REINIER VRYAARTS OPENHARTIGE BRIEVEN, Om te dienen tot opheldering en regte kennis van de VADERLAND SC HE HISTORIE; En teffens ter aanwyzinge van de waare en wezendlyke oorzaaken van 'sLands vervallen en kwynenden ftaat, mitsgaders van de middelen om tot beteren toeftand te komen. Retrdhe res ad primam eaxum infiitutionem; £f circumjpicias in qiiibus £ƒ quibus modis degeneraverint. Breng de dingen tot we eerste inftelling en opkomst; en ga dan na, waar in en waar dobr zy tot verval zyri £eraa!i Baco de Verulam. Serm. ad Fid. ZEVENDE STUK. Te bekomen: Te Groningen, by A. Groenewold, tc zwolle by Clement, in 'sHage by Th. van Os; te Rotterdam, by Bennsi £f Haak; te Leyden •, by Luzac van Damme, en by de meeste Boekverkoopers in do Verësnigde Nederlanden. ' DcprysiSƒ i-3-o   AAN DEN L E Z E R. rp * erwyl het met het uitjlrooyen van allerley foort van Schimpfchriften en Printverbeeldingen, en met het wrevelmoedig fchryven der Courantieren ihans zoo verre gekomen is, dat men elkander en vraagt: waar wil dat heen? kan dit met de orde van eenen Burgerhaat geplooyd worden ? Zyn 'er tegen zulk foort van wanbedryven geene wetten ? Terwyl (zeg ik) deeze en diergelyke vraagen van den een en den anderen gedaan worden, zal het U3 Lezer, geen ongenoegen geeven, dezelve in dit Zevende Bundeltje van de Brieven myns Friends, beantwoord te vinden. Gy zult ''er de Wetten-tegen de losbaiï* digheid der drukpersfe en de fpoorloosheid der Courantieren, mitsgaders de oorzadken waarom dk  d/esflfl speónjg vrugtgedaan hebben, in aantreffeit; en gy zult vermoedelyk, nevens my en myn Vriend, wenfchen, dat 'wy eindelyk eens een onderè tyd zullen mogen bekeven. Vaar wek OPEN-  De vraag, welke het hoofdzaakelyk onderwerp van mynen voorigen is geweeft, en van welke gy de oplosfing begeert, zoude dan, wel bepaald zynde, hier op neer komen: r. Of het niet in 't algemeen met de plichten van een Burger ftryd, dat hy zich '--ver Staatszaaken en over het gedrag, bet welfc in het Staatsbewind gehouden word, by gedrukte gefchiïfte uitlaate ? 2e» Zoo neen: in hoe verre hy daar toe bevoegd is, of weezen kan? Van de oplosfing deezer tweeledige vraage zal het oordeel, over het uitgeeven myner Brieven moeten afhangen j en ik zal, na myne gedachten over die vraag geuit te hebben, aan anderen ter beoordeelinge laaten, hoe verre myn arbeid te pryzen of te Iaaken zy. Ik weet zeer wel, dat het met het uitgeeven van boeken niet minder dan met andere zaaken gaat, laudatur ab his: cuU patur ab Mis. Van deezen gelaakt: van geenen gepreezen. Voor het een en ander ben ik ongevoelig. Ik beöog nut, en niets meer. Gy weet het. Vooreerft, ftaathier te Ietten, dat de oplosfing van 't eerfte lid der voorgellelde vraage afhangt van de byzondere Burgerlyke wetten van eenen Staat. Wanneer 'er geen Burgerwetten zyn, die den Ingezeetenen verbieden om over Staatszaaken, en over't gedrag, het welk daar in gehouden word, te fchryven, en 't gefchreeven ia druk uit  hartstochten altyd fchadelyk is, doch wel voornaaralyk in zaaken, waar toe beleid benodigd is: wy leeren nog uit dezelfde bronnen, dat de drift der hartstogten ons zelfs fchadelyk is in die gevallen , in welken zy rechtmaatig ontfteeken worden. Het is dan een algemeene regel, welken men in 't fchryven over Staatszaaken altyd in 't oog moet houden, dat men zich moet wagten van de gemoederen te ontvlammen en aan te hitfen, en derzelver hartstogren daar door gaande te maaien. Die dit doet, handelt, zedelyk genomen, kwaaiyk. Ten vierden: is het een hoofdplicht van alle Schryvers, dat zy, in 't geen zy in gefchrifte brengen, der waarheid niet te kort doen, Zy moeten geen grondbeginzelen ftelien, die vallch zyn; geen bedryven, die of niet gebeurd zyn, of zoo niet gebeurd zyn, als zy dezelven opgeeven, verhaalen als waar gefchied; en over dezelven, als of zy gefchied waren, redenkavelen; veel minder nog befluiten trekken, en die als waarneeden, daar men op kan, en moet, doorgaan, aandringen. Zy moeten geene aantygingen of befchuldigingen opbrengen, van welken zy ten gelyken tyd het bewys niet opleveren. Als wy, myn Vriend, volgens deeze eenvoudige regels, welken ik wel hoofdregels zoude kunnen noemen, le Politique Hollandois , den Staatsman, dc-n Pojt van den Nederrbyn, en de Nouvelles Extraütdiwirts de divers tndroits (om 'er geen meerder te npemen}  7 >* noemen) ter toetfe leggen, wat zullenwe dan bevinden? Dat zy niet alleen tegen eenen van deeze algemene regels zondigen; maar dat zy dezelven allen by aanhoudenheid overtreeden. Indien ik geen gewichtiger onderwerpen, over welken ik Ü onderhouden wil, te verhandelen, nog verfcheide uwer vraagen, te beantwoorden had, zoude ik U, behalven de Haaltjes, welke myne voorigen behelzen, 'er anderen kunnen aannaaien; maar dit zal te minder noodig zyn, om dat ik verneem, dat het by veelen niet onopgemerkt blyft: vindt gy het naderhand dienftig, of verlangt gy eenige aanmerkingen, het zal my ligt vallen U te voldoen. Tot dus verre heb ik de bevoegtheid van over Staatszaaken te fchryven enkelyfc befchouwd, m de veronderftellins, -m ™™ «<* m een Burgerhaat bevind, alwaar die bevoegtheid door geene byzondere Burgerwetten is bepaald of benomen. Nu ftaat, in de tweede plaats, te zien, of wy in zodaanigen Burgerftaat leeven, dan wel in eenen, alwaar die bevoegtheid is befnoeid of aan banden gelegd. Want indien het 'er zoo mede gelegen is, dat 'er Burgerwetten zyn, welken de Landzaaten verbieden zich over zekere zaaken in openbaaren eefchrifte uit telaaten, of het op deeze of geene wyze te doen, dan fpreekt het (myns oorsdeels) van zelf, dat de Ingezeetenen in zoo verre ook die bevoegtheid verhezen, en als fiegte Ingezeetenen handelen, wanneer zy daar tegen aangaan. Quisvir bonus ejil Vraagt Horatius,' en hy antwoord 'er op. A 4-  , nieuwt, in denfelven Lande worden ghedrukt, „ geftroyt, omgedragen, of anderfms uicgegee„ ven en ghemeen gemaakt alderhande ergeri,ke „Libellen, Pasquillen , Nieuwe - maren , vsrdigte „ t'Jamenfpreeckingen , InveÜiven , Lasteringen en „ andere aanflotelycle Traêtuten en Gefchri/ten, door „ dewelcke gantfch onbehoorlyck, fchandeleus„ lyck , en ook Jeditieuslyk de Hoogbeyd, re/peel, „ faem, reputatie en goeden naam van Coningen, Re~ n publycken, Princen en Potent iten van de Naburige „ Landen en Ministers van de/elven werden ghepers„ tringeetdi overgehaald en gelasterd, waer dotr foo de „ Hoochgedagte Conmgen, Repuhlycken, Princen, Poj, tentaten en Ministers van defelve werden geoffen„ feert, van den Sta^t afkeertg gemaeckt, „ en MET ong2negentheid Tegen denzelven ontsteeken, waar uyt dan niet als onheylen van „ allekanten en ftaen te verwachten. Alle het wel- ke uit verfcheide refpeéten pernitteus, fchafidelyk en fchadelyk by ons werdende inghezien, heb„ ben wy gheoordeelt zulks niet getollereert, „ ofte geleden, maer zonderling in deze confti„ tutie van tyd en faecken met ernft tegen ghe„ gaen te moeten werden; zoo is 't, enz. By Refolutie van de Staaten van Holland van den 4™. September 1659. en ioc:1. Maart i66r. word het Placaat van Haar Hoog Mogenden van den 4e". Jannuary 1651- aangenomen. Den 29™. 1660. is 'er wederom van het Hof van Holland een Placaat uitgekomen. Dertig jaaren laater is 'er een  . Q< is ># een van de Staaten van Holland gemaakt, en ftraf- fe aan den lyve ten minjie by openbaare geesfelinge ge* fteld op het drukken van eenigerbande fcbandaleufe offameufe Libellen, of ook het drukken van eenigerbande andere faecken, de Regering van den Lande end» deszelfs Vrienden ende Geallieerde concerneerende , enz. welk in den jaare 1684. als meede in den jaare 1688. en 1691. vernieuwd is. Waarna op den 9en. December 1702. de libellen, enz. op poene van arbitrale correctie zyn verboden. Na dien tyd is meer dan eens op nieuw tegen de licentie van Schotfchriften voorzieninge gedaan. Daar is een Publicatie van den 29". Jannuary 1745tegen het maaken , drukken, verkoopen, disfè* mineeren van Gefchriften, aanflootlyk zyn voor gehoonde H'>o/^n , en andere uhbeemfche boogt Terfonagien. En een ander van den 4™. Juny 1745. tegen naumlooze Gefchriften. Den i2cn Oétober 1748 hebben Gecommitteerde Raaden, „ conform het hoogwys advies van Z. D. „ Hoogheid, aan Haar Ed. Gr. Mogenden gegee. j, ven in bedenking, of het de attentie van haar Ed. Gr Mog. in deze tyds omftandigheeden niet „ ten uiterften meriteert, om, ongeprejudiceerd „ de profecutie van de Justitie tegen de Schuldi-. „ gen aan voorz-, Lasterfchriften en Pasquillen, „ [naamelyk daar Heeren Gecommitteerde Raaden „ te voren gewag van gemaakt hadden] uit krachte „ van de Placaaten daar jegens reeds zynde, de ,» licentie in het maaken, drukken, verkoopen, si en-  ® ^ en inbrengen of disfemineeren van dezelve „ door een nieuwe wet, onder de tegenwoordige i, gelukkige form van Regering te maaken , hoe eerder foo beter op eene efficacieufe en krachtje wyze tegen te gaan en te refrenee- ü. Deeze voorflag van Gecommitteerde Raaden fcbyht buiten gevolg te zyn gebleeven ; maar by Placaat van den 7«"Mey 1753- *• de Renovatie van den i8=". Jan 1691. wederom vernieuwd, en daar by gevoegd de belofte van een premie van drie duizend Guldens aan die geenen , welke de Autheurs en Complicen komen aan te wyzen, wordende voorts het verbod vernieuwd , en de ftraffe gefteld op de verbeurte der Gefchriftcn, op een boete van drie duizend guldens voor de eerfle reize, en arbttraale correctie naar exigent'te van zaaken, en, voor de tweede reize, opeen boete van zesduizend guldens, en voorts op peene ten minfie van bamiffement voor altoos uit de Provintie Holland en Westfriesland; wordende wyders wel expresfelyk geordonneerd alle Officieren dit „Plakaat „ firiüelyk en precifelyk te executeeren , naar deszelfs „ ferme en inhouden, zonder eenige disfimulatie of cottr „ niventie, op poene van privatie van bun lieder officie, „ by aldien het zelve tot hunne kannisfe gekomen }, zynde, dezelve daar tegens in conformité van „ dezen Plakaet niet zullen hebben geprocedeerd, „ lastendeden Procureur Generaal, dat hy tegen alle „ zodaanige en nalaatige Officieren met alle rigueur zal bobben te precedeeren. Behal*  3, verfcbeide Hoven, die daar uit offenfie moeten opvatten; is goed gevonden en verftaan, dat j, de Heeren Burgemeesters en Regeerders der j, Stad Haerlem zullen worden verzogt, den Cou„ rantier daar óver te hooren, en denzelven deswegens na bevind van zaaken te corrigeeren; ,, en dat mede aan de Heeren Burgeraeesteren en ,, Regeerders van de Steden dezer Provintie, in „ welke Couranten worden uitgegeven, zal wor,, den aangefchreeven, omtrent de Courantiers, „ ieder in den haare, zoodanige ordres te Hellen, „ dat in de Couranten niets worde gebragt, dat ,, aan eenige vreemde Hoven recbtmaatige reeden van 3, offenfie kan geeven, en dat aan de Heeren Ge„ committeerde Raaden zal morden aanbevolen 3, gelyke voorzieninge te doen en ordre te ftel„ len, ten opzichte van de Couranten, in 's Gra„ venhage wordende uitgegeeven". • De ongebondenheid der Courantieren gaf aanleiding, dat 'er op den ac/'1. Mey 1744- by Haar Hoog Mogenden eene Refolutie genomen werd, welke hun wangedrag nog fterker brandmerkt. Dezelve naamlyk luid,aldus: „ Op het gereprefenteerde ter Vergadering gedaan," is na voorgaande deliberatie goedgevonden en ver„ ftaan, dat aan de Heeren Staaten van Holland en „ Weftfriesland, van Utrecht, en van Stad en Lande, „ in welke Provinciën Couranten gedrukt en uitgegcM ven worden, by misfive zal voorgedragen worden * dat de Courantiers feedert eenigen työ/ra meer als ooit tS'  „ te voor en, geïmancipeert bebben in baar e Couranten U „ infereeren Brieven, Menwrien, Refolutien , en andere ',\ Jtukken, tot de deliberatien van de Hooi>e Regeeringé „ fpecteerende, en zelfs zodanige die de Regeering oor„ deelt dat fecreet beboeren gehouden ie voorden, daar „ van zy op sinistre wégen weeten te bekomen, „ dat zich daar en booven de licentie geven in baare „ Couranten, te doen influeeren, Nouvelle* en Reflexien, „ die voor Souverainen, Vrienden, en Geallieerden van „ den Staat, en andere, odieus zyn, en veel ongenoe., gen teègens dén Staat komen te verwekken , „ gelyk daar over veeltyds en noch laast en kortehng „ zwaare klachten van bet Hof van Vrankryk zyn voor„ gekomen; dat de buit en/por igbeid van gemelde Coug rantiers zoo verre gaat, dat meer als tyd word, dat „ daar tegens de nodige voorzieninge word gedaan; dat „ noch huiden in de Haagfche Courant van van daage ' gevonden word het Translaat van een Memorie van " den Heere Extraordinaire Envoyé Baron vaü " Reischah, gisteren aan Haar Hoog Moogenden ge?' presfenteert, en zulks eer daar van nocb eenig copie aan imand van de Leden van de Regeeringé gegeven l is; dat dit zeer Jlout en onbetamelyk zynde, en de li* " centie der Courantiers veeltyds moeyelykheeden aan * de Regeering komende te verwekken, Haar Hoog Mog. verzoeken, dat hoóggemelde Heeren Staaten, " ten minfte voor het toekomende, teegens zodanige *\ buitenfpoorige licentie genoegzaame ordres gelieven \' te ftellen, en aan gemelde Courantiers flrictelyk en * 0p zwaare poenaliteiten te verbieden, zonder ken', nisfe en goedvinden van de Hooge Regeeringé of van de Magistraten der Steeden en Plaatfen, daar de " Courantiers reïideeren, in eenige van de Couranten te \ infereeren, eenige Jtokken, Brieven, Memorien, , Refolutien,;fof diergelyke, tot de deliberatien van " v ij de  39 zcr geexamineert eene Misfive van Haare Hoog: ,;3' Mog. van den 29211. Mey, het zelve fubject concerw neerende; en waar by verzoeken, dat haar Ed. Gr. s> Mog:, gelyk meede gedaan hebben aan de Heeren , Staaten van de andere Provinciën in welke Couran'„ ten worden uitgegeven, daar teegens genoegzaame „ ordres gelieven te ftellen, breeder in voorfz. misfive „ en in de Notulen van den 2^ deezer gemeld. >, Waar op gedelibereerd zynde, is goedgevonden „ en verftaan, dat aan Burgemeester e^a. en Regeerder/ „ van de Jteden, Leden van deeze vergadering, zal 3, worden aangefcbreeven, ieder in baar Stad, en aan de Gecommitteerde Raaden in de beide quartieren respecr „ live , in de verdere Jteden en Plaat/en > zorge te draa„gen, dat geene Couranten , Gazettes , of andere s, Nouvelles, onder wat naam zulks zoude mogen wezen, „ warden gedrukt, verkogt ofgedivulgeert, zonder alv vorens daartoe beboorlyke permisfie gevraagt en bekoo•■ men te hebben, en dat in dezelve Couranten , Gazettes, of Nouvelles , tot welke permisfie bekomen is, aangeet' ne Gekroonde boofden, uitbeem/cbe booge Perfonagien, \ of anderen, van wat Staat of Conditie mochten 3, weezen , eenige de minjle aanftoot worden gegeven, en dat de geene , welke daar teegens aangaan mooge , worden gecorrigeert engeftraft, volgens de inhoud van s, bet Placaat van Haar Ed: Gr: Mog: van den ow. Be?i c&mber 1702. ■ „ Datcok vigileeren, dat worden nagekomen Haar Ed: Gr: Mog: Refolutie en aanfehryven van den 4.^ September 1659. verbiedende bet drukkenen verhopen , van Propofïlien, Brieven, Refolutien, Rapporten, „ en andere Acten van Staat, en dat dienvolgens in de „ voofz. Couranten of andere Nieuwspapieren, boe ook % gemamt, dezelve tokken, waaronder ook begree» . ■• • ■ ' »pea,  # pen worden Memorien door Ministers van uithem„ Jcbe Mogenbeeden aan Haar Hoog Mog: overgege. ,, ven, of in het geheel of by extract niet worden ,, gebracht, maar dat de geene, die daar teegens aan„ gaan, insgelyks worden gecorrigeert en geftraft, „ volgens de Placaaten en Refolutien daar van zynde. „ Dat hier van door de Heeren Haar Ed: Cr: Mog: „ Gedeputeerdens ter Generaliteit kennisfe zal worden 3, gegeven aan Haar Hoog Mog: om te dienen tot 3, antwoord op derzelver boven gemelde Misfive, met „ byvoeging, dat Haar Ed: Gr: Mog: neevens Haare ,, Hoog. Mog. nuttig oordeelen en nqotzakelyk, dat „ de licentie der Nieuvosfcbryvers worde biteugelt en ,, ingebonden; maar begrypen, dat om hetzelve be„ hoorlyk te kunnen werkftellig maaken eene gene„ raale wet, in alle de Provinciën eD bet District van „ de Generaliteit egalyk te jpracrifeereh en te execu„ teeren, nodig is. fca dat Haar Ed: Gr: Mog: genegen „ en bereid zyn dezelve nevens de andere Bondge„ nooten te helpen vaftfteüen, waar toe het aange„ naam zal zyn dat een Plan door Haar Hoog Mog: worde gemaakt. „ Datterzelver tyd devoiren zullen worden gedaan , „ dat, dewyl de provifioneele voorziening, door Haar „ Ed. Groot Mog: in voegen boven gemeld gedaan, „ van geen voldoenend effect zal zyn, ten zy gelykc „ ordre' worde gefteld in de andere Provinciën, in wel„ ke alle diergelyke Nieuwspapieren of gedrukt en, „ uitgegeven, of anderzints gedivulgeert worden, „ door Haar Hoog Mog: het zelve aan de Heeren „ Staaten van de zes andere Provinciën ferieufelyk „ worde gerecommandeert; en zulks ter tyt toe, dat „ een generaale wet zal zyn vaftgefteld, het welk hoe eer zoo beter behoorde te worden gedaan. B 4 Waar  Waar na pp den i8jn October 1746 door hun Ed. Gr. Mogenden nog genomen is de volgende liefolutie. ( „ Qntfangen een misfive van de Heeren Staaten „ Generaal der vereenigde Nederlanden, gefchreeven „ alhier in den Haage den 25™- deezer, houdende nade„ re en ernstige klachten over de zeer groote en verre,, gaande licentie van de Courantiers, die zich niet al„ leen niet ontzien in haare Couranten, Gazettes, of. „ andere Nouvelles te ftell'n Propofitien, Brieven, Re- folutien, Rapporten, Memorien, Lysten van Guarni3, foenen, en andere Acten van Staat, welkeJecreet be„ boorden te blyven, of ten minden gemenageert te ,, worden , maar bovendien daar by te voegen haare particuliere reflexien en consideratien , die „ voor vreemde Moogendheeden, Vrienden, en Gealii„ eerdens ven den Staat, baatelyk zyn, en tot vilipen- „ die van be hooge regeering van het land „ dihnaals komen te /trekken, en welke ongebondentbnd }, der Courantiers dikmaals zoo verre ging , dat eerlyke „ en braave Lieden, die haar Eed en plicht „ naar behooren waarnemen, niet zelden v/orden gesugeleert van verzuim en wandevoir, en, 3, daar door aangetastin haar eer, die aanhaar „ zoo dierbaar moest zyn als het leven zelf, „ verzoekende Haar Hoog Mog: vervolgens, dat Haar 3, Ed: Gr: Mog: gelyk opk de Heeren Staaten van s, Utrecht, en Stad en Ltnde, in welker Provinciën „ Couranten gedrukt en uitgegeven worden., daar te^ „ gens efficacieufelyk gelieven te voorzien, ten einde „ daar door de meenigvuldige gedaane klachten voor- taan te doen ccsfeeren, en alle moeijelykheeden, «, welke onvermydclyk daar uit mopten refulteeren,, voor-  voor te komen, en eindelyk om te beletten dat niemand in zyn goeden naam en faam eenadeelt H mooge worden: Waar pp gedelibereert zynde, „ is goedgevonden en verdaan, dat Burgermeesters en „ Regeerders van de jteden dezer Provincie, in welke ,, de Cow .Men worden uitgegeven, mitfgaders de Hee„ ren Gecommitteerde Raaden, zoo veel den Haage ,, aangaat, zullen worden verzocht, ieder inden Haare» „ zorge te aragen, lat in geene Couranten, Gazetten, „ of andere Nouvelles., onder wat naam zulks zoude mo3, gen weezen, eenige Propofitien , Brieven, Refolutien , ,, Rapporten, Memorien, Lysten van Guarnifoenen, en ,, andere Acten van Staat ge;nfereert worden, en dat 3, daar by ook geene de minfte offenfie worden gegeven „ aan iemand van wat staat of Conditie hy zoude „ moogen zyn; en dat de geene, die daar aan zcude „ moogen contravenieeren, zonder conniventie daar „ over gecorrigeert, en v^gens den inhoud van de \, Placaaten op hét rigoureuste gedraft moogen „ worden. „ En is voorts goedgevpnden en verdaan, dat door „ de Heeren van de Ridderlchap , en verdere Haar Ed: Gr: Mog: Gecommitteerde Leden tot het , groot befoigne, zal worden overgelegt, op watwy„ ze best door een generaale wet. over alle de Provin- , cien en het district van de Generaliteit tegens de * voofz. fchaadelyk licentie dei Courantiers voorzien zal „ kunnen worden. Uit alle deeze Placaaten en Refolutien zietge, myn Vriend! hoe ons Vaderland by aanhoudenheid, zoo lange de Republiek geftaan heeft, door fchotfehriften, en byzonderlyk door den Euvelmoed der Courantieren, en zulk flach van B 5 volk  <8>< 35 Biet zyne gevoelens en begrippen te pronken; lüfl om het gedrag zyns evennaasten te hekelen; met een woord, bedil, laster, en wraakzucht: zie daar de bronnen, uit welken de fchriften, van dewelken wy fpreeken, voortkomen. Die ondeugden fchynen zoo diep by veele onzer Landslieden geworteld te zyn, dat wy dezelve fchier voor nationaal zouden kunnen houden, en dat daarom de wetten zonder vrucht blyven. Aan welke oorzaaken zal men dit aanhoudend en ftraffeloos overtreeden dier wetten tog toefchry ven, zoo'er deeze ondeugden niet voor gehouden moeten worden? Waar aan , zoo 't niet is aan deeze ondeugden , zal men toefchry ven dat uitgeeven van fmaadfchriften en fchandprenten, die geene andere bedoeling hebben dan zynen evenmenfch, zonder onderfcheid van rang, waardigheid, en ftaat, te onteeren, te bezwalken, en voor de goede gemeente ten toon te ftellen; het volk heethoofdig te maai ken, en hetzelve op te wekken tot moord, roof, en brand? Want zoo verre gaat het: hec gaat zoo verre, en het fnood geboefte der Schryveren, onder welken de Courantiers eene aanzienlyke plaats bekleden, fpreid haare woede wyd en zyd zoo verre uit, dat men 't zich wel haalt eene fchande zal rekenen van, op de eene of andere wys, geen blyk van hunne roofzucht te draaien. Althans, even zoo wel als braave en eerlyke lieden zich moeten fchaamen van, door zulk eenen woestenhoop, met loftuitingen onthaald te C g wor-  worden 5 kunnen anderen het zich tot eere relre: nen, dat zy door hen gehoond en gefmaad worden; of, om beter te zeggen, voorwerpen van hunnen wreveligen euvelmoed zyn geworden: . zulk volk is niet in ftaat iemand een vlak aan te wryven : hunne fchriften kunnen en dienen hier in ratione invtrfa (om my eens van de wyze, waarop Blyleeven zich heeft uitgelaaten, te bedienen) dat is , anders om, opgevat te worden: zoo dat zulke, welke zy verhemelen en vergooden, eigentlyk de plaats zouden verdienen van die geenen die zy ten afgrond zenden, en dus ook omgekeerd, volgens den verkeerden regel van Drieën. Maar zal dit een reden zyn, welke my onder de verplichting zal leggen, om allen hoon en fmaad geduldig te moeten verdraagen ? Wanneer de wetten zwygen; of liever, wanneer die geene die 'er de acliviteh van moeten bevorderen, ina&ief blyvenzal ik dan verplicht kunnen geagt worden, om weerloos ten doel te moeten blyven aan de boosaardigheid van het allerflegtfte fchuim van volk? Zal deszelfs euvelmoed, om dat die met luikende oogen word aangezien, voor het zelve een tytel zyn om fchootvry te moeten blyven, terwyl het onbevreesd zyne fchichten op my zal affchie„ten ? Wie zal het durven itaande houden? Het lyd, myn Vriend, by my geen twyffel, dat een braaf Burger tegen de Eurgerwetten niet moet zondigen: ik zal nog verder gaan, en vóór eenen regel ftellen, dat, als'er door anderen te- gen  gen de wetten gezondigd word, dit ons niet bevoegd maakt, om ook de wetten te overtreeden : maar het moet my vergund zyn daar by te voegen, dat de Burgerwetten de kracht van verplichting, 't zy geheel, 't zy gedeeltelyk, verliezen, wanneer zy niet gehandhaafd worden; wanneer 'er dagelykfch opentlyk tegen aangegaan word; wanneer 'er dagelykfch gehandeld word als of 'er die niet waaren. Die 'er aan twyffelt leze Averanh Interpret. Juris Lib. II. C. j. Schulting Disfett. in prim. partem Dig. Lib. I. Tit. III. §. 20 21. twee Rechtsgeleerden van den eerften rang, by welken men voegen kan Voet ad. t. ff. de 11. SCtis & long. conf. De wet is klaar /. 32. ff. de leg. Qjare teftisjime etiam Mud receptwn ejl, ut leges non folum fuffragto Legijlatoris, fed etiam, tacito conjenfu omnium, pir defuetudinem abregantuY% De reden daar van is deeze: wan¬ neer de wetten by het pleegen der overtreedingen niet ter uitvoeringe gebragt worden, het ftilzitten van de wetgeevende macht als dan een blyk is, dat de Wetgeever beter of gevoeglyker oordeelt , dat 'er de hand niet aangehouden word; of dat hy meer zwaarigheid vind om 'er de hand aan te houden dan niet; of dat hy raadzamer oordeelt dezelve uit hoofde van eenige byzondere redenen te laaten flaapen. Men vind wel niet in 't R. R., 't is waar, dat de wetten ook gehouden worden in onbruik geraakt te zyn, en daar door mede gehouden moeten worden voor vervallen, wanC 3 neer  neer die wetten blyven buiten uitvoering, niet door oogluiking van den Wetgever, maar door toedoen van dien geenen, welken met het uitvoeren derzelven belaft zyn: zoodaanig geval weet ik niet dat 'er vermeld is: misfchien is hetzelve, als in een zedelyken zin onmooglyk zynde, ook voor onmogelyk gehouden; het geval van de wet van Antius Rufinus, daar ik zoo even van fprak, zweemt 'er echter al vry wel na. Dan het zy met het vervallen der wetten door onbruik, zoo als men wil, (want hier omtrent eenige grensfcheidingen aan te wyzen , zoude waarfchynlyk even zoo onmooglyk als ongemakkelyk vallen) dit is ten minfte zeker, dat, wanneer ik in levens gevaar gebragt word, ik als dan myn eigen verweerder kan zyn, en dat de wet my in zoodaanig geval ftüzwygende heeft ontflagen van de verpligting , om myne toevlucht tot den Rechter te neemen: het is geen tegenfpraak onderheevig, dat, wanneer myns naasten buurmans huis in brand geraakt, ik geen brandfpuiten behoef af te wagten, om middelen tegen den voortgang van den brand te gebruiken, al moeft 'er een gemeene muur aan gewaagd worden; nam jure boe evenit, ut quod quisque ob tutelam corporis fuifeeerii, jure fecijje exijlimetur. I. Z-ff* dejujïit ö" jure. I. 4. princ. ff. ad Leg. Aquü. Gy weet het geval van het vrouwsperfoon, van het welke Gellius Lib. iv. C. xiv. gewag maakt, en , wegens het werpen Van fteenen, in 't gerichte wierd geroepen. Zy wie-rd door den gemeens- man vrygefproken, om. dat  ,tis judiciis, neque adhuc compofito civili jure. imo pofi bcec; quoties neque judicia, neque legibus, heus ejl. nam etfi conjunftione humana? focietatis, quo magis naturali omniumcequalitati confuleretur, recle atque ordine placuerit, deïnceps de fuo quemque jure non privata vi, fed kgibus juiiciésque, experiri: non patitur tarnen ratio, banc conver.tknem ultra habere effettum, quam ea juris focietas a fingulis pnffu legibus ac judiciis obtineri. nam fi non pnffit; deficit caufa, oh cjuam fuit vifum omnir 'bus, a naturali tuendi fe libertate recedere: nee re fiat, nifi zulks volgens het natuur! yk recht te dosn. Vart gaat dit,' wanneer wy de natuur volgen, voor dat 'er rechtoefFeningen plaats hadden, en 'er een burgerrecht bekend was; ja* zelfs ook daar na : zoo dikwyls als men tot de rechtsoeffeni»gen noch wetten toevlucht kan neemen: want offchoon men, ten einde, door den band van '.t burgerlyk genootfehap te meer voor de natuur/yke gelykheid van allen gewaakt inogte worden, te regt en gefchikt begreepen heeft, dat ieder z/n recht zoude zoeken, niet door geweld maar door reebtsoeffemng: wil echter de reden niet dat deeze overeenkomft verder haare kracht zal oeffenen, dan 'er gelegenheid is, om door wetten en rechtspleeging aan elk recht te doen geworden. Want diq niet konnende gefchieden, ontbreekt de reden, waarom het aan allen goed is voorgekomen van dq natuurlyke vryheid, om voor zich zeiven te waaken, af te zien.- en daar blyft dan niet anders over, dan dat ieder een bet recht, het welk de natuur hem gaf, en 't welk door *-n o?ereenkoaft verminderd is, verftaan word geheel en  44 >& Zie hier hoe dat Pufendorf zich deswege uitlaat, in zyn werk over het Recht der Natuur en der bolken B. n. Hoofd. 6. §. r. alwaar hy zegt: Equidem adpacem cum fui fimilibus agendam homo conditus ejt, omnejque naturce leges, quce alios hommes /pedant, pr-imario ad pacem confiituendam, &? /ervandam tendunt. Nee minus tarnen natura ad vim confwgere quanddque indulget, ubi aliter per alterius injuriam falvi ejjè non pnjjumus. Scilicet obligatio ad exercendas invicem leges natura, fc? officia pacis efi mutua, & omnes homines cequaliter Jïringit; neque ulli pree altera privilegium per naturam compeüt, ut ipfe in altero viola, re eas leges queat, alter autem adverjus hum pacem continuare teneatur. Sed utrinque jiringens obligatio /acit, ut munia pacis mutuo debeant exerceri. Adeoque ubi alter contra leges pacis talia adverfus me /u/cipere aggreditur, quee ad meam perniciem /psclant, impudentisfime a me poflulaverit, ut ego ipfum deinceps /acrofanclum ha- beam; (**') De menfch is tot het onderhouden van een vreedzaam leven met zyne medemenfehen gevormd; en alle de natuurlyke wetten , welke andere menfehen betreffen, ftrekken hoofdzaak lyk om den vrede te bewerken en te onderhouden. Niet minder nochtans laat de Natuur toe dat men zyne toevlucht neeme tot geweld, wanneer wy zonder dat, door 't ongelyk 't welk een ander ons aandoet, niet zeker kunnen weezen. De verplichting naamelyk om de natuurlyke wetten en de plichten van vrede naar te komen zyn wederzydfch, en binden gelykelyk alle menfehen. en aan niemant komt door de natuur de byzonder.e bevoegtheid boven anderen toe, om die wetten ten aanzien van adderen te overtreeden, tcrwyl deeze gehouden zouden zyn den vrede met hem te bewaaren. Maar de wederzydfch, vei-  <ÏK 45 >® beam; til ejt, ut meam falutem prodam , quo ipfius 1MUtia impune grasfan queat. ''EvXoyov xx) etvctyx-cuG/ Toy (WèMovto, TTêio-êo-^oc} Simt, apvixoScy , % vkojltêivotf. Tij yotg cru^tcpogos. T8 7reö-on*o? ? etvctv^fo-s -J^óyos tfetgofcoX&erSïï. ReSum & necesfirium vindkare magïs quam accipere injuriam; quippe ad oaifi calamitatem üiam infamia timiditatis accedit. Herodianus. L. iv. c. 5. Sed cum is inpciabilem fefe adverfus me exbiheat, rj? ineptum ad recipienda a me officia pacis teddat; omnia mea cwa ad expediendam propriam falutem revocatur; qua ubi citra iftius laji-Mem [ervan tiequtt, habet quod fibi imputet, qui ad ijlhane neceffitatem me adegit Horaiius L. IL SaC I- vs. 44. Nee quisquam noceat cupido mini pacis! at ilie, • Qui me commorit, (melsus non langere, clamo) Flebit, & iniïgnis tota cantabitur urbe. Alias verbindende verplichting brengt mede, dat de plichten des Treden van beide kanten geoeffend worden. Gevolglyk wanneer een ander, tegen de wetten des vreden zodaanige onderneemingen tegen my in 't werk begint te ftellen, die tot myn bederf ftrekken, zoude hy alleronbefchaamft handelen, indien hy vergde, dat ik hem voortaan als geheiligd zoude aanzien; dat is, dat ik myn eige heil zoude verraaden, ten einde hy te gemakkalyker in zyne kwaadaartigheid zoüde konnen voortgaan. Het is beter en noodzaaklvker (zegt Herodianus) L. iv C v. een ongelyk te wreeken dan te ontfangen ; om dat, by den ramp van 't leven te verliezen , nog de fchande van bloohartigheid komt. Dan daar iemand zich onhandelbaar jegens my gedraagt, en zich zeiven onbekwaam maakt om vrede dienften van my te ontfangen, zoo word myn gantfche zorg te rug geroepen tot myn eigen welweezen, welk niet, zonder hem leed te doen,  Alias quippe cmnia bona, qua natura aut induftria nobh dedit, frujlra forent concesfa , ft alteri injufte illa invadenti vim non liceret opponere; 6f parata prada im* probis expojiti forent probi, fiquidem illi bifce vim mmquam deberent opponere. Sic ut violentam fui defenjionem plane profcribcre, hautquidquam paci, fed exitio generis bumani conducat. „ Nequs vero lex natura, in falutem utique hominis inflituta, tali quoque paci favere eft cen/enda, qua prafentem ipfius perniciem, & nibil minus, quam fociabilem vitam er at produiïura.(**) Voeg by dit alles eene aanmerking, die in deeze zaak al vry veel gewichts heeft; te weeten, dat wanneer fommige Ingezeetenen eene vryheid gebruiken , welke noch door goddelyke, noch door natuurlyke, noch door Burgerwetten vergund word; maar in tegendeel, zoo wel tegen de goddelyke en natuurlyke als tegen de burgerwetten bewaard kunnende worden, moet hy 't zich zei ven wyten dat hy my tot die noodzaaklykheid gebragt heeft. Hohatius L. ii. Sat. 1. vers. 44 & 45. Al het geen wat ons de natuur fchenkt en de werkzaame nyverheid doet bekomen, zoude ons vruchteloos gegund weezen, wanneer het ongeoorloofd zoude zyn geweld tegen geweld te gebruiken; en de braave luiden zouden altyd ten doel ftaan aan de roofziekte der godloozen, tegen welken zy nimmer geweld zouden kunnen oefrenen. Zoo dat geweldige tegenweer te verbannen in 't geheel niet den vrede maar den ondergang van 't menfchelyk geflacht zoude bevorderen. Ook kan men sist veronderfteilen, dat de wet der Natuur, die tot heil van den menfch is gefield, zodaanig eenen vrede zoude begunftigen, welke deszelfs tegenwoordig verderf, en niets minder dan eene genootfchappelyke zaamenleving, zoude voortbrengen.  47 ># wetten aanloopt, en door welken zy. andere In< gezeetenen , in hunne rechten, beledigen en te kort doen, zonder dat men eenige beteugeling in 't werk gefield ziet; als dan aan alle andere Ingezeetenen de vryheid niet kan ontzegd of betwist worden, om daar tegen hunne rechten te handi haaven en te befchermen, en zich tegen alle verkortinge te verzetten. Alle deëze gronden van rechten zyn, indien ik my niet bedrieg, zoo zeker, als de regel nemini nocere, uit denwelken zy voortvloeien , buiten kyf moet geagt worden* Gy weet, myn Vriend, dat wy, zoo wel met woorden , als met daaden , verongelykt konnen worden; en dat de eerften ons zelfs meerder dan de laatften konnen fchaaden. Hebbenwe recht om iemand, die ons op ftraat aanrand, tegen te gaan, wy hebben geen minder recht om ons te verzetten tegen zulke, welken ons met woorden en in gefchrifte aanranden. Hebbenwe recht om het geweer op te vatten en te gebruiken tegen een opgeflooven fchaar, welke aan 't plunderen van onze huizen, en aan 't vernielen onzer goederen gaat, die toeleg maakt en gereed ftaat om ons van kant te helpen; wy hebben geen minder recht om de penne op te vatten tegen een woedend vloekgefpan van zulken, die een toeleg gefmeed hebben, om onzen naam en faam te bezwalken, en ons by degant/cbe Natie, zoo als zy het heeten, als verraaders van't welzyndes Vaderlands te doen doorgaan; die onze denkbeelden en begrippen met affchuwelyke trekken afmaaien; die ,. ons  43 >& ons als fchadelyke wezens voor den burgerflaat ten toon ftellen; en die zich van het vertrouwen en van de onkunde der 'gemeente bedienen, om eene algemeene vervolging tegen ons te doen uitbarften ; wier onbefuisde drift zoo verre gaat, van de gemeente toe te roepen van 't moord geweer op te vatten, om ons van kant te helpen. Ik geloof niet, myn Vriend, dat 'er iemand is, hy mag zyn wie hy wil ,• die zal durven ontkennen , dat wy het recht van fpreeken en fchryven daar tegen zouden mogen oeffenen. ; Om overtuigd te Weezen, dat ik hier de zaaken niet vergroot, zoo behoefcge de tallooze gefchriften en prenten niet allen onder uw oog te neemen, welke, by een gezameld , een bekwaam foliant zoude kunnen uitmaaken ; gy behoeft Hechts de Franjcbe Leidfcbe Courant, den Staatsman, den Post van den Nederrh\n, en de volgende ftukjes te leezen. De opwekking aan het Folk van Nederland. De Leerreden aan myne Landgenooten, gefchikt om uitgefproken te worden, in de Hofkapel van Z. D. H. den Heere P.... y...0 het dicht- ilukje goed rond goed Zeeuwfcb, of ontfpanden dichtluim. Ik geloof niet, zeg ik, dat, wanneer het in een Land, tot zulk eene ftrafloofe buitenfpoorigheid en losbandigheid gekomen is, iemand ons het recht kan betwisten van 'er de pen tegen op te vatten. Ik zeg meer : ik beweer , dat wy 'er toe verplicht zyn. Wy zyn even zoo weinig volkomen eigenaars van onzen goeden naam en faam, en van  <& drukken, aangefchooten hebben, om kwaad zaad te ftrooyen, wanorder en onrust te verwekken, en voor het Vaderland verderffelyke gevoelens en begrippen aan de gemeente in te boezemen, volgens het geen wy leezen in leg. i. C. quando liceat unicuique fine judice fevindicare, in deeze woorden. CunM enim adverfus latrones publicos , defertoresque milities jus fibi fciant proquiete communI EXERCEND/E PUBLIC^ TJLTIONIS indultum[htt zy allen en een ieder bekend, dathet, voor de ai gemeene rujï, tegen publieke roovers, en wegloopers uit den krygsdienft, aan ieder is vrygelaaten, orn de publieke wraak te oeffenen.] Zyn nu de naam- en faamrovsrs, niet minder Roovers als ftruikroovers, dan is het ook zeker, dat wy, en ieder van ons, het recht hebben, om tegen hen de publieke wraak te oeffenen. Niet alleen heeft men 'er recht toe; maar men is 'er toe verplicht. Ik val hier, Myn Vriend, gelyk gy ziet, in dezelfde redeneeringen, welken gy my geoppert hebt, toen gy my aanfpoorde, om deeze brieven te fchryven: en ik wil U wel betuigen, dat het nut, het welk gy 'er aan toefchryft, my niet alleen ftrekt tot een prikkel om van myn recht gebruik te maaken; maar, dat ik, nu ik dit nut ook gewaar word, my zeiven verplicht reken om 'er mede voort te gaan, en myn Vaderland deezen dienft te bewyzen; offchoon ik, tot myn byzonderen b?»at, myn tyd voordeeliger zoude konnen befteeden, en tot myn leed zie, dat my aanleiding en gelegenheid wor-  <8K 51 Worden gegeeven om zulk een dienft aan myrï Vaderland toe te brengen. Ik wenfchte dat het zelve dien niet behoefde. By dit alles, myn Vriend, moet ik nog eene aanmerking voegen. Het recht om zich zeiven tö verdedigen, om zyn leven te befchermen, om al. ie hoon en fmaad af te keeren, is zoo fterk, dat men het zelve oeffenen kan tegen ieder een, wien hy zy. Geen vorft, geen overheid, geen wethouder heeft het recht cm een aanval op myn leven, op myn goeden naam en faam te doenj doet hy het, hy geefc my recht, om 'er my tegen te verzetten; en wanneer byzondere omHandigheden my konnen verplichten, om van dit recht af te zien, of daar van geen volledig gebruik te maaken, dan is het niet, om dat my het recht zoude ontbreeken, maar om dat eene fterker verplichting my het gebruik daar van afraad* Gy kunt 'er over nazien het geen Grotius 'er over leert de J. B. ac Pacis L. i C. iv § 16, zyne Cgm. mentatorcs, en andere Geleerden. Het zy dan wat 'er ook met de penne wordt voortgebragt, waardoor goede Ingezeetenen in hunne naam en faam, gevoelens, begrippen, en geloof, benadeeld worden; en het zy van wie het afkome; het zal altyd zeker zyn, dat die geenen, welken 'er zich door beledigd achten, daar tegen zullen mogen opkomen; en, opentlyk aangevallen, ook zich opentlyk mogen verweeren, en dat tegen wien het ook zoude mogen weezen. • Da ■ Offl  Om dezelfde reden zal het recht om begrippen en gevoelens, welken niet enkelyk onheilzaam maar fchadelyk en verderflyk, zoo voor de goede gemeente en byzondere lieden, als voor den Vaderlande, geagt worden, tegen te gaan, even fterk fpreeken; het zy door wie dezelven ook mogten voorgedragen en begunftigd worden; ot het een Lord Cordon is, die zich aan het hoofd van een woesten hoop bevind; dan een Mafimello, dan fchryvers van een Poft van den NederRbyn; de daad blyft altoos dezelve. Na deeze kleine verhandeling over de noodweer in gefchrifte, daar ik V, met betrekking tot onze hedendaagfche inwendige gebeurtenisfen , nader in mynen volgenden over zal onderhouden, zal ik „ alle die myne brieven onbevooroordeeld leezen, laatenbeflisfen, op-welken prys en waarde dezelve te ftellen zyn. Ondertusfchen eindige ik deezen, met U by herhaaling te verzekeren, dat niemant oprechter kan zyn > Wel-Edele Gestrenge Heer EN VRlENDl Uwer Wel-Edele Gcfir. DW. Dienaar, Reinier Vryaart. Den I5en- AuS1782.  *K[ 53 >* AG T-EN- VTFTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer ed ZEER GE-EERDE VrIENDI r | ot dus verre heb ik ü onderhouden over het -A- recht en de verplichting, om, wanneer de wetten haare kracht fchynen te misfen, en het publiek gezag fHl te fbaan, zich te verzetten tegen de poogingen en middelen, die aangewend worden, om de goede Jngezeetenen in hunnen naam, faam, gevoelen?, begrippen, en geloof, te bekladden en te faenadeelen; kwaad zaad onder de gemeente te ftrooyen; wanorde, onruft, en opfchudding onder haar te verwekken; en voor het vaderland verderffeiyke gevoelens en begrip, pen te doen opkomen en voort te planten. Dit recht en die verplichting heb ik uit bekende grondwaarheeden, uit de leere van voornaame Geleerden, en uit het geen door de gemeene rechten is voorgefchreeven, aangetoond; ik heb te gelyk doen zien, dat wy tegenwoordig gewettigd en gedwongen worden, om gebruik van dit recht te maaken en aan die verplichting te voldoen. Dit echter verdient nog eene nadere befchouwing. Men ga, Myn Vried! onze binnenlandfche geD 3 beur-  \ ® beurtenisfen, voor zoo veel die betrekking heb. ben tot het wrevelmoedig en fchadelyk gebroed der drukpersfe, eens an. Gy weet, dat ten tyde dat 'er by de Hooge Overheid over de onderhandelingen en het fluiten van een Preliminair Tractaat met de Americaanen, door eenige Leden van de Regeering van Amfterdam, geraadgleegd werd, en 'er door de Hooge Overheid aan de Hove van Juftitie een advis was afgevorderd over de vraag, of'er in dat beftaan eene, naar 'sLands wetten ftrafbaare misdaad, was gepleegd, het Tolitieck Syjlema is uitgekomen, eigenaartig gefchikt, om dien daad, deliberante Principe et quum jtdhuc fub judice lis ejjet [terwyl die zaak by den Souverein was hangende] te juftificeeren voor het gemeen. Wat recht had nu de fchryver van dat boekje, om het zelve te fchryven en uit te geven? en daar door het volk vooraf in te boezemen en tot het begrip te brengen, dat, by aldien het Hof van Juftitie oordeelde, dat 'er eene zodaamge misdaad begaan was, en dat de Hooge Overheid daar op de deur der Juftitie kwame te openen, de Hooge Overheid zoo wel als het Hof van Juftitie zich vergrypen zoude, en eene onrechtvaerdigheid pleegen? geen iecht ter weereld. De fchryver moeft nevens alle de Ingezetenen de beflisfing afgewagt hebben. Hy heeft het niet gedaan, en hy is (volgens uw fchryven) meteen ampt van zes a zeeven duizend guldens jaarlykfch inkomen beloond. Wel nu, heeft het fchryven en  «& tên worden, Te. dat de ondervinding, zëdert dé oprichting van de Republiek, by herhaaling getoond hebbende, dat een algemeen verbod niets uitwerkt, het gevoelen derhalven om de lyft der* zeiven niet onnoodig te vergrooten , wel de voorkeur heeft mogen genieten. 1 2e. Dat het in onze Geweftén, al van de oprechting van de Hepublieck af, by de Hooge Overheid raadfaarn is gevonden, om byzondere boeken by naame te verbieden, en de fchryvers, drukkers, uitItrooyers derzelven met zekere ftraffen te bedreigen. Gy kunt 'er, onder anderen, voorbeelden van vinden in de Plakaaten: gy zult 'er de Pbylaretis Amyntce Codomannï, teweegfchael, de Prceademiten, de nieuwe tydinge van 't jagt op de *Haze9 en meer anderen, die my niet by vallen, en in 't regifter op het Groot-Plakaat-Boek aangeweezen flaan, aantreffen. Ook vinden wy 'er daag^ lyks voorbeelden van in de catalogusfen, worden^ de aan de Boekverkoopers door de Magiftraaten toegeftaan om boeken, door de Hooge Overheid verboden, openbaar, by 't verkoopen van een nagelaaten Bibliotheek, te verkoopen; mits zy onder het Opfchrift van Libri Probibite gefield worden; dat is te zeggen, mits dat 'er gezegd worde , dat zy niet mogen verkoft worden; hetwelk my al vry wat vreemd voor komt. Voorts nog, in de derde plaats, uit het geen te vooren reeds is gefchied, met betrekking tot bet byzonderlyk verbieden van boeken by naame, dat het gevoelen, om tegen het boekje  boekje Aan '< volk van Nederland geen verbod in het byzonder te doen uitgaan, niet wel overeen komt, met het gevoelen van de Hooge Overheid ; ten zy men wilde beweeren, dat dit boekje niet behoort tot de klasfe van zodaanige gefchriften , welken tegen de wetten zondigen; vermits de Hooge Overheid zoo dikwerf getoond heeft van gedachte te zyn, dat ook »'t byzonder, zoo wel als in het algemeen, tegen zeker foort van boeken en gefchriften een verbod diende gedaan te worden. 4C. dat het zelfs nuttig zoo niet noodzakelyk is, dat zekere boeken of gefchriften, by naame in 't byzonder, verboden worden, al was het alleen, om de bedenking , die ik wel eens door deezen en geenen heb hooren maaken, als of 'er tegen een uitgegeeven boekje en gefchrift niet kondegeprocedeerd worden, voor en al eer het by naame in 't byzonder verboden was., weg te neemen, en door zodanig fpeciaal verbod allen Ingezetenen te waarfchouwen, van zich te onthouden, een dergelyk boekje of gefchrift verder aan den man te helpen; ais mede, om daar door een opentlyke blyk te geeven , op welken voet zulk een boekje door de Hooge Overheid word aangezien. „ Verders ftaat op de bedenking, welke de Nederlandfche Jaarboeken hier voordragen, en dè aanmerking, welke ik op de ongelyke werking van algemeene wetten gemaakt hebbe, nog by te voegen , dat zelfs die wetten op dezelfde plaatfen E 4 n!et  <&< 73 >$> „ Moordenaar te ontdekken, en dien ter ftraffe „ te brengen. Zoude hetzelfde niet, tenaan„ zien van eerrovende en lafterende boeken en „ gefchriften gedaan kunnen worden? De Bail„ luwen en Hoofd-Officieren behoeven maar even ,, zoo vigilant te zyn ten opzichte van misdaaden „ van laftering, hoon en fmaad, als ten aanzien „ van anderen". De Heeren gelieven te weeten dat de Schryver van dit ftukje dit op 't papier gezet heeft, voor dat 'er een Placaat tegen het libel Aan 'f Volk van Nederland is uitgegaan. Ik zal hier mede mynen brief befluiten, en het vervolg der reden van den Heer Doorzicht uitftellen, zonder echter na te laaten van U te verzekeren, dat ik met alle hoogachting ben, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. BW. Bienaar, Pen 22cn. Aug. Reynier Vryaart, E 5 NEGEN*  ® „ feflbr in de Regten, is, om quaadfpreeken van do „ Regeering, vanzynen dienft gedeporteerd. Ref. Holl. I5e?« Jul. 1587. Anth. van Oudheusden, " Schepen ten Bofch, in 'tleezen van een Brief „ van Staaten Generaal, van Haar Hoog Mogen„ den, qualyk fpreekende, wierd verboden zyne „ functie te exerceeren, tot hy bloots hoofds in „ judicio zeide, dat hem leed was, en gecondem„ neerd in de kosten en mifen van Juftitie. Sent. „ R. v. S. Brab. Jan 1640. Aitzema ad. d. a. princ. Hier is 'er een, welk de gelderfche Heer in ons gezelfchap voorbragt. Ik weet niet (zeide by) of de Heeren ooit in hunne leezing ontmoet hebben, dat 'er tusfchen de Regeering van Arafterdam en Cromwel een Tracht zoude zyn geBooten geweeft, om Amflerdam tegen Gelderland, Zeeland, Utrecht, Vriesland, Overysfel, Stadt Gro. ningen ende Ommelande te onderfteunen. Ik heb 'er nergens in de Hiftorien gewag van gemaakt gevonden: maar ik heb een gedrukt papier by my, het welk dat Traftaat behelst: met een liet ny ons dat papier zien: het opfchrift was: Articulen, gefloten ende geaccordeerd tusfchen de Republyek van Engeland ter eener, ende de Stadt Amflerdam in 't particulier ter andere zyde. Wy zagen het in, lazen bet, en onder het leezen vroeg een Predikant, die in ons gezelfchap was, zoude dat waarlyk echt zyn? —. Of het echt is, Myn Heer, antwoordde de gelderfche Heer? zie daar een ander gedrukt papier. Zoo wierden voor honderd -der& tig  tig jaaren de Leugenaars te Amflerdam, welke ftad thans van Leugenaaas en Lasteraars zoo wel als van Bankroetiers, vol is, behandeld. Lees dat ftukje eens. Het was van den volgenden inhoud. Extract uyttet Juflhie-Boeck der Stadt Amflelredam. Alzoo Willem Breeckevelt, van 's Gravenhage, oud omtrent 25 Jaaren, Boekdrukker, thegenwoordig ghevangen, in plaatfe van met zyn hanteeringe zyn koft en nooddruft met eerlyke middelen te winnen, hem onderwonden heeft eenige ghedichten, pasquillen, enfameufeLibellen te drukken, en die aizoo door den druk gemeen te maaken, te verkoopen, ca allen Steden en plaetfen te verzenden en diftribueeren, ende inzonderheid dathy zelfs gedrukt heeft een valfch en Iasterlyk verdichtfel van eenigen handel en verbond dat gefloten zoude zyn tusfchen het Parlement van Engelant en defe Stadt, onder den tytel: Articulen gefloten ende geaccordeert' tusfchen de Republycque van Engelant ter eenre, en de Stad Amflerdam in 't particulier ter andere zyde, zonder den naam van den Autheur ofte Drucker te melden, wefende feer Calumnieufelyk en thegens alle waerheid te famen gefmeedt en verfiert uit een oproerig, trouwloos* en godloos gemoed, ftrekkende ten genen andere eynde, dan om de Magiftraat van deze ftadt, door middel van foo eerloofe leugenaars, in hatelyk bedenckcn te brengen, en deur 't abufeeren van eenvoudigen, diffidentie, oneenigheid en oproer hier ter fteede en alomme in defe Landen te zayen en te fomenteeren Dat hy gevangen kennisfe gehat heeft dat zyn broeder Jan Breeckevelt te fceytfejj heeft gedruckt de Bic kers  fe, mits betalende de kosten zynder gevanckenisfe ed de mifen van de Juftitie. Den 18 January 1651. ende geexecuteert den 21 daar aan volgende. Prefentibus ut in Regijlro In kennisje van my Secretaris P. HASSELAAR. Deeze fententie, op welke verfcheide aanmerkingen zouden kunnen gemaakt worden, doet U zien, vervolgde de Heer Doorzicht, hoe gevoelig de Regeering van Amflerdam, en niet zonder reden, is geweeft, over de verdicbtfels, tot geenen anderen einde jlrekkende, dan om de Magiflraat van die Jlad door middel van zoo eerboze Leugenaars, in baatelyk ledenken te brengen , en deur 't abufeeren van een* voudigen , diffidentie, oneenigbeeden en oproer in die jlad en alomme in deeze landen te zaayen en fomenteeren: en wat moet men dan nu zeggen over haare ongevoeligheid omtrent zodanige verdichtfels, welke dagelykfch door zoo eerlooze Leugenaars vermenigvuldigd worden, en die , hoe zeer niet den Magiflraat van Amflerdam in haacelyk bedenken brengende, eehter, door 't abufeeren van eenvoudigen, diffidentie, oneenigheid en oproer, alomme in deeze Landen zaayen-en formentee. ren, en zyne Doorluchtige Hoogheid, het Eminent Hoofd van dezen Staat, welke in waardigheid der Regeering van Amflerdam (offchoon de Politique Hollandois hem niet hooger telt nog opgeeft  gééft dan voor Le Premier officier de VEtat:) kali opwegen , én meer andere Leden van Staat en hooge Perfoonaadjen in haatelyk bedenken brengen.? Merk hier op , dat in de fententie gefproken word van verdicbtfels en eerloofe leugenaars: twee merktekenen, welke de fententie hier aanduid als den grond van den misdaad, om welken de ftraffe opgelegd en uitgevoerd is geworden; en gy zult 'er met my uitkunnen befiuiten, dat, wanneer, in een werk, boek, of gefchrift, geen verdicbtfels, noch blyken van eerloofe leugenaars gevonden worden, hetzelve dan ook onder de Pas» quillen, of zulk foort van verboden gefchriften ni.t behooren gefteld, en als fodaanige aangezien te worden. Maak nu eens, vervolgde Doorzicht, eene ver* eelyking tusfchen het boekje Aan het Folk van A7«derland, in het welk de Regering der Siadhouderen, in allen opzichten, voor verderffelyk; die der Staaten en byzondere Steden, op dezelfde wyze, voor verdrukkende afgefchilderd worden; en daar het volk tot het opvatten der wapenen, om zich in 't bezit der Regeringe te ftellen, aangeflöoa en opgezet word; dat vol is van verdicbtfels, en de doorflaendfte blyken draagt, dat hetzelve zytte geboorte aan de penne van eenen eerhozen Leugenaar verfchuldigd is ; maak eens eene verge ykmg, zeg ik tusfchen dat boekje en het Politiek Vertoog, dat niét tegen de Regering van Amflerdam, in alle opzichten, maar tegen het gedrag van d.e VII Stuk. F  Regering is ingericht, omtrent zekere gevallen: dat niet vol is van Verdicbtfeh, maar de zaaken vertoont zoo als zy zyn ; en wiens Opfteller zyn zeggen met het nodig gezag fterkt; die overzulks niet kan te boek gefield worden voor een Eerlooze Leugenaar, maar die gehouden moet worden voor een fpreeker en fchry ver van waarheid J en zegt my dan eens, hoe die twee boekjes, met betrekking tot een verbod, gelyk gefield kunnen worden? Na deeze korte aanmerking gemaakt te heb^ ben, liet de Heer Doorzicht zich aldus hooren. De Stad Amflerdam, naar 't verhaal der Jaarboeken, zoude, onder anderen, hebben doen opmerken, „ dat men zoo veel haast niet getoond had om „ het Politiek vertoog te verbieden, niet tegen„ ilaande hetzelve regtftreeks tegen de Regeer„ ders hunner Stad was ingerigt, en gefchapen „ om het gemeen tegen een Lid van de Souverai. „ ne Regeering, waare het moogelyk ge weeft, „ op te hitfen." Wat blykt 'er uit deeze opmerking , wel soverwoogen wordende ? dat de Amfterdamfche Regering, zich aanziende als een lid van de fouveraine Regering, daarom vermeent even zooveel ontzachs te moeten genieten, als hun Ed. Gr. Mogenden zeiven, welke beide Hellingen ik vermeen op zeer abufive denkbeelden te rusten, en zeer nadeelig voor de orde en ruft te zyn.. Tusfchen de Vergadering van Hun Ed. Gr. JVJog. en de Leden van die Vergadering blyft 'er altyd  <$< 83 ><8> altyd (myhs oordeels) het onderfcheid, het welk plaats heeft tusfchen Overheid en Onderdaan. De daaden van hun Ed. Gr. Mog. zyn geen verantwoording onderworpen, gelyk alle de bedryven, welken van een oppergezag afdaalen: ieder moet zich dezelven wel laaten gevallen. Dit is een der wezendlykfte eigenfchappen van 't oppergezag, die aan hetzelve, met uitfluiting van alle anderen, toebehoort. Wanneer de Regeering van Amflerdam (dus ging de Gelderfche Heer verder voort) tot het maaken van eene wet is toegetreeden, of wanneer 'er eene wet in de Staatsvergadering op eene wettige wyze is gemaakt, dan heeft de Regeering, als Lid, niet van de Souvereinireit, gelyk het abufivelyk g.fteld word, maar van de Vergadering die de Souvereiniteit, dat lèj volgens Grotiüs [ die te kort wil doen, te handhaaven. Dan is 'er nog het geval wanneer de Souverain privati injlar handelt; als hoogftdezelve opkomt als een Particulier , en op dien voet een overeenkomst aangaat. Dan moet voor den Particulier, die met den Souverain handelt, de deur der Juftitie open gefteld kunnen worden , gelyk de Heeren dat mooglyk geleezen zullen hebben in de Plichten der Overhecden: maar de verantwoording kan nimmer in de Hooge Overheid vallen. Uit de misvatting (zeide hy verder nog) die zoo even omtrent de wyze van denken van veeIe uwer Regenten over hunne waardigheid aangemerkt heb, vloeit een ander verkeerd begrip, het welk men zich doorgaande maakt van de waardigheid van een Regent. Men verbeeldt zich veeltyds , dat al wat 'er van een Regent gezegd word , opgevat moet worden als van de Regeering go. zegd te zyn ; en dat men even zoo weinig iet ten aanzien van het gedrag van een Regent als van de Regeering mag zeggen: dus geeft men trapsgewyze dezelfde geheiligdheid aan de Reg: > ten der Steden, welke blootelyk aan de Hooge i Vergadering, die het oppergezag irt zich bevat, toekomt. Ik ben (dus fprak die Heer al verders) een groote voprltander van het gezag der ftedelyke Rege- I  <&< 99 >* Ih eene hollandfche nederigheid; en om dat meri het gevaar, dat 'er in het leezen van diergelyke fchriften is geleegen, niet kent, vermits de denkbeelden en begrippen ongevoelig het verftand en den geeft der Lezeren inneemen en vermeefterens of eindelyk, om dat men belang fchynt te ftellen in het ftand grypen en voortplanten van dezelve. Voor my, myn Vriend! cie van kinds been af* gehoord heb, dat men zich voor al het uiterlyk opfchik te wagten hebbe; meer oplettende moet Zyn op de gedagten dan op de woorden van Schryvers; die naderhand, en wel inzonderheid met betrekking tot de Hiitorien en Staatkunde, ge* leerd heb, niet ligt op het verhaal van Hiftorie* Schryvers door te gaan, maar het vertrouwen te, ftellen op ftaatsftukken en echte befcheiden, op dien voet als *er Goudgaerder van gefprookcti. heeft , ik heb daarom gemeend myne Brieven, met zulke flukken te moeten verzeilen, ten einda daar door de waerheid boven de logen te doen zegenpraalen. Doch dit is het ook, Myn Vriend! dat het volkje, het welk ik hooger op war. uitge*. monftert heb, zoo woedende tegen myne Brieven maakt. Het licht der waerheid dient hun niet* Zy vreeezen 'er voor, gelyk een hond voor den opgeheeven ftok. De waerheid wil niet gezegd weezen , maar veel minder nog gehoord. Een fchurft hoofd kan de kam niet lydem Onze Windbuilen willen het tooneel alleen beflaan, vloeüen , raazen , tieren , fchelden > lafteren , G a  &<[ ÏOO ><$ liegen; hun moet alles vryftaan, en niemant mag een woord reppen, of het is, mannen val aan! raap fteenen, en ontzielt dien ftoutmoedigen! En wat zullenwe, Myn Vriend, met zulk een raazend volk doen ? Hy heeft te veel nodig die elk den mond zal floppen; en van die geenen, welken wy te beftryden hebben, zoudenwe met Terentius konnen zeggen: Quid cum illis agas, qui neque jus, neque bonum, neque cequum fciunt. [Wat zultge beginnen met zulke, welk noch recht, noch 't geen goed is, noch billykheid verftaan] of, zoo alswe Hollanders gemeenlykzeggen, die recht nog reden verftaan. Wy moeten dat vuige rot aan zich zelf overlaaten. Het zal door den laft van zyne ydele poogingen wel eindelyk eens bezwyken. Meerder zal ik U ditmaal niet fchryven; maar ter voldoeninge van uwe nieuwsgierigheid gaat hier nevens het eerfte blaadje van den Politieken Hollandois, zoo als het, in 't Hollandfch vertaald, onlangs is uitgekomen, met by voeging van myne aantekeningen, welken te gelyk kunnen dienen tot het ftaaltje, welke ik hier boven beloofd heb. Vaar wel, en verzekerd, dat ik onophoudelyk met de uiterfte achting blyve. Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gcftr. DW. Dienaar, Den ia«i. sept. Reinier Vryaart. 1782. DE  # DE STAATKUNDIGEN HOLLANDER. > No. I. Maandag den 12 February 178^. Ca) Eene reis van tien jaren had my uit Holland myn Vaderland afwezig gehouden. Ik kwam 'er in, op een tyd dat het ten prooy van binnenlandfche onluften fcheen te zyn. Ik moet hec zeggen, het kwam my zonderling voor te zien, dat intusfchen de vermeende op per voogdes der Zeën het door herhaalde beledigingen folterde, 'er nog Borgers gevonden wierden,(fc|) om de (a) Eene reis van tien Jaren, enz.] Ik beb wel eens boor en zeggen, dat in de romans en andere geestige verdicht/els de waarfcbynlykbeid ten minjte in acbt genomen moet worden. Nog meerder moejt die in een gefchrift van den aart als dit is, niet uit bet oog verhoren zyn geweejl. Nauwlykscb doet de man de mond open, of het blykt, dat bet 'er verre van daar is, dat by voor een Hollander zoude kunnen doorgaan, laat fiaan, dat by 'er •weezen zoude. (&) Om de zaak van haare Vyandin, enz.] Dit is een opgeraapt verdicbtfel. Geen van alle Schryvers ? welke in de hopende gefcbhllen met Engeland de pen gevoerd hebben, voorzoo veel men uit de gedrukte gefchriften moet en mag oordeelen, Heeft de zaak van Engeland tegen alle en iegelyk verdedigd. Al bet geen wat de zoogenaamde Engelfchgezinden deswege gedaan hebben is, dat zy 't gedrag, 't welk fommigen bier ten aanzien van de kroon van Groot-Brittanje in verfcbeide opzichte gehouden hebben, als te onbedaard, te onbefuisd, te doldriftig, en daarom te fchadelyk voor bet Vaderland, mispreezen en gehakt hebben, zonder echter de zaak van de Engelfchen te verdedigen. G3  «M 102 ><$ ie zaak van bare vyandin tegens alle en een iegelyk ts verdedigen. Dan ik was ten uiterfïen verwonderd te horen, dat die geen welke het tegenovergeiteld gevoelen toegedaan waren, (O als muitzieke oproermakers uitgekreeten wierden. (d) Ik ben een befpiegelend Staatkundigen geboren, en ( e ) Als muitzieke oproermaakers uitgekreeten wierden.] al wederom een opgeraapt verdicbtfel. Zoo men den tnan wel verflaat, dan worden wy door herhaalde beledigingen van de Engelfchen gefolterd: dit folteren word door fommigen Borgers verdedigd: en die van een tegenj»efteld gevoelen zyn, Qvermoedelyk moeten wy bier,ver-, fiaan die dit folteren niet verdedigen) worden als muitzieke oproermakers uitgtkreeten. Dit is volflrekt on"ivaar: men kryt voor muitzieke oproermakers uit, niet zulken, welken in gemaatigde gefchriften zich over bet tmgetyk, bet welk Engeland ons aamoet, heklaagen; zelfs niet zulken, welken bier in alle zedelyke plichten en befebei 'enbeid te buiten gaan; maar zulken, die, ah deeze gewiande Staatkundige Hollander in 't beloop van zyn werk doet , allerïey Jlag van onwaerbeeden verdichten , om gelegenheid te hebben daar uit naar hunne zinlykbeid te redeneeren, en het volk tegen bet algemeen be* wind, en de Hooge Perfonaadjen die aan bet roer zyn, op ie bitfen ( d ) Ik ber een befpiegelend Staatkundigen geboren] Herinner U wal ik in mynen een-en-veertigften Brief, uit de Sej'cbryring der Redenaven van den HeefMoREAü heb aangehaald, en lees dan de befebryving , welke de man van zv« vermogen, zyne bekwaambeeden, den lof die bem gegeeven is, doet, lot aan de woorden van zyne vryheid berooid heeft.  en zulks wel in den ftcrkften zin, welke men aan dat wooi-d heenten kan. Naauw'yks had ik myn vyfjarigen t\ IkriDg bereikt, of het bloot gezicht van een Nieuws Pipier deed my van vreugde opfpringen: myne aandoening vermeerderde voornamentlyk wanneer ik eene Engehthe Courant in handen kreeg, deeze zyn van zoo groot eer> maakzel, zy zyn met zoo veele woorden opgevuld, de Staatkundige redeneringen en gevolgtrekkingen zyn 'er toe zoo ruim eene mate, ja tot verkwisting toe in verfpreid, dat dit niet weinig toebracht om myne keus byzonder daar op te doen vallen, en ik my zelve geen rust gunde, voor dat ik de Engelfche taal aangeleerd had. Een Landing, een Veld- of Zee-flag, de uitrusting eener Vloot, het byeentrekken van een Leger, of de tyding eener Overwinning konde voorzeker de aandagc van een Publiek Minister niet meerder gaande houden. dan het myne opmerkzaamheid trok. Het is des te moeilyker om my van deeze grilligheid te genezen, dat tot nu toe myne Vrienden alle infehiklyklykheid getoond hebben omtrent de Staatkundige denkbeelden dien het my behaagden, hun mede te deelen. Die voornamentlyk, welke ik een plaats aan myn tafel vergun laten niet af fteeds mynen lof te verbreiden. Zy durven ah 't ware, niet denken dan naar my en even ah ik. Einde, lyk ik heb willen zien of ik niet bedroogen wierd, ik heb myne gedachten aan 't publiek mede gedeeld, dat my zekerlyk geen honing om den mond fmeeren zal; en zulks om dat ik het nimmer dan op Staatkundige aanmerkingen fomtyds ook projeften of ontwerpen zal onthalen. Myn oogmerk is om wceklyks iets op te disfehen, en mooglyk zal ik myne ragouts op zyn Hollands kunnen klaar maken, met die in myn moeder-taal aantepryzen. Ik zal echter niet ontveinzen, dat ik zeer G 4 veel  108 om hatelyk Perfonaliteiten te verdedigen. D'Alembert en la Harpe, la Harpe en d'Alembert wierden alle ogenblikken door hem aangegreepen, het fcheen als of hy gebeeten op alle de voortreflyke meefters der Franfche litteratuur ze alle van den Troon wilde te neder werpen, ten einde die alleen te beklimmen. Ten minften, het fcheen genoeg te zyn dat men zig een naam gemaakt had, om zyne flaagen niet te kunnen ontgaan, hier in gelyk aan den donder, die meestal de meer verhevene en trotfche gebouwen verplet en ter neder ftort. Voor onze twee Guinies onthaalde hy ons met by alle gelegenheden tegensdeEnciclopedisten en Economisten uittevaren: hy betichte haar van niets minder dan om Rykenen Staaten omver te werpen; intusfchen en hy zig op eene altoos bevallige, maar tevens onbehoorde wys tegen hen uitliet, gebeurde het niet zelden dat hy eindigde met hun gevoelen te omhelzen. Wy willen hopen dat indien hy immer wederom op vrye voeten gefield word, hy niet meer zyn oude deun, ten behoeve van de Sla- verny en het Despotismus zal opheffen, 'er was niet tot de Oosterfche ftyl incluis die hy niet nabooste, alles zette zyn pen, geeft en leven by; maar hy begreep niet, dat vergelykingen te maken geen redekavelen is. Dan in weêi wil deze trekken die zyne Zeden nooit benadeelen, zullen wy niet nalaten om van tyd tot tyd zyne uitfteekende verdienften regt te doen, en jn de fchaal der billykheid opwegen het noodlottig geval, (g) dat hem van zyne vryheid beroofd heeft. CAP. I. Cg) Dat hem van zyne vryheid beroofd heeft] Dus verraaien zicb de Franfcbe Scbryvertjes: zy komen altyd met franfcbe Autbeuren, die, bet zy ook voaar door, eenigen naam gekreegen hebben. Maar wat raakt ons Hol.  C A P I. Aanmerkingen over het Manifest, of Oorlogsverklaring s op den 20 December 1780. door het Hof van Engeland, tegens de Vereenigde Nederlandfche Provintien, in 'f licht gegeeyen en afgekondigd. (è) Men is niet verwonderd geweeft dat Engeland zonder eenige in fchyn genoegzame reden, noch waarfchynlyk voorwendfel, eensklaps de Vreede met de Vereenigde Provintiën verbroken heeft. Dit is de vierde Oorlog welke het hun aandoet, zedert de Stichting van de Republiek. (O Hy is niet minder onrecht- vaar- Hollanders Simon Nicolaas Hendrik Ltnguet, en de gebeele franfcbe bende van Letteroefenaar en? Wat beeft een Staatkundige Hollander met die Luiden en bunne gefcbillen te doen? (&) Men is niet verwonderd geweeft, enz.] Men is AL verwonderd gevoeejl: men beeft gewaant, dat Engeland krimpen' zoude: ten minfte men beeft bet voorgegeexen. (i) Hy is niet minder onreehtvaerdig, enz.] Het gebeurd zelden, dat de belediging en de onrechtvaerdigheid kome van de Mogendheid welke het zwakfteis, daarom is deeze engelfche oorlog aan de zyde der engelfchen nier minder onreehtvaerdig dan de Voorigen. Wat dunkt de Lezer van zulk eene redenkaveling ? Waar heeft de Man zyne Logica geleerd"? Het geen de Scbryver bier zegt dat zelden gebeurd, moet verftaan worden t wanneer de  vaardig dan de drie voorgaande: -want bet gebeurd zelden dat in dat foort van twiftgedingen de belediging en de zvoakfte op zich zelve ftaat; want bet gebeurt niet zelden,. dat een zwakker Mogendheid den kans waarneemt dat een machtiger de banden aan den eenen kunt vol heeft \ om deeze aan een andere zyde op 't lyf te vallen, en uit baare moeyelyke omjtanaigüeeden voordeel te trekken. Dan komen de belediging en de onrechtvaerdigheid van die Mogendheid welke de zwakste is. Hadden de Engelfcben met de Americaanen ivet in oorlog geweeft, de Franlcben zouden gewisfelyk geen nieuwen oorlog tegen En?eland aanvaard hebben; Spunje zoude 'er zicb niet by gevoegd hebben; en indien 'er de Franfcben geen deel in genomen hadden, wy zouden hen, nocb de "merikaanen, tegen Engeland gefterkt hebben; en voorts niet mede in den oorlog tegen de Enge'fcben eejleept zyn geweeft. Dus is eigentlyk in 't kort de fcbakel der gebeurtenisfen. Hat is. niet te min zeer waarcbynlyk, dat, zoo de Engeïfcl.en Óns den oorlog n:et verklaard hadden, wy dien dan bun niet zouden verklaard hebben. Wat bet gefchil over het leveren van zwaar bout aan de Franfcben; de verfcoyn'ng van Paul Jones in onze haven, het gedrag ten zynen opzichte gehouden, de voldoening wegens bet geprojecteerd commercie-traSaat, en 't geen verder aan de zyde van Engeland voor beledigingen opgevat is geworden, betreft, en wiar van onze man in 't vervolg fpreekt, het is voor een Ingezeeten van deezen Staat genoeg, dat de Hooge Overheid den oorlog. welken Engeland ons aandoet, verklaard beeft onreehtvaerdig te zyn, om ons daar by te houden. Maar om dat Engeland ons eenen onreebtvaerdigen oorlog aandoet, tot welken dat Ryk door nood, meer dan doof hoogmoed, afgunft, of nyd, waar mede men 't zoobreed  en de onrechtvaardigheid kome van die mogenbeid, welke bit zwakfte is. • ( k) Den Koning van Engeland klaagt breed op beeft, fcbynt bewoogen te zyn geweeft, paft bet evenwel aan geen eerlyk man, veel minder aan een Christen, en nog veel minder aan een Christen Leer aar, om 'er zicb over uit te laaten gelyk bet Van den Doorflag, en anderen van zyne Collegas doen, welken daar door toonen met den mond Christus te belyden, maar de leere van den Zaligmaaker weinig te tellen, en die men daarom aan 't hoofd van de Muiters en Oproermaakers zoude kunnen plaatfen; alzo de ftoel dien zy beklimmen gefchikt is om den volke waerbeden te verkondigen, en de zedelykeplichten , zoo als Gods woord die bevat,voor te draagen, doch niet om bet volk eene baat itt te boezemen, bet moge dan ook zyn tegen welke Natie men wille. Zy zouden naar den aart bunner bediening, indien al eens de Engel/cben nulke eene Jlegte Natie was als de beetboofdigen baar affcbilderen , eerder moeten bidden dat deeze onze Geloofsgenoten tot beter gedachten en bandelwyzen mogten gebragt worden, ten einde met dezelven een goede vreede te kunnen maaken, en onderhouden. Cfc) De Koning van Engeland klaagt, daar aan opofferen] De Koning van Engeland beeft niet geklaagt over bet Tractaat, als een werk van de Republiek; maar als een werk van onderdaanen van de Republiek, en ftrydig, zoo met de Traftaaten als met 'het bondgenootfch.ip , tusfchen de Republiek en Engeland in wiezen zynde. Deeze gebeele pasfage toont, dat onze gewvanie Staatkundige Hollander de eerfte beginfelen der weetenfcbipp'n niet kent , in dewdke by opgeeft een opperbaas te zyn. Om niet te zeggen, dat hy hier iet verdedigd, dat men weet door 't Hof van Holland voor een misdaad gehouden te worden, en waar omer bet bem dan  <8K n6 ><$ toegedaan, het belang van hun Vaderland daaraan opofferen. Wat aanbelangt de komst van Paul Jones in Texel, kon men hem als rover wegjagen, dewyl hy eene commisfie had van eene Mogenheid in bondgenootichap zynde met Frankryk, en die wat de daad aanbelangt onafhankelyk is ? Zou men zig niet partydig gedragen hebben in een geval waar in wy neutraal waren en het ook behoorden te blyven; naamlyk, in 't geval eener borgerlyke oorlog, (/) waar in wy te minder bevoegd waren den? genoeg/aam als ter fuik? tegen deerde en form •van onze Regeering ? Wie ziet niet op welke argelistige •wyze onzo Staatkundige Hollander te werk gaat, om de voorwerpen, met welken by bezig is, onder een valfsbe gedaante te vertoonen; even gelyk de Goochelaars, van welken Mor eau /preekt, die de aanfebouwers met wat gefnaps bezig houden, terwyl zy hunne kunjten verrichten. (O Waar in wy te minder bevoegd waren om deel te neemen, enz.] Men leeze bet Traftaat tusfchen ons en de Engelfcben van den jaare 1667. en van dewelken ik eenige Artykelen in mynen vyfden Brief by gebragt heb, men zal 'eruit zien, dat onfe Staatkundige Hollander, die, zicb als zodaanig een man aanmeldende, enze Verdragen en Verbonden met de vreemde Mogendbeeden op zyn duimtje moeft hebben, van dezelven evenwel niets meer weet, dan de onkundigjle zyner mede - arbeideren. Hy zoude, zo hy eenige lujl hadde om te leeren , daarwe evermei fterk aan twyffelen, om dat zulk foort van franfcbe knaapjes, te veel verbeelding van zich zeiven hebben, om te gelooven, dat zy wat leeren kunnen; hy zoude, zeg ik, op de plaatfen) bier voren uit Grotius en  waren om deel te nemen, dewyl op zodanige onlusten, en een algemeene opftand, onze tegenswoordige con- ftitutie en die van Engeland, gegrondvest is. Wat den handel van Contrabande goederen aanbelangt, die eenige van onze particulieren Kooplieden op Amerika gedreeven hebben, die kan men niet ontkennen dat aanmerkelykGeweest zy. Maar hebben de Staten immer dien handel geauthorifeert en goedgekeurt? Hebben zy immer eenige Schepen gereclameerd, van welke met de daad beweezen kon worden met zoodanige goederen bevracht te zyn geweest? "Is het in een land, dat byna geheel en al uit Kooplieden, en zeevarende beftaat, mooglyk om zodanig een fluik- handel en PüfEndorf aangehaald, kunnen leeren van wat alooi en kracht de redeneeringen zyn, welken hy omtrent bet bedryf der Kooplieden, met betrekking tot de verplichting van den Staat, maakt. Hy zoude 'er uit konnen leeren, dat wanneer een volk diergelyke bandelwyzen of niet wil of niet kan beteugelen, of daar omtrent oogluiking gebruikt, de Mogendheid zelve als dan aanfpraaklyk en verantwoordelyk word; en dat diergelyke daaden van koop. luiden als dan een gegronde reden tot bet pleegen van on. beusfcbe behandelingen aan de andere zyde geeven; en als' by dan de moeite wilde neemen van bet xi. xu. xm, xiv. xv. xvi. en xvii. Artikelen van het Tratïaat met Enge. land in den jaare 1667., en dus onder bet bewind van den Raadpenjionaris De Witt. gemaakt , te leezen, zal hy 'er uit kunnen zien, dat men al op vry goe' den grond zoude konnen beweer en, dat bet gedrag van fommige onzer kooplieden, welke bet doen van winft boven deugd, eer, en godsdienjt (lellen, aan de Engelfcben eene wettige reden hebben gegeeven, om ons van bun H 3 kant  handel te keer te gaan, ende fcbraapzucbt der particuliere Kooplieden te fnuiken? Was het niet genoeg dat wy haar aan al het gevaar overlieten waar in hunne roekelooze handelingen hun waarfchynlyk ftorten moesten? —— Heeft onze Regeering zig immer verbinden knnnen om de onderdanen te beletten eene ongeoorloofde handel te dryven, daar de Koning van Engeland zelfs, niet infiaat is om zulks aan zyne onderdaanen te beletten"?— Na aldus hetgeen men ons verwyt voorgedragen te hebben, zou het de vraag zyn welke grieven wy niet ten hunner lasten zouden kunnen bybrengen? (m) Zy hebben tegens den duidelyken inhoud der Tractaten, een ontallyke menigte van Scheepen aan- ge- kant, en op bun manier, te beledigen: en dat over» zulks de ondeugende bandelvoyze van die kooplieden, voel\e onze Staatkundige Hollander bekend kwaalyk gehandeld hebben, ons de baldaadigbeeden der Engelfcben op den "hals gebaald hebben, daar de braave en eerlyke kooplieden om moeten lyden en zuchten; by voorbeeld alle die by, de vaart en handel op de isoejl en in de Colonien belang hebben. (m) Zy hebben tegen den duidelyken inhoud der Tractaten, enz.J Hier worden de verongelykingen der Engelfcben tegen de waarheid aan vergroot. Het is onwaar dat wy nitts gezegd hebben. De Staat beeft 'ermeenigvuUig over geklaagi gelyk nu Sweeden en Denemarken klachten aan den Staat ingebrngt hebben. Daar zyn genomen fchepen vry gegeeven: van andere zyn de ladingen betaald Daar zyn engelfche kaapers in Engeland met de dood gejtraft. ZouCe de kroon van Engeland %Hh n:et van dezelfde redeneering hebben kunnen bedienen, als onfe man ten aanzien van 't bedryf der kosp, luiden  ^it voorbeeld omtrent de Staten volgen moest: dewyï het kwaade voorbeeld niemant geregtigd om het te volgen. — Maar ten anderen zo zyn .'er zedert dien. tyd zodanige Travaten en Verbondea, tusfchen Engeland en de Staaten gemaakt geworden, (Tradbaten die,als toen geen plaats hadden) dat het gedrag van Rodney uit een geheel ander oog, moet worden befchouwdals dat van Tromp diestyds wezen konde. Men zou nog 'ten voordelen van de Staaten kunnen aanmerken, dat zy langen tyd in beraad ftonden alvorens tot dit uiterften te komen, en dat zy aan Tromp geene beveelerj gaven om de Engelfchen in Duins aantetastcn, dan naf zig door autheritique bewyzen verzekerd te hebben, datr de particulieren niet alleen , maar zelfs den Koning varr ■ < - ' si « 'Enge- wettig was, maar zelfs, dat onze Staat zodanig een banrdeltvys in vroeger tyden voor wettig aangezien, en op die» voet weer dan eens gehandeld beeft: dat wy gevolg. Jyk niet, als onwettig, tegen ons begaan konden houden bet geen wy , als wettig, tegen anderen gedaan hadden. Op deezen voet loopt bet boekje, op bet welk onze eerlyke Franfcbman febynt te doelen; en het welk ove'zulks niet opgefleld is, om, gelyk,by bet doet voorkomen , Jlecbts uit 6f dior een enkel voorbeeld de wettigheid van de handelwys van Rodney te toonen , en als of men de daad van Tromp alleen tot een grondflag van de wettigheid van dien van Rodney-*bad willen leggen, maar om door verfebeide gelykvormige daaden te doen zim, dat eendier gelyk gedrag, als door den-Admiraal Rodney voor 't Eiland St. Martin is gehouden, by onze Hooge Overheid, in vroeger tyden, niet op dien voet is aangezien, dat 'er op zodanige wyzevangefprooken kan worden, als bet onze man doet. De H; émi  <8K 1*1 Engeland hét met Spanje (diestyds onzen Vyand) eens warén, niet flegts om hem heimelyk maar openbaar te hulp te kómen; Eindelyk, men ziet niet dat de Staten in 't jaar 16395 om hun gedrag te rechtvaerdigen, weinig maanden daar na, dén Oorlog aan Engeland vet* klaart hebben. (0) Hoe zeer is het tegenwoordig gedrag van Enge. land onregtmatiger, [wanneer men in aanmerking neemt, dat draai, welke by bier gebruikt, is wederom een van de kunftgreepen, daar zulk Jlag van Bollen, als Moreau iefcbryft, aan te kennen zyn. (0) Hoe zeer is het tegenwoordig gedrag van Enge» land. : . . . . te verjaagen.] Dit Hiftt- rifcb brokje legt op nieuw de onkunde van onzen Staatkundigen Hollander aan den dag. Hy bad kunnen en moéten weeien, dat Loiewyk de XIV. 'er op uit is geweeft em Jacdb den II. welke in 't bart Roomfcb, en door èe neiging tot dien gedsdienft reeds ingenomen en overgehaald VoasomdenPaapfcbengodsdienftin zyneRyken te veftigen, te beweegen, om te gelyk nevens bem de Republiek te over: heerfcben, en inede Ut den paapjeben godsdienft te Brengen; dat Willem' de III., daar van onderricht, zyne gebeimfte vertrouwelingen 'er kennis van gaf, ten einde de Republiek op baare hoede mogte zyn, en elders maatregelen in 't werk ftellen, om, wanneer bet op het nypen kwam, niet als in't jaar 1672. overompeld te worden; dat Frankryk zicb in dien tyd bediende van eenige Regenten van Amflerdam, om 's Prinfen maatregelen te dwarsboomen; en dat dit dwarsboomen zoo lang duurde, tot dat de Burgers en Inwoonders van Amflerdam zoo fterk over de mishandelingen van Frankryk be- gonden  & «nwaardeerlyke dienflen genoten beeft, zonder dat het" de Engelfche mooglyk zy een enkelde wezenlyke dienst op te noemen, die zy ons tot wedervergelding zouden beweezen hebben. Wy zyn het die in bet jaar 1688, haar van de fiavemy verloste, met tot bun hulp de Prins van Orange aan bet boofd onzer beste Land-troupen en een magtige Floot toetezenden,welke den Tiran verjoeg, de wetten heftelde en de te naauw beperkte' grenzen der Engelfche Vryheid uitbreide. Aldus is het aan ons, dat den Koning (die ons nu den Oorlog aandoet) de adte van Etabliffemerit die den Kroon in zyn huis gebracht en op zyn hoofd geplaatst heeft, verfchuldigd is. En het geen in dezen des te meer moet opgemerkt worden, is, dat deze expeditie niet ten goede effecle gebragt voierd, dan door middel van een geheime onderhandeling of Negotiatie met twee of drie der voornaamjle Regenten -van Amflerdam, onderhandeling, welke meer verwondering moest verwekken, als die vin het tegenwoordig Tra&aat met de Americaanen; dewyl het hier op niets minder aan"kwam, dan om een Vorst met dewelke men in vreede en vriendfebap leefde van den Troon te ontzetten, en als balling uit het land zyner Vaderen te verjagen. EEN- groetende, als mede onfen Neef Braafbol, over wiens bekeering ik my verheug; want waarlyk by is een al te bupfcb menfch om onder zulk flacb te bebooren.  <8K 130 >$» hy (volgens de erkentenis van onzen franfchen Beuzelaar, die hem weinig te vooren een Tieran noemt) zyne Landzaaten onder flaverny zogt te brengen, te jaagen , dan de Heer van Berckel gehad heeft, om door de Neufville een Commercie Traóïaat met de Amerikaanen te ontwerpen. Die twee zaaken ftaan tegen malkanderen als wit en zwart: doch in de harsfens van ons .Fransmanneken verdwynen alle ongelykheeden , alle verfcbillendheeden. Wit is by hem zwart, als het in zyn kraam te pas komt. En nog, wat is 'er van zyn voorgeeven omtrent die onderhandeling óf Negotiatie van Prins Wil. hm den III. met twe of drie der voomaamfte Regenten van Amflerdam waar ? is dezelve de oorzaak, dat de expeditie op Engeland ten goede effeiïe ixsierde gebragt? is die expeditie, uit geen anderen hoofde voortgebragt dan uit een loutere heerfchzucht, om Jacob den II. van den troon te ontzetten, en als balling vit bet land zyner vaderen te jaagen? Is dit doelwit alleen de beweegreden geweeft waarom de Republiek, en in 't byzonder de Stad van Amfterdam aan dezelve deel heeft genomen ? Ja , zoo men onzen fiaatkundigen Hollander geloof geeft; maar neen, zoo men de gebeurtenisfen gade flaat. Om 'er van te oordeelen kunnen wy niets baters doen, dan de Brieven van den franfchen Gezant d'Avaax te volgen. Deezen kunnen vooral niet voor partydig aan de zyde van Willem den III. gehouden worden. Men zie? 'er uit, dat die geenen, welke voor-.  I3i WDorgeeveh , dat de Stad van Amflerdam tot het onderfteunen van die expeditie overgegaan is uit genegenheid voor Prins Willem den UI. of het huis van Oranj e, zich ten dien aangaande aan den eenen kant merkiyk vergisfen, en aan den anderen de Regenten van Amflerdam van dien tyd weinig eers bewyzen : het blykt uit die Brieven , dat de herhaalde verongelykingen, welken ons door 't franfche Hof, zoo omtrent den godsdien ft als omtrent den koophandel, aangedaan werden, eindelyk de Steden , die het meefte tot toegeevendheid voor 't franfche Hof genegen waren geweeft, en dus ook de Stad Amflerdam, bewogen, om Prins Willem den 111. te wille te zyn : en dit beweegmiddei pafte zekerlyk beter aan braave Regenten , dan eene bloote genegenheid voor den Heere Scadbouder of deszelfs Huis; vermits die genegenheid altyd aan 't welweezen van 't Vaderland ondergefchikt moet blyven, en dit laatfte altyd de voorkeur behouden. Ik zal het niet laaten by een bloot zeggen: ik zal hier eenige plaatfen uit de Negotiaiien Van den Graave d'Avaux by voegen, zoo als dezelven gevonden worden in het zesde deel der hollandfche vertaaling, welke 'er van uitgekomen is te Rotterdam in den jaare f754. Den 9". Oftober 1187. (bl. 79.; is d'AvAux (volgens zyn fchryven) bezogt geworden van wegens de Staaten Generaal „ om hem te verzoem ken, zyne goede dienflen te voegen by hec I 2 i, ver*  „ verzoek van bunnen Gezant in Vrankryk, die bevel had vertoogen te doen by den Koning over het Plakaat, by het welk men den invoer van „ den Haring in Frankryk verboden had": [een bewys, dat in den jaare 1687. in Vrankryk onze Haring verboden werd, en dat 'er de Staaten aan 't Franfche Hof vertoogen over lieten doen]. — Spreekende van de onluften tusfchen Prins Willem den III.. en de Stad van Amflerdam , fchreef ó'Avaux aan den Koning, op den <5en. Nov. (bl. 86 & 87.) „ dathy fterk vreesde, dat het Pla,, kaat, in Vrankryk uitgegeeven , om den invoer van den Haring te beletten , en andere geschillen , die „ tusfchen Vrankryk en den Staat der Vereenigde Nederlarden begonden te ryzen , hen draa zouden „ vereenigen; dat men Heeds veel geruchts bleef „ maaken van deeze zaak, die hun des te meer „ ter harte ging, om dat meer dan zellig.duizend 3, menfehen van de Haringvangft beflonden. Dat „ zulks eenige voorflagen deed doen van belas„ tingen te leggen op de franfche firoop, en voornaamlyk op de wynen". [daar waren dan, buiten het verbod van haring in te voeren, nog andere gefchillen: en de Staaten vonden bereids in die gefchillen reden om Franfche goederen met belaftingen te bezwaaren.] ——- Uit den brief van den Koning van den i2e". Nov. (bl. 88) ziet men, dat 'er ook in Vrankryk belaftingen op de Oofl-Indifche ftoffèn gelegd waren. De brief van den Franfchen Gezant van den 25en. Maart  Franfchen Koophandel betrof. Dat de Stad van Leiden met veele heftigheid had gefprooken, om het ge' voelen van den Raad-P'enjionaris Fagel te onderjieunen, en dat de Regeet ing van die Stad voornamelyk opgeruid •aas, door twee Kooplieden, die uit Vrankryk quanten. Dat die van Rotterdam alles toegeftemd hadden, wat de Raad - Penfionaris voorgefteld had. Dat de Qemagtigde van Amfterdam de eenigjle geweefi waren , die 'er zicb moedig tegen gekant hadden ; dat evenwel het Befluit met hunnen wederwille genomen was, gelyk het ook eene zaak was, die met meerderheid van Remmen door kon gaan; maar dat zy verkreegen hadden, dat men die Refolutie niet uitvoeren zoude, voor dat men my eene bezending gedaan had, om te zien, of die zaak in der minne niet by te leggen was". „ Men was (fchryft d'Avaux, by aantekening agter den Inhoud zynes briefs van den 27. Sept. bladz. 214.) in Holland ten hoogften verwonderd, dat, toen men de tyding van het beleg van Philipsburg kreeg, men met eene verftond, dat de Koning alle Hollandfcbe Schepen, die in de Havens van zyne Koningryk waren, had doen aanhouden, en 3k was nog meer verwonderd, dat de Koning my daar niets van had gefchreeven; die daad, gedaan tegen den inhoud der Trablaaten, deed een zeer flegt uitwerkfel, zonder te rekenen, dat men hun daar door een zeer quaad hart toonde , zonder ben tot re. den te brengen, gelyk men met een goed heir had kunnen doen. als men maar gewild had". Zie  Zie hier hoe d'Avaux aan den Koning herft ge-' fchreeven op den 8e". Oótober (bladz. 220). „ Het beleg van Philipsburg, heeft dat uitwerkfel „ niet gedaan: het heeft hen in tegendeel geruft ge„ fteld, hen doende denken, dat de Oorlog zich van. „ hunne grenzen zoude verwyderen; daarom is da „ Prins van Oranje 'er zeer verblyd om geweeft, en „ ook om dat hy overtuigd is, dat de Keizer, en veele „ Duitfche Vorften zich onder dat voorwendfel in dea „ Oorlog zullen inlaaten, en het is zyn belang, dat „ Uwer Majefteits Wapens zich bezig houden in het „ Duitfche Ryk; dat het gene de Spanjaarden in de Nederlanden noch overig hebben niet aangetaft wor„ de, en dat de Staaten - Generaal zoo misnoegd blyven „ over den Koophandel , als zy tegenwoordig zyn, wan„ neer by zicb vreedfaam bezitter van England zal ,} zien. „ Dewyl zyne Oreatuuren opentlyk zeggen,.- dat, „ zoo draa hy een Parlement in England beroepen zal „ hebben , hy Uwe Majefteit den Oorlog zal verklaaj(, ren, en het zeer waarfchynlyk is, dat hy de Staaten „ Generaal in zyn gevoelen zal brengen; hebbe ik „ het van mynen pligt geacht, om Uwe Majefteit ver„ flag te doen van de middelen, die de Staaten - Gene,, raai kunnen verhinderen in die verbintenisfen te tree* „ den. Ik weet 'er maar twee, welke zyn bun genoe,, gen te geeven over de zaak van den Koophandel, of hen door geweld van Wapenen te noodzaaken, om zich „ aan uwer Majefteits belangen te binden: maar die laatfte middel zou hen tot wanhoop brengen, indien ' men, in den zelfden tyd, dat Uwe Majefteit een „ beleg in de Spaanfche Nederlanden deed ondernee- men, zyne Troupen tot op de grenzen van den J 5 „ Staat  iS Staat deed aantrekken; 't en ware ik bevel hadde }, van aan de voornaamfte onder hen te kennen te gee- ven, dat het noch tyd voor hun was, om, door een >, beter gedrag, het vervolg van den opgang van Uwer Majefteits Wapenen te voorkomen. „ Dat ik verzekeren kon, dat 'er geene andere mid„ delen waren, dan die twee, om de Staaten - Gene„ raai te beletten, de dwaasheid te begaan, van zicb „ met den Prinfe van Oranje te vereenigen, als hy Ko„ ning van Engeland word: Maar zoo Uwe Majefteit „ de Staaten - Generaal eens gedwongen had, om aan „ zyne belangen verknogt te blyven, zouden de Duit„ fche Vorften ongetwyffeld niet gezind zyn om iets „ ten behoeve van den Keizer te onderneemen; en „ fchoon Uwe Majefteit de Staaten - Generaal daar „ door niet kon noodzaaken, om in zyne belangen te „ treeden, zou hy ten minften het voordeel hebben „ van twee of drie Plaatfen in de Nederlanden veroverd „ te hebben, zonder oorzaak van den oorlog geweeft , te zyn , dewyl zy in de aanftaande Lente onvermy,, delyk is, indien de Prins van Oranje in zyn voor- neemen flaagt. „ Ik moet daar nog by zeggen, dat bet aanhouden van , hunne Schepen, en andere diergelyke dingen, ben niet \, zullen doen buigen; in tegendeel zy zullen 'er heftiger ,-, en moedwilliger daor worden; en ik kan niet fterk ge„ noeg vertoonen, hoe zeer bet Arreft van hunne „ Schepen de gemoederen verbitterd beeft; zy hebben het ,, Artikel des Tratïaats, dat, naa eene Vredebreuk, ,, hun negen maanden tyds geeft, afzonderlyk doen druk„ ken, en het hangt in alle Boekwinkels te koop". [Dit fchryven van d'AvAux doet ons zien op wat wyze wy door 't Hof van Vrankryk behandeld wier.  Hl ># zaak van den Haring, en vervolgens óver die der Hol' „ landfche Lakens, en andere horten van Manufatïuu„ ren en Eetvoaaren deezes Lands, heeft de gemoede, ren des Volks, en der Regeerders voort verbitterd. , en tot zulk eene woede gebragt, dat de Burgemees, Jlers, zoo veel als bet Janhagel, van niets anders /prakken , dan van met de Wapenen in de band te Jneuvelen , liever dan te blyven in den ftaat daar zy in waaren. „ De Prins van Oranje liet niet naa zich te bedienen „ van de gefteldheid, daar hy de gemoederen in zag, „ en de flaauwheid'kennende, die dit Jaar onder de „ Regeering van Amfterdam heerfchte, wift 'er zyn „ voordeel wel mede te doen, en hen te brengen waar „ by wilde. Hy deed hun begrypen, dat het nood„ zakelyk was eene fterke Vloot in zee te brengen, en „ de Grensfteden te verfterken, om zich tegen de voornemens van zyne Majefteit te kanten; die bunnen Godsdienft in dit Land zocht te verdelgen; gelyk „ hy in Vrankryk gedaan had, en bunnen Koophandel „ volkomen te bederven. Hun zulke dingen voorhou„ dende, verkreeg hy het opleggen van een' Twee„ honderdften Penning, om de koften van denlaatften „ Oorlog goed te maaken, en om de Troepen hunne „ achterftallentebetaalen; hy verkreeg 'er ook het op„ neemen van vier-Millioenen door, voor de Vefting„ werken, die men zoude aanleggen, mitsgaders eene j, groote verfterking der Vloot, en het werven van ne„ gen - duizend Matroozen. Vermits hy onderwyl an„ dere oogmerken en beweegredenen had, dan die hy y, had voorgewend, en die hem tot een' dekmantel ge,, diend hadden, handelde hy met eenige Duitfche Vor„ ften, om 'er Troepen van te krygen, die hy betaal,, de gedeeltelyk met het geld, dat hy van de Staaten „ getrokken had, en gedeeltelyk met dat, 't welk hy „ uit Engeland had gekreegen, om iat by de Troepen „ van  ït man den Staat, die by met zicb naar England docbt tl s, neemen, met andere moejt vervuilen-, en deeze over„ togt naar England, was vux groote voorncemen, 't „ welk hy lang in zyne gedacnten had gehad, en be„ flooten had uit te voeren, federt de Geboorte van „ den Prins van Walles. „ Ik liet van mynen kant niet na myn beft te doen „ by de voornaamfte van den Staat, (jrelyk ik zyne Majefteit in dien tyd hebbe laatcu weeter.) Ik deed hun voorhouden, dat hunne tasgeev nriheid voor „ den Prinfe van Oranje onfeilbaar quaade gevolgen naa „ zich zoude ileepen, en dat zy zich wjllens en wee,» tens bedorven, zoo buiten als binnen den Staat.: „ maar zy lieten my weêr zeggen, dat zy met het u> si terfte ongenoegen zagen, dat'er geen middel meer „ was, 0/1? z ch tegen drn ftroom te kanten, dat bet „ volk bun den bals zoude breeken, zoo zy den mond maar „ open e, om U doen z^en, dat men eene Jlecbte party „ koos . en dat de Regeerders en bet Volk zoo verbitterd „ zynde als zy waar en, bet bun onmooglyk was zicb „ tegen den wille des Prinfen van Oranje ie verj, zetten „ De Raad - Penfionaris Fagel, had behendig genoeg M geweeft, om de klagten der voornaamfte Hollandfcbe „ Steden, over de.weigering, die men in Vrankryk deed , „ vanbaaren Haring te ontvangen, en over bei verbod van 3, bunne Lakens, te fluiten, om dat hy 'er zich met „ meer nut van wilde bedienen, als hy het dienftig „ voor het voorneemen des Princen van OraEje zou„ de oordeelen: daarom vond hy, toen de zaaken tot „ het uiterfle gekomen waren, goed om de klagten, „ die men over dat ftuk deed, aan te hooren en te „ voeden; dus werd deeze zaak, die een tyd lang ge„ flaapen had, in die gelegenheid met veel kracht we„ der wakker gemaakt, door de genen die 'er belang in „ haddea  " hadden, of, om beter te zeggen, door de gantfcbe " Republyk; zoo dat de Prins van Oranje, begunftigd " door de gevoeligheid, die men over de zaaken van den " Godsdienft bad, en voornamelyk over die van den 11 Koophandel, gemakkelyk, en met nut voor zyn eigen „ belang arbeide, onder den dekmantel van het alge„ meene Welzyn des Lands. Onderwyl, Sire, zette hy de zaaken tot zulk eene verheid voort, dat de verftandige Lieden dee„ zer Republyk begonden te vermoeden, dat hy ande„ re oogmerken had, dan die van de behoudenis van ' „ den Staat, en eenigfints ongeruft werden over dc ge-; „ volgen, welke alle die onderneemingen konden hebben- De verklaring, die zyne Majefteit hun deed „ doen', dat gantfchegeheim ontdekt, en hun de oogen s, voort geopend hebbende, begofte'n zy recht te vreezen, dat die zaak andere van een zeer ilecht en moeijelyk gevolg naa zich zoude kunnen ileepen: " maar zy vroegen 'er al beevende naa, en de andere ■-' hen niet onderfteunende, veranderden zy hunüe Klagten in Dankzeggingen, naa dat de Prins van Oranje hun met algemeene bewoordingen te kennen had gegeeven, dat de behoudenis van den Godsdienft bem bad aangezet, tot alles voat by gedaan bad, dat " ny bü'.yke redenen had om te gelcoven, dat de Gods, dienft in gevaar vaas, en dat deeze Republyk niet in < ftaat zynde, om zicb tegen de Magt van zyne Majesteit te kanten, by zicb genoodzaakt bad gezien, om Jlecbts voor drie maanden dertien-duizend Mannen van , eenige Duitfche Vnften over te neemen, toen 'nog „ niet hebbende durveN fpreeken van de Zweden, „ noch van de Saxen. ,, Het billyke ongenoegen, dat zyne Majefteit over dit ilecht gedrag, en over dat van den Paus opgevat «, heeft, hem bewoogen hebbende, om jets aan den 3, kant  kant van Duitfchland te onderneemen, vond de Prin^ „ van Oranje daar een nieuw voorwendfel in , om „ deeze lieden noch verder te krygen. Hy deed de ., Provinciën verzoeken hem Gemagtigden te zenden, ,3 en hun afzonderlyk ipreekende, gaf hy hun te ken. ai nen, dat hy naar England ging, om de zaaken van 3, den Godsdienft ; en zonder andere verklaring van zyn voorneemen te doen, deed hy hun de noodza3, kelykheid zien, van zich noch fterker te Wapenen, 3, dan 'er tot noch toe gedaan was, hen verzekerende; 3, dat niemant dan zoude durven denken, om hen aan „ te taften. Niemant was'er , die zyn voornemen ,, niet goedkeurde; de eene , om dat zy hem niet 3, dorften tegenfpreeken, de andere, om dat zy 3, meenden, dat zy inderdaad Troepen nodig hadden , „ en dat zy 'er volkomen door beveiligd zouden we„ zen» „ De Prins van Oranje ziende, dat alles zich hier 3, naa zyne begeerte fchiktê, ftelde hun de heffing „ van eenen Twee-honderdften Penning voor, en noch „ zes-duizend Zweden in hunne foldy te neemen; dit „ laatfte was 'er airede door, en het ander werd op 3, ftaande voet toegeftaan. „ Zie daar , Sire , hoe de zaaken hier gekomen „ zyn, in den ftaat daar zy zich tegenwoordig in bé„ vinden. Men ziet 'er uit, dat 'er in den beginne veel „ drift, en verblindheid in de Regeeringé van deezen „ Staat geweeft is, en vervolgens veel zwakheid; maar ,, fteeds een fterk vooroordeel van 't gevaar van bunnen „ Godsdienft, dien men, gelyk zy' meenden , wilde 3, verdelgen, maar voomaamlyk vreesden zy voor bun„ nen Koophandel; doch zy hebben nooit eenig opzet„ lyk voorneemen gehad van Uwe Majefteit te beoor„ loogen. „ Verre van daar, Sire, ik weet, dat de Regeer. „ deri  ® ,, ders deï voornaamfte Steden van Holland hunne eigë , zwakheid veroordeelden, dat zy zelfs febreiden, om „ dat zij zich zelfs al te onbedacht gebragt hadden in den „ ftaat daar zy in zyn, en dat zy met traanen in de „ oogen bunne blindheid beklaagden, die ben belet bad „ de liften des Prinfen van Oranje by tyds te zien. „ Ik liet niet naa, hun te doen bemerken, dat, wat „ hier uit ook mogt gebeuren, zy niet anders konden ,, dan zeer ongelukkig wezen. Dat, zoo de Prins vaii „ Oranje niet gelukte in zynen aanilag, zy voor des „ Konings billyke gramfchap bloot zouden ftaan. „ Dat, zoo de Prins Koning van England werd, zy3, voor eene Provincie van dat Koningkryk gehouden „ zouden worden, 'c welk zich van de Heirmagten, „ en het geld deezer Republyk zal bedienen , om „ zyne Majefteit te beoorloogen , en onderwyl zyn „ voordeel zal trekken van den Koophandel, daar het „ de Onderdaanen van den Staat van zal verfteeken. „ Ik deed hun boven dien voorhouden, dat de Prins „ van Oranje hen beroofde van hunne gantfche Zee-, 3\ magt, dat is te zeggen, van hunne Schepen en Matroozen, daar tot nu toe de magt van hunnen „ Staat in beftond; dathy hunne befte Troepen weg„ nam , dat hy alle hunne Magazynen ledigde, en dac hy hunne Grensfteden in handen van Vreemdelingen " ftelde. Deeze Heeren zien dat met de uiterfte ,' fmarte: maar zy zyn niet magtig om'er in te voor„' zien, en zy hebben 'er zelfs geene groote begeerte toe* : „ Twee dingen zyn 'er, die het hen beletten: Het „ eerfte is, dat zy al ie verbitterd zyn, en met eenen al te overtuigd, dat men bet op bunnen Godsdienft en „ 0p bunnen Koophandel gemunt beeft, om dat voor„ oordeel af te leggen, en de zaaken met bedaardheid " te befchouwen; het tweede, dat zy den Prins van „ Oranje te veel vreezen, om bedacht te zyn op de! VII Stuk. K » n°odï.  „ noodige middelen , om zich te redden uit de onderwerpinge, daar zy zich in bevinden , en om „ zich te verbinden met Uwe Majefteit, daar de Prins van Oranje hun wys maakt, dat zy niets van te vreezen hebben. ,, Misfchien zou het niet heel moeijelyk geweeft „ zyn, om dat eerfte vooroordeel weg te neemen: ,, Maar bet aanhouden van bunne Scbeepen overtuigt „ ben, dat men ben niet langer wil /paren of vieren; „ zelfs zoo verre, dat, al witten zy, éat hun gaotfeh „ voordeel beftaat in zich te berftellen in de eere van Uwer Majefteits gunft, zy bezwaarüyk zouden kun- gelooven, dat zy 'er in aangenomen zouden worden, }, en hunne zaaken daar door kunnen berftellen in den ftaat, die nut en dienftig voor hunne Kepublyk is. „ Betreffende de vreeze, die hen aan de belangen des Prinfen van Oranje verknocht houdt, tot nadeel ,, van hunne Vryheid, ik zie wel, dat zy die onder3, werping voelen, en zeer wel weeten, dat zy hunne „ Republyk geheel en al zulien bederven: Maar de „ party des Prinfen van Oranje is zomagtig, en het is waarfchynlyk, dat zyne Creatuuren zich, door de „ Maatregels, die hy genomen heeft, zoo wel ftaan,, de zullen houden in zyne afwezendheid, dat, by „ alle genoegen, dat men hun, aangaande hunne be„ zwaarnisfen, zoude kunnen geeven, noch een drei„ gend gevaar moeft komen; zoodanig dat een fchyn„ baar verlies van hunne Effetïen gewelds genoeg op 3, hun deede, om de vreeze die zy voor den Prinfe 3, van Oranje hebben , te doen zwichten voor den „ fchrik van Uwer Majefteits Wapenen, en meteenen 3, voor het voordeel, dat zy by de eere van Uwer „ Majefteits vriendfchap en verbond zouden vinden. ,, Want, Sire, ik moet Uwe Majefteit zeggen, „ dat men hun die vreeze niet zal inboefemen door „ alles,  147 >& fi alles, wat men tegen hun zal doen, als zy kunnen \ „ denken, dat men 'er de Traktaaten door fcbent, en „ bun onrecbt doet: dat zal hen in tegendeel geheel „ en al verwyderen van de aankleevinge , die zy voor „ Uwe Majefteit bebooren te hebben, èn van de begëer- * „ te van zich naauw aan Uwe Majefteits belangen te „ verbinden; en het komt met het welzyn van Uwer Majefteits dienlt overeen , dat deeze Heeren ge- ,.--„ waar worden, dat alles, wat hun overgekomen is, ,, en noch overkomen zal, eer is om ben te (Iraffen ,, voor bun Jlecbt gedrag, ais om hun de uitwerkfels ' „ te doen gevoelen van een quaad hart, dat men hun „ toedraagt; want zoo zy overtuigd blyven van dit 1,, laatfte , zal men zien , dat zy van zulken aart zyn, dat zy zich blindeling tot alle uiterften zul,, len laaten vervoeren: Maarzoo zy in tegendeel re„ den vinden, om het eerfte te gelooven, zullen zy „ door een beter gedrag de ongelukken trachten te ,, weeren, die zy hun boven het hoofd zien hangen. Wat d'Avaux ook aan den Koning mogt vertoo-1 nen, de Vorft bleef onverzettelyk. Zyne Majes- I teit had den Gezant bereids den i4en Ottober eenen brief gezonden, in welken de Vorft, ten aanzien ; van 'tgeen de Staaten wegens den koophandel verzogt hadden, fchreef, dat bet toejlaan van hunne be~ : geerte eene Jlapbeid zoude zyn die zyne waerdigheid niet { betaamde. Onder de dagtekening van den 4cn November (bladz. 250.) leezenwe het volgende. „ De Koning fchreef my, dat ik, als de Prins i van Oranje vertrokken zoude zyn , verneemen K 2 zou-  & byzondere belaogens welke de welmeenende pogingen der waare Patriotten verydelen. Om dit gezegde te begrypen is het niet onnodig dat wy een vlugtig oog flaan, op de innige gemoedsgefteldheid vao de lngeze? tene dezer Republiek. geweeft. Docb als wy ons berinneren bet, geenwe in de HJtorien geleezen hebben, dan zullenwe overtuigd wee-, zen, dat bet zeer onvoorzichtig is om iet, dat onder de begeerte en den luft van een Mogendheid kan vallen, iet dat Jlecbts mooglyk is, voor een barsfenfcbim te houden', en dat volken, die by tyds niet voorzien bebben tegen bet geen moogelyk was, hunne geruftbeid of zorgeloos, beid met bunnen ondergang betaald bebben. Want boe zeer bet waar mogte zyn, dat wy zeiven de ergfte vyanden van ons zyn, en dat het niet is van de nabuurige Mogendheeden, dat wy het meefte te vreezen hebben ; zoo is iet niet te min zeker , dat wy met betrekking tot bet geen ons van buiten kan aankomen, niet geheel huiten vrees kunnen zyn: is bet niet eene invafie , eene overbeerfching , een vermeeftering van eenige fteden, plaatfen, of Landen, aan den Vereenigden Staat toebeboorende; bet zal kunnen zyn door afvorderingen van zekere rechten, bet bezwaaren van onzen koophandel , vaart en fabrieken , en andere flappen, welken tot nadeel van den Staat hennen ftrekken; en die wy , by gebrek van beboorlyke macbt, zullen moeten dulden, en waar door de Republiek kan vallen tot dien vernederden ftaat, welke in de Propofitie van Leyden omfebreeven is. Zie daar Vriend Lief! hoe myne aanmerkingen op het eerfte Blaadje van onzen Politique Hollanditis, of Crispyn Legifiateur, zoo als de Courier du Bas Rhin M 4 hera  £tf£ 177 >0 neer iemand niet voorzien is van ecbte en voldoende i« •vsyzen van eene daad daar hy een ander öpendyk mede befchuldigd, of in verdenking Mengt, en welke daad hv voor een misdaad houd, hy niet alleen roekeloos, maar als een Lafteraar te boek gefield kan worden; en wagt U derhalven, dewyl gy zei ven erkent (bladz. 5.) niet voorzien te zyn van de ecbte en voldoende bewyzen , die U noodig waren , van in 't vervolg diergelyke onbezonnen flappen te begaan. Ik was niet voorneemens U over de Propofitien van de ZeeuwfcheSteden, noch over die van Leyden, te fchryven , doch dewyl de man, dien ik daar afgeicheept heb, my 'er op gebragt heeft, zal ik 'er een woordje van reppen. ' . T . Indien ik het wel hebbe, is de Propofttie van Leyden niet door twee Burgemeesters en de Penfionnaris dier Stede aan Z. D. Hoogheid overgfegeeyen , gelyk het met de Memorie van de Heereri van Amlterdam is gefchied. De Propofttie, zoo ik meen, is in de Vroeofchap van Leyden, gearrefteerd; en namens de stad ter vergadering-van hun Ed. Gr. Mog. gebragt, aldaar overwogen, en dien conform by meerderheid eene Refolutie genomen, waarop een Commisüe is gedecerneerd, en de Gecommitteerde Heeren, in gevolge van dezelve, by Z: D. Hoogheid den Heere Stadhouder eeweeft Dus is, zoo 't my voorkomt, de natuurlyke wes eevolgd, welken onzeConftitutie mede brengt, g.eWk het in de voorgevallen gefprekken by Vredeluft is Scgemerkt geworden (ue.St. bladz. ao & volgg.). Dè Resems van Leydenheed met alleen daar mede getoond, onze Regerings - Conftitutie beter te kennen dan de twee Heeren Burgemeesters vün Amfterdam, maar heeft teffens daar door doen zien, hoe hun Ed. Gr. Achtbaarheeden begrypen, dat'erinprovmciaale zaaken gehandeld moet worden. Over de form en inhoud Van de Propofitie wil ik U liever myne gedachte mondeling dan fchriftelyk zeggen; maar zie hier óenige weinige aanmerkingen op net dankadres, het welk gy in de Couranten geleezen hebt, en, 't welk, zoo ons in dezelven gemeld word, door ruim dertien honderd Ingezeetenen vau Leyden getekend *°ïkgdoof, Myn Heer, dat wy juift niet tot d^e eerfte  gronden van tburgerlyke Staatsrecht behoeven door te dringen, orn te erkennen, dat uit den aart van een Welgeregelden burgerftaat volgt, dat het gedeelte der Inwoonderen, dat met het burgerlyke beftier niet belaft is, een geruft vertrouwen moet ftellen op die geenen, aan welken het is opgedraagen, even gelyk een gekwetften zich overlaat aan de. behandeling van een Wondbeeler; of gelyk reizigers, in eenfchip, zich vertrouwen op den fchipper en zyn volk; en dat dus ook m t byzonder, met betrekking tot eene ftad, ieder Burger, Poorter, of Inwoonder van dezelve een geruft vertrouwen moet.ftellen op die geenen, die h^t itedelyk bewind in handen hebben, Uit dien hoofde zoude ik, indien ik een Burger, Poorter, of Ingezee-ten van Leyden ware, zodaanig vertrouwen mede op de Regering dier Stad ftellen; ik zoude 'er my toe verplicht achten; en al was het al eens, dat 'er door de Regeering van die Stad de eene of de andere ftap ge^ daan wierd, dien ik zoude begrypen beter gelaaten te zyn geweeft, zoude ik niet te min denken, dat 'er re, denen, aan my onbekend, moesten zyn, welke 'er aan, leiding toe gegeeven konden hebben; ik zoude over zulks als Inwoonder van de Stad my dien ftap laaten welgevallen; en vooral zoude ik my wel wagten om dien te gaan laaken, of'er ongevoeglyk van te fpreeken in koffyhuizen en andere publieke plaatfen, gelyk 'er. thans te Leyden (zoo ik hoor) even als te Amfterdam en te Utrecht, Luiden gevonden worden, die de tong zeer fchamperlyk roeren omtrent zoodaanige Leden van de Hooge Regeering, onder welken wy niet minder ftaan dan onder eene ftedelyke Overheid. Ik zoude zulk een uitbrengen van myne gedachten kwaalyk geplaatft vinden, ie. om dat-het oordeel over zaaken van 't algemeen bewind niet ftaat aan Particulieren, maar aan den Magiflraat, aan wien het is opgedraagen; 2^. om dat de Particulieren nooit eene genoegfaame onderrichting van al het geen wat tot zulk een oordeel nodig is hebben; 3c om dat het op myne aanhoorders een fchadelyken indruk kon maaken, aanleiding tot gemor geeven, en een misnoegen zoowel als een opfchudding verwekken. Het geen ik deswege kwaalyk geplaatft zoude vinden met betrekking tot óns ftedelyk bewind, zoude my om  •©m dezelfde redenen niet minder berispefyk voorkomert ten aanzien van ons Staats-bewind, in alle zyne deelen; om dat wy niet enkelyk zyn Ingezeetenen van een Stad; maar te gelyk lnwoonders van Holland, en als zoodanige verbonden aan de zes andere Gewesten: zoo dat wy niet alleen eene betrekking hebben tot onze ftedelyke Regeringen; maar wy hebben 'er te gelyk eene tot 's Lands Regeringe; en eene tot den Vereenigden Staat, hoe zeer die betrekkingen verfchillen, naar maate van 't meer of minder verband waar in wy ons ftellen. Die betrekkingen vind men onder anderen aangeweezen in den Poorters - Eed van Leyden, dus luidende. „ Dat zy den Lande van Holland, ende die mee „ den zeiven vereenigd zullen blyven, mitsgaders de' ,, Stad Leyden , gehouw ende getrouw zullen zyn, de „ Staaten van Holland, ende den Burgemeesteren der-* „ zeiver Stede te zullen gehoorzaam weezen, de Rech,, ten en de Privilegiën van 't gemeene Land te zullen' „ helpen houden ende ftercken, naar haar vermogen „ ende beste wcetenfchap; ende indien zy vernemen, „ dat by iemand met woorden ofte< werken yets ge„ daan, onderwonden, ofte beraatflaagd werde, dap „ tot naedeel zoude mogen ftrecken van de voorfe. „ Vereenigde Landen, ende naamentlyk van den Lan„ de of" Stede van Hollandt, ofte eenige derzelven,' „ ende byzonder ook van deze Scad; dat zy het zelve „ terftond ende zonder vertreck aan Burgemeesters „ te kennen gullen geeven , en voorts al doen en laaten „ 't geen goëde en getrouwe Poorters dezer Stede „ behooren tc doen en te laaten". Hier uit zietge, dat een Poorter van Leyden even zoo wel den Lande van Holland, en die met dezelve vereenigd zullen blyven, als de Stad Leyden, gebouw ende getrouw moeten zyn; ende dn Staaten van Holland niet' minder dan Burgemeesters derfelver Stede, gehoorfaam weezen; en mitsdien, dat Particulieren zich even zoo weinig het beoordeelen van zaaken, welke tot 's Lands beftitr behooren ,• als van die welke een ftedelyk bewind raaken, kunnen aantrekken; en dat znlken, die het doen, en in publieke plaatfen, als KofFyhuifen» en herbergen, een kring maaken , om het algemeen bewind in deeze of geene opzichten door te ftryken, of op eenige andere wyze te befchimpen, niet wel onder de  <8? •zoude voorkomen dat hy zoude konnen verrigten, eens door verzwakking van ingewanden, of eenige,machteloosheid, welke hem door eene kwynende ziekte zoude zvn aangekomen , verhinderd wierd om te doen het seen gy zoudt begreepen hebben dat hy had moeten verrigten, zoudtge hem dan wel van luybeid kunnen verdenken? Vaft niet. Men kan niemant meerder afeisfehen dan zyne vermogens hem toel-ia- ten, Zoo meen ik het ook Dominé. La wanneer gy op 't uiterlyke aanzien, zonder den man te kennen, en zonder te weeten of hy al of niet in ftaat was om meer te doen dan hy deed, hem voor een luyaart had doen doorgaan; zoudtge dan niet gezondigd hebben tegen de Chriftelyke Liefde? ~ Ik beken van Ja, Dominé. Breng dit na .eens over tot de klagten van werkeloosheid, ten aanzien van on ze Zeemacht. Dezelve kan voortgebragt worden door .eene machteloosheid, om dat zy niet in ftaat is van er meerder mede te kunnen uitvoeren dan 'er gedaan word; of door gebrek van beheering aan den kant der geenen, aan wien het bewind 'er van toevertrouwd is. Begryptge dat ook zoo niet? Dat is klaar Dominé - Wanneer men dan van de werkeloosheid fpreekt, met vergelyking van 't geen in den fpaanfchen oorlog en voor honderd twintig jaaren is gefchied , word dan daar door niet ftüzwygende en ingewikkeld vooronderfteld, dat onze Zeemacht op dien voet en in die kracht is, als die in die tyden is geweeft; en dat het niet is uit hoofde van de machteloosheid van onze Zeemacht, dat 'er niet meer mede uitgevoerd word; maar uit gebrek van de noodige zorg aan den kant der geenen, aan wien het bewind 'cr van is toevertrouwd. Dat is niet wel tegen te fpreeken Maar is onze Zeemacht wel op dien voet en 'in die kracht? «> Neen. — Is onze Koophandel, de bron van onze Zeemacht zelve, zedert het begin van deeze eeuw, niet grooclykfch vervallen en verloopen? — Dit hoor ik in 't algemeen van kundige Luiden zeggen. — Hebben de Berichten der Admiraliten ons met onderricht, dat 'er alles gedaan is wat 'er heeft kunnen gedaan worden, om onze Zeemacht in eenig aanzien te brengen ? Dit is my ook gezegd van iemand, die de Berichten geleezen had. Hoert men met N 4 z°o  roo van kooplieden als van anderen, die kundigheid van zeezaaken hebben, dat, al hadden wy tienmaal meer fchepen dan wy hebben, wy 'er echter niet meer, uit gebrek aan volk, zouden kunnen bemannen ? dat het zelfs onvoorzichtig zoude zyn om onze Zeemacht tegen de Engelfchen te waagen, en daar wy onzen naam en glorie in Europa pas herfteld hebben, ons roekeloos in gevaar te begeeven van die wederom te verliezen ? Op die wys heb ik laatft iemand hoo¬ ren fpreeken, welke by de geheele waereld te boek Haat voor een kundig en verftandig man —— Zoudtge ook niet denken, dat alswe ons by den duur veriterken, wy by de vredes - onderhandelingen vry hartiger taal znllen kunnen fpreeken, dan wanneer wy ons verzwakt hadden, daar het onze zaak fchynt te weezen niet om met de Engelfchen te vegten; maar om de Franfche en Engelfchen malkanderen braaf af te laaten kloppen. ——— Dit dunkt my ook zoo Dominé. ■ •Wel nu, fprak de Predikant .verders, daar de wer"fceloosheid van de Zeemacht zoo wel uit onmacht als gebrek aan goede beheering, gelyk de werkeloosheid van een meDfch zoo wel uit onmacht als luiheid, kan ontftaan; en daar de werkeloosheid van onze Zeemacht niet is toe te fchryven aan de beheering van die geenen, die 'er het bewind van hebben, maar aan haar onmacht, die uit eene langduurige ziekte is overgebleeven, is het dan wel gemoedelyk, chriftelyk, is het wel braaf en vroom, d3t men u die voirkloosbeid voordraagt, en van dezelve fpreekt, als een uitwerkfel ■van eene kwaade directie, van verzuim, ja zelfs van moedwillig verzuim aan de zyde der geenen, die 'er het bewind over hebben, en als of die volftrekt aan geen andere oorzaak, dan aan een kwaade directie of moedwillig verzuim konde worden toegefchreeven ? Die op dien voet fpreeken en fchrvven zyn die wel onder de braave Patriottten te tellen'? Ik zoude (zeide iemand, welke naaft den Predikant zat) 'er die Luiden valt niet onder plaatfen. —1 Ik ook niet ; ( viel daarop de Zeeman in, die met een kort pypje, zyn elleboogen op dekfiiën, den Predikant aandachtig had aangehoord ) alle die fchreeuwers zyn Hechte Luiden. Ik wou datze met ots mee fchcep gingen, en eens ielder met een endje op de broek kreegen, zy zouden dat  dat gëkef van werkeloosheid wel gaauw verleeren. Daar zynwe aan de Stad. Dat fpyt me Dominé. Ik wilde jou nog wel wat hooren. Met een ftond de man op: wy bedankten eikanderen voor aangenaam gezelfchap, flapten uit de fchuit, en elk ging zyn weg. Zie daar, Vriend, een natuurlyk gefprek over hec misbruik het welk van 't woord werkeloosheid in hec Leidïch dank - adres gemaakt is. Wat moet nu het gevolg, de kracht, of werking van dat gedenkftukje zyn? Zal 'er dit volgende uit gehaald worden? Om dat men te Leyden middel heeft gevonden óm dertien a veertien hondertLeidfchelngezeeteneniette doen teekenen, daar zy geen kennis van hadden, noch konden hebben, daarom is dat duchtig, goed, pryswaardig? Welgefteld eens, dat 'er dertien a veertien honderd Ingczeetenen van Leyden, die tot de Medifche faculteit niet behoorden, noch ook bedreeven in de geneeskunde waren; eens een declaratoir opftelden en tekenden, dat Pieter Drooguit door verzuim van den opper-Chirurgyn was omgekomen, en de geheele Medifche faculteit, Doctors en Chirurgyns, verklaarden, dat het aan den opper - Chirurgyn niet gefchort heeft, maar dat de man verwaarlooft was geworden of uitgemergeld was geweeft, voor dat 'er de opper-Chirurgyn was by gehaald , en de kanker in het lichchaam zoo verre was gevorderd, dat 'er geen geneezen meer aan geweeft was. Wie zoude men gelooven? de Leden der Medifche faculteit, of de 1300 a 1400 Tekenaars van 't declaratoir. Laaten de Doctors en Chirurgyns, die het dank-adres getekend hebben, uitfpraak doen. Dit voorbeeld breng ik, voor 't overige, alleen by, om te doen zien, dat de tekening van dertien a veertien honderd Ingezeetenen, in eene zaak als deeze is, geen meer gewicht, dan de tekening van een enkel menfch, ja van een enkel zinneloos menfch aan de deugdlykheid der Propofitie kan toebrengen , en dat het een armhertig uitgedagt middel is, indien het dienen moet, om aan de meergemelde Propofitie eenig gezag, kracht, of gewicht by te zetten. Die zoude, al hadden alle de Ingezeetenen van de Stad, met by voeging eener grooter hoop uit andere plaatfen, getekend, daarom noch te flegter noch te beter zyn. Haar waarde moet uit haar zelve voortvloeien. N 5 Zie  4K i93 >& den. Ik boor, met vermaak, dat die weg te Amfterdam word ingellaagen. Men heeft 'er niet flcchts het ophangen van de fchotfchriften en fpotprenten voor de glazen verboden; maar daar zyn aanzienlyke Luiden, die de Diemermeerfche Courant uit hun huis hebben verbannen. Als alle braave en eerlyke Luiden op dien voet te werk gingen, de Boekverkoopers zouden wel haaft met drukken en uitgeeven van al dat vuil goed ophouden. Dl UK-FEILEN. Bladz. 4 reg. 3 van onderen, ftaat, 'dit dost, lees dat recht verkort. 43 —. j2 & 13 ftaat, verweer en kan. Hei algemeen recbt, lees verweeren kan, algemeen. Het recht. ioi — iï van onderen, ftaat, dat by 'er naeezen zoude, lees dat by 'er een weezen zoudt,  zich houden moet; zoo zult gy heel ligt begrypen, dat 'er eene volftrekte noodzaaklykheid was, om deswege de toegeevendheid niet te ver te brengen; waar by nog voornaamlyk aan te merken ftaat, dat in diergelyke nafpooringen het onderzoek noodwendig het aanwyzen der geenen, op wien men het eigentlyk gelaaden moeft hebben, tot gevolg heeft. Dit heeft dan natuurlyk, naar maate dat de lafterfchriften menigvuldiger en onbefchaamder werden, en naar maate dat de Heeren Nouvelliften hunne krachten infpanden , om den oproerigen drom van een leugen-ziek volk de hand te bieden en te onderfteuncn, myne ftem moeten aanzetten, om de gemeente te waarfchouwen van het gezicht eens naar een anderen kant te wenden , ten einde zy door de konstftrekeö van onze Rederykers of Tasfe-fpeelers niet beguicheld, en daar door van 't rechte fpoor afgetrokken of verder aan 't dwaalen gebragt mogten worden: en zie daar dan de bron waar uit al het geen, wat ik U in myne Brieven heb vermeld, gefprooten is. Daar uit myne aanmerkingen op de brieven van Gelro - Batavus; daar uit de melding van de gefprekken over de Memorie van Burgemeefteren van Amfterdam; daar uit de aanhaalingen der Petitiën van Oorlog, de Berichten der Admiraliteiten, en andere Staatspapieren; daar uit de bedenkingen over het gedrag der geerden , die zich tegen het Stadhouderlyk beftier aangekant hebben ; daar uit de overwegingen over de  * de belangens van den Staat, betreklyk tot Engeland en Frankryk; daar uit myne uitvallen op de Courantiers , en myne vergelykingen tusfchen hen en de valfche Redenaaren; daar uit myne aanmerkingen over den hinder, Prinfe Maurits in zyne veldtochten toegebragt, en over de fchadelyke gevolgen, van zaaken te willenbeleidenen bellieren, tot welken men niet opgeleid is, en daar men geen verftand van heeft. Heb ik my nu en dan ingelaaten over zaaken die tot myn onderwerp juïfl geene onmiddelyke betrekking fcheenen te hebben , als het erkennen van de onafhangklykheid der Noord-Amerikaanen , het aangaan van een Traclaat met dezelven, en wat verder nog in myne Brieven voorkomt, ik ben 'er toe gebragt door het gefchreeuw dier Lieden, welken ons zoeken te beduiden, datwe in den oorlog tegen den Engelfchen moeten volharden , naar geen vrede luifteren, en daarom alle de redenen , dié 'er de zwaarigheeden van kunnen vermeerderen, aanpryzen, als of de welvaart van de Republiek enkelyk van het doorzetten van den oorlog tegen Engeland afhing. Ik heb gemeend, dat het noodig ware blyken voor den dag te brengen , dat die Schreeuwers aan de eene zyde onkunde, aan den anderen kant eenen verkeerden en verderflyken yver aan den dag leggen , en dat zy op maatregelen aandringen, die zy weeten, of dienen te weeten, geenzins aan het oogmerk, het welk zy voorgeeven te beA 4 doelen,  8 ># doelen, te zullen voldoen. Dit heeft my weder-' pm gebragt tot eene befchouwing der oorzaaken, weiken onzen Vryen Staat meer of min, zedert deszelfs oprichting, heeft doen overhellen, of naar den kant van Frankryk, of naar de zyde van Engeland-, ten einde daar uit onze belangens, opzichtlyk op die twee Ryken, niet alleen te kunnen afmeeten , maar tevens te doen zien , aan wat zyde, aan die der Stadhouderen. dan wel aan die der geenen, die den Stadhouderen gedwarsboomd of uit de Republiek verbannen hebben, de befte maatregelen tot heil en zekerheid van den Staat voor ge ftaan en gevolgd zyn. Hier door ben Ik geraakt tot eene befchouwing over de maatregelen, welken even na den Munfterfchen vrede, en voorts na de dood van Willem den II., tot een richtfnoer in ons Staats-bewind zyngefteld; eene befchouwing, welke te nodiger was , vermits deeze vroegere gebeurtenisfen tot een voorbeeld van het geen de Republiek thans zoude kunnen en behooren te doen, en voorts tot een bewys van de onwaarheid van 't geen men den Heere Stadhouder zoo argliftig als iafterlyk aantygt, kunnen dienen. Van deeze befchouwing ben Ik voor een poos afgeftapt, om U myne gedachten over de vryheid van fchryven en de middelen om de baldaadigh.eeden en godloosheeden, welken 'er door de drukpers gepleegd worden, te beteugelen; en daar dit my genoodzaakt heeft ? om deeze en geenen te beften?-  9 beflempelen, daar ik aan die Lieden geen reden van klaagen wil overlaaten, als of ik hen zonder reden befchuldig; daar het my wyders zeerdienftig is voorgekomen, dat de kunde, fchr anderheid, en voorgewende welmeenendheid van de Hoofdperfor nagien der lafterzieke troep, die de Natie dagelykfch een wantrouwen en een argwaan op het Stadhouderlyk bellier infcherpt, aangetoond wierden, ten einde «ls uit zo veele ftaaltjes te kunnen opmaaken, welk flag van menfehen het zyn, die zich beroemen van de Nederlandfche Natie met een heilzaamen fakkel voor te ligten, heb ik het nodig geoordeeld, iet van hunnen arbeid ter toetfe te brengen, op dat ieder een zien en voor 't vervolg weeten moge wat flach van volk tegen het Stadhouderlyk beleid, en den Heere Prince van Oranje, onzen tegenwoordigenStadhouder, isopgeftaan, en dagelykfch. nog hunnen zwadder uitwerpt; als mede, dat ik 'er zoo ligtvaerdig niet mede te werk ga, als zyhet in hunne fchriften doen. Ik ben met lePolitique Hollundois begonnen; na hem zal ik 'er nog een of twee op den monfter brengen, waar na ik al dat volkje aan hun zelf zal overlaaten; als te weinig van waerdy om 'er een fchoot op te doen. Zie hier dan, Myn Vriend, het vervolg myner aan, merkingen op den inhoud van 't eerfte blaadje van onzen Crispyn Legijlateur. AS Ver-  io Vervolg van den Staatkundigen Hollander. (i) Zommigen hebben een haat tegens de Engelfchen opgevat uit hoofde van de beledigingen het Vaderland aangedaan» Zy branden als om er zig over té wreeken: deze maaken het grootfte getal uit, dewyl behalven eett ge- (*) Zommigen hebben een haat in deezer voegen kunnen uitdrukken.] De befcbryving welke onze man bier van de gemoedsgeftaïte onzer Landsgenooten maakt, is eene verzinning, die even zoo weinig wezendlyks beeft, als alle zyne andere uitdenkingen. Wanneer wy bet oog op onze Landsgenooten ftaan, voor zoo veel zy deel aan de tegenwoordige noodlottige omjtandigbeeden van bet Vaderland neemen, zoude menze niet ongevoeglyk op deezen voet kunnen befcbouwen. Eerftlyk in zulken die voor de Stadhouderlyke- en die tegen de Stadhouderlyke Regeering zyn: de eerfte als minder neigende tot Frankryk dan de laatften, om dat dit Ryk, zedert de dood van Willem den II., altyd getoond beeft de Stadhouderlyke regeering tegen te weezen; de laatften als minder neigende tot Engeland, om dat dit Ryk de Stadhouderlyke regeering altyd genegen is geWeeft. Daar uit fpruit, onder de drifiigfte van die tweepartbyen, aan de eene zyde die verregaande baat tegen de Engelfchen, en by de anderen die groote afkeerigbeid voor de Franfcben. Zoo men 'er een klein bewys van begeert, dan beeft men maar acht teflaan, dat dezelfden, die zulken eenen grooten baat tegen de Engelfchen toonen, te gelyk die geenen zyn, welken Z. D. Hoogheid onzen tegenwoordigen Heere Stadhouder op alle moogelyke wyzefpyt aandoen, en Hoogftdenzelven in zyn wettig verkreegen gezag en recb-  wezendlyk Staatkundig belang van het Vaderland, moet toegefchreeven worden. Dan hier van hebben zy anderen niet even volkomen kunnen overtuigen als zy 'er zelfs van overtuigd 1'chynen. Deze party nu offchoon niet buiten gemeen talryk, is evenwel zeer magtig door de rykdommen, den invloed en de vermogens van de zulken welke vermenen hun belang te zyn deze party te maintineeren en te handhaven. Een Hoogstdtszelfs perfoneele hoedaanigbeeden , want dit ivorden zelfs in de Memorie van Burgemeesters van Amfterdam gepreezen; maar om ik weet niet wat, dat by fommigen wel bet naafi voor heerfchzuchtigheid word gehouden. Docb wat de verdere Ingezetenen betreft, daar mede is het zoo niet gelegen. Daar zyn 'er die niet minder yverig zyn voor bet Huis van Oranje, bet Stadhouderlyk gezag, en den Heere Stadhouder, als 'er andere tegen zyn: daar zyn 'er, die, koeler van aart, zicb laaten leiden naar de betrekkingen, die zy bebben, naar devtordeelen die zy in hun bejtaan genieten of kunnen genieten en door andere beweegredenen , die op deezen meer , op geenen minder invloed bebben. By de Tveraars tegen bet.buis van Oranje en de Stadhouderlyke Regeering moet men een aanzienelyk gedeelte van de Remonftranten en Mennonisten ftellen; daar die, welke den hervormden Godsdienft-, zoo als die by de Dortfcbe Synode is aangenomen, bet fterkfte ter harte neemen, onder de Tveraars voorde tegenwoordige conftitutie van onze Republiek te ftellen zyn. Deezen zynook wel, uit hoofde van belang van GodsdienH, bet allermeeft overhellende om bet onderbonden van naauwe verbindtenisfen met Engeland de voorkeur te geeven boven verbondfcbappen met Frankryk. Het is, zegge ik , verre van daar, dat bet grootHe  Een derde party is er; het zyn die, weike noch voor, noch tegen Engeland zynde niet dan de ruften vrede hoogfchatten en beminnen, dermate dat zy die tot hoe hoog een prys ook, zouden willen kopen: By hun word de Staatkundige eer als een harzenfchim aangemerkt , intusfchen zy hun oogenblikkelyk belang als het hoogfte goed aanmerken. Tot deze party behoren alle die welke de aloude cationaale werkeloosheid toege- fte getal der Ingezeetenen zoude ftaan aan den kant der geenen, die hunne ongenegenheid voor onze tegenwoordige conftitutie toonen. Wat moeite men gedaan bebhe om bet volk in verkeerde denkbeelden te brengen, en zoo tegen den Prins als tegen de S tadbouderlyk Regeering en bet Huis •oaii Oranje op te zeiten, en welken ingang onze Crispyn, de Poft vanden Nederrbyn , en de andere boekjes, in 't begin ep bet onkundig of minder kundig gedeelte van 't volk mogen gehad hebben, men beeft bet tot geen opftand kunnen krygen; en thans is het 'er zoo mede gelegen, dat het grootfte, bet braaffte, bet beste, en bet kundigste gedeelte van 't volk begint te vermoeden, dat men tegen bet waar belang van den Staat gewerkt beeft om Frankryk eene geduchte Zeemacht te bezorgen, ten einde gelegenheid te bebben om met Engeland tot eene vredebreuk te komen, en door middel van Frankryk het Huis van Oranje van de Stadhouderlyke waardigheid te ontblooten, als by afperjfing en geweld aan het zelve opgedraageD zynde, volgens bet geen bet Verflag - febryvertje optntlyk te kennen beeft gegeeven. Het eenigfte wat 'er waar in het tafereel van onzen Staatkundigen Hollander gefebetft ftaat, is, dat de daadlyke oorlog met Engeland de barttn der verjcbillende par. tbyen in ons Land in eene gelyke beweeging tegen dat Ryk, als onzen tegenwoordigenVyand, beeft moeten brengen»  <& gehoor verkrygen, om dat de Vorft eene te verheve? pe ziel bezit, dan dat hy vreezen zou voor de taal der Vryheid. Hy is te verftandig om er niet een aandachtig oor aan te leenen. Vooronderftellende dan dat een eerlyk man niet verhindert wierd om zyn ftem te doen horen, zou hy zich in deezer voegen kunnen Uitdruk? ken? lebben, om veilig bet gif, dat zy tegen den Vorft willen doen djenen, zonder nadenken en arg te doen inzwetgen. Ik héb bet bereids in eenen myner Brieven aangemerkt, dat 'er geen gevaarlyker laagen gefpreid voorden,, dan die met uiterlyke blyken van goedwilligheid en < 20 ken: '(«) ,, Doorluchtig Nazaat der roemruchtige „ Stichters van ons Gemenebeft, Eerjten Burger eener „ Vrye Natie, ik weet dat gy eene gevoelige ziel be„ zit, en dat gy uw Vaderland hoogfchat en bemind. ,, Ik weet, dat wanneer uwe handelingen misduid wor„ den, uw grootmoedig hart met een Edele veront„ waardiging tegen den laster aangedaan word. Het is „ dan niet alleen uwe Vaderlandschliefde, maar ook uw dooreb) Doorluchtig Nazaat der' roemruchtige ftichters van ons Gemeenebeft overeenkomftig zyn moet.] Zie daar een Aanfpraak welke onze Staatkundige Hollander eenen eerlyken man, die niet verhinderd wierd zyne ftem aan den Heere Stadhouder te doen hooren , in den mond ligt ; docb zie daar te gelyk een Jtaaltje van de opgeblaazen verwaandheid eens Fransmans, die zonder kunde, en enkelyk begaaft met de kunfi van drogredenen glimpig aan eikanderen te fcbakelen, zicb vermeet den Leermeelier ever de Natie en over bet Eminent Hoofd derzelven te fpeelen. Hy noemt Z. D. H. den Heere Prinfe van Oranje Jlecbts Eerfte Burger, daar by nochtans denzelven niet doet aanfpreeken in de boedaanigbeid van Burger , maar in de booge waerdigbeid van Stadhouder. Het misduiden der handelingen van den Prins, het vooronderftellen dat hy zyn byzonder belang boven dat van den Staat ftellen, en zich op de puinhoopen der vryheid verheffen zoude, zyn zaaken die niet te pas komen, •wanneer de Prins als Burger alleen befebouwd word. Waarom word de Prins dan bier toegefprooken enkelyk als Burger, en waarom word de aanhef niet begonnen met de woorden Eerfte Lid der Hooge Regering, Eminent Hoofd van de Republiek, Erfftadhouder; of eenige andere, de waerdigbeeden uitdrukkende, in welke bet  »> doorzicht te kort te doen, te vooronderstellen, dat ,, gy uw byzonder belang boven dat van den Staat ftellen , en U op de puinhopen der? Vryheid verheffen zoude. Indien eenige uwer handelingen argwaan „ hebben kunnen doen opvatten, zulks moet aan die ,, laffe vleiers welke de beste aller Vorften misleiden „ kunnen, toegefchreeven worden , daar zy hunne „ byzondere inzichten met den fluyer van 't algemeen „ belang bet woord tot bem gevoerd voord"? Om dat men den Lezer een denkbeeld zoekt te geeven, dat de Prins, niet tegenStaande alle zyne booge ivaerdigbeeden, eebter enkelyk en blootlyk een Burger is , en niet meer: daarom •word 'er gefprooken van de haat en onverfchilligheid zyner Mede-Burgeren. Docb alvorens ik U bier ever eene byzondere aanmerkinge mede deele , zal ik vooraf aanmerken, dat onze Fransman bier, onder begunftiging van bet •woordje indien, en voorts op een Jlelliger toon , deeze navolgende onvoaerbeeden zynen Lezeren inboezemt. ie. Dat de Prins op eene wyze handelt dat 'er argwaan uit opgevat is; en deeze zyne handelingen toegefchreeven moeten worden aan laffe vleyers, die hunne byzondere inzichten met den fluier van't algemeen belang bedekken; zoo dat, volgens l'Amï Crispyn, Z. D Hoogheid geen andere Raadsluiden zoude bebben, dan een botp laage en laffe zielen, die den Vorft voorgehouden hebben en nog daaglykfch voorhouden, dat hy zich aan geene auderen dan aan vreemdelingen vertrouwen kan, daar deze alleen van hem zullen afhangen; terwyl bet ieder een bekend is, dat Z. D. Hoogheid, in boogjtdeszelfs waardigheid van Admiraal Generaal, over de zeezaaken beftendig te raade is gegaan; (a) met Heeren Gecommitteerden van de Secreete-Befoigne ; (&) met de vlag-Offideren ; (e) met Gecommitteerden uit de Admiraliteits ColB 3 legien,  „•belang bedekken: zy zyn het die V voorgehouden „ bebben en nog daaglyks voorhouden,- dat gy U aan „ geene anderen dan aan vreemdelingen vertrouwen kunt, „ daar deze alleen van U zullen afbangen. Zy zuilen „ U zeggen dat uwe eer en uwen roem geleegen is, om „ aan talryke krygsbenden te gebieden. Dat men de „ Burgers niet toelaten moet zig in de Wapenen te oeffe3t nen: eindelyk dat de handhaving uwer magt van een „ vreem- legien, of derzelven Advocaaten Fiscaals ; onder alle welken, zo veel ik weet , geen een Vreemdeling is. ac. Dat de Vreemdelingen, welken i'Atni Crispyn bier uit zyne inbeelding opdiept, den Prins zeggen, dat zyn eer en roem gelegen is, om aan talryke krygsbenden te gebieden; een verdicbtfel, 't welk den Fransman ontmaskert , daar in Frankryk , van den troon af tot de potbuifen toe, elk den mond vol beeft van honneur $ gloire, eer en roem, en wy Hollanders mal en onnozel genoeg zyn, om die winderige woorden honneur Éf gloire niet te begrypen, en ons liever willen houden aan de denkbeelden van trouw en eerlykheid, van zekerheid en veiligheid. Het is daar by in een boogjten graad onwaar, dat bet Vreemdelingen, dat het vleyers , die hunne byzondere inzichten met den fluier van 't algemeen belang bedekken, zyn, welke op talryke krygsbenden aangedrongen hebben. ' Het is, nevens Z D. Hoogheid, de Raad van Staate : bet zyn , boven dien, de meefte Provintien, en voor het uitbarjlen van den oorlog tegen Engeland, de meesten Steden van Holland, die bier nu door onzen Staatkundigen Hollander'als Landverraaders beftempeld wor, den, welken bet vermeerderen van de Landmacht, of, zoo als onze man zicb uitdrukt, talryke krygsbenden, nodig geoordeeld bebben; niet om dat (gelyk onze man val'  IK 23 „ vreemde Mogendheid is afhangende. Door zodanig een ongerymde taal trachten zy de ftaat der zaken te „ vermommen, daar door bedriegen zy U, daardoor „ berokkenen zy U zo niet den baat, ten minfie de onverfcbilligbeid uwer Medeburgeren, welkers liefde en „ toegenegenheid gy doch waarlyk als den fterkften „, Iteun van uwe Macht moet aanmerken. Nu, deze Macht beftaat niet in voorrechten boven voorrech- „ ten valfchlyk voorgeeft) de eer en roem van den Prins gelegen is , om aan talryke krygsbenden te gebieden; maar om dat de veiligheid en zekerheid van den Staat die talryke krygsbenden volftrekt vereifeben. Het is voorts nog in den boogften graad onwaar , dat het laage en baatzuchtige Vleyers zyn (zoo als onze Franfman zich een weinig verder uitlaat') „ die fteeds M „ den beginne der Amerikaanfcbe onlufien, de inzichten „ van kundige Patriotten gedwarsboomd hebben, met „ eene vermeerdering van Landtroepen voor te flaan, „ die wy [te wieten naar 't voorgeeven van onzen Fran,, fen LeermeefterJ niet nodig hadden , in plaats van „ eene vermeerdering der zeemacht, die door de om. „ Jlandigheeden noodzaaklyk wierd gemaakt." ♦ Het is mfgtlykfcb in den boogften graad onwaar, dat onze goede Patriotten, (naamlyk zulk ftacb van volk, welk hy dien Franfman de gunft geniet van met die banaaming door bem vereerd te worden) „ te vergeefsch „ geroepen hebben,, dat men zich ter zee in een gc- „ duchten ftaat van tegenweer ftellen moeft • en dat de Engelfchen en hunne Voorvechters. {verfta hier door die geenen, die zicb niet genegen toonden om de Republiek aan eenen gevaarlyken toeftand te waagen) „ beweerd bebben, dat wy niets dan van de „ Land-Mogendheeden te. vreezen hadden". De PetiB 4 tien  <&•<[ 24 3, ten op een te ftapelen. Hoe dikwyls ziet men niet, dat hoe meer den Vorft zig verheft hoe grooter het j, gevaar word waar in hy verkeerd. Behalven, dat van alle tyden heen, eene te groote macht by de Inwoonders dezer Provintiën argwaan verwekt heeft. „ Dat men de neigingen van het Volk gadefla en men 3, zal bevinden dat het de Stadhouders altoos hoog ge„ fchat bemind en eerbiedigd beeft, tot zoo lang hun „ ver- tien van oorlog toonen zoo klaar als bet licbt, bet welk aan den hemel fchynt, dat Z. D, Hoogheid, nevens den Raad van Staate, aan wien eigentlyk de zorg om den Staat 'voor te houden iaat 'er voor de veiligheid "ere zekerheid van de Republiek vereifcbt word, (en welken door onzen gewaanden Hollander aangeduid worden als Engelfchen en Voorvechters van dezelve) de vermeerdering van Landtroepen niet voorgeflaagen hebben, in plaats van eene vermeerdering der zeemacht,' en mitsdien daar door de inzichten van [zyne zoogenaam■de] kundige Patriotten , gedwarsboomd hebben; maar dat Hoogjtdezelve jaaren lang, niet alleen aangedrongen heeft op eene vermeerdering van Landmacht, maar wel allerfterkit op eene vermeerdering van de Zeemacht; maakende de aanvang van de Aanfpraak , welke onze Man quanswys een eerlyk Burger in den mond legt, dus een fcbakel van onwaarbeeden uit, die elk menfch,' 't welk maar iets van onze zaaken weet, over de onbefcbaamde •vermetelheid van dien Fransman verflomd doet ftaan. Het eenigfle, dat in deeze periode naar waarheid f maakt, is, dat de goede Patriotten te vergeeffcb geroepen hebben, dat men zich ter zee in een geduchten ftaat van tegen weer ftellen moeft; wanneer men do> r de goede Patriotten die Braave Vaderlanders verjlaan moet, van welken by te moren gefproqken hetft, en die wy nadir (VI1. Sr. blz. 170.) aangeweezen bebben. Maar dit is de meening van onzen man  „ vermogen groot genoeg was om een gelukkig even„ volgt tegens en onder de byzondere Souveraine leden van dit gemeenebejt, tot ftam te brengen. „ Moeilyk, zeer moeilyk zou het zyn om in dat „ gedeelte der Natie dat men Folk noemt een enkel menfch te vinden, 't welk niet gaarne alle zyne „ vermogens zou willen aanwenden om den hoon het „ Vaderland aangedaan, te wreeken. Dan dit is Door- „ luchtig man niet; en derhalven bevat zyn zeggen bier wederom eene onwaarheid. Wy hebbenze nog niet allen. Ten derden: by zegt, dat die Vreemdelingen den Prins verder beduiden, dat men de Burgers niet toeiaaten moet zich in de wapenen te oeffenen; en dat de handhaaving zyner macht van eene vreemde Mogendheid is afhangende. Twee zaaken daar ik nimmer van geboord bebbe, en die uit de vernuftige inbeelding van onzen Staatkundigen knaap zyn voortgefprooten. 4e. Dat het is, door die taal, (welke nochtans nimmer gehouden nocb geboord is) waar door die vreemdelingen, (welken nooit door iemand zyn gezien en nimmer dan in de opgeblaazen bersfenen van onzen man in weezen zyn geweeft) den ftaat der zaaken vermommen , den Prins bedriegen, en aan den Prins den haat, ten minften de onverfchilligheid zyner Medeburgeren berokkenen; daar het maar te veel bekent is , dat bet berokkenen van dien haat of van die onverfcbilligbeid afkomt van zulken, die, uit eige beerfchzucbt, of uit haat voor het Doorluchtig Nazaat der roemruchtige Stichters van ons Gemeenebeft, of wel uit beiden deeze beweegmiddelen te gelyk, en anderen byzondere inzichten, die zy met den fluier van het algemeen belang bedekken, de tegenswoordige Regeringsvorm in duigen trachten te helpen; en dat, zoo bier een Vreemdeling verdagt kon worden van 'er de band aan te leenen, die Vreemdeling in een ander B 5 sord  „ luchtig Vorft het geert dat lage en baatzuchtige vleiers. „ voor U verbergen. Zy zyn het die fteeds in den be^ j, ginnc der Amerikaanfche onlusten, de inzichten van ,, kundige Patriotten gedwarsboomd bebben met een ver- „ meerdering van Landtroepen vooneflaan, die wy niet „ nodig hadden, in plaats van eene vermeerdering der w Zeemacht, die door de omftandigbeden noodzaaklyk „ wierd gemaakt. Onze vyanden, ooggetuigen en mo- oord te zoeken zoude zyn, dan daar onze Man ons beenen zoude voyzen. 5e. Dat laage en baatzuchtige Vleyers den Prins verbergen, dat *cr geen enkel menfch te Vinden is, 't welk niet gaarne alle zyne vermogens zou willen aanwenden om den hoon, het Vaderland aangedaan, te wreeken. De meenigvuldige Requeften} aan de Staaten en aan den Prins gepresenteerd, hebben de neiging van die geenen, die men getracht beeft Voor 't lichaam van de Natie te doen doorgaan, genoeg te kennen gegeeven: bet is dan wederom een verzindfel, gebruikt om den I.eter te doen gehoven, dat de Prins onkundig is geweeft van 't gefcbreeuw om den hoon het Vaderland aangedaan te wreeken, daar men dat gefcbreeuw in- duizend blaauw - boekjes en door duizend liedjes overal rond heeft doen klinken. Met dat al, mag het my wel geoorlooft zyn, weinig geloof te ftaan aan 't geen onze man zoo ruiterlyk voorgeeft, naamentlyk, dat 'er geen enkel menfch te vinden zoude zyn, 't welk niet gaarne alle zyne vermogens zou; willen aanwenden, om den hoon het Vaderland aangedaan te wreeken: tot nog toe is 'er my geen enkel voorgekomen , die het zoude hebben willen doen. Ik heb in een myner Brieven over de koelheid onzer raazende Bullebakken , als bet op daaden aankomt, gefprooken , en daarin getoond-,- boe verre zy af zyn van den yver onzer Voor-  *7 ,% de dryf- oorzaken van de wtrMoosbeid-die. door „ de verfcbiltende , ja tegenover gefield^ gevoelens in den „ Slaat wierdte weeg gebracht, hebben niet verzuimd „ bua voordeel.ter mede te doen., „In..een tyd-van „ Vreede, en onder het lommer van de yriendelykfte „ dienftbetuigingen verdelgde die trouwloze oazen „ koophandel,, zy,ootqer.de onzen V>g en deden.aan Voorvaderen, die, in ftede van febreuwen , op hunne kojien tcbepenu-Arujtien, tochten ondernamen , geweften veroverden, beerjebuppyen opncuiteen; daar alles nu den.koopoündel, en by .zulken, voor-naflmlyk, die aen l'nr.i en bet gebeel zeevoeezen van inactiviteit\ befcbuldigen^ ■yijft by een louter getjank, daar zy beter zouden doen de band inden boezem te jtecken , en met hunne confnentie te raadpleegen , of zy dit gefebreeuwniet ter kwader trouwe aanheffen; of zy van den Prins, kunnen ver, gen, dat hoogfidezelve maept oeffent, daar bem geene macbt in de band gegeeven word,, daar men, walmeer is, buiten ftaat is, om den rarft ia ftaat te ftellen, van actief, (dit imord,-in dezelfde betekenis genomen, daar %y het in gebruiken) te] weezen ;■ nasaal, men zicb van geen olie voorzien beeft toen bet tyd was, en toen men •vermaand is geworden de lampen te vullen; daar (zeg ik) alles nu hy den Koophandel inactief is; daar de groatfte yver btftaat in bet., maaken, drukken, uitjïrooym, en begunftigen van laffe, ongeeftige, zedelooze, en God-, vergeeten lafteringen; daar in dat alles even z.00 veel hoosaartigbeii als lafhartigheid te vinden is; en geemsints de activiteit die een waaren Patriot paft. Zie daar een lyft van pnwaerheeden, en wel niet flecbtswan zulk foort van onwserbeeden, welken Willem Breeckeveld aan de Kaack en aan den geesfel - paal gebragt bebben; maar van ttn nog vry erger foort.  den Staat alle de achtÏDg, die hy zig eertyds zoo ten rechten verworven had, verliezen. „ Onze goede Patriotten riepen te vergeefs dat men J3 zicb ter Zee in een geduchte ftaat van tegenweer Jlel~ „ len moe/l, ten einde den Koophandel te beveiligen, „ en de Vreede te handhaven. De Engelfchen en bun„ ne Voorvegters beweerden dat wy niets dan van de s> Lmd-Mogendbeden te vreezen hadden. Ware Vader- ,, landers Ten aanzien van bet geen ik op den yver en activiteit van de Kooplieden in vroeger dagen aangetekend hebbe, moet ik, ten blyke, dat ik 'er zoo luchtig niet over been ftap als onze Fransman en zyn bulpgenooten doen, U 'er Her een voorbeeld van bybrengen, bet welk al vry wel ter fnede zal komen. Gy zult 'er uit zien, dat de Kooplieden, in vroeger dagen, geheel andere Kaerels waren , en vry wat anders deden dan oorlogfcbepen tot Convooy te verzoeken, terwyl zy wiften dat 'er geene voor handen waren, en beter dan zulken, die in de binne fteden bet oog op bet getouw en den fcbietfpoel moeten houden, wiften, dat fchepen in geen etmaal gebouwd, en nog minder, als 'er geen volk te krygen is, bemand worden : die, in plaats van onmooglyke dingen van den Stadhouder af te vorderen, gelyk de Eleve van Rousfeau, die, in een emmer waters de maan ziende, van zyn Gouverneur begeerde, dat die hem de maan in banden zoude geeven, zicb geheel anders gedroegen. Wat deden dan deze Kooplieden, zalmen vraagen1? Ik zal 'er op antwoorden, lees de Refolutie van bun Ed, Gr. Mog. de Staaten van Hollandr. en Wefr-Frieslandt van den 11 en. Maart 1651. luidende als volgt: „ )ls gelefen een Brief van de Heer Commigfaris „ Schaep, gedateert in Weftmunfter den 3. van de tc„ genwoordige maent: ende is by occafie van defelve, ende  l, Ianders waren overtuigd en zeiden hooglyk dat uwe „ grootheid uwe macht en vermogen aan dat van het „ Vaderland verknogt en vereenigd was. De Engel„ fchen beweerde dat uwe ware belangens daar aan te„ gen overgefteld waren- Door deze bedrieglyke in,, finuatie hebben zy getracht, maar te vergeefs Uirt „ eene gcvaarlyke werkeloosheid te domVelen, Dan zy „ hebben het niet wel beraamd! De uitbarsting is te „ fchielyk „ ende mede, vermits verfcheijde Coopluyden, refide„ rende binnen de Stadt Amfterdam, van nieuws klach„ tigh waren gevallen van de menighvuldige ende only„ delijcke Roveryen by de Franeoifen in de Midde,, landfche-zee gepleeght tegen d'Ingefetenen defer Lan„ den, brengende menighte van Schepen uyt, foo in „ getal van volck en gefchut lijnde verfterckt, dat alle dê Straetvaerders (voor defen voor de Roovers „ gehouden onwinbaer te wefen) tegenwoordelijck door haer maghtige equipagie indiftinftelijck werden , vermeeftert; hebbende d'opgemelde Franfe Roovers \, van nieuws, boven alle voorgaende Roveryen, drie „ van de koftelijckfte onlangs genomen. Waerop lijnde „ gedelibereert, is goedgevonden, dat van nieuws ter „ Groote Vergadcringe op het ernftigfte fal werden „ aëngehouden , dat fonder uytftel op het voorfz. fub,, jecl een conferentie werde aengeftelt met de Heer „ Ambasfadeur Bellievre, ende dat aen denfelven om„ ftandiglijck fal werden verthoont het onlijdelijck be„ drijf van de Franqoifen tegen d'Ingefetenen defer „ Landen, met verfoeck van prompte reftitutie van 'c , geroofde, ende beter ordre voor het toekomende; of dat men anderfints, hoewel ongaernc, ger.oodt„ faeckt fal wefen te dencken op middelen tot mainte„ nue van de vrye Commercie ende Navigatie defer „ Landen  3° % fchielyk geweeft. Hy was onverwagt en verfchrik* 3', kelyk: maar hy heeft ons een groot voordeel aange„ bragt; dewyl hy U, dewyl hy ons overtuigd datal3, le vertrouwen op Buitenlanders bedrieglyk is, en dat „ gy geen ander belang dan dat der Natie zelfs hebt. „ Vorft! het heil van den Staat en,de liefde van al uwe Medeburgeren zyn in uwe handen. Met de Macht die Ü toevertrouwd is, kund gy de fterkfte ,, uit- 33 Landen.- Dat mede de refpcct've Collegien ter Ki3, miraliteyt op het errftighfte fal wtrden aengefchre,, ven op het fpoedighfte uyt te brengen Schepen, naer 3, eyfch gerequireert, haer Gecommitteerden her3, waerts te fenden, met den ftaedt van derfelver rcfpe&ive inkomen ende laften, ende voorts gelijc'k „ als by voórgaende Refolutie is goedgevonden. Lees nu de Refolutie van de Hog. Mog. Heeren Stad' ten Generaal van den 12^. Mey 1Ó51. welk aldus luid: , „ Is ter Vergaderinge gelefen feeckere Memorie van 3, Adriaen Albcrtfz. Snoeck, ende Jacob Thierry , cum „ Sociis, Coopluyden van Amfterdam, roerende de 3, beveylinge van de Zee, gelijck defelve, hierna vol- gende, van woordt tot woordt ftaet geinfereert. „ Aen de Hoogb Mog. Heeren Staeten Generael der Vereenighde Nederlanden. ,, Hoog Mogende Heeren, „ Alfoo U Hoogh Mog. noodigh aghtcn, dat, op „ het kortfte doenlyck, een maghtige Vloot Schepen van Oorloge in Zee werden gebraght, tot weeringe „ van de roveryen van de Franfchen, ende andere Py- » raten,  j, uitwerking aan de noodzaaklyke Operatiën geven, „ Aan U is het gegeven om in dit algemeen gevaar si„ le de verfchillende belangens te vereenigen. Het Ca„ rafter der vyandelyke Natie, haar gewone wys van „ handelen, onze politie nevens die der andere Mo„ gendheden alles eifcht dat wy aan onze toebereidzelen kragt en vermogen by zetten. Alles eifcht dat wy „ onze pogingen tot het Zeewezen aanwenden, als waar „ in, onze dierbaarfte, belangens aangetaft worden". raten, foo is 't dat Adriaen Albertfz. Snóeck, ende „ Jacob Thierry, Cum Sociis, Coop'.uyden totAmfter„ dam, uyt inclinatie tot het Gemeene-Befte, in defen „ hoogen noodt, U Hoogh Mog. mits defen aenbie„ den, binnen d'eerfte, nu aenftaendc, maent in Zee te brengen 20 capitaele Schepen van Oorloge, ende s> voorts alle volgende maenden ■■ gelycke 20. tot de 5, nombre van 60. 80. a 100. de minfte met 30. tot 40. „ a jo ftucken gemonttert; ende fulcx gemar.t als U Hooüh Mog. noodig aghten fullen, ende dit voor den ■ tijde va» ia Maanden, debetalinge van die te laeten *' ftaen op los-of lyf-renten, totlaftevan defen Staet." .*- De Verthoonders fijn bereyt, hier over met U 4j*Hoogh Mog. promptelijck te befoigneren, ende t'ac„' corderen; behoudelijck, dat dit niet en prejuditieerC „ of veraghtert de beveyling^ van de Zee, daermede „ ü Hoogh Mog. nu beilgh fijn." „ Waerop gedelibereert, ende by de Heeren van ,, Zeelandt gemoveert lijnde, dat in den haeren mede „ wel perfoonen van defelve gelegentheydt fullen wer„ den gevonden, is goedgevonden ende verftaen, „ d'Heeren Huygens, ende andere, haere Hoogh Mog. „ Gedeputeerden, tot de beveylinge van de Zee, mits „ defen te verfoccken ende authorifeerefi, dat haerE. „ met  l, Dat, om de verfcbillende gevoelens by elkander ti brengen; bet gemedereert gevoelen van de Provintie „ Holland ombslft voorde, Dat men d°. Vriezen viroor,, love zig eemglyk op de verdediging der Zte toeteleg.„ gen, en dat de andere Provintïen alvorens tot de vermeerdering der Landtroepes over te gaan, beginnen, sj met zig ter zee in ftaat van tegenweer te ftellen. Men werpt hier tegen dat 'er eene omwenteling van 1, om- ,, met de voorfz. Coopluyden willen fpreecken, over „ de conditie die defelve op 't voorfz. fubjeö: fouden ,, willen ftipuleren ehde bedingen; oock op 't papier a, brengen, omme die geilen, als dan naeder daerop „ gedelibereert ende gerefolveert te worden als naer ,, behooren- Daar vindt men, dat in een tyd , 200 kort naa bet fluiten van den Munfterfcben Vrede, toen onz* Zeemacht de allerfterkfte was, dezelve niet toereikende is geweeft óm de zeeroveryen der Franfcben te bedwingen, en dat Amfterdamfcbe Kooplieden aangeboden bebben 20 capiiaale Schepen van oorlog in zee te brengen, en voorts alle volgende maanden gelyke 20. Wel nu! wat zeggen onze tiieuwerwetfcbe Requeft ■ prejenteerders en dank ■ adresmaakers ? Bebalvende onwaerbeeden, welken door onzin knaap, onder bet behoed-fcbermwoordje indien, of op een ftelliger toon voorgedraagen worden , zyn 'er inboezemingen, die niet minder loos en bytende zyn; en door welken aan den Prins verfcheide onwaarachtige neigingen en flappen aangewreeven worden: onder dit Jlacb van vuile treken, den valfche Rederykers, van welken Mobeaofpreekt, eigen en gemeen, is by voorbeeld deeze pas/age „ Nu deeze Macht (naamelyk de Stadhouderlyke) beftaat ,i niet in voorrechten boven voorrechten op een te „ ftapelen  # omftandigbeden kan ontftaan, tegen dewelke men zig „ door een vermeerdering van Landtroepes kan voorbei „ boeden. Uwe getrouwe Vriezen antwoorden dat deze „ verandering van omftandighedeh flegts opgegeven „ wordende, als iets dat mogelyk en nog niet waar,, fchynlyk is, het betaamd, dat men zig ter Zee al„ waar het gevaar niet alleen ftaande, maar dadelyk is, „ in ftaat van tegenweêr ftelle* Het ,, ftapelfen. Hoe dikwyls ziet men niet, dat hoe meer „ de Vorft zich verheft, boe grooter bet gevaar word „ waarin by verkeerd. Bebalven, dat van alle tyden „ been, eene te groote macht by dé Inwoonders de,, zer Provintien argwaah verwekt beeft. Dat men de ,, neigingen van bet Volk gade Jla en men zal bevinden , „ dat bet de Stadhouders altoos boog gefcbat bemind en „ eerbiedigd beeft, tot zoo lang hun Vermogen groot 3J genoeg was, om een gelukkig eeVenwigt tegens eri „ onder de byzondere Souveraine Leden van dit Gs„ meenebeft tot ftand te brengen". Wie ziet niet dat deeze pasfage daar enkelyk geplaatft is, om zyne Hoogheid ingewikkeld in verdenking te brengen van voorrechten boven voorrechten op een te ftapelen; van te ftaan naar een al te groote macht? om in te boezemen, dat de Stadhouders of niet, of minder hoog gefchat, bemind en eerbiedigt zyn geworden, om dat bun macbt te groot was, óm een gelukkig evenwigt tegens eh onder de byzen* dere Souveraine leden van dit Gemeenebeft, tót ftand te brengen ? Waar cmirent aan te merken ftaat, dat bét geen der Heeren Stadhouderen, zelfs niet Prinfe Wili,em den I. heeft mogen gebeuren, zulk eer.en wenfebelyken eh beilzaamen invloed op de Leden van Staat te bebben, gelyk dit te zien is uit de gefchillen, die 'er altyd, offcb:on onder de Stadhouderlyke mindtr dan ondtr de Staé. VIII. Stuk. G boa'  <$ „ Het was moeilyk dit argument te wederleggen. ,, Dan korten tyd daar na ontrufte eenige Engelfchen ,, Kapers onze Kusten, zy baarden meer vrees, dan zy „ kwaad deeden: indien men nu deze omftandigheid wilde aanhalen om daar uit de vermeerdering van Landtroepen als noodzaaklyk te doen voorkomen; zou ,, het dan niet te vrezen zyn dat men zig verbeelde, ,, dat deze verfchyning een opgemaakt werk was. . „ Hoe bouierlocze Regeringe, plaats gehad bebben, zadaanig dat bet eerder aan een al ti klein, dan aan een al te groot vermogen der Heeren Stadhouderen is tot te fchryven, dat het gelukkig cvenwigt tegens en onder de Souveraine Leden van dit Gemeenebeft niet tot ftand gebragt is. Men kan-'er zelfs geen jpreekender tewys van verlangen, dan st geen wy r.u dogelykfck onder bet ocg bebben. Want indien de tegenwoordige Heer Stadhouder zo veel vermogen gehad bad, als 'er vereifebt word, om dat gelukkig evenwigt tegens en onder de Souveraine Leden van dit Gemeenebeft tot ftand te brengen, onze Republiek zoude voor lang zoo ter Zee als te Lande gewapend, tn niet ineenverdtrflyken oorlog getrokken zyn geweeft, als mede genot van eene Neutraliteit gehad bebben, welke met de wapenen in de band gehandhaafd bad kunnen worden; maar dan ook zoude die flappen niet gedaan zyn, welken thans ondernomen worden, om den Prins in zynm invloed neg minder vermogend te maaken, en Hoogjldenze'-vtn in zyn wettig gezig te verkorten, en zyn aanzien op alle wyze te ontluijteren. Een tweede voorbeeld van bet foort van inboefemingen welks ik op 't oog bsb, vindge in deeze woorden: dewyl hy on3 overtuigt dat alle vertrouwen op Buitenlanders bedrieglyk is, en dat gy geen ander belang daa dat der Natje zelfs Hebt; wikt wwden, in dei}  3S ><& „ Hoe in der daad te vooronderftellen, dat de En„ gelfchen in ftaat zouden zyn een landing te wagen, i ~„ welke de Republiek in gevaar zou kunnen brengen ? „ De Koning van Engeland (zeggen de Vriezen) ter .naauwer nood zo veele Troepen hebbende om zyn „ eige bezittingen te beveiligen, zou die in ftaat we; „ zen zodanig een aantal 'er van af te zonderen als no „ dig ,i %aamenbang waarin zy voorkomen, zoo veel zeggen, als i dat de Prins zich onvoorzichtig op de Engelfchen vertrouwd heeft, daar bet niet te min uit de meergemelde Petitiën van Oorlog duidlyk blykt, dat nocb Z. D. H. nevem den Raad van Staate, nocb ook de Raad van Staate afzonderlek, gewagt bebben, dat 'er een Franfcbe Leermeefier opkwame om bun te leeren, dat alle vertrouwen ap Buitenlanders bedrieglyk is; maar zulks zoo wel geweeten bebben, dat boogddezelve even daarom, jaaren agter een, zoo fterk op bet vermeerderen van 's Lands Land- en Zeemacht bebben aangedrongen. Een derde voorbeeld vindenwe in de pasfage, welke 'er onmiddelyk op volgt: beginnende mei deezen aanhef, Vorft! het heil van den Staat en de liefde van alle uwe Medeburgeren zyn in uwe handen. Want de Prins word 'in dezelve afgefcbilderd als alle de vermogens van de Republiek in zyne banden bebbende, en als of Hoogftdezehe daarmede konde bandelen naar welgevallen; daar bet eebter aan ieder een, die flecbts iet oppervlakkig van onze ftaatsgefteltenis weet, bekend ts, dat Z. D. Hoogheid niets kan uitvoeren, ten zy Hoogftdezelve 'er toe door de noodige middelen in ftaat gefield worde: gelyk tbans ook ieder evertuigd is, dat de reden, Waarom 'er niet meerder mei ie Ztemacbt uitgevoerd wordt, enkelyk van daar kmt j dat  # „ dig zou zyn, om een Land zo bevolkt als de Vcr„ eenigde Provinciën, te conquefteren? „ Of de Engelfchen zouden 'er zig door eene magti», ge invafie van meester willen maken, of zy zou„ den zig bepaalen om 'er van tyd tot tyd ftroperyen en plunderingen in aanteregten. Zouden zy in de ,, eerfte plaats minder dan een Leger van zestig duij, zend mannen ontfehepen kunnen V Dan zouden in dat „ ge-paf mm denPrins een al te geringe macbt in banden geeft om iet meerder uit te werken. Be pasfage welke daarop volgt, levert 'er een vierde vo nbeeld van op. De Prins moet maaken dat 'er enkelyk op de vermeerdering van de Zeemacht gedagi worde, en die van de Landmacht agter den bank gefebooven: de reden, welke de Prins uit eene omwenteling van omftandigbeeden voorgehouden, en die welken door Mevrouwe de Princesfe Gouvernante , nevens den Raad van Staate» door den Raad van Staate afzonderlyk , door Z. D. Hoogbeid, nevens den Raad van Staate, by bsrbaaling zyn ge. hruikl, om de noadzaaklykbeid van eene vermeerdering Van Landmacht aan te toonen, moeten niet meerder geacht nocb geteld worden dan voor oude wyven-pr aatjes. Onze Mancyfert, naar zyne verbeeven wiskunde uit, dat de Engelfchen buiten ftaat zyn, ons te Lande eenig nadeel te kunnen toebrengen; en by hefluit 'er uit, volgens zyne redeneerkunde, die niet minder vaft gaat dan zyne wiskunde , en van welke wy de waarde in onze aantekening ( s ) aangetoond bebben, dat wy diensvolgende te Lande niets te vreezen, en derbalven geen Landmacht noodig bebbtn. Tot fteun zyner leeringen brengt by dezelfde redeneeringen by, welken by te voren gebezigd bad, en welken wy in onze voorige aantekening ( s) ter toetfe gelegd bebben. Het it wonder dat by zynen eerlyken Bur. ge?  # „ Maar'er is nog een middel ter onzer verdediging", „ zonder dar wy de middelen nodig tot vermeerdering „ van onze Zeemapht zouden behoeven te verzwak„ ken: onze vyanden geven ons hier ook het voorbeeld „ van: welk is dit middel? (nu) Het is de oprichting „ van Burger-militie op zodanig een voet, als zeer ge,, makkelyk zou te vinden zyn. „ Eindelyk wy kunnen niet zonder gevaar of zon„ der ons te onteeren eene ftap te rug doen. Be„ halven dat, was nimmer de kans voordeliger om de ,, zo veelvuldige fmaadheden ons door Engeland aan„ gedaan, te wreeken. Het grootfte en befte gedeelte „ der Natie verwagt, verhoopt, ja vraagt dat men de .„ omftandigheden te baat nemende kragtdadige midde„ len aanwende, ten einde dit oogmerk te bereiken f» 2y pionderd, vtrwoefl, en het haazepad gekoczen zal hel* ben, tot eene oplosfing van alle zwaarigbeeden aan de band geeven; dan bet zal aan ons, onnoozele Hollanders , melke zoo diep niet denken, wti vergund mogen zyn, van die gereedheid van vreemde Mogendbeedenals zeer tvuyffelacbtig op te neemen. Het is de oprichting van Burger - militie, enz. 'Wat of onze man bier beuzelt van een Burger-militie enz. heken ik niet te begrypen: in onze Hollandfcbe Steden, in den Haag, hebbenwe Schuiteryen. Zoude by bet fpel van de Waerdgelders weder eens willen opvatten. Ik twyffel of 'er zyne Patroonen hunne reekening wel by zouden vinden. (x) Zy zou zich achten verraden te zyn enz.] Al wederom eene liftige ingewikkelde inboezeming, dat bet volk acht verraaden te zyn ...... dat de Prins gelegenheid geeft tot haatelyke verdenkingen, en daar door zyn vermogen wankelbaar maakt. , dat de C 4 Prins  „ Zy zou z'g achten verraden te zjti, indien eenige onvoorziene beletzelen haare Vaderlands-yver te leurftelde. „ Wat ftaat 'er niet te vreezen, indien dezen yver eens „ tot uitterftens mogt overflaan, indien eenige merkelyke verliezen haar in bet denkbeeld mogten brengen, dat „ men verzuimd bad om de bezittingen van de Republiek ,, in een genoegzamen ftaat van verdediging te brengen. „ Het ogenblik is beflisfende, uw Grootheid en dat 3, van uw Huis hangd af van den goeden of kwaden s, uitflag dezer Oorlog: Ja het hangt in dit hachlykffc 3, tydsgewricht van U af, of om uw vermogen op de „ onwrikbaarfte gronden, op de toegenegenheid der 3, Natie te veftigen, of die, door gelegendbeid aan baas, telyke verdenkingen te geven, wankelbaar te maken. Dewyl niemand twyfeld of den geenen aan wien wy den hoogften invloed op de wetgevende macht verleend hebben, en aan wien byna de geheele uitvoejjj rende macht toever/rouwd is, noodwendig in ftaat ,, moet wezen om de zaken zodanig een keer te doen neem „ men, ah met bet behoud en den welftand van bet Va_ 3, derland overeenkomftig zyn moet. By Prins volftrekt in ftaat is om de zaaken zodaanig een keer te doen neemen, als met het behoud en den welftand van het Vaderland overeenkomftig zyn moet: waardoor ieder menfch, die niet weet hoe weinig invloed Z. D. Hoogheid op de wetgeevende macbt beeft, en boe gebrekkig, zwak, en gering de middelen zyn, voelhHoogftdenzelven gegeeven worden, om de uitvoerende macbt welke bem toever. trouwd is, van eenige vrucht te konnen maaken, natuur, lyk en zelfs noodzaaklyk in 't begrip moet vallen, dat, indien de zaaken zodaanig een keer nikt neemen, als met het behoud en den welftand van het Vaderland overeenkomftig zyn moet, dit alleen de fchuld van den Prin 'zal zyn.  By deeze byzondere Aanmerkingen zal ik het voor het tegenwoordige laaten heruiten. Gy hebt wat lang naa deezen brief gewagt: ik kon denzelven niet wel afbreeken; en de wartaal van onzen Franfchman heeft my al vry meer ftofs opgeleverd dan ik het voorzien hebbe. Wie zoude ook denken, dat 'er op vier - en - twintig bladzyden zoo veel te zeggen zoude vallen: en nog kan ik niet . zeggen dixi. Ik heb 'er nog meer op aan te merken. Ik zal het in eenige algemeene overweegingen vervatten , en dezelven U by mynen volgenden, 't zy geheel, 't zy gedeeltelyk, toezenden; Ondertusfchen herhaal ik myne verzekering van beftendig te zyn, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. DW. Dienaar, Den 3oen;Qctob. ReinIER VRYAART. 1782. C s VIER'  VIER - EN-SESTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer es zeer ge-eerde Vriend! Toen ik mynen laatften eindigde, was ik voorneemens U over twee zaaken te fchryven, tot welken YAmi Crispyn my fcheen te roepen, en die waariyk wel eenige overweeging verdienen: naamlyk het gebruik van Vreemdelingen s en de benaaming van Burger, van welken onze Man en eenige anderen zich met opzet bedienen, wanneer zy van Z. D. Hoogheid fpreeken. Omtrent dit laatfte, ftaat my voor gehoord te hebben, dat wyle Zyne DoorL Hoogheid Willem de IV. gl. ged. meer dan eens zoude gezegd hebben, dat Hoogftdezelve zich verheugde de eerfte Burger van deezen ftaat te mogen geheeten worden: of het zoo is, of niet, durf ik met geen zekerheid bepaalen: het zoude niemant vreemd moeten voorkomen. In der daad, alles wel ingezien zynde, welke waerdigheid of qualiteit, 't zy van Koning, Keizer, Czaar, of welke andere benaamingen men geeven mag aan die geenen, die aan 't Hoofd van eenen Burgerftaat zyn, kan tegen dien van eerjien Burger van een Vryen Staat opweegen ? Wat is 'er voor den menfch, in den burgerftaat leevende, lieflyker en  43 «o aanzienlyker dan Lid of Burger te zyn van eea Vryen Staat ? En is het gevoel van Burger van eenen Vryen Staat te zyn, zoo ftreelende, zoo kittelende, dan.moet 'er hy gevolg niets aangenamer nog ftreelender weezen , dan 'er de eerfte en voornaamfte Burger van te zyn, niet juift uit hoofde van eene ongelykheid, of meerderheid, welks dit eerfte zoude aanbrengen, maar eigentlyk om dat men daar door in ftaat is, om aan het Vaderland meer dan anderen nut en voordeel toe te brengen. Dewyl nu de waardigheid of aualiteit van eerften Burger van eenen Vryen Staat te zynrdes te aanzienlyker moet weezen,t naar maate dat een Vryt Staat aanzien onder de Mogendheeden heeft, zoo*vloeit daaruit wederom voort, dat het aanzien van een eerften Burger dezer Republiek ryzen of daalen kan, naar maate dat het aanzien der Republiek onder de Mogendheeden groot of klein is: en daar dit aanzien al 'vry groot is geweeft, zoo kan men zeggen, dat ook een eerften burger van onzen Vryen Staat te weezen, eene waardigheid of qualiteit is, over welken men zich regtmaaüg verheugen kan. Maar gelyk een Inwoonder van een Land, uit krachte van zyn geboorte, en dus uit eene algemeene betrekking, eene aanzienlykheid kan hebben, zoo kan hy ook uit krachte van andere bykomende betrekkingen een aanzien verkrygen, waardoor -het aanzien, 't welk hy uit zyne geboorte en dus uit zynen eigen boezem haalt en mede brengt, kan ver-  <8K 44 vermeerderd worden: van dien aart zyn vooral ook zulke waardigheeden, welken betrekking hebben tot 's Lands beftuur. Van dien aart zyn, by voorbeeld, de waardigheeden of qualiteiten van Raaden van Staate , Gecommitteerde Raaden, Burgemeesters, Schepenen, Vroedfchappent en oneindige meer, welken iemand aanzien byzetten, en aanleiding gegeeven hebben tot het gebruiken van de tytels van Edele Achtbaare, Edele Groot Achtbaare , Edele Mogen» den, en diergelyken meer. Vermits het nu zeer vreemd zoude voorkomen, wanneer men iemand aanfprak in zyne waardigheid van Burgermeejler, of Schepen, over zaaken, deeze zyne qualiteit raa» kende, en hem by naame Bnrger! noemde, zoo moet het niet minder wanvoeglyk geagt worden, dat men iemand, eene Aanfpraak aan den Prins in den mond leggende, over zaaken, welke op andere waardigheeden dan die van Burger betrekking hebben, hoogftdenzelven enkelyk doen toefpreeke onder of met de benaaming van Burger. Ik zoude, Myn Vriend, deeze aanmerking t© beuzelachtig gevonden hebben, om 'er iet van te zeggen, en 't zou my onverfchillig voorkomen of een Fransman zich op zulke dan op eene andere wyze uitbete, indien het opzettelyk gemaakt gebruik van de benaaming alleen van Burger, zonder eenige melding van andere waardigheeden, in een geval, daar het niet eigentlyk op de qualiteit van Burger, maar op andere qualiteiten aankomt, niet gefchiedde, om daar door de goede gemeente in het  p zig zelf een Souvereintje; en indien zulke begrippen, dagelykfch voortgeplant, de goede gemeente niet eindelyk konden beweegen omze voor goede munt aan te neemen. Gy weet dat de flegte duiten zoo wel als de goede in zwang blyven* en voor goede aangenomen worden, enkelyk om dat zy in de wandeling zyn geraakt-, niet tegenftaande de wetten op het uitgeeven en ontfangen een boete ftellen. Het gaat, Myn Vriend, met onze begrippen even zoo. Zy worden, hoe flegt 'anderszins ook, van goed alooi, als menze in de wandeling weet te brengen. Ik zal voor het tegenwoordige my omtrent de benaaming van Burger niet verder uitlaaten, en enkelyk U doen indachtig zyn, dat, wanneer men op den trartf fpreekt als onze man het hier in de Aanfpraak, wet ke hy zynen eerlyken Burger in den mond legt% doet, daar door niets anders bedoeld word, dan den .Prins by de gemeente in kleinachting te brengen., Aangaande het gebruik van 't woord Vreemdeling zal ik ook, by eene nadere gelegenheid, U myne gedachten toezenden. Ik zal hier Hechts opmerken , dat dit woord in die aanfpraak baarblyke. lyk alleen gebezigt word, deels om den Prins ver- dagt  dagt te maaken van aan geen anderen dan aan Vreemdelingen gehoor te geeven , het geen bezyden de waerheid is; deels om het gemeen te doen gelooven, dat de Prins kwaalyk handelt; en dat hy kwaalyk handelt, om reden dat hy geen anderen raad dan van Vreemden inneemt en volgt, dat al mede bezyden de waarheid is; eneindelyk, om het gemeen in de waan te brengen, dat de Prins volftrekt in tille zaaken geen Vreemdelingen maar inboorlingen zoude dienen te gebruiken ; het welk op eene dwaaze verbeelding uitkomt; vermits 'er zaaken en omftandigheeden kunnen zyn , weiken den Prins kunnen noodzaaken , om dezelven eerder aan Vreemdelingen dan aan Inboorlingen te vertrouwen^ Hoe zoude 'er by voorbeeld onze fcheepvaart by ftaan, indienwe onzen toevlucht niet namen tot Vreemden ? inzonderheid tot de noordfche volken, daar we onze fcheep vaart mede voorzien en gaande houden ? Waarom worden 'er op dë Bleekeryenen inzonderheid op de beroem ie linnen - bleekeryen, voor het- turfmaaken , voor het gras-maayen zoo veele bovenlanders geb-uikt? 'Waarom worden 'er door fommigen Regenten in de Steden, en andere ryke Lieden, tot de opvoeding der kinderen, zoo veele Vreemden gebruikt, die, fchoon den naam van Gouverneurs en Gouvernantes draagende, evenwel zeiven eenen Gouverneur en Gouvernante zouden nodig hebben ? WeL ke veeltyds meer uit loutere hoofaardigheid genomen worden , dan om den kinderen, en die van  «< 47 van wat meerder jaaren, eene deugdzaame en ge» paste opvoeding te geeven ; die dikwyls meer flrekken tot bederf van de Jonglingfchap en Jufferfchap dan tot derzelver nut; die, gelyk wy 'er niet dan te veel op de Academie gezien hebben ^ zelfs aan de Jeugd een weerzin, eene afkeerigheid, ja zelfs een haat infcherpen voor al wat vaderlandfch is; en die het wezendlykfte van de opvoeding doorgaans doen beftaan in eene zekere uiterlyke gemaniertheU, welke geene verdere waar* dè behoorde te hebben dan het lofwerk, by een Schoon Beeld ter verciering gevoegd ; of wel in zekere manieren, die onze ouwerwetfche Nederlanders nog, en niet ten onregte, aaperyen noemen. Waarom worden 'er door Regenten vaa Steden zoo veele Vmmien tot koetfiers en knechts in dienft genomen en naderhand met ampten be* giftigd, die, niet zelden vergeetende den ftaat in welken zy geweeft zyn, de goede Ingezeetenen «n min-vermoogende Burgers met weinig befcheidenheid ja zelfs brutaal bejegenen, daar zy als dienaars van de goede gemeente, en uit de beurs van de goede gemeente, hun loon trekkende, begrypen moesten, dat zy haar eene heufche en vriendelyke bejegening verfchuldige zyn; ampten en bedieningen voor 't overige, welke, zoo 't my voorkomt, met meerder gevoeglykheid zouden kunnen gegeeven worden aan Burgers - kinderen > tot belooning of bevordering van braave Ingezeetenen, met welken het bekrompen omkomt, of die me  met een zwaar huishouden belaft zyn. Met zulkö en diergelyke waaroms zoude men zekerlyk al dat getjank tegen het gebruik van Vreemdelingen konnen beantwoorden; en men zou 'er nog vry meer op zeggen kunnen, gelyk ik ü by eene andera gelegenheid zal doen zien. Voorts moet ik nog op het fchryven van onzen Crispyn iet aanmerken, dat hy gemeen heeft met alle die geenen, die met dezelve laak-ziekte tegen den Prins behebtzyn, als hy; naamlyk van vooronderflellenderwyze de gemeente in 't begrip te brengen, dat Z. D. Hoogheid geen menfehen ziet, die hem de waarheid durven voor houden: om die reden is het, dat hy een Burger doet fpreeken, te weeten een Burger die eerlyk is, dat is een man, bezielt met zulke gevoelens, als hy gaarne in de Nederlanders geprent zag: om die leden is het ook, dat niet alleen fchot-fchimp- en fmaadfehryvers, maar zelfs Lieden, van wien men dit, zoo uit hoofde van hun beroep als van hunne kundigheeden, het minfte zoude verwagten, al mede op dien toon zingen, en het zelfde voorgeeven opwerpen, om den Prins aan dien kant niet alleen een lak aan te wryven, maar tenens om daar door het gemeen als eene vafte waarheid te doen aanneemen en gelooven: ie. dat de Prins eenen verkeerden weg in 't bellier van 's Lands zaaken, en dus in het oeffenen van hoogft deszelfs hooge waardigheeden, volgt; ae. dat Zyne  heid nageleezen kan worden de Eerbiedige dnch niet minder ernftige Aanfpraak aan alle Patriotfche Re. genten in Neerland; maar dezelve is daar by zoö verre van de waarheid af, dat Willem de V. Prins van Orange, mooglyk eene van dewaarheidlievendfte Vorften is, die 'er ooit geweeft zyn; en die onder de menfehen weinige zyns gelyken heeft in 't verlangen, dat hem de waarheid gezegd worde. Js het de fchuld van den Prins, dat die geenen, die hem de waarheid dienden te zeggen, Zwygen ? Is het de fchuld van den Prins, dat alle Regenten hem de waarheid verbloemen, wanneer zy gelegenheid hebben om die voor te draagen? Is het de fchuld van den Prins, dat zy zwygen als zy fpreeken moeten, of verkeerd fpreeken als zy regt moeten fpreeken? Want zoo het waar is, dat niemant aan den Prins de waarheid durft voorhouden , zoo als het door fommigen zelfs in vriendelyke gefprekken, doch met geen vriendlyk oogmerk , voorgegeeven word , dan moet het teffen? waar zyn, dat alle Regenten tot de uiterfte kleinmoedigheid of lafhartigheid zyn vervallen, het welk ik» onder welneemen van den Staatkundigen Hollander, die ons dit op de mouw zoekt te fpellen, geheel niet geloof. Wie, voor 'toverige, ziet niet, dat zulke voorgeevensalleenlykfpruiten, deels uit een ongenoegen van het niet alles by den Prins naar zyn zin te kunnen krygen, hoe averechts enftrydig met het algemeen nut het ook moge zyn? deels uit een  een Innerlyk verdriet van den Prins niet gehéél buiten allen invloed te kunnen ftellen, en van dé oeffening zyner waardigheeden te berooven? deels uit kwaadwilligheid om dat de Prins door het opvolgen van hunne dolle drift de geheele Republiek niet aan een blykbaaren ondergang wil waagen? kortom uit nydigheid, om dat de Prins hun, en hun alleen, met verzaaking van alle zyne verplichtingen en plichten, niet blindling in alles te wille is? Dit is eigentlyk het geen men noemt op den raad van Vreemden verkeerde paden te yolgen, en de ftem der waarheid niet aan te hootevi Wie ziet ook al niet, dat dit voorgeeven wederom een ftreek is van onze hedendaagfche Rederykers; en dat onze Man hetzelve alleen verzonnen, of van dit verzindfel gebruik gemaakt heeft, om aan Z. D. Hoogheid eenige lesfen voor te draagen, en hoogftdenzelyen voor te houden wat hem te gemoet ftaat, en wat onweersbuien hem over 'thoofd hangen, indien Hoogftdezelve zyne lesfen niet nauwkeurig in agt neemt en volgt? Zoa datwe hier eenen franfchen Beuzelaar zien, die zich vermeet, om, met bedekte bedreigingen, aan het Eminent Hooft van de Republiek het gedrag, het welk hetzelve in 't waarneemen en oeffenen zyner waardigheeden moet houden, voor te fchryven. Trouwens moet dit Ons niet vreemd voorkomen. De minfte franfche fchoenveger meent 'er vérder doorzicht in te hebben, dan de verD % Jian*  ftandigfte, kundlgfte, en doorflepenfte Hollander. Wy beleven daar en boven een tyd dat Doctors, Chirurgyns, Fabrikeurs, Winkeliers , kortom allerley foort van Lieden , van allerley rang, ftaat en beroep, begaaft zyn met het ongemeen en te vooren nooit gedagt of gehoord vermogen , om de ftaatszaaken, en 't beleid derzelven, beter in te zien, dan die geenen, die aan 't roer zitten; en wel inzonderheid, om » zonder eenige kunde van zeezaaken te hebben; zonder iet van den wezendlyken ftaat van 's Lands zeemacht te weeten; zonder eenige kennis van den toeftand dér Vlooten te hebben ; beter dan zyne Doorl. Hoogheid} dan de leden van 't fecreet befoigne , dan de leden van de Admiraliteits - Collegien , dan de Vlag - Officieren, te kunnen oordeelen, wat 'er met de zeemacht kan uitgevoerd worden; wanneer de fchepen kunnen uitloopen; wanneer die in de havens te rug moeten komen; wanneer'et kans is om den Vyand een neep te geeven, en wat diergelyke dingen meerder zyn. Wie 'er aan twyfelt kan 'er blyken van vinden op alle publieke plaatzen, op wagens, in fchuiten, in herbergen, in coffibuizen, in kroegen; met een woord overal: maar ook wel voornaamlyk in alle die keurige en met den druk gemeen gemaakte gefchriften, in welken men> op den eenen meer den an. deren minder beflisfenden toon, zich 'er overheeft uitgelaaten, gelyk onder anderen de Opperbaas van onzeNederlandfche Staatkundigen, die ons in eene over-  <& jkn, en 'er voorts gevolgen uittrekt, alles om den Heer Erfftadhouder en de Stadhouderlyke Regering in minachting en zelfs in den algemeenen haat te brengen. Die geen welke 'er luft toe zoude hebben kan in N* xxiv. van den 23en July 3781. en volgg. zien, hoe de man haspelt, om de menfehen tegen den Prins en voor de Regering van Amfterdam in te neemen, ter gelegenheid van de franfche vertaaling, welke hy geeft, en 't verflag dat hy doet van de beruchte Memorie , welke in myne voorige aan zoo veele aanmerkingen aanleidinge heeft gegeeven: gy zult, Myn Vriend, 'er bladz. 384. een ftaaltje van zyne wonderlyke juiftheid en vroomheid van denken en fchryven vinden. „ Het is zeker, zegt hy, dat „ niet alleen de ftad Amfterdam, maar de gantfche Staat recht had, om, na de gefchooten fommen, te verwagten, dat de Republiek in eert „ beter ftaat van defenfie zoude zyn . Dat is te zeggen, dat, zoo dra 'er geld is, terftond ook uitgerufte fchepen daar moeten zyn. O Lepidum Caput 1 Is zulk een man waardig dat ik my langer by hem ophoude? Voegt het dien Vreemdeling niet wonderlyk wel zyne ftem tegen den invloed van Vreemdelingen op onze vaderlandfche zaaken aan te heffen? ftaat hef zulk eenen knaap niet fchoon het niet vertrekken van een klein gedeelte onzer vloot naar Breft tot een voorwerp van zyn laatdunkende overweegingen te neemen? verdiepen zulk ftag van Vreemdelingen niet de byzondere  & re gunft van by ons met eenen arbeid, wezmde zeer calumnieuslyk en tegens alle waarheid famen ge/meed, enverfiert uit een oproerig trouwloos en godloos gemoed, Jlrekkende tot geen andere einde, dan om den Heere Stadhouder, door middel van zoo eerlooze leugenaars, in hatelyke bedencken te brengen, en door H ebufeeren van eenvoudigen, diffidentie, oneenigheid en oproer zoo wel te Amfterdam als alomme in deeze Landen te zaaien en tefomenteeren, den koft te kunnen winnen, en mooglyk nog meer daar toe? Ik laat den man vaaren, en zal deezen brief eindigen, terwyl ik onveranderlyk met alle achting blyve, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. BW. Dienaar, Den riem Nov«emb. ReynieR VrYAART. 1782. D4 VrE'  VTF-EN-ZES TIGS TE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Daar is Gibraltar zonder flag of floot gefpyft, na dat alle de Courantiers, en vooral onze Franfche Nouvellift, die in prophetien alle anderen heedendaagfche propheteerendeNouvelliften verre de baas is, ons den allerysfelykften zeeflag voorfpelt heeft, welke zedert onze zeegevegten, in den Spaanfchen oorlog, en in die van de Republiek met Engeland, ten tyde van Cromwel en Karei den II. , voorgevallen, gefchied zoude zyn. Wat gebeurdt 'er? Terwyl men dit voorfpelt; terwyl men dit als iet zekers ftelt; terwyj. men den uitflach van dit aanftaande ysfelyk gevecht , als het beflisfend bedryf, het welk of aan Engeland of aan zyne vyanden de overmagt zoude geeven, en den onderleggenden zoude dwingen om fchootiger omtrent de voorwaarden van vrede te zyn; wat gebeurt 'er ? De Engelfchen, na dat zy de Spaanfche en Franfche zeemacht haaren tyd, tot het overmeefteren van Gibraltar, noodeloos hebben laaten verfpillen, groote fchat|en in de lugt hebben laaten fchieten, komen jset een vloot; lokken, de Spaanfchen en Franfche vlop-  ®< 57 Vlooten uyt de haven naar. de Middelandfche zee, voorzien Gibraltar van de noodige behoefte, en keeren , na eene kleine begroeting met den vyand, en misfchien met eenig gering verlies, te rug Wat zegt nu ons Nouvelliftje, terwyl ieder, die kunde van Staatszaaken heeft, in dit beleid der Engelfchen eene allerfchranderft overleg vind ? Wat zegt ons Manneken? Dat Howe zyn geluk aan de winden te danken heeft, die te gelyker tyd gunstig voor den Engelsman en ongunstig voor de Franfche en Spaanfche Admiraals gewaaid hebben. Zekerlyk is de wind voor Howe gunflig geweeft, maar niet min zeker is het, dat Howe van die gunft gebruik heeft weeten te maaken. Dit is nu de tweede maal, dat Howe zynen vyand een vlieg afvangt: de eerfte keer toen d'EJtaing gereed was om hem op 't lyf te vallen, en daarin door een opgekomen ftorm verhinderd werd even op 't oogenblik, dat de Franfche Admiraal op den Engelfchman meende los te gaan. In dit twede geval is de Engelfche Vlootvoogd nog vry meer door den wind begunftigd geworden: de gefchut-floepen waren agt dagenlang beproeft: men had bevonden dat de gloeiende kogels, daar de transport-fchepen der Engelfchen mede begroet zouden worden, Coffchoon men 't aan Elliot naderhand kwaalyk genomen heeft, dat hy gloeiende kogels op de vlottende batteryen heeft laaten afgaan) nog twee uuren na het affchieten gloeiende genoeg zouden geweeft zyn, om de fchepen in brand te D 5 ftee-  58 fteeken: het was zeker, dat Howe zyne convooifchepen aan dat vuur even zoo wel gewaagd zoude hebben, als de Franfchen hunne vlottende batteryen aan het gefchut van Elliot bloot gefield hebben: het was overzulks zeker , en 't kon niet misfen, of alle die fchepen zouden een gelyk noodlot als de vlottende batteryen hebben ondergaan: maar ziet, daarontftaat onweer. De winden ftellen de franfche en fpaanfche fchikkingen te leur , gelyk zy 't ten aanzien der Jamaikaafche vloot nog eens gedaan hebben. Howe bergt zyne fchepen; fpyzigt Gibraltar, en keert te rug. Gelukkige Engelsman ! De Koning van Engeland kan zekerlyk niets beters doen dan Vlootvoogden te gebruiken, die de winden zodaanig op hunne hand weeten te krygen, dat zy vyandlyke vlooten uit hunne poft konnen lokken, om ruim baan tot het voldoen aan hunne oogmerken te hebben. Laat ik 'er niet meer van zeggen: ik wil my op 't fpoor van onze Courantiers en hunne Makkers niet begeeven, en van zaaken fpreeken, van welken ik geen kennis heb. Dan kwam ik ligt in den hoek van den Staatsman, over wiens arbeid ik U nu wat onderhouden zal. De Man is het dubbeld waerdig: hy zit mede op de hooge bank van onze Nieuwerwetfche Staats-geleerden; 't is waar, zyne ooren zwieren wat na de hooge kuiven en kapzels, daar onfe hedendaagfche Jufferfchap hunne tedere harsfenen onder doen zugten ; maar niet te min is hy nog al onder zyne Medebroeds-  *K 59 broederen de minfte niet: hy praat op zyn beurt en op zyne wyze gelyk de Rhyns-burgfche Vrinden, als zy 'er Kerk houden. Zyn ftukje van july deezes jaars, van het welk de eerfte bladzyden aan zynen Lezers wat Zee-verrichtingen vertellen, zal gevoeglyk tot een ftaaltje van den arbeid van dien Staats-geleerden konnen ftrekken. Ik zal 'er mede te werk gaan, als met Crispyn Legiflateur, en U myne aanmerkingen by wyze van nooten opgeeven. ZEE VERRICHTINGEN. Tandemi Daar is dan eenmaal naa lang draaien (a), zo wy nogthans vertrouwen om 's beste wille, aan de vierige verlangens van Neerlands Volk voldaan (b), eo der Staten Vloot is in Zee geftoken. De Scheepsbcvelhebbpren en Vlootelingen, indien zy door geene al ie bepaalde ordres gebonden zyn (V), zullen des wederom (d) Het woord draalen geeft natuurPyk te kennen bet niet doen van iet dat gedaan had kunnen en moeten worden- en het woordje Tandem (Eindelyk) ftrekt boven dien ter verfterking van die betekenis. Dus begint de Schryver hier met bet Land- bewind te befchuldigen, dat de Vloot eerder had kunnen en moeten uitloopen. (10 Zie over dit verlangen mynen vyf.en.vyftigtften Brief. VL St. Bladz. 185 & volgg. ( c ) Zulk flacb van vooronder peilingen worden genoemd infimulatien, arglipge Jtreeken .om kwaaie vermoedens en  gelegenheid hebben, om hunnen moed te kunnen koelen, het beledigd Vaderland te wreeken, en aan geheel Europa te toonen, dat het aan hun niet zouden ontbroken hebben, om den Brit, die hen zo lang trotzeerde, en 't welkzy door booge bevelen moesten dulden (d) , zy«e rukeloosheid Ce ftraffen. Alles verwagten wy en ■\ het es arg te verwekken* Wat tog kon den Schryver hevoeegen «m bier dit indien zy door, enz. te plaatzen, indien by geen oogmerk bad den Lezer in vermoeden te brengen, dat de Scheepsbevelhebbers wel al te bepaalde orders konden hebben, om iet wezenlyks te verrigten. Men vraage dien man eens, of by, die zoofebryft, voel een braaf en eerlyk man kan beeten ? Ondertusfcben beeft de communicatie, welke Z. D. H. aan de Gecommitteerden tot de geheime befoigne, van 'zyne orders, aan de Scheepsbevelhebber en gezonden, gegeeven beeft, ieder een kunnen overtuigen boe kwaadaartig dit vermoeden word ingeboezemd, en de Memorie van Z. D. Hoogheid aan Hun Hoog Mogenden op den T" Ocïober 1782 overgegeeven, houdende eene gedetailleerde opening van Zyne gehoudene directie als Admiraal-Generaal van de Unie, toont bet al verder zoo bejlisfende en overtuigende aan, dat onze Staatsman, zoo by bet geweeten niet toegefebroeid beeft, en ten eenemaale ongevoelig en onvatbaar is voor berouw en leedweezen , van febaamte zicb zoude moeten begeeven naar eene Jtreek lands, daar by, onbekend, ten minfte bet hartzeer niet zoude bebben, van met een algemeene verachting van alle braave en eerlyke Luiden bejegend te worden. (d) Deeze trek is in dezelve fmaak als die van Chris, pyn Legiflateur. Zy geeft by vooronderstelling te kent% nen,  het Vaderland van hen, en niet zonder grond; want geen Nederlander behoeft in moed of Scheepskunde het voor den Brit op te geeven. Terwyl onze en aller oogen op hunne aanftaande verrichtingen gevestigd zyn, fmeeken wy den Heemel om deszelfs byftand en befcherminge, op dat de voorfpoed onzer wapenen de voor- rten, dar de Scheepsbevelhebbers en Vlootelingen door, hooge bevelen de trotsheid van den Brit bebben moeten dulden. Men leeze bier over de opgemelde Memorie 'van Zyne Hoogheid, bet geduurige en rufteloos aanfcbryven van den Vorft, en hoogstdeszelfs onvermoeide poogingen,. ten einde de fcbeptn in ftaat te ftellen eenige vrucht te kunnen doen, en de fcbepen, die vaat konden doen, te gebruiken, tot prote£l:e van de Commercie, tot defenfte. onzer kuften en bezittingen, en tot afbreuk van den Vyand. Onder allen zal ik bier eenen brief van Zynen Hoogheid aan den Vice Admiraal Hartfinck den 6«i July gefcbreeven, plaatzen, luidende aldus, „ Zoo U Wel -Edele Geftrenge met geruftheid uic„ zeilen kan , het geene God geeve, dat fpoedig zyn „ moge, zoo weet ik geen andere Inftru&ie aan Ü „ Wel. Edele Geftrenge te geeven, dan te tragten den „ Vyand alle mogelyke afbreuk te doen; deszelfs „ Schepen te neemen, te verbranden, of te vernie„ len, naar dat daartoe gelegenheid zal hebben; de „ eer van de Vlag van den Staat by alle gelegenhee. „ den te maintinecren; en voorts te tragten meefter „ te blyven van de Noordzee ; de Schepen van de „ commcrcieerende Ingezeetenen, den wil hebbende „ naar de Ooftzce, dooreen a twee Schepen en eeni„ ge Fregatten, derwaards te doen geleyden ; de „ Cvftindifche Schepen, die te Drontheim *yn, te „ doen  $K 6% >«$ voorbode en het werktuig van eenen eerlyken vreede moge zyn; en dat teffens zy, die gezegd moorden dé werkeloosheid onzer marine te bebben bevorderd (e), en nog alles aan te wenden om de vyanden van het Vaderland voor nadeelen te behoeden, (indien het, hoe ongelooflyk ook, waar is; dat zoodanige veragtelyke en ver* ,, doen afhaalen , en geleiden naar de Havenen deezef „Landen; en, is hetdoeniyk, zonder te veel te ris,, queeren, het Schip, gedeltineere; voor de Kamer „ Zeeland, derwaards te doen cor.voyeeren: voorts „ tegens de Engelfchen te protegeeren de Schepen van „ Onderdaanen vaö Mogentheeden, die met dat Ryfe „ in Oorlog zyn, en voor te komen alles, dat wettige „ oorzaaken van klagten aan Neutraale Mogendheeden zoude konnen geeven ; dog evenwel Schepen met „ Contrabanden-bekaden, op te brengen, voorzoo ,, verre met de Tra&aaten, die hunne Hoog Mog. ,, hebben met dié Mogendheeden, overeenkomftig is; „ eindelyk om in alles Soldaat- en Zeemanfchap te ge„ bruiken'V Wel nu Staatsman wat zegtgel Blooft gy niet? Begint bet kloppertje niet vaat wakker te worden? (e ) Alvorens op zodanigen voet te fpreeken zoude een ander begreepen bebben, dat men behoorde zeker te zyn dat 'er daadlyk werkloosheid plaats badde: dat is te zeggen, dat 'er wezendlyk bet een of 't ander konde gedaan zyn geweeft, dat niet is gefchied: want daar uit, dat een Leger in zyne febanfen blyft liggen , en niet uittrekt om den Vyand te gemoet te gaan, kan niet getrokkenworden, dat het Leger werkloos is: de voorzichtige bedryven van Fabius, van welken ik in mynen vyf- en-vyftigsten Brief, bladz. 189 gefprooken heb, kan"er ons van overtuigen.  <"K 6*3 verfoeilyke pesten onder ons zouden leevcn) hunne > voorneemens te leur gefteld , hunne wenfchen verydeld i mogen zien! Doch men gelove het ook vry, zyn 'er : zodanige onder de Inwoonderen dezer gewesten, de rechtvaardige God zal hen dan ook wel naar evenree: digheid hunner verdienften zelfs in dit tydelyke bei loonen (f). Waarheen is de Vloot gezeild! Welke is haare be~ I ftemming ? Wat zal zy moeten uitvoeren? Deeze en i nog meer zyn even zo veele niet ongepaste vragen, i welker oplosfinge wy eersdaags, Ja mogelyk voor dat I deeze bladeren in 't licht zullen komen, met ongeduld te gemoed zien; doch welke te beantwoorden op het huidige oogenblik niet wel mooglyk is ; dewyl alles wat betrekkingen heeft tot rhet uitzeilen onzer Vloot, met de nodige ttilte en omzichtigheid, aan een Staats,* I geheim eigen , is behandeld geworden (gy. Hoe zeer nu ook deeze geheimhouding nopens de destinatie der Vloot, wegen het nut 't welk zulks kan aanbrengen, loflyk en pryswaardig is en een bewys van de goede voorzieninge onzer hooge Regeerderen optuigen. De Ouderwetfche Patriot beeft ook te regt aangemerkt , dat indien Pompejus in zyn Leger, en dus in : fchyn werkloos was gebleeven, by aan Cefar geen gelegenheid zoude gegeeven bebben, om bem te overwinnen. (ƒ) Zoo zoude bet ook kunnen gaan met zulken, die boos genoeg zyn om die geenen, van wien bet hoog bevel moet komen, in verdenking te brengen. (g) Die vraagen zyn beantwoord in de communicatie, welke Z. D. H. aan de Gecommitteerden tot bet geheim befoignegegeeven Ijeeft, en kwamen bier onpas; omdat de  opleevert, is het hogthans niet onwaarfchynlyk , dat de Brit reeds vooraf, althans tydig genoeg om 'er zyni maatreegelen naar te neemen, van alles zal onderricht gezweeft zyn (b). Want voor eerft weet men, dat meeft alle Mogentheeden vooral in oorlogstyden, hunne Spionnen in alle Landen aan alle Hoven trachten te hebben; welken zy daar voor duur betaalen; van wier berichten zy gebruik maaken, fchoon zy die perionalien onder een uiterlyk fchyn van vertrouwen en agtinge, innerlyk verfoeien. Het zou dus al iets zeldzaams *yn, dat Engeland ook niet hier te lande zyne fpion- nen de Ingezeetenen vertrouwen moeten, dat de Ploot is in vee geftooken met zodaanigen lajt, als bet belang van de Republiek bet vereifcbte. ( ft ) Al wederom eene oplevering van arg, die te minder door den beugel kan, vermits de Schryver niet onkunkig is, of onkundig voeezen moet, dat de byzondere orders, tot de verrichtingen van een vloot niet eerder geopend voorden, dan wanneer de vloot op een zekere hoogte in zee is. Heer Staatsman .' hebtge van Uw leven wel eens in overweeging genomen, dat men, alvorens een voerk by der band te neemen, zicb zeiven eenspolfen moet bf men 'er de noodige bevoegdheid toe hééft ? Ja, zultge zeggen. Men is bevoegd om geld te winnen. Ik beb eens geprobesrt of ik met fchryven myn beurs wat kon vullen. Dit is goed gegaan; en zoo. lang als het wel gaat, boude ik 'er my by. De vraag is niet of ik weet wat ik fchryf. De vraag is of ik geld win , en of de Boekverkooper 'er uit kan. -i Het is niet kwai.-i lyk geredeneerd. Maar genomen eens datge Rechter waart, en dat 'er een man voor U gebragt wierd, wien  nen had, 't geen uit verfcheide omftandigheden geheel anders te vermoeden is ; vooral wanneer men nagaat, hoe het onze Kaaperfcheepen en Commisfievaarders daadlyk by derzelver uitloopen in Zee weet te vinden, en hen zelfs te kennen geeft, reeds lang ie voren den dag g'weeten te hebben, dat die den HoUandfcben •wal moesten verhaten (ij. T>n tweeden, zo lang de Paquethooten vry en onbelemmerd over en voeder kunnen vaar en, zal men ook; even wien men nagaf bet een en 't ander van dezen en geenen ontvreemd te hebben, en datge bem vroeg, of hyt wel eens overwogen bad, of by voel bevoegd was om. aam eenen anderen iet te ontvreemen ? en by had 'er U op geantwoord: Ja'. Ik beb eens geprobeert , of ik daar door myne beurs kon vullen. Het is goed gegaan* Dit is een bewys van myne bekwaamheid, en zoo lang^ als bet wel gaat blyf ik 'er by. Ik ben geen dief, zultge daarop tegenwerpen: en ik zal 'er op antwoorden„ dat 'er verfcbülende dieven zyn, en dat by my de erg» Jte foort die geenen zyn, die iemand zyn eer, zyn goedent naam en faim, de liefde en genegenheid, welke anderen hem toedraagen, ontjteelen: en die dieffial is te grooter, naar maate dezelve deezen of geenen raakt. Gy ontfleelt. den Prins zyne eer, zynen goeden naam en faam; ontfleelt Hem het hart der Natie, en gy wilt niet dat ■men U een dief heete. Is dan die geen, die iemands eer ontfleelt niet zoo wel een dief als die, .welke bem een. Orlogie ontknarpt? (O Zoo 'er engelfche Spionnen in ons Land zyn, bet welk niet vreemd zoude weezen, vermits alle Mogendheeden zicb door den dienjt van zulk Jlacb van Lieden VIII S-iüK. E be-  even zo veele Spionneerende vaartuigen hebben, die alles kunnen obferveeren, en daar van by tyds rapport doen. Waar by komt de faciliteit om door middel derzelve brieven naar Engeland over te zenden. Daarom tok is bet veelen onbegrypelyk voorgekomen, dat men het aankomen der Paquetboten duldt, en niet verkieft dezelve voortaan als vyandelyke Schepen te behandelen:', gelyk nu ook onlangs de Stad Zierikzee daar op ter Staatsvergadering 'aangedrongen heeft (£). Eindelyk, zedert een geruimen tyd hebben zich verfcheide Engelfche gewapende ligte vaartuigen voor onze Zee- bevoordeelen, en dat de Engelfchen door hunne Spionnen kennis weeten te krygen van den tyd van bet uitloopen onzer Kaaperen, dan moeten 'er ook onder onze Landslieden •verraders fcbuilen, die 'er eerjt aan de Spionnen kennis van geeven. Maar, vriend Staatsman! waar toe tog bier. die brabbeltaal? Is bet om bet volk in de maaling te "brengen door bet geloof dat bet Land vol verraders is, en dus tot muitery op te wekken ? Dat zweemt eer naar een balve verbemeling dan naar een Raadsheer stabbert? De Paquetbooten Jleken den man in de krop; of liever by Mn even zoo weinig als zyne medemakkers dulden, dat de Hooge Overheid, niet tegenfbaande al bun gefebreeuw, de Paquetbooten blyven aanhouden* Het gepruil daar over is ook al niet heel raadsbeeraebtig. (k) Wanneer in 't boog bewind iet al of niet gedaan word, dan zal een Raadsheer ons zeggen, dat men vretrouwen moet, dat'er redenen zyn, welken fterker, of voor bét niet doen als voor bet al doen, of omgekeerd voor bet al doen dan voor bet niet doen, fpreeken, en dit de Hooge Overheid, alks gade gef.aagen, zicb bepaald tot  Zeegaaten opgehoudenj aldaar onverhinderd (0! onbezefbaare zaak (kk)l daar drie of vier onzer gereedleggende Fregatten benkonden verdryven.) been en weer kruis f ende, en des alle beweegingen onzer vloot kunnende obferveeren (i). Deeze en andere middelen hebben het den Brit des niet onmooglyk gemaakt, by tyds van alles onderricht te kun- tot bet geen bet befte naar de gelegenheid der zaaken en omftandigbeeden is. Een braaf en vreedzaam burger zal zicb dan wel wagten de verkiezing, welke de Hooge Overheid doet, te berispen, rf in verdenking te brengen; wel weetende dat by de noodige kundigbeeden niet heeft, nocb geroepen is, om 'er de beoordeeling aan zich van te trekken. Dewyl nu een braaf en vreedfaam Burger, die teffens een man van gezond verftand zoude zyn, zich verzekerd zal houden y dat 'er dringerder redenen voor 't aanhouden van 't vaaren van de Paquetboot, dan voor bet affebaffen, moeten zyn; en zicb zal wagten van 't gedrag van de Hooge. Overheid deswege te blameeren, onder voorwendfel da$ hetzelve aan veelen onbegryplyk is voorgekomen; zo» vreesik, Heer Staatsman! dat men U niet Jlechts voor een armbertige Beuzelaar, maar voor een flecht Burger zal houden; en wat meer is, dat gy dit verdienen zult. (kk) O onbezefbaare zaak! ] O onbezef baare onkunde !' O onbezefbaare laatdunkenheid! O onbezefbaare vermetelheid! O onbezef baare kwaadmeenenheid! O onbezefbaare laakzucht! O onbezefbaare Razerny ! Ik zou nog meer onbezefbaarheeden uit dien Raadsheer slabbert kunnen febudden; maar deeze zullen voor eer ft ge* noeg zyn. (l) Hoe weet de Schryver van den Staatsman dat die engelfche Ugt gewaapende vaartuigen verdreeven konden E 2 wpr-  <& te kunnen zyn; en veellrgt zal de tyd nog bewaarhcfr". den, worden; en dat bet voor den dienft van 't Land ook' baar was dat drie of vier Fregatten daar toe bejleed wierden? Een braaf Jngezeeten zal zicb verzekerd bonden * dat, vermits zulks niet is gefchied, de Bevelhebbers van de vloot om gewichtige redenen ondienflig en ongeraaden geoordeeld hebben, om daar toe drie of vier Fregatten te gebruiken. Wie ziet niet, dat de Schryver bier we* derom zyn werk maakt om wantrouwen en arg te verwek' ken? Wy zullen den man, die, gelyk wy nader zien vullen, hét op zyn gezond verftand, en eene tamelyk gefioffeerde Bibliotbeeck, laat afloopen, op nieuw, een plaats uit de Memorievan Z.D. Hoogheid voorleggen, ten einde by leere, dat zyne onbezefbaarheeden eigènlyk in zyne hersfenen en niet in de zaaken zitten; en dat, als by zicb niet bemoeyde met zaaken, daar by even zoo weinig kennis van 'beeft, als een Ezelvan de jagt, de onbezef baarheeden wat minder zyn gezond verftand zouden bedwelmen. Bladz. 47 en 48. van degedagte Memorie leezenwe bet volgende. „ Het zoude derhalven niet te verwonderen geweeftzyn, dat 's Lands Schepen, in den ftaat waar in zy * toen nog waren, niet zouden hebben konnen belet3' ten het neemen van een Driemaft Galjoot, het welk men zegt, dat in de maand February binnen den °\ Vlieter, door een Engelfch Schip zoude genomen 3' zyn, vooral wanneer mende Conftitutie van Onze 'J Kusten kennende, nagaat, dat het uitloopen niet al11 toos gefchieden kan, op het zelfde ogenblik op het '°, welk men zulks verlangen of nodig hebben zoude., „ en dat Wind en Stroom zelfs aan de kundigfte en ge„ determineerde Zee-Officiercn, zulke obftaculen kon„ nen fusciteeren, die hen moeten doen afzien van  den, dat hy zich kan beroemen onze grootfte geheimente hebben gewceten: geheimen die zy, (enige weinigen uic- zaaken, welke een min kundige executabel oordeelt, „ en zelfs als gemakkelyk befchouwt; dog niet tegen„ llaande alle Onze ernftige indagatien, na dit geval gedaan, is Ons daar van nimmer iets gebleeken, en ,, de commandeerende Vice-Admiraal Hartfinck heeft Ons nog deezer dagen gefchreeven, niets daarvan te hebben kunnen ontdekken. Zoo dat Wy dien „ aangaande hunne Hoog Mog., tot dus verre, gee„ ncrley informatie kunnen geeven. „ Tot nadere beveiliging van Onze evengemelde ',, confideratie, zal het niet te onpas zyn, hjer mentie „ te maaken, van een geval, het welk op den 25 Mey „ 1666 gebeurt is, en hoofdzaaklyk hierin beftaat; ,, dat de Lt. Admiraal de Ruyter, met de Lt. Admi„ raals van Nes en Hiddes, met een magtige en volko„ men gercede Vloot in Texel liggende , hebbende „ Gedeputeerden van hunne Hoog Mog. aan boord; „ terwyl ook de Rheeden van Vlifïïngen, de Goedc„ recde , de Maaze en 't Vlie, insgelyks met notabla }) Vlootcn voorzien waaren door zes Engelfche Fre„ gatten, digt voor den Wal, in bet aanzien van de Vloot, zeven Hollandfcbe Koopvaardyfchepen ge„ noomen, en nog eenige andere in het Vlie binneri „ gejaagt zyn; waar over welgemelde Heeren Gedepu- teerden 'sdaags daar aan, by Miffiveaan hun Hoog Mog. zig in deeze remarquablc termen uitlieten: " dat zy aanftonds met de voornoemde drie Admiraals ■* alle mooglyke afbreuk te doen, ja hunne moed zal hen zelfs „ Argo en Venus, compleet in ftaat waren om te zcy. „ len, en tefFens van de informatien, die hy bekomen „ had, wegens een Engelfch Convoy, liggende in de Wcczer, en beftaande in 34 Tranfportfchepcn voor „ 2800 Recruuten, en vier Fregatten van Oorlog, waar van twee van 36, een van 26, en een van 24 „Stukken, met byvoeging, dat de Engelfchen voor„ gaven, dat zig nog meer Schepen van Oorlog daar „ by zouden voegen; gelyk meede wegens een Koop„ vaardyvloot, welke binnen korten , onder Escorte „ van een Fregat, uit Schotland zeylen zoude, en „ eindelyk wegens een derde Vloot, die omtrent het „ midden, of het laatfte van Mey uit Schotland, of „ het noorden van Engeland, meede onder een geringe „ Escorte zoude zeylen naar de Ooftzee. „ Hoe zeer men in de bovengemelde Conferentie „ van oordeel geweeft was, dat hst aantal der gereed „ zynde Schepen nog te gering was om te kunnen den • „ ken aan het geeven van Convoy, als waar door de„ zeiven te ver van de Kusten verwydert, en te fterk geëxponeerd werden ; begreepen Wy egter die „Schepen, die waarlyk gereed waren, niet nutteloos. „ te mogen laaten liggen, maar van alle voorkomende „ gelegenheeden te moeten profiteeren , om 'er een s, nuttig gebruik van te maaken, zoo verre als zulks met „ het groot oogmerk, om, zoo ras mogelyk, de Commer„ cie een genoegzaam Convoy te bezorgen, befiaanbaar „ tvas; en rcfolveerden derhalven op den 19 April 178I, na eene gehoudene Conferentie aan Boord , van 's Lands Schepen voor de Helder, met de Vice-* „ Admiraals Hartfinck en Reynft , Schout by Nagt „ Zout-  <& zelfs met minder macht tegen meerder macht doen be- 'lt Zoutman, en den* Capitcin van de Vlag van Kinsber„ gen, in prafentie van den Heer Eurgemeester Rena, dorp, den eerftgemelden te authorifeeren, om den s, Schout by nagt Zoutman te detachecren met'de „ Schepen den Admiraal Generaal, den Admiraal de Ruyter, den Erfprins, Batavier, Argo, Venus, Amphkrite, Medenblik, endeAjax, ten einde bet „ Convoy, komende uit de Weezer, te intercepteeren; 3, met la ft egter, om zig niet te ver te eloigneeren, erf 3, zorg te draagen, om eene retraite naar de.Rhecde A, van Texel te behouden, zoo men vond dat de Es8, corte van het Convoy te fterk was , of dat een overmagt van Engelfche Schepen in de Noordzee 3, kruifte, waar voor dit uit te zendene Esquadertjé 33 genoodzaakt zoude zyn te wyken; dog in gevalle hy „ Schout by Nagt kondfehap kreeg, waar op hy meen3, de ftaat te kunnen maaken, dat hy niet al te veel 3, te waagen had van overmagt, of om van Texel af. „ gefneeden te worden, mogt by zig verder eloigneeren , s, en moeft tragten bet Convoy te overmeefteren. 3, Maar eer dit Ons oogmerk bereikt kon worden, „ en voor dat de tyd, die tot het uitloopen bepaalt „ was, daar was, bekwam men tyding van het uitloo. „ pen van het Engelfch Esquader, onder de ordres van s, den Commandeur Stuart, beftaande, volgens nadere ,, berigten, in verfcheide Schepen van Linie, die ordre 3, zouden hebben omftreeks de Weezer te kruiflen, en, by vertrek van het Tranfport, het zelve te dekken; s, waar door de Expeditie gevaarlyker werd, temeer, „ daar het Schip M.-denblik zyne behoeften nog niet », ontfangen hebbende, en van de andere twee Schepen „ van  $K 77 >  <5K ?8 >& ^el tot iets van aanbelang gelegenheid zal geeven , eü of y, feerde voor de affirmative; maar by de opneeming „ derftemmen, bleek het dat 'erzesvoaren voordenegatu % ve, zoo uit hoofde van de al te nadeelige confequen3, tien, die uit de non-reuiïite proflueeren zouden, als 3, uit boofde van bet algemeen gebrek aan bequame Officie. 3, ren en bevaarene Equipages; terwyl zelfs de drie 3, ftemmen, die voor het uitloopen geadvifeert hadden, „ flegts geftemt hadden voor het kruiflen even buiten ,, Texel; blykende zulks nader met de daar van opge„ geevene rcedcnen uit het voorfz. Advis zelve, hier ,, by overgelegt fub. No. tq. „ Het antwoord, het welk Wy daar op aan den Vi„ ce Admiraal Hartfinck deeden toekomen, en over „ het welk Wy wederom met de Heeren van Bleiswyk ,, en van Waflenaer geconfuleert hadden, behelsde hoofdzaakelyk, dat Wy alles wel gewoogen en ge„ pondereert hebbende, van gedagten waaren, dat aan bet zenden der Schepen naar de Weezer behoorde te „ Worden gerenuncieert, immers tot dat men weeten „ konde, hoe fterk het Esquader was van den Com„ mandeur Stuart; dat het evenwel te wenfchen was, ,, dat de Schepen uitliepen, afwas het maar om in Zee te recognosceeren, en te toonen, dat men zig niet „ confidereefde als geblocqueert; dat hy derhalven zoo ,, veel Schepen moeft uitzenden, als het doenlyk zoude zyn, laatende Wy het aan deszelfs keuze over, om meede uit te zeylen, of op de Rheede te blyvea „ commandeeren, zoo als hy zoude vermeenen, dat „ 's Lands dienft vorderde ; dat hy de Kotter, zoo zy „ gereed was, of een ander ligt Vaartuig, moeft zen,> den op kondfehap, of iets van vyandelyke Schepen „ be«  <8>HC 79 >® of die, nu onze Vloot in Zee ziende, en teffens bei ......... „ befpeurt wierd, en de Schepen maar zoo ver laaten „ kruiiTen, dat zy gelegenheid bleeveh behouden, om „ wederom te kunnen binnen loopen; dat, zoo alsdan „ een Coup de main gedaan konde worden , 't zy door „ bet neemen van Koopvaar dyfchepen, 't zy door bet im „ tercipieeren van het Convoy van de Weezer, zoo het „ minder fterk bewaard v*as, dan verwant wierd, Wy ,', zulks gaarne zien zouden; gelyk ook, dat het Fre„ gat, gecommandeert door den Capitein Eouritiusj ,, daar toe meede geëmploysert konde worden, niet te ,, min aan hem overlaatende de keuze der uit te zende* ,, ne Schepen , en derzelver getal, mits hy zorge „ droeg, dat het zoo fterk mogelyk genoomsn wierde3 „ om tegen een vyandelyken aanval tegenftand te kon-» „ nen bieden, ten mieften tegen een Ësquader van drie 3, a vier Schepen. By al het welke Wy' hem nog ge,, laften, om op te geeven, hoeveel bevaaren Matroo„ ten of Onder-Officieren op ieder Schip of Fregat „ waren; of de Schepen in goeden ftaat waren, en in „ welken ftaat was het Kanon cn Handgeweer; en of „ dezelve voorzien waren van de nodige behoeftens, „ Ammunitie en Viclualie; en of zy dus allen, of hoe „ veel daar Van, volgens deszelfs begrip, in ftaat wa* ren , om Zee te kiezen : Zich de bovengemelde op„ gaven door ieder der commandeerende Officieren te „ doen geeven, en aan Ons toe te zenden, zonder egter daarom het uitzeylen der Schepen te retardeè„ ren, zoo hy vermeende, dat de kans daar toe goed „ was. „ In gevolge van deeze aanfehryving, werd dan de ft Schout by Nagt van Kinsbergen door den Vice-Aa"- „ miraal  naderen dér gecombineerde Franfcbe en Spaanfcbe Vlooteh ■duchtende, niet op zyn beurt kiekeboe zal fpeelen; dac is» ',, miraal, Hartfinck naar Zee gezonden met het Schip „ de Batavier, nevens de Fregatten Argo, Amphitri- te, Eensgezindheid enVenus, en de Kotter de Ajax, „ met laft, om voorachca veertien dagen, naar be,, vind van zaaken, in de Noordzee te kruiiTen , en al„ daar den Vyand alle mogelyke afbreuk te doen, zon- der zig te verre van Texel te eloigneeren , maar ,, zorge draagende, om , by aldien hy bevond dat 'er „ een overmagt van Engelfche Schepen, waar voor hy „ genoodzaakt zoude zyn te wyken, in de Noordzee „ kruifte, zig eene retraite naar de Rheede van Texel 3, te behouden ; en wyders , om, by aldien hy be- vond, dat de vyandelyke Magt, in de Noordzee ,, kruiffende, van die force was, dat dezelve wel te „ fterk was voor zyn Esquadcr, maar door de Sche,, pen, in Texel gereed liggende, met fucces zoude koenen geattaqueert worden, daar van onmidde,, lyk kennifle te geeven aan hem Vice-Admiraal; eU eindelyk met permiffie, om, indien hy kondfchap ,, kreeg, waar op ftaat te maaken was, dat 'er geen ,, overmagt van Vyandelyke Schepen was, alsdan zig „ verder van Texel te eloigneeren, om, des te eerder, ,, vyandelyke Koopvaardy- of aridere Schepen te kunnen „ onderfcbeppen. ,, De Vice-Admiraal Ons rapport doende van de ge„ melde ordres, voegde daar by, dat hy in het beraa„ men deezer fchikkingen in het oog had gehouden» „ om de Vloot in ftaat te houden, om, al overquarri ,, dit Esquader eenige ramp, egter de vereifchte Sche- pen tot Convoy of andere einden te bewaaren, gelyk », meede  fs, of de Engelfche Schepen en Esquaders zich niet fti hunne havenen fchuil zullen houden, tot dat de hen te „ meede, dat hy de zaak doorgezet bad in weerwil „ van de opgave door verfcheide Cepiteinen gedaan „ van den Jlegten ftaat hunner Schepen, waaraan, zoo veel mogelyk, uit andere Schepen was voorzien. „ Gelyk dan ook vier der genoemde Schepen, met j, de Kotter de Ajax, den ö Mey gelukkig in Zee qua„ men; hebbende de Zephir, wiens Victualie-Kaag eerft des daags te vooren aan Boord gekomen was, „ niet meede konnen uitzeylen. „ Op het berigt, het welk Wy twee dagen daar na, 5, ontfingen van een Rapport door den Schout by Nagt „ van Kinsbergen, uit Zee aan den Vice-Admiraal ,, Hartfinck gedaan, dat het Schip van den Capitein Booritius zig by het Esquader gevoegt had, die, „ voor deszelfs vertrek, tyding had gekreegen, dac „ het Engelfch Convoy met Troupes nog in de Wee„ zer was; maar dat hy Schout by Nagt zyne onderhebben„ de Magt te gering en nog te ongereddert oordeelae, om 'er buiten ordre iets van gevoigt meede te durven voaa„ gen, vermits geen van de Schepen nog in Zee gevoeeji „ vaas; en op de vraag, Ons by die gelegenheid door den Vice-Admiraal gedaan, of de Schepen verder ,, afgaan mogten, wyl men tyding meende te hebben» „ dat het Engelfch Convoy benoorden Hitland om zou- de zeylen, rescribeerde Wy aan den Vice -Admiraal ,, Hartfinek, dat Wy gaarne zien zouden, dat de Ex„ peditie voortging, als 't vueezen konde; dat di.ar toei zoo veele Schepen uitgezonden wierden als het mo»> gelyk was, en dat hy dezelve in perfooo comman,, deerde, met recommandatie nogtans om Zeemanj VIII Stuk. F fchaji  te overmachtige vyand, wat verder van honk is. En waarom fchap te gebruiken, en, zoo doenlyk, tevermyden, s, van te digt by de Kuiten of Eilanden van Schotland „ te komen, zonder goede informatien, en zonder j, prascautien te gebruiken , om niet afgefneeden te „ worden; maar zich een goede retraite 'naar deeze „ Landen te referveeren. „ Ook ftak hy den 14 Mcy in Zee met de Schepen „ dc Admiraal Generaal, de Erfprins, de Zephir, en 3, de Snaauw de Zeebaars, en conjungeerde met de „ Schepen onder de ordres van dén Schout by Nagt 9, van Kinsbergen, die reeds een vergeeffche Jagt op 3, twee Engelfche Fregatten en twee Kotters gemaakt, „ en ten dien einde Ankers gekapt had. „ In de hoop, dat de occailc ter onderfchepping van „ bet Engelfch Convoy, nog niet geheel verhoren voos, „ en met oogmerk, om in die bedoeling te beeter en te te„ kerder te reuffeeren, ordonneerden Wy den 23 Mey „ den Schout by Nagt Zoutman, om meede uit te zey„ len, en het Commando aan den oudften Capitein ,, over te geeven, indien hy oordeelde, den Vice-Ad>, miraal Hartfinck, binnen korten, te zullen ontmoe35 ten; of, indien hy geene informatie bequam, dat de„ zelve met zyn onderhebbende Schepen binnen wei„ nige dagen zoude invallen, vermits Wy het, in het „ laatfte geval, raadzaamer oordeelden, dat hy het re,, tour van den Vice-Admiraal afwagte, om vervolgens ,, met eenige Schepen uit te zeylen, en meede een Kruistogt te doen: dan den 24 's morgens vroeg, „ den Vice-Admiraal Hartfinck, met het geheele Es- euader voor de Wal gekomen, en's anderendaags, ,, na eenige Fregatten voor 't Vlie en voor Texel te „ heb-  Waarom zouden zy het niet doen? Het is immers minder fchande voor overmacht te wyken, dan wanneer „ hebben gelaaten, op de Rheedegeretourneerd zynde, ,, zonder, wegens bet mistige weider , des Vyands Con„ «03? te bebben kunnen aantreffen; heeft aan hec eerfte „ lid van deeze Onze ordre door den voornoemden „ Schout by Nagt niet kunnen voldaan worden. Wel nu, befte maat! wat zegtge ? moet men bet niet 'onderfebeppen van 't engel/eb convooy , bet verkyken van den kans daar toe, wyten aan nuedwillig verzuim, aan verraderlyk beleid, aan verkeerd overleg, aan inactiviteit van den kant des Admiraals, en verdere Officieren; of moet men 't wyten aan de onverfcbilligbeid en zorgeloos* beid der Regenten, vaelke, niettegenftaande de herhaalde vermaaningen, waarfebouwingen, en beden van den Prins, liever, dan zicb in tyd te wapenen, bet Vaderland tot machteloosheid bebben willen laaten vervallen, en in een oorlog wikkelen , zonder vooraf zicb in ftaat gefteld te bebben .iet wezendlyks te kunnen uitvoeren? Js bet verraad aan de zyde van den Admiraal, dat bet aantal van fchepen te gering is geweeft om aan 't verkenen van Convooy te denken ? dat het aan ligte vaartuig gen ontbreekt om te recognosceeren? dat 'er^gebrek is; aan bekwaame Officieren en bevaarene Equipages? das, de macht onder van Kinsbergen te gering en nog te ongereddert is geoordeeld, om 'er, é ui ten ordre, iets van gewigts mede te durven wagen, vermits ceen van de scheden nog in zee geweest wa s ? Toont deeze Pasfage niet allerblykbaarft, dat dé Admiraal, zoo fterk als iemand, gewenfebt beeft, om een coup, en in 't byzonder met bet ligten der engelfche f 2 Trdtis.  neer men gelyk in macbt zo niet Jlerker is, zicb dagen ja weeken agter den anderen laat uitdaagen en den kamp niet aan neemt ( o ). Niet vreemd zyn wy zelfs van te vermoeden, dat nog onze Vloot met die der Engelfchen, nog die der Engelfchen met de Franfche en Sp-aanfche tot een Zee- Tranfport-fchepen, tegen de engelfchen ie doen? en dat de Admiraal daarin verhinderd is geweeft door de weinige zeemacht, die 'ervoor banden was, die men al vyf en-twintig jaaren voor zyne geboorte tot die laagte beeft laaten vervallen , en die men verwaarloosd beeft op te beuren toen bet tyd, en toen 'er gelegenheid toe was? Zal uw liflige verdraaikunde bier op wat kunnen uitdenken? Zultge bier op met uwe fcbermen van ongetwyfTeld, moogelyk, van niet vreemd zyn van te vermoeden, van zou men kunnen zeggen, en diergelyke meer, wederom ftof tot uwen lafler zoeken, en op deeze Memorie uw kwaadaartig venyn uitbraaken ? berdenk dan de fpreuk: tant va la cruche a 1'eau qu'enfin elle fe brife. De kruik gaat zoo lang te water, dat zy barft. (o) Wat is het een plaizier om den man te booren revtlen: men zoude, 't is waar, bem fcbier voer een oud wyfje neemen, dat juift niet van de verbevenfte of fatfoenelykjte foort, onder eenige van baare kornuiten, van alles de beste kennis meende te bebben: onze man is boven dien de eerfte, nocb de eenigfte niet, die bet geheel beleid van den oorlog in 't vechten doet beftaan: de gajlen van de mot- en fpeelbuizen zyn bet daar omtrent, zoo wel als de Jlraatjongens, met bem eens. Daar moet gevochten voorden, en als 'er niet gevochcea voord, danfcbuilt 'er vaft  Zeeflag, althans deciiiveri Zeeflag zullen komen; om reedenen, dat hy, die 'c ongeluk had de neerlaag te hebben, zyne Marine tc zeer geruwineerd zoude zien, en te zwak zoude worden, om gedurende het overige van deezen veldtocht, iets van aanbelang tc kunnen uit- vaft bhobeid of verraad, niet voaar Heer Staatsman? Daar zyn 'er, 't is voaar, die bet Jluk wat anders inzien : daar zyn 'er, die van ons Jlaatsbelang, en van 't belang van 's Lands Ingezeetenen, eenige kundigheid meenen te bebben, die van begrip zyn, dat bet in een oorlog niet altyd met vegten le doen is; dat men zynen vyand zomtyds zekerer en beter kan afmatten met Jtilzitten dan met vechten,• en die bet hollandfcbe vaersje Een krygsman wint genoeg al wint hy niet als tyd; juift zoo mal niet vinden; vooral wanneer bet den krygsman aan genoegfaame macbt ontbreekt , om den vyand onder de oogen te zien: maar die zoo denken zyn arme halzen, bedroefde polen. Laudon onder anderen, die voor eenige jaaren den Koning van Pruitfen geen gelegenheid tot een flag moejt geeven. Onze Staatsman fchynt evenwel voorzichtig te werk te willen gaan. Hy fpreekt altyd met eenige agterboubeid. Onze wakkere zeehelden , voorzien met behoorly. ke orders zullen ongetwyffeld de gelegenheid wel opzoeken, enz. Nochtans twyffelen wy, of de Brit, enz. Niet vreemd zyn wy van te vermoeden enz. Mooglyk zelfs zyn de Vlootvoogden, enz. Dat is de regte kunfi van fchryven; op die wyze kan men bejt alle foort van F 3 . ver-  <8K U uitvoeren, of zynen vyand in teugel te houden, af te weeren, en den koophandel'te befchermen. Mooglyk zelfs zyn de Vlootvoogden in aanmerkinge van dit gevaar, voorzigtigbeidsbalve belaft, alle actie te vermeiden, die niet met de zekerheid, althans de grootfte ap- paren- vermoedens en argwaan verwekken, zonder (zoo als onze man zicb waarfchynlyk verbeeld) agterhaald te worden. De Man fchynt niets van aanbelang te rekenen dan bet vechten. Nochtans is het zeker, en die eenige kundigheid van ons ftaatsbelang , en van 't belang van 'sLands Ingezeetenen bebben, zyn 'er van overtuigd, dat bet grootfte aanbelang van onzen Staat even zoo weinig gelegen is in het vechten tegen den Brit, als het aanbelang van Romen was, dat Fabius optrok om tegen Hmnihal den ftryd te waagen. Zy zyn overtuigd, dat bet grootft belang van den Staat en van de Ingezeetenen was, van de gelegeiibeid waar te neemen om. de Koopvaardyfcbepen veilig te doen uitloopen, en dat dit niet beter konde gefcbieden als op een tyd, dat de Engelfchen genoodzaakt waren kiekeboe te fpeelen. Even zoo weinig als het Fabius tot fcbande beeftgeftrekt dat by zicb door Hannibal liet uitdagen, zonder den kamp aan te neemen; zal bet onze Vlootvoogden en Schepelingen tot geen fcbande ftrekken, dat zy zich niet, overeenkomftig met die onbezonnen gedachten en barsfenlooze verbeeldingen van onzen Schryver en zyne maats, gedraagen bebben. Het uitloopen van onze vloot, op een tyd dat de Engelfchen kiekeboemoeften fpeelen, zoude dan een bewys uitleveren, dat de regte tyd daar toe is afgewagt en waargenomen.  parentic, van d'overwinning te zullen behalen, vooraf gegaan wordt, (p) Wat 'er ook van zyn moge, en 't welk men draa zal ontwaar kunnen worden, zeeker is het, dat, hoe zeer het zo laat uitkopen onzer Floot geen geringe bartgrie* vende zaak was, voor elk regt geaard Vaderlander; 'er evenwel eenige drangredenen zouden kunnen by gebragt worden, die zu ks zo niet geheel althans ten deele wettigen. (g) Het (/>) 'Jen beeft in 't begin van den oorlfg uitgejtrooid dit de onzen geen orders hadden om te vegten. Dit tragt de Schryver op een verbloemde wyze wederom in te boe. zemem. Men teeze de Memorie van Z. D- Hoogheid, en men oordeele onder wat Jlacb van menfehen zulk foort van Schryvers te ftellen zyn, die on ler het zeggen van ongetwyfeld, van niet te twyfelen, van niet vreemd te zyn om te vermoeden, van mooglyk, en w-lke diergelyke uitdrukkingen meerder zyn, de natie brengen tot twyffeling en argwaan over bet wel behartigen en voaarneemen van de aigemeene zaak. Onder welke klasfe menze ook ftelle, men zalze, zoo ik vertrouwe, juift niet onder de Raadsheer en plaatzen', ik zoude zelfs niet vreemd zyn van te vermoeden , dat menze onder de lijii&Jte, en dus onder de gevaarlyklte oproerftookers zal tellen, en mooglyk zullen 'er zyn, die meenen zullen, dat een man , die zoofebryft, ook wel eens als Breeckeveld een correët.e verdiende. (g) Zoo 'er drangredenen kunnen worden hygebragt, die het laat uitloopen van onze fchepen wettigen, waar toe dan op bet niet uitloopen van dezelve zoo veele baatlykheeden gezegd? , ^«  & (qq) Het is, zou men kunnen zeggen, te denken, das Vrankryk, 't welk de krygsoperatien met de Republiek overlegd heeft, wel heeft willen zien, dat onze Vloot niet eer uitliep; dan wanneer de gecombineerde Vlooten het Canaal zouden genaaderd zyn; ten einde den gemeenen vyand aldus tusfchen twee muuren te ftellen, en denzelven met te meer hoop of zeekerheid van overwinning te kunnen aantaften. Daar het niet blykt, dat de Franfche Afgezant, althans by opentlyke mer morie, op het eerder uitzeilen onzer Vloot aangedrongen heeft, wordt daar door deeze veronderltelling een meerderen graad van waarfchynelykheid bygezet. (qqq) Het was ook, zoumen nog kunnen argumenteeren, veiliger voor ons, niet dan op dat tydftip in Zee te fteeken; alzo wy aan den eenen kant meerder onder- fteuning (qq) Het is, zoude men kunnen zeggen, ewz.] Men kan zoo veel gekbeeden zeggen; en waarom zoude bet onzen Staatsman minder vryjtaan om 'er maandlykfcb eenige gedrukt in 't liebt te geeven, dan dePolitiqueHollandois, en de Poft van den Nederrhyn weeklykfcb ? zal een ander zeggen : maar, zal een derde zeggen, zoo bet den Staatsman vryftaat gekbeeden te zeggen, bet Jtaat bem niet vry om 'er te verdichten, ten einde gelegenheid te krygen van den berisper over 't algemeen bejlier te fpeelen. Dit galgt eer dan bet burgemeeftert, zal een vierde zeggen. (qqq) Hec was ooknog zoude men kunnen argumenteeren, enz.] Men kan al vry veel argumenteeren als men verwilderde barsfenen beeft. De krankzinnigen in bet dolhuis argumentceren ooh Cartouche van 'sgelyfcn. De peren doen 't ook op bun manier: maar wat flacb van frgumenteeren 'er ook zyn moge, daar is 'engeen erger, dr»i  ftcuning te wagten hebben, van de naaby zynde Fi:an« fche Zeemacht j en wy aan den anderen kant dezelve ook betere gelegenheid kunnen verichaffen, om aan haar kant iets met goed fucces uit te voeren. De Brit immers genoodzaakt zynde, een zeeker aantal Schee. pen te gebruiken tegen onze Vloot, al was het maar om die te obferveeren, kan die intusfehen niet op de gecombineerde Vlooten afzenden, terwyl het evenwel ook dan. dat, van 't welk onrujlige geeften zicb bedientn om kwaad zaad te ftrooyen, {trekkende ten geenen anderen einde, dan om de Hooge Regering en de Leden van dezelven, in haatelyke bedenkingen te brengen, en door 't abufeeren van eenvoudigen, diffidencie, oneenigheid, en oproer alomme in deeze Landen te "zaayen en te fomenteeren. Omtrent zulke geejten zoude men op deezen trant kunnen argumenteeren „ Die zicb op „ die wys gedraagd, is allerfcbadelykfi voor de algemeene „ zaamenleeving en burgerlyke ruft: die allerfcbadelykfi „ is voor de algemeene zaamenleeving en burgerlyke ,, ruft, dient uit de algemeene zaamenleeving en Burgerftaat gebannen te worden: die uit de algemeene zaa- menleeving en Burgerftaat dient gebannen te worden, „ behoortgeconfineerd, dat is, in een tuchthuis ge,, plakt te worden: Nu is de Schryver van den Staats- man een onrujlige geelt, wiens fchryven ten geenen „ anderen einde ftrekt, dan om de Hooge Regering „ en de Leden van dezelve in haatlyke bedenkingen te „ brengen, en door 't abufeeren van eenvoudigen, „ diffidentie, oneenigheid, en oproer alomme in deze „ Landen te zaayen, en te fomenteeren; derhalven behoort de Schryver van den Staatsman geconfineerd, dat is, in een tugtbuisgeplakt te worden". F 5 Wat  <& ook dezelve met het grootfte getal zyner Scheepen in 't vifier zullende houden, met te mindere overmacht op ons kan afkomen. Hoe zeer nu deeze reedenen en anderen die men by. brengt, wel enigermaate kunnen pa Mieren (r), dat onze Vloot nn pas en niet vroegtydiger in 't ruime peekei gelaakt is, blyft 'er altyd deeze reflexie over; dat men eorlogs Scbeepen beeft om dezelve te gebruiken (s), en dat wanneer men daar toe gelegenheid hebbende, zulks evenwel niet doet, men niet beantwoordt aan 't oogmerk waar toe zy gebouwd, uitgeruft, bemand en onderhouden Wat dunkt U, Vriend Staatsman: indien zulk argumenteeren U eens voorgeworpen wierd, en gy waart Raadsheer van 't een of 't ander bof van Juftitie, zoudt gy 'er veel op te vitten vinden? zoudtge niet wel vreezen, dat bet met U niet heftig zou afloopen? Campo Weyerman is wel (zoo ik my niet bedrieg) om minder geconfineerd: en de arme napolitaanfcbeProfesfor Gmdio, te verre vervoerd door zyne overgroote levendigheid van geeft, en de aankleeving aan zyne eens opgevatte denkbeelden, beeft zyne losbandigheid van fchryven te Amfterdam met eene opgeflooten inwooning moeten bezuuren. (O Het woord palfieeren (beglimpen) doet zien, dat ie Schryver alle de redenen, welke voor bet niet vroeger uitloopen der fchepen aangebragt kunnen worden, boud voor blinkende voorwendfels, die men gebruikt om aan bet wangedrag een glimp te geeven. Hy befcbuldigt dan de Hooge Overheid niet flegts van wangedrag, maar van een wangedrag door fcbynfcboonende redenen te beglimpen. Cs) Fabius had een Leger, doch vond niet goed om dat anders dan inactief te gebruiken.  houden mierden (f)- Daar de Duitfche Recruten, daas twee andere Engelfche koopvaardy Vlooten uit de Ooft ■ Zee, flegts door eenige weinige Fregatten verzeld, kort voorby onze kusten de Noord Zee doorkliefden; daar men 'er kondfchap van had, en het aan geene gereed zynde oorlog Scheepen ontbrak, om die op dezelve af te zenden; zal bet altyd een vraag blyven; waarom men niet verkozen beeft zulks te doen ? Waarom men 'er niet op afgegaan is? Het was de moeite immers wel waar. Mg , • rj Beter evenwel laat dan nooit. Wy zyn thans in Zee geraakt en 't is nog tyd om zaaken van aanbelang uit te voeren; althans om de Noordzee fchoon te maken, en aan onze Koopvaarders naar l dc Ooftzee en elders , eenen vryen, ten minften veiliger weg te.baanen. Maar ach! De winden of andere oorzaaken kunnen de Vloot verplichten wederom binnen onze Havenen te moetcp komen. De Heemel behoede haar daar voor! Dat de Helden van Doggerbank, en zy die naar dezelfde eer dingen, niet eerder in 't Vaderland te rug mogen komen, dan wanneer zy zat van krygsrocm, overladen zullen (t) Fabius bgreep bet anders. Doch onze Man is veen Fabius: men zoude hem eer voor een Midas neemen. O (■o ) Ja zeker l Het was voor de fpaanfcbe en franfcbe vlooten ook de moeite wel waardig op de jamaikaafche vloot te kruisfen en die op te ligten; en evenwel is die vloot zoo wel als de duitfche recruten en de twee engelfcbe koopvaardy-vlooten uit de Ooftzee in behouden haven geraakt. Volgens bet fyftbema van onzen Schryver moeten de franfcbe en fpaanfcbe Admiraals beiden bevel gebad bebben, om de engelfche retour*vloot uit Jamaika enge-  zullen zyn met ryken buiten, op eenen niet onoverwinnelyken vyand behaald! De verfcheining der Gecombineerde Vlooten, vooral indien die nog tydig kunnen verfterkt worden, door de divifie onder den Heer De la Motte Piquet, moec juift geen aangenaam bezoek zyn voor Engeland, 't welk geene Scheepen genoeg fchynt by der hand te hebben , om terPens tegens dezelve en tegen onze uitgezeilde Vloot beftand te zyn. De Brit nooit verlegener zynde, dan wanneer hy den vyand in de nsbuurfcbap zyner kusten ziet, zal 'er vermoedelyk, even gelyk wy het al meermale in deezen oorlog gezien hebben, eene algemeene bevreesdheid voor een Landing of attaque, op eenige Stad of Haven plaats hebben, in gevalle die Gecombineerde Zeemachc eens raadzaam oordeelde, hec Canaal dieper in te Zeilen ongemoeid te laaten doarvaaren; want naar zyne gedachte moet bet onmooglyk zyn, dat engelfche retour - vlooten bet ont[nappen, als men die maar neemen wil. Ten minjte fpreekt by van 't neemen der recruten en van de retourvlooten uit de Ooftzee, als of bet van onzen voil enkelyk afgehangen bad; en alsof ie zee 'zoo nauw was, dat alle wegen van doorgang ligt ingeflooten en bezet konden worden, daar by evenwel als Schryver van een Staatsman dunde te weeten, dat 'er weinige koopvaardy vlooten, op dewelke men kruift, onderfcbept worden; en dat het niet zelden gebeurt, dat men met bet veranderen van cours, of met bet bouden van een anderen cours, de ontmoeting van kruisfende oorlog fchepen ontgaat, gelyk bet geduurenie aeezen oorlog te meermaalen gezien is. Ondertusfchen kan men nu alle de waaroms van onzen Maat beantwoord vinden in de Memorie van Z. D. Hoogheid, die,  ®< 93 len- En wie weet of dit ook het oorfpronkelyk voor* neemen niet is? ja mooglyk zelfs wel, om des noods de Britfche Vlooten in baar eige Havenen aan te tasten, (w) Dan, hoe zeer ook zulk een zaak zou kunnen ter uitvoer gebragt worden, en een kragtdaadig middel tot bekominge van een eerlyken vrede zoude zyn, weet men nogthans, dat ondernemingen van dien aart aan veele zwaarigheden laboreeren, en in de executie niet altyd wel Hagen. Ook heeft by eene gecombineerde macht nooit dezelfde activiteit plaats, dan wanneer men op zyn zelfs ageert. De Bevelhebber der eene Natie is die der andere altyd wangunftig, zelden zyn zy eendragtig, en des hunne gevoelen altyd van den anderen verfcfeillende, ziet men byna nooit dat zy zaaken die te gelyk alle Ingeueten overtuigt van de vermetelheid, dwaasheid, en muitziekte van alle zulken, die de pen gevoerd bebben, om de zee ■ operatien van verkeerd beleid te befcbuldigen. («u») De franfcben en fpaanfcben fcbynen zoo verdraai vende niet gedagt te bebben als onze Scbryver: mooglyk, en wie weei, of zy in die onderneemingen wel zoo veel beils gezien bebben als onze Scbryver. Zy bebben bet beter geoordeeld wederom fcbielyk naar buis te keer en, om bet vermeefteren van Gibraltar te bevorderen; en de beveiliging, zoo wel als de zekerheid, van onzekuflen en koophandel aan ons zeiven over te laaten, dan ons eenige fchepen by te zetten. Dit was »ok zeer natuurlyk: wg zyn in oorlog geraakt om de Franfcben: wy moeten dan de Franfchen helpen, en de Franfcben niet ons. Wy bebbenze aan Scbeepsbout geholpen, wy bebbenze de Kaap in handen gefield tot zekerheid, dat wyze niet verhaten zouden],  <& dat 'er uit hoofde van een wel geconcerteerd plan, gebeurtenisfen voorhanden zyn; welk wy met ongeduld te.gemoet zien 00. Ik moet het vervolg van deeze Aanmerkingen tot den naaftvolgenden brief uitftellen. Ik heb 'er gebruik in gemaakt van de Memorie van Z. D. Hoogheid, die my zedert mynen laatftenis toegezonden. Welk eene grootmoedige eenvoudigheid, het zuiverft merkteken van de Waerheid, heerfcht 'er in dat ftuk! Men heeft den Prins gedwongen de fchande zyner Haaterenen Lasteraaren te ontblooten! Men heeft den Prins gedwongen om aan de gantfcbe Waereld te doen zien, en bj ons, tot in het verfle nageflagt, te vereeuwigen de fchreeuwende ondankbaaaheid, en het God tergendfte ongelyk, welke ooit door eenig volk op de aarde, ik zal niet zeggen aan een Vorit, maar aan een menfch zyn betoond en aangedaan. Wat moeten nu, Myn Vriend! ik zal niet zeggen de hoop Paskwillanten en Printe - maakers, de Schryvers van een Poft van den Neder-rhyn, den Schryver van een Staatsman; ik zal niet zeggen de Courantiers, en de Coffihuis — Snappers; maar van de vlot-haltereen, op een zee-kuiert je van Howe, op bet fpyzigen van Gibraltar, op van bet beleg van die Stad af te zien, en op bet ie rug trekk.en naar buis, na veel gelds verfpild, en veel volks verhoren te bebben.  ISaar wat moeten de Kerkleeraars, die onvoorzichtig genoeg zyn geweeft, om op de preekftoel al mede de tong over inactiviteit te roeren, die zich orïoer het vendel der muitzuchtige Kwaadfpreekeren begeeven, den vullen ftroom gevolgd, en zich, vry meer dan de onbedréevén en blinde fchaar der zin"nelooze yveraarën, aan het befchimpen en doprftryken van verfcheide Leden der Hooge Regeeringé, en inzonderheid van het Eminent Hoofd van de Republiek, fchuldig gemaakt hebben; wat moeten die Lieden, aangefteldjgefchikt, beampc,geordineerd, gefalarieerd, om de waarheid, óm Gods woord, om de lesfen van den Zaaligmaaker te verkondigen, om den vrede aan te pryzen, om tot ruftte vermaaneri, om inzonderheid ih de gemeente een afkeer vah riadeelige gedachten omtrent zynen evenhaaftèn te voeden, een affchrik voor de kwaadfpreekenheid, een affchuw voor het beóordeelen, én berispen van de gangen der Hooge Overheid, en voor al het geen gemor, gemompel, opfchudding, "en muitery kan verwekken, in té fcherpen; wat moeten die Lieden, die, door het zwygen over het algemeen beftier van ftaatszaaken, in deeze zoo wel als in andere burgerlyke en chris.' telyke deugden, voorgangers van het volk moeten weezen; wat moeten die Lieden denken op het leezen van een ftuk, 't welk hun zoo overtuigende hunne vermetelheid, onkunde en dwaasheid onder de oogen brengt? Zullen zy, door naberouw  ®< 97 ># róuw géperft, en aangedaan door1 een inner; lyk gevoel over dit onbedagtzaam overtreeden van deheiligfteder plichten, in traanen fmelten, en met gebrooken harte tot inkeer komen? of zullenze met een verftokt gemoed in hunne razemye voortgaan ? Het eerfte hoop ik; het laatfte vreeze ik. Wat tog, mag men ondertusfchen dien Kerkleeraaren wel toevoegen, wat tog heeft U kunnen beweegen, om U zoö roekeloos op een weg te begeeven, tegen welken U de heilige bladeren zulke fterke vermaaningen doen ? Wat tog heeft U kunnen aanprikkelen om Uw ampt zoo fchandelyk te onteeren. Wat tog heeft U kunnen aanzetten om uw mond en uwe lippen te gebruiken tot hec j; overbrengen van liftige en ontruftende gedachten , |l omtrent een Vorft, die ten minften als menfch uw jj evennaaften is? Wat nood drong Uwlieden tot || fpreeken over zaaken, die tot uw bedryf niecr I behooren; van dewelken gy geen kunde hebt; die f voor uwe beoordeeling niet gefchikt, voor U ten; I eenenmaale vreemd en duifter zyn? Wat tog heeft U kunnen beweegen, om U te voegen onder Lieden, die zich, deels uit onkunde, deels door vuilaartigheid, bekend hebben gemaakt, en by alle waare godvruchtige menfehen in verachting ftaan ? Zyn't menfehelyke inzichten, aardfche belangen,' I die deezen verkeerden gloed by U ontftooken, ij hebben? Is het om zekere Regenten te behaagen? om een plasdankje te behaalen ? om een vriendelyke groet of een gezelfchappelyke nodiging te VIII Stuk. G meei'  meer van hun te ontfangen? om, als gy preekt, derzelver banken meer bezet te zien ? om t'avond of morgen eenig nut of bevordering voor Uwe kinderen van hun te erlangen? Nog eens, Myn Heeren, gy die U verheerlykt, en grootfch zyt met en op den naam van Afkondigers van Gods woord, van Afgezanten van God, wat is het dat U opgemaakt en van het blyven by uw eigentlyken poft, afgetrokken heeft? ik zoude haait zeggen met Vondel, Wat dor per beid is dit, onedele gemeente, Wat bitje nyd verteert bet merg in uw gebeente. Wat dolheid voert U aan, dat gy Uw Heeren hoont, En met zoo valfcb een munteuw trouwjte Vaders loont! Ik kan en moet meerder zeggen. Behalven dat gy tot de gemeente, dat is volgens de betekenis van het vaers van Vondel, tot de Ingezeetenen van de Republiek, behoort, zoo hebtge nog eene waerdigheid, en wel eene zeer aanzien lyke waerdigheid-in den Burgerftaat, eene waerdigheid die U veel invloeds geeft op de gemoederen, de begrippen, de inbeeldingen, en het geloof van het volk, dat, het goddelyke niet altyd van 't menfchelyke, zoo als het wel zoude behooren, onderfcheidende, de fchaduw (gelyk men zegt} voor de Godinne zelve aanziet. Gy, Myn Heeren! die zulken invloed op de gemeente hebt, en al mede uit dien hoofde U wagten moet voor 't gevaar van de kudde,  kudde, uwe zorgen toevertrouwd , op flinkfchö paden te geleiden, gy hebt het niet gelaten by het I; fpreeken in buisgeiprekken , in gezelfchappen , en in 't byzonder, even als anderen, van zaaken I daar gy niets van wilt, by het oordeelen over ! dingen die U onbekend waren, by het laaken van een gedrag daar gy het goede of kwaade , het deugdige of ondeugdige niet van koft wikken noch Wegen; gy hebt niet flechts als menfch en als Burger gezondigd, alzo het U, volgens de goddelyke | en natuurlyke plichten, ongeoorloofd is het gedrag i uwes evennaasten, en veel minder dat uwer Overheeden, en wel inzonderheid een gedrag, dat U j geheel onbekend is , te veroordeelen ; maar gy I hebt meer gedaan; gy hebt nog gezondigd in uwe I waerdigheid. Gy hebt juift het tegendeel gedaan van 't geen gy hadt behooren te doen: het tegen\ deel van 't geen uw ampt U oplegt. Weetge niet, en hebtge nooit in overweeging genomen hec I geen U Barbeirac in zyne Oratio de Magiftra1 tihfortepeccante , Pulpitis facris non traducendo denvoering over het nalaaten van Wethouderen, of} fchoon al iet misdoende, op den predikjloel door te I ftrykeri) met deeze woorden voorhoud? „At quis I nefcit, aut inficias fuftinet, numquam facilius plehem ; credere & avidis auribus excipere maledicta, Jive ve< ra, Jive falsa , in Magnatos & Magijlratus con> je£ta, numquam citius & vehementius commoveri, i quam ubi tales Vin fpecie pietatis traducuntur, pr[ Niet zelden „ ziet men dat kerkleeraaren, wanneer het hun toe5, fchynt, dat zekere zaaken in den Burgerftaat 3S door de Regenten niet wel beleid worden, dezel„ ven op hun eigen houtje ftoutmoedig doorftryken; „ of ook wel, wanneer de Burgerftaat in parthyen „ verdeeld is, (luister toe Hr. van den Doorslag, Hr. Jan Claassen, Hr. Schaeffer> voor „ deeze of geene party, welke zy roekeloos en met ,, een oproerig gemoed (verftaatge wel Prof. B ... . „ en gy Heeren Louis en Griot) omhelft hebben, „ hevig ftryden, voorzeker waerdige en bedree„ ven Beflisfers van zulke zaaken. Zoo die man„ nen in den Burgerftaat, van welken zy leden „ zyn, recht hebben om hunne gedachte te uiten, ,, heb ik 'er niets tegen, dat zy, die gevraagd zynde „ in des Lands vergaderingen ,rondborftig en vry. „ moedig uitbrengen. Maar wie kan dulden (Hoort „ tog toe, Heeren Preekers! Legt uw hoed af, „ fteekt de ooren op, en luistert aandachtig toe.1) G 3 das  102 „ dat Bedienaars van Gods woord, als zy in hun poll; uitkomen, zaaken verhandelen, welken ge?, heel bezyden hunne bediening loopen? dat zy over oorlog en vrede; of het eerften ondernomen en vervolgd, het laatfte gczogt of toegeftaan moet „ worden; of de gemaakte pryzen wettig zyn ? of de lasten gevoeglyker tyd en binnen billyke paaien opgelegd worden: over het uitvoeren 3, of vergeeven van ftraffe aan fchuldigen , en meer andere diergelyke zaaken, voor het volk, 3, ter kerke zaamen gekomen om zaaken van godsdienft te hooren, fpreeken en redenvoeren, als mede dat die Beftrajfers, ter kwaader uur geboren, tegen de Hooge Overheid, den Prins, of Wethou„ deren uitvaar en ? ] Watzegtge, Heeren Preekers 1 van die leeringen ? Zoo deeze of diergelyke overweegingen nimmer by Uwlieden zyn opgekomen, met welken geeft hebtge dan geleezen de goden en zult gy niet vloeken: ende de Overften in uwen volcke en zult gy niet lasteren (Exod. XXII: vs. 28.)'? eene vermaaning, door Paulus aangehaald, by gelegenheid dac hy ber ftraft werd, over eenige woorden, den Hoogen Priester Ananias toegefprooken. Hebt ge ook nooit met eenig nadenken geleezen het 8-. vs. van den aigemeenen Sendbrief van Judas, alwaar met betrekking tot die geenen, welken de ftraffe des eeuwigen viers zullen draagen, gezegd word: desgelyks evenwel ook deze in ftaap gebragt z^nde, verontreinigen het vleefch, ende verwerden de Heekschap. pve,  <8K 103 ><& pye , ende lasteren de Heerlykheeden ; Hellende Petrus 2 Pet. II: vs. 10. onder die onrechtveerdigen, wélke de Heere tot den dag des oordeels Wi gefiraft te worden, weet te bewaaren, allermeest de geene, die na het vleefch in onreine begeerlykheid wandelen, ende de heerschappye veracht ten: die ftout zyn, haer zeiven behagen, ende die de heerlickheden niet en schroomen te lasteren. En zooge ooit deeze woorden met eenig nadenken hebt geleezen, hoe hebt ge dan ü kunnen laaten vervoeren tot een wanbedryf, daar zulk een zwaare bedreiging tegen gedaan word? Alles riep U toe om 'er U van te onthouden. Zedelyke en Burgerlyke plichten, Godlyke, Natuurlyke, en Burgerlyke wetten: alles moeft U wederhouden van eenen ftap te doen, die U met fchande moeft overlaaden , met fmerte overkroppen, met vrees en angft beklemmen. Zegt niet, datge, van den toeftand van het Vaderland by aanleiding of gelegenheid fpreekende, ü uitgelaaten hebt over de inatliviteit, als een natuurlyk voorwerp uwer godvruchtige befpiegehngen: gy zoudt met die uitvlucht niets anders doen, dan uwe misdaad en uwen fchuld verzwaaren. Het voegt U niet in byzonderheeden te treeden, welke tot het bewind van Staat behooren. Gy wift, 'dat de algemeene kreet van inactiviteit tegen den Heere Stadhouder was ingerigt; dat dit woord als een leus gebruikt wierd, om het volk tegen het Eminent Hoofd van de Republiek op te G 4 zetten.  i®4 >® zetten. Alle uwe woorden hebben uw doelwit en uw hart verraaden. En terwyl het woord inacviteit uit uw mond ging, bragt het te gelyk eene ingewikkelde en vergiftige befchuldiging tegen den Prins aan de aandacht uwer Toehoorderen over, waar van 'er fommigen geërgerd, anderen vertrouwende uwe woorden, de onwaarheid gelooft hebben, en nu eerft, na dat zy zich al mede bezondigd hebben, van agteren zien hoe zy door U misleid zyn geweeft. Dat een Menoniste Prediker het Land afioope, om hier en daar een oproerige ftem te doen hooren , dit is te begrypen: het kerkgeloof van die Lieden brengt het verwyderen en het vernietigen van alle Overheid in den Burgerftaat mede: het is overzulks niet te verwonderen , dat zy de zedelyke en goddelyke wetten ten dien opzichte niet tellen; dat zy die overtreeden; wroeten en zwoegen om den band tusfchen Overheid en Onderdaan te fcheuren, en dat zy zoo uitvaaren tegen het Eminent Hoofd van de Republiek, wiens eerfte waerdigheid lynrecht tegen hunnen grondregel overftaat: het is niet te verwonderen, zeg ik, dat een Doopsgezinde Leeraar tot zulke een woeste en burgerlooze buitenfpoorigheid vervalle; dat hy alles by een raape wat een ingezoogen of overgenomen wrok, wat zyne eigenliefde en ontftelde harsfenen aan de gand geeven, om, by alle gelegenheeden zyne raazende taal te doen hooren; maar moet men zich niet verwonderen , dac Leeraars.  105 >& Leeraars onder de hervormde gemeinte zich op zulk een verderflyk fpoor begeeven, en met den Menoniet naar den prys dingen, daar zy ten minften op betere gronden hunnen Godsdienft aanpryzende dergelyke voorbeelden moesten fchu» wen. Hebtge, Heeren Preekers, en gy Hoogleeraars, die 't zy in uwe huisoeffeningen, 't zy in de kerk,. of elders op den kanfel, U uitlaat over zaaken van Staat, wel eens bedagt, dat gy hier door uwe Amptgenooten, welken het met U over uwe Staatsbegrippen niet eens zyn, recht geeft, om van'sgelyken te handelen ? datgy hen niet alleen nodigt en noopt, maar zelfs noodzaakt, en daar door uitdaagt, om uw voorbeeld te volgen, en allen die van uwen aanhang zyn, te beftraffen en op hun beurt door te ftryken ? Begryptge niet, Heeren Preekers, en gy allen die LT bemoeit met opentlyk in gefchrifte, op preek? ftoelen, en elders, uwen haan te doen kraayen, datge my en anderen, die gy 'er door beledigt, het recht geeft om onzen haan ook te doen kraayen, om den uwen, is het mogelyk, te overkraayen, of ftil te doen zwygen? en befeftge niet, dat daar door noodwendig fchcuring in de kerk, twift in den burgerftaat, vyandfchap onder maagen, liefdeloosheid en haat onder de gemeente verwekt moet worden ? Ei lieve! Heeren Preekers, vergunt my dat ik U hier eene plaats uit de Emblemata of Zinnewerk van oeBrune voordraage. Zj zweemt welnieq G 5 naar  naar den hedendaagfchen trant, maar zy komt my Voor in haar eenvoudige voordragt, in onzen tegenwoordigen tyd en beloop van zaaken, nog al wat opmerking te verdienen, en niet ongefchikt te zyn om U, Myn Heeren! omtrent uw gedrag wat tot nadenken te brengen. Zy luid aldus: Een góed Burger moét altyds voor oogen, en in zyn her te hebben, die gulden fpreucke, „ van Plat o eerft-mael verzint, en van Cicero verhaelt en gepreefen, dat de menfehen niet alleen „ voor haer zeiven geloren zyn, maer dat het Va* M derlant een deel zich toe draeght; een deel de 'kin* „ deren; ende een deel de ouders ende vrinden. ■ Het j, Vader-lant gaet, met goed recht, in 't eerfte .,, gelid, dat wy altyds, onder Godt, alles fchul,, dig zyn; voor het welke wy niet tvvyffelen moe„ ten, als de gelegenheid zulks vordert, goéd en ,, bloed en alles uit te ftorten, dat lief en aengc- naem kan gezeyd worden. „ Wy moeten daerom het gemeene - beft als ,, een fchip houden, alvvaer niet alleen de Stier„ man de hand aen 't roer, en de ooge in 't zeyl „ heeft, maer daer alle het volk, zelfs tot de „ pasfagiers en med'gangers haer hulpe bewyzen, „ naer dat den nood vereyfcht, en het gevaer dat „ mede brengt. Deze eenmoedigheid, verge„ felfchapt met hulp en by-ftand , is de eenige „ oorzake (onder den hemel) varr de behoude„ nisfe des fchips; en volgens ook van alle die „ gene, die haer goed en levért daer in verpant en  # , en gewaegt hebben. Geeft uw land het ryckfte " inkommen des werelds; begroot tollen en ac9* cyzen, zoo veel als gy wilt; telt renten en " thienden zonder getal; 'c en zal alles niet gè" dyden, noch baten, zoo ghy geen goede, dat " is, eendrachtige burghers en ftelt, die alles qm " het gemeene Vaderland willen lyden, en uit" voeren. Het welcke Scilluküs zeer levendig voor oogen Helde: de welke zieck zynde tot der doodt, en nu aireede afgefteten van J|ren, dede voor hem kommen zyn vier-ep-twirj- * tigh zonen, of ghelyck andere fchryven, tachen„ tigh, alle uit zyn lichaem voortgheteelt-; ende „ ghenomen hebbende, naerhec getal, eenbusfel \\ met pylen, naer het getal derzelver vaftelyk by by een gebonden, gaf dezelve byzonderlick aen " elk een van haer, bevelende dat zy die gelycke! lick breken zouden: het welke van haer gewygert, als niet in haer macht zynde, heeft hy * alle de pylen byzonderlick d'een na de ander genomen, en zeer licht gebroken. Waer mede " hy, door een naekt voorbeeld, haer vermaent " en bewezen heeft, dat zoo lang zy, door liefde . en eenigheid te zamen zouden verbonden blyf " ven, door geen fterckte, of liftigheid, en zou'„ den verbroken -ofte overwonnen worden: maer " in tegendeel, -zoo zy oock door onderlinge önr " gedraegzaemheid, malkandertn niets te wille „ zynde, quamen met den anderen te t.wiften, \\ en dien band der eenigheid los te maecken, geen twyf-  ^ twyffel en zouden flaen, of zy zouden haefte„ lyk, of door haer eygen, of vreemder handen, verfcheurt en vernielt werden. Een treffelicke „ lesfe, en die ook onze Heeren Staaten tot on- derrichtinge geftreckt heeft, om onze Neder'„ landfche Leeuw een pyl-busfel in de klauwen „ te ftellen, met deeze bygevoegde wapen-fpreuca, ke, Concordid res parvce crefcunt; Dat is: door „ eenigheid werden kleyne dingen groot. Een reden, „ die eenftemmigh is met dat oude woord, zeg„ gende; Dat een Staetgemeynte een beefte is van 3, lang-duerig leven, jae zelfs onfterffelick, zoo zy haer zeiven door on-gelick en fcheuringe niet „ omenbrenght. Roomen, zegt ergens een, zou„ de on-twyffèlick eeuwigh geworden zyn, zoo de „ on-eenigheidgeen toegangh en plaetze onder haer 3, gevonden hadde: welcke fchynt een vergift te „ weezen , dat den hemel, door een heymelick „ fchickfel, over de machten des werelds uitfchiet, 3, om haer verganckelick en fterffelick te maeken. „ Want men bevint, dat de Romeynen , zoo lang „ zy eenftemmelick, onder de gunften der eenig. „ heid, haer banieren, en arendftandaerts tegen „ haere vyanden uyt-gedragen, en de behoudenisfe „ van haere gemeyne ftaet gezocht hebben, dat zy de gantfche wereld wetten geftelt en overheert hebben: maer federt, dat zy tegen haar „ eygen in-gewant hebben beginnen te woelen, en „ met de tanden der eergierigheid dit Burgerlick 3, lichaem hebben beftaen te trekken en te fleuren,  5, ren, zyfl zy in haer eygen bloed, door haeé „ eygen handen, onder haer eygen gewelt, neder„ gevallen, en ellendiglick vergaen. „ Doorwandel maer eens, als wat anders doen„ de, deRomeynfche gefchiedenisfen, gy zult ter„ ftond gewaer werden, dat wanneer Cinna zyn „ eerzucht op het tooneel gebrocht heeft; Sylla, „ zyn rolle beginnen te fpelen, Marius zy» „ vlees-flachtigh treurfpel voor den dagh gebrochC „ heeft; en die twee groote Helden, die in den „ eerften trap met den anderen vermaegfchapt „ waren, d'eene zyns gelick, de ander zyn grooter „ niet en konde verdragen, dac deeze wereld, heeren, den fpot en de verwoeftinge van haere \\ vyanden onderworpen zynde, eendroevigh ex\\ empel van de waerheid dezer fpreucke hebben naergelaten : difcordia res maxima dilabuntur; Dat is: door tweedragt werden de grootfte dingen \\ t'ondergebragt. Niet beter en verging het aen „ die van Athenen: welke, door twiftige fcheu" ringe, malkanderen niet willende te gefnoete „ kommen, zyn van haer verheerde overheert ge„ weeft: want de Lacedemoniers, langen tyd on„ der haer Jock gezucht en gebogen hebbende, „ veel minder in getal, in fterckte, en ryckdom „ zynde, hebben haer beftaen met levendig ge„ weid aen te taften; en de uytkomfte is oock met „ zegetekenen gekroont geweeft. „ Neem dit vaft op: de eenigheid is gelick da 5, wallen en bollewercken van een onverwinnelicke Stad;  ,j Stad; gelyck torens, flerckten van Biamantfiee* „ nen gebouwt, zoo wyt vermaert, en by de „ Poëten befchreven: die niet en konnen ge„ mynt, beftormt, of door eenig geweld van „ gefchut, ja zelfs niet, gelyck dezelve zeggen, „ door Jupiters biixem , nedergevelc werden. „ Daerom ook Agefilaus van yemand gevraeghc „ zynde, uyt wat reden de Stad van Spareen met „ geen vetten omcingelt en was? heeft de eenig„ heyd en de kloekheyd der Burgers getoont, zeggende; deeze zyn de wallen en de mueren van 3, Spurten: te kennen gevende, dac de Staetge„ meynten door geen fterekte zekerder en zyn, „ als door de deught van overeendragende Bur,, gers. Maer van de oneenigheid magh wel de „ aenfpraeke gebruykt werden, die de Arts-Poet, „ tegen een van de helfche Goddinnen, uytdona, dert". Tu potes unanimes armare in preelia fratres, Atque odiis ver/are domos: tu verbera teStis, Funereafque inferre faces: tibi nomina mille. Mille nocendi artes. met deze zin: Gby kond der broeders hert tot jlryi en wapens voeren; Gby kond, door baat en twift de buyfen omrne roeren: Gby brengt een droevig vier, veeljlaagen, veel verdrie f, Alwaar men uwen febrick, en uw" geveerte ziet. Gby hebt veel lijt en konjt, gby hebt veel duyzend Jlreken, OmJcbaad en leed te doen, te vellen en te breken. De i  III ><& De Bruns voegt nog eenige voorbeelden va» Burgerftaaten, welken door tweedragt ten bederve zyn gegaan, by die geenen, welken in deeze aangetogen plaats voorkomen. Hy zoude, had hy jn deeze dagen geleeft, 'er ongetwyfelt Polen en Geneye by gemeld, en zich wel gewagt hebben, om eene vriendelyke herinnering, door Z. D. Hoogheid in 't gebruiken van die twee woorden tot een ivagtwoord, opgewakkerd, eene haatelyke beduiding te geeven. Het geen ik van hem ontleend en U verders voorgehouden heb, oordeel ik allenthalve genoeg te zyn, om U, Myn Heeren, tot wat nadenken op te wekken, en de gevaarlykheid van uw wangedrag voor oogen te ftellen. Hier mede zal ik van de Kerkleeraars afftappen, ten tyde en wyle toe, dat zy myne gedachten op nieuw naar hunne ftaatsbemoeyingen zullen trekken, en teffens deezen brief befluiten, met de: verzekering, dat niemant ongeveinsder en eerbiediger zich kan noemen, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejir. BW. Dienaar, Den 2ten. Novemb. Rey.NIER VrYAART. 1782. ZES-  ZES-EN-SESTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer EU zeer ge-eerdé Vriend! Ïk kom weer tot onzen Staatsman: ik moet dert vriend zyn affcheid geeven, om geen nadere afrekening met hem te houden. De Man, na dat hy zyne Zee-verrigtingen, of liever, (gelyk gy gezien hebt) de verrichtingen van zyne verbeelding over zee-zaaken ter zee en te lande, verteld had, begeeft zich daarop irt een leerreden over de gevoeglykheid om inboorlingen in de plaats van Vreemdelingen te gebruiken; onder het opfchrift van Vaderland. Offchoon dat ftukje niets nieuws behelft, en noch door den ftyl, noch door levendigheid van geeft, noch door eene ge fchikte orde zich aanpryft, is het onderwerp echter goet; en 't kan daarom geleezen worden door die geenen, welken geen weg met hun tyd weeten. Om tot zyn onderwerp te komen, maakt de Heer Staatsman eene Inleiding, daar zyné diepe kunde en fnedigheid fterk uitmunten, en die daarom wel verdienen dat ik 'er de toets aan brenge. Zie hier dit ftukje met myne aantekeningen. VADER.  VADERLAND. Geen regeeringsform is 'er, in welke men niet naar verloop van tyd eenige min of meer aanmerklyke gebreeken ontwaar wordt. De waare oorzaak daar van is naastdenklyk daar in te (y) zoeken; dat by de eerfte oprechtinge derzeive, (z) de Wetgeever of Infteller zyn hejiek neemt, na de in zyn tyd plaats neemende denkingsaart, caratïer, zeden en gewoonten van 't Volk, 't welk by voetten voorfcbryft, en onder een zeker bejlier brengt. Doch het menfchelyk verftand te bepaald zynde, is het hein (y) Wat bet Opfcbrift Vaderland beduit, geeft, de Staauman ons te raaden. Wat bet betekenen moet zal niemant bevroeden, ?iocb uit zyn gefcbryf kunnen opmaaken. Natuurlyk zoude men bier een verbaal van Vaderlandfche Gebeurtenisfen meenen te vinden, welken niet kwaalyk op de zee-verrigtingen zouden volgen, maarneen: bet Vaderland. Ónder dat opfcbrift begint onze Staatsman een redenvoering over bet nut van inboorlingen te gebruiken. (z) De Wetgeever of Infteller, enz.} Ei lieve Vriendl zeg my eens waar gy ooit geleezen hebt dat 'er by eene eerfte oprechting eener regeringsvorm een Wetgeever of Infteller is geweeft. Solon en Lycurgus bibben (zoo veel ik weet) geene wetten gemaakt by de oprichting eener regeringsvorm. De regeringsvormen zeiven zyn niet zoo zeer opgericht, dat is, op eenmaal voor den dag gekomen, maar langzaamerhand gemaakt: of, om beter te fpreeken, alle Regeringen bebben door den tyd eene form gekreegen. Wat beuzeltge dan, lieve Vriendï Van eerfte inftellïngs - wetten ? VIII. S-fuK, H  ® hem onmooglyk eeuwen vooruit, alle moogelyke verandering in zeeden, gewoonten, denkingsaart en wat dies meer is, te voorzien. Nog Solon nog Licurgus konden ont. gaan, dat hunne wetten, die in den eerften oorfpronk goed waren en teffens wel naargekomen wierden, naderhand door zeeden verbastering deficieerden, en dat dezelve dierhalven wel eenige veranderingen en verbeeteringen benodigd hadden. Hier by komt nog, dat de gedaante van Europa allengskens verandert zynde, ook de politieke belangens der Natiën, en des ook de politieke denkbeelden zoo van ieder Natie, als van ieder lid derzelve, hebben moeten veranderen, en dat de eerfte infiellings wetten dier Natiën, dierhalve thans daar zo zeer niet meer, in allen deele, kunnen ftrooken {ad), Eindelyk ook, hebben de ontdekkingen der nieuwe waereld, en d'aanwas en uitbreidinge van Koophandel veele rykdommen aangebrogt, welke luft tot gezach by derzelver bezitteren verwekt, en veeltyds te weeg gebragt , hebben; dat dezelve zich door 't eludeeren der wetten-, of door zich van dat te bedienen, 't welk door de wet of conftitutie niet verboden pf geftatueerd is, (aa) Eindelyk ook hebben de ontdekking, enz.'] Waar, Manlief l bebtge geleerd, dat de luft tot gezag gewagt heeft, tot dat 'er een nieuwe waereld was ontdekt , en de koophandel veele rykdommen aangebragt bad, em bet hart van den menfch te bekruipen? Als ik de gewyde en ongewyde bladeren mag gelooven, is de menfch al veel vroeger met dit euvel bebebt geweeft. Ook fchynt men de neiging om wetten te eludeeren van de eerfte tyden te moeten rekenen. Ik weet niet beter of Adam en Eva bebben 'er zich aan fchuldig gemaakt; na. demaal zy zich niet ontzien bebben bet verbod bunnes Schep-  is, daar in ook weeten te vestigen (bb). By ai het-wét» jee men nog kan voegen, dat de algemeene befchaafdbeid van zeeden eenen algemeener omgang tusfchen de onderfcheide volken te weeg gebragt hebbende, en veelen van de eene Natie zich ter woon onder de andere nedergezet hebbende, daar uit van zelfs heeft moeten volgen, dat de Natiën, niet meer heden denken, gelyk zy voorheen dagten: en in fteede hunner oorfpronkelyke gronden, veele de gronden en denkingsaart van anderen /Scheppers, cm niet te [eelen van den verboden boom, op ftraffe van den dood te zullen fterven, te overtreeden. (bb) By al het welk men nog kan voegen, enz.] Of dijs algemeene befebaafdheid juift zoo groot is, als onze mari het doet voorkomen, zal men zeer in twyffel trekken, als men Jlechts bet oog ftaat op de woedende drift, met welke 'een groot gedeelte der natie bezielt is , en die zoo verre gaat, dat bet puikje der befcbaafdjlen onder onze tolerandfte broeders den kop omkeeren, den nek verdraaien, en den boed niet ajligten jegens die van hunne kennisfen en vrienden, die bet vendel hunner politieke tolerantie niet volgen, en met bun den Prins, en bet Huis van Oranje, deszelfs voor- en nazaaten met alles wat 'er toebehoort beeft, toebehoort, en nog toebehoor en zal,nietfmaaden, lasteren, en vloeken Zie daar onze hedendaagfebe befebaafdheid. De Oude Batavieren bebben die befchaafdheiö niet gekend, even zoo weinig als eene zekere gemaniertbeid, voelke doorgaande voor befchaafdheid word geteld, en meejtentyds alleenlyk Jtrekt om zicb uiterlyk anders te vertoenen dan men innerlyk is. Die befchaafdheid was by de oude Nederlanders even onbekend; ook is bet die befchaafdheid niet, maar eene beufebbeid in de verken H 2 *ns»  deren aangenomen, ingezogen en zich eigen gemaakt hebben. ' (cc) Geen wonder is het dan, dat 'er in onze Republiek zaaken ftand grypen, waar omtrent eene verlichte en weldenkende overheid gepaste veranderingen of verbeeteringen zoude kunnen, maaken; veranderingen, ring-, en de nauw gezetheid op de goede trouw, welken den omgang onder de natün bevorderd bebben. Ei lieve! Heer Staatsman, lees onze tochten naar de Indien, dan zultgy 'er blyken van vinden; en lees daar en tegen, boe de Portugeezen en Spaanfchen 'er te werk zyn gegaan, en zeg my dan eens waar de befchaafdheid te vinden was. (cc) Geen wonder is het dan, enz.] - Dat 'er in ' onze Republiek veranderingen moeten voorvallen is natuurlyk, om dat 'er niets onder de zon.is, dat niet allen ' oogenblikken verandert. Dat 'er zulke zaaken zyn waar ■ . miamJirht*. cm tmAdtmberide Overheid PRÏÏalle veranderingen of verbeteringen zoude kunnen maaken; zal niemant in twyfel trekken, al was bet alleen ten ■aanzien van de losbandigheid van fchryven, en in de eerfte plaats van die der Courantieren. Zulk flag van veranderingen bedoelt de man niet; ook niet, eene verandering in de tegenwoordige conftitutie. Daar toe is onze man te befchaafd; hy gevoelt vermoedelyk nog,iet van de verplichting, welke hy den Huize van Oranft en den tegenwoordigen Heere Stadhouder verfcbuldigt is: by wil geen ondankbaar menfch zyn: en 't is zekeriyk uil befchaafdheid en om dat men bem op zyn woord geloovtn ' zal, dat hy verklaart -aan de tegenwoordige Gonftitutie verknogt te zyn, en zelfs (boor den Man eens fpreeken!)  "7 ><&. gen, die zonder eenige inbreuk op onze .tegenwoordige cpnftitutie (eene conftitutie waar' aan wy verklaarenr verknocht te zyn, en zelfs voor geene "brave Vaderlan-' deren te houden de geenen, die pogingen zouden willen'doen, öm daar in eene omwenteling, of gelyk men het noemt eene revolutie, te weeg te brengen) te doen;' yeeiligt niet weinig, zouden toebrengen, om dezelve geluk, fteun en beftendigheid byte zetten. Het is over, deeze zaaken, waaromtrent andere fchikkingen zouden kunnen.beraemd worden, dat wy heden onze Leezeren zullen onderhouden , met zodanige befcheidenheid evenwel, dat zy zelfs, die met ons in denkingsaart" - ' . | - • mogen ken 1) voor geene brave Vaderlanderen te houden de genen die pogingen zouden willen dóen, om daar ineeneomwenteling, of gelyk men het ■ noemt, - eene revolutie .te wege te. brengen. fflu.t dunkt U, Lezer l van onzen Staatsman ? Is by geen man uit duizenden ? Jlaatge niet verflomd over zyn couragie? Is bet "niet wat grootfcb, zulk- eene verklaaring in 't openhaar, in gedrukte letteren, en, wat meer is, in den tegenwoordi- gen tyd, te durven doen, Maar zagt. Scbuilt bier. ook een Jejmtfcbe of Mennonijte Jireek? Zoude men 'er ook op kunnen zeggen, gelyk bet Klaas B.R u iN Cosmos zynerk Zoon Garcias doet zeggen? Hoe liflig is de flang hier in het gras gedooken, Die woorden zyn alleen maar met den mond gefprooken '7 Maar 't Hart, ó Garcias! kant zich tegen deeze reên: Zou ik Uw woorden dan gelooven, Neen, ó neen! Poogingen om eene Revolutie te wege te brengen keurt by dan af; maar wil men den Heere Stadhouder in zyn H 3 wettig  é< n'8 ># ïtiogten verfchillen, des niet te min zullen dienen overtuigd te worden, dat geene andere motive ons deeze ftoffe doet verhandelen, dan de zucht voor 't geen wy vermeinen ten besten van 't Vaderland en tot welzyn van derzelver ingezeetenen te ftrekken, wettig verkfeegen gezag verkorten, boogjldenzelven eenige rechten ontneemen, den Prins van allen invloed op d& gemeene zaak verfteeken, dat kan gefchieden, die zulks doen, zal by uit de rol der braave Vaderlanderen niet wisjeben. Gy ziet hoe de man door wil gaan voor een voorftander van de tegenwoordige conftitutie. By mynen volgenden zal ik U met een ftaaltje aantoonen, wat men van 's Mans welmeenendheid te denken hebbe; terwyl ik, na myne groete aan Neef Jan verzogt te hebben, onophoudelyk enonveranderlyk blyve, Wel-Edele Gestrenge Hebb en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. BW. Bienaar, Den i9e°. Notf. ReINIER VrYAART* 'ZEPEN*  ZE FEN-EN-ZES TIGS TE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde vriend1. Een woordje nog van onzen braaven, en door f en door verlichten en vooral welmeenendert Staatsman. Lees, Myn Vriend! zoo gy 't nog niet gedaan hebt, of herinner U het geen gy geleezen hebt in zyn 44. N°. van 1781. en voor eerft het geen hy verhaalt ten aanzien van de beruchte Memorie , door Burgemeefters van Amfterdam den Heere Stadhouder overgegeeven; inzonderheid het geen hy 'er zegt ten aanzien van 't getjank over de ingebeelde inactiviteit, en over de propofitie om Z. D. Hoogheid eene fecreete befoigne of klein Committé toe te voegen, welke veel Leden van de Hooge Regering als ftrydig met, of inbreuk zullende doen aan de Hooge Waardigheeden van het Eminent Hoofd der Republiek, aangezien hebben, en waar van, volgens onzen Staatsman, de nuttigheid van zelve in het oog loopt; én zeg my dan eens, of zyne betuigingen van aankleeving aan onze tegenwoordige Regeringsvorm niet meer zweemen naar geveinsdheid dan naar rechezinnigheid. Want hoe zeer onze Staatsman het geen hy daar zegt, eenen anderert H 4 in  < Ï24 ><$ inders zoude byb'rengen dan een gezond v ex ft and, hoe gezond dat het verftand mogt zyn. < Met de Staatkunde is bet ■ anders gelegen: om daar mede op het tooneel der waereld te verfchy* nen, is het, volgens het gezond verftand van,oneen Springer, genoeg , gezond-verftand eneenmaatig geftoffeerde ftudeerkamer te. hebben. Als rae% dat heeft, dan is men, letwel, verplicht om As pen. op 't papier te-zetten, en al, wat dat gezond ver-, ftand gistende opbruifcht, in gefchrifte te brengen, en. te laaten drukken 2 ten einde elk deel hebbe of' kryge aan de vruchten van dat gezond verftand. Jok daar laatende;, wijde ik wel onzen Vriend gevraagd hebben, wat hy doorgezond verftand ver-' ftaat? Want indien het gezond verftand beftaat in pen vatbaarheid voor waarheeden,en om die vanonwaarheeden teonderfcheiden, endaar door ook meede eene vatbaarheid pm het geen, waar toe men be. voegd is, te onderfcheiden van 't geen waar toe men onbevoegd is , dan zoude men zekerlyk al vry fterk aan 't gezond verftand van onzen Staatsman inoeten twyffeleir. Het eerfte, wat ons het gezond verftand voorhoud en leert, is ditvan eerft eene Zaak te leeren, en door leeringen wel te kennen, alvorens -van dezelve te fpreeken of over dezelve te oordeelen ; en wel voornaarnlyk alvorens den. Leermeester daar in uit te hangen. Weshalve onze Staatsman, indien hy een weinig gezond verftand had, begreepen goude hebben, dat hem de rol van Staatsman in 'c geheel niet voegt. Sed mwfr  miindus vult decipi, decipiatur_ergq._ De waereld wil tog bedróogen weezen; -en daarom moet zy bedróogen worden. Da Lieden voor welken hy zyne rol fpeelt, zyn van zyn alooi. vZy hebben meede een -gezond verftand van 't zelfde maakfel als het zyne. Zyn 'er die geen Toneel- of Viool-fpeelers kunnen verdraagen , als zy in de kunft niet bedreeven zyn; daar zyn'er, die in. de potfen van een Jan Potagie in den doedelzak van een apenleider, in 't geknars van een blindemans gefpeel, behaagen fcheppenj en dat volkje maakt den grootften hoop. Daar worden meer Recht ende Juftitie voor een 'oortje verkoft , dan een Redenvoering of een preek van een godvruchtig Boetgezant. Onzè man houd zich by de groote hoop. Daar uit komen pitjesin 't laadje; en quarenda pecunia primum ■eft. Die dezen ftelregel volgt?, heeft een gezond, verftand, en wie zou het dan onzen Staatsman betwisten? Maar nu, wat levert dat gezond verftand uit, en wat brengt het voort? Als een Kwakzalver doosjes flesjes en rolletjes verkoopt, en als by zich plooit 'naar den fmaak van den grooten hoop om fpint te krygen, dan mag een ander, die tot den hoop niet ;behoort, nochtans wel onderzoeken hoe het met zyne doosjes, flesjes, en zalfjes gelegen of gefchapen is. Tot dat einde zende ik U het Antwoord van onzen Man aan zynen Vriend, met eenige aantekeningen onder het zelve geplaatft. A N T-  ANTWOORD Aan den Heer G. N. N. op deszelfs misfit* gedagtekent uit 'sHage. Myn Heer. DE gretigheid waar mede ik UWE misllve in het laatftuitgekomen Stukje van dit Tydwerk geplaatft heb, vertrouw ik, dat ter bewys geftrekt zal hebben, hoe aangenaam my de toezendirjg derzei ve was. Ik oordeelde hier door aan het oogmerk te voldoen; den Leezer iets nuttigs mede te delen, en den vriendelyken hoe wel onbekenden zender een openlyk blyk myner agtinge te geven. Gy zyt waarlyk te toegevende myn Heer, met zo Veel vertrouwen te ftellen in myne kunde, en 't geen gy wel weet noemen myn verlicht oordeel in het politicque. Een weinig gezond verftand, my door den Hemel gefchonken, en 't behulp van een matig geftoffeerde Studeerkamer, zyn d'enigfte bronnen, waar Uit ik kan putten. Toegang tot Staatsdeliberatien heb ik niet, en 't is maar nu en dan, wanneer de zaken reeds afgelopen of oud zyn, dat dees of geene correfpondent my 'er iets van meldt. Oordeel des zelfs, hoe gebrekkig myne kunde moet zyn. (a) Gy zyt zo vriendelyk my een oprecht en welgezind (a) Gy zyt zoo vriendelyk, enz'} Een bekende trek van onze bedendaagfcbe Redenrykers, die altyd voor zicb zeiven een lof in den mond van een ander leggen, of met een  # gezind Vaderlander te noemen. Dit tracht ik zekerjyk te zyn, maar het zy verre, dat ik zulks zoude befchouwen als my eenige verdienften aanbrengende. Ik doe niet anders daar in, dan 't geen (b) een ieder braaf en eerlyk burger of ingezetenen doen moet, en buiten 't welke hy een ieders verachtinge verdient. Ik doe des niet dan 't geen volftrekt (c) myn plicht is, en dat verdient waarlyk geen lof. Het een aanbef van hunne vsrdienften en hekwaambeeden beginnen. Crispyn Legiflateur beeft het ons ook doen zien^ (b) Een ieder braaf Burger, enz.] Verdient ieder Burger ieders verachting, houd by op van een braaf en eerlyk Burger te zyn, wanneer by zicb met bet alge, meen bewind van 's Lands zaaken niet bemoeid? zicb by zyn beroep boud, en van oordeel is, dat een weinig gezond verftand en eene tamelyk geftofFeerde Studeerkamer niet genoeg zyn, om ingedrukte gefcbrifte de rol ven een Staatsman aan te neemen, en onder zulk een dekfel de gangen der Hooge Overheid met een valfcb licht te bellraalen? Ieder braaf Burger zal zicb wagten om zicb over het gedrag der Overbeeden omtrent de algemeene zaake uit te laaten; vooral in gefcbrifte; en nog wel bovenal in gedrukte fchriften. Inzonderheid zal een braaf burger zich daar voor wagten , wanneer by geen toegang tot ftaatsdeliberatien heeft, en 'er mets anders van weet dan 'tgeen hem deeze of geene correspondent daar van meldt. Hy zal 'er zicb te meer voor wagten, wan' neer zyn gefcbryf zyne Lezers een verkeerd en fchadelyk denkbeeld over bet bejlier van de algemeene zaak zoude inboezemen. (c) Wcar of de man de plichten van een Burger geleerd beeft, yafl niet by Pufendorff; nocb minder in de Heilige Bladeren. Hcfc  <& (d) Het is my intusfchen byzonder aangenaam* dat myn antwoord op zekeren brief, rakende onzen Heer Erfftadhouder TJED. geilicht en overtuigd heeft Van myne denkings aart, op het fubject onzer tegen-; Vroordige regeringsform. (e) Waarom ook zoude de aankleving aan het Vaderland, de liefde voor het zelve en deszelfs ingezetenen, niet gepaard kunnen gaan, tnet de redelyke achtfnge voor dien'Heer? Of moet het een eigenfchap van een Vaderlander zyn, dat hy volflrekt partydig is, en maar blindelings dien Vorft \loeke; hem alles imputeere en op deszelfs rekening zette? Dan waarlyk ben ik geen Vaderlander. Ik voor my ben van gevoelen (f) dat men het zyne mag ja moet zeggen en zo veel doeniyk toebrengen, ten algemeene nutte van het Vaderland, maar dat men d' onzydigheid zoo veel doeniyk in 't oog moet houden , en vooral indagtig dient te zyn, dat alle regeeringsformen zoo wel hunne zwakke als fterke zyde hebben. De Stadhouderloze regeringe laboreerde by ons even zoo wel aan gebreken, als de tegenwoordige. De befte Regenten ƒ de braaffte Ingezetenen zyn volgens (d) Het is my intusfchen, enz.] Eene tuiting van eigen lof. De man weet nog niet dat, volgens onze ouderwoetfcbe Hollanders, eigen lof ftinkt. (e) Waarom ook zoude de aankleving, enz.1 Een trek van veinzery, de valfche Rederykers eigen. Zy zyn, zeggenze, neutraal, als zy dejlerkjte blyken van eene vuile partyfcbap geeven. (f) Dat men het zyne, enz.] Dit moet men door bet wel waarneemen van zyn beroep, en door zicb niet te bemoeien  129 gens my die, weikeu befeffende, dat alle verandering gen geene verbeteringen zyn; dat groote Staatsomwentelingen alle de raderwerken van het Staatkundig lichaam uit een fchokken, en altyd met gevaren gepaard gaan , zich bevlytigeh in de eenmaal tegenwoordig aangenome Conftitutie tc beruften, die te handhaven , en teffens alle hunne vermogens aanwen^ den; dat een iegelyk zoo wel binnen de palen van zyn gezag blyve, en daar in verdedigd werde, als dat niemant de luft bekruipe indragt te doen op een anders gezach. Sluipen hier of daar misbruiken in; gaan de zaken niet altyd zoo als men wel wenschte, dan is de weg van zagtheid verkieslyker boven alle andere middelen. Onverzetlyke haat drift en blinde partyfehap, evenveel aan wat kant, is ruim zoo fchadelyk en laakbaar, als laffe en laage vleitaal, (g) Beiden leveren geene grote bewyzen van eerlykheid op , veel min van genoegzame kunde. Dit myn Heer heb ik geoordeeld vóór af te moeten zeggen, alvorens het verdere uwer vriendelyke misfive te beantwoorden; op dat gy en de Leeden van UED. gezelfchap, die my met hunne correfpondentie in het •vervolg zouden willen vereren, daar uit kunnen weeten, welke myne waare denkingsaart is, (b) hoe zeer ik tracht onzydig te zyn , alle partyfehap verfoey; en op bemoeien met zaaken die men niet geleerd beeft; vooral ■üiet met de pen te voeren ter ontruftinge en opfebuddinge van 't gemeen, (g) Beiden leveren geen groote bewyzen enz.] Dit zienvoe aan onzen Held. (/ƒ) Hoe zeer ik tracht, enz.] Eene verzekering of be' \' VIII Stuk, I tuiging  op dat zy voorder daar uit kunnen opmaken, in hoe verre ik al of niet hunne vriendfchap en vertrouwen verdien. Offchoon gymy onder den naam van Staatsman hebt gelieven te fchryven, twyffel ik geenfiots, of myn perfoon zal UED. althans by name wel bekend zyn. Zoo niet, ik verloorlcof de Heeren Allard en Holtrop uitgevers van myn Tydfchrift, dezelven des gevraagd wordende aan UED. te melden. (i) Had een injurieufe en naamloze Jchryver, zich noemende Reynier Vryaatd, kunnen goedvinden myn opentlyk gedaan aanbod even cordaat te beantwoorden ; reeds zou dit tegenwoordig Nr. met mynen naam daar voor in 't licht gekomen zyn. Dan hier genoeg van, en gaa ik tot mynen taak over. Toen ik de bewufte Memorie der Heeren Burgemeefteren van Amfterdam, aan zyne Doorl. Hoogh. onzen Stadhouder, betreklyk den Heere Hertog, in myn Tydfchrift plaatfte, referveerde ik my, om by nadere gelegenheid ! onze denkingsaart deswege mede te doelen; fchoon zeer wel befeffende, dat het vry moeilyk zoude vallen, daar omtrent gepafte aanmerkingen en refiexien te maken, zonder niet aan d'een of d'anderen kant te mishagen. Immers elk zich gefundeerd oordelende in zyne ftelling acht hy zich doorgaans min of meer beledigd, met wien. men het niet volkomen eens is. Voort tuiging van 't zelfde, alooi en van den zelfden aart als alle voorigen- - (f) Had een injurieufe, enz ] Reynier Vryaart meent zoo veel recht te hebben om naamloos te fchryven en zyne ge-mie - vruchten te laaten drukken, als de Staatsman ; en  # Voornemens evenwel met alle mooglyke onzydig* heid myn gevoelen te zeggen, had ik reeds dien aangaande eenige gedagten op het papier gefteld, om in | een der volgende Numeros van mynen Staatsman ge; plaatft te worden, en dus aan onze, of zeg ik liever, i aan myne beloften te voldoen. Dan wel ras dagt my ' van dit voornemen te moeten afzien, niet uit vreeze 1 van fpreken; want ik ben van gevoelen, dat in een 1 vry Gemeenebeft het een iegelyk geoorloofd is, zyn uredelyfc oordeel opentlyk, mits befcheiden, te vellen I over zaaken die publicq gemaakt, des aan een ieders i beoordeeling gecenieert moeten worden overgelaten te : zyn. Maar eensklaps kwam 'er eene zoo grote menigte I gefchriften in het licht, waar in de ftap der Heeren Burgcmeefteren van Amfterdam en derzelver Memorie voor en tegen behandeld, gecenfureerd of geapprobeerd wierd, dat het onnodig wierd dat 'er meer over j gefprokcn wierd. Wel is waar, verre de minften dier gefchriften waren voldoende, en heethoofdigheid, zoo wel als blinde yver en mooglyk partydigheid, waren derzelver kenmerken. Daar 'er evenwel enigen onder gevonden l wierden j die de zaak vry onzydig, eenvoudigen verli ftaanbaar behandelden, en in zyn Waar daglicht Hel* den, dagt my dezelve in dit Tydfchrift liefst ftilzwy| gende te moeten voorby gaan; wyl ik voor een groot j| gedeelte niet anders konde zeggen, dan 't geen eenigen ji reeds gezegd hadden, en ik des noodwendig mynen .j Leezeren moeft verveelen. Dit myn Heer is de waare J oorzaak, dat ik de ftilzwygendheid in acht genomen heb t en by meent veel meer recht te bebben om dien knaap en zyne I tulpgenooten te gispen, dan zy lieden, om de Hooge OverI 3 beid  heb, en ik geloof zelfs dat men my verplichtinge vóór deeze difcretie moet hebben, wyl het public^ nog onophoudelyk en tot vervelens toe, met alderlei gefchriften pro et contra l^ftig gevallen wordt. My met UED. misfive vereerd ziende, vond ik het haaft nog ongeradener, iets omtrent den ftap der Heeren Burgemetfteren van Amfterdam te zeggen, al zoo gy in dezelve die geheele zaak, zoo in deszelfs oorfpronk als voortgang volledig verhandelt, en aan dezelve in btfeheide en bedaarde woorden, en met genoegzame onzydigheid het nodige licht byzet. Ja ik maak geene zwaarigheid te zeggen, dat ik niets duide'lyker en bedaarder op dat fubjeót gelezen heb. Evenwel befpeurende, hoe begeerig UED. en d-szelfs Gezelfchap fchenen te zyn, om daarover ook myn 'gevoelen te weeten; ook willende beantwoorden aan de inftante uitnodiging, en my by UED, in de verdenkinge niet willende ftellen, dat ik zwarigheid zoude maken myne denkinsaart te uiten; teffens vermoedende, dat mooglyk byzondere redenen UED. en de Heeren van het Gezelfchap permoveerden my daar toe aan te dringen, verbond ik my by d' uitgave van UED. misfive, daar op in het naaftvolgende Numero te zullen antwoorden. Het is dan ook om aan myne beloften niet in gebreke te blyven, dat ik de vryheid neem UED. deeze in andwoord te fchryven, (&) en teffens tot de hoofdzaak overgaa. Nauwlyks had ik iets gehoord van het voorftel van Heeren beid en de Leden van bet Hoog bewind over den bekel te baaien. (k) En teffens tot de Hoofdzaak overga, enz.] Zes , blad.  133 ! Hreren Burgemeefters van Amfterdam , om zyne I Hoogheid een geheim Committé toe te voegen, en j vervolgens van de overlevering der bewutte Memorie» i tenderende, om den Heere Hertog van den perfoon | des Stadhouders in qualiteit als Raadsman en eerften , Minifter te verwyderen, of ik voorzag, (Z) dat deeze ; flappen van gevolg zouden zyn. Ik begreep dat het i byna onmooglyk was, of daar uit moeiten eenige dis- cusfien ontftaan tusfchen den Stadhouder en Heere : Hertog ter eener, en de ftad Amfterdam ter andere zyde en dat de twee eerftgemelde Hooge Perfonafiea daar Uadzyden van loutere beuzelpraat hebbenwe afgeleezen, i en nu vindenwe ons aan de Hoofdzaak. (I) Of ik voorzag, enz.] Onze Saaatsman beeft in den ij inhoud der bewuste Memorie, en in bet overgeeten van ; dezelve die zwaarigbeeden niet gevonden, welken Schran: dergeeft, Trouwhart, en anderen 'er in degefprekken, van i welken ik U verjlaggedaan beb, op aangetoond bebben. neen. Hy beeft 'er blootelyk een voorwerp van ongenoegen in gevonden;een ongenoegen, niet fpruitendeuit bet wanbebbelyke, onbillyke, onrecbtvaerdige, en ongerymde, bet welk de Vorfl in bet vocrftel, in de Memorie vervat, viogt begrypen gelegen te zyn ; maar alleen daar uit, dac het een der gebreken van onze menfehelyke natuur is , dat wy niet gaarne in onze handelingen, bepaald, te| gengfprooken, of afgekeurd worden; en om dat de [\ Stadhouder, die ondanks zyne beste hoedanigheden noch:; tars een menfch is, dus ook, om reden, even cemrld, geraakt moeft zyn, dat men van hem een perfoon en bloedverwant wilde verwyderen, van wien, enz Dus leid onze Staatsman bet ongenoegen van den Heere Stadhouder l 3 ovet  daar uit eenig ongenoegen zouden opvatten, alwas het maar alleen hierom, om dat een der gebreken van onze menfcbelyke natuur is, dat wy niet gaarne in onze handelingen, bepaald, tegengefproken of afgekeurd voorden. Te groter misnoegen voorzag ik, omdat de Stadhouder, die ondanks zyne befte hoedanigheden nogthans een tnenscb is, dus ook om reden even gemeld geraakt moeft zyn, dat men va?i bem een perfoon en bloedverwant wilde verwyderen, van wien by meermalen opentlyk bad over den inhoud en bet overgeeven van die Memorie niet af vit de natuur van de zaak zelve, nocb uit de perfonee'le hoedanigheeden van den Vorft, maar uit de algemeene verdorvenbeid van de menfchelyks natuur: en wie ziet niet, dat, als men, in 't beoordeslen der menfcbelyke bedryven, aldus te werk wil gaan, 'er geene daaden zyn, boe eerlyk, boe vroom, boe godvruchtig ook, en uit wat zuiver grondbeginfel die mogen voortvloeien, of zy zullen aan een ondeugend heweegmiddel kunnen toegefchreeven worden, gelyk ik bet, zoo ik meen, alreeds in een myner voorigen opgemerkt heb ? Zal men nu den vroomen Staatsman, die geen vleyer wil zyn, aan zulk een taal moeten kennen? Zal men zulk eene bandelwyze kunnen dekken onder een opperkleed, dat men zoo fpreekt om dat men geen Vleyer. van den Vorft wil zyn ? Geeft de afkeerigbeid van vleyery bet recht om de daaden zyn's evennaasten, en de bevoeegmiddelen door welken by 'er toe genoopt kan worden, flechts te befchouwen en te beoordeelen naar de algemeene verdorvenheid der menfcbelyke natuur ? Maakt die ons bevoegd, en zal die immer een braaf en oprecht man overhaalen, om over de handelingen zyner mede menfehen venyn te fpuwen, en elk een tegen derzelven gedrag valfche en baatlyke denkbeelden in te boezemen? Zou men op deeze wj%s  *35 ># bad betuigd, dat by bem vermeinde verplichtingen te bebben; op wiens raad by oordeelde te kunnen betrouwen', en die het hem by 't aanvaarden der Stadhouderlyke regeering geoorloofd was geworden tot zynen raadsman te nemen. Immers het zal UWE voorftaan, dat Zyne Doorluchtige Hoogheid te dier gelegenheid aan 's Lands Vaderen voorfteld -; dat hy wegens zyne nog jonge jaren nog raad nodig hebbende, verzogt te tnogen geasfifteerd worden door den Heere Hertog, die wyze alle menfehen, boe fterk zy ook ter goeder naam en faam mogten ftaan, welke blyken van deugd, eerlykbeid, en vroomheid zy gegeven mogten hebben, niet verdazt konnen maaken, als of zy allen guiten en boeven waren? Zoude men op dien voet niet alle Getuigen in de recht spieegingen kunnen reprocbeer en? Mnar Heer Staatsman! ei lieve! als men eens tegen U op deeze wyze argumenteerde. Alle menfehen zyn van natuur geneigd God en zynen evennaasten te haaten; derhalven is't alleen uit haat tegen God en uwen evennaasten, dat gy febryft en uw gefebryf laat drukken. Gy zoudt gewis met dat argument niet in uw fchik en weinig gejiicht zyn: echter zou 'er meer grond toe weezen dan tot de re" deneering, die gy over bet ongenoegen van den Heer Stadhouder maakt: ik weet net, dat 'er door U bet een of bet ander ooit is voortgebragt, dat eenigzints zoude doen blyken, dat de verdorvenheid der menfcbelyke natuur minder by U dan by eenig ander menfch werkt. In tem gendeel, de vruchten uwer penne zoude doen vermoeden, dat gy nog volkomen in uw verdorven ftaat zyt: kwaade vruchten kunnen van geen goeden boom afkomen; en geiyk men zegt, dat men aan de klauw den Leuw kent, zoo kent men ook den Scbryver aan zyne fchriften; denStaatsI 4 man  die hem daar toe het gefchikfte voorkwam; als hebbende gedurende deszelfs minderjarigheid, de meefte funclien van het Stadhouderfchap waargenomen. Ook kwam my voor, wederom om voorgemelde redenen, dat de Hertog ook gevoelig zou zyn over dit voorlid, al was het ook maar eenig hier om, omdat zyne raadgevingen daar door geimprobeerd wordende, hy dus voor een onbekwaamen raadsman te boek gefield wierd» Een zaak, waar van men, al is ze man in gefchriften aan zyn kallen. Met den Prins is bet (onder uw welmeinen) anders gelegen. De Vyanden zeiven van den Vorfl fchryven Hem loffelyke hoedanigheeden toei.zy pryzen zynen inborjl en in veele opzichten zyn gedrag. Gy zelve, gy, die zoo afkeerig zyt vaneen vleyer te willen zyn, gebruikt de woorden van ondanks zyne goede hoedanigheeden. Men zoude derhalven, zender een vleyer te zyn, myns oordeels, vry beter,gemoedelyker, en braaver bandelen van ten aanzien van Z. D. Hoogheid den regel te volgen , die ons bet recht voorfebryft, quilibet prafumkur bonus donec contrariurn probetur, elk moet voor goed doorgaan tot dat bet tegendeel beweezen zy. Want offchoon bet waar is, dat de Menfch uit zyne natuur geneigd is God en zynen evennaasten te baaten , zoo maakt dit den menfch niet bevoegt om naar dien grondleere bet gedrag zyner medemenfeben te heoordeelen, In tegendeel , wy moeten , uit den aart der liefde , de handelingen onzer evennaasten in de beste vouw febikken; en gelyk de Rechtsgeleerden zeggen, quod dolus non prasfumitur nifi probetur, dat een kwaad inzicht niet voor onderfteld maar bewezen moet zyn, zoo brengt de aart der liefde mede, dat gy Heer Staatsman eerder den grond van bet misnoegen, bet wük gy  ze des noods waar, zich zclven zeer zelden overtuigt* Ieder denkt doorgaans dat hy wel doet, al do-t hy verkeerd, en de voorbeelden dat men met ter zyde ftellinge van alle eigenliefde, edelmoedig genoeg is, om op 't eerfte blyk, dat men niet aangenaam is, 't zy aan de Regeering, 't zy aan eenige integreerende Leeden van ftaat, daadlyk zich van 't bewind der zaken te ontdoen, zyn maar zeer fchaars in de Gefchiedenisfen te vinden. Eyn- gy aan den Vorft, met betrekking tot de Memorie, toefcbryft, gezogt moeft bebben, in boogftdeszelfs aakleeving Zot de recbtvaerdigbeid, -vermits die alomme bekend is. Qp dezelve wyze zoudtge ten aanzien van den Heere Hertog gehandeld moeten bebben, daar gy van de gevoeligheid van den Heer Hertog fpreekenie , wederom, om voorgemelde reden dezelve doet voorkomen, als moetende ontflaan, al vaas bet maar eeniglyk hier om, om dat zyne raadgeevingen daar door geimprobeerd wordende, hy dus voor een onbekwaamen raadsman te boek gcfteld wierd. Zoo zuigt een fpinnekop venyn daar een bye honing uit leeft. Neem my niet kwalyk, Beer Staatsman, dat ik, als een Vyand van vleyery, U zoo openhartig toefpreeke. Ik zoude op U wd willen t' buis brengen bet geen gy ten aanzien van den Heer Hertog oplevert, naamlyk, dat ieder doorgaans denkt dat hy wel doet, al doet hy verkeerd. Ik zoude ook waarlyk uit den aart der liefde wel willen voor onder ft ellen, dat het alleen is uit onkunde, uit enverftand, en vooral uit gebrek van gezond verftand, dat gy fcbryft zoo als ge fcbryft; maar de blyken van een verkeerd en valfcb gemoed doen zicb in uw fchryven zoo klaar op, dat wy Vr alles in vinden, 1 5 wat  . Eyndelyk overwegende, dat in 't algemeen alle menfehen, die enig bewind in handen hebben, niet gaarn daarin aan anderen deel geeven, en dat Vorften vooral ook in 't algemeen meer geneigd zyn om hun macht uit te breiden, dan die te zien beperken; voorts, dat zy des alles wat daar maar zweem van heeft, als indrang op hun gezach befchouwen, en in dat denkbeeld dikwyls door anderen gefterkt worden; zoo begreep ik ook, uoat tot bet opmaaken van een dolus en wel van een dolus malus beboert. . Het geen gy in de volgende pasfage , beginnende met deeze woorden, eindelyk overweegende enz. zegt, Jlrekt al mede om dit wettig befluit uit uw fchryven te trekken: gy fielt eene zaak die zeer waar is, naamlyk dat in 't algemeen alle menjeben, die eenig bewind in banden bebben, niet gaarne daarin aan anderen deel geeven: en gy voegt 'er by eene tweede zaak, die ten naasten by waar is, naamlyk, dat Vorften vooral ook in'talgemeen meer geneigd zyn om hunne macht uit te breiden, dan die te zien beperken. Ik zeg ten naasten by, om dat bet woordje voural daar, myns oordeels, kwaalyk te pas komt. Want bet is niet alleen een algemeen boofdgebr k aller menfehen , 't welk ons uit onzen verdorven ftaat aankleeft, dat die geenen, die eenig gezag in banden bebben, meer geneigd zyn om hunne macht uit te breiden dan die te zien beperken; maar de heerfebzuebt is een ~kwaal zoo algemeen, dat die zelfs in kinderen, boe jong ook, ten duidelykfte befpeurd wordt. En ten aanzien van volwasfeben menfehen leert ons de daaglykfebe ondervinding, zoo wel als de gefebiedenisfen van alle volken, dat nist alleen de Forsten, maar wel vooral gezag en bewindhebbers van minderen rang, beftnet zyn met bet euvel van meer  ook, dat Zyn Hoogheid onze Stadhouder mooglyk niet zeer gefticht zoude zyn over het voorftel der Heeren van Amfterdam, om hem een geheim - Committé toe te voegen; (offchoon zulks den laft, welke op hoogft deszelfs fchouderen ruft, door zoo veele gewichtige waardigheden en verrigtingen niet weinig zoude verligten, en dien Vorft te eerder buiten de verantwoor* ding meer geneigd te zyn om hunne macht uit te breiden dan die te zien beperken. Ik zoude tot bewys daar van niet eens myn toevlucht behoeven te neemen tot de Roomfcbe en griekfebe Burgerfiaaten: ik zoude die zeer ligt in onze vaderlandfcbe Hijlorie vinden, als ik die eens wilde doorloopen; en daar uit blyken kunnen aanvoeren, dat die geenen, welken van laageren rang of minderen ftaat zyn , wel bet meeste geneigd zyn om veel eer hunne macht uit te breiden dan die te zien beperken; voorts, dat zy des alles wat daar maar zweem van heeft, als indrang op hun gezach befchouwen, en in dat denkbeeld dikwylsdoor anderen gefterkt worden. Want bet geen Bareeirac aanmerkt met deeze woorden, car ils veulent bieü n'obeïr qu'a ceux qui leur commandent justement, mais quand il s'agit de commander cux-mêmes aux autres, ils ne fe mettent pas en peine fi c'eft justement ou injuftement [want als bet op gebieden en geboorzaamen aankomt, dan willen zy wel aan geen anderen gehoorzaamheid betuigen dan aan die bun wettig gebieden; maar wanneer zy zeiven bevelen geeveu aan anderen, bekreunen zy zicb weinig of die wettig of onwettig zyn.] is nietminder waar, dan bet geen by onzen Staatsman in overweeging is gekomen, en word ook niet minder daaglykfch door de ondervinding'jbevestigd. Die geenen inzonderheid, aan welr hn, in onze buitenlandfcbe bezittingen, eenig bewind of gezacb  ding van veele zaken ftellen) en hetzelve, hoe zeer nit zuivere en welmeenende Vaderlandsliefde voortkomende, lichtelyk zoude kunnen befchouwen , als te kennen willende geven, dat men hem of niet werkzaam , of niet verlicht genoeg oordeelde, om alleen met behulp van zynen Raadsman de zaken te dirigeeren: des, dat dit voorftel mooglyk onder zyn hatelykft oog- gezacb is toevertrouwd, zouden de aanmerking van Barbeirac overvloedig kunen bevestigefi. Dan hoe het 'er ook mede gelegen moge zyn, dit is ontegenzeggdyk, dat de overweeging van den Staatsman enkelyk gebruikt wordt om vervolgens van den Heer Stadhouder te kunnen zegzen „ zoo begreep ik ook, dat zyne Hoogheid onze Stad a, houder Mooglyk niet zeer gefticht zoude zyn over „ het voorftel der Heeren van Amfterdam, om hem „ een geheim Commitié toe te voegen. Dat is te zeggen, dat 'er de Prins niet zeer gefticht over zoude zyn, geenzins uit hoofde van de wanvoeglykbeid, van de ongepafibeid, en van bet belemmeren zyns bewinds, welk daar in gelegen is, maar om dat deVorJl bovenal meer geneigd is om zyne macht uit te breiden dan die te zisn beperken; en alles wat daar maar zweem van heeft als ïndrang op zyn gezag befchouwt,. en in dat denkbeeld dikwyls door anderen gefterkt word. Ik zal op deeze haatelyke trek niet wederom aanmerken, dat bet tegen alle zedelyke en godsdienjtige plichten en denkbeelden aanloopt de gemoedsgeftalte van een menfch, in 't bepaalen van de beweegmiddelen welken hem tot deeze of geene daaden bebben aangemopt, af te neemen uit een algemeen menfchelyk gebrek, en dat wanneer men de beoordeeling van iemands gemoedszejlalte in zulk geval zicb wil aanmat■■ gen, die beoordeeling dun rusten moet op den  ongpunkt bèfchouwd wordende, wederom gelegenheid tot meerdere verwydering en misnoegen kon geeven. (ra) Alle deze overweepingen te famen genomen, deeden my dierhalven voorfpellen, en ik vinde my niet den byzonder en aart en hoedanigheeden van den Perfoon, •wiens innerlyke gemoedsbewegingen men wil aanduiden; en dat mitsdien onze Staatsman uit bet byzonder caratler van den Heere Stadhouder, opgemaakt uit boogfideszelfs levens wyze en gedraagingen, afgeleid moeft bebben,. dat boogftdezelve waarlyk met de algemeene kwaal van beerjchzucbt zodaanig bezet was, dat zyne ontfticbting over die Memorie aan niets anders dan daar aan konde voorden toegefcbreeven; ik zal, zeg ik, dit alles, en wat ik 'er nog uit zoude kunnen afleiden, niet aanmerken; maar enkelyk vraagen , of ik niet met vry meerder grond op de flappen, welken zoo tegen den Heer Stadhouder, als tot vermindering van zyn gezag en invloed op 's Lands zaaken, gedaan-worden, uit betzelfdegrondbeginfel, bet welk. onze man bier gebruikt, zoude mogen zeggen en ftellen , dat in 't algemeen alle menfehen, die eenig bewind in handen hebben, niet gaarne daarin aan anderen deel geeven; en dat d&arom de Stedelyke. Regenten zicb toer leggen om 't wettig opgedraagen gezag van den Heere Stadhouder te fnuiken; het deel bet welk Z. D. Hoog. beid omtrent bet algemeen bewind toekomt, weg te neemen; en''s Lands Zaaken alleen te willen 'beheeren', en dat zy meer geneigd zyn om hunne macht, welke zy uit naam van hunne medeburgers oeffenen, uit te breiden dan die te zien beperken. (m) Alle deze overweegingen, enz] Maar ook geen meerdere nocb anderen, Aan  <& fiiet bedrogen,* dat de.ftap der Heeren Burgemeeftereü van Amfterdam, aanleidinge zonde geeven tot veele discusfien; dat 's Lands Vaderen 'er mooglyk mede bemoeid zouden raken; dat ze het onderwerp van veele ftaatsdeliberatien en Refolutien kon worden; dat de zaak van nafleep en gevolg kon zyn; en dat het eindelyk nog zeer onzeker was, of Heeren Burgerneefteren van Amfterdam daar door wel zoo efficacieüs en lpoé. dig het oogmerk zouden bereiken, 'c geen zy oordeelden dienftig te zyn tot 's Lands welzyn, en 't bejtendig 'geluk van onzen Stadhouder en deszelfs buis; narnentïyk, de verweidering van den Heere Hertog van den perfoon Zyner Hoogheid, en van alle ftaatsbeftier. Omtrent dit laatfte vooral, kan ik niet ontveinzen, dat ik nog fterk in "t onzeker ben althans, voor zoo verre ik uit het tot heden omtrent deze zaak voorgevallene kan opmaken, dunkt my te moeten beiluiten,. dat de verweidering voormeld, nog te zoeken is. (w) Aan d'anderen kant befefte ik zeer wel, dafi Burgerneefteren eener zoo aanzienelyke ftad, es die geoordeeld moeften worden uit naam van de geheele Magiflraat derzeive te fpreeken, te kundig waren, om niet te befeffen, wat de gevolgen van hunnen gedanen ftap konden zyn; dat zy dit vooraf wel hebben kunnen voorzien, en des tot dezelven niet overgegaan waren , (») Aan d'anderen kant, enz.] Men beeft uit bet voorige kunnen zien boe onze vroome Staatsman de algemeene verdorvenheid van 't mtnfcbdom, en de algemeene gehreeken der menfehen m een grond/lag gelegd beeft om de gemoeds neigingen en 't gedrag des Heeren Stadhouders te beoordeelen. Volgt by denzelfden voeg met betrekking tot de Heeren Burgemsestèren van Amflerdam ? Nsen: by Jlaat  & niet zouden opgeven: weshalve de discusfien allerernstig en teffens van langen nafleep ftonden te worden. Hier in fchyn ik my niet geheel misgisd te hebben. Daaglyks hoorde ik ondertusfehen veele redeneringen over dit ftuk, én ik las ook enigen der gereputeerdfte gefchriften, die over dat onderwerp het licht zagen: Doch ik wil wel bekennen, dat ik veeltyds verwarde taal hoorde en las, maar zeer weinig'voldoening vond in 't geen ik begeerde te weten. Weshalven ik alle 'de denkbeelden van anderen ter zyde fteilende, beft geraden vond my zeiven een gevoelen te maken, en te dien einde by my zeiven te overwegen, 't geen vooraf tegen de inlevering dier Memorie kon gezegd worden. Co) Myne eerfte gedagten gingen hierover; of bet aan eene byzondere jtad, als mede aan byzondere Leeden eener ,, redenen tewerk te zyn gegaan, zou zulks immers in zich „ infimten, dat'zy zulke eerlyke en braave Regenten „• niet waren, als ik en een ieder die fteunen onzer vryhek.'daar voor bonden". Wel nu Staatfman! dewyl gy den Prins verdagt boud om andere beweegredenen te werk te gaan, fluit dit immers in zicb, dat de Vorft zulk een eer. lyk en braav Stadhouder niet is als ik en een ieder (bebal'ven U, de Scbryver van den Poft van den Nederrhyn, van de Diemermcerfche en Zuidhollandfche Couranten, en alle uwe verdere Conforten) dien fteun van onze vryheid daar voor houden. (o) Myne eerfte gedachten gingen, enz.] Zekerlyk .was bet wel nodig , dat de eerfte gedachten gingen over de bevoegtheid om een ftap van dien aart te doen, als over welken bet hier, aan komt, en om die reden vtr-  tener Regeeringé geoorloofd was, voorjlellen van dien aan te doen, als in de hewufte Memorie vervat zyn? En zie hier wat ik daaromtrent denk; nogthans myn gevoelen zo in dit als in 'c geen volgen zal onderwerpende verdient ook voel, dat ik my een voeinigje bezig boude by bet toetfen der redenen, welke onze man ter ftaaving van zyn gevoelen aanbrengt: dezelven komen boofdzaaklyk neèr op deeze redeneering of liever grondjlelling: te wee* ten: dut Regeerders van eene ftemhebbende ftad, eedshalve niet alleen verplicht zyn vooor het weizyn van die ftad en van hunne Burgery te zorgen, maar ook teffens, voor 't behoud van het Vaderland, waar van hun ftad: een integreerend Lid, en gedeelte uitmaakt, en dat hec hun, om daar aan te kunnen voldoen, vry moet ftaan alle zodanige voorftellen te doen, welken zy in gemoeden oordeelen noodig te zyn, tot verbetering of nuttige verandering. Zie daar den grondregel, waarop onze Staatsman zyn gevaarte doet rusten. Wy zullen omtrent denzelven bet ras eens zyn, indien by bet met my eens is, te. dat alle Regenten van eene Hemhebbende Stad eedsbalven verplicht zyn om op de Conftitutie van het Land geen inbreuk te doen, en dat zy derhalven in alle bunne flappen, daaden, voorftellen, en bedryven, voor- en boven-al, ditnen toe te zien, dat dezelven niet aankopen noch tegen 's Lands of Stads conftitutie, nocb tegen derzelver wetten, rechten en Costuymen. m dat alle diergelyke Regenten onder de verplichting liggen, van niets te doen, dat tegen de natuurlyke en Goddelyke wetten aanloopt. 3e. Dat alle diergelyke Regenten onder de verplichting liggen van niemants rechten te verkorten. 4e- Dat alle diergelyke Regenten, zoo wel als alle dit geenen , welken met een'g . VIII Stuk. K, gezag  I4&* >& pende aan hun, die vermeinen beeter te weeten. Doch ik verklaar rond uit, zo lang by myne denkingsaart te zullen perfiüeren, tot dat ik, 't geen my vry aioeilyk toefchynt, van het tegendeel zal overtuigd worden, gezag bekleed zyn, onder de verplichting liggen, van, in bet oeffenen van bun gezag, de form en wyze, welke de wetten aan de handeling of het bellier voorfchry>ven, niet te buiten te gaan. Onze Staatsman fchynt alle deeze vereiscbten of niet geweeten te bebben, ofvergeeten te zyn: altbans by fpreekt *Van de bevoegtheid en verplichting zyner Regenten, zonder -van die vereifcbten eenig gewag te maaken, EvenWel , verdienen zy, dat men 'er wat op denke, al voas bet alleen om de volgende redenen. Alle Regeringsvormen, daar geene willekeurige en eigendunkelyke Regering of oppermacht plaats beeft, bebben haare grondwetten. Ik geloof niet, dat onze Staats, man, of wiebet ookzy, zal durven ftaande houden, dat wy onder eene willekeurige, of eigendunkelyke beerfchappy ieeven: de Graïven, Philip de II. ja zelfs zyn Veldheer 4e Hertog van Alva, beeft bet niet voorgewend, offchoon èy op dien voet zicb gedraagen moge bebben; en, tnyn's 'eerdeels, zoude bet in ons land de hoogjle fcbennis van. oppergezag zyn, indien men by de Staaten eene diergelyke Opper beerfchappy wilde doen huisvesten. Het zoude boven dim jlryden met de daadlykbeid zelve. Want daar zyn by ons grondwetten van Staat: en gevoiglyk is bet ook met de daad zelve beweezm , dat wy onder geend ei^eziunkelyh of willekeurige beerfchappy leeven. Na is het onder alle Schryvers eene aangemome leere , en een gezond verihnd bevat het, zonder gezag van Schryvers, dat de grondwetten van eenen Staat niet mogen gefchon- den  worden, door bondige en onwederleglyke redenen. Dan eerft zal ik veranderen. De Regeerders van eene Item hebbende ihd, die niet anders zyn dan de committenten hunner Burgery, zyn den noch te buiten gegaan worden door wie of door welke daad het zoude moge weezen: en mitsdien moeten dan ook Regenten van ftemhebbende Steden, even zoo min 'als eenig ander Ingezeeten, eenige daad pleegen, waarhy op de grondwetten van den Staat eenig inbreuk zoude gefcbieden. Ja! wat meer is. Ieder Opperheer, Vorft, of Souvrain, zoo als men bem, die 't Oppergezag in hinden beeft , noemen tvil, is aan de grondwetten van den Staat gebonden, even als de minfte der Ingezeetenenen daaromtrent is 'er geen gefchil of da Vorjt boven ds voet is of niet. , Ten aanzien van de grondwetten van eenen Burgerftaat, ftaat verders te letten, dat dezelven eigenaartig dienen , om eene verbeelding tegen te gaan, welke al zeer ligt by een braaven Vorft of Gezagvoerders kan opkoomen, en aari dwingelanden eigen is. Zy verbeelden zicb naamlyk, dat, wanneer zy bet oppergezag in banden bebben, daar door aan hun de bevoegtheid toekomt om alles, wat zy zicb verbeelden in bunnen Burgerftaat te kunnen of te moeten gefcbieden , te hevelen en te doen nakomen. Zy gaan op deze algemeene redeneering voort, en kennen 'er geen anderen. Ik 'begryp, dat dit tót bet nut van myn Land ftrekt ,■ derhalven gebied ik bet. Eene redeneering welke bloo- telyk ruft op de verbeelding, dat eèn Opperheer alles km gebieden wat hy begrypt tot heil des Lands te kunnen ftrekken. Daar nu alle die geenen, welken met eenig ge. zag of opper beerfchappy bekleed zyn , itf aan bet zeiven deel K 2 hebben.  <8?< 148 ># ïtyn ecdshalve niet alleen verplicht voor het wckyrj van die ftad en van die Burgery te zorgen, maar ook teffens voor 't behoud van dat geheel, namenlyk het Vaderland, waar van hun ftad een integreerend Lid en gedeelte bebben , in hunne begrippen tn verbeeldingen kunnen dwaalen, zoo als het onzen Staatsman zeiven niet onbekend is, en dat 'er uit die dwaalingen merkelyke onheilen voor bet Land en deszelfs Ingezeetenen kunnen voortfprui' ten, zoo is bet, dat, om die onheilen voor te komen, "er grondwetten zyn gefield, door welken boofdtaaklyk bedoeld is geworden, om bet beil van 't Land niet in ellen opzichte te doen of te laaten afbangen van bet wisfelvallig begrip van dien geen of die geenen, welke met bet boogjt gezag bekleed zyn. En dit is juift bet geen, waar door een eigendunkeljk tppergezag onderfcbeiden word van een oppergezag door wetten bepaald. Het gebeurt zekerlyk niet dan al te veel dat die geenen, welken de opperbeerfcbappy in banden bebben, deswege anders denken, op alle die waarbeeden even zoo weinig acht flaan als onze Staatsman, en zicb verbeelden, dat zy, als Overbeeden, alles kunnen bevelen en doen naar komen, wat zy begrypen of meenen dat tot ooirbaar van bet Land dient, dat bet daar toe genoeg is om in gemoede te oordeelen, wat nodig is tot verbeteringe of nuttige verandeïinge, om bier de woorden van onzen Staasman te gebruiken , welke daar mede toont niet genoeg gelet te bebben, dat een dwaalend gemoed zoo wel de grootfte onheilen kan voortbrengen, als de buitenfpoorigfte kwaadaartigbeid of mzinnigheid. Philip de II. heeft niets anders gedaan, nocb willen doen, dan 't geen hy in gemoede oordeelde noodig te zyn tot verbetering of nuttige verandering. Om de beweegingen van zyn gemoed haaren befiag te doen erlan-  <& sordeel ik dus, dat alle Regeeringen en des ook de de Heeren van Amfterdam het recht hebben, om zodanige niet jure proprio fed vi mandati, die, gelyk bet onze man zegt, niet anders zyn dan de Committenten hunner Burgery, (by beeft zekerlyk gemeend Gecommitteerden) nog te meer onder zulke eene verplichting liggen, daar zy bun gezag enkelyk kunnen oeffenen uit krachte van een uitgedrukten of jlilzwygenden lajt; en derhalven altyd zicb flip moeten houden aan hunne laflbrieven, of lajt - -wetten; en in gevallen, in welken zy door geene lajt- brieven of lajt-wetten gebonden zyn, zicb altyd gedraagen moeten naar bet geen zy in gemoede oordeelen dat hunne Lajtgeevers liefjt zouden verkiezen en begeer en. Wanneer zy daar tegen handelen, en den poft of waerdigheid, die zy bezitten, meer aanzien als een weg om hunne eige grootheid, voordeel, en aanzien te hejaagen; of em hunne byzondere neigingen en driften vollen bot te vieren, dan on bet nut en welweezen van het Land en van zyne Ingezeetenen te bevorderen, dan doen zy kwaalyk, bandelen tegen den aart en eigenfehap van hunne bediening, en overtreeden hunne in- en- aan(telling, mitsgaders bet vertrouwen, op bet welk hun gezag gegrond is; boe uitgebreid en onbepaald bun hjl ook moge zyn; al was die cum plena; cum libera, ja alleruitgefirekst. By deze gelegenheid herinner ik my een geval in de Vergadering van de Sociëteit van Suriname gebeurd, en 't welk my verbaalt is door een aUerkundigfl man, die mede Bewindhebber van die Sociëteit was. Op zekeren tyd wierd 'er in die Vergadering een voorjlel in omvraag gebragt, raakende iet, dat niet aan baar Bewind, hebberen Jtond; niet te min raadpleegde men 'er over, en Iv y men  datnige voorftelien te doen, die zy denken meeft dienüig te zyn. En al ware het dat die voorftellen onge- rymd, men was gereed, om 'er een bejluit op te neemen: myn Vriend, dit ziende, gaf in bedenking, dat de Sociëteit, zoo bet hem voorkwam, geen recht nocb bevoegtheid had cm over die zaak te bejtellen, ten minjie niet zoo, ah men befiuiten wilde. —— Niet ? zeide 'er een. Wy zitten bier ivuners curn libera, en dan kunnen ® zelfs in het denkbeeld, dat dit zich niet enkel tot he£ geheele lichaam der regering van eene Stad bepaalt, maar dat zich zulks zelfs uitftrekt (p) tot ieder byzonder regent, die vermeinende, dat iets nuttigs kan zyn, daar van zyn voorftel mag en moet doen. Al voorders denk ik, dat niemant over zodanige voorftellen aanfpraaklyk kan zyn, vermids hy die plichts alle die geenen, op wien zy meenen bet (Iraffeioos te kunnen doen. Wat 'er wyders van zyn moge,gezien hebbende welken wankelen en gebrekkigen grondregel onze Staatsman vooraf ftelt als de bron, waar uit by zyne leoordeelingen over de bewufte Memorie zal f deppen, moet men zicb niet verwonderen , dat by 'er onmiddlyk dit op laat volgen „ Uit „ dit zoo eenvoudig grondbeginfel r edeneer ende, oordeel „ ik dus, dat alle Regeringen en dus ook de Heeren „ van Amfterdam bet recht hebben, om zodaanige „ voorftellen te doen, die zy denken meeft dienftig te zyn". Dan,deonbeftaanbaarbeid van zy nen grondregel aangeduid hebbende, zal bet onnodig zyn ons by de gevolgen, die by 'er uit baalt, op te houden. Wy kunnen bet veilig laaten by de aanmerkingen , welken in de gefprekken by Vredeluft en van Rykbuizen gemaakt zyn, en die overvloedig genoeg aantoonen op wat prys al ds beuzelpraat van onzen Staatsman te ftellen is. (p) Tot ieder byzonder Regent, enz.'] Waarom niet Tot ieder byzonder Ingezeeten ? Gecommitteerden bebben tog geen ander nocb meerder recht dan de Committenten. Een Scboenveger die in den Joodfcben boekf of op den dam te Amfterdam gereed ftaat, om de'fcboenen van aanée en komende te fmseren, zal bet dan ook vry  # plichts en eedshalve doet; doch teffens, dat het voor-, ftel verkeerd of onnoodzaaklyk geoordeeld wordende, het dan aan d'overige ftemmende leden van ftaat vry ftaac na behoorlyk onderzoek, hetzelve voor notificatie, aan te nemen, of met grondige wederleggingen te reeeren; hebbende daarom evenwel zy of hy die het voorftel deedcn of deed, hun plicht niet te buiten gegaan, (q) En bier in vond ik my gefterkt, door zekere Aae van indemniteit voor de edelen en Steeden, »! . . - - ■ in Vry ftaan alle zodanige voorftellen te doen, welke hy in gemoede oordeelt nodig tc zyn tot verbetering of nuttige verarideriDg. Hy zal Verder kunnen gaan. Hy zal als Committent de Regenten van zyne Stad als Gecommitteerden kunnen gelaften. Men heefteer te Ley. den al een ftapje toe gedaan. De Lieden, welken in die Stad addresfen voorgedraagen hebben, bebben bet niet gelaaten by voorftellen te doen, welken zy in gemoede oordeelden nodig te zyn tot verbetering of nuttige verandering; zy bebben daar by te kennen gegeeven wat zy. jn gemoede oordeelden dat gedaan moeft of behoorde te worden: én van dien ftap komt men ligt tot den ftap van gelasten, vooral als men de Regenten onzer Steden lefebouwd als Gecommitteerden, wier commisfle, volgens bet kerkgeloof der Mennonisten, en bet boekje Aan het Volk van Nederland, van den eenen dag tot den ander ingetrokken en vernietigd kan worden. O Staatsman { O Staatsman! Waar loopt gy met uwe Vrinden beeni (q) En hier in vond ik my gefterkt, door zekere Acte, enz.] alle die geenen welken die ASle geleezen bebben, en niet even zoo veel gezond verftand bezitten, als onze man, zyn bet volkomen eens dat die Acle op de Memorie  sn dato 19 Ju!y 1663. te vinden in het Groot Placaat* bo; b op pagina 98 van het derde Deel. Gy ziet hier uit, myn Heer, dat ik het overgevea der Memorie van Heeren Burgerneefteren van Amfterdam, voor zo veel de demarche op zich zelfs betreft, als een geoorloofde zaak befchouw, en hunnen lofly» k' 11 yver, fal was dat voorftel zelfs onnodig en ver-, k-erd, waar over ftraks nader) laudeer. Eene bedenking nogthans doet zich by my opi Toen (r) onze geliefde Stadhouder by zyne meerderjarigheid zelve het bellier in handen nam, verzogt die Vorft zich van den raad en adfiftentie des Heeren Hertogs te mogen bedienen, en zulks wierd by eene ftaatsrefolutie toegeftafan. De Heer Hertog is derhalven door de Souverein niet alleen veroorloofd den Stadhouder met raad te mogen dienen, maar is hem zelfs eenigliJts als raadsman toegevoegd, cn dit door een Staats» tnorie jlaat als een tang op een varken. Ik zal 'er by ten andere gelegenheid breedvoeriger van fpreeken: alletnlyk zal ik bier op het geen ik te vooren, ten aanzien der hoofdplichten van Overbeeden aangemerkt heb, byvoegen, dat 'er geen AEten kunnen zyn, welken den Despotiekften Vorjt van de voaereld zouden wettigen om zicb over den minften zyner Onderdaanen in boenende en fmaadende woorden uit te laaten; om dat zulks Jlryd 'met de zedeplichten, die eeuwig, onv er ander lyk, en voor Vorften, mitsgaders voer Regenten van ftmbebbende -fteden even zoo verbindende zyn, als voor den geiingften Onderdaan of Ingezeeten. (r) Onze geliefde Stadhouder, enz] Bi Msm wil geen Vleyer zyn, maar wd een fej'u.t.  $K 160 Staatsbefluit plaats hebbende, dunkt my dat de qualiteit van raadsman aan den Heere Hertog ook wederom door een ftaatsbefluit diende ontnomen te worden, ingevalle men oordeele deszelfs perfoon en beftier niet meer nodig te hebben. Ik geef UED. des in bedenkinge, of in Stede van aan den Stadhouder hunne Memorie over te geven, hec niet veel gevoeglyker ware geweeft, dat de Heeren Burgerneefteren van Amfterdam daar van het voorftel hadden gedaan ter vergaderinge van Holland; alwaar hetzelve overwogen zynde in gevalle van approbatie, de zaak verder had kunnen voorgefteld worden aan de overige Bondgenoten, en ten laaften by HucneHoog Mog. een ftaatsrefolutie zoude zyn geworden, indien de gevoelens tot de verweidering van den Hertog overhelden. Hy die de macht heeft om iets te vergunnen, heeft ook de macht om die vergunning te herroepen, indien ze niet onwederroeplyk is verleend. Zyne Hoogheid by hoogft deszelfs meerderjarigheid aan de Heeren Sta* ten verzoekende, den Heere Hertog tot zynen raadsman te mogen nemen, heeft aan dezelven de macht toegekend, om zulks te accordeeren of te weigeren, en teffens getoond overtuigd te zyn, dat het hem niet vry ftond zich van dien raadsman te bedienen, zonder goedkeuringe van de fouverein. De Heeren Staten door dit verzoek te bewilligen hebben getoond, dat zy de macht hebben, om daar omtrent na hun goedvinden te disponeeren, en des ook die voor behielden , om na bevind van zaken den Heere Hertog in de funclie van raadsman zyner Hoogheid te continueeren of fufpendecren. Indien het de Heeren Staten nu nuttig oordeelden, öm redcne hen daar toe volgens hun wys beraad permoverende, dat de Heer Hertog ophield raadsman van Zyne  <"H 161 >® Zyne Hoogheid te zyn, en dat deze zich van denzelve niet meer in die hoedanigheid bediende, geloof ik dat het aan dezelven vry zoude ftaan deswegens een befluit te nemen, de voorgemelde refolutie in te trekken, en tot den Stadhouder te zeggen. ,, Toen uwe Door„ luchtige Hoogheid by deszelfs meerderjarigheid de „ effective uitoefening van het Stadhouderfchap cn „ vande macht, aan uwer Hoogheids eminente waardig„ heden verknocht, in handen nam, begrepen wy „ evenwel, dat uwe Hoogheid, fchoon de befte op,, voedinge gehad en de benodigde kundigheden ver„ kregen hebbende 'er echter een merklyk onderfcheid s, was tusfchen de theoretifche en de pradticale ken„ nisfe van Staats en krygsbeftier Uwer Hoogheids ,, jonge jaren, denzelven nog geene genoegzame on„ dervinding hebbende kunnen verfchaffen, om alles ,, met de voor den Vaderlande noodzaaklyke intricaet3, hcid en nodig doorzicht alleen door zich zeiven te „ kunnen behandelen, en uwe Hoogheid zelve edel,, moedig genoeg geweeft zynde om zulks te beken„ nen, door het aan ons gedaan verzoek en voorftel, ,j om den Heere Hertog al» meer bedreven en der za„ ken reeds kundig, tot uwen Raadsman en adfiftentie „ te mogen g;ebruiken, hebben wy om gemelde confideratien niet alleen de verregaande omzichtigheid „ uwer Hoogheid gelaudeerd, maar ook in het gedane 5, verzoek bewilligd: die zaak als nuttig voor het Vaderland, en a's een fteun en verlichtinge voor Hoogft Uwe perfoon aanmerkende. Daar wy ons tegenwoordig ten vollen overtuigd houden van uwe „ Doorluchtige Hoogheids kunde en bekwaamheid, en dat door hef; waarnemen gedurende zo veele jaaren ,, van de eminente poften aan uwe waardigheid ver,, knogt, Uwe; Hoogheid thans genoegzame ondervin„ dinge verkregen heeft, en deszelfs fchouderen uiec - VIII. Stuk. L meer  s, meer te zwak zyn, om den laft van het Staatsbe3, ftier te torfchen, hebben wy geoordeeld, dat het j, beter voor den dienft der Lande zoude zyn, dat 3, uwe Hoogheid voortaan alleen met zich zeiven te s, raden ging. Wy bedanken den Heere Hertog voor „ de trouwe dienften door zyne adfiftentie aan uw .3, Hoogheid en den Lande gedaan, en zullen niet na.3, laten by alle gelegenheid, denzelven allemooglykc blyken onzer erkentenisfe te geeven. Doch om redenen ons daar toe permoveerende, hebben wy a> raadzaamer geoordeeld gemelden Heere Hertog ts ,3, dechargeeren van den laft, welke hy op onze ver„ gunning wel tot dus verre op zich heeft willen nea, men, en te dien einde onze refolutie, voor hem op .,, dat fubjecl genomen, in te trekken. Wy nemen j, de vryheid Uwe Hoogheid hier van kennisfe te gee„ ven tot deszelfs naricht, Hoogft denzelven op het ,, vriendelykfte inlinuerende, den gemelden Heere „ Hertog in raad en daad tot niets anders te emploie. „ dan tot het geen relatief is tot het Krygswezen te s, Lande, en 't geen verknogt is aan de Eminente „ Militaire Charges, waar mede dezelve Heere Hertog „ in dienft van den Staat bekleed is" ft). Het (s) Wat of bun El. Gr. Mogenden zouden kunnen, of gevoeglyk, als Souverainen, zouden mogen doen, is eene zaak, welke uit de Opperjle macbt afgrfeid, en naar 1) t geen ik in myne aantekening (0) voorgedraagejf leb, door den Souverain zelvtn, volgens de omftandigi)-eden, kan en moet beoordeeld worden, zoo als de gevallen bet nodig of raadzaam doen vinden; en daar by zal een Ingezeeten berujlen, zonder omtrent een geval, V, welk daadlyk exijletrt, aan de Hooge Ovtrbeid voor te bou-  IQ3 (fjHet zy verte evenwel, dat ik door deze remafque,' welke ik UED. in overweging geef, improbeer, dac Burgerneefteren van Amfterdam hunne Memorie aan den Stadhouder en niet aan de Staten van Holland hebben overgegeeven: wyl ik geloof voor een groot gedeelte de redenen te kunnen penetreeren, die hen daartoe gepermoveerd hebben. De zaak ter tafel van Holland brengende,' moeft zy noodwendig een groot eclat maken, 't geen zy in confidentie van de Hooge geboorte en d'aanzienelyke waardigheden van den Heere Hertog zogten te vermyden. Ook zou de zaak daar door op het fleeptouw gebragt hóuden nocb de Gemeente ti leeren, vaat Hoogftdezelvë bevoegd zoude zyn te doen, Derhalven loopt deeze geheele Jleep van woerden uit op eeh onnuttig ge/nap; dat des te meer buiten propooft gaat, vermits bet bier niet te doen is over bet geen wat bun Ed. Gr. Mog. in bet geval, bet welk de Man hefcbryft, zouden kunnen doen ; maar wat 'er wezendlyk, niet door bun Ed. Gr. Mogenden , maar door Burgemeeflers van Amfterdam is gedaan. Wie boorde boven dien ambartiger redeneeren, dan op deezen trant een gevolg te trekken: de Staaten van Holland bebben dit kunnen doen; derhalven bebben Regenten van eene Stad bevoegtheid gehad om dat te doen. (t) Het zy verre evenwel, enz.} Ik ftap alle byzondere aanmerkingen, welke gemaakt zouden kunnenx worden op bet geen de Staatsman bier zegt , over. Die , welke in myne Brieven voorkomen, brengen bier een genoegzaam licht toe; docb ik meen niet onopgemerkt te moeten voorby gam , dat de redenen % waarom onze Overvlieger niet improbeert, dat BurgeL 2 mees-  gebragt zyn, wyl 'er een langen tyd moeit verlopen, eer alle de Provintien hun gevoelen daar over konden zeggen. Eindelyk ook, zy konden zodanig voorftel niet doen, zonder redenen te geeven die hen daar toe bewogen, en deze vermoedelyk dezelfde zullende geweeft zyn, als die welke zy in hunne Memorie aan Zyne Hoogheid blootleggen, moeft zulks nog te onaangenamer voor den Heere Hertog worden, wiens eer en reputatie zy zoo veel doeniyk wilden fparen. Zy hebben des, zoo ik my niet bedrieg, uit befcheidenheid verkozen, zoo min mooglyk een eclat te maken , en liever zich in vertrouwen aan den Stadhouder te adresfeeren; op dat dees overtuigd kunnende worden van de gegrondheid hunner aandrang, dan gelegenheid kon hebben hun voldoeninge te geeven, op eene wyze die niet eclateerde, den Heere Hertog minder aanftpotlyk wierd, en deszelfs carafter minder compromitteerde. Onze Stadhouder kon by voorbeeld den Heere Hertog kennisfe geven van den inhoud der Memorie; hem zeggen, dat hy volgens asfertie der Heeren Burgerneefteren van Amfterdam, door het gros der Natie zoo dienftig niet meer toegedagt wierd; dat een,Lid van Staat zoo aanzieniyk als Amfterdam, om redenen in de Memorie vervat, over deszelfs Minifterie t'onvreden fcheen tc zyn ; dat het onzeker was of andere 1 Leden meefteren van Amfterdam hunne Memorie aan den. Stadhouder en niet aan de Staaten van Holland hebben overgegeeven , enkelyk. beftaan in "vooronderpeilingen, die in de bars/enen van onzen man geboren zyn; en die, als menze voel inziet en overweegt, eerder gemaakt fcbynen te zyn om den Heer Hertog te boonen dan tot eenig ander  & Leden nïet in het zelfde gevoelen konden komen en zich by de propofitie van Amfterdam zouden voegen; dat daar uit verdere onaangenaamheden konden ontftaan, en de eendragt, zoo noodzaaklyk in de tegenwoordige omftandigheden, gevaar liep verbroken te worden. Zyne Hoogheid voorts den Heer Hertog onder het oog brengende, dat het iemand zelfs moet vervelen, tegen den zin cn wil van anderen in functie te blyven, zoude hem hebben kunnen trachten te permoveeren, om edelmoedig genoeg te zyn, zich zonder eclat aan "t welzyn van 't Vaderland op te offeren, 'c geen Heeren Burgemeesteren zeiden voornamelyk van deszelfs verweidering van de directie der zaaken af te hangen. De Heer Hertog had aan zyn kand gelegenheid , het gewicht der Redenen en der confequecticn befeffende, zich onder eenig gevoeglyk voorwendfel aan de publieke zaaken te kunnen onttrekken; als by voorbeeld die Heer kon onder voorwendfel van zyne toenemende jaren of lichaamsgefteldheid, verzogt hebben, van den laft hem tot dus verre opgelegd en die hy zö bereidwillig getorfcht had, te mogen ontflagen werden, of wel zich eenig tot het Militaire te Lande bepalende, zou den Hertog zich ter woon hebben kunnen begeven , na deszelfs Gouvernement van 's Hertogenbofch. Ofwel, dit zo facicl niet gaande, ha 1de Stadhouder een ander efficacieufer middel in handen, namentlyk; op te houden met den Heer Hertog raad te vragen, ander einde. Gelyk de man te vooren beeft opgegeeven uoat 'er naar zyne verzinning gebeurd zoude zyn, indien de Memorie ter tafel v m bun Ed. Gr. Mog. imre gebragt, zoo gaat. by nu verzinnen voat de Stadhouder, by voorbeeld, bad kunnen doen; en daar na gaat by over, om zyne Leztren voor te draag :n, wat de Heer Hertog L 3 had  geo, en hem deel aan de dire&ie der zaaken te geeven. Immers, door de Refolutie voormeld, is het wel aan Zyne Hoogheid veroorloofd zich in andere zaken, het Militaire wezen te Lande niet rakende, yan den raad en adfiftcntie des Hertogs te mogen bedienen, maar het is hem niet expresfe gelaft zulks te doen. Des de faculteit hebbende om daar al of niet van gebruik te maken, kon die Vorft ophouden zynen Raadsman te cournieren of te gebruiken, en zich omtrent denzelven bepalen eenig tot het geen relatie had tot het Militaire wezen te Lande. De Heer Hertog befpeurende dat men zich van zyn Minifterie en Raad niet meer bediende , zoude dan zelfs begrepen hebben, dat die niet meer zo aangenaam was en zo nuttig geoordeeld wierd als voorheen ; 'er zou des eene kleine verkoeling plaats genomen hebben, en van wegen dezelve zou die Heer hebben kunnen verkiezen, zich van het Hof en buiten een Stad te retireeren, alwaar hy zo veele agrementen niet meer genoot als voorheen. De Heeren van Amfterdam hebben, houde ik my verzekerd, bedoeld, Zyn Hoogheid gelegenheid te geven, om langs dezen of zeortgelyke weegen, den Heere Hertog buiten authoriteit te kunnen ftellen, op eene wyze, die het minft opfpraak maakte, en zo min mooglyk aanilootlyk was. Daarom verkozen zy geloof ik, zich aan den Stadhouder te adresfeeren, en de? bad konnen doen; en de Staatsman boud zicb dus in viex bladzyien op, met ons te zeggen, iaat de Prins en iaat de Heer Hertog, naar zyn begrip, hadden kunnen en behooren ie doen; en daar op, befcbouiat by ds form van ban, delen daar in gehouden als een hiays opleverende van de moderatie, discretie., en geneigdheid van Burgeroe. van Amfter.  des fcefchouw ik de form van handelen in deze, als een bewys opleverende van hunne moderatie, discretie, en geneigdheid om de Hooge Geboorte en Rang van den Heere Hertog zo veel mooglyk te menagee- "in der daad ook, indien de zaak, gelyk zy denklyk verwagteden, op diergelyke wyze was °Pgenomeni «i behandeld geworden, zoude de verweider.ng oMtaitenaaiviteitltelling, welke hun n0°dzaak,ykpp^ne'; ongevoelig, zonder, «tikt, en nogthans op eene even SKufe wyze, hebben kunnen teweeg gebragc " He/zou" een Staats geheim gebleven zyn tusfchen hen, den Stadhouder en den Hertog. Hadden zy eclat gezogt, de zaak kon doorJen anders ^rrafteerd zyn, of wel, zy zouden daadlyk aan ac 1 n v n Holland en d'overige bondgenoten, kenr Zhunnen gedanen ftap hebben kunnen geven, ^ZMl te appuieren. Dat hunne gedane ftao en Memorie ruchtbaar is geworden, » hier van ton «kWS, d" de Hecr Hert°g ge0°rdeeld f ' e ne Circulaire Mhüve te moeten fchryven aan a e de Guarnifoenen, en zich voort in eene Msfive n H. H. Mog. over hen te beklagen en fat.sfaft.e te vragen welke ftappen Heeren Burgerneefteren op hun beurt n :ZoéZ^ ^bragt hebben de gerent - ïeerde copye hunner Memorie in handen van den Heer n nm de Hoo*e Geboorte en Rang van den Hec-  Raadpcnfionaris te ftellen; en voors ook door den druk, even als de Brief van den Hertog was, algemeen tc maken. De publiciteit en het eclat, die de zaak naderhand verzeld heeft, is des aan hun niet te impntceren. Zie daar myn Heer myne denkingsaart, zo nopens het recht om den ftap te doen, als omtrent de wyze hoe die gedaan is. Doch het is niet genoeg dat men recht hebbe tot zekere zaak, want dan is het altyd nog de vraag, of men daartoe gegronde reedenen heeft. Dit bewoog my des, om in de tweede plaats, te overweegen, wat 'er omtrent de allegaticn van Heeren Burgerneefteren in hunne Memorie voor en tegen kon gezegd worden. geeven om de booge geboorte, rang, en waardigheid van den Heere Prinfe van Oranje en den Heere Hertog zoo veel mooglyk eer aan te doen. Die tot de eerfte befchouwing kan komen, zal niet veel moeite bebben om tot de tweede over te gaan. Hier mede zal ik myne Aanmerkingen afbreeken: het koft my moeite, en dubbelde moeite, om die zotternyen op de fchaal te leggen; en 'c valt niet minder laftig en onaangenaam om zyn tyd aan 't weegen van zulke waar te beftceden: maar 't is nodig, zegt gy; en ik geef U geen ongelyk. Het is zekerlyk nodig, dat men weete welke Staatslieden ons wrakje thans beftieren; of zoeken te bellieren. Ik zal dan, by mynen eerften.  ften, onzen Staatsman weder onder de kluiven neemen. Inmiddels groet ik U, en blyf, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den ï*». Dec. Reinier Vryaart. 1782. P. S. Het verwondert myniet, dat de Burgers en Ingezeetenen van den Haag opgewekt zyn geworden , om aan Zyne Doorluchtige Hoogheid een blyk van hunne beftendige aankleeving aan de tegenwoordige Regeringsvorm, en van hunne liefde voor het Huis van Oranje en Zyne Doorluchtige Hoogheid den tegenwoordigen Heere Stadhouder, te geeven. Alles wat 'er gedaan is, om ons wys te maaken, dat de gantfche Natie tegenwoor-x dig door eene geheele andere zucht gedreeven werd; de flappen, die 'er hier en daar zyn, en nog worden gemaakt, om het volk in dien waan te brengen ,• en vooral die flappen, welke fommigen der Ingezeetenen van Leyden gedaan hebben, moesten natuurlyk andere Invvoonderen van de vereenigde Provinciën tot een fpoor ftrekken, om,van hunne zyde, ook iet van dien aart tot een gantsch ander blyk te doen. Want het is niet te verdraagen , en 't bloed zied in de aderen, als men dagelyksch moet hooren en zien , dat 'er L 5 door  17° door een hoop kwaadgezinden een kreet aangeheft word , op den naam , (zoo het heet) van de gantfche Natie} een kreet, die niets dan leugen- en lastertaal uitgalmt, zoo tegen het Eminent Hoofd van de Republiek, en de braaffte Leden van de Hooge Regering, als tegen de befte en vreedfaamfte Burgeren. Wie tog, die eehige eer in den boezem voedt, eenige liefde voor zyn Vaderland koeftert, en deszelfs roem meer of min behartigt, vliegt niet van fpyt en verbolgenheid op, als hy overweegt, dat de kreet van de muitzieke fchaar hem, door 't voorgeeven, dat dezelve van de GANTSCHE Natie afkomt, daar onder betrekt? en wie, die anders denkt, die anders gevoelt, die een affchuw heeft voor 't beftaan der raazende parthy, en die hetzelve verfoeit, zal in koelen moede kunnen veelen van mede begreepen, én by den Naneef beflempeld te moeten ftaan, als onder dat volk te hebben behoord. Zoo waard als iemand zyne nagedachtenis moet zyn; zoo waard als hem zyn eer moet weezen; zoo afkeerig als hy moet zyn om zynen evennaaften, goeds moeds, verraderlyk te kwellen en te plaagen; en zoo geweldig als hem de mishandelingen, die hy dagelykfch tegen den Heere Stadhouder ziet gepleegd, moeten ergeren, zoo fterk moet hy aangezet worden , om eene opentlyke betuiging te doen, dat hy tot het vloekgefpan van die Furiën niet behoort,- eene betuiging , die alles wegneemt wat, hoe verkeerd ook, uit zyn zwygen en ftilzicten zoude getrokken of — — af.  4K m >*& afgeleid kunnen worden; ten einde men ten mit*. fle niet voorwende , dathy, zwygende , aan al dat ruflftoorend en eerroovend gewoel en gewroet zyne toeftemming zoude hebben gegeeven. Het verwondert my dan niet (zeg ik) dat eindelyk de Haagfche Burgery openlyk heeft willen toonen, en een eeuwig bewys uitbrengen, dat zy tot dat vloekgefpan niet behoort en geheel anders bezield is. Acht flaande, deels op de menfchelyke natuur, deels op de gefchiedenisfen der volken, zoude ik niet verwonderd zyn geweeft, al was m^n hier of daar wat verder gegaan; al waren 'er al eens ongeregeldheeden gepleegd die van verren uitzicht hadden kunnen zyn. Een voorwerp van nationaale liefde, op het welk men begrypt dat het behoud van 't Vaderland, de vryheid, zoo van Godsdienft als van burgerlyk bewind, en de zekerheid van den Staat ruften, daaglykfch te zien aanranden, hoonen, fmaaden, en op hetzelve te zien werpen al wat een helfche onzinnigheid kan opgeeven , moet noodwendig het gemoed aandoen, de hartstochten opwekken, de verbittering ontfteeken, den yver doen gloeien en gaande maaken: en waar zyn de paaien, die de woede kunnen fluiten, wanneer die, lang bedwongen en geprangd, eens uitbarft? Men herinnere zich ilechts de beelde-ftorm te Amfterdam; om van geene andere gebeurtenisfen te fpreeken. De Hemel behoede ons voor diergelyke fchouwtooncelcn. Men roept tot het opvatten van '.t zvvaart. Men  Men roept om moord. Maar wee! die geenen', die zulk een onbedagt geroep uitfchreeuwen. Gifteren, met Neef Spreeuwenburg, over Leyden naar Wberde gaande; maar ik moet afbreeken. Daar komt belet. Myn eerftvolgende zal U van het voorgevallene op myn reisje met Neef Spreeuwenburg verflag doen. Ik blyf inmiddels met haaft, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer WehEdele Gejï'r. DW. Dienaar, Den » Dec. Reynier Vryaart. 1/02, AGT-  JGT-EN-ZESTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde vriend! Ik eindigde myn laatfte P. S. met den aanvang van een gefprek, het welk ik U wilde verhaalen, en 'c welk hoofdzaaklyk tusfchen Myn Neef Spreeuwenburg, en een Huisman, terwyl ik met Neef laatft naar Woerde ben gereeden, is voorgevallen. Wy hielden ftil tusfchen Leyden en Alphen aan 't Hazerzouwfche Hek. Zoo als wy daar in de Herberg'traden, hoorde ik Neef zéggen. Ho! Burgemeeffcer, zytge daar, onder een pypje en de fles. Wel man, dat is goed; een teken datge gezond zyt- lk kan 't ook aan jou bakhuis zien. De Man ziet 'er uit als een koning als een flukfch kaereitje. Hoe maakt het Fytje, jou wyf? en jou zeun ? Hoe ftaat het met jou proces in den Haag: hebtge het al verboren? Wat tapje? roode baai ? Kom hier, ik drink met jou. Hospes een glaasje. Neef liet den man, die zyn pypjel, met een Courant in de eene hand en den hoed in de ander, opgeftaan was, en telkens wat zeggen wilde, geen tyd om een flag aan de bak te  £e krygen. Eindelyk, na dat Spreeuwenburg den, man op die wys in de maaling gebragt had, en met hem aan den haart was g:an zitten, kreeg de Burgemeefcer een beurt, terwyl Neef aan een ftukje koud vleefch, 't welk de Hospes, op myn vraag of hy wat op fchotel had, ons voorgezet had, ging zitten eeten. Heer Advocaat, zeide de Burgemeefcer, ik vaar heel wel; myn Wyf en Knelis ook; en van 't proces ben ik af. r Van jou proces af, en van jou wyf niet, dat looptrnal, zei Spreeuwenburg. Dan is jou Advocaat een beuling —-Neen, zeide de Burgemeester, een beftig man: ik heb met Myn Vrouw geen rufie gehad . noch ik zoek'er ook geen rufie mede te hebben: het is altyd by ons vrede en ruft in huis. Ik wenfehte, Heer Advocaat, dat het in ons Land ook zoo was. Maar 'c ziet 'er bedroefd duister uit. Al ben ik maar een Boer, Heer Advocaat! ik kan wel nagaan dat de wagen niet regt loopt Wat bruit jou die wagen? zeide Spreeuwenburg. Wat kan 'tjou fcheelen? zy zullen jou koeyen van 'tftal, noch jou vrouws ketting niet van heur hals haaien. Dat weet ik niet, antwoordde de Burgemeester. Ik heb, verftaje! maar een boere - verftand. Maar, Heer Advocaat! toen ik Schepen bengeweefl, weetje! indatproces, daar jynog in gepleit hebt; toen had men ook niet gedagc dat het zoo verre zoude gaan; en de menfehen zyn immers arm geworden. Hoor, Heer Advocaat 1 Al heb ik maar een boereverlland, ik zie wel dat 'er niet als kwaad uit twiffc en  cn oneenigheid kan voortkomen, 'mmvs En breek* je, hervatte Spreeuwenburg, jou kop daar mede? Benje dol vent? Zietge niet dat 'er zoo veele Lieden zyn, die'er zich niet aan bekreunen, en die hun beft doen om alles in den war te brengen; en. zoudt gy jou daar over bekommeren ? Doe, gelyk als ik, ik eet en drink (op Uw gezondheid Burgemeester, hoorje) en ik laat alle zaaken dryven en 't land loopen ■ Dan bent gy, viel daarop de Burgemeester in, al een heele bestige Patriot en Liefhebber van 't Vaderland. Wat Vaderland! zeide Spreeuwenburg; dat is goed voor oude wyven en kinderen, die niet beter weeten, en voor de onnozele boeren; daar is geen Vaderland; de heele Waereld is ons Vaderland. Als het te dol loopt, dan brui ik naar Duitschland, of Engeland, of na AJtena. Man ! daar is het zoo vermaaklyk. . Hebt gy geen Vaderland ? Wel neen. . Dat begryp ik niet, zeide de Burgemeefter: ik ben niet geftudeerd. Holland is myn Vaderland. En daar wil ik voor leven en fterven. Dan bentge een gek, zeide Spreeuwenburg. Hebt gy, zich met zyn ftoel wat naar den man wendende, zoo veel couragie? Couragie of niet, ant¬ woordde de Burgemeester, ik heb myn goed en bloed voor 't Vaderland over, en voor den Prins 00k Voor den Prins ook ? Ja voor den Prins. De Prins die een Landverraader is? Dat weet ik beter, en gy ook, Heer Advocaat! gy zoekt wat met my te fpottea; msar tog ,  tog, wy zyn altemaal zoo dom niet, verftaje! of wy konnen wel befpeuren wat 'er gaande is. De Poft yan den Nederrbyn, en de Courantiers mogen fchryven zoo als zy willen; zy zullen ons geen knollen voor citroenen in de hand douwen, Vatje 't! Zo gek zynwe niet, Heer Advocaat 1 al zyn we maar boeren —— Jk weet wel, zeide Spreeuwenburg, dat het jou juift niet in den bol fchort; met jou boere - verftand zoudcge meenig Advocaat,! en my vooral, voorby praaten. Dat weet gy wel beter, Heer Advocaat! maar ik heb al lang gezegd, niet waar Kees-oom1? dat het gek zou ]oopen, met al het geen wat tegen den Prins ge- fchreuwd is. —— Is 't niet waar, Kees-oom? , Ja, ja, zeide Kees-oom, een boer die aan 't ander hoekje van den haart zat. De man, Heer Advocaat , vertelt U geen jokkens. Hy heeft al lang gezeid, dat de Lieden onmooglyke dingen willen hebben. Kyk zeide hy eens, (wanneer js 't geweeft Klaas-neef, toenwe op de boere wooning van Ment Kryntje Wilniet gingen) daar wees. ge my immers hoe Kryntje-meut alles had laaten vervallen, het land verwaarloozen, dat 'er veele jaaren zullen nodig zyn, eer men 'er wat van zal kunnen haaien: kyk, zeide Klaas-neef, toen tegen my; zoo ftaat het ook met de zeemacht; en 't gefchreeuw, dat 'er niets mede uitgevoerd word, is net als of de menfehen zouden willen hebben, dat ik uit die boerdery van Kryntje-meut zoo veel melk en kaas wrechte als Buur P/ei Waakzaam, die zyn  ■ "■ Wel woont gy dan te Amflerdam en hebtge 'er eert &ra$>t? Ja. —-—• En durfje daarom niet op de gezondheid van den Prins drinken ? • Neen. Wei dan zou ik geen am.pt te Am¬ fterdam willen hebben: wat zeg jy Kees-oom. ■ ■ •• Ik siede niet, zeide Kees-oom; dan liever agter de ploeg, of met de fchop aan 't werken. —— En 'ik ook, zeide de Burgemeefter; met een zyn glas volfchenkende; en het op de gezondheid van den Prins uitdrinkende. Kom aan, zeide daart op Spreeuwenburg, gy drinkt dat zoo gulhartig weg," dat ik luft kryg om mede op den Prins to drinken; maar de D.... 1 haalje, alsje my beklapt; daarop dronken Spreeuwenbnrg en ik op da gezondheid van den Prins. Zie daar, zeide de, Burgemeefter, die Heer drinkt wel op de gezondheid van den Prins. Dat is een Oranje¬ man. —— Een Oranje man! zeide de Burgemeefter,  REINIER VRYAARTS OPENHARTIGE BRIEVEN, Om te dienen tot opheldering en regte kennis van de VADERLANDSCHE HISTORIE; En teffens ter aanwyzinge van de waare en wezendlyke oorzaaken van 's Lands vervallen en kwynenden ftaat, mitsgaders van de middelen om tot beteren toeftand te komen. Remhe rts ad pr■imam earum-inftimionem; fi? circumfpicias in quibus fi? i^us mdis degeneraverint. Breng de dingen tot haare eerste inflelling en opkomst; en ga dan na, waar in en waar door zy tot verval zyn geraakt. ^ Verulam> Serm# ad Fid. NEGENDE STUK. TV w> É Te bekomen: Te Groningen, bv A. Groenewold, te zwolle by Oemnt, in 'sHAGE by Th. van Os; te Rotterdam , by Bennet fi? Haak- te Leyden, by Luzac fi? van Damme- en by de meesteBoekverkoopers in dc Fereemgde Nederlanden. De prys is f i - 2 • o   BERICHT VAN DEN U I T G EEVER. ,r7edert eenigen tyd fchynen fommigen, die de tegenwoordige natuurlyke , gelukkige, en geveftigde Vaderlandfche conftitutie van Re* geering ongaarne lyden, meer dan ooit hutt werk te maaken, om zich van de onzekere en verwarde denkbeelden, welke by het Gemeen, over 7t geheel genomen , van de Opper'(le Macht, en van Je waerdigheeden van Stadhouder, Capitein-Generaal en Admiraal, huisvefien, te bevoordeelen, ten einde aan het zelve verkeerde, en voor onze tegenwoordige Staatsgefteltenis, fchadelyke begrippen in te boezemen; en, daar door, was het mooglyk, de Ingezeetenen tot een opftand te wekken. Het zal derhalven den Lezeren deezer Brieven niet onaangenaam vallen, in dit bundeltje, eenige overweegingen aan te tref en, welken ftrekken kunnen, om den gemeenen Man deswege wat meerder licht toe te brengen; zulken, die over hem gefield en geor* 2 dineer d  ii BERICHT van dên UITGEEVER: 'dineer d zyn, m hun eigentlyk gezag te leeren kennen; en om de goede Gemeente, door dit licht op te wakkeren, om aan allen, zonder onderfcbeid, im dunnen verfchillenden ftaat en ftand, den verfchuldigden eerbied en gehoorzaamheid te bewyzen. Wanneer dit gefchied, wanneer alle ordens van Regering by hun gezag bewaard blyven, kan men heil in het Land verwagten. Wy menfehen, Lezer l dat gy haaft zulk een tyd zult bekeven, en voor 't overige gemeten alles •®at tot Uw nut en beft km dienen. OPEN-  m ><9> meelter, van zyn ftoel opftaande, en my zyne hand toereikende. Myn Heer, neem niet kwaalyk: een hand als U belieft. Ik gaf hem de hand, die hy wac fterker drukte dan my lief was. — Dan benje, zeide hy, van myn volk. Kom aan f met een keek hy eens na zyn fles) Hospes nog een fles. Wy moeten op de gezondheid van der Prinfes drinken. Ja Heer Advocaat! gy moer 'er nou meê aan, al hebje een ampt. Hebtge de Prinfes wel gezien, vroeg Spreeuwenburg? Zou ik niet"? wel dikwyls: zy ziet 'er ftaatig uit: men kan wel zien, datze verftandig is. Kom Hospes, fchenk eens in. Geef Kees-oom ook een glaasje. De gezondheid van de Prinfes. Nu, wedde ik, zeide Spreeuwenburg, datge de gezondheid van de Prinsjes en de jonge Prinfes zult drinken. Wel vaft, Heer Advocaat, of Secretaris, of Schout, wat benje nou? Wasje maar gebleeven zonder ampt, dan konje overal op de gezondheid van den Prins drinken. Maar, zeg Heer Advocaat, ik heb hooren zeggen, dat de Amfterdammers zulke fterke liefhebbers van dö Vryheid waren, hoe komt dat uit, alsje 'er niec vry op de gezondheid van den Prins kunt drin-<; ken? Dat is, antwoordde Spreeuwenburg3 een raadfel, dat ik U nu niet kan uitleggen; als ik eens hier weêr door kom, dan zal ik het doen. Parool, Heer Advocaat? Daar is myn hand. ■■■ Ik hou jou aan. Kom dan een Baarsje by my eeten, en jy ook myn Heer. Ik M % zake  180 > myn Vader, myn Grootvader, myn Overgrootvader, myn bet Overgrootvader, en al myn geflacht , wy zyn altyd voor den Prins geweeft, van ouder tot ouder. Myn Grootvader is een;oud, ftok oud man geworden. je hebt hem nog wel gekend, Kees-oom ? Jaa Klaas-neef. De man was wel onderleid. Hy wiftje alles ZOO net te vertellen of hy 't gezien had Nouw, vervolgde de Burgemeefter, toen ik klein was, zat Grootvader 'swinters aan den haart, en dan vertelde hy my wat 'er gebeurd was; en hoe Prins Willem de ï. voor alle de menfehen in 't Land, zyn goed had opgezet; en toen doodgefchooten was; en hoe zyn zoon Prins Maurits naderhand geftreeden had; en toen zyn andere zoon, Frederik Henrik; tot dat de Spaanfchen het Land uitgedreeven waren, met alle de Monnikken en Jefuiten, en al dat volk, dat de menfehen liet verbrandden, als zy niet deden dat de Papen wilden hebben datze zouden doen, met zoo veel dingen, die ik wel onthouden heb, maar zoo niet kan uitbrengen; verftaje, Heer Advocaat! En dan vertelde de oude man, hoe de Franfchen in het jaar 1672. in ons Land zyn gevallen, en tot Swam-  Wel zeker niet, Heer Advocaat! Als ik met myn Vrouw en myn Zeun ben, dan fpreekenwe zoo dikwyls van den Prins. Wou ik dat vergeeten ? heel niet! En nou vooral niet. En dan vertelde Grootvader ook altemets in den winter, alswe allemaal by malkanderen waren , met Moeder ea de Knechts, en de Meiden. En als hy uitfcheidde,' dan zeide hy meelt altyd: nu, ziet gylieden daar uit, dat de Prinfen van Oranje een middel in Gods hand zyn tot befchermiDg en behoud van ons Land. Vergeet dat tog niet, allemaal. Want gylieden zult zien , dat als het Land t'avond of morgen in ongelegenheid komt, al wederom toevlucht tot den Prins van Oranje genomen zal worden. Daar is geen mis op. Toen in 't jaar 1747 Prins Willem de IV. voor Stadhouder uitgeroepen wierd, was de man al over de negentig jaaren oud; en hy zeide geduurig, als 'er van gefprooken wierd, ik heb het wel gedagt; dat moeft zoo loopen; het kon niet anders weezen. Zoo fprak M 3 de  de oude man al weg. Bentge daarom zoo op de hand van den Prins, vroeg Spreeuwenburg ? Ja antwoordde de Burgemeefter, en dan ook om dat ik zie, dat men den Prins zoo godloos plaagt. Dat is niet te lyden. Kedaar, als ik eens zeide tegen jou , dat je een fchelm , een verrader, een deugniet was; dan zou ik vaft den Bailluw op myn hals krygen; gelyk Teunis de Schelder, die laatft nog boete heeft moeten betaa- len: want de keuren vanRhyniant zeggen het. * My dunkt, viel Spreeuwenburg daarop in, dat gy al Advocaat bent. Wel, hervatte de Bur¬ gemeefter, als men zoo eens Welgeboorenman K geweeft, dan hoort en ziet men te met zoo wat; verftaje Heer Advocaat? Nou kan ik niet veelen , dat een gemeen man niet mag gefcholden worden, en de Fans al. Dat wil in myn kop nieC# Gy hebt ook maar een boere-verftand, zeide daarop Spreeuwenburg. De Boeren, Manlief! begrypen het zoo krek niet. • Neen, zeide de Burgemeefter, dat begrypenwe tog niet; maar als wy 'er een, die van den Prins kwaad fprak, onder onze kluiven kreegen , wy zouden hem doen voelen datwe boeren vuiften hebben: want het liegen en lafteren loopt 'er over heen. Of ik maar een boere - verftand heb , Heer Advocaat! kan ik dat wel inzien. Jy moet niet denken dat ik myn Catechismus vergeeten ben. Ik heb de Memorie van den Prins geleezen • Wzt drommel'. viel hem Spreeuwenburg in , hebt  «g< 183 gy dat ftuk geleezen, wel daar Zyn 'er zoo welen die 'er geen geduld toe gehad, en dieze zoo lang gevonden hebben. Die Lieden, hervatte de Burgemeester, zullen wat langer aan tafel zitten als ik. Wy hebben die Memorie met ons zesfen geleezen, niet waar Kees-oom1? jzKlaas-neefi zeió.<-'Kees-oom; enPieter Weekhart, was 'er by,mcsp 4agje zyn wyf. Weetje: de traanen fchooten den man in de oogen, toen hy 't laatfte las.. Joojl Stavaft, (dat heugt jou nog wel) gooide zyn pyp tegen den vloer, weetje! en ging aan 't raazen tegen alle de Schryvers, die den Prins zoo gelasterd hadden. Hy zouze wel vermoord hebben. ■ Vermoord, zeide Spreeuwenburg Wel nou ja , vermoord, zoo als men dan fpreekt, Heer Advocaat; Begrypje! Gylieden bent zoo krek. De man was ysfelyk kwaad: hy ging tegen hen aan, dat het fchrikkelyk was. En wy allemaal zeiden, dat de Prins godloos behandeld wierd, en dat het flechte menfehen moeten zyn,regtedeugnieten die hem op die wys behandelen. En wy hoopen dat het nu gedaan zal zyn. Dat zie ik 'er nog niet op, zeide Spreeuwenburg, , Dat kan wel weezen , antwoorde de Burgemeester. Maar, voer hy voort,- als ik het vraagen mag, Heer Advocaat, komje ook uit den Haag? Waarom, vroeg Spreeuwenburg ? —■ Wel,antwoordde de Burgemeester, het begint daar wat hol te loopen. Hoe zit het 'er meê ? ——5 Waar me4? Wel, zeide by, met het te¬ kenen  i8+ kenen van de Burgers, en dan met het volk, dat zoo wat vrolyk is geweeft. O ! Zeide Spreeuwenburg. Gy meent met die Oproermaa- kers? Noem jy die Oproermaakers ? Wel zyn zy 't niet? Dat kan ik, Heer Advocaat ! niet zien. Ik weet ook niet ter dege wat oproer is. Ja Man , zeide Spreeuwenburg, gy zyt de eenigfte niet. die het niet weet. Philip de II. heeft Prins Willem den I. ook voor een Oproermaaker verklaart, en de Jefuiten hebben een Profeflbr te Leiden ook voor een Oproermaaker uitgemaakt, om dat hy eene redevoering ( gy weet wel wat een redenvoering is; • Wel ja, als een preek , niet waar? Net!) om dat hy, (zeg ik) een reden voering gedaan had over het recht van het volk. Dan hou je het, Heer Advocaat! voor geen oproer. Dat zeg ik niet, antwoordde Spreeuwenburg; ik wil 'er alleen by zeggen, dat de Lieden al vry dikwyls van oproer worden befchuldigd, als 'er evenwel geen oproer is: en daarom moeten we zien en af wagten hoe het by den Rechter begreepen zal worden. ; Kan dié 't ook wel niet eens mis vatten, vroeg de Burgemeester? Wel ja, hernam Spreeuwenburg, vooral over eene zaak die zoo verfchillende kan ingezien worden. Maar, zeide daarop de Burgemeester, my dunkt de Dank-Adresfen konnen al mede zeer verfchillende opgevat worden. Want ik heb het eerfte van de Haagfche Burgers geleezen, ea ik kan niet zien  4K i8s zien, dat'er wat in is, waarom dat afgekeurd of verworpen moest worden. Ik weet wel dat ik die dingen zoo niet kan inzien, a!s jy Heer Advocaat; ik heb, weetje, maar een boere-verftand; maar ik kan tog wel zoo iets, weetje, als 'er zoo wat ftaat, vatje't, dat zoo niet is als het hoort, dat kan ik tog nog wel opmerken, al kan ik het niet beduiden. Ik wilde , datje my eens zeide wat er in ftak: ik was 'er juift met Kees-oom over aan 't praaten, toenje in kwamt. Niet waarmees-oom?—i Ja, zeide Kees-oom, wy hebben het wel zesmaal geleezen ; en wy kunnen nog niet begrypen waarom dat het Dank-Adres is afgekeurd, daar is immers geen kwaad by. Wat zegjy 'er van Dirk, vervolgde Kees-oom, eenen boer toefpreekende, die middelerwyl in was gekomen en by den haart gaan zitten? Wat ik 'er van zeg? antwoordde Dirk, hoov? zoo een Dank-Adres is een bedankje, weetje ? Nou kan ik een bedankje lang of kort maaken, vatje 't? De een gebruikt wat veel woorden, en de andere wat weinig, verftaj e Kees-oom ? > Ja, Dirk-Buur, dat verftaik: dat is net als op nieuwejaar. De Dominé wenfeht op nieuwe jaarsdag aan alle de menfehen in de kerk nieuwejaar, met heel veel reden; en wy zeggen malkanderen maar, gelukzaalig nieuwejaar; en't komt op een uit. Nou, hervatte Dirk, zoo is het net met de Dank-Adresfen. Doe niet Jongen! zeide de Burgemeester. Het komt dat de Burgers in den Haag zaamen moesten bedanken: en dat bedankje  4K i&> iedemkje moeft naar den zin van allemaal weezea. Na gis ik, vervolgde de Burgemeester, dat 'er zyn geweeft, die in het eerfte niet geheel en ai zin hadden , hoe zeer het goed was, en daarom hebben de Heeren van den Haag 'er een goedgekeurd , daar zy allemaal zin in zouden hebben. Wat zegje ? Heer Advocaat, heb ik het niet by 't regteend? Jou boere • verftand , antwoord- de Spreeuwenburg, is al vry goed. Ik geloof datge den fpyker op den kop geflagen hebt. Maar, Burgemeester, wy moeten heen, Wy komen een baersje by jou eeten, als we kunnen. Wy dronken nog een glaasje op 'c fucces van den vrede-, namen affcheid van den Burgemeester, Kees-oom, en Dirk, en flapten op het rytuig. Hier mede zal ik deezen eindigen; terwyl ik niet minder dan te voren ben en blyf, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejir. DW. Dienaar, Den 29-" Dec. reinier vryaart. 1782.  OPENHARTIGE BRIEVEN OVER VADERLANDSCHE ZAAKEN. NEG EN- EN - SES TIGS TE BRIEF. Wel-Edëlè Gestrenge Heer en zeer gè-eerde Vriend! Ik eindigde fnyhen laatften met de belofte ; dat ik by mynen eerften onzen Staatsman weder onder de kluiven zoude neemen. Toen ik dit fchreef, dagt ik Weinig, dat ik 'er door een inval van afgetrokken zoude worden. Gemeeniyk vermindert het werk naar maate dat 'er gewerkt word. Het gaat met myne brieven juift in ratione inverfa^ anders om: de voorwerpen vermeenigvuldigen naar maate, dat ik het eene of 't andere aanroer. En waarlyk,myn Vriend! dikwyis fta ik te kyken over den weg, op welken ik my bevind. Hoe verder ik voortga, hoe minder ik my voorftel eens aan 't einde te komen. Wat 'er van zy, de tyd zal 't leeren. Ik moetU, eer ik onzen Staatsman zyne' les verder doe opzeggen, U nog wat met het verhaal van myne reis naar Woerden, met Neef Spreeüwenburg, ophouden; IX Stuk. A  SMC 2 Affcheid van den Burgemeefter genomen hebbende , (tapten wy op het rytuig; en reden voort. Onder het rydén, zeide ik tegen Spreeuwenburg, die Burgemeefter fchynt niet mal te weezen. -. Hetis een gantfcher kaerel, antwoordde Spreeuwenburg. Men zoude dikwyis zeggen, waar d . . . . haaien de Boeren hunne gedagten van daan. De knaap heeft duiten. Hy is door en door eerlyk, geen falievouwer. Als ik Landgoed omftreeks Hazerswoude had, zoude ik 'er hem de Adminiftratie van vertrouwen: hy is in alles wat boerdery betreft geconfyt. Het is jammer, dat de Man zich niet wel kan uitdrukken: zyne oogen en handen fpreeken beter, dan zyn tong: men moet hem gewend weezen en omgang met hem gehad hebben, om bem te kennen; anders zoude men hem voor een kwaft aanzien. Als wy 't kunnen by brengen, moetenwe zien, datwe by hem een baarsje gaan eeten. Hy is gul: hy fchaft goed: fchenkt goeden wyn; en ik mag nu en dan wel eens met Luiden die ten platten lande woonen een uurtje keufelen. Die menfehen zyn doorgaande eenvoudiger, en naïver dan de ftedelingen: als het aankomt op 't gezond verftand, op 't geen de Franfchen noemen bon fens, dan zoude ikze verre boven de ftedebngen ftellen; vooral boven die ftedelingen, welke van jongs af tot de groote waereld, tot ampten, bediening, en regeering gefchikt zyn. Onder deezen vind men 'er wel, die natuurlyk een gezond oordeel  «$ oordeel, of een goed vernuft hebben; maar meestentyds word het bedurven, 't zy door de gevolgen van een verkwistend tydverdryf, daar zy hunne jeugd in doorgebragt hebben; of door een logheid van geeft, welke zy door een lui en vadzig leven verkreegen hebben; of door valfche denkbeelden en begrippen, welken zy door zekere letteroefeningen, of het leezen van zekere boeken, hebben opgevat: kortom, al het geen wat men by ons educatie noemt, heeft meer uiterlyken fchyn dan wezendlykheids. Het natuurlyke verflikt o£ gaat weg; en 't geen 'er in de plaats komt, doet meer kwaad dan goed. —— Ik geloof, zeide,ik tegen Spreeuwenburg, datge juift niet in alles ongelyk hebt; maar echter zultge met my bekennen, dat de letteroeffeningen ons meer oordeel, meer doorzicht, meer kunde ,meer bekwaamheid, meer vatbaarheid geeven; en ons gemoed en verftand verzagten en befchaaven, gelyk Ovidius zegt, —— Jxgenuas didicijfe fideliter artes , Emollit mores, nee finit ejje feros, s Het woord befchaaven, antwoordde Spreeuwenburg, is wat dubbelzinnig: ik heb wel dikwyis, en maar al te dikwyis, het tegendeel van 't geen Ovidius zegt, bevonden. Ik wil de geleerdheid niet verfmaaden: ik wil niet ontkennen, dat letteroeffeningen ons verftand kunnen verbeteren, van vooroordeelen geneezen, waerheeden doen bevatA a tea,  ten, en zelfs ons over 't geheel tot beter menfehen maaken. Maar de vraag is niet,wat zy kunnen doen? de vraag is, wat zy daadlyk doen? Voor eerft, vervolgde Spreeuwenburg, die, welke geen natüuriyk oordeel heeft, zal 'er met alle oeffeningen en leeringen nimmer een krygen. Het is 'er mede gelegen als met de poëzye; men moet 'er mede geboren zyn. Als iemand met de begin zeis van een goed oordeel geboren word, dan is het nog luk of raak, dat hy eene opvoeding kryge, die 'er de natuurlyke loop of groei niet van verhindere of bederve. Wat dunkt U Krooneveld, (ging hy voort) heeft het niet al vry wel pas, datwe, om Regenten, Amptenaaren, en Advocaaten in ons Land te worden, onzen gantfehen jongen tyd belteeden aan de latynfche en griekfche taaleri?aande latynfche en griekfche gefchiedenhTen en oudheeden? aan het Roomfche Recht? en datwe al het andere laaten vaaren en voor niets tellen ? Is het niet zeer gevoeglyk, datwe van de Academie komen en baazen zyn in de latynfche taal, en ons niet dan gebrekkig in 't nederduitfeh weeten uit te drukken? Is het niet uitermaaten geregeld, datwe de beginzels van 't Roomfche Recht gaan leeren, zonder vooraf doorkneed te zyn in het natuurlyke; en zonder vooraf die voorbereidende leeringen beoeffend te hebben, welken aan ons verftand dien plooi moeten geeven, welken hetzelve hebben moet, om door geen drogredenen verraft te worden, em om de waerheid aan haare echte merktekenen te leeren keni  $ kennen? Gy weet, wat 'er Noodt van zegt, in zyne Oratie over de oorzaaken vandebedurve Rechtskunde- Die overheerlyke Regtsgeleerde heeft zich al in zyn tyd beklaagt over het verwaarloozen der voorbereidende leeroeffeningen, met betrekking tot die geenen, welken tot de Rechtsgeleerdheid o* ergingen. Zoudtge denken, zeide ik tegen Spreeu* wenburg, dat daar zoo veel aan gelegen was ? Het is immers onverfchillig, hoe ik myne gedachte uitdruk; of ik die in 't nederduitfeh, of in onduitfeh uitdruk, als die geenen, die my verftaan moeten, my Hechts verftaan. Oppervlakkig fchynt het zoo, maar 't is zoo niet: alswe ons in onze moedertaaloeffenden,antwoordde Spreeuwenburg, zouden wy ons beter en klaarer doen verftaan; om dat die geen > die ons hooren zouden, aan onze taal gewend zouden zyn. Waarom tog zouden wy ons niet kunnen gewennen om goed hollandfch te fpreeken, even als het de Predikanten op den ftoel doen? Maar daar ligt meer onder. Met ons in 't geheel over te geeven aan 't beoeffenen van vreemde taaien, zuigen wy vreemde gedachten in; en langzaamerhand denken wy even zoo, en niet anders, als de vreemden. Doch, de taaien eens daar gelaaten, denktge dat het verwaarloozen der oeffeningen, die ik zoo even herinnerde, geen kwaad doet? Meêr dan men 't zoude denken. Door het verwaarloozen van 'c geen, dat men in de eerfte plaats moeft leeren kennen, krygt men 'er verachting voor: men telt op niets, men wil van niets hooren, dan daar men zyne hoofdzaak van gemaakt A 3 heeft*  heeft, daar men kundigheid van meent te hebben. Alles moet daar na gebogen, geplooyd, en ge. vormd worden, al raakt het kant noch wal. Bynckershoeck is in die zwakheid gevallen, en wie kanze dan verrayden ? Men mag hem tot een voorbeeld opgeeven, hoe zomwyl een allerfchranderft vernuft door den trek, en als ik het eens mag zeggen, door het al te fterk liefkoozen van fommige kundigheeden, en het verwaarloozen van anderen, van 't fpoor kan afdwaalen. — Dit is zoo, zeide ik tegen Spreeuwenburg, maar als ik U eens toegeef, dat onze ftudiert wel wat beter aangelegd mogten worden, dan volgt daar nog niet uit, dat de letteroefeningen zeiven ons verftand niet verJigten, en befchaaven, en ons daar door tot veele zaaken bekwaamer maaken: de gebreken, die gy opnoemt, moeten eerder toegefchreeven worden aan een verkeerden aanleg van letteroeffeningen, dan aan de letteroeffeningen zeiven. Gy zoudt wel Tiaaft in 5t begrip van Jean Jacques Rousseau vallen, die beweert heeft, dat de weetenfchappen en kundigheeden ons meer naa — dan voordeels toebrengen. Zoo het my voorkomt, heeft die man niet genoeg onderfcheiden, de uitwerkingen der weetenfchappen op zich zeiven befchouwd, en haare uitwerkingen voor zo veel de menfehen die gebruiken. Als ik het wel inzie, moet het nadeel aan een verkeerd gebruik onzer kundigheeden toegefchreeven worden, en niet aan de weetenfebap- pen zeiven. Dit fchynt zoo, hervatte Spreeu-  <8*[ 7 ><& Spreeuwenburg, de zaak van buiten befchouwd; maar wat dieper ingezien, geloof ik, dat gy 'C anders zult bevinden. Indien men, met zich tot de Letteroeffeningen te begeeven, hoofdzaaklyk bedoelde het geen 'er wel vooral mede beoogd moeft worden; naamlyk wyzer, verftandiger, kundiger, en vooral beter te worden, dan zoude men nog' eenigzins kunnen begrypen, dat de weetenfchappen ons tot betere menfehen kunnen maaken: maar, ei lieve, Krooneveld! zyn 'erin uwen tyd op de Academie veelen geweeft, die dat doelwit in hunne ftudien beoogden ? Laaten wy 'er tog geen doekjes omwinden: de een ftudeert tot Dominé, de ander tot Advokaat, de derde tot Doclor, om een beftaan en een koftwinning te hebben: alswe op de Academie zyn, dan loopenwe naar de Collegies, gelyk deambagts gezellen, naar hunne winkels, om een ambagt te leeren, om onzekoft te leren winnen. Die dat niet nodig hebben, verfpeelen hun tyd met kaart, kolf, billiard, en andere fpeelen , zoo 't nog niet met wat ergers is: zynze van 't latynfche fchool met een onbedurven gemoed afgekomen; zy keeren gemeenlyk van de Academie zoo gelukkig niet t'huis. Hier komt by,dat de Profeflbrs ook al te veel op hunnen byzonderen kring gezet zyn. Komt een jonge knaap op de Academie, om zich in de Rechtskunde te oeffenen, ftraks hoort hy, dat hy de In. fiituten moet houden; roomfche antiquiteiten; historiën; een Collegie in de Litteratuur, dat is in de A 4 Ia-  94 8 latynfche en griekfche taaien. Een Collegie over 't natuurlyk recht komt 'er te hooi en te gras by; en ook een Collegie over Grotius; maar al wat naar wysbegeerte, naar redeneerkunde, naar zielskunde, naar zedekunde ruikt, daar moet mén zich niet mede ophouden; dat muft. Daar heeft een Regent, een Amptenaar, en een Advocaat niet mede te doen: het is genoeg, als hy het woorden ziften, en den flag om de eene of de andere wet te kunnen tegen fpreeken, geleerd heeft; als hy de konft geleerd heeft om 'er een zet op te vinden, om het een of 't andere te konnen ftaande houden, al is het nog zoo verkeerd, en dwaas: als men de bekwaamheid heeft gekreegen van die Luiden, van welken Vryaart fpreekt in zyne openhartige brieven, dan heet men een fchrander vernuft te zyn; dan is men tot alles bekwaam: komt 'er dan wat by van de Wiskunde, eene Weetenfchap, welke ons verftand aan eenen vaften ftap en tred gewend , dan is men een baas der baafen. Dan behoeft men zich geene andere konften of weetenfchappen te bekreunen. Het is veel , als men een collegie houd over het vaderlandfch burgerrecht, en over de vaderlandfche hiftorie : maar 't vaderlandfche ftaats-recht, het leenrecht, de oude vaderlandfche hiftorie, de vaderlandfche oudheeden, om dit alles word niet gedagt. Is 'er hier of daar een, die 'er op valt, het gefchied uit een byzonderen trek, dien men toevallig gekreegen heeft. Men promoveert: men raakt aan de praftyk, of aan eènig ampt j  9 ># ampt, of inde Regeering, en ?t voornaamfte van 't geen men weeten moeft, weet men niet: 't geen men geleerd heeft brengt men over al te pas; of't 'er op voegt of niet: men oordeelt over de zaaken, naar de kundigheeden en grondftellingen, die men aangenomen heeft, zonder onderfcheid of zy van denzelfden aart zyn of niet; met een woord, myn Vriend, men fchoeit 'er alle de fchoenen op eenen leeft; men fcheert alles met een kam; en, door den tyd, verheft men zelfs alle merktekenen van de ongelykheid en verfchillendheid der zaa^ ken uit het oog. Kan men een goed latynfch vaers maaken, dat is den ftyl van Virgilius, Ovidius, of Horatius naaapen, dan is men een bol: dan weet men alles. Dan kan men Profeffbr Juris zyn: dan kan men het Land regeeren: vlooten err legers commandeeren. • TTw bril, zeide ik tegen Spreeuwenburg, vergroot wat fterk. Ik ken onder de ordens, dien gy daar opgeteld hebt, Luiden, die al vry veeleverdienften hebben, en zelfs al vry wel bedreeven zyn in die kundigheeden, welken gy zegt dat men verwaarlooft; en die ik, nevens U, begryp, dat wat meer in aanmerking moesten komen. — Ja, zeide hy, enkele gelukkige verftanden, die, in weerwil van alles wat men gedaan heeft omze te verbafteren, het bederf ontfnapt zyn; maar dat doet? niet tot den grooten hoop. Ik weet niet, vervolgde Spreeuwenburg, (die, gelyk gy hoort, onder 't ryden al vry wat aan *c A 5 ra°r  io moralifeeren was geraakt,) of gy 't in Uw tyd ook zoo op de Academie, en naderhand in 't behandelen van zaaken, hebt bevonden: ik ben het te laat gewaar geworden: want als ik weder beginnen moeft, zoude ik een gantfch andere orde in myne Leeroeffeningen houden, en de les van Profeflbr Noodt wat beter in acht neemen. Ik heb zyne Oratie wat te laat geleezen. Was het my eerder gebeurd; ik beloof U, ik zou het geen, wat ons kennis van de weezens in 't algemeen, van onze ziel, van de vermogens onzes verftands, van de wyzen om 'er het meeft en beft genot van te trekken, geeven kan, niet verzuimt hebben; en even min de oeffeningen die ons den ftaat van 't Vaderland in alle zyne betrekkingen kan leeren kennen: als ik myne leerjaaren hervatten konde, zoude ik daar mede beginnen, en dan overgaan tot het geen wat het Roomfche Recht, de oude gefchiedeniffen der vreemde volken, en hunne byzondere oudheeden, gewoonten en gebruiken betreft,. Op dien voet zoude ik, zoo ik vertrouw, zelfs in het laatfte gedeelte myner leeroeffeningen, naamlyk het Roomfche Recht, beter gedaagd zyn. Want als ik de ftudie der Room. fche Rechten, oudheeden, taaien, en in 't alge" meen die der vreemde taaien, oudheeden en historiën berisp, doe ik het niet, om dat ik oordeel datze onnodig of ondienftig zyn: in tegendeel: ik oordeel alleen, dat menze ontydig onder handen neemt; wanneer men nog niet in ftaat is, om 'er hec  ii het juifte nut en voordeel van te trekken: ik begryp, dat men kwaalyk doet van de wysheid ook «iet elders dan daar te zoeken: van alles buiten dattevcwaarlooen, te veragten, en te verwerpen. Gy zoudt niet gelooven, (dus ging hy voort) welke fchadelyke gevolgen uic die verkeerde wyze van ons in de Rechtskunde te oeffenen, zyn. voortgefprooten; en daar op trad hy in een wytluftige reden over dezelven. Ik zal 'er U in 't 't kort verflag van doen; doch alvorens deezen te eindigen, moetik eene en andere plaats uit de Oratie van Noodt alïchryven, die Spreeuwenburg zekerlyk bedoeld heeft, en die gy, ter plaatze daar gy nu zyt, geen gelegenheid zult hebben om na te flaan: de Boekery van onzen Neef de Vroedfchap is waarfchynlyk niet zeer geftoffeerd met zulk foort van Materiaalen. Het is omtrent een eeuw geleden, dat Noodt zyne Redevoering over de oorzaaken van de bedur. ve Rechtsgeleerdheid (de caufis corrupta Jurisprur Amtie') heeft uitgefprooken. Hoogleeraar beroepen zynde te Utrecht, om aldaar de Rechtsgeleerdheid, en inzonderheid het Roomfche Recht te onderwyzen, heeft zyne Redevoering ook wel meeft die oorzaaken tot onderwerp, welke de oeffening van 't Roomfche Recht bederven. Hy merkt aan, dat die niet in den aart van dat Recht gevonden kunnen worden, daar hetzelve vol van wysheid is, en overal dagelykfch in alle foorten van zaaken van dienft en nut is. Dat hetzelve, gelyk alle konsten en weetenfchappen, aan vorderingen onderhevig  i* ># vig is; en ook, gelyk alle zaaken, vervalt als men 'er geen werk van maakt. Het ware den ouden niet te doen met woorden in de plaats van zaaken te leeren; met te blyven hangen aan de uiterlyken fchors; (f) „ Eam igitur ornaturi artem, ex „ fummis opibus 6? praclarani qucerebant fcientiam 6? perfeolum jufiitice Jacerdotem: qui non legum „ memoriam, fed intelligentiam, neque Artis ele* „ menta prima, rudia. angufta, fed omnem dottri,, na ambitum, fapientiamque circumferret. Ita, „ me hercle, Jiudebant, omnium divinarum atque >, bumanarum rerum caufas éf motus fcire: in pri- „ mis- (t) Die zich deeze geleerdheid tot eenen roem ftelden ; zogten uit de verhevenfte rykdommen die voortreffelyke weetenfchap en den volmaakten Voorftander der gerechtigheidj welke zich niet vergenoegde met wetten van buiten te kennen, maar derzelver zin, meening, en verftand; welke niet by de eerfte, rauwe en bekrompen beginfels bleef» maar den geheelen kring en de fcherpzinnigheid der leer© doorzag. Dus leidden zy zich toe, om van de oorzaaken en veranderingen aller goddelyke en menfchelyke dingen kennis te krygen; en wel vooral het recht der menfchelyke vereeniginge, deszelfs oorfprong, kracht, en nuttigheid te doorgronden; daar uit poogden zy de reden, de trappen en net oaderfcheid tuflchen het goede en het kwaade, het rechtvaardige en onrechtvaardige, het vroome en fchandelyke; laatft:yk wat de Natuur gebied, wat zy verbied, wat zy tuflchei» beiden laat, na te gaan, te kennen, te verftaan. Niet minder maakten zy hun werk om bedreeven te zyn in de wiskunde, in de redeneerkunde, in de letter- en oudheidkunde; in 'tgebruik en eigenfchappen der latynfche taaie; in  13 misque \ humane jus conjunttionis ejusque origfel „ wem, vim. atque utüitatem: inde boni & mah, „ jufti atque injufli, honejti ac turpis rationem^ „■gradus, discrimena: pojlremo$ quid jubeat, qmi vereï, quid in medio reUnqmt Natura, explo* n rare, cognoscere ,intelïigere: nee minus Gtometn-, „ am, dialeBicam, & literas politiores atque antiquïol res attingere: Latinique fermonis ufum ac propne„ totem: turn principis Populi mores, cum pnvatos» „turn publicos, quibus creVit,quibus adokvit,^ „ tandem w magnitudinis furrexit, mok fua fa " boraret, propriisque viribus confumeretur %' memo-. £ ria atque animo compküi. Bis opus erat illi qui f , m la •'; ••'. »» yerc- «rsj-foyH r;b Isvts/ a" er? n9:i-:aioo ch isvó de zeden, 20 Van net volk in Jt algemeen, als der Burgeren l„ 't bvzonder, door welken het opgewaflen. door welken het- tot zyne vaftigheid gekomen, en eindelyk tot zulk eene «oottë gereezen was, dat het door zyne eigen zwaarte gedrukt, door zyne eige krachten verteerd werd Deeze dngen waren dien geenen nodig, welke wel ter dege^n tot algemeen nut, overeenkomftig met de waerd.gherf zyns. ter ps of bediening met Burgers, Bondgenooten, vyanden buiten zaaken of in zaaken te fpreeken had over het recht van oorlog, over godlyke en menfehelyke dmgen wchtige, gering;, den Staat of den gemeenen man raakenI zomwylen uit de wetten der Natuur, meeft uit de bur- van ty de oude zeden en woorden dikwerf uug^chc o verduift rd waren; wanneer het recht en de billykhe d da* i de kracht en de zin der handelingen, der verbonden ea L wetten, in die gewoonten en zeden fchsenen Mo» jgn te zyn o£ uit dezelven voort te wellen.  » me atque ad publicam utüitatem, po dignitaU „ mttneris, atque oJScii, apud cives, focios, hofles, * »» tóo, W negotioy effet refponfurus de jure iel. i, li # pacis, de rebus divinis atque humanis }, maximis, minimis, publicis , privatis, aliquanda h ex Naturce plerumque ex civilibus kgrbus quam „ ncentibus, tam veluftis: in quibus temporum in„ juria antiquos mores, vocesque fo>pe deleverat aut „ inumbraverat: cum his moribus vocibusque jus at. „ que aquum , id *Jly nemiorum, faderum, le* j, gum vis ac poteftas contineri ac procU yiderg. „ tur". : Verders aanmerkende, welke groote mannen uit zulk eene oeffening en leerwyze zyn ontftaan, en over de oorzaaken van 't verval der Rechtsgeleerdheid het een en auder vraagswyze voorgefteld hebbende, vervolgt de Hoogieeraar dus (*). « Sei (*) Maar, Toehoorders! Ik meen dat de eerfte en voor» naamfte oorzaak der bedurven Rechtsgeleerdheid deeze is dat zy in 't algemeen te laag geagt word; en dat men doot de verdienftelyke benaaming van Rechtsgeleerden niet betekent eenen bedreevenen in goddelyke en menfchelyke dingen, die voor het behandelen van zaaken van Staac en voor dat van burgerzaaken nuttig en gefchikt is; maar it weet niet wat foort van; Pleiter, welke zich voorftelt, ora uit een verwarde en fchraale kennis niet zoo zeer eer dan wel wat geld te verdienen. Die op zoodanige wyze gevormd zyn kunnen die wel van zich zeiven verkrygen van tot deRechskunde toe te treeden, anders dan als tot een laag en gemeen ambagt ?dat zy die, als een bevatting van eene aigemee„e„ , ten,  j, Sedego, AA, hanc ejje conjicio caujam corrupta ,^ jurisprudenties primam ac pracipuam: quod pajfmi „ credimus, ejfe ignobilem: ö* Jurisconfulti amplis„ Jimo nomine non dejignamus Mum diyinarum huma3, narumque rerum Japientem, publicis privatisque negotiis gerendis utilem atque accommodatum , fei „ caufidicum nefcio quemjibi ex obfeura 8* tenui feu j, ewfia non honorem fed prafertim exiguee emolumen„ turn mercedis proponentem. Qui fic imbmntur, n pofftntne hi fibi permittere: ne ad Jurisprudenr „ tiam quafi ad artificium fordidum atque illiberak s> accedant ? utve eam velut publica & pro hominum „ ingeniis ac temporum occaftonibus mutabüis & va„ rice utilitatis intelligentiam, ut decet, per atates, „ atque incrementa diffinguat: quam intuentur velut imbrem de cmlo eodem delapfum impetu, aut tan. }y quam fungum e terra natamproxima noEle? HINE » AN- en, naar maate der gelegenheeden zoo van de zinlykheeden der menfehen als veranderlykheid der tyden, verfchit lende nuttigheid zoo als *t behoort, onderscheiden, dezelve befchouwende als een regen, die met een flag uit den hemel ftort, of alsdepaddeftoelen.die in eenen nacht geboren worgden. Zullen zulken , voor dat zt de Roomsche wetten gaan hooren VOORDRAAGEN , huk GEEST en verstard VERVULLEN met OEFfENINGEN van WYSBECEERTE en menSCHENKUNDE , OF MET KENNIS VAN het RliCHT der MATUUR en dek volken? Zullen zy zich wel in't allerminfte toeleggen op de kennis der oudeen nieuwe zeden, of dis der algemeene en byzondere gewoonten en gebruiken van den Burge;-  £ ante , quam AUDITURI PoPULI ROMANI L.ÉGÉS f }'3 ANIMUM et PECTUS impleant studits SAPIEtf3, TJJE atque humanitatis , aut PERITÏA juri3 „ nature et gentium? Mm in cognofcendos Urbis „ mores veter es yrecentiores, publicos, privatos, inque' „ edifcendum fermonis Latini ufum ac proprietateni tantillum olet impendant. ? Une fe praparent jic: 3, ut au/int, de ipfa judicarejurisprudentia? ut, non L dicèm Interpretibus dbtïis, indottis ,fed ipfis Juris jy ArchiteÜis de verv.ate movere controverfiam fujli5> mant? nonfacient. ïmo quemadmodum ad has illoti atque inculti accedunt: ita fe valde eruditos beatos„ que exijlimantfi quae brevia Artis compendia vix '„ comprehénderint; & definitionum ac partitionum a&ionurnque folemnia carmina memoriee mandave- tint V Artemque late porre&am ,in angüftas tabellas^ Burgerftaat", of de latynfche taal en derzelver eigenfchappen leeren ? zullen zy zich zoodaanig voorbereiden, dat zy over de Rechtsgeleerdheid zelve zullen durven oordeelen? om niet alleen .zoowel met de geleerde, als ongeleerde uitleggers, maar met de Stichters van het recht, over de waarheid in gefchil te kunnen treeden 1 Zy zullen 't niet doen. Ja, gelyk zy ongewasfen eh onbefchaafd tot die dingen komen, zoo achten zy zich zeer geleerd en gelukkig, als zy hetgeen in eenige kleine kort - begrippen bevat is, en defmitien, partitienen aStien van buiten kunnen opzingen, en eene kunst, uit haaren aart zoo uitgeftrekt., in kleine tafeltjes , in weinigs én dikwyis dwaazegefchilpuntö'n bévatten; daar, zonder oordeel of kennis, de wetten en zeden van alle tyden en plaatfen , zoo burgerlyke als kerkelykë en vaderlandfche, hoe dikwyis van eenen verfchillenden aart en natnur, verwari "liggen.  j, las, pancasque &fepeineptas quaeftionescotaréla» „ verint: imperite eonfilfis legibus , moribusque „ omnis £evi, Civilibus, Pontificiis, Patriis, indolis i, fubinde di verte aut contrarke". En daar op nog eenige aanmerkingen op de oeffening in de Rechtsgeleerdheid , en op het afleiden van de Jongelingfchap van 't regte fpoor, gemaakt hebbende,laat de Hoogleeraar 'er dit op volgen (*):,, Aliudne „ efficiunt hoe verborum fpecie ac fraude? quam ut it Juvenes egregia fpei atque indolis, dum in Aca„ demiis non audiunt veter es leges,- neque bonos evoliy yunt auftores. neque per studiorum gradus ad prceclara quaque fcf jublimia educuntur, neque „ ad verum atque honejlum laborem exercentur, eeta. tem jludiis aptam ac devotam luxu aut otio confu, „ mant, atque ex his grefft fpatiis éf fui juris faSti, „ dein- (*) Word 'er doordien uiterlyken fchyri en bëdrog vaït woorden wel iets anders bewerkt, dan dat Jongelingen vari goeden imborst en verwagting, daar zy in de Academiën van geene oude wetten hooren, geen goede boeken doorbladeren, noch , door trapsgewyze oeffeningen, tot verheevene en uitmuntende kundigheeden opgeleid, noch tot eèn waren eri eerlyken arbeid gewend worden, haaren tyd, tot de oefftiningen bekwaam en toegewyd, ih ledigheid of weelde doorbrengen? en dat zy de Academie verlaaten en hun eigen meester geworden zynde, daar na in die zaaken, welken zy ie vooren niet gehoord, geleezen, of geleerd hebben, geen lust of vermogen hebben eènig onderzoek te doen, en diM in den ouderdom niets byzonders bybrengen , daji «otheü i en leedweezen. IX Stuk. B  i8 „ deinde in ea qua ante non audiverint, leger ïnt, dl. „ dicerint, inquirtndi neque libidinem habeant, ne3, que copiam, arfeo ad fencUutem nihil, prceci„ />wwm adferant, prater ftultüiam peniten3, tiam'\ Ik wil, myn Vriend, van deeze plaatfen uij de Oratie van Noodt geen toepasfing maaken. Ik zal by zyne aanmerkingen eeniglyk deeze voegen: naamlyk, dat het my, even als aan Spreeuwenburg, toefchynt, dat men de oorzaaken van de bedurven Rechtsgeleerdheid kan houden voor dezelfde, uit welke die meenigvuldige wanbegrippen en dwaasheden voortfpruiten, die ons door den Staatsman, den Post van den Nederrbyn, en diergelyk misgewasfen van geest, aangepreezen worden. Dit zult gy uit het vervolg van myn gefprek met Spreeuwenburg duidlyk beweezen vinden. , Maar, d propos, Vriend Lief! eer ik deezen eindige, moet ik U zeggen, dat myne Brieven niet zeer nauwkeurig gecorrigeerd worden. Het kan wel weezeu, dat het aan my fchort: ik loop 'er wat luchtig over heen: maar zoo 't my voorkomt, werden de proeven geleezen door iemand die geen latyn verflaat. De meeste feilen moeten , 't is waar, den Lezer in 't oog loopen, en behoeven geene aanwyzing, maar anderen verdienen nauwkeuriger oplettenheid. Op 't einde van bladz. 150. van 't voorig ftukje ftaat, matare in plaats van psrimere. Daer word gefproken van verplichtingen, die uit bloedverwandfchap fpruiten,wat moe: ten  teh wy dan zeggen van die, welken uit den aait van den menfch voortvloeien? Ik heb de eer van my met alle hoogachting te noemen, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Geflr. DW. Dienaar, Den nen jan. reinier VryaART* 1783. £3 t JE-  <& feerdvolk doen verftuiven, gelyk de Koning vaa Pruisfen het ganfche leger onder SouHfe by den eerften fchoot te Rosbach het haaztpad heeft doen kiezen. Die wyze Perfonaaajen , die ons Land willen ngeerenen alles bederven, weeten niet, dat het met het krygsvolk,de krygskunde en de krygszaaken thans geheel anders gelegen is, dan voor honderd en vroeger jaaren. Zy weeten niet, dat, ten tyde van den aanvang van onze Republiek, de kryg nog op zulken voet geoeffend wierd,dat 'er de burgers, met weinig oeffening, gedeeltelyk toe gebruikt konden worden; dat'er by aanhoudenheid zulke magtige legerbenden niet onderhouden wierden, als nu; en dat het krygsweezen thans op zulken voet is, dat hetzelve eene geduurige oeffening vereischt, om tegen een vyand in 't veld te kunnen treeden: die fchrandere koppen hebben van een Romeinschen Burgemeester hooren fpreeken, die van agter den ploeg is gehaald om een leger te gebieden;en maaken daar uit op, dat niet alleen de eerfte Burgemeester de beste;maar zy zelve bekwaam zyn om aan 't hoofd van een leger gefield te worden. Zy zyn verwaand genoeg, om zich in te beelden, dat zy daar toe geen onderrichting noodig hebben. Zy kunnen vaerfen,'tzy latynfche of nederduitfche maaken. Zy weeten wat 'er in de Inftituten^ en m de Pandeken ftaat, en meerder hebben zy met nodi* , zoo als ik daar even opmerkte Waren, by voorbeeld, de Schryvers van ten Staatsman, B 5 den  den Post van den Nederrhyn, niet in die verbeelding, hoe zouden zy zich dan vermeeten,om telkens hun gevoelen en hun oordeel over krygsbedry ven voor den dag te brengen ? — Zoo 1 ang als die Schryvers geld winnen , zullen zy fchryven, zeide ik: het is die gaften om geld te doen. . Dat kan van deezen waar zyn, antwoorde Spreeuwenburg, maar niet van allen. Ik geloof vast, dat het by veelen voortfpruit uit onkunde, en uit een bedurven verftand. By voorbeeld (ging hy voort) gy moogt vry gelooven, dat het wonderlyk gedrag van Jonkr van der Capellen tot den Pol daar aan alleenlyk is toe te fchryven: daar is ten opzichte van 't geloof in ftaatszaaken even zoo wel als in den Godsdienft een dweepery. Een opgevat begrip, daar men fterk aan blyft hangen, en 'twelk men by aanhoudenheid voor eene vafte waarheid houd, kan ons even zoo verre en nog verder dan een opzetlyk kwaad voorneemen vervoeren. Jonkr van der Capellen tot den Pol, is myns oordeels, eerft door de gefchriften van den Engelfchen De Price, die hy vertaald heeft, ingenomen; vervolgens heeft hy ook de denkbeelden en begrippen van dien Engelsman ingezoogen, zonder de gevaarlykheid van dezelve te zien of te vermoeden. Zyn verftand, met die wanbegrippen bezet geraakt, is onvatbaar geworden voor alle befchouwingen en redeneeringen, welken hem van 't dwaalfpoor hadden kunnen afbrengen, Hy ziet geen waarheid, dan daar zyne  <# toen hunne grootfte dichters geleeft hebben? Zoo dra een volk zich verlekkerd op weetenfchappen j die meerder ftrekken om de zinnen te ftreelen, dan om het verftand te verlichten, kan 't niet wel anders zyn, of zy moeten ten aanzien van weezendlyke zaaken verzwakken en Jangfaamer hand verbafteren. Dat mag zoo zyn, hervatte ik, maar dit kan men op onze Academifche Leer-oeffe- ningfen niet toepasfen. In een zekeren zin niet, maar in een anderen zin al, voerde Spreeuwenburg my te gemoet: maar, voegde hy 'er by, wy zyn zoo aanftonds te Woerden; en alsge luft hebt, dan kunnen wy 'er ftraks nog wel eens over praaten, onder de thee en een pypje. — Met een reden wv Woerden in, en flapten af aar» de Herberg.... Goeden dag Kafteleyn, zeide Spreeuwenburg, Zoo als hy in huis trad, tegen ten hospes, die ons wagtte. Hoe maakt gy 't Man ? is onze kamer, en de thee-pot klaar. Alles is gereed, antwoordde de Hospes, die ons voorligtte om na boven te gaan: als de Heeren maar gelieven te volgen. Toe Cafteleyn, zeide Spreeu we n burg, helpt my de pels eens uittrekken: als 't Myn Heer belieft. Dat is iet mooys, zeide de Hospes, zoo als hy de pels in zyne handen had. Ja , zeide Spreeuwenburg, het is een franfche ftof; het blinkt fchoon; maar ik ben 'er mede bedot. - Hoe dat, Myn Heer! — wel wat d ziet- ge dat niet? Gy kunt nergens uw vingerzetten of ft feheurt. Waar of zy het bont van daan gehaaid heb-  $ hebben, weet ik niet, maar 't is my verkoft voor, voor, voor,.... ik weet waarachtig niet waar voor; maar zie eens hoe het afhairt. K >rtom, myn Vriend, de Franiche knaap heeft rny in de kleeren geftooken. Maar zeg eens maat, (met een nam Spreeüwenburg een pyp, blies 'er in, en nam zyn tabaksdoos) wat doet gy lieden hier te Woerden, vloekcge hier den Prins, of bidtge voor hem? Wel, myn Heer! wat zal ik U daar al veel van zeggen, het mogt wel wat beter zyn: Ho! ho! viel hem Spreeüwenburg daarop in, Gy lieden zyt bier ook met dat zelfde zop overgooten; dat hoor ik al. De Prins is een Verraader dat zeggenwe niet, hervatte de Hospes, dat zoude ons leeddoen. Denken Wel? doe niet, myn Heer, ik altyd niet. Niet? En durft- ge dat zeggen? zoo maar vlak uit zeggen? Wel,myn Heer, waaromniet? Zytge niet bang datze ü ophangen zullen. Ophangen ? Ja ophangen. En waarom? Om dat alle Verraaders opgehangen zullen worden. Wel ik ben geen Verraader. Gy bent 'er waarachtig wel een. Ik? —■ Ja gy. De man keek Spreeuwenburg eens aan, dièeenernftig gelaat hielt, en zyn pyp aanftak, terwyl ik de thee zette. Hy ging eens na den haart, om een hout op 't vuur te leggen, onder het geduurig mompelen, ik een Verraader. Eindelyk fprak hem Spreeuwenburg weer aan: daar ftaatge nu te kykeri, IX Stuk. C ©ra  ®< 34 ><& om dat ik zeg datge een Verraader zyt. Wel man, leeftge dan geen Couranten? r Wel ja, myn Heer; maar dat heb ik 'er niet in gevonden. — Zoo doet gylieden. Gy leeft de Couranten als den bybel, zonder op woorden of op zaaken te letten. Leeftge de Watergraaffche Courant niet ? de Woerdfche Courant niet: dat beftig ftukje van uw ftad? Nu en dan wel, myn Heer, maar niet altyd. ■ Dat is flegt. Die twee Couranten moetge altyd Jeezen; nooit overilaan. Gy zult 'er klaar en duidlyk in vinden, datge een Verraader zyt. Maar zeg, leeftge ook den Poft van Aen Neder-Rhyn. Zomtyds, nu en dan. Nu daar kunt gy 't ook klaar en duidlyk in leezen. — Dat begryp ik niet. - Wel Quibus! hervatte Spreeuwenburg, leeftge dan niet, dat alle die 't met den Prins houdeu. en die den Prins voor geen Verraader aanzien , zeiven verraaders zyn ?-Zoo 1 meent myn Heer het zoo? Zekerlyk meen ik het zoo, en wel degelyk. Alle die geenen, die voor den Prins durven bidden, gelyk het ons in den bybel geboden word, en die den Prins niet vloeken, gelyk het ons verboden word, zyn Verraaders van 't Vaderland; dat is maar uit, daar valt niet tegen te praaten. Dat is nu het geloof van alle de fatfoenelyke luiden.—Dat kan ik niet denken, myn Heer Spreeuwenburg. Daar is my gezegd, dat 'er te Leyden een Dominé is, die voor den Prins heeft gebeden; en datze hem daar over hebben willen kammen. — Zietge wel, zeide Spreewenburg, daar hebt gy 't al:  «M 35 ai: ik heb 'er ook wat van gehoord. — Ja maar, hervatte de Hospes, dat kammen is, zoo ais ik ge: hoord heb, blyven fteeken; en de oudfte Heereri van de Regering zyn 'er tegen geweeft; zoo dac 'er evenwel wel Heeren van de Regeering zyn, die het met den Prins wel meenen. Ja! ant¬ woordde Spreeuwenburg, zoo een enkelde hier en daar. Maar, zeg eens, Hospes, van wat anders. Wat eetenwe van avond. . Wat de Heereri gelieven. Kalfsch - Carbonnaden, rolpens, zult," met een naatje, een geftoofd peertje. Ees- tig man: al genoeg: als 't maar wel klaar gemaakt word. Daar kunnen de Heeren op aan. —* En zekerlyk flaapenwe hier? — Ja, myn Heer, daar zyn twee Ledikanten ; fcboone en drooge Lakens, daar zal myn Vrouw voor zorgen, Allerbeft myn Vriend ! Gy zyt een Man uit duizenden, al zytge een Verraader; gy hebt het grootfte lot getrokken. Gy meent een goede en braave Vrouw. — Wel is 't zoo» njet? ja, God dank, ik heb zulk een braaf flag van een wyf als 'er een te vinden is. — Dat heb ik ook wel befpeurd,als ik hier eens gelogeerd heb. Maar tog, vervolgde Spreewenburg, ik moed U een raad geeven: zeg tog aan niemand, datge den Prins niet houd voor een Ver-eader. — Wel wat zwaarigheid, myn Heer, daar zyn zoo veele Luiden die hier komen, die het niet denken , en die zeggen, dat men zyn eigen vuil op den Prins werpt % en dat als men den raad van den Prins had gevolgd; e 2  en dat men Zyne Hoogheid niet geduufig dwarsboomde, het 'er zifi? elendig niet by ftaan zoude, en alles beter zoude gaan. Mag ik dat ook niet zeggen ? Neen Man, dat moogtge niet zeggen : want alsge dat zegt, dan zytge een muiter, een oproermaaker, en vooral een Verraader. —Maar, myn Heer Spreeu wen burg, waarom mag ik zoo wel niet zeggen, dat het de fchuld van den Prins niet is, als dat anderen zeggen dat het die van den Prins al is. Dat moet immers van beide kan„ ten even fchoon ftaan? Wel hospes, wel hospes , zeide Spreeuwenburg; wel myn lieve man, waar komtge van daan? Weetje dan niet wat 'er om gaat. Weetje dan niet, dat men hedendaagfch den Prins mag vloeken, fchenden, beliegen^ klieren, en dat alle die geenen die het niet mede doen, of daar tegen praaten, Landverraaders zyn; en dat men daar en tegen niets van de Regenten als lof en prys mag zingen, al was het dat zy ons neus ert ooren lieten affnyden ; en dat die geenen, die niet mede zingen, Landverraaders zyn ? Wel man, ik zeg 't nog eens, lees de Diemermeerfche en uw Woerdefcbe Courant, en vooral den Poft van den Neder-Rfyn, daar zultge dat Wel duidelyk in vinden. Ja, myn Heer! ik kan 't niet helpen, ik hoor evenwel zo veele Luiden die anders praaten. Een party rappailje: van dat agterftraats goedje, vaft geene fatfoenlyke Luiden. > Wel evenwel, myn Heer, daar zyn wel deftige Burgers en Landsluiden, menfehen van middelen; en  en die overal voor eerlyke en braave Luiden bei kend ftaan, die zoo fpreeken. Ja, maar Cafteleyn, dat zyn geen fatfoenelyte Luiden. — Niet, myn Heer? wel ik heb evenwel voornaame Heeren ook wel zoo hooren fpreeken; maar 't is waar, meeft Burgers en menfehen die buiten de Regering zyn. Daar hoor ik U, zeide doove Jaap, voer bem Spreeuwenburg te gemoet. Van menfehen die buiten de Regeering zyn, zult gy 't wel hooren; maar niet van menfehen die in de Regeering zyn, en deeze laatften zyn 't die eigent- ïykfatfoenelykeLuiden genoemd worden. Dat wift ik niet myn Heer? maar waarom worden zy meer dan anderen fatfoenelyke Luiden genoemd ? — Wel, om dat zy beter dan anderen gefatfoend zyn. Zy zitten op kuffens; en zoo dra als zy daar op raafcen, veranderen zy van fatfoen ; en krygen dan eigenlyk die. form en die gedaante, die zy moeten hebben, net als de kuiven en de mutfen van de Dames gefatfoeneerd worden- Verftaatge ? Ja myn Heer! ik zie en hoor dat gy zoo wat met my malt. Dat is tot daar aan toe: ik moet nochtans zeggen, dat ik wel Heeren van de Regering by my zoo heb hooren fpreeken als de Burgers. ■ Dat zullen vaft oude knaapen weezen, menfehen van vyftig, zeftig, o£ zeventig jaaren; want onder die loopt 'er nog wel een, die voor den Prins is,; doch de meeften zyn hem tegen. Dat weet ik niet, antwoordde de Hospes, maar 't is waar, nu gy het zegt, meen ik ook befpeurt te hebben-, C 3  dat het meeft Jonge Heeren zyn, die tegen den Prins aangaan en raazen. Dat komt, myn Vriend ! hernam Spreeuwenburg, om dat die jonge Heeren wyzer zyn dan de Ouden. — Dat zoude men niet zeggen, viel de Hospes daarop in: ik zoude het met de oude Heeren houden: die hebben ondervinding: en om een Land te regeeren is 'er wel ondervinding nodig. Dat niet, zeide hem Spreeuwenburg. Een Land regeeren, kan elk die op een Academie is geweeft. Zoo ras als men Heer en Mr. is , Vriend lief! 't zy hoe men 't word, of men geftudeerd heeft of niet, dan is men bekwaam om Regent te weezen. Het kan zyn, antwoordde de Hospes, om zoo wat het een of 't ander te doen, of wat van de Regeering te leeren ? ■ Wat leeren, Man ! Wat praatge van leeren? is het nou een tyd dat men wat leert? Vraag aan den Schryver van den Poji van den Neder- Rhyn, of hy wat van de regering geleert heeft? Wel die is geen Regent Wel nu, vraag het dan de Regenten, die zich verheugen,dat 'er tot een eeuwigen roem van de ftad Utrecht zulk een meefterftuk van menfchlyk vernuft aldaar te voorfchyn komt. Gy zult zien, alsge tyd van leven hebt, datge aan den Schryver van dat blaadje nog een metaal Standbeeld te Utrecht opgericht zult zien, 'als van Erasmus te Rotterdam, dat hebtge immers wel gezien? - Ja,myn Heer.jNu let op 't geen ik U zeg, Man lief! en voor 't óverige zoude ik U raaden, U niet te veel voor den  dat zoude U kwaalyk kinnen bekomen. Men fpeelc 'er niet mede. Wy zyn góede Vrienden, en daarom zal ik U niet beklappen, noch myn Vriend ook niet; maar als de Luiden wiften, datge den Prins niet voor een Verraader hielt,dan zou 'er geen Utrechtenaer by U komen Hallen.- Hoor, myn Heer,ik wil van myn hart geen moordkuil maaken: ik durf wel rond uic zeggen, dat de Prins godloos behandeld word en geen Verraader is; en dat zeggen 'er duizenden met my: en die by my daarom niet wil komen, die mag weg Iblyven: ik zal evenwel geen ge- brek lyden. Gy fpreekt al bout > zeide Spreeuwenburg. Dat doe ik, antwoordde de Hospes,want gy haaltme de woorden uit den hals. Onze Courant en de andere Couranten mogen het maaken zoo zy willen, zy verliezen veld in plaats van veld te winnen; en men is hier onder den burger juift niet wel in zyn fchik, dat zulk fchryven toegelaaten en begunftigd word. In 't begin heb ik my ook laaten verleiden, maar nu zie ik beter uit myn oogen: het eindje zal den laft draagen: en gy moogt, myn Heer Spreeuwerburg, U nu zoo houden, maar ik weet wel dat gy 't zoo niet meent. Hebben»de Heeren nog iets nodig, vroeg de Hospes voorts; neen, ant¬ woordde Spreeuwenburg, als over een uurtje, van uw beften rooden wyn. — Ik zal 't bezorgen, zeide de Hospes, en daar mede ging de Man been. ' C £ Gy  4° ># Gy zoudt hem gemeJyk gemaakt hebben, zeide ik tegen Sgreeuwenburg, toen de man weg was. Doe niet antwoordde Spreeuwenburg: hy is een beftig menfch; maar niet van de fcbranderften. Ik weet wel hoe verre ik met hem gaan kan. Ik mag die Burgerlieden wel eens gaande maaken , dan kan men bert zien waar zy t' huis hooren, en óf het 'er met onze Natie zoo gelegen is, als het door fommigen is voorgewend. Als gy 't naagaat, zult gy 'er van de honderd op zyn beft. een vinden, die het met onze zoogenaamde Patriotten houd. Ik heb het, zeide ik tegen Spreeuwenburg, onk zoo ondervonden: de befte Luiden doen 'er het zwygen toe: zy fmooren hunne gedagten; maar denken 'er niet te minder om. Zy vreezen, en niet zonder reden, van zich de wrevelmoedigheid van een hoop ilecht volk, en de wangunft van eenige anderen op den hals te haaien: zy blyven dan ft.il, maar of die ftilte altyd duuren zal, weet ik niet. Getergde wraak woed het felft. Doch Jaatenwe dit aan den tyd overlaaten, en den draad van ons gefprek op 't rytuig hervatten. Wy waren . Hier mede moet ik mynen brief eindigen: verwagt in 't kort het vervolg van, Wel-Edele Güstrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejïr. BW. Dienaar, Den^n. Jan. R£ym£R VrYAART. 1 EEN.  EEN-EN-ZE VENTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge eerde vriend! *m yTyri voorige van den 18 Jan. heeft U verflag J.VJ- gedaan van myne komst te Woerden, in dé herberg, en van 't discoursje van Spreeuwenburgmet den Hospes. Deeze vertrokken zynde, hervatte wy het gefprek,datwe op 't rytuig gehad hadden, en naar welks vervolg ik verlangde, om te zien hoe Spreeuwenburg het met zyne opgeworpen Helling zoude maaken. Wy waren, zeide ik, om 'er weêr op te komen, op 't rytuig zoo zoet aan 't moralifeeren geraakt, dat ik 'er het avondje wel aan geeven wil: wy hebben tog niets anders te doen. —• Ik zal, antwoordde Spreeuwenburg, maar eerst een briefje fchryven aan den Heer Gulhart, om te zeggen, dat wy morgen ogtend ten negen uuren by hem zullen komen: waar op hy pen en papier genomen, het briefje gefchreeven, en hetzelve door een knegt', die op zyn fchellen boven was gekomen, afgezonden hebbende, ons afgebrooken gefprek wederom opnam. Waar waren wy aan gebleeven , vroeg ny? Gy moet toonen, zeide ik, dat onze letteroeffeningen, of de wyze op welken wy ons in de weetenfchappen oeffenen, de aanleidend©. C 5 oor-,  oorzaak is van de meenigvuldige dwaasheeden welken wy tegenwoordig befpeuren : gy beweerde, toen wy de ftad in reeden, dat wy ons te veel gewennen en overgeeven aan die foorten van kunften en weetenfchappen, die meerder op onze zintuigen dan op ons verftand invloed hebben. Dat is zoo, voer Spreeuwenburg my te gemoet, en het komt my ook zoo voor. Wy hebben latyn en ook wat grieksch geleerd: niet waar? maar hoe? om te leeren wel denken, om goede begrippen te krygen, om ons verftand te fcherpen? Neen, maar om te weeten in welke betekenis dit of dat woord is gebruikt. Hoe de Grieken en Romeinen dit of dat in hunne taal hebben gezegd. Daar toe leest men de griekfche of romeinfche historiën: daar toe leest men de brieven van Cicero, met een woord alle de Auteuren: en als men dan juist weet, hoe en op wat wyze die Luiden gefprooketi hebben,zonder echter te weeten hoe zy gedagt hebben, dan is 't genoeg. Dus is het gefteld met het leezen der Poeëeten, en der Redenaaren. Men blyft by het klinkende, by de welluidenheid der woorden; by de vloeienheid en keurigheid hunner woordenfchikkingen; en daar men zich gewend heeft om de fraayheid van taal en ftyl aan de woorden te hegten , gelyk men de waarde der menfehen fchat, op hunne uiterlyke vertooning , op hunne byzondere pracht, vermeende rykdom, of de eene of andere waardigheid, die zy bekleeden, zonder op hunne wezendlyke verdienften te letten, zoo ge-  <$ den naam van ReinierFryaart zyn uitgekomen ,vindtge diergelyke aanmerkingen, als ik hier maak. De Schryver van die Brieven heeft eene plaats uk eenen Moreau aangehaald, en dezelve met reden toegepast op de hedendaagfche Cofakken en Pandouren,die de Republiek der geleerden opeen elendige wyze ontrusten. Die zelfde Schryver heeft •ook in eenige zyner brieven van de flegte opvoeding, als eene oorzaak van 't verval der Vaderlandfche zaaken, gefprooken maar hy mogt 'er onze leeringen en Letter - oeffeningen wel by gevoegd bebben; die hebben nog meer invloed op onze Vaderlandfche zaaken , alzoo haar beftuur grootendeels daar van afhangt, en het den Vaderlande wel of kwaalyk moet gaan, naar maate van de meer of mindere kundigheid, de meer of mindere bedreevenheid, het meer of minder oordeel, verftand, doorzicht en bekwaamheid van die geenen, aan ■wie het bewind over 's Lands zaaken te beurt valt. Hebben die in hunne letter oeffeningen, in ' het leeren van kunflen en weetenfchappen, eenen verkeerden weg gevolgd; hebbenze hunne leeringen verkeerd aangelegd; hebbenze hunne natuurlyke vermogens van geest enkelyk befteed tot kundigheeden en weetenfchappen, welken, hoe zeer op zich zei ven niet kwaad, of zelfs nuttig en dienftig, ja noodzaadlyk tot het een of 't ander beroep, nochtans geen, of niet dan eenen geringen invloed op een Landbefluur hebben, zonder zich teffens toegelegd te hebben op de kennis van onze Vaderland-  kndfche gefteldheid, van de oorzaaken der gebeurtenisfen, die. het Vaderland van de vroegfte tyden af, tot heden toe gebragt hebben in dien ftaat,waar in het nu is; van onze naaste betrekkingen met andere Mogendheeden; van de belangens dier Mogendheeden op zich zei ven, en met opzicht op ons; van haare byzondere inzichten, neigingenen geaartheid; zonder werk gemaakt te hebben van 't menfchelyk hart te kunnen doorgronden, deszelfs gemoedsneigingen en driften te leeren onderfcheiden, en in de verkeering een behendig gebruik daar van te maaken: hebben zy, in plaats van dat alles, zich gewend om het daar omtrent op hunne eigen begrippen en denkbeelden te laaten aankomen; 't geen zy niet weeten te verachten, zich te verbeelden genoeg kennis te bezitten , om overal den beflisfenden toon te voeren, en de wet te kunnen ftellen ; wat kan men dan verwagten? wat te verwagten, van den invloed dier Schryveren, welke zich als de fakkel van 's Lands welvaaren voerende, wyd en zyd hunne verbysterende ftraalen uitfchieten; als 's Lands zaaken op het begrip van zulke guure en ongefchikte verftanden beleid worden? Immers het zelfde , als men van een fchip te gemoet zoude zien, dat men zoude vertrouwen aan iemand , die, in plaats van de ftuurmanskonst geleerd, en de zee bevaaren te hebben, op een lynbaan of by een zeilemaaker groot gebragt zoude zyn geweest; en die, om dat hy van het touwflaan en het zeilemaaken zoude weeten, of hebben hoo-  hooren fpreeken , vermeenen zoude bekwaam te zyn van aan 't roer van een Ichip te ftaan. Daar zouden niet veel dagen behoeven te verloopen, om tyding van 't verongelukken van 't fchip te krygen; daar behoeft ook niet veel overweeging om te befeffen, dat het met de Ryken en Staaten ook zoo gaan moet. Denkt gy > ook zoo niet? Ja zeker, zeide ik tegen Spreeuwenburg. Maar vroeg ik hem, zoudtge meenen, dat hetgeen gy noemt eenen verkeerden aanleg van Jetter-oeffeningen, Of eene verkeerde wyze van ftudeeren, zoo algemeen is, dat daar uit aan ons Land zoo veel nadeels zoude worden toegebragt. — Vast, antwoordde Spreeuwenburg: want, hoe zeer het waar is, dat 'er altyd onder de jonge Lieden, die op de Academie zyn, verfcheiden gevonden worden, die het wat anders aanleggen, en uit liefhebbery, Uit een zekeren trek, of uit verkiezing, zich wat meer beoeffenen in de weetenfchappen die ons verftand vormen , en ons kundigheeden geeven, welken wat meer in de vaderlandfche zaaken te pas komen, is dit getal zeer gering in vergelyking van die geenen , welken door andere leeroeffeningen getrokken worden om nU geene meiding te maaken van anderen, die in 't geheel niets Op de Academie doen, en 'er hun tyd in vroolykheeden, in coffybuizen, en andere tydverkwistende gezelfchappen doorgebragt hebben. En als ik myn hart regt uit zal fpreeken y dan zoude ik dee» zen nog boven de anderen verkiezen , als het op de eene  eene of de andere gewichtige zaak zoude aankomen. Zoudtge, zeide ik, tegen Spreeuwen- burg? Ja, antwoordde hy, buiten beden- kelykheid. De Prefident van der Mieden plagt te zeggen (zoo als my door iemand van zyne byzondere kenniflèn meer dan eens verhaald is) dat hy veel liever een ongeoeffend mensch in den raad had,, mits zyn natuurlyk oordeel bezittende, dan eenen, die door en door geleerd zoude zyn, doch met minder oordeel begaaft. Hy gaf 'er deze reden van; dat naamlyk een onkundig menfch, dat oordeel heeft, te regt is te brengen, maar een overftandige geleerde nooit. Dus, myn Vriend, is het gelegen met veele van zulken, die zich aan de letteroeffeningen begeeven. Zyn 'er onder, die wat oordeel hebben, dat oordeel word door hunne leer-oefFeningen bedorven, gelyk veeltyds de natuurlyke fraaiheid eener ftemme bedorven, word door de gemaaktheid van deikonft. Een boerinnetje, dat by de bakermand te neuriën zit, zal zomtyds het gehoor lieflyker ftreelen, dan dekonftigfte zang van een zangeres; enkel om dat zy het natuurlyke behouden heeft. Gelyk nu de ftem zomtyds door de konft haare grootfte waerde verheft, zoo verheft ons verftand dikwyis deszelfs giootfte waerde, door de Letter-oeffeningen, wanneer die verkeerd aangelegd worden. Deezen geeven ons vooroordeelen, even als eene verkeerde opvoeding in kindfche jaaren. Wy raaken zoo gemeen met die vooroordeelen, datwe 'er nimmer van  Van afkunnen flappen. Wy koefteren dezelve dai geJyksch ; wy fchrikken om die zelfs in twyffel te trekken; wy zienze aan als de vruchten van eenen arbeid, daar de aangenaamheid van ons leven op moet ruften; Wy meenen, datwe niets zyn, als wy die verliezen. Daarom zienwe alle die geenen , die dezelven niet aanneemen of tegenfpreeken, aan, als vyanden, even zoo fterk te haatert als die welken het op ons leven toeleggen. Van daar die halftarrigheid van onverzetlyk op zyn ftuk te blyven ftaan, van overal zyne begrippen en opvattingen te willen doen bóven dryven van alles, het kofte wat het wil, door te dringen- en naar geene reden te willen luifteren. Liever zal men tot de fnoodfte wegen overgaan, om zyn doelwit te bereiken, als men 't ongeftraft kan doen, dan van een opgevat denkbeeld af te gaan- en het al lerergfte is, dat het in die bedryven dikwyis zoo verre gaat als in het disputeeren. Het gebeurt niet zelden, dat men door het redentwiften, en hec ftaande houden van een gevoelen, eindelyk dat gevoelen, voor waar begint te houden , fchoon men te vooren van deszelfs ongegrondheid ten vollen overtuigd was. Uit dit alles, vervolgde Spreeuwenburg, komt dan ook voort die onver draagfaamheid en die geeft van vervolging tegen zulken, welken het met ons niet eens zyn: en dfe onzen Landaart byzonder eigen fchynt te weezen Ln dan vraag ik, ofwe onze Academifche Leeroeffernngen niet eerder voor fchadelyk en verderf- lyk  <3K 49 >® lyk mógen aanzien, dan voor nuttig en dienftig, Men komt van de Academie niet met eene gemoeds* geftalte , om zynen evenmensch en 't Vaderland te dienen, maar met wapenen om die te plaagen en te bederven. Men leert 'er twiften; zyne begrippen, hoe verkeerd ook,ftaande te houden; de waerheid tegen te fpreeken; die voor fchynwaerheeden te doen wyken, en minder kundigen te veralfen; aan de fhoodfte daaden eene koeleur van deugd, aan de befte bedryven eene koeleur van ondeugd te geeven. Hoe verder men in die konft gevorderd is, hoe meer men aangezien en als een verheeven geeft toegejuigd word. -Uwe trekken,Spreeuwenburg, zeide ik, vallen wat fterk : uw penfeel is niet heel zagt. De hardigheid en rouwheid, zeide hy, zitten niet in myn penfeel, maar in de voorwerpen die ik fchilder. Als ik een Midas voor my heb, kan ik geen Apollo gaan maaien. Ik bepaal my by onze ftudie: hoe het met de andere faculteiten gelegen is, laat ik daar: ik hoop beter. Zou ik dan, alles opgehoopt en toegeknoopt, niet liever te doen willen hebben mee een mensch als de Burgemeefter aan 't Hazerzouwfche Hek, als met veelen anderen, die quanswys wat meer letters gekaauwd , en wat meer dan Hy in ons Land te zeggen hebben? Ik geloof ia, zeide ik, tegen Spreeuwenburg; maar wy hebben onze thefis, uwe ftellirg, nog niet afgehandeld : wy gaan, zoo 't my voorkomt, een weinigje van ons ftuk af. Die ftelling ( vervolgde ik) IX Stuk. D was3.  was, zoo ik het wel onthouden heb, niet, dat het verkeerd aanleggen der letteroeffeningen fchadelyke gevolgen had of konde hebben; maar dat de Letteroeffeningen in 't algemeen by ons fchaden en oorzaak zyn van 't geen wy thans beleven. —* 3T is zoo, hervatte Spreeuwenburg; ik behoef Hechts eenige woorden en een voorbeeld te gebruiken , om het klaar te bewyzen, en voor ieder een bevatlyk te maaken* Vooronderftel, datge een fchoonen thuin',vol van heilzaame kruiden, in eigendom had; dat, met denzelven voor elk een open te zetten , gy aan alle menfehen gelegenheid gaaft, om in dien thuin van die gewaffen en die kruiden te gebruiken, die hun welftand zouden verfterken en hunne kwaaien geneezen: vooronderftel verders, dat ,na dien thuin dus een geruimen tyd ten beften van ieder een open gezet te hebben, gy ge waar wierdt, dat de Lieden, die 'er in kwamen, zich niet bedienden van die kruiden en die gewaffen, die hen eigenlyk moeften geneezen of verbeteren, of hunnen welftand vermeerderen; maar dat zy 'er gebruikten, die hen zwakker, ongezonder, en gebreklyker maak. ten; geen acht geevende op den aart hunner kwaaien noch op dien der gewasfen en kruiden; zulke gebruikende ,welken anderen mooglyk van nut konden zyn, maar hun nadeelig waren; hier in of den raad van anderen, of hunne eige verkiezing, zonder genoegzaam overleg of oordeel volgende; wat zoutge doen ? Het misbruik neemt het gebruik niet weg; antwoordde ik. Dit is de vraag  waag niet, antwoordde Spreeuwenburg. Dat fpreukje dbufüs non lollit ufum, het misbruik neemt het gebruik niet weg, is een van die gezegden, daar . wy mede fpeelen als Jan Potagie met de muts; en van welken de Pande&en vol zyn. Men werptze voor, als of zy univerfeele waerheeden bevatten, daar zy flechts byzondere waerheeden uitdrukken: dit is ook al eene verkeerde hebbelykheid, diewe van de Academie t' huis brengen, om datwe ons vooraf niet toeleggen, om die kundigheeden, welke ons algemeene, of meer en minder algemeene waerheden, van byzondere, of meer en minder byzondere, kunnen leeren onderfcheiden, te verkrygen. Tegen dien regel, dat het misbruik geen gebruik weg neemt, ftel ik deezen: dat, wanneer het misbruik grooter nadeel toebrengt, of toebrengen kan, dan het gebruik voordeel doet, of doen kan, het misbruik het gebruik als dan moet wegneemen. Wat zegtge, Krooneveld, zoudge Uw thuin openlaaten of toefluiten ? Toefluiten ö , Zoo meen ik het ook, zeide Spreeuwenburg. En op gelyke wyze oordeel ik, dat men beter zoude doen de Academiën te fluiten, dan de jonge Lieden op de Hooge Schooien te zenden. > Dat volgt niet, hernam ik: als ik zodaanig Meester was van 't gebruik van myn thuin, dat ik die geenen, die 'er in zouden komen, zoude kunnen brengen tot het maaken van een goed gebruik, dan zoude ik mynen thuin niet fluiten; maar dat middel gebruiken. Ik vat U, viel Da %  my Spreeuwenburg in: gy woudt, dat 'er eenig middel gebruikt wierd, om het gebrek onzer Academifche oeffeningen te verbeteren. Ik wenfchte, dat ik het zag; maar ik twyffel dat het ooit gefchiedde. Daar is zoo veel te verhelpen en te verbeteren in ons Land, dat men 't wel met een beflommerden boel mag vergelyken, daar men te nauwer nood aan durft raaken. De Friefen en die van Overyffel fchrikken 'er niet voor, zeide ik: die Lieden zyn al braaf bezig aan 't verbeteren. Overal heeft men thans het hoofd vol van allerley foorten van veranderingen. — Ja, viel Spreeuwenburg in, wy zullen haaft weder Batavieren zyn, Gewapend en te paerd de rivieren over zwemmen : wel haaft zullen de Lyfwagten der Vorften van Europa uit Hollanders alleen beftaan. En waarom niet? Hebben de Romeinfche Keizers de Batavieren niet boven allen volken tot hun Lyfwagt verkoozen ? Onze grond is dezelfde: onze lucht is niet veranderd. Wy eeten en drinken wel wat lekkerer: wy flaapen wel wat gemakkelyker; maar dat is niets; dat alles kan overwonnen worden. Men moet maar eerft een goede Landmilitie op de been hebben: die moet men op zyn pruiffifch drillen : dan hebbenwe geen Landmacht meer nodig; dan zullen de Burgers, gelyk als in den fpaanfchen oorlog, en voor den fpaanfchen oorlog, wederom kunnen te velde trekken, en vegten als leeuwen. Dan zullenwe alle Mogendheeden, Engeland vooral, doen beeven. En wat het ftaatsbeleid aan-  3K 53 aangaat, zeide Spreeuwenburg, ik hoor fpreeken, en lees in den Poft van den Neder-RJiyn, en in andere gedrukte gefchriften, dat men bedagt is, om een Raad nevens den Stadhouder aanteftellen; of, zoo 't gaan kan, den Stadhouder den fchop te geeven. Om m^er a&iviteit in 's.Lands zaaken te brengen, zal het bellier nog verder verdeeld worden: het fchip moet niet flegts twee maften hebben , maar overal, aan alle kanten moeten 'er maften zyn; en ook roeren; om dat de Stuurman dan niet zal zeilen zoo hy wil: en op dat, wanneer hy rechts wil, een ander linkfch, of voor, of achter kan houden; dan heeft men ook een poft op 't fchip; dan heeft men ook een baantje, dan trekt men meê wat. Ook moeten de fchepelingen 't recht hebben, om die geen, die aan 't roer ftaat, over hoord te gooien als 't hun maar luft of belieft, of wanneer zy denken dat zy niet fchielyk genoeg vaaren, of dat de ftuurman wil gaan ftil leggen, om het fchip niet aan een orkaan te waagen. Als men, vervolgdeSpreeuwenburg, met zulke grootfche denkbeelden, welken my, in'tleezen van die fchriften, voorkomen thans op het tapyt te zyn, bezwangerd gaat, dan kan men zekerlyk zyn hoofd niet breeken met andere verbeteringen, welken tot heil van 't Land, met betrekkingen tot de neeringen en handteeringen, en vooral wat de leer- en letter-oefferingen aangaat, ondernoomen zouden kunnen worden. Het is wel waar, zeide ik, dat 'erdiergelyke dingen in blauw boekjes, in Couranten, en , D 3 los-  54 ># loffe blaadjes worden geleezen; doch hier uit volgt «iet, datze waar zyn. Ik laat het daar, zei¬ de ik: gy ziet echter dat die boekjes, die Couranten , en die blaadjes begunftigd worden: en, myns oordeels, zouden zy 't niet zyn, indien die geenen die dezelve begunftigen, en 'er veel mede op hebben, hun verftand wat beter geoeffend hadden. Het is, zeide hy voorts, twee-en-dertjg jaaren geléden, dat Prins Willem de IV. een voorftel heeft gedaan, tot opbeuring van onzen koophanhandel en fcheepvaart. Wat is 'er aan gedaan? Niets. Wy hebben wel Memorien en Contra-Memorien gezien over belangens van Regenten, over het oeffenen van hun gezag, en wat meer van dien aart is; maar op fchikkingen ten algemeene nutte, op het wegneemen van die verfchriklyke gebreken en abuifen, in 't beftier onzer Colonien; op het verminderen van de duurte der arbeidsloonen; op de middelen van onze fabrieken op te beuren; daar fchynt niet om gedagt dan by Particulieren , of by fommige Regenten, die zich by eenige Particulieren voegen, en tot deeze en geene ontwerpen de hand leenen. Maar hoe worden die poogingen ontfangen ? In plaats van aanmoediging vinden deeze meeftal tegenkanting. Wie had, om maar een voorbeeld by te brengen, ooit gedagt , dat de Aanleggers en Begunftigeis van 'tGe. noodfchap, bekend onder de benaaming van den Oeconomifchen Tak, zoo veel nyd en afgunft zouden ontmoet hebben; daar het onderwerp, hoe het mogt  55 moet uitvallen, allenthalven nimmer nadeel, maar altyd voordeel moeft toebrengen? Zoo is het by ons gelegen. : . Liefde tot het Vaderland is in den mond: met in het hart: ten minften niet in het harte van die Lieden, die 'er geduurig op zweden. Dit nu zoo zynde, hoe zoudtge U immer kunnen inbeelden, dat 'er een ftap zal gedaan worden, om een beter leeroeffening tot ftand te brengen? dat het zelfs ooit een voorwerp van overweeging zal worden* dit niet zynde , zoo mag ik dan ook veilig Defluiten, dat wy nooit in 't geval zullen komen, dat het gebruik der letteroeffeningen tegen het misbruik zal kunnen opweegen; en daar mede, heb, ik, zoo 't my voorkomt, uwe bedenking weg genomen, en myne ftelling beweezen. lk beken, zeide ik, dat uwe redeneeringen juift niet kwaalyk loopen; maar my dunkt, daar hapert tog nog iet aan. Alle dingen kunnen niet te gelyk gefchieden: het een moet na het an*. der wagten. Wanneer de zaak van de amMatoire ampten , en diergelyke verbeterende fchikkingen, welke de blauwboekjes ons als ten uiterfte noodzaakelyk affchilderen, hun beflag zullen hebben gekreegen, dan zal men misfchien op. de zaaken van vaart en koophandel denken; en voorts op het verbeteren onzer Letter-oeffenin- gen. Men mogt, hernam Spreeuwenburg, daar wel mede beginnen, zoo 't waar is, dat vaart en koopkandel de ziel en 't leven aan de RepuD 4 bliQck  blieck geeven. Maar dat tot daar aan toe Ik wil wel gelooven, dat myne redeneering nog wel wat bedenkelykheid overlaat. Ik geef die ook niet op voor een wiskundig betoog. Het gaat altyd zoo met befpiegehngen, daar veel voor- en tegen op te zeggen valt: vooral wegens zaaken, van welken het nut afhangt van tgebruik of misbruik, zoo als het met het oeffenen van ons verftand gelepen is' Word het wel geoeffend, dan b/engt het heilzaa' me; word het flegt geoeffend, dan brengt het héillooze vruchten voort. Ik zal, zoo gy wilt, het geen ik beweer, nog door eenige voorbeelden toonen; en die zullen tot nader bewys van myne fteü bng kunnen dienen. — Alsge wilt, zeide ik Doch eer ik U het vervolg van myn gefprekvér' haale, moet ik U op uwe aanmerkingen over den ftaat, waarin deRepublieckzich bevind, met betrekking tot Engeland, antwoorden. Ja! myn Vriend' het is zoo: wy zitten 'er toe. De Amfterdamfche Foktieken, die heimelyk naar eenen oorlog met En geland verlangd, en die 'er ons in gewikkeld hebben; die naderhand naar geen aangeboden vrede hebben willen luifteren, maar aangedrongen hebben , dat men Engeland zoude dwingen vergoeding te gee ven, hebben het, myns oordeels, niet minder flegt gemaakt, dan de Loots, die het fchip van Cape de Bruin op de zuider-haaks heeft gezet. Even zoo weinig als deezen, hebbenze naar goeden raad en vermaaningen willen luifteren: en daar zitten wy nu. De A&e van Navigatie moeft vernietigd. De regel  # Mkfchien zoude het Hof van Frankryk daar nóg wel kunnen byvoegen. „ De zwakke ftaat vaü „ uwe zee- en landmacht was my bekend: ik kon„ de derhalven my niet voorftellen, veel hulp vari „ U te zullen ontfangen. In tegendeel: gy werd een laft voor my, vermits ik voor uwe bezittin„ gen, die alle weerloos lagen, moefte zorgen". Én mooglyk nog verder kunnen voorhouden. „ Heb ik de Caap de goede Hoop voor Ü niet „ behouden, welke de Engelfchen vaft geno„ men zouden hebben? Heb ik hunne vorderin„ gen en verdere onderneemingen in Ooft-Indien „ niet gefluit? Heb ik Demerary, E(fequeboy en „ de Ëerbice niet heroverd ? Maak ik zwaarigheid „ van alle die bezittingen U wederom te geeven ? „ Wat eifehtge meer? dat ik, om Ütegen Groot„ Britanje te helpen, eenen verflindenden oorlog 3, blyve voeren; myne Onderdaanen nog langer doe 5, zuchten, daar ik het doelwit van 't opvatten der „ waapenen bereikt hebbe? Het zoude immers „ dwaasheid en onverantwoordlyk zyn". Wie weet of Frankryk 'er niet nog al verder by zou^ de inbrengen. „ Gy Vrinden zyt uwe belofte niet j, naargekomen. Gy zyt het tot uwent niet eens. „ Daer is geen eendragt, geen eensgezindheid on„ der Uwlieden; en, zonder dat, is 'er niets van LT 3, te wagten: dat heeft U Jeannin zoo dikwyis „ voorgepreekt. In plaats van te denken op het „ geen Uw macht verfterken en U in ftaat ftel„ len kan, om wat uit te voeren j hoüdge Ü op IX Stuk, E js met  Niet- omtrent hua meede, onderdaan, want zy fpreeken als een Lid en gedeel' te van de SouveraMteit uitmaakende; maar omtrent V een Heer, die fchoon insgelyks van een aanzicnlykfte geboorte en eene groo:fte waardigheid beklecr " éende, nogthans nog veel meer bun onderdaan is, *' vermïds hy bebalven aan de. bevelen van den Souverain, noggefubdelegeerd is aan die van den Kapitein " Generaal ; aan die van 's Lands eerften burger en „ dienaar. x ■ ■ ■ E 4 „ Het  „ Het verfchil is dierhalven zoo groot, dat fchoon „ ik betuig met hart en zie! te wenfchen, dat deeze „ zaak iD 't vriendelyke en in der minne tot onderling „ genoegen, ja ten beste van den Lande moge geter„ mineerd raaken; het my nog zeer bedenklyk voor„ komt of die wel zo zal kunnen aflopen, als in 't ge,, val van Granvclle plaats had. Kan de achtbaarheid „ der Amfterdamfcbe Regeer deren, kan de kwaliteit van „ integreerend Lid van Staat, die een gedeelte der Sou„ verainiteit uitmaakt, zulks wel gedoogen? Het „ heeft by my al vry veel in. Immers, wanneer zoo „ een aanzienlyk lichaam over eene begonnen demarche „ moeilykheeden gedaan worden, dunkt my is 'er des, „ zelfs carafter aan geleegen, de zaak niet op te gee„ ven, maar tot den uiteinde toe door te zetten, of „ op voldoeninge aan te dringen, ingevalle het bele,, digd is, gelyk de Steden voormeld in hunne uitge„ bragte Refolutien het fchynen te beweeren. Dog „ wat 'er ook van zyn mooge, liever dan dat 'er nog „ verdere verwerringen ea onaangenaamheden voorvie„ len, zou het zeeker best zyn dat alles zich piooi„ de, en des noods een einde nam, even gelyk het „ met Granvelle afliep. Ach ! mogten de gistingen „ van den Heer uit UE Gezelfchap bewaarheid won „ den! Acb! mogte rust en eendragt onder ons zyn! „ Myne tweede aanmerking is deeze. Zonder my „ uit te laaten omtrent de al of niet dugtïgheid van 'c „ geasferteerde in de Memorie der Burgemeesteren, ia „ het zeeker, dat door hetovergeeven dier Memorie „ en het infteeren op de verwydering van den Hertog, v de Heeren van Amfterdam het zelfde gedaan heb! „ ben, # daanen jegens bun Heer regelmaatig, zo moetze heg „ nu ook volkomen zyn, daar een integreereni Lii „ der Souverainiteit die op de befcheidenfte wyze by ,, d'eer[ten Dienaar van hec Vaderland doet. Wy zullen ons ( vervolgde s Spreeuwenburg y niet ophouden by al de revelery die hier gevonden word, en uit welke zonneklaar te zien is, dat de fchryver de allergeringfte kennis van de zaaken, die hy zich vermeet te verhandelen, niet heeft. In 't byzonder acht ik onnoodig, onzerr tyd te verfpillen met te onderzoeken, wat door integreerend Lid verftaan moet worden, en wat het wezendlyk betekent. Onder ons behoeft dit geen voorwerp van bedenking uit te leveren: ik zal my dan alleen bepaalen by het voorwenden» dat Burgemeefters van Amfterdam den Prins hebben toegefprooken, in de hoedaanigheid van Sou» vereinen; en dat de Prins, door hen is aangefprooken, in de hoedaanigheid van Onderdaan. De grond, op welken de Man beweert, dat het in de hoedaanigheid van Souvereinen is, dat de Burgemeefters hunne aanfpraak gedaan hebben, is deeze : dat Burgemeefters van Amfterdam integreerende Leden van de Souvereiniteit zyn. Dit nu, weetge, zoo wel als ik, is eene krankzinnige verbeelding. Maar 'twas eens zoo niet, dan zoude ik de valfchheid van 't gevolg, daar uit getrokken, aan het minft kundig menfch, bewyzen, dooreen vatbaar voorbeeld; en enkelyk vraagen, of, wanneer wy E 5 eea  74- «en compagniefchap hadden met ons Veertienen, en een van ons handelde, afzonderlyk, zonder laft of commisfie van de gezamentlyke Compagnons, hy-ooit, 't zy-in-rechten, 't zy daar buitten , geagt kon en zoude worden, als daarin op gezag van de Compagnie gehandeld te hebben? De Buigeraeefters fpreeken 'er immers niet uit naam van-de Staaten. Al was het dan zoo, dar. zy als Leden van de Souverainiteit konden aangemerkt worden;- zy fpraken echter niet uitnaam van den Souverein; en derhalven niet als Souvereinen. Al verder eens vooronderfteld zynde, dat Burgemeefters. van Amfterdam, als zodaanigen, als integreerende Leden van de Souvereiniteit konden befchouwd worden, dan is het immers handtaftlyk, dat zy afzonderlyk geen Souvereinen zyn, of kunnen zyn.; noch geen Souvereiniteit hebben, of kunnen hebben; om dat eene qualiteit, welke uit eene zaamenvoeging gebooren word, niet afzonderlyk kan beruften, of huisveften in de deelen, door welken de zaamenvoeging word'voortgebragt. De qualiteit van Compagniefchap word, door de zaamenvoeging van de Compagnons, voortgebragt; beruft niet, noch kan ook niet beruften by ieder Compagnon, afzonderlyk. . Wanneer iemand, die op de Academie ter ftudie is geweeft, en zulke waerheden over het hoofd ziet, dan toont hy, dat hy onder dat foort der leerlingen te tellen is geweeft, welke Profeflbr Noodt uit den rey van waare Rechts-oeffenaar-en fluit. Had de Staats-  •M 75 Staatsman naar de leerwyze, door Noodt aange. prezen, zyne oeffeningen aangelegd en volbragt, hy zoude zulke lompe misflagen niet begaan. Het zoude hem nooit in 't bovenfte gedeelte van zyn hooft opgekomen zyn, van Burgemeefters van Amfterdam, in dit vriendelyk bezoek, by den Prins op de Oranje-Zaal afgelegd, aan te zien als Souve-' Xeinen, het woord tot hun Onderdaan voerende: hy zoude geweeten hebben, dat zy in die qualiteit den Vorft niet hebben kunnen aanfprceken. Voorts is het redelyk algemeen aangenomen, en; onze Staatsman heeft het, op meer dan eene plaats, gefchreeven , het zy wel of kwaalyk, dit laatenwe nu daar, dat de Regenten der Steden, als zodaanigen, de Reprefentanten of Plaatsbekleders van de Gemeenten zyn: zy fpreeken ter S taatsvergaderinge, uit naam van de Heeren hunne Principaalen. En wie zyn de Heeren hunne Principaalen ? Zekerlyk de Vroedfchappen. En wat zyn de Vroedfchappen? Reprefentanten van de Gemeente van ieder Stad. Derhalven treden de Gemachtigden van ieder Stad in de Souvereiniteit, by reprefentatie of plaatsvulling, het zy van de vroedfchap of van de gantfche Gemeente der Steden. Het gantfch gezag der Regenten ftrekt zich dan, volgens de gronden, op welken onze Man zyn gebouw doet ruften, niet verder uit, dan hunne reprefentatie of plaatsvulling medebrengt. De Heeren Burgemeefters van eene Stad, en dus ook die van Amfterdam , kunnen dan nooit eenig ander of meerder gezag bezitten, dan dat, het welk het repre- fen-  fenteeren van hunne Stad medebrengt: en ook alleenig dan, wanneer zy, als Burgemeefters, in die hoedaanigheid het een of 't ander verrigten. Hoe is het nu met den Heer Stadhouder gelegen? Stadhouder wil zeggen plaatshouder; iemand die de plaats vult van een ander. Van wien vult nu de Heer Stadhouder de plaats, in zyne waerdigheid van Stadhouder? van bet een of ander dorp, vlek, of ftad? Neen. Is hy enkelyk Stadhouder, vult hy enkelyk de plaats van deeze of geene gemeente , of vroedfchap ? Neen. Wat plaats vervult de Stadhouder dan, als Stadhouder? is het wel eene -andere, dan die van den Souverein? Vervulde Prins Willen de 1. niet de plaats van Philip, Graave van Holland; reprefenteerde Hy in die qualiteit niet den Graaf? Toen Philip de II. afgezwooren was, en de Souvereiniteit onzer Provincie daar door begreepen wierd overgegaan te zyn aan de Staats-vergadering, als het reprefentatief of plaats-vullend Jichchaam van het gantfche v*lk onzer Provincie, heeft toen Prins Maurits, Stadhouder geworden zynde, als Stedehouder van Holland, niet gereprefenteert en de plaats vervult van den Souverein, even als Zyn Vader het te vooren van den Graaf gedaan had ? en hebben de volgende Heeren Stadhouders, even daardoor, dat zy Stadhouders zyn geweeft, niet altyd bekleed geweeft, en is het de tegenwoordige Heer Prins van Oranje mede niet, met de reprefentative of plaafs-vullen. de  *•£ 77 de waerdigheid van den Souverain? Reprefenteert de tegenwoordige Heer Stadhouder diensvolgende, in die qualiteit, niet het gantfche lichchaan» van onze Staatsvergadering? en voor zoo verro men dan wille ftellen, dat de Staatsvergadering zelve reprefenteert den Staaten van dezelve Landen , of wel, het gantfche volk, reprefenteert deHeer Stadhouder dan Ook niet het gantfche lichchaam van hét volk, daar de Steden flegts deelen van 't volk reprefenteeren? Hetiszóo, zeide ik tegen Spreeuwenburg: ik heb het mede zoo begreepen, zedert dat ik myne gedagten over de qualiteit van Stadhouder heb laaten gaan, en onze oude hifto- rien wat onderzogt hebbe. Let wel, viel my Spreeuwenburg daar op in, dat ik niet zeg, dat de Stadhouder in alles de plaats van den Souvereine vervult. Lieden, die, als onze fnedige Staatsman, het op hunne logica naturalis, op hun gezond verftand, laaten aankomen, zouden hier ligt eenen misflag van tegenftelling kunnen maaken. De Stadhouder vervult de plaats van den Souverein; waarin? in alles wat Hem als Stadhouder is opgedraagen. En derhalven, die den Vorft als Stadhouder toefpreekt, fpreekt hem toe als den Souverein vertoonende; even gelyk men een Ambaffadeur, in deeze zyne waerdigheid toefpreekende, verftaan word dien toe te fpreeken, welken hy reprefenteert. Begrypt gy het ook zoo niet? ; , ja, zeide ik tegen Spreeuwenburg, en daarom is het my ook voorgekomen, dat die gee-  geenelT, welken hedendaagfch de waerdigheid van Stadhouder affchiideren, als of aan den Heere Stadhouder, in die waerdigheid, flechts een uitvoerende macht toekwam, en niets anders, de plank zeer mis zyn Ik moet hier myn verhaal afbreeken: my fchiet weinig tyds over ter beantwoordinge van den vraag, dien gy doet over 't belang, het welk de Koning van PruiiTen fchynt te neemen in de wyze , op welke men hier ten aanzien van Z. D. Hoogheid te werk gaat. Indien gy den Politique Holan* dois, dat blaadje, over welk ik U in eenige myner voorigen heb onderhouden, en 't welk eigenaartig fchynt gefchreeven, om den Prins en 't Stadhouderlyk Huis te hoonen en te fmaaden; en het Hof van Frankryk in alles te roemen; in het welk men vlak uit durft zeggen , dat de Prins zich den zwadder der paskwillanten op den hals heeft gehaald, even als of fchryven en uitftrooyen van faamroovende fchriften niet altyd ongeoorloofd, en nimmer geoorloofd konnen worden, wat ook het gedrag van dien geenen, die 'er het voorwerp van is, moge weezen; indien gy, zeg ik, dat blaadje leeft, dan zultge zekerlyk gevonden hebben, dat die man dit gedrag van Zyne Puiffifche Majefteit, als onbevoegd zynde , om zich het huiiTelyke van andere Volken aan te trekken, ten hoogften afkeurt, en laakt. Waren de woorden van dien knaap, en van ander foortgelyk volk, zoo veele wetten, aan weiken wy ons zonder bedenken zouden dienen te on-  3K 79 >& onderwerpen, zoude de vraag, dien gy my doet. ligt te beantwoorden zyn. Maar daar het gefchryf van die fnaaken meer gefchiktis, om een gedeelte van 't fransgezind gemeen te verkloeken, dan om Mo» gendheeden onderrichting te geeven, en aan eenen Frederick te leeren wat hy doen moet, fchynt die vraag wat meerder overweging te vereifchen. Gy weet, myn Vriend, dat de Koning van Pruisfen een Vorft is, die al vry veel met verftandelyke vermogens is begaaft; die, gelyk men zegt, de waereld gezien heeft: die, in den loop van eere lange en roemruchtige Regeering, grys is geworden, zonder dat zyne ryzende jaaren hem zyne krachten van geeft en lichchaam benomen hebben. Die Vorft heeft niet alleen veele vermaarde Rechtsgeleerden, en inzonderheid ook zulken, die men Pabliciften noemt, in zyne Landen,maar hy heeft 'er ook aan zyn hof. Gy zyt het mooglyk ontwaar geworden aan deszelfs antwoord, op het verzoek der Staaten van Holland, zyne Majefteit, ter gelegenheid der drie haagfche Vluchtelingen, gedaan. Vooronderftel nu eens, dat de Koning •van PiuiiTen het uitftrooyen van fchotfchriften, eerft tegen den Heere Hertog, toen tegen Z. D. Hoogheid, naderhand mede tegens Hoogftderzelver Gemalinne aangezien heeft, als middelen, die voorbedagtlyk gebruikt wierden, om het volk met haat tegen het huis van Oranje, en den tegenwoordigen Heere Stadhouder op te zetten; en den Stadhouder door den tyd weg te helpen, gelyk men den  den Heer Hertog van denzelven heeft verwydert4 Vooronderftel, dat de Groote Frederik zich verzekerd heeft gehouden, dat men, om by trappen daar toe te komen, den voorflag gedaan heeft, om den Prins een Committé of kleinen Raad toe te voegen; dat voorts hunne Edele Groot Mogenden een Commisfie benoemd hebben, om Z. D. H. te onderhouden, en, als 't ware, (want het word mooglyk door den Pruisfifchen Vorft aldus aangezien) rekenfchap van zyn gedrag als Admiraal af te vorderen; dat aan Z. D. Hoogheid in Friesland, Overysfel, en in Holland verfcheide oeffeningen van befchikkingen, omtrent de Regering , zyn afgenoomen; dat 'er dagelyfch het een of 't ander opgeworpen word, om den Prins, in de oeffening zyner Hooge Waerdigheeden, het een en ander 't onttrekken; dat 'er gefprooken word om den Hoogen Krygsraad af te fchaffen; en over het beleid van de Zeezaaken, Commisfarisfen aan te ftellen, en dat tot grond van zodaanige aanftelling, juift den tyd van het beftier van den Raadpenüonaris Jan de Wit word aangehaald; vooronderftel verders eens, dat Zyne Pruisfiche Majefteit beter dan de Franfche Leidfche Courantier, en zyn Medemakker, onderrigt is van de geheime raadflagen der Amfterdamfche Politieken, zoude het dan zoo vreemd zyn, dat de Koning van Pruisfen, dit alles by malkander neemende, en in zyn zaamenhang overweegende, daar uit befloot, dat 'er  # asen; maar liever laat als nooit. Vaar wel Vriend! verzekerd van myne beftendige achting, daar ik Reeds blyve, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejïr. BW. Dienaar, Den i#n. Jan, Reynier Vryaart, TWEE.  TWEE-EN-ZE VENTIGS TE BRIEF, Wel-Edele Gestrenge Heer eh ZEER GE-EERDE VRIENDl Gy hebt aan het weinige, het welk ik U uit myn gefprek met Spreeuwenburg verhaald heb, gezien, op welke wyze de waerdigheid van Stadhouder in haaren oorfprongklyken aart en natuur door hem befchouwd word, en wat dezelve ook in haaren eigentlyken aart is. Gy kunt 'er, myn Vriend, de kundigheid van zulken aan toetfen, die, van den Heere Stadhouder, gelyk het de Schryver van den Staatsman doet, fpreeken, als of hoogftdezelve, in die qualiteit, niet anders zoude zyn dan de eerfte.de aanzienlykfte Dienaar, en Onderdaan van den Lande, en des als de hunne (naamlyk van de Burgemeefters of Regenten van eene Stad) zoo dra zy naamens een integreerend Lid der Souverainiteit, 't welk zy reprefenteeren, komen te fpree. ken die, zich over den Heer Veldmar- fchalVuitlaatende, van denzelven fpreeken, als nog veel meer hun onderdaan zynde, vermits hy behalven aan de bevelen van den Souverain, nog gefubdelegeerd is aan die van den Kapitein Generaal; aan die van '5Lands eerften Burger en Dienaar: van zulken, die, eene vergelyking maakende, tusfchen F 4 het  het geen Oranje, Hoorn en Egmond in hunnen tyd gedaan hebben, en by het aandringen op de verwydering van den Hertog, door Burgemeefters van Amfterdam, tot befluit zeggen. „ Was die ftap „ te dien tyd, vooral in Onderdaanen jegens hun „ Heer regelmaatig, zoo moet hy het nu ook vol„ komen zyn, daar een intregeerend Lid der Sou- verainiteit dien, op de befcheidenfte wyze, by „ den eerften Dienaar van den Staat doet.'''' Hebtge ooit mislyker en vernufteloozer taal gehoord ? immer armhartiger hooren beuzelen ? Evenwel is het die rabbelaary, daar de meenigte door begoocheld wordt, en die door anderen word toegejuigd. Eene enkele aanmerking zal genoeg zyn, om 'er de volflagen zinloosheid van te bevatten. Wanneer Burgemeefters van Amfterdam (om lier eens op den. trant van onzen Staatsman te fpreeken) als reprefenteerende die Stad, en dus een intregeerend Lid van Staat, den Prinfe hun verzoek deden, repref enteer de de Prins, op dien zelfden tyd, niet, als Stadhouder van Holland, de gantfche Vergadering van hun Ed. Gr. Mog., en dus alle de integreerende Lieden uit welken zy beftaat, Amfterdam zelfs niet uitgeflooten, te zaamen en by een genomen? Repref enteer de de Prins, als Stadhouder van de andere geweften, te gelyk ook niet, de Hooge Overheid der andere Geweften ? ftond in den Prins het Stadhouden, het Plaatsmllen, het Repref enteer en van 's Lands Hooge Overheid ftil, terwyl het by Burgemeefters van Amfterdam, ten aan-  <&< 89 ># aanzien van hunne Stad, werkte? of verdwynt do waerdigheid van Stadhouder, zoo dra de Regenten eener Stad, namens hunne Stad, den Prins ,toeipreeken? Word die 'er door vernietigd? Behoeve ik by deeze Aanmerking nog iet te voegen ? Doet zy niet allerklaarft zien, dat het gefnap van onze Baazen enkelyk zynen oorfprong ontleend uit eene mengeling van verwarde denkbeelden en harsfenfchimmen, die men van een ongefteld brein, maar nimmer van een gezond verftand zoude verwagten ? Niet te min is 'er nog iet uit té haaien. Zy ontdekken ons, hoe het by onze vroome heedendaagfche Patriotten inwendig gefchapen ftaat* Zy doen ons zien in welke bogten onze bollen zich wringen, om der goede gemeente te preeken, en in het verftand te brengen, dat de Prins niets anders noch meerder is dan de eerfte en aanzienlykfte Onderdaan van alle de Heeren Regenten, die, 'er in onze geweften de eer hebben, van Leden der Regeeringen eener Itemhebbende Stad te zyn; daar alle die Heeren Regenten , als zoo veele Souvereintjes, moeten aangezien en geëerbiedigd worden. Men ziet'er uit, dat het hoofdoogmerk, van alle die fchryvers is, de waerdigheid van Stad'houder by de Gemeente in kleinachting te brengen, en het volk daar door te brengen, tot het afleggen en verzaaken van eenen eerbied,dien hetzelve aan den Prins als Stadhouder verfchuldigd is. Ik zeg verfchuldigd, om dat de Souverein, alle de integreerende Leden van den Staat gezamentlyk, dien F $ plicht  plicht aan elk Ingezeeten opgelegd heeft, wanneer hun Ed. Gr. Mog., op het einde van Hoogftderzeiver Comrnisfie van den sen. Mey 1747, „ las}i ten enèevelen den Prsefident en Raaden van den 5, voorfz. onzen Hove, en alle anderen Jufticie„ ren en Officieren , van meergemelden onzen „ Lande van Holland en Weftfriesland, dat zy den „ Hooggemelden Heere Prince Wilhelm Carel „ Hendrik Frjfo, houden en refpeSteeren als Gou„ verneur, Capitein Generaal en Admiraal voor„ noemt, denzelven bewyfen alle .eere en reverentie, en in al het geen het beleid en gebruik van den „ vQorfzi Staat aangaan mag, en het gunt daar aan „ kleeft, hem te obediecnn, en te doen alle addres eii „ asfijlentie" Word aan dit bevel van den Sou< verein niet wonderlyk voldaan ? kwy ten zich de Justicieren en Officieren niet fchoon van hun plicht? cf zoude men eerder met grond kunnen zeggen, dat 'er opentlyk met het bevel van den Souverein denfpot word gedreeven? Wieheefc ooit een Land gezien, van een Land gehoord, of geleezen, daar, ik zal niet zeggen, het aanzienlykfte Lid van Staat, maar de geringfte Ingezeeten, zoo opentlyk in zyn eer en in zyne rechten ftraffeloos is aangerand, als het de Prins is gedaan en nog dagelykfch gedaan word? Het blyft 'er niet by. Terwyl men de waerdigheid van Stadhouder in kleinachting zoekt te brengen, en den Prins in die waerdigheid te doen aanzien voor eerften Dienaar en Onderdaan zelfs van alp» die Heertjes, diewe op de Academie als Bot:  Botmuilen en Lichtmisfen gekend hebben , poogs men, by tegenftelling, de waerdigheid van Regent te verhoogen, en die tot het Souverein gezag te verheffen. Gefchied dit om zyn Hof by de Regenten der Steden te maaken, en krygt men by fommigen derzelver daar door eenen witten voet, het zoude juifl niet te verwonderen zyn; maar de Ingezeetenen, over 't geheel genomen, laaten zich die konftgreepen niet welgevallen.' "Zy begrypen, offchoon wat duifter., dat Stadhouder te weezen tog wat meer dan niets betekent: dat, zoo de waerdigheid van Burgemeefter eenig gezag toebrengt , die van Stadhouder ook wat gezag moet geeren'; en derhalven vind al dat gefhap van onzen Staats^ \nan en van zyne Medemakkers juift niet overal een onverhinderden toegang. My met Spreeuwenburg verder over de waerdigheid van den Heere Stadhouder, als Stadhouder , onderhoudende, na dat ik getoond had van begrip te zyn, dat dezelve niet enkelyk beftaac in het oeffenen van het uitvoerend gezag, merkte ik op, dat Z. D. Hoogheid aan 't hoofd van de Juftitie was; dat de Mandementen verlee nd worden, ten naame van Z. D. Hoogheid; datZ. D. Hoogheid abolirie, pardon,en andere gratiën verleent; dat Z. D. Hoogheid de verkiezing, doet uit zekere Nominatien, 'tzy van Schepenen , Burgemeefters, of andere Leden van de Reger'mg, naar maate dat de byzondere Regeringsvorm dier Steden ga plaatfen het medebrengt: gelyk dit alles te zien  jrien is uit de CommisGe, van welke ik hier voren &et flot heb afgefchreeven, en die U bekend is. ( f) Daar (f) Commisfie van Zyn D. H. den Heere Prince van Orange en Nas/au Willem Carel Hendrik Friso, als Stadhouder van Holland, &c. £fc. Van 3 Mey 1747. T"\e Staaten van Holland en Weftfriesland, doen te s, weeten, dat wy uyt Conilderatie van de be,,, kommerlyke conftitutie van tyden en zaaken, en ora onder Gods Zeegen den Staat deezer Landen des te beeter te redden uyt den zorgelyken en gevaarlyken toeftant,waar in zichbevifit; als meede uyt aanmerking van de goede getrouwe, notabele en aangca, naame dienden, die uyt zonderlinge affectie by voo3, rige Heeren Princen van Orange Hoogloffelyker „ memorie, als fuccesfivelick, Stadhouders, Gouver* „ neurs en Capiteinen Generaals en Admiraals der „ voorfz. Landen, veele jaaren lang, in'veele en ,, meenigvuldige zwaare tyden, gelegenheeden en ps» ,, riculen tot Godes eere, bevrydingen en welvaarea 3, van denzelven Landen zyn beweezen, en daar omme vaftelick vertrouwende, dat by zyn Hoogheyi ,, den Doorluchtige Vorft en Heere, Heer Wilhelm Carel Hendrik Frifo, Prince van Orange en Nasfau, „ Graave van Catzenelleboogen , Vianden, Dietz, &c. &c. &c. in navolginge van de exempelen en voetftappen van voorige Heeren Princen van Oran« it ge> zy1' Hoogheyds voorzaaten, den voorfz. onzen ,, Lan*  *5K 93 Daar ftaat nog iet op aan te merken, zeide Spreeuwenburg, daar weinig of misfchien nooit om „ Landen, uyt gclyke affectie, en meede totvoorftant „ van de waare Chriftelyke religie, zoo die tegen„ woordig by publieke authoriteit in den voorfz. Lan„ den geëxerceerd werd, insgelyks goede dienften zul„ len moogen beweezen werden, hebben met goede „ kennisfe van zaaken, en met deliberatie van Raa„ den, den Hoog wel gemelden Heere Prince van OranH ge en Nasfau, Wilhelm Carel Hendrik Frifo, ont. houden, gecommitteerd , gefteït en geordonneert , „ onthouden, committeeren, ftellen, en ordonneeren ' mitsdeezen jegenwoordige, als Gouverneur, Capitein Generaal, en Admiraal van den voorfz. onzen Lan" den van Holland en Weftfriesland, met den Brielle " en Voorne, weezende geleegen en behoorende aan " den voorfz. onzen Lande van Holland; geevende " den Hooggemelde Heere Prince Wilhelm Carel Hendrik Frifo volkoomen magt, authoriteit en fpeciaal " bevel den voorfz. Staat van Gouverneur, Capitein " Generaal en Admiraal Generaal voortaan te houden , " exerceeren, en bedienen, daar inne voor te ftaan te " vorderen en te bewaaren, de Hoogheyd, Gerechtig! heyd, Privilegiën en Welvaaren van den voorfz. !, onzen Lande, Leeden, Steeden en Ingezeetenen ,, van dien : mitsgaders het gebruyk van de voorfz. ,; Chriftelyke Religie: dezelve te conferveeren, en te „ befchermen, voor alle overlaft en foulen, difordre, L, oneenigheyd, afbreuk en fchaade : Voorts in den „ voorfz. Lande te doen gebruyken en admimftreeren „ Regt en Juftitie, de Provifien van Juftitie behoorlyk „ te  94 ><& etn gedagt word: althans de gemeene man vak 'er niet op. Die denkt, dat al het geen wat gy daar op te doen verleenen, allen den geenen die zulks ver„ zoeken zullen , en dezelve te doen executeeren, „ alles aangaande de zaaken van Juftitie met advis van ,-, den Prefident en Raaden, over onze Lande van Hol,, land en Weftfriesland; vorders, na genoome advis „• van den gemelden onzen Hoove,te verleenen, brie„ ven van gratie, remisfien, pardon en abolitien, ,, des dat de voorfz. refpe&ive brieven zullen moe-1 ,, ten werden geïnterineert als na behooren; wel ver» „ ftaande nogtans dat van gequalificeerde doodflagen „ en enorme delicten , gecommitteerd met geleider }, laage en opzetten wille, geen remisfie of pardon ,, zal werden verleent of gegeeven: en aangaande de „ zaaken van Oorlog en Policie van den voorfz. on,, zen Lande, by goeddunke van ons, en met advis „ van onze gecommitteerde Raaden, in conformiteit „ van derzelver inftruftie; de Burgerneefteren, Schee„ penen, en Wetten te veranderen na behooren, en „ agtervolgende de Privilegiën van de refpeótive Steen den en plaatzen; te doen houden goede opzigt, or„ dre en wagten in de Steden en fterkten aldaar, zo „ te Water als te Lande, daar het zelve van nooden „ weezen zal; en voorts in het generaal en particulier „ alles te doen , dat een goed en getrouw Gouver„ neur, Capitein Generaal en Admiraal van den voorfz. onze Landen vermag en behoord te doen; waar op „ den hoog gemelde Heere Prince van Orange en „ Nasfau Wilhelm Carel Hendrik Frifo, gehouden „ werd te doen den behoorlyken eed aan onze han- „ den;  ® geen tweede voorbeeld van weeten, terwyl gy ons, met wien gy in een bontgenootfchap ftond, alles weigerden: ja zelfs dat geene, waartoe wy meenden naar den letter der Traclaaten niet minder recht te hebben, dan gylieden tot het voeren van zwaar hout. Gy hebt eene daad, ftrydig niet alleen tegen uwe Lands conftitutie, maar zelfs tegen de' traclaaien; alle vuilaartigheeden, tegen ons uitgefpuwd, en waaruit uw zwart gemoed zich zoo naakt en bloot geopenbaard heeft, offchoon 'er uwe wetten ftraf opleggen , niet alleen ongeftraft gelaaten; maar zelfs aangemoedigd, en 'er uw eige zaak van gemaakt. Gy hebt toegelaaten, dat wy, in franfche Nieuwspapieren, die onder het gezag, en met verlof van uwe Magiftraaten gedrukt worden, als het uitvaagfel van den aardbodem, en het ergfte gebroet van 't menfchelyk geflagt voor de geheele waereld ten toon zyn gefield. Niets is 'er verzuimd, niets agtergelaaten, om de gevoelens van uw vyandelyk hart ten fterkfte te doen doorfteeken, en om allen, die wat gemaatigder dagten, en niet begreepen , dat men zulke veragtelyke middelen nodig had , om zyn recht te handhaaven, voor Landverraaders te doen doorgaan. Dit alles, en nog meer hebtge tegen ons beftaan, zonder agteruit nog vooruit te zien". „ Wy Engelfchen brengen dit niet by, om ons uwer te beklaagen. De klachten zyn wederzydfch gedaan. Gylieden meent recht te hebben: wy meenen 't aan onze zyde ook. Wy hebben geen gé-  gemeenen Rechter, aan wien wy ons gefchil ter beflisfmg kunnen brengen. Wy hebben gemeend onze toevlucht tot de wapenen te moeten neemen. Zy zyn, voor ons, voordeelig, voor U, onvoordeelig uitgevallen. Wy hebben nu geen Verbond meer met eikanderen ; en' aan onze zyde verlangen wy niet om 'er met U een te maaken. Wy zyn door de wapenen in 't bezit van Trinconomali en Nagapatnam geraakt. Wat redenen zouden ons kunnen beweegen, om U die weder af te ftaan? Uwe genegenheid te onswaarts, van welke gy ons nooit blyken hebt gegeeven, en diege, althans nu, duidlyk getoond hebt, niet in uwen boezem te draagen? Onze oude vriend- en honderdjaarig bondgenootfchap, die beiden vervallen zyn ? Wat zultge in vergelding van die te rug gaave ons kunnen aanbieden? Gy kunt ons met niets bevoordeelen: gy hebt niets , datwe van uw begeeren konnen. Zal het eindlyk uit weldaadigheid zyn, dat wy bewoogen zullen worden, om U de twee veroverde plaatfen te rug te geeven ? Maar wat zal het gevolg van deeze weldaadigheid zyn? datwe, by de eeifte gelegenheid, onze vyanden door U tegen ons gefterkt, en wy zei ven door U op nieuw als hoogmoedige Tierannen, die het op het vernielen van uw vaart en koophandel toeleggen, uitgekreeten zullen zien. Wy weeten wel, dat 'er van uwe zy^ de veel gezegd is, en gezegd kan worden; doch. wy weeten, datwe aan onze zyde niet minder tegen U kunnen inbrengen. Wy weeten daarenboven, G 3 dat  102 > dat de Onderdaanen, vooral die;van handeldryvende Mogendheeden, altyd ftof tot gefchil tusfchen Haar verfchaffen; en dat, wanneer zulken, die 't oppergezag in handen hebben, de wederzydfche nayver en afgunft niet weeten te temperen, geene vriendfchap tusfchen zulke Mogendheeden befiaan kan. Het gefchreeuw over onze Acte van Navigatie hebtge wederom doen herleven, even als of wy ooit onder de verplichting waren gebragt geweeft, om onze havens naar goedvinden van anderen te moeten open houden; en als of wy, even zoo wel als alle andere volken , onze havens niet zouden kunnen openen en fluiten op zodaanige voorwaerden, als ons, voor onze Ingezeetenen en onze Landen, het voordeeligfte toefcheen. Gy hebt 'er over gefchreeuwd, 'als of U het grootfte ongelyk was gefchied: Waarom? om dat het U in uwe vaart en koophandel afbreuk deed: even of het den vreemden Volken ongeoorloofd was, eenigen ftap ter bevordering van k welweezen hunher Landzaaten te doen , zoo ras als 'er uwe vaart en koophandel mede gemoeid zyn; en of gylieden alleen het recht en de bevoegtheid hadt, om, naar uwe zinlykheid, ten nadeele van alle anderen natiën, uwe vaart en koophandel uitte breiden, en die van anderen in den grond te booren. Herdenkt eens, datge, langen tyd, voor dat onze Acte van Navigatie in de waereld was, bereids, in Indien, Verbonden van vaart en kóóphandel met de Vorften dier geweften geflooten hadt,  Ï03 hadt, waar by gy alle anderen uit de vaart en koophandel floot. Hoe onheufch wy dat op dien tyd gevonden hebben, moeiten wy het ons laaten welgevallen; maar nu, daarwe door onzen oorlog met Frankryk, Spanje, en de Americaanen zoo veel geleden hebben; daar gy, door onze Vyanden in de hand te werken, en onze aangebooden verzoening te Verfmaaden, ons gedwongen hebt, om aan Frankryk en aan Spanje meer af te ftaan, dan wy anders zouden hebben moeten doen, oordeelen wy het billyk te zyn, dat gy 'er ons in te gemoet komt, en dat wy in den indifchen koophandel eindelyk eens deel krygcn". Ik weet wel, voegde Zwaarhoofd daarby, dat, als we voor een Rechtbank die zaak bepleiten moesten, wy daar tegen al veel zouden konnen inleggen ; maar zoo ftaat het niet tusfchen Mogendheeden. En daarom acht ik, dat die geenen, die aan 't hoofd van een Staatsbewind zyn, niet te veel acht kunnen geeven , of zy vermogens genoeg hebben, om hun recht met macht te onderfteunen en te handhaaven : hebben zy die niet, dan zyn hunne redenen, hoe gegrond die anders mogen zyn, te vergelyken by een blaas met boonen, daar men braaf mede rammelen kan, doch niets wezendlykfch uitrechten. Daar is ( dus ging myn Oom voort) in het Staatsbeleid nog meer op het voorzichtige, dan op het rechtmaatige, te letten, ïk wil eens vooronderftel len, datwe al het recht van de waereld aan onze zyde hadden, en^ G 4 de  < 104 de Engelfchen niets ter waereld in te brengen; dat de kooplieden recht hebben gehad, orn op beveiliging en befcherming der vrye vaart aan te houden, zoo als zy gedaan hebben; dac de Staat verpligt is om hun die befcherming en beveiliging te verleenen; ik vooronderftel eens, datwe volkomen recht hadden, om ons, ten aanzien der Americaanen, re gedraagen, zoo als wy gedaan hebbenden traétaat met hen te ontwerpen, en^voorts ook de zeemacht van Frankryk te ftyven; dan bleef nog altyd de vraag, of het, in onze gefteldbeid van zaaken, voorzichtig was? De flukken, ter Vergaderinge van hunne Hoog Mogenden, in den jaare 1779 ingekomen, toonen, dat de Provinciën het nog op dien tyd als zeer onvoorzichtig hebben aangezien. Ook leeren ons de befte Staatkundige fchryvers, dat 'er voor een Land niets onvoorzichtiger gedaan kan worden, dan zich aan de grimmigheid van een Magtiger bloot te ftellen. Een wys menfch, zegt Seneca ergens, zal nooit de verbolgenheid van machtigen uittarten y hy zalze ontwyken; even als een orkaan, die hem op zee dreigt. ('Sapiens numquam potentium iras provocat, imo declinat, non aliter quam in navigando procelkm.) Het is waar, datwe de Engelfchen niet voor machtig maar voor onmachtig hebben aangezien; de Couranten, en duizend blauwboekjes en prentjes, hebben ons die natie afgefchilderd, als een algemeen bankroet niet kunnende ontwyken: maar menfehen, die aan een Staatsbeflier zyn, die-  * dienen zich door de penne van Courantiers en Pasquilmaakers niet te laaten onderrichten. Zy behooren hunne kundigheid van den wcezentlyken ftaat der Mogendheeden, uit diergelyke bronnen niet te fcheppen, maar die, door een yroegtydige oeffening, omtrent alles wat zulk een Staat machtig of zwak maakt, te verkrygen. Hoe die geenen, welken op de zwakheid van Groot-Britanje zoo fterk gebouwd hebben, daarin, gelyk in andere zaaken, zich misrekend hebben, word tegenwoordig te laat befpeurd. Maar 't geen wel het meeft te berispen fchynt te weezen is, dat wy, weetende datwe geen macht hadden, en dat onze vreemde bezittingen overal even weerloos lagen, ons niet te min bloot gefteld hebben aan eenen oorlog met eene Mogendheid , welke van alle Mogendheeden wel de meeste en belle gelegenheid had om ons fchade toe te brengen; en datwe niet liever, zoo als de Samnieten, die volgens het verhaal van Livius, aan 't verzoek van Rome voldeden,.. niet zoo zeer, om dat zy tot vrede neigden, maar om dat zy tot den oorlog ongereed waren, ( Misfi turn ab Senatu Legati denunciatumque Samnitibus, ut eorum populorum finibas vim abftinerent, valuitque ea legatio, non tam quia pacem volebant Samnites, quam qaia NONDUM PARATI ERANT AD BELCUM.) OOk, Offl dezelfde reden , den Engelfchen wat hebben toegegeeven; ten minften, volgens het advies van den Prins, het befluit tot het convoyeeren van Zwaarhoud, uitgelteld hebben, tot datwe gewapend en G 5 ter  ioö ter dege toegeruft waren. Dit zoude, zeide ik tegen Zwaarhoofd, voor zoo veel ik het kan inzien, nimmer gefchied zyn: want de Land-Provintien zouden nooit, buiten oorlog met Engeland zynde, overgegaan zyn tot het verfterken van de Zeemacht, zonder dat 'er iet tot vermeerde, ring van de Landmacht gedaan wierd: derhalven moeften wy eerft met Engeland in oorlog raaken , ten einde daar door aanleiding te krygen, om de Zeemacht van den Staat op een aanzienlyken voet te brengen, zonder dac de Landmacht vermeerderd wierd. Men moet daarby in overweeging neemen, (voerde ik hem verder te gemoet) datwe tusfchen twee vuuren ftonden ; datwe een oorlog aan de zyde van Frankryk te dugten hadden: en dat het niet uitgemaakt was, dat, alswe tegen dat Ryk kryg hadden moeten voeren, wy 'er beter dan nu afzouden gekomen zyn. Ik beken het, antwoordde Zwaarhoofd; hoe men 't keere of wende, het komt 'er altyd op neêr, dat men in tyde van vrede moet denken, om zich te bereiden tot den oorlog, zoo als het de Heeren Stadhouders altyd gepreekt hebben. Zoo lang als onze Patriotten dat preeken in den wind zullen. flaan, en andere maatregels volgen, zullenwe 'er altyd de naweenen van ondervinden. Ik ben het, ant¬ woordde ik, volkomen met U eens: maar wat zullenwe doen? Het ligt 'er toe. — Ja zeker, hervatte hy, het ligt 'er toe: maar ik weet niet, of gy het wel zoo diep inziet als ik. Het verlies van  yan Trinconomali, van Nagapatnam , van den Ooftindifche handel; alle de verliezen by St.'Euftatbius, en anderwaarts geleden, weegen by my zoo zwaar niet, als de invloed welke onze tegenwoordige gefteldheid van zaaken op de vreemde Hoven moet hebben. Ei lieve! zeg my eens, (dus ging de oude man voort) welke achting kan ons Gemeenebeft aan de Vreemde Hoven hebben , daar deeze zien, hoe hier het Eminent Hooft van de Republieck, een afftamroeling uit het geflacht, aan wiens goed en bloed de Staat zynen grondflach en -opkomft, zoo wel als zyn verkreegen vermogen > en aanzien verCchuldigd is, een Prins, welken Vrinden en Vyanden erkennen allerbeminnelykffc te zyn, behandeld word door een troep heethoofdige en dweepzieke knaapen, die* geleid door eenige windbuilen,meenen, dat hun alles veroorloofd is tegen het Eerfte Lid van Staat; even of 'er by ons een wet was, waar by aan elk vry gelaaten wierd, om ten aanzien van dat Lid alle natuurlyke en burgerlyke plichten te overtreeden, en zonder iet te misdoen, zelfs aan hetzelve het leven te beneemen: want op dien trant laat men zich uit. Wat denktge; dat de vreemde Mogendheeden, en inzonderheid, dat de Vorften zulk een ontaard gedrag onverfchillig aanzien? en dat zy.alle die geenen , die dat heilloos werk belegd, berokkend, en aangeftookt hebben, en als nog beleggen, berokkenen, en aanftooken, niet in den hoogften graad veragten ? Want men dient hier agt te flaan, dat de  de hooge Perfonaadjen niet onverfchillig zyn, hoe die geenen, die van hooge geboorte zyn, door anderen van minderen ftaat behandeld worden. Ga maar eens in een onze hollandfche Steden, en laat een burger zich onbefchoft tegen een der Leden van de Regering gedraagen, de anderen zullen het zich terftond aantrekken. Dit is den menfehen en de ordens van menfehen eigen. Onze groot geparuikte Heeren mogen zich inbeelden Viri Confulares3 Burgemeefters te zyn, gelyk wel eer de Burgemeefters van Romen waren; zy zullen 'er in de vreemde Hoven niet minder om uitgejouwd worden. Men zal van hen fpreeken, en men zalze behandelen , gelyk wel eer Lodewyk de XIV. van hun fprak en hen behandelden. Men zal hunne verwaandheid vieren, zoo lang als men 'er nut van trekken kan; en naderhand zal men hun den rug toekeeren, en hun doen zien, dat onder Pauwen niet dan Pauwen behooren. De Romeinfche Burgemeefters konden zich boven Koningen achten: maar hoe zeer onze Burgemeefters, Burgemeefters zyn, zy zyn nog ver van Romeinfche Bur. gemeefters te weezen. Wanneer men op eene benaaming hoovaerdig wil zyn, en zich zekere hoogheid aanmaatigen , dan moet de benaaming gepaard gaan met alle de hoedaanigheid, welke die hoogheid vereifcht. De verachting der vreemde Mogendheeden is nochtans, op zich zelve genomen, het voornaamfte niet. Van de Vorften tot het volk overgaande,  de, zullenwe by alle Natiën met den nek aangezien worden. Gelyk de Carthaginiënzers door de Fides punica, de Carthaagfche trouw, de Napolitaanen door een ander en fterker fpreekwoord beftempeld ftaan, zoo zal men ook met der tyd de hollandfcbe. dankbaarheid tot een fpreekwoord invoeren, om den groottten graad van ondankbaarheid uit te drukken; en als men een voorbeeld van de grootfte lafterzucht zal willen geeven, zal men zeggen zoo laf erende als een Hollander: met zulken roem zal het nageflacht der geenen, die onder het beleid van de Prinfen van Oranje zich, wegens hunne goede trouw, verdraagfaamheid, dapperheid, en ftandvaftigheid in de vier deelen der waereld beroemd, geagt, en gevreesd hadden gemaakt, uit deezen oorlog treden. Gy weet Neef, voegde myn Oom daar by, hoe meenigmaal wy met Denemarken, Sweden, en andere Mogendheeden overhoop hebben gelegen , zoo wegens het heffen van tollen en latten, als door een verbod te leggen op den invoer van fabrieken en waaren, die wy gewoon waren in hunne landen te flyten, waar door wy onze vaart en koophandel merklyk belemmerd achtten. Moeten wy niet vreezen, dat wy, minder geteld wordende, minder in aanzien zynde, en-dus minder invloed hebbende by de vreemde Mogendheeden, dan voorheen , daar van de uitwerkfels zullen ondervinden in onze vaarc en koophandel? en dat ons heden dit, morgen dat, onttrokken wordende, bet  het Iichchaam van den Staat langfaamerhand het' eenigft voedzel, 't welk hetzelve in 't leven kan Kouden, zal komen te misfen; en dus door vermindering van krachten en levensgeeften, geduurig afneemen, en eindelyk vergaan ? Dit zie ik, zeide Zwaarhoofd, zoo klaar vooruit, dat 'er, volgens my, niet aan te twyfelen is. De beginzels van dit droevig vooruitzicht zyn zedert een gejuimen tyd al dikwyis opgemerkt, en in verfcheide hóeken voorgedraagen. Zy vertoonen zich in alle fteden, in alle plaatzen. De aanhoudende en Iteeds herhaalde klachten van alle neeringdoende Lieden over verval van vaart, koophandel, fabrieken en trafiecken, zouden zomwyl verdagt kunnen' voorkomen, en niet dan te veel worden zy verdagt gehouden door fommigen, die genegen fchynen om de zaaken op den ouden voet te laaten dryven, maar de fpreekende bëivyzen komen ons dagelyfch overal te gemoet, waar wy ftaan of gaan. Het is zoo, antwoordde ik hem, maar daar is tog verbetering aan. Ik beken het, viel hy daarop in, als men 't op den regten weg zogt; maar zoo a!s het nu toegaat, moeten wy zinken. Met een als hy dit zeide, kwam zyn knecht hem zeggen, dat de Heer Zorg, een zyner oudfte en befte vrinden, vroeg, of hy hem voor een uurtje geen belet zoude doen. Waarop myn Oom antwoordde van den Heer binnen te laaten , en ons gefprek een einde nam. Ik zal 'er deezen ook mede eindigen, flechts den  ui >& den tyd hebbende, om U myne gewoonen groet te herhaalen, als fteeds blyvende, Wel-Edele Gestrenge Heer én Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den iaën Feb. REINIER, VfiYAART. 1783. , DRIE-.  DRIE-EN-ZE VENTIGS TE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! t k hervat den draad van 't verhaal des gefpreks _L roet Spreeuwenburg. Zoo ik het wel heb , was ik gebleeven, daar hy betoogde, hoe Z. D. Hoogheid, als Stadhouder van Holland en Weftfriesland, de plaats van hun Ed. Gr. Mog. vervult ten aanzien van dat geen , het welk hem opgedraagen , en in de waerdigheid van Stadhouder opgeflooten is; en hoe het Hoogftgezag tot het volk, toen Graaf Philip werd afgezwooren, is overgegaan. Maar, (dus ging onze Vriend voort) nog iet anders, daar niet op gelet word, en daar ik wel eens myne gedachten over heb laaten gaan, zonder juift my volkomen te hebben kunnen genoegen geeven. Men zegt zoo maar algemeen, als de Prince van den Lande, als de Souverein afgezwooren word, dan gaat de opperfte macht wederom tot het volk, van welk het gekomen is. Ik heb op de Academie nu en dan wel eens op dien voet gedisputeerd: maar het is by my altyd bedenkelyke voorgekomen, of die Helling niet wel op een drogreden uitloopt. Voor eerft, als ik gewyde en ongewyde bladeren inzie, zoo komen my geen  geen volken voor, die een Oppergezag, een Souverainiteit oorfprongkeiyk aangelegd en bezeeten hebben: het komt my ook onmooglyk voor, dat een volk het bezitte; naamlyk zoo, dat hetzelve, ongefchaard, en zonder eenig bellier, gezag zoude kunnen voeren. By het leezen van de Schryvers, die over de Opperfte magt handelen, is het my toegefcheenen, dat zy verlegen zyn geweeft om een grond tot het recht der Opperheerfchappye , tot het geen Huco de Groot noemt een facultas gubernandi Civitatem, te vinden. Zy fchynen 'er geen anderen te hebben kunnen ontdekken, dan de overgifte van menfehen, die, zoo als die Schryvers ftellen, en ook, in 't afgetrokken befchouwd, niet zonder reden ftellen, als geheel onafhangklyk en naar hun-} ne zinlykheeden levende, zonder aan iemand des-i wege verantwoordlyk te zyn, zich aan een oppergezag onderworpen hebben. Gy weet* vervolgde Spreeuwenburg, hoe 'er Pufendorf mede te werk gaat, een dubbeld verdrag en een befluit vooronderftellende; en dit alles, ten einde men by het volk eene toeflemming of bewilliging zoude kunnen vinden, zonder welke die Heeren begrypen, dat geen Opperheerfchappy plaats kan hebben, alzo' 'er, naar hun begrip, geen gezag, zonder uitdruklyke, ftilzwygende of vermoedelyke overgifte, en mitsdien zonder toeftemming of bewilliging, plaats/ kan hebben. Locke, gelyk U bekend is, is daaromtrent zoo verre gegaan , dat hy het ouderlyk gezag uit eene toeftemming der kinderen afIX Stuk. ft hü£'  leid. Tot alles werd bewilliging Vereifc'ht. Gy kunt ëen dol menfch geen hulp toebrengen, en dien opfluitPn, of hy moét 'er in toeftemmen: gy lor. teen miftroöftigen :het ftaat, welk hy zich in' deti 'boezem poogt te dry ven, niet uit de hand flikken, of hy moet 'er in bewilligen, zoo niet uitdrtikkelyk, dan by vermoeden. Gy weet, en ik béhOef het U niet te leeren, hoe deeze confenfut pafumptus, die vermoedelyke toeftemming, tot een bron van een algemeene leere geftrekr heeft. Ik leat alle die gedachten in haare plaats en waerde; en wil nu niet onderzoeken, of men met zulke leerftelfelen, welke waariyk niet afgeleid zyn uit den aart van ^menfchdom, zoo als het daadlyk beftaat, maar uit begrippen, welken wy ons van den aart van't mertfchdom, zoo als het nooit is geweeft, willekeurig maaken, aan de Weecen. fdhappen niet meer nadeels dan voordeels doet. Ik zal dan ook, fclïoón ik, voor my, die leerftelling niet aanneeme, echter voaronderftellen, dat alle Opperheerfchappy oorfpronklyk by bet volk beruft, en by bewilliging en toeftemming van het volk is overgegaan tot die geenen, welke Vorften, Heeren, Regenten genoemd worden. Des niet te min zal men my moeten toegeeven, dat die overdragt op veelerley wyzen heeft kunnen gefchieden; en dat, zal men de verfchillendheid der Opperbeerfrhappyen, welken wy op den aardbodem befehouwen, gade'Haan, die ook daadlyk op verfchülende wyzen is gefchied: men zal, zoo ik meen, ver-  verder moeten erkennen, dat, wanneer eene Op', perheerfchappy in zekere handen is, de verfchit. lende wyze, op welke dezelve in die handen gekomen is, den eigentlyken band uitmaakt, door welke de Overheid en de Onderdaan aan eikanderen verbonden en vereenigd zyn: ook zal men dan ook niet kunnen tegenfpreeken, dat, wanneer men by fcheuring v„an dien band, fielt, dat die Opperheerfchappy wederom vervalt aan 't volk,' als dan ook wederom tot het volk dat geene vervalt, het welk dien band uitmaakte: men zal boven dien niet konnen loochenen, dat men met oordeelen kan over het geen wat 'er cigenlyk ,tot het volk overgaat., of is overgegaan, ten zy men weete, waarin eigen* lyk dat geene beftond , het welk te vooren aan der* Vorft, Landheer, of Regent, was opgedraagen, dat is, waarin de Opperheer fchappy beftond; en dat daarom dit in de eerfte plaats dient gade geflaagen te worden: dat is, wy moeten, om te weeten en te kunnen oordeelen, wat 'er, door en by de afzwearing van Philip II., tot het volk van ons Geweffc zoude vervallen zyn, inzien, wat de Graaf met betrekking tot het volk bezeeten heeft: wat zyne Opperheerheerfchappy is geweeft; waar in die beftaan hebbe. Dit komt my voor klaar en onbetw'iftbaar te zyn, zeide ik aan Spreeuwenburg, en ik geloof niet, dat 'er iemand, die zich in onze ftudien wat geoeffend heeft, aan twyfelt. Dat mag zoo wee-' zep, hervatte Spreeuwenburg; maar moetge niet  beaamen, dat men 'er heel luchtig over heen loopt; en dat verre de meeften, zoo niet allen, 'er weinig op denken. Als zy maar zoo verre gekomen zyn, van zich verzekerd te houden, dat de Souvereiniteit tot het volk vervallen is, bekommeren zy zich weinig over het geen, wat daadlyk wederom tot het volk is overgegaan. De moeite te neemen van dat na te gaan, dat opo te zoeken, alle die Handveften, Keuren, en Privilegiën te gaan opfnuffelen; wie kan dat een Regent vergen ? Wie zou daar de moeite toe willen neemen? Regeeren dat is immers met het Land en met 's Lands zaaken te doen, zoo als men 't goed vind. Dit hebben immers de Graaven gedaan, en dat kunnen wy nu bok doen. De meelten maaken zich het een of 't ander verward denkbeeld van de Souvereiniteit, en die denkbeeldige Souvereiniteit, die nimmer buiten hunne harsfenen een beftaan gehad heeft, ;die in veele opzichten ongerymd, en ftrydig is met onze betrekkingen tot het Opperweezen, en tot onzen evenmenfch, is dan dat geene, het welk zy zich inbeelden, tof het volk te rug gekomen te zyn. En daar uit dan die zonderlinge Rappen, welke op een diergelyke harsfenfchim aangelegd en voortgezet worden; gelykerwys de Staatsman 'er ons verfcheide ftaaltjes van oplevert. Laat ik my (vervolgde Spreeuwenburg) eens wat ftipter uitdrukken. Om met bepaaling tot ons Vaderland te fpreeken, zultge met my toeftemmen, dat, in de vooronderltelling, dat met het  $< ii7 >$> het afzweeren van onzen Graaf Philip, de Opperheerfchappy vervallen is tot het volk, en dus overgegaan tot de Staaten van Holland, dat is tot de Ridders, Edelen, en Steden, dezelve heerfchappy dan ook is overgegaan zoo en op die wyze als die daadlyk beftond, en niet anders. Daar konde tot het volk, a's volk, dat is als een Iichchaam, tot een Burgerftaat gevormd, geen ander heerfchappy vervallen dan die, welke de Graaf bezat, en geen andere; waarom de Prefident van Bynckershoek, op zekere plaats, zeer wel aanmerkt, dat het geen in de macht der Graaven niet is geweeft, ook niet in de macht der Staaten is. Gevolglyk is het zeer nodig, dat men weete, wat in de macht der Graaven is geweeft, en hoe het tusfchen de Graaven, als Landheeren, en de Ingezeetenen, als Landzaaten , geftaan hebbe, om te kunnen oordeelen, in hoe verre deeze als Onderdaanen aangezien kunnen worden ; en hoe verre het recht van Opperheer, en de plicht van Onderdaan zich uitftiekken. Want het is niet genoeg, dat men zoo maar wat heenpraate, en zegge, ik ben Souverein, ik ben de Hooge Overheid; gy zyt Onderdaan. Goed, ik ben Onderdaan. Maar op wat wyze ? — Terwyl Spreeuwenburg dus fprak, wierde ik afgeroepen, om iemand die naar my vroeg. Ik kwam beneden. Daar vond ik Schrandergeeft, met wien gy weet, dat ik nader kennis gemaakt heb. Gy zyt hier, zeide hy, naar de ge- woone wederzydfche begroeting, met Spre'euwenH 3 bur2'  iï8 burg. Gulhart maakt ftaat, datge morgen middag by hem zult blyven eeten: by beeft my ook verzogt om de comparitie by te woonen: ik heb het hem niet wel kunnen weigeren: hy zoude gaarne zien, dat Spreeuwenburg zich aan Julfus niet ftoorde. Gulhart .heeft dien man niet konnen t'buis laaten, cm dat de zaak hem ook aangaat; nu.is hy eenigzins befchroomd, dat Spreeuwenburg, die van aart wat fchertfende is, met hem wat fpctten zal, en dat zoude hem moeite doen , om dat de man gauw boos word. En word hyeens boos, dan is 'er van onze geheele conferentie niets te wagten. Gulhart had gaarne dat gy 'er Spreeuwenburg van verwittigde, ik ken Spreeuwenburg niet,- ik mag hem een of tweemaal ontmoet hebben; en by die gelegenheid heb ik ook befpeurd , dat hy wel wat van jok houd. — Dit is zoo, antwoordde ikaanSchrandergeeft, maar hy ziet zyne Lieden aan. Hy is ook een Liefhebber van redeneeren. Waar eetge deezen avond., vroeg ik voorts aan Schrander- geeft? Och, antwoordde hy, ik ga van hier naar myn logement: ik heb niets befteld. —. B'lyf dan by ons, zeide ik;hem met een verhaalende, waar over wy bezig waren te fpreeken; en hem verzekerende, dat hy ons beiden, en Spreeuwenburg niet minder dan my, plaifier zoude doen, indien hy het overige van den avond met ons door -wilde brengen, en een carbonnaatje blyven eeten. Wy zyn, voegde ik 'er by, juift aan onze Liefhebbery. Spreeuwenburg is bezig aan 't uitpluizen  zen van de Stadhouderlyke waerdigheid: en offchoon hy U niet gemeenzaam kent zal hy geen; zwaarigheid maaken om zyne- gedachten te uiten. Hy is daar omtrent al vry gul,, vooral, warmee? hy weet dat hy met Lieden is, die ook wat weeten, en niet beftendig alleen-willen praaten. Ik heb hem op zyn praatftoeltje gebragt ; en 't gaat hem redelyk glad af. Dit is. een buitenkans* je, zeide Schrandergeeft\ dat zal ik niet van de hand wyzeq: ik blyf hier: wiltge aan myn Logement laaten weeten, dat men my voor elf.wiren niet moet wagten. Maar zeg eens (voegde hy 'e* by) kent Spreeuwenburg U ook onder den naam van Reinier Vryaart. Neen, antwoordde ik; gy moet 'er niets van. laaten blyken: hy heeft de Openhartige Brieven geleezen, en heeft een anderen Schryver in 't oog. Met een gaf ik laft om de boodfehap voor Schrandergeeft te doen; wy gingen naar boven, kwamen by Spreeuwenburg , die zeer verwonderd was Schrandergeeft voor hem te zien. —— Tres faciunt Collegium, zeide ik tegen Spreeuwenburg; wy moeiten met en? drieën zyn: ziedaar, Heer en Vriend! een gaft, dien ik verzogt heb den avond met ons door te brengen, en vervolgens met ons een flaatje te ee* ten. De Hr- Schrandergeeft heeft het terftond aangenomen, toen hy hoorde wie 'er boven was, en waar van wy bezig waren te praaten. • Dan komtge, myn Heer, juift van pas, zeide Spreeu. H 4 wen.  i2o >#» wenburg; ik heb my daar zoo wat met myn Vriend in befpiegelingen begeeven, daar men eerder in dan wel uitkomt: gy moet my nu wat helpen, anders kom ik niet te regt. — Dat zullenwe hooren, zeide Schrandergeeft; maar ik zie, dat hier wyn, pypen en tocback ftaan: die ftaan daar niet voor niemendal. — Vaft niet, zeide. Spreeuwenburg; willenwe eens; en dan een pypje ? Fiat antwoordde Schrandergeeft, waarop Spreeuwenburg de welkomft van Schrandergeeft dronk, en wy elkanderen met een glaasje groetten. . Maar, zeide Spreeuwenburg, ik heb in de Brieven van Reinier Vryaart de redeneeringen van ee nen Schrandergeeft geleezen. Ik wenfchte wel te weeten, of myn Heer dezelfde is, die in die Brieven voorkomt. Gy kunt wel begrypen , antwoordde Schrandergeeft, dat de Schryver dier Brieven verdigte Perfonaadjen gebruikt, offchoon de naamen, die hy hun geeft, wel door deezen of geenen mooglyk gedraagen worden. Evenwel , dewyl gy het wenfcht te weeten, zal ik U niet verbloemen dat ik het ben, welke op zekeren tyd de aanmerkingen, welken gy bedoelt, gemaakt heb. - Het is my lief, zeide Spreeuwenburg. Het maakt my des te graager om het onderwerp, daarweaan bezig waren, wederom op te vatten; en waartoe eenige overweegingen omtrent onze' letteroeffeningen aanleiding gegeeven hebben. Ik moet bewyzen, dat de Letteroeffeningen ons fchadelyk zyn: dit heb ik, naar myn manier, zoo ik meen ^  121 laieen, al vry wel aangetoond; maar om 'er het ber wys vollediger van te maaken, heb ik op my genomen om hec nog met voorbeelden te ftaaven. Ik heb daar toe den Staatsman by de lurven gekreegen. De Prins is als Stadhouder, volgens dien Schryver, een Onderdaan van Burgemeefters van Amfterdam, en deeze zyn ten aanzien van den Prins Souvereinen, om dat zy integreerende Leden van de Souvereiniteit zyn. Ik weet het, zeide Schrandergeeft; ik heb het geleezen, en myne fchouders opgehaald. — Ondertuslchen, viel ik daarop in, worden zulke verkeerde begrippen ingeboefemd; krygen vat op den geeft van 't gemeen; en langzaamerhand word het een heerfchend gevoelen. Het is zoo, antwoordde Schrandergeeft: dus is het ook gelegen met het begrip, dat de Souvereiniteit by het volk beruft; dat 'er geen Souvereiniteit is als by het volk: en dat eigenlyk het volk alleen en eigentlyk gezegd, de Souverein van een Land is: dus is het met nog meer andere wanbegrippen en wangevoelens gelegen, die, in verfcheide blaadjes, boekjes, en Couranten aan den man geholpen worden. Die Lieden hebben geen denkbeeld, noch van Souvereiniteit, noch van Onderdaan, noch van Regeering, noch van al het geen wat tot de Regeeringskunde Behoort. Zy praaten 'er over gelyk menfehen, die, nimmer een Iichchaam hebbende zien ontleden, over deszelfs geftel revelen. Wie zal tog die Lieden den mond floppen ? Zy vinden of H j bua  hun vermaak of hun belang in 't fchryven over zaaken, daar zy niets van verftaan noch van wee-, ten: het fchryven is by ons een beftaan, een koftwinning; gelykerwys, by voorbeeld, als het patroon tekenen: dat het gereedfte en 't meefte aan den man wil is het befte, zonder onderfcheid door wie het gekoft en gedraagen word. Daar breeken de Fabrikeurs en Kooplieden hun hoofd niet mede. De gekken maaken tog overal de grootfte hoop; en van de grootfte hoop moet de winft komen. On? ze Beuzelaars hebben het genoegen van te zien, dat hun gefnap behaagt en gelieft word; zelfs van zulken, die beter moeften weeten, en 'er de ondeugd van bezeffen: hier door verder aangemoedigd, gaan zy voort; en onze Staatsman ook. Wat zullenwe doen ? de fchouders ophaalen. ■ ••- Dat is, myns bedunkens niet genoeg, zeide ik. Wanneer wy zien, dat 'er verkeerde, valfche, of fchadelyke begrippen en gevoelens, zoo van Godsdienft, Zedekunde, Regeringe, Geneeskunde , en wat verder het menfehdom Ichade kan toebrengen , opgebragt en voortgeplant worden, zoo moet men, hoe greetiger dezelven aangenomen worden, zoo veel te fterker tegen hunnen invloed waaken, dien te keer gaan ; het volk trachten -te verlichten en te behoeden, met 'er het gevaar en de onbeftaanbaarheid van aan te toonen. Zulke redeneeringen, als Spreeuwenburg daar even gemaakt heeft, zyn juift daar toe gefchikt. Ik was, zeide Spreeuwenburg, befig om te doen zien  zien hoe bedorven hét verftand van den Staatsman is, en welke gekbeeden hy opdifcht, over de waerdigheid van Stadhouder; en te onderzoeken wat die eigenaartig is: ik merkte op, dat dezelve van dien aart is, dat zy den Prins fielt in de plaats van de Hooge Overheid, in al het geen wac Hem als Stadhouder is opgedraagen en uit die waerdigheid voortvloeit. Ik dede zien, dat, indien de Staaten befchouwd worden als reprefenteerende al het volk, de Prins dan ook al het volk reprefenteert , daar de Regenten der Sleden Hechts derzelver Ingezeetenen reprefenteeren;- en dat het mitsdien even zoo valfchals onmooglyk is, dat de Prins, in zyne qualiteit van Stadhouder, als een Onderdaan kan worden aangefprooken; en gevolglyk veel minder door Burgemeefters van Amfterdam als hunnen Onderdaan. Het is goed, zeide Schrandergeeft, dat de beuzelpraat van een Staatsman U aanleiding geeft om die dingen, daar de menlchen niet dan verwarde denkbeelden van hebben, wat uit te pluizen; want zy zouden waarlyk anders den tyd niet waerdig zyn, van 'er zich by op te houden. Krooneveld, her vatte Spreeuwenburg, heeft 'er my op gebragt; of, zoo gy wilt, eenige luft getoond, om 'er myne gedagte wel eens over te weeten. Het is zoo, zeide ik; en ik geloof dat Schrandergeeft, zo wel als ik, verlangt om 'er het vervolg van te hooren. Dat hebtge wel,-zeide Schrandergeeft: ik heb 'er ook wel over gedagt, en my dikwyis verwonderd over de luch-  124 ><& luchtige wyze, op welke men 'er van fpreekt en fchryft. Onze fludien, Vriend lief! on¬ ze academifche letteroeffeningen. Was het om te zien of 'er een nee of non ftaan moeft op een plaats, daar het niet op aan komt, welk van die twee woorden 'er geleezen worden; was het om te erkennen, welk beeldtenis op deeze of geene penning ftaat, of wat fiach van hoeden de mans, wat kuiven, de vrouwen, of wat andere hoofddekzels en kleeren, de Grieken en Romeinen in den ouden tydgedraagen hebben, ik verzeker U, men zoude 'er zoo ligt niet van afftappen. De Stadhouderlyke waerdigheid, als reprefenteerende uit haaren aart de Hooge Overheid, en mitsdien het gantfche Iichchaam van 't volk, en die der ftedelyke Regenten, als reprefenteerende de gemeente hunner ftad, voor zoo veel naamentlyk als men ftelt, dat de opperheerfchappy van ons geweft, door de afzweering van Philip wederom is vervallen tot het volk, befchouwende, heb ik opgemerkt, dat men agt moeft geeven hoe het ten tyde der Graaven met de Opperheerfchappy gefield is geweeft, om te kunnen oordeelen, wat Opperheerfchappy of wat flag van Souvereiniteit tot het volk overgegaan en vervallen zoude zyn: en welke Souvereiniteit het eigentlyk is, die thans by- het volk, en voorts by deszelfs Reprefentanten hun Ed. Gr. Mogenden, beruftende is: waar omtrent, zoo 't my voorkomt, thans al vry verward en mislyk ge- dagc en gefchreeven word. Dat doet het ook,  Ook, zeide Schrandergeeft; en dat komt, zoo ik het wel heb, het meefte van daar, dat men zich weinig heeft toegelegd op de kennis van onze Vaderlandfche gefteldheid en zaaken; en dat 'er op dezelve veele begrippen en denkbeelden zyn t'huis gebragt, die 'er niet op pasfen. Een gevolg, hernam Spreeuwenburg, van onze fraaye Letteroeffeningen. Laatenwe eens zien of wy die begrippen en denkbeelden wat kunnen ophelderen. De Vergadering van hun Ed. Gr. Mog. beftaat uit Ridders, Edelen, en Steden Gy ziet, myn Vriend! datwe op den weg waren van al vry wat af te handelen, en dat ik nog wel mêer dan een blaadje papier nodig zal hebben, om U het vervolg over te brieven: ondertusfchen, terwyl ik het verder verflach tot een volgenden moet uitftellen, kan ik niet nalaaten U over de tusfchenkomfte van den Koning van Pruisfen in onze huisfelyke gefchillen het verhaal van een voorgevallen gefprek te doen, waar mede Uw vraag beft beantwoord zal weezen. Voor eenige dagen met Spreeuwenburg te Haarlem juift op het middag - uur, in het Logement komende, vonden wy 'er verfcheide Heeren, gereed om aan tafel te gaan; onder wel- ken twee kennisfen van Spreeuwenburg. • Kunnenwe mede aanzitten, vroeg myn Vriend aan een van die twee Heeren? Het is een ge- meene tafel, antwoordde de andere: wy hooren niet by eikanderen. Zoo, zeide Spreeuwenburg, en keerde twee borden om. —— Na datwe  126 we wat aan tafel gezeeten, den eenen den anderen zoo wat aangekeeken hadden, en onze meefte graagte ophield, raakten de tongen los, en 't gezelfchap wierd fpraakzaamer. —- Ja, zeide 'er een, het is evenwel niet te dulden, dac een Vreemde Vorft ons de Wet komt ftellen; en zich met onze zaaken bemoeit. Het is niet te verdraagen, zeide Spreeuwenburg, die naaft hem zat. - Wel, «nynHeer, zeide de andere, wat dunkt 'er U van? zoudtge denken dat de Koning van Pruisfen daar toeregt heeft? ik denk het niet. Wat zal ik U zeggen, myn Heer, antwoordde Spreeuwenburg; ik weet weinig of niets van die zaaken; ik heb daar wel wat in geftudeerd, maar ik ben zoo verre nog niet gekomen, dat ik 'er myn gevoelen over durf zeggen. Myn Heer zal 'er zekerlyk meer van weeten. Gy zult naar gedachte in de Negotie doen. Ja, zeide Winkelier, (dus heette die man) Die groote Laaken- en Stoffe Winkel in de Warraoeftraat, dat is myn Winkel: ik flyt 'er nogal wat goed, jaarlykfch. Dat geloof ik, zeide Spreeuwenburg, en met dat flyten .leert men het goed, de menfehen, en zoo het een en ander van 't geen 'er omgaat, al of niet gefchied,en moeft gefchieden, kennen en weeten. — Dat beloove ik U, hernam Winkelier. Ik. heb in myn Winkel een jong Heer gehad, die pas van de ftudie was gekomen, en wel haalt in de Regering zal zyn:die zeide vlak uit, dat 'er de Koning van Pruisfen geen recht toe had. Die jonge Heer zal 'c vafl wel geweeten hebben , antwoordde Spreeuwenburg.  & fmrg, _ Ja, hernam Winkelier, want hy is Advocaat geworden. —— Zoo, zeide Spreeuwen- |jUrg. , . En dat in een korten tyd: by is maar twee of drie jaar op de ftudie geweeft. Dat zal een baas zyn, en die zal vaft wel wèeten, wat de Koning van Pruisfen moet doen of laaten . Ja, hernair! Winkelier: gifteren kwam de Boekhouder van Phlip Houtvoerder, een van onze eerfte Cornptoiren byme, die zeide ook, dat 'er de Koning van Pruisfen geen recht toe had. Wat of die fnaak wel meent, zeide hv: om dat hy kwanswys Koning is. Wel is hy daarom meer als ik. Daarop Spreeuwen¬ burg: 't is jammer, dac de Koningen wat lange armen hebben: de Koning var> Pruisfen heeftze al vry lang; «n ate hyze uitfteekt, dan komt het niet gemaklyk aan. Wy zyn 'er evenwel ook, hernam Winkelier: hy zoude lang werk hebben eer hy Amfterdam kreeg. —— Dat geloof ik ook, zeide Spreeuwenburg. Gy noemt daar ook de plaats die de machtigfte en de fterkfte is van de waereld; en daar de dapperfte Lieden woonen: wie zoude daar tegen op durven ? daar by word uw burgery op zyn pruisfifch geëxerceerd, zoo ik hoor : en daar men zelve voor zyn eige haartftèe, en vooral voor de Vryheid vegt, daar vegt men fcherp. Dat zoude men eens zien, als 't 'er op aan kwam. vaft f maar met de ande¬ ren fteden, daar men zoo wys en dapper niet is al3 te Amfterdam', daar zoude het jammerlyk uitzien.  ssien. ——«- Wat bruit ons alle de anderen, zeide Winkelier. Als ik in myn Winkel ben, dan denk ik maar om my zeiven, om pitjes te winnen. Dat moeiten alle Lieden ook maar doen, zonder zich over een ander te bekommeren. Zy moeiten ons voorbeeld volgen. Ieder voor zich , en God voor allen: dat is myn regel. Zytge van die Religie ook niet? Zoude ik niet, antwoordde Spreeu* wenburg ? al zag ik een Vrouw moorddaadig kapot flaan, ik zoude geen hand toereiken, noch een voet verzetten, omze te helpen, al konde ik het doen. — Wat heeft dan de Koning van 'Pruisfen zich met den Prins te bemoeyen? Gy hebt gelyk, fprak Spreeuwenburg: ik wilde 'er nog wel iet om geeven, dat 'er iemand was, die het den Koning aan 't verftand ging brengen: zou 'er die te Amfterdam niet wel te vinden weezen ? Die Boekhouder: of anders die jonge Heer ? Die zal nu 't beft nog een reisje kunnen doen. De Amfterdammers hebben tog overal zoo wat vooruit. En als de Koning van Pruisfen hoort, dat het een Amfterdammer is, die hem komt onderrigten, dan zal hy 'er als een Hom beeld naar luifteren. — Zoudtge dat denken vroeg de ander? ■ Wel gewis, voer Spreeu! wenburg voort, daar is niet aan te twylfeJen. Zy zyn overal bang voor de Amfterdammers, dat kan ik U verzekeren. En de Koning van Pruisfen mag weezen wie hy wil, hy beeft als een Wezel, wanneer hy van een Burgemeefter van Amfterdam hoort reppen. — Nou, zeide Winkelier, het heeft  heeft ook zyn reden : als wy de Duitfchers dé mond niet openhielden, dan ftierven zy. allen van honger. -- En van dorft Ook, voegde myn Vriend 'er by. Waarop een van 't gezelfchap, merkende dat Spreeuwenburg den draak ftak mee Winkelier, met een weinig drift Spreeuwenburg te gemoet voer: gy moogc 'er mede fpotten zoo veel gy wilt, Myn Heer, maar ik zeg ook, dat de Koning van Pruisfen geen recht heeft om zich in onze zaaken te fteeken; en dat by zeer flecht gedaan heeft, om den Souverein in deszelfs vrye deliberatien te ftooren; en zich de fchikkingen, welke de Souverein over de ampten van den Prins wil maaken, aan tetrekken. De Staaten zyn Souverein, en dus meester om te doen wat zy goedvinden; al wildenze* den Prins zyne ampten afneemen: dat kunnen zy doen, ik zeg nog eens,zy zyn Souverein. —; Myne gevoelens, antwoordde Spreeuvvenburg, I00-" pen altyd onder verbetering vah die geenen, die meer doorzicht hebben: ik wil gaarne myn oordeel aan het meerder geoeffend verftand van myn Heet Onderwerpen. Een Souverein is al een raare Perfonaadje i die dient wel van agteren en van vooren , van boven en van ondere bekeeken; ik zoiide wel haaft zeggen overal, gelyk de koebeeften3 gevoeld en betaft; en 't geen fchier onmooglyk is, inwendig geanatomifeerd te worden, om herh wel te kennen. Myn Heer zal die zaaken beter doorgedagt hebben, dan ik. Ik ben maar eeft fukkeltje, als het op zulke onderwerpen aankomt; IX Stuk. I èti  ®< 13» ><& wil gaarne myn onkunde bekennen. — Dat is foppagie, voerde bem de andere tegemoet: gy zultrae zoo niet voor 't mafje houden, als Winkeiier: ik zeg nog eens, dat de Koning van Pruisfen geen recht heeft, om zich de befchikkingen van den Souverein over de ampten van den Prins aan te trekken. De Prins is tog maar een Dienaar van den Staat: niet meer als een Boekhouder of Meefterknecht. Ik behoef dien niet langer te houden als ik wil. Het is zoo zeide Spreeuwen burg, als het een Koekebakker van Schoonhoven goed vind, dan moet de Prins agter zyn ftoel ftaan. Is 't zoo niet? Dat is maar gekfteeken, zeide de ander. Zoo als het myn Heer gelieft te begrypen. Voor myn part, ik vinde de vraag, in hoe verre eene Moogendheid zich met de zaaken van eene andere, of van een volk mag bemoeien, en of zyne Pruisfifche Majefteit ten onrechte zich met die van den Prins, raakende Hoogftdeszelfs waerdigheeden in het bellier van deezen Staat, bemoeid, zoo ligt niet te beflisfen. Daar omtrent maak ik al verfcheide bedenkingen. Ik zal de natuurlyke verplichtingen onder de menfehen en vooral onder bloedverwanten, welken ons recht geeven om dien geenen hulp toe te brengen, dien wymeenen verongelykt te worden, eens daar laaten, en my houden by den regel van den Heer Winkelier, ieder voor zich, en God voor allen: dan zoude de Koning van Pruisfen immers, uit  uit hoofde van 't belang van zyne Staaten, wel konnen begrypen recht te hebben, om zich mee onze huisfelyke zaaken te bemoeyen. Dat zoude maar het begrip van den Koning van Pruisfen zyn, antwoordde Kykom. (Het was de Ad^okaat Xykom.) • Regt, zeide Spreeuwenburg: het begrip van myn Heer is ook maar het begrip van myn Heer: ik heb de eer niet van myn Heer te kennen, doch ik vertrouw, dat myn Heer geen ftaat maakt, dat de Koning van Pruisfen zyn begrip voor dat van myn Heer zal laaten wyken. — Zoo als, ik het begryp, begrypen het alle braave en verftandige Lieden. De Koningen weeten van geen recht: en dat is maar afgedaan. Ik zoude denPruisfifcheEnvoyé denzelfden gang laaten gaan, als den Engelfchen Gezant; en den Koning van Pruisfen laaten fluiten. Dat fchut ik, Neefje, zeide een heer die naaft hem zat; dat zou ons nog kwaalyker bekommen als met de Engelfchen. Neen. Zoo niet: Wy hebben al genoeg van de taart gekreegen : • wy hebben onzen bekomft al: ik hoop, dat 'er onze Heeren zullen uitfeheiden. Waar* lyk wy verftaan het ecarteeren niet; en wie weet, gf 'er geen vals fpel en valfche fpelers onder loopen. Ik geloof dat onze Heeren beter zouden doen, om zich maar by 't geen de ftad aangaat te houden, en 't beftier van de buitenlandfche zaaken aan de Hagenaars over te* laaten:' die hebben 'cr beter de kneep van. Wy leggen tog altyd met die vreemde Mesfmirs agter; en als het fpel uit is, dan I a tfr  kykenwe malkanderen aan als Sotjes. Maar Heeren, viel daarop een ander van 't gezelfchap in, men legt al zoo te tieren en te janken, over de vertoogen van den Koning van Pruisfen, êft over het belang dat hy neemt in 't geen tegen den Prins gekuipt word: wel laatenwe maar eens wat agter uit zien. Hebbenwe ons nooit gefteeken in de huisfelyke zaaken en gefchillen van andere volken? My dunkt dat de Republieck, onder anderen , zich zeer dikwyis bemoeid heeft met de zaaken en gefchillen tuffchen den Graaf van öoftfries- land en zyne Onderdaanen. De Republiecken mogen wel iet doen, hernam Spreeuwenburg, dat de Koningen niet mogen doen: dat heeft de Republieck van Rome zoo dikwyis getoond; en wy zyn niet minder dan de Romeinen zyn geweeft. — Waren 'er te Romen wel eens zulke groote kooplieden als te Amfterdam, viel Winkelier daar op in? Wat zoudenze, zeide Spreeuwenburg, het waren arme duivels. Daar heb gy 3t, hernam Winkelier, de Negotie, de kooplieden zyn 't, die 't eigenlyk doen: al dat ander volkje wil niet zeggen. Daarop met een glaasje wyn het welvaaren van de Negotie ingefteld hebbende, en terwyl wy bezig waren met dat te drinken, kwam de Hospes my in 't oor blaazen, dat het tyd was, indienwe de fchuit van vyven wilden hebben. Wy namen, Spreeuwenburg en ik,affcheid van onze dischgenooten, betaalden ons gelag, en gingen heen. Zie  contre toas,  137 tous, qui peuvent vivre & rnrarir, tegen allen die leeven en fterven kunnen, zoo als de Franfchen zich uitdrukken. Het verband aan de zyde van den Leenheer tot den Leenman, was van deezen te befchermen. Hugo de Gkoot noemt het eene onderlinge verbindtenisfe van fchut aan de eene zyde, en plicht van Manfchap en Heergewaaden'aan de andere zyde. Dit was eigentlyk het verband van Oppergezag en Onderhoorigheid, tuflchen den Vorft en zyne mannen. Een algemeen Oppergebied, zoo als men hetzelve heedendaagfch vooritelt, en 't welk over alle leden gelykelyk'loopt, had geen plaats en was zelfs onbekend. Alles wierd afgetneeten naar de afgiften, door welken de goederen der Edelen aan hun of aan hunne gcfhgten waren gekomen: daer uit fprooten hunne rechten, en in 't byzonder hun heerlyk recht over de Ingezeetenen hunner heerlykheeden, van welken de blyken en overblyffels zich noch vertoonen in het oeffenen van hooge, laage, en middel baare rechtvordering; in het vergeeven van bedieningen, en Verfchillende andere rechten meer. « Uit het geen in het tweede deel van Wagenaers hiftorie, ten aanzien van den burgerlyken ftaat der Edelen gelezen word, kan men zich eenigermaate een denkbeeld van denzelven maaken, offchoon 'er die niet allernauwkeürigft voorgefteld word. De aart van het verband, door het welk de Leenmannen Onderdaa. nen, of liever mannen van den Graave waren, heeft natuurlyk aanleiding gegeeven, dat zy over het I 5 maar  138 >(& maaken van vrede, beftand, en oorlog {tonden, en niet, zoo als Wagenaer voorgeeft, om dat de uitheemfche Moogendheeden zich meer op het zaamengevoegd Iichchaam veeier Edelen, dan op den Graave alleen vertrouwden. Het was een algemeen gebruik, dat de voornaemfte, welken in een twift deel genomen hadden, ook deel namen jn den zoen of vrede. Dan, wat hier ook van weezen moge, de band tuffchen Graave Philip en de Edelen, door de afzweering van dien Vorft, verbrooken zynde, zoude de Opperheerfchappy, indien dezelve daar door verftaan moet worden tot deezen of geenen overgegaan of vervallen te zyn, niet vervallen zyn tot de In- of Opgezeetenen van de Heerlykheeden, maar tot de Edelen zeiven, alzoo dezelven door die afzweering los raakten van de onderhoorigheid, onder welke zy ftonden. Die Heeren waren nooit by reprefentatie, plaatsvulling, of als gemagtigden van of voor hunne Land- of Onderzaaten verfcheenen, maar uit krachte van een recht, 't welk zy uit hunnen boezem haalden. Derhalven fchynt men, met betrekking tot ons geweft, te verre te gaan, wanneer men ftelt, dat by de afzweering van Philip, de Opperheerfchappy tot het Volk zoude overgegaan of vervallen zyn. Met de Steden is het geheel anders gelegen. Men weet, hoe dezelven langfaamer hand, uit geringe beginzels, zyn opgekomen. Dezelven behoorden tot de domeinen der Graaven: de fte- den  139 >& den verlangden zelfs om van de heerlykheid van* een byzonder Heer ontflagen te zyn, en onmiddelyk onder die der Graaven te hooren: zy merkten het aan als een gunft van een onfcheidbaer of integreerend Yd* (om het woord integreerend eens in zyn egten zin te gebruiken ) van het Graaffchap Holland te worden, waar van Oudenaarden, en andre Steden, zoo wel als"Amfterdam, tot voorbeelden kunnen dienen. De Steden, aan het Graeffchap ingelyfd, ftonden dierhalven onder geen byzonder Heer, gelyk de Heerlykheeden der Edelen, maar onder de Heerfchappy der Graaven; welke aan dezelven, en niet aan den Heer van dezelven, dat is, aan de ftedelingen, die Gunftbrieven en voorrechten fchonken, welken doorgaande Privileoien en Handveften genoemd worden; en welken veeltyds eenfchikking op derzelver burgerlyk beftier bevatteden. Weshalven men,ten aanzien alleen der Steden, zoude kunnen zeggen, dat de Opperheerfchappy der Graaven, tot het volk of op het volk is vervallen en overgegaan; alzoo 'er tuffchen den Graaf en de Steden geen middeiperfoon was. Deeze korte befchouwing doet ons, zoo ik my verbeelde, zien, dat, daar de Gemachtigden der Steden, niet uit eigen hoofde, proprio jure, maar vi adminiftrationis, uit naam hunner Principaalen, ter Staats-Vergadering verfchynen, en de Ridderfchap en Edelen daarentegen vi fui juris, uit hun eigen recht; de Ridders en Edelen overzulks, uit krachte van hun eigen recht, de Souvereiniteit in  <8*[ ï4o > in de Staatsvergadering uitmaaken , daar de Gemachtigden der Steden het flechts als Iafthebbers doen; voorts dat de Ridders en Edelen uit hunnen eigen hoofde zyn integreer ende Leden van den Staat, daar de Regenten flechts Iafthebbers zyn van die geenen, voor welken zy de plaats van een integreerend Lid vervullen; en mitsdien, dat Z. D. Hoogheid, als Edelman, als Ridder, als heerlyke goederen in Holland hebbende, uit zyn eige recht een integreerend Lid van Staat is, offchoon de oeffening van dit Recht aan het Huis van Oranje nu en dan benomep is geweeft. Want niemant kan betwiften, dat de band tuffchen Philip, als Graaf, en dit geweft, als zyne Graaflykheid, gefcheurd zynde, de Prins van Oranje daar door wierd ontflagen van zyn vafallage of leenroerigheid; en dat deeze Vorft daar door verftaan moeft worden, zyne heerlykheeden van niemant te bezitten dan van God en zyn dege. Elk, die eenig denkbeeld van het leenroerig Staatsweezen heeft, zal moeten erkennen, dat 'er noch grond noch tytel uit te den* ken is, waar uit, of waar door, de Prins, na de afzweenng, een Souvereiniteit, in deeze Landen, ten zyn aanzien zoude hebben moeten erkennen; en waar door deeze of geene Vergadering een recht van Oppergezag op hem, en over zyne goederen zoude hebben kunnen krygen: de Prins had het zwaard tegen Philip niet getrokken, zyn goed verfpilt, het leven gewaagt, en heeft dat eindlyk niet door een moordenaershand verloo;en, op dat zyne afftammelingen Onderdaanen zouden worden,  èenige onderdaanigheid aan die Vergadering ver-' fchuldigd, nademaai die alleen den Graave verfchuldigd was: met de afzweering raakte die band los, en daar wierd iet vereifcht om denzelven tusfchen die Vergadering, en de geenen die aan den Graave onderworpen waren geweeft, voort te brengen. Dit is, zoo 't my voorkomt, gefchied door het bezit neemen van het Opperfte gezag, en door de onderwerping der Landzaaten» eerft ftilzwygende en naderhand door eene uitdrukkelyke erkentenis; daar de blyken en bewyzen van te vinden zyn in de eeden welke de Regenten, Burgers, en verdere Inwoonders doen, en waar in aan de Vergadering van hun Ed. Gr. Mog. als Hooge Overheid trouwen onderdaanigheid gezwooren word. Hier uit vloeit voort, dat i°. Er in ons Geweftgeen andere Souverein is, dan de Vergadering van hun Ed. Gr. Mog. en dat de Souvereiniteit nergens anders dan in die Vergadering gelegen is of gelegen kan zyn. a°. Dat niemant, behalven deeze Vergadering, eenig daad van Oppergezag of acte van Souvereini-. teit kan oeffenen, ten zy daar toe bevel, laft, of oorlof van die Vergadering hebbende. Waar uit dan ook blykt, hoe jammerlyk die geenen dwaalen, welken zich verbeelden, dat Regenten van Steden, zoo dra zy uit den naam van een ftemhebbende Stad iets doen, aangezien of gehouden kunnen of moeten worden dezelven te doen, als daadlyk met de Opperheerfchappy of K z §011-  # derfcheid ontdekt men dan niet wederom tusfeben do Ridders en Edelen ,en byzonderlyk tusfchen den Prins van Oranje aan de eene zyde, en de andere Landzaaten aan den anderen kant. De leenroerigheid van den Prins, als bezitter van verfcheide goederen in dit geweft gelegen, maakt hem tot een Onderdaan van den Staat, voor zoo veel men aan dit woord die uitgebreide betekenis wil geeven; maar die Onderdaanigheid fhekt zich niet verder uit dan, de aart van de leenroerigheid mede brengt; en die beftaat daarin, van den Staat met zyne vermogens by te ftaan, wanneer die zyne hulp van noden heeft. Voor 't overige maakt hy zodaanige fchikkingen in en over zyne bezittingen, als het leenrecht mede brengt, of met den aart van zyne bezittingen overeenkomen. Met de Steden is het geheel anders gelegen. Die 'er met eenig gezag bekleed ?yn, oeffenen het niet uit eigen hoofde, maar op aanftelling: zy zyn Onderdaanen van hun Ed. Gr. Mog. het woord Onderdaan in zyn eigentlyken zin genomen. Om 'er van overtuigd te weezen, behoeft men flechts het oog te liaan op de verzoeken, welken, door de Steden, van tyd tot tyd, gedaan zyn aan de Vergadering van hun Ed. Gr. Mog.,- op de Eden, welken door de Magiftraaten gedaan woï-> den, by het treeden in de eene of andere bediening ; als mede op de Ilandveften en Oótrooyen. Uit al het geen het welk ik tot dus verre aangeli 3 merkt  i5° ><& merkt heb, (vervolgde Spreeuwenburg) is het, myns oordeels, al vry klaar, dat, wanneer men Z. D. Hoogheid flechts wilde befchouwen, zonder zyne waerdigheeden van Stadhouder, CapiteinGeneraal en Admiraal in acht te neemen, dezelve nochtans niet eenvouwdig als een Onderdaan kan aangezien worden, het woord Onderdaan in den zin genomen, in welken onze Bollen het gebruiken ; en die op eene onderdaanigheid fchynt uit te ioopen, welken men vooronderfielt dat de minfte der Pruisfifche, Ooftenrykfche, Deenfche,Spaanfche, Rusfifche, Franfche Onderdaanen aan hunne Vorften verfchuldigd zyn; eene onderdaanigheid, welke, zoo ik meen, by ons geen plaats heeft, daar wy den oorlog tegen Spanje of onzen Graaf gevoerd hebben, om in 't bezit en in 't genot van onze rechten en gerechtigheeden te blyven, en daarin door den munfterfchen vrede verftaan moeten worden beveftigd te zyn; niet, zeg ik, eenvouwdig als een Onderdaan, maar als een zodaanige Onderdaan , welke het niet anders is, dan voor zoo verre de Verbindtenis, welke tusfchen hem en de Graaf plaats heeft gehad, het medebrengt; en dus als Leenman van de Hooge Overheid. In hoe verre de Waerdigheid van Stadhouder den Prins tot Onderdaan maakt, hebbe ik te voren afgehandeld : vraagt men, of de waerdigheeden van Capitein-Generaal en Admiraal hem niet tot een Onderdaan maakt, zal ik 'er kort op antwoorden: ik Uyiït nooit over woorden. Wil men Rellen, dat iemand,  iemand, welke door de Hooge Overheid tot het bewind, bedryf, of oeffening van de eene of de andere zaak aangefteld word, daar door een Onderdaan van Haar word, of voor derzelver Onderdaan aangezien moet worden; ik zal 'er enkelyk op vraagen, wat verplichting zal daar uit geboren worden in dien geenen, welke op die wys Onderdaan word? zullen 'er andere verplichtingen uit ontftaan dan die , welke uit de aanftelling aan de eene zyde, en uit de aanneeming aan den anderen kant voortvloeien ? Immers neen. Alle andere verplichtingen van Onderdaanigheid moeten voortfpruiten uit andere betrekkingen tot de Hooge Overheid, 't zy uit het bezit van goederen, uit de geboorte, uit de woonplaatfe; door welken iemand een eigentlyk gezegde Onderdaan word. Als men met het woord Onderdaan ziet-fpeelen gelyk de Staatsman en zyne Conforten doen; zoude men het voor een befpotlyk gehaspel kunnen houden , en het aan eene bloote onkunde toefchry ven. Maar daar komt meer by. Die zich van die wartaal bedienen, hebben 'er een inzicht mede. Zydoen het om'er uit te kunnen haaien, dat de Staaten, de waerdigheeden welken de Prins bekleed, wederom zouden kunnen intrekken, wanneer zy 't raadfaam zouden oordeelen. Want zie hier de algemeene fluitredenen, op welke het voorgeeven van onze hedendaagfche Staatsfchryveren gebouwd word. Een Souverein kan alles doen wat hy oordeelt K 4 &ens-  dienftig en nuttig te weezen voor het Land- De Staaten van Holland en Weftfriesland zyn Souverein: derhalven kunnen zy alles doen wat hoogftdezelven oordeelen dienftig en nuttig te weezen voor den Lande. ' Die alles kunnen doen wat zy oordeelen dienstig en nuttig te weezen voor den Lande, kunnen ook alle bedieningen, en aanftêllingen intreKken en vernietigen. Derhalven kunnen haar Ed. Gr. Mog. ook de waerdigheeden, en aanftelling van Stadhouder, van Capitein-Generaal en Admiraal intrekken en vernietigen. Waarby dan verders komt. Die Onderdaan is, móet zich laaten welgevallen alles wat de Souverein oordeelt, ten zynen opzichte te moeten doen. De Prins is een Onderdaan, derhalven moet de Prins zich laaten welgevallen, al wat de Souverein oordeelt ten zynen opzichte te moeten doen. Op die fluicredenen, welke de zuil of grondflag van alles, wat men tegenwoordig over de SoUvereine macht , en over de macht die men in 9tvolk beuzelt, uitleveren, heb ik alleen te zeggen , dat ik ontken , dat in een algemeenen zin genomen, i°. de Souverein alles kan doen wat by oordeelt van nut en dienftig voor den Lande te weezen; en i°. dat een Onderdaan verpligt is zich alles te laaten welgevallen, wat de Souverein ten zynen opzichte oordeelt te moeten doen. Ik behoef, vervolgde Spreeuwenburg, de gevaarlykfcèiJ, en als ik my zoo eens zal uitdrukken, deont- ''\ :•> :, ü; ::' zin-  zinnigheid van die ftelregels aan de Heeren nieti',tf betoogen= Gylieden weet dezelve zoo wel als ik. Onze hedendaagfche Politieken zoudenze zoo wel weeten als wy, indienze naar het voorfchrift van Noodt geftudeerd hadden ; indien zy de yoortreffelyke Redenvoering van dien uitmuntenden Hoogleeraar in de Rechtskunde, de Jure Summi Imperii, (over her recht van't Opperfte gezag) geleezen en met rype gedagten overwoogen hadden. Hun wangevoelen, of, om beter te zeggen, hec heerfchend wangevoelen, daar men zoo veel mede opheeft, dat trotfch beeld, 't welk men Souvereiniteit noemt, daar fommigen zich aan vergaapen, en -anderen voor knielen, zonder dat de eene of de andere weeten wat het eigentlyk is, toont dat niet, dat onze leer - oeffeningen alleen tot ons bederf ftrekken? Vraag onzen Hazerwoudfche Burgemeester, vraagden minften Boer, of by meent, dat als de Heeren hem aangefteld hadden tot het een of 't ander, zy het hem wettig wederom zoude konnen ontneemen? Hy zal 'er zonder bedenken op antwoorden: welneenze .... Meteen dat Spreeuwenburg dit zeide, kwam de Caftelein in de kamer, ons vraagen of hy de Tafel konde dekken. Als de Heeren gelieven antwoordde ik; daar op ftondenwe op; en Spreeuwenburg den Caftelein toe fpreekende, zeide hem- Ei hospes, zeg my eens, wy leggen met ons driën overhoop: wat zoudtge denken? Hebtge niet zoo een brief, het een of 't ander, waarop gy permisfie hebt qm K 5 wy°  154 >«& wyn te verkoopen, herberg te houden, of te tappen, Wel ja, antwoordde de Hospes. . Wel na, ( vroeg hem Spreeuwen burg) wat zoudtge denken: hebben de Heeren, die U dat gegeeven hebben, het recht om het U wêer te ontneemen? Ik weet het niet, zeide de Hospes. Ik denk neen. Eerft te geeven en wêer te neemen is flimmer dan een dief, zeggen de kinderen. Wie zoude denken dat de Heeren dat zouden doen. Dan zouden zo veele menfehen vreezen om neeringen te beginnen. Kyk eens: een flyter of tapper ( dus ging de Hospes voort) die kan geen flyter of tapper weezen, zonder daar een toeftel toe te hebben. Als nu iemand eens flyter wierd in ftarke dranken, en men trok een jaar daarna zyn acte in, wel dan was de man met vrouw en kinderen geruïneerd: dat zouden immers de Heeren niet doen: dat kan ik niet van myn Hooge Overheid denken. De Heer Spreeu wenburg, zeide de Caftelein, my het woord toevoegende, heeft van avond plaifier om met my wat te gekken. De tafel gedekt zynde, zetteden wy ons aan 't eeten; en vermits de maaltyd geen aaneengefchakelde redeneeringen toeliet, Helde Spreeuwenburg het voordraagen zyner verdere overweegingen uit,, tot datwe gegeeten zouden hebben. Ik zal 'er, myn Vriend! het verhaal ook eenigen tyd van moeten uitftellen, om U niet langer te laaten wagten naar de ftukken, uit welken te zien is, hoe in den jaare 1749, en dus zeer weinig tyds  155 tyds voor de vredebreuk met de Engelfchen, 's Lands Vaders gedagt hebben over den ftaat van onze Republieck met betrekking tot een oorlog. Ik zal Ü die ftukken beginnen te zenden met mynen eerft? volgenden, inmiddels met alle achting blyvende , Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. BW. Bienaar, Den s7=n Feb. reinier vryaart. 1783. JJIad. 67. üaat de dagtekening van den iaën Jan. die bladz. 19. op Jt einde van de 69^ Brief gevonden word; en bladz. 86. vind men wederom de dagtekening van den i8en Jan. welke bladz. 40. op Jt einde van den 7oen Brief gevonden word. Dit is een vérzien van den Letterzetter: lees bladz. 67. den 2501 1 Jan. en bladz. 86. den 7e" Feb. V T F-  <& VTF-EN-ZEVENTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Ik heb in mynen yen Brief bladz. 105. in mynen 6en bladz. 119. in mynen 7en bladz. 127. en op verfcheide andere plaatzen meer, U doen opmerken, dat degefteldheid, in welke wy ons tegenwoordig bevinden, al van den beginne af voorzien is geweeft. Ik heb U verflag gedaan van de waarfchouwingen en vermaaningen, die 'er zedert lange jaaren, voor dat 'er eenige waarfchynlykheid was, datwe met de Engelfchen tot eene vredebreuk zouden komen, zoo door den Heere Stadhouder als door den Raad van Staate,gedaan zyn, ten einde de Republieck in beteren ftaat van tegenweer en veiligheid gefteld mogte worden ' Uit den inhoud der ftukken, met welken ik dit op de blykbaarfte wyze heb aangetoond, hebt gy kunnen zien, dat het ons Vaderland nog niet ontbreekt aan wakkere, braave, kundige, en doorzichtige Verftanden, die zekerlyk op de Academie wat meer gedaan hebben, dan blootlyk by h<& de Regering, dat de Haagfche Politieken 'er anders over gedagt en gefprooken hebben; ja, wat meer is, dat zelfs alle de Geweften overtuigd zyn geweeft, datwe Ons wachten moeften om tot eene vredebreuk te komen; Het is, myn Vriend! niet alleen nuttig, maar 't is ook nodig, dat deeze Séaatsff ukken algemeen bekend worden; op dat de goede gemeente zie hoe zy door de Courantiers en Bühne Confoi'ten over den ftaat van het Vaderïaïid, en de raadflaagen van de Hooge Overheid, en de inzichten van derzelver Eminent HoofcLmislèid worden; en op dat de Nakomelingfchap uit hét geen tegenwoordig gebeurt leere vooruitzien, en oordeelen in wiens handen haare belangens beft Vertrouwd kunnen worden. De Refolutien ter Staaten Generaal op het al of niet verleenen van het algemeen Convooy, door de Provintien ingeJeverd, en in welken de kenmerken van doorzicht , goéd beleid, en voorzichtigheid, wat fterker in doorfteeken, dan in de winderige Proteften van Jonkr. van der Capelle tot den Marfch, zullen U doen zien, dat, zoo 'er by ons Windbuilen zyn, ?er Ook anderen gevonden worden, die met uitmuntende vermogens en kundigheeden begaafd zyn. Ik had U, myn Vriend, deeze ftukken al lang moeteh toezenden; maar ik ben 'er van afgehouden door de toevallige onderwerpen, die my geduurig ftof tot fchryven gegeeven hebben: en ik zoude 'er nog niet toe komen , indien ik wilde wag-  <& „ Dat de weinige ingang die deefe inftantien gevonden hebben, byzonder by de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland, wel eene van de voornaamfte reedenen fchynt te zyn, dac men eerft ten opfigte van de eene en vervolgens met relatie tot de andere belligereerende Mogentheid geraakt is in omftandigheden, welke decifie fchynen te vorderen in een faak, die na dat de bondgenoten zig bepalen, of eene rupture met eene dier Mogentheden, of het verder ongenoegen van de andere Mogentheid (het geen men daarenboven onzeker is, of zig ook wel niet verder dan ten opzigte van de befwaaren der Commercie zoude kunnen uitflrekken) ten gevolge fouden konnen hebben". „ Dat om zig zoo veel doeniyk, uit deze inconve- * nienten te redden, haar Edele Mog. de zaak opnemende foo als defelve ligt, als nog geen efficacieufer middel weeten uit te denken; dan het geen defelve by hunne Refolutie van den 29 April laatftleeden hebben voorgeflagen, namentlyk om zig zoo viel ter Land als ier Zee en dat ten Spoedigsten, in een behoorlyken ftaat van defenfie te ftellen, ten einde met enige gerufiigbeid lig op het point van het indiftinótelyk verleenen van Convoy voor alle waaren, by de Tradtaten niet voor Contrabanden erkend, te kunnen expliceeren, na dat de belangens van dezen Staat en van derzelver ingezetenen zullen mede brengen". „ Dat haar Edele Mog. by de lccture van de propofitie , door de Heeren Gedeputeerden van wegens de Provincie van Holland en Weftvriesland ter Vergadering van haar Hoog Mog. ter Hooggemelde Vergadering gedaan, wel hebben geremarqueert, dat de Navigatie en Commercie van de Republicq als genoegfaam geruïneert, en met onherftelbare verliefen bezwaard word voorgedragen; dat haar Edele Mog. ook niet wil*  willen ontveinfen, dat de behandelingen die daar omtrent tegens het regt der volkeren, en de goede trouw der Tniftaten hebben plaats gehad, en nog niets;-heel cesfeeren, kragtdadige voorïening zyn vorderende;' dog dat haar Edele Mog. teffens vermeenen te mogen valt ftellen, dat die Kzwaaren met Matie tot het opbrengen der fchepen. offchoon niét geheel cf.sferen, nog door de onmatige en ongepermiteerde bebhijt der Ka* pers cesfeeren zullen, zoo lang den Oorlog te? Zee continueert, egter vcor het tegenwoordige fc'ifaam cn merke'yk minder frequent zyn, dan te voren". ,, Dat haar Edele Mog. door het? ftfófeeh van 5eze reflexie geen voorneemen hebben, om de noodzakelykheid van ene kngtdadige protectie voor de Commercie minder presfant te willen doen voorkomen". „ Dat haar Edele Mog. in tegendeel, zoo zeer als iemand van de Bondgenoten, geperfuadeert zyn van het belang, het geen de geheele Republicq heeft, om haare Nivigatie en Commercie, als de hardader van haar beftaan, alle mogelyke veiligheid te doen erlangen"- ,, Dat haar Edele Mog. dan ook als nog bereid zyn om in alle verdre mefures, die men daar toe nodig en dienftig zoude mogen oordeelen, te treden". „ Maar dat het van haar Edele Mog. niet kan vror* den gevergt, om lig op eene zoo delicaat geworden zaak als is het fubjedt van 't ongelimiteert Convoy, ook voor de houtfehepen, rondelyk te verklaren, zoo lang de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland,, fingulier blyven om de Frontieren van den Staat aan de Landzyde, waar van deze Provincie een notabel gedeelte is uitmakende, van ene wefentlyke protectie, ontbloot te willen laaten, eh daar door de Republicq buiten ftaat houden, om haare aangenome neuteratiL 2 tóit,'  < ï6*4 teit, too ter Land als ter Zee, beide te kunnen handhaven en verfeekeren". „ Dat haar Edele Mog. niet konnen begrypen, dat, daar de Heeren Staaten van Holland en Wen vriesland, vermits de gemaakte inverfie van deezerzyds Refolutie, defelve met attentie ichynen te hebben nagegaan, Hoogf/emelde Heeren Staaten het point van de protectie voor de Frontieren van den Staat aan de Landzyde zoude zyn geëchappeert; terwyl nogtans gemelde Heeren Staaten het zelve onaangeroert en met een diep Jlilfwygen pas/eeren". ,, Dat haar Edele Mog. het zelve als nog van foo veel importantie tot confervatie van de Republicq in deze zorgelyke omftandigheeden oordeelen te zyn, dat foo lang de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland zich daar omtrent niet favorabel zouden gelieven te cxpliceeren, haar Edele Mogenden tegens hun zin worden te rug gehouden en buiten ftaat gefield, om zig, niet tegenftaande de fignificante verklaringen van wegens Engeland aan deezen Staat gedaan, op hetfubject van het .voorfz. indiftirjct Convoy te konnen uit. ten"; j, Immers kunnen haar Edele Mog. niet denken, dat de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland, vermits het herftel van de vreede in Duitsland, eene augmentatie der Militie te Lande onnodig, of min noodzakelyk zouden oordeelen te zyn, alzoo aan den eenen kant het ongenoegen van een der Oorlogende Mogentheeden tegens de Republicq opgevat, en door het befwaaren van de Commercie van de Ingezetenen van deezen Staat ter executie gefteld, nog niet ophoud, en het onzeker is hoe verre hetzelve zig veelligt zoude kunnen extendeeren; terwyl aan de andere zyde «ene rupture te vreefen fchynt, die, offchoon wel voor.  voornamentïyk in het begin de Zee meelt fchynt te zullen concerneren, egter het Land ook in defelve zoude kunnen deelen". „ Dat haar Edele Mog. dit alles in ernftige overweging nemende, de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland, als nog op het ferieuftc, en foo lief als hun het behoud van het gemene Vaderland, met al wat daar inne dierbaar is, foo feer als hun op het harte weegt de befcherming van de goede ingezetenen , en foo duren prys als zy ftellen op de goede eenigheid en harmonie die foo ooit, vocihl in deze tyden, ten booglten nodig is, moeten verfoeken, om dit alles met erie behoorlyke aandagt, en met de vereifte ernft te willen pondereeren, en wel te willen ccöpereeren, om Jimul 6? femel den Staat, in deze zorgelyke conjuncturen van tyden, in eenen behoorlyken ftaat van tegenweer, zoo te Land als ter Zee te brengen". „ Terwyl de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland h?ar EJele Mogende niet ten quaden zullen duiden; wanneer aan defelve herrinneren, het geen hoogftdezelve in den Jare 1740. aan eenen der Bondgenooten, die wel in eene augmentatie van 's Lands Militie hadde geconfenteert, dog in een voorgeflagen Equ'pagie gedifficulteert, te gemoet voerden, namentlyk: dat de conclufie van bet een en ander te gelyk beboorde te gefchieden, vermits bet in geen reeden zoude tejtaan, dat voor de veiligheid van de Provinciën en handen van den Staat langs de Zee niet zoo voel forge wierd gedragen, als voor de befettingen der Frontieren aan de Landzyde". „ Dat haar Edele Mog. van dit gevoelen der Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland op dien tyd, pok thans het hunne makende, by eene kleine ver L 3 fchik-  fchikking, die de natuur der zake niet verandert, vermenen, dat het nu ook in geen reeden zoude beftaan , dat voor de befettinge der Frontieren van den Staat aan de Landzyde niet zoo wel zorge wierd gedragen, als voor de veiligheid van de Provinciën en Landen langs de Zee, en dat de Conclufie van het een en ander gelyk behoorde te gefchieden". ,, Dat haar Edele Mog zig verbeelden, dat deze applicatie zoo veel te kragtiger ftringeert, om dat de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland, zelfs voor het begin der tegenwoordige onluften, tusfchen de Kroonen van Vrankryk en Engeland hebben gedeclareert, in die zelfde gevoelens te perfevereren, en geoordeelt, dat daar omtrent pari pajfu behoorde te worden geprocedeert". Dat Haar Edele Mog. vermeenen te mogen vertrouwen 5 dat de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland met hun van begrip zyn, dat wanneer voor de cbnfervatie en veiligheid van het Land, waar uit de commercie gedreven word, niet te gelyk gezorgt word, de commercie van zelfs te niete loopen moet". „ Dat het aan haar Edele Mog. allerfeekerft voorkomt, dat; foo ooit, het tegenwoordige tydftip vordert, dat deze beide zaaken niet geheel van den anderen worden gefcheiden, maar dat door een beilfaam tn eenparig befluit het een en ander 'worde werkftellig gemaakt, als wanneer haar Edele Mog. zig flatteeren, dat alle verdere fwarigheeden veel al zouden kunnen worden weg. genomen en ontruimt. * En dat haar Edele Mog. zig geperfuadeert houden, dat de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland, zoo wel als de Heeren van de andre Provinciën , neffens haar Edele Mog. van gevoelen zyn, dat bet de pligt tian isiyfe en cordate Regenten is, niet alleen '■' * VOOR.  YOOR EER GEDEELTE VAN HUNNE INGEZEETENEN} maar voor alle te gelyk forge te draagen, en dat aan alle de Bondgenooten de befcherming der onderdanen tegen alle geweld van buiten, foo wel als derzelver wel' zyn, even zeer ter harten gaat, vlyen haar Ede]e Mog. jjg des te meer, dat de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland eenmaal op hunne foo dikwils herhaalde ernftige inftantien behoorlyke reflectie zullen neemen, en met die zelve cordaadheid, waar mede haar Edele Mog. en de Heeren Staaten der andere Pro-vinden betoond bebben de zaaken van de Zee te behartigen, ook voor de Frontieren van deezen Staat aan de Landzyde zorge te dragen', zullende haar Edele Mog. niet in gebreeken blyven, om als dan het point van het indiftinct Convoy ten eerften in nadere deliberatie te neemen, en daar omtrent zoodanig refolveeren, als haar Edele Mog. met het waare belang van den Staat, als mede van de Commercierende Ingezeetenen in defelve, overeenkomftig en het nuttigft zullen oordeelen. „ En zal hier van Extract aan de voornoemde Gecommitteerdens ter Generaliteit worden toegezonden, om daar van ter Vergadering van haar Hoog Mogende opening te doen. Onderjlond. In fidem Extract! Geteeient J. In de Betouw. Uit deeze Refolutie is te zien: i°. Dat het Edict of het Tarif van Frankryk de aanleidende oorzaak is geweeft, waarom aan de Zyde van Holland is aangedrongen geL 4 wor-  worden op het verleenen van algemeen Convooy ; en düs ook Van de rupture; mee Engeland. 2°,' Dat het verfuim van zich by tyds in een ; ftaat van defenfie te ftellen, om daar door buiten afhangklykheid te blyven, de oorzaak is, dat de Republieck in ömftandigheeden i* geraakt van tot eene dedfle te moeten overgaan', welke of eene rupture met eene der oor. logende Mogendheeden, of het verder ongenoegen van de andere Mogendheid ten gevolge zoude kun» nen hebben: want, niemant is 'er, welke, uit open borft fpreekende, niet zal erkennen, dat, indien onze Landmacht op een beteren voet ware geweell , het Franfche Edict of Tarif wel rgtér gébleeven zoude zyn. j°. Dat de Provintie van Gelderland geoordeeld heeft, dat zich ten fpoedigfte in ftaat van defenfie te fle.Jen, zoo te water als - te lande, zonder een uiterlyk befluit te neemen, hec befte , zoo niet- het eenigfle' middel was, om het dubbeld gevaar te ontwyken. 4°. Dat de Provintie van Gelderland bereid is geweeft óm in alle mefures te treeden, die men nódigen dienftig zoude mogen oordeelen, om aan de Navigatie en Commercie alle moogelykè veiligheid te doen erlangen: doch gemeend heeft zich op het fubject van het ongelimiteerd Convooy, ook voor de Houtfchepen, nietrondelyk te kunnen verklaaren, • ïê 1 ; . . ; !. . i zoo  #» zoo lang de Heeren Staaten van Holland en -Weftfriesland fingulie'r bleeven, om de Fron. tieren van den Staat van eene wezendlyke protectie ontblootte willen laaten. En gevolglyk, dat het nalaaten van de ' Zeemacht te vergrooten niet aan Z. D. Hoogheid, welke als Admiraal by aanhoudenheid, lange jaaren agtereen, op die vergrooting heeft aangedrongen, zoo -wel als Hoó^ftdezelve, als Capitein Generaal, op 't vermeerderen van 's Lands Landmacht en 't beforgen der Frontieren en Magazyne is blyven aandringen, kan geweeten worden; maar gezogt moet worden, in de verfchillende gezindheeden der Provintien. Dat de Provintie van Gelderland fterk op : de protectie van den Staat aan de Landzyde blyvende ftaan, echter, zich bereid heeft getoond, om 's Lands-Zeemacht in ftaat te ftellen , van de Navigatie en Commercie te kunnen beveiligen; daar, aan de zyde van Holland, op dit laatfte wel is aangedrongen , maar het eerfte over 't hoofd is gezien. Waar uit dan verders blykt; dat men zeer verkeerdlyk der Goede Gemeente in Holland zoekt diets te maaken, dat de Provintie van Gelderland tot het vermeerderen van 's Lands-Zeemacht niet wil toetreeden ; en dat die onwilligheid door L s den  «2K i/o den invloed van Z. D. Hoogheid op de Leden van Staat van die Prodntie zoade worden voortgebragt: een valfch voorgeeven, welk te meer in *t oog moet loopen, nademaal in Stadhouderloos tyden , het zelfde gefchil plaats heeft gehad tusfchen de Land- en Zee-Provintien; en dat uit den aart der zaake, de LandProvintien geen minder belang in- nocb recht tot eene toereikende befcherming en beveiliging van hunne bezittingen hebben, als de Zee-Provintien tot die van de Navigatie en Commercie; en dat de Heeren Staaten van Gelderland, indien zy flapper omtrent het geen tot beveiliging en zekerheid vandeRepublieck, aan de Landzyde, te werk gingen, niet zouden betragten het geen hoogftdezelven hunne Landzaaten en Inwoonders verfchuldigd zyn. In deeze Refolutie word die, welke den 2oen April door de Provintie van Gelderland ter Hooge Vergadering was ingebragt, ingeroepen: dezelve 3s wel waerdig geleezen en overdagt te worden. Ik zalze U met mynen eerftvolgenden toezenden, ondertuffchen met alle achting blyvende, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gefir. BW. Bienaar, öen 7e». Maart n„T . 1783. Reinier Vryaart. P. S.  P. S. Gy vraagt my, Amice, wat ik van de Memorie yan Amfterdam over dc Militaire JurisdiStie denke: die vraag is niet gemaklyk noch kort te beantwoorden. De Militaire Jurisditïie is al van langen tyd een voorwerp van gefchil en twift geweeft. Als men acht geeft op de beftendige jaloezy, die 'er over de bevcegtheid om als rechter over zeekere zaaken of perzoonen te zitten, heerfcht, kan men zich over die oneenigheid niet verwonderen. Hoe meenigvuldig zyn niec de gefchillen, tuiTc en het Hof van Juftitie, tusfchen Gecommitteerde Raaden en andere Collegien of Rechtbanken, voorgevallen? hoe veelen zyn 'er niet onafgedaan gebleev.n ? het is u zo we! als my bekend, dat meD,met aanleiding tot een Jurisdictie-questie te geeven, een zaak aan den fpyker brengt, en dat men 't veeltyds als een middeltje van de prattyk gebruikt, om een Client te helpen. Allen, die over eenige rechtoeffening gefteld zyn, zien of meenen te zien in hunne mede-Amptenaaren eene beftendige neiging om de grenzen hunnes rechtsgebieds uit te breiden, ter verkleining van het hunne. De klachten der Steden daar omtrent over het Hof van juftitie ftaan nooit ftil; en men zoude: zich eerder moeen verwonderen, dat een krygsgerichts-hof by ons n weezen was, zonder dat 'er zulke klachten gehoord wierden , als dat men zich verwonderen moet van er te hooren. Het is 'er zoo meede geleegen, dat de een zoo veel verheft of rekent te verliezen, als de andere wint, en gevolglyk is 't niet onnatuurlyk, dat elk re wint, cu B bj . onnatuurlyk, over ongelyk klaagt. Het is al meoe m j dat ied*r zich tracht te bedienen van die middelen, we ke hy oordeelt hem beft ter onderfteumng van zyn gevoelen te ftade b komen. Watmy aangaat,ik zoud.  <8K m ># den fteller van de Memorie, rankende de MilitaU re Jurisdictie door de Gedeputeerden der Stad Amfterdam ter Vergadering Vein Holland, den 2%en Januaty 1783 overig-even, wel willen toegeeven, dat men desaaDgaande zich niet op het Roomfche Recht, en ook niet op de Crimineele Ordonnantie kan beroepen. Maar tot welken bron moét men dan zyn toevlucht neemen? Zoo veel het my voorkomt, behoort het gefchil over de Militaire Jurisdictie tweledig befchouwd te worden: i°. voor zoo verre die in ons Land geveftigd is en behoord te blyven, 20. voor zoo verre zy zich uytftrekt over Perfoonen en Zaaken. Wat het eerfte betreft, meen ik, dat de Militaire Jurisdictie eDe rechterly. ke bevoegtheid is, wier aanwees geftdd word, zoo rat als 'er een Capitein of Capitein Generaal aangefteld word. Het is, ten minfte ik weet niet bi ter, een uytge" maakte zaak, een algemeen aangenomen leere, dac alle Jurisdictie, alle bevoegtheid tot rechtsoeffening uit den boezem van den Souverein voortvloeit. Derhalven moet het mede onbetwiftbaar zyn, dat die geen welke de plaats van den Souverein vervult, te gelyfc daar door de bevoegtheid tot de algemeene rechtsoeffening bezit, en in dit opzicht ook de algemeene Opperrechter is. Hier uit vloeit dan ook verder voort, dat, wanneer door den Souverein zeiyen, tot deeze of geene zaaken óf over deeze en geene Perfoonen, byzondere Rechters zyn aangefteld, en dus a3n deezen een gedeelte der rechtsoeffening is medegedeeld , die geen, welke na zoodanige meededeeling, de plaats van den Souverein vervult, of anders deszelfs Stadhouder is, de algemeene rechtsoeffening bezit, ten aanzien van alles wat aan byfondere rechters niet is gefield; en derhalven, dat, om te weeten wataan eenen Stadhouder ten aanzien der réchts- eof-  <3> óefferting toekomt, «iet moet nagegaan worden, wat aan denzelven is opgedraagen, Om daar uit af te meeten wat hem behoort, maar dat 'er ingezien moet worden wat aan and.re R enters is opgedraagen; vermits al het geen, wat aan deezen niet is medegedeeld, inden boezem van den Souverein is gebleeven; en overzulks met het aanltellen van een Stadhouder aan deezen overgaat. Men moet, indien ik het wel heb, op gelyke wyze de aanftelling en waardigheyd van alle die geenen , aan wien de rechtsoeffening over zekere zaaken en perfoonen is opgedraagen, befchouwen, en ten aanzien van de uytgeflrektheid hunnes gezags en rechtsgebieds', acht geeven wat uit den aart van hunne waerdigheid voortvloeit. Het moet, myns, oordeels , buiten teegenfpraak iyn, dat, wanneer iemand aangefteld word totDroft, of Bailliuw , of Schout, hy daar door de bevoegtheid krygt tot alles, wat uit den aart en natuur van die waerdigheid of bediening voortvloeit, zoo als dezelve in haaren oorfprong is gelegen en waargenoomen is geweeft, ten zy daar van het een of 't ander uitdrukkelyk mogt zyn afgezonderd, en aan eenen anderen overgegeeven. Derhalven, myn Vriend, zoude by my in de eerfte plaats , roet betrekking tot de Militaire JurisdiStie, in overweeging genomen worden, hoe en op wat wyze die JürisdiStie uyt den boezen van den Souverein tot een ander is overgegaan, bm daar uit te kunnen opmaaken, aan wie en hoe verre dezelve aan deezen of geenen behoort: want het is eigentlyk deeze overgang, welke ons den grond, aart, natuur, en uytgeftrektheid van dat gedeelte der rechtsoeffening, 'c welk uyt den boezem van den Souverein tot een ander h overgegaan, moet aanwyzen. Het  174- Het is U niet minder dan my bekend, dat het. oeffetien van recht het voornaamfte gedeelte v:n 't Crnafïyk gezag heeft uitgemaakt: het is U niet ninder bekend, dat, by vervolg van tyd, dit recht met opzicht op zeekere perfoonen en zaaken aan anderen is meed?g^deeld, doch niet zno zeer aan Coliegien , of Rechtbanken, dan wel aan zekere Hoofden, als Dykgraaven, Houtvefters, Droften, Bailluwen, Schouter;,en diergelyken meer, welken, in de eerfte aauftellingen, alleen te recht zaten, doch naderhand onder de verplichting gebracht wierden, om anderen tot hunne Raadslieden daar by te neemen, en derzelver gevoe» len op te volgen. Men vind onder die aanftellingen ook Hoofden van 'c Krygsvolk, wdken niet alleen ftrekten om. hetzelve een Kryp;e te voeren, maar om ook hunne Rechters te zyn: zeo dat die geen, welke Hoofd over 't Krygsvolk was, te gelyk daar door Rechter over het zdve wierd. Gy kunt 'er in de hiftorie van de middeleeuw meenigvuldige voorbeelden van vinden: gy zult 'er U zeekerlyk wel eenige herinneren, waaromme ik onnodig oordeel myne boeken na te ilaanom 'er te gaan opzoeken; het welk my thans de tyd ook niet toelaat. Ik zal my dan enkelyk bepaalen by de waerdigheid van Capitein - Generaal. Wanneer gy de moeite zult neemen om na te gaan wat die waerdigheid behelft en medebrengt, dan zultge vinden, dat dezelve in zich bevat de rechtsoeffening over al het krygsvolk, het welk onder zyn gebied ftaat; en dat de Capitein-Ge« neraal zyne Raadsheeren kiefende, daar door dat geene doet het geen men thans het aanftellen van een Krygsraad noemt: daaruit zultge dan kunnen opmaaken, op welke gronden de Heeren Stadhouders zich gewettigd gerekend hebben, om in hunne qualiteit van Capitein. Gene-  175 ><|> Generaal eenen Hoogen Krygsraad aan te ftellen, en op welken gronden daar tegen zulk een gejammer word uiïgeftort. Gy kunt ook eens het woord CapitaneusGentralis by du Cange nazien, alwaar' een Com^ misfie van Philippe VI. aan Guy te Neelle voorkont, welke wel de moeite waerdig is om geleezen te worden • Ten aanzien van het geen ik U zoo even melde van de v ■ -digheid van Stadhouder, als in zich bevattende die \"" Capitein - Generaal, wanneer deeze daar van niet uitdruklyk is afgezonderd, in welk geval echter de Capitein Generaal altoos nog onderhoorig blyft aan den Stadhouder, als den Souverein in de waerdigheid var Stadhouder vervangende, zal ik LT eene plaats uit de napgaten Schriften van den Heer Raad-Penflonaris Slingeland affchryven. Handelende over het ampt van Capitein-Generaal over de Militie van den Staat, begint die kundige Staatsman met deeze woorden. De titul van Capitein-Generaal, die door den tyd een'particuliere betekenis gekreegen heeft, plagt voor deezen gegeeven te worden, aan den eerften en Commandeerenden Officier van een aanzienlyk getal van Militie, 'f- zy te velde of in eenig diftria- Om maar weinige exempelen by te brengen; de Graaf van Hohenlo, die in het jaar 1584. het leger voor Zutphen gebood, en dat gebied afftond aan den Graaf van Meurs, word in haar Hoog Mog. Refolutie van den I0-" Auguftus deszelven jaars gezegd, aan dezel» ve gecedeerd te hebben het opperveld ■ heerfchap van het Leger, en in die van den volgenden dag, het Capti teinfcbap Generaal". Graaf Philip van Nasfouw, die in het jaar immet eenige troepen gezonden wierd na Vrankryk^toc  <8> hulp van Hendrik deD IV. draagt in zyn Commisfie, zyrjde van den y=n October, den titul van CapiteinGenera 4". ,„ Pieter Pieterz. Hein is by Commisfie van den 88^1 Maart 1Ö26 gezonden naar Weft-Ipdien met den titul van Admiraal en Capitein-Generaal in de limiten van de Weft Indifche Compagnie". , i „ En Graaf Johan Maurits van Nasfauw, by Commisfie van den 23™ Auguftus 1636 na Brafil met den titul van Gouverneur, Capitein, en Admiraal - Generaal". „ En zelfs is die titul van Capitein • Generaal, by Commisfkn van den 22e« November 1623. i4en Juny 1630. en 18e Sept. 103Q gegeeven aan Commandeurs, gaande na Guiné". „ Dt- Stadhouders zyn.met een altyd geweeft Capiteins-Generaal van de Provinciën van baar Gouvernement, en is altyd verftaan, dat niemant buiten baar vermag direftelyk eeri^e ordere te geeven , biunen de paaien van baar Gouvernement aan ae Militie, tot WIENS BESOLDING DIE ook STAAN mag: Zelfs niet een Gouverneur - Generaal: gelyk de Staaten van Holland beweerd, en Jtaanie gehouden bebben tegen den Graaf van Leicejter". Hier uit zietge, dat het krygsvolk niet alleen ftaat onder Z. D. Hoogheid als Capitein-Generaal, maar ook nog in Hoogftdeszelfs waardigheid van Stadhouder , welke de Heer Slingeland op eene andere plaats, tweeledig befchouwt, naa nenlyk met betrekking tot hetgeen men politieek, en 't geen men militair noemt. Behalven het geen uit den aart en natuur van het Capiteinfchap oorfprongklyk voortvloeit, ftaat *er nog te letten, dat het by onze Voorouders voor eene ftaale wet en eerfte grondregel van het Staatswefen is gehou- den,  flen, dat ieder voor de zyhen of voor zynen Évenknieh te regt moeft ftaan: Militairen voor Militairen, Burgers voor Burgers, Ridders vóór Ridders, en zo wyders; gelyk ook, in het kampen , niemant dan die van gelyke waerdigheid in het ftrydperk tegen een anderen mogt treeden. Zoo de grondregel, van welken ik fpreek, immer kracht moet hebben, dient dezelve, als ik het wel inzie, ten aanzien van Militairen te gelden. Een Politiecke Rechter ziet de zaaken in met een geheel ander oog dan de Militaire;-het geen by een Politiecken Rechter zwaar weegt-, weegt by een Militairen zomwylen ligt^ en dus ook omgekeer 1. ;AJle misdryven die de eer raakcn worden by een Militair veel hooger genomen dan by een ander. Waaróm ? Om dat de eer het waerdig'fte is,-dat een Militair heeft of hebben kan. Om "dat de-eer de grond moet uitleveren van 'c Militair weezen.Om dateer niet te veel gezorgd kan worden, dat die grond ongefchonden bewaerd blyve. En waarom tog zouden de Militairen niet, even zoo wel als alle andere Ingezeetenen, het genot van hec recht, het welk men voor de zuil van de burgerlyke vryheid houd, mogen hebben; naamlyk van niet te regt te mogen gefield worden, dan voor zyn dagelykfchen, ordinairen, en competenten Rechter Maar ik zie, myn Vriend, dat ik ongevoelig my te verre begeef. Men zoude op de Memorje van Amfterdam, welke, myns oordeels, uit eene bekwaame pen is voortgekomen, niets flechts verfcheide aanmerkingen konnen maaken; maar ook kunnen doen zien5 dat de gronden, op welken die gebouwd is, zoo vaft niet ftaan, als de kundige Steller van dat ftuk het zich verbeeld: het mangelt my aan tyd om 'er ü ver- LX Stuk, H è:r  178 der over te onder houden : het is al vry laat: men heeft my al een en andermaal komen waarfchouwen, dat het eeten koud word. Ik breek dan af, en wenfch dat deezen ü in goeden welftand ter hand zal komen,. ZES-  <$ cütceren vah het Reglement tegens de Neederlandfche Koopvaardyfcheepen; eene nadere Misfive van welgemelde Ambafiadeur Leftevenon van Berkenrooie, inhoudende een Relaas van het gepasfeerde ib eene Conferentie met den Heer de Vergennes, over den inhoud der aan dien Mïrifter ter hand gefielde Refolutie van haar Hoog Mog. van den 18 der voorige maand February; als meede het antwoord door welgemelde Heer de Vergen nes aan hem Heer van Berkenroode uitnaam van den Koning daar op toegevoegt; eene Memorie van den Groot Brktannifchen Ambalfadeür Heer Ridder Yorke, raakende het verleenen van Convoy aan fcheepen gelaaden met Navale Munitiën, na de Haveven van Vrankryk , en namentlyk met alle foovten van hout tot fcheepibouw; een Misfive van den Heer Envoyé van Weideren relatief tot eene gehoudene Comverfatie met Lord Wymouth; wyders eene Misfive van Zyne Hoogheid den Heere Ërfftadhouder, gefchreeven in 's Hage den io. Maart laatftleeden, waar by aan de refprctive Bondgenooten noopens de fituatie waar in de Republiecq fig teegenwoordig is bevindende hoogftdeszelfs gedagten is commaniceerende; alsmede een Rapport van haar Hoog. Mog. Gedeputeerden tot de zaaken van de Zee, insgelyks van den 10 Maart laaftleeden, neffens eene Memorie cn Bylaagen van de Gecommitteerden uit de refpective Collegien ter Admiraliteit, in fig bevattende derfelver confideratien en advis over de middelen door welke de vrye Vaart en Commercie van de Republiecq befchermt, en de eer en independentie van den Staat zou kunnen gehandhaafd wórden; voorts de Refolutie der Heeren Staaten van HoMand en Weftvriesland, houdende derfelver Provinciaal Advis op het voorfz. Rapport ter Generaliteit uytgebracht, onder meer andere middelen omde Zee- magt  é£K 181 magt van de Republiecq op een refpe&abele voet tt) brengen, tendeerende, ten eynde de Raad van Staate mo ,e worden vf rfo^t, om vier onderfcheidene Petitiën by die Refolutie vporgeflaagen te willen formeeren." ,, Waar op gedelibereerd zynde, hebben haar Edele Mog., welgemelde Gecommitteerdens voor hunne genoomene moeite, en gedaane rapport bedankende , goedgevonden de Gecommitteerdens weegens deeze Provincie ter Vergaderinge van haar Hoog M°g- te auihorifeeren en te gelaften, gelyk gelaft. worden by deefen, om in naame van haar Edele Mog. ter voorfz. Vergadering voor te draagen". „ Dat haar Edele Mog. wel gewenfcht hadden, dat hunne herhaalde zoo ernftig en welmeenende reprffifentatien en aanmaningen, om fig in tyds in een behoorlyken ftaat van tegenweer, zoo te Lande ah ter Zee ie ftellen, by alle de Bondgenooten een genoegzame ingresfie hadden mogen vinden , en de handen doen in een Haan, om de nodige pracautien tegens de opkomende zwaurigbeeden te neemen, als wanneer na alle waarfchynlykheyd het Plan van Neutraliteit door den Staat geadopteerd , geduurende de teegenswoordige onluften tuflehen de Kroonen van Vrankryk en Engeland, niet zoozeer zoude hebben geperïcliteerd, en deRepubliecq lig niet bevinden in zulke omftandigheeden, die haare independente conftitutie niet minder dan hunne Qommercie komen te ontruften, terwyl van alle kanten beden? kelykheeden van het hoogfte gewigt üg vertoonen". „ Dat haar Edele Mog. zoo zeer als iemand der. Bondgenooten ten vollen geperfuadeert zyn, dat de, confervatie van een goede verftandhouding met de beide in Oorlog zynde Moogentheeden voor den Staat vau eea allerweezenlykft belang is, en dat niets beM 3 noord.  boord te werden onbeproefd gelaaten om aan die Mogentlieeden van de waare'gefintheyd van de Republiecq, óm daar toe alles wat mogelyk is te contribueeren , de vereifchté yerzeekering te geeven , en daar omtrent de ïnfchikkelykheyd zoo veel plaats gunnen, als met het waare intereft van den Staat, maar eenigzints kan worden gccompasfeerd". ,, Dat hoe zeer haar Edele Mog. de teegenswoordige toeftand van zaaken, die hoe langer hoe critiquer fchynt te zullen worden, ten hoogften apprehendeeren, haar 'Edele Mog. egter vermeenen, dat de befchouwing van het gevaar de Bondgenooten moet aanfetten, om mee te meerder ernft en cordaatheyd by de hand te vatten die middelen, welke men bekwaam zoude mogen oordeelen, om de gevreesde onheilen af te wenden". „ Dat haar Edele Mog. fig nogmaals zullende elargeeren over het geen zy oordeelen zouden, dat in deeze forgelyke conjunclure van tyden zouden behoor ren te worden voorgenoomen, als nog vermeenen, dat hoe eer hoe beter, door alle de Bondgenooten, eenparig, met poflpojïtie van alk byzondere vues, bet oog geveftigd houdende op bet gemeene welzyn, met w Ikers ondergang a'-le de andere ondergefcbikte en particuliere belangens noodwendig croulesren moeten, befiootén worde, om een begin te maaken, ten einde fig in een behoorlyk poftuur van de-fenfie, zoo te Land als ter Zee te ftellen , en daar toe zoo in eene toereikende vermeerdering der Landmagt als in genoegzaame Equipagien van Scbeepen van oorlog tot dekking der Havenen en befcherming van de Scheepvaart en Commercie deezcr Landen, met den aankleeven van dien, niet alleen te confenteeren, maar ook de Penningen op zyn tyd rigtig te furnecren en te berde te brengen". „ Dat  '„ Dat haar Edele Mog. in geen detail zullen treeden met relatie tot alle de bedenkelykheeden, welke fig opdoen, zoo wel by aldien men aan de vorderingen van Vrankryk, om het convoy te verleenen aan de fcheepen met Hout gelaaden en na de Havenen van dat Ryk gedeftineerd ter ftond wilde defereeren, waar toe de Refolutie van de Heeren Staaten van Holland tendeert; te meer, zeedert zyne Majefteit van GrootBrittannien nog nader, zoo door zynen Ambaffadeur in 'sHage, als door Lord Wymouth, heeft doen declareeren, dat hoogftdezelve niet konde afgaan van zyn befluit van niet te zullen toelaaten het vervoer van fcheeps Ammunitien, fpeciaal van Hout, na de Franfche Havenen, offchoon dezelve door Oorlogfcbeepen •wierden geëscorteerd; waar door dan den Staat fig in eenen openbaaren Oorlog met Engeland zoude kunnen vinden ingewikkeld ; gelyk meede, wanneer men de inftantien van Zyne Allerchriftelykfte Majefteit, dcsweegens met zoo veel ernft gedaan, abfolutelyk kwam te declineeren, en aan Engeland verzeekering te geeven van ten deezen opfigte ter harer contemplatie van het regt, by het Tractaat van Marine van den jaare 1674 wettig verkreegen, geduurende deezen Oorlog geen gebruyk te zullen maaken". „ Dat, om in deezen met de noodige prudentie te werk te gaan en niets te precipiteer en, ten einde door het openbaar verleenen of abfolut verweigeren van Convoy aan de Houtfcheepen na Vrankryk gedeftineerd, aan de eene zyde, weegens de ronde verklaaring van Engeland van zulks feitelyk te zullen beletten, en aan de andere kant ter zaake van de offenfie die daar uyt door Vrankryk zoude kunnen worden opgevat,, fig onvoorboeds en onvoorfiens in geene ongeleegenbeyd te ftellen, geduurende deezen Zoomer de noodige WerM 4 via"  * vingen tot eene behooriyke augmentatie van 's Lands Militie, conform den Voet van het voorgeflagené Plan, of zoo als de Bondgenooten zulks nader mogten. yerftaan, behoorden te worden geëffectueerd, de aanbouw van Scheepen met alle fpoed bevorderd, de Havenen en Zeegaten deezer Landen bezet, en eene aanfienlyken Equjpagie werkftcllig gemaakt en in de Zee gebragt", ■ „ Dat vervolgens ever de uitgeftrektheyd van het verleenen der Convoyen nader, met meer gerufibeid overeenkomende de waare belangens van den Staat zoude kunnen worden gedelibereerd, en tot het al of niet iadiftinflejyk convoyeeren, van alle de volgens het regt der Volken en de ïraQaatcn gepermitteerde Koopwaaren'en Goederen gerefolveert, zoo als ten meeft-en dienfte van den Lande zal bevonden worden te behooren". „ Dat haar Edele Mog. wel begrypen , dat hier door voor eerft niet word weggenomen de zwarigheyd de Commercie deezer Landen overgekomen door de publicatie der bewufte edicten in Vrankryk, maar dat baar Edele Mog. niet minder geperfuadeerd zyn, dat het voor ah nog te prematuur is om in een onderzoek te treeden, of het den Staat oirbaar zoude zyn, door eene Refolutie, die eene rupture met Engeland ten gevolge zoude kunnen hebben, den ophef van de Franfche Edicten misfphien te efFectueeren, temeer, daar baar Edele Mog. met veel fiducie vermeenen te mogen valtftellen, dat de kragt der werking van voorfz. Edicten voornamelyk zoo niet geheel op de daar by vervatte uytzoödering beruft". ,, Dat haar Edele Mog. volkomen vertrouwen, dat dit aan niemand der Bondgenooten is geëchappeerd, en daarom liever hunne oogen voor het tegenwoordige wil-  willende afwenden van de verderflyke gevolgen bier uyt. vroeg of laat kunnende onjtaan, welke de Republiecq met. %iet minder, dan eene totale dis/olutie fchynen te dreigen, zoo hier teegens in tyds door alle de Bondgenooten niet werde gewaakt, als nog op, hec kragtigfb en folemneelfte wel willen declareeren". „ Dat haar Edele Mog. bereid zyn om alles op te zetten, wat tot behoud van bet lieve Vaderland by baare gelukkige conftitutie en independentie, als meede tot confervatie van baare navigatie en Commercie zil mogen {hekken, en ten gevolge van dien wel willen concurreeren om-alle zodane mefures, welke daar aan dienftbaar zyn te helpen beraamen, en ter executie te ftellen". „ Dat haar Edele Mog, ten blyke hier van geftand doende bun reeds gedraagen confent in de Petitie tot de Equipagie van twee en dertig fcbeèpen van Oorlog en Fregatten, in den voorleeden jaare gedaan, de Bondgenooten verzeekeren kunnen , dat hunne quota en aandeel in de onkoften van voorfz. Equipagie op zyn tyd rigtig aan het Comptoir Generaal van de Unie zal werden gefurneerd, terwyl haar Ed. Mog. al verder by hunne op gilleren genomene Refolutie hebben geconfenteerd in de Petitie van ƒ 221760,0,0 gelyk meede dat een gelyke fomma uyt bet Fonds van bet verhoogde Laft- en- Veylgeld werde geligt en gefurneerd, beide om daar uyt de vinden de augmentatie van de Gage tot vier Guldens 's Maands voor ieder Hoofd van de feeven duyzend neegen bondert twintig Man,, in de Petitie van den 3 November 1778 begreeperï- „ Mitsgaders in de Petitie van f 669200 • o - o tot vinding der koften weegens de continuatie der fcbeèpen teeds in dienft weezende". „ In de Petitie van ƒ 461230.0-0 om daar uyt te M 5 vin'  vinden de onkoften tot de Equipagie van de Wagtfcbeepen: en provifioneelyk in de balfjcbeid der gedane Petitie van ƒ 1800000-0-0 tot vervulling der Magazynen van de reipeStive Collegien ter Admiraliteit". „ Dat haar Edele Mogende niet willen twyffelen, of de Bondgenooten zullen uit deeze hunne bereidwilligheid om de zaaken van de Zee na vermogen te helpen fchragen, duidelyk kunnen afneemen den ernft, waar meede haar Edele Mog. zyn aangedaan, om in deeze zorgelyke tyden de harmonie tusfeben de Leden van den Staat te bevorderen, en de Bondgenooten, by de Commercie ter Zee direct het meelt geinteresfeerd, te doen zien, dat die Bron van welvaart bun gantfeb niet onverfcbillig is; terwyl haar Edele Mog. te gelyk dan ook op hunne beurt van de Bondgenooten billyk moogen te gemoet zien en vaftelyk verwagten, dat dezelve ook niet langer zullen aarzelen, om tot dekking van de Frontieren te Lande ten fpoedigjten te confenteeren in eene beboorlyken verfterking van 's Lands militie, ten einde aan de Bondgenooten, welkers Landen weegens derzelver fitHatie de ringmuur van de Republiecq aan de Land-zyde moeten uitmaaken, en die nu, zee. dert vier of vyf jaaren, hunne Ingezeetenen door dé gedragene confenten in byna elf millioenen Guldens voor de Zee extraordinair gepetitioneert, zoo merkelyk hebben bezwaard, zonder dat op de fecuriteit, waar op haar Edele Mog. die desweegens onder geen minder duure verpligting leggen, met zoo veel kragt en klem van reedenen telkens hebben aangedrongen, beboorlyk reflexie is geflaagen geworden, ook eenige geruftheyd te verfchaffen, om niet geheel en al ofte hangen van de vjiZ der geenen, die te eeniger tyd eenige voorneemen zou. den mozen formeeren , om deeze Republiecq van die zyde ti willen bekommeren". „ Kun-  1*7 Kunnende haar Edele Mog. de Bondgenooten niett verborgen, dat, ingeval onverhoopentlyk aan deeze hunne inftant'en niet mogte worden tegemoet gekoomen, dezelve als dan, hoewel ongaarne, genoodzaakt zullen voorden aan bmne kunt insgelyks met die zelve onverJcbiUigbeyd de zaken van de Zee te behartigen. Ea zal hier van Extract aan de voornoemde Gecom. mitteerdens worden toegezonden, met laft om daar van tor Vergaderinge van haar Hoog Mogende opening te doen. , _ , Onderjtond, In fïdem excracli. Geteekent, J. In de Betouw. Gy zult de Aanmerkingen, welken my onder het leefen van deeze Refolutie zyn ingevallen, by eerfte gelegenheid ontfangen;alzo ik den tyd, dien ik van avond zal uitbreeken, befteeden wil tot een Nafchrift over het aanhouden van 't losbandig fchryven der Courantieren en Paskwillanten; daar ik beftendig met alle hoogachting blyve, Wel-Edele Gestrenge Heer EN VRlENDl Uwer Wel'Edde Gejlr. BW. Bienaar, Den r$cn. Maart reinier VrYAART- 1783. P. S. Ik heb in de Brieven, welke ik U, in de maand Au"uftus van »t voorleeden jaar, gefchreeven heb, my redelyk lang ongehouden, by de vruchteloosheid der wetten, die van tyd tot tyd hier ie Lande te- gen  <8"C 188 gen de Josbandighéyd der drukpersfe zyn uytgekomen f 7e ftuk bladz. 7 en volg.) en daar op eene plaats betrekkelyk gemaakt uyt Macrobiüs, die, fpreekende van een romeinfche Wet, zegt, dat dezelve wegens eene halftarrige toomeloosbeid en eene eendrachtelyke faamenfweerioge der ondeugden, buiten kracht bleef, zonder nochtans ingetrokken te worden. Daar is, by ons, ter gelegenheid van een boekje, ten tytel voerende, zo ik my niet vergis, Brief gevonden tujfcben Amersfoort en Utrecht, een Placaat uytgekomen, inroepende teffens de voorigen. Wat is 'er het gevolg van ? Heeft men opgehouden met faam- en eerroovende boekjes , blaadjes en prenten in het licht te zenden? Neen. De halftarrige toomeioosheid en de onwrikbaare zaamenfweering der ondeugden fchynen zulke vafte en diepe wortels gefchooten te hebben, dat die wet, gelyk de voorigen, baare kragt en werking niet kan oeffenen. Men heeft ten minfte eenige reden om 'er zoo van te oordeelen, wanneer men ziet, dat (om van de Couranten niet te fpreeken , tegen weiken geen nieuw verbod is gedaan, en omtrent welken veelen, inzonderheid de Staaten van Uw Geweft, meenen, dat in de eerfte plaats behoorde gewaakt te worden, ) de Politique Hollandois , de Politiecque Kruyer, en meer andere Schriften van dien aart, die in Holland gedrukt worden , hunnen ouden, liegenden, lafterenden en hoonenden toon blyven houden; dat de Poft van den Nederrbyn even zoo vry en opentlyk als te vooren in onze Provincie uytgegeeven word; als men ziet dat de gemeenzaame gefprekken tujfcben twee byzondere goede Vrienden al mede niet ophouden, dat 'er een de met bangenetlen en fcherpe patroonen gewaapende Burgerwacht', ■ eene Vrybeidlievende Verhandeling over bet inlegeren van bezoldigde troupen in de Steden, byzon. . , der  # der der Vereenigde Nederlanden; —— èen Brief van een Utrechts Burger axn zyn Vriend te Amfterdam; — eenise Byfchriften op de afbeelding van Louis , Hertog van Bruniwyk Wolfmbuttel; een Vaersje aan Willem den V op zynen vyf- en dertigften Verjaardag, zynde den 8. 'Mam 1783.' Een Troofl-zang aan den 'leer van der Does, Heer van Noordwyk Vaderlandfche Merknoaerdigbeeden in bet merkvoaerdig jaar 1782, het welk uit denzelve bron, •daar' de Oranjeboomen- uitgevloeid zyn , fchynen voortgefprooten , eri een aantal van anderen, te veel om te noemen; als men zietj zeg ik, dat alle die vruchten der Drukpersfe uitgeftroóid worden, zonder eenig gevolg of nazoek; wat daaruit op te maaken? moeten wy 'er uit befluit-n, dat 'er vólitrekt geen middel is om dat kwaad te beteugelen V dat 'er geen kans toe gezien word ? dat die geenen, welken aan de Wet haare behoorlyke werking moeten geeven, daar te veel zwarigheid in vinden ? Dit laatfte komt my het waarfchynelykfte voor: maar dit zoo weezende, dan dunkt my, moeft overal de gelykvormigheid betrage worden. Gy fchryftme, (en wat ftaat ik op uw fchryven maake, komt het my nogthans ongelooflyk voor) dat de Hoofd-Officier van Gouda het uittrekzel uit de Memorie van Z. D. Hoogheid, gedrukt onder den tytel van Zaaklyie Inhoud van de Misfive en Memorie door Zyne Hoogheid den Heere Prince van Oranje en Nasfau aan bun Hoog Mogenden den 7. Oftober 1782 overgegeeven enz. heeft laaten opnaaien, dat is, zoo ik het wel heb, de Exemplaaren van dat uittrekzel uit naam van de Hooge Overigheid zich toegeëigend, om 'er het uitgeeven van te beletten. Men fcbryft my ook uit Rotterdam, alwaar, zoo ik meen, het drükken van den Ouder wstfeben Nederland-  <8KT 190 >£• landfcben Patriot is verboden geweeft, dat 'er het allernieuwft Cbriftelik Lied oprecht Vaderlandfcb, om vooren op den 8. Maart, doir al wat gied en braaf is in Nederland aan Prins Willem den V. te worden toege. zongen, is opgehaald of vcrboodcn. Die komt my ook al ongeloof!yk voor.' Evenwel word het my verzekerd. Ik zoude wel haaft met Blyleeven zeggen, alles loopt in ratione inverfa. Maar, myn Vriend! zeg my eens, hoe moeten wy 'c begrypen, en waarop zal men ftaat maaken, en zich gedraagen, als 'er, onder dezelve Hooge Overheid , op deeze en geene plaats, deze en geene allervuylaartigfte Lafterfchriften en Schandprentcn vry en onverhinderd onder den gumecnen maD gebragt worden, en dat wederom , op eenige andere plaatzen, ge" drukte fchriften of papieren, op welken echter niets te berispen valt, en die door het verfpreiden van andere vruchten der drukpersfe, eene rechtmatige aanfpraak op eene gelyke vryheid hebben , als ondeugend opgehaald worden? Bewyft dit niet volkomen het geen ik ü in een myner Brieven gefchreeven heb ; naamlyk, dat de onzekere opvatting of het verfchillend oog, roet welk de vooibrengfels der drukpersfe worden aangezien en beoordeeld, eene zulke onzeker* heid in het toepasfen der Placaaten brengt, dat de goede Schryvers gevaar loopen om vervolgd, de ondeugenden kans hebben om met eere bekroond te worden ? Wien zoude het ooit in de harfenen hebben konnen komen van te denken , dat een uitrekfel uit de Memorie van-Z. D. Hoogheid, eenvouwdig en zonder belediging van iemand wie het zy, opgefteld, zoude worden opgehaald, dat is, belet om uytgegeeven en verkoft te worden? zoo 't waar is, dat het hier of daar is gefchied ; terwyl dezelfde oplettenheid ftil ftaat, of fchynt ftil te ftaan, omtrent zoo veel anderen,  ,ren , welken die opletcenheid buiten alle bedenking 'verdienen ? Ik weet-wel, dat 'er gezegd word, en het is my ook gezegd, dat de zaakelyke Jnboud van de Memorie van Z. D. Hoogheid niet onder het gemeen behoorde verftrooid te zyn, om dat daar door het volk tot oproer zou kunnen geraaken: dat het gemeen niet behoorde onderricht te worden van Staatszaaken; en wat dies meerder is; —— Dat is te zeggen,-antwoordde ik den Man, welke my met die reedenen aan boord kwam, dat de Prins zich moet laaten fchelden en lafteren door allerley foort van Schriften, door Couranten infonderheid, die niet enkelyk in de Sociëteiten, in CofFyhuyfen,' en Logementen, maar in kroegjes, en andere herbergjes en drinkhuisjes geleezen worden; en welke vol zyn van Requeften, Proteften, Misfiven, Propofitien, Refolutien, en Memorien , vervattende al 't geen wat 'er in onze Zeeven Provinciën teegen 't beftuur en gezag van Z. D. Hoogheid ondernoomen en gedaan word, zonder daar een woord tegen te mogen zeggen ? zonder den invloed cn kwaade uytwerking van den leugen- en laftertaal, waarmeede dit gepaard gaat, te moogen keeren en fluiten; ja, zelfs, zonder daar over te mogen kikken. Meer dan twee jaaren (zeide ik hem ) heeft de Prins dat fchelden en dat lafteren geduldig verdraagen, in de hoop en in de verwachting, dat 'er eens een einde aan zoude komen: in plaats van dat, is het hoe langer hoe verder gegaan: het is eindelyk gebleeken, dat men het hart der goede gemeente van hem zogt te vervreemden, dat het daar op toegelegd, en dat daar in maar al te veel gevorderd wierd. Moeft de Prins blyven ftilzitten, en dit zynen gang laaten gaan? Was het geen tyd, dat het volk eens verlicht, dat aan hetzelve de fchillcn afgeligd wierden.  i'9» .'deD. Moeft de Prins het misleid volk misleid laaten? Was hy dit aan zich zeiven, aan zyn Geflachtf, •aan "zyne Voorvaderen, aan zyne Kinderen, aan zyn •TSfa^eflacht verfchuldigd ? Was hy dit aan het misleide -Volk zelfs verfchuldigd? Was hy niet veeleer, in alle 'die betrekkingeh, zoo uit hoofde van de Goddelyke, 'Zèedelykë als Burgerlyke plichten, gehouden om eindelyk'eens uit te komen, en aan de waerheid eene ' onbelemmerde' werking te doen erlangen ? Wat tog noemt gy oproer ? Is het oproer, dat de goede -gemeente uyt de duyfternis tot het licht, van de logen tot de waarheid 'wórd gebragt? Is het oproer, dat men ■zyne poogmgen aknwende, ten einde de goede gemeente •den Prins niet aanzie als een Landveiraader, maar een Befchérmer van 's Lands rechten en gerechtigheeden ? Is het 'ojBrofr, dat-de goede gemeente overtuigd iraake, dat de 'fchandelyke tosftand-en de onheilen van 'Hét Land niet aan hem zyn te wy ten, maar aan die -geenen, die 'er hem van befchuldigen? Is het oproer, -dat de goede gemeente, opeen tyd dat men een opent• lyke vertooning maakt, als of de Prins onbekwaam •was tot het oeffenen zyner hooge waardigheeden '■onwillig om die behoorlyk te oeffenen, dat men Hem verdagt maakt, van die te misbruiken ; op een tyd dat men, door de Letter- en Piaatdrukkeryen die onwaarheeden aan hét volk zoekt in te prenten? Dat men niet flegts in Schotfchriften, maar, wat vry verder gaat, in Couranten, op eenen toon fpreekt, of de gantfche Natie ten minfte het meerder, het verligfte, het verftandigfte, eh het Vaderlands-lievenfte gedeelte van de Natie in dat begrip ftond, en over het Stadhcuderlyk beftuur te onvreede was? Is het oproer, zeg ik, dat, op zulk een tyd,de goede gemeente, of een gedeelte derzelver, door eenige vreugde-blyken, door het  « 193 het uitfteeken van vlaggen, door het branden vari kaersien öp den verjaardag van den Prins, of door andere merkteekenen doet zien; dat zy 't anders meent dan men 't van haar voorgeeft ; dat de CourantierS önwaarheeden vertellen ; eh dat zy geheel anders gezind is, dan men haar affchildert en doet voorkomen? Is het oproer, dat zy, op zulk een tyd; door het roepen van Vivat Oranje , toont, dat zy niet behoort tot de meenigte van Pasquillanten, uitftrooyers van leugen- en laftertaal, die zich den naam van Patriotten; met uitfluiting van die 't met hun niet eens zyn, geeven, en het Huis van Oranje vloeken; maar in tegendeel volkomen vertrouwen ftelt op het bellier van Z. D. Hoogheid ? en dus met der daad te kennen geeft,dac de' Courantiers en hunne Conforten, die 'er op een ande•ren voet van fpreeken, aan de waerheid te kort doen? zulke bedryven, voerde ik hem verder te gemoet, draagen , in myn zin, geen merktekenen van oproer: men zoude die eerder kunnen ontdekken in de Requeften, Proteftenj Misuren en diergelyk goed meer, in en door welke men gezogd heeft * het volk tegen 't Eminent Hoofd van de Republiecq in te neemen en op te ruien. Alle die geenen, die 'er op deeze of geene wyze deel aan hebben, zouden by my eerder den naam van Oproermaakers verdienen , dan zulken, die hunne gevoelens openbaaren op eene wyze, welke door geene wetten verboden is. ; De Man keek my aan i om dat ik wat yverig fprak, cn nam affcheid , zonder een woord te zeggen dan hec gewoone, Uw dienaer Myn Heer. Aan 't geen de Man zeide, kuntge inmiddels de onrechtvaardige wyze van denken van die zoogenaamde Liefhebbers van de Vryheid befpeuren. Zy willen overal hun bitteren gal tegen den Prins uitfpuwen, zy willen hem door eene lifterIX Stuk, , N mlf  taal, onder allerley foort van gedaanten voortgebragt, in den haat van 't volk brengen, maar aan de zyde van den Prins, mag geen vin veroerd worden, of 't is oproer, Gy ziet 'er uit, myn Vriend, het geen ik in een myner voorigen opgemerkt heb, met betrekking tot de verfch.llende betekenis en uitlegging, welke men aan woorden geeft. Hier word een Politieke Kruyer ongeftoord en onverhinderd verkoft; daar mag men geen zaaklyken inhoud van 's Princen Memorie uitgeeven; van welken nochtans de Joop in andere Plaatfen vry en onbelemmerd gelaaten word. Wat daar o? te zeggen? Wy weeten dat 'er in een Burgerftaat een «»«, of bever een unitas virium, een eenheid van krachten, moet weezen, alzo het Hoofddoelwit der Burgerfcbappen daarin beftaat: wy weeten mede, dat'er eene umo of liever een unitas voluntatum, een eensgezindheid vereifcht word, om een unio of unitas vinum voort te brengen. Wend uwe gedachte maar eens naar de eendrachtige werking dier arbeideren, die met het ophysfehen en nederlaaten van een blok een paal in den grond dry ven, en gy zult door de noodzaaklykheid van die eenheid, en eensgezindheid, allerlevendigft getroffen worden. Vindt men nu die unitas voluntatum m 't gebruik, 't welk 'er van de Plakaaten op 't ftuk der Drukpersfe gemaakt is? Waar aan zullen de Ingezetenen zich houden, waaraan zich gedraagen? Of heeft ieder Stad, ieder Dorp een Souverein , een Hooge Overheid op zich zelve ? De Placaaten worden toveraI evenwel afkondigd. Zyn zy overal verbhjde Ie , dan moeten zy overal gelyk werken; en werken zy niet overal gelykelyk, dan behooren zy nergens te werken ; om dat, gelyk ik U bereids in een myner voorigen aangetekend heb, jura non in Jingulos fed generaliter conjlituuntur. Aan-  3H 195 ><& Aanmerklyk zyn de woorden welke Marciakus uïc Demosthenes aanhaak, te vinden 1. 2. ff. de 11. Lex ejl, cui onnes obtemperare convenit: turn ob alia multa, turn vel maxime eo, quod omnis Lex inventum ac munusDeieft, decretum vero prudentum bominum, ccercitio eerum, quce fponte vel involuntarie delinquuntur," communis fponfio civitatis: ad eujus preefcriptum omnes, qui in ea republica sunt , vitam inftituere delent. Zal men nu op de eene plaats het uitgeeven van paskwillen zyn gang laaten gaan, terwyl men, op andere plaatfen, andere boekjes en gefchriften over de vaderlandfche zaaken, zulken zelfs die onder de klasfe van faamroovende gefchriften niet gebragt kunnen worden , dan met eene haatlyke uitlegging van woorden, met eene flinkfche duidenis of opvatting van den zin, zalophaalenP Zullen dezelve boekjes en blaadjes hier opgehaald, en derzelven Uitgeevers vervolgd worden; daar wederom niet? Vervalt men dan niet tot die onrechtvaerdigheid, van welke wy VII. S. bladz. 31. gefprooken en de plaats van Cicero bygebragt hebben ? Men mag, zoo 't my voorkomt, nog wel, by 't gene ik reeds te vooren ten aanzien van de fchotfchriften, met betrekking tot het deelneemen van den Koning van Pruisfen in onfe Vaderlandfche zaaken, gezegd heb, dit volgendein opmerking neemen. De Koning van Pruisfen heeft bereids geklaagd, over het uitftrooyen van de lafterfchriften. Zyne Majefteit ziet of hoort (niet door verkeer. de informatien, zoo als de Leidfche Franfche Courantier zyne Lezers tragt te beduiden, maar door echte berichten, welken die Vorft zeer wel weet ; erlangen, wanneer Hy die begeert; dat men beftendig voortgaat met lafterfchooten door de Drukpersfe op den Prins te doen; en dat den fchild, die 'er aan de andere N 2 syde  zyde gebruikt word om die fchooten af te weeren, of haare kracht te verydelen, voor de oorzaak yan 't kwaad word uitgekreeten : het zal dec Pruislifchen Monarch piet onbekend zyn, dat 'er eenZaamenfpraak tusfeben de Haagfcbe Louw enKrelis over dePruisficbe Mallemorie, de oorzaak engevolgen, mitsgaders onze middelen daarteugtn *m voor dien Bullebak niet bang te zyn, en diergelyke eerkwetfende fchriften meer, dagelykfch van de pers en onder den gemeenen man verfpreid worden Wat kan daar het gevolg van zyn? Dat de Vorft hoe langer hoe meer gefterkt worde in de gedachte, dat hier in dit Land een Cabaal gefmeed is, om de Stadhouderlyke Regeering cn de Stadhoudersgezinden te onderdrukken, onder voorwendfel dat de Staaten Souverein zyn. Maar gefield eens, de Koning van Pruisfen, die dit, zoo 't my is toegefcheenen, al vry klaar te verftaan heeft gegeeven, was eens niet in die verbeelding, dit vertrouw ik echter, dat een eerlyk man, hy zy wie hy zy, niet in ftillen gemoede by aanhoudenheid zoude kunnen aanzien en veelen , dat een yan zyne maagen , of een gellacht, aan welk hy vermaagfehapt zoude zyn, op eene diergelyke wyze mishandelt wierd, als het de Prins gedaan word; maar, indien hy 'er vermogens toe had , de party van den beledigden zoude kiefen , cn de beledigers op 't lyf vallen. Laatenwe maar in ons zeiven treeden : wie is 'er die een braaf gemoed heeft, en die, eenen zyner Vrinden in gefelfchappen by aanhoudenheid hoorende beleedigen en belafteren, ook by den duur zoude zwygen en zynen Vriend niet verdedigen ? Men moet tot in 't gebeente verbafterd en van alle zedelyke en chriftelyke deugden vervreemd zyn, om eindlyk niet eens den Lafteraar tegen te fpreeken, en de zaak voor zynen vrind op te yatr  <8>< 197 vatten. Het kan dan ook niet als iet onhebbelyks of onnatuurlyks voorkomen, dat de Koning van Pruisfen (gefield dat de Vorft zich niet wilde ftooren aan 't geen hem zeiven aangaat) voor den Prins opdage, en van dat fchelden en lafteren een einde wil zien. Ik weet niet wat men 'er al veel op zoude kunnen antwoorden, indien de Koning van Pruisfen eens deeze redeneering maakte. Of gy wilt bet niet beletten; °f gy kunt bet niet beletten. Wiltge bet niet doen, of kuntge bet niet doen, in beide gevallen zal ik bet doen. Gy zyt Souvereincn, 't is zoo: maar niet om toe te laaten dat een Huis en een Prins, die beide my door vermaagfchap zoo naa bcftaan , gehoond, gefmaad, en onteerd worden. Wanneer het Opperfte gezag erkent buiten ftaat te zyn om ieder by zyn recht te handhaaven, dan vervalt het; om dat het doelwit verdwynt waarom een oppergezag plaats heeft en ingefteld is. Gy, Utrechtfche Regenten, ftraft uwe Poft - Schryvers; houd op van zulk een hoonend, fmaadend, kwaadaertig en laflerend papier in uwe muuren te laaten voortkomen; ftaakt het begunfligen van Oproermaakers en Muiters, of ik zal het komen doen. Ik wil dat raazen en tieren tegen myn Neef en zyn beflier, door Lieden, die uit hoofde van hunnen ftaat, beroep of ampt niet geroepen zyn om 'er hunne ftem over te verheffen, of 'er hunne pen over te gebruiken, niet langer veelen. Zy hebben 'er minder recht toe dan ik, om dat zy uwe Onderdaanen zyn. Hebben zy recht om te liegen en te lafteren, dan heb ik nog meer recht , om daar tegen op te komen; en even zoo weinig als gy bevoegd zyt, om zulke euveldaaden te dulden, maar als Souvereinen verpligt zyt die te weeren, zoo fterk word ik, door 't natuurlyk recht, geftyfd in N 3 de  de verplichting, om uw poft voor U waar te neemen, indien dezelve voor U te zwaar valt. Aan zulke eene redeneering, die ik veronderftel dat gemaakt zoude kunnen worden, en vermoedelyk reeds gemaakt is, geeft het aanhoudend verfpreiden der lafterfchriften voet: vooral, als 'er met de ftap. pen van den Koning van Pruisfen gefpot word, zoo als te voren die der Engelfchen zyn befchimpt. Nog een woordje tot antwoord op uwen vraag, raafcende de Militaire Jurisdictie. Wanneer gy de Mislive van het Hof, den 4en Maart 177a, aan hun Ed, Gr. M M. gefchreeven, leeft, zultge bevinden, dat dezelve niet ingerigc ;s tegen het aanweezen van eene Militaire Jurisdictie, of van eenen iioosen ICrygsraad maar tegen de uitgejlrektbeid van derzelver oeffening1 twee zaaken, die wel te onderfcheiden zyn, en tegenwoordig door de meefte Schryvers onder eikanderen verward worden. Over die uitgeftrektheid kan (zoo 't my voorkomt) veel voor en tegen gezegd worden: myne kundigheeden ftrekken zoo verre niet, dat ik 'er myne gedagten over zoude durven uiten. Men zoude, myns bedunkens, vry beter doen, van de overweegingen en bedenkingen, welken dien aangaande kunnen vallen, over te laaten aan die geenen, welke daar toe geroepen zyn; beter, zeg ik, dan in Blauwboekjes en Couranten het gemeen, het welk 'er niets van ver. ftaat, over dit onderwerp te onderhouden; beter, dan de Militaire Jurisdictie als een Monfter in den Burgerftaat af te fchilderen ; waar mede men niets anders kan bedoelen, dan onze tegenwoordige conftitutie, ook van die zyde, in een haatlyk licht te ftellen.  REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAAKEN, ' Voorkomende in het VII. VIII en IX Stuk van REINIER VRYAARTS BRIEVEN. A. J t&tAivM ) ' ais f' aVji" «!**V.' j| «"«i'^r; op.aoD Ams te Rn am. Aanmerkingen over de Memorie, door Burg- rme'e'fteren van Amfterdam aan den Heere Prince Eriftauhou Ier overgegeeven D. VII bl. 58. Indien hec aan fommige Ingezeetenen vry ftaat dezelve te pryzen , ' voegt het aan anderen daar tegen te fchryven 5S en 59. De byftand wei-eer door deze Stad aan Prins Willem den 'III. tegen Jacob-derv II bewezen, geen- teken vaiv gene-' • ganheid voor dien Vorst 130, en volgg. / Toont'eene llx-rken afgunst tegen het Huis van Oranje, eh de Stadhrm■ derlyke Regeering, 156. Groot vertrouwen dier Stad in vorigen tyden op het Hof van Vrankryk. ibid. Bab beirac. Uittrekfel uit desfelfs Schriften vregens bet lasteren der Oerheden D. VIII, bl 99 en volgg. Beu ne. (D1O Desfelfc Zinnen-Werk aangehaalt en toegepast op de Hedendaagfche gebeurtenisfen en Burgertwisten ; l> VIII. bl. 1.--5 en volgg Brunswyk. (Hertog vaiO Aanmerkingen, wegens Hoogst-desfelrs verwydèring D. IX, bl. 88. Burgees. Billyke handelwyze der Haagfche Burgers-jn. het Openbaar maaken van .derzelver gevoelens by fcun Dank-adres aan Zyne D. Hoogheid D. VIII. bl. 171-, gemeen'zaame Vaderlandfche faamenfpraak. dieswegen 1 ?4 en volgg. B urg e k s van Leiden derzelver Dank-adres ongepa t D. Vli, bl. 180. Aanmerkingen daar over ibid. en volgg. A 2 Buk»  4 ><$ Burgemeesters. Aanmerkingen over de Memorie van die van Amfterdam, aan den Prince Stadhouder overgegeeven D. Vil, bl. 58 en 59. Offchoon als integreerende Leden aangemerkt zynde, kunnen dezelve afzonderlyk geen Souverein zyn D. IX, bl, 74. De Burgermeefters waaren by Lodewyk den XiV in groote kleinachting 108. Kunnen zich niet gelykftellen met de al-oude Roomfche Burgermeefteren, ibid. Buegermilitie. Schersfende beoordeeling van derzelver nuttigheid, D. IX, bl. 52, c. Capellen. (Van der) Desfelfs gedrag aan onkunde en aan een bedurven verftand te wyten , D IX, bl. 26. Verdere beoordeeling van desfelfs Schriften, 27. Consideratien van importantie. (Werkje ten tytel voerende) Va'fche aantygingen in hetzelve vervat tegen den Schryver der Vryaarts Brieven, D. VII, bi 174 Wederlegt, ibid. en volgg. Verdere Aanmerkingen'over" hetzelve, 175 en volgg. Convooy. Verleenerj van het algemeen Convooy oorzaak van de Vredebreuk , D- IX, bl. 108. Couranten. Dezelve werden in derzelver ongebondenBeid wei-eer beteugelt, door een Plakaat van den Jaare 1679 D. VII, bl. 17 en 18. als mede die van Haarlem in den Jaare 1744. *bid. Verdere Refolutien tegen de ongebondenheid der Couranten in denzelven Jaare 19 en volgg. en in 1746. 24 en 25. Hét mangelt de Repuoliek niet aan Wetten tegen die ongebondenheid bl. 27. Dieme'meerfche en Zuidbollandfehe verfpreiden niet dan een ha«e'yk vergif in de Republiek bl. 60. Onbillyk Syftêma in een der Haarlemfe Couranten vervat bl. 186. Courantiebs. ceffenen eene volftrekte Anarchie D.VII bl. 28. Niet ligt te doorgronden waarom derzelver ftout' heid niet beteugelt worde bl. 28 en 29. Aanmerkingen of dezelve bevoegt zyn de Advyzen en Memorien ten radeele van den Heere Stadhouder, en den Hertog in hunne Couranten te p'aatfen , daar door de Na'ie te verbitteren, zonder dat het den Burger vryftaa zich daartegen te verzetten? bl. 57- Diemermeerfche en Zuidholland che eerroovende Leugenaars. 92 Scherts over dezelve O IX, b'. 34 Schelden de geenen, die den Prince achtinji toe dragen voor Landverraders 30, Misleiden de Natie 08. Dank-  4K 5 ># D. Dank-adres der Burgery van 's Graavenhage Ietteilyk D. VIII, bl. 17,1. Dank-adres dar Leidfche Burgers ongepast. D. VII, bl. 180. Aanmerkingen dies wegen ibid en volgg. Gevaarlykheid van dergelyke Dank adresfen 183 en volgg. Drukpers. Losbandigheid derzelve, D. VII, bl. 63- Beredeneetingen dieswegen ibid. en volgg. Het ontbreekt den Staat niet aan Plakaaten om die reukeloosheid te keer te gaan 65. Aanmerkingen over de te weikftelling dier Plakaaten ibid. en volgg. E. Engeland, isde Stadhouderlyke Regeering altoos toegedaan geweest, D. VIII, bl. 11. Men heeft door den Handel met Vrankryk en de Amerikaanen getracht dit Ryk te verbitteren bl. 16 en 17. Engelschen. Valfche Verdichtfels tegen dezelveD.VII, bl. 1Ó2. F. Friesland. Gevoelen dier Provintie over het gevaar van een Vredebreuk met Engeland; te zien in de Refolutien van H. H. Mog., wegens het verleenen van Convooy D. IX, bl. 159 en volgg. G. Gelderland. Heeft aangeraaden zich in ftaat van tegenweer te ftellen D. IX, bl. 168. Wilde zich wegens het verleenen van Convooy niet verklaaxen, ibid. Heeft aangedrongen op het vermeerderen der Land- en Zee Magt bl. 169. Refolutien dier Provincie van den Jaare 1779, betreffende het in ftaat ftellen der Zeemagt bl- 179 en volgg. Genoodschappen, om over de Handelingen der Hooge Overheid te oordeelen, en te onderzoeken ofZ. D. Hoogheid zich van zynen pligt kwyt, onbeftaanbaar Ü. VII. bl. 57 en 58. ; , Grootbrittanje. Zie Engeland. Gouvernante, (PrincelTe) Heeft reeds voor 25 Jaaren aanaemaant om de Republiek in ftaaj.. van tegenweer te A 3 ft*»*  fteden D. VII, b'. 170. derzelver nagedachtenii gelaftert, Hooge Schoou». Verkeerde beoefFeningen in dezelve ^ IX bi. 10 en volgg. Nadeelm, welken daar me vóortvJoey.en 20. Verdere aanmerkingen dieswegen 23< en 44 en volgg. Brengt onweetende Regenten voort 47. Vergelykingen d'en aangaande ->o en 51. Leeroetteningen iri dezelven meer onnut dau dienftig 68. Inactiviteit, (zoo genaamde ) Komt alleen voort uit gebrek aan magt om werkzaam te kunnen zyn D. VII, bl. 164. Scherstende Saamenfpraak ©ver dezelve 187 en volgg. K. Koophandel. Het grootfte vermogen van den Ooft. indifchen fteunt op den uitfluitenden Handel mee den Indiaancn D. IX, bl. 62. Kooplieden. Derzelver yver en activiteit in vroeger dagen D. VIII, bl. 28. Beftond niet in het afvorderen van Convooyfcheepen ibid. Hunne handeling aan den dag gelegt, in eene Refolutie ian de Siauten van Holland en Westvriesland van den Jaare 1S51 28 en volgg. Boden aan een .groot getal Scheepen in Zee te brengen 32. Krygsraad (Hooge) Overweging van de Memorie van Amfte.dam tegen den zeiven D. IX, bl. 171 en volss Bevoegtheid van een Hoogen Krygsraad, uit de oudf Historiën beweezen 174. Desfeifs rectu v|oe{ noodz^'sfc rrekKr LTut^ Generaal ibidVÏ- trekfel uitde Schriften van den Raadpenfionaris Slingeland, ter opheldering, en bewys van de noodzaakelykhefd van een Hoogen Krygsraad 175 en volgg. Verdere aanmerkingen wegens denzelven 198. L. La n d m a c t. Noodzaakelykheid van dezelve te vermeerderen D. VIII, bl. 36 en volgg. vermeer Laster -Schriften. Het drukken derzelven federt twee üeuwen m zw^g, niet tegtnftaande de geduuriga vernieuwde  <8>< 7 ># nieuwde Plakaaten en het uitfchryven van Premiën tegera dezelve, D. VII, bl. 30 en volgg. De Wetten, tegen dezelve, te weinig in acht genoomen 31, behoorden voor een iegelyk Burger gelykelyk te wercken, ibid. en 32; Verliezen anderzins haare kracht .ibid. Verdere ophelderingen dieswegen 33. Lafter-fchriften uitgeftrooid niet tegenftaande het vernieuwen derwerten 34- Toepasfing van eeneaantekening uit Macrobiüs wegens de Schotfchnften, «W. Wet van A NTiusRüFiNUs'er tegen ibid. Ontleenen hunnen oorfprong uit losbandigheid en ondeugt of wel uit verwaantheid, ibid. Strekken tot opwekking van roof en moord 35. 't Is thans eene eer, in die Schriften gefmaad te worden 36. Av e b a n i u s dieswegen bygebragt 37 • Verder onderzoek wegens dit denkbeeld 38. Vergelyking van een geval uit Gellius ibid. en volgg. Alle Burgers teg. een, dien aangaande onder dezelfde verphgting 42. Nadere ophelderingen uit den Vermaarden Hoog Leeraar Noodt by gebragt 43. Puf ehdorj dieswegen aangehaalt Ai en volgg. Onderzoek of het een Burger vryftaa zyne rechten tegen Lafterfchriften te handhaaver. 4« en 47. Vergelykingen dienaangaande tbid. De pen te mogen opvatten tegen den hoon ibid, en 55. Verfcheiden der wanvoeglyke Schriften aangehaalt 48. Elk is verphgt om zich tegen den lafter te verdedigen 49 en volgg. Veele krachtige redenen daarvoor, ibid. Zeggen van Quinti. 1 a n u s ibid. Gbotius aangehaalt ibid. Ammerkingen over het boekje Politiek Syftema 54 en «, en over andere boosaartige Schriften, dienende om den Heere Stadhouder en den Hertog gehaat te maaken , en het gedrag der Amfterdamfche Burgermeefteren te verfchoonen 56 en 57. Strekken alleen om eene omkaenng m de tegenwoordige Regeeringsvorm te verwekken 63. En worden daar om ook aangemoedigt ihid. Het in 't ligt brenger» van verboden Schriften vergeleeken met een verboden ftuikhandel, 66. 67 en 69 Kunnen met ™d™j0™&komen dan door een algemeen werkende Wet tb%d Zwarigheden daar in 70. Jaarboeken, dieswegen aangehaa t 7 Aanmerkingen tegen het verfoeyelyK Pasquil aan het Folk van Nederland' 70. De beoordeelingen van publieke Schutten kunnen zeer tegenftrydig met elkander zyn 73 er1 volgg* Voorbeelden dieswegen in een gevoelen vervat in VVaoen a a r 76. Verdere vergelykingen ibid. en volgg. Extracten uit het Regifter-boek der Stad Amfterd-im van den laare 1651. tegen het lafter Schtyven 78 en volgg. Aanmerk!. R-n over de tegenwoordige toelaatirtg dier Srad van ' verbot en Schriften 8o' en ve'gg. Elk mag zyne eer tege* A 4 ^  dez he verdedigen; f%arv«i alleen met ditooemerk gefchreeven 06. Lasterfcbriften a'tcos ongeoorloofr D. IX, bl. 7Ö Oeanjb (Willem de III. Prince var). Overweging van Hoogil desfelfs onderneemingen tegen Ja cox den II. Koning van Engeland. D. VII. bl. 130. en volgg. Werdt onderfteunt door de Republiek ibid. Brieven van d'Avaux dies wegen 131. en volgg. Uittrekfel uit Wagen aas over die gebeurtenis 158 en 159. Amfterdam was denzelven zeer toegedaan 131. en volgg. Redenen daar van te vinden in eenige Brieven van d'Avaux ibid. en volgg. P. Politieken (Amsterdamiche), hebben in hec geheim naar den Oorlog met Engeland verlangt D. IX. bl. 56. Tot groot nadeel der Republiek 57. Verdwaalde regeerzucht derzelven ibid. En valfche begrippen 58. Politiqoe Hollandois. Ziet alleen bet liche om de Stadhouderlyke Regeering te ontluifteren, en do waardigheid van den Stadhouder te fchenden, D. VII, bl. 6r. Scheldwoorden in denzelven vervat ibid. Zondex onderzoek in Vaderlandfche zaaken gefchreeven bl. 98V en volgg. Vertaaling van N°. 1. van dat werk bl. 101 tot 124. Rechtmatige overwegingen en berifpingen van dit blad ibid. Nader uittrekfel uit denzelven, betreffende den byftand.door de Republiek aan Willem den III. verleent 125. Lafteringen en leugens omtrent dien Vorft 160. Verdere wederlegging van dit kwaadaartig Hekel fchrifc 169. en volgg. Armhartige redeneeringen van den Schryver 174. en volgg. Tegenftrydige denkbeelden in het zelve ibid. en volgg. Dwaaze vergelyking van deezen ftaat met Zwitferland 172 Opwekking van verdenkingen tegen den Heere Prince D. VIII. bl. 39. Befchuldige Hoogftdenzelven van niet dan Vreemdelingen voor te ftaan 46. Aanmerkingen dieswegen ibid. en volgg. Wenfchte den Prince van alle zyne waardigheeden te berooven 51. Tracht door valfche verdichtfels Hoogftdenzelven in kleinachting te brengen 54 en 55- Vol van valfche denkbeelden ibid. In zyne belachelyke voorfpelling, aangaande Gibraltar, bedrogen, 56 en 57, Schersfende redenvoering over zyn kort vooruitzicht 58. Alken ger fchreeven om den Prince te hoonen D. IX. bl. 78. Boeit over desfelfs Schriften 97. Post van den Nederhhyn, vergeet alle menfchelyke pligten, en gaat de Wetten van den Lande te buiten D. VII. bl. .6. Onbehoorlyke fïbeldnaamen in denzetA 5 ven  vén vervat. 43 en 6i: Is vol fchampere bewoordingen teeens den Heere Stadhouder en desfelfs hooge waardigheden ibid. En tegens, fommige Leden van Regeering en Staatsbeftuu'r 62. Wordt niet alleen geduld; maar het gemeen aangepreezen - door hun, die denzelven, volgens eed en pligt moeiten te keer gaan ibid. Doet blyken een eerlooze-leugenaar te zyn 9*- _ _ Predikanten, Heillooze en boosaartige Redenvoeringen van fomn.igen derzelven op den Predikftoel D. VIIL bl. 96 en volgg. Billyke afkeuring van derzelver handelwyzen en raad aan de zelve 98. en volgg. Uittrekfel uit de Oratie van Barbei rac wegens het lafteren der Overheden 99. en volgg. Aantooning uit de H. Schrift, ter hunner'bef ifping 103. Zym onbevoegt, om zich met Staatszaaken in te laaten ibid. Hebben getracht het Volk tegen het Eminent Hooft der Republiek op te zetten ié* ■ , , Fcor■•sttie van Leiden. Aanmerkingen over dezelve. D. VU bl. 177. en volgg. Pr u is s en (Koning van) overweeging van den eifch van voldoening, door denzelven gedaan, tegen den lafter voor bet Huis van Oranje en desfelfs bevoegtheid in Jeeze. D. IX. bl. 79. en volgg. Gemeerzaame famenfpraak over het recht 't welk Hoogftdezelve heeft om de eer van zynen Bloedverwant te verdedigen 127. en volgg. Schimp tegen den Koning van Pruisfen 196. Kwaade gevolgen welken daar uit zouden kunnen fpruiten ibid. zal mogelyk zich over den lafter wreeken 197 en 198. R. T> aad van Staate. Desfelfs geduurige vermaanin- J^. gen om cteRepubliek in ftaat van tegenweer te ftellen, D. VH bl. «70. enD. IX. bl. 156. Rechtsgeleerdheid. Verkeerde beoeffening van dezelve in 's Lands Hooge Schooien D. IX. bl. 10 en volgg. . Aanmerkingen uit den Profesfor Noodt over de bedurven Rechtsgeleertheid 11. en volgg. Nadeelen welken 'er uit voortvloeien 20. De waare kunde derzelve zoude veele thans heerfchende begrippen voorkomen zi. En . beter de Privilegiën der Burgers doen gelden 22. Verdere aanmerkingen dieswegen 23. Regeeringé (Stedelyke). Bewyzen, dat dezelve zich geene Souvereiniteit kan aanmaatigen D. IX. bl. 146. Verklaaring der giondbeginsfels van derzelver gezag 147.  Regenten. Onderzoek of het een Ingezeeten voegt de pen tegen derzelver Schriften op te vatten, en in hoe verre dit geoorlooft zy D. VII. bl. 52 en 60. Sommigen derzelve maatigen zich een te groot gezag aan 84. Derzelver ftedelykgezach zeer onderfcheiden met dat van den Staat ibid. en volgg Overwegingen van derzelver rech» ten en waardigheden 85- De Ingezetenen zyn eerbied aan dezelve verfchuldigt 87. Dog de Regenten zyn die niet minder verfchuldigt aan het Staatsgezach ibid. Of de Burger zich over de onrechtmaatigheid der Regenten mag beklagen? ibid. en volgg. Vergelyking dieswegen 88 en 89Order wegens de hoedaanigheid van derzelver gezach. D. IX. bl. 75. Republiek. Gedrag derzelve omtrent Vrankryk. Amerika en Engeland D. VII. bl. 168. Aanmerking over derz-lver handel met Vrankryk 172. Behoorde altoos -in ftaat van defenfie gehouden te worden 176. Vraage : of dezelve buiten ftaat zy om zich aanzienlyk te maaken ? 167. (*)• Zoude den Vrede in haare magt hebben, indien zy in ftaat van tegenweer ware geweeft 178. Verdere redeneering overdenoodzaakeiykheid van dezelve daartoe in ftaat te ftellen ibid. en volgg. Derzelver verval te wyten aan de geenen, die de oogmerken des Stadhouders gedwarsboomd hebben D. VIII. bl. 5, Het is derzelver be rag niet in Oorlog met Engeland te zyn 86. Zal een ictiadelyken Vrede moeten aanneemen IX, bl, 59 Kwaaden uitflag van den Oorlog voor dezelve 60. Vergelyking wegens derzelver verbintenis met Vrankryk 91. Behoorde alvoorens een oorlog aan te gaan zich in ftaat te ftellen ibid. en ic6. Was te onvermogend om zich bloot te ftellen aan een magtiger Vyand 105. De oneerbied getoont san het Eminent hooft van dezelve, kan haar niet dan in verachting brengen' by andere Hoven 107. Nadere aanmerkingen dieswegen 108 en 109. Gevolgen, die 'er zullen voortvloeien 110. Befchouwing van derzelver oude Regeerings-vorm 136. en volgg. Hiftorie van Wagenaar dieswegen aangehaalt 138. De tegenwoordige Regeering daar mede vergeleeken 139 en 140. De Orders en Privilegiën zyn by de/ afzweering van het Graaflyk gezach in den zel'den ftand gebleeven 148. Slechten toeftand der Republiek lang 'voordien 156. S ch'rif- (*) De Pagina»?! fprineen hier arhter tilt . dus beeft men die mc-e» ten velgen, om geene veibyftering is \eiwekl:eu.  . s. Schriften (Publieke). Of een ondcrhoorige bevoegt is om zich in openbaare Schriften over de Staats-Regeering uit te laaten D. VII. bl. i. Toepasfelyke vergelyking dieswegen ibid. In hoe verre hy daar toe bevoegt zy 2. Hangt niet alleen af van de Burgerlyke wetten; maar teffens van de menfchelyke pligten ibid. Een Schiyver van beoordeelende Schriften moet bekwaamheid, beleid, en deugt, bezitten, enteffens eene groote befcheidenheid in het oog houden 3. en volgg. Moet vooral de waarheid in acht neemen 6. Oniechtmaatige handel in het verbieden van fommige oorbaare Schriften D. IX. bl. 192. en volgg. Schryvers is denzelven verboden zich in openbaare Schriften r.ver Staats-Regeering uit te laaten O VII. bl. 7. Pkkaat van den jaare 1581. 1583, i6o8 '1751 en meer anderen daartegen bl. 8 tot 16. Verfcheide piemien daar tegen uitgefchreeven ibid. Oogmerk van den Schryver der brieven van ReihiebVryaartsD. VIII. bl. 9. en volgg. Souvereiniteit. Aanmerkingen over dezelve D. IX. bl. 114. en volgg. Verwaande Denkbeelden van fommigen dien aangaande 116. Kan alleenlyk geoeffent worden door de Vergaderinge der Staate 147. Staatsman.Desfelfs oneerbiedigheid voor de pligten van de Maatfchappy D. VII. bl. 66. Schersfery over denzelven D. VIII. bl, 58 en 59. Befchryving van de verrichtingen ter Zee, door denzelven , overwogen ibid. en volgg. Scherfende tegenwerping tegen desfelfs opgeblaazen befchuld^gingen 64 en volgg. Verdere wederlegging van zyne valfche aantygingen 68. Memorie van den Heere Prince Erfftadhouder dieswegen aangehaalt ibid. en volgg. Vermeet zich de Leden van de Hooge Regeering te befchuldigen van verraad 72 en volgg. Boertende befchouwing van denzelven 74. Uittrekfel van de Memorie van zyne Doorluchtige Hoogheid by die gelegenheid aangetoont ibid. en volgg. Dubbelzinnigheid van den Staatsman in zyne fchryfwyze 85. Behoorde in een Verbüteihuis geplakt te worden 89. En zoude dit meerder verdienen, dan Campo IVeyerman 90. Desfelfs verkeerde denkbeelden over de mogelykheid van het onderfcheppen van Koopvaardy vlooten 92. Desfelfs valfche redeneeringen omtrent de waardigheid van den Stadhouder D. IX. bl, 68 en 69. Uituekiel uic den aelven ibid. oa  <«M 13 >#' en volgg. Heeft weinig kundigheid in de zaaken die hy verhandelt 73. VaKchheid van zyne onderftellmgen ibid. Door eene gelykenis beweezen 74. Verder betoog van zyne dwaalingen 75. En overtuiging van verkeerde be« grippen 121 en volgg. Stadhouder. Desfelfs bevoegtheid om met Leden van Staat in onderhandeling te treden D. Vil. bl. 128. Onrecbtvaardiglyk befchuldigt als de oorzaak van s Lands verval D- VIII. bl 5. Veel eer te wyten aan fomm'ge Regenten ibid. Aanmerkingen over den haat door fommigen aan Hoogftdenzelven toegedraagen 10 en volgg. Heeft federt veele jaaren aangedrongen , beneffens den Raad van Staate , op vermeerdering van de Zee- en Landmagt 24. Altoos te raade gegaan, over 's Lands zaaken met de Heeren Gecommitteerde Raaden, en andere Collegien 21 en 22. Desfelfs vermogen niet volledig naar de tegenwoordige tydfomftandigheden 38 en volgg. Heeft weinig invloed op de Wetgeevende Magt 40. Befchuldigt van zich te veel op de Engelfchen vertrouwt te hebben 35- Het tegendeel beweezen uit de Petitie van Oorlog ibid. Valfche betichtingen tegen denzelven 48 Onbefcheiden gedrag van Friesland betreffende den Heere Stadhouder 49. In vollen daglicht gezet ibid. Brief van denzelven aan den Heer Hart. sin k, ter wederlegging van de valfchebefchuldigingen t door den Staatsman tegen Hoogftdenzelven , aangehaalt fji en 62. Heeft altoos vermaant om zich in tyds tegen allen aanval te wapenen 121. En al het gevaar voorzien 122. Valfche begrippen aan het Gemeen van de onbepaaltheid van zyn gezach ingeboezemt' D. IX. bl. 31. Strekkende om aan dien Vorft alle onheilen te verwyten ibid. Zy, die denzelven achting durven toedraagen, uitgekreeten als Landverraaders 34 en volgg. Schersfende faamenfpraak dieswegén 3<5 en volgg Is niet gekent geworden in de Vredes-onderhandelingen 59. Onderzoek over de hoedaanigheid van desfelfs gezach , in vergelyking van *dat der Regenten 76. Door het voorbeeld van Prins Willem den I. opgeheldert ibid. Verdere aanmerkingen over desfdfs waardigheid 77. Stadhouder. Reprefenteert de Hooge Overheid 124. Is uit zich zei ven, en uit hoofde zyner waardigheid en be' zittingen hier te Lande een integreerend Lid van Staat 140. Heeft geen Souverein boven zicb in deeze Republiek te erkennen ibid. Onderfcheid tusfchen den Stadhouder en overige Landzaaten 149 Kan uit hoofde zyner waardieheid nooit als een Onderdaan gehouden worden 150. 0 Aan.  Aanmerkingen en bewyzen hiertegen 151. en volgg. Kan Tan die waardigheid niet worden ontzet 152. Schersfende vergelyking dienaangaande 155» Heeft lange jaaren op het vermeerderen van de Land. en Zeemagc aangedrongen 169. Het uittrekfel van Hoogftdesfelfs Memorie te Gouda opgehaalt 189. Aanmerkingen ibid. Stadhouderlyke Regeering. VeeJen zyn dezelve als eertyds noch toegedaan D. VIII. bl. \2. Vergeeffche moeite, aangewend om dezelve het Volk tegen te maaken 13- Aanmerkingen dieswegen ibid. en 14. Verdere overwegingen dier waardigheid D. IX. bl. 113. T»actaat. Aanmerkingen over het Traclaat ontworpen door den Heer tan Beek el D. VII. bl. 130, V. Vondel. Vaarsje van denzelven, betreffende de Lasteraars , bygebragt D. VIII. bl. 98, Veankryk. Wel eer in eensgezintheid met Jacob den II. Koning van Engeland, om aan de Republiek de vryheid in den Godsdienft te ontweldigen D. VII. bl. 129. Uittrekfel uit de brieven van d'Avaux, wegens desfelfs handeling 131. en volgg. Amfterdam was Vrankryk zeer toegedaan 131. en volgg. Redenen daar van te vinden in de brieven van d'Avaux ibid.en volgg, tot 154. Verongelyking van tyd tot tyd de Republiek aangedaan 157. Verdrukkingen en vervolgingen in Vrankryk van den Hervormden Godsdienft ibid. Ontruften van den Koophandel , aanhouden der Scheepen , fchenden der Tractaaten ibid. Vrankryk. Desfelfs afkeer van de Stadhouderlyke Regeering D. VIII. bl. 10. z. Ze e m a o t. Te zwak om iets te kunnen onderneemen. D VII. bl. 164. Zes-Officiers. Behoorden by een iegelyk in achting gefteltte zyn D. VII. bl. 164. Klagten door de.'slve ingebragt , wegens de beledigende redeneeringen. ibid. -    ■ 1:  Bibliotheek Universiteit van Amsterdam Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam 01 2813 4756    REINIER VRYAARTS OPENHARTIGE BRIEVEN. DERDE DEEL. Bevattende het VIId! VIIIft.e en IXd? Stuk.   OPENHARTIGE BRIEVEÜ OVER VADERLANDSCHE ZAAKEN. Z&S-EN- VTFTIGS TE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer zeer ge-eerde vriend! Ik heb, in mynen laatilen, begonnen t7 te onderhouden, over de bevoegd om zich in openbaaren gefchrifte «»>£C Jaaten: dit onderwerp zal ik af handelen, eer ik den draad van onze andere be* fpiegelingen opvatte. Het fehynt dat de voorwerpen vermeenigvuldigen, naar maate dat wy 'er ons mede bezig houden. Het gaat ons als wandelaars , die, in een thuin van bloemen, kruiden, o( vreemde gewasfen, geduurig iet nieuws vinden, het welke haare oplettenheid gaande maakt. Wa& al ftof zouden my onze binnenlandfche gebeürtenisfen , welken wy wel by vreemde gewasfer* mogen vergelyken , niet tot onderzoek aan de hand geeven, indien ik mynen tred daar naar wildé inrichten. Zy wekken by my zulk eenen vloed van gedachten^ dat ik 'erals door bedwelmd raake^ en nauwlyks kan gelooven wat ik hoor, zie* en lees. Maar ter zaake. VII. Stuk. A  # uit te geeven, dan ftaat het burgerlyk Vry: maar' het is U niet onbekent, dat het geen burgerlyk geoorloofd is , dat is te zeggen , daar de wet geen ftraf oplegt, daarom juift niet altyd zedelyk geoorloofd is. De Burgerwetten leggen geen ltraf op de ondankbaarheid; niet te min handelt die geen flegt, die ondankbaarheid pleegt: de on. dankbaarheid word zelfs door uitmuntende verftanden gehouden voor eene ondeugd, die alle andere in zich bevat. Omnium vitiontm maxima ingratitudo, quia omnia nequitice femina in fe babet; lezen we by Seneca. Derhalven heeft het jüift geen gevolg , dat. Waar het vry fchryven over zekere onderwerpen door geen Burgerwetten of verbooden, of in paaien geft*" " > elk een daarom zedelyk bevoegd zoude zyn, om 't geen hy daar over denkt, met den druk gemeen te maaken. In al het geen, wat wy by der hand willen Vatten, ftaat ons dan, in de eerfte plaats, zedelyk acht te geeven, of wy 'er de noodige vermogens toe hebben; en derhalven, zoomoet ook die geen, die over Staatszaaken wil fchryven, in overweging neemen, of hy 'er de noodige vermogens toe hebbe: zoo ni?t; dan is hy zedelyk verplicht om 'er zich van te onthouden. Het is niet genoeg, dat men zich inbeelde daar toe vermogen" J te hebben; die inbeelding moet rusten op goed* gronden, op eene innerlyke bewustheid, dat men , door leeroeffeningen en ondervinding, de noodi^ kundigheden verkreegen hebbe* Een waanwy* A 2 &Mf&  Baartfchrappertje, een heelmeeser ten platten lande kan zich inbeelden bekwaam te zyn, om, even zoo goed als de beste Geneeskundige, over eenen zieken te gaan: op gelyke wyze kan een waanwys Doéloortje zich inbeelden bevoegd te zyn, om over het beleid van Staatszaaken te beflisfen, en te fraaalen op die geenen, die tan 't roer van Staat zitten. Aan zulken ontbreekt de grond van bevoegdheid: naamlyk de noodige kundigheid: en derhalven ontbreekt hun dan ook de innerlyke bewuftheid, welke hier vereifcht wordt. Zy doen dan, zedelyk genomen, kwalyk. Ten tweeden: in al het geen, watwyonderneemen of doen, moeten wy bedagt weezen, dat wy 'er niemants recht door verkorten: derhalven, moet men ook, wanneer men fchryft, en 't geen men op 't papier gebragt heeft in 't licht wil zenden , zorg draagen, dat niemands recht daar door verkort worde. By voorbeeld, gefteld , dat de Leidfche Franfche Courantier, volgens onze Burgerwetten, over ftaatszaaken moge fchryven, en daar toe vermogens hebbe; dan mag hy het evenwel niet doen op eene wyze, dat 'er het recht van een derden door verkort worde. Ieder natie heeft recht, dat zy niet, en vooral niet by openlaare gefchrifte, gehoond, gefmaad, en gelasterd worde door eene andere natie: een Schryver, die dat doet, overtreed de zedelyke plichten, welken by braave luiden zoo fterk fpreeken, als de Burgerwetten, volgens het geen wy in onze jeugd ge- leerd  <& leerd hebben: Oderunt peccare boni vhtutis amort. Een deugdzaam man laat bet kwaad uit liefde tot de deugd. Gevolglyk, Myn Vriend , is zodanige fchryver, welke vermogens, en welke bekwaam» heid hy ook moge hebben, indien hy deeze zede» lyke verplichtingen te buiten gaat, niet minder te laaken en te doemen dan alle de anderen, en men zoude konnen zeggen, nog veel meer. Ten derden: in al het geen, wat wy onderneemen of doen, en ons zeiven niet enkelyk aangaat, maar zyn opzicht heeft op anderen, moeten wy zorgvuldig letten, of het geen, wat wy willen en zullen doen, niet fchadelyk zal zyn aan die geenen , voor wien wy 't zullen doen. Dus, wanneer iemand beluft word, om over Staatszaaken de pen te voeren, moet hy wel agt geeven, of het geen, wat hy in het licht zal zenden, geen nadeel zal doen aan dien geenen, ten wiens nutte hy zich voorftelt te fchryven. Het is niet genoeg, dat die geen, welPe eenen kranken hulp wil toebrengen , hem een middel toediene: hy moet by zich zeiven verzekerd zyn , dat het hulpmiddel den kranken niet zal fchaaden. Wanneer dan iemand onderneemt om over de Staatszaaken van zyn Vaderland te fchryven, moet hy, by voorbeeld, wel in 't oog houden en overweegen, of zyne harsfenvruchten niet veel eer ten nadeele van zyn Vaderland, dan totdeszelfsvoordeel, zullen ftrckken- Wy leeren, zoo uit onze befpiegelende öeffeningen, als door ondervinding, dat de drift der A 3 harts-  ■M 8 ><& Qui Confilia Patrum , qui leges , juraque fervat.' Hoe ftaat het nu in ons Land met de bevoegdheid daar wy van fpreeken ? Zyn 'er ten dien opzichte Burgerwetten of niet? Zekerlyk zyn 'er. Men zoude moogelyk eerderover de veelheid, dan over een gebrek kunnen klaagen. Ik zal 'er U eenigen opnoemen. Bereids in den jaare 1581. is 'er op den aoe". December een Placaat van Willem den I. als aart Hoopfldenzelven gedefereerd zynde de hooge Overigheit van Hollandt, uitgegaan, tegen het ftrooyen van feditieufe Boeken, Gefchriften, of Refereynen, onder een boete van hondert Guldens voor de eerfte maal; en van twee honderd Guldens met arbitraale correctie voor de tweedemaal. Dit Placaat is in 1584. voor de eerfte maal, en in 1589. voor de tweede maal vernieuwd. By de Ordonnantie op 't ftuk van de Policie binnen Zeeiand van den 8 ". Feb. 1583 werd Art. xxxvi. „ verboden ongoddelyke , Jchandaleufe „ Boecxkens, Liedekens, Refereynen, Nieuwsmaaren, „ tnde diergelyken, in drucke ende fchrifte uit te 3) geeven, zulks dat de onweetende ende onverfucbte j, menfcben er de ongeruste geesten ligtelyk tot tnisver„ Jland, fcheuringe en J'editie, in dezen tyde gebragt 3, Jouden mogen worden". Op den v». Aug. 1608. hebben de Staaten Generaal verfcheide Boecxkens met naame verboden, en py vervolg alle feditieufe, injurieufe Boecxkens, als $eie zulksa , welken tegen Mogenheeden of Vrienden  & W» Staat in rt licht gebragt werden. Welk Pla-' caat vernieuwd en verder uitgeftrekt word by de ï>!acaten van hunne Hoog Mogenden van den 7 July 1615 en 2i?n. Decemb'. 1618.; van den 16™. January 1621. §fe»i Ociob1. 1639. en van den 29™. Nover. 1624. waar in onder anderen verboden word „ quatik te Jpreeken van de wet» ,, telyke Regeeringe der Landen ende Magifiraaten van „ de Steden; eenige argerlyke ende feditieufe Boecxkens ,, ofte Libellen, Liedekens, Nieuwe jaren (vermoe^ „ delyk nieuwmaren , nieuwstydingen) JchandnRefereynen, t'famenfpreeckingen oft anderen, hoedanig die zouden mogen weezen, z'k geender3, fcan> rerbaalen, Rappor„ ten, Refulutien, Aëten, Jaecken van Staet ende „ getneine Kegberinge betreffende te drucken, nochte „ in drucke ofte gefchrifte te laat en uitgaan 3 te verkoopen , ofte flroyen , ofte ommedragen, op te verbeurte van alle defelve, hoe die ook ge< „ naamt fouden mogen wefen, ende van nog thien „ hondert ponden te veertig grooten, ende arbi„ trale correctie voor de eerfte reife, en voor „ de tweede reife op dubbele boete, ende daer „ en boven nog gheftraft te worden aan denLyve, „ naer gelegentheyd ende vereifch der faecken, ,, zoo wel van den Autheur, Schryver, Druc3, ker, als Uitgeever ende Diftributeur ende Ver„ kooper van dienWelk Placaat wederom gevolgd is van een nader en fcherper Piacaat, zynde van den 9 en Maart, 1669-  l66g. en waarin Haar Hoog Mogenden de Autheur s, Druckers ende andere Uitgeevers, Verkoopers ende Distributeurs van de ergerlyke faemrovende Gefchriften daer door Hooge ende mindere Staetsperfoonen buiten 's Lands fchandelycken vierden getraduceerd, mistgaders van de zeer vuile en obfcene Boecksïcens, ftrekkende tot bedervinge van de Jeugdt, en aenleydinge gevende tot alle licentieufe ongebondentheid hebben verklaert jtrafbaer aen den lyve tot alle plaet/en ende tyden, waer fy jullen konnen werden bekomen, achterhaelt ende geattrapeerd. Waar na nog uitgekomen is het Plakaet van 27 Jan. 1691. Behalven deeze Placaaten van haar Hoog Mogenden, en die van de Heere Staaten van Holland en Weft-vriesland, welken, wy in de eerfte plaats aangetekend hebben, zyn, er nog verfcheiden anderen, mitsgaders Waerfchouwingen, Publicatien, zoo van de Staaten van Holland, als van den Hove van Justitie, enz. by welke op het drukken en uitftrooyen van ergerlyke en faemrovende boeken, en van zekere boeken, daar by genoemd, eene ftrarFe gelegd word. Zy zyn te vinden in het Groot Placaatboeck. Het Placaat van den 27™November 1587. door Prins Maurits , mitsgaders de Prefident ende Raaden over Hollandt, Zeeland, ende Vrieslandt afgekondigd, fpreekr. van zulken, die hen vervorderen, met injurievfe ende feditieufe Boecxkens, Liedekens, ofte Refereynen te calumnieeren, blameeren , tnde onder de gemeente te traduceeren, de handel'mge, regeringe ende actie van de Wettelycke Ovcricheid, Regeerders, Migistraattn; enz. In  In het Placaat van de Staaten van Holland van. den i9en. Jnny 1618, leeft men, „ Alfoo niet te„ genftaande verfcheyde Placaaten voor defen gepubli- ceerd ende verkondigt, eenige curieufe, ongerufte» „ ende twiftgierige menfchen, tot nieuwicheden en„ de veranderingen trachtende, hen hebben onder- ftaen , ende noch dagelyks onderftaen, ver„ fcheyden fchandaleufe ende argerlyke Boecxkens „ ende Liedekens , Refereynen , Nieuwmaren * „ ende diergelyke te dichten, in drucke ende ge„ fchrifte uyt te geeven, ende onder de ghe„ meente te ftroyen, oock feditieufe ende calum„ nieufe propooften te gebruicken, datr by niet 5, alleen onbehoerlyk van de Wettehke Regeeringe der „ Landen in 'f generaal ende particulier word gediscou,, reerd, ende ghevrdeeld, maer ook gearbeid ende onder„ Jtaan tusfchen Provinciën , Steden , ende Ingezeete* „ nen derfelver twist ende oneenicheyt te maecken, 3, fulcks dat de onwetende ende onervarem „ Menschen, ende den gemeenen man daer „ door ligtelyck tot misverfiand ende fcbeuringe ge~ „ bracht, ende van beure behoorlycke ende fchuldige. „ plicht, die fy haaje wettelyke Overicheid fchuldig „ fyn, afgberuckt zouden mogen werden. Ende alfa „ zulks, enz. Het Placaat van den iyen. Jannuary 1658. fpreekt aldus: „ Alfoo niet tegenftaende verfchey„ de onfer voorgaande Placaaten, alomme in den voorfz. Lande voor defen ghepubliceert en verj, kondigt, dewelke by d fy /allen hebben wel toe te fien, ende te beforgen ', dat /y in haere Couranten, niemandt, van waT vii. Stuk. B Stü!  < 27 ><& „ in den haren, ten fine voorfz. medegelycke ordre te „ willen ftellen. Op den 20en Maart 1661. is dezelve Refolutie vernieuwd, met byvoeging van „ ferieufe ordre aan „ den Prefident ende Raden van den voorfz. Ho„ ve; om'de ghemelte Officieren, foo alhier in „ den Hage, als in de respective Steden en Plaat„ fen defer Provintie, tot quping van bun debvoir m „ 'tgeene voorfz. is te houden, ende tegens de nala,, tigen of gebreeckigen t' ordonneeren ende te ftatuee„ ren 'tgunt fyluiden naer exigentie vanfaeken, „ ende tot precife nakominge van den boven „ geexpresfeerde haar Edele Groot Mog: feneu„ fe intentie, fullen bevinden te behooren . Wel nu, Myn Vriend! wat zegtge? Hapert het ons aan wetten? Wy hebben 'er, gelyk gy ziet, eene meenigte tegen het fchryven, drukken, en uitgeeven van blaauwboekjes, fchotfchriften, refreinen, couranten, en wat 'er van dat foort van gebroet meerder is; en niet tegenftaande dit, heeft men , federt een geruimen tyd, een groot aantal van allerlei flach van gefchriften en printverbeeldingen zien uitkomen en uitftroyen, in weiken zekere orde van hooge en minder verheeven perfoonen op eene fmaadende en hoonende wyze worden bejegend, zonder dat men eenige beteugeling gewaar word. Zag men 't niet, men zoude het niet kunnen gelooven. De Friefen hebben  ben geklaagd over het gebruik van 't woord Amt« chie in de uitfchryving van den bede-dag; maarik zoude wel lust hebben om die Patres Cortferiptt, die wyze Vaderen, welke zich zoo gebelgd hebben, te vraagen, of 'er ooitgrooter bewys vari Anarchie kan voortgebragt worden, dan het ftraffeloos overtreeden van wetten, van welken de fanSie zoo fterk is ? en welker obfervantle aan de Wethouders, Hoge en Lage Rechtbanken, en verder aan die geenen, welke tot het handhaaven der wetten gefield zyn, zoo nadrukkelyk en fterk is aanbevolen? Ik zal niet vraagen waarom blyven de wetten werkeloos en buiten atliviteit ? waarom de uitgaave van een PolUique^ Hvllandois, van een Dimermeerfche Courant, van eenen Pofi van den Nederrhyn, onverhindert gelaaten word ? waarom aan de Courantiers, die met een byzonder voorrecht, om alleen op een zekere plaats eene Courant te fchryven , begunftigd zyn, vrygelaaten word, in weerwil van alle de wetten, op vreemde Mogendheeden en hunne Ministers te fchimpen, den lofgalm te blaazen over de bedryven, -die meer naar oproer, naar laster, en logen zwee» men, dan naar nieuwstydingen. Ik zal, zeg ik, niet vraagen, waarom dit alles gefchied, zonder ©enige animadverjie: duizend omftandigheeden, van welken een Particulier geene kennis heeft, noch oordeelen kan, kunnen aanleiding geeven en oorzaak zyn, dat het raadzaamer gevonden word zulke een vaart niet te belemmeren, dan daar tegen  <8K *9 ><& gen de wetten te doen uitvoeren. Daar laatende alle beweegmiddelen en inzichten welken hederidaagfch die wetten in 't vergeetboek doen brengen, zal ik enkelyk vraageri, of het aan de overtreeders derzelven en aan hunne medemakkers vry kan ftaan een diergelyk gedrag te houden, en of teffens daar door alle anderen onder de verplichting konnen worden gelegd van dit te moeten aanzien, te lyden, en te verdraagen; hoe zeer zy moogen begrypen daar door beledigd te zyn, de réchten der Ingezeetenen verkort, en aan de gemeente zulke begrippen ingeboezemd worden, welke het vaderland in gevaar konnen ftellen? Ik geloof niet Myn Vriend ! dat iemand redenloos of onbefchaamd genoeg zal zyn, om daarop >-'~te antivoorden. Ik zal dit tot een onderwerp van mynen volgenden brief neemen, en blyf ondertusfchen met waare achting, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel Edele Gejlr. DW. Dienaar, Den 5en Aug. R EINIErVrYAA rt* 1782. ZÉVEN-  ZEVEN-EN- VTFTIGS TE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! \Y7"y hebben, zoo als gy 't uit mynen laatsten W gezien hebt, geen gebrek aan wetten, die het beteugelen van de losbandigheid der drukpersfe, en inzonderheid die der Courantieren op 'c oog hebben. Doch, niet tegengaande zoo veele wetten tegen het fchryven, drukken, en verfpreiden van fmaad- hoon- en lasterfchriften en prenten, by herhaaling gemaakt; niet tegenftaande de wetten, van tyd tot tyd gemaakt, tegen het losbandig fchryven van nieuwstydingen; niet tegenftaaande een herhaald verbod van zekere Staatstukken te drukken en uit te geeven; niet tegen (taande dit alles, zeg ik, heeft men byna twee eeuwen lang ondervonden, dat men die halllarrige ongebondenheid niet heeft konnen bedwingen, en dat de wetten buiten kracht of werking zyn gebleeven. Het is waar, IVlyn Vriend, dat de Hooge Overheid, van tyd tot tyd getoond heeft, dat hoogftdezelve haare wetten niet hielt voor geabrogeerd; en dezelven in tegendeel welduidelyk, nu en dan, vernieuwd heeft, daar zy dezelve by laater wetten  <3>< 3ï ># ten heeft ingeroepen, en ook door het {tellen van premien op het ontdekken van fchryvers, drukkers, en uitgevers van Uitgekomen fchotfchriften, haaren wil deswege wel ernftig te kennen heeft gegeeven, gelyk het nog onlangs is gefchied , ten aanzien van 'c beruchte boekje Aan let volk van Nederland; maar het is ook niet minder waar , dat zulks flechts in enkele gevallen heeft plaats gehad , wanneer de ftoutheid alle paal- en maat te boven ging, en dat men 'er daar en tegen meenigte anderen heeft zien aan den dag komen, zonder dat 'er iet tegen is ondernomen. Het is ook nog wel eens gebeurt, dat fommige fchryvers hunne onvoorzichtigheid of vermetelheid geboet hebben, wanneer men goedgevonden beeft, om de wetten tegen hen ter uitvoeringe te leggen; maar over 't geheel genomen, en eenige weinige gevallen uitgezonderd, zyn de wetten tegen de losbandigheid der drukpersfe weinig of niet in acht genomen. Men zoude zelfs knnnen beweeren, dat het gebruik, het welk'er in een enkel geval van & niet over allen liepen, ter uitvoering pebragt worden, om dat de ongelykheid aanleiding tot oproer geeft. Behalven dat, moet men nog wel acht geeven, dat wanneer de Wetgeever zomtyds byzondere ingezetenen van de verplichting eener wet uitfluit, dezelve wet als dan niet moet loopen over iet, dat uit zyn natuur kwaad is; maar over iet, dat blootelyk van het oordeel of den wil van den Wetgeever kan afhangen. Wanneer, by voorbeeld, de Wetgeever eene ltraffe fielt op dievery, of huisbraak, kan hy van die wet niet uitzonderen zekere perfoonen," alzoo de dievery, en de huisbraak misdaaden zyn uit haare natuur. Van zulke wetten kan niemant uitgezonderd wor^ den. Dus is het ook gelegen met het verbod, en met de bedreigde ftraffe omtrent de febotfehriften, en andere vruchten der drukpersfe, over welken het hier te doen is. De wetten, welken hier omtrent gemaakt worden, moeten alle de Ingezeetenen verbinden, entegen allen ter uitvoeringe konnen gebragt worden ; en zoo dit niet bewerkt kan worden, verliezen zy haare verplichtende kracht,* vermits het recht niet duldt, dat zy enkelyk tegen dezen en geenen, en niet tegen allen zoude werken. „ Maar alhoewel een „ wet (zegt Pufendorf ever de Plichten van den „ Men/eb B* 1. Hoofd. II. §. 9.) zeer ftnec. al de 5, Onderdaanen van den Wetgeever, die de in„ houd derzei ven raakt, influit, en die de voor. „ noemde Wetgeever van voornemens was daar „ niet  # veelt aan die geenen, die gefield zyn om de wetten in acht te doen neemen. Niet te mfn bevinden we, vooral in den tegenwoordigen tyd, dat 'er op eene wys te werk word gegaan, als of 'er geene wetten waren: ja, men mag wel zeggen, als of alle goddelyke, natuurlyke en burgerlyke wetten een doode letter waren geworden. Men zoude moogelyk op de losbandigheid der drukpersfe en der Courantieren konnen toepasfen het geen Macrobius aantekent, Lib. in. C. xvir. alwaar hyzegt: debinc paucis interjeftis an* nis, alia lex pervenh ad Populum, ferente Antio Rufino, quant legem, quamvis ejjet optima, obstina- tio ta me N LüXüRIjE et vitiorum firma concordia, nullo abrogante, irritum fecit. [naderhand, eenige jaaren verloopen zynde, bragt Antius Rufinus een andere Wet voor het volk op; welke, offchoon allerheilzaamft, niet te min, door de hardnekkige toomeloosheid en de onwrikbaare eendracht der ondeugden, buiten kracht raakte, offchoon zy door niemand was ingetrokken.] Want als men eens nagaat welke beweegmiddelen 'er zyn, die de zorg der Hooge Overheid tegen dit kwaad teleur Hellen; dan zal men bevin* den, dat die voortvloeien uit een halftarrige aankleving aan losbandigheid, en uit een eendrachtige zaamenwerking van ondeugden. Nydigheid tegen zyn evenmenfeh,- haat tegen dezen of geenen; zucht om over alles zyne gedachten te zeggen, en mee  nifi ut quisque jus quod a natura accepit ai [ui confervationem, nee ulla jam immmuit conventione, merum atque integrum habere intelligatur. Et certe fi quid Jlrictius interpretemur: quid futurum erit: nifi ut ei, qui, Mio vimfaciente, malit jure judicioque, quam naturali defenfione, uti, ante patienda fit vis injujïa, quam ei legibus judiciisque fuccurri pojfit? Igitur qui latronem aut quemcumque alium ferro fe petentem occidit, non videtur eum injuria occidere: quia vim vi defmdere omnes leges, omniaque jura, permittunt: (*) Uit het geen ik hier boven van de gelyke werking der poenaale of ftrafdreigende wetten aangetekend hebbe, naamelyk, dat dezelven, wanneer zy daaden, welken uit haaren aart flechc zyn, tot haar voorwerp hebben, niet flechts op deezen of geenen haare oefTening behooren uit te breiden, jnaar over allen; en uit het geen ik van het vervallen en al zuiver en ongefchonden te bezitten. En waarlyk, als jjien het wat dieper inziet, wat zal 'er van weezen; als ^üeen dat die, welke, wanneer iemand geweld pleegt, liever den weg van rechten wil infiian dan zich zeiven verweeren, onrechtvaerdig geweld lyde voor en al eer hy door het recht en rechtspleeging geholpen kan worden. Derhalven wie eenen dief, of iemand anders, die hem met uitgewogen zwaarde ten Iyve valt, dood, word niet gehouden hem onrechtmaatig omgebragt te hebben : om dat gelyk het Paulus /. 45. jj. 4. ff. ad leg leg, en Gajus t. 4. cod, tit. en Cicero ad Milon zeggen: het volgens allo rechten vry ftaat geweid met geweld te keeren. C 5  Ö len der wetten door onbruik, mede in aanmerking gebragthebbe, volgt, dat het gelykelyk aan allen Ingezeetenen moet vry ftaan te doen, het geen aan veelen word toegelaaten ; dat mitsdien, het geen aan de Inwponders van Amfterdam, by voorbeeld, toegelaaten word, niet minder vrygelaaten moet worden aan de Ingezeetenen van alle andere fteden» vlekken, dorpen en plaatfen deezer Provincie; en dat, wanneer men in eenige ftad of fteden by aanboudenbeid daaden ziet doen, welken door de wetten verboden zyn, zonder dat daartegen eenige beteugeling gezien word, als dan alle andere Ingezeetenen daar door ontflaagen worden van de verplichting om 'er zich naar te gedraagen: want, om de redenkaveling nog eens voor te draagen, alle poenale wetten veronderftellen deeze natuurlyke en noodzaakelyke voorwaarde, dat alle de Ingezeetenen onder dezelfde verplichting zullen liggen; en ziet men, dat 'er, op zekere plaatfen, geen ontzach voor die wetten getoond, maar gehandeld word als of 'er die wetten niet waren, zoo kan de wetgeever, die niet in ftaat fchynt te weezen, om het ongehoorzaam gedeelte van den Landzaat tot gehoorzaamheid te dwingen, niet eifchen, dat het andere gedeelte aan dezelve onderworpen blyve. Het moet dan deezen, alzoo wel, en op beteren grond als de anderen , vryftaan, om 'er zich van ontflagen te achten, en het zelfde recht te gebruiken, dat anderen zich aanmatigen. Hoe  ®< 43 >© Hoe zeer de uitmuntende Hoogleeraar Noodt, Sie, gelyk onze voortreffelyke, en door en door geoeffende Leermeester, de Heer Hermanus Cannegieter, zich wel eens uitdrukt, als een ftar van de eerfte grootte aan 't gewelf der Rechtsgeleerdheid fchitcert, in de plaats hier voo< ren aangehaald, flechts fpreekt van het geval, in 't welk my iemand met de kling in de vuift aanvalt, zo is echter de leere, dat, wanneer de wetten zwygen en de rechtsoeffening ftil ftaat, men zich zelve ook omtrent alles, en dat wel om dezelfde reden, of om eene gelykheid van reden, verweeren kan. Het algemeen recht om ongelyk te weeren, om zich zeiven, zyn goed, en bloed, te befchermen, zynen goeden naam en faam te handhaaven, om mies tegen te gaan, wat ons bloot fielt, om als veragtelyke fchepfels Oüshjje en hage zielen, als vleyers, als draayers, als verwaarloozcrs van het algemeen belang, als bewerkers van 's Lands onheil, hoedaanig de PoJÏ van den Ntderrbyn zich met zyne gewoonelyke befcheidenheid en befchaaftheid uitlaat) te worden aangezien; dat algemeen recht (zegge ik) is een recht, dat ons aangeboren is, dat ons niet ontnomen kan worden, en dat tot dat flach van natuurlyke rechten behoort, van welken het R. R. fpreekt, wanneer wy 'er leezen, Quidquid divina quadam providen. tiawfiitutumfemper firmum atque immutabile, permanet. [dat geen het welk door de Goddelyke voorzienigheid gefteldis, b'yft altyd vaft en onveranderlyk.] Zie  55 ># en uitgeeven van dat boekje (in de vooronderftelling zelfs, dat hetzelve, op eene gevoeglyke en veroorloofde wyze, eenige gevoelens en begrippen heeft voorgedraagen en verdedigd, zonder iemand in den zynen te benadeelen) aan alle Ingezetenen den mond kunnen moeren, en hun beneemen het recht om de dwaalingen van dien fchryver aan den dag te leggen? en voorts (in de vooronderftelling, dat de gevoelens en begrippen, die hy vooröond, fchadelyk en verderffelyk waren, de ftaatsgefleitenis van ons land te kort deden, de rechten van anderen benadeelden, zaaken fielden, die bezyden de waarheid liepen) een Rechtsgeleerde memorie , een Politiek vertoog, een waar daglicht, en andere werkjes meer, uit te geeven? Wanneer men vervolgens zulk een hoop onzinnige blaadjes, prentjes, frnaad- en lasterftukj£s tegen de Engelfchen heefc zien uitkomen, welke gefchaapen fcheenen, om onze Natie uit de bedaardheid, zoo nodig om zich zelve te bewaaren en voor onheil te dekken, te trekken, en tot toomelooze gemoedsdriften, die niets dan kwaad konden voortbrengen, te doen over/laan; konde toen aan anderen de bevoegtheid betwifl worden, om daar tegen de ftem te verheffen, en die by gefchrifte te laaten hooren ? Stondt het toen U, en my, minder vry, om daar tegen te y veren , als het de fchryvers en uitgeevers van al dat vuilnis vry flond, om 'er de gemeente meede te verfchalken ? Wanneer men vervolgens de baldaD 4. dig-  digheid nog verder den losfen teugel zag vieren, de allerfmaadelykfte en allerhoonendfte gefchrifcen, dienende om den Heer Hertog van fchelmfche wegen en Raadflagen te betigten, en Z D. H. den Heere Stadhouder, als een onbekwaam menfch en als door eenen godloozen raad misleid, te befchuldigen van verkeerde, en voor het Vaderland verderffelyke maatregelen te volgen, voor den dag zag komen, en overal onbelemmerd, verftrooyen, wat dunkt U, Myn Vriend! zoude iemand, die het minfte denkbeeld der menfchelyke plichten en rechten heeft, durven ftaande houden, dat niet te min alle andere Ingezetenen onder de verplichting konden blyven, om dit met koele lydzaamheid aan te zien, zonder eenigen fhp tot afwending van den zwerm dier godloosheeden te mogen doen ? of zoude men 'er niet met meer regt uie moeten befluiten, dat aan dit volk zyn loop onverlet latende , men te gelyk aan anderen de vryheid of de bevoegtheid heeft gelaten om 'er tegen op te komen ? dat het kwaad zoo ver voortgefchooten en 't gevaar zoo dringende geworden was, dat men, behoudens zyne plichten, en zonder misdaad, niet langer konde ftil zitten; dat het tyd en meer dan tyd was om 'er zich tegen te verzetten? Zal iemand op gronden van Rechten kunnen beweeren, dat 'er door deezen of geenen een Pleïdooy voor de Heeren Temminck en Rendorp, pi mogen uitgegeeven worden; dat 'er een aantal van  57 >& van fchriften aan 'c licht gebracht zullen mogen worden , om het gedrag van de twee Amfterdamfche Burgemeesters, met betrekking tot dé Memorie aan Z. D. H. overgeleverd, ik zal niet zeggen te verfchoonen, maar als een heilzaame pooging ten nutte van den Lande gedaan, te verdedigen , en te looven; dat Courantiers. het advies van Alkmaar over die memorie loftuitende in hunne Couranten zullen mogen plaatfen, en' als een meesterfluk van diepe ftaatkunde en rechtfchaapen Patriotfchap, en als de ftemme der gantfche Natie in zich bevattende, opvyzelen? en dat, op dien zelfden tyd, niemand bevoegd is, om met klem van redenen aan te toonen, dat die beide flappen ; van de Regeering van Amflerdam, of van eenige leden uit dezelve, ftrydig zyn met onze ftaatsgefleltenisfe; geheel onwettig met betrekking zoo tot de Hooge Overheid en den Heere Stadhouder , als tot de Regeering van Amflerdam en den inhoud haarer gemaakte flaatsftukken ? Wie zal durven ftaande houden, dat 'er een Genoutfchap zal mogen opgerigt worden , wiens hoofdzakelyk doeleinde en toeleg zal zyn te onderzoeken en bepaalen in hoe verre de Hooge Overheid de drukpersfe kan en moet beteugelen, en welke boeken of gefchriften behooren verboden te worden, of niet; voorts in hoe verre de Heer Stadhouder zich van zyne plicht kwyt of niet; en't welk op zich neemt om te bewyzen, dat Z. D. H. zich niet bemint zoekt te maaken; dat 'er, zeg ik, zulk D 5 e«ï  een genootfchap zal mogen opgericht worden ea dat alle Ingezetenen zulks met goede oogen en ooren zullen moeten aanzien en hooren, zonder daar tegen zelfs een klaagftemme te mogen aanheffen? Men zoude met geen minderen grond konnen beweeren, dat, indien eenige ftruikrooven5 zoo veel gunft en zoo veel verzekering van ftraffeloosheid in het pleegen hunner roveryen gegoten, dat 'er de troep dagelykfch door aanwies, en hoe langer hoe ftouter te werk ging, de ingezetenen geen recht zouden hebben, om zich tegen zoodanige benden te verzetten , wanneerze Ü?o3S2Tin hüQ huis of op hun IaDd k- Ik weet zeer wel wat men ten aanzien van de Memcr* door de Amfterdamfche Burgemeesteren den Pnnfe van Oranje overgegeeven, zegt. Uw Vriend Botterik is de eerfte noch de eenigfte niet, welke beweerd heeft, dat tegen dit ftukje en den flap daar mede gedaan niet zoude mogen gefchreyen worden om dat die flap, al was dezelve buiten den haak, nochtans gedaan is door integreerende leden van de Souveramteit, wier flappen de Particulieren geen bevoegdheid zouden hebben na te gaan, veel minder te laaken ofte berispen. Ik zal deeze Helling, welke onlangs in eenen brief, aan eenen Staats-Raad gefchreeven, ter gelegen! beid van het in 't licht brengen van de RefLe van Mmaar, al vry wel wederlegd is, by eenen van mynen volgenden ter toetfe brengen; hier zal ik  te beraamen tegen het berugt werkje, genaamd Aan het Volk van Nederland , het welk door de ganfche Republieck by nacht en ontyden geftrooid is geworden, verdeeld zyn geweest, daar fommigen een algemeen verbod van alle doorftrykende gefchriften en pasquillen , anderen wederom een verbod alleen tegen het evengemeld boekje wilden beraamen". „Maar, voegde by, na deeze woorden geleezen te hebben, daar by: zoo ik het wel heb, is' er in Holland geen gebrek aan Placaaten: daar zyn 'er, zoo ik my niet bedrieg, meer dan in een van de andere Gewesten. Alle die Placaaten doen , myns bedunkens, zien, dat het by U niet hapert aan een algemeen verbod van allerley doorflrykende gcJchiften en pasquillen. Wel nu, wat vrucht zoude men dan van een nieuw algemeen verbod meer wachten en hoopen kunnen , dan van die verboden, welke 'er thans zyn? „ Ziet gy niet dagelykfch, dat de fiuikeryen en fraudes hunnen gang gaan, niet tegenftaande het algemeen verbod van te fluiken en te fmokkelen duizendmaal, met bedreiging van ftraffe, is vernieuwd ? Zal het zwaarder vallen het nagaan van fchryven en drukken, dan dat van 't fluiken te leur te ftellen ? Zal men op de atïiviteit en oplettenhcid der toeziende macht beter ftaat kunnen maaken, wanneer 'er 't een of 't ander boekje of prentje tevoorfchyn komt, dan wanneer 'er een fluikerytje gepleegd word ? Ik heb niet lang geE leden  leden daar omtrent eene aanmerking in de brieventas van den Ouderwetfchen Patriot geleezen, welke my vry wel behaagt heeft: zoo dat boekje hier by de hand ware, zoude ik 'er de plaats wel eens I uit willen voorleezen. De Heer , by wien 1 wy waren, ftond op, haalde de brieventas: en onze gelderfche Heer las 'er het volgende uit, bladz. 54 Zoo ras ah 'er een vernieuwing van Pïacaa. ! ten komt, Zullen die geenen , die -wat goeds kunnen i voortbrengen, jlil zitten, uit vrees dat menze onder i den algemeenen hoop zal begrypen ofjiellen; de anderen zullen Jluikenderwyze voortgaan. Want, Myn Heeren , gelooft my vry , daar wyn , genever , brande- 1 vsyn, en wat waar en 'er meer , den impost fubjecl, gejlooken konnen worden , daar konnen de vruchten der barsfenen ook wel ter fluik ingevoerd en aan den étan geholpen worden; zy mogen zoo fchadelyk zyn, I als het maar te begrypen is. Goede en eerlyke ƒ Schryvers zullen de pen neerleggen (dus vervolg- i de daar op de Hr. Doorzicht) en men zal geen andere vruchten der penne over onze vaderland- : fehe zaaken zien opkomen , dan uit den akker : van zulken , wier geweeten even zoo ruim zal ; zyn als dat van een zeker flach van kooplieden, die het verkorten van 's Lands rechten en het doen van een valfchen eed ter zaake van negotie; Voor een beuzeling houden. „ Daarby, wie weèt niet hoe zulk foort van I wetten gehandhaafd word in deze of geene ; plaats, naarmaate dat de wethouders belang nee- i  67 >$ men, dat 'er de hand aangehouden worde : wie weet niet aan hoe veele verfchiliende interpretatien een boek onderheevig is , en hoe ligt het valt, voor het. eene redenen van ontfchuldiging, en voor het andere redenen van bezwaar te vinden , naar maate dat het hooft hangt; en wie weet niet, dat, niet tegenftaande de fcherpfte Placaaten, de vuilfte en oproerigite fchriften, even zo veilig, en nog veiliger, aan den man kunnen geholpen worden, als eenige flesfen wyn of genever ? Als men 't naging, zoude men mooglyk zeer gemaklyk vinden, dat eea boek of gefehrift niet zoo ras is verboden , of het is hier of daar herdrukt. De gelderfche Heer kende 'er verfcheiden: hy noemde 'er eenigen , die ik U wel eens zal opgeeven. „ Derhalven , (dus ging de Heer Doorzicht voort) zoo lang het niet zeker is, dat een algemeen verbod algemeen zal werken; zoo lang 'er in uw Provincie geen gezag zal zyn, 't welk de Wethouders zal kunnen dwingen, om de wet te houden en te doen houden; zoo lang als de Wethouders der Steden zich niet verder aan het uitvoeren der wetten in den haare, zullen verpligt rekenen, dan zy het zullen goedvinden, en dat zy zich meesters en onverantwoordelyk zullen achten wegens het al, of niet, ter uitvoeringe brengen der wetten; zoo lang zullen de algemeene wetten , zoo 't my voorkomt, meer ftrekken ter onderdrukkinge van de zwakfte leden van den Staat, dan tot behoud E a van  nen m«aken op de inaftivüeit der wetten ia deze of gene Steden. Zie hier de plaats, var» welke hy fprak, en die hy ons , het boek door den Heer by wien wy waren, afgehaald zyn.de ,, mede voorlas. Na alvorens aangemerkt te hebben £ dat de Schry ver van de Aatmyir fwg aldaar fpreekt van den ondienft van algemeerie verboden eet laften omtrent den invoer der koopmanfebappen, nademaal 'er geen middel is om die op een gelyken voet ter uitvoeringe te brengepi, lashy: „ Alfoo men dagelyfeh bevind, dat eenige „ Provintien, Admiraliteiten en Steden, voon„ nemens zynde het tegendeel onder den haaren „ in der ftike te gedoogen, ende te laaten fliji„ ken, om door dat middel de Negotie, Zeevaart» 3, ofte paffagie der Koopmanfchappen tot zich te 4, trekken; nogcans altyds de yverigfte plagten „ te weezen, om fodaanige Verbooden, nieuwe „ of verhoogde Convooy en- Veylgelden by de 3, Heeren Staaten Generaal uit te werken". Zyn 'er (vroeg hy ons daarop) niet verfcheide overtreedingen van wetten, die in de eene ftad onvervolgd blyven, terwyl 'er op andere plaatfen fcherp tegen gewaakt word? maar om hier te blyven by het algemeen verbod, het welk, volgens de gedachte van fommigen, eerder, dan een byzonder verbod tegen bet boekje Aan Nederlandfcb Volk, plaats gehad moest hebben; zoo zoude hier myns bedunkens (het is altyd de gelderfche Heer die hier fpreekt) in overweging genomen moe- E 3 ten  & niet gelykelyk worden geëxecuteerd, en dat derzelver werking veeltyds fchynt af te hangen van 't begrip of van de willekeur der geenen, die dezelven ter uitvoeringe moeten brengen, het welk veeltyds aanleiding geeft tot kwellingen en onderdrukkingen. Aan dit gebrek of ongemak is wel voornamelyk het uitvoeren der algemeene wetten tegen het fchryven, drukken en verftrooyen van boeken en gefchriften onderheevig; want, omniet te fpreeken van de verfchillende begrippen over het geen hoonende, fmaadende, en lafterende is, hoe gemakkelyk is het niet van aan iemands woorden eene haatelyke uitlegging en haatelyke inzichten te hegten: en die van een anderen in een goeden zin te plooyen; naar maate dat men pver het een of ander meerder of minder gevoelig is, en dezen of geenen gunft, of afgunft, toedraagt? Hoe dikwils worden zekere boeken en gefchriften niet uitgezonderd van de algemeen verboden vruchten der drukpersfe, welke echter de grootfte en klaarfte merktekens draagen, dat zy 'er wel degelyk toe behooren! en hoe meenigmaal worden 'er anderen niet toegebragt, welke 'er volftrekt geen kentekens van aantoonen! De fchryver van het ftukje , van 't welk ik zoo even eenige regels heb voorgeleezen, zegt een weinig verder, fpreekende van de middelen pm de ongebondenheid der drukpersfe te beteuge^ len, „ Wanneer 'er by voorbeeld een moord ge» PIee§d is> zoo ftejt men een prys, om den ,3 Moor-  «KC 79 ># kirsLauren- hans. Dat hy gevanghe zelfs in den Haage; in zyn eygene drukkerye heeft gedrukt de Bikkers-val weefende beyde feer vuyle, fameufe en injurieufe pasquillen. Dat hy gevangen den Heeren van den Gerechte met meenigvuldige en ontallyke logenen dagelyks heeft gefogt te abufeeren en optehouden, hebbende ten dien eynde, en om zyn eygen fautenen quade gangen te iigter en favorabeler te maaken, veele en diverfe perfonen befchuldigt van dies aangaande kenniffe gehadt en met hem correspondentie gehouden te hebben. Dat eyndelyk hy gevangen hier ter fteede gekomen wefende met twee van zyne Complicen, die hy zeyde zyne fpeelnoots, en hy zelve Bruydegom te zullen zyn, in een herberge achter de oude kerk heeft gedronken en eenig vuyl lynwaat heeft helpen neemen en wes dragen, met welk vuyl Lynwaed zy luyden te famen gegaen zyn in een andere herberge over 't Prinfenhof, dien zeiven avond, en hebben aldaar mede eenig nat fchoon Lynwaat genomen, dan zyn alle drie daar op betrapt, en alhier in hechtenisfe gebragt: Alle 'c welke wefende faken van feer quaden gevolge, die in een Stadt van Rechteniet geleden, maar anderen ten exemple geftraft behoren te worden, zoo is 'c dat myne Heeren van de Gherechte, gehoort den Eyfch en de Conclufie van Myn Heer den Schout en de Confesfie van de voorfc: gevangen, den zeiven gecondemneert hebben, als zy hem Condemneeren by deezen, feekeren tyd lang ten thoon te ftaan op de Kaeck, met een Exemplaar van alle de voorgeroerde Articulen op 'de Borft, en daer by een brief daar op ftond valfche Artykel drucker , en daar na in de openbaere Vierfchaere wel ftrengelyk gegefelt te worden, voort hem bannende uyt de landen van Hollandt, Zeelandt, en Weftfrieslandt, den tyd van 25 Jaaren daar aan volgende, op pene van meerder ftraf- fe,  overtreeden word, de overtreeders geftraft wor» den. Ik weet niet (vervolgde de Heer) of deeze waarheeden wel altyd overwoogen worden, en of de meeste van uwe Regenten zich niet over 't geheel een verkeerd denkbeeld van uwe hollandfche ftedelyke Regeringen maaken. Idfinga befchuldigtze, dat zy zich van Magiftraaten tot Souvereintjes opwerpen , en dat zy van de Steden onafhanglyke Republieckjes willen maaken, tegen den aart en natuur van onzen Burgerftaat aan. Ik zal niet beflisfen of 'er vry wat va» aan is, en of de Groninger Raadsheer het juist zoo verkeerd heeft. Dit is allenthalve zeker, dat men den plank verre mis treed, wanneer men eene gelykheid zoekt te Hellen tusfchen het gezag der ftedelyke Regeeringen en dat der Provinciaale Vergaderinge. Die zoude niet alleen een imperium in imperia voortbrengen, maar zoo veel byzondere opperheerfchappyen in uw Provincie invoeren, als 'er Leden van Staat zyn: zulk een onbeftaanbaar zaamenftel van eenen Burgerftaat is al te ongerymd, om te gelooven, dat hetzelve by de kundigfte uwer Regenten zoude kunnen aangenomen worden; en derhalven moet men 't enkelyk aan eene onkunde zoo van den aart en natuur van uwe Staatsvergadering, als van die der Stedelyke Regeringen, toefchry ven, dat men derzelver vermogens en gezag, die hemelsbreette verfchillen, op den zeiven leest wil fchoejen, en daar uit haaien ,  $K 85 >& ; ïen, dat men even zoo weinig het gedrag eener ftedelyke Regeeringé zoude kunnen berispen, als dat van de Souveraine Vergadering. Het is wel moogelyk (zeide de fchrandere Geldersman nog) dat een Lid van de Hooge Vergadering zich aan dezelve vergrype, en aan dezelve deswege verantwoording fchuldig zy ; maar niet, dat de Hooge Vergadering zich vergrype aan een Lid, en aan hetzelve verantwoording fchuldig zoude zyn; hoe zeer het niet te min moogelyk is, dat door de Hooge Vergadering aan een Lid derzelve eenig ongelyk zoude kunnen toegebragt worden. Het is dan in allen opzichte verkeerd geraifonneerd, als men zegt: het boekje Aan het Volk van ■Nederland is verboden, om dat het aan het gezag"der Staaten te kort doet; derhalven moet het Politiek Vertoog ook verboden worden , om dat het zich over het gedrag vanStedelykeRegenten, wegens zekere handelingen, uitlaat, en het zelve mispryft, &c. De Heer Doorzicht, zyne rede dus befluitende , vroeg hem de Predikant, die in ons gezelfchap was, of het geen hy zeide niet wel aanleiding zoude konnen geeven om te denken, dat dan de Vergadering van Holland hunne Leden in 't byzonder ■ zoude kunnen verongelyken niet alleen , maar dezelven hunne rechten beneemen, zonder daar voor verantwoordlyk te zyn, en of de Steden dat zouden moeten verdraagen? Men moet, antwoordde hier op de Heer Doorzicht, onderfcheid maaken tusfchen de verplichting van zich F 3 te  Regeringen; ik begryp bovefi dien, dat de órde der maatfchappye nog meer dan de burgerlyke , befchaafdheid vordert, dat men eer bewyze aan die geenen die in eerampten gefield zyn; en dat de Burgers en Ingezeetenen aan die geenen, die de laft der regeeringé draagen of helpen draagen eö tot hef algemeen welzyn het hunne toebrengen, hunne erkentenis door eene betaamlyke eerbiedigheid betoonen; maar ik begryp te gelyk, dat die geenen, welke het gezag in de Steden hebben, en niet zonder reden eisfchen , dat 'er eerbied voor getoond worde, ook op hun beurt ontzach toonen voor het Opperfte Gezag: doen zy dit niet; overfchreeden zy de paaien van hun gebied; breeken zy de banden, welken hen aan de overige deelen van den Staat verknocht houden, en maatigen zy zich rechten en bevoegtheeden aan, welke niet hun, maar de Hooge Overheid alleen, toekomen, wat reden zoude 'er zyn , en waar uit zoude de verplichting geboren worden, om van hun wangedrag niet te fpreeken ? Waarom zoude men dat moeten zien en hooren looven, zonder 'er iet tegen te mogen inbrengen ? Waarom zou 'er geen Politiek Vertoog mogen uitkomen ? Zal het zyn, om dat de Regenten daardoor by de gemeente in kleinachting of in verdenking, en in den haat zouden kunnen vallen ? maar als de zaaken waar zyn ? als het geen eerlooze leugenaars zyn, die met verdicbtfels opkomen en deF 3 zelve  $H 88 ><& zelve verfpreiden? Zal men dan nog moeten zwy* gen? Wanneer het aan Magiflraten of aan eenige leden van dezelve, of aan eenen Penüonaris, zal kunnen behaagen , om by wyze van Memorien, Propofitien, of onder andere benamingen, flukken ter flaats - vergaderinge te brengen, die te laaten drukken, in de Couranten van hunne ftad te laaten plaatfen, of, zoo men wil, te gedoogen, dat 'er die in geplaatft worden , in welken flukken zy zich op een toon uitlaaten, welke hoonende, en fmaadende is voor verfcheide Ingezeetenen; die daar by aanlopen tegen de gronden der tegenwoordige Regeringsvorm , en aanleiding kunnen geeven tot verkeerde opvattingen; die opfchuddingen kunnen veroorzaaken: zal men met dit al niet te min den mond moeten houden ? Gefteld eens iet, dat ik zonder bedenken voor onmoogelykhoude, namelyk, dat 'er, tusfchen de Regering van een der Hemmende Steden en het Hof van Frankryk, een heimelyk verdrag wierd gemaakt, cm den Heere Prince van Oranje den voet te ligten, en onfe tegenwoordige Regeringsvorm te veranderen , of iet diergelykfch, als de verdichte articulen van een verdrag tusfchen de Regering van Amflerdam en het Parlement van Engeland, welken ik aan de Heeren heb doen zien, en over het verfpreiden van welken de haagfche Boekdrukker Breeckeveld aan de Kaack heeft geftaan en gegeesfeld is; en dat die onderhandeling, of dat geffoo-  , geflooten verdrag, aan den dag kwam; zoude) niemant van zulk een daad van verradery mogen fpreeken , om dat die door eene regeering van een {remmende rtad van Holland zoude gepleegd zyn ? Zoude men die daarom niet mogen laaken, en verfoeien ? 'er de ondeugendheid niet van mogen aantoonen ? Op die wyze zoude men kunnen beweeren, dat de Regering van eene uwer Hollandfche Steden met eenen Vreemden Vorft in onderhandeling mag treeden, en een verdrag fluiten, om de gantfche Provincie onder zyn gebied te brengen , zonder dat iemand de mond daar over zoude mogen openen, om dat de Regering, quanfwys is een integreerend lid van de Souvtrainiteit. Een Lid van de Vergadering van Holland en Weit Friesland kan immers op zich zelf (als het op zich zelf ftaat en niet met de andere Leden, door derzelver byeenkomft, tot een lichaam is zaamengevloeid) even zoo weinig den aart en na. tuur, en mitsdien de hoedanigheden, vermogens, bevoegdheeden , de kracht en werking van deeze Hooge Vergadering hebben, en daar aan deel genieten , als een afgefcheide arm of been, de hoedanigheden en vermogens van het menfchelyk lichhaara kan hebben, derzelver krachten en werkingen oeffenen, of aan dezelven eenig deel hebben. Daar uit zietge, myn Heeren , dat het nieuwerwetfch denkbeeld, het welk men aan de hoedanigheid van te zyn een integreerend Lid van de SouF $ ve-  verainiteit , hegt, en 't welk uit misverftand, onkunde, of heersucht gebooren is, eene loutere harfenfchim uitlevert, dat even zoo ongerymd als aanftootelyk is; gelyk dan ook alle de (gevolgen , welke'er uit afgeleid worden, voor • even zoo veele harfenfchimmen zullen te houden zyn. Eene Regeering van een Stad (dit voegde hy 'er nog by ) kan, en veel minder noch kunnen fommige Leden derzelven, euvel opvatten, dat, wanneer zy iet beftaan, dat niet alleen berispelyk is, maar tegen de rechten van anderen aanloopt, zulk een gedrag onderzocht, en de onbillykheid, of wetteloosheid van hetzelve aangetoond word. De minfte Burger of Ingezeeten van eene Stad moet tegen de Regeering kunnen opkomen , als hy meent in zyn recht of bezittingen te kort gedaan te zyn: daar zulks geen plaats heeft, daar is geen vryheid. En waarom zoude men dan niet mogen fpreeken , als 'er gemeend word, dat de rechten van meer dan eenen Burger gefchonden worden? Het berispelyke van eene daad zal het deugdig gedrag der Regenten in andere betrekkingen en zaaken niet te kort doen, noch .haaren goeden naam, en faam bevlekken. Het .zal'er alleen op aankomen, of het geen van haar gezegd word waar is? en of de redeneeringen, welken 'er op gebouwd worden, wel fluiten ? Dit zynde, valt 'er (myns oordeejs) niet te zeggen. En derhalven kan ik niet zien , dat 'er in het Politiek  Politiek vertoog een grond gevonden word , om heczelve gelyk te ftellen met de Aanjpman acm't Volk. Het genootfcnap Amore fafria heeft het gedaan; maar de Heeren van dat Genootfchap. fchynen nog pas aan hun # , b, bortje te zyn. Die Vrinden fpreeken gelyk onze hedendaagfche naam- Patriotten, en de geheele zwerm Staatskundigen, die de drukpersfen doen loopen, van zaaien die zy niet verjïaan. Zie daar, myn Vriend, hoe de Gelderfche .Heer zich uitliet, zo over dergelykheid, welke de Schryver der NederL Jaarb. verhaalt , dar 'er gevonden zoude worden tusfchen 'de t" opgenoemde boekjes, als over de bevoegtheid , om eene fchadelyke miftap ■ oSfflfl Regeering of van eenige Regenten eener Stad te mogen onderzoeken, en tot een voorwerp vau: berisping neemen , vooral, wanneer die ©pentlyk wordt gepreezen. Ik mag de redenen, welke hy voorbragt, wel op myne Brieven , en jn 't byzonder op de gefprekken over de memorie van Burgemeesters van Amflerdam voorgevallen, t'buis brengen. De Memorie is 'er. Dezelve is door Burgemeesters overgeven aan Z. D. H. Dit zyn waarheeden, geen verdichtfels, Dat de Memorie de woorden inhoud;, die 'er uit gehaald worden, is ook waar, en niet verdicht. De twee redenen, welke het fpreeken en fchryven daar over zouden ongeoorloofd maaken, hebben dan geen plaats; maar die redenen hebben plaats, in het boekje Aan  't volk van Nederland, in den Politique Hollandois; ïn den Staatsman, in den Pofi van den Neder-Rbyn, en in de Diemertneerfche of Water graaffche Courant, en in de tallooze fchotfchriften, van welken de fchryvers toonen eerlooze leugenaars te zyn , en daarom de flraf te verdienen, welke de Regering van Amflerdam aan Willem Breechveld heeft doen ondergaan. Ik heb te vooren, wanneer ik over de gelyke werking, welke eene flaatswet overal in den Lande dient te hebben, gefprooken heb, aangemerkt, dat het met de rechtvaerdigheid niet wel over een te brengen zoude zyn, iemand in een byzonder geval over het overtreeden van eene wet de bedreigde ftraffe te doen ondergaan, daar de wet algemeen word overtreden. Hier omtrent acht ik evenwel, dat onderfcheid gemaakt moet worden tusfchen de verboden daaden : men moet in aanmerking neemen, of de daaden uit haaren aart en natuur ongeoorloofd zyn, dan flechts alleen uit hoofde van de Wet. Het lafteren, het zaaien van oproer, het maaken en uitftrooien van fchotfchriften , en printverbeeldingen , door welken de goede naam en faam van defen en geenen beledigd worden, zyn uit haaren aart ongeoorloofd; doch het plaatfen van Refolutien, Raporten, en andere flaats-flukken, in boeken en gefchriften, is alleen ongeoorloofd uit hoofde van de wet. De eerften zyn dan altyd ilraf baar; en hoe zeer omtrent dezelve de wet.  * wetten daagelykfch en ftraffeloos overtreeden raoi gen worden, blyven echter die geenen, die zien aan de overtreeding fchuldig maaken, ftrafwaar* dig; daar, ten aanzien van de overtreedingen in het tweede geval, dë Overtreeders zich kunnen verontschuldigen door het onbruik van de wet. Deeze bedenkingen hebben my dikwyls in overweeging doen neemen, of het wel noodig wasj algemtene wetten tegen het fchryven, drukken trM uitftrooyen van fchotfchriften te maaken, vermits het algemeen recht, by ons aangenomen en gevolgd, daar tegen genoegfaam fchynt te voorzien ; en dit heeft my doen denken, dat die wetten niet zoo zesr gemaakt zyn om te verbieden het geen bereids uit zyn aart verboden was, maar veel eer om de ftraf te bepaalen, ten einde die niet geheel en al aan het wisfelvallig begrip van den Rechter over te laaten; gelyk de wetten die op de dievery, Het huisbreeken, en andere misdaaden gemaakt zyn. Waar uit gy dan verder de waerdy van 't gevoelen der geenen, welken een nieuw algemeen verbod in plaats van het byzonder verbod tegen het boekje Jan 't Volk van Nederluud, gemaakt wilden hebben, kunt wegen. Ik heb U, myn Vriend! al redelyk lang by het geen, waar toe de Jaarboeken aanleiding gegeeven hebben, opgehouden; ik;Rap 'er nu van af, en keer wederom tot myne voorige overweegingen. ..... doch myn Kamerklok waarfcbouwtme, dat ik moet afbreeken, en 't vermaak van ü verder  rgers, als op de Staatkundige vryheid der natiën, zou te weegen brengen: - Wy v^rfOeïen even zo zeer die volks onderdrukkingen , welk het gevolg eener Regeeringloosheid zyn, als die wfflefeurige ltraforfFemngen, welk© onder de despotifche R.geeringen voorgedragen worden, als of zy enkel tón nutte (ƒ) van 't algemeen belang uicgi aetf'ent wierden. Den beruchten Simon Nicolaas Hendrik Linguet, had zich ten naasten by het zelvde plan voorgefteld —— Dan in weêrwil de voortreffelykheid zyner gaven die wy bewonderen, en zyne ongelukken, die hem ons -nog dierbaarder maken, zullen wy hem nimmer als een voorbeeld ter navolging voorltellen. Hy ontzierde eene Pen die gefchikt was om geheele Volkeren te verplichten, hen hunnen plicht teleeren,en gelukkig temaken, : v '" ' drh. (ƒ) Van 't algemeen belang uitgeoeffend waren.] Wanneer ik iemand op zulk eenen toon bosr fpreeken, heb ik dan ongelyk , dat ik hem voor een fnoesbaan aanzie, en onder dat Jlag van 'volkftelle, welk by Mor eau afge^ fcbüderd voord ter planfe, welke in bet vyfde Jluk my. ner Brieven bladz. 46. vermeld Jtaat. Een kundig Man, een menscb dat wezendlyk Geleerd is, zal nimmer zicb op zulk een opgeblaajen en trotfcben toon uitlaaien. Zoodanig een weet, boe veel hy niet weet; en zal derbalrenzicb wel wachten, om zyne kundigheeden zoo breed uit te meeten, of zoo boog op te vyzelen. Wy kunnen zelfs een diergelyken aanhef even zoo wel voor een Uyk van onkunde als voor een blyk van laatdunkendheid neemen; daar deeze twee boedanigbeeden zelden afzonderlyk van elkander, maar doorgaans met eikanderen gepaard gaan.  . klaagt over een Verbond aangegaan met de Amerikanen Maar dit Tractaat was niet als het werk van eenige Regenten van eene byzondere Stad. Wel verre van ;'n *t algemeen goedgekeurt te zyn geworden, was het zelfs niet bekend by de overige leeden van de Republiek, i Het moest geen effect forteeren dan in cas Amerika niet meer toe dan hun door Engeland zelfs toege- ftaan dan niet voegde den mond te openen, zöö is de flbuldigbeid van Uien verkeerden /lap zoo dikwerf aangetoond, dat voy het 'er by kunnen laaten. Voor 't overige zoude onze Man, die niet fcbynt te voeeten, dat de Mogendbeeden recht hebben om over büedigingen, baar door particulieren, 't zy byzondere Ingezeetenen, 't zy Regenten, 't zy 's Lands Bedienden, zoo zy meenen, aangedaan, te klaagen, en recht te vorderen, offchoon 'er de Couranten dagelykscb voorbeelden vanbebelfert, en hoezeer dat men in n geheim der Cabinetten niet behoeft te weezen, om zulke znaken van Staat te voeeten, de noodige onderrichting kunnen krygen by de Schryvers die daar over gehandeld hebben; inzonderheid by Grotibs over het Recht des oorlogs en der vrede B n. H. xxi. §. 2. en hunne Commentatores. „ En vermits, (zegt Vattel, Recht der Volken B. 11. H. vi. §.70.), „ geen Mogendheid „ moet dulden, dat zyne Onderdaanen die van andere Mo„ gendbeeden, en nog veel minder de vreemden Mogend. „ beeden zeiven beledigen; zoo moet by den fcbuldigen ,, verplichten, om de toegebragte fcbade te vergoeden, )5 als dit mogelyk is, of hem ten voorbedde van anderen ,s Jlraffen, of anderzints, na dat bet geval en de omflan,, digbeeden bet toeiaaten, aan de beledigde Mogenbeid „ overleveren, ten einde die zicb recbt verfcbaffe". Dus fpreekt bet Recbt, de Reden, en de Billykbeid, De Reden, het  <& gehouden, opgebracht en voor goede prys verklaart, en handeling te treeden? Om de gedachten van de Perfoonen, welke hier in onderhandeling te voorfchyn komen, af te lelden, lokt hyze behendig tot de voorwerpen van de onderhandelingen, als of de bevoegtheid om in onderhandelingen of negotiatien te treeden daar uit afgemeeten moeft worden. Wederom een trek van de kunftenaars, die Mo re au affchildert. By de onderhandeling of negotiatie (zege de Man) kwam het op niets minder aan, dan om een Vorfi , met dewelke men in vrede en vriendfcbap leefde, van de» troon te ontzetten", en als balling uit het land zyner Paderen te verjaagen. Maar hier is de vraag niet waar toe de .expeditie diende, noch ook niet waar toe hettraaaat diende. De Vraag is enkelyk, of de Heer Stadhouder even zoo min bevoegd is om met Regenten van fteden in onderhandeling (onvoorfchillig waar toe) te treeden, dan Regenten van eene Stad, om op hun eige houtje in onderhandeling te treeden over iet, datfde Republieck raakt? Dit is het geen waar 't hier op aan komt, en waar onfe Staatkundige Hollander het ja aan zyn Lezers zoekt te doen omhel fen, Hy  Hy heeft den grond zyner redeneringen, of liever zyner drogredenen, waarfchynlyk ontleend van het boekje, het welk in den aanvang van den tegenwoordigen penneftryd, onder den tytel van -het Politiek Syftbema, is uitgekomen, en het welk, gelyk gy weet, wederlegd is door verfcheide an. •dere boekjes. Ik zal 'er alleen nog dit by aanmerken, dat de gelykftelling, welke onfe knaap hier zoekt in te brengen, des te lomper is, om dat juift in de hooge waardigheid van den Heer Stadhouder begreepen is. niet alleen de bevoegr heid, maar de noodzaaklykheid, om met Leden van de Regeerrng onderhandelingen of zoogenaamde negotiatien te houden. Het grootfte en 't moeyeiykfte gedeelte van den laft, welke op de fchouders van den Heere Stadhouder ligt, is onbetwiftbaar het over een brengen van de verfchillende begrippen en neigingen der Leden van den Staat. Hoe zal de -Heer Stadhouder zulks doen, zonder de Leden onder het oog te brengen, welke zwaarigheeden 'er zich hier en daar in hunne begrippen of gevoelens opdoen; wat zy zouden kunnen overftappen; wat aan een anderen kant toegegeeven zal worden; welke oneenigheeden en rampen te vreezen zyn} zoo men niet wat by komt; wat gevaar de Republieck dreigt, zoo men zyn gevoelen wilde doordringen , en wat diets meerder is; en hoe kan de Stadhouder dit gedeelte van zyne hooge bediening volbrengen, zonder met de Leden der Regeeringé afzonderlyk in onderhandeling te treeden ? Hier  Hier uit, zietge, dat juift het naarkomen van dat geen, het welk de Heer Stadhouder bevoegd is om te doen, en 't welk zyne waardigheid vari hem afeifcht, door onzen Staatkundigen Hollander opgevat word, als een misbruik van 't ftadhouderlyk gezag, 't welk den verkeerden ftap van de Amfterdamfche Tract,aat-ontwerpers in ftrafbaarheid verre zoude overtreffen; want bet kwam op niets minder aan, dan, om een Vorft, met denwelken men in vreede en vriendfchap leefde, van den troon te ontzetten, en als balling uit bet Land zyner Vaderen te jaagen. ik behoef U niet te doen opmerken, dat onze Vriend hier wederom zyne rederykskuudige bekwaamheid te werk ftelt, om Prins Willem den III., en onze Republiek, als in dit jaagen dien Prins verzeilende, eene knauw te geeven. Men was met Jacob den II. in vrede, dit is waar: maar het is niet minder waar, dat de vriendfchap van Jacob den II. enkel fchyn had, en dat die Vorft, ten aanzien van onze Republiek, meer vyandfehaps dan vriendfchaps in 't harte droeg; alzo hy 'er op uit was« om , met Lodewyk den XIV., maatregels te beraamen, ten einde onze Republiek haare Vryheid en godsdienft te ontweldigen. De Republiek had zekerlyk meer recht , en Prins Willem dè 111. als Gemaal van de Dochter van dien geveinsden Vorft , had infgelykfch meer recht, om dien Monarch van den troon te ontzet, ten, en als balling uit bet land zyner vaderen , daar VII Stük. I ' hy'  4K 133 ># ' Maart 1688. (blz. 104) onderricht ons, „ dat „ de gemachtigden van Leiden, daar de Laken„ bereideryen opgeregt zyn , in de Vergadering „ der Staaten van Holland Jterk klaagden, dat bun„ ne Stad bedurven fiond te worden , zoo men in j, Frankryk voortging met den invoer der Hollandfcbe „ Lakens te beletten; dat men zich niet vergenoegd U bad dezelve al te belaften, maar dat men het ver„ koopen , van die 'er waren , verhinderde". ■ ■■ Die van den 2ic". Mey daar aan volgenden behelsde, onder anderen, „ dat de Stad van Lei,, den haare klagten over de nieuwe belaftingen, die „ men in Vrankryk op de Hollandfcbe Lakens gelegd had, op het allerfterkft vernieuwde in de Ver„ gaderinge der Staaten van Holland, en dat de l, Ridderfchap, die alleen door den mond des Raadpenfionaris Fagel fprak, den voorflag der l, Stad Leiden van de wynen en andere franfche „ koopmanfchappen zwaarder te belaften , on, derfteund had. Dat de Stad van Rotterdam f, zich daar niet zoo fterk als eertyds tegen ge„ fteld had, fchoon haare gemachtigden, gelyk „ die van Amfterdam, gezegd hadden , en daar. „ by gebleeven waren, dat zy daar geen raad. „ over konden neemen, om dat zy'er door hun„ ne Overheden niet toe gelaft waren". [Hier uit ziet men, dat de Stad van Leiden het gedrag van den Koning van Vrankryk nopens de hollandfche lakens zoo zeer ter harte nam, dat zy ter Staatsvergadering haare gevoeligheid I 3 daar  & daar over in te brengen, maar dat men 'er naauwe* lyks ka oor aan had vsilkn l'eenen. [Dit verflag van d'AvAux doet ons zien, door welke beweegmiddelen de Stad van Amfterdam eindelyk is overgehaald geworden, om den Prins toe te vallen; en 't geen wy verder uit zyne brieven zullen opbrengen, toont het niet minder.] Zyn brief van den 10™. Augustus (bladz. 142) behelft, dat de Regeerders van Amfterdam allen vooringenomen waren met de voorinbeeldinge, dat de Koning huntien godsdienjl zogt te verdelgen en hunnen koophandel te vernietigen. Die van den 27"". (bladz. 157) vervat het volgende: „ Ik liet den Koning weeten, dat ik van goederhand onderrecht was, dat de Engelfche Prote. Jïanten den Prinfe van Oranje al het geld aangebooden hadden, dat hy van nooden zoude hebben; dat zy hem airede honderd-duizend Guinies hadden gezonden, die van Citters medegebragt had, en dat dit eene der voornaamfte redenen was, die hem in Holland hadden doen komen. Dat de Koning van Engeland en de Katholyken van dat Koningkryk nooit in zoo groot gevaar geweeft waren. Dat dit bericht deed blyken , dat de Protefianten van Engeland eendrachtig te werke gingen, en dat 'er alrede eene Party voor den Prinfe van Oranje gemaakt was." „ Men kwam my zeggen, dat de Raad-Penfionaris Fagel, op dien morgen, aan de Staaten van Holland verflag had laten doen, van de zaak, die den I 4 Fran-  wierden, terwyl 'er zoo veele toegevendheid voor hetzelve betoond wierd; en hoe dit gedag van 't frat iche Hof de Ingwzeetenen tegen het zelve verbitterde.] in zyne aanrekening van den 14-". October (bladz. 226) vind men dit volgende „ Ik liet den Koning „ weeten, dat, hoe gebelgd de Staaten van Hol„ land waren, over het aanhouden der hollandfche „ fchepen in de franfche havens, zy even wei, ,, naa een ryp beraad, beflooten hebben het „ Traflaat, dat aan weerkanten negen maanden „ tyd geeft, om de goederen en effecten te ver„ brengen, onfchendbaar na te komen. Zy heb- ben in der daad belaft, dat men de Franfche „ fchepen onverhinderd zouden laaten vertrek„ ken". [Kon men ooit van de Republiek meerder bedaardheid verwagten, en kon dezelve zich immer met meerder gemaatigdheid gedraagen ? Wat was 'er echter het gevolg van ? Men leeze het vervolg van de Brieven van d'AvAux.J „ Den i5en Oftober (fchryft d'Avaux, bladz: 227) „ deed ik den Koning eene herzameling van alles, wat „ 'erzedcrteen fekeren tyd gebeurd was, en ik liet hem „ weeten, dat, vermits de Recruteering van elf-dui„ zend mannen, die de Staaten - Generaal, op de Ver„ toogen des Prinfen van Oranje toegeftemd hadden, „ zyne Majefteit eene biilyke oorzaak geeft, om te „ vermoeden, dat zy voorneemens zyn hem den Oor„ log aan te doen; het myn onvermydelyke pligt is, „ van hem een byzonder verhaal te doen, van den te- » gen  140 >$ # genwoordigen ftaat deezes Lands; van de gefield„ heid, daar de gemoederen van de Heeren van de s, Regeeringé, en des Volks in zyn, en van de rede„ nen, die hen bewogen hebben, tot alle Refolutien., ., die zy genomen hebben, op dat Uwe Majefteit des s, te ligter zoude kunnen zien, welke de bequaatnfte „ middelen zyn, om deeze lieden te kaflyden, of om w hen door andere wegen tot hunne rechte belangen te „ doen wederkeeren ; en fchoon ik zyne Majefteit ,j weinig te zeggen had, 't welk ik niet airede de eer gehad had van hem te fchryven, oordeelde ik evens, wel dienftig, dat ik alles in éénen Brief heraamel„ de, wat ik hem in verfcheide bad laaten weeten, om 3, 'er zyne Majefteit een volmaakter denkbeeld van te a, geeven. „ Het is vaft, dat de zaken van den Godsdienjt begofi s, hebben deze Heeren moeijelyk, en gramjlorig te ma„ ken. De vluchtelingen, en voornamelyk de Predi„ kanten , hebbenze, door ver dicht fels en openbaare „ leugens, zoo opgehitft en aangezet, dat zy ten eene5, maal zyn geweeken van de gevoelens, die zy tot „ dien tyd toe fteeds voor Uwe Majefteit gehad had„ den. Zy zyn allengs verre genoeg gekomen, om 5, dezelfde taal te voeren, als de Franfche Predikan,, ten, over de noodzaaklykheid, van de lieden yan „ hunnen Godsdienft, die uit Vrankryk gevlucht waren, „ te herftellen in dat Koningkryk, en over de gemak„ lykheid, waar mede het te doen was: en vermits „ men zich ligt gewend te fpreeken van dingen die „ men wenfcht, hebben zy daar zoo dikwyl van ge,, praat, dat zy fchier overtuigd zyn geworden van het „ gene zy in den beginne maar uit beleefdheid en toe„ gevenheid zeiden. „ Het misnoegen, dat daar op gevolgd is, over de „ zaak  zoude, hoe de gemoederen in de Vereenigde Pro* vinciën gefield waren. Ik antwoorde zyne Majefteit, dat ik het doen zou; maar dat ik hem vooraf kon zeggen, dat het vooroordeel daar zy in waren, dat men bunnen Godsdienft en bunnen Koophandel vernielen wilde, meer op hun vermogt, dan de vreeze voor het al te groote gezag des Prinfen van Oranje, Het hartfeer dat zy daar van hebben, heeft hen bewoogen, om hem veel meer toe te laaten dan zy zonder dat gedaan zouden hebben. Die beweegreden is ten hunne opzichte zelfs zoo krachtig geweeft, dat zy alle gevolgen, die hun gedrag in dit tyds - gewricht konden hebben, niet overdocht hebben; en toen zy 'er eenig licht van gefcreegen hadden, hebben de groote verbintenisfen, daar zy in getreeden waren, hunne eige zwakheid, en boven dat alles de wanhoop daar bet aanhouden hunner Schepen hen toegebragt bad, hen overgehaald, om den Prinfe van Oranje in deeze laatfte tyden alles toe te ■flaan, wat hy van hun begeerde". Verders geeft d'Avaux het antwoord, het welk hy den nen November (bladz. 253) aan den Koning gefchreeven heeft» op, met deeze woorden: Ik antwoorde den Koning , dat, vermits myn "„ plicht van my eifchte, dat flag van dingen te on„ derzoeken , alfchoon zyne Majefteit het my niet -„ belafte, ik airede vlytig getracht had daar goed 9, onderrigt van te krygen. Dat onder verfcheide men  & ,, menfehen, die ik 'er van gefproken had, twee der, ,, voornaamfte, daar ik over die zaak raad mede ge„ pleegd had, en die geene betrekking met eikanderen ,, hadden , my evenwel beide fchier het zelfde gezegd „ hadden; de een, dat hy met zyne vrienden gefpro3, ken had van den ftaat, daar de Republyk zich in, ,, bevond, en van de middelen, die men by de hand zou ,, moeten neemen, om 'er haar uit te redden. Dat s, zyn Vriend hem geantwoord had, dat hy heel wel ,, zag, in welken poel van onheilen zy ftonden te 3, vallen; maar dat zy 'er toe gedreeven geweeft waren x ,, door de quaade behandeling des Konings van Vrankryk , ,, raakende den Koophandel. Dat, indien men hun niet had laaten blyken , dat men voor bad ben te. 3, bederven , en bunnen Godsdienft uit te roeijen, zy „ tegenwoordig by Uwe Majefteit eene veilige haven „ zouden gevonden hebben, in welke zy niet nage„ laaten zouden hebben zich te bergen: maar dat, fchoon zy noch flechter van den Prinfe van Oranje „ behandeld werden, zy niet zagen, welk middel zy „ zouden kunnen voorflaan, om 'er zich van te ver„ losfen , dewyl men niet langer gelooft, dat Uwe „ Majefteit een goed hart voor deezen Staat heeft, „ en dat men bun alle betrcuvuen beeft benomen, 't welk 9, zy in de Traiïaaten zouden bebben kunnen ftellen, ae„ wyl men bunne Scbepen bad doen aanhouden tegen „ den uitdrukkelyken inhoud van een der Artikelen des , Tratlaats van Nymegen, 't welk aan beide kanten „ negen Maanden tyds geeft om de goederpn en Ef. „ feclen weder naa zich te neemen, zelfs naa dat de Oorlog verklaard zou wezen. ,, De ander zei my, dat'er in den Raad van Amfter. ,, dam niemant meer was, die tegenwotrdig den mond dor ft open doen, om Vrankryk voor te fpreeken , zon„ der zicb in den grond te bederven. Dat 'er onder de K 3 « Beft.  i ,-, Beft-meenenden ook niemant was , die het hart had, „ om, zelfs in 't byzonder, zich uit te laaten, óver het geene men zou moeten doen, om zich van de „ verdrukkinge des Prinfen van Oranje te bevryden, „ alfchoon de Staaten tot het alleruiterfte gebragt „ werden. Dat bet aanhouden der Schepen alle eerlyke ' ,, Lieden den mond gefnoerd, en de Heeren van Amfier,, dam genoodzaakt bad, om het verbod der Franfche ,, Koopmanfchappen toe te ftaan , het welk zy tot .,, dien dag toe geweigerd hadden. Die Amfterdammer zei my, dat hy my voor meer dan vyf maanden „ had doen zeggen, dat de Jlecbte behandeling, die bun „ wedervoer in den Koophandel, 'die de ziel deezer Re}, publyk is, hen tot allerlei uiterften zoude brengen. ,, Dat hunne Koophandel in vollen Vrede in veel „ flechter ftaat was, dan hy in den laatften Oorlog ,, was geweeft, dat dit zoo zynde, zy liever wilden fnceven met de Wapenen in de vuilt, dan dulden , ,, dat men hen allengs uitmergelde , en hun al het ,, bloet uit de aderen tapte. 3, Ik had de eere van toen aan zyne Majefteit te 5, laaten weeten, dat men my het evengemelde Be„ richt gegeeven had: en vermits men federt dien tyd „ geene de minfte verandering in de zaaken van den ,, Koophandel gemaakt beeft, hebben de Staaten alles 3, toegeltaan, alles gedaan, wat de Prins van Oranje ,, van hun begeerd heeft; en de Stad Delft, en ande„ re, die altyd voor een Verbond met Vrankryk ge,, weeft waren, zyn de eerfte geweeft, om het ver.,, bod van den Franfchen Koophandel voor te flaan, ,, en om met eenen zwaare wervingen te doen. Het is waar, dat de flecbte behandeling, die deezen „ Heeren in bunnen Koophandel wedervaar en is, hen ,, in 't algemeen, en in 't byzonder, gebragt heeft tot ' „ eene groote verwyderinge van het geene men van „ hun  151 , hun had kunnen hoopen, en inderdaad verkrygen , ' en van zulke omftandigheden, als die daar zy zich 3! in ftaan te bevinden: daarom bleef ik overtuigd, „ dat zy niet van gedrag zullen veranderen, 't en zy „ men hun genoege geeve, aangaande het ftuk van Koophandel, of dat zy een Heir des Koning» op „ hunne grenzen zien; dat dit, gelyk ik zyne Majes' teitzoo dikwyl gefchreeven hebbe, de twee eewgfie „ middelen zyn, om de Staaten Generaal te brengen m ,, den toeftand, daar hy ze in begeerde te zien. Het „ was inderdaad iets vreemds, te willen, dat die Lie„ den den Prinfe -van Oranje verlieten en afvielen, om „ zich aan Frankryk te verbinden , in den tyd , dat „ men hunnen Koophandel bedierf, en de Traktaaten „ fchond, die men met bun gemaakt bad. In de plaats dat Frankryk den Staaten eenig genoegen omtrent den koophandel zoude gegeeven hebben, ging het zelve voort met dien zoo veei mooglyk te bederven; want, terwyl d'AvAUx ten zelfden tyd fchreef, dat het noodig zoude weezen, dat by volmagt kreege om den Staaten genoegen te geeven aangaande den koophandel; en daarby voegde, dat men, zonder dat, niets van hun .verwagten moeft; dat zy , dewyl zy zonder de vryheid van den koophandel niet beftaan kunnen, en ah zy die door geen Traktaat kunnen -9erkrygen, zicb tot het mterfte verweeren zullen, en liever alles magen dan zonder dat, een IraBaat aan gaan; kreeg men tyding, dat de Franfche Kapers airede vyftien Hollandfcbe Vaartuigen hadden, genomen , \n onder andere een Fregat, 't welk 4e  # tot hunnen pligt zal brengen. Zy zyfi overtuigd, dat men 'er hun onrecht mede doet, en zullen des te vuuriger worden, om den Oorlog aan te vangen. Ik; zie dagelyks, dat zulke dingen hen beweegen, om den Prinfe van Oranje alles in te volgen, en hen zelfs vlytiger en yveriger maaken, om middelen te vinden , om veele dingen te kunnen misfen, die zy eertyds uit Vrankryk deeden komen. Ik weet , dat vermaarde Boekverkoopers deezes Lands, die ondernomen hadden zwaare Werken te drukken op Fransch Papier, en meenden, dat zy het niet konden ontbeeren, om ze af te drukken, nu Papier doen maaken in Holland, alwaar men nieuwe Papier-Molens oprecht; en, zoo dat eens doorgaat , zullen zy in Vrankryk geen Papier meer gaan haaien, al waren wy de goedfte vrienden van de Waereld". Ik heb, Myn Vriend! alle die plaatfen uit de Negotiatien van d'AvAux laaten affchryven, om U, en alle die myne Brieven leezen, de waare oorzaaken, welke de Regering van Amfterdam eindelyk bewoogen hebben om in den jaare 1688 Prinfe Willem den III toe te vallen, als onder een opflag voor 't oog te brengen. Gy ziet'er uit, dat het niet is geweeft uit eene genegenheid om Prins Willem den III. op den troon van England te helpen. Zulk een beweegmiddel, welk onkundigen aan de de Regeering van Amfterdam toefchryven, waanende daar mede den lof van die Regering te maaken , zoude haar weinig tot eere flrekken. Zy is K 5 'er  <& 'er door edeler en betere beweegmiddelen toe overgehaald geworden: naamlyk door het belang van den Godsdienft en van den koophandel. Wil men 'er, behalven door het geen hier vooren aangehaald is, nog nader van overtuigd zyn , men leeze het geenwe in den Brief van d'AvAux van den 7C" February 1686. aangetekend vinden, in deeze woorden: „ Onder de vier Burgemeesters van „ Amfterdam, die men toen verkoor, waren 'er „ gelyk ik liet weeten, twee, die misfchien de beste „ v/aren, die men kon verkiezen in gantfch Am„ fterdam ; maar dat zy het gebrek hadden van zeer 3, yverig voor hunnen Godsdienfi te weezen. Die yver „ ging by hun zoo verre, dat een van hun drie „ weeken van te vooren gezegd had, dat hy „ fteeds van gevoelen geweeft was, dat de Repit- blyk niethejlaam kon, zonder een naauw verbond met „ Frankryk: maar nu hy zag koe men de lieden van „ zynen Godsdienfi handelde, hy de eerfte zoude weezen, om andere maatregels te neemen". Door dien yver voor den Godsdienft, welken in de oogen van den Franfchen Gezant een gebrek fchynt geweeft te zyn, en door het behartigen van den koophandel hebben de Regenten van Amfterdam getoond, dat zy braave Regenten waren. Ziende hoe de Republiek door het Hof van Vrankryk by den duur verongelykt werd, en het gevaar befpeurende in't welk het franfche Hof haaren godsdienft en koophandel bragt, hebben zy liever Prins Willem den 1II- willen  $K 155 >& willen toevallen, dan hun Vaderland te waagen: daarin is de Regeering van Amfterdam duizendmaal meer te pryzen » dan dat zy uit loutere toegevendheid voor het huis van Oranje het geld van de Republiek had helpen verfpiüefl, om de expeditie naar Engeland ten goede effetle te brengen. Zulke gedagten zyn goed voor een Politique Holkndois. Die wel denkt zal den lof niet weigeren,; daar hy denzelven wel geplaatft vind. Het kan waar zyn, dat de Regeering van Amfterdam, of de leden van dezelve, welke 'er den meesten invloed op hadden, in dien tyd, zich ter goeder trouwe verbeeld heeft, dat Prins Willem de III. al te veel neigde tot den oorlog, en op de kroon van Frankryk ook te veel gebeten was; dat de Republiek niet beftaan kon, zonder een naauw verbond met Frankryk; dat zy daarom zich in gemoede verplicht achteden, om voor het franfche Hof zoo toegeevende te zyn, en daar door meerder onheils te ontwyken of voor te komen. Men kan het gedrag fommiger Regenten van Amfterdam • in dien tyd, onder dit oogpunt befchouwd, zelfs Iofwaerdig; doch te gelyk de middelen die zy gebruikten om hun gevoelen door te zetten en te doen boven dry ven, en vooral hunne onderhandelingen met den franfchen Gezant, zeer berispeJyk vinden. En waarom zoude men niet teffens aan de Amfterdamfche Regering den roem kunnen geeven van zeer oplettende op de ftedelyke voorrechten, vrydommen en op de belangen van de vaart en koop»  koophandel te weezen, en voor dezelven met bei ftendigen yyer te waeken; en daar by te berispen vinden, dat dezelve te veel afgunft toont voor het Huis van Oranje en de Stadhouderlyke Regering ? Waarom zoude men Schepens Bank van Amfterdam niet mogen pryzen over zynen minzaamen ommegang, en zyne vriendelyke poogingen, zoo tot het byleggen van gefchillen, als in veele andera opzichten, en niet teffens te zeggen mogen vin* den op het misbruik der drukpersfe en andere ingefloopen ongeregeldheeden f Een eerlyk mant pryft niet het geen hy te laaken, noch laakt het geen hy te pryzen vind. De Regenten van Amfterdam zyn in 1688 niet bewoogen geworden uit genegenheid voor het Huis van Oranje om een Vorjl, met den welken men in wede en vriendfchap leefde, van den troon te ontzetten, en als balling uit het land zyner Vaderen te jaagen; eene daad, die, zoo als dezelve hier voorgefteld word, allerondeugenft en allerfchandelykft zoude zyn geweeft, en die aan de Regering van Amfterdam even zoo wel als aan Prins Willem den III., dien onze Staatkundige Hollander gepoogt heeft daar mede te bekladden , een eeuwigen vlek zoude aangewreeven hebben. Met meerder grond zoude men in den Regenten van Amfterdam van dien tyd te berispen kunnen vinden, dat zy te veel vertrouwen op het Hof van Frankrvk en te weinig op Prius Willem den III. gefteld, en wat laat befpeurd hebben, dat zy op het dwaalfpoor waren. De  «BK J57 De verongelykingen, welke de Republiek v3ff het Franfche Hof by aanhoudendheid leed; het onderdrukken van den hervormden Godsdienft; de kwellingen welke onfe Landzaaten van den hervormden Godsdienft in Frankryk ondergingen; het ontruften van onzen koophandel en fcheepvaart; het aanhouden onzer fchepen, het fchen-* den der Traólaaten; het overleg van 't Engelfcfi en 't Franfche Hof om de Republiek van haare vryheid van Godsdienft en burgerlyke vryheid te berooven; mitsgaders de inzichten van 't Franfche Hof tot het uitbreiden en vergrooten van zyn xyk, en eindelyk het gevaar, het welk daar uit de Republiek dreigde, en de onheilen welken zy 'er uit te vreezen had; dit alles liep faamen , en vereenigde het belang van de Republiek met'dat van Willem den III. als Gemaal van de Dochter van Koning Jacob II. zodaanig, dat de expeditie op Engeland, als een middel om even zoo wel de Republiek uit het gevaar, 't welk haar dreigde, te redden, als om den proteftantfchen Godsdienft en de rechten van 't volk in Engeland te handhaaven, aangemerkt en aanvaard werd. Frankryk, het welk door 't belegeren van Philipsburg op nieuw een blyk gaf, dat het zich ten kofte van 'c Huis van Ooftenryk wilde vergrooten, was voor dit Huis te machtig ,• zonder de vermogens van Engeland en de Republiek te vereenigen, was 'er geen mogelykheid , om aan de heerfchzucht van Lodewyk den XIV. weerftand te bieden. Daar É  •4K 153 Daar bleef dafl niets dan die vereeniging over, om de overmagt van Frankryk tegen te ftaan en op te weegen; en daar was geen ander middel om die vereeniging voort te brengen, dan een expeditie op Engeland te doen, ten einde éenen Paapfchgezinden Vorft het vermogen te ontneemen, om ■zyne inzichten te volbrengen. Heeft nu die expeditie aanleiding en gelegendheid gegeeven dat Jacöb de II. Engeland heeft verlaaten , na Frankryk is geweeken, en Willem de lil. op den troon van Engeland is geklommen , deeze gebeurtenis kan als een gevolg, maar geenzins als de grond-oorzaak of het hoofd-doelwit van die expeditie, (het zy dat Prins Willem de III. het onder zyne byzondere oogmerken gefteld hebbe of niet) gerekend worden. Wil men 'er een nader blyk van'hebben, en't geen ik hier aanmerk bevestigd vinden, men leeze bladzyden 468. 469. 470. en 471- van 't XVe. deel van Wagenaers yaderldndfcbe Hijlorie, alwaar men onder anderen vind, dat de algemeene Staaten op het einde van -Wynmaand 1688 aan de uitheemfchen Gezanten in den Haag verklaarden, „ hoe fa weereidkun„ dig ware, dat de Engelfche Natie, federt lang, geklaagd hadt , dat de Koning , door kwaade 5, raadenden misleid , de grondwetten van den „ Staat zogt te vernietigen, den Room'fch-Katho„ lyken Godsdienft in te voeren , den Prote„ ftanfehen uit te rooyen, en alles te brengen „ onder eene willekeurige Regeering. Dat zyne » Hoog-  e< 159 „ Hoogheid, de Prins van Oranje;, die, nevens zyne Gemaaiin, zoo veel deel hadt in den wel„ Rand van Groot:Brittanje, op 't aanhoudend verzoek van veele luiden van aanzien, befloo„ ten hadt, der Engelfche Natie de behulpzaams hand te bieden, 't welk, zyns oordeels, ook „ tot bevordering van 't welvaaren van deezen „ Staat flikken kon. Dat de Prins1, hier toe, „ den byftand der Staaten verzogt hadt Dat „ deezen, in aanmerking genomen hebbende de „ naauwe vriendfchap en het byzonder Verbond „ tusfchen Frankryk en Groot-Brittan je, waar „ uit te dugten ftondt, dat deeze twee Mogend* „ heeden, uit redenen van Staat en haat tegen den Protcïjlanjchen Godsdienft , ligtelykè , zouden 9, konnen bewoogen worden, om deezen Staat het onderjt boven te kecren, na dat de-Koning van „ Groot-Brittanje zyn oogmerk bereikt, en eene willekeurige Regeering zou ingevoerd hebheö „ in zyn Koningkryk ,• beflooten hadden , den „ Prinfe van Oranje eenige Scheepen en Krygs. volk, ter hulpe , toe te ftaan. Dat zyne „ Hoogheid hun verklaardt hadt,'geeft inzigt alr toos te hebbenom 't Ryk te overweldigen, „ of den Koning van den Troon te ltooten; veel min, om de wettige Opvolging te krenken, of , de Roomfch-gezinden te vervolgen ; maar alj5 leen, om de verbroken Wetten en Vryheden „ te herftellen, door middel van een vry en wet,, tig Parlement; waar door, zoo de Staaten 3, hoop-  16*0 >® S, hoopten, de ruft en eendragt in 't Ryk zoudeö 5, worden herfteld". Wat zegtge? is onze Staatkundige Hollander, die de onderhandelingen tot de voorgemelde toeht van Prins Wille m den III. naar Engeland gelyk Relt met die van het ontwerpen van 't CommercieTraótaat met de Noord - Amerikaanen niet zeer bedreeven ? Toont hy niet al vry kundig en vroom te werk te gaan, wanneer hy de voorwerpen van die tweederley onderhandelingen, tegen malkander Rellende, van die van Prins Willem den III. fpreekt, als meer verwondering moetende verwekken dan die van bet Tracitaat met de Amerikaanen: dewyl bet bier niets minder aankwam, dan om een Vorft met den welken men in vrede en vriendfchap leefde van den troon te ontzetten, en als balling uit het land zyner Vaderen te jaagen, welke laatfte woorden den bitteren gal waar mede hy overlaaden is, en de bron uit welke dezelve voortvloeit, ten duidelykfte verraaden. Of zulke woorden niet hoonende en fmaadende zyn voor het Huis van Oranje, en of een Schryver, die zich vooral in deeze tyden, aldus uitlaat, niet wel als Willem Breeckeveld befchuldigd kan worden van verdichtfels uit te ftrooyen, en eene eerloofe Leugenaar te zyn, kan elk beoordeelen, die Hechts in aanmerking neemt wat 'er in de Sententie tegen Breeckeveld door verdichtfels en eerlooze Leugenaars verftaan moet worden. Echter moet ik niet verzwygen, dat de woorden , en ah balling uit het land zyner Vaderen te ver- jaagen,  jaagen, een byvoegfel van den Vertaaler is: waarfchynlyk pour arrondir laphrafe en om 'er een loot> by te voegen. Ik vinde dezelve in 't Franfch nieu Daar hébtge, Myn Vriend! een hiftorifchen Brief. Dezelve zal, zoo ik vertrouw, niet kwajyk komen in eene rey van Brieven, gefchikt tot opheldering van de Vaderlandfche Hifiorie. By mynen naasten zal ik U het vervolg myner Aanmerkingen op dit Blaadje van onzen Franfchman toezendenVaarwel, verzekerd, dat ik onophoudelyk en met alle eerbiedigheid bly ve, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejïr. DW. Dienaar* t)en 4=n. Oftob. RfiYJStlER VrYAART. 1782. P. S. De vlottende batteryen zyn dan met man en muis niet verzonken, maar in de lucht gefprongen, en de Franfche Marfchalken hebben vervolgens in beraad gaan leggen, of het aan den Gouverneur EHiot vry geftaan heeft, gloeiende kogels te gebruiken. Wy hebben, myn vriend! ten tyde.datwe op de Academie waren, wel eens gedisputeerd over het al of niet mogen gebruiken van vergiftige wapenen: indien tyd wa» men op de gloeiende kogels nog niet gevallen, offchoon de Franfchen 'er al te meermaalen gebruik van gemaakt haddeu. Gy weet hoe ver fommige Geleerden het recht van den oorlog uitftrckken- de Baron Co cc e j 1, by voorbeeld, om 'er maar eenen uit den VII. Stuk. L boop  & ïine is, het geheel onze zaak niet is, om die Zwakheid nog te vermeerderen door het geeven van ongenoegen aan die geenen, van wien men heldendaaden afvordert, zonder een genoegfaam vermogen om heldendaaden te kunnen uitvoeren. Men wil werkdaadig| heeden hebben, zonder bekwaame middelen om die i1 te oeffenen. Is dit niet wonderlyk vernuftig? L3 %WEE-  166 TWEE-EN-ZESTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde vriend! Myn brief van den 4cn October bevat eene hiftorifche uitwyding, tot welke de Politique Hollandois of Crisp)ti Legiflateur, zoo als hydoor den Courier du Bas-Rbin genoemd word, my, als 't ware, uitgelokt heeft. Ik ga nu weder over tot myne aanmerkingen op het gedrukt wangedrocht, hetwelk met dien naam in onze hollandfche wacreld is gezonden , om ons onnoozele, dwaaze, en onkundige Hollanders te leeren, wat onze belangens zyn, en op welke wegen wy die betrachten moeten. Zyn IIe. Hoofddeel bevat het Staatkundig oogmerk van Engeland in de OorlogsDeclaratie door dat Ryk aan de Republieck gedaan. (p) Engeland kan dan zyn gedrag met geen mooglykheid ónder een welvoeglyk voorwendzel, verdedigen» (ƒ>) Engeland kan dan zyn gedrag . geveftigd is geweeft, enz.~] Wanneer men deeze pasfage af geleezen beeft, en de moeite neemt, om die te overvcecgen, zal men bevinden , dat dezelve b»ftaat in eige gefielde giffingen, die men aan anderen in de gedachte legt, en voorts voederlegt. Op die voys kunnen ligt folianten  «en. Men moet geloven dat het hier even als by andere gelegenheden meer zyn vermogen dan zyn plicht, meer het geen gedaan kon worden, dan bet geen gedaan moeft worden, geraadpleegd heeft. Men heeft Jangen tyd nagevorfcht welk het oogmerk eener zo buitengemeene handelwys ( van eene Mogenheid die reeds met drie vyanden te kampen had) wezen kon. —■ Men heeft gedacht dat Engeland in onderhandeling meteen of andere buitenlandfche Mogendheid was, dat het onbekende middelen had om zig te redden. Te vergeefs heeft men getracht die natefpeuren:' men is uit dien hoofde in 't denkbeeld gevallen dat deze handelwys daar uit voortkwam dat het weinig kans meer Ziende zig te redden, het al, voor het al, heeft willen wagen. Eindelyk men is zelfs zo ver gekomen zig te verbeelden dat Engeland, zig in de noodzaaklykheid ziende vol gefebreeven worden. De reden, waarom de Engel, feben tot eene vredebreuk zyn overgegaan, is zeer natuurlyk: zy wilden ons liever tot vyanden hebben , dan tot vrienden , dit bunnen vyand ftyfden en fterk ten Ik heb bet in een myner brieven aangeteekend: en men ziet 'er de uit werk/els van. Frankryk ,■ welk van ons of door ons geen Houts genoeg kan krygen, vraagt nu Schepen. Dat Ryk, het welk de Scbrjoer der Nouvelles Extraordinairfis voor eemgen tyd aJclMderde als Engeland in Zeemacht te boven gaande, vraagt ons geen fchepen te koop, maar hetzelve, vraagt 'er om zyne zeemacht te fterken. Aan ons, die 'er by gebrek aan volk bet vyfde gedeelte van die wy nodig hebben, om onze vaart, koophandel, en Colonien te beveiligen en te befebermen, niet bemand kunnen ïrygen, L 4  <^ aangemoedigd om ons in de eerfte plaats de verregaanfte beledigingen en eene openlyke oorlog aantedoen, ten einde de laatfte flag aan onzen Zeevaart en Koophandel toe te brengen. Zedert vyf jaren bebben braave Vaderlanders niets gedaan dan te roepen dat men zig om den Vreede te behouden en die te handhaven , tot den Oorlog moejt in gereedheid brengen. Verre van ze aan te hooren Franfcbman deeze waarheid zynen mond niet 'hebben laaten ontvallen of met de pen op 't papier gebragt hebben, bad hy geweeten aan welke Perfonaadjen , volgens zyn eige erkentenis, de benaaming van braave Vaderlanders toe. komt. Hy doet de gewapende Neutraliteit als eene laatjle toevlucht, tot welke wy ons uit hoofde van onze weerloosbeid, moesten begeeven, voorkomen: maar die noodzaaklykbeid was 'er alleen, voor zoo verre wy vermeenden te moeten blyven by den weg , langs welken Frankryk zig in ftaat heeft gevonden, om zyne marine ineen geduchten ftaat te brengen en om die op dien voet te onderhouden. Want zoo ras als wy afzagen van dien weg, hielt al ons gefchil met Engeland op; en wy behoefden geen gewaapende Neutraliteit (of liever eene Asfociatie, welke men oneigentlyk met den naam van gewaapende Neutraliteit beeft gedoopt) om onze Scheepvaart te dekken. Wy zouden alle de takken van den koophandel en vaart gedreeven bebben, uitgezonderd alleen bet overvoeren van zwaar bout onder onzen vlag naar Frankryk. Maar dit voldeed niet aan 't Franjcbe Hof, gelyk , men 't uit de britven van GAro Bitavus, en nog beter uit de drangmiddelen van dat Hof gezien beeft : ook beeft men al vry opentlyk gezegd, dat wy ons met de m Engel-  hooren heeft men hun uitgejouwd en beledigd. Indien nogtans hunne heilzame oogmerken gevolgt waren geworden, zouden wy over het lot der natiën en der gebeurtenisfen hebben kunnen beflisfen; in plaats van als tegenswoordig ons heil in eene vreemde Confederatie te moeten zoeken, welkers toekomende gevolgen , «iet dan nadeelig aan onzen Koophandel kunnen zyn. De Engelfcben tot geen febikking konden inlauten , vermits Frankryk ons dan den oorlog zoude aandoen; en deeze reden is zekerlyk de meejt klemmende van allen, die men opgeworpen beeft, om de keufe, die wy uit twee kwaaden moeften doen, te billyken: maar dan moet men ook trkennen, dat Frankryk ons gedwongen beeft te blyven ty dien weg, langs welken bet zelve zyne Marine in een geduebten Jlaat beeft gebragt, ten einde die op dien voet te onderhouden, en dat wy overzulks tot dat einde in den oorlog zyn geraakt, en alle die rampen en onheilen lyden, welken ons bereids zyn overgekomen en nog boven bet hoofd hangen. Wil nu iemand met onzen Staatkundigen Hollander , den Poft van den Nederrhyn, en andere Schryvers van dat alooi, zulks aanzien voor een blyk van Vriendfchap, ons door bet Hof van Frankryk beweezen, ik mag bet wel lyden; maar met zulke blyken van vriendfchap geloof ik niet dat ons Vaderland zeer gediend is, en lang kan ftaan blyven. Voor 't overige is de tweede fout, die wy kwanswys, volgens onzen fnapper, gedaan zouden bebben, een verzinfel, om een koeleur te geeven aan den kwaaden uitflag van de gewapende Neutraliteit ; en welke uitflag door andere ftaatkundigen dan onze man voorzien en voorfpeld was geworden. Niemant der neutraal-gevoaopende Mogendheeden beeft deize reden aan den Staat voor-  & Zy zien den fplinter in het oog van een ander, doch den balk, welke in het hunne zit, befpeuren zy niet. Maar, 't geen nog verder gaac, terwyl hyden Schryver van de Conjideratien zoo doldriftig aan den Leidfcheo Magiflraat aanbrengt, en van hem op deeze wys zich uitlaat (bladz. 7.) „ Men zou zeggen, dat het verbor,, gen vuur Cnaamlyk van oproer) te lang naar den „ zin van den Schryver van 't boekje, van 't welk ik „ aan Uwe Edele Groot Achtbaarheden Verfiag doe, „ toeft om uit te berften; men zou zeggen , dat riet om „ dezen brand des te eerder te doen opgaan is, dat „ deeze ontaarde Burger een werk in 't licht geeft, „ het welk de allerfcberpjle berifping van Uwe Edele „ Groot Achtbaarheden verdient"; durft die Schryver niet alleen uit zyne pen laaten vloeien, maar zelfs gedrukt in een gewaand Verjlag, hetwelk hy aan den Magiftraat zegt te doen, aan de geheele burgerlyke fchaar van Nederland voordraagen deeze volgende woorden: (bladz. 31.) ,, dewyl 't waar is, dat ieder geweft der „ Unie, uit krachte van deszelfs oppermacht, in 't by„ zonder in de Vergadering der byzondere Staaten der „ geweften den Prins van Oranje tot Stadhouder, Ad„ miraal, enz. heeft verkooren, en dat 'er uit zeven „ onderfcheiden vrye, of door geweld of op eenig andere w-sze afgeperste, benoeminge, eene alge„ meene verklaaring van wegens de Unie is voortgefproo„ ten ten behoeve der Printen en Princesfen van Oranje, „ voor altoos". Waar hoort ons Verflag Scbryvertje t'huis? Ik ligt de pen van 't papier: Ik ftap van 't Manneken en van zyn Verflag af. Alleenlyk zal ik hem nog vraagen, terwyl wy 't volkomen eens fchynen te weezen over de vermetelheid der drukpersfe (bladz. 5O op wie de aanmerkingen, welken hij deswege aan den Magiflraat voorhout, pasfen, op myne Brieven, dan op de Politique Hollandois, den Staatman , den Poft van den Nederrbyn, de Nouvelles Extraordinair es de divers Endroits, de Diemermeerfcbe Courant, en eene meenigte andere gefchriften, die 'er zyn uitgekomen voor dat ik de pen opgevat heb, en wier ver. ifegaande lafterzucht my aan 't fchryven geholpen heeft. Voor 't overige gelieven hy 't my ten befte te duiden, dat ik, met eenen welmeenenden raad, van hem affcheid neeme. Bedenk, Heer Verjlag-Scbryver, dat, wanneer  < 180 ><& de vreedfaame Burgers of Inwoon ders eener ftede geteld kunnen worden. Ik zoude dan, als Burger, Poorter, of Tnwoonder der Stad Leyden berusten by myn vertrouwen op het algemeen bewind van den Magiflraat; ik zoude ook begrypen, dat de Wethouders niet anders van my vorderen ; en dat zy met een algemeen, vreedzaam, en gerust vertrouwen op haare regeering beter gediend zouden zyn, dan met dank • adresfen, hun in deeze of geene gevallen aangeboden; alzo het my voorkomt, dat diergelyke betuigingen van goedkeuringe of erkentelykheid zelfs te kennen geeven, dat de Wethouders twyffelen ,of aan 't vertrouwen der Stedelingen, of aan de deugdlykheid van 't geen het voorwerp der dankbe* tuiginge maakt; weshalve een diergelyk dank adres eerder een twyffel dan eene zekerheid over de deugdlykheid van deszelfs onderwerp fchynt te fpreiden: om welke reden ik dan ook Burger, Poorter of Ingezeten van Leyden zynde, een diergelyk dank-adres, als 'er door ruim dertien honderd Ingezeetenen van Leyden nu onlangs getekend is, ongepafl gevonden en gevolglyk ook niet getekend zoude hebben. Eene twede reden, waarom ik Zulk een afzonderlyk dank-adres niet gevoeglyk vinde, is deeze: daar kunnen zeer braave en yverige Voorftanders van eene ftedelyke regering in eene ftad zyn, welken nochtans, in een bepaald geval, zouden kunnen begrypen, dat 'er iet gedaan is, dat zy liever anders zouden gezien hebben; en derhalven daar niet gaarne byzonderlyk voor zouden bedanken? Zouden die luiden daarom van braave Burgers flegte Burgers worden? Evenwel fchynt een dank ■ adres daarop uit te loopen. Waar toe is dit anders nodig? Wanneer ik een geruft vertrouwen op het bewind der ftedelyke Regeringe ftel, en ik vertrouw dat dezelve het algemeen nut betragt, dan dank ik de Wethouderen in myn hart alle uuren van den dag; en myne erkentenis doe ik by gelegenheid zien door daaden, en niet door woorden, welken niet dan te veel op een laffe vleitaal uitloopen. Waar toe dient dan een dankadres in een byzonder geval? Om te, weeten wie in een zeker geval deezen of geenen ftap vanden Magiflraat goed keurt of niet? Dit is in de eerfte plaats onnodig* om dat alle de fteddingüa veronderfteld moeten worden •" ' re  se berusten in't geen de Wethouders doen, vermits dit hun pligt is. In de tweede plaats kan het niet dan jaloezy en oneenigheid in het lichaam der Stedelingen brengen; even als of zy twee partyen maakten: een, die een dank-adres getekend; de ander, die het niet getekend heeft. Het kan zeiven verder gaan. Hoe ligt zoude het vallen om door dezelfde middelen, door welken men tekenaars te Leyden heeft gekreegen, in den Haag en verder ten platte Lande tekenaars te werven om de Ridderfchap te bedanken voor deszelfs Proteft, en zulk een dank-adres te bekleeden met middelen, die niet zeer ftreelende voor de Wethouders van Leyden zouden zyn. Hoe weinig moeite zoude het kosten, om iets diergelyka te bewerken in die fteden, welken verklaard hebben de genomen Refolutie omtrent de Propofitie te zullen aanzien? Wat zoude van zulke flappen het gevolg zyn?. Wat zal 'ervan onzen Burgerftaat worden, als de Stedelingen in de gewoonte zullen geraakt zyn om by adresfen te verzoeken, dat 'er dit, of dat, in het ftaatsbewind zal verrigt worden, daar de verfchillende belangens der Steden ons eerder tegenftrydige dan gelykvormige verzoeken moeten voorfpellen. Waar zal het heen met onzekwynende eendracht, als haar zulk een fchok word toegebragt? Is zodaanig dank-adres bedagt, om uit te vorfchen, wie het zelve zouden tekenen, om 'er vervolgens uit af te leiden, wie aan deeze of geene parthy ftaat, dan ligt'er, zoo'tmy voorkomt, een alleronvoorzichtigfte ftap in opgeflooten, om dat het zelve by de goede Burgers en Inwoonders een denkbeeld van tweefpalt doet ontftaan, 'twelk vermoedelyk by hen nimmer zoude zyti opgekomen, en 't welk, zoo 't my voorkomt, zorgvuldig te vermeiden is. Het getal der tekenaaren beloopt, zoo als ik uit de Couranten heb gezien, tusde de dertien en veertien honderd. Indien men nu vooronderfteld, dat de overige Burgeren en Ingezeetenen die dit dank'adres niet getekend hebben, liever gezien hadden, dat de Propofitie was agter gebleevea, zouden die , om dat zy in dit geval den ftap hunner ftedelyke Regeringe niet met een uiterlyke blyk van toeftemming bekroonen; of anderen, welken vermeenen niet genoeg onderricht te zyn of kennis te hebben, om  öm 'er hunnen naam by te voegen, daarom ophouden om goede of braave Burgers te zyn ? En wie zai zeggen, dat, hoe zeer deeze gevolgtrekking niet doorgaat, dezelve niet als een beweeze waarheid zal aangenomen en voortgeplant worden, door zulken, die op tweedragt en opfchudding heluft fchynen te weezen ? Daar is een andere- reden, welke my toefchynt het voorgemeld dank-adres van zodanige natuur te maaken, dat het aan de Burgeren en Inwoonderen van de Stad van Leyden niet ter tekeninge had behooren aangeboden te zyn geweeft. Het dank-adres flaat of doelt op iet, daar misfehirn geen tien van dertien of veertien honderd, welke het getekend hebben, over kunnen oordeelcn. Hetzelve behelft eene daökbetui>'r>g (zoo als de Leidfche Courant vermeld) aan de Edele Groot Achtbaaren die van de groote Vroedfchap dei Stad Leyden «oor hunne Va de rla n d s - lievende . Propositie den 3i««. July 1782. ter Staats ■ Vergaderinge gedaan. Derha'ven behelft het eene to-°ft/ mming en eene goedkeuring van de gedagte Propofitie. Evenwel is het redelyk klaar voor allen die dezelve Propofitie geleezen hebben, of hebben hcoren leezen, en wat meer weten dan het geen tot het fchrappen van een baard , of het dry ven van een fchiétfpoel behoort, dat, om over den inhoud en de form, zoo wel als over 't gebruik van die Propofitie te oordeelen , men al vry veel kennis van zeezaaken, van den zeedienft ,' Van zee-operatien,* van den in-en-uïtwendigen Staat onzer vlooten ; van de gelegendheeden ende ongelegendheeden onzer vyanden; van de gereedheid of ongereedheid onzer Bondgenoöten; van de Vermogens en toeftand ónzer Admiraliteiten; van de rechten en verplichtingen der Steden, zoo ten aanzien' van de andere geweften, als van de zaaken die het onderwerp van de Propofitie maaken ; van de rechten en verplichtingen van Z. D. Hoogheid als Admiraal , en meer andere zaaken , van welken de tennis in die Propofitie vooronderfteld word. Kan men nu vooronderitellen , dat Doctors, Fabriqueurs, ■Winkeliers, Timmerlieden, Metfelaars, Apothekers, Chirurgyns, Procureurs, Nocarisfen, Vleeshouwers, Lootgieters, Smits , Schoenlappers, om meer anderen en inzonderheid dc micdere Ambachtslieden niet te noemen.  3K 183 >® nöemen, en welken het adres getekend hebben ; ketf| nis van alle die opgenoemde zaaken hebben , en wel zodaanige kennis als 'er vereiicht word, om over dé deugdlykheid of ondeugdlykheid van den inhoud, de gefchiktheid of ongefchiktheid van de form; de gepaftheid of ongepaftheid Van 't gebruik, te oordeelen, die goed of kwaad te keuren, en 'er een dank-adres over te tekenen ? Wie zal dat durven beweeren ? En volgt 'er dan niet uit , dat deeze tekening de wezendlykfte voorwaarde mift van het geen tot het tekenen vereiicht word , naamlyk de bebeorlyke kennis? Volgt 'er dan niet wederom uit, dat men hetzelve niet ter tekening had behooren aan te biedenen dat die geen welke het niet getekend hebben daax toe eene goede reden gehad hebben. Ook hoor ik, dat verfcheide het tekenen geweigerd hebben, om dat zy niet wilden tekenen iet, daar zy geen kennis noeh verftand van hadden ; zelfs is my gezegd , dat veelen * die getekend hebben , erkennen niet te weeten wat zy getekend hebben. Word zodaanig dank-adres daar door niet belaglyk en befpotlyk ? Behalven de Conjideratien van importantien, die de voorgemelde Propojitie aan het licht heeft doen komen , zyn 'er veele andere bedenkingen over dezelve Propofitie gemaakt, en in druk uitgegeeven , in den Pojt naa? den Neder -Rbyn, in een boekje, tot tytel voerende» Propofitie door de Heeren Gedeputeerdens der Stai Leyden, op den 31"". July 1782. ter Vergadering van Haar Ed. Gr. Mog. gedaan, in deszelfs getuigt en aanbelang overvooegen, en door eenige Hijtorifcbe en politieke ophelderingen verrykt. En nog in een ander boekje betytcld : Eerbiedige docb niet minder ernjtige Aanspraak aan alle Patriotifcbe Regenten in Nederland, irt een Brief van een Aanzienelyk Heer in eene der grootjté Hollandfcbe Steden aan zyn Vriend in 's Hage; waar agter gevoegd zyn verfcheide gevoigtige Aanmerkingen ever verfcheide gevoigtige Pointlen, van welken onze Verflag-Schryver geen lult gehad heeft verflag te doen. Zoude het nu een misdaad of een blyk van minder aankleeving aan de ftedelyke Regering zyn, dat éeö Burger meer of min dezelfde bedenkingen, als 'er in die boekjes voorkomen, by zich zeiven gemaakt hebbende, of flechts uit huiverigheid van zvnen naam te zet-VII. Stuk, N teg  ten ter goedkeuringe van iet, daar hy geene de minfte kennis van heeft, zich (diensvolgende daar van onthouden had? En zoude daarom zoo een man voor een minder braaf Burger moeten te boek ftaan ,. d?n een hoop anderen, die getekend hebben, zonder dat zy wiften wat zy tekenden? Wat my belangt, ik zoude buiten alle bedenkelykheid de voorkeur geeven aan die geenen, die zich van het tekenen onthouden hebben; en ik zou'er voor my zeiven ook te veel zwaarigheid in gevonden hebben, indien ik onder de Burgers, Poorters, of Ingezeetenen der Stad Leyden behoorde; en niet tegenftaande dat, zoude ik voor niemant een ftroobreed wiilen wyken in eerbied voor-en onderwerping aan het ftedelyk gezag, noch in yver en in liefde voor de Regenten onder welken ik behoor. Maar ik zoude ook niemant een ftroo - breed willen wyken in de eerbied en het ontzach, welken wy, inde eerfte plaats, aan hun Ed. Groot Mogenden, als de Souvereiniteit bevattende, vervolgens ook aan andere Hooge Collegien, en inzonderheid mede aan den Heere Stadhouder, a's het Eminent Hoofd van onzen Burgerftaat, verfchu!digd zyn. Ik zoude begrypen, dat gelyk het voor een braaf Burger niet genoeg is, dat hy 's Lands Hooge Vergadering ontzach en eerbied toedraage; maar die verplichting ook moet volbrengen, naar maate der betrekkingen, aan allen die met gezag bekleed zyn, en wel inzonderheid aan zyne ftedelyke Regenten; dus ook omgekeerd een braaf Burger zich niet te vrede zal houden met dien plicht op te volgen, enkel en alleen ten aanzien der ftedelyke Regeringen; maardenzei ven insgelykfch ten aanzien van alle die geenen, welke in gezag zyn verheeven, en van welken hun Ed. Groot Moogenden de eerfte plaats beflaan, in acht zal neemen, volgens de leere van den Apostel Paulus , zoo ernftig uitgedrukt in deeze woorden: Alle zielen zy den magten over baar gefieldonder worpen. Want daar en is. geen magt dan van God: en de magten die daar zyn, die zyn van God geordineerd; —■— zoo geeft dan een iecelyk dat gy fchuldig zyt, febattinge, dien gy fchattinge, tol dien gy tol, vreeze, dien gy vreeze fchuldig zyt. Welke wooruen, naar myn begrip, ais zoo veele bevelen behelzen, om niet Hechts ftedelyke Regeeringen, of deeze en geenen regerende .Perfoonen, maar alle magten over ons gefield onder-  dcrvocrpen te zyn, Zie daar, Vriend-lief! myn politiek* beïydenis : ik had niet gedagt van 'er ooit een op 't papier te zullen brengen. Men meete nu eens aan de aangehaalde woorden van den Apostel het gedrag dier knaapen af, welken_ in de Cofry-huifen zich vermaaken met het aanzien niet alleen, maar den perfoon van den Heere Erfïladhouder, door leugen- en- lastertaal te bekladden, en men vraage de Mennonisten, welke op dat fchandelyk tconeel, de hoofdrol fpeelen, of de leer van den Zaligmaaker Geeft den Keiz'.r dat des Keizers en Gode dat Godes is, in welke weinige woorden alles vervat is , wat wy van den Apostel Paulus aangeroerd hebben, met alle christelyke deugden uit hunne kerk gebannen is? De leere van Dotïor Price fchynt by hen die van den Zaligmaaker vervangen te hebben; en zoo men hier fcherts mogt gebruiken, zoude men zeggen, dat de Schryver van den Poft van den Ne&irrhyn de leer van Christus, geeft Gode dat Godes en den Keizer dat des Kei*, zsrs is, verbetert heeft door de by voeging, en den volke dat des volks is; want hier op komt zyn aanmerking neder, die ik in een van zyne blaadjes aangetroffen heb en my over de ftoute onbefchaamdheid van dien fchrvver verdek heeft doen ftaan. Dr. Price keert de woorden, welken wy uit Rom. xiir. vers i. & 7. aangehaald hebben, anders om: te weeten : Alle magten zy de zielen, over welken zy gejteld zyn, onderworpen: want hier op komt de leere van dien Engelsman uit: zy is ook voor zulk flach van Geesten, als de Heeren, die tot den Poli van den Nederrbyn behooren zyn, te aangenaam, envoordeMenMoxt:ezindenteftreelende, om dezelve niet boven die van den Zaligmaaker te verkiezen. De Schryver van de Eerbiedige Aanfpraak, van welke ik hier boven melding gemaakt heb, fchynt dit waargenomen te hebben, en het is niet zonder reden, dat hy de ftaatslceringe in den Poft van den Nederrbyn voorkomende, als vruchten van Doftors Price leere aanziet. Overweeg de redeneeringen eens, welken wy met eikanderen gehad hebben over de lettervruchten van den beruchten Jean Jacquet Rousfeau , welke alle de Rederykers van zynen tyd zoo verre heefc overtroffen, dat 'er geen kykqn na is. Hoe meemgmaal hebbenwe toen de fchadtlyke gevolgen van de N 2 ftaats*  i85 ftaatsgronden, welken die man aandrong, niet overwo-. gen: hoe mtenigmaal onder ons gevreesd, dat zyne fchriften aanleiding zouden geeven tot beroerten in de Burgerftaaten, en dat men inzonderheid de Stad Geneve eens ten prooi zoude zien aan een burgerlyken tweefpalt, welke die Stad ten ondergang zoude brengen. Het konde ook niet wel met die Stad anders uitvallen als het onlangs gefchied is. De verkeerde en valfche denkbeelden, die Rousfeau door zyne rederykskunde aan zyne Stadtgenooten heeft ingeprent, moesten noodwendig, eens wortel gevat hebbende, dien verkeerden yver doen uitbarsten, van welken wy de gevolgen nu onlangs gezien hebben. De leere van Doctor Price zal by ons, zoo 'er niet tegen gewaakt, en derzelver verderffelykheid niet aangetoond en tegengegaan word , het zelfde uitwerken. Voor eenigen tyd heb ik in de Haarlemfche Courant geleerd gevonden, d?t het volk de regeringsvormen , wanneer het zulks goedvind , naar welgevallen kan veranderen. Het volk moet regeeren: by het volk ruilde oorfprongkelyke opperheerfchappy: het gedeelte van de Natie welke zich opwerpt en den naam geeft van het gezondjie, het kundigfte, het vaderland lievenjle gedeelte uit te maaken, moet nu aan de Overheden voorfchryven wat 'er gedaan of gelaaten moet worden. Wilt gy 'er, buiten de Haaltjes, welke van deeze nieuw, erwetfche gronden van Staat in den Pojt van den Nederrbyn te vinden zyn, een ander hebben, het dank-adres zal 'er U een aan de hand geeven: dat ftukje, dat van dezelfde penne is afgekomen, die jaaren lang de Franfchen verhemeld en de Engelfchen ter helle gedoemd heeft, en die, zoo 't fchynt, daarom tot zulk werk wel het befte befneeden was, laat het niet berusten by eene enkele dankzegging voor het geen door den Magiflraat gedaan was; het behelft niet alleen een aantal van onwaarheeden, een opgeftoofd klaaglied van zaaken, van welken de onwaerheid, zoo klaar als het licht aan den hemel fchynt, beweezen is, vervat in eene laffe vleitaal, maar het gaat zelfs zoo verre, van aan den Magiflraat van Leyden voor te houden, dat dezelve zorgen moet, dat hangende het onderzoek over den inhoud van de meergemelde Propofitie, niet verder worde voortgegaan met die zelfde werkeloosheid, waar ovec ' dezelve  •M 187 >& dezelve Magiflraat zich beklaagt heeft; en dus bedektelyk den Magiflraat, als het ware, aan te prikkelen en op te wakkeren tot het geen de Steller van dat gefchrift, die zekcrlyk belang heeft om meer Franfch gezind dan Vaderlandfch-gezind te zyn , gaarne in 't werk zag gefield. , , Zoo herhaalt ons Pluimflrykertje het gekraai over de werkeloosheid. By gelegenheid van dit geknars, dat men niet kwaalyk zoude kunnen vergelyken by dat verveelend flraatmuzyk, dat in deKermisfen geftadig onze ooren met valfch geluit op afgezongen of afgefpeelde deuntjes vergafl, zal ik Li eene aanmerking mededeelen, welke ik, niet lang geleeden, in de trekfchuit van Haarlem op Leyden, hoorde maaken. . Twee Burger-Lieden met een Zeeman druk bezig geweeft zynde met praaten over het uitzeilen en niet uitzeilen van onze Vloot; over deoorzaaken die'er van opgegeeven worden, en wat al verder de ftof van de hedendaagfche praat uitlevert, werden in hun gefprek eindelyk gefloord door een Predikant, die hen, onder hetrooken vaneen pypje, heel bezaadigd1 en aandachtig had aangehoord. Wel Vrinden, zeide hy, Cylieden zyt daar al vry lang met de werkeloosheid van onze Zeemacht bezig geweeft, en, zoo 't my toefchynt, zytge nog niet verder gevorderd dan toen gy 'erover begofl te praaten. Dat is zoo, zeide eender twee Burgerlieden; wy brengen zoo zoetjes aan den tyd door, en wy hebben tog niet anders te doen m de fchuit. Het mag tog zyn hoe het wil met onze Zeemacht, het ziet 'er met ons bedroefd uit. De Zeeman mag 'er een plooy aan geeven en ons zoo wat op de mouw willen fpellen, het is evenwel zeker, dat onze Zeemacht weinig of niets uitvoert. Dit zien wy maar al te klaar. Daar is werkeloosheid, dat kan niemant tegenfpreeken : dat blykc aan de flukken. Zoo het ons toefebynt, antwoordde de Dominé, maar t geen ons werkeloosheid fchynt, kon wel in 't wezendlyke werkzaamheid zyn. Het is juifl niet gezegd, dat onze maag werkeloos is, om dat wy die niet zien noch voelen werken. Met uwe permisfie, Dominé! die gelykenis gaat niet door, zeide de andere Burgerman: als onze Zeemacht niet werkeloos was, dan zouden wy 'er de uitwerkingen van zien, gelyk als in den ipaangsl ^ i eisen  f :hcn oorlog , en in de volgende oorlogen. —— Dat is zoo, hervatte de Predikant: indien de Zeemacht van den Staat alle dagen in een ftryd kwam als op de Doggersbank , zoo zoude men 'er gewisfdyk alle dagen van hooren; maar om dat wy 'er weinig of niets van hooren, daar uit volgt niet dat zy ten eentnmaale werkloos is, of zoo veel niet doet als zy doen kan. —■ Het kan weezen, Dominé! zeide een van de twee Burgerlieden , maar zy mag dan werkzaam of werkloos zyn, ik weet het niet, maar zy voert bitter weinig uit: en ik geloof dat men dat wel werkloos mag noemen. Ja! hervatte de Predikant, in een betrek- lyken zin, voor zoo veel als men vooronderftelt, dat onze Zeemacht meer zoude kunnen doen. Maar, vervolgde de Predikant, men fpreekt zoo veel van •werkeloosheid, en, zoo 't my voorkomt, is hier een ipeeling van woorden. Wanneer wy nagaan wat het woord •werkloos betekent, dan bevind men, dat het te kennen geeft eene afweezendheid van daadJyke uitoeffening ten aanzien van een weezen dat werken kan ; want van fteen , metaal , of ander dood iichchaam zal men niet ab oneigen zeggen, dat het werkloos is. Dit is zoo Dominé! viel daarop een der twee Burgerlieden in; maar evenwel, het komt my voor, dat men wel zeggen kan, dat iemand werkloos is, offchoon hy juift niet geheel en al ftil ftaat; ge'iyk men van een menfch zegt dat hy Lui is, offchoon hy wel eenig werk doet. Wel aangemerkt, antwoordde de Predikant. Laatenwe eens by uwe gelykenis van; Luiheid blyven. Door Luiheid word een afweezendheid van werking voortgebragt niet waar? Ja! —— Om die reden is het, dat, wanneer gy een afweezendheid van werking befpeurt in iemand, die gy weet of begrypt dat werken kan , of meerder kan werken dan hy doet, gy'er uit opmaakt, dat hy luy Js, niet waar? 't is zoo. tjw oordeel, waar door gy hem dan van luybeid befchuldigt, ruft dan op de vooronderfteiting , dat hy werken kan , en meerder kan werken dan hy doet: is dit niet zoo? Ja Dominé. Als het dan eens zoo was, dat die man, welke u toefcheen luy te zyn, e:n dat hy of niet, of zooveel niet werkte, als hetu zoude  <& Zie daar een P. S. van een langen adem. Ik had niet gedagt dat het dank adres my zoo vee? ftofs zoude op-' leveren. Doch dus gaat het, als men aan 't fchryven is. Myn Brief is van 't pofthuis, gelyk ik het vooruitgezien had, te rug gekomen : en hoe lang myn poftfchriptum mag weezen, moet ik 'er nu nog een Haartje aankuoopen. De poogingen welken het Hof van Holland doet, om de losbandigheid der drukpersfe eindelyk eens beteugeld te krygen, behoeven noch myne toeltemming noch myne toejuiching. Behalven dat men flechts den ftyl der Adresfen, tot dat einde aan de Staaten gemaakt, behoeft in te zien cn te vergelyken tegen die ftukken, welken van tyd tot tyd inde Couranten geplaatft worden, om te oordeelen waar men thans de kunde en 't verftand zal zoeken, en waar dezelve te vinden zyn, zoo toonen die zelfde adresfen, dat het Hof het inactief aanzien van die losbandigheid in 't geheel niet goed keurt, maar ten hoogfte afkeurt, en die inactiviteit zeer fchadelyk en verrderfiyk vind. Dan, Myn Vriend! hoe zeer ik wenfeh, dat die losbandigheid gebreideld moge worden, ikblyf 'er by: alle onze Wetten zullen niets baaten, indien 'er te gelyk niet iet uitgevonden word, waar door men verzekerd zy, dat dezelven overal op gelyken voet gehandhaafd en ter uivoeringe zullen gelegd worden. Kan het door den Beugel, dat die geen, aan wien het handhaaven van 't recht der Graaflykheid of Hooge Overheid in den Diemer of Watergraaffche meer is aanbevolen , tegen eed en plicht, eenen vanBrusfel, zulk een goddeloos werk als de Diemermeerfche en Watergraaffche Courant is, laat verrigten, zonder eene ftap te doen, om het recht van de Hooge Overheid tegen dien knaap waar te neemen ? Wat mag de reden zyn waarom 'er tegen de licentie van dien Borft, en de inactiviteit van die hem amptshalve moeft aanfpreeken, niets gedaan word? De wetten zyn 'er. Ik heb 'er een naleezing van gemaakt. Daar is in een der gefprekken, van welken ik U in een myner Brieven onderhouden heb, aangemerkt, dat men de losbandigheid der drukpersfe al vry wat zoude tc'en gaan, indien zulken , weiken door hunnen ftaat wat kundigheid of invloed op de gemoederen en begrippen van 't gemeen hebben, hunne verachting voor de fchandelyke vruchten der drukperfe opentlyk betoonden.   REINïER VRYAARTS OPENHARTIGE BRIEVEN, Om te dienen Ut opheldering er, rtgts lams ym de. VADERLANDSCHE HïSTOïUE; En tefFens ter aanwyzïnge van de wsare en W9r zendlyke oorzaaken van 's Lands vervallen ca kwynenden ftaat, mitsgaders van de middelea om tot beteren toeftand te komen. Retrahe res ad primam eanim injiüutimtm ; £f eirtmmfpirSm in quibus £? quikts modis degenerarerint. Breng de dingen tot haare eerste-inftcüïng en opkomst; en ga dan na, waar in en waar door zy tot verval zya *>eral C' Baco db Vbrülam. Serm, ad Fïd. AG T S TX S TU X. Te bekomen: Te Gromngïn, bv A. Grctnewold, te xvvolls by Ctmemn, in 'sHage by Th. van Os; te Rottkbdam, by Bsnntf Haak; te Leyden, by Luzac & van Damws;^ea by de meeste Boekverkoopers in dcFerlenigto Nederlanden* Deprys is fi~ 2 -o   AAN DEN L E Z E R J^/anneer 'er door gefchriften, voor en tegen ^ over eene zaak de pen gevoerd word, vaaven ip. Sr.hryvers beflendig op eikanderen uit zonder de moeite te neemen van uit de flukken der tegenparthy bewyzen van hunne kunde of onkunde, bekwaamheid of onbekwaamheid, welmeenendheid of onwelmeenendheid voor den dag te brengen. Gefchied het, of wend men voor van het te doen, dan voert men eenige plaatfen uit de fchriften zyner wederparthye verminkt aan; men leent haar woorden en gedachten die zy niet gebruikt, die zy niet uit gebragt heeft. Het Publiek raakt daar door nog meer in de maaling , en weet niet welke van de Schryvers zyn geloof en vertrouwent verdienen: vooral wanneer de fchriften kopen over zaaken, daar elk belang in fielt. > * 2 Niets  0 maar ook fomwylen op dezelfde aanhaalingen en redeneeringen. De Lieden , met wie wy te doen hebben, geeven'er my aanleiding toe; en myne harsfenen zyn boven dien zoo vruchtbaar niet, noch myne kundigheeden zoo uitgeftrekt» om iet diergelykfch te vermyden in Brieven, welke ik U ter loops fchryf, en veeltyds zonder my te herinneren, wat ik U al gefchreeven heb. By voorbeeld, in mynen Brief van den sa Dec. 1781. bladz. iar. heb ik U onderhouden over de noodzaaklyke verplichting aller Ingezeetenen 9 om niet alleen aan fommigen van die, welke met eenig oppergezag bekleed zyn, maar aan allen, volgens de betrekkingen, in welken zy tot het oppergezag ftaan, ontzach en eerbied toe te draa• VIII. Stuk. A genii  gen. Het dank-adres aan de Regering der Stad Leyden, door een hoop Ingezeetenen van die Stad getekend , heeft my op nieuw op dat onderwerp gebragt, myne reeds gemaakte aanmerkingen niet flechts doen herhaalen, maar te gelyk nog dezelfde plaatfen uit de Heilige Schrift, welke ik bereids in mynen voorfchreeven Brief had aangehaald, doen gebruiken: mooglyk kryg ik wel meer dan eens nog aanleiding, omze onder 't oog rayner Lezeren te brengen. Daar zyn waarheeden, die ' niet genoeg herhaald , noch in 't verftand der menfehen ingefcherpt kunnen worden: en onder die waerheeden moet men, indien ik my niet bedrieg , eene eerfte plaats gunnen aan de verplichting aller zielen, om den magten over haar gefield tnderworpen te zyn ,• en aan een iegelyk te geeven •wat men fchuldig is. Dewyl men deeze plicht dagelykfch ziet overtreeden; daar men dagelykfch ziet, dat het ontzag en de eerbied , welken men aan de Hooge Regering, en veelen der geenen, die in gezag verheeven zyn, en inzonderheid mede aan Z. D. Hoogheid, als bekleed met de waerdigheeden van Erf-Stadhouder , Kapitein - Generaal en Admiraal verfcïïuldigd is, opentlyk gefchonden word; daar men voortvaart met het uitbraaken van leugen- en laftertaal, fchynt het wel noodig dat men van tyd tot tyd de verfoeyelykheid van een dergelyk gedrag op nieuw aantoone , of men ook door eene zodaanige herhaaling de dwaalenden • tot  # gen : maar vermits men van die befcheidenheid is afgeweeken, en dewyl niet alleen den Heere Hertog , maar ook Z. D. Hoogheid, en der Stadhouderlyke Regeringe, de zwakheid van den Staat, en de inactiviteit van onze Zeemacht op eene zeer ongepafte, bittere, en wrevelachtige wyze, ten onrechte, te lafte werden gelegt, word het volftrekt onmooglyk om de befcheidenheid zoo verre boven maate plaats te geeven , van de flukken agter te houden, uit welken ten klaarfte moeft blyken , dat noch de Heer Stadhouder, noch de Heer Hertog, noch de Stadhouderlyke Regering , eenig deel hadden aan den vervallen ftaat van ons Land, en dat men dien Hechts wyten moeft aan die Regenten, welke de goede inzichten van den Heer Stadhouder gedwarsboomt hadden, of om de woorden van YAmi Crispyn te gebruiken , welke verre van de braave Vaderlanders, die zedert lange jaaren niets gedaan hebben dan te roepen, dat men zich, om den Vrede te behouden en dien te handhaaven , tot den Oorlog moejl in gereedheid brengen, aan te hooren, dezelve uitgejouwd en beledigd hebben. Voorts, wanneer Gy eens zult overweegen, dat het niet wel doenlyk is; en dat het, naar rechten, zelfs als onmooglyk word gehouden, dat iemand, welke befchuldigd word iet gedaan te hebben, bewyze dat hy het niet gedaan heeft, en dat 'er allenthalve geen gereder middel tot afftuiting van dusdaanige aantygingen is, dan het aanwyzen van den man , aan wien men A 3 zich  11 ># gedeelte der voornaamfte Negotianten, al de zeerarende als ook verre het meerder gedeelte van het Volk tot deze Clasie behoren. Andere zyn aan Engeland verknogt door de gelden welken zy in de Fondfen van dat Koningryk hebben. Deze intusfchen wenden alle moeite aan om te doen geloven.dat hunne zucht voor Engeland enkel en alleen aan hunnen yver voor den waaren Godsdienft en het we- tecbten zoeken te verkorten; zoo dat de verbittering tegen Engeland en dit tegen bet buis van Oranje en onzen tegenwoordigen Heere Stadhouder, pari pasfi>, met gelyken föhnden, voortgaan; en dat, aan den anderen kant, die geenen, welke voor de Stadhouderlyke Llegeeringzyn, minder genegenheid voor naauwe betrekkingen met het franfcbe Hof toonen. Om geen de minfte twyffel over bet geen ik bier aanmerke, te bebben, zoo behoeft men fechts acbt te geeven, dat het fuift die zelfde fteden zyn, welke zoo fterk op bet blyven voeren van den oorlog tegen Engeland, en op- bet maaken van & tlge Patriot aan wien de wezenlykebelangens van den ftaat Ibekend zyn die tevens met een hartgrongdige zucht; f trouw en yver voor den Vorft (die ons aller liefde waaridig is~) bezield was, hem de ftem der waarheid zou lidoen horen: deze ftem zou krachtig zyn, daar een vry- menfeb die zou uitfpreeken; zy zou eerbiedig en welsvoeglyk zyn, om dat zy door den mond van ware Vaderlandsliefde en deugd, zou uitgefprooken worden. De genwoordige regeringsvorm om te flooten, tot deeze gedachte aanleiding krygende uit bet geen voor omtrent bon* 1 derd jaaren tot een meer of min diergelyk doelwit is gebeurd. Zulken zyn bet welken, offchoon niet minder dan de driftigjten genegen om den oorlog met alle magt re voeiren tegen den Engelfchen, daarby nochtans begrypen ± dat bet beilzaamer voor den Staat zoude zyn een goede vrede ie fluiten dan in een oorlog te blyven volharden, in welken voy, uit hoofde van onzen zwakken ftaat, genoodzaakt zyn ons geheel afbangkiyk van eene machtige kroon te maaken, en bezittingen van bet uiterfte belang aan baar goedvinden toe te vertrouwen. Deezen nu zyn 'f, aan welken ik den naam van welmeenenden by voorkeur zoude geeven, en die onze man, en zulke Scbryvert als de Leidfcbe Nouvellifl, de Diemermeer/cbe Courantier, en de Poft van den Nederrhyn voor Engelfchgezinden » ivoor bet bevooroordeeld, bet onkundig, het flecbtfie gedeelte van de Natie uitkryten. Onder de kunftenaryen, van welken arglistige Lieden, \en inzonderheid arglistige Schryvers, Zicb bedienen, om J iemand te bezwalken, en aan hunne vahebe aantygingen f ingang te doen vinden, moet men [tellen den lof dien zy j te gelyk vlegten om bet hoofd van dien geenen in wiens i borjt zy den dolk drukken. Dus is bet ook gelegen mei I inzen Staatkundigen Hollander. VIII Stuk. B Van