arby winnen zal, dan zulken, welken hoopen om vroeg , of laat, de grootheid van hun fortuin op de puinhoop van onzer beider verderf te bauwen. Ik ken de geaaitheid van dat volk wel, en de gezindheid van die geenen, welken by hen aan 't roer van Staat zyn gezeeten. Zy willen in hunnen loop geen weerftand vinden, et quod volunt valde volunt; echter is het nimmer te laat om wys te worden; en daar is geen flegt voorneemen , dan het voorneemen van niet te willen veranderen. Ik betuig U openharcelyk, dat ik in eene groote verlegenheid ben, hoe deeze gefchiüen ten genoegen van alle de partyen by te leggen. Het is volftrekt zeker, coufte qui coufte, en al zoude hemel en aarde bewogen worden, dat zyn Majefteit heeftbefiooten deeze onwaardigheeden niet in te zwelgen veel minder' te verduwen. De Spanjaarden alleen, gelyk ik te voren gezegd heb, hebban ïede,n om triumph te blaazen, zegeteks* «>•'• ' • • nea  «nly tbe Spaniards have caufe to triumpb, and to met tropbies, and make bonfires ofjoy and gladnefs". „ Out of my care for tbs advuncement of tbe fervice of tbe public, and for <&' n_paWic minister) 1 pray you advertife me naitb all delL gence; and if the States do perfist in tbeir refolutionsyou may rest refolved, Acfum eft de Amicitia". Zoo gy lust en tyd hebt om de geheele briefwisfeling van den engelfchen Staatsman met den engelfchen Gezant te leezen, gy zult 'er meer andere aanduidingen van de verkoeling der vriendfchap tusfchen Groot-Brittanje en onzen Staat vinden, als mede van de oorzaaken uit dewelke zy haare oorfprong genomen heeft. Gy zult 'er uit befpeuren, hoe ernftig men aan het hof van Engeland zich verzekerd hield, dat beide de Natiën even zeer belang hadden om in vriendfchap te leeven, en alle reden van ongenoegen te vermyden; en hoe overtuigd men was, dat de vyandfchap tusfchen haar beiden tot niet anders konde dienen, dan om eikanderen nadeel toe te brengen en haare vyanr den tegen haar te fterken, Gy zult 'er uit zien, dat alle de betrekkingen , welke wy tot Engeland konden hebben, alle onze verbindtenisfen met dat Ryk, ja zelfs de zekerheid van onzen Staat moesten wyken voor de inzichten en de belangens van onze vaart en koophandel, inzonderheid op oosten west - Indien. De moeijelykheeden in oostIndien geeft van den uitflach, welken gy in deeze byzondere onderhandeling zuit hebben (want ik fchryf aan U als aan een goed vriend, en niet als aan een Publiek Minister) zoo de Staaten hardnekkig blyven by hun belluit; gy kunt vast ftaat maaken dat het met onze vriendfchap gedaan zal zyn. Aftim est de Amicitia, F 5  Indien tusfchen ons en de Engelfchen, en bover> al die, welken te Amboina voorgevallen waren waar men eenige Engelfchen door de pynbank dwong tot het bekennen van een voorgenomen aanflag op de onzen, (welken de Engelfchen echter beweerden nooit by hen in gedachten te zyn gekomen) en vervolgens ter dood verweezen en gebragt, deeze moeijelykheeden, zeg ik, en eenige andere gefcnillen over zaaken vin koophandel, verwekten hoe langer hoe meer verwydering en zelfs verbittering tusfchen de twee volken, (Vad. Hifi D. ï.\ zoo dat de Engelfchen, geduurende het beftand, zich meer en meer ongenegen toonden, om zich naauw met ons te verbinden. Evenwel bleef 'er, niet tegenftaande dat,by het Engelfch Hof nog een enkelde oorzaak over, welke hetzelve konde beweegen, om niet geheel van de vriendfchap met den Vereenigden Staat af te zien; naamlyk de vrees, dat Frankryk een al te grooten invloed op denzelven mogt krygen, en daar door zyne macht zodaanig zoude konnen fterken, dat die voor Engeland gevaarlyker zoude worden, dan het die van 't huis van Oostenryk geweest was; en deeze jaloezy werkte zoo fterk, dat het Hof van Groot-Brittanje, in weerwil van alle onze gefcbillen en onlusten met de Engelfchen, het belang, het wtlk hetzelve in 't behoud van den Vereenigden Staat had gefteld, niet ten eenemaale liet vaaren, en by aaohoudenheid poogingen deed om grooter verwydering voor te komen, gelyk gy i  9* >& gy 't uit de Brieven van Carleton zien kunt. Dus ftond het in dien tyd tusfchen ons en Groot-Brit. tanje. Dus waren in dat Ryk de hekken verhangen. Hoe ftond het nu met Frankryk, in dat zelfde tydperk? De onverwagte dood van Henrik den IV., in den jaare 1610. voorgevallen, bragt geen mindere verandering in de naauwe betrekking, welke de Vereenigde Staat lange jaaren tot dat Ryk gehad had, daar hetzelve, door binnenlandfche onlusten gekweld, ook te veel door verfcbillende begrippen geflingerd werd, om iets bcftendigs ten aanzien van de Vereenigde Gewesten te konnen volgen. De Republiek bleef dus gedurende bet beftand, als dobberende tusfchen deeze twee Mogendheeden, welke beiden, minder gereedheid toonende om haare zaak ter harte te neemen, echter ook te veel gevaars zagen, om haar aan haar zelve over te laaten , en daar door aanleiding te geeven, dat zy weder onder 't gezach van 't huis van Oostenryk zouden vervallen. De jaloezy der Engelfchen en Franfchen, welke gedurende het leven van Henrik den IV. weinig, offlaauwer, befpeurdwas, begon na deszelfs dood fterk door te breeken. Dezelve had zich reeds by de onderhandelingen over eenen vreede of beftand met Spanje geopenbaard; en gloeide hoe langer hoe meer, naar maate dat de invloed van Frankryk den Vereenigden Staat fterker deed neigen, om tot een beftand over te gaan. Gedut ende het beftand deed zich die jaloezy ten fterkft»  ïterkfte befpeuren door het deel, het welke Frankryk en Engeland in den ongelukkigen tweefpalt tusfchen Prins Maurits en 's Lands Advocaat namen. De uitflaeh van deeze zaak het Franfche Hof overtuigd hebbende, dat deszelfs invloed op onzen Staat zoo fterk niet meer was als te voren, begon hetzelve onzen voorfpoed ook minder ter harte te neemen: hier kwam by, dat die geenen, welken, na het overlyden van Henrik den IV., het voornaamfte beleid der ftaatszaaken van dat Ryk in handen gekreegen hadden, van de inzichten en maatregelen van dien grooten Vorft begonden af te wyken; daarom ook minder geneigtheid hadden om ten onzen gevalle met Spanje te breeken, en het met de Proteftantfche Vorften tegen het huis van Oostenryk aan te leggen. De inwendige onlusten , welke der kroone van Frankryk geduurende het beftand veel werks verfchafte, verhinderde het Franfche Hof, om zoo veel deels in de buitenlandfche zaaken te neemen, als het vermoedelyk anders wel zoude gedaan hebben, en noodzaakte hetzelve om ten aanzien van Spanje met omzichtigheid te handelen. De Vereenigde Staat niet te min, voor wien het van 't uiterfte gewicht was om beide de Mogendheeden, Frankryk en Engeland, met den uitgang van 't beftand tot Bondgenooten te hebben, ten minften om met geen van beiden in onmin te geraaken,bleeven beftendig by het aanzoeken van beider vriendfchap en befcherming. „ De Vereenigde Staaten (zegt Wage- „ NAAR.  93 ><& „ naar D. XI. bladz. 495) zagen klaarlyk, dat zy zon* „ der 't vernieuwen der voorige verbintenisfen met „ Frankryk en Groot-Brittanje, den Spaanfchen, „ te lande, geene genoegzaame afbreuk konden doen, „ enJlegts vervierender wyze konden oorlogen; waarom zy „ geraaden vonden Frankryk aan te zoeken om on„ derftand". Zy zogten Engeland tot het zefde einde ook aan; maar vonden dit Ryk daar toe minder geneigd dan in voorige tyden, eensdeels om> dat de Engelfchen, gelyk wy zoo even aanmerkten , zoo fterk niet meer neigden om 't vermogen van 't huis van Oostenryk te verkleinen, anderdeels uit hoofde van de flaauwmoedige en vadfige geaartheid van Koning Jakob den I; en ook nog om de aanhoudende verfchiJlen, welke 'er tusfchen de onzen en de Engelfchen ( Vad. Hift. D. X. bladz. 487. en D. XI. bladz. 21.) bleeven duuren; zo dat, hoe zeer 'er in 1624. een verbond van onderlinge befcherming tusfchen Engeland en den Vereenigden Staat geflooten werd, (tot het welk Jacob de 1. nochtans meer overgehaald werd om het belang , het welk hy in de herftelling van zynen Schoonzoon den Keurvorft Paltzgrave ftelde, dan om eenige andere reden) en offchoon 'er in den jaare 1625. eennaauwer Verbond tusfchen onsen de Engelfchen werd gefloten (Vad. Hift. D. XI. bladz. 27.) om den Koning van Spanje te beoorloogen, welk verbond door een ander tusfchen denVereenigden Staat, Engeland, en Deenemarken gevolgd werd,- de Vereenigde Staat trok echter uit deze verbonden bet  het nut niet, het welk dezelve 'er van verwacht had , alzo Karei de 1., door de gefchillen met zyn Parlement, buiten ftaat geraakte om iet gewichtigs te onderneemen, voorts zelve met Frankryk in oorlog was geraakt, en in den jaare 1630. genoodzaakt werd vrede met Spanje te maaken. (Vad. Hift. D. XI. bladz. 120.) Hoe zeer men by het hervatten der waapenen tegen Spanje het Franfche Hof minder bereid vond om ons oijderftand te verleenen, gelukte het echter den Vereenigden Staat in den jaare 1624. om met Frankryk een verbond aan te gaan, waar by ons onderftandin geld werd toegezegd. Vergeefsch werd 'er eenigen tyd poogingen gedaan orri Frankryk tot kragtdaadiger hulp over te haaien. (Vad Hifi. D. XI. bladz. 28 en vervolg.) Frankryk wilde ons geheel aan zyne zyde krygen. „ Men had hier vaft gefteld fchryft Wage„ naar eene ftipte onzydigheid te béwaaren, „ tegen den zin van beide de Mogendheeden, „ die de Staaten elk om het zeerft op hunne zyde „ zochten te trekken. (Vad. Hift. D. XL bladz. 62.) Doch, na dat de Cardinaal de Richelieu aan 't bewind was geraakt, en de binnenlandfche onlusten in 't Ryk geftild waren, begonnen de inzigten en maatregelen van Henrik den IV., en inzonderheid orri Spanje en 't huis van Oostenryk kleiner te maaken, (WiCQUBFORT Tom, I. page. 46.) wederom te herleeven; zoo dat in den jaare 1630. tusfchen Frankryk en den Vereenigden Staat een nieuw Verbond werd ge.-  96" >® ,is om geleezen te worden: de tytel is: Brief van een wehneenend Vaderlander aan de achtenswaardige fchryvers van de Wutergraafs- of Dietnermeerfcbe en Zuid - Hollandfsbe Couranten, ter gelegenheid van bet voorgenomene en lang gewerfchte vertrek van den Heere Hertog van Brunswyk. Ik had wel verwagt, dat .de Pofi naar den NederrbynU op den duur voldoen zoude ; en dat gy den verreezenen Ouderwetfihen Patriot met vermaak en genoegen zoudt Jeezem Zoo de fchriften voor de goede zaak die der Amterdamfcbe Politieken in meenigte niet overweegen, zy overtreffen dezelven buiten tegenfpraak in kundigheid, oordeel, verftand, en in welmeenendheid: en dit kan ons ligtelyk troosten over de uitgaave der veelvuldige lasterende en vuilaardige fchotfchriften, die 'er nog daaglyksch uitgeftrooid worden, en over de niet min kwaadwillige en muitzuchtige trekken, daar de meeste onzer Couranten mede doorzaaid zyn. WEE-  3i fes onaangezien de verplichting, welke men „ aan zyne Majefteit hadt, wegens het bewerken j, van het beftand, het herleveren der verpande „ fteden, het deel neemen in de jongfte binnen,, landfche gefchillen, bet bemiddelen der Ooft-Indi}3 fche twisten, en bet verdraagen van veeierley gewelde„ nar yen op zee, zonder 'er wraak van te neemen", enz. De Engelfche en Nederlandfche Ooft - Indifche Maatfchappyen „ (zegt Wagenaar D. XI. bladz. 21) „ handelden, zedert het verdrag van den jaare „ 1019 op verfcheide plaatfen in Indien, te gelyk; J} 'twelk egter niet zonder gedurig misnoegen toeging; „ Men was, gelyk bet onder koopluiden gaat, el„ kanderen afgunftig: de Engelfchen, die de zwak„ jlen waren , zagen zich ongaarne overtroffen „ door de onzen, die zich ook niet wederhielden, „ van hunnen Vrienden den handel zoo lastig en na„ deeiig te maaken, ah zy konden. [Wat zegt de onbefuisde van den doorslag van dit getuigenis van Wagen aar, die vaft voor geen engelsgezinde te boek ftaat ? ] Zie daar in 't kort de oorfprong en oorzaak van de vervreemding tusfchen ons en de Engelfchen: Jaloezy en konstgreepen van Koopluiden. Meer als eens hadden die twee bronnen van verwydering aanleiding gegeeven tot onderhandelingen en fchikkingen tusfchen de Mogendheeden, (Vad. Hift. D. X. bladz. 69 & vervolg: bladz. 393. & vojgg.) doch die fchikkingen werden kwaalyk onderhouden. Onze  te maaken is; hoe weinig eene tegenwoordige gefteldheid van zaaken op zich zelve een wettigen grond kan uitleveren, om met zekerheid eenig befluit voor het toekomende te konnen opmaaken; voorts welke kundigheeden, welk doorzicht, en welke bedreevenheid 'er vereifcht worden om het roer van eenen Staat te kunnen houden; boe dwaas en roekeloos zulken derhalven te werk gaan, die zich vermeeten ftyfzinnig te begeeren, dat hunne begrippen en gevoelens aangenomen en gevolgd worden, daar zy nochtans, noch door hun beroep, noch door hunne kunde, noch door hunne ondervinding, in ftaat zyn gefteld om alles, wat tot eene volledige befchouwing van Staatszaaken noodwendig behoort, onder het oog te neemen en te overweegen. Wy kunnen 'er nog uit leeren, dat de raeefte onheilen van een land te wyten zyn aan de yverzucht van zulken, die 't beftel van zaaken willen hebben, en zich verbeelden 'er de noodige kundigheeden van te hebben, offchoon zy 'er zich, of in 't geheel niet, ofweinig, in geoeffend hebben; eene yverzucht, over welke ik Uin mynen zeven-en dertigften brief onderhouden heb. De veranderingen, voorgevallen in de betrekkingen , welken wy zedert het affchudden van 't Spaanfche juk tot op den vrede van Munfter, tot de vreemde Mogendheeden hadden gehad, en welke ik U uit de Hiftorien heb afgefchetft, waren, gelyk ik het zoo even aanmerkte, van dien aart, dat de Republiek geheel en aj aan haar zelve was overgelaaten. Was 'er dan ooit een tyd, om G 5 zich  $K io5 ># zich tegen een onzeker toekomend evenement te wapenen , en om de les te volgen fi vis pacem para helium [bereid u tot den oorlog zooge vrede zoekt] zekerlyk was het toen; te meer, om dat de Republiek niet enkelyk gefchillen met Frankryk en Engeland, maar ook met andere Mogendheeden open ftaan had, welke tot eene vredebreuk te ligter aanleiding konde geeven, naar maate dat de Vrye Staat zich zeiven in eenen weerloozen ftaat zoude bevinden. Die onze hiftorien geleezen hebben weeten , wat 'er tusfchen Prins Willem den II. en die geenen, welken hier te lande'sLands krygsmacht tot op eenen zekeren voet verminderd wilden hebben , is voorgevallen, en wat 'er de gevolgen van geweeft zyn; doch het is niet ondienftig, dat men die oude gebeurtenisfen eens op nieuw overweege, en dat men te gelyk met oplettenheid gade fla, wat voor- of- nadeel de Staat genooten of geleeden heeft by de maatregelen, op welken zoo fterk is aangedrongen; teneinde te kunnen oordeelen aan welke zyde de beste ftaatkundigen geftaan hebben. Zie hier een Extraft uit het Register der Refolutien van de Staaten van Holland en Weft-Friesland: donderdag den n en April 1647. Is by den Raedt Penfionaris ter Vergaderinge geno„ tificeert, dat fyne Hoogheyt, d'Heer Prins van „ Orangien, hem heeft verfocht aen haere Ed. Groot Mo: te reprefenteeren, dat de werelt jegcnwoorde„ lyck is ftaende in een feer vreemde cooftitutie: datter levéëa  „ Ievécn van Kryghsvolck aen allen zyden werden gï.,, daen: dat lichtelyck foude komen te gebeuren, dat „ eenige machtige legers nae de frontieren van defen „ Staet fouden komen te facken: dat alle Printen in ,, vreede fittende, haere naebeurcn fiende armèren, ge„ woon zyn op haar hoede te wefen. Dat hy heefc „ gemeync ampts-halven hem te incumheren eenige s, propofitien ter Generaliteyt dienthalven te doen, en „ haereHo:Mo:inbedenckentegeven, of niet's Lands „ Magafynen van nu af van alle nootdruften behoor„ lyck dienen te werden voorfien: de Capiteynen ende „ Krychsoverften gelaft haare Compagnien compleet „ te maecken en te houden, en verder te doen dat ter „ voorfz. materie is dienende. Dan alfoo meerhooghff, „ gedachtefyneHoogheyt, om, eer in defe, en andere „ faecken, yet ter hand foude willen nemen, dat haere ,, Ed': Groot Mo: niet aengenaem en foude wefen , dat „ op 't gunt voorfz. is alvoorens is verzoekende te ver„ llaen d'intentie van de Vergaderinge. Waer op zyn„ de gedelibereert, is goetgevonden, dat meergemelte „ fyne Hoogheid, door den Racdt Penfionaris van hae„ re Ed: Groot Mo: hooghlyck fal werden bedanckt, „ van de voorforge, die hooghftgedachte fyne Hoog„ heyt bcthoont voor den Staet te dragen: Doch dat „ haere Ed: Groot Mo: meer hooghft gedachte fyne „ Hoogheyt zyn verfoeckende, in defe conftitutie van „ tyt ende faecken het doen vande voorfz. propofitie „ alsnoch nae te willen laten, vermits fulex foude uit„ brengen een geruchte van preparatie van oorloge „ indelen Staat, waar door de Spaenfche, oordeelende „ door de Miniftres van de felve misleyt te wefen, „ lichtelyk haer mefures elders foude komen te nemen , ,y tot groot nadeel van den Staet. En is t'gunt voorfz. „ is aen fijne Hoogheyd kennelijckgemaeckt, die daer „ nae rapport heefc gedaen , dat welgemelte iijae „ Hoog-  i, Hoogheyd hadde aengenomen, als noch met het „ doen vande voorfz propofitie te fullen fuperfederen. Uit deeze Refolutie zietge de waakzaamheid van Prins Wi lle m den II., om by tyds voor de zekerheidvan den Staat te zorgen, volgens de grondregelen, welken ik hier vooren heb aangeroerd (bladz. 66. &volg.). Ik voeger by Extract uit bet Regijler der Refolutien van de Ed. Gr. Mo. Heeren Staeten van Hollandt en WejlVrieslandt: vrydag 1 se. July 1650, welke aldus luid: „ Is by de Heer van Wimmemjm mondelingh, ende oock daer naer fchriftelyck rapport ingebracht van 't gene, huyden morgen by fyn Hoogheyt, fyn Exellencie Stadt - houder ende den Raedt van Staete ter Generaliteit is voorgeftelt; roerende het verminderen van de militie, militaire tratlementen, en 't geen daer omtrent is: in voegen hier naer volgende". Hoogb ende Mogende Heeren. „ Gelyck als fyne Hoogheyt, fyne Excellencie Stadt-houder ende den Raedt van Staete, geduerende den oorloge geftadige forge hebben gedragen voor de confervatie van den Staet, met ü: Ho: Mo: tydelyck voor te houden, met wat macht het Landt diende befchermt te werden, alfoo hebben defelve terftondt naer 't fluyten van de vreede haer devoir geacht, haere forge te laeten gaen over 'c gunt vereyfcht werde tot befcherminge van den Staet, nae de jegenwoordige conftitutie van faecken, als doen ter tyt, ende hebben tot ditn eynde geformeerc, ende aen U: Ho: Mo: overgeleverd  gelevert een ftaet van oorloge, behelfende foodanigU aental van militie, ende andere nootfaeckelyckheden > als fy oordeelen dat tot confervatie vanden Staet, foo van buyteu als van binnen, noodigh waeren. Dan hebben U; Ho: Mo: tot noch toe den voorfz. ftaet met eenparigheyt niet aengenomen, tot leetwefen van fyn Hoogheit, Excellencie ende Raede van Staete, die daer niet anders en konnen uyt apprehenderen als verloop van financie, ende een confuiie inden Staet: te meer dewyle de difcrepantien van gevoelen foo qua-, de effecten hebben voortgebracht, dat daer uyt gevolght is, foo gepretendeert werdt, affonderlycke casfatie van militie, dewelcke onbetaelt blyvende, daer uyt nootfaeckelyck te verwachten Itaen bedachte ende onbedachte fwarigheden ". „ Daerommefyn Hoogheyt, fyn Excellencie Stadthouder ende den Raedt van Staete noodigh geacht hebben te verfchynen in U: Ho : Mo: Vergaderinge, omme tefien of U: Ho: Mo: door rechtmatige voorflagen tot eenparigheyt van gevoelen foude konnen werden gebracht. Doch alvoorens daer toe te komen, Soo verklaren fyue Hoogheyt, fyn Excellentie Scadthouder ende den Raedt van Staete, dat fy als nocb oordeelen ende verfiaen, dat de verfeeckerbeyt van den Staet elsnocb is vereyfcbende de aenboudinge van foodanigb getal van militie, als in den ove-gelever den ftaet van oor. loge is begrepen, ende oock onfcbuldigbgehouden willen zyn , indien by manquemement van aenboudinge van genoegbfaem aental van militie den Staet van 't Landt eenigb onbeyi quame over te komen. Verklarende wyders, dat fy tot eenigh nieuw voorftel alleenlyck bewogen werden door apprebentie van onbeylen, die fy Jien, dat den Staet dreygen, indien de Provintien lange oneenigb blyven in 't aennsmen vm een ftaet van oorlogb, ende fnfonderheyt, indien men geduerende de deliberatie, daer over  iio over te vallen een gedeelte van de militie onbetaelè lacte ". „ Dieromme fyne Hoogheyt, fyn Excellencie ende den Raedt van Staete voor eertt fouden verfoecken, dat de betaclinge mach werden gecontir»Jcert aen de militie affonderlyck gecasfeert , foo gepretendeert werdt". „ Ende om vervolgens de Provinciën te bewegen tot eenparige refolutien, foo atngaende het licentieren van eenige militie, als de vordere poin&en van menage, en het arrefteren van een ftaet van oorloge, fouden fyne Hoogheyt, fyne Excellencie ende den Raedt van Staete U: Ho: Mo: te gemoet voeren de naervolgende voorflagen, ftreckende tot accommodatie ende vereeninge der Provinciën; doch onder expresfe verklaringe, als hier vooren is gefeyt". „ Eerftelyck dat fefthien compagnien Ruyters fouden werden gelicentieert, blyvende dan noch twee en vyftigh compagnien ende vyftigh carabyDS van fyn Excellencie Stadt - houder: daer van thien compagnien van Colonellen fouden blyven op festigh, ende d'andere acht-en-dertigh fouden werden gereduceert van festigh op vyftigh ruyteren, ende de vordere vier foudeu blyven foo die nu fyn: te weeten drie van fyn Hoogheyt, een op hondert vyftigh, ende twee op hondert ruyteren, ende die van den Heere Graef Maurits, Lieutenant Generael, op hondert ruyteren: ende fouden alfoo gelicentieert worden derthien hondert en veertigh ruyteren, en in dienft blyven drie duyfent ruyteren ". „ Dat de converfie van cuirasfiers in harquebufiers foude mogen gedaen werden: fulex nochtans dat de compagnien gardes, als een van hondert-vyftigh, ende een van hondert ruyteren van fyn Hoogheyt, ende de vyftigh cuirasfiers van fyn Excellencie mochten bly- vea<  «$< 114 ><& DitExtra&flrektten blyke, dat Prins Willem de II. nevens zyne Excellentie en den Raad van Staate ie. van oordeel waren, dat de verzekertbeid van den Staat als nog was vereischende de aanhouding van Jodaanig getal van militie, als in den over gelever den (iaat van oorloge was begreepen: 2C. dat Hoogsdezelven onfcbuldig wilden gehouden zyn , indien by manquement van aanhoudinge van genoegzaam aantal van militie den Staat van 't Land eenig onheil kwame over te fo. nen: 3e. dat hoogftdezel ven tot het nieuw voorftel alleenlyk bewogen werden door apprehentie van onheilen, diezy zien dat den Staat dreygen, indien de Provincitn lange oneenig bleeven in *t aanneemen van den Jlaat van toriog. Ik behoef 17 niet te zeggen, dat men aan de andere zyde vast op zyn ftuk zynde fiaan gebleeven, voorts tot een afzonderlyke caffatie overgegaan, daar uit die oneenigheeden zyn gefprooten, welken eindelyk de onderneeming tegen Amfterdam hebjjen veroorzaakt; maar ik zal U, in myn eerften, de gevolgen, welken het verminderen van de Landmacht gehad heeft, onder het oog brengen; inmiddels doe ik U myne hartelyke groette, als zynde met byzondere achting, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gefir. DW. Dienaar, Den asen juny. _ 378a. RSYNIER VRYAART. DRIE-  zen had. Naauwlykfch was men aan 't vechten of men hoorde klagen over gebrek van fchepen en wat verder tot de Zeemacht behoort. „ De Staaten (dus fpreekt de Graaf de Guiche „ in zyne Memoires, p. 24.) uit het tegenwoordigevan het toekomendeoordeelende, en,eenen ,, misfiag begaande, die alle gelukkige ten bederve leid, denkende dat hét ftil weêr altyd van langen „ duur is, namen geen de minfte voorzorg om zich tegens opkomende onweervlaagen te dekken. In tegendeel zy wendden alle hunne pogingen s, aan om den Prins van Oranje klein te maaken, „ en door de beftelling in de Republiek hem alle „ middelen te beneemen om 'er wederom het hoofd „ van te worden. Maar vermits het krygsvolk, „ zoo te water als te lande, zeer op zyn hand „ was, en vooral de buitenlandfche, zoo uit erkentenis als uit hoofde van heur eigen belang, „ leiden zy het voornaamlyk op het vernielen van „ de krygsmacht toe. Men dankte 'er een gedeel„ te van af: de compagnien werden voor 't getal 3, van Officieren verminderd in manfchap; en de Compagnien landtroepen, welke de drie Princen van Oranje, nimmer in ftaat zyn geweeft te bekwaamen, noch door het fchoonfte voorbeeld der waereld, noch door een krygstucht, „ welke die der Romeinen evenaarde, noch door „ yverzucht tegen vierderlei buitenlandfche ben„ den, Franfchen, Engelfchen, Schotten en Duitfchers, welken langen tyd tot voorbeeld aan aJ- „ le  119 >$> Ie troepen van Europa geftrekt hebben, en tot „ eene fchoole is, in welke de meeste officiers, „ die de eerfte plaatfen in verfcheide Legers be,, flagen hebben, zich kwamen oeffenen, waren „ zy 'talleen, welke deeze troepen beftendig voor „ oogen hadden, welke niet hebben konnen goed,, vinden derzelver voorbeeld na te volgen: en e„ venwel is het dat zelfde krygsvolk, waar op de ,, Staaten gemeend hebben de befcherming en ze„ kerheid van hun Landt te moeten laaten ftaan. „ Daar en boven droegen zy zorg om 'er zoo wei„ nig Edellieden in te houden als hun mooglyk was. „ Ieder Provintie zyne Repartitie hebbende, enge„ volglyk voor zyn aandeel meester zynde, om 'er ,, in te plaatfen dien 't haar goeddagt, zoo wierden „ de jongfte zoonen der Burgemeesteren, en de „ naaste bloetverwanten en vrinden van hunne „ vrouwen, zonder tegenzeggen, in de eerfte be„ dieningen geplaatft. Met de Zeemacht zyn zy „ eveneens te werk gegaan, behalven dat zy 'er „ zoo veele fatzoenlyke luiden niet in plaatften; „ want dat ambacht fcheen te gevaarlyk: en hoe„ wel men zou mogen befluiten, dat de Staaten van „ het eerfte ogenblik af, dat zy den vreede met Span„ je gefloten hebben , alleen fchepen tot denkoop„ handel wilden overhouden, dewyl zy bur.ne beste » oorlogfchepen verkogten, zyn 'er echter altyd zee„ roversenftormbuyentevreèzen,- waar aan luiden, „ welken gegoed zyn, zich niet gaarne wagen; „ zoo dat het zee• kapiteinfchap een ampt is, het H 4 » welk  126" ff achting en yver voor 't Huis van Oranje „ behield, die hy meende 'er aan verfchuldigt te „ zyn. En dewyl hy zag hoe de Staat het zelve „ verongelykte en zich zeiven benadeelde , met M de Krygsmagt, zoo te Water als te Lande, te „ laaten vervallen, zoo vertoonde hy deswegens „ met veel ftandvastigheid het geene hy volgens zyn ampt, tot 's lands nut, meinde te moeten „ voordraagen. „ Maar dewyl de geenen, die misflaagen begaan, „ niet gaarne zien, dat dezelve opgemerkt worden, „ hebben zy de gewoonte om 'er die geenen mede te befchuidigen, welken zy met het uitvoeren hun„ ner ontwerpen belasten. De kabaal, die zich w tegens den Jongen Prins van Oranje ver„ klaard had, en op de nagedachtenis zyner Voorzaaten aanviel, had, gelyk ik gezegd heb, 3, zorg gedragen, om alles te vernietigen, wat „ door hen was verrigt geworden, en den laat„ ften tak van dat Doorluchtig Geflagt te ftade „ konde komen. „ In dien toeftand, door den oorlog overvallen „ wordende, zag het volk met groote droefheid, „ dat die Vlooten, welken het Land zoo verrykt hadden, door de overwinningen, dieopdeSpan„ jaarden 'er mede behaalt waren, en die haaren „ Koophandel bevestigd hadden, hen niet meer tegen de Engelfchen befchermen konden, die „ zich in ftaat ftelden om op hun beurt voordeel „ te doen met de fcheepvaart, door welke de „ Ver*  i27 Vereende Gewesten zoo groot geworden wa? „ ren. Dus de fmerte van het tegenwoordig» „ kwaad, en de vrees voor deszelfs gevolgen, de „ geesten tot het onderzoeken der grondoorzaa„ ken gebragt hebbende, zoo deeden de oorzaa„ ken zich zoo klaar zien, dat de alleronbedreven. „ fte onder de Natie dezelven gemakkelyk ont„ dekten, en daar door tegens de Regering op„ gezet wierden.; welke zy in ftilte het roer van Staat in handen hadden zien nemen, wyl „ 'er hunne byzondere zaaken niet door veran„ derd waren. Maar het tegenwoordig zeer hen „ de voorige gelukkige tyden te binnen brengen» „ de, bewoog hen om den Prins weder in de „ Plaats van zynen voorvaderen gefteld te willen 5, len zien, als het eenige hulpmiddel tegens de „ ongelukken, daar de Republycq mede bedreigd „ wierd". Vergelyk en overweeg deeze befchryving eens met en tegen den toeftand, in welken wy ons tegenwoordig bevinden, daarwy, behalven dat wy niet voorzien zyn van een genoegzaam aantal oorlogfchepen , en nog minder van zulke als 'er benodigd zyn, om die der Engelfchen te konnen opweegen, nog boven dien meer gebrek hebben aan bevaaren zeevolk, en zeehelden, welken nevens de kundigheid en onvertfaagdheid ook nog het voordeel der ondervindinge tot hunnen baat hebben. De flag op de Doggersbank is niet alleen ten uiterfte „ roem*  roemwaardig op zich zeiven; maar dezelve verdient nog boven al onzen roem en verwondering, vermits de zeehelden, die 'er geftreeden hebben , dat geene misten, het welk Tromp en zyn fchepelingen vooruit hadden, naamlyk de beftendige oeffening en ondervinding. Zal nu die gelukkige uitflach ons moeten beweegen om, wanneer wy zwakker in getal van fchepen, zwakker in volk, zwakker in oeffening en ondervinding zyn, om ons roekeloos aan een machtiger vyand te waagen, die jaaren agter een zyne zeemacht by den duur vergroot en verbeterd heeft; zich beftendig geoeffend heeft, en voorzien is van een aantal fcheepshoofden en fcheepsgezellen, die allen ondervinding van den zeekryg hebben ? Ja! zullen de fchryvers van den Staatsman, van den Poft van den Neder-rhyn van de Watergraaffcbe en Zuidbollandfcbe Couranten, en hunne Medemakkers zeggen: al hebbenwe nog zoo weinig fche. pen, al is het volk nog zoo ongeoeffend; al lagen de fchepelingen meest allen ziek; de vloot moet uitzeilen, de Engelfchen opzoeken, en flag leveren : de zege zal ons volgen, zoo dra als men maar vegt. Of die luiden, welken zich op dien voet uitlaaten, zich wezendlyk verbeelden , dat het genoeg is, onvoorzichtig en roekeloos te werk te gaan, om voorfpoed te hebben, en daarom zulk eenen dommèn en onzinnigen yver toonen; dan of zy het doen om het V*.  4K I29 Vaderland eenig onheil te doen overkomen, ten èinde ftof tot hunne laster- en fchendzucht tè vinden, mitsgaders gelegenheid om de goede gemeente op nieuw arg tegen den Heere Stadhouder, en het Stadhouderlyk gezag in te boezemen , en haar, als 't waare, te zeggen, zie daar! nu bebtge een Stadhouder, gaat bet nu beter! want het fchynt al vry klaar door te fteeken, dat het by de jlmfterdamfcbe Politieken te doen is, om ons Vaderland, ftaandeeene ftadhouderlyke Regering, met ramp op ramp te overlaaden, ten einde men niet langer zal konnen zeggen (gelyk de Staaten vart Holland twee maaien gedaan hebben) dat onder het beftier van het Stadhouderlyk gezag het den Vaderlande altoos wel heeft gegaan. Wat beweegmiddel het ook zy, dobr welk de Schreuwers wegens het niet uitloopen der fchepen tot eene muitende kreet mogen aangezet worden, by my ftaat het valt, dat wy den byftand van den Hemel niet konnen hoopen, zoo wy ons verbeelden dat God mirakelen voor ons zal doen; zoo wy de voorzichtigheid uit het oog verliezen; zoo wy Waanen, dat men met even zoo veel voordeels, en zoo min gévaars, zonder kunde, oeffening, en ondervinding kan vegten, als zonder kennis, léering, en bekwaamheid; bladen papier vol kladden ; zoo wy ons vermeeten om in zaaken, buiten ons beroep, buiten onfe oeffening, buiten onfe kundigheid,' les te wiüen ^ VI. Stuk. I gee-  130 ><& geeven aan die geenen, die 'er kennis van hebben , 'er toe gefchikt zyn, en aan wie de zaaken zyn opgedraagen; indien wy meenen eindens te bereiken, zonder gepafte middelen te gebruiken, of door middelen , welke uit hunnen aart gefchikt zyn omze te misfen; zoo wy die geenen, die in 't hoog bewind zyn, die alles kunnen overzien, die volgens de algemeene befchouwing zich moeten bepaalen naar maate de omftandigheeden zich opdoen, en die met het uitvoeren der ontworpen maatregelen belaft zyn , niet ongeftoord hun bedryf laaten volbrengen ; maar (als een hoop kwaade jongens, die op een fchip den fchipper dan eens dit, dan eens dat, zouden afvergen; dan eens op den voet treeden; dan by den rok (gekken; dan de hand aan 't roer zouden flaan; dan de zyne van hetzelve zouden zoeken af te fchuiven, en voorts den fchipper door allerley guiteryen zouden plaagen) de Hooge Overheid, en die geenen, welken tot het bewind van zaaken gefteld zyn, leggen te bedillen, en by het gemeen in verdenking te brengen: dan, zeg ik, is 'er • geen zege van den Hemel te verwagten. Zouden die Heeren doorzichtige Staatkundigen, die zeer geliefde Schryvers van den Poft van den Neder rhyn, die, boven allen, eerwaarde fchryver van de Watergraaffche - Courant • en alle die welbezielde, en niet minder wel beherfende Maats, die aan hunne fnoer hooren, ook liever gezien  als ik 'er met myne gedachte op valle; en nu ben ik al fterk vermoeid. Ik breek dan kort af, blyvende in verwachting, datge my fchryven zult,of gy ook wat van de Influenza hebt, of gehad hebt, met hartelyke volvaardighaid, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer WeUEdele Gejlr BW. Bienaar, Den 30=" Juny, 1782. Reinier Vryaart. VIER-  *M '33 >«& FIER-EN- VTFTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Ik weet het wel; men zoude gaarne zien , dat men den mond hield van het geen in voorige tyden gebeurd is, dat men geen oude koeijen uit de floot ging haaien: men moet (ik heb het hooren zeggen, en van zulken hooren zeggen, die, om meer dan eene reden, geheel anders moesten fpreeken) „ de dingen die gebeurd zyn, daar laa„ ten; men moet niet leggen te zoeken naar voo„ rige oorzaaken; men moet maar zien hoe het „ thans gefchapen is: de handen in een flaan om „ den Engelschman te bedwingen; en maar actief „ weezen, om de middelen te gebruiken " - » Ei lieve! nu gy de Stadhouderlyke Regering,het Stadhouderlyke Huis, den Stadhouder, en ook den Veldmaarfchalk met logen, lafter en fchendtaalop 't lyf zyt gevallen, nu gy alles gedaan hebt, wat eene bittere gal konde opleveren, om de goede gemeente tegen die Regering, dat Huis, en de Vorftlyke Perfonaadjen, in te neemen, haac in te boefemen, en op te hitfen ; en nu gij merkt, dat het ons niet zwaar zal vallen te toonen, dat, zoo 'er verraaders in het Land zyn geweest, en nog 1 3 zyn;  134 zyn, kort om zulken, die de welvaart van 'tLand bpgeoffert hebben aan hunne heerfchzugt, dezelven onder de Amfterdamfche Politieken en hunnen aanhang gezogt moeten worden ; en dat men in het "gedrag van die Luiden de waafe oorzaaken van 't verval van 't Vaderland, en van den Hechten ftaat waar in hetzelve, niet flechts ten aanzien van deszelfs middelen van befcherming en zekerheid , maar volftrekt omtrent alles, zich bevind, zal aantreffen; nu zoude men gaarne hebben, dat wy zweegen. A d'autres ,mon cber Ami! zy zullen o'ns, myn Vriend, niet verguizen. ' De vrinden hebben het fpelbegonnen: zy moeten het uitfpeelen, of ten minfte gedoogen, dat wy het uitfpeelen. :' Ik heb U in myn voorigen vertoond, hoe het met onze zeemacht1 gefchapen ftond, en hoe'er mede geleeft werd kort na het overlyden van Willem den II. Ik heb verkoozen, om de plaatfen der fchry veren, die ik aanhaal, liever geheel af te fchryven dan U flechts tot dezelven te verwyzen: eensdeels om U de moeite te beneemen van de boeken te gaan haaien, daar gy mooglyk geen gelegenheid toe zoudt hebben, indien gy in 't wandelen, in 't vaaren, of op Uw buiten, op de eene of de andere plaats, myne brieven tot tydverdryf laaft: anderdeels, om dat gy zomwyl geen luft zoudt kunnen hebben om de boeken te krygen, en de plaatfen te gaan opzoeken en nazien, of dezelven niet by de hand zoudt hebben: en laaftlyk om dat ik, met het öpfeéven der eigen woorden van de *(M • ' ' *' Autheu-  Autheuren, allenthalve doe zien, dat ik met geen eigen verdicbtlels voor den dag kom; het welk ook de reden is, dat ik de Scaats-Refolutien meelt ge. heel laat affchryven, en U toezende, oflchoon een uittrekfel mooglyk voldoen zoude. Ik ben, in mynen laatften, halverwege blyven fteeken in het beichouwen van den toeftand, in welken onze zeemacht zich bevond, ten tyde van onze voorige oorlogen met de Engelfchen. Ik heb U doen zien, hoe gebrekkig het met dezelve gefchapen ftond, zoo wat de fchepen betrof, als met opzicht tot de bezorging van noodwendigheeden, en het bemannen. By de gebreken, welke ik daar omtrent aangeweezen heb, kwam 'er nog een ander: dit namenlyk, dat 'er on« der de Hooft - Officieren ter zee weinig eenig. heid en ontzag was; waarom de Staaten van Holland naar een fubjeól, het welk de plaats van Tromp mogte vervullen, omzagen: en hoe zeer de Heer van Obdam, noch de Heer van Beverwaart ooit zee - mannen waren geweeft ; neigde men echter tot een van deze twee, om dat men zag, dat 'er een perjoon van conditie nodig was, om te commandeeren. „ Korts daarna (zegt Aitzej, ma D. III. bladz. 837.) is aan den Heer van „ Obdam de gemelde charge gedefereert: Blaeck, „ Popham, Monck, Deane onder de Engelfchen , „ desgelykfch, waren geen zeelieden. Men confi„ dereerde, alzco de tegenwoordige Hoofden ter zee elkander niet wel verfionden en de een den ander niet Ï4- „ wilde  I3£» ># », wilde wyken, dat een perfoon van afkomft en-» „ de qualiteit, zynde zelfs mede een lidt van de „ Staaten, niet alleen een aanzien zoude geeven „ tot die charge; maar ook eenigheid ende justitie, „ ook discipline beter onderhouden of doen on„ derhouden ( Aitzema. D. III. blz. 837.) Zie eens, myn Vriend, hoe men zig in zekere gelegenheeden van beweegmiddelen bedient, welke men in andere uit het oog verliest, of van welken men niet hooren wil. Moesten die, welr ken hier voorgedraagen werden, om tot Luitenant Admiraal een man van aanzien, offchoon geen zeeman zynde, aan te ftellen, en over de vloot te laaten gebieden, niet even zoo zeer en nog vry fterker in aanmerking komen, om de Republiek van een Eminent Hooft te voorzien? Ja! men zegge wat men wil, hoe men ook aan het Stadhouderlyk gegen onophoudelyk legt te knaagen, hoe fterk men tegenwoordig het vuur van tweedragt ftooke, om de heilzaame oogmerken van den Stadhouder te dwarsboomen;hoe yverig men wroete, om het Stadhouderlyk gezag als onnut en ondienftig te doen voorkomen, men mag het voor een geluk rekenen, dat onze Republiek niet is in dien ftaat, in welken de Amfterdamfche Politieken die gaarne gebragt zagen. En, hoe fommige naam-Patriotten de herftelling van 'tStadhouderfchap als een verderf voor den Staat in publiekegefchriften mogen uitkryten, men mag het voor een zegen rekenen, datwe, in onze bachelyke omftandigheeden , nog. voorzien zyn van een Eminent Hoo/d„ hetwelk, hoe belemmerd  13? merd of gedwarsboomd in zyne goede inzichten, echter die gebreken voorkomt, welken men in den jaare 1653. door de aanftelling van den Heer van Obdam wilde wegneemen. Om 'er van overtuigd te weezen, heeft men flechts al het geen, wat ik hier uit Aitzema (die geen Prinsman is geweeft) hebbe aangeweezen, te vergelyken met het geen wynu onder onze oogen zien gebeuren. Men vergelyke eens den ftaat van pnze zeemacht, flegts vyf jaaren na het fluiten van den roemryken vreede vanMunfter, toen dezelve ten hoogftentop wasgevoert, met den tegen woordigen , na dat die tagtig jaaren is verwaarlooft; en men overdenke dan eens, of het niet alle onbefchaamdheid te boven gaat, dat men het Stadhouderlyke gezag durft belasteren, en van onverfchillig. heid en inactiviteit omtrent de zeezaaken befchuidigen ? Men lette eens op de klachten, die 'er in 1653 gedaan werden over de flechte fchepen , gebrek aan oorlogsbehoeften, wandevoir van Officieren , en gebrek van behoorlyk ontzach onder hetfcheepsvolk; klachten,die niet gedaan werden door eenen oproerigen fchryver van een Staatsman , door muitzieke fchryvers van eenen Pofi van den Nederrbyn, dooreen verdwaasden Van den Doorslag, endiergelyk volk meer, naauwlyks waardig dat men hunnen naam fpelle, maar door 's Lands Zee-voogden; door Zee-helden, die zich in den oorlog tegen Spanje eenen onfterflyken naam hadden verworven: men lette op dit alles eens, en meri I 5 ' oor-  * ©ordeele hoe het'er by ons nu ftaan zoude, indieg 't gezag van den Stadhouder, hoe men het zelve pok belemmere, den wankelenden Staat niet hielp ©nderfchraagen. Zoo veel en zoo weinig fchepen als 'er uitgeruft hebben konnen worden, men heeft de zee-officieren ten minften niet hooren klagen over derzelver flegtheid en flegte toerusting. Het is waar, toen een hoop onbefuysde waanwyzen koopluiden by requesten aandrongen, dat 'er een vloot, die zy wisten dat 'er niet was, en die zy zeer wel, althans beeter dan de Ingezeetenen der binne-fteden, wisten, dat 'er by mooglykheid niet konde zyn, de koopvaardy-fchepen na de vier waereld-deelen zouden geleiden; toen heeft men hooren klagen over eenig verzuim, nalaatigheid, en wandevoir! Maar is 'er ten aanzien der Officieren, over welken geklaagd is, oogluiking, en flapheid gebruikt, gelyk als in de voorige engelfche oorlogen , die ons de Dordfche Preker ten voorbeelde opvyzelt? zyn de klachten tegen Binkes en de Bruin met doove ooren aangehoord ? Immers neen. Daar is onderzoek gedaan, en ftraf geoeffend. Hebben onze fchepen, offchoon minder in caliber en in volk dan die der Engelfchen, de eer van den Staaten vlag niet opgehouden ? Zyn 'er nu zee-Capiteins in dienft gefteld, van dewelken men verwagten kan, dat zy hunnen plicht niet zouden betrachten, gelyk in den Jaare 1665. toen de Vice Admiraal Tromp, na den flag van den 13*11 Juny in Texel te rug gekomen plaagde ,  de-, dat 'er van alle de Capiteins, die in dienft gefteld waren , geen twaalf hnn plicht waargenpomen hadden, verklaarende, voor zyn Commisfie, en den dienft des Lands, te willen bedanken? ^'Estrades Brieven % 111. p. 214O Over eenige werd wel ftraf geoeffend, (Vad. Hifi. D. XIII. bladz. 147 & 148-) maar de meesten bleeven onvervolgd. Zelfs ziet men wederom na den flag van den 4cn Augustus 1666. over wandevoir van zeeofficieren geklaagd. Zie hier wat 'er d'EsTRAdes van meld, in zynen brief aan den Koning van frankryk, van den i2e:iAug. 1666. „ De Heer de Wit (zegt hy) in Zeeland geko„ men zynde, heeft den ramp veel grooter ge„ vonden, dan hy gedagthadt, door de verdeelt„ heid tusfchen den Admiraal de Ruiter en Tromp, ,,, en door de lafhartigheid van veertig kapiteinen, „ die de Ruiter in den flag verlaten hebben. Hy „ fchryft my , dat hy zich bevlytigt, om die bei„ de hoofden, wier driften tegen elkander zeer * verre gaan, te bevredigen. Ik heb hem verwit„ tigt, dat Tromp langs geheime wegen aangezet „ wordt, om zodanig een gedrag te houden als hy „ houdt, en dat het een kabaal is, waarin hy en „ verfcheiden der voornaamfte leden van Staat deel „ hebben. Ik moet uwe Majefteit zeggen, dat, „ zo de zaak op de lange baan geraakt, men geen „ ftaat op de bedryven van hunne vloot zou kun„ nen maaken; offchoon zy nog tagtig fche„ pen, doch zeer weinige wakkere Officieren hebben,  j, ben; zynde de beste in het byfpringen van den Admiraal de Ruiter gefneuvelt. „ HET geen ik het verdrietigft vind, is, dat „ den lafhartigen door hunne vrienden, gedepu„ teerden der Heden en in de Admiraliteiten, de „ hand boven het hoofd gehouden word, en zy „ in hunne bedieningen blyven, als of zy hunnen „ plicht betracht hadden. Men vergelyke dien toeftand van zaaken eens ten tyde van den Raadpenfionnaris de Wit, toen die Staatsman reeds met zoo veel yver en activiteit dezeemacht van den Staat had opgebeurd, toen'er Van alles voorraad in overvloed was, zoo dat 'er voor Frankryk, en Denemarken nog fchepen by ons gebouwd wierden, (d'EsTRADES Brieven D, IV. bladz. 36. D. V. bladz. 188. Memoires de Guiche p. 52.) met onzen tegenwoordigen toeftand , na dat men tagtig jaaren de zeezaaken heeft verwaarlooft, en 'er, in de plaats van overvloed, gebrek aan alles is; daar men zelfs omgezien en zich vergeeft gevleid heeft om fchepen van de noordfche Mogendheeden te zullen kunnen overneemen; (Propofitie van Amfterdam van den i8en Mey 17 8 r.) en men zegge dan eens, als men ter goeder trouwe en niet tegen zyn gemoed, beterweeten en overtuiging wil fpreeken, of men het niet dank moet weeten aan de betrekking, in welke de Stadhouder als Admiraal ftaat met het zeevolk als hoofd van het zelve, dat, hoe zwak onze zeemacht zy, dezelve nog zoowel toegefteld is, als men die ziet. w„,.  gegeven had3 in volle kracht bleef. Ontrent „ de Vrye Visfchery werd niets uitdrukkelyks „ bepaald, by 't verdrag; doch 't ftryken der „ Vlaggen bedongen; fchoon onzeker gelaaten werd, of zulks eershalven of uit hoofde van. „ zeker regt zou gefchieden. Ten opzichte van „ de verzekering voor het toekoomende verwierf | Cromwel, dat men de wederfpannelingen, •* waaronder Karei de II, of Karei Stuard, ge^ 3 lyk hem de Engelfchen thans noemden, Prins» „ Robbert en anderen gefield werden, niet on„ derfteunde, en dat de Prins van Oranje of des„ zelfs nakomelingen, door Holland, het aan„ zienelykfte der vereenigde geweffen, nimmer „ tot Stadhouder of Kapitein Generaal zouden „ aangefteld, of bevorderd worden: waardoor „ zy genoegfaam buiten ftaat geraakten, om de j, 'tegenwoordige regeering van Engeland te ontj, ruften: AI hetwelk toont, dat Cromwel by j, deeze  $ tniraal de Ruiter en anderen van den Krygsraad ongeraaden is geoordeeld (Aitzema D. V. bladz, 119) meer geluk als wysheid. Toen men een tweede kans heeft willen wagen , en eene onderneeming op het Fort Harwits doen, is men, na eenige vruchtelooze poogin* gen gedaan, volk aan Land gezet, en voorts ondervonden te hebben, dat de fchepen het gat van Harwits niet konden inzeilen, evenwel tegen dat Fort opgetrokken: het volk daar tegen aangevoerd, met bebloedde koppen te rug geflagen zynde, „ en de Officieren van de Land Militie 't Fort „ nader geinfpefteerd hebbende, oordeelende dat „ geen apparentie was 't zelve te emporteeren", is men afgetrokken, en fcheep gegaan; waarna men zich vergenoegd heefc de Engelfche kusten in alarm te houden (Aitzema D. VI. bladz. 121.) terwyl 'er ondertusfchen een rykgelaaden engelfche virginifche vloot ons ontfnapte, in de Haven van Foy voor 't grootfte gedeelte liep, en van onze zyde niets dan vruchtelooze wenfchen gedaan werden, om 'er een aanflag op te kunnen doen. Dus eindigde deeze glanzige tocht, welke den Ruwaart van Putten, Cornelis de Witt, in erkentenis der groote diensten, door hem, in den vermaarden tocht op Chattam gedaan, behalv.n een gouden kop, nng een rente brief van dertig duizend gulden van de Staaten deed erlangen. (Vad: Hist: D. XIII, bladz. 262.) Niet te min bragt het verfchynen K 3 van  van onze vloot in de Theems, het houden van de zee, terwyl de Engelfchen 'er niet verfcheenen, en de vertooning van onze geduchte zeemacht veel toe om met Engeland tot vrede te komen, op minder nadeelige voorwaerden, dan 't wel anders gefchied zoude zyn. Maar ik vraag al wederom, wat vrucht, wat voordeel heeft die oorlog ons toegebragt? of liever, wat hebben wy 'er niet by geleden? Het is nodig myn Vriend! dat wy 'er onze gedachten wat by ophouden, al ware het alleen om dat men van denzei ven zoo veel ophefs maakt, en dien als een voorbeeld ter navolginge aanpryft; even als of wy merkelyk by denzelven gewonnen, en den Vereenigden Staat met eenige aanzienlyke bezittingen of takken van den Koophandel, verrykt hadden. Geduurende den oorlog yverde het Franfche Hof op alle moogelyke wyze, om de Staaten te brengen tot het geeven van genoegen aan allen, die eenigen aanfpraak op de Republiek deden. Ik laat niet onbezocht (fchryft D'Estrades in •: Zynen brief aan den Heer de Lionne van den " 24.cn Dec. 1665, om den Heer de Wit (d'Es- t rad es brieven D. III. bladz. 670.) over te haaien, de zaak van Denmarken af te doen. Hy doet daarin alles, wat hem mooglyk is; maar om zyne meesters te doen bewilligen in de zes , millioenen, door den Envoyé van dat ryk ver11 zocht, gaat wat verre. Mea  », dat men geen grooter bewys van de kwaadwil„ ligheid der Zweden behoefde, dan hun geveinft „ gedrag, en hun te baat genomen voorwendzel, „ als of zy voor de krygstoerusting van den Ko„ ning van Denmarken vervaart waren. Dat zo de garantie, die de Koning en de He- ren Staten hun aanbieden, hen van hunne oog„ merken tegens Denmarken niet deedt afzien r j, men ligt konde bevroeden, dat dit het niet was, „ het geen hun dus deed handelen; maar, „ een gefmeed oogmerk, om hen te beoorlogen j „ dat in dat geval niets te doen was, dan zich „ fpoedig in ftaat te ftellen, die belediging af te „ keeren, en de Zweden aan te tasten, door de ,, garantie, den Koning van Denmarken belooft, „ na te komen, en hem tegens zyne vyanden hulp „ te bieden. Heb de goedheid, al het bovenge„ noemde in overweging te nemen. U zyn de be„ langen der Zweden en hunne manier van hande„ len beter dan my bekent; maar volgens deken„ nis, die ik van het gevoelen van Holland en van deftedenheb, zullen zy veeleer alles opofferen, „ dan van het tractaat van Denemarken afftappen: „ ook geloof ik zelfs niet, dat het voor's Konings 5, dienft nut is, meer op die voorgeflagene tem„ pering aan te dringen, in aanmerking van'tgunt „ de gemelde heer de Wit my wegens de Staten „ gezegt heeft, want hy thans gevolmagtigt is, „ öm met den heer Huigens uit hunnen naam te „ antwoorden op de zaken, die wy behandelen. K j Op  Op den 24e November 1664, fchreef Lodewyk de XIV, eenen zeer dringenden brief aan de Staaten, ten einde hunne Hoog-;Mogende ein-, delyk eens voldoen zouden aan de afvorderingen van de Ridders van Maltha (Aitzema D. IIL bladz. 581) het welk ook in den jaare 1668, naar 't fluiten van den vreede met de Engelfchen gefchiedde. In de onderhandelingen, door de Franfche Ge«ï zanten in Engeland aangelegd, om den vreede tusfchen dat Ryk en ons te bewerken, gingen 'er de Franfchen zelfs zodanig in te werk, dat het ligt te zien was, dat zy den Engelfchen in de hand werkten. Van den beginne af fpraken zy om den Engelfchen Nieuw Nederland afteftaan, en hun Kormantyn te rug te geven. St. George del Mina en de fterkte Nasfau, door hen veroverd, zouden hun blyven; de fterkte op Kabo Korfe zoude geflegd worden, de Engelfchen gefteld in het bezit der fterkten Bonavifta en St. Andries op de Rivier Gambi. ( Vad. Hifi. D. XIII. bladz. 159 en volgg.) Zie hier hoe d'Estrades daar over aan den Koning fchryft, in zynen brief van den 23e July 1Ó65. (d'Estrades brieven D. III bladz. 272). „ De brief, die uwe Majefteit my de eer gedaan heeft, my den 17. dezer maand te fchryven, 5, heeft de gemoederen der Staten niet weinig ge„ ruft geftelt, die grootlyks over het traclaac van „ den Bisfchop van Munfter verftelt waren, door „ hen  5, hen te verzekeren, dat uwe Majeftelt zoo>e| py by den Hertog van Neuburg, als by den Mar„ quis de Fuentes den doortogt voor zyne troe- pen verzocht, en zyne bemoeinisfen by den Ko. „ ning van Engeland aanwendde, om dat gewaand „ traéïaat in de biezen te fchuiven. Ik heb hen j, wel doen opmerken, dat uwe Majefteit bewo„ gen geworden zynde, hun te dezer gelegenheid i} blyken zyner genegendheid te geven, zonder „ daar toe van hunnen kant verzogt te zyn, het „ nodig ware, een fpoedige refolutie te nemen, „ om den gemelden Bisfchop wegens Borkelo ge?, noegen te geven, en de zaak van Rhynberk, de ,, eifchen van den heer Keurvorft van Brandeni, burg wegens de afrekening, en de teruggave der „ goederen van de orde van Malta ten einde te brengen. „ Zy antwoordden my, dat betreffende het. ,, werk van Borkelo, het zelve niet billyk, noch „ een zaak van een byzonder perfoon was, ge„ lyk uwe Majefteit meent, maar wel van de „ Provincie Gelderland, die het meefte belang „ 'er in heeft; zynde de fchadelooshouding van „ den Grave van Stirum gemaklyk te vereffenen ; „ dat de provinciën de eene de andere volgens „ het traclaat van unie moeten onderfteunen, en „ dat zy den heer van Beuningen bevel zullen " zenden, uwe Majefteit de ftukken van hetpro„ ces te vertonen, en de ware gefchapenheid der l\ zaak te ontvouwen; dat men alle raooglyke „ fpoed  ï5« ><8> » fpoed ter vereffening hunner verfchilleii met „ den Keurvorft van Brandenburg zal maken, en „ dat, betreffende de zaak van Malta, het trac-i „ taat van unie der provinciën te weeg brengt, „ dat men die van Utrecht niet noodzaken kan, n in het ontworpen verding toe te ftemmen; doch ,, dat de andere provinciën arbeidden, om haar „ tot een vergelyk te bewegen. „ Betreffende de ruiling van Rhynberk, wiU len de Staten deswegens wel met den Keur„ vorft van Keulen handelen, en zullen wach„ ten, dat de gemelde Keurvorft hun voorflagen „ doet. Hierover heb ik den heer Biffchop van „ Straatsburg gefchreven, en hem gemeld, dat „ hy zich haaften, deze omftandigheid niet ver„ zuimen, en een volmagt om te handelen aan „ iemand zenden moet, die van de gevergde voor. „ waarden zeer wel onderricht is. „ Vervolgens is de heer de Wit my komen „ zien, en heeft my naar waarheid den ftaat „ hunner zaken vertoont, die in zodanig een ui„ terfte zyn, dat zy geen andere toevlucht dan „ in het wagen van een zeeflag hebben, voegen„ de hy 'er by, dat zo zy in hunne havens bly„ ven, zy voor twee zaken te duchten hebben, „ waar van één alleen ongetwyfelt een opftand „ in de fteden zoude verwekken; den vrede van „ den Koning van Engeland op zodanige voor„ waarden, als hy begeerde, doen verzoeken ; „ den Prins in zyne bedieningen doen herftellen, „ en  ,, fixeerden den vier-en-twintigften December „ 1664, dat zy van tyd tot tyd haar Hoog Mog. „ moeyelyk moesten vallen met klagten over de » po*»  j, proceduuren van de Engelfchen, maar dat tel« 5, kens haare ondraagelyke violentien, de Com„ pagnie, dan uit de eene dan uit de andere plaat„ fe van dezes Staats - Conqueften in Nieuw-Ne- derland deposfideerden, ten einde Haar Hoog j, Mogenden niet onbekend zouden zyn de manie„ re waar door de Staat dezer Landen van haar „ buitenlandfche conqueften, en de Ingezeetenert „ van dien, van de Negotie aldaar wierden ont„ zet; ende op dat Haar Hoog Mog. goede •„ geliefte mogte weefen, op 't een of 't ander „ middel na haare voorige hooghe wysheyt in „ tyds te denken, door 't welke het totaale ver„ lies mogte voorgekomen worden. Ende eyn„ delyk moesten Haar Hoog Mog. bedroefelyk te „ kennen geeven, dat, in conformité van haara voorige remonjlrantien , doleantien, ende waerfcbou* „ wingen, de fchepen en het volk, door den Her„ tog van Jorck uit Engeland gezonden, geasfis5, teerd met de magten van Nieuw - Engeland, de •„ Stadt Nieuw - Amfterdam f nu vyftig jaren door „ defen Staat in volle ruft ende vrede befeten; „ op den 2jm Augusty leftleden, en de ghe„ heele Nieuw-Nederlandfche Provincie te onder„ gebragt, ingenomen, ende het Engelfche ge„ bied gefubjicieerd, en aenftonds met den naem „ van Nieuw-Jorck genaemd waren, een faake, die „ duifenden bedroefde menfchen aldaar hadde ge,, maakt, ende den Staat een conqueste doen ver- VI. Stuk. L „ lie-  ® 5, liefen, welker apparentie wonderlyk was, jaer* lyks duf enden van menfchen haare koft dede winnen., j, /nwe« kor* ,, ze jaflrcH ong^elooflyk zoude hebben doen toeneemen., ,, de Negotie dezer Landen onghelooflyk voortfettede; 5, crack die de Coiipagnie miüioenen aen bet felvige ten „ dienste van den Staat, ende voortfetiinge van de Ne* 9y gotte dezer Landen te kejl gehyt hadde, doen verSy liefen, en daerom ghenootfaakt nochmaals te „ bidden, dat Haar Hoog Mog. deze violentien „ ende hostiliteyten, tegen den Staat en des Comj, pagnies groote fchaden, na hare gherechtigheyt j5 geliefden te confidereeren, ende voor al mede in achtinge te nemen de bedroefde ende lamen5, table klachten der inwoonderen aldaar geblee„ ven, op hope, datby Haar Hoog Mog. nog „ middelen fouden konnen gevonden worden, om „ haar wederom te herftellen". d'Estrades vertoont zelfs, in zynen brief aan de Lionn.§ van den 17= September 1775, hoe hier over 't gewicht vanNieuw-Nederland gedacht wierd. (d'Estrades brieven D. III. bladz. 424.) „ Zy zeiden my, (zegt hy) dat het in de magt ,, der Staten niet ftondt, hen Nieuw-Nederland 5, te doen affhan; dat de ftad Amfterdam het van „ de Weftindifche Maatfchappy voor zeven hon,, derd duizend guldens gekocht hadt; dat zy daar5, enboven twee millioenen 'er aan hadden te kos7, ten gelegt, en dat hunne ftad 'er, na aftrek ?> van alle koften, . zeftig duizend guldens renten „ van  cynsbaar te maaken , niet oorbaar achten te „ doen; dat de oorlog hun veel voordeeliger is, ,, door het ftaande houden van hun goed recht, „ dan de vrede zoude wezen, door iets lafhartigs ,, te doen, gelyk het afftaan van het eiland Po„ leron zoude zyn; dat zyne meefters doen kon„ den, wat hun behaagde, maar dat men nooit „ in hunne regifters zoude vinden, dat hy 'er in „ toegeftemd hadt. Ik antwoorde hem, dat hy }, voor eenige dagen andere taal hadt gevoert, „ toen hy my vertoonde, dat de Koning ten wel„ zyn van den vrede St. Chriftoffel en de eilanden , door hem veroverd, behoorde terug te geven; „ dat het verwonderlyk was, een on verzet! ykheid „ te zien , om een eiland te willen behouden, 't „ geen reeds, ten tyde ik in Engeland was, door „ een traftaat was afgeftaan, en 't welk de goede „ trouw wilde, dat men te rug gaf, en daarvan „ thans een hinderpaal te maken, die onfeilbaar „ den vrede afbreken moet, en my teffens te „ willen overreden, dat de Koning alle de vero„ verde eilanden tot welzyn van den vrede be,, hoorde terug te geven, in weerwil der voorge „ flagene voorwaarden, dat een ieder behouden ,, zoude, 't geen hy aan den een en anderen „ kant bezit; dat hy, in het bybrengen van de „ eer der Saten ten minften behoorde te let„ ten , roy ook niets tegen de eer des Ko- nings voor te flaan, gelyk zodanigeen toe„ geeflykheid zyn zoude; doch dat, zo hy „ dat  » dat punt van eer, 't geen üegts een riarffèn„ fchim is, aan een zyde wilde ftellen, en tot „ de zaak zelve komen, naamlyk van Poleron af5, te zien, en door dat voorbeeld den Koning te „ verpligten, tot welzyn van den vrede aan zyn „ kant St. Cnriftoffel te laten varen , ik geenfints „ twyfelde, of zyne Majefteit zoude, om de ruft „ aan zo vele volkeren te verzorgen, die door den „ oorlog lyden, zich tot die te-uigave laten over„ balen, ofichoon zyne Majefteit dat eiland met „ meer reden konde behouden, dan de Staten het „ eiland Poleron. Zie daar, Myn Vriend! hoe de Franfche Gezant aan den Franfchen Staatsbedienden fchreef. Laat 'er uwe gedachten eens over gaan, terwyl ik do myne over dit alles, wat ik u voorgedraagen heb, op 't papier zal brengen. Intusfchen blyve ik3 met eerbiedige en niet min hartelyke groete, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wei-Edels Gejlr. BW. Bienaar, Den i5e". ]u!y. _ ,r i782m Keinier Vryaart. L. 4 PT F*  VTI-EN- VTFTIGS TE BRIEF, Wel-Edele Gestrenge Heer e» zeer ge-eerde Vriend! Geen nood: gy behoeft noch verlegen te zyn, noch U te beklaagen. Ik volbreng zonder hinder en met vermaak het werk, dat ik op uwe aanfpooring opgevat heb: ik fchep 'er zelfs behaagen in, mits het my toefchynt, dat myn arbeid veele aanzienlyke Luiden, Luiden van kennis en oordeel, niet onaangenaam is; en het almede iet toebrengt om de oogen van veele verblinde Landgenooten te verligten. Ik hoop flechts, dat ik myn webbe gelukkig zal kunnen affpinnen. Herinner U wat ik U, in myn eerften brief, gefchreeven heb, en zie of ik my wel verwonderen kan over het geen gy my van de Heeren Wildzang, Snoeshaan, Botterik, Domoor, en anderen, verhaalt. Ik heb het my voorgefteld. k heb wel verwagt, dat, als myne brieven het ligt zagen, zy de woede van de razende Bullebakken niet geheel zouden ontloopen, en dat, of fchoon men 'er zich al eens weinig in druk over zoude uitlaten, menze in fommige vriendelyke byeenkomsten, die de vloekers der Engelfchen, met het Engelfch woord Club betekenen, over den hekel zoude haaien. Het  171 Vaderland minnend Burger, en een Patriot/eb Regent. Alle oogen wachten op U ê Heeren, Hoog Mogende Heeren Staaten Generaal, alle de Magijlraat gezinde , enz. Brief van Fredrik Zeebang. Concept Requeji aan HH. HH. Mog. ter verwydering van den Hertog Louis van Brunswyk Woljfenbuttel. JÜeêrlands volk* flem haaft uw, baafl uw. Geheime Gefprekken van zekeren Monarch. Notitie ofte Inventaris wegens het geheime Reisvalies van dtn Heere Hertog Louis van Brunswyk Woljfenbuttel. Aanfpraak van den Heer Hertog Louis van Brunswyk Woljfenbuttel by zyn affcheid; en wat al meer vuiligheden, die de drukpers zints eenigen tyd gebaart heefc en dagelyks nog in 't licht brengt? wat willen alle die vodden zeggen? immers niets. Ydel gekef: dat men ter raauwer nood zoude kunnen vergelyken by het gebaf van vuilaartige rekels, die agter de hekken en poorten van boerewoningen den voorbygaanden man aanbaffen, hem fomtyds hunne tanden laten zien, de kinderen vervaaren, en aan het huilen helpen, en ons waarfchouwen, dat men wel zal doen van niet zonder een goede kneppel op weg te gaan. Zulke wangedrochten zyn 't niet, die ons konnen fchaden; al wat zy uitrechten is, dat zy ons leeren van wat tuk zy zyn, waar hunne meesters 't huis leggen, en dat zy even zoo drieft en vuilaardig als zwak in vermoogens zyn: ledige vaaten bommen meeft. Het uitvaaren tegen de Plaagfche Patriottin moet deezen dan even zoo weinig aandoen, als de onbefchofte taal van Raaskallius  Xallius, hy van Rykhuizen, den Heer Prinsman aan: deed, toen deeze den anderen met een beleefde groet voor zyne heusheid bedankte. Voor my, ik ben even zoo ongevoelig voor al den zwadder •welken men op my tragt te werpen, als my de fratfen van een Jan Potage kunnen vermaaken. Ik heb van het een zoo min aandoening als van het ander: als 'er geen andere pylen gefchooten worden , dan zulken, als ik daar aangeweezen heb, zoude men zelfs, met betrekking tot het algemeen nut, in bedenking kunnen neemen, of het niet wel beft zoude zyn, vanze te laaten vhe» gen, zonder na dezelven eens om te kyken; hoe zeer het waar is, dat het geen, wat een volwasfen man niet fchaaden kan, fomtyds een kind doodelyk kan treffen; en dat alle die rampzalige boekjes, offchoon op menfchen van oordeel niets doende, echter een fchadelyken invloed op dat gedeelte van 't gemeen, het welk vatbaarer voor alleley indrukzelen, geen gelegenheid of vermoogen genoeg heeft om zich zeiven voor misleidingen te wagten, kunnen hebben. Gy weet hoe ik omtrent dit alles denk: gy weet, dat, hoe zeer ik getwyffeld heb, of ik wel verpligt was, om de pen op te vatten, ter afweeringe van fchaadelyke begrippen, welke veele gefchriften en couranten tragten onder ons wortel te doen fchieten, en voort te planten, ik nochtans altyd van begrip ben geweeft, dat die geenen, welken daartoe genoegzaams vermogens zouden heb-  173 >® hebben, 'er niet flecht bevoegd toe zouden zyn; maar ook daar mede een nuttig en heilzaam werk zouden verrigten. Het komt my derhalven wat vreemd voor, dat onze Vriend Koelhart daar eenige bedenking op kan hebben. Was het, gelyk ik zo even zeide, met enkele prullen te doen, men zoude misfchien konnen volftaan met dezelve te verachten; hóe< wel het verachten van kleinigheden in zaaken, die gevolgen kunnen' hebben , altyd gevaarlyk is: het is altyd gevaarlyk zekere begrippen en gevoelens, welke voor den Burgerftaat fchadelyk konnen zyn, vat te laaten krygen: het is daar mede even zoo gelegen als met de kwaaien van geeft en lichaam: zoo raenze niet in den beginne te keer gaat, zal 'er weinig kans tot geneezing, ten minste tot eene volkomen geneezing, weezen. Principio cpfta. Behalven het ligt gefpuis, dat ons kwelt, en plaagt, en toch meer of min op den duur fchade doet, is 'er een ander foort van gedierte, dat niet fnort, geen geraas maakt, ftil wroet, en, gelyk zekere wormen, die het hout doorknaagen, en onze dyken in gevaar brengen, dus ongemerkt, en ongevoelig alle gronden van eer en deugd ondermynen, alle zuivere denkbeelden van ftaatkunde omwroeten; al het zaad van Burgerliefde en eendragt bederven, en verteeren; en boven dien nog zaadenin den grond nalaaten, welken dien zodanig vergiftigen, dat 'er nooit wederom goede krui-  Jrrujden en gewasfchen op geteeld zouden konden worden , indien men geen zorg droeg, om tegen dat fchadelyk gebroet eenige hulpmiddelen te gebruiken. Daar zyn 'er ook nog, die, met vermogens en kundigheeden begaaft, tot het zelfde einde eene welfpreekenheid gebruiken, welke daarom te gevaarlyker is, om dat zy zelfs de oogen en het verftand van kundigen konnen verrasfen, misleiden, bedriegen, verraaden en bederven. Zulken zyn 't, van welken Moreau jeene afbeelding heeft gemaakt; en zulken zyn 't, welken boven al de oplettenheid vereisfchen, zal men vrucht van zynsn arbeid kunnen hoopen. Daar zyn in ons Vaderland meer Wy sneuzen, meer Kwezelkwasten, meer Blaaskaken, en diergelyke foort van volk, dan die ik by van Rykhuizen, en Goudgaarder heb aangetroffen; en die zyn het, welken ons meer bekommernis moeten geeven: want offchoon het waar is, dat (hoe zy zich zoeken te verbergen onder het uitterlyk gewaad van eenen Gelro Batavus, van eenen Amore Patrio?, van eenen Politique Hollandois, van eenen Staatsman, en onder welken weitfche naamen zy te voor' fchyn treeden, om ingang in de wereld te vinden, en onder de luiden, die hen niet kennen, wel ontfangen te worden; en welk verraderlyk opfchik en fchoonblinkende kledy door hun aangetogen word, om zich te vermommen, en door het uitter? lyk gewaad den oplettendften, en den kundigften te verrasfen) zy niet te min altyd, 't zy doorhun- ne  .Veelen met genoegen worden gelezen, en veel goeds doen. Ik word daar door ten fterkfte opgewakkerd, en ftoor my zeer weinig aan het geen ■Botterik voorgeeft; namelyk, dat myne Brieven te kort doen aan het ontzag en aan den eerbied, welken een braaf en eerlyk man aan de wetten des Lands en aan zyne Overheeden verfchuldigt is. Gy weec, zoo wel als ik, dat zulke betigtingen niet ongemeen zyn, en dat die geenen, die zich het minfte aan de wetten en aan het ontzach voor de Hooge Overheid bekreunen, de eerfte en gereedfte zyn, om anderen van die misdaad te be, fchuldigen , even als die, welken over anderen den meester zoeken te fpeelen, altyd de vryheid op hun fchild en op de lippen voeren. Ziet men ,'t niet, myn Vriend! aan alle die euvelmoedige , taal, aan . al dien laster, hoon , logen, en fmaad-redenen, met welken men de gefchriften» en fchryvers bejegent, die de pen ter verdediging van deugd, en eere, tot handhaving van ruft en Vreede,tot bevordering der waarheid, opvatten en gebruiken? Men durft zelfs de Hooge Overheid, (ik heb het bereids in een myner Brieven aangemerkt) als 't waarej, in 't gezicht vliegen, en als eene misdaad toerekenen, dat hoogftdezelve niet zo wel tegens het Politiek vertoog, en andere fchriften een placaat heeft laaten uitgaan, als tegen het boekje Aan Nederland/oh volk. Gaat men niet zoo verre, dat men de Hooge Overheid durft voorfchryven wat foort van gefchryf de verdraagfaamheid moet genieten, en welk niet? Het VI. Stuk. M is  <$ uit den hoop zaagt toefpringen, het ondier met? lyfsgevaar aanranden, en het kind uit zyne klauwen redden?- Wat zoudtge, myn Vriend! denken van Buur en, die, hoorende, dat 'er brandftichters in de Buurt zworven, om 'er brand te ontfteken, dit in koelen moede zouden aanzien, geen waarfchouwing doen, en het dreigend gevaar afwagten, en die, eenige huizen in brand ziende , de armen over eikanderen geflaagen, de pyp in den mond, zonder eenige beweeging de vlam van het eene dak tot het andere zouden zienoverflaan,* om reden, dat 'er tot het werk van de brandfpuiten menfchen aangefteld zyn ? En wat daarentegen van zulken, welken hunne Buuren tydig zouden hebben gewaarfchouwd; of, by een ontftaane brand toegefchooten zouden zyn, om dien te helpen blusfchen? Wat zoudtge meenen van zulken, welken ziende, dat een hoop Kwakzalvers het land afliepen, en onderricht zynde, dat dezelve,ondervoorwendzel van geheime hulpmiddelen te verkoopen, allerley flag van vergif onder den man zogten te brengen, de eenvoudige gemeente daar tegen niet zouden waarfchouwen, maar met goede oogen aanzien, dat 'er een befmettelyke ziekte onder het volk kwame, hand over Jiand toename, daaglyks menfchen in 't graf fleepte, zonder eenig woord te reppen ? en wat oordeel , daar en tegen, zoudtge vellen van zulken, die geen tyd zouden verzuimd hebben, om elk van den toeleg dier Landlooperen kennis te geeven ? Ik behoef u de oplosling dier vraagen niet op te maaken.  maaken. Ik geloof datge met my zult toeftemmen, dat men de eerfte onder het flechtfte, de laatfte onder het befte foort van menfchen moet ftellen. Wie dan, die hier op agt geeft, en te gelyk gade flaat, wat al fchriften dagelyks van onder de pers komen, in welke het ontzach voor de Hooge Overheid, de eerbied voor de eerfte Stands - en - Staatsperfoonen , de plichten, zoo wel burgerlyke als goddelyke en natuurlyke, gefchonden, de ondeugd eene kroon boven het hoofd geplaatft, de lafter met lof opgehaald, de deugd veracht, de waarheid befpot, worden; wie, zeg ik, zal, dit alles, en nog meêr gade flaande, (zoo hy niet tot de ergfte bende der Amfterdamfche Politieken behoort) durven ftaande houden, dat 'er geen mwerwetfche Patriot mag komen opdaagen; geenPofi naar denNederrbyn aangelegd; geen Politieck Vertoog, en welken gefchriften meer, als een tegengif voor 't verfpreide gif aan 't licht zyn gebragt, in druk mogen uitgegeven worden; en verders beweeren, dat myne Brieven tegen de regels van befcheidenheid ,welken altyd door eenen Schryver in acht genoomen moeten worden, zondigen ? Zouden zy niet eerder moeten erkennen, dat myne Brieven niets bevatten, of het mag, voor al in onze tegenwoordige tydsomftandigheeden, gezegd, gefchreeven, en gedrukt worden ? dat de noodzaaklykheid', om de misleidde en dwalende gemeente M 3 we-  goede gemeente niet alleen in verdenking, maa« zelfs, ware het mooglyk, in den algemeenen haat! te brengen. De Natie tog, of het gezondft en 't verftandigft gedeelte derzelve, wenfcht en verlangt, dat 'er op de beft moogelyke wyze, en naar de gelegenheid der zaaken, voor haare veiligheid, voor de veiligheid haarer bezittingen, kortom voor het befte van 't Vaderland gewaakt en gezorgd worde. Het verlangt, dat men zich in ftaat ftelle, om eenen van kop tot teen gewapenden vyand, die ons ongewapend met geweld is komen verasfen, tegenftand te bieden, en vervolgens afbreuk te doen. De Natie, ten minfte het vernuftigfte gedeelte der Natie, verlangt niet, en kan niet verlangen, dat eene vloot uitloope, ten zy het befte van 't Vaderland daar door bevorderd worde; het ver-; langt niet, en kan ook niet verlangen, dat 'er roe-; keloos gebruik gemaakt worde van de middelen, welke men in handen heeft, om den vyand te keer te gaan; maar verlangt dat het voorzichtig gefchiedde. De Natie weet, dat men behoorlyk toegeruft, en toegeruft naar maate van 't gevaar, waar aan men bloot gefteld is, moet wezen, alvorens dat men 'er zich aan waage. De Natie weet, dat het geen fchry vers van eenen Pofi van den Nederrhyn, van eenen Staatman, van eenen Politieke Hollandois, en van Couranten, zyn, ja, zy weet, dat het zelfs de byzondere Regenten der Steden niet zyn, welke over de toerufting van  REGISTER. S verzoek van twee Burgemeefteren 10, en volgg. De Heer Hertog is door H. H. Mog. vrygefprooken 185: vaifchelyk befchuldigt 192. Dat het algemeen der Natie, hem fchuldig kent, een verdichtfel; tbtd. Burgermeesters, van Amfterdam. Scherts over derzeiver Memorie IV, bl. 3 en volgg. Voeren in dezelve het woord der Natie, hier toe oi.bevoegt 11. Wanorde -welke hier uit zoude voortfpruiten 12 en volgg. Hebben zich zeiven te befchuidigen en niet den Stadhouder 24 Sprceken van het in zee brengen eener Vloot als van het infpannen van een Rytuig 37- Doen het aanweezen van den Hertog voorkomen als een beletfel van het in zee brengen der fchepen 41. Behoorden de ftukken en bewyzen van werkeloosheid, indien 'er die waaren, té berde te brengen, 43 , 44- Derzelver bewimpelde en verkeerde uitdrukkingen by het dubbelzinnig woord Men aangemerkt 4S- Wie meenen zy met dat woord? ibid. en 114. Hunne verwondering over het niet uitloopen der fcheepen, door de ftukken, ter Admiraliteit open gelest, opgeloft 81. Aan geene traagheid toe te fchryven ibid. Kunnen zich niet verwonderen over de verzwakking der navale magt, dewyl de reden daar van by hun bekent moet zyn 111. Derzelver onbillyke klagten over gewaand verzuim 112. Hunne befchuldigingen tegen den Prince onbewezen ibid, Indien het algemeen bewind der Republiek van hun afhing zoude dezelve wel haaft verloeren zyri ijl Qf dezelve geen onderzoek hadden behooren te doen of hunne befchuldigingen gegrond waaren , alvoorens dezelve te berde te brengen 183; dog vinden geen getuigenis dan een boop Prulfchriften 184 Vorderen de verwydering van den Heer Hertog onder voorwendfel, dat zulks nuttig zy tot welvaart des 's Lands en voor 't Huis van Oranje V, bl. a aanmerkingen dieswegen ibid, Derzelver handelingen febynen te beoogen om den' Prince van het Stadhoudenchap te ontzetten 14. Maatigen zich het oppergezacn v«n Holland, ja zelf dat van H. H. Mog. aan, 31. c. Caap. Aan de Franfchen. overgegeaven bedenkelyk V, bl. 12. . . , v- bl- 1Q6, en volgg, waar uit blykt de werkzaamheid van Prins Wiilem den II. voor de Republiek 108, Extraét van 15 july 1650 ibid. F. abbieken. Het verval derzei ven meeftendeel te wyten aan de drie oorlogen tegen Cromwel en Karei den II V, bl. 57. Zyn niet te herftellen door een nieuwen oorlog met Engeland ibid. De. arbeidsloonen te zwaar ibid en 69. Weinige inlandfche Koopwaaren hier te Lande gefleeten, 69- Zwaare beladingen van den arbeider 70. Hebben gebrek aan handen en ftoffen om byzonder voordeel te genieten 79. Fabrikeurs. (Leidfe) uittrekfel uit derzelver Requefè wegens een verbond met de Amerikaanen V, bl. 102, aanmerkingen daar over, 108 en 109. Frankryk. Meefter van de Caap, kan kwaade gevolgen hebben IV, bl. 25, en volgg. Heeft federt Lodewyk de XIV altoos toegelegt om deezen Staat Stadhouderloos te zien, V, bl. 12. Heeft de Amfterdammers verklaart N 3 voor  $ REGISTER. voor Patriotten, en bied dezelve byftand aan, komt be» denkelyk voor, ibid. Onze tegenwoordige (laats - gefteldheid niet toegedaan 41. Tracht meer dan Engeland 'onzen Koophandel afbreuk te doen 134. Deszelfs hulp en befcherming kan gevaarlyk zyn 162. De Koopwaaren uit dat Ryk zyn ons minder noodzaaklyk dan die van EngeJana 192, verdere aanmerkingen dieswegen 193 en volgg. Aanmerkingen over de handelwyzen van dat Hof, VI, bl. 24 en 25. G. G ouvernante (Princesfe) Heeft alles in *t werk ' gëftelt om het verval der Republiek voor te komen IV, bl. 192. Grotius. (Uittrekfel uit) toepasfelyk op de Memorie der Burgermeefteren van Amfterdam, VI, bl. 14 en 15. Guiche (Grave van) Uittrekfel uit deszelfs Memorien IV, bl. 163 en volgg. ten voorbeèlde, dat veele Leden van 's Lands regeeringe waanen meer doorzicht te hebben in krygsverrigtingen als kundige Legerhoofden ibid. Uittrekfel uit denzelven , betreffende het beftuur van den Raadpenfionaris de Wit 162 — 167, en aangaande den veldtocht tegen den Bisfchop van Munfter, i69Aantekeningen van denzelven, betreffende z ker Krygsjtnan La Feuiilade, en den Admiraal de Ruiter 174 en 17S» alles vergeleeken met de onluften dezes jegenwoordigen Stadhouders ibid. '. '"t Inactiviteit (tegenwoordige) is geen oorzaak yaa - de onheilen; maar het niet vroegtydig in gereedheid zyn IV, bl. 115. Zy die over dezelve fchreeuwen, brengen geene de minfte hulpmiddelen toe, dan Requesten aan te bieden V, bl. 18-ri K. Deszelfs maatregelen bsdenkelyk V, bl. 185, en 198. Koophandel. Een verbond met de Amerikaanen minder voordeelig voor denzelven dan men voorgeeft V, bl. 54 — 'S7 en 62; zou veelligt van geen langen duur zyn 78. De belemmering in den handel met nabu'urige Mogendheeden niet alleen nadeelig voor de Republiek; • • ■1 • 1 • maar  R E G I S T E R. 9 Hiaar teffens voor veele byzondere ingezeeten 166. De handel met de Ergefchen ons ten hoogden nodig 193 en volgg. en van groot belang voor de Nederlanden VI, b'., 90. Kooplieden denken niet allen op. de zelfde wyze omtrent 's Lands zaaken IV, bl 38. Aanmerkingen over derzelver Requeften 46. Bedekte vaifche vermoedens tegen den Heer Stadhouder, daar in opgeflooten, 47, ooi de Natie op eene argliftige wyze tegen Hoogftdenzelven te verbitteren ibid Onvoorzichtigheid in het aandringen op Convoycn 130. Willen zich vermeeten beter te weeten dan Z. D. H. en de geenen die aan 'c boofd van 't bewind zyn 165. Vaersje uit Vondel aan- gaande dergeiyke verwaantheid bygebragt, 166. Verdere fchers dieswegen 167. Bittere uitdrukkingen van die van Zeeland omtrent de Hollanders;. byzonder omtrent de Amfterdammers V, bl. 137 en volgg. Geroep der Kooplieden om een verbond met de Amerikaanen, eeven buitenfpoorig als hun roepen om Convoy 170. Kooplieden ( Leidfe ) Requeft derzelven op ongegronde redenen geveftigt V, bl. 74. Krygsmaüt. Onenigheid in vroeger tyden onder de Hoofden derzelver ter zee VI, bl.,135. Uittrekfel uit Ait-> zema dien aangaande ibid, L. JL/and verraad. Te zoeken by de'Amfterdamfche Politieken en hunnen aanhang VI, bl, 134. Lofdicht aan Vryaart IV, bl. 5. M. tregels. Dat 'er geene maatregels genomen • zyn tot herftel, niet aan den Prince te wyten; maar aan Amfterdam IV, bl. 32 en 33. Maatschafpy. Niets verderffelyker voor dezelve dan dat een iegelyk blootfta voor laftertongen IV, bl. 143. Maurits (Prince) de overwinning van den flag by Nieüwpoort (met al te veel gevaars ondernomen) alleen aan deszeifs beleid toe te fchryven IV, bl. 138, vergeleeken met het gevaar van het uitloopen onzer Koopvaardyvloot, onder Convooy van Zoutman; 139. Verdere overwegingen van den tocht naar Vlaanderen, vergeleeken met de moeyeiykheden den tegenwoordigen Stadhouder aangedaan 150 en volgg. Uittrekfel dien aanN 4 gaande  REGISTER. ii Negotie zie Koophandel. Nouvellist l FranfcheDeszelfs verregaande ftoutheid V, bl. 37, Nouvelles. Extraordinaires. Verkeerde begrippen, in dezelve vervat V, bl. 35 en 135. Nouvellisten. Beklaagenzich over de Engelfchen Natie V, bl. 119. In boe verre zulks gegrond zy ibid. O. Oo r l o g. Het trachten naar denzelven, dreigt den ondergang der Republiek en dien van veele byzondere perfoonen V, bl. 32. Oorlogen met Karei den II en Cromwel niet aan de Engelfche Natie te wyten 120 en i2t. Nadeelige gevolgen der Oorlogen in vroegere tyden Vr, bl. 145. 'Aantekening dieswegen uit Wagenaar Vad. Hifi. 145 en 146. Door verfcheide bewyzen geftaaft 147, en volgg.. Oorlog tegen Karei den II beter ftaande gehouden dan tegen Cromwel, om dat onze zeemacht in beteren ftaat was, dan in den èerften, bl. 147. Oorlogschepen. 'Er is meer nodig om dezelven in zee te brengen dan enkele refolutien IV, bl. 37. Regenten behoorden hier van niet onkundig te zyn ibid. Genoegzaamheid aan geld kan het gebrek aan dezelve alleen niet vergoeden 44. Het uitrusten derzelve heeft niet gefaald aan Z H., noch aan de Admiraliteiten 57. Kosten geen manfchap krygen om in zee te fteeken 79 — 81. Zederc 37 jaaren geen confent verleent tot den aanbouw der fchepen n 1. Ongeraaden een klein aantal fchepen in zee te zenden 130. Onmogelykheid om dezelve fpoedig te vervaardigen 134. Het hout, tot den aanbouw ongemeen duur V, bl. 72. Groot verval derzei ven VI, bl. 40. Klagten van 's Lands Zeevoogden over de Hechtheid der oorlwgfchepen en over den kwaaden handel der zee-officieren in den jaare 1653, 137. Uittrekfel dieswegen uic een brief van d'Estrades aan den Koning van Frankryk, 139. Aanmerke'yk verlies van fchepen in de Jaaren 1665 en 1666 148. Aanmerkingen dieswege 150. Oranje (Willem de I prince van). Alle onze tegenwoordige zegen aan denzelven te danken. V, bl. 43. Oostzee. Onze vaart en handel op dezelve gefluit V, bl. 163 Nadeelen, welke daar uit kunnen voortfpruiten. ibid en volgg. Overheid (Hooge). 't Ontzach voor dezelve noodzaakelyk, fchriftuurlyk beweezen, en met aanmerkingen op- gehel-  14 R E G I S T E R. voorboden van oproer 178. Schenden het ontzach der ■ Hooge Overheid 181. Staaten Generaal. Tot het aanftellen van een Commité of kleinen Raad niet genegen V, b). 27. Staatsman. Scherts over denzelven VI, bl ii On befchaamde begrippen van denzelven 17. Is verderffe" ,c lyk 175. Staatsbestuur zeer onderfcheiden van Stedelyk be ituur, ten bewyze dat Burgermeefters te meer kunnen" dwaalen in de begrippen van 't Hoog bewind IV bi 125 en 12Ö. Voorbaarigheid In onderneeminê»r ftmtl daar aan tot onneii VI, bi. 189. Gelykenister! dier ein de bygebragt uit de Romdnfche Hiftorie ibid. Geftaaft door het voorbeeld der genoomene fchepen door Kemoen « ,yeld en Blacftone ibid. ^ Staats g e s ch a1 f t e n. Het -publiek maaken derzelve met behoorlyk V, bl. 45. Stadhouder. Hoogftdezelve heeft federt zyne mee-- q-i derjaarigheid geduurig aangemaant om de Frontieren te verfterken: de land-en vooral zeemagt te herftellen, en oorlogfchepen aan te leggen IV , bl. 30 en 33 ls geen i oorzaak van het niet uitloopen der fchepen 45 Onvergeeflyke aantygingen Hoogftdenzelve door veele fchotichnften aangedaan S3 en 56. Traagheid niet aan denzel- ; ven te wyten 112. Heeft geen minder recht op het vertrouwen dta Burgemeefters i.8. Kan des vo£ fa . niet behouden , indien de Regeering JHoogftdenzelven mer oneerbied behandelt 120. Desfelfs voorzichtigheid in het niet roekeloos waagen van een klein aantal Schepen 130. Hoogfldezelve geen oorzaak, dat 'er geen efquaderin zee.heeft kunnen gezonden worden ibid. Vaderland lie vende wenfeh voor dien vorft 137. Ondankbaarheid denzelven eenigen hoon aan te doen 138. Is het gewoon lot der Stadhouderen ibid. Onbefchaamde befchuldigingen te gen denzelven r.40. Desfeifs tegenwoordige fituatie onaangenaam 146. En beftuur thans moeyelyk U9 Wv?e fchikkingen geduurig gedwarsboomd 175. Het moet aan denzeven vryftaan zoo we.' als aan Burgemeesteren van Amfterdam, en anderen met iemand te mogen raadpleegen 187. Scoersfende vergelykingen dieswegen 188 en 189 Heeft alles m het werk geftelt om het verval voor tekomen 193, en van Jaar tot jaar vruchtelooze pogingen gedaan ibid. Heeft den hagcheiyken ftaat der zaaken vooripeld ibid. Deszelfs gez'ach te onderlleunen het eenigfle ■ middel om de tweedragt voor te komen V, bl 5 Aanmerkingen over deszelfs goed beleid betreffende liet binnenhouden  REGISTER. 15 menhouden der fchepen in de Havens VI. bl. 21. Afkeuring van deszelfs handelingen door de zoogenaamde Politieken 28 en 29. Kan niet befchuldigt worden wegens 'den bekommerlyken ftaat van 't Vaderland 43. Is integendeel aan zyne befchuldigers zelve te wyten 44. Desfelfs Vaderlandfche zorg is blykende uit zynen vruchteloozen aandrang in de Petitiën van oorlog, om de middelen tót herftel in het werk te ftellen 61, en volgg. Heeft jaaren achtereen vermaant den tyd van vrede waar te neemen, om de krygsmagt in goeden ftaat te brengen 68- Is niet in gebreken gebleeven om reeds dadelyk na de vreeclebreuk alle zorgen en beleid in 'twerk te ftellen,tot het neemen van nodige maatregels 69. Onbefchaamtheid deszelfs gezag te hoonen 137. Zyne.voorzichtigheid vergeleeken met de handelingen van vroeger tyden 141. Moet zich niet gedraagen naar onkundige fcuryvers 188. Stadhouderlyke Regeerimge. Geen oorzaak der onheilen IV, bl. 192 en 193. Nuttig voor de Republiek VI, bl.136. T. 7\actaaten, zich op dezelve te verlaaten dwaasheid, ' VI, bl. 65 en 66. V. V... s {Vuilaardig") wegen den Zeeflag tusfchen de Hollanderen en Engelfchen op Doggerbafik IV, bl. 55 en 56. Vaersje, toepasfei'yk op het muitzucbtig ge• fchreeuw, over het niet uitloopen der fchepen VI, bl. 116. Vaderland, Schersfende aanmerking wegens 'deszelfs ongefteltheid VI, bl. 2. Is gelukkig den Heere Prince van Oranje tot' een eminent hooft te hebben 6. Vissery. De" Engelfchen hebben getracht ons in dezelve te ëevenaaren, V, bl 118. Of hun zulks vryftaat? ibid. De Haringvissery op de Kuften van Engeland eene vriendelyke onderlinge fchikking 119. Vloot. Het in zee loopen derzelve dient met voorzichtigheid gepaart te zyn VI, bl. 129. Vrede. Handelingen van vrede in den jaare 1667, in een uittrekfel uit de brieven van d'Eftrades VI, bl. 154 tot 166. Zes  ïtf R E G I S 'T E R. Z. 2^ff e, Heerfchappy over dezelve een hersfenfchim V, bh 12 r. 't Is de meeft vermogendfie die zich dezelve toeeigent ibid. Zee- (Ooft) onze vaart en koophandel op dezelve gefluit V, bl. 163. Nadeelen welke daar uitkunnen voortkomen ibid en volgg. Zeehelden, dezelve zyn 'er noch in de Republiek gelyk in vroeger tyden IV. bl., 39. Zee-ma gt. Naa het langduurig verval, niet met die van Engeland in eevenredigbeid te brengen, blykt uit de opgaaven der Admiraliteiten IV, bl. 60 en 81. Die van Engeland federt lang in goeden ftaat gebragt 60. Nadere overweging van derzelver verval, en gebrek aan fchepen en zeelieden 133. Niet ras te herftellen ibid. Gem^kke-r lyker op,'t .papier te ftellen, dan ter uitvoer te brengen 134. Kan niet fpoedig gefchieden £35. In een flechten ftaat, en gebrek aan Bootsvolk om de gereedleggende fchepen te bemannen VI, bl. 70, en 135 en volgg. Tegenheden welken ontftaan door het verval derzelve 117;' Klagten in vroeger tyden door Tromp,èn de Ruiter en dooit den Vice Admiraal de Witte , en andere Officieren, over de kwaade geftekheid dei zeemagt, en ongereddert■heia acr rtncpcn r,n en volgg. Met den tegen woordigen toeftand vergeleeken 126 en 137, Na 't fluiten van den Munfterfchen vréde ten hoogden top geklommen, en nu fedeit ruim tachtig jaaren verwaarlooft ibid. Tegenwoordige ftaat der zeemagt vergeleeken met die van de jaaren 1665, 138 en H9 Verdere veigelyking van den ftaat derzelve, ten tyde van den Raadpenfionaiis de Wit, 140. Ten tyde van de Ruiter en Tromp waaren 'er reeds duizend jaaren befteed om dezelve te vormen 101- Zeeslag. Op Doggersbank voorgevallen, ten hoogden roemwaardig VI, bi. 128; doch de gelukkige uitflag van denzelven moet ons niet bewegen, ons roekeloos te waagen tegen een magtigen Vyand ibid. Zeezaaken. Derzelver bemind ftaat aan de Hoofderien aan het Oppergezach daar toe aangefteld, en niet aan Courantieien of Spotfchryveren VI, bl. 187.   3E- i   Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.7217 78 Amsterdam  REINIER VRYAARTS OPENHARTIGE BRIEVEN. TWE EDE DEEL. Bevattende het IV. V. en VI. Stuk.;   REINIER VRYAARTS OPENHARTIGE BRIEVEN, Om te dienen tot opheldering en regte kennis van de VADERLANDSCHE HISTORIE; En teffens ter aanwyzinge van de waare en wezendJyke oorzaaken van 'sLands vervallen en kwynenden ftaat, mitsgaders van de middelen om tot beteren toeftand te komen. Retraite res ad primmn earum inftüutionem; £? circumfpicias iit quibus £f quibus modis degeneraverint. Breng de dingen tot haare eerste inftelling én opkomst; en ga dan na, waar in en waar door zy lot verval zyn geraakt. Baco de Verulam. Serm. ad Fid. VIERDE STUK. Te bekomen: Te Deventer by Karfenberg, te zwolle by Clement, en by' de meeste Boekverkoopers in de Verëenigde Nederlanden, De prysis fi-2~9   BERICHT VAN DEN UITGEEVER. -frm onverwagt belet heeft het drukken der Brieven, ivelken in dit Bundeltje vervat zyn, wat vertraagt. Offchoon dit my gelegenheid gegeeven heeft te ondervinden, dat zy alvry wel gewild zyn, vermits myn Boekverkooper my heeft laaien weeten , dat'er daaglykscb naar het vervolg gevraagd wierd, had ik echter my niet konnen voordellen, dat zy tenen dichtluim gewekt, en aan mynen Vriend .# 2, -esnen  ®< IV een lofvaersje zouden hebben doen omfangen. Het isby ons meer dan by anderen Volken in gebruik , dat de uitgaave der Boeken verzeldgaan met Lofdichten, aan 't Hoofd derzelver geplaatst. Mm zal het dan niet vreemd vinden, datwe hier het Stukje plaat/en, het welk den Heer Reimer Vryaart, door den Dichter of Dicht er esfe H. Rechtuit is toegezongen, want het is my, en mynen Vriend, onbekend, aan wiens Dichtader hy hetzelve dank moet weeten , Het loopt aldus. AAN  AAN R. V R T J A R 7; A U T H E U R DER OPENHARTIGE BRIEVEN. H oe lang zal het verderfiyk Rot Van zoogenaamde Patriotten, Het kundeloos Gemeen bedotten, De Waarheids-Liefde ftaan ten fpot? Hoe? zullen vuylen lafter-Digten Het Hert der Braaven fteeds ontftigten. En fluit dan niets die woeste loop Van Hun die Neêrlands Heyl vertreeden? Befwykt hier gantfch vernuft en Reeden? Dus fprak ik, als de gulle Hoop * 3 Eens-  Eensklaps verfcheen. Dit akelig Duister, Vermoeid door 't fpreiden van haar Luister, Verdween ftraks in dat glinft'ren Licht. Gryp moed! liet zich die Godheid hooren, Dit vuyl gebroed, met Ezels-ooreh Vercierd, en dat vermomd Gezicht, Zal haast ontfarvt, de Vlagge ftryken, Ten toon gefteld, vlien en befwyken, Verplettert, kruypen aan den Voet Der waarheid; voor haar Blixem fchigten, Zal dat gedrogtig Beeld haast fwigten, 't Welk het Gemeen thans hulde doet. Hier fweeg-ze, en ontweek myn' oogen, En, in verrukking opgetoogen, Verloor myn oog zich in haar vlugt. Hoe g'lukkig! riep ik, fteun der Vroomenl Hoe g'lukkig! mogt uw zeggen koomen! Haar na, door de verklaarde Lugt. Geluk! dit uur is thans gebooren, De Stem der Waarheid fchalt in d'ooren Van Neêrlands Volk: 't misleid Gemeen, Ontroerd door fnoode Laster-fchriften, Ziet  <$ Ziet 't waare van het valfche fchïften, Op 't fpoor der Patriotten? Neen! O wak're VRYAART, Uw beftreeven, Door Waarheids-Liefde aangedreeven, Steunt op geen wankelbaar Misfchien. Op gisfingen en malle grillen, Den Held, den Staatsman te bedilleny Leugens voor waarheid aan te zien Betaamt maar zulke Lëtter-hëldeh, Wier werk is lasteren en fchelden. Uw fchrand're Pen werkt voor geen Loon. Gy treed in 't Strydperk voor de Waarheid.' Wat hemelfch- Licht? welk eene klaarheid, Omftraald Uw Pad, van haaren Throon? Geen drom van herfenloofe Droomen, Geen Schimmen worden hier vernoomen, De Egtheid heerfcht in Uw Penceel. Een fchakel der Naïffte trekken, Die Reede, Licht en Waarhe'id wékken, Volmaakt uw heerlyk Tafereel, O! nooit volpreefe Vaderlander! Ver boven eenen Alexander, I $ Streeft  Streeft uwe-Naam naar d'Euwigheid. Op ieder Bladt ryst uwe Glorie, En elke Regel roept: Viótorie, Die 't Wangedrogt in boeyen leyd. Ik zie reeds voor üvv Donderballen Het Afgods-beeld en Tempel vallen, Het Rook-vat met de. Priesters vlien; Ik zie 't misleide Volk met hoopen O Waarheid! tot uw Autaar loopen, Met Uw de Eendragt hulde bicn. Door H. REGTUTT. Up 't Huys de Eendragt fan 6 'Februariï i-fiz,- : De Meer Vryaart, die tmvollenovertuigdis, dat .zyne -Brieven-den.krans, welke htm hier om het .hoofd gevlogten word, niet verdienen, heeft echter my verzocht, dat ik 'er opentlyk zyn erkentenis voor betuigen zou. .Vaarwel, Lezer.  OPENHARTIGE BRIEVEN OVER VADERLANDSCHE ZAAKER DERTIGSTE BRIEF. Wf.l-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! y hebt U verwonderd over de klaarblyklykV3T heid van het bewys het welk ik tegen debefchüldiging, waarmede men den Heer Hertog en onmiddelyk Z. D. Hoogheid den Heere Stadhouder is aangevallen; en gy ftaat verbaasd, dat'er, na zulke klaare en onwederfpreeklyke bewyzen , nog menfchen zyn, die op den ouden voet doordraaven, even als of 'er niets gezegd noch beweezen was. Gy kent, myn Vriend, als ik het U zeggen mag, de menfchen nog niet: de kwaadaartigheid en de godloosheid loopen by ons ten hoogden top. Wy zyn voor het zedelyke in zulke omftandigheden als de Republiek van Romen was, toen Cicero aan Brutus fchreef: Non ratio3 non modus, nonlex, non mos, non officium valet: non judicium, non exifiu matio c'voiwn, non pojteritatis verecundia: daar ftooren onze Amfterdamfche Politieken erf hunne fiuïpi IV. Stuk. A ben-  benden zich niet aan. Ik zoude ook met Feitama kunnen zeggen: Zy zyn te boos va» hart, dan dat zy zouden weeten, Wie waarlyk vroom, en trouw en voelgedard mag beeten. Zy hebben de magt in handen, en geld in de tas; daar voor moet alles wyken. Dan ftaat men van alle kanten fcheutvry. Zy zouden evenwel buiten hunnen waard kunnen reekenen: de tyd zal 't keren; ondertusfchen zal ik den draad van myn verhaal opvatten , daar ik dien in mynen laatften heb afgebrooken. Wy kwamen, gelyk ik U in myn laatften gefchreeven heb, na een wandeling gedaan te hebben, in het Salon van de plaats van Rykhuizen thee drinken. Na eenigen tyd gezeten en van het een en ander gefprooken te hebben, kwam Redenvriend den Heer Schrandergeest aan boord. Gy hebt ons, zeide hy, voor eenige dagen zoo aangenaam en nuttig over verfcheide bedenkingen omtrent de Memorie door Burgemeesteren van Amfterdam aan den Prins overgegeeven, onderhouden, dat het my aangenaam zoude zyn, indien ik uwe gedachten over dit ftuk verder mogt hooren. My dunkt, myn Heer, datge nog al vry wat aanmermerkingen daar op te maaken hadt.De andere Hee. ren, en ik zelve, voegden ons by Redenvriend, 't welk Schrandergeest te meer deed neigen om 9ns te voldoen, Doek  Doch Wysneüs, die met ons aan de theepot zat, maakte dat Schrandergeest 'er voor eerst nieC aan konde komen: hy gaf Spotwinkel en Blyleeven aanleiding tot fchertfen. Naauwlyksch had Redenvriend zyn verzoek gedaan, of Wysneus vatte het woord op. Men mag over de Memorie praaten zoo men wil, ik heb die 'zeide hy; met do uiterfte fmaak en vermaak geleezen. Ik houde dezelve vooreen der fraaifte ftukken, welken 'er in langen tyd op 't papier zyn gebragt: alles is netjes, klaar, duidlyk , en vooral zeer gematigd: het waüre patriotismus ftraalt 'er in door van 't begin tot het einde. Zoo meen ik het ook, voegde Blyleeven daar by. ■ My komt het ook zoo voor, zeide een derde. Een ander wederom: Het is een ftukje van Jan Steen: zy Verdient een fraai Lystje. Wel, zeide Spot¬ winkel, nügy vaneen Lystje fpreekt, dat is 'er zooverre niet van daan als gy meent: laatst ging ik eens aanby myn Boekverkooper Jan Slyter, die in de Kcilverftraat woont: daar vond ik een Heer , die bezig was om met hem over die Memorie te fpreeken : hy raadde hem, dat hy die in groot plano, met foliante letters, zoude laaten drukken, rondom met lofwerk, 't welk de Franfchen noemen en quadre , gelyk de Oeuvres van Fontenelle en van Boileau te Amfierdam by Changuion, toen de Boekverkoopery hier te Lande iri bloei was, gedrukt zyn geweest: daar zoude, zeide die Heer, niet alleen een broodje maar zelfs wel een A 2 yeÉ.  vette Os, op zitten: elk een te Amfterdam zoude dat ongemeen ftuk koopen: althans alle die tot "het Stadhuis behooren,en hunne goede Vrienden, en afhangelingen , welke, met eikanderen geno- men, een goed getal uitmaaken. . _ Wat zegt 'er myn Heer van? zeide die Heer, my toe- fpreekende. Ik geloof, antwoordde ik , dat Slyter nooit beter onderneeming kan doen . Vast zal dat ftuk in alle de vertrekken van het Stadhuis, en by allen die tot de Leden van de Regeering behooren,in huis, in vergulde moderne lysten,a 1'antique, opgehangen worden, tot blyk van een uitmuntende Patriotismus en overheerlyke Staatkunde, daar nooit de weêrga van gezien of gehoord is. Maar, voegde ik 'er by, ik zoude het met geen letterdruk laaten drukken. ■ Hoe dan? vroeg Slyter. Ik zoude, als ik ïnuw plaats was, de Memorie in 't koper laaten fnyden, gelyk Virgilius en Horatius in 't koper door Jufiice zyn vervaardigd ; dan kan 'er vast ftaat gemaakt worden, dat men alles naauwkeuri^ tot de puntjes op de i gevolgd heeft, en dat overzulks wel degelyk alles met het oorfpronkelyke overeenkomt. Dan kuntge ook allerlei lofwerk en zinfpee-lende cieraaden , door Vinkeles rondom de Memorie laaten maaken; en dan wordt het in alles een overheerlyk ftuk werk. Het zal 'er zoo duur door worden, zeide Slyter en thans tast men niet gaarne diep in den zak Voor zulk een ftuk wel, hernam ik; het is 'er nu regt  regt de tyd toe. Maar, zeide Slyter, zoude ik de Memorie wel moogen drukken, buiten en zonder kennis of bewilliging van Burgemeesters ? Waarom zoo wel niet, antwoordde ik hem, als de Courantiers? Ik zoude 'er evenwel Burgemeesters van Amfterdam in moeten kennen. — Daar hebtge gelyk in, zeide de andere Hear: ik eet van den middag by een Burgemeester, en ik zal zien of ik de baan voor U fchoon kan maaken, ten minfte datge gedekt zyt door 't geen de Franfchen noemen une permis/ion tacite; begryp- je ? Ja, zeide Slyter, met een ging die Heer weg. Alleen by den Boekverkooper zynde, fprak hy my over het weinig vertier, dat hy 'er in de andere Provintien, en mooglyk in de andere dedenvan Holland van hebben zoude, alzoo die Memorie daar juist niet met het zelfde oog wierd ingezien , als te Amfterdam. Hy merkte op, dat de' Staaten van Gelderland 'er liever een gordyn voor hadden willen fchuiven, dan 'er zich breed over uit te laaten.: Dat mag zoo zyn , antwoordde ik; laat 'er Vinkeles maar de hand aan hebben, dan wordt het vast verkoft, vooral als gy't in Plano met foliante letters laat fnyden en drukken, want dat is nog nooit gezien; dan is de uitgaaf even zoo vreemd en byzonder als de Memorie zelve; en dan kunnen de Liefhebbers, die 'er een gordyn" voor willen fchuiven, 'er even zoo mede doen, als men gewoon is met zekere fchilderytjes, die A 3 fraai  fraai zyn door overmaat van dartelheid,onkuischheid, of mismaaktheid: daar hangt men een groen gordyntje voor: die nieuwsgierig is kan het weg- fchuiven. Dat kan gaan zeide Slyter. Hier mede nam ik van den Man affcheid. Voor een dag, twee, drie, ben ik weêr eens by hem aan geweest, en heb hem gevraagd hoe hy met de Memorie ftondjmaar hy had nog geen befcheid van den Heer gekreeg n, Daar was, zoohy zeide , een ander Heer by hem geweest, aan wien hy van die onderneeming gefprooken had: doch die meende dat het ProjeStTraStaat met de Americaanen daar by moest komen i en dat hy het eene zonder het andere niet moest onderneemen, alzoo die twee flukken by eikanderen hoorden , gelyk deelen van MengelPoëzy ,• en dat het een het ander zoude doen verkoopen; maar dat hy 'er nog niet over heen was, en zyn beraad nog nam. —- Zie daar, zeide Spotwinkel, wat dunkt den Heeren van die gedachten ? Wat wy 'er van denken , zeide Wys- neus, dat het gemaklyker valt den fpot te dry. ven, dan wat goeds voor den dag te brengen. Het is geen braaven mans werk met zulke Heeren, die 't zoo wel meenen, de gek te fteeken: dat is oproermakery,mukery:zulk flachvan Luiden die met zoo weinig eerbied van Burgemeesters van Amfterdam fpreeken. behoorden opgehangen te worden.— Wel, Vriend Wysneus, viel daar op Spotwinkel in, «lat zou wat fierk knellen, en mag men niet eens wat Uit  ' 3 uit jok zeggen? daar word thans zoo veel gezegden gefchreeven,dat het jammer zoude zyn, datweook niet eens ons hart zouden mogen opnaaien—Spreek van wienge wilt, zeide Wysneus, maar met van Burgemeesters van Amfterdam : dat wil ik met hoeren*. Met dit zeggen ging Wysneus het Salon uit, en wy zagen hem niet weêr. Toen hy vertrokken was', herhaalde wy ons verzoek aan Schrandergeest, welke 'er op deeze wyze aan voldeed. Toen ik laatst de eere had van met eenige van de Heeren in gezelfchap by den Heer Vredelust te zyn, (zie 2de Stuk, bladz. 32. en volg.) heb ik, ZOO ik meen, (zeide Schrandergeest) op de Memorie door Burgemeesters van Amfterdam aan Z. D. Hoogheid overgegeeven , aangemerkt, 1° dat het algemeen begrip van het welk gefprooken wordt,een bloot verdichtfel is.20. Dat Burgemeesters met het overleveren van de Memorie en het doen van 't verzoek daar by vervat , getreeden zyn in de daadlyke oeffening van een recht, hec welk alleen den Staaten toekomt. 30. Dat Burgemeesters, met dien ftap te doen, afgeweeken zyn van den weg, welken de conftitutie of ftaatsgefteltenis van ons Land medebrengt. 4°- Dat Burgemeesters aan Z. D. Hoogheid middelen hebben voorgefteld,die met de rechtmaatigheid en billyk- heid niet beftaan konnen. Dit is zoo, zei- de Vredelust, moogenwe nu uwe verdere aanmerkingen hooren? a 4 °y  , °y weet' my« Heeren, (hervatte Schrandergeest) dat de Heer Hertog is in dienst van 't Land, dat is van de Staaten Generaal, of wel van de . Zeven Gewesten welken een Genootfchap maak-n, van welken Holland een Lid is. Kuntge ü nu verbeelden, dat een van deeze Gewesten , op zich zelf, en buiten of zonder de andere Provinciën poogingen zoude moogen aanwenden, om iémand uit dien dienst te helpen? — Dat geloof ik niet zeide Vredelust. Vast niet, zeide Goudgaar- der. Denk maar eens, voegde Goudgaarder daar by, op onze Lynbaan Wy hebben die met ons vyven: wy hebben Eerryk de direétie van de Fabriek gegeeven ; en Wakkerheid het opzicht over de knegts. Als ik nu , zonder U, en de andere Mede-Reders, aan Eerryk ging zeggen, dat hy Wakkerheid de zak moest geeven, om dat he.t gerugt liep, dat hy onze Fabriek bedierf, zoudt-e met tegen my zeggen , daar moestge ons eerst ken ms van geeven; dat moogtge oP uw eigen hourje met doen? - Het fpreekt van zelfs, zeide Vrede- lust. | Het heeft geen bedenken , zeide Re- denvriend Maar, hernam Schrandergeest, incben de Heer Vredelust voor zyne portie nog,n. dere Mede-Reders had, en dat een van die MedeReders zulks eens in 't werk ftelde, zonder uw kennis, myn Heer Vredelust, en die van uw an dere Mede-Compagnons, en enkelyk op zyn eigen houtje; wat zoudtge dan zeggen ? Dan zou ikvraagen, zeide Flahdtx of de man met de kop ge-  9 gebruidwas? —— Ik zal, zeide Schrandergeest, dit niet verder aandringen : de Heeren begrypen: zeer ligt,dat het verzoek om den Heer Hertog van' Z. D. Hoogheid verwyderd te hebben, geen zaak is, welke door de Provintie van Holland alleen, en veel minder door de Stad van Amfterdaru ge-; daan konde worden. Deeze aanmerking raakt nu alleen dit verzoek, voor zoo verre de betrekking der Stad van Amfterdam tot de Provincie van Holland , en die van deeze Provintie tot het ligchaam der Zeeven Vereenigde Gewesten, aangaat. Ik maak 'er eene andere , in de betrekking wel-r ke Z. D. Hoogheid zelve tot den Staat heeft, en zal daar toe het reeds aangetoogen voorbeeld opneemen. Ik vraag dan, of Eerryk wel bevoegd zoude zyn , en in zyn vermogen hebben , om aan zoodanig verzoek , indien het zelve door een der Reders afzonderlyk aan hem mog, te gedaan worden, te voldoen ? Wel neen j zeide Vredelust, hy zoude moeten zeggen * als de vyf Heeren dat verzoeken , dan zal ik 'er eerst op konnen antwoorden,- want ik moet my aan de vyf Heeren verantwoorden voor 't geen de vyf Heeren raakt; en ik kan ten gevalle van de Heeren afzonderlyk, nietsdoen of laaten. Gy merkt derhalven, zeide Schrandergeest, dat het verzoek aan Z. D. Hoogheid door de Stad van Amfterdam gedaan, niet konde gefchieden , uit hoofde van de betrekking in welke Z. ;ü. Hoogheid ftaat tot de Vereenigde Gewesten. .— Dat: A $ is  is klaar, zeide Vredelust, want hoe zoude de Prins, op het verzoek van de Provintie van Holland, den Hertog van zyn Hof ver wy deren konnen, daar die Vorst in dienst van de Staaten Generaal is; en daar de Prins, ten gevalle van de Provintien afzonderlyk, niets doen of laaten kan, wanneer de zaak betrekking heeft tot het ligchaam der zeiven Provintien, gelyk in dit geval , daar de Prins den Heere Hertog van zyn Perfoon en van zyn Hof verwyderende , iet zoude doen ,'t welk de Staaten Generaal het allermeest en wel het al- ïerfterkst zoude raaken. Dit zoo zynde, in de veronderftelling, dat het verzoek door een der Zeven Provintien afzonderlyk gedaan wierd, zoo moet dit nog te meer gelden opzichtelyk tot een afzonderlyk Lid van de Provintie; en gevolg' lyk al was het eens zoo, dat een plechtige Deputatie uit de Vroedfchap van Amfterdam tot het doen van zoodanig verzoek was afgevaardigd , zoude zoodanige ftap altyd vry meêr buiten den haak zyn, dan dat het de Provintie gedaan had; en gevolglyk is die onverantwoordelyker en onverfchoonlyker, wanneer twee Burgemeesters op hunne byzondere waardigheid van Burgemeesters zich vermeeten iets diergelyks te onderneemen. — 't Is zoo, zeide Goudgaarder: als men op dien trant de Memorie uitpluist, dan moet men zich waarlyk verwonderen, dat onze twee Burgemeesters zoo verbysterd zyn geraakt. —— Gy zult 'er U nog ineêr over verwonderen , zeide Schrandergeest, alsge  alsge acht geeft, dat Burgemeesters het woord voeren voor de geheele Natie: dat zy fpreeken als of zy de mond van alle vrye Nederlanders waren. Waar uit toch is hun dit recht gebooren? In Holland heeft elke Stad zyne Vroedfchap, welke de Ingezeetenen van dezelve, en geene andere, reprefenteert. De Ridderfchap reprefenteert het platte Land. Amfterdam heeft derhalven geen recht om zich op te werpen als reprefenteefende de Ingezeetenen, by voorbeeld, van Haarlem, Leyden, Delft, Gouda, of van eenig andere ftad , vlek, dorp, buurt, gehucht of wyk, hoe gering het zyn mooge. Elk Ingezeeten dier Steden kan zich in zyn recht, door den flap der Burgemeesters van Amfterdam, verkort rekenen, alzoo elk derzelver recht heeft, dat niemand voor hem in 's Lands zaaken fpreeken, dan zyne eige Regeering, zyne eige Vroedfchap, of zulke, welke uit naam en van wegens de Stad, van welke hy een Lid is, daar toe gemachtigd zyn. Elk Ingezeeten heeft recht om zich over den ftap der Amfterdamfche Burgemeesteren te beklaagen;en ieder Ingezeeten, die zyne Burgerlyke vryheid ter harte neeuit,moet over zulk een ftap gebelgd zyn, als hem en aan zyne Stedelyke Overheid een gezag en een recht ontweldigende, dat niet vervreemd kan worden, dat alzoo fterk een intcgreerend gedeelte van 's Lands Regeeringsvorm , en der Burgerlyke Vryheid is, als de Stad van Amfterdam een integreerend gedeelte van Holland is. Hebben Burgemeesters ° van  van Amfterdam door dien ftap het recht van eiken Ingezeeten buiten hunne muuren wonende, gefchonden; zy hebben nog te meer het recht der Ingezeetenen der andere Gewesten gefchonden, welke zekerlyk mede een gedeelte van onze Natie uitmaaken. Ik weet niet, voegde Schrandergeest daar by, of de Heeren my begrypen. Wonder wel, antwoordde Goudgaarder , uw betoog loopt zoo eenvoudig en blykbaar, dat ik niet zie wat 'er op te zeggen zoude vallen. Ik kan zeer ligt bezeffen, voegde Goudgaarder daar by, dat, als Amfterdam zich zulk een recht aanmatigd, zy het zelve aan de andere Sceden niet betwisten kan, en dat daar uit de grootfte wanorde en ongelegenheid gebooren kunnen worden. Want, daar de Ridderfchap en de Steden, voor zoo veel my bekend is , het zelfde recht hebben, zoo zouden , by voorbeeld , Burgemeesters van Gouda kunnen verzoeken, dat Z. D. Hoogheid den Hertog niet geliefde te verwyderen, maar te behouden , en zynen raad te volgen, doch van zyn Perfoon en Hof iemand anders te verwyderen; neem eens eenen Vice - Admiraal, en dien te ontflaan van zyne waardigheid, onder voorwendzel dat die in de haat van 't Zee volk quafi zoude zyn geraakt. Burgemeesters van Leyden wederom zouden konnen verzoeken, dat Z. D. Hoogheid met den Secretaris of Thefaurier van den Raad van Staate niet geliefde te raadplegen, onder voorwendzei, dat, volgens een algemeen begrip, dezelve de  de zaaken van den Lande in de war bragt. Ik bid U, wat zoude 'er van zulk een toeftel komen? En merk wel op, dat bet geen , het weik hier ieder Stad of twee Burgemeesters, als integreerende Leden euafi van de Souverainiteit uitmakende, recht zouden hebben om te doen, ook door ieder Lid van de Ridderfchap gedaan zoude konnen worden, alzoo ieder Lid van de Ridderfchap niet minder een integreerend Lid van de Souverainiteit zoude zyn dan Burgemeesters van Amfterdam Zie eens, wat mcnfter daar uit in de werkingen der Regeeringe zoude gebooren worden. De gevolgen , welke den Heer Gondgaarder, als onmiddelyk uit het gewaand recht, waar op men voorgeefc , dat Burgemeesters hunne ftap by Z. D. Hoogheid hebben gedaan, en daar voorgedraagen heeft, zyn onwederfpreeklyk, vervolgde Schrandergeest. Laatenwe nu de Memorie eens inzien, met opzicht op het voorftel van aan Z. D. Hoogheid eenen kleinen Raad toe te voegen: dezelfde aanmerkingen, welke ik met betrekking tot het verzoek om den Heere Hertog van de Perfoon en het Hof van Z. D. Hoogheid te verwyderen , gedaan heb, zullen gevoeglyk overgebragt kunnen worden tot de Propofitie, om den Prins eenen kleinen Raad of Committé toe te voegen; want die zaak is wederom van zoodanige natuur , dat daar omtrent niets konde gedaan worden, dan na voorafgegaane Refolutie van ieder der Provintien, en voorts van de Staaten Generaal, alzoo het voorwerp  werp van die Committé zich zoude ftrekken tot eene zaak, welke onwederfpreekiyk behoort onder die, welke de Staaten Generaal raaken. Om daar van ten vollen overtuigd te zyn, geJieven de Heeren alleenlyk maar acht te geeven, dat deeze kleine Raad niet tot voorwerp zoude hebben iet dat de Stad van Amfterdam of de Provintie van Holland alleen , maar dat den Vereenigden Staat in 't gemeen zoude raaken. Ik zoude, om dit aan te toonen, de Memorie zelve wel dienen te hebben. Ik zalze haaien 3 zeide Van Ryk- huizen. Dit zal niet noodig zyn, zoo ik meen, zeide Vredelust, ik geloof dat ikze nog in myn brievetas heb ; met een zyne brievetas neemende, de Memorie daar uit haaiende, en Schran. dergeest overgeevende. De aanftelling van een kleinen Raad by den Prins (vervolgde Schrandergeest) word 'er voorgedraagen als bet beste middel, om de zaaken (let wel) voortaan met goed Jucces te behandelen, en dezelve zoude dienshalven dienen om Z. D. Hoogheid met dien Raad by continuatie alles te doen overweegt», wat tot behoud en dienst van den Lande , geduwende detzen tegenwoordige» oorlog meest noodig en nuttig zoude kunnen zyn, met zoodanige macht en bepaaling, als geoordeeld wied noodzaaclyk te zyn om aan het oogmerk deezer Commisfie met ffici te kannen voldoen,• — en welk Committé nog tot doeleinde, als een gevolg van het voorige, zoude hebben , de ht.rfielling van 't vertrouwen van de Natie; het i/werken van tem algemeens gerustheid, en genoegen; het  bet aanfpooren van een ieder om alles wat mooglyk met blymoedigheid en genoegen te contribueer en tot de executie der maatregelen van zyne Overheid; en voorts nog het wegneemen van het tegengejlelde en van de verdeeldheid en inactiviteit van de Regeering, over welke, zegt de Memorie, men overal niet dan een algemeen beklag hoort. Alle zaaken, zoo 't my voorkomt, (zeide Schrandergeest) die tot de Staaten Generaal behooren,en ter tafel van HH.HH. MM. zouden moeten gebragt worden. Wel is waar, fdus fprak Schrandergeest vervolgens) dat de Propofitie, van welke Burgemeesters , met betrekking tot het aanftellen van een kleinen Raad , gewag maaken, bevoorens wel is gebragt- ter Vergadering van,de Staaten van Holland,- maar't is te gelyk waar, dat die ftap Burgemeesters van Amfterdam niet bevoegd maakt, om aer afzonderlyk, buiten last van Hun Ed. Gr. Moogenden, Z. D. Hoogheid over te onderhouden. Want men zegge niet,dat dit enkelyk is gefchied, by wyze van bloote kennisgeeving: de toon, op welken de Memorie is ingefteld, fpreekt zulks blyk» baar tegen; en behalven dat, die kennisgeeving was zeer onnut en onnodig, alzoo Z. D. Hoogheid van 't geen ter Staatsvergaderingen voorvalt nimmer onkundig is. Derhalven, myn Heeren, fvervolgde Schrandergeest) zietge, dat het onderwerp, van zoodanige natuur is, dat de Stad Amfterdam Z. D. Hoogheid, daar over uiet konde onderhouden j ten min- Hen  16" ><§» tfen niet op den voet zoo als het gefchied is, zonder de paaien van hun gezag , als integreercnde Leden van 't Lands Vergadering, te buiten te gaan, al eens zynde veronderfteld , dat Burgemeesters zich die hoedanigheid konden toefchryven, dat my zoo niet voorkomt. De ongerymdheden welke uit het recht, in het welk de Burgemeesters by het overhandigen van "de Memorie, en de verdere flappen , welken deezen daad verzeld hebben , zich hebben gefield, voortvloeien, en van welken ik U eene fchets voorgedragen heb, moeten U niet minder dan my, en ieder, die met wat oplettenheid de zaak inziet, in 't oog loopen. Gy ziet uit alle die ongerymdheden, zeide Schrandergeest al verder, het geen ik LJ, by den aanvang van dit gefprek en bereids in ons gezelfchap byden Heer Vredelust vertoogd heb, naamlyk, dat elk Lid van den Staat zyne D. H. geen andere verzoeken kan doen, dan zulken, welken enkelyk tot voorwerp hebben zaaken , die het zelve |n 'e byzonder aangaan , en geenzins zulken , welken den Staat in 't algemeen betreffen. Waar uit dan verder kan opgemaakt worden, dat, wanneer eenig Lid van Staat vermeend in ftaat of gehouden te zyn, eenige voorftellen ten nutte van 't Vaderland te doen, zoodanig Lid als dan verpligt is, die te brengen ter Vergaderinge van alle de Leden, ten einde deeze dezelve in overweeging mogen neemen en beoordeelen of zy van 't zelfde dan wel van een  een ander gevoelen zyn, en voorts met eikanderen een befluit opmaaken, zoo als de ómftandigheden en 'sLands Staatsgefteltenis medebrengen: daar uit volgt nog, dat zulken ,die een anderen weg kiezen, en, zonder,die orde te volgen, hunne eigene begrippen alleen tot een grondflag van hun gedrag in Staatszaaken leggen , de geheele Staatsgefteltenis niet alleen ondermynen , maar zich het hoogst gezag aanmaatigen, en alle anderen van hun aandeel in 't zelve ontzetten ; of liever de Staaten uit het Oppergezag ftooten, en het zelve zich alleen toeëigenen. Wil men nu wat verder gaan, en aan den uiterlyken fchors niet blyven hangen, wat vindt men dan agter het voordel van eenen kleinen Raad verfcboolen? Daar is voor 't algemeen bewind van den Lande een Raad van Staate: deeze Raad is, uit den aart en doelwit van zyne inftelling, juistzoodanige Raad, als van welken Burgemeesters fpreeken. Deeze Raad is het, welke nevens Zyne D. Hoogheid gefteld is, om de Staadsbefluiten van Hunne Hoog Mogenden werkftellig te maaken , voor zoo veel de middelen daar toe tegelyk aan de hand gegeeven worden: en, behalven dien Raad, zyn 'er de Admiraliteiten , byzonderlyk tot de zaaken van de Zee dienende. Wat zoude dan tog (dus fprak Schrandergeest vervolgens) het voorwerp van den kleine Raad konnen zyn ? Heeft de Raad van Staate te veel macht, of heeft die 'er IV. Stuk. B te  4H ><& te weinig, om fpoed en aótiviteit voort te brengen ? Zoo het daar aan haperde , dan was 'er een voorftel te doen , om dat gebrek uit den weg te ruimen, of te verbeteren. Haperde het aan de Admiraliteiten, dan zoude men een voorftel hebben konnen doen tot een gefchikter of gepaster bewind van de Admiraliteiten. Maar nog eens, waar zoude de kleine Raad zich mede bezig houden ? Immers is het klaar , dat 'er voor den zei ven geen ander werk zoude zyn dan het geen, waar toe bereids Raaden zyn; en derhalven zoude die kleine Raad moeten ftrekken,of om aan den Raad van Staate en aan de Admiraliteiten hun bewind te ontneemen, of dat bewind te ftellen onder een nieuw bewind, of hooger gezag; of het zoude moeten dienen om aan Z. D. Hoogheid voor te fchryven de adviefen , propoütien, welke Hoogstdezelve ter Staatsvergaderinge zoude dienen te doen, welke gevoelens Hoogstdezelve zoude dienen aan te neemen,en te volgen; kortom om in het Stadhouderlyk bewind niets anders te doen dan 't geen aan Hoogstdenzelven door dien Raad zoude worden voorgefchreeven ,-en dus, om Zyne Doorl. Hoogheid van het Stadhouderlyk gezag ten eenenmaale te ontzetten. Men kieze nu van deeze oogmerken of inzichten welken men wil, men zalze van alle kanten ( zoo ik meen ) even dwaas en ©ngerymd vinden. • Hier van, zultge te meêr verzekerd zyn, alsge eens ( ver-  (vervolgde Schrandergeest) oplettende nagaat ,wac' men zich van zulk eenen kleinen Raad belooven zoude konnen. Zoude die kunnen maaken, dat de byzondere Gewesten meêr of min Hemden in vermeerdering van Land- en Zeemacht ? in het behoorlyk onderhouden van 's Lands Fortificatiën en Frontieren? in het aanvullen der Magazynen? in het draagen der confenten ? in het voldoen der quotes ? Zoude die kleine Raad omtrent alle die voorwerpen iet meerder of beter konnen doen, dan de Raad van Staate gedaan heeft? Neen, zeide Redenvriend, ik heb, nu weinig dagen geleeden, van een myner Vrienden gehoord, dat al voor langen tyd de Raad van Staate aan Haar Hoog Moogenden heeft voorgehouden, dat de Frontieren en 'sLands Magazynen behoorden te worden bezorgd en voorzien; dat de Landmacht van den Staat niet talryk genoeg was, en dat wel inzonderheid deszelfs Zeemacht diende opgebeurd te worden. Dewyl dit is gedaan en weinig of geen gevolg heeft gehad , zoude men van den kleinen Raad zich zekerlyk geen meêr vrucht konnen voorftellen. Maar, (zeide Redenvriend) onze Burgemeesters zouden dien kleinen Raad eigentlyk begeeren, om langduurige deliberatien voor te komen, en om de noodige fpoed aan de executie van 't gerefolveerde te geeven.— Ik beken, antwoordde Schrandergeest, dat 'er dat ftaat, maar ik zoude wel haast met myn Heer Blyleeven zeggen, dat de Burgemeesters hier eene bedoeling voorwenden,!» inverfa raB a ï'mt  tione van de natuur der zaake. Laatenwe die enkelyk gade flaan , en ©nze overweegingen daar op bepaalen. Ik breek hier af. By rnynen eerstvolgenden za! ik U van het overige verflag doen. Inmiddels blyf ik met de gewoone,maar daarom niet te minder oprechte, betuigingen van hoogachting, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwr Wei-Edele Gejlr. BW. Dienaar, Den i8den Novetnb. 1781. Reinier Vryaart. £ E tf.  EEN-EN-DERTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde VrIEND! Mynen voorigen eindigde ik met eene aanmerking , welke Schrandergeest maakte over een pasfage van de Memorie van Burgemeesters van Amfterdam,die hem toefcheen in ratione interfa vso. de natuur der zaake te loopen. Om dit te toonen, ging hy op deezen trant voort. Voor eerst (zeide hy) is'er geen verzuim door lange delibtratien te vreezen, wanneer het uitvoeren eener zaake van één enkel mensch afhangt, maar wel als veelen 'er in te zeggen hebben ? Als men een Schipper, of Stuurman aan 't roer laat ftaan, en hem het zelve laat beweegen , naar maate hem het compas de ftreek aanwyst, en hy aan zyn wimpel den wind afmeet, dan is 'er geen verzuim door deliberatien te vreezen: maar als men den Schipper eenen kleinen Raad byzette, welke van te vooren met hem zoude moeten raadpleegen en affpreeken, hoe hy 't roer zoude beweegen , hoe zoude het met zulk een fchip gaan ? — Ik zoude vast met zulk een fchip niet willen vaaren, zeide Blyleeven. — Het hoofdgebrek onzerRegeeringe beftaat (hervatte Schrandergeest) voornaamlyk hier in, dat zy aan te Jange deliberatien onderhevig is, welken natuurlyk B 3 voort-  voortvloeien uit de menigvuldigheid der Leden die deel aan de Hooge Regeering hebben. Zoude het aanftellen van eenen kleinen Raad by Z. D. H. dit gebrek niet vergrooten ? Ten tweeden: het uitvoeren, het daadlyk werkftellig maaken van eene zaak is van die natuur, dat het noodwendig aan één mensch moet ftaan. Het voorbeeld van een Schipper, zocr even gebruikt, toont het klaar: ik zal 'er een ander bybrengen, vervolgde Schrandergeest. Zoo lang als twee Legers nog niet aan elkander zyn, konnen verfcheide; menfchen wisfelen van gedachten, hoe het best aan te leg. gen om flag te leveren; maar zoo ras is het befluit niet genomen tot het aangaan van een gevecht, of men moet 'er het geheel beleid en bevel van overlaaten aan het Legerhoofd. Prins Eugenius, en Marlborough gebooden niet te gelyk in een flag, maar beurteling. Om dezelve reden, naamlyk om de Wetten ter executie te doen leggen, zyn 'er Fiscaals, Bailluwen , Drosten, en diergelyke Amptenaaren meêr. Breng deeze overweeging nu over tot Z. D. Hoogheid. By Haar Hoog Moogenden kan wel beflooten worden tot equipagien, augmentatien, en andere zaaken, en door Hoogstdezelven kan wel order gezonden worden, om die ter executie te leggen; maar de executie daar van moet eindelyk wederom in de handen van één mensch komen; neem eens van een Equipagie-meester, een Scheepstimmermans.baas, een Makelaar, naar maate dat de zaaken van verfchillenden aart zyn. Al wat %  Z. D. H. daar aan kan doen, is niet anders, dan een waakend oog te houden , dat het geen, het welk moet en kan gefchieden, ook daadlyk werkftellig gemaakt worde. Dus kan 'er by Haar Hoog Moögenden ook over het uitloopen van een Vloot, ter befcherming van de Commercie gedelibereerd en desaangaande een refolutie genomen worden; maar de executie van die Refolutie kan niet worden opgedraagen aan eenen Raad: dezelve moet aan één menscH overgelaaten worden, 't zy Admiraal, Luitenant Admiraal, of aan wien anders het opperbevel toevertrouwd wordt; welke dan bezorgt, dat het geen , het welk moet en kan gefchieden, ook daadlyk gefchiedde. Zyn 'er zaaken wier executie aan een Collegie of Raad wort opgedraagen, dan moet die Raad of dat Collegie liet wederom ter uitvoermge aan één mensch ftellen: en daarom is het Stadhouderfchap een der gröotfte voordeelen welke aan de Stadhouder lyke Staatsregeering eigen is; vermits 'er daardoor een beftendig eminent Hoofd is, aan het welk de zorg van het uitvoeren van 's Lands Refolutien is opgedragen. Dit voordeel zoude door de byvoeging van den voorgeftelden kleinen Raad geheel verydeld zyn. Wanneer ik gefprooken heb van het geen, waar toe by de Hooge Overheid beflooten werd, als iet dat vervolgens moest gefchieden, heb ik 'er by gevoegd, en kan gefchieden. Dit heb ik met opzet gedaan: want het is niet genoeg, dat 'er befluiten genomen worden tot het uitvoeren eener zaake: daar moet by komen: i°. dat de zaaken, B 4 tot  <&4 24 ><8> tot welken beflooten wordt, mooglyk zyn. 2°. Dat men dien genen, aan wien men het uitvoeren opdraagt , ook te gelyk voorziet van alle noodige middelen, om dat gene uit te voeren, waar toe beflooten is. 3". Dat 'er ookmooglykheid zy, om die zaaken op dien tyd uit te voeren, als 'er verlangd wordt dat dezelve gefchieden. Let nu eens verder (voer Schrandergeest voort) op de gevolgen, welken Burgemeesters van Amfterdam zeggen, dat uit het aanftellen van zoodanigen Raad zullen voortvloeien; dan zultge bevinden , dat dezelven, ingewikkeld, eene befchuldiging tegen Z. D. Hoogheid bevatten, als of Hoogstdezelve de befluiten van den Staat niet zoude hebben uitgevoerd omtrent zaaken, die mooglyk waren, en waar toe Hoogstdezelve van de noodige middelen vias voorzien, en zulks wel inzonderheid met betrekking van 's Lands Zeemacht. Wat dunkt den Heeren van zulke eene ingewikkelde befchuldiging , gedaan door menfchen, die zoo wel en beter dan veele anderen wisten, of moesten weeten, dat 'er aan de zyde van Z. D. Hoogheid niets gehaperd heeft, en dat het enkel cn alleen gehaperd heeft, aan die genen, die zynen raad hebben doen veragten , onder welken deeze twee Burgemeesters mooglyk de eerfte plaats beflaan ? Wat zal ik zeggen, zeide Vredelust, ik hoop dat God onze Regeering tot betere gedagten zal brengen , want als het zoo voort wil, dan gaat ©ns Land te gronde. Goud  Goudgaarder, Vredelust, en de andere Heeren van 't gezelfchap, welke met ons in 't Salon waren, ftoncien, zooveel ik bemerken konde, verfteld over de klaarblykelykheid van de redeneéringen van Schrandergeest. - Ik wil U wel betuigen , zeide Goudgaarder, dat, toen ik de Memorie geleezen heb, dezelve my in veele opzichten tegen de borst ftootte; maar ik moet bekennen, dat ik die zoo verre niet had ingezien, als gy het ons voordraagt.' Evenwel weet ik 'er niets tegen in te leggen. Ik ook niet, zeide Blyleeven, dan alleen, datwe nog agter 't fyne van de mis niet zyn: wy zullen nog wel anders op de koord dansfen, let 'er op. Onze Ooms zyn bollen. Gy meugt 'er van praaten watge wilt, de Ridder Hooft, de Drost van Muiden is 'er maar een kind by. De Haagfche Politieken zyn maar Prullen in vergelyking van onze Amfterdamfche Baazen. DeFranfchen hebben de Caap by provifie beet; dat is al een touwtje: zy zullen ons nog wel een anderen haak in de keel flaan,en daar mede gaarrwe. De Ouderwetfche Nederlandfcbe Patriot zal dan moogen tieren , raazen , fchreeuwen; hy zal mede, daar is geen bidden voor. Ja! tot ons-climaat toe, alles zal by ons fransch, en wy even zoo vrolyk worden als de Franfchen, al was het, datwe te Amfterdam dezelfde fchouwtooneelen zagen vernieuwen, die 'er ten tyde van Alba, om het geloof, aangericht zyn. Niets myn Heeren! ftaat voor de franfche vrolykheid , en daar mag B 5 men  men burgerlyke en godsdienftelyke vryheid wel ten beste voor geeven. —- Gy moogt 'er om lachen, zeide Trouwhart (een Heer, die na een kleine wandeling gedaan te hebben, by ons in 'e Salon was gekomen) maar ik lach 'er niet om : ik ben mede een Amfterdammer, mooglyk wel van de oudfte geflagten van Amfterdam, en ik meen in yver en welmeenenheid tot onze Regeering voor niemand te wyken, maar ik kan niet veelen, dat men de zaaken verdraaie; onder fchyn van vroomheid, van zorg voor de nakomelingfchapy en wat al mooie voorwendfels meêr, de waarheid verduisteren. Ik kan niet dulden dat men, als men de zaaken verknoeid heeft, allerlei foort van omwegen zoeke, om 'er anderen voor op te doen draaien. Toen ik die beruchte Memorie, welke my toefchynt weinig eer aan onze Amfterdamfche Regeering toe te brengen, las , konde ik myne traanen niet weerhouden. Waar is die oude ronde taaie van onze Hollanders gebleeven, riep ik uit! Waar die onbewimpelde rondborftigheid? Waar die heuschheid van gemoed en eerlykheid? Waar die goede trouw die niets bedekt , niets heelt, niets by verdenking te kennen geeft, maar openhartig de dingen voordraagt zoo als zy zyn, zonder dat 'er doekjes om gewonJen worden? Niets van dit alles is 'er in te vinden. Offchoon ik geen geleerd man, maar Hechts een Koopman ben, zoude ik dit wel konnen aantoonen, vervolgde Trouwhart. — Schrandergeest, die de Memorie in zyne han-  handen had, gaf dezelve aan Trouwhart over, hem verzoekende zyne bedenkingen aan 't gezelfchap te willen mededeelen* met by voeging, dat het hem zeer aangenaam zoude zyn, te hooren in hoe verre die met de zynen zouden overeen komen. — ik mogt het wel, antwoordde Trouwhart, aan U overgelaaten hebben: myn y ver heeft my wat te ver gevoerd: doch nu het woord 'er uit is, wil ik 'er my niet aan ontrekken. Met een nam hy de Memorie, en de eerfte regels daar van geleezen hebbende, begon hy 'er aldus zyne aanmerkingen op te maaken. —— Burgemeesters zeggen in het begin dat het met hunne intentie firydig was eenige de min/Ie offenfie aan Zyne Hoogheid te geeven, of Hoogstdenzelven eenige klemachting of onaangenaamheid aan te doen. — Wat beduidt dat, voer hy voort? — Is dat niet even, als of iemand my in een vol gezelfchap, ineen Coffyhuis, of op de beurs, vooreen weetniet uitjouwde, met een klap in 't aangezicht eindigde, en in 't heen gaan verzekerde, dat hy my den grootften eerbied toedroeg. Zou zulk een compliment den hoon en fmaad niet verzwaaren? Waarom niet rond uit gezegd: wy begrypen , Vorst, dat het verzoek U onaangenaam moet vallen, dat het zelve U offendeeren zal, dat gy 'er noodzaaklyk uit zult befluiten, dat wy U voor het bellier deezer Landen onbekwaam houden, maar wy hebben gemeend, niet tegenftaande dat, tot het doen van dit voor U zoo onaangenaam verzoek verpügt te zyn,  ayn, gelyk zy die verpligting naderhand voorwénden. Burgemeesters zeggen „ dat zy niet meerder ver„ langen dan tusfchen den Prins en hunne Stad dat „ vertrouwen te doen gehoor en worden, en aan te kweeat ken 3 het geen bet welzyn en de bevordering der ge„ meene zaak voljtrekt noodzaaklek maakt". Was de taal eenvoudiger, en duidelyker, men zoude den eigentlyken zin van die periode nicc behoeven te ontwikkelen. Immers, zal men 'er een aan geeven, dan moet men die woorden in deezer voege begrypen. Het welzyn en de bevordering der gemeene zaak verderen dat 'er een vertrouwen tusfchen den Prins en Amfterdam gehoor en en aangekweekt worde. Maar eisfchen dat welzyn en die bevordering dit alleen met betrekking tot de Stad van Amfterdam ? en ook niet met betrekking tot de andere Steden ? Maakt Amfterdam de geheele Republiek uit ? Zoo 'er een vertrouwen tusfchen den Prinsen de andere Steden ftand houdt, waar by is het dan gekomen dat het zelve ten aanzien van Amfterdam ontbreekt? Is het de fchuld van den Prins, of van de Regeering van Amfterdam? Dit laatfte moet men als zeer waarfchynlyk aanneemen, als men hoort, dat de Prins met alle de Leden van de Regeering wel ftaat, behalven met Amfterdam. Verders zeggen Burgemeesters : „ dat zy door hunnen voordragt aanj, leiding hadden zoeken te geeven tot het uit„ vinden en werkftellig maaken van zoodanige „ middelen, ais de critique fituatie van zaaken, „ tot  3*K 29 >0 „ tot redding en behoud van 't lieve Vaderland , „ ten uiterften noodig deeden zyn". —- Let wel op, dat hier in 't onzekere en onbepaalde gefprooken wordt van het uitvinden en werkftellig maken van zoodanige middelen, als de critique fituatie van zaaken ten uiterften noodig deeden zyn, zonder eenige aanwyzing van middelen , noch van het geen wat onder het critique behoort verftaan te worden; en dit onbepaalde en onzekere heerscht de gantfche Memorie door. Men moet naar alles raaden. Voorts voegen Burgemeesters daar by: „ dat zy lieden gefield zynde aan het „ Hoofd der Regeeringe van een ongemeene „ volkryke Stad, in dewelke de fmalle gemeente „ reeds gevoel begint te krygen van gebrek, voortfpruitende uit werkeloosheid, verpligt zyn om „ daadelykopde best moogelyke wyzetetoonen, „ geene gelegenheid voorbyte willen laatengaanom „ den welftand van het Land en deszelfs goede Inge„ zetenen te behartigen en vorderlyk te zyn '\ Zie daar wederom een galm , die niets bepaald zegt: ; Op de best moogelyke wyze, wat wil dit zeggen? wat wil men daar mede beduiden? welke wyze bedoelt men als de best moogelyke? - ■ »•* Merkt teffens op, dat Burgemeesters zelve hier het beweegmiddel van hunnen tegenwoordigen ftap niet kunnen verbergen : zy befpeuren, dat de fmalle gemeente gevoel begint te krygen van de ongelegenheid en rampen des oorlogs: zy zyn bedugt, dat die op hunne rekening zullen gefield wor-  30 >& worden, en daarom is het, dat zy nu, nu dat de onheilen en rampen daar zyn , nu dat 'er de fmalle gemeente gevoel van begint te krygen, nu dat alles werkeloos en onbezorgd is, nu dat 'er gebrek aan alle de benoodigheden van den oorlog is, nu dat 'er geen moogelykheid is om tegenftand te kunnen bieden, nu dat de Oost- en West-Indifche bezittingen gantsch weerloos liggen, nu dat 'er minder mooglykheid is om zich van 't noodige te voorzien, dan in tyd van vrede, nu dat men weet dat alles op een ftel en een fprong niet in gereedheid gebragt kan worden, nu dat daar toe ruimte van tyd vereischt worde; nu zullen zy daadelyk op de best moogelyke wyze toonen, geen gelegenheid voorby te willen laaten gaan, om den weljiand van het Land en van deszelfs Ingezetenen te behartigen en vorderlyk te zyn. Komen die Heeren»niet by tyds? of, om beter te fpreeken, toont die uiterlyke praal van zucht voor den welftand van den Lande en van deszelfs Ingezetenen niet, dat Burgemeesters van Amfterdam verlegen zyn, en zich aldus uitlaaten, om de onkundige gemeente, die niet weet dat de Prins federt zyne meerderjaarigheid jaar op jaar gebeden, vermaand, geroepen heeft: Heeren! in Gods naame: bezorgt uwe Frontieren, vult uwe Magazynen, vermeerdert uwe Landmacht; maar voor altog herftelt uw Zeemacht; maakt dat 'er Oorlogfchepen in Zee zyn; houdt 'er gereed; bouwt 'er nieuwen, eer dat het te laat is, en gy onverhoeds en weerloos overvallen wordt; om, zeg ik,  de onkundige gemeente , die niet weet dat het al* leen is, om dat de Stad van Amfterdam geene toegeevenheid voor de andere Provintien heeft willen gebruiken ; dezelve heeft willen dwingen ; zich tegen de heilzaame vermaaningen van den Prins by den duur verzet heeft, zand in de oogen te ftrooijen, en eene haat van 't volk, die zy allenthalve alleen zouden verdiend hebben, op den hals van den Prins te laaden. Wat onze Burgemeesters van Amfterdam zeggen van onze toegeevenheid voor de Engelfchen, verdient niet dat ik 'er my by ophoude : is het niet eene groote toegeevenheid, de Rebellen van eene Moogendheid op allerlei wyze in alles, zoa veel men kan, de behulpzaame hand te bieden? Is het niet zeer toegeevend, de vyanden van eenen Bondgenoot te voorzien van de noodige behoeften tot den oorlog? Is het niet zeer toegeevend, den bedongen onderftand te weigeren, om reden dat het geval niet daar is ?Is het niet zeer toegeevend, een voorbereidend Tra&aat met Rebellen van een Bondgenoot te maaken, in de hoop en in de verwagting dat hy zyne gerebelleerde onderdaanen niet weder onder zyn gezag zal krygen ? Indien Burgemeesters gezegd hadden niet tegenjlaande men anders niet gedaan had dan waar toe men recht meende te hebben, het zoude konnen gaan: maar van toegeevenheid te fpreeken, als men op zulk een wyze te werk gaat, wie, die de billykheid in 't minfte plaats geeft,kan dat gepast vinden? Voor my, zoude ik het  het voor gek fteeken houden. Ondertusfchen gelieven de Heeren wederom op te merken, dat de Burgemeesters hun beklag eindigen met te zeggen, dat niet tegenjlaande alk mishandelingen van de Engelfcben geleeden, bet Land nochtans in een wecrhozen ftaat gebleeven was, en geene genoegzame maatregelen had genomen, om de Republiek in ftaat te Jicllen tot verdediging vanbaare vryheid, wel verheegen regten, uitgebreide Navigatie , en wettige Commercie. Het klinkt mooi! Maar welke genoegzaame maatregelen zyn 'c, door welken het Land uit zynen weêrloozen ftaat gered had konnen worden, en die niet genomen zyn? Laaten Burgemeesters zich noopens dezelven uit ? Neen. Geeven zy eenige aanwyzing dat zy genomen hadden konnen worden ? Neen. Maar Burgemeesters fpreeken in onzekere en onbepaalde bewoordingen, die niets aanduiden. Waarom zoude het zyn, om buiten agterhaaling teblyven ? Laatenwe by die maatregelen eens wat ftil ftaan. Welke zyn 't, die genomen konnen worden, en genomen hadden konnen zyn? Zy beftaan, zoo ik het wel hebbe, in het vermeerderen van macht, in het bezorgen van voorraad , in het verfterken van Plaatfen die aanftoot konnen lyden: aan wie is het nu te wyten, dat die maatregelen niet genomen zyn? aan den Prins? wel heeft de Prins niet jaar op jaar, federt Hoogstdeszelfs meerderjaarigheid met luider ftemme geroepen, dat men toch die maatregelen zoude neemen ? Aan wie moet men dan wyten dat die maatregelen niet zyn genomen ?  <& Gewesten bewoogen hebben,om tothetverfterken van de Zeemacht minder fchoottig te zyn? Zal men niet konnen zeggen, dat, offchoon 'er in 1778. en dus veels te laat, refolutien genomen, petitiën en raporten gedaan , confenten gegeeven waren, echter daar op niet terftond het gereedmaaken kan volgen; vermits daar toe de medeconfenten en refolutien der andere Gewesten benodigd zyn; en 't geen , waar op het.wel het meeste aankomt, dat de Admiraliteiten, in gevolge van die confenten, door daadiyke voldoening aan dezeiven, in ftaat werden gefteld, om 't geen beflooten is ter uitvoer te brengen ? Zal men niet beweeren, dat Burgemeesters beter dan iemand wisten , dat daar aan niet voldaan was, en gevolglyk dat het geen, wat zy hier aan Z. D. Hoogheid voordraagen, geen taal is, om Hoogstdenzelven voorgehouden te worden, dewy! de waare gefebapenheid der zaaken aan den Prins zoo wel bekend was als aan hun Burgemeesters: en zoude dit alles aan fommigen geen vermoeden konnen geeven, dat die Memorie niet zoozeer opgefte'd is voor Z. D. Hoogheid, als wel, om dien naderhand met den druk gemeen te maaken, en het volk tegen Z. D. Hoogheid daar door op te ruien ? De Heeren Burgemeesters gelieven het my niet kwaalyk te neemen , deMemorie is met den druk gemeen gemaakt: men heeft haar, met toe te laaten datze in de couranten geplaatst wierd, aan 't oordeel van 't gemeen onderworpen, en aan ieder een recht ge-  m 35 >® gegeeven om 'er zyn gevoelen over te' zeggen 9 't welk, zonder dat, (zoo ik meen) zelfs aan elk vry zoude geftaan hebben: want ieder een heeft recht en is verplicht, om middelen tegen te gaan, welke aanleiding geeven, om het gemeen in verkeerde denkbeelden over de zorg en beleid van zyne wettige Overheid te- brengen , en daar doof tot onrust te verwekken! ■ Zonder Burgemeesters meêr of min te willen befchu 'digen , kan men wel vraagen , of zy aan Z. D. Hoogheid niet hadden kunnen vertoonen, dat, hoe 'zeer Z. D. Hoogheid federt het aanvaarden zyner Hooge Waerdigheeden, altyd geftaan had op het berftellen en verfterken van 's Lands Zeemacht, hoogstdesze.lfs poogingen niet van dar- gevolg waren geweest, als zy wel ge«» hoopt hadden : dat zy in deeze hachchelyke tyden wel wilden toetreeden tot eene vermeerdering van 'sLands.macht, volgens-de Propofitie doorZ. D. H. gedaan, om den hinderpaal, welken de gewesten verdeeld hielden, weg te neemen ;en daarmede toonen het welzyn van het Land hoöger te fchatten, dan .hunne byzondere begrippen en inzichten? Maar,,myn Heeren! ( dus ging Trouwhart voort) laatenwe eens bly ven by deeze woorden van de Memorie ), dat het. nochtans eene onwederfpreeklyke „ waarheid is; dat de Leden der Regeering vooa „ lang.r'éeds van begripwaren dat men zich prin„ ciPAAfJter zee in behoorlyk postuur moest ftel. j, lenr gelyk zulks manifest is uit de differente Ca „ Re-  30" „ Refolutien (let wel) m den Jaare 1778 en „ vervolgens genomen, uit verfcheidene rapor„ ten , petitiën en confenten tot meerdere en fter,, kere equipagien van Oorlogfchepen, en in het „ byzonder uit het raport van den 3often Maart „ 1779. Dat niet tegenftaande de zoo evengemel„ de begrippen en de Refolutien van de Bondge„ nooten, om alle de Oorlogfchepen van den Staat 5, te eqüipeeren en nieuwe aan te bouwen, nu, na ver„ loop van zoo veel tyd ,en na dat de zaaken zulk „ eene nadeelige keer genomen hebben, niet eens „ na zee konnen gebragt worden de 3 a fchepen,waar „ toe in April 1779. reeds is gerefolveerd, veel j, min de 32 fchepen, waar toe in het voorleeden „ Jaar eene refolutie is genomen; zoo als ook tot heden toe niet zyn geëffectueerd de voorzienin„ gen in Maart 1779. ter Generaliteit voorgefla3, gen, tot defenfie van onze Kusten en Zeegaten". Als men dit zoo blootlyk leest , en daar op nog dit volgende, „ dat de Regeering onzer „ Stad met alle 's Lands goede Ingezetenen, die „ zich ten uiterften bereidwillig betoonen tot het „ opbrengen van ordinaire en extraordinaire lasten, 3, niet zonder reden, zeer is gefurpreneerd, over de „' weinige expeditie of de traagheid in de execu- tie van'ZQodanige importante befluiten van denSouverain, ,, want dat het de verbeelding te boven gaat, „ dat de Jituatie, waar in zich de refpeSlive Admirali„ teiten bevinden, zoo Jlegt zouden zyn, dat de door >, hen geproponeerde equipagien, in geen tweejaa- „ rent  37 ># „ ren, tot effeft zouden hebben konnen gebragt „ worden, offchoon het hen aan geen penningen ont" „ brooken bad, en niettegenftaande de nood daag„ lyks grooter en meêr dringende geworden was"; als men dit (dus fprak Trouwhart hierop) zoo leest, zonder nadenken, fchynt het dan niet als of het met hét in zee brengen van een Vloot even zoo gelegen is, als met het infpannen van een rytuig , voor welk de paarden op ftal gereed ftaan ? Spreeken Burgemeesters hier niet van bet in zee brengen van 32 Oorlog/chepen, even als of'er flechts een Refolutie toe benoodigd was geweest, en alsof dit met een enkel gebod of bevel tot het daar zyn gebragt konde worden ? Dat kinderen, vrouwen, vreemdelingen , en zulken die nimmer van fchip of fcheepvaart iets gehoord hebben , zich zulk een wanfchapen denkbeeld van 't in zee brengen van een Vloot maaken , het zoude (zullen fommigen mooglyk zeggen) toe te geeven zyn, maar dat twee Hoofden der Regeeringe van de voornaamfte koQpftad van Europa zich uitlaaten, als of zyzich verbeelden, dat, wanneer'er in onze Republiek in de maand van April 1779. een Refolutie is genomen geweest, om 32 Oorlogfchepen te equipeeren, dezelven uit krachte van die Refolutie, in den tyd van een of twee jaaren in zee gebragt hebben moeten en konnen worden, dit is zoo vreemd, dat men naauwlyks gelooven kan, dat Burgemeesters hier hunne verwondering in ernst getoond hebben: te minder, als men veronderftelt, gelyk C 3 men  men 't veronderftellen moet, dat Burgemeesters zeer wel wisten, hoe het met de Admiraliteiten gefchapen Hond; en dat 'er gebrek was, niet Hechts aan een gedeelte van 't geen vereischt wordt, om eene Vloot in zee te brengen, maar aan verfcheide zaaken, en wel inzonderheid aan Scheepsvolk. Weeten wy allen niet, ja weeten dé kinderen op ftraat niet, dat 'er gebrek aan volk is geweest, en wat werk 'er gemaakt is om volk te krygen ; dat de Koophandel en de Visfcheryen belemmerd zyn geworden om onze gereed zynde fchepen te be. mannen? Wat my betreft, myn Heeren,(dus vervolgde Trouwhart) ik ben zeer ver van onzen Burgervaderen flinkfche oogmerken toe te ïchryven, maar komt het niet wat vreemd voor, dat zy, een verwytende verwondering toonen over het niet volvoeren van iet , het welk zy wisten dat niet volvoerd konde worden ? Ik zal U, myn Vriend! over eenige dagen het vervolg der aanmerkingen van Trouwhart mede deelen. Zy toonen U, en zullen V verders toonen, dat de Kooplieden niet allen zoo onkundig en onbedreeven zyn als men 't doorgaande waant, en dat 'er onder hen verfcheiden zyn , welke wel tegen een geleerden van profesfie konnen gefield worden :gy ziet 'er ook uit,dat alle Amfterdamfche Kooplieden niet op dezelfde wyze ten aanzien van de zweevende zaaken denken, en dat,als 'er eenige windbuilen en blaaskaaken in Coffyhuizen of andere publieke plaatfen het hoogfte woord voeren, en het  #< 39 het mesje ophangen, om dat zy 'er een plasdankje by hunne Regeering mede denken te verdienen, 'er anderen zyn , die in ftille gezelfchappen zich over die dingen geheel anders uitlaaten. Ik blyf beftendig met alle hoogachting, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wei-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den ien Decemb I?8l# Reinier Vrtaart, c , TWEE-  TWEE-EN-DERTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Tl/Jynen laatften heb ik geëindigd met het begin !▼ J- der aanmerkingen welken de Heer Trouwhart over de Memorie derBurgemeesteren van Amfterdam, aan Z. D. Hoogheid overhandigd , maakte. Zie hier op welken trant hy daar in voortging- Wanneer,zeide hy, (naamlyk met betrekking tot de kundigheid, welke de Burgemeesters van den ftaat der zaaken hadden , en hunne verwondering over iets dat voor hun geen voorwerp van verwondering konde of moeste zyn) men de woorden, door welke Burgemeesteren hunne verwondering te kennen geeven,leest,zoude men niet konnen zeggen, dat zy, ingewikkeld te kennen geevende, dat het niet gehaperd heeft aan de Bondgenooten of de Gewesten, noch aan eenige Leden van de Regeering, dus bedektlyk de arg doen vallen op den Prins, evenals of die 'er de fchuld van was? en dat Burgemeesters, met aan den eenen kant ophef te maaken van 't geen 'er tot het vervaardigen van eene Zeemacht, federti778 tot de vredebreuk met Engeland is voorgevallen , zon-  4K 41 zonder gewag van 'tgeen de Prins nevens den Raad van Staate twaalf Jaaren vroeger heeft gedaan, en met aan den anderen kant, het in zee brengen van eene Vloot te doen voorkomen, als iet dat in een jaar of twee werkftellig had konnen gemaakt worden , daar door niet onduidlyk fchynen te kennen te geeven , dat het aan den Prins te wyten is, dat 'er geen bekwaame Vloot in zee gebragt heeft konnen worden: en zal dit ( voegde Trouwhart daar by) geen meerder fchyn krygen, als men acht geeft op het verzoek, het welk vervolgens met betrekking tot den Heer Hertog gedaan wordt, en op het voorftel van aan Z. D. Hoogheid eenen kleinen Raad toe te voegen, als het eigentlyke middel om de beletfelen, welke het in zee brengen van fchepen hinderen, wegteneemen: want ik meen, dat,in gevalle iemand een voorftel doet, om zekere zaaken weg te neemen, ten einde iet werkftellig te konnen maaken, hy daar door te kennen geeft en als eene vaste waarheid ftelt, dat die zaaken de eigentlyke beletfelen zyn, door welke de voortgang van eene zaak of vertraagd of verhinderd wordt; en overzulks moet het dan ook waar zyn, dat Burgemeesters, met voor te ftellen, dat de Heer Hertog van den perfoon en van het Hof van Z. D. Hoogheid verwyderd, en aan Z. D. Hoogheid eene kleine Raad toegevoegd worde, ten einde meerder activiteit en fpoed te geeven aan 't in zee brengen van fchepen, even daar door te verftaan geeven, dat het aanweezen van den Heer C s Her-  *K 42 Hertog by Z. D. Hoogheid en aan deszelfs Hof, «n het gebrek van Raadsluiden by den Prins, de eigentlyke beletfelen zyn, die het in zee brengen der Oorlogfchepen vertraagd en verhinderd hebben; eene aanwryving,die,behalven datzy op valfche veronderflellingen gefchiedt, te meêr te laaken zoude zyn, om dat zy bedektelyk en ingewikkeld ge < fchiedt. Het is zoo, zeide Redenvriend, en als men de Memorie in dat licht befchouwt, dan behelst zy al vry fterke befchuldigingen tegen den Prins, en dien genen wiens raad de Prins veronderfteld wordt te volgen. Maar de vraag zoude weezen , of Burgemeesters dat ooit bedoeld hebben? Ik vertrouw van neen, antwoordde Trouwhart, om dat ik het beste van mynen evennaasten geloof; en dat ik veronderftellen moet, en ook geloof, dat Burgemeesters , als eerlyke Luiden , hunne Memorie hebben doen inftellen met die verbeelding of bewustheid , dat de dienst van 't Vaderland hun die oirbaar deed vinden; maar dat neemt uit de Memorie niet weg, het geen'er in gevonden wordt, en de impresfie, welke de inhoud van dezelve door de uitgaave, die'er in de Couranten van gedaan is, op de gemoederen van de goede gemeente maaken konde ,en gemaakt heeft; en waar door de gemeen, te algemeen in 't begrip is gevallen, dat het aan Z. D. Hoogheid te wyten is, dat het Vaderland zich in zulken bekommerlyken ftaat van weerloosheid bevind. Want,  43 Want, hervatte Trouwhart, op dit gedeel» te van de Memorie, het welk ik zoo even heb voorgeleezen, ftaat nog aan te merken, dat de Burgemeesters, met te zeggen, dat de Regeering niet zonder reden zeer gefurpreneerd is over de weinige expeditie of de traagheid in de executie van ztoda* nige importante bejluiten van den Souverain, ingewikkeld te kennen geeven, dat die genen, welke met de executie van de befluiten belast zyn, daar in zeer traag te werk gaan, niet tegenftaande zy van alles voorzien zyn, om die Refolutien fpoediger te konnen werftellig maaken; en daar door mede Z. D. Hoogh., voor zoo veel als Hoogstdezelve met die executie is belast, befchuldigen van traagheid in het waarneemen van zyn ampt: want men furprenetrt zich niet over eene traagheid, wanneer 'er gebrek is aan middelen om fpoed te maaken, maar wanneer 'er geen gebrek en alles by der hand en gereed is. De Prins wordt (zullen fommigen zeggen) door Burgemeesters hier befchuldigd met eene onvergeefiyke traagheid om' trent eene zaak, welke Burgemeesters wisten, dat niet fpoediger konde gaan, om dat zy wisten, hoe het met de Admiraliteiten gefield was, en dat 'er, zoo wel gebrek aan Materiaalen als aan Volk was, wesbalven het in den mond van Burgemeesters gantsch niet wel ftaat te zeggen, dat het alle verbeelding te boven gaat, te moeten gelooven, enz. Burgemeesters zyn niet in de noodzaaklykheid van Hechts te moeten gelooven: zy zyn in de mooglykheid om  <§» om alles, daar zy van fpreeken, ter dege te weeten, en om daar van met zekerheid ver flag te konnen doen:zy moesten overzulks, zoo 't fchynt, in de plaats van zich met eene verbeelding die alle geloof te boven gaat, op te houden, aanwyzing gedaan hebben van het geen men had kannen doen en nagelaaten heeft, de ftukken en bewyzen daar toe te berde brengende. Ik moet (dus ging Trouwhart voort) nog eene byzondere aanmerking maaken op de bygevoegde reden, offchoon het hen aan geene penningen ontbrooten hadt: want die by voeging fchynt wat onheusch , om dat zy ingewikkeld .te kennen geeft, dat het gebrek aan geld het eenigfle was, 't welk de vertraaging konde veroorzaaken, daar het ondertusfchen zeker is, dat het geld niets doet, als men 'er het geen men benoodigd heeft, of in 't geheel niet, of niet tydig genoeg, door bekomen kan. De twee Burgemeesters , die van alles kundigheid kosten en moesten hebben , wien het niet onbekend kan zyn, dat men met zekerheid moet konnen fpreeken, als men met zaaken voor den dag komt, welken meêr of min eene befchuldiging tot laste van deezen of genen vervatten, gaan nochtans op denzelfden onzekeren toon voort. „ Men kan (zeggen zy) „ niet begrypen welke de oorzaaken Van deeze „ traagheid en inactiviteit zyn , zoo min als „ van de non-executie der Refolutien en Orders „ tot beveiliging der Kusten en Zeegaten, en dat „MEN  <3H 45 >$> „ men vooral geen idéé kan fomeeten van de onver„ wagte beletfelen en zwaarigheden, welken het „ uitkopen der weinige fchepen die men versnderjleft, „ volkomen in ftaat te zyn , om zee te kiezen, heb„ ben verhindert, zelfs na dat Uwe Hoogheid daar „ toe, na behoorlyk onderzoek van zaaken, de. „ noodige orders gegeeven had". Kan men niet met reden vragen op deeze pasfage, wie en welke menfchen hier door het woordje men moeten verftaan worden ? want aan Vreemdelingen, die niets van den toeftand onzer zaaken weeten, zou het konnen toegegeeven worden, dat zy fpraken van niet te begrypen of idéé te konnen formeeren van iet, dat wezendlyk hun heel vreemd moet voorkomen,om dat het niet te begrypen is, en 'er ook geen idéé geformeerd kan worden , dat een machtige Republiek de middelen van haare defenfie geheel zal laaten vervallen, en wagten tot dat het water aan de lippen is gekomen, om 'er naar om te zien. Maar 't geen voor Vreemdelingen onbegryplyk is, kan voor Burgemeesters van Amfterdam nietonbegryplyk zyn; alzoo Burgemeesters van Amfterdam beter dan iemand van de Republiek weeten, of ten minfte moeten weeten, waar de oorzaaken van de verfchynfelen, over welken zy zich zoo verwonderd toonen, gezogt moeten worden: waar by nog aan te merken ftaat, dat hier aan den Prins al mede ingewikkeld een verwyt wordt gedaan, over het niet uitloopen van de weinige fchepen, welke (zoo Burgemeesters zeggen) men veronderstelt vol. komen  .komen in flati te zyn om zee te kiezen, een verwyt, het welk hier gewislyk niet gedwongen uit de rede van Burgemeesteren gehaald, zal voorkomen, wanneer men Hechts let op het gerucht, het welk men maar al te veel geloof heeft doen vinden; naamlyk, dat de Prins voorbedagtlyk het uitrusten en het uitloopen van fchepen zoude vertraagd, ja zelfs contre orders daar omtrent gegeeven hebben, om de Engelfchen in de hand te werken. > lk moet op dit gedeelte dér aanmerkingen van Trouwhart een Weinig ftil ftaan , en ü , myn Vriend! uwe oplettenheid voor een oogenblik verzoeken op de menigvuldige Requesten aan Hunné Hoog Mogenden geprefenteerd, zoo door Kooplieden van Amfterdam en Rotterdam als door Friefche Kooplieden, op eenen meêr of minder dwingachtigen toon, in den fmaak ten naasten by als dwingiichtige kinderen,die hunnen zin willen hebbeden hunneMoederplaagen, zonder overdenking of het geen zy eisfchen mooglyk ' is- of niet, het gemeenlyk doen. Alle die Requesten veronderftellen, dat 'er mooglykbeid is, om aan de verzoeken te voldoen,'en zyn gefchied op een tyd , dat de Verzoekers of zeer wel wisten of zeer wel konden weeten, dat 'er volftrekt geen mooglykbeid was, om 'er aan te konnen voldoen: zy zyn dus, om onbewimpeld te fpreeken, ter kwaader trouwe ingediend. Wat mag dan het doelwit van 't prefenteeren van die Requesten geweest zyn? zultge vragen. Voeg , myn Vriend! alle omftandigheden by  by een, en gy zult'er het flot van vinden. De Kooplieden veronderftelden tegen haar beter weeten aan, dat 'er genoegzaame Oorlogfchepen konden uitgerust en in zee gebragt worden : daar moest dan iemand weezen, die de oorzaak was,welke belette, dat iet , dat mooglyk en noodzaaklyk was, uitgevoerd wierd: geen ander kon die iemand zyn dan de Prins. Dus heeft men op een arglistige wyze de Natie in de waan zoeken te'brengen, dat de Prins het uitrusten en in zee brengen van fchepen heeft tegen gehouden. Daar van daan alle die hoonende fchotfehriften, waar in de Prins aangefprooken wordt, als of het aan Hoogstdenzelven ftondjom de zee met Hollandfche Oorlogfchepen te dekken, en van welken ik 'er uit duizenden een enkelden zal noemen , om dat het, op zich zelf befchouwd, ten minfte niet kwaad is opgefteld. De Tytel is ; Aan Nederlands Erfstadhouder ; en loopt aldus: Doorluchte Heldentelg, uit d'eedlen ftam gefproten, Wien dit Gemenebest ten duurften is verpligt! Myn vryc Zangfter hoopt dat ge, in den kring der Groten , Eén oogenbük wel 't oor zult lenen aan haar dicht. Wat burger is de' zucht voor Land én Volk niet eigen ? . Waar is de wyk die hy zo fchoon, zo waardig vind ? Waar zoek't hy eerder heul, "als felle rampen dreigen, Pan by een' Vorst, dien eed, belang en pligt verbind? Ja, Prins/ elk boud op u, naast God, bet oog gejlagen. • Elk weet nsuat zidkeen Vorst, gejtèrkt met boog gezag , Die alles voWt btbüud van 't Vaderland wil . Toen alles zwichtte voor zyn dwingende overmagt; Toen Hollands fiere Leeuw nog even diep bleef ronken ! Blééf ronken?.„GrooteGod! waar zyn wy toe gebragt? Rampzalig uitzicht! .. ach! waar zal ons onheil enden ? Wy ftrekken tot een'fmaad en fehouwfpel voor't heelal. Wy zinken moedloos weg in meer en meer ellenden. Leeft dan geen heldenkroost, 'tgeenNeèrland wrekea zal? Doorluchtige Erfgenaam van zo beroemde Vadren ! ó Prins! denk aan lunn' roem in 't bachlykst tydgewrigt; En, J}eelt bun heldenbloed ook in uw vorstlyke adren, Denk dm waar toe die naam, die afkomst u lerpligt. Dit vrye Volk gaf u zo veel gezags in banden, Als ooit bun vryheid aan een' flervling beeft vergund: Ei, toon, nu ben de Brit zo ftrafloos aan durft randen , ( Wat gy met dat gezag voer ben verrichten kunt. IV. Stuk. D Worde  Wordt hier de Prins niet wederom afgebeeld als of Hoogstdezelve de gantfche Zeemacht van Engeland had konnen verdelgen ? wordt aan hem de werkloosheid het ronken van de Leeuw nietgeweeten, even als in de Memorie van Burgemeesters van Amfterdam? Of is 't geweld, gepleegd door 's vyands oorlogsvloten, Geen fprekend blyk van woede en onverzoenbren haat? Wat baat de naam toch van geloofs- en bondgenoten , Wier hand, op moord belust ,in 't bloed van de onzen baad? Dat tuigc een Rodney, die ,in 't Westen opgedonderd, Al 't edele, al den roem eens krygsmans laf verzaakt, Door gouddorst aangehitst, een weerloos eiland plondert, En, uit balddadigheid-alléén, rampzalig maakt. Wat fraat die ramp ons duur! wat zee van zilte tranen , Stroomde, op die droeve maar', in dit bedrukt gebied! Wat burger kan het oog van bitter fchreien fpanen, Die koopman, weêuw en wees zo bitter fchreien ziet? En zulk een' vy3nd zou men niet ter ftraffe dagen? Niet toonen welk een vuur in onzen boezem brand?... Wy weeten, Print, 't belang van Kinderen en Magen Trekt u naar Albion door meer dan éénen band: Maar breng u ook den eed, dien gy ons zwoert, te binnen. Denk dat gy bovenal voor ons uw Kindren leeft, ' Wordt hier de Prins niet befchuldigd dat zyne bloedverwantfchap of liever zyne al te groote neiging om die betrekking te volgen, hem zynen eed en plicht doet verzaaken ? En zulk een lasterlyke befchuldiging wordt onder de benaaming van vrye taal te voeren opgedischt. Ik vertrouw dat  de Dichter over zulk eene vrye taal niet gedicht zoude zyn , indien men 'er hem op vergastte. Uw grootheid moet altoos by onze grootheid winnen 5 Zy is 't die by den Brit u zelfs meer luister geeft. Ach! klonk die vrye taal toch telkens u in de ooreD l De taal die u de Jtem der Vairen aan het T, Toen hoge nood ben drong, zo m'mntiyk deed boren. Een etrlyk Batavier /preekt ongeveinsd en vry. Zal ik het kwaalyk hebben, indien ik deeze regels neem tot een blyk, dat men 't aan eenige van de Regeering van Amfterdam moet wyten , dat het verblind gedeelte van de Natie in de waan is gevallen, dat het aan Z. D. Hoogheid te wyten is, dat de Republiek geen Zeemacht heeft, en dat 'er geene Oorlogfchepen uitgerust en in zee gezonden worden ? Zo fprak nooit Vreemdeling, wiens fchat en Waardigheden Hem meest ter harte gaan. Zo fprak alleen de mond Van zo veel waardige en aanzienlyke Overheedcn, Wiens goed en bloed op 't duurfte aan Stad en Volk verbond. I)at heet-voor 't Vaderland in heldenyver blaken, Daar Vryheid ronde taal op overtuiging fteunt: Dat heet voor 't Vaderland zich recht verdien? tlyk maken , Daar onbezweken deugd zich aan geen laster kreunt, Zoudt'gy nog aarslen, Prins, wat zyde u ftaat te kiezen? Ligt bragt dat aarslen Koop- en Zeevaardy ten val. Denk wat ge in haar verlies voor eeuwig zult verliezen: Denk dat uw grootheid zelfs met haar verzinken zal. D 2 Maar  Toen gy 's Lands glory redde in 't uiterfte gevaar. De trotfche Parker dagt dat Hollands vloot zou beven En buigen op zyn' wenk; en waar' hem dit gelukt, Dit had der Zeevaardy den laatften flag gegeven: Doch, dankzy 't Albeftier ! wy zyn dien ramp ontrukt. Voor zo veel dapperheids moest de overmagt zelfs wyken. Ach! waar' die overmagt aan onze zy' geweest! Hoe ligt....! Myn Zangfter! zwyg..,. Door zo geduchte blyken óPrins! maakt zich op nieuw ons heldenkroost gevreesd. Ontvonkgy flecbts, met ernst, denmoed dier waterleeuwen Zo wykt de Britfcbe dog wel baast van 't pekelveld; Even als of de Prins den moed niet ontvonkte , en of hy volkomen meester was om van 's Lands middelen naar welgevallen en zinlykheid te beftellen. Was hy 'er meester van geweest, de Republiek zoude zoó veel niet geleeden, noch zich over zoo veele rampen te beklaagen hebben. Zo worde Oranjes lof de lof der volgende eeuwen, Oranje en Neêrlands roem aan 's aardry ks eind' gemeld! ■1781. BATAVUS; Is  Is het niet te betreuren, myn Vriend , dat menfchen, welke blyken van vermopgens en vernuft geeven, zich al mede zoodanig laaten verblinden en door de ftroom mede fleepen ; dat zy (vermoedelyk buiten nadenken) in de plaats van een vrye eene oproerige taal voeren. Want nimmer behoorde tot de zuivere vryheid van fpreeken het affchuwlyk lasteren , en het doemwaardig verdagt maaken. En als men zulke vaarzen leest, moet men dan ook niet erkennen, dat de Burgemeesters van Amfterdam, door hunne Memorie,;aan Z. D. Hoogheid overgeleverd, daar toe aanleiding gegeeven, en alle die Schot- Schimp- en Pasquil-Schryvers in hunne oproerige werkzaamheid geftyfd hebben ? Immers is men by het verdagt maken van den Prins, met betrekking tot het uitrusten en uitloopen der fchepen niet gebleeven; men is hoe langer hoe verder gegaan. De Zee-Officiers hebben order gehad om niet te vegten. De Oorlogfchepen, die in zee waren , hadden order om geen proteSlie te verkenen. Het was een hefcemd werk, dat het fchip van de Bruin niet hy Zoutman moest komen. De Zeeuw[den hadden ook heimelyken order om agter ts blyven. Het was tusfchen den Heer Hertog cn Lord Sandwich een overgelegd werk ,om den Held Zoutman met zyn fmaldeel, en onder zyn gezag hebbende Koopvaardyvloot, aan den Admiraal Parker over te leveren. Zie hier een vaarsje, hetwelk ik deezen zomer te Amfterdam, alwaar ik met Vredelust op een dagje heen en weêr was gegaan, by een Boekverkooper in den winkel zag liggen. Het zelve geD 3 lee-  <& Kingsbergen, dat men die zoude opvolgen, maar Zoutman beeft begreepen dat hy die orders niet behoefde te rejpecteeren. Ik zoude , myn Vriend, 'er geen einde aan zien, indien ik U alle de verdichtfels wilde melden, welke ik gehoord of geleezen heb, en die allen ftrekten om Z. D. Hoogheid by de goede doch onkundige gemeente in den haat te brengen. Zelfs heeft men het raport van den Graaf van Byland met een zekeren aanhef of inleiding in fommige Couranten geplaatst, welke al mede gefchikt was om den Prins verdagt te maaken. Van alles wat nopens de ontallyke verdichtfelen, van welken men zich bediend heeft, onderzogt heeft konnen worden, is ondertusfchen de onwaarheid gebleeken: in 't byzonder hebben de Raporten van ie Admiraliteiten, onlangsuitgegeeven, doen zien, hoe ongepast de taal der Amfterdamfche Burgemeesteren , ten aanzien van 't uitrusten en in zee brengen van Oorlogfchepen is geweest ,en hoe gegrond de aanmerkingen zyn, welke 'er Trouwhart op gemaakt heeft. Ik zal 'er U,om aan het beftek van deeze brieven te voldoen, by mynen eerstvolgenden eenige plaatfen van opgeeven, inmiddels met hoogachting blyvende, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den isden Dec. 1781. Reinier Vryaart. D 5 DRIE-  ♦•C 58 ><§> DRIE-EN-D ER TIGS TE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! De klagten over de machteloosheid van 's Lands vermoogen ter Zee en over de traagheid, flapheid , en inactiviteit ten aanzien van het uitrusten en in zee loopen van Oorlogfchepen, Z. D. Hoogheid bewoogen hebbende tot het doen van een Propofitie aan HH. Hfï. Mogenden , ten einde grondig onderzogt mogt worden, hoe het met die zaak gelegen mogte zyn; hebben HH. HH. Mogenden, gelyk gy weet, op de Propofitie van Z. D. Hoogheid , van de Admiraliteiten deezer Landen eene opgave en bericht afgevorderd nopens deeze vyf poinéten : 1. „ Hoe veel Schepen zy in 1776 hebben gehad? „ In welken ftaat die zig hebben bevonden, Hoe veel 'er toen zyn geëquipeerd geworden? En „ Met hoe veel Hoofden ? 2. „ Wat door hen gedaan is federt dat de Engelfchen „ begonnen hebben de Schepen der op de Wescïn„ dien Handeldry vende Ingezetenen deezer Landen te „ molefteeren, onder pretext van de ontftaane on„ luiten met der zeiver Colonien in Noord-America? ,, En dus federt het einde van het jaar 1775 en in het begin van 1777, om zich in ftaat te ftellen zoo veel „ doen- /  59 „ doenlyk, en in hun vermoogen was, om de Com„ mercie deezer Landen te protegeeren. 3. Wat zy, federt dat de Troubles in Europa begon„ nen zyn, en het te vreezen was, dat de Repu,, bliek daar van deelgenoot zoude worden, gedaan „ hebben, om, voor zoo verre zulks van hun depen„ deerde, dezelve in ftaat te ftellen niet alleen om „ haar Commercie te protegeeren, maar ook om het „ Vaderland te helpen defendeeren, en den Vyand „ afbreuk te doen ? 4. s, Of zy werkzaam geweest zyn in het effeftueeren „van het geen ten dien opzigte by Hun Hoog Moogen„ den is gerefolveerd ? „ Dan of daar omtrent eenige nalaatigheid heeft plaats „ gehad? „ En in dat geval. „ Waarom zy die Refolutien niet naargekomen heb„ ben? 5. „ Of zy in de moogelykheid zyn geweest om de ge„ petitionneerde Schepen te furneeren en te beman„ nen, ten einde het mooge blykcn waar aan de te„ genwoordige fituatie is toe te fchryven. Wat wordt 'er nu op die vraagen geantwoord? Het bericht van de Admiraliteit op de Maas behelst onder anderen deeze pasfage: „ Alvoorens tot het voorfz. onderzoek, zoo veel ons Collegie betreft, toe te treden, moeten wy de " vryheid neemen aan U Hoog Mog. vooraf te doen remarqueren, dat men met geen mogelykbeid de Man" tie van den Staat, na een langduurig verval van veels , jaaren km eqidpareeren met die van bet Groot-Bnt!! tannifcbe Ryk, tegenwoordig zoo Jterk ge-wapent, om ,, dat  (jX 66 >"#' t> dat bet de gtbeele Eeuw gebruikt beeft tot onderhoud ,, en verwerking van de Marine, en niets ontzien beeft ,, om zig bet noodige van voor jaar en lang te bezorgen, „ altoos een goed aantal Officieren, Dek -Officieren en „ Zeelieden in dienst te houden, en bet niet alleen op ,, booge Handgelden beeft laaten aankomen, om de nieuwe „ Manfcbap, die de omjlandigbeid vordert, te bekomen; ,, maar ook, de noodzaaklykheid van den Zeedienst ,, boven alles ftellende, Zeelieden door presfing tot „ den dienst op 's Konings Schepen laat forceeren. „ Dat het althans voor het aandeel van dit Collegie 's, aan onze geftadige oplettenheid, en ievcr niet heeft 9, ontbroken om met Zyne Hoogheid, het illufter Hooft ,, van de verdere Collegien ter Admiraliteit, meede te „ werken, en de Concert met Hoogftdezelve agter„ volgende Hoogftdeszelfs welmeenende intentie de „ Schepen van ons Departement tydig toe te ruften, en „ onder hetuitlooven en doen vertrekken van luculcnte „ en by UHoog Mog. vaftgeftelde pramien, effbrtste „ doen om dezelve te bemannen, en alzoo in ftaat te „ brengen, om de begeerde protect.ie aan de Commer„ cie te geeven, en het lieve Vaderland te helpen de„ fendeeren, zoo als de omftandigheid het vereischt. Vervolgens , na een opgaave van den ftaat deiSchepen tot de Admiraliteit van de Maas behoorende, leest men in dat Bericht het volgende: „ Met een woord: de ftaat der Schepen by dit Co!„ legie, was in 't einde van 1776 en begin van 1777, zoodanig, dat de Equipagiemeester by een Staat, „ door hem in het voorjaar geformeert, de depence, „ die 'er noodig zoude weezen, om de gantfche Zee„ magt van het Collegie, zoo als dezelve op dien tyd  4K 6i\ty& v?as, ia ./haf te (lellen vin werking, raamde op vyf „ a zes Tonnen Gouds, zonder 'er onder te begrypen de „ reparatie van de Schepen de Maaze en Delft, waar „ van de kosten niet opgegeeven konden worden, om „ dat dezelve. zeer merkelyk zouden kunnen tegen „ vallen als de Schepen ontbloot wierden, en haar verborgen defeften voor het oog kwamen, j. Uit het voorgemelde is, met betrekking tot de der,, de vrage, hoe Veel Schepen 'er geëquipeerd waren? en met hoe veel Hoofden ? reeds op te maaken: dat in het voorjaar 1776 by dit Collegie geëquipeert wa„ ren, maar in het zelve jaar uit den dienst zyn ge„ vallen, de twee Fregatten van 20 Stukken de Orangezaai cn Bellone; en dat vervolgens by dit Collegie „ in Equipagie zyn gebragt het Schip Rotterdam en hec Fregatfchip Jafon, en deze waren bemand, volgens „ de ordre varfhet Land, het Schip Rotterdam van 50 „ Stukken met 300 Man; en het Fregat Jafon van 36 „ Stukken met 230: zoo als de Fregatten de Orangezaal en de Bellone van 20 Stukken, bemand wa„ ren geweest met 150 Man kder, tot dat het laatfte ., uit de middelen van het Collegie in dieDSt gehouden „ met 125 Man, op de Oostindifche Retourvloot heeft „ gekruift. ,, Moeyelyker is de beantwoording van de vierde ,, vraag; wat door ons gedaan is, federt dat de Engelfchen begonnen hebben de Schepen der op de 5, Weflïndiën Handeldryvende Ingezetenen deezer Lan„ den te molefteeren; en dus federt het einde van het s, jaar 1776 en het begin van 1777 , om ons in „ ftaat te ftellen, om, zoo veel doenlyk in ons ver„ moogen was, de Commercie deezer Landen te kunnen protegeeren ? Zoo die vraag mogt zien op „ het vyf en. twiatiglte Articul van onze Inftruclie, „ de  5, de Collegien ter Admiraliteit beveelende: ieder tn „ zyne bedryve zorge te draagen, dat alle Kusten, „ Stroomen en Havenen van de geünieerde Landen met „ Schepen van Oorloge zullen voorzien worden en bly„ ven, als tot volkomen verzeekertbeid der voorjz. Navi„ gatie, en Traficq der zelve nodig is; en vervolgens mog- te contineeren een begeerde opening, wat wy daar„ toe door Equipagien uit onze eige Middelen hebben „ toegebragt, moeten wy rondborflig verklaaren, dat „ dit Collegie bezwaart zynde met de reparatie der „ Schepen, boven gemeld, met het geen de uitrusting „ van de Schepen, by U Hoog Mog. bevolen te equi- peeren, meer kost, als uit de Petitiën tot Equipage „ kan vervallen, en met de overdienften der Schepen, 9, daar voor de betaaling tot een zeekeren tyd gepeti3, tionneert word, maar die niet juist met den dag, „ daarbyde raaming van kosten, in de Petitiën gevolgt, ,, opgereekent was, kunnen t'huis en afgefneeden zyn, „ en egter by de Unie niet verder betaald wordende, „ door ons de Equipagien uit de Middelen van het Col„ legie, behalven Kruisfers op de Ooftindiiche Retour„ vloot om de twee jaaren, niets weezentlyks geprsej, ftecrt heeft kunnen worden, en zulks niet by wil„ lekeurig verzuim of nonchalante nalaatigbeid; maar „ om dat ons niet waren in banden gefield de Middelen „ of Fond/en daar toe vereiscbt; terwyl van het ordina„ ris Lastgelden Convoy, ons daar toe gegee ven, dog „ federt over den West'ïndifchen Handel aan de West,, ïndifche Compagnie gecedeert, in ons Departement „ boven de kosten van de heffing der zelve, en het „ kostende van het huishoudelyke, dat is den omfiag „ en het onderhoud der noodzakelyke Gebouwen, Ma„ gazynen, Werven en diergelyke, en van de vereisch„ te Bedienden, mitsgaders van de Renten, van te voorea  Ö3 ><& „ vooren gemaakte fchulden, ichoon by ons tot de „ Lyfrenten, uit de laatfte troubles overgebleeven, „ alleen gereduceerd, niet kunnen ftrekken om de Sebe3, pen nan ons Departement met alle bet noodige daar toe, zoo te onderhouden, als wy wel wenscbten, veelmin „ om daar uit, na dat bet noodige tot de reparatien, die „ over de capitaale Schepen fomtyds tot ongelooflyke fom„ men monteeren, en de noodigfte voorziening van de Ma,) g'>zynen 'er uit genoomen is, te kunnen brilleeren, met j, Equipagien van Schepen: wy zeggen brilleeren met 3, Equipagien van Schepen, niet, om dat wy dezelve niet zouden aanzien als ncodzaakelykheeden, en een „ gedeelte van onzen pligt, als wy 'er Fondfen toe „ hadden, maar om dat het voor ieder Collegie ter Ad- miraliteit zeer begeerlyk moet weezen, dat gedeelte „ van haareD pligt te kunnen vervullen; terwyl alle re„ pnratie werken en kleine voorzieningen in den nood„ druft in bet duistere blyven, van niemand buiten af ,) opgemerkt worden, en een totale inactiviteit in „ het oog van het Publicq schynen ; daar de Sche„ pen, die in Zee gebragt worden, een geduurige ge}, leegentheid furneeren, om, teffens dat zy het ware „ en wcczentlyke oogmerk vervullen, by een ieder ge„ roemt en als zoo veele effecten van den iever en „ werkzaamheid van het Departement, tot het welk „ zy behooren, gepreezen te worden. Waarna de voorfz. Admiraliteit zich een weinig verder aldus uit laat: „ Dat zoo dra wy kennis hadden gekreegen, dat van weegens de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland, ter Vergadering van U Hoog. Mog. in„ ftantien wareD gedaan op de Conclufie van de Petitie j, van  ,„ van den 16 April 1771, tot aanbouw van vierden- twintig Schepen van Oorlog, effeboonbet daar na no* „ tot den ai 1% 1778 Manlief), eer dat die Petitie ter „ Vergadering van U Hoog Mog. voierd geooncluleert, „ en aan ons by Refolutie van dien dag wiesd bevoo„ len, om daar toe zoo ras doenlyk aanftalte en prepa„ ratien te maaken, cn dat wy daar by geinformeerd waren, dat hun Edele Groot Mogende in den haa„ ren by Refolutie van 20 Maart 1777, ordre hadden „ geftelt, dat een goed deel van de quote van de Pro,, vincie in de voorfz. Petitie, zoude worden verftrekt, „ en wy vervolgens eenige gerustheid konden hebben, ,, dat wy zouden kunnen betaalen het Hout, het geen gekogt moest worden, wyaanftonds, met voorkennis „ van zyn Hoogheid, ordre hebben gegeeven tot het 9, vervaardigen van de noodige Teekeningen, en tot ,, het inkoopen van het noodige Hout, en het reparee-„ ren en in ftaat ftellen van de Hellingen, en na dat „ wy over de Teekeningen met den Luitenant Admiraal „ van ons Resfort gecommumceert, en van den Raad „ van Staate Ordonnantiën verzogt, en uit de Quote van de Provincie van Holland bekoomen hadden, en „ de Gelden ontfangen, het Hout gekogt, en de Hel„ lingen gerepareert waren, in den maand Juny 1777 3, dadelyk hebben doen opzetten twee Schepen, een „ van zestig, en een van vyfeig ftukken Kanon, daar 3, na genoemt Prins Frederik, en de Luitenant Admi- raai Maarten Harpertfe Tromp. „ Terwyl wy, mcenende vooral by anhoudenheid te „ moeten zorgen voor het in ftaat brengen van de Sche„ pen die wy reeds hadden, om dezelve tot den dienst „ bekwaam te maaken, hebben begonnen het Schip Mars van zestig ftukken, de Masten en verdere Rond„ houten hebben doen maaken; gelyk mede voor het 3, Schip  „ Schip Princes Carolina, en het zelve doen repareer ,, ren en in ftaat brengen; het Schip Schiedam, het ,5 weikin 1776 reeds onderhanden was genoomen, vet,, der hebben doen aftimmeren, en in ftaat ftellen4 „ om na Zee te künnen gaan. De Fregatten de Orangezaal en Éellone, t'huis ge,, koomcn weezende, zyn weederom gebragt in ftaac „ voor Zee; het welk egter omtrent hec Fregat Eel„ lone, weegens de groote reparatie die 'er aan noodig „ was, tot in het jaar 1778 heeft voortgeduurt; terwyl „ het Fregat de Orangezaal nog in het voorjaar 1777» ,, weeder in dienst is gefield; en het Schip Rotterdam „ binnen gevallen weezende, óp nieuw is uitgerust, ,, en van ailerley behoeften tot een reis na de Westïn„ diën gefupplcert; en het Fregat Jafon, in Juny wee„ der binnen gekomen weezende, van een nieuw Roer, „ een Stel Zeylen en verdere Uitrusting is voorzien. „ 0< k gaven wy reeds in Maart Van het jaar 177/, J} om bet Werk zoo veel meer fpoed by te zetten, en het }, Hout, voor den aanbouw en reparatie van Schepen „ noodig, des te eerder gezaagt te krygen, órdres, „ om buiten de twee Molens, waar mede dit Collegie ,3 anders in Contract is over het Loon van het Houtzaa„ gen, en die dan ook gewoon zyn al het Hout, het „ welk dit Collegie noodig heeft, te zaagen, andere Molens 3, te employeeren, en kort daar na ook, om, behalven het „ geen in 's Lands Lynbaan, met het Werkvolk, het 3, wélk men daar kon plaatfen, gefponnen kon worden t „ Gaarens voorde Touwen, in twee particuliere Lyn* „ bamen, te Oudewater, te dovn fpinnen; en boven „ dien tien zwaare Touwen by particuliere Touwjlaagers „ aan te bejleeden. Een tamelyke goede voorraad van Scheeps-Timmerhout hebbende, die wy langzaamerband, wanI.V. Stuk, E acar  „ neer partyen van best Hout en tot tarnelyke pryzen „ waren voorgekoorrieh, hadden verzaamék, permit„ tcérden wy wel daar yari tot den aanbouw der nieuwe ,, Schepen by prövifié te gebruiken; maar ordonnecr„ den den Equipagiemeefter exprcsfclyk , wel zorgc te „' draagen, dat die vcorraad daar door niet zoude wor„ den vermindert; maar dezelve weedcrom door nieuwen .,, aankoop gefuppleert motst worden, waar door wy j, in deeze laatste tyden in ftaat zyn geweest, om, „ Werkvolk bekoomen hebbende, den aanbouw te ,, meer te doen vorderen, om dat na geen Hout gewagt heeft behoeven te worden. „ Verfcheide andere ordres wierden door ons gcftelt, „ om het Werk allen mogelyken vooregang te doen „ hebben, die tcfFens aantoouen, boe zeer wy aan ge,, brek van Timmerlieden laboreerden; als daar zyn „.het laaten overwerken van de Arbeiders, het fur„ cheeren van het Reglement, by het welke geregu,, leert is, hoe veel Manfchappen in ordinaire tyden „ 's Winters aan de Werf te Hellevoetfluis maar mag „ worden in' dienst gehouden, om dat men by ons „ Collegie zeedert lange in begrip heeft geftaan, dat „ het Werkvolk het kleiner Daggeld in den Winter „ zoo wel niet kan verdienen , als het grootere in den „ Zoomer, en dat in den Winter minder Werk voor „ de eige fom van Daggelden word opgeleevert als in den „ Zoomer: dan welke Oeconomiquecenjideratievoy al aan,, Jlonds in 1777 hebben geoordeelt te moeten postponeeren aan bet genoegen, en de verpligting, om de Schepen , die ,, tot den dienstgeordonneert waren, of konden worden, in „ tydsgereed te doen weezen, om met alle mogelyke promp- titude, wanneer zy gerequireert wier den, tot den dienst „ giïmployeert te kunnen worden; daar toe wy ook tragteden de voorraad van Behoeften in de Maga- „ zynen  „ zynen na vermogen te vermeerderen; en waar in wy „ ook in zoo verre zyn geflaagt, dat wy niet weeren , ,, dat ooiteen werving voor Schepen, by UHoogMog. „ geordonneert te equipeeren, heeft behoeven uitge„ fteld worden, om dat de Lighaamen der Schepen niet „ gereed waren, of de Behoeften daar toe manqueer- den; en de Schepen altoos zyn gereed geweest lang, „ en wel eens een jaar voor dat Officieren haar Man,", fchap hadden opgeworven , en zoo de depence „ eenigen regul kan opleeveren, om het gedaane Werk „ daar uit te beoordeelen, kunnen wy U Hoog Moo„ gende daar toe fuppediteeren, dat by ons Collegie „ verfebeide jaaren bekent zyn, dat het Coroptoir van „ Equipage weegens Arbeidsloonen en inkoopen van „ Hout, en Behoeften , van Equipage geen Tonne „ Gouds 's jaars of niet veel daar boven, en wanneer „ 'er al eenige extraordinaire bewecging in de Zeezaa" ken en het"Wérk by het Collegie is geweest, zelden boven de twee Tonnen Gouds in het jaar heeft ge" kost; en dat het betaalde uit dien hoofde over het l, jaar '1777 alleen aan Arbeidsloonen heeft bedraagen 3 ƒ 175738 -10 - °' en met de Pry^"en van he£ 5nger kogte en befteede te faamen over de ƒ 600000-0.-0. "„ Meerder kon men by dit Collegie niet prsfteeren, „ om dat de Finantitn niet verder toereikten, en offchoon ,', men voor eerst door de Quote van de Provincie van "s Holland geholpen kon worden, de ondervinding van „ voorige tyden altoos moest doen vreezen, dat de Provin„ cien, die geduurende den Oorlog met Marocco, anders „ hunne Quotens vry voel hadden opgebragt, namaate „ de kosten verzwaarden, langfaamer in de Confenten „ en betaalingen zouden worden, zoo als maar te veel word , ondervonden, boe de betaalingen by fommige, dan om " de een, dan om de andere reeden worden gedilayeert en 3 E 2 » «r-  4H 68 j, vertraagt; althans de Penningen , zoo men Holland ,, uitzondert, verre zyn van zoo prompt te berde ge„ bragt en verftrekt te worden, als het behoeven van ,, dit Collegie wel zoude vereisfchen; dog daar wy „ hoopen, dat de goeden iever van U Hoog Mog. en „ hoogst derzelver recommandatien, en de overtuiging „ van de Heeren Staaten van de byzondere Provinciën „ zelve, dat van de Collegien ter Admiraliteit en 's Lands- Officieren, geen werk en geen dienst als na proportie 3, van de betaaling kan worden gevergt, en dat 's Lands „ behoudenis van den voortgang der Zeezaaken afhangt, „ meerder promptitude te weege brengen, zullen wy „ ons daar over nu ook niet breeder uitlaaten; maar voornamentlyk wierden wy belet, en in den voort„ gang van het Werk, vooral van den aanbouw van 33 Schepen tegen onzen wïl en iever, ter verhaasting vertraagt, door het groot gebrek aan alleriey Ambagis„gezellen, vooral Scheepstimmerlieden, waar door het „ Schip Prins Frederik eerst in hec voorleeden, en het Schip Tromp eerst in het loopende jaar volbouwt en JS na Helvoetfluis afgebragt hebben konnen worden; hebbende het Arbeidsvolk dikwüs van den nieuwen aanbouw moeten werden afgenoomen, om het repa„ ratie Werk te doen aan de andere Schepen, die op haar tyd gereed moesten zyn. Wy willen niet onderzoeken, of het een waarheid „ is geweest, of niet, het geen men in dien tyd voor- gaf, dat het weinig werk by dit Collegie, en by de ,, particuliere Baazen hier omtrent, in het tydperk „ zedertdevoorigetroublcs, of Oorlog tusfchen Vrank- ryken Engeland, tot op d2 tegenwoordige verloopen, „ waar in de Navigatie alhier maar zeer maatig is ge3, weest, veele Scheeps Timmerlieden had doen ver- loopen, en een goed heen naar Indien, of elders ,, had  „ had doeen zoeken, dan of een ampele mercantile Na„ vigatie, en het employ van veele Koopvaardyfche„ pen, en de noodzaakelykheid om dezelve of nieuw „ te timmeren, of althans zoo veel als'er voor handen ,, waren te repareeren, en in ftaat van dienst te brengen, „ de Scheeps-Timmerlieden al te zeerby particuliereBaa„ zen occupeerde, om na 's Lands Wervenomte zien, ,, en misfchien die werven deed verkiezen, daar men „ hunne Daggelden met byzondere gratificatiën kon te „ hulp koomen, het welk op 's Lands Werven niet kan of mag gedaan werden, maar dit weeten wy zeej, ker, dat hoe zeer 's Lands Werven open ftonden ,, vooralle Scheeps-Timmerlieden, die eenige bequaam-. ., heid in het Ambagt, en behoorlyk ontflag van hun„ ne Baazen hebbende, zig aanboden, dit Collegie ,, in, en zedert 1777, tot dat de Republicq direct, in „ de troubles geraakt is, nooit Scheeps Timmerlieden „ genoeg heeft kunnen krygen, offchoon ook daar „ toe devoiren zyn gedaan, om dezelve van andere „ Plaatfen, zoo wel binnen als buiten deeze Provin„ cie, te doen aanlokkeu ; en aan de Javaanen, en ,, andere vertrouwde Perfoonen, fteekpenningen zyn belooft, als zy Timmerlieden wisten aan te voeren. „ om op 's Lands Werf te werken, ja zelfs op een i „ bekoome, dog daar na abufief bevonden informatie , „ dat aan de Fregatten, by de Admiraliteit in het Noor„ der Quartier gebouwt, Scheeps-Timmerlieden van „ Hamburg en Altona waren gebruikt, een expreffe „ Refolutie van den Raad van den 14 September 1779, „ den Equipagemeester heeft gequalificeerr, om de „ betaaling van Reiskosten te beloven aan de Scheeps- Timmerlieden, die van daar zouden willen over„ koomen, om alhier aan 's Lands Werf te werker; „ ja dat men liever onbequaame als geene handen wil„ lende gebruiken , genoodzaakt is geworden, om tce E 3 »» te  #< 7© „ te laaten, cn niet alleen toe te laaten, maar zelfs „ teanimeercn, dat 'er op 's Lands Werven Huis-Tim„ mérlieden, Molenmakers Knegts en Waagemaakers „ Knegts tot Scheeps-Timmerlieden zyn gedresfeert en ,, gebruikt; hebbende wy onder anderen op de reprefentatien van den Heeren onze Gecommitteerdea tot „ de zaaken van de Werf, dat den Equipagemeester „ meende, dat de proeve, om Huis-Timmerlieden te „ animeeren, om tot het Scheeps-Timmerwerk over „ te gaan, niet had voldaan, om dat de Mr. Scheeps„ Timmerman wat fcrupuleus omtrent het Daggeld had „ gehandeld, den Equipagemeester by Refolutie van „ deD 21 December 1779 gelast, om verder eenige „ Huis-Timmerlieden te doen emplooieeren, met 3, authorifatie op den Mr. Scheeps-Timmerman, om 3, derzclver Daggeld na verdiensten te reguleeren, wel „ onder het Daggeld van een Scheeps-Timmerman, SJ zoo lang zy het volle Daggeld niet konden verdienen; „ maar altoos boven het Daggeld van een Huis-Tim • „ merman. „ Tot dat eindslyk,'. niet lang voor het vertrek van „ den Engelfchen Aaibasfadcur, de bekommering, dat „ de Républicq deelgenoot van de troubles in Europa , zoude konnen worden, merkelyk toenam, en men „ met verdubbelden iever begon te pousfeeren, het geeneal te vooren onder de hand, maar met wei" nig fucces getenteert was, om, naar een voorbeeld " van het jaar 1747 of 1748, het Scheeps-Timmer„ mans Gilde alhier te engageeren, om aan 's Lands „ Werf op te leevërén den vierden of vyfden Man van " haare werkende Manfchap, en wanneer het zelve zoo „ by het Gilde, als verder tegenftand vond , omdat 11 de Baazen Ce Rotterdam pretendeerden en reprefen*ig teerden, dat het hun alleen niet te vergen was, zoo „ niet  „ niet de Baazen, ten minftcn in de tiabuurige Plaatje fen aan de Maaskant, onder..dezelve verpligting ge„ brsgt wierden, op den 19 December 178P by ons „ gerefolveert wierd, om af te breeken de gewoonte, „ die zedert lange jaaren had plaats gehad, om geene „ Rotterdamfche Timmerlieden, die haare Baazen ont,, joopendp, geen Briefje van affchcid van dezelve „ hadden, aan te neemen, gelyk het zelve, volgens „ de Stads Keur, van den eenen Baas tot den anderen „ niet mag gefchieden,; en den Equipagemeester ten „ zclven dage rapporteerde, dat de Scheeps-Timmer„ Baazen alhier dien .morgen hadden geoffereert , om „ den zesden van hunne Knegts, met de aanftaanda „ week aan >Lands Werf te-leveren, het welk by ons „ met fureheaecc van de genocme Refolutie wierd aan„ genoom-n, cn gelegenheid heeft gegeeven, dat, by „ rapport van den 26 December 1780 aan U, Hoog „ Moog, is voorgedraagen de zwaarigheid, om dc noodige Manfchap aan 's Lands Werven tot het Tim,rne',' ren der Schepen tc bezorgen, en voorgeftcld is, om .„ de Heeren Staaten van Hollapd, Zeeland, Vriesland •„ en Stad en Lande te verzoeken order te ftellen, dat „ overal daar Scheeps-Timmerwerven zyn, de vyfden „ Man zouden moogen worden afgedankt, en gezon„ den aan het Collegie ter Admiraliteit van het.; Quar„ tier, tot-voorziening van/s Lands Werven erLge„ rief van de Aanneemers der te beftecde Schepen... ' „ Het zoude ook waarlyk tcgenwooid;g ^nig^oe, brengen tot een beetere fituatie van zaaken, al had den aanbouw. metrder gepn sfeert kunnen fQ$jen, , terwyl tot op dit moment' het gel-rek minder' tt in „Scbc'ep'en als in Bootsvolk, en de zoo even ah nmiva 5, gebouwt opgegeeve Schepen, nog verre na niet bemand „ hebben kunnen worden, en eer dezelve het zullen E 4 „ wsec«  „ zen, waarfchynlyk een nieuw gebouwt Schip gereed zal kunnen zyn, en al fpoedig door een tweede ge„ volgt zal kunnen worden. „ Dog op dat U Hoog Mog. volkoomcn zouden kun„ nen weezen overtuigt, dat geen verzuim of noncbalan- ce, maar bet gebrek, boven gemeld , de reeden is ge„ weest van het lang onderhanden blyven der voorfz. ,, Schepen, en dat men geen gedagten heeft kunnen „ maken, om meerder Schepen te doen opzetten, voe,, genwy hier by twee verklaaringen van de beide Hoof3, den van de Werven van dit Collegie, hier en te Hel„ Ievoetfluis, die zulks met ronde woorden, op den „ eed aan den Lande gedaan, verklaaren. „ Het zal U Hoog Mog. derhalven niet verwonde„ ren, dat wy op de vraag, wat door ons zedertdat „ de troubles in Europa begonnen zyn, en het te vree„ zen was, dat de Republicq daar van deelgenoot zou,, de worden, gedaan is, om voor zoo verre zulks van ,, ons dependeerds, dezelve in ftaat te ftellen, om niet 3, alleen haare Commercie te protegeeren, maar ook „ om het Vaderland te kunnen helpen protegeeren? 3, moeten antwoorden: dat wy zedert 1777 ons ver3, mogen aangewend hebbende, om ons aandeel in „, 'sLands Marine in ftaat te brengen, en de onmooge. 3, lykbeid die 'er voor ons was, om meerder te presteer en, „ aangetoond hebbende, niet telkens by vermeerde,, ring hebben kunnen werkzaam weezen maar zonder ,, ophouden op denzelven voet voortgegaan zyn. Waarop dezelve Admiraliteit verder verflach van haare verrichtingen gedaan hebbende, aldus voortgaat. ,, Tot dus verre hebben wy de eer gehad aan V Hoog » Mog.  «# „ Mogende berigt te doen, van het geen door ons ïs „ gedaan, omtrent het in ftaat ftellen van onze Sche„ pen, het aanbouwen van nieuwe en het aanfchaffen „ van Benoodigtheeden, om niet alleen de Commer„ cie te protegeeren, maar ook het Vaderland te kun- nen helpen defendeeren en den Vyand afbreuk te „ doen, en van onze werkzaamheid in het geen ten ,: dien opzigte by ü Hoog Mog. is gerefolveert ge3, weest, buiten de direöe leverantie van voorziene en ,, bemande Schepen; hebbende wy daar by ter beant- woording van de zesde vraag, by ieder ftuk aange„ weezen, hoe onze werkzaamheid niet alleen is ge^ „ weest ter nakooming van de Refolutie van U Hoog ,, Mog., maar ook zoo verre ons mogelyk is geweest „ de aan ons bekende intentie van U Hoog Mog. ter „ bezorging van het geen tot proteflic van de Com,3 mercie en defenfie van het Land noodig kan weezen, is voorgekomen, gelyk het onder anderen daaraan „ is toe te fchryven, en teffens ten preuve daar van kan dienen, dat wy onze Caffa zoo verre hebben ,, uitgeput en fchuld gemaakt, dat wy reeds genood- zaakt zyn geworden aan U Hoog Moogende te ver,, zoeken, zoo als gunstig door U Hoog. Mog. aan ,, ons is toegeftaan, em zes honderd duizend guldens op „ Intrest te moogen ligten. „ Waar meede wy dan meenen de zesde vraage, of ,, wy waakzaam zyn geweest in het cffe&ueeren van ,, het geen by U Hoog Mog. is gerefolveert, d3D of „ daaromtrent eenige nalaatigheid heeft plaats gehad • „ en in dat geval, waarom wy die Refolutien niet „ zouden zyn nagekoomen ? voor volledig beantwoord ,, te mogen houden. j. Zoo dat ons dan alleen overig is aan U Hoog Mog. 3, nog ter beantwoording van de zevende vraage, te E ƒ „ berig-  74 „ berigten, of wyin de mogelykheid zyn geweest, om „ de gepetitionneerde Schepen te fu'rnëeren en te bè3> manaen? En daar op moeten wy onderfcbeidentlyk antwoorden, „ dat wy nimmer inde omnogelykbeid zyn geweest, om « rfff gepetitioneerde Schepen te furneeren niet alleen, maar dat dezelve altoos, zoo ïeei de toerusting aangaat, „ &y diJ Collegie zyn bezorgt, byna zoo fcaielyk als zy j, by U Hoog Mog. zyn geordonneert te petitioneeren, „ althans te equipeeren, met uitzondering alleen van „ die Schepen, in de Petitie voor het jaar 1781, ag„ tervolgende het Rapport van den 26 December 1780 „ begreepen, die voor de maand Mey van d't jaar', „ van waar den dienst, volgens die Petitie moest in„ gaan, by den Vyand genoomen waren; namendyk, het Schip Mars van zestig Stukken, en de Schepen Princes Carolina en Rotterdam, van vyfrig Stukken „ ieder, inde plaats van welke wy provifioneel, met ,, goedvinden van U Hoog Moog. hebben gekogt eh „ verder gereed gemaakt twee Cotters van twintig ftuk„ ken, waar van de eene in Zee is of ftaat te gaan» en de andere in werving, en nog tweè kleinder vaartuigen, die zedert lange gereed zyn , en reeds in Zee zyn geweest • maar omtrent de bemanning is bet niet even gunjlig 'geflelt. U Hoog Mog. zullen zïg „ daar omtrent geheven te binnen te brengen, dat gc„ noegzaam nooit door de Gecommitteerden van ds Collegien ter Admiraliteit over te doene Equipagiéh „ ter Zee is geadvifeert,' zonder vermaan te doen van de s) moeyelykbeid om de Manfcbap ,'tot bemanning der Schepen ,, te bekomen , en.de bekommering van daar in niet te zul„ len reüffeerea, waar in ook kan gevonden worden „ de reedenen en oorzaak dat niet al vroeger tot meerder of zwaardere Equipagien geadvifeert beeft konnen wor- ' f, den,'  # opwerven, en met wien wy aanftonds op den 2* van voorfz. maand daar over hebben gecontracteert, „ daar in wy door het Collegie ter Admiraliteit te Am,, fterdam, en de Oostindiiche Compagnie, aan welke hy ons Contract, ging aanbieden, zyn gevolgt, van ,, welk ContracT: wy de prys van het Handgeld van tyd „ tot tyd vermeerdert hebbende, eenig goed effect ,, door het leeveren van ettelyke Manfchap hebben „ gehad. „ En de andere occafie is ons gegeeven door een „ zeeker Duitsch Officier, van Kahlen genaamt, „ by Frankfort aan de Main woonagtig, en te voo„ ren door anderen tot het oploopen van Manfchap ,, gebruikt; die zig aanbood, om ons uit die Quartie„ ren Manfchap te bezorgen, maar wegens de raeer„ dere kosten van het verre transport vyf en zeventig „ Guldens per Kop eischte; met deeze flooten wy „ ook ten zeiven dage een Contract, tot leevering „ van Manfchap tot de gecifchte prys van vyf en ze„ ventig Guldens, die ook daar na verhoogt is in ge„ lykheid met andere; van deeze bekwam het Collegie ook ettelyke Recruten, maar tot nog toe niet zoo „ veele, dat hy de Penningen, die wy hem hebben moeten voorfchieten, heeft kunnen inwinnen. „ En wy moeten ook in deezen niet vergeeten U „ Hoog Mog. rapport te doen, dat bet Zyne Hoogheid goedgunfiig behaagde, zig de opening die en na dat de zaaken zulk een nadeeligen keer hebben genomen, niet eens na „ zee konden gebragt worden de 32 Schepen, 5, waar toe in April 1779 reeds was gerefolveerd, „ veel min de 52. waar toe in het voorleeden jaar „ een Refolutie was genomen, ter Generaliteit voor3i gefiagen tot defenüe van onze kusten en zeega- ten"; waarom dit alles (zeg ik) niet heeft kunnen werkftellig gemaakt worden; en waarom geen anderen dan Onkundigen zich hebben kunnen furpreneeren over den uiterlyken schyn van de weinige expeditie of traagheid in de executie van zoodanige importante befluiten van den Souverein. Gy zult uit het geen IV. Stuk. F ik  Si ><$ ik U in mynen volgenden van de Berichten der andere Admiraliteiten zal opgeeven, even zoo fterk overtuigd zyn van de wanhebbelykheid van die verwondering. Ondertusfchen blyf ik fteeds met alle hoogachting, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. BW. Dienaar, Den i6en Decemb. 1781. Reinier Vryaart. FIER-  VIER -EN-DER TIGS TE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde VrIENDI Ik heb U in mynen voorigen verflach gedaan van 't Bericht van de Admiraliteit van de Maas. Die van Amfterdam vertoont ons het gebrek van fpoediger voortgang omtrent het uitrusten en in zee brengen van Schepen op gelyke wyze. De Raaden van dat Collegie fpreeken by de inleiding van hun bericht aldus: „ Het is niet dan met de allerleevendigfte aandoenin„ ge over de tegenwoordige lltuatie van ons Vaderland, „ en op het fmertelykfte getroffen door de rampen, „ die deszelfs goede Ingezetenen, zoo onverwagt, als ongelukkig, zyn overgekomen; ,, Dog teffens met eene gegronde fiducie van aan „ ö Hoog Mog. te zullen doen blykeu, dat de fkua- tie waar in de Republicq zig bevind, niet aan eenige „ inactiviteit of nalaatigbeid van ons Collegie zal kunnen 3, worden geimputeert; dat wy ons by deezen de eere geeven te voldoen aan hoogstderzelver zeer gerefpec„ teerde Aanfchryvinge en Refolutie van derj 28 Juny ,, laatstleeden, waar by het U Hoog Mog. behaagt „ heeft, op de Propofitie van Zyne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prince Erfftadhouder, van ons „ en alle de verdere Admiraliteits Collegien te vorde„ ren een bcrigt 'en opgave. F 2 Voorts  Voorts, na op het eerfte poincl geantwoord te hebben, brengen welgemelde Raaden H H. H H. M M. derzelver activiteit onder het oog, met deeze woorden. -,, Dat wy ods ter voldoeninge aan de voorfz. eindens „ zoo veel mogelyk hebben in (laat gcftelt door het „ inkoopen van de nodige Materiaalen , tot aanvul„ hng der Magazynen, en tot het repareeren der oude „ Schepen, als meede toe den aanbouw van nieuwe 3, Schepen uit onze eige Middelen, uitwyzens de Lys- ten fub Litt. C. en D. „ Zoo als wy ook ondervindende de meer en meer „ toenemende febaarsbeid van Zeevolk, reeds 09 den i\ 3, April 177Ö gerefolveert hebben, om op de Schepen, die in Texel verwagt wierden en afgedankt ftondca s, te worden, voor dat de afdanking gefchiede, een „ aanwerving van Manfchap te tenteeren, met belofte „ om de zoodanige Perlbonen die zig wecderom op „ nieuws in den dienst van het Land kwamen te enga„ geeren, by preferentie en terftond van Boord dee- zer Schepen na herwaards te laaten opkoomen. „ Dat wy ook op den 10 O&aber van dat zelve jaar ,, order geftelt hebben tot het aanwerven der nodige Manfchappen voor twee Fregatten van 24 Stukken. „ Ea vervolgens weinig dagen daar na aan Zyn Doorj, lugtipe Hoogheid den Heere Prince Erfftadhouder, 5» geproponeert hebben om deeze twee Fregatten, die ,, in het voorjaar van den jaare 1777 dienen zouden tot Kruisfers op de verwagt wordende Oostindifche„ Retourvloot, nog in dat zelve najaar in diëtist te bren, gen; bet welk ttrftond door boogstgedagte Zyne Door„ lugtige Hoogheid is geaggreèert, en de Capiteinen tot „ der zeiver commando zyn benoemt, en welkers Expe- ditie mtk zoo veel fpoed is verrat, dat deeze Fre- 5i gatten  4K 85 ,, gatten nop; voor den Winter uitgezeylt zyn, een ■„ Convoy naar de Wwtindiën geleid hebben, en in ,, den jaare 1777 zoo vroeg zyn te rug gekoomen, dat zy op den behoorlyken en gewoonen tyd hunne voor„ gemelde Kruistogt hebben gceffectneert. De febaarsbeid van Volk nog dezelvs blyvende, heb„ ben wy reeds op den 22 January 1777, wanneer wy reeden hadden, om daar van een goed fucces te ver„ wagten, een Werving op Koftgeld tot tien Huivers „ daags begonnen, met oogmerk, om, door het doen van deeze meerdere kosten, onze Schepen des te „ fpoedigerin het voorjaar voltallig te hebben, en die s, dus te eerder te kunnen doen Zee kiezen. „ In het zelve jaar 1777, heeft de Provincie van Holland ons communicatie doen geeven van haare Edele Groot ,5 Mog. eonfent tot het effeclueeren van den aanbouw 5, van Schepen, volgens de toen nog niet geconcludeer- de Petitie van den Raad van Staate van den jaare i, 1771'. ■ „ Welke toezegginge ook kort daarna met reëela „ furnisfementen door haar Edele Groot Mog. agter» volgt, door ons zodanig is beantwoord geworden, „ dat reeds op den 4 July van dat zelfde jaar op onze Timmerwerf twee Schepen waren opgezet, als een van 64 en een van 54 Stukken, op die Petitie, en ,, een Fregat van 24 Stukken, uit onze eigene Middelen: „ welk laatfte wy naderhand tot een proeve met een, „ Koopere Huid hebben beklee«§» „ ter hetgenocgea gehad van te kunnen voldoen aan de ,, leevering en het in dienst brengen met derzelver volle „ Equipagien van alle de Schepen, die wy voor ons „ aandeel hebben moeten furneeren op de geconfen„ teerde Petitiën van den Raad van Staate van 23 Odlo33 ber 1776, 30 April en 24 December 1777 , 3 No,, vember 1778, als meede op die van 14 en 15 April ,, 1779, dog, ondanks alle onze aangewende pogingen, ., manqueeren wy nog op de beide Petitiën van 25 „ February 1780, en 5 January 1781, circa 1500 ,, Hoofden. „ Refereerende wy ons ten deezen weederom tot de ,, annexe fpecifique Lyften der Schepen, die by ons Collegie jaarlykszyn in dienst gefteld en gecontinueert „ fub Litt.. G. 1, 2, 3, 4, 5 locis. „ Het zy ons gepermitteert voort te gaan tot dien tyd „ wanneer de Republicq door de Oorlogs- Declaratie van Engeland in de Troubles van Europa wierd in3, gewikkeld en daar van deelgenoot is geworden , en 3, U Hoog Mog. te melden, wat wy feedert dat tyd- ftip gedaan hebben, om, voor zoo verre van die „ Collegie depeudcerde, het Vaderland te helpen ftel- len in ftaat van defenfie, en den Vyand afbreuk te „ kunnen doen. „ Hier aan, Hoog Mog. Heeren, hebben wy vol3, daan zoo veel ons mogelyk was, door de Schepen, „ die wy in Equipage moesten ftellen, zoo ras doen„ lyk te bemannen, en, van alle het noodige voorzien, ,, naar de Zeegaaten af te zenden, om dezelve tegens „ een eventueelen aanval te helpen verdedigen, of er3, gens elders te worden geëmployeert. 3, Voorts hebben wy getragt ons met allemoogelyke „ vigilantie te quyten van de geordonneerde inkoopen „ en het inhuuren van kleine Vaartuigen, dezelve te „ armee-  „ armeercn, te bemannen, en onder de ordres Van „ den commandeerenden Officier van 's Lands Vloot te ftellen. ,, Met welk een fucces wy zulks hebben verrigt, „ gelieven U Hoog Mog. daar uit op te maaken, dat ,, wy zeedert den beginne van dit jaar reeds een-en-twin„ tig Schepen, zoo grooter als kleindere va n onze „ Werf hebben gcëxpedieert. „ Gelyk wy ook op den 28 Maart laastleeden aan „ onze Officieren, commandeerende de in Texel ge„ reed leggende en dus reeds voor eene geheele reize, ,, volgens het Schippersboek van alle behoeftens voor„ zien zynde Schepen, by Misfive hebben gelast, ten' ,, einde dezelve by extraordinaire gevallen niets zoude ,, ontbreeken, aan ons terftoöd opgave te doen, wan„, neer zy ten dienste van hunne Schepen nogietsmog,, ten noodig hebben, op dat het zelve hun ten fpoe,, digften van 's Lands Werf zoude kunnen toegezon„ den worden; waar van ook het voor ons aangenaam „ effect geweest is, dat Zyne Doorlugtige Hoogheid „ in de maand April laatstleeden in Texel prefent wee„ zendc, over den toeftand onzer Schepen Hoogstdes„ zelfs genoegen heeft betoont, en dat van onze aldaar ,, aanweezende Gecommitteerdens door de Officieren „ niets gerequireert, of aan dezelve eenig gebrek is „ opgegeeven, waar uit wy ons verzeekert hebben ,, moeten houden, dat zy zig in ftaat bevonden om op 3, de eerfte ordre Zee te kunnen kiezen. „ En het is met een betamelyke vrymoedighcid , 3, by ons zelve verzeekert zynde, van altoos actief ge. ,, weest te zyn in bet executeer en van U Hoog Mog. ge„ venererde ordres, zoo veel van ons dependeerde, dat „ wy eerbiedig toetreeden tot U Hoog Mog. iaatfte „ vraage, namentlyk, of wy werkzaam zyn geweest in * », het  & ,, het effeótueeren van het geen ten opzigte der hier „ yooren gemelde pointen by U Hoog Mogende isge3, refolveert, dan of daar omtrent eenige nalaatigheid „ heeft plaats gehad; en in dat geval, waarom wy die ,, Refolutien niet naargekoomen hebben : en. of wy ,, in de mogelykheid zyn geweest, om de gepetitioneer,, de Schepen te furneeren en te bemannen, ten einde », mogte blyken, waar aan de tegenwoordige fituatie toe te fchryven is? „ Wy vertrouwen, Hoog Mog. Heeren, dat door „ het beantwoorden der voorige pointen aan het eerfte „ lit van deeze vraage reeds volkoomen is voldaan j ,, als hebbende alle onze gepetitioneerde Schepen ge3, fourneert, uitgezondert die twee, waar van op het 3, derde point is gezegt, dat dezelve nog moesten wor„ den in Commisfie gefteld. „ Dus fchynt het ons toe, dat het tweede lid dee3, zer vraage ten onzen opzigte komt te vervallen; en „ wy twyffelen derhalven niet, of U Hoog Mog. zul- len uit alle het hier vooren geavanceerde volkomen ,, overtuigt zyn , dat by ons geene nalaatigheid heefé „ plaats gehad, en wy alle de Refolutien van U Hoog. ,, Mog., zoo yeel van ons dependeerde, nagekomen ,, hebben; dog zoo wanneer dien aangaande eenige de 3, minfte contrarie bedenkelykheid by U Hoog Mogen- de mogte worden gemaakt, zouden wy ten allerfterk,, ften met eerbied infteeren, dat aan ons desweegens' eene bepaalde opening gedaan wierd, om or.s daar op te kunnen verantwoorden, naardien het voor ons ,, Collegie eene merkelyke fietrisfure zoude zyn, wan3, neer, althans na dit ingekoomenBerigt, eenige beden- kingen van nalaatigheid by U Hoog Mog. mogten ,, overblyven, „ Dus  94 Dus loopt het verflag van de Admiraliteit van Amfterdam. Wat die van tVestfriesland en den Noorderquartiere aangaat, dezelve heeft haar antwoord op de vyf pointen in eens gefteld. Zy zege naamelyk; ° „ Omtrent alle deeze Pointen, by elkander en te „ faamen genomen, zoude ons niets aangenamer wee„ zen, dan tekunnen en te mogen berigten, dat wy Uwer „ Hoog Mogende zeer gerefpefteerde Refolutien, en „ aan de daar in doorftralende heilzaame oogmerken, „ op zyn tyd, en in allen declen hadden kunnen ob„ferveeren en voldoen, en dat wy hadden kunnen „ beantwoorden aan den aanhoudenden iever, en poo„ gingen van Zyne Doorlugtige Hoogheid, den Heer ,, Pnnce van Orange en Nas/au, ons zoo dikwils, zo» „ by aanfebryvingen als mondeling voorgekomen, en dat „ wy na hoogstdeszelfs begeerte en verlangen , als „ meede ter volbrenginge van onzen pligt, in de ge„ arrefteerde extraordinaire Equipagien, ra vereisen, „ den Republicq van dienst hadden kunnen weezen; „ maar Hoog Mog. Heeren 1 de byna vervallen geweest „ zynde Navale Magt deezes Collegie heeft ons' buiten „ ftaat gefteld, om met Zyne Doorlugtige Hoogheid om,, trent deszelfs welmeenende intentie, meede te werken, „ en ons aandeel in de voorfz. Equipagien te praftee„ ren; en dus hebben wy, hoe ongaarn, het grootfte „ gedeelte daar van aan de andere Admiraliteits Colle„ gien ter fuppletie moeten overlaaten : Want wy ,, moeten, deg niet zonder aandoeningc, Uwe Hoog „ Mog. informecren, dat de Navale Magt by dit Col„ legie, in den jaare 1776, eeniglyk en alleen heeft „ beftaan uit twee Schepen, als het Fregat Dieren van 35 Stukken, en het Fregat Westvriesland van „ 20  i?8o, geen meerdere Schepeu by dit Collegie aau handen geweest; het eerftc Schip Dieren is, na pu„ blique aanbeftedinge in den jaare 1757 aangebouwd, ,, met nog een Fregat van 36 Stukken, genaamtOran„ ge Woudt, dog het welk, voor het eerst na Texel ,, zeylende, in volle zee is in den grond geraakt, enon„ gelukkig, wat moeite tot redding aangewend , en „ welke importante kosten daar toe hefteed, in den „ jaare 1758 verlooren geworden, zonder dat wy, op ,, de eene of andere wyze, wegéns dat verlies, en van „ de daar toe geimpendeerde kosten, een fchavergoe- ding hebben mogen erlangen, zynde het tweede Fre„ gat Westvriesland, uit onze eige middelen, inden „ jaare 1765 aangekogt, op dat dit Collegie niet ten „ eenemaale van geen nut voor de Republicq zoude „ worden. „ Met deeze twee Fregatten, en dus met dit ons zeer „ gering vermogen, hebben wy altoos getragt aan de „ Refolutien en hoge ordres van Uw Hoog Mog. te voldoen, en .na geduurige zeer kostbaare reparatien, „ dezelven in dienst gebragt, en by continuatiegehou,, den, want om aan den verderen inhoud van het eer„ fte Poinct. en de Vraag in het tweede Poinft vervat, te voldoen, hoe veele Schepen in den jaare 1776 „ by ons zyn geëquipeert, en met hoe veel Hoofden, „ en wat door ons, zeedert het einde van dat jaar en „ het begin van 1777, is gedaan, om zig in ftaat te „ ftellen, zoo veel doenlyk, en iü ons Vermogen was, „ de Commercie deezer Landen te kunnen protegec. ren, moeten wy zeggen, alles met deeze twee Sche,, pen gedaan te hebben, hoe gering ook de hulp kan „ en mag genaamt worden , wat in om vermogen # ken Kanon , en bemand met 230 Hoofden, onder „ commando van den Capitein Hendrik Rietveld, met „ den 13 Juny 1775 in dienst geftelt, heeft tot den 25 Juny 1777 daar in gecontinueert. En voorts van 't getal hunner Schepen gefprooken hebbende, laat zy 'er dit op volgen: „ Uit dit voorenftaande zoude eene gegronde bedes«I king gemaakt kunnen worden, en wegens het niet „ noemenswaardig aantal van Schepen by dit Colle-, „ gie in den jaare 1776, eene billyke vraag kunnen ge- daan worden, waarom wy geene aanftalce in dien „ tyd hebben gemaakt, om de zoo laag vervallen en it byna tot niets gekomen Navale Magt deezes Gulle3> gies door een aanbouw van Schepen te verbeeteren,. „ te meer, daar het aindeel van dit Collegie in de „ Petitie van 4 Odtober 1741 niet wasgeleevert, maar „ in tegendeel daar op nog Schepen manqueerden ? Hoe. „ billyk deeze bedenking in den eerften opflag kan „ en mag voorkomen, zoo kan dezelve worden weg-. „ genomen met te informeeren, dat geen,verzuim nog. „ nonchalance daar van de reeden is, want op den 3 „ Maart 1777, zyn, conform de Propofitie van den „ Raad en Avocaat Fiscaal deezes Collegie, de Hec-. „ ren onze Gecommitteerdens op de Haagfche Befo, „ gnes verzogt en gequalificeert, om de vervallene „ Navale Magt deezes Coilegies onder het oog te, „ brengen van Zyne Doorlugtige Hoogheid den Hee-. „ re Prince van Orange en Nasfau , en het voorftel van „ den nodigen aanbouw van Oorlogsfcheepen by diq „ Collegie, met byvoeginge der kosten daar toe no„ dig, en welke Gelden tot den aanbouw op de Petitie t% van 1741, dit Collegie mgcompetesrende. waren, met „ een  ■> gelyk, om te doen zien , dat het onfe intentie was, „ en ons voorneemen bleef, om met allen fpoed de „ Navale Magt deezes Collegies te verbeeteren , en aanvankelyk op een beeteren voet te brengen. Veel nu was het werk, en important waren de kosten, ajvoreEs tot den aanbouw zelfs te kunnen ,', overgaan, dat by 'dit Collegie gedaan, en die geim„ pecdcer-t moesten worden, want de drie 's. Landt 3, werven, in de drie voornoemde Steden, moesten allen, „ van den beginnen af, noorden gerepareert, nadien fee. ,, dert eene nutnlglt jaren, daar op niet vaas gebouwd, zeer veelt Gtreedfcbappen mankeerden, geene Teeke■■■ - ningen  99 ><& j, nïtigen nog Mallen waren aan landen, met een woord. 3> geen plaat/en tot den aanbouw waren geapproprieert t „ en alk foorten van Materialen ontbraken, want de „.Magazynen waren leed'g; doorflaaude blyken van „ den zeer flegten toeftand van de Finantie deezes Col„ legi'.-Sj en het gevolg hier van was, dat onze Casfe „ was uitgeput, en de fchulden vermeerderden; kun„ nende ten l^ewyzen hier van dienen, dat wy na an,, der fubfidicn te vergeefs gezogt, eindelyk genood„ zaakt zyn geworden, om Uwe Hoog Mog. te verzoe„ ken, om circa viermaal honderd duizend guldens op in* „ trest te mogen ligt en, het geen ons door Uwe Hoog „ Mog. is geaccord ert, dog van welke gunst wy, om „ reedenen , niet aanftonds gebruik hebben kunnen „ maken. „ Niettegnftaande gebrek aan Geld, en fchoon wy j, overtuigt waren , dat de fchulden van dit Collegie „ buiten tegenfpraak zeer aug men teerden, zoo prava„ leerde de begeerte en yver om den Lande van dienst ,, te weezen, en dit Collegie van nut te doen zyn: Al- lerhande ordres wierde gefteld om het werk allen mo„ gelyken voortgang te doen hebben , zoo met het „ doen repaieeren en in ftaat ftellen van Hellingen, „ het verzorgen van de meest ontbreekende Gereed„ fchappen, het vervaardigen van de nodige Teekenin- gen en Mallen, waar toe het Collegie ter Admirali„ teit te Amfterdam ons de behulpzaame hand boode9 „ en tot het inkopen van het nodige Hout, en andere 5} dingen; en dus hebben wy dadelyk doen opzetten s, een Schip van 36 Stukken te Medemblik, een vati ,3 20 Stukken te Hoorn, en een van 20 Stukken te 3, Enkhuyzen, die ook daar na de naamen van die Ste„ den hebben gekreegen: dog welke drie Schepen in „ den jaare 1778 en 1779 gebouwt, toegetakelt en G 2 9, uitge-  ,, uitgerust, een zeer importante fomma meerder heb3, ben gekost, dan op de Petitie 1741 heeft kunnen werden ontfangen, zelfs verre te bovengaande de ,, Calculatie voor de Schepen van die Charter in de „ jaare 1779 beraamt. „ Werd nu by het derde en vierde Point van de Pro„ politie gevraagt, wat door ons is gedaan zeedert dat „ de troubles in Europa begonnen zyn, en het te vree„ zen was, dat de Republicq daar van deelgenoot zou„ de worden, om, voor zoo verre zulks van ons de,, pendeert, dezelve ia Haat te ftellen, niet alleen om „ de Commercie te protegeeren, maar ook om het ,, Vaderland te helpen defendeeren, en den Vyand af3, breuk te doen, en of wy werkzaam zyn geweest in ,, het effectaeeren van het geen ten dien opfigte by Uwe Hoog Mog. is gerefolveert, dan of daar in eene ,, nalaatigheid heeft plaats gehad, en in dat geval, s, waarom wy die Refolutie niet nagekomen hebben ? „ foo mogen en kunnen wy, ten deczen opzigten met „ allen betamelyk vrymoedighëid, om het een en an„ der teffens te beantwoorden, Uw Hoog Mog. na waarheid berigten, dat zoo ter zaake van de toeftand ,, van ons lieve Vaderland, als uit aanmerkinge van de ,, onheylen die het zelve zoo gevoelig begonnen te ,, treffen, dog niet te min met een gefundeert vertrou- wen, dat aan ons Collegie weegens inactiviteit of pligtverzuim nietwes kan werden ten laste gebragt, ,, wy omtrent het vermeerderen van het aantal van Schepen tot de extraordinaire Equipagien en het ver,, fterken van de Navale Magt, door eene verderen Aan,, bouw van Schepen, niet alleen met eene gejtadige op,, lettentbeid waakzaam, maar ook in de dadelyke execu3, tie werkzaam zyn geweest, want de nieuw aangebouw„ de drie Fregatten, als een van 36 Stukken en twee „ van  ioi ,, van 20 Stukken zyn,. zoo ras maar in gereedheid wa,, ren, in Equipagie gebragt, als het Schip Hoorn van ,, 20 Stukken den 7 Augustus 1780, onder Commando „ van Daniël Heckers, het Schip Enkhuyzen, meede „ van 20 Stukken, den 5 December van het zelve „ jaar, onder Commando van Simon H. Frykenius, „ en het Schip Medemblik van 30 Stukken, deneerften „ April 178 r, onder Commando van den Capitein Da„ niël Jan van Reyneveld, en vervolgens op zyn tyd „ na Texel gezonden. „ In de maand February deezes jaars is gerefolveert, „ om by dit Collegie nog te doen aanbouwen drie „ Schepen van Oorlog, als een van 60 Stukken,. bin,, nen de Stad Medemblik, een van 50 Stukken bin,, nen de Stad Hoorn, en een van 40 Stukken binnen „ de Stad Enkhuyzen, en deeze Refolutie wierd door „ ons ras ter executie gelegt, blykens deeze drie op ,, Stapel ftaande Schepen. ,, Voorts werd, in de Maand Maart deezes jaars, by „ ons verftaan, te doen bouwen een nieuw Advis-Jagt „ te Amfterdam, met eene Kopere Huyd: en wy heb,, ben met allen mogelyken vlyt voldaan aan de geor„ donneerde Huur of Inkoop van de van ons gerequi„ rcerde vier Uitleggers in de Zeegaten, en het zelve „ Advis-Jagt, en de vier ingekogte Vaartuigen tot Uit,, leggers doen Armeeren , Bemannen, en by de Fre„ gatten" van Oorlog Medemblik, Hoorn en Enkhuy,, zen, fuccesfivelyk na Texel gezonden, ten einde ,, allen dezelve Fregatten en Vaartuigen ten dienfte „ van den Lande, te doen gebruiken daar, en zoo het „ behoord. Meerder bebben eg> '„ de drie Schepen binnen de Steden Hoorn, Enkhuy. zen en Medemblik voortgezet , en deeze Schepen ,, zullen., dog de eene eerder dan de andere, mogelyk „ alle drie, ten mïnften zeeker twee van dezelve, die ,, van 50 en 40 Stukken , ( zullende het Schip Medem-, „ blik, by gebrek van de nodige Timmerlieden, on,, verhoopt, zonder andere oorzaake, daar aan kon- nen manqueeren ), voor den Winter in het Water „ gelaaten konnen worden; en nadien 'er vyf Schepen, ,, als een van 70 Stukken, en 4 van 60 Stukken, voor „ dit Collegie, met approbatie van Uwe Hoog Mog., ,, aan Particulieren zyn aanbefteed, zoo zyn by dit ,s. Collegie zelfs nog aan te bouwen twee Schepen, als ,, een van 70 Stukken, en een van 50 Stukken, waar ,, meede een begin zoude kunnen worden gemaakt, „ zoo ras 'er Hellingen leedig zyn; en met deeze twee laastgemelde aan te bouwen, zullen wy afbouwen „ het aandeel by dit Collegie aangenomen zelfs te bou„ wen; dog gebrek aan Timmerlieden, zal by dit Colle,, gie bet Werk moeten vertraagen, feboon in drie Ste,, den te gelyk werkzaam, want hoe grooter het aantal „ van Schepen is, zoo veel te meer -Arbeidsvolk is tot de Reparatie nodig, en de Werven van de Oost33 indifche Compagnie, en van Particulieren, moeten 5, ook gaande gehouden worden. 3, Te wenfehen is het maar, dat 'er bekwaam en vol- doende middelen mogen worden uitgedagt, en daar „ gefteld, om de Schepen fpoedig te kunnen beman,, nen, want in deezen tyd is 'er meer gebrek aan On„ der ■ Officieren en Bootsvolk, dan aan Schepen, want die 'er aan banden zyn, kunnen op verre na niet op s, zyn tyd, met een Compleete Rolle in gereedheid zyn, ,, ten mieften wy hebben daar van de nadeelige onM dervindinge gehad: want, niettegenftaande de Offi- „ eieren,  „ eieren, by herhaalinge, met nadruk zyn gerecom* ,, mandeert, met de Wervingen allen mogelyken fpoed „ te maaken, en aan hun is gepermitteerd, om ten „ koste van dit Collegie de nodige Wervers- overal te „ gebruiken, en allen bekwaame en gepaste middelen „ en gelegentheeden, daar toe in het werk te ftellen, en de Praemien en Handgelden van tyd tot tyd al hoo,, ger, uit te looven en te verftrekken, wordende met ,, vooruit verftrel.te penningen daar toe in ftaat gefteld, „ en welke Prasmien en Handgelden al verder gaan, „ dan Uwe Hoog Mog. Refolutien bepaalen, en dus „ boven vermogen van dit Collegie; dog, alle deeze „ middelen, zyn nog niet voldoende bevonden, om de in ,, Equipage leggende Schepen volkomen, te zynertyd , be„ mand te hebben kunnen krygen. Daar op van den tegenwoordigen ftaat der navale macht haars Collegie bericht gegeeven hebbende, befluiten de Raaden van de Admiraliteit van Westfriesland en den Noorder - Quartiere hun Bericht in deezer voege: „ Deeze Schepen nu alle, op zyn tyd, behoorlyk „ en na de ordre uitgerust, en dus van de nodige Equi,, page en Ammunitie Goederen voorzien, en ten com,, pleeten getale fpoedig bemant, zullen voor het aan„ deel van dit Collegie, in de extraordinaire Equipa„ gien, met 'er tyd, tot protectie van de Commercie „ en de Navigatie, en tot defenfie van het Vaderland, ,, nog ietwes kunnen contribueeren, dog het armeeren „ en bemannen van dszelven, twee Articuhn die na den j, Aanbouw en Toetakelingen nog manqueeren, zullen „ veel Geld vereisfeben, en zoo de Wervinge niet fpoediG 4. „ ger  „ ger en beeter ah nu kan voortgaan, zal de Republicq, ,, daar van op den bepaalden tyd geen dienst knnnen beb,, ben. Het wil wat zeggen, 7 Schepen, als een van „ 70, vyf van 60, een van 40 Stukken, behoorlyk te „ armeeren, en van alle foort van Ammunitie Goede„ ren te voorzien, waar van niets in voorraad is, en „ foo veele Hoofden in dienst te krygen, als tot be,, manning van dezelven zeve Schepen , wanneer in ,, extraordinaire Equipagie zyn gefteld , nodig zyn, ,, dog Kanon en Geweeren met hun toebehooren, zul,, len voor Geld, ah ons de Fond/en maar, waaruit te „ betaalen, aangeweezen zyn, en anders niet, zoo wy ,, hoopen, wel te krygen weezen, maar bet Bootsvolk j, fcbynd voor Geld niet te krygen te ixseezen, nadienbet ,, gebrek aan Manfchap, vooral aan Dek - Officieren en „ Zeelieden , bekwaam voor bet Schip en tegens den „ Vyand, zeer groot is geworden: dog dir is een quaal „ en gebrek dat by dit Collegie alleen geene plaats ,j heeft. „ Wy hoopen en vertrouwen met dit korte narré, ,, en met dit ons berigt, aanwyzende, dat wy in gee„ ne mogelykheid zyn geweest om de gepetitioneerde ,, Schepen te fourneeren, volkomen te zullen hebben ,, voldaan aan de intentie van üw Hoog Mog., en na ,, genoegen en voldoende te zullen hebben aangetoont, „ dat by ons nog nalaatigheid , nog werkeloosheid, ,, plaats heeft gehad, met de Refolutien en Ordres van ,, U Hoog Mog. niet beeter en na behooren uit te voe,, ren, dat het geen wy aan den Aanhouw en Equipa,, gie van Schepen manqueerden, niet aan verzuim van ,, pligt zal worden toegefchreeven, maar dat LT Hoog ,, Mog. ten vollen zullen overtuigt weezen, dat wyna „ vermogen zyn werkzaam geweest, en dat als oorzaak ,, van bet defecte zal worden gehouden, gebrek aan Scbe. „ pen en Geld. $J Welfc'  „ Welk eerfte gebrek, door een nieuwen aanbouw „ van Schepen nu gedeeltelyk reeds is weggenomen, „ en verders met den Aanbouw van Schepen, by die „ Collegie zelfs, en by Particulieren voor het zelve „ werd weggenomen, maar de, uitgeputte Finantie van „ dit Collegie blyft, want de Jour ces van onze Inkomften „ werden weggenomen, de Lasten blyven niet alleen de„ zelve, maar vermeerderen dagelyks; want alles werd „ kostbaarder en duurder; en uit de ordinaire Inkomfien „ van de middelen,- zynde door den ontfiaanen Oorlog met „ Engeland onder bet Resfort deezes Collegies geene noe„ menswaardige Commercie en Navigatie, kunnen de „ nodige betalingen niet gefchieden, en de zaaken na or„ dre meer gaande gehouden worden. Het Bericht van de Admiraliteit in Zeeland den ftaat van haare navaale macht volgens de opgegeeven i. 2 & 3 poinclen vertoond hebbende, gaat aldus voort: „ Om nu te komen tot het geen door ons verrigt is „ in het laatst van 1775 en 1777, om ons in ftaat te „ ftellen om zoo veel in ons vermogen was de Com„ mercie te protegeeren, moeten wy zeggen, dat ge~ „ daan te hebben, wat ons vermogen toeliet, dog dat „ was zeer gering. „ Aanbouw kon uit onze middelen niet gefchieden , „ en de Petitie van 16 April 1771 was niet geconclu„ deert: op die van 1741 was, fchoon niet in dezel„ ve Charter, alles aangebouwd, waar meede wy geas„ figneert waren, en het Collegie komt nog op die Pe3, titic te quaad, van de nonequipeerende Provinciën ' G 5 » f 6Ö3J9  5) ƒ 66359 - o - o, het geen tot nu toe onbetaald is „ gebleeven. „ Voorziening van Magazynen, of aankoop van Hout lieten onze Finantien in bet geheel niet toe. „ Zwaare reparatien,. die gerequireert wierden voor „ onze Schepen; inkoop van Tuygagie was uit onze par- ticuliere cas onmooglyk. Zoo dra egter wy kennis hadden van het confent „ in de Petitie tot aanbouw, den 21 Mey 1778, heb„ ben wy zoo ras 'er toezegging was van de Provincie „ van Zeeland, dat wy op hoogst der zei ver quote „ konden ftaat maken, by ons opgezet, een Schip „ van jq Stukken, op de Werf tot Vlisfingen, dat „ door de onvoorbeeldige fcbaarsbeid van Timmerlieden, „ en eenige limitatie in bet confent deezer Provincie, ,, eerst dit jaar voltimmert is, terwyl by ons thans de „ nodige aanftalte word gemaakt, tot het opzetten van „ meerder Schepen. „ Ter zeiver tyd, ten jaare 1778 kennis krygende „ van de Conclufie der Petitie van 30 April 1777, tot „ een fom van ƒ1800000 - o - o tot berflelling van „ ««te Schepen, en voorziening der Magazynen en het „ confent van de Provincie daar in, bebben wy ten eer„ ften begonnen met al bet nodige Timmerwerk aan de,, zelve, en den inkoop van Ronthouten, Materiaalen „ en Scbeepsbeboeften, zoo dat de twee Schepen van 60 „ Stukken in volle order zyn. „ Wy hebben voorts ons Magazyn laten voorzien „ van nodigen voorraad, zoo van Touwen, Zeylen, „ &c. als van Handgeweer; en Igefuppleert het defeft ,, Kanon, tot alle onze tegenwoordige Schepen, met 152 „ Stukken, die wy uit Zweeden hebben ontbooden, vier „ nieuwe Deuren aan het zas laten maken, die ons over „ de  „ ƒ20000 -o-o hebben gekort; een Kielplaats in het „ Dok laten toeftellen, het Dok ook zelve verdiept, „ en op verfcheidc plaatfen de Befchpeyirjg laten repa» „ reeren. Vervolgens overgaande tot hunne verrichtingen federt den jaare 1776. en daar van verflag gedaan hebbende, eindigen Gecommitteerde Raaden ter Admiraliteit, in Zeeland hun Bericht op deeze wys: „ U Hoog Mog. zullen uit dit boven aangehaalde zien, wy alles wat mooglyk was naar ons vermogen aangewend hebben, om aan de ordres van U Hoog „ Mog. te voldoen zoo veel de Confenten van deeze Pre„ vincie, uit welker quote, ons voornaam rembourfement „ van Penningen moest gefchieden, toeliet, dat wy wel „ eens wat laater, opeen voorafgegaane Petitie hebben gerequireert, is voornamelyk te attribueeren, of aan laater ingekoomen Confenten, of aan manquement s, van Schepen of Fregatten, die alcyd door, als 'er „ eenige mogelykheid was, in Equipagie zyn geblee„ ven, of aan gebrek aan Penningen , om Schepen, die ,, niet in ftaat waren te repareeren, en van bet nodige „ te voorzien, en dat by ons in bet geheel geene naarla„ tigbeid beeft plaats gehad, zynde de kostbaare en lang,, wylige Wervingen, door de ongemeene fcbaarsbeid van „ Bootsvolk, oorzaak geweest, dat onze Finantien ge„ heel zyn gedelabreert, zoo dat ons Collegie, buiten bet ,, geene wy uit de Petitiën ontfangen, door het totaal „ vervalvan Commercie ,geen Fontfen meerheeft, en buiten 3i de TraUementen der Bedienden, bet dagelyks werk en buis-  «& . Bootsvolk en verdere Manfchap, bekwaam tot den Zeedienst, en dat de fchaarsheid en moeylykheid om 'er te bekomen, meêr en meêr heeft toegenomen in de plaats van te verminderen, een gebrek voor lang en by herhaaling door de Admiraliteiten aan Haar Hoog Moog. vertoond. 5. Dat 'er gebrek is geweest aan noodigen voorraad. 6. Dat federt den jaare i74i.totden2iMey 177S, en dus federtzeven-en-dertig jaaren, geen confent en by de refpccYtve Provinciën tot den aanbouw van eenige Schepen van Oorlog zynde gedraagen, de navale Magt van den Staat daardoor in een alleronvoordeeligfte fituatie is gevallen. Wie is 'er nu Myn, Vriend! die de Rapporten van de Admiraliteit leest, en eenigzins let op de redenen welke daarin van den traagen voortgang van 't uitrusten en 't in zee brengen van Oorlogsfchepen gegeeven worden, die niet gefurpreneerd zal ftaan over de furprife, welke de Burgemeesters van Amfterdam daar over toonen ? Wie zal zich niet ten hoogften furpreneeren over de wyze, op welke Burgemeesters 'er van fpreeken in hunne gedagte Memorie? Wat zal en wat moet men denken, als men veronderftelt, gelyk men het van hunne houding ten dien opzichte redelyker wyze veronderftellen moet, dat hun alle die redenen en omftandigheden der Admiraliteiten ten vollen bekend zyn geweest ? En zoo zy die niet geweeten heb.  3H H2 >$ hebben, hoe zyn zy dan niet te befchuldigen van onvoorzichtigheid, daar zy zondereen eenig bewys ter waereld de zaaken zoo doen voorkoomen en voordraagen, als of'er moetwillig verzuim plaats had; als of 'er moetwillig nagelaaten wierd van te doen het geen gedaan moeste en konde worden. Kan dat door den beugel ? kan dat verantwoord worden ? kan het door den beugel, kan het ooit verantwoord worden, dat 'er door Burgemeesters van Amfterdam op zu k een verdicht verzuim een propofitie gedaan word, ten einde aan Z. D. Hoogheid een kleinen Raad byte zetten, om dat gewaand verzuim weg te neemen, even als of Z. D. Hoogheid de oorzaak van dat verzuim was? daar deeze Berichten middagklaar toonen, dat Z. D. Hoogheid geen gelegenheid heeft laaten voorby gaan om de hindernisfen welken 'er waren, zoo veel in hem was, weg te neemen. Ik mag hier omtrent zeggen het geen ik te vooren, met betrekking tot de befchuldiging van eerfie oorzaak te zyn van de gebrekkige , en elendigen Jiaat van Defenfie deezer Landen, aan den Heere Hertog gedaan gezegd hebbe: naamlyk, dat Burgemeesters, die hier Aanklaagers of Befchuldigers zyn, zonder een eenig bewys of fchyn van bewys ftaan; en dat tegen hen wederom de Negative beweezen is. Ziedaar, Myn Vriend, een uitftapje, welk my het verhaal der Aanmerkingen van den Heer Trouwhart heeft doen afbreeken. Ik zal 'er by mynen eerstvolgenden wederom toe komen, en betuige U  <& U midlerwyl dat het my zeer aangenaam is te verneemen, dat veele Luiden tot uwent bereids uit andere oogen beginnen te zien. Dit kan, Myn Vriend! niet anders weezen. De waarheid is te krachtig, om eindelyk niet door te breeken: men doe wat men wil, zy zegenpraalt ten laatfle; en daarom acht ik, datwe met 'er tyd wel een geheel anderen toon zouden konnen hooren flaan» Hoe het zy, ik blyf onveranderlyk, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel Edele Cejlr. DW. Dienaar, Den 27den Dec. i78i. Reinier Vryaart. iv. Stuk. ö ??%  < H4 ><& VYF-EN-DERTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Tk vat den draad van ons gefprek in 't Salon X van Van Rykhuizen weederom op. Trouwhart, voortgaande met zyne Aanmerkingen op de Memorie van Heeren Burgemeesters van Amfterdam, toonde niet te konnen verduwen, dat zy ftellenderwyze voorwendden „ dat doordien aan deezen ftaat van inactiviteit en weerloosheid „ de ongelukken en rampen, welke de Republiek „ zyn overgekomen en nog boven het hoofd hanj, gen, meestendeels zyn toetefcbryven, en dat mm „ tot nog toe ( Wie, wordt hier wederom door „ het woordje men beteekend) niet kan bemerken, „ dat 'er vigoureufe mefures genomen worden tot voorkoming van meerder onheilen, en redres van de reeds geleedene , zonder het welk de „ totaale ondergang van de Republiek eerlang te „ wagten ftaat, men het van de indispenfable „ plicht van braave Regenten oordeelt, en niet „ kan dilayeeren te onderzoeken Waar aan „ dit onverantwoordelyk verzüim te attribuee- „ ren zy ? en door welke middelen eindelyk eens daartegen voorzien, en de zaaken, zoo veel mooge-  ,, Jyk, nog tot behoud van den Staat gedirigeard „ en herfteld zouden konnen worden". Deeze pasfage , zeide Trouwhart, kan ik niet verduwen, i. Om dat daar in de rampen en onheilen niet worden toegefehreeven aan hunne eigentlyke en wezend. lyke oorzaaken, naamlyk het niet vroegtydig en vooraf bezorgen van 't geen tot zekerheid en beveiliging van den Staat dient; maar aan eene inactiviteit en eene weerloosheid, welke nu pas gebooren zouden zyn, en van welken geen fchaduw van bewys wordt vertoond. 2. Om dat, zonder eenige aan wyzinge van het een of het ander, hier, gelyk te vooren, in algemeene bewoordingen gezegd wordt, dat men, tot nog toe niet kan bemerken, dat 'er vigoureufe mefwes worden genomen. 3. Om dat Burgemeesters zich uitlaaten, even als of de Republiek allervermoogendst was, en maar had te fpreeken, om de noodige krachten tot voorkoming van meerder onheilen, en redres van de reeds geleedene, te oeffenen. 4.Om dat uit dit alles gehaald word, dat men het van de indispenfableplicht van braave Regentin oordeelt, en niet kan dilayeeren te onderzoeken, waaraan dit onverantwoordelyk verzuim te attribueeren zy; daar,voor zoo veel 'tmy voorkomt, het de plicht van alle braave Regenten is, om een zoodaanig waakend oog te houden, dat 'er niets, wat den jlaat van 't Vaderland, zoo in 't algemeen als in deszelfs byzondere deelen, betreft, verzuimd worde; om te onderzoeken, of 'er plichtverzuim plaats heeft, niet flechts in een enkele, maar in alle de verfchillende takken van 't algemeen bewind; en-om, wanneer H 2 de  de zaaken oogfchynlyk tot verval raaken, te onder zoeken, of'er ook verzuim, verkeerd bewind, of eenig ander beletfel plaats gehad heeft; en, zoo ja, om als dan hunne zorgen ter verbetering der verzuimen, abuizen, en gebreken te befteeden. Uit dien hoofde (vervolgde Trouwhart) zoude ik denken, dat alle braaveRegenten, nevens alle rechtfchapene Vaderlanders, reeds voor lang gewenscht, hebben dat 'er eenig onderzoek mogte ondernomen worden wegens den toeftand van de verfchillende en byzondere adminiftratien, teneinde men verzekerdmogt zyn , of de adminiftratien wel zyn op zoodanigen voet, dat 'ergeen abuizen en geen onverantwookdelyk verzuim plaats hebben, en door welke middelen eindclyk eens daar tegen voorzien en de zaaken , zoo veel mooglyk, nog tot behoud van den Staat gedirigeerd en herjielt zouden konnen worden. Moogen wy ( dus fprak Trouwhart vervolgens ) allen Ingezetenen van de Republiek niet vraagen, waar by het komt, dat die algemeene wensch niet voor lang is vervuld geworden? en waarom'er gewagt is tot een tyd, dat de middelen van redres niet in onze keur ftaan? En waarom dit onderzoek van verzuim alleen bepaald word tot een verzuim, welke niet aangeweezen wordt, die enkelyk wordt voorgewend; daar het verzuim van onze bezittingen in een behoorlyken ftaat van defenfie te ftellen, en eene bekwaame Zeemacht te onderhouden, federt lange jaaren blykbaar door ieder gezien, en in verfcheide fchriften aangetoond is ? en vanwelk verzuim onze Oost  Oost en Westindiféhe bezittingen zulke fpreekeDde bewyzen draagen, dat men mooglyk niet zonder grond zoude konnen vraagen, of het niet beter is dat wy die bezittingen laaten wegneèmen, dan dezelve langer te houden ? Ailenthalve komt het my voor, dat de twee Burgemeesters, welke hier opdaagen, zoo niet als de eenigite der braaven Regenten, welken in de Republiek gevonden worden, ten minsten als aan 't hoofd derzelver gefteld dienende te worden, my niet zullen betwisten, dat ! braave Regenten niet enkelyk hunnen zorg over i een gedeelte van de publieke Adminiftratie moeten ' laaten gaan, maar wel degelyk over allen; en dat men in twyffel zoude kunnen trekken, of het wel braave Regenten zyn, welke alle zichtbaare blyken ! van verzuim, het zy uit welke oorzaaken het zelve i mooge ontftaan zyn, in verfchillende adminiftratien j voorkomende, voorbyloopen, en zich .enkelyk op| houden by een gewaand verzuim, het welk zy voorwenden , en van het welk geen enkel merkteeken wordt aangeweezen ? 5. Om dat hier daadlyk wordt I gefteld, dat 'er een onverantwoordlyk verzuim I plaats heeft. 6. Om dat, ingevalle het alzoo was, dat | 'er verzuim-plaats had, en dat braav e Regenten daar van de bewyzen hadden, die braave Regenten * eed- en plichtshalve zorgen moesten, dat 'er de j klagten en de bewyzen aan de Staaten van kwamen, ' welken als dan omtrent dat verzuim onderzoek zouden konnen laaten doen, en voorts zoodanige order üellen, als Hoogst dezelve zouden meenen te beH 3 hooien;  xï8 ><& ftooren; en om dat het niet genoeg is zulks (gelyk de Memorie zegt) onder 'shands te tenteeren, (het welk, zoo veel ik het kan inzien, meêr zweemt naar 't geen de Franfchen intrigues noemen, dan naar behoorlyke en pryswaerdige zorgen voor 't algemeen nut) maar opentlyk en voor den vuist behoort te gefchieden, ten einde gezien mooge worden, wie (gelyk men zegt) de blankfte billen heeft; en dat ook braave Regenten daartoe den tyd niet zullen afwagten, dat alles even ongunftig en critiek wordt, maar het gevaar tydig zullen zoeken voor te komen. Ik weet niet wat men daar al veel tegen te zeggen zoude hebben. Zoo 'tmy toefchynt, zeide Vredelust, is het gemaklyker gebreken te vinden , dan die te verhelpen; en ik vertrouwe, dat Burgemeesters, in dien zy kanst zagen 't geen daar gy van fpreekt op een beter voet te brengen, zy het niet zouden nalaaten. Dit wil ik ook vertrouwen en zelfs gelooven, viel daar op een Heer van ons gezelfchap in, Vryburger geheeten, maar op dezelfde wys moet men dan ook denken en fpreeken van den Prins. Want de Prins heeft geen minder recht om te eisfchen, dat men hem niet verdenke, en dat men vertrouwen op hem Helle, dan Burgemeesters. Ik wilde, voegde Vryburger daar by, dat alle die genen, die in bewind zyn, eens vooraltoos, zich kosten overtuigd houden, dat 'er voor het behoud van 't gezag der Regenten niets dienffciger noch noodzaaklyker is, dan zelfs den hoog. ften  <&< iro ïten eerbied en ontzag voor het Opperfte gezag te toonen; en alle min- of kleinachting jegens die genen, welken in eenig bewind zyn, te vermyden. Wy moogen onderons fpreeken over de beteekenis van de woorden integreerende, fouvweiniteit, en daarop verder voort redeneeren. Het volk , dat alle die fcherpzinnigheeden niet hoort, noch die hoorende verftaat, en zyne harsfenen daar niet mede breekt, flaat een korter weg in, en volgt zyn natuurlyk begrip. Het ziet, by voorbeeld, dat men de werking van het Hoogfte Gezag of Oppergebied betwist met betrekking tot zekere zaaken of zekere perfoonen; dat de waerdigheid van deeze en genen, van welke waerdigheid het zelve een groot denkbeeld heeft, in min - achting wordt gebragt;dat men, by voorbeeld, van den Prins, en van fommige Hooge Collegien, of Leden van dezelven, zich op eene onbetaamelyke wyze uitlaat; dat dezelven in de oeffeningen van hunne ampten en bedieningen dikwyls aanftoot lyden, wat moet daar het gevolg van zyn ? Immers noodzaaklyk, dat het volk zich verbeeldt het zelfde te konnen en te moogen doen omtrent de Regenten in de Steden: en, zonder hier wyzer te willen zyn dan anderen, geloof ik, dat wy de meestert opfchuddingen toe te fchryven hebben aan een gebrek van genoegzaame onderhoorigheid. Zal het Krygsvolk ontzach hebben voor een Capitein, dan moet de Capitein het voor den Majoor, de-Majoor voorden Colonel, de Colonel voor den Generaal hebben. Ziet het H 4 Krygs-  <& Krygsvolk dat de Colonel daar in nalaatig blyft, dan raakt de Soldaat ook buiten ontzach. Het is in de Burgerlyke faamenleeving even zoo gelegen. Die geëerd wil zyn, moeteeren. Men zal voorts geheel buiten den Waard rekenen, wanneer men zich verbeelden zal, dat men zich zelf by het volk in behoorlyk ontzach zal houden, als men zelf dat voor Hooger gezag niet naauwkeurig bewaart; en men zal zich even zeer bedriegen, wanneer men zich zal verbeelden, dat het volk zyne achting voor zyne Regenten zal behouden, wanneer hetzelve ziet, dat deeze den Prins, dien hetzelve met reden voor den eersten en aanzienlyksten Regent houdt, geen behoorlyke achting bewyzen. Alles moet als een fchakel aan eikanderen hangen. Men maake in eenen Burgerftaatzoo veele Regeeringsvorrnen als men wil, zoo 'er geen verband, geen fchakel is; zoo de Leden van de Regering van de Hoogfte tot de Laagfte zich de hand niet bieden, is 'er niet •dan onrust, moedwil, en ongebondenheid te wagten. En 't is voornaamlyk, om die reden dat ik, voormy, wel wenschte, dat de bewuste Memorie nooit het licht gezien hadde. Wy fpreeken, er nu van onder ons, en wy fpreeken 'er met bedaardheid van: wy laaten '«er ieder over denken en fpreeken zoo als 't hem lust; maar tot hoe veele fchriften heeft die Memorie niet al aanleiding gegeeven, zoo voor als tegen, welke door den druk zyn verfpreid en vermoedelyk nog aan den dag zullen komen ? alle (twee of drie mooglyk uitgezonderd)gefchreeven door  *C 124 M> de meest nuttige en voor den Lande meest beïlzaame Refolutien, te kennen willen geeven. Ik ook niet antwoordde Trouwhart; en even min weet ik wat het vooruitzicht der twee Burgemeefteren is geweest; maar uit het geen, wat ik tot dus verre heb voorgedraagen , zal men, zoo 't my voorkomt , ligt in het begrip konnen vallen. i°. Dat de Prins ingewikkeld befchuldigd wordt met oorzaak te zyn van een onverantwoordlyk verzuim, tegen welk ten fpoedigften voorzien moest worden. 2°. Dat de Prins niet zeer geneegen fchynt om met Frahkryk een naauwe verbintenis aan te gaan. 3°. Dat, om het pleegen van dit verzuim weg te neemen, en tot een verbintenis met Frankryk te komen, aan Z. D.H. een kleine Raad dient toegevoegd te worden; het welk, zoo veel wil zeggen, als den Prins buiten bedryf te ftellen, de conftitutie van onzen Staat in 't wezendlyke te veranderen, en ons op 't naauwfte met Frankryk tegen Engeland te verbinden. De Refolutien tot die einden te neemen zullen de meest nuttige en voor den Lande meest beilzaame Refolutien zyn, welke de twee Amfterdamfche Burgemeefters hier bedoelen. Zy verzekeren daarby, dat de Regeering, als nóg van begrip is, dat met het doen van die Propofitie zy aan zich zelve, aan 't Vaderland, en aan deszelfs goede Ingezetenen, die (voegen'er Burgemeefters by ) iets diergelyks voor lang van bun hadden verwagt, verplicht en verfchuldigd was. Het kan zyn, en ik wil het vertrouwen, dat de twee Ara- fter-  # Hier mede moet ik deezen brief af bf eeken. Wagt het vervolg by eerften post; en wees verzekerd van de hartelyke achting, waarmede ik beftendig Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer WeLEdelc Geftr. DW. Dienaar, Oen 2pen Decembj I78l. Rkinier VrYAART, ZES-  #< *33 ZES -EN-DER TIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde vriend! Myn laatfte brief eindigde, daar Trouwhart in ons gezelfchap iets uit de Vertrouwelyke Corrcfpondentie flond te leezen. Gy zult de plaats vinden bladz. 94. tot 96. [dezelve luidt aldus] (*). „ 't Is waar, zoo ras als men, na her. voorgevallene „ tusfchen den Heere Graave van Byland, en den „ Commodore Fielding, befioot tot het opheffen van ,, de Refolutie, waarby het Convoy voor deHoutfche„ pen gcfuspendeerd was, werd ook tcffens, in den voorleeden jaaren, en al zeer fpoedig, naar maate j, van de Constitutie van deeze Republicq, gerefol„ veerd tot het equipeeren van 52 Schepen en Fregat„ ten. Maar het diep verval van de Marine (hetwelk „ mogelyk al van 60 a 70 jaaren herwaarts zynen oor- fprong heeft, en het welk niet zoo eensklaps te rem'e., dieeren is, wanneer men gebrek heeft aan conveca.,, bele Schepen, om 'sLands dienst te verrigten, aan „ genoegzaamen vooraad van hout, om nieuwen te „ bouwen, of de ouden te repareeren, aan een toerei„ kend aantal van bequaame en geëxperimenteerde „ Officieren, om ze te commandeeren, aan Onderöffi- „ eieren, C*) De Uitgeever deezer brieven heeft dezelve Èrferingelascht. 13  <8K m ét eieren, Zeefoldaaten en Matroozen, om ie te „ bemannen, en in een woord aan alles, waar van de Magazynen behoorden voorzien te zyn, en ,,, waar van zy allengskens zouden voorzien geworden zyn, indien het mogelyk geweest was, de fentimen,, ten der Bondgenooten te vereenigen) dat diep vers, val, zegge ik, van de Marine deed, reeds in het „ voorleeden jaar, zien, dat het gemaklyker valt, in 5, zulke omftandigheden, een plan van Equipage op het „ papier te brengen, en het zelve te arrefteeren, dan „ het zelve ter uitvoer te brengen, zoo fpoedig, als „ de nood het vorderd. Niemand is 'er, die niet weet, „ hoe veel moeite het gekost hebbe, om die weinige „ fchepen, die, even voor het uitberften van den „ Oorlog, naar zee gezonden zyn, in gereedheid te „ krygen; hoeveel tyds 'er niet noodig geweest zy , „ eer de zelve compleet hebben konnen bemand worden , en dat 'er noch veele fchepen in onze Havenen of lic« „ ver Rbeeden liggen, die, nu reeds federt ettelyke 3, maanden in werving gcleegcn hebbende, nu nog „ niet of naulyks hunne manfehappen compleet heb- ben konnen bekomen. „ Vraagt gy my, of het voorzichtig geweest zy, „ die fchepen te laaten uitloopen, ineen tyd, waarin 3, men den Oorlog gemaklyk konde vooruitzien, en s, of het niet veiliger geweest zoude zyn, dezelven „ hier te houden, a!s wanneer zy thans ons Esquader zouden hebben konnen verfterken , en het zelve 3, dus beter in ftaat ftellen, om iets tegen den Vyand j, te onderneemen , of ten minften defenfief te agee„ ren? ik antwoorde, dat Zyne Hoogheid de ordre 3, tot het uitloopen van die Schepen zekerlyk niet ge3, geeven heeft, dan in conformiteit van de Refolutien yan den Staat; dat het ongedult van de commerci- „ eerende  <8K i35 >«& „ eerende Ingezetenen naar Convoyen, in dien tyd „ zoo wel als nu, zeer groot was ; dat de meeften of „ in 't geheel geen Oorlog, of ten minfte zulk eene „ fpoedige Rupture niet verwagt hebben; en eindelyk , j, dat niemand vooruit gezien heeft, dat EDgeland ons, tegen den inhoud der Traöaten, met den flag „ waarfchouwen zoude, zonder ons den minfte tyd te „ laaten, om ons eenigzins te prsepareeren. „ My refteert nu noch alleenlyk, om Zyne Hoog,, heid te zuiveren van den blaam, dien men goedvind, „ aan Hoogstdenzclven op te leggen, als ofdeina&i- vkeit, die men zegt, noch tegenwoordig plaats te „ hebben, al meede aan Zyne Hoogheid zoude moeten ,, geattribueerd worden. Dit zal het object zyn van „ myn laaften brief over deeze materie; terwyl ik, ,, deczen eindige met de verzekering van myne ftands\~ vastige Brocdernvn. Hierby (zeide Trouwhart) moet ik U nu het antwoord, het welke 'er op volgt, voorleezen: „ Na de lefture van alles wat gy de goedheid gehad ,, hebt my te melden, over den ftaat der zaaken in „ het Gemenebest, het welk, als myn Vaderland', „ my noch zeer na aan't harte ligt, mecne ik U te „ konnen dispenfeeren van de moeite, om in eenig, „ verder detail te treeden, ten betooge van Uwe der„ de en laafte fteiling. Ik hebbe thans klaarder en „ juifter denkbeelden, dan ik had, voor onze Corres„ pondentie over dit werk. Ik bcgrype nu volkomen, „ dat het redres van de Marine , waaraan , federd zulk „ een geruimen tyd van meer dan een halve Eeuw, „ de hand niet gehouden is, thans niet zoo fpoedig, „ op een ftel en een fproug, zoo als men zegt, kan „ geëfFe&ueert worden; dat zulks vooral trgms moei. I 4 » lyker  <8K i3ö „ lyker is dan ooit; daar 'er zoo veel Mogendheden. ,,. zyn , die, haare Marine veel fterker geëxtendeerd „ hebbende, dan ooit voor deezen, waarfchynlyk eene ,, zeer groote meenigte van menfchen in haare dienst „ ter zee employeeren , die te vooren gewoon waren» de Hollanfche fchepen te bemannen, 't Is ook niet „ moeilyk op te maaken, dat de Koopvaardyfchepen , ,, die of in zee, of in vreemde havenen, of in En- geland opgebracht zyn , insgelyk tot de fchaarsheid „ van Bootsgezellen moeten concribueeren. 't Is niet „ onnatuurlyk, dat de Marine tot onzent zoo lang „ genegligeerd zynde geworden, daar door zeer fterk verminderd is het getal van die geenen, die wel tot den Zeedienst zouden incüneeren, als de gelegenA, heden tot bevorderinge vcelvuldiger waren. „ Dit alles begrype ik thans zeer klaar, dat natuur„ lyke oorzaaken moeten zyn, waarom 'er, federd s, den aanval der Engelfchen, noch geen Esquader in >, Zee heeft konnen gezonden worden, en ik gevoele ,, levendig, dat 'er onder die oorzaaken, geene eene „"is, die, met eenige fchyn van bülykhèid, op rekening „ van Uwen Erfftadhoudcr kan gefteld worden. Zelfs „ wil ik niet ontveinzen, dat ik Zyne Hoogheid, in den grond van myn hart, Beklage, begrypende, ,, hoe onmogelyk het zy, dat deszelfs gedrag, in de „ tegenwoordige omftardigheden, hoedanig het ook ,,, zyn moge,.,eene algemcene approbatie wegdraage. Tegenwoordig tnord men, en is te onvrede, om dat de ,, Schepen niet uitloopen, en de Commercie van protectie ontbloot is, en., zoo de Stadhouder, om dat meconten- tement te doen eindigen, door deszefs autboriteit, eens: 3, effectueerde, of byaldien zelfs, tegen zyn advis (en wie weet wat het best is?) eens beflooten wierd, „ om de Schepen te doen uitloopen, naar maate dat een ... r: ... , rfrlGY. . ,, zeker  ®< 137 „ zeker aantal in gereedheid zoude zyn; en bet ongeluk „ wilde, dat die kleineEsquadertjes in banden vielen van j» den Vyand, die tbans zulk eene geweldige overmagt „ op Zee beeft, wat zou bet dan zyn? Wie weet, met „ welke couleur en zulks zoude worden afgefcbilderdl ,, Ten minfien ben ik daar over ten uiterfte bekommert, „ wanneer ik over het toekomende mag oordee- „ len, dit het geene myn vriend my verteld „ heeft van de, d1spositien van geest, die 'er „ thans tot onzent heerschen. „ God geeve dien braaven Vorst de noodige wys„ heid, lydzaambeid, voorzichtigheid, Idoekmoedig„ heid en ftandvastigheid, om het Scheepje van Staat, „ het welk my tocichyrt in groot gevaar te weezen „ van fchipbreuk. te lyden, in behouden haven te ftf brengen! Hy geeve eersgezezindheid, getrouwheid „ en beleid aan allen, die aan het Roer gezeeten zyn! Hy bewaare ons lieve Vaderland voor binnenlandfche „ onrust, en geeve aan het zelve eenen fpoedigen , „ bëftendigen, maar vooral ook eenen honnorablcn en ,, onfchadelyken vrede! „ Met dcezen wensch eindige ik, verzoekende de .„ aanhoudendheid van uwe liefde, en u verzeekeren„ de van de myne, tot den laaftcn fuik myn 's levens. Wel nu, myn Heeren! is het niet juist zoo uitgevallen, als de Schryver van het antivoord het vermoed heeft ? — Het is zoo Zeide Redenvriend: en daarom vind ik de fituatie van onzen Stadhouder al vry moeyelyk, en zelfs ten uiterfte onaangenaam: zoo dat ik niet beg&ypen kan , hoe braave en eerlyke luiden, hoe menfchen , die flechts een aasje edelmoedigheid in 't hart voeden,- in dit opI 5 zicht  zicht zoo ontaard konnen zyn van zich te verlustigen met alle de poogingen, welken aangewend worden , om den Prins op alle wys fpyt en leed aan te doen. Het is immers even eens, als kinderen, die hunne Ouders, ter vergelding van hunne zorg, op den borst trappen en op het hart treeden. —— Trouwens, voegde Redenvriend daarby, het fchynt het lot der Heeren Stadhouderen te zyn van in hun beftier ten doel te moeten ftaan aan geduurige tegenkantingen , en wel van de zyde van menfchen, welke alles beter willen weeten, hunne begrippen en zinlykheid, het gaahoe 't gaS, opgevolgd willen hebben, zelfs in zaaken, daar zy geen de minfte kunde en weetenfchap van hebben; waar door ons Vaderland meer dan eens aan 't grootfte gevaar is bloot gefteld geweest. De Heeren weeten, hoe Prins Maurits tegen zyn zin tot ,den tocht naar Vlaanderen is overgegaan, om dat de Vorst, die vry wat meêr kundigheid had van Krygszaaken dan de Leden van de Regeering, den zeiven al te hachelyk, en zelfs ten uiterfte gevaarlyk voor den Staat oordeelde: de Heeren weeten, dat 'er in den flag by Nieuwpoort lang, hevig, fterk, en met een onzekeren uitflach geftreeden is; en dat, onder Gods zegen, en menfchelyker wyze gefprooken, de overwinning aan de kloekheid en krygskundig beleid van Maurits, en van de verdere Legerhoofden toe te fchryven is geweest; en onder anderen mede aan de Gebroeders Vere, Engelfche krygshoofden, die in dien  «@> jfameneelving voorvallen. Indien, by voorbeeld,eeü knegt aan den tafel van deezen of genen Burgejneefter hoorde zeggen, dat de Prins en de Hertog valschlyk befchuldigd wierden, dat alle die uitltrooiiels vabch waren, en dat 'er order zoude gefteld worden tegen het uitftrooien en verfpreiden van die geruchten, zy zouden, vertrouw ik, ras ophouden. Het ftilzwygen der Regenten worde door de Gemeente opgevat voor een beaaming, en God weet, hoe veele, anders niet onkundige Luiden, door en met dien ftroom weggefleept worden? De kwaadaartige bevoordeelen zich van die beaaming, en rneenen een plasdankje te verdienen, als zy braaf op den Prins, en die den Prins van naby beftaan, allerlei fmaadtaal uitblaazen. Het wordt eindelyk voor verdienftelyk gerekend , even als fommige bengels in een weeshuis, die allerlei guiteryen aanregten, en die om den Vader en Moeder van 't huis te kwellen, by hunne makkers voor dappere helden worden gehouden, enkelyk om dat zy ftout genoeg zyn, de verfchuldigde onderhoorigheid den bodem in te flaan, de order in 't huis te ftooren, en 'er alles op fteiten te brengen. Op deeze wys is het ook in onze politieke waereld, en wel in de politieke Amfterdamfche waereld, geleegen: de losbandigheid der tonge Zoude (zoo ik meen) ras ophouden, indien de Amfterdamfche Regenten flechts toonden, dat zy die afkeurden; en zekerlyk zouden de Regenten, als Regenten, volgens de Zedeleer en Christelyke Gods-  Godsdienst daartoe wel verpligt zyn. Zedeleer cn Christelyke Godsdienst, zeide Blyleeven: Ik weet niet hoege mal genoeg kond zyn, om daar van te reppen. Zedeleer! dat is goed voor zulke Philofoophen, die de waereld nietverftaan: Christeïyken Godsdienst! dat is goed voor het dom gemeen. Over het zedelyke mag men nu en dan eens praaten tot tydkorting, maar verder moet men 'er niet om denken: en met den Christelyke Godsdienst kan men zich ophouden, zoo lang als men in de kerk is; maar daar buiten moet men 'er niet van reppen: dat moet men aan de Burgertjes overlaaten: als het op het Polltique aankomt, dan deugen die twee dingen in 't geheel niet. Dan zyn 'er andere bronnen daar men uitfeheppen moet, andere vaatjes om uit te tappen. Polltique, Myn Heer! Polltique! De vraag is hier, of'er geen Po~ litique redenen zyn, welke onze Regenten moeten afhouden, om die opentlyke betuigingen te doen? ja, of 'er zelfs geen redenen zyn, om alle buitenfpoorigheden te bcgunftigen. Ik fchers niet graag, zeide Trouwhart, met zulke ernfiige zaaken. ik verlla de Polltique niet; maar dit weet ik, dat 'er niets kan zyn, dat ons bevoegd maakt, om kwaad te dulden als wy 't weeren konnen, veel min om het te bevorderen. Ook geloof ik , dat 'er niets verderflyker is voor de Maatfchappy, dan dat ieder een bloot ftaa, om in zynen goeden naam en faam verkort te worden, zoo ras als de een  een bf ander maar goedvindt de tong te roeren. — Ik geloof ook, zeide Vredelust, dat alle braave Luiden zich moeften toeleggen, om hunne verachting te toonen, zoo over de fchriften, in welken de eer van iemand aangetast wordt, ais jegens zulken die by monde of fchriften den goeden naam of faam van hunnen evennaaften bezwalken. - Vooral, viel daarop Trouwhart in, over zulk flach van Couranten, in welken men zich in onbetaamlyke woorden uitlaat, het zy tegen Vorften, hun Staatsbewind en hunne Staatsdienaars, het zy tegen particuculieren. Courantiers die de vryheid van nieuws te verhaalen, met welke zy begunftigd zyn, veranderen in eene vrypostigheid van alles op 't papier en in 't licht te brengen wat hunne bandeiooze en ongellelde harsfenen opleveren, zyn fchandvlekken van de natuur, pesten van de famenleeving, en konnen met recht voor 't fchuim van 't menschlykgeflacht, en voor het fchadelykfte ongedierte des Burgerftaats gehouden worden. — Ik zoude ook denken, zeide Vredelust, dat indien braave Regenten de goede gemeente voorgingen in het afkeuren van die boosheden, zy wel haast gevolgd zouden worden door anderen, en dat daar mede het liegen en lasteren ras een einde zoude neemen. Maar, voegde Vredelust daarby, wy zyn van de Memorie afgeraakt, en ik geloof dat alle de Heeren nevens my verlangen na de verdere aanmerkingen van den Heer Trouwhart. Hier  HS >$» Hier mede, Myn Vriend! zal ik het voor het , tegenwoordige, daarby laaten. Ik groet Ü vart harten , als zynde onophoudelyk en onveranderlyk, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. BW. Bietiaar, 1 jDen laatften dag van 't Jaar 1781. reinier VrYAART. Welke ik wenfehe dat door een jaar opgevolgd zal worden, waarin gy, myn Vriend, met alle die ü waard en dierbaar zyn, niet alleen, onder den zege van den Almachtigen, alles zult genieten wat TJ tot wezendlyk heil en geneugte zal konnen ftrekken, maar in het welk wy teffens het genoegen zullen hebben van eene einde te zien van de rampen, die onzen Vryen Staat drukken , vooral van den elendigen tweefpalt, die i ons Vaderland in dit afgeloopen jaar zoo grouwlykge;i fchokt heeft; en wel nog in zonderheid van dien kwellerden muitzieken geest, die zoo veele koppen aan 't : j hollen gebragt, en , in onze gewesten , eene toomlcosheid j en loosbandigheid, door welken de banden van eene i betaamlyke burgerlyke onderhoorigheidgeflaakt, en het I behoorlyk ontzag voor de Wetten en Overheid zoo blykbaar gefchonden zyn geworden , gebaard, gevoed, i en overal verfpreid heeft. Ik denk overmorgen voor i eenige dagen naar Amfterdam te gaan, zoo dat het wel ) j zoude konnen zyn dat 'er wat tyd verliep , eer gy het i! vervolg myner brieven kreegt. Vile. IV. Stuk. K ZEVEN  <8K 140 ZEVEN-EN-DERTIGSTE BRIE!. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! f^y hebt in mynen laatften gezien, hoe 'er in VJons gezelfchap geredeneerd wierd over de moeyelykheid, in welken Z. D. Hoogheid zich, met betrekking tot het beleid van de algemeene zaak bevind, en die voornaamlyk uit twee oorzaaken haaren oorfprong neemt: te weeten: 1, uit deonjnooglykheid, om iet te doen, waarop niet te zeggen kan vallen, en om het elk van pas te maaken: 2. Uit de belemmering, die Z. D. Hoogheid geduurig ontmoet van zulken, welken, hoe weinig gevat op zekere zaaken van algemeen bewind, nochtans zich verbeelden die beter dan anderen te verftaan, en daarom, of wel veeltyds, ook om andere redenen, hunnen zin willen opgevolgd hebben. Het verveele U niet, Myn Vriend, dat ik U hier wat uit B run es Emblemata of Zinnevierk opdisfche. Wy zyn beiden juist niet zeer gefteld op de hedendaagfche franfche Letterfpys: het eenvoudig Hollandfche fmaakt ons beter. Zyn XL1I. Emblema heeft tot opfchrift Wat is let Volck 3 als Wind en Wolck ? De prent vertoont een  ®€ 14? ><& een vermoeiden Marskraamer, zittenden onder eenen boom , welke hem bedekt, en onder den zeiven leest men: Dit is de aard des volks: weerbaenigb, los van zinnen, Veelhoofdig, ongerust van buiten en van binnen: Een wispeltuurig rat, vol van verkeerde zucht, Gedreeven door den wind van allerley gerucht. Nu quijtigb van baer gunst, als 't gaat naar baer behagen: Als 't anders, vol van baet, van bitterheid en klagen: De Prins is als die boom, die, als bet regenftort , Ons dekt, is't weder fchoon, van ons gekluppeld word. Na een fchildery van den wispeltuurigen aart des Volks gemaakt te hebben, laat hy 'er dit op volgen : „ het is dan een zeer zorgelyck ambacht, en „ dat groote voorfichtigheid van doen heeft, het „ volck wel te regeren. Hy moet een welgeziffc „ vernuft, en welgebouwde hersfenen hebben, „ die by haer geen valfche treden maken en zal. En dan moet hy nog wel op een goeden Ezel „ ryden. Want daar en werd niet zoo wysfelyk „ en voordachtelyk beleit, dat t' allen tyde een gantfche menigte behagen zal. En dat heden „ pryfelyk is, zal morgen ligtelyk afgekeurd, en „ t'eenemaal verwezen worden; enz. Hoe zeer wy in alle de historiën blyken van de wispeltuurigheid van 't volk aantreffen, en men niet ontkennen kan, dat die ondeugd aan het zelve eigen is, zoo twyffel ik evenwel, of dezelve wel K z even  even flerk op alle Natiën kan toegepast worden, en of 'er de onze wel zoo veel van befmet is als het B rune affchildert. Men zoude zich, zoo 't my voorkomt, bedriegen, indien wy uit de hedendaagfche fchotfchrifcen wilden opmaaken, dat het volk thans minder voor de Stadhouderlyke regeering en 't Huis van Oranje geneegenwas dan voor. heen; of dat het in den jaare 1747 tot dezelven meerder geneigtheid had gehad dan voor dien tyd. Ik zeg, Myn Vriend, dat men zich merklyk zoude bedriegen, indien men uit de uiterlyke blyken, welken 'er ons van voorkomen, zulk een befluit wilde opmaaken. Zie hier myne redenen. Als men 'er wel op let, dan zal men bevinden, dat onze Landaart, in 't algemeen, al vry ftandvsatig de Stadhouderlyke Regeering en het Huis van Oranje is blyven aankleeven: maar men befpeurt ook teffens, dat 'er een gedeelte van onze Natie tegen de Stadhouderlyke Regeering en tegen het Huis van Oranje is geanimeerd geweest, en geanimeerd is gebleeven. Onze Vaderlandfche Gefchiedenisfen overtuigen ons, dat dit gedeelte van de Natie beftendig de gelegenheid gezogt en aanvaard heeft, om de Stadhouderlyke Regeering te vernietigen , en het Huis van Oranje buiten gezag, en vermoogen te brengen ; en wanneer het machtig genoeg is geweest om het uit te voeren, dit ook daadlyk gedaan heeft. De fchotfehriften, welken men thans in de Hollandfche waereld te voorfchyn brengt, toonen dan (myns  149 ><& (myns bedunkens) enkelyk, dat dit laatfte gedeelte onzer Natie zich verbeeldt tegenwoordig eene goede gelegenheid te hebben , om 't Stadhouderlyke gezag te fnuiken: en, daardoor, zoo nietten vollen, I ten minften zoo veel mooglyk deszelfs invloed weg te [ neemen. De fchriften, welken, er aan eene andere | zyde uitkomen doen ons daar en tegen zien, dat I het verllandigfte, hetkundigfte, en het deugdzaam|, fte gedeelte onzer Natie de tegenwoordige geftelte[i nis der Regeering, en het Huis van Oranje aan 't Hoofd derzelver bewaard wil hebben. Ik zeg, Myn Vriend, het verjlandigjie; het kundigfte, en het ! deugdzaamjie gedeelte, om dat men de fchriften voor en tegen maar behoeft in te zien, om daar van overtuigd te weezen. Waar uit ik dan meen te moogen befluiten, dat onze Natie, over't geheel geI nomen, juist niet zoo wispeltuurig noch veranderI lykis, als het wel uiterlyk zoude fchynen, fchoon | 'er zekerlyk, onder den hoop, wel konnen zyn, j welken zwaaien naar dat zy door den wind van allerley | gerucht gedreeven worden. Ondertusfchen is dit zeker, • en dit is 't alleen waar op ik hier wilde komen, dat, indien het moeyelyk voor een Vorst of Regent valt, | elk een genoegen te geeven, Fieri enim nonpotest confulentemcommunia, aut publica agentem, placere omnibus; ; zulks nog moeyeïyker moet vallen, ja onmooglyk ; moet zyn voor iemand, die aan 't hoofd eener regeeringe van een volk is, het welk in twee par„ tyen is verdeeld, en van welk eene party beftendig geneegen is, om over zyn doen en laaten even K 3  2eer te onvrede te zyn: en vermits het buiten alle tegenfpraak is, dat het elk een gemaklyk valt gedaane zaaken te bedillen, en daar en tegen zeer ongemaklyk en aan weinige gegeeven fchoone daaden uit te voeren, Res gefias taxare facillimum cmvis, at res egregias gei ere perdifficile paucifque datum, zoo is het zeer ligt te begrypen, dat Z. D. Hoogheid, uit dien hoofde, het al vry moeyelyk moet hebben; en dat het niemand veel werks moet kosten, óm op zyne beste daaden den lastertong te roeren, daar, volgens ons Hollandfch fpreekwoord, de beste Stuurlieden aan Land Jlaan, Het voorbeeld van den tocht naar Vlaanderen, door Redenvriend bygebragt, is allermerkwaardigst en levert 'er een doorfteekend bewys van. Maurits niet alleen, maar Graaf Willem en andere Legerhoofden hadden dien tocht afgeraaden. Graaf Willem had zyn vertoog over dien tocht beflooten met voor te houden, dat het foo onwyfen „ (Van Reyd Ned. Gefcbied. XV 11: B. „ ende roecke„ loofen Raet ware, als men noyt van eene wyfe, „ ende in den Oorloch foo langh geoeffende regie„ ring ghehoort had. Ende dat fchoon die Stade „ Duynkercken (ghelyck fomwylen de hoochfte „ aanflagen allerlichst vallen in 't volbrengen ) tfy „ door verfuym oft onordningh van de weders, parthy, of fimpelick door Godes feghen , ende ,, heymelijcken Raedt, die den Vyandt mach ftor„ ten willen, ghewonnen ende ghehandthavet bly* „ vende, die Raedtgevers nochtans eeuwich verwyt en op- Spraak  „ fpraak verdienden, om dat sit'theele Landt aen », eenen syden vadem gehangen hadden. ——— Graaf Ernst, voor dat de flach begon, gezonden, om den Vyand den overtocht van eenen brug te beletten, of bezwaarlyk te maaken, den Vyand reeds over denzelven getrokken vindende, en alle uiterfte tegenweer gedaan hebbende, geenen weg ziende om by Prinfe Maurits te komen, bergde zich met twee Overften in Ooftende, daar „ hy (dus fpreekt van Reyd) die Staten ver„ baeft ende radeloos vont, fiende dattet fon„ dament van hare raetflagen, als of ten minften „ vier oft vyf weken moeften verloopen, al-eer „ die muytende konden willig gemaeckt werden, „ valfch ende ydel was: Veranderende met een „ oogenblik hare vorige groote hope , in onghe„ lyk meerdere vreefe ende bangicheyt: gaven „ nochtans den moet niet heel verloren, maer „ Godt en hare gerechtefaeck betrouwende, keer" den haer tottet alderbefte werck, datzy in dier „ tydt hadden konnen of mogen bedencken: Gin\, gen in hare kamer, deden den Predicant Uittnbogaert, met verftant en uytnemende wel-fprekenheyt van Godt hoochlyck begaeft, een vie„ righ ghebedt ftorten, Godt aanroepende om , zynen zeghen ende reddinge: feyden tot malkan„ der, nu voortaen nimmermeer Pr. Maurits te 5, willen porren oft dringhen, om eenige gevaar. „ lycke Tochten te beginnen, die hy niet zelfs „ t'eenemaal goedt vonde. K 4 De  ®® De Staat uit dien hachelyken toeftand door do behaalde overwinning gered zynde, hoe ftond het met de gemoederen binnen 's Lands ? Zie hier hoe Van Reyd het ons befchryft. „ Die tydingen te Poft over ai loopende, ver„ weckten een wondere en felden ghehoordeveran„ deringh inder menfchen herten. Die blytfchap „ was onuytfprekelyk, nochtans met fchricken en„ de beven vermenght. Elck verftont wel, dat 3, geduerende defen geheelen Krygh, noch d'een 9, noch d'ander partye foo heerlycke victorie be„ vochten hadde, maeckten giffinghe dat daer op„ volghen foude eenen algemeenen omkeer in Ertz„ hertogh Alberts faken, ende ofte eenen vollen „ Vrede, oft immers een lichter Oorlogh op vreem- den bodem, ende dan minder zorghe en gevaer; „ dat die Zeevaert heel veyligh foude wefen, dat „ men die kosten van Oorlogh-fchepen fparen , „ en daer mede 't Leger te Lande verftercken, „ veel contributien aenwinnen, ende den vyant „ ontrecken konde: Ende infonderheyt, dat der „ Nederlanden reputatie by allen Potentaten aan„ waffen, en t'ontficht van Spanien ende Ooften„ r3?ck vermindéren foude, het welk by den gej, nen die voor vreefe van fyne Monarchy ende „ Macht dus lang gefwegen hadden, nieuwe ge„ dachten ende raetflagen veellicht baren mochte, 5, met ontallycke andere vordelen ende profyten, „ die men metter tydt beter verftaen foude: maer midden in defe vrolyckheyt gingen hun kouds 3J grillig.  «M 153 >* „ grillingen over t'lyf, overdenckende die verfch© „ gevaer, fchroomden bykans niet anders, als of „ hun de felve noch boven t'hooft hingh: Sy be- kenden, datter Leger was beklemt gheweeft, „ gelycklfrael tuffchen Pharao endet'RoodeMeyr, „ vervloeckten den raet vanden genen, die een ,, fo gefegent, ryck en welvarent Lant, ende et5, telycke veel hondertduyfent zielen, fondernoot „ geftelt hadden op d'uyterfte kant, om te vallen „ in een afgrontvande hoogfte elende, ende inde „ hoogfte tyranny, moetwil, hoon ende ge welt, „ die eenen goet ende bloet-gierigen vyant, een „ vyant door den langen Oorlogh verbittert, ende „ van wraek brandende, foude hebben connen „ bedenken , want die gevaerlyckheyt van defen 5, Tocht was foo ooghenfchynlick, dat die lïmpele „ Ghemeenten, in de Hollantfchen fteden, daer „ Prins Maurits door reyfde, daar af oordeelden, ende qualyck wiekten , metfuchtenzynperyckel „ beklagende: Den verftandighften mishaeghden de„ fen gevaerlycken ende defperaten raat, ende forgh„ den datter een verandering naken moefte, daer „ den voet van raden , enderegeeren fo feer veran„ dert wert: Want dus lang hadden die Staten „ gepooght met lanckmoedicheyc ende gedult tyc „ te winnen, alleen t'hare te btfehermen, ende „ niet met allen re wagen: Nu floegenfe den ge» „ heelen ftaet vanden Landen teffens inden windt: „ Sy plachten 'tvoor ghewin te achten, als men niet verloos: Nu hebbenfe aen middel-matich I 5 „ ghe.  „ ghewin oock geen genoegen : Den Velt-Heeren „ tot offenfiven Krygh radende, en gewiffe victo„ ri voor ooghen ftellende, dorften fy eertyds „ niet gelooven: Nu kregen fy moet tot faken „ die de Velt-heeren felf forgelyck achten, en „ dringen die felven over fteyle klippen te wande„ len: voor weynigh dagen vermaenden fy noch „ Gr. Willem om Groeningen wel te bewaren, „ en 't Garnifoen liever te vermeerderen, als min„ deren: Daar na verminderden fy 't felfs, ontj, blootende en in groot peryckel ftellende alle „ beyde fyden van Nederlant. Oock en wert niet „ ongemerckt gelaten, dat die Bontgenooten in „ d'Omlanden fo wreedelyk ghehandelt, en die 5, fcheuringen in Vriefland voor profyt gereeckent wierden, alles tegen d'oude manier van de Sta„ ten; die ghemeene Soldaten, die felden flaeu„ wen, wanneer fy ordeningh ende moet by haren „ Hoofden fien, begoften eerft na de Victorie „ t'peryckel te behertigen: het fcheen als of fy „ verraden waren gheweeft, om dat de vyandtfo „ haaft ende juyft des anderen daeghs hun over„ quam, omhelfden, en gheluck wenfchten ma!„ cander, als nieu gheborene, of die uyt verre „ Landen na lange Jaren, en groote peryckelen „ weder t'famen komen: Dus waren twee contra„ ri paifien vreugde en vreefe t'famen ftrydende, „ vermenght: In allen beyde wert Godt eendrach„ telyck gedanckt en gelooft, meteenen monde 55 bekende yder man, dat zyn ooge voor t'Lant  „ ghewaeckt, en den onderganck van Religie en„ de Policie ghenadelyk afghewent hadde. Men zoude redelyker wyze denken, dat na zulke eene hachelykheid, aan Prinfe Maurits overgelaaten zoude zyn geweest om naar zyne beste weetenfchap en uitzicht het overige van den veldtocht te beleiden, en dat die Prins, welk voor den eerften Veldheer van zynen tyd gehouden werd, geheel meester van de krygsverrichtingen gebleeven zoude zyn: het was 'er, Myn Vriend! verre van daan. Die uitmuntende Krygsheld bleef ten doel aan al* lerley ftribbelingen en belemmeringen. Ik meen geleezen te hebben, dat hy, op het aandringen van 's Lands Advocaat, wederom het Leger voor Nieuwpoort bragt, en het beleg, ter voldoening van die, welke den kryg beter dan hy meenden te verflaan, wederom hervatte, en hetzelve voortzette tot dat de volftrekte onmooglykheid om in die onderneeming te flaagen, en het gevaar om die te willen doorzetten, zoo zichtbaar wierden, dat geen mensch meêr twyffclde aan het verlies van 't geheele leger, indien men langer hardnekkig wilde volhouden. De Prins trok dan af, gelyk van Reyd het verhaalt. Wie, Myn Vriend! zoude zich nu verwonderen, dat Maurits, uit het bewind van Staatszaaken door 's Lands Advocaat gehouden, en daar en boven nog in zyne Krygsbedryven zoo buitenfpoorig gecontroleerd, daar over tegen 's Lands Advocaat eenig misnoegen had opgevat? De natuurlyke gevoelligheid van een Krygsheld, en van een Held  156" als Maurits, kan het ligtlyk doen bevroeden. Kan 'er iemand grooter fpyt aangedaan worden, dan dat onkundigen hem in 't oeffenen van zyne konst, en beroep, voorfchryve wat hy doen of laaten moet ? Prins Maurits was zelfs in zulk een verband, dat hy niet zoude hebben durven waagen, om den Staaten te fchryven, gelyk het Tromp een half eeuw laater aan de Staaten deede, toen die hem last zonden van zee tehouden, dat zy niet wisten wat zy zeiden, met zyne vloot vervolgens t'huis komende. En hoe fpreekt Wagenaar van de gevolgen van dien hacheïyken tocht? Zie hier zyne woorden, (Vad. Hift. D. IX blz. 86.) „ Sommigen melden dat eenigen van 's Prinfen „ Hovelingen, van deezen tyd af, oneenigheid „ hebben begonnen te verwekken, tusfchen den ,, Prinfe en de aanzienlykften onder 's Lands Staa„ ten: welke laasten zy ook by 't gemeen in ver„ agtinge poogden te brengen , verfpreidende dat „ ze dapper in 't raadgeeven waren, wanneer zy „ zeiven buiten gevaar bleeven, terwyl zy den „ Veldheer en 't gantfche Leger, tot hunne by„ zondere beveiliging, in Zoo groot een nood ge„ bragt hadden. Ookblykt, van elders, dat de „ Advocaat Oldenbarneveld, die thans wel't mees„ te gezag had onder de Staaten, en nevens ande„ re Gemagtigden, te Oostende, geweest was, „ omtrent deezen tyd, bedugtwerdt, dat de Prins „ ftondt naar de opperfle magt in 't Land, im- j, mers  mers naar meerder gezag, dan hy tot nog tos 5) gehad had. „ Doch wat in hem deeze vrees verwekte, ,, vind ik nergens, duidelyk, aangeweezen. 't „ blykt wel, dat fommigen, met naame, Ka„ rel Roorda , een Friesch Edelman , al federt „ eenige Jaaren, diergelyke gedagten van Graave „ Willem Lodewyk, en zelfs van Prinfe Maurits „ gevoed, en zig, deswege, by monde en gefchrif„ ten fcherp genoeg verklaard hadden : Waar uit „ een hevige twist tusfchen den Stadhouder van „ Friesland en Roorda ontftaan was. Ook vind „ men, dat Roorda, die zeer gedraagen werdt „ door Zevenwolden, in 't Jaar 1597, aan die „ van Enkhuizen, waarfchuwender wyze, ge„ fchreeven hadt, dat men op zyne hoede zyn „ moest, tegen de oogmerken van het huis van „ Nasfau".— Doch dat de vrees van Oldenbar„ neveld, van elders, en niet uit het fchryven „ van Roorda, ontiiaan moet zyn, is, hieruit, „ af te neemen, dat de Staaten van Holland Roor„ da's fchryven zeer euvel opgevat, en zig, des„ wege, by de Staaten van Friesland, ernftelyk „ beklaagd hebben, den goeden naam van Prinfe „ Maurits en Graave Willem, te gelyk, uit al „ hun vermogen, verdedigende. Midlerwyl, hadt „ het tegenwoorcirr misverftand tusfchen den Prins „ en de Staaten, en tusfchen de gewesten onder„ ling, zelfs in Engeland, gerugt gemaakt: „ waarom de Koningin hen, door den Heere Ka- „ ron,  158 3, rori, gewoonlyken Agent der Staaten aanhaar „ Hof, en door George Gilpin, die, van haaren wege, inden Raad van Staate, zat, tot eendragt „ deedt vermaanen". Wat beduidt hier het melden, dat eenige van 's Prinfen Hovelingen, oneenigheid hebben beginnen te verwekken ? Indien Hugo de Groot, door Wagenaar aangehaald, zig al eens op die wyze mogt uit* gelaaten hebben, 't welk echter zooniet is, wie zoude 'er zich over verwonderen? en wat zou men 'er uit konnen befluiten ? niet anders, dan dat Hugo de Groot aan den heimelyken invloed der Hovelingen (welke hy niet zeer beleefdelyk noemt ferendis odiis callidum genus) heeft toegefchreeven, iet dat uit den aart der zaake natuurlyk moest voorvallen. Was Maurits een man om zich door Hovelingen te laaten inneemen, of verfchalken ? Was Maurits een man, om naar den invloed van Hooffche ilreeken, of het geen men anders zoude noemen de konftenaryen van een volk, gefleepen op het zaaien van onmin, te zwaaien ? Op die wyze het gedrag van een onnozelen Vorst te blanketten, om de onkunde van 't gemeen te voeden, dat laat men gelden; maar die konstgreep ten aanzien van Prins Maurits te gebruiken, is allerbefpotlykst, om dat 'er het gemeen niet door te verfchalken is. Gewis is het niet onwaarfchynlyk, dat eenigen van 's Princen Hovelingen aanmerkingen gemaakt zullen hebben op het onbefcheiden gedrag van die genen, die zich meefter van 't bewind maakten, en  ÏS9 >® en het is mede waarfchynlyk, dat ook dezelfde aanmerkingen door anderen, geen Hovelingen zynde, gemaakt zullen zyn geweest; om dat zy zeer natuurlyk by elk een moeften opkomen. Maar hoe komt daarby te pas de bedugtbeid van Oldenbarneveldj dat de Prins Jlond naar de Opper-Jle macht, immers naar meerder gezag; daar hier, uit het verhaal van den Vlaamfchen tocht zeiven, blykt, dat Maurits niet eens zoo veel gezags of invloeds had op 'sLands zaaken, dat zyne begrippen omtrent de krygsverrichtingen gevolgd wierden ? dat hem zelfs de wyze om den kryg te voeren, wierd voorgefchreeven , en dat hy daarin , niet volgens zyne kundigheid en beste weetenfehap, mitsgaders die van de andere Veldheeren, maar naar de onverflandige grilligheid van zyne Bedillers te werk moest gaan, die, letwel, (het zyn de woorden van Wagenaar ) thans voel het meefte gezag hadden onder deStaaten? Wat waarfchynlykheid was 'er dan tog dat, Maurits, in dien fiaat, naar de opperfte macht in't Land zoude geilaan hebben? Zoo 't waar is, dat 'sLands Advocaat daar, in dien tyd, beduchtheid voor ge' toond heeft, zonder dat hem daar blyken van waren voorgekomen, zoude hy Prins Maurits daardoor niet zeer verongelykt, en daar in al vry onbetaamlyk gehandeld hebben ? Wat beduidt hier ook defaanhaaling van 't fchryven van eenen Roorda , mooglyk een Jonkhr. van de Capelle in zynen tyd. Is dat, Myn Vriend, Hiftorien fchryven? Vindt gy zulke trekken by Tacitus, Livius, en andere diergelykeSchryvers? De vrees echter van Olden-  ^ Oldenbarneveld moet, volgensWagenaar,van elders ontftaan zyn, en het blyft by die algemeene gisting, zonder dat'er ooit of ooit, tot op deezen huidigen dag, eenige daad ten laste van Prinfe Maurits is voortgebragt, waaruit eenigzins te vermoeden zoude zyn geweest, dat die Vorst op de opperfte macht deezer Landen, of van een derzelver, belust zoude zyn geweest. Wil men in deeze zaak, daar het al'een aankomt, om uit den toeftand en het beloop der gebeurtenisfen en omftandigheden te oordeelen een waarichynlyk befluit opmaaken, men zoude met grond konnen vermoeden, dat Prins Maurits zyn onvredenheid over het bedwang, in welken hy ten aanzien der Krygsverrigtingen gehouden wierd, niet gefmoord, maar rondborstig te kennen zal gegeeven, en daar by getoond hebben meerder gezags te behoeven, om met vrucht den Staat te konnen dienen; en het zal vervolgens uit den geheelen toeftand der zaake niet minder waarfchynlyk zyn, dat Barneveld, geen zin hebbende om van het gezag, het welk hy oeftende, iet te laaten glyen, zich van de blyken van misnoegen van Prinfe Maurits over dit bedwang, bediend zal hebben, om Prinfe Maurits verdagt te maaken, als of die het oog op de opperfte macht in 't Land hield, ten einde door het verwekken van zulk eenen argwaan, den Vorst buiten allen invloed en in de zelfde afhangklykheid te houden; als mede om dus zelve alleen in het bezit van 't meeste gezag onder de Staa-ï  icr Staaten te blyven. Neemt men daarby in overweeging, dat men met Saavedra, niet alleen ten aanzien der vryheid, zeggen kan Lïbertatem prceferunt, ut perturbatam rempublicam fua deinde fervituti fubjiciant, maar dat het zelfde, wat Saavedra hier van 't voorwenden van de Vryheid opmerkt, toepasfelyk is op alle inzichten; en dat 'er niets gemeener is, dan een anderen met de oogmerken, welke men zelve bedoelt, en met hartstochten daar men zelve zwanger van gaat, te befchuldigen, dan wordt het vermoeden, het welk de natuur der zaake ons hier oplevert, ten hooglTen waarfchynlyk. Dat vermoeden zal ons nog aanneemlyker voorkoomen, als men ziet, hoe, eenige jaaren laa-5 ter, Koning Hendrik de IV. nog aangedrongen heeft, om Prins Maurits meerder gezags te doen hebben a zonder dat 'er Barneveld eenige ooren na had. Dan, myn Vriend, het zy daar mede zoo het wil, de plaats uit de Vaderlandfche Hiflorie van Wagenaar, die my ongevoelig geleid heeft tot de bedenkingen, welke ik Ü daar opgegeeven heb, kan tot een {taaltje dienen van de wyze, hoe men de Prinfen van Oranje listig in verdenking zoekt te brengen. Ik keer nu weder tot de aanmerking, welke my deezen uitflap heeft doen maaken; naamlyk, dat, onder die genen, welken deel hebben aan 's Lands Regeeringe, 'er fommigen zyn, die zich te verre door de begrippen van alles beter dan anderen te weeten, laaten vervoeg : IV, Stuk. L f-eni  ren 9 zelfs met opzicht tot krygsverrigtingen, daar zy geen de minfte kunde van hebben. Hier van kan ik U, Myn Vriend , verfcheide ftaaltjes opleveren. Wiltge de moeite neemen van de Memoires du Comte de Quiche in te zien , dan zultge den Penfionaris de Witt aan dit gebrek geweldig zien hinken. Het is 'er by dien man zoo verre mede gegaan , dat hy zich, onderanderen, verbeeld beeft van den zeekryg beter dan de Ruiter en Tromp te verftaan, en zich bekwaamer te oordeelen om 't gebied over eene vloot te voeren, dan die twee uitmuntende Zeehelden. Zie hier hoe 'er de Graaf Guiche van fpreekt. I. Boek, bladz. 67. „ Want dewylhy (de Witt) uit de natuur „ zeer veel inbeelding had, zonder echter eenige „ kennis van den oorlog te hebben, zoo dagt hy „ dien wel te zullen kunnen beftieren, en verviel „ in dat 'gebrek noch vry verder als de Kardinaal „ de Mazarin, die van hem gaf, dathy hetoor„ logs ambacht niet verftond, maar om dien te „ beftieren, en te doen 'e geen de Latynen gerere „ Bellum noemde, daar toe wilde hy niemand bo„ ven zich erkennen. De Witt had noch vry » minder ondervindinge als de Kardinaal, doch hy i, maakte dat goed met een dubbele maat van in* „ beelding, en wilde met alle gewelt in Perzoon 5, met de Vloot uitgaan, om 'er de orders aan j, Obdam te geven, in de Qjjaliteit van Gede„ puteerden van den Staat, dien hy door zyn Per- zoon  3, zoon zoude verbeelden. Hy had toen zulk een „ haat tegens Obdam , dat hy 'er te meer op gezet „ was, alleen om dien dat affront aan te doen, hoe5, wel 'er van zulk een Karakter op de Vlooten van ,, deRepublyk nooit gehoort was zedert datdezel- ve opgerigt was, geworden". En voorts bladz. 94. Wat de Perfoon van de Witt in 't „ byzonder aangaat, die vergat niets van alles wat „ naar zottigheit zweemen konde. Want in de ï, plaats van een zedigheid te vertoonen, die hem >, pasfende was, zyne onkunde in dezeezaken te » erkennen, en voor te geven, dat hy alleen in 3, zee ging om ooggetuigen te zyn van de dappere bedry ven der Officieren, om 'er den Staat ver. „ flag van te kunnen doen, de Zeeluiden moed in te boezemen, endegeenen, die onder de Ka„ piteinen hunnen pligt verzuimden, fchaamrootte „ maken: zooiiet hy door zyne Zendelingen alom ,, verbreiden, dat de Romeinen de Luiden zelfs „ van de Ploeg gehaalt hadden om hunne Legers „ te gebieden; en dat in 't vervolg van tyd, toen „ de Rèpublyk maghtig geworden was, Cicero, „ die alleen het welfpreken geleert had, niet on„ bekwaam geagt wierd om zulken moeilyken 3, ampt te bekleeden. De zedigften van zyne Onderdaanen vergeleken hem by de Edele Vene„ tianen, en om zynent wille geloofden zy dat hy „ tot al de Krygsoeffeningen bekwaam was: en uit vreeze, dat hem eenig denkbeeld van zyn oude I ambagt mogt overblyven, zoo dagt hy zelfs van L % „ kledin?  5, kleding te moeten veranderen. Hy liet zich ,, dan een o verrok maken met goude kanten ge„ boord en de kraag insgelyks, nam een gebor„ duurde Draagband, waar aan hy een langen de„ genhong: en liet zich verluiden, dat zoo hy den Engelfchen Admiraal enterde, dan zou hy „ Mylord Sandwich een fteek toeduwen, dien hy „ niet verwagt had. " Wie zou gelooven, Myn Vriend, dat de laatdunkenheid eenen mensch, wat zeg ik, een man van verftand, tot zulke verre buitenfpoorigheeden zoude konnen laaten vervoeren, indien wy de aanmerkingen, welke in het gezelfchap by Goudgaarder zyn voorgevallen, niet daaglyksch by ondervinding onder het oog hadden? Hoor wie gy wilt, (de Courantiers, en in de eerfte plaats de Schryver van de NouveHes Extraordinair es de divers Endroits, daar gelaaten) een Advocaat, een Doftor , een Koopman, een Cas-fier, een Makelaar, een Fabriqueur, een Winkelier, een Schoenlapper, een Kruier, een Sleeper, van den Grysaart af tot het minst baardeloos kinnetje toe, geen is 'er, of hy zal U op een hair weeten te vertellen welke misdagen Lord North heefc gedaan; waar 't den Heer Necker aangefchort heefc; wat de beste party voor Frankryk is; en wel boven al wat aan de Republiek in haaren neteligen toeftand te doen ftaat. Dat zulk flach van menfchen, dat Schry vers van een Post van den Neder-Rhyn, en diergelyke waanwyze Beuzelaars zich vermeeten, om lesfen aan  aan hunne Hooge Overheid te geeven en hun, als 't ware, voor te fchryven, wat zy doen of laaten moeten; dat Kooplieden de verwaantheid hebben, om beter dan bekwaame, kundige, en geoeffende Zee-Officieren te willen weeten, of het te raade is fchepen in zee te fteeken, en zekeren cours te houden; dat zy beter dan den Prins, en zulken die onmiddelyk aan 't bewind der Hooge Regeering ! zyn, willen weeten, of het raadzaam is een Koopvaardy-vloot aan den aanval van een Vyand te waa{ gen, dit alles, zeg ik , is zeer begryplyk, en laat s zich zeerwel verklaaren uit de algemeene neiging ; der menfchen, en vooral van onkundigen, dier j hen zoo gereed maakt om te oordeelen en uitfpraak i te doen over zaaken, van welken zy geen de I minfte kundigheid hebben, gelyk wy 't by den I Heer Goudgaarder hebben hooren verhandelen; i dat al zulk volk ( zeg ik > tot die buitenfpoorige ; dwaasheid vervalle, dat kan geen verwondering ! baaren; maar nog eens, dat een Mazarin, dat I een de Witt tot zulke eene zwakheid vervalt, 1 dit zoude onbegryplyk zyn, indien de ondervin| ding niet leerde, dat gaauwe verftanden, fneedige I begrippen, en vlugge geeften, door eene andere | oorzaak daartoe overhellen. Zy verbeelden zich I naamlyk, dat zy zich op de zaaken maar behoeven : toe te leggen, om 'er voort eerfte Baazen in te zyn: en hoe zeer die zwakheid eerder te verfchoonen is dan de opgeblaazen verwaandheid van . onkundigen, is zy, in fommige gevallen, niet te min L 3 al  al vry gevaarlyk , vermits de laatdunkenheid van een mensch de oorzaak van den geheelen ondergang van een Land kan weezen. Want zoo men in de Staatkunde en in krygsbedryven afgaat van den regel, dat ieder in zyn konst gelooft moet worden, dan hangt de Staat aan een zyde vadem. Wat zoude uw Neef Goedbeleid zeggen, indien de een of de andere Veldoverfte, Profesfor, Advocaat, Doftor, Predikant, elk beroemd in zyn beroep, op zyn Comptoir kwam, en hem wilde voorfchryven, hoe hy 't met zyne zaaken moest aanleggen, om zynen handel met voordeel te dryven ? zoude hy niet vreemd opkyken, en begrypen , dat die Luiden wel een logement zouden verdienen in het huis, daar dit vaarsje van Vondel voor te leezen ftaat: — Wie mit krankzinnigheid is hegaaft, Word hier gefpyst en gekaft. Ondertusfchen is 'er ruim zoo veel kundigheid en bekwaamheid benoodigd om eenen Staat als om een Koopmans Comptoir te beftieren: en evenwei wil 'er ieder, de Vrouwen niet uitgeflooten, het beste van weeten. Het gaat 'er mede als met de zieken. Wie 'er ook by eenen kranken komt, vast zal hy U een hulpmiddel aan de hand geeven; gelyk het Goudgaarder in ons gezelfchap, daar ik U verflach van gedaan heb, aanmerkte. By de laatfte ziekte van Nicht Lieveling vond ik eens aan haar  167 ># haar huis veele van haare Nabeftaanden en Vrien. dinnen, terwyl 'er de Doctor ook was. Zy had. den allen te vooren onder eikanderen gefprooken over het geen de zieke zoude dienen te gebruiken, en de eene had dit, de andere wederom wat anders voorgeflaagen. Zy fpraken 'er den Doctor over, die, het geduld gehad hebbende van hen allen te hooren , hun zeide, dat de ziekte van zoodaanige natuur was, dat de hulpmiddelen, daar zy van fpraken , fchaden zouden. Daarop ging hy de kranke bezoeken , fchreef een recept, vertrok, en ftond reeds de deur uit te gaan, wanneer hy door Neef Zondentist in de zy kamer getrokken wierd: deeze zeide hem, dat hem 's morgens iemand gezegd had, dat Nicht een koud bad moest gebruiken, en meêr andere dingen die my ontgaan zyn. De Do£tor liet hem uitpraaten, en gaf hem dit antwoord: leg hierin de zykamer een boek van wit papier, en laat 'er ieder, die een middel voor de zieke aan de hand geeft, zynen naam in fchryven, het boek zal ras vol gefchreeven zyn. Met een vertrok de Doétor. Ik kom weder tot de Memoires de Guiche: wy leezen 'er het volgende. „ Maar hy (de Witt) kon onmogelyk niet „ befluiten om zyn overrok af te leggen, en geen „ Generaal te zyn, hoewel hy wist wat'er tegens „ hem in de Republyk gaande was, en zelfs dat „ hy dien togt aanging in een tyd van 't jaar, die „ hem én de Vloot aan groote gevaaren bloot ftel„ de, van welken een langdurig ,uitlandig zyn, L 4 „ gee-  geene der minften was: want zoo 'er flegts naar „ den Teems over te fteken ware geweeft, om 'er de Engelfche Vloot aan te taften, zoo had d e „ Witt alleen de gevaaren uit te ftaan gehad, die onvermydelyk aan die verrigting eigen waren , ,, en kon daaglyks tydingen uit Holland hebben, „ en zelfs in geval van nootzakelykheid 'er in „ perzoon overfteken: maar met na Bergen in „ Noorwegen te gaan, moest hy de Staatszaken „ laten, en zyn Vyanden een open veld geeven, „ zonder te weten in wat gefchapenheid hy de- zelve voor hem zoude weder vinden; vooral daar 3, de Bisschop van Munster zich tegenshem „ begon te bewegen, „ De Marquis de Castel Rodrigo heeft "„ my zedert gezegt, dat hy in dien tyd aan de „ Witt aangeboden had, om een voordeelige „ Vreede voor hem te bewerken, indien by de party van Vrankryk verlaten wilde: maar dat hy „ dien voorflag geweigerd had. Ik had die omj, Handigheid wel geweten, maar niet datze van 3, dien tyd was. Ik dagt in tegendeel, gelyk alle „ die zich verbeelden wel onderregt te zyn, dat 3, die voorflag niet eer aan hem gedaan was, als 3, na zyn te rug komst in de Maas, naar hy van „ de ftormen gefoltert was geweest: 't geen een „ groot onderfcheid aan de omftandigheid der za„ ken geeft: want men heeft gedagt gehad, dat „ de wanhoop van zich door Vrankryk verlaten te 4, zien, zoo veel als de groote krj'gszugt v?,n. de „ Witt,  rSl Witt, toegebragt had, om hem tot zyn krj'gs„ togt te doen befluicen: gemerkt de Nederlander* ,, zonder den byftand van Vrankryk, eindelyk zouden hebben moeten bezwyken, of een Trak„ taat ten voordeele van Engeland aangaan ". Men leeze vervolgens hoe het met den Veldtocht tegen den Bisfchop van Munfter toeging: onder anderen leeze men de oneenigheden tusfchen onze Legerhoofden en de Gedeputeerden teVelde, van welken de Broeder van den Raadpenfionaris de Witt de voornaamfte was. Bladz. 179. vindt men het volgende: „ Het byzonderfte van dit alles was (zegt Guiche) „ dat een Commies om de Betaling na Zutphen ging f „ en met eenendoor Pr adel gelast was, om aan„ Graave Maurits , en de Gedeputeerden, eenige „ nootzakelykheden van het leger voor te ftellen» „ Dien Commies zeer vereert zynde met de hoe„ danigheid'van Ambasfadeur, wilde zyne Negotiatien zoo uitvoerig maken als hem mogelyk was. En dewyl de Gedeputeerden niet magtig ware» om het geëischte te verzorgen, zoo gebeurdehet dat Graaf M au rits, die zeer veel regens „ die ongemakkelyke Pedanten had, den Com„ mies zagtjes inluifterde, dathy aan de Heeren ,3 Gedeputeerden zoude vertoonen, dat de Troepau „ des Konings zonder de nootwendigheden daar hy van fprak niet marcheren konden. De Commies, die zich „ inbeelde, dat hy het vertrouwen des Generaals „ had, maakte daar op zyn Reden voering als volgt 3. „ Myn Heeren, ik ben gezonden door den Heer Pradel, L 5 » om  kan begrypen hoe moeilyk het de manfchap ge„ had heeft, daar het Paardevolk 'er zoo kwalyk „ over kon. Zoo dra wy in 't Kwartier gekomen waren j „ begon Pradel te klagen over de Gedepu* „ teerden: de Soldaten verzelden zyne klagten met duiaende vervloekingen: en men moest den „ nagt doorbrengen zonder dat men kennis had van „ den wegh, of van de wegen die ,op 't kwartier „ aanliepen. Men had alleen drie of vier Efqua„ dronsop den wegh van Deutekum gelaten, omdi „ achterhoede van 't Leger te zyn. Het belech van Lochem, op uitdruklyk bevel van de Staaten ondernomen, toonden (zegt Gutche) eenige der Gedeputeerden lust te hebben om de loopgraven te zien. De Broeder van de Witt was 'er onder; deeze, het werk der Franfchen en dat der Staatfchen ziende, gaf te kennen, dat het deezen laatften fchande aandeed, en dat hy bly was „ aan GraaveMaurits eenig verwy t te kunnen doen: „ deeze niet zeer over die uiterlyke vertooning ge„ fticht, ( vervolgt G u 1 c h e ) nam de Witt by de „ hand, en bragt hem boven de loopgraven, hem „ in koelen bloede, Graave Maurits eigen, zelfs „ wanneer de kogels hem om de ooren vloogen, j, daar over onderhoudende. Doch de Witt pak- „ te  9, te gaauw zyne biezen, en deeddeaanfchouwers „ voor al deFranfchen, niet weinig lagchen" ' i Met dat al moest de veldtocht naar den zin van de. Witt gefchieden; en het is ligt te begrypen, hoe het 'er toeging, daar de Veldheeren aan zulk eenen leiband vast waren: het is de moeite waardig, om het *n de Memoires van den Graave van Guiche te leezen. Maar van alle dwaafe flappen, welke men deswegens in deHiftorien aantreft, heb ik'er geen gevonden, welke die van La Feuiilade, een Frans Krygsman, evenaart. Hy en de Maarfchalk d'Aumont waren door Lodewyk den XIV. op de vloot van de Ruiter gezonden. Na den flag, welken Albemarle ftaakte, kwam d'Aumont by de Ruiter, om dien Vlootvoogd te beweegen, met de ftaatfche vloot naar de Franfche te zeilen. De Ruiter toonde het gevaar en de onmooglykheid daarvan: d'Aumont lïet zich gezeggen. Maar Ja Feuiilade ging 'er op zyn beurt de Ruiter over onderhouden, en hield fterker aan. De Ruiter bragt hem de zwaarigheden onder het oog, en d'Aumont viel de Ruiter toe; maar la Feuiilade bleef dringen: eindeiyk, na dat de Ruiter hem voorgehouden had* dat 'sKonings vloot onmooglyk in't kanaal konde komen, om dat zy de wind tegen had, gaf 'er La Feuiilade tot antwoord op, dat zy 'er in zou ïoopen in weerwil van de] wind enftroom, want dat de Heer Beaufort 'cr order toe had. De Ruiter wierd op dit zeg-  « 175 ><& zeggen gemelyk, enfneed, niet zonder reden, het gefprek plotsling af. Want, offchoon La FeuüJade zich hier van een wyze van fpreeken bedien, de, welke de Ruiter ten onrechte letterlyk opnam, gelyk het de Graaf van G uiche aanteekenr, moet men niet te min erkennen, dat eene fchertfend antwoord daar zeer onpas kwam, en dat hetzelve allenthalve doet zien, dat een Franschman, die mooglyk niets van de zeevaart en zeedienst jyerjftond, aan de Ruiter heeft willen beduiden, dat iet, hetwelk deeze voor ondoenlyk hield, moest gefchieden. Ik keer, Myn Vriend, tot het eigentlyk onderwerp, het welk my aanleiding heefc gegeeven omt deeze uitweiding te maaken, naamlyk de ongenoeglyke en moeielyke fituatie in welke Z. D. Hoogheid zich bevindt. Wat dunkt'er Uvan, Myn Vriend? Daar het voor iemand die aan 't hoofd van een Staatsbewind is, even zoo onmogelyk is, om het ieder van paste maaken, alshctonmooglyk is, dat eene algemeene zaak, of een algemeene wet, aan ieder even zeer te ftade kan komen ; en, daar boven dien Zyne Doorl. Hoogheid by aanhoudenheid te worftelen heefc met geduurige afvorderingen en grillen van Luiden, welke, 't zy uit onkunde, 't zy uit andere inzichten, hem zoeken voor te fchryven hoe hy zyn ampt als Stadhouder, als Capitein Generaal , en als Admiraal moet waarneemen; en wat de Vorst daar in moet doen of laaten; hem eene vryheid zoeken te ontweldigen, welke d©  ®< 176- >0 de minfte Ingezeten geniet, naamlyk van zyn be. roep naar zyn geweeten en de kennis die hy 'er van heeft, waar te neemen; wat dunkt U, Myn Vriend! Zyn 't geen braave, geen eerlyke vroome, deugdzaame, en Godvruchtige Ingezetene, welke den Vorst nog boven dien lasteren, zyn welmeenend gedrag met haatlyke verwen affchilderen, en hem allerley onaangenaamheid zoeken te berokkenen. Hier mede zal ik deeze afbreeken, blyvendc fteeds met alle hoogagting Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. DW. Dienaar, Den I7den Jan. J783- Reinier Vryaart.  AGT-EN-DERTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer zeer ge-eerde Vriend! Ik heb my, in mynen laatften, al vry wat door ds ftroom myner gedagten laaten vervoeren, mooglyk wat al te veel. Gy verlangt na 't vervolg van ons gefprek in het~Salon, by Van Rykhuizen: ik kom'er wederom op. Ik ben, zoo ik meen, gebleeven by het verzoek van Vredelust, om de aanmerkingen van Trouwhart verder te hooren. Ik weet niet, zeide Trouwhart, of het wel noodig is, dat ik 'er mede voortga; want, zoo ik het wel heb, heeft de Heer Schrandergeest al vry ruim gefprooken over den verderen inhoud van die Memorie» Dit is zoo, antwoordde Schrandergeest, maar ik heb 'er niet alles op gezegd, wat 'er op gezegd kan worden; en ik mag 'er gaarne wel eens het oordeel van een anderen over hooren: myne aanmerkingen loopen meest over het voorftel van den Prins eenen kleinen Raad toe te voegen; over de verkeerde opvatting van de bevoegtheid, welke in het integreerend lidmaatfchap bellooten zoude liggen ; doch ik heb het beloop van de Memorie, en de wyze, op welke die toegefteld is, niet aangeIV- Stuk. M roerd.  $X 178 M> foerd. Wel nu, hervatte Trouwhart, wat dunkt den Heeren van de Periode, vdaar Burgemeesters zeggen „ dat hun voorflach, (mooglyk gegrond op „ vroegere voorbeelden) geenzins voortkwam uit „ eenig mistrouwen op de goede dispofkien en in„ tentien van Zyne Doorl'. Hoogheid, welke men „ geene reden heeft te verdenken , offchoon „ (zeggen zy) de Regeering onzer Stad, tot der3, zeiver hartgrievenst leetweezen, wordt geinfor3, meerd, dat kwaadgezinden Uwe Hoogheid zulks „ gezogt hadden dies te maaken." Staat het niet wat wanvoeglyk, Burgemeesters hun voorflag te hooren voordraagen, als m o o g l $ k gegrond op vroeger voorbeelden? Indien zy het zelve door geen andere middelen, dan door voorbeelden, konden goedmaaken, of dat zy daar toe zich op voorbeelden wilden beroepen, moesten zy dan niet den Prins de gevallen voorgedraagen hebben, welken zy meenden tot voorbeelden te konnen ftrekken ? en wie weet, of zy 'er een zouden hebben konnen noemen ? Ik twyffel'eraan, zeide Goudgaarder, en ik verzeker U van neen , zeide Schrandergeest. Zy hebben, zeggen zy, (dus ging Trouwhart voort) geen mistrouwen op de goede dispofitien en intentien van den Prins. Zy erkennen, dat men geen reden heeft die te verdenken ,• maa^ vfcegenze daar by, „ zodanig mistrouwen valt alleen ,, op den geenen, wiens invloed op den geest van „ Uwe Hoogheid gehouden word voor de naaste oorzaak van de traagheid en flapheid in de be- „ han-  4K ><$ }} handeling der zaaken; het welk niet dan' ten „ uiterften nadeelig konnende zyn voor het alge- menewelzyn, men lang, doch vruchteloos, had ,, verwagt, dat de gevaarlyke omftandigheden, in „ de welke de Republiek geraakt is, eindelyk eens „ aanleiding zouden gegeeven hebben tot ferieufe deliberatien over de middelen, welke in 't ver„ volg met meer vigueur in 't werk zouden be„ hooren gefteld te worden: dan dat 'er hier op „ tot nog toe te vergeefsch gehoopt was, en het thans aankomt op de behoudenis van het waarde ;, Vaderland, van deszelfs duur gekogte vryheid , „ van Uwe Hoogheid en Hoogstdeszelfs Huis, en „ met een woord van alles wat den lnwoonderen „ in de Republiek dierbaar is, zoo heeft de Re„ geering van Amfterdam geoordeeld, niet langer 5, door flilzwygen zig aan pligtverzuim fchuldig té „ moeten maaken, maar zich, hoe ongaarne ook, „ gedrongen gevonden om tot dezen ftap te ko,, men en van Uwe Hoogheid met verfchuldigden „ eerbied, doch teffens met die openhartigheid „ en gepaste vrymoedigheid, welke het gewigt der zaaken vorderd, onder het oog te brengert „ en rondelyk te declaceeren", (toen ik deeze woorden hoorde, fchooten'my die van Cicero te binnen: milds fmt occultiores infidie , quam ea, qua latent fimulatione officii, aut aliquo necesfuudinisnomine) dat, volgens het algemeen begrip, dë ü, Heer Hertog voor de eerfte oorzaak word ge„ houden van den elendigen en gebreklyken ftaat M % 3, vari  # „ van defenfie , waar in het land zich bevind; van „ al 'tgeen daar omtrent plaats heeft, en van al„ le de verkeerde maatregelen, zedert een gerui„ men tyd genomen, met alle de fataale gevol„ gen uit dezelven geproflueerd; en dat men uwe 3, Hoogheid kan Verzekeren, dat de haat en afkeer ,, der Natie tegen den Perfoon en het Minifterie „ van den Hertog tot die hoogte is geklommen, „ dat daar uit de facheuste en onaangenaamfte gej, beartenisfen voor het welzyn en de rust van „ het algemeen te wagten 2yn". Merk eens op hoe glimpig en ingewikkeld dit alles loopt: aan de goede dispofitien en intentien van den Prins wordt niet getwyffeld: maar van de bekwaamheid van den Vorst geen woord gerept. En dit zwygen moet zekerlyk den Leezer in 't begrip brengen, dat de Prins wel een goed mensch is, maar niet bekwaam tot het waarneemen van zyne Ampten. Trouwens dit hadden Burgemeesters al te vooren, door het voorftel van eenen kleinen Raad, genoeg te kennen gegeeven. Vervolgens, fpreekende als of het buiten kyf gefteld was, dat de traagheid en flapheid, daar zy te vooren gewag van gemaakt hebben, daadlyk beweezen waren , wyten zy het glimpig aan den invloed van den Hertog op den geest van den Prins; want zich te willen dekken door de uitdrukking gehouden wordt is kinderachtig. Wanneer ik zeg, dat iemand voor een guit of deugniet gehouden wordt, dan moet ik die genen kunnen noemen, wel-  <& welken een mensch daar voor houden: en Burgemeefters zouden, myns bedunkens, hier hebben moeten zeggen, welke door ons, of wel welke door de Vroedfcha-ppen der Steden, of welke door een hoop onrustige perfoonen die onbekend zyn, of wie het anders mogten zyn, gehouden word, ten einde Z. D. H. zoude hebben konnen oordeelen van wat ge wicht dat gehouden wordt by hem geacht moest worden, daar nu de uitdrukking van gehouden wordt alleenlyk fchynt te weezen een fcherm, agter welk men zich veilig gerekend heeft. Op dien trant, gaan Burgemeefters ook voort. Als volkomen beweezen waarheden aanneemende, eerstlyk dat 'er flapheid en traagheid' in 't bewind van de algemeene zaak plaats hebben; ten tweede, dat de invloed van den Hertog op den geest van den Prins zoo groot is, dat Z. D. H. zich blindeling door den Hertog laat geleiden; ten derden, dat daarom uit dien invloed voortfpruit de flapheid en traagheid daar zy van fpreeken; laaten zy daarop volgen, het welk niet dan ten uiterften nahelig kunnende zyn, enz. Burgemeefters zeggen dan, dat zy vruchteloos verwagt hebben, dat de gevaarlyke omftandigheden, ïn welke de Republiek geraakt is, om dat de Prins zich door den invloed van den Heer Hertog laat leiden , eindelyk eens de Staaten zouden gebragt hebben tot ferieufe deliberatien (want ik weet niet, voegde Trouwhart'er by, opwien anders de ferieufe deliberatien zouden flaan) over de middelen, welken, in het vervolg, met meer vigueur in het werk zouden hshooren gefield te worden. M 3 Zie  *K 182 Zie eens, Myn Heeren, zeide Trouwhart, wat opftapeling van befchuldigingen: de Hertog wordt befchuldigd van den Prins door zyn invloed op een voetfpoor, verderfiyk voor 't Vaderland, te leiden: de Prins wordt befchuldigd van zich blindeling door den Hertog te laaten beftuuren; en de Staaten worden befchuldigd, van 'er geen order op te ftellen. Te vergeefsch is bier op gehoopt. — En het is om die reden, het is, om dat alle Leden van Staat hun plicht verzuimen , hun eed verwaarloozen, en ls Lands welvaart niet ter harte neemen, dat de Reegering van Amfterdam (daar het thans aankomt op de behoudenis van het waerde Vaderland, van deszelfs duur gekefte vryheid, van des Princen Huis, en met een woord van alles wat den Inwoondcren inde Republiek dierbaar is, daarom (zeg ik) heefc de Regeering van Amfterdam, de eenigfte van alle de integreerendeLeden van Staat, welk zyne zorg nog over het gemsenebqgt laat gaan, gemeend niet langer het Land ten prooi aan zulke een onverantwoordlyk verzuim te kunnen laaten, en mitsdien geoordeeld, dat zy niet langer aan dit verzuim deel moeste neemen.-Zie daar, MynHeeren, voegde Trouwhart daarby, de nood, waarin het Vaderland zich bevindt; en om dat die nood zoo groot is, daarom moeten Burgemeesters aan den Prins onder het oog brengen , en rondelyk declareeren, en zeggen, dat volgens het algemeen begrip de Fleer Hertog voor de eerfle oorzaak wordt gehouden, enz. Ik vraag nu wederom, past het in den mond va»  van Regenten, die zich bevoegd rekenen, om zulken ftap by den Prins te doen, tot deszelfs grondflag te leggen het geen waar voor iemand volgens een algemeen begrip gehouden wordt? konden zy niet vooraf onderzoek doen, of dit algemeen begrip grond had of niet? moeften zy het niet doen? moeften zy zich daartoe niet alle moeite gegeeven hebben, ten einde zy, niet alleen met den verfchuldigden eerbied , en de openhartigheid en gepaste vrymoedigheid , welke het gewigt der zaaken vordert, maar ook met die volkomen zekerheid , welke het gewicht der zaake niet minder vorderde, de taal konden voeren, welke zy hier houden ? Vooral daar dit algemeen begrip niet minder behelst dan den Hertog te doen voorkomen, als het allerfchadelykfte, en verderfllykfte voorwerp , dat in ons Land gevonden word, en tegen het welk Burgemeefters den Prins verzekeren, dat de haat en afkeer der Natie tot die hoogte geklommen is, dat daar uit defacheujle en onaangenaam/ie ge. beurtenisfen voor het welzyn en de rust van het algemeen te wagten zyn. Voegt het niet wel aan Regenten zulk een verzekering te doen op een algemeen begrip ? — Trapswyze gaan Burgemeefters voort, en van de eene haatelyke veronderftelling tot de andere overgaande, (even als of zy vanbeweezen en erkende waarheden fpraken ) laaten zy daar op volgen deeze woorden : „dat 'er geen twyfel aan is, of dit gezegde zal uwe Hoogheid wel reeds 3, van anderen zyn voorgekomen; ctoch by aldien M 4 „ zulks  » zulks al niet gehoord was, zulks eeniglyk moest „ worden toegefchreeven aan eene vreeze voor „ de uitwerkzels van het ongenoegen van den Her„ tog."— Zie daar wederom eene befchuldiging tegen den Prins en de andere Leden van Staat. Zoo het waar is, dat het gezegde van anderen aan den Prins is voorgekomen, wat verwyt moet men den Prins dan niet doen van 'er geen gehoor aan gegeeven te hebben? En zoo het niet waar is, wat moet men dan van de andere Leden van Staat denken, die eeniglyk, uit vrees voorde uitwerkzels van het ongenoegen van den Hertog,het gelaaten hebben? De twee Burgemeefters zyn het danalleen, die door die vrees niet te rug gehouden worden, en opentlyk voor de rechtvaardige zaak durven uitkomen. Zy maaken evenwel gewag van veele eerlyke en cordaate Leden van de Regering. „ Met „ opzicht tot het voorgeftelde durven zy „ zich met alle fiducie beroepen op bet getuigenis van „ zoo veele eerlyke en cordaate Leden der Regeering, „ als zyne Hoogheid dies wegen, onder het geeven van s, de noodige vryheid tot fpreeken, en ernflige aanmaa„ ning om volgens plicht en om de waarheid te zeggen, „ zoude gelieven te ondervraagen." — Van zoodanig getuigenis, weet ik niet, dat tot nog iet voor den dag is gekomen; — Tot bewys van het algemeen begrip, op welk zy hun voorflag bouwen, hebben, we tot nog toe, zoo ik meen, niet anders dan een hoop prullen van onkundige, onbedreeven en vuilaardige fchryvers, meêr gevat op fchelden en ftou>  #4 i?5 ftoutmoedig lasteren, dan op gronden van waarheid te redenkavelen, voor den dag zien treeden. Zelfs is 'er niets, ter bevestiging van 't geen de Burgemeefters met betrekking tot den Heer Raadpenfionaris zeggen, te berde gebragt. Zy zeggen naamlyk, „ dat de Regeering meêr dan „ eens met zeer veel leedweezen had vernomen , „ hoedanig de Heer Raadpenfionaris zig, in het „ byzyn van onderfcheidene Leden van de Ver„ gadering van Holland, had beklaagd over het „ misverftand, dat tusfchen hem Raadpenfionaris „ en den meergenoemden Heere Hertog plaats „ had; gelyk mede over den invloed, welke de zoa „ evengedagte Heer Hertog op den geest van Z. D. „ Hoogheid heeft, waardoor zyne poogingen, „ ten beste van het Vaderland, te meermaalen 3, zyn verydeld geworden"? Dit alles, zeg ik, is door den Heer Raadpenfionaris niet bevestigd; maar wy hebben integendeel gezien , dat Haare Hoog Moogenden, en de meefte der andere Provintien ook op zich zeiven, den Heere Hertog vrygekend hebben van den inhoud van het algemeen begrip, op het welk de twee Burgemeefters hun beklag hebben aangelegd; en wy hebben gezien ■, dat zelfs die genen, welken niet mede hebben willen toetreeden tot het geeven van die verklaaring , het zelve niet geweigerd hebben uit hoofde, dat zy het gezegde en het voorgeftelde van de Heeren Burgemeefters voor waarheid hielden, maar om andere redenen, welke alleen ftrekten, U 5 cm  ©m de Burgemeefters van Amfterdam ten aanzien van hunnen gedaanen ftap te verfchoonen. Na dat Burgemeefters dus de nood van 'tLand, en de oorzaak van dien nood, afgemaald hebben, komen zy eindelyk tot de hulpmiddelen, welken tegen de kwaaien (zoo zy meenen) gebruikt dienen te worden: en deswegen fpreeken zy den Prinfe toe in deezer voege: „ datdedifcrepantie en verfchillendheid van oogmerken en fentimenten „ tusfchen den principaalen Raad van Uwe Hoog„ heid , en den eerften Minifter van deeze Pro„ vintie alleen, niet dan de allernadeeligfte gevol„ gen hebben kan, maar ook een genoegzaam mo„ tief uitlevert, om de fterkfte inftantien te doen „ tot het rcmoveeren van de fource van dit mis„ trouwen en oneenigheid, terwyl 'er, zonder „ een voorafgaande herftel van confidentie en „ eensgezindheid, geen middel overig is, om de „ Republiek tefauveeren. " Ik wil wel bekennen, zeide Trouwhart, dat ik die redeneering niet begryp. Daar is difcrepance en verfchil van gevoelen tusfchen den Heer Hertog en den Heer Raad Penfionaris, derhalven moet de Heer Hertog geremoveerd worden. Hoe fluit dat ? het komt my voor dat twee braave, kundige, en fneedige menfchen wel verfchil van gevoelen kunnen hebben, zonder dat daarjuist altyd tweedragt uit ontftaat of belemmering in 't bewind: die tweedragt en die belemmering onftaan eigentlyk, zoo ik het wel hebbe, wanneer een difcrepeerend Lid van zyn gevoelen niet  •M 187 niet wil afftappen, en zyn gevoelen altyd boverj alle anderen wil doen gelden en doordringen. Zul. ke Luiden zyn zekerlyk voor eene Regeering niet alleen ongemaklyk, en hinderlyk, maar zelfs verderflyk; en behoorden daarom wel geremoveerd te worden. Maar, voor zo veel ik het kan inzien , kan dit, ten opzichte van den Heer Hertog geen plaats hebben. Want gefteld al eens, dat Z. D. Hoogheid beftendig het gevoelen van den Heer Hertog omhelsde en volgde, wat kan dat maaken, daar men ter Staatsvergaderingen altyd meefter is, om het gevoelen van Z. D. Hoogheid te volgen of niet, gelyk zoo dikwyls is gezien. Duizendmaal heeft immers onze Stad zich verzet tegen het gevoelen der Heeren Stadhouderen, en daadlyk belet, dat het gevolgd wierde. Ik kan dan , wat my betreft, in die voorgewende difcrepance en oneenigheid geen reden vinden, om den Heer Hertog te removeeren. Daar by moet het den Prinfe even zoo vry ftaan, om met Luiden te raadpleegen, als het aan alle Regenten, ja zelfs aan alle andere menfchen geöorloofd is. Baweeren onze Amfterdamfche Regenten niet, dat het hun vry ftaat, om met vreemde Gezanten en Minifters om te gaan, en over 's Lands zaaken te raadpleegen? Hebbenwe niet onlangs zien ftaande houden, dat zy zeiven met afgezondenen van een Volk, het welk zy nog als Rebelleerende Onderdaanen moesten aanzien, een Traéiaat konden ontwerpen? Wel nu, aan den eenen kant te vergen dat de Prins den  «KT 188 >® den raad van deezen of geenen niet inneeme en aan den anderen kant te beweeren dat men traétaaten kan ontwerpen, zelfs met een Volk, dat nog met voor onafhanglyk erkend is, hoemoetmendat noemen? is dit niet twee maaten te gebruiken? een om uit, en een om in te meeten? Zoude men 'er niet vry meêr op te zeggen konnen vinden, indien de Prins met niemand raadpleegde, dan wanneer hy den raad van deezen en genen inneemt. — Dat is zoo, zeide Spot winkel, maar de Prins zoude Wel doen van zich te houden aan den raad van onze Burgemeesters; dat zoude hem niet kwaalyk genomen worden: want onze Burgemeefters zyn 'er regtagter, en die weeten best, hoe men 't fchip peren moet. — Dat is zoo, zeide Blyleeven, zy verftaan 't fchipperen. —Het gaat ons al vry wel, zeide Vryburger, omtrent even zoo als het met de zaaken van onzen Vriend Goedbkcd gaat. Ik zou niet gaarne met onze Burgemeefters in een fchuitje willen vaaren , als zy aan 't roer moesten ftaan. Zy hebben het aireede zoo wel gebotst en gefchipperd, dat wy even als de Bruin op de haaks zyn geraakt. Hoe komen wy 'er af?-— dat zulien zy wel klaaren, antwoordde Blyleeven, maar wat is 'er gaans met Goedbloed?— Laatst by hem zynde vroeg ik hem (zeide Vryburger) hoe hy 'c had.— Ik kan't niet houden, was zyn antwoord. Hoe niet houden ? — Neen, waarachtig niet. — Hoe zoo? — Gy kent meutje,Mvm/ wel?—- Wel nou, ja.—Die Vrouw zal my nog te gronde helpen. - Te  i8q Te gronde? — Ja zeker. —- En hoe dat? —« daarop aan 't vertellen. Overal daar zy komt, (zeide hy) meent zy het beter te weeten, dan de Luiden zeiven: overal moet zy de vlag voeren; en overal brengt zy de dingen in de war. Komt zy by my buiten, dat ftaat 'er niets op zyn regte plaats: de broeikasfen zyn niet goed aangelegd; de vyvers zyn niet wel gefchooten: de zitbankjes in de thuin deugen niet: Zy vindt 'er geen daar zy 's middags een uiltje kan knappen. Onze tafels enftoelenmoeten van kant: dit was nog nietmetal. Maar wordt 'er van Negotie gefprooken, kryg ik Makelaars, of myn Boekhouder by my, om over myne Negotie te fpreeken, zy ligt my eeuwig en erflyk in den weg: zy weet de zaaken beter dan ik, myn Boekhouder en de Makelaars. Ik heb al lang gewenscht dat ik haar uit myn Negotie had konnen helpen; maar, ik moet het U vlak uit zeggen, ik zie er geen kans toe: zy heeft'erte veel geld in, en 't contract van myn Vader luidt, zoo lang als zy leeft: zoo dat ik met heur opgefcheept ben. Dan heeft zy nog voor 't bedryf van haare Zaaken een uilskuiken van Bedienden , die niets van de zaaken verftaat, en my in de Negotie de wet zoekt te ftellen. Dit maakt my raazend». Voor eenige dagen was zy eens buiten by my: toen zeide ik heur: zie daar, daar liggen nu de beieeningen, daar gy gewild hebt datwe geld op zouden fchieten : de heele negotie op Curacao is immers fout geloopcn: had ikhet niet wel gezegd? en  en met den nieuwen Correspondent in Frankryk Haat het geen hair beter. Wat denktge? Denktge dat zy my gelyk gaf? Neen. Nog was het, als gy dit gedaan had, als gy 't zoo had gefchikt; als gy 't op die wys had aangelegd: Zy fprak als of ik zon en maan in myn magt gehad had: ik konde haar niets beduiden. Haar haan moest keuning kraayen. Ondertusfchen loopen onze zaaken hoe langer hoe meêr ten agteren: wy zullen moeten tuimelen, dat zit 'er dood op Wel, zeide Ik, ik zoude als ik in uw plaats was zoo toegeevende niet weezen. Ik zou het eens op hairen en fnaaren ftellen: haar vlak uit zeggen: ik heb uw zin zoo lang gevolgd, ik zal nu eens den mynen volgen: daar ligt my zoo veel aan myn portie in de negotie gelegen als u aan de uwe,- al hebt gy 'er zoo veel in, als wy met ons zesfen. Daar zoude ik het by houden, en haar laaten rammelen zoo veel en zoo lang als zy wilde. Gy zyt immers volgens het contract meester van 't beleid en directie van de negotie. Niet geheel, zeide hy: daar zyn zoo eenige dingen, die ik niet doen kan als met haare toeftemming, en daar bruit zy my mede Dat is kwaad, zeide ik: maarevenwel, liever als met toegeeventheid alles te bederven, zoude ik pal ftaan: Ik geloof zy zoude dan wel kleine broodjes bakken. ■—■ Hoe zoo ? vroeg hy. — Wel antwoordde ik, zy zit immers mede onder de plak van Oom Ouwe Jan, en als die eens kwam te hooren, hoe zy den baas fpeelde, zou 'er een elendig leeven  «M 191 leeven in huis liggen. Dat vertrouw" ik ook,; hernam hy; maar ik vrees dat wy 'er niet door geholpen zouden weezen. Het wyf is zoo koppig en hardnekkig, dat 'er geen den minften vat op heur herfenen is. Daar by fcheelt het heur niet, al raakte alles het onderfte boven: al verliep onze geheele Negotie, en al verlooren wy ons gantsch' Capitaal. Ik zal genoeg hebben om van te leeven , dat is haar deuntje; dat zingt zy eeuwig en erfllyk, en haar laatfte woorden zyn: Ik verjla 'tniet Met zulk een Zeefchip is het al vry moeyelyk ftroom te? houden, zeide Goudgaarder. — Het is zoo , zeide Oordeelhof: en Goedbloed heeft reden om voor tuimelen te vreezen. Wy hebben allen, Vroomzaat gekent. De man had een uitfteekend goed Comptoir, het welk hem jaarlyksch meêr aan com« misfien opbragt dan hy verteerde. Hy, ongelukkig niet opgeleid tot het behandelen van zaaken , en zyn vertrouwen op een Boekhouder moetende ftellen, neemt 'er een die gantsch niet onbekwaam, maar geweldig bezet was met de inbeelding, dat hy alle zaaken beter dan een ander verftond. En wat is 'er het gevolg van geweest? Dat de Boekhouder het Comptoir in eene tak van Koophandel, daar hy geen kennis van had, inwikkelde, en in minder dan twee of drie jaaren, zynen Heer met Vrouw en Kinderen van eer en ftaat beroofde. Zulke gevolgen heeft die zinnelooze laatdunkenheid, en niet te min zyn 'er de fchranderfte vernuften mede behebt. —> Wat zullenwe zeggen, zeide  zeide daar op Redenvriend, wy hebben die ftóf al ruim en breed afgehandeld. Alle uuren van de dag leveren voorbeelden van die krankzinnigheid. De kwaal fchynt even zoo ongéneeslyk als algemeen: maar wy hebben den Heer Trouwhart in zyne aanmerkingen geftoort. Dat is de fchuld van Spotwinkel, riep Vryburger, die opgedaan was om eens buiten te gaan. — Wat doet 'er dat toe, viel daar op Reienvrientin: laatenwe den Heer Trouwhart maar verder hooren, als hy zoo goed gelieft te zyn; ik verlang 'er na. Trouwhart vatte daar op het woord wederom op. Ik zal 'er U ook, by mynen eerftvolgenden, het verder verhaal van doen. Doch, alvorens deezen brief te eindigen, dien ik, Myn Vriend, wel wederom een herhaalingtje van het geen ik U, zoo ik meen, of op nieuw of nader, zedert mynen brief van den 27^ Auguftus laatstleden, betoogd heb, te doen: komende hier op neder: i°. dat de Heer Hertog valschlyk befchuldigd is van te zyn de eerjle oorzaak van den elendigen en gebrekkigen ftaat van defenfie in welken ons Vaderland zich bevindt; en dat 'er de Heer Hertog de oorzaak niet van heefc konnen zyn. z°- Dat het algemeen begrip, in welk men voorgeeft dat de Natie daar omtrent zoude zyn, een louter verdichzel is, het welk door geen het minfte blyk van de Natie word onderfteund of te kennen gegeeven. 30. Dat ook het Stadhouderlyk bewind daarvan de oorzaak niet is. 40. Dat, in tegendeel, Mevrouw de Princcsfe Gouvernante Hooglofiyker Memorie, en  en naderhand de Raad van Staate, geduürende dé minde/jaarighdeid van den tegenwoordigen Heere Stadhouder, en vervolgens de Heer Stadhouder zelvej neevens den Raad van Staaten, alles in 't werk gefteld hebben, wat in hun vermogen was, om dien elendigen ftaat van defenfie te verbeteren. s°. Dat Moogstdezelven van jaar tot jaar daar toevruchteloofe poogingen gedaan hebben. 6°. DatHoogstdezeiven by herhaaling den tegenwoordigen hachelyken ftaat van de Republieck voorfpeld hebben. 7*. Dat Hoogstdezelven daarby voorfpeld hebben, dat men in dien weerloozen en beklaaglyken toeftant zouden konnen raaken, op een tyd, dat de middelen, om 'er uit te komen, ons zouden ontbreeken; en dat alle fchatten niet zouden konnen baaten, cm te verkngen het gunt tot tegenjland van eenen vyand zoude vereischt worden. 8Q. Dat de rupturö met Engeland , en de aanval van deezen Vyand de waarheid van deeze vermaaning en waarfchouwing tot ons ongeluk maar al te zeer bevestigen. 9°. Dat de eerfte oorzaak daar van te wyten is aan de befluitloosheid, welke omtrent het aanvaarden en in 't werkftellen der noodige middelen , om het Vaderland tydig in eenen ftaat van veiligheid en zekerheid te brengen, by de Bondgenooten heeft glaats gehad* io9. Dat cie befluitloosheid enkelyk gelegen is in een gebrek van eensgezindheid onder de geweften, welk gebrek wederom zynen oorfprong neemt uit het gebrek van onderlinge toegeevend. heiden Harmonie onder de Bondgenooten. n°. Dat IV. Stuk, JS diC  #' dit gebrek hoofdzaaklyk toegefchreeven moet worden aan de Amfterdamfche Poliiieken, die heimelyknaar een oorlog met Engeland verlangd hebben ; en mogelyk, het is Gode bekend, nog verlangen. Ik ben en blyf onveranderlyk, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. DW. Dienaar, Den 2gen Jan, 1781. Reinier Vryaart. P. S. Gy wiit in uwen laatften, dat ik U myne gedachte zal zeggen over de losbandigheid der drukpersfe , en de middelen om die te beteugelen; dit kan ik zeer wel doen, voor zoo verre gy U zoudt willen vergenoegen met vluchtige denkbeelden, die zomtyos ons invallen, maar by overweging bevonden worden, al vry weinig te voldoen, ik ken geen voorwerp, dat moeijelyker valt in een Burgerftaat te regelen, dan de dwangeloosheid van zyne gedachten te zeggen. Natuurlyk heeft 'er elk een recht toe, voor zoo verre een derde daar door geen belediging -gefchied: maar het geval van Mlediging is zwaar te bepaalen; voor al, als men een algemeenen regel wil ftellen. Gy weet, Myn Vriend, dat het woord fajuria, in 't Roomfche Recht, genomen word voor 't geen fine jure, zon. der bevoegtheid, gefchied; en derhalven, alswe willen bepaalen wat 'er gezegt, gefchreven en gedrukt  <& achting, en geneegenheid by de Natie, en voor deszelfs Reputatie by nabuurige Moogendheden, aan de andere zyde, kondt vinden. Voor my, ik wil U wel betuigen, dat ik 'er het niet in zie. Want het moet va-t ftaan, dat wie het ook zy, met wien de Prins raaipkege, dezelve met den Heer Raadpenfionaris van begrip en gevoelen zoude konnen verfchillen. Indien het nu zoo was, dat een Raadsman van den Prins geremoveerd moest worden, om dat hy omtrent deeze of geene zaaken, het algemeen bewind van 't Land betreffende, het niet eens was met den Heer Raadpenfionaris, dan moet men ook toegeeven, dat de Heer Raadpenfionaris de eenigfte in de Republiek zoude zyn, wiens raad door den Prins zoude dienen opgevolgd 'te worden; waar door het Stadhouderlyk gezag, zoo 't my voorkomt, in de handen van den Heer Raadpenfionaris alleen zoude vallen, en de Prins niet anders zoude zyn dan een leevenloos werktuig, om de gevoelens en de inzichten van den Heer Raadpenfionaris uit te oeffenen. Hoe dit over een is te brengen met den luisteren het gezag van't Huis van Oranje, beken ik gaarne niet te konnen begrypen. ik geloof nooit, dat 'er iets diergelyks by den Heer Raadpenfionaris immer is opgekomen; en ik twyffel, of de Burgemeefters wel ingezien hebben , dat zy de zaaken in diervoege voordraagende, den Heere Raadpenfionaris ingewikkeld inzichten toefchryven, daar die Heer zeer verre, zoo ik vertrouw, van af is: want een verftandig mensch zal het nooit A 2 t«  <8K 4- >* te berispen vinden, dat iemand over gewichtige zaaken den raad inneeme van Luiden, welken over een en het zelfde onderwerp verfchillend denken: in tegendeel, hy zal het als voorzichtig goedkeuren. En dit verwagt ik ook van den Heer Raadpenfionaris , dien ik altyd heb hooren roemen, als een man van uitmuntende vermoogens en ongemeene bekwaamheid. Wat betreft het geen 'er Burgemeesters byvoegen wegens des Prinfen reputatie by vreemde Moogendheden, dit fchynt my eerder een fpot te zyn dan ernstige taal. Want hoe weinig bedreeven de twee Burgemeesters ook in de Historie en Staatskunde, en hoe bekrompen van oordeel zy ook geagt mogten worden, zoo onkundig en dwaas zy niet, of zy begrypen zeer ligt, dat de reputatie van een Stadhouder by de vreemde Moogendheden maar even zoo groot is, als zyn invloed op het beftier der algemeene zaaken van den Staat: en gevolglyk, dat de Prins zyne geheele reputatie moet verliezen by de Vreemde Moogendheden, indien hy verplicht zoude zyn, om geen anderen raad te hooren, geen ander gevoelen te volgen, dan dat van den Raadpenfionaris. My dunkt, dat het beter geredeneerd zoude Zyn, indien men uit de geduurige tegenkantingen, met welken de gevoelens van den Prins beftreeden worden , en uit het verwerpen van de voorftellen en voorflagen die hy doet, opmaakte, dat Z. D. Hoogheid niet alleen zyne reputatie, maar ook  «M 5 >$» zynen invloed by de Vreemde Moogendheden moet verliezen; welke ziende, dat twee Burgemeesters hem zulken taal durven voorhouden, niet veel ftaat op zyn gezag konnen maaken; en dat door zulke flappen de Republiek niet alleen haar geheel aanzien by de Vreemde Moogendheden zal verliezen , maar by dezelven in een volflaagen minachting geraaken: want het is bekend aan alle die maar eenige kundigheid van 'sLands-Hiftorien hebben, dat het door den invloed der Heeren Stadhouderen is, dat de Republiek by de Vreemde Moogendheden in aanzien is gekomen, hetzelve hebben behouden , en dat de Moogendheden op de Republiek geen verderen ftaat maaken, dan voor zoo veel zy zien, dat 'er het gezag van den Stadhouder in bewaard wordt; vermits dat gezag het eenigst hulpmiddel tegen de tweedragt is, en de eendragt van den Staat wederom de eenigfte grond van 't vertrouwen, welk de Moogendheden in de Republiek konnen ftellen, en van hun verwagt kan worden. Hoe konnen nu Burgemeesters in goeden ernst meenen en zeggen, dat, voor het behoud der reputatie van Z. D H. by de nabuurige Moogendheden , niets noodiger is dan het geen zy voorftellen ? daar hun voorftel uitloopt om het gezag van den Prins als Stadhouder geheel weg te neomen , den Prins buiten allen raad te ftellen, en dus dien invloed weg te neemen, welke alleen gefchikt is, (en, zoomen dien zynen natuurlyken loop laat, en denzelven niet allerwegen te keer gaat, in ftaat is) A 3 om  $> om de Republiek en den Prins by de Nabuurige Moogendheden eenige reputatie te ge ven 5 en daar Burgemeesters het eenigfte middel tegen de tweedragt by aanhoudenheid verzwakken, en van zyne geheele werking zoeken te berooven ? al het welk nog beflooten wordt met een, want dat men Uwe Hoogheid kan verzekeren, enz. Zoude men niet zeggen, dat hier Voogden tegen een kind van agt of tien jaaren fpreeken, welk nog geen kennis of doorzicht genoeg heeft, om vooruit te zien wat hem te vreezen of te verwagten ftaat, en daarom door eene waarfchouwing dient tot zyn pligt gebragt te worden ? Hebben Burgemeefters zich konnen verbeelden, dat Z. D. H. zoo geesteloos en zoo onkundig was, van niet te weeten, dat hy wel eens het voorwerp sa» minachting en mistrouwen by het gemeen zoude konnen worden, indien hy zich, by vooibeeld, als een dwaaze Vorst gedroeg, en zich over 'sLandsWelvaart niet bekommerde, en alles liet loopen en dry ven! Hebben Burgemeesters, die even te vooren betuigd hadden, dat zy van de goede intentien en dispofitien van Z. D. H ogheid verzekerd waren, zich konnen verbeelden, dat de Prins niet wist, dat zoo hy afweek van de loflyke paden, door zyne voorvaderen betreeden, hy in gevaar zoude raaken, van niet meêr te zyn en te blyven het waardig voorwerp van des Volks en der Regenten liefde en hoogachting ? Hebben Burgemeesters moeten veronderftellen, dat Z. D. Hoogheid dit  dit alles zeer wel wist, dan *raag ik, waar toe die waarfchouwing, en hoe kwam die daar te pas ? Zulke waarfchouwingen gefchieden nooit, dan in gevallen, in welken iemand toont zynen plicht uit het oog te verliezen; en kan men den Prins daar van verdenken, daar Hoogstdezelve zoo veele blyken van het tegendeel gegeeven heeft, en nog geeft? Toont de ftandvastigheid van den Prins ten aanzien van den Heer Hertog niet, dat hy zyn plicht zeer wel weet, en niet minder wel betragt? daar Hoogstdezelve overtuigd, dat de Rechtvaardigheid de voornaamfte zuil van eenen Burgerftaat, en de Hoofddeugd en eerfte plicht der Vorften is, op een voorgewend algemeen begrip, daar men nergens blyken van vindt, dan in een hoop pasquillen van onftuimige wargeesten, en in de baldaadigheid van eenige Ploerten, en Voorvechters, aan de afvordering, hem gedaan, niet heeft willen voldoen ? en terwyl Hoogstdezelve daar en tegen blyken van het geen men den Heer Hertog na geeft, afgevorderd heeft, om daarop te konnen handelen, zoo als de gerechtigheid het hem zoude voorfchryven ? Burgemeesters zeggen vervolgens aan den Prins, „ dat, hoe zeer men ook begreep (hier heeft men 5, weêr het woordje men) dat het den Leden der „ Souvereiniteit altoos vry ftaat, ja dat derzelver „ pligt medebrengt, om aan Uwe Hoogheid, en „ aan hunne Mede-leden hunne gedagten voor te „ draagen omtrent den ftaat en behandeling der A 4 » pa-  <& »t publieke zaaken, men egter liefst zoude gemenaj, geerd hebben tot deezen tegenwoordigen ftap te 5, komen, zoo 'er zich maar eenige hoop tot betering „ of verandering had opgedaan". Ik verfta niet, zeide Trouwhart, wat Burgemeesters willen zeggen met Leden van de Souvereinitcif, dan voor zoo veel zy daar door beteekenen, Leden van de Vergadering, welke de Souver einüeit, da is deOpperheerfchappy, wettig bezit en voert. Ik ben niet geleerd genoeg om daar wat anders van te maaken. Ook weet ik niet, in hoe verre hunne pligt en bevoegdheid als Regenten tot het voordraagen hunner gedagten , omtrent den ftaat en be. handeling der Publieke zaaken, gaan. Ik geloof, dat daar omtrent veel in aanmerking moeten komen de wyze hoe, de plaats waar, en de perfoonen aan wie. Pit alles, zeg ik, is my onbekend; maar ik kan niet afzyn van hier, gelyk te vooren, aan te merken, dat Burgemeesters fpreeken van geen loop tot beterfcbap, en gevolgiyk wederom ingewikkeld, als zoo veele beweezen waarheden , vastftellen, dat 'er aan de zyde van den Prins flegt met de publieke zaaken gehandeld wordt; en dat 'er by den Vorst geen hoop tot beterfchap of verandering is „ waar mede zy zich niet ,, durvende flatteeren, en de nood op het hoogst „ geklommen zynde, niet anders overig fcheen, dan den waare ftaat van zaaken op deeze wyze „ voor zyne Hoogheid open te leggen"; dat is aan Zyne Hoogheid voor te draagen , dat, volgens een algemeen begrip (het welk met niets wordt aangewee- zeh)  «M 9 ><& zen ) de Heer Hertog de eerjte oorzaak is van de gebrekkige en elendige ftaat van defenfie in welke bet Vaderland zich bevindt (het welk een volftrekte onwaarheid is). En op zoodanig voordrag van den ftaat van 'sLands zaaken „bidden Burgemeesters Z. D. j, Hoogheid dien ftaat in ferieufe overweeging te „ neemen, en niet langer gehoor te geeven aan „ den raad en infinuatien van een man, die (zeg„ gen zy) zoodanig met den haat van grooten en „ kleinen overlaaden is, en als een vreemdeling geen „ genoegzaame kunde van onze Regeeringsform „ hebbende, nog ons Land een goed hart toedra- „ gende, word aangezien. lk wil U wel bekennen, zeide Trouwhart, de Memorie met eenige verontwaardiging op tafel werpende, dat ik verbaasd heb geftaan, toen ik deeze. woorden las. Van iemand te fpreeken als overlaaden, met den haat van grooten en kleinen, zonder dat 'er eenig gevoeglyk blyk van is; hem af te keuren als onbe-. kwaam om eenigen goeden raad te geeven, om dat< hy een Vreemdeling is, na dat hy dertig jaaren langden Staat met lof gediend heeft; te zeggen , dat hy aangezien word als ons Land geen goedhart toedragende-, daar niemant geduurende die dertig Jaaren hem daar van verdagt heeft, wat moeten wy daar van maaken? Laaten we, Myn Heeren, maar in ons gemoed tasten, in ons zei ven treeden; hoe zouden wy, hoe zoude het ieder van ons opvatten, indien 'er eens door een onzer Regenten op dien toon van ons gefprooken wierd ? A 5 Al  AI het geen wy tot nog toe onder het oog genomen hebben fchynt een raadfel: eindelyk doet zich eenig licht op, en de aap komt, gelyk men zegt, uit de mouw. De geheele Redenvoering komt daar op uit, dat de Hertog gehouden wordt te veel tot de zyde der Engelfchen te hellen. Dit doet zich ten klaarften zien, als men op de volgende pasfage let, en het geen 'er verders naekomt. „Dat het verre van ons is (zeggen Bur,„ gemeesters) dien Heer te willen betigtigen met „ dat geene waar mede hy maar al te opentlyk be„ fchuldigd word (naamlyk in fchotfehriften); of „ als gegrond aan te merken de foupcons van een „ vergaand en ongeoorloofd attachement „ aan hetEngelscheHof, of van kwar Ie trouw „ en corruptie; dat wy vertrouwen dat een Heer van die hooge geboorte en rang onbekwaam is ,, tot diergelyke laagheeden". (Zy hadden 'er by moeten voegen ; en die geduurende dertig Jaaren, dat hy in dienst van den Staat is geweest, doorflaande blyken heeft gegeeven van een trouwhartig cara&ter ) „ maar dat wy oordeelen dat de fa„ cheufe denbeelden, dewelke ongelukkig op „ deszelfs fujet zyn opgevat, en een algemeen wan,, trouwen hebben veroorzaakt, hem tot den dienst ,, van het Land en van Uwe Hoogheid volftrekt „ nutteloos en fchadelyk gemaakt hebben, en dat hy derhalven van de direftie der zaaken, en van „ den Perfoon en het Hof van Uwe Hoogheid j) geëloigneerd behoord te worden, als zynde e.en j, altoos  „ altoosdurende hinderpaal om de goede corres„ pondentie tusfchen Uwe Hoogheid en de voor„ naamfte Leden van den Staat, zoo hoog noodig, „ te doen herleven, daar zyn langer verblyr'in tegen„ deel het wantrouwen, met of zonder reden tegen „ deszelfs raadgevingen opgevat ,op den Perfoon van „ Uwe Hoogheid meer dan te veel doen overflaan! Gy ziet, Myn Heeren, zeide Trouwhart, dat de Burgemeefters hier wederom het geen zy reeds gezegd hadden, onder eene andere gedaante, voordraagen. Het geheel komt hierop neer. De Heer Hertog is in 't algemeen in een kwaad gerugt geraakt, daarom moet hy weggejaagd Wórden: dit is de zaakelyke inhoud van alle die woorden, die van de voorigen in zin niet verfchillen, dan voor zoo veel dezelven een ftapjen verder gaan: naaralyk, dat 'er by gezegd wordt, dat Burgemeefters van Amfterdam oordeelen, dat dit gerucht hem tot den dienst van 't Land en van zyne Hoogheid volftrekt nutteloos en Jchadelyk maaken; en dat hy derhalven ( naamlyk om dat die twee Burgemeefters zulks oor* deelen~) van de directie der zaaken, en van den Perfoon en het Hof van zyne Hoogheid geëloigneerd behoort te worden. Letwel, dat hier wederom onbepaald gefprooken wordt van de direclie der zaaken, zonder te zeggen welke zaaken; en gevolglyk en ingewikkeld geëischt wordt, dat de Heer Hertog uit den dienst van 't Land gezet , van zyne waardigheden gedeporteerd, en van het Hof en den Perfoon van Z. D. Hoogheid  heid verwyderd zal worden, niet, om dat 'er een vonnis ten lasten van den Hertog ligt; niet om dat 'er ten zynen laste eene Staats Refolutie ligt; niet om dat 'er bewyzen tegen hem liggen; maar om dat zy twee Burgemeefters dit noodig oordeelen. Wat dunkt den Heeren van zulke taal ? Toonen Burgemeefters hier niet, dat zy zich het recht van opperfte gezag aanmaatigen, en in onze Republiek de opperheerfchappy willen voeren? Waar moet dat heen ? Wat moeten wy 'er van denken, alswe gade flaan, dat het Franfche Hof van zich heeft konnen verkrygen, om de Arnfterdammers met uitfluiting van alle andere In en Opgezetenen, voor Patriotten te verklaaren, en deszelfs hulp en byftand, zoo binnen als buiten het Land, aan te bieden? wanneer wy de gemeenzaamfte verkeering tusfchen den Franfchen Ambasfadeur en Burgemeefters van Amfterdam zien ? wanneer wy de Caap in handen der Franfchen zien overgeeven ? wanneer wy hooren, dat Ceilon ook in hunne handen gefteld zal worden? wanneer wy overweegen datFrankryk altyd, federt de regeering van Lodewyk den XIV, zich toegelegd heeft, om den Staat zonder Stadhouder te hebben? en, hier in het Land, gewroed heeft, om het gezag van den Stadhouder buiten invloed te houden, om den eenigften band, door welken de zeven Gewesten geünieerd konnen beftaan, en dus in weezen blyven, te verzwakken, en buiten kragt te ftellen; enomeindelyk de tegenwoordige conftitutie van het Land te veran-  ®< 13 ># veranderen en het Stadhouderfchap te vernieti» gen? Hola! Trouwhart, zeide Vredelust, dat kan ik niet denken; dat wil 'er by my niet in; dat Burgemeefters zulk een inzicht zouden hebben. — Ik wil die Heeren, zeide Trouwhart, niet belchuldigen: maar ik befchouw alleen wat hunne daaden ons aantoonen en te kennen geeven. Ik ben altyd afkeerig geweest, om het gedrag der menfchen te beöordeelen, op het geen 'er van gezegd, gefchreeven of uitgeftrooid werd. De gemeenzaame famenleeving leert ons, dat de grootfte Guiten fomtyds met lof overlaaden worden, en de deugdzaamfte menfchen op de fchandelykfte wyze ten toon gefteld. De gefchiedenisfen toonen ons welke loftuitingen fommige Redenaars hebben uitgeblaazen over Vorften en Hoofden vap Regeering, welken zich met allerlei gruweldaaden bezoedeld hadden, zoo dat ik al wat men ten nadeele van de menfchen uitftrooit fteeds houde voor een ydel gefnap, daan verftandige Luiden niet aan blyven hangen; en het geen men ten voordeele zegt, wil ik , by voorraad, liefst gelooven, als ik niet zie, dat de daaden daar mede ftryden. Ik herinner my het geen.ik van onze Vaderlandfche lotgevallen geleezen heb, en breng alles by een, om van den ftaat van ons Vaderland en van 't geen ik 'er in zie gebeuren te oordeelen; en daaruit maak ik op, dat de flappen van Burgemeefters van Amfterdam heenen leiden, om Z.D. Hoogheid van 't Stadhouderfchap  fchap te ontzetten. — Zy verklaaren en verzekeren immers, zeide Vredelust, dat zy zeiven „ altoos „ met alle vermogens, de tegenwoordige conftitutie „ der Regering, met dewelke zy begrypen, dat „ het welzyn der Republieck op het naauwfte ver„ bonden is, zullen helpen maintineeren". Ik laat my niet inneemen door zeggen, maar ik let op het geen gedaan word , hervatte Trouwhart. Burgemeesters zeggen ook „ dat hun- ne reprefentatien niet voorkomen uit een „ principe van byzondere haat of kwaadwilligheid „ tegen den Heer Hertog, die zelfs in vroegere „ tyden reden gehad heeft, zich te loueeren van „ de goedwilligheid en de reëele blyken van gene„ genheid der Regering van Amfterdam." Zoude hier niet gevoeglyk gezegd hebben konnen en moeten worden, die zelfs in vroeger tyden zulke dooiflaande blyken van trouwhartigheid voor den dienst van 't Land heeft gegeeven, dat wy gemeend hebben hei zelve met reëele blyken van geneegenbeid te moeten erkennen. Want die blyken heeft de Regeering van Amfterdam niet uit loutere verkiezing gegeeven, maar om dat zy begreep, dat de Heer Hertog die waerdig was, ten zy dat de Regeering van Amfterdam het voor eene loutere weldaad rekent, wanneer zy niet verhindert, dat verdienften beloond worden. Ook is het juist niet zeer grondig geredeneerd f de Heer Hertog heeft in voorige tyden blvken van geneegenheid van ons ontfangen , derhalven doen wy deezen ftap niet uit haat of kwaad-  kwaadwilligheid tegen den Heer Hertog. Hn*$ Want men zoude 'er eerder uit konnen opmaaken, dat, in vroeger tyden, de Regeering van Amfterdam meerder vergenoeging en voldoening in het gedrag en in de ftaatsbegrippen van den Heer Hertog gevonden, en den zeiven daarom blyken van geneegenheid gegeeven heeft, daar zy nu juist, om een tegengeftelde reden, het tegendeel doet. De betuiging, welke Burgemeesters daar op laaten volgen, wil, myns oordeels, ook weinig zeggen. De daaden maaken en toonenden man. Want voor te wenden, dat de Regeering van Amfterdam „ zoo in qualiteit van Ingezetenen des Lands, als „ van eene Mede - lid van der zeiver Souvereine „ Vergadering, zich verplicht heeft gevonden om 't geen zy Reprefentatien noemen, te doen, „ ten einde hier mede een laafte effort te doen, „ en mooglyk nog in tyd een middel aan de hand „ te geeven, om onder den Zegen van God almag„ tig, het Schip van Staat uit de eminenfte gevaa5, ren te redden en in behouden Haven te bren„ gen, of immers om zich in allen gevalle van haa„ ren pligt te kwyten, haar geweeten te voldoen, „ en voor de Ingezetenen en nakomelingfchap „ buiten verantwoording te ftellen." Wat wil dat alles zeggen ? Het zyn immers maar klinkende woorden, zonder zaaken! Wat beduid, ik bid U Myn Heeren, wat beduid die oftentatie van zorg, yan yver, van welmeenendheid voor het Vaderland ? Wanneer iemand fpreekt van een laafte effort  /brf te doen, dan geeft hy te kennen dat hy andere effbrts gedaan heeft. En wat zyn tog die effbrts welke de Regeering van Amfterdam gedaan heeft ? Moeten we daar onder ftellen het begunftigen van een handel, dóór welken Frankryk zoo fpoedig een Zeemacht heeft konnen formeeren ? het ontwerpen van een Traftaat met de Americaanen, over welk zy nog, gelyk ik laatst hoorde, fub reatu zyn ? het dringen op de toetreeding tot de gewapende Neutraliteit, daar de verftandigften de onnuttigheid van voorfpeld hebben? moetenwe, met een woord, daar onder ftellen alle poogingen, welke de Regeering van Amfterdam gedaan heefc, om Engeland eindelyk den Oorlog hooger, dan den vrede met ons, te doen fchatten ? — Hadden Burgemeesters gezegd, na dat wy dat. . . dar dat gedaan hebben, en dus opgenoemd hadden, wat zy gedaan hebben, dan zoude het laafte effort iets hebben konnen beduiden. Maar neen: het blyftby een windrig geklank, dat niet heel Burgemeesterachtig is. Zy toonen daar by weinig kennis te hebben van de gronden, op welken zy den Prins aanfpreeken. Zy doen 't, zeggen zy, in qualiteit van Ingezetenen des Lands; die qualiteit, meen ik, komt niet te pas, of men moet toegeeven, dat dezelven den minften der Ingezetenen bevoegt maakt, om het zelfde te doen, wat zy doen. Zy doen 't, zeggen zy, in qualiteit als Mede-lid van 's Lands Sou- vereine  Vereine Vergadering: maar die qualiteit komt niet te pas, als in de Souvereine Vergaderinge zelvei In die pasfage ligt, behalven dat, een ingewikkelde befchuldiging tegen alle andere Regenten der Republieck opgeflooten, die my zeer mishaagt. Als men de Burgemeefters op den toon, dien zy hier i voeren, hoort fpreeken, zoude men zeggen, dat alle de andere Regenten het fchip van Staat lieten dryven, en dat Burgemeefters van Amfterdam de eenigfte zyn, welk wils en moeds genoeg gehad hebben, om het fchip van ftaat uit de eminenfto gevaaren te redden en in behouden Haven te brengen; en dat zy, met zulke halftarrigen te worftelen hebben, dat zy daarom aan de nakomelingfchap een blyk willen nalaaten van hunnen yver, van hetkwyten van hun pligt, van 't voldoen aan hun ge weeten, ten einde zich voor de Ingezetenen en Nakomelingfchap buiten verantwoording te ftellen. Het is een grootfche taal, zeide Vryburger; jammer is't, datwe vraagen moeten, waar zyn de daaden die 'er mede overeenkomen ? « Zie daar, Myn Vriend! hoe 'er over de Me« morie van Burgemeefters gefprooken werd. Ik weet niet of gy Iwel vermoed zoudt hebben, dat m ~ 'er zoo veel op te aanmerken was: wy zyn even- J- wel nog niet ten einde. Het vervolg krygtge by eerfte gelegenheid : ik ben nu zedert eenigen 1 tyd wat meer bezet geweest als naar gewoonte; ! daar by heb ik eene zaak onder handen, welke my* . V. Stuk. B nen i ~w .  nen geheelen tyd wegneemt, en 'er my dus geen overlaat om fpoedig aan uwe begeerte te voldoen. Evenwel zoo ras mooglyk , terwyl ik U, van myn hoogachting verzekerende , onophoudelyk bly ve, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. DW. Dienaar, Den i8den Feb. „ i782. Reinier Vryaart, VEERTIGSTE-  VEER TI GS TE B RIEK Wel-Eoele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde vriend! Ik zal aan Uw verlangen voldoen, en daarom tcrftond den draad van 't verhaal der aanmerkingen , welken in ons gezelfchap op de Memorie van Burgemeefters van Amfterdam gemaakt wierden, opvatten. Na dat Trouwhart een knipje aan 't voorwenden van het laatfteeffort, het welk Burgemeefters voorgeeven te hebben willen doen, gegeeven had, fprak hy vervolgens omtrent op deeze wys: Evenwel oordeelen Burgemeefters „ dat men „ wel aan het behoud van het Vaderland niet be,, hoord te wanhoopen, maar dat de zaaken ech„ ter tot dat uiterfte fchynen gekomen te zyn, „ dat het zelve buiten het gebruik van extraordi„ naire middelen, niet te redden fchynt, en dat' „ men daarom, onder het gunstig welbehaagen van „ Uwe Hoogheid, (zeggen zy aan den Vorst) als „ nog de vryheid moeten neemen Hoogstdenzel„ ven in confideratie te geeven, of niet het beste „ middel, om de zaaken voortaan met goed fucces „ te behandelen , zoude zyn, dat Uwe Hoogheid B i „ eenige  3K *o ><$ eenige weinige perfoonen van deeerfte, aanzien„ lykfte, en kundigfte Inboorlingen des Lands, „ tot zich adfumeerde, om met dezelven by con- tinuatie alles te overleggen, wat tot behoud en „ dienst van den Lande, geduurende deezen tegen„ woordigen oorlog, meest nodig en nuttig zoude „ kunnen zyn; met zodanige macht en bepalingen, „ als geoordeeld wierd noodzaaklyk te zyn, om „ aan het oogmerk dezer Commisfie met effeór, „ te kunnen voldoen." Let wel, Myn Heeren, (zeide Trouwhart) dat de Burgemeefters altoos even glimpig en ingewikkeld voortfpreekende, het even zoo voordraagen, als of het, met den Staat, niet door hun toedoen, maar door het gedrag van die genen, die buiten hen nog deel aan de Regeering hebben, niet tegenftaande hunnen yver en zorg, zoo verre tot het uiterfte gekomen is, dat men haast tot wanhoop zoude overflaan, daar echter 's Lands toeftand, op den tyd dat zy fpraken, naamlyk in 't midden van den Jaare I78r, geheel niet te vergelyken is met dien, waarin de Republiek was in den Jaare 1672. en in 1747- Zy draagen het zoo voor, als of men thans, ter behoudenis van 't Land niet moet gebruiken ordinaire maar extraordinaire middelen. Men moet niet denken, om eenpaarige befluiten ter Staats-Vergaderingen te neemen; om alle tweefpalt te vermyden; eikanderen toe te geeven en te gemoet te komen; alle eigen belangens voor het algemeene te doen wyken; en dus de eendragt te doen  <& af te danken, en die mede van ayn Hof te verwyderen , of zou hy moeten wagten, dat Burgemeesters van Amfterdam daar toe wederom een voorftel deeden? Want, hoe men 't wende of keere, (voegde Vryburger daar by) het zal altyd waar zyn, gelyk het te vooren door den Heer Trouwhart is aangemerkt, dat 'er tusfchen die Luiden en den Heer Raadpenfionaris zoo wel, als tusfchen den Heer Hertog en den Heer Raadpenfionaris j verfchil ontftaankan; en dat, wanneer die genen, welken den Prins van raad dienen, om zodanig verfchil van den Prins geremoveerd moeten worden, het gevoelen van den Heer Raadpenfionaris niet Hechts altyd voor eene Wet te houden zal zyn, maar ook, als om die reden de Heer Hertog van het Hof en den Perfoon van Z. D. Hoogheid verwyderd moet worden, dan ook om dezelfde reden die kleine Raad het zelfde noodlot zoude moeten ondergaan. • Ik weet niet, zeide daar op Blyleeven, of onze Burgemeesters dan niet welde deur van de audiëntie kamer dienden geflooten te vinden; want, zoo 'er in de Republiek menfchen zyn, die fomwyl over 's Lands zaaken het niet eens zyn met den Heer Raadpenfionnaris, dan zyn 't gewis Burgemeesters van Amfterdam. Met dat al, zeide Vryburger, indien Burgemeesters van Amfterdam zoo veel vertrouwen ftellen op het gevoelen van den Heer Raadpenfionaris, en hetzelve op zulken hoogen prys ftellen , als zy het hier fchynen te doen; waar by komt het dan, dat zy 'er zoo dikB 4 wyls  wyls van afwyken? dat zy 'er zich met alle geweld tegen ftellen, zelfs ingevallen, in welken het gevoelen van den Heer Raadpenfionaris niet alleen door den Heer Stadhouder, niet alleen door de meeste, maar fomwylen door alle de verdere Staatsleden omhelsd wordt? Ik wilde wel, dat iemand my daar eens een uitlegging van gaf. Daar loopen, zoo 't my voorkomt, zeide hier op Trouwhart , zoo veel ongerymdheden in deeze Memorie te famen, dat ik my niet genoeg verwonderen kan, hoe alle die dingen in gezonde harfenen hebben konnen vallen. Het gaat, mynsbedunkens, alle ongerymtheden te boven, dat Burgemeesters ons gelieven te verzekeren, dat uit de verandering, welke daar door in 's Lands conftitutie zoude gebragt worden, en van welke de Heer Schrandergeest de wanheblykheid beweezen heeft, deeze twee groote en nuttige gevolgen verwagt zouden worden. Voor eerst, dat, in eenen tyd als deeze, waar in alle momenten prcecieus zyn, geen verzuim van lang^ duurige deliberatien plaats zoude hebben , en de noodige fpoed aan de executie van bet genfolveerde zoune gegeeven worden. Behalven de handtastelyke contradictie welke hier tusfchen het middel en het effect, het welk men 'er van verwagt, ligt, zoo mag men wel vraagen, van wat gerefolveerde wordt hier gefprooken ? „ Ten tweede : dat hier door het vertrouwen }, van de Natie weder herfteld zoude w orden, eene ,i algemeene gerustheid en genoegen zoude ver- „ wekfc  „ wekt worden, en een ieder aangefpoord en be„ woogen, om alles wat mooglyk is met blymoedig„ heid te contribueeren tot de executie der maat,, regelen van zyne Overheid, daar men tans overal ,, het tegendeel plaats ziet hebben, en niet daa a, een generaal beklag hoort over de verdeeldheid „ en inactiviteit van de Regeering. Het is niet van heden of gisteren, dat 'er zoodanig beklag is gehoord. Men ziet inde Hiftorien, dat Prins Willem den I. al, in zyn tyd, daar over zeer ernftig geklaagd heeft; maar tot nog toe was het niemand in het hoofd gekomen, om het hulpmiddel daar tegen te gaan zoeken in het adfumeeren van een kleinen Raad of Committé. ik zoude gaarne, eens willen hooren, wat die verlichten geesten , uit wier brein dit concept gebooren is, zouden antwoorden, indien men hun vroeg: zal de Regeering van Amfterdam dan minder, als nu, zich verzetten tegen de Staatsbefluiten, als die met hun gevoelen niet overeenkomen? Zal de Stad van Amfterdam, wanneer Z. D. Hoogheid nevens dien Raad begrypt, dat 'er een Renfort naar Surinaame moet gaan, zich 'er niet tegen verzetten ? Zal de Stad van Amfterdam , als Z. D Hoogheid nevens dien Raad, oordeelt, dat 's Lands landmacht vermeerderd moet worden tot die vermeerdering haare toeftemming geeven? Zal de Stad van Amfterdam ophouden van op algemeen convooy te dringen, wanneer Z. D. Hoogheid en de Raad van begrip zyn, dat die niet, als met bepaaB $ ling  ling verleend moet worden ? Zal de Regeering van Amfterdam ophouden van 't Hof van Frankryfc aan de hand te gaan, als Z. D. Hoogheid en de Raad van oordeel zyn, dat het veiliger is zich zoo verre met Frankryk niet in te laaten ? en zal Z. D. Hoogheid nevens dien Raad, ingevalle de Regeering van Amfterdam zich naar hun gevoelen niet fchikt; het vermogen hebben, om haar daar toe te dwingen, wanneer zyonverzettelyk blyfe ftaan op haar gevoelen , en het zelve op alle wys wil doen boven dry ven ? Want men moet veronderftellen, of dat het onmoogelyk is, dat de Prins en die Raad, geduurende den oorlog, nooit anders dan de Regeering van Amfterdam zullen denken, of dat het mooglyk is, dat zy van gevoelen zullen verfchillen: geen mensch, die zyn gezond verftand heeft, zal het eerste durven ftellen , maar het tweede zal, zoo ik vertrouw, geen teganfpraak lyden. Dit dan zoo zynde, dan zal 'er niets anders overblyven , dan dat, in geval van discrepance, Zyne Hoogheid nevens den Raad voor de Regeering van Amfterdam , of wel die Regeering voor Z. D. Hoogheid nevens dien Raad, buige : neemt men het eerste, dan is het gezag van Z. D. Hoogheid nevens dien Raad geheel onnoodig; want dan loopt het nieuw bewerp van Burgemeesters alleenlyk uit, om, onder fchyn van een ander gezag, de Republiek naar hun zin te regeeren: neemt men het tweede, dan zoude men te gelyk moeten aanneemen, dat de Regeering voor Z. D. Hoogheid nevens dien Raad zou  zou doen, het geen zy tegenwoordig voor hunne Mede-leden van de Souvereiniteit niet willen doen: het welk my zeer onwaarfchynlyk voorkomt. Op deeze redeneering van Trouwhart, die onder het praaten wat leevendig en yverig fcheen geworden te zyn, keeken wy malkanderen al te maal aan, en Trouwhart zag het gezelfchap eens rond. Niet minder aanftootlyk ( voer hy vervolgens voort) is het geen de Burgemeesters daarop laaten volgen, wanneer zy zeggen. „ Dat dit gepropo„ neerde niet alleen aan de Regeering van Amfter- dam hoognoodig voorkomt,maar dat men grond heeft om te denken, dat zulks ook in diervoe„ gen geconfidereerd wordt by de voornaamfte Le- den der Regeering van deeze en alle de overige „ Provinciën," deeze woorden, zeide hy, zyn, myns erachtings, alleraanfiootlykst, om dat het onbetaamlyk is, dat men over een ftuk van zoo veel gewicht en ver uitzicht in 't onzekere fpreeke, op het geen men grond beeft om te denken; en dat, om eene diergelyke Propofitie te doen, men gemunieerd moest zyn met klaare en goede blyken, dat zulks daadlyk ook in diervoege geconftdereerd wordt by de mornaamfte Leden der Regeering, enz. Ondertusfchen is het tegendeel van 't geen Burgemeesters zeggen op goeden grond te denken ten klaarden gebleeken, vermits de Staaten Generaal, en nog afzonderlyk de meeste Provinciën getoond hebben, dat zy gantsch niet gereed waren, om aan die propofitie hunnen zegel te hangen:  gen: en vermits ook het eerste Lid van de Vergadering van de Staaten van Holland getoond heeft zeer afkeerig te zyn, om die propofitie met het zelfde oog, als het Burgemeesters doen, te befchouwen. Maar, Myn Heeren, wat zullenwe zeggen, (dus ging Trouwhart voort) van het einde van de Memorie, daar, zoo 't my voorkomt, de aap geheel uit de mouw komt kyken. „ Voor het ove- rige, zeggen Burgemeesters, is niets noodzakely3, ker dan een vast Syftema en plan van directie te 3, adopteeren, dewyl 'er maar tweederley parthy „ voor de Republiek te kiezen is. Of den vrede 3, met Engeland te herftellen; of den oorlog met „ alle magt door te zetten, ten einde daar door „ te fpoediger eenen honorabelen vrede te ver„ krygen. „ Het welk, vervolgen de Burgemeesters, de „ oprechte begeerte van ieder eerlyk Ingezeeten „ zyn moet, en waar toe ook alleen, zonder ee„ nige verdere uitzichten (waar van men Uwe „ Hoogheid de allerferieufte verfekeringen geeven „ kan) geftrekt heeft de voorflag by onze Pro„ politie gedaan, om de operatien voor de Cam- „ pagne met Vrankryk te concerteeren. ■ Men „ verlangt van onzen kant niet meerder, dan ,,, met uwe Hoogheid in ferieus overleg te treden „ over de keufe van de twee opgemelde partyen, „ en welke middelen ter bereiking van het geko- zene by der hand te neemen zyn; doch wy zyn „ ab-  „ abfolutvan oordeel, dat, boven al, op het oog „ moet gehouden worden, dat, hoe zeer ook „ eene reconciliatie moge te praefereeren zyn, „ echter niets moet verzuimd of agterwege gelaa„ ten worden, om de Republiek op allerley wy* ,, zen in zoodaanig poftuur te Rellen, dat zy niets „ van haare Vyanden te vreefen heeft, maar in „ tegendeel in ftaat is, om hen te dwingen tot „ het tragten na een herftel van dien Vrede, dien zy zoo onrechtvaardig als moetwillig, zonder „ wettige oorzaak, verbrooken hebben." Merkt eens op: (op deeze wys liet zich Trouwhart vervolgens hooren) dat in deeze pasfage eene keuze wordt gegeeven van tmederley partyen, die op een enkele party uitloopt: naamlyk, bet bekomen van Vrede met Engeland. Want dit is hetgeen, het welk in de eerste plaats voorgefteld wordt; met dit onderfcheid, dat, in de eerste, van geen middelen om tot de Vrede te komen, gefprooken wordt; daar, in de tweede plaats, het oorlog opgegeeven wordt als het middel, om te fpoediger tot den Vrede te komen; en dit laatfte middel, zeggen Burgemeesters, moet de oprechte begeerte van ieder eerlyk Ingezeten zyn: derhalven zeggen Burgemeesters hier in 't wezendlyke niets anders aan den Prins, dan, wy moeten tegen de Engelfchen oorloogen, en daarom hebben wy de operatien voor deeze Campagne met Frankryk willen concerteeren. Eigenaartig zoude de tweederley parthy, mym be- dun-  bedunkens, gefteld moeten geweest zyn in het trachten naar den Vrede door vriendelyke onderhandelingen, of dien te betragten door het oorlog: dus moest, zoo ik het wel inzie, de tweeledige ftelling voorgedraagen zyn geweest; want in den aart is het zoo, dat men, by eene Vredebreuk, naar. het herftellen der Vrede alleen kan tragten, of door minlyke onderhandelingen, of door het voeren van den oorlog. Burgemeefters fchynen hier, gelyk op meêr andere plaatfen, verkoozen te hebben zich duifterlyk uit. te laaten;, doch met dat al geeven zy genoeg te kennep»' dat zy van begrip zyn,dat het tweede het eenigfte is, dat verkoozen moet worden; en zoo 'er iemand aan mogt twyffelen, die hebbe alleen acht te flaan, dat Burgemeefters ahfluut van oordeel zyn , dat men de Vyanden moet dwingen *ro i het tragten .na een hetjlel van dien Vrede, die zy zoo onrechtvaardig als moetwillig, zonder weitje oorzaak, verbrooken hebben. Dit dwingen kan niet gefchieden dan door middel van den oorlog tegen de Vyanden, die men dwingen wil; en derhalven, als men nu het geheel van de Memorie hy een trekt, dan zal die uitloopen op deeze korte afvordering. Verwyder den Hertog : duld, dat wy, Burgemeefters, het Stadhouderlyk gezag buiten invloed (lellen, en laatenwe met Frankryk famen fpannen om Engeland te beöorloogen. Dit is, zoo 't my voorkomt, hetzaaklyke van den gantfcnen inhoud van de Memorie, wat het doelwit betreft. Nog zoude het iets zyn, indien de Republiek zich in ftaat be-  e< 31 bevond om van dwingen te fpreeken. Maar wie hoorde dat woord ooit gebruiken van een dood zwak mensch, dat naauwlyksch op zyn beenen kan ftaan, en de ftok zelfs niet grypen noch houden kan, daar hy zynen Vyand mede zoude moeten. dwingen. Is het niet belaglyk? Dat 'er een Syftema, en een Plan behoort gemaakt te worden, hebben onze Voorvaderen al geweeten, en de Prinfen van Oranje hebben vruchteloos mêer dan twee eeuwen lang op die noodzaaklykheid aangedrongen. Burgemeefters fpreeken van een Syftema en een Pian, zonder dat 'er iet byzonders aangeweeZen wordt: of het moest de tweederlei party zyn, daar zy vervolgens van melden. Heeft iemand ooit hooren beweeren, dat men door den oorlog fpoediger tot een Vrede kan komen, dan door vriendelyke onderhandelingen? Hadden Burgemeefters vaneen eerlyker, voordeeliger, of behendiger Vrede gefprooken, men zoude hun dien waan over 't hoofd hebben gezien. Kan het wel door den beugel, dat hier Burgemeefters den Prins toefpreeken, als of de geheele Republiek ter willekeurige befchikking ftond van den Prins, nevens Burgemeefters van Amfterdam ? Men verlangt van onzen kant niets meerder, (zeggen zy) dan met Uwe Hoogheid in ferieus overleg te treden over de keuze van de twee gemelde partyen ? Is dit niet zich het hoogfte oppergezag, zoo van de Provincie van Hollandt, als van haar Hoog Moogenden aan te raaatigen? is dit niet zich te ftellen in ' de  de Opperheerfchappy deezer Landen ? is dit geeft fchennis van hoogfte Majefteit? is dit niet den Prins uitnoodigen om, met en nevens hen, de Staaten, zoo van de andere Gewesten, als van Holland in 't byzonder, den voet te ligten? Ik weet het niet, Myn Heeren: myne rechtskunde ftrekt zich zoo verre niet, om dit te kunnen beöordeelen: doch het komt my evenwel voor, dat Burgemeefters hier fpreeken, als of zy, indien zy Z. D* Hoogheid op hunnen hand hadden, het hoogstgezag over de geheele Republiek zoude kunnen en moogen voeren. Voor 't overige geef ik alle myne Medeburgers en Landgenooten in bedenken, of Burgemeefters hier niet wel eens ernftig hadden behooren te overweegen, of zy met het trachten naar den oorlog, in den ftaat waarin de Republiek thans is, den onvermydelyken ondergang van den Staat, en het bederf van duizende onfchuldige menfchen niet bewerken zullen, ünze Stad Amfterdam vertoont de rampfpoeden van den oorlog ten allerklaarfte ; en wy Arafterdammers zullen maar al te laat de misftappen van onze dwaalende oorlogsgezin den betreuren, en het noodlodt van die genen, die zy met ons in 't verderf neepen, beklaagen. Dat Frankryk en Spanje zich in het oorlog der Engelfchen tegen de Americaanen hebben gefteeken, daar kan men in de eeuwigduurende jaloezy, in de begeerte om geleeden fchaden te vergoeden, in de zucht om den kans waar te neemen van veroveringen te doen, reden van vin-  4K 33 vinden: maar dat wy, wier zaak het niet is om conquesten te maaken, welken volftrekt geen voor. werp van voordeel in een oorlog kunnen hebben, die anders niet als verliezen kunnen, dac wy naar een oorlog haaken, dit is voor my onbegryplyk. God bewaare 'er ons voor: maar ik vrees dat de Engelfchen de eene helft van onze Oost- en WestIndifche bezittingen zullen hebben, en de Franfchen de wederhelft, eer dat wy in een behoorlyken ftaat van defenfie zullen kunnen zyn. Komaan, zeide Rykhuizen hierop, (die, terwyl dat Trouwhart bezig was met fpreeken, en ziende dat niemant meerder thee dronk , wyn had laaten komen,) laatenwe een glaasje op het herftellen van de eendragt drinken. Ieder was gereed. Het glaasje werd vol gefchonken, en met graagte geleegd. Voorts ftelde hy nog een voldertje ia op 's Lands Welvaaren, den Prins en alle braave Regenten. Niemant had 'er tegen, en de glaasjes waren even zoo ras geleegd als ingefchonken. Mag ik wel, vroeg Vredelust, na dat hy zyn glaasje geleegd had, aan Van Rykhuizen, een conditie inzeilen? als gy maar wilt, antwoordde Van Rykhuizen. Kom aan dan Heeren! gy weet dat ik een vyand van den oorlog en een groot liefhebber van de vrede ben. Paafcbe opimas. hoe zegt gylieden ook?vlk kan't niet uitbrengen.— Ja, viel Blyleeven daarop in: Nullafalus beIh,Fax eptima rerum< - V. Stuk, C 1 &<*  <$ Het oorlog baart geen beil of fpoed, De Vrede is het hoog/Ie goed. wiltge zeggen, niet waar? Juist, zeide Vredelust: ik heb het myne Ouders dikmaals hooren zeggen, en ik ben blyde, dat ik 'er my, in myn leeven, by gehouden heb. Ook geloof ik dat 'er geen volk is, aan welk de oorlog minder lykt, dan ons: vooral in den ftaat daar wy in zyn, Gy woudt, viel hem Van Rykhuizen in, het herftellen van den Vrede) drinken , niet waarp Ja, zoide Vredelust. — lk ben uw man, voer Van Rykhuizen daarop voort, of fchoon ik juist geen vriend van de Engelfchen ben. Daarop werden de glaasjens weder vol gefchonken, cn wy dronkenze allen met eene gulhartige welmecnendheid leeg. fatwe dus ons wat vervrolykt hadden, raakten wy weder maar ik zie, Myn Vriend, op myn horologie, dat ik uit moet fcheiden, en myn verhaal afbreeken , om het zelve by eene andere gelegenheid te vervolgen. Ik twyfel of ik het in de eerst volgende dagen wel zal konnen doen. Inmiddels groet ik U, en blyf beftendig, in den ruimften zin, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den 2en. Maart. j782. Reinier Vryaart. EEN  <$ EEN-EN- VEERTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-EaDt VrIENü! Ta, Vriend-iief! het loopt'er regt naar toe: het | kan niet misfen. Booy zal by ons haast baas zyn. Dit zal het gevolg weezen van de wyze raadflagen, de verftandige maatregelen, en de doorzichtige ontwerpen van die genen, welken de Schryver van de Nouyclks Extiaordinaires de divers endroitsgeïiefc te noemen, la partie la plus faine de la Nation, les bons Qtoyens, les vrais Patriotes; en welke benaamingen meêr, zyne müdaadige edelmoedigheid uitdeelt aan die genen , welken de inzichten en belangens van Frankryk bevorderen of zoeken te bevorderen. De Hemel verlosfe ons haastlyk van den invloed van dit gezondst gedeelte van Nederlandsen Volk; van die waare Burgers, van die rechtfehapen Patriotten! Toenwy, myn Vriend! op de Academie waren, hebbenwe onder anderen geleerd: dat het een goed Burger paste den tegenwoordigen ftaat zyns Vaderlands te handhaaven en na geen verandering te haaken, zoo als het Tacitus ons aanpryst. Boni Civis eft prefentem Reipublicce Jlatum tueri nee eum mutaturn veile: wy hebben geleerd, dat in alle genootfchappen,en dus ookhrtBurgerlyk beftier, de minC z der-  minderheid voor de meerderheid moet wykert; dat het tegen de natuur, de billykheid, en de reclltmaatigheid aanloopt, dat de meerderheid de begrippen en de gevoelens van de minderheid zoude moeten opvolgen. Menigrnaalen hebbenwe deeze woorden van onzen onfterflyken Hugo de Groot, met betrekking tot onze Staatsgefteltenis overwoogen. „ Confociationes prester banc ( con,, jugium) maxime naturabs funt & alice turn pnvata „ turn publica: & ba qüdem aut in populum aut ex ,, popufo. Habent autem omnes hoe commune, '„ quod in iis rebus, ob quas confociatio inftituta >5 est, univerfitas & ej us pars major, nomi„ ne univerfitatis, obligant fingulos, qui funt in „ focietate. Omnino enim ea credenda est fuisfe vo„ luntas in focietatem coeuntium, ut ratio aliqua esfet ,, expedendi negotia: est autem manifeste „ iniq.uum, ut pars major seq.üatur minorem: quare naturaliter, fcclufis paclis ac 3, legibus, qua formam traclandis negotiis imponunt, ,, Pars Major jus habet integri." Grotius, die gewend was zyn gevoelen met het gezag van de deftigfte fchryvers te ftaaven, voegt 'er, gelyk gy weet, onder anderen uit Thycydides by, dat in Staatsvergaderingen , zoo wel als in recHspleegingen, de meerderheid gevolgd wordt: uit Dionyfius Halicarnafenfis, dat het geen wat de meerderheid het leste toefchynt, gelden moet ; haaiende tot verdere bekrachtiging eenige plaatfen aan uit Ariftoteles, Curcius., Prudentius en Xenophon. Uw Land-  Landgenoot van der Muelen brengt 'er, in zyne aanteekeningen op deeze plaats van Grotius, nog een ander zeggen te pas. Singulos (zegt hy) re integra, disfentite fas est; peraÜa , quod pluribus placuit, cunclis tuendum. Plinius Lib. VI. epist, 13. quamohrem ^Aristoteles Polit IV. Cap.%.ferviones babens de eo quod in plerisque focietatibus ac civitatibus bominum rcgulariter folet fieri: Hoe autem, inquit, quod pluribus probatum fwt, in omnibus reperitur. Nam ö1 in Oligarcbia in Democratia & in Populis, quod majori eorum, qui Rcipublica funt participes, parti vifum faerit, hoe est ratum. Nam, ut inquit aucthor nosier §. 15. prolcg, qui fe ccetui alicui aggregaverunt, aut homini hominibusque fubjecerunt, hi aut ex~ presjepromifisfe, aut ex negotii natura tacite promifisfe debent intelligi, fecuturos fe ia, quod aut ccstus pars major , aut bi, quibus delata est potestas, conjlituit. Thans wordt 'er by ons een andere Staatkunde ingevoerd, en aangepreezen: die minder in getal zyn, hoe dwars en averechts zy het ook begrypen, hoe mal hunne maatregelen uitvallen, en hoe verderf]yk hunne flappen zyn , zy zyn 't nochtans , myn Vriend, welke la partie la plus faine de la Natioti uitmaaken, die waarlyk verdienen onder de verligfteder Landgenooten gefteld te worden. Dus hoort men den Franfchen Ncuvellifl ( die al van den aanvang van den oorlog der Engelfchen tegen de Ame. ricaanen, den lof van den opftand der Americaanen vermeld, het Engelsch Staatsbewind by den C 3 duur  <& duur gehoond, en door zyne voorzeggingen getoond heeft, door welken bitteren gal hy aangezet wordt) nu den loftrompet blaazen over die geenen, welken in ons land, alle eendragt, harmonie, deugd, en eerlykheid, als met de voetentree- I den; even alsof hy, hy,die immers niet geroepen is om den Rechters ftaf over de Natiën, de Vorsten, en de Onderdaanen te voeren; hy, die als een mensch even zoo wel aan de natuurlyke en zedelyke plichten gebonden is als alle anderen; hy, tegen wien het gebod, gy cn zult geen valfche getuigenis fpreeken tegen uwen naasten zoo wel geldt als tegen aK le anderen; hy, tegen wien de Zaligmaaker, zoo wel als tegen alle anderen menfchen, gezegd heeft, ende gelyk gy wilt dat Ude menfchen doen zullen , doet gy baar eek desgelyks; hy, tegen wien 's Lands Placaatenzoo wel fpreeken als tegen alle anderen Ingezetenen; hy, die gehouden wordt kundiger te zyn, dan alle andere Courantiers famen, en daarom beter dan alle andere moest weeten, dat het niet voegt zich het recht aan te maatigen om den prys op elks gedrag te zetten; dat van fommigen te looven, hemelhoog te verheffen, en met de fchoonfte koeleuren af te fchilderen; dat van anderen te laaken, te doemen, en met de haatlykfte trekken te maaien; over alle de maatregelen en bedryven der Moogendheden en hunne Ministers oordeel te vellen ; fommigen zyner Landgenooten voor de eenigfte braave, kundige, en rechtfehapen Lief hebbers van 't Vaderland te verklaaren; anderen, voor kop-  #KC 39 ># koppige, domme, hardnekkige, en flechte Burgers uit te fchelden; en het geen dit alles te boven gaat, om zyne Hooge Overheid by een publyck gefchrift daaglyksch, als 't ware, voor te fchryven, wat Hoogstdezelve te doen of te laaten ftaat, even als of hy, onder alle menfchen , de eenigfte was, aan wien de Voorzienigheid vermogens genoeg , om het waare van het valfche te ziften en te onderfcheidén, en het recht om over het gantsch menschlyk geflagt naar zyne begrippen vonnis te ftryken, gegeeven had. Men vraage dien man eens, zeg ik, wat hem heeft konnen wettigen om zooopgeblaazen,zootrotsch, zoo uit den hoogen, tusfchen Engeland en deszelfs wederfpannigeOnderdaanen , den beflisfenden toon te voeren, het gedrag der Engelfchen jegens de Americaanen met dat der Spanjaarden jegens ons gelyk te ftellen; daar hy zeer wel weet dat het een na 't ander geen hand water heeft? Men vraage hem eens, wat hem heeft konnen wettigen, om geduurende dien oorlog de gemoederen onzer Natie, door de allervuilfte trekken, tegen de Engelfchen te ontfteeken, even als of het ne°emen onzer fchepen , en de menigvuldige mishandelingen daar by geleeden, niet genoeg ware, omzete ontvlammen? Men vraage hem eens, wat hem heeft konnen beweegen, om de zaak der Americaanen , geduurende den oorlog, by elke gelegenheid aan te pryzen en te verdedigen, daar het hem niet onbekend is, dat zoo lang als de onaf> C4 "hang-  bangkelykheid der Americaanen niet erkend was, en 'er tusfchen de Republieck en Engeland geen vredebreuk p'aats had, het hem als Onderdaan of Ingezetenen deezes Staats niet vry ftond, om by publycke gefchrifte de opgeftaane Americaanen anders te befchouwen als Rebellen? Men vraage hem, wat hem heeft bevoegd konnen maaken, om, by publycke gefchrifte, een verbond tusfchen de Americaanen en deezen Staat, in zodanig licht voor te ftellen , als of die genen , zoo Leden van de Regeering als anderen, die het zelve niet door zyne vergrootglazen befchouwen, allerflechfte Luiden zyn, welke door drift, party-zucht , en wat al meêr gedreeven worden ? Men vraage dien man eens, wat hem bewoogen heeft, om, toen de gewapende Neutraliteit in til was, het aanneemen van dezelve zoo fterk, en veel fterker dan het een braaf Ingezeten voegt, aan te dringen? Men vraage Maar al genoeg, myn Vriend. Ik houde op. Die geen, welke de Nouvelles Extraordinaires federt eenige Jaaren geleezen hebben, hebben opgemerkt, dat de Opfteller of Schryver van dien Courant tot een vast doelwit heeft gehad, en nog heeft, om ons van onze oude verbindtenisfen met Engeland af tefcheuren, en ons aan de Franfche Kroon te hegten. En men moet tot zyn roem zeggen , indien 'er in zulken arbeid roem te vinden of gelegen is, dat hy daarin boven allen uitmunt, ja zelfs de Politique Hüllqji&is, en mêer andere fchriften, tot het zelfde  41 >& zelfde einde in 't licht gezonden, verre voorby ftreeft. Ik behoef U niet te zeggen wat by die bedoeling nog verder beoogt word. De Memorie van Burgemeesters van Amfterdam, en de fransche Staatkunde, welke onze tegenswoordige Staatsgefteltenis, als niet zeer gunstig, of liever niet gunftig genoeg, voor het franfche hof, gaarne veranderd zoude zien, konnen U, myn Vriend , zondermeer, dit alles ophelderen en uitleggen. Maar het geen, in het algemeen gewoel van onze Staatkundige Letterhelden, het alleronbegryplykfte zoude vallen, indien 'er iet onbegryplyks onder de zon gevonden konde worden, indien de verkeerdheid van 't menshgelyk hart ons niet daaglyksch, in het gedrag van ontzinnige menfchen , die, eens aan 't hollen , tot alles bekwaam worden, dit onbegryplyke niet deed verdwynen, het zoude die uitfpoorige drift zyn, ■welke fommigen (die , in weerwil van de leere der Natuurlyke Wetten, van de Geboden onzes Zaligmaakers, van de uitdruklyke w tten onzer Overheid, wat zeg ik, in weerwil van het geen burgerlyke befchaafheid wordt geheeten, zulken, die 't niet met hun eens zyn, met lasteringen en fcheldwoorden overlaaden, entegen de Engelfchen vuur en vlam uitbraaken ) aanzet, om, op denzelfden tyd , als zy dat volk doemen en vloeken, hetzelve na te volgen juist in dat geen, het welk men voor het grootft nationaal gebrek van dat volk kan houden: ik beöog de ongebondenheid, de C s neiging  neiging en zucht om zich tegen het oppergezag te verzetten; die jeukerigheid, om het hoogst gebied te bedillen, en te berispen; die graagte om onder het Staatsgebouw te wroeten, aan welke, zoo 't my voorkomt, meêr dan aan al hetvermoogen der Vyanden der Engelfchen , de aanhoudende, en veldwinnende wederftand der opgeftoove Americaanen toe te fchryven is. Indiende Americaanen, in Engeland zelf, hunne Patroonen, en hun fteun niet gehad hadden; indien de geest van oppofitie, beftendig yverig en werkzaam, om de maatregelen Van 't Staatsbewind te doen mislukken en te verydelen, hun niet te ftade was gekomen, en hun by den duur een riem onder het hart gelegd had, wat dunkt U, myn Vriend! zouden het de NoordAmericaanen lang gemaakt hebben? Dat geen nu, hetwelk de zwakheid van Engeland maakt; dat geen, wat hunne Vyanden tegen hen fterkt; dat geen het welk ten allen tyden is gehouden voor 't grootfte euvel en de gevaarlykfte kwaal der Burgermaatfchappyen, daar zullen wy de deur voor open zetten; dat zullen we, niet ter fluiksch laaten influipen, maar met luider ftemme inroepen; dat zullenwe met vreugdegalmen inhaalen; dat zullenwe den volke als een aanbiddelyke Godheid voorhouden en aanpryzen; waar zyn wy, myn Vriend! wat Land bewoonen wy, wat tyden beieeven wy ! zoo 'er geen haatlyker voorwerpen in de menfcbelyke famenleeving zyn dan zulken , die huiskrakkeelen, en vyandfchap tusfchen Maagen en Vrinden ver-  ® verwekken, daar zyn 'er gewis geen flegter, dan die hetzaat van tweedragt in den Burgerftaat aanftooken. Geen wonder, daar men tot zulk eenen euvelmoed overflaat, dat het kout gebeente van Vader Willem, dien Zaligen Vorst, welke in de befchikking van de voorzienigheid, het middel van uitkomst voor de onderdrukte Ingezetenen is geweest, wiens nagedachtenis door den zorg van 's Lands Bellierderen van dien tyd zoo geheiligd is, dat de laffer haare tanden daarop vergeefsch zal Romp byten; die zoo fterktot eengezindheid, tot toegeevenheid, tot infchiklykheid, tot eendragt heeft vermaant; geen wonder, zeg ik, dat, ook in deeze tyden, het koud gebeente van dien doorluchtigen en nooit genoeg geroemden Vader des Vaderlands geftoort en ontrust wordt; geen wonder dat het vernuft gaande raakt, en een gedicht tot hoon, ftnaad, en laster, van het doorluchtig huis, aan't welk, naast God, alle Zaaligheden, diewe genieten, toegefchreeven moeten worden, te voorfchyn komt. Niet, myn Vriend, gy weet hoe ik denke, niet, dat ik den roem en luister van die Medeleden van 's Lands Hooge Regeering, welken Vader Willem, en volgende Heeren Prinfen van Oranje, (in 't ftaatsbewind onderfteund, en de hand gebooden hebben, miskenne; maar aan wien, zoo 't niet aan Prins Willem is, moet men de vereeniging van vermoogens en krachten wyten, welke de eerfte oorzaak is geweest, dat men den Span* jaard de fpiets heeft kunnen bieden, voorts aftematten, en te doen bukken. Want  44 Waar heen tog, Myn Vriend! dat drukken,' en dat uitgeven van protesten, welke fommige Leden der Regeeringe tegen de Refolutien by meerderheid in de vergadering daar zy Leden van zynj genomen, hebben laaten aanteckenen; en dat publiek pryzen van die ftaatsbedryven ? waar heen ? zoo het niet is om de meerderheid als onkundige of oneerlyke Mede-leden van Staat ten toon te Reilen; en om, in navolging van de engelfche razerny, zoo lang te woelen en te wroeten tot dat men zyne parthy, of liever die genen, die 't anders begrypen, onder hebbe gekreegen. Waar toe nog het publiek maaken van die Staatsftukken t zoo het niet gefchied, om het volk op te zetten, gaande te maaken, en tegen fommige Leden van 's Lands Hooge Regeering aan te hitfen , als of die het met het Vaderland niet regt of niet wel meenden ? Is dit niet wel de leer gevolgd, quod boni Civis fit pr oefent em Reipubl. fatum tueri nee eum mutatum veile. Is het niet wel in agtgenomen de regel Unum Reip. corpus unius animo regendum. Tacit. Toont men niet al vry wel overtuigd te weezen van het geen ons Hugo de Groot leert, met deeze woorden: Nostrum est, ft necingrati, nee imprudentes ejfe volumus, eam rempublicam confianter tueri , quam ratio fuadet, probant experimenta, commendat Antiquitas. Stel U eens voor, Myn Vriend, dat de zelfde fpooren, als men thans in fommige Hooge Vergaderingen ziet inflaan, ook onder andere Regenten ge-  <& gevolgd wierden; dat overgeftemde Leden der Hbo» ge Collegien, als Raaden van Staaten , Gecommitteerde Raaden, Hoogheemraaden, Hoven van Justitie , Vroedfchappen, Bewindhebbers van de Oosten Westindifche Compagnie, op gelyke wyze als het thans door eenige Leden van Staat gedaan wordt, hunne redenen van tegenkanting ter kennisfe van 't publiek bragten; Rel U eens voor, dat dit door andere Genoot- en Broederfchappen, als Regenten van Godshuizen, Diaconien, Confiftorien, en welke 'er diergelyke meerder tot handhaaving van orde en rust zyn opgekomen en gefticht, nagevolgd wierd, wat denkbeeld zoud gy dan van ons burgerlyk beftier krygen? Leid dit niet regtftreeks tot een binnelandfche beroerte ? en zyn zulke menfchen, zy moogen Edel of Onedel zyn , Burgemeefters of Sleepers, in waardigheid verheven of niet, wel. ke tot zulke buitenfpoorigheden den eerften grond gelegd hebben, niet allerverachtelykst en fchadelykst ? Het geen te Atlienen by monde gefchiedde, wordt in ons Land door de Drukpers volbragr. Ik herinner my deswegen een plaats uit een boek, het welk ik niet geloof, dat in Uw Bibliotheek te vinden zal zyn: het is door eenen Moreau gefchreeven, en in den jaare ï686. onder den Tytel van Confideiations Mor aks, tirées des Ouvrages de la Nature &de ï'Art, uitgegeeven in Folio. Ik heb 'er veele goede dingen in gevonden, en onder anderen dit volgende: C O W?  <8W[ 46" >«& CONSIDERATION Sur les Joueurs de Gobelets. Mauvais ufage de FEloquence. „ T 'on fcait (a), que tout Ie myftere de la fcience „ J~J des Charlatans ne confiste qu'a tromper les „ yeux du peuple par des tours de fouplesfe Mals „ le peuple, qui aime h être trompê, ne laisfe pas d'y 5, courir 8* d'admirer tout ce qu'ils font, comme autant „ de tours de magie. II ne fcait comprendre comment ils „ font voir des mufcades fous les gobelets, après qu'ils les en „ avoient tirées a leurs yeux, &f comment il ne s'y en „ trouve pas , lors quHl y en avoit vu mettre. Tantot il „ voit fortir de la bouche de ces Charlatans quantité de rubans, ou des liqncurs de leur front: &f il leur vost „ faire beaucoup d'autres merveüles, qki le furprend de telle forte, quil ne fgaü plus c-ü il en ejl, demeurant „ des heur es entières attachez a leurs folies, comme h la chofe du monde la plus admirable. „ Les (.*) Men weet, dat al het geheim der Weetenfchap der Gochelaars al'eenlyk beftaat, in het bedriegen der oogen des volks door kunftige handgreepen. Het volk, het welk zich gaarne laat bedotten, loopt echter naar hen toe, en verwondert zich over al het geen zy verrichten, even als of het louter tovery ware Het kan niet begrypen, hoe dat zy muskaaten kunnen doen zien onder de bekers, nadat zy dezelven, voor hunne oogen daar van daan hebben genomen, en hoe dat dezelve daar niet gevonden worden, wanneer het dezelven daar ondèr heeft zien leggen. Dan ziet het eens uit den mond dier Gochelaars eene menigte linten komen, of vochten uit hun voorhoofd; en het ziet hen veele andere wonderen verrichten, welke het zelve zoodaanig doen verbaasd ftaan, dat het byna niet meer weet, waar het is, blyvendegeheele uuren, als opgewogen, hunne zotternyen, als de verwonderenswaardigfte zaak der wereld beMouwea. De  47 ><$ . „ Les Orateurs font fouvcnt ce mefiier, quoi qtiih }> penfent être hien éioignez des Jmeurs de Gobelets i „ Car tout homme, qui nejl pas dans une ferme refolu„ tion de ne dire jamais aucune chofe centre la ve„ rité & la juftice, merite de ne paffer que pour „ un Charlatan. Etvèrïtablement y at-il de la difference entre un Oratcur, qui far la fubtilité de fon }i difcours tache d'impofer a fes auditeurs, & un Bate„ leur, qui par des tours de foupltffe trompe les yeux de „ la pepulace ? A mon avis, il n'y en a pas beaucoup. „ Uun ö' 1'autre tachent de gagner du credit cu de Var,, gent, en trompant le monde par des illufions. Celui„ ld exagere furieufement ce qu'il dit, afin de faire „ paffer le menfonge pour la vérité, il prend de ,, belles couleurs, pour couvrir de vilaines cbofes ; & ce„ lui-ci fait paffer pour des merveilles de petits tours, „ dont on fe moque, quand on en connoit Partifice. Hs j, fonc donc tous deux Charlatans, mais ceux-cine „ le font que dans des bagatelles, ok perfonne ria inte- » reftt De Redenaars fpeelen dikwyls dezelfde rol, alhoewel zy meenen, dat 'er een groot onderfcheid tusfchen hen en de Gochelaars is: wanc ieder mensch , welk geen onwrikbaar voorneemen heefc van nooit iet tegen de waarheid en gerechtigheid te zeggen, verdient, dat men hem niet hooger dan een Gochelaar of kwakzalver achte. En, in der daad, is'er eenig onderfcheid tusfchen een Redenaar, die door de fcherpzinnigheid zyner redenering zyne toehoorders poogt te bedotten, en een Gochelaar, die door kunftige handgreepen de oogen van 't gemeene Volk misleidt? Volgens myn oordeel is 'er weinig onderfcheid tusfchen hen : beide trachten zy aanzien of geld te bekomen , door de wereld met ftreeken te misleiden De een vergroot, op een verbaazende wyze, het geen hyzegt, ten einde de leugen voor waarheid te doen doorgaan. Hy neemt fchoone kleuren en bedekt 'er leelyke zaaken mede; en de ander doet geringe kunstftreeken, waarmede men fpot, als men derzelver behandeling weet, voor kinderwerken doorgaan. Zy zyn dan beide Kwakzalvers; maar de laatfte zyn 't flechts in beuzelingen, waar by niemand belang heeft, daa*  43 refi, au lieu que les autres font bien plus coupa» bles. paree qu'ils fe jouënt de la vérité, qui ejl }i la cbofs du monde la plus vmerable la moins propte a être jouée. „ II y avoit autrefois de ces Charlatans dans Athmes, „ &f dans les aw.res villes de la Grece, qui Je plafoient 3, aux carrefours & au milieu des grandes places publi„ queSf ou ils debitoient des baran^ues & des discours au peuple, qui les écoutoit avec un plaifir extreme. Com„ me ils mettoient leur gloire h avdir beaucoup d'auditeurs, 3, il tfeft rien qu'ils ne fijjent pour les attirer, cajolant „ tout le monde jufq .t aux crocbeteurs & aux matelots, „ hrs quils les rencontroient, leur promettant de les du 3, vertir a merveille. Cètoit lh que Pon entendoit tou* 3, tes les figures de la Rhetorique, les grandes Hy„ perboles, les exclamations terribles pour rien, „ les comparaifons admirables, les antithefes & les paralelies; le tout accompagné de parolles em„ poulées & a'une agitation du corps continuelle &f ex- „ cejjlve. ie eerjle veel fchuldiger zyn, dewyl zy met de waarteid fpotten, welke de achtbaarfte zaak der wereld is, en 't minst gefchikc om mede gefpot te worden. 'Er waren eertyds van die Kwakzalvers te Athene en in andere Steden van Griekenland, welke zich plaacften aan de vierfprongen en in 't midden der groote openbaare plaatfen, alwaar zy aanfpraake tot en redevoeringen voor *t volk deeden , 't welk hen met het uiterfte vermaak hoorde. Dewyi zy hun roem (lelden in veele toehoorders te hebben, zoo ftelden zy alles in 't werk , om dezelven tot zich te trekken, vleiende al de wereld, tot de Pakkedraagers en Matroozen toe, wanneer zy hen ontmoetten, beloovende hen, op eene verwonderlyke wyze te zullen vermaaken. Daar hoerde men alle de figuuren der Rederykkunst, de grtotfpraaken. de verfchrikkelyke uitroepingen om niets, de verwonderlyke vergelijkingen , de tegenstellingen, de gelykjlellingen; alles gepaard met grootfche en opgesmukte woorden in eene geduurige en bovenmatige beweeging des lichaam. Daar prees men den eenen cfcg eene zaak, welkt men daags daaraan laakte; daar verhef te men  < 50 ><& j, THESE, le plus grand des Orateurs Grect, frati„ quoitadmirablementbien; lui, qui ft vant&it de pouvoir faire pencher fes juges du cóté qu\l voudroh, lorfque „ la cbofe mèritoit quil en p ijl la peine. Ausfi Jca„ vans - nous, que ets Orateurs avoient la vanïté de par- Ier pour fj? contre, donner tant de couleurs aux rai„ fons oppojées, que I on ne fcavoit a quoi s'en tenir. „ Cela Je vit h Rome dans la per/onne du Philofopbc Car„ neades, que les Athèniens y avoient envo\é: caraprès „ avoir parlé un jour en faveur de la juflice, il paria „ contre la même vertu le jour fuivant. Cètoit h quoi ,, les Orateurs s'ètudioient le plus, ne croyant pas avoir ,, atteint h aucune perfeclion de ïart, s'ils n'ètoient ca,, pables de defendre tout ce quils voudroient, c'ejl h di- re, s'ils n'ètoient de parfait Charlatans. „ Des gens femblables ne pouvoient être que „ trés dangereux dans les Etats, & plus odieux a „ ceux qui ont de la vertu, que tous les Charlatans. „ Auffi fut-ce pour cela, que l'on congedia bientot a „ Rome te verrichten , hy die zich beroemde, dat hy zyne Rechters tot de zyde, waar heenen hy wilde , konde doen overhellen, als de zaak verdiende, dat hy die moeite nam. Ook weeten wy, dat die Redenaars de verwaandheid hadden, van voor en tegen te fpreeken, en van zoodaanige Kleuren aan de tegen elkander overftaande redenen te geeven , dat men niet wist waaraan zich te houden. Dit zag men te Rome in den perfoon van den Wysgeer Carneades, welken de Athenienzers derwaards gezonden hadden: want, na dat hy op een zekeren dag voor rechtvaardigheid had gefprooken , fprak hy 's anderendaags tegen dezelfde deugd. Bier op leiden de Redenaars zich het meest toe, oordeelende, dat zy geene volkomenheid in de kunst bereikt hadden indien zy niet bekwaam waren om alles te verdedigen, wat zy wilden, dat is te zeggen, indien zy geen volkomen Gochelaars of Kwakzalvers waren. Dusdaanige lieden konden niet dan zeer gevaarlyk voor de Burgetftaaten zyn, en haatelyker voor hen die deugd bezatten, dan alle Kwakzalvers, Ook werd daarom dien iraaien Atheen- fchen  5, Rome ce beau parleur d'Athenes; & ce fut pour te 3, même raijon, que tous les Orateurs en furent deus fois banntSi Les Lacedtmoniens rieurent pas la peine „ de les cbaffer, car ils ne voulurent jamais les admet- tre, & fi Platon en eut étéctü, ils rieujfent pas trouvé place dans aucune Republique, non plus qui 5, les Charlatant; les uns riétant bons que pour amufef ,, & les autres que pour brouiller. C'étoient eux, comme „ dit Lysias, qui defendoient les coupables, & qui rendoient criminels lesinnocens, qui tour„ noient le peuple, comme le vent agite les va- gues de la mer, les rempliffans de foupcons, de 3, défiance & impreilions féditieufes. ,, Libanius, fameux Sopbiste, qui a ètè le „ Maiire du plus grand des Orateurs Cbrêtiens, rien dit ,, pas moins que Ljjias. Ilavoue fransbement, que de tout le babil des Orateurs, il n'en revient ritn 5, de bon au public. Que tous leurs di/cours ne font „ que du vent, mais du vent dangereux, capable „ d'ex- fchen fnapper te Rome wel dra affcheid gegeeven, en om die zelfde reden werden alle de Redenaars tweemaal uit die Stad verbannen. De t.acedemoniers behoefden de moeite niet te doen van hen te verjaagen, want zy wildenze nooit toelaaten ; en indien men Plato's raad gevolgd had, zouden zy in geen een Gemeenebest toegelaaten zyn geweest, zoo min als de Kwakzalvers; zynde de laatfte Hechts goed om te vermaaken, en de eerfte om twist en verwarring te verwekken. Zy waren het, zoo Lyfias zegt, dit de fchuldigen verdedigden ; en de onjchuldigen als misdaaders deeden veroordeelen, die het volk draaiden en keerden, even als dt wind ie bsaren der 'iee in beweeging brengt, vervullende hei pelve met vermoedens, met mistrouwen. en oproerige mdrukfelm. Libanius, een vermaard Sophist of Redenaar, die de Leermeester is geweest van den grootften der Christelyke Redenaaren, zegt'er niet minder van dan Lyfias. Hy bekent rondborstïglyk , dat al bet gefnap der Redenaaren geen het minfte nut toebrengt aan het algemeen welzyn: dat alle hunne ledevoeringen niet dan wind zyn, maar een gevaarlyke wind+ D 2 bekwaam  4K 52 >& „ d'exciter de grandes tefopêtes, qu'ils ne peuvent „ plus calmer quand elles font excitées: Que l'élo- quence, qui devroit prendre les armes pour la defenfe ,, de la jujiice, lui donne des coups farets pour la dé„ truire. C'eft Yaveu que Quintilien en fait, lors quil dit, que ïèloquence nuit a beaucoup plus de jj ptrfonnes, queile ne fait de bien a iautres ; que c'eft par elle que les Etats ont été mis en comj, buftion. Et quoi que ce ne foit, que dans uyie decla- mation, quil le dit, il ne pouvoit nèanmoins rien dire ,, de plus véritable, puifque Vexpèrience a appris aux. 3, hommes les méchants effets, queile produit, fornen„ tant ou laTyrannie, ou l'huraeur leditieufe des „ peuples, ou 1'ambition dea Conquerans, ou la „ mauvaife foi des héretiques. bekwaam om zwaare orkaanen te verwekken, welken zy niet meer in ftaat zyn te doen bedaaren, wanneer dezelve eens ontftaan zyn. Dat de welfpreekenheid, die de wapenen behoorde aan tè doen ter befcherming der rechtvaardigheid", haar heimelyi>e wonden toebrengt om ze te verderven. Dit is ook het geen Quintiliaan erkent, wanneer hy zegt, dat de welfpreekenheid aan veel meer leden nadeel toebrengt, dan voordeel aan anderen : dat zy het is, waar door de Staaten in vuur en vlam zyn gezet geworden. En hoewel hy dit flechts zegt in eene leerende redevoering, kan hy echter niets zeggen, dar meer met de waarheid over een komt, dewyl de ondervinding den menfchen geleerd heeft de kwaade uitwerkzelen die zy voortbrengt, door de dwingelandy, of de oproerige neiging der volken, of de heerschzucht der veroveraars, of dc kwaade trouw der ketteren aan te ftooken, ... t<: ,.i '.uw is»\ ' nb Vergelyk, Myn Vriend, de trekken, welken Moreau hier affchildert als kenmerken van de Welfpreekers, met den ftyl en toon van de Nouvelles Extraordinaires de divers Endroits, van Le Politique Hollandois, de Oranje-hoornen, en zeg my eens, of gy  «M 53 >& gy in die vruchten van de welfpreekenheid, niet juist dat vindt, het welk Moueau aanwyst. Even zoo is het gelegen met de andere fchryvers van eene mindere of laager klasfe: als by voorbeeld den Staatsman, de Post van den Neder-Rbyn, de'ConJideratien onder de Spreuk Amore Patria uitgegeeven; en eene menigte anderen, op dewelke ik het geen Corneille den Keizer Augustus aan Cinna doet zeggen , wel zoude konnen toepasfen. Le rejie ne vaut pas Vhonneur d'être nommé. Evenwel moet ik hier omtrent een uitzondering maaken, met opzicht op zekere Protesten, welken door eenigen, die deel aan de Regeering hebben, gedaan en verfpreid worden: deeze doen meêr dan de anderen; zy maaken gebruik van den ftand in welken zy met betrekking tot 's Lands bewind zyn, om hun gevoelen niet alleen bekend te maaken, maar by het volk gunst te doen erlangen, het volk in beweeging te brengen, en daar door hun gevoelen te doen boven dryven, om hunne byzondere oogmerken te bereiken. Dan, Myn Vriend, als wy eens alle die hoogverlichte Geesten, die boven alle anderen wys meenen te zyn, die zich verbeelden den fcepter alleen te konnen zwaaien, en zig vermeeten hunne begrippen te-willen leggen en opdringen tot een richtfnoer van 's Lands opperftaatsbeftier van naby gade flaan, hoe ftaat het dan met hunne kundigheid D 3 me  in myne voorige ?oo breedvoerig, en misfchien wat al te breedvoerig- heb onderhouden , om dat van alle ordens van Burgers ik 'er geene ken, die geyaarlyker zyn voor den Burgerftaat, dan zulken, die vermeenen- alles beter te weeten dan anderen; wat zeg ik, die alleen, het juiste, en het regte.van 't, geen tot behoud, en voordeel van het Land behoord te gefchieden, meenen te bevatten; en die, zonder tot de kunde van Staatszaaken, of van eenige deelen derzelver opgeleid te zyn; die, boven dat,; de doorflaanfte blyken van een volflagen onkunde van het gqen, waarin zy den meefter willen fpeelen, aan den dag leggen, niet te min zich zoo hoog verhellen, van de Hooge Overheid, als 't ware, lesfen en voorfchriften omtrent het geen wat 'er in 's Lands gemeene zaak gedaan of gelaaten moet worden, te geeven ? Ik zeg, Myn Vriend! dat het weezen kan, dat de  f52 de Hooge Overheid, om gewichtige redenen, oordeele, dat in de tegewoordige gefteldheid van zaaken, alles overzien, raadzaam is, van de onaf* hangklykheid der Americaanen te erkennen; en wanneer daartoe volgens 's Lands conftitutie beflooten zal zyn, zal het de post aller Ingezetenen weezen van 'er zich aan te onderwerpen. Maar des niet te min, ftaat het my en ieder Ingezeten vry, om te denken, dat onze Hooge Overhsid tot dien ftap niet zal bewoogen worden, door de redenen , welke Jonk'-, van de Capelle van de Marsch, en meêr anderen met hem, zoo fterk aandringen, naamlyk het voordeel het welk de Vaderlandfche vaart en koophandel uit een verbond met de Noord - Americaanen zullen trekken. Om U te doen zien, welke redenen ik heb, om dit te denken , zal ik het declamatoirfpoor van den fchryver der Kouvelies Extraordinaires, en die op denzelfden trant de pen voeren, niet volgen; maar U myne bedenkingen beredeneerd voordraagen; en my daar toe mede bedienen van de aanmerkingen, welken ik 'er anderen nog over heb hooren maaken. Het is niet te verwonderen, het is zelfs toe te geeven, dat Kooplieden en Fabrikeurs, die de Hagen van den tegenwoordigen oorlog het allermeest "gevoelen, naar eenigen uitkomst haakende, een bron van herftelling, en van welvaart in een verbond met de Americaanen meenen te zien , en daarom zich ligt inbeelden, dat 'er maar een te maaken is, om onzen kwynenden koophandel op te beuren. Deeze  4K 63 Deeze Luiden, eenige zeer weinige uitgezonderd, zyn alleronkundigst in Staatszaaken en in Historiën. Zy bemoeien zich weinig als met het geen onmiddelyk hun byzonder beroep betreft, en zyn ook daarom onvatbaar voor algemeene overdenr kingen en befpiegelingen; deeze Luiden (zeg ik) fpreeken mooglyk, zoo niet allen, ten minsten veelen derzelver, ter goeder trouwe , naar de kennis en de gedachte, welke zy 'er van hebben of konnen maaken; en mooglyk ook naar het geen hun van deezen of genen ingeboezemd wordt, welken ons gaarne met den Engelfchen aan den dans willen houden. Ik bevond my laast, op reis zynde, in een gezelfchap van Kooplieden en Fabriqueurs, in welke over het belang, het welk de Staat in een verbond met de Americaanen konde hebben, en inzonderheid ook over eenige der Requesten welke geprefenteerd zyn om van den Staat het erkennen der onafhangklykheid der Americaanen te verzoeken, heel wydloopig gefprooken wierd. Zy meenden meest allen, dat 'er nooit beter gelegenheid gebooren konde worden, om de Republiek in ftuk van koophandel, vaart en fabrieken op te beuren, dan die, welke het aangaan van een Tractaat met de Americaanen aan de hand gaf. Onder deeze Heeren was 'er echter een, die, zoo 't my voorkwam, al vry bejaard moest zyn, en niet zeer overtuigd fcheen te weezen van de zekerheid, welke de anderen daar in veronderftel- den.  « 64 ><$ den. —- Ik, zeide hy, ik ben ook een Fabriqueur geweest., en ben het nog. Ik heb altyd ondervonden , dat de goedkoop overal de beflisfende .oorzaak ,is.,. welke de vaart, koophandel, en fabrieken in ftand kan houden. Ik wil eens verondérftellen, voer hy voort, dat wy met de Americaanen een verbond, en een CommercieTraétaat maakten; hoe voordeeiig men die ook ftelle, kan ik niet gelooven, dat een van ons zich verbeelden zal, dat. die Natie ons alleen een uitfluitenden koophandel in hunne Landen, en vaart op den zeiven zullen toeftaan; en dat zy zich zullen verbinden, geen anderen dan Holiandfche fabrieken of manufacturen te neemen of te draagen: het uiterfte en 't hoogfte, waar toe men het zal kunnen brengen, zal daar.in beftaan, dat wy geen meêr lasten of belastingen op onze goederen zullen betaalen, dan de Ingezetenen zeiven, en dat wy, boven dien, volftrekt geen inkomende regten zullen betaalen. Voordeehger konnen het de Heeren, zoo ik meen, niet begrypen. Neen, antwoordde 'ei; een van 't gezelfchap, en ik geloof ook niet, dat wy de Americaanen zoo verre zul. len brengen, van-met-niemant dan met ons koophandel te dryven, en onze fchepen alleen in hunne havens te laaten: al het geen wat wy zullen konnen bedingen, zal daarin hoofdzaaklyk beftaan, van gelyk gefteld te worden met de meest bevoordeelde Natiën.. En dit zal voor ons al genoeg zyn, vermits het, bekend is, dat in gelyke omftandig- heden,  65 ><§ hederi, vrydommen en voorrechten , wy de an» deren Natiën in de vaart en koophandel den loef affteeken. Welnu, zeidedeOude Heer, dit dan gefield zynde, vraag ik, of die fituatie met betrekking tot Araerica gunstiger zal zyn, dan die, waar in wy ons bevinden met betrekking tot ons eigen Land , en tot onze bezittingen ? (dezelfde aanmerking die ik in myne voorige gemaakt heb ) en waarom werden onze fabrieken en manufaótuuren niet gefleeten in ons eige Vaderland , en in onze eige Colonien? Waarom zyn 'er by ons ftapels van vreemde goederen? Waarom verzenden wy fchier niets als vreemd goed ? Waarom is 'er geen aftrek in 't Vaderlandsch goed, dan wanneer 'er gebrek aan vreemd goed is? Die zelfde reden, welke oorzaak is, datge uw eige fabrieken niet voor uw deur kunt kwyt raaken, dat gy 'er uwe Colonien niet hebt van konnen voorzien, zullen die geen oorzaak zyn, dat gyze by de Americaanen ook niet aan den man zult konnen helpen? Wat zeggen de Heeren ? ■ Zy fpraken nieté Ik geloof niet, zeide de Oude Heer, dat, welk Traótaat wy ook met een' vreemd volk maaken , het zelve ons meerder voordeel kan geeven, dan het geen wy ons zeiven in onze eigen bezittingen kunnen toevoegen. Aan de Oélrooyen, verleend aan de Oost- en- West-Indifche Compagniën en aan de Colonien, ziet men, dat H H. H H. MM, zeer bedagt zyn geweest, om 'er onze Fabrieken en Manufaétuuren door te bevorderen; maar heefc V. Stuk. E de  de uitkomst aan de verwagting beantwoord? De Heeren, zeide de'Oude Heer, zullen zekerlyk die Oftrooyen, en de ftukken daar toe betreklyk wel geleezen hebben. Zy gaven alleen te kennen van neen> — Dat is jammer, zeide de Oude Heer; ik geloof dat dat wel noodig is, om eene weezendlyke kennis van 't geen de vaart, koophandel , manufaftuuren en visfcheryen, kan doen aanwakkeren of verflaauwen, te krygen. Uit die ftukken ziet men, vervolgde de Grysaart, dat onze Hooge Overheid in het verleenen dier verfchillende O&rooyen wel degelyk het in ftand houden, verbeteren, en aanwasfen der Fabrieken en van alle andere takken van neeringen en handteeringen op 't oog hebben gehad, en deswege niet minder zorgvuldig zyn geweest dan het de Engelfchen en Franfchen in dit ftuk geweest zyn. Maar is de heilzaame verwachting van 's Lands Vaderen vervuld geworden? immers neen. De vaart en koophandel zyn 'er door aangewakkerd, maar zyn 'er de fabrieken en manufactuuren door geholpen geworden. Het Request van de Haarlemfche Kooplieden merkt op, „ dat Engelands groote magt in zy„ nen handel op America beftaat. De fchatten, (zeg„ gen zy,) daar door in 's Lands fchatkist gebragt, de 3, buitengemene welvaart van veele Negotie Huizen, de „ alles ovettreffende bloei hunner Manufactuuren, „ waar van de welverzekerde aftrek het meeste „ ter haare volmaaking heeft toegebragt, ftrekken daar van tot overtuigende bewyzen". Wel nu Myn Heeren! Hebben de Engelfchen daar in gehandeld  handeld als benyders van onzen koophandel en vaart, als boeven, als zeeroovers, of wel als een volk dat buiten fchade van anderen, hunnen voorfpoed en welvaart trachten te bevorderen? Zyn zy daar in te laaken of te pryzen ? Heeft die zelfde weg voor ons niet open geftaan ? Zoo ja, gelyk het niemand ontkennen kan: hoe komt het dan, Myn Heeren! dat wy uit onze Westïndifche bezittingen het zelfde voordeel niet getrokken hebben het geen 'er de Engelfchen uit de hunnen gehaald hebben? Zyn wy nydig, dat de Engelfchen met minder verzuim, met minder llof heid, ja laat ik het 'er maar by voegen, met meêr yver, oplettenheid, en zorg daar in te werk zyn gegaan dan wy? zy hebben aan 't wezendlyk oogmerk van Colonien voldaan; naamlyk hunne fabrieken en manufactuuren te bevorderen: en wy, wat hebben wy gedaan, onze Colonien gebragt tot eenen allerelendigften en jammerlykften ftaat, zonder een eenigen ftap te doen, om 'er onfe fabrieken en manufactuuren min of meêr wat door op te beuren en gaande te houden. En vermits de goedkoop van vreemde fabrieken ons overal, en zelfs in onze Colonien, ja wat meêr is, in de fteden daar onze fabrieken in fleur plagten te weezen, de deur fluit, wat meentge, dat wy in ftaat zullen zyn, om dat geene by vreemden te bewerken, het geenwe by ons zeiven, en in ons eigen boezem niet konnen verrigten ? Niet, voegde de Oude Heer daar by, dat ik tegen E a een  een verbond of Tractaat met de Americaanen ben; ik geloof dat de vriendfchap met alle Natiën ons dient: ik wil eens ftellen, dat de Nieuwe Staaten ons een bekwaame gelegenheid en aanleiding zouden kunnen geeven, om onze vaart en koophandel te verbreiden; en ook onze fabrieken en manufactuuren wat op te beuren, dan is de vraag nog, of wy in eenen ftaat zyn, om 'er ons van te konnen bevoordeelen. Want vergeefsch wordt 'er een deur open gezet voor iemand, die niet van plaats kan veranderen. Om van iets genot te konnen hebben, moet men in ftaat zyn om het te konnen genieten. Al ftonden alle de Landen des aardryks voor ons open, wat zou het baaten, indien wy 'er geen gebruik van konden maaken ? Derhalven moeten wy hier wel in de eerfteplaats in overweeging neemen, of wy in eene fituatie zyn, dat onze Fabrikeurs en Manufadturiers van zoodanig verbond en Traótaat voordeel zouden konnen trekken ; en dit komt my zoo niet voor, alzoo ik niet kan zien, dat het zelve ons meêr of min beter koop zoude konnen doen werken, als wy 't nu doen; en als wy daar mede agter liggen, dan vervliegt alle kans. Dit fchynen de Commercanten van Haarlem wel doorzien te hebben, wanneer zy zeggen, dat 'er nog veele kwynende fabrieken in alle de Provinciën van ons Land zyn , die aangefpeerd door belooningen, of door het verminderen van belastingen, misschien wederom in bloei te brengen zouden zyn: een doorflaande blyk, dat zy overtuigd zyn, dat onze fabrieken en manufactuuren.  tuuren weinig aan een verbond met de Americaanen zullen hebben, indienwe op eene andere wys niet in ftaat gefteld worden om 'er genot van te hebben, ik weet niet of de Heeren my begrypen, voegde de deftige man daar by. Een van het gezelfchap, antwoordde hem daar op, dat hy het ook zoo had ingezien,- en dat by zelve in zyn Fabriek ondervonden had, hoe weinig inlandsch goed, zelfs in ons Land, gefleeten wierd; en dat het waar was, dat wy den aftrek verlooren, om dat 'er by andere volken goedkooper gewerkt kan worden; maar, voegde hy daar by, het is te hoopen dat de Staaten het niet by een verbond met de Americaanen zullen laaten, en dat zy te gelyk middelen in 't werk zullen ftellen, om 'er vrucht van te trekken. ■— Dit vertrouwen heb ik ook, zeide de Grysaart, voor zoo veel 'er moogelykheid is, om daar toe middelen te gebruiken. Maar als gy eens gade flaat, hoe veel tyds 'er verloopen is, zonder dat de Staaten daar toe kans gezien hebben, kondge U dan wel ftreelen met de hoop, dat het nu zal kunnen gefchieden ? Gy lieden zult alle met my inftemmen, dat de duurte der arbeidsloonen, en de duurte der ftoffen tot het fabriceeren noodig, de zwaarfte hinderpaalen zyn, welken ons buiten ftaat ftellen om tegen Vreemden te konnen markten: en dat, zoo wy niet in ftaat raaken, om op geringer arbeidsloonen te fabriceeren, de Vreemden altyd voor zullen liggen. Ik heb dit onder anderen aangemerkt geE 3 von-  vonden in de Verhandelingen, uitgegeeven ter gele. genheid van de vraag der Haarlemfche Maatfchappy, en ook in een werkje van den Heer van Heukelom. Het is u zekerlyk niet onbekend, dat de duurte der arbeidsloonen meest toe te fchryven is aan de belastingen , welken 'er van tyd tot tyd op het confumable zyn gelegd, en waar door het beftaan van een arbeidsman veel kostbaarer is geworden dan te vooren. Indien nu die belastingen , uit hooge noodzaaklykheid zoo hoog zyn gebragt; indien de Staaten , geduurende zoo veele jaaren, daar in geene, of ten minften geene mcrkelyke, verandering hebben konnen brengen, kondge U dan wel voorftellen , dat het tegenwoordig zal konnen gefchieden; nu, dat 'er geld opgenomen en na middelen omgezien wordt, om 's Lands kas van de noodige penningen te voorzien? Ik beken, zeide een van de Heeren, dat ik het 'er niet op zien kan. Indien wy dan, vervolgde de Grysaart, dit vooruitzicht niet konnen hebben; wat voordeel zullen de Fabrikeurs en Traficanten dan uit dit verbond haaien? Zy hebben het ons evenwel verzekerd, viel daar op een Jong Heer in, welken ik aan zynen kin fchatte omtrent agtien jaaren oud te zyn, en, zoo ik hoorde, de zoon van eenLeidsch Fabrikeur was. Alle die praatjes, die Myn Heer ons daar voorhoud, voerde de jonge knaap den Grysaart tegemoet, zyn maar vertellingen, daar de üngelsgezinden mede voor den dag komen , om ©ns van een verbond met de Americaanen af te houden.  houden. Als dat eens tot ftand gebragt zal zyn, dan zullenwe die vervloekte Engelfchen wel drillen: dat moetenwe maar eerst hebben, en dan om het ander denken. De Oude man keek den onbefuisden knaap aan, en vroeg hem, waar hy van daan was ? Hy woonde te Leiden, en deed met zyn vader in de Laken-Fabriek. Ei! zeide de oude Man, ik zal u niet vraagcn van welken Godsdienst gy zyt, maar wel, ofge in uw Godsdienst, of van uwe Ouders nooit geleerd hebt, van voor de gryze haïren op te ftaan; zoo neen, dan geef ik U nu dien les. De Jongeling kreeg eene blos, beet op zyn lippen, doch, de Oude Man had hem het woord zoo ernftig toegebeeten, dat hy geheel van zyn ftuk af was, en zich vervolgens zeer ftil hield. De Oude Man, door de dorperheid van den Jongeling , in den loop van zyne aanmerkingen geftoord zynde geworden, zoude mooglyk het gefprek over dat onderwerp niet hebben hervat, was hy 'er niet wederom opgebragt geworden door een van de andere Heeren, welke hem in bedenking gaf, of, al eens gefteld zynde, datwe in 't fabriceeren met de fabrieken bleeven op den ouden voet,zoo als wy zyn, 'er echter geen kans zoude weezen, om door onze vaart, zoo veel op de vreemde voor uit te winnen, dat wy in America of boven of gelyk met de andere Natiën zouden konnen markten, daar men thans zag, wat voordeel de Franfchen uit America trokken, en dat het bekend was, hoe veel uit deeze Landen over St. Euftatiui naar de Americaanen was gezonden, gelyk het in het Request der Kooplieden van Haarlem aangemerkt was ? E 4 ^  Ik ben, antwoordde de koopman, in alle takken van Negotie juist zoo niet ervaaren dat ik zoude durven verzekeren, dat 'er van onze inlandfche fabrieken niets naar America is gezonden en vertiert; wanneer een volk in oorlog is, en de wegen om goederen te ontfangen voor het zelve niet open ftaan, dan moet het zich dikwyls vergenoegen met het geen het krygen kan: hier van hebbenwe een merklyk, doch teffens beklaaglyk voorbeeld aan onze uitrusting van fchepen. Wy moeten tegenwoordig het hout en andere behoeften, zelfs tot hetfcheepsvolk toe, neemen, zoo als wy die krygen konnen, en nog duur betaalen. De Americaanen hebben zich in die omftandigheid, bevonden van, in veele opzichten, nergens dan in Frarikryk en by ons te regt te konnen komen, om van het noodige voorzien te zyn: en dit moest by ons een aanwas van vaart en koophandel voor een poos geeven, en goederen aan den man doen brengen , daar wy anders geen gelegenheid toe gehad zouden konnen hebben: en waren wy maar zoo kloek geweest van ons by die voordeden te houden, zonder Frankryk, door het toevoeren van zwaar hout, in ftaat te ftellen, van het grootfte deel daar van door den tyd aan zich te trekken, wy zouden , zoo ik meen, fchatten gewonnen hebben , daar wy nu fchatten verliezen; en hoe is 'er niet gefchreeuwd en aangedrongen om algemeen Convooy? Even zoo, als nu om een verbond met de Americaanen. Wy hebben, zeg ik, (dus  ^ (dus voer de oude Heer voort) geduurende den oorlog veele goederen aan de Americaanen geleverd , maar ik heb in dien gantfchen tyd geen merkelyke veranderingen in onze fabrieken en manufactuuren befpeurt. Een waarom ? om dat de Commisfien aan Amfterdamfche en andere Comptoiren komen, en dat die weinig om het flyten van inlandfch fabriek geeven, ja zelfs engelsch met meerder voordeel konnen gebruiken, gelyk het door den Heer van Heukelom wel is aangemerkt. Een Amfterdamsch koopman houd de gantfche Waereld voor zyn Fabriekplaats. Als hy de Americaanen met lakens van Vervier, Aken, of anderen kan gery ven, dan zal hy by zynen Landgenooten te Leyden niet komen koopen. Dit heeft men altyd gezien en men zal het altyd ondervinden : zoo dat ik niet kan merken, dat wy, by een verbond met de Americaanen, zoo veel winnen kunnen, als men 't fchynt vast te ftellen, want het fchynt my toe, dat de Requesten een weinigje te zeker fpreeken, en dat wy hier mooglyk ons verheugen met een doode mees. De Opfteller van het LeydschRequest is evenwel, zeide een Heer van'tgezelfchap, een zeer kundig en fchrander man , die wel weet wat hy zegt. — Ik beoordeel de zaaken niet, hervatte de deftige Grysaart, naar de perfoonen die fpreeken of fchryven, maar op het geen zy voordraagen. De Opfteller van dat Request kan zeer veele kundigheden en verftands bezitten, zonder echter het noodige te weeE 5 ten  4K 74 ><3> ten om over zulk eene zaak de pen te voeren. Daar by, een Advocaat volgt het geen hem bericht of gezegd wordt; en, om niet te zeggen, dat hy fomtyds wel iet voorgeeft alleen om het verzoek zyner Cliënten onder een gunstig daglicht te ftellen, gaat dit allenthalve vast, dat hy meest altyd den bafgeweldig kan misflaan, als de zaak buiten zyn boekje loopt. Wat 'er van zy, my komt voor, dat het verzoek van 't Request op redenen fteunt, die alle abufief zyn. Het verbod der Americaanen op den invoer der Engelfche fabrieken , zal, by voorbeeld, zoo lang duuren, als zy in oorlog zullen zyn: maar zoo lang als de oorlog duurt, zullen wy niet alleen, maar ook de Franfchen, en andere Nacien, goederen aan hun konnen aanbrengen. Geduurende den oorlog wierden veele onzer fchepen, hoe ook de Engelfchen onze zeevaart ontrust moogen hebben, de weg naar de West-In dien vry gelaaten; maar hoe zal het 'er nu mede gelegen zyn? wy hebben den Franfchen in ftaat gebragt eene zeemacht op de ftroomen te brengen, en daar door, de vaart op de West-Indien voor hun zeiven meêr of min open te krygen; maar wie zal ons nu helpen eene bekwaame zeemacht te formeeren, om uit het verbond met de Americaanen eenige vrucht te trekken , daaar wy niet in ftaat zyn om onzen ouden vaart op de Oost-zee te beveiligen, onze eige Colonien te befchermen, en 'er fchepen naar toe te zenden? Zyn 't dan, Myn Heeren, geen, hars- fen-  #< 7S ># fenfchimmen, wanneer men zich voorftelt, eenige vrucht uit dat verbond, geduurende den oorlog, te krygen? Zietge niet, dat men ons, klaagende Fabrikanten! een pop in de handen (leekt, om onze gedachten te verzetten, en ons geklag te Rillen? Ik beken, zeide een van onze Reisgenooten, dat dit alles waar is: maar wy zullen immers onder een geleende vlag, of onder een geleende naam, konnen vaaren, en daar door het neemen van onze fchepen voorkomen, en een vrye vaart houden? Ik weet, antwoordde de Oude Heer, dat fommige zich dit inbeelden, en dat 'er koopluiden zyn die dien weginflaan. Zelfs heb ik, in de Leidfche Franfche Courant, dit middel voor een onverwacht groot geluk, zienaanpryzen, omdat, zoo de Schryver van die Courant zich verbeeldde, wy daar door ontlast zouden worden van de noodzaaklykheid, om onze vaart te befchermen; aangezien die nu door de Pruisfifche, Keizerfche, en andere neutraale vlaggen genoeg beveiligd zoude weezen: doch de Schryver van die Courant, die veeltyds zyne herfenfchimmen voor zekerheden opdischt, heeft, kort daar na, zyn ftaatkundig vooruitzicht in rook zien verdwynen; en met zyn blyde voorzegging getoond, dat hy beter deed zich by het bloot verhaal van gebeurtenisfen te houden. De Koning van Pruisfen heeft in die mercantile konstgreep , welke weinig met de goede trouw over een te brengen is, geen behaagen gevonden, en voorzieninge tegen dezelve gedaan; en 't is te defc  denken, dat de andere Moogendheden het op dezelfde wyze zullen begrypen; en wel voornaamlyk om dat zy belang hebben den koophandel onmiddelyk naar hun land te trekken, en daar in te lokken. Boven dien zyn 'er onder de Kooplieden zeiven, die geen de minfte lust hebben om hunne capitaalen op die wyze in den koophandel te waagen. Doch het was eens zoo, vervolgde de Grysaart, dat wy van dit middel volkomen genot konden hebben, eb daar door een voordeelige vaart met de Americaanen aanleggen, dit zoude altyd zeker zyn, dat 'er onze fabrieken en manufactuuren niets by zouden winnen, en dat dezelven blootlyk zoude dienen , om eenige Commisfionarisfen te Amfterdam, te Rotterdam, en op eenige andere plaatfen, wat winst te geeven, ten merkelyken nadeele van het Land: want daar die fchepen, recbtftreeks vaarende uit vreemde havenen van Moogenheden , onder wier befcherming wy zouden vaaren, niet aan 't Land, noch aan de Ingezetenen van 't Land, iet zouden toebrengen , zoo zoude het Land niet flechts daar by niets genieten, maar zelfs alles verliezen , wat hetzelve uit eige vaart geniet. Men dient wel agt te geeven, dat de vaart uit en tot onze havens, mitsgaders het laaden en losfen in ons Land, eigentlyk dat geen is, waar door de gemeene man aan de kost komt, de neeringen en handteeringen aan vertier raaken, en ieder Ingezeten in zyn beftaan bevoordeeld wordt. Dan 3  77 >® Dan, Myn Heeren ! voer de Oude Grysaart* voort, ik geloof niet, dat het met onze vaart op America zoo breed zal ftaan, als men het zich verbeeld : men mag het fommige Luiden, die geen kennis van onze zaaken hebben, wys maaken, men kan 'er een kundig koopman niet mede verfchalken. Zoo gy lust hebt om 'er iet over te leezen, dat 'er U veel licht van kan geeven, kan ik U een boekje, dat ik hier by my heb, (met een haalde hy het uit zyn zak) aanpryzen: de tytel is hetOnpartydig Onderzoek nopens bet voordeel en nadeel, het welk de Republieck uit de te verklaarene indeptndentie van Noord' America, te viagten heeft, gedrukt by J. F. JacebdAgêz dat ftukje is bondig en wel beredeneerd Een van de Heeren nam daar op een potlootje, en fchreef den tytel in zyn Memorieboekje. De Jonge knaap, was midlerwyl in ilaap gevallen. Die fcheen niet veel aandoening van het geen de Ou-< de Heer ons voorhield te hebben. Een van onze mede-Reizigers was echter, niet ten vollen overtuigd van 't geen de Oude Man beweerde: hy verhaalde ons, dat de Americaanen verfcheidö goederen in Holland gekoft, en waarfchynlyk, terftond als zy onafhangklyk erkend zouden zyn, zwaare commisfies voor onze fabrieken zouden geeven. Ik weet, zeide de deftige Grysaart, dat 'er door de Americaanen al vry wat goed is gekoft; en ik geloof wel, dat zy terftond wel commisfies zullen geeven, die onze fabrieken voor een poos wat aau  ?S aan 't werk zullen konnen helpen. Maar, hoe zeer ik als koopman my altyd van de opkomende gelegenheid bediend heb om winst te doen, daar de kans 'er voordeelig toe fcheen, heb ik niet te min ook altyd onderfcheid gemaakt tusfchen het verkiezen van een tak van Negotie, en het daadlyk oeffenen of wel de operatien van de Negotie zelve. Omtrent het eerfte meen ik, dat men letten moet op het geen wat beftendig kan blyven, ten minfte zoo veel als het menfchelyk verftand ons eenige zekerheid kan belooven; en voorts, dat men aan die tak van Commercie de voorkeur geeven moet, welke ons, niet geduurende een maand, jaar, of wel geduurende een zekere tyd, eenig winst kan toevoegen, maar die ons een bedryf van koophandel verzorgt, daar wy geduurende ons leeven, en onze nakomelingen na ons, een beftaan aan kunnen vinden, gelyk de graanhandel, by voorbeeld. Wat het tweede betreft, het zelve zoude ik niet verwaarloozen, en 'er wel degelyk myn voordeel van zoeken te maaken, doch echter zoo, dat ik 'er myne vastgeregelde Negotie niet aan zoude waagen: want dan zoude ik meenen, dat ik door de toevallige winsten meêr zoude verliezen dan winnen. Om die zelfde reden fchynt het my toe, dat wy, in de befchouwing van den koophandel niet moeten zien op, noch ons laaten uitlokken door het geen wy voor een tyd kunnen genieten, maar dat wy zorgvuldig in acht moeten neemen , wat wy by den duur konnen genieten; en dit  m< 79 >0 dit is het ook, zoo ik vertrouw, waar op on2© Hooge Overheid zich bepaalen zal. Ik weet mede niet, voegde hy daar by, of, ingevalle al eens zwaare commisfies van de Americaanen kwamen, wy wel in ftaat zouden zyn, orn 'er door onze eige fabrieken aan te voldoen; en ofwy hier niet (gelyk ik het reeds aangemerkt heb) het zelfde zouden ondervinden, het geen wy ten opzichte van het uitrusten eener Vloote gewaar worden; naamlyk gebrek van alles wat 'er noodig is, om de commisfies uit te voeren, en vooral gebrek aan handen. In de verhandeling van den Heer van He uk el om kan men zien, dat do Fabrikeurs door die hinderpaalen dikwyls buiten ftaat zyn om te voldoen aan het geen hun gevraagd wordt, en dat de Commisfionarisfen te Amfterdam , zoo om die reden als om anderen, zorg draagen van hunne Correfpondenten van vreemde manufactuuren te voorzien. Men moet zich dan, vervolgde de oude Heer , niet vergaapen aan het voordeel, het welk wy nu van eenige commisfies van de Americaanen zullen konnen genieten: het is hun zaak, om ons in te neemen en ons in hun belang tegen de Engelfchen overtehaalen, maar wy moeten op het einde zien: wy moeten wel overdenken, of het hulpmiddel tegen onze kwaal niet eerder doodlyk dan heilzaam zal weezen. Ik wil U wel bekennen, voegde hy 'er by, dat ik 'er het beste van hoopen wil, maar ik heb 'er een zwaar hoofd over. De Americaanen konnen ons, zoo het my toefchynt, nooit  8° nooit meêr voordeden toebrengen dan onze èige Colonien: deeze konnen ons by den duur byblyven, vooral als de direótien van onze Oost- en West-Indifche bezittingen wat veibeterd worden, en als wy in vriendfchap met de Engelfchen leeven, om dat onze Colonien als dan, menfchelyker wyze gefprooken, buiten gevaar van aanftoot gehouden kunnen worden. Of het nu raadzaamer is zich met Vrankryk en^de Americaanen te vereenigen, dan het met de Engelfchen te houden, is iet, dat ik ter beflisfing zal overlaaten aan die genen , welke daar toe bevoegd zyn- Maar, (dus ging de oude man voort) la&tenwe de zaak eens van een andere kant befchouwen, wat zullen ons de Americaanen leveren? zullen 't goederen zyn, die ons in ftaat zullen ftellen om onze manufactuuren goed koop te konnen maaken: ftoffen die in de eerfte plaats verbezigd moeten worden ? wol, catoen, garens, om kort te gaan , iet dat wy van elders niet evengoed of even goed koop zullen krygen ? En het was al eens zoo, dat wy 'er de ftoffen van eerfte noodzaaklykheid van daan kreegen goedkooperdan van elders, zullen devreem de Fabrikanten, die metlaager arbeidsloonen konnen werken, niet altyd voor liggen , en die ftoffen ons voor de neus weg koopen ? immers weetenwe, dat 'er zelfs ftoffen uit ons Land naar Brabant gezonden worden om te bewerken, en gewerkt zynde wedeom te rug komen. Wyders nog gefield zynde, dat wy van de Noord- Ame-  Americaanen het benoodigde bekomen konden, en daar tegen onze Manufactuuren flyten, denken de Heeren dat zy ons dit genot zullen geeven zonder eenig voordeel aan hunnen kant van ons te bedingen? ik zoude my in eene al te groote wydloopigheid begeeven, indien ik wilde treeden in het onderzoek van 't voordeel, het welk de Americaanen van ons zouden kunnen vergen. Indien de Heeren onze Hiftorien zullen gelieven in te zien, zullenze bevinden , dat wy nooit voordeden van koophandel en vaarC gekreegen hebben dan om toegebragte hulp; dit is klaar in het boek, Hollandsch Rykdom bityteld , beweezen, en met echte oude ftukken bevestigd. De reden is eenvouwdig: om dat wy van ons zeiven niets hebben dat den vreemdeling aan ons belang kan hegten : al het geen, wat wy de vreemdelingen kunnen aanbieden zyn waaren, die zy van anderen kunnen bekomen; en zullen zy zich verbinden en verpligten, om die nergens anders dan by ons te neemen ? Dan, al wederom eens gefteld, zy verbonden 'er zich toe: wat meenen de Heeren? dat de Ingezetenen van America meerder kennis en heugenis van het verbond met ons aangegaan zouden draagen, dan wy ten aanzien van de verbonden met de vreemde Moogendheden , wanneer wy kans zien om onze Negotie met meerder voordeel op eene andere wys te dryven. Het is den koopman eigen zyne verbintenisfen niet verder nog langer in acht te neemen als de Negotie het toelaat. • Wy maakcnze uit inzicht van winst. V. Stuk. F Houd  Houd de winst op, dan breeken wy die weêr, om dat wy Negatie moeten doen, en die niet konnen doen zonder winst. Zie daar onze algemeene grondregel , en de Americaanen zullen die in de praktyk zoo wel verdaan en opvolgen als wy. Ik geloof dat Myn Heer gelyk heeft, zeide ik daarop. Deezen zomer met een koopman fpreekende, en hem voorhoudende, dat de Traétaaten met Engeland niet toelieten, dat 'er met betrekking tot de Americaanen zoo te werk wierd gegaan als het voor de vredebreuk met Engeland gefchied was. Die Tra&aaten, antwoordde hy, kennen wy niet; wy konnen onze harsfenen met dieftudie niet breeken. fVy doen Negotie, en wie zoude bet ons beletten ; dat is onredclyk, tieranny: wy moeten leeven en geld winnen, dat is niet anders. Het is zoo, zeide de oude Heer; en ongelukkig zyn wy dikwyls in de noodzaaklykheid om op zulk een grondbeginfel door te gaan, en den ftroom te volgen, willenwe ons geheel beftaan niet verliezen. Maar zoo als wy redeneeren, zullen de Americaanen immers ook redeneeren. De Americaanfche koopluiden zullen den inhoud der Traétaaten even zoo weinig weeten als wy, en, die al eens weetende, zich 'er even zoo weinig om bekommeren als wy. By dit alles moet ik nog eene aanmerking maaken , naamlyk, dat het niet genoeg is, dat wy de waarfchynlyke voordeden van eene zaak befchouwen, maar wy moeten ook aan eenen anderen kant zien, aan vtt nadeelen en gevaar wy ons by eene  « 83 eene onderneeming bloot ftellen. Het erkennen der onafhanglykheid van de Americaanen ijs een ftap, welke den Engelfchen waarfchyniyk mishaagen zal: wy zien af van onze verbintenisfen met hun, en werpen ons in de armen van Frankryk; maar wat kan daar het gevolg van zyn ? Ik heb in de Hiftorien gevonden, dat wy Hollander? altyd gezogt hebben om met de Engelfchen wel te ftaan, ten einde den koophandel in dat ryk te konnen oeffenen , en dat wy daarin beftendig tegen de Vlaamfchen gekampt hebben. Wy weeten, dat wy uit Engeland veel goed trekken, dat wy volftrekt van noden hebben, zop voor ons zeiven, als voor onzeBuitenlandfche Negotie ; en zoo ik het wel hebbe, dan hebben wy, al in de vroegfte tyden der Graaven, ons werk gemaakt , om de Engelfche Landvruchten aan ons te trekken, inzonderheid de wolle * benoodigd tot onze Lakenfabrieken. Of wy nu wel zullen doen van 'er het verlies van die tak onzes koophandels aan tewaagen, zal ik wederom niet btflisfen; maar ik vrees, dat wy, ons te verre met de Americaanen inlaatende, daar by meêr zullen verliezen dan winnen. De andere Heeren fcheenen door de aanmerkingen van den kundigen Grysaart vry wat van het gunstig vooruitzicht, het welke zy in het begin van een verbond met de Americaanen toonden te hebben, af te gaan: doch een van hun merkte niet zonder reden aan, dat het erkennen van de onaf. F 2 hang-  hangklykheid der Americaanen nog niet medebragt een verbond met die Natie; dat 'er naderhand eerst over een verbond zoude gehandeld worden, en dat men 'er wel een kon aangaan, zonder aftezien van met de Engelfchen vrede, en ook wederom een verbond te maaken. Het is ligt gezegd, hernam de oude Heer; maar wat belang heeft Engeland - tog om met ons in een verbond te ftaan, daar wy buiten ftaac zyn om aan hetzelve eenig hulp of voordeel toe te brengen ? de Engelfchen hebben nu in twee oorlogen ondervonden , dat zy van ons niets te wagten hebben, en dat wy, in tegendeel, eensdeels buiten ftaat blyven om hun de bepaalde hulp te geeven, andersdeels hunne vyanden altyd fterken. Het zy te "recht of te onrecht, ik laat dat daar; maar ik vraag 'enkelyk, wat belang zouden de Engelfchen konnen aanzetten om zich met ons op nieuw te verbinden, zoo het niet is om in tyd van oorlog eenige hulp van ons te erlangen ? Deeze aanmerking gaf gelegenheid , dat wy aan 't praaten raakten zoo over het belang, het welk de Staat by de verbintenisfen met andere Moogendheden kan hebben, als over het voor- en nadeel daar uit te wagten; een onderwerp daar, gelyk gy weet, vry veel over te zeggen kan vallen. Ook bragten wy onzen tyd daar mede door, tot dat wy van eikanderen fcheidden. Ik geloof, myn Vriend! dat de aanmerkingen van den ouden Heer U niet onredelyk zullen zyn voorgekomen: zy hebben 'er my eenige doen maaken  ken, welke ik U by eene andere gelegenheid zal melden; blyvende inmiddels met toezegging van alles goeds, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejïr. DW. Dienaar, Den len. April 1782. Reinier Vryaart. P. S. Ik ben, zedert eenige dagen, by myn Vriend Vredelust, en ichryf U deezen uit Amfterdam , alwaar ik verfcheide ontmoetingen heb gehad, welke my al vry wat ftofs tot myne Brieven zouden konnen geeven, indien ik U alles wilde melden. Het voornaamfte tog zal ik U overbrieven. Vale! # F 3 BRIE-  86 > DRIE-EN-VEERTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Ik heb U in mynen laatften gezegd, dat my, geduurende het gefprek van de Heeren, met wien ik op myn reis in gezelfchap was geraakt, verfcheide gedachten zyn ingevallen, welken ik U zoude mededeelen. Onder andere aanmerkingen welken die van den Ouden Heer by my deeden opkomen , gaf my de volgende ftof tot nadenken s te weeten , dat, wanneer wy eene zaak willen betragten, wy niet enkelyk in overweeging moeten neemen, wat voordeel wy 'er ons uit kunnen voor/pellen, maar ook, wat nadeel wy 'er door zouden konnen lyden. Een Jongeling raakt al zeer fchielyk verheft op een fchoon vrouwsperfoon, en haakt naar haar bezit: maar zoo hy alleen zich door haare fchoonheid laat bekooren en zoodanig inneemen, dat hy alle andere overdenkingen verzuimt, dan loopt hy doorgaans gevaar van, in de plaats van een geneuglyk, eenallerjammerlykst leeven te leiden. Het is zeker, dat de fchoonheid op zich zelve, wanneer die niet verzeld gaat met loffelyke deugden , ons wel voor een tyd aangenaamheid en geijoegen kan geeven, maar by den duur zal zy ons eer'  <8K 8? ><§» eerder zal overtuigen, dat wy dwaaslyk gedaan hebben, van 'er ons aan te vergaapen, dan ons tot verheuging en vergenoeging te ftrekken. Wy moeten, gelyk het de Oude Grysaart aanmerkte, niet zoo zeer letten, op het geen ons voor een poos kan vergenoegen, en een aangenaam genot toebrengen , maar op het geen ons by den duur heilzaam kan weezen. Op dezelfde wyze is het gelegen met zulken, welken, in het aangaan van eenhuwelyk, enkelyk naar geldmiddelen omzien. De vraag is dan hier , of wy een verbond met de Americaanen niet wel zouden konnen vergelyken by eene fchoone Vrouw, die ons , op het eerfte aanzien bekoort, verrukt, en zeer veel geneugte belooft; doch wier bezit ons naderhand zeer duur zoude konnen te ftaan komen ? Wanneer ik nu, myn Vriend! den ftaat van onzen Koophandel, Vaart en Fabrieken overdenk, dan komt my het verbond met de Americaanen niet anders voor, dan als eene fchoone Vrouw, op wier uiterlyke fchoonheid wy ons verlekkeren, zonder eenige nagedachten op de gevolgen, welke onze vereeniging met dezelve na zich zal fleepen. Voor eerst ben ik het met den Ouden Heer volkomen eens, dat, hoe zeer wy ook, zoo lang als de oorlog der Engelfchen met de Americaanen duurt, eenig voordeel voor onze Fabrieken uit een verbond met dezelven zouden konnen trekken , dat voordeel terftond verdwynen zal, zoo ras die oorlog ophoud; en om het te bewyzen, baF 4 hóef  hoef ik enkelyk de redenen van 't verval onzer Fabrieken en Manufactuuren, zoo als de Heer va.nt Heukelom die opgegeeven heeft, maar voor te draagen en met eenige bedenkingen te verzeilen. „ De hooge Arbeidsloonen (zegt die Heer biadz. „ 21. van zyne Verhandeling) om met het eerfte „ te beginnen, leggen voornamelyk den grondflag j, tót de meerdere duurte onzer Manufactuuren, en dus tot het verfchil, 't welk in derzelver „ aftrek, ten onzen nadeele plaats heeft". Zal nu een Verbond met de Americaanen die hooge arbeidsloonen, en de duurte onzer Manufactuuren wegneemen? Immers neen. ,, Vrankryk, namelyk, en Duitschland kunnen „ hunne Ingezetenen met veel minder kosten van ge„ noegzaame leevensmiddelen voorzien; en, daar „ het loon des vverkmans veel al door de maat zy„ nerbehoeften bepaald wordt, vloeit hier uit na- tuurlyk eene min kostbaare wyze van werken „ voort. Zal een Verbond met de Americaanen maaken, dar Frankryk en Duitschland het voordeel van eene minkesthaare wyze van werken zullen misfèn ? Immers neen. „ By dit voordeel, 't welk ook de Engelfchen, door in het noordelykfte gedeelte hunnes lands „ het meeste te werken, zorgvuldig weeten te be„ waaren, voegen deezen nog de noodige waaki) zaamheid, om den uitvoer te beletten dier pro- „ duóten  „ duóten welken ter voortzetting hunner Fabrie„ ken gefchikt zyn: dit immers verfchaft hun be„ itendig eenen ruimen voorraad van bekwaame ,, werkftoffen, en wel tot zulke pryzen, tegen „ welke, die in een land woonen, daar de vrye „ uitvoer van alle producten geoorloofd is, nim5, mer beftand zyn". Zal een Verbond met de Americaanen te wege brengen, dat de Engelfchen minder zorgvuldig en waakzaam zullen zyn om den uitvoer dier producten te beletten, welke ter voortzettinge hunner Fabrieken gefchikt zyn ; en dat wy tegen hen beftand zullen worden ? Immers neen. „ Doch, om my byzonder tot het Artikel der „ Arbeidsloonen te bepaalen, hetgrootfte gedeel„ te van het product van Wolle, vallende in Vries„ land, Texel, Noordholland, Rhynland, en een „ gedeelte van het Sticht, word Jaarlyks naar Fransch Vlaanderen uitgevoerd (a) alwaar het ,, zelve „ (a) 't Is opmerkelyk, dat dc meeste producten, tot „ Fabrieken gefchikt, minst gebruikt worden op die plaatfen, in welke zy overvloedigst vallen; dies worden deboven„ gemelde Wollen als mede Vlas, en eenige andere produo j5 ten onzes Lands alhier fchaars gebruikt, terwyl weder aan „ den anderen kant, Spaanfche Wollen, en Zyden : Turk„ fche, en andere gaarens in groote boeveelheid door ons „ bewerkt worden. Het verfchil van klimaat, arbeidsloon, „ leevtrant, en de bekwaamheden der werklieden fchynt dit „ mede te brengen; doch waarfchynlyk zoude het moeilyk val« F s »leQ>  zelve gefponnen word tot quinette gaarens, die ons, wel eer in groote hoeveelheid, doch nu „ fchaars, worden toegezonden, tot eenen prys, „ voor welken wy, in wier land de ftoffe valt, 5, dezelve nauwlyks zouden kunnen leveren; ten „ fpreekende bewyze, zo wy meenen, dat het j, verfchil der arbeidsloonen groot genoeg is, om „ de onkosten van transport en de winften der „ kooplieden niet alleen te vergoeden, maar zelfs, „ boven dit, de balans ten voordeele der Franfchen 3, te doen overflaan. „ Even eens is het gefteld met de Frabrieken „ der Duitfchers, die, fchoon met ons de ruwe „ ftoffen ter bewerking buiten 's Lands moetende „ zoeken, door het laage loon hunner werklieden, „ in ftaat gefteld zyn, hunne Manufactuuren tot „ geringe, en voor ons onnavolgbaare pryzen af. ,, te leveren, en dus het gros der kopers tot zich „ te trekken; daar, natuurlyk, by het aanwasfen „ der weelde en behoeften, de minfte pryzen „ fterkst gezogt worden". Zal een Verbond met de Americaanen maaken, dat hier in eenige verandering valt, dat de Texel. Jche , Friefcbe , Noordbollandfcbe , en Rynfche wollen niet meer naar Fransch Vlaanderen uitgevoerd worden ? alwaar het ge/ponnen wordt tot guinette gaarens ? „ len, hier in, buiten vermindering der producten zef/e, „ eenige verandering te maaken.  gaarens? dat de Duitfchers niet meêr in ftaat zullen zyn, om hunne Manufactuuren tot geringe en voor ons onnavolgbaar e pryzen af te leveren ? „ De meerdere duurte der hal ven, uit de höó' j, gere loonen noodzakelyk voortvloeiende, is één „ der grootfte beletzelen in den aftrek onzer Fa„ brieken , en bepaalt, zelfs hier te lande , de keur der kopers tot het vreemde, met ag„ terftelling van het Vaderlandfche: en waarlyk, „ deeze handelwyze is niet geheel zonder reden; „ met minder onkosten, dezelvde kleeding, het „ zelfde aanzien en dezelvde fieraden te kunnen „ behouden, fchynt van zoo veel gewigts, dat „ zelfs de edelmoedigfte Patriot, op het gezicht „ van zulke voordeelen , aan 't wankelen geraak„ te. Men fchreeuwe hier zo hard men wil, te„ gen de ontaarte onverfchilligheid der Hollande„ ren; 'er is geene Natie, die, ten zy door hoo • „ gere macht gedwongen, niet in het zelvde ge„ brek vervallen zou; men preedike hier, zo , fterk mogelyk, over de verplichting der ingezetenen ter bevordering der algemeene wel3, vaart; men vorme de fynfte en zeekerfte uit- , reekening van toekomend voordeel; men ver- , heffe de deugdzaamheid onzer Fabrieken boven „ het fchynfchoone der buitenlandfche; dit alles „ doet niets af. Hoe weinige kopers zyn 'erver„ ftandig, hoe weinige zyn voorzichtig genoeg , „ om zich door het vooruitzicht van toekomende „ en ruimvergoedende voordeelen tot eene dade-  <8K 92 „ lyke fchade te laaten beweegen ? Weinigen in „ der daad. De prys, de goedkoope prys, als „ een tegenwoordig en zeker voordeel beflist de „ keufe der meesten, en zal de beste drangrede„ nen krachteloos maaken. Zal een verbond met de Americaanen te wege brengen, dat zelfs de edelmoedigfte Patriot niet meêr am 't wankelen zal raaken, en dat 'er meêr verfiandige koopers zullen zyn, die zich door de prys, de goedkoop prys, niet zullen laaten verleiden ? Immers neen. „ Iets aangenaams, iets aantrekkelyks, den vreem„ den Fabrieken boven de onzen niet zelden ei„ gen, werkt, by dit alles niet weinig mede, om „ de keur der koopers ten voordeele der eerften „ te bepaalen; en kan dus, als een tweede belet„ zei, tegen den aftrek der laasten worden aange„ merkt. Zal een verbond met de Americaanen dat iet aangenaams, iet aantrekkelyks, uit de vreemde Manufactuuren wegneemen? Immers neen. „ De Buitenlanders, namelyk, weeten, door „ een oppervlakkigen glans, die het uiterlykaan„ zien vermeerdert, en het onkundig oog mis„ leidt, de inwendige gebreken te bedekken; ter„ wyl onze deugdzaame Fabrieken, door weinige 3 of geene fieraaden aangepreezen , den koo,, per niet dan door eene wezentlyke waardye „ kunnen aanmoedigen, en haare meerdere voor- „ treffe-  «M 93 >& „ treffelykheid, flechts, door een voordeelig ge„ bruik, by ondervinding, kenbaar maaken. Zal een verbond met de Americaanen aan de Buitenlanders de konstgreepen, waar door zy een oppervlakkigen glans aan hunne manufactuuren weeten by te zetten, en een uiterlyk aanzien, waar door het onkundig cog misleid, en de inwendige gebreken bedekt worden, ontneemen ? Immers neen. „ Vergeefs redeneert men hier over het dwaa„ ze eener voorkeur, op niets dan een bevalligen „ fchyn gegrondvest; de mensch laat zich veelal ,, door het üïtë'rïyke vangen; en waar bezit het „ gros der kopers verftands genoeg, om alleen by „ het wezenlyke ftil te ftaan, en het omzichtig „ oog door geen uiterlyken fchyn te laaten ver„ blinden? Zal een verbond met de Americaanen veroorzaaken, dat de menscb zich niet veelal door het uiterlyk laat vangen? Immers neen. „ Onlangs my bevindende in een oud Fabriek„ huis, las ik op gefchilderde glaazen, onder de „ afbeelding van een zwaare pers, de volgende Hier krygt het Wand zyn volle plooy, Het onzien wordt, zo doende, mooy ; Ontbreekt''er Deugd, 't krygt echter fchyn, Het oog wil toch bedrogen zyn. „ En,  * w Buitenlanders zelve geroemd, en niet dan doof „ een voordeelig gebruik kenbaar , heeft altoos „ met een natuurlyk en onopgefmukt aanzien ge„ paard gegaan, en dient, ook nog, door geene „ gezochte lieraaden verdacht gemaakt te wor„ den, daar, zonder dit onderfcheidendkenmerk, „ het verfchil der pryzen wel ras by kundigen, „ dienzelvden ongelukkigen invloed zoude heb„ ben, welke by onkundigen reeds zozeer ten ,, onzen nadeele plaats heeft! „ Doch, hoe voldoende dit ook wezen moge," „ om ons in de navolging der Vreemden ten dee„ zen aanzien omzigtig te maaken, 'er is, buiten „ dit, eene andere zwarigheid, welke zich even „ ongemakkelyk uit den weg laat ruimen. „ Het kostbaare van den toeftel, welke deeze „ of geene bewerking ter uiterlyke verfiering ver„ eischt, is, meest al, weinig begaanbaar met j, den bepaalden omflag van minvermogende Fa„ brikanten ; terwyl anderen, in ruimeren toe, fland, en uitgeftrekter werkkring geplaatst, met „ reden fchroomen zo veele onkosten in de waag„ fchaal te ftellen, daar de verminderende aftrek „ der fabrieken niet dan een flauw vooruitzicht „ der bedoelde vergoeding overig laat; en, waar„ lyk, wie, die de vermindering zyner eigeneaf„ faires, zoo wel als het verval van den algemee„ nen bloei, daagelyks en jaarlyks ziet, wie zal „ onvoorzichtig genoeg weezen, om, door het „ vermeerderen der onkosten, de gedreigde fchaa- „ de  <8>> 96* », de by eenen naderende ftilftand te vergroe»* 3) ten. Ik mag hier wel vraagen, wie zal onvoorzichtig genoeg weezen, om door het vermeerderen der onkosten; de gedreigde fchade by eenen naderenden Jlililand, welke uit eenen vrede met de Americaanen te voorzien is, te vergrooten ? Immers niemant. Want, zoo ik het wel hebbe, is het de Heer va n Heukelom met my eens, dat ons het kostbaar toeftel, al hadden wy het voorhanden, niet in ftaat zoude ftellen om even goed koop te fabriceeren. Konden wy dit doen, dan zouden wy geen flauw maar een fterk vooruitzicht van vergoeding kunnen hebben. „ Nog ééne hinderpaal; en niemand, zo wy „ vertrouwen , zal zich, na de optelling deezer „ drie hoofdbeletzelen, over den vervallen ftaat „ onzer Fabrieken langer verwonderen. „ Het onzekere van een genoegzamen aftrek „ noodzaakt den mismoedigen Fabrikeur, zo vaak in zyne beste uitzichten bedrogen, zich „ alleen tot dagelykfche foorten te bepalen. „ De vreemden overftroomen ons met hunnen „ voorraad, en weeten onze Natie ras wys te „ maaken, dat hunne nieuwe vindingen by Fran„ fchen of Engelfchen algemeen aangenoomen, „ en dus met een goeden fmaak overeenkomftig j, zyn; dit alleen is genoeg ter aanpryzing; geen „ mensch van fmaak is tegen zulke gewichtige » drang-  97 „ drangredenen beftand; en ras pronkt elk, diö „ flechts het gezag der mode eerbiedigt, met nieu,, we kleuren, Vrede - Patroonen, aartige fatfoe„ nen, en uitheemfche fieraaden, zo dat hy, die ,, nog korts dit Land doorreisd heeft, ons naauw„ lyks voor defelfde Natie erkennen zou: Zal de invloed van de mode ophouden, zoo ras als wy een Verbond met de Americaanen zullen gemaakt hebben ? Zullen de Americaanen ongevoelig blyven voor den algemeenen of heerfchenden fmaak? en zullen zy, meêr trek tot Franfche en Engelfche vindingen hebbende , ten onfen gevalle die fmooren ? en daar wy zoo geneegen zyn, om met nieuwe kleuren, vreemde patroonen, aartige fat/oenen, en uitheemfche fieraaden te pronken ; en ons eige goed daarom verfmaaden, is 't waarfchynlyk dat de Americaanen onze fabrieken zullen gebruiken, en van die der Engelfchen erj Franfchen afzien ? Immers neen. „ Wy intusfchen, dit gezag by onze Landge„ nooten misfende , moeten geduldig het bevel „ der mode afwagten, en zuchten zeiven onder „ onzen geringen voorraaad; die, met den heer„ fchenden fmaak niet overeenftemde, met ver„ achting wordt aangezien , en een aanzienlyk „ kapitaal renteloos maakt. De Fabrikeur kan „ in 't midden van zo veele te leur Hellingen niet 5, onverfchillig blyven; geledene fc^ade boezemt „ hem voorzichtigheid in; hy bepaalt zich tot het V. Stuk. G „ noo-  „ noodige; ontflaat zich van een gedeelte zyner „ Werklieden, en vermindert zynen omllag; ge> „ brek aan eene andere kostwinning noodzaakt hem echter Fabrikeur te blyven, en geen ander middel is hem by gebleeven, dan, door een „ nauwkeurig onderzoek naar den heerfchenden „ fmaak, by een volgend jaar zich alléén op de „ meestgezogte foorten, of zelfs op iets nieuws, „ toeteleggen". „ Hy flaagt ten deele; doch is dit genoeg, om „ hem van eenen gelukkigen voortgang te verze„ keren ? Neen gewisfelyk; zyne eigene Landge„ nooten verzenden zyne beste ftaalen naar bui„ tenlandfche Fabrikeurs, en nauwlyks is het vol« „ gend voorjaar verfcheenen , of zyne meeste „ Vrienden zyn, tot mindere pryzen, niet al„ leen van dezelfde, maar zelfs van verfcheide„ ne andere foorten, in kleur, qualiteit, of Pa"„ troon verfchillende, rykelyk voorzien; de ge„ daane onkosten, fchoon met een fireelend voor„ uitzicht gemaakt, zyn dus andermaal vruchtej, loos; eene vergeeffche reize ftelt zyne opge„ vatte hoop te leur; hy fukkelt voort, fchoon „ met moeite; nu eens met een ftukje van den „ ouden, dan van den nieuwen fmaak; en dit „ ftremt niet alleen den loop zyner verminderen3, de Fabriek, maar kraakt zelfs de vlugge hand„ greep des werkvolks, en alles wordt lastig, on- gemakkelyk, verdrietig en fchadelyk".  <& „ De onvolledige uitvoering maakt den Com„ misfionair misnoegd; die een gedeelte zyner pro„ vifie, of liever winst, misfende, den Fabri„ keur door een fchandelyk rabat beknibbelt, en „ zyne onlchuldige Landgenooten als onbekwaame ,, of luye fchepzels vervloekt. Zal een verbond met de Americaanen alles wat de Heer van Heukelom hier voordraagt verhelpen ? zal een Commisfie voor de Americaanen hem terftond bekwaame handen geeven; in ftaat om alles, niet gebreklyk, maar voldoende te leveren; den Commisfionair weerhouden van hem te beknibbelen; zyne ontfcbuldige Landgenooten als onbekwaame of luie fchepfels te vervloeken1? Immers neen. „ Fluks nodigt hy de buitenlanders tot het op„ richten van aanzienelyke magazynen; hy ont„ fangtde Faótuuren, en, zyner voorige te leur„ Hellingen gedagtig , vervult hy met deezen „ vreemden voorraad de vernieuwde Commisfie, „ zonder zich zyner Landgenooten te bekomme„ ren. Zal een verbond met de Americaanen den Commisfionair beletten, van de buitenlanders tot het oprechten van aanzienlyke magazynen aan te moedigen, ten einde zyne Americaanfche Vrinden daaruit het noodige te verzorgen? of zal hy door het verbond nog te meêr daar toe aangezet worden? Het eerfte immers neen. Het tweede ja. Wat  3, Wat nu de Fabrikeur ? deeze, door het gelukje kig buitenkansje des vorigen jaars een weinig aan„ gemoedigd, verneemt reeds tydig by myn Heer den Commisfionair, of hy dit jaar weer nieuwe „ orders te wagten heeft, en verklaart, zich "van 5, nu afaan, reeds toegelegd te hebben, om met een 35 ruimen voorraad van vereischte fioffagie, en be,j kwaam werkvolk, dezelve prompter en beter te j, volvoeren! „ Neen, is het gehaate antwoord; ik kan hier 3, alles, met één woord, in volle gereedheidkry,, gen, en waage noch myne intrest, noch myne reputatie, aan eene tweede te leurftelling,- doch, ,, zo my onverhoopt iets mogt ontbreeken, zal „ ik wel aan u denken. Zal een verbond met de Americaanen de Commisfionairen tot heufcher en gunstiger handelwyze brengen? Immers neen. „ Dit beneemt met reden den Fabrikeur allen ,, moed; hy keert misnoegd naar huis; berekent „ zynen ftaat; vormt nieuwe desfeinen omtrent „ zyne kinderen; ontdoet zich van eenen fchade,, lyken en verdrietigen omflag; en geeft, fchoon „ met hartzeer, het affcheid aan zyne bedrukte „ werklieden, die, by het verlies hunner kost- winning, aan eene wanhopige armoede overgea, laaten, wel haast ten laste van den Staat komen, „ en de beklaagelyke voorwerpen worden van 3y medelyden of verachting. G 3 „ Ziet  <&' Dat bet gevolg van dit verbod noodzaaklyk zyn „ moet een na-yver tujjcben alle commerceerende Natiën, „ om de Britfche Kooplieden en Fabricanten in dezen „ gewigtigen tak van vertier, die hen nu geheel afge„ fneden is, tevervaDgen: Dat ondertuffchen, onder „ alle die Natiën, geene daar op eene betere en zee,, kerer verwagting kan hebben, als de Ingezetenen „ dezer vrye Republycq, eensdeels uit hoofde van „ gelykheid van Godsdienft, levenswys en zeden, an„ derdeels uit hoofde van de uitgeftrektheid van haaren „ Handel en gemaklykheid haarer Navigatie, maar voor „ al ter oorzaake der naarftigbeid en goede trouw, „ die (onberoemd gefproken) in de Hollanfche Natie „ boven alle andere Volkeren nog heden uitmunt, en „ in aanmerking van welke hoedanigheden de Ingeze» ,, tenen van het Vereenigd-America van nu af aan „ (zo als de Supplianten in 't zekere geïnformeerd ,, worden) genegen zyn die van het vrye Nederland , „ alles gelyk ftaande, boven anderen de voorkeur te „ geeven: „ Dat nogtans alle handeldryvende betrekkingen en „ verbinteniffen tusfchen beide Natiën niet dan op loffe „ fchroeven ftaan kunnen, zo lang hunne wederzyd* 3, fche aanbiedingen en verpligtingen door een Trac- taat van Commercie niet zyn geregeld en beveiligd: „ Dat tot bet aangaan van zodanig Tracïaat van Com„ mercie, zo ooit, altbans beden (naar de eerbiedige „ meening der Supplianten) de voljtrektjle noodzaaklyk„ beid exteert, daar men naar waarbeid kan zeggen, dat, „ er voor de Republycq, voor ons L E TD E N inzonder„ beid, een tydftip gehoor en is, 'twelk eens ontjlipt 3, zynde mijfcbien nimmer weêr zal komen, daar de „ Volks• Vergadering van Groot-Brittanniën zelve, „ door eene fmertelyke en noodlottige ondervinding „ overtuigd van de volkomene onrnogelykheid om het G y „ Ver-  <8ML 1*6 „ Vereenigd - America weder aan de Britfcbe Kroon te „ hegten, haar verlangen aan de voeten des Troons ,, heeft te kennen gegeven, om met dit nu vry-gevogten Volk eenen noodzaaklyken Vrede te fluiten; „ weshalven, wanneer zodanig een Fr ede eens getroffen ,, was, de Holiandfcbe Natie zig veel ligt daar door van alle commercieele voordeelen met deze nieuwe Repmhcq 3, zoude zien uitgefwoten, immers in bet vervolg door „ baar behandeld zouden worden met die onverfcmliiebeid, welke bet weinig belang, 't geen men in vroegere dagen in haare vriendfcbap gefteld bad, zoude fcbynen iy te verdienen: „ Dat, gefteld eens een Vrede tuffchen Engeland en „ het Vereenigd-America was zo na niet op handen, als men niet zonder onwaarfehynlykheid mag voor,, onderftellen, er dan nog andere Natiën genoeg zul„ len gevonden worden, die zig bëyveren zullen,. ,, om, op 'tvoetfpoor van Vrankryk, bet oudjte recht' 3, te verkrygen tot de Commercie met een Land, 'twelk „ reeds door verfcheiden Millioenen menfchen bevolkt, ,, dagelykfch in populatie op eene ongelooflyke wyze toeneemeude, doch (als een nieuw Volk) van ,, veele behoeftigheden nog onverzien, een ryk, ja byna nog onmeetbaar, vertier voor de Europeaan„ fche Manufacturen en Fabriquen zal verfchaffen: „ Dat, hoe baarblyklyk het belang ook zyn moge, 3, 'twelk zy Supplianten en alle Ingezetenen van Ley„ den by het aangaan van zodanig Traftaat van Com,, mercie zouden hebben, zy zig nogtans een fcrupul „ zouden gemaakt hebben het nut, of liever de noodzaaklykheid, van zulk een ftap ten hunen opzigte, onder het vaderiyk oog van Uw Ed. Gr. Achtb. te ,, brengen, indien zy konden bezeffen, dat hun byzonder voordeel eenigzints ftreed met de meer alge„ meene belangen der geheele Republycq: Edog dat „ dê  „ vermeenen te bchooren. Ik agt het onnoodig, Myn Vriend, om U met eenige aanmerkingen over de pofitiven van dit Request te onderhouden; of fchoon'er dezelve geest, welke de Nouvelle* Extraordinaires de divers Endroits tot een kenmerk ftrekt, indoorflraalt, is het zelve gemaatigd, en gefchikter dan veele andere gefteld. Of het verzoek, het welke deSupplianten doen, wel' ftaat in het noodig verband, het welk het met devoorgedraagen middelen en pofitiven moet hebben, en of men 'er niet van zoude kunnen zeggen, het geen men van een argument zegt, dat de conclufie uit depremisfen niet volgt; en of de Supplianten, in allen gevalle, wel bevoegd zyn geweest, om een zoodaanig verzoek aan hunnen Magiftraat te doen, als waar toe het dispofitiefviu hun Request fchynt ingerigt te weezen, zyn twee vraagen ,over welken ikU, by een andere gelegenheid, mooglyk zal onderhouden. Dit echter kan ik niet nalaaten aan te merken, dat de Supplianten, zoo wel als alle anderen, welke hunne begeerte voor die van de gantfche Natie, of voor het meerder of beter gedeelte derzelver opgeeven, van geen roekeloosheid, zooniet zelfs van de waarheid te kort te doen, zyn vry te fpreeken; en dat deSupplianten in hun Request niet gepofeerd, noch, eenig  g? eenig blyk gegeeven hebben, dat zy overtuigd waren, dat een Verbond met de Americaanen vaa dien aart zoude zyn, of zelfs konnen zyn, van aan de Leidfche fabrieken en manufactuuren eenig opwakkering en voordeel toe te voegen: eene verzwyging of uitlaating, welke ik meen te kunnen opvatten voor een blyk , dat de Supplianten zei ven overtuigd zyn geweest, dat de Leidfche fabrieken en manufacluuren weinig aan een verbond met de Americaanen zullen hebben. Waar uit ik dan, by een wettig gevolg, meen te konnen afleiden, dat de beweegende oorzaak, welke deSupplianten opgewekt hebben om met dit Request voor den Ma-< giftraat te treeden, buiten den inhoud van dat Request gezogt dient te worden. Dezelve zal zich vermoedelyk openbaaren, wanneer wy eens al het geen wat 'er gedaan wordt, by een brengen, en onder een oogpunt neemen. Ondertusfchen zal ikU, in mynen volgenden, nader over het belang, het welk ons Vaderland, in het aangaan van een Verbond met de Noord-Americaanen, met opzicht op onze vaart, koophandel, fabrieken, en manufactuuren kan hebben, onderhouden; daar ik inmiddels, met de achting, welke ik U verfchuldigd ben, bly ve, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den 6cn. April. j78-?. Reinier Vryaart. VIER*  "o FIER-EN* VEERTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde vriend! Tlf al ik in myne befpiegeling over het geen my toeJr J fchynt in aaiamerking te moeten komen, wanneer wy onderzoeken willen in hoe verre een verbond met de Noord-Americaanen ons tot voor- of nadeel kan ftrekken voortgaan, dan moet ik de zaak hooger opvatten, en my by het geklag tegen de Engelfchen wat ophouden. Wy hooren, Myn Vriend! zoo geweldig tegen de Engelfchen fchreeuwen , dat ik fehier zoude twyffelen, of'er ooit tegen eene Natie zoo boosaartig is uitgevaaren , als het onze Staatkundige Y veraars doen , aan wier hoofd, buiten tegenfpraak, de Schryver van de Nouvelle: Extraordinaire* de divers endroits, als de bekwaamfte, de hevigfte, en otn het vlakuit te zeggen, als de euvelmoedigfte en driftigfte te ftellen is. Maar, Myn Vriend, pace tantorum v.rorum, onder eerbiedig welneemen van die hoogvliegende Opperverftanden, wat hebben de Engelfchen, welke men zootrotsch befchuldigd van (om hier de onbetaamlyke en in den mond van een Kerk-Leeraarzoo weinig voegende woorden van den Dordfchen Predikant Doorslag te gebruiken) » altoos nydig te zyn over onzen bloei, nooit  te weden met onophoudelyk aan den voomaamjïen „ tak van ons befiaan, den koophandel, te knaagen , „ en dien allen mooglyken groei te beneemen, em hem „ eens geheel te konnen uitroeien te ,, zyn valscblyk genaamde vrienden en bondgenooten, wel- ke ml 200. Jaaren bykans, het toegelegd hebben, „ op bet bederf van zynen getrouwen Hollandfchen Bond', genoot, aan wien hy zoo duur verpligt was; en ge* „ ztgt de hartader af te fteeken, door onzen koophandel ,, listig te ondermynen, of met geweld te bederven; wat hebben de Engelfchen tog gedaan, dat zulk een zwaar verwyt, en zulk eene verregaande be'fchuldiging kan wettigen ? Als men met diergelyke aantygingen voor den dag komt, dan behoorde men wel de byzondere daaden of bedryven op te geeven, waar op men dezelve grond; en 't zal der moeite wel waardig zyn, dat wy eens byzonderlyk al het geen, het welk men in ftuk van vaart en koophandel ten laste der Engelfchen opbrengt, korteJykin overweeging neeme. De Engelfchen hebben , door de maatregelen welken zy genomen hebben om hunne fabrieken en trafieken te vermeerderen , veel tot het verminderen en het verval van de onzen toegebragt. 't Is zoo. De Engelfchen plagten een groot gedeelte van haar wolle hier te Lande te zenden, om te fabriceeren. Welnu ? hebbenzekwaalyk gedaan, als vaisch genaamde Vrienden en Bondgenooten gehandeld, met zich op het maaken van lakens toegelegd te hebben, en daar in zoo ver gevorderd te  <& wy ons over de Engelfchen en niet over de Zweeden? Hebben wy by den Munfterfchen vrede het fluiten van de Schelde aan onze zyde nier bedongen? Hebben wy naderhand by Tract ;aten bet vernietigen van de Ooftenrykfche Oost-indifche Compagnie niet bedongen? En hebben wy dit alles niet gedaan, om ons in onze vaart en koophandel te ftyven en te fterken, en de Ooftenrykfcne Nederlanders het vermoogen af te fnyden van ons in den weg te komen? Voege het ons, myn Vriend, ons, die zoo veel blyken gegeeven hebben van oplettenheid om overal , daar de gelegenheid zich gunstig opdeed, ons meefter van de zeevaart en koophandel te maaken, over andere Natiën, die eene gelyke begeerte, eene gelyke oplettenheid, een gelyke yver toonen, te klaagen, als of zy geduurig, uit nydigheid over onzen voorfpoed, aan de middelen van ons beftaan knaagden, om die te bederven ? Voegt het een Kerkleeraar, om van den Preekftoel tegen de Engelfchen op dien toon den Godvruchtige Toehoorderen aan te hitfen, en op te ftooken ? Voegt het ons, ons op die wys te laaten hooren, daar wy de eerfte zyn geweest, om gebruik te maaken van een recht, het welk wy gemeent hebben, dat aan de volken natuurlyk, ter bevordering van hunne vaart en koophandel, toekomt ? zoude het zoo vreemd zyn, dat de Engelfchen, ziende hoe yvqrig en oplettende wy waren,  ren, om hen buiten den koophandel op verfcheide gewesten in Indien te fluiten, daar door aangezet zyn geworden, om ons voor een nydige Natie, die hun geen brok gunde , aan te zien, en daarom ten onzen opzichte minder vriendelyk te werk zyn gegaan, dan zy 't wel anders gedaan zouden hebben? Waarlyk, myn Vriend, wy willen Christenen heeten: maar zyn wy 't ? Oordeelt niet, zegt de Zaligmaaker, op dat gy niet geoordeeld wordt. Want met welk oordeel gy oordeelt, zult gy geoordeeld worden; ende met welke maate gy meetet, zal U weder gemeeten worden. Ende wat ziet gy den fplinter die in de ooge Uws Broeders is, maar den balck die in Uwe ooge is, en merkt gy niet. Toonen onze hedendaagfche Nouvellisten, en die met hun denzelven kreet tegen de Engelfchen laaten uitgaan, niet al vry wel, dat zy van de waarheid van 'tgeen Christus leert overtuigd zyn? of om heter te zeggen, geeven zy geen doorflaande blyken, dat zy de leere van den Zaligmaaker weinig tellen ? Toont de Predikant Doorslag , onder anderen , niet al vry wel, hoe overtuigd hy van de waarheid der Christelyke leere is, en hoe hy die zoekt te betragten? Ik weet wel, myn Vriend, en ik heb het U in een myner eerfte brieven reeds gefchreeven, dat, wanneer ik op zulken toon fpreek, ik voor een Engelsgezinde, en een flecht Patriot zal uitgekreeten worden; maar ik heb 'er bygevoegd, dat ik geen Patriotfchap ken, dan zoodaanig een, welk op de rechtvaardigheid rust; en dat niemand een H 3 recht-  rechtfchapen Patriot kan zyn, dan die, welke ten aanzien der andere Natiën nietkwaalyk neemt, het geen hy meent zelve te konnen doen. Ook oordeel ik, dat aan anderen te verwyten het geen wy voor ons zeiven meenen te moogen doen, niet flechts ftryd met de zedelyke wetten, en het gebod van onzen Zaligmaaker, maar dat een diergelyk gedrag ook zeer gefchikt is, om ons by andere Natiën veracht en gehaat te maaken, en ons daarom voordeelen te doen misfen, welken wy anders zouden kunnen verwagten. Een volk 't welk een ander gunt het geen het zelf begeert, heeft altyd veel vooruit, zelfs by Moogendheden, die niet zeer naauw op de billykheid gezet zyn. De Engelfchen hebben, meêr dan eens, poogingen gedaan , om ons in 't visfchen te evenaaren, en onder anderen zich toegelegd op de haring- en walvischvangst. Dit heeft men cok toegefchreeven aan jaloezy, aan nydigheid; even als of het aan de Engelfchen minder dan aan ons, en aan de andere Natiën, vry ftond, zich op die tak van neering toe te leggen, en dat nog wel, ten aanzien van de haring op hun eige kusten. En wy, hebben wy de Biscaayers, die voor ons in 't bezit van de Walvischvangst zyn geweest, 'er niet uit gebonst ? Zyn de Vlaamfchen niet, voor ons, meest al in't bezit geweest van den haringvangst? En is het on 3 Voorvaderen ooit in de harsfenen gekomen, dat de poogingen welke zy deeden, om 'er deel in te krygen , de andere Natiën te over- treffen,  <$ treffen , en 'er met der tyd meester van te worden,; onrechtmaatig en onbillyk waren? Wat hebben de Engelfchen dan in ftuk van vaart en koophandel gedaan, dat zy niet hebben moogen doen ? dat wy nier „ zoo wel als, zy gedaan hebben ? Wy weeten, dat het visfchen van haring' eerst in 't Noorden, by of omtrent het Eiland Scboonen, gefchiedde, en dat wy van de Vorften dier Landflreeken verzogt, en by vergunning verkreegen hebben, om 'ér te visfchen. Wy weeten, dat de haring verhuist is, en op de kusten van GrootBrictanje zyn verblyf genomen heeft: konnen wy het de Engelfchen kwaalyk neemen, dat de voorzienigheid hun dit gefchenk gedaan heeft? Het' is bekend, dat 'er over het recht van op dé kusten te visfchen, het welk wy met zoo veel nadruk hebben beweerd, en ftaande gehouden, al vry wat getwist is. Wy weeten beiden, myn Vriend, hoe wy 'er over denken, en derhalven zal ik "er my niet over uitlaaten; maal ik zal daar omtrent enkelyk aanmerken , dat wy altyd verkoozen hebben, om by eene vriendelyke fchikking het genot van die visfchery te erlangen. Men overweege alle deeze zaaken eens bedaard,' en men zegge my, waar over wy ons van de Engelfche Natie te beklaagen hebben ? niet in algemeene bewoordingen, befchuldingen, verwyten, zoo als het onze hoogverligte Nouvellisten , onze opgeftoven Schotfchryvers, onze dortfche Predikant Doorslag doen; maar met eene byH 4 zon-  zondere en ftuksgewyze aanduiding van het geen waar in en waar door de Engelfchen onze vaart en koophandel uit een nydig opzet om die te bederven , hebben te kort gedaan, of getragt die te verminderen ? de oude deunen over Leicesters beftier, het verraad van Deventer, en wat diergelyke zaaken meêr, by het minste gefchil met Engeland, opgehaald worden, om die Natie in haat te brengen, zyn niet waardig dat wy 'er ons by ophouden. Wat heeft aan onze zyde Sonooi niet gedaan? Hebben wy onder de onzen geen Verraders gehad? Hebben 's Lands Vaderen, niet tegenftaande het wangedrag van Leicester, en andere Engelfchen, niet by aanhoudenheid de Vriendfchap met Engeland gezogc en gekweekt? waarom is dit gefchied, indien onze Voorouders niet overtuigd zyn geweest, dat de Engelfchen, met alle hunne gebreken , zeer wel, ja meêr dan alle andere volken gefchikt waren, om onze Vrienden en Bondgenooten te weezen? Is dit nu zoo veranderd; en zyn hunne gebreken nu zoo fchriklyk en affchuwlyk geworden , federt dat het engelsch ministerie begreepen heeft, dat wy, als hunne Vrinden en Bondgenooten, ons onthouden moesten van zwaar hout aan de Franfchen toe te voeren ? De ftap van Koningin Anna heeft niet alleen meêr fchyn, maar ook meêr wezendlykheid. Want, om met een enkel woord van de Oorlogen met Cromwel, en Karei den II. te fpreeken, wy weeten 3 dat die niet aan j de Engelfchen Natie, maar aan  aan de verbittering van Cromwel, en vafr Karei den II, toegefchreeven moeten worden. Zy zyn ons onrechtvaardig aangedaan, maar hebben wy 'er de eerste aanleiding niet toe gegeeven? Men maakt, myn Vriend! veel ophefs van het voorwenden van de heerfchappy der zee , het welk de Engelfchen zich fchynen aan te maatigen: indien de Engelfche Natie het in dien uitgeftrekten. zin verftaat, als het door fommigen onzer fchryveren wordt voorgegeeven , vinde ik het kinderachtig , dat men 'er zich aan ftoore. Ik zoude de Engelfchen zich met die harsfenfchim laaten verheugen , gelyk men de kinderen met waterblaasjes laat fpeelen. Die de meeste macht op zee heeft» heeft 'er de heerfchappy van, niet jure, want dat is onmooglyk; maar fafto. Het geheel van die gewaande heerfchappy zal enkelyk daar op uitloopen , dat wy door een goed beleid in onze zeevaart ea^ koophandel toonen, dat wy ons die heerfchappy even zoo wel als de Engelfchen zouden kunnen aanmaatigen. Die de fterkfte in zeemacht is, voert de heerfchappy op zee. Dit hebben de ouden volken ons al getoond. Mooglyk dat ik by eene andere gelegenheid u daar eens nader over onderhoude. Thans roer ik al het geen,, wat ik U hier voordraag, flechts aan, om te doen zien, dat die genen, welke zulke eene buitenfpoorige taal tegen de engelfchen uitflaan, als of het eene Natie was, die van den aardbodem diende gevaagd te worden, meêr doldriftig dan rechtmaatig handelen. H 5 De  De Stap van Koninginne Anna, zegge ik, was geheel buiten den haak: dezelve ftreed tegen het verbond; maar befchuidigen de Franfchen ons niet datwe , ten aanzien van Frankryk, met het fluiten van den vrede van Munster, het zelfde gedaan hebben ? Iliacos intra muros peecatur é? extra, is de gemeene uitvlucht, wanneer men eenige misftappen zoekt te verfchoonen: ik heb 'er niet tegen, wanneer men dit zeggen niet flechts voor zich zei ven, maar ook voor anderen gebruikt. Wy zouden echter met meerder gevoeglykbeid de woorden van onzen Zaligmaaker te pas kunnen brengén: Die van U lieden zonder zonde is, werpe eerst de fleen op haar. Ik breek hier af; en zal U na het vervolg myner oververweegingen niet lang laaten wagten: ik denk morgen of overmorgen wederom t'huis te zyn, fteeds met alle achting blyvende. Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uvser Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den l2eo April i782. Reinier Vryaart. vm  4K l23 . t VYF-EN-VEERTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde vriend! • Ik heb, in myne voorige, eene aanmerking gemaakt op de verbeelding, in welke onze Landgenoot ten, in 't algemeen genomen, zyn, dat de koop* handel, de trafieken, de manufactuuren, de zeevaart en visfcheryen oorfprongklyk by ons zyn op* gekomen, en dat deeze verbeelding wel de voocnaamfte oorzaak is, dat wy de andere Natienriefi vooral de Engelfchen befchuidigen van ons^uit wangunst en uit nydigbeid, die bronnen van ons beftaan en welvaart te willen beneemen. Ik heb 'er by aangemerkt, dat die verbeelding zeer vei> keerd is; en gelyk het der onweetenheid eigen is van ons op dwaalfpooren te brengen, 'en geduurig te doen ftruikelen; zoo is de onkunde van dit gedeelte van de Historie der Hedendaagfche volr ken ook wel de eerste aanleidende oorzaak,: dat veelen onder de goede gemeente, zich verlaatende op het gefnap van een hoop waanvvyzen knaapen, ter goeder trouwe in het begrip gebragt worden, dat waarlyk de Engelfchen uit enkel jaloezy, wangunst, en nydigheid, over onze welvaart, zich mede op alle die ryke takken van burgerlyk beftaan toe*  toegelegd hebben. Niets is dan noodiger, dan dat Zy deswege nader onderricht worden: maar myn Vriend! dit is nog niet genoeg. Het is behalven dat zeer dienstig en noodig, dat de goede gemeente zuivere begrippen hebbe over het geen wat zy, als een volk uitmaakende, ten aanzien van andere volken mag doen of moet laaten, en wat zy van andere volken wel of kwaalyk kan en moet neemen: deeze aanmerking brengt my tot eene andere befchouwing over het geen men inzonderheid aan de Engelfchen verwyt. Gefteld dan eens, dat alle de neeringen, handteeringen , vaart, koophandel, en visfcheryen oorfprongklyk by ons waren opgekomen en geöeffend; zouden de Engelfchen , met zich op die bronnen van beftaan, rykdorn, en macht, toe te leggen , meêr dan andere Natiën te befchuidigen weezen van ongeoorloofden nayver, van valschheid, van nydigheid? Waarom ftorten wy dezelve klachten niet uit tegen de Deenen, de Duitfchers, in 't byzonder tegen de Pruisfers, welke alle middelen in 't werk gefteld hebben, om ons van het vertier onzer waaren en manufaótuuren in hunne landen te ontzetten ? Waarom ftorten wy dezelfde klachten inzonderheid niet uit tegen de Hamburgers, die ons in den koophandel van Oeconomie overal den voet zoeken te ligten, en, niet lang geleeden, den kans gekreegen hadden,om ons den handel incaraques of varinas toebac, een zoo aanzienlyke tak van den algemeenen koophandel, af- han-  handig te maaken ? Waarom beklaagt men zich niet over de fchikkingen en maatregelen welke de Noordfche en Duitfche Vorsten en Steden maaken en neemen, om, zoo veel mooglyk, hunne landen te bevolken, met derzelver Onderdaanen in alles wat tot koophandel en manufaótuuren betrekking heeft, te begunstigen ? Waarom raast men niet tegen de Bezitters van het ftadje Gera, alwaar zulke aanzienlyke fabrieken zyn aangelegd,- en tegen eene menigte van andere plaatfen, alwaar, tot onzen merklyken afbreuk, zoo veele fabrieken tot ftand zyn gebragt, en die opgenomen hebben ? Waarom klaagt men niet over de Deenen dat zy te Copenhagen het aanleggen van fabrieken, zelfs doorHollanders, welke 'er zich uit Holland begeeven hebben, aatgemoedigd hebben? Waarom niet over het aanleggen van Laken-Fabrieken in Frankryk door van Robes, welke met byzondere gunsten van 't Franfche Hof begunstigd zyn geworden ? Waarom bcfchuldigt men die Natiën niet van wangunit zoo wel als de Engelfchen ? en zoo men begrypt dat alle volken om ftryd de middelen hunner welvaart, zoo in koophandel, zeevaart, als in andere opzichten, moogen gebruiken; zoo wy zei ven meenen daartoe volkomen bevoegttezyn, hoe kan men dan de Engelfchen daarom voor een nydig volk verklaaren ? hoe durft een Predikant vandenPreekftoel, vraagender wyze, van den Engelsman zeggen, beeft niet deeze valscbhk genaamde vriend en bondgenoot, wel 200 jaaren bykans, bet toegelegd op bet  bet bederf van zynen getrouwen Hollandfchen Eondge* noot, aan wien hy zoo duur verpligt was ? beeft hy ons niet den hartader zoeken af te Jleeken, door onzen koophandel listig te ondermynen, of met geweld te bederven ? Zoude de man, die zulk eene logen taal uitflaat, ook onbewust zyn, dat hy 'er eens rekenfchap van zal moeten geeven ? Ga, myn Vriend, alle de takken van onzen koophandel na, en gy zult bevinden , dat de Engelfchen zich minder dan anderen toeleggen op die, welken ons het naaste aan 't hart moeten liggen. By voorbeeld, om 'er maar een te noemen, de graanhandel. Ik heb onder de Natiën, welken ons in den koophandel en vaart afbreuk doen, de Franfchen mede genoemd: oordeel, my» Vriend, of ik het ten onrechte gedaan heb, en of ik de Franfchen niet wel, in dit opzichte, aan 't hoofd zoude dienen te ftellen. Ik zal U twee plaatfen opgeeven uit de Historiën van ons Land door Wicquefort befchreeven, een man die zekerlyk voor geen Engelsgezinde te boek ftaat: zie hier hoe hy fpreekt: Tom. II: p. 81. en 82. C*) „ Guülaume de Liere d'Ojlerwyk, Ambaffa„ deur de ces Provinces a la Cour de France, & Jean Reinfi, qui en retournant a Venife, oh il demeuroit de- (*) Willem van Liere van Oosterwyk .Gezant deezer Gewesten aan het Hof van Frankryk en Jan Reinst, welke wederkeerende naar Venetië, alwaar by, federt meêr dan twintig jaaren  „ depuis plus de vingt ons, s'eftoit chargé de cttti „ commijjton, & de la qualité de CommiJJaire Extraor-. dinahe, avoient fait le 18 Avril 1646, un traité, „ poar /a feuretè de la Navigation &f du Commerce, en „ attendant que l\n fit un bon reglement, capable de „ remedier aux defordres, que les Vaiffeaux de „ Guerre du Roy & plufieurs armateurs Francois „ faifoient fur Ia mer, & principalement en Ia „ mer Mediterranée. II y a une ordomance du Roy Henry III. de ?an 1584, qui porte, que robbe „ d'enenmi confisque robbe d'ami: e'efi-h-dire , que quand dans un navire il le trouve des marchan„ difes, qui appartiennent aux ennemis de la Fran„ ce, elles font confisquer toutes autres marchan» „ difes, qui y font chargées, & le navire même. 5, Sous se pretexte plufieurs Capitaines, commandans les „ Vaiffeaux de Guerre du Roy, la pluspart ChevalierS „ de IOrdre de Mahhe, c'efi-ci-dire puifnés de Mai„ fons Iliufires ouNobles, ecumoient la mer, & incom-, mo* jaaren, woonde, deezen last, nevens de hoedanigheid van buitenge woonen Gemagtigden op zich genomen had, hadden op den !8 April 1646, een verdrag ter beveiliging der zeevaart en des koophandels geflooten, onderwylen dat men een goed Reglement zoude maaken, bekwaam om de wanorde, welken de Oorlogfchepen des Konings en verfcheide Franfche Kaapers op Zee, en vooral in de rsiddelandfche Zee, pleegden, te fruiten. 'Er is een Ordonnantie van Hendrik den UI van den jaare i$u, welke medebrengt, dat de tabbaard des vyands den tabbaard des vriends doet verbeuren: dat is te zeggen, dat wanneer in een fchip koopmanfchappen worden gebonden, die vyanden van Frankiyk toebehooien, dezelve alle de andere koopmanfchappen, die in het zelve gelaaden zyn, als ook'tSchip zelf, doen verbeuren. Onder dit voorwendfel fchuimden verfcheide Kapiteinen, 't bevel voerende over 's Konings Oorloefcherjen voor 't grootfte gedeelte Ridders der orden van Maltha' dat is te zeggen jonger Zoonen van doorluchtige of adelyké Huizen, de zee, en belemmerden den koophandel ongemeen.'  <8K 128 >& 5,' tfiodoient extremement le commerce. Et comme ces Cheï, valiers, en entrant dan t'Ordre, font profejjion de „ pauvreté, font obligés de laiffer h leurs parents „ tout le bien de la familie, &? que tailleurs le Roy „ k« pa>oif point les Capitaines, i'/r interreffoient: en i, few* pirateries quelques uns des premiers Mini„ ftres de la Cour, qui faifoient 1'equipage a leurs j, dépens. Toutes les plaintes, que 1'Ambaffadeur „ Hollandois en avoit faites, avoient été inutiles, „ jufqu a ce que la Cour, qui ne pouvoit pas faire reuflir fa negotiation k Munfter fans eet Etat, & particulierement le party de 1'échange des PaïsBas, permift enfin, qu'après une pourfuite de buit j, mois ton fit le traité, dont nous venons de parler, en at„ tendant que ton fit un reglement perpetuel pour le Commerce. Ilrendoit les navires, qui trafiqueroient avec la „ patente de rddmiral des Etats. ou bien avec celle de „ quelque ville, ou lieu, aux habitants desquels les navi„ res appartiendroient, libres, aujji bien que les mar- „ cban- En dewyl deeze Ridders, in de orde treedende , gelofte doen van armoede, en verpligt zyn al hun vaderlyk goed aan hunne bloedverwanten te laaten, en de Koning daarenboven de Kapiteinen niet betaalde, zoo deeden zy eenige der eerfte Staatsdienaars van 't Hof, welke de Schepen op hun eigen kosten uitrusteden, in hunne rooverijen deel seemen. Alle de klagten, die de Hollandfche Afgezant de^wegens had gedaan waren vruchteloos geweest; tot dat het Hof, hetwelk deszelfs onderhandeling te Munster, en byzonderlyk de party der verwisfehng der Nederlanden, niet konde doen gelukken, zonder deezen Staat, na acht maanden aanhoudens, eindelyk toeftond, dat men het verdrag waarvan wy zoo even fpraken, floot, onderwylen dat men een vast en beftendig reglement voor den koophandel zoude maaken. Het zelve ftelde de Schepen, welke handelden op een patent van den Admiraal der Staaten, ot wel van eenige Stad, of Plaats aan welker ingezetenen de Schepen toebehoorden, vry, gelyk ook de koopmanschappen welken ïy in hadden: en dit verdrag woest vier jaaren  129 ><& „ chandifes, dont ils feroient chargés; fj? ce traité de„ voit aurer quaire ans. Mais defque la paix de Munfter futconclue, 1'on recomraenca a lacher „ la bride a ces Armateurs, & la Cour, qui les j, advouoit hautement, ne craignit point de 5, dire, que les Etats ne pouvoient pas trouver „ mauvais, qu'elle fe difpenfaft de continuer aux habitans de ces Provinces lus graces, qu'elle „ neleur avoit accordées, que paree qu'elle efpe„ roit, que ces faveurs les empefeberoient de „ prendre des mefures fi contraires a leurs ancien„ nes maximes, & aux interefts de fes anciens alliés. En voorts ook p. 89—91. (f) „ J'ai été oblige dc parler de ces affaires, tantparee „ qu'eUes ne font pas puretnent ejlrangeres ,• puifque non „ feulement elles empefcherent les Miniftres de la Cour „ de France de fe reJJ'entir de la paix f paree de Mun„ fier, mais paree q* elles ïolligerent même a rechercher „ ïami- duuren. Maar zoo dra de Munsterfche Vrede geflooten was, begon men deezen Kaapers weder den teugel te vieren, en het Hof, 't welk hun gedrag openlyk goedkeurde, ontzag zich niette zeggen, dat de Staaten niet kwaalyk konden neemen, dat het zich ontflagen rekende om den ingezetenen deezer Gewesten, by aanhouding, die gunsten te laaten genieten, welke het zelve hun alleenlyk had toegeftaan, om dat het hoopte, dat deeze gunstbewyzingen hen zouden beletten maatregelen te neemen zoo ftrydig mee hunne oude Staatsregelen, en met de belangen hunner oudö bondgenooten. (f) Ik ben genoodzaakt geweest om van deeze zaaken te fpreeken, zoo om dat dezelve niet louter vreemd zyn; dev/yl, zy niet alleenlyk de Staatsdienaars van het Franfche Hof beletteden hunne gevoe igheid te doen blyken over 't fluiten van een afzonder'yken vrede te Munster, maar ook om dat zy hen zelf verpligtten om de viiendfcbap van deezen Staat te zoeken, en niet te lyden , dat de V. Stuk. I muite"  „ Vamitié de eet Etat, & a le prier, de ne point Jouf5, frir, que les rebelles xrouvaiffant ici de qnoi fe forti fier „ contre le Roy. Ce fut h utte intenüon, que braffet ,, fiiwfiance auptès des Etats-Génêraux, k ce qu'ils ne „ permiffent point aux habitants de ces Provinces „ de vendre ou de prefter des vaiffaux de guer„ re, méche, poudre k canon, ou autres armes & ,, munitions a des Franfois , & particulièrement „ a ceux de Dieps, deRouen, ScdeBourdeaux, qui „ avoient la comrnodité de s'en faire apporter, k „ caufe de leurs ports & des rivieres. Les ba„ bitants de ces Provinces s'y trouvoient encore intereffès a caufe de la declaration, que le Roy de France fit verifisr au Parlement du 2\U£tobre 1648. portant 5, défences aux etrangers d'apporter dans le Roiau,, me des draperies de laine & de foye, fabriquées „ en Angleterre, ou en Hollande. Les deputés des quatre Cours fouvera'mes, qui, comme nous avons „ dit, avoitnt form la Cbambre de St. Louis, & „ avoient muitelingen hier te Lande middelen vonden om zich tegen den Koning te Herken. Met dit oogmerk deed Brasfet aanzoek by de Algemeene Staaten, dat zy den ingezetenen deezer Gewesten niet wilden toeftaan oorlogfchepen, lont, buspoeder, of andere wapenenen oorlogsbehoeften aan Franfchen, en vooral aan die van Diepe, fiouaan, en Bordeaux, dewelke uit hoofde hunner havenen en rivieren de gelegenheid hadden om dezelven zich te laaten toevoeren, te leenen of te verkoopen. De ingezetenen deszer Gewesten hadden 'er ook nog belang by uit hoofde van de declaratie, welke de Koning van Frankryk, den 24. Oftoher 1648 by 't Parlement deed bekrachtigen, houdende verbod aan vreemdelingen Wollen- of Zyden ftoffen in Engeland of Holland bereid, in 't Koningryk te brengen. Öe Gedeputeerden van de vier Opperfte Gerechtshoven, welke, gelyk wy gezegd hebben, de k«mer van St. LodeWyk uitgemaakt,'en ondernomen hadden het gantfche Koningryk te hervormen, hadden vertoond, dat de menigte d f°ye) W F°n y apportoit de debors, rcduijoit un nonu bre infini de menu pcuple h la mcndicitè, éjf obligeoit plufieurs families a tranfporter leur domicile ailkurs: Comme aujfi que ftur les faire venir, jI étoit necejjai5, re de tranfporter quantité (Tor & d'argent monnoyé hors du Roïaume , contre les ordonnances, anciennes j, & modernes, & quil y falloit remedier en defendant si ce trafie, h peine de confifcation. Ces défences j, étoient direótement contraires a tous les trai33 tés, que eet Etat avoit faits avec la France, de33 puis le regne de Henry IV. & faifoient un pre„ judice irréparable au commerce de plufieurs Villes de Hollande, qui ne fubfiftent que par lede„ bit de leurs manufaftures; ftfi pourquoy Von en fit faire des plaintes h la Cour, Ö* Fon en demanda j, la revocation. La Reine Rcgente avoit èté forcée 3, d'accorder au parlement tout cc quil lui demandoit, ö* entre voerde, een oneindig getal van het gemeehe volk'tot den bedelzak bragt, en verfcheiden huisgezinnen noodzaakte hunne woonplaats elders te vestigen: gelyk ook, dat om dezelven te laaten komen, het noodzaakeiyk was eene menigte gemunt Goud en Zilver uit het Ryk te voeren, tegen de oude en laatere Ordonnantiën, en dat men zulks moest voorkomen met deezen handel, op ftraffe van verbeurte ^ te verbieden. Deeze verboden waren regelrecht ftiydig niet alle de verbonden, welken deeze Staat, federt de regeering van Hendrik den IV. had geflooten, en bragten een onherftelbaar nadeel toe aan den koophandel van verfcheide Hollandfche Steden, welke alleen beftaan door het \ertier haarer manufactuuren, weshalven men 'er arm 't Hof klagren tegen mbragt, en de herroeping derztlven vorderde. De Koningin Re. gente was genoodzaakt geweest aanbetParlemental wat betvari haar eischte toe te ftaan, en, onder anderen, ook deeze declaratie; en dus zou het niet zeer moeielyk zyn geweest dezelve te doen herroepen , indien het in haar magt geweest was, het Eojflteglyk gezag te doen werken; maar men er1 % kende  * j,' £«fre aajreï ceïfe declaration; atn/? il nVaSf pas „ ere /orf diffictle de la faire revoquer, s'il eüt été en 5, fa puijjance de faire agir ï'autorité Rovale; mais on „ ne la reeonnoijfdt point en France, & ainfi il étoit „ inutile iïy chercher un remtde, qui en dépendoit abfolument. II etl vrai que ces dèfences cejferent avec les autres desordres du Roiaume; de forte que nous pourrions nous difpetfer de nous étendre encore fur „ cette matière; roais d'autant qu' aujourd'hui les „ Miniftres de cette Cour-lk fe fervent des mêmes „ principes; qu'ils tachenc d'établir le commerce du Roiaume de France fur la ruine de celui de 5, leurs voifms, & qu'ils en veulknt particu- lierement a celui des habitan'fS de ces Pkovinces , il ne fera pas hors de propos de marquer „ ici les raifons, que les Deputés des Etats de Hollande „ employcrent dans les conferences, cü eet article de la declaration fut examixé, debatu en ce temps la, 5, pour deflruire celles de quelques Officiers de Jufiice kende het zelve in Frankryk niet, en dus was het vruchteloos daar een hulpmiddel te zoeken, het welk Jer volftrektelyk van afhing. Het is waar, dat deeze verboden ophielden teffens met de overige wanorden des Koningryks; zoo dat wy ons zouden kunnen ontflV.an van ons verder over deeze f toffe uit te breiden; maar voor zoo verre de Staatsdienaars van dat Hof zich nog tegenwoordig bedienen van dezelve groncibeginfelendat zy den koophandel van Frankryk zoeken op te nchten op de puinhoopen van dien hunner nabuuren, en dat zy 't vooral gemunt hebben op den koophandel van de ingezetenen deezer Gewesten, zal het .niet ongepast zyn hier aan te teekenen de redenen , van welken de Gedeputeerden der Staaten van Holland zich bedienden, in de ondernandelingtn, waarin dit artikel der declaratie, in dien tyd ,werd onderzogt en overwoogen, om de redenen van eenige bedienden der jultitie en finantien, welke voorwendden het Ryk te hervoimen door den koophandel, waarvan zy geen kennis hadden, te bederven. Deeze Gedeputeerden vertoonden dan aan de Staaten van het  ® „ £? des Tmances, qia pretenddent reformer le Roiau* 5, me, en perdant le commerce, dont ils ri avoient point 3) de connoiffance. Ces Deputes reprefenterent donc aux ,1 Etats de la Province, que quand même les trahés ne j, peimettroient pas aux habitans de ces pais de debiter ,, leurs marchandifes manufaclures en France, les ,, avaniages que le Roy en tiroit, le devroient obliger j5 a les convier d'y en porter. Que les laims que Pon en„ voyoit d'ici tout es preparées en France, pour ejlre 55 filées, y faifoient fubfijler plufieurs pauw-es families, 55 (S payoient de grands droits, en entrant & fo-tant, „ aujfi bien que les draps, qui après qu'ils ejioient fa>, briqués, faifoient un revenu fort confiderable au Roy. Que ceux qui s'eimaginoient, que par ce moyen l'on 5, tiroit quantité d'or &? dargent monnoyê du Royaume, 5, fe trompoient, tant h caufe des defenfes rizoureufes, qui efloient exattement cxecutées pour eet égard; que j, paree que les marebands aimoien t bien mieux remet„ tre leur urgent par lettres de cbange, que de ïenvoyer 5, en het Gewekt, dat.offchoon de verbonden al eens den ingezetenen deezer Gewesten niet toelieten, hunne koopmanfehappen en manufactuuren in Frankryk te vertieren, de voordeelen, welken 'er de Koning van trok, hem moesten aanzetteh om hen te noodigen . dat zy dezelven in zyn Ryk invoerden. Dat de wollen, welke men hier van daan volkomen bereid naar Frankryk zond, om daar gefponnen te worden, daar' verfcheide arme huisgezinnen deeden beftaan, en zwaare rechtten, zoo byi't inkomen als uitgaan, betaalden, zoo wel als de lakenen, welke, na dat zy bereid waren, den Koning een zeeraanmerke'yk inkomen aanbragten. Dat zy, die zich verbeeldden, dat men door dit middel zeer veel gemunt goud en zilver uit het Koningryk trok, zich bedroogen; zoo uit hoofde van de feberpe verboden, welke naauwkeuriglyk in dit opzigt werden ter uitvoer gebragt; ais dat de koop. lieden verkoozen hun geld liever met wisfelbrieven over te maaken, dan het in fpecie over te zenden,- indien zy geen buitengewoon voordeel op de fpecien vonden, en 'dat als dan de Bankiers 'er een afzonderlyken handel van maakten van I 3 geld  13+ ><2> s, en efpèce; fi ce riejl lors quils trouvoient un po fit 3, extraordinaire fur ks ejpèces; fT? alors les banquiers „ en faifoient un commerce particulier, Sargent pour s, ar gent, qui ria rien de commun avec celui des manu- fattures. Au refie que la quantité de vin, d'eau de j, vie, de fel & d'autres denrées & marcbandifes, dont la France fournit ces Provinces, & par elks tout le J5 Nord, tiroit quatre fsis plus d'argent d'ict que Ton „ ne pourroit tirer de la France, par le moyen des -ma- nufaclures fabriquées en ces pais; puis que les feules j, merceries, qui je font, & fe debitent a Paris aux marcbands Hdlandois, 6? dont Pon pourroit defendre j' Vufage-> Parce quPon sen peut aifement pasjer, ,j qifelles nefervent qu'au luxe & ala fuperfluité, enrichis- foient le Royaume de plufieurs milltons tout les ons. geM om geld, welke niets gemeens heeft met dien der manufactuuren. Dat voor 't overige de hoeveelheid van wyn, brandewyn, zout, en andere vooitbrengfelen en koopmanschappen, waarmede Frankryk deeze Gewesten en door dezelven het geheele Noorden voorziet, viermaal zoo veel geids van hier trok dan men uit Frankryk door middel van de manufactuuren hier te lande bereid, konde trekken', dewyl de kraamereijen van linten enz. aüeen, welk-.j te Parys gemaakt en aan de Hollandfche kooplieden vei kocht worden, en waarvan men 't gebruik verbieden konde, dewyl men dezelve ligtelyk kan ontbeeren, en zy adeenlyk dienen tot pracht en overdaad, het Koningryk jaarlyks met verfcheiden raiiioeoen veirykten. Ik zoude by dit verhaal van Wicquefort verfcheide andere gevaiicn konnen voegen , ten blyke, dat wy in ftuk van koophandel en fcheepvaajrf vry rnqêr door de Franfchen dan door eenige an. dere Natie, en inzonderheid door de Engelfchen, beleedigd zyn geworden: doch vermits ik deeze grieven  ■§> Brieven niet fchryf om ons gemoed tegen vreemde Natiën te verbitteren en op te zetten, maar enkelyk om ieder, die deeze Brieven leest, van de ongepastheid, de buitenfpoorigheid, en de onzinnigheid, waar mede men ten aanzien der Engelfchen zich uitlaat, te overtuigen, zal ik het daar by laaten. Alleenlyk zal ik 'er nog by aanmerken, dat wy, uit het verhaal van Wr cqu ïfort, en uit de echte ftukken, met welken hy zyn verhaal bevestigt, konnen oordeelen van de ftaatkundige rechtsgeleerdheid van den Schryver der Nouvelles Extraordinaires, en van de gronden op welken hy de Engelfchen als fchenders van het recht der volken brandmerkt ; terwyl hy de Franfchen, als het zelve ten allerheiligfle nakomende , hemel-hoog verheft; voorts op een beflisfenden toon van het recht der volken fpreekende, op willekenrige begrippen van een gewaand recht, dat in zyne harsfenen gebooren nergens anders dan in zyne harsfenen te vinden is, doordraaft; daar nochtans, zoo uit de plaatfen welken ik Uuit van der JVÏEULENheb aangehaald, als uit alle andereSchryvers van naam en gezag, ten duidelykfte te zien is, dat het gedeelte van 't recht der volken, waarop het hier aankomt, nimmer zoo begreepen is, als hy het voorgeeft; dat de Franfchen inzonderheid het geheel anders begreepen, ja! het als een gratie aangemerkt hebben, dat zy, goederen van een vyand vindende in een neutraal fchip, niet teffens alle andere goederen met hetzelve verbeurd verklaarden, volgens den franfchen regel robbe d'ennemis confisque robbe d'amis; I 4 wel  welke juist het tegengeftelde is van vry fchip vry goed, en ook van vry goed vry fchip. Wat nu te befluiden uit het geen ik U voorgedraagen heb, en uit het geen wy in de Historiën leezen? dat niet de Engelfchen alleen, maar alle andere Natiën, die zich op de vaart en koophandel toegelegd hebben, en wy zeiven, van baatzucht, wangunst, nydigheid, zeeroovery, en wat al meêr tegen de Engelfchen wordt opgeworpen, befchul digd konnen worden; en dat al de wrevelige taal, welke de Leidfche Courantiers, en in de eerste plaats de franfche, omtrent de engelfche Natie gebruikt hebben, op andere natiën, op ons, en inzonderheid mede op de franfche Natie geretoqureerd kan worden. Zoo 't my voorkomt zoude men vry beter, vry bedagter, vry billyker, vry befchaafder, vry christelyker handelen; indien men de handelwyze van onze Hooge Overheden tot een voorbeeld name, in wier Manifest de bezwaaren der Natiën met zoo veel gemaatigheid als deftigheid voorgedraagen worden. Dan, myn Vriend, terwyl ik hier over bezig ben, en daar ik zie, dat die doldriftige Orateurs zich noch om reden, noch om billykheid, noch om eer, noch om wetten, noch om befchaafdheid bekommeren, moet ik nog een flapje verdergaan; en die welfpreekendeof welfchryvende Bollen vraagen; of 'er zelfs in onze gewesten niet fomwylen maatregelen genomen worden , waardoor de koophandel van 't eene gewest door dien van een ander ge.  <8K 137 gewest ftaat te lyden ? Wy hebben enkelyk tot een voorbeeld te neemen het gefchil van Zeeland met Amfterdam, raakende de vaart op Esfequebo en Demerary, en eens, onder eene menigte andere ftukken, een enkeld in te zien. Hoor eens hoe bitter de Zeeuwen zig over de Hollanders, en inzonderheid over de Amfterdamr mers, uitlaaten, in een Berigt van het Collegie der Kooplieden binnen de Stad Vlis■ fingen, by Refolutie van den 19™. Maart 1770. gerequireerd op het Plan door de Provincie van Holland by haar advies in dato 26e. January 1770. den 29e». daar ter Generaliteit ingekomen, gevoegd; ter Jchikkinge van de different en over de Vaart op Esfequebo cum annexis. Spreekende van het Plan, met betrekking tot die vaart aan de zyde der Hollanderen opgegeeven, zeggen de Kooplieden, dat het zelve zoo kunfiig uitgedagt, en in zulk een fyn„ beid voorgefield is , dat het zelve oppervlakkig bc„ febouwd, en by de eerfte leSture zig doet voorkomen* 5, als of men van bet amplcÜeeren en executeeren van „ het zelve niet anders te verwagten zoude hebben dan een geheel evenredig voordeel tusfchen de refpetïive „ Bondgenooten dezer Zeven Vereenigde 'Nederlanden; en dus eene allez'ms gepaste redelykbeid , die onder » getyke Hooge Bondgenooten behoord* plaats te vinden: „ doch dat teffens in het gemelde Plan, metmeer5, der en naauwkeuriger attentie befchouwd zynde, bet voordeel van een eenige Provincie, en onder die, dat ,, van flegts eene of twee Steden in het byzonder niet alleen ligt opgefiooten ; maar zelfs dat voordeel I 5 55 op  „ op de ruïne van Zeela.vds Commercie op de „ Rivier van Essequebo cum annexis te bou- „ wen is En dus, dat dat Plan de „ juiste weg en het beste middel is voor de Provincie „ van Holland in 't gemeen, en voor de Sta l Amjler„ dam in 'r by zonder, om by eene wyze van fcbikkinge „ te geraaken aan bet hy hun zoo lang bedoelde hut van „ bunne Kooplieden, en door derzelver uitgebreide magt, a, zich geheel en al met'er tyd te stellen in de „ possessie van dieColonie, die door den zegen „ des Allerhoogften, onder het waakend oog en „ de koesterende zorg van Uw Ed. Mog. tot die „ hoogte ftygt, dat zy de Nabuuren nydig en iever„ zuchtig maakt, om aan ons de voordeelen, „ die uit deszelfs aanwas noodwendig moes3, ten toevloeien, te onttrekken". Voorts wat verder: „ Wie is 'er Ed. Mog. Heeren ! die den uitge„ breiden handel op en in alle Waerelddeelen, „ die uit de Provincie van Holland in 't gemeen „ en uit de Stad Amfterdam in 't byzonder, die „ ten dezen voor al te vreezen is, en dus lieeds „ een der voornaamfie mede-dingers naar het be„ zit der Cólonie Esfequebo cum annexis, en van „ deszelfs handel inde Navigatie te confidereeren, „ en op het oog te houden is, gedreven word, niet kend? wie onzer, die flegts nog weinige „ posfesfie van Negotie overig hebben, is onbe„ wust de menigvuldige, ja ontelbare Commisfien, „ die van het Oosten, Westen, Zuiden en Noor- » dm  „ den derwaarts heenen vloeyen, en in hunne. „ handen zyn ? „ Wie weet niet, hoe zy in de Posfesfie zyn „ van de Negotie op alle Plaatfen boven en bene„ den Esfequebo cum annexis liggende? „ Hoe zy zelfs, op de Colonien van andere „ Mogentheden, buiten deze Republicq, navigee„ ren? waar doorzy, Ed. Mog. Heeren! fteeds „ in ftaat zyn gefteld, om oneindig meer fchepen „ als 'er tot de retourbeurten, om retouren over „ te brengen, voor hun vereischt worden, met „ genoegzaame Uit-vragten naar de Colonie van „ Esfequebo cum annexis te zenden, zonder dat de„ zelve op 't Huis - vragten uit de Colonie behoe„ ven te wagten; wyl zy daar van verzeilende, naar „ eene der beneden liggende Colonien van de„ zen Staat, waar van zy volkomen meester zyn; „ of naar de Wingewesten van vreemde Mogend„ heden ftevenende, van daar wederom retouren „ herwaarts overbrengen; en dus fteeds van ge„ noegzame Uit- en 't Huis-vragten verzekert „ zyn. „ Het gene ook dereden fchynt te zyn, waarom, 5, die van de Provincie van Holland in hun voorge„ fteldPlan, wel uitdrukkelyk ftipuleeren; dat het aan alle de fchepen, zoo Zeeuwfche (quafijals „ andere, die goederen in de voorfz. Colonie zul„ len hebben aangebragt, moeste vry ftaan, zoo „ zyniet naar hunne Tourbeurt zouden willen wag„ ten, wederom van daar te vertrekken, werwaarts  ,\ zy zouden begeren; mits als dan zonder eenige „ de minfte ladinge. „ En waar uit dan noodwendig za! proflueren, „ dat die van Holland, en inzonderheid die van 3, Amfterdam, alle de goederen, die in gemelde 3, Colonie benoodigd zyn, en van hier vervoerd j, moeten worden, door hun merkelyk getal van „ fchepen derwaarts zullen aanbrengen. Dat de 5) Zeeuwen, die van elders geen retouren tegen 3, de Hollanders kunnen overbrengen, geen Uit3, vragten derwaarts zullen kunnen krygen; en dus, 3, willen zy op de Colonie van Esfequebo cum an„ nexis blyven varen, en hunne tourbeurten in 3, het retour behouden ; in 't einde genoodzaakt 3, zullen zyn, alleen hun beftaan in de Retour3, vragt te moeten vinden; waar door zy merke„ lyk in het gepretendeerd egaal regt zullen wor„ den benadeeld. En gelyk wy ten dezen opzigte „ veilig van applicatie durven maken, het gene 3, de Ontwerpers van het Plan der Provincie van „ Holland op een ander fujet remarqueren; name3, lyk, dat de Navigatie en Commercie, om winst „ te kunnen doen, gedreven word, geen Zeeuwsch 3, Koopman in het einde meer fchepen zal af„ zenden, zoo hy geen Uit-vragten derwaarts be„ komen kan. „ En welke Uitvragten onze Kooplieden en „ fchepen met opzigte tot de voorfz. Co.'o iie by„ nawiskunftig zuilen moeten ontberen; wanneer „ U Ed. Mog. met ons gelieven te remarqueren, dat „ de  „ de Hollandfche Kooplieden, zoo dra de Vaart „ voor hun, en uit alle de Havenen dezer Lan„ den op de zelve, open ftaat en gemeen is, on„ getwyffeld zig zullen meester maaken van alle de „ Plantagien die in die Colonie Z}», en de beleeningen „ van de nog nieuw aan te leggene, in hunne magt ,, krygen: alzoo het den West-lndifche Planters na. ,, tuurlyk is, doordien Amfterdam een der groot„ fte koopmarkten van Europa geworden is, te „ vooronderftellen, dat hunne goederen aldaar „ den hoogden prys zullen gelden; zonder dat die „ Planters immer de onkosten nagaan, of daar over anders denken kunnen; als zynde, voor „ het grootfte gedeelte, Luiden, die immers te ,, voren geen fyne kennis van Negotie hebbende gehad, alleen derzelver fortuin in deze aanwas,, fende Colonie pousferen willen. „ Langs welke wegen dan ook de HoUandfcbe en „ Amfterdamfche Kooplieden wel ras meefter zullen zyn, „ zoo niet van alle, ten minften van verre het meefie „ gedeelte der Commisjien uit de Colonie komende. „ Het gene noodwendig tot zyn gevolg moet ,, hebben, dat de Hollanders en Amfterdammers in die „ meerdere of generale posfesfie van de Commisjien der Ingezetenen van Esfequebo en onderhocrige Rivieren „ zynde, zy alleen de Uitvragten derwaans hebben, „ en onze fchepen, of zonder Uitvragt daar heentn „ zullen moeten zeilen, of genoodzaakt worden in onze „ Havens te moeten blyven, en dus het geval exfte3, ren, dat de opftellers,van het meergemelde „ Plan  }, Plan reeds ten onzen opzigte fchynen voor uit „ te zien, alszy, onder anderen, by de Articu„ len aan H. H. Mog. aan de hand te geven, tot „ het emaneren eener ordonnantie, wanneer het „ reguleren der proportien by Tourbeurten van „ fchepen gekoren wierd, Articul vier ftipuleren: „ Dat ingeval geen andere fchepen in de Colo„ nie zig bevonden, ten tyde dat eenig fchip in „ lading ligt, zoodanig fchip zoo veel lading zai „ mogen inneemen, als het bekomen kan. „ Het is, of zy zeggen willen, £d. Mog. Hee„ ren! Zoodra wy de Zeeuwen de zenuwe der Uit„ vragten-zullen bebben afgefnedens zal hunne Navu „ gatie op Esfequebo cum annexis, ras verminken; „•• wyl zy op den duur geen fchepen zonder üit„ vragt derwaards zullen kunnen zenden. Het gene „ tot zyn noodwendig gevolg zal moeten hebben, „ dat de Zeeuwen in hunne Retourbeurten zullen „ manqueren; wanneer wy alle de Retouren met „ onze Schepen in de Hollandfche Havens over „ den hoogberugten Pampus uit Texel flepen, en „ van daar met hunne Vletters in Hollands Koop„ ftad veilig en gerust zullen overbrengen. „ Waar uit dan ook te gelyk gezien kan wor- „ den , HOE SCHOONECHYNEND EN SINISTER , by „ het derde der zoogenaamde onbetwistbare ge„ volgen, getrokken uit twee op zig zeiven be„ ftaanbare waarheden, door den Opfteller van „ het meergemelde Plan, om de 7.eeuwen in Jlaap „ te wiegen, en in hunne fuik te krygen, geredeneerd ?, word;  «M 1+3 >® „ word: dat zoo al eens in den beginne, of nu „ en dan in het vervolg, eenige fchepen meerder „ als in de bepaalde proportie uit eenige der Ne„ derlandfche Havenen derwaarts wierden afge„ zonden, zoodanige gedisproportioneerde Navi„ gade wel haast van zelve fluiten, en zig op „ den geftelden voet herftellen zoude: dewyl „ geen Rheedery kan beftaan, zoo hunne fche„ pen in de Colonie te lang zouden moeten ver„ toeven, eer zy, op hunne beurt, eene be„ hoorlyk Retourvragt zouden kunnen bekomen, „ of zoo zy in de Colonie te veel fchepen voor „ haar gearriveerd vindende , zonder Retourvragt „ wederom zouden willen retourneren. „ Maar Ed. Mog. Heeren! ( zeggen zy een „ weinig verder met betrekking tot de zekerheid „ dat het den Zeeuwfchen Schepen nooit aan uit„ vragt ontbreeken zal) ,, is zulks immer vast te „ ftellen ? Wie zou hetzelve van het zoo zeer op „ onzen koophandel, en daar uitfpruitende jaloers „ Amsterdam; wie kan zulks, in bet algemeen, „ van bet nayverig Holland pre/umeeren, veel „ minfupponeeren?" en naderhand fpree- kende van de tourbeurten „ (fchoon de Opftel„ Iers te gelyk voorzien, dat geene Provincie bui. „ ten die van Holland uit de vyf overige Bond„ genooten op Esfequebo zal kunnen navigeeren; „ en dat Amfterdam van alle de Hollandfche Steden, „ den handel op die Revieren, zoo niet geheel, ten 3) minfte voor het grootfte gedeelte, zal moeten naar zich trekken'  , onze gedugte Mededingers in ftaat gfteld, om Z09 ■,, veele fchepen met goederen uit den Lande naar }, Esfequebo ti zenden , als bun behaagt; het geen zy 5, ook tot een nombreus getal zullen executeeren> „ alleen met but, om daar door deeze Provincie „ alle uitvragten, hoe genaamd, te beneemen. „ En dit zullen zy met zoo veel magt en geweld executeeren, tot zy de gebee/e vaart op die Colonie voor hun privatif meefter zyn. als weetende zeer ,, wel, dat wy, door gebrek van andere fources ,, van welvaart en gewin, de importante verlie„ zen, die in en uit de overgevoerde Negotie der„ waards, en door het van hier moeten vaaren „ zonder uitvragten, noodzaaklyk ontftaan moeten, „ niet zullen kunnen draagen, en dus genoodzaakt worden van zelfs met onze fchepen van daar te bly„ ven, onze twee negende parten in de gemaakte: „ producten te abandonneeren, die echter uit de „ Colonie van de Planters moetende worden ver„ voerd., met Hollandfche fchepen, zoo wel als „ de overige zeven negende parten, ter plaatfe hunner destinatie , dat nergens dan Amfterdam zal ,, zyn, zullen worden vervoerd, en dus de Zeeu- wen alle vaart en kandel op die door hun in groei tn „ bloei gebragte wingewisten , voor altyd te aban„ donneeren, even als op Suriname en Berbice, „ waar van de blooïe naam van opene „ VAART en eene CHIMEBiqUE VRYHEID „ voor de gezaamentlvks Bondtgenooten om „ 'er cp te vaaren, alleen in de-_C Strofen van HH. HH. MM. zyn overgeblesven; en welke meerdere V, Stuk. K vryheid É  „ wyheid de Naviganten, zoo ras de zeeuwfche handel „ gekraakt, verminderd, verflauwden eindelyk wnie,, tigd zal zyn, van zelfs by de Amjltrdammers in,, krimpen en cesfee?en zal: naardien men als dan 5» geen andere als Amfterdammers zeiven, en met „ geen grooter getal van fchepen derwaards zal „ zien ftevenen, dan 'er benodigd zullen zyn, om „ met eenig voordeel aldaar de Negotie te dry ven, „ en aan hunne eigene Comptoiren (taande te 5) houden. . Waar uit, (zeggen zy wat i, verder) wy vertrouwen, dat Uw Ed.. Mo,, genden overtuigende zien hoe het alleen een valsch vernis zy, dat in zich zeiven (en wel ,, binnen korten tyd, na dat de privative vaart op die „ Rivieren, den Zeuwen ontrukt, en onder eene „ bemaskerde benaaming van eene algemeene, „ vrye, en voor alle de havens deezer Landen open,, Jlaande vaart, in eene waarlyk mede privative voor Amsterdam, en dat nog niet voor alle In„ gezeetenen dier Stad, .maar alleen voor de sj weinige Comptoiren, wier gelden in de Planta„ gien dier Colonien uitflaande zyn, of die door de 5, Planters tot hunne Commisfionarisfen, en door „ de niet commerciëerende geldleeners verkregen zullen worden, zal zyn veranderd) verderven, „ en zynen glans verliezen moet, wanneer in het ont„ werp van dit tweede onderzogt wordende plan, ,, by het vierde artykel gezegd word, dat het aan „ een ieder Inlader zal vry ftaan, alle zyne goe„ deren met Zeuwfche fchepen te verzenden, al „ be-  ®< 147 „ bedroeg de quantiteit meerder dan de twee negen„ de parten : —— Eene vryheid, Ed. Mog. Heeren! „ (roepen zy vervolgens uit) die het winzuchtig „ Amsterdam nimmer in dat Plan zoude hebben ge„. [leid, of gepermitteerd dat 'er in gevlogten zoude wor„ den, zoo zy niet overtuigd ware, dat zulks nimmer „ plaats zal kunnen hebben, en bet alleen voor doode „ letters, waarmede zich de Zeuwen ver„ maaken kunnen, zonder van bet reële gebruik te „ maaken, te houden zy. Zie daar, myn Vriend, hoe 'er over de inzichten , en handelwyzen van ons Hollanders gedagt en gefprooken wordt, en hoe wy befchuldigd worden met dat gene waar mede wy de Engelfchen befchuidigen, niet door Engelfchen, maar door medeleden van onzen Vryen Staat; door Landgenooten , welke niet flechts klaagen over iet dat alle volken vry ftaat, maar over iet, waar in zy in hunne rechten meenen verkort te zyn. Verre van my dat ik zoude willen beflisfen of hunne klachten gegrond zyn of niet. Dit word over gelaaren aan die genen, welke daar toe bevoegd zynï lk fpreeke 'er van alleen, om U, als met een Haaltje aan te toonen, dat ons Hollanders hetzelfde verwyt wordt gedaan, dat wy aan vreemden doen; en zulks niet enkelyk door vreemden, maar door onze Landgenooten, of, zoo men wil, Mede—ingezetenen van onzen vryen Staat. Gy kunt 'er, myn Vriend! in onze gefchiedenisfen duizend andere Haaltjes van vinden, zoo onder de regeering K 2 der  é< 148 ><& der Graaven, als federt dat die heeft opgehouden : gy zult 'er menigvuldige klachten in vinden van het eene gewest tegen het ander over jaloezy, wangunst, en nydigheid, in ftukvan koophandel en fcheepvaart. Wy verfchoonen het, 't zy te recht 't zy ten onrechte, ik laat het daar, onder voorwending van geoorloofde yver, naarfligheid, werkzaamheid, en inzonderheid van de natuurlyke bevoegtheid om de middelen van beftaan te bevorderen ; maar als wy ons tegen onze mede-ingezetenen op die gronden verdedigen, voegt het ons dan, dat wy de Engelfchen zoo zwart afmaaien, om dat zy alle vreemde natiën in yver, naarstigheid , werkzaamheid en in beleid omtrent de fcheepvaart en koophandel overtreffen ? Toonen wy daar door niet, dat wy twee gewigten hebben, waar mede wy ons gedrag en het hunne afweegen? Nog blyft het niet by gefchillen over vaart en koophandel tusfchen de gewesten, maar men ziet 'ér fomwylen ontftaan tusfchen fteden, wanneer de Wethouders van de eene ftad eenige maatregelen tot bevordering van derzelver neeringen en handteeringen neemen, by welken een andere ftad vermeent te kort gedaan te zyn. ; Maar 't geen dit alles te boven gaat, en de onbehoorJykheid,zoo wel als de onbezonnenheid en onredelykhcid,waarmede rrien denEngelschen van wangunst en nydigheid befchuldigd, in 't klaarfte daglicht ftelt, is , myn Vriend, her gedrag zelfs van de Amfterdamfche kooplieden. Ziet en ondervind men niet daaglyksch ter  ter beurze,dat een magtig Comptoir, 'tzy alleen 'tzy met anderen, zich meester zoekt te maaken van een tak van negotie, en daar door aan anderen, minvermoogende, van denzelven te ontzetten ? Hoort men niet dagelyksch, die is meester van de Catoen, die is meester van de Wol, en welke andere waaren 'er meerder zyn, daar de een of de andere koopman zich meester van weet te maaken?. Wordt het zulk een koopman tot ondaad gerekend, of wordt 'er over gefprooken ais een blyk van zyne meerdere vlyt, bekwaamheid, en yver? Nog meêr: hoe veele zwaare Comptoiren zyn 'er niet, die fchatten uit den koophandel haaien, en echter nog hunnen dienst als CommisGonarisfen aanbieden op een mindere provifie, als mindere Comptoiren het doen, deezen daar door het brood uit den mond neemende. Ik heb 'er wel eens deezen en genen over hooren klaagen: doch het flpt van alle bedenkingen deswege was: het is Negotie. Daar mede wordt alles goed gemaakt. Maar neen: het zyn zulke zaaken niet, zal men zeggen , daar wy over klaagen: wy fpreeken van de beleedigingen, welke de Engelfchen ons in denvoorigen oorlog, en in deezen, hebben aangedaan, — Het zy zoo, myn Vriend. — Hebben wy in onze voorige oorlogen, toen wy de macht in handen hadden, ten aanzien van andere Natiën, niet erger nog gehandeld ? met dit onderfcheid, dat de vreemde Natiën, welke zich over onze handelwys beklaagden , met ons in geen verbond ftonden, en K 3 'ér  <8K 150 >❖ 'er ons ook door verfcheide onvriendelyke flappen geen reden toegaven; daar wy, in tegendeel, door ons verbond met Engeland, ten minste onder de verplichting lagen van meêr omzichtigheid te gebruiken. De noodzaaklykheid van onzen vyand te v moeten afmatten, ende onmoogelykheid om 'er toe te komen, wanneer de koopvaart op zyne havens vry gelaaten werd, was de eenigfte reden, op welke wy vermeenden daar toe gerechtigd te zynDie 'er aan twyffelen, hebben maar de Historiën te leezen, of anders twee boekjes in deeze tyden uitgekomen : naamlyk Staatkundige Aanmerkingen over het gehouden gedrag der Engelfchen op den gden Augustus 1780. in de groot e Baay van het Eiland St, Martin. Brieven over de tegenwoordige tydsomflandgibeeden, onder dezinfpreuk Frangimur , si collidimur. Ik zal, myn Vriend, hier een pasfage uitfchryven uit een van de gefchriften, welken in den jaare 1758. over de baldaadigheden der Engelfchen op zee zyn uitgekomen, in welke pasfage drie gevallen voorkomen, daar gy uit zult kunnen opmaaken, hoe wy 't ten aanzien van de Engelfchen gemaakt hebben, toen wy dagten op zee den meester te konnen fpeelen: Dezelve luidt aldus: „ In den jare 1614. had een feker Lambert, 'tgefag ,, voerende over erjige oorlogsfchepen van denStaet, ,, ter beveiliging; van de Visfchery, ffch fchuldig ge„ maekt aen gepleegt geweld te Tork in Ierland. Daer ,, was door fyn volk veel goed gerooft; onder aDde- „ ren  <$< I5i ><§» ren voor 6coo 1. toebehorende acn enen Tbomat „ Buotbby, Koopman te London; baldadigheden ge„ pleegt, watr door een fekere Smitb verminkt was „ geraakt, en meer dan 40. Onderdanen van Groot„ Brittanje omgebra^t. Dt' kiagten hier over fyn van 3, tot tyd tyd by den Staet vernieuwt, en eindelyk is „ de faek bygelegt in den jare 1617. met de betaling van ioco. 1. acn Thomas Bootbby voor 't verlies zyner „ goederen, cn van 200. 1. aan William Smitb, vüor 't ,, verlies aan zyn lyf. „ In den jare 1616. fyn 'er door de oorlogfchepen „ van den Staet, die ter beveiliging van de Visfchery „ waren uitgefonden, te Rotterdam en te Delft, ais „ Zeerovers behandelt en opgebragt 82. Onderdanen ,, van Groot - Brittanje, fchoon defe luiden, door „ den Ridder Tbomus Philips, in Ierland geiönden „ waren, onder commando van den Vt ndrig Andreas „ Westcoate, om enen fekeren Saverly Maedonald in het Eiland Rafflings te ligten, die lich aan oproer „ fchuldig had gemaekt: men had defe Engelfchen „ niet alleen alles 'tgeen fy by fich hadden ontnomcu, „ en vervolgens feer wreed behandelt, fo in 't ver„ voeren als in de hegtenis, maar toen defe luiden, „ naderhand geflaeKt, vertrekken föuden , fyn die „ genen, die van Delft naer Rotterdam wierden gefon„ den, om fich aldaar in te fchepen, en naar Scbot.. „ land te keeren, als misdadigen £fan elkanderen ge„ bonden, en de Vendrig Weftcoaie met handboeyen, „ heengeleid. Hier over geklaegd zynde, is door den „ Staet geantwoord, dat falks was gefchied tegen hun bevel; en de Bewindhebbers van de Visfchery heb„ ben fich vcrontfchuldigt, mettefeggen, datfe fonder „ dat de gemeente niet fouden hebben kunnen ftillen. „ In den jare 1617. had de Hertog Lenox, als „ Admirael van Schotland, op last van den Koning „ van Groot- Brittanje, enen John Browne, met een „ Konings fchip geionden, om van de V;sfchers de „ gewone lasten af te vorderen: defe Browne was in „ het vorige jaar, diergelyken last hebbende, met 3, weigerig antwoord te rug gekeerd; en nu was hem 5, bevolen behoorlyke aantekening, ten overftaen van „ getuigen, van de weigering te houden, ronder fich „ in enig gefchil of kyf in te laten. Browne op een K 4 „ der  „ der oorlogfchepen van den Staet gekomen zynde, ,- en fynen last aan den Capitein, Andries Clief, ge„ opend hebbende, wierd hem door defen geantwoord, ,, dat 'er uit Holland bevel was van niets te betalen: „ Browne hier op zyne aantekening zullende maken, ,; kwam'eraan boord van 't zelfde fchip Jan Albertfoon, Capitein van een ander Hollandsch fchip, en den Engelsman gevraegt hebbende of hy niet heeten „ Jobn Browne, en vervolgens ja tot antwoord gekre„ gen, vertoonde hy defen eenen last om hem ge„ vangkelyk in Holland te voeren, 't welk ook ge„ fchiedde. Deze faak wierd fo hoog in Engeland genomen , dat, fonder de voorfichtigheid der genen die toen aan 't bewind der Regering j'd Engeland s, waren , hier uit had kunEen volgen een oorlog tusfchen de Engelfchen en ons; daar Spanje fchone „ vrugten van geplukt foude hebben; en gefchapen ftond ons weder onder de Spaanfche heerfchappy te „, doen vervallen. ,, Ik heb defe drie gevallen ("welken wydlopig te „ lezen zyn in de Lettres from and te Sir Dudley Car. ,, leton, during bis Ambatfy in Holland, fromjanuary „ . i6if to Dece&.ber 1620.) aangehaald, om dat uit defe!ven khariyk blykt, niet alleen, dat wy andere Natiën gelegenheid gegeven hebben tot klagten, „ macr feifs de J^ngelfcbe Natie tot vry groter en „ fwaerer: klagten , dan die welken thans van onfen „ kant gedaen worden. Want wat is 'er beledigender „ en ftrydiger met het recht der Volken , dan op het territoir van een ander, geweld te plegen, goederen te roven, inwoonderen om te brengen, Luiden in 's Konings dienst als Zeerovers weg te voeren, in „ hegtenis te fluiten, en felfs enen Officier, die ter „ goeder trouwe, uit last van fynen Meteffcer, komt „ om iets eisfehen, op de kullen van defelven gevan„ ven te houden en weg te voeren, en dat nog wel, „ niet door Kapers maar door OorlogsLhepen? Ik weet ,, niet of 'er wel groter en grover beledigingen van eene Natie jegens ene andere plaats kunnen hebben. ,, Mogelyk fyn die gebeurtenisfen onw-.ar, om dat dezelven juift in Je Fadtrlandjcbe Hijtor ie niet ver» meid ftaan? Een ander zou 'er liever u;t befluiten , n dat die Hiseorie feer gebrcklyk is, om datfe dingen » ver-  verfwygt, die by den Staet eerige jaaren lang het „ onderwerp van geduurige handelingen fyu ge,} weeft. Alle zulke en diergelyke baldaadigheden en mis.« handelingen heeft men verfchoont onder voorgeevinge, dat men overal niet by konde weezen , dat Kaapers niet in teugel konden gehouden worden, dat het Krygsvolk veel al niet te bedwingen is, en dat men aan den nood wat moet toegeeven. Nu zelfs, myn Vriend! terwyl wy zoo bitter en yslyk over de Engelfchen klaagen, wat gebeurt 'er ? Naauwlyksch hebbenwe twee of drie Kaapertjes in Zee, of daar komen al klagten aan den Staat over baldaadigheid en mishandeling. Is het dan zoo verre van den weg af, als ik eisch, dat men, volgens de leere van den Zaligmaaker, in zyn eigen boezem taste, en op zig zelve te rug zie, alvoorens zich zoo fchamperlyk tegen andere uit te laaten? Is het zoo verre van den weg af, als ik beweer, dat zulke uitdrukkingen, als men daaglyksch tegens de Engelfchen hoort en ziet gebruiken, zoo tegen onze Zedelyke en Christelyke, als tegen onze Burgerlyke plichten ftryden, en daarom te verfoeien zyn ? Ik heb U, myn Vriend! uit de nooten of uitbreidingen van van der Muelen op het werk van Hugo de Groot, over het recht van Oorlog en Vrede, voorgedraagen, op welke gronden wy ons gewettigd hebben kunnen agten, om de zeevaart van Neutraale Moogendheden op de Landen, HaK 5 vens  <& vens en Kusten van onze Vyanden, te kunnen belemmeren en tegen gaan, en ons gedrag in dit opzichte hebben laaten rond ftaan. Zoo de Engelfchen nu daarom die fcheldnaamen verdienen, welke men tegen hun uitfpuwt, dan moeten onze voorvaderen onder de zelfde klasfe gebragt, en met den zelfden fterapelgebrandmerkt worden. Daar was in dien tyd geen Schryver van de Nouvelle* Extraordinaire* de divers endroits, die de wetgeevende macht omtrent de volken oef. fende, en aan het gantsch menschdom deed weeten, wat onder volken voor recht of onrecht moet gehouden worden. Mooglyk komt 'er nog wel eens een tyd, dat het ons berouwen zal, voet gegeeven te hebben tot het gebruik van begrippen , welke ons fterk in den weg zullen ftaan. Moogendheden, wier krachten ter zee geoeffend moeten worden, hebben altyd belang, dat de deur van communicatie, met handeldryvende volken, voor hunnen Vyand geflooten worde. Ondertusfchen neemt men de onkunde van den gemeenen man te baate, om de Engelfchen als het uitvaagfel van het menfchelyk geflagt, en als alle volks rechten met de voeten treedende, gehaat te maaken; gelyk men uit de waan, waar in men is, dat de neeringen en handteeringen, welke de Engelfchen oeffenen, oorfprongklyk by ons af zyn opgekomen, dezelve het gemeen inboezemt, dat uit jaloezy en nydigheid door de Engelfchen van ons afgetrokken worden. Deeze  Deeze korte befchouwing, van het gefchreeuw tegen de Engelfchen heb ik noodig geoordeeld voor af te moeten laaten gaan, niet zoo zeer myn Vriend! om de Engelfchen in alles te verontfchuldigen, en den oorlog, welke zy ons aandoen, als aan hunne zyde voor wettig begonnen, te willen verdedigen: dit zy verre. Ik meen my daaromtrent te moeten houden aan het Manifest van de Republieck, en aan de begrippen welke 's Lands Vaderen deswege meêr dan eens geuit hebben: ook zyn deeze myne voorgaande aanmerkingen niet vooraf gefteld, om dat ik denk, dat onze heethoofdige Politieken, die heimelyk naar een oorlog met Engeland verlangd bebben, en nu opentlyk naar het aanhouden van dien oorlog met Engeland fchynen te fnakken, tot gemaatigder gevoelen, of op een bedaarder fpoor te brengen. Dit, ik weet het wel, zit 'er niet op. Wy moeten verbintenisfen met Frankryk maaken. Wy moeten ons tegen Engeland verbinden, en dat Ryk den doodflag helpen toebrengen. Dit is myn Vriend, de kreet. De kreet naamelyk van zulken, die zich opwerpen als het verftandigfte, en als het meerder gedeelte der Natie, fchoon ditbeide, zoo veel ik het befpeuren kan bezyden de waarheid is. Maar is die kreet niet onbefuist? Is die niet dol? Laatenwe eens tot de befchouwing van 't verbond, het welk wymet de Noord-Americaanen zullen konnen maaken, toetreeden, en veronderftellen, dat 'er uit hetzelve, alle de voordeelen te haaien  haaien waren, welken 'er ons uit voorfpeld worden. Dan blyft als nog de vraag, of het onze zaak is, met Engeland in oorlog te blyven; als wy met hetzelve vrede konnen maaken. En daaromtrent ben ik het in 't algemeen eens, met die Schryvers, welke ons leeren, dat wy niet flechts moeten zien op de voordeelen , welke wy by een overwinning konnen verkrygen, maar ook op de nadeelen, welken wy 'er door konnen lyden. Livius doet Hannibal in zyne aanfpraak aan Scipio, onder anderen, zeggen, Potest viStoriam malle, quam pacem, animus. Novi Spiritus magis magnos, quam Utiles. et mihi talis aliquando jortuna adfulfit. Quod fi in fectmais rebus bonam quoque mentem darent Dü; non ea folum, qua evenisfont, fed etiam ea, qua evmire ps- fent, reputaremus. Melior tutiorque est certa fax, quam fperata vieïoria. Hcec in tua, illa indeo- rum mam est. Bellum non fufcipiendum, nifi cum major emolumenti fpes, quam damni metus, ostenditur, zegt Süetonius in Augusto. Cap. 25. en wanneer kan men in een oorlog zich met zulk eene hoop ftreelen? Schandelyk is het, zegt Tnucrdides , dat een Burgerjtaat, om een ontfangen ongelyk te wreeken , zich meerder onheils op den hals baale, dan hy 'er voor anderen bereid, of zich in een bederf florte, daar hy anderen in zoekt te brengen. De Verjtandige , zegt Xenophon, zal deoorhg vermyden, of fchoon hy al groote reden bsbbe om dien te voeren Dien man zoude ik beter vertrouwen, dan de Predikant van den Doorslag. Maar boven al geloof ik, dat wy de  de zaligfpreuk van Christus wel boven den oor* lógskreet van den dortfchen Kerkleeraar konnen ftellen, zalig zyn de vreedzaamen, want zy zullen Gods kinderen genaamd worden. Of 'er redenen zyn , myn Vriend, om van de vermaaning, die in die woorden in onze tegenwoordige omftandigheden opgeflooten ligt, af. te gaan, zal ik in mynen volgenden nader onderzoeken, daar ik fteeds met alle volvaardigheid blyve, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. DW. Dienaar, Pen igen. April 1782. Reinier VryaartV ZES-  ZES-EN- VEER TIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eebde Vriend! . Ik eindigde mynen laatften meteenigen bedenkingen over het verkiezen van den vrede boven den oorlog, en floot, na dat ik getoond had, hoe 'er verftandige menfchen over gedacht hadden, met de zaligipreuk van Christus: Zalig zyn de vreedzaamen , want zy zullen Gods hinderen genaamd wprden. Ik zoude, indien ik niet vermeende, dat de vermaaning tot het zoeken, het betrachten en het bewerken van vrede, welke in die fpreuk opflooten is, genoeg was, om ons den wil van den Allerhoogften te doen kennen, nog verfcheide andere plaatfen uit de Heilige Schrift kunnen aanvoeren, in welken die bekend en geopenbaard wordt; maar ik vertrouw, dat ik met die eene volftaan kan, en dat, zoo dezelve niet in ftaat is om vreedzaame gemoederen voort te brengen, de gantfche Bybel nutteloos daar toe doorgeloopen en aangehaald zoude worden. Doch myn Vrind! ligtlyk word ik op dit pas befchuldigd van hier eene valfche toepasfing van de Spreuk van den Zaligmaaker op ons geval te maaken: men zal mooglyk ftaande houden, dat die  die vermaaning, in 't afgetrokkene befchouwd', verpligtende is, maar dat wy thans met de Engelfchen in zuik een geval zyn, dat wy de vermaaning van Christus niet konnen volgen, zonder ons te bederven. Hier tegen zoude ik wel konnen aanmerken, dat de regel om den vrede boven den oorlog te ftellen, geen uitzondering lyd, en dat men tot den oorlog niet moet komen, dan na dat men alle middelen van vrede vruchteloos beproeft heeft: Pia artna quibus nulla, nijï in armis fpes relinquitur: ten tweede, dat, wanneer men zich van de plichten, welken Gods woord ons voorhoud, konde ontflaan, met enkelyk te zeggen, dat zy niet toepasfelyk zyn op het geval in welk men zich bevind, als dan niet ligter zoude zyn dan alle de geboden en wetten, zoo godlyke, natuurlyke, als burgerlyke, te ontwyken en buiten kracht te ftellen, maar ik zal liever de oorlogsgezinden wat te gemoet komen, en my daarom enkelyk bepaalen tot ons waerelds ftaatsbelang Ik heb, in myne voorigen myne bedenkingen over de voordeelen welken men voorgeeft, dat wy uit een verbond met de Noord-Americaanen te wagten hebben opgegeeven. Laaten we nu eens nagaan, welke nadeelen wy van zoodanig verbond, of liever van eenen aanhoudenden oorlog met de Engelfchen, zouden konnen lyden. Want een verbond met de Noord - Americaanen, op zich zelf genomen, kan zekerlyk aangegaan worden op eene wyze, dat hetzelve ons, zoo geen merklyk voordeel, ten minfte  ite geen nadeel toebrenge, wanneer wy, met hetzelve aan te gaan, de voordeelen, welke wy van eenen anderen kant genieten, niet geheel of gedeelclyk verliezen ; wanneer wy met het aangaan van zoodaanig verbondons den weg niet affnyden, om met de Engelfchen toteenen vrede, of zoodanigen vrede, als wy zouden konnen maaken, ingevalle wy ons vooraf met de Americaanen niet verbonden, te komen: en daarom moeten wy, myn Vriend! niet zoozeer onderzoeken , welke nadeelen. uit een verbond met de Americaanen onmiddelyk konnen voortvloeien, dan wel, aan welke nadeelen een aanhoudende oorlog met Engeland, of wel het misfen van de oude verbindtenisfen met dat Ryk aanleiding kan geeven. Zie hier hoe het, naar myn gedachten, daar mede gelegen is. Voor eerst: Zyn onze Oost- en Westindifche bezittingen , wat men 'er ook van zegge, niet in zoodanigen ftaat, dat wyze in veiligheid konnen rekenen. Hoe hebbenwe Brafilie, Nieuw-Nederland, en andere bezittingen verboren in eenen tyd, dat onze macht zoo te Land als ter Zee onze tegenwoordige oneindig te boven ging? ftaanwe niet bloot om 'er tegenwoordig nog meêr te verliezen ? Zal men het laaten afloopen op de hoop, dat wyze wederom zullen krygen? Met die hoop hebbenwe ons ten aanzien van andere verliezen ook geftreeld? Zullenwe het laaten aankomen op'de macht, de goede trouw,, ende edelmoedigheid der Franfchen ? Zonder  gonder die natie te willen beleedigen, zal ik vèfi zoeken, dat men de Historiën, die ons tog dé beste lesfen voor ons gedrag in ftaatsbeleid geeven, leeze, om overtuigd te zyn, dat men zyne rekening wel zeer kwaalyk zoude konnen maaken. Zal men ten aanzien van onze Öost-Indifche bezittingen ons vertrouwen ftellen op den oorlog die de Maratten tegen de Engelfchen voeren, en deezen, zoo 't fchynt, de handen vol werks geeft? maar zoo men de Historiën van dat gedeelte der waereld, federt veertig jaaren herwaarts gelieft in te zien, dan zal men bevinden, hoe ook hierin onze verwachting te leur kan gefteld worden. Voor de Kaap de goede Hoop en voor Ceilon is 'er middel gevonden. Maar welk middel? Zonder de vriendfchap of de goede trouwe der Franfchen te willen verdagt maaken, mag ik wel vraagen of dat middel niet met alle regels van voorzichtigheid ftryd? , , [> Als ik, myn Vriend! my by deeze gelegenheid herinner, hoe Hendrik de IV. Koning van Frankryk, de grootfte en beste Vrind, welken de Vrye Staat onder de Franfchen ooit gehad heeft, ftaande zyne verbindtenisfen met ons, beftendig heeft uitgezien op middelen, om onze vaart en koophandel op Oost-Indien naar Vrankryk te doen overgaan; hoe die Vorst geduurende de onderhandelingen over een beftand of vrede met Spanje, door zynen Ambaffadeur Jeannin, geheime gefprekkeri met Le Maire heeft laaten houden, om te raadV. Stük. & plècger*  ê< 162 pleegen over de wyze hoe in zyne oogmerken ten dien opzichte best te flaagen, en hoe onze kooplieden, welke de vaart en koophandel op Oost Indien dreeven, bewoogen zouden kunnen worden om zich in Vrankryk te komen nederzetten, waarvan Jeannin in zyne Brieven aan den Koning, en deszelfs Staatsbedienden; nu en dan melding maakt, als ik dit alles, zeg ik, overweeg, dan kan ik niet nalaaten eenige beduchtheid te gevoelen voor de gevolgen van die befchermende hulp : eene beduchtheid, welke, zoo ik hoop, ydel bevonden mag worden. Niet te min blyft het zeker , dat wanneer men in de noodzaaklykheid valt, van zyne landen of bezittingen ter befcherminge aan eenen anderen te moeten opdraagen, men daar door geheel afhangklyk raakt van de befcheidenheid van dien genen , die dezelve in zyne bewaaring en onder zyne befcherming neemt. Dit heeft de ftaatkundige Oldenbarneveld zoo wel begreepen , dat die groote Staatsman de eerfte gelegenheid, welke 'er zich opdeed, om ons van Engelfche bezettinge te ontflaan, heefc waargenomen. Ten tweeden: onze vaart en koophandel op onze Colonien zyn gefluit, en wy konnen ons niet vleijen, dat wy die heel fchielyk zullen wederkrygen. Waarom? om dat wy een al te groote zeemacht noodig hebben, om alle takken van onze vaart en koophandel overal daar het noodig is te befchermen, en om dat de zeemacht van den Staat, federt het begin van deeze eeuw, zoodanig in  <5X 163 in verval is geraakt, dat 'er niet alleen maanden * maar jaaren zullen verkoopen, eer dat men die tot eenen redelyken ftaat zal konnen brengen. Ik weet wel, myn Vriend! dat men al vry veel telt öp den aanwas van onze zeemacht, op de fchikkingen met Frankryk te maaken, en op den verzwakten ftaat van Engeland; en dat men daar uit alreeds met zekerheid meent te moogen opmaaken, dat wy haast tegen de Engelfchen opgewasfen zullen zyn, en onze beurt krygen: ik hoop, myn Vriend, dat, zoo wy in oorlog blyven, wy ons in onze verwachting niet bedroogen zullen vinden : ondertusfchen komt het my zeer zeker voor, dat wy al veel zullen moeten winnen en herwinnen om onze krygskosten goed te maaken, daar wy vermoedelyk door eenen vrede, den kans van den oorlog vermyden, zwaare kosten fpaaren, en de gelden, die in den oorlog verfpild zullen worden , zouden konnen aanleggen, om ons voor 't Vervolg te verfterken en te verzekeren. Ten derden: onze vaart en koophandel op de Oostzee, de eerfte grond en bron van onzen ceconomifchen handel, is geftuit, en om dezelve reden van onmacht. Wy konnen ons niet vleyen, van 'er heel fchielyk wederom in te komen. En wat nadeel kan ons dit niet al toebrengen? zoo die vaart lang blyft ftil ftaan, loopen wy dan geen gevaar, van den graan- en hout - negotie zoo niet geheel ten minfte grootendeels kwyt te raaken? loopen wy geen gevaar, om zoo wel gebrek aan L 2 graan,  & graan, als aan hout te hebben ? Loopen wy geen gevaar van ons in dezelfde omftandigbeden te bevinden, in welken onze Voorzaaten zich in den jaare 1532. bevonden hebben, toen het ftremmen van den oosterfchen handel, veroorzaakt door de onlusten met Koning Fredrik, met Lubek en andere wendfcbe fteden (Vad. Hist. VcD.bladz. 40 en. volg.) groot gebrek aan graanen hier te Lande te wege bragt, vier honderd Koopvaardyfchependeede flil liggen, en tien duizend Bootsgezellen tot armoede deed vervallen. Ik bid den Hemel dat we die gevolgen uit onzen oorlog met de Engelfchen niet zullen ondervinden. Maar wie verzekert 'er ons voor? zal het een verbond met de NoordAmericaanen doen? Indien de Engelfchen, gelukkig oorloogenden, meester van de Oost • Zee bleeven, en daar kwam eens gebrek aan graan in ons Land, hoe zoude het met ons ftaan ? Wy betaalen nu het hout tot de aanbouw van fchepen, tweemaal duurder, dan wy het gedaan zouden hebben, indien wy, op het voorbeeld van vernuftige kooplieden, ons van de noodige behoeften voorzien hadden, wanneer de pryzen flap waren. Wie weet hoe de pryzen nog zullen opflaan ? En wie kan ons verzekeren, dat wy het noodige kunnen bekomen ? Een fpoedige vrede met Engeland red ons uit die bekommerlyke omftandigheden. Het is my niet onbekend, dat de Koopluiden allerlei zetten hebben om de vaart en koophandel te  te dry ven, 't zy onder neutrale Vlaggen, geleende naamen en diergelyke vonden meêr. Maar, hoe flerk de koopluiden zich ook moogen ftreelen met de hoop, van op die wys hunnen koophandel te konnen voortzetten, zyn zy zeker, dat zy 'er by den duur genot van zullen hebben? Blyven ondertusfchen de vaart en handel niet belemmerd, en ftrekt die belemmering niet omze by aanhoudendheid te doen afneemen, terwyl 'er andere volken gebruik van maaken om dezelven aan zich te trekken? Het oorlog verfchait zekerlyk gelegenheid voor fommige koopluiden, om in zekere takken van koophandel, groote flagen te doen. Het aanbouwen en uitrusten van fchepen helpen veele menfchen aan de kost; maar, over 't geheel genomen, moeten onzefcheepvaart en koophandel niet by den duur lyden, en hoe langer hoe meêr verminderen ? Zeggen de Leidfche kooplieden, Fabrikeurs en Trafiquanten niet in hun Request, ,, dat zy door „ bet onwettig neemen van zoo een aantal Nederlandfche Jcbepen en by vervolg door het geheel Jliljlaan der Na~ vigatie en Verzending, de gevolgen van dien onvoor* „ zienen vyandlyken aanval," (welke aanval echter wel voorzien is geweest door zulken, die de oogen niet geflooten hielden,) op hetfmertlykst zyn ont„ waar geworden, en nog dagelykseb gevoelen, gelyk ,, het aan Uw. Ed. Groot Acbtb. overvloedig bekend „ is, dat federt dien tyd een nog grooter getal werk„ lieden werkeloos hebben moeten blyven, en verfcheidene L 3 „ Huis.  „ Huisvaders met agterlaating hunner gebreklydende Vrouwen en Kinderen, tot verder bezwaar der Armen„ kasje, uit de Stad zyn ontweeken.'1 Zullen die rampzalige gevolgen van onzen oorlog met de Engelfchen niet blyven aanhouden en vermeerderen, zoo lang de oorlog duurt. Eene fpoedige vrede met Engeland herftelt ons in 't genot van de vaart, en daar uit voortvloeienden koophandel. Ten vierden: onze vaarten koophandel naar Frankryk , Spanje, Portugal, naar de Middelandfche zee, hetTurkfche Ryk, en naar de kusten vanGuiné, kortom , onze geheele vaart, koophandel en Visfcheryen zyn geftremd, en welk een verlies lyd het Land niet alleen, maar duizend particulieren ,dagelyksch bydie ftremming ? Zal een verbond met de Americaanen die ftremming wegneemen, en de zee voor ons veilig maaken? Wie, die de harsfenen niet aan de hielen heeft, zal 'er zich mede vleyen ? zullen het de Franfchen doen ? Waarom hebben die onze Vloot naar de Oost-Zee niet helpen convoyeeren, om hout voor hun te haaien, in de plaats van hunne zeemacht elders te gebruiken? wy zitten als een hond, die in zyn hok, den kop niet durft uitfleeken, uit vrees van met een kneppelflag op den neus te rug gejaagd te worden. Zal een verbond met de Americaanen ons uit die armhartige fituatie redden, of kunnen wy dat van eenen fpoedigen vrede met Engeland verwagten ? Wat heb ik, hy den aanvang van de rupture met Engeland, zoo te  <& koophandel te openen ? Wat doet onze Oost-Indifche Maatfchappy, welke in vroeger dagen, den Staat met oorlogfchepen byfprong, en in den Jaare 1664. (d'Estrades, II. Deel, bladz. 537.) een aanbod deed om alleen den qorlog tegen Enger land te voeren ? „ Doch zo het tegendeel ge„ beuren mogt," (fchryft d'Estrades in zynen brief aan den Koning van Frankryk van den 6". November 1664. fpreekende in gevalle de Engelfehen naar geen voorflagen van vrede wilden luisteren) ,, zullen de Staaten, behalven het befluit, „ waarin zy zyn, om deezen oorlog veel liever ,, voort te zetten, dan van Guinea af te zien, en buiten de middelen, welke zy daar toe in 't „ werk ftellen, in het uiterfte, de voorflagen aan- neemen, hun door de Oost-Indifche Maatfchap,, py gedaan, om zich ten haren kosten met het hernee. ,, neemen van alle de verlorene forten te belasten, en ,, de gantjche kust onder haare gehoorzaamheid te be„fcbermen, mits den afftand, welke de West-In„ difche Maatfchappy haar aanbiedt. Zy zal haar „ belang in dat Tractaat vinden, vermits haar ,, koophandel in Indien , zoo Guinea aan de En,, gelfchen bleef, verminderen zoude; en de zaa„ ken van de andere Maatfchappy flegt ftaande, zich eenigermaate zal herflellen, door zich met „ deeze te vereenigen, die vermogenden in ftaat is ? 3, om tien duizend man en vyftig fchepen in zee te housy den." Waar is dit vermoogen van de O. I. Compagnie gebleeven ? Het ziet 'er met die Compagnie zoo.,  i6"9 >® zoodeerlyk uit, dat, in plaats van 't Gemeen©, best eenig hulp te konnen verfchaffen, zy buiten ftaat is om haare fchepen uit te rusten, en zelfs by den Staat om onderftand heeft moeten aankloppen ? Wat is de oorzaak van haare tegenwoordige machteloosheid en inactiviteit? Moet die gezogt worden by den Heer Hertog, by Z. D. Hoogheid den Heere Stadhouder? Welke expeditien hebben de koopluiden, in den fpaanfchen oorlog, onder de firma van de West-Indifche Compagnie niet gedaan? Want, myn Vriend, wy weeten dat de Oost-en WestIndifche Compagnien in hunne oorfprong zyn geweest genootfchappen van kooplieden, onder het hoog gezag van den Staat opgericht, om de vaart en koophandel wyd en zyds uit te breiden: wat doet de West-Indifche Compagnie nu? waar is haar vermoogen ? waar haar activiteit ? Is het de Hertog, zyn het de Stadhouders, welke men voor de eerfte oorzaak van den deerlyken ftaat dier magtige handeldryvende genootfchappen moet houden? Is de Hertog, zyn de Stadhouders de eerfte oorzaak, dat de koopluiden thans niet doen, het geen zy ten tyde van den fpaanfchen kryg verricht hebben? Wat doen tog die yveraars, zy die verwaant genoeg zyn geweest om zich in te beelden, dat de Engelfchen niet zouden durven; dat zy reeds te veel afgemat waren, om ons eenigen wederftand te konnen bieden, dat wy flechts maar in oorlog moesten zyn, om de gekorte wieken van L 5 die  <$ die trotfche Natie verder te fnuiken, wat doen die Koopluiden (de goeden hier niet te na gefprooien?) Requesten prefenteeren , om geholpen te worden, offchoon zy weeten dat de zaaken te veel verloopen zyn, om hulp te kunnen erlangen. Even zoo onbezonnen, als de kooplieden om algemeen convooy geroepen hebben, even zoo buitenfpoorig roepen zy, myns oordeels, om een verbond met de Americaanen, als of 'er flechts zulk een verbond tot ftand te brengen was, om ons Vaderland uit zynen hagchelyken ftaat te redden, en in een vol genot van alle burgerlyke welvaart te brengen; maar, ik vraag al wederom, kan zoodaanig een verbond ons de zee ruim maaken ? de Republiek aan fchepen en volk helpen ? en de noodige middelen doen geworden, om 's Lands-Zeemacht zoodanig te herftellen, dat dezelve, aan alle takken van den Koophandel de noodige befcherming tegen de Engelfchen zal konnen geeven ? En, zoo neen, wat ftaan wy dan niet al te verliezen, indien deeze voor den Staat, en inzonderheid voor alle neeringen en handteeringen, Zoo verderfïyken oorlog, blyft aanhouden ? Want, myn Vriend, men dient, als wy ons by geen oppervlakkige befpiegelingen willen bepaalen , en aan geen wildzang vergaapen, al mede in overweeging te neemen, dat het by eene algemeene vermindering of derving van winst niet zal blyven: daar komt meêr by. Om te oorloogen moet 'er geld zyn: dat moet gezogt worden, of door ver-  <&< 171 ># verhooging van lasten, of door nieuwe lasten, of wel door negotiatien; en wel door negotiatien in ons eigen Land; vermits de vreemdelingen ons geen geld zullen fchieten. Laatenwe nu eens zien hoe het met de belastingen in onze voorige oorlogen met Engeland gegaan is. Is de verponding niet van tyd tot tyd, en ook met een extraordinaire verponding verhoogd: voorts met de honderfte en twee honderfte penning bezwaard ? Is de duizendr fte penning, de honderfte en twee honderfte penning niet meêr dan eens geheven? Is het recht van 't klein zegel van tyd tot tyd niet uitgebreid en verhoogd; het Heeren- en Redemptie-geld insgelyks,deConfumptie van Tabak, Koffy, Thee en andere waaren van het eene jaar tot het ander bezwaard ? hoe hoog is de Impost op al het confumable geduurende die oorlogen niet geklommen ? zoo dat, behalven de groote geldfommen, welken 'er opgenomen zyn geweest, alle lasten verhoogd en nieuwe ingevoerd zyn: op gelyke wyze is het gegaan met de Convooyen en Licenten. En dit was het nog niet al: terwyl de oorlog 'sLands Vade. ren dwong om de lasten op de Ingezetenen te verhoogen en te vermeerderen, vonden deeze niet, gelyk in den fpaanfchen oorlog, gelegenheid, om het bezwaar van die lasten door winsten van eenen anderen kant te verligten en goed te maaken, maar zy verlooren grootendeels hunne middelen van beftaan, en verfcheide bronnen van hunne welvaart. Men heeft aangetekend, dat 'er geduurende den oorlof  oorlog metCromwel, drie duizend huizen te Amfterdam leeg ftonden, en dat die oorlog ons meêr heefc gekost, dan die van den Spaanfchen; eene aanmerking, welke ik meen bereids in een myner voorigen gemaakt te hebben: en wat zyn nog de verdere gevolgen van alle die belastingen geweest? dat het beftaan in ons Vaderland, inzonderheid voor de Manufaéturiers, Fabriqueurs, en Trafiquanten, duurder is geworden ,• de arbeidsloonen verhoogd hebben moeten worden; wy buiten ftaat zyn geraakt om zoo goedkoop te werken als andere natiën, onze Fabrieken daar door hebben afgenomen en vervallen zyn; en onze binnen-fteden tot dien elendigen ftaat zyn gebragt, dat wy dezelven, met nadenken over haare voorige bloei, niet kunnen bewandelen, zonder dat de traanen ons in de oogen fchieten. Wie is 'er onder ons, myn Vriend! die, dit gade flaande en de lotgevallen van ons Vaderland in overweeging neemt, welke roekeloos genoeg zal zyn om naar het aanhouden van den oorlog met Engeland te verlangen? Wie is 'er, die eenige kennis van den ftaat van ons Land heeft, en door geen onbefuisde drift vervoerd word, welke niet zal wenfchen, dat de vrede met Engeland hoe eerder zoo beter geflooten en de vrede gebruikt worde, om gefchikter middelen, dan het voeren der wapenen, te gebruiken , om onze zoo zeer vervallen fcheepvaart en koophandel, en vooral onze fabrieken en manufactuuren wat op te beuren, en een nieuw leeven te geeven. Wie  Wie is 'er, myn Vriend, die dit alles gade Klaat, Voorts met de kooplieden, Fabrikanten en Trafikanten van Leyden overweegt, „ dat te midden on* „ der de nayverende Naden en Mogendheeden, ,, het den Ingezeetenen dezer Republyck öndoen„ lyk is, niet tegenftaande de meerdere deugd en ,, betere qualiteit hunner Manufaftuuren, jegens „ zoo eene algemeene concurrentie beftand te zyn, g e- „ meukt de duurte der werkloonen» „ Veroorzaaktdoor dievan '< levens on„ derhoud, '* welk wederom een noodzaaklyk ,, gevolg is van de lasten en ImPO- ,, si tien, welken de Inwooners van dit gemee„ nebest, uit hoofde van deszelfs natuurlyke ge,, fteldheid en beftaan, in grooter zwaarte en „ meerder aantal dan in eenig ander Land moe„ ten opbrengen, zoo dat door de geduurige wer„ hing van deeze onherstelbaaré hoofd- oorzaak vanve rva l , het te dugten ftaat, „ dat, de verarming en vermindering der goede Bur, gerye dagelyksch toenéemende, de Hollandfche Natie, „ die voorheen de verzorg/Ier was van geheel Europa, „ zich met bet vertier van baar eigene Produclen bin,, nen 'sLands (en hoe word dit vertier door het „ invoeren van vreemde fabrieken en manufaftuu- ren nog niet verminderd) zal moeten verge,, noegen, en het wel eer zoo bloeiende, zoo wel„ vaarende Leyden, in zyne vervallene ftraaten, „ Verlaaten buurten, en noodlydende gemeente, een akelig bewys zal vertoonen van het fpoedig Vér.  4K m verloop van eertyds gezegende Gewesten"; en die vervolgens in aanmerking neemt, dat een aanhoudende oorlog met Engeland de onherstelbare hoofd-oorzaak van verval, noodwendig moet vermeerderen , welke niet na een fpoedigen vrede zal verlangen ? Wie is 'er zelfs, die, eene diergelyke pathetique befcbryving van Leidens verval leezende, zich niet zoude verbeelden, dat het flot van 't Request op een verzoek van eene gunstige toetreeding, tot alle zoodaanige maatregelen als best gefchikt zouden bevonden worden om aan het Vaderland den vrede te doen et. langen, zoude uitloopen? Wanneer wy, myn Vriend, onze gedagten van wat hooger ophaalen, en de gevolgen van onze voorige oorlogen met Engeland dus eens met een bedaard oog befchouwen, moeten wy ons dan niet verwonderen over de roekeloosheid van veele onzer Landgenooten, en de verblindheid van anderen, die zoo belust zyn, om tegen de Engel* Tenen den kryg te' voeren ? Wat zullenwe inzonderheid moeten denken en zeggen van dé ftaatkunde dier Politieken, die beimdyk naar een oorlog verlangd hebben, en, nu nog, heimelyk werken en wroeten om dien te doen aanbonden, en, daar door, het noodlot van den Staat aan eene zyde vadem hangen? Wat moeten wy denken, wat moeten wy zeggen, als wy eenen Predikant op den preekftoel den oorlog, die op zich zeiven overal onder de zwaarste plaagen, met welken een volk bezogc kan  <8K i?5 >® kan worden, gefteld wordt, eenen oorlog met Engeland, die voor ons de allerfchadelykfte, de allergevaarlykfte en de allerverderflykfte is, hooren aanpryzen ? Gelooft men den onverftandigen Doorslag, die, niet te vrede van zyne ftemme binnen de muuren van Dorth te hebben verheft, dezelve aan alle de Inwoonderen der vereenigde gewesten tracht te Jaatdn hooren; met een fchel geluit , als 't ware, uitroepende: Wie zegent niet in zyft hart de helden van dien tyd, die door de hulpe des Aallerboogfien, verhinderd hebben, dat wy, tot nog toe, geen afhangelingen van de trotjlhe Britten geworden zyn% Gelooft men dien man, dan moeten wy ons heil, ons behoud, onze welvaart, uit den oorlog met Engeland erlangen. Ik zoude by wyze van keerklank konneri uitroepen, wie laakt (vloekt, hettegenovergeftelde van zegent, zou wat hard zyn) wie laakt alle die Bewindfluiden van den Staat niet, welke uit hoogmoedige en wraakzuchtige inzichten de Engelfchen tegen ons verbitterd, en aanleiding gegeeven heb • ben, dat de eer, de roem, en het aanzien van den Vryen Staat, pas door den vrede van Munster ten hoogften top gereezen, verwelkt zyn geworden; en dat aan onze vaart, koophandel, inzonderheid aan onze Manufaócuuren en Fabrieken zulk een knak is toegebragt, dat wyze nooit van die wonde hebben konnen geneezen; maar, hoe langer hoe meêr verzwakt, nu tot op het uitblaazen van den adem gebragt zien ? En dan nog, myn Vriend! hoe zyn wy van die oorlogen, welke de Dortfche Kerkredenaar als  <8K 176 ><& «?s voorbeelden, die ons nu te volgen ftaan, afgekomen? - Met roem, als uit den oorlog tegen Spanje? Neen. Met voordeel? Neen. Wy hebben 'er veeren by laaten zitten, en ons gelukkig gerekend, dat wy 'er nog uit raakten; en dat waarom ? om dat ons Land van zieh zelf niet genoeg opgeeft of levert, om eenen oorlog te voeren, als wy de vaart en koophandel niet vry houden: daarom is een oorlog met Groot-Brittanje altyd verderflyk voor ons Land. Het zelve doet de vaart en koophandel noodzaaklyk ftil ftaan, en fnyd ons de bron af, uit welke het vermoogen om oorlog te voeren moet voortwellen. Wat is de reden dat wy in den fpaanfchen kryg het hebben kunnen uithouden? Niet ons innerlyk verjmoogen; maar eene geduurige aanwas van vaart en Koophandel, en de ontelbare fchatten, welken wy op de Spaanfchen veroverden; en, let wel, dat de oorlog ter zee, en door middel van de zee, meest-al door Particulieren, ten voordeele van Particulieren, en als voorwerpen van commercie, wierd gevoerd. Hoe ftaat het 'er nu mede? waar zyn nu kooplieden, die zulke regte gfootfche uitzichten hebben? Toen voer men uit, om deri Spanjaard in Oost en West op te zoeken zonder .Convooy. Nu blyven de Schepen van de OostIndifche Compagnie, welke, ruim een eeuw geleeden, zich alleen met den oorlog tegen Engeland wilde belasten, op Convooy wagten.  t Waar isrde oude hollandfche wakkerheid, die •vaderlandfche zucht, welke de Ingezetenen deezer "Landen de handen in een deeden flaan, Maatfchappyen oprichten, grootfche onderneemingen waagen, welken de machtigde volken i verbaasden ? Waar zyn die tyden, in welken de gegoede Ingezetenen hunne rykdommen in de waagfchaal dorsten leggen, om den vyand afbreuk te doen, hem uit zyne bezittingen, te fiooten, van zyne fchatten te berooven, en den zenuw van den kryg af te fnyden? Waarom voelen wy ons niet aangeprikkeld, gelyk het onze Voorvaders.zyn geweest, om, in plaats van ons geld aan vreemde Moogendheden op te fchieten, die te gebruiken om onzen vyand in de vier deelen der waereld te gaan opzoeken, hem zyne ryke bezittingen afhandig te maaken ; en te toonen, dat wy , gevoelig aan het geleeden ongelyk, in ftaat zyn ten zynen koste wraak te oeffenen ? Het mangelt, ons aan geen geld: dit is zoo. Maar 't fchynt te haperen aan die genen, die het meeste geld bezitten; en 'er tegen den vyand geen gebruik van durven maaken. Al de yver beftaat in woorden. Zoo het ooit te pas kwam om blyken van den vaderlandfcben yver te geeven, dan was het zekerlyk by de Memorie, welke Burgemeesters van Amfterdam aan Z. D. Hoogheid hebben overgehandigd. Daar hadden zy dien konnen toonen , met aan Z. D. Hoogheid aan te bieden, om binnen V. Stuk. M zekeren  Zekeren tyd, een zeker getal fchepen, volkomen toegerust, te leveren, 't zy voor hunne eige rekening en die van hunne mede - patriotten, 't zy voor rekening van den Staat, ten wiens behoeve zy en de verdere leden van de Regeering van Amfterdam met hunne familien en vrinden de avances zouden doen, om den Staat zoo fpoedig doenlyk aan een zee - macht te helpen. Maar neen: het blyft by een geklag over het geen dat niet gedaan wordt, en onmooglyk is. De Surinaamers hebben eene pooging gedaan: maar heeft die pooging zelve onze machteloosheid niet getoond? Hoe lang hebben zy niet getokkeld om manfchap te hebben, en nog hebbenze zonder Convooy niet durven uitzeilen. De Sociëteit van Surinaame, van welke Amfterdam het voornaamfte lid is, zoude die niet in de eerfte plaats verpligt zyn, om de Surinaamers te helpen, en de West-Indifche Compagnie in de tweede plaats? Wat doen die beide Genootfchappen? Stellen zy de Surinaamers in ftaat om veilig te vaaren ? Brengen zy die eenige hulp toe ? Die Luiden worden aan hunne Hoog-Moogenden verweezen : men vraagt hulp, men vraagt Convooy aan hunne Hoog-Moogenden. En op wien zullen de kosten daar van vallen? Op de eigenaars van de Colonien? op die genen welken 'er de baaten van bebben? Neen: vermoedelyk op de Ingezetenen in 't algemeen; en dus mede op dat gedeelte der In*  # Ingezetenen, op dat gedeelte inzonderheid van de fmalle gemeente in de binnenfteden, dat 'er geen het minfte genot van heeft. Eindelyk is de West-Indifche Vloot op 't onverwagst vertrokken. De Surinaamers moogen dus den roem draagen, dat zy de eerste zyn, die zich op 't fpoor onzer Voorzaaten begeeven hebben. Ik hoop, dat zy hunnen reis voorfpoedig zullen volbrengen, maar 't zal my zeer ontfchieten, indien het onverwagt vertrek dier vloote de bedilzucht onzer verheeven Staatskundigen, die daag» lyksch zoo veel papiers bekladden, ontgaan zal. Het is my zeer lief, dat Pleuntje — Nicht mf wel voor een Hollander wil houden, offchoon ik tegen de Engelfchen niet tier en raas. Groet en zeg Haar, dat ik zoo haast als ik kan, haar een bezoek zal komen geeven, om vrede met haar te drinken. Vaar wel, verzekerd dat ik onophoude* lyk blyve, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. DW. Dienaar, Den 22en April, I78*. REINIER V&YAART.  ZEVEN-EN-VEERTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Het is zoo: niemant zal ontkennen, dat de oorlogen , welken wy tegen de Engelfchen gevoerd hebben, ons duur te ftaan zyn gekomen: evenwel, wanneer men van de nadeelen, welken •wy by die oorlogen geleeden hebben, fpreekt, -dan blyft men doorgaande enkelyk by de aanmerking , welke ik in myne voorigen aangeroerd heb, jiaamlyk.by het leeg ftaan van huizen, en het ftil ,ftaan van vaart en koophandel, om dat de aandoeningen daar van terftond treffen en gevoeld worden: by my is dit nadeel evenwel het voornaamfte niet: de vermeerdering en verhooging van lasten, welke de oorlog noodzaaklyk na zich fleept, weegen by my zwaarer, om dat die onze vaart, koophandel, visfchery, manufa&uuren , fabrieken, met een woord alle neeringen en handteeringen ongevoelig ondermynen en nog meêr zullen doen verloopen: en dit nadeel acht ik, dat de tegenwoordige oorlog, hoe het 'er ook mede loope°, noodzaaklyk zal veroorzaaken. Want, hoe veel gelds 'er in 't Land ook mooge zyn, en hoe ryk de koopluiden moogen weezen, het is niet te , „, . , denken  denken dat het Patriotfchap van onze hedendaagfche Patriotten, welke zoo fterk op een oorlog1 met Engeland aandringen, zoo verre zal gaan, van door hunne eige middelen het Vaderland 'in ftaat te ftellen om den oorlog tegen Engeland te voeren, ten minfte wy zien 'er tot nog toe geen blyken van; maar wel van het tegendeel. Tot nog toe hebbenwe de zulken, die zoo geweldig fchreeuwen om protectie, klaagen over inaétiviteit,. en over verzuim, aan den Staat niet eenigen hulp zien aanbieden, of flechts voorgefteld om binnen zekeren tyd eenige toegeruste fchepen te leveren. Zy^ blyven (gelyk ik het bevoorens aangemerkt heb) geheel inactief, behalven in het prefenteeren van Requesten. En wat 'er ook de oorzaak van mooge zyn, vast gaat het, dat het geen, het welke de Leidfche Supplianten de Hoofdoorzaak van 't verval van onze middelen van beftaan noemen, verzwaard zal moeten worden. Sla nu alle de omftandigheden, in welken wy ons bevinden, de onmacht van de Oost - Indifche Compagnie, die van de West-Indifche Compagnie, het onvermoogen van onzen koophandel, de ongereedheid van onze Republiek, de fchatten welken 'er vereischt werden, om de Republiek in Haat te ftel-. len om met eene gegronde hoop van wel te flaagen iets te konnen onderneemen, en zeg my dan, myn Vriend! of het in zulken toeftand, met zulkeen vooruitzicht, ik zal niet zeggen in.een Christen , wien het betaamd den Almachtigen daaglyks. M 3 om  om vrede en om behoud van vrede te bidden , maar in een rechtfcbapen Vaderlander, al had hy geen Godsdienftelyk geloof ter waereld, kan vallen, om naar het duuren van den oorlog met de Engelfchen te verlangen? En wat moet men dan van een Predikant denken, die opentlyk van de Preekftoel afroept, oorlog met de Engelfchen, zynen Godsdienst verzaakt, de plaats die hy betreedt ontheiligt, en den rol van een oproer blazer aanneemt, in de plaats van het beroep van Leeraar, waar toe hy geroepen is, waar te neemen? Want, hy laat het niet by het eenvouwdig roepen van oorlog; hy doet 'er nog by, dat wy oorloogen moeten, gelyk men, nu ruim een eeuw geleeden, gedaan hebben. Dat is te zeggen, dat wy het Land nog meêr met fchulden moeten overlaaden, de middelen van beftaan nog duurder maaken, om de Engelfchen zelfs tot op hunne kusten aan te randen, aldaar fchepen te verbranden, en fterkten te vernielen. Dit is tog het roemrykfte dat 'er gedaan is, terwyl, na eenige andere ydele poogingen, de zegenpraalende vloot te rug is gekeerd, gelyk het leger van Prins Maurits na den hachlyken flag en den behaalde viétorie by Nieuwpoort. Dan, myn Vriend! (om nu verder te gaan) het is niet genoeg, dat men acht geeve op de nadeelen , welke wy van onzen vyand onmiddelyk konnen lyden,- wy moeten met onze overweegingen nog verder gaan, en te gelyk zien, of andere Moo-  Moogendheden zich van de ongelegenheid, in welke wy ons door eenen oorlog bevinden, niet zullen bevoordeelen, om 'er ons van eenen anderen kant toe te brengen. Als wy ons onze vaderlandfche gefchiedenisfen te binnen brengen, dan zullen wy ons herrinneren kunnen, dat de Oosterlingen onze mededingers in de vaart en koophandel op de Oost-Zee zyn geweest, en dat wy, lange jaaren, met dezelve daar in gekampt, en hen eindelyk uit de baan geknikkerd hebben. Wanneer wy nu door den Engelfchen oorlog in die vaart en koophandel belemmerd worden, loopen wy dan geen gevaar, dat die Steden, met welken wy te vooren gekampt hebben, ons, op hun beurt, of gedeeltlyk of geheel daar van ontzetten zullen? Wy weeten, welke vorderingen de Stad Hamburg in de vaart en koophandel, tot onze merkelyken afbreuk, gedaan heeft, enkelyk om dat men 'er aan mindere lasten onderhevig is dan by ons. Wat hebben wy dan van die Stad niet te vreezen, indien het voeren van den oorlog ons in de noodzaaklykheid brengt, om de lasten hier te Lande te verhoogen en te vermeerderen; en wanneer, door 't ftilftaan of het belemmeren van den koophandel, die genen, welken 'er hunne Capitaalen aan befteeden, de lust en yver om 'er in te blyven, beginnen te verliezen; en, gelyk 'er maar al te veel van dat flach van Inwoonderen thans in ons Land zyn, verkiezen zullen van de inkomften van een belegd M 4 Capi-  184 Capitaal, en buiten eenig bedryf van zaaken, te leeven ? wat zal 'er dan van onze vaart en koophandel worden? wat zal 'er van onze fmalle gemeente , die alreeds gevoel van de gevolgen van den oorlog heeft, worden? Ik weet wel, myn Vriend! dat 'er zyn, welke beweeren, dat wy zulk eene wisfelihg niet te vreezen hebben, om dat de kas der Vreemdelingen zulks niet toe laat. Ik heb zelfs te Amfterdam hooren beweeren, dat de Engelfchen hunne vaart en koophandel niet konnen ftaande houden, zonder hollandsch geld: ik heb 'er hooren zeggen , dat de Engelfchen van honger moesten barsten, als wy hun niet van rogge voorzagen; maar ik weet ook, dat zich op zulk eene wyze op zyne vermoogens te betrouwen , de eerfte oorzaak kan zyn, dat wy alles verliezen; zulken, die zoo fpreeken, hebben gewislyk noch in Engeland gereisd, noch de historiën met aandacht geleezen- En waarom tog zouden vreemde Natiën, uit gebrek aan geld minder in ftaat zyn, om onzen koophandel en vaart aan zich te trekken, dan wy het geweest zyn, voor dat wy zoo vermoogende in geld zyn geworden ? de overvloed van geld in ons Land kan zelfs onder de oorzaaken gefteld worden, welken de vreemdelingen in ftaat zullen ftellen om ons afbreuk te doen, en den koophandel aan zich te trekken. Immers is het door kundige kooplieden en fchryvers bereids aangemerkt, dat het verval van onzen koophandel en vaart, in deeze laatste tyden, vooral mede toe te fchryven is, deels aan de  é< 185 de groote verfchotten en credieten, welken by ons aan vreemden gedaan en gegeeven worden; niet'enkelyk ten aanzien van zoodanige goederen, welke hier te Lande komen, maar ten aanzien van zulken, welke voorby onze havens vaaren; deels aan de betaalingen welken by ons, op eene zekere provifie worden aangenomen en voldaan; waar door (wy van Commisfionarisfen Betaals - luiden van de vreemden worden: gelyk dit inzonderheid plaats heeft ten aanzien van de vaart uit de OostZee op Frankryk, waar door de Franfchen in ltaat gefteld worden, om onmiddelyk uit hunne havens naar de Oost-Zee te vaaren, of door onze fchepen hunnen handel daar op te dryven. Het geen ik hier met betrekking tot de OostZee aanmerk heeft te gelyk plaats, en mooglyk nog meêr, ten aanzien van de Oostenrykfche Nederlanden. Hoe in vroeger tyden de Steden Gend, Brugge, Antwerpen, en anderen van die gewesten, zoo wat de vaart en koophandel aangaat, als wat de .manufactuuren en fabrieken betreft, gebloeid hebben; hoe ryk en machtig die Kooplieden zyn geweest, is niemant onbekend, welke flechts de Historiën van de midden eeuwe hebben doorbladerd. Zoude nu het huis van Oostenryk niet wel eens zich kunnen bevoordeelen van de ongelegenheid, in welke wy ons bevinden, om den koophandel en de neeringen, ja zelfs de visfcheryen daar wederom te doen toeneemen ? Wy zien welke maatregelen de Keizer neemt, en wy, kunnen niet als met fchrik denken aan 't geen M 5 een  ©en machtig Vorst nog met betrekking tot die Gewesten onderneemen kan. Zie eens hoe'er in 't Leidsch Request van gefprooken wordt: de Hoofd ■ oorzaak van den kwynenden ftaat onzer manufaét.uuren fzegt de Steller van dat Request, het algemeen vooroordeel van die genen die den loop van den koophandel niet nagegaan hebben, volgende) „ beftaat in den nayver van de nabuu„ rige of liever van alle de volken van Eu„ ropa, daar wy jegenswoordig eene eeuw bele„ ven, in welke de verfcheide Vorsten en Re„ geerders, verligt omtrent de wezenlyke bron,, nen der publycke welvaart en de waare belan„ gens hunner lngezeetenen, als 't ware, om „ ftryd zich bevlytigen, ten einde de nationaale ,, industrie, den koophandel en zeevaart in hunne Ryken en Staaten levendig te maaken, aan te „ kweeken, en te bevorderen, zelfs door uxtfluu „ tende voorrechten of zwaare belastingen op vreemde „ waaren, die al mede ten nadeele ftrekken van „ den koophandel en van de fabrieken hier te „ Lande, gelyk Uw Ed. Groot Achtb. zich daar „ van de voorbeelden in de Oostenrykfcbe Landen, „ en elders, ligtlyk zullen herinneren". Men overweege die omftandigheden, en men zegge my, of die genen, welken op het aanhouden van den oorlog met Engeland dringen, wel bedagt zyn? of een verbond met de Americaanen ons ooit zat konnen vergoeden het geen wy aan eenen anderen kant waarfchynlyk zullen verliezen? en of men Van  van Luiden - die zoo fpreeken- ooit een verzoek zouden ver wagten, dat hun in gevaar brengt, om aan de hoofd-oorzaak, van welke zy fpreeken, eene gunstige gelegenheid te geeven, van nog dieper wortels te fchieten, en meerder voedfel te krygen? Om ons tot het aanhouden van den oorlog met Engeland aan te moedigen, maakt men veel ophefs van den fchuld van dat Ryk ? Men rekent, dat Groot-Brittanje het niet houden kan; dat het buiten adem is; dat het gereed ftaat om bankroet te fpeelen; en wat 'er al meêr by gebragt wordt, om ons de onmacht der Engelfchen, als 't ware, door een vergrootglas, te laaten befchouwen. Ik zal 'er, myn Vriend, niet tegen inleggen, dat de Franfchen en Spaanfchen aan eene gelyke onmacht krank liggen: dat Engeland tot nog toe altyd ftip in 't betaal en der Interesfen is geweest, en uit onmacht zich niet gedwongen heeft gezien, om op te. houden met hetaalen , om en Capitaalen en Interesfen te reduceeren, gelyk men 't niet flechts van de Franfchen maar ook van de Groningers en hu Jen heeft gezien; maar in de plaats van zoo fterk te blyven hangen aan het geen wy ons verbeelden, dat Engeland niet kan doen, komt het my gevoeglyker voor, dat wy, by ons zei ven, gade flaan wat wy al kunnen doen. Zouden wy wel durven beweeren, dat wy, in evenredigheid van onzen Staat met Engeland, niet nog meêr in fchulden fteeken dan de Engelfchen ? Wanneer het op  <8K 188 op het voeren van oorlog, en op den ftaat van 'I Lands - Kasfe aankomt, dan'is de vraag niet of wy Particulieren ryk zyn ? Want hoe ryk onze Particulieren moogen weezen, geloof ik niet, dat zy allen, by malkanderen genomen, de particulieren van Engeland, mede gezamentlyk genoomen, nog op weegen: maar de vraag is, war het Land kan doen? en tot welke fchadelyke uiterften wy zullen moeten komen, om den oorlog tegen Engeland, welk overal gewapend is, het welk niet tegenftaande alle geleeden fchaden en verliezen de Zee met zyne oorlogskielen bedekt, te voeren ? konnen wy zeggen, myn Vriend! dat wy tegen1 hen beftaan konnen? en zoo wy tot uiterften komen, de Engelfchen konnen hét ook doen; zy die buiten de vaart en koophandel in hunne eigen boezem bronnen van Rykdom én onderftand bezitten, welken wy te vergeefsch'by ons zouden; zoeken. Dan, voor een oogenblik gefteld zynde, dat hét' met Engeland zoo benaauwd en bang ftond, als men: 't voorgeeft; was Romen niet in een hachgelyker ftaat toen Brennus het Capitool belegerde? was die niet in eene gevaarlyker omftandigheid naar den': flag van Cauties? hoe bang ftond het met Frankryk , toen eene maagd, als eene heldin is opgekomen}' en 't Ryk gered heeft? Wy zeiven, hoe menigmaalen zyn wy in den Spaanfchen Oorlog op 'c uiterfte niet geweest? Heeft men, voor een hal ' ve eeuw, de Keizerin Koningin, Moeder van den tegen-  tegenwoordigen Keizer niet in prent vertoont*, uit haare kleederen gefchud wordende, gelyk men nu de inboedel van. den Koning van Engeland in boekjes, te koop heeft geveild? Hoe heeft het met Denemarken geftaan, toen wy Copenhagen hebben weezen ontzetten ? Tot welke laagte was Lodewyk de XIV. niet gebragt, toen die Vorst.zich vernederde tot de onderhandelingen te Geertruidenberg? Daar heeft zich in alle die geyalien, en in duizend anderen, welken wy in de Historiën vinden, een uitkomst opgedaan: en wie verzekert ons, dat'er Engeland onder bezwykenzal? wie verzekert ons, dat dar. ryk geen hulp zal krygen? Tuen wyin den opftand tegen Spanje waren, hebben wy beurteling, en fomtyds te gelyk, hulp genooten, zoo van de Engelfchen, als van de Franfchen. Toen de Franfchen in 't jaar 1(572. in ons Vaderland waren doorgedrongen, zy wy, onder Gods zegen,, en het beleid van den toenmaaligen Heere Stadhouder, uit onzen, zoo zeer bekommerlyken ftaat., voor welken de Witt geen andere uitkomst zag,, dan een goed gedeelte van de Republiek aan Frankryk af te ftaan, gered geworden door een Alliantie met Duitfchc Vorsten; en in onzen laasten oorlog, zyn wy wederom dooreen verbintenis met 'Rusland geholpen geweest. Zyn wy. verzekerd, dat als wy het waagen, om met Frankryk een zelfden lyn tegen Engeland te trekken, geen.Moogendheid den Engelfchen zal byfpringen? Ik zal, niet verzoeken, dat men let- te  te op de vruchten van de gewapende neutraliteit; op de byzondere overeenkomst van Deenemarken met Engeland, over het geen wat onder de benaaming van Contrabanden begreepen moet worden, en op de belangen, van hetRusfifchenRyk; ik heb U in myne voorige Brieven bereids aangeweezen, wat daar op al aangemerkt kan worden; maar ik zal verzoeken, dat men de Historiën raadpleege, in dewelke men beftendig zal zien, dat, wanneer eene Moogendheid zich voegt by eene andere, die in oorlog is, zulks aanleiding geeft, dat een andere zich wederom aan de andere zyde voegt. Deeze aanmerking brengt my ongevoelig tot eene andere befchouwing, welke, zoo 't my voorkomt, ons nog vry meêr bedenking moet geeven. Ik heb te vooren gewag gemaakt van den koophandel, welken wy met Engeland dry ven, en het belang het welke wy daar omtrent hebben. Het is zeker, myn Vriend! dat, met welk oog wy Engeland of de Engelfche Natie belchouwen, de drie Ryken, bekend onder den naam van Groot Brittanje, ons al Vry veel voorwerpen van koophandel aan de hand geeven- Behalven de manufactuuren of gemaakt werk, krygen wy 'er van daan Talk, Wasch, bereide Schaapsvellen, bereide en onbereide Kalfshuiden , en ruwe Bokkenvellen, Koper, Piment, Tabak, Campechehout, Ryst, Koffy, Tin, Lood, Lym, Aluin, Mout, Kurk, Kryt en Kooien. Veelen van deeze goederen hebbenwe volftrekt noodig voor onze Fabrie-  Fabrieken, Trafieken, en zelfs voor onsdagelyks gebruik. Wy hebben alleen te letten hoe de brand by ons opgeflagen is, federt datwe met de Engelfchen in oorlog zyn geraakt. Wy misfchen de kooien uit Groot-Brittanje, en hoe noodig hebbenwe die voor onze Trafieken, als Brouweryen, en Branderyen? hoe vervullen die op de gemeene haarten niet het gemis of gebrek aan turf, die jaarlyksch flechter en duurder wordt. Wy branden 't is waar Vlaamfche en Luikfche, in de plaats van Schotfche en andere kooien uit Groot - Brittanje. Maar komen die ons beter koop uit ? De andere goederen hebben wy noodig, om onze forteeringen voor andere natiën te maaken; en eensveronderfteld zynde, datwe met Engeland in oorlog blyven, en een verbond maaken met de Americaanen, zoo voordeelig, als men hetzelve ooit zal konnen bedingen, zullen de voordeelen, welke wy hoopen te erlangen, en die by de kundigften, welke ik 'er over heb geleezen of hooren fpreeken , voor zeer problematieck worden gehouden, dewezentlyke voordeelen, welke wy uit den koophandel met Engeland trekken, kunnen opweegen ? En zullen wy by de Americaanen wel konnen flyten het geen wy nu in retour aan de Engelfchen zenden? Zie daar en tegen eens welke goederen wy van Frankryk krygen Zyn 'er onder, welken wy volftrekt noodig hebben, 'c zy tot onze Fabrieken, Trafieken, en daaglykschonderhoud? de Franfche Wy- ne-j  uitgezóndert, welke wy daaglyksch drinken, en die wy des noods zouden kunnen ontbeeren, zyn 't meest alle zuKce koopWaaren, -die, in 't gebruik hier te Lande , ons meêr benadeelen dan bevoordeelen, en welken wy meêr benoodigdliebben, om 'er vreemde Natiën dan ons zeiven van te voorzien. Wat wordt 'er niet een menigte Fransch papier gefleeten, en hoe zouden onze papier-maakeryen niet kunnen aangewakkerd worden, indien wy het papier zoo goedkoop kónden maaken als de Franfchen? - Ik heb, by gelegenheid, dat ik eene aanmerking op eene plaats uit de 'Vaderlundfche Hifïorie van Wagenaer maakte, aangetekend,, dat de Fran-. fche Provincie Gütenne weigerde, om van Engeland gefcheiden. ee wórden, en te gelyk-eenige redenen aangeroerd, waarom de Stedeny Heerlykheden, en Landftreeken zoo zeer ,haakten, om tot het geheel lighaam van het Ryk of van den Staat te behooren. By den Hiftoriefchryver Velly lees ik ten opzichte van Guienne nog deeze byzonderheid; naamlyk,datde Ingezeetenen van dat Gewest den koophandel met .Engeland niet gaarne wilden verliezen, alzoo zy van 't zelve voorzien wierden van wollen en lakenen, waar tegen zy hunne wynen leverden. Gy kunt het leezen in de Hijioire de France van dien Schryver, Tom. XH. p. 319. Dezelfde Schryver tekent aan, Tom. VIII. p. 332. dat Vlaanderen, in de veertiende eeuw, in ;t bezit was van den besten koophandel, en beroemd  roemd was wegens zyne manufactuuren; dat de allerbeste Lakens te Gend en te Brugge gemaakt wierden ; en dat de Vlaamfchen de engelfche wolle benoodigd hebbende tot hunne fabrieken, daarom altyd belang hadden, om met de Engelfchen goed verftand te houden. Dezelfde beweegredenen nu, welke de Vlaamfchen deeden neigen, om met Engeland in goed verftand te blyven, en alle oneenigheid en vredebreuk te ontwyken, die zelfde voordeelen van Koophandel bragten te wege , dat onze Graaven de vriendfchap met Engeland aanhielden, en zorgvuldiglyk verrnydden om met dat Ryk in oorlog te treeden: dezelfde redenen veroorzaakten , dat, zoo 'er al eens een kryg ontftaan was, dezelve zoo fpoedig mooglyk door een verdrag afgedaan wierd. Men zoude den koophandel met Engeland niet oneigentlyk kunnen vergelyken by eene fchoonheid, op welke wy en de Vlaamfchen even fterk verliefd zyn geweest, welke wy beiden vryden, en welke wy beiden om ftryd zogten te winnen. Het belang van den koophandel met Engeland fchynt zelfs zoo fterk op onze oude ftaatkunde invloed gehad te hebben, dat wy, wanneer wy ons herrinneren, hoe weinig onze gewesten in oorlog met dat Ryk zyn geweest, 'er ons over verwonderen moeten; het is der moeite wel waerdig dat ik 'er een korte fchets van geeve. Mooglyk zal men, door die gefchiedkundige waarheden, beter • V. Stuk. N over-  overtuigd worden, dat het ons ongeraaden is, om met Engeland in oorlog te weezen, dan door alle redenen, die het behalven dat aantoonen. — De eerste gefchillen tusfchen dat Ryk en de Nederlandfche gewesten, van welken wy in de Historiën melding vinden, zyn, zoo ik bet wel hebbe, die, welke tusfchen Karei den Grooten, en Offa Koning van Mercie gereezen zyn: dezelven duurden niet lang, en gaven aanleiding tot een verdrag van koophandel. Sedert dien tyd fchynen de Nederlanders en Engelfchen buiten onlusten, althans buiten een openbaare vredebreuk gebleeven te zyn, tot in den jaare 1274. Doch ten aanzien van deeze vroegere tyden, op welken zelden acht geflagen word, moet men niet ongemerkt voorby gaan, dat, zoo lang als de Vlaamfchen en wy onder eene heerfchappy ftonden, de wederzydfche jaloezy zoo fterk niet doorftak dat 'er een vredebreuk met eene nabuurige Moogendheid uit konde ontftsan: het was 'er even zoo mede gelegen als men het thans tusfchen eenigen onzer Vereenigde Gewesten fomvvylen ziet: maar zoo ras waren wy niet onder eene'afzónderlyke heerfchappy geraakt, of de onzen hebben van tyd tot tyd met de Brabanders , Vlaamfchen en andere Nabuuren, gelyk ook met de Hanzé-Steden, over hoop gelegen; waartoe de nayver wegen Icheepvaart en koophandel de meeste aanleiding en gelegenheid gaf, gelyk het te zien is uit de gefchiedenisfen van die tyden, als mede uit de verdraagen en verbonden door onze  ze Graaven gemaakt, te vinden by Du Mout (Jorpi diplomaiique, Mieris Charterboek, en anderen. In den jaare 1274.,zeg ik, (om tot myne korta aantekening te rug te komen) verbood Eduard, Koning van Engeland, den uitvoer van Wolle,'dit verbitterde de onzen zoo geweldig, dat de Zeeuwen terftond tot wraakoeffening ter kaap uitvoeren , en 'er tusfchen de twee natiën vyandelykheden gepleegd wierden. Dezelven nochtans hielden ras op.. Wederzydsch belang van koophandel deede de beide volken wel haast tot vrede neigen: en die werd ras gemaakt. In den jaare 1295. reezen 'er nieuwe onlusten tusfchen de onzen en de Engelfchen, by gelegenheid , dat de Engelfche Vorst zich met de Vlaamfchen verbonden had: FJoris de V. nam hier uit, gelegenheid, om zich met Vrankryk te verbinden.. Doch, om het wederzyds nut van vaart en koophandel, werden deeze en eenige andere onlus-: ten, mede ras bygelegd, door nieuwe verdragen*. Graaf Jan de II. zich vervolgens tot eenige verblntenisfen met Frankryk hebbende laaten overhaal len, raakten de onzen wederom in vyandfchap met de Engelfchen: doch Willem de Hl, opvolger van Jan den II. maakte, dat die oneenig* heeden haastlyk vereffend en bygelegd wierden. De koophandel fchynt van dieri tyd af zeer vreedzaam gedreeven te zyn geweest tusfchen de beide N 2 Vol*  Volken, tot op den tyd van Filips van Bourgondien. Deeze Vorst den Atrechtfen Vrede met Frankryk geflooten hebbende, was 'er Henrik de VI. zoo over gebelgd, dat hy terftond het befluit nam, om hem te beoorloogen. De vyandelykb.eedèn echter duurden al mede niet lang. Daar werd zeer ras een beftand getroffen, welk verfcheide maaien vernieuwd of verlengd wierd. Dan in den jaare 1464. zoude het verbod van alle invoer van alle gewasfen, ftoffen, en handwerken van Hol. land, Zeeland, en van de verdere Staaten des Hertogs van Bourgondie in Engeland, Walles en Ierland, eene vredebreuk verwekt hebben, indien het wederzydsch belang der beide Natiën in den koophandel haar niet bewoogen had, den vrede boven den oorlog te verkiezen. De vrye vaart weid in den jaare 1466. volkomen tusfchen Engeland en Holland en Zeeland herfteld; en in het volgende jaar een verdrag van koophandel met Eduard den IV. geflooten voor dertig jaaren. Van dien tyd af fchynen 'er geen merkelyke onlusten tusfchen de twee natiën gereezen te zyn, tot den tyd toe, dat wy de wapenen tegen Spanjes Heerfchappy hebben opgevat: althans niet zul^ ken, welken tot eenen openbaaren oorlog zyn uit geborften. ' ln dien opftand tegen Spanje door Koningin Elizabeth geholpen, zyn wy , federt dien tyd, met Engeland in vrede gebleeven, tot op dien fah eromwel, met wien wy in een oorlog zyn ge-  geraakt, welk kort daar na opgevolgd is geworden door twee andere oorlogen met de Engelfchen. Doch het verlies, het welk wy by die oorlogen geleeden hebben, vooral ten aanzien des koophandels, welke 'er door ftilftond, en in gevaar gebragt wierd van te verhuizen, maakte dat dezelven van korten duur waren. En wy kunnen zeggen, dat, niet tegenftaande onze zeemacht in dien tyd die der andere Natiën evenaarde, en niet tegenftaande den roemryken tocht op de engelfche kusten in den jaare 1667. even zoo onvoorzichtig ondernomen , en met even zoo weinig voordeel geëindigd, als de tocht van Prins Maurits naar Vlaanderen, dat, zeg ik, wy by die oorlugen veel verlooren en niets gewonnen hebben. Wanneer wy alle die vroegere gebeurtenisfen met eenige oplettenheid nagaan, dan zienwe, (en 't is dienstig dat men 't niet onaangemerkt laate) dat 'er tusfchen de Franfchen en Engelfchen altyd zoodanigejaloezy geheerst heeft, dat zy 'er beiden beftendig op uit waren om elkanders Bondgenooten aan zich te trekken; zoo dat eene natie, welke tot een van die twee Ryken overhelde, vast ftaat konde maaken de vriendfchap van het andere te verliezen. Byzondere omftandigheden en het wys beleid van Prins Willem den' l, hebben, in den Spaanfchen oorlog, gemaakt, dat die jaloersheid tuffchen de Engelfchen en Franfchen, welken daar by door een gemeen belang tegen het Huis van Oostenryk aangezet wierden, eenigen tyd als onder de N 3 a»-  198 ><& asfche is begraaven gebleeven; hoe zeer nochtans dezelve zich nu en dan openbaarde. Maar dezelfde jaloezy heeft zich volkomen doen zien geduurende de onderhandelingen over het beftand, zoo dat men zeggen kan, dat onze Vereenigde Gewesten altyd een voorwerp van afgunst zyn geweest tusfchen de Engelfchen en Franfchen, die ieder, om ftryd, gezogt hebben en nog zoeken, om ons in hunne belangens, ten minste van de andere zyde af te trekken. Heeft men nu, myn Vriend, van ouds, altyd begreepen, dat het ons belang was, om met Engeland in geen onmin te raaken; heeft men 'er dus over geoordeeld uit hoofde van belang van koophandel; heeft men in laatere tyden zich naauwer met de Engelfchen verbonden; hebben wy die verbintenisfen aangezogt om de koophandel en vaart der Vlaamfchen op Engeland naar ons te trekken en te houden; is het dan niet onvoorzichtig gehandeld, wanneer wy aanleiding geeven om die van ons wederom tot de Vlaamfchen te doen overgaan? Mtn fla, ik herhaal het nog eens, men fla het oog op den toeftand in welken wy ons bevinden; op den tegen woordigen ftaat van het Huis van Oostenryk; op de maatregelen welke die Vorst fchynt te willen neemen; op de wyze op welke hy die ter uitvoeringen fchynt te willen brengen, en op alles wat die Vorst bereids met betrekking tot ons Vaderland gedaan heeft; en men zegge my dan, of het onmooglyk is, dat 'er fchikkingen  «naakt worden, die de vaart, koophandel en fabrieken, welken wy eertyds van de Vlaamfchen afgewonnen hebben, wederom tot de Vlaamfchen zullen overbrengen ? Of wy eenig vermoogen hebben om de maatregelen van het Huis van Oostenryk, al waren die allernadeeligst voor onzen Staat, af- . te weeren? Kan een verbond met de Americaanen ons tegen dit akelich vooruitzicht gerust ftellen ? ■ Zal dat ons al het geen wy verlooren zullen hebben vergoeden! Moet een oorlog met Engeland ons daar niet voor doen vreezen ? Hebben wy niets van Embden te dugten, eene Stad, voor welke Prins Maurits, met opzicht op den koophandel , altyd bedugt is geweest, indien 'er door eenen Vreemden Vorst van haare gelegenheid gebruikt gemaakt wierd ? Droevig voorwerp van befchouwing voor zulken, die de Vaderlandfche liefde niet flechts op de lippen voert, maar in het hart draagt. Is het niet belaglyk, myn Vriend, dat wy een verbond met de Americaanen opgeeven als gefchikt om onze fcheepvaart en koophandel te herftellen of flechts aan te wakkeren, daar zoodanig verbond niets ter waereld heeft dat de hindernisfen en belemmeringen, welke onze Navigatie en Commercie hebben doen vervallen, kan verminderen of wegneemen ? Is het niet belaglyk toevlucht te neemen tot een middel,als gefchikt om een kwaal te geneezen, daar hetzelve niets bevat dat op de kwaal kan werken ? Waar liggen de harsfenen van die genen die 't zich inbeelden ? N 4 waar  4K a00 >& waar de goede trouw van die genen die 't ontf Verzekeren? Staan de vier deelen des aardkloots voor onzen koophandel en fcheepvaart niet open ? Wel nu ? Wat belemmert, wat hindert ons om 'er gebruik van te maaken, zoo als wy 't gaarne zouden willen en konnen doen ? Zyn 't niet de algemeene lasten, onder welken alle neeringen en handteeringen van de grootfte tot de kleinfte zuchten? Ik zal my niet beroepen op een getal van vier honderd Geinteresfeerden in de Commercie te Amfterdam, op zestig geinteresfeerden in de Manufactuuren te Leyden, op de Request-prefenteerders van Rotterdam, Haarlem en Schiedam; maar ik zal my beroepen op de derd' half duizend koopluiden , wier naamen in het Naamregister van Amfterdam vermeld ftaan; of liever, op alle de eerlyke en braave kooplieden, Fabrikanten, en Tra» fikanten, welken in onze Provincie gevonden worden. Men vraage hun eens hoofd voor hoofd of het mooglyk is onze Vaart, onze Koophandel, onze Manufaótuuren , onze Fabrieken enTrafieken op de beuren , en tegen de vreemden te markten, zoo dezelven niet van de drukkende lasten verligt worden ? of, ik zal niet zeggen, het fmokkelen, en 't fraudeeren van 's Lands-Rechten, maar het oogluiken (dat een noodzaaklyk kwaad fchynt geworden te Zyn) daar omtrent niet is het eenigfte dat den koophandel nog wat ftaande houd; en of, indien federt omtrent een half eeuw het gebruik der aard* appelen der fmalle gemeente in hun voedfel niet te ge-  moet was gekomen, onze Manufaftuuren en Fabrieken niet geheel te niet zouden zyn? Ik vertrouw, datzyallen ja zullen antwoorden. Maar dan vraag ik, waarom die yverige Vaderlanders, die hun heul in een verbond met de Americaanen gaan zoeken, in welk geen geneezing voor die kwaal gelegen is, met dienzelfden yver zich niet voor jang toegelegd hebben op de eigentlyke hulpmiddelen tegen dezelve in 't werk te ftellen ? Waarom is federt het overlyden van Prins Willem den IVen. glor. ged. de Propofitie van dien goedwilligen Vorst blyven flaapen ? Ik breng dit alles niet by, om te beweeren, dat een Verbond met de Noord-Americaanen van geen nut kan zyn. De vraag, of een Verbond met dat Volk ons van eenig nut kan zyn, en de vraag of zoodaanig verbond gefchikt is om onze fcheepvaart, koophandel en Manufactuuren, op te wakkeren en in bloei te brengen, zoo als het in de Requesten wordt opgegeeven en tot een drangredenen gebruikt, om zoodanig verbond te doen aangaan, zyn twee zeer verfchillende vraagen, van welken de eerfte ter beflisfinge aan de Hooge Machten van 't Vaderland, zoo 't my voorkomt , gelaaten moet worden, daar ik op den tweeden geen zwaarigheid maak neen te antwoorden. Dan deeze beide vraagen hebben wederom niets gemeens met deeze vraag; is bet onze zaak om met Engeland in oorlog te blyven ? of is het onze zaak om zoo fpoe~ dig mooglyk tot eenen vrede met dat Ryk te komen: en op die tweeledige vraag zoude ik, voor zoo veel ik het N 5 kan  k-an inzien, antwoorden, dat ons geen oorlog voegt* Behalven het geen wat ik tot fteun van myn gevoelen bereids gezegd heb, zal ik 'er nog by aanmerken , dat het by de doorzichtigfte Staatkundigen altyd gehouden is voor een groote onvoorzichtigheid van naar geen vrede te willen luisteren, wanneer die aangebooden wordt. Zelden maakt men 'er naderhand eenen op voorwaarden, welken men van de hand heeft geweezen. De tyd om vrede te maaken is daar, wanneer de Vyand 'er aanzoek toe doet. De Koning van Pruisfen heeft 'er in zyn leeven meesterlyk gebruik van gemaakt, en wy hebben, door het af breeken der onderhandelingen te Geertruidenberg, de gevolgen van eene tegenovergeftelde handelwyze ondervonden. Voor 't overige, myn Vriend, ftrekken myne aanmerkingen al mede niet om te beweeren, dat wy over de Engelfchen niet te klaagen hebben, noch ook om het gefchil tusfchen hen en ons over 't nakomen der verdragen te beflisfen; noch om hen te verdedigen over den oorlog:, welken zy aangevangen hebben, het zy verre: ik houde my deswege aan 't manifest van den Staat: myne overweegingen hebben geene andere bedoeling, dan ieder een, die zich niet enkelyk door drift laat regeeren, te overtuigen, dat, als wy,om verongelykingen, die ons door de vreemden aangedaan worden, altyd oorlog zouden moeten voeren, 'er by ons nimmer vrede zoude zyn; dat even.gëlyk een particulier, die om verongelykingen  $4 4t>3 gen niét telkens zyn toevlucht tot het procedeefeg neemt, en om een geneuglyk leeven te leiden, al vry wat van den een en den ander overftapt, du* bok een Natie niet altyd op zyn uiterfte recht moet ftaan, en veel al wat toegeevenheid gebruiken , zal zy een voorfpoedig en gelukkig beftaan hebben: dat het tusfchen de Natiën, die in oorlog zyn, evén zoo is gelegen, als luiden, welken tegen eikanderen procedeeren, en omtrent welken mén geWoon is te zeggen, dat een tamelyk vergelyk beter is dan een goed proces: myne aanmerkingen ftrekken om, was het mooglyk, wat bedaardheid en koelte te wekken in de gemoederen van zulken, welke vatbaar voor reden zyn, en om dezelven te overtuigen, dat het ons geraaden is vrede te maaken, wanneer wy het gevoeglyk konnen doen. En dan nog geef ik myne bedenkingen op, onder het bekende falw meliori der •Advocaaten. Ik ben niet verwaand genoeg, om my te VerbeeldéH, dat ik de dingen beter zie dan een ander. Die verbeelding laat ik over aan een Schryver van Le Politique Hollandois, van de Nouvellés-Extraordinaires de divers Endroits, en zulke hoogvliegende verftanden meêr. 'Ik* kan de vlucht van die verheven geeften noch van verre noch van naby volgen. Ik ftel daarom myne overwee» gingen ter goed- en afkeuringe der genen, die meêr licht, meêr kennis, meêr doorzicht, en meêr verftands dan ik hebben; en daar toe acht ik my te meêr verplicht, om dat ik niet zeker ben, noch  öoch zeker weezen kan, of alle omftandigheeden my wel bekend zyn, en of'er niet wel eenige in aanmerking komen en genomen dienen te worden, van welken wy allen, die de pen voeren, zoo voor .als tegen, geen uitgezonderd, zelfs niet de franfche Nouvellist, die de kundigfte en wyste van allen meent te zyn, onkundig zyn: want wy kunnen niet oordeelen dan volgens het geenwe hooren en zien; en 't is alleen, om dat ik niets in het geen wat ik hoor of zie, ontmoet, dat my den oorlog boven den vrede met Engeland zoude doen verkiezen, dat ik my veilig meen te kunnen houden aan de zaligfpreuk van Christus, zalig zyn de Vreedzaamen, want zy zullen Gods kinderen genaamd ■worden. Ook acht ik, dat ik deezen brief niet beter kan eindigen, dan U, myn Vriend, als den besten myner Vrienden, eenen beftendigen vrede, geduurende al uw leeven, als de bron van alle aangenaamheden , toe te wenfchen, terwyl ik met de zuiverfte achting blyve, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den a8en. April. 1782. Reinier Vryaart.  REINIER VRYAARTS OPENHARTIGE BRIEVEN, Om te dienen tot opheldering en regte kennis van de VADERLANDSCHE HISTORIE; En teffens ter aanwyzinge van de waare en wezendlyke oorzaaken van 's Lands vervallen en kwynenden ftaat, mitsgaders van de middelen om tot beteren toeftand te komen. Retrahe res ad primctm earum injlitutionem ; &? circumfpicias m quibus & quibus modis degeneraverint. Breng de dingen tot haare eerste inftelling en opkomst; en ga dan na, waar in en waar door zy tot verval zya geraakt, o J r-j Baco de Verulam. Serm. ad tid. ZESDE STUK. Te bekomen: Xe beventer by Karfenberg, te zwolle by Clement, en fejj Ue meeste Boekverkopers in de Vcrëmigde Nedtrlaivien* E>s ptysis f 1-2-9   BERICHT VAN DEN UITGEEVER. J^ewylde Brieven, van welken het VI\ Stukje, thans bet licht ziet, niet enkelyk gefchikt 'zyn, om als een hulpmiddel tegen het gif, hei welke men by aanhoudenheid der goede gemeente toedient, te ftrekken , maar ook om de Vaderlandfche Hiflorie, met betrekking tot zaaken, die voor deszelfs belangen van $ uiterfte gewicht zyn 5 licht toe te brengen, en op te helderen, is het my voorgekomen, dat zy gevoeglyk tot dee\en zonden kunnen gebragt worden, van welken ieder drie ftukken zoude vervatten; en welke, voorts met een Register voorzien, een volko* men werk zullen uitmaaken. De Liefhebbers van onze vaderlandfcbe Gefchiedenisfen, en zulken vooral, welken begeerig zyn om \er het beste * z ca  <$K Ï44 >® en H voomaamfle gedeelte, dat gedeelte nament* lyk, het welke tot de inwendige* lotgevallen, en derzelver oorzaaken, behoort, van te kunnen nagaan, zullen dit boek dan bekwaamlyk by dt Vaderlandfche Hiftorie, den Staal der Vereenigde Nederlanden , de Jaarboeken , en diergelykenmeer, tot een aanhang/el en vervulling van dezelven, zot uit hoofde van de JlukkciJ die ''er in gevonden, als van de zaaken, die ''er in verhandeld worden, kunnen gebruiken. Ik hoop, Lezer \ dat deeze fchikking U, zoo wel als dê arbeid van Myn Vriend, aangenaam zal zyn\ m wenfcb U voor H overige wel te vaaren. OTËN-  OPENHARTIGE BRIEVEN ] OVER VADERLANDSCHE ZAAKEN;' AGT-EN-VEERTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer eM zeer ge-eerde Vriend! Myne befpiegelingeh over een verbond met de Noord-Americaanen, en over het aanhouden van den oorlog met Engeland, hebben my het ver» haal van onze gefprekken, by van Rykhuyzen, doen afbreeken. Gy begeert dat ik het vervolge, en ik neig te meer om aan uw verzoek te voldoen, vermits gy 'er uit zien kondt, hoe de zaaken beoordeeld kunnen worden, naar maate van het oogpunt, uit het welk men die befchouwt. Terwyl Trouwhart bezig was zyne aanmerkingen te maaken, en 'er nu en danby de andere Heeren iet inviel, datftoftot praatengaf, was de tyd zoetjens aan verloopen, en daar bleef niet veel over tot de wandeling, welke wy ons voorgefteld hadden irt den avond te doen. Wy ftonden eindlyk op, om nog wat genot van de buitenlucht te neemen, terwyl van Rykhuyzen de glaasjes vol fchonk. Kom aan I Heeren , zeide van Rykhuizen, de beterfchap VI. Stuk, A varj  van't Vaderland! Wat beduid gy daar mede, zeide Vryburger? Wat of ik 'er mede beduide? My dunkt, antwoorde van Rykhuizen, dat het Vaderland zeer krank is. Wy drinken gemeenlyk de Zieke Bruid, als wy het welvaaren van vaart en koophandel willen drinken, om dat wy vooronderftellen, dat die altyd ziek zyn, en hulpmiddelen noodig hebben. Wy moogen ons Vaderland waarlyk wel op dien zelfden voet befchouwen. Zoo 't my toefchynt ligt het al vry gevaarlyk krank. 't Is zoo, zeide Reden¬ vriend, en daar op naamenwe onze glaasjes op, en dronken op de beterfchap van 'f Vaderland. Men mogt, viel daar op Blyleven in, ook wel een voldertje drinken op de beterfchap der zieke Regenten: want als die Luiden ziek zyn, dan kan het Vaderland niet zeer gezond weezen. Ik heb daar zoo veel gehoord over die Memorie van de Burgemeesters van Amfterdam, dat het my voorkomt, dat die Heeren al vry krank moeten zynj en ik wenfch hun, met alle, die van dezelve ziekte befmet zyn, van hart en ziel beterfchap. Dat moogt gy wel doen, zeide daar op Zedenveld, want, behalven de aanmerkingen, welke de Heeren op de Memorie gemaakt hebben, is 'er nog eene, die by my zwaarder zoude weegen dan alle de andere. «. Welke is die, riep Trouwhart, die bereids aan de deur van 't Salon ftond, klaar om te gaan wandelen, en met een te rug kwam: die raoetge ons zeggen. ——• Voor zoo veel,  i veel, hervatte Zeden veld, als ik die gemaakte aü)4 merkingen heb konnen nagaan, zien wy 'er uit: I ten ifte: dat Burgemeesters van Amfterdam, als ; zodaaoigen, niet bevoegd zyn geweest om aan Z. D. i Hoogheid een af verging te doen, welke betrek■J king heeft tot de algemeene zaak van de Repui bliek; (II ftuk, bladz. ii. & volg.) want daar is (j myns oordeels groot onderfcheid tusfchen het doen Van een voorftel (propofitie') en eene af ver ging. Ten 2de: dat dezelfde Burgemeesters onbevoegd zyn 3 geweest, om van Z. D. Hoogheid die zaaken af te vergen, welke in hun overgeleverde Memorie j vervat zyn, (II ftuk 5de bladz. 31 & volgg. ! Vftuk bladz. 16 & volgg.) Ten 3de: dat zy daar t mede hunne rechten en plichten, welke hun toe; komen en onder welken zy als Burgemeesters van f Amfterdam liggen, te buiten zyn gegaan, (II f ftuk, bladz. 39 & volgg.) Ten 4de: dat zy een algemeen begrip hebben voorgeworpen, het welk daadj lyk geen plaats beeft, en een begrip van iet, dat \ zelfs onmooglyk waar kan zyn, (llde ftuk, bladz. 59 6 volgg. 191 & volgg. III ftuk, bladz. 37, & j volgg. 104 & volgg.) Ten 5de: dat zy, met zulk een afverging te doen, getreden zyn in een recht, het welk hunne Hoog Mogenden of hunne Ed. Groot 1 Mogenden alleen zoude toekomen, (II ftuk bladz, 181 & volgg. IV ftuk bladz. 8. 16. V ftuk bladz. 11 & volgg.) Ten 6de: dat zy 'er voorflagen in doen, als of het bewind van de Republiek alleeri [ aan hun ftond, (V ftuk bladz. 3 en volgg.) Ten 7 de: dat dezelve voorflagen tot doelwit hebben, A * g£  btn den Prins, voor 't wezentlyke , van het Stadhouderfchap te ontzetten. Ten 8fte: dat dezelve ook ftrekken, om aan hunne Hoog Mogen» den het beleid van de algemene zaak te onttrekken, en die te doen overgaan tot een kleinen Raad of Committé, (V ftuk. bladz. 22 & volgg.) welke, in fchyn den Prinfe zoude toegevoegd worden, om Z. D. Hoogheid in 't bewind te helpen, maar die eigenaartig zoude ftrekken, om den Prins een ftomme rol te doen fpeelen, (V ftuk, bladz. 21.) Ten 9de: dat in debetrekking, welke de Stad van Amfterdam tot den Staat, als Lid van denzelven, heeft, zy niet bevoegd was om zodaanige voorflaagen, als de Memorie behelst, te doen; en gevolglyk veel minder derzelver Burgemeesters, op hun eigen gezag, (IV. ftuk bladz. 14 & volgg.) Ten 10de: dat de zeiven ook niet aan Z. D. Hoogheid, in hoogstdeszelfs betrekkingen tot den Staat, gedaan mogten worden , (IV. ftuk bladz. 8 & volgg.) Teniide: dat dezelven ftrekken om de Conftitutie van onze Republiek wezendlyk te veranderen en die afhangklyk van Burgemeesters van Amfterdam te maaken, (IV. ftuk bladz. 17 & volgg. V. ftuk bladz. 21.^ Ten 12de: dat de Memorie vol is van onderjlellingen, die 'er als waarheeden voorgedraagen worden , doch alle bezyden de waarheid zyn, (IV. ftuk, bladz. 114. i33&volgg- 180 & volgg. V. ftuk, bladz. 21 & volgg.) Maar, behalven deeze, en andere aanmerkingen, welken my nu juist niet byvallen, of my ontgaan zyn, komt het my nog voor, dat de afverging, aan den Prins , . gedaan  <8K 5 ># de plichten van zyne bezwooren waardigheid, orti niemant wie het zy, te verongelyken, nog fterker gebonden was, om 'er niet, dan door het wereldfch gezag van hun HH HH. MM., om 'er al aan te voldoen? Laaten wy voor de Memorie een gordyntje fchuiven, gelyk de Staaten van Gelderland gedaan hebben, zeide Vredelust, en op de beterfchap van de kranke Regenten drinken. Niemand had 'er tegen; wy dronken de conditie, en daar mede raakten wy aan 't wandelen. Het was al diep in den avond, eer wy aan huis kwamen. Die geenen, welken aan 't kolven geweest waren, of zich elders verlustigd hadden, zaten bereids by malkanderen, zommigen te rooken, anderen een ftukje ham, of van 't geen 'er verders op een tafel gereed ftond, te eeten: zoo als wy binnen traden, riep Blyleven, goeden avond Heeren, goeden avond. Zitge hier by de fles? Ik wilde wel eens drinken. Wy hebben daar zoo even een nobele conditie gedronken. Die zultge allen vast mede drinken. Welke, zeide Vroomaart? — De beterfchap van onze twee zieke Burgemeesters, antwoordde Blyleven, Twee zieke Burgemeesters, riep Raaskallius, welke aan 't fmeeren van een boterham ftond, en zyn brood met het mes terftond neer leide. Ja, antwoorde Blyleven. Kom Jan! fchenk eens in, van Rykhuizen, die wat zeggen wilde, op den voet trappende. Heeren 1 dat gaatje A 4 voor.  voor. Op de beterfchap van onze twee zieke Burgemeesters! Jan konde de glaasjes niet gaauw genoeg infchenken. Elk taste na de fles, fchonk en dronk. Maar, vroeg 'er een onder het drinken, wat fchorten de twee Heeren? Eerst leeg drinken, antwoordde Blyleven. Na dat wy allen onze glaasjes uitgedronken hadden, hielden de Vrinden aan, om te weeten waar aan de twee Burgemeesters ziek lagen. Dat kan, zeide Blyleven, U nie¬ mant beter zeggen dan Trouwhart; die verteltje geen logens. Daar op werd 'er terftond een kring om Trouwhart gemaakt; de een vroeg naar den aart der ziekte; de ander of 'er gevaar by was; een derde wie 'er over hen ging; een vierde prees een hulp hulpmiddel aan; men raakte aan het twisten over de beste Doctors, Apothekers, en Drankjes, eer dat Trouwhart den mond nog open gedaan had Dagt ik het niet wel ( blies Blyleven my in 't oor ) dat ikze aan den gang zoude helpen. Daar hebtge nu de verftandige Luiden, die den Staat willen regeeren; die den Prins en anderen, welken in 't hoog bewind zyn, de wet willen voorfchryven. Het is immers om U te kruisfen en te zegenen. Trouwhart, van aart een zedig en ernstig man, kreeg eindelyk tyd om befcheid te doen. De Heeren weeten, zeide hy, dat onze ziekten ontftaan uit een gebrek van behoorlyke werking van die deelen onzes lighaams, welke ons het leven doen  «> doen behouden. Naar maate dat die deelen hunne funftien wel of kwaalyk verrigten, gevoelen wy ons wel, gezond, fris, of ongemaklyk, onpaslyk, niet zoo als 't behoort. Zoo als 't met het lighaam gelegen is, zoo ftaat het ook met onzen geest. Dit geloef ik dat de Heeren mede weeten. Onze geest heeft juist geen deelen; maar verfcheide vermogens; by voorbeeld van denken, van overwegen, van beraadflaan, en anderen meer. Naar maate dat de werkingen van die vermogens, welken tot den geest behooren, gepast of ongepast, wel of kwaalyk gefchieden, is onze geest fris, gezond, of wel ongefteld en onpaslyk: met een woord in eenen ftaat van gezondheid of ongezondheid; even gelyk het lighaam met betrekking tot zyne werkingen. Wy hebben deezen middag ons wat opgehouden met den inhoud van de Memorie, welke Burgemeesters aan den Prins overgeleverd hebben, en hebben 'er zoo veele zaaken in gevonden, die wy oordeelen niet wel te konnen vallen in een gezond verftand, dat wy 'er uit opgemaakt hebben, dat de twee Heeren Burgemeesters, welken de Memorie hebben overgegeeven, ten aanzien van den geest, onpasfelyk moeten zyn: waarom wy op hunne beterfchap gedronken hebben. -— Gy moest eens gezien hebben hoe onze Vrinden malkanderen aan keeken, en vooral wat gezicht Raaskallius, Snorhaan, en Beuzelaar tegen Blyleven opzetten. Zy fpraken geen woord, E— Trouwhart, die een zeer ryk en bekwaam A 5 koop-  koopman is, was in 't gezelfchap zoo wel bekend voor een braaf, eerlyk, en yverig voorftander van de belangens van zyn Vaderland, dat niemand hem aan dorst. Daar ftaat gylieden nu, zeide Blyleven. Waar blyvenwe nu met den kleinen Raad, met de Committé dien we den Prins zouden toevoegen? Wel antwoordde hem Raas- kallius, de Burgemeesters mogen zoo ziek zyn als men wil, dit zal nog wel tot ftand komen. De Burgemeesters moeten maar blyven aanhouden; en maar voor af omzien wie zy 'er tot Leden van willen hebben. Dat is zoo: zeide Blyleven; ik heb 'er by my zeiven al eens om gedagt. Daar zal, zoo 't my voorkomt, niet veel werks behoeven om die te vinden. Wel zeide Raaskallius, wie zoudt gy 'er toe neemen? Laat hooren. Voor eerst, antwoordde Blyleven, myn twee paranymphen, welken deezen middag aan myn zyde aan tafel gezeeten hebben. Vriend Langoor, en Neef Zuurkyker. Daar by zoude ik Wysneus, dien ik niet meer zie, en, om voor eerst niet buiten ons gezelfchap te gaan, U, myn Heer Raaskallius, tot vierde Lid adfumeeren. Ik zou 'er geen Lid van willen weezen riep Langoor; en ik ook niet riep Zuurkyker; waar op wy allen begosten te lagchen. Wat d zeide Raaskal¬ lius^ zietge niet dat Blyleven ons voor 't mafje houdt? Hy fteekt de gek met ons. Zoo boos niet, hervatte Blyleven, ik heb U de eerfte eer willen geeven, die komt Utoe; men zoude 'er wel  wel flechter konnen kiezen. "Maar kom aan, wat zeggen de Vrinden van de Schryvers van den Post van den Neder-rhyn. Wel zeide Beuzelaar, fteek daar den gek niet mede, zy zouden 'er recht bekwaam toe weezen: en het ook niet weigeren, zeide Spotwinkel. Zy bekleeden bereids het ampt van Advifeurs en Raadsluiden van de Hooge Overheid; zy fchryven de Staaten voor wat die doen of laaten moeten, zonder dat zy 'er toe geroepen worden; zy zouden dan zekerlyk niet weigeren om 't Vaderland of dén Prinfe als Leden van den kleinen Committé te dienen. Wel riep 'er een, wat zegt gy van den Schryver van den Staatsman? Die moet 'er vast een Lid van zyn. Die Schryver is een man van geboorte ~——• en een Staatkundige in folio ( riep een ander). Gooit dan den Schryver van Le Politique Hollandois niet weg, riep 'er een uit een anderen hoek: die Man maakt vooral zyn werk om den Prins te beduiden hoe hy 't aanleggen moet, om zyn ampt van Stadhouder wel waar te neemen. Die Man zegt, dat hy in ons Land is gekomen om ons verftand te verlichten, óm ons zuivere denkbeelden van Staatkunde, en een regte kennis van 's Lands conftitutie en van zyne beiangens te geeven; dat hy dat alles beter weet dan een ander: en als een Franfchman dat zegt, dar. moeten wy hem gelooven. Ook vindtge zyn blaadje by heele fatfoenlyke Luiden, die zich met geen prullen ophouden. Le Politique Hollandois ove/treft, zoo  200 ik hoor, alle anderen. Dat fchutik, zeide Blyleven, de Franfche Courantier van Leiden is hun allen de Baas. Dat ventje zit de geleerdheid tot in 't merg van 't gebeente: hy is een uitftekende Rechtsgeleerde; een groote Taalkundige en doorkundig in de Historiën. Ik geloof niet, dat 'er in de gantfche Republiek een bekwaamer menfch te vinden zoude zyn om Prefident van zulk een Committé te weezen. Althans nergens zal men 'er een bekwaamer vinden, om den Prins en alle Staats Leden te doen begrypen, dat de Engelfchen het godlooste volk is, dat 'er op voeten gaan kan; en de Franfchen daar en tegen een volk, het welk waardig is om aangebeeden te worden; omze te overtuigen, dat 'er geen heil voor 't Vaderland te vinden zal zyn, zoo lang als 'er Engelfchen in de waereld zullen weezen, en wy den goeden wil en believen van het Franfche Hof niet aannemen voor den grondregel van ons Staatsbewind: en dat is het juist waar toe de geheime Committé zoude moeten idienen. Al lang genoeg, viel daar op van Ryk- huizen in, van die fotternyen. Myn kop loopt 'er al van om. Laatenwe liever eens drinken, 'sLands Hooge Overheid, en alle die 'er achting, eerbied, en ontzach voor behouden ! Dat is een goede conditie riep Vryburger. Die drinkenwe allemaal. Allons Heeren! een voldertje. De glaazen werden ingefchonken, en elke leegde het zyne. Ondertusfchen was het onder het praaten, roo- ken5  ken, drinken, en eeten mooi laat geworden. De Vrinden begosten af te zakken: het discoureeren over de publiecke zaaken hield op: men fprak over fchilderyen, het aanleggen van gebouwen, buiten, plaatzen en andere liefhebberyen, en daar mede bragten wy den tyd door, tot dat wy na bed gingen. Wy hadden, Vredelust en ik, ons woord aan van Rykhuizen gegeeven, om by hem dien nagt en den volgenden dag door te brengen. Vryburger bleef 'er dien nacht ook. Gy weet, dat ik: geen liefhebber ben om 'sogtends lang te bed te blyven. Ik ftond ten zes uuren op, kwam beneeden , en vond the, koffy, brood en verder ontbyt, zoo wel als pypen en tabak, klaar. Ik was niet lang beneden geweest, of Schrandergeest kwam by my. Na ons wederzydfch den morgengroet gegeeven te hebben, raakten wy aan 't praaten over het gezelfchap van den voorigen dag. Piet Blyleven, zeide hy, is een lugtige ziel. Die knaap is geestig; maar ik geloof, dat hy meer weet als men denken zoude. Zoo is 't my ook voorgekomen, zeide ik: hy brengt het praaten wat vrolykheid en verandering by: Trouwhart is ernstiger, en ganfch niet misgedeeld van kennis en oordeel. ■— Dat is zoo, antvvoorde Schrandergeest: Vryburger en Zedenveld zyn 't ook niet. De laatfte aanmerking welke Zedenveld op de Memorie maakte, was al vry wel bedagt. Na dat wy ons dus over het gezelfchap van den voorigen dag onderhouden en een kopje koffy ge*  gedronken hadden, ftaken wy onze pyp op, eti gingen wandelen. Het was een fchoone morgenftond, en ik raakte met Schrandergeest in een gefprek, van welk ik U in myn eerst volgenden verflag doen zal. Evenwel kan ik deezen niet afbreeken, zonder by de aanmerking, welke Zedenveld op 't einde van ons gefprek maakte, iet by te voegen tot verfterking van zyne gedachten, en om te doen zien, dat dezelve, hoe zeer gehaald uit de bloote befpiegeling onzer zedelyke plichten, nochtans eene volkomen toepasiing lyd op de burgerlyke plichten, en wel inzonderheid op het geval, waar over wy bezig waren te fpreken. Zie hier hoe 'er Grotius (de J. B. ac P. Lib. r. C. IV: §. i.n.3.) zich over uit laat „ Mud qüidemapud omnes „ bonos extra controverfum est, Ji quid {feil. Prin„ cipes feu fummi Imperantes) imperent naiurali Juri aut divinis prceceptis contrarium, non ejfe faciendum „ quod jubent. Nam Apostoli cum dixerunt, Deo „ magis quam bominibus obediendum, ad certiffimam j, provocarunt regulam, omnium inferiptatn mentibus, „ quam totidem verbis expresfam apud Platonem repe3, rias: (a) Waar by de uitbreiding van uwen Land- v(a) „ Dit is onder de braave menfchen een uitgemaakte . zaak, dat, wanneer de Hooge Overheid iet gebied, het , welk tegen het natuurlyk recht of met de Godlyke geboM den ftryd, als dan het geen zy gebieden niet gedaan moet worden. Want, wanneer de Apostels zeggen, dat men ,, Gods  Landgenoot van der Muelen wel waardig is om geleezen te worden: onder anderen zeggende, „ Et poftto quod prcetendunt nonnulli viri eruditi, int>, pcrium fummum a Deo immediate collatum, muit o mi„ ««x fiatuendum bominis dispofitioni etiam fubeffe qua „ moralïter justa et bona. Quod ea, quce juris funt j, moralis feu naturalis Jummum imperantem parem catej, ribus cfoibus volui/Je Deum ex jam diftis fequltur, et 3, confequmter imperium eo fubjijlit; ubi autem imperium deficit, cejfat quoque obfequium. Cui enim accedit quod 3> impoffibilium nulla est obligatio, atqui qua; contra bo3, nos mores funt et Icedunt pletatem, per verecundiam in sj eorum numero babendaques dicuntur impojfibilia, juxta ■» L- 15- ff- de cond. infi". (b) At judex (en dit zoude f, Gode meer dan de menfchen moet gehoorzaamen, hebben „ zy zich flegts beroepen op eenen vasten grondregel, die „ in iedeis hart ligt gefchreven, en welke by Plato met zoo „ veel woorden te leezen ftiat. (6) „ En al was het eens zoo, dat, gelyk het fommige „ Geleerden ftaande houden, alle opperfte macht on„ middelyk van God komt; zoo moet men nog te minder „ ftellen, dat het geen wat zedelyk recht en goed is ter „ befcheidenheid van den menfche ftaat; vermits uit het „ geen gezegd is volgt, dat God, omtrent die zaaken, welks „ door het zedelyk of natuurlyk recht bepaald worden, de „ Hooge Overheid met de Burgers onder een ge'yke ver„ piichting heeft gelegd, en het Opperfte gezag derhalven „ daar mede ophoud: waar nu het recht van gebieden ophoud „ daar houd de verplichting tot gehoorzaamheid ook op: waar f, by nog komt, dat 'er tot onmooglykheden geen verplich- >, n"ng  fcöudë wat nader op het geval, daar't hier eigenïyk om te doen is, betrekking hebben, als men agfc geeft, dat aan den Prins de zorg voor de adminiftratie van de Juftitie is aanbevolen, en hoogst dezelve daar toe aan 't hoofd van de Juftitie geplaatst is) tui itnperatur ut Reum inauditum condemnety contra confcientiam dubiam agere nequ.it. (c) Dus fpreekt Otto in zyne aantekeningen op Pufendorf de off. hom. et civ. Lib. i r. C. XII. §.9. Zoo gy lust hebt om 'er meerder van te leezen, gy kunt in de nooten van B a r b e i r \ c Dr. d. 1. Nature & des Genspar Püfjsndorf L. VIII. C. 1. §. 6". fuiv. en de fchryvers, die hy aanhaalt, te regt komen. Uit de leere van deeze voortreffelyke Rechtsgeleerden kan men zien, hoe onze beroemfte Vaderlanders , hoe andere deftige Schryvers over dit onderwerp in vroeger tyden gedagt en gefprobken hebben, Men kan 'er uit zien, dat, in gevallé al eens de Staaten van Holland zeiven, of wel hunne „ ting kan ryn j en dat alle daaden, welke met de goede ze„ den flryden, en de vroomheid kwetfen , uit ontzach „ onder die zaaken geteld worden, welke voor onmooglyk „ gehouden worden. (O „ Maar een Rechter aan wien bevolen word, om een „ Itfchuidigdin onveehookd te veroordeelen, kan tegen „ een twyffelend of onzeker geweeten niet aangaan : dat is, „ zoo lang hy van den fchuld niet zeker is, kan hy den „ befchuldigden niet veroordeelen.  ftunnë Hoog Mogenden eene diergelyke afverging, als de twee Burgemeesters aan Z. D. Hoogheid hebben voorgedragen, niet enkelyk gedaan, maar dezelve daar by met een bevel (cuiimperator) verzeld hadden i de Prins echter aan de afverging niet zoude hebben moeten voldoen; alzo dezelve met het zedelyk recht, of met de zedelyke plichten ftreed. Men kan 'er uit zien, op welken prys de geleerdheid van den Politique Hollandois, die van den Staatman, en die van den Leidfchen Noüvellist te ftellen zy, wanneer men hen van den ftap der tweeBurgëmeesteren met eenen grooten ophef hoort gewag maaken. Men kan 'er uit opmaaken, wat wy van de kundigheid, de god vrucht, en de deugd van 't gedeelte der Staaten van Friesland te denken hebben, wanneer wy zien, dat dat Gewest op eene met de zedelyke plichten zoo ftrydende afverging blyft aandringen , na dat de Prins bereids eene verklaaring gedaan heeft, welke ten overvloede alle bedenking en argwaan afinyd: wat men te denken hebbe van de zedelyke deugden en rechtsgeleerde kundigheeden van den Schryver van de Politique Hollandois en van .die van den Staatman, van welken de eerfte de onbefchaamdheid heeft, om ftaande te hoüdenï dat Burgemeesters nog wel verder hadden kunnen gaan; en de tweede zich al mede niet gefehaamd heeft, om van den Prins, met betrekking tot Burgemeesters van Amfterdam, als hun onderdaan, en van die Burgemeesters ten aanzien van den Prins als zyne Hooge Overheid te fpreeken,- Woorden VI. Stuk. B efl  e en denkbeelden, daar zulk eene lompe onkunde in doorftraalt, dat men zich niet genoeg verwonderen kan, hoe iemand, die zich dc airs geeft van een Staatsman te zyn, het op 't papier heeft durven brengen. Men kan 'er uit oordeelen, hoe by ons de deugd en de goede zeden verbasterd moeten weezen, als men gade flaat, dat Luiden, die boven de fmalle Gemeente zyn; Luiden die men met de benamingen vanfatzoenelyke uitmonftert; Luiden die deel aan de Regering hebben, en boven anderen in waardigheid zyn verheeven; Luiden onder andere , die alles wat zy zyn, en hebben, aan den Prins verfchuldigd zyn; Luiden, die hun daaglykfch brood uit de beurs van den Prins genieten, zulk foort van fchriften niet enkelyk leezen maar ter leezinge aanpryzen; het drukken en het verkoopen derzelven begunstigen, en onder hunne befcherming neemen. Watzegtge, myn Vriend, zyn die Luiden ook te ftellen onder hen, welke Grotius aanduit met de woorden van Omnes boni . . . . ? Gy zult 17 mogelyk op dit pas wel te binnen brengen het antwoord, het welk d'Orte, Commandant van Bayonne, aan den Koning van Frankryk Karei den IX, tot befcheid fchreef, toen deeze hem bevel had gezonden, om de Hugenooten in de Stad te laaten ombrengen, en welk Mezeray ons vermeld met deeze woorden. ,, Sire / fai communiqué le comman„ dement de V. M. hfes fideles habitans &gens de guerre „ de la garnifon: je n'y ai trouvé que bons Citoyens ö" „ braves Soldats, mais pas un bourreau. C'est pour- qmi i  j, quoieux moi fupplions trés-humblement Fötre Mk„ jefté de voutotr employer nos bras & nes vies en „ chosbs PossiBles. Quelques bazardeujes qu'eiïes „ -foyent) nous y mettrons fusquk la dernier e goutte de „ notre fang'\ [Vorst! ik heb het bevel van Uwe Majefteit aan zyne getrouwe Inwoonders en Vólk van oorlog van de bezetting bekend gemaakt; ik heb onder hen niet als goede Burgers en braave Soldaaten gevonden, maar geen eenigen Beul. Waarom zy en ik Uwe Majefteit zeer nedrig finseken, om ons lyf en bloed te gebruiken tot zaaken die mooglyk zyn. Hoe gevaarlyk die ook mogert weezen, wy zullen 'er tot onzen laatften duppel bloed ten beste aan geeven.] Zoude de Prins dus ook niet op de meergemelde afverging, wanneer die aan Z. D. H. door de Staaten was gedaan, hebben konnen antwoorden, ik ben bereid goed en bloed voor 't Vaderland op te zetten, maar niet om eene onrechtvaardigheid, zelfs ten aanzien van den geringflen der Ingezetenen , te pleegen ? Doch ik geloof niet, datwö flappen, op welken zulk een antwoord zoude Voegen , uit 's Lands Hooge Vergaderingen te Wagtett hebben. Va tel l, welke het antwoord van d'One vermeld (Droit des GensLiv. j. Cap. IV. % 54) voegt 'er by, dat de Graaf de lende, Chamy? en anderen, op het bevel van Karei den IX. tot antwoord gaven, dat zy al te goede gedachten vati den Koning hadden, om te gelooven, dat zulke bevelen van hem kwamen. Indien het niet allerzekerst ware, dat de meervermelde Memorie door B i Bïir^  Burgemeesters van Amfterdam aan den Prins daadlyk was overgegeeven, en naderhand nog aan den Heer Raadpenfionaris toegezonden, zeker'.yk zoude het vour menfchen van oordeel bezwaarlyk te gelooven vailen, dat 'er twee Regenten onzer vermogennfte Stad, mede zyn opgekomem Schoon ik U over de aanmerkingen, welken in onze gezelfchappen over de Memorie zyn gemaakt, wat breedvoerig hebbe onderhouden, geloof ik niet, dat ik L' verveeld zal hebben. De ftap, door Burgemeesters van Amfterdam daar mede gedaan, is my voorgekomen, niet alleen van 't uiterfte gewicht te zyn, zoo voor de Hooge Overheid, en den Heere Stadhouder, als voor alle Ingezeetenen onzer Republiek; maar daar by van zoo ver uitzicht, dat men denzei ven niet genoeg overdenken kan. Dit, en de gevolgen , welken my toefchynen uit denzelven te konnen voortvloeien, hebben my te oplettender gemaakt op het geen 'er over aangemerkt wierd. Zy zyn 't ook alleen, welken my bewoogen hebben, om 'er U zulk een breed verflag van te geeven, en zullen mooglyk nog wel eens het een of 't ander in myne Brieven doen invloeien. Deezen befluit ik ondertusfchen met U het leezen van het Patriottifcb en Eerbiedig Addres aan s''Lands Hooge Magten, ter gel genbeid van de geprefenteerde Memorie van de Rusfifcbe Ministers, tot appui van den voorjlag van bet Engelfche Mmijlerie. om den Vrede te vernieuwen, aan te pryzen. Dat Stukje is even zoo bedaard als de fchriften  fchriften der Amjlerdamfcbe Politieken wrevelmoedig zyn; even zoo zedig, als de anderen opgeblaaze;,; even zoowel bedagt, als de anderen onbezonnen; even zoo vol van rype doorzicht, als de anderen vol verdwaasdheid ,• even zoo fterk uitmuntende in goede ftaatku- de en regte kennis van de wezentlyke belangens van 't Vaderland, als de ander ren uitmunten in onverftand en onkunde: kort om, het is in alles juist het tegendeel van 't geen onze Staatkundige Kwakzalvers dagelykfch den volke voorrevelen. Vaar wel, verzekerd dat ik snet vermaak aan uw verlangen voldoe, en fteeds met alle achting bly ve, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer WtUEitk Geftr. DW. Dienaar, Den 6en Mey, 1782. Reinier Vryaart* P. S. Wel, myn Vriend! wat zegtge van de nieuwe prooy, welke de Engelfchen in hun nest gefleept hebben? Waar huisvest de voorzichtigheid en het goed beleid ? by den Hollandfchen Admiraal, die den Engelfchen geene gelegenheid tot roof wil geeven, en beter oordeelt dat de fchepen in de havens blyven, tot dat 'er hoop en kans zy om met eenige veiligheid te kunnen uitloopen; of by den Franfchen Admiraal, die, tot tweemaal toe, de kostbaarfte toerustingen B 3 zee»  zee laat kiezen, terwyl hy weet, of dient te weeten, dat 'er eene fterke Engelfche macht op Joert, Draagen onze tegenwoordige goede Vrienden en Bondgenooten niet wonderlyk zorg voor ons belang ? Het is een lust om te zien, in welke bogten de Leidfche Nouvellist zich wringt, om de Franfchen over die zaak te verfchoonen „ De „' tyding van het uitloopen van 't Convooi te 5, Brest den toen deezer (fchryft hy by uittrekfel Parvs van den 2Óen April) 3, van v-v... j „ baart verwondering,, terwyl men mist. aar, ae s, Admiraal Barrington zoo digt by ons wa;>. muur , het was volpcH noodzaaklyk dat deeze kostbaare „ Floot in zee ftak [om in de handen der Engel- „ fchen te vallen]. De maand van April eens voor3, by zynde, was 'er geen gelegenheid meer om iet „ naar Indiën te zenden: de fchepen, die laater 3, zouden vertrekken , zouden drie of vier maan„ den aan de Kaap de Goede Hoop opgehouden * worden, om dat de Mousfon hun tegen zoude vallen. Men moest dan van den weinigen tyd die 'er over bleef gebruik maaken; en men kan „ geen ooilog meren zonder iets te ixaagen". 't Is zoo, maar men waagt zoo min als mooglyk is; en men ileekt met geen rykgelaaden Vloot in Zee, zonder genoegfaame waarfchynlykheid dat zy veilig zal kunnen vaaren. Dushcbbenhetonzeoudcrwetfebe Patriotten altyd begreepen ; die menfchen zyn nu buiten tel. ' Hadden ondertusfehen de Engelfchen, in gekke omflandigheeden, onze Oost-Indifeh* Compagnie 33  pagnie zulk eenen dienst gedaan, wat al redenen zoude die Courantier in zyne rederykkunde niet gevonden hebben, om ons te beduiden, dat dit uitzeilen met opzet is gefchied, om. aan de Compagnie, in haare krankheid, nog een duwtje toetebrengen; om aan de vyandeJyke VJoot, hier door eene gelegenheid te geeven van eenen goeden kaap op de Hollanders te doen, en dezelve daar door te gelyk af te houden van elders haare magt te ge< bruiken: hy zoude in 't gevaarlyk uitzeilen van de Oost-Indifche uitrusting een bedekt inzicht gevonden hebben, om, daar door, de Franfche koopvaardy Vloot, welke in Frankryk f huis verwagt wierd, de baan ruim en veilig te maaken: alle welke inzichten de uitkomst ook zoude bewaarheid hebben, nademaal die Franfche Vloot juist op dien tyd, dat de Engelfchen op onze Oost-Indifche uitrusting loerden, en de gelegenheid waargenomen hebben om die te overvallen en te veroveren, zonder eenige ontmoeting, in behouden haven is gekomen, Diergelyke inzichten van onze Franfche Vrienden te vermoeden, zoude (hoor ik zeggen) allerdwaast zyn. In overweging te neemen of de looze Fransman 'er niet op uit is om ons met de Engelfchen aan 't vegten te helpen, ten einde wy ons beiden verzwakkende, hy te meer over ons den meester zoude fpeelen, is iet dat by een rechtfehapen Vaderlander niet kan, en niet moet opkomen.. Wy kunnen en wy moeten ook een volkomen vertrouwen op het Franfche Hof ftellen. Met ons te B 4 dwin*  dwingen van algemeen Convooy te verleenen; met ons in een Vredebreuk met Engeland, welke 'er noodzaaklyk uit volgen moest, te fleepen; met van ons een Negotiatie van vyf milioenen onder guarantie van den Staat af te vergen; met, door onzen oorlog met Engeland, aanleiding te geeven dat hetzelve in 't bezit van de Kaap de Goede Hoop geraake, met vooruitzicht om ook Ceilon in zyn macht te krygen; met de Engelfchen, door eenen oorlog met ons, gelegenheid te geeven onze West - Indifche Colonien te veroveren , die op hen wederom te heroveren, en 'er op die wys meester van te worden; teffens veele van onze Oost-Indifche bezittingen ten prooye van onze vyanden ftellende; met ons, door eene vredebreuk met Engeland, de gantfche Negotie en Navigatie, die wy óveral dreeven, en het vaaren op vragt, daar ons zoo veel aan geleegen is, te hebben doen verliezen; met ons in de noodzakelykheid gefteld te hebben van onder geleende vlaggen en naamen onze vaart en koophandel nog wat gaande te houden, en onze nabuuren daar door nog meer gelegenheid te geeven, om ons van die twee bronnen van beftaan en welvaart, reeds zoo zeer uitgedroogt , dat 'er haast niet meer uit kan voortwellen , geheel en al af te zetten; met dat alles hebben de Franfchen ons zulk eenen merkelyken dienst gedaan, datwe hun niet genoeg onze erkentenis kunnen betoonen; en zoo 'er iemand aan ^wyffele., die hebbe maar in te zien niet flechts eenige,  3H »5 >«& eenige Couranten, niet flechts de harsfenvruchten van de Jonkrs van der Kapellen , en niet flechts het geen ons uit Friesland overwaait, maar, wie zoude het gelooven! de propofitie, by welke de Stad van Amfterdam ter vergaderinge van Holland voorgefteld heeft, om aan Z. D. Hoogheid een Committé toegevoegd te hebben; welke Propofitie ik U by mynen naastvolgenden zal overzenden. Evenwel mag het my wel geoorloofd zyn, om op deeze gebeurtenis, naamlyk het neemen van onze Oost-Indifche fchepfcn, eenige aanmerkingen te maaken. Onze Amfterdamfche Politieleen hebben geene augmentatie van Land troepen willen hebben; hadden wy meer Landvolk gehad, zouden wy de Kaap niet met eigen Volk hebben kunnen verfterken ? en daar door voorgekomen, van door het inneemen van Franfch volk afhangklyk van Frankryk te worden ? Zouden wy zelfs niet uit Duitfchland troepen hebben konnen krygen, welke, in onzen dienst overgegaan, in onzen dienst de Kaap zouden hebben konnen bezetten ? Wy hebben, myn Vriend, Franfch volk moeten hebben, en geen anderen; zelfs geen Staatjehen. Daar word een uitrusting voor de Oost-Indifche Compagnie ontworpen- Die moest niet in 't Vaderland gefchieden, daar het arbeids-volk en de neeringdoende Luiden 'er nog een ftuk brood van gehaald zouden hebben. Neen. Die moest in Frankjryk gefchieden. De fmalle gemeente van Amfterdam, die gevoel begint te krygen van de rampen, welkedie B 5 JPa-  Patriotten, die beimelyk naar een oorlog met Engeland verlangd hebben; die ftaatkundigen , die zich verbeeld hebben, dat Engeland, als wy flechts in oorlog met dat Ryk traden, voor onze voeten zoude komen kruipen; die verheeven Verftanden, welke een verbond met de Americaanen als een hulpmiddel tegen de krankheid van onze Republiek hebben aangepreezen; die voorzichtige en fchrandere Geesten, welken op het aanhouden van den oorlog blyven aandringen, terwyl wy als nog buiten ftaat zyn om met eene bekwaame zeemacht in zee te verfchynen, terwyl de Engelfchen daar en tegen in ftaat zyn om onze Oost-Indifche bezittingen ftuk voor ftuk weg te neemen, en vervolgens ten onzen kosten, met het geen zy op ons winnen, den oorlog tegen ons te voeren, gelyk wy het in den kryg tegen Spanje, op kosten van Spanje, gedaan hebben; die fmalle gemeente (zeg ik) die gevoel begint te krygen van de rampen, welke de Amfterdamfche Politieken over ons Vaderland als afgebeden en gehaald hebben, die fmalle gemeente voor dewelke zy voorgeeven zoo bekommerd en bezorgd te zyn, verdiende niet, dat de Oost-Indifche uitrusting in Holland gefchiedde, en dat zy 'er een broodje aan hadde: de Franfchen alleen moesten 'er het genot van hebben, in vergelding van de zorg, die zy gedragen hebben, van ons tot die gunstige gelegenheid te brengen, van zulke extraordinaire middelen te kunnen gebruiken. De Oost-Indifche Compagnie, die buiten ftaat t is  is de recepisfen, ten haaren laste loopende,af te losr fen; die furcheance heeft moeten verzoeken, om tegen haare Crediteuren voor een tyd gedekt te zyn,, en zich werk geeft om de recepisfen in obhgaaen geconverteerd te krygen, zal niet te min eene uitdeeling van 12^ pccent doen, en mag dan wederom by den Staat aankloppen, om met eene aanzienk-ke fomme geholpen te worden. Zy kan dan wederom by de Franfchen aan 't uitrusten gaan; en tegen dat de Engelfchen met een esquader gereed zullen zyn, onder het geleide van een zwak Convooitje, de zeilen ophaalen en zee kiezen, in verwagting en verzekerd, dat de Franfche Vloot-Voogd, op het zien van eenen vyand, niet in gebreke zal blyven van terflond het fein te geeven vanjauve qui peut. (Elk berge zyn plunje ) Ondertusfchen zal de Franfche Leidfche Courantier ons heel netjes weeten uittecvfferen, dat de Engelfchen te veel werks hier of daar zullen hebben, en derhalven onmooghk in ftaat zullen zyn om het uitvaaren van de Oost-Indifche Vloot uit Brest te verhinderen. Thans is 'er, volgens zyne uitrekening, maar wat tyd verlooren; (Zie zyn Numero XXXVI. onder farys den 2Ösn Afril^ De 6ehee,e zaak is enkelyk maar dat de Oost-Indifche Vloot nu niet eerder dan in Oétober zal kunnen uitloopen. Want in Frankryk is 'er aan niets gebrek: geld vooral is 'er in overvloed: alles is byderhand om de uitrusting op nieuw te doen. In de maand Oftober, wan- neer  2* lieer de Vloot klaar zal zyn, zullen 'er geene Engelfche fchepen in zee weezen: ten rninften geene, welke die Vlo"t zullen kunnen hinderen. Ën zoo men dien Nouvellista\ eens niet gelooven wilde, men behoeft dan maar LePolitique Hollandois, den Staat' man, en den Post van den Neden^yn, en diergelyke verziende Staatsfchry vers meer, te hooren. Die groote maats zullen ons altemaal, door haare bekende welfprekenheid overtuigen, dat de Engelfchen zoo zwak zyn, dat wy ons over haare macht niet behoeven te bekommeren; dat de twee gevallen van Kemperfeld en van Barrington maar enkel geluk zyn; en dat de Godin van het geluk voor eeuwig van de Engelfchen affcheid heeft genomen, als eene Natie, die haare gunsten niet waardig is: dat zy zich in Bolland, en inzonderheid te Amfterdam, is komen nederzetten, en dat men der hal ven gerust alle.-walgen kan, al was het met fenip voor fchip uit Texel, en in het Esquader van eenen Engelfchen Admiraal, te zeilen: dat het 'er vry met een geheel Convooi zal doorloopen, en dat het maar eene malle koppigheid, of nog wat ergers, in den Prins is, dat hy onze Vloot in de havens houd liggen, daar zy niets uitvoert: dat de koopluiden al lang aan den P-ins en aan alle de Zee-Officieren gedemonftreerd hebben, hoe zy overal de Engelfchen mis kunnen zeilen; en dat de Heeren Schryvers van den Post van den Nederrhyn, die nog veel verder zien dan Burgemeesters en koopluiden van Amfterdam, met  <5K 29 >® ihet recht zeer gefurpreneerd zyn, dat de fchepen niet uitloopen; dat de Prins hun van te vooreri mot-ft hebben geraadpleegd over het afzenden van de Sürinaamsvaarders, ten minfte behoorlyk voorkennis daar van moeft hebben gegeeven, en dat de Jmfterdamfcbe Politieken maar voort moeten gaan met hunn<- maatregelen , en het werk dan wel meester zullen worden. Verdienen die Sinjeurs niet wel een ongemeene Hooge Protectie? *4GT-  AG T-EN- VEER TIGS TE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-e&rde vriend! ^ ie hier de Propgjïtie, welke door of vari wegens de Stad van Amfterdam op den i8en Mey 1781. ter Vergadering van hun Ed. Gr. Mogenden gedaan is, van welke Burgemeesters dier Stede in hunne overgeleverde Memorie fpreken, en welke ik U beloofd hebbe by mynen eerften te zullen zenden. Dezelve luid aldus: Extraót uit de Refolutien van de Heeren Staten van Holland en Weftvriesland in haar Ed: Groot Moog: Vergaderinge, genomen op Vrydag den 18. M;y 1781. „ T^ve Heeren Gedeputeerden der Stad Am* JL/ fterdam hebben ter Vergaderinge gedaan, en „ vervolgens in gefchrifte overgegeeven, de navolgen„ de Propofitie". „ De Heeren Gedeputeerden der Stad Amfterdam j, hebben op expresfen Lalt van de Heeren hunne Prin-  <8> „ Principalen ter Vergaderinge Voorgedragen dat haar „ Ed. Gr. Agtb. zig hadden gevleid, dat eyndelyk eens „ van effeSt zouden zyn geweest de efforts, aie zeedert „ eenen geruimen tyd by de Admiraliteiten waren ge„ daan, om zoodaanig een aantal van Oorlogs Schepen „ in Zee te brengen als dienjlig Jouden kunnen jyn, om „ de Commercie en Navigatie der Ingefeetenen van dee„ zen Staat, of ten minsten eenige takken van de/elven, „ te befchermen: dat genoemde Heeren Principalen te „ meer in deeze hunne verwagting waren gefterkt, toen 3, zy onderrigt wierden, dat een tamelyk gital „ Oorlogfcbeepen, van al bet noodige voorjïen, gereed „ was om in zee te kunnen Jleeken, en dat daar toe de », pofitive ordres waren gegeven: dan dat zy tot bun„ ne uitterfte furprife eenigen tyd daar na hadden ver„ ftaan, dat de Officieren de bcvengem: Oorlogfchee„ pen Commandeerende op het oogenblik, dat zylie„ den de zoo evengem: ordres hadden behoren te exe,, cuteeren , kennisfe hadden doen geeven, dat zy „ door gebrek van Ammunitie , Provifie en Viüualie „ vooreerst nog buiten ftaat waren aan de opgenoemde „ Orires te obedieeren. „ Dat meergem: Heeren Committenten geconfide„ reert hebbende, dat de opgetelde defecten niet al„ leen niet hadden behoor en te exteeren, maar ook by tyd: badden kunnen weggenoomen worden, foodanig „ door die onverwagte vertraging van eene zaak, die „ hun Ed. Gr. Agtb. oordeelden ten uiterften nuttig „ en voordeelig voor het Vaderland te zyn (voornaa„ melyk aangefien zeekere byfondere omftandigheid) „ waren gefrappeert geworden, dat zy riet kunnen „ afzyn rondelyk te declareeren; dat 'er wettige ree„ denen zyn, om te vreefen, dat door de gefegde „ inactiviteit zig weinig hoop opdoet voor de foo hoog-  <8K 32 >* hoognoodige befcherming van de Commercie en NaM vigatie, welker tot alle ftilftand, groote fchaarsheid, en binnen korte een gevoelig gebrek, ten gevolgen „ fal moeten hebben, om niet te fpreeken van de s, onmogelykheyd van den Vyand, die den Staat zee„ dert vyf maanden met eeDen onregtvaardigen Oor„ log, heeft aangegreepen; en zig reeds van een groot „ aantal kostbaar e Coopvaardy en Oorlogfcbeepen en van eenige onfer buytenlandfche Posfesfien by Verrasfing „ beeft meester gemaakt, afbreuk te doen. „ Dat welgemelde Heeren Principalen, uit hoofde ty van deefe en andere niet min gewigtige reedenen, s, geoordeelt hebben niet langer te mogen uitftellen , „ den Leden van hun Ed: Gr: Mog: Vergaderirg met allen gepasten ernst en yver onder het oog te bren„ gen de febroomelyke gevolgen welke voor het dierbaar ,, Vaderland uyt deezen bekommerlyken ftaat van zaa„ ke te wagten zyn." „ Dat de Noordfche Mogen theeden, met dewelker „ hulp en byftand zy genoegfaame reede heeft te „ hopen, meer dan eens haare verwondering hebben SJ getoout over de geaffecteerde tranquiliteit waarmee)t de de Republicq alle infultes van baren Vyand ver„ droeg, zonder zig in bit minsten teegens dezelven te fi verfetten: dat men door onfe Extraord. Ambasfa„ deurs aan het Hof van St. Petersburg van tyd tot , tyd gewaarfchouwd was, dat wy van bet gefegdt '„ Hof, nog van deszelfs Bondgenooten geen meerdere „ hulp te wagten hadden, dan die geproportioneerd was n aandeefforts, die de Republicq zelve zoude doen." „ Dat de zaaken aan bovengem: Heeren Principalen waren toegefcheenen van zoo veel gewigt, en foo „ een ver uitligt dat het meer dan tyd is, dat deefe „ Souveraine Vergadering zoo fpoedig doenlyk overga tot  & '„ tot hen Scrupuleus Onderfoek van de waare ootfakeh i, der voorengem: inactiviteit: dat zy zig opening laten j» geeven en verflag doen van den ftaat der defenfie van den Lande, waartoe zy de nodige beveelen s> heeft üitgevaardigt: dat zy inquireere naar de ree5, denen van de verregaande traagheid en Jlapbartigbeidj „ waar meede de befcherming van het Land teegena eenen gedugten en vooral aftiveü Vyand word be- handeld, en naar de middelen, die in bet werk zou3, den kunnen en behoren geftelt le warden om de four„ ces van de opgem: kwalen te doen ophouden en uit „ den weg te ruimen," s, Dat meergenoemde Heeren Committenten ten „ eynde zig voor 's Lands goede Ingefeetenen, welker toi, tale ruïne met rasfe fchreeden naderd, en die nog„ tans tot hiertoe de hen opgelegde fchattiflgen en lasten blymoedig in 's Lands fchatkist hebben „ opgebragt, en met het hoogfte regt daar voor de protectie van s'Lands Vaderen afcyfchenj buiten „ verantwoording en reprocbe te ftellen, en om, foo „ veel in hun vermoogen is, den ondergang van dit wei-eer bloeyend en by de Nabuuren geagt Gemee,, nebest aftekeeren, hunne Gedeputeerden ter Dag,, vaart ernftiglyk hebben gelast op het boven gedag„ te onderfoek ten krsgtigfte te infteeren: en vervoli, gens vaD huhnentweege voor te flaan , dat de faaken „ van weegen deefe Provincie ter Generaliteit daar „ heenen worden gedirigeert, dat aan bet Hof van „ Vrankryk, het welk by aanhoudendheid zoo veelen en zulken doorflaande blyken beeft gegeven, van goed„ willigheid, en geneegenbeid om ons tegen ónfen gemeei, nen Vyand te helpen, en reeds met 'er daad getoont heeft, dat haar aanbod Van hulp niet flegts in ydeh woorden beftaat, foo ras doenlyk worde verfogt met VI. Stuk. C fcmn,  deefen Staat in overleg te treeden nopens de wyfe op welke wy geduurende dit Somer Saifoen met Com„ municatie der Plans van wederzydfcbe operatien z»a„ den kunnen en beboeren te ageeren." jj Dat intusfchen niets behoorde verzuimt te worden „ om onfe Minifters, by de Hoven van Rusland, Sweeden „ cd Denemarken te inftruceren van den toeftand der „ faaken alhier, en van dat geene het welk de Repu- blicq tot derfelver verdediging in het werk ftelt, met uitdrukkelyken last, om fonder ophouden by de voorf: Hoven verdubbelde, en de kragtigft? In„ ftanticn te doen, om aan ons eene goede quantiteit „ wel geëquipeerde Schepen van Oorlog over te doen „ (waartoe teu miDsten een derfelven hare genegend„ heid heeft getoont) mitsgaders aan hen ernftig te „ reprefenteeren de noodfaakelykheid, welke thans exfteert, om in voldoeninge aan het geftipuleerde by „ de voor lang gcflootene en geratificeerde Conventie, „ den, by de genoemde Conventie toegefegden by„ ftand,,aan ons hoe eerder foo beeter te doen geworden. „ Dat behalven de foo even aan de hand gege- ven voorflagen, van welker fucces de Heeren „ Committenten zig alles goeds beloven, Hun Ed: Gr: „ Agtb: boven dien van begrip zyn, dat deefe Staat, j, offchoon defclve onverhoopt en teegens alle verwag. „ tinge al eens op fig felve gelaaten wierd, nogvetle en genoegzame refources in fig betft, om haare eyge „ ze 'fs verdediging niet als desperaat en hopeloos te doen aanfien: want dat het wel waar is, dat het genot van „ eenen langdurigen Vreede op het eerfte gcrugt van eenen onverwagten Oorlog en aanval wel fchrik, „ confufie, en verflagenheid kan aanbrengen, maar dat het niet minder waar is, dat de Rykdom en het „ vermogen van het Algemeen, door het jouïsfeeren van-  35 ># „ van de Vrugten van dien Vreede, merkelyk zynde „ geacresfeerd, de hooge Regering daar door in ftaat „ kan worden gebragt, om door een nuttig en heil„ zaam gebruik van denfelven, de zaken teegens eenen „ door een kostbaren en langduurigen Oorlog afgematten „ Vyand, langen tyd dragende te houden, en zooda,, nige goede maatregulen te beramen, dat defelve tot „ het vernieuwen van eenen honorablen en voordee„ ligen Vreede gedwongen worde." „ Dat laatstelyk meergedagte Heeren Cornmitten„ ten vau oordeel zyn, dat om de Refolutien, welke tot de voorfz. eyndens zyn ftrekkenden , en die,, nen moeten tot befcherming van den Lande, en van „ desfelfs befittingen in andere Waerelddeelen, een „ fpoedig en prompt effect te doen hebben; en om „ de beraadflagingen daar toe met de vereyschte fe- cretesfe te doen behandelen, eenige weynige Heeren „ uit de respeitive Provinciën door de Heeren Staaten „ van dejelven behoorden te worden, gecommitteert en „ met de noodige InftruStien en Magt behoorden te wor,, den gemunieert en voorfien, om geduurende deefen „ Oorlog met zyne Hoogheid den Heere Erfjladbouder ,, de noodige befoignes te houden tot bet uitdenken, bepaa„ len en in het werk ftellen van alle zoodanige midde,, len, als meest gepast en gefchikt zyn, om onder den „ zegen en byftand van God Almagtig, bet vervallene te berSttllen, den fmaad en febande, waar meede de „ Republicq buiten'sLands overladen is, uit te wisfeben, j, en door eene vigoureufe defenfie, bet Vaderland met 3, alles wat in hetzelve lief en waardis, voor verdere „ rampen en onheilen by desfelfs duurgekogte Vryheid te „ btwaaren." „ Eyndelyk vinden voorgenoemde Heeren Gedepu„ teerden fig nog uitdrukkelyk gelast, om deefe booC 2 ven»  „ venftaande Propoficie tot verantwoording en decharge „ van de Heeren bunne Committenten, in dc Registers „ van Holland te doen infereeren , en op alle mogely„ ke wyfe 't infteeren, dat op defelve prompte ea „ vrugtbaare Refolutien werden genomen; en tot be- reyking van hunne goede oogmerken hunne Meede„ leeden inftantelyk en ernftig te verfoekeD, op deefe „ voordragt het goedvinden van de Heeren derfelver „ Principalen teegens de naast volgende Vergadering S) uit te werken en aldaar in te brengen." „ Waarop gedelibereerd en Copie van het voorfz. „ geproponeerde verfogt fynde, door de Heeren van 3y de Ridderfchap en Edelen, om het felve in ordre „ nader te examineeren, en door de Heeren Gedepu„ teerden der Steeden Dordrecht, Haarlem, Delft, „ Leyden, Gouda en de volgende Leeden , om daar op te verftaan de intentie van de Heeren hunne „ Principalen, is de finale Refolutie uitgeftelt tot na,9 dere delbieratie." Accordeert &c. Deeze Propofitie ftrekt, gelyk gy ziet, i°* Om een fcrupuleus onderzoek van de waare oorzaaken der verregaande traagheid en flapheid, welke Burgemeesters van Amfterdam voorwenden, dat in de uitvoeringe van 'sLands zaaken plaats zouden hebben, te erlangen. a°. Ten einde'eraan het Hof van Frankryk zoo ras doenlyk een verzoek zoude gedaan worden, om met deezen Staat in overleg te treeden nopens de wyze, op welke men, geduuren-  # de het zomer-faifoen, waar in men toen was j met communicatie der Plans van wederzydfche operatien 3 zoude konnen en behooren te ageeren. 3°. Om by de Noordfche Mogendheeden inftanden gedaan te hebben, ten einde dezelven ons eene goede quantiteit wel geëquipeerde fchepen van oorlog zouden overdoen. 4°. Om aan dezelve Mogendheeden ernftig gereprefenteerd te hebben de noodzaaklykheid, om ons, hoe eerder zoo beeter, den bedongen byftand te doen geworden. 5°. Om aan Z. D. Hoogheid den Heere Stadhouder eenen kleinen Raad of Committé, (zoo als het in de wandeling uitgedrukt word) toegevoegd te hebben. Wat het eerfte Lid van de Propofitie betreft, gy hebt uit myne voorigen gezien, dat Z. D. Hoogheid terftond eene Propofitie heeft gedaan, om de Admiraliteiten aan te fchryven, dat dezelve bericht van hun gedrag nopens het uitrusten van fchepen, en wat daar toe betrekking heeft, zouden geeven,- en uit hunne gegeeven berigteji hebtge konnen zien, dat de Stad van Amfterdam zich merklyk heeft vergist met te ftellen: i9. Dat 'er, ten tyde dat zy de Propofitie deden, een tamelyk getal oorlog fchepen, van al het nodige voorzien, gereed was om in zee te kunnen Jleeken. C 3 2°. Dat  2*. Da* de Republiek alle infultes van haaren vyand met een geaffecteerde Tranqtjiliteit verdroeg , zonrfcr zich in 't minfte tegens dezelven te verzetten'. Blykende, uit de ftukken, welken ik U van tyd tot tyd mede gedeeld hebbe, ten klaarfte, dat de reden, waarom de Republieck zich tegen die infultes niet verzette, enkelyk daar in beftaat, dat de aanmaningen van den Heere Stadhouder nevens den Raad van Staate, jaaren agter eikanderen gedaan, om by tyds voor het herftellen der zeemacht van den Staat te zorgen, in den wind zyn geflaagen; en dat 'er geen mogelykheid is geweest om de Republieck in ftaat te ftellen van zich, voor als nog, tegens die infultes te verzetten. g°. Dat de befcberming van bei Land met eenige traagheid en flapheid zoude behandeld zyn geweest. Blykende uit die berichten, dat die befcher. ming met zoo veel fpoed en yver is behartigd en behandeld, als het verval, waar toe de Admiraliteiten ten aanzien van alle noodwendigheeden waren gekomen, het heeft kunnen toelaaten. Wat het 2de lid betreft, fchynt het al wat zonderling, dat de Stad van Amfterdam gedagt heeft om krygsoperatien te reguleeren, voor en aleer  < 4° Betreffende het 3de lid fchynt de Stad van Amfterdam wat al te veel verwachting van de bereidwilligheid der Noordfche Mogendheden, om ons eene goede quantiteit wel geëquipeerde fchepen over te doen, gehad te hebben. Waar omtrent gij in 't voorbygaan zult kunnen aanmerken, hoe onze fcheepsbouw en fcheepvaart vervallen moeten zyn, daar wy in vroeger tyden verfcheide vreemde Mogendheden met fchepen te hulpe zyn gekomen, onze Graaven met fchepen gediend, en al zeer vroeg fchepen voor de vreemde Mogendheeden gemaakt en aan dezelve geleverd hebben , zelfs zoo , dat bereids ten tyde der Graaven door de Koningen van Engeland verzoek is gedaan, dat wij hunne vyanden, en wel de Franfchen, aan geen zeemacht zouden helpen. Gy kunt 'er fbewyzen van vinden in de Corps Diplomatique, in het Charterboek van Mieris, en in het Boek, dat onder den Tytel van Holhndfch Rykdom te voorfchyn gebragt word. Ten opzichte van het 4de lid, kunt gy opmerken, dat de Stad van Amfterdam ook wat al te veel ftaat heeft gemaakt op de gereedheid der Noordfche Mogendheeden, om ons den bedongen byftand te verleenen. Waar omtrent gy U de aanmerkingen , welke de oude Heer gemaakt heeft, in het gefprek by Pieter Neef voorgevallen, daar ik U in mynen zevenden Brief verflag van gedaan hpb, kunt herrinneren. Wat het 5de lid aangaat, omtrent het zelve is. geen  41 >& geen Refolutie gevallen: alleenlyk heeft de Ridderfchap deswege (zoo als ik meen geleezen tfe hebben) opgemerkt, dat een nadere verbindtenis met Frankryk voor als nog wat ontydig fcheen; dat het toevoegen van eenen Raad aan Z. D. Hoogheid ftryden zoude met de rechten van Z. D. Hoogheid; en dat men ook niet wel konde gelooven, dat het voorftel daar van in goeden ernst was gedaan; althans dat by nadere overweeging de Regering van Amfterdam zelve wel zoude begrypen, dat daar niet verder op aangedrongen behoorde te worden. Verders kunt gy ten aanzien van die Propofitie opmerken, dat de middelen, op welken zy ruft, als een kort begrip van die, welken in de overgeleverde Memorie vervat zyn, uitmaaken; en dat de Amfterdamfche Regering, by het doen van dezelve, vooral tot doelwit gehad heeft, om door die uiterlyke vertooning van zorg en bekommernis voor 's Lands toeftand, en yver tot deszelfs behoud en welvaart, het oog en de gedachte der goede Gemeente van haar zelve af te leiden, en elders naar toe te lokken, ten einde daar door voor te komen, dat de gedagte niet op haar gedrag viele, hetzelve niet tot onderzoek genomen wierde, dus hier door te ontwyken, dat aan haar de elendige ftaat van defenfie waarin ons Vaderland zich bevind, en de kommerlyke omftandigheeden in welken hetzelve door den oorlog met Engeland gebragt is, geweeten en op haare rekening gefteld mogten worden! C 5 waar  waar omtrent wy ons kunnen houden by het geen deswege in de gefprek ken by Vredeluft en van Rykhuizen is aangemerkt. Alleenlyk moet ik niet onopgemerkt voorby. gaan, dat het geen, wat ik in myne eerfte Brieven als een hoofd oogmerk der beweegingen van de jZmJlerdamfcbe Politicken aangetekend heb, zoo uit deeze Propofitie, als uit de overgeleverde Memorie ten blykbaarfte doorftraalt: naamlyk, dat die geenen, aan welken de fchuld daadlyk te wyten is, den zeiven op den hals van anderen zoeken te fchuiven. Het was zekerlyk te vermoeden, dat de Ingezetenen deezer geweften, aanleiding krygende om van den zwakken ftaat van 't Vaderland overtuigd te worden, en 't gevaar voor oogen ziende, het welk uit de roekeloosheid van ons aan een oorlog met Engeland bloot te ftellen, moeft voortfpruitendaar by gevoel van de rampen, die'er uit moeften ontftaan, krygende, natuurlyk zouden vallen in de overweeging , aan wien wy de machteloozen ftaat van 't Vaderland; aan wien de oorzaak van den Engelfchen oorlog; aan wien de rampen welke het zelve zoude nafleepen; te wyten zouden hebben. Het was derhal ven noodig, dat de goede gemeente vooraf ingenomen, en daardoor belet wierde, om, door eene bedaarde befchouwing der gebeurtenisfen, te vallen op die geenen, aan wie alle die zaaken waarlyk moeten toegefchree. ven worden. Het was nodig dat zy, by verrasfing, afgeleid wierde van den,.weg, die haar de waai>  4K 43-><8> waarheid zoude hebben doen aantreffen,- en daasen tegen gebragt op een fpoor daar men haar ligu ]yk hetvalfche voor 'twaare kondoen aanneemen, en als bewerkers van 't onheil des Vaderlands die geenen doen houden, welken men gaarne tot voorwerpen van den algemeenen haat des Volks gefteld zag. Daar door bereikte men twee oogmerken: eerftelyk , dat de Gemeente buiten mistrouwen en misnoegen bleef op en tegen die geenen, die het zelve verdienden. Ten tweeden, dat het Volk gaande gemaakt wierd tegen het Huis van Oranje, en de Stadhouderlyke Regering, als verderflyk voor 't Vaderland. Waar uit dan natuurlyk de gelegenheid moeft gebooren worden, om op de Stadhouderlyke Regering zelve eenen aanval te doen. Ik heb U, in myne voorige Brieven, (meen ik) zoo klaar als het licht aan den hemel fchynt, aangetoond, dat noch de Heer Stadhouder, noch de Stadhouderlyke Regeering, noch iemand aan wien het der Amfterdamfche Regeeringe heeft konnen gelusten den fchuld van onzen bekommerlyken ftaat te wyten, daar mede befchuldigd kan worden; en dat wel verre van daar, de Heer Stadhouder nevens de Leden van Staat, geroepen eti gefteld, om op de zekerheid van 't Vaderland een waakend oog te houden, nietwes van 't geen aan hoogft dezelven ftond, en in hun vermogen was, hebben verzuimd, ten einde de onheilen, die ons nu drukken , voor te koomen. Daarblyft nu over, dat ik u doe zien, dat wezentlyk die geenen, weiken  44 >$ ken gezogt hebben zich van den fchuld te ontlasten , en dien op de fchouders van Z. D. Hoogheid en het Stadhouderlyk gezag te doen over. gaan, daadlyk en wezentlyk de oorzaak van onze rampen zyn. Doch alvorens hier toe te treeden, moet ik U ten aanzien van eenige andere voorwerpen deezer Brieven voldoen. By mynen eerft volgenden zult gy de generaale Petitie van oorlog voor den Jaare 1782. welke gy my in eene uwer Brieven gevraagd hebt, ontfangen. Ondertusfchen wenfche ik,- dat het gevaarlyk Jaargety op U minder dan op my vat zal hebben, blyvende na eerbiedenis, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gefir. DW. Dienaar, Den i4en. Mey. »78* Reinier Vryaart. VrFTlGSTE  €K 4$ ># VTFTIGS TE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer e» zeer ge-eerde Vriend! TTier nevens ontfangt gy de Petitie van oorlog JOL voor dit loopende Jaar 1782. Dezelve loopt aldus: . Hoog Mogende Heeren! „ Gelyk Sync Hoogheid en de Raad van State fig nimmer hebben kunnen voorftellen, dat een der „ Bondgenoten foude hebben willen of kunnen twy„ felen aen de hooge noodfakelykheid, en het „ reële nut der continuatie van de laeft voorgedrage nieuwe gemodereerde verhoginge der Tra&ementen " en Soldyen voor 'sLands Militie, invoege defelve in April laeftleden met veel overleg en menagement * is gedaen, en by alle de Bondgenoten tot het uytM eynde van het nog lopende jaer is geamplecteert ge" worden; foo haddeD Syne Hoogheid en de Raad van " State haer ook gevleyd, dat alle defelve mede geen *' de minfte fwarigheid fouden gemaekt hebben daer" inne te confenteeren, dat de Militie van den Staat " met deeze foo modicque verhoginge hadde mogen " gebragt worden op den Ordinaris Staat van Oorlog voor het aenftaerjde Jaer 1782; als waertoe alle „ Militaire Soldyen behoren, en waerop de Gemeene Laden, volgens eene jufte aïgualiteid, worden :oreJJ partitieert, dan met al 'tgunt voorfz is, beoben nog „ ie  «$ „ de redenen by de voorfz voordragt van wegens Syne „ Hoogheid en den Raad van State overvloedig gealle„ gueert, «og ook den aendrang, by Miffive van den „ Raad van State niet kennis en goedvinden van Syns „ Hoogheid daertoe in July laetjtleden nader gedaen, en „ welke pogingen telkens by UHoog.Mag. ten fterkjte „ fyn geappuieert, van dat effeSt konnen fyn dat alle de „ Bondgenoten tot dat einde derfelver nodige Confenten „ bebben gelieven intebrengen; want, offchoon de „ meefte Bondgenoten het exempel wel hebben gevolgt, „ dat de Provincie van Holland, hoe feer het grootfte „ befwaer daerop natuurlyk vallen moet, door haer rbo vroegtydig daerin gedrage CoDfent gegeven had„ de, foo beeft de Provincie van Vriesland daar inne „ tot bier toe niet verder baer Confent gdieven in tebrengen, „ dan alleen voor de eerfte fes maenden van bet aenjtaende „ jaer; en het is vervolgens uyt dien hoofde, dat Syne „ Hoogheid en de Raed van State genoodfaekt fyn, by „ defe folemneele overbrenginge ter Tafel van U Hoog ,: Mog. van de Ordienaris en Extraordinaris Staten „ van Oorlog voor den aenftaenden Jare 1782, vooraf „ te moeten declareeren, dat, hoe feer tot haer „ Ieedwefen, door 'tgunt voorfz. is, den Ordinaris „ Staet van Oorlog voor den aenftaenden Jare thans „ wederom moeten prefenteeren op den ouden voet, s, en dus fonder de voorfz. modicque en foo feer ge' „ modereerde Augmentatie der Tractementen van de 3, Subalterne Officieren, en Soldyen der gemeene „ Soldaten, in diervoegen defelve daervan na den „ 6Mey defes Jaers tot hiertoe hebben gejouiffeert, „ Syne Hoogheid en de Raad van State nogtans niet „ kunnen nalaten by defe de refpeclive Bondgenoten „ op het ernftH-fte te verfoeken, dat alle, en dus wel „ fpecialyk de Provincie van Vriesland, die nog geen vol»  volkomen Confent tot de Continuatie van de voorfz !' Augmentatie voor het geheele Jaer van 1782 ge- dragen heeft, als die daerin bereids volkomen heb" ben geconfenteert, het felve aenftaende Jare nogtans " defelve Augmentatie, foo als die tot hiertoe heeft plaats gehadt, f uilen gelieven te continueeren, tot „ voqrkominge van alle onheilen, die uit bet nalaten van „ dien, al was bet moer door eene Provincie, noodwen„ dig (ouden te verwagten fyn, en die vooral in de „ omftandigbeden, wierin de Republicq fig thans bevind, „ niet dan tot derzelver uyterjle gevaer en nadeel /ouden „ kunnen geiyen, en daerom 't gunt daertoe de minfte „ aenleidinge fouden kunnen geven, forgvuldig «1 „ dienen te werden gemenageert, terwyl Syne Hoog„ beid en de Raad van Staten in die verwagting fullen „ blyven, dat de gefamentlyke Bondgenoten eyndelyk eens gepenetreert van de abfolute noodfakelykheid der thans fubfifteerende geringe Augmentatie, als „ foDder dewelke de Armée niet kan blyven beftaan, „ vervolgens niet verders fullen blyven hsfiteeren om „ dieswegens fodanig te convenieeren, dat defelve mo„ dicque Augmentatie voor altoos op den Ordinaris „ Staat van Oorlog, waertoe defelve behoort, fal mo„ gen gebragt, en gedragen worden". Wat nu de Ordinaris en Extraordinaris Staten van „ Oorlog voor den Jare 1782 felfs aengaet, foo fal , alleen nodig fyn dienaengaende te remarqueeren, dat de Ordinaris Staet defelve is verbleeven, foo als die, in het nog lopende Jaer is geweeft, fonder „ eenige de minfte verandering: dan, dat de Extraor. }, dinaris Staat van Oorlog, door de gewoone veran* „ deringen, dewelke daerin mceft altoos plaets vinden, „ vermindert fal werden gevonden met eene fomma „ van vier duyfent agt hondert guldens, welke vermin, dering het different uytmaekt tuffchen defe Staten „ vaa  •3K 48 ,j van Oorlog voor den Jare 1782, en die van 'tlopendtf «j Jaer, gelyk pracifer fal konnen nagegaen worden uyt den Staat, die daervan is geformeert, en hier „ agter word gevonden, uyt welke ficuatie dan ook lig„ telyk fal fyn optemaken, dat daerontrent wederom „ geene andere, als d'ordinaire verfoeken aen de Bonds, genoten, in conflderatie kunnen gebragt Werden". ,, Als eerftelyk, dat de Bondgenotes in den haere it fullen mogen blyven continueeren, ofte op nnieuws „ vaftftellen, de Middelen en Laden, die nodig fyn * „ om derfelver quotes yder ten vollen te konnen prae„ deeren". Ten tweede, dat, hangende de deliberatien der t, Bondgenoten over defe Staten van Oorlog, defelve» „ tot voorkoominge van alle confufien, de ordinaire „ betaalingen, foo van de Soldyen der Militie, als „ verdere Laden van de Uuie, die niet kunnen dil„ daen, haer voortgang fullen laten gewinnen ". Terwyl laedelyk de Bondgenoten fallen gelieven „ indagtig te fyn derfelver Confenten op de Staten „ van Oorlog in te brengen voor den 10 Mey aendaende, op poene van daerna, volgens de Refo„ lutie daertoe betreckelyk, te fullen werden gehou„ den , even als of daerin gaaf hadden geconfenteert". „ Syne Hoogheid en de Raad van State, by defe „ Generale Petitie niet kunnende nalaten ook ietwes „ te avanceeren ontrent de gevaerlyke en ganfch bekommerlyke fituatie, waerin de Republicq fig thans bevind, oordelen bet niet nodig te fyn ten defe veel gewag te maken van de foo dikwerf en Jaren lang ber}, baelde trouwbertigewaerfcbouwingm, ah, soo door „ syne Hoogheid alleen, en ook met den Raad van y) State, dies wegens aen de Bondgenotenfyngedaen en voor„ gefteld, ten eynde de Republicq dog in tyds tegens „ alle onvoorfiene toevallen in een beboorljken ftaat van „ defenfie,  49 >«# ], defenjie, soo te Wathr als te Lande foude mogen ge„ bragt werden, waervan Syne Hoogheid en de Raad ,, van State geen andere satisfactie hebben, dam „ DAT DAERDOOr ONWEDERSPREKELYK KAN BLYKENj », DAT de PRESENTE TOESTAND VAN HET VADERLAND „ ISBUVTEN HAER SCHULD of TOEDOEN, terwyl Onder- », tuffen dit feker is geworden, dat de faken van de ,, Republiek tegenswoordig niet meer fyn in die iltuatie ,', van, onheilen te moeten vreefen, maer dat defelve, „ al, federt een geheel Jaer, fyn uytgebarften, door „ de foo onverwagte als onregtvaerdige Vyandelyken „ aenval van het Ryk van Groot-Brittannien tegens „ defen Staat, en de Oorlogs declaratie daer toe by „ hetfelve ingerigt, als wanneer men , ten felven tyt, „ de openbaere Vyandelykheeden heeft doorgefet, en „ ovorfulks niet heeft nagelaten, fóo de Republicq, al? derfelver Ingefetenen, onverhoeds in dcfTelfs „ Commercie en Navigatie de grootfte en extravagant„ fte nadeelen toetebrengen, maer ook alfoo, by ver,, raffinge, fig Meefter heeft weeten te maken van ver„ fcheide weerloofe befittingen van den Staat in de „ Weftindiën , en fpeciael op eene verregaende wyfe aldaer is gehandelt geworden ten opfigte van een „ ganfeh onweerbaar Etabliffement van de Republicq, „ dat, op het fien der Engelfe Scheepen, niet anders ,, konde verwagten, dan dat defelve, gelyk foo een „ aental van Jaren gefchied was, en volgens de fubfis- teerende Tractaten behoorde, aldaer als Vrienden „ fouden gekomen fyn; ende het is vervolgens door ,, den voorfz: fop onregtvaerdigen als onyoorfienen aen„ val, dat defe Republicq thans als genoodfaekc is ,, geworden tot eene oDvermydelyke Noodweer, waer,, in de Wapenen, dewelke dezelve gedwongen werd „ te voeren en op te vatten, alleen moeten verftrecken „ tot confervatie van haere independentie en vryheid, ..VI, Stuk. D „en  , eri behoudenis van haere befittingen en regten, fa? '/ken foo aequitabel, foo regtmatig, en by alle regten „ fodanig geauthorifeert, dat fy aengefien moeten wer„ den voorde grootfte en regtveerdigfte voorwerpen, „ die de Souverainen te»betragten hebben". „ Syne Hoogheid en de Raad van State willen niet „ ontkennen, dat sedert de voorfz: Onweersbuy is „ uytgebarften, en de Vyandelykheeden door de Kroon „ van Engeland, met een Declaratie vaD Oorlog, fyn „ geauthorifeert geworden, de Bondgenoten niet hebben „ ftilgefeten om te befluyten, en in 'twerk te doen „ ftellen, 'tgunt tot meerder defenfie van den Staat, en tot dadeiyke afkeeringe van den foo harden, aenval „ nodig en dienftig kan fyn , vooral met opfigt tot de „ faken van de Zee, die in defe omftandigheden te regt . alle prfeferentie verdienen, en fulks, foo door het * doen equipeeren der voorhanden fynde fchepen , 3' als door het doen aenbouwen van een goed aental " nieuwe; foo als dan ook genoeg kennelyk aen allen „ möeten zyn de mefures en maetregulen, die door " 'tbeleyden de forg van Syne Hoogheid voor 's Lands " veyligbeid, en verfekering van der felver Zeekuften, " al aanftonts na die Oorlogsverklaring, fyn genomen, " en in't werk geftelt geworden: dan, gelyk het voorfz. " ontdane evenement allefints moet gecoafidereert *n Worden als van d'uytterfte confequentie voor de ge" heele Republicq, en de gevreesde gevolgen van een " foo magtigen aenval teregt kunnen veroorfaken veele " bedugtingen, foo hebben Syne Hoogheid en de Raad " van State dan ook vermeint by defe niet te konnen " nog te mogen affyn aen de Bondgenoten, boven al " 'tgunt voorfz. is, by defe als nog te moeten fuppeL diteeren, en voordragen , het geen fy in defe hagge\ lyke omftandigheden, waerin het Vaderland fig te- * eenwoordig bevind, foudeu vermeinen, dat tot der» & 0 „ felver  „ felver defenfie, en om fig onder Gods feegen uit „ defen toeftand te redden, als nog prompt en fondef ,, vertoeven fouden behoren werkftellig gemaekt te ,, werden; waervan fekerlyk, als moetende de defenfie „ ter Zee gevoert werden, dan ook de faken de Ma.„ rine aengaende, d'eerfte en grootfte reflexie fullen i, verdienen: en dus fal het niet enkel moeten verbly„ ven by de gefielde ordres tot den aenbouw van een „ goed aental Oorlogfchepen, vooral van Linie, maer „ het fal ten uyterfte nodig fyn, dat defelve aenbouw „ met allen yver en ernft werde gepouffeert, en ten „ eynde gebragt, op dat men de foo benodigde dienft „ van defelve fchepen kan doen gepaerd gaen,- met „ die genen, dewelke bereyds in Equipagie fyn geftelt, „ dewy] de magt van den Vyand, hoe feer ook tegens ,, andere Mogentheden de handen vol vermag te hebr, ben, nogtans akoOs redoutabel genoeg fal blyven, „ met opfigt tot die van defe Republicq, offchoofl hét reeds tot een altoos durende en onuitwisbaefe roem ,, en glorie van defe Natie kan verftrecken, dat be. „ reids gebleeken is, dat de oude helden moedt daer„ in nog ganfeh niet is uitgedöoft, maer fig volkomen „ laet fien, en met eftctl doorftraelt, wanneet de „ kans van den Oorlog maer een weinig als siguael geconfidereert kan worden, en de Overmagt van deri ,, Vyand niet al te groot is, en mitsdien bet doen effec,, tueeren van eene fufficiente Vloot, ofte Van een goed }j aental Oorlogfchepen fal niet anders,- dan eene aen„ gename verwagtinge kunnen geeven voor het heyl „ van den Lande; gelyk hetfelve ook van de uyterfte noodfakelykheid fal fyn, wil men de vervalle faken herftellen, de Navigatie en Commercie, waerbyde Republicq ftaan of vallen moetna vereyfeh profe. j, geeren, en den Vyand, foo als 'twel behoorde, B ai is nóo&  52 ><& noodfaken tot het aengaen van een honorabelen Vreede ,, voor defen Staat - „ Tot het gunt voorfz: is fal niet alleen dan nodig j, fyn het fteeds bevorderen van 's Lands Zeemagt, „ maer de Bondgenoten fullen daertoe ook in 't oog „ gelieven te houden het dadelyken prompt furniffem<;nC „ der Penningen op de Petitiën, die tot den aenbouw „ van nieuwe fchepen lopende fyn, en alle verdere, „ die tot den Zeedienft betrecking hebben, als waervan „ de reële furniffementen nimmer te vroeg ten Comp„ toire Generaal konnen gevonden werden, foo om de refpedtive Admiraliteits Collegien in haere nodige uitgave te gemoet te komen , als om de aaennesmers 3, der aenbouw van nieuwe fchepen, die, volgens de conditiën, haer bedonge gelden by termynen moe- ten toucheeren, buyten alle gefundeerde klagten te „ houden, dat niet, dan totdiscredit van den Lande, en tot vertraginge van een foo hoog nodig werk, ,, fal konnen gedyen ". „ Sekeris het, dat de bemanninge van een refpeiïa3, ble Vloot, of van een goed, aental Oorlogfchepen al vry „ difficiel fal fyn, gelyk alreeds is ondervonden gevaar,, den, dan, hoe het daer mede vermag gelegen te „ fyn, het felve kan niet anders voorkomen, als een opftacul, dat niet, dan door den tyt, 't geeven van „ goed hand-geld, 'twel doen behandelen van 't Volk, ,, en het doen beforgen van een prompte afrekening „ aen de genen, die uytgedient hebben, fal konnen „ verbetert, en geredreffeert werden, waertoe al mede „ de gereede en dadelyke furniffementen der refpecfive „ Bondgenoten op de Petitiën tot de lopende Équipa„ gien merkelyk fullen konnen contribueeren , foo als ,, defelve, even als op die tot den aenbouw, daertoe „ ernftig verfogt werden haere furniffementen te wil„ len accelereeren, en doen augmenteeren, alfoo allei „ da&rop  j, da«roj> nog al vry wat ten agttren fyn, en ondertus- fen de refpcttive Admiraliteits Collegien, ter berei„ kinge van 't gunt voorfz is, de penningen ten uyt. ,, terfte nodig hebben". „ Dan boven al fal, ter bevordering van de voorfz j, oogmerken, ook kunnen dienen het prompt en fpoe,, dig werkftellig doen maken van de onlangs by Syne Hoogheid aen de Bondgenoten daertoe foo heilfame •* gedane Propofitie, om namentlyk, onvermindert de „ verdere deliberatie over het in April laaftleden voor„ geflage Plan tot Augmentatie van 's Lands Militie, 5, met den eerften opteregten , en tot ftaud te doen ,, brengen het Corps Mariniers van fesduyfent Koppen, „ alleen geadfigneert tot den Zeedienft, op den voet, ,, als by het voorfz Plan is voorgedragen, enkel met dat onderfcheid, dat de Regimenten van dat Corps „ niet fullen worden geattacheert aen de refpeótive j, Collegien ter Admiraliteit, maer geconfidereert ful. „ len worden als een Corps, dat fal gebruykt konnen „ worden op fodanige fchepen, als nodig fal werden „ gevonden, fonder onderfcheid temaken, van welk „ departement die fchepen fullen fyn ; een voor/lag „ voorwaar, welke niet alleen doet doorftralen den yver, „ en genegentbeid van Syne Hoogheid, om, by pratfe. ,, rentie, felfs 'sLands Zeedienft te bevorderen, maer waeromtrent foo aen Hoogftdefelve, als aen den „ Raad van State is voorgekomen, dat de credtie van „ een foo aenfienlyk Corps niet alleen een grote adfti3, mulatie fal moeten toebrengen aen die genen, die tot „ den Zeedienft fullen geneegen fyn, maer veelen felfs „ fal moeten animeeren, om daerin dienfl: te nemen, 5, wegens het vooruytfigt , om mede in dat Corps te ,, fullen konnen geraken, en alfoo ook van de vatte ,, voordeelen, daar aan gehegt, te fullen kannen jou„ ïffeeren, fulks het dadelyk werkftellig maeken van D 3 „ voorfz.  *K 54 ><&* É,, voorfz: ontwerp niet anders, dan den toeloop vaa 9, "Volk tot den Zeedienft, merkelyk fal konnen doen „ accrefceeren , en waerom dan ook Syne Hoogheid en „ de Raad van Scate met aengenaemheid vernomen , hebben, dat de refpeótive Bondgenooten, in de op», rechcing van het gemelde Corps, thans alle gecon,, fenteert hebben , en dus deefe foo heilzaeme faek, nu „ voor weinige dagen, by U Hoog Mog. ter conclufie %i g 'bngt is; terwyl men niet fal in gebreeken blyven, „ de cxl:ge Repartitien van de Soldyen, Stafs • Traóte„ menren , en Recruut - gelden van het gem. Corps, „ tot den Zeedienft gefchikt, foo fpoedig doenlyk , „ te doen formeeren, en daar van een ftaat aan U Hoog „ Mog. te laaten toekoomen". „ Dan hoe fterk en ernftig ook de faken van de Zee, „ met 'tgeen daertoe behoort, de attentie en forge der w Bondgenoten meritcerende fyn, feker is het nogtans daer benevens, dat uyt dien hoofde alle praecautien voor de Republicq aen de Landfyde niet behoren verfaymt of nagelaten te werden, en dewyl fulks " mede een poinót is, waerop Syne Hoogheid en de • Raad van State foo dikwils hebben geinfteert, en de » gef undeertheid van dien, met overvloedige redenen, te " meermalen hebben aengedrongen, fal het niet nodig fyn hetfelve ten defen nogmaels breedvoerig te verhandelen, terwyl Syne Hoogheid en de Raad van „ State, tot juftificatie van haer geavanceerde, alleen hier by fullen voegen, dat fy hg flattecren, dat de Bondgenoten , enkel uyt de voorfz. tegenwoordige * demarche van de Kroon van Engeland tegens defen Staat, volkomen fullen moeten overtuygt fyn, bot weinig Jtaat. er is te maken felfs op de plegtigfle V?r- 3 bonden en TraEtaten, of fchoon ten volle klaer fpreken. de fyn, en door een langt reeks van Jaren fyn be5, kragtigt geworden, terwyl foo dra het voordeel van dien  <& ,, omme acn vreemde Territoiren, en magtige Nabu3, ren gelegen is, fulks daaruyt maar al te feker moet ,, voorkomen, datr de minde der Limitrophe Mogent„ heden, wanneer maer eenig ongenoegen tegens defen „ Slaat foude willen opvatten, dat feer ligtelyk, en foo „ als nóg onlangs gebeurt is, buyten toedoen van de Re33 publicq foude konnen voorvallen, in ftaat foude fyn, ,3 defe Landen veel febaden te konnen toebrengen, fonder 3, dot het nodige, tot Jluytinge van dien, voorhanden foude fyn; voorwaer een droevig vooruy tfigt! dan het „ welk nogtans niet fin fyn te voorkoomen , ten fy de „ Militie van den Staat te Lande mede, hoe eer foo ,, beter, ten minften met een modicq aantal koppen, ,, werdc geaugmenteert, volgens het Conciliatoir Plan, 33 dat dieswegens in April laefileden aan de Bondgeno,, ten is gcfuppediteert, en welke Augmentatie, na aftrek van het voorfz. Corps Mariniers voor den Zeedienft, voor de Militie te Lande alleen zal beftaan in 936 Paerden, en 11686 Hoofden, en op welker* ,, fpoedige Conclufie, om lbo veele redenen, als daar toe reeds voorhanden zyn, en dagelyks 'er nog kun3, nen bykomen, Syne Hoogheid en de Raad van State 3, niet mogen afzyn als nog ten fterkften te infteeren; „ gelyk mede, als een nootwendig gevolg van 'tgunt voorfz. is, aen de attentie der Bondgenoten moeten 3, recommandeeren het ter conclufie brengen van de' ,, twee op den 3e July 1778 bereids gedane Petitiën, foo tot herfullinge en verfierking der Fortificatiën van verfcheyde plaetfen, als tot de aenvullinge der Magazyrien aldaar, waartoe de Confenten der Provin„ cien van Zeelandt en Vrieslandt nog manqueeren; ten aenfien van beiden voor 't geheel, en dat van de Provincie 3, van Holland, op die van de Fortificatiën, voor de helft; „ dewyl dieswegens feker is, dat wat de Raad van Staj, te, met overleg en goedvinden van Syne Hoogheid, » ter  «SK ST <§>> ,, ter bevordering van die beyde faken, reeds heeft ge-' „ daen, en daartoe als nog werkftellig maakt, felfs„ verre boven de kragten van het Fonds, ten dien ein„ gedeftineert, nogtans by verdere ontftenteniffe vaa „ de Fondfen, die by de Bondgenoten daertoe altoos „ fyn geconfenteert en gefurneert geworden, de meejte „ en bejte Frontierplaatfen van de Republicq felfs gebeel s, fullen moeten vervallen, immers binnen kort in een fi„ tuatie fullen geraken, die van tyd tot tyt forgelyker „ voor den Staat fal moeten voorden, niet alleen uyt „ voorgem. hoofde, en ook, om het gunt thans door „ een magtig Nabuur werkftellig werd gemaekt, als i, waer van de fuites nog niet te voorfien fyn, maer „ wel voornanaentlyk, om dat al van ouds is erkend, „ en voor een gedemonftreerde Waerheid is aengeno„ men, dat dit Gemeenebeft, in geen ftaat fynde al„ toos een ontfaggelyke Armee op de been te kunnen houden, ook in een veel te nauw en eng Territoir is „ bepaalt, om, fonder de behoorlyke Frontierplaetfen „ of Vestingen, fig voor alle onverwagte of onvoorfie„ ne aanvallen eenigfints beveiligt te konnen reketfen, „ en welke faken mitsdien de opmerking der Bondge„ neten thans dubbelt waerdig zullen zyn: terwyl Sy„ ne Hoogheid en de Raad insgelyks niet konnen na-. „ laaten, alsnog aan de billyke reflexie van de Bondge-: „ noten te recommandeeren den voorflag, by Miflive „ van den 13 April gedaan, ter verhooging van de Traófei', menten der Majors, Capiteins, Capitcin-Lieutenants „ en Lieutenants van het Corps van de Genie, met de ge„ ringe fomme van één hondert guldens ieder; waar van de noodfaakelykheid, ter opwekking van den luft „ en yver in Luyden van een metier, dat van foo veel gevaarlykheid in tyden van Oorlog is, wel by die voorfz. MiffiVe is aangedrongen, dan welke tot hier „ toe ook tot geen Conclufie gebragt is: konnende eynD 5 „ dclyk  „ delyk Syne Hoogheid en de Raad van State, by 0 deefe niet paffeerende weinige attentie, welke de Bondgenooten tot dus verre fchynen gemaakt te hebben „ omtrent de Petitie van 22 January lasftleden, by den „ Raad van State op den Voordragt van Syne Hoogheid ,, geformeert, tot de neceffiteiten van een Veldleeger, „ en die by haer Hoog Mog. ten fterkften is geappuieert, „ dan waer op geene der Bondgenooten fig tot hier toe „ heeft geëxpliceert, als, tot opheldering van welk ,, foo hoognoodig, als billyk gedaen verfoek, enkel „ fal behoeven geremarqueert te werden, dat de voorfz. Petitie niet foo feer is gedaen, om van die Pennin„ gen aenftonts, en in allen gevallen gebruyk te heb„ ben willen maken, maer veel meer met dat falutair oog„ merk, om in de forgelyke omftandigheeden, waer in „ de Republicq fig alsdoen bevond, en die voorkomen „ thans niet vermindert te zyn, door die verfogte voor„ ziening, als by precautie, in ftaat gejtelt ts werden, om „op deprompjte en ejjicacieufte wyfe te kunnen doen toebren„ gen al bet gunt, tegens onvoorjiene aanvallen, foude kunnen enmoetente werk geftelt worden; het gunt ander fintsen, wanneer men aldereerftfoodanige evenementen felfs fouden moeten afwagten, al voorens een diergelyk verfoek aan de Bondgenooten te doen, Julks occa/ie foude konnen geeven, dat een goed gedeelte der Re„ publicq bereids foude zyn geruïneert, alvoorens, tot de „ noodige enefficacieufe repulfieder Vyanden, devereifcbte mefures, met eenige efficacie, fouden konnen genomen werden; en, gelyk men dan geen de minfte ver" beelding kan maken, dat ymandt der Bondgenooten 31 foude willen of kunnen prasfumeeren, dat die gepe" titioneerde penningen onnut, en fonder noodfaake „ fouden werden verfpilt, ofte uytgegeeven, als waer „ toe Svnc Hoogheid, foo weinig als de Raad van „ State,  & „ State, immer fal inclineeren, foo kan men fig daa ook geene de minfte gefundeerde reeden voorftellen, „ waerom de Bondgenooten, vooral in deefe forgelyke „ toeftand, waer in de Republicq fig thans bevind, daer „ in foude wille blyven difficulteeren, om Syne Hppg„ heid en den Raad van State in foo verre in ftaat teftel„ len, dat fonder de Bondgenooten, telkens, of }e „ laat, laftig te moeten vallen, by alle onvoorfieneen „ onverwagte occafien, door het fchielyk byeen trek„ ken van een Corps, ofte anderfints, foude konnen „ doen prsefteeren, dat ten befte van den Lande , en „ tot de gemeene defenfie, abfoluut, en fonder eenig „ het minfte tydverfuim, foude behooren in het werk „ geftelt te worden; dat nogtans het eenige oogmerk „ en einde is, waar toe de voorfz. Petitie, en wel,tot „ eene foo modicque fomma, is gedaen geworden, en „ waer van de Conclufie dienvolgende, om alle voor „ gemelde redenen, niet fpoedig genoeg kan weiden ,, bevordert". „ En gelyk dan, uit al het gunt voorfz. is, allesfints ,, feeker moet voorkomen, dat niet, dan met bekom„ mering, kan werden opgemerkt de gevaerlyke toe„ ftand van faken, waer in dit Gemeenebeft fig thans is bevindende, foo vermeinen Syne Hoogheid en de " Raad van State vervolgens mede, dat het meer ddn " tyd js, dat de Bondgenoten zullen behoren bedagt " te zyn, om handen en harten, en alle derfelver vermogens te famen te voegen, om, metpoftpofi" tie van alle particuliere belangens of infigten, alles ][ te helpen contribueeren, wat tot behoud van het lieve Vaderland, en van derfelver foo duur verkreege \\ Independentie en Vryheid , eenigfints fal konnea „ verftrekken, als het eenige middel zynde, waar door onder des Hemels zegen, niet alleen het verder drei- „ gend  < 61 ■ „ Aldus gedaan en gepetitioneert by den Raad va» „ State der vereenigde Nederlanden, op den 28 D«cember 1781. Waf Geparapbeeft, J. C. van LICHTENBERCH, vt» Onderftond Ter Ordonnantie van den Raad van Staate der vereenigde Nederlanden. . Geteekend T. J. van HEES. Uit deeze Petitie ziet gy, myn Vriend! gelyk gy 't uit de voorigen hebt konnen opmerken, dat 'er verfcheide zaaken zyn, op welken door Z. D. Hoogheid nevens den Raad van Staate vruchteloos is aangedrongen: als, onder anderen, i°. Dat de Militie van den Staat met de vermeide modicque verbooging mogt gebragt worden op den ordinaris ftaat van oorlog. 2°. Dat de Landmacht van den Staat, ten minjle met een modicq aantal koppen, werde geaugmenteerd. 3*. Dat 'er tot herjïellinge en verjlerkïnge der Fortificatiën van verfcheide plaatzen, als tot de aanvullinge der Magazynen aldaar, mogte zorg gedragen worden. 40, De noodzaaklykheid, om in tyds te voorzien in de noodwendigheedsn van een Veldleger.  Gy ziet uit deeze Petitie, dat Z. D. Hoogheid en de Raad van Staate op die zaaken aandringen, Tot voorkominge van alle onheilen uit het na. laaten van dien: Om dat uit de demarche van de kroon van Engeland tegens dezen Staat blykt, dat ,er op de plegtigjïe Verbonden en Traëtaaten geen ftaat te maaken is; ten einde men voor een eerjlen en onvoorzienen aanval eenigzins kan zyn gedekt; Om dat de minfte der limitrophe Mogendheeden ligt in /laat zoude zyn deeze Landen veel fchaden te konnen toebrengen, zonder dat het noodige tot stuitinge van dien voorhanden zoude zyn. Om dat de meeste Frontier-plaatfen van de Republiek zelfs geheel zullen moeten vervallen, immers binnen kort in een fituatie zullen geraaken, die van tyd tot tyd zorgelyker voor den Staat zal moeten voorden. Om dat het gebrek van de noodwendigheeden tot een Veldleger occafie zoude kunnen geeven, dat een goed gedeelte van de Republiek bereids zoude zyn geruïneerd, alvorens tot de noodige en efficacieuse repulsie der wanden, de vereischte Mesures  MESURES, MET EENIGE EFFICAGft ZOUDEN KONNEN GENOMEN WORDEN". Alle welke beweegredenen zoo overtuigend fpreeken, dat 'er het zorgelooste menfch in zyne byzondere zaaken door overgehaald zoude worden, om op de voorgeftelde noodwendigheeden terftond order te ftellen en alle gevolgen van nalaatigheid te verhoeden. De reden, welke zyne Hoogheid en de Raad van Staate haaien uit den weinigen ftaat, welken op Verbonden en Tractaaten te maaken is, verdient te meer in aanmerking te komen , om dat de Mo* gendheeden zich hedendaagfch niet verplicht achten om vooraf den oorlog aan te kondigen , gelyk het wel eertyds plag te gefchieden. Zy waarfchouwen met den flag; zy vallen, gelyk men zegt, met de deur in 't huis. Gy weet hoe de Rechtsgeleerden daar over denken, en het gedrag der Romeinen , zoo wel als het oud gebruik onder de hedendaagfche volken, eerder befchouwen als iet, dat uit overmaat van edelmoedigheid, kan, dan volgens eenige verplichting behoort te worden gedaan. Onza vaderlandfche gefchiedenisfen behelzen 'er meenigte voorbeelden van, zoo wel aan de zyde der Franfchen als aan de zyde der Engelfchen. Wat deed Kromwel, na zyne pogingen om deeze Gewesten aan Groot Brittanjen te hechten vruchteloos te hebben zien afloopen? brieven van fchaverhaaling verleenen, en oorlogsfchepen in zee zenden, om onze Koop-  Koopvaardyfchepen te neemen, alvorens den oorlog verklaard te hebben. Wat deed Karei de 11. toen hy in 1663. voorgenomen had den oorlog tegen óns te voeren ? Begon hy met een oorlogsverklaring ? Neen. Hy begon met het veroveren van verfcheide fterkten en fchepen (Vad. Hift. XIII. D. bladz. 119. en volgg.). Wanneer dezelfde Vorft in den Jaare 1672. het befluit genomen had, om ons den oorlog aan te doen, deed hy vooraf eene oorlbgs - verklaaring ? Neen. Hy brak den vrede door daadlyke vyandelykheden, voor dat hy den oorlog verklaard had. (Vad. Hift XIV. D. bladz. 13. en volgg.) Toen in 't zelfde Jaar 1672. de Koning van Frankryk, de Keurvorft van Keulen, en de Bisfchop van Munfter ons den oorlog aandeeden, werden wy 'er met den flag niet van gewaarfchouwd ? of kregen wy tyd om ons in ftaat van tegenweer te ftellen? Hoe begon Lodewyk de XIV. in 1688. den oorlog tegen den Staat ? met een oorlogs - verklaaring ? Neen. De Koning had, zegt Wagenaar, (Vad. Hift. XV. D. bladz. 486Y) wederom „ gelyk in 't voorjaar, beflag gelegd op „ alle de fchepen: doch hy deed nu , daar en „ boven, het bootsvolk in de gevankenis fluiten. „ Ook zond hy verfcheide kaapers van Duinker„ ken en elders in zee. Met het begin van win> „ termaand, deed hy , door eenig krygsvolk om„ trent tien Dorpen in de Meyerey van 's Herto„ genbofch in den brand fteeken. Hier op volg- „ de  6$ ># ,, de eene oorlogs-verklaaring aan de Staaten i „ enz. Hoe heeft Lodewyk de XV. zich ten aanzien van den Staat gedraagen met het aanvangen van den laatsten oorlog, dien hy ons aangèdaan heeft? de Heer Iddekinga heeft het in zyn antwoord aan den Raad van Staate, op het overleveren van de hier nevensgaande Petitie van Oorlog, en welk antwoord waardigis niet alleen om geleezen, maar om overwoogen te worden, aangetekend. „ Op ,, den zelfden dag, waar op 's Konings verklaaring „ in den Haag was overgeleverd, was de Graaf van Löwenthall aan 't hoofd van omtrent twintig duizend man opgetrokken van by Brugge, die over de Lieve in Staatfch -Vlaanderen vielen". (Vad. Hift. D. XX. bladz. 61.) Ik zal het by deeze weinige gevallen laaten berusten: men behoeft de hedendaagfche Hiftorien maar in te zien, om te weeten, dat de Mogenheeden tegenwoordig hunne krygsbedryven aanvangen of voor, of te gelyk met het verklaaren van den oorlog. Zoo dat die geen, welke deel aan een Staatsbewind hebben, zich aan eene onvergeeflyke misdaad fchuldig maaken, wanneer zy niet in tyds voorzien in 't geen, wat ter beveiliginge van den Burgerftaat vereifeht wordt. Zich op Traéteaten en op Verbonden te verlaaten, en over de zekerheid van den Staat te redeneeren, gelyk door ofte van weegens de Stad van Amfterdam te meermaalea gedaan is, is ( fit venia verbis, men neeme myne openVI. Stuk. £ har«  66 ><& hartigheid ten goede) dwaasheid. Toute conjlitution politique, qui, dans ïevidewe du datiger, eji obligêe (Pattendre des nfources incertaines, ijl ejjèntiellement vicieufe. [Alle Staatsgefteldheid, in welke men by opkomend gevaar onzekere hulpmiddelen moet af wagten, deugt uit haaren aart niet] leert ons de Heer Morkau in zyn overheerlyk werk , les devoirs du Prince(Plichten der Overheeden). Wy hebben 'er, Myn Vriend! meer dan eens over geredeneerd, toen wy collegie hielden over Pufendorf de of. bom. & civ. en over Grotius de J.B.ac P. Dikwyls hebbenwe onze gedachten laaten gaan over de woorden van Ori o , in zyne aantekeningen op Pufundorf de of. bom & civ. Uitimum officium fpeciale efi, aleremilu tem, eum exercitare Cf duces perüos ei praficere, idque TEMPORE PACIS, PRIUSqUAM HaNNIBAL SIT ante portas. [De laatfte byzondere plicht (der Overheeden ) is het onderhouden van krygsvolk, het zelve in den wapenhandel te oeffenen, en bekwaame Legerhoofden over het zelve aan te ftellen , en dat wel in vredes tyd , eer de vyand zich op onze grenfen vertoone.] Hoe dikwyls hebbenwe ons Vaderland beklaagd, dat fommige Regenten der Steden deezen grondregel van Staat, deeze hoofdplicht van eene Hooge Overheid, zoo weinig fchynen te tellen. Ofienditemodo bellum, pacem babtbitis j videant vos patates ad vim , jus ipfi remittent. Liv. Lib. -6. [Toont flechts dat gytot den oorloggereed zyt, en gy zult vrede hebben: U klaar ziende om geweld  geweid met geweld te keeren, zullen zy van huri vermeeten afzien.] „ Or fexercice iïun Prince en j, tems de paix confiste premierement ce femble ü recon. „ noitre Vètat de fonPaïs, remedier petit a petit aux 3, manquemens de fes place s, &? faire de Lngue main „ provifion degrains, d'armes, de deniers & fomme ,, de Nquipage& appareilconvenable, pour uneguerre of?» fenfive ou de fenfive, a fimitation du bon nautonnier, „ lequel, tandis quefon vaijjèau ejl au port, fe pourvoit des cbofes nècejfaires contre la tempête qui peut furve3, nir, afin qu'icelle venant, il ait moins occafion dt setonner, 6? ne merite dïêtre repris avec le foldat 3» cqffepar Alexandre le Grand, pourcequHlraccommodoit >t fon jtvelot, lor [quil êtoit tems de s'en fervir. Outre „ ce que cette provifion faite de bonne heure import e beau„ coup pour le bon prix, auquel on a toutes cbofes, quand on n ejl pas reduitau befoin de les avoir'. c'efl encorele mojen pour couper chemin au mecontentement de fes „ gens &f pour les avoir prets h toute heure; c'eft le moyen pour obliger ses aMis & tenir ses enne- „ mis en crainte, car on n'agace pas volon„ tiers celui que l'on voit bien pour vu & armé 5, de toutes pièces pour se revanger (a). Refo- lütions (a) „ Nu fchynt de oeffening der Opperbeerfchappye in „ tyd van vrede tebeUaan eerfllyk In het opneemen van den ,, ftaat zyns Lands, langzaatneihand aan de behoeften van, „ deszelfs grensplaaifen te voldoen; en allengskens voorraad „ van graan, wapentuig, en geld, en 't geen verder noodig ,", is oriï eenen aanvallenden of verweerenden kiyg te voe£ i ,) reh,"  $X 68 ><& iutions politiques et maximes d'Etat du Sr. Jean dB Marn ix. p. 458. Op zulke gronden van ftaatkunde is het, dat Willem de V Prins van Oranje, Erfftadhouder, Capitein Generaal en Admiraal van den Staat, nevens den Raad van Staate, jaarenagtereen vermaand heeft, dat men den tyd van vrede zoude waarneemen, om de Republiek in behoorlyken ftaat van veiligheid te ftellen , en dat de Stad van Amfterdam 'er zich tegen gefteld heeft, onder voorwendfel, dat 'er geen gevaar is , dat 'er geen reden is om voor vyandelykbeden te dugten, dat bet beeter is zyn geld tefpaaren, ten einde in ftaat te zyn om het zelve, als de nood aan den man komt, met vrucht te konnen befteeden, en diergelyke redenen meer, welke „ ren, op te doen', evenals een goed fchipper, die, terwyl „ zyn fchip in de haven ligt, zich voorziet van al het geen „ hem in ftorm te ftade kan komen, op dat, wanneer hy daar mede mogte beloopen worden, hy te minder reden hebj, be om verbaasd te ftaan, en hy niet verdiene berispt te „ worden, gelyk de foldaat, die door Alexander den Grooten ji weg gejaagd werd, om dat hy zyn flinger ging vermaa> „ ken toen het tyd was d'en te gebruiken. Behalven „ dat deeze voorraad, vroegtydig gemaakt, veel uithaalt wegent den prys, voor welken men alles koopen kan, ,, wanneer men 'er niet na ftaat te wagten , en het volftrekt ,, noodig heeft, zoo ftrekt het nog ter affnydinge van mis., noegen onder het volk, en om hetzelve ten allen tyde ,, gereed te hebben; en het is nog het middel, om zyne ,, vrinden aan zich te verbinden, en vrees onder zyne „ vyanden te wekken; want men hitft niet ligt iemand aan, wel,, ke men van kop tot teen gewapend ziet.  <8K 69 >& welke in de ftukken , door of van wegens de Stad van Amfterdam gebruikt om haare beftendige weigering van tot het verfterken van 's Lands Landmacht toe te treeden, te blanket. ten. ■ Maar, waar dwaal ik, myn Vriend! Wat weet Prins Willem de Vde van ftaatkunde ? Wat weet die van 's Lands zaaken ? Wat kennis heeft die van 't beftier van 't Land ? In de mot- en fpeelhuizen te Amfterdam is men 'er beter agter. Wat gehoor verdient de Prins? de Amfterdamfche Ploerten , die de publieke plaatfen met hunne ftemme vervullen, de overheerlyke Geesten, die ons weeklykfch op een Pojl van den Nederrhyn vergasten, zyn 't alleen die verdienen gehoord en gelooft te worden. Gy moogt, zoo veel gy wilt, uit deeze laatfte Petitie aantoonen, dat op de befluiten , door de Hooge Bondgenooten, sedert de rupture met Engeland, genomen, door het beleid, de zorg en atïiviteit van Z. D. Hoogheid voor 's Lands veiligheid en verzekering van derzelver zeekusten, al aanftonds na de oorlogsverklaring van Engeland de noodige mefures en maatregelen in 't werk zyn gefteld; gy moogt 'er uit aantoonen, dat de Hooge Bondgenooten op de furnisfementen tot de loopende Equipagien, en den aanbouw van nieuwe oorlorgsfchepen , nog al vry wat ten agteren zyn; gy moogt uit de Berichten van de Admiraliteiten zoo veel gy wilt aantoonen, dat'er niets is verzuimd van "t geen by mooglykheid werkftellig konde gemaakt E 3 worden;  worden; gy moogt zoo veel gy wilt tegenwoordig, uit eene vergelyking van den ftaat van onze zeemacht, of liever van 't getal onzer oorlogsfchepen, toen de vrede door Engeland is gebroken, met dat, het welk 'er nu gereed is, doen zien, dat geene Mogenheid in zulken korten tyd als het nu by ons is gedaan , zoo veel oorlogsfchepen verbouwd of op nieuw gebouwd zyn; gy moogt U nu beroepen op het klaarfpreekend bewys van gebrek aan bootsvqlk, vermits men zich buiten ftaat vind om de gereed liggende oorlogsfchepen te bemannen; het zal altemaal niet helpen, gy zult 'er niets by winnen. Onze Amfterdamfche Baazen en hunne conforten zullen niet te min den eigen, deun blyven zingen; en niet ophouden van over inactiviteit te fchreeuwen. Twyffelt gy 'er aan, lees den Poft van den Neder-Rhyn , dat fraay blaatje,zoo over waardig om met eene magiftraale befcherming vereert te worden. En wanneer de meeste en beste Frontierplaatfen van de Republieck binnen kort in eene fituatie zullen geraakt zyn, die van tyd tot tyd forgelyker voor den Staat zal moeten worden, of wel als die zelfs geheel vervallen zullen zyn, zullen niet te min die vroome Schryvers, wier heilzaame arbeid by de fatfoendelyke luiden op tafel wordt gevonden, en wier logentaal, 's morgens by 't ontbyt, en tegen den middag in de Koffyhuizen, met even zoo veel fmaak gelezen wordt, als de boeren en boerinnen de hulpmiddelen, welke zy op de marktdagen by de kwakzalvers opdoen , gebruiken; desz*e vroome en boven al godvruchtige fchryvers 4 : ■ - > (zeg  (zeg ik) zullen, ftiet tegenftaande de doorftekende blyken van de zorg en bekommering van Z D. Hooghsid en den Raad van Staat over dit gedeelte van 's Lands befcherming, niet nalaaten van de nadeelige gevolgen, welken te eenigen tyd uit het verwaarloofen van hoogftderzelver waarfchouwingen en vermaaningen ftaan te volgen, te ftellen op rekening van den Prins; en Z. D. H. affchilderen als of die niets dan den ondergang deezes Lands beoogde. Ik ftaak hier myne aanmerkingen, en zal deeze af breeken met toewenfching, dat uwe onpasfelykheid U minder moge treffen, dan onze Staat door de zyne getroffen word, terwyl ik met alle eerbiedenis en betuiging van achting fteeds blyve, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel.Edele Gejlr. DW. Dienaar t Den 24011 Mey, 1782. Reinier Vryaart. P. S. Wel nu, myn Vriend! wat zegtge van de vooruitziende kundigheden der Amfterdamfche Politieken, die heimelyk naar een oorlog met Engeland verlangd hebben; die het heimelyk toegelegd hebben om met dat Ryk in oorlog te geraaken; die de goede gemeente in de waan gebragt hebben , dat, als wy 't 'er op zetten, Engeland ras in zyn fchulp zoude kruipen; dat de Engelfehen het E 4 niet  7* >"®» niet zoude durven waagen ; dat 2y als wanhoopende zinneloofen te werk zyn gegaan, wanneer zy den vrede met ons gebroken hebben: die ons verzekerd hebben, dat 'er voor « n .e ooft- en weftIndifcne bezittingen niet te vreezen was; dat wy in Ooft-lndien door de macht derMaratten genoeg verzekerd waren; dat men voor Ceilon niet bekommerd behoefde te weezen; dat wy door de gewaapende Neutraliteit genoeg gefterkt zouden worden; dat wy vooral door de macht van Frankryk eene genoegfaam toereikende befcherming zouden erlangen; en dat in allen gevalle de Engelfchen reeds zoo afgemat en uitgeput waren, dat zy ons geen kwaad zouden kunnen doen; dat zy, ja, wel eenige weerlooze bezittingen onverhoeds konden overvallen en veroveren, maar dat zy noch moeds noch vermogens hadden, om iet degelykfch uit te regten ; dat zy 't onmogelyk konden uithouden; dat 'er geen geld meer by hen te vinden was; dat zy wel haaft gedwongen zouden worden om met de betaaling van interesfen op te houden; dat hunne bereidwilligheid om met ons vrede te maaken alleen fpruit uit een gevoel van onmacht, en uit een bewuftheid van onze overgroote vermogens? Wat zegt gy, Myn Vriend, van de verlichte kunde dier Politieken, die de goede gemeente op zulk eenen toon hebben onderhouden, van de Couranten - Schry vers, welken het volk met zulk een gefnap beguicheld hebben? Heb ikze verongelykt, wanneer ikze onder die föort van kwakzalvers gefteld hebbe, van  73 van welken Moreau fpreekt in de plaats, welke ik U in mynen een-en-veertigften Brief (Ve. Stuk. bladz. 46.) heb opgegeeven ? Deonbedagtheid, de roekeloosheid, de onkunde, en de dwaasheid van die geenen, welken naar een oorlog met Engeland verlangd en ons dien op den hals gehaald hebben, aan de eene zyde; de kunde, het doorzicht, de voorzichtigheid der geenen, die begreepen hebben datwe in den ftaat, in welken wy waren, den oorlog met Engeland moesten vermyden, aan den anderen kant, zyn, zoo ik meen, niet enkelyk in myne brieven, maar in zoo veele gefchriften, aangeweezen, dat die ooren hebben om te hooren, en oogen om te zien, daar van overtuigd moeten zyn. Maar men wil niet overtuigd weezen. Men fluit de oogen voor alle blykbaarheid. Of om beter te zeggen men loopt met den dollen kop tegen den muur. Wel nu! De misleide gemeente zal het lot dan moeten betaalen. Zy zal haare oogen niet eerder geloo ven, en van haare misvattingen niet eerder te rug komen, dan na dat zy met fchade en fchande geleerd zal hebben aan wat flach van volk zy geloof geflagen heeft; dan wanneer zy door rampen op rampen, die het Vaderland zullen overftelpen, geleerd zal hebben waar haare beste Stuurlieden te vinden zyn; en wanneer haar een vloed van wederwaerdigheden , beter dan alle redenen overtuigd zullen hebben, dat Willem de V. en zyn Raad kloeker zyn geweeft, en het beter niet het Vaderland gemeend hebben, dan de dmE 5 Jter.  « fierdamf^e Politieten, door wier gefnap zy beguicbeld zyn geworden. Ja, MynVriend, 't is zoo: terwyl men bezig is om ons de onmacht der Engelfchen, opeen tyd dat men rekent dat die Natie vyfhonderd oorlogfcheepen en ruim honderd duizend matroozen in dienft beeft, af te fchilderen; terwyl men bezig is om onze macht in Ooft-lndien te verheffen; terwyl men bezig is om ons te vertellen dat de Franfchen in de Weft Indien meester van de zee zyn, terwyl men bezig is om zulke y dele verbeeldingen, of liever ter kwaader trouwe opgedifchte onwaarheeden , tot een grondflag te leggen, voor het aanpryzen van het verwerpen eenes vredes met Engeland, en van het aangaan van een Verbond met de Americaanen; terwyl men bezig is om ons, op grond van de uitgeputte fchatkift der Engelfchen, van de heufche aangeboden en aangenomen bemiddeling eener machtige Vorftinne fmadelyk te fpreken, en die te veragten; en het gantfche welweezen van de Republiek aan de maatregelen en goedvinden van 't Franfche Hof fchynt te willen binden; terwyl onze ftaatkundige Revelaars daarmede bezig zyn, en hun bedreig - ftafje in 't oog der Hooge Overheid doen glinfteren, wat gebeurd 'er? de afgematte en geheel machtelooze Engelsman verydelt niet enkelyk hier voor onze neus onze ooft - Indifche uitrusting, fleept niet flechts eenen ryken buitin zyne havens, maar maakt zich in Ooft-lndien meefter van onze befte bezittingen in Bengalen; behaalt op de Franfche Vloot  75 ># yïooü in Weft-Indien eene zege, welke aan do Franfche zeemacht zulk eene breuk toebrengt, dat zy en tyd en werk zal vinden om die te heelen. Want de zege, door Rodney behaald, een man welken men ons als een lafhartige ziel, tot niets bekwaam als om weerlooze gewesten te pionderen» en geringe fmaldeeltjes aan te vallen,afgemaald heeft, is vry grooter dan het vermoed was. En terwyl de engelfchen dit doen, maaken zy dat zy meester van de ooft-zee blyven. Zy houden ons teffens zoo in onze havens geflooten, dat wy 'er niet uit durven nog kunnen loopen, en verfcheide nieuw aangebouwde oorlogsfchepen,by gebrek aan volk, niet bemand kunnen worden. Heeft dan de Predikant Doorflag, de Watergraaffche Courantier, en al dat volk, dat, zonder kennis van fbaatszaaken; zonder onderrichting hoe het met ons gelegen is; zonder kundigheid van het oog, met welk ons gedrag aan de vreemde Hoven aangezien word, zich vermeet om aan de Hooge Overheid toe te roepen wat weg Hoogftdezelve behoort in te liaan, niet wel groote reden om te fchreuwen: wy moeten de engelfchen toonen dat wy 'er zyn; wy moetenze dwingen om ons fatisfaétle te geeven; wy moeten geen vreede maaken, maar oorlogen ? Toonen die knaapen niet, dat zy het gehoor en de befcherming, met welken zy im eenige plaatfen door fommigen leden van de Regeering vereerd worden, dubbeld en driedubbeld waardig zyn, en dat hunne poogingen verdienen begunfiigd en bevorderd worden? Verdient  # dient de Poft van den Neder-Rhyn niet wel vooral de hooge befcherming van de Utrechtfche Wethouderfchap ,welke op eenen anderen tyd getoond heeft, hoe teer zy op het ftuk van vrymoedig fchryven is, wanneer zy vermeent dat 'er een Regent door beledigd is; en daar, niet lang geleden , een algemeen verbod op het uitgeeven van boeken was uitgegaan, zoo dat de Boekverkoopers te Utrecht niet meer wisten wat zy mogten verkoopen of niet; en genoodzaakt zyn geweeft om by Requesten elucidatie van het bedwang, onder't welk zy gelegd waren, te verzoeken ? Zyn wy, myn Vriend! gy, en ik,en alle, die inftilte meenen te moeten af wagten, hoe het ïn 's Lands Hooge Vergadering begreepen zal worden , om ons naar derzelver hooge befluiten te voegen, en ons aan dezelven te onderwerpen, geen Vuilaarts, Verraders, geen booswichten, die te gelyk met de Engelfchen levendig gevild en verbrand dienden te worden? Den 28en. Mey. 1782.  <8K 77 EEN-EN-VTFTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer e» zeer ge-eerde vriend! Het is zoo: ik heb maar met een woord gezegt, dat wy uit de engelfche oorlogen, niet gelyk uit den fpaanfchen, met roem en voordeel, maar met fchade en fchande zyn geraakt; en dewyl gy het verlangt, wil ik wel een uurtje befteeden om 'er my wat breder over uit te laaten: mooglyk dat 'er onder die geenen van de Amfterdamfche Politieken, welken naar een oorlog met Engeland heimelyk verlangd hebben, en myne brieven leezen, fommigen zullen zyn, die de oogen zullen openen en daar door overtuigd worden, dat de oorlog met Engeland altyd fchadelyk is; en in den ftaat, waar in wy thans zyn, den ondergang van onzen Staat tot gevolg kan hebben. Wanneer ik dit ftel, beweer ik niet, dat wy volftrekt niet oorlogen moeten en ons als onnozele lammeren moeten laaten keelen. Het gewoon zeggen, dat men niet langer buiten proces blyven kan, als het onzen buurman behaagt, is zonder eenige uitzondering toepasfelyk op alle Mogendheeden. Zy blyven niet langer in vrede dan het haare nabuuren toelaaten. Engeland heeft ons tot den oorlog gedwongen: wy moeten dien voeren, i  ren; wy hebben geen keur: en zoo lang als onze Vyand oorlogen wil, moeten wy hem volgen en van den nood een deugd maaken. Maar de zaak, welke ik tot myne befchouwinge opvatte, is deeze: wat ons belang mede brengt met betrekking tot Engeland wanneer wy in vrede zyn, en ook wanneer wy met dat Ryk in oorlog zyn; en dan antwoorde ik , vrede bewaar en, of vrede maaken, zoo wy niet gedwongen worden in oorlog te komen of in oorlog te blyven, en dat (alle andere redenen eens daar gelaacen) om dat een oorlog met Engeland altyd voor ons fchadelyk is, en verderflyk kan zyn. Wanneer ik U myne aanmerkingen op het aangaan van een verbond met de Americaanen voorgedraagen heb, heb ik daar by opgemerkt, dat het niet genoeg is dat wy enkelyk de voordeelen befchouwen, welken wy begrypen dat 'er ons uit zullen toevloeien; maar dat wy teffens wel Ietten moeten op de nadeelen, welken 'er ons uit te wagten ftaan. Dit heeft, myn Vriend! nog meer plaats in het aangaan of in het aanhouden van eenen oorlog; en wel voor ons Gemeenebeft, om dat wy geen ver. éverïngen of het vergrooten van onzen Staat, bedoelen, maar enkelyk ons belang ftellen in 't behoud en van 't geen wy bezitten, en in het genieten van de vruchten, welken wy 'er uit konnen trekken: derhalven heeft hét oorlog voor ons geen ander voorwerp dan fo kade voor te komen, te vermyden, en ofte weer en; en men behoeft geen overvliegend verftand te bezitten, om te begrypen, dat alswe dit oogmerk door den vréde  79 >® vrede kunnen bereiken, het allerdwaaft is den oorJog daar toe te verkiezen. Welke middelen het ook mogen zyn, die ons in de pojitie gebragt hebben, dat wy de grimmigheid van 't Engelfche Hof en die van 't Franfche, te gelyk over ons hooft hebben zien hangen; en ons hebben doen dugten, dat, zoo wy aan den eenen kant de oorlogs - vlaag zogten te ontwyken, wy aan de andere zyde di© op ons zouden zien nederftorten, zeker is het ten minfte, dat wy van twee kanten bedreigd zyn geworden; endatwy, Engeland toegevende, ons Frankryk op den hals zouden haaien, (het welk my niet geheel zeker is voorgekomen ) gelyk wy, indien wy den zin der Franfchen volgden, onvermydelyk met de Engelfchen tot een vredebreuk zouden komen, (het welk my, om redenen in een myner voorigen gemeld [zie zevenden brief] is toegefcheenen geheel zeker te zyn. Ik heb U, in een myner voorigen, doen opmerken, hoe die beide Mogendheeden, van oudsher, haar belang gefteld hebbem om ons onder haare Bondgenooten te tellen,en wel zoodanig, dat wy, ons met de eene in vriendfchap begeevende, daar door met de andere, zoo niet in vyandfchap, ten minfte in onmin vervielen; en dat het onderling belang of de onderlinge jaloezy der Engelfchen en Franfchen tegen het Huis van Oostenryk de eenigfte reden iS geweeft, welke die beide Mogentheden bewoogen heeft, om ons tegen het Huis van Oostenryk de behulpzame hand toe te reiken. Daar liepen buiten dat, voor het fluiten van het beftand, verfcheide om- ftau-  ftandigheeden te faamen, die, allen met elkande-, ren, het haare toebragten, om de nationaale y verzucht der Franfchen en Engelfchen jegens eikanderen te ftillen, haare drift in te toornen, en beide Natiën te beweegen, om het eenparig op eenen gemeenen vyand, welken zy beiden te vreezen hadden , toe te leggen ; om niet te zeggen, dat het noch Hendrik den IV noch Elizabeth aan doorzicht haperde, en dat zy beide, zoo wel de Engelfche Vorftinne als de Franfche Vorft, zeer wel begreepen wat voordeel hun de invloed op deeze Gewesten konde toebrengen. Belang hebbende om ons tegen Spanje te ffyven, waren zy 'er niet te min, elkin'tbyzonder, opuit, om ons Gemeenenebeft aan zich, elk afzonderlyk, te verbinden, en zich ieder op zich zelve daar door te fterken. Hoe verre hunne inzichten daar omtrent gegaan zyn, is voor zoo veel het my toefcbynt, niet wel te bepaalen. Cicero, fchy vende aan Brutus. (Epift. I. T. I. p. 4.) zegt: Non fdeo, mi Brute, quodtibi notum esje arbitror, temere qffirmare de altero. Ejl enimpericulofum propter occultas hominum voluntates mul' tiplicesque naturas. [Gy weet, zoo ik meen, Brutus, dat ik niet gewoon ben het een of het ander omtrent iemands inzichten vaft te ftellen. Dit isgevaarlyk uit hoofde van de bedekte willigheden of neigingen der menfchen, en hunne veelvuldige geaartbeden.] Dus meen ik, dat wy ook in deeze met behoedzaamheid te werk moeten gaan. Het zoude gevaarlyk zyn te willen bepaalen hoe verre de inzichten van de Franfche en Engelfche Hoven, geduurende den Spaan-  ipaanfchen kryg, zich ten aanzien van onzen Staat uitgeftrekt hebben. Dit eenigfte, geloof ik, dat men, zonder gevaar van mis te tasten, kan ftellen, te weeten: dat, hoe zeer Engeland en Frankryk, by den aanvang van onzen opftand tegen Spanje, ons meer te hulp fchynen gekomen te zyn, om de macht van het Oostenrykfche huis te helpen fnuiken, het niet te min zeer waarfchynlyk is, dat die beide Mogendheeden verdere uitzichten gehad hebben, welken zy onbepaald hebben gelaaten, tot dat de loop ende uitflach der gebeurtenisfen haar zouden hebben aan ge weezen waar heen zy 't zouden kunnen brengen. Wy weeten, dat de Opperheerfchappy over denzelven beurteling aan Frankryk en Engeland is aangeboden: wy zien verders uitdeHiftorien, dat, toen de Vereenigde Gewesten in macht toegenomen waren, noch het Engelfche noch het Franfche Hof af keerig zoude zyn ge weeft, om den Vryen Staat onder hunne bezittingen te tellen; doch men ziet'er te gelyk in, dat de Veree. nigde Gewesten, hunne kragten beproefd hebbende, en daar door in macht en in vermogen zynde toegenomen, de lust om zich eener vreemde heerfchappye te onderwerpen, verboren hadden. De hooge nood, en de vrees van voor Spanje te zullen bukken, hadden den Staaten, in voorigetyden, flappen doen doen, van welke zy ten eenemaale Vervreemd waren: derhalven bleef 'er nu niet wel anders, zoo voor 't Hof van Engeland, als voor VI. Stuk. F dat  dat van Frankryk over , dan datzy om ftryd elkahde. ren in den invloed op het Gemeenebeft zogten te overtreffen. Aan de eene zyde kwam die wangunft der twee kroonen ons merkelyk te ftade, vermits zy aer door aangezet werden om den Vereenigden Staat met meerder omzichtigheid te behandelen , dan zy 't anderzins zouden gedaan hebben; doch, aan de andere zyde, zag de Vereenigde Staat zich door die wanzucht genoodzaakt, om met veel omzichtigheid ten aanzien dier twee nayverige Mogendheeden te werk te gaan. Frankryk evenwel fchynt langer dan Engeland een verder uitzicht gehad en iet meerder bedoeld te hebben, dan een bloot bondgenootfclnp met onzen Staat, gelyk het niet önduidelyk uit de Handelingen en Brieven van Jeannin te zien is. Het is boven dien bekend, dat Barneveld, met behulp van 't Fianfche Hof, tegen den zin van Prins Maurits, die Engeland op «yne zyde had, het Beftand heeft doorgedrongen. Geduurende bet Beftand met Spanje begosten onze zaaken eene andere gedaante te krygen: de dood vanKoninginne Elizabeth, in 1603 voorgevallen, had bereids merkelyke verandering in de ftaats begrippen der Engelfchen, of, zoo men wil, in dè maatregelen , welken zy meenden te moeten volgen, gebragt. Minder dan voorheen de overmacht van Spanje te duchten hebbende, en ook minder belang vindende om den Vereenigden Staat op de puinhoop van het reeds verzwakt vermoogen van 't huis van Oostenryk groot  groot te maaken, raakte het Engelfche Hof door den tyd koeler ten onzen opzichte; waar toe niet alleen denayverin 'tftuk van koophandel en de onlusten tusfchen de onzen en de engelfchen in ooftlndien , daar zy beiden om ftryd hunne vaart en koophandel zogten te bevorderen, en elkandereri daarin den loef af te fteeken, maar ook de klachten der Engelfchen over het plegen van geweldenaryen ter zee door ons volk, niet weinig toebragten. Laat ik U daar omtrent eene plaats uit de brieven van den Staats - Secretaris Winwood, aan deri Engelfchen Gezant Dudloy Carleton gefchreeven,; opgeeven. Gy zult 'er uit zien, hoe de engelfche Staatsman, en vermoedelyk ook hetengelfch Hof, over onze betrekkingen met Engeland dagt. In zynen brief van den 14e». Sept. 1616. laat hy zich, ter gelegenheid van een verbod van invoer van geverwde engelfche Lakeien, door den Staat gedaan, op deeze wyze uit. (a) „Now tbat I underftand by your letters frotri tbe Hdgue, tbat you are returnedfrom tbe Spa, liaill first tongratulate jou witb tbe bappy fuccefs jou bave received, by tbofe maters, by tbe fenfible amendmènt of jöurbealtb. Next jou /hall underftand, tbat, dwing your long (a) Vernomen hebbende uit uwe brieven, dat gy van Spa in den Haag te rug zyt gekomen, zal ik u eerst geluk wenfchen, dat het gebruik der wateren zoo veel toegebragï' heeft tot de gelukkige herftelling van uwe gezondheid Vervolgens moet gy weeten dat, geduurende uwe lange £2 *  long abfencefromyour charge, fo many occurences havé hap' penedi andtbofeof greaaconfequence, not knovoing k voor-, neemen van kooplieden van den vereenigden Staat, om geen geverwde noch witte Lakenen te koopen ; zoo dat, offchoon 'er geenftaatsbefluit deswege genomen is, ieder wel geaard,Engelsman in zyn hart gevoeld en zegt, dat zyne Majefteit, zoo wel naar rechten en billysheid (nequc enim lex justior ulla , quam necis artifices arte perire Jua) als volgens de gronden van ftaatkunde, veipligt is om allen handel tusfchen zyn© Koningryken en de Vereenigde Gewesten te verbieden; en aan de Hollanders, door eene vernieuwing van voorige Placaaten, te verbieden, van hunnen jaarlykfchen vangst op onze kusten te doen. Als wy nu tot deeze uiterften komen, (en wy zullen 'er toe moeten komen, indien de Staaren dat buiteüfpoorig Placaat niet intrekken) weet ik wel dat »y beiden, zoo wel wy als zy, daar by zullen lyden en f 3 nadeel  getroffen, waarby het zelve ons een onderftand in geld toezeide (Vad. Hfi. D. XI. bladz. i»4-> Voor dat de zeven jaaren Verloopen waaren, werd 'er in 16 34. een nader verbond gefloten (WicquEFORt Tom. I. Preuves p. 92. en Vad. Hifi D XL bladz. 186 ) en 't volgende jaar een nog nader verbond, waarby Frankryk aannam in openbaaren oorlog te treeden (Wicojjefort Tom. I. Preuves p. 98. en volgg en Vod. Hifi. D. Xi. bladz. 200.) Jaarlyks werd dit verbond vernieuwd tot het regelen van den veldtocht, tot dat de onderhandelingen over een vrede met Spanje de krygsbedryVen deden verflaauwen, en ophouden (Vad. Hifi. D. •XI. bladz. 451 en volgg.) en daar door ook de naauwe betrekking, welke tusfchen den vereenigden Staat en Frankryk eenige jaaren lang ftand gehouden had. Wagt het vervolg deezer aanmerkingen by den eerften, dien gy van my ontfangen zult, daar ik midlerwyl met de uiterfte achting blyve, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gefiu DW. Dienaar, t)en isen. Juny. 1782. Reinier Vryaart. P. S. Ik heb U, in mynen brief van den & TWEE-EN- VTFTIGS TE BRIEF: Wel-Edele Gestrenge Heer em zeer ge-eerde vriend! Wanneer de Vereenigde Staat het zoo verre door de wapenen gebragt had, dat dezelve machts genoeg fcheen te hebben, om op zich zei* ven te beftaan, en in ftaat was geraakt, om aan andere Mogendheeden byftand te leenen, begreepen Frankryk en Engeland beiden , dat zy van de gedachten om eenig hoog gezag in deeze Landen te konnen erlangen, moesten afzien; en derhalven bepaalden zy zich tot het behouden van eenen invloed , fterk genoeg om den Vereenigden Staat beftendig op haar zeide te houden. Engeland verloor dien invloed geheel en al, toen deszelfs burgertwisten dat Ryk buiten ftaat ftelden om ons van dienft te zyn. Gy weet hoe dezelven bereids ten tyde van Jacob den I. aan 't fmeulen raakten, onder Karei den I. uitbarft ten» en onder Karei den IL bieeven aanhouden. , , De opfchuddingen, van tyd tot tyd in Frankryk ha den dood van Henrik den IV., voorgevallen , hadden almede den invloed van 't Franfche Hof ep onzen Staat aan 't afnecmen gebragt; en de krachten van den Vereenigden Staac geduurig toe* VI. Stuk, G |é*  genomen hebbende, was de Republiek langzaamer hand tot dien trap geklommen, dat dezelve minder dan voorheen dien invloed behoefde te ontzien. Frankryk, aan een anderen kant, het Huis van Oostenryk zoo verzwakt ziende, dat hetzelve buiten ftaat was om zyn uitgeftrekt gebied te konnen handhaaven, kreeg daardoor aanleiding om op het aanwinnen van een groot gedeelte der Oostenrykfche Nederlanden te denken; en het is zeer vermoedelyk, zoo niet zeker, dat de zwaarigheid, welke men vond, om Frankryk tot een vredebreuk met Spanje over tehaalen, en ons krachtdadiger tegen hetzelve te helpen, enkelyk toegefchreeven moet worden aan de heimelyke inzichten van 't Hof van Frankryk op de Nederlanden. Ook ging hetzelve tot een vredebreuk met Spanje niet over , dan toen rie Vereenigde Staat zich bereid toonde om deszelfs oogmerk op de Nederlanden te begunftigen: des het niet te verwonderen is, dat hetzelve Hof, wanneer de uitkomft aan deszelfs verwachting niet had beantwoord, en de Staat eindelyk befloot om den vrede afzonderlyk met Spanje te fluiten, en daar door Frankryk verftak van de gelegenheid om de Oostenrykfche Nederlanden te winnen, tegen ons een misnoegen opvatte. Hoe gevoelig Frankiyk 'er over geweeft moet zyn, kan men opmaaken, als men uit de gefchriften van den Cardinaal Mazarin ziet, hoe fterk die Staatsman gezet is geweeft op de aanwinning dier gewesten, en hoe hy zich geftreeld heeft met de hoop, dat, onder  ®€ 99 M onder zyn bewind, dat Juweeltje aan de kroon vaü Frankryk zoude worden gevoegd. De Vereenigde Staat zag zich derhalven, na het :fluiten van den Munsterfchen vrede, in onmin met beide de Mogendheeden, welke gewerkt hadden, omdenzelven te verheffen ; en men moet zich niet verwonderen over dien uitflach onzer verbintenisfen met haar. Beide de Mogendheeden hadden meer beoogt en bedoelt, dan zy by den Munfterfchert vrede erlangden: beiden hadden zy zich gevleyd haare macht, door den Vereenigden Staat te vergrooten, ten minften zulk eenen invloed op denzelven te krygen, dat dezelve veel al van haar magt zoude afhangen. Zy hadden zich nimmermeer voorgefteld, dat uit de Vereenigde Gewesten eeri magtige Staat zoude gebooren worden. Niemand had het gedagt. Nooit had men 't zich kunnert verbeelden. Engeland en Frankryk, beftendig door Jaloezy tegen eikanderen gedreeven, en enkelyk , gel>k ik het bereids aangemerkt hebbe, door de groote overmacht van 't Huis van Oostenryk4 tot vreedzaame neigingen jegens eikanderen be\vö~ gen, begonden onze verheeven zeemacht, Uitgebreide zeevaart en koophandel met fcheele öügeri aan te zien, en verboren dus het belangd bet welk zy ih den voorfpoed van den VereenigderJ Staat gefteld hadden. Het is niét ondienftig, zoo niét volftrekt hóö~ dig j datwe ons geheugen te rug brengen tot Voorige tyden, om met grond over de gefehapenG z hzid  deren of te verkleinen, of hun fterk in den weg zoude ftaan in 't bevorderen der maatregelen , welke zedert eenigen tyd, als de gronden, op welken de macht van Groot Brittanje gebouwt moeft worden, waren aangezien , namelyk de uitbreiding van vaart en koophandel. En vermits de magt van den Vereenigden Staat op die zelfde gronden was aangelegd, zoo kon het niet minder wezen, of de Engelfchen en de onzen moesten elkander dikwyls in de wielen ryden, en daar door aanleiding tot gefchillen krygen ; waar uit dan ook wederom een verkoeling tusfchen de twee volken moeft ontftaan: hetwelk ook gebeurt is, gelyk ik het U in myne voorigen, en byzonderlyk mede uit eene plaats der brieven van Carleton, aangeweezen heb. Wagenaar maakt, in zyne (Vad. Hifi. D. X. bladz. 488 ) melding van een gefprek van Prins Maurits met den Engelfchen Gezant Carleton, in 't welk deeze aan den Prins zoude voorgehouden hebben , dat de vervreemding tusfchen Engeland en den Vereenigden Staat van der Staaten zyde begonnen was; „ eerft, door Barneveld en zyne „ Arminiaanen, die nieuwe virbintenisfen metdeHan- ze-Steden te wee ge gebragt hadden, zonder'er den „ Koning zynen Meester kennis van te geeven; „ daarna, door de trotfche en ftraffe wyze van „ handelen, welke men omtrent zyne Majefteit ge„ bruikthad, en emddyk door bet belemmeren van den „ koophandel der Engelfchen, in Ooft-Indie en elders: alG 3 les  Onze Staat ftond derbalven op geen gunftigen voet aan het Hof van Engeland, toen de Munfterfche vrede geflooten weid; en waarfchynelyk zoude hetzelve zyn ongenoegen fterker getoond hebben, was 'er geene geduurige oneenigheid ontftaan, tutfchen de Koningen van Engeland en de Parlementen , welken aan den eerften de moogelykheid benamen om iet te kunnen uitvoeren. Doch deeze binnenlandfche onlusten in Engeland gaven, door haar gevolg, ook aanleiding, dat de onenigheeden tusfchen ons en de Engelfchen vermeerderden; daar fommigen even zoo fterk aan den kant van 't Parlement neigden, als anderen aan dien van den Koning. Door deezen toeftand van zaaken tusfchen ons aan de eene zyde, en de Franfche en Engelfche Hoven, aan de andere zyde, fcheen de Republiek al in een redelyken hagchelyken ftaat gebragt te zyn; vermits dezelve op haare twee oude bondgenooten niet meerder kunnende tellen, weinig anders dan op haar eigen vermogen konde vertrouwen. Dus is het, myn Vriend! gelegen met den gang of loop van onze betrekkingen tot Frankryk en Engeland, zedert dat wy tegen Philip den II- de wapenen hebben opgevat , tot op den vrede van Munfter; en dezelve is, zoo 't my voorkomt, wel waardig dat wy dien naauwkeurig gade flaan en overweegen, wanneer wy over onze belangens met die twee Kroonen willen handelen en oordeelen; en inzonderheid wanneer wy willen GJ4 keren  <8K 104 ><& ieeren hoe men in de ftaatkunde zich behoorlyk kan oeffenen om met grond te konnen oordeelen, wat ons het beft te doen of te laatenftaat in gevallen , in welken wy ons, ten aanzien van die twee Mogendheeden, zouden kunnen bevinden.Wy kunnen 'er jn 't algemeen uit leeren, hoe het ftaatsbeleid by de volken wend en keert, niet zoo zeer naar het wezendlyk belang hunner Landen, Onderdaanen, of Ingezeetenen, maar meeft naar de begrippen, welken de Bewindsluiden zich daar van maaken , en die niet zelden van den eenen dag tot den anderen verfchillen: die wisfelingen toonen ons, hoe onverwagte en onvoorziene gebeurtenisfen en omftandigheeden de wederzydfche belangen der volken , en de begrippen der geenen, die aan 't roer van Staat gezeeten zyn, van den eenen dag. tot den anderen , konnen doen wentelen, naar maate dat deeze meer of min kundig en bekwaam zyn, meer of min de zaaken op deeze of geene wyze befchouwen, meer of min door vooroordeelen, zinlykheeden, en hartstochten beftierd of weg gefleept worden. Zy keren ons, hoe met den dood van een Vorft, of eenige verandering onder zyne Staatsbedienden, de neigingen aan de Hoven, zoo ten aanzien van de eige belangen hunner Staaten, als met opzicht op vreemde Mogendheeden , veranderen; waar van de wentelingen in het Minijlerie van Groot - Brittanje, zoo meenigmaal en nu onlangs wederom voorgevallen, ten voorbedde kunnen ftrekken. Zy doen ons zien, hjOe weinig ftaats 'er mitsdien op die neigingen te  «$< III'><& ren , ende alle de refte werden verandert in harqucbufiers". „ Dat van 't Voetvolck vyf-en-vyftigh compagnien van vyftigh koppen fullen werden gelicentieert, ende noch vande twee hondert en-een compagnien van feventigh koppen te reduceren van elck vyf koppen, fulcx dat t'famen fouden gelicentieert werden drieduyfent feven hondert vyf-en-vyftigh koppen, ende dan noch in dienft blyven over vierhondert vyfthien compagnien, fes - en - twintigh duyfent drie hondert vyfthien koppen". ,, Welcke militie minder is als in den treves is aengehouden geweeft, boven twee compagnien paerden ende dertigh compagnien te voet by Vranckryck onderhouden: ten wekken tyde foo veele frontieren niet te befetten waeren als nu die federt aengewpnnen zyn, en fonder dat defen Staet oock eenige garantie, als nu, is hebbende". „ Dat de Iogys-gelden in de Steden, daermen 't felve tot noch toe heeft betaelt, fouden mogen vermindert werden op de helft: des de compagnien wel en prompteJyck te betaelen; de volle gages te'geven, en dat de Capiteynen van alle extraordinaris laften mogen werden ontlaft". „ Dat de officieren van compagnien, die met de iicentieringe fullen afgaan, ende by defen tydt van vreede in groote ongeiegentheyt werden geftelt, veele van defelve lange jaeren in verfcheyde qualiteyrcn hebbende gedient, ende vooreerft weynigh andeis by dé handt fullen weten te nemen, over fulcx redtlyck zynde, defelve eenigh penfiocn te laeten: naementlyck, een Kkmeeftcr twaelf-honden guldens 'sjaers, des houdende een paert, om t'aKer tyden des noot, ende by fyn Hoogheyt gelaft zynde, dienft te doen: ê,en Lieutenanc te paert drie-houuert-vykigh guldens: eea  een Capiteyn te voet acht-hondert guldens: een Lieutenant te voet, ende een Cornet elck twee - honderten-vyftigh guldens, ende een Vaendrager twee-hondert guldens, 'sjaers refpetlivelyck. Des dat alle dei felve, oock des noodigh zyöde, onder de Colonels' compagnien vande Regimenten, of foo als fyn Hoogheyt fal goetvinden, als gereformeerde fullen ten diende geobligeert blyven". „ Alle de voorfz. penfiöenen te trecken advitam, ofte foo lange tot weder in dienft van den Lande fullen werden geadvanceert, daer toe fy - luyden fullen werden gehouden voor gerecommandeert: ende dat het penfiocn oock fal cesferen van die geene uyt defe Landen komende te vertrecken, of metter woon, of in andere Heeren dienft. Te verdeden de penfioenén over alle de Provinciën". „ Dat de Gouverneurs van eenige der notabelftë ende importantfte Frontieren, die boven de goede toeverficht van fulcke plaetfen, heur vertrouwt, moeten ter eeren aldaer huishouden, als hebbende veel aenval van pasferende perfonagien, ende desgelycx; daer tegen heure voordeelen van buyten, ende prinfen, die fy in den oorlogh hadden neffens haer traktementen komen te cesfereB , dat daeromme die van 'sHertogenbofch, Maeftrieht, Breda, ende Sluys elck fouden mogen geftelt werden op twee hondert vyftigh guldens ter maendt: die van Bergen - op - Zoom, Huift ende Wefel elck op twee hondert guldens ter maendt, ende die van Willem-ftadt, Clunder &c. blyven trecken, aïs tot noch toe, vyftigh guldens ter maendt". „ Dat de Colonellen te paerde ende te voet, nu in dienft fynde, in goede confidentie behooren genomen te werden: dat het meeft fyn oude ende gequalificeerdc officieren ende perfoonen , die door lange dienften (veele in verfcheyde qualiteycen gtoe»e moeyten e» fatigues  Fatigues, particulierlyck in legers ende occafien heb* bende uytgeftaen, ende fommige veele quetfuren ge.kregen) tot defe ampten fyn geadvanceert geworden, eenige voor defen getrocken hebbende 500, 400 ende de minfte 300 guldens ter maendt, dat daeromme de aenwefende fouden werden geftelt op twee-hondert guldens ter maendt, ende de fuccesfeuren op hondertvyf-en-twintigh guldens ter maendt; doch dat die te paert fouden mogen verderven, vermits de verminde» ringe van de Ruyterye, op fes Colonels". „ Dat dc Majors te paerde ende Lieutenant ■ Colo-, nels te voet, nu in dienft fynde, om de felve redenen van lange goede dienften, fouden elck gelaten werden op vyftigh guldens ter maendt, ende de Majors te paerfc mede verfterven op fes". „ Ende dat de Majors van Regimenten 6e voet fou*' den geftelt werden op twee. en-veeïtigh guldens ter maendt". Verfoeckende fyn Hoogheyt, fyn Excellencie ende den Raedt van Staete dat U: Ho: Mo: believen defe voorflaegen aen te nemen, op dat men bequaem magrt fyn eenen anderen ftaet van oorlog te formeren, ende daer door alle faecken gelyckelyck af te doen, die ondertusfehen inftatu behoorden te blyven. Ende fal der* Raedt, met communicatie van fyn Hoogheyt ende fyn Excellencie, middelertydc voortvaeren ende examineJ ren, oock letten op de ingebrachte Provinciale advyfen, om op 't fpoedigbfte den felven ftaet vaorts inne te ftellen, alfoo fonder ftaet van oorloge niet mogelyck en is dat den Staet vanden Lande, ende de finantie ia ordre ende buyten confufie kan gehouden werden. Gedaen in den Raedt van Staete in 's Graven - Hage den 16 July 1650. Was geparapheert Hans van Wickel vt. Onderftont ter ordonnantie van den Raedt van Staete der Vereenigde Nederlanden : geteyekent J. Eycktergb. VI. Stuk, ■ H Diï  op intreft hadden» genegotieerd over de tweemaal hondert en veertig duizend guldens „ en alzoo „ ftond het (zegt Aitzema D. III. bladz. 810) iri „ alle fteden, want zy hadden gerekent zonder 9, den waart; ende ftaat gemaakt dat het directie „ geld zoude zoo en zoo veel opbrengen (van het 3, inkoomende ende uitgaande) als of de negotie „ was en ging gelyk te vooren: maar de negotie fiilftaan* 3, de ofte zeer verfwakt, zoo badde dat middel vseinig „ te beduiden?' Tromp klaagde by herhaaling, nevens de Vice Admiraal, over de olycheid der fchepen. In 't byzonder had Tromp voorgehouden, dat zoo men hem op een gemeen fchip liet gaan, al.de. wereld zoude zeggen, dat haar Hoog Mogenden hem wilden kwyt zyn: datfe hem moede waren. Op eenen anderen tyd zoude hy (klagende over flegtheid der fchepen in de vergadering van HH. HH. MM.) gezegd hebben, zoo ik myn cbargie rejigneer., gy zult een revolte onder bet volk bebben. Men begon  tè Rotterdam een treffelyk nieuw fchip vöor hem te bouwen, dat eerft vier jaaren na zyn dood, afgetimmerd was: zoo attif ging het toe onder de Witt. Ook haperde het aan volk: „ Hoewel (zegt „ AitzemaD. III. bladz. 812) ter koopvaardy x thans geen volk en voer, want alles ftond ftil, „ zelfs de Groenlands-Vaarders aan land blyvende, „ zoo konde men nochtans geen volk genoeg krygen; het kwam nog meeft uit de ooft- ennoord,, landen, voort, vervulde men V met Landfoldaaten. In een gefprek te VlisOngen, op het ftadhuys gehouden , tusfchen Gedeputeerden van HH.HH. M M. en den Luitenant Admiraal, Vice-Admiraal, en andere Hoofden, „ verklaarden deezen eenpa„ riglyk zonder hulp van een goed aantal van groote 3, en bezeylde fchepen van oorlog, beter als de tegenwoor99 dige> bet land niet naar beboeren te konnen dienen; „ dat in de Engelfche vloot meer als vyftig fchepen waren, van dewelke de minfte beter was, „ als het fchip van den Luitenant Admiraal „ Tromp". (Aitzema D. III. bladz. 820). ,, De Luitenant Admiraal en de andere officie„ ren verklaarden , dat meer als dertig fchepen „ niet bekwaam waren om het land dienft te doen, „ zonderlinge in 't regarde van de machtige mon„ ture van de engelfche fchepen; daar tegen die „ gebruikt moesten worden: de Commandeur de ,i Ruiter zeide ronduit, dat hy niet geneegcn was weder in zee te gaan, ten zy de vloot met meer? „ der, ende beter gequalificeerde fchepen aldus „ wier-  » wierde verfterkt, en de Luitenant Admiraal en „ de andere Hooft-Officieren zeiden, dat zy „ met de vloote, gefteld als tegenwoordig, tegen „ de Engelfchen gaande, apparent perykel liepen „ om 't eenemaal geruineerd te worden, en dat „ wel de helfte van de fchepen van dezen Staat „ zoodanig was, dat dezelve bykans meer tot las„ ten als tot hulpe hadden gedient, zynde verhindert geweeft met de befcherminge van dezelve „ kringende weg voor de Engelfche fchepen. (Aitzema D. III. Hadz. 821.) De Commandeurs weigerden ten laatfte plat af weder in „ zee te gaan, of daar moesten beter en meerder „ fchepen zyn". (Aitzema D. III.bladz. 829.) Daar by kwamen gedurig klagten over het wandevoir van menigte Capiteins: en de fubordina. tie fchynt, volgens het fchryven van den Vice- Admiraal de Witte (inzynen brief van den iim Augustus 1653) (Aitzema D. III. bladz. 835 en 836.) al vry gering geweeft te zyn. Lees nog, myn Vriend! de Memoires deGuicriE, p. 26 & volgg. daar zultge de volgende afbeelding van den ftaat van onze zeemacht, vyf jaaren na den dood van Willem den II., vinden. „ De zaaken van de Republiek waren in dien „ ftaat, (naamlyk zoo als de G u 1 c h e die in de voorige aangehaalde pasfage gefchreven had) „ wanneer Cromwel, in gedachten kreeg, om „ buiten 's lants zyne wapenen te brengen en de „ Engelfche Wargeesten aldaar werk te geeven, » na  'é< i*4 >& na dat hy zich meester van de opperheerfchapï „ py gemaakt had. Het Belang van de Negotie „ verfchafte hem ligtelyk de gelegenheit om da „ Vereenigde Nederlanden den oorlog aan te j» doen, die als toen van Vlooten en Zee-Capi„ teinen onvoorzien waren. Maar de bekwaam- heit, en de dapperheit van hunnen ouden Ad„ miraal vergoede eenigermaate al het gebrek van „ hunne fcheepsmacht, dewyl het zeker is, dat da „ roem en de verdienften van den ouden Tromp „ de Engelfchen dwongen, om voor de Zeemagt „ vandenStaatnogwatbedugttezyn. Daar waren „ ook nog eenige Onder-Admiraalen, die met hem „ in dien langdurigen oorlog tegen Spanjen ge„ dient hadden. Die allen, en die alleen, gaven „ aan de Vloot der Staaten het aanzien, daar ik van „ gefprooken heb: want anders beftontdie uit zul„ ke flegte fchepen, voorzien van zulk flegt ge„ fchut, en door zulke onbekwaame fcheeps-hoof» den gevoerd, dat Tromp zeide, dat, hunne „ ongeregeldheden hem meer werks gaven dan de „ Engelfche Vloot. Hy leverde drie Zeeilagen, „ in welken hy weinig verloor, en twee groote „ Koopvaardy-Vlooten deed 't buis komen, de „ eene die door het Kanaal, en de andere die om „ den Noord cours genomen had. Het laatfte „ Gevegt hield hy twee dagen lang uit, en na 'er „ wonderen van dapperheid en beleid in verrigt, „ en de Engelfchen wederom den wint afgewon„ nen te hebben, verloor hy 'er het leven; doch „ zo o  3> zoo dra hy 'er niet meer was, hield de Staats „ fche Vloot af, en zette den Heven naar het Va„ derland. „ Een Man die den Staat, zoo in den oorlog tegen Spanjen, welke hy door veele Viétorien „ gedwongen had de zee te ruimen, als in den „ laatften oorlog tegen de Engelfchen, alwaar 3, hy zoo groot eene magt, met zulke ongelyke „ kragten in bedwang gehouden had, zoo waar„ diglyk gedient had, had met alle rede en regt „ eenige erkentenis kunnen verwagten; nochtans „ wierd 'er, na dat hy van de twee eerfte zee-fla„ gen zoo wel afgekomen was, in beraad gelegd „ of men hem het hoofd niet voor de voeten zon„ de leggen, alzo hy de zege niet bevogten had; „ De gematigden onder de gene die hem tegen „ waren wilden hem zyn ampten ontneemen; „ en hy ftak ten tweeden maal in zee, alleen om „ dat de ftem vanPurmerent de ftekende Hemmen overhaalde. ,, De Vorften en de vrye Staaten zyn ge* woon om de dienften die men hun doet, met „ ondankbaarheit te beloonen, en dat uit een* „ gewoone yverzugt. Maar die oude goede Man „ had nooit om iets anders als om zyn poft ge„ dacht, en al wat hem te laste konde gelegt „ worden, was, dat hy een gunfteling van Prins „ Frederik Hendrik was, die hem van „ Matroos tot Luitenant Admiraal van Holland i) had doen klimmen; waardoor hy altoos dezelve „ achting  ®< 131 >* gezien hebben, dat men de Engelfchen gelegenheid gegeeven hadde, om nog eens, als in het jaar 1665, toen 'er geen Stadhouder en geen Admiraal was, een goed aantal fchepen in Texel en in het Vlie te komen verbranden, en den kooplieden voor eenige millioenen fchade toe te brengen j dan dat zy nu voor onze havens eenige parade zyn komen maaken, onverrigter zaaken zyn vertrokken, en ons tyd hebben moeten laaten, om onze macht te vergrooten en meer en meer te oef-. fenen ? Uw langer met de grootfche en zoo zeer boven alle onze zwakke denkbeelden verheeven begrippen van die overheerlyke Leidslieden, of Aanvoerders van de verbaazende meenigte van Staatkundigen, zoo Mannen als Vrouwen, die, by ingeeving fchynt wel, met zulke allerwyste doorzichten begaafd zyn geworden, dat zy niet anders dan hun natuur» lyk vernuft, goed of kwaad, befchaafd of niet, nodig hebben, om alles vooruit te weeten, en van alles het beste te konnen kiezen, van alles het eenigfte wat goed is te kunnen aanwyzenen alleen te kunnen bepaalen wat 'er wel of kwaalyk gedaan is, wat 'er wel of kwaalyk gedaan zal worden , en die daarom het recht hebben, om alleen te praaten, te fchryven, gehoord en geleezen te worden; ons verder by alle die verheeyene begrippen (zeg ik) op te houden, zoude U, Myn Vriend, vermoeien. Ik vermoei my zelve telken^ I ê als1  Wat waren nu de gevolgen van deze oorlogen ? Laatenwe, Myn Vriend! ter befchaaming van alle de vloekgenooten j die het tegenwoordig zoo fterk op onzen Stadhouder gemunt hebben, zoo zy bloozen kunnen, het oog op die gevolgen eens wederom vestigen. Behalven het geen ik 'er U in mynen zes-en veertigften* brief vanaangeteekend heb, leezen wy by Aitzema D. III. bladz. 810. „ Maar ondertusfchen ftond ftil de geheele groen„ landfche visfchery, eene van de Goud-mynen van „ dezen Staat. Eensdeels, opdat men des te ge„ makkelyker bekomen mochte bootsvolk op de „ oorlogfchepen, anderdeels ook, om dat dezel3, ve Groenlands-vaarders (zynde elk niet meer 3, bemand als dertig man) niet konde worden voorzien 3, van noodwendig Convooy, ende perykel zoude looJ} pen van te worden overweldigt van de Engel- „ ïchen". [Zie daar: toen onze zeemacht zoo groot was, vond de Staat zich buiten mooglykheid om de Groenlandsvaarders convooy te verleenen; en nu, na dat men onze zeemacht tot niets heeft laaten vervallen, nu dat 'er geen mooglykheid is om flegts een tamelyke vloot in zee te brengen, nu fchreeuwt men om convooy naar alle de waareld-deelen; nu wil men van den Admiraal hebben, dat hy de zee voor onze fcheepvaart overal veilig maake, en de Engelfchen daar uit jaage. Is het niet braaf?] Men maakte (dus vervolgt Aitzema) „ ook geen anderen ftaat, als dat de Haring-buy„ zen zouden 't huis blyven, want dezelven konden  5, veel weiniger befehermd worden, als de Groenhnis' „ vaarden. Dit was een tweede Goud ■ myn als geflopt. Men obferveerde, dat de Haring - buyzen in 't „ getal waren omtrent twee-duyzend} op ieder ha„ ring-buys diende veertien perfoonen, 200 oude „ als jongens, dat waren agt-en-twintig-duizend 5, perfoonen; behalven deeze acht-en-twintig dui„ zend perfoonen, die vaarende daar van leefden, „ waren nog wel agt-en-twintig-duizend, die met „ netten te breiden, timmeren, kuipen, enan- deren arbeid daar van leefden, was zes-en-vyf„ tig-duizend perfoonen: van de agt-en twintig3, duizend arbeiders, en de vaarende, waren wel „ de helfte getrouwd: ergo, haar vrouw en kin„ deren leefden daar ook van. -— Met dien ha„ ring wierden verzonden duizenden van fchepen „ na ooft, weft, noordt, endezuidt: alle die „ vaarende lieden leefden 'er ook van. Zoo dat „ men met groot fundament kon zeggen,1 dat wel „ hondert-duizend menfchen van de haring-visfche- rye fubüfteerden: alle, ofte meert die lieden „ moesten, of verarmen of vertrekken" -— [Is dit geen gunftige ftaat van 't Vaderland, en verdient dezelve niet wel als een uitmuntend voorbeeld van voorzigtigheid en bezorging van 's Lands welvaart door eenen Van den Doorslag aangepreezen te worden?] „ Als de Hollandfche (dus „ fpreekt nog Aitzema) niemant, (nogfweden „ noch vlamingers, noch oosterlingen) wilden. „ laaten bevaaren, ofte gebruiken de noort-zee, „ zoo zouden Sweeden ende de Oosterlingen 3 h «et  «M 143 ># }, zeer gemakkelyk konnen beletten abfolutelyk „ alle navigatie der Hollandfche op de oost-zee: „ ende te Amfterdam wierd zulks geapprehen„ deerd. By zoo verre dat gebeurde, zoo ces„ feerde ook de derde goud-myne, want de „ oosterfche navigatie ende negotie was een bafis „ en fundament van alle negotien, alzoo alle „ fcheeps ende vaarende Materiaalen van daar „ kwamen. Refteert dan alleen de westerfche „ navigatie, die, na de nu zynde apparentie, on„ moogelyk kan worden befehermd tegen de En„ gelfchen." Op een andere plaats verhaald dezelve Aitzema (D. HL bladz. 813) dat op dien tyd, omtrent het Heeren Logement het gras op de ftraat wies. „ Generaalyk (zegt hy) klaagden allen over „ foute van Negotie, dat'er gedaan wierd: alle „ hoop ende troost was nu op de Franfche Vloot, 5, agterom Schotland komende, die wierd geëfti„ meerd op twintig millioenen: wierd die genoo„ men, zoo zoude ontallyke luiden geruineerd „ zyn. My wierd verteld, dat een handfehoen„ maker, die voordeefen hadde agt- en-veertig „ knechts in 't werk gehad, werkte nu zelfs „ voor knecht. Zeeker handelaar, met zwart zyde „ fpeldewerk, hadde voordeezen drie a vier hon„ dert Meyskens, zoo binnen als buiten Amfter„ dam, in 't werk gehad, nu hadde hy 'er maar drie" ■— Verder fchryft dezelve Aitzema D. UI. bladz. 861, fpreekende van de hoop' om  *44 met Engeland vreede te maaken, „ gedmi„ rende nog de onzekerheid van den handel in „ Engeland, edoch zeer groote agparentie tot „ vreede zynde, feyde my een voornaam lid van „ de Regeering, men moest vreede hebben; zod „ defen oorlog duurde, dat het met de Provin„ tien gedaan was; dat dezelve niet konden be„ ftaan; dat airede Gelderland was in onmacht; „ dat Utrecht niet hadde of konde krygen; als „ wat het op Crediet konde negotieeren, dat „ Overyffel aireede voor eenige weeken hadden „ gefchreeven haar onmacht, Vriesland ende „ Groningen, zeyde hy, mogen wat uithouden; „ maar Holland en Zeeland zullen de eerfte zyn* „ die befwyken." Zie daar de ftaat tot welken ons de eerste oorlog met Engeland bragt, in een tyd, dat de Republieck de overblyfsels van haare groote zeemacht nog bezat, en vlooten in zee konde zenden. En hoe moet men zich verbeel. den, dat het nu met alle foort van neeringen en handteeringen zal gaan, daar alle de drie goudmynen van de Republieck, van welke Aitzema fpreekt, geftopt zyn? daar geen Oost-Indifche konnen uitzeilen, en de vaart op de West ook hachelykis? Wat dunkt U, Myn Vriend? wordt gy op die befchryving niet fterk belust en aangemoedigd , om U te voegen by die braave en eerlyke Patriotten, die eerft heimelyk naar een oor-, log met Engeland verlangd hebben, en nu opent-, lyk om het aanhouden van den oorlog met Enge:.: land  Hoe het nu met die oorlogen is afgeloopen * deswege heb ik in mynen brief van den £2=" April (bladz. 175 & volg.) reeds aangetekend, dat wy 'er niet als met fehade en fchande van af zyn gekomen: ik zal 'er my nu wat breder over uitlaaten. „ De Vereenigde Staaten (zegt Wagen aar; fpreekende van den vreede met Cromwel, en daar in Wicquefort woordelyk nafchryvende, Vad: Hist: D. XII. bladz. 331) a wonnen by deezen vreede alleen„ lyk het ophouden der vyandelykheeden: waar» „ uit het her leeven des vervallen koophandels gehoopt j, werd. Maar Cromwel bedong, onder anderen „ benaamingen, genoegfaam al de vergoeding van fchaaden en verzeekering voor het toekoomende, wet „ ken hy in het Jaar 165 2, en federt gevordert had „ j, of beoogt had te vorderen. De fchepen en goede„ ren, in de Zond aangehouden, werden te rug jj gegeeven of betaald. Ook voldeed men, inge- volgen van een der punten van 't verdrag, na„' derhand, merkelyke fommen aan de Engelfchen, „ wegens! de fchaade, welke zy federt den Jaare „ 1611 van de onze toonden geleeden te heb„ ben", (zoo zy dit getoond hebben, dan hebbenzy teffens getoond, dat wy hun veertig jaaren lang geweigerd hadden te geeven, het geen hun rechtmaatig toekwam; en zoo zy 't niet getoond, maar flechts beweerd hebben, hoe fchandelyk is dan de Vreede niet geweest?) —' j, Zelfs ontfingen de Erfgenaamen van hun, die VI. Stuk. K ?j to  147 & deezen Vreede merkelyke voordeelen verkreeg'*. Wat dunkt U, Myn Vriend! men heeft teegenwoordig den mond zo vol van een eerlyken Vreede; maar indien wy ten tyde van Cromwel behoorlyk gewapend waren geweest, en flechts mine gemaakt hadden om Karei den II op den Troon te helpen, zouden wy niet wel een eerlyker of min febandelyker Vreede bedongen kunnen hebben?. Wat meent gy? zoude Cromwel, indien wy niet onvoorzichtig onze Landmacht hadden verminderd, en de Zeemacht laaten vervallen, en zoo wy hem met eene landing hadden kunnen bedreigen, het wel immer in zyne gedachten hebben durven neemen, van ons den oorlog aan te doen? Even zoo weinig als de Engelfchen het nu zouden gedaan hebben, indien wy behoorlyk gewapend waren geweest. ; Den Tweeden Engelfchen oorlog voerden wy tnet meerder luister: onze Zeemacht woog die der Engelfchen eenigzins op ,en hoe zeer wy de zeege niet altyd bevogten, en van tyd tot tyd de onderlaag kreegen, hielden wy het tegen Karei den Hden beter ftaapde, dan tegen Cromwel. Maar wat waren wederom de gevolgen van dien oorlog? Voor eerst werden 'erom dien te voeren nieuwe, lasten ingevoerd, en anderen verhoogd: de 2oofte penning, onder anderen, werd in een jaar tweemaal geheeven: daarby kwam een halve verponding* daar wierd een extraordinairis haardftede-geld gefteld; het recht van het klein zegel werd verft a hoogd;  $K «si >* „ Men bewilligt in bet teruggeven van de fchuid,, bekentenisfen van den Koning van Denemarken, „ die vyf tien- hondert -duizend guldens beloopen,', Daarenboven wil men hem een millioen guldens fchieten, om hem de onkosten van veertig fche„ pen te helpen dragen, en echter is de Envoyé „ van den gemelden Koning daar niet mede te vre„ den, maar begeert nog een millioen guldens meer en het millioen, dat de Koning van Denmarken van byzondere perfoonen opgenomen heeft, t geenhy wil, dat de Staat in baren gelde betaale. " Volgens de geneigtheden, welke ik by de fteden zie, zullen zy in die beide laatfte fommen niet " bewilligen, en menen, boven hun vermogen 5 te gaan, door aan te bieden, 't geen de heer de Wit aangeboden heeft. Ook moet ik u nocii * iets zeggen, naamlyk, dat zich daar toe gene mooglykheidopdoet; wantgy verfteld zult ftaan, als ik u zeg, dat de kosten ter zee en te land " vier miUioenen en vier hondert duizend guldens * bedragen; dat de provincie Holland alleen die " penningen fchiet, vermits Gelderland Vriesland Overysfel en Groningen uitgeplondcrt " zvn, en niets opbrengen; Zeeland, geen koopZ handel meer hebbende, zeer ten achteren is, • en Utrecht byna niets betaalt; weshalven alle ! de kosten alleen op Holland vallen, 't geen een „ Rroote opmerking verdient; want wanneer die , provincie enige jaren zoo belaft blyft, als zy is, „ zal zy dat zware pak niet konnen dragen, en zo  3H 152 „ haar kredit eens vervalt, zal 'er de Staat geheel „ tóe liggen. Ten aanzien van de gefchillen van Zweden fchryft d'Estrades aan de Lionne den 22e April 1666. (D'Estrades brieven D. IV. bladz. 271 & 272.) „ De Heer de Wit heeft my in het byzonder „ betuigt zeer verwondert te wezen, befpeurt „ te hebben, dat de Koning overhelde, om vanr „ het tractaat, in den Hage met den Koning van ,} Denmarken gefloten, af te flappen; dat hy my „ wel wilde zeggen, dat hy, in plaats van 'er in „ toeteftemmen, zyne meesters veel eer raden „ zoude, 'er alles aan te waagen, en dat deze „ Staat zich verloren mocht achten, wanneer de Zweden het voordeel hadden, zyne meesters „ door bedreigingen een zoo plechtig tractaat, als „ dit is, te doen breken; dat hy ook hoopte, dat „ zyne Majefteit de gevolgen 'er van in aanmer„ king zoude neemen, en dat de Staten meer de3, den, dan zy moesten doen, door hun de voors) waarden aan te bieden, welke hy my reeds voo,? geflagen hadt. Hy voegde 'er nog by, dat de He„ ren Staten zich wel wachten moesten, iets uit „ vreze en door bedreigingen met de Engelfchen „ en Zweden te doen, en dat zulks het middel „ zoude wezen, om den Staat binnen korten tyd „ in den grond te helpen, en tot niet te bren. „ gen; dat hy het zelfde aan den Heer van Beu„ ningen fchryft, om het aan ü te zeggen, en. » die  » willen komen, om den vrede te erlangen$ „ dat ik laft van uwe Majefteit had, hem te zeg,•, gen, dat de voorflagen niet zouden fchynen „ van hunnen kant te komen, maar alleen van „ dien van uwe Majefteit, zonder dat de Staten zich benadeelen zouden, door hunne bewilli„ ging in de vooruittrede, dien aangaande door? „ uwe Majefteit gedaan. „ Hy heeft zeer veel fmaak in dien voorflag* „ gevonden, en wy zyn daarop in onderhandeling „ getreden, waarin hy my zeide, dat uwe Ma„ jefteit uit zich zeiven konde voorflaan den af,, ftand van het fort St. Andries en van het eiland j, Bonavifta op de rivier van Cambia, beide plaat» ,, fen, waar van de amfterdamfche maatfchappy ,', veel goud trok, en die voor den koophandel j, van groot belang zyn; dat men het fort Cor* ,-, mantin, 'c geen de Ruiter genomen heeft, te- gens Kabo Korfe zoude ruilen, en dat zy, of„ fchoon de generaal Valkenburg Kabo Korfe ,, herovert mogt hebben, echter niet nalaten zou„ den, Cormantin terug te geven; dat zy de for„ ten, fteden en bewoonde plaatfen van Nieüw„ Engeland afftaan zullen, mits men ook aan de 5, Staten het eiland Poleron affta, waar van zy j, noch in bezit zyn, 't welk hy niet vraagt, dan „ om een voorwendfel te hebben tot het ver5, krygen van de toeftemming der maatfchappye, „ vermits het eiland Poleron geheel en al tot den 3> akkerbouw toebereid* is, de kaneel- en mus- „ kaat-  kaatbomen afgehouwen en de wortels uitgerooit zyn, zo dat het nooit iets waardig kan wezen; waar van de Engelfchen wel onderricht zyn, „ als hebbende op die plaatfen geweeft. Dit is „ inderdaad voor niets met al afftand te doen van „ gantfch Nieuw Nederland, 't welk zo veel gelds 5, federt zeftig jaren, dat zy het bezeten hebben, j, gekoft heeft, en 't welk een bebouwd land is, j, waar van zy een groten koophandel van bever* j, vellen en van alle foorten van pelteryen ont-* $ fangen,'t geen ookaanNieuw-Engelandgrenft, „ 't welk hun veel nut zal toebrengen. '' j, Maar dat, zo de Koning van Engeland] daarenboven de tiende van de viffchery of een j, andere belafting in Europa vergde, of begeer- de , dat de Staten tot de vaart door het Kanaal j, pasporten van de Engelfchen namen, of enig „ teken van Koning der zee, of dat zy den Prins ^, van Oranje in zyne bedieningen hèrftelden, de Staten nooit in enige dier voorwaarden zouden „ bewilligen, en in dat geval befluiten, alles on? „ alles te wagen. „ Na noch eens, doch te vergeefs, beproeft te hebben, hem tot grotere afftanden te be,, weegen, zeide ik, het oorbaar ,te zyn, dat hy ,,' den Staten verflag van onze onderreding deedt, „ en my hunnentwegen herhaalde, al wat hy my „ reeds uit zich zeiven gezegt hadt, op dat 't 3, geen ik uwe Majefteit fchryven zoude te meer a, kracht mogt hebben.''  van trok; dat de ooftindifche Maatfchappy het eiland Poleron niet begeerde, en ook niets acht^ „ te, en dat men het den Engelfchen by den vrerf „ de terug gaf, volgens de verplichting van het 9, 1762, in Engeland gemaakt. „ Dat zy zich weinig verlegen maakten, om „ Kabo Korfe te nemen; dat het thans mooglyk ?, reeds genomen zoude zyn,- dat het de forten Delmina en Naffau niet deerde, maar deze bei„ de laatftgenoefhden in het tegendeel het bena.,, deelden, vermits zy voor den koophandel daar ,, te lande van ongelyk meer belang dan Kabo <„ Korfe waren. „ Dat zy, om het verlies van Nieuw-Nederland op te wegen, middelen aan de hand had* .„ den, om driemaal meer te winnen, nadien be1,, vel naar de Indien gezonden was, de vaftig-1 i,, heden der Engelfchen aldaar aan te taften, waar „ uit het geenzins moeilyk was, hen te dry ven, en dat zy vervolgens dezelve zouden inhouden, of met Nieu w-Nederland verruilen tegens de vaftigheden, die de Engelfchen in de Oofl> Indien hebben. Men kan derhalven niet als met verwondering den aandrang lezen, met welken d'Estrades den Raad-Penfionaris zogt te be weegen, om nog meerder aan den Engelfchen af te ftaan. „Voor vier dagen (fchryft hy in zynen brief aan 9, deLioNNE van den 10de Maart 1667, D. V. L 2 blad&  „ bladz. 103.) Voor vier dagen zondt Ifola eet! j, poftbode aan den heer Friquet, om hem te be„ richten, dat de Koning van Engeland nooit den ,, vrede zoude maaken , zo de Staten het eiland Poleron niet afftonden; doch zulks is den lieden 3, op een zo loze wyze te vcrftaan gegeven, dat ,, men haar heeft diets gemaakt, dat de Engelfchen 3, niet flegts begeerden, 't geen zy voor den ver3, klaarden oorlog verweldigt hadden; maar dat „ zy zelfs, na overeen gekomen te zyn, dat een 3, ieder behouden zoude, 't gunt hy bezat, hun 3, noch de wetten wilden voorfchryven, als of 3, zy overwinnaars waren, tonende door die han« 3, delwyzen, dat zy veeleer den vrede wilden af3, breken, dan denzelven te helpen maken. Van 3, die ftreken verwittigd, heb ik den heer de Wit 3, daarover tweemaal voor den ontfangft van uwen 3, brief gefproken, gelyk ook de gedeputeerden tot de geheime zaken, en wy hebben grote „ twisten over die ftoffe gehadt. Hy valt in dien ftrik meer dan een ander, en ik vind hem drif3, tiger, dan eenigen der gedeputeerden, om op „ dat ftuk niets toe te geven. Niet dat ik, ver3,' mits de meefte en inzonderheid de ftad Amfter„ dam in de ooftindifche maatfchappy belang heb„ ben, geen groten tegenftand heb ontmoet, om „ ooit in die teruggave toe te ftemmen; ftellende „ zy my hun eigen belang voor, 't geen is, dat ,, de Engelfchen binnen vier jaaren het eiland we* der met kruidnagelen beplanten zouden, en dat zulx  Het gaat, 't is waar, Myn Vriend! hoe lange* hoe doller. De vuilaartigfte vrugten der drukpcrfe, zoo letter als plaatdruk, zien wy dagelyks voor den dag komen: het krielt van fmaadfchriften en prenten; menfpuuwt vuur en vlam, niet alleen tegen die genen, die eenige hartelykheid voor het Huis van Oranje en de tegenwoordige regeeringsvorm toonen, en die de maatregelen der Amfterdamfche Politieken afkeuren-, maar zelfs, tegen den Stadhouder en het Stadhouderlyk bewind. Gelukkig, dat dit vuur geen Grieksch vuur is, er* dat, offchoon verzeld of gevolgd wordende van groot gedruifch, het in zyne werkinge meec zweemt naar de flikkeringenen en naar 't geklater van voetzoekers, zwermers, en muizen, daar de ftraatjongens zich mede verlustigen, dan naar het yslyk licht, en de donderende flagen der kartouwen, door onze Zeehelden onlangs tegens de Engelfchen afgefioken. Wat vermag zulk ydel geweld? op my niets. Gy weet, dat^na, toen, zy den dolk in haar boezem gedrukt, en daar weder uitgerukt had, dien aan Pcetus toereikte, hem zeggende : Het doet my geen zeer. De fchigten, van welken onze Baazen zich bedienen, zyn geen dolken, welken in het harte konnen dringen: ter naauwernood zouden zy eenig gefnor in de lucht konnen maken, indien zy uit wat meer ftofs beftonden: men magze nu met het verveelend gefuis van muggen gelyk ftellen: en zoude men dan van al dat revelwerk niet met meer waarheid, L 5 dan  dan het de grootmoedige Aria van den fteek, dier* Zy haar'zelve toebragt, gedaan heeft, zeggen konnen: Het doet my geen zeer. Waarlyk myn Vriend wat beduiden tog? de Toepen. Het Publiek goud fcbaaltje. De twee fcherpe Brieven over drie Libellen, De vrymoedige bedenkingen over bet voorgehoudene in de Memorie. Copie van het Testament van den Heer Hertog. De Mennoniete voorvechter. De gevallen van een Vlooi. — Echte tyding uit bet Vorjlelyk 's Gravenbage. Staatkundig Schuitpraatje, tusfchen een Fransman en een Hollander. Veldgefprek tusfhen een Brunswyk Wolfenbutteler, en een Amfierdammer. Certificatie van den Lyfmedicus van Philip Prins van Wolffenftein. Het voorgevoel of Predikatie op bet naby zynde vertrek van onzen zoo zeer gebaaten Onderfchout. Antidotum voorde Peji. Aanfpraak van een overysfelfchen Landman. Vriend Broederlyke onderrecht'mg en vermaning. Dat Engeland fiddere. Politiek Testament van Engeland. Getrouwe en Hoogjlnodige waarfchou. wing aan Nederlandfch volk. Nacbtpr aatje tusfchen Louw en Krelis. Concept requejl van Burgers en Ingezetenen van Zuid en Noordholland. De dood van den Mlandfchen eyerboerl Het nieuwe Kolffpel. Het Testament, of de laatjle wil van den Hollandfcben Eyer* boer. De naakte waarheid, of de onverwachte ontdek, hng. De Wasfenaarfcbe Boer getransformeerd in een vrolyke Staatkundige Scharmoes. Zamenfpraak tusfchen Joris den Zalmhoer en den Heer A. V. Kenjctetzmde Lofzang voor de onverbeterlyke voorflanders der Enfcben, Biografia Ultrajeclina. Gefprek tusfchen een Va.  neooren,'t zydoor hunnen ftem, 'tzy door andere deelen van hun lichaam, zich verraaden; zoo is het evenwel zeker, dat zy veel kwaads doen , om dat men niet overal noch altyd even zeer op zyn hoede kan zyn; om dat men zonder arg en zonder zorg is, en om dat men het kwaad niet terftond befpeurt. De fchryvers van onze Couranten zyn 't vooral, die men hier niet over het hoofd moet zien, en boven alle anderen nog wel dien van de Nouvelles Extraordinair es de divers endroits. Jn plaats van zich bloot by 't vertellen van Nieuwstydingen te houden, mengen zy dagelyksch hun verhaal met een foort van vergif, dat, by den duur, op de gemeente werkt, ende begrippen van de goede gemeente zodanig bederft, dat 'er, als 'er niet tegen gewaakt word, geen geneezen meer aan zal zyn; vooral, daar dit vergif nog te gelyk door eenen Staatman, Poft van den NederRb n, door Kerkreden van eenen Van den Doorslag, wordaangepreezen, en toegediend. Op zulk yolk is het, dat men het oog moet houden. Zulk flach is het, het welk men na moet gaan; wiens voetpaden men moet nafpooren; en wiens verderfelyke wegen, en uiteinden, men moet bloot leggen en aanwyzen. Men moet aan de goede gemeente het onkruid, 't welk men onder haar zaait, en voor heilzaam gewas verkoopt, leeren kennen; men moet haar de merktekenen van de dollen kervel, die men haar voor den goeden aanpryft, leeren onderfcheiden, ten einde zygeen dood-  üoodlyk vergif inzvvelge, daar zy zich met eeri heilzaam nat meende te verkwikken. Gy hebt uit de brieven, welken ik u gefchreeven heb, konnen merken, dat ik dit doelwit tot myne taak heb gebragt, en dat ik om die reden my zo lang heb opgehouden by de Memorie,door Burgermeesters van Amfterdam den Prince overhandigd, als meer dan alle andere gefchriften indruk op de begrippen der natie kunnende en moetende maaken. Gy hebt konnen zien, dat ik ook daarom, en niet orr* oud zeer op te krabben, van de laatdunkenheid eeniger Staatslieden in mynen zeven-en-dertigfte Brief gefproken heb, alzoo die laatdunkenheid in zulJken, die in eenig bewind zyn, van grooter en fchadelyker gevolgen kan weezen, dan in anderen, die 'er maar voor hun zei ven door benadeeld konnen worden. Gy hebt zeer wel begreepen, dat het ook alleen tot dat einde en om die reden is, dat ik eenen franfchen Nouvellift, en eenen Doorslag ten lyve ben gevallen, de muggen, defpringhaantjes, en al dat klein goed laatende loopen. Aan dit bellek, myn Vriend! verkies ik my te houden, zonder my iets aan te trekken, en zonder my meer of min te bekreunen aan alles wat men over myne Brieven ook zeggen moge. Ik heb, 't is waar, veel over voor het oordeel van de eerlyke en braave Landgenooten, die 'er in ons vaderland, nog in grooter getale zyn, dan men het voor eenigen tyd vermoed hadde, Gy zyt te raade geworden, om myne Brieyen te lasten drukken. Ik verneem, en zie, dat zy by vee.  «kt m ># is den moriaan gewasfen. Wanneer het met een volk zo ver gekomen is, dan is 't noodeloos het ïicht der reden aan te fteken: het valt immers ligter vlakken te werpen, danzeuittewisfchen; en als gy op ftraat door den eenen of anderen guit met modder gegooit wierd, zoud gy blyven ftil ftaan, en t?en reedenvoering doen, om anderen te vertoogen, dat de knaap , die het gedaan heefc, een guitery heeft gepleegd? of dat gy niet verpligt zyt, om dit by herhaaling van hem af te wagten? Ik weet wel, men kan bier tegen inleggen, dat dit het juiste geval niet fchynt te weezen: dat zulken, die'tegen het vloekgefpan der Amfterdamfche Politieken opkomen, in een ftrydperk zyn getreeden, daar zy uit gebleven konden zyn. Ik ben niet verwonderd, dat 'er zelfs onkundigen en weldenkende menfchen gevonden worden, die ter goeder trouw twyffelen konnen, of men wel recht hebbe om zich de baldadigheid van dien onbezonnen hoop aan te trekken, zoo lang dezelve hen niet treft; en dat, hoe zeer de fchotfchriften veel konnen toebrengen», om die geenen, welken geen genoegzaame kennis of doorzicht hebben, om 't waare van 't valfche te onderfcheiden, verkeerde denkbeelden en begrippen te geeven; ja, zomwyl groote opfchudding in den Burgerftaat konnen voortbrengen; en hoe zeer die fchriften, gelyk ik het uit Vsrulamius aangetekend heb, doorgaans de  $» Öe voorboden van oproer zyn; de vredelievende Burgers en Ingezetenen zich evenwel die niet moeten aantrekken, noch zich daar mede be* tnoeien; maar aan de Overheid over laaten, om dat kwaad tegen te gaan en te fluiten, wanneer hoogftdezelve het tydig en raadzaam zal oordeelen. Maar hoe gereed ik ben om toe te geven, dat de bezorging van de publieke ruft aan de Hooge Overheid moet gelaten worden, kan 'er echter niefi uit volgen, dat in alle gevallen een byzonder Burger niet bevoegd zoude zyn, om daar toe mede te werken. Wat dunkt Ü, Myn Vriend! wat zoudt gy zeggen van iemand, die een onfchuldigen ter dood zag leiden, en het bewys van zynen onfchuld in zynen zak hadde, en geen flap dede om hem te redden, daar hy het zonder het minfte letzel zoude konnen doen; en dat enkelyk onder voorwendzei , dat hy zich met de zaaken van de Juftitie niet bemoeien, en die aan den Rechter geheel overlaatenmoet? —Watzoudtge zeggen van eenen anderen , die zich niet zoude ontzien van zich aan eenige onaangenaamheid bloot te ftellen, ten einde deeze liefde - plicht te volbrengen? Wat denkbeeld zoudge maaken van eenige menfchen, welken een kind, door een wild dier overvallen ziende, en hetzelve met een enkelen fnaphaanfchoot zouden kunnen verlosfen, echter met eene groote gelaatenheid het kind zouden zien verflinden, en hun kruid en lood fpaaren ? en wat denkbeeld, daar en tegen, zoudge maaken van 't gemoed van een flukfchen knaap, wanneerge dien M % «iC  wederom te recht te brengen, thans zoo hoog ge*, klommen en dringende is, dat het zwygen van zulken die 'er wat toe doen kunnen, zelfs voor een wezendlyk verzuim van 'tgeen men denVaderlande verfchuldigd is, gerekend zoude konnen worden? Ik zal dan naar myn vermogen aan uw verlangen voldoen; en, vermits wy onze bloote begrippen niet kunnen ftellen tot grondregels van onze rechten en verplichtingen , en dat deeze uit bekende en aangenomen waarheeden moeten afgeleid en betoogd worden, zal men 'er zyn zegel aan hangen , zoo zal ik ook , op zoodanige wyze, het oorlof of de bevoegtheid, om tot het publiek by gefchrifte te fpreeken, en zoodanig te fpreeken als ik het doe, aantoonen j daarinne niet doorgaan op een louter zeggen, op het willekeurig vooraf ftellen van gronden, die of valfch zyn, of onder een valfch lichtaangebragt worden; maar op aangenomen en erkende waarheeden , uit de reden afgeleid, en door het gezag van voortreffelyke Schryveren, die overal in achting zyn, geftaafd; des elk, die onzydig en kundig is, zal konnen beflisfen, of ik my aan eenig bedil behoef te bekreunen. Evenwel moet ik vooraf eene aanmerking herhaaien, welke jk in mynen eerften brief op de nuttigheid van derzelver uitgaave gemaakt heb, naamlyk; dat'er vruchtloos gepreekt word, wanneer de Toehoorders bereids vooringenomen zyn tegen hetgeen men zeggen zal; of de moeite niet zullen neemen  < 1S3 ><8» men om 'er naar te luisteren, of zelfs zich aan 't geluit der ftemme ontrekken, om naar niets te hooren. Het is waar, myne Brieven worden meer getrokken en geleezen dan ik het my voorgefteld hadde; maar teffens is het waar, dat 'er nog meer menfchen zyn die dezelve niet willen leezen, ja zelfs niet de origineele ftukken die 'er in voorkomen. Men wil volftrekt niet verlicht zyn, geen Waarheid zien: men fchroomt, gelyk ik in myne voerigen aangemerkt hebbe, om te ondervinden , dat men op een verkeerd fpoor is, dat men zich zeiven door voorbaarigheid, overhaasting, of vooroordeel heeft laaten vervoeren. Zoudtge gelooven, dat 'er zyn, welken in heeten toorn zyn opgeftooven, enkelyk om dat ik den Leidfchen Franfchen Courantier onder de oogen heb gezien. Die knaap mag U en my, en allen, welken omtrenc 's Lands omftandigheeden en belang van een ander gevoelen zyn dan hy, vlak uit voor flechte burgers,die doordrift, blindheid,en kwaadaarheid, vervoerd worden, uitkryten; masr ik mag hem niet doen voelen, dat hy geen recht heeft, om ons op dien toon toe te fpreeken: dat is by die Luiden kwaadaartigheid, nydigheid, ja zelf muitery: myn fchryven is daarom ongeoorloofd: men moeft 'er een verbod, een interdict op leggen. Preek zoo lang en heerlyk als gy wilt voor Toehoorders, die vooraf beftemd hebben JJ te verketteren j het zal paerlen voor deZwynen M 4 g£"  geftrooid zyn. Al was ik dan in ftaat om het allerdoorwrochtfte en wel beredeneerdfte vertoog, het welk met mooglykheid op 't papier te brengen ware, te fchryver), als het ter regter tyd niet zoude uitkomen, zoude het vaft even zoo ras in 't vergeet boek als in de waereld geraaken; waar tegen de elendigfte prul, welke door zekere omftandig heeden van tyd begunftigd word, van alle kanten getrokken en ge/maakt zal worden. Behalven duizende voorbeelden, welken ik 'er U van zoude kunnen aanhaalen, hebt gy 't aan het Politiek SyJ Jlemct konnen zien, en gy ziet het daaglykfch nog aan den Poft van den Neder-Rhyn. Met dat al, heb ik, (ikheb hetU reeds gezegd) terwyl ik tog eenige toehoorders heb, wel zoo veel voor dezelven, en ook voor U, over, dat ik my aan Uw verzoek niet onttrekken wil. 's Gravezande, een man van een ongemeen verftand en kunde, plagt (zoo my verhaald is) te zeggen, dat hy liever voor drie braave Studentèn dan voor een groote hoop domooren of losbollen collegie wilde houden: ik zoude, indien ik my by zulk een man dorft vergelyken, op gelyke wyze zeggen, dat ik te vrede zal zyn, indien 'er flechts eenige kundige en verftandige Luiden zyn, aan wie myn werk behaagen moge. Ondertusfchen dat ik het vervolge, en myne verdere gedachten over de bevoegtheid van over Staatszaaken te fchryven, U toezende, zal ik my ltreelen met de hoope, dat 'er wat vrucht uit onzen  Snzeh arbeid 'geplukt zal worden; is het niet hev den, laat het morgen zyn. Vaarwel, verzekerd, dat niemand hooger prys op uwe vriendfchap ftelt» dan ik, die beftendig met achting ben, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. BW. Bienaar, Den z8en. July. 1782. Reynier Vryaart. P.S. Zie daar, Myn vriend! onze Vloot in zee: en dus is 'er dan eindelyk voldaan aan 't verJangen van de Natie, zoo het waar is, dat onze Natie •zeer fterk verlangende is geweeft, om dezelve in zee fe zien, gelyk het ons een hoop onftuimige geesten , en bedillers van het gedrag der Hooge Overheid, en der geenen aan wie het hoog bewind van 's Lands zaaken is toevertrouwd, gezogt hebben diets te maaken. Voormy, ik heb niet alleen getwyfeld aan dit verlangen van de Natie, of van het befte, voorzichtigfte, en kundigfte gedeelte derzelve; maar ik ben verzekerd van de onwaarheid van dat verlangen: ik ben verzekerd, dat het voorgeeven van dit verlangen een louter verdichtfel is, dat men, gelyk meer andere verdichtfelen en onwaarheeden, uit den duim heefc gezogen, om die geenen, aan wie het beleid der zeezaaken en zeemacht is toevertrouwd, by de M 5 goede  van 'sLands macht, en over haare bekwaamheid om op deeze of geene wyze in aiïivüeit gebragt te konnen worden, kunnen oordeelen; maar dat het alleen de Legerhoofden, en de Vlootvoogden zyn, welke zoo over de operatien, die met hoop van, onder Gods zegen, gelukkig te flaagen» ondernomen als over den tyd wanneer die met vrucht in 't werk gefteld kunnen worden, konnen oordeelen. De Natie weet, dat tot bewind van de zaaken der zee, even als over andere zaaken, Hoofden, en een Opperhoofd zyn aangefteld; en dat men derhalven het beleid daar van aan die Hoofden en aan dat Opperhoofd moet laaten; even gelyk men het beleid der Juftitie) laaten moet aan de Gerichtshoven en andere Rechtbanken, aan wie hetzelve is toevertrouwd. De Natie weet, dat als men die orde ftoort, en dat zulken, welken tot het een noch tot het ander geroepen, gelaft en gemachtigd zyn, zich de bevoegtheid aanmaatigen om 'er hun zeggen in te hebben, alles inde war moet loopen, en niets met eenige hoop van vrucht kan worden uitgevoerd. De Natie weet, dat als men die geenen, aan welke het hoog beleid van eenige zaaken tot 'sLands beftier behoorende, 't zy van Land-of zeezaaken, 't zy van de Juftitie, 't zy van Politie, of wat verder onder het beleid der algemeene zaaken begreepen mogt zyn, is opgedraagen en toevertrouwd , in verdenking omtrent hun gedrag in het zelve brengt, daar uit niets1 dan muitery en oproer ontftaan  ÜK 188 ontftaan kunnen. De Natie weet, dat de HeeiStadhouder zich niet dient te regelen naar het gefchreeuw van een hoop laatdunkende en muit. zuchtige fchryveren, welken even zoo min blykeri Van welmeenenheid als van kundigheid geeven; maar in de verfchillende zaaken, met kundigenkan raadpleegen; en dat ieder vërftandig rhenfch zich , by 't inneemen van mnd. rinnd aan die geenen die in de zaak bedreeven zyn, aan de Artis Peritï. De Natie weet, en ziet, dat de Heer Stadhouder, dit voorfchrift der gezonde reden volgt; en inzonderheid , dat hoogftdezelve in hoogftdeszelfs ■waardigheid van Admiraal, raadpleegt met 's Lands Zee- officieren, en wel byzonderlyk met dé Vlagofficieren over het geen wat met 's Lands-zeemagt, zo als die is, kan, of niet kan, gedaan worden; en de Natie maakt 'er dit wettig befluit uit op, dat de Heer Stadhouder, als Admiraal, met en benevens de Hoofden van de Vloot, de befte en voorzichtigfte maatregelen beraamt en in 't werk ftelt, welken de dienft van 't Land vereifcht, en in 't byzonder tot heil van de fcheepvaart en koophandel deezer landen by der hand genomen kunnen worden. Het gedeelte der Natie, dat zich de moeite heeft gegeeven , om de hiftorien te leezen, weet, dat de voorbaarigheid dikwerf de oorzaak is geweeft van de allerfmertelykfteonheilen en rampen; dat in 't byzonder de Franfche Natie (gelyk ik het in een myner voorigen aangemerkt heb) door haar ongeduld meer dan eens fchrik-  ïchrikkelykë flïgen heeft gekreegen; en datzy'er? niet lang geleden twee voorbeelden, in het neemen van de fchepen :door Kemperfeld "en Black.ftone, van gezien heeft. Het kundigfte gedeeli te van onze Natie weet, dat het in onzen Landaart altyd voor eene uitmuntende hoedanigheid is gehouden, pblegmatieck te zyn, wel te overleggen, wel te bereiden,.on, gelyk men fpreekc, Jleenen tt raapen, alvorens aan 't goojen te gaan; dat men dikwyls meer wint met ftil te zitten, of met ui ter. lyk te fchynen inactief te weezen, dan met eene daadlyke activiteit. Het weet, dat 'er by de Romeinen een uitmuntende Veldheer is geweeft» Jïabius geheeten, en by genaamd Maximus, wegen .zyne groote krygskunde, en ook Cunctator, de draalaart, wegen zyne veldtochten tegen Hannibal: en dat deeze Fabius, na dat de roekeloosheid eerft Van Flaminius, welke, aan 't hoofd van het rofneinfch leger, door Hannibal in hinderlaagen geJokt zynde, daar door verflagen, en hy zelve omgekomen was; en naderhand die van Varo Romen ^op den oever van haaren ondergang gebragt had, .dat (zeg ik) deeze Fabius door zyne draaiingen, of uiterlyk toefchynende inactiviteit, deRepublieck gered en haar krygsmacht (niet door eene tachtig jaarige inactiviteit tot verval geraakt, maar door den flag van Cannes, in welken vyf- en veertig duizend Romeinen fneuvelden, verzwakt) her. fteld , heeft. Dat gedeelte van onze Natie herinnert zich, het geen men in het Groot JU gemeen Woordenboek , van Fabius Cunctator leeft ia  fo deeze woorden „ zich nooit in het veld „ begeevende tot den ftryd met Hannibal if zynen vyant, wegens de zwakheid van zyn leger, 5-, deed hy niet anders dan der vyanden bewegingen „ in acht te neemen, zyne vyanden fteeds op de „ hielen te volgen, en zich zelve voor„ deelig te legeren , en wel te befluiten j j, dat Hannibal afmattende, buiten ftaat ftel„ de tot eenige onderneeming, en dus met dat feldzaam gedrag als tot wanhoop bragte, in zoo verre dat die Afrikaanen door geduurig lafteren en fchelden op de Romeinen" [even Eoo als de muitzieke fchryvers het op den Heere Stadhouder doen} „ dezelve zochten te vertoorn ,, nen en dus tot een openbaar gevecht uit te lok„ ken" [gelyk die zelfde fchryvers ge zogt hebben den Heer Stadhouder te vertoornen, geduld te doen verliezen, en te beweegen om fchepen in zee te doen gaan voor en al eer het tyd wasj. Op zekeren dag deed Hannibal Fabius boodw „ fchappen, dat, indien hy zoo een manhaftig 3, held was, als hy wilde dat men van hem gelo-' „ ven moeft, zoude hy op het open veld uittrekken, en den ftryd met hem waagen. Hier op liet Fabius met veel koelheid antwoorden: was „ Hannibal zoo groot een Krygsman, als hyzich „ vermeette, hy zoude my tot vegten noodzaa„ ken". Het kundigfte en verftandigfte gedeelte van de Natie ziet den Americaanfchen Veldheer Washington in eene geduurige fchynbaare inactiviteit; en ziet  '# tiet hem niet roeren, dan wanneer hy wisfe {lagen kan toebrengen: het neemt in overweeging, of de activiteit van den engelfchen Generaal Bourgoync niet wel aanleiding heeft gegeeven, dat de uitflach van zyne voorfpoedige tochten zoo ongelukkig voor de Engelfchen is afgeloopen. Het verftandigfte gedeelte van onze Natie overweegt, dat men niet poogen moet om een Kind, dat nog niet ftaan kan, by den leiband te doen gaan, om dat het daar door gevaar loopt, van voor al zyn leven een gebrekkigen of bedorven gang te krygen; dat onze zeemacht, tachtig jaaren lang aan 't vallen gebleeven zynde, thans nu wederom pas in haare geboorte is, en dus als een zwak kind, dat eerft •moet leeren ftaan, behandeld moet worden; alvorens dat men'er mede te werk gaa, als ten tyde van de Trompen eri deRnyters, toen 'er duizend jaaren waren befteèd om onze zeemacht te vormen, en tot die hoogte te doen ftygen. Het befte, het verftandigfte, het welmeenendfte gedeelte der Natie, dat gedeelte het welk zyne ftem op het hoog beleid en 't hoog beftier van de gemeene zaak niet meent te moeten verheffen, maar als vreedfaame en goede Ingezeetenen beruften op die geenen, aan wie het is aanbevolen; en 't welk meent, dat het den geenen, die buiten bewind zyn, niet voegt noch betaamt dat bewind tot een voorbeeld van hunne berisping te neemen; noch 'er zich over te beklaagen, dan ten uiterfte in die enkele gevallen, wanneer 'er omvederfpreeklyke My. km van verkeerde handelwyzen zich klaar mogen op-  <3K j^z «pdoen; wanneer het pas heeft; en-dat het op m .fcefcheiden, op een gevoeglyke, en met 'sLands conftitutie overeenkomende wyze, gefchieden kan; dat gedeelte der Natie ,'t welk tot nog toe den mond geflooten houd, en de tong niet roert, pryft en looft in zyn harte den Heere Stadhouder: het verheugt zich in zyne ftille eenzaamheid, dat de Vorft, nier tegenA*»*, h0, ontaard gedr vaJ -veelen onzer Landgenooten, de hand aan 't roe van ons geflingerd fchip blyft houden; zich dt moeite en den Iaft daar van getrooft,- de voorzichtigheid Helt boven een doldriftig verlangen . den tyd afwagt, dat de koopvaart veilig of ter minften met eene vermoedelyke zekerheid haarer gang kan gaan; en wel bedagt is, dat de verliezen, welke onze zeemacht tegenwoordig zoude komen telyden, haarflerker zouden drukken, dan wanneer zy wederom haare krachten zal gekreegen : hebben. Dit gedeelte der Natie bid den Almachti. gen, dat die Vorft voor ons lange jaaren bewaard blyve; dat de Almachtige hem byfta, zynen arbeid verligte en zegene; zoo veel zoets doe ge. .nieten als zyne wreevelige haaters hem bitterheid doen fmaaken; en het verblind gedeelte der Natie van het dwaalfpoor afbrenge, eer dat het te laat zy, en niets zal overblyven dan de fpyt en 't naberouw van liever aan logen- enlaftertaal, dan aan waarheid het oor geleend te hebben.  REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAAKEN, VOORKOMENDE in de drie Stukken IV. V. en VI. VAN REINIER VRYAARTS BRIEVEN; A. A dmiraliteiten. DerzelverRapmten bewyzen de ongepaftheid, en ongegrondheid der Memorie van Amfterdam IV, bl. 57. Afvorderirig van EL H. Mog. aan dezelven wegens gewigtige artikels, in gevolge eener Propofitie van Z D. H. 58. Antwoord derzei ven dieswegen 59, en volgg, met een verflag van derzelver verrigtingen ibid. Bericht van de Admiraliteit van Amfterdam op de Propofitie van Z. H. 83, en volgg. Derzelver a£tivitert onder het oog gebragt 84, en volgg, beneffens derzelver verrichtingen 87. Bericht van die van Weftvriesland en 't Noorderkwartier 94, en volgg. Van die van Zeeland, met opgaave van den Staat haarer Zeemagt ioï, en volgg, derzelver verrichtingen 107, en volgg. By de Admiraliteiten heeft geen verzuim plaats gehad lip Hadden gebrek aan de nodige fondfen ibid, vooral aan Scheepstimmerlieden en voorraad »n. AmerikaaneS. Onderzoek of onze Staat dezelve behoort vry te verklaaren V, bl. 59 — 62 en volgg. Zullen ons, denkelyk , geen uitfluitenden Koophandel toeftaan 61. Kunnen ons geen meerder voordeel toebrengen , dan onze eigen Colonien 80. ' Traétaat van Commercie met de zelve eifcht voorzichtigheid ibid Het erkennen van derzelver onafhanglykheid vernietigt alle VI. Stuk. N onze  4 REGISTER. onze verbinttenisfen met Engeland 83, waar door wy veele takken onzes handels in de waagfchaal zullen ftellea ibid. Verbond met dezelve alleen voordeelig zoo lang de oorlog met Engeland aanhoud, 87. Bewys hier voor, getrokken uit de verhandelingen van den Heer van Heükelom, en verdere aanmerkingen dieswegen 88, en volgg. Amsterdam. Scherts over deszelfs geprojecteerde Tractaat met de Amerikaanen IV, bl. 6. Heeft zich geduurzaam verzet tegen 's Princen aanmaaningen ter verbetering van 's Lands Zeemagt 31. Schynt in deszelfs Memorie den Heer Stadhouder buiten bedryf te wilien ftellen, en de Conftitutie van Staat te willen veranderen 124. Burgermeefters dezer Stad zyn niet min feilbaar dan andere menfchen, 125. Brengt by, de genegenheid weleer aan den Heer Hertog betoont V, bl. 14. Aanmerkingen hier over 15. Heeft, zoo wel als Rotterdam, een grooten ophef gemaakt van 's Lands Zeemagt aanmerkingen dies wegen, 167. Aanmerkingen over de Memorie van de Heeren Burgemeefteren dier Stad. VI, bl. 2 — 3. De af vordering, gedaan aan Z. D. H. om den Heer Hertog van zyn Hof te verwyderen ftrydig met de pligten van deugt en rechtvaerdigheid 5, en volgg. Argliftigheid om den Prince te misleiden, 6. Amfterdam heeft federt veele jaaren tegengeftaan om de Krygsmagt in een behoorlyken ftaat te ftellen 68. 33 e zittingen. Verzuimt dezelve in ftaat van tegenweer te ftellen, byzonder de Ooft- en Weft-Indifche IV,' bl. 117. Bevinden zich in geen ftaat van veiligheid V, bl. 160, Bondgenooten. Derzelver befluiteloosheid in het volgen van den raad van Z. D. H. IV, bl. 193. Is oorzaak van den vervallen ftaat ibid. Gebrek aan eensgezindheid onder dezelven ibid, toe te fchryven aan de Amfterdamfche Politieken, 194. Brunes, (Zinnebeelden van) bygebragtlV, bl. 146. Brunswyk I Hertog van ) Het verzoek van deszelfs verwydering kan door Holland alleen niet worden gedaan; veel min door de Stad Amfterdam IV, bl. 8 en volgg. Door aanmerkingen geftaaft ibid De Heer Stadhouder kan denzelven niet verwyderen op verzoek van Holland alleen, als raakende de Staaten Generaal; veel min, op verzoek  io REGISTER. gaande uit van Reid Ned. Gefthied. ibid, en volgg. Tegenkantingen tegen het beduur van dien Vorft overeenge» bragt met de tegenwoordige oneenigheden 155. Door 's Lands Advocaat gecontrolieert 6. Uittrekfel uit Wagenaar, tot nadere opheldering daar van ibid, en verdere aanmerkingen 158. Onwaarfchynlykheid, dat die Vorft naar de Opperheerfchappy geftaan hebbe. 159 en 160, en volgg. Betooning, dat men de Princen van Oranje zoekt in verdenking te brengen i6\. Memorie. Schertfery over de Memorie der Burgermeesteren van Amfterdam IV, bl. 3 en volgg. Aanmerkingen over derzelver onregtmatigheid 7 en volgg.. Dezelve is ontaard van de oude Hollandfche rondborftigheid, en vol valfche bewimpelingen 26. Uit verfcheiden artikels derzelve beweezen 27 en 28. Vol duiftere dubbelzinnigheden 29, en ongepafte uitvlugten 30. Vermoedelyk minder opgeftelt voor Z. H.als «m het volk tegen Hoogftdenzelven te verbitteren 34, en daarom door de Coulanten, en andere fchriften gemeen gemaakt ibid. Is een voetfpoor voor veele Spotfchriften 53 en 120. Voorwendfels in dezelve vervat 113. Verdere aanmerkingen op dezelve 123. Roekeloos voorgeven 126, niet goedgekeurt dan door eenige Pasquillen ibid, en door veele bondige fchriften wederlegt ibid. Is niet vry te fpreeken van onbedachtheid 129. Onverantwoordelyk verzuim, waar van dezelve fchreeuwt, tot hier toe onbeweezen 129. Glimpige iïreek voor 'zyne Hoogheid 180. Opeenftaapeling van befchuldigingen tegen Hoogftdenzelven 18a-=-784. Wonderlyk zeggen in dezelve vervat 186". Verdere dubbelzinnigheid en verkeerdheid in dezelve V, bl. 4 en 5. Het daar in voorgeftelde loopt uit om den Heere Stadhouder buiten alien Raad te ftellen. en deszelfs gezach te beneemen ibid. Meefterachtige toon daar in vervat 6. Onbehoorlyke uitdrukkingen jegens den Heer Hertog 7. Vol klinkende woorden zonder zin 15, Nadere beoordeeling VI, bl. 3 en 4. N. tie. Het beste deel derzelve aan de Stadhouderlyke Regeering verknocht IV, bl. 149. Het verlangen van dezelve naar het uitloopen der Vloot een verdichtfel VI, bl. 185. uitgeftrooit om de beftuurders der zee-zaaken in verdenking te brengen 186. Wenfcht.datmen zich in ftaat ftelle om den vyand het hoofd te bieden ibid, maar geene roekeloosheid ibid, Ne g 0-  ia REGISTER. geheldert IV, bl 121. Draagt in haar Manifeft de bezwaaren met gemaatigtheid voor V, bl. 136. Oneerbiei voor de zelve VI, bl. 177, aanmerkingen dieswegen 178. Po LtTiEKEif (Amfterdamfche). Hebben heimelyk verlangt naar een Oorlog met Engeland IV , bl 194. Zyn met hunnen aanhang de oorzaaken van 't verval van 't Vaderland VI, bl, 134. PpuTiquE Hollandois. Dwaalingen van denzelven VI, bl. 17. Post van den Nederbhyn. Schretfery over denzelven VI, bl. 11. Post naar den Nederrhyn. Te achten boven de fchriften der Amfterdamfche Politieken VI, bi. 96. Predikanten. Nadeelige reden voeringen van fommige dcrzelven V, bl. 182 Zyn kwaade raadsluiden ibid. Prins van Oranje. Zie S t ad houder. Protositie der Stad Amfterdam wegen het toevoegen van een committé of kleinen raad aan Zyne Hoogheid VI, bl. 30. en volgg. Wederlegging van 't geen daar in vermeld wordt 37 en volgg, als ftrydig met Hoogftdeszelfs rechten 41 geheime inzichten, daar in opgeflooten 42 en volgg. R. JRb.aadpensionaris. Zegswoorden, by de memorie, van Amfterdam denzelven in den mond gelegt niet bevestigt IV, bl. 18S. E eg ent en. Derzelver pligten IV, bl. 115 en 116. Behaoren hunne waakzaamheid niet uit te ftellen tot het te laat is, 116 en 117. Moeten het oog houden op weezentlyke en niet op denkbeeldige zaaken, ibid, en hunne klagten aan deStaaten inleeveren wegens inbreuken, en de gevaaren in tyds helpen voorkomen 118. Zyn verpligt om zelve eerbied en ontzach te toonen voor het Oppergezach 119. De inbreuk daar van kan niet dan kwaade gevolgen hebben 120. Behoorden de eer des Stadhouders, tegen de verregaande befchuldigingen te verdedigen 141. Aanmerkingen dieswegen 142. Derzelver toelaating van. lasteifchriften ftrekt tot. aanmoediging daar van ibid. Recente n, van Amfterdam. Te hoopen dat dezelve tot beter gedachten komen IV, bl. 24. Derzelver dubbelzinnige handelwyze aangetoond 30. Trachten door grootk fpraa-  REGISTER. ti 'fpraak de onkundigen te misleiden ibid. Aan fommige derzelven te wyten, dat de Natie den Heere Stadhouder verdacht houd 51 en 53 Hebben aan de Pasquülen voet gegeeven 53. Efforts door dezelve gedaan; welke zyn die? V, bl. 16. Bedenkingen dieswegen ibid. De gronden , waarop zy den Heere Stadhouder aanfpreeken, onbevoegt, Jóen 17. Schertfery over dezelveVI bl.8 eng. Republiek. Oorzaak van derzelver verval IV, bl. 45i Moet aan de Regeering van Amfterdam niet onbekend zyn en wordt verkeerdelyk den Prince geweeten ibid. Derzelver onheilen worden niet toegefchreeven aan de» wezentlyke oorzaaken 115. 't Verval toe te kennen aan de beftuiteloosheid in het vo]gen van den raad van Z. D. H. '93- Handelingen van de Republiek omtrent de Engelfchen in vroeger tyden, V,bl. 150. Beredeneert in een gefchrift van den Jaare 1758. ibid en volgg. De Franfche en Engelfche Hoven hebben altoos hun belang geftelt in dezelve onder hunne bondgenooten te ftellen bl.VI, 79. Herinnering van derzelver toeftand in vroegere eeuwen, 100 en volgg. Gelukkig dat zy niet gebracht zy in den ftaat, waar in de Amfterdamfche ftaatkundigen haar gaarne zagen 136. Derzelver vervallen ftaat ii) /.aaken van koophandel in vroeger tyden door den oorlog met de Engelichen te weege gebragt 140. Uittrekfel uit Aitzema dieswegen 141 en volgg. vergeleeken met den tegenwoordigen tyd 144. s. Schepen. Zie oorlogfchepen. Scheepsvolk. Gebrek aan het zelve IV, bl. 38. 4?* 101. veel werks gedaan om het zelve te bekomen m. Schotschriften. Dienen om Zyne Hoogheid verdagt te maaken IV, bl. 47. Een derzelven ten voorbedde woordelyk bygebragt ibid. Gruweiyke befchuldigingen in zulke fchriften vervat 48 en 53. Aanmerkingen over dezelven ibid. Zouden ras peftuit weezen indien 'er behoorlyk tegen gewaakt wierd 143. Zouden 'er geene Politieke redenen zyn om dezelve te begunftigen? ibid, Zyn thans ontelbaar 19Ö. Aan 't volk van Nederland, flechts een kruipende nabootfing van oude fchriften 197 en 198 Zyn de eenige oorzaak der befchuldigingen tegen den Heer Hertog V, bl. 7. Worden dagelyks menigvuldiger en kwaadaartiger VI, bl. 169. oordeel daar over ibid. Optelling van eenige derzelven 170. Beduiden niets 171. Aanmerkingen 172 en vtlgg. Zyn ds voor«