onverhoord veroordeeld worde? En, zoude de Heer Hertog, niet ongehoord veroordeeld zyn geweest, indien de Prins in 't verzoek van Burgemeesteren getreden was? Stryd het niet met het recht en de billykheid, dat iemand, op algemene gerugten, zonder dat iets bepaald ten zynen laste te berde gebragt word, veroordeeld word; en zoude dit niet gefchied zyn, indien de Prins, den zin van Burgemeesters van Amfterdam gevolgt had: ftrydt zulk een verzoek, gedaan aan een Vorst, die by eede verbonden is, elk en een ieder der Ingezetenen, by  <8K 43 by zyne rechten en gerechügheeden te handhaven» die het hoofd van de Juflitie is, niet met de eerftö en natuurlykfte bevattingen van recht en billykheid ? Was zulk een verzoek daar mede ook al niet ftrydig, uit hoofde der betrekkingen van bloedverwantfchap en opvoeding, welken tusfchen den Heere Hertog, en den Prins plaatshebben? Zal men dit verzoek insgelyks niet onrechtvaardig en onbillyk vinden, als men gadeflaat, dat de Heer Hertog is Veldmaarfchalk van den Staat, en in die waardigheid met den Heere Stadhouder, en Capitein Generaal, geduurig in gefprek moet kunnen komen? Zal de Vorst dien bejaarden Krygsheld van zyn Hof verwyderen, met wien zal hy dan over de krygsfhat en krygszaaken overleg neemen ? —->. Wel (riep een ander van 't gezelfchap) wie drommel ziet niet, dat het te doen is, om den Hertog geheel weg, en een anderen Veldmarfchalk in zyn plaats te hebben? Dan kan de Prins met dien anderen Veldmarfchalk fpreeken. Maar, in allen gevallen, wat is het nodig: wat hebben we met Veld. marfchalken, met Generaals, Commandanten, Gou. verneurs, en al dat flach van volk te doen? Zy vreeten ons de ooren van den kop. Wy moeten voor die Sinjeurs werken, en zy loopen lui en ledig , teeren op ons zweet. Ik wilde alle de Militairen afdanken: wie zal ons tog moeien ? Frankryk, de Keizer, en de Koning van Pruisfen zyn onze nabuuren, en geen van drieën zal het waagen,  # doe, moet ik tot myn eerfte taak, die onafgefponnen is gebleeven , wederkeeren. Gy hebt my dit in uwen laatften herrinnert, en niet ten onrechte. Echter zie ik ook met genoegen, datge den uitflap over het gedrag van de Heeren van Amfterdam, met betrekking tot den Heere Hertog niet onpas gevonden hebt. Ik zal 'er U in 't vervolg myne gedachte verder over zeggen. Ik keer dan wederom tot het bewys van 't geen ik in mynen eerften brief gezegd heb: naamlyk, dat die geen, welken oorzaak zyn van de tegenwoordige Vaderlandfche onheilen, dezelven den Heere Stadhouder zoeken te laste te leggen: en daar omtrent moet ik U, myn Heer, doen acht geeven , dat, offchoon de Amfterdamfche Politieken hunne klachten, en aantygingen, aanrichten tegen den Heere Hertog, zulks alleen gefchied, om dezelve vervolgens op den Heere Prinfe over te brengen. Men heeft, gelyk ik reeds te vooren heb aangemerkt, den Prins niet terftond opentlyk durven aanvallen; het moet bedektlyk gefchieden: eerst moet men een proef met den Heer Hertog neemen: zoo dit wel gelukt, zal 't met den Prins ook wel gelukken. De vleytaal en de verzekeringen van het fneedig driemanfehap moeten ons niet verfchalken. De meenigvuldige blaauwboekjes zyn 't niet alleen die ons aantoonen, dat men 't op den Prins gemunt heeft: ik zal het U, zoo ik vertrouw, buiten dat, klaarlyk doen zien. Hügo de Groot nam Carneaaes uit den hoop der Twyftelaa- ren,  4K 48 ><& ren, ora iemand te hebben, tegen wien hy over de zekerheid van het recht der natuur konde redentwisren. Ik zal my, om eene gelyke reden, met Gelro Batavus in het ftrydperk begeeven'; en myn bewyzen meest van dien man, die eene'aanlokkelyke vroomheid in zyn fchild voert-, ontlenen. Na dat deeze Voorvechter van de Amfterdamfche Politieken, bladz. 6. en volgenden, iet Van de noodzaaklykheid en nuttigheid der Stadhouderlyke Regering gezegd, en, op zyn manier, ook den lof van Willem den E vermeld, en het belang het welk de vrye Staat by het huis van Oranje, en het huis van Oranje, by het behoud van den Vryen Staat, (want het is nu de mode, dat men zich eerst gelaate, als of men 't wonder wel met de Stadbouderlyke Regering, en 't huis van Oranje meende; en dat men dan het gif bedektelyk van ter zyden uitfpoege) gaat onze man dus voort bladz. 14. „ Ik befchouw den Prins als den besten, en eer„ ften Patriot, en een opregt liefhebber, en voor„ ftander des Vaderlands, die in alle zyne daden, „ en oogmerken niet dan het waare welzyn, en „ de wezentlyke grootheid der Republiek bedoeld; „ maar teffens befchouw ik hem als een mensch ' „ die even gelyk wy alle, onderworpen is aan dwaa' „ hngen en vooroordeelen, die zeer bloot gefteld „ is, om door verkeerde berigten misleid, en door „ den raad, en aanfpooringen van partydige, of „ kwalyk  <8>< 49 >$ s, kwah/k gezinde perfoonen, waarop te veel ver„ trouwen ftelt, gebragt te worden tot het om* „ heizen van eene keuze, we'ke voor den Staat „ min voordeelig zoude kunnen zyn; maar „ ook in zoo een geval beweer ik, dat de kwade „ gevolgen niet aan hem, wiens oogmerken niét „ dan zuiver, en opregt geweest zyn, maaralleen „ aan deszelfs raadslieden, geweeten moeten wer- „ den: Ik weet wel, gy zult misfchien zeg- „ gen, dat zulks weinig helpen kan, wanneer de „ zaken verbrodt zyn, en het Land in ongelee,, gendheid en gevaar gebragt is; maar kend gy „ daar tegens eenig hulpmiddel en een veilige weg, „ om altoos de beste raad te volgen, en de wyste „ partye te neemen? Ik niet: En wanneer een „ Vorst het ongeluk heeft daar in mis te tasten a „ is hy na myn begrip meer te beklaagen, als te „ befchuldigen, dewyl hy 'er zelfs in allen opzigte „ het meest by komt te lydén; en noit verdagt „ kan gehouden werden zyn eigen welzyn, en dat „ van zyne Landen en Ingezeetenen moedwillig „ verwaarloost, ofgefacriheert te hebben; . „ En zo 'er al geleegendheid en reeden was ge- weest, om beeteren raad te volgen, hoe veele. oorzaken kunnen zulks niet verhinderd hebben; ,, Het is geenzints zonder bedenkelykheid den raad „ te laten vaaren en te veragten van perfoonen , „ waarop men altoos vertrouwen heeft gefteld, „ dewelke men door veele betrekkingen aan zig verbonden reekend, en die men zig verzeekerd, II. Stuk. D „ houd,  „ houd, niets dan ons beste te bedoelen: niets minder dan beweezen, of ondervonde onkunde „ of kwade trouw fchynt daar toe vereischtte wer„ den; en hoe moeilyk is het, hiervan overtuigd „ te werden; 'er is meer oordeel en kragt van „ geest nodig dan men denkt, om de vooroordee,, len der jeugd en opvoeding te overwinnen; en „ het is ligter iemands gebreeken en gedrag te be„ rispen, dan te verbeeteren; kortom het is voor „ geen byzonder perfoon, laat ftaan voor een Ko„ ning of Vorst mogelyk, een ieder genoegen te „ geeven; Ne Jupiter quidem omnibus. „ En daarom laat ons wenfchen en bidden, dat „ Hy die zo veel deel heeft in de beftiering van „ ons Gemeenebest, altoos gediend zy van, en „ gehoor geeve aan de goede raad van kundige en „ getrouwe Vaderlanderen , die niet vatbaar voor „ de infinuatien van Vreemden, of aan derzelver 5, belangens min of meer verbonden, het waare „ welzyn van deeze Landen alleen voor oogen „ hebben, en vrymoediglyk derven voordragen, „ waarin hetzelve beftaat, en door welke weegen „ en middelen het verkreegen en behouden kan „ werden, al mogten dan ook hunne gedagten teegen zeekere aangenome denkbeelden en in„ zigten ftryden: — deeze aanmerkingen denk „ ik, dat myne tweede ftelling, omtrent de nut- „ tigheid  # „ tigheid van des Stadhouders credit en invloed $ „ op de behandeling en beftiering der publieke za-» j, ken, genoegzaam bevestigen, en UEd. althan» „ op dit fujet gerust zullen ftellen ". Uit deeze pasfage zietge, dat men hier van den Prins fpreekt, als onderworpen aaneen gebrek, het welk hem alleen eigen zoude zyn; en de alderfchadely kfte gevolgen zoude kunnen hebben. En waarom word dit gedaan? om het gemoed van den Lezer vooraf te bereiden tot het geen men naderhand zal zeggen , en dien ongevoelig te brengen tot de gedachte, dat de zaaken Jlegt ftaan, om dat de Prins kwaaien raad gevolgt beeft. Lees daar by de vol* gende periode, bladz. 149. „ Ik voor my egter zoude eene Verbetering on* „ zer Marine nog al zo hopeloos niet ftellen, in* „ dien onze Prins en Admiraal Generaal, zo veel „ yver en liefhebberye geliefde de toonen voor het „ werk van de Zee, als wy met dankbaarheid er„ kennen moeten, dat zyn Hoogheid voor de „ Landmilitie doet, want men zoude niet geloo* „ ven, wat influentie het voorbeeld, de bekende „ neiging, en de aangewende middelen tot encou„ ragement, als louanges, beloften en beloonhv „ gen, vaneen kundig en geagtOpperhoofd, heb „ ben op het Corps, dat onder zyn directie ftaat* 3, en aan welkers maintien en welweezen hy zig* „ dadelyk geleegen laat leggen, en fteeds goede „ Zorge voor draagt; daar ter contrarie, wan, „ neer hetzelve merkt met onverfchilligheid be  „ handeld en minder geconfidereert te werden, „ alle ambitie en yver om in hetzelve uit te mun„ ten, en meer dan zyn pligt te doen, uitgeblust „ werd, waar door het niet misfen kan eerlang 5, geheel in minagting en tot verval te geraken: — „ Maar geen mensch is tot alle dingen genoegzaam „ en bekwaam; en wie weet niet, hoe fterk de „ invloeden der opvoeding, en dagelykfche voor„ beelden enz. op ons gemoed kunnen werken: — „ Veranderingen van tyden, en van informatien „ egter kunnen fomtyds nog wel eens veranderin„ gen van denkbeelden te wege brengen''. Deeze plaatfen vooronderftellen, gelyk gy ziet; niet enkelyk, dat de Prins verkeerden raad kan volgen , dat is te zeggen aannemen, en daar na handelen ; maar dat hy ook meester is, om dien raad als eene wet te doen gelden, en tot uitvoer te doen brengen; en overzulks, dat de Prins even zoo meester is van het beleid van de gemeene zaak, als een Koning van Frankryk, of een Koning van Pruysfen. Dit is het oogpunt onder welk men gewoon is den Stadhouder te vertoonen, wanneer men het Volk wys wil maaken, dat het aan den Prins ftaat, om de zaaken te verhelpen, en het Land uit de elende te redden ; maar zoo ras oeffent de Prins niet eenig gezag, of dringt op het navolgen van zynen raad aan, of men fchreeuwt, dat hy naar de Souvereineteit tragt, dat hy op de vryheid loert. Heeft men het niet onlangs nog gezien aan het Renfort, het welk Zyne D. Hoogheid meende.  #•( 53 ><$ meende, dat naar Surinaame moest gezonden worden ? Oneindige voorbeelden zyn 'er meer, van welken ik, zoo het pas geeft, in 't vervolg wel eens zal kunnen fpreeken. — Gelro Batavus nu, het fpoor volgende van zulken, die iemand van ter zyde, en onder 's hands belaagen, fpreekt van den raad, die den Prins word gegeeven, even als of de Prins magtig was om dien te doen opvolgen, daar ieder, welke flechts de geringfte kundigheid van onze conflitutie heeft, (en Gelro-Batavus ruim zoo wel als iemand anders) zeer wel weet, dat de Prins niet verder kan gaan dan raad te geeven ; en dat het aan de Provinciën ftaat, om den raad van den Prins op te volgen of niet. Ja! wat verder gaat, heeft men niet meenigvuldigmaalen, en zelfs niet lang geleden, gezien, dat de Stad van Amfterdam alleen weet te beletten , dat de raad van den Prins opgevolgd word. Laat men dit eens overweegen, en my zeggen, wat men van de goede trouwe van Schryvers te denken hebbe, die op eene glimpige wyze de zaaken zoo voordraagen, als of zy van den Prins afhangen, en kwaalyk gaan, om dat de Prins kwaalyk geraadeh word. Jk weet wel, dat men daar tegen gewoonlyk inlegt, dat de Prins door zynen invloed zoo veel vermogen heeft, dat, als hyvan een ander gevoelen was, als hy toont te zyn, de andere gewesten en fteden hem dan zouden volgen. Doch die vooronderftelling is even zoo valsch als de Voorige. Waarom D 3 tog  ®< 54 ><8> tog zou Gelderland, of een ander Provincie , niet even als Amfterdam, op het navolgen van zyn begrip kunnen ftaan blyven; en, indien de Prins van het aandringen op eene Landmacht afzag, Z. D. Hoogheid niet kunnen befchuldigen van kwaaden raad te volgen? Staan de Confenten en het voldoen van de Confenten in de macht van den Prins? Heeft de Raadpenfionaris van Slingeland niet als een hoofdgebrek van onze Staatsregering aangetekend, dat'er geen middel was, om de Leden te brengen tot Confenten, en het voldoen aan dezelven ? Nog moet ik 'er by aanmerken, dat, wanneer men bewimpeld en bedektlyk te kennen geeft, dat de zaaken kwalyk gaan, om dat de Prins verkeerde raad volgt, men daar door ingewikkeld vast ftelt, dat de Prins een kwaade raad heeft doen volgen; en mitsdien kwaalyk beraaden is geweest! Maar is dit zoo? Het enigfte, dat men van den Prins kan zeggen, is, dat hoogstdezelve niet in alles de maatregelen volgt, welke de Stad van Amfterdam aan de Republiek opdwingt, noch dit opdringen goed keurt, aanneemt, en begunftigt: maar doet de Vorst daar in kwalyk? Als de Prins oordeelt, dat de maatregelen van de Amfterdamfche Politieken niet met het waar belang van de Republiek beftaan kunnen , dan kan 'er de Vorst zyn zegel niet aan hangen ; dan moet hy 'er tegen zyn. En waar tog ftaat 'er gefchreven, dat de waarheid, de kunde, en de wysheid alleen onder de zwaare Paruiken van de  JJK 55 ><$ de Amfterdamfche Politieken zouden fchuilen. In* dien de Vos van Ezopus onder het bekkeneel van die zwaar belaaden koppen een oog kon zetten, wie weet wat hy uitriep! Den Prins te befchuldigen met kwaaden raad te volgen, wil dan niet anders zeggen, dan dat de Amfterdamfche Politieken alieen het waar belang van den Staat verftaan; alleen den wil hebben om dien te bevorderen; alleen de gefchikfte maatregelen daar toe weeten; en dat de Prins kwaaden raad volgt, niet wel bedagt is, en verkeerd handelt, als hoogstdezelve niet in alles een iyn met de Amfterdamfche Politieken trekt. Dit is 't niet al. Men ziet den Prins het ampt van Capitein Generaal met zoo veel vlyt waarneemen, dat veelen zich verwonderen, hoe Z, D. Hoogheid het kan uithouden. Sommigen zyner vrinden wenfchen, dat zyne gezondheid wat meer ontzien mogte worden. Dede de Vorst dit; men zoude hem befchuldigen dat hy zyn ampt verwaarloost, en zyn post niet waarneemt. Nu dat de Vorst alles aanwend wat mooglyk is, om de troepen van den Staat tot den dienst bekwaam te maaken, word het den naam van liefbebbery gegeeven; en men is onheusch of onrechtvaardig genoeg , om die werkzaamheid van den Vorst, fchimpende tegen eene werkloosheid, ten aanzien van dezeemacht, te ftellen. Zekerlyk moet de Prins liefbebbery hebben tot het Militaire. Wie is 'er tog die niet liever ziet, dat de Prins daar liefbebbery in heeft, dan in 't kaartfpeelen, in verzamelingen D 4 van  van zeldzaambeeden, in de mufyk, in 'tvisfchen, vinken, jaagen , kaatfen, en andere vermaaklykheeden, aan welken de Vorsten gemeen]yk zoo veel tyd geven. Had Prins Maurits minder liefhebbery tot het Militaire gehad, hy had de merkwaardige belegering van Geertruidenberg zoo roemruchtig niet geëindigd, de flag van JNieuwpoort met gewonnen, en de Republiek op dien tyd uit haaren akeligen en doodlyken toeftand niet gered. Had Frederick Henrik geen liefbebbery tot het ML ütaire gehad, hy zoude de Commentarii van Julius Oefar niet altyd in zyn zak gedraagen hebben, en door zyn oeffèningen in ftaat gebragt zyn geweest, om de zeven gewesten op de troon der vryheid, als eene onafhangelyke mogendheid, te vestigen Cicero, die zekerlyk meer liefhebbery tot de welfpreekenheid, dan tot den wapenhandel gehad Jieeft, ftelt echter de krygsdeugd boven alle anderen: Dicendum est quod-fentb, zegt hy in zyne Rede voor Mil. Virtus müitans . pmflat cxtens omni. bus. , Omnia latent in tutela ac prcefidio bellicee Virtutis. -r- Wat fmaalt men dan op den Prins over hoogstdeszelfs beftendige waak- en werkzaam! beid met betrekking tot het krygsweezen van den Maat! God, gave dat ieder in de Republiek zyne ampten met zoo veel yver en vlyt, en vooral met zoo veel liefhbbery, waarnam als de Prins ' Maar de Prins doet niets tot de zeemacht; daar bekommert hy zig niet over. Dit zoekt GelroBatavus de goede gemeente wys te maaken, en in  & men den Prins niet te laste van door contre orders. het uitrusten der fchepen te vertragen, van werkeloosheid, van zorgeloosheid, van onwilligheid? En weeten de eerfte uitftrooijers van deeze ver* dichtfels niet zeer wel, dat 'er niets waar van is? Men ftapelt lasteringen op lasteringen, logentaal op logentaal,en dat waarom? om zyn eigen fchurfc te bepleisteren, en de oogen van de goede gemeente daar van te verwyderen. —* Aadabïer Ca* hmniare, femper aliquid hceret. Lastert onbefcbaamd, daar blyft altyd iet van kleeven: deze opmerking vaö Verulamius fchynen onze maats wel gevat te hebben: zy hebben die voor eene les genomen: men kan van hun zeggen, het geen de Engelfche Kancelier op eene andere plaacs aanmerkt; at vili ingenio praditi & malitiofi viri injlar fagittarum funt, qutt per tenebras volant. Qferm. ad Fid. pag.21.) en 't geen wy van Belials menfche, in de Spreuken Salomons leezen (Cap. VI: 12. en volgg:) die met verkeerdbeid des monds ommegaat; met zyne oogen wenkt, met zyne voeten fpreekt, met zyne vingeren leert; in -wiens berte verkeerdheden zyn; die ten allen tyden kwaad fmeedy twisten inwerpt; en (Cap. XVI: 27.) die kwaad graaft, ende op wiens lippen is als brandende vyer. Behalven de aanmerkingen, welken Schrandergeest op de pasfage van de Memorie onzer Amfter. damfche vernuften, welke in myne voorigen voorkomt, gemaakt heeft, is'er my een ander ingeval, len. Volgens het algemeen begrip (zeggendie fchran- dere  dere Politieken) word de Heer Hertog voor de eerfte oorzaak gehouden van den elendigen en gebrekkelyken ftaat der defenfie, waar in 't Land zig bevind. Om dit begrip te kunnen opgeeven voor een beweegmiddel om den Heer Hertog van den Paris verwydert te hebben , moest het zelve eenigen grond, zoo niet van waarheid, ten minften van waarfchynlykheid hebben. Zoo het vermetelheid en roekeloosheid kan heeten, dat mede-Regenten van eene Stad, en dus mede-Regenten van een Land, met een begrip opdagen, dat zaaken behelst, van welken geen bewys te vinden is; zoo het onvoorzigtig zoude zyn daar mede voor den dag te koomen, als men blootlyk waarfchynlykheeden, hoe fterk ook, kan aanvoeren; dan mag men 't wel allerdomst en allerdwaast heeten, als zodanig algemeen begrip iet ftelt, dat niet kan zyn, dat niet meoglyk is. Dus is het nochtans met deze befchuldiging volftrekt gelegen. Zie hier, hoe ik de zaak befchouw. Ten einde iemand gehouden kan worden voor oorzaak van den elendigen en gebrekkelyken ftaat eener zaake, zoo moet 'er noodwendig een beter en volkomener ftaat voorafgegaan zyn; want niemant kan eene zaak tot elendigheid en gebreklykheid brengen, ten zy 'er die zaak vooraf zy, en in eenen beier of volkomener ftaat zy. Gevold lyk om te kunnen zeggen , dat iemand oor. zaak is van den elendigen en gebrekkelyken ftaat van defenfie van ons Land, moet diezelfde ftaat niet al bereids plaats gehad hebben voor den tyd. dat  dat men voorgeeft, dat zodaanigeen 'er de hand aan zoude gehad hebben; maar deze1 ve moet beter en volkomener zyn geweest, vermits niemand oorzaak van 't geen bereids beftaat, en reeds beftond voor en aleer dat hygebooren is, of voor dat hy eenige betrekking tot de zaak gekreegen heeft, kan zyn. Derhalven indien de Heer Hertog eerfte oorzaak zoude kunnen zyn, of kunnen geweest zyn, en overzulks kunnen gehouden worden voor eerfte oorzaak vanden elendigen en gebrekkigen ftaat van defenfie van ons Land, dan moest die ftaat beter en volkomener geweest zyn, ten tyde, dat de Heer Hertog eenigen invloed op den zeiven zoude hebben beginnen te krygen; en die elendigheid en gebreklykheid moeten dan dien ftaat van defenfie zyn aangekomen, federt dat de Oude Krygsheld invloed op dit voorwerp van 't algemeen beleid heeft gekreegen, of gehouden word gekreegen te hebben. Is het'er nu waarlyk zoo mede gelegen ? Dit is de eerfte vraag, welk een mensch van oordeel, die onderzoeken en overwegen wil, doen moet. Wat zal 't antwoord zyn ? Neen: de ftaat van defenfie van ons Land was elendig en gebrekkelyk voor dat 'er de Heer Hertog 'er eenigen invloed op zoude kunnen gehad hebben. Het is dan onmooglyk dat die krygsheld 'er de eerfte oorzaak van zy, of voor eerfte oorzaak van dezelve gehouden worde. Dat eenige fchooyers, kroegloopers, en fpeelhuis-knapen het tegendeel aan de goede en onkundige gemeente op de mouw zoeken te fpellen, dit is te begrypen; om dat alles van zulk fiach van volk  '<& Verwagting van de reciproque byftand, zal niemanr 'Jgtelyk zich engageeren, om zyn Nabuur by te ftaan Maar fchoon genomen dat de byftand altoos was gereed,' en dat men 'er op ftaat kon maaken, moet niet een weerlooze Staat, wiens exiftentie van eens anders hulp geheelyk afhangt, natuurlyker wyze zyne independente verliezen, en zich gedraagen naar het welbehagen Van zynen befchermer?" 3, Frontieren, (waar door gefortificeerde , en van al dat tot defenfie verëischt word wel voorziene Plaatfen op de Grenzen hier verftaan moeten worden ), zyn vooral noodzaaklyk in een Land, dat een eng territoir heeft. Door Fortificatiën, Retranchementen, Inundatien en wat des meer is, word een vyand verhinderd van na het winnen van eene enkele Battaille in te dringen in het hart van een Land, dat by gebrek van diergelyke fterktens aanftonds geconquesteert zoude zyn. Een fterke plaats, die we! voorzien en wel bezet is, en wel gedefendeert word,kan een geruimen tyd eengansch Leger ophouden, en tyd doen winnen, om mefures tot het bieden van verderen weerftant met ryp overleg te neemen, en om fecours van Geallieerden te vraagen en af te wagten. Dit is een waarheid, die zoo palpabel is, dat men gemeeDt heeft, dat eene geëloigneerde Barrière tegen Frankryk, buitenden ouden Voormuur van den Staat, waardig was, dat de uiterfte efforts gedaan wierden, om die te obtineeren ". „ Niet minder noodig is een Vloot voor deeze Republicq. De Zee is het Frontier van de voornaamfte Provinciën. De Zee is de fource van de welvaart der Ingezeetenen, waar uit de Finantien onderfchraagt en de bezorging van al, daar geld toe nodig is, gevonden moet worden. Maar dit Frontier kan niet gefecureert worden tegen een Vyand als door eeu Vloot, noch het gebruik  gebruik der Zee beveiligt worden tegen overlast, ten zy door fchepen van Oorlog ". ,, Het zoude overtollig zyD zich langer op te houden met een regel, die geen wytloopiger betoog van nooden heeft. Zoo iemand egter meenen mogt, dat de Republicq beftaan kan zonder Alliantien, zonder Militie, zonder Frontieren, en zonder Vloot, het zoude moeten weezen, dathy zich flatteerde, dat de jaloufie, die eene Mogentheid zoude opvatten tegen eene andere, die de Republicq conquesteeren wilde, haar zoude fecureeren tegen dit gevaar, en des noods de eene in de waapenen brengen tegen de andere, om zodaanig conquest te beletten. Voorwaar eene zwakke hoop» De ongereedheid van de nodige hulp, de kleine apprehenfie van het gevaar, een opgevat misnoegen tegen de Republicq, devreezevoor het resfentiment van den A<*grcsfeur, zyn ieder op zich zelf genoeg, om diergelyfc een hoop in rook te doen verdwynen. Maar daar is meer. Een Aggresfeur, die zyn plan met overleg gemaakt heeft, zal aan den geenen, wiens belang zoude fchynen mede te brengen, dat hy te hulp kwame, van elders zoo veel werks tot zynent befchikt hebben, dat hem de lust en de magt benoomen zyn, om zich met eens anders zaaken te bemoeien, en dat hy genoeg te doen heeft met zich zelfs te redden. In allen gevallen, is het een hoop, dewelke, als het daar op aan moest komen, een Land van kleine uitgeftrektheid, exponeert aan het gevaar, van door Vyand en Vriend te gelyk bedorven, en, daar na, tusfchen hen verdeeld te worden ". „ Uw Hoog Mogenden verbeelden zich niet, dat het oogmerk van deeze introductie daar heen gaat, om nu vervolgens te beweeren, dat de Republicq van alle de voorgemelde requifitien, die tot haar beüaan en main- II. Stuk. E tien.  66 tien van noode zyn, en van elk van dien in het byzonder geheelyk zoude zyn gedeftitueert. Was dit waar, zy was ten prooy van ieder Nabuur, dien de lust het eerst bekroop van haar te conquesteeren. Maar een zoo droevig vooruitzigt als dit, zoude veel eer capabel zyn om alle moet te doen ontzinken ais om die op te wekken; en ftonden de zaaken zoo wanhoopig, daar was geen apparentie van redres, en geen fucces te wagten van eene generale Petitie, die de preftatie van vol. ftrckt onmogelyke zaaken voordellen en vorderen zoude. Dit is het oogmerk niet. Haare Koninglyke Hoogheid en de Raad van Staate zich met het einde van het lopend jaar verpligt vindende, om, volgens het oud gebruik, aan Uw Hoog Mogenden, en door het canaal van Uw Hoog Mogenden aan de Heeren Staaten van de Refpcttive Provinciën voor te houden, wat de toeftant van zaaken eischt tot haare gemeene zekerheid, hebben gemeend te mogen premitteeren, wat de Republicq tot haar beftaan van noode heeft, cn de maxime der Voorouders, die dit leert, aan de Bondgenooten te moogen onder het oog brengen als een toetsfteen , waar aan de ftaat, in welke zy zich bevind, behoort te worden getoetst, teneinde, naar dat bevonden zal weezen aan het een min , en aan het ander meer, te ontbreeken , met yver en cordaadheid gerefolveerd te worden, hoe aan de gebreken best te remedieeren zy. Zoodanig onderzoek is altoos gepast, wanneer gedelibereert word over de Confenten, veel min behoort het nagelaaten te worden in de Critique omftandigheeden, die tegenwoorwoordig worden beleefd en zekerlyk verdienen, dat de lesfe, Vigilate, Beo Confidentts, in agtgenoomen en gepraftifeert werde; Hetwelk haare Hoogheid en de Raad van de prudentie der Bontgenopten en van haar zucht voor 't Vaderlandt vieriglyk wenfchen en verwagten ". „ Dog  „ Dog Uw Hoog Mogenden gelieven hier een weinig ihl te ftaan, en met haare Hoogheid en den Raad her oog voor een oogenblik te vestigen op de wisfelvalligheid der menfchelyke zaaken, en op het kort bereik der Politicque vooruitzigten, waar van het nu ten einde loopend jaar frappante preuves heeft gegeeven ". „ In het eind van 't voorleeden jaar was de gefteldheid der zaaken zodaanig, dat uit de Amerikaanfche difFercnten, die tusfchen de Kroonen van Vrankryk en Groot-Brittagnien gereezen en reeds tot fytelykheeden, zoo in dat weereldsdeel als in de Europifche Zeeën, uitgeborsten waren, een formele oorlog tusfchen die Kroonen, met genoegzame zekerheid mogt worden voorfpeldt. Natuurlyk egter was het zich te vleyen, dat het Continent van Europa van de gevolgen van dien bevryd zoude kunnen blyven. De difFerenten roulleerden over de meerdere of mindere uitgeftrektheid der wederzydfche bezittingen. Het was derhalven overeenkom, ftig met haar natuur, dat ze door de overmagt van de eene of andere party ter plaatfe contentieus wierden beflist. De overige Mogendheden van Europa wareD, noch uit hoofde van Tracfaaten, noch uit hoofde van haare belangeD, in die verfchillen geconcerneert". „ Hetfcheen zelfs, dat zoo wel het Hof van GrootBrittagne, als dat van Vrankryk, alieen waren van andere Mogendheeden in haare querellen te meieeren, en dat zy mefures namen tot voorkoming van een generaalen oorlog ". „ Zyne Groot- Brittannifche Majefteit had reeds in de maand van September met de Keizerin van Groot-Rusland, tot confervatie van de vrede, en tot defenfie van haare refppctive Staaten, geflooten een Traftaat, waar van het fpeciaal oogmerkwas te prevenieeren, dat noch Zyne Koninglyke Majefteit, noch iemand van deszejft E 2 Geal*  68 Geallieerden wierden geattacqueert, en dat ook Zyne' Majcfteits Duitfche Staaten niet wierden geinvadcert, om interesfen of demelez, dewelke Groot-Britragnien raakten, en in de maand January laastleeden trof hoogstgedagte Koning met zyne Pruysfifche Majefteit een Conventie tot weering van vreemde trouppes in Duitsland ". „ De Koning van Frankryk zont in de maand December des voorleeden jaars aan Uw Hoog Mogenden een Extraordinaris Mimfter, die, uit den naam vaD Zyne Majefteit ,werlangde, dat Uw Hoog Mogenden zig zouden expliceeren over het Syfterna, het welke zy zouden goedvinden te volgen, wanneer de oorlog tusfchen Vrankryk en Engeland zoude weezen gedeclareert. Het refultaat der conferentien, met dien Minifter gehouden, is geweest, dat üw Hoog Mogenden gedeclareert hebben, geenfints gezint te zyn , om zich de differenten over de Americaanfche Posfesfien, of de gevolgen daar uit te ontftaan, aan te trekken, maar ter contrarie van voornemen te zyn, om dien aangaande te houden eene exacte Neutraliteit, onvermindert de Alliantien, welke de Republicq heeft, en dat hoogstgedagte Zyne Majefteit aan Uw Hoog Mogenden daar op heeft doen antwoorden, dat het Territoir van de Republicq bevryt zal blyven van alle bedryging en aanftoot van de kant van zyne Forces, zich wyders met relatie tot de Oostenrykfche Nederlanden refereerende tot de A&e of Conventie van Neutraliteit, die Zyne Majefteit inmiddels op den i. Mey dezes Jaars met de Keizerin Koningirj van Hungaryen en Boeheemen had aangegaan, en waar van Hoogstdezelve een Copie aan Uw Hoog Mogenden had doen overleeveren ". „ De communicatie van de gemelde Conventie was kort te vooreu door den Ambasfadeur van Vrankryk en door  6*9 door deD Minifter van haare Keizerlyke Majefteit gezaa. mentlyk aan Uw Hoog Mogenden gegeeven. De Keizerin heeft zich daar by geëngageert tot eene volmaakte en exacte Neutraliteit, zoo lang de Oorlog tusfchen Frankryk en Engeland over de Americaanfche differenten duuren zoude, en de Koning van Vrankryk heeft daar tegen belooft de Nederlanden of andere Ryken, Staaten en Provinciën van de Keizerin niet te zullen attacqueren, noch invadeeren; zoo als haare Keizerlyke Majefteit ten regarde van de Ryken, Staaten en Provinciën van Zyne Koninglyke Majefteit reciproquelyk heeft belooft. En niet alleen is deeze Conventie aan Uw Hoog Mogenden gecommuniceert geworden , maar tefFensook een defenfif Traclaat, dat tusfchen de hoogstgemelde Mogendheden ten voorfchreeven dage was geflooten ". Dit alles fcheen aan het Continent van Europa te belooven de continuatie van de rust". ,, De wederzydfche Oorlogs-Declaratien van GrootBrittannien en Vrankryk zyn kort daar nagevolgd, zoo als genoeg voorzien was. Maar het is verre van daar, dat de verdere evenementen aan de verwagting zouden hebben beantwoordt". „ Op het vaste Land van Noord-America, de fource der verfchillen, is, voor zoo veel men weet, niet anders van importantie voorgevallen, als dat het Fort Oswego door Vrankryk bemagtigd is. De Middelandfche Zee, of liever het Eyland Minorca, is het voornaamst theater van den Americaanfchen Oorlog geweest. De Koning van Vrankryk, een fterk Corps Troupes derwaards hebbende doen overbrengen, heeft het Fort Saint Philippe, na eene ftrënge belegering ingenoomen, en zich van het Eiland meester gemaakt. De toerustingen ter Zee zyD grooter geweest als de operaE 3 tien.  7© tiou. Een groot Brittannisch Esquader heeft vrugteloos getragt het voorgemelde Fort te fecoureeren. Voor het overige heeft Vrankryk haare kusten met een groot aantal van Troupes bezet gehouden, waar tegen GrootBrittannien niet alleen hare Land-Forces heeft vermeerdert, maar zelfs een Corps Hesfen, en een Corps Hanoverfchen doen overkomen tot afkeering van het gevaar, waar mede zy oordeelden te weezen gedreigt. Dus is 'er minder als te wagten was in de Americaanfche zaaken verrigt "♦ „ Maar daar men met die differenten minst te doen > had, en daar men zorge fcheen gedragen te hebben voor de confervatie van de rust, is op het onverwagst het oorlogsvuur ontftooken. De Koning van Pruisfen heeft aan 't Publicq bekent gemaakt de reedenen, die Zyne Majefteit hebben doen oordeelen, dat 'er vyandelyke desfeinen tegen Zyne Staaten waren geformeerd, en hoogstdezelve heeft gemeent de uitvoering daar van te moeten prevenieeren ". 1 Twee Pruisfifche legers zyn in aller yl in he veld gebragt. Het een is door Silefien getoogen in Boheemen , dog is aldaar door een Oostenryksch leger geftuyt geworden. Het ander is, zonder tegenftant, getrokken in het Keurvorftendom van Saxen. De Keurvorst heeft zich met zyne troupes geretireerd in een door de natuur gefortificeert campement, en is aldaar gedurende zes weeken door een gedeelte van dit Pruislisch leger geblocq'ueert gehouden. Het ander gedeelte is midlerwyl uit Saxen insgelyks in Bohcemen gerukt, 'en met een tweede Oostenryksch leger Haags geraakt, met dat gevolg, dat de Bataille bloedig is geweest, dog dat de eene party de overwinning heeft gecontesteert aan de andere, en dat de faxifche troupes, na vrugteloos getragt te hebben zich te fauvecren, de waape- nen-  Ben hebben moeten nederleggen, en in den dienst van den Koning van Pruisfen overgaan. De Keurvorst van Saxen heeft zyne Landen verlaaten, en zich begeeven naar zyn Koningryk van Poolen. De Pruisfifche legers zyn federt uit Bohemen te rug getrokken, en het fchynt, dat gedurende deze winter geen operatien van groot belang te wagten zyn ". „ Wat keer de zaaken verder nemen zullen, en hoe de vrede zal hcrbooren worden is aan de Goddelyke voorzienigheid bekend. Maar zoo men naar de menfchelyke apparentien zal oordeelen, is het meer als waarfchynlyk, dat het grootst gedeelte van Europa in deezen Oorlog zal worden ingewikkeld. De Hoven van Ruslandt en Vrankryk hebben haare fecoursfen aan de Keizerin Koningin toegezegd. Verfcheide Vorsten van 't Duitfche Ryk ftaan de eene of andere party te kiezen. De troupes van de Keizerin zyn merendeels uit de Oostenrykfche Nederlanden naar Duitsland gemarcheerd, en ligtelyk kan de oorlog tusfchen Vrankryk en Groot-Brittannien influeeren in die van den Koning van Pruisfen tegen de Keizerin. Dus zal het vuur zich meer en meer verfpreiden en rasfer als men gedagt zoude hebben eene aigemeene vlamme doen opgaan ". „ God zy gedankt, dat de Republicq, tot nog toe met de Oorlogende Moogendheeden in vrede leeft, en hy vervulle den wensch van haare Koninglyke Hoogheid en den Raad, die zekerlyk ook de wensch is van Uw Hoog Mogenden en van de Refpeótive Bondgenoten, dat deze vrede mag blyven ongeftoord, en dat zy aan de lang gekwynt hebbende Manufacturen, Commercie en Navigatie een nieuw leven moge geven. Maar de Goddelyke voorzienigheid is gewoon te werken door middelen. Men kan zich niet flatteeren, dat de RepuE 4 blicq  blicq door wonderen zal behouden worden. Is zy gedekt door Alliantien, of is zy refpeftabel door het getal van hare troupes, door de welgefteldheid van hare Frontieres, en door de fterkte van hare VlootP Dit is het dat te onderzoeken ftaat". „ Hetftukder Alliantien is van die delicatesfe, dat haare Koninglyke Hoogheid en de Raad van Staate fchroomen zouden zich by een discours, als dit is, daar op uit ce laaten, indien niet al dat des aangaande behoeft gezegt te worden was van eene algemeene kundigheid". „ Zy obferveeren in de eerfte plaats, dat het evenwigt, het welk tusfchen de Moogendheden van Europa door Alliantien en famengevoegde kragten voormaals wierd gemaintineert, en in het welk de Republicq haare veiligheid geftelt heeft, gegront was op de jaloufie, die tusfchen de Huizen van Oostenryk en van Bourbon conftantelyk fubfifteerde, en dat die magtige Huizen zig met elkander thans hebben gealL'eert. „ Zy obferveeren, in de tweede plaats, dat het Huis van Oostenryk en de Kroon van GroocBrittannien, die federt een langen reeks van jaaren zyn aangezien geworden voor de natuurlyke Geallieerden van den Staat, thans ieder afzonderlyk geëngageert zyn in een Oorlog, die haar de handen vol werks geeft". „ Zy obferveeren ten derden, dat de Koning van Groot-Brittannien de executie van het Traclaat van 1678, tusfchen Zyne Majefteit en de Republicq fubfifteerende, van Uw Hoog Moogende 'reclameert tegen den Koning van Vrankryk, aan welken Uw Hoog Mog. gedeclareert hebben geenfints gezint te zyn zich de troubelen en differenten over de Americaanfche posfesfien, of de gevolgen daar uit te ontftaan aan te trek. ken, maar ter contrarie van voorneemen te zyn, om, dien aangaande, te houden eene exacte neutraliteit". j> En  '<& feaaving van de politicque authoriteit gereferveert moet 'blyven) kan uitleveren een mediocre bezetting voorde menigvuldige Frontierplaatfen , maar dat niets overlaat voor onvoorziene toevallen, veel min voor zorgelyke tyden, het zy om een plaats of twee te fecureeren tegen een aanval, het zy om een Corps by een te trekken, het welk tot dekking van een zwak Frontier hoogDoodig zoude kunnen zyn ". „ In volle vreedestyden zelfs verliest de Republicq haar aanzien en influentie buiten 's Lands, wanneer zy zig te llerk ontwapent; een ftuk, dat meer gemeenfchap heeft met de bewaaring van haare rust en welvaart, als misfchien gedagt word, doch het welke de ondervinding van vroegere en Iaatere tyden heeft bewaarheid. Men rappelleere zig (om niet hooger op te klimmen; de casfatien, die na de Utregtfche vreede tegen het advis van de Generaals, en tegeü de reprefentatien van den Raad van Scaate zyn gcdaan. Het is te meermaalen geremarqueert, dat het fameus Octroy het welk de Keizer in den jaare 1722. tot opregting van de Oosteadifche Compagnie heeft verleent, en welkers buiten effect ftelling gecompenfeert heeft moeten worden met een gaurantie der pragmatique fanctic, waarfcbynlyk zoude zyn agtergebieeven, indien de Republicq zich in een aanzienlyker postuur gehouden had. En waarom zoude men hier niet byvoegen de apparcntie die 'er is, dat de laaste onderhandelingen over de executie van het Traöaat van Barrière een beettr fucces zouden hebben gehad, zoo de Republicq fterker gewapent had kunnen blyven na de Akenfche vrede". „ Trouwens Uw Hoog Mog. hebben meer dan eens verklaart, dat een getal van vyftig duizend Man, volgens het advis van de kundigfte en meest geëxperimenteerde Generaais, zelfs in tyden van eece geruste vrede,  7S >$» vrede, niet te groot was voorde fecuriteit van de Republicq. De Misfiven, die Uw Hoog Mog. gefchreevenhebben aan de Heeren Staaten van de RefpecLve Provinciën den 4 July 1727. en aan de Heeren Staatenvan Holland en Westvriesland den 28 April 1733. kunnen daaropwordea nagezien. Ook maakten de laastgemelde Heeren Staaten4 urgeerendein den Jaare 1736, toen 'er gegronde hoop was dat de rust en vrede alomme herfteldzoude worden, op de vermindering van de Militie, die door de augmentatien van den Jaare 1727. tot over de vyftig duizend man vermeerderd was, geen zwarigheid, om by haar advis te declareeren, dat het aan geene pregnante reedenen manqueerde, om zoo voor het aanzien als inzonderheid voor de zekerheid en defenfie van den Staat in dienst te continueeren alle hare Militie. En by de Reductie, die daar op door Uw Hoog Mog. op den 4 Juny 1736. wierd gearrefteerc, bleef de Militie gefixeert op over de veertig duizend Man , gelyk Zy geblee. ven is, tot dat zy in den Jaare 1741. wederom is geaugmenteert geworden. Maar het geen nog meer verdient geobferveert te worden, is, dat de gemelde Refolutie tot vermindering van de troupes niet eer genoomen is, als in den Jaare 1736., niet tegenftaande dat Uw Hoog Mog. reeds in 1732. door haare concurrentie in het Traclaat van Weenen van het voorgaande Jaar zich met den Keizer hadden verftaan, en niet tegenftaande, dat Uw Hoog Mog. met opzigt tot den oorlog, die in den Jaare 1733. over de fuccesfie tot den Poolfchen Troon onftont, met den Koning van Vrankryk hadden aangegaan eene conventie van Neutraliteit , by welke zyne Majefteit declareerde de Oostenrykfche Nederlanden niet te zullen attacqueren, en Uw Hoog Mog. beloofden geen deel te zullen neemen in de zaak van Poolen, noch in de difFerer.ten, waar  Waar toe die zaak aanleiding gegeeven had en «oude kunnen geeven in het vervolg ". „ Het is dan verre van daar, dat de Militie van den Staat thans zoude weezen van die fterkte, waar van voor deezen gemeent is, dat zy regulierlyk behoorde te zyn, of waar van zy geweest is na de Neutraliteit van 3733- Zy is zelfs merkelyk zwakker, als zy geweest is, federt de reductie van 1736. tot de augmentatien van I74r. Het eenige, dat tegen dit minder getal te ftade komt, is, dat thans in de Barrière - plaatfen (de Stad en het Kafteel van Naamen uitgezonden) geene meerdere bezetting ligt als eenigzints van noode is, op dat men niet zoude fchynen te renuncieeren aan een regt, dat aan de Republicq zoo duur geftaan heeft. Maar een te ftade komen, dat beklaagtyk is, en boven dien, zoo Naamen naar vereisch bezet was, gering zoude zyn ". „ De Bondgenooten gelieven nu wMh zelve af te vraagen, of de Republicq in deeze tyden zeker is met drie en dertig duizend Man, dan of zy met het daar op aan te laaten komen zich aan gevaaren bloot ftelt ? ". „ Haare Hoogheid en de Raad verwagten niet, dat iemand het eerfte lid van deeze alternative vraag met een onbewimpeldt ja beantwoorden zal. Is een getal vanvyftig duizend Man, of daar omtrent, voorheen geoordeeld niet te groot te zyn in alle tyden, het fchynt haar toe, dat 'er niet min van nooden is in zulken, waar in men ziet, dat niet alleen de magtigfte Vorsten van Europa fterk gewapend zyn, maar dat een tweederley oorlog tusfchen dezelve is ontftaan; dat denatuurlyke Geallieerden van den Staat, ieder afzonderlyk, als principaale partyen in deeze refpeótive oorlogen zyn geëngageerd, en dat zy, ieder afzonderlyk, zich bevoegd agten, om te reclamceren de executie  17 tie der Tra&aterj, die tusfchen haar en Uw Hoog Mog. ftand grypen; dat de Barriere-plaatfen open liggen, en dat de Oostenrykfche Nederlanden, de voormuur van de Republicq , van troupes zyn ontbloot; dat het Territoir van den Staat omringt is van de Territoiren der Oorlogende Moogendheden, en dat men veel eer reden heeft van verwonderd te zyn, dat de oorlog toe nog toe op de grenzen van den Staat niet word gevoerd, als van zich te flatteeren, dat dezelve van daar geëloigneert zal blyven; en laastelyk, dat geene de minfte hoop van conciliatie zich tot nog toe opdoet". „ Haare Hoogheid en de Raad verwagten geene andere tegenwerping, als de bezwaarde toeftant der Financiën; en tot haar hertelyk leetweezen moeten zy erkennen, dat deze toeftant haare bekommering bezwaart. Maar van twee kwaadoo moet het minst gekoozen worden. De vraag is, of men zich niets zoude te verwytcn hebben, indien de Republicq verlooren ging, om dat men niet had kunnen refolveeren de Financiën verder te bezwaaren, en aan de goede Ingezetenen , die men moet onderftellen, dat het behoud van het Land en van haar zelve ter harte gaat, te vergen, dat zy opbrengen het geen tot haare veiligheid word vereisebt. Naar dat men hier op denkt, moet men te werk gaan. Daar zyn meer tyden geweest, dat men efforts heeft moeten doen, cn dat men zich heeft moeten getroosten den last daar van te draagen, om geen gevaar te loopen van alles te verliezen ". ,, Op deeze gronden verzoeken Haare Koninglyke Hoogheid en de Raad van Staate, dat de Militie, die thans in dienst is, mag worden aangehouden, en dat de Bondgenooten gerustheid des aangaande aan Uw Hoog Mog. gelieven te geeven door fpoedige en gaave Confenten in te brengen, in de Staaten van Oorlog voor het  7* het aanffaande Jaar, die nevens deze Generale Petitie* aan ü Hoog Mog. worden geprefenteert; verdagt zvn de, dat de Confenten volgens Uw Hoog Mog. Refolutie* van den 25. April 1663. gehouden moeten worden voor gedragen, indien die voor den 10 Mey naastkoomende met mgebragt mogten zyn, en dat inmiddels ordere behoord te worden gefteld op de betaaling der foldyen en andere posten, die zonder confufie te veroorzaaken Biet ftil kan ftaan ". „ En zy verzoeken daar benevens dat de Heeren Staaten van Gelderland', Holland, en West-Vriesland Zeeland, Utrecht, en Vriesland, haare deliberatien ge' lieven voort te zetten op het advis, door hoogstgedagl te haare Hoogheid, na overleg met den Raad van Staate, geforrneert, en aan Uw Hoog Mog. overgeleverd op den 9 July 1755., tendeerende tot eene augmentatie van de Militie met 1092 Paarden en 13450 Hoofden en haare refolutien ter vergaderinge van Uw Hoog Mogenden daar op in te brengen. Dc Materie is van zoo veel aangelegendheid, als is de veiligheid van de Republicq. Immers haare Hoogheid en de Raad zyn in dat gevoelen. Zy eischt fpoet, om dat een meerder aantal van Troupes eer noodig kan weezen als men denkt, en dat eene augmentatie, naar maate dat zy word uitgefteld, difnciler zal worden; en zy eischt boven al, dat de Bondgenooten zich expliceeren op eene gaave wyze, die niet alleen te kennen -eeve, dat zy de augmentatie nodig agten, maar teffens, dat zv gerefolveert zyn haare ordinaris quote in dien last te draagen, zonder prejudicie van andere posten van den Staat van Oorlog en van Furnisfementen van Renten en Interesfen ; niets redelyker zynde, als dat zy ten opz,gt van elkander weeten, waar op ftaat te maken zy. DeRefomtie van de Heeren Staaten van Stad en Landen,  & zoo zeer belast zyn met capitaalen, die, by gebrekvan furnisfementen der Provinciën op Petitiën toe extraordinaris equipages, hebben moeten worden opgenomen, dat zy onbekwaam zyn geworden, om uit haare ordinaris inkomsten eenige Protectie aan de Commercie te bezorgen ". ,, De vierde en laatfte is, dat de Collegien, door de ondervinding geleert hebbende, dat geen Rekening tec weereld gemaakt kan worden op de fubfidien van de Provinciën, zich niet meer kunnen engageeren in het doen van eenige Equipages op de toezegging van fubfidien, en dat dien volgende het middel van Negotiatie op het verhoogde Last- en Veilgeld de eenige refource is geworden, om geld te vinden, hoe zeer dit fonds uit zyn natuur tot dat gebruik niet is gefchikt, en nevens de andere onnut zal worden, indien het by continuatie word bezwaard". „ Hoog Mogende Heeren ! indien deeze cocfiJeratien de Bondgenooten niet beweegen kunnen, om eindelyk aan 't herftel van 's Lands Zeemagt de hand te flaan, en de bezwaarde inkomsten der Collegien te ontlasten, zal niet abfurdelyk in bedeDken gegeeven mogen worden, wat tot maintien van de Commercie (dewyl men dog in dit geval zal moeten afzien van het dekken der Zeekusten met Oorlogfcheepen) beter zal zyn, protectie te blyven geeven op den tegenwoordigen voet, of wel 'sLands Magazynen, Werven , Schepen, Kanon en al haar toebehooren te verkoopen, de opgenomen Capitaalen uit het provenu, zoo verre het zal kunnen ftrekken, af te losfen, de inkomende en uitgaande regten, zoo veel dienftig en doenlyk te verminderen en van tyd tot tyd af te fchaffen, en aan de Negotianten over te laaten, om voor zich zeiven te zorgen". F 3 * Dog  „ Dog haare Hoogheid en de Raad flatteeren zich als Dog, dat deeze discusfie, door betere gedagten, zal worden geprevenieerd, en zy verzoeken op al wat dierbaar is": „ Dat de Heeren Staaten V3n Utrecht en Vriesland; die nog niet verder als in den aanbouw van twaalf fchepen confent gedraagen, en die van Stad en Landen, die nog in 't geheel niet geconfenteert hebben, op het exempel van de Provinciën van Gelderland, Holland, Zeeland en Overysfel, zonder verder uitftel, compleete en gaave Confenten gelieven te draagen in den aanbouw van vyf en twintig fchepen". „ Dat de Heeren Staaten van Gelderland, Utrecht, Vriesland, Overysfel en Stad en Landen, op het exempel van de Heeren Staaten van Zeeland, die volgens het berigt van het Collegie ter Admiraliteit aldaar, haare volle quote reeds hebben afbetaald, immers op het exempel van die van Holland, die aan Uw Hoog Mogenden kennis gegeeven hebben, dat reeds ordere hebben gefteld om haare quote in den aanbouw van twaalf fchepen af te betaalen, en dat zy wyders aan haar gedraagen confent in vyf en twintig fchepen door reëele furnisfementen ten prompfte zullen tragten te voldoen, gelieven de Collegien in ftaat te ftellen, om met den aanbouw voort te gaan, en die te volbrengen, met zoo veel fpoet, als enigzints mooglyk zal zyn ". „ En dat de Heeren Staaten van Holland, Utrecht, Vriesland, Overysfel, en Stad en Landen eindelylc gelieven te toonen, dat het haar ernst is de middelen te water te fubleveeren van den last der Negotiatien , dewelke de Collegien zyn geauthorifeert geworden te doen, tot kwyting van de fchulden, door de extraordinaris Equipagien, gedurende de laaste troubles, ge-  gemaakt, (het zy door afbetaaling van ieders quote ia het montant derzelve, naar het voorbeeld van de Provincie van Gelderland, het zy door aan de Collegien te laaten toekoomen de dubbele Interesfen van dien, zoo als by Uw Hoog Mogende Refolutie van den 24 December 1750. is vastgeftelt, en de ftaat, die jaarlyks by den Extraordinaris ftaat vau Oorlog gevoegt is, meedebrengt". „ Haare Koninglyke Hoogheid en de Raad befiui. ten deeze Petitie, met te verzoeken, dat Uw Hoog Mogende gelieven de reprefentatien en inftantien, daar by ten beste van het Vaderland gedaan, mee haar appui by de Heeren Staaten van de Refpecïive Provinciën te fecundeeren ". Aldus gedaan en gepetitioneert by den Raad vao Staate den 29 December 1756, Was geparaf beert, J. J. DE BLOCQ. VAN KüFFELER, •ot. ender Jtond, Ter Ordonnantie van den Raad van Staate der Vereenigde Nederlanden.' Was ge tekent, D. VAN ROYEN Vergelyk deeze mannelyke en regt {taatkundige Petitie met de ingewikkelde, glimpige, en opF 4 Se'  gefmukte Memorie van Burgemeesters van An> fterdam» en 't zal U, zoo ik vertrouw, niet moeyclyk vallen, te beflisfen, waar verftand, oordeel, kennis en ftaatkunde te vinden is; by de Haagfchen of by de Amfterdamfche Politieken. Ik zal 'er U by myne volgenden nader over onderhouden : ondertusfchen blyf ik met de achting, die ik U verfchuldigd ben, en van harte toedraag, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, pen 3den Augustus 1781. Reinier VRYAARTo DEERTIENDE  VEERTIENDE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Tk weet niet, hoe het komt dat ik uwen Brief van den eerst gisteren, met een gedrukt exemplaartje myner negen eerfte Brieven ontfangen heb. Ik zal, lieve Vriend 1 ftil zwygen op deredenen, die gy my opgeeft, als U bewoogen hebbende, om dezelve met den druk gemeen te maaken. Ik zie, datge daar toe een Boekverkooper gevonden hebt, en ik hoop dat hy 'er wel by ftaan mag. Ik bedank U voor de aanbieding van eenige exemplaaren gratis. Zoo ik 'er mogt benodigd hebben, wil ik ze liever koopen : Ik ben op geen honorarium gefteld. Aangenaamer zal het my zyn, dat ( dewyl gy tog een begin gemaakt hebt met het uitgeven) gy aan den Corrector, of den geenen, door wien gy myne brieven laat uitfchryven, gelieft te bevelen van zoo veel mooglyk voor fchryf- en drukfeilen te zorgen. Ik weet niet of het een verzien van my, van den affchryver, of van den Letterzetter is, dat 'er bladz. 16;. Flamu nius in plaats van Popilius ftaat. De naam doet wel hier niets ter zaake, doch Viesneuzen mogten 'er over vallen: en zulk flach van Lezers ftieten zich F 5 meer  meer aan kleinigheeden, dan aan wezentlyke gebreken of feilen. Ik heb U in mynen voorigen belooft, dat ik U myne aanmerkingen op de Petitie van Oorlog voor den Jaare 1757. zoude opgeven, ten einde daar mede een begin te maaken van het onderzoek, of de elendige en gebrekkelyke ftaat van defenfie van ons Land aan den Heere Stadhouder, of aan den Heere Hertog, wel te wyten is, of by mooglykheid geweeten kan worden. Ik kom dan nu ter zaake. Uit deeze Petitie van Oorlog ziet gy, dat in den Jaare 1756. l°. De Troupes van den Staat bedroegen drie- endertig duizend man , de Prima Planaas daar onder begreepen, en dat dit getal, op zyn best genomen, in tranquille tyden, kan uitleveren eene mediocre bezetting voor de menigvuldige Frontieren van den Staat. Waar uit volgt, dat de ftaat van defenfie van de Republiek bereids toen, ten aanzien van de Landmacht, in eene gebrekkigen elendigen ftaat van defenfie was , t°. Om de Frontieren in eenen behoorleken ftaat van defenfie te ftellen, nog meer gedaan moest worden als 'er gedaan was. Gevblglyk was het Vaderland, ter dier tyde, mede ten aanzien der Frontieren, in eene^ _ elendigen en gebrekkelyken ftaat van defenfie. 3% De Magazynen in de meest geëloigneerde en voor-  voornaamfte plaatfen van het nodige zouden be. hooren voorzien en een goede voorraad van alles in de Stapel-Magazynen in gereedheid gehouden te worden. Het Vaderland was derhalven, bereids ook in dien tyd, in een elendigen engebrekkigen ftaat van defenfie , ten aanzien der Magazynen. 4". Het verval van de Nayale Magt federt het begin van deeze eeuw hand over hand was toegenomen, en het 'er in den Jaare 1755. deerlyk met dezelve uitzag. Overzulks de Republiek ook reeds toen in een elendigen en gebrekkigen ftaat van defenfie was, met betrekkinge tot de Navale Macht. Waar uit volgt, 1°. dat het met de alge. mene ftaat van defenfie van de Republiek, in alle zyne deelen, bereids in den Jaare 1756. zeer elendig en gebrekkig flond. 20. Dat by mooglykheid, noch Mevrouw de Princesfe Gouvernante, noch de tegenwoordige Heere Prince van Oranje, noch de Heere Hertog oorzaak of medeoorzaak van dien elendigen en gebrekkigen ftaat hebben konnen zyn. Verders merk ik aan; 1 °. Dat Mevrouw de Princes en de Raad van Staate in dat Jaar aangedrongen hebben a) op vermeerdering van Landmacht, Z>) op voorzieninge ten opzichte der Frontieren en Magazynen , c) op een  een fpoedige vermeerdering en verfterking van 's Lands Navale Macht. 2°. Dat, volgens kundigen en meest geëxperimenteerde Generaals, een getal van vyf tig duizend Man voor de fecuriteit van de Republiek niet te groot is, zelfs in tyden van een geruste Vreede; en dat dat getal boven de veertig heeft bedragen, tot aan den Jaare 1741, dat het zelve vermeerderd is. 3°. Dat'er aan de Petitiën tot de Fortificatiën, van den Jaare 1744, en tot de Magazynen, van den Jaare 1756, nog niet voldaan was. 4°. Dat Prins Willem de III, gl. ged., na ingenomen advis van Heeren Gecommitteerden uit de Respeétive Collegien ter Admiraliteit, in den Jaare 1685. geoordeeld heeft, dat de Republiek behoorde voorzien te zyn van zes-en-negentig fchepen van linie, behalven de fregatten, en convoijers. 5°. Dat de Collegiën in Holland, Westvriesland, en het Noorderkwartier, mitsgaders Vriesland, in den Jaare 1700, nog voorzien waren van negen-en-vyftig fchepen. 6°. Dat het getal van bekwaame fchepen, in den Jaare 1756, nog geen vyf-en-veertig beliep. 70. Dat de Petitie tot den aanbouw van vyf - entwintig fchepen van linie, den 4. Octcber 1742. gedaan, in den Jaare 175(5. nog niet tot een conclufie heeft kunnen gebragt worden. 8°. Dat in den Jaare 1756. de Collegiën ter Admiraliteit zoo zeer belast waren met capitaalen, dat  93 zy onbekwaam zyn geworden, om uit haare ordinaris inkomsten eenige protectie aan de Commercie te bezorgen. 9?. Dat H. K. H. Mevróuwe de Princesfe Gouvernante, en de Raad van Staate het herftellen van de Zeemagt van den Staat vry fterker hebben aanbevolen, dan dat van de Landmacht, en op het zelve zoo fterk hebben aangedrongen, dat 'er geen dringender middelen of reedenen toe zouden kunnen bedagt of gebruikt worden. Waar uit te> zien is, dat in 't byzonder de elendige en gebrekkige ftaat van 's Lands Zeemacht niet aan de Vorstelyke Perfonaadjen te wyten is, en dat Mevrouwe de Gouvernante, wat meer is, öp derzelver herftel zoo fterk heeft aangedrongen, dat als haare Koninglyke Hoogheid meerder had kunnen doen, dan den nood aan te toonen, en tot het by der hand neemen van hulpmiddelen aan temaanen, deNavale Macht vast opeen beter voet geweest zoude zyn. Ik moet 'er nog by aanmerken, dat uit deeze Petitie, zoo wel a!s uit eene menigte anderen befcheiden blykt, dat Prins Willem de IV. de Zeemacht van den Staat, by hoogstdeszelfs aanvaarding der ftadhouderlyke waardigheid in eenen elendigen en gebrekkigen ftaat heeft gevonden; en dat het is in den tydperk, verloopen van 't begin deezer eeuwe tot den jaare 1747. en dus geduurende den tyd, dat 'er geen Stadhouder aan 't bewind van Staat is geweest, dat de Zeemacht tot dien elendigen en gebrekkigen ftaat is vervallen. Men  <8K 94 Men vraagt nu eens aan den Staatman, onder wat klasfe van Schryvers hy te ftellen is, a!s men by hem leest: „ De meeste onderons zullen zich ongetwyffeld „ nog herinneren, hoede Engelfchen in den laas„ ten oorlog onze koopvaart door allerley vexa„ tien hebben benadeelt: hoe dat meenig eerlyk „ Koopman en Reder daar door in armoede gen dompeld is. De toenmalige gefteldheid der zaaj, ken verfchilde evenwel merklyk van tegenwoor» dig. De Republiek was toen in een ftaat van „ zwakte en onvermogen ter eener, de invloed „ mogelyk van eene Vorfiinne uit Engelfche bloed „ gefprooten ter andere zyde, waren kragtdadige „ oorzaken , die verhinderden, dat men welge„ paste middelen niet by der hand nam of niet » kon nemen, welke volftrekt noodzakeiyk wa„ ren, om die depredatien te keer te gaan?" Wat bedoelt men als men op dien toon fchryfc? als men te kennen geeft, dat eene Vorftinne, uit Engelsen bloed gefprooten, het by der hand neemen van gepaste middelen verhindert: wat toch anders? dan de goede Gemeente te doen gelooven. i°. Dat de Vorftin het aanvaarden van gepaste middelen heeft verhindert. 2°. Dat dit gefchied is, om dat de Vorftin uit Engelfche bloede gefprooten was? En waarom word dit verdicht? immers alleen, om der Vorftinne eene lak aan te wry. ven, als of hoogstdezelve de veiligheid en welvaart van ons Land aan 't bloedverwantfchap zoude hebben  &< 95 ben opgeofferd; en om daar door het vermaagfchap der Stadhouderen met de Kroon van Engeland, en dus by gevolgtrekking de Stadhouderlyke Regering als onbeftaanbaar met het belang van onzen Staat te doen voorkomen. Waar toe dienen die bewimpelde aantygingen anders, Jan om, tegen de waarheid en eigen beter weeten, de goede gemeente ongevoelig te brengen tot de verbeelding, dat de elendige en gebrekkige ftaat van defenfie van ons Land nergens anders dan in de Stadhouderlyke Regering en aan 't Scadhouderlyk Hof gezogt moet worden: dit doet men, terwyl de flukken het tegendeel ten blykbaarfte aantoonen; en elk een , die de minfte kennis van ftaatszaaken heeft, zeer wel weet, dat de Vorften het belang hunner Staaten, even zoo min als de maatregelen die zy daar omtrent neemen, laaten afhangen van de betrekkingen , welken zy door huwelyken gekreegen hebben. Het populair begrip, dat men uit hoofde van bloedverwantfchap wel iets kan doen, dat men anders laaten zoude, zoude men gewisfelyk by, eenen Staatman niet ontmoeten, indien 'er niet wat anders onder fchuilde. Het is te meermaalen aangemerkt, dat ieder mensch eenen anderen fchat naar zyn eigen gemoed: Cicero heeft het op meer dan eene plaats a's een gebrek, dat den Vroomen te veel aankleeft en hun zeer fchadelyk is, aangemerkt: Verulamius maakt dezelfde aanmerking: Sane, non raro inter. yenit ille error & maxime familiaris eft viris prudenti. bus  95 *— , ut ex modulo ingenii proprii alias metiantur, zegt hy ergens in zyn Fob. fort. De Ondeugenden doet het ook. Zulken, welke nimmer- gevoel hebben Van algemeen belang, konnen zich niet verbeelden, dat andere door beter beweegmiddelen aangedreeven worden. Ondertusfchen loopt het zeggen van den Staatman uit op eene volflagen laster. Want zekerlyk is het de fchuld van de Princesfe niet geweest, dat 'er federt 1741 tot 1756. nog geen conclufie ten aanzien van de Petitie van den aanbouw van 25 Scheastris 'gtnomen.' In 1756". hadden de Provinciën varfWto-echt en Vriesland (welke laaste Provincie nu mede zoo fterk over de zwak. heid van de Zeemacht klaagt) nog niet verder als in den aanbouw van twaalf Schepen confent gedraagen. Wat zegtge, myn Vriehd, past het onzen Amfterdamfche Politieken dan nietx zeer wel, nu te vertellen, dat, volgens het algemeen begrip, de Heer Hertog gehouden word voor de eerfte oorzaak van den elendigen en gebrekkigen ftaat van defenfie van ons Land. Wierd 'er ooit onvoorzigtiger en grover bezyden de waarheid gefproken ? wierd 'er ooit roekeloozer verdigtfel voortgebragt ? Ik heb zoo even aangemerkt, datwe federt den jaare 1702. ftadhouderloos zyn geweest tot in den jaare 1747.; dat het juist in dat tydperk is, dat onze Nava'e Macht in verval is geraakt. Derhalven moeten de Amfterdamfche Politieken erkennen, dat de Heeren Stadhouders niet te houden zyn voor oorzaaken van haar verval, 't zy eerfte, tweede, ; derde ,  f ®< 97 ># • derde, vierde; In dat het volftrekt onmooglyk dat dit verval door het Stadhouderlyk bewind is voortgebragt; of door den Heer Hertog zoude kunnen voortgebragt zyn geweest: gevolglyk, dat het volftrekt onmooglyk is, dat de Heer Hertog de eerfte oorzaak zoude kunnen zyn van den elendigen en gebrekkU gen ftaat van defenfie, waar in het Vaderland is; met betrekking tot de Zeemacht van den Staat. Ik bepaal my tot de Zeemacht, om dat de Am^ fterdamfche Politieken hier bet geheel voor een integreerend deel noemen en ftellen; buiten twyffel,om dat zy, wanneer zy van eénen elendigen en ge-' breklyken ftaat van defenfie van 't Land fpreeken, niet de Landmacht, de Fortificatiën, en Magazynen,om welken zy nooit bezorgd zyn,maar flechts de Zeemacht op 't oog hebben. Gyzult, Myn Heer, uit de ftukken zien, dat het met de Landmacht, even als met de Zeemacht» gelegen is. Al het geen, wat men zoude hebben kunnen beweeren, is, dat de Heer Hertog^ geduurende Höogdezelve de Voogdye heeft gehad over Z. D.v H., den Heere Prince van Oranje , verhindert *oude hebben , dat de elendige en gebrekkige., ftaat van defenfie van het Land verbeterd ware geworden : en dus niet eerfte oorzaak van den elendigen en gebreklyken ftaat zoude geweeft zyn ; maar oorzaak, dat die elendige eh gebrekkige ftaat is blyven duureri. Deeze befchuldiging, 't is waar, zoude niet minder eene volflagen laster behelzen, maar zy zou ten minften iets, dat op zich zelf mooglyk had konnen zyn, uitdruk- IL Stuk. G Ken,'  taate bekent is, des aangaande niets geobtineert fe. dert de laatfte generale Petitie. Dus ftaat het daar mede in deezer voegen: Dat de Provinciën van Geld-rland en Zeeland dit werk hebben afgedaan; dat de Pro vincie van Vriesland waarfchynelyk continueert met jaarlyks aan het Collegie aldaar te betaalen den dubbel den Interest van de fomme, welke dat Collegie hendeert m het totaal agterftal van de gemelde Provinciedat de Provincie van Overysfel, en die van Stad en Landen, elk een jaar dubbelden interest hebben betaalt! deeerstgemelde m 1756. en de laastgemelde in tm * en dat de Provinciën van Holland en Utrecht nol zo veel fchuldig zyn als zy waren op den voorgemelden 24 December 1750." * „ Het ontbreekt haare Koninglyke Hoogheid en den Raad aan fterker motiven, dan die, dewelke by de faatfte generale Petitie zyn gebruikt, ten einde de Bondgenooten zo met opzïgt tot de Fortificatiën en MagazynL als met opzigt tot de zaaken van de Zee, te permoveeG 2 rciu  ren tot handhaaving en bevordering van het gemeen belang. Zy iuhereeren die motiven als nog, en houden dezelve voor alhier gerepeteert". Het ftaat ons, myn Vriend, niet te onderzoeken, waar by het komt, dat de Provinciën in het een of in het ander agterlyk blyven; en wat de eigentlyke reden is, waarom Haare Koninglyke Hoogheid en de Raad van Staate geöordeelt hebben, dat, „ indien 'er geen meerder yver voor dit werk „ in het toekomende getoond wierd, het niet waarfebynlykwas, dat de vyf-en-twintig fchepen ooit te gelyk ' zouden exteeren;" maar het ftaat aan ons te zien, en ons zeiven te overtuigen, dat het gebrek aan yver niet móet gezogt, of gevonden kan worden by de Heeren Stadhouders, of het Stadhouderlyk bewind ; en dat, wanneer men de vervalle en zwakke ftaat van de Zeemacht aan dezelven toefchryft, zulks is enkelyke lastering. In den tyd dat Aitzema zyne zaaken van Staat tn Oorlog uitgaf, was het nog de mode van authentykeflaatsflukken in het ligt te brengen. Daar door wierd de goede gemeente in ftaat gefteld, om ware kennis van vaderlandfche zaaken te krygen, en te gelyk ook van de middelen, welken tot welvaart van den Lande in *t werk gefteld wierden. Dit is uit de mode geraakt. Is 'er een Schryver d.e ons deswege wat opdischt, dan fchuilt hy onder de befcherming van de Amfierdamfche Politieken; en maakt den fpys toe, zoo als die Heeren hem gaarne  ior gaarne voorgediend en gegeeten willerifhebben , behalven dat 'er dan nog een fousje, naar de Amfterdamfche Politieke fmaak, moet overgegooten worden. Ik weet, Myn Heer, datge op zulke een maaltyd niet zeer gefteld zyt, en datge U niet heerlyk vergast rekent, wanneer gy hiftoriën, welke uit echte ftukken niet zyn opgemaakt, leest. Ik weet, dat gy dezelve niet hooger fchat dan voor Romans: om die reeden is het ook, dat ik U, by de Brieven, welke ik U fchryf, Copyen zend van de ftukken, op welken myne befchouwingen vallen, of myne beoordelingen rusten. Van den Jaare 1757 tot den Jaare 1753. hebben de Petitiën van den Staat van Oorlog doorgaans maar geftrekt, om de Provinciën het agterweezen hunner quotes, en wat daar toe betrekking heeft, voor te houden : die van 1764. is uitvoeriger omtrent het onderwerp , dat wy onder handen hebben ; en daarom voeg ik die hier nevens. Zy luid aldus: Hoog Mogende Heeren! „ De ondervinding leert, dat het effect van een generale Petitie zig niet proportioneert, 't zy naar de veelheid van woorden, 't zy naar de veelheid van zaaken, die 'er in gevonden worden. Het fchynt, dat het oude fpreekwoord magnus liber, magnum malum ook op Petitiën applicabel is, en dat men met veel te vraagen dikwyls weinig obtineert". „ Maar de ondervinding leert niet minder, dat de G 3 zaaken,  102 ><& zaaken, waar van gefprooken word, tot een foort van vypheid moeten zyn gekomen, om de verzoeken, die gedaan worden, ingresfie te doen vinden, en dat dezelve argumenten of motiven, die te voren geen kracht fcheencn te hebben, naderhand moveeren. Dit point ■vanrypheid laat zig niet altoos voorzien, en doorgaans doet het zig laatcr op, als het behoorde om van volkomen nut te zyn". „ Aan deeze traage rypwording der zaaken is toe te fchryven, dat de Raad van Staate zig willens of onwillens, zo niet in de woorden, ten minden in de materie van haare generale Petitiën, jaarlyks repeteeren moet, hoe zeer die repetitien aan haar zelve, zoo wel als aan denLeczer, lastig vallen en verveelen. Zoo lang 'er hoop is van iets te zullen winnen, mag zy haare poogingen niet onderlaaten, voor al niet als de verwyling fcbadelyk is. Het is alleenlyk in zaaken, die geen prompte afkomst belooven en daar benevens eenig uitftel lyden kunnen, dat de Raad temporifecren kan, om ondertusfehen den aandacht te meer te vestigen op andere en teffens de kortheid te betrachten ". „ De Raad, het een en ander van het voorfchreevg gepremittcerde in het oog houdende , zal de materie der Fortificatiën en Magazynen by deeze Petitie pasfeeren. Sedert een reeks van Jaaren is de afbetaling der agterftallen op de Petitiën, daar toe gedaan, een geftadig onderwerp van haare aanmaaningen geweest, maar zy heeft bevonden, dat die geweest zyn zonder vrucht. Zy confidereert thans, dat zy van elders eenigen voorraad van Penningen heeft, waar door zy, zonder de Provinciën lastig te vallen, iets tot verbetering kan toebrengen. Zy referveert zig niet te min om, zoo ras 'er meerder apparentie zig zal opdoen van gehoor te vinden , op nieuws aan te kloppen , en protefteert dus wel expres-  103 expresfelyk, dat uitftel voor geen Ikwytfcheldiflg moei worden aangezien. Was de infruclueusheid der voor heen aangewende devoiren alleen een genoegzaame reden om van verderen aandrang voor een tyd af te zien» gewisfelyk zoude by deeze Petitie ook niet gefproken worden van agterftallen op de Subfidien, aan vreemde Princen, byzonderlyk aan Rusland, verfchuldigd. De Quartieren van Nymegen en Veluwe en de Provincie van Zeeland, fchoon van jaar tot jaar aangemaant, gedraagen zig, als of niets fchuldig waren. Vriesland, die te voren van tyd tot tyd iets betaalt heeft, heeft dit jaar laten voorbygaan, zonder vermindering in haar agterftand te maaken. Maar mag de Raad daarom alleen nalaten van by aanhoudenheid op het afdoen van deeze fchulden aan te dringen: geenzints. Hier kan op uitftel niet gedacht worden. Voor tien jaaren en eerder hadden de Subfidien behooren afbetaalt te zyn. Alh uitftel is in deezen ten hoogften fchadelyk. Het geeft domme een denkbeeld, 't zy van 't onvermogen, 't zf van de kwaade trouw van de Republicq. Het indisponeert de vreemde Princen, haare Crediteuren, tegen haar, en het doet, byna onfeilbaar, duchten, dat, wanneer men zig, onverbooptelyk, in bet geval zoude mogen vinden van hulp van noden te hebben, niemand gereed zal zyn om dik te geven. Kan 'er iets van grooter aangelegentheid voor een Staat, die meermaalen3 zonder hulp, verkoren zoude zyn gegaan, bedacht worden? De Raad denkt neen, en daarom exhorteert zy de hooggemelde Quartieren en Provinciën op nieuws tot kwyting van haare verpligting, en zal daar in van jaar tot jaar volharden, zo lang de betaling agter blyft, al was het dat zy zig derzelver ongenoegen daar door kwam te attireeren". „ De zaaken van de Zee hebben in de laast afgelooG 4 pea  •pen jaarcn meerder faveur ontmoet; de meeste Pro•yincien getoont hebbende te begrypen, hoe veel 'er san gelegen ligt, dat de Zeemacht vaD den Staat, voorBeen zoo refpeclabel, niet geheel tot niet voerde. Deeze aangelegentheid vtrpligt den Raad om die Provinciën, dewelke in fommige opzigten minder iever als andere hebben doen blyken, tot gelyken iever aan te fpooren". „ Op de Petitie tot den aanbouw van vyf en twintig Oorlogfchepen van den Jaare 1741 , zyn in de laaste Jaaren merkelyke fomme gefurnéert: maar de defecten van de Quartieren van Zutphen en Veluwe, en van tje Provincie van Vriesland zyn nog verre van gezuyvert te zyn. Het Qjiartier van Nymegen beeft nog •niets op haare quott betaalt, en van de Provincie van Stad en Landen moet wederom gezegt worden, dat zy tot nog toe zelfs geen confent in deeze zoo noodige Petitie gedragen beeft. Hoe is het mooglyk, zoude men zeggen, dat, daar misfchien niet een Regent noch in het Quartier van Nymegen, noch in de Provincie van Stad en Landen gevonden word, die de noodzaaklykheid van het behoud der Zeemacht zoude durven in twyffel trekken, men nochtans, jaar op jaar, daar voor moet pleiten, en toonen, dat het een contradictie is de Zeemacht in ftaat te willen houden, zonder de oude en vergaane fchepen dpor nieuwe te remplaceeren? Dit is een arbeid zoo onaangenaam, dat de Raad zig reeds voor lang daar van gedispenfeert zoude hebben, was het niet dat zy, geperfuadeert van het gewicht der zaake, van begrip was, dat zy zig dit verdrietig werk getroosten moet en nimmer ophouden van de Heeren Staaten van Qelderland, Vriesland en Stad en Landen, zoo lang zy. defec^ueus blyven, te bidden, dat zig evertueren willen om deeze, zoo gefondeerde , reproche uit te f?i»(en"*. ^ De  a, De Provinciën van Gelderland, Holland en Ovèri ysfal fuccesfivelyk het ftuk der agterftallen op de extraordinaris Equipages van de laaste troubles hebbende afgedaan, of wel de afdoening op zekeren voet gereguleert, en de Provincie van Zeeland daar op niets fchuldig zynde, heeft de Raad, van jaar tot jaar by de Provinciën van Utrecht, Vriesland en Stad en Landen op het ernftigfte geinfteert, ten einde ook deeze zig daar %oe wilden laten perfuadeeren. Die van Utrecht heeft haare gehoudentheid ten grootften deele gecontradiceerr, en het is U Hoog Mogende bekent, wat moeite en kracht van redenen by de laast voorgaande generale Petien zyn aangewend geworden, om Hooggemelde Pre* vincie, was 't mooglyk, va» haar ongelyk te overtuigen. Thans heeft de Raad het genoegen, van door U Hoog Mogende Refolutie van den 28 November laastleden geinformeert te zyn, dat tusfchen de Provinciën van Utrecht en de geinteresfeerde Collegien fchikkingen zyn beraamt, waardoor de differenten zyn vereffent, en de Raad in ftaat gefteidt, om den langduurigen ftryd, hier over ontftaan, mits dezen tc termineeren. Het geval heeft gewilt (zoo als de Raad verder geïnformeert is) dat, als wanneer de Heeren Gecommitteerden uit de voorfz. Collegien hier over by den anderen waren, de Provincie van Stad en Landen een half jaar dubbelde interesfen van haar agterftand, waar van zy nog maar pen jaar in 1753. en federt niets betaalt had, herwaarts heeft overgezonden; het welk vervolgens aanleiding gegeeven heeft, dat welgemelde Heeren Gecommitteerden, dit gunftig geval capteerende, gezamentlyk aan de Heeren Staaten van Hooggemelde Provincie gefchreven hebben een Misfive van dankzegging, en daarby, met .deductie van redenen., in overweging gegeeven, of niet geraden zouden vinden, dat met de Collegien G 5 een  100* >$ êen arrangement wierde geconcerteert nopens de finale kwyting van den agterftand, waar in by de Collegien zoo veel rekkelykbeid zoude worden getoont, als de Provincie op gronden van billykheid zoude mogen verwagten. De Raad wenscht vieriglyk, dat deeze Misfive van vrucht mag zyn om fJooggemelde Heeren Staaten te permoveerea tot aggreatie van dien voorflag, en dat, zoo eerder, zoo beter, de onderhandeling mag worden aangevangen, en eene finale fchikking tot wederzyds genoegen vastgefteldt.' Zeker is het, dat een betaling van dubbelde interesfen, die ftuksgewyze en met intermisfie van een zoo groot getal van Jaaren gefchied, daar zy van en met het Jaar 1751. Jaarlyks had behooren gedaan te worden, noch het belooft effect, tot onderftand van de Collegien presteeren, noch de Provincie libereeren kan; en het is dienvolgende een klaare zaak, dat beider interest medebrengt, dat de vol» kome kwyting van deeze openftaande fchuld, door reciproque toegeventheid, op een voet van rigtïgheid werde gebragt. De Raad verzoekt de Heeren Staaten van Stad en Landen op deeze wederzydfche belangen acht te willen geeven, en zy herhaalt ter deezcr gelegentheid het verzoek, dat zy te meermaalen aan de Heeren Staaten van Vriesland op dit refpect heeft gedaan. Zy laudeert, dat Hooggemelde Heeren Staaten haar fchuld aan het Collegie in haare Provincie refideerende, door de betaling van dubbelde interesfen jaarlyks doen verminderen; maar de pretenfien van de Collegien op de Maze en te Amfterdam, ten haaren laste, zyn niet minder deugdelyk en liquide". „ De billykheid en de goede ordere lyden niet, dat deeze met indifferentie werden aangezien, 't Zoude hier de plaats zyn, dat de Raad zig uitliet over dc on gelykheid der Confenten, die gedragen zyn in de Peti- tiea  den tot equipagie van vyf en twintig en van dertigOotlogfchepen van de Jaaren 1759 en 1762. refpeftivelyk. Maar zy begrypt, dat al het geen zy daar van zeggen zoude tot redres, van geen de minfte vrucht zoude zyn. Zodanig als ze gedragen zyn , zyn ze van nut geweest, om dat de Provincie van Holland met een genereufen iever haare volle quote wel beeft willen opbrengen, zonder zig te accrocheeren aan het gevolg der overige. De Provincie van Gelderland is de eenige, aan welke de Raad zig addresfeeren moet, om elucidatie en preftatie van haar Confent in de voorfz. Petitie van 1762. De Heeren Staaten van deeze Provincie hebben geconfenteerc in twaalf fchepen, vooronderftelt, dat de andere Provinciën zouden kunnen worden geperfuadeert, mede in twaalf fchepen te concurreeren, of anderzints in zodanig minder getal, als by de Bondgenooten zouden worden gearrefteert. By dit geclaufuleert confent is het gebleeven, niet tegenftaande U Hoog Mogende by derzelver Misfive van den 7 December 1762. de hooggemelde Heeren Staaten, nevens die van de verdere Provinciën, dewelke niet gaaf geconfenteert hadden, verzogt hebben als nog gaaf te willen confenteren, immers haare confenten te verbeteren. De Raad begrypt, dat het voorfz. confent zig expostfafte ten minften tot twaalf fchepen uitftrekt, wanneer zy acht geeft: eerftelyk, dat uit de voorfz. Petitie volgens U Hoog Mogende Refolutien van 12 en i4Mey 1762. effectivelykgeëquipeert zyn vyftien, en volgens TJ Hoog Mogende Refolutie van den 7 December 176a. nog neegen, zoo fchepen als Fregatten, behalven het Snauwfchip en Fregat, dewelke volgens U Hoog Mogende Refolutie van 2e Junii deezes Jaars daar nog zyn bygekomen ; en ten anderen, dat, na de verbetering, die de Provincie van Vriesland en Overysfel in het laastleden voorjaar in  ia haare confenten gemaakt hebben, 'er thans eene Provineit is, die in de geheele Petitie, eene, die in twee derdeparten, en twee, die in de helft of vyf tien fchepen hebben geconfenteer t. Hoe het ook weezen mag, dit is zeker, dat de ƒ 40000 -0-0. die de Provincie "van Gelderland tot hier toe voor aandeel gefurnéert heeft, weinig meerder als haare quote in een vierde part van de geheele Petitie, dat is, in zeven en half fchip bedragen; gevolgelyk minder, als eenige Provincie geconfenteert heeft. De Raad verzoekt dcrhalven de Heeren Staaten yan Gelderland, dat zy haar confent naar het voorbeeld van Vriesland gelieven te verbeteren tot twee derde van de Petitie; immers naar het voorbeeld van Utrecht en Overysfel tot de helft of vyftien fchepen; ten minften te blyven by twaalf fchepen, en hare furnisfementen dien conform ten fpoedigften vermeerderen , dewyl de Equipagien ten einde loopen ". ,, Die de voorfz. worftelinge met een vlugtig oog befchouwt, zal naauwlyks kunnen gelooven, en nochtans is het waar, dat de zeven Provinciën binnen den tyd van weinige maanden gaave Confenten gedraagen hebben in de Petitie van ƒ 706000 -0-0 den 18 Julii deezes Jaars tot fecours en behoud van de Colonie de Berbice gedaan; zoo dat deze Petitie naar de oude form geconcludeert zoude hebben kunnen worden, het welk de Raad meent de laaste maal, met ppzigt tot de Petitie van een Millioen Guldens van den Jaare 1728. op den 14 Maart 1733., gefchied te zyn. Het is te wenfchen, dat gelyke bereidwilligheid tot zaaken van geen minder importantie in het toekomende altoos befpeurt mag worden. Eenige furnisfementen zyn reeds ingekomen, en de overige worden met zoo veel promptitude als ze .pt.confentecrt zyn, te gemoet gezien". . „ De Raad befpeurt, dat haar discours langer word als  «Is zy gedacht had. Al het gezegde neemt zyn fourerf uit Petitiën van den voorleden tyd, en de Raad heeft nieuwe verzoeken te doen voor den toekomstigen. Zy gaat derhal ven daar toe over, na dat zy alleenlyk nog aan U Hoog Mogende zal hebben bekent gemaakt, dat het Quartier van Veluwe in de maand Juny laastleden de roodige Penningen tot aflosfinge van haar contingent in de Negotiatie van acht Millioenen, by forme van Lotery den 10 Julii 1749. gearrefteert, ten Comptoire Generaal van de Unie heeft gefurnéert, en dat de Provincie van Zeeland werkelyk bezig is met haare quote te furneeren, waardoor die importante Negotiatie geheel afgeloopen zal zyn, na dat de houders der Obligatien haare Capitalen en verfcheenen interesfen zullen hebben afgehaalt. Een zaak, die men zig op den voorfchreeven 10 July 1749. niet zoude hefcben durven beïooven ". „ De nieuwe verzoeken, die de Raad voorneemens is te doen, bepaalen zig tot drie ". „ Ecrftelyk verzoekt zy, dat de confenten in de nieuwe Staaten van Oorlog, die aan U Hoog Mogende geprefenteert worden, fpoedig mogen worden ingebragt, immers voor den 10 Mey naastkomende, by ontftentenis van het welk dezelve moeten worden gehouden voor gedraagen, volgens U Hoog Mogende Refolutie van den 25 April 1663, en dat by Provifie, hangende de deliberatien, ordre mag worden geftelt op de betalingen, die niet ftil kunnen ftaan. Daar is in beide Staaten naauwlyks iets, dat elucidatie noodig heeft. Het Regiment van Saxen-Gotha is op den ordinaris ftaat gebragt , zoo als het op den 4 Maart naastkomende volgens de nieuwe Conventie zal moeten beftaan, te weeten in twee Battaillons, ieder van zeven Compagnien op den Nationalen voet, waar van egter de foldyen reeds  reeds zullen ingaan met den eeriTen January, om dé onkosten van het transport uit deeze geanticipeerde anderhalve Heere-maand goed te maaken. De Stafs-tractementen zyn gebragt ter repartitie van Holland op welke Provincie zy federt 1759. reeds geftaan hebben en aldaar zyn ook gebragt de vier nieuwe Compagnien' gereekent op den effectiven voet, dat is, zonder het gewoon furplus van vier per Compagnie, waar van de reden te vinden is in de Generale Petitie 1759. De tien oude zyn gebleeven op Zeeland, dog geaugmenteert• waar door veroorzaakt is, dat een Generaale-Maiors Tra&ement van Zeeland op Vriesland is overgebra"t. De aanrits-gelden van de nieuwe Manfchappen zyn°in den extraordinaris Staat geasfigneert op Holland. Het montant van den Ordinaris Staat voor 1764. bedraagt een fomrae van ƒ 33376 - o - o, in het jaar meerder, als van die voor het loopend jaar. De vermindering van den extraordinaris Staat beloopt eene fomme van ƒ 28640 - o - o in het jaar, zulks dat 'er over beide, te faamen genoomen, een verzwaaring is, dog van niet meer als ƒ 4736 • 9 - o in het jaar, en dus de augmentatie van het voorfchreeve Regiment by na ongevoelig zal gedragen worden, zoo als de Staat van vermindering en vermeerdering, aan het einde deezer ge voegt, breder uitwyst. Dit is het al dat waardig is bv" zonderlyk alhier gemelt te worden ". „ Maar de Raad, acht gevende op de Militie, die bet wornaamfte ingrediënt van den ordinaris Staat van Oor log is, of liever op het effectif getal van Combattanten daar men op tellen mag, vind zig Amptshalven verpligt om te verzoeken in de ttveede plaats, dat de Bond" genoten in overweging willen neemen, of het thans niét de Rechte tydit, dat men tot een verfterking van'sLands Militie refolveere. 't Is waar Europa is in vrede, en ' de  êe Republycq ichynt voor het tegenwoordig niets te duchten te hebben. Veel min is zy gezint om iemand van haare Nabuuren te infesteeren. Maar het is nog in versch geheugen, in hoe kommerlyke fituatie zy gei weest is, toen de oorlog laastelyk rontom haar wierd gevoert. De zwakheid van de Troupes van den Staat liet niet toe, dat men de Frontierenbeboorlyk tegen een furprije dekte, en bet zoude niet moogelyk geweest zyn eeh gering Corps te doen campeeren, zonder een geheel Frontier onbezet te laaten. De Godlyke voorzienigheid zy gedankt, dat zy het Land bewaart heeft, en de discrepantie, die 'er geweest is over het doen of niet doen van een augmentatie zy in vergetelheid geftelt! Niemand zal zeggen, dat de Republycq door haare macht refpectabel was, en niemand zal tegenfpreeken, dar. zy baare veiligheid, zoo veel mooglyk, in baar zelve behoort te vinden, 't zy dat haare Nabuuren in vreede, 't zy datze in oorlog zyn. In het laaste geval fchroomt men voor een augmentatie, fchoon enkel tot eige veiligheid gefchiedende, om geen argwaan te geeven, 't welk in het eerfte geval niet te vreezen is, om dat een Republycq , die nooit oorlog zoeken moet, van geene vyandelyke desfeinen gefufpe&eert kan worden. Wanneer de Nabuuren in oorlog zyn, is een augmentatie, vermits de fchaarsheid van Volk, belemmering van Pasfages en wat dies meer is, difficil te effectueren. Thans zoude de zaak mtvoerlyk zyn, en zy verdient te meer réflexie, nu de Nationale Battaillons, die reeds zwak waaren, op nieuws verzwakt zyn door 'er zeshonderd Man uittetrekkcn en na de Berbice te zenden ". „ De Raad befcft niet, dat objettien van gewicht hier tegen kunnen worden ingebragt, ten zy het de aanhoudende bekrompenheid der Financien wezen moüt. Maar ondertusfchen is het zeker dat de Republycq twee Bat-  *3K i« >® Battaillons heeft in Duitsland, die (zonder merklyi' nut) meer als twee vyfden kosten van het geen vier Battaillons hier te Lande doen, en dat het in realiteit vry wat voordeliger is driemaal zoo veel in zyn eigen Land te depenfeeren, als een derde part naar buiten te zenden, weshalven ook reets alle de Provinciën, behalven Gelderland en Zeeland, in de overkomst van deeze Battaillons, en het brengen der zelve op den voet van vier Nationale hebben geconfenteert. Men lette verder , dat (boven de plaatfen van gratificatie die in dert Zwitferfchen dienst geufiteert zyn) by de zestig ordinaris Gompagnien .Zwitfers, die de Republicq op de been heeft, nog betaalt worden 2160places mortes o£ furplufen a f 2 - 14 - o ter loopende maand, welke ƒ 2 - 14 - o eigentlyk uitmaaken het voordeel, dat een Zwitfersch Capitein op ieder efFettif Soldaat ter loopende maand voor zig geniet. Deeze furplufen moeten cesfeeren, wanneer de zestig Compagnien met 2160. Hoofden worden gerecruteert. Nu is de foldy van een Zwitfersch Soldaat ƒ 13 - o - o ter loopende maand, en gevolglyk betaalt men actueelyk meer als een vyfde part van 't geen deeze vermeerdering van Zwitfers kosten zoude, zonder dat men van de voorfchreeve furplufen eenigen dienst heeft, fchoon ze op gronden van billykheid ter gelegenheid van de reductie der Zwitferfche Compagnien na dè Vreede van Aken zyn toegelegt. Kortom de Raad buteert niet anders als een modique, en, zoo veel mooglyk, onkostelyke augmentatie , waar van het Plan met Zyne Hoogheid den Heer Hertog van Brunswyk zoude behooren te worden geconcerteert. De Raad buteert genoegen te geven aaa ,de Provinciën , die nog in het voorleeden jaar, by baars Confenten in de Equipagie van dertig fchepen op een augmentatie geinjieert hebben, en zy verwagt, dat dit gei r.oegcn y  coegen, aan dezelve gegeeven wordende, haar ook zal permoveeren tot concurrentie in het vast ftellen van dat geen, dat de Raad laatftelyk te verzoeken heeft." ,, Dit laatfte verzoek tendeert tot het arrefteeren van een Jaarlykfche Equipage ten kosten van de Provinciën, boven 't geen de Collegien ter Admiraliteit uit haare ordinaris inkomsten kunnen doen. Het is bekent, dac deeze inkomsten , in de latere tyden, by de meeste Collegien zeer weinige fchepen hebben in Zee gebragt; en het wyst zig zelf, dat deeze inkomsten, nu het alomme vreede is, verminderen moeten. Maar zonder equipagien is het onmooglyk den zeedienst in ftaat te houden; de Navigatie te protegeeren en de Vrede te maintineercn met de Barbaryfche Rovers, waaraan zoo veel geleegen ligt : om niet te zeggen , dat een ZeeMogendheid, die geen fchepen in Zee heeft, een chi^ mere is, en dat die naam ligtelyk een ipotnaam worden kan." „ De Raad recommandeert dit verzoek met geen minder ernst. als het voorgaande, aan de attentie der BondL. genoten. Zy wenscht Gods dierbaaren Zegen over derzelver deliberatien, en ;zy flatteert zig van het appui van U Hoog Mogende op 't geen by deeze Petitie is voorgeftelt. " Aldus gedaan en gepetitioneert by den Raad van Staa* te den 20. December 1763. Was geparapbeert, C. G. van Wassenaar,' vt. tnder Jlond, Ter Ordonnantie van den Raad van Staate der Vcreeoigde Nederlanden. Was getekent, D. van R o x e II. Stuk, H PM  <& Uit den inhoud van deeze Petitie zietge, myn Vriend, deeze volgende zaaken: i°. Dat de Raad van Staate zich beklaagt, dat zyne vertoogen by de Provinciën zo weinig ingang vinden. s°. Dat, uit dien hoofde, de Raad dezelve jaarlyksch heeft moeten herhaalen, hoe zeer die repetitiën aan haar zelve, zoo wel als aan den Leezer, lastig vallen en verveelen. 30. Dat de Raad het onderwerp van zyne vertoogen heeft aangezien als eene zaak, omtrent welke de verwyling fchadelyk is. 40. Dat'er in den Jaare 1764- nog agterftallen op de Petitiën der Fortificatiën en Magazynen Honden, wier afbetaaling sederd een reeks van Jaaren een gejladig onderwerp van haare aanmaaningen geweest was, welke aanmaaningen de Raad bevonden had zonder vrucht te zyn. Is het den Heere Stadhouder of den Heere Hertog te wyten, dat die vermaaningen zyn geweest zonder vrucht ? 5°. Dat de Raad geóórdeeld heeft, dat het niet afbetaalen der Sabjidiën alömme een denkbeeld, 't zy van het onvermogen, 'i zy van de kwaade trouw van de Republiek geeft; de vreemde Prin. een haare Crediteuren tegen haar indisponeert; en duchten doet, dat wanneer men zich onverhooptlyk in het geval zoude mogen vinden van hulp van noden te hebben, niemand gereed zal zyn om -die te geeven. Zal  Zal men 't nu aan den Heere Stadhouder» wyten, of ook aan den Heere Her« tog, dat vreemde Moogendheeden, en vreemde Princen een ongunstig denk, beeld van het vermogen of de trouw van de Republiek hebben opgevat; en tegenwoordig zich ongereed toonen, om deü Staat hulp te geeven? 6°. Dat op de Petitie tot den aanbouw van vyfen-twintig Oorlog-fchepen van den Jaare I74i, nog, in den Jaare 1764, verfcheide defeften ongezuiverd waren: dat het Ouartier van Nymegen toen nog niets op haare^quote betaald, en de Provincie van Stad en Lande zelfs in die noodige Petitie geen confent gedraagen had. Zal men bet niet voldoen aan deeze Peti! tie,en het niet confenteeren in dezelve op rekening ftellen van den Heere Stadhouder, of ook wel van den Heere Hertog? 7°. Dat 'er ook nog agterftallen waren op de extraordinaris Equipages van de laatfte troubles. Is het door toedoen van den Heere Stad-1 houder, of ook wel van den Heere Her« tog, dat eenige Provinciën in gebreke zyn gebleven om die agterftallen te voldoen? 80. Dat in het voorjaar van 1763. 'er eene Provincie was, die in de geheele Petitie tot den' % sari'  <& of het niet is de onbefehaamdheid ten hoogsten top te voeren, als men den Heere Hertog durft befchuldigen van de eerfte oorzaak te zyn van den elendigen en gebrekkigen ftaat van defenfie van ons Land? ïk zal U, by mynen volgenden, nog al meerder blyken v«n de dwaasheid en roekeloosheid dier befcbuldiginge opgeeven, Ondertusfchen blyf ik met ahe achting, Wel-Edele Gestrenge Heeü en Vriend! Uwer Wel-Edele Gcfir. DW. Dienaw, Den <5den Aug. I78i. Reinier Vryaart. H 3 VïFTIEN-  VTFTIENDE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer es zeer ge-eerde Vriend! Ïk heb U, in mynen laatften , belooft, dat ik V meerdere blyken zoude geeven van de dwaasheid en roekeloosheid der befchuldiging tegen den Heer Hertog opgebragt: ik zend U hier nevens een ftuk van de Petitie van Oorlog voor den Jaare 1765. Lees en overweeg het eens. De Raad yan Staate fpreekt 'er aldus: „ De defeiltn van de Provinciën op Petitiën, Subfidien en andere lasten van de gemeene zaak, zyn, federt eenige Jaaren , het geftadig object van inftantien tot zuivering, en men kan niet ontveinzen, dat deeze inftantien min of meer fucces gehad hebben. Niet te min zyn 'er onder die Defecten eenige, dewelke de Provinciën , die fchuldig zyn, als desperate posten in vergetenheid fchynen te willen brengen, maar die de Raad niet meent op nieuws te moeten detailleeren, vermits zy begrypt, dat, om een finale kwyting uit te werken, 'er flxrker aandrang zyn moet als de natuur der zaal-en aan de hand geeft, want al dat daar uit tot perJuafie voortvloeit, is tot verveelens toe gezegt,en 't geen te dikwils herhaald word verliest zyn kragt, om dat het de attentie niet opwekt. Een diüg is 'cr, dat de Raad  en men raakt aan wat anders." Aan de Buiteplaats van Goudgaarder gekomen,'' wierden wy, op zyn oudhollandsch, verwelkomt door Man, Vrouw en Kinderen. Wy traden in huis, en, na datwe een morgen - drankje genomen en een pyp opgeftoken hadden , gingen wy met Goudgaarder op de Buiteplaats wandelen, ons verlustigende met over de boomen, vruchten, broeikasfen en cieraaden van de Plaats te fpreeken. Na eenigen tyd gewandeld, en ons in een Prieeltje begeeven te hebben, zagenwe van verre een Heer aankomen. Daar is Gehof-al, zeide Goudgaarder, die zal ons vast wat nieuws mede brengen: Goede morgen Heeren, riep Geloof-al, voor dat hy nog by ons was: hoe vaaren de Heeren? Wel.—■ Dat is goed. .— Hebtge de gewichtige tyding al gehoord? De Engelfche zyn geflaagen , en een Vloot van honderd koopvaardy - fchepen genomen. De Onzen zyn naar de Zond. Ei, zeide Goudgaarder, gy fpot'er immers mede? • Neen, Vriendlief, 't is vast waar. Daar is een Expresfe naar den Haag. Hoe die tyding den Prins zal fmaaken weet ik niet. Maar ?t is zoo gelyk ik zeg. Wy zullen nu de Engelfchen een anderen dans leeren 5 en die trotfche Natie wel wat klein maaken. —— I 3 Dunkt  134 >& Dunkt U dat, zeide Goudgaarder? —- Ja vast» antwoordde de andere. Wat willen zy tog doen ? Veele Honden maaken den Haas zyn dood. Zy kunnen het immers tegen de Franfchen, de Spanjaarden , de Amerikaanen niet uithouden. Zy hebben het tegen de Amerikaanen al kwaad gehad , toen zy alleen met dat volk te doen hadden; en hoe zullen zy ?t nu maaken? Ik weet het niet, hernam Goudgaarder. De Engelfchen hebben al vry wat pylen op hun kooker: en offchoon Frankryk en Spanje de Amerikaanen in 't begin niet opentlyk byftonden, zy deden het evenwel onder 's hands. Men heeft overal zoo gefchreuwd over de onvoorzichtigheid van 't Engelsen Minifterie, van de Engelfche Natie in eene openbaare oorlog met Frankryk en Spanje gewikkeld te hebben, maar by my js het nog niet uitgemaakt, of 'er de Engelfchen wel of kwaalyk aan gedaan hebben: het komt my al vry twyffelachtig voor, of het den Engelfchen niet beter voegde met die twee Moogendheeden in openbaaren oorlog te treeden, dan met goede oogen aan te zien, dat zy de Amerikaanen bedektlyk de hand leenden, dezelven daar door in ftaat Helden, om den oorlog tegen hen te blyven voeren; en'zy dus in eene geduurige onzekere maaling of crifis gehouden wierden, die, myns oordeels, flimmer is dan met een openbaaren Vyand te doen te hebben,om dat men als dan weet waar op men rekenen moet. — Zoudtge dan ook meenen, zeide Vredelust, dat de Engelfchen voorzichtig gedaan hebben, van met ons  ons de vrede te breeken ? — Of zy] 'er voorzientig dan onvoorzichtig in gehandeld hebben, wil ik liefst aan anderen laaten beöordeelen, antwoordde Goudgaarder. Om 'er met grond van te fpreeken, zoudenwe den geheelen ftaat en toeftand der zaa* ken van het Ryk, in al heur famenhang moeten weeten: zonder dat redeneeren wy 'er over als een blinde over de koeleuren. Ik vinde (vervolg, de Goudgaarder) niets belaggelyker, dan de verwaandheid van fommige Luiden, en inzonderheid van de fchryvers, onder welken onze hedendaagfche Courantiers uitmunten , die zich vermeeten om hun oordeel over het ftaatsbeftier der Moogendheeden te laaten gaan, hetzelve goed of kwaad te keuren, te berispen of te hekelen f te pryzen of te laaken, even als of hun het opper-opzicht over den handel en wandel der Staatsluiden van 't heelal was toevertrouwd, en als of zy , Coqrantiers, meer kundigheid hadden van alle de vermogens, de middelen en gefteldheid der zaaken van een Volk, en van 't geen 'er verders betrekking toe heeft, dan die geenen, welke , uit hoofde van hun ftaat, ampt en beroep, alles onder het oog hebben, en dagelyksch van alles onderricht worden. Het is even eens, als of eenige Luiden te Amfterdam , die nooit myn Buitenplaats gezien hebben, en zoo te hooi en te gras van myn nieuwe aanleggingen maar wat hadden hooren vertellen , in de harsfenen kreegen, om 'er over te redeneeren, en die goed of kwaad te keuren. Wat I 4 zoudtge  «& zoudtge zeggen, Vredelust, indien ik eens een boekje ging fchryven over het beleid van uw Comptoir, en daar in zoude zoeken aan te toonen, dat alle uwe ondernemingen dwaas zyn; dat gy uw zaaken niet verftaat; dat uw Boekhouder, als een domöor handelt; en dat gy haast zult buitelen ? Zoudtge niet zeggen, de man is met de kop gebruid : hy zoude wel doen van zich by zyn eige zaaken te houden. Waar bemoeid de Knaap zich mede? Zekerlyk zoudtge op dien trant fpreeken, om dat gy alleen, en niemand anders dan gy, weet waar uw hart na toe trekt; wat uw fchouders tillen kunnen of niet; wat gy waagen wilt of niet? wat ftaat gy op uwe Correspondenten kunt maaken , en diergelyke omftandigheeden meer: eindelyk, (om het in eens meteen hollandsch fpreekwoordje uit te drukken,) om datgy alleen weet, wat vleesch gy in de kuip hebt. Zoo dwaas nu als het zoude zyn, dat iemand, die myn Buitenplaats nooit gezien heeft, en myne liefbebbery niet weet, ging oordeelen, of ik myne laanen goed aanleg, de boomen goed in den grond laat zetten, myne Vyvers naar behooren laat fchieten, de Menagerie op zyn regte plaats doe plaatfén, en aan het ftarreof flinger - boscbje eene goede verfcheidenheid geef; en zoo dwaas als het zoude zyn,dat iemand, die van uw negotie niets anders weet, dan 't geen hy 'er van hoort, het oordeel over uw Comptoirbeftier ^.ing vellen; even zoo dwaas komt het my voor, dat wy over het ftaatsbeleid van vreemde Hoven  SK 137 ><& Hoven en vreemde Minifters willen oordeelen > en beflisfen waar in zy wel of kwaalyk gedaan hebben, en waar in zy naderhand wel of kwaalyk , voorzichtig of onvoorzichtig handelen zullen. De laatdunkenheid moet waarlyk tegenwoordig al vry diep in de kruin van die Mesfieurs gefchooten zyn; en hun brein op ftelte doen loopen. Want als men flechts acht geeft, dat het befpottelyk is, om over eens anders huishouden of comptoir-zaaken te oordeelen, zonder den ftaat en de gegoedheid der Luiden te kennen, dan moet het immers nog vry befpotlyker voorkomen, dat men zich vermeet om over hethuishoudelyk beftier van een vreemd Land te oordeelen , vermits 'er aan het Comptoir van een Staatsbeftier vry wat meer zaaken te bezien en te overweegen ftaan, dan aan 't Comptoir van een Koopman: daar wy nog boven dien van alle ftaatzaaken niets weeten, dan door berichten en vertelfels, die ons uit deeze of geene onzekere of duistere hoek overwaaien. Behalven nu, dat 'er op alle diergelyke tydingen geen ftaat te maaken is, leeren zy ons ook niets van den innerlyken en wezentlyken toeftand, in welken de Vreemden zich bevindèn, en op welken zy te werk gaan. 't Is waar, zeide Vredelust, maar het oordeelen over het doen en laaten van een ander fchynt echter nog al vry gemeen te zyn. Het is een alge* meene ziekte, hervatte Goudgaarder, daar weinig menfchen zich voor kunnen wachten. Elk een fchat het doen en laaten van een ander, naar 'tgeen I 5 by3  ■M 138 >^ hy, volgens het uiterlyk aanzien, zelve, zoo hy meent, zoude doen, zonder eenige overweeging of de man , wiens doen en laaten hy pryst of laakt, niet in eenige byzondere omftandigheeden is, die hem verpligten, om dus en niet anders te handelen. Gy weet, dat zeker Generaal in 't Leger van Alexander eens tegen den Vorst zeide, ik zoude dat niet doen als ik Alexander was: en dat de Vorst daar op antwoordde, ik ook niet, indien ik was: daar mede zynen Veldheer onder 'toog brengende, dat die zyne eigen neiging, Zyne eige verkiezing, en zyne eige begrippen tot grond van zyn oordeel nam; daar hy moest denken, dat Alexander te werk ging naar zyne verkiezing , neiging, en de kennis, die hy van zyne zaaken had. Wy zyn allen meer of min van dezelfde fop overgooten , als Alexander in zyn Veldheer aantrof: wy meenen allen dat wy de dingen beter dan een 'ander weeten, zelfs zaaken daarwe volftrekt geen kundigheid van hebben. Hoe veel raadsluiden heeft een zieke niet, die allen de ziekte beter kennen en inzien dan de Doétor die over den zieken gaat. Hebtge niet wel een Proces gehad,en U verbeeld, dat de Advocaat zich van redenen en ftukken bediende, die hy niet van noden had; en geen gebruik gemaakt wilde hebben van dien genen, die gy hem aan de hand gaaft? en hebt gy 'er niet wel uit opgemaakt, dat hy de zaak niet vatte daar hy die vatten moest; en dat de man zyne zaaken niet verftond? — Nu gy 'er van fpreekt, zeide Vre. delust,  s39 delust, wil ik U wel openhartig belyden, dat ik door myn Advocaat gewaarfchauwd ben, dat ïk myn Proces tegen Pieter Knevelaar zoude verliezen , indien ik geen zorg droeg van hein eenige papieren te bezorgen , welke ik op dien tyd konde krygen; en dat ik dit zeggen in den wind floeg, om dat ik niet begrypen konde, waar toe die'papieren zouden dienen: ik heb het Proces verboren, en naderhand heeft my een goed Vriend in't oor gebeeten, dat het juist gehaperd had aan 't geen, dat myn Advocaat had gemeend uit die pa-* pieren te kunnen haaien. —- Zietge wel, zeide Goudgaarder, daar ging uw oordeel over 't geen, daar uw Advocaat het beste over konde oordeelen: de trek of neiging, om iets beter dan een ander te weeten en anderen te bedillen, is eene ziekte, die zoo algemeen heerscht, dat ik geen mensch ge. vonden heb, of hy is 'er meer of min vari befmet. Zonderling is het boven dien , dat de neiging van de menfehen, om over het doen en laaten van eenen ander te oordeelen, fterker werkt naar maate dat hy onkundiger is van het voorwerp over welk zyn oordeel gaat. Van alle voorwerpen die hem daar toe aanlokken, is 'er geen daar hy minder in ftaat is zyn oordeel over te vellen, dan zulken die men ftaatszaaken noemt; alzoo dezelve afhangen van oneindige omftandigheeden, die hem meest allen onbekend zyn , en nochtans zyn het deeze daar hy 't meeste op valt. Ieder is Staats*man, van den geleerdften tot den onbedreeven- ften  <§> ften; van den rykflen tot den armften. Gaat Irr Coffyhuizen , in kroegen , in fchuiten, op waagens, overal vindtge Staatsmannen , die over het bedryf der Moogendheeden fpreeken als of hun alleen de geheimen der waereld, en de middelen om in allen voorvallen den besten weg te kiezen bekend waren. Deeze ziekte is zoo algemeen, dat ik 'er geen uitzondering op weet. Zy heeft dit nog byzonders,dat zy by de onkundigften het meeste vat heeft , en by die Luiden volftrekt ongeneeslyk is. Hoe minder iemand van eene zaak weet» hoe gereeder gy hem vinden zult', om over het doen en laaten van een ander vonnis te ftryken; en hoe kundiger een mensch is, hoe fchroomachtiger hy zyn zal, om zich een oordeel over een anders gedrag aan temaatigen, voornamelyk, als 'er het zedelyke niet mede gemoeid is. Gy zoudt dan denken, zeide Vredelust, dat de Schryvers, die zich over het gedrag der Engelfchen uitlaaten, en inzonderheid de Courantiers, dit doen om dat zy geen kundigheid genoeg hebben; en dat zy het laaten zouden, indien zy meer kennis van zaaken hadden? — Hola! myn Vriend, viel Goudgaarder daar op in, dit beweer ik niet: ik zeg alleen , dat een onkundig mensch daar toe meerder gem negen is, dan een kundigen : maar niet, dat een onkundig mensch het^Hza/,eneen kundig mensch laaten. De trek is grooter of kleiner, naar maate van de kundigheid; maar duizende oorzaaken kunnen dien trek in beweging brengen ; zy raakt eerder  4K i4i ,fer aan den gang by een onkundigen als by eert kundigen, even gelyk zekere toevallen op een zieken meerder vat hebben, dan op een gezonden. Het fchryven , drukken en uitgeven van Boeken moetge bovendien befchouwen, niet als iets dat gefchied om het gemeen door nieuwe ontdekkingen, of uitvindingen, te verligten, om ons van waarheden te onderrichten, en om ons kundiger, wyzer, vroomer en befchaafder te maaken: dit mag wel het doeleinde der drukpersfe geweest zyn, in 't begin, toen Coster dit middel om onze gedagten, begrippen en gevoelens waereldkundig te maaken, en dus als 't ware, met de geheele waereld te wisfelen van gedagten en redenen, had uitgevonden : maar nu is het 'er anders mede gelegen. De Boeknering is een fabriek: de Boekverkoper, naamlyk zulk een, die wat meer doet dan winkelneering, is de Fabriqueur. Dien Man is het, gelyk ons, te doen om winst. Wy zyn beftendig bedagt om onze Patroonen in Damast, Citfen, Ca* toenen, en andere ftoffen, naar de heerfchende fmaak, te fchikken. De Boekverkoopers en Courantiers doen juist het zelfde. Naar maate dat zy zien, dat de trek is, laaten zy Boeken fchryven; van daag is alles natuurkunde; morgen moet men befpiegelingen over de Zeden hebban; overmorgen is elk aan 't eleélrifeeren; den volgenden dag is 't niet als de natuurlyke historie daar men op valt, en zoo al verder voort. De Boekverkooper, die  aie de wisfeling 'van de fmaak: het beste in 3efi£ neemt, en zich daar na fchikt, is de bekwaamde en wint het meeste geld. Komt 'er eene gebeurtenis op, die de Luiden aan 't Politieke helpt, ftraks is 'er de Boekverkooper op uit om Schryvers aan de hand te krygen, die de waereld met Zoogenaamde ftaatsfchriften vervuilen; en om den Boekverkooper te voldoen , moeten zy ingerigt zyn naar de heerfchende fmaak: dan voldoen zy aan 't oogmerk van den Boekverkooper: naamlyk zy geven hem winst. En dit is by my alleen de reden waarom 'er zoo veel fchriften , boekjes , vaersjes, en honderderlei prullen uitkomen, daar de Engelfchen op de zinnelooste wyze gehavend worden. Al dat goed, hoe geest- en zoutloos, gaat af als gefuikerde koek. Met de Courantiers is het even zoo geleegen. Daar is by ons, te Amfterdam, een algemeene kreet opgegaan tegen de Engelfchen: had men ze allen te gelyk op een 'Mythoop op den Dam kunnen leggen en verbranden, men zoude het gedaan hebben, en vermoedelyk, was de plaats groot genoeg geweest, nog wel om het vuur hebben gaan danfen, zonder om de gevolgen te denken. Hadden de Courantiers die ftroom niet gevolgd ,? zy zouden geen Leezers gehouden, en geen advertisfementen meer gekreegen hebben, en de Courant zoude geheel vervallen zyn. Hoe heeft de Noordhollandfche Courant niet opge-  <8> opgenomen, en welken aftrek heeft die niet gehad? Hebben wy'er echter wel iets meerbyzonders in gevonden, dan de verregaande ftoutheid, met welke hy van de ftaatszaaken, op zyn manier, heeft gefprooken? My is verzekerd, dat zekere Courantier , by zynen Magiftraat ontboden , ea hem voorgehouden zynde, dat men met ongenoegen zag, dat hy van tyd tot tyd zich al vry wat onbèdagt en roekeloos uitliet; met eene ernstige vermaaning van zich in 't vervolg wat befcheidener te gedraagen, daar op deedde zien, dat hy zyne Courant niet ftaande Zoude kunnen houden ,indien hy met de anderen niet mede deede, waar op de Magiftraat, van de nood eene deugd maakende , aan den man de vryheid heeft gelaaten, om te fchryven, zoo als het zyne omftandigheeden vorderden. Dit is, myn Vriend, de fleutel van al het fchryven. Dit heeft den Staatsman , de Pon van den Neder-Rbyn, le Politique Holïandois, en meer andere diergelyke boeken, zoo groote als kleine, in 't licht doen brengen. En dit zal zoo lang duuj ren, als het uitvaren tegen de Engelfchen in de fmaak zal zyn. Ik wil wel bekennen, mya Heer, dat ik niet weinig verfteld ftond, van een Koopman, die te boek ftaat van al vry deun op zyn Negotie te letten, en nagt en dag niet anders te denken dan om fchyven in 't laadje te krygen , en op wien de feefchryving van Horatius niet kwaalyk (zoo ik het alge-  144 >«>' algemeen getuigenis zoude gelooven,) zoude toes gepast kunnen worden, op zulk eenen trant te hooren fpreeken * Het ftrekte wederom, om my van 't vooroordeel te geneezen , dat de kooplieden niets dan hun negotie verftaan. Ik vond waarlyk zyne redeneringen zoo wel bedagt, en zoo net voorgedraagen, dat ik voor den man een byzondere achting kreeg. Hy fprak boven dien zoo vloeiende, dat het een vermaak was om hem te hooren. Het verflach, dat ik 'er U van doe, evenaart op langen na niet de wyze op welke hy zich uitliet. Ik begon eenigzins te twyffelen, of Vredelust hem niet wat te kort had gedaan, toen hy my zeide, dat de Man wat te veel ingenoomen was met zyn eigen begrippen, want dit fcheen geheel niet met zyne wyze van denken te ftrooken. Ik moet tot een volgenden Brief uitftellen , om ü het verdere van hec gefprek van Goudgaarder, en 't geen ik nog meer, wegens ons bezoek by dien vernuftigen koopman, ontmoet heb , mede te deelen. Ik heb gemeend, dat ik niet kwaalyk aan het oogmerk deezer Brieven zoude voldoen wanneer ik ü van tyd tot tyd kennis gaf van de ontmoetingen die ik nu en dan heb, en die my gelegenheid geeven om de verfchillende wyzen van denken over Vaderlandfche zaaken te befpeuren en daar door ook onzen Landaart te leeren kennen. Het is my aangenaam uit eenen uwer Brieven  ven gezien te hebben, dat het U gevalt. Leef gélukkig , en blyf verzekerd van de oprechte achting met welke ik my teken, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel Edele Gejlr. DJV. Dienaarg Demiden Auguftus 1781- Reinier Vryaart; II. Stuk, & ZEVEN*  ZEVENTIENDE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Ik heb mynen laatsten met een gedeelte van de zaamenfpraak tusfchen Goudgaarder , Vredelust, Geloof, al, en my geëindigt: Ik vat den draad wederom op. Ik heb U, vervolgde Goudgaarder, doen zien , waar aan men het algemeen fchryven tegen de Engelfchen te wyten he bbe, en hoe weinig 'er te tellen is op het gefnap van alle onze hedendaagfche pennevoerders. Ik kom nu weder tot het oordeel, het welk zy vellen over het breeken der Vrede van de Engelfchen met ons. Gelooft men die Luiden,dan heeft hetEngelsch Minifterie nooit onvoorzichtiger en dwaazer ftap gedaan. Zonder iets te willen beflisfen, mag ik 'er wel aan twyffelen. De Engelfchen zullen waarfchynlyk begreepen hebben, dat het hun beter voegde, om met ons in openbaaren oorlog te zyn, dan te moeten verdraagen, dat wy hunne vyanden ftyfden en fterkten. Laatenwe het eens wat dieper inzien; en ons zeiven vraagen, of wy hun wel meerder fchade in den oorlog kunnen toebrengen, dan wy bereids, ftaande d« Vrede, gedaan hebben ? Hunne vyanden  den in ftaat te ftellen om tegen hen te oorlogen, of zeiven tegen hen dea oorlog te voeren, moet hun immers niet alleen vry onverfchillig zyn, maar, als men 't wel inziet, dan hebben zy veel meer belang, om ons onder hunne vyanden te tellen, dan ons als vrienden de vryheid te laaten, van hunne vyanden te fterken. Zoo lang 'er tusfchen ons en hen vrede was, moesten zy ons tog meer of min ontzien, en vonden zich in veele opzigten de handen gebonden. Zy moesten dien band, die hen te fterk fcheen te knellen, los breeken; zy moesten zien, of zy ons door eenige flagen de wieken niet konden fnuiken, en daar door de bron, uit welke de middelen van verfterking aan hunne vyanden toevloeiden, doen ophouden. Dit oogmerk hebben zy zekerlyk met het neemen van St. Euftatius, en met ons de vaart naar de West-Indien gevaarlyk te maaken, ten deele bereikt; en zy hebben het nog bereikt, met ons in de vaart naar de Oostzee zodanig te belemmeren, dat die ons grootendeels is afgefneeden. Zy hebben hun oogmerk nogverder daar mede bereikt, dat het overvoeren van hout aan de Franfchen zoo moeilyk en kostbaar is geworden, dat men de vermeerdering van kosten op veertig per cent berekent. Zie daar, wat de Engelfchen provifioneel met de vredebreuk gewonnen hebben. En hoe ftaat het nu met ons ? Gy weet, Vredelust, zoo wel als ik, dat 'er federt vyf jaaren grof met de Negotie is gewonnen; en dat,als men de balans opmaakt van 't geen Ka wy  wy door den overlast der Engelfchen geleden, en van 't geen wy aan eenen anderen kant gewonnen hebben, het flot van rekening al vry important in ons voordeel uitkomt. Het geleden verlies komt immers in geen gelykenis met de gemaakte winst. Uwe boeken zullen 'er zoo wel als de mynen blyken van draagen. ■—— Ik beken 't, zeide Vredelust: ik kan niet zeggen, dat ik by het neemen van myn fchepen, of van de laading, daar ik deel aan had, geleden heb: ik heb 'er meer dan eens grooter winst op gehad, dan ik 'er op genooten zoude hebben, indien de fchepen of de laading veilig in behouden haven waren gekomen. Ik heb het ook zoo ondervonden, hernam Goudgaarder, en veele koopluiden met ons. Gy weet ook hoe onze Zaandamfche Vriend Schipreder aan Joost Tveraar meer dan eens zyne verwondering getoond heeft, dat hy by aanhoudenheid den naam van Joost Tveraar aan 't hoofd der Requesten las; hem voorhoudende , dat hy Yveraar bezig was, om onze vaart en koophandel een groote krak te helpen toebrengen, en ons met zyn yveren in gevaar zoude ftellen , om alle de winsten, die men dede, in 't geheel te derven. — De waarfchouwing van Schipreder is niet geteld. Yveraar is blyven woelen. En wat is 'er nu 't gevolg van ? Dat het geen Schipreder voorfpeld heeft, juist gebeurd is. Het is wel zoo, hervatte Vredelust,maar moet dit niet eerder als iet toevalligs, en 't geen niet te voorzien was, aangemerkt worden, dan als een waar- fchyn-  & anderen meer dan eens, door de verbeelding van beter dan anderen te weeten het geen hy niet wist, in groote ongelegenheid gebragt, en zoo ik het wel heb, is hy twee of driemaal gefailleerd. Hy wist echter zyne Crediteuren zoo mooi voor te praaten, dat men zyn noodlot meer toefchreef aan ongelukkige toevallen, dan aan zyne waanwyze misreekening: zoo ligt kan men de Luiden, die weinig inzicht hebben, allerlei flach van brillen doen koopen. Wat vertrouwen ik derhalven ftel in de welmeenendheid en in de bekwaamheid van onze Regenten , kan ik nochtans op my niet verkrygen van te gelooven, dat zy, ten aanzien van de alge. meene zaak van de Republiek, zoo veel doorzicht hebben , als de Heeren die in den Haag aan de Hooge Regering zyn. Ik ben in 't geheel geen Politiek, en zeer verre van op een beflisfende toon te willen fpreeken; maar, is het te gelooven, dat het Engelsch Ministerie , alvorens tot de vredebreuk te befluiten, niet ge weeten heeft, hoe het met de Noordfche Moo* gendheden ftond, en door welke middelen zy ons het genot van de gewapende Neutraliteit zoude kunnen affnyden ? Zoudtge niet denken, dat het Engelsch Ministerie wel terdege overwóogen heeft, hoe het met de macht van onze Republiek ftond, hoe met de andere Moogendheden jegens eikanderen, en wat.dezelve te hoopen en te verwagten had van fommigen derzelven, indien wy het met Frankryk enSpanjen gingen aanleggen? Men fehfË K 5 dert,  dert, gelyk ik zoo even opmerkte, het Engelsch Ministerie af als zeer dom, en even zoo verdwaasd als onvoorzichtig: maar in de fchilderyen, welken wy van hunne verbystering, domheid, en dwaasheid maaken, fteeken onze dwaasheid en onze onvoorzichtigheid , ja zelfs onze volflaage onkunde ten klaarfte door. Die Veldheer, welke zich verbeeld, dat zyn Tegenftreever volftrekt geen beleid heeft, is het naaste aan 't verliezen van een flag. Ik heb wel hooren zeggen, dat de Koning van Pruisfen voor geen Legerhoofd minder achting heeft gehad dan voor den Generaal Daun: deeze is het evenwel, door wien de Pruisfifche Vorst geflagen is geweest. Niets gevaarlyker, myn Vriend, dan onze eige inbeelding. Hoe is de Raadpenfionaris de Witt door het Franfche Hof niet bedot geworden ? Hoe zyn 'er naderhand onze Amfterdamfche Regenten niet door om den tuin geleid? De tyden, zegt men,zyn veranderd: de Franfchen meenen het nu wel met ons. Ik voor my, Vredelust, kan het niet zien. Onze Vloot heeft, zoo Geloof-al zegt, de Engelfchen geflagen,hun koopvaardy-vloot genoomen, en de onze heeft cours gezet. Ik hoop ja; maar de tyding is te mooi: ik vrees, Vriend Geloof-al, dat 'er merkelyk van af tekorten zal vallen, alswe de echte berigten krygen: het zal al veel zyn, als onze koopvaardy-vloot gelegenheid gekregen heeft om door te zeilen. Maar latenwe ons nu eens voorftelïen, dat wy geflaagen waren, in onze koopvaardy-vloot genoomen, hoe deer-  i55 ># deerlyk zoude het dan met ons gefteld zyn. Ik ys als ik 'er om denk: Ik ys als ik denk datwe gebrek aan graan zoo wel als aan hout kunnen hebben, als de oorlog blyft duuren, en de Engelfchen de Oostzee voor ons geflooten houden. — Ik weet niet, viel Vredelust daar op in, of men voor gebrek aan graan wel te vreezen heeft, want hes zelve kan ons door andere Neutraale fchepen toegevoerd worden: zelfs krygen wy hout uit het Noorden. Het komt my voor, dat Engeland nu zoo laag is, dat, als wy het doorzetten, dat Ryk het niet houden kan. Het is bereids uit zyn adem. Het word door zyne fchulden gedrukt. Het zal eindelyk moeten bezwyken, en het oor moeten leenen aan eene vrede, zoo als wy aan het zelve zullen voorfchryven. Gelooft gy dit, Vriend Vredelust? Ik niet, hernam Goudgaarder: Die ligt gelooft,bedriegt zich zeiven, en gaat verhoren, zegt ergens onze Zede - dichter Klaas Bruin. Zoo de Engelfchen tot de vrede gedwongen worden, en genoodzaakt om 'er eene veer by te laaten zitten , zullen de Franfchen 'er het meeste deel aan hebben : daar na de Spanjaard, en voorts de Amerikaanen. Voor ons zal 'er geen portie overblyven. Het zal al genoeg zyn, datwe mede van de party zullen geweest zyn om onzen ouden Bondgenoot, en ons zei ven, te verzwakken. Dat zit 'er dood op. Maar wy zyn zoo verre nog oiet; Men  156" >& Men heeft de Engelfchen nog niet onder de kniên, en de tyd zal leeren of men hen 'er onder zal krygen. Wel denktge dan, dat Engeland den dans nog ontfpringen zal, vroeg Geloof - al aan Goudgaarder? —- Ik denk, antwoordde Goudgaarder, dat de ftaatsverwisfelingen niet ftaan in onze handen. Hoe gevaarlyk en bekommerlyk het met de Engelfchen tegenwoordig gefchaapen mooge weezen ; het heeft met ons nog hacghelyker geftaan in 1672; en, in den Jaare 1747, zag het 'er met ons maar gantsch niet breed uit. Wy hadden eenen machtigen Vyand in ons Land , en zaten zonder magt, tot de ooren toe in fchulden. Evenwel is 'er uitkomst geweest. Dat is wel waar, antwoordde Vredelust; maar wy hebben in dien tyd hulp gekregen. — Zeg liever, hervatte Goudgaarder, hulp gekoft. En wie verzekert U, dat het den Engelfchen niet gelukken zal, ook eens van de eene of de andere Moogendheid hulp te krygen. Terwyl Goudgaarder deeze bedenkingen maakte, kwam zyn knegt ons waarfchouwen, dat de visch in de ketel was: wy ftonden op en gingen naar huis, alwaar de Vrouw ons zeer vriendelyk ontfïng: zy was nog naar de oude hollandfche eenvouwdigheid gekleed en gekapt: alles deftig: haar drie kinderen, twee jongens en een meisje, waren ook zonder opfchik; maar zindelyk: alles wat tot den tafel behoorde, linnen, por-  157 porcelein , zilver, was van 't allerkeurigfte , offchoon niet geheel nieuwerwets Ik moet deezen Brief eindigen , en 't vervolg van ons bezoek by Goudgaarder, toteenen volgenden uitftellen. Inmiddels blyf ik als te voofen, * Wel-Edele Gestrenge Heer ên Vriend! Uwer Wei-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den iöden Aug. 1781. Reinier Vryaart. ACHTIEN-  ACHTIENDE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-EERrJf vriend! Tk heb mynen Brief van den iöden geëindigd met A U te zeggen , datwe by Goudgaarder gereed Honden om aan tafel te gaan. Aan den disch gezeeten zynde, deed het dochtertje het gebed: waar na de Vrouw my zeide, Myn Heer, neem onze oude hotlandfcbe gulhartigheid voor lief. Myn Man en ik Zyn niet voor de bedtndaagfehe zwier, en voor de franfche potagie. Devifcbzal in zyn foort, zoo ik hoop, goed zyn: daar na zal ik U een kalfsfebyfje en een ham opdisfehen, met vier fchoteitjes moes int onze tuin, versch geplukt; en dan wat vrucht; daar mede zullen wy 't haten afloopen. Ik zeg het U vooraf, offchoon het de mode niet is. Wat wyn drinktge ordinair? . , Rood, Mevrouw Ligt of zwaar? Tusfchen beiden. — Jan, krygt voor Myn Heer een fles van 't achterste rak aan den linkerhand, en voor den Heer Vredelust van dien wyn, daar die Heer altyd van gehad heeft. — Jan bragt Vredelust en my ieder een fles: waar op de Vrouw van den Huize ons grimlachende toevoegde, Heeren , na uw plaifier; daar is meer in de kelder. Ik zat tusfchen de Vrouw en de kinderen, met welken ik van  '<8K 159 van tyd tot tyd eens fprak. Juffrouw Goudgaar^ der (zy liet zich geen Mevrouw noemen, enverzogt my, dat ik by 't woord Juffrouw zoude blyven) ziende dat ik plaifier nam om met haar zoon te praaten, vroeg my, of ik ook kinderen had? Ik ben niet getrouwd, antwoordde ik. -s— Hoe! niet getrouwd ? —•—• Neen. Wel, Myn Heer 9 dat is jammer: Ik zie, datge de kindaren wel ryden moogt. —• Ik maak, zeide ik, heel veel werks van kinderen: ik mag 'er gaarne mede omgaan. —-r* En dan niet te trouwen. Wel dat kan 'er niet deur. Ik ben, zeide ik, (een weinig over 'tge- fprek van Juffrouw Goudgaarder aangedaan) zoo ongelukkig geweest, dat ik die geen, met wie ik ftond te trouwen, drie dagen voor den trouwdag door een droevig geval op een oogenblik verboren heb: dit verlies heeft my zoo getroffen, dat ik, om myne zinnen wat te verzetten, aan 't reizen ben gegaan: lk ben eenige jaaren uitlandig geweest, en federt twee jaaren eerst te rug gekomen. Ik kan niet over my verkrygen, om op nieuw op een huwlyk te denken. —-— De Vrouw, befpeurende, dat de traanenmy in de oogen kwamen , gaf terftond gelegenheid datwe van ons ge. fprek afraakten. Ei! Maatje lief! riep zy haaren Man toe, die met Vredelust en Geloof-al druk bezig waren met over de koophandel te fpreeken, gy bent daar alweer zoo diep aan 't praaten over hout, hennip, cacao, koffy, catoen, yzer, en ik weet niet wat al meer, datge niet eens om 't infchen-  Infchehken denkt. Myn Vrouw heeft gelyk, zeide Goudgaarder. Wy zullen van onze ordinaire discourfen eens afftappen. . . . Maar, verVolgde hy, daar komt rytuig;'t is waarachtig Klaas Geldwinner en Hein Guldenkleed! Wat of die ons komen zeggen. Straks was 'er een Cabriolet voor de deur. Twee Heeren flapten 'er af, en kwamen by ons. Geluk Goudgaarder! Geluk Man ! riep Geldwinner tegen Goudgaarder. Zy zyn 'er door. — Hoe, door? — Zyzyn 'er door. — Wie? ——■ Wel de fchepen. — Welke Schepen? — De Schepen onder 't convooi van Zoutman. Wat d kondge dat niet begrypen ? Zoude het waarachtig waar zyn, zeide Goudgaarder ? Vriend Geloof-al, die zoo even te paard is gekomen, heeft het ons ook gezegd ; hy heeft ons ook verzekerd, dat de Engelfchen gefiaagen zyn, en da: hunne koop- vaardy-vloot genomen is. Dat is wel uitge- ftrooid, antwoordde de andere, maar daar twyf. feit men aan: in 't algemeen word 'er gezegd, dat de Engelfche koopvaardy-vloot het ontfnapt is,om dat Zoutman niet fterk genoeg is geweest. Daar is dapper van beide kanten gevogten , en de twee Vlooten hebben eikanderen de neus vol bloed gegeeven : doch Zoutman heeft den Engelsman op de Vlugt gejaagt; en onze koopvaardy-vloot is voortgezeild. Dit is zeker; en ik wensch 'er U geluk mede. Kom aan, zeide Goudgaarder, daar eens op gedronken: dat had ik niet verwagt. r-t: Daar op werd 'er een voldertje op de bevestiging  ging van die tyding gedronken. Terwylwe' hst glaasje leegden, nam de Vrouw van Goudgaarder, Welke ondërtusfchen de kinderen' naar achteren had gezonden en voor de twee Heeren borden laaten zetten, de gelegenheid Waar, om haaren Man" te Waarfchouwen, dat, als de Vrienden nog wat warme visch wilden eeten, zy niet lang moesten blyr ven praaten. Gy komt wat laat Vrienden,' Zeide zy:; gy vind juist de hond niet in de pot; maar ik zou wel haast zeggen, de kat aan de graat. Kom aan; nou niet praaten, maar eeten. Ik zal de praat ondërtusfchen wél ophouden. Men ging Wederom aan tafel ,"en , geduurende de maaltyd, werd 'er over de verfchillende tydingen wat gerëdenëerd, en gelyk het meestentyds gaat, met een hei is viel mooglyk; het zoude viel kunnén zyn ; het is niet Zétt waarfchynlyk; en wat dies meerder is. Onder de maaltyd hield Geldwinner zich met Goudgaarder het meeste op: deeze vroég den anderen telkens naar den prys van deeze én gene waaren: wat partyen 'ér geflooten waren; hoe het met de cours van de wisfel ftond; hoe hoog het bankgeld was; welke fchepen uitgezeild of ingekomen waren ; en méér andere artikelen , die ik U zoo niet kan fchryven ; maar ■ daar de tyd van 't eeten mede omging. Op het nagerecht evenwel, by gelegenheid dat Vredelust zeide, wat zoude het eene fchoo* ne buit geweest zyn * indienwe de Engelfche koopvaardy - Vloot waren meester geworden , verSn* derde het onderwerp onzes gepraats geheel en al*-*» - II. Stuk. L Dat  Dat is, zeide Guldekleed, de fchuld van den Prins, dat wy die niet vermeesterd hebben De fchuld van den Prins-, vroeg Vredelust, met verwondering? De Prins is immers niet in Zee geweest. —r- Neen hy, hervatte Guldekleed, maar 't is de fchuld van den Prins dat de Schepen van de Maas niet by de Vloot zyn geweest. — Hoe zoo! zeide Vredelust. — Wel, vervolgde Guldekleed, de Prins heeft contra orders gezonden om niet uit te zeilen, —?— Zou dat waarachtig waar zyn , zeide Vredelust? — Ja wel waar, voegde 'erGeloofal by. Ik heb dat mede gehoord van iemand, die he^ had van Burgeméester Huichelkop : wat zou 'er tog de Prins aan hebben, zeide Vredelust, 't is jsuneryS piet waarfchynlyk. Wat 'er de Prins aan hebben zoude? de Engelfchen plaifier te doen; zyn hart trekt tog naar den kant der Engelfchen: dje hebben zyn Vader Stadhouder gemaakt, zeide Guldekleed, en, uit erkentenis, laat hy ons onze fchepen neemen, en ons naar de pypen der Engel. fcben dansfen. En de Hertog van Bruns- wyk, zeide Geldwinner, die zet 'er hem braaf toe aftBjr-by ligt onder de plak van den Hertog: hy ziet den. Hertog naar de oogen: en alles wat de Hertog wil, doet hy. En de Hertog is al een heele Hegte, die verftaat zich met de Engelfchen. — Ja, zeide Goudgaarder, ik weet waarachtig niet, wat wy met een Stadhouder doen. In de plaats vaa eendragt te bezorgen , loopen de dingen nog al jneer in de war ; de nuttigheid van de Stadhouder- lyfce  ïyke Regering, daar Paulus ons de ooreii vol va$ getuit heeft, is maar zeer luttel: als het Stadhoüderiyk gezag ons, in tyd van nood, niet kan hel-, pen, en nog den algemenen maatregelen dwarsboomt, om zyne eige inzichten te voldoen, daa* mogten wy wel wenfchen, datwe geen Stadhoüder hadden. — Ik zou 'er wel byvoegen, zeide Guldenkleed, dat het te wenfchen ware, datwe door de Franfchen maar overheerd waren geworden, -j En onze Religie? viel daar op Vredelust iü i Wat, Religie, zeide Guldenkleed , is 't nu een tyd om op Religie te denken? — Gy lieden bent mooije kinderen , zeide Juffrouw Goudgaarder: maar 't was evenwel beter, dat gy anders dagt eri anders fpraakt. Het is zekerlyk tegenwoordig de tyd niet, dat 'er van den Godtsdienst veel werks gemaakt word; maar 't is 'er niet te beter om. Ik fpreek, zeide Guldenkleed, van de Religie maar plitiquemcnt; en daar op gingen onze Vrienden voort, met redeneeren over alle de beweegreede-^ nen, welken de Prins en de Hertog hadden, om ons ten prooi aan de Engelfchen te ftellen. Terwyl zy daar rustig mede bezig waren, eö wy nog allen aan 't nagerecht peuzelden, kwam'er een ander Heer, dien ik Kwczelkwast hoorde noemen. Hy zag 'er heel ftaatig uit, en was in 't donker bruin zeer eenvoudig gekleed, met kleine gespen op de fchoenen , zwarte kousfen en onderkle, deren: een ongepoèijerde donkere grifaille paruik op Zyn hoofd". Zoö ras ik den Man zag, dagt Ikj  die brengt.de wysheid roede. Na dat hy verwelle» komt was, vroeg hem Goudgaarder, hoe het met de tyding van de Vloot was ? — Mal, zeide hy. —| Hoe, mal! hernam Goudgaarder. Wel ja, mal. Is Zoutman geflaagen en onze Schepen genomen? Neen. — Wat dan?. — Onze koopvaardy-Vloot komt te rug.;— Te rug? —* Ja, te rug ■— En waarom? Om dat ons Convooi buiten ftaat is Zee te houden. Dit klinkt wat anders Geloof-al, (zeide Goudgaarder,) als het neemen van de Engelfche Vloot. — Wat!, zeide Kwezelkwast, heeft Geloof al u vertelt, dat de Engelfche Koopvaarders genomen waren. —- Ja, zeide Goudgaarder. Wel, antwoordde Kwezelkwast, al had Zoutman het kunnen doen, hy zoude het niet gedaan hebben. —— En waarom niet,? Om dat wy in de handen der Engelfchen, en de Engelfchen niet in onze handen moesten vallen. Daar hebt gy 't nu met de Stadhouderlyke Regering. De Prins is een kostelyk Meubel voor ons Vaderland: Nietwaar? — Ja, zeide Goudgaar-, der, ik geloof mede, dat wy meer verliezen dan winnen, by de Stadhouderlyke Regering. Men zegt, dat de Prins, een goed mensch is; maar hy voert niets uit. Ik weet niet of hy goed is,. zeide Kwezelkwast; maar't komt my voor, dat hy weinig kennis en beleid heeft. Wie weet of hy wel zoo goed van harte is, als men zegt: aan de Hoven heeft men ftreeken. Het is 'er innerlyk zoo niet gelegen, als het uiterlyk febynt. Wie weet wat  16*5 wat hy ons nog berokkend! De menfch tog is genegen, om meerder gezag9 te hebben, én wie zal ons zeggen, dat de Prins 'er niet op uit is, ora iis deeze tegenwoordige troubles z$ch meester van de Souvereiniteit te maaken. Althans het komt my' niet onwaarfchynlyk voor, dat hy 'er het oog op hebbe. Hy is door den Hertog groot gebragt: de lesfen van dien Man zullen zyn gemoed, al was die «ens natuurlyk goed geweest, niet weinig bedorven hebben. Toen ik dien man zoo hoorde fpreeken, begon1 ik half te denken of hy fomwyl Gelro Batavus rhogt zyn; doch ik befpeurde naderhand , dat hy zoo veel kundigheid niet had, en dat hy alleen met deezen, in het listig fpreeken, over een kwam. —«' Ik ben het, zeide Geldwinner, volkomen met Kwezelkwast eens. Had de Prins het wel met den Staat gemeend, hy zoude al lang bewerkt hebben> datwe oorlogfehepen hadden gehad ora onze koopvaarders te dekken. Maar hy bekreunt zich niet aan de Negotie. Al verviel de geheele Zeevaart , hy zou 'er geen voet om verzetten: als hy zyne foldaaten mag drillen, dan is hy wel te vrede. Hy heeft geen hart voor de Hollanders. Hy is lingelsch en Hoogduitsch. Ik wouw dat wy hem kwyt waren. Wel, om U de waarheid te zeggen, zeide Goudgaarder , ik zou 'er geen traanen orn ftorten. Ik begryp ook, dat de Prins voor de Zeemagt gezorgd moest hebben , toen het tyd was. Ten minste, daar het water ons aan de lippen is gekoL 3 méns  ï66 men, moest hy 'er meer yver voor toonen, en 'er meer werks van maken. Maar, wat zal men zeggen, daar iemand niet toe opgeleid is, daar kan hy weinig bekwaamheid toe hebben. — Al had hy 'er bekwaamheid toe, zeide Kwezelkwast, ik kan niet zien, dat het ons veel baaten zoude, want de wil zou 'er ontbreken. Als wy machtig ter Zee waren, dan zouden wy van de Engelfchen niet afhangen. — Zoudge dan denken,dat de Prins ons afhanglyk van Engeland wil maaken, vroeg Vredelust? —— Wel, zeide Kwezelkwast, dit is de eenigfte weg om hem tot de Souvereiniteit te brengen; en wy moeten dit doeleinde der Prinfen van Oranje nimmer uit het oog verliezen. Onze Vryheid hangt aan een zy draadje, zoo ras als 'er een Stadhouder is. Op deezen trant gingen die Heeren voort; en 't fchilderen van de Stadhouderlyke regering, van onzen Stadhouderen en van den Heer Hertog van Brunswyk ging op 't laatst met zulke haatelyke trekken gepaard , dat Juffrouw Goudgaarder het geduld verloor. — Och! Maatje lief! riep zy tot haaren Man, houd tog, in Gods naam , op van kwaadfpreken. Gy bent zulk een braaf man, en leert uwe kinderen , dat zy zich wagten moeten voor lastertongen; wat hebtge tog aan dat uitvaaren tegen den Prins ? Als 'er iemand eens by ons zoo fprak van een Burgemeester of Schepen van Amfterdam, als gylieden het van den Prins doet, gy zpudt hem immers de deur uit laaten zetten. Is het  Is het dan de Prins alleen van wien men altyd kwaad mag fpreken ? — Wat fcheelt het jou, zeide Goudgaarder ? Hebben de Stadhouders uw Voorouders en uw Godtsdienst niet genoeg kwaad gedaan ? Kom jy nou voor heur pleiten? — Hoor, Maatje lief! hernam de Vrouw, ik weet daar meê een beetje van : de oude wrok moet niet eeuwig duuren; dat heb ik u zeiven wel eens hooren zeggen, als het 'er op aan kwam, om een party te fluiten met iemand , door wien gy dagt veröngelykt te zyn, en dat ik U vroeg, gaatge met dien man aan de Negotie? DePrinfen mogen weezen hoe zy zyn, ï»y zyn meê menfchen, en hebben hunne gebreken : en offchoon wy het met Prins Maurits niet naar onzen zin gekreegen hebben, de Prinfen van Oranje hebben evenwel ons Land uit de Spaanfche dwingelandy geholpen, en hetzelve helpen ryk en groot maaken. Wy konnen het zonder de Stadhouders niet goed fchipperen. — Wie vertelt U dat, vroeg Goudgaarder? — Wagenaar, zeide de Vrouw. — Wagenaar? -- Ja, Wagenaar. — Ik wed neen. —■ Ik wed ja, om een Collation , hier buiten aan de Heeren. — Va! zeide de Man: haalt gy 't boek van Wagenaar, daar het in ftaat, maac voor den dag. —■ Dat hoeft niet, zeide de Vrouw. — Niet, hernam de Man. — Neen. — Wel nu? — Als gy, Maatje lief, twee wagens met zes menfchen op den Dyk zag, waar van 'er een zonder Voerman reed, en de ander met een Voerman, en dat de Luiden, die in de wagen zonder Voer- L 4 man  <$ man zaten, geduurig aan deXysfel trokken, malkanderen over het mennen bedilden , en gy zaagt dan die wagen van den dyk afvallen , en den anderen wagen met den Voerman voortryden; zoudge niet zeggen, zonder Fuerman kan het met d,e wagen onmooglyk goed gaan ? Wel nu, zeide de Man, wat wiltge daar mede beduiden? — Wel, Maatje, hernam deVrouw,kundgedat niet raaden? In 1672. zyn wy van den dyk afgebuiteld: toenzagenwe, datwe een Voerman motsten hebben: wy hebben 'er een gekreegen. In den Jaare 1747. zyn we wederom van den dyk afgeftord, en wy hebben wederom onze toevlucht tot een Voerman genomen. Dit lees ik in de Historie van Wagenaar. Nu vraag ik, pf Wagenaar ons niet zegt, dat wy het zonder Stadhouder niet kunnen fchipperen ? want of hy het met woorden zegt, dan met daaden aantoont, is immers het zelfde. 't Is 'er wel op verzonnen, zeide Goudgaarder. Maar! Daar valt geen maar, viel Vredelust in, Uw Vrouw heeft de Weddenfchap gewonnen. Goudgaarder liet zich gezeggen; de andere Heeren fcheenen juist niet in heur fchik over den inval van Juffrouw . judgaarder. Zy zweegen ftü: doch Goudgaaraer het woord wederom opvattende, zeide tegen zyn Vrouw :.Gy weet de dingen nog al aartig te draaien: maar Aagje lief ,wy hebben nu den Voerman , en de wagen loopt evenwel bedroeft fcheef, My dunkt,wy raaken geduurig op de kant van den dyk; en 't fcheelt maar weinig, of wy tuimelen van  Van boven rieêr. — Dat geloof "ik wel, zeide'de Vrouw, de Voermart kan;,t alleen niet doen: als de Heeren, die in de wagen zitten, meester van de Zweep willen weezen ; als zy met elkarideren hebben teggém 'twisten over de noodzaaklykheid van een niéuwe as te laaten maaken, of de wielen beter te voorzien, ~of het paarde-tuig te verhelpen, of om,- in de plaats van de knollen, die zy Voor de wagen hebben, bekwaame kleppers te koopen; en dat zy daar en boven den Voerman iri het ryen belemmeren, hem de Zweep uit dé hanT den neemenen, als dolle menfchen, geduurig db paarden liggen te flaan, en te fchreeuwen, dat de ^beesten niet voort willenwat wonder dat men dan in gevaar ftaat om door den eersten wagen, dié ons ontmoet en niet wykén wil, van den dyk a'fgeftooten te worden. Ik wilde wel eens zien, of wy goed eeten op tafel zouden kunnen krygen i •indienge geen zorg droeg, dat 'er hout en turf in huis was, en in de kèuken tegen de Keukemeid gingt raa'zen en tieren , om dat ze ons de fpys niet wel toegemaakt en op zyn tyd op tafel bezorgde. Gy weet zeer wel, dat het bezorgen van voorraad het eerste is, waar op men in alles denken moet: en gy weet zeer wel, dat het niet genoeg is een bekwaamen Schipper te hebben; maar daar by behoort nog een goed fchip, goed volk, goed voorraad van fcheepstuig, om, in tyd van nood, te kunnen gebruiken, indien men , met reden, op den goeden uitflach van eene Zeetocht zal hoopen. L 5 Althans  <ï> re als dolle Luiden te werk gaan. Hoor, Maatje Lief, de Heeren moeten het my niet kwaalyk neemen : al dat achterklappen tegen den Prins en den Hertog, gefchied alleen om eige fchurft en fchaamte te dekken. Men heeft het huishouden laaten verloopen en geen wys op de zaaken gefteld: nu wilde men 'er de lak aan den Prins wel van aanwryven. En zoo dra raakt men niet aan 't baffen tegen den Prins, of ten eersten zyn 'er, uit onze kerk, die meê baffen: even gelyk honden, die op het baffen van een hond, mede aan 't baffen raaken, alleen om dat zy hooren baffen. Onze kerkgenooten zouden beter doen van het keffen en baffen te laaten; want zy maaken 'er zich maar gehaat mede , en zouden wel eens met rogt voor oproermaa». kers aangezien kunnen worden. Wat heeft Neef Blaaskaak, die, zoo ik hoor, altyd in 't Coffyhuis den vlag zoo hoog voerde, daar by gewonnen? dat hy failliet is. Men zoude liever het voorbeeld van Neef Vreedzaam, een man van verftand, kun»; de en oordeel, en die een eerlyk gemoed heeft , volgen. Die leeft, zoo als hy leert; en zeide ons eens, het zyn flecbte Luiden die na een oorlog met de Engelfchen verlangen. Myn Vrouw is op haar praatftoeltie, zeide Goudgaarder: of ay 't in alles wel raad, daar zoude men aan kunnen twyffelen. — Ik kan wel mis hebben, hernam zy, ik ben maar een Vrouw. Ook zou ik, Maatje lief, niet in 't gefprek getreden zyn, was het niet, dat ik om mooglyk kan veelen, dat men van de Luiden, agter  ter haar rugge,kwaad fpreekt. — Ik weet, Poes-» lief, zy Goudgaarder, dat gy daar heel gevoelig over bent, en 't fpyt my, datwe juist over die zaaken , in uw byzyn , aan 't praaten zyn geraakt. Ei! zeide de Vrouw, wildet gy dan, in myn af- weezen, mede , gelyk anderen , van den Prins kwaad gaan fpreeken "? Daar zytge een al te besti- ge Man toe. Dit kan ik van U niet denken. lk vreesde, dat op dit zeggen van Juffrouw Goudgaarder het gefprek wat te ernstig zoude worden: maar Goudgaarder wist 'er een keer aan te geeyen. — Moet men dan de Luiden niet fomtyds wat voorthelpen, antwoordde hy, al was het alleen om agter de gronden van hun gevoelen té komen ? Gy zegt, dat het niet genoeg is , dat men een Schipper hebbe, maar dat men nog van een fchip, fcheepstuig, en wat verder tot de Vaart behoort , voorzien moet zyn: dit ben ik met U eens. Wy zyn het ook met U eens, dat het Schip van 'Staat aan alles gebrek heeft: maar dat is, volgens het algemeen zeggen, de fchuld van den Prins. —> lk weet niet, hernam de Vrouw, of het beitel en het befchikken daar van van den Prins afhangt: maar dit weet ik, dat onze koetfier (als ik die gelykenis eens mag gebruiken , om myne gedagten klaar uit te drukken,) zorg moet draagen, dat onze rytuigen en paarden in order blyven; en datwe, alswe met de Koets, of met de Charet, of met de Cabriolet willen ryden met onze zwarte of bruintjes, hy dan maaken moet voor de deur te zyn: maar  & maar als Hendrik U eens gezegd had, dat 'er iét aan -de koets vermaakt moest worden, dat 'er aan 't éen of 't ander paard wat fcheelde, en gy had geen order daar op gefteld, wat dunkt U, zoude het U niet al heel fraai ftaan Hendrik kwalyk te neemen, indien hy ons met de koets niet naar Amfterdam konde brengen ? — Ik zoude niet veel te zeggen hebben, zeide Goudgaarder : maar lieve Vrouw, wie zegt U, dat het zoo met ons Land en met den Prins gefteld is? ■ Ik maak het op, hernam de Vrouw, uit het geen ik voor en tegen hoor redeneeren, als wy Vrienden buiten hebben. Evenwel,(voerde Kwezelkwast Juffr. Goudgaarder te gemoet,)is het niet onmogelyk,dat het van den Prins heeft afgehangen , van onze Zeemacht in eenen beteren ftaat te ftellen; de Prins is immers Admiraal, en als Admiraal zoude hy, zoo't my voorkomt, zorg moeten gedraagen hebben,dat onze Zeemacht zoo vreeslyk niet in verval was geraakt : wy denken immers allemaal, dat als 'er de Prins moeite toe had willen doen, wy misfchian al vry wat macht in Zee zouden gehad hebben. Zou het dan niet wel kunnen zyn, dat de Prins heü «en of het ander bedoeld had, met daar toe geen moeite te neemen ? Ik kan niet wel begrypen, dat iemand zich tegens den Prins zou durven aankanten , indien hy 't wel met de Zeemacht meende: want de Zeemacht is het behoud van de Negotie en Zeevaart: en de Negotie is de zenuw van den Staat, Onze Amfterdamfche Heeren hebben daar altyd  m altyd op aangedrongen, en ongelukkig geen gei hoor gekreegen. Is het, Juffrouw Goudgaarder; niet zeer waarfchynlyk, dat de Prins oorzaak is, dat onze braave Regenten geen gehoor gekreegen hebben ? Aan wien zult gy het anders wyten? Voor my wenschte ik wei, dat ik 'er anders over oordeelen konde: maar als ik bedenk, hoe de geneigdheid der menfehen altyd naar 't kwaade helt, en de Vorsten, nog minder dan anderen , zuiver van gebreken zyn, dan kan ik niet wel van my verkrygen, om (ondanks my zeiven) eenige twyf. fel te flaan aan 't geen my voorkomt zeer waarfchynlyk te .weezen. Al het geen de Vorsten doen, gefchied uit politieke inzichten : dat de gemeene man als gevolgen van deugd en goedhartigheid aanziet, is loutere fchyn. Het gaan van den Prins naar Texel, is maar om het Volk en het gemeen te blinddoeken; en God weet, voegde hy 'er by, wat daar agter zit. — Met een gaf de man een diepe zucht, en vroeg vervolgens aan Juffr. Goudgaarder wat zy 'er van oordeelde ? - Wat ik 'er van oordeel, zeide Juffr. Goudgaarder, ik oordeel dat, als men zoo in 't oordeelen over den handel en wandel der menfehen te werk gaat, het dan in de menfehelyke faamleving niet te hou* den is. De beste daaden der menfehen, hoe vroom, hoe godvruchtig, kunnen op die wys haatlyk uitgelegd worden : en wierd zulke eene wyze van 'C gedrag zyn's evennaasten te fchatten, eens algemeen , wie (zonde niet fchröomen om weidaadig- heid  heid te pleegen. Op dien voet, zoude ik en myn man wel mogen ophouden van aan een kranke vrouw in 't dorp wat verfnapering , of eene behoeftige kraamvrouw wat laaffenis, of aan een arm huisgezin wat onderftand, en, uit onze thuin, wat moes en vruchten aan deezen en geenen der fchamele dorpelingen te zenden. Wanneer wy dat doen, doen wy 't uit gulhartigheid, en, om dat wy meenen, dat wy verpligt zyn om uit onzen overvloed aan anderen wat te moeten mededeelen. Maar, volgens uwe leer-gronden,moeten de menfehen, om dat wy allen verdorven van natuur zyn, alle die weldaadigheeden aanzien voor loutere fchynheiligheid en huichelaary, en als alleen tot een uiterlyke praal van vroomheid en medelyden gefchiedende. Waarlyk een fraajje aanmoediging om de menfehen tot deugd en dankbaarheid op te wekken. Ik weet niet, Myn Heer Kwezelkwast, of, in gevaile gy op dien voet een fchool van Zedeleer had gehouden, 'er veele deugdzaam* leergasten uitgekomen zouden zyn. lk fpreek alleen met betrekking tot Vorsten, hervatte Kwe« zeikwast, maar niet met opzicht op Particulieren. >——- Ei lieve , antwoordde Juffr. Goudgaarder, om daar uit op te maaken, dat wy alles kwaads en niets goeds van den Prins moeten denken en ge* looven ? Dat is al heel braaf. Gy hebt dan twee ge wigten of fchaalen om het zedelyke der menfchelyke daaden af te weegen; een voor de VorsU ten, en een voor de Particulieren. Gy zult 'er dan wel  4K ï?z wel eentje hébben rvoov onze Amfterdamfche Hee^ a-en; eentje voor-Uw kerkten)vooral eentje voor uw zeiven ? — Op dit zeggen begonnen wy. al, lente meesmuilen. 1 9 Gy krygt op uw lap- pen, Maat Kwezelkwast, zeide Goudgaarder. Myn Vrouw meent het, Man lief ,, zy is geen kat om zonder handfchoenen .aan te raaken*: Zy weet 'er, Vriendje,, meer van alsge dejikt^ Dat de;RempBtftranten. (vervolgde Juffr. Goud* gaarder) bezet blyven, met een oude wrok tegen de Pi'infen van .Oranje, dat kan men nog , wat plooijen;,maar.dat de Luiden van uw kerk, dat Doopsgezinden, ndie de vryheid van Godsdienst ihr ons Land aarrde Prinfen van Oranje dank hebben' te wceten , gejyk: het Wagenaar erkent, en die nooit, in het een of 't ander', door dezelven Zyn veröngelykt, altyd gereed ftaan (de goeden niet te na gefprooken,) om, by alle gelegenheid, mede onder de eerfte onftuimige koppen, 't harnas tegen de Stadhouders aan te fchieten, is waarlyk al vry erg, en flegt. lk moet evenwel niet vergeeten , Heer Kwezelkwast, U voor te houden , dat gy op niets anders bouwt dan op bloo-te gisfingen,: gehaald uit bet geen misfchien wel zgude kunnen zynT niet geheel onmooglyk is, U voorkomt, en diergelyke onzekerheeden meer, daar wy eigentlyk, om te kunnen oordeelen of 't verval van onze Zeemacht aan den Prins dan aan anderen te wyten is, het befluit zouden moeten afleiden uit het geen gedaan en niet gedaan is. Wat zegt gy, Myn Heer, zeide Juf«  Juffrouw Goudgaarder, zich naar my wendende? gy laat ons alleen praaten zegt niet een enkel woord, en misfchien weet gy 'er meer van als wy: heb ik gelyk of ongelyk ? Ik heb de eer niet van U te kennen; maar zoo gy 'er wat zekers van weet» i zoudtge my zeer veel plaifier doen van my te zegI gen, hóe het 'er mede is: want al ben ik maar een Vrouw, myn hart is goéd vaderlandsch. Zie daar , Myn Heer, voer Goudgaarder my I hier op te gemoet, myn Huisvrouw, die zich op i U beroept! geef Ons het genoegen vati ons uw ; gedachten te zeggen. lk maakte eerst zwaa- t righeid öm my uit te laaten, vermits ik befpeurd had, dat onze laater aangekomen Gasten, eri , vooral de laatsten, niet zeer bekwaam waren, om I iets te hooren, dat van hun gevoelen afweek, en dat ik vreesde om in eene onaangenaame woor* denwisfeling te komen, dat ik liefst, vooral op \ een plaats daarwe ons met onverfchillige zaaken moesten vermaaken , wilde vérmyden. Echter befloot ik , op het fterk aanhouden van Juffrouw Goudgaarder , aan 't verzoek van haaren Man te voldoen. Ik zal 'er U, by eenen volgenden, verflag van doen : ondërtusfchen blyfik fteeds ; in alle opzichten, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwt JVtUAdtle Geftr. BW. Dknw3 Den Üftfteh Augustus i78i. ReiNier Vryaart. II. Stue. M NEGEN*  <8K 173 NEGENTIENDE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer em zeer ge-eerde vriend! Wel, wat zegt gy nu? Was ik de plank zoo yslyk mis, toen ikU, in mynen Brief van den 12 Mey laatstleden, fchertfende fchreef, dat onze Amfterdawftbe Politieken in hunne Verbeelding Lord Nortb bereids uit Engeland te Amfterdam zagen aankomen, om , in Burgemetsters Kamer, opentlyk, ten aanzien van alle die genen welken 'er maar by zouden kunnen komen, voor de Amftirdam/cbe Regering een voetval te doen , enz. (iite Stuk,Bladz. 134.) Het Leidsch Propheetje zegt ons, „ dat nietsmeer„ der te bejammeren is, dan dat 'er niet nog 2 k 3 „ fchepen by den ftryd zyn geweest, alzo men „ als dan waarfchynlyk het genoegen had kunnen fmaaken, om bet- Engelscb Conv oy in Tesfel, en „ Parker Op de haagsche Parade te zien. " Wat dunkt U , Vriend lief, van die fnorkery ? Onze Amfterdamfche Politieken zyn zoo opgeblaazen van verwaandheid,, dat het minste fchynfel van vermogen hunne winderige harsfenen aan 't maaien brengt. Wie heeft tog het vernuftig Leidsch Cou=  4H 1/9 ><& tourantiertje, zoo agter de geheimen van 'e Engelsch Staatsbewind geholpen, dat het geweeten heeft, dat als het imaldecl van Zoutman met 2 a 3 fchepen verfterkt ware geweest, de vloot van Parker onverfterkt zoude zyn gebleeven? Dal dit laatste niet gebeurd zoude zyn, is niet alleen vvaarfchynlyk, maar al vry vermoedelyk, om datwe, geduurende den oorlog, hebben kunnen opmerken, dat de Engelfchen beftendig oplettende zyn geweest, om hunne vlooten te verfterken naar maate dat zy zien, dat hunne vyanden verfterkt worden, altoos daar toe eenige fchepen in hunne havens gereed houdende : en het is zeer waarfchynlyk, (hier komt nu het redeneeren op en uit waarfchynlykheeden te pas,) dat,naar maate, dat onze vlooten talryker zullen worden , de Engelfchen de hunnen ook in getal zullen doen aangroeien. Ondërtusfchen is het een lust om te z.en, hoe men gezogt heeft, en nog zoekt, om de macht der Engelfchen te verkleinen, zoo lans 'er niet gevogten word; en hoe men die naderhand vergroot, wanneer 'er het een of 't ander is voorgevallen/ Toen Zoutman zoude uitzeilen , had Parker , naar 't fchryven der Nieuws-vertellers met meer dan vyf fchepen van linie , by welke Zich alleen de Berwick zoude gevoegd hebben Na den flag heeft men by Parker negen fchepen van Urne geteld. Zoo gy lm hebt, vergelyk dan >t geen men deswege aantreft in het Supplement van M % 49  de Leidfche franfche Courant van den loden, en in de Courant van den uden Augustus. Waarom gefchied dit, zoo het niet is om een gevaarlyk misbruik van de onkunde van 't gemeen te maaken? Zoo het niet gefchied om het gemeen te doen fchreeuwen , en de kooplieden te doen klaagen , dat de Vloot niet uitzeilt, en 'er dus geen Convooi verleend word, terwyl zy evenwel geen machtigen Vyand te vreezen heefc. Zoo dit geen oproer■ maaken is, dan weetik niet wat oproer eigentlyk beduit. Want, myn Vriend, daarfteekt meer achter dat bejammeren, dat 'er nog niet 2 h 3 fchepen by de vloot van Zoutman geweest zyn, als men wel denken zoude. Dat bejammeren brengt natuurlyk de gedagte tot de vraag naar de reden, 'waarom *er niet nog twee of drie Jchepen by zyn gemest ? Wat of de oorzaak mag zyn , datwe de kans, om eene zoo groote zege over de Engel, fchen te bevegten , verlooren, hebben, daar men te gelyk in de Couranten leest, dat'er in Zeeland en in de Maas oorlog-fchepen gereed lagen, om zee te kiezen; en van die vraag moet men dan vervolgens komen tot het antwoord , dat het de fchuld van den Prins is, dat zy 'er niet by zyn geweest, om de goede gemeente dus tegen den Prins op te zetten! Welke gedrogten baard en voed tegenwoordig ons Vaderland niet! NU ni/i turpe juvat, curce eft fua cuique voluptas, Beec quoque de alterms grata dolore venit: en  $> en men zoude 'er met Claudmnus wel kunne» by voegen: Talent Progeniem hominum fi prifca tulijjet, Pirithoum fugeret Thefeus; offenfus Oreflem Defereret Pylades, odijjèt Cajtora Pollux. Wy fchynen thans, myn Vriend, zulk eenen boozen tyd te beleeven : de breidel is los: men ftaat voor niets: de Grooten wyzen den weg aan de minderen. Het bekende Driemanfchap, dat tegen allen orden en gronden van onze Staatsgefteltenis, zonder eenige de minste bevoegdheid, ftout genoeg is geweest om den Prins, uit naam quafi van de Natie , toe te fpreeken, en daar door op de Hooge Overheid een rechtheeft geüfurpeerd, welk het niet heeft, noch kan hebben ; dat Driemanfchap, dat, hier door, den eerbied en het ontzagen hun Ed. Gr. Moog. de Staaten van Holland en Westvriesland, als alleen Souverein van dat gewest, als alleen de Hollandfche Natie reprefenteerende , als alleen bevoegd, om, uit naam van de Hollanders , den Heere Stadhouder vertoogen en vermaningen te doen, in Hoogstderzelver aanzien heeft gefchonden; en Hoogstderzelver Majefteit gekwetst; dat Driemanfchap , zeg ik, heeft zich vermeeten, om by deszelfs Memorie te zeggen, „ dat „ men vooral geen idéé kan formeeren van de on. ,j verwagte beletfclen en zwaarigheeden, welken het uit • M 3 „ loo.  t) foeps» der weinige Schepen , die men ver'ónder° 5, (leid volkomen in fiaat te zyn om zee te kiezen, heb- j, ben verhinderd." De weinige fchepen hebben nu zee gekoozen. Straks hebben zy groóter tegenmacht ontmoet, dan men het der goede gemeente had wys gemaakt, dat 'er ontmoet zoude worden. Onze Vloot is aangetast: zy heeft zich dapper geweerd: de koopvaardy-vloot' is geborgen; maar zyn de koopluiden het behoud hunner fchepen, na den Goddelyken zegen, niet meer verfchuldigd aan de dapperheid onzer Zeehelden, dan aan eene gcnoegzaame macht, hun , ter beveiliginge hunner fchepen, geleend? Dit word van agteien ingezien. Der goede gemeente h zoo niet het zand in de oogen geftrooid, of zy ziet, dat 'er veel gewaagt is geweest; dat men haar blauwblommetjes vertelt heeft; dat de Prins den voorzichtigsten weg heeft willen kiezen, met de zwakke Zeemacht van den Staat niet te wagen: wat doen nu die door en door braave Amfterdamfche Politieken , die heimelyk naar een oorlog met Engeland verlangden, en ons in dien oorlog gedompeld hebben; die daardoor aan de Zeevaart van den Staat meer nadeel toebrengen, dan dezelve in dc tyd van een eeuw heeft geleden; die zoo veele. braave en eerlyke kooplieden hun beftaan, en daar door het vermogen van aan hun engagementen te voldoen, hebben doen verliezen; die aan anderen een groote gedeelte hunner capitaalen, ja zelfs aan fommigen hun noodig onderhoud hebben doen ontvallen; die eene meenig- te'  1S3 >$> te van arbeidslieden buiten werk, en dus buitejj gelegenheid ora voor hun zeiven , en vrouw en kinderen de kost te winnen, gefteld hebben; wat doen nu die doorëerlyke Amfterdamfche Politieken? Nu de Prins het uitloopen van de weinige fchepen heeft toegegeeven, heeft hy ( zeggen zy) het gedaan om ons Volk op den flagtbank te brengen, en de fchepen in de handen der Engelfchen te doen vallen. Welke rechtfchapen Hollander» myn Vriend, kan zulk. een wrevel in koelen moede aanhooren ? Wie gist het bloed niet in de aderen op het hooren van zulke konstgreepen? Wierd 'er ooit listiger kwaadaartigheid gebruikt, om het volk te misleiden, op te ruien en tot muitery te hitfen ? Zoo 'er eenig verraderlyk toeleg mogte plaats gehad hebben , ora onzen Vloot het rampzalig noodlot te doen ondergaan , het welk men voorgeeft bedoeld te zyn geweest, en dat God my bewaare dat ik ooit gelove , dan zoude immers natuurlyk die toeleg gezogt moeten worden by die geenen , welken den Prins van ter zyde befchuldigd hebben geen voortgang te maaken met het uitloopen der weinige-fchepen, die men verönderftdt volkomen in ftaat te zyn om Zee te kiezen. Waar wil dit eindelyk heen ! Wat zal 'er van ons Land worden, daar zulke gruwelen nog Goedkeurders , Verdedigers en Lovers vind ! Zal ik alle die Schotfchryvers, die gadelooze Courantiers verongeiyken, als ik het afbeeldfel, het welk Plautus van de Snappers of Potfemaakers maakt, M 4 op  <& Wat dunkt U, myn Vriend, zyn onze oproerige Courantiertjes daar niet al vry natuurlyk en levendig afgebeeld ? Een myner Vrienden heeft dit latynsch fchildery, al vry wel , met een hollandsch penceel,getroffen. Zie hier hoe hy't nagevolgd heeft. tnssol co anssol "toch if— ftod »nuts si'b -oi jrfa * * * -1 na tbiattrncssjlBBW nv.* « fuvy, ny,5 ellsw qp tss Gewis geen zotter volk en geen verftandeloozer, Geen logenacbtiger en listiger gebroed, Geen volk dat Jlouter /preekt en ligter meineed doet, Dan al dat praatziek grauw, datze Albediliers heeten; Dat nergens iet van weet en alles meent te weeten. En ik, ikfcbeer my zelv' met ben op éine kam, Die al hun valfcbe klap voor Evangelie nam. Zy weeten 'tal, wat elk van zins is of zal worden: Zy boorden 't, hoe Jupyn en Juno/amen knorden: Zy weeten wat de Prins zyn Egaa beet in 't oor: Wat was noch weezen kan, zy weeten 't door en door. En met of zonder grond al wien 't bun lust te onteeren , » Daar geeven zy niet om: zy zouden 't zelfs bezweeren. Wat bad bier ieder niet te zeggen op myn Griend, Als bad by 'k weet niet wat, ja galg en rad verdiend! " En ik, die niets begreep van 't oogmerk dier geruchten, ' Ik wou dien braaven man eens bel ier uit gaan luchten. Die zulke praatjes firooit, als of by 't bad geboord, En, als tot d' oor/prong toe, 't gerucht word nagefpoord,'. M 5 Geen  Geen zegsman, toonen kan, moest eeuwig kwaalyk vaar en; En de algemeent rust zou beter zicb bewaaren. 'kZal maaken, dat dat volk zoo Hebt niet overal, jfls 't nergens iets van weet, de tong weer roeren zal. Alle de welmeenende Ingezeetenen , die van dag tot dag zien, hoe zy door logens op logen» verblind zyn geworden, boopen en bidden God, dat de Prins, niet tegenftaande de fchandelyke wy. ze, op welke zyn yver, zyn waakzaamheid, en Werkzaamheid erkend worden, echter in zynen goede zorg voor 's Lands welvaart zal volharden; dat de Vorst, wiens beminnelyke hoedanigheeden, zelfs door zulken, die onder fchyn van vriendfchap , hem op 't harte zoeken te treeden , met vollen monde erkend worden , zich houden zal by den regel, doe wel en zie niet om; en verzekerd mag zyn, dat, hoe men ook woele en wroete , om hem te doen gelooven, dat hy de Liefde van de Natie verliest, dit even zoo onwaarachtig is, als alle de onwaarheeden met welken men de goede gemeente dagelyksch ophoud en inneemt, of, om beter te zeggen, zoekt in te neemen; en dat onze goede Hollanders , wel eens mogen verkloekt worden , doch , in' weerwil van alle de b'aaskaaken, die overal uitgezonden worden, om 't vuur van oproer aan te fteeken , niet zoodaanig ontaard' zyn van de peugdep hunner Voorvaderen, dat zy zoo ligt hét Huis van Oranje, het welk de Voorzienigheid, als een middel tot hun behoud »  houd, en welvaaren heeft gebruikt:, zoude yergeeten. Gyzult'er3 myn Vriend, een voorbeeld van vinden, in 't verhaat het welk ik nu van myn bezoek by Goudgaarder zal vervolgen, en 't welk myne natuurlyke aandoening over al het geen ik hoor en zie heeft doen afbreeken. Maar ik moet liet tot eenen volgenden Brief fpaaren , en blyf ondërtusfchen, Wel-Ecele Gestrenge" He er en Vriend! 90 18VO TjISIHÏpW ' •/ ■'■ 'fjwer V/elEkh Gcjfr. D?V. Dienaar, Den 24fien AuguR'us ' , ' ' •• J7ct. i Reinibr Vryaart. TWINTIGSTE'  TWINTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en" zeer ge-eerde Vriend! Had ik verftomd geftaan over de redeneringen van Goudgaarder , toen wy in 't Prieeltje zaten; had ik my naderhand verwonderd over de losfe tongen van de nieuw aangekomen Heeren; ik ftond magtig op myn neus te kyken, toen ik Juffr. Goudgaarder haaren Man., en naderhand Kwezelkwast zoo ernstig en echter bevallig hoorde berispen. Het was of ik water zag branden. Ik weet wel, dat 'er onder onze Hollandfche Vrouwen zyn, die zeer veel weeten; maar een Remonftrantfche Dame op dien trant te hooren fpreeken, dit fcheen my een wonder. Aangenomen hebbende om aan 't verzoek van Juffr. Goudgaarder te voldoen, ftelde zy voor, om de thee in een koepeltje te gaan drinken, daarwe zeer lugtig en vermaaklyk zouden zitten. Men vond het voorftel goed, en de plaats wat omwandelende, begaven wy 'er ons naar toe. De thee gezet en een pypje aangeftoken zynde, zeide my de Heer Goudgaarder , Myn Heer, wy verwagten de vervulling van uwe belofte ; waar op ik dien Heer , omtrent in deezer voege , toefprak, my  3H iig my onder anderen bedienende van redenen, die ik mooglyk reeds meer of min in myne voorige Brieven heb gebruikt. Ik heb, Myn Heer, U, met het uiterfte vermaak, voor 't middagmaal, in het Prieeltje, hooren redeneeren over de onvoorzichtigheid van 't oordeel vellen over zaaken , die men geen gelegenheid heeft om in haar geheel en in haren famenhang te befchouwen, en over het gevaar het welk men loopt van, uit gebrek van volledige ken» nis, verkeerde begrippen en bevattingen te maaken. Ik ben het daar in volkomen ,met U eens: verfcheide Schry vers hebben de ziekte, van welke gy gefprooken hebt, waargenomen: ik heb hier, by 't inkomen , zien leggen , Masfon's opmerkende Christen: zie hier wat men in zyne Voor-reden deswege aantreft. „ Een onbefchaafde verbeelding (leest men) ,, maatigt zich altoos het voorregt „ aan, van alleen te oordeelen over haare gevoelens en bedryven; en haar oordeel is niet min „ beflisfende dan haar gedrag onbezonnen: 't welk „ dient om reden te geeven van die gemeene doch „ rechtmaatige aanmerking, dat Luiden, die meest „ mis/en in hun oordeel, doorgaans allerzekerst meenen te gaan; en de vryheid, die anderen neemen in hunne „ bejlisfingen te betwisten, of tegen te fpreeken, aller' „ minst kunnen verdragen." Schoon het (vervolgde ik) nu wel waar is, dat elk zyn eige oordeel liefkoost, komt het my echter voor, dat dit gebrek, ten aanzien-, van de algemeene zaaken van ons Land,veeltyd§ daar uit  ontflaat.dat 'er veele Luiden zich byons laaten ZTZt%1verkeerde berigten> onze Landsgelteltems gegeeven worden , of zich te veel overgeeven aan de denkbeelden : die zv er zich zeiven van maaken. Als ik z^o fprcek, fluit ik zulkeLuiden uit, die willens en weetens de waarheid verbloemen of vervahchen, en 'erop uit zyn, om, tegen hun beter weeten, anderen aan 't dwaalen te helpen. Zulken menfehen moet men aan hun zeiven overlastten: maar ,k fpreek van zulken,als ik meen dat de Heeren zyn, die , ter goeder trouwe , hun geloof flaan of weigeren aan 't geen hun gezegd word, of dat zy leezen. Zeer weinige menfehen kennen de Confotntie van ons Land, en zeer weinige weeten ook hoe het met het bellier toegaat. Daarby is 't met wel mooglyk aan anderen daar van kennis te geeven , en hun den aart van ons Staatsbeleid wel te doen vatten , zonder Staatstukken by der hand te;hebben, eoor welken men het geen men zen bewyzen .kan: iet 't welk temeer noodigiSj om dat nergens de eigenaartige Regeringa-ge/ïeldfaeid van ons Land befchreeven is. Men ziet 'er het uitwendige van, mrmr 't inwendige, daar 't meest op aankomt met. Om die reeden is het, dat het zoo gemaklyk is om der gemeente een rad voor de oogen te draaien. Die geenen, welken onzen Landsconftitutie kennen , en daar by gelegenheid gehad hebben, om te weeten Wat 'er federt eene eeuw in 't Hoogbe- wind' in  wind is omgegaan, zullen U, als zy voor den vuist willen fpreeken, zeggen, dat het befchikken cn bezorgen van fchip, fcheepstuig, en al wat meer tot de Zeemacht behoort, niet afhangt van den Prins; dat 'er de Prins niets aan kan doen, dan by wyze van voorftelïen, waarfchouwingen, en vermaningen; dat hy zelfs niets kan doen, dan na dat hem het uitvoeren van 't een of 't ander is op. gedragen ; en dat het derhalven zeer verre van den weg af is, als men zich verbeeld, dat het den Prins te wyten is, dat het fchip van Staat in zulken deer. lyken toeftand is, en aan alles gebrek heeft. Ik zal 'er een enkel voorbeeld van geeven. De Stad van Amfterdam doet een propofitie in de Vergadering van de Staaten van Holland , op welke by eenparigheid befiooten moet worden. Het zy 'er de Prins voor of tegen is, de propofitie gaat deur; of vervalt, als 'er een Lid niet in bewilligen wil. Op dezelfde wyze gaat het ook onder de gewesten , ter Vergaderinge van Haar Hoog Moogendheden. De Prins kan deeze of geene Propofitiën wel begunstigen of onderfteunen; maar als de Leden van Staat onder hen oneens blyven, dan blyft alles vrucht- en befluitloos. Het zal den Heeren niet onbekend zyn , dat Zyne Doorl. Hoogheid, federt dat Hoogstdezelve tot de daadlyke oeffening van zyne waardigheeden J3 getreeden, aangedrongen heeft op eene vermeerdering van onze Landmacht, en dat dit ftuk buiten befluit is gebleeven, om dat fommige Leden van  van den Staat, en byzonderlyk de Stad Amfterdam, daar niet in wilden bewilligen. Het zal U ook niet onbewust zyn , dat Zyne Doorl. Hoogheid ook te gelyk heeft aangedrongen op het vermeerderen van 'sLands Zeemacht; eh dat dit al mede is agter gebleeven, om dat andere Leden van den Staat daar toe niet wilden overgaan. — Ik heb het wel gehoord , zeide Goudgaarder , (en met hem ook de anderen,) ten aanzien van de Landmacht , maar niet van de Zeemacht. Als gy, hervatte ik, de Staats-refolutiën, en andere ftuk. ken, daar toe betrekkelyk, konden te leezen krygen, dan zoudtge zien, dat de Prins altyd, ter zeiver tyd, zoo wel op het een als op het ander heeft aangedrongen. Wel, Maatje lief, viel Juffrouw Goudgaarder daar op in, dan is het immers bedroeft, dat men de Luiden gaat wysmaaken, dat het de fchuld van den Prins is, dat'er nu geen oorlogfchepen zyn. De Heeren , vervolgde ik, zullen gewisfelyk weeten» dat de Prins zeer fterk aangedrongen heeft op het zenden van een renfort naar Suriname , en dat de Stad van Amfterdam het liever op de punt van de naaide heeft willen zetten, dan 'er zyne toeftemming aan te geeven? Dit weet ik, zeide Goudgaarder, ik heb 'er de ftukken van geleezen. . Gy hebt zekerlyk gehoord, ging ik voort, dat de Prins het verleenen van algemeen Convooi ongeraden heeft geoordeeld; dat Hoogstdezelve ook een  <& maar, ten aanzien van de Couranten , Zullen de Heeren zekerlyk opgemerkt hebben, dat de ftukken , welke men 'er in aantreft, geen andere, of voor 't grootste gedeelte, geen andere zyn, dan zulken, welke de Courantiers meenen het beste in hunne kraam te dienen. Echter, zal men over het geen, wat het onderwerp van die Refolutiën maakt, met grond oordeelen, dan moet men ook de andere ftukken , die 'er betrekking toe hebben, kunnen inzien: zonder dat, vervalt men in het ge. brek, het welk de Heer Goudgaarder zeer klaarlyk en met veel oordeel heeft aangetoond. Het zoude niet ondienstig zyn, zeide hier op Vredelust, dat alle die ftukken bekend gemaakt wierden. — Het zoude, voegde Goudgaarder daar by, zelfs noodzaaklyk zyn: want ik zie niet, hoe wy anders ooit eene onderrichting en eene kennis kunnen bekomen, zoo als het noodig is, om over eene zaak te kunnen oordeelen. — Dit is juist, hervatte ik, daar het hapert, en waarom ik dien beflisfenden toon en onbedagte waarzeggery, welke de Courantiers en andere Schryvers zich aanmaatigen , te belachgelyker en buitenfpooriger vinde. Het algemeen bekendmaaken van ftaats-ftukken heeft zyn voor en tegen. Het kan goed, het kan ook kwaad doen: en ftond het met de gemeente zoo , dat dezelve een volkomen gerustheid in het ftaatsbewind ftelde, het zoude zekerlyk beter zyn, dat 'er niets van 't geen eigentlyk het algemeen  195 ><& meen beftier raakt, en 't welk de gemeente tot haare onderrichting niet nodig heeft te. weeten, bekend gemaakt wierde: maar als 'er van dien regel afgeweeken word; als 'er ftukken worden aan 'p licht gebragt; als de goede gemeente ,* door het bekend maaken van eenige van zulke ftukken, iti de maaling, tot onrust, en tot verkeerde begrip, pen gebragt word, dan is het, naar myn begrip, volftrekt noodzaaklyk, dat 'er mede alle zulke ftukken aan den dag gefteld worden, welke aan de gemeente een waar begrip van de zaak kunnen geeven. Wel, viel Vredelust daar op in, ik hoop dat dit ook zal gefchieden; want waarlyk ik,, en duizend met my, die het wel .met het Vaderland meenen, weeten niet waar wy ons aan zullen houden. Wy zien wel, en wy moesten blind zyn om het niette zien; en al zagen wy het al eens niet, wy zouden het voelen, dat een oorlog met Engeland ons niet dient; en dat al dat fchreeuwen, raazen en tieren tegen de Engelfchen, ons niet een beet helpt, en alleenlyk gefchied om ons nog meer tegen die Natie op te hitfen, en de onheilen van den oorlog met lydfaamheid te doen verdraagen; maar waar aan wy onze onheilen moeten toefchry- ven , blyft voor ons duister. » Wy zul» len dan wagten, zeide Goudgaarder, tot dat wy 'er met wat zekerheid van zullen kunnen fpreeken. Ondërtusfchen, hernam ik, zoude ik , als gy de Vaderlandfebe fliftorie van Wagenaar hier buiten N % had ,  i9s >® had, U nog wel iet ter ophelderinge kunnen laaten leezen. Wat deel, vroeg Juffr. Goudgaarder ? ,— Het laatste, antwoordde ik. Ei Maatje, zeide zy daar op aan haaren Man, ik geloof dat dat deel in dat hoek-bufetje ligt met eenige andere boeken; kryg het eens. Het was zoo. Goudgaarder kreeg en overhandigde my het XXfte. deel, in het welk ik hem de bladz. 63 en 64. te leezen gaf, aldus luidende: „"De Staaten tan Zeeland, als naast gezeten, kree„ gen de eerfte tyding van den inval in Staatsch-Vlaaö„ deren. Zy hadden, reeds in 't Jaar 1744, gearbeid , „ om de fterke Plaatfen in dit Gewest in ftaat van te„ genweer te doen ftellen; waarop, toen en federt, „ dikwiJs geraadpleegd werdt, by de andere Gewesten , „ en in den Haage. Ook vaardigde men toen de Hee,, 'ren Joan Conftantyn Matthias en Joan Louis Vereist, „ Burgemeesters van Middelburg en Veere, af naar „ Staatsch Vlaanderen, ooi onderzoek te doen op den „ ftaat der Vestingen aldaar. De Prins van Oranje, „ die zig, omtrent deezen tyd, te Breda bevondt, liet „ zig aldaar ook onderregten van de gelegenheid van dit „ Gewest, door Doftor Willem Tiberius Hattinga, „ die 'er, op last des Raads van Staate, eene naauw„ keurige Kaart van gemaakt hadt. Voor Katzand in „ 'z byzonder, zogt men , federt; ook te doen zorgen. „ Doch de oneenigbeid onder de Bondgenooten en 't alge- „ meen verval van 's lands geldmiddelen WÜS 3! oorzaak geween, dat men Slantfch-Plaanderen niet „ naar behooren badt konnen voorzien. In 't byzonder, . ,, verfchilde men , federr eenen geruimen tyd, over de  „ de aanfteiling van hooge Krygsbeyelhebbers. De „ Graaf van Rcchteren , wegers Overysfel , zitting „ hebbende ter algemeene Staats vergaderinge, hadt, s, in 't begin des Jaars 1745. den Prins van Oranje we„ derom tot Generaal van 't Voetvolk voorgeflaagen , >, waar op ook Friesland en Stad en Lande fterk blee„ ven dringen. Doch Holland hieldt deeze aanftelling fterkst tegen. De meeste Leden van Zeelandt waren 't, in 't eerst met Holland eens. Doch Vlisfin„ gen en Veere Itemden voor de aanftelling. Gelder„ land drong 'er ook zeer op. Stad en Lande van ge„ lyken , in 't begin des Jaars 1746. Doch in Holland „ en Zeeland, kon men jer niet eenpaariglyk toe verftaan. En deeze Gewesten bragten, ook zeer tegen den zin van Friesland en Stad en Lande, te wege, „ dat het opperbevel over 't Leger van den Staat, voor „ den Veldtcgt deezes Jaars 1746, wederom, aan den „ Vorst van Waldeck opgedraagen werdt. Zulk een „ verschil va n bf.CRip kon niet nalaat en invloed te ,, hebben op de gemeene zaaken, en was , ten minfte voor ,, een gedeelte , oorzaak geweest, dat 'er niet by tyds en naar behooren gezorgd was voor Staatjcb - Vlaan* deren". Wel nu (zeide ik, na dat hy geleezen had) wat zegt gy 'er van ? •—■ Wat ik zeg, antwoordde Goudgaarder, dat het geen wat ik zie, my in myn hart leed doet, en dat ik my zorgvuldig zal wagten van den Prins te verdenken, en geloof te flaan aan vernaaien en vertelfels , van wei ken ik de waarheid door echte bewvzen niet zal bevestigd N 3 zien.  «$< 198 >■ •» \ '< van  3K 199 van elkander affcheid, en reden ieder na. huis. Zie daar, myn Vriend, het verflag van ons bezoek by Goudgaarder. Oordeel of het zelve uwe aandacht waardig is. By myne volgende Brieven, zal ik U verdere blyken geeven van de ongegrondheid der befchuldigingen, welke men tegen den Heere Hertog heeft aangebragt; en van het kwaadaartig mistrouwen en agterdocht, welke men aan de goede gemeente tegen het Stadhouderlyk bewind zoekt in te boezemen. Voor en al eer ik deezen evenwel eindige, moet ik niet verzuimen van een kleine herhaalingtje te maaken, van het geen, het welk ik meen blykbaar in myne Brieven, zedert den i6den Juny deezes jaars gefchreeven, aangetoond te zyn, al was het alleen om 'er het geheugen van te verfrisfchen. Zy bewyzen, zoo't my voorkomt: i°. dat onze zeemacht al in een elendigen en gebrekkigen ftaat is geweest, voor dat de Vader van onzen tegenwoordigen Stadhouder aan 't roer van Staat is gekomen. 2°. dat het derhal ven , om die reden , onmooglyk is, dat de Heer Hertog van Brunswyk of het Stadhouderlyk bewind oorzaak van derzelver verval en elendigen ftaat kan zyn. 39. dat dit verval te wyten is aan misverftand en onëenigheid tusfchen de Gewesten en Leden van Staat. 40. dat dit misverftand en deeze onëenigheid meest-al gebooren worden uit de weinige toegeevendheid, welke de Stad van Amfterdam toont voor het belang van de andere Gewesten en Steden deezer ProvinN 4 tie.  $K 200 ><§» tie. 50. dat het beftendig yveren tegen het ver. meerderen van de Landmacht van den Staat, het welk de Land - Provintiën, in den jaare 1672, zoo bitter hebben moeten bezuuren, wel mag gehouden worden voor de voornaamste oorzaak van dien tweefpalt. 6°. dat de Hertog van Brunswyk valschlyk befchuldigd word, van te zyn de eerste oorzaak van den elendigen en gebrekkigen ftaat van defenfie in welken het Land zich bevind. 70. dat de ftap door Burgemeester Temminck en Rendorp, verzeld met den Penfionaris Visfcher, eene ongeoorloofde daad is , ftrydende tegen de gemeene plichten aller Ingezeetenen deezer Landen, en tegen het Hoogst gezag van hnn Ed. Groot Moogenden de Staaten van Holland en Westfriesland, aan wien het alleen , als Prince van den Lande, zoude voegen en toekomt, om zodaanig vertoog aan Zyne Doorl. Hoogheid , Hoogstderzelver Stadhouder, voor te houden , als de drie bovengenoemde mede-Leden van de Regering van Amfterdam gedaan hebben. 8*>. dat de verdiensten van den Heer Hertog, zoo wel als het beleid en werkzaamheid van Hoogdenzelven, door de Staaten zyn erkend, wanneer aan Hoogdenzelven het een of 't ander ter executie is opgedraagen; en dat men Hoogdenzelven in 't geen , wat Hoogdeszelfs militaire charges betreft, niets heeft kunnen verwyten ; maar hem altoos over het waarneemen derzelver geprezen. 90. dat men tegen den Heer Hertog niets te berde brengt, dan eene bezwaarnis in alalge-  $H[ 201 gemeene uitdrukkingen vervat, zonder eenige byzondere daad of fait, waar in of waar door de Heer Hertog zich zoude hebben te buiten gegaan of misgreepen, en door welken de aangewreeven misdaad zoude gefchied zyn , te noemen; op welke foort van aantygingen, geen befchuldiging, zelfs niet tegen den minsten der Ingezeetenen, gefchieden mag. Vervolgens zal ik hier, tot flot myner reeds gezonden Brieven, nog by voegen, dat, wanneer ik fpreek Van Amfterdamfche Politieken, en zulken die heimelyk naar een oorlog met Engeland verlangd hebben , en 'er ons daadlyk in gebragt hebben, ik niet begryp alle de Leden van de Regering, onder welken zekerlyk braave, kundige, verftandige en welmeenenden Luiden zyn ; maar zulken, die verwaand genoeg zyn om zich te verbeelden, dat zy alleen ftaatkundig en wys zyn, en dat de Haagfche Politieken niets weeten; die het belang van de Republiek doen beftaan in het afzonderlyk belang van de Stad; en wederom het belang van de Stad in hun byzonder belang of byzondere neigingen en inzichten; die zich vermeeten 's Lands beftier aan zich te trekken; de geheele Republiek naar hunne zinlykheid te buigen ; den geheelen koophandel waagen, om eenen vreemden Vorst in de hand te werken; en de allerfchadelykfte oogmerken, onder het voorwendfel van 't algemeen welzyn te behartigen, zoeken door te zetten, en dat nog wel op  202 op eene wyze als of het Staatsbeleid enkelyk en blootlyk van hunnen wil, eigendunken en zinlykheid geheel en al moest afhangen. Zulken zyn 't, Myn Heer, welken ik met den naam van Amfterdamfche Politieken beteeken , en van welken ik fpreek, als ik die twee woorden gebruik, en in 't vervolg gebruiken zal. Zyt ondërtusfchen verzekerd van de achting, waar mede ik blyve, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gcp. DW. Dienaar, tien 27ften Aiig. I78r- P.einïer VryAARTI  REINIER VRYAARTS OPENHARTIGE BRIEVEN, Om te dienen tot opheldering en regte kennis van de VADERLANDSCHE HISTORIE; En teffens ter aanwyzinge van de waare en wezendlyke oorzaaken van 's Lands vervallen en kwynenden ftaat, mitsgaders van de middelen om tot beteren toeftand te komen. Retrahe res ad primam canon injlitutionem; £«? ciramsjpkias in quibus £f quibus modis degeneraverint. Breng de dingen tot haare eerste inftellïng en opkomst; en ga dan na, waar in en waar door zy tot verval zya geraakt. Baco de Verulam. Sent. ad Fid. DERDE STUK. Te bekomen: Te Deventer by Karfenberg,tc zwolle by Clement, en by de meeste Boekverkoopers in de Verèenigde Nederlanden. Dt prys is ƒ i-2-o   BERICHT VAN DEN U I T GE VER. H^oen ik mynen Vriend Vryaart aan boord was, om zyne pen in deeze tyds omftandigheden te gebruiken ter verlichtinge van eene dwaaiende Gemeente, welke, door logen- en lastertaal misleid, gereed fcheen cm in haar verderf te loopen, daar zy waande haar heil te vinden, heb ik my wel voor gefteld, dat het geen uit zyne veder zoude vloeien, met graagte zoude worden ontfangen; maar niet gedagt,en hy vry minder nog dan ik, dat zyn gefchryf zoo veele en zoo veelerley foort ■van Lezers zoude vinden; en dat 'er gevolglyk zoo veel aftrek van zoude zyn, zelfs te Amfterdam. Het is 'er è'venwel zoo mede gelegen. Dit verheugt my , en moedigt mynen Vriend aan, om verder nog watfnipperuurtjet (zoo als hy het heet) aan dit werk te befteeden: hy doet het te williger, nademaal wy beiden gewaar worden, dat het onzen Landslieden, over het geheel genomen, alleen maar hapert aan noodige onderrichting, en volledige ken+ nis van zaaken , om billyk en rechtmaatig over de lotge* vallen van 't Vaderland te oordeelen; en datzy, hoe flerk vooringenoomen, echter, wanneer zy goed licht 2 snetif  tien, te rug konnen heeren, en zich van het valsch licht afwenden. Niemand, wie het zy,door de uitgaave deezer Brieven willende heigen, en vooral geen Amfterdamfche Boek' verkopers, welke tot het debiteeren van boeken ui. termaaten veel (zoo ik hoor) konnen toebrengen, is het my inzonderheid aangenaam geweest te verneemen, dat zy, geheel onzydig, allerlei flach van goede boeken, zoo voor als tegen de Stadhouderlyke en Amfterdamfche Regeering verkoopen, en daaromtrent in hun Stad volkomen vry zyn. Zy gelieven het my dan niet ten argste te duiden, indien ik, op eenige ondervinding, daar over te vooren anders gedagt hebbe, dewyl ik hier de eer/ie gelegenheid waarneem, om hun reparatie te geeven, met verzekering, dat zy my by uitftek zullen verplichten, ingevalle zy van deeze hunne vryheid gebruik gelieven te maken ter bevordering van de verkoop deezer Brieven, alzoo ik my verbeelde, dat dezelve tot een allerheilzaamst hulpmiddel tegen de befmettelyke ziekte, welke thans nog te Amfterdam zoo veele menfehen doet uitteeren , kunnen ftrekken. Verders wensch ik hun en alle myne Zand* genooten beftendigen welvaart en voorfpoed. OPEN»  OPENHARTIGE BRIEVEN OVER VADERLANDSCHE ZAAKEN; EÉN-EN-TWINTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer Eïi zeer ge-eerde vriend.' Ik heb in mynen laatften, zynde vari den 27ften Augustus laatstleeden het verhaal van ons bezoek by den Heer Goudgaarder geëindigd. Toen ik en de Heer Vredelust t'huis gekomen waren, toonde ik hem myne verwondering over de kundigheden en 't verftand, welken ik in den Heer Goudgaarder, en vooral in zyne Huisvrouw, be- ; fpeurd had. Ja, Man,zeide Vredelust, het is zekerlyk wat ongemeens, en ik geloof niet, datge zulke twee luiden ligt overal zult aantreffen; Doch, vervolgde hy, gy hebt van Juffr. Goudgaarder maar het minfte gehoord: zy is geen Vrouw die met haar verftand praalt, noch met haare kundigheid overal zoekt te pronken. Gy zult niet vinden, dat zy in de gezeli'chappen het hoogfte woord zoekt te voeren , gelyk die Vrouwtjes, welken zich verbeelden wat meêr dan anderen begaafd te zyn , en te weeten. Gy zult niet hooren, als zy III4 Stuk. A Fransen  Fransch fpreekt, dat zy den franfchen toon zoekt na te aapen , gelyk" fommige Dametjes , die zoo wat van die franfche boekjes geleezen hebben, en zich wonder wel meenen uit te flooven, als zy, in plaats van Hollandsen, altyd Fransch fpreeken, en het Hollandsch, als zy het al eens gebruiken , zoo ellendig rabraaken, dat men niet zoude zeggen dat zy in Holland gebooren zyn, ■ Juffrouw Goudgaarder is altyd natuurlyk en eenvoudig : zy fpreekt het Hoogduitsch, het Engelsch en 't Italiaansch; zy teekent en fchildert al zeer wel; zy fpeelt uitneemend fraai op het klawier; zy plagt ook zeer wel te zingen, en heeft verbaazend veel geleezen ; maar 't geen de kroon fpant, zy is een üirfteekende Huishoudfter, een allerbraaffte Vrouw en Moeder. Zy heeft haare drie kinderen zelve gezoogd, en brengtze ook zelve groot. Daar komen geen huisbedienden aan te pas. Zy houdt het oog op hunne leeringen; en is 'er doorgaande by, als de kinderen hunne Meesters hebben. Goudgaarder, zeide ik , is zeer gelukkig zulk eene Vrouw getroffen te hebben. Die man fchynt my toe al vry veel kennis en oordeels te hebben, zelfs vry meêr als ik, op het geen gy my van hem gezegd hebt, vermoed hadde. Ik heb niet gevonden, dat hy juist zoo ftyf op zyn ftuk ftaat. —■ Het is zoo, antwoordde Vredelust, in zekere opzichten: maar 't gebeurt ook wel, dat hy, als hy iets meent begreepen te hebben, onverzettelyk op zyn gevoelen blyft ftaan. Zelfs is het my fomwyl onbe3  onbegrypelyk voorgekomen, dat iemand, die in zekere gevallen zoo juist denkt en redeneert, wederom in andere gevallen geen reden altoos fchynt 'te verftaan. Gy hebt het, zoo ik meen, (vervolgde hy) kunnen befpeuren aan zyne gereede toeftemming tot het geen Geldwinner en Kwezelkwast, omtrent de Stadhouders en ftadhouderlyke regeering gezegd hebben. Daar is de Man zoo i hardnekkig of verbyfterd op, dat 'er met hem niet : wer te praaten is: men mag hem met zyne eigene redeneeringen overtuigen, en in 't naauw brengen > 'daar is geen helpen aan: zoo is" het ook in eenige zaaken, die den koophandel betreffen : zoo dat ik my menigmaal ten uitérften verwonderd heb» dat iemand, die met zoo veel rechtmaatigheid en oordeel zekere zaaken beredeneert, ten aanzien van andere zaaken geen oordeel fchynt te bezitten, en al de billykheid uit het oog verlooren te hebben. Dit" valt voor my onbegrypelyk, en ik wilde daar wel de reden van weeten. De Na- tuurbefchouwers, antwoordde ik aan Vredelust, geeven ler onder anderen deeze twee redenen van. Voor eerst , de plooi , welke ons verftand van zekere zaaken, door de opvoeding en door ee;,è r\ dagelykfcbe verkeering, verkrygt,en vooral de gewoonte van zekere zaaken niet als van eenen kant, of meest van eenen kant, in te zien. De Genees'heeren hebben opgemerkt, dat wy, door eene ge. ftadige ommegang met zekere Luiden , niet flechts hunne denkbeelden en begrippen, maar zelfs nog A 2 hunne  <& hunne gebaarden, en wyze van fpreeken van hun overneemen. Men hoort van de jeugd af over iets fpreeken, en zekere gevoelens aanneemen envoorftaan: ongevoelig raakt men, zonder onderzoek, in het zelfde gevoelen: de voorwerpen doen zich heftendig op aan den zelfden kant, van welken men gezien en gehoord heeft dat die befchouwd worden. Men gaat niet over tot die twyffeling, welke Cartejius gewild heefc, dat men zoude aanneemen, als men, door onderzoek, de eene of de andere waarheid wilde nafpooren. Men werpt een vlugtig oog aan de andere kanten, als naauw,lyks eene geringe befchouwing waardig; en te vooren reeds bezet met het denkbeeld dat 'er niets uit te haaien is, houdt men 'er zich.niet by op. Op deeze wyze blyft men in de dwaaling, en teffens in het begrip, dat al wat 'er tegen gezegd wordt maar beuzelpraat is. Ten tweeden, is het allen menfehen eigen van een gevoelen, het welk men aangenomen , en voorgedaan heeft, fterk te behartigen. Dit maakt, dat. het veelen menfehen moeite doet, iets tegen hun gevoelen te hooren zeggen ; even als tedere Moeders, niet als met fmart en ongeduld, gewag van de gebreken hunner kinderen hooren maaken. Zy verminderen die zoo veel zy kunnen , gelyk het Horatius zeer aartig en geestig befchryft. Zy kunnen niet gelooven , dat hunne kinderen die gebreken hebben. Zy zoeken allerlei pleifters ©m die te bedekken, en geeven 'er verkeerde bedui-  s ><8> duidingen aan. Als gy 'er op let, Vriend Vredelust, zultge bevinden, dat het met de gevoelens en 't geloof der menfehen, in veele zaaken, ook zoo gelegen is. Laat iemand eens een gevoelen opgevat, en langen tyd by zich zeiven gekoefterd hebben, laat hem een boek in de handen vallen, in welk dat gevoelen beftreeden wordt, hy legt dat boek neêr, en leest het niet: het zoude hem wee doen zyn gevoelen beftreeden en verworpen te zien. Het denkbeeld , dat hy in eene dwaaling zoude geweest zyn, doet hem te fterk aan , om dat hy zich verbeeldt, dat hy daar door minder waardig zoude zyn. De eigenliefde kan zulks niet veelen. Dit is de reden, dat veele menfehen zoo moeielyk worden als zy hun gevoelen hooren tegenfpreeken, en zoo weinig vermoogen op hun zeiven hebben, van de redenen, welken tegen hun gevoelen öpgebragt worden, met bedaardheid en zonder vooringenomenheid te overweegen; en die maakt ook, dat men zeer zelden vindt, dat iemand zoo veel op zich zeiven kan verwinnen , dat hy van een aangenomen gevoelen zoude afftappen. Dit dunkt my, Vredelust, (voegde ik 'er by) is de grond van de tegenftrydigheid, welke gy in Goudgaarder, met betrekking tot zyne wyze van zekere zaaken te befchouwen en te beredeneeren, opgemerkt hebt. Ik ken dien Heer niet: ik hoor alleen , dat hy Remonftrantsch is. De Remonftrantfche kinderen hooren van kindsbeen af fpree« ken van de veröngelykingen, welke die van hunne A 3 ge\  gezindheid, zoo zy meenen, door Prinfe Maurits zyn aangedaan ; en van het gevaar het welk de Vryheid, zoo zy 't noemen, over 't hoofd hangt, als 'er een Stadhouder is. Met die denkbeelden groeien de kinderen op; en als zy tot jaaren gekomen zyn , hebben die denkbeelden zulke vaste wortels gefchooten , dat 'er niet aan te doen is. Gy zoudt den Aardkloot eerder beweegen, dan die vaste gefchootene wortels uit het hart van een mensch te rukken. Dit maakt ook, dat de Remonftranten, of ten minste veelen hunner, offchoon zy fterk op het leezen van allerlei flach van boeken aandringen, en daar omtrent gehouden willen zyn redenlyker, dan die van onze kerk, te handelen, echter zeer weinig boeken leezen, die tegen hun gevoelen gefchreeven zyn; voorwendende hunnen tyd beter te kunnen befteeden: en zoo 't gebeurt, dat zy die leezen, fpreeken zy 'er gemeenlyk, al zyn die boeken niet kwaad en zelfs goed gefchreeven, met verachting van. Ik zoude U, Vredelust, (vervolgde ik) van het geen ik zegge, verfcheidene Haaltjes kunnen opleveren, getrokken uit maandboekjes, in welken verflag gedaan wordt van nieuw uitgekomen werken. Alle die van hunne gezindheid, of die hunne gevoelens begunstigen, worden by uitftek gepreezen; zy kiezen dan het geen zy 't beste oordeelen om hunne aanpryzing goed te maaken ; en ten aanzien van boeken, welken van de Hervormden komen, houden zy juist den tegen-  #< 7 genövergeftelden weg. Zy baaien 'er de zwakfte plaatfen uit, en brengen die hunnen Leezeren onder het oog, om hunne afkeuring te billyken. Het geen ik hier opmerk van de iiemonftranten, moet men op de Doopsgezinden ook toepasfen, welke met de voorigen, (als medebroeders in het disfentieren, zich doorgaans onderling den naam van Dis/enters geevende) dezelfde loopbaan volgen. — Ik heb, zeide Vredelust, die uitlegging nimmer gehoord, maar zy komt my zeer aanneemlyk voor; en als ik het nagaa, kan ik, dunkt my, al vry veel tegenftrydigheden, welken ik in het gedrag der menfehen aangetroffen heb, volgens deeze gronden uitleggen en oplosfen. Ik wil zelfs wel bekennen, dat, nu gy 'er zoo van fpreekt, ik by my zeiven gevoel, dat ik al vry wat aan dat gebrek ziek leg. Wy hebben 'er allen, antwoordde ik aan Vredelust, wat van; de één meer, en de andere minder. Men moet, door den tyd en een beftendig gebruik van de reden, al vry veel vermoogen op zich zeiven gekreegen hebben, om tegen de uitwerkingen van die kwaal gewapend te zyn; en 'er niet door overmeesterd te worden: daarom verwonder ik my te meer over het geen ik uit den mond van Juffr. Goudgaarder gehoord heb. Waarlyk (voegde ik 'er by) die Vrouw heeft my uitermaaten verfteld doen ftaan. Zoo 't my voorkomt, zyn Goudgaarder en zyne Vrouw gebooren Amfterdammers? Ja, antwoordde Vredelust, en ik zal U zeggen wie zy zyn,- en hoe A 4 die  die twee braave menfehen , want Goudgaarder iat ook een doorëerlyk en deugdzaam Man, aan et kanderen zyn gekomen. Juffrouw Goudgaarder heet van haar zeiven Neringryk. Haar Vader, die nog leeft, is een deftig Koopman te Amfterdam geweest, die fchatten gewonnen heeft. Haar Moeder leeft ook nog: beide de oude Lieden zyn van de alleröudfte geflachten, die te Amfterdam koophandel gedreeven, en den Remonftrantfchen Godsdienst omhelsd hebben. Van vier kinderen, welken zy gehad hebben, is Juffr. Goudgaarder alleen overgebleeven: de drie anderen zyn jong geftorven. Neringryk en zyne Vrouw, ziende dat hunne Dochter ongemeene vermoogens had, ontzagen niets tot haare opvoeding. Het kind werd, tóen het zes jaaren oud was, eene Juffrouw toegevoegd, welke haar beftendig verzeide, oppaste, en op haare leeringen het oog hield. Deeze Juffrouw (Rcindeugd genaamd) werd in het huis niet behandeld gelyk doorgaande hier in Holland de Franfche Mademoifelles, zoo als zy genoemd worden, maar als eene Vriendinne van Vader en Moeder, die, om haar verftand, deugd, en kennis, door Vader en Moeder verzocht was om by hen te woonen ; en Aagje (dus hiet Juffr. Goudgaarder) wat te leeren en gezelfchap te houden. De kleine Neringryk zag dat Juffr. Reindeugd even op den zelfden voet, als Vader en Moeder, door de Huisbedienden bejegend werd. 'Dit wekte in het kind eenig ontzag  <& 'en ^ &Meden Wel geantwoord, -— Maar zytge ook overtuigd, dac het geen, wat God weet, dat gefchieden zal, ook vasr mZ, £4*M Wei ja : anders zoude Go!LeZZt iets gebeden zal, dat een eer zoo wel niet als , zoude kunnen gefchieden n3c • . weezen? rA , kan Immers niet zuks datGod, alsalweetende, van alle eeuwig- fieth eden T*? 31,68 WM * do Waereld * fe etwlrh in", ^ derha,Ven' deW^ God alie eeuwlgheidafgeweeten heeft, dat het geen dat gebeurt gefchieden zou; dus oo'k, van ahe' uwtg fchL ngl° gCfchieden' vast "«eten £ wt^* ~ Hier°pbIeefde«e Juffrouw een weinig ftaan; en na wat gedacht te hebben, antwoordde zy: >t is zoo, Myn Heer Wysman ik konde het in 't eerst zoo gaauw niet begrypen Z Wel nu, ging de Heer Wysman toen voort, gy zyt aan overtuigd, dat God mede van alle eeuwig heidgeweeten, en derhalven voorzien heeft, dft gy van deezen morgen met Juffr. Reindeugd in deeze Laan zoude wandelen, hier in dit koepdt e komen, my daar met den Heer Vredelust vinden zgzyn? r.ja, Gy gelQoft dan Qo alle eeuw.gheid af, dit alles moest gefchieden 9 * J > Myn Heer Wysman. En dat van alle »vn L g Pr°0ken h6bt; en «ntwoorden op »vn vraagen, zoo als gy nu doet. en dat ik £ ook  ook zoo over moest fpreeken, als ik nu gedaan heb, en nog doe, niet waar? Ja, ik kan 't niet anders begrypen. —— Gy gelooft dat God de Waereld gefchapen heeft uit niets, niet waar? Ja. — Dat het derhalven uit krachte van den wil van God is, dat 'er de Waereld is, en dat gy 'er bent? — Ja. — En dat het diensvolgen» de uit krachte van den wil van God is, dat gy alles doet wat gy doet; en ook dat gene doet, dat gy nu doet. — Ja, Myn Heer Wysman, — maar ik doe het, om dat ik het wil doen , en niet om dat God het wil. — Zacht, Aagje, daar zullenwe ftraks toe komen. Gy hebt erkent, dat van alle eeuwigheid af het gerie gy doet door U gedaan moet worden : gy hebt erkent, dat de Waereld beftaat ait krachte van den wil van God, en dat dus ook alle de daaden der menfehen haar beftaan hebben i uit krachte van denzelven wil: want God van alle eeuwigheid af alles weetende, wat 'er in de Waereld, welke Hy fcheppen zoude, gebeuren zoude , en aan de Waereld het beftaan geevende, heeft mitsdien gewild, dat dat geen in de Waereld gebeuren zoude , dat 'er daadelyk in gebeurt, en dat het gefchieden zoude door dien genen, door wien het gefchiedt. —f Dit is waar. ■ Nu dit willen van God noemt men, voor zoo veel ik weet, by de Gereformeerden ordineren of pradeflmeeren, vooraf hefchikken : Is dit denkbeeld nu zoo haatlyk ? Neen , Myn Heer; maar evenwel, als een kwaaddoender moet doen het geen  geen wat hy doet, dan is hy geen oorzaak van het geen hy doet; en zoude dan ook geen ftraf moeten lyden. Dit is, jonge Juffrouw, eene zwaarigheid, welke uit de waarheden , die ik U voorgedraagen heb , fchynt te volgen : waaromtrent ik U vooraf moet doen opmerken, dat, wanneer uit vaste en baarblykelyke eenvoudige waarheden, andere waarheden, door eene behoorlyke redeneering afgeleid worden , deeze afgeleide waarheden daarom niet onwaar zyn, of verworpen dienen te worden, om dat die aan ons of aan fommige menfehen eenige zwaarigheid fchynen te bevatten. Uw Vader laat den Heer Waereldbefchouwir tweemaal 's weeks by U komen , om U wat in de Natuurkunde te onderrichten. Hy heeft U de wonderen van 't eleótrifeeren, en van andere werkingen der Natuur , laaten zien. Laatst heeft hy U getoond, dat het water even fterk zalings als nederwaards drukt. Dit fchynt niet alleen vreemd, maar ftrydig met de Natuurwetten^ welken algemeen plaats hebben* Wanneer wy nu zien, dat die dingen waar zyn, en alzoo gefchieden, zouden wy dan de waarheid van die dingen verwerpen, om dat wy die niet met andere waarheden kunnen overeenbrengen? — Neen, Myn Heer Wysman, dat geloof ik niet. Wel nu ,- hernam Wysman, waarom zoude men dan zoo te werk gaan met de waarheden, welken ik U voor. gehouden heb. Wanneer gy iets doet, in het welk gy uwen zin volgt, dan doet gy het om dat gy  4< t? >^ gy hét wilt; niet waar? — Ja. — Is het dit niet? wat gy my daar zoo even wilde zeggen ? — Ja. — Gy zyt overtuigd, dat gy een' wil hebt, en dat gy verfcheide dingen doet, om dat gy die wilt doen; maar volgt daar uit, dat het onwaar is, dat God , van alle eeuwigheid af, voorzien heeft, dat gy zoudt willen het geen gy wilt; en is het daar en tegen niet waar, dat, uit hoofde van de alweetendheid van God4 en de fchepping der Aarde» én dus uit hoofde van den wil van God, gy hebt moeten willen en moeten doen het geen gy gewild en gedaan hebt ? en derhalven, dat gy daar toe verordineerd of gepredestineerd zyt? — Ja. — Dus is het ook met de kwaaddoenders gelegen. Hoe zeer het waar is, dat zy uit krachte van de fchepping der Waereld, van welke zy een deel maaken,doert moeten het geen zy doen , zoo worden zy echter door eenen wil, dien zy hebben, tot hetzelve bewoogen; en dus aan ftraffe onderhevig. — Hierop bleef de jonge Juffrouw een weinig ftaan; en zeide voorts tegen den Heer Wysman , het is wel zoo, als gy zegt, maar het komt my onbegryplyk en zelfé tegenftrydig voor* dat ik iets doe om dat ik het Wil doen, en dat ik het evenwel van alle eeuwigheid af heb mouten doen. Dit is ook onbegryplyk, antwoordde Wysman, voor U,voormyj en voor de menfehen in 't algemeen , maar niet voor God. Ik zal U, op eenen anderen tyd, eens Zeggen , hoe de Geleerden die onbegryplykheid hebben zoeken wech te neemen. Voor het tegen. 111. Stuk. i B woordige3  woordige, meen ik, dat ik 'er U genoeg van gezegd heb, om U te doen zien, dat het geen de Gereformeerden gelooven en leeren zoo dwaas noch zoo ongerymd niet is, als gy het U hebt voorgefield. Als gy de Heilige Schrift met oplettendheid leest, zultge daarin veele plaatfen vinden, die de 'eere en het geloof der Gereformeerden begunstigen. Mag ik U, lieve Juffrouw, vervolgde Wysman , by deeze gelegenheid wel een' raad geeven ? ■ Ja, Myn Heer. Wel, oordeel nooit over de gevoelens, de gedachten, en de begrippen der menfehen, dan uit het geen gy van hun zeiven hoort of leest: en wacht U vooral van uw vertrouwen te ftellen op het geen zülken, die van hunne kerk, gezindheid, of party niet zyn, van hun zeggen of fchryven. De jonge Juffrouw bedankte den Heer Wysman voor zynen raad, beloofde dien wel te zullen onthouden, en ging vervolgens met Juffr. Reindeugd wederom wandelen. Om nu, zeide Vredelust, weder op mynen Vriend Goudgaarder te komen, deeze is, toen hy een jongeling van veertien jaaren was, door Neringryk op 't Comptoir en in dienst genomen. De Vader van Goudgaarder had onder zyne kennisfen of Vrienden den Heer Grootshart, een koopman, die groote onderneemingen deed. Op zekeren tyd, kwam Grootshart by Goudgaarder, verzocht denzelven, hy mogte hem tog by fpringen met eene zekere fomme gelds, welke hy noodig had, en al c :" .. vry  wy groot was: Goudgaarder vertoonde zynen Vriend, dat zyne vermoogeaszoo verre niet konden reiken. Grootshart, niet te min, hield aan. Hy gaf Goudgaarder te kennen, dat die door zyn Credit de benoodigde fomme wel zoude kunnen vinden ; hy verzekerde hem onder de dierste betui* gingen, dat het maar om zes weeken te doen was; dat zyne zaaken goed ftonden, dat hy( Goudgaarder) niette vreezen had; dat hy 'er geen Vriend aan waagen zoude: om kort te gaan, hy wist Goudgaarder te bepraaten , die, om zynen Vriend to redden, Geld ging opneemen. Wat gebeurt 'er? Vier weeken waren 'er naauwlyks verloopen, of Grootshart hield op met betaalen, én verklaarde zich onmiddellyk daarna infolvent. Zyne infolventie was zoo, dat 'er terftond befpeurd werd, dat 'er voor de Crediteuren weinig zoude overfchieten. Goudgaarder werd door dien flag zoo getroffen , dat hy de fabriek, daar hy zyn beftaan van had,niet konde aanhouden: hy verkocht alles, en betaalde zyne Crediteuren- Het weinige wat hem overgebleeven was befteedde hy tot het opzetten van een winkeltje,daar hy en zyne Vrouw, die onder de hand voor de Luiden wat naaide,met zeven kinderen van leefden. Neringryk van den rampfpoed van dien eerlyken Man hebbende hooren fpreeken, en verneemende, dat hy een' Zoon had, die zeer gaauw en geestig was, en voor wien hy een Comptoir zocht, ging den ongelukkigen Goudgaarder een bezoek B a geeven,  geeven, fprak hem van zyn' Zoon en'nam hem ifi zyn'dienst, onder voorwaarden, dat de Jongeling zelfs tot huisdienst gebruikt zoude kunnen wor* den, 's middags met de huisbedienden zoude eeten, en vooral des morgens zeer vroeg zich aan 't Comptoir zoude bevinden. Neringryk zoude voor zyne kléeding zorgen, en hem, naar maate dat hy oppaste, van zakgeld voorzien. De jonge Goudgaarder trad daar op in dienst van Neringryk: werd eerst gebruikt tot het doen yan boodfchappen 5 men zette hem vervolgens aan 't fchryven van brieven, en voorts aan Comptoirwerk, van meerder belang. Hy kweet zich in die verfchillende bezigheden zoo wel, dat hy wel haast een der bekwaamfte Comptoir-bedienden van Neringryk wierd. De Jongeling was boven dien bevallig van fpraak , ftatuur en houding; en wist zich overal aangenaam te maaken. Neringryk kreeg eene byzondere genegenheid voor hem, liet hem op zyne kosten in het boekhouden, in de Wiskunde,en in de Aardrykskunde onderwyzen; nam hem nu en dan aan zyne tafel, en na dat hy hem dus vier jaaren op zyn Comptoir gehad had, ontfloeg hy hem van al wat meêr of min tot den huisdienst betrekkelyk was: in de plaats van hem den kost aan zyn huis te. geeven, lag hy hem zes honderd Guldens aan kostgeld toe jaarlyks. De oude Goudgaarder werd ook in verfchillende opzichten door Neringryk geholpen , en wel inzonderheid met gereede penningen, wanneer 'er zich de eene of  21 of de andere gelegenheid opdeed, orn die met voordeel te gebruiken; zoo dat de oude Goudgaarder., in korte jaaren, een' zeer aanzienlyken en beklanten winkel, en een goed beftaan kreeg. De jonge Goudgaarder had ruim zes jaaren op 't Comptoir van Neringryk geweest > dat deszelfs Beekhouder, die bereids hooge jaaren had, door een krankte buiten ftaat gefteld werd, om dien post behoorlyk waar te neemen. Neringryk, die zyne zaaken nooit op zyn' Boekhouder had laaten aankomen , maar 't gewigtigfte van zyne Negotie zelve altyd had verricht, ftelde den jongen Goudgaarder tot zynen Boekhouder aan, met eene belooning van twaalf honderd guldens in 't jaar; zynen voorigen Boekhouder, geduurende deszelfs leeven, een gelyke fomme jaarlyks toezeggende en verzekerende. De jonge Goudgaarder kreeg hier door aanleiding om zyne kunde en bekwaamheid in 't ftuk van koophandel te oeffenen, en te doen blyken. Neringryk ftelde eerlang zulk een vertrouwen in hem, dat hy niets van gewigts ondernam, of hy vroeg 'er de gedachte van zyn' Boekhouder over; die hem van tyd tot tyd ook verfcheide zaaken aan de hand gaf, daar groote winst mede gedaan werd. Ongevoelig raakte Goudgaarder zoodanig in de kas by Neringryk, dat hy meêr by zyn'Heer, dan by zyne Ouders, het middagmaal hield; en, voor 't overige, in huis meêr als een Vriend, dan als een Comptoir-bediende, aangezien werd. B 3 Das  «§>< 22 >& Dus ftond het met den jongen Goudgaarder, na dat hy omtrent tien jaaren in dienst van Neringryk was geweest. De jonge Juffr. Neringryk was toen twintig jaaren oud , en raakte ziek : deeze ziekte, die eerst niet veel zwaarigheid fcheen te hebben, veranderde in eene kwynende krankte, die zoo erg liep , dat men voor 't behoud van de jonge Juffrouw fterk begost te vreezen. Alles wat 'er in 't werk werd gefteld was vruchteloos: de geneesmiddelen hielpen niets. De jonge Juffrouw nam van dag tot dag af, en fcheen eindelyk geest en leeven verlooren en niets dan eene kwynachtige ongevoeligheid overgehouden te hebben. Het gansch huisgezin was begaan met den droevigen ftaat van dit beminnelyk voorwerp aller harten. Vader en Moeder waren troosteloos. Juffr. Reindeugd , die het zich even zeer aantrok, vond in haare godvrucht die onderfteuning, welke elders te vergeefs gezocht wordt; ook maakte zy 'er een gepast gebruik van by de Ouderen , om hun leed, zoo ,veel mooglyk, te verzachten. De jonge Goudgaarder fraoordde zyn hartzeer zoo veel hy konde , doch ontveinsde niet, hoe dat de ziekte van de jonge Juffrouw hem ter harte ging- De Doflors hadden vergeefs getracht de oorzaak van die ziekte te ontdekken : hunne gedachten waren wel eens gevallen , of de Juffrouw ook eenige inclinatie, welke zy niet openbaaren wilde, aaogt hebben. Doch , vermits daar niets ter waereld  reld van befpeurd was, had men dat ter zyde gefteld. Terwyl men dus in angst was, en de Doctors geen hoop van herftel vooruitzagen, werd de Heer Neringryk, op een'namiddag, door eene zyner dienst, maagden, die lang by hem gewoond had, aangefproo» ken. Zy meldde hem,dat zy geloofde,dat de jonge Juffr. geneegenheid had voor Goudgaarder, en dat haar ziekte daar van daan kwam. Neringryk vroeg haar, waar uit zy dit opmaakte ? Gm dat, antwoordde de dienstmaagd, toen Goudgaarder voorleeden jaar zoo ziek heeft gelegen, de jonge Juffrouw my verzocht heeft, om twee en driemaal daags in ftilte te verneemen hoe 'tmet hem was; en dat ik de jonge Juffrouw geduurig ontfteld zag als ik befcheid bragt. Zy heeft my doen belooven , dat ik 'er nooit van fpreeken zou. Nu de Juffrouw zoo flecht ligt, durf ik het niet langer verzwygen. Neringryk hoorde de dienstmaagd met bedaardheid, en verbood haar van 'er met iemand verder van te fpreeken. Des avonds liet hy Goudgaarder by hem komen, gelyk hy meêr gewoon was, om met hem een pyp te rooken en over zaaken van 't Comptoir te fpreeken. Na eenigen tyd mee hem, over het een en 't ander , wat gepraat te hebben, bragt hy het op de ziekte van zyne Dochter, en vroeg hem ten laatsten, of hy zin in haar gevoeld had. Goudgaarder, verfteld over die vraag, ftond weezenloos. Wees niet befchroomd, zeide Neringryk, myn Dochter is altyd geweest B 4 voor  voor dien geen, aan wien zy haar hart zoude fcheni ken, mits zynde een eerlyk man, en in ftaat om een fatfoenlyk beroep waar te neemen. Ik heb, antwoordde hier op Goudgaarder , altyd meêr dan eene gemeene geneegenheid voor haar gevoeld, en zekerlyk zoude ik my gelukkig geacht hebben, indien ik naar haar hand had kunnen ftaan, en haar hart kunnen winnen. • Hebtge , viel Ne¬ ringryk daar op in, myne Dochter daar van eenig blyk gegeeven? - Neen, Myn Heer, antwoord, de Goudgaarder : ik heb. altyd gemeend , dat ik. uwe goedheid kwaalyk zqude beantwoord hebben* indien ik my van de gelegenheid van in uw huisom^ anegang te hebben , had bevoordeeld , om uwe Dochter te beleezen. En vermits ik my voorftelde, dat 'er te veel ongelykheid was tusfchen haa- • ren ftaat en den mynen,om ooit U te kunnen aanfpreeken tot acces by de jonge Juffrouw, heb ik, zooveel ik konde, de liefde die ik gevoelde zoeken te verzetten: myne traanen toonen U genoeg, Myn Heer, hoe zwaar my dit gevallen is, en hoe na uwe waarde Dochter my aan 't harte ligt. —■ Gy liebt, hernam Neringryk, als een braaf man gehandeld; echter weet ik niet, of ik uw verzoek wel kwaalyk genomen en afgeflagen zoude hebben. Gy weet myn manier van denken. De grootheid van ftaat, de meêr of mindere aanzienlykheid of verhevenheid onder de menfehen , doet niets tot ons geluk. Die meêr wint dan hy behoeft te verteeren, en, om winst te doen, geen flinkfche wegen  fè< 25 ><* wegen behoeft te gebruiken, heeft by my dén ge* lukkigften ftaat, wat beroep men ook hebbe, mits het zelve fatfoenlyk en eerlyk zy. De waereldfche grootheid en rykdommen ftrekken eerder tot last dan tot genoegen. Het grootfte vermaak trekken wyuitde werkzaamheid; en onze gezondheid uit eene geregelde en gemaatigde 'leeverswyze; Ik kan God niet genoeg danken, dat myne Ouders my aan een' burgerpot en aan den arbeid zodanig hebben gewend, dat ik even zoo fterk een walg heb van den overvloed van de tafel, als van het vadfig en ledig leeven. Gy hebt kunnen zien, dat ik jaarlyks myn kapitaal vermeerder; en dat, offchoon myn huishouden al vry wat kost, myne verteering in lange na niet myne winst evenaart. Waarom zoude ik dan , Jonge lief! U het bezit van myne Dochter benyden , daar zy myn eenigst kind is, en met U even zoo gelukkig kan leeven, als haar Moeder met my? Ik heb U van een jongeling van veertien jaaren gekend, en nagegaan: ik weet wie gy zyt; ik weet, dat gy niet naar den hedendaagfchen zwier, maar naar den ouden Hollandfchen fmaak zult leeven ,• waarom zoude ik vreezen myne Dochter aan U te befteeden ? Neen , Goudgaarder, gy kunt ftaat op myne toeftemming en die van myne Vrouw maaken , ingevalle Aagje herftelt, en zy aan U haar hart wil geeven. Ik behoef U, zeide Vredelust, het gevolg van dit teder gefprek niet verder te verhaalen. Neringryk onderhield 'er zyne Vrouw en Juffr. ReinB 5 deugd  deugd, vervolgens ook den Doftor over; en men befloot, dat 'er eene pooging gedaan zoude worden , om Goudgaarder eens by de jonge Juffrouw te laaten komen. Juffrouw Reindeugd, die haar beftendig oppaste, en wanneer zy het 't best konde veelen, nu en dan, over het een en ander met haar fprak, bragt het eens by een gunstige gelegenheid op een zeker plaifier-partytje, daar Goudgaarder by was geweest: op 't hooren van den naam van Goudgaarder, vroeg zy, hoe hy voer, en *t fcheen haar eenige aandoening te geeven, dat zy hoorde, dathy wél voer, maar ook zeer bedroefd over haar ziekte was. Is dat waar? zeide zy. Ja wél waar, antwoordde Juffr. Reindeugd , en hy zoude U gaarne eens willen zien. — Dat mag immers niet weezen, hernam zy; en Vader en Moeder zouden het niet willen toelaaten. u Waarom niet Juffrouw? zeide Juffr. Reindeugd: Goudgaarder is hier als kind in huis. Uw Vader en uw Moeder houden immers veel van hem; en ik ben ook altyd by U. Wil ik het eens vraagen? De jonge Juffrouw, met veel moeite daar in bewilligd hebbende, werd Goudgaarder gehaald, en in haar kamer gebragt. Juffr. Reindeugd merkte terftond de vreugde, welke dit bezoek aan de zieke gaf. Goudgaarder kreeg verlof om de jonge Juffr. nu en dan te komen zien: en Juffr. Reindeugd wist het zoo verre te brengen , dat de zieke haar in vertrouwen beleed , dat zy al lang een fterke inclinatie voor Goudgaarder gevoeld had, en  tn dat zy het gefmoord, en zich verbeeld had, dat Goudgaarder zoo fterk niet voor haar genee. gen was als zy voor hem. Juffr. Reindeugd openbaarde haar eenige dagen daarna, dat Goudgaarder zyne liefde voor haar aan haaren Vader bekend had gemaakt; dat haar Ouders in haar huwlyk bewilligd hadden, indien zy geneegenheid voor hem had, en herftelde. Sedert dien tyd kwam Juffr. Neringryk van dag tot dag by: Goudgaarder kreeg Vry acces : en de jonge Luiden trouwden , tot overgroote vreugde en genoegen der wederzydfche Ouders en Maagen, in 't byzonder van Vader en Moeder Neringryk, welke hunne Dochter als uit het graf verreezen aanzagen. Zie daar, myn Vriend, zeide Vredelust,de Historie van Goudgaarder en zyne Vrouw, zoo als ik die ettelyke reizen aan den Heer Neringryk heb hooren vertellen. Zy kan U tot opheldering van 'tgeen, waar over gy U verwonderd hebt, dienen. In dc oude tyden plagten de jongelingen , die tot den koophandel gefchikt werden, al waren zy gegoed, opgebragt te worden zoo als gy gehoord hebt dat het Neringryk en Goudgaarder zyn geweest: en de kooplieden hadden ook voor een zetregel, van by het burgerlyk leeven te blyven , offchoon zy tienmaal meêr wonnen, dan zy verteerden. Zy vonden noch heil, noch vermaak by 't vermeerderen van den omflag van hun huishouden : dit heeft het geld in ons Land, byzonderlyk in 't Noorderkwartier, by Voorbeeld , te Zaan-  Zaandam, te Broek en eenige andere plaatfen zo& grootelyks vermenigvuldigd, dat men 'er verbaasd over ftaat. Van die gewoonte is men door den tyd afgeweeken: en men heeft den dwaazen ftelregel der Franfchen aangenomen, die ons leeren , quHl fout fe faire bonneur de fes biens, dat zoo veel wil zeggen , als dat men toonen moet dat men Geldmiddelen heeft: want de Franfchen zyn zeer geestig in fpreuken , die niets beduiden, en van welken niemand een juist begrip maaken kan. Onze kooplieden, zeg ik, hebben dien dwaazen ftelregel aangenomen , of fchynen dien aangenomen te hebben. Zoo ras gaat het een jong koopman niet wat voor den wind, of hy legt rytuig aan; voorts komt 'er een buitenplaats by; een huisknecht; vermeerdering van dienstbooden ; en dit alles op een wisfelvallige winst, die van 't eene oogenblik tot het ander kan verkeeren. Komt 'er een rampje, dan zit men 'er toe: dan ziet men zyne onvoorzichtigheid en dwaasheid van achteren: dan moet men ophouden van betaalen; dan moet men bankbreeken. Als men eerlyk is, blyft men met Vrouw en kinderen armoedig zitten. Wendt men het over eenen anderen boeg, gelyk het thans de mode fchynt te weezen, dan redt men zich wel voor het tydelyke; maar wat wroeging moet zulke Luiden dan verzeilen, als zy eenig nadenken hebben. Het ergfte van dit wangedrag is de invloed welke het op de kinderen heeft. Al de kinderen zyn gemeenlyk aapjes, die alles na willen doen: zien  iien zy hunne Ouders arbeiden, zy krygen 'er ook trek toe: en hét arbeiden wordt ongevoelig vermaak : zien zy hunne Ouders ryden, rosfen, en brasfen, zy willen 't mede doen ; en verbeelden zich, dat het werken hun niet voegt, dat het alleen arme Luiden zyn, die werken moeten; dat hun Ouders geldsgenoeg hebben; en dat zy hetook genoeg zullen krygen. Gebeurt het al eens, dat de kinderen een goed voorbeeld aan hunne Ouders hebben, zy loopen gevaar om, door het zien en 't hooren van 't geen anderen doen, bedorven te worden. Als ik groot ben, denkenze, zal ik zoo gek niet weezen als myn Vader: ik zal my niet dood wurmen : ik zal leeven als de Vader van Keesje Zotskap; ik zal ook twee harddraavers houden, als de. Oom van Klaasje Dwaaskop. Op 't fchool onderhouden zich de kinderen al van die aanftaande vermaaklykhedea. Zy worden 'er in gefterkt, om' dat Heineman mee moet gaan als Papa en Mama een baarsje te Loenen gaan fmullen ; om dat Manisje en Koos je mede buiten by Zorgloos zyn genöodigd. Wie toch zoude zoo wreed kunnen zyn, van de kinderen t' huis te laaten, of voor de kinderen te bedanken? Wel Heer! zegt de Moeder, mag Pietje dan ook niet eens wat plaifier hebben? Wel dat zou mooi zyn ! Dus gaat (zegt Klaas Erbyn) 't onnozel fcbaap ter Jlagtbank beel verblyd, Terwyl de beste fcbat, de nooit bèrbaalbre tyd Verhoren iaat, om bier wat, nuts en goeds te weeten. En  En Jeremtas de Decker fchüdert den invloed van het gedrag der Ouderen op de kinderen, in ons Land, al vry wel af, in zyne navolging der veer. tiende Satyre van Juvenalis, als hy 'er ons deeze trekken van maalt. . 't Is nut, den Vaderlande een' burger te verwekken Indien gy hem tot nut deszelven op kunt trekken, Hem rmakende gefcbikt zoo wel van geest als lyf, Tot- nutten akkerbouw, tot Jtad, en Jlaat-beiryf. 't En is geen flechte zaak , geen zaak van kiein belaDgen, Hoe gy de jeugd cewewt. Van vorsfcben, padden, Jlangen, Verzag de Stork weleer zyn vederloos gebroed; Het welk, nu vlug , dien kost nog lekker vindt, en zoet. De wreede Gier vindt fmaak in vuile galgen.aazen , En Jleept dien buit te nest, waar in zyn brpedfel graazen Waur naar het raazen zal zoo lang bet Gier zal zyn. Pe Valk in tegendeel, en Vogel van Jupyn, Gaan of met Geitenbout, of lendenen van Haazen, Al warmen ver scb bebloed, bunn' teére jongen aazen ; Die ook op alle 't geen dat vuil is of onguur, Nooit togt en zullen doen. Gewoonte wo&dt natudr. Centroon plagt in zyn' tyd van timmerlustte blaaken', Staag was de man verlet met breeken of met maaken. Nu op een' heuveltop, dan aan een dorre Jirand, Nu weder in de Jtad, dan wederom te land, En overal op 't rykst: zyn' koeven gingen boven , Zyn huizen tempelen in murmerpraal te boven. Deez'  Deez' malle bezigheid Jleet imt 'er tyi bet goed , Heeft met 'er tyd in 't geld een dapper bol gevirotti Docb liet by evenwel zyn' zoon genoeg te/pillen'. Die erfgenaam niet min van al zyn vadert grillen Als van zyn' goederen, al 't nagebleevtn goud In marmer beeft gekwist, en zicb berooid gebowwt. Het begin van die Satyre flaat 'er nog beter op: Scbandvlecken zynéer veel, veel pesten voor de jeugd, Veel' lemten, die 't gewaed bezoedelen der deugd, Die thans geen Vader /cbroomt zyn zonen aan te wryven. Indien de gryzaerd groeit by 't klappen van de fcbyven, By kaert en dobbel-/pel, zyn baerdeloos gebroed Vat ook die wapenen aan , en vind dien oorlog zoet. Van zulk een' Jongeling Jlaet niet veel goeds te hopen; Die aan zyns vaders baerd in leckerny verzopen Geleerd beeft in wat /op de pricke zwemmen moet, Wat faus/e ly ster en en vincken /maken doet: Een bende Predikers en zal bem die gebreken , Die keuken - kettery nooit uit den hoofde preken, ' JVooit zal by avondmael aenrecbten op de maet, Die tot zyn' zeven jaar zoo vet te weide gaat. De jongens op de wys, hedendaags zoo flerk in zwang , hunne eerfte jeugd doorgebragt hebbende , worden zelden op een Comptoir geplaatst» maar blyven in Papa's Comptoir, of in Papa's winkel,  <& kei, of aan Papa's fabriek, doch meêr om te zeg; gen dat hy. 'er aan is, dan om 'er hand aan te flaan. Offchoon (vervolgde Vredelust) het geen ik U hier zeg, niet geheel algemeen op de koopluiden toegepast kan worden, en 'er veelen zyn, die hetberer begrypen en beter aanleggen, zoo heb ikf federt dat ik de beurs waarneem, ('t welk al een mooi getal jaaren uitmaakt,) het verkeerd en verderflyk gedrag onzer Amfterdamfche kooplieden ais een befmettelyke ziekte, van den eenen tot den anderen, zien overgaan. Ik zou 'er U honderd kunnen noemen, van welken ik zou kunnen vraagen, wac doet de man met rytuig ? wat doet hy met een buitenplaats? wat doet hy meteen* knecht? wat doet hy met goud op zyn' rok? Schreeuwt en klaagt men niet dagelyks over de faillisfementen, die hand over hand toeneemen. Het zou my, myn Vriend, niet moeilyk vallen om ü, door eene menigte van voorbeelden, te bewyzen, dat het geen ik U van de beklaaglyke neiging onzer kooplieden zeg, maar al te waar is. Zoo als het met de jongens gaat, zoo gaat het met de meisjes. Die worden gemonteerd en gedresseerd naar den franfchen aart. Zy leeren de konst 'de Je,pc/enter avec grace , op zyn hollandsch gezegd, mooi te neigen; wat dansfen of huppelen, zingen, klavier fpeelen ; maar van 't huishouden , neen; zy zyn voor geen huishoudfters in de wieg gelegd. Ik  <&<$ Ik heb zelfs federt eenige jaaren opgemerkt, dat als men van de verdienften van een jonge Juffrouw gewag wil maaken , het uitkomt op fraai zingen, het verftaan van de muziek , en aangenaam in de varkeering te weezen. Van haar zedelyken aart, van haar kundigheid in huisfelyke zaaken, van haar bedreevenheid in't huishouden zeiden , of nooit. Ik zoude 'er wel op kunnen toepasfen het geen onze Jeremias de Decker, ia zyne nafpeeling van 't vierde fchimpdicht van Persius aldus aanheft. Wat is uw boogfte goed IJlampampen, zwelgen, brasfen% Wat zyn uw' Studiën ? op bair en kleéren pas/en , Verfcbside maakfelen van boên en broeken bromt En wol en linnen kneên op allerlei fat/oen. Hoor nu op dit gevraag een' van de minste Jlooren, Een groenmeit of baar'maat; gby zult niet anders hooren Als dat na weelde rieckt en malle klederpraeht: En roemdy nogb zoo breed op uw beroemt ge/lacbtl En zyt gy nogb de man om mannen te verkloecken, "Die als een dertel wyf uw' lappen en mv' doecken JSfaer alle /nuffen fcbikt, en van bet hoogste goed Met booger denckt en fpreekt als Fem of Fotis doet ? Gy maakt,zeide ik aan Vredelust, eene befchryving, die al vry wel overeenkomt met de fchildering, welke onze Dichter Pieter Langendyk:, III. Stuk. G van  <&< 34 van het hedendaagsch leeven der Amfterdamfche kooplieden, in het geestig Blyfpel, aan welk hy dentytelvan Spiegel der Amfterdamfche kooplieden heeft gegeeven, maakt; maar,voegde ik 'er by, indien dit alles zoo is, als gy zegt, zoude dan het verval van onzen koophandel en zeevaart niet veel meêr aan 't verval van de oude Hollandfche Zeden, dan aan de nayverige poogingen der Engelfchen, en andere oorzaaken, welken doorgaande daar van opgenoemd worden, toe te fchryven zyn ? — Ik meen, antwoordde Vredelust, dat verfcheide oorzaaken tot dit verval mede gewerkt hebben , offchoon ik de verbastering onzer zeden voor eene der voornaamfte houde. Zoo gy 'er lust toe hebt, (voegde Vredelust daar by, ) dan zullenwé daar eens een avondje toe neemen, want dat kunnen wy nu niet afhandelen. Ik houde U aan uw woord, zeide ik, de eerste avond de beste. Hier mede braken wy ons gefprek over de oude hollandfche wyze van jonge Luiden tot den koophandel groot te brengen af; en ik zal 'er,myn Vriend, ook deezen Brief, die-gaande weg al vry lang is geworden, mede afbreeken. Alleenlyk zal ik 'er nog byvoegen, dat Vredelust en ik genoodigd zyn geweest by Rykhuizen, by wien de Heer Schrandergeest gelogeerd was; en datwe by dien Heer twee dagen hebben doorgebragt, gedeeltelyk in gezelfchap van Oordeelbof, Edeïhart, Redenvriend, en anderen. Gy zult zekerlyk nieuwsgierig zyn na de, gefprék-  33 ><$ gefprekken welken daar zyn voorgevallen. Ik zal "er Ü verflag van doen; maar U eerst genoegen geeven op 't verzoek, raakende het vervolg der Petitiën van Oorlog, Heb ik 17 in deezen wat lang met het verhaal van een byzonder geval opgehouden, wyt het, myn Vriend, U zelveh, of, zoor gy wilt, den titel, welken gy voor myne Brieven geplaatst hebt. Lees dien eens, en oordeel, of deeze Brief tegën denzelven aanloopt. Vaar wel / en wees verzekerd van de achting met welke ik önophoudelyk blyve, wel-ÊöEr.e Gestrenge Heer en Vriend! Unjer Wel-Edele Gefit. DW. Dienaar| I)en tfden Septerrib, 1781. Reinier Vryaart. P. S. Gy vraagt my een opgaaf van de Leezens-t waardigste Stukjes die uitgekomen zyn, of dia 'er thans uitkomen over de hedendaagfche begrippen omtrent ftaatzaaken : daar zyn 'er weinige , myn Vriend, die het inzien , laat ftaan, het leezen waardig zyn. Zoo gy de ouderwetfche Neder* landfche Patriot, een blaadje , dat nog al vry wel getrokken wordt, en weeklyks uitkomt, leest;gy zult 'er, zoo ik meen, van 't een en 't ander foort aanwyzing vinden. G 3  Gy leest de Post van. den Neder-Rbyn; Le Politi' que Hollandois; mooglyk ook den Staatman. Voeg 'er by Pleidooi voor de Heeren E. de Vry Temminck , J. Rendorp, en C. W. Visscher. — Onderzoek van den Politieken Staat der Vereenigde Nederlanden. Bedenkingen over de Memorie van den ZJten Juny 1781. Gemeenzaame Brief van den Koning van Engeland aan Neêrlandscb Stadhouder. ■ Confideratien door 't Genoodfcbap, Amore Patrije. Het Goudfchaaltje. ■ Echte Tyding uit het Vorstlyk 's Gravenhagen. — De Toetsjleen. — en, dan zultge zaaklyk hebben al wat 'er aan de zyde van de Amfierdamfche Politieken opgedischt wordt, om htin Politiek Syjlema in den algemeenen fmaak te brengen. Lees aan eenen anderen kant, behalven de boekjes, welke ik in myne Brieven aangehaald mogt hebben ï het Politiek Vertoog. — Schertfende Brief van de Wel-Ed. Geb. Vrouwe Opr. Zuiv. Patriot te A<$ TWEE-EN-TWINTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! "Jk ga, myn Vriend, aan uw verlangen voldoen, i en eer ik U van iets anders onderhoude, zal ik U het vervolg der Petitiën van Oorlog opgeeven, voor zoo veel die tot de vraag , of de Heer Hertog, dan wel ook Z. D. Hoogheid de Heer Prins van Oranje, onze tegenwoordige Stadhouder, meêr of kin , laat ftaan de eerfte oorzaak zyn, of zelfs kunnen zyn, van den elendigen en gebrekkigen ftaat van defenfie in welken ons Vaderland zieb bevindt. In myne Brieven van den 3den Augustus en volgende dagteekeningen van die maand, heb ik U, zoo ik vertrouw, doen zien, dat noch dè Heer Hertog, noch het Stadhouderlyk Bewind te houden zyn voor de eerfte oorzaak van den gebrekkigen en elendigen ftaat van defenfie, in den welken ons Vaderland zich, in H begin van dit jaar , bevonden beeft en nog bevindt; ik heb meêr gedaan, ik heb doen zien, dat noch de Heer Hertog, noch het Stadhouderlyk bewind, de oorzaak van dien gebrekkigen en elendigen ftaat, by mooglykkeid hebben icunnen zyn. Ik ga nu een trede verder, myn Vriend. en om den laster, zoo kwaadaaitig als roekeloos C 3 den  den Heere Hertog en den Heere Prinfe van Oranje, onzen tegenwoordigen Stadhouder, aange. wreeven, in het helderst daglicht te ftellen, zal ik U, uit de Petitiën van Oorlog, welke, federt dat Z. D. Hoogheid in de daadelyke oeffening zyner hooge waardigheden is getreeden, door Hoogstdezelve, benevens den Raad van Staate, aan Haare Hoogmoogendheden zyn overgegeeven , aantoonen , dat Hoogstgemelde Zyne Doorl. Hoogheid en dezelve Raad, by herhaaling, de allerfterkfte en dringendfte aanmaaningen en redenen gebruikt hebben, om niet flechts, 's Lands Landmagt, Frontieren , Magazynen, en wat verder tot zekerheid en defenfie van 't Vaderland, te Lande, vereischt wordt, uit den elendigen en gebrekkigen ftaat,in welken dezelve waren, getrokken te hebben, maar ook inzonderheid om 's Lands Zeemagt in eenen geduchter ftaat, te verkrygen. Waar uit ik vervolgens veilig, zoo ik meen, zal moogen befluiten , dat, indien het waar is, dat Z. Doorl. Hoogheid,*deHeer Stadhouder, federt Hoogstdeszelfs meerderjaarigheid, door den invloed van den raad van den Heere Hertog , is befiierd geworden , dan ook de Heer Hertog voor mede-oorzaak moet gehouden worden, van de zorg en yver, door den Prins en den Raad van Staate, deswege getoond. Ik begin met de Petitie van den Jaare 1767, de eerfte, welke na de meerderjaarigheid van Z. D.H. |s gedaan, en ia welke dit volgende geleezen wordt, Extraft  <8» Extracl uit de 'Petitie van den Jaart 1767. Hoog Moogende Heeren! „ De Raad van vStaate verheugd zich, en U Hoog Moogende zullen ongetwyffelt in haare vreugde deel neemen, dat zy thans, voor de eerftemaal vercjert en vereert met Zyne Hoogheid aan haar Hoofd, de Staaten van Oorlog en generaale Petitie voor het aanftaande Jaar aan Uw Hoog Moog. mag overbrengen , en dat zy dit doen mag in een tyd van voorfpoed en ongejloorde Vrede. Voorwaar een zeldzaam en onwaardeerbaar geluk.' God geeve, dat eene zoo groote zeegen zyne Hoogheids bellier en gebied geftadig verzeilen mag, op dat zyne pogingen veel eer de inwendige verfterking en de beveiliging van den Staat en haare ge; wigtigfte belangen , als overwinningen tot haar voorwerp en doelwit mogen 'hebben ! God geeve , dat de Bondgenooten , befeffende en overtuigd, dat ieders welzyn van het Gemeene Welzyn infeparabel is, met eene waare cordaatheid, ieder naar zyn vermoogen, daar toe mogen medewerken. Dus zullen de Petitiën van den Raad van Staate, door zyne Hoogheids geest bezielt, kort en zaakelyk kunnen worden ingerigt, naar mate de tyds omftandigheeden het vorderen of permitteeren zullen. Men zal zich niet behoeven te pynigen , om, met of zonder noodzaak, jaarlyks een zeeker getal van bladzyden te vullen, en nogtans zal de Raad mogen vertrouwen, dat haare devoireü vrugtbaar in goede gevolgen zullen zyn; immers dat haare verzoeken en haare aanmaaniDgen ten minsten die attentie C 4 meri-  incritecren zullen, dat men 'er op antwoorden en zich rondborstig expliceereh zal." &c. „ De zaaken van de Zee hebben zoo groot een in-1 vloed op 's Lands Welvaart, dat Zyne Hoogheid cn den Raad van Staate niet kunnen afzyn van ten minsten twee ftukken, daar toe fpecteerende, aanteroeren, te weeten, de Petitie tot den aanbouw van Vyf- enTwintig Oorlogfcbeepen, en bet agterjtal der equipagien van de laatjie troebles-." Op de voorfz. Petitie tot den aanbouw, een werk van eene incontestabele en hooge noodzaakelykheid* zyn, na het jaar 1761, geene furnisfementen gedaan." De Provinciën van Holland en Zeeland zyn hier builen reproche, maar Gelderland , Utrecht en Overysfel 2yn nog fchuldig. Vriesland beeft niet verder geconfenteert als in twaalf fcbeepen, en beeft zelfs op die helft «im'mg te berde gebragt. Stad en Landen heeft in dee"ze Petitie nog geen Confent gedraagen. Dienvolgende ïecommandeeren zyne Hoogheid en de Raad van Staaten dit important objecl: nogmaals aan de ferieufe attentie van de Heeren Staaten der voorgemelde defectueufe Provinciën , en zy verzoeken dezelve, by haare aanftaande Confenten preuvcs van die attentie te willen geeven, op dat men eindelyk mag weeten, wanneer aan deeze reeds vyf- en-twintig jaaren oud geworden Petitie voldaan zal worden." &c> Uit deeze Petitie van den Jaare 1767, zietge, myn Vriend, dat Z. D* Hoogheid en de Raad van Staate aan H. H. H. H. M. M. i°. Den tyd van vrede en voorfpoed aangepreezen hebben, als zeer gefchikt om op de beveiliging en verfterking van den Staat te denken. 20. In  ®< 41 ><& a*. ïn 't byzonder hebben aangedrongen op de zaaken van de Zee. 3°. Wederom verleevendigd hebben de Petitie van den aanbouw van vyf-en-twintig fchepen, eri het achterftal der equipagien van de laatste troübles. Men ziet 'er verders uit: 4°. Dat de Provincie van Friesland, van welke tegenwoordig, eenige Leden, de brandklok zoo fterk over het gebrek van de Zeemagt trekken, in den Jaare 1767. nog niet verder dan in twaalf fchepen had geconfenteerd, en zelfs op die helft nog weinig te berde bad gebragt. $9. En dat Z. D. H. en de Raad van Staat® zeer fterk hebben aangedrongen, op het neemen van een vast befluit op dit voorwerp hunner zorgen; op dat men eindelyk mogt© weeten, wanneer deeze reeds vyf-en-twintig jaaren oud geworden Petitie voldaan mogte worden. Wat zegtge, myn Vriend, ftaat het dien fchranderen Bollen, die heimelyk na een oorlog met Engeland verlangd hebben, niet al heel fraai, dat men den Heer Hertog en den Heer Stadhouder, als den raad van den Heer Hertog volgende, wil doen doorgaan voor oorzaak, dat de Staat in geen beter poftuur van defenfie is ? Hier zietge de fterkfte overreedende middelen aangetoogen, om de Gewesten te beweegen tot het geen de veiligheid en defenfie van den Staat, zoo ter Zee als te Lande, vereischten. Hebben die vertoogen van Z. D. H. Cs en* I  énden Raad van Staate eenen gelukkigen invloed.gehad? Gy zult 'er van kunnen oordeelen , myn Vriend, uit het volgende, getrokken uit de Prri9TIE van Oorlog root den Jaare 1769, Extract uit de Petitie van den Jaars ' • - 1769. uitmaaken, &c. „ Dog ten aanzien van den verderen voorflag , hebben de Provinciën van Holland en Overysfel alleen de recruteenng der Zwitfers refolutelyk geample&eert. Holland heeft zich ook poiidvelyk geüit voor het jaarlyks equipeeren van zes Fregatten, ja zelfs van zes Schepen van Linie, van de minste charter,en Overysfel heeft zich daar toe niet ongeneegen getoont; maar verder is men niet gevordert, want Gelderland, boe zeer ruimfcbootig op bet ftuk der augmentatie, was gereferveert met opzigt tot de equipage. Utrecht expliceerde zich op eene dilatoire wyze. Vriesland en Stad en Lande expliceerden zich niet, en Zeeland declareerde dat de bekrompenheid van haare financie haar niet toeliet in het een of ander te confenteeren," „ Deeze bekrompenheid is het, dewelke zyne Hoogheid en den Raad van Staate wederhouden heeft, van by de generaale Petitiën voor 1767 cn 1768. van nieuws, op de voorfz. ftukken aantcdringen, en die haar als nog gepermoveert zouden hebben om dezelve weeder met ftilzwygen voorby te gaan , indien zy niet vreesden, dat de Bondgenooten daar door, hoewel ten onrechten , zoude kunnen vallen in het denkbeeld, als of zyn Hoogheid en de Raad, op bet ftuk der beveiliging van de Republiek, thans anders dagten, als de Raad te voor en gedaan  €>< 43 >* daan beeft, daarze in tegendeel als nog begrypm > piet alleen, dat de Republiek, zoo voel ten aanzien van haare Land- als Zeemagt, in beeter postuur zoude behooren te zyn; maar ook, dat men te meerder haast behoord© te maaken met eene convenabele recruteering van de Militie te doen, nu het Oorlogsvuur op meer dan eene plaats ontftooken is. Men handelt wyslyk, wanneer men zig in tyds voorziet van het geen men niet altoos krygen kan; en niets is onzeekerder als hoe verre een omftaanc oorlog zig zal uitbreiden. Was het Financie weezen, byzonderlyk van Zeeland, in een voordeeliger geftëldheid, zyne Hoogheid en de Raad zoude niet nalaaten van fpecifiquer voorftelïingen; aangaande de voorf. twee objecten te doen, en zy zouden urgeeren op de verfterking van de Militie tot. VyfHg Vuyzend man of daar omtrent, hetwelk niet meer is als de Republiek noodig heeft tot haare gerustheid, en op het jaarlyks equivalent van ten minfte fes Scbeepen van Linie ten kosten van de Provinciën boven en behalve de Fregatten, welke de Collegien ter Admira. liteit uit haare middelen 'er zoude hebben kunnen byvoegen, hoedanig een Equipagie tot behoud van den naam van een Zeemogendheid en tot Protectie van een geëxtendeerde Commercie en Navigatie vereischt zoude worden. Thans vergenoegen zy zig met de bondgenooten pligtshalven te hebben gewaarfchuwt, en zy wenfchen, vieriglyk, dat een meer imminent gevaar haar nooyt mag noodzaaken om niet zoo zeer den toeftand van de Financiën als voel bet indifpenfabel behoud van al wat Herbaar is in agting te neemen, Gy  %<[ 44 ># C?y ziet hier : i°. Dat men met de verfterking van de Zee^ magt niet zeer gevorderd was. st». Dat Gelderland, hoe zeer ruimfchootig op het ftuk der augmentatie, gereferveerd was, met opzicht tot de equipagie. 3°. Dat Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate op 'tftuk der beveiliging van de Republiek, even als te vooren, dachten en begreepen, dat dezelve zoo wel ten aanzien van haare Land als Zeemagt in beter postuur zoude behooren te zyn. 4*. Dat Z. D. H- en de Raad van Staate eene befchroomdheid hebben te kennen gegeeven, dat een meer imminent gevaar de Gewesten eens zoude konnen noodzaaken, om niet zoo zeer den toeftand van de Financien, als wel bet indispenfabel behoud van al wat dierbaar is in acht te neemen. Dit gevaar, en de gevolgen van het zelve, hebben Z. D. H. en de Raad van Staate nog uitvoeriger voorgedraagen, by Hoogstderzelver Petitie van Oorlog voor den Jaare 1770. dus luidende. Extraiï uit de Generale Petitie van den Raad van Staate voor bet Jaar 1770. Hoog Moogende Heeren! „ Gelyk 'er voor een Land en deszelfs IcgezceteBen aiets wenfchelyker nog dierbaarder kan zyn, dan 'c be houd  'öoud der Vreede, zoo kan 'er ook geen 'grooter vetpligtinge op den Souverain leggen,'dan o'm' ten volle te contribueeren wat ter befcherming van dien vereischt' word, en te voorzien al wat nodig is , om dezelve Vreede zoo lang mogelyk te confervceren "- ' „ Het zal daar toe niet genoeg zyn te fteunen óp de fituatie, waarin de Vreede tot dus verre mogtehebben gecontinueert, even of alle magt en middelen hier toe geëmployeert, ook by vervolg tot dat oogmerk fufficient zouden zyn, in tegendeel, hoe langer tyd de Vreede heeft gefublisteert, hoe meerder redenen de Souverain altoos zal hebben Om wel op zyn hoede te zyn, dewyl buiten zoo veel reflexien als op de daar in gebeurde zaaken zoo als die 'gewoon zyn elkander op te volgen, en dat de onderfcheide oogmerken en interesfen det differenten Natiën niet zullen nog kunnen nalaten ïteeds verandering van tyden voorttebrengen", „ Met geen meerder fondament zoude het aan de voorfz. verpligtingen van den Souverain kunnen gezegt worden te voldoen, wanneer dezelve in Vreedenstyd zig zoodaanig alleen aan de herftelringe van de Financien zoude willen attacheeren, dat daarom niet geneegen zouden zyn te vervullen, 'c gunt tot de nodige fecuriteit vereischt zoude worden, dewyl bet niet alleen een verkeerde Staatkunde zoude weezen de nodige defenfie en befcherming te negligeer en om de Financien te fier'ken J maar zelfs die maxime zeer veel Zoude contribueeren om de zoo zeer gewenschte Vreede met alle deszelfs voordeden te verliezen , als zullende de welgefteldbeid der Financien met de Rykdommen der Ingezeetenen, zonder daar by een geproportioneerde magt te hebben ter behoorlyke defenfie van dien, altoos de beste motiven uitleeveren, waar door de jaloujie zal konnen gaande gemaakt en de zulken die vsrderflyke desfeinen mo-  *r «««r t. fomtyds ook op een tv, 2 alle de Jchatten niet zouden kunnen baten om te ve'rkrygen bet gunt tot tegenjland van eek zoodanige vyand zoudl vereischt noorden". „ En eindelyk zoude het al meede ten aanzien var, de voorfz verpligtingen geenzints voor fufficient kun. Den gehouden worden, wanneer de Souverain zoude mogen denken, dat ter faehoorJykevoorzieninge tofs Lands fecunteit bet altoos nog tyds genoeg zoude zyn; wanneer eenig reëel gevaar zoude mogen worden ontdekt ef opkomen, nadien op die wyze niet gerefleóteert zoude worden, dat men ten allen tyde niet kan doen en bybrengen dat ter beveiliging nodig zoude zyn, dat bovendien het minste evenement dat gezien zoude werden, het neemen van de noodige maatregelen daar tegens onuitvoerig kan maken; en dikwyls bet te laat zig i„ jlaai Jldle„ . tot merkelyk nadeel en ruine van een Land ti uitgeval' len, en al het welk te meer moet ftringeeren, als men confidereert, hoe fchielyk eenig nieuw evenement kan opkomen , alwaar alles dependeert van de goéde of kwade wille van Koningen en Princen, die enkel te ge! bieden hebben, en wiens humeuren, inclinatien jnte resfen, en wat dies meer is , niet altoos dezelve blvv^n" maar zeer fubiet fomtyds tot fatale veranderingen Jhm* nen gebragt Worden", „ Om alle welke voorfz. bygebragte redenen en gronden .vervolgens vertrouwt word, dat ten deeze te veiliger zal vermogen te worden vastgefteld end- ge concludeert, dat een Souverain ter meeste en volle vol-doeninge aan zyn verpligtinge ter behoud der Vreede met alle de voordeden, en aangenaamheden van dien verobligeert en verbonden is, door alle tyden heen en dus, voml ook in Vreedenstyd zelve, zig in zoodanig,. pol-  posiaur van defenfie te houden, en van een zoodanïgè mgt te doen voorzien zyn, als waar door zig refpeïïabJ kan doen voorkomen by zyne Nabuuren, en waar door by in ftaat kan zyn deszelfs Onderdanen by haare bezittingen en regten te bewaar en, en een gedreigt gevaar, immers 't effeSt van e°n onvoorziene aanjloot te konnen afweeren of voorkomen"*ï „ Zyn Hoogheid en den Raad van Staaten hebben niet ondienftig geoordeelt de voorfz. Principes by des. ze generaals Petitie, die als na gewoonte ter geleide van de Ordinaris en Extraordinaris Staaten van Oorlog voor het volgende jaar dienen zal, te laaten vooraf^ gaan , ten einde de gronden te doen zien, waar op zy, ais die geenen zynde die eedt en pligtshalve verbonden zyn op al wat tot fecuriteit der Republiek lpe&eertj ten ftcrkften te moeten vigileeren, de tegenwoordige fituatie van dien met alle applicatie nogmaals hebben nagegaan, en waar op vervolgens haar is voorgebouw den, dat 's Lands magt 200 te Water als te Lande, gelyk dezelve zig althans bevind, ten voorfz. einde geen» zints fufficient kan worden geoordeelt, zelfs niet yj deeze volle Vredenstyd, men zwyge dan hier by van de generale licuatie der zaaken Van Europa, dewyl, of. fchoon daar in geen byzonder gevaar tot dus verre voor de Republiek zig zoude mogen opdoen, egter zonde» eenige refiexie niet zoude behoeven gepasfeert te werden veele omftaodigheden welke daar in voorkomen 4 ende inzonderheid, dat het oorlogsvuur nog niet geheel is opgehouden en uitgeblust, dat ook van verfebei* de kanten de Commercie en Navigatie d'eenige bron van de welvaart deezer Republiek merkelyk word belemmert en difficiel gemaakt, en dat in 't algemeen geconfide. reen , de coruVtutie der zaaken van Europa, in veelen opzigten als zoodanig moet voorkomen, dat zelfs het pene.  'penetrantfte oordeel tot hier toe geen recht doorzig* tan hebben wat daar van eindelyk zal geworden". „ Het is wel een waarheid, dat de Militie van den •Staat thans gezegt kan worden een weinig fterker te zyn, dan die bevoorens geweest is, en den Raad kan niet afzyn, daar by te voegen, dat Zyn Hoogheid door deszelfs onvermoeide yver en applicatie tot alles wat 'sLands dienst betreft, ook nietwes nalaat, wat dienen kan om dezelve Militie te brengen in de beste fia&t van Exercitie en Discipline, waar van de Progresfen reets zigtbaar zyn, dog met dat alles konnen zyn Hoogheid en den Raad niet advoueeren, dat het zdve getal voldoende zoude kunnen voorkomen ter bcfchermicge van de Republiek zoo als zulks zoude behooren, als zynde buiten veele andere confideratien daar toe alleen te noteeren, dat alle de Nabuuren van den Staat zig bevinden veel fterker gewapent dan in vorige tyden , dat daar tegens de Republiek is ontbloot van haare Barrière, waar agter altoos nog meer tyd hadde zig in een behoorlyk postuur te konnen brengen, dat mitsdien het nu aanftonds op de oude Frontieren van den Staaf: zal moeten aankomen, invoegen dezelve direct voor alle aanftopt is bloot geftelt, terwyl de vestingen, waar van fommige uitgeftrekt en andere zwak zyn, alle veel volks vereisfchen om na behooren gedefendeert te kunnen worden, zulks uit het prefente getal der Militie genoegzaam het onmoogelyk zoude zyn, hier of daar eenig Corps te kunnen famen brengen, hoe hoognodig ook het cas daar toe zoude mogen opdoen, kunnende bovendien omtrent het fubfisteerend getal der Militie met fiducie gezegt worden, dat het zelve ook als nog merkelyk minder is, dan waar op verfcheide Provinciën dikwils hebben geinfteert, dat zoude behoren gebragt te worden, en mw op Uw U, M. te meer ma- it  ten btbben geadvoueert, dat de Militie in volle Vrede ter nodige beveiliging van de Republiek behoorde op de been gehouden te voorden". „ En wat nu de tegenswoordige toeftand van 's Lands Zeemagt aangaat, indien alzo nog verdient genaamt te worden , dan waar van oudtyds de reputatie en het aanzien van den Staat merkelyk pleeg te dependeeren,. als moetende daar van afhangen de fecuriteit van de Importante gedeeltens van dien, welke aan de Zee geleegen zyn, en ook daar mede na behooren geprote, geert worden de Commercie en Navigatie, d'eenige fource, waar door de welvaart in deeze Landen kan» worden aangebragt , zoo zal niet noodig weezen daar van veel optehaalen, als te zigtbaar en zeeker zynde; dat dezelve zig bevind in eene beklagelyke fituatie, terwyl , hoe zeer de refpective Collegien ter Admiraliteit uit haare ordinaris inkomften jaarlyks nog al een'ge Fregatten equipeeren , dezelve egter niet in ftaat zyn zoo veel te kunnen bybrengen als abfolut vereischt zoude worden om de Zeedienst in ftaat te houden, en de Commercie met effect, te kunnen protegeeren^ ende Vrede, al maas bet alleen met de Barbaryfcbe Rovers na behooren te doen refpecleeren, zonder eens te denken op het geen de prudentie vordert, dat in allen gevalle, tot dekking der Kusten en Zeegaten tegens alle voorvallen , in gereedheid zoude behooren gehouden te worden, en verre van te fpreeken wat vereischt zoude, worden om de Republiek de naam van Zeemogentheid nog met eenig regt te doen meriteeren, voorwaar daar met relatie tot de fecuriteit der Republiek wegens det zaken van de Zee, dezelve in veel zwakker gejleltenis, als van die te Lande is; daar nogtans, by aldien die ter Zes als eertyds de.voorrang niet zoude verdienen, dezelve egter van zoo veel importantie voor 't geheele Ligbaam van III. Stuk, E> kn  den Staat ais nog te houden zyn, dat dezelve in allen gevalle met de befcberminge van de Republiek te Lande pari pasfu moesten gaan, en niet dan "op de verfterking van beide te zomen behoort gedag» te worden, ais even gewigtige en wel gefundeerde redenen, dienende om de Bondgenooten , zoo wel bet meerder equipeeren van fcbeepen, als het matig augmenteeren der Militie te moeten aanraaden ". ,)UH. Af. weeten, en het is meede aan de gezamentlyke Bondgenooten niet onbekend, hoedanig de voorfz. twee aangeroerde pointen by eenige voorgaande generale Petitiën in confideratie zyn gegeeven, te weeten, het overgaan tot eene convenabele verfterkinge van 's Lands Militie, en het vastftellen van een fonds by de refpcftive Provinciën te furneeren, tot het jaarlyks doen equipeeren van eenige Scheepen van Linie, om te joegen by de Fregatten, die door de Collegien ter Admiraliteit uit derzelver ordinaris inkomsten in Zee werden gebragt: dan het geene daar van tot dus verre gekomen is beftaat enkel hier inne, dat geene der Provinciën zig op de voorfz. beide poincHen te zamen favorabel beeft geexpliceert, dat weinige vm dezelve zig omtrent een derzelve hebben uitgelaaten, terwyl de eene voor 'een Augmentatie en een ander voor de Equipagie zig verklaard beeft, en dat de meeste Provinciën daar op geheel ftil gezweegen, of zig niet anders dan op een dilatoire wyze geuit bebben". „ Ondërtusfchen, dewyl Z. H. en den Raad het contribueeren van het gunt in maniere voorfz. tot befcherminge en fecuriteit der Republiek met wat daar in dierbaar is, nodig werd geoordeelt, thans van geen minder noodzaakelykheid kunnen houden, dan wanneer zulks by de voorige Petitiën is aangedrongen, en daar benevens confiderceren, dat offchoon het Financie weezen van  <8K si ><& van den eenen Bondgenoot in zoo een favorabele fituatie niet mogte zyn, als van den anderen, daarom egter het gunt tot gemeene defenfie behoort, en tot fecuriteit van het gantfche Lighaam van de Republiek moet dienen, niet behoort te werden uitgefteld, en veel minder vermag te worden nageiaaten, als van de uiterfte gevolgen ten nadeele van den Staat moetende gedyen , zoo is het uit dien hoofde vervolgens dac Z. H. en den Raad niet hebben kunnen afzyn dezelve pointen nogmaals ten dezen wederom levendig te maaken, en aan de ernftige overweeging der Bondgenooten te recommandeercn, die daar by verdagt en verzekert kunnen zyn, dat gelyk het oogmerk der voorfz. verfterking geene andere is, als om de Republiek zelfs tegens alle onvoorziene gevallen in behoorlyken ftaat van defenfie te brengen, en ten einde te beeter aan deszelfs verpligtingen van befcherminge omtrent alles dac daar in dierbaar is, zoude kunnen voldoen, alzoo insgelyksch de intentie niet verder gaat, dan om dezelve ter excutie te leggen op eene zoo onkostelyke voet, al*' cenigzints mogelyk zal zyn, waar toe de Plans, wanneer de Provinciën gezamentlyk zig alvorens op de nuttigheid en noodzaakelykheid van de voorfz. twee pointen diftiuctelyk en rontborftig zullen hebben verklaart , nader zullen kunnen worden gematureert en opengelegt". ,, Zyn Hoogheid en den Raad verzekert zynde van de geneigtheid en yver van Uw H. M. om gaerne te willen contribueeren omtrent alles dat tot meerder fecuriteit van den Staat, en dus ook tet vermeerdering van deszelfs aanzien verftrekken kan, kunnen niet twyffelen aan hoogstderzelver kragtige onderfteuning by de refpeclive Bondgenooten omtrent het gunt voorfz. is; terwyl Zyn Hoogheid en den Raad, zonder zig deezen D a aan*  aangaande eenigzints verder uittebreiden, in allen ge» vallen zig verzekert houden, daar in hunne fatisfactie te zullen kunnen vinden, dat, daar alles, wat de defenfie en fecuriteit der Republiek aangaat, en 't behoud van de daarin zynde dierbaare panden betreft; baar ten duur» fienis opgelegt en aanbevoolen, zy ten allen tyden niet hebben verzwegen 't gunt geoordeelt hebben, daar toe nodig en noodzakelyk te weezen, latende daar van de verdere overweeginge aan de wysheid en Voorzigtigheid van de gezamentlyke Bondgenooten; alleen maar aan dezelve nogmaal doende dit verzoek , dat wel gelieven te confidereeren, en nimmer ook in 't midden der Vreede , hoe gerust die uiterlyk fchynen mag , willen vergeeten, dat het vertrouwen op de Goddelyke Voorzienigheid altoos moet gepaart gaan met bet gebruik der middelen, welke dezelve, gewoon door middelen te werken, aan de band geeft: in welken zin de Voorouders geen gepaster lesfe nagelaten hebben, als te waken terwyl men op God vertrouwt t Vigüate Deo confi. lentes". Uit deeze Petitie blykt, dat Z. D. H. en de Raad van Staate het niet blootelyk by voorftelïen hebben gelaaten, maar, de verpligtingen van een Hooge Overheid, tot eenen grondflag leggende van 't geen hoogstdezelven achtten te moeten voordraagen, by hernieuwing vertoond hebben, onder anderen: i°. Dat 'er geen grooter verpligting op denSouverein ligt, dan te zorgen voor de befcherming en zekerheid van een Land. a°. Dat het eene verkeerde Staatkunde zoude wee-  & weezen de noodige defenfie en befcherming te negligeeren , om de Financien te fierken. 3°. Dat de weerloosheid van eenen Staat altoos een lokaas uitlevert voor jaloerfcbe natiën, om zich van die zwakheid tot het uitvoeren van vyanaelyke inzichten te bedienen. 4°. Dat zoodanig een vyand ons zoude konnen aanvallen, in een tyd, in welken alle fchatten niet zouden konnen baaten om te verhrygen bet geen m een wederfiand vereischt zoude kunnen worden. 5°. Dat men zeer kwaalyk zoude doen zich te verbeelden, dat het altyd nog tyds genoeg zoude zyn , wanneer eenig reëel gevaar zoude moogen worden ontdekt of opkomen. 6°. Dat men ten allen tyde niet kan doen en bybrengen dat ter beveiliging noodig zoude zyn. 7°. Dat het minste evenement het neemen van de noodige maatregelen daar tegen onuitvoerlyk kan maaken, en dikwyls bet te laat zich in fiaat fiellen tot merkelyk nadeel en mine van een Land is uitgevallen. Men vraage nu eens aan die genen, welken het beftier van Z. D. Hoogheid zoeken te bekladden, en aan Hoogstdezelve als onbekwaam tot het zelve,gepoogd hebben eenen kleinen Raad op te dringen; of Leden van een Hooge Regeering, die geen andere dan perfuafive of overreedende middelen konnen gebruiken, D 3 ora  ®€ 54 om het geen zy tot het gemeenebest vermeenen te moeten worden in 't werk gefteld , zich fterker , dringender, en ge. voeglyker hebben konnen uitlaaten ? Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate hebben in deeze laatste Petitie geene Moogendheid, van welke de Staat eenen vyandlyken aanval zoude te wachten hebben, aangeweezen of genoemd, en dit konde ook niet gefchieden. Maar die niet geheel onbeleezen is, en iets der Vaderlandfche gefchiedenisfen weet, kan ligt opmaaken, dat Engeland daarin hoofdzaaklyk bedoeld wordt, als de Moogendheid zynde, welke door eenen aanval op onze Koopvaarders en Colonien deszelfs vyandelyke desfeinen het fchielykfte ter uitvoeringe kan brengen , en wel in zulken tyd, dat alk de fchatten niet zouden konnen baaten om te ver krygen het gunt tot tegenfiand van een zoodanigen vyand zoude vereischt worden. Weshalven men met waar. heid zeggen kan, dat Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate aan Haare Hoogmoogendheden in den jaare 1770 voorfpeld hebben het geen tegenwoordig gezien wordt. De Engelfchen zyn ons aangevallen, onze zwakheid heeft buiten bedenking hen tot de vredebreuk te ligter doen overgaan:  «*K ss >* zy zyn ons aangevallen in, een tyd fat alle fchatten ons niet hebben konnen bezorgen dat gene, bet welk tot tegenjland van zoodanigcn vyand vereischt wordt. Opze Colonien waren weerloos. Onze Scheepsmagt geheel vervallen , en de Admiraliteiten buiten ftaat om, al hadden zy alle de fchatten der aarde gehad, dat gene werkftellig te maaken, dat 'er vereischt wierd om eene Zeemagt in zee te brengen, bekwaam om tegen die der Engelfchen eeniger maate zich te konnen weeren. Ten einde U, myn Vriend, daar omtrent geen twyffel overblyve, zal ik U in 't vervolg eenig verflag doen van den inhoud der Berichten, welke door de Admiraliteiten aan H. H. H. H. M. M. zyn gezonden. Het blykt verders uit deeze Petitie van oorlog: 8°. Dat Z. D. H. en de Raad van Staate den tyd van Vrede wederom, als den bek waaraften om zich in goeden ftaat te ftellen, hebben aangeprèezen, ten einde de Onderdaanen by haare bezittingen en rechten te bewaaren , en een gedreigd gevaar, immers 't effecl van een onvoorziene n aanjloet, te konnens af weer en en voorkoomen. 9?. Dat Z. D. H. en de Raad van Staate daar by hebben vertoond, ten einde toch eene verJlertmg van *t Lands Zeemagt by der hand geD 4 nomen'  nomen mogt worden, dat van verftheide kanten de Commercie en Navigatie van de Republiek mer* kelyk wierd belemmerd en difficiel gemaakt. lo°. Dat niet tegenftaande alle; de vertoogen, federt den Jaare 1757. gedaan, de Zeemagt van den Staat nog was in eene beklaaglyke Situatie, en zelfs niet toereikende, om den vrede met de Barbaryfche Rcovers te doen refpe^teeren. Dat de zaaken in den Jaare 1769. nog dusdanig waren toegefteld, dat geene der Provinden op de Augmentatie [van de Landmagt en verfterking van de Zeemagt te famen favorabel zich geëxpliceerd had, dat weinigen van dezelve zich mtrent een derzelver hadden uitgelaat en, terwyl de eene voor eene augmentatie, en een ander voor de equipagie zich verklaard bad, en dat de meefte Provinciën, of geheel ftïl geweest, ofte zich nies anders dan op eene dilatoire wyze geuit hadden. Als men dit leest, mag men dan het driemanfchap, het welk alle die dingen zoo wel weet, ten minften dient te weeten, als eenig ander Lid van de Hooge Regeering, niet vraagen, of het, hpe men het wende of keere, door den beugel kan, dat men aan Z. D. Hoogheid durve voorhouden , dat volgens het algemeen begrip van de Natie de Heer Hertog de eerfte oorzaak is van den gebrekkigen en tlendigen ftaat van defenfie van ons Land. Want indien dit begrip algemeen was, zoude dat begrip ook buiten tegenfpraak moeten plaats hebben by alle de Leden van de Regeering, welken kennis hebbes  ten van 't'gèen hier door den Raad van Staate vertoond wordt: dat is te zeggen, alle de Leden van de Regeering zouden in een begrip moeten zyn, ftrydig met hunne kennis en overtuiging. Hoe befpotlyk «n ongerymd het ftellen 5 het voorwenden, of het aanneemen , dat 'er zulk een algemeen begrip zoude plaats hebben, ook zy, het driemanfchap echter fchroomt zich niet van het opentlyk voor den dag te brengen, zonder eenig enkel blyk, of bewys hoe genaamd; en even daar uit kunt gy, myn Vriend, zien, dat het algemeen begrip, het welk het driemanfchap voorwendt, en achter het welk het zelve zich fchuil zoekt te houden, een verdichtfel is, dat men uitgedacht heeft, om, als 't ware, zich van dat fpook te bedienen, om den Prins daar door, was het mooglyk, vervaard te maaken: een beftek, even zoo mal uitgedacht, als dwaaslyk ter uitvoer gelegd. Nog ziet gy uit deeze Petitie: iz°. Dat Z. D. H. en de Raad van Staate vermeend hebben, niet tegenftaande de vruchteloosheid hunner voorige poogingen , echter niet te konnen afzyn, de twee voorgemelde zaaken, te weeten de verfterking van de Zeemagt, en de' vermeerdering der Landraagt9 nogmaals wederom leevendig te maaken; en dat wel uit hoofde, dat alles w it de defenfie en fecuriteit der Republiek aangaat en 't behoud van de daar in zynde dierbaare panden betreft, hun ten duurfien zynde opgelegd en aanbevoolen, zy tew D 5 Ah'  ALLE» TYDEU NIET HEBBEN V£RZWEEÖErf 't gunt geoordeeld hebben daar toe noodig en nood* zaaklyk te weezen. En dan vraag ik al wederom, of zulken, welken weeten, of kunnen en moeten weeten, daö van de zyde van Z. D. H. en den Raad van Staate diergelyke vertoo6en ZXP gedaan,, en door Hoogstdezel. ven niet is verzweegen al het geen, wat de Gewesten bewoogen moest hebben, om de handen in een te flaan, en voor de veiligheid en defenfie van den Staat te zorgen, niet alle fchaamte en eer moeten afgezwooren hebben, wanneer zy den HeerHertog,'tzy vlak uit, 'tzy bedektelyk, 't zy bewimpeld, befchuldigen of trachten te doen doorgaan, voor de eerfte oorzaak van de verwaarloozing, welke zoo ten opzichte van de vermaaningen van Z. D. H. benevens den ^Raad van Staate, als ten opzichte der zaaken zeiven heeft plaats gehad? Dat ik 'er my zoo rondborstig over uitlaate gefchiet niet, gelyk gy weet, .uit hoofde van eenige betrekkinge welke ik tot den Heere Hertog zoude hebben. Ik ben hem., mag ik zeggen, geheel vreemd: maar wat eerlyk man , die de minfte aandoening heeft over het ongelyk het welk zynen evennaasten gefchiedt, kan zyne verontwaardiging bedwingen, wanneer hy eenen Man, die eene  eene; der aanzienlykfte waardigheden van den Staat bekleedt,'op eene wyze ziet aangerand, welke men zelfs ten aanzien van het geringfte mensch niet met onverfchilligheid zoude kunnen aanzien ? Ik zal nietvraagen wat eer, wat roem, wat aanzien een volk by Vreemden zal behosden, dat de logentaal en lastering zoo ftoutmoedig voortbrengt, begunftigt, enbefchermt ? ik zal niet vraagen of wy door zulke daaden ons niet als de allerverachtelyk. fte fchepfelen voor de geheele Waereld ten toon Hellen? maar ik zal vraagen of onze Naneeven niet zullen yzen, als zy bedenken zullen afftamraelingen te zyn van menfehen, welke zich zoo verre vergeeten en bezoedeld hebben ? lk heb U, uit echte ftukken doen zien, hoe yverig Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate voor de defenfie van 'tLand gezorgd hebben. Gy hebt 'er de beweegredenen van geleezen. Gy zult niet ontkennen, myn Vriend, en, zoo ik vertrouw, zal niemand ontkennen, dat de redenen, hier voorgedraagen , zoo gewigtig zyn , dat men van de zeiven met grond eenige uitwerking konde verwachten. Wie toch zoude denken, dat de zaaken op den ouden voet zouden blyven, even als of 'er van niets gerept was. 't Is evenwel zoo. Het was vergeefsch 'geflooten. Vier Jaaren daar na werden de klagten Len de vermaaningen door Z. D. Hoogheid en den Raad van Staate wederom hernieuwd, gelyk gy leezen kunt uit het geen ik uit  «ie de Petitie, voor den Jaare 1774 , heb laaten affchryven. • Extraft uit de Petitie van Oorlog van den Jaare 1774. Hoog Moogende Heeren! Zyne Hoogheid, &c. si Met het eenvoudig voorflel van 't gunt voorfz. is, zoude zyn Hoogheid en den Raad van Staaten deeze generaale Petitie gaarne hebben willen befluiten, indien bet gevoel, dat zy hebben van de pligt en zot ge baar incumbeerende en opgelegt, omme dt Bondgenooten voor alle gevaar en fchade, by continuatie, trouwhertig te moeten woaarfebouwen, en voor bet welzyn van bet gemesnebest op alle wyze te moeten vigileeren, haar niet hadde aangezet, om uic die Source, alvorens met weinige woorden, nog te moeten mentie maaken van twee poindten, welke, zoo het Zyn Hoogheid en den Raad is voorgekomen , de attentie der Bondgenooten thans ten uiterften noodig hebben, en eene prompte voorzieninge verdienen, waar van, in de eerste plaats, voorkomt, het als nog confenteeren, voor zoo verre zulks by fommige Provinciën tot hier toe niet is gefchied, in de thans lopende Petitiën tot de zaaken van de Zee, die zoo niet geheel, ten minste voornamcntlyk zyn ingerigt tot het in respect, houden van de Barbaarfche Regeeringen, Marocquynfche Caapers en andere Zeerovers, welkers ftoutheid tot die hoogte is geklommen, dat by aldien men dezelve geheel buiten vrees en ontzag voor de Vlagge van den Staat zoude willen doen verblyven, daar van niet  wet 'minder te apprehendeeren is, dan de totaale tuint voor de Commercie in de Middelandfcbe Zee, zoo nice bovendien daar door vermetel genoeg zoude mogen werden, om met effect, te tenteeren het gunt als bedreigingen bereids wel hebben durven doen infinueeren, terwyl, indien men dusdanige tentaminas,die niet,dan tot groot declin en disrespect, van de Republiek en fchade van derzelver Ingezeetenen zouden kunnen gedyen, met effect, wil voorkomen en doen verdwynen, door het doen werkftellig maken der equipagien by dezelve Petitiën voorgeflagen, 't hoognodig zal zyn » dat de furnisfementen ook daar op ten fpoedigften zullen dienen te berde gebragt te werden, op dat de respeftive Collegien ter Admiraliteit in tyds de Penningen daar toe nodig zullen kunnen toucheeren; dewyl by ontftentenis van dien, niet in ftaat zullen weezen, om aan bet gunt daar omtrent van baar gerequireert zal worden, na. bebooren ie kunnen voldoen." „ Ende ten andere, in het eenmaal ter conclufie brengen van het zoo importante point, als in de voorzieninge ter meerdere fecuriteit en beveiliging van den Staat, door een modicque verfterkinge van de Militie, cn bet in beeter ftaat brengen van 's Lands Navale Magt^ eene materie waar van het nut en de noodasakelykheid dikwyls en by veele occafien overvloedig is aangetoond en bewcezen, en zelfs zodanig, dat geene der Bondgenooten daar aan meerder heeft kunnen dubiteeren, maar de voorgeflaage middelen daar omtrent volkomen als zeer heilzaam hebben moeten advoueeren , zulks thans, ten dien opzigte, aan Zyne Hoogheid en den Raai van Staaten ook niets overblyft, dan de Bondgenooten het fpoedig arrangeeren van die zoo hoognodige en falutaire remedien op het ernstigfte te verzoeken, en dezelve daar ioe op hst fterkfte te exborteeren, ten einde, eenmaal en  en eindelyk, door een cordaate Refolutie daar omtrent de Republiek mooge werde opgebeurt en gered uit de/wakke fttuatie, waar in zy zig nu zeedert langen tyd beeft bevonden^n ten minsten mooge gebragt worden in -ulfc een portuur en aanfien , dat met reden door haare Vyanden eenigzints zal moogen gevreest worden de eenige wyze waar door den Staat za! kunnen bevestigt worden in het gunt tot haare eige fecuriteit, en het behoud der dierbaarfte panden van Vreede en Vryheid" meest dienstig zal zyn, en waar toe, door de voor gefiaage middelen , Zyn Hoogheid en den Raad ve* trouwen, dat zeer faeiel zal zyn tegeraaken, wanneer de Bondgenooten haare deliberatien daar over gelieven te houden , cn voorttezetten met zodanige yver en harmonie, als waar mede dusdanige zaken van confidentie , die niet minder dan 't welzyn en het behoud van het Grmeenebest betreffen, behooren behandelt te werden, het gunt fpecialyk met relatie tot het voorfz in A zen gebuteerden oogmerk zig zeer wel zal kunnen' dirn vinden, wanneer de non Equipeer ende Provinciën infebikkelykheid bybrengende ten opzigte van de zaken van de Zee, de Equipeerende Provinciën van haare zyde daar door mede niet zullen moogen nalaaten ook bet baart te contribueeren tot verfterking van de zwakke Armêe van den Staat, als op welke Wyze de verbeeteringe van de voorgem. twee zaken, die als even nodig pari pajju dienen te gaan, op eenmaal door een gewenschte eensgezindheid en toegeevendheid tot eene vrugtbaare conclufie zal kunnen gebragt worden, waar door bui. ten het reëel nut, dat het Gemeenebest daar van zal" genieten, ook alom tot roem van dezelve kenbaar zal worden, dat de gulde Spreuk van de Republiek, Concordia res parvje crescdnt , in dezelve no* 'niet is vergeeten, veel minder geheel zoude zyn geabrogeert. Zyn  4 Zyn Hoogheid en den Raad van Staate zullen hiel mede deeze generaale Petitie befluiten, in verwagting van het Appui van Uw Hoog Moog. op deeze haare pogingen , als mede op de voorfz. by haar gedaane Verfoeken : terwyl God Almagtig bidden, het lieve Vaderland voor alle onheilen te behoeden, en de deliberatien van Uw Hoog Moog. en de gezamentlyke Bondgenoten daar toe te willen zeegenen. Aldus gedaan en gepetitioneert by den Raad van Staaten den 29. December 1773. {[Was g;parapbeerf) B. W. Santheüvel. Ter Ordonnantie van den Raad van Staaten der Verlenigde Nederlanden. (get.) Van Hees. Zie daar, Myn Heer, de voorige aanmaaningen en beweegredenen op nieuw, door den Heer Stadhouder en den Raad van Staate, in eene andere gedaante voorgedraagen; en daar by voorgehouden, dat, indien de non equipeerende en de equipeerende Gewesten eikanderen wat wilden toegeeven, en zich een weinig wilden fchikken naar de oude fpreuk , Eendragt maakt Magt, eene goede uitkomst voor de algemeene ziaak te verwachten zoude zyn? Vraagt-men nu, of de equipeerende en non equipeerende Gewesten eikanderen hebben toegegeeven? Het antwoord zal zyn, neen: kan men zeggen, dat de Eendragt onder de Gewesten, op den raad van Z. Doorl. Hoogheid en den Raad van Staate,is herfteld. Lees,myn Vriend, en oordeel: Ex*  Extract uit de Petitie van Oorlog van den Jaare 1775. met 'er daad te doen efFe&ueeren, &c „ De gezamentlyke Bondgenooten zyn, door dei kragt der redenen en door eigen onderzoek en doorzigt, Jbewogcn en genoodzaakt geworden aan den anderen te moeten advoueeren, dat de Republiek al Jeedert een ge'ruimen tyd zig heeft bevonden, en zig vervolgens als nog bevind, in eene zoo laage en zwakke gefteldbeid, zoo omtrent bet weinig aantal van haare Troepes, als ten opzigte van 's Lands Navale Magt, dat de verfterking van ■en verbeetering van die beide poinclen ten uitersten noodzakelyk is geworden ; en wel zodanig , dat gelyk die voorzieningen , zoo te Water als te Lande, even dringende zyn voorgekomen, dezelve ook pari pajfu zouden dienen te gaan, waar toe vervolgens verfcheide idéés en voorflagen zyn gedaan, en aan de hand gegeeven, alle egter op geenen anderen voet ingerigt, ais dat daar uit van zelve moet doorftraalen , dat de voorfz-. opgekoome Vreede geen de minfte alteratie in de verdere deliberatien over dezelve zaken maken kan, als notoir zynde, dat het eenige but en oogmerk daar meede alleen is geweest, waar in het zelve als nog blyft beftaan, enkel om daar door de gem. twee zoo zeer vervatte zaken in de Republiek eenigzints te willen opbeuren en verbeeteyen , ten einde de frontieren van den Scaat te kunnen dekken en verzeekeren, en ook derzelver Ingezeetenen by haare wettige posfesfien en regten te fterker te kunnen maictineeren ; oogmerken immers welkers behartiging , aan alle Souvereinen , ten duuiften is aanbevoolen en opgeicgt, en welkers bezorging ten allen tyde aan alle opregte Beminnaars van bes  $ het Vaderland, ter harte moet gaan, en dóór dezelve op het yverigfte behoort te werden aangedrongen , zoo als het zelve dan ook in die zin, het grootste poinct. is uitmakende, het welk Zyn Hoogheid en den Raad van Staate vermeint hebben niet te mogen nalaten by de introductie van deeze generaale Petitie, waar by de S taaten van Oorlog voor het aanftaande Jaar aan UwjHoog j Moog. worden gcprsefenteert , nogmaals, dog zoo zy verhopen voor de laatstemaal aan de Bondgenooten op bet ferieuste te moeten aanraden, en de fpoedige vrugtbaare i afdoening van dien , op een billyke en fcbikkelyke wyze , i op bet alderernfiigjle te moeten recommandeer en i terwyl tot nader aandrang van dien, by het gunt daar toe in voorige oceanen zoo menigmaalen is geavanceert, thans alleen maar in confideratie zal behoeven gebragt ta I worden, dat door het voorfz. Adveu, weegens de ab: folute noodzaakelykheid tot voorfieninge der voorgem. twee poindten , welke de gezamentlyke Bondgenooten zyn genecesfiteert geworden aan den anderen te moeten doen, de ware , dog te gelyk de beklagelyke Jituatie j van dien zoo openbaar en bajidtastelyk is geworden, dat i dezelve onmoogelyk langer kan werden gedeguifeert, I en dat vervolgens ook daar door, wil men geen gevaar j loopen van de agtinge en het aanzien van den Staat nog i verders te zien deeïineeren en zig aan reproches bloot I geeven, als of de nodige befeberminge na behooren niet ' wierden gade geflagen, des te noodzakelyker is gewori den, dat de deliberatien over dezelve pointen, die dusI lange getraineert hebben , ten fpoedigften gereënta* meert en tot een gewenscht einde mogen gebragt wori den, als blyvende vast ftaan, dat een modicque veri fterking van 's Lands Militie ten uiterfte nodig is, om ; de 'zwakke dog wyduitgeltrekte frqntiefen van "den 1 Staat geheel ontbloot van eene barrière tegéns 'alleoDgeIII, Stuk. E vallen  *K 66 gallen te beèter te kunnen dekken, het geen tot hier toe door het geringe aantal van Troupes niet dan met kommer en gebrekkelyk heeft kunnen gefchieden, en dat de Vtrheetering der Navale Magt, wil men de Commercie en Navigatie protegeertn, ende Plagge van den Staat eenigzints doen respefikeeren, meede onmoogelyk kan nagelaten werden; waar toe dan niet alieen zal behooren den aanbouw van Oorlogfcheepen, maar ook het vastftellen van een modicq fonds, waar uit by continuatie eenige fcheepen ten einde voorfz. in dienst zullen kunnen werden gebragt en geequipeert; zaken en Objecten derhalven die nergens anders heen gaan, dan alleen ter opbeuringe van de voorgemelde twee zoo zwakke en vervalle zaken, &c." Gy ziet hier uit: i°. Dat Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate zig bedienen van de erkentenis der Bondgenooten , dat de verfterking en verbetering van 's Lands Land- en Zeemagt ten uiterften noodzaaklyk zyn geworden, om 'er op nieuw op aan te dringen. a°. Dat Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate hoopten, dat zy dit nu voor de laatstemaal zouden doen. j*. Dat Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate , by Hoogstderzelver voorige beweegmiddelen, hier nog by voegen , dat men zig aan reprocbes zoude bloot geeven, als of de noodige befcberminge na behooren niet wierde gade gejlagen. Let wel: het zelfde verwyt dat men nu aan  aan Z. D. Hoogheid doet, en waaroor aan Hoogstdezelve quafi een kleine Raad, zoude dienen toegevoegd te worden. 4°. Dat Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate , opnieuw, hunne bekommernis over de Commercie en de Vlagge van den Staat, aan den dag leggen. In 't volgende Jaar is Zyne Doorl. Hoogheid nevens den Raad van Staate niet in gebreke geblee* ven, om, op nieuw, de ernstigfte aanmaaningen tot de verfterking van 's Lands Zeemagt te doen, en inzonderheid fterk te dringen, op het middel van infchikkelykbeid , en onderlinge harmonie en toegee* vendheid; gelyk gy zien kunt uit het geen,na eenige byzonderheden, op deeze wyze gezegd wordt: in de Petitie voor den Jaare 1776. „ De twee volgende zaaken, &c." „ Als voor eerst, dat volgens den yver en pligt met welke Zynè Hoogheid en den Raad van Staate gebonden en verbonden zyn, alles ® die van Stad en Lande ter fomme van ƒ 7289 ■ i - 3. Ende is het met de fuppletoire Petitie van 100 m. gis! m diervoegen geleegen, dat van weegens de Provinciën van Gelderland en Zeeland ook daar op tot dus verre nietwes is gefurnéert, terwyl de Provinciën van Holland, Utrecht, Vriesland en Stad en Lande daar in haare volle quotes voldaan hebben, en de Provincie van Overysfel daar op nog een restant heeft ter fomme van/ 2380 - 16 - 8 Op de derde Petitie van 225m.gls. ten zeiven einde den 13 Aug. laatstleden gedaan, heeft de Provincie van Holland meede haare volle quote gefurnéert, welke penningen ook bereids tot de zoo nodige onkosten hebben moeten uitgereikt worden, en federt de cocfenteu van verfcheide andere Provinciën daar op ook ingekomen zynde , is het zeer te hoopen en te wenfchen, dat de furnisfementen van dien insgeIyks fpoedig zullen mogen volgen: dog wat hier van komen mag, Zyn Hoogheid en den Raad kunnen nog willen aan de Bondgenooten niet verbergen, dat wegens de langduurigbeid van deeze Expeditie en de zwaare Extraordinaris onkosten, welke daar op noodzakelyk moeten vallen, niettegenjtaande alle attentie, welke daaromtrend word gegeeven, en alle mogelyke menagie, die daar op word betragt, en waar toe inzonderheid meede de voorfz. gemaakte fcbMinge wegens bet Regiment van den Colonel Fourgeoud is dienende, nogtans alle de voorn, gepetitioneerde fommens, indien het daar mede goed te maaken zal zyn, ten vollen zullen nodig weezen, en waarom derhalve Z. H. en den Raad zigniet kunnen difpenfeeren om met allen yver niet alleen te infteeren op een gaaf en voldoende confent, van alle de Provinciën, in alle drie de voorn. Petitiën, maar voornamentlyk ook ten fterkften te verzoeken en aan te dringen op het reëele furnisfement van de quotes, die alle daar in dragén  gen moeten, ten einde de troupes van den Staat by haar verblyf aldaar, waar in veele fatigues moeten doorftaan, en met veele ongemakken te worftelen hebben, ten minsten niet ontbloot zullen behoeven te blyven, van al het geen zoo abfolut hoognodig voor dezelve is, om 's Lands dienst na behooren te kunnen betragten, en om aan bet oogmerk , waar toe gezonden zyn , te kunnen voldoen, en al het welk nogtans zonder toereikende contante penningen niet zal konnen bekomen werden ". „ Zyn Hoogheid en de Raad verzoekt eindelyk dat Uw Hoog Mog. deeze generaale Petitie met de beide Staaten van Oorlog ten fpoedigften gelieven te fchikken aan de Heeren Staaten van de refpedtive Provinciën, en na derzelver Hooge Wysheid zoodanig zullen gelieved te appuyeeren, dat op alle poindten daar by vervat, met die ernst en cordaatheid mooge gedelibereeft en gerefolveert werden, als met de interesfance en importantie van dien overeenkomt, en dat voor al op bet gunt zyn betrekkinge beeft tot de defenfie ende behoudenis van de Republiek met wat daar in dierbaar werd gevonden , beboorlyk regard moge werden gegeeven op de kosr telyke tyd, waarin zulks nog kan werkflellig gemaakt voorden, dog die korter kan duuren dan men veeltyds kan denken of verwagten, en welkers verzuim te laat zoude eeklaact werden". Aldus gedaan en gepetitioneert by den Raad van Staate den 31 December 1776. In 't byzonder ziet men uit deeze Petitie, dat na verloop van tien Jaaren, dat Z. D. H. in de daadlyke oeffening zyner hooge waardigheden was getree-  3H 76 ># treeden, Hoogstdezelve nevens de Raad van Staate het zoo verre hadden gebragt, dat 'er toen al. leen fcheen over te blyven eene discrepantie tusfchen de Bondgenooten op de bepaaling der proportie die 'er in de verfterking zoude behooren plaats te vinden tusfchen de Land. en Zeemagt, en dat daaromtrent reeds een hillyk conciliatoir -was uitgebragt; doch dat de deliberatien op dit onderwerp niet waren voortgezet, en dus de zaak buiten finaale conclufie was gebleeven, niettegenftaande de beweegredenen om toch tot dezelven te komen, nog dringender waren dan te vooren : onder welke redenen van ftaat Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate zeer gepast aan den Bondgenooten voorhouden eene waarheid, van welke de Gefchiedkunde duizend voorbeelden oplevert, en welke de Vaderlandfche lotgevallen maar al te veel, door eene rampzalige uitkomst geleerd en bevestigd hebben, naamlyk: dat een Staat, die genoegzaam weerloos is , zich zelve niet kan doen refpecleeren, en daarom ook van Vriend noch van Vyand wordt ontzien, maar door alle motiven zel/s van convenientien het uiterfie gevaar loopt om van alles beroofd te worden. Ook ziet men nog in 't byzonder uit deeze Petitie, dat Z. D. H. en de Raad van Staate de vyandelykheden van den Keizer van Marocco nog als een byzonder beweegmiddel hebben waargenomen, om verders op de verfterking van 's Lands Zeemagt, het inbrengen der vervallen betaalingen , en het tydig four-  3K 77 >& fourneeren der quotes aan te dringen. Vervolgens ziet men uit dezelfde Petitie: 1°. Dat de expeditie na Suriname aan den Staat groote fommen gekost heeft. 20. Dat de Provinciën van Gelderland, Zeeland, en Utrecht, tot dien tyd toe, nimmer haare confenten hadden gedraagen tot de gedaane petitie van 500 m. gis.; dat tot de fuppletoire Petitiën ook defecten waren , doch dat Z. D. Hoogheid en de Raad]van Staate hoopten en wenschten ,, dat de furnisfementen fpoedig zouden volgen. 30. Dat Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate het verloopen en het verzuimen van tyd, als zeer gevaarlyk zynde, aan de ernstige overweeginge der Bondgenooten hebben voorgehouden, daar by vertoonende, dat bet verzuim te laat zoude konnen beklaagd worden. Is het nu, myn Vriend! den Heere Stadhouder of Hoogstdeszelfs Raadsman te wyten, dat wy het ongeluk hebben van ons over het verzuim van tyd te laat te beklaagen? Lees de Petitie voor den Jaare 1778.cn zeg my eens, waar over gy U het meeste moet verwonderen , over het geduld van den Heere Stadhouder en den Raad van Staate in het geduurig herhaalen van dezelve aanmaaningen, dan wel over de on« vruchtbaarheid dier aanhoudende poögingen. Dus fpreeken Z. D. H. en de Raad van Staate in  78 in de Petitie voor 1778. na van het een en ander vooraf gewag te hebben gemaakt. Konden zyn Hoogheid en den Raad van Staate van zig verkrygen, buiten ernstige aanpryzinge en recommandatie te laaten , de by baar zoo dikwerf ampel gedetailleerde als folide beweeze abfolute noodzakelykbeid, om de Republiek in beeter ftaat van defenfie te brengen , zoo ten aanzien van derzelver Land- ah Zeemagt, zy zouden met het gunt hier voren vermeit is zeer faciel van deeze generaale Pr':n> een einde konnen maken , dan daar de fituatie der algemeene zaken, in dit nog lopende jaar niet minder critiek is verbleeven en geworden , dan dezelve bevorens geweest zyn , hebben zyn Hoogbeia en den Raad zig Amptshalven te meerder verpligt gevonden , die materie nogmaals ten deezen te moeten aanroeren , dog geenzints van intentie zynde dezelve zaaken, die zoo menigmalen verhandelt en in bet klaarjle dagligt zyn geftelt, wederom de novo optehaalen, of met veele woorden en argumenten verders te willen aandringen, zullen dezelve zig ten dien cpzigte vergenoegen, met tot confirmatie van dit alles, zig ten deezen alleen te beroepen op het gunt de Bondgenooten zelfs gezien en ondervonden hebben, wegens de goede uitwerkfels van de Verbetering der Marine, wélke federt eenigen tyd met ernst is aangevat, waar omtrent het maar te wenfchen was, dat een ieder der Bondgenooten zig met gelyken yver en effect, hadde gelieven tc evertueeren, en het hunne hadden toegebragt, het gunt Zyn Hoogheid en den Raad, allen die daar in nalatig of agterlykzyn, als nog op da meest dringende wyze ten beste, en tot de nodige onder- fteu-  79 fteuninge der gemeene zaak moeten verzoeken en rectm* mandeeren, terwyl ondërtusfchen niet zeekerder blyft > dan dat aan voorgemelde genome mefures en arrangementen alleen is te attribueeren , dat niet alleen die Mogendheid, die de Vreede met deezen Staat zoo trouwloos had Verbrooken, daar door tot de herftellinge van dien is gebragt en genoodzaakt geworden, maar dat bovendien de Navigatie en Commercie deezer Landen ook heeft verkreegen de nodige Protectie, waar door kunnen werden gefavorifeert en uitgebreid alle zaken, waar door de Republiek niet alleen haare eige belangen en die van haare Onderdanen merkelyk heeft bevoordeelt , dan dat derzelver eer en aanzien, zoo als 't behoort, zal worden geaugmenteert, door dien op dien Voet voortgaande, in efFedte zal kunnen doen blyken, dat de naam van Zeemogendheid, welke haar van voor lange is toegevoegt, tot dus verre, niet geheel ongemeriteert zal gedragen hebben: ende het zyn vervolgens deeze omftandigheden van zaken, en de goede uitwerkfels van die in ftaat brenginge, welke aan Zyn Hoogheid en den Raad van Staaten, als ten deezen meest gepast en ftringeerende, zyn voorgekomen, om de Bondgenooten aantefpooren, en daar door als overtuigt te doen zyn, van de reëele noodzakelykheid die 'er is, en die van tyd tot tyd dringender word, om ook door een modicque augmentatie van 'sLands Militie, de Republiek meede aan de Landzyde, daar de gevaren meerder te wagten zyn tegens alle onverwagte aanvallen, in beeter ftaat van defeDfie te doen brengen, als zynde het immers ten dien opzigte inconteftabel, dat het getal der troepes, welke deezen Staat thans op de been beeft, nauwlyks kan toereiken tot behoorlyke bezetting van derzelver uitgeftrekte frontieren, en dat dezelve nog minder is gecorJftitueert na de iituatie van dis  <& dat 'er genoegzaam niets als een fchaduw van overgebleeven was. 2°. Dat Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate vermaaningen hebben gedaan, tot het aanhouden van den yver ter verdere opbeuringe van 'sLands Zeemagt. 3°. Dat niet tegenftaande het toetreeden der Provinciën , die minder belang hebben by de Zee, tot het herftel der Zeemagt, de augmentatie van de Landmagt, hoe noodzaaklyk ook, buiten befluit is gebleeven. 4°. Dat, om de Bondgenooten te meêr te beweegen tot het neemen van een heilzaam befluit omtrent de Landmagt, Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate aan hoogstdezelven hebben in gedachte gebragt, dat, hoe groot onze Zeemagt mogte zyn, dezelve echter de Republiek niet voor een totaalen ondergang kan behoeden, wanneer de Landmagt te zwak is; zich deswege beroepende op het gebeurde kort na het Jaar 1659; en °P het geen de ondervinding naderhand geleerd heeft. 50. Dat Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate , tot nog meerderen aandrang, aan de Bond genooten eene waarheid , van welke mede duizend voorbeelden in de Gefchiedkunde te vinden zyn , hebben voorgehouden : naam. lyk, dat een Staat, die , vooral in trouble tyden, op zyn eige fecuriteit niet waakzaam is, noch zicb in behoorlyke fttuatie van defenfie beeft geF 5 field,  yïïW, ALTOOS GENOODZAAKT ZAL ZYN DE WETTEN EN VOORSCHRIFTEN VAN ZYNÉN MAGTIGER TE MOETEN ONTFANGEN. Een waarheid , welke wy nu het ongeluk hebben daadlyk door ondervinding te beproeven. 6°. Dat Z. D. en de Raad van Staate zich van eene andere waarheid van geen minder gewicht, en welk door de Gefchiedkunde al mede geftaafd wordt, bediend hebben ; naamlyk, dat bet bezorgen van zyne eige veiligheid en zekerheid het eenigst middel kan zyn, om by zyne Vrienden gerespecteerd en by deszelfs Vyanden ontzien te worden. De noodzaaklykheid, dat een Republiek zich in een gewapenden ftaat houde, is in den Jaare 1780. byzonderlyk wederom aangetoogen, waar op Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate verder in deezer voege zyn voortgegaan: Extract uit de Petitie van Oorlog voor den Jaare 1780. „ opgehaalt ofte bygcbragt te werden." „ Het zoo hoog nodig in behoorlyke ftaat van defen. Ce brengen van deeze Republiek, enkel en alleen tot befcherming van haar zelve, en ter confervatie van haar welverkreegen Rechten, is en blyft dan het groote but en oogmerk van Zyn Hoogheid en den Raad van Staate, zoo als-dezelve zulks al eenige Jaaren lang aan de gezamentlyke Bondgenooten en U Hoog Moog.^heb- ben  ben voorgedragen, en aangeraden, terwyl daarenboven niet hebben nagelaten haare trouwhartige waarfcbouwingen en yvere pogingen te verdubbelen, na mate de Jituor tie der publicque zaken baar meer critiek en nadeelig voor de Republiek zyn toegefcbeenen; en offchoon al het zelve tot dus verre geenzints is geweest van zodanig gewenscht effeö , dat de zoo naauw aan den andere verknogte hoofd-poinften tot herftel der vervalle zaken, zoo te Water als te Lande aangeprezen, hebben kunnen gebragt worden tot haare nodige confistentie, zoo zyn Zyne Hoogheid en den Raad van Staate door dat alles nogthans niet moede geworden, om dezelve materie ten deezen nogmaals te toucheeren, als hebbende de yver en inclinatie die veeleder Bondgenooten, ter behertiging van de voorgeflage pointen, hebben doen dooïftraalen , nevens de zugt en liefde, welke Zyn Hoogheid en den Raad van Staate, tot behoud en dienst van 't Vaderland altoos gevoelen , en waar toe derzelverEedt en Pügt, tot eige zelfs fatisfactie en decharge, haar te meer zyn dringende, dezelve doen befluiten, omme, zonder ophouden en zoo lang het maar mogelyk zal zyn, aan de Bondgenooten te moeten blyven fuppediteeren, al het gunt haar is voorgekomen, dat tot redding der zaken, immers ter voorkoming van meerder te verwagten nadeelen en onheilen,aan 't Gemeenebest nog eenigzints zouden kunnen dienen, en het is vervolgens uit die fource alleen, zonder ietwes te willen repeteeren van het gunt bevoorens zoo dikwils is geavanceert en geurgeert geworden, ook zonder in eenig fpecifiek detail te willen treeden , wegens de omftandigheden, waar in de Republiek zig al een geruimen tyd heeft bevonden, en die zig nog al meerder fchynen te manifesteeren, en zonder nog veel minder eenige reflexien te willen maken op de gevolgen van dat alles, en wat daar uic  9* >© Hit noodwendig is te verwagten, als al het zelve aan dff eige overweeginge der Bondgenooten zelve volkomen overlaatende, dat Zyn Hoogheid en den Raad van Staate in de noodzakelykheid zig bevinden, om thans te moeten declareeren , dat de volle in ftaat brenginge van de Republiek tot zodanige magt en fterkte, dat conform de hier voorgemelde billyke gronden , haate Posfesfien en Regten tegens alle aanvallen of inbreuken met efficacie zal kunnen defendeeren en maintineeren, boe zeer voor lange bereids hoognodig geweest, thans is geworden een object, tot welkers dadelyke werkjlelligtnakinge word vereischt de alleruiterfte fpoed, en wel zo~ danig, dat alle momenten, die daar toe verzuimt werden, de grootste en onberjtelbaarjte ongelukken voor 't Gemeenebest kunnen veroorzaken; en mitsdien, dewyl by voile demonftratie te meermalen is aangetoont, 't gunt thans met het eige aveu van de meeste der Bondgenooten is gecorroboreert, dat het geringe aantal van Militie, dat de Republiek op de been heeft, geenzints fufficient kan gehouden worden, om het minste onvoorziene evenement te kunnen afkeeren, veel min deeze Staat van de Landzyde voor een eerste aanftoot of emergeerend gevaar na behooren te kunnen dekken, zoo kan hier uit niet anders volgen, dan dat de vastftellinge en het in het werk ftellen van een behoorlyke en genoegzaame augmentatie van dien , ten hoogftcn noodzakelyk is geworden en presfeert, conform de billyke voorflagen , die daar toe op verfcheide tyden zyn gedaan geworden, dan waaromtrent tot biertoe geen vrugtbaare conclufie is gevallen; terwyl voorts ten zeiven falutairen einde zal kunnen dienen het fpoedig concludeeren van de gedane Petitiën, zoo tot verfterkinge van de zwakke Fortificatiën der Vestingen, die zulks meest van noden hebben, ais ter aanvullinge van het bcco-  «K 93 >$ benodigde in 's Lands Magazynen, als van alle welke penningen, zoo dra dezelve by de Bondgenooten zullen zyn gefurnéert, een allcrnodigst en nuttig gebruik ten voorfz. einde, en alwaar zulks het meest presfeert, gemaakt zal worden." ' ,, Terwyl nu ten- anderen tot gelyke efficacieufc befcherminge en protectie van de Republiek te Water, en dus meede van de Commercie en Navigatie, de groote Bronader van de Weivaart van dien, zyn Hoogheid en den Raad van Staaten ook niet kunnen nalaaten , met allen ernst en aandrang U Hoog Moog. en de gezamentlyke Bondgenooten te recommandeer en de verfterkingen vermeerdering van "s Lands Zeemagt, als dewelke hoe zeer ook federt eenige tyd mcrkelyk verbeetert en opgebeurt, egter nog geenzints in dien ftaat geconftHer eert kan worden , dat daar door de verafgeleege pos/esfien van den Staat na behooren zouden kunnen werden befcbermt, en da»r mede met de nodige en volle fiducie de Commercie en Navigatie van dezen Staat ten volle, en in deszelfs uitgeftrektbeid zoude kunnen geprotegeert en gemaintineert werden, en om welk oogmerk, zoo als 't behoort te kunnen bereiken, dienvolgende al meede niet alleen een fterker equipage dan tot dus verre heefc plaats gehad, zal noodig zyn; maar ook den aanbouw van meerder Scheepen ten fpoedigsten zal dienen geeffectueert te worden; waar toe inzonderheid zal kunnen dienen de volbrenginge van de gedaane Petitie tot den aanbouw van 24. Scheepen van Linie , welke bereids in'Mey van den Jaare 1778, met Confent van alle de Bondgenooten, is ter conclufie gebragt, en waar omtrent aan het prompt 'furnisfement der daar toe benodigde Penningea te minder getwyffelt kan worden, dewyl by fommige der Bondgenooten, bereids daar mede een begin is gemaakt, en welke dadelyke opbrengin- ge  « 94 >® ge van ieders quote daar inne, zoo wel als van alle de verdere agterjtallen op de nog lopende Petitiën tot de gedaane equipagien, alle fpoed vereifchen, en ten fterkfte presfeeren, wil men aan de respeótive Collegien ter Admiraliteit, zoo als het billyk is, reëel prasfteeren en doen toucheeren,het gunt dezelve met allen grond kunnen vragen en vorderen, &c." Uit deeze Petitie, ziet men, behalven de herhaaling van de algemeene vermaaningen, welke ia de voorige zyn gedaan : itf. Dat de Bondgenooten zyn aangefpoord, tot bet spoedig effeftueeren van den aanbouw van meerder Schepen. 2°. Dat 'er nog agterftallen liepen op de Petitiën tot de gedaane equipagien. 3°. Dat Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate gemeend hebben, hunne trouwhartige waarjchouwmgen en yverige poogingen te moeten verdubbelen , naar maate de fituatie der publieke zaaken baar meêr critiek en nadeelig voor de Republiek zyn toegefcheenen. 4°. Dat Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate hebben vertoond, dat hoe zeer de zorg voor de beveiliging en zekerheid van den Staat, voor langen, bereids hoognoodig was geweest, dezelve toen was geworden een objeft, tot welks daadelyk werkjiellig maaken de alleruiterjte fpoed werd vereischt. 5°. Dat Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate alle haare aanmaaningen en poogingen, om de  4K 95 de Republiek in een veiliger en zekerder ftaat gebragt te zien, van Jaar tot Jaar hebben herhaald en vernieuwd, en wederom herhaalen en vernieuwen, om dat Hoogstdezelve , nevens de zucht en liefde, welke Hoogstdezelve voor 't Vaderland gevoelen, nog daar toe, eed en plichtslalven , gehouden zyn, en tot hunne eige fatisj'actie en decharge zich daar van hebben gekweeten. Tot dus verre heb ik, myn Vriend, de poogingen , welke door Z. D. Hoogheid en den Raad van Staate, federt eene reeks van Jaaren, en te yooren door Mevrouwe de Princesfe Gouvernante, hoogl. mem., nevens den Raad van Staate, en geduurende de minderjaarigheid van Z. D. Hoogheid, door den Raad van Staate alleen zyn aangewend , om ons Vaderland gebragt te hebben in eenen behoorlyken ftaat van veiligheid en zekerheid , als in een beknopt Tafereel, met U befchouwd en overgeloopen. lk voeg 'er nu by de Petitie voorden Jaare 1781. kort voor de vredebreuk van Engeland gedaan , zynde van deezen inhoud: ExtraS uit de Petitie van oorlog voor den Jaare 17 81. Hoog Moogende Heeren! „ Zyne Hoogheid en den Raad vap Staaten met het aannaderen van het einde van 't jaar, zig wederom na ge  .gewoonte en amptshalven verpligt vindende, by het exhibeeren van de Ordinaris en Extraordinaris Staaten van Oprlog, aan U Hoog Mog. ook voortedragen, hunne generale Petitie, hebbende tot haar eigentlyk en voornaame oogmerk en doelwit, de Bondgenooten niet 'alléén te brengen tot het dragen van de nodige Confenten , voor het volgende jaar, maar ook om dezelve aantefpöoren, tot alles wat dienen kan, ter bevordering van het. welweezen van den Staat, en tot het doen redresieeren der vervalle zaaken van dien, konnen aan ö OHcog Mog. by deezen niet ontveinzgen, dat met een innerlyk leedweezen zyn aangedaan geworden, als zy voor af, in eene aandagtige en ernstige overweeginge genoomen hebben de fituatie en toeftand van het lieve 'Vaderland, waar in het zelve zig in deeze duistere en ■allezints bekommerlyke dagen is bevindende, en welke wettige en gegronde aandoening géénzints is vërmindert, als Zyne Hoogheid en den Raad van Staaten aan wien .de bezorging der gemeene defenfie en zekerheid van den .Staat zoo duur is aanbevoolen , volgens eed en pligt moeJen gedenken aan de confervatie van bet geene in bei Vaderland baar bet aangenaamjte, dierbaarst en onwaar deerlik moet zyn, de Vreede , Vryheid en Godsdienst, waar voor onze brave en wakkere Voorvaders, met een onvermoeiden yver hun goedt en bloedt zoo menigmaalen hebben opgezet. Want offchoon het eene waarheid vermag te zyn, Hoog Mog. -Heeren , dat deeze Republiek door Gods onverdiende goedheid, al niet direct in het alverflindent vuur des Oorlogs, dat alómme onder de magtigfte Moogen dheden zoo heevig is ontftoken, begreepen en- geeoncerneert zynde, tot dus verre dan ook by de Vreede is bewaard geworden , zoo is nogtans dezelve in der daat alleen geweest, een Vreede zonder ruste t en het gunt 'er ondërtusfchen gebeurt is, en dat  <5K 97 ><& ; dat men dagelyks ziet gebeuren, nevens het eclatante} dat maar zeer weinige dagen geleeden, is voorgevallen, kan niet nalaten te doen denken , dat 'er zeer veele gefundeerde redenen zig opdoen, die de continuatie zelfs i van die ruste voor deezen Staat ten een«?maale onzei kcr doen ftellen, en wel zoodanig, dat bet geene bui: den is , morgen niet meer zoude kunnen zyn , en alle i welke bidugtingen Zyn Hoogheid en den Raad van : Staaten te meerder op het herte weegen, wanneer tot bun uiterjte fmerte , en leedweezen,moeten refleSteeren, tp de weinige ingresfie, welke alle haare getrouwe poI gingen, tot het in beeter ftaat van defenfie brengen van ! deeze Republiek, by de Bondgenooten gemaakt hebben, ij zoo als die nogtans daar toe veele jaaren aan den anderen voorgedragen en ten ftcrkfte zyn aangedrongen, « en die, wanneer waren agtervolgt geworden, ofte zelfs | wanneer maar een gedeelte van dien was te werk geil legt, den Staat thans in een beeter fituacie en gedaanI te zoude hebben doen voorkomen, waar van dienvol. f gende, hoe het ook met de zaaken vermag geleegen !! zyn by deeze, na het voordragen der Staaten van Oori log zelve, nogmaals met een woord (gewag zal dieli nen gemaakt te worden, op dat de Bondgenooten einj delyk zullen mogen geperfuadeert worden, dien aan! gaande ter executie te doen leggen 't gunt zelfs zullen I bcgrypen aldernoodzakelykst te zyn, en wel zoo fpoe| dig als zulks zal konnen gefchieden, en de nood zulks i zal vereisfchen ". Wat dan &c. Ende wat nu verders aangaat bet leklaaglyk verval \ der Zeezaaken en van 's Lands navale magt, zoo is het al t, te bekent, dan dat het eenige adftrucfie zoude nodig hebben, dat 's Lands navale magt van ouds al en feil ëert de erectie van dit Gemeenebest altoos is aange- III, Stuk. G zien,  zien, als het wezcndlykfte gedeelte van 's Lands zekerheid, opkomst en beftaan, zulks men oordcJ-ie derzelver welvaren en voorfpoed aftebangen van de veiligheid der Zee, en dat mitsdien de Republiek nimmer konde zyn, zonder te hebben een genoegzaam aantal van Scheepen van Oorlog, niet alleen om derzelver kusten, tegens alle onvoorziene aanvallen te kunnen dekken, maar ook om daar door kragtdadig te kunnen befchermen haare afgeleegen Colonien en wyduitgeftrekte Navigatie en Commercie, waar aan dog de meeste Ingezeetenen van deezen Staat, zoo niet de gantfche Republiek zelve, moet worden gereekent haar welvaaren verfchuldigt te zyn. Zyn Hoogheid en den Raad van Staaten zyn niet van intentie Hoog Mog. Heeren, alhier op te haaien en. wederom in het breede te detailleeren al het gunt omtrent dit fubjedt, zoude kunnen gezegt worden, maar willen zig liever rcfereeren tot het geene dienaangaande zoo dikwils en met allen ernst op verfche'de wyze aan U Hoog Mog. is voorgedragen en aangedrongen , met deeze byvocgingen nogtans , dat hoe zeer het eene waarheid is, dat 's Lands navale magt federt veele jaaren in een beeter en fterker fituatie is gebragt geworden, dan die voormaals was bevonden, dezelve navale magt egteraan Zyn Hoogheiden den Raad van Staaten al'bans geenzins nog is voorgekomen, in die ftaat te zyn, dat met eenige gerustheid., dezelve fufficient zouden konnen oordeelen tot praeftatie van die diensten, welke daar van in voegen voorfz. zouden behooren verwagt te worden, ende het is uit dien hoofde dan ook, dat Zyne Hoogheid en den Raad van Staaten zig hebben verpligt gereekent, om de verdere verfterking en vermeerdering van 's Lands navale magt meede by deeze aan de attentie der Bondgenooten ten iuurften en zonder tydverzuim aan te beveelen, en over- zulks  zulks zoo voel als ten aanzien der aanbouw van nieuwe fcbeepen en wel van die charter, waar aan het meeste gebrek is, als ten reguarde van het meerder aantal van dien, dat ten voorfz. einde en voor al in de omftandigheden, waarin de zaaken thans- zig bevinden , tot meerder fecuriteit behooren te worden geëquipeert en in dienst gebragt, waar toe als het hoofd-a»ticul zynde en de bron waar uit alles moedvoortvloeien , allernoodzaakelykst zal zyn, dat de refpedtive Bondgenooten niet alleen ten fpoedigften furneeren en afbetaalen, 't gunt op de lopende Petitiën, zoo tot aanbouw als vau de gedaane equipagien nog fchuldig en ten agteren zyn; maar dat dezelve ook volveerdig en bereid zullen mogen bevonden worden om te helpen fupporteeren die meerdere kosten welke tot de voorfz. zoo heilzaame en nuttige oogmerken ter meerdere beveiliging van den Staat zullen dienen gecontribueert te werden, zonder zig in allen dezen danr omtrent te willen verfchonen of beroepen op onmagt ofte bekrompene financien, dewyl Z. H. en den Raad van Staaten, hoe zeer van herte zouden wenfchen, dat het daar meede anders mogte geleegen zyn in de fituatie, waar in de zaaken en toeftand van de Republiek haar thans voorkomen, daar op niet anders zouden kunnen antwoorden , dan, datdoor alle zaaken een doorkomfte is, als men oordeelt het redres cn 't gunt 'er gedaan moet werden, van een abfolute noodzakelykheid te zyn, en daar van af te hangen, het beftaan en welvaren van den geheclen Staat, en dat'er geene andere w-eg is, langs welke men de ongelukkigetyden kan voorkomen of tegengaan, als wanneer immers niet gevraagt moet werden , waar het zal van daan komen , dewyl in diergelyke gevallen ,- het oneindig beeter is door 't vuur te hopen, dan op een kwynende wyze verteert te worden, voordeeliger zynde voor een tyd C 2 de  100 ># de lasten geduldig te dragen , dan by nalatigheid van dien, en verflauwing van ernst en yver, het gantfcbe Vaderland , met al wat daar in dierbaar moet zyn, te zien verhoren gaan. Zyn Hoogheid &,c. Deeze Petitie behelst, gelyk gy ziet, eene korte herinnering van 't geen in de voorige was voorgehouden, met eene betuiging'van leedweezen, dat de gedaane verto'ogen geen meerder ingang by de Bondgenooten hadden moogen vinden: én zy toonen , allen by malkanderen genomen, ten allerklaarften, zoo 't my voorkomt, nog byzonderlyk aan: dat het noch aan Zyne Doorluchtige Hoogheid den Heere Stadhouder, noch aan den Raad van Staate, aan welken het toezicht over de veiligheid en zekerheid van 't Vaderland is aanbevoolen, noch aan den Heere Hertog , te wyten is, dat het Vaderland zich in dien elendigen en gebrekkigen ftaat van defenfie bevindt, in welken wy het, voor de eerfte maal, federt dat deeze landen bevolkt zyn geworden, nu zien; maar in tegendeel: i°. Dat Z. Doorl. Hoogheid en de Raad van Staate, en voor zoo verre Zyn Doorl. Hoogheid door den invloed van den Heere Hertog in 't beleid van de algemeene zaak, beftierd mogt geweest zyn, dan ook de Heer Hertog, alles gedaan en in 't werk gefteld hebben, om dien weerloozen ftaat, en dus de onheilen, welken 'er thans uitfpruiten, voor te komen. a°. Dat  < 102 ><$> cnkelyk gelegen is in een gebrek van eensgezindheid onder de Gewesten , welk gebrek wederom zyn oorfprong heeft uit het gebrek van onderlinge toegeevendheid en harmonie onder de Bondgenooten: weshalven, naar de regels van eene gezonde redeneerkunde , die genen , weiken onder de Bondgenooten het minfte toegeevende zyn geweest , en het minfte tot de gewenschte harmonie toegebragt hebben , eigenttyk en weezendlyk te houden zyn voor de eerfte oorzaak van den elendigen en gebrekkigen ftaat, in welken het Vaderland zich bevindt. Ik geloof niet, Myn Heer, dat gy deeze gevolgtrekking gedwongen of buiten den haak zult vinden: zy vloeit, zoo 't my voorkomt, natuurlyk uit den loop en den ftaat der zaake, uit de welken zy gehaald moet worden. Wil men nu vei der nagaan en onderzoeken aan wie het gebrek van toegeevendheid en van harmonie onder de Bondgenooten het meeste is te wyten, dan moetenwe den loop der gebeurtenisfen blyven raadpleegen; en 't zal, zoo ik my verbeelde , niet zwaar vallen uit dezelven te betoogen, dat dat gebrek, zoo niet geheel en al, ten minsre voor 't meerder en 't grootste gedeelte, en wel hoofdzaaklyk aan de Amfterdamfche Politieken, die heimelyk naar een oor. log met Engeland verlangd hebben , toegefchreeven moet worden. Ik zal 'er het onderwerp van eenige volgende Brie-  <§? Brieven van maaken , en midlerwyl U, by mynen eerften , beginnen te onderhouden over de verfchillende gefprekken, welke ik nu en dan, in eenige gezeifchappen heb bygewoond. ik ben tegenwoordig t'huis; en blyve fteeds, Wel-Edele Gestrenge Heer enVriend! Uwer Wel Edele Geftr. DW Dienaar, Den 2cft.cn Scptcmb. _ _T 17gi. Reinier Vryaart. G 4 FIER.  104 VIER-EN- TWINTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer eh zeer ge-eerde Vriend! Ik meen U, in myne voorige Brieven , loopende van den 3den tot den 8ften Aug. en van den 6den Septemb. tot mynen laatsten, aangetoond te hebben, zoo klaar als het licht aan den hemel fchynt: i°. Dat, wel verre dat de Heer Hertog de eerfte oorzaak zoude zyn van den gebrekkigen en elendigen ftaat van defenfie, waar in het Vaderland zich bevindt; o°. Dat, wel verre, dat die gebrekkige en elendige ftaat aan Z. D. Hoogheid, als den raad van den Heere Hertog opgevolgd hebbende , toe te fchryven zoude zyn; In tegendeel, Z. D. Hoogheid, federt het daadlyk aanvaarden Zyner Hooge Waardigheden, by den duur, alles gedaan heeft wat in Hoogstderzelver vermoogen was, om den Staat te brengen en te ftellen in een behoorlyken ftaat van defenfie. Vergeefs zal men daar tegen opperen , dat de Heer Hertog niet is befchuldigd^ door de Burgemeesters van Amfterdam, van te zyn de eerste oor> zaak van den elendigen en gebrekkigen Jlaat van defen* fat  tos Jiejn welken het Land zish bevindt; maar dat BurgemeéSters alleenlyk gepofeerd hebben, datHoogdezelve, volgens het algemeen begrip , daar voor gehouden wordt i want dit voorwenden, is by my een uitvlucht, die meêr zweemt naar gebrek van rondborstigheid, dan naar deopbruifching van een rechtfchapen gemoed: men voeltze te fterk, als men maar eenigzins let, dat aan Z. D. H. het volgen van verkeerde maatregelen wordt toegefchreeven; en dat men dit volgen wyt aan het gehoor geeven aan den raad van den Heere Hertog: en onder die verkeerde maatregelen , zoude het verwaarloozen van de middeleö tot defenfie van den Staat het eerfte en voornaamfte zyn: zoo dat, naar myn begrip, de Heer Hertog en de Heer Prins van Oranje wel degelyk door Burgemeesters van Amfterdam befchuldigd worden, met iets dat volftrekt bezyden de waar* heid bevonden wordt. Dit heb ik, zeg ik , ten blykbaarfte beweezen; Ik moet 'ef by voegen, dat myn bewys, het welk ik gelyk ftel aan een wiskundig betoog, om dat het rust op onlochenbaare getuigenisfen, nog te fter. ker is, om dat ik hier een negative beweezen heb, naamlyk, dat de Heer Hertog geen oorzaak ist van 't geen waar van men quafi fielt, dat hy gehouden zoude worden. Gy weet, myn Vriend, en gy hebt het in het oeffenen van uw ampt te meêrmaalen gehoord, dat 'er geen bewys kan gegeeven worden van iets &iet gedaan te hebben, volgens den regel negantis G $ mïï&  nnlk probatio. De Wet fpreekt klaar: mooglyk wat te algemeen: daar zyn gevallen, daar een negatief beweezen kan worden ,maar zoodanig bewys moet noch mag niet gevergd worden. Het zoude waar kunnen zyn, dat de jaarlykfche vermaaningen door den Heer Prinfe en den Raad van Staate niet zouden zyn gedaan, en dat echter de Heer Hertog geen oorzaak zoude zyn van den elendigen ftaat van defenfie van ons Land: ons zoude dan, in dit geval,het bewys van de negative ontbrooken hebben. Maar hier uit zoude het bewys van de affirmative niet volgen : volgens het axioma , Ei incumbit probatio qui dich, non qui negat, het geen in de 1.2. ff. de prob. & prcefumpt. en 't geen wy vinden in de 1. 23. C. de probat., die geen moet betvyzen die iets fielt; niet die geen die iets ontkent; en de Aanlegger niet kunnende bewyzen bet geen by verzekerd heeft waar te zyn, verplicht daar door den befchuldigden niet om liet tegendeel te bewyzen. In allen gevallen ftaat het paal vast, dat alle die, welke met befchuldigingen, een misdaad behelzende, opdagen, de allerklaarfte en onwederfpreekelyktte bewyzen in de hand moeten hebben. Gy weet, hoe krachtig en hoe nadruklyk de 25. /. Cod. de prob. die noodzaaklyke voorwaarde van eene befchuldiging uitdrukt. „ Alle Aanklaagers dienen te wee. ^ ten, dat zy zoodanige zaaken ter algemeene ken„ nisfe moeten aangeeven , welke bevestigd zyn „ met onwraakbaare getuigen , of voorzien met „ openbaare ftukken, of aanduidingen tot bewys „ vol-  4HC i°7 Mi volkoman zeker, en klaarer dan het hemellicht fpreeken de." Nu is het niet alleen waar,dat 'er zuik een foort van klaar en onwederfp.;eekeiyk bewys door de aanklaagers niet is te berde gebragt; maar daar is zelfs noch getuigen, noch ftuk, noch aanduiding, tot blyk van de aanklagtje , opgeleverd.. Wanneer wy dit alles overweegen, en, wanneer wy daar by bedenken, dat al het geen, het welk ik U uit de Petitiën van Oorlog heb voorgedraagen, aaa de Leden der Hooge Regeeringe, in onze Gewesten , niet minder dan aan my bekend is; dat dezelve daar by toegang hebben tot alle ftaatspapieren, en den geheelen loop der Vaderlandfche Zaaken van nader by kunnen befchouwen dan het éeri Particulier doen kan: moeten wy 'er dan ook niet uit befluiten , dat het is uit een volkomen bewustheid en overtuiging van de zuiverheid en onfchuli van den Heere Hertog, en van de ongegrond., heid en valschheid van den Laster dien Vorst aangewreeven, dat eerst hunne Hoog Moogenden, en vervolgens verfcheide Gewesten, zich daar omtrent tot ontlasting en het zuiver kennen van den Heere Hertog ftaatsgewyze verklaard hebben ? En wat moeten wy dan zeggen van alle die Lastertongen, die, in weerwil van die opentlyke verklaaringen van het Oppergezag, echter niet nalaaten hunne iacteringen te vernieuwen en te herhaalen: wat moeten wy zeggen van die Courantiers, die, begunstigd  io8 tigd met een voorrecht voor hunne Couranten* die, als 'tware onder het gezag hunner Wethoude. ren, hunne nieuwstydingen fchryven , drukken, en uitgeeven, telkens als 'er een gunftige verklaaring voor den Heere Hertog uitkomt,dezelve zoeken te verflaauwen, met daar by aan te merken , dat de befluiten ter Staatsvergaderingen nieteenpaarig zyn genomen ; dat 'er aanteekeningèn tegen gedaan zyn; die aanteekeningèn in hunne Couranten eene ruime plaats gunnende? Zyn dit alles, myn Vriend, geen blyken , dat zy enkelyk door kwaadaartigheid worden aangedreeven ? de oogen en het hart voor de waarheid geflooten houden ? alle deugd en eerlykheid hebben afgezworen ? en hun boos opzet zullen vervolgen , zoo lang zy meenen zullen het ftraffeloos te kunnen doen ? Zoöge lust hebt om nog eenige andere ftukjes te leezen , in welken de boosaartigheid van de befchuldiging tegen den Heere Hertog van eenen anderen kant wordt aangetoond; gy kunt, myn Vriend, daar toe neemen den Brief van een Oud Regent uit Zeeland, aan den geweezenen Afgezant den Heere de B. van L ; dezelve is zeer wel gefchreeven : het is jammer dat hy met zoo veele zinftoorende drukfeilen in 't licht is gekomen: Gy kunt 'er by voegen het boekje: Is de Hertog wel aan Landverraad fchuldig ? getoetst zelf aan de taal van zyne Lasteraars, dat al mede uit eene welbefneedene pen is, voortgevloeid.  10^ Ik ftap van dit gedeelte myner befchouwingen af, en zal U in mynen eerstvolgenden reekenfchap van myn tydverdryf beginnen te doen. Ondërtusfchen wensch ik U wel te vaaren, en blyf onveranderlyk, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer JVelEiele Geft. DW. Dienaar, Den suften Sept. 1781, Reinier Vryaart. F X F-  rio VYF-EN- TWINTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Eer ik overga tot het bezoek by den Heer van Rykhuizen, zal ik' U befcheid geeven op het geen gy my vraagt, omtrent de uitlegging, welke de Heer Schrandergeest van het integreerendfchap heeft gegeeven. Voor zoo veel ik weet, myn Vriend, vindt men daar omtrent niets bepaalds by de Schryvers over het algemeen Recht, of het recht der Natuur en der Volken. Wanneer zy 'er gewag van maaken, fpreeken zy 'er meêr van op den voet van iets dat bekend is, als van iets dat bekend gemaakt zoude behooren te worden. Grotius, in zyn werk over den Oorlog en Vrede, B. II. H. VII. §• 4., handelende van 't vervreemden van zekere deelen van den Staat, zegt, dat die genen, die zich in eene Burgermaatfchappye begeeven, een aanhoudend en eeuwig genootfehap, ten aanzien der integreerende deelen , aangaan. Daar uit leidt hy af, dat het gantsch lichaam van den Staat geen recht heeft om 'er zoodanig deel van af te fcheiden ; en dat zoodanige deelen ook geen recht hebben om 'er zich van af te zonderen. In het UI. B. H. XX. %. 4r. n. 2. fpreekt hy J van  in van het recht der Moogendheden, om zulken, die hun Vaderland verlaaten , en hun verblyf elders willen vestigen, in haare Staaten en onder haar gebied te ontfangen en aan te neemen : hy leert daar vervolgens, dat het haar niet geoorloofd is Steden, of eene groote menigte van Volk, welken een integreerend deel van eenen anderen Bur. gerftaat uitmaaken, te ontfangen. Doch hy, noch zyne Commentator es, geeven ( voor zoo veel my bekend is) ons een recht denkbeeld wat men eigentlyk door een integreerend deel te verftaan hebbe. AUeenlyk doen zy, als in 't verfchiet, zien, dat zy 'er door begrypen zulke deelen, welker affcheiding zoude veroorzaaken, dat het lichaam zelf niet meêr in weezen zoude blyven: en dat, als 'er al eens het grootste of meeste gedeelte van beftaan bleef, hetzelve niet meêr het voorige lichaam zoude uitmaaken, maar een ander lichaam ; invoege, door het vernietigen van een lichaam , en het ftaan blyven van deszelfs meeste of voornaamste gedeelte een ander lichaam voortgebragt zoude worden. By voorbeeld: zeven kooplieden treeden in genootfchap tot het voeren van eenen koophandel op de Levant: zy neemen daar toe eenige Luiden in hun dienst: vermeerderen en verminderen het getal dier Luiden; of veranderen dezelven: maaken verfchillende fchikkingen; leggen correspondentien met deeze en genen aan; veranderen van Correspondenten , en van maatregelen. Met dit alles blyft het zelfde Genootfchap in weezen: het ondergaat  gaat, wat zyne weezentlykheid betreft, geen de minfte verandering. Maar neem eens, dat zes van de zeven leden van 't Genootfchap een van het zelve daar uit weeten te ftooten, of dat dit Lid, *t zy uit verkiezing, 't zy door eenig toeval, daar uit raakt; dan vervalt daar door het geheel Genootfchap ; en wanneer de zes andere Leden den koophandel, welken zy te gelyk met het zevende dreeven, blyven aanhouden , dan maaken zy niet meêr uit het voorige , maar een ander Genootfchap. Op gelyke wyze, myn Vriend , zouden wy de zaak moeten befchouwen met opzicht op het geen gebeurd is ten tyde van Lodewyk den XIV. Men ftelle eens, dat men op den raad van die genen, welke aan 't roer der Regeeringe waren, aan dien Vorst, welke bereids in 't hart van onzen Staat •was doorgedrongen, Gelderland had afgeftaan; dan zoude onze Republiek niet meêr de zelfde zyn geweest, als die nu is; maar daar zoude , als de andere zes Gewesten by een gebleeven waren , een andere Staat opgeworpen zyn geweest. Geheel anders is het gelegen met plaatfen, welken onder de Generaliteit hooren, en met onze buitenlandfche bezittingen; van dezelven kunnen deelen afvallen, zonder dat de Republiek ophoude denzelfden Staat uit te maaken. In de nooten van Tesmarus op Grotiüs vindt men de onwilligheid van die van Guienne, van zich onder een ander Vorst te begeeven, vermits zy onaf-  onaffcfaeidelyfr aan 't oppergebied van Engeland behoorden, tot een voorbeeld aangetoogen. Gy zUiÊ V zekerlyk meêr diergelyke gevallen uit de he. dendaagfche Historiën, of liever uit de gefchiedenisfen van de midden-eeuw, zoo als men die noemt, herinneren kunnen. In de Deduétie, door de Provineie van Friesland, in den Jaare 1651, ter tafel der groote Vergaderinge gebragt, worden de woorden integreerenden met opzicht tot de Heeren Stadhouders gebruikt, alzoo dat Gewest begreep, dat de Heeren Stadhouders zulke onaffcheidbaare deelen van den Staat maakten, dat dezelven daar van niet konden worden afgefneeden. En waarlyk, myn Vriend, als men met Huco de Groot, en andere van de beste Schryvers, die ons den aart en eigenfchappen der Bargerftaaten, uit het doeleinde van derzelver aanleg, voordraagen, op dezelve ter dege let, dan zal men 't, zoo 't my voorkomt, geheel niet vreemd vinden, dat het Stadhouderfchap als een integreerend gedeelte van de Regeering deezer Gewesten is aangezien; en men zal het dan ook niet vreemd vinden , dat veelen begreepen hebben , dat het mortificeeren van die waardigheid aan den Politieken ftaat van het Gewest, daar het zelve in weezen was, eene zoodanige verandering toebragt, dat die niet meêr dezelfde, maar een ander was: het welk niet onduidelyk in de aangeroerde Deduétie vertoogd wordt. In den tyd onzer Graaven was het zeer gemeen', III. Stuk. H dat  dat zekere Burgerfchappen , zoo wel elders als in onze Gewesten, verlangden om aan eenen Staat, als een onaffcheidbaar gedeelte van den zeiven , gehegt te worden. De Stad van Amfterdam levert 'er onder anderen een voorbeeld van met betrekking tot Holland. Na dat de Heeren van Amftel van hunne heerlykheid ontzet waren , raakte de Stad geheel in verval. In den Jaare 1317- droeg Wouter van Mynden, Heer van Amftel , deeze Heerlykheid aan Graaf Willem van Henegouwen op, en ontfing dezelve ten rechten leefie wederom , doch liiet als een gedeelte :van Holland uitmaakende, gelyk het Wagenaar fchynt te begrypen , wanneer hy, Vad. Hifi. D. lil. bladz. 148, Commelin blindling volgende, fchryft, dat de Heerlykheden van Amftel en Woerden, wederom met het Graajjchap van Holland verenigd wierden, geen onderfcheid maakende tusfchen het vervallen van een Heeriykheid aan den Graave, en het komen van dezelve in zyne macht, als een gedeelte van zyne Graaffchap, \ wëït Holland genoemd wordt, uitmaakende: twee zaaken welke merklyk van den anderen verfchillen.DeHeerlykheid van Amftel, en overzulks mede de Stad van Amfterdam, zyn als byzondere plaatfen, aan den Graave toebehoorende , op zich zeiven blyven ftaan, zelfs ook naderhand, toen Amfterdam van de Heerlykheid van Amftel reeds gefchei. den was; en het is eerst in den Jaare 1346 , dat Amfterdam aan het Graaffchap Holland {Wagenaar ge-  ><&■ gebruikt hier zeer oneigen het woord Graaflykheid^ D. VI. bJadz. 16.) is gehecht, dat is te zeggens aangenomen, als een deel van Holland uitmaakende* Behalven de redenen, welke Wagenaar van de begeerte der Heerlykheden en Steden, om aan het Graaffchap vereenigd te worden, aanhaalt, fchynt wel deeze de voornaamfte te zyn ; naamlyk, dat de Inwoonders, of Onderdaanen of Landzaaten, Cwat naam men ook gelieve te geeven aan dia genen, welke in eene Stad of Heerlykheid gezeeten waren) zich verbeeldden, dat de. Landheeren geen bevoegdheid hadden, orn over hen te befchikken als over roerende goederen en vee, het welk men verkoopt; en dat, by aldien zy geen kans zagen van hunne Landzaaten by hunne bezittingenen rechten te handhaaven, zy dan aan hun moesten overlaaten, om over zich zeiven te befchikken: op dien grond {leunde de tegenkanting van de Staaten van Guienne, van welke Tesmarus gewag maakt: gelyk men het ook nog zien kan by Pufenborf , ov:r het recht der Natuur en der Volken, B. VIII. H. V. §. 9. welke mede het geval van die van Guienne bybrengt, en by andere Schryvers, van welken 'er eenige by Pufendorf aangehaald ftaan. Op den zelfden grond zyn de Koningen van Frankryk meêr dan eens aangefprooken, wegens de eene of de andere vervreemding: de tegenftand van het Graaffchap St. Foix is onder „ anderen al vry fterk geweest. Amfterdam zynde geworden een gedeelte van H 2 het  "o" het Graaffchap van Holland, dat van het zelve niet vervreemd mogte worden, is uit dien hoofde dan ook een onaffcheidbaar of integreerend Lid van dat Graaffchap geworden; en dit heeft haar, by de oprichting van de Republiek, recht gegeeven, om als een Lid van 't Gewest, zitting ter Staatsvergadering te hebben, ten einde, mede en nevens de andere Leden, te helpen beraamen en werkfteliig te maaken, wat het algemeen nut van 't Gewest zoude kunnen bevorderen. Blyf, myn Vriend ,op den aart van dit Lidmaatfchap een weinig ftilftaan, en zeg my dan, of het voorwenden van fommige Regenten, van te zyn integreerende Leden van de Souvereiniteit niet allerbefpotiykst is ? en of zulken , die zich een zoodanig valsch denkbeeld van de integratie, of onaffcheidbaarheid van zekere deelen van een geheel maaken , en op zulk een valsch denkbeeld hun gedrag Inrichten, niet, even daar door toonen, dat zy alleronkundigst in de Staatkunde zyn? ja, geheel geen kennis hebben van den aart, en daar uitvloeiende rechten eener Burgermaatfchappye, die uit verfcheide onaffcheidbaare deelen beftaat? Wie kan het vreemd vinden, dat de ftap der twee Burgemeesteren by Zyne Doorluchtige Hoogheid gedaan, uit dit oogpunt befchouwd wordende, voor onwettig en ftrydig met het hoog gezag der Edele Groot Moogende Heeren Staaten van Holland gehouden word ? Ik ga nu over tot ons bezoek by Govert van Ryk-  Rykhuiztn, en zal U eerst eene befchryving van den Man en zyne omilandigheden maaken. Zyn Vader van geringe Ouders afkomftig, was in een klein kruideniers winkeltje befteed; meêr voor boodfchaplooper dan om de neering te leeren,* doch de jonge knaap, gaauw en oplettende zynde , werd haast tot winkelzaaken gebruikt. Zyne jaaren om zynde, raakte hy by een voornaam Koopman in drogeryen en kruideniers waaren. Hy trouwde met eene gemeene Vrouw, die wat geld had, en zettede een winkeltje op. Dit winkeltje werd wel haast in zyn foort een der grootften van Amfterdam. Evertvan Rykhuizen, (dus heette de Man) begon zich op de Beurs te vertoonen: hy raakte eerlang onder de grootfte Kooplieden bekend, en begon zynen koophandel tot andere takken uit te breiden : in korte jaaren deede hy zulke groote winften, dat hy voor een der rykfte Koopluiden gehouden werd. Hy had niet als eenen Zoon, naamlyk Govert, by wien wy toen waren. Evert van Rykhuizen en zyn Vrouw , hoe zeer voor hun zeiven burgerlyk en zuinig leevende, gaven nochtans hunnen Govert eene opvoeding, die al vry wat boven het burgerlyke liep: wanneer zy daar over van fommigen hunner Bloedverwanten aangefprooken wierden, was het antwoord doorgaans waarom niet ? wy konnen bet doen. Gelukkig was Govert van een goeden inborst en deugdzaam gemoed. Hy werd met zyn zestiende jaar op een voornaam Comptoir als CampH 3 toir'  hfclnecbt (het woord Comptoir-bser was toen nog onbekend) geplaatst: hy gedroeg zich wel: vervolde zynen tyd; werd door zynen Vader als Compagnon in zyne zaaken genomen, en trouwde een meisje dat zeer important en op een fransch fchool te Amfterdam, naar den fmaak van de groote waereld, opgebragt was. Myn Heer Govert van Rykhuizen kon het toen niet zonder koets en paarden en een buitenplaats ftellen. En waarom niet ? Hy had 'er de vermogens toe. Hy konde bet doen. Dan den arbeid gewend, hield hy de hand aan zynen koophandel, en niet tegenftaande zyns groote verteering, droeg hy zorg, dat die vry minder dan zyne winden waren. Zyn Vader en Moeder overleeden zynde, zag hy zich meester van kapitaale goederen, die nog merkelyk vermeerderd wierden door confiderabele erffenisfen, welken zyner Vrouwe te beurt vielen : en die gaven wederom gelegenheid tot vermeerdering van pracht, en zwierig leeven. Offchoon Govert wat te veel naar de waereld was opgevoed, hadden zyne Ouders hem evenwel in verfcheide nuttige weetenfehappen laaten onderWyzen: hy had lief hebbery tot taal- en dichtkunde: zyn liefhebbsry ftrekte zich ook tot de Natuurkunde en natuurlyke Historiën: hy had eene fchoone verzameling van Inftrumenten , en een Cabinet van Naturalien, Hoornen en Schulpen. Hy was èen liefhebber van fchilderyen en teekeningen, en bezat 'er al heele fraaijen. By dien Man was het j myn Vriend, dat Schrandergeest, die-Nicht moest zeg-  4K iï£? zeggen tegen Mevrouw van Rykhuizen, eenigeri tyd buiten gelogeerd was geweest en nog wasMevrouw van Rykhuizen was, wegens ziekte van eene haarer Nabeftaanden, naar Amfterdam voor eenige dagen gegaan; haare kinderen lagen alle in de kost, zoo dat dé Man alleen t'huis was. Vredelust en ik kwamen al vroeg in den morgen Op Werkendamlust (dus was de naam van de plaats). Dit gaf my gelegenheid om met Schrandergeest byzonder kennis te maaken, en met hem, onder heü Wandelen,over onze tegenwoordige vaderlandfche" zaaken te fpreeken , terwyl Vredelust met van Rykhuizen elders kuierde. Wy hadden niet lang aan 't wandelen geweest, of hy merkte, dat onze gedagten al vry wel met eikanderen overeen kwamen: dit, en mooglyk om dat ik meêr, dan ik zelve wist, by hem bekend was, maakte, dat hy ook wat onbedwongen met my uitkwam. Hem , onder anderen, myne verwondering toonende over de Memorie aan Z. D. H. overgeleverd, eri waar by Hoogstdezelve vermaand werd, om den Heer Hertog van 't Hof te verwyderen, keek hy my aan, en vroeg my in ernst, of ik verwonderd Ja, zeide ik. Wel, ik niet, antwoordde hy. Men zoude het mooglyk met recht eene étourderie francoife , eene franfche cnbedagtheid konnen noemen, indien het waar is, dat men gemeend heeft door dien ftap den Staat eindelyk tot het volgen van franfche maatregelen over te H 4 kaa-  haaien, en dat dit het eigentlyk oogmerk van "Burgemeesters zoude ,zyn geweest, want de Regeering heeft in die Stad weinig te zeggen. > Niet ? viel ik hem daar op in. Neen, zei¬ de hy: de Burgemeesters , of liever de Burgemeester die aan 't hoofd is, fchynt 'er alles, zonder dat de Vroedfchap gekend wordt , te bellieren. Behalven het eventueel of voorbereidend Traétaat met de Americaanen, en het voordraagen van de Memorie, twee zaken die (zoo ik hoor) gefchied zyn buiten medewerking en bewilliging, ja zelfs buiten voorkennis van de Vroedfchap , welke 'er fpreekende bewyzen van zyn, blykt het klaar, zoo uit de onderhandelingen van de Franfchen met Burgemeesters van Amfterdam, nu juist een eeuw geleeden, als uit verfcheide andere gebeurtenisfen. De Franfchen zyn, Myn Heer, (dus ging hy voort) door toedoen van de Amfterdamfche Opperheeren geflaagd in hun voorneemen, om ons in eenen oorlog met Engeland te wikkelen. Wy moeten hun verder voldoen; wy moeten met hen yerbintenisfen aangaan , om de krygsverrigtingen te beraamen; wy moeten ons met het Hof van Frankryk zoodanig verbinden, dat 'er geen los» 'maaken aan is; en dat moet (zoo 't fchynt) niet gefchieden op den voet van twee onafhangelyke Mogendheeden, die ieder gebruik maaken van hunne vryheid, maar wy moeten ons ten eene- maal  maal fchikken naar de maatregelen, welke (te Verfailles beraamd, en ons zullen voorgefchreeven worden. Gy hebt uit de nieuwspapieren konnen zien, en mooglyk weet gy het buiten dat, dat Z. D, Hoogheid in die handel wyze geen zin heeft; dat Hoogstdezelve begrypt, dat de Republiek zich door geene vreemde Mogendheeden de wet moet laaten ftellen; dat zy haare vryheid en onafhanglykheid moet handhaaven; dat als zy zwak genoeg is om van dezelve heden ten gevalle van Frankryk af te ftappen, morgen het Huis van Oostenryk, overmorgen het Huis van Brandenburg , kortom alle Mogendheeden ons op dezelfde wyze het een of 't ander zullen komen afvergen; dat de Republiek daar door al aanzien by de vreemden zal verliezen; en door dit verlies ook alle voordeden van vaart en koophandel, welke zy door haeren invloed in de buitenlandfche Hoven verkreegen heeft, kwyt zal raaken. Dat de Prins zoo denkt en daar voor bekommerd is, blykt niet enkelyk fzeideik)uit het geen 'er onlangs van Hoogstdenzelve in de nieuwspapieren geleezen wordt, maar vooral uit de Petitiën van Oorlog, en meêr andere Staatspapieren. — 't is zoo: hernam Schrandergeest. De Amfterdamfche Burgervaders den Prins niet kennende, en waanende , dat Hoogstdezeive, dien zy voor goed en gulhartig houden,geen doorzicht genoeg heeft, om te zien waar 't heen wil, H 5 noch  3K 123 ># noch ook ftandvastigheids genoeg, om by het geen Hoogstdezelve al ziet en meent het beste te zyn, te blyven, en de Franfchen zeiven zich waarichynlyk verbeeldende , dat de Prins wel Burgerhk* maar geen Forfielyke deugden bezit, gelyk de Set SlryV6r ™ Le PoliH'« Hollandois de onbcfchaamdheid heeft, het Z. D. H. in \ aangezicht te wryven; fchynt men daar door in 't begrip gevallen te zyn , dat het geen wat door een Prins gedaan, gezegd, en voorgehouden wierd, uit den koker kwam van den Heer Hertog ; en dat men den Prins niet zoude kunnen winnen , en gevolglyk ook by den duur veel moeite vinden om 't in de Republiek meester te worden, zoo niet voor af de Heer Hertog van Z. D. H. verwyderd wierd. Deeze gedachte mag zonderling voorkomen, om dat zy OE> veronoerfteUingen , die enkei by gisfing gemaakt worden ,fchynt te rusten; maar gy zult zeleriyk zoo wel als ik, in de Historiën van Frankryk J vonden hebben, dat de zwaarfte onheilen en ram-" pen, weiken dat Ryk in 't beleid van Staatszaaken zyn overgekomen, hunnen oorfprong hebben önrteend uit ligtvaerdige verbeeldingen, en opee vatte begrippen , zonder nadenken tot grond ^eno- m,n: het welk de Franfche Schryvers zelve, aFs het hoofdgebrek hunner Landgenoot en, onder de benaapng vm prefatiën, laatdunkenheid, aanteekenen Het begrip, dat men 't niet meester zoude worden  143 den in de Republiek, indien de Heer Hertog nie? verwyderd wierd van den Prins , heeft dan in overweeging doen neemen, hoe die verwydering bcs>c te weeg te brengen. Onze Luiden fchynen 'er geen beter te hebben konnen uitdenken, dan. dezelve op eene eclatante wyze te vorderen,' en zie daar, myn Heer, den oorfprong van een ftap, welken (zoo ik hoor) zelfs veele Leden van de Amfterdamfche Regeering afkeuren. Men is 'er mooglyk te gereeder toe overgegaam, öm dat men te gelyk eene gelegenheid meende gevonden te hebben, om het gemeen in den waan te brengen, dat men 5t enkelyk aan den raad van den Heere Hertog te wyten hadde, dat onze Republiek van alles onvoorzien en in eene magteloosheidwas, waar van de Historiën ons geen voorbeeld opleveren; en men heeft zich verbeeld, dat de Prins Hoogstdeszelfs neiging tot toegeevenheid, in dit, als in veele andere gevallen, zoude opvolgen, 'twelk, gelyk gy weet, buiten hunne rekening is uitgevallen. Ik geef U, vervolgde Schrandergeest, dit alles niet op voor waarheeden, die volkomen beweezen zyn, maar flechts voor vermoedens, welke uit waarfchynlykheeden gehaald worden. Gy zult zekerlyk de Negotiatien van Jeannin, d'EJlrades, d'AvauX, en van meêr anderen geleezen, en opgemerkt heb. ben, dat het Franfche Hof beftendig gezogt heeft om ons aan zyne zyde te hegten. Met den Raadpenfionaris de Witt vlotte dit niet altyd: maar r met  #*C 124 >eg> Ta*? fenlW?/in dien tyd' en naderhand te Amfterdam het Magnificaat in handen hadden «het beter gegaan. Onze Patroonen mogten duizend zwaarigheden opperen, 't hielp niet- de zin van 't Franfche Hof moest boven dryven De Memoires van d'Avaux doen ons zelfs zien, dat alle vertoogen van den Franfchen Gezant niets by de Franfche Ministers konden baaten. Hy beklaagde zich, dat men den Amfterdammeren te weinig bot vierde omtrent hetgeen onze Ingezeetenen het meeste aan 't hart ging, en ten hunnen opzichte, zoo wat Godsdienst als koophandel betrof, geen omzïgtigheid genoeg gebruikte: al ver- ïZt^u* "V30 dCn K°ninS van F«^ryk moes gelden;en die is ook zoo wel opgevolgd, dat eindelyk het volk aan >t mompelen is geraakt, en aan t muiten zoude geflagen zyn, was men niet van maatregelen veranderd , gelyk het onlangs j Politiek Syflema der Regeering van Amfterdam is aangemerkt geworden. Sedert dien tyd heeft men J altyd aan't Franfche Hof op dien voet gelT den, en de Republiek fchynt 'er minder aangezien als eene onafhangklyke Mogendheid, dan als een Gemeenebest, dat men door vrees en dwang moe? brengen daar men wil: als men het ter degeT. ziet, dan zal men bevinden, dat de Heeren dl ten tyde van Willem den l'll. de klem d r Am fterdamfche regeering in handen hadden, d eer fte aanleiding tot die houding van Frankryk jegens ,; : den  den Staat hebben gegeeven, dewyl zy het Fran-» Iche Hof, (en Lodewyk de XIV. was 'er uit zich zeiven als vry toe gedisponeerd) aanzetteden, om bedreigingen te doen, en middelen van dwang te gebruiken. Van dien tyd (vervolgde Schrandergeest) als gy't opmerkendé nagaat, zultge zien, dat Frankryk ons ileeds bedreigingen heeft gedaan, indienwe zynen zin en begeerte niet opvolgden. In onzen tyd is het zoo hoog geloopen, dat ik den ftaat van ons Land niet als met bekommernis aanzie, en my fchier fchaam een Inwoonder der Zeven Vrye Gewesten te weezen: want (in deezer voegen ging Schrandergeest, die wat y verig fcheen te worden, en aangedaan was, voort) ik bid (J, myn Heer! kan men het wel verder brengen, dan eene Mogendheid te vergen, dat zy haare Onderdaanen tot het doen van leverantien ia ftaat ftelle; en zich daar door een gevaarlyken oorlog op den hals haale? Wanti voor den vuist gefprooken, wy zyn ten gevalle van Frankryk en niet van ons zeiven in oorlog geraakt. Vergelykt men deNegotiatien van Jeannin tegen zulke flappen, welk een onderfcheid! welk een verfchil tusfchen de handel wyze van 'tHof van Frankryk in dien tyd, en den tegenwoordigen ? Spanje had ons nog niet voor een vry Volk erkend: wy hadden den rang onder de Mogendheeden nog niet gekreegen ; wy hongen genoegzaam van 't Franfche Hof af, omdat, als het zelve ons had verlaaten, wy allen gezonken zouden zyn; wy Honden gereed om  om over het beftand in onderhandeling te tree", den; wy erkenden, zonder tusfchenkomfte van de Franfchen en Engelfchen daar in niet voort te moeten noch te konnen gaan ; en echter gaven wy den Engelfchen en Franfchen Gezanten te kennen, dat 'er met bedreigingen en dwang niet? by ons te doen was, maar op eene heufche en gefchikte wyze veel te winnen. Men mag 'er, myn Heer, van zeggen wat men wil, het is de machteloosheid van onzen Staat, zoo wel tê Lande als ter Zee, welke ons zoo laag heeft gebragt. Waren wy te Lande wel voorzien en gewapend geweest, Frankryk zoude het met ons op zulken hoogen toon niet neemen ; en Engeland zoude, waren wy ter Zee in ftaat van tegenweer geweest, ook vry meêr omzichtigheid en befcheidenheid gebruikt hebben. Men heeft te meêr reden om zich over de machteloosheid , of liever weerloosheid , van onzen Staat te verwonderen, als men nagaat, dat in den. Jaare 1607. toen wy alle die veroveringen, door welke de bezittingen en rykdommen van den Staat, zoo in 't geen wy de Generaliteit noemen, als in Oost- en West Indien, vermeerderd zyn geworden , nog niet bezaten , wy den Koning van Frankryk een hulp van 6000 man voetvolk, en 1000 man paardevolk, met vyf en twintig Oorlogfchepen aanbooden; en dat wy tegenwoordig buiten ftaat zyn, om onze fchepen zee te doen kiezen. Men leeze onze Vaderlandfche gebeurtenis. fen  fen van de vrocgfte tyden af tot nu toe, maat men leeze die met overweeging en nadenken, men zal 'er geen tydperk vinden, datwe zulk een nederig en laag postuur hebben gemaakt als tegenwoordig; en nochtans is geen volk ryker, of om beter te zeggen , zuo ryk als de Hollanders Knoop dat eens famen, voegde hy 'er by. 't Is zoo, Voerde ik hem te gemoet: maar offchoon over 't geheel genomen, 'er meêr rykdom in het Land is dan geduurende den Oorlog met Spanje, geloof ik echter dat wy armer zyn. Een volk mag zoo ryk in geld weezen , als men 't begrypenkan, wanneer die rykdom niet in't Land omgaat, en der menfehen arbeid vermeerdert, beduidt het weinig of niets: in voorige tyden werden de rykdommen befteed aan Manufacluuren en Fabriecken en Trafiecken; de binnefteden bloeiden ; duizende van menfehen werden 'er door aan beftaan geholpen , en 't Land genoot 'er zyne inkomsten van. Dit is voor de Provincie van Holland voor 't grootfte gedeelte weg; en hoe is het met de Provincie van Zeeland gelegen ? Gy hebt gelyk, antwoordde Schrandergeest; ik ben 't met U volkomen eens; en daar uit vloeit een zwaarigheid voort, welke fommigen, en Vooral vreemden als een wonderfpreuk in de ooren zal klinken , en die zy ais eene volflagene tegenftrydigheid zullen aanzien; naamlyk, dat de Finantien van 't rykfte Land zoo zwak zyn, datze het Land niet in een gevoeglyken ftaat van tegenweer  weer konnen ftellen. Het moet de fmalle gemeente, onder welke benaaming de minst gegoede der Ingezeetenen , en zulken, welken van hunner handen arbeid leeven, beteekend worden, vooral byster vreemd toefchynen, dat, daar zy daaglyksch zoo veel pracht en rykdom onder het oog hebben daaglyksch hooren van de onnoemelyke fchatten welke de Ingezeetenen buiten 's Lands, en in onze Colonienuitftaan hebben,daaglyksch ondervinden, hoe hoogde lasten gefteegen zyn, 'er evenwel niet zoo veel zoude overfchieten, dat het Land in een behoorlyken ffaat van tegenweer zoude konnen gefteld, gehouden, en tegen alle overlast gedekt worden. Niet te min is het buiten tegenfpraak, en het verdient waarlyk wel dat men 'er eens over denke, dat de Staaten van de byzondere Gewesten zich allermeest beroepen op de bekrompenheid van hunne Finantien, wanneer hun het vermeerderen van 's Lands Land- en Zeemacht, en het bezorgen van 's Lands Frontieren en Magazynen wordt voorgehouden. ZeKs de Provincie van Holland, die de rykfte der Zeven Verëenigden is, en de Stad van Amfterdam, welke de rykfte der Steden van dat Gewest is, hebben meêr dan eens de noodzaaklykheid, om de kosten tot befcherming en veiligheid van den Staat noodig, te menageeren , fterk aangedrongen ; en het zal U, voegde Schrandergeest daar by, niet onbekend zyn, hoe menigmaal het poinél van menage de hin*  120 >$> hinderpaal is geweest, wanneer de noodzaaklykheidom's Lands macht op eenen geduchten voet te brengen en te houden, in overweeging is genomen. Het kan my (vervolgde hy) ontfchieten, maar ik twyff-1, of'er een voorbeeld is, dat van den kant van Amfterdam immer gezegd is, dat'er genoeg geld was, om zich te wapenen , dan nu onlangs in de beruchte Memorie, door twee Burgemeesteren dier Stede aan Z. D. Hoogheid Overgegeeven. Het fchynt dan volflagen tögenftrydig , aan den eenen kant te ftellen dac 'er geen ryker volk is dan de Vereenigde Nederlanders i en aan den an« deren kant, dat's Lands Finantien niet toelaaten om genoegzaam gewapend te zyn. Het is zekerlyk niet te verwonderen , dat de Ingezeetenen, welke niet als de uiterlyke gedaante der Staatsgefteldheid befchouwén, en geen gelegenheid hebben om het inwendige, en den wezendlyken ftaaC der zaaken in te zien, daar voor blyven ftil ftaan, en de machteloosheid van den Staat in geheel andere oorzaaken zoeken dan in gebrek van geld; en daar door de genen , welke het algemeen bewind in handen hebben, van kwaade trouw of flinkfche wegen beginnen te verdenken, wanneer de weerloosheid hun eenige rampen op den hals haalk Het gevoel dat zy 'er van krygen, maakt hen wakker,* en daar zy, in tyd van vrede, enkelyk op ,'t genot van hunnen voorfpoed dagten, treft hen de tegenfpoed zoo veel te fterker. Men kan de III. Stuk. i  & geen voordeel aan 't Land uit voortvloeit. De koophandel dan, want hier wil ik eigentlyk op komen, kan ryke Ingezeetenen in een Land voortbrengen , terwyl het Land onvermoogend zal blyven ; en dit is, zoo ik meen, ons tegenwoordig geval, daarwe onze Visfcheryen, Trafieken , Manufaéluuren en Fabrieken, uit welken de inkomsten van het Land wel het meeste moesten onderfteund worden , geheel te niet loopen. De Stad van Amfterdam, zegt men gemeenlyk, brengt het meeste op, en daarom mag haar wel wat meêr dan aan anderen ingewilligd worden: ik denk 'er geheel anders over, en zoude liever zeggen, de Stad van Amfterdam brengt meêr op dan alle anderen te famen , en daarom moeten de andere Steden in ftaat gefteld worden, om meerder te kunnen opbrengen. Laatenwe nu eens (dus vervolgde Schrandergeest) een andere orde van menfehen onder het oog neemen ; die namentlyk, welke van de inkomften leeven, welken zy van buiten's Lands ge. plaatfte capitaalen trekken. Wat nut heeft het Land van dien rykdom? hunne daaglykfche verteering voert den Lande iets toe, door de impoGtien ; maar kan dit in vergelyking komen by 't geen een middelmaatig Fabrikeurtje door het onderhouden van werkvolk aan den Lande doet genieten ? Ik heb in het tweede deel van Hollandsch Rykdom geleezen, dat 'er in de Lakenfabriek te Leiden een jaarlyksch gemis van anderhalf millioen aan arI 3 beids-  «M 134 >£ beid.sloon is , verfchil tusfchen' hét geen in 1648 en in 1777. gewerkt is. Hoe veele Rykaarts of geldzakken, zoo als men dezelve te Amfterdam noemt, zoucen 'er niet in die Stad moeten kernen, om 't verlies te konnen vergoeden, het welk de fehatkist van den Staat en die van de Stad by dat gemis komen te lyden ? al wederom een blyk , dat 'er ryke Ingezeetenen konnen zyn, terwyl het met de Staats - Financiën fch-aal omkomt. Het is derhalven zoo vreemd niet, dat de bekrompenheid van *s Lands Finantien oorzaak zoude zyn van de machteloosheid , in welke onze Staat zich thans bevindt, hoe zeer het in ons Land aan geen geld hapert, Men moet alleen ondei fcheid maaken tusfchen de beurs der particulieren en die van 't Land. Als de eerfte wat by willen fpringen, zal het laatste ras op een goedenvoet ftaan, even als een Maatfchappy van Kooplieden ras herfteld wordt, als de Vennooten bylaagen doen: maar de Kooplieden zyn daartoe niet te krygen: geld fopftapelen , grooten zwier maaken , uiets ontzien om winst te doen, daar. zyn zy gereed toe: maar om aan 't Land wat toe te voegen, dan gaan zy met locde fchoenen, of om' beter te zeggen, dan zyn zy in 't geheel niet t' huis. Ik weet niet, zeide ik aan Schrandergeest, of daar wel zoo ve'el waar aan is, als men zegt. Ik heb wel eens Koopluiden hooren fpreeken over de belastingen en impofitien, en bevonden, dat zy gaar-  gaarne fchattinsen zouden willen opbrengen, mits dat het heffen daar van niet viel op middelen , door weiken hun de gelegenheid om winst te doen, wierde benomen. Ik heb 'er , antwoordde Schrandergeest , op dien voet ook wel over hooren fpreeken. Ik begryp, dat zy met reden klaagen konnen over middelen van belastingen , welke den koophandel zoo bezwaaren , dat 'er geen mooglykheid overblyft om dien aan te houden: dus is het gegaan met onze Fabrieken en Trafieken; maar ik twyffel zeer, of, by aldien 'er eens andere middelen uitgedagt mogten worden,deKooplieden,of demeesten van dezelven , wel naauwer van confcientie zouden worden, en ten aanzien van 't Land edelmoediger denken en handelen, als zy 't nu zyn, en nu doen. Ei lieve ! zie eens ( vervolgde schrandergeest) hoé zy zich gedraagen ten aanzien van hunue Oost- en West-lndifche bezittingen. Zyn daar niet dezelfde middelen van belastingen ingevoerd , daar zy hier te Lande over klaagen? worden die 'er nie't geheven met eene hardigheid , daar onder de eigendunklykste Vorsten naauwlystch een voorbeeld van te vinden is? Schreeuwt het niet ten hemel", dat 'er in onze Oost- en West-lndifche bezittingen zulke zwaare lasten zyn ingevoerd , en dat hét Land zoodanig buiten befcherming ge'aaten wordt, dat de eerfte vyand zich maar behoeft te vertoonen,omf'er meester van te worden? De Abt RayI 4 nal  nal, die het in zyne Histoire Pbibfophique 6? Politique des Etablisfemens des Europèens dans les deux Indes aanmerkt, heeft op dit ftuk al vry goede berichten gevolgd. Zoude dit (vroeg ik aan Schrandergeest) niet wel eerder aan die geen, die 't bewind der zaaken in handen hebben, toe te fchryven zyn, dan aan de Kooplieden ? — Het mag zoo zyn, antwoordde Schrandergeest, maar 't vloeit echter voort uit den mercantilen geest, als ik my zoo eens mag uitdrukken , welke den Koopman altyd dryft, en die in 't algemeen bewind van onze uitlandfche bezittingen de raaders in beweeging brengt. De inzichten gaan altyd tot het bejaagen van een voordeel voor de particulieren: by voorbeeld: voor de Participanten; voor zulke die bedieningen hebben, Vendumeesters, Fiscaals, enz. maar niet om die genen, welke het gros van de Gemeente maaken, gelegenheid te geeven om uit hunnen arbeid winst te trekken. Onze West-lndifche Colonien geeven 'er U doorflaande blyken van. Zoo dat, myn Heer, als gy 'er maar acht op flaat, zultge bevinden, dat de Kooplieden, terwyl zy klaagen over zekere middelen van belastinge, die den koophandel bezwaaren, zeiven die middelen met betrekking tot anderen gebruiken. Quod tibi non visfieri, alten ne feceris , is een zedelyk gedrag by hen onbekend. Zy draagen vuur en water te geJyk in eene hand. Ik zoude het U konnen doen zien uit  3> lieden, en ik zeide , dat een Maatfchappy ras berfteld wordt,als de Vennooten byfpringen, en bylaagen doen. Waar van daan en van wien, vraag ik nog , zullen de Bylaagen in onze Repubüekkornen ? hoe zullen die geregeld , en tot welke, voorwerpen hefteed worden'?daar omtrent is men oneens; die het meeste wint, wil wel,'t is waar, het meest geeven,maar niet naar eene juiste evenredigheid : men poogt de lasten te doen vallen, daar men 'ervan zynen kant het minfte gevoel van heeft, Dit is menigmaalen onder de regeering der Graaven, en vooral in de laatfte Graaflyke tyden, een voorwerp van tweefpalt onder de. Leden van Staat geweest, en het fchynt het nog te ,zyri. Van die onëenigheid maakt het Franfche Hof gebruik, om ons nog meêr te verzwakken. Als gy U,myn Heer, de Negotiatien van Jeannin herinnert, dan zult gy U nog wel te binnenbrengen, hoe Hendrik de IV. aan zyne Gezanten beval, om boven al tog te zorgen, dat 'er geen tweefpalt in den Staat rees ; en men ziet uit meêr dan eenen brief, door Hendrik den IV. en Villeroy, aan Jeannin, en zyne Medegezanten gefchreeven, dat die Vorst van begrip was, dat Prinfe Maurits, (die op dien tyd weinig invloeds op het Staatsbeleid , daar Oldenbarneveld meester van was, had) meêr gezags moeste gegeeven worden; indien men den Staat op vasten grond wilde vestigt-  ck 159 >m gen. Ik geloof niet dat my iemand betwisten zal j dat, zoo wy ooit op de geneegenheid en dü trouw van Frankryk hebben konnen tellen, en zoo Frankryk het ooit met ons wel gemeend heeft, het geweest is ten tyde van Hendrik den IV. Stel nu daar tegen het geen wy leezen in de Negotiatien van d'Eftrades en van d'Avaux , en van anderen, ftel 'er tegen het geen wy thans zien: wat beflui£ zal 'er uit volgen? die fchriften toonen ons, dat het Franfche Hof gearbeid heeft om tweefpalt in 't Land te voeden ; ons genoopt en gedwongen heeft om onzen vyanden toe te geeven ; in de plaats van den beloofden byftand te ieenen,ons den last van den kryg op den hals heeft gelaaden; ons heeft zien en laaten vegten; onze Zeemagt heeft zien te gronde gaan ; ons naderhand gezogt heeft on^ der zyne heerfchappy te brengen; den Protestantfchen Godsdienst te verdelgen, en inzonderheid om den invloed van 't Stadhouderlyk gezag uit den Staat weg te neemen; den invloed van Amlter* dam op de puinhoopen van dien van den Stadhou-. der te vestigen; en de geheele Republiek doorden invloed van Amfterdam te verzwakken; tui einde die voorts naar zynen zin te konnen regeeren. Dit fchynt, federt Lodewyk den XIV, het vast en permanent Syfteina van 't Franfche Hg? geweest te zyn en nog te zyn. Dat Hof ,zoo 'tqny voorkomt, redeneert dus; en met betrekking tot deszelfs Staatsbelang, niet kwaal}k. Wy hebben by  by den Munfterfchen vrede gezien, dat wy geen fiaat konnen maaken, dat de Republiek der Vereenigde Nederlanden beftendig zich naar onzen wil en zin zal fchikken: kunnen wy daar op geen ftaat maaken, kunnen wy ons niet verzekerd houden , dat zy altyd onze Vrienden en Bondgenooten zullen zyn, is het mooglyk dat zy ook eens onze vyand worde; dan moeten wy zorgen , dat zy ons zoo weinig mooglyk kan fchaaden; dan moeten wy niet werken om haar machtig, maar om haar zwak te maaken; en dit is de fleutel, myn Heer, van 't gedrag van 't Franfche Hof ten onzen opzichte: dit is de reden van de belasting van 50 fols per tonneau,en van alle hindernisfen, welk het zelve aan onze vaart en koophandel heeft toegebragt; en dit is ook de fleutel van deszelfs tegenwoordig gedrag. Waar toe dienen toch anders de fchriften van de zendelingen, welken zy gebruiken, om ons in hunne taal voor te fchryven, welke grondregels van ftaat wy te volgen hebben; waar in onze belangens gelegen zyn; en diergelyke dingen meêr, welke ons wederom onder verfchillende gedaanten in het blaadje, tot tytel voerende, Le Poïïtique Hol. landois, op nieuw opgeftoofd, worden voorgediend? Want, ik bid U, wat voordeel heeft Frankryk van ons in den oorlog gewikkeld te hebben? Het heeft aan Engeland een nieuwen vyand verwekt; jnaar  €K 141 >® maar welken vyand? een vyand, die aan 't zelve gelegenheid geeft winften te doen, en de verliezen goed te maaken, die zy aan eenen anderen kantlydt. Engeland heeft St. Euftatius, Demerary, Berbice. Dit is weg: meent men dat Engeland gereed zal zyn om dit te rug te geeven, indien het zelve daar voor niets te rug krygt dat 'er mede gelyk ftaat? Frankryk heeft zich den toevoer van Scheepsmateriaalen oneindig ongemakkelyker en kostbaarer gemaakt: met ons buiten den oorlog te laaten, zouden wy hen , da Spaanfchen , en Americaanen , vry meêr dienst hebben konnen doen, maar wy zouden fchatten hebben blyven winnen ; en in dien zin nog machtiger zyn geworden ; en dus beter in ftaat om te eeniger tyd te leeren onzen Staat wat minder hoogmoedig toe te fpreeken; maar dit kan 't Franfche Hof niet dulden: wy moeten verzwakt worden, de gelegenheid van grof te winnen moest ophouden, en onze vleugels gefnuikt. Nous avons donné dans k panneau zeggen de Fran« fchen. Wy zyn dwaas genoeg geweest om ons by den neus te laaten leiden, zitten nu met de handen in 't hair, en op onze nagels te byten. Met een ftond Schrandergeest op: daar komt een knegt van Rykhuizen , zeide hy , waarfchynlyk op ons aan tafel te roepen: 't was zoo: wy gingen naar 't huis , alwaar ik een gezelfchap van ruim twintig menfehen vond. Ik  142 Ik zal U, myn Vriend, by mynen volgenden, mede deelen hoe ik my daar verlustigd heb; en blyf midlerwyl, na U op den ouden gullen hollandfchen trant gegroet te hebben , Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. BW. Dienaar, ï)en sden Oftob. 17s1. Reinier Vryaart. ZES.  143 ><& ZES-EN- TJF1NTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Ik eindigde mynen laatften met de komst van Schrandergeest en my in de eetzaal van Van Rykhuizen. lk wed, zeide Van Rykhuizen , zoo als wy in de kamer getreeden waren,en een groet aan 't gezelfchap gedaan .hadden, dat Gylieden met V beiden braaf aan 't Phiiofopheeren zyt geweest. Wy hebben , zeide Schrandergeest, over het een en ander wat gepraat: met een voegden wy ons by eenige Heeren van 't gezelfchap, die wy te voorin gezien hadden. Ik vond 'er onder anderen Goudgaarder, met wien ik wat bleef praaten. Terwyl we dus ftonden te wagten ,kwam 'er een Heer te pacrd aan ryden, en zoo als hy voor 't huis was, riep 'er een uit het gezelfchap, daar is waarachtig Piet Blykeven, en roet een was hy de deur uit. Piet BI , leeven was in een fnap by ons. — Alle de Heeren ! met een maakte hy eene buiging. Wat d . . Govert! hebje hier Comparitie? dan brui ik heen. Dan ga ik by Oom Wtnstzoëker. Die arme drommel zit zoo te pruilen, als of hy haast aan de Diaconie zou vervallen. Wat fchort hem, zeide Van Rykhuizen ? krygt hy 't in  jn den bol? —Vast fchort het hem in de harsfenen^ antwoordde Blyleeven. Maar tog, hervatte Van Rykhuizen, wat fchort hem ; heeft hy de koorts? — koorts,jigt,podagra, het zuur iri de maag, krimping in de darmen, by den duur hoofdpyn, kortom alle de kwaaien die gy maar noemen kunt. —- In ernst, wat fchort Winstzoeker ? —» Wat drommel kuntge dat niet raaden? Wat zou hem fchorten? dat de Negotie Uil ftaat, dat hy geen geld kan winnen-.dat fchort hem. Hy ligt den geheelen dag te knorren, dan tegen zyn vrouw, •dan tegen zyn kinderen: dan tegen de knegts, dan tegen de meiden. Gy zult ook wel een veeg uit de pan krygen , zei Van Rykhuizen. * Schoon. Maar ik lach 'er om. Ik fïuis eens. Ik zing eens. Dan eens aan 't clavier. Dan aan de viool. Ik ben zoo bly jongen, dat ik danfen heb geleerd: ik maak zoo veel frasfen, dat zyn vrouw het niet houden kan van lagchen: dan meent hy raazend en dol te worden. Dan aan 't vloeken tegen de Engelfchen: ik meê: dan aan 't raazen tegen de Franfchen : ik meê: dan heeft het de Prins gedaan, dan de Burgemeesters van Amfterdam , dan de Staaten: om kort te gaan , 't is alles verkeerd,zoo wel hier als in de geheele waereld. ik geloof, zeide Van Rykhuizen , dat'er wat aan is, en dat hy iuist in alles geen ongelyk heeft. Maar loopt de Hertog ook niet aan? Niet aanloopen? wel degelyk ? die heeft het Land verraaden, den Prins tot in het merg van 't gebeente bedurven: die maakt  Us ># rrlaakt dat 'er geen hout, geen volk, geen geld by de Admiraliteiten te vinden is: die is eigentlyk de eerfte oorzaak dat alles bedurven is ; die moet weg; ja, weg, dat'er geen fchaduw van hem overblyft. Wat hy fpreekt, dat klap ik na: Ik vaar iri alle fchuitjes met hem mede. Ik hou niet van tegenfpreeken: dat heeft Monfieur Colere, met my te doen voelen, dat ik ooren aan myn kop had, my konstig afgeleerd: ik ben van die kwaal radicaal geneezen. Oom Winstzoeker mag wit zwart noemen, ik zeg altyd,'t is zoo:ook ben ik by hem in de kas, jou leeven zoo niet. Alles is voor my ten beste. Maar laatst vond ik hem in een bedroefde luim: ik kwam by hem aan huis: de knegt deede' my open. Hoe is 't met den Baas, vroeg ik ? — Ik weet niet,antwoordde Jan.—Hoe ,gy weetniet?— Myn Heer is zoo moejelyk, dat 'er geen huis mede te houden is: wy meenden flus onze huur opgezegd te hebben, maar Juffrouw heeft ons bepraat. Geen mensch durfc in zyn kamer te komen. Daar even heeft hy Klaas Goedhals een boek naar 't hoofd gefmcctcn en hem de kamer uitgejaagd; De arme jongen zit agter te huilen, en wil niet langer op 't Comptoir blyven. —- Met een (vervolgde Blylceven ) ging ik by myn Oom in de zy. kamer: hy zat in een leuningftoeleen dikke muts op den kop; een hoop papieren voor zyn neus, en zoo wat Cofnptoirboeken. Zoo als ik jnde kamer kwam, keek hy op, en zag my zoo loens aan , dat ik , als ik wat fchrikagtig viel, lil. Stuk. K moog-  mooglyk in flaauwte gevallen zoude zyn. Goeden dag, Oom, zeide ik! hoe gaat het? — Geen antwoord. Ik nam een pyp, de tabaksdoos, en fchelde. — Wat moetje hebben, vroeg by? — Vuur, antwoordde ik. Rookjemede? Geen antwoord. Ik fiak de pyp op, wandelde de kamer wat op en neer. Dat wandelen ver- veeltme , zeide hy : alsje wandelen wilt, loop buiten. Ik maakte eene diepe buiging, en vertrok: ik ging naar zyn vrouw, die agter in een vertrek alleen zat; ik vond haar, fchoon zy anders niet ligt neêrflachtig is, wat droefgeestig. Dat is daar binnen donker, zeide ik. Ja antwoordde zy, al heel donker: en zeker niet zonder reden.— Wat is 'er dan gaans , vroeg ik ? Ik weet het niet recht, antwoordde- zy, maar ik geloof, dat myn man, om eenige betaalingen gemaand wordt; en wy zitten zonder geld. ■ Is 't anders niet, zeide ik, dat gebeurt my , en anderen, en veele van de fatfoenlykfte Luiden zoo dikwyls. Spot 'er niet mede, jonge lief! als ik U bidden mag, houd U tog wat in: ik vond anders van myn leeven geen raad. Ik zal, zeide ik, met een nam ik een viool, dip 'er op een klavier lag, en begon die te ftellen, en 'er zoo wat preludies op te maaken. -— Naauwlyks had ik een ftreek of drie gedaan, of daar ging een fchei, dat alles daverde , en al het volk op de been kwam : ik hield op: luisterde , en hoorde dat Oom zoo hevig tegen wy en myn viool-fpeelen uitvoer, dat ik het ha- zepad  sepad zoude gekoozen hebben, indien -zyn vrouw my riiet-ftêrk aangehouden had , om by haar te blyven eeten. lk ga uit, zeide ik, en kom op den middag weêrom. Maar Govert, ik raak aan 'É babbelen, en als ik aan 't fnappen kom, dan is 'er by my geen--einde aan. Zeg eens, hebt gylieden hier-Comparitie,danga ik marscb.-—-.Neen zeide Van Rykhuizen; deeze Heeren zyn alle verzogt;en blyven.den dag by my doorbrengen. Zultge ook blyven? Blyleeven keek het gezelfchap eens rond.. Een aartig gezelfchap, zei* de hy; my dunkt wy zyn niet alle van een koeleur. Wat doet 'er dat toe? hernam Van Rykhuizen. Zoo veelte meêr kans om ons te dl verteeren. Wiltge blyven ? - Liever als naar Oom te gaan, antwoordde Blyleeven. Maar vervolgde hy, waar is uw.wyf , en waar zyn uw kinderen? Myn Vrouw antwoordde Van Rykhuizen , is een oude Nicht gaan oppasfen, die heel krank ligt, en de kinderen zyn, dat weetje, in de kost. Is 'er wat by de oude Nicht? — Daar heeft men '6 al weêr: 't is of wy niet anders als om 't geld denken. Dat zie ik beter , zeide Blyleeven: gy denkt ook om goede Vrienden by U te hebben. Evenwei is het geld de ziel van de zaak; daar leeven en fterven de Kooplieden voor. Wat zegtge Neef Zuurkyker?zeide Blyleeven, een Heer vin 't gezelfchap toefpreekende , die my onbekend was. My dunkt, gy ziet meê zoo benaauwd, als of 'er ook al geprotesteerde Wisfelbrieven tot uw K % laste  laste liepen. Nog niet, antwoordde Zuürky* ker, maar de hemel weet hoe het nog gaan zal. — Beter als gy denkt, hervatte Blyleeven; geen elende voor den tyd. — Maar zeg eens Piet, zeide Van Rykhuizen, hoe ging het verder by Oom? — Ik zal 't U zeggen , antwoordde Blyleeven, maar eerst een pyp opfteeken. Met een nam hy een pyp. Ik moet af breeken myn Vriend! ik kryg bezoek, en heb maar even zoo veel tyds , als my noodig is, om U te verzekeren van de oprechte achting, met welke ik my onderfchry ve, Wel-Edele Gestrenge Heer ' en Vriend! tt rxr.7 f.a r\rrr r\- Den I3den O&ob. 1781. Reinier Vryaart. ZEVEtf-  ZEVEN-EN-TWINTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde vriendl Ik eindigde mynen laatften, zoo ik hetweihebb®, met het verhaal van Blyenberg, daar hy een pyp opnam, en ons verder zyn wedervaaren by zyn Oom zoude vertellen. Blyenberg, zyn py7p geflopt en opgeftooken hebbende , zeide tegen Van Rykhuizen: Gy wilt hebben dat ik U verder zal vertellen, hoe ik het by Oom maakte, maar Govert,ik zoek het gezelfchap niet te verveelen. — Neen, zeide Vredelust, ik geloof niet dat gy een van ons verveelt. > Neef Zuurkyker ziet 'er al zuur van, zeide Bly. leeven daar op. Het is niet waar, viel Zuurkyker daar op in, vertel maar voort. — Dan heb ik abuis , antwoordde Blyleeven , het gebeurt my meêr, en met een vervolgde hy zyn verhaal omtrent in deezer voege. lk was ftraks gebleeven aan 't vreeslyk raazen van Oom tegen my, en 't geluid van de viool, en aan myn retraite uit het huis, om wederom te komen. In 't heen gaan deed ik de deur van de kamer, daar Oom zat, heen en weêr open. Adieu Qpm riep ik; ik kom ftrak weêr: — In 't afgaan K 3 van  tan de ftoep knikte ik nog eens , maar hy draaide den kop om. Tegen den maaltyd te rug gekomen» liep ik voort weêr by Oom. — Bentge nog boos, zeide ik? Boos of niet boos, zeide hy, gy leeft als vrolyke Fransje : gy bekreunt ü niets: gy moest 'er zoo eens aan toe weezen, als ik. — Dat wilde ik wel, zeide ik; dan was ik een ryke Sinjeur. - Ja , antwoordde hy: daar liggen die fraaie Surinaamfcheefferiten. Daar komt voor geen dubbeltje produften uit de Colonien: de Comptoirenbetaalen geeft interesfen aan de Geldfchieters. By St, Euftauus verlies ik ruim een ton. —• Onafgekort, zeide ik, het geen gy te vooren gewonnen had.—Ik mag wel, voer hy voort, zonder hier op te antwoorden , anderhalve ton per winst en verlies op myne boeken , wegens hetgeen ik op de Planters en Plantagien uitftaan heb . af fchryven. Nu ftaat het metde Oostzee ook allerelendigst. Ondërtusfchen moet ik aan myne engagementen voldoen: hoe ik 'er toe kom, weet ik niet.— Het loopt alles tegen. Ik dagt, zeide ik, dat alles mede zoude loopen , als wy maar met de Engelfchen in oorlog waren. Hebtge my dat voorleeden jaar rriet gezegd ? Gy hebt mytoen eens opgereekehd wat al goed gy naar de Engelfche Americaanen zoudt zenden, daar ten minfte twee kapitaalen op te winnen zouden zyn: hoe Uw negotie op Frankryk ftond vermeerderd te worden, De Engelfchen zouden geheel uit de Oostzee geboend zyn: en wy zouden wel haast, In de plaats van de Prinfe vhg, een bezem aan den mast  mast gevoerd hebben, om, gelyk voor twee honderd jaaren , Mooi Lammert gedaan heeft , te toonen dat wy de Zee fchoon geveegd hadden: wy zouden op onze beurt ook eens den meester op Zee gefpeeld, en de Engelfchen uit die gewaande heerfchappy gebonsd hebben. My dunkt Oom! ik hoor,'er U zoo geneuglyk van praaten, dat myn hart van vreugde nog opfpringt. Daar leê een glans op uw weezen, die is geheel weg. Zy hadden het my verzekerd, viel hy daar op in. ■ Ik weet niet Oom, hervatte ik, maar 't fchynt dat die prognosticatie in ratione inverfa uitvalt. —Wat reutelt gy jongen van ratten en vaerfen, zei Oom. •— lk fpreek van geen ratten en vaerfen, maar van ratio inverfa. Wel nou wat wil dat zeggen? — Dat wil zeggen omgekeerd? Gy hebt immers, Oom j den verkeerden regel van drieën wel geleerd: niet waar ? Wel ja, maar ik ben hem half vergeeten. Dat dunkt my ook. In dien regel werktge immers verkeerd: gy multipliceert het middenft getal met het voorfte, en divideert het met het agterfte ; daar gy anders met het agterfte multipliceert,en met het voorftedivideert. Het komt my voor, dat het nu met den oorlog tegen de Engelfchen juist ook zoo andersom Uitvalt, a's gy gedagt had- Gy zendt geen goed meêr naar de Americaanfche Patriotten. Uw negotie op Frankryk ftaat ftil. Voor de Colonien en Oost-Indien liggen de fchepen gereed, maar kunnen niet uitzeilen. In de Oostzee konnen wy niet K 4 ko-  152 komen. Wy; zyn zoo fchoon uit de Zee geboend, dat het een plaifier is. ■ Noemtge dat een plaifier? Ja ,-te weeten in ratione inverfa ; gelyk de verkeerde regel van drieën. Weetje niet zei. de ik, dat toenge my al die toekomende vermeerdering van Negotie en winst bereekende, ik toen egn deuntje van 't melkmeisje zong. Weetje, daar gy toen zoo kwaad om wierd, voüa, voüa, la petite Laitiere, qui veut acheter de Jon lait, en die ik U zeide, dat ik te Parys in de Opera gehoord had en hier ook by Nysl heugt het U niet meêr, dat ik U vertelde, hoe dat meisje gerekend had wat zy al meik zou verkoopen, en dan fchaapen , en dan koebeesten, en dan zoude zy, 3 zoo ryk zyn! en die ongelukkig haar pot met melk omftortte, en al haar aanftaanden rykdom verloor. Wel nou, ja, zeide Oom, dat heugt my wel: die Historie yan 't melkmeisje heb ik geweeten, eer gy in de broek ging, wat wiltge nou daar meê zeggen? —. Dat wil zeggen, hervatte ik, dat gy net als het melkmeisje, in ratione inverfa hebt gereekend; en dat gy beter zoudt doen, vooral alswe met de Engel, fchen te doen hebben, in ratione dheSta, volgens den regten regel van drieën, te cyfferen. lk wilde, zeide Oom, dat gy met die malle woorden eens ophield: daar zyn myn ooren niet aan gewend . Pat doe ik, Oom lief, om U te doen zien, dat jk op de Academie nog al wat geleerd en niet alles vergeeten heb. Als ik jou eens fprak van de ratio compofita, en ik bragt het op de gewapende Neuj- trali-  traliteit t'huis, dan zouden 'er uw ooren nog wd anders van gonzen. Zwyg, malle Quibus, zeide hy: 't loopt by jou alty^d in 't gekken. . Als 't U belieft, zeide ik, waar is uw doos? ik ga eens rooken. Met een fchelde ik. Wat moetge na weêr hebben, vroeg hy? vuur, Oom lief, en een glaasje ratafia, om op de gerustftelüng van Uw geest te drinken. Neem het my tog niet kwaalyk. Gy weet hoe ik van U houde; en ik weet niet hoe ik het maaken zoude, alsge eens een beroerte kreeg. — Een beroerte ? —Ja Oom! daar zag het van den morgen al heel na uit. Gy hebt Uw zeiven niet gevoeld, lk zoude liever alle de Engelfchen , Franfchen , alle de Americaanen, Surinamers, ja alle de menfehen laaten loopen, als my de zaaken zoo aan te trekken alsge deezen morgen deed. Tante heeft anders niet gedaan als fchreien. Wat hebtge toch met al dien omflach te doen ? Gy hebt maar twee kinderen, die zullen immers gelds genoeg hebben. En 't is altyd Negotie daar uw hoofd vol van is, net als of 'er nooit een einde aan uw leeven zoude zyn. Gy kunt 'er toch maar eens genot van hebben. —, Ja maar, Jongen , gy weet niet hoe zoet het is geld te winnen. — en hoe zuur het valt geld te verliezen,zeide ik.'— Het is, hervatte hy, een ziekte by den Koopman even als by de Speelers. Die 'er eens aan verflaafd zyn konnen }er niet af; Daar op nam ik het glaasje ratafia , dat de knegt midlerwyl binnen gebragt . K 5 had;  <$ hy maakte 'er vast een Bly- of Kluchtfpel op: Maar Oom, vervolgde ik, ik mag 17 zoo kwaad niet zien; het fpytme dat ik U vergramd heb. Ik verzoek datje het vergeeft en vergeet. Met een ftak ik den degen in de fcbede, en vatte hem by de hand. Waarlyk zeide ik, ik zal eens ernstig met Upraaten. Kan ik ü helpen met vyftig duizend gulden , zy zyn tot uw dienst. Oom keek my aan ; zette zyn ftok weg; ging in de leuningftoel zitten , dronk een kop coffy; en keek my fterk en met verwondering aan. Waar wiltge dat geld van daan haaien, vroeg hy? Dat is het zelfde, antwoordde ik. Gy weet wel dat ik het U niet zou aanbieden, als ik het U niet konde bezorgen. Wilt gy die fom hebben, dan zal ik 'er voort order op ftellen. Oom keek my weêr aan, en na dat hy my wat ftrak had aangezien, zeide hy, Blyleeven ik zal nooit vergeeten, dat gy my zulk een aanbieding hebt gedaan: ik bedank 'er U voor, en zal 'er geen gebruik van maaken. Ik ben tot die laagte niet gevallen. Ik zit wel in verlegenheid , maar ik heb goeds genoeg; het fchort my alleen maar aan contanten; die ik meen, dat ik uit de verkoop van eenige goederen zal vinden; ik denk dat ik my zal redden. Ik heb my altyd gewagt voor gevaarlyke onderneemingen. Uw Tante heeft 'er my beftendig vermaaningen tegen gedaan. Als zy my 's nachts in 't bed een nachtzoen geeft , is haar laatfte woord , nu Keesje niet te veel te waagen: 's ogtens als zy de oogen open  open doet, is het, Keesje lief, waag toch niet te veel. — Als ik naar de Beurs ga, en ik zeg haar goeden dag; dan kryg ik tot affchejd : Nu, man lief, gy weet wat ik zeggen wil. Indien het my zoo tegen liep, dat ik meêr als ik heb, mogt verliezen, zy zoude liever haar huwlyksgoed 'er by infchieten, dan te zien, dat 'er een Crediteur by. roy te kort kwam. Gy weet hoe eerlyk zy van gemoed is. Doch God dank! het ziet 'er by my nog zoo flecht niet uit. 't Is waar , de oorlog met Engeland zal my duur komen te ftaan , en was die voor my met duizend ryders nog af te koopen, ik zoude dezelve gaarne geeven; maar met dat al, heb ik niets meêr gewaagd, dan ik verliezen konde: alleenlyk valt het my hard, in korten tyd alles, was ik in veele jaaren vergaderd heb, te moeten verliezen, en dat buiten eenige fchuld. Want, hoe gaarne ik geld win, ik heb nooit het minfte deel gehad aan het voeren van hout naar Frankryk. Duizenden zyn 'er in Amfterdam met my, die om eens anders zonden lyden; en hoe veelen, Blyleeven, die in den grond geruïneerd zyn. Als ik daar myne gedachten overlaat gaan, ik beken 't, dan raakt het bloed by my aan 't zieden; en dan, ik weet het wel, val ik vry wat ongemaklyk, maar die vlaag is over. Kom aan, laatenwe eens vraagen of 't eeten gereed is ? Al lang Oom. Hoe weet gy 't? Jan is 't voor een halfuur komen zeggen; maar gy hebt het niet gehoord. Wy gingen naar agteren. Wy aten, zon-  zonder over Negotie of de ongelukkige tyden te fpreeken. Met als Blyleeven deeze woorden fprak, kwam men de visch op tafel brengen.— Alions, Heeren, zeide Blyleeven, aan den disch, ik fcheide uit met vertellen: die Baars ziet 'er overheerlyk uit. Wat zegt gy 'er van Neef Zuurkyker ? ik wed, dat gy 'er mede al na watertandt. Dat Is4 altemaal wel, maar wy fchelden U het vervolg van de vertelling niet kwyt,zeide Van Rykhuizen: wy moeten hooren hoe het verder by Oom afliep.— Als ik gegeeten heb,zeide Blyleeven, ben ik weêr tot uw dienst; maar vooraf conditioneer ; ik een glaasje Hochemer. — Gy zult-het krygefi', zeW* Van Rykhuizen, en daar mede maakten wy toeftèl om aan tafel te zitten. Het verdere krygt gy met een volgenden brief; terwyl ik midlerwyl U van harte groete, fteeds" blyvende, Wel-Edet,e Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel -Edele Geflr. DW. Dienaar, Deni3denOaob. _ 1781. Reinier Vryaart. AG T*  AG T-EN- TWINTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! 7\/i ^n 'aat^e k"ef eindigde daar wy gereed fton» 1 VA den om by Van Rykhuizen aan tafel te gaan zitten. Hier,, zeide Blyleeven tegen Zuur- kyker, gy moet naast my, zitten : i Ik zal U wat vervrolyken. Myn Vriend Langoor zal naast my aan den anderen kant zitten , dan maakenwe aan tafel een aartige Trio. Wat zegt gy Van Rykhuizen ? Hebtge een andere fchikking ? Neen, antwoordde Van Rykhuizen, als de Heeren maar plaats gelieven te neemen; en daar op ging elk een aan den disch; en wy zetten ons aan 't eeten. Terwyl wy 'er mede bezig waren, en, zoo als het in 't begin van een maaltyd gaat, weinig fpraken, zag ik dat Blyleeven nu en dan de knegts, die agter ons Honden, eens aankeek, dan weder eens Van Rykhuizen aanzag; dan deezen en geenen van 't gezelfchap , nu en dan eens wat wilde zeggen, en zyne woorden weêr inhield: ook fomtyds Langoor en Zuurkyker wat in 't oor beet, terwyl men vervolgens wat over de dagelykfche zaaken, over de regeerende ziekte, de fterfgevallen begon te praaten. Ik zag dat 'er iets aan Bly. leeven  IÖO leeven haperde, en wist het niet t'huis te brengen; Eindelyk, na datwe een half uur aan tafei gezeten hadden, de knegts bezig waren met de visch fchotels af te neemen en naar agteren te brengen , nam Blyleeven de gelegenheid waar, om zyn hart van 't pak dat hem drukte, te ontlasten. Wat d .. . . Govert, zeide hy tegen Van Rykhuizen , wat doet dat volk agterons, terwyl wy eeten: wy konnen geen woord fpreeken. Zuurkyker en Langoor doen mede gelyk de rest. Ik heb daar twee fchildwagten agter myn rug, die ky ken my de brokken uit den mond^de wyn fmaaktmeniet, en de baars niet half zoo lekker als anders. Zoo leefden onze Voorvaders immers niet: men heeft het tafel-gezelfchap voor het aangenaamfte gehouden ,• om dat het de meeste vryheid gaf; en wy zyn zot genoeg, om ons die vryheid te beneemen: en dat enkel uit eene ydele verwaandheid, lk heb in de Reizen van Gulliver geleezen, voer hy voort, dat 'er een volk is, by welke het ook in de mode is om knegts agter hen te hebben als zy aan tafel zitten: maar die knegts hebben ieder een foort van vliegenjaager in de hand , en moeten oppasfen , om telkens dien geen , agter wien zy ftaan, een klap daar mede op den neus te geeven , als hy de eene of de andere gekheid zegt: dat volk is dan nog nut: als wy de mode van die natie in 't een volgen , dan moesten wy 't in 't ander ook doen. — Ik weet niet Piet, zeide  de Spotwinkel, of gy daar wel by zoudt winnen.—'< Om dat ik wat veel babbel , niet waar, en om dat die geen, die veel fnapt ook veel gekheid zegt? dan zou ik ten miniton een waarfchouwer hebben, en de gekkepraat wat afleeren. Maar nu... ik kan 't niet veelen. Ik zit op de pynbank als ik knegts agter my aan tafel zie. Het belemmertrne , en geeftme een foort van ongerustheid, even als of ik gejaagd werd. Wat zegt gy, Heer Dikbufks is het by U ook zoo niet? lk fpreek niet, antwoordde Dikbuik, ik eet maar, en hoor wat 'er gezegd wordt. — Dan doetge net als de laatst overleeden Koning van Poolen, Keurvorst van Saxen , zeide een ander: ik heb dien Monarch eens teLeipzichop de mis aan tafel met den eerlyken Graaf van Biubl aan zyne zyde, gezien: de kamer was vol volk: de man fprak niet: maar daar was een zoogenaamde Bouffon , die in de kamer omliep, dé praat alleen had, en zoo veel geraas maakte, dat 'er geen mensch wat van verftaan konde. Ik begryp U, zeide Blyleeven, en bedank U voor de les. Het is in 't vriendelyke, viel Van Rykhuizen daar op in. lk zal hem ook wel eeri trek geeven,hervatte Blyleeven. Maar de knegts ondërtusfchen, willenwe die niet van den tafeldienst voor van daag ontflaan ? My dunkt wy zyn hier regt tot een praatparty gefchikt. Wat zegt 'er Redenvriend van?-lk laat (antwoordde deeze) elk zynö verkiezing, en volg in onverfchillige zaaken de myne.—Dat is wel, hervatteBlyleeven,maar vindgenieti III. Stuk, L dat  dat wy 't zonder knegts aan tafel zouden konnen ftellen ? — Dat laat ik , antwoordde Redenvriend , aan den Heer T radiant ter beflisfinge over: voor my, bedien ik my aan tafel noch van meid noch van knegt, als ik familiaire vrienden ten eêten heb: ik volg de mode der Engel chen; die bedienen zich van een ftommen knegt, welke zoo weinig hooren en zien kan als fpreeken. Zoo als de Heeren gelieven, zeide Van Rykhuizen : willenwe de knegts, als het ander gerecht opgedaan is, naar agteren zenden, en ons zeiven behelpen, ik heb 'er niets tegen. Dat is altemaal wel, zeide Blyleeven, maar als 3t U gelieft geen Jiomme knegts. Waarom, vroeg Van Rykhuizen ? Dat is in deezen tyd te gevaarlyk, antwoordde Blyleeven: wy moeten geen Engelfche modes volgen , al waren zy nog ZOO goed. Al wat van dat volk komt is pejlilen- tieus. Ik heb 'er een fchrik voor. . Gy hebt evenwel, zeide Snorbaan, een Engelsch paerd.— Abuis Vriend, zeide Blyleeven. Zoo ras kreegenwe geen rufie met de Engelfchen, of ik heb myn Engelschman afgedankt: ik doe het nu met een Holfteiner, en laat hem wel netjes zyn ftaart ongekort, om dat ieder een te Amfterdam zoude zien, dat ik het met den Engelfchen niet houde. Ik ben niet van dat flach van Luiden , die braaf raazen en vloeken tegen de Engelfchen , hemel hoog klaagen, dat zy ons de Negotie afneemen, en teffens hunne goederen vertieren, en niet als buitenlands fabriek draagen. ik  Ik kwam laatst (vervolgde hy) in den winkel van. een Fabrikeur ,om een paar zyde kousfen; want als ik wat van nooden heb, en het by een Fabrikeur te krygen is, dan ga ik by geen anderen, om zeker te weezen dat ik Vaderlandsch goed draag. Toen ik de kousfen gekoft had, liet my de Winkelknegc een nieuwerwetfchen hoed zien, zoo, weetje, met pluis van boven, wat bruinagtig.— Daar ligt 'er een, zeide Roervink.—Juist, hernam Blyleeven, het was 'er net zoo een. Hy vroeg my, of ik 'er geen moest hebben: Ja , zeide ik, geef maar aan, hy hoeft niet opgetoomd: Ik had hem al op, betaald, en ftond 'er mede in de deur om heen te gaan, dat ik in de gedachten kreeg om te vraagen , van wat fabriek de hoed was? Engelfche fabriek, antwoordde de knegt. Met nam ik den hoed, en keilde hem door den winkel: durftge, zeide ik, Engelsch goed verkoopen , daar de Engelfchen ortS zoo godloos behandelen ? We!, myn Heer, wy moeten het wel doen: de eerfte Luiden van de Stad koopen byons; en alswe geen Engelsch goed verkoften dan mogten wy wel opkraamen; wy zouden onze beste klanten verliezen. ——- Is dat zoo Maat? vroeg ik. Ja myn Heer, zeide hy: gy zoudt niet gelooven hoe veele Engelfche waaren nu over Ortende toegevoerd worden, welken wy te vooren direct uit Engeland kreegen. By voorbeeld, Koper, Huiden, Ryst, Lym, Tin, Lood, Aluin, Mout,Talk, Kurk, Glas, Bever, Kaarden voor de Droogfcheerders, Kooien en L a meêr  16*4 meêr andere waaren; maar inzonderheid engelfche Kousfen, Hoeden, Lakens, Sitfen en andere goederen meêr van engelsch fabriek. Wy konnen de Engelfchen niet misfen. De Hoeden, die zoo veel trek hebben, kunnenwe nog niet narnaaken; en als wy 'er den flag van krygen, zal het ons duurder uitkomen. Als ons naar zulk goed gevraagd wordt, kunnenwe niet zeggen, dat vei koopen wy niet. Namen de voornaamfte Luiden het eens voor een regel, om niet dan inlandsch goed te draagen, wy zouden meêr Vaderlandsch fabriek verkoopen, gelyk het eenigen tyd gefchied is, federt' dat de Oeconomifche Sociëteit is opgekomen: maar zoo lang als de Eerften van de Stad aan vreemd goed de voorkeur geeven, zal het 'er altyd flapjes met onze eige fabrieken gaan.—Ik kon(zeide Blyleeven) den man geen ongelyk geeven, doch het fpeet my te hooren , dat de voornaamfte Luiden zoo zeer op vreemd goed gefteld waren. Wel, riep Beuzelaar t draagt gy niet anders als Hollandsen goed? ■ Neen maat, zoo lang als ik my zei- ven gekleed heb; en myn Ouders, zoo veel ik weet, ook niet. Myn Grootje plagt my altyd te zeggen: Jongen, als gy wat laat maaken, neem toch Hollandsch goed, dat bentge aan ons Volk en 't Vaderland verfchuldigd: alsge vreemd goed in de Negotie moet hebben, dan moogt gy het wel koopen om te verkoopen, maar draag bet toch niet: betaal liever wat meêr, en denk, dat is voor den arbeidsman : dan blyft het volk aan 't werk; en anders komt  <8W[ 165 ><& komt het aan den armen, en dan mootgy't evenwel helpen ondernouden.Hoortge Piet, zeideGrootje?—■ Ja, Grootmoeder, riep ik ,• en de braave Vrouw heeft my die les zoo dikwyls voorgezegd , dat ik als een afkeer heb van vreemd goed. Laatst kwam ik nog by haar: de Sloof is heel oud, over de tacbentig jaar, wat doof, en kan weinig meêr zien, maar heeft haar verftand nog zeer goed: ik zat digt by haar te praaten; en merkte dat zy onder 't praaten aan de vouw van de zyde van myn rok fütfel- de. Zoektge iets Grootje? zeide ik.—'Neen Piet, antwoordde zy; maar wat goed hebtge daar aan , dat ken ik niet: is dat wat vreemds ? —— Neen Grootje, zeide ik, het is goed dat te Leyden gefabriceerd is. ! Weetge dat wel? hervatte zy. Ja antwoordde ik, ik heb het te Leyden zelve gekoft by een Fabrikeur die hiet. Wel dat is braaf, zeide Grootje, wat ben ik bly dat myn goed aan jou zal komen, en aan Klaas Oplegger , want die draagt met zyn vrouw en kinderen altyd Vaderlandsch goed. Ik meen, viel daar op een Heer van 't gezelfchap in , dat de Vader van den tegenwoordigen Prins, en naderhand ook de Prinfes zyne Moeder zich veel werks hebben gegeeven om onze Natie in den fmaak te brengen van inlandsch goed te draagen. Dit is zoo, viel daar op wederom een ander in, maar ongelukkig heeft dit niet veel invloeds gehad. By de Amfterdamfche Patriotten moet het al den brui vreemd L 3 goed.  goedje zyri; dat is meê een kenmerk van het echte Patriotismus. — Ik wed , zeide Blyleeven, datge , wanneerge zoo voortgaat, op de ratio inverfa, óf den verkeerden regel van drieën, t' huis zult komen : van die Patriotismus heb ik in den ouderwet- fchen Nederlandfchen Patriot nog niet geleezen. Wat, zy Raaskallius, leestge die vodde? — Wel vast myn Vriend, zeide Blyleeven : dat blaadje valt juist in myn fmaak: dan eens ernstig, dan eens boertig , dan fchertfende, dan vermaanende. Het is by my variet as dele£t-a, verandering van fpys doet wel eeten. Hebt gy 'er wat tegen ? Het zyn huurlingen van den Prins die het fchryven;en 't is alles voor den Prins , voor de Engelfchen , voor den Hertog, en al het Rap dat voor den prins is.—Zoo als Raaskallius deeze woorden uit zyn mond had laaten vallen, za^ ik een van ons gezelfchap opryzen, en met veel ncdrigheid ccne diepe buiging aan Raaskallius maaken, hem zeggende, Heer Raaskallius! ik bedank U, vcor my en dc mynen, voor uw beleefd compliment. I ■ Gy fpreekt vry deftig, zeide daar op een ander tegen Raaskallius. Al dat Oranjevolk is niet beter waard , antwoordde deeze. — 't Is zoo , viel Spotwinkel daar op in, willen wyze eens den oorlog declareeren? Dat hoeft niet, beet Raaskal¬ lius hem toe. — Gy hebt gelyk, hernam Spot. winkel, de oorlog is 'er al: het krielt van Husfaaren, Cofakken, en Pandouren te Amfterdam ; zy loo-  joopen zelfs het platte Land af met prentjes y. boei ken, en gedrukte blaadjes. Zy weeten het volk» met al datraazend en fnorrend geweer zoo te over-i bluffen en tegen den Prins gaande te maaken, dat zy 't haast meester zullen zyn. Niet waar Vriend Raaskallius ? De Prins raakt 'er vast onder ; daar is geen mis op. Gy moogt 'er mede fpotten zoo veel gy wilt, hernam Raaskallius, maar 't is 'er al heel na toe. Dat dagten onze Ooms ook, zeide Spotwinkel, en daarom hebbenze den Prins den laatften floot willen toebrengen. Zy waren de maat kwyt, zeide Blyleeven: hun floret is wel een fpanbreed te kort gefchooten :de Prins ftond te veel op zyn hoede ,• en die heeft den ftoot beter afgekeerd, dan onze Kampvechters het gemeend hadden. —— Die ftaan 'er nu by te kyken, zeide Van Rykhuizen. — Zy zullen 'er zich wel uitdraaien, antwoordde Wysneus, zoo wel als uit de historie van 't Americaansch verdrag. Onze Luiden weeten voor alles een gat. Watzegtge, myn Vriend! van 't gezelfchap by Rykhuizen? Gy kunt ligt begrypen hoe ik en Schrandergeest, die ftille Toehoorders waren, ons onder het eeten vermaakten. Neem geduld tot mynen volgenden, die U verder van het tafelgefprek zal onderhouden. Midlerwyl wensch ik U lang leeven, en vooral gezondheid: overal heeft men van ziekte gehoord, en derhalven is 't my zoo veel te aangenaamer geweest, dat de SchipL 4 per  per my tyding van uw welvaaren bragt. Met my, God dank, fchikt het ook al vry wel. Myn uitflapje by Vredelust heeft my veel goeds gedaan. Adieu Vriendlief! Ik ben en blyf onveranderlyk, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Geflr. BW. Dienaar, Den iften Novemb. *78j. Reinier Vryaart» N E-  & NEGEN-EN- TWINTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! TT^Ve inval van Raaskallius, en de tusfchenfpraaJlJ' ken daar die aanleiding toe gaf, daar ik mynen laatften mede geëindigd heb, hadden ons afgeleid van het praaten over het draagen van Vaderlandfche Fabrieken; en ik had ook befpeurd, da& het geen deswege van de goede inzichten van Z. D. Hoogheid Willem den IV. glor. ged. en van Mevrouwe dePrinfesfe Gouvernante hooglóf.mem, aangemerkt was, zekeren Heer uit het gezelfchap niet zeer had behaagd. Blyleeven het discours weder op dit onderwerp gebragt hebbende, viel 'er een hem in de reden , welken ik Knyzert had hooren noemen.—Ik kan niet zien, zeide deeze, dat wyden Prins en dePrinfesfe daar veeldanks voor hoeven te weeten. Ieder moet naar zyn beurs en zin te werk gaan; en wat kan het Kooplieden van Amfterdam fcheelen, of zy Amfterdamsch, Engelsch, Fransch, Turksch, of Oost-Indisch goed draagen, en tot meubels gebruiken. Wat belang hebben zy by de Vaderlandfche Fabrieken?ik kan niet zien, dat wy verpligt zyn, die Luiden aan den kost te helpen. Als zy't niet goed konnen maaken,dan moogen zy L 5 uit-  uitfcheiden en wat anders doen. —r—- Gy hebt gelyk , zeide Blyleeven ; ik heb ook , toen ik Collegie over de piigten van den mensch, gehouden heb , nooit gehoord, dat wy de Vaderlandfche Fabrieken boven de vreemden moesten verkiezen. Myn Grootje, die het evenwel zoo begreep, was maar een eenvoudige Vrouw van den ouderwetfchen trant, die blootlyk haare natuurlyke bevatting volgde, lk heb 'er haar wel eens over hooren redeneeren; en offchoon het juist niet zeer geregeld ging, begreep ik echter dat het by haar omtrent in deezer voegen liep. Elk moet zyn Vaderland beminnen: die zyn Vaderland bemint, zoekt zyn Vaderland te bevoordeelen;die zyn Vaderland zoekt te bevoordeelen, zal de Vaderlandfche Fabrieken en Manufactuuren begunftigen; die de Vaderlandfche Fabrieken en Manufaótuuren begunffigc, zal zelve InlandsenFabriek draagen; derhal ven, die zyn Vaderland bemint, zal Inlandsch Fabriek draagen. Wat dunktU Vriend Langoor, (vervolgde Blyleeven) is die redekaveling wel mal? Men noemt die naar de kunst,zoo ik het wel onthouden heb, een Sorües; is het zoo niet \ — Wat weet ik daar van, zeide Langoor: heb ik geftudeerd ? Dat moestge weeten, zonder ftudeeren , zeide Blyleeven: gy hebt zulke eene overheerlyke Logica Naturalis in uw brein, dat het by U van zelfs komt opborlen. Maar dat daar gelaaten, heb ik geen gelyk? moestenwe allen, als rechtfehapen Vaderlanders, wel anders als Vaderlandfche  landfche Fabriek draagen en gebruiken ? «— Dan zoude ik , viel Wysneus in, nooit eens een fraaijen laakenfchen rok of mantel konnen hebben. ■— Niet, zeide Blyleeven, met een opftaande, en zyn overrok krygende; zie daar , (dus ging hy voort) wie is 'er hier, die, ik zeg niet beter, maar zulk goed vreemd laaken kan toonen? hy liet het aan 't ganfche gezelfchap rond zien, en wy bekenden nooit zulk fraai laaken gezien te hebben. Die jas, zeide hy, heb ik nu wel zes of agt jaaren gedraagen. Dat laaken, zeide Van Rykhuizen , zoo 't Hollandsch is , hebtge te Amfterdam niet gekoft. Neen, ant¬ woordde Blyleeven. Toen myn Nicht Zoetje WiU geaart ftond te trouwen, zogt ik naar een fuperfyn allerbest laaken voor een rok: ik ging in een der voornaamfte winkels van Amfterdam : ik vroeg na {taaltjes hollandsch: de Winkelier liet 'er my zien, waar van de hoogfte prys was zes gulden de el: daar is beter en fyner, zeide ik: by, neen myn fi^r. i Ik weêr, dat weet ik beter, Hy weer, gy hebt abuis, myn Heer, wel Engelsch, maar geen Hollandsch. Ik weêr, ik weet, dat 'er te Leyden fyner foort gemaakt wordt van zeven tot agt gul- fcfu Hy weêr, dat ver koopen wy Amfierdammers nieL Ik weêr, waarom niet ? Hy weêr, m dat Luiden, die laaken boven den ordinairen prys willen hebben, altyd Engelsch verkiezen, en geen HA- landsch willen draagen. Is dit de reden, myn Vriend, zeide ik, dan groet ik U: ik behoor tot die  dié clasfe van Patriotten niet. Eenige dagen daar na, door Leyden reizende, ging ik by een Fabrikeur, ik geloof dat ds man Willer hiette, daar kogt ik fuperbe laaken: toen ik 'er een rok van droeg, zag het elk voor Engelsch aan. In myn laatfte reis naar Parys, had ik een zwarten rok van 't allerfynst zwart laaken,te Leyden gefabriceerd, mede genomen : overal daar ik 'er mede kwam, ftond men verwonderd over de fraaiheid van't laaken. , Dat zal U, zeide Wy sneus, wel wat duurder zyn uitgekomen als Engels-ch. • Dat weet ik niet, antwoordde Blyleeven ; maar laat dat eens tien ftui vers op de el, of wat meêr, gefcheeld hebben, wat kan dat maaken op een rok ? Ik heb zoo lang als ik het draag, het vermaak en het genoegen van hollandsch goed te draagen, en zoo veel in my is wat tot het beftaan der Fabrieken toe te brengen, al is het nog zoo gering. Daar zyn verfcheide Fabriekeurs te Leyden, die overheerlyk laaken konnen fabriceeren, en ook fabriceeren zouden, als'er maar trek toe was, als wy maar zoo fterk niet op vreemd goed gefteld waren. — Het fchynt wel, zeide Van Rykhuizen, dat het een ziekte van de Natie is, en hoe die te geneezen? , Niet beter, viel 'er een Heer van 't gezelfchap, welke ZedewoeU heette, daar op in, dan te doen als Grootje, daar myn Heer flus van fprak. Men moet het den kinderen inprenten, in plaats van hun zoo veele wisjewasjes op de hoeden en mutfen, zoo veele kw ikjss en ftrikjes op hunne kleêren te laaten  ten plakken, dat het een fchande isi Staat het niet mooi een kleinen jongen te zien loopen met een groote roos van linten op zyn broek, dat men zoude zeggen,dat hy eer by Magito t'buis hoords, dan by een fatfoenlyk burger ? Wel, vroeg Wysneus, wat kwaad kan dat? Dat kan zoo veel kwaad, antwoordde Zedenveld, dat het jeugdig verftand al vroeg gewend wordt, om in uiterlykheden , in de ydelheden van pracht, hoe min en nietig in zich zeiven, meêr waardy te ftellen, dan in wezendlyke verdienften: en die eerfte indrukfels blyven hun by heur gantsch leeven lang, zoo dat zy, tot jaaren gekomen zynde, zich daar van niet ontdoen kunnen. Dit maakt ons tot flaaven van den franfehen opfchik; en wat al geld gaat 'er jaarlyksch niet uit ons Land, dat enkelyk ftrekt om lranfche fabrieken gaande te houden. Zoo als het met de kleêren is gaat het met fpys en drank. Wy laaten evenwel, zeide Blylee- ven, geen baars van Parys komen. Neen, antwoordde Zedenveld, maar wel fnuisteryen van amandelen, razynen, gedroogde peeren , en allerlei foort van wyn. Wy drinken nu niets inlandsch als Genever; al het overige is vreemde waar. —. Ik heb, zeide Waarmond, den Vader van den regenwoordigen Koning van Frankryk aan het middagmaal met Madame La Dauphine gezien , hy vroeg h boire, en hem werd een glas water ge: bragt. Hier over verwonderd , vroeg ik een fransen. Heer, die naast my ftond 3 of de Dauphyn geen  «8>< 174 ><& geen wyn dronk. Niet als water, antwoord- de de Heer. Gy zoudt ons wel aan 't water drinken willen hebben, zeide Blyleeven, daar ik evenwel renons in heb; ik ook,riepen de verdere Gasten, en met een ftelde de Heer Van Rykhuizen in, het verval van alle ydek pracht en overdaad, dat alle de Gasten met genoegen toeftemden, behalven' Wysneus, die 'er wat tegen pruttelde; maar evenwel meê dronk. . Mag ik nu , vroeg Blyleeven aan Van Rykhuizen , wel een andere conditie infteüen ? och ja ! antwoordde deeze. ■ Op het berjcel en bloei der Vader landjohe Fabrieken • ■ Alle de Gasten namen die conditie aan. Doch Zedenveld zeide, my dunkt alswe nog wat wagtten, wy hebben pas ons glaasje leeg. . Zedenveld heeft gelvk, zeide Redenvriend; maar wy hebben hem geftoord in zyne aanmerking op de Patriotten. ]k wilde daar nog wel wat van hooren. . Myne aanmerking, zeide Zedenveld, was deeze, dat men beter zoude doen, den kinderen van kindsbeen af fmaak tegeeven tot het geen hun en het Vaderland weezendlyk nut kan toebrengen, dan tot pronk,opfchik en ydelheden, in de plaats van zoo veel ophefs te maaken van goede Patriotten te zyn: dat moet men niet met woorden maar met daaden doen blyken. Hoe veele geldzakken hebtge te Amfterdam niet, die gemaklyk uit hunnen overvloed eene Vloot zouden konnen uitrusten, als 'er maar Scheepsmateraalen en Volk te krygen waren: alle die Groote Hanfen, die tot de porcelein- kas  «K 175 >B kas behooren ; alle die Schreeuwers en Vloekers tegen de Engelfchen, wat doen zy meer als fchreeuwen en vloeken ? Bieden zy pitjes aan: praaten zy Van bemande Schepen aan den Staat toe te voegen ? Het zyn Patriotten , die liever hun geldje in den broekzak houden, en zich met 23.3. of 3!ten honderd in 't jaar te vreden ftellen, dan een gedeelte aan 't Vaderland op te offeren: als zy met hun verftand bezig zyn, weest verzekerd, dat hec alleen is om middelen uit te denken, die, in geval van belastingen, hunne inkomften en winften het minst zullen bezwaaren. Zy zullen het op de Fabrikeurs , Trafiquanten, en het Werkvolk zoeken , of op andere gedeelten van 't Publiek. Zy zyn zoo gereed om oorlog, oorlog te roepen , maar als het aankomt om de kosten, en dus den last van den oorlog. te draagen . dan moet 'er de fmalle Gemeente aan. Onze ingeftelde conditie, riep Dikbuik: Heeren, ik heb dorst. Daar op dronk men op het herftel en bloei der Vaderlandfche Fabrieken. Onder dit discoursje was 'er een tweede gerecht van groenten en vleesch opgezet; borden, lepels, vorken , mesfen afgenomen, weg gebragt, en andere in de plaats gelegd , en de knegts namen hunne plaats agter de Heeren. Blyleeven keek Van Rykhuizen aan. Ik weet, zeide deeze, watge zeggen wilt: gy zult uw zin hebben. ——— Jan,zeide Van Rykhuizen tegen zynen knegt, haal hier die twee fchenktafeltjes van binnen, en zet daar  daar alles op dat daar ginder ftaat, en gaat gy ]jSi den dan maar allen naar agteren, wy zullen ons zeiven wel helpen : maar kyk eerst eens of de Heeren wyn hebben. Het gefchiedde, en ras zaten wy zonder volk agter onze ftoelen. Nu zit ik op myn gemak, zeide Biyleeven: de flesch by my. Kom Zuurkyker, een glaasje tot vervrolykingvan uw hart; het zal zoo dol niet loopen als gy denkt: wat zegt 'er myn Vriend Langoor van? Ik denk het ook, de Hertog zal wel dra weg zyn, en dan zullenwe met der haast een Vloot van honderd fchepen klaar hebben. 1 Dat meen ik ook, zeide Biyleeven. • Dan zal 'er ten eerften hout en manfchap uit het Noorden komen ,met de ysdeeltjes,die volgens Müsschenbroek, gelyk de vinken, alle jaarcn overvliegen. En wy zullen aan niets meêr gebrek hebben. Geld is 'er genoeg; en die geld heeft, heeft alles. Zoo begryp ik het ook, zeide Langoor. Gy moogt 'er mede fpotten, Biyleeven, zeide Van Rykhuizen, maar wy zitten 'er ondertusfchen mede aan den grond. Dat kan ik niet zien, zeide Wysneus. — Niet? — Neen. — Hoe zoo? Wel, zeide Wysneus, de zaak is maar, dat wy het regt moeten meenen, en alle onzekragten tegen de Engelfchen infpannen, dan konnenwe ligt wederom krygen het geenwe verlooren hebben, en nog meêr. Ondertusfchen zullen wy den koophandel onder vreemde vlaggen voeren , en dan zullenwe, gelyk het fommigen zeer wyslyk en ver-  177 > vertfandig hebben opgemerkt, met minder kostaaveilig konnen vaaren dan wy het met Convooi zouden konnen doen. Ik weet niet, zeide Van Rykhuizen, dat dat vooruitzicht juist zoo heel helder en zeker ftaat, en of die verftandige Luiden, die dat voorfpellen, niet door een verkeerden bril kyken. Wat dunkt 'er den Heer Goudgaarder van? Ik heb 'er een zwaar hoofd over, zeide Goudgaarder. — Men krygt het geen men eens verlooren heeft, zoo ligt niet wederom. De Gearmeerde Neutraliteit heeft ons tot nog tóe geen gearmeerde Neutraale Schepen bezorgd. En de Zeemacht van den Staat is in zulk verval, dat, voor zoo veei kennis als ik 'er van heb, 'er verfcheide jaaren zullen verloopen, eer die iets van belang zal uitrechten. Wy Amfterdamfche en Rotterdamfche Kooplieden hebben met Requesten op Requesten gefchreeuwd, om Convoui , om bcfcherming, om beveiliging; even als of 'er aan niets gebrek was: even als of Z. D. Hoogheid als Admiraal, mét een toverftokje , Schepen en Manfchappen uit den grond kon doen opryzen: wy zyn 'er zelfs ter kwaader trouwe in te werk gegaan: hoe zeer wy wisten, dat 'er noch voorraad van fcheepsmateriaalen, noch vari bekwaam fcheepsvolk was, hebbenwe evenwel dè roeptrompet geblaazen, als of 'er niets dan een enkei bevel van Z. D. Hoogheid benodigd was, óm een Vloot in Zee te brengen. Men heeft ons de ongelegenheid van Engeland heel breed uitgéIII. Sto*. M 'meö-  roeeten > om ons te ftreelen met de hoop > dat on> 4e Oost Indifche fchepen , onze Surinaamsch-vaarders , en Americaanen, onze Vloot naar de Oostzee veilig zouden konnen vertrekken, en voor geen vyanden te vreezen zouden hebben. Men. heeft ons gevleid niet de hoop, datwe een genoegzaam Coftvooi voor de Oost-zee zouden gereed hebben. Men heeft ons het vooruitzicht gegeeven van ëen Franfche en Spaanfche Vloot, welke t>ns den tocht door 't Canaal zoude baanen: alle harsfenfchimmen, daar men zich aan vergaapt heeft: wat magt, wat vermoogen hebben wy, om. 'tgeen wy verlooren hebben, te rug te krygen ? Immers 'gêen. Hebbenwe Brazilië wel te rug gekreegen, nieuw Holland, Amfterdain, Tobago? en meêr andere bezittingen, welken op ons verover! zyn? Het is wel zoo, zeide Wysneus, maar de zaaken ftaan nu anders. Ik zeg nog eens, wy moe« ten het maar regt meenen. .< Maar ei lieve Vriend Wysneus, zeide Van Rykhuizen, wat noemtge toch wel meenen ? — Wel de handen in malkanderen flaan. Wat wil dat zeggen? — Alle zeilen byzetten, alles doen wat men kan. — Waar zal dit in beftaan ? — In 't uitrusten van fchepen? Tot het uitrusten behoort, zoo ik het wel heb, zeide Van Rykhuizen, geld, houtj ën 't geen verder tot het bouwen van fchepen dient. Voorts gefchut, fcheeps-volk, en wat'er al meêr vereischt wordt. Ligt dat alles gereed?— Dat  Dat is te krygen. Behoort 'er geeh tyd toef én ondertusfchen? —— Daar zit de knoopj zeide Vredelust: al hadden we alles, en al bragten wy al het geld, dat 'er in de Zeven Provintien is, by malkander, wy konnen 'er geen tyd meê koopen. Het ftilftaan van de Negotie is het geen ons nog het allermeeste drukt, en 't kan ons tot eene les dienen, om in 't vervolg nooit weêr den vredestyd te laaten verloopen, zonder ons tegen eenen oorlog te wapenen; en ons nooit aan eenen oorlog bloot te Hellen, wanneer wy niet gereed ftaan om dien te voeren. Ik zeg nog eens, zeide Wysneus, als men 't in den Haag wel meende, dan zoudenwe nog wel Negotie konnen doen. Wy hebben immers fchepen, waarom kiezen die geen Zee ? Waarom wordt 'er geen Convooi verleend? Wy betaalen immers dubbeld lastgeld. Wy zien immers niet, Als gy nu maar vier knaapen kost vinden, en men waarfchouwde U, M a dss  'dat 'er wel zes of agt op U loerden» zondt gy het "w?agen? Ik kan niet zien, en ik hoor ook niet , dat 'er zoo veel Engelfche fchepen klaar zyn. . . Maar of gy dat niet ziet of weet, kan het daarom een ander niet zien of weeten? 1 Indien de Prins door zyne geheime correfpondentie weet, dat de Engelfchen grooter macht klaar hebben om onze Oorlogfchepén aan té vallen f dan wy om onze Koopvaarders te befchermen, kan de Prins dan, in gemoede, als Admiraal, orders tot het uitloopen geeven? De Prins kan ook zyne geheime correfpondentie niet bloot leggen. Die moet zyne maatregelen neemen na 't geen hem bekend is, en niet naar de zinlykheid der memchen-, die de zaaken maar befchouwen zoo als zy zich uiterlyk opdoen, en niets van de wezendlyke toedragt der zaaken weeten. Indien men dit wat meêr in aanmerking -nam, wy zouden , Vriend Wysneus, ons te vrede houden met de fchikkingen, welke die geenen , die aan 't roer van Staat zyn, beraamen, en gerustelyk vertrouwen, datzy het beste betragten, offchoon het ons zoude toefchynen, dat het een of't ander op eene andere wyze beleid mogt worden. Alleenlyk zoudenwe kunnen wenfehen, dat 'er wat meêr eendracht onder de Leden der Regeeringe mogte heerfchen, en alle rustverftoorders voor een poos in 't verbeterhuis mogten zitten. Dan zouden de Couranten van ons Land, zoo wel  wel Fra'nfche als Hollandfche, wel meêr dan op de helft verminderen, zeide Knyzert.—■ Wat zwaarigheid, antwoordde Waarmond, zy dienen tegenwoordig maar om ons valfche begrippen en denkbeelden te geeven, voorzeggingen te doen; en om hunnen e'genlof te vermelden-als't van de honderd keeren eens'gebeurt, dat de zaak naar heure gisfing uitvalt. Dan komt 'er nog by, dat zy, in plaats van de gemoederen te bedaaren, dat het werk is van alle braave en eerlyke Luiden, dezelve nog fterker ontfteeken en aanhitfen, dat eigentlyk het werk van rustverftoorders is. Plaktze dan in 't dolhuis , zeide Biyleeven , met alle hunne Conforten. Zy zouden het wel verdienen , zeide Goudgaarder: het zoude ten minfte een hinderpaal te minder zyn voor de herftelling van rust en eendragt. Kom aan Heeren! viel daar op Van Rykhuizen in, een voldertje op het herftellen van de rust en eendrsgt. Wy fchonken onze glaasjes tot den rand vol, en dronken die op den nagel uit. Niemand van de Dischgenooten meerder van 'c geen 'er op tafel ftond eetende, liet Van Rykhuizen het gerecht afneemen, en fruit zetten. De tafel met het nagerecht vercierd zynde , liet Van Rykhuizen aan de liefhebbers van de toebak pypen aanbieden. r- Nu Piet, zeide Van Rykhuizen aan Biyleeven, de historie van uw Oom, gy eet toch geen vruchten, en de pyp kan U niet M. 3 hm-  $K 182 hinderen. —- Neen, antwoordde Biyleeven, maar ik ben met myn historie al ver in 't laatfte bedryf, en dus digt by de ontknooping. Ik bleef dan , gelyk ik U verhaald heb , by myn Oorn eeten : en alle onweêrsvlaagen waren weg. Wy zaten,hy, zyn vrouw en ik, heel vrolyk te praaten. Kort na den middag kwam 'er een Maakelaar, die hem een zwaare party goed afkoft, daar hy wat verleegen meê gezeeten had , en daar hy nog al een goede winst op deede. Oom werd toen uitgelaaten vrolyk. Hy was 's avonds dezelfde man niet, die hy 's morgens was geweest! En zoo gaat het Heeren Kooplieden, vervolgde Biyleeven: de min? fte tegenfpoed beneemt U den moed, en de minfte voorfpoed maakt U opgeblaazen. Neem my ( voegde hy 'er by ) deeze aanmerking ten goede: ik geefze U zoo gulhartig als ik dit glaasje gulhartig op uw aller gezondheid en de welvaart van de Negotie uitdrink. — Die conditie drinkenwe mede, riep de een en de ander van 't gezelfchap, en daar op werd 'er een glaasje op de zieke Bruid gedronken. Zonder vrede, zeide Van Rykhuizen, kan de Negotie niet wel vaaren; derhalven Heeren! ep de fpoedige berftelling van der. Vrede. Dat wil ik wel mede doen, zeide Wysneus, maar wy moeten drinken op een eerlyke Vrede. . Die conditie maak ik ook , riepen Raaskallius en Blaaskaak. • — Vast, zeide Biyleeven, wy zullen U aUe vier met Langoor naar 't Congres zenden, om aan  aan dé Plenipotentiarisfen te zeggen dat de Vreda eerlyk moet zyn; en te leeren wat voor eerlyk gehouden moet worden. Ik geloof , zeide Redenvriend, datwe best zullen doen om 'er de zorg van te laaten aan die genen die daar toe geroepen zyn, — Gy meent, zeide Biyleeven, aan de Leden van de Hooge Regeering. Dat is mis, Redenvriend. De Haagfche Politieken zyn domooren en weetnieten , en weeten 'er niets van. Dat heeft de Schryver van 't Politiek Syfiema gefchreeven en laaten drukken. Die man is het orakei: daar kan niets tegen opweegen. Zoo de Neufville en de zynen onze Plenipotentiarisfen met hun fakkellicht niet befchynen, dan zal het 'er droevig uitzien. ■— " Ik wil my, hervatte Redenvriend, in dat gefchil niet fteeken; maar ernstig gefprooken,denk ik,dat het met den oorlog is als meteen Proces: liever by een accoord wat af te ftaan, dan met Procedeeren tweemaal meêr te verfpillen. Wy zouden ons gelukkig moogen agten, indienw© het geenwe aan bezittingen verboren hebben weder te rug kreegen, en van het voeren van zwaar hout afzagen. ■ Waar blyvenwe dan met Frankryk? zeide Oordeelhof. Waar bly¬ venwe, zeide Reden vriend, met alle de Mogenii heeden , aan dewelken wy geen reden van klaagen geeven ? Wy ftaan in geen traclaat met Frankryk. Zoo Frankryk ons kwaalyk neemt datwe met Engeland vrede maaken , en ons daarom den oorlog M 4 aan-  4K i«4 ><& aandoet, dan nog liever met Engeland tegen Frank-? ryk, dan met Frankryk tegen Engeland. Dit is myn gevoelen: en geef het om een beter. Maar, zeide Vredelust, alswe nu eens opftonden en een buitenlucht gingen fcheppen, zoude dat wel zoo kwaad zyn ? Als het de Heeren belieft, zeide Van Rykhuizen. —i Daarop dronkenwe op 't wel bekomen van den maaltyd ; wy dankten ( want onder ons gezelfchap was 'er geen een die fchaamte had van God te bidden) en ftonden van tafel op. Sommigen van 't gezelfchap be-> gaven zich naar een kolfbaan, welke Van Ryk-< huizen op zyn plaats had. Ik, Schrandergeest, Vredelust, Goudgaarder, Biyleeven, en nog twee drie andere Heeren met Van Rykhuizen gingen aan 't wandelen, en kwamen na het doorwandelen van een aangenaam ftarre- of flingerboschje uit op een oude grot, liggende onder een hoop afgevallen muuren.- Hier, zeide Van KyKfiuizen, cegen Vredelust, dit hebtge nog niet gezien: kom eens hier. Wy gingen naar de grot, en zoo als Van Rykhuizen een deur, die 'er in was, open deed, bevonden wy ons in een overaangenaam Salon, welke een heerlyk gezicht had over Landeryen naar verfcheide •Dorpen. ■ ■ Govert, zeide Biyleeven, dit is hier regt om een kopje thee te drinken. • Als de Heeren willen, zeide Van Rykhuizen, welke ■met een aan een thuinmans knegt beval om t' huis Je zeggen van theegoed ih het Salon te brengen. Voorts  Voorts gingen wy nog wat kuieren, en begaven ons een weinig daar na aan den theepot , terwyl de andere Vrienden aan 't kolven war ren. Hier zal ik raynen, Brief afbreeken, en 't vervolg tot eenen anderen overlaaten. Gy zult in deezen en ook wel in mynen volgenden eenige aanmerkingen , redeneeringen , of aanteekeningen vinden, die in het een of ander overeenkomen jnet zulken welken bereids in voorigen gemaakt zyn, en daarom op een bloote herhaaling fcbynen uit te loopen: doch ik heb in dit gebrek minder ■ zwaarigheid gevonden, dan in een verminkt ver" haal, het welk ik U anderszins zoude hebben moéten doen. Daar by worden onze gedachten veeltyds opgehelderd door eene verfchillende befchouwing van dezelfde voorwerpen, en de verfchillende wyze op welke de een of de ander 'er over fpreekt, al is 'er geen wezendlyk verfchil van gevoelen. Wy hooren met vermaak de variatien van een Minuet, of ander Muzykftukje. Moog- lyk zullen de variatien, diege irt de herhaalingen van dezelfde befchouwingen in myne brieven zult vinden, U ook niet onaangenaam vallen. Zoo het anders mogt weezen , houdze voor ongefchreeven ; en denk, gelyk ik U by den aanvang gemeld heb, dat ik geen Verhandeling, maar brieven fchryf; en zulke brieven, in welken ik my aan geen regels gebonden reeken. Hier gebruik  feruik ik niet alleen vryheid, maar licentiA Adieu! Vriend lief! Ik ben en blyf met alle hoog. achting, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Geflr. Dtjf. Dienaar, Den roden Novemb. 1781. Reinier Vryaart. # taaien zwaare belastingen, zonder behoorlyke befchermfng III, 135 m 136. a Binnensteden. Of tot de befcherming der zeevaart be-' hooren te contribueeren II, 28 en 29. Oorzaak haarer ■ verval 29. Brunswyk (Hertog van) Oogmerk van 't verzoek ter zyner wegzending I, 105. III, 181 en 182. Moet voor eerlyk worden gehouden tot Amfterd. het tegendeel bewystl, .166, 't Verzoek omtrent hem roekeloos 167, Niet hy maar eer die van Amfterdam te befchuldigen als oorzaaken van ons verval 170 en volgg. Vlytiger dan de Amfterdammers II, 2 en 3. De befchuldiging tegen hem geen algemeen begrip 33, 39. m, s6) g2. Haare fthaamteloosheid 58. waarom dezelve ondernomen II, 47,Kan niet waar zyn 60. Hy is geen oorzaak van het verval der Zeemagt 91. en volgg. 114 115. u6. Beducht over de Gewapende Neutraliteit 150. Zyne kundigheid in deNoordfche zaaken 151. Befchuldigd van den Prins op te zettenII, 162. denzelven te hebben bedurven 165. Zyne onfchuld aangetoond III, 104 109. Burgemeesters Van Amfterdam. Zie Amsterdam. Burgers hunne verplichting om de welvaart des Vaderlands te bevorderen I, 1. Hunne bevoegdheid om de gevaaren het zelve over 't hc-ofd hangende aan te wyzen 3. -sVi'ov os fa'ffi%T$&f$?ttZA '!J?M* ' P V^ommescie Zie Koophandel. Consules (Amsterdamsche) Zie Amsterdam. Convooi. De Hollanders niet verpligt het zelve te verleenen aan hunne Schepen, fcheepsmateriaalen naar Frank' ryk voerende 1, 56 en volgg. — ~— (Onbepaald) het gevaar van het verleenen daar van door Z. H. aangetoond I, 104. Dit gevaar by hen, die daar op aandrongen , niet onbekend 105. Niet op aanzoek der Engelfchen of ter hunner contemplatie geweigerd 110. Courantier (Leidfche) deszelfs neuswysheid H, 128* 129. —;— (Noordhollandfche) deszelfs Courant behelst niets dan verregaande ftoutheid II, 142, 143. Courantiers. Hunne verwaandheid II, 135. Afgeschilderd 183 • r8s. Hunne vooringenomenheid tegen den Hertog 108. Geeven valfche begrippen 181. A a Doofs».  * D gezinben Betaamt het niet op het Huis van Oranje te fmaalen II, 176. E Eendiiaot zoo door den Raad van Staate alleen, als nevens Z. H. aangeraaden II, 127. III, 62, 67. Haar gebrek heeft befluiteloosheid gebaard 102. Aan wien dit gebrek te wyten ibid. Engeland Schadelykheid der voorïge oorlogen tegen dat Ryk I, 28 — 32. Voordeelen uit deszelfs bondgenootfchap genooten 120. Heeft niet altyd deszelfs waar belang gevolgd 122. Waarom de Amflerdamfche Politieken naar den oorlog met dat Ryk hebben verlangd 168. Of wel zoo zwak is als men zich verbeeldt II, 151. Voor ons geen heil uit deszelfs verzwakking te haaien ibid. kan zich nog wel herftel en 152. Dwaaslyk voordeelen uit den oorlog met dit Ryk verwacht III, 150. Zie ook Enge lsch en. Engelschen. Doldriftigheid tegen dezelven I, 0. De Prins befchuldigd het met hen te houden 14. Voorzien de Franfchen van Scheepsmateriaalen met Nederlandfche Schepen 38. Doen niet kwaalyk met van ons te vordehet geen zy aan hunne eigen onderdaanen niet kunnen beletten 40 en volgg. Niet te wel door iommigen onzer landgenooten behandeld 94 en volgg. Hadden echter hier uit geen reden tot oorlog 102. Hebben geene klagtcn dan tegen Particulieren, hun geen recht geweigerd ibid. Niet vervaard voor Spotprentjes 109'. Of onvoorzig'U gedaan hebben met ons te breeken II, 146 en volgg. Niet waarfchynelyk dat de Prins met hen heule 170. De vrede met hen noodza?kelyk III, 182. Al is die zelf niet voordeelig 183. Zie ook En geland. F JF^ab rieken eertyds al buiten'sLands geoefend II, 29. - Oorziak haarer bloei en verval hier te lande ibid. De Rykdommen eertyds aan dez?lven befteed III, 120. De navigatie en commercie te veel boven haar begunstigd 13 ', Engelfche d or hen die zich vyanden der Engelfchen noemen , gedra.igen iój. De over'eeden Stadhouder en Gouvernante trachtten de ïniandfcbe te bevorderen J$5.  165. Verpligting om dezelven voor te ftaan aangeweezen 169 en 170. Zyn zoo goed als de vreemden 171 tn 172. Fenelon (Marquis de) Gezant van Frankryk. Aanmerking wegens zyne overgeleverde Memorien I, 15. Fi kantien van een Land kunnen zwak zyn, fchoon 'er de Ingezeetenen zeer ryk zyn, 129 e» volgg. Frankryk zoo min van dwang, ten onzen aanzien, vry te fpreeken als Engeland I, 48. De Hollanders niet verpligt convooi te verleenen aan hunne fchepen naar dit Ryk vaarende 56 en volgg. Zwakke redenen waarom de Stad Amfterdam op deszelfs zyde is 108. Om dit Ryk niet te misnoegen raaken wy in ongeval 109. Onredelykheid van deszelfs gedrag ten onzen aanzien 110 en volgg. De Hollanders aan dat Hof op een laagen voet 112. Heeft ons federt den Munsterfchen vrede niet dan nadeel toegebragt 119. Heeft niet altyd naar deszelfs waar belang gehandeld 122. Genegenheid der Regeering van Amfterdam voor 't zelve 161. Oude toeleg om ons aan 't zelve te hechten ibid. Kan niet kwaalyk neemen, dat wy vrede met Engeland maaken III, 183. Beter oorlog tegen dit Ryk met Engeland, dan met het zelve tegen Engeland 184. Zie ook Franschen. Fkanschen (de) helpen ons doormiddel van Amfterdam in oorlog met Engeland III, i2 >. Hebben altyd gezogt ons onder bedwang te houden 123. Hun invloed te Am-, fterdam altyd groot ibid. Hebben ons federt Lod. XIV altyd gedreigd 124. Zaaien tweefpalt in den Staat en berokkenen ons onheilen 139. Hunne inzigten daar mede 140 en 141. Zie ook Frankryk. Frahschgezindheid der Amfterdamfche Regeermg I, lór. Friesland hield eertyds dc Stadhouders voor integree» rende Leden van Staat III, 113. G , flot van deszelfs werk aangehaald, en verkeerde redeneering daar in aangetoond I, 18 «1 volpig. Dczelfs wanbegrip wegens de voorgaarde Engelfclie oorlogen 31. en 32. Befchuldigt de Engelfchen, dat zy de Franichen door onze Schepen van Scheepsmateriaalen voorzien 38 Deszelfs wanbegrip omtrent het verleenen van Convooi aan Schepen met Scheepsmateriaalen naar Frankryk wederlegd 59 en volgg. Schuldig aan verzwyging ui. Schildert den Prins at als hoorende naar kwaade A 3 raad-  ztfSn^?.11' «te- Als geen Iiefhebber def j > y_ ae zwakhetd en afhangelykheid der Republiek Gffli"dJT^^J6J,^hW««ea tor het het zelve verhinderd tó hïhh.93" befch«'<"gd als TT 11 niet Ui 4f""Knf'leSS1"1?*1™ F E»eelfchen I 1 te K «te.' Dien de Engelfchen hm, F™kryk e"z- h 34. niet kunnen beletten. dS„ n11fn °"d^aanen wy nalaaten 4o « Onderzoek cf 1 v?rd5ren' d« op te offeren 48. Door de Engelfchei V T "iet Hoe door ons beko-nen 148 waaroïV, ZWfkt '39looren en nog te verliezen'r,n t fiedeelrelyk ver?elfs beaming ZTi^li ï? Tf" /f* des" aan de vaneerde cpv^ZTendt B$Ze S verval vat)  4K 7 ®> van den Staat III, 132. Te veel boven de Fabriekeè begunstigd ibid. Kooplieden meenen dat niemand van den koophandel kan fpreeken dan zy I, 46. Het genot eener zaak misfende, houden dezelve voor altoos verlbóren 47. Sluike;,» • van 's Lands rechten by hen geen zonde II, 25. Onderfcheid tusfchen hunne oude en bedendaagfche opvoeding en levenswyze III, 27 en volgr hzn 't zelve het verval des handels tóe te fchryvep 34; Öf te recht befchuldigd worden de belastingen te haateri 134 en v"lgg, ' . L ' -t ••■■r;° 1/aken word te Leyden zoo fraai als ergens elders gefabriceerd III, 172. Landmagt der Republiek in een Hechte ftaat in 1757- ' II, 73 en volgg. po. Hoe groot behoort te zyn 74, 92. Poogingen om die geduchter te rnaaken 74, 190. III, 122. Zoo noodzaakelyk ter befcherming der Republiek als de Zeemagt III, 86. Landprovintien. Waarom tegen de vermeerdering der Zeemagt zyn II, 30. Lettres Hollandoises Beoordeeld!, 7. Te Utrecht wel getrokken 194. L eyden. Allerfchoonst Laken daar gefabriceerd III, 172. Lid (integreerend) van een Staat of Souvereiniteit wat zy II, is en volgg. III, 110 en volgg. Stadhoudeï vooreen zoodaanig Lid van den Staat .gehouden II, 113. Hoe Amfterdam een zoodaanig Lid van Holland is geworden III, ri4—116. Regenten eener plaats kunnen zich geen intêgreerende Leden der Souvereiniteit noemen U6. M M anufactuuren. De rykdommen eertyds aan dezelven befteed III, 120. De Navigatie en Commercie te veel boven haar begunstigd 132. Mogendheid (Oorloogende) Wat zy den neutraalen Mogendheden beletten kunne I, 76 en volgg. Is echter niet geoorloofd tusfchen ons en Engeland 93. Kan van geen neutraaie eifchen, dat deezen iet doe, waar toe dezelven niet volftrekt verpligt zyn II, bl. 57. Mogendheden (Noordsche) Of belang hebben ons tegen de Engelfchen by te ftaan I, 135——141. 146 en yoigg. A 4 Navi?  Zie Scheepvaart. Neutraliteit verbindt tot het niet leveren van zekeren waaren aan de oorloogende, niet tot het leveren van zekere waaren aan een derzei ven I, 56. Wordt niet verkort door het nalaaten van iets ter contemplatie van een ander 67 en volgg. Wat den oorloogenden Mogendheden vryftaat hun, die de Neutraliteit aangenomen hebben, te beletten 76 en volgg. Echter niet tusfchen Engeland en ons 93. 0 1 ■ (Gewapende) vruchteloos vertrouwen op deszelfs byftand 1, 109. 133. Groote gedagten by fommigen daar van opgevat 139. Wat 'er verftandigen van hebben geoordeeld 146 en volgg. Door Amfterdams aandringen, zonder behoorlyke guarantie, aangegaan 155. Het fluiten derzelve niet te mispryzen om den kwaaden uitflag ibtd. en 156. Onvoorzigtigheid van hen, die 'er ten vollen op hebben vertrouwd 157. Eene uitvinding der Amfterdamfche Politieken ibid.- De Hertog wegens dezelve beducht II, 150. Bezorgt geen gewapende neutraale Schepen III, 177. O O oh log met Engeland allerfchadelykst voor ons I a8 Waarom door de Amfterdamfche Politieken gezogt'168* Dwaaslyk voordeelen uit denzelven verwacht III 150' Tegen Frankryk met Engeland beter dan tegen Engeland met Frankryk 184. Oostzee Rechtsftreekfche vaart uit dezelve op Frankryk enz. nadeelig voor onzen handel I, 34 en volgg. Door de onzen voor Engelfche rekening geoefend 38 Vaart uit dezelve op Frankryk of en in hoe verre onzen handel benadeelen kunne 44 en volgg. Onze koophandel op dezelve door de Engelfchen verzwakt 139. Hoe wy dien hebben bekomen 148. Waarom gedeeltelyk door ons verlooren en nog te verliezen 149. Oranje (Huis van) Oud voorneemen om 't zelve te verdelgen I, 161. Te Utrecht haatlyk gemaakt 194. Deszelfs yver voor de Republiek en belang in haare welvaart II, 170. «1—-— (Prins van) Zie Stadhouder. Pa-  Patriotten (Amfterdamfche) draagetï niet dan vreemd goed UI, 165. Houden de beurs geflooten en fchuiveh de lasten op 't Gemeen 175. .1 ( Waare ) Niet gelooflyk dat de Keizer de Burgemeester» van Amfterdam dus heeft genoemd II, 6. Of zy dien naam wel verdienen 9 en volgg. Petitie van'Oorlog voor 1757- U, 62—86. Aanmerkingen op dezelve 90 en valgg. Uittrekfel uit die van 1758. 198- Van 1764 101-113. Aanmerkingen op dezelve 114—116. Van 1765. 118 <— »2S- Aanmerkingen daarover 125. Uit die van 1766. met aanmerkingen daar over 126—13a Uit die van 1767, 1769, 177°» "774» 1775, 1776, 1777, 1778, 1779» 1780, 1781 met aanmerkingen daar op III, 39 103. Placaat te Utrecht tegens de SchOtfchriften komt te laat I, 194. Po litie rijn kwaade, die zich op de Gewapende Neutraliteit ten volle hebben verhaten I, 157. . (Amfterdamfche) onderfcheid tusfchen ben en de Haagfche Politieken I, 128 en volgg. Hunne fnoeyery 134 en 135 Hun en niet den Haagfchen onze verliezen te wyten 157. Willen voor uitvinders der Gewapende Neutraliteit gaan Ibid. Maaken den Prins verdagt 164, 165. Waarom naar oorlog met Engeland hebben verlangd, 168 Hunne achteloosheid in alle takken van 't '' publiek bewind hun toevertrouwd II, 2 en 3 Wie eigenlyk zyn 201. Oorzaak van het gebrek van, eendragt onder de Bondgenooten III, 102. pol 1 t 1 qu e Höllandois onbefchaamd verwyt door bem den Prinfe gedaan III, 121. Stooft oude Franfche kaft op 140. Prins van Oranje Zie Stadhouder. R. R.aad van Staate deszelfs poogingen tot herftel van Land en Zeenvgt II, 62—130- Vindt gebreken in 't geftel onzer Republiek 119. Pryst de eendragt aan 127, III, 61, «67 Toont neffens Z. H. de ongenoegzaamheid der Zeemagt ter befcherming der Republiek aan 86, 87- Rebellen. Wat, ten aanzien der wederzydfche tusfchen dezen Staat en Enge'and is vastgefteld I, 9s en volgg. Regeering (Stadhouderlyke) onnut en nadeelig gehouden II, 163. Onbetaamlyk tegen dezelve uitA 5 tevaa-  fevaaren 166. Dit den Remonftranten te vergeeven maar niet den Doopsgezinden 176. Haare nattigheid aaneetoond 166 167. 6 Republiek Wegens haare zwakheid niet onafhangelyk I, 15. Gewaagd, om Frankryk aan eene Scheepsmast te helpen 158. Oude toeleg om dezelve aan Frankryk te hechten 161. Heeft gebreken, vooral in *t ftuk der Contributien II, 119 Yver van het Huis van Oranje voor dezelve en groot belang van hetzelfe in haar behoud 170. De Zeemagt alleen niet toereikende tot haare befcherming IÏua6' pNlCt-d- Pnns GfHe»°g. maar de befluiteloosheidder Provintien, oorzaak van haar Hechten toeftand 101. De Stadhouders voor integreerende leden derzelve gehouden 113. Haare magteloosheid of werkeloosheid brengt haar m verachting 126. Dezelve baart verwondering ibid. Meer rykdom in dezelve dan in den Spaanicnen Oorlog 127. Haare finantien echter zwak ibid Dit de reden haarer magteloosheid 128. De Navigatie en Commercie wel haare zenuw doch niet de eenigfte 132. en volgg s. c V-jcheepsmateriaalen. Het vervoeren derzelven door ons uit de Oostzee naar Frankryk verderfelyk voor onzen koophandel 1,34 en volgg. Door de on zen voor Enselfche rekening gedaan 38. De Hollanders niet verpligt om hunne Schepen, met [Scheepsmateriaalen naar Frankryk belaaden , te convooieeren 56 en valgg. 3,. mogen de_ zeiven den Pranfchen bezorgen 03. Scheepvaart uit de Oostzee recbtsftreeks op Frankrvk enz. benadeeld onzen koophandel I, 34 en volgg Door de onzen voor Engelfche rekening geoefend 38. Van de Steden aan de Oostzee recbtsftreeks op Frankryk of en in hoe verre onzen handel benadeelen kunne 44 en volgg' Wie den last haarer befcherming moet draagen II, 28 Nierde eenigfte zenuw van den Staat III, 132. Te veel boven de Fabrieken begunstigd ibid. Schotschriften te Utrecht te laat verbooden 1,104- Sluiken van 'sLands rechten by de kooplieden voor geen zonde gerekend II, 25. Souvereiniteit. Burgemeesters van Amfterdam noemen zich integreerende Leden en eenvoudiglyk Leden derzelve II, 11, 14. Wat die naamen betekenen en of hun toekomen 15 en volgg. De Prins befchuldigd daar naar te ftaan 52 , 165. Befpontelyk dat zich Regenten eener Stad integreerende Leden derzelve noemen III, iiö Staatkunde Amfterdamfche I, 109. 127 en volgg.' Met de Haagfche vergeleeken 129, . Staats-  Staatsman te Utrecht wel getrokken I, 194. Vari lastö- ring overtuigd II, 94—96. Staatszaaken Waarom ieder zich daar mede .bemoeit II, 140. Stadhouder befchuldigd van met de Engelfchen te heu. len I, 14. Toont het gevaar van 't onbepaald Convooi i 104e»in, Zyne bericht, en voorftellen, enraadgeevingen behooren geen voorwerp van befchimping te zyn 113. Schikt zich, in 't ftuk der Gew. Neutraliteit, naaf ■t begrip van Amfterdam, en waarom-155. Doör de Am-i fterdamfche Politieken verdagt gemaakt 164, 165, 168: Hun oogmerk daar in 169. Verzoek aan Hem gedaan om den Veldmaarfch. weg te zeeden roekeloos enz.; - 167. Is zeergoedaartigll, 37. Goed, deugdzaam, Lief- - hebber van de Juftitie 38. De befchuldiging des Hertogs heeft Z. H. ten doel 47 en volgg.. is Beleid der zaaken hangt niet van Hem af 52. Befchuldigd naar de Souvereiniteit te ftaan ibid. Wordt door Amfterdam gedwarsboomd 53.. Zyn invloed zoo groot niet als men roept • ibid. Doet niet kwaalyk den zin van Amfterdam niet m •. alles te volgen 54. Zyne zucht tot het ■ militaire niet te laaken 55- Befchuldigd zich niet met de Zeemagt te bekommeren 56. Valfchlyk 57. Geen oorzaak van het verval der Zeemagt 91 en volgg. 114, 115, utf. Beticht de Hollandfche Vloot aan de Engelfchen te hebben willen leveren 132. 164- De Vloot niet fterk genoeg gemaakt te hebben 162. Engelfchgézind te zyn ibid. Word gezegd zich door den Hertog te laaten opzetten ibid. Voor geveinsd gehouden 164. Verdacht naar de Souvereiniteit . te ftaan 165. Gehouden door den Hertog bedorven te zyn ibid. Bekreunt zich, zoo men wil, der Zeevaart niet ibid. Niet te befchuldigen van het kwaad beleid ert verval der zaaken 168. Niet waarfchynlyk dat hy met dè> . Engelfchen heule 170. .1 Dé flechte ÏÏaat "der. Zeem jgt aan, hem geweeten 173. Deszelfs partyeit eer. dan hy te befchuldigen de Vloot den Engelfchen in handen te hebben willen leveren 181—183. Het verval der zaaken en vooral • der Zeemagt niet aan hem te wyten II,. 191 en volgg. Dringt nevens den Raad van Staat op de vermeerdering der Zeemagt III, 40, 42, 49, 61, 66, 67, 72, 84, 93, 98. Raadt met den Raad van Staate tot eendragt III, 62, C7 Toont de ongenoegzaamheid der Zeemagt ter beicberlL ming der Republiek aan 86, 87. Wil den Staat door ' vreemde Mogendheden de wet niet laaten voorfchryveiv ■ 121. Van de Amfterdamfche Regeering niet wel gekend ibid. Ten onrechte voor min bekwaam gehouden ibid. Stad-  <8K 11 Stadhouders niet te houder» vdor de oorzaaken vanhö£ verva! der Zeemagt II, 96. Voor integreerende Leden van den Staat gehouden III, 113 . Stairs (Milord) Gezant van Engeland, Aanmerking wegens zyne overgeleverde Merhonen 1, 15. Systema (Politiek) van Amfterdam deszelfs kwaade gevolgen I, 126 Tj; 7/iTqn.tuOls;! nw ^iiTaiótn trees tinocdad aai ractaat van vrede tusfchen Engeland en dezen - Staat van 1667. wat aangaande de wederzydfche rebellen bepaalt li 95 en volgg. ■ Tegen het zelve door die van Amfterdam gezondigd 101, Trafieken. De Rykdommen eertyds aan dezelven be» fteed III, 120. De Navigatie en Commercie boven de- ■ zeiven te veel begunstigd 131. : i *£c.t asiblndoltH / ,j nwiT nev 3. mA ' ■ . j»l>e>a mtibraKnA -ioo;i 3 < U." .Vj;üi n..sll sj 3 nsotoiuv . U:: ■ 30 :. : oivai t:v'< ,• trecht. Plakaat wegens de Schotfchriften aldaar komt te Iaat 1 194. rMen maakt daar het huk van Oranje haatlyk ibid. 2T-.I O/ /ic-ssfoo iissO .*■; VnU'-J'.L'J .ö; ~3: .:i:mo;fod V., . .dit ,?u «Hi .s&la'f ir» Ifi Iïv^t ROEDScHAP van Amsterdam Zie Amsterdam. , fcïOW. ,Vl»4t HVS He™»W^ ' ïf^dS» "^tVili. em ,de IV Prins van Oranje vindt de Zeemagt vervallen II, 9V Poogde de inlandfche fabrieken in achting te brengen 111, 165. ^ 2jfEEMAGT. Hoe de middelen tot haar onderhoud te vinden II, 26 en volgg. De Prins befchuldigd zich met dezelve niet te bekommeren 56. Is gebrekkig geweest voor den tyd des Prinfen en des Hertogs 61. 83 en volgg. 91, 92, 93 Vervalt geduurende d? Stadhouderlooze Regeering 93. 96. Haar Hechte ftaat en verval niet aan den Prins te wyten 173 191 en volgg. Zonder Landmagt niet toereikende ter befcherming der Republiek II!, 86. Zeevaart. De Prins befchuldigd zich haarer niet te bekreunen II, 165. Zoutman (Vice-Admiraal) De Zeedag onder zyn bevel herftelt de Nederlanders in hunne eer ü, 131. De Prins betic' t hem en de Vloot den Engèüchen te hebben willen leveren 132.