REINIER VRYAARTS OPENHARTIGE BRIEVEN. PIERDE DEEL. Bevattende het Xd.e XIdf en XII*5 Stukje;   REINIER VRYAARTS OPENHARTIGE BRIEVEN; Om te dienen tot opheldering en regte kennis van de VADERLANDSCHE HISTORIE) En teffens ter aanwyzinge van de waare eri wezendlyke oorzaaken van 'sLands vervallen en kwynenden Haat, mitsgaders van de middelen om tot beteren toeftand te komen. Retrahe res ad primam earum injlitutionem ; £? circumjpicias in quibus 6f quibus modis degeneraverint. Breng de dingen tot haare eerste infteliing en opkomst-, en ga dan na, waar in en waar door zy tot verval zyn geraakt. ^ Verulam. Sem. ad Fid. TIENDE STUK. Te bekomen: te Groningen, by J. Groenewold, te zwolle by Clement, ih 'sHage by Th. van Os; te Rotterdam, by Bennti £? Haake; te Leyden, by Luzac & van Damme; cn by de meeste Boekverkoo'pers in de VtrttmiAt Nedeüanden. Di prys is ƒ 1-2-9   BERICHT VAN DEN UITGEEVER. 'Yyn die geenen, welken deeze Brieven geleezen, en met eenige oplettenheid de Petitiën van Oorlog, die V in voorkomen ,in overweeging genomen hebben, zoo wel als ik, verwonderd geweeft over de onbedagtheid en roekeloosheid van zulken, die den Heere Prince van Oranje, onzen tegenwoordigen Erffladhouder, de zwakheid van den Staat, en de onheilen, uit dezelve, Jlaande den oorlog van Engeland met de Noord-Americaanen, en voorts met Frankryk en Spanje, en naderhand met deeze Republieck, voortgefprooten, hebben durven aantygen, zy zullen, leefende de /lukken, welke in dit bundeltje der Brieven-.van mynen Vriend voorkomen, niet minder daar over verbaasd (laan, en vermoedelyk zich zeiven vraagen: hoe is het mooglyk dat zulken, die deel hebben aan het algemeen be/luuronzer vereenigde Gewejlen, aandien lafter de hand kunnen leenen, en zich ten aanzien van Z. D. Hoogheid, den Heere Prince van Oranje, gedraagen, zoo als het tegenwoordig gefchied ? * 2 Deeze  iv BERICHT van den U1TGEEVER. Deeze Brieven geen andere doelwit hebbendé dan de nevels, door welken de waerheid verduisterd, en de goede Gemeente met valfche denkheelden en begrippen, zoo over de eigentlyke regerings- gefteldheid deezer Landen, als over het beftuur derzelven, misleid en vergiftigd word, ie ver dryven, zal het ongetwyffeld aan den geenen , die V wel met het Vaderland meenen, en zich door geên ydel geklank van woorden laaten Weg voeren, by zonder aangenaam moeten zyn, dat myn Vriend by aanhoudenheid zyn tyd en arbeid daar tóe hefteed : te meer, daar het hoe langer hoe meerder blykt, dat de goede Gemeente flechts verlicht behoeft te worden, óm van het dwaalfpoor te rug te komen. Deeze vrucht, hoopenwe, Lezer, dat gy uit deeze Brieven, gelyk Uit andere gefchriften, tot dat zelfde einde in H licht gezonden, verder zult trekken, en dat het U, voor V overige j in alle opzichten s wei zal gaan-. ÖPEN-  OPENHARTIGE BRIEVEN OVER VADERLANDSCHE ZAAKEN. ZE VEN-EN-ZE VENTIGS TE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer> en zeer ge-eerde Vriend! ("^ y hebt uit de twee Refolutien van Gelderf land, welken ik U met mynen laatften gezonden heb, gezien met wat oog die Provincie den toeftand van de Republieck, op den tyd dat Holland aandrong op 't neemen van befluiten tot het verleenen van onbepaald convooy, zelfs voor de Houtfchepen, befcbouwd heeft. De aanmerkingen, welken my ter loops, onder 't leezen van die van den 2Qen April 1779, zyn ingevallen, en welken ik U, in mynen laatften; beloofd heb te zullen vermelden, komen op de volgenden neder: i°. Dat de Provincie van Gelderland zich beklaagt heeft, dat men het op het uiterfte heeft laaten aankomen; en zich niet in tyds in een behoorlyken ftaat van tegenweer, zoo te Lande als ter Zee, gefield; 't welk gedaan geweeft zynde, de Republieck zich niet beX Stuk. A vin-,.  vinden zoude in zulke omjlaridigheeden, dit haare independente constitutie niet minder dan hunne Commercie ontruflen: a.0. Dat dezelve Provincie als nog in dien tyd aangedrongen heeft op het neemen van een, met poftpofitie van alle byzondere vues, hit oog gevejiigd houdende op het gemeen» welzyn, met welkers ondergang alk de andere ondergefchikte en particuliere helangens noodwendig crouleeren, eenpaarig befluit (let wel) om een begin te maaken, ten einde zich in een behoorlek poftuw van defenjie zoo te Land als ter Zee te fielten. Blykende daar uit i gebeurd is. 4°. Dat de Provincie van Gelderland gemeend heeft, dat over de uitgeftrektheid van het verleenen der Convoyen overeenkom/lig n i e Ü alleen met de belangens van eenige kooplieden, maar met dië van den Staat, diende gedelibereerd te worden : en met reden: om dat de zorg van die geenen, die in 't opperfte bewind zyn, zich niet bepaalen moet by het meer of minder belang van dit of dat gedeelte; maar gaan moet over alle de deelen en Leden by eikanderen genomen. 5°. Dat dezelfde Provintie gemeend heeft, dat het te pramatuur was om in een onderzoek over het al of niet verleenen van onbepaald Convooy te treden: eene meening, die zeekerlyk niet zeer ftrookte met de ftaatkundige begrippen van die geenen* die de pea voor den Poft van den Nederrhyn Voeren; maar echter al Vry wel over een kwam met het beleid van Juliüs Casfar, welke van derj A * Zwii«  * Zwitfers tyd vorderde om in" ftaat te zyn van op hun verzoek van een vry en doortogt te kunnen antwoorden; en met dat van Themiftocles, welke, om tyd te winnen, aan de Afgezanten van Lacedemonie antwoordde, dat de Athenienzers Gezanten naar Lacedemonie zouden zenden, en inmiddels de veftingen van Athenen liet voltooyen. * 6°. Dat de Provintie van Gelderland niet enke]yk verzekerd heeft, bereid te zyn, om alles op te zetten wat' tot behoud van het lieve Vaderland by haaren gelukkige conftitutie en independentie, als mede tot confervatie van haa* re Navigatie en Commercie zal mogen Jirekken, maar die bereidwilligheid daadlyk getoond heeft, met te bewilligen in het verfterken van de Zeemacht, voor en al eer, en zonder dat 'er tot dekking van de Frontieren te Lande iet beflooten was geworden. 7°. Dat dezelfde Provincie verklaard heeft de zaaken van de Zee met dezelfde onverfchillighèid te zullen behandelen, als zy die van de Landzyde behandeld zag, ingevalle aan haare inftantien niet mogte worden te gemoet gekomen. Uit welke woorden klaarlyk te zien is, dat het geenzins afhangt van Z. D. Hoogheid, om de Republieck in eenen weerbaaren ftaat te brengen, en te onderhouden; maar van de Regenten der Steden, wel-  #< 5 welken voor hunne Steden,als integreerende Leden van Staat, eerft befluiten tot het werkftellig raaaken van 't geen tot weerbaarheid vereifcht word moeten neemen, en voorts de middelen beforgen, om die befluiten te kunnen uitvoeren : zynde het den Prinfe niet minder onmooglyk om, zoo lang de Regenten onder eikanderen twiften, en den Capitein Generaal en Admiraal ontbloot laaten van de middelen» welke tot veiligheid, befcherming, en zekerheid van 't Vaderland vereifcht worden, zyn gezag en zorg daar toe te befteeden; als,het een Voerman onmooglyk is, om een wagen zonder wielen of geipan te doen voortgaan. Ik zende U de Refolutie van OvcryJJil, uit welke gy zien zult, hoe de Vaderen van dat Geweft het in 't midden van den jaare 1779, ten aanzien van onzen toeftand met betrekking tot een vredebreuk met Engeland, begreepen hebben: dezelve is van deezen inhoud. Extratï uit het Regijler der Refolutien van Ridderfchap en Steeden der Stoa. ten van OveryJJel. Zwolle den 21 July 1779. „ De Heercn de Drofte van Zalland en andere hunner Ed. Mog. Gecommitteerden tot de zaaken van A 3 Finan-  Financie, in gevolge en ter voldoening van derzelver Refolutie commisforiaal, hebbende geëxamineert de Refolut,ie van de Heeren Staaten vaD Holland en Weftvriesland van den 24 Juny dezes Jaars, en houdende inftantien, dat ter Generaliteit ten fpoedigften moge worden gerefoiveert op het fubjeft van het verleenen van ongelimiteerde Convoyen , breder by de voorfz. refolutie gementioneert; hebben ter Vergadering gerapporteert, dat van advife zouden weezen, dat de Heeren Gedeputeerden wegens deze Provincie ter Generaliteit zouden behooren te worden aangefchreven en geauthorifeert, om ter Vergadering van haar Hoog, Mog. te verklaaren, dat Ridderfchap en Steden gefien en overwogen hebbende de reeden en gronden by voorgemelde Refolutie aangevoerd, met de Heeren Staaten vaD Holland en Weftvriesland daar in wel kunDen conveniëren, dat het voor de belangen van de Commercie en navigatie dezer Landen van de hoogde necesfiteit is geworden om ten fpoedigften tc delibereren en refolveren over het verleenen van ongelimiteerde Convoyen , ten einde defelve door inacliviteit aan verdere onheilen en ruine niet worden overgelaaten, en daarom ook gaarne fullen mede werken tot de accelleratie van al het geene daartoe billyker wyfe cenigfints werken kan; dan dat hun Edele Mog, in aanmerking van den nog in/ufficienten Staat der Marine om hetzelve met die geruftheid als het behoort te effeftueren, en voor fig zeer bedenkelyk houden om daartoe van nu af aan en fonder fig in een genoegfaam poftuur van defenfie te hebben gefield, te refolveren: Verbeeldende fig Ridderfchap en Steeden, dat de Commercie en Navigatie zoo wel als de overige belangen van de Republicq fonder fulks te zyn geëffeElueert, fouden kannen worden in de Waagfchalen aan nieuwe en ram-  <8>< 7 meerdere onheilen blootgejleld, daar het verleenen van indiftmcle of ongelimiteerde Convoyen na hunne begrippen nu volftrekt gecalculeert en ondergefchikt behoort te zyn aan het vermogen, om defelve met Effeft en in een gefundeert vooruitji^t van door een voldoende prote£tie alle avanies en infultes af te weer en, te kunnen doen bejland zyn". „ Dat Ridderfchap en Stecden daar toe des te meer overhellen, om dat het nemen eencr Refolutie tot het verleenen van ongelimiteerde Convoyen tegens een tyd wanneer men in ftaat zal zyn,op dit ogenblik, en vervolgens foo lange men niet in Jiaat ii, van geen meerder dienft of nut kan zyn, dan wanneer die genomen word op den gefchikten tyd, als men zig werkelyk in ftaat bevind , de Commercie en navigatie voor dien tyd daar van geen vrugt kunnende hebben; en het nu voor als dan refolveren over het verleenen van ongelimiteerde Convoyen boven dien niet feer faifonnabel kan voorkomen, gemerkt de wiflelvallige omftandigheden en onvoorfiene evenementen van den Oorlog, niet wel kunnen toelaten om voorlopig en met eenige geruftheid, overeenkomftig het waare belang van het Gemenebeft , en voor dat men zig te Water en te Lande in beboorlyken Jtaat van defenfiefal hebben gefield, van nu afaan daar omtrent decifif, en foo als het dan behoord, te kunnen bepalen, terwyle ondertusfehen de intentie tot het verleenen derfelve daar uit genoeg te ontdekken is, om te kunnen opereren ter opheffiog van de bewufte Edicten en Tarif; en foo zulks egter onverhoopt daar toe niet mogt kunnen voldoen, als dan ook niet voldaan zal kunnen worden met het van Honden aan nemen eener Refolutie tot het verleenen van ongelimiteerde Convoyen, tegen den tyd dat men in ftaat is foo lange dc Executie daar aan niet met *er A 4 daad  8 ># daad gegeeven word, het welk dog perfe en foo lange zal moeten ftllle ftaan ter tyd men fig werkelyk in Jtaat bevind; verkieft men by ontltcnteniffe van dien den Scaat met de Commercie en Navigatie doorfe van het eene befwaar te bevryden, niet ontydig in een ander .aggraveerend embarras en fvvarighcid te wikkelen, het geene billykerwyfe niet gevergt kan worden, en ook tegen de Regelen van voorfigtigheid en felfs behoud foude iploopen". „ Dat Ridderfchap en Steeden dit een en ander g-enfints aanvoeren, om de faaken fonder hun felfs voldoende reedenen te dilayeeren, of % te ontrekken van de pligten dewelke hun als Leeden van het Bondgenootfchap aan de belangen van het Gemenebeft verbinden", „ Dat dit en hun voorig gehouden gedrag, de eedragene Confenten, de gedaane aanmaningen en In ftantien voor hun fpreeken, en teffens bewyfen dat fy fig daar van tot hier toe cordaat gequeten hebben en na hun vermogen fig verder quyten fullen en daarom ook vermeenen gebruik te mogen maken van hun regt, om alles wat Zy gevoelen ten beften van het Bontgenootfchap te kunnen ftrekken, aan dezelve voor oogen te houden, onder dien allefints biliyken weder euch, dat aan hun een wederkerig regt gevoted word in die zaakcn, welke de fekerbeid van bet gemene Bonlgenootfcbap in derfelver toejtand en betrekkingen na bun gevoelen weefentlyk aangaan; waarom Ridderfchan en Steeden fig dan dok niet moogen dispenfeeren aan de Bondgenoten en in het byzonder aan de Heeren Staaten van Hoüand.en Weftvriesland te reprefenree ren , dat zy het daar voor houden dat de Commercie en Nav.gat,e met het verleenen van ongelimiteerde Convoyen wel onder dog niet de eenige importante ! jeq.  jeSten zyn, welken den ernftigen aandagt van de ge* famenclyke Bontgenoten behooren na zig te trekken"., „ Dat de Commercie en Navigatie uitmaakt een zeer voornaam deel van het welvaren van het gemenebeft, dog dat het gemenebeft felve het geheel zynde, in de eerjte en principaale plaats in aanmerkinge ko. men moet". „ Dat dan ook van de Confervatie van dit geheel het meerder of minder welvaren van alle onderdeelen afhangt". „ Dat de Bondgenooten en in het byfonder de Heeren Staaten van Holland niet zullen kunnen disconvenieren van den forgelyken toejland, waar in hetzelve feedert eenigen tyd geweeft en als nog is, dus enen verdubbelden aandagt en oplettenheid verdient, om te verhoeden dat de confervatie van dien niet in gevaar gerake verloren te worden. Immers dat de Ridderfchap en Steeden voor hun van overlange daar voor zyn bezorgt geweeft, en daarom ook niet nagelaten hebben van tyd tot tyd hunne bedenkingen en reprefentatien in den fchoot van het Bondgenootfchap neder te leggen , en ten kragtigften aan te dringen, ten einde toereikende middelen mogten by de hand genomen worden, die ftrekken konden tot handhaving van dit Gemenebeft niet alleen by haare vrye Com» mercie en Navigatie na teneur der fubfifterende Tractat:n, maar ook voornamelyk by hareregten, Bcfittingen, Eere en onafhangelykheid". „ Dan dat tot hun lcedwefen hebben moeten ondervinden, dat hetzelve niet in dat felve ligt is befchouwd, en cgter na hunne gedagten de voorname foo niet eenu ge reeden of lever d, iviarom men fig thans huiten een:ge Jlaat bevind de Comme cie en Nav'gatie md:ltin£t ie kunnm bfchermen, en de volle exerc tie van het geen voorgemeld is te genieten". A5 v Dat  ;i Dat hun Edele Mog. niet kunnen bemerken, dat de toenemende befwaarlyke omftandigheden eenige meerdere impresfie hebben gemaakt, en het egter feker is, dat den ontftane oorlog tulTchen de twee magtige nabuuren van defen Staat, door het deelnemen in defelve van 't Hof van Sparjjen meerder beforgtheid moet aanbrengen, en fodanige gevolgen kan na fig fleepen, die dezen Staat niet onverfchillig of werkeloos kunnen doen blyven nederfitten, om onfekere uitkomften die meer of minder gevaarlyke invloed op hun ruft en toeftand kunnen maaken, af te wagten". „ Dat Ridderfchap en Steeden derhalven om voorgemelde en andere redenen, die de Bondgenoten fig felfs gemakkelyk kunnen fuppediteeren, en welke het niet altyd even oorbaar is, opentlyk en voor de gehele wareld voor te brengen, vermenen geregtigt te zyn hunne voormaals gedane inftantien te berbaalen, en ter defer gelegentheid de Bondgenoten en in het byfonder ook de Heeren Staaten van Holland op bet hart te binden, om dezelve waar het mogelyk te beweegen, om daar op die reflectie te flaan, die het gewigt der zaken vereifcht, om in defe verre uitfiende tyden, in welke niemand fal kunnen repondeeren, voor de gevolgen die eene voortdurende Oorlog dikwils buiten en tegen verwagticg hebben kan, ook nog toe te treeden , tot het nemen der convenabelite mefures ter vermeerdering en in ftaatftelling zoo wel van Land als Zeemagt, met het gene daar van afhangt, op dat het gemenebeft geen fchade lyde, en fig moge kunnen bewaren by de vreede en de aangenomene neutraliteit, begrypende hun Ed. Mog. uit het gene is geavanceert, dat bet niet wel te compasferen is met de onderlinge verpligtingen, dat de voorforgen alleen werkfaam gemaakt worden op een deel, en op bet gebed buiten activiteit gelaaien". „ Dat  „ Dat hun Ed. Mog. dit opmerkende regt hebben te vorderen, dat de Bondgenoten die ter dezer zake Cg nog niet hebben believen te uiten, fig mogen laaten overhalen om te accorderen tot zodanige mefures als daartoe dienftig zyn, of als nog rullen worden geoordeelt, en dus te helpen bevorderen, dat door eene eenparige bewilliging de vermeerdering der Landmagt nu felfs des te meer noodfakelyk, daar de voorforgen langs de Zeekufien cafu quo gerequireert wordende, de verfekering der Landkant en bet geene vorder nodig is, niet langer worde voorby gefien, terwylen Ridderfchap en Steden de verfekering van den Staat aan de Zeekant met de vermeerdering der Marine fig allefints beyvert hebben, en daar by fullen volharden, en op dit ogenblik daar in weder nieuw bewys fullen geven, vermits zy op de inftantien van de Heeren Staaten van Holland reflecterende, hunne reeds gedragene confenten verklaren te vermeerderen met hunne toeftem. rning en confent in de Petitie tot den aanbouw en Equipagie der geproponeerde Advisjagten, als mede in de renovatie van het Placaat den 12 Juny 1747, met de gedefidereerde verandering alleen van den derden in den vyfden man, als nog verhindert wordende te delibcren over de Petitiën van ƒ 1800000,0,0 en ƒ 1500000:0:0 refpective tot aanvulling der magazyirn en Reparatie der oude Scheepen van Oorlog, om reedenen aan het einde dezes nader op te geven, dan dat egter gereed zyn, om met de gefamentlyke Bondgenoten mede te werken tot het nemen van alle zodanige verdere Mefures, als dezelve gefchikt fullen oordelen ter bereiking der hier voren ter nedergefteide oog. merken en eindens". _ Dat Ridderfchap en Steeden thans niet meer lullen avanceren, dan direct nodig is om hunne gevoelens  aan den dag te leggen , vermenende dat het 'er thans op aankomt, om alles wat verwydering geven kan, te vermeyden, en finceerlyk dat gene toe te brengen het welk tot eene eenparige overeenkomft tusfchen de Refpective Bondgenoten leiden kan, waarom zy ook ernftig verfoeken dat defelve en in het byfonder de Heeren Staaten van Holland een en ander als nog in bedaarde en ferieufe nadere overweging zullen gelieven te nemen, en fonder verfuim tyd en kragten hefteden om gebruik te maken van de vooraangeroerde middelen , de eenige foo het voorkomt om het gemenebeft voor verdere onheilen en zwaarigheeden te praeferveren". „ Dat Ridderfchap en Steeden hier op den uitflag der deliberatien van de Refpective Bondgenoten te gemoet zullen fien, het ook hier by provifioneel fouden kunnen laaten , was het niet dat nog met weinig woorden moeiten remarqueren, dat de oplosfing by de Refolutie van de Heeren Staaten van Holland geallcgeertbetrekkelyk de adminiftratie van de Collegien ter Admiraliteit , niet feer kunnen voldoen , gemerkt het wel degelyk de vrage blyft, of de faaken van de Refpective Admiraliteiten en derfelver finanden foo zyn, en worden geadminiftreert als het behoord, als het welk uit het gedaan onderfoek en verkregen kennisfe daar van ten genoegen der Bondgenoten eerft zal moeten genen worden, en of defelve volkomen geruftheid mogen hebben, dat het een en ander foo beffierdword als het na de order toeftaat, en dat het voldoende geblyke, dat daar by de behoorlyke fpaarfaamheid in agt genomen, de inkomften en gefurneerde penningen befteed worden tot de oogmerken en eindens waartoe zy ontfangen en ingewilügt zyn , gelyk ook van de fource waar uit het agterwefen van de Financiën voort- fpru;r,  fpruit, en of 'er geen menagieufer directie in defelve heeft kunnen worden gehouden, van al het welk men niet feer overtuigt is, en door de buitengewone agterboudentbeid in meerder twyfeling word verfterkt: erkennende Ridderfchap en Steeden , dat het ftrift genomen, tbans voel niet bet tydftip is om daar aan te remediëren, maar fy houden fig ook teffens verfekert, dat indien paifibele en gewoone tyden geen mogelykbeid lot onderfoek en elucidatie kunnen te -wegen brengen, bet dan niet vreemd gevonden kan worden, om buitengewoone tyden als deefe waar te nemen, om te tragten te verkrygen het geen de Bondgenoten niet regtmatig mag onthouden worden, daar de volharding in defelfde gevoelens bewyfen zal, dat men ongeagt alle inftantien en aanmaningen by de Collegien ter Admiraliteit, op het felve fpoor gedenkt voort te gaan, om de Bondgenoten buiten alle eclaircisfement en onderfoek te laaten, in het welk men, wil men fig niet verantwoordelykftellen, niet kan beruften,en daarom fal verwagten, dat als nog hoe eerder foo beeter aan het gefundeert verlangen van defe en andre Provinciën fal worden voldaan". , Dat voorts Extract van de Refolutie in defen te nemen foude behooren te worden gefonden aan de Heeren Gedeputeerden wegens defe Provincie ten Geoeraliteit, om daar van ter Vergadering van haar Hoog jvf og. opening te doen. Waar op zynde gedelibereert, hebben Ridderfchap en Steeden fig met het voorfz. Rapport geconformeerd. .- . Onderjlond. Accordeert met het voorfz. Regifter. Ceteekent Derk Dumbar. Wy  Wy zien uit deeze Refolutie, ter Vergadering Van Ha-^r Hoog Mog. op den 23™ Jujy ingebragt. i°. Dat de Provincie van Overysfel al mede zwaarigheid gemaakt heeft, om tot het verleenen van onbepaald Convooy te befluiten; en dat wel. $ - T Op eehe verfterking aan de Landzyde, vfr-> mits de Landmacht zelfs toen te meer noodzaaklyk was, daar de voorforgen langs de kuften cafu quo gerequireerd wordende, de verzekering der grenfen aan den Landkant, en het geen verder nodig is, niet langer voorby gezien konde worden. 7°, Dat de Provincie van Overysfel klaagt over ageerhoudenheid wegens het beftier der Admiraliteiten , en dat 'er in paifibele en gewoone tyden geen mooglykheid fchynt te weef en om onderzoek en elucidatie te wege te brengen, nopens zaaken , welke behoorden nagegaan en onderzogt te worden. Lees nu, zooge luft hebt, de Refolutie van Stad en Lande op dezelve zaak; zy gaat mede hier nevens. Extracl uit het Refulutie-boek van de Edele Mogende Heeren Staaten van Stad en Lande. Dingsdag den 20 July 1779. ' „ Gedelibereert zynde over het Rapport van de Heeren Gecommitteerden tot de Petitiën van de Raa. den van Staate en dezer Provincie Finances van heeden, noopens het verleenen of niet verleenen van een ongelimiteert Convoy van alle goederen, volgens de Tra&aten geene contrabande zynde, als over de Misfive tot antwoord dienende op die van hun Ed. Gr. Mog.  ê4 h Mog. de Heeren Staaten van Holland en Wefivricsiahd van den 24. van de afgelopehe maand; luidende heê Rapport als volgt". Rapport der Heeren Gecommitteerden tot de Petitiën van den Raad van Staaté en dezer Provincie Finances: Edele Mogende Heeren! i „ Ter voldoening aan U Edele Mog. Refolutie van den ij. defer door de Heeren U Edele Mog. Gecommitteerden zynde onderfogt de Misllve der Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland, den 24 Juny jongft aan U Ed. Mog. geichreven, ten bylage hebbende derfelver Refolutie van dien felven datum, den 28- daar aan volgende ter Vergadeiinge van hun Hoog Mog. ingebragtj tenderinde onder anderen om U Ed. Mog. en de verdere Bondgenoten te perfuaderen tot het confenteren in een ongelimiteërt Ccnvoy van alle goederen, volgens de fubfifterende Traftaten geen contrabande zynde, hebben de eer U Ed Mog. te rapporteeren : dat met de vereifchte nauwkeurigheid heb-? bende geëxamineert de argumenten daar in vervat, als mede de omltandigheden waar in de Republicq fig bevind , dat aan hun Ed. aan de eene kant is voorgekomen, dat de Kroon van Engeland tegens alle gronden op het R"gt der volkeren en folemnele Traclaten fteuhende , (waar van hetfelve ten onfer nadeele bevoorecs de vrugten heeft genooten ) aan de Republicq; betwift het Regt en vryheid om de Goederen te vervoeren , die by die Traclaten vry zyn verklaart,' en1 X Stuk; B fig  lig daartoe bedient alleen van dat argument het welk het regt van convergentie aan de handgeefc". „ Een Regt het welke, indien het eens by Souveraine Vorften als Wettig word erkend , alle voorige Tractiten den bodem inflaat, en alle toekomende onnut maakt".' „ Dat men onder dat frivole pretext de fchepen van de Republicq neemt, de Ladingen behoud, ja fulks door Regterlyke uitfpraken beveftigc, fonder dat de fterkfte vertogen daar tegens gedaan, fuJks hebben kunnen redrelTeren. Dat aan de andere kant de eifch van Vrankryk, willende dat de Staat een onbepaalt Convoy, waar toe defelve in gevolge de Traclaten geregtigd is, fa! moeten verleenen, niet minder onbillyk is, als hebbende de eene Souverain geen regt een andere te conftringeeren om gebruik te moeten maken van die regten die defelve competeren, dewyl ieder Souverain, Vont of Volk moet weeten en beoordelen wat hy diende te doen of te laaten, fonder daar in van het welbehagen van een anaer afhanggelyk te fyn, en dat die Vont, offchoon meefter om in fyne Staaten den Koophandel en Scheepvaart na welgevallen te kunnen befwaren, daar in egter ten opfigte van esa gedeelte der Republicq onbillyk handelt, om dat een onbillyke eifch daar van de grond is, het welk niet alleen ten klaarilen blykt uit de vrydom daar van aan die van Holland verleend, maar veel meer uit de genoegfame fekerheid die 'er fchynt te fyn, dat die grieven fullen worden opgeheven, foo ras, men aan desfelfs begeerte voldoet". „ Dat de handelwyze dier beide Mogendheeden te kennen geeft, dat men bewufl is van de /wakheid van defen Staat, en dat fig eene overmatige invloed op de. felve durven aanmatigen, alleen om dat fy oordeelen de fterkfte te fyn". „ Dat  <8K tg >® j, Dat inmiddels de Zeevaart en Koophandel, èa* by confequentie alle ftaaten en byfondre betrekkingen in de Repub'icq daar door grotelyks lyden en benadeelt worden, foo dat het te vrefen ftaat, dat geheeie Takken van Scheepvaart en Commercie fullen worden gederiveert, en eens gederiveert fynde, nooit weder in hunne voorige plaatfen te rug fullen komen: een vrees die te meer gegrond is, indien de publicque tydingen waerheid zyn, dat de Noordfche Vorften hun" ne Scheepen van Oorlog dekken, en veilig in de Havenen der belligereerende Mogentheden invoeren, fonder dat het blykt dat defelve deswegens worden ontruft". „ Dat daar uit foude volgen, dat die volkeren gelukkiger fyn fonder Tradlaten dan de Republicq met defelve,. alleen om dat fig in ftaat oordeelen hunne Vlaggen te durvea vertoonen, en gerefolveert fchynea te fyn, defelve te willen befchermen. „ Dat om die nadeelen en gevaarefl voor te komen, en fig niet af te geven van een flipte neutraliteit r Waar van het fchynt dat ieder der Oorlogende Mogentheden den Staat foekt af te trekken , en de eer en Souverainiteit van den Staat te conferveeren; 'er in den eerften opflag niets nodiger, fchynt, dan om 's LandsCommercie op alle mogelyke wyfe te dekken, en de Vlag van den Staat tegens alle afFrontes te beveiligen; danalfoo die Vlag niet in ftaat is fig felfs te beveiligen, maar een genoegfaam aantal Oorlogfchepen daar toe, benodigt js, moeten & ve inmiddels, naa U ten vriendelykfte gegroet en van myne beftendigé achting verzekerd te hebben, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wei-Edele Gejlr. BW. Dienaar, pen asen Maart RjSlNÏER. vryaaut. AGT-  AGT-EN-ZEVENTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! De Refolutie van Utrecht, betrekkelyk tot het voorftel om onbepaald Convooy te verleenen, is niet minder aanmerklyk dan die van de an* deren Geweften. Zy is van den volgenden Inhoud. JSxtraEt uit de Refolutien der Edele Mogende Heeren Staaten 'sLands, van Utrecht, Mercurii den 4 Augujli 1779. - js gehoord het Rapport van de Heeren van Weseerveld, en andere hunner Ed. Mog. Gecommitteerden tot den Staat van Oorlog, hebbende , ingevolge en ter voldoeninge van hunner Ed. Mog. Refolutie Commifforiaal van den 7 Ju'y jongftleden, geëxamineert de Misfive van de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland, gefchreven in den Hage den 24 Juny daar te vooren, mitsgaders hunne Ed. Grooc Mog. Refolutie ten felve dage genomen, en vervolgens ter generaliteit ingebragt, inhoudende een ampel detail van de kommerlyke omftandigheden waar in de Republicq, byfonder met opfigt tot haare Navigatie cn Commercie, fig thans bevind, en op daar by geB j alle-.  2Ö ><& allegeerde redenen infterende, ten einde hoe eer foo beter worde gerefolveert tot het verleenen van een on* bepaalde protectie aan de Commercie, en een Generaal Convoy voor alle goederen volgens de Traclaten fikt contrabande wefende, na de Havenen der thans in Oorlog zynde Mogentheden". „ Waar op gedelibereert, en gelet fynde op al het gene betrekkelyk defe gewigtige materie in confidentie kan en behoord te komen, hebben hun Ed. Mog. goed gevonden de Heeren Gecommitteerden defer Provincie ter Generaliteit te authoriferen, gelyk gefchied mitsdefen, om in name en van wegens hun Ed. Mog. ter Vergadering van hun Hoog Mog. opening te doen en te declareeren". ,, Dat de Heeren Staaten defer Provincie met gene mindere bekommering dan oplettenheid al federd een geruimën tyd het Oog geveftigt hebbek op de bef warende en forgelyke omftandigheden, waar in de Republicq felve en hare Navigatie en Commercie wegens ontftane troubels tufTchen de Hoven van Engeland en Vrankryk zyn gebragt geworden". „ Dat hun Ed. Mog. met innig lectwefen moeten verklaren overtuigt te fyn, dat de forgelyke Jttuatie van de Republicq in den prefenten fatneploop van faken, niet alleen is toe te febryven aan bet gebrek van tnagt, om fig op ene kloekmoedige en honorabele o vernederende rencontres voor de eert en inde* tendentie van den Staat, teffens met importante fchade en nadelen voor desfelfs commercierende Ingezetenen ten gevolge gehad hebben, en nog wyders zullen moeten hebben; indien niet met de vereifchte prudentie en promptitude daar jegens komt te worden voorfien". „ Dat hun Ed. Mog. fig ook geenfints kunnen bevreemden over den yver, met welken de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland verlangen, dat de meefte gepafte middelen ter handhaving van de vrye Vaart en Commercie van 's Lands Ingezetenen, waar by hunner Ed. Gr. Mogende Provincie boven andere is geinteresfeert, en ter voorkominge van derfelver bederf en ruïne, mogen worden by der hand genomen en in het werk gefteld". „ Dat het- haar Ed. Mog. feer aangenaam geweeft is te vernemen, het genoegen van hun Edele Groot Mog. wegens de cordate bewilliging van hun Ed. M*>g. tot bet helpen dragen van excesfive, en bet vermogen van de Finantien defer Provincie Utrecht foo feer befwarende koften, welke ter berftellinge en vermeerderinge van 's Lands navale magt fyn gevordert, om de eere van de Viag van den Staat en de vrye vaart en commercie der Ingezetenen , conform de fubfifterende Tradtaten, dadelyk te kunnen maintineren en bevestigen". „ Dat hun Edele Mog. ook niets hartelyker wanfchen dan de bereiking van dit foo regtmatig als beilfaam oogmerk, en wel foo fpoedig als zulks met de nodige voorfigtigheid en fonder fig aan andere voor de gehele Republicq niet min sorgelyke gevaren te exponeren , kan worden geëffcftueert". „ Dan dat de bekommering deefcn aangaande niet wel  wel anders kan worden weggenomen, dan door dc Republicq gefteld te fien in een behoorlyken ftaat om haare eer en onafhanglykheid tegens alle onvoorfiene Evenementen te kunnen fouteneren en defenderen, Waartoe de prefente Forces van de Republicq, infonderbeid die te Lande, geeniints genoegfaam fyn, en het gunt verfcheide Leden van het Bondgenootfchap al Jedert langen tyd foo ernftig heeft doen infteren, dat ook daar omtrent de nodige voorfiening mogt worden gedaan, met dat gevolg, dat den fel ven by hunne laatft ter Vergaderinge van hun Hoog. Mog. ingebragte Refolutien, op het prefente fubject, expresfelyk hebben gedeclareert niet te kunnen defereren aan de inftantien van de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland, by hunner Ed. Gr. Mog. Refolutie van den 24 Juny jongltleden gedaan, foo lang aan defelven daar in geen genoegen fal fyn gegeven". ,, Dat wyders hun Ed. Gr. Mog. ook niet vreemt fullen kunnen vinden, dat, de faken in dien ftaat fynde, hun Ed. Mog. feer verlangen op nadere en fekerder gronden geruft te worden gefteld, dat de Marine van den Staat foo fpoedig als bun Ed. Gr. Mog. fcbynsn vaft te ftellen, fal wefen fufficient, om fonder vrefe van affront voor de Vlag van 'de Republicq eenc generale protectie aan de Commercie te verfchaffen, en dat het verleenen van onbepaalde Convoyen, fpecialyk voor fchepen met fcheeps timmerhout geladen, na de Havenen van Vrankryk en Engeland, als waartoe eygentlyk de voornaame inftantien van hun Edele Groot Mog. zyn tenderende, de Republicq voor het tegenwoordige in geen grooter gevaar fal kunnen brengen, dan het by hun Edele Groot Mog. uit het langer aanhouden der deliberatien over ene faak van foo poot gewigt en gevolg gevreeft en voorfien word". »>. Sul-  <8>K[ 29 „ Sullende hun Ed. Mog., zoo dra aan dit regtmatig verlangen op ene redelyke wyfe zal fyn voldaan, feer gaarne en promptelyk met de andere Bondgenoten concurreren, om aan de commercierende Ingefetenen van den Staat te verlenen fodanige protectie, als op den grond der fubfifterende Traclaten, behoudens de obfervatie van ene exafte neuteraliteit, fonder enige andere bepalingen, fal kunnen worden geaccordeert en dadelyk geprefteert". „ Dat egter, hoe feer hun Ed. Mog. ten blyke van hunne welmenentheid in defen, nog onlangs geconcurreert hebben tot het nemen van verfcheide arrangementen, welke door de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland in de prefente omftandigheden van dienft geoordeeld en ter Vergaderinge van hun Hoog Mog. geproponeert zyn; en daar en boven hun Ed. Mog. by defen ook nog confenteeren, dat by hun Hoog Mog. werde gerenoveert het placaat van den 12 Juny 1747, met verandering van denderden in den vyfdea Man, ten einde een proef te nemen wat het effect daar van ter bemanning van 's Lands Schepen foude kunnen wefen, hun Edele Mog. des niet te min voor het tegenwoordige moeten difficulteren, omtrent de Petitiën van agtien maal hondert duifent en vyftien maal honderd duifend Guldens fuccesfivelyk gedaan , ter aanvullinge van 's Lands Zee-Magafynen, als fynde een gantfeh ongewoone zaak, en die met gene billykheid, immers van defe Provincie, aangeüen de bekrompenheid van hare Financien , buiten hoogdringende nood kan worden gevergt, vooral niet,> lang aan de foo menigmaal herbaalde inftantien tot nader onderfoek en opening van- den Staat en de huishouding van de RefpeStive Collegien ter Admiraliteit gene voldoening vond 'gegeven, waar toe de motiven nooit van meerderen  deren aandrang kunnen zyn, dan in een tyd gelyk deefen, wanneer het verval foo groot bevonden word, dat het felve tot het eenige fundament van geheel extraordinaire en teffens foo importante befwaarnisfe voor de Bondgenoten zoude komen te ftrefcken" „ En zal ten dien einde Extract deezer Refolutie by misfive aan de H eren Gecommitteerden ter Generaliteit worden toegeibnden. Onderjlond, Accordeert met voorfz. Refolutien. Geteekent, C. A. V o s. Deze Refolutie beveiligt het geen ik hier voren aangetekend heb, naamlyk, dat het den Prins onmooglyk is iet tot veiligheid, befcherming, en zekerheid van 't Vaderland te kunnen toebrengen, terwyl de Regenten twifien. De forgelyke fituatie van de Republieck is (dus fpreeken de Staaten van Utrecht') niet alleen toe te fcbryven aan het. gebrek van magt, maar ook aan het defett van de hoogftnodige eensgezindheid tusfchen de Leden van het Bondgenootfchap. Die zoo zynde, hoe is het'dan mooglyk,. dat de Capitein-Generaal en Admiraal iet nuttigs, verrigte? wat kan men verwagten daar beiden en magt en eensgezindheid ontbreeken. Is 'er dan, in 't beftuur van de algemeene zaak, gebrek aan a&iviteit befpeürd of daadlyk ge weeft' is  is 'er dat geen niet beftaan in den oorlog tegeiï den Engelfchun, het geen de pennevoerders van den Poft van den Neder.Rhyn, van den Staatsman, en hunne nagalmers gewild hebben, dat gedaan geweeft moeft zyn, aan wien zal het te wyten zyn? Zal het niet moeten gefchieden aan die zelfde Regenten , die zulke bedillers van 't Opperbewind) onder hunne befcherrning neemen ?die eenDiemermeerfche en Zuidhollandfche Courant begunftigen? die toelaaten dat binnen de muuren van de integreerende deelen van den Staat het zaad van tweefpalt uitgevend, geftrooit, aangepreezen, en, als* 't ware, openbaar te koop geveild word? aan die zelfde Regenten, die oorzaak zyn, dat 'er gebrek van macht en eensgezindheid is ? en geenzins aan Z. D. Hoogheid, die, om de woorden, welken Vondel aan Palamedes in den mond legt, eens te gebruiken , lange jaaren, Gezorgd, gewaakt, gejlaaft, geploegd, gezwoegd, gezweet, heeft, om die beide gebreken uit het Vaderland te weeren, en de Bondgenooten, door infchiklyke middelen, tot eensgezindheid, en denStaat in een behoorlyk poftuur van defenfie te brengen. Was Z. D. Hoogheid daar in geflaagd; was *er dit gebrek van eensgezindheid niet geweeft (de Staaten van Utrecht erkennen het volmondig ) wy zouden niet bloot gefteld zyn geweeft aan de geoppofeefde requifitien, die zoo vernederende vóór de eer  eer en independentie van den Staat, en teffens zoo nadeelig en fchadelyk voor derzelver Ingezeetenen zyn geweeft. Verders maakt die Refolutie mede gewag van een Onderzoek en Opening van den Staat en huishouding van de refpeclive Collegien ter Admiraliteit} en van gebrek van voldoening daar omtrent; en men zou. de, niet zonder reden, kunnen vraagen, of die voorwerpen van minder gewigt zyn, dan die, met welken men zich, tegenwoordig, zoo driftig en yverig bezig houd? Ik zal het aan U en anderen laten beflisfen; en hier mede deezen brief eindigen , welke ik hoope dat U in een goeden welftand zal aantreffen, terwyl ik fteeds met geen mindere volvaardigheid dan achting bly ve, Wel-Edele Gestrenge Héér en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. BW. Bienaar, Den 29en. Maart revier VryaarT. 1703. P. S. Het fchynt, dat het met onze Vredesonderhandelingen zoo voorfpoedig niet loopt, als fommigen het zich ingebeeld hebben. Ik heb 'er wel voor gevreesd: het heeft, gelyk gy uic myne Brieven gezien hebt, my altyd zwaar op 'c hart gele-  33 >ê gelegen. Veelen der Amfterdamfche Politieken i die 'er eene andere verwachting van gehad hebben, beginnen, zoo men zegt, uit andere oogeri te zien; doch de zaak ligt 'er toe. Wy zitten alleen in de kuil. Hoe komen wy 'er uit, zonder iet van onze hoornen, pooten, hult, of Haart, kwyt te raaken? Hoe krygenwe Trinconomali en JSIagapatnam te rug? Hoe krygenwe de Berbice; Esfequebo, Demerary, St. Eufthatüis terug? Hoe krygenwe de Franfchen pit de Caap de Goede Hoop? Hoe zullenwe de verliefen der Kooplieden, die in onfe Colonien plantaadjen hadden, en op denzelven handel dreeven, vergoed krygen? hoe krygt de Staat de koften vergoed, welken gemaakt zyn j niet om den oorlog te voeren , maar om ons in ftaat te ftellen van dien te voeren? Men heeft in de blauwboekjes wel eenen grooten ophef gemaakt, dat dé Engelfchen alles moeiten vergoeden. De Amfterdamfche Politiecken hebben wel gefprooken van 'ef de Engelfchen toe te dwingen, en als of het maar aan ons fïond om 't harnas daartoe aan te fchieten : doch het fchynt in rationa inverfa te zuilen uit-; vallen.  34- >*. NEG EN-EN-ZE VENTIGS TE BRIEF, Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! 1 ~\e Refolutie van Zeeland over het neemen van -1—^ befluit tor/het verleenen van onbepaald Convooy is de laatfte, die ter Vergadering van haar Hoog Mogenden is ingekomen: zy is korter dan die der anderen Geweften; gelyk gy zien zult uit het nevensgaande Extract uit de Refolutien van die Hooge Staatsvergadering, luidende aldus: „ De Heeren Gedeputeerden van de Provincie van Zeeland, hebben ter Vergaderinge ingebragt en laaten leefen de Refolutie van de Heeren Staaten van Hoog gemelde Provincie hunne Principaalen, rakende het verleenen van onbepaald Convoy aan de Commercierende Ingefetenen dezer Landen; volgende de voorfz. Refolutie hier na geinfereert. Extract uit het Regijïer van de Refolutien der Heeren Staaten van Zee. land. Den 24 September 1779. „ By Refolutie gedelibereert zynde op het Rapport van het Befoigne den 16 dezer maand ter Vergaderinge  35 >® ge uitgébragt over de circulaire misfïve der Üeereri Staaten van Holland en Weftvriesland van' den 24 Juny dézes jaars, en daar bygevoegde Refolutie, op de inftantien ter Generaliteit te doen tot conclufie der Re folutie dier Provincie van den 30 Maart te vooren, tot het verleenen van onbepaalde' en ongelimiteerde Convoyen na de Havenen der in Oorlogzynde Mogendheeden, en op de middelen om die Convoyen nog dit jaar te effectueren; als mede over de voorfz. Hollandfe Refolutie ter Generaliteit ingebragte advifen der Provincien van Gelderland, van Utrecht, Tan Vriesland, van Overysfel en van Stad en Landen, alle tenderende om Bet verleenen van fodanige Convoyen onbepaald provijioneel te dilayeren: en tevens , by refurntie op alle die voorfz. onderfcheidene ftukken voormaals breder gemeld, en tot het voorfz. Rapport reiative". „ ls goedgevonden en verftaan, dat de Heeren ordinaris Gedeputeerden dezer Provincie ter Generaliteyd zullen worden aangefchreven en geauthorifeert, gelyk gefchied by dezen, om wegens hun Ed. Mog. ter Vergadering van hun Hoog. Mog. te advifeeren: Dat hun Ed Mog. fig fouden hebben kunnen dispen. feer en van thans op nieuws te delibereer en op bet fulject der onbepaalde Convoyen na de Havenen der Belligereerende Mogentheden, aangefien zig op voorfz. fubjecT: reeds by Refolutie van den 29 April dezes jaars hebben geuit; dan dat ten einde te voldoen aan het'vcrfoek door de Heeren Gedeputeerden van de Refpective Provinciën ter VergaderiDge van hun Hoog. Mog. op den 6 defer maand gedaan, ten einde deeze Provincie fig nader wilde expliceeren op de Refolutie van de Heeren Staten van Holland van den vo'orfz. 24 juny dezeö jaars, den 28 daar aanvolgende ter Generaliteit ingebragt, hun Ed. Mog. moeten declareren, dat in dé C 3 eves*  evengemelde refolutie niet gevonden hebben foodanigê. gronden, waar op oordeelen dat met vereyjle prudentie, tot bet geven van ongelimiteerde protectie ter Zee zoude kunnen worden gerefolveert, en daar door vermeerdert de veiligheid en vryheid der Commercie en Navigatie, «vaar in deze Provincie foo merkelyk is geinteresfeert» cn waar van de bevordering haar grootelyks ter harte gaat. Dat hun Edele Groot Mog. geiïen hebben uit de Refolutien door de andere Provinciën op voorfchreven fubject. genomen, en fuccesfivelyk ter Generaliteit ingebragt, dat boogstdefelve ten principalen in gelyk begrip Jiaan. Dat hun Ed. Mog. met de meette hunner bondgenoten iuftemmen , dat zoo lang de Republicq in desjelfs tegenwoordigen swakken Staat van defenfie is, fy fig moet wacten van mefures te nemen die eenig misverjtand ten gevolge zoude kunnen hebben. En dat de verdere omftandigheeden waar in zig de Republicq thans bevind, opfigtelyk tot de Belligereerende Mogen theeden , voor als nog foodanig niet verandert zyn, dat andere mefures in defen komen te requireeren: Dat daarom hun Ed. Mog. oordeelen te moeten perfifteeren by hunne voorfz. Refolutie van den 29 April defes jaars, in foo verre daar by het verleenen van Convoy aan Houtfcheepen by provifie word uitgefteld en gedifficulteert. Dat hun Ed. Mog. al verder op het kragtigfte inhsereren hun verfoek by opgemelde Refolutie gedaan, ten einde gepafte middelen werden geadhibeert om tegen te gaan en weg te nemen de ongelykheid, thans in opfigt der Commercie met Vrankryk plaats hebbende tusfchen de Leeden van dit foo nauw verenigt Eondgenootfchap; en dat de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland door hun Hoog Mog." ernftiglyk mogen worden aangemaand om af te willen fien van hunne gedane inftantien tot bet voor alsnog con, toyee-  37 >$ voyeeren van Houtfcbeepen, en Jig ten dezen met bet eenparige sentiment der overige Provinciën conformecren. Dat eindelyk hun Ed. Mog. nogmaals herhalen hunnen voorflag, ten einde by provifie, en hangende de verdere deliberatien (na mate het getal der geëquipeerde fcheepen en Fregatten van Oorlog grooter word ) door een genocgfaam aantal derfelve mogen worden geërFeclueert de Convoyen na fodanige Landen, alwaar fulks meelt dienilig voor de Commercie fal worden geoordeelt, fpeciaal op en van de Colonien van defen Staat in de Weftindien; immers dat daar toe werde gerefolveert voor het aanftaande Winterfaifocn, en aldus voorgekomen, dat niet genoegfaam vrugteloos werden gefpendeert de importante fommen, waar in defe Provincie benevens de andere foo gretig heeft bewilligt, tot het op nieuws equiperen en in dienfi houden van fcheepen door de Refpect-ive Collegien ter Admiraliteit in Holland rcfiderende. Sullende Extract, van defe hunner Ed. Mog. Refolutie aan de welgemelde Heeren ordinaris GedeputeeN den defer Provincie ter Generaliteit tot derfelver informatie worden gefonden. Onder/lond, Accordeert met voorfz. Regifter. Getekent, G- j. Bl ankert. Voeg by 't geen de Heeren Staaten van Zeeland bier zeggen omtrent het verleenen van onbepaald Convooy aan Scheepen met Hout gelaaden, het geen hun Ed. Mogenden daar omtrent voorgedraaC 3 g«a  gen hebben in Hoogftderzelver Refolutie van den 2Q'-n April des zelfden jaars, welken zy ter tafel van haar Hoog Mogenden op den derden Mey daar aan volgenden hebben gebragt, en woordlyk aldus luid; j, Dat hun Edele Mog. al verder, ten aanzien van het gecven van Convoyen aan de Navigatie en Commercie deefer Landen met 's Landsfcheepen van Oorlog van oordeel zyn, dat fyne Doorlugtige Hoogheid behoord te worden verfogt, defelve foodanig te willen inrichten, dat de Middeiandfche 'Zee niet onvoorfisn worde gelaaten, en de Colonien van den Staat, infonderheid ook die, tot dewelke -deefe Provincie de nauwfte relatie heeft, niet van protectie worde ontbloot". „ Voorts, dat, ten einde op nieuws een doorgaande blyk te geeven van de flipte obfervantie eener voimaakfte neutraliteit, by prövifie behoord te blyven opgefchort het convoyeeren van fcheepen met fcheepsmateriaalen en fpeciaal met zwaare Houtwaaren tot den aanbouw van Oorlogfcheepen benoodigt, gelaaden en gedeftineerd na eene der Haavenen van Vrankryk of Groot-Brittannien, als thans belligereerende Moogentheeden". „ Nadien hun Edele Mog. niet kunnen nalaaten te remarqueeren, dat op den 25 December 1778 door het Hof van Vrankryk gearrefteerd zynde, en den 16, January laatftleeden aan hun Hoog Mog. gedaan overgeeven een Reglement, waar by alle Navigatie uit deefe Landen in de Franfche Havenen word onderworpen aan foodanige fwaare laftcn, die aan een verbod byca gelyk zyn, daar door van felve de reeden vermindert om te bepaalen dat Convoy fal worden verleent aan fcheepen na Vrankryk gedeftineert en gc- laa-  39 Iaaden met fcheepsmaterialen, fpeciaal met Houtwaaren". „ Dat immers hun Hoog Mog. niet behooren de Vlag van den Slaat aan eenen boon en den Staat zelve aan eenen Oorlog te exponeer en, om thans het Tra&aat van Marine met Engeland gemaakt ten jaare 1674 te doen opereeren in een poinc~r,,het geen weegens de befwaaren in Vrankryk op de Navigatie en Commercie van de Republicq gelegt, alleen kan interesfeeren de Ingezeetenen van twee Steeden, die tot prsejuditie der Commercie van de- andere eene exceptie ten hunnen faveure hebben verkreegen". „ Dat deefe Republicq thans geen Tractaat van Koophandel hebbende met Vrankryk, dat Ryk dus volkomen bevoegt is tot het ftatueren der befwaaren in het laatfte Reglement bepacld, en het dierhalven niet raad/aam kan wee/en in misverftand met Engeland te hoornen, om den ophef van hetfelve te verkrygen, daar de revocatie van dien niet langer foude behoeven te duuren, als het Franfche Hof zulks goedvond, of refolveeren mogte de Republicq met diergelyke mefures te dreigen, als wanneer fulks ten gevolge foude hebben , dat het felve Hof eene zeer uitgeftrekte toegeeventheid van onfe zyde verwachten foude". „ Dat door het niet convoyeeren van fcheepsmateriaalen cn Houtwaren na de Franfche Havenen, de Commercie deefer Lande (weegens de beladingen daar op in Vrankryk gelegt) weinig prcejuditie leid, en te gelyk met relatie tot Engeland word bevordert de veiligheid van den Staat in het gemeen en van de Commercie in het byzonder, daar toch in allen gevallen het eerfte deefer objecten voor het tweede behoord te gaan". „ Dat eindelyk hun Edele Mog. niet fonder beC 4 vreem-  vreemdinge uit de Memorie van den Heer Hertog de la Vauguion van den i February laatftleeden hebben gezien de afzonderlyke bundelingen en verfoeken van weegens de Stad Amfterdam gedaan; als meede dat die Stad en Haarlem booven de verdere Lceden van het Bondgenoodfchap hebben weeten te verkrygen de uytfonderingen, vermeld in het meergemelde Reglement van 25 December 1778; welke handelingen hun Edele Mog. vertrouwen, dat aan hun Hoog Mog. meede fullen voorkoomen van foodanige gevaarlyke gevolgen voor de Unie der refpective bondgenooten te weefen, dat nimmer eenige diergelyke faculteit aan eenige Steeden in defelvf. kan of beboord te worden erkent". En dat derhalven aan de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland door hun Hoog Mog. bïhoord te worden gereprcfenteerd de fingulariteit van deefen handel der bewufle twee Stecden, en dat diensvolgens hun Edele Groot Mog dienden te worden verfogt, om in ferieufe deliberatie te willen neemen en ernltig teegen te gaan het effect, van het beneficieeren der Ingezeetenen der voorfz. twee Steeden booven die der verdere Leeden van het Bondgenootfchap, ten einde alle gevaarlyke gevolgen voor de conflitutie van den geheelen Staat foo dra mogelyk worden gepraïvenieert en daar in voorfien". „ Ten welken einde Extract deefer geheele Refolu.tie aan de welgemelde Heeren Ordinaris Gedeputeerden ter Generaliteit tot derfelver informatie fal werden geTonden". Onder fond, Accordem met het voorfz. Regifler. Geteekent, G. J. Blanke rt. Gy  <& Qy ziet uit deeze Vertoogen van de Provincie van Zeeland, dat hetzelve Geweft niet minder dan> de andere vyf Provinciën eenen rupture met Engeland voor gevaarlyk gehouden, en begreepen heeft, dat men die vermyden moeft, zoo lang de Republieck in derzelver tegenwoordige» zwakken ftaat van defenfie was; inzonderheid, dat de Staat, toen ter tyd, weinig belang had aan het verleenen van onbepaald Convooy; en het mitsdien niet raadfaam was „ den Vlag van den Staat „ aan eenen hoon en den Staat zeiven aan eenen oor„ log te exponeer en, om het Traclaat van Marine „ met Engeland gemaakt, ten jaare 1674. te doen opereeren; noch ook met Engeland in misver/land te komen, om den. ophef van het „ Edift en Tarif van Frankryk te verkrygen". Gy ziet 'er uit, dat de Zeuwen zich inzonderheid be* klaagd hebben over de uitzonderingen, welkende Steden van Amfterdam en Haarlem nopens het ge. melde Edict, en Tarif hadden weeten te verkrygen; cn dezelven aangezien hebben „ van zodaanige ge„ vaarlyke gevolgen voor de Unie der refpective „ Bondgenooten te weezen , dat nimmer eenige „ diergelyke faculteit aan eene Provincie veel min aan „ eenige Steeden in dezelve kan of behoord te worden, „ erkend"; en gy ziet'er verder uit, dat die van Zeeland verlangd hebben, dat Holland zoude hebben willen afzien van deszelfs gedaane inftantien tot het voor als nog convoyeeren van Houtfcheepen, en daaromtrent zich conformeeC 5 rcn  ren met het eenpaarig fentiment der overige Provinden. Dit is niet gefchied: Holland heeft niet afgezien van deszelfsinftantien, en zich niet geconformeert met het fentiment der overige Provinciën: en door wie is het bewerkt dat het niet gefchied is? Door de Amfterdamfche Politiecken, die heimelyk naar een Oorlog met Engeland verlangden. Zie daar dan , myn Vriend! de fleutel van ons wedervaaren. Die Politiecken hebben het willen waagen. Zy hebben geteld op fchepen van Zweden en Denemarken, gelyk de Utrechtfche Poft-fchryver lpreekt in zyn N°. 139. van 't overneemen van franfche fchepen van Linie fjzekerlyk met al het gefchut, volk , officiers, viéluaille} en zy hebben eene verkeerde rekening gemaakt. Zy hebben geteld op de hulp van de gewaapende Neutraliteit, en hebben eene verkeerde rekening gemaakt. Zy hebben geteld op den afgematten Staat van Groot-Brittanje, en hebben eene verkeerde rekening gemaakt. Zy hebben geteld op eene ftandvaftige aankleeving van Frankryk aan onze belangens, en hebben eene verkeerde rekening gemaakt. Zy hebben geteld op den invloed van Vrankryk om voordeeiige voorwaarden van vrede te erlangen, en hebben eene verkeerde rekening gemaakt: en behalven die misrekeningen, hebben zy 'er nog anderen gemaakt,die de tyd verder openbaaren zal. Wierdenze door die misrekeningen tot inkeer gebragt, tot het beleiden van fchuld: hoorde men hen roepen pcccayimus, pee- cavi-  ®€ 41 cavimus, wy hebben gezondigd, wy hebben gezondigd ; dan zou 'er uit hunne zonde nog eenig nut kunnen voortvloeien, al was het alleen meerder vertrouwen te ftellen in het beleid van het Eminent Hoofd van de Republieck, het welk meer dan eenig Ingezeeten by den voorfpoed fhn 't Vaderland belang heeft; meer dan eenig Ingezeeten het geheel kan overzien en beoordeelen; meer dan eenig Ingezeeten de betrekkingen van onzen Staat tot andere Mogendheeden kan gadeflaan en navolgen. Dan, myn Vriend! het ziet 'er tot nog toe niet naar uit. De dwaalgeeften waaren nog te veel onder ons om: het vergiftig flym zit nog te dik op de oogen: daar by, en 't geen wel het voornaamfte is, die ooren hebben om te hooren; die oogen hebben om te zien; willen niet hooren, willen niet zien: zy moeten hunne hartstochten voldoen; hunne ruften boeten; hunne inzichten najaagen; al zoude 'er alle de ysfelykheeden van Burgertwift uit voortfpruiten, het gantfche Land verwoeft en tot een puinhoop gemaakt worden; 't helpt niet. Booi moet baas zyn. De Hemel geeve dat zy eindelyk eens in dien dollen loop moge gefluit worden'. Vaar wel, en verzekerd dat ik onveranderd bly ve , Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer geëerde vriend! Uwer Wei-Mek Gejir. BW. Dienaar, Pen 3m April REIKIER VrYAART. 1783. 7AG-  44 >& TAGT1GSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Ik had wel voorzien, dat gy, na 't leefen van de ftukken, welken ik U over 't verleenen van 't onbepaald Convooy ter hand heb doen komen, U verwonderen zoud, dat, het befluit tot het verleenen van onbepaald Convooy zoo kort na het doen van zulke ernftige overweegingen, is doorgegaan ; en dat de Geweften overgehaald zouden zyn geworden tot een ftap ,welke hun, als allergevaarlykft voor het Vaderland, was voorgekomen. Ik begryp even zoo weinig als gy, hoe het mooglyk is, dat men 'er toe heeft kunnen komen. Zoude men 'er van moeten zeggen, video meliora, proboque, deteriora fequor. Wie zoude dat durven doen? Het voorgevallene tusfchen den Graaf van Byland en een Engelfch Esquader heeft, 't is waar, aanleiding tot een verhaalt, befluit gegeeven; maar zoude dit voorval die uitwerking wel gehad hebben, indien 'er niet reeds een pradispojitie, gelyk de Geneesheeren fpreeken, eene voorbereiding in het lichchaam van Staat plaats gegreepen, en denzelven daar door in dien ftand gebragt had,.om, by de eerfte vlaag of toeval, naar dien kant over te Haan. Het-  & Het voorgevallene met den Graaf van Byland gaf den Staat geene krachten; noch nam de redenen weg, waarom 'er geoordeeld was, dat men een rupture met Engeland moefte vermyden. Wy bleeven in het geval der Samnieten, die eenig onge^ lyk verdroegen, om 'er zich over te wreeken wanneer de fnaaren gefpannen zouden zyn. Moeft een ontmoeting van den Graaf van Byland met een engelfch fmaldeel Ons van deze ftaatkundige voorzichtigheid doen afgaan; en moeiten wy daarom ons in een gevaar begeeven om veel meer te lyden en te verliezen, dan de oorzaak, welke 'er ons toe noopte, ons te ftaan kwam ? Behalven datwe ongewapend waren, moeft men echter altyd bedenken, dat van alle zaaken geenen onzekerder in haaren uitflach zyn dan die van den kryg; en dat in geene zaaken de uitkomft minder aan de verwagting voldoet, dan in den oorlog. Nusquam minus quam in bello eventus refpondent. De Refolutien, van welken ik U de copyen heb overgezonden, toonen ons verders, ('t is nodig dat men 't opmerke) dat Z. D. Hoogheid niet alken is geweeft, welke het gevaar van een Vredebreuk met Engeland overweegende, begreepen heeft, dat men 'er het Vaderland niet aan moeft bloot ftellen; zy toonen, dat zes "Geweften in dat zelfde begrip eenpaarig geftaan, en goede redenen van hun begrip voorgedraagen hebben; zy toonen dat de Provincie van Holland, gedreeven door den geeft der Amfterdamfche Politiecken, de anderen eindelyk overgehaald heeft om den gevaar- lyken  ®< 46" ><& tyken flap te doen, of t?en minften het zoo verre heefc weeten te brengen, dat 'er ter Generaliteit een befluit toe genomen is, offchoon Z. D. Hoogheid by hoogftdeszelfs voorzichtig gevoelen is bly« ven volharden. Gy vind in die Refolutien beveiligt, dat geene, het welk Z. D. Hoogheid, by hoogftdeszelfs Memorie (bladz. 22. 23. en 24. van den druk in 8vo met aantekeningen) heeft voorgedraagen. Maar hoe fterk men zich over het verlaaten van eenen weg, welken men, als den eenigften die ingeflaagen konde worden, had befchouwd, zoude kunnen verwonderen, nog grooter moet de verwondering zyn , als men gade flaat ,dat even dezelfde Ge ives« ten, welken erkent en beaamd hebben, dat de Republieck in geen ftaat van defenfie was,- die, uit dien hoofde, en om die reden, gemeend hebben dat een vredebreuk met Engeland vermyd moeft worden; dat, zeg ik, diezelfde Geweften naderhand de klaagftemme verheeven hebben over de werkeloosheid van eene magt, die zy wijlen dat 'er niet was, die zy erkend hadden dat 'er niet was,en van dewelke zy gefprooken hadden, als iet, welk niet zeer gemaklyk en niet zeer fpoedig verkreegen konde worden. Van de Provintie van Friesland wil ik niet fpreeken: daar gaat zedert eenigen tyd zulk een damp uit dat geweft op, dat het vergeeffche moeite zoude zyn de zwarte en dikke nevels, die 'er uit opvliegende willen verdunnen of verdry ven; die Friefen zullen 'er zeiven eindelyk in verflikken; en met  met onvruchtbaaren naweenen het gevoel der ram* pen, die zy bereiden, het meefte ondergaan. Maar wie zoude ooit van Groningen en Ommelanden ge* dagt hebben, dat die, bedwelmd door de opgaande rook hunner nabuuren, van de ongereedheid der Vloote om naar Breft te zeilen, zich zouden uitgelaaten hebben op die wyze, als men het vind in het Rapport der Heeren Gecommitteerden tot de Petitiën, van den Raad van Staate en deezer Provincie Finan* ces, van den 24=n Octob. 17 82 ,• in welk gezegd word: „ Welke verregaande onbedagtzaamheid, op „ een vloot die alle dagen gereed moefte zyn, „ om zee te kiefen, en waartoe zoo veele her-< „ haalde ordres van Zyne Hoogheid, als Admi. „ raai Generaal, telkens zonder eenig gevolg, „ zyn afgezonden, niet anders als van het uiter„ fte gewigt, voor de belangens van den Staat „ kan worden aangemerkt,- als waar door de eer „ en luifter van deeze Natie, bevorens zoo ge„ dugt by haare Vyanden, als geagt by haare „ Bondgenooten, fchandelyk vertrapt, het ge„ zag van de Hooge Magten des Lands ontze5, nuwd, Zyne Doorl. Hoogheid, in diens heil„ zaame oogmerken, ten befte van het Vader„ land, gedwarsboomd, en Hoogftdeszelfs gegee„ ven ordres infructueus worden gemaakt; ter„ wyl, boven dien, daar door al het vertrouwen , „ zoo binnen als buiten 'sLands, geknakt, en de „ grondveften deezer Vrye Staat, aan het wankelen word gebragt". Om niet te zeggen dat deeze fleep van woorden meer-  meerder zweemt naar een opwerpfel van een belg* ziek gemoed dan naar eene rype overweeging vart een bedaarden geeft, zal men 'er wel op mogen aanmerken, dat aan een Rapport van Heeren Gecommitteerden uit 's Lands Vaderen , over een onderwerp van algemeen beftier, in het welk men Hechts de zuivere waerheid verwagt, zonder opfmuk, Ontbloot van alle cieraaden, en in haar eenvouwdig en natuurlyk gewaad voorgefteld, de taal en zwier der Rederykskonft zeer weinig voegt : dat die geenen, wier berigt, door eene Hooge Overheid gevraagd word, daar toe niet aangefproken worden, om hunne rhetorifche gaaven te toonen ; en derhalven wel zouden doen, van zich te onthouden van zulke uitgalmingen, als 'er in dit raport worden gevonden, en die eerder gefchikt zyn, om de hartstochten van een woeft gepeupel te- ontbranden, dan om aan het verftand van Beftierders eenes Burgerftaats, door een heilfaam licht de voorwerpen naar hun eifch te doen befchouwen. Ei lieve, myn Vriend! zeg my eens: hoe hangt het faamen, dat al het vertrouwen zoo binnen als buiten 's Lands geknakt, en de grondvefien dezer Vrye Staat aan het wankelen worden gehragt, om dat onfe Vlag-Officieren geoordeeld hebben, dat 'sLands Vloot geen fchepen klaar had, om de reis naar Breft te doen ? Hoe ftrookt tog deeze redenkaveling. De Zee-Officieren zeggen, dat hun fchepen niet gereed zyn om naar Breit, te zeilen, derhalven word de eer en luifter van deeze Natie fchande- lyfe  <& Verders zouden die Heeren Gecommitteerden, het een en ander overweegende, zich vooral wel gewagt hebben, om uit die ongereedheid der fchepen tot de reis naar Breft het algemeen gevolg te trekken, dat 'er „ plicht verzuim, in de behande» „ ling van 'sLands zaaken, plaats heeft, en dat by deeze gelegenheid, ligtelyk te indageeren „ zoude zyn , waar aan men de onbegrypelyke in„ activiteit, die geduurende deezen oorlog, in j, opzichte van de Marine van deezen Staat, heeft 5, plaats gehad, hebbe toe te fchryven",- welke woorden almede niet zeer met een gezonde redeneerkunde, nog ook met de grondbeginfels van het recht zyn over een te brengen: want gefteld al eens, dat de fchepen, tot den tocht naar Breft gereed hadden behooren geweeft te zyn, zoo zoude uit derzelver ongereedheid dan enkelyk blyken, dat, ten opzichte van dit geval 'alleen gebrek aan het naarkomen van orders of bevelen plaats gehad had; en men zoude 'eralleenlyk een gevolg, met betrekking tot dat geval, uit hebben konnen trekken , maar geenzins tot een algemeen pligtverzuim in de behandeling van V Lands zaaken. De Grooninger Heeren moeften nog veel minder daar , ingewikkeld en ter loops, doen invloeien eene befchuldiging niet alleen, maar een volkomen beflisfing, dat 'erdaadlyk en wezendlyk, geduurende den oorlog, in opzichte der Marine van deezen Staat, plichtverzuim heeft plaats gehad; en daar mede het wandevoir, ten aanzien van 't gereed zyn der fchepen, om naar Breft te zei-  55 >& zeilen, (zoo het een wandevoir is) over het geheel bedryf der Marine, geduurende den oorlog, uitbreiden, dit wandevoir of plichtverzuim opgeevende tot een aanwyzing, waar aan men de onbegrypelyke inactiviteit, die geduurende deezen oorlog, in opzichte van de Marine van deezen Staat, heeft plaats gehad, heeft toe te fchryven: daar die Heeren Gecommitteerden ligtlyk hadden kunnen in overweeging neemen, dat de nalaatigheid van eenigen, welken in den dienft van 't Vaderland zyn, geen rechtmaatig vermoeden kan geeven, dat het 'er over al zoo mede gelegen is. Want, voor zoo verre men daar tegen zoude inleggen, dat dit byzonder geval evenwel toont, dat 'er, in de algemeene beheering van 'sLandszaaken , plichtverzuim plaats heeft, zullenwe dit niet betwiften. Wy zyn gereed om dit te erken* nen, mits meri aan de zyde der Groninger Heeren Gecommitteerden ons van hunnen kant toegeeve, dat'er, indien zin, daaglykfch, zoowel onder de Politiecken, als onder de Militairen Bedienden van 't Land, plichtverzuim plaats heeft, offchoon wy dagelykfch wel ftraf zien oeffenen over plichtverzuim van Militairen, maar niet over dat van Politiecken. In dien zin zoude deeze periode iet te algemeens uitdrukken, en mitsdien even zoo weinig uitdoen als een argument dat te- veel bewyft. Ook is het klaar, dat de bovengemelde periode , in dien zin, niet uit de pen is gevloeid: de woorden, die 'er onmiddelyk op volgen, ftellen dit D 4 bui-  buiten allen twyffel; alzo daar, als eene vafte en zekere waerheid gefteld word, dat 'er eene onbegrypelyke inactiviteit geduurende deezen oorlog, in opzichte van de Marine van deezen Staat, heeft plaats gehad; en dat de ongereedheid der oorïogfchepen om naar Breft te reizen, ons op den weg brengt, om 'er de oorzaaken van te vinden. Ik meen in myne voorige Brieven bereids aangemerkt te hebben, hoe men met de onzekere betekenis van 't woord inactiviteit fpeelt. Voor zoo veel de Groninger Heeren Gecommitteerden door dezelve hebben willen te kennen geeven, of een traagen voortgang, of het geheel ftil zitten omtrent het weder opbeuren van de geheel vervallen Marine, voor zoo veel de middelen, die voor handen waren, het toelieten, dan is het geen, het welk zy als eene vafte en zekere waerheid te kennen geeven, geheel bezyden de waerheid: waar van die Heeren Gecommitteerden of overtuigd zyn geweeft, of overtuigd hadden kunnen en moeten zyn; vermits zy, lang voor dat de Memorie van Z. D. Hoogheid ter tafel van Hun Hoog Mogenden is gebragt,zich, uit de ftukken daartoe betrek, lyk, hadden kunnen onderrichten hoe het daar mede gelegen was; en gevolgiyk hadden kunnen en moeten weeten, dat de kreet van inactiviteit, met welken men on?e Vaderlandfche lucht, met zoo veel nagalmen of Echos heeft vervult, en beroert, jn dien zin genomen, als ik hier vooronderftel, een Biuitkreet is geweeft van kvvaadgezinde koppen, om.  ®€ $7 >» om 't heftüur van Z. D. H., in de zaaken van de Zee, verdagt te maaken. Zoo die Heeren zich de moeite niet gegeeven hebben om zich daar van to onderrichten, en hun rapport gedaan hebben op het geluit van dien kreet, zonder verder of ander behoorlyk onderzoek, dan zouden zy van plichtverzuim niet vry te fpreeken zyn; en uit dit plichtverzuim zoude dan volledig geblyken, dat 'er plichtverzuim in de behandeling van 's Lands zaaken plaats heeft, zoo wel ten aanzien der Regenten als ten aanzien der Militairen, met dit onderfcheid, dat het opzichtelyk tot deezen nog niet beweezen is, en dat het met betrekking tot de Regenten van Groningen volkomen zoude blyken. Trouwens, men behoeft daar omtrent op dit voorbeeld niet aan te dringen: de ftukken, welken ik U toegezonden heb, leveren daar van meer als een diergelyk voorbeeld. Het grootfte plichtverzuim dat 'er in een Burgerftaat plaats kan hebben is deszelfs veiligheid en zekerheid te verwaarloofen, en daar niet by tyds in te voorzien; en wie zal durven ontkennen, dat dit plichtverzuim plaats heeft gehad, hoezeer Zyne D. Hoogheid, en de Raad van Staate dien plicht zoo meenigmaal aan de Leden van Regering onder 't oog heeft gebragt? Het woord inactiviteit dan niet genomen zynde in den voorgemelden zin, maar opgevat als betekende het weinig uitvoeren, het weinig afbreuk doen tegen en aan den vyandy wat zal 'er dan uit volD 5 Sen>  <8K 58 ># gen, dat de ongereedheid tot den tocht naar Breft, ons op den weg zal helpen om te weeten, waarom 'er niet meer uitgevoerd is tegen de Engelfchen, waarom hun niet meer afbreuk is gedaan? BehalVen het weinige verband, het welk in die redenering ligt opgeflooten, zoude men kunnen zeggen, dat zy een onvergeeflyk gebrek van kunde of een gemis van goede trouw aanduid. Zoude men die Heeren Gecommitteerden niet gevoeglyk kunnen vraagen, of het hun onbewuft is, dan of het hun vergeeten is, dat zy op den 20™ July 1779 de oorzaaken van die inactiviteit, toen die noch niet in de geboorte was, toen zy Heeren Gecommitteerden vreesden voor de gelegenheid om die te beproeven; toen zy bedugt waren, dat haare uitwerkfels den Staat geweldig zouden aandoen, en voor dat 'er nog iet voorgevallen was, „ m?t in„ nerlyke fmerte beleeden hebben, dat, offchoon reeds „ voor lange was bejlooten een aanzienlyk aantal fche„ pen te equipeer en, de ondervinding hun deed zien, „ dat niet tegenjlaande groote beloften en encoura„ gementen, men echter r>us ver geen volk had „ kunnen bekomen, om defelve behoorlyk te bemannen en in [iaat van tegenweer te feilen" ?... en als eene zekere waarheid gefteld en voorgedraa„ gen hebben, dat Groot - Brittanje voor tegenwocr„ dig, en eer men het kan beletten, genoeg in ftaat is om den Staat (let wel) zoo in Europa als in hunne andere befittingen een allerfntrc%■> lykft nadeel te kunnen toebrengen, het welk of geheel  59 heel niet, of niet dan met onnoemelyke fchatten en „ gevaaren zoude kunnen worden herfleld"* Hoe is het mooglyk, myn Vriend! hoe is het mooglyk, dat dezelfde Lieden, die in den jaare J779 dus wel beredeneerd fpraken, en op die redenen vrefende vsor de gevolgen en inconvenienten, in welke de Staat door het neemen van een bejluit tot algemeen Convooy zoude kunnen- geraaken, voor als nog niet geraden vonden daar in de conj'enteeren, hoe is het mooglyk dat die zelfde Lieden, aan wien de ondervinding had doen zien, dat niet tegenflaande groote beloften en encouragementen men echter dus verre geen volk had kunnen bekomen, om de fchepen behoorlyk te bemannen en in ftaat van tegenweer teftellen ; met een woord, hoe is het mooglyk, dat Lieden, die gedagt en gefprooken hebben, zoo als zy in I?79 gedaan hebben; die voorzien, erkend, en volmondig gezegd hebben, datwe den Engelfchen niet zouden kunnen beletten ons zoo in Europa als in andere bezittingen fmertelyke naadeelen toe te brengen, gevolglyk datwe geen atliviteit zouden kunnen oeffenen; en mitsdien inaïtief zouden moeten zyn, indien zin, naamlyk,als zy Heeren Gecommitteerden dat woord zouden gebruiken; hoe is het mooglyk, zeg ik, dat die zelfde Heeren, drie jaaren daarna, in eene Concept Misfive aan Z. D. Hoogheid, zich in deeze bewoordingen uitlaaten? „ Wy hebben met geene mindere verwondering, als hattgrievende fmarte, geduurende het beloop van  deezen Oorlog, gezien de ocbegrypelyke traagheid, en inactiviteit, dewelke, in alles wat tot de Marine, en ter defenfie van Onze Colonien, Zee en Koophandel relatie had, plaats had. Wy hebben niets vuuriger gewenfcht, dan eens omtrent de redenen en oorzaaken derzelve geëclairciflèert te mogen worden, ten einde te mogen weeten, of zulks alles aan onvoorziene toevallen, noodlottige omftandigheeden , onoverkomelyke zwaarigheeden, en dus aan de Goddelyke Voorzienigheid, dan wel aan voorgaande verzuim, of thans plaats vindende onachtzaamheid , was toe te fchryven: doch, in alle opzichten, onkundig zynde gebleeven van de ware reden en oorzaaken, gelyk de Regenten van andere Proviacien daar omtrent even onkundig fchynen te zyn, hebben Wy Ons een diep ftilzwygen opgelegt, heen, en ter tyd het de Goddelyke Voorzienigheid mogte behaagen eenig licht uit de duifternis te doen voorkomen". „ Dit tydftip fchynt thans te zyn gebooren, alzoo 's Lands Vloot in de maand Auguftus zynde binnen geloopen, door Uwe Doorlugtige Hoogheid bezogt, en gelaft zynde, met de eerfte goede Wind uit te loopen, verplicht was, en een overvloedig en langduurige gelegenheid heeft gehad, alles te bekomen, wat aan dezelve mogt manqueeren." „ Dan de ordres van Uwe Doorlugtige Hoogheid aan de Vloot komende, om een gedeelte der Schepen naar Breft te detacheeren, zien wy, dat de Vlootvoogt, de Capiteins dier Schepen vraagt, of daar toe in ftaat zyn; iets, het geene zyne twyffeling te kennen geeft, en van zelfs aantoont, daar toe geene genoegzaame ordres door dezelve te zyn gegeeven, of niet behoorlyk geëxecuteert, offchoon de ordres, om Zee te kiezen, reeds voor lang gegeeven zynde, de lafl om  om zich van alle het benoodïgde te voorzien, vas zelfs daar uit moeft volgen, alzoo, zonder de noodige middelen, het einde niet kan worden bereikt." „ Maar noch meer ftonden Wy verfteld, en durfden nauwlyks geloven, het geen wy laafen, en uit de Ca-: piteins zelve ontwaar wierden, dat die reis niet konden onderneemen, om dat aan verfcheide noodwendigheeden gebrek hadden, en van de Vlag-Officieren het zelve bevcftigen, verklaarende die togt infaifabel te zyn." „ Wy ftonden verftomd, als geene woorden kunnende vinden, die eenigszins in ftaat waren onze verwondering, vrees voor de gevolgen, en de verneeder-, de ftaat waar in de Republicq zich daar door bevind, uit te drukken , terwyl Wy ter zeiver tyd als een byzonder bewys der Goddel yke goedheid voor ons lieve Vaderland moeften opmerken, dat het Hem tot die tyd toe behaagt hadde, de Wind zoodanig te doen waayen, dat de Vloot niet had kunnen uitloopen, dewyl dezelve, met den Vyand in gevegt zynde geraakt, menfchelyker wyze, had moeten gefiagen worden, en het lieve Vaderland daar door van alle defenfie ter Zee ontbloot wordende, een abfolute ruïne, of een allerfchandelykfte Vreede zou hebben moeten volgen". „ Wy oordeelen, Doorlugtigfte Prins, het gebeurde van zoo veel gewigt, en van zulke veruitziende gevolgen voor het lieve Vaderland, en voor het hoog gezag van Uwe Doorlugtige Hoogheid, wiens ordres in deezen zyn gevilipendeert, dat Wy thans, langer zwygende, het gepaffeerde zouden fchynen goed te keuren, en Ons zelfs voor God, Onze eigene Confcientien, en voor de Ingezeetenen welke Wy regeeren, en verpligt zyn te befchermen, daar voor verantwcordelyk zouden ftellen, en Wy verzoeken, en ver:  vertrouwen overzulks, dat zoo wel hun Hoog Mog., die Wy daar toe by Onze Refolutie van heeden, waar van hier nevens Copie zenden, exhorteeren, als Uwe Doorlugtigfte Hoogheid, de reeden en oorzaaken van dat verregaande verzuim zal doen opfpooren, onderzoeken en nagaan, en die geene, welke fchuldig voorkomen, in verzekering doen neemen, ten einde tegen dezelve zal worden geprocedeert als na rechten". „ Wy oordeelen niet noodig, hier toe in een detail van drangreeden te treeden, wyl Wy ten vollen overtuigt zyn, dat Uw Doorlugtige Hoogheid met Ons zal zyn geconvinceert, dat het belang der Republicq de gevolgen ten opzicht van zyn AUcrchriftelykfte.Majefleit, de gedagten der gcgeevene ordres, het belang der Zeedien ft, de eer en digniteit van Uwe Doorlugtige Hoogheid zelfs zulks vorderen; ja Wy zyn by Ons zelfs ten vollen overreed, dat een allernauwkeurigft onderzoek na de ware redenen, waar cïoor de ordres van Uwe Doorlugtigfte Hoogheid buiten effect, zyn gebleeven, een gefchikter middel zal zyn, om alle Lafteraars en Schryvers van Pasquillen, die Wy verfoeyen, den Mond te floppen, dan de ftipfte uitvoering der ftrengfte ftraffen by dePlacaaten bepaalt, offchoon 'er geene reedenen voor handen zyn , om 'iemand Onzer Ingezeetenen daar van te foupqoneeren , terwyl Wy niet minder verzekert zyn, dat hier door de genegenheid der goede Ingezeetenen voor, en het vertrouwen op Uwe Doorlugtige Hoogheid zal herleeven en beveiligt worden; En hebben dieswegecs Ons toiet kunnen dispenfeeren, Uwe Doorlugtigfte Hoogheid hier toe expres te verzoeken, op dat 'er voor de pofteriteit een blyk overblyve, dat Wy niet onverfchillig zyn geweeft, in deezen, maar getragt hebben dat geen te doen, waar toe Wy als Staaten van eene fou-  fouveraine Provincie gcregtigt waren , en ons verpligt reekende, 6tc. Het doet my wee, myn Vriend! zulk foort vaó Staatsvruchten te zien voor den dag komen: ik zoude 'er veel liever van zwygen dan van fpreeken , was het niet, dat menze in de Couranten plaatft en als meefterftukken vanpatriotismus opvyzelt,om den thans regeerenden Stadhouder op alle liftigei vvyzen in den haat te brengen, zoodaanig ( dit fchryft my onze Vriend van Groningen) dat, al deed de Prins engele daaden, dezelven nochtans geen ingang zouden vinden. Wy zyn dan, zoo veel als wy eerlyke Lieden en braave Vaderlanders willen weezen, verpligt ons tegen den ftroom des Lafters te verzetten; en daarom teffens verpligt, om het fchynfchoone, het bedriegelyke, het ondeugende , overal daar wy 't vinden, zonder aanzien van perfoonen, aan te toonen, ten einde de goede Gemeente niet ftorte in den poel, welken men onder haare voeten opwroet, en tot welken men haar door bedrieglyk lokaas zoekt te trekken, ten einde zy als door eene Staatsbeeving ingezwolgen worde , gelyk de ongelukkige landfchappen van Sicilië het onlangs doox eene aardbeving zyn geweeft. Ik zal de aanmerkingen, tot welken deeze Concept-Misjive, niet minder dan het Rapport overvloedige ftof leent, alzo in beide ftukken dezelfde deun en dezelfde valfche toonen gezongen worden, ageer  H agter haten, om dat zy, over 't geheel genomen; veel-al op het zelfde zouden uitkomen; doch ik moet niet te min in 't byzonder aanmerken, dat de ftyl van die Concept-Misfive zoo weinig voegt aan den ftyl van eenen brief; zoo vol is van hartstochtlyke verfchynfelen en opbruisfmgen, dat ik fchier zoude vraagen,op wat fchool de Ontwerper van die Misfive de welfpreekenheid heeft geleerd? Vaft heeft hy Ciceko niet tot zyn voorbeeld genomen. De brieven van den Romeinfchen Redenaar verfchillen zeer in ftyl van zyne redenvoeringen. Het betragten van dit verfchil leert ons de gezonde Reden niet minder dan de voorbeelden van dien voortreffelyken Leermeefter der welfpreekenheid. Wy hebben met geene mindere verwondering als hartgrievende fmarte , geduurende het beloop van deezen oorlog, gezien de onbegrypelyke traagheid en inactiviteit dewelke in alles wat tot de Marine en ter defenfie van onze Colonien, Zee- en Koophandel relatie had, plaats had. Dit tydftip is thans geboren, enz. Maar nog meer ftonden wy ver field, enz. Wy ftonden verftomd, als geene woorden kunnende vinden, enz. Wat taal is dat? Is dat eene taal, voegende in de mond van Leden van eene Hooge Regeering? moeften zulke opgeblaazene en niets beduidende uitboezemingen niet enkelyk aan Schryvers van eenen Poft van den Nederrhyn, aan een Crispyn Legislateur, en zulk flach van volkje over gelaaun worden? Lieden, die weeten (wy voor onder-  onderltellen het) quod non fit vagandum, dat mëft In diergelyke zaaken zich wagten moet voor befchuldigingen, vervat in algemeene uitdrukkingen, die niets zekers, niets bepaalds, niets klaar noch duidlyk te kennen geeven, en omtrent welken devraag wat, waar, wanneer, hoe, door wien, te pas zoude komeri. Lieden, die Leden van de Hooge Regeering zyn, en welken men uit dien hoofde vooronderftellen moet met meerder vermogens en kunde begaafd te weezen, dan zulken, die tót zodaanigen hoogte niet zyn gefteegen, behoorden toch vooral geen misdagen te begaan, welken men de eerftelingen in de Rechtskunde niet ligt over *c hoofd zoude zien. Dan, Vriend-lief! hebben die Heeren verfteld én verftomd gejiaan over een onbegryplyke traagheid en inaftiviteit die zy zeggen In alles gezien te hebben wat tot de Marine, enz. plaats heeft, dan mag ik wel verfteld en verftomd Haan, dat zy onvoorzichtig genoeg zyn, om Heilig te zeggen, iet dat volftrekt bezyden de waerheid en onmooglyk is; naamlyk, dat in alles wat de Marine betreft etrie onbegrypelyke traagheid en inactiviteit plaats heeft; dan mag ik wel verfteld en verftomd liaan, dat die Heeren zich verftoüten, om iet diergelykfch den Heer Admiraal onder de neus te Wryven , ra dat zy de onwaerheid daar van uit de berichten der Admiraliteiten hebben vernomen of kunnen verneemen; dan mag ik wel verfteld en verftomd ftaan j dat zy in 1782. onb;gryplyk noCnlen, het geen zy drié X Stuk. £ jaa*  <&< 66 jaaren te vooren zeer begryplyk geoordeeld hebben; en voor drie jaaren begreepen hebben, het geen zy thans voorgeeven niet te begrypen. Dan mag ik ook wel verfteld en verftomd ftaan, dat die Heeren, in dezelfde Misfive van zich zeiven fpreeken, als van de oorzaaken dier inactiviteit onkundig zynde ( over welke onkundigheid men niet verfteld noch verftomd behoeft te ftaan, als 'er door inactiviteit verftaan word, een traag voortgaan of ftiiftaan van de zaaken der Admiraliteit; alzo het niet zeer mooglyk is, dat men kundig zy van de oorzaaken van iet, dat weezendlyk niet aanweezig is of plaats heeft) doch over welke onkundigheid men zeer verfteld en verftomd moet ftaan, als het woord inactiviteit hier betekenen moet de weinige macht, welke wy tegen de Engelfchen oeftenen ; dat zy daar by nog voorgeeven dat de andere Regenten daar al mede onkundig van zyn; en dat zy zich een diep ftilzwygen hebben op. gelegd, enz. Want uit die woorden zoude men moeten befluiten, of dat alles wat de Marine aangaat, in 't geheim en bedektelyk gefchied; dat alTe archiven voor de Regenten geflooten zyn,- dat 'er voor hun geen bykomen aan is; en zulks nog wel op eenen tyd, dat de Courantiers en hunne Schryfgenooten tot dezelven een open en vryen toegang fchynen te hebben, en met de fleutels van de Staatskabinetten voorzien te zyn; daar echter, om zoo te fpreeken, geen fpyker aan een fchip geflagen kan worden, of de Regenten hebben gelegenheid  4K 67 ><# heid om het te weeten; of dat de Heeren Gecorïï' mitteerden verzuimen om hunne Committenten van hunne Commisfien verflag te doenof dat de Heeren Gecommitteerden flcchts met een Commisfie vereerd worden, om het pluimtje en het fooit* je dat 'er aan vair. is, te genieten, en niet om eenige kennis van zaaken te neemen, om die te helpen beleiden en voortzetten; en daarom van hunne Commisfien even zoo kundig en onkundig t' huis komende, als zy uit gegaan zyn, buiten ftaat zyn om hunne Committenten eenig behoorlyk verflag te doen: 't welk echter, onder eerbiedig welduiding Van die Heeren, by my een even zoo onvergeeflyk en ftrafbaar plichtverzuim in 's Landszaaken zoude weezen, als ongereed te zyn naar Breft te zeilen, wanneer men 'er gereed toe moet weezen. Regenten te weezen en onkundig te zyn hoe het met 's Lands zaaken gefteld is en omgaat; voorts van de Goddelyke Voorzienigheid af te wag* ten, dat het dezelve moge behaagen ligt uit de duijiernis te doen voorkomen ; is een gedrag, dat niet alleen de grootfte naalaatigheid en on bekommering voor 'sLands zaaken aanduid, maar eene uitdrukking9 die, zoo 't my toefchynt, al vry wanhebbelyk is. Toont de onkundigheid, welke de Grooninger Heeren Gecommitteerden hier voorwenden een onverfchoonlyk plichtverzuim, dan legt zy nog een ftrafwaerdiger plichtverzuim aan den dag, wanneer uit die onkundigheid blykt, dat de Regenten, in plaats van na te gaan, wat 'er daadlyk is gedaan £ 2 en  4K 68 en verrigt, of niet is gedaan en niet is verricht, in plaatfe van door behoorlyk navraagen, en onderrichtingen die zy ligt konden doen en krygen ;in plaats van het onderzoek te doen, het welk, zoo die Heeren voorwenden de genegenheid en het vertrouwen voor en op Z. D. Hoogheid zoude doen herleeven, zich daar zoo weinig om bekommeren , en 'er zoo onkundig van zyn, dat zy de verftrooide logen- en laftertaal voor waerheid aanneemen, en een misfive ontwerpen, daar men misbegrippen, van welke men met de minlte moeite onderricht en overtuigt had kunnen weezen, tot een grondflag legt van eene bitfche aanipraak tot den Prins. Want dewyl 'er uit de Provincie van Groningen en Ommelanden de Gecommitteerden in Admiraliteits-Collegien te Amfterdarn en Harlingen zitting hebben, en dezelve aldaar gezonden worden, niet om eene onbegrypelyke traagheid en inactiviteit in de zaaken van de Marine met goede oogen en eene onbegryplyke inactiviteit aan te zien, ftil te zitten, en van de voorzienigheid af te wagten, dat het dezelve moge behaagen om licht uit de duifteryiis te doen voorkomen , zonder zich eenigzins te veroeren, om dat licht te erlangen; dewyl, zeg ik, 'er Gecommitteerden van Stad en Lande in die Admiraliteit - Collegien zitting hebben, zoo moet het een of 't ander waar zyn: of dat die Gecommiiteerden niets weeten van 't geen, tot welks onderzoek en beleid zy gecommitteerd worden,  <&<[ 69 ><8> den, (het welk een verregaande plichtverzuim zoude weezen) en uit dien hoofde buiten ftaat zoude zyn, hunne Committenten behoorlyke onderrichting te geeven en verflag van zaaken te doen; of dat Gecommitteerden tot de Petitiën van den Raad van Staate en Financie, over de zaaken van de Marine, rapporten uitbrengen, zonder zich vooraf de moeite te geeven van de nodige onderrichtingen daar van te vorderen; het welk almede geen gering verzuim van plicht zoude zyn. Hoe men 't dan wende of keere, dit zal, in beide gevallen, buiten kyf moe ten ftaan, dat, zoo het waar is, dat zy, gelyk de voorn. Heeren Gecommitteerden het met de allerbeweeglykfte en aandoenlykfte woorden betuigen, met geene mindere verwondering als hartgrievende fmerte, geduurende het beloop van deezen oorlog, de onbegrypelyke traagheid en inactiviteit gezien hebben in alles wat tot de Marine en ter defenfie van onze Colonien Zee- en Koophandel relatie had, dezelfde Heeren Gecommitteerden geheel traag en inactief zyn gebleeven, om daar tegen iet te beraamen, te helpen beraamen, of in 't werk te ftellen; en gewagt hebben, dat zy, als door eene aanprikkeling van hunneBondgenooten, deHeeren vanFriesland, uit hunne fluimerende werkeloosheid opgewakkerd wierden, om de ongereedheid van eenige oorlogfchepen tot den tocht naar Breft waar te neemen, tot een blyk dat zy over 't beleid van 's Lands zaaken niet flaapen, maarzeer yverig en actief zyn. Een gedrag,welk voor my aller onbegryplykst is; en over het welk E 3 men  70 ><& men te meer verfteld en verftomd moet ftaan, als men let, dat die Heeren geen een enkelen daad of bedryf noemen, geen plaats waar, geen tyd wanneer , geen menfch door wien, van al het geen zy in alles wat de Marine, enz. betreft , geduurende den oorlog gezien hebben; en dat zy over de geheele reeks van plichtverzuimenisfen, die 'er overzulks gepleegd moeten zyn , en welken zy volgens hun zeggen, met geene mindere verwondering als hartgrievende fmarte gezien hebben, de mond niet eens hebben open gedaan, maar alles laaten loopen en dry ven; en nu, daar anderen bereids over de ongereedheid der oorlogfchepen tot een togt naar Breft fterkt aangeklopt hebben, met dit enkel geval voor den dag komen; daar aan de Zyde van den Heer Admiraal geen plichtverzuim is voorgevallen, 't welk Hoogftdezelve gezien, gehoord, of op de eene of andere wyze gewaar is geworden, of Hoogftdezelve heeft, in plaats van te zwygen en inactief te zyn, de grootfte activiteit getoond tot het nodig onderzoek van die verzui» meniffen, waar van de Vonniflen der Zee-krygsraaden meenigvuldige blyken draagen. En zoo niemant my kwaalyk kan neemen, dat ik daar over verfteld en verftomd ftaa, even weinig zal men het in my kwaalyk kunnen neemen, dat ik verfteld en verftomd ftaa, en nauwlyks kan gelooven het geen ik lees, wanneer ik lees, dat de ongereedheid der fchepen om naar Breft te zeiJen, jurft het tydfchip heeft moeten baaren, dat lm  $4 7' ><$ heide Goddelyke Voorzienigheid behaagen zal eenig' licht uit de duifternis te doen voorkomen ; dat ik verftomd ftaa, als geene woorden kunnende uitvin' den, die eenigzins in ftaat zyn myne verwondering, vrees voor de gevolgen en de vernederden ftaat waar in de Republieck zich daar door bevind uit de drukken; dat 'er in ons Land Regenten gevonden worden, die over dien vernederden ftaat van de Republieck en over de onkunde van de oorzaaken die denzelven voortbrengen, zich op zulke eenen toon uitbaten , als het de Heeren Gecommitteerden by deezen hunne Concept-Misfive doen; daar die zelfde Heeren maar eenige oogenblikken hadden behoeven te befteeden, om uit hunne gewaande verwondering en verbaaftheid geholpen te worden. Dan kan het my niet kwaalyk genomen worden, dat ik ver [leid en verftomd ftaa, als geene woorden kunnende vinden, om myne verwondering uit te 1 drukken, dat 'er Regenten gevonden worden, die aan Z. D. Hoogheid durven voorhouden, dat 'er quafi geen gefchikter middel, dan een allernauwkeurig/l onderzoek na de waare redenen, waar door de orders van Z. D. Hoogheid buiten effett zyn gebleeven, zal zyn, om alle Lafteraars en Schryvers van Pasauiüen die zy verfoeyen, den mond te ft oppen, dan de ftipfte uitvoering der ftrengfte ftraffen by de Plakaaten bepaald; woorden, met welken op eene glimpige wyze te kennen word gegeeven, dat die Lafteraars en Schryvers enkelyk gaande zyn geE 4 maakt,  maakt, om dat 'er zodaanig onderzoek niet is gedaan; dat Lafteraars en Schryvers van Pasquillen menfchen zyn, die zich door onderzoek van de waerheid, of het zien der waerheid den mond zullen laaten floppen; daar het niet alleen het karakter van een Lafteraar en een Schryver van Paskwillen is, om niet vatbaar voor de waerheid te zyn, of door het gevoel der waerheid niet te rug gehouden te worden; maar daar de menigvuldige lafterfcbriften, zedeit twee of drie jaaren uitgekomen, gantfch Nederland overtuigen, dat de waerheid geen den minften invloed heeft noch eenige werking doet op hunne ziel en geeft; en daar bereids zoo veele voorbeelden voor handen zyn, onder welken het onderzoek by de Admiraliteiten gedaan, de eerfte plaats bekleed, welken ten duidelykft aantoonen, dat alle onderzoeken, alle ont. dekkingen, alle blyken en bewyzen, die 'er by mooglykheid gedaan en bygebragt zouden kunnen worden, niet in ftaat zyn om den kwaadwilligen te bedwingen, of onze Muiters, Oproermaakers, en den zwerm van het vloekgefpan, het welk in ons Land gemaakt is , om door het middel van kwaadfpreekenheid een onwenteling in 'sLandsRegeringsvorm te bewerken, meer of min den mond te floppen. Dan mag ik ook wel verfteld en verftomd ftaan, dat 'er Regenten gevonden worden, welke op eene looze en ingewikkelde wyze te kennen geeven, en den Prins, als 't waare, voor de fcheencn finyten, dat  «& die, van de onkunde van 't gemeen (V welk met meer recht onkundigheid kan voorwenden, dan Grooninger Gecommitteerden tot de Petitiën van den Raad van Staate en Financien ) hun voordeel zoekende te trekken tot bereiking van hunne byzondere inzichten, het zelve zoeken te beduiden en in te prenten, dat de vernederde Staat van de Republieck niet is te wyten aan de zorgeloosheid, onkunde, onbedreevenheid, en tweefpalt van zulken onder de Regenten, welken de vermaaningen en waarfchouwingen van den Prins jaaren agtereen in den wind geflagen hebben ; maar aan den Prins. En hoe zeer het waar is, dat veele goede Ingezeetenen (ik verfta door goede Ingezeetenen, alle eerlyke, braave, deugdzaame Lieden, van wat rang, ftaat, of conditie dezelven mogen zyn)door de valfche inboezemingen, van welke de Haaters der Stadhouderlyke regeering zich bediend hebben, om het volk zyne genegenheid voor de tegenwoordige Conftitutie, het Huis van Oranje, en den tegenwoordigen Heere Stadhouder te doen verliefen, verfchalkten misleid zyn geworden, in zooverre, dat die genegenheid by fommigen aan 't verkoelen is geraakt; is het ook aan eenen anderen kant niet minder waar, dat veelen al dit gewoel uit een ander oog hebben ingezien, en zich geen knollen voor citroenen in de hand hebben laaten duwen; dat de meeften, toen eenig licht uit de duijternis is voorgekomen, en vooral, toen zy de Ouvertures van  ' bedagtheid in de ftukken zyner Bedilleren te vinden zyn, in handen kreegen en geleezen, hadden, van hunne dwaaling te rug zyn gekeerd; en tegenwoordig, aan de eene zyde, haare genegenheid voor Z. D. Hoogheid en het huis van Oranje nog fterker gevoelen, en aan den anderen kant een afkeer en eene verachting hebben gekreegen voor allen die geenen, die medegewerkt hebben, om den Vorft al dat leed en alle die wrangheid te brouwen , met welken hy als overlaaden is geworden, en onder welke Hy bezweeken zoude zyn, indien Hy door de liefde tot een volk , het welk hy gereed ziet ftaan om in een poel van onheil geftort te worden, door die zeiven koppen, welk voorgeeven deszelfs vryheid te willen herftellen en handhaaven; en vooral door den byftand van de Voorzienigheid niet gefterkt en onderfteund was geworden. Zynde het verders te hoopen en te verwagten, dat, naar maate het licht verder uit de duifternijje zal voorkomen, en het onderzoek niet alleen van de ongereedheid eeniger fchepen om naar Breft te zeilen, maar ook van alle de beweegende oorzaaken , welke zulk eenen fchamperen aanval eerft op den Heere Hertog van Brunswyck., en naderhand op Z. D, Hoogheid den Heere Prince van Oran-  Oranje, berokkend hebben, afgeloopen zal zyn, de goede Ingezeetenen allen, van den rykften tot den armften, van den grootften tot den kleinften, overtuigd zullen weezen van 't bedrog, 't welk 'er gepleegd is, om het Nederlandfch volk de oogen te verfchalken, en zyne natuurlyke gevoelens voor den Heere Prince van Oranje en zyne Voorvaderen te doen verliezen; en dat daar en tegen de fmeeders van dezen heilloozen toeleg op nieuw geleerd zullen hebben, dat alle poogingen daar toe ydel zyn; en dat de deugd het altyd te boven haalt. Want het komt zeer begryplyk voor, dat men den Prins zoekt af te matten, en Hoogftdenzelven van verfcheide kanten, door allerley foort van aanvallen op Hoogftdeszelfs invloed op zaaken van de Regering, zodaanig den laft, die op Hoogftdeszelfs fchoudersligt, te bezwaaren, dat het hem volftrekt onmooglyk worde om op alles even zeer dezelfde alïiviteit te houden, ten einde men daar door gelegenheid kryge om Hem verder aan te vallen, in welke verwachting wy hoopen dat die geenen ,-die hem deeze laagen fpreiden, zich zeiven verftrikken zullen. Wie eindelyk, myn VriendI die het Rapport van de Grooninger Heeren Gecommitteerden en hunne Concept - Misfive vergelykt met het rapport over 't verleenen van algemeen convooy, zal niet verfteld en verftomd ftaan, dat ftukken, zoo verfchillende in ftyl, in bedagtfeamheid, in overleg , in uitzicht, in overweeging van 'sLands zaaken,  * }yk in beet er pojluur te geraaken, en den gemeenett Vyand met meer nadruk het hoofd te bieden, gelyk Heeren Gecommitteerden van hun Ed. Groot Mo« genden, zich by hun rapport van den i6"en Octo' ber 1782 het voordraagen. Daar nu zulk eene verzekering niet gedaan zou» de zyn door Haar Hoog Mogenden aan den Koning van Frankryk, wiens Gezant niet alleen alles wat hier gefchied daaglykfch ziet, hoort, en meenig-; maal bywoond, en die, buiten dat, door Fran«i fche Reizigers, welken hun byzonder werk maaken om van den Staat dezer Landen grondig onderricht te worden, de kundigheid kan erlangen, wel< ke den Grooninger Heeren Gecommitteerden fchynt te ontbreeken, indien het met de zaak anders gelegen was geweeft; zoo levert deeze verzekering niet Hechts wederom een bewys uit van de onwaerheid van het geen de Groninger Heeren Gecommitteerden zeggen gezien te hébben, maar zy overtuigt ieder een, die overtuigd wil weezen, dat het onophoudelyk gekraai van traagheid, inactiviteit , werkeloosheid, en wat al meer deswege op* geworpen is, zoo door de Poft van den Nederrhyn, de Leydfche Franfche Courantier, deszelfs medegenoot in dien arbeid, YAmi Crispin, de Staats, vian, als alle die fnaaken, die om onze ooren gefnort hebben, gelyk de avond-uiltjes, welk na ons lang door hun gefuis verveeld te hebben, eindelyk in de kaers vliegen, een louter verdichtfel is. Zy doet  80 >#» •doét möer: die Verzekering, gegeeven door den Staat aan de Kroon van Frankryk, bevat daadlyk in zich eene Verklaaring, dat die geenen, welke het niet meerder uitrechten onzer Zeemacht niet aan het diep verval van onze Marine, maar aan eene traagheid, inactiviteit, yverloosheid, onwilligheid, of andere diergelyke oorzaak, toefchryven, onder de zulken te tellen zyn, welken, volgens de wet van Charondas, met een fpotkroon van groen kruit langs de [traaten omgeleid moeften worden, elk onverlet gelaaten zynde omze alle fmaad aan te doen > en welken, volgens den Apoftel Petrus, de Heere allermeejl weet te le waar en tot den dag des oordeels , om gejiraft te worden. ■ Voor 't overige myn Vriend! terwyl wy met geen mindere verwondering , ah harigrievende fmarte, geduurende het beloop van deezen oorlog hebben gezien de onbegryplyke woeling en activiteit, dewelke in alles, wat Z. D. Hoogheid by de goede Ingezeetenen in verdenking konde brengen en gehaat maaken, plaats hebben gehad, en nog plaats heeft; en dewyl de Grooninger Heeren Gecommitteerden begreepen hebben, dat het noodzaaklyk was, dat 'er van wegens de Provincie van Stad en Lande een Misfive afging in dien fmaak, als zy dien ontworpen hadden, op dat 'er (zoo die Heeren voorwenden) voor de pojieriteit een blyk overblyve, dat zy niet onverfchillig zyn geweeft, in deezen, maar getragt hebben dat geen te doen, waar toe zy als Staaten  ten van eene Souveraine Provincie geregtigd waren 9 en ons verpligt rekenden; zoo vertrouwen wy dat niemant zich verwonderen zal, dat 'er onder de goede Ingezeetenen deezer Landen zulken gevonden worden, die zich bevlytigen om den lafter, fmaad, en hoon, zoo drieftig, en zoo vuilaartig op onzen tegenwoordigen Heere Erfftadhouder, en Hoogftdeszelfs Voorvaderen, geworpen, en aan Hoogftdezelve toegebragt, zoo veel mooglyk af te wilTchen, op dat ''er voor de Pofteriteit een blyk overblyve,dat zy nietonverfchillig zyn geweeft in deezen, maar getragt hebbm dat geene te doen, waartoe zy als Leden van het menfchelyk geflacht, en in 't by zon der als Leden van den Burgerftaat, van welken de Heer Prinfe van Oranje het Eminent Hoofd is, en die, als Stadhouder, de plaats vervult van den Souverain der Provincie, wiens eer, goeden naam en faam gevolglyk zy, zoo wel uit hoofde van de burgerlyke als van de godlyke en natuurlyke wetten, verpligt zyn te handhaaven, geregtigd waren, en zich verplicht rekenden. Het niet verwaarloofen en het oeffenen van dee> zen plicht, zal de Groninger Heeren Gecommitteerden met geen fterke verwondering noch hartgrievende.jmerte aandoen, als zy zullen gelieven in overweeging te neemen: i°. dat, welke onmeetbaare uitgeftrektheid zy ook aan het Opperfiegezag van hunne Provincie toeeigenen, het zelve nochtans" X Stuk. F fee-  beperkt en bepaald word door een alkropperfte gezag; te weeten door het alleropperste gezag van den AlLerhoogsten ; en dat mitsdien een opperitegezag op aarde nimmer zich zoo verre kan uitftrekken van die geenen, die hetzelve in handen hebben, bevoegd te maaken, om wien het zy der geenen, over welken dat gezag gevoerd word , misdaaden aan te tygen, welken bezyden de waerheid zyn; derzelver eer, goede naam en faam te fchenden; en om de Ingezeetenen, van wat ftaat of rang hy zy, het recht te beneemen van de gevolgen daar van tegen te gaan en te fluiten. %°. Dat tegenwoordig ieder een overtuigd is, dat die geenen, die ons den oorlog op den hals gehaald hebben, ziende dat zy in hunne verwachting te leur gefteld waren, en vreefende dat het volh over de machteloozen toeftand van het Vaderland zich aan hun vergrypen mogte, raadfaam gevonden hebben om het ongenoegen, het welk natuurlyk in de Gemeente moeft opryzen, van hun af te wenden, tegen den Heere Stadhouder te doen keeren, en dus het orkaan, het welk hun dreigde, op het hoofd van den Prins te doen uitbarften; waarin zy tot dus verre gedeeltelyk geHaagt zyn: ik zegge, tot dus verre, en gedeeltelyk, om dat beiden, en reden en ondervinding, zoo wel als de Gewyde Schriften ons leeren, dat verkeerde gangen eindelyk op eigen bederf uitloopen. Ik  Ik befluit dan deezen brief, altyd met dezelfde gevoelens van hoogachting zynde, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. BW. Bienaatf Den ioen April R.einier VrYAART* 1783. F 1 EJSN-  EEN-EN- TAGTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde vriend! Ik heb U, in myne vier voorige brieven, doen zien, hoe de zes Provintien van onfen Vryen Staat, zich, by gelegenheid haarer raadpleegingen over 't verleenen van onbepaald convooy, over den toeftand van 't Vaderland hebben uitgedrukt. Gy hebt 'er uit kunnen opmerken, dat in dien tyd de Vaderen des Vaderlands zeer verre zyn geweeft: van Z. D. Hoogheid te bezwaaren, als of hoogftdezelve meer of min deel zoude hebben aan den weerloofen ftaat, in welken de Republieck zich bevind; dat die Vaders des Vaderlands volmondig erkend hebben, dat die niet zoo fchielyk te herftellen zoude zyn; dat zy het verval van 'sLands macht aan geheel andere oorzaaken hebben toegefchreeven. Zie hier nu, myn Vriend! een gebraan peertje: de Concept - Voorreden, welke de Heer Raad-Penfionaris van Slingeland voor den uitgaaf van zyn hoog Ed. Geltr. Verhandelingen gefchikt had. Zy zal U, en alle die denken, die de waerheid lieven en zoeken, den eigentlyken bron keren kennen, uit welken alle de onheilen van ons Vaderland ontdaan; cn welke bron gevolglyk ook  ook onzen Vryen Staat by aanboucjenheid zal does zinken , gelyk de teering hetmenfchelyk lichchaam langzaamerhand zyne krachten ontneemt en doet fterven, indien zy niet geflopt of uitgeroeid word. Die Voorreden luit woordelyk aldus: „ Geduurende de tyd van over dertig Jaaren, welke ik den Staat der Vereenigde Nederlanden gediend heb, veel Regifters hebbende moeten naafien, en in het naafien der Regifters gelet hebbende op het geen, dat daar in gevonden word, van de Oude en Waare Conflitutie der Regeering, en van de Veranderingen daar in gevallen, heb ik gemeend, niet nuttiger te kunnen befteeden den leedigen tyd,welken ik in delaatfte jaaren van myn dienft boven de voorigen gehad heb, als met in ordre t2 brengen het geen, dat ik uit de Regifters aangeteckend had, cn wel, na dat fig geleegentheid opdeed, om nu het een dan het ander deel van de Regeering te verhandelen, en fomwyl 'er by te voegen wat ik dien conform, na myn geringe kennis en ervarenthcid, oordeelde te konnen dienen to: redres en verbeteringe der defecten in de verfcheide takken, en deelen, zoo van de Gcneraale Rcgcering, als in het byfonder mede van die van de Provincie van Holland en Weftvriesland, waar van ik de eer heb een inboorling te zyn: en heb vervolgens gemeent, geen ondienft te zullen doen aan het gemeen, met meede te deelen aan de Regenten, welke niet alle gelyke geleegentheyd hebben om de Regifters na te ftaan, en om door dien weg te komen tot kennis van veel nuttige zaaken, die in de Regifters verfpreid zyn, de Traftaatjes, waar van de Lyft te vinden is agter deefe Voorreden, en waar van het niet noodig is hier meer vooraf te zegF 3 8{,n»  gen, als, in de eerfte plaats, dat het oogmerk derfelve geenzints is te geeven een Methodique en Compleete befchryving van de Regeering, maar alleen de ftukken daar van te verhandelen, welke dienden booven anderen grondig gekent te worden, om met iucces te konnen arbeiden aan het zoo noodig herftel der vervallen faaken, en om te konnen oordeelen van de middelen, die daar toe voorgeflaagen worden"- „ Ten anderen, dewyl de volgende Tractaatjes prirjcipalyk gedeftineerd zyn voor de foodanigen, welke toegang hebben tot de Publique Regifters, en daar in konnen nafoeken de bygebrachte Refolutien, dat men zich daarom, en met een om niet te lang te zyn, doorgaans vergenoegd heeft met de Refolutien fimpelyk te ♦guoteeren , zonder den text daar van uit te fchryven". „ En ten derde, dat in deefe of geene Tradhatjes, door dienfe te gelyk gedrukt worden, fchoon gefchreeven op verfcheide tyden, zaaken of jaargetallen, voorkomen, die pofterieur zyn aan de eerfte opftelling, en fpecialyk in bet discours over de defetïen in de j e«enwoordige Constitutie der Regeering van den Staat der Vereenigde Neederlanden en over de middelen van redres, opgefteld in January 1716, en misfchien eenigfints gedient hebbende om de geenen, waar aan het te dier tyd gecommuniceerd wierd, aan te fetten om te arbeiden, niet tot het convoceeren van een formeele Extraord. Vergadering, daar niet om gedagt wierd in het neemen van de Refolutien van den 7 Auguftus 171e, waar uit deExtra Ord. Vergadering van het jaar 1716 en 1717 gefprooten is, maar, gelyk die Refolutie zegt, om de Provinciën te beweegen tot het volkomen inftrueeren en qualijicter^n van de Heeren Gedeputeerden ter Vergadering van baare Groot Mogende, op de Poin&en van redres m de Refolutie vervat, of wel tot 'het zenden na den  den Haage van eenige Heeren Extra Ordinarii Gcdepu. teerden, grondig geïnformeerd ran den Staat van biar Provinciën en Financien, en van baar fentimenten viet volkoome magt en autborifaUe: in hoop van op die wyze, door ouderlingen onderrichting, redenwisfeling, overreeding, en infchikking te fullen komen tot een befluit ontrent de poincten van redres: het welk niet wel uit te werken zyn zal, fo lang als de Provinciën elk afzonc'erlyk zullen delibereeren op de advyfen en voorflaagen van redres, welke aan haar gezonden worden". „ Dog foo het hsrftel der vervallene zaaken van het lieve Vaderland het groot, en gemeen oogmerk is van de volgenden Traflaatjes, het by fonder oogmerk van de meefte is te toonen, dat het herftel der vervallene zaaken te vergeevs elders gezocht word als in het herftellen van de Autboriteit, en van de fubordinatie, welke na het begrip der Voorouders weezen moeft in de Regeering: en derhalven fchynt het feer over een te komen met dat oogmerk vooraf in deefe Voorreeden te geeven aan den Leezer, een voorfmaak van het groot verfchil tusfehen het begrip der Voorouders en het begrip van deefen tyd, ontrent het waare weezen van de Regeering". „ De Unie toont, dat de Voorouders begreepen, dat 'er een uytkomft weezen moet van de deliberatïen over zaaken, om welke de Unie eigentlyk wierd aangegaan, en dat de Submisfie en decifis der verfchillen, het befte middel daar toe is; en hoe wel voor ditpoineï. niet verder was gezorgt by de Unie, als voor de Leevens-tyd der Stadhouders, doe ter tyd weefende, het zy dat men niet voorfag dat de troubelen, daar dc Unie om wierd aaDgegaan, foo lang fouden duuren: het F 4 ZY  zy dat de meening van de Unie verder ging ah de Lecterlyke zin der woorden: of wel de Voorouders verftonden, te moeten laaten aan de Regenten die aan het roer zyn zouden, op het overlyden der Scadhouders, de keus van andere fcheidsluiden, en het daarom teegen het begrip, en oogmerk van de inftellers van de Unie zedert gefluctueerd heeft, fo hebben niet te min de Staten van alle de Vereenigde Provinciën, Extra Ordinaris Vergadert in het jaar 1651, ter occafie van de verandering, in de Regeering veroorzaakt door het overlyden van den Prins van Oranje, eenpariglyk begreepen, dat de fubmisfie en decifie der verfchillen over faaken, waar in geen overftemming plaats heeft, weeder ingevoert moeft worden; en niets wederhielt de eenparige Conclufie, als alleen dat de Provintie van Holland en Weftvriesland, Czie Ref. 2 May 1^63) welke zeedert haar abuis erkent heeft, bleef ftaan op de uytfondering van de Confcnten, welk ftuk de andeyeProvintien niet fonder reeden hielden voor hetpoinct, waar cp het principalyk aankwam. Maar hoe werd hedendaags dat pofccT: hegreepen, het poincl dat de grondflag van de Unie is, dewyl een Unie geen Unie is maar een louter Chaos, jaa het bederf van een Geünieerd Lichaam , wanneer de Leden van een Unie zoo vry en ongebonden zyn, dat zy noch by overftemming, noch by decifie, konnen ergens toegeobligeert worden, en ondertusfehen haar meede Leden konnen beletten zorg te draagen voor de gemeene, jaa voor haar eigen defenfie: fchoon dat geen Regent kan of durft teegenfpreeken, dat de Republicq jegenwoordig meer als ooit nodig heeft een middel van uytkomft der delibcratien, fo is dat point des niet te min foodanig gehandelt in de Extra Ordinaris Vergadering van den jaare 171Ö en 1717, en zoo weinig rtflexie door  door dezelve gemaakt op de ernftige reprefentatie, e* voorflagen van den Raad van Staten daaromtrent, als of geen zaak minder noodfaakelyk of meer ontydig was. Eenigen tyd sa het fcheiden der Extra Ordinaris Vergadering, en namentlykin het jaar I72i,is het wol weeder leevendig gemaakt, en uit de voorflaagen van den Raad van Staten een advis opgeftelt, welke men hoopte dat ingang zoude vinden; maar na dat de Provinciën het elk in den haare geëxamineerd hebben, blykt hec genoegfaam, dat de faak felve zoo weinig van de fmaak van de meefte Provinciën is, dat het na alle apparentie vergeeffche moeite zoude weefen die te willen faciliteeren, door het doen van andre voorflagen". De eerfte en volgende Inftructien van den Raad van Staten toonen, (18 Aug. iy8*. 12 April 1788. 18 July »öji.) dat de Voorouders begreepen, dat tot handhaaving van de Unie noodig was, de Provintiea te konnen houden tot preftatie der gedraage Confenten, en dat ten dien einde de Regeering, waar door men den Raad van Staten verftond, moeft voorfie» weezen van genoegfaame Autboriteit". „ Maar hoe word dat Pouict, het point, fonder welk het vooiige als een Lichaam zonder geeft en leevea is, heedendaags begreepen? niet alleen is by de extraordinaris Vergadering van de jaaren 1716 en 1717. op de eige wys gehandelt met de Repreléntatien en voorflaagen van den Raad van Staten op dat poincl, als met die op het voorige; fchoon dat de Raad van Staten, by haar advis van den 27 January 1717, gefacrifieert heeft een weezentlyk deel van Authoriteit, aan haar Compcteerende ontrent dat póinft, volgens haar oude en nieuwe Inftruftien, om het werk daar door faciel te maaken zo veel in haar was: maar de Regenten toop j nca  Ben doorgaans, zoo veel afkeer van al, wat cenigfints gelykt na dwang en executie, of het beter was, de militie, de Fortificatiën, de Magazynen, de Vloot, in furnma alles dat dient tot de gemeene fecuriteit, te laaten vervallen, en den Staat te ontblooten van alle defenfien te Water en te Lande, als te komen tot het vaftftellen der nodige middelen om de Provinciën te konnen houden tot preftatie der confenten". „ Uit de acte, waar by de Convoyen en Liccnten, van Provinciaale middelen , Generaliteits middelen , geworden zyn, uyt de Commisfie van Prins Maurits als Admiraal Generael, uit de eerfte Inftrudtie van den Raad van Staten, uit de Inftruttie van het Collegie Superintendant, en uit de particuliere Collegien van de Admiraliteit blykt, dat de Voorouders begreepen, dat 'er tot een behoorlyk beftier der zaaken van de Zee, en tot een egalen ophef der Convoyen en Licenten, een generaaledirectie of fuperintendentie, weefen moeft, waar aan de particuliere Collegien fouden weefen gefubordineert, als Leden van een Lichaam aan het Hooft: ten andere dat de Convoyen en Licenten zoo ver moesten weefen een gemeene beurs, dat het kort van het eene Collegie jaarlyks zoude gefupleert worden uit het overfchot van het ander: het welk, foo het was gevolgt geweeft, voor altyd zoude belet en voorgekomen hebben , alle jaloufien tusfchen de Collegien, en alle pra&yquen, dienende om aan zich te trekken malkanders inkoomen: En ten derde dat de Regenten van de Provintien en Steden, daar eenige ontfang van Convoyen en Licenten is, moeften verplicht wefcn, by eeden , om fich daar meede niet te moejen, veel min te beletten of te belemmeren , den ophef derfelve". „ Maar hoe werd dat point hedendaags begreepen? de  de Collegien ter Admiraliteit zyn zedert het jaar 1702, fonder hooft en fonder gemeene directie, en 't geen daar uit volgen moet, advifeeren en handelen, foo als overeenkomt met het intreft van elk Collegie, en van de Koopfteeden van elks reffort, en niet, foo als overeenkomt met het algemeen intereft van de Admiraliteit, en van de Negotie: en zyn zelfs niet vry van door Conniventie, of door minder te doen ontfangen als de volle rechten, malkandere afbreuke te doen, of tegen malkanderen te kladden, gelyk men het noemd, tot merkelyk declien der middelen, en wie weet niet dat de Magiftraten van voornaame Koopfteeden fig gedragen ontrent den ophef der Convoyen en Licenten, op een wys, welke genoegfaam doet fien, fchoon dat men het anders niet wift, dat de boovengemejde eed in geen pradlyk is". ,, De Ordonnantiën op de Vergadering van Holland • en Weftvriesland van den jaare 1574» l5Bl en ^Sy, i en de regifters van die tyd, wyfen uit, dat de Voori: ouders begreepen, dat 'er zo wel in de Vergadering van Holland als in de Generaliteit een uytkomft weefen moet van de Deliberatien, waar in geen overeenftemming plaatsheeft: Jaa, datze dat point aanfagen voor ] fo important, dat, als in het jaar 1585 twee leden van i| de Negentien daar ontrent fwarigheid maakten, de Ze:i ventien overige eenftemmiglyk verklaarden van begrip - te zyn, dat op dat poincT: is beruftende de behoudenis of 1 ondergang van den Lande (Zie de Ref. van Holland 10 I Febr. 1585.) en de Heer Hnco de Groot, wiens d| oordeel ontrent dat ftuk van geen gering gewigt is, i fchroomt niet te feggen, ( Anal. Lib. 4. ) dat het ge9 bruik van niet overftemt te worden in Materie van jj Contributie, fchoon voorfigtelyk ingevoert onder de i Graaven, gevaarlyk is aan de vrybeid, of onder een \\ Vrye Staatsregeering". 3» Maar  Maar wat is heedendaags wederom het begrip ontrent dat poincL Ver van te fpreeken de taal van de bovengemelde feveatien Leden, en van te oordeelen als de Heer de Groot, men fpreekt in teegendeel, als of de vryheid van nog by overftemming, nog by decifie te konnen verpligt worden, om te komen tot befluit in Materie van Confenten, Traftaaten, en andre gewigtige zaaken, de vryheid was, waar voor de Voorouders gevogten hebben: en ondertusfchen delibereert en disputeert men fonder einde of uitkomft,en 'laat Regeering, en Financien, in een grooten confufie, zonder dat een eenig Lid, men fwygt van feventien, fpreekt van weeder in te voeren de Heilfamen Maximen en Grondwetten die gevonden worden in de oude Ordonnantiën op de Staatsvergadering". „ Men zoude kunnen meer andere pointen ophalen, foo de boovenflaande niet meer als genoeg waren, om aan den Leezer te geeven een voorfmaak van het groot verfchil tusfchen het begrip der Voorouders, en dac van deefen tyd ontrent de waare Conftitutie der Regeering, en om hem in ftaat te ftellen van te konnen oordeelen, welk van beide, het begrip der Voorouders of dat van deefen tyd, meer overeenkomt met de ontwyffelbaare merkteekenen van een Volk, dat verdient een vry Volk, en van een Regeering, welke verdient een vrye regeering genaamt te worden, welke merkteekenen niet ondienftig zyn kan tot befluyt van deefe voorreeden hier by te voegen, op dat de geene, in welker mond de Vryheid beftorven is, daar aan mogen toetfen het begrip, dat fy van de Vryheid hebben, en het gebruik dat fy maaken van fo fchoone naam. Het is een vry Volk, en een vrye Regeering, daar de magt om wetten te maaken, om fchattingen op te ftellen , om Oorlog te maaken en om te veranderen de valt.  <&€ 93 ># vaftgeftelde Forme van Regeering is in handen van hét Volk of van de Staaten, die het volk Reprefenteeren, en niet daar elk Lid kan aan het Volk of Staaten de handen binden, en beletten de nuttigfte en noodigfte Refolutien". Het is in de tweede plaats een vry Volk en een vrye Regeering, daar de Wetten, endaar de Ordonnantiën op den ophef der fchattingen egalyk en zonder onderfcheid van groot en klein, geëxecuteerd worden , en daar niemand als het Volk, of de Staaten de magt heeft, om zich of anderen daar van te eximeeren, en niet daar elk Lid meeftër is van de Intentie der Placaaten en Ordonnantiën zoo veel aangaat dat gedeelte van het volk dat fy reprefenteeren, en uit der Staaten naam en gefag regeert. Ten derde en ten laatfte het is een vry Volk, en een vrye Regeering, daar de geenen, aan welken de executie der wetten, en ordonnantiën, door het Volk, of door de Staaten aanbevoolen is, aan de eene zyde wel hebben de noodige magt, en authoriteit om die egalyk en volflrekkelyk, te doen obferveeren, en de overtreeders te ftraffen, maar aan de andere zyde die magt en authoriteit, niet konnen misbruiken tot onderdrukking van het Volk; en niet daar de reeden om voor geen misbruik te vreefen is, dat aan de geenen, waar aan de executie der wetten en ordonnantiën aan bevoolen is, de nodige magt mankeert; en derhalven nog goed nog kwaad gebruik daar van gemaakt kan worden: en al wat in materie van regeering niet overeenkomt met deefe drie merkteekenen, is ook geen vrye Regeeringe. Hoe wenfchelyk was het, waarde Lezer, dat deefe merkteekenen in een volflagen zin toepaffelyk waren ep deefe Republicq, gelyk fy fouden weefen, indien de  «< 94 ># de tegenwoordige Regenten waren van het begrip, waar van de Voorouders geweeft zyn, gelyk booven met de vinger aangeweefen is en breeder eangeweefen zal worden in de volgenden Tractaatjes, en indien zy gefamenderhand alle krachten infpanden, om de Generaele en Provinciaale Regeeringen daar na te refor» meeren, maar wie zal die gelukkige tyd beleeven? Zie daar, myn Vriend! hoe, voor omtrent een half euw, gedagt en gefchreeven heeft, niet een Zaamenflanfer van een Nederrynfchen Poft, niet een gewaande Staatsman, niet een laatdunkige Politieque Hollandois, niet een F. Bernard, die zedert korte jaaren in ons Land gekomen is, en geen ander beroep by der hand heeft kunnen neemen dan aan kinderen wat franfch, wat van de beginfels der Aardrykskunde, en diergelyke kinderlyke oeffeningen meer, te leeren; met een woord niet een van zulk flach onzer hedendaagfche AmJtcrdamfche Politieken, maar een doorzichtig Man van den eerften rang, een onzer eerfte Amptenaaren, doorkneed met eene langduurige oeffening in de kunde van onze Vaderlandfche zaaken, die, volgens den Hiftorie-Schryver Wagenaer , „ in *t gemeen, gehouden is voor uitltee„ kend bekwaam in 't handelen met uitheemfche „ Staatsdienaaren, en zeer bedreeven in de kennis t> der belangen van vreemde Mogendheeden"; en die ook blyken heeft nagelaaten , dat hy, ten aanzien van de inwendige gefteldheid der Republieck, niet minder kundig was; waarin nu, zegt die Man, dat  95 >& dat het herftel van 's Lands zaaken gezogt moe& worden ? in dat geen wat thans door eenige Heethoofdige , of anderen, die in de Steden een cabaal frneeden; door een hoop jonge, ongeoeffende beu-, lingen, welken het vlas nog aan de baard groeit; door een party drieftige en muitzieke Mennonisten, die voor alle geordende Burgerftaaten een afgryzen toonen te hebben, en de regeringloosheid onder fchyn van vryheid zoeken in te voeren, betragtword? Neen: juift in het tegendeel, in het herftellen van de Authoriteit en Subordinatie, die de nieuw opgeworpen Patrosnen der Vryheid befig zyn met voeten te treeden. Wat zyn verders de oorzaaken, welke die Uitmuntende Amptenaar van Staat ons van den weerloozen toeftand der Republieck aanwyft ? welken zyn 't, die hy ons affchetft als noodwendig dien weerloozen ftaat te moeten voortbrengen? zyn 9t de invloed van een Veldmaarfchalk op 's Lands raadflagen ? gebrek van activiteit onder die geenen , die de orders van den Souverain moeten uitvoeren? of eenige andere oorzaaken van dien aart of natuur? Neen. Hy ftelt de oorzaaken in den afkeer, welken de Regenten doorgaans, van al wat «enigfins gelykt naar dwang en executie, toonen, als $f het beter was de Militie, de Fortificatiën, de Magazynen, de Floot, in fumma alles dat dient tot de gemeene fecuriteü te laaten vervallen, en den Staat te mtblooten van alle defenfim te Water en te Lande, als  ah te komen tot het vaftftellen der noodige middelen, om de Provinciën te konnen houden tot preftatie der Con* fenten. Gy hebt de waerheid der oorzaake, door den H1'. Raadpenfionaris van Sun ge land hier voorgedraagen, beveftigd gevonden in de Petitiën van oorlog, welken ik U, by myne voorigen, heb toegefonden; vermits gy 'er uit gezien hebt, dat de Regenten liever de Militie, de Fortificatiën, de Magazynen, de Floot, in fumma alles dat dient tot de gemeene fecuriteit, te laaten vervallen, dan gehoor te geeven aan de vermaaningen en waarfchouwingen van den Heere Stadhouder en van den Raad van Staaf e. Voorts ziet gy uit deeze Voorreden, dat de uitmuntende Staatkundige tot oorzaak van 't verval onzer Zeemacht ftelt het gebrek van een hoofd en van een gemeene direclie van de Collegien ter Admiraliteit, en 't geen daar uit volgen moet, dat die Collegien advifeeren en handelen zoo als over een Komt met het intereft van elk Collegie van de koopfteeden van elks reftbrt. Wat zoude die voortreffelyke man opkyken, indien hy, uit zyn graf ryfende, hoorde en zag, dat men, in plaats van een gemeene direclie in krygsoperatien ter zee, onder het beleid van een Hoofd, bedagt was, om die direclie nog meer te verdeelen, en minder te doen afhangen van een gemeene direclie, onder het beleid van een Hoofd, door het aanftellen van gevolmachtigde Commisfarisfen, ten einde daar door (volgens  97 | gëns het fchryven van den Leidfchen Franfchcrl S Courantier) het verlies van tyd af te fnyden, vrelI ken, door het reifen der expreffen van Texel en : elders naar den Haag, en van daar te rug, hefteed word; en, volgens anderen, om kwanswys : den Prinfe de moeite te fpaaren, van zeiven naar Texel te reizen; maar eigentlyk, om aan den Prins , de oeffening van het ampt van Admiraal te ontneei men, en, daar door, in 't beftüur der zaaken dat geene te brengen, 't welk de Heer van Slingeland voor een gebrek heeft gehouden: naamlyk een veröeelde direclie. Want hoe kan het denkbeeld van een gemeene direclie over een gebragt wórden, dat ieder Provincie, op zich zelve, ja, dat Steden afzonderlyk, als quafi zynde Souvereine Staaten, of integreerende Leden van de Sou» \ vereiniteit, het Eminent Hoofd van de RepüI blieck, aanfpreeken over het beftuur van de geI meene zaak, afzonderlyk met den Heer Admiraal deswege willen raadpleegen, miefiven zenden öm I berichten wegens het geen al of niet gedaan is te ■ erlangen; memoden voordraagen tot het neemen 1 van deeze en geene maatregelen; Propofitien doen I omHoogftdenzelven by wyze van onderVraagingen I verantwoording van zyn beftuur af te vorderen; ; bedreigingen te doen van de furniffenienten te zülj len inhouden; en diergelyke ftappen meêrj welken, zoo 't my toefchynt, volftrekt onbeftaanbaar I zyn met den aart en natuur van een Genootfchap j inzonderheid met die van eene gemeene direclie, X Stuk» G wiel  wier gebrek door den H. van Slingeland aangezien is voor een hoofdoorzaak van 't verval onzer Zeemacht? Nog ziet gy uit dezelve Foorreden wat denkbeeld die doorzichtige Staatsman gehad heeft van onze Vryheid, en hoe dwars de begrippen, welken de tegenwoordige Patroonen der Vryheid (de Schryvers naamentlyk, die ik hier boven genoemd heb, en wier naamen te herhaalen my tot walg ftrekt) van de vryheid opftooven, en der Gemeente als heilfaam voedfel zoeken te doen inzwelgen, tegen dezelven aanloopen. Gy ziet 'er uit, dat men met de oeffening der vryheid, door die Patroonen aangepreefen, de Regering en Financien laat in een grooten confufie, zonder dat een eenig lid, men zwyge van zeventien , /preekt van weder in te voeren de heilsaame maximen, en grondwetten, die gevonden worden in de oude Ordonnantiën op de Staatsvergadering. Van het weder invoeren deezer heilfaame maximen fpreeken ook niet onze Amfterdamfche Politiecken, noch de Schryvers die deeze Politiecken verhemelen; en noch veel minder die geenen, die het zoo druk hebben mes het intrekken der recommandatien, met zich toe te leggen op het aan zich trekken van het begeeven van ampten, bedieningen en waerdigheeden, van welken het opdraagen gefteld is aan den Heere Stadhouder Willem den IV.; die het Militaire Rechtsgebied zoeken uit te roeien, als ware het een monfter in den Staat; en wat al meer onder-  99 ondernomen word, om den Prins, by ftukken en brokken, den invloed en het gezag te doen verliefen, welken Hoogftdezelve, tot handhaaving van de ruft, en 't weeren van Cabaalen, nodig heeft. Neem , myn Vriend ! deeze Voorreden : gefchreeven door een Man, die, had de Voorzienigheid hem nog eenige jaaren levens doen genieten , vermoedelyk overtuigd zoude zyn geworden , dat niets, als het toereikende gezag van een Eminent Hoofd, de gebreken, van welken hy fpreekt * kan verhelpen; en de Vryheidwelke hy aanduid, in den Staat voortbrengen: neem, zeg ik deeze Voorreden : vergelykze met de Petitiën van Oorlog , met de Refolutien over 't verleenen van onbepaald convooy, met andere Staatsltukken, en gy zult 'er al wederom nieuwe blyken in vinden, van de onbegrypelyke onbedagtfaamheid en kwaade trouw der geenen, die getragt hebben het gemeen in te boefemen, dat de oorzaak van de weerloozen Staat der Republieck, en van het weinige dat 'er tegen de Engelfchen is uitgevoerd, by den Heere Stadhouder gezogt moeft worden. By eene bekwaame gelegenheid zal ik Ü eens een gefprek verhaalen, welk ik over die Voorreden, in een gezelfcbap van eenige myner Vrinden, heb by gewoond; deezen zal ik eindigen met een zaamenfpraak, welk ik, Jaatft met een Burgerman vari Leyden naar Delft vaarende, en denzelven in den roef ontmoettende , gehad heb. Wy zaten alleen: na datwe, gelyk het gemeenlyk gaat, van 't weer$ G 2 var?  van de winter, van de fterfce van 't vee, en dier* gelyke algemeene onderwerpen wat gefprooken hadden, vielen wy ook aan 't praaten over'sLands omftandigheeden, over den oorlog, over de vrede, over de inwendige beweegingen, en wat daar al verder toe betreklyk is. Ik zag den man aan voor diep in de zeftig jaaren te zyn; hy had een vriendlyk doch teffens ernftig gelaat; zag redelyk fchrander uit de oogen: ik vond hem zeer bedaard en glad van fpraak ,• en vry kundiger, dan ik het uit zyn uiterlyke houding en gewaad zoude bevroed hebben. Na dat hy uit myne reden befpeurd had, dat ik onder de Haaters van het Huis van Oranje en van de tegenwoordige Staatsregering niet behoorde, kwam hy langfaamerhand wat meerder uit, toonende, en rondborftig zeggende, dat hy, gelyk men fpreekt, een Prinsman was. Wy raakten, na datwe ons wat onderhouden hadden over het een en ande van 't geen voor en ge. duurende onzen oorlog met de Engelfchen gebeurd is, ook aan den gang over de Memorie van Z. D. Hoogheid. Ik hoor, zeide ik, dat die Memorie zeer weinig geleefen word. Laat U dit niet wys maaken, antwoordde hy: het is zoo niet. Zy word weinig of niet geleefen door, dat flach van Lieden, die boeken koopen en een bibliotheeck hebben. Voor eerft moetgo, vervolgde hy, on. der deezen tellen zekere Regenten: die geenen onder hen, welken tegen den Prins zyn, zullen dat ftuk niet koopen; niet enkelyk, om dat zy zich ver-  # verbeelden alles te weeten wat in die Memorie ftaat, en dus hun tyd tot het leezen derzelve niet behoeven te befteeden; maar ook om dat zy niet overtuigd willen weezen. Het gaat met hun als met Lieden, wier zaaken agter uit loopen. Zy vreezen om daaglyks in hunne boeken hun leed en aanftaande bankbreuk te zien. Om 'er geen aandoening van te hebben, fcheiden zy uit met boek en aantekening te houden: daar mede raakt alles in de war, en dit duurt tot dat de beurs leeg is. Het is met de Regenten ten aanzien van de Memorie even zoo gelegen. Om geen leed te gevoelen; om geen aandoening te hebben van te zien hoe verre zy mis getaft hebben, hoe verre het met hun verftand en hunne kennis agter uit is geloopen , hoe verward het in hunne harsfenen ligt, en hoe bankbreukig zy in 't zedelyke en in 't burgerlyk bewind ftaan, leezen zy even zoo weinig een Memorie van den Prins, als een Ouderwet fche Patriot, een Poft naar den Nederrhyn, een Reinier Vryaarts Openhartige brieven, en wat al verder uit is gekomen tot onderrichting en toelichting der geenen, die op het dwaalfpoor zyn. Alle die dingen, die laaten zy leggen; die luften zy niet. Die hulpmiddelen byten te fterk; doen al te zeer. Zy ontwyken 'er het gebruik en de fmert van. Ten tweeden, moetge onder de Lieden, die de Memorie niet koopen, tellen alle die Menonieten, die anders nog al wat leezen: of om beter te zegG 3 gen,  gen, dat flach van Mennoniften, dat Broeder van der Kemp tot Orakel en Leidsman heeft. Die Vrinden zullen valt geen Memorie van den Prins koopen. By die twee ordens komt dan in de derde plaats die geenen, welken nog al wat leezen en geld tot boeken befteeden, doch zoo zeer aan deezen en geenen begrippen kleeven, zoo vooringenomen zyn, dat zy zich voorfrellen, dat niets, hoegenaamd, geopperd kan worden, dat hun gevoelen zoude kunnen verzwakken,- of zoodaanig afhangen van anderen, dat zy vreezen, dat men te weeten zoude komen, dat zy ietdiergelykfch als de Memorie van den Prins geleezen hadden; daar wederom anderen verkiezen om eerder te kunnen zeggen, ik heb het niet geleezen; als te zeggen, ik heb het geleezen,met byvoeging van 't geen zy 'er over denken. Zie daar de natuurlyke oorzaak, waarom die Memorie niet meer verkoft word. Maar daar uit vloeit niet, dat zy weinig geleezen word. Dif laatfte is bezyden de waerheid. Het grootft gedeelte der Natie heefc die geleezen en leeft die nog. Burgers, die 'er niet tegen op zien om een gulden, twee, drie, voor een boek te geeven, koopen de Memorie, en leenen die aan anderen, by welken het wat bekroraper om komt. Een exemplaar dient voor tien, twintig, dertig, en meer menfchen. Op die wys is de Memorie onder de goede Gemeente meer geleezen dan men denken zoude: ïk heb een exemplaar in folio gehad., die van den een  <8>< 103 ><& een tot den ander is overgegaan, en miffchicn wel in vyftig handen is geweeft; ook zyn 'er bladen gefcheurd geraakt: ik hebze moeten plakken. Ik heb het, zeide ik, met myn exemplaar ook zoo ondervonden; evenwel is my hetzelve wel wat befmuld te rug gekomen , doch juift niet met gefcheurde vellen. Vervolgens met hem aan 'tpraaten geraakt zynde, over het weinige dat'er, zedert den dood van Willem den IV, gedaan is om de zaaken van den Staat op een beteren voet te brengen, en vooral om de vaart, koophandel, fabrieken en verdere neeringen en handteeringen wat op te beuren, de zaaken der Ooft-Indifche Compagnie en der andere buitenlandfche bezittingen te verbeteren, de zekerheid en veiligheid der Colonien wat beter te betrachten; het algemeen bewind derzelven, veeltyds afhangende van den eenen of den anderen waanwyzen boekhouder, die, in der daad meer als Stadhouder van de Bewindhebbers of Directeurs, naar zyne eigendunklyke begrippen en grilligheeden, zonder eenige kunde, betrekking hebbende tot een diergelyk bewind, in welk het voeren van oppergezag zelfs voor 't wezendlyke beflooten ligt, op een gefchikter, en, zoo voor het welweezen der Colonien, als voor de vaart en koophandel nuttiger voet, te brengen. Myne verwondering daar over te kennen geevende, antwoordde my de Man, dit heeft my nooit verwonderd, en verwondert my nog niet. Het volk heeft in den jaare 1747- om de herftellirg van de G 4 Stad-  Stadhouderlyke regeering geroepen, om dat de zaaken niet goed gingen. Die geenen, welken tegen die Regeringsvorm zyn, en dezelve gaarne wederom in eene Stadhouderlooze Regering veranderd zouden willen zien, hebben gevolglyk belang, dat de zaaken onder een Stadhouderlyke Regering kwaalyk gaan. Zy hebben derhalven, tot het bereiken van hun wit, belang, dat het volk onder de tegenwoordige regeering, wel verre van beter te vaaren, eerder kwaalyk vaare, en dat hetzelve dit ondervinde; en gevolglyk dat het gewaar worde, dat het zich te leur gefteld ziet in de verwachting, welke het gehad heeft, dat het met de middelen van beftaan en met de Arbeidslieden beter zoude gaan: zy hebben in 't byzonder belang, dat 'er hoe langer hoe meer over verval van vaart en koophandel geklaagd worde; dat de kooplieden zei ven opkomen en de ftem verheffen; en dat men, in 't algemeen, meer dan te vooren gebrek aan beleid, aan voorzorg, en befcherming ontmoette. Meer dan eens is het my voorgekomen, dat, wanneer 'er gefprooken wierd om het een of 't ander, met betrekking tot den koophandel of vaart, of fabrieken te verhelpen, 'er gezegd wierd,- daar kan men niets in doen; men is 'er geen meefter van; het hangt van den Prins af. Is 'er door deezen of geenen eens geklaagt over ruwe behandeling, over onbefcheid, over hardigheid van Lieden in 's Lands dienft, over verzuim van maatregelen om de vaart en koophandel van eenige hinder-  4K I05 derniüen en ongemakken te ontlaften, het antwoord is geweeft: Wel nu, gy hebt een Prins: loopt by den Prins, en laat die U helpen; terwyl de invloed op die zaaken, en het beleid derzelven ondertuflchen of niet ftaat aan den Prins, of aan den Prins moeyelyk word gemaakt, door de zwaarigheeden die men 'er tegen weet in te brengen. Het heeft my derhalven ook niet verwonderd te zien, dat 'er by de Staaten, door fommige Leden, altyd zwaarigheid is gemaakt in't vermeerderen van de Landmacht, vermits daar uit natuurlyk ook moeft volgen, dat de Zeemacht in verval bleef; het welk een klaar blyk met zich bragt van oneenigheid tuffchen de Leden van Staat, zonder dat dezelve tot een eenpaarig befluit konde gebragt worden: even zoo min heeft het my verwonderd , dat 'er uit afgeleid wierd, dat de Stadhouder ons van geen dienft is. Want dus heb ik wel eens hooren redeneeren: Het grootfte voordeel , 't welk wy van een Stadhouder genieten, is en moet zyn , om de Leden van Staat tot harmonie en eenparigheid te brengen ; zoo hy dat niet kan doen, dan is hy ons onnut: nu ziet men by ondervinding, dat de Prins het niet doen kan; derhalven is de Prins onnut; en alle de koflen op welken ons het onderhoud van een Stadhouder komt te ftaan, is geld in 't water gegooid • die redeneering, viel ik daar op in, fchynt wat mank te gaan: want daar zoude alleen uit konnen en mogen getrokken worden, dat het gezag van den Stadhouder zodaanig moeft worden valt gefteld, G 5 dat  dat hetzelve zynen invloed, tot zulk een heilfaam einde, efficacieuslyk konde befteeden. Gy hebt gelyk, myn Heer, hervatte de man: ook geef ik U die redeneering niet op, als op zich zelve gegrond, maar als een bewys of blyk, hoe 'er geredeneerd word, en om U het belang te doen zien, welke die geenen, die tegen de tegenwoordige Conftitutie zyn, hebben, om de gebreken, de abuifèn, en de kwaaien, die ons Vaderland ondermynen, en vooral de oneenigheid onder de Leden van Staat, te vermeerderen, liever dan die te verhelpen of te verminderen. Ik behoef U, myn Heer, vervolgde de Man, alleen te verzoeken van Uwe gedachten eens te laaten gaan over het geen zoo voor als geduurende deezen oorlog by ons is gefchied, en nog daaglykfch gefchied. Daar is geen menfeh van verftand, welke niet zal erkennen, dat het een volflagen dolheid was ons aan een oorlog met Engeland te waagen , in dien ftaat in welken wy waren. Maar had men den Engelfchen niet by aanhoudenheid ftof tot klaagen gegeeven, en dus den weg, als 't ware, bereid tot een rupture; had men het eindelyk niet zoo verre gebragt, dat Groot-Brittanje tot eene vredebreuk, die ligtlyk te voorzien was en voorzien is geweeft, moefte komen; en was die vredebreuk daadlyk niet gefchied; men zoude geen gelegenheid gehad hebben, om op de Stadhouderlyke Regering en op den Prins een aanval te doen; en om die middelen té gebruiken, welke 'er  'er in 'C werk zyn gefteld om het volk. was het mooglyk, te overreeden, dat de Stadhouder ons niet alleen onnut en ondienftig, maar zelfs fchadelyk is. Men zoude geen gelegenheid gehad hebben, om de Kooplieden, Reders van Schepen, en anderen, by de vifcheryen, vaart en koophandel, neeringen en handteeringen, belang hebbende, te beweegen tot het prefenteeren van zoo veele Requeften en Memorien, opgevuld met bezwaaren, en ingericht op een toon als of alles afhing van den Heere Stadhouder en van den Heer Admiraal , en die in de Couranten te laaten plaatfen, ten einde het volk in de waan te brengen, dat men de flegte gefteldheid van 't Land aan 't beleid van Z. D. Hoogheid moeft wyten, en aan hetzelve daar door de liefde en genegenheid voor Hoogftdezelve en Hoogftdeszelfs huis te doen verliezen. Men zoude geen gelegenheid gehad hebben tot het doen van Propofitien, tot het fchryven van misfiven; die vol zoo van bitterheid als van onkunde, het vuil gemoed der geenen, uit wier penne zy zyn voortgefprooten, ten klaarfte verraaden. Men zoude geen gelegenheid gehad hebben tot onderneemingen, allen ftrekkende om den invloed en het gezag van den Prins op de algemeene zaak te verkleinen; en de waerdigheid van Stadhouder in kleinachting by het geme&n te brengen. Zoo ras waren wy niet in oorlog of men heeft daar mede begonnen. Men heeft, om dat men den Prins nog niet dorft te Jyve gaan, zich eerft - ■ gewor-  «8WC 108 >& geworpen op den Heer Hertog, en denzelveri, door opftookende gefchriften, doen doorgaan voor da oorzaak van onzen weerloozen Staat, en voor al het leed het welk ons de Engelfchen aandeden. De Heer Hertog naar zyn Gouvernement zynde vertrokken, zyn de fchooten op den Prins zeiven aangelegd. Men heeft logen op logen, lafteringen op lafteringen geflapeld; men heeft uit alle hoeken fchotfchriften doen uitgaan en begunftigd, om tog het volk in de waan te brengen, dat de vernederde Staat van onze Republieck aan eene verkeerde direclie van den Prins te wyten is. Men heeft de Courantiers, in plaats van die een fnoervoor de mond te fpannen, gelyk men 't volgens de placaaten had moeten doen, door ftilzitten , door oogluiking, of, laat ik liever zeggen, door een ftilzwygende aanmoediging begunftigd, ten einde al het volk, ten einde zelfs alle Vreemden mogten denken, dat de Prins eerder een Verraader van 't Vaderland dan een Befchermer van hetzelve is. Het zal U nog wel heugen hoe 'er, om maar een enkeld geval by te brengen, ten aanzien van het gevecht op de Doggersbank verfpreid is geworden, en als eene vafte waerheid voorgegeeven, dat niet alleen Capt. de Bruin heimelyken laft had gehad om zyn fchip moedwillig te verzeilen, maar dat ook nog de dappere Zoutman een geheimen order gehad heeft, om twee fchepen van zyn efquader af te zonderen; en dat toen hy twee dagen v«or den fiag die orders aan Kingsbergen vertoonde,  € Ho allerley foort van formen in 't licht gegeeven worden, om de goede Gemeente meer of min opentlyk, meer of min bedektlyk, in te boezemen en te doen geloven, dat onze onheilen aan den tegen woordigen Heere Stadhouder, en overzulksaan de Stadhouderlyke regering te wy ten is: om haar te doen gelooven, dat men in den jaare 1747 dwaaslyk heeft gedaan toevlucht tot het Huis van Oranje te neemen, en de Stadhouderlyke Regering te herflellen; en dat alle die geenen, die 'er anders over denken, fpreeken, en fchryven, flechte Lieden zyn, nauwlykfch waardig in de daaglykicbe verkeering onder de menfchen geduld te worden. Daar toe moeten dan ook depennen der Courantieren, in weerwil van alle Plakaaten, dienen; daarom moeten de Engelfchen in die Couranten als een helfch gebroet uitgekreeten worden; daar toe moeten ook Predikanten in dien verfoeyelyken renbaan loopen; daarom moeten zy ophouden van in hunne gebeden het Eminent Hoofd van den Staat te ge.ienken, ten einde daar door de begrippen te doen herleeven, welken in het boekje , het Publyck Gebed, zyn aangedrongen. Zie daar, myn Heer, ( zeide de Man ) voor zoo veel ik het doorgronden kan, het uiterfte doelwit van alle die vermetele fchriften, met welk men, zedert eenen geruimen tyd, onzeGeweflen beroerd heeft, en als nog voortgaat te beroeren. Zie daar het uiterfte doelwit van alle de logen- en laftertaal, waar mede men zoo lang het volk heeft opgehouden; en die langzamerhand haar kracht zal ver-  in verliezen, wanneer het volk gewaar zal wórde* hoe het misleid én bedroegen is geweeft. Van alles wat ten aanzien van de ontallyke verdichtfelen, van welken men zich bediend heeft, onderzogt heeft konnen worden, is de onwaarheid gebleeken: en in 't byzonder hebben de Rapporten van de Admiraliteiten , en de Memorie van Z. D. Hoogheid doen zien, hoe roekeloos en ongepaft is geweeft de taal der Amfterdamfche Burgemeefteren , der Leidfche en Zeuwfche Regenten, der Staaten van Friesland en Groningen, ten aanzien der Zeezaaken, en inzonderheid ten aanzien der inactiviteit, overal by Gpuranten, Schotfchriften, Liedjes, en diergelyk tuig meer, ten platten Lande, en in de Steden, tot in de agterfte gragten, ftraaten, gangen en hoeken, uitgebazuind. Laaten wy 't (dus voer de Man voort) malkanderen niet wys maaken. Wy behoeven het onder geen floeren of banken te fteeken. Die eenig doorzicht heeft ziet wel, dat al het gefchreuw tegen de Engelfchen Hechts tot een dekmantel is gebruikt, om de waare oogmerken voor de goede Gemeente verborgen te houden. Indien het roerfel , 't welk onze vuige Yveraars gaande gemaakt heeft, wezendlyk uit.eene bitterheid tegen de Engelfchen was voortgefprooten, men zoude het aan zyne uitwerkingen hebben moeten zien. Dan had men, gelyk als in den oorlog tegen Spanje dien zaligen yver befpeurd, welke de kooplieden aanzette om op eige koften onderneemingen tegen den vyand  Vyahd te doen; om den Staat met fchepen by té liaan; om denzelven uitgeruftte fchepen tegen zekere tyden aan te bieden: dan had men onder de Grooten en Ryken, die zulk eene bitterheid tegen de Engelfchen toonen , rederyen zien maaken , om, op eige koften, de vervalle Zeemacht van den Staat by te fpringen; alle byzondere oneenigheeden , gefchillen, en twiflen zoude men hebben of afgelegd of ftil hebben laaten ftaan, om de aandagt en werkfaamheid alleen te befteeden tot het geen het Vaderland in ftaat konde brengen om den Vyand k-agtdadig op 't Iyf te vallen; men zoude de handen in een geflagen en daar mede getoond hebben, dat eendragt macht baart. Niets van dit alles is gebeurd. In tegendeel. In plaats van het op de Engelfchen aan te leggen, heeft men begonnen van zyne krachten tegen den Stadhouder en het Stadhouderfchap in te fpannen; cabaalen te fmeeden in de Steden; fchikkingen in de ftedelyke bedieningen te maaken, en wat ik U te vooren heb doen opmerken. Wie is 'er nu zoo dwaas, die, dat gedrag ziende en overweegende, gelooven zal, dat het roerfel, het welk zulk een yfftiyk gefchreeuw tegen de Engelfchen heeft doen opgaan, waarlyk uit een zucht om zich over die Natie te wreeken , is gefprooten ? en wie zal niet eerder daar uit overtuigd zyn, dat al dat gefchreeuw en al het geen 'er verders gedaan is, om ons tot een vredebreuk met Engeland te brengen, alleen zyn geboorte verfchuldigd is aan de oude wrok tegen het  <$ fe Landmacht ? en dat men met de bezorging éét Frontieren en 's Lands Magazynen zoo agterlyk is gebleeven ? Is het om dat de Engelfchen ons niet als kwaad willen, dat de quotes der Bondgenooten voor het geen de zekerheid en veiligheid van 't Vaderland vereifchen, zoo gebrekkig zyn ingebragt geworden ? en dat 'er, op den tyd dat men over inactiviteit fchreeuwde, nog wel een derde te kort kwam aan 't geen aan de Admiraliteiten betaald moeft geweeft zyn, gelyk dit uit de Bylaagen van da Memorie van Z. D. Hoogheid te zien is? Is het, om dat de Engelfchen ons op alle wyzen zoeken te drukken, dat de Stad van Amfter-» dam zich zoo halflerrig verzet heeft tegen het zenden van een renfort naar Suriname? Is het, om dat de Engelfchen zich eetïwig toeleggen om ons te bederven, dat die zelfde Stad liever de geheele Zeemacht van den Staat heeft willen zien vervallen, dan door eenige toegeevendheid voor de Land-Provincien, gelegenheid te geeven, dat wy, by een opkomende vredebreuk met Engeland, eenige macht by der hand zouden hebben, om hunne geweldenaaryen tegen te gaan? Immers behoeven wy ons natuurlyk oordeel maar te volgen, om te begrypcn, dat, alswe vyandelykheeden vreefen; of duchten dat wy genoodzaakt zullen zyn, om vyandlykheeden te moeten tegen gaan, wy als dan liever over het een of 't ander H ?. zullca  # dat de oorzaaken voldoende moeten weezen, niet Hechts voor een enkel verfchynfel, maar" voor alle de verlchynfelen , welken tot denzelfden kring behooren. Ik ftond verwonderd over de redeneeringen van dien Man: maar myn verwondering vermeerderde niet weinig, wanneer ik, met hem verder praatende over de byzondere oogmerken welken men hebben kan, met toe te laaten, dat zelfs in Couranten, op welken tog zeer gemaklyk een breidel konde gelegd worden, de Prins en hoogftdeszelfs bewind tot een voorwerp van hoon en fmaad genomen wierden, hy my zeide, hoor,myn Heer, dit raadfel is wel uit te leggen; ik zou het zoo zwaar niet vinden Zoo als hy dit zeide, bevonden wy ons aan de wal, waardoor ik de gelegenheid,om my met hem over dit zeggen nader te onderhouden, verloor. Ik heb 'er naderhand myne gedachten nog wel eens over laaten gaan; maar tot nog toe vinde ik flechts een grooten graad van waarfchynlykheid. Zie myn Vriend, of gy het raadfel kunt uitleggen ; en blyf verzekerd, dat niemant met meerder achting kan zyn, dan, Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. BW. Bienaar, Den 17™ April Röï|er vryaart. H 3 TfPEE-i  <& heid , als van den Raad van Scate, eenige de alderminfte verandering te maken , dan voor zoo ven e zulks by ue Bo dgenooten word geordonneert, en dienvolgers influ ntie op dezelve Staten van Oorlog behoord te hebben." Het is vervolgens dan ook, indien zin, dat Zyne H fopheid en den Raad vas State, by deze haare Generale Pt vür, U tyoog Mog., en door Hoogftdezelve de refpecT; ve Bond^enooten, hebben vermeynt te mo» grn en te motten inrormeeren; dat wat de Ordinaris Staat van Oorlog voor den jare 1783 aangaat, dezelve in conformité van U Hoog Mog. Refolutie van den 18 November laatftleeden genomen, tot het doen brengen der Schotle Brigade in dienft van dezen Staat op den NationaLn voet, zal werden vermindert gevonden met e(n fomma van ƒ 1217 -6-4 's maands, als meede door het aflaten by gebrek van Atteftatie de Vita van J. W. Sterk, onder het Capittel der Gereformeerde Officieren, nog met een fomme van vyftig guldens 'smaands; en dus niet den anderen in het jaar, een vermindering uitmaakende van eene fomma van ƒ 15207 - 16 - o. „ Terwyl de Extraordinaris Staat van Oorlog voor hetzelve jaar 1783 , door de veranderingen , welke doorgaans daar in voorkomen , zal werden vermindert gevonden , met een fomma van ƒ 1348 - 1 - 10 ter loopende maand , uitmakende de fomma van ƒ 16177-2-0 in het jaar, en overzulks de vermindering der beide Staten van Oorlog voor den jare 1783, in vergelykinge met die van het nog lopende jaar, zal bedragen de fomma van ƒ 31384 -18-0, zoo als het zelve precjfer zal konnen blyken, uit de korte Staat, die daar van is geformeert, en hier agH 4 „ ter  120 >«$ tft te vinden is. En waar op dan Zyne Hoogheid ren den Raad van State zig wederom fundeeren^ om aan de Bondgenooten de ordinaire verzoeken te doen:" , ? , . , „ Als eerftelyk, dat de Bondgenooten in den haare, die voorfieningen zullen gelieven te doën die nodig zyn, om der zeiver Quotes in de voorfz. Ordinaris en Extraordinaris Staten, ten vollen te prafteeren;" „ Ten andere, dat;, hangende de deliberatien der Bondgenooten, over de voorfz. Staten van Oorlog, tot vermydinge van alle confufien , de ordinaire betalinge, zoo van Soldyen der Militie , als verdere Lasten van de Unie, die niet kunnen ftil ftaan, haar voortgang zullen laaten gewinnen." „ Ende Iaatftelyk, dat de refpeöive Bondgenoten zullen gelieven indagtig te zyn , haare Confenten, op deze Staten van Oorlog in te brengen, voor den jo Mey aanftaande, op poene, volgens de- bekendë Refolutien daar toe betrekkelyk, van té zullen werden gehouden, even als of daar in gaaf hadden geconfenieert." ............ „ Zyn Hoogheid cn den Raad van State, hier meedé gedefungeert hebbende, voor zoo veel de Staten van Oorlog voor het volgende jaar aanbelangt, verhoopcn verders , dat U Hoog Mog. en de Bondgenooten haar wel ten goeden zullen willen duydeDi dat zig, zoo als wel voormaals de gewoonte is geweeft , by deeze Generale Petitie, niet breedvoerig zullen uklaaten, omtrent de tegenswoordige omftandigheeden , waar in de Republicq zig is bevindende. Het weinige effecl dat dien aangaande van ierzelver Reprëfentatien gezien hebben , zet dezelve «aar toe ook niet aan, en de fixatie der zaken ko, mek  iriën haar ook voor, van dien aart te zyn, dat byfiê niet zouden weeten, waar meede te beginnen, en veel minder waarmeede zouden dienen te eindigen." ,, De zugt en yver van Zyne Hoogheid en van den Raad van State, tot behoud van het Vaderland, met al dat daar in dierbaar is, dezelvë nogtans verbleeven zynde; zoo is het alleen uit die principes, dat zig ten deeze zullen borneeren , om aan U Hoog Mog. en door dezelve aan de Bondgenoten, van welkers prudente deliberatien en volle wysbeid bet alleen afhangt, de zaken vajt te Jlellen, die tot reddinge der Republicq tneeft oirbaar en dienft'g zullen vinden, enkel te'herrinneren, dat de ftokregul welke de Voorvaderen hebben vermeynt te moeten vafthouden, om deezen Staat te doen verblyven in een refpeftable fituatie, daar in heeft beftaan, dat dezelve zig niet konde maintinee-» ren, zonder Alliantien, zonder Militie, zonder Frontiiren, en zonder Floot." „ Een Staat die rondom zig magdge Nabuuren heeft, en altoos inferieur fal zyn aan derzelver vermogens , kan geen geruftheid hebben tegens aanflagen , die tot zyn verderf kunnen worden gefmeed , by aldien hy geen gegrond vooruitzigt kan hebben , wegens ds hulp van anderen, in geval van nood; dan gelyk de materie van Alliantien is van de uitterfte delicatefle, en vooral in deeze tyden, nog te meerder is geworden , door de onregtvaardige handelwys waar meede de Republicq is bejeegent geworden, door een Mogentheid, waar op men natuurlyk vertrouwen moeite ftellen, door dien men met dezelve meer dan honderd jaren in Vreede en Vriendfchap was geweeft, zoo fchroomen Zyne Hoogheid en den Raad van State, zig des wegens verder uit te laaten, en zullen dat object, liever overlaaten aan de overweeginge van de Bondgenoten zelve." H 5 Wat  122 - Wat de Militie betreft, hoe gering getal de Troupes van den Staat thans uitmaken, is ten vollen bekent, en het moet daar uit zeker zyn, dat, offchoon de Guarnifoenen, die in de zoogenaamde Barrière Steden gelegen hebben , en die altoos in weinige Bjtaillons hebben beftaan, na binnen zyn getrokken, egter van het zelve geheele Corps, in de tranqui'ite tyden, geene andere, dan een zeer mediocre bezettinge voor alle de Frontierplaatfen, zal konnen geformeert werden, zonder dat daar van ietwes zal kunnen overblyven voor onvooifiene toevallen, het zy dan om een plaats te fecureeren tegens een gevreesdcn aanval; en veel minder om een Corps byeen te konnen trekken, wanneer het zelve tot dekkinge van een zwak Frontier hoognodig zoude zyn: zulks Zyne Hoogheid en den Raad van State op het ernftigfte moeten verfoeken, dat de Bondgenooten op deeze materie zig zeiven zullen gelieven af te vrager, of zy de Republicq in deeze tyden, met een zoo geringe Landmagt inJlaat kunnen houden, om alles daar op te laaten aankomen, offchoon het een volftrekte waarheid is, dat de geene die buiten ftaat is zig zeiven te defendeeren, ook zeer geringe hoop kan hebben, dat een ander zig voor hem in de breffb zal ftellen? om niet te melden, dat een Staat, wiens hulp van de Adfijlentie van een ander geheel moet dependeeren, natuurlyker wyfe zyn Vryheid en independentie moet verliefen, en gehouden zal zyn, zig te gedraagen na het goedvinden, en welbehagen van zyn Bejcbermer." ,, Frontieren, waar door Gefortifkeerde, en van al dat tot defenfie vereyfcht word wel voorfiene Plaatfen, op de Grenfen gelcegen, verftaan moeten worden, zyn voor al noodfakelyk voor een Land, dat in fig felve alleen een eng Territoir bezit, als waar in, enkel door Fortificatiën, Rctranchementen, inundatien, en wat  $» wat dies meer is, een Vyand kan worden verhindert, ook zelfs na het winnen van eene Bataille, in het harte van dien, in te dringen, dat by gebrek van diergelyke Sterktens, aanftonds Vyandelyk overftroomt, en geconquefteert foude. zyn ; eene fterke Plaats die wel voorfïen en wel befet is, als mede wel word gedefendeert, kan een geruymen tyd een ganfch Leeger ophouden, en tyd doen winnen, om Mefures tot het bieden van verdere weerftand, met ryp overleg te neemen; eene waarheyd die zoo palpabel is, dat zelisin deefe Republicq de exempelen daar van ten fterkfte exteeren, en een faak die voor defelve nogtans van te meer confideratie is geworden, wanneer gerefledteert werd, dat nog zelfs in dit lopende jaar, defe Repu. blicq is ontbloot geworden , van al het gunt Barrière heeft kunnen genaamt werden , zulks als nu, een Vyand niet anders dan direct, op de oude en eygen Frontieren van defen Staat zal kunnen worden afge* wart, op welkers in ftaat brenging en beboorlyke verforKi„ge, dienvolgende nimmer tefpoedig, nog te efficacieus zal behoren gedagt te werden; als kunnende Zyn Hoogheid en de Raad van State by dit alles niet nalaten rondborftig te moeten verklaaren, dat by aldien het de Bondgenooten regt ernft fal worden, omme de Frontieren van den Staat, zoo als wel nodig foude zyn, alomme in de behooilyke ftaat van defenfie te doen brengen, al het zelve geenfrats zal kunnen gefchieden, ten zy opgemelde Bondgenoten, daar toe niet alleen der zeiver Confenten zullen gelieven in te brengen , tot de Petitiën ten dien fine bercyds voor eenige ]aren gedaan, maar ook de Penningen dien conforrr, ten Ccmptoire Generaal van de Unie zullen willen te berde brengen, en furneeren, om daar van het nodig gebruik gemaakt te kunnen werden." — ^  s> Het vierde of Iaatfte ftuk waar van ten deeze nog fee'nige mentie zal dienen gemaakt te werden, en dat Zyne Hoogheid en den Raad van State almeedc aan de reële forg der Bondgenooten moeten overlaten, concerneert de vermeerdering en verbcetering van 's Lands Marine en deszelfs Scheepsmagt. De Zee is het Frontier van de voornaamfte Provinciën , en de Zee is dog de fource van de Welvaart der Ingefeetenen van dit Gemeenebeft ; waar uit ook de Financien onderfchraagt, en de beforging van meel! al waar geld toe nodig is, gevonden moet worden, terwyl boven dien dat Frontier tegens een Vyand niet na behoren gefecureert kan worden, dan door een Scheepsmagt, nog het gebruik en de avantages van de Zee, tegens overlaft niet beveyligt kunnen worden dan door Schepen van Oorlog; niets is nogtbans bekender dan bet deerlyk verval van 's Lands Navale Magt, dat felfs federt bet begin van deefe Eeuw band over band is toegenomen, en welkers opbeuringe geenfints foo 't behoorde is behartigt geworden, terwyl daar tegens thans wel feker is, dat na het uitbarften van den foo onregtvaardigen Oorlog van het Ryk van Engeland, tegens deze Republicq, de herftellinge en uitbreydinge der Navale Magt, met veel ernft en nadruk is by der hand genomen, en daar in ook bereyds eene redelyke verbeetering en vermeerdering is bygebragt: dan gelyk bet een uitgemaakte faak moet zyn, dat tot bet beboorlyk in ftaat brengen van eene foo vervdlle Marine, veele jaren nodig zyn foo fal een yder genoeg moeten zyn geperfuadeert, dat die van deefe Republicq thans nog niet tot die hoogte is gebragt, nog gebragt beeft konnen worden, als wel nodig foude zyn om aan een magtig Vyand het Hooft te konnen bieden, en derhalven wil men in defen ook de oude maxime van de Republicq opvolgen, met de Marine  Marine in een formidable ftaat te doen brengen, mea moet niet alleen in de tegenwoordige tyd met allen yver en ernft de hand aan het werk blyven houden, foo tot den Aanbouw als Equipage, maar felfs geenfints, daar van defijteeren wanneer de tyden tranquilder zullen zyn geworden, ofte eene gewenfcbte Vreede mogte getroffen , ais waarin dog altoos met minder onkoften en met meer avantage het werk der Marine tot een behoorlyke confiftentie en hoogte zal konnen gebragt werden , en waar toe niet weynig fal contribueeren hetbereyds by de Bondgenooten ter conclufie gebragt Plan, ter opregtinge van een Corps Mariniers, ten eynde altoos daar door van goede en ervaren Officieren tot de Zeedienft, foo in hoger als lager qualiteiten te weefen voorfien , dat eer felver tyd insgelyks met de meefte faciliteit en ten minfte befwaar der Bondgenoten in train fal konnen gebragt worden, en door alle het welke, mits daar aan continueel de hand werde gehouden, de Republicq omtrent dat departement bin^ nen weinige jaren fal konnen werden gebragt tot die hoogte, dat de naam van Zee-Mogentheid, haar niet meer in naam alleen maar met 'er daad haar fal competeeren, en moeten werden toegebragt. Dan gelyk tot al het gunt voorfz. is, gelden nodig zyn, en de refpective Admiraliteits • Collegien niet in ftaat zyn, om ontrent den Aanbouw der Schepen, als de Equipage van dien, in eenig verfchot te weefen, zoo kunnen dan ook Zyn Hoogheid en den Raad van State wederom niet afzyn, op dat refpect de Bondgenooten op het alderferieufte te verloeken , dat defelve dog hoe eer foo beter, fig met 'er daad zullen gelieven te evertueeren in het fpoedig bybrengen en doen afbetalen van der felver rcfpcöive Quotes in de lopende Petitiën, foo tot den Aanbouw van Schept*  <5K 125 pen, als tot de gedaane Equipagien, als op welke beide refpeclen, verfcheide Provinciën, nog al vry wat ten agteren zyn. lat fekerlyk niet anders kan gedyen dan tot vertragmge en veragteringe van al het gunt ten befte van den Lande, en tot meefte nut van de gemeene faak moet te werk geftelt worden." ,, Zyne Hnogheid en den Raad van State zullen defe generale Petitie befluyten , met te verfoeken dat U Hoog Mog. gelieven de Reprefentatien en Inftantien daar by ten befte van het Vaderland gedaan, met haar appui by de Heren Staten van de refpective Provinciën te fecondeeren." „ Aldus gedaan en gepetitioneert by den Raad van State, in denHageden 27 December 1782. Was Geparapheert, N. Geelvinck, vt. Ter Ordonnantie van den Raad van State der Vereenigde NederlandenWas Gcteckent, li J. van HEES. Ik zal op deeze Petitie deeze enkele aanmerking maaken, naamlyk: dat 'er uit blykt, dat verfcheide Provintien in 't opbrengen van haar aandeel in de quotes tot het weder opbeuren van de Zeemacht van den Staat nog zeer ten agteren zyn. Uit de opgaave gevoegd onder de Bylaagen by de Memorie van Z. D. Floogheid, ziet men, dat, in dien tyd, het agterweezen wel een derde bedroeg: nu hoorï  ia? hoort men de Prov-intie van Holland bedreigingendoen, dat zy andere middelen in 't werk zal moeten Hellen, indien 'er aan de confenten niet beter voldaan word. Friesland doet bedreiging van geen bëtaaling voor zekere deelen van de Landmacht te zullen inbrengen. Als ieder Provincie het op die wyze aanlegt, waar zal het dan heen ? De leus van Geneve en Pologne mogt den Heeren integreerende Leden van den Staat alle morgen, als zy opftaan , en alle avonden als zy naar bed gaan, wel wat fïerk in de ooren geblaafen worden, of zy eens eindelyk tot in hun verftand mogt overgaan. Midlerwyl levert dit alles al wederom een blyk van de vergezogte voorwendfels uit, op welken, en van de kwaadaartige aantygingen, met welken men Z. D. Hoogheid , en het Zeeweezen van inactiviteit in verdenking heeft zoeken te brengen; eene verdenking, of liever een vaifche befchuldiging, welke de zoo eerlyke, zoovroome, zoocordaate, zoo kundige, zoo geleerde, zooverligte, zoo verftandige Leidfche Courantier nog by aanhoudenheid levendig tragt te houden, daar in hinkende nagevolgd door zynen beften maat le Politique Hoilandois. My dunkt Juffr. Goudgaarder had het zoo kwaalyk niet, toen zy de gelykenis van een Voerman, met een wagen op den Dyck rydenden, gebruikte; waar van ik U het verhaal in mynen AgtiendenBrief gedaan heb (Stuk II. bladz. ióq> Eik zoekt meefter van de lysfels te weezen, en de zweep den voerman uit de hand te wringen. Wy  128 ><§ frifeeren of «aken de kanten van den dyck al heel naa; zoo het nog wat maller loopt, dan bruien wy vaft van den dyck: en wee dan, armen, beenen, en koppen! De omftandigheeden en de tyd laaten my Hechts toe U by herhaaling te verzekeren, dat niemant mst oprechter achting kan zyn, Wel-Edele Gestrenge Heer EN VRIENDl Uwer WehE&tk Gejlr. BW. Bienaar, 6en ??S,AP"1 ReinI£r Vryaart. DRIE-  BRIE-EN. TAGTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde vriend! Wy zouden door den tyd den draad van ons gefprek met Spreeuwenburg verliezen. Ik ga dien hervatten. Onder het eeten praatten we van 'teen en 't ander. Het fchynt wat vreemd, zeide Schrandergeeft, datwe geen poogingen gedaan hebben, om. onmiddelyk met de Engelfchen in onderhandeling te treeden; of liever, dat, den kans hebbende van, door bemiddeling van Rusland , goede voorwaerden van Engeland te krygen, daar van geen gebruik gemaakt is; wy zouden 'er waarfchynlyk eene betere vrede door gekreegen hebben> Vreemd, riep Spreeuwenburg, vreemd! Wel kentge dan de l. 35. f- * Reg. y. niet ? Weetge niet quod nihil tam naturale fit quam eo genere quidque disfolvere, quo colligatum ejl: dat men door denzei ven deur, door welken men ingekomen is, moet uitgaan. Men is door Frankryk in den oorlog geraakt; men moet 'er door Frankryk weêr uitraaken: geen Mogendheid kan 'er ons beter in dienen. Die vrede zal ons duur te ftaan komen, zeide Schrandergeeft. De Franfchen zyn 'er met roem af gekomen. Wy zullen X Stuk. I 'er  "er nog met meerder roem van afkomen, hervat, te Spreeuwenburg. Geloofme: men mag zeggen wat men wil, daar is niet beter dan wat ypecacuana, als 'er te veel flym in den maag is. Al dat geld, en dat geld winnen, is tog maar bederf voor onze zeeden: het wierd tyd , dat wy 'er ons wat van ontiaftten, en 'er onze goede Vrinden wat van mededeelden: en dewyl onfe OoftIndifche Compagnie, door haare overgroote rykdommen, aan 't zinken is, gelyk een fchip dat te zwaar beladen is, zoo moeten wy het waarlyk tot een geluk achten, datwe gelegenheid gekreegen hebben, om 'er door de Engelfchen wat van ontlaft en verligt te worden- Hun fchip is ook al vry zwaar gelaaden; en als 'er van 't onze overgaat, dan zal het vaft mede zinken; zo dat 'er, in den oorlog met Engeland, en in den vrede dienwe fluiten zullen, meerder voordeels gelegen is, dan men 'c wel denken zoude. Men heeft het den Amfterdamfche Politiecken zoo euvel genomen, dat zy heimêlyk naar een oorlog met Engeland verlangd hebben: maar, als men 't eens nadenkt, zy zyn zoo kwaalyk niet beraaden geweeft, als het wel in den ëerflen opflag fchynt. Ik heb 'er deeze en geenen wel op hooren vitten: maar waarlyk dien luiden haperde het aan doorzicht. Zy begrypen het fyne van die Politiecke niet. Wel, zeide ik te¬ gen Spreeuwenburg, waar beftaat dat fynein? — Waar dat in beftaat? Hebtge,toenge-ftudent waart, riet wel op 't collegie hooren redeneeren over een bonum  <& bonum verum, een bonum apparens, eene felicitai yera, eene felicitas imaginaria; van wezendlyk en fchynfchoon goed, van waar en ingebeeld geluk? Wat denkcge, dat dat geld winnen en dat ryk weezen ons weezendlyk goed doet? Ons waarlyk geluk toebrengt? Om dat de Amfterdammers in prachtige huifen woonen; buiteplaatfen hebben; ryden en rosten; fmullen, teeren, en vroolyk leeven ? Het is, myn Heeren, myns oordeels verre vany daar. Het is by my klatergoud: niets meer. De Visfcher in zyn huisje, de Boer in zyn hutje, gevoelt in zynen ftaat eene aandoening van zyn aanweezen , vry aangenaamer en verkwikkelyker, dan de ailerrykften uit zyn beftendig en rufig gewoel immer kan genieten. Dat is by my uitgemaakt: daar valt maar niet tegen te praaten. —— Dat is nu zoo verre wel, voer ik hem daar op te gemoet; maar hoe brengtge dat nu te pasop het fyne van de Amfterdamfche Politiecke. Waar beftaat dat fyne in? vroeg ik. Wat drommel, antwoordde hy, voeltge, taftge, zietge dat niet? Dat fyne beftaat in de gepafte gelegenheid waar te neemen van dat geen buiten ons bereik te Hellen wat ons het meefte fchaden kan; die ons van ons fchoonfchynend goed, van een ingebeeld geluk kan verlosfen; en ons een wezendlyk goed, een wezendlyk geluk kan doen erlangen. En dat kan niet beter gefchieden, dan met de voorwerpen, die ons het fterkfte aanlokken, buiten onze begeerte, en, als het zyn kan, buiten ons oog, en vooral buiten I % ons»  & ons verftand te ftellen; zodaanig dat wy 'er geen aandoening van kunnen hebben; niet naarhaaken," veel min naar fnakken kunnen. Dit zietge beft aan kinderen: die grypen naar alles, zonder on-' derfcheid of het goed of kwaad is, of het baaten óf fchaden kan. Indien men niet by den duur het oog had op het beteugelen van die kinderlyke neigingen , en zorg droeg dat de kinderen buiten moogJykheid gefield wierden, om zich door 't gebruiken van deeze en geene zaaken fchade toe te brengen , en daarom ook buiten gelegenheid, om door het zien of hooren van zeekere voorwerpen, verlangen te krygen, om die te bezitten, gy zaagt 'er geen een regt opwasfchen; de een zoude half blind; een ander zonder vingers, een derde zonder neus zyn, een vierde kreupel raaken, en zoo vervolgens. Wy Aagten de kinderen: of liever de menfch blyft altyd een kind: wy verlangen geduurig naar nieuwe voorwerpen; gooien het eeneweg1 om naar het andere te grypen: wy hebben geen verftands genoeg om van 't geenwe bezitten genot te hebben: wy trachten meeft naar 't geen weinig of geen wezendlyk nut toebrengt; wy vallen het gfëè'tigfte op het geen ons fchaden kan. Op deeze wys flyten wy ons leven; en als de klucht op 't einde loopt, en men overweegt eens wat 'er gedaan is, 't komt alles uit op onverftand, op zot-' hcid, op dwaasheid. Het is zoo, zeide ik tegen Spreeuwenburg; wy zyn niet alleen kinderen aiswe aan de leiband loopen, maar wy blyven 't in;  r33 in een zekeren zin als we groot en ouder worden; wy dwaalen in ovze voorneemens, in onze uitzichten, in onze maatregelen, in alles, zooge wilt, datwe by der hand neemen; maar hoe komen, vraag ik nog eens, die bedenkingen hier te pas? — Hoe zy te pas komen, zeide Spreeuwenburg; dat zal ik U gaauw aantoonen. Daar is een Weft-Indifche Compagnie opgerigt, niet waar ? Ja Heeft men in den tyd der oprichting haar niet aangezien als een voorwerp van eindeloos nut voor de vaart en koophandel van den Staat, en inzonderheid van de Vaart en Koophandel deezer geweften; en zoutge wel durven ftaande houden, dat die ons thans niet meer fchaden doet dan voordeel toebrengt? Word 'er de Vaart en Koophandel niet oneindig door belaft? Strekken die belaftingen niet enkelyk en blootlyk om die geenen, die aftien hebben, eenige uitdeelingen te bezorgen; en, by een noodwendig gevolg , om uit den arbeid der Kooplieden een inkomen te doen erlangen aan zulken, die, van hunne Capitaalen, werkloos het leven doorbrengen ? Stelt dit den Kooplieden niet buiten ftaat om tegen vreemden te markten? en moet, daar door, onfe Vaart en Koophandel op de Welt niet te gronde gaan? Ei lieve, zeg myeens, (dus ging Spreeuwenburg voort) de Koophandel is bezwaard met een recog. nitie, of hoe men 't anders mag heeten, ten behoeve van de Weft-Indifche Compagnie. Natuur- lykerwyze zouden daar uit aan de Vaart en KoopI 3 han-  *tf 134 ï&ndel op de Weft eene beftendige befcherming en veiligheid moeten bezorgd worden. Gefchied dat? Heeft de Weft-Indifche Compagnie wel een enkel gewaapend vaartuig tot befcherming van die vaart, geduurende den tegenwoordigen oorlog, - in zee gezonden? Wat hebbenwe dan tog aan die Compagnie? Een houkind, dat ons mede aan 't zinken helpt. Surinaame, wel nu Surinaame? Wat hebben wy 'er aan? ik heb meer dan eens hooren zeggen, dat Surinaame ons vry meerder waerdig was, dan de geheele O. I. Compagnie. Maar nog eens, wat hebben wy aan Surinaame? wat hebben wy aan alle onze Colonien ? Üat fommigen van daar komen , die trotfchelyk en prachtig leeven, hunne kinderen even trotfch en prachtig groot brengen, en daar door het getal van leegloopers of ftraatflypers in ons Land vermeenigvuldigen ? En dit ging nog wel in de eerfte tyden: maar nu? Zyn 'er de laften niet zodaanig vermeenigvuldigd, dat 'er geen kans is, om met voordeel gronden te bouwen? Heeft de Sociëteit niet verklaart buiten ftaat te zyn om die Colonie in nood te befchermen ? Is het beter met die van de Berbice gefteld ? moeten zy niet geduurig door onderftand uit 's Lands kasfe geholpen worden ? Wat heeft men dan aan 't befit van die Colonien ? Immers meer nadeel dan Voordeel. Van de Ooft-Indifche Compagnie durft men haaft Biet reppen. Het is 'er allerjammerlykft mede gefteld. Laa-  Laatenwe het eens nagaan : alle de gebouwen,, en vooral de kerken, welken wy in ons Land zien, wanneer zyn die gefticht? immers ten tyde der Graaven. Welnu, zoude 'er wel een binneItad zyn, of liever is 'er wel een ftad in onze zeven Provinciën, die, zonder eenige geldleening, in ftaat zoude zyn, om zulk eene gevaarte ter neder te zetten, en op te bouwen ? ik wil nog niet eens fpreeken van de koftbaarheeden, waarmede dezclven in vroeger tyden verrykt wierden. Gaan we eens wat verder. Wanneer zyn onfe Steden, voornaamlyk in de Provincie van Holland , opgekomen en hoe hebbenze haaren oorfprong genomen? immers uit eenige gebuurten, die zich aan den eenen of anderen burgt, fchouw, dam , of overvaart nederfloegen, welke gebuurten langfaamerhand volkrykér wierden, en door den tyd inmeenigte zodaanig aangroeiden, dat zy eene » bekwaame ftad konden uitmaaken. Dit alles is gefchied, dat is te zeggen, ons Land is bevolkt geraakt, ryk en machtig geworden onder de regeering der Graaven, toen de Landzaaten noch eene Ooft-Indifche Compagnie, noch een Colonie van Surinaame, noch eenige andere Colonien bezaten, en zich met eene vaart en koophandel naar de Ooft-Zee, en naar de Franfche, Spaanfche en Portugiefche havenen geneerden. Hoe is het 'er nu mede gelegen? al het geen wat ten tyde der Graaven is opgekomen, aar»gegroeit, en aanzieniyk geworden, is zedert, datwe I 4 vreem-  «KT 136 vreemde landen in bezit van Compagnien gekreegèn hebben, tot verval geraakt; zoo dat onze Ste-Hen, twee of drie uitgezonderd, even zoo fterk kwynen, als zy te vooren bloeiden. ' Neeringen ten handtecrihgèn zyn overal vervallen. ' V'; Overweeg maar eens, dat toen onze Ooft- eii Weftindifche Compagnien zyn 'aangelegd; toen dé Ingezeetenen, die 'er den aanleg van deden niets Hadden, dan de kapitaalen die zy 'er toe opfchooten, en dus uit hunnen eigen boefem haalden alles "wat nödig was om die zwaare onderneemingen te doen ? Overweeg maar eens, dat die Ingezeetenen met hunne eigen vermogens het zoo verre gebragt hebben, dat zy niet alleen onnóemelyke fchatteri in 't Vaderland aanbragten, maar boven dien nog, mét hün eige middelen den vyand beoorloogden, en de gevöeligfte flagen toebragten; dat zy den 4 Staat met hunne macht verfterkten; en vergelyk dat eens met onzen fegenwoordigen toeftand, in 't byzonder, met dien van onfe O. I. Compagnie, welke, geduurende den tyd dat zy in bezit is geweeft van allerrykfte bezittingen, van allerrykfté takken van koophandel, en zonder in de noodzaaklykheid te zyn van koftbaare uitruftinge'n ten oorlóge te doen, óm eenen vyand uit zyne bezittiiigen te' ftooten, en hem een vaart en koophandel afhandig te maakert, zodaanig in verval is geraakt, dat zy, ik zal niet zeggen, zich zelve niet meer bedruipen kan, maar zodaanig overlaaden Is met fchüldeö, dat het ee bezien zoude ftaan, óf  137 zy niet infolvent is: als mén dit alles eens over•weegt ; als men die verrukkende activiteit derHee' ren integreerende Leden van 't bewind, waar door die Compagnie, in het genot van zulk een overvloed, 200 krank is geworden, dan gade flaat, moet men 'er immers uit befluiten, dat een al te groot genot haar benadeeld heeft; gelyk een menfch, gewoon aan eenen tafel van veelvuldige fpyS te zitten, ert van de kcftbaarfte wyn te drinken, zich zelve dikwyis ziek maakt, eh door den overvloed van fpys en drank zoo veele kwaade humeuren in zyn lichchaam doet opkomen, dathy eindiyl, aan allerley kwaaien onderheevig, en een lalt voor die geenen, die hem helpen moéten, Wordt. ■ Die gelykenis, zeide ik, gaat watmiank, Dat mag zoo weezen, antwoordde Spreeuwenburg: maar gy zultme nochtans wel begrypen: zoo niet: neem een jongen knaap, die zynert Vader in eert allerbefl Comptoir,met veel moeite aangelegd, met Vlyt en naerftigheid tot aanzien gebragt, is opgevolgd; die, in plaats van de voetftappen zyns Vaders te volgen, zich weinig over den loop der zaaken bekommert; alles op zyne Bedienden laat dry ven; en zeer vergenoegd en te vrede is, als hem geld gegeeven word wanneer hy 't verlangt, zonder nadenken of het altyd zoó gaan zal, en of 'er niet eens een tyd zal komen, dat de bron, uit welke die inkomften gefchept worden, zal komen 'Uit te droogen. Begryptge dit beter? -— De Compagnie is, zoo gy meent, door zorgeloosheid IS m  in verval geraakt. En, voegde hy 'er by, een laft voor de Republieck geworden: waaruit ik dan meen te kunnen befluiten, dat de Engelfchen, die ons dien laft van de fchouders zoeken te ligten, ons daarmede eerder dienft dan ondienft doen; dat te gelyk de Heeren Politiecken, die ons door den oorlog gelegenheid gegeeven hebben, om ons van dien drukkenden laft verligt te krygen, het uitfteekend wel begreepen hebben; en datwe, in plaats van te blyven Haan op de te rug gaaf van Trinconomaliy en van Nagapatnam, en zwaarigheid te maaken , omr den Engelfchen de vrye vaart en koophandel welken zy eifchen af te ftaan, beter zouden doen, om hun alle onze Ooft-Indifche bezittingen over te geeven, en hun onze geheeie vaart en koophandel in en op die gewéften over te laaten. Zy zullen 'er niet beter by vaaren dan wy. Als zy de moeite zullen genomen hebben om de Ooft-Indifche producten in Europa te brengen, dan zullen 'er onze kooplieden aan te pas komen: die zullen wel zorg draagen, dat zy de fchaapen zullen fcheeren, terwyl de varkens door de Engelfchen zullen gefchooren worden. Dat is, zeide Schrandergeeft, altemaal {pottende, zeer wel gezegd; maar, ernftig gefprooken , meen ik echter, dat het vertier, het welk de O. I. Compagnie in ons Land voortbrengt, zoo door uitruftingen van fchepen, en het verzenden van goederen,als anderszins, een weezendlyk voordeel voor den Staat is. Daarby komt 'er heel veel geld in  $ snarteid fchepfel, alle levensgeeften by deh duur verliezende, zodaanig wegteert, dat ziel en levensgeeften vervliegen, en niets meer als vel en beenen aan 't mishandeld lichchaam over blyven. Het aller' ergfte is, voer hy voort, dat 'er geen hulpmiddelen aan dat afgezogen lichchaam toe te brengen zyn, vermits de ftelregel, dat ieder zich van de gelegenheid moet bedienen, terwyl 'er die is; dat mén voor de nakomelingfchap even zoo min moet Zorgen, als zy in ftaat is om ons van nut te zyn; dat wy aan haar moeten overlaaten om te zien en te zoeken, of 'er wat overgefchooten is, alle hoop en verwachting, dat 'er ooit eene geneezende hand aan de O. I. Compagnie geflaagen zal worden, doet verdwynen. Ik weet het niet, voer ik daarop Spreeuwenburg te gemoet; maar my dunkt uwe trekken, gelyk ik al meer gezegd heb, vallen wat fterk. . Ik weet het ook niet, antwoordde hy, maar ik ben gewoon naar waerheid te fpreeken. Ik zoude my kunnen beroepen op het geen wy 'er dagelykfch van hooren, en leezen kunnen; maar vermits gy niet zonder reden zoudt kunnen zeggen, datwe op het hedendaagfch gepraat, dat met logen- en laftertaal verzeld gaat, geen ftaat kunnen maaken; dat de Abt Rainal , by voorbeeld, de fchildery, die hy van de huishouding onzer OoftIndifche Compagnie maakt, meer uit zyne eige verbeelding dan uit echte berigten heeft ontworpen , zoo kuntge onzen Valentyn eens naflaan en ' zien  or nieuwigheeden, en fchadelyke veranderingen op te ruien; duizend malligheeden, als by voorbeeld, het oprichten van Vry - Compagnien te verzinnen, om de Ingezeetenen tot tweedragt, haat en nyd tegen eikanderen op te zetten; maar wanneer zal men den tyd beleeven, dat het geen, het welk Hechts behoefde te gefchieden, daadlyk gefchieden zal ? Nooit, myn Heeren, gelooft my vry, nooit. ,Het zit 'er niet op. Ik heb het U zoo even al gezegd, de menfeh blyft een kind tot zyn dood toe. Zoutge een kind wel ie| in de handen geeven of laaten, om dat hy 'er een goed gebruik van zoude kunnen maaken, als gy voor uit verzekerd zoudt zyn, dat het 'er voor zich zelf een kwaad gebruik van zoude maaken? Immers neen. Wel nu? het is 'er by ons zoo mede gelegen, dat, in het beftier van onze handeldryvende Genootfchappen, elk 'er maar op uit zal zyn, om 'er, voor zich zeiven, het meeste nut en voordeel van te haaien. Verbeeld TJ een bogaard met fchoone vruchtboomen, daar jaarlykfch een party erfgenaamen , die 'er het • vry gebruik van hebben, de vruchten van kun-  < 149 >$ middelen om onfe binnen-fteden een weinig opite beuren; dan zal men door geen andere voorwerpen, die,gelyk de poppen, welken men den kinderen geeft, om hunne gedachten wat befig te houden, enkel fchyn en niets wezendlykfch bevatten, van 't wezendlyke afgetrokken worden; en dan mooglyk zal de nood ons brengen daar wy weezen moeten. Het water moet aan de lippen gekomen zyn; eerder zal men zich niet roeren. Want nu, nu hoort men niet anders als van Navigatie en Commercie en van Commercie en Navigatie; het is even of de zaalighcid van de Republieck, als ik my zoo eens mag uitdrukken, van bet rykworden van eenige kooplieden afhing; en of alle de andere Ingezeetenen maar ftof, uitvaagfel, of wil men 't zagter, of zy liefkinderen waren. Daar zyn in 't kort zoo veel Propofitien gedaan, en ik heb 'er nog van geen een gehoord of geleezen, die eenigzins tot oogmerk had, om onfe vervallen hollandfche fleden wat foulaas toe te brengen. De Provincie van Friesland heeft geklaagd van te hoog in de quotes aangeflaagen te zyn: zy heeft gehoor verkreegen , en is verligt geworden. Alle onze binnen-fteden kunnen gelyke klachten doen, om dat alles by haar verloopt en te niet moet loopen, indien 'er niet eindelyk eens maatregelen genomen worden. Geen woord word 'er van gerept. Maar,vervolgde Spreeuwenburg, ik raak ongevoelig van den text af. Ik meen gezegd te hebben , dat ik niet kon zien, dat de vrede ons duur K 3 l€  duur te ftaan zoude komen; en dat onfe Amft&rm damfche Politiecken daar omtrent fyner uitzichten hebben, dan het zich in den eerften opflach laat aanzien. Zoo de Heeren vinden, dat ik myne ftelling of in 't'geheel niet of niet volkomen beweezen heb, ik geef die om een beter. Ten minfte, zeide daarop Schrandergeeft, gy weet uwe Helling nog al wel en plauübel voor te draagen; maar, wat my betreft, op zodaanige wys van een zwaar pak ontlaft te worden, als wy 't door de Engelfchen en Franfchen zouden gedaan worden, dit zoude, zoo 't my voorkomt , niet veel eer doen aan de Republieck, noch aan dezelve veel reputatie geeven. J Wat eer, wat reputatie, viel daarop Spreeuwenburg in. Wat hebbenwe met die gekheeden te doen. Alswe geld hebben, en geld winnen, is dat niet al genoeg? j Nu, dat tot daar aan toe, antwoordde Schrandergeeft: ik geloof, dat wy 't allen drie wel eens zyn, dat het beter ware, dat wy uit den oorlog raakten zonder meer te verliezen dan de fchaden, daar wy de vergoeding yan geëifcht hebben, en die fommigen zich ingebeeld hebben datwe erlangen zouden ; en dat wy ons dan verders zouden moeten getrooften van geen Traétaat met de Engelfchen meer te hebben. — Pa| is ook al mede een geluk, zeide Spreeuwenburg. Alswe geen Traclaat hebben met de En. gelfchen, dan zullenwe geen gelegenheid hebben ©m, |e klaagen 4at zy de Tra&aaten fthenden , en  3> en zy zullen ons ook niet befchuldigen kunnen, dat wy tegen de Tractaaten handelen; dan is dis ftecn des aanftoots weg. ■ Dat is zoo, antwoordde Schrandergeeft , maar zoude 'er onze koophandel op Engeland niet door lyden? Dat weet ik niet, zeide Spreeuwenburg, maar veelen goederen, die uit Noord-America in Engeland kwamen, zullenwe nu van de Americaanen zeiven krygen, en daar tegen aan hun wederom van onfe goederen flyten. Dit geeft men ten minfte voor. — Hoe het gaan zal weet ik niet, zeide ik, de tyd zal 't ons moeten leeren. Ondertusfchen gaat men voort met andere zaaken; de fchotfchriften houden niet nn. De Gemeente raakt hoe langer hoe meer in onruft. Het vertrouwen der Ingezeetenen op de Overheid vervalt geheel en al. Wat moet daar van worden? Oneindig veel goeds, zeide Spreeuwenburg. Hoe hy dit naar zyn ma¬ nier trachtte te bewyzen, zal ik U by mynen eerftvolgenden vermelden, inmiddels deezen met myne gewoone groette afbreekende, als beftendig zynde, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. BW. Bienaar, Den faw Mey reinier VrYAART. 1783.  #<[ Ï52 ># p/g» - £ iV - TAG TIGS TE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde vriend! Wy waren, gelyk Gy uit mynen brief van den I2de'n gezien hebt , met Spreeuwenburg gevallen op de onrufl, welke onder de Ingezeetenen , door alle de beweegingen die 'er in ons Land gemaakt worden , meer en meer mqet toepeemen , en uit welken Spreeuwenburg.vermeende , dat niets als goeds konde fpruiten. Ik, noch Schrandergeeft, konden het met hem daar over eens worden: doch wy begreepen ligt, dat hy 'er, als in zyne voorige redeneeringen , een aartigen glimp aan zoude weeten te geeven, en vierden hem daarom wat bod. >—j— Ik wilde, zeide ik, wel eens hooren, hoe gy dat goed zoudt maaken; want, zoo het my voorkomt, fpeelen de Heeren Regenten hier mal fpel. ■ Wat noemtge mal fpel $ Wel zeidé ik, zien dan de Regenten niet, dat, hqe meerzy yveren om den Prins door de Gemeente met kleinachting te doen aanzien, hoe meer zy werken om zeiven hy de-Gemeente in kleinachtin? te gera^ken: Hzc cmdiiio Principum , ut qu.icqu.id faciajit praiciperx, videantur, zegt ergens ' ' ' ' QüJN-  153 >« Qjjintilïanus; en Vellejus , meen ik , heeft ten naaften by het zelfde uitgedruktwanneer hy zegt, qiiod rette facere Princeps fuos doceat facien- do. Voeg'er, viel daarop Spreeuwenburg in> omgekeerd by, quod mak facere Princeps fuos doceat faciendo: want men kan nog met vry meer grond zeggen, dat, als Vorften, Overheeden, of zulken , die eenig gezag voeren, flegte wegen inflaan, en verkeerde paden betreeden, zy rafter en vlugger nagevolgd zullen worden, dan wanneer zy 'er goede inflaan Regt zoo, voerde ik hem te gemoet; derhalven moet het, onder ons, buiten allen tegenfpraak zyn , dat die geenen, welken met eenig gezach of bewind bekleed" zyn,'geen ontzach , eerbied, of onderdaanigheid kunnen verwagten van die, welken onder hen ftaan-, ten zy zy van hui> nen kant ontzach en eerbied toonen aan die geenen , welken boven of flechts nevens hen zyn ; of oogluikende toelaaten, dat het ontzach en eerbied, welken aan eenigen Leden van den Burgerftaat, in eenige waardigheid verheeven , toekomen, gefchon* den worden. Dit is, zeide daarop Schrandergeeft, by my ontegenzeglyk. De plaatfen, diegy daar hebt aangehaald , brengen 'er my eene van Livius te binnen, zoo ik het wel heb, met deeze woorden. Si quid injungere inferiori velis , id prius in te ac tuos,fiipfe juris, ftatueris, facilius omnes obedientes habeas. Gy kunt 'er by voegen, zeide daar op Spreeuwenburg, want ik meen 'de Heeren niet fchuldig te blyven, K 5 Pri  Primus juffa fubi, tune obfervantior aqyii Fit populus> cum ferrevidet qua jufferis ipfe, zoo als Claudianus'zingt. Maar, onder Uw welneemen, het gewoone Regis ad exemplum totus com. ponitur orbis, doet hier meer uit: Want naar de Verft gaat regt of kreupel, Zoo hinkt of fpringt ook het gepeupel. Zoo 't my voor komt, wiltge zeggen, dat onze Regenten kreupel gaan , en 't volk aan 't hinken moeten helpen ■ Dit meen ik vaft, zeide ik, met betrekking tot de kleinaqhting , welke men der Gemeente jegens den Prins zoekt in te boezemen. Het is, gelyk ik het zoo aanftonds aanmerkte , onmooglyk , dat die geenen, welken in eenig gezag verheeven zyn, hetzelve kunnen doen ontzien door die geenen, over welken zy het voeren , ten zy zy 'er het voorbeeld van geeven met het gezag te ontzien , het welke zy aan hooger waerdigheeden verfchuldigd zyn. Dit hangt als een fchakel aan eikanderen. Ook ziet men bereids in de Steden gebrek aan beleefdheid, en zelfs blyken van onbeleefdheid, voor fommige Regenten, welken voor aanftookers of begunftigers van de beweegingen, door welken men den Heere Stadhouder en Hoogftdeszelfs gezjg in minachting zoekt te brengen , bekend ftaan of gehouden worden. Dit zal hoe langer hoe verder gaan , tot dat eindelyk de  <&€ 155 de bandl van onderhoorigheid geheel los, en de gantfche burgerftaat in wanorde geraakt zal zyn. Wat kwaad, vroeg Spreeuwenburg? Als men fchoon maakt, ledigt men dan niet de vertrekken geheel en al ? Daar iseenfoort vanmenfchen ,die nimmer tot verftellen, of totfchoonmaaken overgaan , of het moet 'er zoo vuil uitzien dat men 't niet houden kan: dus is het met onze Natie gelegen. De dingen moeten tot zodaanige uiterften komen, dat het niet te houden is; en. dan eerft flaat men handen aan 't werk; derhalven komt het my voor, dat by ons de zaaken gebragt^ moeten worden tot zulk eenen trap, dat men 't niet zal kunnen houden , en dan zal men eerft gelegenheid krygen tot fchoonmaaken. Ziet het beloop van onfe gebeurtenisfen maar eens na zedert weinige jaaren herwaarts. Waren de ftribbelingen met Engeland niet gebragt geweeft tot eene hoogte, dat wy noodzaaklyk met dat Ryk in oorlog vervallen moeften, zouden allen die dingen wel gebeurd zyn, welken wy naderhand hebben zien gefchieden ? Men zoude vaft geen gelegenheid gehad hebben om over inactiviteit, verzuim, verradery, en wat al meer, te klaagen; door die klachten den Prins by de Natie in verdenking te brengen; en door die verdenking in ftaat gefteld zyn geweeft, om deszelfs invloed op het beftier van 's Lands zaaken te verzwakken, en een wezentlyken aanval op Hoogftdeszelfs gezag te maaken. Jonkr. vander Capellen tot den Pol had, onder anderen, de Over- rys-  <8> van vryheid- en vaderlands liefde, niet ontftee^ ken gezien hebben, en zoo fterk ontfteeken, dat de vlam tot in het hart van de Navolgers des vreedfaamen Mennos is overgegaan. Tot nog toe had hec volk zich een verkeerd denkbeeld van de Waerdigheid van Stadhouder gemaakt. Men heeft, door den oorlog met Engeland, gelegenheid gekreegen (en dit mag men wel ftellen onder de vooroaamfte voordeden, welken wy uit de vredebreuk met Engeland getrokken hebben, en welk op zich zelf onbetaalbaar is) om het volk van haare valfche begrippen te geneezen; en te doen begrypen,dat de Prins maar een Onderdaan is van de Regenten der Steden ,welken eigentlyk Souvereinen zyn. Daar uit moet noodzaaklyk voortvloeien, dat, vermits de Souvereinen van hun doen en laaten aan niemant verantwoording fchuldig zyn, zy Regenten de bevoegtheid hebben, om al het gezag, den HeerePrinfe in zyne hooge Waerdigheeden opgedraagen, wederom by deelen na zich te trekken; en ^Hoogftdezelve van de integreerenda deelen dier waerdigheeden te ontblooten; Hem Hechts den tytel van Stadhouder laatende, om vervolgens ook naderhand de jaarwedden en andere voorrechten aan die waerdigheid verknogt, te kunnen inhouden, als den Staat tot een overlall zynde. Gy begrypt zeer wel, vervolgde Spreeuwenburg, dat dit alles met geen gratie kan galchieden, ten zy voor-  $. vooraf het ontzach, de eerbied, en de liefde, welken het volk gewoon is den Heeren Stadhouderen toe te draagen en te bewyzen, verflauwd * verkoeld, en tot zulk eene laagte gebragt worden, dat het zelve dit alles met onverfchillige oogen aanzie: het is wel waar, dat hier door het gezag en de eerbied voor de Regenten ook gekrenkt moeten Worden: maar geen nood: ik zeg al weêr: alles moet overhoop zal men ter dege fchoonmaaken. Om het een horologie te doen moeten immers alle de ftukken uit malkanderen, en dan wederom het een na 't ander op en in hun plaats gezet worden* Als de geheele band van onderhoorigheid, daar gy zoo bang voor zyt, geflaakt zal weezen ; als ieder Geweft niet meer, ten aanzien van 't bondgenootfchap, zal doen, als het aan het zelve zal geluften; als vervolgens alle de Steden , en voorts ook alle de Dorpen, met betrekking tot ieder Geweft, niet meerder zullen doen dan zy goed vinden; en dat ieder, die een poft of ampt, betreklyk tot het handhaaven der wetten, bezit, daar inne al mede naar zyn goedvinden zal handelen, dan zullenwe eerft tot die gelukkige tyden gekomen zyn, dat 'er be-> raamd zal kunnen worden , hoe onfe Geweften wederom te brengen zullen zyn op dien voe!; van vryheid, op welken zy ten tyde van Germanicus, van Claudius Civilis, van Arminius, geweeft zyn, en van welken wy zulke heerlyke befchryvingen in de hiftorien vinden. By provifle , by voorraad, wor-  3K 159 worden 'er Vry Compagnien opgerecht, beftaandÉ! Hit menfchen, die enkel en alleen met zucht tot vryheid en Vaderlandsliefde bezield zyn; en vooral met een vuurig verlangen, om te doen zien, dat het heldenbloed der Batavieren nog in hunne aderen zweeft. Wanneer 't 'er eens op aan mogt komen, zullen het deeze wakkere Mannen zyn, wier trouw als een rots onwrikbaar zal ftaan, over wier ftandvaftigheid men geen vrees zal voeden , die, moed by kloekheid voegende, aan de Regenten wederom zullen bezorgen het gezag en de eerbied, welken men aan hun als Gemachtigde Souvereinea verfchuldigd is. De Stad van Alkmaar is een weinig te vroeg vooruitgeloopen. A propos van Alkmaar, zeide daarop Schrandergeeft, (want wy hebben al genoeg, om te oordeelen hoe gy uw Helling zult goed maaken) hebben de Heeren ook gehoord, dat 'er anderen Steden zyn, die het voorbeeld van die Stad zouden willen volgen? — lk heb 'er van eene gehoord. —-— Dat werkje, zeide ik daarop, zoude al vry wat verwarring in de proceduureskunnen baaren. Want, als 'er eens door deeze of geene Advocaaten begrepen wierd, dat alle de vonnisfen van Schepenen, en de decifien der andere Leden van de ftedelyke Regeeringen, door het aan zich trekken van een recht, en door het beftaan van daaden, tot welken zy niet bevoegd zyn, kwamen te laboreeren aan een volflagen nulliteit; en dat 'er hier of daar ex- cep-  i6o ceptien voor de Schepenen, als geen behoorlyké qualiteit van Schepenen hebbende, wierde geproponeerd , dat zoude 'er al heel aartig kunnen uitzien. Daar zoude al weêr een huismiddeltje of conciliatoirtje op te vinden zyn; wat zwaarigheid, dat men alle appellcn affneed; en dat de Schepenen by arreft weefen, gelyk als in fommige zaaken? Gy zoudt, op die wys, oök wel het Hof van Holland en den Hoogen Raad afgefchaft willen hebben. Alles,zeide Spreeuwenburg, wat niet met die overheerlyke en vryheid koefterende eige en onafhangklyke ftedelyke Regeringen ftrookt, welke onfe Vryheid- en Vaderland-lievende Ingezeetenen zoo fterk ter harte neemen. Maar, alsge vraagt, of ik dit wil, dan zal ik U zeggen, dat ik hier gefprooken heb, niet zoo als ik begryp, dat de dingen moeten loopen; maar zoo als 't my voorkomt, dat de hedendaagfche Patriotten het willen. Een andere vraag, zeide Schrandergeeft. Waar by komt het dog, dat, geduurende deezen oorlog, daar men zoo op de Engelfchen is gebeeten geweeft, en uitgevaaren heeft, de invoer der Engelfche Fabrieken niet is verboden geworden ? Wy hebben het in onze voorige oorlogen met Engeland gedaan. Wat heeft 'er ons van afgehouden ? het zoude mooglyk nog een vleugje aan onfe Fabrieken gegeeven hebben. —- De Negotie, zeide Spreeuwenburg , moet vry blyven. Hoe veel kooplieden zyn  $4 itfï êyfi !ër niet te Amfterdam en te Rotterdam, die bëlang by het flyten van Engelfche Ma'nufactuureri hebben? zoude nien die Lieden de keel gaan toebinden? ■ My dunkt, zeide Schrandergeeft, dat die het lot van den oorlog zoo wel moefteri draagen, als onze kooplieden op de weft, en anderen , die hunne zaaken hebben moeten zien verloopen. Dat dunkt U zoo, zeide Spreeuwenburg, maar daar is een ratio diferentiae, die ik U niet behoef uit te leggen. Doch, voegde hy' daarby, my dunkt, wy eéten niet meer: wy zouden wel wat digter by 't vuur kunnen gaan zitten, en een pypje opfteeken. Alsge wilt, ant¬ woordde ik; maar, onder beding, datwe het vervolg van uwe aanmerkingen over de Stadhouderly-i ke Waerdigheid zullen hooren. Dat zoüdë nu niet wel vlotten, hernam hy: daarby, weétgé wel, dat het ai vry laat is geworden. -—!— Ik wil het U niet kwyt fchelden, zeide Schrandergeeft. Laatenwe 'er dan een dag toe neemen; zeide ik Kom aan, hernam Spreeuwenburg, als gy 'er tog op ftaat, ik wil het wel fchikken. Morgen by Goedhals, daar eeténwe: na den eeten gaanwe naar Utrecht, daar heb ik wat te doert. Aanftaande zaturdag zoude ik hier deri dag kunnen doorbrengen. —— ik weet beter, zeide Schrandergeeft: dewylge zaturdag met Üvv Neef vry fchynt te weezen , laaten de Heei-eh dien dag by my buiten komen doorbrengen: al zyn wë X STUK; L Ï9  in de zomer niet, wy zullen echter van 't guure weêr geen hinder hebben. Wy namen die uitnodiging aan ; en waren befig een pyp te Hoppen en aan te fteeken , toen de Hospes, dienwa binnen gefcheld hadden om de tafel af te neemen, ons zeide, dat 'er een Heer, Vafthouder genaamd , naaft aan ons vertrek, dien nagt zoude logeeren. Deeze Heer had aan hem Hospes, onder het eeten, gevraagd, welke Heeren in 't ander vertrek waren: waarop hy aan den zei ven gezegd had, dat de Heer Spreeuwen burg 'er was, met nog twee andere Heeren. Vafthouder, ziende, dat de Hospes op ons fchellen naar ons toe zoude gaan, had hem gezegd, dat hy zoude vraagen , of hy (Vafthouder) ons niet hinderen zoude een pyp by ons te komen rooken. Hy was van Amfterdam al wat laat aangekomen, en zoude 's anderen daags by den Heer Goedhals gaan. —— Kentge dien Heer, vroeg ik aan Spreeuwenburg? Een hupfche Amfterdammer, antwoordde hy; van kop tot teen een Negotiant. Gy Heeren hebt niets tegen het Requeft van den H1. Vafthouder. Neen, vaft niet. Als myn Heer ons maar met zyn gezelfchap wil vereeren : het zal ons aangenaam zyn, zeide Spreeuwenburg aan den Hospes, die daar op befcheid ging brengen. Vervolgens kwam de Heer Vafthouder by ons, en Maar ik zal hier afbreeken, en tot een nadere-  re gelegenheid uitfteUen om U het overige te i*> rigten; inmiddels myne gewoone groette en vetzekering van achting herhaalende, als zynde, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Cejir. DW. Dienaar* Dén 2(!en. Mey ReïNIER VRYAAËTi 1783.  ^TF- EN- TAG T1GS TE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer ge-eerde VrIENDI Het iszekerlyk fchertfende, dat'Spreeuwenburg ons trachtede te beduiden., dat wy, mee het afftaan van Nagapatnam en met hec bewilligen in een vryen vaart voor de Engelfchen in de Ooftindifchezee, meer zouden winnen dan verliezen: nnar, alswe de zaaken wat met ernft inzien, en gade flaan op wat wyze ons het Ooft - Indifch huishouden word afgefchitderd, dan weet ik waarlyk niet, of hy juift zulke ongerymde taal heeft gefprooken. Hy beriep zich, gelyk,ik U gemeld heb, onder anderen, op het geen wy 'er by Valentyn Oud en Nieuw OoftIndien, van leezen; en het is nog al de moeite waerdig om 'er dien Schryver over te hooren. Spreekende van de Mascaerfcke zaaken, en van de verovering van Macasfar, door den Heer Speelman, zegt deeze Schryver vervolgens: (D. 111. St. II. bladz 22 j.) „ Dat de Ed. Heer Speelman door zyn heerlyke „ verovering van Macasfar een grooten Steen van 't herte der E. Maatfchappy gelige, en haar ontrent „ Amboina , en de verdere groote Ooft, ("waar door „ men Celèbes, Amboina, Banda ende Molukze Ei- „ lan-  landen verftaat) zeer geruft gefteld heeft, is reets „ bevcorens in 't breede vertoont: maar wat heeft „ het ods veel konnen helpen, dat wy op Macasfar „ veele Landen daarby bekoomen hebben, en door 't ftorten van zoo veel bloed meefters daar af gewori, den zyn, vermits men daerna, dsor 't pleegen van ,, deeze en geene onvoorzicbtigbeeden, en op verjcbeide ,, berigten van baatzoekende lieden aan baar Edelheden» „, van tyd tot tyd zoo veel landen aan deeze kleinge. „ maakte, en zoo deftig gekortwiekte Koningen weder „ gegeeven heeft (onder voorgeeven, dat het maar „ kleine ftukskens land waren, die deeze Koningen van haar Edelheden verzogten, maar dat zulke land„ voogden wel beter wijlen, en daar zy gewigtige rede„ nen toe hadden, om egter andere getuigenis daar af te „ geven) dat de Heer Speelman, zo zyn Ed. eens we- der opzien mogt, naauwelyks eenige overfchot van „ die groote en menigvuldige Landeryen, by zyn Ed. „ zoo dapper verovert, meer vinden zou, alzoo dee„ ze Koningen, volgens hunne liïtige gswoonte, 't eene voor en 't andere na weder ingepalmt hebben, „ ftellende dit hun verzoek by de Edelheden dan zeer „ gering voor, na dat zy zulk een Landvoogt voor af „ door geschenken inder stilte, hadden weten " cp hun ztde te krygen , om een gunjlig berigt aan baar Edelheden te geeven, op welk berigt egtar „ deze landen ( zoo my van aldaar zeer kundige lieden „, berigt is) van haar Edelheden noit aan die Koningen gegeeven zouden zyn, indien zy een nette kaart van Cetèbes (gelyk dat behoorde) in baaren raad gehad „ badden, dewyl zy dan te grooten onderfcheid tus„ fchen 't voorftel, en de grootheid van zulken ftuk „ lands, dat verzogt wiert, ontdekt zouden heb„ ben. L 3 Valen>  Valentvn eene korte befchryving van den Opper-Land voogd, Christoffel van Zwol, geevende, en by die gelegenheid iet van den Amfioen-handel aanroerende , laat hy zich op deeze wyze hooren (D. IV. Sc. L bladz. 347). ,, Voor en ook in zyn tyd waaren 'er zes Heeren, „ van welke men zeide, dat zy den ganfcben handel „ van de Amfioen onbeboorlyk dwongen, en met ban „ zes/en alles op een vry onrecbtvaerdige wyze opkogten: ,, want alle de fchippers, uit Beogale komende, wier,, den altyd verklikt, of zoo niet, ten minften ge.,, dwongen door deeze lieden (die my meenigmaal j, genoemd zyn) om een kift Amfioen, voor die prys die zy hen booden (welke hunne gedane on3, koften niet goed maaken kon ) te geyen, of anders ,, wierd hen verboden, die aan een ander te verkoo- pen, ja zy wierden anders gedreigt, dat men die j, aanhaalen zoude. Men zegt, dat deeze zes door „ grooter Heeren onderJteund, en daar door alle andere v vrylieden belet wierden daar van iets te krygen. „ Een van deeze zes kwam zyn Edelheid, zo als s> hy Qpperlandvoogd geworden was, veel geluks wenfehen. Zyn Ed. bezag hem eens en twee maal ^ van naby, vragende ook, als of hy hem niet wel kende, na zyn naam, dien hy dan opnoemde, waar ^ op zyn Edelheid zeide, zyt gy die man, nu kenne », ik u zeer wel, en dan zyt gy een van die zes, die ^ den Amfioen tot nadeel van zoo veel Borgers, by 't ,, leeven van myn voorzaat, zo fchandelyk opgekogt 3, hebt; dog ik zeg u, al wat te vooren gefchied is, s,, dat is voprby; maar draag zorg, dat het onder my3, ne regeering niet gefchiede: want daar moeten meer ^ Bergers ^ dan gy met uw zesfen, leeyen, en zyt » ver-  „ verzekerd, dat ik al 't geen voortaan daar omtrent „ zou rnoogen gefchieden, zonder eenige oogluiking „ ftraffen zal, weshalvcn gy uwe makkers kond waar* „ fchouwen; en draag ook zorg, van zoo veel voor,, taan by de Vreemdelingen niet te verkeeren, voaar van ,, wvo buis altyd vol is, alzoo dat mede zoo glad niet, „ als by den voorigen Opperlandvoogd, gaan zou. ,, De Heer, aan wien de Heer van Zwol deeze ,, waarfchouwing dede, was (zo men my naderhand „ berigt heeft) zeekei- Heer van Couljler, die zyn „ werk maakte, om daaglyks met deze en gene Engel„ zen, die op Batavia verfcbeenen, te verkeeren, en , die, uit boofde van dien Jlerken ommegang met dezel- ,, ve, zeer verdacht vaas van eenige verboden handel met „ ben te dryven, waar omtrent hy van deezen Opper- „ landvoogd met meer befcheydenheyd, alzoo zyn „ Edelheyd hem ordentelyk waarfchouwde, behandeld „ wierd , dan mogelyk een ander Opperlandvoogd zou gedaan hebben. „ Men zegt ook, dat die fchadelyken handel nader„ hand of zoo niet, als bevorens, of ten minften met „ meer omzichtigheid, dan wel ten tyde van den Heer „ Opperlandvoogd van Ricbeek, gedreven, en dat „ daar door allengskens bewerkt is, 't geen zyn Edel. „ heyd de Heer van Zwol daar door beoogd had, te weeten, dat zig de zoete winften, op den voor" noemden handel vallende, tot wat meer dan zoo „ weynige Borgers mogten uitbreiden. Drie zaaken doen zich hier op. i°. Een blyk dat de voordeden van de O. I. Compagnie door eenige weinigen na zich getrokken worden. 20. Dat die geenen, welken hier of daar tot eenig opperL 4 8«-  ® gezag bomen, zich daar van bedienen, niet om het nut cn het voordeel van de Compagnie te betragten , maar om hunne eige beurs, ten nadeele van de Compagnie, en mitsdien ook ten nadeele van de Ingezeetenen van den Staat, te maaken. 30. Dat, offchoon de Engelfchen uit den handel op onze bezittingen geflooten worden, zy echter middel vinden om 'er deel aan te krygen; weshalven de vraag, of het niet beter zoude zyn, de vrye handel aan den Engelfchen onder zekere voordeeliga bedingen voor de Compagnie, af te ftaan, dan hardnekkig te blyven kleeven aan een uitfluitenden handel ? mooglyk zoo ongerymd niet is, als dezelve, op het eerfte aanhooren, voorkomt. Het is by de Staatkundige Schryvers, (die wat meer van de garften brooden gegeeten hebben, dan de Schryver van den Staatsman) voor eenen grondregel van Staat gehouden, van niet door geweld te willen dwingen het geen men niet beletten kan \ maar liever daar tegen een middel te gebruiken , waar door de kwaal of vergoed of verzagt "word. pufendorf maakt daar omtrent al vry goede aanmerkingen in zyne Disfert, de concorj. vera Polit. cum Relig. Chrift. Ik keer wederom tot ValentïNj die zich verders dus uitlaat; (bladz. 348). „ Onder het Opperbeftier van zyn Edelheid vonden '„'haar Edelheden in de maand van Maart 1717 goed, s, om.de Qriineefen met hunne Jonken op Batavia ge< .s> komen, te dwingen, het Pikol Thee, daar zy 60 »> ry^-  s pen ledig zouden hebben moeten vertrekken, indien „ hy die laft ftipt gevolgd hadde, waar by die van „ Batavia een gantfeh jaar lang in verlegenheid van Suratfe goederen geraakt zouden hebben. „ Hier. by kwam nog deze omftandigheid, dat zyn „ Ed. een net bericht bekomen had, dat de Caffila at „ naby was, weshalven zyn Ed. met zynen Raad in overleg nam, of men nu by zulk een voorval, ook „ zoo ftipt aan die tyd gebonden was, alzoo 't maar „ eenige dagen zou konnen verfchillen, om na de Caf„ füa te wagten, daar anders de fchepen ledig zouden s, moeten na Batavia gaan. Zy dorften het niet doenj, dog op zyn Ed. overreeding en na ryp overleg be3, floot men 4 dagen langer, dan de bepaalde tyd, en „ als zy nog niet verfcheen, nog 4 en toen nog eens ,, 4, en dus in 't geheel 12 dagen langer te wagten, „.wanneer dan eindelyk de Caffila opdaagde, en de „ fchepen, behoorlyk geladen zynde, nog zeer geluk„ kig en voorfpoedig zonder eenig ongemak hier of ^ onder weg geleden te hebben, dan alleen dat de goe„ deren met wat meer gevaar dan wel anders, weegens „ het doorblazen van de wind aan boord raakten, naar „ Batavia vertrokken, daar zy ook behouden aanqua,, men. „ Haar Edelheden namen dit egter zeer qualyk op „en  „ en fchreven 't jaar daaraan, dat zyn Ed. daarby al, „ te veel, en dit alles voor zyne reekening gewaagd ,, had, dat het wel was voor zoo veel nu dit wel uit„ gevallen was, en. dat zy dit voor deze eene reize „ wel wilden over het hoofd zien; maar dat zy niet „ verflonden, dat hy dit ooit meer doen zoude, alzo yi hy met de laft, die zy hem gegeeven hadden, te, „ volgen, volftaan kon, daar hy anders zich zelvea in gevaar bragt, om alle de fchaden die daar oploo, pen kon, te moéten drpgen, waarmede dan de-Ed. ^, Maatfchappy nog gantfeh niet gediend ^was , en dik.„ wyls in groote verlegenheit, door het blyven haarer ,-, fchepen gebracht wierd. „ Dat nu egter dit ftipt volgen van den laft harèp „ Edelheden altyd mede niet voldaan, en zelfs aan „ haar Edelheden wel groot ongenoegen'gegeven heeft, zag men ten tyde, toen de Heer Jan van Veifen, , Gevolmagtigde of Commisfaris in Siam A°. 170J a „ 1706 door haar Edelheden ftipt bepaald was om voor s, 't laft Ryft niet meer als 17 a 19 Ryksdaalders te» geven. t • . „ Hy volgde die laft ftipt, en v^lde -an den Kouing van Siam, die 3 Ryksoaabeis'.n^er eifdue, n:et „ eenen penning meer geeven, pangezien hy 7C • .1 pc daaromtrent bepaald was, dat hy vetcje, on;..ank „ hier door te behalen, maar hy, die niet van ié „ vooren droomen kon, dat teen. op Batavia ,zoo gjpoj „ ten gebrek aan Ryft door der. oor'o». op Java «tas, „ behaalde hier door zeer grooi.-~n ondank zoo by haar „ Edelheden, (die toen meynden, dac by, <.ï.<: Qveï zich behoorde gtocjmen te hehben) als by dien „ Koning, die hem geen een laft Ryft meer wiluc gce„ ven. En ondertusfehen moet ik zeggen, dat de Heer van Velfen wysfelvlc en wel gedaan had, Mfriö ■ " ' - ' • , ik  ,, ik valt ftel, dat, zo hy de bepaalde prys overtreden „ had, en 'er juift het ongeval van het groot gebrek „ niet tusfchen by gekoomen was, zy hem dat meer„ der betaalde wel net op zyn reekening gefteld en ,, hem geen hair beter gehandeld zouden hebben, als „ den Heer Swaardekroon , en meer anderen, die t, buiten hunnen laft gingen, fchoon zy de reeden nog ,, zo fterk voor zich hadden. Na het verhaal van 't verlies van Formofa gedaan te hebben, geeft Valenty/n de oorzaak van dit verlies op in deezer voege: (D. IV. St. d* bladz. 82). ,, Uit welke befchryving men dan klaar ziet, dat For„ mofa allereerft door den bitteren haat van den Heer Verburg tegen den Heer Coyett, door zyn en van „ der Laans valfche en al te licht by haar Edelheden „ voor waarachtig aangenomene berichten, en door de „ dubbele trouweloofe verlaating van de Heeren Klenk en Caeuw, fcbandelyk verwaarlooft , en ook daar ,, door wel voornamelyk verhoren is: want hadden die „ twee laatften daar gebleven en hun plicht betrage „ het zou nog zo ligt niet overgegaan hebben. „ Wat fchandelyk Pleydooy mèn naderhand deezen „ dapperen Heer, en eenige Leeden van zynen Raad i daar over aangedaan, Watvvoör een wonderlyken ,, eifch den Advocaet Fiscaal Filibert Vcrnatti daar over „ opgefteld, en wat fchanden men hem verder daar* „ over doen lyden heeft, ziet men aldaar mede wyd„ loopig nedergefteld. Hy wierd niet alleen, zo ras„ hy op Batavia kwam gevangen gezet, maar, na het „ aandoen van veele andere fmaadheeden, volgens de „ over-  4K 175 „ overgekomene berichten op 't Schavot gebragt, 't „ Zwaard hem door den Scherprechter ovef 't hoofd „ geflaagen, en hy na Rofïngeyn in Banda voor zyn „ leeven den i r Juny A°. 1665, na een gevankeni* „ van drie jaaren, gebannen; dog alwaar hy op Poelo ,, Ay gewoont heeft, daar ik het huisje waar in zicti die wakkere mm tot A°. 5674 onthield, gezien heb,' „ hoewei hy toen, op de beden van zyn kinderen, by „ den Heere Prince van Orangie, en op zyn Hoog* „ heids voorfp-aak by de Herren Bewindhebberen, op }, zeekere voorwaarden, daar al mede te zien, uit zy,, ne gevankenis ontflagen, en na het Vaderland ver- trokken is. „ Eu aldus is de E. Maatfchappy die feboone Land,, voogdy zoo febandüyk, zoo febendig en trouwloos, nb ,, dat zy die 37 jaaren bezeten bad, guyt geraakt. „ Hoe wy naderhand by twee tochcen van den Heet „ Both A°. 1662 en A°. 1663 getragt hebVen Formofi» „ weder te krygen, en den Tartar te bewegen, om „ Coxinja met onze hulp daar weder uit te jaagen, „ en hoe men ons maar om den tuyn leidde, en dé „ Tartar daarna met de zynen verdragen is, hebben ,, wy onder de ftoffen van Tsjina ten deele vertoond. By deeze plaatfen zullen wy 'er nog een voe-1 gen, getrokken uit het Vc. Deel van 't werk van Valentyn, alwaar deeze Schryver, in zyne Be-* fchryving der kuft van Choromandel, het volgen* de te leefen geeft: .tivr: . . . ' 1 !' ■' -< „ Na dat die Heer (van Rhede) hier gekoomen Was, „heeft hy geweldig de Bakens alomme verzet, en veel ,, wakkere bedienden, zeifs van het eerfte aanzien, opge„ zondeD, zomraïge na Batavia, en *ommige na Ho! land, „ onder  onder welke de Heer Nicolaas Schaghen, mede was,„ die als Landvoogd in dat zelve jaar van Malakka quam, om hier als beftierder van Bengale te leggen; ,,' dog de Heer van Rhede zond hem met het fchip de „ Turkze poft op na Batavia, om dat 'er eenige by„ zondere koopmanfehappen in zyn Ed. fchip geweeft „ en (zoo men wil) eenige Japanze kooperkiften op „ Bellafoor geloft waren. ' „ Indien deeze Heer, en zyne wakkere Gemalin, „ hadden konnen goedvinden in een andre zaak, aan den Heer van Rbede wat meer genoegen te geven, of „ voel wat meer eerbied (zo my bericht is) aan zeke„ ren per/bon te bewyzen, daar die Heer zeer groote „ achting voor had, by zou, naal'e gedagten zyn Ed. ,, niet opgezonden, en van die koperkijljens (dat maif „ een beuzeling was, gelyk wy aanfto7ids in andre toot, nen zullen) niet eens gerept hebben, daar nogtansdie „ zaak deezen Heer naderhand nog ectelyke jaaren veel „ moeite gebaard heeft; hoewel zyn Ed. egter eynde„ lyk volkomen herfteld is. „ AldOs zond hy ook den Heer Johan Pit, een wak„ kcr dienaar van de E. Maatfchappy, die reeds di,,'recteur voor eenigen tyd in plaats van de overleden' „ Heer Huisman, en wel 20 jaaren in veel aanzien ge„ weeft, en in de voornaamfte bedieningen hier ge„ bruikt was, met zyn vrouw en kinderen, Wegens. zynen ongeoorloofden handel, over Ceylon na Hol„ land op; gelyk ook het zelve den Pakhuismeefter „ van Helsdingen, en meer anderen overgekomen is; „ dog den Fiscaal Pieter Mesbag zond hy na Batavia. „ Hy had ook eenen Philippus Koning, Pakhuismees. „ ter van Casfimabafar, gelicht, en een van zyn eige „ gunftelingen, Alexander Henrikszoon, in zyn plaats gefteld; maar die maakte bet nog veel Koninglyker,  <8K 177 ,, of vry flegter dan deze Koning, weshalven hy hetri ,', op ontbood, en zyne kiften verzegelen dede, dpg „ Henriksfoon had voor die verzegelen al zyne ichrif„ ten van belang al aan een vriend in de Fngclfe Loi, gie gegeven, die hem dezelve op zyn vertrek netjes „ ter hand ftelde, zoo dat 'er de Heer van Rhede niets aan hadi fchoon hy een vette haas by de „ ftaart meinde te hebben; Even zodanig was 't met de fchriften van den „ Fiscaal Mesdag geleegen, die mede tydig geborgen ,, wierden; want had hy de fchriften van deeze twee „ Heeren bekomen, dan had hy eerft regt konnen zien, hoe het met de zaaken in Bengale toeging, en dat \\ daar niemand van 't dryven van den verboden handel l vry was; ja dat zyne grootjle gunjlelingen, en die " gene, die hem bejl honig om den mond wijten te/mee" ren, en andre by hem aunbragten, daar bet meejle aan fcjuldig waren. „ Hy hoorde dat van de Heer Mesdags papieren „wat te laat, hoewel hy hem na Batavia nog na" fchreef, 't geen egter bewerkte, dat hy, die daar t al vry gefteld, en met het fchip Honsholredyk na ' Holland gezonden was, voor Bantam pas gekomen r zynde, van dat fchip geligt en weer na Batavia gei, voerd wierd, om zig over dat gefchrevene tea zy " nen lafte te verantwoorden, al 't welk egter geen. zints belet heeft dat die Beer geruft in 't vaderland j, gekomen is. . . , „ De Heer van Rhede wijl immers by zich zelve al "zoowel, als de Heeren Bewindhebberen, dat gees* l dienaar der Ed. maatschappy, daar of elders j \ van zyke bloote soldy, en eenige.magre bchten voordeelen alleen, ofte buiten het DRY|| ven van verboden handel, bestaan mo», OVj* X Stuk. M 3» We^*  en 'o00r reekening der kleine Maatfchappy, ne„ men, die dan alle die goederen in die tyd, als zy „ op de laagfbe markt waren, ingekogt hadden, en de„ zelve de fchcepsvrienden zoo dier, als 't mogeJyk „ was, weer aanlmeerden. „ Zoo ging het in en voor de tyd van de Heer van „ Rhede. „ Na zynen tyd zyn hier, gelyk ook elders, Fis„ caalen gezonden, die van den Directeur niet af„ hingen. ,, N. van der Straten die 1709, zoo men zegt,3000CO „ Ropyen, of, zoo andere zeggen, zoo veel Ryxdaal,, ders naliet, na dat 'er 3 a 4 jaaren gelegen en hy „ dat Ampt van Fiscaal eerft Frovifioneel, daar na „ valt,  $>< isi >$ ï, raft, en toen als Fiscaal independent bedient had. ,, Jofeph Lothen van 1709 a 1710 en quam 1721, „ als Bevelhebber der Vloot (zoo 'c geruft liep) met „ veel geld thuis. b „ In dezen tyd, voor zoo verre men de vrienden, ,, die daar toen geweeft zyn, gelooven mag, was'er „ maar een kleine Maatfchappy van drie, van welke >t de Directeur en de Fiscaal ieder een derde, en de ,, tweede Perfoon het verdere trok, en dat moeft men „ toen zo voor lief neemen, alzoo deze Fiscaal anders „ alle den byzonieren handel volftrekt beletten kon, en ,, dan hadden zy 'er niets af. „ Ondertusfchen was 'er toen een groot onderfcheyd „ met den vorigen handel, in opzicht van 't verfprek der Fiscaals: want hoewel zy toen zekerlyk zetï „ veel van de fcheepsvrienden trokken, en op de goe„ deren, die zy hen leverden, wonnen, zoo geleek „ dat niet met al na den jegenwoordigen handel; ver„ mits die lieden nu gedwongen werden niet na land of na boort te voeren, vo)r en al eer zy met den Fiscaal „ (zoo my van verfcheiden bericht is) over de prys, „ bet eens zyn, dat hen nu zo nauw gezet werd, dat „ zy 'er niets ter wereld op winnen, ja de onkoften van hunne reizen niet konnen goed maaken. „ Willen zy 't accoord zoo feberp, als hy hen dit voor. „ field, niet aanneemen, zoo mogen zy geen (tuk losfen, 3, en niets na land of na botrt voeren of 't wird aange-t ,, baald, en als zy 't nu al met hem eens geworden, ,, en daar klaar geraakt zyn, dan verfchreef hen die , Fiscaal nog aan dezen of genen van de kleine Maat,, fchappy van den Amfioen handel op Batavia, waar „ by de F.scaal op Batavia, dan net wift, wat ieder bad, en ben (zo men zegt) dwong van ieder k;fi M 3 „ Am-  „ Amfioen een goude Couham (of 24 gt) en naaf mats s, «aw dien van de andre goederen, aan bem te geven. „ Zoo zy coram quamen, en bem zoo veel alt by s, eifcbte betaalden, was bet wel, zoo niet, werd al bun „ goed als verboden en nu verklikte waren aangehaald. ,, Ook Helden die zes Amfioen-Handelaars te Bata„ via, zamen toen een kleene Maatfchappy (zoo men „ zey) uytmakende, hen de prys van ieder kift Am„ fioen , wetende, wat zy 'er in Bengale aan den Fis,, caal voorgegeven hadden, zoo nauw, dat zy 'er, „ zoo te zeggen, niets aan wonnen. „ Wilden zy dit niet aanneemen, zo was egter al „ wat zy hadden verbeurd verklaard, zoo dat hen de „ nood dwong, om nog liefft die harde voorwaarde, „ gelyk zy in BeDgale al mede hadden moeten doen , „ aan te nemen, om niet verder door den Fiscaal be„ dorven te worden. „ Ook zegt men van de voordeelen van den Direc„ teur alhier, dat hy, zoo ras hy hier maar verfcbynd „ 300C0 Ropyen tot een gefchenk van de Inlandfche „ Kooplieden of Makelaars krygt, om het met ben ,, wat rekkelyk te maaken, boewei by niet vergeet op ,, alles, dat zy leveren, bet zyne zeer wel te vinden. „ Alle deeze zaaken zyn my meenigmaal van de „ Bengaalze vrinden zoo verhaald, zonder dat ik daar „ voor zou willen verantwoorden, of die in allen deelen zoo breed zyn. Ik wil dezelven nog minder voor myn rekening neemen; doch de berigten uit Ooft-Indien, en die , welken voor eenigen tyd van de Kaap zyn gekomen , loopen zoo algemeen op het zelfde «it? dat ik geen zwaarigheid zoude maaken, om met  met Spreeuwenburg te zeggen, al was 'er maar een vierde van waar, het zoude overgenoeg zyn, om ons over het verval van de 0.1. Compagnie niet te moeten verwonderen. Toen ik mynen laatsten eindigde, meldde ik U dat zeker Koopman van Amfterdam, Vafthouder geheeten, by ons te Woerden een pypje kwam rooken: nadegewoone beleefdheeden en groeten, aan den haart gezeeten zynde, nam de Heere Vafthouder het woord op, met te zeggen, de Heeren waren, zoo ik konde hooren, al vry drukbefig over tmze Ooft-indifche Compagnie en de pretenfien welken de Engelfchen maaken. Ja, zeide Spreeu- wenburg, dat is zoo: wat dunkt 'er U van. By my, antwoordde hy, is het een dubbeltje op zyn kant. Ik weet waarlyk niet, wat ik 'er van zeggen zal. Of ik al huizen, landen, en andere goederen bezit, en daar word de hand noch het oog niet aan en over gehouden, dan is het beter, dat men 'er zich maar van ontdoe. Al het geen, plagt myn Vader te zeggen, datwe niet beheeren kunnen, is niet alleen een overlaft, maar het doet altyd fchade , en is dikwyls de ruine van een menfch. De oude man heeft my wel duizend maaien gezegd, toen ik zoo wat meê in zyn Negotie begon te werken, Jongen , als gy groot word, en ik kom te fterven, vergaap U niet aan groote onderneemingen : neem niet meer op uw vork dan gy tillen kunt. Houd U by myn Negotie. Die is gefchikt naar den ouderwetfchen trant. Gy zult 'er M 4 altyd  i«4 >$ altyd een eerlyk beftaan aan hebben met Vrouw en kinderen, als gy t'avond of morgen eens in myn affaires komt. Naar maate dat ik wat jaaren begon te krygen, met Vader op de beurs ging, eh zoo wat gezigt van den koophandel begon te krygen , de Schippers, Makelaars en ander volk, dat aan ons Comptoir kwam, en fomwylen by ons 's middags bleef eeten, hoorde fpreeken, begon ik al te bemerken, dat de grootste onderneemingen juift de voorzichtigfte en voordeehgfte niet waren: ik zag daaglykfch dat die g eenen, die zich laag by den grond hielden,'er, over het geheel genomen, het beft by ftonden ; en naderhand, toen ik eerft met myn Vader in Compagnie fchreef, en, na zyn overlyden, meester van 't Comptoir was gebleeven, heb ik my a|tyd by zyn les gehouden: tot nog toe heb ik 'er my ook, God zy gelooft, wel by bevonden. Ik heb Jan, myn oudsten Jongen, ook in dat begrip groot gebragt: ik kan alles op hem laaten ftaan. Ik heb, geduurende een half eeuw, dat ik de beurs waargenomen heb, al vry veele veranderingen in onzen koophandel gezien. Onze Ooft-Indifche Compagnie moeft doos zyn eigen zwaarte aan 't vallen raaken: dat is van langen tyd voorfpeld. Ik heb *er in myn jeugd al op die wys van hooren fpreeken. Dan vaaren wy, viel daarop Spreeuwenburg in, in een fchuitje: want daar even, heb ik, onder't praaten over die Compagnie, ftaande gehouden , dat de Engelfchen en Franfchen ons gen, wexendjvjfeen dienft doen, van ons van dien  i85 >«& geweldigen pak te ontlaften; en dat het voor on$ een ^oede zaak zoude zyn, indienze onze OoftIndifche bezittingen maar wilden overneemen. Dit zoude, myns inziens, wat ver, en mooglyk van 't eene uiterfte naar 't andere geloopen zyn, antwoordde Vafthouder, en daarop vielenwe aan 't verder redeneeren , . over den ftaat van onze Ooft - Indifche Maatfchappy. Ik zal 'er U mooglyk wei, in ëen myner volgenden , het een en 't ander van mededeelen. Inmiddels, na U veel vermaak op uw reisje gewenfcht te hebben, blyf ik met verfchuldigde achting, Wel-Edele Gestrenge Heer en ZEER GE-fiERDE, Vr IENd! Uwer Wel-Edek Gejïr. BW. Bknaar^ Pen een juny Reinier Vryaart. 1783. -jabsc ris ma •,?fb9l.:nsmqj{ wvaSI eori ne> a :i 6sst4 P. S. Wat zegtge, myn Vriend! had ik het zoo mis, toen ik ü myne gedachte over de ongereedheid onzer oorlogsfchepen om naar Breft te zeilen fchreef. Ik ben geen Militair; en nog veel minder een Zee-Militair : ik weet maar even zoo veel van alles, wat 'er betrekking toe heeft, als 'er nodig is, om te begrypen, dat fchepen wel gereid kunnen zyn tot zekere togten , zonder juift te gelyk gereed te eyn tot andere. Om dat te befeffen behoeft men, zoo ik meen, maar, gelyk de Hazerwoudfehe Burgemeefter fprak , boereverftand te hebben. Immers, de boter word gezout, de kaas gecomynt, de koek geconfyt, het vleefch geM ƒ kö'P1»  186 ><$ kuipt, het befchuit gebakken, en alles ingepakt naar inaate van 't gebruik, dat 'er van gemaakt moet worden. Alsge, op reis gaande, een pafty wild mede neemen , zultge dien anders laaten toemaaken, dan wanneer gy 'er den zelfden dag van wilt eeten. Ieder zaak moet haar eifch hebben. Ondertusfchen is het my niet onaangenaam geweeft uit de Memorie voor den Heer Graave Byland, die meefterlyk gefteld is, te zien, dat ik het niet kwaalyk geraaden had. Behalven die Memorie, is' 'er een Brief van een reeién-vreeden — ongeveynfi — vaderlands ■ lievend en een' voudig Man te 'sHage aan zyn Vriend bezield met gelyk beftaan te Amfterdam, uitgekomen, die wel waer» dig is om geleezen te worden, niet, myn Vriend, om den ftyl; want de Schryver heeft vaft by de franfche Orateurs niet fchool gelegen, maar om de zaaken, om de netheid van denken, de juiftheid van redeneeren, en om de kunde van zaaken, die toepasfelyk zyn op het gedrag dér Heerèn Zee-Officierên, met betrekking tot de togt naar Breft. Zooge deezen Brief en de Memorie van den Graaf van Byland niet geleefen hebt, Iaatze hoe eer hoe liever komen: leeftze een en andermaal; en zoek in 't leven van de Ruiter door Brand de plaatfenop, welken in dien Brief aangehaald wor„ den. Indien de Schryver van le Politique Hollandois en Conforten, niet geheel fchuw waren voor 't licht der waerheid, men had hun die twee ftukken maar onder de neus te leggen, omze te doen bloozen; maar zulk •flach van volk is even zoo min vatbaar voor waerheid als voor deugd; en 't mag gaan hoe 't wil, zy revelen en beufelen voort, zonder zich te bekommeren of zy ■waerheid of logen fpreeken. Onze franfche Crispyn, (want hoe weinig hy verdie- ne  ne dat men zich by hem ophoude, moet men het fora» wyl doen, al was 't enke'yk om zyne aanftootelyke onbefchaamdheid ) onze Crispyn zegt In een Aamckeningtje, te.vinden bladz. 222, van zyn rampzaalig blaadje, N°. CX1X ce 19- Mai 1783. en met bcttek.king tot de flaafacbtige gehoorzaamheid, onder welke,, volgens hem , onze Landtroepen zyn opgebrag% „ Si c'ejt le cas pour les troupes de terre; il n'en eft „ pas ainfi des forces de mer; Ji du moins Ven doit en „ croire d ce fujet Mr. le Comte de Byland, qui infinue „ dans fin Memoire, que dans ce pays les ordres du Sou> „ verain pour la marine, ne font pas comme en France 00 en Angleterre, des objets qu'il faille Jüivre fans „ examen, fc? fans le bon plaifir des Officiers, chargés de » les executer": dat is; „ Indien het dus gelegen is met de Landtroepen; met de Zeemacht is het zoo niet; „ ten minfte indien men daar omtrent den Hr. Graave „ van Byland moet gelooven, welke in zyne Memorie „ te kennen geeft, dat hier te Lande de bevelen der „ Hooge Overheid niet, gefyk in Frankryk en in En,, geland, voorwerpen zyn, welke men zonder on„ derzoek en zonder het goed vinden der Officieren, „ belaft omze uit te voeren, volgen moet". Dus fpreekt onze franfche Knaap, en zie hier wat men in de Memorie van den Graave van Byland (bladz. 8.) leeft, na dat de zaak ten aanzien van de orders om naar Breft te zeilen, was voorgedraagen; „ Dc vraag moet dan vervolgens zyn: „ Of de ondergeteekende in de qualiteit, welke hy ,, de eer heeft te bekleeden, niet eed en plichtshalven , gehouden was, zodanige Confideratien als hy omtrent , het nadeelige, gevaarlyke, en onmogelyke der uit" voeringe deezer Expeditie vermeende te occurree- „ ren,  i88 t, ren, aan Zyne Doorlugtige Hoogheid voor te dra„ gen ? en „ Of die reedenen en confideratien niet zyn van dat „ gewicht, dat dezelven niet alleen verdienden aan de „ hand gegeeven te worden, maar of uit dezelve ook „ niet convincant komt te blyken, dat de voorgemel- de Expeditie na Breft, en voor de Republiek ten „ uiterfte gevaarlyk, en op zich zelve compleet infai„ fabel was? „ Wat betreft het eerfte, verbeeld zich de onder„ geteekende, met fiducie te kunnen en moogenavan„ ceeren, dat men zich merkelyk bedriegd, wanneer „ men in een Vlag-Officier of ander Commandant en „ Chef, die blinde onderwerping en opvolging van de „ hem gegeevene orders verlangd, welke, gelyk zy „ in een Officier van minderen rang, in een fubalter„ nen, of in een gemeen Soldaat als een plicht kan ,, worden aangemerkt, en mogelyk eene verdienfte „ uitmaakt, in tegendeel in een Vlag-Officier of Com- mandant en Chef een wandevoir zoude weezen, en „ hem aan reproches onderheevig maaken; zynde in „ tegendeel de laatfte , zal hy ingevolge den aart „ van zyne Charge te werk gaan, gehouden en ver„ plicht, wanneer hy ziet, door het eenvoudig uit„ voeren der aan hem gegeeve orders, het esquader, „ of gedeelte der Armée, aan zyn Commando toebe„ trouwt, in een evident gevaar zoude worden ge„ bracht, of dat hy door andere redenen de uitvoering van dien, ondiecftig niet alleen, maar ook onmoge„ Iyk vind, die reedenen aan zyn Opperhoofd te alle„ geeren, ten einde niet te kunnen worden befchuldigt ,, door eene onoordeelkundige uitvoering der gegeve- nc orders, de aas hem toebetrouwde macht yer- looren,  <§ ; «elven niet te moeten opvolgen , wanneer zy te veel j gevaars of eenige onmooglykheid zagen, om dezelve uit te voeren. En wat onze Windbuil van onze Landii troepen beuzelt, het zoude 'er waarlyk al vry wonI derlyk toegaan, indienwe eens te Lande oorlogende, :i de Generaals onder de verplichting ftonden , om blin: deling de orders der Gedeputeerden te velde te moe» : ten volgen. Gy kant U herinneren wat ik 'er in mynen zes-en-dertigften en zeven en dertigjten brieven van aangetekend hebbe; en de Memoires de Guiebe kunnen 'er U nog een beter begrip van geeven. Terwyl ik by deeze gelegenheid onzen windrigea fransman by de lurven heb, moet ik 'er met een woord nog by voegen, dat hy niet ophoud van den Heere Erfftadhouder en het Stadhouderfchap by den duur te lafteren. In dat zelfde blaadje, daar de bovengemelde aantekening te vinden is, fpreekende van eenige nieuwe flappen, door den beruchten Jonkr. van I de Capelle tot den Poll gedaan, om aan den Heere Stadhouder den invloed in de verdeeling der Ampten en Commisfien te beneemen; zegt hy, dat die waer. dige Regent getoont heeft, dat het aan den Stadhouder is, aan tuien men ufurpatien en meineedigbeid zoude kunnen bewyzen, (qu'on auroit plus de raifon d'attribuer des ufurpations & des violations de ferment) En op dielaftertaal voort redeneerende, beweert hy, dat de Prins, door zyn invloed op de Leden van de Regering der andere Provinciën gemaakt heeft, dat die Geweften op eene vermeerdering van Landmacht hebben : aangedrongen; en dat door dit ftaan blyven op veri meerdering van Landmacht, de verdeeldheeden zyn i geforooten, van welken Z. D. Hoogheid in hoogft desl zelfs Memorie gewag maakt; en dat diensvolgende Z. D. Hoogheid de oerzaak is vao alle die verdeeldnee-  — vergoede hetzelve , door iet,dat als eige producten : lees i vergoede door iet, dat hetzelve als eige producten  REINIER VRYAARTS OPENHARTIGE BRIEVEN, Om te dienen tot opheldering en regte kennis van de VADERLAND SC HE HISTORIE; En teffens ter aanwyzinge van de waare en we» zendlyke oorzaaken van 's Lands vervallen en kwynenden ftaat, mitsgaders van de middelen om tot beteren toeftand te komen. Retraite res ad primam earum inftitutionem; fif circumfpicias i» quibus 6f quibus modis degeneraverint. Breng de dingen tot haare eerste inftelling en opkomst; en ga dan na, waar in en waar door zy tot verval zyn geraakt. ^ Verulam. Serin. ad Fid. ELFDE STUK. Te bekomen: Te Groningen, by A. Groenewold; te zwolle,by Clement\ in 'sHage, by Th. van Os; te Rotterdam, by CR. Hake;te Leyden ■ by Luzac&van Domme; en 'by de meesteBoekverkoopersindeFerëenigde Nederlanden. Be prys isf I -2-z   BERICHT VAN DEN U I T G E E V E R r*y zult, LEZER, uit de dagtekening der Brieven, welken dit bundeltje uitmaakeny zien, dat dezelve lang ander de drukpers zyn geweeft, dat aan toevalligheeden , welken gy geen belang hebt te weeten, te wyten is. Gy zult nog uit dit bundeltje zien, dat myn Vriend (ïeeze zyne Brieven wil bef uit en, wanneer hy het hedendaagfch begrip, dat alle Opperheerfchappy, en dus ook het opperfte gezag deezer Landen, oorfprongkelyk by het volk ligt, ter toetfe zal gebragt hebben. Over dif zyn voorneemen zultge uit de redenen, die hy ''er van geeft, zoo wel als ik , kunnen oordeelen. Allenthalven is het zeker, dat bet eindelyk ver-, veelt en nodeloos word, te redentwiflen met menfchen, die, dikwyls en bondig wederlegd en overtuigd, altyd den ouden deun blyven zingen. Het twaalfde Stukje ftaat ras het licht te zien. Midlerwyl zal dit, zoo ik meen, Uniet min* 3 der  der gevallen dan de vorigen. Vaar wel, Lezer, en zoo het uwe omftandigheeden toelaat en, help den dwaalenden te regt te brengen; en verhelp ook deeze ZINSTOORENDE DRUKFEILEN. Gladz. 2. regel n. ftaat: welke onze geweften met een muitenden kreet enz. lees: welke onze geweften hebben vervuld met een muitenden kreet, enz. Bladz. IS- regel 3. van onderen, ftaat: en nademaal de Kooplieden , die daaglykjch by ondervinding keren, hoe het met de/maak, de graagte, en de begeerte van 't publieck gefteld is, en dit daar van een hoofdjludie maaken; kunnm uit dien hoofde vry beter dan wy oordeelen of een boek op of af zal nemen. Zoude ik, enz. lees: en nademaal de Kooplieden, die by ondervinding leeren, hoe het met defmaak, de graag. \ te, en de begeerte van 't publieck gefteld is, en die daar van een hoofdjludie maaken, uit dien hoofde vry beter dan wy kunnen oordeelen cf een boek op- of af zal neemen,zoude ik, enz. OPEN-  OPENHARTIGE BRIEVEN OVER VADERLANDSCHE ZAAKEN. VIER EN TAGTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge, Heer en zeer geëerde VrIEND! : \Y7at dunkt U? zoude ik. myne Brieven niet W wel kunnen eindigen? myn taak, geloof ik, is af. Ten minfte, myn voornaamfte taak. Het hoofdzaaklyk oogmerk, dat my tot fchryven heeft aangezet, is geweeft overtuigend aan te toonen: i°. dat de befchuldigingen, tegen den Heere Hertog opgeworpen, van alle waerheid, zelfs van : fchyn van waerheid ontbloot waren: 1*. dat het i even zoo gelegen was met die, met welken men Z. D. Hoogheid den Heeren Prinfe van Oranje, onzen Erfftadhouder, heeft bezwaard. Deeze twee zaaken meen ik zoo volledig en zoo volkomen aangetoond te hebben, dat ieder een, welke het minfte begrip heeft, en aan de waerheid hulde wil doen, zulks erkennen moet. De Petitiën van oorlog, welke ik tot dat einde gebezigd heb, zyn onwraakbaare ftukken. De Refolutien, in het Bundeltje 1 myner Brieven voorkomende, zyn niet minder XI. Stuk. A boven  boven allen tegenfpraak. Zy doen zien, dat het Z. D. Hoogheid volftrekt onmooglyk is geweeft, om dat geene in den oorlog te verrigten, wat men, met zoo veel aandrang en onbefcheid, van Hoogftdenzelven gevorderd heeft; wat men met nog meerder onbefcheid en vuilaartigheid kwaalyk genomen heeft, dat de Vorft niet dede. Al het overige van 't geen ik op 't papier gebragt heb, is flechts bywerk geweeft, tot het welk ik aangezet ben geworden door de meenigvuldige fchriften, welke onze geweften met een muitenden kreet tegen onze tegenswoordige regerings-vorm, het Huis van Oranje, en den tegenwoordigen Heere Prinfe Stadhouder, mitsgaders alle de geenen, welken zich of by den raazenden hoop niet gevoegd , of in tegendeel getoond hebben, naar geen opfchudding of verandering te haakeh; en wel inzonderheid dóór de drie by aanhoudenheid uitkomende gefchriften, welken den tytel van Le Poli. tique Hollanchh, de Staatsman , en de Poft van den Nederrhyn'ï-'draagen; mitsgaders-nog door de Couranten , in welken de oproerige beweegingen van forhmigen Heethoofden, en de tweedragt - ftookende poogingen van anderen, met den uiterflen lof vermeld, en de lafterzieke tong veeier kvvaadaartigen, aangeprikkeld worden. Deeze zyn 't, wel. ke, zoo eerfchendende gefchreven ■ 1 tegen het Doorluchtig Huis, het welk aan 't Hoofd van deezen Staat is gefteld, en aan het welk, onder des Hemels zegen, de Ingezeetenen onzer gewesten  $ ten hunne godsdien ftelyke en burgerlyke vryheid,en de Republieck haare grootheid dank te weeten hebben, tegen de voorige Heeren Stadhouders , die goed en bloed tot behoud en welzyn van 't Vaderland opgezet hebben, en die, in de hachelykfte tyden, toen 'er geen uitkomft fcheen te weezen en alle hoop verdweenen was, de toevlucht der benaauwde en wanhoopende Landzaaten zyn geweeft; . tegen den tegen woordigen Heere Stadhouder en hoogftdeszelfs loflyke regering, niets anders bedoelende dan de Inwoonders der yereenigde geweften te handhaaven by hunne onaf hanglykheid, vryheid, en genot van 't geen hun uit hunne werkzaamheid in een duurzaame en vre-, de - koefterende ruft kan toevloeien; - deeze gefchriften, welke zoo haatlyk tegen onze tegenwoordige Regeringsvorm, zoo misleidende over den aart en gefteldheid van onzen Burgerftaat ontworpen, en zoo fterk toegeruft en ingericht zyn, om binnenlandfche beroerte, tweedracht onder de Lejden van de Regering, wantrouw van de Ingezeetenen op de Regenten, bitterheid-, haat, en vyandfchap onder allen te wekken; deeze gefchriften zyn 't, zeg ik, welken my overgehaald hebben, om my in een ruimer veld te begeeven dan myn beftek het fcheen te vereifchen. Zy zyn het, welken my tot ruimer befpiegelingen hebben doen overgaan, enraadifaam doen vinden daar by nog verder aan te toonen: 3°. dat de engelfche oorlog ons niet diende: 4'. dat dje tot ons groot nadeel zoude uitloopen: 5°. dat de A 2 Haag-'  «M 4 Haagfche Politiekcn het vry beter verftonden en 't belang van den Staat beter inzagen dan de A*njleróamfchen: 6°. dat de inzigten van deezen laatften geheel iet anders bedoelden dan het handhaaven en bevorderen van vaart en koophandel, en 't geen zy verders voorgaven op 't oog te hebben. Trouwens het natuurlyk verband van deeze zaaken , met de twee voorige poinóten, als van dezelve genoegzaam niet konnendé gefcbeiden worden, moeft noodwendig myne befchouwingen en die myner vrinden op dezelven doen vallen. Het moeft derhalven myne nafpooring ook brengen tot züike overdenkingen, welken uit de handelwyzen van fommigen, die deel aan 't Staatsbewind hebben, natuurlyk moeften opkomen; die tot een volledige en klaare wederlegging der lafterlyke befchuldigingen dienden, en daar toe onvermydelyk gebezigd moeften worden. Onze Vriend Gelro. Bdtavus, wiens brieven ik tot een grondflag van de mynen gelegd had, is geheel uit myn gezigt geraakt. Hoe ik 'er hem wederom in kryge weete ik niet. Maar, myn Vriend 1 zoude het niet beter zyn, dat ik de pen geheel neder leide ? De Zaaken loopen dunkt my, zoo raar, zoo ongelyk met de vryheid van de Drukpers, dat ik 'er waarlyk geen pyl op trekken kan. Toen het laatfte Plakaat van hun Ed. Gr. Mog. was uitgekomen, fchreeft gy my, dat het met den ftroom der Schotfchriften gedaan zoude zyn; dat de Courantiers inzonderheid befcheidender, of, om beter te zeggen, minder  4K 5 der vuilaartig en Oproerig de nieuwstydingen zou» den voortbrengen. Ik had het ook verwagt, en my alreeds gevleyd met het aangenaam vooruit, zicht, dat gy my vergunnen zoudt, van tot myne andere liefhebberyen wederom te keeren. Maar neen. Het is met fchryven en drukken op den ouden voet gebleeven. Onze Crispyn Legijlateur, de Staatsman, de Poji van den Nederrhyn, de Politieke Kruyer, en de Courantiers vooral gaan hun ouden gang. Ben ik dan verweezen, myn Vriend, om de pen zoo lang tegen den zwadder van al dat volk in de inkt te doopen, als het aan hetzelve zal gelullen en geoorloofd zyn den zwadder te fpuwen. Kunt ge my dat vergen ? verfcheide redenen noopen my om op te houden. Zie hier de voornaamften. De gemeente word dat over en weder fchryven moede; en voornaamlyk begint men tegen het uitgeeven van geld te zien. Ik hoorde laatft, te Rotterdam in een Boekwinkel zynde, alwaar van myne Brieven gefprooken wierd, dat men van het koopen begon af te zien, om dat zy te hoog in prys liepen. Men geeft wel eens een zefthalfje voor 't een of 't ander Boekje, maar vier zefthalven voor ieder Stuk van Rei nier Vryaarts Brieven, dat loopt hoog, zeide de Heer Zuinig, een koopman te Rotterdam, die, zoo ik het wel heb, by U bekend en een liefhebber van leezen js. _ Het is evenwel, zeide een ander Heer, juift niet boven de prik van de hollandfche BoeA 3 ten,  6* leen, die hedendaagfeh uitkomen; want, zoo ik merke, rekenen de Heeren Boekverkoopers tegenwoordig hunne boeken op twee ftuivers het blad; niet waar myn Heer Bladvouwer, zeide die Heer , met een den Boekverkooper, in wiens winkel wy waren, toefpreekende. —- Dat is zoo, antwoordde Bladvouwer, en dan moeten de Stukjes nog boven de vier bladen loopen, want anders kunnen wy 'erniet uit; dan rekenwe wel drie ftuivers per blad. De briefporten, de avertisfementen, het verzenden, het aantekenen op onze boeken koft ons even zoo veel voor een boekje van twee ftuivers als van twee, ja van twintig Gulden; en daarom moeten wy den prys van die kleinigheeden zoo hoog naar rato ftellen. Nu, hervatte Zuinig-, ik geloof datge uwe rekening wel kunt maaken, en op 't uitcyfferen van winft en verlies redelyk gevat zyt; maar dat laat niet na, dat tien Stukken van Keinier Vryaarts Brieven thans op elf gulden komen te loopen; en dat de liefbebbery zoo fterk niet is, om zoo veel gelds voor een boek te geeven. Men moet, antwoordde Bladvouwer, de boeken juift niet by de el meeteg: het is met de boeken als met de ftoffen; het een is meer dan het ander waerdig. Het gaat ook met de boeken als met de ftoffen, viel daarop Zuinig in; zy duuren zoo lang als de mode duurt. AI dat hedendaagfeh goedje is over een jaar, twee, .drie, fcheurpapier, goed voor de kaaswinkel, papilloteeren, en andere gebruiken. Daarom koop  <& koop ik 'er niets van, fprak Oudenaar, die mede daar in den winkel was. Voor my, zeida een ander Heer, ik maak nog al onderfcheid tusfchen de fchriften die uitkomen: daar zyn 'er, en dit foort maakt wel de grootffe hoop, in welken men niet anders vind dan luft om mede te praaten, te fchelden, te lafteren, zonder kennis, verftand of oordeel. Die koop ik vaft niet; die lees ik zelfs niet: ik mag 'er het oog eens over laaten gaan; dit is het al. Daar zyn 'er, die met eenige kunde, bekwaamheid, en geeft zyn opgefteld, offchoon over de zaaken luchtig heen loopen de, en in welken men zich niet bekreunt, of het geen, waar op men zyne gedachte voordraagt, waar of valfch is. Deezen, onder welken 'er zyn, waar in de gebeurtenisfen verminkt, vervalfcht, en verdraaid voorgefteld worden, en in welken een blykbaar doelwit doorftraalt om deugd ondeugd en kwaad goed te noemen, naar maate men deezen wil liefkoozen en geenen een lak aanwryven, lees ik, maar ik koopze niet. Ik lees dezelve om te zien tot wat buitenfpoorigheeden zekere verftanden kunnen overflaan, wanneer zy het gemoed onzuiver, of verbafterd hebben. Ik lees dezelve om denmenfch, om onze natie, om ons volkje, om die Heertjes, welken het mesje ophangen, die de kaatsbaan alleen willen hebben, te leeren kennen. Het is waar, dat ik juift het grootfte vermaak in dat leezen niet geniet: maar het brengt my tot overdenking. Ik lees daarom den Poft van den NeA 4 *r"  < 8 ># ,derrhyn, dat blaadje, dat zekere Lieden zich niet fchaamen eea geagt blaadje te noemen: ik lees het, ik beken 't, meeftentyd met wederzin, en altoos met hartzeer. Als ik het geleezen heb, leg ik het neer, en zeg by my zeiven. Myn God! hoe is het mooglyk! Waar toe zyn onze goede Nederlanders vervallen, dat zy fmaak in zulk een harsfen-gedrocht kunnen krygen! Ik ben geen geleerde: ik heb maar myn natuurlyk verftand, en wat kennis van 't een en 't ander, dat ik zoo met eige oeffening gekreegen heb: maar zoo veèl als ik over dat blaadje kan oordeelen, kan men in korte woorden 'er van zeggen, dat het is een zaamenweeffel van drogredenen en logentaal, om den Stadhouder en de Liefhebbers van onze tegenwoordige Constitutie in den haat te brengen, te doen vervolgen, en daar door eene geheele omwenteling in ons ftaatsweezen te brengen; ik fchrik en beef als ik denk op de vruchten, die uit het zaad, welken op den grond van dat blaadje geteeld word, noodzaaklyk moeten voortfchieten. Voeg 'er by gebrek van befchaafdheid, veeltyds een taal welke men ter nauwer nood aan 't laagfte flag van volk kan toegeeven, een hoop aan een volgende fcheldwoorden, aantygingeh, befchuldigingen, bedenkingen welken op niets uitkomen, niets beduiden, niets te kennen geeven dan de verdorvenheid van 't hart uit welk zy voortwellen. Ik zoude 'er (voegde die Heer daar by) oneindige voorbeelden van kunnen opleveren, indien wy by eikanderen eens  <8>«C 9 ><& eens aan myn huis waren. Doch, om 'er zich éénmaal van te overtuigen, behoeft men flechts de nommers te leezen, alwaar die Schryver over de Memorie van Z. D. Hoogheid handelt, en daartegen de Aanmerkingen welken op die nommers zyn uitgekomen, en in welken de fchalkheid en valfchheld van dien Po/Mooper zoo hemekklaar aan den dag zyn gelegd. Nu, vervolgde die Heer, zulke fchriften lees ik, maar ik koopze niet. Ik kryg dat blaadje te leezen gelyk fommige Couranten. Maar daar is (voegde hy 'er by) een ander foort van fchriften onder de hedendaagfchen, die ik koop; dat zyn zulken, in welken ik authentycke befcheiden of Staatsftukken aangehaald vinde; en daar ik op den inhoud van die ftukken zie redeneeren ; zulke boeken koop ik, om dat ik 'er nog naderhand gebruik van kan maaken: om die reden zal ik Reinier Vryaarts Brieven koopen, zoo lang ik 'er zulke duchtige ftukken in zal vinden; vier zefthalven zyn dan voor my niet te veel voor ieder Stukje. Ik geloof niet, zeide een ander Heer, dat 'er in onze Republieck duizend zulke Liefhebbers zyn. Dat kan weezen, hervatte de voorige, het goede wil tog minder aan den man dan het kwaade. Het is thans een verdien fte een Lafteraar van den Prins te weezen, en een groote misdaad tegen het lafteren de pen op te vatten. Wel, zeide een ander Heer, die in den winkel was, kooptge geen Proces der drie Koningen, geen Aan 't Volk van Nederland, geen Oranje-hoornen, A 5 geen  'ge«n gevonden Brief en die werkjes, die, weetje, zoo wat gerugt maaken, die zoo wat naar de mut- zaart ruiken? Wel neen zeide Zuinig, wat zoude ik met dat vuilnis doen? als ik het eens geleezen heb, dan is dat over genoeg. , Een ander Heer, die in den winkel op het kalbankje zat, en onze redewisfelingen aangehoord had, viel daar op in; zeggende: die laatfte boekjes, van welken gy daar fpreekt, zyn juifl die geenen die ik koop: dat is taal, dat die fchryvers fpreeken; die durven zeggen daar 't op ftaat: die komen voor de vryheid uit: alle de anderen willen niet zeggen , die kunnen daar niet by haaien. Gy fprakt daar ftraks van Reinier Vryaarts Brieven; daar heb ik, op den raad van een goed Vrind, zoo hier en daar wat van geleezen; maar die Schryver vult zyn werk met ik weet niet wat voor ftukken , die niet te pas komen, en daar gaat hy dan op redeneereh, om den Prins en het Hof zoo wat te vleyen: dat is zoo verveelend, dat ik het 'er niet by houden kan. Dan komt hy voor den dag met vertelfeltjes, die hy uit zyn duim zuigt, die niets ter zaake doen, en alleen maar gebruikt worden, om op onze wettige overheeden, die de vry. heid zoeken te handhaaven, te fchimpen. Dat heb ik 'er niet in kunnen vinden, zeide Zuinig', maar wel het tegendeel. Overal dringt die Schryver fterk aan op ontzach en eerbied zoo voor de Laage als Hooge Overheid; en als hy het gedrag van fommige Regenten onderzoekt, en zyne ge-  gedachten daar over voordraagt, dan doet hy 't alleen met betrekking tot het geen, waar mede zy den Prins ten onrechte befchuldigen, zonder zich verder over hunne perfoonen of gedrag uil te laaten; daar de anderen vry verder gaan, en den Prins, zoo wel als de Leden van de Regering, die tot hun vaendel niet behooren, ten aanzien van 'hun gedrag, zoo in zaaken van ftaat als in hun particulier, over den hekel haaien, voor Landvejr- raaders fchelden; en wat dies meerder is. Dat doen zy, hervatte de ander, met reden, omdat alle die Lieden, die tegen de vryheid zyn, Land- verraaders zyn: dat kuntge niet betwiften. Maar, viel daar op een ander in, ik lees in al die boekjes, en ik hoor overal zoo veel van vryheid; maar tot nog toe weet ik niet, wat 'er de Lieden mede willen zeggen. Niet? vroeg de ander, dat zal ik U wel beduiden. Alle Regeringen daar een hoofd is, daar is geen vryheid. Derhalven, zoo ras als 'er een Stadhouder by ons is, dan is 'er ook geen vryheid. Die voor de vryheid zyn, zyn eigentlyk rechtfchapen Patriotten, en alle de andere Landverraaders. Gevolglyk zyn alle die geenen , die tegen den Prins fchryven, rechtfchapen Patriotten ; en die geenen, die voor den Prins zyn of fchryven, Landverraaders: die geen, die de Brieven van Reinier Vryaart fchryft is overzulks een van de grootfien. Want al hadden de Prinfen van Oranje nog zoo veel goeds gedaan aan de Republieck , en al was 'er op hun gedrag niets het geringde  ringde te zeggen; ja, al was de tegenwoordige Prins van Oranje een Engel, het doet 'er niet toe. De vryheid is ons meer waerd: en daarom zyn 't braave Patriotten die hun werk maaken, om al het geen wat de Prinfen van Oranje gedaan hebben, en wat de tegenwoordige Prins doet, zwart te maaken. Een leugentje om beft wil is geen zonden: en daarom is het fchelden en lafteren op het Huis van Oranje en op den Prins ook geen zonden. Het gefchied om beft wil: om de vryheid, daar alles voor onder moet doen. — Zoo, Heer Boomloos ! begrypen het, zeide een van de Heeren , die dit aanhoorde, onze nieuwerwetfche Patriotten zoo? Is dit eigentlyk de grond, op welken de Schryver of Schryvers van den Poft van den Ne. derrhyn, en allen die 't met hen houden, hunnen weg baanen? De Schryver van dat uitmuntend gefchrift, antwoorde Boomloos, heeft het by 't regte end. Daarom word zyn blaadje zoo getrokken, geleezen en gepreezen. De Memorie van den Prins, heb ik niet eens willen inzien: dat is lange foupe, zoo flauw en ongezoud, dat ik 'er van walg; maar de Confideratien van denPoftfchryver op die Memorie heb ik wel driemaal geleezen, daar zit pit in. Het heeft my tot in myn ziel goed gedaan te zien, hoe aartig hy de dingen weet te draayen. Maar, vroeg 'er een, hebtge de Aanmerkingen, welken op die Confideratien zyn uitgekomen, wel geleezen? i Wel neen ik, antwoordde hy: of ik rftai was. Ik zeg 't nog eens;  # eens; ik lees niets van 't geen voor den Prins uitkomt: dat kan alles by my niet helpen. Zoo lang alswe een Stadhouder hebben, hebbenwe een hoofd; en gevolglyk geen vryheid. Al had de Prins dan nog zoo veel gelyk, hy moet geen gelyk hebben. Zoo, zeide Zuinig, nu verftaa ik het: maar, voegde hy 'er by, op zyn horologie ziende, het is beurstyd; ik groet de Heeren. De anderen volgden hem. Nog een poos in den winkel met den Boekverkoper aan 't praaten gebleeven zynde, vroeg ik hem, wie is tog die Boomloos? — Een man, antwoordde hy, die al driemaal fchandelyk gefailleerd is, en vrouwen kinderen gerumeerdheeft. Hy hietBoomloos,maar is ook boomloos. Hy is van een goede familie; maar hy fteltzoo weinig order op zyne zaaken, dat'er aan hem geen zalf te fmeeren is. Zyne Vrienden hebben hem al dikwyls uit den modder geholpen: maar 't geld zinkt by hem weg: zedert eenigen tyd laatenze hem zitten. Mooglyk denkt hy met fchelden en rauzen op den Prins, en ook mede van vryheid te raaskallen, een amptje te verdienen; want de man heeft niet geleezen, heeft geen oordeel , geen verftand, en fhapt de anderen zoo wat naa. — Het kwam my ook zoo voor, antwoordde ik aan Bladvouwer; en met een bragt ik het wederom op het debiet der heden daagfche fchriften: niets, zeide hy, is 'er, daar minder ftaat op te maaken is, dan op de aftrek van 't geen 'er uit komt. De befte boeken voor een Boekverkooper zyn  zyn die, welken in de fmaak vallen van Lieden die fterk yveren om eene zaak voort te zetten. Die zien op geen fchelling, of een gulden: zy maaken malkanderen gaande, en koopen alleen om de Lieden tot fchryven en de Boekverkoopers tot drukken aan te moedigen. Overal waar zy komen, is het: hebt ge dat al geleezen ? dat moet ge leezen. Dat i| fraai: heerlyh Juijl in den fmaak. Het doet goed. Gy moet het koopen. Dat hoor ik daaglykfch in myn winkel. De Lieden, die zich Patriotten noemen, zyn daar omtrent zeer yverig: en de Prinsgezinden wat koel. Deezen fchynen het op de deugd van haare zaak te hebben willen laaten aankomen, en daarom wat flauwer geweeft te zyn. Maar, zeide hy, als 'er geyverd en gewoeld word, dan moet men 'er tegen woelen en tegen y veren. Daar komt zedert eenigen tyd een blaadje uit onder den tytel van Vrede-Bazuin: dat is meefterlyk gefchreeven. Alle, die de algemeene zaak van de Republieck ter harte neemen, moeften het neemen: maar ik kan niet zien, dat men 'er tot neg toe op valt. Ik neem het, zeide ik, en ik vinde het ook goed. Ik heb het in myn winkel, zeide by, ftsrk hooren pryzen van Lieden die kennis hebben, en wel kunnen oordeelen. Maar, vroeg ik hem, wat dunkt ü van R e i n i e r Vrya arts Brieven. ■ Dat word zeide hy, vry wel verkogt, en nog meer geleezen. Evenwel geloof ik, voegde hy 'er by, dat de Schryver wel zoude doen vaa het te laaten blyven by  I by de vier deelen; dan is het een bekwaam werk ■ voor de Bibliotheeken: het zal anders te dik wowden. De Lieden beginnen het leezen van die dingen, gelyk het zoo even is aangemerkt, moede te worden: zyzien, dat 'er niets van komt als harre; warren. Men blyft den Poft van den Nederrhynnog al leezen, om dat men 'er aan gewend is, ge-t ; lyk aan de Couranten. Doch dit vermindert oofc al. Daar by, de befte boeken verliezen hun af» trek als zy te groot worden, en by deelen of fluitjes uitkomen. Daar komt geen einde aan, zeggen de Liefhebbers: men rekt de kokinje, om dat 'er de Boekverkooper en de Autheur wel by ftaanMen zal ook, ik ben 'er van verzekerd, van 't koopen van Reinier Vryaarts Brieven met 'er tyd afzien, om dat, gelyk de Boekverkoopers fpree; ken, het boek te zwaar, te dik word. Jk heb wel ; eens hooren zeggen, dat Wagenaer, toen hy zyne ' Vaderlandfche Hifto.rie begon uit te.geeven, alleenlyk voorneemens was om de oude Hiftorie te i verhandelen, maar geenzins om verder te gaan I dan de graaflyke regering; zyne eerfte deelen, die wel doorwerkt zyn, aftrek vindende, heeft hy die vervolgt: doch het is ligt te zien, dat hy 'er niet toe bereid is geweeft, en dat de kokinje gerekt is, om dat 'er Tirion goed debiet van had. Zie daar, myn Vriend, hoe een BoekverkooI per over onzen arbeid redeneert; en nademaal | de kooplieden, die daaglykfch by ondervinding leeren hoe het met de fmaak, de graagte, en de ba.  16 begeerte van 't publiek gefteld is, en die daar van eene hoofdftudie maaken, kunnen uit dien hoofde vry beter dan wy oordeelen of een boek op of af zal nemen. Zoude ik dan wel kwaalyk doen, om my naar de gedachte van Bladvouwer te fchikken ? Jk meen neen. Deezen moetende afbreeken, zal ik .U in mynen eerftvolgenden nog eene voldoende reden opgeeven, waarom het my geraaden fchynt de pen neder te leggen, of, om beter te zeggen, die tot het behandelen van andere onderwerpen te gebruiken. Inmiddels groet ik U van gantfcher harte, daar ik beftendig met hoogachting blyve; I Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejïr. BW. Bienaar, Den i5den Juny 1783- Reinier Vryaart. VÏF-  VrF-EN-TAGTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer eh zeer Geëerde Vriend! Behalven de redenen, welken rny, zoo ik vermeen, beweegen moeten om op te houden van myne gedachten over de zweevende vaderlandfche gefchillen in gefchrift te brengen, ofliever* om U te verzoeken van dezelven niet meêr met den druk gemeen te maaken, is 'er eene, welke de aart van mynen arbeid uit zich zeiven oplevert; Daar moet eens een einde van alle redentwiften zyn; vooral van zulken, die een gefchil tot onderwerp hebben: zonder dat vervalt men in geduu. rige herhaalingen, gelyk dit plaats heeft omtrent onderwerpen van befpiegelende letteroeffeningen in alle weetenfchappen, de wiskunde niet uitgefloöten. Lees, myn Vriend, de Politique Hollandois, den Staatsman, den Poft van den Neder - Rhyn, da Politieke Kruyer, en welke fchriften meer 'er nog daaglykfch uitkomen ; lees de Couranten: gy zult 'er, wat het zaaklyke betreft, niet anders in vinden , dan loutere herhaalingen van wederlegde Hellingen, en voorwendfels, op welken de aanhoudende beweegingen worden voorgedraagen eh aangepreezen. Het ichouwtooneel is wel eenigziné Van decoratien veranderd: men doet 'er wel eèhiXI. Stuk. B ge-  ® g-e andere vertooningen voorkomen; maar de onderwerpen blyven zaaklyk dezelve: het zyn altyd dezelfde Perfonaadjen, fchoon in een verfchillend gewaad gefteken. De onkunde, de lafter, muitzucht, blyven de hoofdrollen fpeelen: het is en blyft de verdervende hand. Indien ik dan myne befchouwing over alle de onderwerpen, welken- zy ten tooneele voeren, wilden uitftrekken; indien ik U over dezelve moeft onderhouden, en, van meet af, al hun reveltaal' ter toetfe brengen, ik zoude, met tienmaal meer tyds dan ik heb, nog te kort fchieten. Daar by komen 'er daaglykfch fd-riften uit, door welken de bedrieglykheid der vertoonin^n, met welken men de natie zoekt te begochelen, blootgelegd, en het gryns, daar het vloekgefpan zich mede vermomt , afgeligd word. Genoeg moet het dan voor myn beftek zyn, dat 'er in myne brieven die punten zyn beweezen, welken ik in myne laatfteu heb aangeroerd; vermits deeze den grond uitleveren op welken al het overigen ftaan of vallen moet. Deeze zyn 't immers, door welken men begonnen heeft het volk tegen den Heere Stadhouder op te maaken; door deezen is het, dat men gepoogd heeft om de liefde der Natie voor 't Stadhouderlyk Huis cn deszelfs beftier te verflauwen en te doen overslaan tot haat; door deezen is het, dat men getragt heeft den Heer Prïnfe van Oranje voor een Anglonun, voor een Haater, ja voor een Verraader van zyn Vaderland te doen doorgaan; door deezen is  3K i9 ïs het dat men de Natie in de waan heeft gebragt, dat onze tegenswoordige Regeringsvorm, dat de Stadhouderlyke Regering verderflyk voor ons Land, en de Stadhouder een onnut, ja een fchadelyk meubel in onze Republieck is, van weiken men zichmoefte ontdoen; en deeze zyn 't, welken den deur geopend en den weg gebaand hebben tot al het geen, wat 'er wy, als vruchten van die ingeboezemde begrippen, uit zien gebeuren. De valfchheid van alle die befchuldigingen, de buitenfpoorigheid van den lafter, de verfoeyelykheid van dat beftaan ( want men kan zich niet te fterk uitdrukken ) zoo klaar aangetoond zynde als het licht aan den Hemel fchynt, en de kwaadaartigheid nog onbeteugeld blyvende, nog even toomloos voortdraavende, wat te doen? op nieuw dezelfde wederleggingen herhaalen? zeggen het geen gezegdx bewvzen nét geen beweezen is? Waar toe? zullen de Schreuwers ophouden ? de Lafteraars zwygen? de woelgeeften ftil zitten? de moedwil ophouden? JNogeenS: wat te doen? de Godgeleerde Hoogleeraar Foemey zal 't ons zeggen. De toeftand van Z. D. H. is door dien beroemden Schryver zoo natuurlyk getroffen 'op eene plaats, daar hy van de uitwerkingen der lafteringen handelt, dat ik niet naalaaten kan dezelve hier af te fchryven. . Zy luid aldus. L'Enyiene fauroit toujours attaquer la parfnne, lajorlune, fjf les biens d'autrui: elle rencontre quefquefvis des linies, contre lefquelles fes dcnts de ferpent fe brifent. 11 n'un est £ a pas  ?as de même A l'egard de la reputationéttt a prefque toujours le champ libre a fon fujet. Ce n'eft pas qiCon puijfe egaiement dire des chofes desavantageufes de tout le monde, mais on peut toujours en inventer; & cela fuffit k l'Envieux. Il ne s'agit plus que d'inventer avec succes, de trouver les moyens de se faire écouter; et de repandre autant qu'll est fossiele les faits en tout ou en partie forgés qjj'on deBITe: Le Cozur humain offre de grandes facüités au debit de ces denrées, a la propagation de ces bruits. Prefque tout le monde en eft avide: ils font Vetoffe des converfations, & chacun a foin d'y joindre une ample broderie. Il n'y a donc perfonne, quelle que foit fon integrité, fa vertu, fa candeur, qui ne puijfe étre chargé calomnieufement des imputations les plus odieufes. Et s'ü y a des gens qui ne les croyent pas, il Y en a, et peut-etre en plus grand nombre, qui les recoivent comme autant de faits authentiques. Z# zien. Gy befloot, en myns oordeels niet zonder reden, uit den vryen en onverhinderden loop dier gefchriften, zonder dat 'er eenige vervolging op kwam, dat men aan de vryheid of ongebondenheid der Drukpersfe, zoo als 'er tegenwoordig gebruik van gemaakt word, geen hinder wilde toebrengen. Gy kondt U niet verbeelden, dat men alle de blaauwboekjes, weeklykfche blaadjes, en verdere gefchriften, in welken het Eminent Hoofd van den Staat by den duur hoonende en fmaadende behandeld, met lafteringen op lafteringen overlaaden wierd, hunnen vryen loop wilde laaten} en ter zeiver tyd voor ongeoorloofd houden alle gefchriften , in welken het gezag van de Hooge Overheid, van het Eminent Hoofd van den Staat, van de andere Leden der Regeringe gehandhaafd wierd; en in welken men niet gelyk in andere gefchriften , met het by voegen van naamen, Leden van de Regering , mitsgaders andere aanzienlyke en braave Ingezeetenen deezer Landen, van een onbefprooken handel en wandel, in hunne perfoonen, hun byzonder gedrag, of in hun vermaagfchap, fchamperlyk doorftreek; maar toevallig, en enkelyk van dezelven fprak, wanneer de zaak het vereifchte en de nood daar was: en dan nog van het gedrag fommiger Leden der Regeringe fleehts zoo veel gewag maakte, als het vereifcht wierd, om de valfchheid der befchuldigingen , en de ongepaftheid der bezwaaren tegen het beftuur van zyne Doorl. Hoogheid opgeworpen, in den allerklaarften dag te  te Hellen. Deeze noodwendigheid alleen my ge. feragt en overgehaald hebbende om van de Rapporten der Groninger Heeren Gecommitteerden te fpreeken, zoude het U vreemd voorkomen, dat men het my tot misdaad zoude duiden, openhartig myne gedachte over dezelve te hebben gezegd. Even zoo weinig als ik, kuntge zien waarom het my minder geoorloofd zoude zyn om van zulke Rapporten gewag te maaken, en derzelver wanvoeglykheid aan te toonen, dan het den Poft van den N. R. den Polüique Hollandois, den Staatsman, den Politieke Kruyer geoorloofd zoude weezen, om het geen van het Eminent Hoofd der Republieck afkomt te hekelen; om hooge en laage Standsperfoonen zoo wel als byzondere Lieden, met naame te beliegen en te belafteren, en was het mooglyk zwart te maaken, zoo wel ten aanzien van hun byzonder gedrag als gevoelens omtrent de zaaken tot het algemeen bewind van den Staat behoorende. Het geen gy zegt heeft reden. Het zoude myniet moeyelyk gevallen zyn', om byzonderheeden aan den dag te brengen, raakende die geenen, diewe voor aandryvers van de oproerige en heillooze beweegingen kunnen en moeten houden, welken een verdervende geeft zoo verre vervoert, dat zy tot de uiterfte gruwelen overflaan: byzonderheeden , die al verder de ontaardheid van hun bedryf aan 't licht zouden gebragt hebben. Het is waar , dat ik tot zulk eene handelwyze gewettigt zoude zyn door het gedrag, het welk  0< 29 >i> welk men zich niet ontziet te houden met opzicht op het Eminent Hoofd van den Staat, en veelen Leden van de Hooge Regering: maar, myn Vriend! het is niet minder waar, dat zelfs die gemaatigdheid over het hoofd gezien word; en dat men niet dulden kan, dat 'er iet geroerd word wat deeze of geene Regenten raakt, terwyl men duit dat een nietige Fransman, een Vreemdeling, die in ons Land ter fchuil is gekomen om zich aan de vervolging van een ongeregeld gedrag te onttrekken, zich opentlyk opwerpe tot Advifeur van het Eminent Hoofd van den Staat, en Hoogftdenzelvea toefpreeke, als of hy met een Schoolknaap te doen had. Wat rechtfchapen Vaderlander kan dat dulden ? Wien zied het bloed niet in de aderen als hy het uitvaagfel van 't volk, (ik fpreek in een zedfelyken zin) ploerten, pluggen, ligtmisfen, bordeelloopers, en diergelyk flach van volk, het Eminent Hoofd van den Staat in 't aangezicht ziet fpuwen, en aan het Oppergezag de wet voorfchryven? Echter mag men 'er de klaagftem niet tegen opheffen. Men zoude, geloofde men den Poft van den Neder-Rhyn, de Zuidhollandfcke Courant, de Diemermeerfche nu Nederland/die, en haare Kunftgenooten en Befchermers, de vingers op de lippen' moeten leggen; het welk zoo veel wil zeggen, als dat men, ziende een hoop brandftichters van alle kanten eene plaats in den brand fteeken, om tegen een zeker Inwoonder eene wraak te oeffenen, en dien van zyn erfdeel en goederen te berooven, hera  hem met zyn huisgezin van kant te helpen, als dat men, zeg ik, dit ziende, de armen over eikanderen , de pyp in de mond, die brandftichting koeltjes zoude moeten aanzien, zonder hand of voet te roeren; laatende branden dat branden wil; moorden dat moorden wil. Ik befa'ryp de Zedekunde of Rechtsgeleerdheid even zoo min als gy. Echter vind zy haare Patroonen. De woorden, Eminent Hoofd, welken daar zoo dikwyls agter elkander gebruikt zyn, raaken, ?y weet het, wat buiten den fmaak van fommige Lieden. Het is U niet onbewuff, dat 'er onder de Leden der Regeringe zyn, die, als zy deezen of geeneh hunner mede Regenten die twee woorden hooren fpreeken de neus ophaalen, beginnen te grimlachen', fpottende te kennen geeven, dat men wel zoude doen zich van dezelven te onrhouden: des niet te min is 'er een Eminent Hoofd aan ons Staatsbewind. De Hooge Overheid word uitgemaakt met en nevens dat Eminent Hoofd. Die dat Eminent Hoofd fchend in het deel, het welk het zelve aan het Oppergezag heeft, fchend dat oppergezag zelve, en begaat daar door de misdaad van gekwetfte Majefteit. Hoe hoog word het niet genomen, wanneer iemand zich vergrypt aan een Deurwaarder, Bode of ander diergelyk Perfoon in het bedryf van zyn beroep zynde ? Men. zegt, en men durft vraagen? Waar, en waar in, is de Prins in zyn recht te kort gedaan? Waar en waar in? Wie doet die vraag ?  vraag? „ . Wie? De Poft van den Neder* Rhyn, onder anderen, op meer dan eene plaats. 1 Vergeeffch zultge den knaapen, die de pen voor die weêrgalooze Poft voeren, vraagen: Hoe weetge dan niet, gy vraagers; gy voorvechters van de nieuwerwetfchePatriotten; gy opper-Voorftanders der Vryheid, weetge niet en moet men U leeren, dat het eerfte, het alleraangeboorenfte recht van een menfch daar in beftaat, dat hy by zyn goeden naam en faam bewaard blyve; als hem dierbaarer moetende zyn dan het leven? Leeft men in een Burgerftaat om aan de vuilaartigheid van eenige ontzinnige laftertongen ftraffeloos ten doel te ftaan, zonder het gif op onze naam en faam uitgefpoogen te mogen afwisfchen? Leeft men in een Burgerftaat om zyne eer te zien aanranden, dien door eenige baldaadige deugnieten te zien fcheuren, zonder ter befcherminge van dezelve het nodige te mogen aanwenden? Of is men in een burgerlyke Maatfchappy by een gekomen om tegen diergelyke plaagen beveiligd te zyn? om onder het genot van 't burgerlyk beftier, behoed te weezen tegen aanvallen op ons leven, op onze goeden naam en faam, op onze goederen ? Is liet niet een der eerfte pligten der Hooge Overheid zorg te draagen, dat alle Onderdaanen en Ingezeetenen even zoo wel, en vooral niet minder, by hunnen goeden naam en faam gehandhaaft worden als by hunne goederen en bezittingen ? en die, welke dit niet geniet, hy moge zyn van eert hoogen  €K 3* >® hoögen of nederigen ftaat, word die niet in zyn recht verkort ? Hoe! durftge vraagen, waar in de Prins in zyn recht verkort word, daar Hoogftdezelve daaglykfch, door U zeiven, met leugen op leugen, met lafter op lafter, aangevallen is en by aanhoudenheid word? durft gy dien vraag doen, daar, als een behoeftige U flechts een penning ontvreemd zoude hebben, zulks niet ftraffeloos zoude gefchieden? Vergeeffch, zeg ikj zoudtge die Lieden zulke en diergelyke vraagen doen ? Zy zouden U aanzien, grimlachen, en zeggen, ei kyk! waar komt hy van daan ? Hy preekt. Hy fpreekt moralifeh. En daarop zoude een opentlyk gefcbater volgen; voorts fchelden, raazen, vloeken, en een aanval op uw lyf, aisge onder hun bereik waart. Lieden die van geen deugd of eer weeten, in wier hart en gemoed al het zaad van godvrucht verftokt en verflikt is; die door hunne gemoedsneigingen, door hunne aardfche inzichten, alleen gedreeven en aangezet worden; die de waereld van haare asfche met vermaak zoude zien rukken, en het gantfche menfchdom vermorfelen, indien zy het maar mogten ontkomen, en over de overblyffels een willekeurig beftier oeffenen; zulk foort van Lieden moetge geen zedeplichtén voor oogen houden; geen gelykheid van rechtsoeffening; geen billykheid; geen recht. Hun zetregel is, dat zy alles mogen doen, daar zy de magt toe hebben: niet de zedelyke bevoegtheid maar hunne krachten bepaalen de uitgebreidheid en grern  m 33 >& grenzen van hun recht, en wat zoude men met zulk volk redeneeren; wat vrucht daar van te wagten ? Wat zegtge ? myn Vriend! heb ik niet wel dubbelde, en meer dan dubbelde reden om myn fchryven te ftaaken ? En of alle deeze nog niet genoeg waren, komt 'er nog eene by, welke ik waarlyk noch voorzien noch verwagt had. Zedert dat ik U myne Brieven gefchreeven heb, of liever, zedert dat zy door de drukpers onder elks oogen zyn gekomen, heb ik nu en dan al eens over dezelve hooren mompelen: 't heeft my, myn Vriend, in zekeren opzichte , niet verwondert. Want, daar men niets voor den Prins en de zynen wil dulden; daar men zich gerechtigd acht om den Prins en de zynen den dolk in het hart te böoren, wat wonder, dat alles wat 'er voor den Prins en de zynen uitkomt, als doemwaardig word uitgekreeten ? Ik heb daar by geen vleemenden ftyl: ik weet de zaaken niet te bewimpelen; noch dezelve onder eene lieffelyke gedaante voor te draagen. Gewend aan den loop van A B. is gelyk aan C B. C D. is ook gelyk aan C B. derhalven is A B. mede gelyk aan C D. is 'er in myn fchryftrant zoo iet, dat ik geen naam kaa geeven, maar dat de Lieden geweldig tegen ftaat. Zulk een trant van fchryven, en de redeneeringen tot welken dezelve aanleiding geeft, draagen dikwyls den naam van ftout en fterk. Zeker is het, dat de overtuiging, welke zy voortbrengen, ten 1 XI. Stuk. C hoog-  ©0 koogften moet mishaagen aan die geenen, die niet overtuigd willen zyn; noch dulden kunnen dat anderen overtuigd worden. Geen wonder derhalven dat myne Brieven de lippen doen hangen. Ik heb het U in myn eerften voorfpeld en herhaal het nog; zy doen geen vrucht ; zetten de boosheid aan ; en fchynen regt gefchaapen om my veel onheils te brouwen. En waarom tog zoude ik het U ontveinzen? Men mompelt (zeg ik) over myne brieven, als of die mede onder de oproerige Blaauwboekjes gefteld moeften worden. Dit maakt my huiverig. En wie, myn Vriend! zoude niet huiverig worden, als hy gewaar word, dat dat geen, 't welk in 't licht gezonden word om beweegingen van muitery en oproer tegen te gaan; om de begrippen van regeringloosheid, in hunne geboorte, te fmooren; om het vuur van burger, twift, dat hoe langer hoe heviger aan 't branden raakt, en naar alle kanten overflaat, te blusfchen ; dat, zeg ik, zulk foort van fchriften gefteld word onder de oproerige libellen; en nog wel niet flechts door lieden, aan welken men een diergelyk begrip kantoegeeven, maar door zulken,van welken men natuurlyk een gantfch andere beoordeeling moet verwagten. Zoo men ooit zeggen kan variant Doctores, de Geleerden zyn 't niet eens: dan is het buiten tegenfpraak in die gevallen, in welken het al of niet gevoeglyk fchryven tot een onderwerp van rechtspleeging word genomen. Wie is niet gevoelig aan het minfte dat gezegd word,  CK 35 >® word, en 't welk hy belang heeft, of belang fielt dat verzweegen worde? Wie acht 'er zich niet door beledigd ? Terwyl men het Eminent Hoofd van de Republieck door duizend en duizend fchriften en printverbeeldingen gehoond en gefmaad, en door lafteringen op lafteringen by aanhoudenheid n overlaaden ziet, terwyl fommige Regenten in hunne eer en goeden naam en faam op het fmaadelykfte aangetaft worden; en terwyl het ontzach en de eerbied voor de Hooge Overheid opentlyk gefchonden worden, dreigt (ik herhaal het nog) het gevaar dien geenen, die zich verftout, om zich over fommige ftappen van eenige Regenten uit te laaten, offchoon dezelve geen ander doelwit hebben, noch tot iet anders ftrekken ,!dan den onfchuldigen te verdedigen , en den onfchuld te ontheffen en te wasfchen van het gif, het welk de lafter op haar verfpreid heeft, en waar door zy onkenbaar geworden is. Immers, hoe men 'took zoude zoeken te maaken, het zal altyd uit den aart der zaake zeker zyn, dat een verdediging omtrent lafteringen niet kan gefchieden , i zonder beledigende te fchynen voor die geenen, die meer of min deel aan het lafteren hebben, om dat die verdediging een onderzoek van derzelver gedrag, en eene mispryzing van het zelve noodzaaklyk mede l brengt. Eene wederlegging van befchuldigingen, ; zonder te treeden in de wyze op welke die befchulj digingen gedaan zyn, is onmooglyk: geen menfeh, die een ander befchuldigt, kan derhalven zeggen beledigd | te zyn, wanneer ham in 't onderzoek van zyne baC a fchuU  fcholdiging, en van de wyze waar op die gefchied is, zaaken voorgehouden worden, die uit zyne befchuldiging en de wyze waar op hy die gedaan heeft, voortvloeien. De Verdediger handelt dan fuo jure: en niemand kan beweeren beledigt te zyn door een ander, wanneer deeze gebruik maakt van zyn recht. Hier by komt nog, dat een aanvaller noch den geenen, dien hy aanvalt, noch dien geenen, welke de verdediging van den aangevallenen op zich neemt, kan voorfchryven de wyze of de maat, hoe de verdediging dient te gefchieden. Een Aanvaller, en inzonderheid die geen, welk een ander ligtvaerdiglyk van wangedrag of misdaad befchuldigt, ftelt zich vry willig bloot en onderwerpt zich aan alle de middelen, welke de aangevallene of befchuldigde vermeenen zal tot zyne verdediging noodig te hebben. Ik heb 'er in een myner eerften van gefprooken. Nog meer. Gy weet, dat 'er geen fterker noch prompter bewys is om de befchuldiging van zekere gepleegde misdaaden, als diefftal, moord, huisbraak, en diergelyken, te wederleggen, dan zyn alibi te bewyzen : dat is, aan te toonen, dat op dien tyd en plaats, waar in en waar op de misdaad zoude zyn gepleegd, de befchuldigde op eene andere plaats is geweeft. Dus is 'er ook geen fterker noch prompter bewys om de valfchheid van eene befchuldiging van zekere misdryven aan te toonen, dan blyken voor den dag te brengen, dat die en die de aangetygde misdaad begaan hebben, en niet die geen, die 'er mede  CK 37 >@ mede betigd word. Gevolglyk hebben die geenen , welken iemand een wanbedryf te lafte leggen, het zich zeiven te wyten, wanneer een befchuldigde doet zien, dat niet hy, maar zyne befchuldigers zeiven, of anderen, het misdryf begaan hebben. Hiertoe word hy gewettigd door het recht van tegenweer. Juift zoo is het gelegen met de befchuldiging tegen Z. D. H. den Heere Prinfe van Oranje, ten aanzien van de vervallen zeemacht en werkeloosheid geduurende den oorlog. Derhalven hebben die geenen, welken die befchuldiging opgebragt hebben, of toegelaaten hebben dat die opgebragt wierd, en by aanhoudenheid dulden dat dezelven als nog in publycke en andere papieren blyft duuren, het zich zeiven alleen te wyten, dat 'er getoond worde,dat niet de Prins, maar datzy die befchuldiging verdienen. Dit fpruit voort uit het recht, om lafter tegen te gaan: en daar is geen fterker. Niet te min weet ik, myn Vriend, dat deeze leer aan veelen niet behaagt, wanneer die tegen hen werkt. De eigeliefde gloeit te fterk in onzen borft: is het zeggen van den latynfchen Dichter Video meliora proboque, deteriora Jequor, waar; niet minder waar is het, en de daaglykfche ondervinding leert ons, zoo als ik bet bereids aangemerkt heb, dat het geen gelaakt word, juift door die geenen gedaan en gepleegd word, die het gereedfte zyn om het te laaken ; even gelyk die geenen, die het meefte de mond vol hebben van vryheid, de ergfte vyanden en onderdrukkers van de vryheid zyn. C 3 Hier  38 Hier komt nog by eene meeriigvuldigheid van omftandigheeden , die ons in de maaling brengen, en doen twyffelen wat wy mogen zeggen of moeten zwygen. De begrippen, ik heb het airede aangemerkt, zyn zoo verfchillende daaromtrent, en de behandelingen zeiven verfchillen zodaanig, dat ik niet zie hoe men hier een vafte ftreek zoude kunnen houden, welke deezen of geenen niet beledigende zullen vinden. Wy weeten, myn Heer, de rechten leeren het ons, dat zoo wel in beledigingen, door woorden als door daaden gefchied, zorgvuldig acht gegeeven moet worden op die geenen, die auüores rixa zyn, die de eerfte aanleiders of de eerfte oorzaaken van den twift zyn. Die ftelregel word in onze hedendaagfche gefchillen over de algemeene zaak uit het oog verlooren, zelfs door zulken, van wien dit het minfte te verwagten zoude zyn. Alles wat 'er voor of tegen den Prins uitkomt word over een kam gefchooren, op gelyken voet oproerig genoemd: de aanvallers en verdedigers worden geljk gefteld: even als een Rechter, die twee lieden, met eikanderen gevogten hebbende, voor zich ziende ftaan, en van welken de een den ander op 'l lyf gevallen zoude zyn, en deeze zich verweerd zoude hebben, alleen het vegten in overweeging zoude neemen, en beiden de Vegters eene gelyke ftraf opleggen, om dat zy, als 't ware, beiden zouden hebhen gevogten. Ja, het gaat zelfs in de^ze zaak verder. Verbeeld U eenige Lieden, die,  39 die, om iemand uit de handen van Struikroovers te redden toegefchooten, daar door met die Scruikroovers in gevegt geraakt, en voorts nevens de Struikroovers gevangen genomen zynde, met deeze uit hoofde van vegtery tot dezelfde ftraffe gedoemd zouden worden, vermits de Rechter alleen het vegten in aanfchouw zoude neemen, zonder eenigzins te letten op de aanranding, op het toefchieten, uit een prysfelyke gemoedsneiging, en uit grondbeginfelen van eer en deugd; zonder acht te flaan op de algemeene plichten der menfchen, die hen moeten beweegen om een aangeranden byftand te leenen. Gy zoudt vaft niet aarfelen om zulk eenen Rechter te befchuldigen van onrechtvaerdig te handelen. Wel nu? gaat het zoo niet met de fchriften, welken blootlyk gefchreeven enin't licht gezonden worden , om de aanhoudende aanvallen op en tegen den Prins af te wenden? Gaat het zoo niet met myne Brieven. Men ziet niet in, of het geen 'er in voorkomt ftrekt, om een aanranding tegen te gaan, om Hagen te keeren, of om zich tegen eene vermeerdering van wonden te beveiligen en te hoeden; genoeg is het, dat 'er dingen in gezegd worden, welken zekere lieden onaangenaam vallen, omze al mede onder de oproerige gefchriften te ftellen: en wat wonder! daar zelfs, niet flechts het uittrekfel uit de Memorie van Z. D, Hoogheid, maar de Memorie mede van de befchuldiging van oproerigheid niet is vry gebleeven. Al wederom eene reden om U te vraagen, of bet niet C 4 tyd  tyd zoude zyn de zeilen wat in te haaien en naar een goeden haven om te zien ? en of ik wel te onrecht gezegd heb, en alsnog herhaale, Monfieur Ehtienne, Eh! ne nCimprimez pas! Breng alle de overweegingen, welke ik U, omtrent het al of niet aanhouden van 't fchryven deezer Brieven, voorgedraagen heb, eens te zaamen, en zeg my dan (ik moet het nog eens herhaalen) of ik niet aan myn taak, en aan 't geen 't welk gy van my gevergd hebt, voldaan heb? en of het niet oleum & oper amper der e, tyd noodeloos te verfpillen, de rnoriaan te wasfen, zoude zyn, indien jk nog verder de pen bleef voeren ten bewyze van 't geen ik meen beweezen te hebben, of tot wederlegging van fchriften, die geen wederlegging verdienen; of tot opheldering van zaaken die reeds opgehelderd zyn; of tot het te regt brengen van misleiden die bereids te regt gebragt zyn, of die te regt gebragt kunnen worden, als zy maar willen leezen 't geen bereids gedrukt is; of om poogingen tegen te gaan, die geen indruk meer maaken, en waar voor het tegengil reeds in ieders handen is. Men kan zoo wel te veel dan te weinig doen. Op gelyke wyze kan men zoo wel te veel als te weinig fchryven. My dunkt, ik heb het al lang genoeg gemaakt. Ik beroep my op het getuigenis van Bladvouwer. Twee zaaken zyn 'er echter, welke een nadere befchouwing verdienen, die ik in myne voorigen ' .. i ) be«  bereids heb aangeroerd, en in myne volgende nader zal vertoogen, daar ik U een verder verflach van myn reisje en de gefprekken met Spreeuwenburg zal doen. Doch gy zult het my ten goede houden indien dit niet lpoedig gefchied. Ik kan de bedrukte Weduwe van Zorgeloos niet zonder hulp laaten: en haare zaaken neemen my veel tyds weg. Ik groet U, en fiiyf beftendig met alle eerbiedenis, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. BW. Bienaar, Den 6den Tuly 1783, Reinier Vryaart, C 5 ZEVEN  ZE VEN-EN- TAG TIGS TE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer geëerde Vriend! Twee zaaken zyn 'er, zoo als ik U gefchreeven heb, welken my nog af te handelen ftaan. I. Het geeven van ampten en bedieningen aan Vreemdelingen. 2. De hedendaagfchs leere dat het opperfte gezag by het volk berujl. Het eerfte verdient wel dat wy 'er ons wat by ophouden, om dat men onder de redenen, welken men aangevoerd heeft, om den Heer Hertog van den Heere Stadhouder te verwyderen, gefteld heeft, dat de Heer Hertog een Vreemdeling is. Het tweede, om dat ik het der moeite waerdig oordeel, datwe onze gedachten eens laaten gaan over het tegenwoordig zoo fterk aangedrongen gevoelen, dat de opperheerfchappy gelegen is by het volk, en dat men de dwaasheid en de gevaarlykheid aantoone van den ftelregel,welken men daar by ftaande houd, en in de Haarlemfche Courant met ronde woorden ( ge. lyk ik U in een myner voorige gemeld heb ) geuit heeft: naamlyk, dat het volk ten allen tyden be. voegd zoude zyn om de Regeringsvorm van zynen Burgerftaat te veranderen. Het gewigt, het welk  # welk ik in een onderzoek van dit gevoelen ftel, is ook de reden, waarom ik zoo beluft ben geweeft om 'er Spreeuwenburg over te hooren. Ik zoude dan gaarne, zonder uitweiding, tot de befchouwing dier twee zaaken toetreeden, was het niet dat gy my van tyd tot tyd vroeg , waar blyft het vervolg van het verhaal der woerdfche rez'ze? Gy fchynt op die vertelfels nog al wat gefteld te weezen: opkomende voorwerpen en de veelvuldigheid van ftoffe hebben my die nu en dan doen af breeken; en zoo is het ook gelegen met het verhaal van myne reis met Spreeuwenburg. Als ik U van alles verflach wilde doen, kwam ik nooit tot de hoofdzaak; reeds had ik by my zeiven beflooten om van myne ontmoetingen geen woord meer te reppen: ik verlies 'er te veel tyd mede: en raak te ver van de weg af. Evenwel, dewyl zy U wat fchynen te verluftigen, zal ik U nog het een en 't ander van 't geen ons in onze reis is ontmoet, vertellen: bet zal my brengen daar ik eigentlyk weezen moet; en nog eenige byzonderheedeh behelzen, die U tot de kennis onzer vaderlandfche zaaken, en van ons nationaal karakter niet onverfchillig zullen voorkomen. Vooraf moet ik U verzoeken uwe kiesheid wat te temperen. Gy zult in deezen brief een Perfonaadje zien , wiens woorden ik my gewagt zoude hebben op 't papier te brengen , indien het niet zeer dienftigwas,dat men de Lieden leerde kennen,die zich zoo yverig tegen onze tegenwoordige Regc ringsvorm uitlaaten. Wy  <& Wy waren, zoo als ik U in mynen brief van den 6en July gefchreeven heb , te Woerden met Vafthouder aan 't redenwisfelingen geraakt. De klok waarfchouwde ons, dat het tyd wierd, om 't vuur te verlaaten. Onze pyp gerookt hebbende, begaven wy ons te bed. Des anderen daags, na dat wy ontbeeten hadden, gingen wy by Gulhart, en bleeven daar des morgens bezig tot het middag uur. Aan tafel gegaan zynde, viel 'er in het begin weinig te praaten. De een keek den anderen aan, om te zien of hy 'er wat kennis uit konde krygen. Naaft my zat een Heer redelyk reifig van geftalte, en dien ik Vloekland had hooren noemen. Het eerfte dat de man tegen my zeide, was, toen de baars op tafel gezet ftond: die vifch ziet 'er G.. do. .. kapitaal uit, daar zal ïkje blix... agter zitten. — Ik keek hem aan, en gaf geen antwoord. — De knecht van Gulhart, hem zynde komen vraagen, wat wyn hy begeerde ; en op zyn verzoek rhinfen gebragt hebbende, fchonk Vloekland zyn glaasje in , dronk dat uit op de gezondheid van Doctor Snel, en blies my in 't oor, dat is by m.. zaal kapitaale wyn:-" proef die eens, voegde hy 'er by, myn glas vol fchenkende. — Ik drink geen rhinfchen wyn, antwoordde ik hem. — Niet, zeide hy , dan weetge b. m.. z ... niet wat goed is. Met een nam hy myn glas, dronk het uit, gaf het aan zyn knecht, dien agter hem ftond, en beval hem my een ander glas te geeven, 't welk gefchiedde. Vervolgens wierd 'er aan tafel van het een  # een en ander 'gefprooken, en gelyk gy wel begrepen kunt, onze oorlog met Engeland bleef niet onaangeroerd. Vloekland, die 'er alles uitlapte wat hem voor de mond kwam, had byna de praat alleen. Zonder te wagten dat hem zyne gedagten over 't eene of 't andere gevraagd wierd, liet hy zich over alles uit: keurde goed of kwaad wat hem zoodanig voorkwam, en op eenen toon, dat 'er maar niet tegen te zeggen viel. Hy fprak fchier geen drie woorden, of daar kwam een Mix.. een don., een G-. d.... een by m.. zaal by; en 't flot was, dat is maar uit, dat is maar afgedaan. - Mevrouw Gulhart viel hem nu en dan wel eens in de reden , hem zeggende, wel Jan-Neef! Hoe kuntge altyd zoo yslyk vloeken. Ik wilde datge dat een beetje liet. Maar dan was het. Wat blix.. raakt het jou ? Neemt gy 't voor den Prins op? waaromd maakt hy niet dat wy fche-. pen hebben, en dat we de Engelfchen op hun tabernakel komen? Dur'ftge den Prins nog voorfpreeken , die onze fchepen in Texel laat verrotten? Wel, mogt Mevrouw Gulhart zeggen, ik fpreek van den Prins en van de Engelfchen niet: daar weet ik niet van. Het was beft, dat alle die 'er niet van weeten zweegen. Ik fpreek van uw vloeken: dat mag ik niet hooren. - Mevrouw, viel daar op Spreeuwenburg in, die woorden zetten kracht by aan de reden: zomwyl komen zy ons merkelyk te baat, om , wanneer 'er iet aan de waerheid te kort komt, dit gebrek te vergoeden.- Op  Op dit zeggen, zette Vloekland een paar blikken op tegen Spreeuwenburg, zeggende: waar bl.... bemoeit gy U mede? Gy weet 'er immers niet van. Wat d hebt gy ooit de Marine geleerd? de Prins weet 'er ook niet een d van, en daarom gaat alles verkeerd. Lees de Couranten maar, daar zultge nu en dan leezen dat de adminiflratie van de Marine geduurende den oorlog zeer flegt is geweeft, en nog flegt is. Ik wed, datge den Poft van denNeder.Rhyn, de Diemermeerfche en de ZuidlioUandfche Couranten niet leeft. Doe al, antwoordde Spreeuwenburg, en de franfche Leidfche Courant ook, en dan nog Le Politique Hollandois. Ik admireer die Schryvers: ik houde die voor de fchranderfte vernuften die 'er ooit geweeft Zyn. Zy hebben het zoo verre weeten te brengen, dat zy op hun bloot zeggen geloofd worden; men vergt hun geen bewys; het is alles waar wat uit hun mond of pen vloeit. Zy zeggen dat de Prins alles verkeerd doet, alles bederft, het vaderland verraad. Dat geloof ik als Evangelie, om dat die Lieden het zeggen, en het door anderen geloofd word, of geloofd fchynt te Worden. Hebtge nooit geleezen , voegde Spreeuwenburg 'er by, hoe het met de monniken gaat: die neemen voor waerheid aan, leeren en preeken als waerheid , al het geen de Vaders, Overften en Priefters van hunnen orde zeggen voor waerheid te houden; en die Vaders houden en neemen voor waerheid aan, wat de Bisfchoppen ftellen waerheid te zyn; en deeze we-  47 >& wederom wat de Aartsbisfchoppen ftellen regtzini nig te weezen, en zoo vervolgens. —— Wel nu, zeide Vloekland , wat wil dat al de bl.... zeggen. Dat wil zeggen, zeide Spreeuwenburg, dat de Lieden die de Po/2 van den Neder-Rhyn, da Couranten, en die beroemde gefchriften, vooral de JDiemermeerfche en Zuidhollandfche Couranten leezen, en 't geen zy vertellen voor waerheid aanneemen, even zoo voorzichtig te werk gaan als de monnikken. Zy gelooven het geen de Hoofden van hun orde willen dat zy gelooven zullen: leeren en preeken voor waerheid het geen hun daar voor geleerd en gepreekt word: dat hangt als een fchakel aan malkander; zoo komt het tot den gemeenen man, en op die wys gelooft al het volk het geen de opperfte willen hebben dat het volkgelooven zal. Zoude ik dan die rechtvaderlandfche fchriften, die ons zoo klaar, zoo duidlyk, zoo overtuigende onderrichten, wat wy gelooven en doen moeten om rechtzinnige vaderlanders te kunnen heeten, en voor geen Landverraders te boek geftelt te worden, niet leezen ? Wel, myn Heer! waar komt gy van daan ? daar is geen menfch in ons Land, die den Poft van den Neder-Rhyn niet leeft* Men laat dat blaadje zelfs de kinderen hard op leezen. Ik wed dat Mevrouw Gulhart het wel leeft.— Ik, zeide daar op Mevrouw Gulhart, wat zou ik daar aan leezen. Die Lieden weeten 'er niet meer van dan ik: ik verfta niet wat gy zeggen wilt met van die orde te weezen: ik heb met myn huishouden  den wel wat anders te doen dan zulk goed te leezen. Wat d zegje, viel daar op Vloekland in, zulk goed? WelG.. d... daar ftaat het alles in, zoo als het gaat. Dat heeft my iemand gezegd, die 't by myn z... wel weet, en die 't iny niet zeggen zoude, als het niet waar was. Dat zal vaft, hervatte Spreeuwenburg, een Bisfchop of Aartsbisfchop in 't Politieke geweeft zyn.- Loop naar den bl met Uw Bisfchoppen en Aartsbisfchoppen, voer hem Vloekland driftig te gemoet. Het was een Capitein van een Vry-Compagnie. —-— Zoo meen ik het, hernam Spreeuwenburg, wy vaaren in een fchuitje: vlieg maar zoo heftig niet op, wy zullen het ras eens worden. Maar a propos van leezen gefprooken, gy vroeg mydaar ftraks of ik den Poft van denNeder-Rhyn, de Diemermeerfche en Zuidhollandfche Couranten wel las? maar gy, Vriend-lief, leeftge wel den Ouderwetfchen Patriot en den Poft naar den Neder-Rhyn.— Wel neen, antwoordde Vloekland, wat zoude ik daar aan leezen ? Het is al te maal vodde dat 'er van dien kant uitkomt. Maar de Poft van den Neder-Rhyn, de Poft van den Neder-Rhyn! dat is G.. d.. • een blaadje dat te pynewaard is: ik wil om duizend ryers wedden, dat neef Julfus die ook leeft: de man is anders geen groot Lief hebber van leezen, maar de Poft van den Neder-Rhyn, de Poft van den Neder-Rhynl wat zegje Julfusje,zeide Vloekland, (Julfus, die aan de andere zyde naaft hem zat, op de fchouders flaande) daar liktge de vingers van, niet  3K 49 niet waar maat ? — Vaft lees ik die, antwoordde Julfus: dat is myn bybel. Foei! Govert » viel daar op Mevrouw Gulhart in, fchaamtge U niet? en verdraagt Uw vrouw dat? daar zit- ze, zeide Julfus: zy mag U antwoorden. Jufvrouw Julfus, die geen mond open gedaan had als om te eeten, zeide daar op: wel Heer! Tante! wat zoude ik doen. Zy hebben myn man, die nooit plagt te leezen, zoo lang aan de ooren gemaald,, dat hy de Poft van den Neder-Rhyn moeft koopen, dat hy 'er toe overgegaan is: als 'er zoo wat blaadjes uit waren, dan moeft hy die, zeidenze, mooi laaten binden, en naaft den bybel leggen ; dat doet hy ook al; maar hy leeft 'er de helft niet van : hy kykt de blaadjes eens in, en dan legt hy- ze neer. Dat is, voerde daar op Julfus haar te gemcet, een vermalledyde leugen. Een enkel, de overgeflaagen, lees ikze allemaal. Ik heb 'er klaar uitgezien, dat de Prins niet deugt, en dat de Stadhouders ons tot flaaven willen maaken; datwe daar voor zorgen moeten, en daarom leeren optrekken en fchieten: gelyk als toen de fpaanfchen in 't land waren; en datwe dan geen Landtroepen no. dig hebben, dat verfta ik klaar. Wanneer trekt de Heer Julfus op, vroeg hem Spreeuwenburg , met een ernftig gelaat. Ik, antwoordde Julfus, ik doe niet meê. ——• Dat is niet wel , hervatte Spreeuwenburg: my dunkt dat de Poft van den Neder-Rhyn preekt, datwe alle meê moeten leeren optrek- XI. Stuk. D ken,  & ken , om tegen de inr en buitenlandfche vyanden te kunnen ftaan ; datwe anders geen goede patriotten zyn; en dat de verdervende hand ons anders zoo drukken zal, gelyk ik nu die citroen druk, tn ons zal doen vergaan , gelyk dit citroen - fchuim in myn mond vergaat. > Ja, antwoordde Julfus , dat, hoor ik wel, maar ik blyf by myn affaires. Zy hebben het zoo lang zonder my kunnen ftellen, zy zullen het in 't vervolg nog kunnen doen. Ik houde van geen vechten. Niet, zeide Spreeuwenburg, wel dan bentge geen echte noch regte Batavier. Jongen! het ftaat zoo fchoon voor een Barbier, een Apotheker, een Kleermaaker, een Procureur en een Notaris, met een houwertjeop zyde, de fnaphaan op fchouder, de patroontas op 't gat te zien flappen , en zich verbeelden Pruisfifche Helden te weezen. Gy weet niet wat de verbeelding kan uitrechten. O! die maakt de menfchen zoo gelukkig. Gelcofme, Julfus, word ten eerften, alsge t'huis komt, mede een exerceerende Burger. Dat zal hy wel laaten , viel daar op Juffrouw Julfus zeer fchielyk in. Daar is t'huis genoeg te exerceeren. Myn man heeft wel wat anders te doen als foldaatje te leeren fpeelen. Het zou 'er mooi met onze affaires uitzien, als hy die malligheid in den kop kreeg. Hoor, myn Heer Spreeuwenburg , ik verzoek U, datge myn man daar niet toe aanzet. Het zou gaan als met het koopen van den Pojivan den Neder-Rhyn, dat een beufeiing is; maar als by mede aan't foldaatje fpeelen ging, dan wift  wift ik voor my en myn kinderen myn Ieeven geen raad. De nood breekt wet, zeide Spreeu¬ wenburg; en de Poft van den Neder-Rhyn fchreeuwt dat 'er gevaar is , dat men zich wapenen moet. — Welnu, antwoordde Juffrouw Julfus, laat hy en die geenen die gevaar zien, zich dan wapenen, en gaan vechten. Ik zie dat gevaar niet; en ik wil niet hebben, dat myn man zal leeren fchieten. Hy mogt een ongelukkrygen,en ik ben hem nog niet moede. Op dien voet en trant liep ons gefprek geduurende de maaltyd. Juffr. Julfus merkte niet, dat Spreeuwenburg fchertste. Julfus ook niet: maar Vloekland keek Spreeuwenburg zomwylen wat vinnig aan, my nu en dan in 't oor bytende; hy fopt- ze bl hy moeft het my G.. ftr.... me niet bakken. Van tafel- opftaande , luifterde my een Heer, die over my gezeeten had, in 't oor; zoo zyn zy meelt allen die tegen den Prins en tegen zyn beftuur raazen, met een op Vloekland en Julfus wyzende. Regte domooren ! die men gebruikt gelyk: de dieren dikwyls de Ezels gebruiken, om hunne vyanden een fchrik aan te jaagem Spreeuwenburg, die dit hoorde, zeide daar op: die domooren, of Ezels, hebben het met hun balken alzoo verre gebragt, en zoo veel volks aan hunne meefters bezorgd, dat ik al meer dan eens gewenfcht heb ,om ook onder den troep te geraaken. Dat volk houd het hok zoo in, dat 'er geen bykomen aan is, of men moet ten minften door een lang-oor begunftigd worden. Zy hebben de meefte van de dieren D 2 aan  aan hunne zyde weeten te krygen: zy zyn 't met hun alle meefter: en ik voeg my by de fterkfte par- thy: dat is het voorzichtigfte. Hoe lang zal 't duuren ? vroeg Schrandergeeft: daar zal eens een tyd komen, dat men zien zal, dat dat geruchel maar voor de dwaazen is. - Dan ga ik wederom tot Eelhart over; bied hem myn dienft aan; hy zal my wel in genade wederom aanneemen, dan ben ik immers wederom geborgen. Daar is tpg niets beters ,gelooftme, dan den huik naar de wind te hangen. Daar komt men het verfte mede: ziet het haartje maar eens rond: van dertien zult gy 'cr negen vinden, die gy voor goede vrienden van Eelhart gehouden zoudt hebben, en die waarlyk al vry veel van hem begunftigd zyn geweeft, en nu het ergfte tegen hem aangaan. Ja maar, zeide ik daarop, zy zouden hunne rekening wel eens verkeerd kunnen maaken. De Waerd leert eindelyk zyne Gaften kennen, en als het balken der Ezelen eens zal ophouden , zouden 'er wel naaweenen kunnen opkomen. Dan, als dan, zeide Spreeuwenburg. Men moet zich van de prefenten bedienen, en over de gevolgen niet bekommeren , dat heb ik van Seneca geleerd. . Dat geloof ik niet, viel Schrandergeeft daar op in. Dan mag het, hernam Spreeuwenburg, van een ander zyn: het doet 'er niet toe. Het is de befte les die men ooit iemand geeven kan. Vraag het Julfus maar, die zal 't U zeggen. , Wat moetgevan my hebben, riep Julfus. —Ofge  53 >& ge niet begrypt, dat die de grootfte hoop volgt, 'er het befte aan toe is? — Wel vaft, antwoordde Julfus, dan kan men het meefte verkoopen. Een winkelier te Amfterdam verkoopt immers meer als een winkelier te Woerden. Dat lykt 'er niet na. Ik durf niet zeggen, hoe veel klanten ! Neef Olyk al gekreegen heeft, zedert dat hy zoo ! voor de vryheid en tegen den Prins, aan ieder die : byhem komt, gefprooken heeft; de man had het l te vooren wat benauwd:nu is hy 'er boven op: j in 't kort zal hy een buiten-plaats koopen, en een chaisje met cwee paarden aanleggen. — Wel zoo, wel zoo, zeide Spreeuwenburg, die Neef Olyk is waarlyk olyk. Het fpytme, dat ik geen winkel i heb, ik zoude vaft zyn voorbeeld volgen. — Maar r zeide daar op Vafthouder , als de kans eens keert' ü en 't loopt eens anders om. Wat zwaarigheid' ;: antwoordde Spreeuwenburg? Ik heb het zoo even j, al gezegd: de huik naar den wind hangen. O!daar komt men zoo ver mede. Wat drommel J zietge niet hoe de Schippers en Stuurlieden te werk. gaan.. ; Zy kyken immers beftendig naar 't wimpeltje, om te zien hoe de wint waait: en na dat de wint is, ftuuren zy het fchip. Dat moeten wy ook maar doen. Wat zegtge, Julfus. Vaft, antwoord- : de Julfus. Zoo leef ik'er altyd mede. Daar heb ik my altyd wel by bevonden. Julfus is G.. d... Izóo gek niet als hem de kap wel ftaat, viel daar op Vloekland in: ik ben ook van die religie. . Dat geloof ik, zeide Spreeuwenburg: geenmenfch D 3 van  van verftofid zal 't anders begrypen, en geen voorzichtig rnan anders handelen. Onder dit praaten gingenwe, op het noodigen van Gulhart, in een andere kamer, daar koffy, thee, pypen, en taback gereed ftonden. Wy begaven ons, Schrandergeeft, Spreeuwenburg, Vafthouder en ik ineen hoekje,aan een byzonder tafeltje, daarwe een pyp opftaken. Wat dunkt U, zeide ik tegen Vafthouder, van den vrede; zoudenwe by 't gemis van Nagapatnam, de vrye navigatie voor de Engelfchen , en wat wy verder afftaan, zoo veel verliezen als het aan veelen toefchynt? en zoudenwe dat niet wel vergoed krygen door onze vaart en koophandel op America? Alles, antwoordde Vafthouder, hangt af van 't gebruik en misbruik. Wat baat het tog, dat men de fchoonfte thuin met de heikaamfte gewasfen bezit, indien men 'er geen gebruik van weèt te maaken ? Wat baaten alle gelegenheeden van voordeel, als menze verwaarlooft? Hoe veele Jongelingen zietge niet, die, met de voordeeligfte geleegenheeden om groot te worden, nogthans, gelyk men zegt, het fortuin met de voet fchoppen; en hoe veeie menfchen zietge niet te gronde gaan, met de allerbefte geleegenheeden om zich tê verheffen, daar anderen wederom als tegen de geleegenheeden worftelende, het 'er boven baaien: dus zietge de Comptoiren by ons ryzen en daalen, naar maate dat 'er van de iniddeten die men heeft, gebruik gemaakt word. De Spanjaarden en Portugeezen zyn meefter geweeft  <$ meefter te maaken van den Salpeter, welken in het ryk van den Grooten Mogol valt. Wy hadden die te vooren in onze macht; maar de Engelfchen, de baas in den Indoftan 2ynde geworden, en in ftaat gefteld om 'er de Vorften de wet voor te fchryven, hebben het ras zoo ver weeten te brengen, datwe de voorkeur verlooren en zy die gekreegen hebben. Dus is het ook met de Lynwaaten, welke in die Landftreeken gemaakt worden. In vroegere tyden werkten de Landzaaten aldaar voor de Compagnie , die hun goed afkogt: doch dit is nu mede gedaan, en zoo is het daar met alles , behalven met den amphioen of opium, welke de onzen, zoo veel my bekend is, nog uit die Landftreeken naar Java overzenden, en van daar flyten. Men moet evenwel niet denken dat alles voor ons Land even zoo voordeelig is, als voor de Compagnie. De ooft-indifche Damaften, Chitfen, en wat verder gemaakt uit Ooft-Indien is overgebragt, heeft al veel medegewerkt om de inlandfche fabrieken in den grond te helpen; gelyk het gebruik van koffy en thee onze bierbrouweryen, eertyds van zoo veel aanzien, gantfchlyk heeft doen vervallen: zoo dat het te bezien zoude ftaan of wy van den eenen kant niet wel zoo veel verlooren als aan een anderen kant gewonnen hebben. Ik weet niet, of daar wel eens een berekening op gemaakt is. Derhalven, (dus ging Vafthouder voort) alswe vaa 't afftaan van Nagapatnam fpreeken, weet ik D y waar-  waarlyk niet, of wy 'er zoo veel by verliezen zouden : het eenigfte dat 'er my als gewichtig in voorkomt is de ligging. De kuft van Cöromandel ligt tegen die van Ceilon over, en Nagapatnam is 'ér het gelegenfte toe: alsge U de tochten onzër voörige Ooftindievaarders herinnert, zültge bevinden, dat zy die van Cöromandel op Ceilon en wederom van Ceilón op Cöromandel deden, die overtogt zeer gemaklyk zynde. Wanneer de Engelfchen nu meefter zyn van Nagapatnam, dan kunnen zy by de eerfte vredebreuk daar van gébruik maaken om naar Ceilon over te fteeken en ons aldaar te overrompelen: hetwelk zekerlyk voor ons een doorn in de voet zoude zyn; maar wanneer wy daar tegén overftellen, dat de Compagnie weinig of geen voordeel aan de vaart en handel op Cöromandel heeft; dat zy groote koften zoude moeten doen om haare Comptoiren en plaatfen in behoorlykën tegenweer te onderhouden, ten einde tegen de Engelfchen beftand te kunnen zyn; en dat, wanneer zy dit niet doét, de Engelfchen, by het eerft gefchil, zich van hunne bezittingen meester kunnen maaken, uit hoofde van hunne groote overmacht, dan word het in myn oog een raadfel, v/at waarlyk voor 't befte te houden is. Was het zoo, dat de kuften van Cöromandel aan de Compagnie door de vaart en koophandel zoo veel voordeels toebragten, dat 'er het nodig onderhoud van Nagapatnam uit gevonden konde worden; en wierd 'er met die vaart eh koophandel zoo geleefd, als het  <$ het behoorde, om 'er dat genot uit te trekken\ dan zoude, voor zoo veel ik het inzien kan, het der moeite waerdig zyn, om op de te rug gaaf vaa Nagapatnam te blyven ftaan: maar dit niet zynde* zoude ik 'er grootlykfch aan twyffelen. Ik twyffel 'er niet aan, viel daar op Spreëuwenburg in: ik heb die Heeren gifteren al overtuigd, datwe alles maar aan de Engelfchen moeften afftaan. Alles is ons tot laft en nadeel; precies om de rederi die gy zegt: daar word geen gebruik van gemaakt. Overtuigd zeide Schrandergeeft, dat is veel. Overreed zoude nog wat kunnen aan komen; maar met uw welneemen, ik ben het nog niet met Ü eens. Zoo lang als 'er leven is, is 'er hoop: en 't is niet gezegd, dat men niet eens de handen in een zalflaan,omde abuifen te verhelpen, aan welken gy het verval van de O. I. C. hebt toegefchreeven. Het is ook niet gezegd, ant¬ woordde Spreeuwenburg, dat men 't ooit doen zal. Ik voor my, ik maak myn befluit op naar het geen my waarfchynlyk voerkomt: en op dien grond geloof ik het niet, en heb 'er geen moed op. Daar zouden zoo veele dingen voor af moeten gaan, dat ik waarlyk niet zie, hoe het 'er toe te brengen zoude zyn. Men zal het waarfchynlyk wat pleisteren, maar de kwaal niet by den wortel durven aantallen. Daar is te veel aan vaft. Deed men dat, zeide Vafthouder, dan mogt men het verlies, het welk de O. I. Compagnie geleden zal hebben, wel voor een beuzeling houden. Eri de  de Franfchen, voegde Spreeuwenburg hem daar op toe, nog wel eenige millioenen tot erkentenis over den dienft ons gedaan, geeven. Want alswe uit den oorlog deeze heilzaame vrucht trokken van onzen beflommerden boedel eens ter dege na te gaan, en met ter zyde ftelling van alle byzondere belangens de zaaken te brengen op haaren behoorlyken voet, dan zoudenwe ons den uitflach van dien oorlog niet behoeven te beklaagen. — Zulk eene vrucht, zeide Schrandergeeft, zoude ons ten minfte meerder goeds doen dan alle die zoo genaamde herftellingen van voorrechten en privilegiën, welken niets anders bedoelen, noch tot iet anders ftrekken, dan om aan den Prins eenige beftellingen en beftieringen af te neemen, welken voor den gemeenen man onverfchillig zyn, door wie dezelven gefchieden, als zy maar wel gefchieden. Wy zouden, indien wy 'er die vrucht uit trokken, kunnen zeggen, datwe nooit een oorlog gelukkiger geëindigd hebben. Zoo als Schrandergeeft dit zeide, riep hem Vloekland, die in een anderen hoek van den kamer met Julfus en tweeanderenzat,toe wat bl.... praatje van gelukkige oorlog. De Engelfchen zouden g.. d... op haar zielzak gehad hebben, als men maar gewild had. Ik heb zelve geprefenteerd om naar Bengalen te gaan; ik zouze verd... wel gehavend hebben. Wat zegt gy Kees, voegde hy 'er by, Julfus aanfpreekende? ■ Och! antwoordde Julfus, de Engelfchen maaken veel behaai, en 't wil niet zeg-  • zeggen.. Nou komen zy 't op ons verhaalen uit nydigheid. Ik denk meê, als men 't by den Prins maar gemeend had, wy zoudenze gaauw wat anders geleerd hebben; maar daar is te veel engelfch | bloed in den Prins: dat heb ik evenwel uit den f Poft van den Neder-Rhyn onthouden, al zegt myn 1 Vrouw dat ik dat niet lees. Daarop Vloek- i| land:wat blix.. Julfus,ik wift, g.. ftr.. me niet,1 f dat gy 'er zoo agter waart. Ik had gemeend dit verhaal in deezen brief al tot het einde te kunnen brengen; maar ziet» daar komt Neef Brullaart; raazende en vloekende tegen de Franfchen. Ik kom af; ter nauI wer nood vraagt hy, hoe ik vaar: daar hebt gy I 'c nou, zegt hy, zy zullen ons laaten zitten. Ik vervloekze tot in den afgrond. Met veel : moeite bragt ik hem aan 't bedaaren. Ja, zeide hy, gy hebt het my wel gezegd; en als ik 1 om de Vaerzen van Antonides denk, dan kan ik 1 niet begrypen hoe men het op den Franfchman : heeft laaten rond ftaan ? Ik vroeg hem, of hy 't qi op den Engelsman gerufter zoude laaten aankomen ; en of het niet in alle gevallen beter was ge-i ! weeft, dat men het gevoelen en den raad van den 1 Prins gevolgd had? Dit erkende hy; en teffens I dat hy nu uit beter oogen zag. Waarop ik hem | jn 't vriendelyke voorhield, dat hy wel zoude I doen van daar uit te leeren, geen geloof te flaan aan oproerige en lafterende praatjes, en niet te J oordeelen over zaaken daar hy geen kennis van had.  had. Voorts is hy by my blyven eeten en Jogeeren, zoo dat ik myn fchryven heb moeten ftaaken. Hy groet U. Ik insgelykfch, met die gevoelens van achting, met welken ik onveranderlyk meen te blyven, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. DW. Dienaar, Oen i5& dat hy bankroet gefpeeld heeft. Daar op is een accoordje van twintig per cent gevolgd. Eenige weinige maanden geleden, is hem een aanzienlyke erffenisfe te beurt gevallen, nu is hy weêr op de been. — Zoo 't my voorkomt zal dit niet lang duuren, zeide Schrandergeeft. Duuren, ant¬ woordde Vafthouder, daar denken die maats niet om. In minder dan twee jaaren is alles door de billen gelapt. Als ik, zeide Schrandergeeft, de hedendaagfche Patriotten zoude moeten weegen op het geen ik van zulke voorvechters hoor en zie, dan kan men waarlyk voor die Vrinden weinig achting hebben. —• Ei lieve, antwoordde Vafthouder, by wat flach van lieden meentge het lafteren te vinden ? By braave menfchen ? By hupfche lieden ? By deugdzaam volk ? Noem my een Lafteraar, gy noemt my een Guit. Dat is niet anders. Men mag weezen van wat begrip men wil, die zyn evennaaften bezwalkt met logentaal is by my een oneerlyk man: hy zy een hooge of laage, een ryke of arme Perfonaadje. Het gebruik van laftering is by my, boven dien, een blyk en een bewys, dat men een onrechtvaardige zaak voor heeft. Was het anders, men zoude tot zulk een laag en fchandelyk middel geen toevlucht nee-. men. Dit ben ik met U eens, zeide ik tegen Vafthouder : maar laatenwe die y verige Patriotten aan een kant ftellen. Wat dunkt U van de onafhanglykheid der Noord-Araericaanen, en van de voordeden, welke  6*7 ><& welke 'wy 'er uit kunnen trekken. Sommigen mesten die heel breed uit, en anderen zien 'er niet als nadeel voor ons in. Dat is, antwoordde Vafthouder, naar maate dat wy 't linkfch of rechts befchouwen. Alles wat ik daar over geleezen heb is praat te grabbelen: het fteunt op gisfingen; op het geen 'er kan gedaan worden, als alles wel beftierd en de noodige middelen gebruikt worden. Allen Schry veren hapert het daar aan, dat zy geen acht genoeg geeven op de oorzaaken, welken by de verfchillende volken de middelen ftremmen, door welken vaart en koophandel hun beftaan en hun bloei krygen. Daar zyn in Frankryk, in Spanje, en in andere Ryken en Staaten, verfcheide inrichtingen en vafte Staatsbefchikkingen, welken de vaart en koophandel niet veelen kunnen, en altyd tot een hinderpaal tegen die twee bronnen van rykdom zullen ftrekken. Hoe veele plaatzen zyn 'er niet, die voor de vaart en koophandel wel gelegen zyn, en daar evenwel niets van dezelve te zien is: en hoe veelen, daar en tegen, welken, minder gunftig liggende, echter het genot daar van hebben. Onze eige geweften kunnen 'er voorbeelden van opleveren. Zeg my eens, waar komt het by, dat Crevelt zoo fterk bloeit, en dat 'er zulk een aanzienlyke zyde- en fluweelfabrieck tot ftand is gekomen ? de voorzaaten van 't voornaamfte Huis van Crevelt zyn lieden geweeft, die linnen fponnen, en ter verkoop omdroegen, gelyk 'er nog nu en dan in Holland gezien worden. Prins E a Willem,  ®€ 68 >@ Willem, aan 'wien de Stad Creveld toekwam, heeft die lieden , die mennonieten waren, begunftigd: zy hebben 'er zich nedergezet, en zyn aanzienlyk geworden. Goch ligt 'er eenige uuren van daan. Daar heeft men eertyds de linnen-blekeryen gehad, gelyk nu te Bloemendaal. Waarom zyn 'er die vervallen ? Waarom ziet men 'er Hechts de overblyffels van; en de gelegenheid, uit welke men zoude befluiten, dat zy 'er aangelegd zouden kunnen worden en opneemen. Alle die bloote befpiegelingen, gehaald uit de natuurlyke ligging der landen, uit hunnen grond, en uit hunne betrekkingen tot andere volken, doen by my niets uit, dan voor zoo veel zy ftrekken tot aanwyzing der middelen, die ons aan de hand gegeeven worden , als intt.rumenten of werktuigen van welken men gebruik kan maaken. — Is dat zoo, vroeg ik aan Vafthouder, dat Crevelt is opgekomen door de befcherming, welke het huis van Oranje aan vervolgde Mennoniften heeft gegeeven? Ja, zeker, antwoordde Vafthouder. Als gy te Crevelt ooit komt, zult gy wel gelegenheid hebben om het van de lieden zeiven te hooren. Het is tog wonderlyk, viel Schrandergeeft daarop in, dat die feite, welke zoo veel verplichting aan 't huis van Oranje heeft, tegenwoordig de yverigfte zyn om dat Huis op het haatlykft af te beelden; ja in hunne gefchriften toonen dat, hadden zy de vermogens in handen, zy het zelve tot den laatften van 't vermaagfchap zouden uitroeyen. . Wat zal ik U zeggen, ant-  & antwoordde Vafthouder. Dit is iet monfirueus in de natuur: doch men heeft meer gezien, dat de meenigvuldigheid van weldaaden de ondankbaarheid doet zwellen. De hedendaagfche Mennonisten en Patriotten fchynen van dat leem gevormd te weezen; en geeven 'er ons tegenwoordig een jammerJyk voorbeeld van. Ja, viel daar op Vroonwater in , (een Heer die by Gulhart mede gegeeten had, en zich by ons was komen voegen) de ondankbaarheid is groot in de waereld: de dankbaarheid fchynt alleen by de gemeene Burgers te huisveften. Laatft was myn Loodgieter by my, om 't een en 't ander aan da gooten van myn huis te verhelpen. Zyn werk. verrigt hebbende, kwam hy my vraagen of'er nog iet van mynen dienft was. Neen, gaf ik hem tot antwoord , maar hem aankykende, en befpeurende dat hy my wat zeggen wilde, en eenigzins bedeeft was, fprak ik hem toe, vroeg of hy iets op 't hart had, dat 'er niet uit wilde. Wel myn Heer, antwoordde hy, wy beleven booze tyden. Waar moet dat nog heen ? Zal dat lafteren, en dat woelen tegen den Prins geen eind hebben ? Het word hoe langer hoe donkerer ? Nooit is 'er menfch zoo mishandeld als dePrins , en daar word niets tegen gedaan. Wat zal ik U veel zeggen, Baas, antwoordde ik hem: het fchynt dat men 'er het uiterften op zetten wil. Wel, myn Heer, hervatte hy, ik kan over de zaaken niet oordeelen , daar heb ik geen kennis genoeg van: maar E 3 ge-  <$ Fabrikeur voor duizend gulden te gelyk kan afkoo* pen, zal het tot een laager prys kunnen doen, dan een die maar honderd gulden kan befteeden. Op dezelfde wyze is het gelegen met verfchillende waaren. Die geen, welke een Fabrikeur kan ontlaften van alles wat zyn fabriek geeft, zal 't voordeeliger kunnen doen, dan die maar een foort kan gebruiken. De Koopman en Fabrikeur vinden ook aan hunne zyde meer voordeels, om by groote partyen , al gefchied het tot mindere prys , te verkoopen , dan by mindere partyen. Dit zoo zynde, en onze natie koopende om te" verkoopen, en zich tot dat einde toeleggende op alles wat in den koophandel omloopt, zoo heeft zy een voordeel boven alle anderen, daar zy in de vaart en koophandel op America gebruik van maaken.kan, vermits zy in ftaat is, om den NoordAmericaanen, alles wat die van anderen hebben , toe te voegen, en ook wederom te ontladen van alle hunne landvruchten, en overvloed. Wanneer men zich nu herinnert, datwe ons m voorige tyden meefter gemaakt hebben van verfcheide Landftreeken in Noord-America, door de Engelfchen ons naderhand ontnomen, om de landvruchten van die geweften in onzen koophandel te brengen ,dan kuntge ligt begrypen, dat de vaart en koophandel op America ons van nut en dienft kunnen zyn, offchoon wy van dat Land geen bezitters zyn en de Landvruchten van den Landaart moeten koopen. E 5 Hier  Hier tegen (dus ging Vafthouder voort) fchynt wel in den eerften opflag in aanmerking te moeten komen, datwe in Noord-America geen eige producten of manufaétuuren kunnen brengen, en dat uit dien hoofde de andere natiën, inzonderheid de Engelfchen en Franfchen, deswege veel voor uit zullen hebben: doch dit heeft, myns oordeels, ook meerder fchyn dan wezendlykheids: want onze natie, de geheele waereld voor haare fabrieckplaats houdende, zal in Engeland, Frankryk en elders laaten fabriceeren of manufactuuren koopen, welken zy zullen weeten in Noord-America gewild te weezen, even gelyk onze Kooplieden uit het Noorden Noordfche waaren koopen, om die elders te verkoopen. De Noord-Americaanen weetende, dat hier te lande zoo wel vreemde manufactuuren te bekomen zyn als inlandfche ; en in 't algemeen alles wat van hunne gading tnag weezen; zullen zich insgelyks eerder tot ons wenden, dan tot eenige andere natie, ten minfte wat den handel , over 't geheel genomen, betreft Zoo lang dan als wy door geen byzondere hinderpaalen, als zyn de groote laften, die in 't algemeen onzen koophandel drukken, in den koophandel op America belemmerd zullen worden, zullen wy 'er,zoo veel ik het inzie, de andere natiën kunnen overtreffen, gelyk wy 't in vroeger tyden in de ooftzee gedaan hebben; waar by nog komt, dat de overvloed van geld in ons land een voordeel geeft, het welk de anderen misfen; waar by komt, datwe ook zuiniger vaaren dan anderen. Men  75 Men heeft in zekere gefchriften voorgegeeven., dat de Americaanen zich op het vaaren op vragt zouden toeleggen, en ons dit gedeelte van onze vaart afhandig maaken, om dat zy beter dan wy van alles voorzien, en de arbeidsloonen vry laager by hen dan by ons zyn, daar zy onder geen laften zuchten. Het zelfde zoude men voor duizend jaaren van de Noordfche Staaten hebben kunnen zeggen. Zoo die oorzaaken, die men optelt, wanneer men ons beduiden wil, dat de Noord-Americaanen ons het vaaren op vragt zullen ontneemen, de eenigfte waaren, van welken dit gedeelte van onze vaart afhangt, dan zoude het befluit» het welk 'er uit gehaald word, kunnen doorgaan, maar het is 'er zoo niet mede gelegen. Wanneer ons by de vreemden gelyke voordeden zullen vergund worden als aan andere natiën, wanneer onze vaart in de vreemde havenen niet bezwaard zal worden, zoo zullenwe het by de NoordAmericaanen heel wel kunnen houden , de voorkeur boven de Engelfchen en Franfchen krygen, en zoo zeer voor de Americaanen zeiven ook niet te vreezen hebben; vermits wy van de voordeelen, die America geeft, zoo wel gebruik zullen kunnen maaken als de Noord - Americaanen zei ven. Maar, zeide daar op Schrandergeeft, ik heb wel eens gehoord, dat fommige Particulieren 'er wel voordeel by zullen vinden, maar de Staat niet. — Die dit zeggen , antwoordde Vafthouder, flaaa den  den bal niet geheel mis. Om den Staat genot ce doen hebben van de vaart en koophandel der Republieck, zyn 'er twee zaaken noodig: naamlyk, dat 'er in het land arbeid uit voortvloeie voor den gemeenen man, en dat de inkomften van 't land 'er door vermeerderd werden. Dit nu kan niet gefchieden , ten zy de goederen van vreemden, en dus ook de landvruchten der Americaanen, by ons ingevoerd en opgeflaagen, en vervolgens wederom uitgevoerd worden; dat is , ten zy ons land , wederom als voorheen, de marktplaats werde van vreemde goederen en waaren. Want, myns bedunkens, heeft 'er de Staat niets, ten minfte zeer weinig aan, dat eenige hollandfche Comptoiren, of voor eige rekening, of voor rekening van Correfpondenten, of gedeeltelyk voor eige rekening en gedeeltelyk voor Correfpondenten, fchepen laaten vaaren en koophandel dryven van den eenen vreemden haven op den anderen, en daar uit een ryk middel van beftaan vinden; van alle oude tyden af hebben de Vaderlanders begreepen, datwe moesten zoeken om de fchepen in ons Land te krygen, en niet voorby ons Land te laaten vaaren, offchoon het waar is, dat het vaaren op vragt een nuttig gedeelte van onze vaart kan uitmaaken, al bepaalt het zich om den vreemden tot voerlieden te dienen. Ik befef dit wel, zeide Schrandergeeft, maar is het, de zaaken ftaande zoo als zy nu zyn, wel mooglyk, om van ons Land een marktplaats te maaken, gelyk het voorheen is geweeft. Ik heb daar-  CK.77 M* i daar wel eens over hooren redeneeren, en ftaande houden, dat dit onmooglyk was, en dat, omalies i niet te verliezen, wy ons moeften toeleggen, om flechts Commisfionarisfen van de vreemden te zyn. In hoe verre het mooglyk of onmooglyk is, antwoordde Vafthouder, zal ik niet beflisfen. De zaak is zekerlyk niet zonder zwaarigheid. Maar dewyl de Heeren my gevraagd hebben, of onze Staat by de onafhanglykheid van Noord-America, en de vaart en handel op dat geweft, voordeel I konde trekken, heb ik'er myne gedachte over gezegd, zoo als de zaak my voorkomt: en derhalven niet .zoo zeer te kennen gegeeven ; wat 'er gefchieden zal, als wel wat 'er zoude kunnen gefchieden. Tot het genot trekken uit een vaart en koophandel loopen zoo veele omftandigheeden zaamen, en het gemis van een der minften kan zoo veel verandering geeven, dat met de grootfte verwachting i onze hoop en moeite te leur gefteld kunnen worden. Het is 'er mede gelegen als met een kunfttuig; meteen horologie by voorbeeld; Iaat'er aan 't een of 't ander der ftukken iet ontbreeken, terftond word het gantfche kunfttuig onnut. In de vaart en koophandel hangt alles af van de mooglykheid om de noodige middelen te gebruiken, en van het daadlyk goed gebruik derzelven. Welke voordeden het ook mogen zyn die deeze Landftreeken ons zouden kunnen aan de hand geeven, wy zullen 'er niets aan hebben, indienwe door hindernisfen,zy mogen zyn van wat aart men wil, belet worden  worden om 'er ons van te bedienen. Gy zult zien» voegde Vafthouder daar by, dat 'er meenig een door in den grond zal raaken. De groote verwachting, de hoop, de zucht totwinft, zullen veelen verblinden, en onvoorzichtige kooplieden verzendingen naar America doen doen in zulk eene meenigte, dat de waaren 'er beter koop te krygen zullen zyn, dan ter plaatze van haare afzending: met de betaaling zal het ook niet prompt gaan. Die op dit alles en meer andere dingen, welken de koophandel vereifcht en leert, niet naauwkeurig let, zal zich bekaaid vinden. Zoudtgedenken, hervatte Schrandergeeft,'dat 'er onze Fabrieken wat door aangemoedigd zouden worden. Dit is, antwoordde Vafthouder niet te verwagten. In het Vde ftukje van de Brieven van Reinier Vryaart komen daar omtrent vry goede aanmerkingen voor. De goed koop bepaalt alleen den aftrek: zoo lang als wy niet met gelyken prys als de vreemden kunnen fabriceeren, zullenwe weinig of niets daar van flyten. Het voordeel, datwe van de Americaanen zouden kunnen genieten,is hetonmiddelykkoopen van 'tgeen hun land voortbrengt, om dat wederom te verkoopen of te gebruiken tot het maaken van zekere ftoffen of goederen; by voorbeeld de Bever. De Engelfchen hebben die ftof voor zich behouden. In het maaken van hoeden heeft men zich van andere ftoffen moeten bedienen. Men is buiten ftaat geweeft, om,gelyk voorheen,bever-lakens,bever-mutfen, bever-  0< 79 >® bever-handfchoenen te maaken: of ten minften, tot zulke geringe pryzen te maaken, als het vereifcht word, om 'er vertier van te hoopen. Deeze goederen maakten eertyds eenen goeden dragt, en plagten in myn jeugd fterk in zwang te zyn. Ik heb onlangs in het II. Deel van Hollandfch Rykdom (blz. 145 en volgg.) geleezen , hoe voor ruim een eeuw over het gewicht van die Landftreeken is geoordeeld; zoo aan onzen kant, als aan dien der Engelfchen en Franfchen; en vermits wyby hef doen van conqueften, of wel geheel of wel hoofdzaaklyk bedoeld hebben onze vaart en koophandel te vermeerderen; moeten 'er daar toe zekerlyk voorwerpen gevonden worden. Het komt my boven dien nog vry bedenkelyk voor, of het ons voordeeliger is zeiven zulke afgeleegen Landen te bezitten , dan 'er flechts vryheid van vaart en koophandel op te hebben. Als wy meefter van zulke Landftreeken zyn, kunnen wy 'er geen voordeel van genieten, dan 'er ons de vaart en koophandel op dezelven geeven kunnen; en wy zyn boven dien bezwaard met de befcherming: een laft, dienwe, fchynt wel, niet kunnen draagen; althans alswe oordeelen zullen op de wyze hoe wy Brazil, deeze Noord- Jmerüaanfche geweften, en nu wederom Nagapatnam zyn kwyt geraakt. Zy worden verlooren om dat zy weerloos, zonder nodige befcherming, gelaaten worden. Heeren! zeide daar op Spreeuwenburg, weetge wel datwe onzen tyd verpraaten: alswe van avond, Neefje-lief, te UtrechG willen  «$<[ 80 ><£ willen zyn, dan moetenwe ons reppen, en order geeven dat ons rytuig ingefpannen word. Wy keeken op ons horologie, vonden dat Spreeuwenburg gelyk had, gingen in huis, alwaar Spreeuwenburg en ik van den Heer Gulhart en het verder gezelfchap affcheid namen; en voorts naar Utrecht reden, daarwe al wat diep in den avond kwamen. Wagt over eenige dagen het vervolg van myn verhaal, verzekerd dat ik nimmer ophouden zal van met alle achting te blyven, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den Sollen July 1783- Reinier Vryaart. P. S. Het vaersje van Antonides van der Go es, 't welkBrullaart op 't oog had, en om t welk gy myn vraagt, heb ik laaten affchryven: het gaat hier nevens. Oordeel hoe verre dit fraai {tukje onzer hollandfche poëzye, dat voor meer dan eene eeuw gedicht is, in onze tegenwoordige tyden op onze omftandigheeden toepasfelyk gemaakt kan worden. OOR-  OORSPRONG van 's LANDS LOTGEVALLEN aan JOACHIM OUDAEN. Ou da en, die mynen geeft voorheen Zoo heufch genoopt hebt met uw dichten; Schoon zy zoo ftom bleef als een fteen, En zelfs vergat de vriendeplichten, Vergeef haar 't zwygen deze mael: Zy voelt haer lippen open breken. Nu zalxe u zoo veel langer fpreken, En licht vermoeien met haer tael. En konze noch haer ftem verbyten, De fteenen zouden 't haer verwyten. Wat tuimelgeeft beheerfcht het land, wat baftaerdy Vak in ons eigendom, en frnec, als een harpy Tot ons fchandael geteelt, met haer vergifte pennen De ganfche lucht, zelf eer wy 't gruwzaem monfter kennen? Dat reukeloos het hooft verheffende als vorfrin, De tael van Neêrland fchopt, en dringt'er Vrankryk in Met hare baftertfpraek en dartele manieren. Ontaerden wy met recht van d'oude Batavieren ? Zyn dan die helden in zoo fchandelyk een naem, Dat nu de naneef zich met reden hunner fchaem? XI. Stuk. F Ea  En zyn onze ouders, in krygstochten afgeïleten , Het vreesfelyk gewelt van Rome doorgebeten, En in een later eeuw, door Nasfaus krygsbeleit, Gewasfchen boven reik der Spaenfche mogentheit, Nuvoaerdig, dat men die vergete als Franfcbe Jlaven , Op bun gebeente fpuvoe, en trappele bun graven? En kan men 't ftamhuis van Oranje, dat noch pas Met zoo veel zorg 't gebouw des Staets leide in tieras, En overladen van bevoghte krygslaurieren, De blyde zege alom, zag volgen haer bannieren, Verlaten trouweloos in deez' verlegen Jtant, Omjlaefs te volgen een uitbeemfcben dwingelant, Want wie kan 's vyands wyze en taal zoo hoog waer> deereD, Als die lafhartig zig wil laten overheeren ? Zoo heldden al van ouds de volken,langgefchokt, Naar hunnen ondergang: noch blyven wy verftokt, Of van een' dikken ruift bezwymelt en betoogen. Waekt op: 't is tyt: wryft eens de dampen uit uwe oogen. En zoekt niet buiten u, met fchandelyke achterdocht, De bron der nederlaag waer toe wy zyn gebrogt. ' Wy zyn verraders van ons zeiven, wy vergeten Ons zelfs, maar bebben 't lief ft aen anderen verweten. De Franfche weórhaen kraeide ons lang zyn wetten toe. Toen ketelde ons zyn ftem, nu krimpt men voor deroê Van zyne fchachten en afgrysfelyke fpooren, En dwazen fchynen noch met luft zyn klank te hooren: Vergapen zich noch aen 'c fchakeerzel van zyn' ftaert En wieken, daer hy eerft mee lokt,maer flus vervaert. Verleidende meermin, daer blinden nae verlangen, Die gy behendig nu by d'ooren hebt gevangen, Wat toverzang maekt u behaeglyk in ons land' Wat ketens zyn 't, die gy zoo fyn ca ijftigfpant! ( Ver-  Vervloekte ketens, die wy eerft met vreugde zochten. Och! was nu't zoeken uit, was eenmael den gedrochten, Nu 't masker afgerukt, en zagenwe in 't licht Den moortklauw root van bloet; het dreigende gezicht» Daer zich de wreetheid en baldadigheit vermengen; De drooge keel beluft om menfchenbloet te plengen, 't Blanketfel van den mond verandert in venyn, En ons alom verreien door ingebeelden fchyn. De Franfche Circe wift al lang die rol te fpeelen. Nu wagen overal noch zoo veel moorttooneelen, Van hare tieranny, maer wieze trapte op 't hart, >t Was tot hun weerwil, en zy kropten 't leet met fmart: Om als de kans zich toonde, eens tevens op te fpringen. Gelyk de Siciljaen ons leert den vefper zingen. Daer wy den vyant zelfs in zyne wulpfche jeugt Inhalen , onzen val verhaeftende met vreugt. De weergalm van de keur der Franfche geeftïgheden En fpraek, van ons zoo lang eerbiedig aangebeden, Klinkt over Holland heen uit Bödegraves puin, En Zwadenburgerdam, 'tvermaekvan onzen tuin Voorheen,nu fmokende afch,ten fchouburguitgekooren, Der wreetheit, die ons leert eens recht de klank t» hooren Van haer muzyk. Gaet; lacht de Duitfche tael nu uit, En dwingt uw voeten naer de toonen van hun fluit. Trojaenen haelen weer met reien, zang en fnaren, Het zwangre krygspaert in; 'tgeen 's middernachts aen 't baren, Van oorlogsvolk verloft, dat knot des Konings ftam, En zet tot dankbaerheit al *t ryk in vier en vlam.'' De geeft van Nero vint 'er weer die zich vermaken, En zingen Vrankryk nae; en zingen, onder 't blaken F s Eb  84 ><$> . En deerlyk moortgefchrei van vader, kint, en vrouw. Daer d'een ten hemel fchreeuwt, daer d'acder flikt van rouw. Nu is met hun gezang de dolheid uitgelaten. Men trapt den zwangeren buik te barflen; propt de ftraeten, Met maegdenlyken eerft ontuchtig gefchoffeert, Gebrant, geblakert, vuil mishandelt en onteert. De drempels kraken van gekneusde bekkeneelen, De lyken grynzen aan de takken van abeelen, En linden, en de moort ,die vrouw noch zuiglingfpaert, Maekt Al va, Neêrlands vloek engeesfel, zacht van aert. En luft het langer ons noch opzynFranfch te leven ? Wortgroene galen bloet nochnietin 't hooft gedreven? Hoe? zien wy noch met vreugd de laffe geilheit aen, Die ons vervoert,en komt den Staet zoo duurteftaen! De vlam dreigt ons, en wy verfpreiden zelfs de venken. Zoo wort uit gouden kop 't vergif met fmaek gedronken. De wisfeling van zoo veel dragten en gewaet, De zotte mommery van treden en gelaet, En datverwyftgebaer,waernae w' onsüchaemdringen. Op hun gebod, zoo vreemt en vol veranderingen, Zyn zoo veel vonden lang tot ons verderf gezocht. Dus hebben wy ons zelf de ftroppen opgekocht. Wat landaert voelde zoo onftuimig zich getreden , En volgde noch met luft zyn's wreeden vyands zeden. Als Pan te driefl zyn baert en lokken heeft, gebrant Vliet hy de vlam, die hem verlokte, met verftant. • De Hooft erfvyant van den Staet der Nederlanden Stoof als een weerwolf voort, indien wy hem verbanden' Met ernft, en met een vloek, gelyk zyn moortluft paft, Vervolgden, daer hy nu in 't bloet der borgren plaft. Dan zag het Hollands hart, herflelt, weer met behagen, De land ontheiftraers in verdiende wraek verflagen, Dt  <8K §5 >* De Harp ontfnaert, de Roos de doorens afgefneén, De Lely in haer bol gedoken of vertreên, En 't zwyn van Munfter fors den flagrant uitgebroken. Dan vond de nazaet fier zyn oudren bloet gewroken, Den plonderaer betaelt zyn onverdient gewelt; En 't Franfch gebeente blonk noch eeuwen lang op 't velt! Herneemt den ouden moet gy vrygevochte fteden. Verjaegt den vyant,maer verjaegt eerft zyne zeden: Men koopt den Franfchen zwier te duur met lyf en goet. Nu wafcht die fmerten af in 's vyants dartel bloet. Was Antonides van der Goes ook een, Angloman? Ik behoef U niet te zeggen, dat dit Dichtftukje niet lomp en plomp, maar met eenige befcheidenheid moet opgevat worden. Wy waren toen in oorlog met de Franfchen; en volgens de leere van Bynckershoeck, gaat het recht tegen zynen vyend in 't oneindige. Het behelft allenthalve waerheeden, die zoo wel nt als toen pas vinden: al waren t alleen deeze twee regels: Wy zyn verraaders van ons zeiven, wy vergeeten Ons zelfs , maar bebben 't liefjl aan anderen verweten. Wy vloeken en raazen nu tegen de Engelfchen; en, ik meen het bereids aangemerkt te hebben, wy volgen de raazendc buitenfpoorigheeden van die Natie. Wy ftellen hunne gefchriften verre boven de onzen ;wy liefkoozen hunne preeken, en volgen die naa. De Mennoniften vooral zyn vol van den Engelfchen fmaak: maar, quod caput ejl, het geen de knoop toehaalc; wy beroeren het gemeenebeft op zyn Engelfch; wy prefenteeren requeften op zyto Engelfch; wy zoeken op zyn Engelfch Regenten van 't kusfen af te dnngen en den Stadhouder den voet te ligten: het gewoel van een hoop vuilaartigen, zoekenwe op zyn Engelfch voor de lremmedes volks te d«en doorgaan; en op zyn Engelfch tf het Volk Souverein. Wat zyn zy vernuftig, wel denkende, [en we! meenende. die ons dus op den toon der gevloekte i Engelfchen helpen! p NEGEN-  NEGEN-EN-TAGTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer Geëerde Vriend! O et was, 'gelyk ik U in mynen laatften geJL JL meld heb, al vry wat laat, toen wy van Woerden afreeden: ook was het diep in den avond eer wy te Utrecht aankwamen: om van ons voorneemen niet afgetrokken te worden , en onze vriend Van Middelen niet onverhoeds op 't lyf te vallen, namen wy onzen intrek in den gewapenden Mennonift; een nieuw Logement, daar heel veel volks komt; doch meeft allen van een flach, by welk wy geen gevaar liepen, van bekend te zullen zyn. Spreeuwenburg en ik aten een flaatje met een cotteletje, rookten na den eeten een pypje, fpraken over deeze en geene zaaken, en gingen naa bed. Des anderen daags, terwylwe aan de koffy bezig waren , had ons de knecht van 't huis het nieuwft uitgekomen blaadje van den Pofi van den Neder-Rhyn boven gebragt ,en by het ontbyt nedergelegd.. Zietge, zeide Spreeuwenburg, daar is geen hoekje in het Land of zy komen U de Poft van den Neder-Rhyn onder de neus brengen. Wel, antwoordde ik, als zy het te Utrecht in den gewapenden Mennonift niet deden, dan weet ik waarlyk niet waar zy het doen zou'  zouden. Het is hier de regte plaats. Toen de knecht wederom voor 't een of 't ander was binnen gekomen, vroeg hem Spreeuwenburg , wat gedrukt papier hy daar nedergelegd had?—De Poft van den Neder-Rhyn, zeide hy.— Zoo antwoordde Spreeuwenburg, dat is een koftelyk gefchrift: zoo lang als de waereld geftaan heeft, is 'er zulk een verftandig en voortreflyk werk niet voor den dag gekomen. Dat zeggen ook alle de Heeren die hier komen logeeren, zeide de knecht. Paddenburg heeft 'er een proces om gehad tegen den Hoofd-Officier; maar hy heeft het gewonnen; met koften en al. — Met koften en al? — Ja, myn Heer, met koften en al. Gy moet denken, Paddenburg heeft de Heeren op zyn hand. Nou, antwoordde Spreeuwenburg, dat verdient hy ook. Ik denk dat de Schryver ook wel in de gratie is. — O! die is zoo gezien by de Heeren en by de Burgers, dat zoudtge nooit gelooven. Als zy hem van verre zien aankomen, dan neemen zy den hoed al voor hem af: zy groeten en buigen zoo laag, dat zy zomtyds fchier neervallen. Gy moogt het vry gelooven: ik heb het met myn eige oogen gezien. Wel, zeide Spreeuwenburg, dan moet het wel vaft waar zyn : zekerlyk groetje ook wel laag, als gy hem ontmoet. Zoude ik niet, antwoordde de knecht: als ik het niet dede, en een van onze vafte kalanten zag het, dan kreeg ik vaft de bons. — Zoudtge waarlyk? — Ja vaft, myn Heer, want wy moeten in huis die F 4 Hee- t rt TT t. mAafan %n V»nJp Aia  Heeren zoo naar de oogen zien, en zoo ftipt alles wat naar hun zin en fmaak is, volgen; dat, als 'er maar iet aan hapert, het aanftonds uit is. Dan is het voort: die kaerel of die meid ruikt naar oranje, die moet weg, die deugt niet. Zoo dat gy niet veel keuze hebt om die lieden te groeten of niet te groeten, zoo als het by U invalt ? » Neen, myn Heer, dat is 'er voor ons niet op. Wy moeten denken zoo als zy lieden; wy moeten fpreeken zoo als zy lieden fpreeken; doen zoo als zy lieden doen; ons moet Juften het geen hun Juft; het geen hun fmaakt moet ons ook fmaaken; het geen zy pryzen, en 't geen zy laaken moeten wy ook pryzen en laaken. Vloeken zy den Prins en onze Regering, dat moeten wy mede doen. Drinkenze op den ondergang van 't huis van Oranje, dat moetenwe ook drinken: en als zy dan roepen yivat de vryheid , dan moetenwe mede roepen vivat de vryheid. Wel , zeide Spreeuwenburg, doet de Hofpes mede? . Zoude hy niet, antwoordde de knecht. Myn baas is een leepe knaap: hy weet wel wat hy doet. Hy raaft tegen den Prins meer dan zy allen te zaamen, en roept geduurig vryheid , maar hy meent 'er geen een van. Wel zoo, wel zoo. , Toen ik my by hem zoude verhuuren, was het eerfte dat hy my vroeg: kuntge hooren, zien en zwygen ? Ja,Sinjeur, zeide ik. Hy weer: dat is braaf; maar kuntge de lieden wat naar de mond praaten, en met de wolven in 't bofch huilen, Dat verfta ik niet; ant,  Ja, myn Heer, zeide de knecht, als men met vrouw en kinderen met de handen in 't hair zit, dan moet men al zoo wat overftappen: als het myn Baas zoo erg niet gehad had,.hy zou alle die Menoniftenwel hebben laaten loopen, en als ik hier niet gewend was, en wift hoe myn Baas beftond, ik zoude hier ook niet lang blyven. Weetje wat, ik doe als de meisjes, diealsze een zoen krygen, zeggen,een F 5 zoen  CK po >@ zoen is maar ftof, wiltge hem niet hebben, veeg hem of: ik denk alj dat fchreeuwen tegen den Prins zyn maar klanken in de lucht: ondertusfchen fteek ik de zefthalven in myn zak, weetje? Maar, zeide Spreeuwenburg , eeten die Lieden hier 'smiddags en 's avonds. —— Ja myn Heer! antwoordde hy, doch niet regelmaatig; want dan blyven 'er eenigen weg, en dan brengen zy gaflen mede, zoo dat het ongelyk gaat. Zy komen 's avonds ook Wel voor den eeten, rooken een pyp, drinken een glas wyn, en houden een praatje. Kan daar ieder by komen, vroeg Spreeuwenburg ? ■— Dat kan ik niet wel zeggen,antwoordde de knecht; maar daar zy zitten is een gemeene kamer. • Zoo, zeide Spreeuwenburg: dan kunnen we mede komen aan tafel zitten alswe luft hebben. Ja wel myn Heer! doorgaande komt 'er de een of andere Reiziger. Maar, myn Vriend! zeide Spreeuwenburg, gy komt daar zoo ruiterlyk uit, en weetge wel datge by den duivel te biegt komt. - ■ Dat weet ik beter, myn Heer. Gy ? Ja ik. — Hoe zoo! — Kentge myn Heer Van Middelen niet ? — Wel nu? — Hebtge daar niet wel gelogeerd? — Wel ja! — Hebtge daar niet wel een jongen gezien, die boodfchappen kwam doen? Hoe Jooft , viel daar op Spreeuwenburg in , zyt gy die ? en daar op ging hy met Jooft aan 't praaten, tot dat deezen naar beneden geroepen wierd. — Die jongen, zeide ik tot Spreeuwenburg, zoude ons  ons beklappen; — doe niet, antwoordde Spreeu> wenburg, hy is zoo trouw als goud. Dat mag zyn, voer ik hem te gemoet; maar hy babbelde daar al vry wat los heen. Wy mogten, ging ik voort, wel naar Van Middelen zenden, om hem te laaten weeten, datwe hier en op den avond by hem zullen zyn; datwe deezen middag in de Plaats Royaal zullen eeten, om datwe daar van eenige Gelderfche Heeren befcheiden zyn. Deeze boodfchap afgezonden, en antwoord gekreegen hebbende, dat Van Middelen ons 's avonds te eeten zoude afwagten en bedden voor ons gereed maaken, ging Spreeuwenburg aan de eene zyde en ik aan de andere onze zaaken verrigten. Op den beftemden tyd kwamen wy in de Plaats Royaal, alwaar wy onze Gelderfche Vrienden vonden, met dezelve het middagmaal namen, en onze zaaken afhandelden. Het was al by half negen eer wy ons naar Neef Van Middelen konden begeeven. Hy zat ons te wagten, en na de gewoone beleefdheeden en eerfte begroetingen, gingen wy, ons over het een en ander onderhoudende, een pyp rooken, en voorts aan tafel. Ik breeke hier myn verhaal af, om dat ik Unog iet by een nafchrift wil melden, en de tyd my te kort zoude fchieten, indien ik het verflach van ons gefprek by Van Middelen aanving. Ik groet U dan met die hartelykheid en gulheid, welken der  92 der vriendfchap eigen zyn, onveranderlyk en met onverminderde achting bly vende, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwe Wel-Edele Gejlr. DW. Dienaar, Den 7den Auguftus, i783. Reinier Vryaart. P. S. Ik heb U verflag van de gefprekken, ten huize van Gulhart en elders op myne reis voorgevallen , gedaan , op dat Gy, als uit zoo veele ftaaltjes zoude kunnen oordeelen , hoe het by onzen Landaart gefteld is. Gy ziet 'er onder anderen uit, waar aan de invloed van zekere fchriften op de gemoederen der Inwoonderen, en inzonderheid de aftrek van den Poft van den Neder-Rbyn moet toegefchreeven worden: ik betuig U in allen ernft en met waerheid, dat ik tot nog toe geen een enkel menfeh van kunde, verftand of oordeel heb gevonden, welke met lof van dat blaadje gefprooken heeft, offchooo 'er veelen zyn, die zich den tyd gunnen om het te leezen? Evenwel hoor ik, dat het getal der Leezeren vermindert: zedert dat 'er eenig werk is gemaakt, om den Poft wat van naby te doen kennen, hebben veelen, die 'er fmaak in vonden, beginnen te vreezen, dat zy onder de aandoening van zoetigheid wel iet verderflyks zoude konnen inademen: men is aan het twyrTelen over de deugd van 't geen zoo aanlokkelyk wierd voorgefteld geraakt:rnen heeft begonnen arg te krygen,en iet fchadelyks te vermoeden; en tegenwoordig is het'er bereids zoo mede gelegen, dat vee-  <& veelen, die met dat weeklyksgefchrift het fterkfte zyn ingenomen geweeft,'er thans een affchuwen voor hebben. Dan hoe zeer in deeze en geene fchriften de arglis. tigheid en het bedrog van den Poft aan den dag zyn gebragt, en zoodaanig kenbaar gemaakt, dat zy ieder een in 't oog moeten loopen, is 'er, zoo veel ik weet, tot nog toe geene byzondere oplettenheid gegeeven aan een trek van argliftigheid , die dezelve echter wel waerdigis; vooral om dat dezelve zich niet ligt laat befpeuren, en onder de kunftenaaryen van eene valfche redeneerkunde diep begraaven ligt. Gy weet, myn Vriend, en ik behoeve het U niet te zeggen , dat de mogelykbeid de laagfte trap der waarfebynlykbeid is; dat wy ons niet kunnen, en veel min moeten bepaalen op het geen mogelyk, maar flechts op het geen waarfchynlyk is, zoo wy het zekere tot geen grond kunnen neemen; ik zal my zelve in geen vaartuig begeeven om dat het mogelyk is, dat hetzelve my de rivier over zal vaaren, maar om dat het hoogft voaarfcbynlyk, ten minfte waarfchynlyk is, dat het gefchieden zal. Het is maar in enkelde gevallen dat men iet onfehadelyks gebruiken zal, op grond dat het mogelyk goed zal doen: doet het geen goed, zal men zeggen, bet doet ten minfte geen kwaadl By tegenftelling zaï men zich op het mooglyke bepaalen , wanneer het meoglyke ons aan een groot gevaar bloot ftelt. Men zal zich, by voorbeeld, by nacht niet alleen, op een eenzaamenweg begeeven, vermits het mooglyk is eene kwaade ontmoeting te hebben. Men ftelt zich niet bloot aan een mooglyk gevaar dan uit noodzaaklykheid. Maar over het geheel genomen, in 't beftier van zaaken, en in alles wat ons leven betreft, bepaalt men zich op 't waarfebynlyke, maar niet op 't mooglyke; het waarfchynlykt is de richtfnoer van alles wac wy voor ons le-  # „ die der burgeren vryheid tragte te onderdrukken; dit „ zich eens als Graaf van Holland wilde opwerpen „ (waarvoor ik hoope, dat Godonsbewaaren zal)zoo zouden de verdrukte Nederlanders in ftaat zyn ge- weid met geweld te keer te gaan, en hunne altaaren j, en de zoo duurgekogte vryheid zelfs te verdedi„ gen". Zoude men niet even op dezelfde wy¬ ze kunnen zeggen ? „ Indien de Nederlanders het ongeluk hadden zulke „ Regenten te krygen,die tot dwinglandyoverfloegen, „ of die der burgeren vryheid tragten te verdrukken, die „ zich tot Opperheerfchers wilden opwerpen (waar voor „ ik hoope dat God ons bewaaren zal) zoo zouden enz. Beide deeze bedenkingen kunnen anders niet ftrekken, dan om een kwaad vermoeden in de gemeente te doen opgaan, en dezelve af te trekken van het ontzach, het welk zy haare Overheid verfchuldigd is : zy zyn te gevaarlyker, i e. om dat de bepaaling, wanneer het in een Eur£»er-ftaat zoo verre gekomen is, dat de Landzaaten gevoeld met gevoeld kunnen keeren, zelfs voor de bedreevenften, zeer moeyelyk valt; 2^. om dat het volk niet vatbaar is voorde waarheeden, op welke die bepaaling moet ruften, noch ook genoegzaam onderricht van de omftandigheeden , welke het gebruik van een recht in een aanweezend geval moeten aan of afraaden; 3e. om dat het keeren van geweld met geweld in een Burgerftaat noodwendig zulke jammerlyke gevolgen na zich fleept, dat een braaf Burger 'er niet dan met fchrik aandenken kan, en 'er , volgens de befte Schryvers, die het keeren van gevoeld met gevoeld, in den zin, in welken het hier gebruikt word, voor geoorloofd houden, volftrekt geen toevlucht toe genomen mag worden, dan in den uiterften nood, en wanneer 'er geen andere uitkomft te vinden is. Iadiea  i Jndien de Nederlanden het ongeluk hadden van eenSge zoodaanigen Prins te krygen, als de Poft-looper befchryft, dan zouden de verdrukte Nederlanders aan die geenen, aan wier beleid de algemeene zaake is toevertrouwd, moeten overlaaten om deswege de noodige voorzieninge te doen; en waren 'er ongelukkiglyk zulke Regenten , als ik aangeweezen heb, zoo zouden zy ook behoorlyke wegen moeten inilaan, om hunne bezwaaren verholpen te krygen; zich by den Stadhouder moeten vervoegen, om omtrent dezelve de noodige voorzieninge in 't werk te ftellen, zonder daar toe driftige verzoek-fchriften in te leveren, en gewaapende broederfchappen aan te leggen , om met geweld te erlangen het geen hun zomwylen geweigerd zoude worden; of om tegens die geenen die het met hun niet eens zyn, baldaadigheid en geweld te pleegen. D. III. bladz. 1365. leeft men: „ Gy zult mooglyk zeggen, dat de Militie in de hand van een CapiteinGeneraal, aan welke zy , pligtshalven, zeer ver. bonden is, een vreeslyk middel tegen de burgerly!<8» NEGENTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer geüekde Vriend! Van Middelen , Spreeuwenburg, en ik, hadden ons, gelyk ik U in mynen laatften gemeld heb, na een pyp gerookt en over koeitjes en kalfjes gefprooken te hebben, aan tafel begeeven: onder het eeten viel het gefprek op 't een en 't ander van de zweevende zaaken. — Gegeeten hebbende, keerdenwe ons naar 't vuur, en ftaken een pyp op. — Wel Bartje, zeide Spreeuwenburg tegen Van Middelen, daar ftaat hier al een wonderlyke pot te vuur. Dat is hier tc Utrecht een geheele reforme. — Ja maat, antwoordde Van Middelen, of het hervorming of vervorming is, dat zal ons de tyd moeten leeren. Ik vrees , dat het op een misvorming zal uitdraaien. Ik ben voor al dat fpel niet. Al was de zaak goed, dan deugt de wyze niet, op welke zy gefchied. Wel, zeide Spreeuwenburg, het is altyd goed om de ampten aan geen anderen dan aan Landskinderen te geeven, en zoo ik meen geleezen te hebben, is hier daar van een wet gemaakt. Het is zeker, antwoordde Van Middelen, dat het niet alleen goed, maar zelfs plichtmaatrg is, dat de bedieningen aan Landskinderen g 2 é  ®< ico èn niet aan Vreemden gegeeven worden. Ik héken ook gaarn, dat deswege, en wel meeft onder de Regenten,een groot misbruik gemaakt is. De Heeren van de Regering beloonen meeft al hun bedienden, 'tzy meiden, knechts, koetfiers door hen met openvallende amptjes te begunftigen: van daar de meenigte Schippers, Commisfarisfen, Bodens, Cofters, en anderen, welke men aan de taal hoort, dat Vreemdelingen zyn; en voor zoo verre als men dit misbruik heeft willen tegen gaan, heeft men zekerlyk iet goeds bedoelt. Maar ik weet niet, (vervolgde hy daar op) of die geen, welk het volk op dit poinci; wakker gemaakt hebben , dit wel eigentlyk tot oogmerk hebben gehad. Het volk laat zich ligt inneemen, en men is terftond deszelfs lieveling, wanneer men het zelve in de waan brengt, dat men deszelfs rechten en voorrechten behartigt. Daarom houd men niet op van geduurig vryheid te roepen; van het volk op te heulen met de gedagten , dat de Leden van de Regering niet anders zyn dan hunne Comptoir- of Winkel-knechts: dat de geenen, die Vreemden in eenig ampt, waerdigheid, of bediening ftellen, vyanden vaii 't Vaderland zyn, die de Ingezeetenen zoeken te onderdrukken, en tegen welken men zich in den wapenhandel moet oeftenen. Het eigentlyk doelwit, daar dit op ziet is (ten minfte zoo 't my voorkomt) een algemeenenhaat te verwekken , zoo tegen den Prins als Stadhouder, den Heer Hertog als Veldmaarfchalk, als tegen de Regenten der  der Steden , die dit momaangezigt om het volk temisleiden , niet mede gebruiken; en toch niet minder genegen zyn om de abuizen, welken in 't algemeen bewind ingefloopen mogen zyn, te verbeteren , dan die geenen, welken onder dat gryns den Staat zoeken om te keeren, uit de wanorde voordeel te trekken, hunne hoogmoed te voldoen, en wanneer zy hun oogmerk bereikt zullen hebben, even zoo weinig zich het beklag der gemeente bekreunen zullen, als zy het nu der heiligde burgerplicht ten doen. Met dat al (dus ging Van Middelen voort) is de befchuldiging tegen den Heer Hertog , wat de vreemdelingfchap betreft, even zoo lomp in dit, als in alle andere opzichten: of, om beter te zeggen , de pooging, welke men aangewend heeft, om tegen dien Vorft een algemeenen haat in te boezemen, uit hoofde dat hoogftdezelve een vreemr deling is, even zoo kwaalyk als kwaadaartig bedagt. Ik zeg kwaadaartig, om dat het verwyt van vreemdeling niet voegt, als een vreemdeling bereids dertig jaaren het Vaderland gediend, en 'er zoo veele dankbetuigingen voor ontfangen heeft. De aanmerking van vreemdeling, en het weeren van vreemdelingen uit ampten en bedieningen komt te pas, voor dat men vreemden in dienft neemt, of op den tyd wanneer menze in dienft wil nee, men,maar geenzins wanneer men dezelve in dienft genomen heeft,, en vooral niet wanneer men dit gedaan heeft om hunne byzondere kijndigheeden en, G 3 be-  bekwaamheeden. Alswe eens nagaan, hoe veele groote mannen in ons Vaderland uit vreemden gewesten zyn getrokken , welken aan het zelve groot nut hebben toegebragt: alswe eens nadenken, hoe moeyelyk het aan de Hooge Overigheid gevallen is, om tot het vervullen van zekere bedieningen en ampten, bekwaame lieden te vinden; wat werk men, by voorbeeld, in Holland, gehad heeft, om na de dood van Protesfor Vitriakiüs, en insgeiyks na 'c vertrek van Profesfor Weiss, een bekwaam man tot vervulling van dat Proresforaat te Lemen, te krygen: wat moet men dan zeggen v«u het geroep,- geen vreemdelingen? Roemt Groningen nog niet op Barbeirac, en Leiden op Albino? Wat naam heeft Vitriarius niet gehad ? Hoe zeer het dan waar mag weezen, dat in bedieningen, in welken maar gewoone bekwaamheeden en kundigheeden te pas komen , en voor welken geen gebrek van bekwaame lieden is, beter gehandeld word, om die aan Burgers kinderen, dan aan vreemdelingen te geeven , zoo kan dit echter niet betreklyk gemaakt worden tot waerdigheeden en poften, tot welken elk een niet even veel vermogen en bekwaamheeden heefc, en niet even zeer gefchikt is, gelyk de poft of waerdigheid van een Veld-, maarfchalk. Het zoude voor ons fchande zyn Zeehelden in Frankryk of in Engeland tot het voeren van gezag over onze oorlogfchepen te gaan zoeken ; maar daar onze natie zich meer op zeezaakea en koophandel toelegt, dan op den krygs- dienft,  €K ïc>3 >.© dienft, wat wonder dat men naar Legerhoofden omziet, daar men die 't befte vind, en die beroemd zyn. Ik wil daar mede alleen maar opmerken ; (voegde Van Middelen daar by) dat, wanneer men fpreekt over de ongevoeglykheid van het aanftellen van vreemden in zeker bewind, beftier, bediening, of werk; als dan onderfcheid moet worden gemaakt tusfchen zaaken, tot welken onder de Landzaaten even zulke bekwaame Lieden te vinden zyn, als onder de vreemden; en zulken, tot welken onder de Landzaaten zulke gefchikte Lieden niet te vinden zyn. Laatenwe maar eens tot het burgerlyk beftaan keeren. Welke Lieden zyn 't, welke wy gebruiken om 't gras af te maaijen, zyn 't geen vreemden ? Wat foort van menfchen gebruikt men op de bleekeryen, in de bier-brouweryen, fuiker-rafinaderyen, en andere Trafiecken; zyn 't geen vreemden of meeft vreemden ? Welken zyn 't die voor Koetfiers en Lakeyen in ons Land gebruikt worden : zyn 't niet meerendeels vreemden? Zyn 't geen Franfchen, Duitfchers, Zwitfers; met een woord zyn 't geen vreemden, welke onze Colonien, zoo wel als die der Engelfchen bevolkt hebben? Zyn 't niet meeft vreem: den, die wy 'er als Directeurs en Adminiftrateurs heenen zenden ? Waarom bedienen wy ons meeft van vreemden tot die zaaken? Is het niet om dat onze Landslieden, of zoo niet gefchikt of niet genegen zyn tot het beoeffenen of 't behandelen van die zaaken? Neem alle de vreemden eens uit on-. G 4 zs  ze zeevaart, hoe veel volks zal 'er overfchieten ?? Het is immers bekend, dat onze geweften geen volks genoeg kunnen opleveren tot het bedryf, het welk de ommegang van zaaken in ons Land vereifcht. Gevolglyk is 'er ook geen Land, daar minder over 't gébruik van vreemdelingen te klaagen valt, dan in het onze. Die klachten kunnen billyk zyn ten opzichte van ftedelyke amptjes, van ampten of polten raakende het gemeene Land, daar onze -Lieden nier. alleen even zoo gefchikt en bekwaam, maar zeiis gefchikter en bekwaamer toe zyn , dan vreemden. Een afilagers-plaats, een kofters plaats, een bodens ampt, en diergelyke ampten meer, by voorbeeld, te geeven aan den eenen of den anderen die inmynehuufelyke bediening is ge weeft,om hem voor zynen dienft te loonen, is gewislyk een misbruik of een verkeerd gebruik van de gelegenheid, welke men heeft, om over 's Lands ampten te befchikken; en het gefchied.de, 't zydoor eenen Stadhouder, 't zy door eenen Regent of Lid van de Regering, of door wien het ook moge zyn , welke door zyne plaats of beroep daer toe de bevoegtheid heeft, het blyft altyd een misbruik, over welk met reden geklaagd kan worden. Maar voor 't overige heeft dit geklag geen grond, en vooral niet met betrekking tot het neemen van een vreemd Legerhoofd , wanneer de omftandigheeden zulks kunnen wettigen; en misfehien in 't geheel piet ten aanzien van Militairen. Als onze jongeÜng&hap meer tot andere dan tot het krygsberoep  ck 105 •>© gecrokken word, waar zal men de Officiers van daan haaien ? In Vrankryk loopt het over van Officieren gelyk in den Haag van Advocaaten; maar by ons is de wezendlyke luft tot den krygsdienft verre te zoeken. Waar zietge by ons Officiers als Vo? lontairen den krygsdienft leeren? Mooglyk is van der Hoop de eenigfte Hollander thans in dienft, die de kunde en bekwaamheid in het veld , en op het flagveld is gaan zoeken. In den oorlog tegen Spanje ( dus vervolgde Van Middelen zyne reden) zyn 't, in een zekeren zin, vreemden geweeft, welken het bevel over onze Legers gevoerd hebben, voor zoo veel naamlyk alswe de Duitfchers voor vreemden willen houden. De Graaven van Nasfau, het geheeJe Huis van. Nasfau, is op dien voet gerekend, vreemd. Maar zyn 't niet de Veldheeren van dat geflacht, welken de Spaanfche Tieranny het eerfte de fpits geboden hebben ? Hoe veelen zyn 'er uit dat huis ten ftut en fteun van de Republieck gefneuveld? Deeze en meer anderen, die voor 't algemeene beft, voor de verlosfmg der onderdrukte bewoonderen, voor de burgerlyke en godsdienttige vryheid hun goed en leven, vegtende en ftervende, gewaagden opgeofferd hebben, ftaan die niet in de gefchiedboeken wraak te roepen over de beledigingen , welken ontaarde betreeders van dien grofld, weiken die Vorften , met hun bloed befproeid , van den. geesfel der tieranny verloft hebben, tegenwoordig dat geflacht aandoen ? De engelfche RidG 5 dc?  der Veere is in den hachelyken flach van Nieuwpoort de regterhand van Prins Maurits geweeft. Boven dien, wat is 'er gemeener dan dat vreemde Mogendheeden krygshelden in hunnen dienft zoeken te krygen, die in krygszaaken zich beroemd gemaakt hebben ? Prins Eugënius, die over de DuitfcheLegers zoo lang het bevel gevoerd heeft, was geen Duitfcher, even zoo weinig als Marlborough, aan wien, fchoon een Engelsman zynde,. de Staaten geen zwaarigheid gemaakt hebben het opperbevel over 't vereenigd Leger op te draagen, (Vad. Hift. D. XVII, bi. 164.) en met wien de Raadpensionaris Heinzius de veldtochten en 't beleid der waapenen regelde. De Maarfchalk van Saxen, en de Graaf van Lowendahl zyn geen Franfchen geweeft. De Prinfen van Brunswyk, welken de Koning van Pruisfen in zyn dienft heeft, zyn geen Brandenburgers. Wat valt 'er dan te ftnaalen op het aanweezen van den Heer Hertog Lodewyk van Brunswyck als Veld maarfchalk van deezen Staat ? Hoe komt dat te pas in een geval, daar het ons ten tyde van Hoogftderzelver verkiezing, aan een bekwaam, en in den kryg geoeffend Veldheer mangelde; daarwe onder de onzen mooglyk niemand hadden, van wien men konde zeggen, hy heeft vuur gezien? Het verwyt van vreemdelingfchap, daar men. den Heere Hertog mede te lyve is gekomen, is dan, aan wat zyde befchouwd, een doorflaande bewys, dat men gezogt heeft den Vorft in < den algemeenen haat te brengen; en dat men, om dat  dat daar toe geene goede noch gevoeglyke reden te vinden waren, zyn toevlucht tot zuik een dwaas verwyt heelt genomen; een verwyt te buitenfpoonger, niet alleen om dat de Vorft bereids zoo veele jaaren met zoo veel lofs in de Republieck had doorgebragt, en onmiddelyk valt op de Hooge Oerheid, als een flegte en met haare plichten ftrydende keuze en aanftelling gedaan te hebben, maar nog, om dat die verwyt met vry meerder grond aan de Stadhouderlooze, dan aan de Stadhouderlyke regering kan gedaan worden. Wy hadden (dus ging Van Middelen verder voort) Graaf Maurits van Nasjau en andere beroemde krygsoverften in onzen dienft, die onder Prins Maurits en Fredrik Hendrik den kryg geleerd en geotffend hadden, toen Bernard van Gaaien ons kwam beftooken. Evenwel werd in den jaare ié ö. in overleg genomen om den Prins van Turenne, Maarfchalk van Frankryk, het gebied over 't Staatfchen Leger in handen te ftellen; doch daar in niet geflaagt zynde, werd het zelve wederom Graave Joan Maurits van Nasfau toevertrouwd; doch den Prins van Oranje vooi by gaande, werd de Prins van Tarente tot Overfte der Ruiterye aangefteld. In liet volgende jaar wierd Wirts nevens Joan Maurits van Nasfau tot Veldmaarfchalk aangefteld, en de Prins van Tarente tot Luitenant Generaal van de Artillerye (Vad. Hift XVII. D. bl. 289-296.). Wirts was Generaal over 't Voetvolk in Zweedfchen dienft geweeft; en het is ligt te zien, dat. dee-  ©<[ 108 >0 deeze bevordering van Wirts gefchiedde, om na *t overlyden van Joan Maurits van Nas/au, denzelven aan 't hoofd van 't Leger te kunnen ftellen. In den oorlog, gevoerd tegen Frankryk in den jaare 1689 tot 1693. ziet ^en den Prins van Waldeck aan 't hoofd van het Staatfche Leger. Na het overlyden van deezen Vorft werd de Hertog van HolJlein Pioen, welke nooit in 's Lands dienft geweeft was, tot Veldmaarfchalk verheeven ; en dus Prins Henrïk Kafimir van Nas/au, die, in 't jaar 1689. tot tweeden Veldmaarfchalk was aangefteld, en volgens gebruik tot eerften behoorde opgeklommen te zyn, boven 't hoofd gezet. By het aanftellen van Generaals in den jaare 1704. vind men ook vreemden, het ampt van Veldmaarfchalk, echter aan Henrïk vanNaSfau, Heer van Ouwerkerk opgedraagen zynde; vier jaaren daar na opgevolgd, door den Graaf van lilly. Maar 't geen nog fterker fpreekt, en den mond wel diende te ftoppen aan allen , dieze openen, om den Heer Hertog uic hoofde van vreemdelingfchap als onaangenaam aan de Natie af te beelden , is dit; dat, terwyl Prins Willem de IVde 'er was, en Stadhouder was van Friesland, men dien Vorft voorby is gegaan, en verscheide VREEMDE Generaals in onzen dienft te gelyk heeft genomen; en dat men vervolgens den Prins van Waldeck, in den oorlog tegen Frankryk, de krygsmacht van den Staat heeft toevertrouwd, als Chef of Opperhoofd. Z. D. Hoogheid Prins Willem de IVde heeft zich wel in eea nag  <£K 109 >•§» nadruklyken brief aan hunne Hoog Mog. beklaagt over 't ongelyk Hem aangedaan, en de Staaten van Friesland hebben 'er hun beklag niet minder ernftig over geuit, dan, myn lieve Vrienden, (dus ging Van Middelen voort) wat zullenwe zeggen: daar is niets gemeener, dan dat men een ander befchuldige van het geen men zich zeiven te verwyten heeft. Wy draagen de zakken onzer gebreken op de rugge: die van anderen fchemeren en fteekeh ons geduurig in de oogen: dit leert ons Phoedrus alswe jong zyn: maar met de jaaren vergeetenwe ies. _ Laatenwe (vervolgde Van Middelen) eens op de gezondheid en 't welvaaren van den gefmaadden Vorft drinken, en hoopen dat hem eens recht zal wedervaaren. Want waarlyk, zoo als Hy behandeld word, is het om ieder een van den dienft van de Republieck af te houden. — Wel,zeide Spreeuwenburg, wat komt 'er dat op aan: in allen gevalle zullen wy geen Veld-Overften meer by de vreemden behoeven te zoeken. Gy lieden zyt te Utrecht al braaf bezig met helden aan te kweeken. Wie weet welke Herkulesfen en Achillesfen uit de oeffenfchoolen van wapenhandel nog zullen voortkomen. Die uitmuntende Befchermer der vryheid, die roemruchtige Capelle tot deri Poll, die, wil men den Dichter Bacot gelooven, als eerfte uitvinder en aanmoediger van den zaligen yver om den Pruisfifchen krygsknecht te kunnen tarten, aangezien moet worden, en onze nieuwgebooren Batavieren, met zyne hooge tegenwoordigheid ,  digheid, by hunne wapenfchouwing, vereert, zal hen door zyne wakkei heid zu k een heldenmoed door de aderen doen zweeven , dat hunne blikken genoeg zullen zyn, om den vyand met angft en fchrik voor hun aanfchyn te doen vlieden. Althans het was wel tyd, dar 'er zulk een kweekfchool van krygslieden wierd aangelegd, om geen vreemden meerder noodig te hebber. Dit is nog niet al, zeide Van Middelen: ik zal U nog wel wat voorthelpen : wy zullen onze geheele land-macht kunnen ontbeeren, en daar mede zal het twift-appeltje tusfchen den Prins en Amfterdam over de augmentatie van Landtroepen, die bron van onëenigheid, weke zedert den Munfterfchen vrede de Republieck zoo gekweld en ge- fchokt heeft j weggenomen zyn. ■ Zoo meen ik het ook, zeide Spreeuwen burg; wam Burgers, die voor hun haart, en vooral voor hunne vryheid ftryden , vegten duizendmaal hardnekkiger dan eëri hoop gehuurde knechten, hier en daar geworven. ■ Maar Heeren, viel ik daar op in, dat is nu altemaal wel, maar hoe zullen wy 't maaken, als wy eens overvallen zullen worden? Het zyn de Engelfchen alleen niet, die ons met den flach waarfchouwen. De mode om den oorlog voor af aan te kondigen, en den vyand tyd te geeven öm 't harnas aan te fchieten, is uit de mode. Hoe krygt men 't volk zoo ras by elkanderen , om 'er een heir van' te maaken ? ; Van waar komt gy, vroeg Spreeuwenburg op zyn  : zyn beurt? weetge dan niet, dat 'er een vliegend fchip is uitgevonden ? en dat Linguet uitge, vonden heeft om in een minuut, of in een fecon: de, eikanderen op de grootfte afftanden te konnen i toefpreeken ? Wy hebben nu geen alarm of brandII klokken meer noodig. Zoo ras zal 'er geen vyandjl lyk leger tegen ons in optogt zyn, of terftond zul: len alle de Ingezeetenen van de vereenigde gewesil ten daar van gewaarfchouwd weezen , en op 't . zelfde oogenblik een Leger gefchaard zyn van uitI geleezen manfchap, vry fterker dan de vyanden zouden kunnen weezen: even zoo, als in vroeger tyden, wanneer de ban en arriere bqn wierd opgeroepen : dan fteeg men overal te paerd: dan liep ieder te wapen, groot en klein, ryk en arm: dit heeft men immers nog gezien met Maria Therei fia, toen de Hungaaren zyn opgekomen, en toen Khevenhuller de Franfchen op 't lyf is gevallen, en overal verjaagd heeft. Wy zullen, gelyk de oude Duitfchers, onze woonplaatzen verlaaten; met vrouwen, kinderen, pak en zak den vyand tegen trekken. Wy zullen allen ten ftryde gehard ■ zyn. En 't was al eens zoo, datwe minder in ge\ tal waren :de heldhaftigheid zal dit vergoeden. Het is nu nog maar een begin met onze wapen-oeffening. Het zal 'er nog wel anders toegaan. In 't kort zultge zien, let 'er op, dat alle onze jonge Heertjes, die met hun tyd geen weg wiften, en : die denzei ven , hier en daar, in ydele vermaaken gingen verflyten, nu hunne verluftiging zullen zoeken  112 >$ Iceh in de wapen-oeffening te paerd. Anderen ZüP len zich toeleggen op de Artillery; andere wederom op 't geen tot de Veftingbouw behoort. Om kort te gaan, daar zullen geen deelen van krygskunde zyn, of zy zullen 'er zich op toeleggen, en dat wel met dén borft: zoo dat wy zonder kosten, (want alles zal gefchieden uit loutere liefde voor het vaderland, en wel voornaamlyk voor de vryheid) een leger op de been zullen hebben en oorlogen kunnen , trots de beften, zonder dat het aan 'é land een enkele duit zal koften; en xonder dat'er, want dit is de hoofdzaak, een enkele vreemden aan te pas zal komen. Maar, wie zal het bevel over dat Leger voe.' ren? vroeg ik aan Spreeuwen burg, daar dient ook wel om gedagt te worden, eer dat de nood aan den man komt. Geen zorg voor den tyd, ant¬ woordde hy. Daar zullen altyd onder de meenigte wel den een of den anderen te vinden weezen. Waar hebben de Americaanen hunne Legerhoofden ,. hunnen Washington van daan gekreegen? Het geflagt van de Jonkers van de Capellen, zal zoo ligt niet uitfterven: dat zal altyd wel lieden, zoo voor den tabbert als voor den degen uitleveren. Van den wieg af, zal men de looten van dien doorluchtigen Herfteller der vertrapte en zieltoogende Nederlandfche Vryheid, zyne zuivere en grootmoedige denkbeelden van vryheid infcherpen. Men zalze daar toe met het zingen van lied-* jesover de vryheid vervrolyken, en hun die leeren  ren zingen; men zalze printjes geeven, daar dé wonderdaaden hunnes Stamvaders tot herftel van de vryheid op vertoond zullen ftaan ; ten einde hun teder gemoed vroegtydig met zyn heldenvuur te ontvonken. Men zal hun fpeelgoed geeven , meeft beftaande in mannetjes, die uitgedofcht als de Broeders der Vry-Compagnien, hun, van kindsbeen af, luft zullen doen krygen, om ook eens op die wys voor den dag te komen. Men zal* ze fpeelende de manoeuvres leeren, zoo dat zy al vroeg aan het hoofd van die Vry-Compagnien gefteld zullen kunnen worden, en een aantal krygshelden luitleveren ; dus 'er altyd wel groote |en bekwaame Veldheeren in ons Land te vinden zullen zyn. Daar behoeft men geen zwaar hoofd over te hebben. — Ik weet het niet, zeide ik: maar daar blyft my nog zoo iet duifters over. Ik heb wel hooren zeggen, dat in de tegenwoordige oorlogen , die 't eerfte blut is, onder moet leggen. — Juift, zeide Spreeuwenburg: aan geld zal 't ons niet haperen: elk Zal gaarne tot zynen laatften penning opbrengen. Wy zullen altyd met een volle krygskas optrekken. En als wy te kort mogten fchieten, zullenwe maar een negotiatie van eenige millioenen behoeven te doen: terftond zal het geld ons aanvloeien als een ftortregen; want dan zal men weeten dat het eerft wel befteed zal zyn: het waare Patriotismus zal ieder even fchootig maaken. De Dames zullen zeiven geen zwaarigheid maaken, om haare kleinodiën , juweelsn, en XI. Stuk, H lyf-  lyfcieraaden ten befte van het Vaderland op te offeren , en dit zal, ik beloof het U, geen gering fommetje uitleveren: de Boeren zullen de goude knoopen van hun hembden, en de zilveren van hunne hembdrokken en broeken; de Boerinnen hunne kettingen, ringen, en wat zy al meer tot cieraad draagen, toeleggen. Het is niet te zeggen , wat wonderen 'er uit den algemeenen yver voor 't Vaderland ontftaan zullen. Laatenwe, viel daar op Van Middelen in, van die mannetjes in de maan, en van die harsfenfchimmen afftappen. Voor my, ik geloof, dat het niet kwaad is, dat de Schutters zich wat meer in de wapenen oeffenen, dan het zedert veele jaaren gebruikelyk is geweeft: doch, daar fchuilt agter die beweegingen , om Vry-Compagnien op te regten en die drift om Krygsbenden te maaken, iet, over het welk die geenen, die het aandry ven of begunftigen, zich eerlang wel zouden kunnen beklaagen. Ik heb, welke gefchiedenisfen ik ook geleezen hebbe, nooit gevonden,dat 'er iet heilzaams uit voortgefprooten is; maar wel het tegendeel. Doch Heeren, vervolgde Van Middelen, wanneer gaan wy morgen naar buiten by Schrandergeeft ? — Gaatge mede, vroeg Spreeuwenburg ? — Vaft, antwoordde de ander, ik moet mede van de praatparty zyn: zulke praatjes vallen alle dag niet voor. — Ei! hervatte Spreeuwenburg. De Heeren hebben het 'er op toegelegd. Zy willen eens zien, of ik myn les niet vergeeten ben. —~— Ja ManJ antwoordde  woordde daar op Van Middelen, gy zyt aan een dik touw vaft. Gy kunt 'er met van af. Dat komt 'er van, als men zulke baazen, als den Staatsman, en diergelyke eerfte lichten van ons ftaatsgewulf meer, hunnen glans beneveld. Maar tog, wanneer willenwe gaan? Wanneer wagt hy ons, vroeg ik? Wanneerwe willen, zeide Van Middelen, Kom aan, zeide Spreeuwenburg, Jaatenwe het op na den middagmaal ftellen. Het geen ik te doen heb, kan ik morgen ogtend wel af,* voorts my vraagende, hoe ik 'er by ftond. —— Ik ben tot dienft van de Heeren, zeide ik: met een vifite, twee drie, heb ik alles verrigt wat ik te verrigten heb. Ik zal hier myn verhaal afbreeken, om dat ik geen kans zie, het U in deezen brief tot het einde te kunnen vervolgen. Op het ftaan blyven van de O. I. C. op het te rug geeven van Nagapatnam, zoude men moeten oordeelen , dat 'er by het behoud van dezelve veel belang gefteld word: doch ik vrees, dat wy niet flaagen zullen. Om U de waarheid te zeggen, dat vloeken en raazen tegen de Engelfchen, dat niet als verbittering kan wekken en de verwydering hoe langer hoe grooter maaken, is niet zeer gefchikt, om de Engelfchen, diewe zoo veracht hebben, en als nog met zoo veel verachting behandelen, handelbaar en toegeeven» de te maaken. Ik ben zeer verre van Engelfchgezind te zyn; maar my dunkt, dat, welke verwyten en klachten wy hun ook wettig zouden kunH i nea  nendoen, de voorzichtigheid ons zoude moeten afhouden, om by aanhoudenheid een gal op hen uit te braaken, welke, als men't wel inziet, van geen het minfte nut is. Pana ircs! Ydele gramfchap! Vaar wel, verzekerd dat ik in alle opzichten ben en blyf, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Cejlr. DW. Dienaar, Den i7den Aug. 1783. Réinier Vryaart. EEN:-  EEN-EN-NEGENTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer eh zeer geëerde VrIENDÏ Ik heb, in mynen laatften, het verhaal van ons gefprek by Van Middelen afgebrooken, daarwë beflooten om, des anderen daags, na den middag naar Schrandergeeft te gaan. Onze reis vaft gefield hebbende, zeide Van Middelen, kom aan, een glaasje op de gezondheid van den Heer Stadhouder, Mevrouw de Princes, en 't Stadhouder- lyk huis, eer datwe na bed gaan. Hoe valt ü dat in de gedachte, vroeg Spreeuwenburg? die gezondheid heb ik U nooit hooren inftellen, als by ceremonie maaltyden. Hoe komt die onder ons te pas? Dat gedenken aan den Prins, by den daaglykfchen difch, is immers uit de mode? Eenenkeld Burgertje moogtge aantreffen, welk dat gebruik onderhoud: maar fatfoenlyke lieden hebben die gekheid al lang laaten vaaren. Komt gy daar wederom mede voor den dag, en dat te Utrecht ? wat drommel! zytge met de kop gebruid? Dat behoeft men maar eens buiten uw huis te weeten, wee uw gebeente en uwe darmen! de vryheid is hier te Utrecht op de throon. Die op de gezondheid van den Prins of 't huis van Oranje drinken, zyn belaagers van de vryheid: die zoeken de vryheid H 3 uit  uit haaren zetel te ligten: zooge my niet gelooven wilt, dan hebtge maar het vignetje teSzien, dat ik hier in myne brieve-tafch heb. Daar op haalde Spreeuwenburg een vignetje voor den dag, waar onder deeze regels ftonden: 2.ie hoe't heerfchzugtig Hoofd de Vryheid wil verdelgen. En flout ten zetel flygt: dies wapent U, o Belgen! Red Haar, uw eigendom en 't wank'lend Vaderland. Mn veld dat wangedrocht, eer het zyn Standaard plant. Waar toe, vroeg Van Middelen, moet dat vignetje dienen? Ik geloof, antwoordde Spreeuwenburg, voor den tytel van den Politieke» fauyer: ik heb 'er een afdrukfeltje van gekreegen. Daar is my gefchreeven, dat het nog niet volledig is; men zal boven in het vaendeltje van de Speer een oranje-appeltje zetten, om te doen zien, dat het geweld, het welk men de vryheid tragt aan te doen, van het Huis van Oranje komt; want de gemeene man mogt hier aan twyfelen. Ik moet bekennen, viel daar op Van Middelen in, het gaat ver. Wat ver, zeide Spreeuwenburg; allen, die 'tmet den Prins, en de Stadhouderlyke conftitutie houden, moeten van kant: daar is geen bidden, geen genade voor: die zyn allen Verraders en Vyanden van het Vaderland: en durftge U bloot ftellen, om daar voor bekend te zyn ? om 'er te Utrecht voor bekend te zyn ? De woorden, dus wapend U o Belgen! leeren ons hier, waar toe de Vry-Compagnien opgericht worden, en  <& i en zelfs een lafhartige blooheid zyne gevoelens té verbergen, wanneer men meent eene goede zaak voor te hebben. Heeft men eene kwaade zaak voor, dan is het wat anders. Een kwaad geweeten heeft altyd reden, om niet uit te komen of zich bekend te maaken ,• gefchied het, dan draagt men zorg om de innerlyke roerfels onder een glimp te bedekken. Maar naakt en bloot komt men nooit voor den dag. Dit is alleen de deugd eigen. Wan-! neer het nu in een Burgerftaat zoo verre gekomen I is, dat 'er zich blykbaar een party opwerpt, om den meefter over anderen te fpeelen, dan is het myn's oordeels aan den eenen kant ondeugend, en aan den anderen onvoorzichtig, om te verbloemen , dat men het afkeurt, dat men by dien aanhang niet behoort. In tegendeel, ik reken dat het de plicht van ieder rechtfchapen man is, dat hy toone van andere gevoelens te zyn , en zyne vermogens gebruike, om den moedwil tegen te gaan. Het geen men, in dit geval, omzigtigheid noemt, is by my een lafhartige laagheid; en wel voornaamlyk om deeze redenen: ie. om dat dezelve, gelyk ik daar zoo even aanmerkte, uiterlyk te kennen geeft, datwe bewuft zyn eene kwaade zaak voor te ftaan: 2e. om dat dezelve anderen aan het twyffelen brengt, of onze zaak wel goed is; ja, wat meer is, doen gelooven, dat onze zaak kwaad is: 3e. om dat dezelve die van de andere party verftout, en langer hoe meer in de verbeelding brengt, datzy, naar eigendunklykheid, kunH 5 nen  0fX 12* aen voortgaan: 4°. om dat dezelve de goede gemeente fchroomachtig maakt, om haare gevoelens opentlyk te doen blyken. Want als die ziet, dat ik en anderen van myn flach, de koeleur, die wy aanhangen , niet durven toonen, maar zorgvuldig bedekken, wat zal zy dan doen? En wanneer zy ziet, dat zulke, die de tegenwoordige conftitutie fchynen aan te kleeven, met die van de andere parthy gemeenfchap houden, dezelven begunftigen, en hun de voorkeur geeven, wanneer het aan. komt om deezen of geenen eenig voordeel toe te voegen, het zy met koopen, met werken, als anderzins; terwyL zy de anderen voorby gaan , dezelve niet willen kennen, en veeltyds, al zyn het de allerbraaffte en allerdeugzaamfte menfchen, met de nek aanzien; wat (zeg ik) moet de gemeente dan denken, en doen? En wat moet de goede gemeente denken, wanneer zy onder die geenen, welke voor voorftanders van de tegenwoordige conftitutie bekend ftaan, veele aantreft, die of gelooven, of voorgeeven te gelooven , dat de Hoofdperfonaadjen van het nieuwerwetfche Patriotfchap ter goeder trouwe handelen, en flechts by misbegrip dwaalen ? Wat moet daar uit voortfpruiten? Flauwhartigheid en moedeloosheid by die *t wel meenen, doch zonder vermogens zyn. Even zoo weinig als ftruikroovers gehouden konnen worden ter goeder trouwe te handelen, even zoo weinig kunnen fchryvers van de Poft van den NederRhyn, van een Politieken kruyer, van een Diemer- meer.  ♦M 123 meerfche en Zuidhollandfche Courant, en allen, die zulke fchriften toelaaten, begunftigen of befchermen, aangezien worden als ter goeder trouwe handelende. In plaats van de geaffeétioneerden voor 't Huis van Oranje te fchuwen, zal ik veel eer hun gezelfchap zoeken, dezelve op ftraat met een vriendelyker groet bejegenen; en in myne uiterlyke houding overal doen zien van welke koeleur ik ben, teneinde niemant mogte vermoeden, dat ik my fchaam om voor myne gevoelens uit te komen. Het is waar, voorheen plagt ik aan myn tafel niet daaglykfch de gezondheid van den Prins te drinken. Ik vond 'er wat gemaaktheid in. Maar nu, nu acht ik het goed, en dienftig: ik wil hebben dat myne Bedienden, ja, dat ieder een weete, dat ik goed Prins ben; en dat ik in den hoogften graad, al het geen wat tegen den Heere Stadhouder, en hoogftdeszelfs huis, gedaan, gezegd, en gefchreven is, afkeur. Ik ga zelfs verader: ik heb alle die geenen, die voor my werken, Kleermaaker, Metfelaar, Timmerman, en alle diergelyken Lieden, welken ik zag dat tot dien raazenden aanhang behoorden, bedankt, en in hunne plaats zulke genomen, welken bekend ftaan goed Stadhouders te zyn. Zie daar, Neefje Spreeuwenburg: (dus eindigde Van Middelen zyne rede) wy verfchiilen, zooge ziet, als 't Ooft van 't Wefl. vVy verfchiilen niet alleen zeide Spreeuwenburg; maar wy ftaan  /laan tegen elkander over. Met dat al moetge bekennen, dat gy wel wat doen kunt, dat anderen moeten laaten. Gy hebt middelen, en kunt lee~ ven, zooge wilt, zonder U over het een of 't ander te bekommeren. Die U niet zien wil, mag weg blyven. Daar zullen 'er altyd nog genoeg overfchieten, die U zullen komen bezoeken. Het is met my en duizend anderen zoo niet gelegen. Wy moeten de huik wel naar den wind hangen, o£ wy zyn om zeep. Men zoude 'er van kunnen zeggen, gelyk van veele andere dingen, me. Mum tenen beati, de middelweg is de befte. Die middelweg is zoo gruwzaam breed, zeide daar op Spreeuwenburg, en de andere wegen zoo fmal, dat die geen, welken op de zypaden loopen, ons toeroepen, dat zy op de middelweg zyn. Het is 'er mede als met zulken , die allerhevigft zyn, en evenwel voorwenden neutraal te weezen. Men wil U niet op het midden van den middelweg geruft laaten. Gy moet mede op hun fpoor, cn met hun mede doen, of zy ftellen U onder de vullen. Juift de reden, viel daar op Van Middelen in, om zich aan de andere zyde te begeeven | en té toonen, dat men onder hun geblater van vryheid , geen tieranny wil veelen; dat men niet gek genoeg is, om niet te zien waar 't heen wil; en niet lafhartig genoeg, om zich als flaaven te laaten leiden, en nog erger. Want hier worden wy gedwongen door zulken, die geen het minfte recht noch eenigen tytel hebben om ons te dwingen; en die ,  125 die, wat de meeften betreft, niet waerdig zoudeu zyn om ons de fchoenen te veegen. Wat volk is het tog, dat tegen den Prins opftaat. Kunt gy 'er een enkel eerlyk, bekwaam, en kundig man onder tellen? Groote Lieden in hunne eige oogen; kleine, als gy hunne daaden weegt. Zy zyn zoo ligt als een ftof aan de weegfchaal. Met al die ligtheid, zeide Spreeuwenburg, fpeelen zy zoo den baas, dat wy niet durven roeren noch kikken. Is dat niet meer te wyten aan onze na- tuurlyke loomheid en flauwhartigheid, dan aan onze zwakheid, vroeg Van Middelen? Het is onze Natie eigen lang te verdraagen zonder tegenftand te bieden: dit maakt de muiters ftout, doch daarom niet fterk: daar zondigen zy op, gelyk kwaade jongens op de toegeevenheid hunner ouderen , en die, van trap tot trap hoe langer hoe verder gaande, heteindelyk zoo maaken dat het niet langer te verdraagen is; en dat hunne Ouders, eindelyk genoodzaakt worden middelen ter beteugeling in ^ werk te ftellen. Wat my betreft, (dus ging Van Middelen voort) ik ben nooit een party trekker geweeft: ik heb altyd kunnen verdraagen die geenen, die van my verfchilden in gevoelens, van welken aart dezelven ook zouden mogen zyn: ik heb nimmer daarom den ommegang om deezen en geenen vermyd; maar nu, nu ik zie, hoe men met de vryheid en verdraagzaamheid in de mond, de onverdraaglykfte onverdraagzaamheid, en de geweldigfte Tieranny wil oeffenen; hoe men het 'er op  op toelegt, om zulken, die gunftig op de Stadhouderlyke conftitutie denken, te onderdrukken en te vervolgen; ja zelfs, zoo verre, dat menze met geweld onder bedwang wil brengen; nu begin ik op myn beurt, my minder verdraagzaam te gedraagen^ bepaaldelyk nochtans tot die geenen, die blyken van onverdraagzaamheid en vervolgzucht geeven. Want (vervolgde Van Middelen,) ik heb het zoo even al aangemerkt, en herhaal het nog: daar ligt een adder in het gras, met dat oprichten van Vry-Compagnien. Het zal, gelyk men van de kinderen, die aan 't ftoeyen raaken, zegt, op katjesfpel uitdraayen. Wapend £7, Wapend V, dit is het gefchreeuw. Van wie? van zulken, die, onder den dekmantel van abuizen te verhelpen, van een al te hoogloopenden invloed des Stadhouderlyken gezags, te beperken, baarblyklyk op veranderingen in de gefteldheid der Regeringsvorm, zoo als die zedert de aanflelling van Prins Willem den IV. plaats gehad en beftaan heeft, doelen: die alles opzoeken wat hun maar eenigzints dienen kan om de deelen van de Republieck van eikanderen te fcheuren; en elk deel van dezelven op zich telf, onder de opperheerfchappy van eenige uit de haaren, te doen beftaan; die den Stadhouder niet willen aangezien hebben als het Eminent Hoofd van den Staat, maar als een Dienaar van den Staat, welken men den fchop kan geeven wanneer men 't goed vind; en die het opperfte gezag niet toefchryven aan de Staaten, maar aan het volk: zulken zyn  gegrond ook, de verplichting om voor de zielen der dwaalenden te zorgen kunnen voorwenden. Maar wat koeleur kunnen onze nieuwerwetfche dwangzieken aan hunne vervolgzucht by zetten, die haar eenigzins voor 't afgryzen dat zy wekt, dekke? Immers geen. Hun fyfthema is even zoo wreed en onmenfehiyk als boos; en 't is meer dan tyd, willen wy 'er niet eindelyk de flacht-offers van zyn, dat men 'er zich tegen verzette. Men heeft op fommige plaatfen al eenige vruchten van dit oprechten van Vry-Compagnien gezien: laaten zy maar voortgaan, gy zult haaft van anderen hooren. Het kan weezen, zeide ik; maar zoudtge denken dat alle die geenen, welken het oprichten van Vry-Compagnien toelaaten, of 'er zich niet tegen verzetten, zulks doen om die inzichten welken gy daar opgegeeven hebt. Die kan ik niet gelooven: ik denk, dat 'er veelen het onheil niet van befpeuren, en daaromtrent in de goede trouw zyn. Dit geloof ik ook, hervatte Van Middelen 5 de Vry-Compagnien worden boven dien niet overal op eenen leeft gefchoeid: ik bedoel alleen zulken die dat werkje, het zy opentlyk, het zy onder de hand, aanftooken, daar zy verpligt zouden zyn om het tegen te gaan. Vergeefs wil men zulken nog befchouwd hebben als ter goeder trouwe kwaalyk handelende: daar zyn geen ondaaden, hoe verfoeyelyk ook, of ik kanze op die wys verfchoonen: als men zich van zulke uitvluchten mogte bedienen, dan zouden wy wel haaft  CK 133 >& haaft vervallen tot de propojïtiones of opiniones probahiles, daar de Cafuiften zoo aartig mede weeten te leeven, om 't ondeugdige der menfchelyke daaden te verbloemen of te vernisfen. Wy weeten allen drie wat van 't recht: wy weeten dat de kwaade trouw uit den aart der daaden die men pleegt, en uit de wijze op welken die gepleegd worden, opgemaakt word, en blykt. Wanneer iemandeenen anderen laftert, fpreekende van zaaken, die hy weet of niet weet, daar hy verftand van heefc of niet heeft; dan toont hy dat hy ter kwaader trouwe handelt. Wanneer iemand zegt de Prins heeft de fchepen in Texel laaten verrotten, die laftert, die laftert goeds moeds, die laftert ter kwaader trouwe. Wanneer fommigen Schryvers den Prins eene inaüiviteit te lafte leggen; dan lafteren zy den Prins, doen het goedsmoeds, en ter kwaader trouwe: en wanneer die geenen, diezulk lafteren, van een Poft van den Neder-, Rhyn by voorbeeld , tegen moeften gaan, Jiet zelve niet tegen,' maar ftil laaten voortgaan , begunftigen, en aanftooken, dan kan men, hoe men 't ook wringe, in dezelven geen goede trouw vooronderftellen, vermits zulke daaden uit haaren aart eene kwaade trouwe mede brengen en openbaaren. Nog een woordje, vervolgde Van Middelen, Waar toe zullen die Vry - Compagnien moeten dienen? immers zy zullen niet in tyde van oorlog te velde gaan trekken; zy kunnen nimmer tot die I 3 be-  bedreevenheid komen, daar het foldaate-volk, dat tot den kryg in alles opgeleid word, door eene geduurige oeffening toe gebragt word: en hoe breed men de vorderingen van die nieuwerwetfche benden door een hoop onkundigen ziet uitmeeten, en hoe merklyk die vorderingen daadlyk mogen zyn; het zal niet te min altyd zeker weezen en zeker blyven, dat zy nimmer tegen gedisciplineerde troupen beftand zullen weezen: het eenigfte, waar toe zy te ftade kunnen komen is een oploop van 'tvolk, by het ontftaan van oproer, te fluiten; doch daar toe dienen de fchutteryen, en de fchutteryen zyn daar toe voldoende. Waar toe dan het oprechten van Vry-Compagnien? Tegen de verdervende hand, viel Spreeuwenburg daar op in: die hadtge in uw enumeratie vergeeten; en die verdient zekerlyk wei dat men van alle kanten te wapen loope — Het is zoo, hernam Van Middelen : de verdervende hand was my daar niet by gevallen: maar dan mogen wy wel met veel meer reden het harnas aanfchieten tegen den verdervende geeft, die op de verdervende hand den fnaphaan laad. Och! zeide ik daar op: die groote Baazen komen met de verdervende hand voor den dag, gelyk dwaaze lieden met Heintje Pik, om de kinderen wat vervaard te maaken. Men zoude niet ongepafr, en ik weet niet of ik het niet wel geleezen heb, die geenen welken zoo aartig de woorden van verdervende hand weeten te gebruiken, kunnen vergelyken by een flag van menfchen, dat, zal  ® zal men zekere vernaaien gelooven, door de luft bekroopen word om voor fpook te fpeelen, en in een ledig huis, of op 't land, zich in zeker affchriklyk gewaad fteekende, en kluifters doende rammelen, zich vermaaken met den bygeloovigen het klamme zweet uit het lichaam te doen druipen; die de zwakke gemoederen en ligt bevreesde menfchen zoo lang in angft houden, tot dat de bedriegery ontdekt zynde, deeze fpooken loon naar werk krygen. Ik weet niet, maar my dunkt, het zoude met de uitvinders van die verdervende hand ook wel eens zoo ku men afloopen Dat moeten wy, zeide Spreeuwenburg , maar ftilletjes afwagten. Daar op Van Middelen: Hola Neef! alswe dien fpook zynen gang lieten gaan, dan raakte in 't kort alles zodanig buiten zyn ftel, dat 'er geen hulpe aan toe te brengen zoude zyn. Wy moeten ons werk maaken, om de Lieden van de vrees, die zy voor den fpook hebben, te geneezen; en 't gereedfte daar toe is, dat wy zelve toonen voor den fpook niet bang te zyn: wy moeten hem tegen gaan , en doen ondervinden, datwe fpooken als fpooken weeten te onthaalen. Wy moeten uit den hoek fpringen; wy moeten voor den dag komen; en de OranjeVrienden moeten eikanderen de hand bieden, toe. reiken, en onderfteunen; niet heimelyk, niet bedektelyk, niet ter fluik: daar is hunne zaak te goed toe; maar opentlyk, voor 't gezicht van ieder een. Gy zegt Neef Spreeuwenburg, en niet zonder I 4 reden,  # recicn, dat ik door myne omftandigheden, veel voor uit heb: maar ik ben de eenigfte niet; daar zyn 'er veelen, die het zelfde voordeel genieten, en veel meer dan ik, die, ja wel eenige hartelykheid voor de Prins-lieden hebben, maar zich fchynen te fchaamen van 'er blyken van te geeven: en dat waarom ? om dat zy vreezen voor baldaadige vaerzemaakers, die in 't Latyn, in 't Franfch of in 't Hpilandfch hen ten toon zullen ftellen; voor fchry vers van een Poft van den Neder-Rhyn, van een Politieken Kruier, vooreen Diemermeerfche, en Zuidhollandfchen Courantier, en andere fchand» vlekken van de burgerlyke zaamenleeving ? zyn dat nu voorwerpen door welken men afgefchrikt zoude moeten worden? Is het zulk een gebroet voor welk men bevreesd behoeft te zyn ? of zyn het niet liever allemaal fpooken, die zoo wat rinkinken , ftommelen, en verder geraas maaken? zal men den vlag voor zulk gefpuis ftryken; en om hunnent wil het eelfte, 't welk men in eenen Burgerftaat kan genieten, den ommegang met wien wy het verkiezen, moeten misfen? Ik beken, vervolgde Van Middelen, dat 'er in de zaamenleeving omzichtigheid gebruikt moet worden; maar daar kan men al mede te verre in gaan, zoo wel als in het tegenovergeftelde. Wanneer de omzichtigheid aan ónze zyde ten gevolge heeft, dat onze vyanden 'er «foor aangezet worden om ons als overwonnelingen te behandelen, en ons in het eelfte genot van \ leven te belemmeren en te dwingen; dan word die  €K 137 >® die omzichtigheid fchadelyk en verderflyk. Zy is dan een groote graad van lafhartigheid: om dat 'er niets lafhartiger is, dan zich in de vryheid van om te gaan met wien men het verkieft te laaten belemmeren of bedwingen: en daar zyn geen grooter Tierannen dan die ons die vryheid beneemen, en geen grooter graad van dwinglandy dan die zoo verre gaat. Elk heeft zyn hart-vriend: elk zyn boezem vriend: zyne betrekkingen van vriendfchap tot deezen of geenen, dikwyls rullende op wederzydfche dienften eikanderen beweezen, onderlinge be. langens, overeenkomende gevoelens in weetenfchappen; en ik zal, om geen aanftoot te geeven aan een parthy deugnieten, vagebonden eer-en naamrovers,aan fpooken, die 't Vaderland kwellenen ontruften, vaar wel moeten zeggen aan die betrekkingen; en my in hunnen rol laaten infchryven, of ten minfte uiterlyk toonen dat ik tot hunne troep behoor? Mooglyk, zegtge, want Spreeuwenburg ik ben wat gevoelig op dit ftuk; ik heb ook myne vryheid lief: ik denk over de vryheid op myn ma-r nier: ik haat alle onderdrukkers van vryheid; mooglyk , zegt gy, om de fpooken zoude ik my niet bekommeren, maar daar zyn 'er anderen welke die fpooken aan den gang helpen, die 't u gevoeliger betaald kunnen zetten. Het is zoo, maar dit moet ons in 't geheel niet affchrikken. Daar zyn tyden en omftandigheden , dat men door moet byten: dat alle fchroorn daodlyk is. IS Ta  Tu ne eede mcilis: fed contra audentior ito, Quam tita te fortuna Jinet. Zingt Virgilius 6 Mneid vs. 05. Maar, zeide op 't laaft Van Middelen, het is met deeze zaak als met veele anderen: ieder moet zich hier wat naar zyne eige omftandigheden ichik. ken. Ik ben zeer verre van iemand wat het zy op te dringen, of hem een regel te willen voorfchry ven. Onze eige verkiezing te kunnen volgen wanneer wy gehoord, gezien, en overwogen hebben ; dat is by my een goed en wezendlyk gedeelte van de vryheid; en daarom, Neef Spreeuwenburg, gy kunt op uw wyze denken en te werk gaan , wy zullen goede vrinden blyven. ■ Dat meen ik ook, antwoordde Spreeuwenburg; en ten blyke, zal ik myn glaasje nog volder fchenken: want wy hebben hier ftaan preeken met het glaasje in de hand, zonder 'er de lippen aan te brengen. Nu Vivat Oranje, de Stadhouder , de Prinfes, de kinderen , het geflacht. — Ons glaasje geleegd hebbende, vroeg ik Van Middelen, ofwe eikanderen geen goede nacht wilden wenfchen, en eens om het bed denken ? — Als 't u gelieft zeide hy, ik zal fchellen om kaerfen; nog een glaasje op onze goede naehtruft. Daar mede namen wy affcheid en begaven ons te bed. Des anderen daags, gingen we na het middagmaal naar buiten by Schrangeeft. Het voorgevallene dat fpaar ik tot een bekwaamer gelegenheid. Deeze brief is al vry lang gewor-  &< 139 ># geworden. Ik eindig, u verzekerende dat nïemant zich oprechter kan tekenen, dan ik, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. BW. Dienaar, Den sjen Aug. reini£r vryaart. TWEE,  TWEE-EN-NEGENTIGSTE BRIEF, Wel-Edele Gestrenge'Heer, en zeer Geëerde Vriend! In rriyne brieve van den i/en en 2$en der voorige maand, heb ik my bezig gehouden met het gefprek, welk tusfchen Van Middelen en Spreeuwenburg voorvielen waarin over het vei geeven van ampten en bedieningen aan Vreemdelingen, zoo in 'talgemeen als met betrekking tot den Heer Hertog van Brunswyk, het een en ander wierd aangetekend. Ik weet niet, ofge ooit de Refolutien, raakende de Promotie van Generaals, in den jaare 1742. voorgevallen, geleezen hebt: allenthalve geloof ik niet, dat het U verveelen zal, dat ik dezelve by deeze gelegenheid, U eens onder het oog brenge. Sommigen van dezelven zyn voor eenige jaaren in octavo, doch zeer onnauwkeurig gedrukt, uitge-, komen. Lang was 'er, gelyk gy weet, by de Staaten gehandeld over het bevorderen en aanftellen van Generaals, zonder dat de Bondgenooten zich hadden kunnen verftaan. Het befluit van den Staat, om de Koningin van Hongarye krachtig te onderfteunen, en tot dat einde driewerf tot een ver. meerdering van 's Lands macht overgegaan zynde moeft 'er eindelyk ook tot het aanftellen van Ge' neraals  4K 141 ><8> oeraals de noodige flap gedaan worden, Gelderland riede daar toe de Propofitie, woordelyk hier volgende. Copie van de propofitie door de Heeren Gedeputeerden der Pr ovintie van Gelderland, ter Vergaderihge van de Hoog Mog. Heeren Staten Generaal, gedaan den 29 Juny 1742. De Heeren Gedeputeerden van de Provintie van Gelderland, hebben ter Vergadering voorgedragen, op expresfe laft van de Heeren Staat en haare Principalen, en geurgeerd.dat hoe eer zoo beter, de Provintien diendenbedagt te wezen tot het doen van eene generale Promotie van Generaals-Perfoonen, en dat de Provintien die daar toe nog niet gereed zyn, dienden verzogt te werden, zich hoe eerder zoo beter daar toe te bekwamen: dat zy Heeren Gedeputeerden verder van advis waren, dat by de te doene Promotie, den Heere Prince van Nasfau,Stadhoudervan de Provintien van Gelderland, Vriesland, en Stad en Lande behoort te worden aangefteld als Generaal van de Infantery, en dat deze haare eenparige propofitie en inftantie mogen werden gemaakt Commisforiaal, en de Heeren Gedeputeerden verzogt, de befoigne zo ras inogelyk is, by de hand te nemen ; ten einde om eenmaal een afkomft te krygen van dit important en noodzakelyk werk, en hebben gemelde Heeren Gedeputeerden veiTogt dat dit haar advies en deeze inftantie in de Notulen van haar Hoog Mog. mogten werden geinfereert. Waarop gedelibereerd zynde, hebben de Heeren Gedeputeerden van de Provintien van Utregt, Vriesland en Stad en Lande, verklaart haar te voegen en te conformeeren met het voorf. geproponeerde van de Provitnie van Gelderland, als mede haare Propofitie zynde. En hebben de Heeren, enz, Het  Het werk bleef eenigen tyd fleepende: de nood aan den man zynde gekomen, fchynt Gelderland eindelyk overgehaald te zyn geweeft, om liever af te zien van het ftaan blyven op de bevordering van den Heere Prince van Orange en Nasfau, tot Generaal van de Infanterye, dan zyne Ingezeetenen bloot te laaten aan het ondergaan van een diergelyk lot als hun in den jaare 1672. was overkomen. Overysfel zich mede by de Provintien van Holland en Zeeland gevoegd hebbende , was daar door de meerderheid aan de zyde van Holland en Zeeland gevallen; naamlyk van vier Provintien tegen drie: en op die meerderheid van eene ftem, wierd by hunne Hoog Mogenden den 19 September 1742. beflooten tot een generaale Promotie, zynde de Refolutie daar van als volgt: Extracl uit het Regifier der Refolutien van de Hoog Mog. Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden. Mercurii den 19 September 1742. Op 't geproponeerde van de Heeren Gedeputeerden van de Provintie van Holland en Weftvriesland , ter Vergaderinge gedaan. Is na voorgaande deliberatie, goed gevonden enverflaan, dat, aangezien de Troepen van den Staar door de drie gerefolveerde augmentatien mêrkelyk vermeerdert zyn, en ten hoogfte noodig is, dat 'er hooge Officieren zyn, om dezelve, des noodig zynde, te kunnen geleiden, en zedert het jaar 1727 geene generaale Promotie is gedaan, fchoon nog maar een klein vierdepart van de hoge Officieren van het Leger, zo als die als d.oen  & ; doen waren , is overgebleven, en dus een generaalf I Promotie niet langer kan worden uitgefteid, zonder I groote ondienft van 't Gemeen, dat derhalven daar toe ,: zal get reeden worden. Dat in het doen van dezelve, zal worden geobferveerd ii den rang volgens datum van de Commisfien. Dat tot Generaals van de Cavallerye zullen worden aangefteld. DeLieutenant Generaals, Frederik Jacques Landgraave van Hesfen Homburg. En Maurits Graaf van Nasfau De Generaal Majors. Statius Philip Graaf vanBen. them. En Reinhard Baron van Rhede, Heer van Middaghten , Ginkel, &c. Tot Generaals vm de Infanterie. De Lieutenant Generaals. Ifaac Baron van Cronftrom, En Johan Adolf van Dorth. Tot Lieutenant Generaals van de I 'avnlhrye. De Brigadiers. Jacob Schultz van Hagen. Albert Emilius van Coendcrs. Lambert Jooft Baron van Hambroek. De Collonels; Willem Prins van Hesfen- Philipsthal, En Rutger Sweer van Haar- folte. Tot Lieutenant Generaals van de Infanterye, Eerftelyck en als oudfte in rangh voor alle de volgende, om te gemoet te komen aan de inclinatie,' welcke eenige Provintien. toonen om een hoogh MK litair Employ te confereeren op den Heer Prince van. Nasfau , en om zoo veel moogelyck de discrepante fentimenten deswegens te concilieeren en te bemiddelen , den hooghgemelde Prince Willem Carel Hendrick Frifo Furft van Nasfau, en verder De Generaal Majors. Gerhard Willem Eek van Panthaleon. Jan van Echten tot Echten.' i Phiüp Willem van derDuyn. Jan SiccoBaronToe Schwart| zenbergh en Hohenlands- bergh. De Collonels. Pieter de la Rocque. Hobbe van Aylva. Johan Carel Smisfaart. Gafpar Stephanus Gaddel* liere. Benjamin Crommelin. Jan Dibbets. Albregt Wolfgang Graaf van der Lippe. En Jooft Chriftoffel van der Leithen. Tot Generaal Majors van de Cavallerye. De Collonels. I Hendrick Hop.  Otto Frederick van Schack. Ifacq Ie Sans de Sandouville. Vincent Willem Graaf van Hompcfch. Jean Alexander Baron de Maf bi. En Fredcrick fan van Ysfendoorn a 'Blois , Heer van Kannenburg. Tot Generaal' Majors van de Infanterye. De Collonels. Jacob van Brakel. Barent Bentinck. Jooft Levve. Samuel Conftant ds Rebec- que. Philip Tilly. Louis Adriaan van Kretfch- mar. Willem Rumpf. Hendrick de Vilattes. Otto Georg Veldtman. Gideon Soute. Jacob van Berchem. Karei Hendrick van Lindt- man. Barent Lewe. Johan Hendrick van Scha- | rowits. j Eelko van Glinftra. Charles Louis de Ferict. 1 Herman Willem Mulert. | Reinhard van Buddenbroek. I Barent Cornelis Rheede van | Outshoorn. Franfois Swanke. Benjamin de Guy. J Roeland van Kinfchot. Pierre de Bedarides. 1 En Eüftachius van BronbJ horft I Tot Brigadiers van de CavalI lerye. De Collonels. I Matthias Hoeuft van Oyen. I Philip Hceuft van Oyen. I Meynard Schagen. Calimir Abraham Graaf van Schlippenbach. En Johan Francois van Vry- bergen. Tot Brigadiers van de Infanterye.De Collonels. ^7an Meycrs. Sebaftiaan Glabbeek. Rudolph Anthony deSalifch. Paulus Wolterus. Cornelis Evertfen. Charles Halkett. Johan Vinck. Jean Rudolph Sturler. Bernhard de Roy. f George Lodewyck MosburI ger. Johan Willem Graave van Efferen. Coenraad LochmanAn dries Chriftophel Frederick de Roode van Heeckeren.Elbert Eh'as. Gemme Onuphrius vanBurmania. Pieter Coenraad van Leyden. * Henrick van Grotenray. En Henrick George Veldman. «> Dat in Confideratie der hooge jaaren van veele Officieren , tegenwoordig in 's Lands dienft zynde, en tot meerdere bevordering van dien dienft, ook uit vreemden < dien-  dienften eenige kundige en ervaare Generaals genomen zullen worden. Twee Generaals van de Cavallery, vier tot Generaals van de Infantery. Dat daar toe zullen worden verzogt de geene, welke by eene fecréete Refolutie, mede op heede genomen, daartoe zyn gedefpicieerd, en dat, gelyk van nu af aan voor alsdan wordt vaft gefteldt, wanneer een, of eenige van dezelve, 'niet mogte te disponeeren zyn , om in dienft van den Staat te komen, of daar in door eenigerhande oorzaake verhindert wierden, het voornoemde getal door andere kundige en ervare Perfoonen van de Proteftanfe Religie, jegenwoordig in anderen dienften militeerende , zal worden gefuppleerd en volgemaakt. Dat de deliberatien over deeze Promotie lang hebbende getraineert, en de Officieren daar door hebbende verlooren in den Rang, welke zy anders vroeger zouden hebben gekreegen, na het voorbeeldt 't geen meer in diergelyke gelegenheden gedaan is; de Commisfien van alle de hier vooren aangeftelde of gedefpicieerde Officieren, of van de geene, welke in het bovengenoemde Cas tot fuppletie uit vreemden dienft, noch zullen moeten benoemd worden, zullen worden gedateert, den eerften January van het loopende Jaar. - Dat de Collonels aangefteld tot Brigadiers, daardoor niet zullen zyn geeximeerd van dienft te doen by hunne Regimenten •, maar gehouden zyn, daarby even als voor dezen aanftelling, prefent te zyn , en den dienft waar te neemen. Dat de ordre waar in de Generaals en Brigadiers hier vooren zyn benoemt, aan niemant zal praejudicieeren in zyn rang; maar dat de rang zal worden of blyven gereguleerd, zoo als dezelve volgens voorige Commisfien of Refolutien reeds gereguleerd is. Dat deze Promotie zal zyn buiten nieuwe belaftingvan het Land, uitgezonden alleen de tractementen van de Generaals, welke uit vreemde dienften moeten koomen; XI. Stuk. K voor  0< 146 >0 voor welke vaft gefteld word, voor iedereen tractement» gelyk jegenwoordig aan een Generaal voor de Cavallery en Infantery word betaald, en die met het affterven of verlaaten van een dienft, van yder derzelver weder zullen cesfeeren , en dat, indien het geval mogte gebeuren by verfterf of verlaten van dienft, het zy onder de Cavallery, het zy onder de Infantery, dat 'er alleen overbleven Generaals welke uit vreemden dienft genomen zyn, als dan de eerfte in rang van dezelve zal vallen in het traétement, nu geaffecteerd aan een Generaal van de Cavallery of Infantery, het welk fuccesfivelyk zal komen op den oudften in rang van de geenen, die nu in dienft van den Staat zich actueel bevinden, en dat in dat geval, het traÊtement, 't welk de Generaal, uit een vreemden dienft genomen, te vooren trok, zal cesfeeren en ophouden, en zo mede vervolgens met de andere tractementen, der geenen, die in rang volgen. Dat voor de hier vooren genoemde Generaals, Luite. nant-Generaals, Major-Generaals, en Brigadiers, Commisfien in behoorlyke forme zullen worden gedepecheerd, doende daar op den behoorlyken eedt. En zal Extract van deze Refolutie van haar Hoog Mog. worden gezonden aan den Raadt van Staate, om te dienen tot derzelver narigt. Op welke Refolutie gevolgd zyn deeze aantee. keningen. ■De Heeren Gedeputeerden van de Provincie van Utregtop hun beurt adv ifeerende, hebben verklaard van de Heeren Staaten haare Principaalen gelaften geauthorifeerd te zyn, om te eonfenteeren in de Promotie van de Generaals van de Militie van den Staat, en dat den Heere Prince van Orange en Nasfau daar in mooge werden begreepen en aangefteld tot Generaal van de Infanterye, en om het zelve zoo in de Vergadering van haar Hoog Mog.  & Mog. als in de conferentien, mitsgaders daar het zelve van vrugt zoude kunnen zyn, met concurrentie van de Bondgenooten te helpen effectueeren , en alle devoiren aan te wenden en inftantien te doen, dat de gemelde Promotie tot een goed einde mooge werden gebragt; en nadien den Heere Prince van Orange en Nasfau In de voorfchreevc Promotie, als Generaal van de Infanterye niet is begreepen, waar toe zy van de Heeren Staaten haare Principaalen gelaft waren devoiren te doen, dat zy derhalven verzogten, dat de conclufie hier over opgehouden mogte worden, tot datzy aan de Heeren Staaten haare Principaalen kennisfe zouden kunnen geeven van het geene op dit fubjeft op huiden is voorgevallen, en dat daar op van derzelver goedvinden zouden weèzen geinformeerd, en dewyl', niet tegenftaande dit hun vriendclyk verzoek , de conclufie genomen is, hebben zy Heeren Gedeputeerden de bovenftaande conclufie gecontradiceert, en gereferveert zoodanige aanteekenlng te doen , als de Heeren Staaten haare Principaalen zullen vinden te behooren. De Heeren Gedeputeerden van de Provintie van Vriesland hebben ter Vergadering doen leezen eene Refolutie van de Heeren Staaten hunne Principaalen van 14 Maart 1739, met deszelfs bylaagen ; een Memorie van. den Heere Prince Erf-Stadhouder van die Provintie , op den ordinaire landdag overgegceven den 27 February deszelfden Jaars, hunne Gedeputeerden dienende voor inftructie , en beide in de Notulen van den 19 Maart 1739 geinfereerd ; uit kragte van welke zy Gedeputeerden genoodzaakt zyn, op reedenen en gronden daarin ter neder gefteld, te protefteeren tegen een Promotie, met neglectie vara de recommandatie van de Heeren Staaten van Vrieslandt, ten opzigte van den Hesre ErfStadhouder en Capitein Generaal van haar Provintie, te concludeeren met pluraliteit, te meer, nadien deeze Promotie van Generaals en verdere Hooge Officieren nooit tot hunne deliberatien is gebragt, maar aanftonds op het K 2 fim-  €K 148 >® fimpel voorftel en voorleezing van de Heeren Gedeputeerden van Holiand en Weftvriesland, met vier Provintien geconcludeert, fchoon omtrent de uitheemfche Generaais merkelyk bezwaar contineerende, als waaromme gemelde Gedeputeerden van Vriesland de genomen eonchifie op het kragtigfte contradiceeren, referveerende aan hunne Heeren Principaalen, om zoodanige Refolutie hier op te neemen als zullen verftaan te behooren. De Heeren Gedeputeerden van de Provintie van Overysfel hebben by haar advies haar gerefereerd tot de volgende Refolutie van de Heeren Staaten hunne Principaalen , hier na geinfereerd. Extract uit het Regifier der Refolutien van de Ridderfchap en Steeden der Staaten van Overysfel. Campcn den 17 April 1742. Is ter Vergadering geleezen een Misfive van de Heeren Gedeputeerden ter Generaliteit, gefchreeven in den Hage den 16 deezer, houdende, dat wel gecontinueerd hadden met allen ernft te infteeren, zoo by de Heeren Gedeputeerden van de Provintie van Holland en Zeeland, als by die van Gelderland, Utregt, Vriesland, en Stad en Lande, ten einde dezelve haare discrepante fentimenten , omtrent eene te doene Promotie van Generaals-Perfoonen, zonder langer uitftel mogten vereenigen, doch te vergeefs, immers in zoo verre, dat het volftrekt buiten hoope was, dat alle deeze te vereenigea zouden weezen, zelfs dat eenige van dezelve in het minfte van hun fentiment zouden willen afgaan; dat ondertusfchen van alle kanten wierden gepresfeerd , om zich te expliceeren; en verzoekende dienvolgens, dat Ridderfchap en Steeden, uit aanmerkinge van de volftrekte noodzaaklykheid van een Promotie van Generaals-Perfoonen , over zoo een confiderabel getal Troepen, als den Staat tegenwoordig in dienft heeft, ende nog  nog ftaat te bekomen, ende confidereerende in wat verlegenheid zy Heeren Gedeputeerden zyn ; wanneer zich ten eenemaal buiten ftaat vinden de hand te kunnen bieden, aan een zaak waar aan het welvaren van het Vaderland zoo merkelyk geleegen is, haar deswegen mogen vereeren met een finaale Refolutie. Waar op gedelibereerd zynde is goedgevonden, welgemelde Heeren Gedeputeerden aan te fchryven en te authorifeeren, om het geen in haar is te contribueeren, ten einde een finaale afkomft werde gemaakt van de Promotie van Generaals, over de Militie van den Staat, ende by aldien de Bondgenooten niet mogten te permoveeren zyn, om den Heere Prince van Orange en Nasfau daarin mede te comprehendeeren als Generaal, als dan dezelve Promotie op de bekwaamde wyze te helpen brengen tot conclufie, mits Hooggemelde Heere Prince daar in werde begreepen als Luitenant Generaal. ( Onderftond ) Accordeert De Heeren Gedeputeerden van de Provintie van Stadt en Lande, hebben geinhereert de Refolutie van de Heeren Staaten hunne Principaalen, tendeerende ten einde dat de Heere Prince van Nasfau, Stadhouder van hooggemelde Provintie, gecomprehendeert moge worden in de Promotie als Generaal van de Infanterye, en hebben het voorenftaande geproponeerde van de Provintien van Holland ende Weftvriesland overgenomen, om in den haara breeder gecommuniceert te werden, referveerende dp het neemen van de conclufie haar nader te expliceeren, en haare aanteekeninge te laten doen. Men ziet uit de aantekening van Overysfel, dat die Provintie reeds te vooren moet overgehaald zyn geweeft, om niet te.blyven ftaan op de bevordering van den Heere Prince van Orange en NasK 3 fau,  <§> fau, tot Capitein van de Infanterie, vermoedelyk om dezelve redenen, waarom men vooronderftellen kan, dat 'er de Provintie van Gelderland van afgegaan is. Evenwel geviel de Promotie niet aan allen de Gelderfchen, gelyk het U blyken zal uit den inhoud van het volgende Staats-ftukje. Extract uit het Reces des Landdags in April en Oêlober 174a. by continuatie binnen de Stadt Arnhem ordinair gehouden. Mercurii den 17 OEtober 1742, De Graaffchap Zutphen in overweegitig hebbende genomen al het geene op den 19 September dezes Jaars i742. ter Vergadering van Haar Hoog Mog. ten opzichte van eene gedane Promotie van Generaals-Perfonen, over de Militie van dezen Staat, is voorgevallen, heeft na rype deliberatie goed gevonden, voor haar Quartierlyk Advys aan 's Landfchaps tafel te openen en voor te draagen: Dat Haar Ed. Mog. met aandagt gereflecleert hebbende op deze geheele zaak, aangemerkt in hare omftandigheden en maniere van behandelinge, daar over met d'uiterfte furprife zyn aangedaan geweeft: Dat haar Ed. Mog. daarom, hoe zeer ook in alle finceriteid wenfchen en van harten tragten te leevcn in een ongeveinsde vriendfchap met de Bondgenoten, en principaal met alle de Leden der Quartieren van Nymegen en Veluwe, als daar aan met een zeer nauwe bandt zich vereenigt agtende; echter niet kunnen verbergen, en zich tegens haar inclinatie genoodzaakt vinden te declafeeren ; Dat de conduites van de meerderheid der Gecommitteerden deezer Provintie t»r Generaliteit niet kunnen acpro-  €K 151 >8 approbeeren, nog met relatie tot derzelver afgegeeven confentin d'aanftellinge van zes vreemde Generaals, in dienft van dezen Staat, noch ten oplichten van derzelver concurentie met en nevens die Bondgenooten, welkers inclinatie daarheen getendeert heeft, om zyn Hoogheid den Heere Prince van Orange en Nasfauw in die Promotie niet als Generaal, maar wel als Luitenant Generaai te comprehendeeren; Dat voor zo veel het eerfte gementioneerde poina, namentlyk d'aanftellinge van zes vreemde Generaals, be£etGraafTchaP Zutphen geen gelykfoortig voorbeeld weet federt d'eredie van de Republicq; Ja dat meer en dat zeer verre van het fubjefte geval verfchillende Is; De Graaffchap Zutphen betuigt in oprechtigheid geen exempel te weten, dat ooit of immermeer een eenig Perfoon in vreemde dienft zynde, dired daar is uitgenomen, en eensklaps tot Generaal over de Militie van den Staat is aangeftelt, in weerwil van een Bondgenoot, men zwyge tegens het fentiment en expresfe contradiaie van meer als een derzelver, veel min kan de Graaffchap Zutphen zich erinneren, dat ooit of immermeer aan de Gedeputeerdens dezer Provintie ter Generaliteit, eenige Laft, 't zy by derzelver inftruaie, t zy- by particuliere refolutie is gegeeven, uit welkers hoofde dezelve bevoegt zouden wezen, om zonder praeallable voorkennis, weten of goedvinden van hunne Heeren Principalen tot fodanigen Creatie haar ftem en toeftemming te geeven, en daar by teffens als een noodfakelyke fequele t'accrocheren een reëele belastinge op het gemeene Bondgenoodfchap van 60000 Gis: 's Jaarlyks. De Graaffchap Zutphen hoopt en wenfcht, dat de Republicq nooit of nimmermeer eenige droevige gevolgen van zulken behandelinge mag overkomen; Edog fchroomt ook niet te zeggen , dat zo lang de Waereldfe zaken befllert zullen worden door menfchen, de gebreken der K 4 na"  uatuure eigen en onderworpen , het een zaak is vol van net uiterfte gevaar, dat de Militie met een geringe overitemminge ter Generaliteit zoude worden gefubordinecrt aan Heeren, welke (hare bequaamheid in zyn geheel gelaten, als waar van de Graaffcbap niet is onderrigt, en waar over derhalven niet voor of tegen kan fpreken) weinig of geen relatie tot de Republicq hebben, die by den ondergang of behoudenisfe van den Staat per rapport van haar goed en bloed niet zyn geinteresfeerd, en die Jonger van Jaren zyn als een groot getal van brave Officieren in de Republicq getogen en gebooren , en aan welke voor tegenswoordig genoegfaatn alle hope van avancement wordt benomen , en dienvolgens de luft om te dienen, en daar in zig te fignaleren, terwyl het een en ander voornamentlyk op d'ambitie is gegrond, uitgedooft; Edog hoe breetvoerig de Graaffchap Zutphen zig hier over zoude kunnen uitlaten, zo zal de Graaffchap voor ■als noch, en wanneer daartoe niet nader mogt worden genoodzaakt, tot voorkominge van aigreur de zake ten dezen opzigte hier by laten , met verklaringe egter, dat de Graaffchap Zutphen d'aanftellinge van zes vreemde Generaals, en de Conclufie daar overgenomen , is contr'adicerende, en dezelve ten eenemaal, immers voor als nog met alle gevolgen en aankleven van dien, disavouerende; Dat voor zo veel het tweede poina betreft, namentlyk, de disapprobatie van deze Graaffchap der Conduites van de Commisf: dezer Provintie ter Generaliteit, zich gevoegt hebbende met de Heeren Gecomms: van die Provintien, welkers inclinatie daarhenen liep, om denHeetó Prince van Orange en Nasfau Stadhouder van deze Provintie, en van Vriesland en Stad en Lande, mitsgaders het Landfchap Drenthe in dezelve Promotie niet als Generaal, maar als Luitenant Generaal te compreheuëeren; Dajr-  4K 153 ><§» Daar omtrent zal de Graaffchap remarqueeren, dat het niet van huiden of gisteren is, dat de Gecommkteerdens dezer Provintie gelaft zyn geweeft het zo veel mogelyk daar henen te dirigeren, dat zyn Hoogheid den Heere Prince van Orange en Nasfau by eene te doene Promotie van Generaals mede als Generaal mochte worden aangefteld; Het zelve heeft ook zo verre gegaan, dat by de landfchap gerefolveert en aan welgemelte Gecomms: geinjungeert is geworden in geene Promotie van Generaals, met exclufie van zyn Hoogheid, ter Generaliteit te bewilligen ; Hier komt by, dat noch niet lang geleden en wel op den 29 Juny dezes Jaars, in faveur en tot bevorderinge van zyn Hoogheid tot Generaai, door de Gecommitteerdens dezer Provintie ter Vergaderinge van Haar Hoog Mog. eene Propofitie is gedaan,waar mede zich de Heeren Gecommitteerdens der Provintien Utregt,Vriesland, en Stad en Lande zonder reftrictie hebben gevoegt, en van welk voorftel de Provintie van Overysfel zich niet getoond heeft alieen te wezen; Edog, daar is niet getragt doenmaals die Propofitie, fchoon vier Provintien daar op eens waren. in weerwil der Provintie van Holland en Weftvriesland en van Zeeland, ter conclufie te brengen , te meer, om dat ook gemelde Provintie van Holland noch onlangs, en wel op den 25 April 1739. ter Generaliteit op een folemneele wyze hadde verklaart: dat zy volkomen van gedagten waren, dat de Promotie van Generaals na de gronden van Regeeringe niet dan met eenparigheid van alle de Bondgenooten konde gefchieden; Een taal,die wel heel fignificant was,maar welk evenwel aan geen der Bondgenooten uit hoofde van nieuwigheid voor fuprenant konde voorkomen, terwyl de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland al voor lang, en wel in den Jaare 1657, by zeker deduSie, volgens K 5 des-  deszelfs infcriptie, dienende tot aanwyzing van 't nc%f de difpofitie, en het gezag de Staaten van de Provintien dezer Fereenigde Nederlanden elk m 't byzonder competeerende over en omtrent de Militie by dezelve refpeUivelyk betaald "wordende zich bedient hadden van deze nadruklyke expresfie, die «iet ter loops of in het voorbygaan geallegeert, maar in tegendeel gefteld word als een bafis en 't fundament van 't geheele gebouw: Dat geen Commandement te Waerelt NB. hoog ofte laag, geen uitgezonden over de foldatesque van de rejpeüive Provintien tan worden geconfereert als by expres confent ende bewilliginge van de Staaten haare betaals - Heeren, en dat overzulks cok geen Vcld-Maarfchalk ofte ander Opperhoofd, hoedanig het zelve ook genaamt mogte worden, welkers gezach , NB zich mede extendeeren zoude over de Militie, ftaande ter be/oldinge van de refpeüive Provintien, wettelyk kan worden aangejltld,dan ly concurentie en expresje overgifte van dezelve Heeren Staaten, tik in hun reguard. En na dat al het voorfz. dan voorgegaan was, is eindelyk gevolgt zekere Refolutie op net Advys der Quartieren Nymegen enVeluwen, in dato den 11 Aug. dezes Jaars 1742 genomen, en behelzende, dat Haar Ed. Mog. geapprobeert hebbende de Propoiitie door de Gecomrnitteerdens van deeze Provintie ter Vergadering van Haar Hoog Mog. den 19 Juny dezes Jaars , op het fubJeêt van de Promotie van Generaals, Lieutenant Generaals, Generaal Majors en Brigadiers gedaan, dezelve Gecommitteerdens geauthorifeert hebben om die voorfz Propofitie nochmaals ter hooggemelde Vergadennge te doen, endaar by door alle redelyke en minnelyke middelen t'infteeren', dat zyn Hoogheid den Heere Prince van Orange en Nasfau in die Promotie als Generaal van de Infanterye van dezen Staat,by de gefamentlyke Bondgenooten werde gecomprehendeert, mee verdere authorifatie en laft, dat, wanneer meer opgemelde Gecommitteerdens mogten bevinden , dat de disfentieerende Pro-  .Provintien daar toe niet mogten t'induceeren wezen, zy Gecommitteerdens als dan zullen confenteeren, en zonder tydverzuim daar toe coöpereeren, dat by deeze critique tydsomftandigheeden, waarinne de confervati» van de band van eenigheid tusfchen de Bondgenooten, ter behoudenisfe van het gemeene Vaderland, zoo hoog noodig is, de Promotie van Generaals, Lieutenant Generaals, Generaal Majors en Brigadiers niet langer blyven uitgefteld, maar ten eerften geconcludeert, en dat Hooggemelde zyne Hoogheid in die Promotie .als oudfte Lieutenant Generaal van de Infanterye van den Staat werde begrepen; . Zullende het dienvolgens als nu t inquireeren ftaan, of volgens deeze Refolutie de Gecommitteerdens dezer Provintien haare handelwyze den 19 September dezes Taars 1742 werkftellig gemaakt, zullen konnen billyken, of nier waar omtrent de Graaffchap Zutphen negative moet advifeeren, alzoo voor eerft nooit haar is gebleken, dat die voorfz. Propofitie, te weten die van den 29 Juny dezes Jaars, nochmaals ter Vergadennge van Haar Hoog Mog. door de Gecommitteerdens dezer Pro- vintie is gedaan; Ten anderen kan die Propofitie van den n Aug. 1742 zonder veele abfurditeiten niet geëxpliceerd worden als in fuppofitie en op fundament dat de Promotie van Generaals, volgens verklaringe daar van door de Heeren Staten van Holland ter Generaliteit gedaan, niet anders dan met eenparigheid der Bondgenooten tot conclufie zoude worden gebragt, Immers hoe zoude het anders tot confervatie van den band van eenigheid tusfchen de Bondgenooten ter behoudenisfe van het gemeene Vaderland ftrekken, dat dezer zyds Gecommitteerdens zich met de disfenueerende Provintien voegden? . Zoude daar toe contribueeren, dat men zich na het fentiment van twee Provintien fchikte en  <ÈK 15^ ><& clinatie van de Heeren. Staten dezer Provintie zich afzonderde van drie Provintien, welke nevens deeze Provintie van dezelve gedagten waren geweeft? Of dient het tot eenigheid zich by de minderheid der Provintien te voegen? En wat zullen de woorden van famentlyke Bondgenooten in die Refolutie van den 11 Aug. vervat beduiden ? Zullen dezelve infinueeren dat de Promotie van zyn Hoogheid tot Generaal niet als met eenparigheid zal kunnen gefchieden? En daar tegens d'aanftellinge van zes vreemde Generaals met overftemminge ? hoewel hetiaatfte , namelyk de pluraliteit der Provintien daar omtrent nauwlyks is te beweeren, terwyl in fine van de fecreete Refolutie van derzelver aanftellinge gefteldt wordt dat de Heeren Gedeputeerden van de Proviutien van Utregt, Vriesland, Overysfel en Stad en Lande hebben geinhereert haare advyfen en aantekeningen op de Refolutie den 19 Sept. genomen. Zonder dat in die Refolutie iets nopens die vreemde Generaals is te vinden, en dienvolgens het relatum,waar toe de relatie is gemaakt, van alle zakelykheid ten' dien opzichte is ontbloot, 't welk de Graaffchap dan ook vry fpeculatyf voorgekomen is. Edog, om van deeze digresfie wederom ter zake te komen , neemt de Graaffchap de vryheid om te vragen of het na dc fundamenteele gronden niet zoo wel geperl mïtteert was, zyne Hoogheid als Generaal met eene plu" raliteit der Bondgenooten ter Generaliteit aan te ftellen als zes vreemde Perfoonen, geen betrekkinge op de Republieck hebbende, daar toe onder belaftinge van 'tLand t'rnviteeren ? Het eene en het andere is, of een poinfl van order of van bezwaar, en waar omtrent de Provintien, volgens den aart van het Bontgenootfchap, niet anders als op eene gelyke wyze kunnen worden geconfidereert; Is  Is een van die vreemde Generaals zoo zeer by 't behoud van den Staat als den Heere Prince van Orange, zonder tegenzeggen de principaalfte, gegoedfle.en meeft gediftingueerde Ingezeten van allen, geinteresfeerd? Is aan alle de Leden dezer Vergaderinge vergeetea de emphatycque taal, die met relatie van de aanfteiVmge van zyn Hoogheid tot Stadhouder dezer Provintie is gebruikt? Hoe zoude het met de waardigheid dezer Provintien over een te brengen wezen? Dat men van gedagte zoude zyn, dat een Stadhouder Van deeze en twee andere Provintien, die te gelyk Capitein Generaal van de Militie dezer Provintie is, aiet als met eenparigheid der Bondgenooten tot Generaal zonde kunnen worden aangefteld, en daar tegens andere vreemden met een geringe pluraliteit. De Graaffchap kan niet bevroeden, dat dePrincen van Orange ooit zulks gemeriteerd hebben, en disapprobeerd overzulks als nog de Conduiten van de Heeren Gecommitteerdens dezer Provintie ter Generaliteit, welke op dit fubjeer. by pluraliteit by het Provinciaal advys tegens het fentiment van de meefte Gecommitteerdens uit deeze Graaffchap hebben uitgebragt. IVas getekent JOH. OTTO VAK HASSELT. De Heeren Gedeputeerden van de Provintie van Stad en Lande zich hebbende voor behouden om hunne gedachten nader over de Promotie uit te brengen , is dit gefchied zeven dagen na dat die tot beflag was gebragt, als te zien is uit derzelver aantekening, hier woordelyk volgende. ExtraS  Extrael uit het Regijler der Refolutie van de Hoog Mog. Heeren Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden. Mercurii den 26 September 1742, De Heeren Gedeputeerden van de Provintie van Stad en Lande, by 't nemen, van Haar Hoog Mog. Refolutie van den 19 dezer loopende maand, tot Promotie van de Generaals, gerefolveert hebbende op het neemen van de Conclufie haar nader te expliceeren, en haar aantekening te laten doen, hebben dienvolgende zich als nu nadergeëxpliceert, en doen aantekenen, datzyrondborftig voor af moeten verklaaren, met de alleruiterfte furprife en bevreemdinge te hebben aangezien de onaangenaame entegen de fondamenteele gronden van deze Republycq en deszelfs oude geetablisfeerde goede <*ewoontens aanlopende maniere, op dewelke zy door vier van hunne medc-Bondgenooten, by het Concludeeren van deze gedane Promotie, .wiens weerga nooit in de Republycq heeft plaats gehad, en die zy Heeren Gedeputeerden aanmerken als veel eerder bequaam om de oneenigheden onder de Bondgenooten, die 'er tot hun leedweezen reeds te veele zyn, te foveeren, dan dezelve uit den weg te ruimen, gehandelt zyn geworden. Het is aan de Heeren Gedeputeerden van Stad en Lande niet onbekend, dat de quajftie of een Promotie van Generaals na de gronden van de Regeeringe met overftemminge mag werden ter Conclufie gebragt, dan niet,nog nooitvolkomentlyk is gedecideert geworden; offchoon die materie, zoo voor als tegen, zoo breedvoerig te meermaalen Is gediscuteerd geworden, dat zig de Heeren Gedeputeerden dispenfeeren zullen van in die materie te treden. Aan de Heeren Gedeputeerden van Stad en Lande is ook geenfints geechappeerd , dat de Regifters van Haar Hoog Mog. verfcheide voorbeelden Hitleveren» die  159 die het doen van een generale Promotie met een zeer ,grootc pluraliteit, by overftemming, eenigfints fchynen te authoriferen : maar de Heeren Gedeputeerden weeten ook teffens, dat onder die, geen een eenig exempel gevonden wordt, daar zulks gefchied is, met vier Provintien , tegen de uitdrukkelyke proteftatie aan van de drie eenparige, hunne mede-Bondgenooten, zoo als men ia dit geval geen zwarigheid gemaakt heeft te doen •, en. , zulks nog wel door die vier van de Provintien, waar van de eerfte, namentlyk de Gedeputeerden van Gelderland, nog zoo onlangs geleden, dat nog nauwlyks den Inkt kan droog zyn, benevens de drie piotefteerende Provintien, een volkomen Contrarie advys, op het fubjea van de feclufie van den Heere Prince van Orange en Nasfau, dan zy Heeren nu hebben helpen ter Conclufie brengen, in de Notulen van haar Hoog Mog. hebben doen infereren, tezienfub dato 29 Juny laatftleden, en welkers Staats Refolutie boven dien , ingevalle ooit met de pluraliteit moeft worden geconcludeert, ongetwyffeld ten faveure van den Heere Prince van Orange en Nasfau moefte worden geallegeerd, uitwyzens den teneur van die Refolutie den 11 van de voorleden Maand genomen,, en waar van de tweede.de Staaten van Holland en Weftvriesland te weeten, in die zelfde Registers van haar Hoog Mog. deze Memorable verklaringe in perpetuam rei memoriam-, op den 25 April 1739 hebben doen ftellen. Dat zy Heeren Staaten volkomen van gedagten zyn, dat de Promotie van Generaals, na de gronden van de Regeeringe, niet dan met eenparigheid van alle de Bondgenooten kan gefchieden; gelyk mede de derde van de gemelde vier Provintien, de Staaten van Zeeland te weeten, die, in een geval, ongelyfc meer te verfchoonen dan dit, uit hoofde van de eenparig» heid van de zes overige Bondgenooten tegen haar alleen, nochtans fuftineerde, ten tyde als den Heere Prince van Orange en Nasfau, hoogloffelyker Memorie, de Vader van den tegenwoordigen Heere Prince van Orange en Nas-  ioo Nasfau, tot Generaal wieide aangefteld; dat het was een informaliteit, die onverantwoordelyk is, en een onordentelykheid die sy Heeren zeer Senfibel op moeften vatten, met meer andere diergelyke expresfien , famen uitmakende de fterkfte aantekeningen, die op dit fubjeót onder alle de Notulen komen te occureren, gelyk blykt uit het aangetekende in datis 20 April, en g Mey 1704. En waar van eindelyk de vierde, namens de Staaten van Overysfel; geen ander advis hebben uitgebragt, dan te inhsereeren den letterlyken inhoud van hunne Refolutie, ten dage van het nemen van de Conduite geleezen: welkers sequivoque fin feekerlyk veel eerder ia faveur van den Heere Prince van Orange en Nasfau , dan tegen den felven moeft worden geëxpliceert: uit welk gefegde dan komt te geblyken , dat vyf van de feven Bondgenoten en pofitive van gedagten fyn geweeft, dat den Heere Prince van Orange en Nasfau, by eene te doene promotie , als Generaal by de Infanterye behoorde te worden aangefteld, en het komt aan de Heeren Gedeputeerden van Stad en Lande uit dien hoofde onbetwiftbaar voor, dat, als eens vooronderftelt mogte werden, dat de promotie van Generaals na de gronden van de Regeeringe, met overftemminge konde gefchieden, het veel meer met de reden over een te brengen foude fyn geweeft, met een overftemminge van vyf Provinciën tegen twee , den Heere Prince van Orange en Nasfau, onder het getal van de Generaals te Comprehenderen, dan, gelyk nu wefentlyk gefchied is, hoogftgemelden Prince met twee Pro~ ■tincien daar van te fecluderen. Het komt aan de Heeren Gedeputeerden van Stad en Lande ook feer onaangenaam voor, en het fal voor haare Heeren Principaalen niet weinig-aanftootelyk fyn, dat men in de propofitie , waar op defe vreemde Conclufie is gevallen, nog fchynt te Willen voorgeven, dat men in defen aan die Provinciën die eenige inclinatie toonden, om den Heere Prince van Nasfau met een hoog Emplooy by de Militie van den Staat bekleedt te zien, wel heeft willen te gemotte komen; alzoo zy Heeren Gede- puteer-  puteerden van gedagten zyn ,dat dit wat te veel gefpeelt is met de wettige eifch en welgefundeerde pnetenfie van de drie Stadhouderlyke Provintien , en met de lofwaardige redenen, die lang voorheen twee andere Provintien bewogen hadden, om zig daar by te voegen, ten einde den Heere Prince van Orange en Nasfau niet als derde Lieutenant Generaal, maar als Generaal by de Infanterye van dezen Staat megte worden aangefteld'. En meenen zy Heeren Gedeputeerden, dat het niet te compasfeeren is met hetontza?, dat de Bondgenooten onderling en reciproquelyk aan eikanderen verfcbuldigt zyn, op deeze wyze met eikanderen, en met elkanders advifen te bandelen: ook gelooven zy Heeren Gedeputeerden met, dat het aan de Provintien , die dezen pas te doen heb_ ben konnen goedvinden, hier door zal gelukken aan het publiek en aan de pofteriteit te doen begrypen, dat de redelykheid, dat de voegzaamheid en dat de Juftitie aan de zyde van hun vieren is geweeft. Boven ende behalven dit alles, hoe kan hetmet de goede ordre van de Regeeringe over een gebragt worden, een zoo important poina, waar over in zoo excesfief een lange tyd de refpeaive Bondgenooten het niet eens hebben konnen worden , op die maniere, en met zulk eene overftemminge af te doen,op een enkele Propofitie van de Heeren Gedeputeerden van Holland en Weftfriesland, op het eenmaal leezen van het projea van eene te doene Promotie, zonder, eenige de minfte communicatie aan de andere Bondgenooten; zonder eenige voorgaande wettige deliberatie 5 zonder af te wagten het- refultac van het befoigne Commisforiaal, waar aan deeze zaake voor lange was verweezen, en zonder eindelyk aan de drie Provintien de minfte tyd te gunnen , om deeze groote zaak, na maate van haar gewigte, met bedaartheidte examineeren, en haare gedagten daar over te uiten ? Welke gehoudene conduite dan ook aan de Heeren Gedeputeerden voorkomt als een volkomen bewys van het XI. Stuk. L S9"  162 ><& gevoel, dat die Provintien zelve gehad hebben van de' irreguiariteit van hunne handelwyze omtrent haare medeBondgcnooten. Verders verklaaren de Heeren Gedeputeerden van Stad en Lande van gedagten te zyn, dat* wat aangaat het neemen van zes vreemde Generaals, uit andere dienfte in die van dé Republieck, én die, hoe zagt men het ook voorftelt, nochtans effeétive zeflig duizend Guldens Jaarlyks aan het gemeene Land zouden köftèn, en welk poinct daarom door de Heeren Gedeputeerden van Stad en Lande is overgenomen, het immers aan alle de Bondgenooten even zeer bewuft is, dat dit een zaak is , die het in geenerhande manieren aan iemand der Gedeputeerden competeert te dijudiceefen, als impliceerende een poinct van reëele belaftinge van den ftaat van Oorlog, waaromtrent geene de geringde difpofitie aan iemand der Gedeputeerden is gedemandeert ènde dat dienvolgens dit poinct. alleen een doorflaand' bèwys ftuk is, dat de vier Provintien, wel verre van te konnen fuftineeren zoo redelyk gehandelt te hebben, met quafi de andere Bondgenooten noch te noodigen tot het omhelzen van hun project,van te vooren wel hebben geweeten, dat het aan de Gedeputeerden van de andere Provintien onmogelyk was, om te konnen concurreeren tot het arrefteeren van dit plan van Promotie: En al was hét fchoon, dat de vreemde Generaals gehouden konhén worden buiten belaftinge van dengemeenen ftaat van Oorlog , zoo zouden dan nog d'e Heeren Gedeputeerden van Stad en Lande, zonder voorgaande nadere inftructie van hunne hooge Principaalen, niet gaerne voor haare particuliere rekeninge en verantwoord inge willen, neemen , een veel zwaarder belaftinge die 'er opgefloten legt in het fubordineeren van de Troupes van den Staat aan liet Commando van Generaals uit vreemden dienft genomen, en het prefereeren van -die aan waardige fubjeaen, die de Republieck in haare eigene Ar. mée heeft. De Heeren Gedeputeerden van Stad en Lande  de disconvenieeren niet van de kundigheid, die deeze Generaals zouden konnen hebben, dog verklaaren teffens zulks ook niet te konnen avoueeren, alzoo dezelve hu» meeftendeels onbekend zyn; ook laaten zy Heeren Ge" deputeerden, wat hun perfoneel aangaat, alle verantwoordingen daaromtrent aan die geene, die dit voor hunne rekening hebben durven neemen. Betreffende de bevordering van den dienft van de Republycg , die het emplojeren van vreemde Generaals zoude te weege brengen» naar den inhoud van de Propofitie, verklaaren de Heeren Gedeputeerden zulks te laaten in het midden, als zig niet begee'rende te exponeeren , zonder genoegzaame kennisfe van zaaken, om, of aan die Generaals, of aan waerdige Subjecten in de Armée van den Staat het geringfte ongelyk te doen; maar de Heeren Gedeputeerden konnen niet voorby te remarqueeren, dat hunnes bedunkens nauwlyks het hooge aanzien van den Staat permitteert, zich te ftellen in de onzekerheid, om by formeele Refolutie vreemde Generaals te verzoeken in haaren dienft over te komen, niet weetende of die Generaals op de voorgeftelde conditiën wel zullen willen komen» dan niet; in welk laatfte geval zy vreezen,dat men nog al meerder avantages aan die Heeren zal moeten accordeeren, ten kofte van het gemeene Land en eigene Ingezeetenen , om haar daar toe te perfuadeeren. Voor het overige willen de Gedeputeerden ook ten eenemaale onfchuldig zyn aan alle kwaade gevolgen, die deeze Refolutie zoude konnen na zich fleepen; wyl zy mee recht bedugt zyn, dat door deeze en diergelyke zaaken„ de ambitie en de liefde voor den dienft van de Republieck, de ziel van het militaire weezen, niet weinig zoude kunnen worden gedecourageerd. Eindelyk refetveeren de Heeren Gedeputeerden van Stad en Lande voor de Heeren Staaten hunne hooge Principaalen de volle magt en maate om deezen te mogen amplieerenj san het concludeeren van deeze Promotie in het geheel L 2 dt  of ten deele te mogen acquiefceeren, of wel op cc— lyke wyze, dezelve in het geheel of ten deele te con trkdieeeren. By deeze aantekening moet men voegen de protestatie van dezelve Provintie, ter Vergaderinge van Haar Hoog Mogenden gedaan op den 6en Dec. deszelfden jaars; luidende als volgt. Extract uit het Rejolutie boeck der Edele Mog. Heeren Staaten van Stad en Lande. Dtmdcrdagh den 6 December 1743. De Heeren Staaten van Stad en Lande, met veel bevreemdinge en geen minder furprife zynde voorgelcoomen, dat ter Vergaderinge van haar Hoogh Mogende,op den neegentiendenSeptember, zoo haaftig en prccipitant een conclufie over het doen van een generaale promotie van Generaals en andere hooge Officieren over de Militie van den Staat is geformeert geworden, en dat in een zaacke.die zoo veel jaaren heeftuytgeleevert ftoffe voor haar Hoogh Mogende en de particuliere Provintien haare deliberatien, door haar Hoogh Mogende zoo meenigh. maaien aan de Provintien gerecommandeert, om daar toe haare Gedeputeerden te inftnieeren -, waar over zoo meenighvuldige opereufe befoignes zyn gehouden; en de Bondgenooten hebben gefoght met gemeene toeftcmmin. ge een werck van zoo veel aangeleegentheyt af te doen en met veel yver by yder een gefuftineert, dat zulcks niet geen overftemminge Konde afgedaan worden : eo-hter nu tot haar leetweefen hebben moeten verneemen, dat met een kleyne overftemminge, zoo zulcks al een overftemminge kan genoemt worden ,in weerwil, contradictie ende proteft van drieProvinticn, zulcken importanten werck is gerefolveerd te concludeeren, ende zulcks zoohaaftigh en  en precipitanf, daar bevoorens van haar Hoogh Mogenden over het aanftellen van gemelde hooge Officieren, de refpecïive Bondgenooten zyn verfoght, hoe verre de promotie van Generaals zoude dienen te gaan, nu zonder praealable kcnnisfe van de Bondgenooten, nogh aan defelve de gepromoveerde Officieren te communiceeren: dies deefe groote ende generaale promotie niet anders konnende aanfien als irregulier , zoo in haar zelven en met relatie tot de officieren in deefen dienft zynde, als door debelaflinge van den ftaat van oörlogh met do van buyten ingeroepene en meeftendeel onbekende Generaals. Konnende het geenfins met de ordre van de Regeeringe en gronden van de Unie worden gecompasfeert, dat een zaacke van dit import, en waar over zoo veel jaaren is gearbeyd om de discrepeerende fentimenten tot een vriendelycke harmonie te concilieercn, thans op zoo een verhaaflende wyfe heeft konnen afgedaan , en door vier Provintien aan haare drie overige Bondgenooten opgedrongen worden,zonder voorgaande deliberatie, nogh den uytflagh der commisforiaale befuigne af te waghten, of de Heeren Gedeputeerden tyd te vergunnen om deefen aangaande met de. Heeren Staaten haare frincipalen te konnen communiceeren : Een behandelinge, waar van geen voorbeeld lightelyk in deRepublicq te vinden zal zyn, en waar doorde hoogheyt en fouverainiteytder refpecïive Provintien ten hooghften geledeert en de grond geleght werd tot renveifement en vernietinge der aloude en heyligfte fondamenten van de Republicq : Al waarom do Heeren Staaten van Stad en Lande genoodfaackt zyn op het kraghtiglifte tegen deefe generaale promotie en manier van behandelinge , te protefieeren, de gedaane aanteeckeninge van de Heeren ;deefer Provintie Gedeputeerden ter Generaliteyt tegen deefe haar Hoogh Mogende Refolutie van den neegentienden September jonghft ten. vollen approbeeren, en over deefe ongewoons maL 3 r''er  nier van behandelinge, alle voldoende fatisfaStie verfoeken , enz. Eenige dagen daar na ontfingen Haar Hoog Mogenden een Misfive van de Heeren Staaten van Vriesland, zoo als te zien is uit het volgende Extract, van Hoogftderzelver Refolutien. ExtraSt uit het Regifier der Refolutien van de ' Hoog Mog. Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden. Martis den 2 Oüober 1742. Qntfangen een Misfive van de Heeren Staaten van de Provintie van Vriesland, gefchreeven te Leeuwaarden den 28-11 der voorleden maand, op het fubjecl: der gedaane Promotie van Generaals, volgens Haar Hoog Mog. Refolutie van den 19-" daar te vooren; vdlgende de voorfchreeveMisfive hierna geinfereerd» HOOG MOGENDE HEEREN.' Uit een Misfive van de Heeren onze Gecommitteerden in de Vergadering van Uw Hoog Mog., hebben tot byfaage de Notulen van de Refolutie der Generaliteit, genomen op den 19 van de loopende maand September hebben Wy gezien,hoe ten zelven dage is gedaan en ter conclufie gebragt eene generaale Promotie van Generaalsperfoonen, over de Militie van den Staat; hoe daarinne begreepen zyn als Generaals van den eerden rang Officiëren , die Vreemdelingen zyn, en zich bevinden in tiienft van andere Potentaten; hoe aan dezélve tractementen zyn toegeleit, ten lade van den Lande; hoe by die Promotie zyn voorbygegaan de ernftige recommanda- 21*;-'] >■;■..'..■■ ■ 11 tien  tien van Onze en andere Provintien, om den Heere Prlncc van Orange en Nasfau, Stadhouder van drie Provintien, en van het Landfchap Drenthe, by zulke gelegenheid te nomineeren tot Generaal van de Infanterye . als zynde by Uw Hoog Mog. Refolutie alleen geavanceert tot Lieutenant Generaal; hoe de conclufie verre van met eenpaarigheid der Bondgenooten , genomen is tegens de uitdrukkelyke Proteftatie van de Gecommitteerden van • drie Provintien. , „. , Wy denken niet, Hoog Mog. Heeren, dat Wy yeel redenen behoeven aan te haaien, om Uw Hoog Mog. te doen gelooven, dat in zeer langen tyd ons geen evenement zoo onverwagt is voorgekomen, als wel deeze zonderlinge Promotie, zoowel zeldzaam van inhoud, als ongemeen in deszelfs conclufie en u.tvoenng Wy kunnen Ons ook geruftelyk verzeekeren , dat Uw Hoog Mog. zoo uit eige overtuiginge, als uit herdenk.ngTvan alL geene zedert lange omtrent het doen van een generaale Promotie in derzelver Vergadering ,s geneert van Ons niet te gemoete zien een Refolutie t ■ ,„ ^nftellinge op den 19 dezes gedaan, approbatoir van de aanltelüng; P maar in tegendeel zullen verwagten ua j reer informeel, quo ad mat mam C? formam , zullen deszeer miormeei, «" Ten minften Wy kunnen avoueeren en tegenfpreeken. lenuiuiuc v» j voor Uw Hoog Mog niet verbergen, dat Wy over deele zaaken ten 'allerhoogften zyn ^f^fM^. en de nominatie van Generaals in Uw Hoog Mog. Ver. de inge onlangs op het onyerwagfte geproponeert, *d s b ■•„„„„fpprr Ons niet kunnen laaten geconcludeert en geexecuteert, uii!» »i? welgevallen, en mits dezen dezelve benevens de mali ere op w Ike daaromtrent isgehandelt, afkeuren en yoor tl hoogften onvriendelyk en tegens de gronden derunie aanloopende .verklaaren te zyn : alleen om dat ul.1 utus r ,,norbv eegaan zyn de zoo zonder de minfte reg^aXL en dikmaals herhaalïpdelvke als ernft ge recommanaaue «,« de vïendely^ ^ntien, door Ons by de Bondgenoot L 4  €K 168 >0 ten enU w Hoog Mog. gedaan,om Onzen Heere Erf-Stadhouder en Capitein-Generaal, in navolging van zyne Doorluchtige Voorvaderen, mede aan het hooft der Militie als Generaal gcplaatft te mogen zien , en welke van dit effect zyn geweeft, dat de Heeren Staaten van nog vier Provintien Ons voorftel voormaals hebben gebillykt, en daar toe hunne genegenheid verklaard; maar wel voornamentlyk, om dat deeze Promotie zoo zeer prxjudiciabel is voos veele braave Officieren, die in dienft van den Staat oud geworden zyn, en op wiens conduites niets te zeggen valt, en echter gepoftponeert werden aan vreemdelingen , die jonger van jaaren en niet in den dienft zyn,ende daarenboven moeten zien, dat door het belooven van nieuwe tra&ementen voor Uitheemfche word gezorgt, zonder dat voor deeze behoorlyke tra&ementen werden gefixeert. En boven al is informeel,dat Ons daar by worden opgedrongen zoodaanige Generaals, in dienft van andere P'otentaaten zynde , welker Perfoonen Ons voorheen niet eens zyn voorgefteld, om op derzelver merites te konnen inquireeren , ende dat het geheele werk deezer Promotie, zonder dezelve op een behoorlyke wyze en met aantooninge der Perfoonen, die daar aan deel zouden hebben , te brengen ter deliberatie van de Heeren Staaten van de refpective Provintien, en derzelver Refolutien daar op fri te wagten, op een zeer zeldzaame manier is vaflgefteld en uitgevoerd, meteen geringe pluraliteit van de Gecommitteerden ten allerhoogfte genoomen van vier Provintien, en zulks omtrent een zaak van zoo groot een belang voor de geheele Republieck zoo wel betreffende de Militie van de disfentieerende en zich oppofeerende Provintien, als van die in deeze Promotie bewilligt hebben: ja in een zaake, waar omtrent noch onlangs met zoo veel yver gefuftineert is dat geen overftemming plaats had, maar die met eenpaarigheid afgedaan en befiooten moeite worden; als hebben.  iende dusdanige fuftenue alleen verliindert, daf den Heere Prince van Orange cn Nasfau niet al voor eem-r gen tyd is aangefteld tot Generaal van de Infanterye,. fchoon vyf Provintien gereed ftondpn den zelven tot die Charge te promoveeren , zonder dat daar door iemand reden van klagte wierd gegeeven, als willende zich liever laaten commandeeren door een Vorft, die binnen 's Lands gebooren cn getoogen is uit het bloed der Princen, aan welker dapperheid en liefde voor het Vaderland de Republieck hunnen oorfprong ten grootfte deele is verfchuldigt, dan ftaan onder de orders van Vreemdelingen , welke die relatie niet hebben tot 's Lands welweezen, als de Inboorlingen. Om welke redenen Wy nogmaals by herhaalinge moeten zeggen, dat wy deeze gedaane Promotie disavoueeren , de aantekeningen door de Heeren Onze Gecommitteerden tegens Uw Hoog Mog. Refolutie van den 19 dezes gedaan , ten volften approbeeren , en protefteeren van onvriendelykheid en ongelyk Ons aangedaan, aan ons referveerende zoodaanige middelen m 't werk te ftellen , als volgens de gronden van de Unie raadzaam en dienftig werden bevonden; en dat Wy-geen betaalingen aan vreemde Generaals zullen laaten doen, of valideeren, ter tyd, en zoo lange de Promotie van Generaals-Perfoonen op een wyze met de gronden van dc Unie overeenkomftig zal weezen gefchied. Wy hebben niet willen afzyn Uw Hoog Mog. Onze gedagten omtrent dit poinct meede te deelen, op dat Wy buiten Onzen fchult niet fchynen mogten in de gedaane Promotie ftilzwygende te beruften : en Wy verzoeken ernftelyk, dat Uw Hoog Mog. de zaake daar heenen willen helpen brengen , dat Ons meerder genoege» gegeeven werd. Hoog Mogende Heeren, Wy beveelen Uw Hoog Mogende in de genadige befcherming van Godt Almagtig; 'Leeuwaarden den 28 September 1742, L 5 Waar  17© Ml Wasr op gedelibereerd, en by de Heeren Gedeputeerien van de andere Provintien daar van copie verzogt zynde , is goedgevónden en verftaan, dat die aan haar gegeeven zal worden. Zie daar, myn Vriend! eenige ftukken, wier inhoud een ruim veld tot overdenkingen open ftellen: terwyl gy 'er ü mede bezig zult houden, zal ik myn Nicht Pleuntje een bezoek gaan geeven. Ik heb haar laatft by Oom Dwarshout ontmoet: zy is al vry wat van haar vooroordeel te rug gekomen: zy begint weêr maats met my te worden, nu zy overtuigd raakt, dat ik niet engelfch , niet franfch , maar vaderlandfch denk. Vaar wel, verzekerd, dat ik onophoudelyk ben en blyf, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwe Wel-Edele Gefir. BW. Dienaar, Deo 38 waar op alles t'huis komr. Ondertusfchen lyden wy kikvoi fchen door dien ftryd. Ik dagt wel, dat onze Neet Waarzoeker bekeerd zoude worden: de menfchen behoeven maar te leezen en eenig oordeel te gebruiken om gewaar te worden dat zy verfchalkt en misleid zyn. Daar zyn 'er meer die te rug keeren; maar 't gaat overal niet even glad. Het heeft wat in te belyden dat men aan *t dwaalen is geweeft, vooral alswe wat belang by het dwaalen hebben: dan is die be« lydenis hart: veelen kunnen 'er niet toe overftappen. Vaar wel, fteeds van myne hoogachting verzekerd , en van de harteiykheid waar mede ik ben, Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer Geëerde Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den isden Sept. 1783. Reinier Vryaart. P. S. Wanneer ik beweer, dat die geenenwelken het zoo fterk op den Prins , op het vorftlyk huis, en op deftadhouderlylee Regeeringgelaaden hebben, niet kunnen gehouden worden ter goeder trouwe te handelen, dan wj] ik daar door niet te kennen geeven dat 'er geen kunnen zyn, die ter goeder trouwe mecnen,dat de Republieck mier belang heeft om met Frankryk dan met Engeland verbonden te zyn; dat het ons beter voegt om alle verbindtenisfen met Engeland te fchuwen dan de  de voorige Tractaaten te vernieuwen; ja zelfs om die Mogendheid zodaanig te helpen verzwakken, datwe van haare overmacht, zoo ter zee als in de vreemde geweften , niets meer hebben te vreezen. Jk wil ook wel toegeeven, dat 'er kunnen zyn, die, uit hoofde 't zy van epvoeding, van ommegang met zekere lieden, als van 't leezen van zekere boeken, in het gevoelen vallen , dat onze Staat even zoo wel zonder als met een Eminent Hoofd beftaan kan; dat de vryheid door het aanweezen van een Eminent Hoofd aan gevaar bloot ftaat. Dat men in zulke en diergelyke begrippen ter goeder trouwe kan vallen, wil ik gaarne, zeg ik, vooronderftellen: maar den Vorften uit den huize van Oranje, den tegenwoordigen Heere Prince van Oranje, onwaerheeden, gruwelen, daar blyk noch fchynvan is,aan te tygen; de gemeente door lafter-fchriften tegen Hoogftdezelven, en die geenen welken ten hunnen opzichte, en met opzicht op het aanweezen van een Eminent Hoofd gunftiger denken, op te zetten of te helpen opzetten; de Burgers tot het opvatten der waapenen op te roepen, als of in de Republieck alles in gevaar ftond van vcrflonden te worden ; met luider ftemme te roepen , dat men den Prins en de Zynen van kant moet helpen ; baldaadigheeden te pleegen, en baldaadigheeden toe te laaten die naar moord'.uft zweemen; zulken en diergelyke daaden, men zegge w..t men wil, kunnen met geen goede trouw gepaard gaan: vergeeffch. zal men my zoeken te beduiden, dat zulken, die zich aan diergelyke gedraagingen fchuldig maaken ter goeder trouwe Handelen of kunnen handelen. De leer der Jefuiten, welke alles verfchoonbaar ftellen wat met een goed inzicht gefchiedt, is my bekend: zy fmaakt my niet. Iemand verraderlyk te kunnen vermoorden, om pep dienft asn een goed vriend te doen , is by my e tx M 3 ver.  verfoeyelyk leerftuk: en niet minder is in myn zin verfoeyelyk, dat men eenen Burgerftaat in rep en roer brenge, een moordkreet van Burgers1 tegen Burgers ïaate uitgaan; en, onder fchyn van de vryheid te willen handhaaven , de waapenen opvatte, om geweid te pleegen tegen die geenen, welken van andere gevoelens zyn; alles om dat men waant dat het met de vryhtid beter gefteld zoude zyn, indien de Staat zonder Eminent Hoofd was. Zulke gedraagingen'zyn, in myn zin, verfoeielyk, a! ware het al eens zoo, dat men ter goeder trouwe omtrent de vryheid van den Burgerfta ,t zoo dagte: het welke echter door zodaanigehandelwyze zeer twyffelachtig word , om dat zulke, welke ter goeder trouwe in een begrip vallen, door dezelfde goede trouw afgehouden zullen worden, van hun begrip door euveldaaden op te dringen en boven te doen dryven; en orri dat die geenen, welke middelen gebruiken daar de goede trouw geen plaats in vinden kan, ook zeer te verdenken zyn, dat zy in 't opvatten en voortbrengen hunner begrippen weinig plaats aan de goede trouw gunnen. Voorts geloof ik, myn Vriend, dat men uit den rol der geenen, welken men veronderfteUen kan ter goeder trouwe te handelen, moet fchrappen zulken, die, zonder kunde, zich voegen by eene hoop , welke door hunne daadtn toonen het toe te leggen op liegen en lafteren, op het pleegen van geweld, op ftaatsberoeïing, op onderdrukking: zuIkeD, weetende of dienende te weeten, dat diergelyke daaden ongeoorloofd zyn, kunnen niet geagt worden ter goeder trouwe te handelen. Men kan ter goeder trouwe dwaalen omtrent begrippen, maar niet omtrent daaden, van welker ondeugd het domfte menfeh overtuigd is. Zal iemand durven ftaande houden,' dat zulken, die door  door hun fchryven, fpreeken, en broederfchappen, of door het oog over dezelven te luiken, dezelve toe te laaten , goed te keuren, te befchermen, aanleiding geeven tot baldaadigheeden, gelyk 'er tegen de Heeren Hofjtede en Luzac, en anderen gepleegd zyn, ter goeder trouwe handelen ? Maar a propos van die baldaadigheeden; gy hebtmy al eens gevraagd, of ik wift hoe eigentlyk het geval met den Heer Luzac was gebeurd. Zie hier een echt verhaal uit den mond van den man en de vrouw zelven; want de Vrouw van den Hr. Luzac is by den eerften aanval geweeft, en heeft nog overblyffels van de ontfteltenis, haar toegebragt. De Heer Luzac van eene reis uit Dukfchland te rug keerende, en voorneemens zynde om eenige dagen te Utrecht te blyven, om 'er zich met de wandelingen van die plaats te vermaaken, had zyne huisvrouw genodigd om aldaar by hem te komen. Verkoozen hebbende om in 't malie-huis, als beft tot het buiten en de wandeling gefchikt,zyn intrek te neemen, kwam hy'er's woensdags den 27a» Auguftus tusfchen een en twee uuren na den middag. Gegeeten hebbende, en een weinig ruft willende neemen, beval hy den knecht, dien hy by zich had, om hem om vier uuren te roepen, indien hy niet opgeftaan mogt zyn, en midlerwyl een koets te befteüen om zyne huisvrouw, welke des morgens met de fchuit van negen uuren van Leiden op Utrecht zoude vertrokken zyn, tegen zes uuren af te haaien, denzelf Jen knecht een receptje, op welk gefchreeven ftond, voor den Hr. Luzac, geevende, om de pillen, by hetzelve vermeld, by den eenen of den anderen Apotheker, te bezorgen. Nauwlyks had de Heer Luzac een quartier uurs te ruft gelegen, of daar kwam* in zyn kamer iemand, die 'er een doosje met pillen bragt, zeggende,dat de ApotheM~4 ker  <8»K[ 184 >«$ &er dertig ftuivers vroeg, en hoe de voornaam van den Heer Luzac was: waarop de Heer Luzac antwoordde, zonder te zien wie in de kamer was, dat de Apotheker by zyn voornaam geen belang had, en dat hy de betaaling door zyn knecht zoude bezorgen: doch nauwiykfch was 'er wederom een quartier uurs verloopen, of daar kwam weder iemand in de kamer, zeggende dat de Apothekers jongen daar was, om de betaaling van bet doosje pillen, waarop de Heer Luzac opgeftaan zynde, in zynen kamer zag den Lyfknecht van den Heer Mr. Cornelis Pieter Cbajlelain, Schout van Leyderdorp, Secretaris van 's Lands Univerfiteit te Leyden , en Hoofd van 't Leidfche Vry-corps: zyne verwondering aan dien knecht toonende van hem in zyn kamer te zien, gaf hem deeze tot antwoord, dat 'er beneden niemant zynde geweeft om de boodfchap aan te neemen, hy gemeend had dit wel voor een fatfoenlyk Heer te kunnen doen; het welk de Heer Luzic onbeantwoord liet, doch de Apothekers-jongen zelve naderhand bovengekomen zynde, is hem door den Hr. Luzac gezegd, dat hy zyn meefter het geld zoude zenden, de prys van dertig ftuivers vooreen doosje pillen, daar hem op andere plaatfen niet meer dan twaalf ftuivers voor gevorderd wierd, te hoog vindende. De Apothekers-jongen heen gegaan zyn. de, zond de Heer Luzac zynen knecht naar den Apotheker met laft, om, indien dezelve dertig ftuivers begeerde, die tebetaalen ,doch daarvanquitantiete vorderen;en heeft deeze de dertig ftuivers betaald en quitantie gekreegen, tot antwoord op den prys mede brengende, dat ieder pil. letje een Jtuiver kojtte: de qukamlehgctsktnd M.J. Lounoiefe. Ik maak van deeze byzonderheeden gewag, om dat dezelve kunnen dienen tot blyk,datde aanval naderhand op den Hr. Luzac y;eda"3> de laan, naaft de maliebaan, op te wandelen, gelyk zy deden. Zy waren pas die laan ingeflaagen, of die geenen, welken aan 't huis geftaan hadden kwamen, 't zy allen, 't zy voor 't meerder gedeelte, ftaan, aan het eind van dezelve laan, alwaar de Heer Luzac en zyne Vrouw dezelven waren ingegaan; en kort daar na zonderden zich vier perfoonen van die troep af, kwamen naaft eikanderen gacnde van agteren den Heer Luzac en zyne Vrouw opgaan, denzelven met eenige vloeken fcheld-woorden by zynen naam noemende. Kort op hem aangekomen zynde fcheidde de Heer Luzac wel ke niet behoefde te twyffelen of het op hem gemunt was, zich van zyne Vrouw, met inzicht om de vj|r Perfoonen in hunnen gang door te laaten • doch die. geen van de vier, welke het naafte by hem kwam, gaf hem een ftoot met den elleboog, die hem in een grebbei zoude hebben doen vallen, indien hy 'er niet over Befproögen was. ö " Toen een oogenblik, terwyl die geen welke hem den ftoot gegeeven had, op eenigen aiftand, met hem in woordenwisfeling zoet te treeden, bedagt hebbende, wat hem het raadfaamfte was, floeg hy een laantje in* welk hem op ringel bragt; en voorts de ftad ingegaan zynde, begaf hy zich naar de Plaats-royaal, alwaar hv een koets liet beftellen om zyne Vrouw en hun goed af te haaien, blyvende in de zykamer van de plaats royaal, aan den regter hand by 't inkomen van 't Logement. Aldaar meer of min een uur zynen tyd met de kamer op en neêr te wandelen doorgebragt hebbende, kwamen onverhoeds in dezelfde zykamer met geweld ftui- hadden aangerand, met anderen verzeld: zyflooten de deur,  m 187 ># deur, vielen op den UtlLuzac aan met ftooten en flaan» zoo dat hy agter overviel; zyrandeden hem, opgeftaan zynde, op nieuw aan, tot dat op zyn geroep om hulp!, de .huisbedienden van den Logementhouder Mos, de kamerdeur opengedrongen hebbende, den Heer Luzac gelegenheid gaven, zich, in 't huishoudelyk vertrek van den Logementhouder te begeeven, van waar hy naar een der bovenkamers is geleid. In deezen kamer heeft hy op een ftoel de nagt doorgebragt, onzeker of zyne aanranders , die in 't Logement gebleeven waren, vertrokken waren of niet; hebbende flechts des anderen daags vernomen, dat zy, onder het rooken, en hetdrinken van' een glas wyn, tot elf uuren aldaar gebleeven waren. Mevrouw Luzac midlerwyl by de vier aanranders alleen gebleeven zynde, offchoon doodlyk ontfteld , behield rochtans zoo veel op haar zelve, dat zy die Lieden bedaard en vriendelyk aanlprak, nu en dan, dien geen, welken haaren man den ftoot had toegebragt, en hem wilde navolgen, by de hand neemende, biddende, dat hy dit niet , zoude doen, en verzoekende dat zy haar wat water zoude bezorgen; waar op zy haar aan een klein huisje geleidden , alwaar haar water wierd gegeeven. Voorts geleidde een van de vier haar naar 't malie-huis , bood haar I aan om een Docïor of Chirurgyn te laaten haaien, waar II voor zy bedankte; doch op zyne aanbieding om van de zoogenaamde droppeltjes van Hofman te laaten I haaien, nam zy die aan, en gebruikte 'er van. Verneemende naderhand, toen de koets om haar af te haaien, gekomen was, dat het gezelfchap , tot welk de vier aanranders behoorden, afgefprooken had, om I haar, wanneer zy met de koets tot Utrecht zoude ko(j men, fmaad aan te doen, is zy te voet van agteren : uit het malie-huis gegaan, heeft te Utrecht de nagt I doorgebragt, is des anderendaags alleen uit Utrecht ver-  188 >® vertrokken, en onder weg door haaren man opgenomen, hebbende zich op de reis te Swammerdam laaten aderlaaten. Zie daar, myn Heer, hoe onnozel de Heer Luzac en zyne Huisvrouw in de handen van de Utrecht, fche Moordenaars gevallen j en hoe zy die ontkomen zyn. Veelen zyner Vrienden zyn hem aan boord geweeft, teneinde hy zelve dit verhaal zoude uitgeeven, inzonderheid toen zekere verdichte brief, welken hy aan den Heere Hofjtede quafi gefchreeven zoude hebben, op zynen naam en met zyne tekening, in druk is uitgekomen. Doch eens vooral voorgenomen hebbende, om zich aan niets van 't geen ten zynen opzichte verfpreid word, te ftooren, heeft hy alleuitftrooifels en vertelfels over zyn geval, onverfchillig aangezien. Echter is het niet zonder of tegen zyne bewilliging, dat ik 'er U dit echt verhaal van roezende. Ü £  $K 189 >$ D E P O S T VAN DEN NEDER-RHYN. N°. 155. Het is der moeite wel waardig, de frappen der Engel fchgezinde Gabaal , die verderfelyke Jandpeft, naa te gaan; én dan zal men zalke overtuigende bewyzen van de buitenfporigheid haarer voorftanders, haarer gehuurde pennen vindon , dat het onrr.ogelyk is, dat één eenig onpartydig Vaderlander oflee zer zich door hunne wantaal langer laat medeflepen. Zy befchuldigen de Vader* ianders, dat die niet gedreeven worden door eene zucht tot 's Lands behoudenis en welvaart , maar door eenen ingewortelden haat tegen het huis van Oranje: zeker een regtgeaard Vaderlander zal nimmer eene kwaade daad of een misilag goedkeuren, om dat die door een Stadhouder gepleegd is,- hy veiligt zyn oog inzonderheid, doch met fmert. op zyne gebreken, om dit die van duizendmaal verXI. Stuk. Het is der moeite wel waardig, de flappen der Franfchgezinde Cabaal, die verderfelyke landpefl , naa te gaan ; en dan zal men zulke overtuigende bewyzen -van de buitenjporigheid haarer voorflanders, haarer gehuurde pennen vinden , dat heb onmogelyk-is, dat één eenig onpartydig Vaderlander of leezer ziek door hunne wantaal langer laat medeflepen, Zy befchuldigen de Vaderlanders . dat die niet gedreeven worden door eene zucht tofs Lands behoudenis en welvaart, maar door eenen buitenfpoorige laf hartigheid voor het huis van Oranje : zeker een regtgeaard Va-derlander zal nimmer een kwaade daad of een misflag goedkeuren, om dat die door een Regent gepleegd is ; hy vefligt zyn oog inzonderheid, doch met fmert, op zyne gebreken, om dat die van duizendmaal verderfelyker invlted zyn dan die N derft-  óerfelyk'er invloed zyn dan die van andere Burgeren;hy zal zich met regt daar over beklagen* (en hem dat tebetwiften is hem een ellendigen flaaf te maken) maar te gelyk zal hy alle'zyne pogingen aan wenden,zoo veel in hem is , om dien eerften Burger des Vaderlands te verbeteren; hy zal daar toe naa zyn beft'vennoogen hem de Klagten des volks. en de wanre belangen der Natie onder het oog trachten te brengen, of het hem mogt gelukken die door een drom van valfchhartige , eigcnbaatzoekende hovelingen te doen doordringen tot het oor en het hart van den misleiden Vorft. Wanneer in een vry Gemeenebefl, een eigenbaat zoekende drom van kruipende flaaven zich afpynigt, om de vrye Natie te mifleiden;haar hogere gedachten van de macht van haaren eerften Burger zoekt inteboezemen, dan hy bezit; haar tracht te doen geloven, dat al wat hy doet of nalaat, hoe verkeerd zulks zy , tot haar befte en met de voortreffelykfte oogmerken gefchiedt; dan is het zeker, dat die Cabaal, de gantfche Natie tot afhanglyke flaaven van haaren eerften Burger tracht temaken ; dan voorziet de Vaderlander daar in den gantfchen val van zulk een Gemeenebeft ; dat zoo wel voor den Stadhouder als voor zyne medeburgers een afgrond wordt gedolven, in weiKen zy beiden zullen omko- van andere Burgeren; hy zal zich met regt daar over beklagen , Qen hem dat te letwiflen is hem een elkndigen flaaf te maken) -maar te gelyk zal hy alle zyne pogingen aan wenden , zoo veel in hem is, om de Representanten van het volk te verbeteren; hy Zal daar toe naa zyn beft vermogen hun de klagten de.' voiks , en de waare belangen der Natie onder het oog trachten te brengen, of het hem mogt gelukken die door een drom van valfchhartige, eigenbaatzoekende pluiwftrykers te doen doordringen tot het oor en het hart van de misleide Regenten. Wanheer in een vry Gemeenebeft , een eigenbaat zoekende, drom van kruipende flaaven zich afpynigt, om de vrye Natie te misleiden; haar hogere gedacbten van de macht van haaren Burgerheer en zoekt inteboezemen, dan zy bezitten; haar tracht te doen geloven, dat al wat zy doen of nalaaten, hoe verkeerd zulks zy,tot haar beste en met de voortreffelykfte oogmerken gefchiedt; dan is het zeker , dat die Cabaal de gantfche Natie tot afhanglyke flaaven van haaren Burgerheeren tracht te maken ; dan voorziet de Vaderlander daar in den gantfchen val van zulk een Gemeenebeft; dat zoo wel voor de Burgerheeren als voor hunne medeburgers een afgrond wordt gedolven, in welken zy allen zullen omkomen; en de liefde voor zyn Vaderland fpoort hem men;  Bierf; hy aarfeit niet, om de waare gefteldheid der zaaken aan beiden onder het oog te brengen, en hy acht het zyn pligc, om de pogingen der Landverdervers tegentegaan , hy is fomtyds genoodzaakt, uit yver voor het Vaderland, eene fchreede verder te gaan, dat hy vlekken in de RegéSringen van voorgaande Stadhouders aanwyfl, welke rot den t< genswoordigen geen betrekking hebben; want tegen een fcherp vergift is een fterk tegengift aller noodzaakelykft. Het is buiten tegenfpraak, dat die zoogenaamde Prinsgezinde fchryvers juift die geene zyn , die de achting van den Stadhouder zeer verminderen, dewyl zy hem heime» lyk befchuldigen van dat geen, waar van zy hem openbaar zoeken vry te plyten ; dat die befchuldigingen, die zy ons en andere Vaderlandlievende fchryveren aanwryven, geheel en al op hen toepasfelyk zyn. Om dit nader te bewyzen moeten wy aanmerken, dat zy uit al hunne magt fchreeuwen. Voot-eerft, dat de Vaderlandfche fchryvers den Stadhouder befchuldigen, dat hyEngelfchgezind is. Ten tweede, dat hy onwillig is geweeft, om onze magt met die van Vrankryk tot afbreuk van den vyand te doen famenfpannen. Ten derde, dat het hem te doen is, om de Vryheid der aan, om dit zoi mogelyk is voorkomen; hy aarfeit niet, om de waare gefteldheid der zaaken aan beiden onder het oog te hrengen, en hy acht het zyn pligt, om de pogingen der Landverdeiverstegentegaan; hy is fomtyds genoodzaakt, uit yver voor het Vaderland, eene fchreede verder te gaan, dat hy vlekken in de Regeeringen van voorgaande Regenten aanwyfl, welke tot den tegeaswoordigen geen betrekking hebben; want tegm een fcherp vergift is een fterk tegengift aller noodzaakelykft. Het is buiten tegenfpraak J dat die zoogenaamde PatriotJche fchryvers juift die geene zyn, die de achting van de Regenten zeer verminderen, dewyl zy hen heimelyk befchuldigen van dat geen, waar van zy hen openbaar zoeken vry te plyten; dat die befchuldighigen, die zy ons en andere Va~ derlandlievende fchryveren aanwryven, geheel en al op ken toepasfelyk zyn. Om dit nader te beivyzen moeten wy aanmerken, dat zy uit al hunne magt fckreeuweni Vooreerft, dat de Vaderlandfche fchryvers den Regenten befekiddigen, datzyfranfehgezind zyn. Ten tweede, dat zy yverig zyn geweeft , om ons in een oorlog met Engeland te wikkelen . ten einde daar aoor ons onder het bedwang van Frankryk te brengen. Ten derde, dat het hun te doen is, om de Vryheid der Na Na-  Natie geheel en al den bodem in te flaan , en dat hy <8> cije loffelyke pogingen? dat het beuzeüngen zyn: fteeken zy daar niet opentlyk den fpot mede ? zelfs op zulk eene onbetamelyke wys, dat eene braave Regeering van eene aanzienlyke Koopftad, fchandelyk beledigd , daar door genoodzaakt is geweeft, om dat ergerlyk libel binnen haare muuren te verbieden ; fchoon het zeker is,dat zeer veele weidenkenden liever haddtn gezien.dat de Regeering van Rotterdam die belediging met verachting ongemerkt had laten voorbygaan even als Amfterdam het infaam Politieck vertoog. Moet nu de Natie uit hun. ne buitenfporige vêrderfelyke Hellingen niet volledig opmaken, dat de Stadhouder, welken zy quafi verdedigen , en wiens Syftema zy voorwenden te handhaven , dezelve ergerlyke denkbeelden koeftert? en zyn zy het dus niet , die den Stadhouder in een allernadeeligft licht , plaatfen ? Wy herhalen nogmaals, dat, niettegenftaande wy denStadhouder alle behoorlyke achting toedragen, wy echter de Vryheid des volks en zyn wettigen Souverain boven den Stadhouder fchatten; en om die rede zullen wy volftandig dezelve tegen alle listen van onze tegenpartyders blyven verdedigen ; liften , welke ingerigt zyn, om der Natie zand in de oogen te werpen, haar te doen overzeilen, om eene party te kie- loffelyke befcherming ? dat het beuzeliitgen zyn: fteeken zy daar niet opentlyk den Jpot.mede? zelfs op zulk eene onbetamelyke wys, dat alle de braave en godvruchtige Ingezeetenen zich daar over er gen en niet a\an met de uiterfte verontwaardiging zien, dat zulke fchriften als de Poft van den Neder-Rhyn onder de begurftiging en befcherming van eene Re/?eering blyft voortduuren. Waren de twintig duiZtndKrygshvchten, door Oranje in 1575. verzameld, ui* VryCompagnien genomen ? Moet nu de Natie uit hunne buitenfporige vêrderfelyke ftellingen niet volledig opmaken, dat de Regenten, welken zy quafi verdedigen, en wiens Syftema zy voorwenden te handhaven , dezelve ergerlyke denkbeelden koefteren, en zyn zy het dus niet, die den Regenten in een allernadeeligft licht plaatfen? fVy herhalen nogmaals, Jat, niettegenftaande wy den Regenten alle behoorlyke achting toedragen , wy echter de Vryheid des volks en zyn wettigen Souverain boven den Regenten fchatten; en om die rede zullen wy volftandig dezelve tegen alle liften van onze tegenpartyders blyven verdedigen; liften, welke ingerigt zyn, om der Natie Zand in de oeger. te werpen, haar te doen overhellen, om eene party te kiezen, die haar eensklaps in het verderf zou ftorzen,  zen,die haareensklaps in het verderf zou Horten-, en haar aftetrekken van dat wettige vertrouwen, het welk zy aan haare braave Lands vaderen fchuldig is. De Engelfchgezinde huurlingen hebben by het begin des oorlogs den vyand opentlyk verdedigt, en de braave zuilen van ons Vaderland, de nyvre handelaars , van de fchandelykfte ontrouw tegens Engeland befchuldigr. ; met oogmerk, om daar door de woede der Natie, wegens de door Enge'and haar aangedaane mishandeling, niet op het hoofd des vyands maar op dat der befte Neder! and fche Burgeren te doen te huis komen : zy hoopte daar door te bewerken, dat de Natie het oog niet zou veftigem op alle die vêrderfelyke oogmerken, die'alleen haare flaverny bedoelden.—Doch die verfoeyiyke pogingen wierden wel draa ontzenuwd. Toen deeze Myn tot hunne eige fchade fprong , verdedigde zy de werkeloosheid onzer Republiek met ftyve kaaken •, de elementen wierden verdraaid en verwrongen om hundefchuld der werkeloosheid cp te leggen: onze kuften en havens moeften eene geheele , tegen derzelver natuur ftrydende, gedaanteverwisseling ondergaan, om het verwaarloozen onzer defenfie goed te maken;zeeën en faifoenen wierden geheel andere hoedanigheden toegefchreeven,dan|zy in eene vorige ten; en haar aftetrékken van dat wettige vertrouwen, het welk zy aan haaren braaven Landbefchermer fchuldig is. De franfchgezinden huurlingen hebben by het begin des oorlogs den vyand te trim geagt, en de Kooplieden oproerig aangezet om verzoeken aan den Staat te doen , aan welken zy wijlen dat de Staat niet machtig was te voldoen; met oogmerk ■. om daar door de woede der Natie, wegens de door Engeland haar aangedaane mishanr deling, niet op ' het hoofd des vyands, maar op dat des Stadhouders te doen te huis komen: zy hoopten daar door te bewerken , dat de Natie het oog niét zou vefligen op alle die vêrderfelyke oogmerken , die alleen haare flaverny bedoelden. — En deeze verfoeijelyke pogingen jlaagden maar al te wel. Toen deeze Myn hun niet genoeg baatte, werd de werkeloosheid onzer Republiek met ftyve kaaken den Prinfe aaneewreeven ; de elementen wierden verdraaid enverwrongen om hem de fchuld dier werkeloosheid op te leggen; onze kuften en havens moeften eene geheele, tegen derzelver natuur ftrydende , gedaanteverwisfeling ondergaan, om het verwaarloozen eener tydige voorzieninge goed te maken; zeeën en faifoenen wierden geheel andere hoedanigheden toegefchreeven, dan zy in eene vorige eeuw bezaten, om N 4 eeuw  eeuw bezaten, om het verzuimen van importante Hagen , welke men den vyand had kunnen toebrengen, te bedekken. Doch dit alles had by de Natie geen ingang,- blindheid en domme bygeiovigheid waren thans niec meer haare heerfchendegebreken; de Opfteller der Memorie voor zyne Hoogheid btgreep dus zeer wel, dat het no»dzaaklyk was, om by die ongehoorde wonderen van tegenfpoeden, .Welke het alleen 0p0n7eZ.ee- mag- hadden gemunt, terwyl die van den vyand en onze vrienden vry bleven ,'nog iets te voegen, het welk meer fchyn van gegrondheid had, en het welk • zoo het by het Volk ingang vond , moeft doen geloven , dat de fchuld van onzen ongelukkigen toeftand, van onze rampen , alleen moeft gezogt worden hierin, „dat „ zyne Hoogheid, by zyne verheffing tot het Stadhou„ derfchap alle pogingen had aangewend, om Land en „ Zeemagt te vermeerderen ; „ doch dat de vermeerdering „ der Landmagt door eenige „ Provintien tegengehouden, j, ook die der Zeemagc door j, andere Provintien niet „ wierd geaccordeerd". Het is zeker . dat dit argument by zeer veele van de Natie geldig geworden is; en hier toe arbeiden de huurlingen . die alles aangrypcn, wat tot verblinding des volks kan het volk in de waan te brengen, dat onze geringe macht, met welken wy niet in ftaat waren onze vaart, koophandel, en bezittingen tegen de Engelfchen te verdedigen, dm Vyand importante ftagen konde toebrengen. Dit alles had by de Natie eenigen ingang: zy, onkundig van het geen in voorige jaaren gebeurd was, en nietsweet ende van 't geen ter Staatsvergaderingen om gaat; was ras misleid. De Berisper der Memorie voor zyne Hoogheid begreep dus zeer wel, dat bet noodzaaklyk was, om by die ongehoorde ■wonderen van mnoglykheeden welke onze Zeemagt had kunnen uitrechten, terwyl die van den vyand en onze vrienden ftü bleven, nog iets te- voegen, om de indrukjelen, welken de blyken van eene voorgaande werkeloosheid en verwiarloofing ■ op den geeft der Natie moeften maaken, te verzwakken en uit te wisjchen, ten einde men de fchuld van onzen ongelukkigen toeftand, van onze rampen , niet mogte -zoeken by de Regenten, cn daarom den aanhaaling, „ dat zyne Hoog„ heid .. by zyne verheffing tot ,. het Stadhouderfchap alle pc» gingen had aangewend, om „ Land en Zeemagt te ver„ meerderen; doch dat de ., vermeerdering der land„ magt door eenige Provintien „ tegengehouden, ook die der Zeemagt door andere Provin„ tien niet wierd geaccordeerd" als beuzelpraat te doen aanzien. Het is zeker , dat dit argument zeer veelen van de ver-  yerftrekken ; het welk te gevaarlyker werdt, om dat men daar uit tegen de Hooge Bondgenooten befchuldingen fmeedt, als of aan hun alie werkeloosheid , traagheid in het wapenen, niets uitvoeren tegen den vyand, te wyten zyn. Men zoude uit die ftelling moeten befluiten , dat zyns Hoogheid zich op de verbetering zoo wel van Land-als Zeemagt, dus ook op de ver sterking van onze Republiek had toegelegd : (want vermeerdering zonder verbetering, kon van geen nut zyn) doch wy willen gaarn bekennen, dat wy die hoognodige verbetering der Landmagt, gedurende het beftuur van zyn Koogheid, niet kunnen vinden, maar wel, dat dezelve van tyd tot tyd ontzenuwd en vermagerd is; fchoon wy dit niet aan dien Vorft , maar aan deszelfs gunfteling.of gunftelingen, welke veel invloed op hem hebben, wyten. Wy betuigen , eer wy dit onderwerp nader behandelen, dat wy ver af zyn, om uit haat tegen den Stadhouder iets ter neder te ftellen, gelyk onze tegenfchryvers, de haters derVaderlandfche Vryheid ons willen opleggen ; maar alleen uit liefde tot de waarheid, om te beletten, dat de pogingen om het Volk te misleiden, en het tegen franfchgezinden dwars in de maag l-.gt; en daarom arbeiden die huurlingen , die alles aangrypen, wat tot verblinding des volks kan verjlrekken , om hetzelve te ontduiken; het welk te gevaarlyker wordt , om dat men daar u't tegen den Stadhouder befchutdigingen fmeedt, als of aan hem alle werkeloosheid, traagheid in het wapenen, niets uitvoeren tegen den vyand, ts wyten zyn. Men zoudte uit die handelwys moeten ejluiten, dat de 'Regenten zich op de verbetering zoo wel vm Land als Zeemagt, dus op de vé.'STerkinj vai% enze Republiek hadden toegelegd: (want vermeerdering zonder verbetering, kon van geen nut zyn) ; doch wy willen gaarn bekennen, dat wy die hoognodige verbetering der Repu* blieck, nimmer onder het beftuur der Regenten gevonden hebben , maar wel, dat dezelve van tyd tot tyd ontzenuwd en vermagerd is; fchoon wy dit niet aan alle de Regenten wyten, maar aan zulken, welke den meeften invloeü op zaaken van Staat hebben, en alles naar hunne begrippen buigen en dwingen. ■ Wy betuigen , eer wy dit onderwerp nader behandelen, dat wy ver af zyn, om uit haat tegen de Regenten iets neder te feilen, gelyk onze tegenfchryvers, de haters der Vaderlandfche Vryheid, ons willen opleggen ; maar alleen uit liefde tot de waarheid , om te beletten , dat de pogingen om het Volk te misleiden . en het tegen zynen wettigen Souverain in het N 5 zy-  zynen wettigen Souverain in het harnas te jagen , gelukken. Het is door ons en anderen ten overvloede aangetoond, dat niet alleen onze fterkcs. in eene formidabele Zeemagt is geleegen,en datdusvoorilagen tot vermeerdering van Land- en Zeemagt te gelyk te onpas kwamen , om dat eerft voor het nodigfte, namentlyk de Zeemagt , gezorgd moeft worden , te meer daar men nieuwlings zulke treffende voorbeelden had, boe onze Koophandel door de Engelfchen miohandeld wierd, en hoe jammerlyk onze nyvre handelaars te vergeeffch zugteden om het nodige convooy; ia zoo verre zelfs, dat diepylaars van ons Vaderland zich moeften hooren toevoegen : dat men het zich tot een ■point van eer rekende; geen Convooy te verleenen, zoo lange men niet confenteerde in eene eugmentatie te lande. 1 Doch het fchynt, dat men ten gevalle van het geliefkoosd Engeland .onzen Koophandel, de fteun onzer Republiek , met nydige oogen heeft aangezien: en wie kan daar aan twyffelen, die zich herinnert, dat een zeker aanzienlyk gunfteling van 't Huis van Oranje zich niet ontzag tegen een voornaam Regent der Stad Amfterdam te zeggen •, dat hy hoopte te bekeven, harnas te jagen , gelukken. Het is door ons en anderen ten overvloede aangetoond, dat Onze Jlerkte , niet alleen in eene formidabele Zeemagt is geleegen, en dat dus voorflagen tot vermeerdering van Land en Zeemagt te gelyk te pas komen, om dat voor het nodige, naamlyk de Landmacht zoowel als voor de Zeemagt, gezorgd moeft worden, te meer daar men van ouds zulke treffende voorbeelden had, hoe niet alleen onze Koophandel door de Engelfchen mishandeld wierd, maar hoe fpoedig onze Land-Provintien kunnen aangevallen en overheerd worden ; en hoe jammerlyk onze Landgenonten uitgeplunderd en mishandeld zyn geworden, en hoe jammerlyk onze nyvre Landbouwers te vergeeffch zugteden om de nodige befcherming , 'in zoo verre zelfs , dat die pyhars van ons Vaderland zich moeften hooren toevoegen: dat men zich tot eenpoint van eer rekende, geen protectie 'te verleenen, om dat men eene augmentatie te lande onnodig en ondienftig oordeelde. Doch het fchynt, dat men ten gevalle van het geliefdkoosd Fraukryk, onzen Koophandel, de fteun der Republiek, heeft willen waagen; en wil kan daar aan twyffelen, die zich herinnert , dat een zeker aanzienlyk Regent zich niet ontzag tegen een zyner mede - Regenten te zeggen: dat hy hoopte te beleeven.dat de zes Provintien nog eens vanHoiland afgefchemd mogten worden; doch das  *K 199 >■$ Jat ep de Beurs van Amfterdam gras gewasjm ware; waar op die braave Regent hem toevoerde; dat hy dan hoopte te heieeven, dat die hoveling in een Nebucadnezar veranderde, om dat gras afteweiden. Het was buiten dat zeer gevaarlyk, om eene magt te vergrooten, welke (hoewel tegens de inftruc"tie der Stadhouderen ) (*) in handen gelaten wierd van één man, die daar van een misbruik tegen 's Lands Vryheid en de onafhanglykheid van den Souverain kon maken, gelyk de ondervinding al mede geleerd had; het was dus van een gevaarlyk uitzicht's Lands Landmagt te vergrooten, zoo Jang de Souverainen zelve het ingeflopen misbruik omtrent het geven der Patenten niet hadden weggenomen', om dat zy op die wys tegen de onafhangelykheid wapenden. Hoe volledig dit en meer andere bewyzen tot dat einde betoogd zyn, echter werKt de Engeifchgezinde Cabaal tegen wind enftroomop gaande houdende dat aan het niet accepteeren van dat voorftel van zyne Hoogheid 's Lands ongelukkige gefteldheid en werkeloozen ftaat te wyten zy. — Zyne Hoogheid begeerde zoo wel de Landmacht als de Zeemacht verbeterd te zien. (*) Men Ieeze hier over een binnen weinig dagen uitgekoomcn Stukje, genaamd Staatkundige bedbn kingen &c. rakende de Jtu&orttèit van Z. D. Ii. in liet rerzwygen vaft zyne orders &c. iu welk volledig wordt aangetoond, dat het geeven der Patenten nooit aaa »le Stadhouders alleen is tocbeuouwd. waar op de andere Regen* hem toevoegde; dat hy dan hoopte te beleeven, dat die geenen die dat mogten bewerken in Tantalusfen mogten veranderen. Het was buiten dat zeer gevaarlyk , om eene magt te vergrooten, welke {hoewel tegens aen aart eener vrye regeering ) J7i handen gelaten wierd van menfchen, die daar vav een misbruik tegen 's Lands Vryheid en de onaf hanglykheid van den Souverain konnen maken, gelyk de nndervindiag al mede geleerd had; hef was dus van een gevaarlyk uitzicht 's Lands Landmacht onvermeerderd te laaten onder voorwend/el van een misbruik omtrent het geven der Patenten; om dat zy op die wys tegen hunne onafhangelykheid wapenden. Hoe volledig dit en meer andere bewyzen tot dat eindt be. toogd zyn, echter werkt de Franfchgezinde Cabaal tegen wind en flroom op, ftaande houdende dat aan zyne Hoogheid "s Lands ongelukkige gefteldheid en werkeloozen ftaat te wyten zy. — Zyne Hoogheid begeerde alleen om de leus zoo wel de Landmacht als de Zeemacht verbeterd te zien. Wy  Wy zullen als vrye Nederlanders hier omtrent onze gedachten blootleggen , en maken ons fterk te betoogen, dat in plaats van verbetering ▼an de Landmacht, zy onder het oog van zyne Hoogheid en met zyne toeftem. ming verftapt en ontzenuwd is; fchoon wy te geiyk geloven, dat zulks meer aan zyne onVerdienftige gunfteüngen dan aan hem te wyten zy. ■ De Krygs- en Staatkundigfte Vorften hebb.n ten allen tyden begreepen, dat de fterk- te Van een lefjer niet nefl-ond in de vielheid, maar in debekwaamheid en dapperheid der krygsknegten; inzonderheid waren zy naauwlettende, dat zy Officieren hadden, die dapperen er vaaren waren: wy behoeven hier geen voorbeelden uit de aloudheid te haaien ; de groote Frederik, de grootfte krygsman van onze Eeuw heeft daar door wonderen verricht, en aan zyne veelvuldige vyanden met eene geringe macht tegen de hunne te rekenen ,niet alleen het hoofd geboden, maar over hen gezegepraald: doch op dit allergewigtigfl ftuk is by onze Landmacht geen oog geflagen. Heeft men op alle moge» lyke wyzen getracht, om zoodanige bekwaame Officieren ia dienft te houden ofte heb. Wy zullen als vrye Nederlanders hier omtrent onze gedachten blootleggen, en maken ons fterk te betoogen, dat tri phati van vérbetering van de Landmacht, zy door het dwarshoornen der heilzaiame inzichten van Z. D, Hoogheid 'verflapt en ontzenuwd is; fchoon wy te gelyk geloven dat zulks meer aan eenige weinige Regenten dm aan allen is te wyten. De Krygs- en Staatkundigfte Vorften hebben ten allen tyien begreepen. dat de ft VIER-EN-NEGENTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heekj en zeer Geëerde Vriend! Tk heb Ua by myne voorigen van den isdenSep-1 tember, eenige Staatsftukken toegezonden, uit \ welken Gy hebt kunnen zien, tot welke aanmeri kingen de Promotie van zes vreemden Generaals üaanleiding heefc gegeeven. Hier nevens gaat nii i een vertoog, het welk ten blyke kan dienen, riiet i Wat oog het benoemen van den Prins van Waldeck ; tot Chef van 's Lands Legermacht, by fommige Leiden der Hooge Regeringe, is befchouwd geworden > ten wat gevolgen de aanftelling van vreemde-Generaals, met voorbygaan van den Prins van Oranje, gehad heeft. Dus hebben de Staaten van Friesland hunne Bondgenooten toegefprooken op den 25en January 1747. HOOG MOGENDE HËEREN, Het is met de uiterfte fmerte , zoo met relatie tot &ê orders van de Heeren Staaten onze Pnncipaalen, alS ië'ii XII. Stuk A h-  reguarde van de publique zaaken, dat wy ons genoodzaakt vinden, om aan Uw H. Mogende te doen reprefentaticn, die niet anders als onaangenaam kunnen zyn aan iiet meerder getal der Heeren Gedeputeerden van de Provinden, uit dewelke deeze Vergadering beftaat. Voorltanders van de Eendragt, zoo als het betaamd aan Mede-Regenten van een Republiek, waar van zy het eenige fundament is, en zonder wiens gezeegende influentie onze conftitutie van Regeering niet anders is dan eene droevige verwarringe, waar van het einde het verderf moet zyn, hadden wy gewenft, dat wy, door de Refolutie op gifteren byUwH.M.genomen,niet gedrongen waren geworden, ons advis, in gefchrift ter Vergadering in te leveren, over het aanitellen van den Heere Vorft van Waldeck tot Generaal en Chef van de Troupes van deezen Staat, in de toekomende Campagne. Maar nadien in de algemeene beftieringe van eeri Gemeene beft, gecomponeerd gelyk het onze, de Leden der Regeeringe, niet blootelyk voor hun zeiven, maar voor de geheele gemeente, wa,ar van zy flegts de mond zyn Ceenige weinige en gedetermineerde voorregten uitgenomen) in zaaken van groot gewigt decideeren en flemmen, en dat derhalven hun geweeten de eenige rigtfiroer moet zyn van hun doen en laaten ,zoo zullen Uw H. M. moeten toeftemmen , dat wy met het grootfte regt. contradiceeren een Refolutie, onweederfpreekelyk ten hoogden ftrvdig tegen de intentie en wyze van denken van de Heeren Staaten onze Principaalen, en opregtelyk tegen het denkbeeld, het welk wy hebben opgevat omtrent de wyze, op welke behoord te worden gehandeld, zal men zich vleijen van den wanhoopigen Jiaat, in der.vt.lken deeze magtige Republiek zich bevind, zelfs na eene vreede, waar van de duurzaamheid verre boven de gewoonlykt loop dertyden is uitgeftrekt geworden, te zien herftellen, het geen onzer aller wenfeh en vierige begeerte is. Belangende het eerfle Anicul van dit ons advis enernfte-, lyke  # Jyke reprefentatie,nament!yk de inftruöien door deHee? ren 'Staaten onze Principaalen aan ons gegeeven, dezelve zyn aan Uw H. M. bekend, en menigvuldig in de Regifters van hunne Refolutien tc vinden: nocntans kunnen wy niet voorby gaan te herhaalen (want hier is het de regte tyd en plaatze) dat zy Heeren Staaten nooit hebben bewilligt in de aanstelling en benoeming van vreemdelingen, wier caracter nog hoedaanigheeden alhier bekend waren , en die zoo informeel zyn verkooren geworden, als zy ongelukkig hebben beantwoord aan de vooboordeelen , die fommigen omtrent kunne hoedaanigheeden, zich hadden gepynigt op te vatten, en zich hadden uitgeflooft anderen in te prenten. . De Vorft van Waldeck, die zich aan het Hoofd bevind van de uitheemfche Generaals , kunnen wy derhalve geenzins erkennen, nog in qualiteit van Generaal van den Staat, nog admiteeren, om de Troupes van de Republiek in den toekomenden Veldtogt te commandeerenl De redenen, dewelke de Heeren Staaten onze Principaalen hebben gepermoveerd tot het tegengaan van de nominatie van die Generaals, en de grondflag op dewelke zy zelve hebben zoeken die te weeren uit het hoöge krygsbewind , leiden ons natuurlyk naar het tweede pointvan deeze onze Reprefentatie, en kunnen wy niet voorby gaan Uw H.Mog. dezelven te herhaalen, en wat breederte extendeeren. Deeze Redenen beftonden hoofdzaakelyk hier in: • d J^ tf . . .; , pat die Heeren buiten de Republiek, wiens bodem sj nmit hadden betreeden, opgevoed, en waarvan zy de taaie niet verpnden, onmoogelyk ervaren konden zyn in de Militaire huishouding, en beftiering van de Troupen van den Staat, daar egter niets gewisfer is, dan dat een VeldOvcrfte zyn Leger en onderhebbende Officieren, in deii grond moet kennen, om daar mede tot welzyn van het gémVen en tot eigen behoud van het zelve te a'geeren; A 3 #P  # welke fcennisfe niet wel dan door een lange ondervin« ding kan worden verkreegen. I l Dat die Generaals even weinig onderrigt omtrent onze Regcerings-form, waarfchynelyk met een geringe yver zoude zyn aangedaan , om den Souverain naar behooren te dienen, ja zelfs voor den zeiven veel minder eerbied zoude opvatten1, als men zich konde vooruYlIertI 1 I. Om dat zy natuurlyker wyze onmogelyk die affectie konnen gevoelen voor een Land, waar in zy noch gebooren., noch opgetogen, onverwigt door een bovenleggende fa, hun tegeil de order der Regeeringe toegeweezen. I V. Öm dat die Heeren in andere geweften geëtablisfeerd en eigentlyk neergtzeeten, nooit, dan indien zy zelfs Wilden, tot verantwoordinge konden worden geroepen, en derhalven niet waren vaftgemaakt aan het Gemeene beft, met die banden, die de eere en het zelfs belang op eene wettige wyze verknogten, dewelke verecnigt, de betrekkelykheid jegens den Souverain en het volk doen verdubbelen. V. Om dat die Generaals volkomen onkundig waren omtrent het terrein en de fituatie der Frontieren van de Republieck, dewelke omringt iS door barrières, eerftelyk, zeer different van malkander, en ten tweede zeer verfcheide van de geweften, uit welke zy zyn aangezogt geworden, herwaarts aan te komen , daar het notoir en onwederipreeklyk is, dat niets meer decideerd omtrent de  &« 5 >«& i de krygs-operatien,-dan de kennis van de hoedaanigheld en gelegentheid van het terrein, op het welk het toneel des oorloos ftaat te worden opgeregt. V I. Om dat die Heeren weinig waren bekend en beroemd en nooit Legers en Chef hadden gecommandeerd , ot" aan het hoofd van aanzienlyke detachementen eclatante teekenen hadden gegeeven van groot beleid en voorzigtigheid. Weshalven het ook onmogelyk was met gezonde ! zinnen te kunnen ondcrftellen, dat hunne aanftcllinge, vertrouwe en moed in de Troepen van den Staat, en neerflagtigheid in die van den vyand zoude kunnen ver. oorzaaken, waar van oneindig meer afhangt, als men in i 't algemeen gewoon is zich te verbeelden. Zie daar H. M. Heeren de voornaamfte redenen, die ! de Heeren Staaten onze Principaalen, een weerzin dee- 1 den hebben, in het nomineeren van vreemdelingen tot r Generaals van den Staat.. En waarlyk, als men de zaak afzonderlyk van de regeerende partydigheid, befchóuwt, zoo moet men verbaart ftaan, dat zulk een voorneemen heeft konnen werden geconcipieerd en ter uitvoer gebragt: dewyl daar door. eensklaps aan onbekende Pcrfo. i nagien word ter hand gefteid de decifie van het behoud of van den ondergang der Republieck. Want wie zoude durven ontkennen, dat het Leger is de waare cn eigentlyke grondflag van den Staat, het welk verlooren gaande of verdrooid werdende , noodwendig in zyne ruine mede fleept Rykdom, Vryheid en jGodsdienft, Kan het mogelyk zyn dat het aanbetrouwen van die dierbaare panden, om dewelke te verkrygen voorheenen zoo veel bloed is geftort, en zoo veele fchatten zyn opgebragt en te kofte gelegt, aan iemand, die daar in geen de minfte belang heeft, en wiens capaciteit nooit uitgeblonken had, de vrugt zou zyn van een ryp overleg 1 en van eene wyze voorzorge. De uitkomt! heeft maar al te veel de gegrondheid van de bekommering van de A 3 Hee^  CK 6 >& Heeren Staaten onze Principaalen doen zien, en niet alleen hen beveftigt in hunne Helling, maar de verblindheid van veele gekeerd, die in den beginne niet met die doordringendheid hadden geoordeeld. Zederd dat de Heere Prince van Waldeck met het Opperbeflier over de Krygsmagt van den Staat is bekleed geweeft, heeft men niet gehoord, dan van flag op flag, van verlies op verlies, en van ongtluk op ongeluk, zoo zigtbaar, zoo fchielyk, zoo zeldzaam, dat men met regt daar over verwondert moet ftaan, en het Vaderland op de tederlte wyze moet beklaagen, ten zy men met een ten eenemaale verftcend harte den ongelukkigen ftaat, waar in het zich bevind, kan aanfchouwen. U H. M. gelieven zich nog. te verwonderen nog te verftoorên over deeze onze uitdrukkingen; zy komen voort uit een zugt tot het gemeene welzyn, en uit de diepfte droefheid dat het zelve verre te zoeken is. " Wy ftorten dezelve uit in den fchoot van uwe H. M. maar wy meenen regt te hebben om van dezelve af te vorderen cclaircisfementen over zaaken, in dewelke de Heeren Staaten onze Principaalen, ja waar in alle de inwoonderen van de Republieck zoo hoog, en zoo duur zyn geinteresfeerd. Hoog M. Heeren , het algemeen vooroordeel, gelyk ons van alle zyden voorkomt, is tegen het Legerhoofd thans op nieuws door Uw H. M. benoemd, om gedmi' rende de aanftaande Veldtogt te gebieden, en het gepasfeerden is hejn niet voordeelig. ; Men houd in het oog, dat het hier niet aankomt op waiidevoir, nog dat men fpreekt van perfoneele fauten of gebreken beneden eene Princelyke geboorte en opvoeding. ' Neen, H. M. Heeren, het komt aan op verfiand, oordeel en beleid, gefchenkenvan boven, en die de menfeh buiten zyn fchuld kan ontbeeren. De Vorft is verdagt van gehaat te zyn by de Troe pen, en dat dezelve, door zyne difpofitien te Mpec- toeren,  tatren , als niet met de vereifchte voorzigtiglieid gepaard, moedeloos werden in hunne legerplaatfen. En men geeft voor, dat hy weinig geneigt is om het zyne toe te brengen tot de harmonie, die in een leger, dat uit veele natiën beftaat, de ziel is van alle operatien, en het fondament van het krygsgelak, en dat de ongelukkige aóïie by Roucours, op den elfden Oftober des voorledenen jaars, voorgevallen, daar uit haaren oorfprong zoüde hebben gehad, omdat hy alleen en zonder te luifteren aan eenige aan hem gerecommandeerde fubordinatie, aan, den Veldmaarfchalk Graave Bathianie zouden hebben willen commandeeren , en om dat hy de Troupes van den Staat zoodaanig had geplaatft, dat het onheil, aan haar overgekomen, genoegzaam dooreen iegelyk was voorfpeld.het zyde luft om te vegten , het zy de onervaarentheid in het kiezen van het terrein, dit gedrag had veroorzaakt. Wy ftellen ter zyden meer andere befchuldigingen, cn tot andere gelegemheeden relatif, en laten daar of die meer of minder gewigtig zyn, en in hoe verre die bewyzen, dat het niet aan iegelyk is gegeeven, om een Leger en chef te commandeeren. Maar wy haaien dit bovengemelde aan , om UwH.M. ohdér het oog te brengen, hoe noodig het is te onderzoeken , of die gerugten gefundeerd zyn , dan niét. en hoe noodig het is, datUw H. M. die Generaal bekwaam doen verklaaren tot die poft die U H. M. hem hebben doen bekleëden, niet door eene bloote Refolutie, maar dóór authentique en wraakbaare bewyzen. Het ontbreekt orfs immers niet aan Perfonen die aangedaan zyn met een dodelyken haat tegen het huis van Ooftenryk, die oude en nauiurlyke Geallieerde van den Staat, en die by het onderzoek deezer zaaken dubbeld hunne Rekening zouden vinden, eerftelyk met den fchuld. tc doen vallen op Generaals van dat Huis, en ten tweeden in het reinigen van hun troetelkind, A 4 200  Zoo lang veele omftandigheeden zamen vloeiien, om de mtgeitrooide vcrtelzels te flabiléeren , en zoo lanK men eviteerd om de waarheid en onwaarheid daar van te doorgronden, terwyl Uw H. M. zelfs nog niet eens hebben gelieven te delibereeren over het rapport van dien Vorft, nopens het gecne in delaatfïe Campagne.verngt is, aan Uw H. M overgegeeven: hoe kan men verwonderd zyn, dat tot zoo lang die befchuldiglngen fiand grypen? en hoe kunnen Uw H. M. verwagten, dat de Heeren Staaten onze Principaalen zullen worden aangefpoord tot het gewillig opbrengen der zwaare Men en exorb.tante fommen.die de Generaliteit zonder ophouden van hun eifcht? Is het niet natuurlyker te onderftellen , dat zy plaats geevende aan de genoegzaamc univerfeele verbeelding dat het hoofd door Uw H M voor het Leger gedeftineerd fchoon nooit van wangedrag overtuigt kunnende wer' den, echter die hooge gunft, en glorieufe gaven niet" van den hemel hebbe ontfangen, die hy noodig zoude hebben om eens aan het hoofd van Uw H. M. Legerniaet te zegepraalen , gelyk hy in deszelrs Vergadering gedaan heeft, op nieuws haare fchatten onnut zoude doen he v.en vl.egen, en als in een grondelooze put doen wee pinken? Is het niet natuurlyker (zeggen wy ) te onderhellen, dat zy verflaauwen zullen in dien moed en yver die zy, tot nu toe, verre boven hun vermogen zon' der ophouden hebben getoond, en waar in zy weJ met vermaak de andere Bondgcnooten hebben gevolgd- maar niet te min zyn onderfteund en aangemoedigt geworden door de aangenaame hoope , dat daar eenige vrngten van zouden kunnen worden geplukt, en dat eene folide en favorabele yreede daar door zoude kunnen werden bevordert. ' Wy zyn zoo overtuigt, dat decz2 onze renetten de hunne zyn dat wy het abfolut van onzen pligt hebben geoordeeld, dezelve voor UwH. M. open te leggen of wy  9 ># wy het geluk nog mogten hebben, dezelve te overttfi., gen, dat het niet goed is, voor eene Republieck in bek-ommerlyke omftandigheeden van tyden , en na: eene aaneenfchakeling van tegenfpoeden, een Generaal te plaatzen aan het hoofd van haar Krygsmagt, wiens onderneemingen dooien God der Heirfchaaren nooit met eenige zegen zyn bekroond geworden.. Dit alleen moeft genoeg zyn ten aanzien van een fatale impres'ie ,. al ware het, dat zulks deszelfs eenige gebrek was-, en de befchryvingen die men, van zyn ca» rader en bekwaamheid maakt enkelue uitvindingen waren. ■ Doch indien deeze onze Reprefentatien by Uw H. M. niet in confideratie mogten komen, en indien het lot van*ons Vaderland, van vooren aan moet werden gegeeven in die handen, aan dewelke Uw H. M. het zelve op gifteren hebben 'gedeftineerd ; zoo moeten wy op het allerkragtigfte daar tegen protefteerende., verklaaron, dat I wy niet gehouden willen zyn te verantwoorden voor de gevolgen , die daar uit zullen kunnen fpruiten : gevolgen die wy voorzien met die aandoeningen , met die bekommeringen en met die droefheid , dié een inevitabel over het hoofd hangende onheil gewoon is te verwekken, in het harte van opregte beminnaars van het gemeene welzyn. Waar mede eindigende , referveere wy de vrye deliberatie der Heeren Staaten onze Principaalen, over het geene deeze materie nog verder zoude mogen betreffen, en voornamcntlyk ten reguarde van hunne quota in de verliezen , die in de toekomende Campagne aan de Republieck zouden overkomen. Waar op geen Refolutie is gevallen: De Heeren Gedeputeerden van de Provintie van Gell'der-land hebben de Heeren van Vriesland verzogt het voorfchreeven advys uit de notulen te willen ligten , by pntltentenisfe van dien vermeinende, dat het zelve als A_5 da«  éun gemaakt behoord te worden Commisforiaal, en verzoekende daar van Copie. De Heeren Gedeputeerden van de Provintie van Holland en Weftfriesland , van Zeeland en van Utrecht, hebben op het vriendelykfte en ernftigfte verzogt, dat dè Heeren Gedeputeerden uit de Provintie van Vriesland, uit confideratie voor de confervatie van de goede harmonie onder de refpeftive Bondgenooten altoos, maar vooral in de jegenwoordige zoo hagchelyke omftandigheeden van tyden en zaaken ten hoogften noodig, haar voorfchreeve aanteekeningen of fchriftelyk advis geliefden weder na zich te neemeu, immers en in allen gevallen, de aanftooteJyke periodes daar inne voorkomende, daar uit te ligten, en hebben by weigeringe van dien gerefervëerd, daar tegens zoodaanige aanteekening of contra aanteekening te doen, als zy Heeren Gedeputeerden of de Heeren Staaten hunne Principaalen zullen oordeelen te behooren. De aanweezende Heer Gedeputeerde uit de Provin", tie van Overysfel inhsererende de aantekeningen door hem op gifteren gedaan, heeft verklaard van fentiment te zyn, dat het voorfchreeve advis van de Heeren Gedeputeerden van Vriesland, behoord te worden gemaakt Commisforiaal, verzoekende mede Copie van het zelve, o;ro te brengen tot deliberatie van de Heeren Staaten zyne Principaalen. Zie daar, myn Vriend! een allernadruklyklt, vertoog, doeh niet met dat heet vuur, die driftigheid, die trotfche taal, die windrigen en rinkelenden ftyl opgefteld, welken in die Staatspapieren, die ons zedert twee jaaren uit dien zelfden hoek zyn overgewaaid, uitmunten: maar deftig, eenvöüwdig, en cp een trant, Welke de waarheid tot kenmerk draagt. Vcrgelyk dit Vertoog eens met da  de Staats-ftukken van onzen tyd , en de begrippen* welken hec orakel van de Stad Utrecht, en andere van zyn foort, ons aanpryzen. De Republieck was, in den tyd, dat dit vertoog gedaan wierd, zonder Erainent Hoofd, offchoon Prins Willem de IV., Stadhouder van drie geweften was. Om geen aanleiding te geeven dat Z. D. H. eenigen werkenden invloed op de zaaken . van de Republieck kreege, had men hoogftdenzelven niet tol Generaal van de Infanterie willen bevorderen, en Vreemden verkoozen, welken hoogftdenzelven boven het hoofd gefteld wierden: eindelyk eenen Veldheer noodig hebbende, was daar toe de Prins van Waldeck aangefteld, en't geen in aanmerkinge dient genomen, niet by eenpaarigheid van ftemmen, gelyk de Heer Hertog van Brunswyck tot Veldmaarfchalk, maar zoo als door het Graaffchap van Zutphen aangemerkt wierd, tegen het geen de Provintie van Holland beweerd had, noodzaaklyk te moeten plaats hebben. Vervolgens ziet men 'eruit: ' I i°. dat 'er gebrek aan eendragt was, niet tegenftaande verfcheide Leden van de Regeringe veel over 'c hoofd gezien en toegeevendheid gebruikt hadden, om de harmonie, zoo noodig in dit tydsgewricht, te bewerken en te onderhouden ; doch dat, met dat alles, de eenigheid of eendragt niet bewaard had kunnen blyven, maar alles in eene droevige verwarringe ■> waar van het einde het ver* derf van de Republieck moet zyn, vervallen was. 2*. Dat de Republieck in den jaare 1747. was ver-  $> de krygsmacht van den Staat, men niet gehoord had dan van flag op flag,van verlies op verlies ,en van on. geluk op ongeluk. Het welk al mede op den Heere Hertog niet toegepaft kan worden, vermits de» zelve niet tot Chef is aangefteld; Veldmaarfchalk in dienft van den Keizer was; en Hoogdeszelfs vyanden zelve erkennen, dat de troepen van den Staat, door Hoogdeszelfs vlyt en wakkerheid , in de befte ordre en difdpline zyn gebragt. f Dit zy genoeg om te doen zien, dat, terwyl de Provintie van Vriesland, niet enkelyk de vreemdedelingfchap, maar zoo veele dringende omftandigdigheeden voorhield tegen het aanftellen van den Prins van Waldeck als Hoofd van het Leger, nochtans vermeend wierd te kunnen overgaan tot het aanftellen van vreemden. Waar omtrent nog wel aan te merken ftaat, dat hier reprefentatien van Vriesland gedaan wierden tegen het aanftellen van iemand die niet aangefteld was; en dat ten aanzien van den Heer Hertog dit voorwenden van vreemdelingfchap gefcbied, zoo als te voren gezegd is, na dat Hoogdezelve met eenpaarige verkiezing der Bondgenooten is aangefteld, en dertig jaaren lang, ten genoegen van H H. M M. en dus niet met Jiooren van flag op flag, van verlies op verlies, van ongeluk op ongeluk, blykens de Staats-Refolutien, zyn waardighsid bekleed heeft. En nog ftaat wel onderfcheid te maaken tusfchen het aanftellen van eenen vreemden, onmïddelyk tot Opperhoofd van een Leger, dan wel tot eene aanzienlyke waardig* heid onder een Hoofd; Wan  Wat zegtge,raynVriend! liaan de berispingen, de bedillingen, die 'er hedendaagfch op het gebruik van vreemde Militairen in Staaten dienft met zoo veel aandrang vallen, niet wonderlyk fraai in de mond van onze nieuwerwetfche Patriotten, die het op den Stadhouder zoo geweldig gelaaden hebben, en Hoogftdenzelven gaarne den voet zouden ligten, indienwe 'er op de harfenvruchten van eenenPolitiqug Hollandois, een Pojl van den Neder-Rhyn, een Politique Kruyer en hunne medemakkers over zullea oordeelen. Onder de middelen, welken deeze Mesfteurs by de hand genomen hebben en nog neemen, om daar toe te komen ; om de gantsche Natie op te ruien tegen Z. D. Hoogheid, en de Stadhouderlyke Tegeering , bedienen zy zich mede, ( en de Poft van den Neder-Rhyn, is voor al daar in niet agterlyik gebleeven) van het gebeurde in de Jaaren 1747 ea 1748. Zy redeneeren daar over op deeze wys. De Prins van Oranje is flechts door een oproer van 't gepeupel tot Stadhouder gemaakt; gevolglyk onwettig,- derhal ven moetenwe het Stadhouderfchap vernietigen. Het valt ligter het een en ander ftellig te zeggen, dan te bewyzen: ook moet men dikwyls al vry wat redenen gebruiken om valfche ftellingen te wederleggen. Wilde ik opzettelyk treeden tot een onderzoek van het geen 'er waar of valfch in die drie voorgedraagen ftellingen vervat is, ik zoude 'er een goed boekdeel papier toe nodig hebben. Edoch ik  ik kan my vergenoegen met een korte befchouw'ing van 't geen de Staats-ftukken , welken ik U van tyd tot tyd met myne brieven gezonden heb, en onze Vaderlandfche gebeurtenisfen aan de hand geeven. Ik bepaal my dan tot deeze volgende korte aanmerkingen. De ftukken welke ik Ü laatft toegezonden heb, en hier nevens nog toezende, doen zien: ie dat de Geweiten al lang, voorden Jaare 1747. oneenig waren. ae. Dat de oneenigheeden van zodaanige uitwerking zyn geweeft , dat 'er zedert den Jaare 1727. tot den Jaare 1742. geen generaale promotie van Generaals gefchied zynde, de Bondgenooten zich geduurende eenige Jaaren niet hadden kunnen ver~ liaan, en dat eindlyk by overftemming van vier' Ptovintien tegen drie zes vreemden Generaals in dienft van den Staat zyn genomen. 3e. Dat deeze benoeming is aangezien geworden als ftrydig met onze Staatsvorm, als zynde zoncer voorbeeld, dat ooit of immermeer een 'eenig Perfooh in vreemde dienft zynde, diretl daar is uitgenomen en eensklaps tot Generaal over de Militie van den Staat aangefteld, in weerwil van een Bondgenoot, menzwy. ge tegenshet fentiment en expresfe contradiHie van meer als een derzelver. 4e. Dat het is aangezien geworden als eene zaak vol van het uiterfte gevaar, dat de Militie gefabordmeerd wier de aan Heeren die weinig of geen relatie tot de Republieck hadden, die by den ondergang of be- hoti.  ©•C t? >0 . hó'udenisfe van den Staat per rapport van haar goed én Moed niet waren geinter esfeer d. 50 Sonder dat men voor als nog met eenige feekêrheid kan voorfien, veel min gerufi wecfen, dat de Geallieerden in ftaat lullen zyn daar aan met fucces hét hoofd te kunnen bieden, terwyl defelvc ondertusfehen door haare krygsmagt het Tarritoir van de Republicq occupeeren en de goede Ingezeetenen zeer drukken. Dat haar Edele Mogenden deefe omftandigheeden van faaken, mitsgaders de extreeme necesjiteit en bet abfolute onvermogen, waar in de Staat ver/eert, confidereérende, vermeenen , dat geen moment behoorde te worden verfuymt, om de Republycq uit deeze perplexiteit, zoo veel moogelyk, te redden. Dat mitsdien de Geallieerden van den Staat door alle ïnftantien en perfuafive middelen behoorden te wordeD geinduceert, om op een redelyke wyfe tot een generale Pacificatie te koomen, daar over de Negotiatie met ernft en op het allerfpoedigfte voort te zetten en die finaal te adjufteeren. En in cas onverhoopentlyk de Geallieerdens daar toe niet gepermoveert fouden kunnen worden, of ook fouden tragten dit werk in longeur te trekken, haar Edele Mogenden van fentiment zyn, ( Dat deefen Staat als dan, hoewel ongaarne, langs andere weegen, op eigen behoudenisfe behoorde bedagt te weefen. En dat mitsdien de Negotiatie van Vreede, van wegens deefen Staat begonnen, behoorde voortgefet te worden, om haar door dien weg op de befte wyfe doenlyk uit het prefente gevaar te redden, onder ftond, Pro vero Extraclu. was getekent Job. Otbo van Hatfelt. B 3 Moog-  Mooglyk zal ikmy, by mynen eerft volgenden, nog wat breeder over dit onderwerp uitlaaten ,om dat cfe nieuwerwetfche Patriotten van 't gebeurde in den jaare 1747 eni748,op eene wyze fpreeken, die niet toelaat dat men 'er het licht van afhoude; altoos hetis niet Hechts dienltig, maar vooral in-onze tyden, in welke men bezig is, den grond van 't Staats-gebouw om te wroeten, en zyne fteunfels te doorknaagen , volllrekt noodzaaklyk is , dat -de zaaken naar waarheid voorgedraagen en bekend worden. Ondertusfchen breek ik deezen af, met een herkaalde verzekering, dat ik fleeds blyf, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwèr Wel-Edele Gefir. BW. Dienaar, pen' 2en den Oftob.' I?83' Reinier Vryaart,  . VTF- ÈN NEGENTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer geëerde Vriend! fa lvoorens dat ik overlïappe tot rnyne bedenJl\ kingen over het geen ézRenomiften, die met zulk een groot vertrouwen en ophef tot het gebeurde van de jaaren 1747 en J748 te rug keeren, als zynde eene verandering doiir een oploop van 't graauw voortgebragt, en mitsdien als een grond, om deezen tyd van óneenigheid waar Je neemen, ten einde ons'wederom te brengen tot .de Stadhouderloóze Regeerihg, ons desaangaande doen hooren, moet ik U hier herinneren, dat ik > noch op de eene noch op de andere wyze, 't zy direct, 't zyindireft, deel gehad heb aan eenige be.weegingen hoe genaamd , welken in den jaare 1747 en 1748 zyn voorgevallen : ik ben \ 'er , gelyk gy weet, flechts een ftille aanfchouwer van geweelt: zonder die beweegingen te pryzen of telaaken, zal ik 'er eeniglyk rnyne gedachten, over zeggen , voor zoo veel dezelve thans tot een grond gelegd worden, om de gemoederen tot het haaken naar- en het bewerken van verandering in onze Staatsvorm, aan te hitzen. Voor eerft' dan, myn Vriend"! wil ik eens B 4 voor-  M 24 v-poronderftellen, dat de verandering, in het jaar1747 voorgevallen, alleenlyk was te wege gebragt door een oploop van 't graauw : vooronderfteld eens,dat Hun Ed. Gr. Mog. de Staaten van Holland en Weftfriesland, wanneer Hoogftdezelve op den ióen Nov, iM7 eene verklaaring hebben ge. daan in deeze woorden: „ daÈ de ondervinding „ (let wel) van vroeger en lanter tyden klaarlyk had 7, doen zien, dat deeze Republieck onmoselyk konde „ befiaan en behouden bly ven, zon der een Eminent 35 Hoofd, zoodaanig dat dezelve daar van ontbloot zynde geweeft, tot op'den oever van haar en onder-. » gang-> (let wel) meer dan eens gebragt was „ geweeft; waar uit dezelve (let wel) door geen i, andere middelen hadt kunnen werden' gered, 5, als door de verkiezing van een Stadhouder, „ Capitein en Admiraal Generaal", niet als geveinsde taal hebben gefprooken ; en ook, wanneer Hoogftgemelde Heeren Staaten, by Publicatie vart den 3en Mey 1747 gezegd hebben en doen weeten: „ dat Hun Ed. Gr. Mog. uit con« flderaiie '*B de kiïoipmcrly fo conftitutie van tyden „ en zaaken, en om onder Gods zegen, den ftaat „ deezer Landen des te beter te redden uitflQt wel) „ den zorgelyken en gevaarlyken toeftand, waar in „ zich bevind, op heeden in onze Vergadering, v met eenpaarige bewilliging van alle de Leden, de>5 zelve compnfeerende, hebben geëligeerd en aange%\ fild' zyne Hooë^d d™ Heere Willem KaiTll yX Hendrik Friso, Prince'van Orange en Nas- »f< 33 die onze Natie kent, of het voorby gaan var* Prins Willem den IV. by de militaire Promotien, in dien tyd even zoo weinig als nu by den Landzaat aangezien voorden eerften Burger van Holland, (gelyk hem een Staatsman, op het fpoor van een franfchen Loonfchryver gelieft te noemen) maar voor den eerjten en aanzienlykjïen Vasfal van de Republieck, voor een afftammeling uit den Huize van Oranje, aan welk naa God de Republieck haar aan. weezen, de Godsdienft zyn beftaan, de Burgerfchap haare Vryheid , dank te weeten hebben, niet eenig kwaad bloed moeft zetten by de Landzaaten, welken het huis van Oranje toegedaan zyn? Dit zoude hen evenwel niet tot een opftand gebragt hebben : zy hadden ftilzittende aangezien, hoe de Prins in andere opzichten, zoo zy meenden, beledigd was geworden: zoo lang 'er niets meer by kwam bleef het by een ftilzittend ongenoegen , en wat gemompel hier en daar, waar men dagt met eenige veiligheid zich te kunnen uiten: de Ingezeetenen fcheenen zoolang, als geene byzonderedrangredenen daar by kwamen en hen porden, weinig luft tot het maaken van beweegingen te hebben. Onze Natie is in 't algemeen niet oproerzuchtig: het verdraagt veel en lang. Zy zag het ongelyk den Huize van Oranje en in 't byzonder Prins Willem den IV. aangedaan; zy befpeurde wel dat het overal niet even geregeld ging; en om deeze reden is het ook, dat men zeggen kan, dat het zeer te vermoeden is, dat de her/telling der Stadkouderlyke XII. Stuk. C  CK S4 >0 waerdigheid in haar en ouden Inificr nog niet @ aan 't befiuur iet haperde, 't welk verholpen moeft .worden ten dat zy het hulpmiddel daarvoor en de herftelling daar van gezogt wilde hebben daar het altyd gevonden was, en met de grootfte waarfchynlykheidnogte vinden zoude zyn. Ookgefchiedde die opftand ylings: overal in de Geweiten en in de Steden, met een algemeenen kreet: de noodzaaklykheid van de herftelling van 't Stadhouderfchap werd zoo dringende geveeld, dat Prins Willem de IV. glor. ged. verzogt wierd, om hoe eerder zoo beter over te komen.Tot zulken opftand zoude men eigentlyk toepasfelyk kunnen maaken het zeggen van Profesfor Barbeirac. Le Soulevement gènéralde la Nation ne merite pas le ncm de Rebellion. Puf end. Dr. de l. N. (f des G. Liv. 2. CL vin. § 6. n°. r. Men koude met volkomen waarheid zeggen , en die geenen, welken die tyd beleefd hebben , kunnen 'er getuigenis van draagen , dat de kreet om het Stadhouderfchap herfteld te hebben , algemeen was; en wel daarom algemeen, om dat de zorgelyke en gevaarlyke toezond in welken de Republieck zich bevond, geen ander noch beilzaamer middel, om haar te redden, aanwees, dan Prins Willem den IV. aan 't Hoofd van 't algemeen bewind te plaatzen. Of het volk recht gehad heeft om tot dien opftand te komen ? of het zelve bevoegd is geweeft tot die bedry ven, die 'er by dien opftand gepleegd zyn ? en of 'er geen ongeregeldheeden zyn voorgevallen, welken niet moeften gebeurd en te verre gegaan zyn ? zyn vraagen die ik niet befiisfeii zal: C 3 ik  ik ben geen vriend van ongeregeldheeden; veel minder van Staats-beroerten: doch den, tyd en omftandigheeden gade flaande, zoude men dan, met betrekking tot het gebeurde in dien tyd, niet wel in bedenking kunnen geeven, of, wanneer iemand, in 't water liggende, zich voelende zinken, de handen floeg aan een fchuitje, door het welk hy zoude meenen zich te kunnen redden, gevoeglyk in gefchil zoude kunnen getrokken worden , of hy wel recht gehad had om zich van dat fchuitje te bedienen; en of men 'er recht door gekreegen zoude hebben, om hem wederom in 't water te fmyten, en aan 't zinken te brengen, om dat hy, als 't ware,zich van een fchuitje zoude bediend hebben, welk hem niet toekwam ? Indien zoodaanig iemand , onder de poogingen tot zyne behoudenis, al eens iet buitenfpeorigs mogt bedreeven hebben , zouden de omftandigheeden van 't gevaar en van den nood niet merklyk tot zyn verfchooning dienen? kunnen da Schryvers v?n de Poft, en alle de Schreeuwers van wapmi U, de Vryheid ftaat in gevaar; ruft U uit tegen de .verdervende hand; moord; verdelg-, maakt van kant; kunnen die hun fnood gewoel, daar zy bereids meer dan twee jaaren mede bezig zyn geweeft, orn het volk tot een opftand tegen de Stadhouderlyke Regeering op te. zetten, en te doen opftuiven, doch welk tot hun fpyt, niet verder gebragt heeft kunnen worden, dan oneenigheid en haat onder de Ingezeetenen te doen opkomen; kunnen die Ver- ftoor-  <&€ 39 ><& Hoorders van de algemeene ruft, die het blykbaar toegelegd hebben, om onze geheele Staatsvorm in duigen te helpen, en een nieiuv, naar hunne harsfenfchimmen ingericht, Staatsweezen, op te rechten; kunnen die iet te berde brengen tot hunne verfchooning, dat eenigen zweem naar de gebeurtenis van 1747- heeft? Nog meer: wanneer men den opftand van dat Jaar toefchryft aan een oploop van 't graauw, gaat men bezyden de waarheid, en men fpreekt zich zei ven tegen: want terwyl men dit zegt, voegt men 'er altyd by, dat die geenen, welken hun voordeel by die verandering meenden te vinden, het volk oprokkenden, en aan 't giften hielpen. Ik geloof ja ,9dat hier van al vry wat aan geweeft is; want aan beide kanten zyn 'er, die regering- enampt-ziek zyn: doch wanneer men op die wys fpreekt, dan beweert men teffens dat het niet door het graauw alleen is dat de opftand is voortgebragt; maar wel degelyk door anderen, die men niet onder 'c graauw, maar onder menfchen van een aanzienlyker ftaat, moet ftellen. Voor 't overige, al het geen wat 'er uit een verwyt ten lafte van die geenen die verandering zogten, om 'er voordeel uit te haaien, bedoelt word, zoude hier op neer komen: te weeten, dat Regeringzuchtige Lieden, de eenen voor de anderen tegen den Prins, den Staat in wanorder en in tweefpalt gebragt hadden; en dat die,welke hunne grootheid doordenPrinszogten,in den jaare 1747. meer invloed C 4 °F>  <& op het volk gehad hebben, dan de anderen, en dat daar door de verandering is voortgebragt. Maar wat doet dit al wederom tot de deugd of ondeugd van de verandering zelve? Het geeft geene bevoegtheid om het Vaderland door nieuwe opfchuddingen te beroeren , ten einde het geen in 't Jaar 1747. gedaan is, te vernietigen. In allen gevalle ftaan hier de Regeringzuchtige Lieden tegen eJkanderen over: aan beide kanten kunnen zy ftaande houden het befte van 't Vaderland te bedoelen; en zy kunnen aan beide kanten zich wederzydfch befchuldigen van flegte Patriotten te zyn: de eenen zyn hier toe zoo naa als de anderen: dit wederzydfch gekef zal derhalven niets uit doen. Voor dien geen, die enkel waarheid zoekt, die blootlylf op het welzyn en 't behoud van 't Vaderland zyn oordeel bepaalt, zal het eeniglyk de vraag zyn, of de herftelling van de Stadhouderlyke Regering, zy mag dan gefchied zyn door welk middel men wille , niet is geweeft allerheilzaamft? cn of de tegenswoordige Staatsvorm, met alle de gebreken die zy onderheevig is, voor onzen Staat niet nog boven allen de befte is? Of het niet is de plicht van ieder Ingezeeten, dat hy de plaatshébbende Staatsvorm helpe handhaaven; en allen die geenen die uit hoofde van dezelven in gezag zyn verheeven, eerbiedige ? en of de beweegingen weliken 'er gedaan worden, zoo als men thans doet, om den Stadhouderlyken invloed op het beftuur van 't Vaderland te verminderen, niet allerheil- looft  looft zyn? en inzonderheid of die niet tegen de plichten eens goeden Burgers aanloopen? Wat het eerfte lid van die vraag betreft, hetzelve is door de Leden van Staat beantwoord, in de Hukken door my te vooren aangehaald. Het tweede lid vind men beantwoord door de leere der aanzienlykfte Schryveren over de Burgerplichten; welken 'er allen, met eene mond, ja op zeggen: en het derde, als een gevolg van het beaamen der twee eerften, zal dus buiten tegenfpraak zyn. Wyders, myn Vriend, moet ik hier nog' iet by voegen over een ander verwyt, 't welk aan de Prinsgezinden gedaan word, en weinig overeenkomt met het voorgeeven, dat de verandering van 1747. alleen door een oploop van 't gepeupel, er, als 't ware, met geweld, zoude zyn voortgebragt: te weeten, dat het volk door fchotfchriften is opgeruit en tot oproer aangehift geworden. Ik zal, om dit een weinig op te helderen, onzen Vaderlandfchen hiftoriefchryver Wagenaar, die zekerlyk hier, door onze Tegenftreevers, niet kan gewraakt worden, gaan raadpleegen. Deeze Schryver het verhaal van de verandering in den jaare f747 voorgevallen zullende doen, fpreekt 'er op deeze wyze van: „ Het gemeen in „ Holland, in Zeeland, in Utrecht en in Overys„ fel, zedert veele jaaren, de Stadhouderlyke „ Regeering ontwend, fcheen 'er, zoo verre uiter„ lyk te befpeuren was, voor 't meefte gedeelte „ ook niet fterk naar te haaken - Het gemeen C 5 volg-  volgde derhalven de les van zich Uil te gedraagen onder de Regeering, onder welke de Voorzienigheid hetzelve geplaatft had, zonder blyken dat hetzelve verandering begeerde, te geeven; offchoon 'er veelen waren in wien de genegenheid voor 't huis van Oranje nog leefde. Het gemeen gedroeg zich dan volgens de plichten, in eenen Burgerftaat aan ieder Burger opgelegd. „ Het was „ 'er zelfs tegen ingenomen (dus vervolgt Wagenaar fpreekende van de ongezindheid van 't volk voor de Stadhouderlyke Regeering) „ door ver„ fcheide Jchriften, die, in de tegenwoordige euwe „ rykelyk verfpreid en gretiglyk geleezen waren ". Uit welke weinige woorden te zien is, dat niet flechts in deeze tyden iommige lieden in ons land hun werk maaken om door middel van de drukpersfe de natie tegen de Stadhouderlyke .Regeering in te neemen, maar dat zulks ook is gefchied in vroeger, en zelfs wel in ftdle tyden, terwyl 'er geen Stadhouder was. Men kan, wat meer is , met waarheid zeggen, dat zedert de oprechtingvandeRepublieck,in ons Land, altyd war- woel- en misnoegde geeften zyn geweeft, die de drukpers te baat genomen hebben, om den Staat met inwendige onruft, onder voorwendfel van vryheid, te beroeren. Het is niet flechts in de tegenwoordige eeuw, gelyk Wagenaar fchryft, dat men ons Land heeft overftroomt met fchandfchrii'ten. Mauiits en Barreveld hebben 'er btide klachten over gedaan, maar na het overJyden van Wil-  43 Willem den II. gl. ged. is men eerft regt op de Stadhouderlyke Regeering los gegaan, gelyk te zien is uit verfcheide boekjes en gefchriften, van tyd tot tyd uitgekomen, onder welken uitmunten het publycq gebed, de Politiecke Weegfchaal, Intercfi van Hol' land, ofte gronden van Hollands Welvaaren, aange* •weezen door V. d. H. De Stadhouderlyke Regeeringe in Holland en Weflvriesland; Apologie ofte verantwoordinge van den ondienft der Stadhouderlyke Regeering; Hiftorie der Graaflyke Regeering door V. H. alle in de jaaren 16^2 en 1663 , met meer anderen te voorfchyn getreeden; en uit welken gy zien zult, dat de benaaming van Dienaar geen nieuwe vond is, om het Eminent Hoofd van den Staat in minachting by 'c gemeen te brengen. Gy zult 'er uit zien , dat al de koft, welken onze Baafen thans fchsffen, riet anders is dan opgeftoofde potagie, met een kleine vermeerdering; hier op uitloopende, dat zy alle Balthazars Gerards willen worden, en nog erger. Balthazar Gerards had het alleen op Willem den I. gemunt; maar onze hedendaagfche Bourguig* nens hebben het op Prins Willem den V. en alle ie zynen gelaaden. Boven dien, myn Vriend , het is U-niet minder dan my bekend, dat men, even na het atfterven van Prins Willem den IV. G!or. ged. het zelfde middel der drukperfe wederom heeft aanvaard. De verzameling van fchriften , onder den tytel van Pr aaltoneel van Hollands wonderem, in eenige deelen in 8vo, aan 't licht gebracht, komt nu en dan op ver-  & digheid in haar en ouden luifter, oorzaak zoude zyn ■van 's Lands behoudenis. En men zegge dan niet, dat de Staaten alles door dwang gedaan, én gevheel anders gedagt dan gefprooken hebben: want I behalvèn dat dit een louter voorgeeven zonder bes is, en door de gebeurtenis zelve word wederffprooken; wat konde hun Ed. Groot Mog., in;\ dien hoogftdezelve tot de aanftelling van Prins Willem ■ den IV. enkelyk, om aan de dringende en dwingende begeerte van 't grauw te voldoen, zyn overgegaan , tog beweegen, om by Hoogftderzelver Publicatie van ■ den 3denMey aan te kondigen, dat het gefchiedde uit confideratie van de bekommerlyke conftitutie van tyden , en zaaken, en, om onder Gods zegen , den ftaat deezer Landen des te beier te redden uit den zorgelyken en gevaarlyken toeftand, waar in zich bevond. Het ; was dan niet het gemeen alleen, maar de Hooge I Overheid j de gantsche Natie, die zoo dagt. Met ij eenpaarige bewilliging van alle de Leden de Vergaadering compofeerende, was de hooggemelde Prins geëligeerd en aangefteld. Dat nu het gemeen, of liever de Gemeente, niet ten onrechte konde vallen in het vermoeden of begrip, dat de rampen, die den Staat drukten, en dreigden, aan 't beleid der Stadhouderlooze Regeeringe te wyten waren , kan men zelfs zien uit 1 het verhaal, het welk Wagenaar ons van onze ' Vaderlandfche lotgevallen doet; en inzonderheid uit de plaats, door Juffrouw Goudgaarder aangehaald, toenwe in 't koepeltje zaten te praaten, by welke  welke plaats zeer wel had kunnen gebragt worden bet hier nevensgaande Rapport, raakende de Fortificatiën en Magazynen. Het zelve is getrokken uit de Refolutien van de Generaliteit. Extratïuit de Refolutien van HH. Hoog Mogenden van den 401 September 1739. Op het gerapporteerde van de Heeren van Heeckeren tot den Brantzenborgh, en andere haare Hoogh Mogende Gedeputeerden tot de Militaire zaacken, in conferentie geweeft zynde met eenige Heeren Gecommitteerden uyt den Raad van Staate: IS . na voorgaande deliberatie goedgevonden en verftaan, dat aan de Heeren Staaten van de refpective Provintien by Mislive zal worden gereprefentcert, dat de tegenwoordige confunétuuren van tyden en zaacken, na het oordeel van haar Hoogh Mogende en van den Raad van Staate, foo zeer en meerder als feedert eenigen tyd te vooren, vereyfehten, dat de refpeftive Bondgenooten lerieufelyck haare gedaghten laaten gam op alles, dat pp de fecuriteyc en defeniïe van den Staat noodigh is, om niet als weerloos geè'xponeert te blyven aan de gevaaren die fchielyck zouden kunnen opkoomen, en een haaftigh verderf zouden kunnen na figh fleepen, indien daar tegens geen vooriieninge Werd gedaan, in den tyd die God Almaghtigh in fyne goedheyd daar toe nogh gunt en overlaat; dat onder de zaaken, die daar toe van een evidente en onwederfpreekelyke noodfaakelyckheyd zyn, buyten alle conteftatie gereekend moeten werden het in ftaat ftellen van de Frontieren in een behoorlyken ftaat van defenfie, fpecialyk met opfight tot de Fortificuien en tot de Magazynen van oorloghs behoeften, waar ontrent de defetJen maar al te veel bekend, EN TOT VERVEELENS TOE aan DE BESPECTtVE PROVINTtEM CEREPRffisENTEERT zyn. Dat haar Hoogh Mogenden nevens den Raad van Staate, om haar niet fchuldigh te maaien aan da  Je ongemacken die aan den Staat by manquement en verfnym van tydige voorfieninge in deefen fouden kunnen overkoomen, figh verplight vinden om deefe noodfaackelykheyd aan de refpective Bondgenooten voor oogen te ftellen, en om tegenwoordigh van geen nieuwe laden te fpreeken, dezelve aan te maanen en te verfoecken, yder voor foo veel haar aangaat, te willen voldoen aan die PetL tien, die tot de Ftrtificatien en Magazynen reeds lange gedaan zyn, en de als den DtENST vam h&t Land, sooals het behoorde, betracht WAS geworden, ook lange ge- cenfenteert, en de confenten gepraefteert hadden moeten wee/en ; en dat de langhfaamheyd, die daar in is toegebraght, hoewel feer ongelyk by de eene Provintie meerder en by de andere minder , zeeckerlyk met veel nadeel ende gevaar gepaart gaat, alfoo daar door genoeghfaam geen van de Fron-tierplaatfen, zelfs van de allerimportantste en meest geëxponeerde, in ftaat en reedeiyker wyfe voor/ten zyn, tot een behoorlyke defenfie in eas van nood, die veeltyds eerder zoude kunnen op koomen als verwaght werd, en als wanneer geen tyi [oude weefen, nogh middelen aan de hand, om te repareeren het vsrfuym daar ontrent gepkeght: dat daarom niet te veel yver kan werden bygebragt, om een quaad en gevaar dat te voorfien is en gevreelt moet werden, zoo veel moogelyk voor te koomen j dat haar Hoogh Mogende feer geconvinceert zyn, dat uyt de Petitiën die tot hier toe gedaan zyn tot de Fortificatiën en Magazynen , wanneer die ten vollen geconfenteert ende geprafteert komen te werden, alle de Frantieren in geen feodanigen ftaat van defenfie zullen kunnen werden gebraght, als de fecuriteyt van defelve wel zoude vorderen, maar dat eevenwel de faacken ten dien opfighte veel verbeetert zullen kunnen werden, indien de defecten in de confenten en furnisfementen op dit ftuck werden gefuyvert, en dat dit is het geen haar Hoogh Mogende na ryp overlegh m*t den Raad van Staate, op het ernftighfte verfoecke», enh«t welke zy vermynen niet nagelaaten te moogen werden, fonder de fteuriteyt van d«n Staat in feer esfentieele geXII. Stuk. B dWi"  deel ten tslvemaarloofen. Dat nageïïen zynde wat daar aan ©ntbrefifkt, bevonden werd, ten aanfien van de Fortinca» tjejp, <5a£ óp de Petitiën van tweemaal vyfmaai bondert duyfend guldens tot de Fortificatiën van den een en t'winiighften yunykèyentien honderd neegen, geconcludeert den vier en twint'^hjlen jfamary feeventien hondert vier en twintigh, en van den zet en imntighjlen November feeventien honderd fes en twintigh, de Provincie van Zeeland nogh fchuldigh is elf duyfend agt SoMsrd drie en taghtigh guldens feeven ftuyvers, daar ia begreepea twee Asfignatien yder van vyf duyfend guldens * nogft onbetaald zyn j de Provintie van Vriesland aght en vyftigh duyfend drie honderd fee ven guldens fes ftuyvers aght penntogen, en de Provintie van Stad en Lande aght en twintigh duyfend drie honderd twaalf guldens tien ftuyvers eene penning; daar in meede begreepen drie Asfignatien, te faaraen fes en twintigh duyfend guldens uytmaaken. de, die nogh onbetaalt zyn. Dat op de Petitie van een millioen guldens den elfden November feeventien honderd aght en twintigh tot de Fortificatiën gedaan, de Provintie van Stad en Lande alleen nogh fchuldig is vyf en dertigh duyfend aght honderd vier en neg'entigh guldens feeventien ftuyvers, de andere Provintien haare quotes afbetaalt hebbende. Dat in de Petitie van een millioen guldens tot de Fortificatiën van den tienden Augujly feeventien honderd drie en der. tigh, het confent van de Provintie van Vriesland voor de* helfte, en dat van de Provintie van Stad en Lande voor het geheel nogh ontbreekt, en dat op de voorfchreeve Petitie geen Provintien nogh eenige furnisfement hebben gedaan als alleen die van HoUand een honderd duyzend guldens" en die van Zeeland drie en feftigh duyfend feeven honderd' feeven guldens eene ftuyver, in minderinge van haare quotes. Dat ten aanfien van de Magazynen, op de Petitie van vyfmaai honderd duyfend guldens den fes en twintiMen November feeventien honderd fes en twintigh tot voorlange der-  s1 clerzelve gedaan , de Provintie van Zeeland op haare quote nogh fchuldig is. aghtien duyfend neegen honderd feftien guldens dertien ftuyvers vier penningen, en de Provintie van Stad en Lande haar volle quote van neegen en twintigh duyfend een.honderd fes en vyftigh guldens vyf ftuyvers.. Dat in de Petitie van een millioen guldens tot de Maga* zyn en van den tienden Augujly feeventien honderd drie en derigh, de confenten van de Provintien van Zeeland, Utrecht, Vriesland en Stad'en Lande nogh manqueeren, en in het geheel daar op nogh geen furnisfementen zyn gedaan. Dat uyt deefe fpecificatie de Heeren Staaten van de refpeftive Provintien fullen fien, wat ten deefen opfighte, namentlyck de Fortificatiën en Magazynen, aan yeder van dezelve manqueert, en dat haar Hoogh Mogende verzoeken , met allen ernft die zy bequaam zyn in een zaacke van de uyterfte importantie by te brengen, dat de manqueeren*. de confenten gedraagen, de quotes van agterftallen gefuivert, en de noodige furnisfementen gedaan moogen weiden,'met die promptitude, die het tegenwoordigh gewrigbt derzaake vereyfcht, op dat de Raad van Staate bequaam gemaakt mooge worden, om het noodige, terwyl het nogh. tyd is, in dit ftuk te bezorgen, waar by haar Hoogh Mogende ook niet kunnen nalaaten aan de refpeétive Bondgenooten ferieufelyk te recommandeeren, om fpoedig en hoo eerder foobeeter, voldoende aan het geene hier vooren is: gerequireert, booven dien ook ferieufelyk haare gedaghten te laaten gaan over de tegenwoordige haggelyke conjuncturen, die een bekommerlyk uytfight hebben, en in rype» overweginge te neemen wat middelen tot defenfie en corM fervatie van de Repubücq in cas van nood vereyfcht foude kunnen werdenen in tyds re beforgen, dat die middelen foo veel moogelyk in voorraad moogen zyn, om in cas van nood niet te ontbreeken. Uit dit Rapport, gedaan door Haar Hoog Mog. Gedeputeerden tot de militaire zaaken in den Jaare D i i?S9  & 1739. en dus in een tyd, dat de Republieck ontbloot was van een Eminent Hoofd, zietge; ie. Dat ook in die tyden, zoo wel als ftaande het Stadhouderfchap van den tegenwoordigen Heere Stadhouder, de nalaatigheidder Geweften om voorzieninge tot zekerheid van den Staat, tot vervee. lens toe, aan Hoogftdezeiven is gereprefenteerd geworden. 2e. Dat, als de dienft van het Lmnd, zoo als het behoorde, betragt was geworden, ook lange, in de gedaane Petitiën van den Raad van Staate geconjenteert en de confenten geprcefteerd hadden moeien worden. 3e. Dat in dien tyd genoegfaam geen van de Frontierplaatfen, zelfs van de allerimportantfte en meeft geëxponeerde in ftaat en redelyker wyze voorzien waren tot een behoorlyke defenfie in cas van nood: het welk men gewisfelyk niet konde toefchryven aan de inactiviteit van den Heer Capitein Generaal welke 'er toen niet was; noch ook aan de inaétiviteit en waakloosheid van den Raad van Staate, wiens reprefentatien even zoo vruchteloos, zonder den Heer Stadhouder, in dien tyd fchynen geweeft te zyn, als dezelve, naderhand met en nevens den Heere Stadhouder, gedaan zynde geworden, gelyk de Petitiën van oorlog ons daar van overtuigd hebben , vruchteloos afgeloopen zyn. 4«. Dat ook in dien tyd, even als ftaande het Stadhouderfchap van den tegenwoordigen Heere Stadhouder, door den Raad van Staate en door Hun Hoog Mogenden aan de Staaten der byzondere Ge.  i Geweften is voorgehouden, dat men zich by tyds in ftaat van tegenweer behoort te ftellen, om dat de rood veeltyds eerder zoude kunnen opkomen als verwagt werd, en als wanneer geen tyd zoude weezen, noch middelen aan de hand, om te repareeren het verzuim daar omtrent gepleegd. 5e. Dat 'er in den jaare 1709. eene Petitie was ! gedaan van tweemaal vyfmaai honderd duizend ; gulden, en dat tot dezelve eerft vyftien jaaren daarna in den jaare 1724. is geconcludeerd geweeft; en dat in den jaare 1739. verfcheide Provintien op : die Petitiën met hunne furnisfementen nog veel ten agteren waren,- gelyk mede op andere Petitiën, raakende zoo de Fortificatiën als de Magazynen. Daar was in dien tyd geen Stadhouder wien men de fchuld van de weerloosheid van den Staat konde aanwryven ; daar was geen voorwerp, op welk men I het vermoeden en de agterdogt der Natie door logen-en.laftertaal kon doen vallen; en het was overzulksnatuurlyk, dat zy van niets anders hoorende dan van Jlach op Jlach, van verlies op verlies, van ongeluk j>p ongeluk , en de Barrierefteden met Krygsvolk en Ammunitie ziende overgaan, gelyk ten tyde van de Witt geheele Provintien, in het begrip viel, dat het haaperde aan het beleid vandeStadhouderlooze Re. geering. Het uitwerkfel of de uitflach van dat beleid moeft niet alleen het gemeen, maar de gantJche Gemeente tot die gedachte overhaalen, en de ondervinding heeft doen zien, dat weezendlyk de gantfche Natie tot dezelve is gebragt geworden. D 3' Be""  54 >& Bchalven zulke en diergelykezaaken, van weikei? de Hiftorie Schryver Wagenaar gewag had kunnen en moeten maaken, om aan de Nakomelingfchap eene beho'orlyke kennis van de oorzaak te .doen overgaan,om welke niet het Gemeen, maar de Gemeente, voor'den jaare 1740. zeldzaam eenige lyzondere tekenen van hoogachting voor -t Huis van Oranje had gegeeven, en dat eerft op 'j einde van den jaare 1740. hier en daar begonnen wierd, by monde en gefchrifte, doch meeji in 't heimelyk, de zucht voor 't Stadhouderlyk bewind te ontfteeken in de gemoederen der Landzaaten, behalven deeze en diergelyke zaaken, zeg ik, zyn 'er nog anderen, welken hy had moeten vermelden. Ik zal 'er U, by mynen volgenden, over onderhouden, inmiddels na degewoone jjroette bly vende, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den 22en Octob. 17g3- Reinler Vrï-aart; ZE.  ^♦**»***<^*<^****^-# ZE FEN- EN-NEGEN TIGSTE BRIEF., Wel-Edele Gestrenge HküA 'Èn zeer geëerde Vriend! In 't flot van mynen jongflvoorgaanden fchreef ik U, dat de Hiftoriefchryver Wagen aar gewag had behooren te maaken van omftandigheeden en zaaken,welke mede gewerkt hébben ,en dus medeoorzaak zyn geweeft vah de herftelling der Stadhouderlyke waerdigheid in haaren ouden luïfter: en dit zeg ik daarom, om dat, wanneer een Hifforiè-; fchryver tot een Lemma óf aanwyzende kahtekening zet middelen gebruikt om het volk tè doen verlangen naar verandering, hy de meefte en voornaamften niet moeft verzweegen hebben; om dat men zoo wel door 't verzwygen als door het melden aan de waarheid te kort kan doen: iri 't voorbygaan moet ik ook aanmerken, dat het woord gebruikt hier een beraamd opzet te kennen geeft, en ingewikkeld vaftftelt, dat 'er zyn geweeft die getragt hebben om het volk te doen verlangen naar veran. dering, en dat deeze de middelen, welken hy zal verhaalen, daar toe gebruikt hebben. Het is buiten tegenfpraak dat,wanneer men het volk wil doen verlangen naar verandering, daar toe middelen gebruikt moeten worden: want het dom verD 4 fo»*  langen kan zonder middelen niet worden voortgebragt: dat is klaar. Maar zoude onze Vriend de Hiftoriefchryver, toen hy ditLerama ftelde, wel bedagt zyn geweeft, dat men nooit iemand meer naar verandering kan doen verlangen, dan wanneer men hem kwaalyk behandelt:. en dat nooit iemand fterker naar verandering verlangt , dan wanneer hy kwaalyk behandeld word. Als eenige reizigers zien dat de Voerman wat in 't hoofd heeft, dat de wagen met regt gaat, en zy daar door gevaar Joopen van om te vallen, dan is 't natuurlyk dat zy naar verandering verlangen; en wanneer de voerman zich in het een of ander te buiten gaat, dan gebruikt hy zekerlyk een middel om de Reizigers te doen verlangen naar verandering. Ik geloof niet, myn Heer, dat veel oordeel, op reis is gegaan, hier verder gedagt «1 hebben,dan zyn neus lang was. Want onder de middelen, welken het volk hebben doen verlangen Z"enennn5' ZJn^genfpraak ook lee zen teftellen: dat de Ingezeetenen met ongenoe gen gezien hadden, dat zedert den Vrede glZ en in den jaare m3. m m den jaafe ° Jyks door den Staat gelden waren genegotie den van tyd tot tyd de impoften en lalen het prachtig toeven der Pachteren hetzelve gewelS^*^^^*»- Zich -beefdende centers, en die van hunnen zwier, vergift wierd;  wierd; dat 'er door fommigen uitgerekend was ge* worden, dat 'er naauWlyks een vierde van 't geen by impoft geheeven werd, in 'sLands kift kwam; dat het op die wys ook zoo toeging met andere inkomften van 't Land : dat 'er waren, als by voorbeeld die der pofteryen , di» ten voordeele of van de Stad of van het Land behoorden te ftrekken , tot het verryken van byzondere familien bekeerd wierden; dat kinderen inde wieg, ook wel eens, by wyze van pillegift, met ampten befchonken wierden, van welken die geen die 'er mede begiftigd wierd, lange jaaren agter een, ja zelfs tot in een gryzen ouderdom, de inkomften genooten had, zonder tot het bewind of het waarneemen van hetzelve eenige ftap gedaan te hebben ; dat doorgaans de fmeerige ampten wierden weggegeeven aan zulken, en zelfs aan Vrouwen, die tot de voorf. ampten of onbekwaam waren, cf het beneden zich rekenden dezelve waar te neemen: dat zulken de inkomften trokken, en het werk door anderen, aan wien zy het een of ander toevoegden, in hun plaats lieten waarneemen; dat 'er verfcheiden ampten wierden gegeeven op eene recognitie, niet ten behoeve van 't Land of van de Stad, maar van deeze of geene uit de Regenten ; dat terwyl de bedieningen , welken tot fteun van de Republiek moeften ftrekken, dus Hechts aangezien wierden als middelen om zich te verryken, of een gemakkelyk beftaan te bezorgen aan kinderen en nabeftaanden van Regenten; dat dezelven overzulks D 5 zeer  seer weinig toebragten tot verffcerking van de filiantien van den .Staat; maar in tegendeel, dewyl zy genoegzaam allen betrekking tot de negotie of op dezelve invloed hebben, dus niet anders konden dienen, dan tot bezwaar en verval zoo van de Negotie als van de Scheepvaart, en daarom veel al ook de oorzaak van dat verval waren: dat het erediet van de Obligatien hoe langer hoe meer verviel: dat de prys der Obligatien ook van tyd tot tyd daalde , en de Kapitaalen der geenen wier goederen daarin meeft beftonden, vooral die der Pupillen , daar door geweldig leedden. In hoe verre alle deeze bezwaaren grond hadden of niet, zal ik aan myn oordeel niet onderwerpen. Ik maak 'er alleen gewag van, om te doen zien, dat de gemoederen der Ingezeetenen door verfchiltende zaaken tot ongenoegen tegen de Regeering waren gebragt; en dat alle die zaaken geftrekt hebben om het volk te doen verlangen naar verande-, ring; offchoon ik niet zoude willen ftellen, dat dezelve daar toe gebruikt zyn: dat het overzulks niet te verwonderen is, dat de Natie, toen zy den voormuur van den Staat overweldigd en de Franfchen tot in het hart van 't Vaderland zagen naderen, ligtelyk in den jaare 1747 tot die beweeging overfloeg, welke aan de Republieck een Eminent Hoofd deed plaatzen. Ik zoude dit oud zeer liever onopgekrabd hebben laateii liggen , dan 'er van te fpreeken. Maar de fchryvers van den Pojl van den Neder-Rhyn met  59 JM* met hunne medemakkers goed gevonden hebbende, aan dit touwtje te trekken, Hellen zy anderen in de verplichting om het vahch licht 't welk zy over die gebeurtenisfen fpreiden , op te .helderen-, en , daar hunne lafteringen blykbaar ingericht zyn om de Stadhouderlyke waerdigheid te ontiuifteren, word het eene onvermydelyke noodzaaklykheid, om, ter verdediging vai het aangerand Stadhouderlyk gezag, waarheden voor den dag te brengen, welken men anderzins in het vergeet boek zoude gelaaten hebben. Ook zoudenwe , indienwe in het geval waren van eenig gehoor by die Heeren te erlangen, hun raaden van hun vervolgziekte en geeft van onderdrukking in wat enger paaien te fluiten ,* nademaal het de natie, welke natuurlyk phlegmatieck is, daarom al vry wat kan verdraagen , en niet ligt opftuift, wel eens zoude kunnen verveelen van fchryvers van een Poft van den Neder-Rhyn, Courantiers, en anderen van nog laager caliber voor Souvereinen te zien fpeelen, van braave en eerlyke Ingezeetenen door Pluggen te zien aangerand; menfchen van jaaren door jonge ligtmisfen op flraat te zien geinfulteerd; en welke baldaadigheden meer ongeftraft gepleegd worden tegen zulken, die niet ontveinzen of bekend zyn der tegenwoordige Conftitutie toegedaan te weezen, en welke Natie na lang een getergd geduld geoefFend te hebben, wel eens zoude kunnen nitfpatten. Hoe fterker een veer gefpannen raakt, hoe feller zyn fchot is, als hy ontflaakt. Onze Vaderlandfche gefchiedenisfen geeven 'er, 20»  zoo wel als die van vreemde volken, meenigte voorbeelden van: en 't is te hoopen dat hetzelve in onze of in volgende tyden 'er niet tot een nieuw voorbeeld van zal verftrekken. Want men gelieve te letten, (om de hiftorie van de Middelen gebruikt om *t volk te doen verlangen naar verandering, dat is, zedert het affterven van Prins Willem den IV. glor. ged., om de Stadhouderlyke waerdigheid van haaren ouden luijler te berooven, tot onzen tyd te vervolgen) dat zedert den dood van Hoogftgemelden Prince, in ons Land, by den duur, pennen bezig zyn geweeft, om dat oogmerk te bereiken. Behalven verfcheide boeken en gefchriften, uit dewelken dit ten allerklaarfte doorfteekt, en van welken ik U by gelegenheid wel een Catalogus zal zenden, draagt 'er de Vaderlandfche Hiftorie meenigvuldige bJyken van. De loftuitingen over 't bewind van den Raadpenfionaris Joh. de Witt geblaazen, een bewind, 't welk in zulken hoogen maate niet gevierd noch verheeven kan worden, zonder de Stadhouderlyke Regeering te doen aanzien als ondienftig voor den Lande, deeden, het heugt U, eene meenigte van boekjes en gefchriften voor den dag komen; des men zeggen kan, dat het overmaatig pryzen van *t bellier van dien Raadpenfionaris, 't welk echter voor het Vaderland met ftach op Jlach, verlies op verlies, en ongeluk op ongeluk verzeld is geweeft, aanleiding heeft gegeeven dat men de pen ook voor 't Stadhouderlyk bewind heeft opgevat. De grootfte voorftanders van de Stadhouder- loo-  looze Regeering erkennen, dat de luifterryke tocht, welke door 't neemen van Chatham en Sheernes op de Engelfchen in den jaare 1667. roemruchtig is geworden, ons even zoo veel voordeels toegebragt heeft, als iemand door het werpen van ryersineens anders porcelein-kas zich zdude verrykt hebben, daarwe, na dien zege, de vrede niet hebben kunnen fluiten, dan met het afftaan van gewesten , ons ontnoomen, en welken wy dus even als Brafilie, onder het bewind van den Raadpenfionaris de Witt verboren hebben ? De vraag is hier niet, of aan den Staatsman de wederwaerdigheeden zyn te wyten, welke geduurende zyn bewind der Republieck zyn overkomen: men vooronderftelle van neen: maar de vraag is, of het niet toont gebrek aan oordeel, en een begeerte, om een byzonder gevoelen te begunftigen, als 'er met eenen grooten lof ophef gemaakt word van een bewind, geduurende het welk da Republieck in aanzien, achting, en vermogens is afgenomen, en geduurende het welk de Vrye Staat in zulk een engte is gebragt geweeft, dat'er dezelfde de Witt geen redden meer aan zag, en bereids gedagt wierd , om eenige van de geweften aan den Vyand af te ftaan: althans dit loftuiten gaf aanleiding tot voor en tegen fchryven. Die penneftryd een einde genomen hebbende, om dat zyne vruchten op 't laatft geen koopers meervonden , heeft men echter niet opgehouden, om, van tyd tot tyd, het een en 't ander aan den dag te bren-  brengen,- om het volk te doen verlangen naar verandering , zonder dat men aan de zyde der Prinsgezinden zich die poogingen heeft aangetrokken; tot dat eindelyk de onluften van Engeland met zyne Colonien., en naderhand met Frankryk, de lafterïaeht gelegenheid verfchaft heeft haaren rol te Ipeelen, waar van het geen wy tegenwoordig zien gebeuren, de natuurlyke gevolgen zyn.. Ik zal 'er alleen op aanmerken, dat wat 'er in vroeger tyden by de drukperfe in 't licht is gezonden, nimmer ,voör zoo veele ik weete, eene aanmaaning, een.opwekking,' veel min nog een aanhitzing tot moord is gedaan, gelyk het in onzen dagen (iet dat de Naneef, hoe 'verbafterd ons nageflacht van godvrucht, eer, en deugd moge zyn, naauwlykfch zal kunnen gelooven) opentlyk gefchied. Hoe verre de haat tegen Philip den II.,. tegen Granvelle, tegen den Hertog van Alba gereezen is geweeft; men heeft, voor zoo veel ik weet, nooit een moordkreet tegen hen laaten uitgaan. De Amerikaanen,hoe verbitterd tegen de Engelfchen, hebben wel gefprooken en gefchreeven om hun vermeend recht met de wapenen te handhaaven, maar van moorden is niet gerept. Die gruwel, de grootfte van alle gruwelen, fchynt enkelyk overgelaaten geweeft te zyn voor een foort van volk, dat de zagtzinnigheid, de vreedzaamheid, en de vryheidsliefde op hun uiterlyk gewaad affchildert; en gefpaart te zyn tot een eeuw, in welke, volgens het fchryven van den Hollandfchen Leidfchen Coü-  Couraptier, de verdraagzaamheid overal in de waereld zoo verre is verheeven, dat het'thans be=< fpottelyk wordt onderfcheid van Godsdienft, met betrekking tot het bekleeden van ampten , te willen maaken. Philip de II, en zyn plaatsbekleder Alva, hebben heimelyk naar den moord van Willem den I. geftaan, en duizenden om hals laatea brengen, die zy voor ongehoorzaamen, voor wederftreevers aan hun gezag, en derhalven voor den dood fchuldig hielden; maar zy hebben even-, wel de moordzucht niet opentlyk aangèkondigd en gepredikt; geen plaatjes laaten drukken en uitgeftrooid, alwaar de moordzucht afgebeeld ftaat; haar woede oeffenende, met een onderfchrift, om het Volk tot die woede aan te hitzen. Hier in Philip den II. en den bloeddorftigen Alva te overtreffen ^ was (wien ryzen de hairen niet te bergen! wieti kan het zonder verfoeying aanzien!) gefpaard tot onze zoogenaamde verlichte eeuw van verdraagzaamheid; voor die verdraagzaame voorftanders der Burgerlyke Vryheid, die zich tot vervormers van de tegenwoordige regeeringsform onzer geweften opwerpen; die als ftruikroovers, weerlooze menfchen op de publiecke wegen aanranden, en zulke daaden pleegen, aan welken voorheen de fchobbejakken en vlegels kenbaar waren, en die nu als blyken van eene ongemeene heldendeugd worden aangezien. By wie eindelyk moet men de Landyerraaders, de verdervende hand zoeken ? by die, welken geloof liaan  >• )5 een ondérftand te geeven van 2cooo man troepen. t, Frankryk nam dit zoo kwalyk, begrypende dat de Staaten „ tot zulk een ohderftand ongehouden warendat hy eenige „ plaatzen in de Ooftenrykfche Nederlanden, waarin ftaat„ fche bezetting lag, veroverde; waar op de Staaten een nieuwen onderftand van nog 20000. man leverden aan de ,, Koninginne van Hongaryen; niet tegenftaande ten doezen „ tyde, Frankryk op nieuw een verdrag van onzydigheid „ aan de Staaten voorfloeg, het geene van de hand gewei, zen wierd; fchoon verfcheidene Leden van ftaat oordeel„ den, dat men niet verplicht was tot zulken onderftand; „ en v&lgens welker gevoelen, wy zelfs dan de oorzaak „ wierden van de oneenigheid, en den daar uit voorfprui„ tenden oorlog met deze Kroon. •— Maar, zou men kun* i, nen vraagen: indien dit zoo is * was dan de vrede, gelyk „ altoos voor onze Republiek, wanneer ons geen volftrekte ), reden gegeeven Wordt dezelve te breeken, ook toen „ voor ons van het uiterfte aanbelang? Waarom dan gelej, genheid gegeeven, dat die, door een onverplichten onj, derftand van troupen, aan de Koninginne van Hongaryen „ en door een beleediging der Franfche Kroon hier mede aangedaan, verbroken werd ? — Om welke reden ? . . . „ Ik weet het niet. — Maar dit weet ik , dat, zoo wy in „ dien tyd in geenen oorlog geraakt waren met de Kroon „ van Frankryk, dat de geduchte omwentelingen, de hevige „ beroerten in Nederland, in de jaaren 1747 en 1748 waaf „ van ftraks nader, niet zouden zyn voorgevallen, en zyne „ HoogVuid, Willem den IV. waarfchynlyk nimmer Stadhouder van Holland, Zeeland, Utreclr en Overysfel, „ veel minder Erfitadhouder zourie geworden zyn .• „ Maar, zal men, natuurlykerwyze Voortgaan met vraa, gen. . . . Is dan daarom de oorlog aangevangen ? Heeft ,', men dan daarom de Koninginne van H< ngaryenmet 40000 „ man troupen onderfteund , om zyn Hoogheid Willem IV. „ Stadhouder, Erfftadhouder te doen worden ? . . . Maar „ welk een vraag? .... Zoo zou ik zulk een vrager  wederom kunnen vraagen: Heeft men dan, in den be„ ginne van den oorlog tusfchen Groot Brittanje en Noord„ Amerika, voorgeflagen, Engeland de fchotfche Brigade te „ rug te geeven, hem met troupen en oorlogfchepen te „ onderfteunen, op dat men met Lodewyk XVI., welke „ Vorft ons de doorflaandfte blyken van vriendfchap en „ edelmoedigheid bewyft, in oorlog geraaken zoude; en „ daar door het gemeen, als te voören, zou begeeren, dat „ zyne Doorluchtige Hoogheid Willem V. tot Graaf of „ Souverein van Neerland verkoren werd ? .... En zoo „ zou men eindelyk vraagen kunnen doen, die ik niet kan, „ noch verkies te beantwoorden. Elk kan voor zich „ zelf daar over denken. . . . Althans, na dat op 't voorftel „ van't Franfche Hofdevredes onderhandelingen te Breda „ aangevangen, doch vruchteloos afgeloopen waren; ver„ klaarde deze Kroon in de maand Apiil 1747. den Staaten „ den oorlog — bemagtigende binnen korten tyd, de meefte „ fterke plaatzen in Staats Vlaanderen; zy belegerden Ber„ genopZoom, namen de Stad. na een beleg van agt „ weken, by verrasfching in; zoo wel als Maaftricht, het „ welk by verdrag insgelyks aan de Franfchen overging „ na dat in de maand April 1748. reeds de voorafgaande „ punten tot den vrede gefloten waren, welke dan ook in „ de maand Oktober van den vrede zelf gevolgd, en den „ i8den dier maand te Aken geteekend werd. Dan had het „ ons Vaderland in dien tyd benauwd van buiten, het zag „ 'er niet minder akelig uit van binnen, en *t is altoos zor„ gelyker, als het kwaad van binnen fchuilt, dan van bui„ ten. — Dit zullen de gevolgen overtuigend doen zien" „ want was 'er immer een tyd, waarin Nederland de gewei' ,, digfte beroeringen inwendig onderging, het was voorze' „ ker in de jaaren i747, en 1748. De evengenoemde oor„ log met den Koning van Frankryk, welke onverhoeds in „ Staats Vlaanderen inviel, maakte zulk een opfchudding „ onder het gemeen, eerft in Zeeland, en naderhand in de „ drie andere Stadhouderloze Provintien, dat de Kegee- „ rin-  ®< 69 „ ringen door 't gemeen op de geweldigfie wyze, genood" zaakt werden, den Prins van Oranje Willem Carel „ Hendrik Fbiso, toen Stadhouder van de Provinciën Gel„ derland, Friesland, Groningen, en het Landfchap Dren„ the insgelyks in de Provintien Holland, Zeeland, Utrecht „ en Overysfel, ten jaare 1747. tot deeze Waardigheid, „ als mede tot Kapitein Generaal en Admiraal over de „ Krygsmagt van den Staat te verheffen. Het valt zeer „ moeilyk te beflisfen, daar dit gedeelte onzer verhandeling „ ingericht is, omaante toonen, welken inbreuk en aanÜagen 'er, van tyd tot tyd , op onze vryheeden en vooi„ rechten gemaakt zyn, en hoe ver deze omwenteling van „ zaaken, zoo in haren oorfprong, als in hare gevolgen, hier toe behoort. Ik zeg, in haren oorfprong en in " hare gevolgen ; de wyze, op welke zy is uitgevoerd de wys, op welke aan Z. D H. het Stad- " houderfchap, en naderhand het Erfftadhouderfchap, door " het gemeen bezorgd, en deze de Overheid, in verfcheiden fteeden tot de opdragt daar van aan zyne Hoogheid gedwongen hebben, is zekerlyk de fnoodfte, de onbe« „ tamelykfte.dewederrechteJykfte, waarvan immer in de „ gedenkboeken van Nederland een voorbeeld aan te wy,» zen is.- „ Het onbrak ook ten dezen tyde niet aan perfonen in , de hooge Regeering dezer geweften, welken het daar „ henen zochten te brengen, dat zyne Hoogheid ook tot „ Stadhouder van de vier geweften, Holland, Zeeland, „ Utrecht en Overysfel verkoren werd. Men had, ten " dien einde, en door dit middel reets ten jaare 1722. hoogft denzelven tot Stadhouder van Gelderland aanges, field. — Het grootfte aantal der Regeerings-Led.en echter ,', dier'vier Provintien fcheenen van begrip te zyn, dat het „ beter was, zonder, dan met een Stadhouder te regee„ ren. - Dierhalven moeiten 'er ongewoone zaaken gebeuren, zou 'sPrinfen verheffing worden bewerkt. „ Zoo rafch nu Frankryk een dadelyken inval deed in de E 3 »  7° „ Nederlanden, waren Hoogft deszelfs Voorftanders 'et " lü5?,°P f' °m °P aI,erIeie w?2e- en door allerleie „ middelen het gemeene volk te doen begrypen dat 'er „ verraad fchuilde by de Regeering, —, dat /ommi „ onder de hand met Frankryk verftandhouding hielden, „ en dat de zaaken niet veranderen zouden, voor men de „ Regeeringen veranderd, en den Prins van Oranje tot „ Stadhouder enz. aangefteld had. Men had reets „ yerfcbeidene jaaren te vooren, in 't jaar 1740. naame„ Iyk, beginnen te werken, om by monde en by gefchrif„ te het gemeen te overreden van het verkieslyke der „ Stadhouderlyke boven de toenmaalige Stadhouderlooze „ Regeering, en in 1742 reets fchrifcen doen uitgaan, waar „ door fommige Regenten op valfche gronden, verdacht „ gemaakt werden van flinkfche handelingen, als waren zy „ door Frankryk otr gekocht. Iets van dien am wJd „ memand der Regenten immer bewezen ; maar, van tyd tot « 'yd g'ng menlv,oon de gemoederen ai meer en meer tegen „ hare wemge Regeering voorin te neemen, en t gemeen „ gunfttge voorzichten van het Stadhouder.yk bewind n " vk VZZ:- 18 my °nder ande'e" •»»erke" " ït ÏT C°m h£t m'et met een ander woord :; ^d'ft den o2£z%R0üSS£T de Mis- die 'er on f„»i»M , ^foyers we ke het vooral " ZJyS^r de,braaffte'-lmeenendfte, en aan„ z enlykfte Regenten op de fnoodfte wys te Meren en als verraders en verdervers van hun Vaderland by t'« meen voor te draagen ; die verdacht werd in Eng land „ ongeoorloofde correfpondentie over finêe'and „ ben gehouden, en hierom e nige we*n TlVl ^' „ van Holland gevangen eezeten U . Caftelenjr „ voorgekomen 2 ?k §h j 5 ' " my ^rkelyk :: Hooiheid, do-yne «wiccra geworden, in weJJce waardig;., heid  „ heid hy vervolgens in zyne weekblaadjes en. andere ge,', fchriften, zich hevig verzette tegen de Pachteryen en „ meer zaaken, welke naderhand verfcheiden lieden in Ne- „ derland in vuur en vlam gezet hebben. — Hy werd ,, echter, na dat alle zaaken haar vol beflag gekregen had„ den, ten jaare 1749. door zyne Hoogheid wederom van „ deze waardigheid ontzet, hem zyne Acte ontnomen: ver„ dacht en verfchopt te worden, is toch altoos het welver„ diende loon van zulke fnoodaarts, wanneer zy uitge„ diend hebben, en men zyne oogmerken 'er door heeft „ weeten te bereiken. < Spiegelt u hier aan laags „ flaaven, die meer de gunft van een Vorft, dan het wel„ zyn van uw Vaderland, die meer het verdoemlyk eigen „ belang najaagt, dan een geruft geweten waardeert! „ Men zal zich mooglyk verwonderen, dat ik by deze, zoo „ het fchynt geringe, gebeurtenis blyf ftilftaandan, daar „ ik bezig ben naar te fpooren de oorzaaken van de verhef„ flng van zyn Hoogheid, of liever te onderzoeken de „ middelen, van welke men, in dien tyd, zich heeft be„ diend, om het gemeen aan den gang te maakenj — daar „ dunkt my, mag ik deze byzonderheid in geenen deele on„ aangemerkt voorbygaan. — Voorzeker, wanneer kwalyk „ gezinde Schryvers hes eens zoo ver hebben gebracht, „ dat zy het oor van het gemeen hebben, dan valt het niet „ moeilyk hetzelve in hunne fnoode denkwyzen te doen overgaan, en de geduchtfte omkeeringen te wege te bren„ gen, waar van wy, in die twee jaaren van beroeringe in Nederland, de ongelukkigfte proeven gezien hebbent Vergelyk nu deeze befchryving van een gedeelte onzer gefchiedenisfen, met het geen ik u deswegens uit echte Befcheiden heb voorgedraagen, en zeg my dan, myn Vriend, onder welk flach van fchriften dit boekje over de Vrybeid geplaatft moet worden. Zoo het niet behoort tot zulken, van welken Wagenaar fpreekt, als bet gemeen tegen ie Stadhouderlyke Regeering inneeE 4 tnende,  mende, dan weetik het waarlyk geen plaats aan te wvzen. Opgevuld met onwaarheeden, die ieder in 'toogloopen, en van welken terftond uit de aangeroerde Staatsftukken kan blyken, zal ik, terwyl ik in mynen brief, over dat onderwerp bezig ben geweeft, 'er eenige, by wyze van aanmerkingen, aanftippen. In de eerfle plaats is het onwaar, dat men na de vre-. de van 1713. den koophandel bad zien bloeien, en den voorfpoed en welvaard der Republieck aanmerkelyk ver. meerderen. Offchoon het Vaderland door dien vrede, gelegenheid kreeg op zyn verhaal te komen, heeft de Republieck, in aanzien en in macht verlooren, en de Vaart en Koophandel zoo wel als de Trafiecken en Fabriecken zyn langzaamerhand hoe langer hoe meer vervallen. Dit is een zoo alom en algemeen bekende waarheid , eene waarheid van welke ieder een , die een weinig ervaarenheid in de lotgevallen van onzen Vaderlandfchen Koophandel, en eenegeriDge kunde van den ftaat van ons Land heeft, ten vollen overtuigd moetweezen. Onze Leeraar over de Vryheid, die zekerlyk vermeent geen minder voorrecht dan de Courantiers te hebben, en dus op zyn bloot zeggen gelooft te moeten worden, ftelt evenwel het tegendeel, doch zonder eenig blyk of bewys. Weinig is 'er nodig, om zyn zeggen te wederleggen, en te doen zien, dat het verre van daar is, dat men federt den vrede van 1713. den Koophandel by ons beeft zien Moeien, mitsgaders de'voor. fpoed en welvaard der Republieck aanmerkelyk vermeerderen. Daar toe behoeft men alleenlyk in aanmerking te neemen, dat de uitdeelingen van de O. I, Compagnie zedert den jaare 1720. tot den jaare 1743, geduurig gedaald zyn; dat de actiën van dezelfde-Compagnie in den jaare 172©. tot 1060. gereezen zynde, in den jaare 1745. op 420 gevallen waren; dat de uit- deeliü'  & deelingen van de W. li Compagnie zedert den jaare 3714. tot den jaare 1747. maakende drie-en-dertig jaaren, 49 ten honderd, en dus niet meer dan een-en-een half ten honderd in het jaar bedraagen hebben; dat derzelver attien, die in den jaare 1723. nog Honden op 92. vervolgens by den duur gedaald, en in den jaare 1740.' tot 20 gevallen zyn. De Colonie van Surinaamen is, 't is waar, in dat tydperk aanmerkelyk toegenomen in getal van Plantaadjes en Slaaven, en die Colonie is veel waard geworden voor de vaart en koophandel, gelyk ook die van Esfequebo, Demerary en de Berbice; maar als men overweegt op wat grond die toeneeming is gebouwd, zal men mogelyk niet zonder reden twyffelen, of 'er de Republieck zoo veel voordeels van heeft genooten, als:men 't zich wel verheelt. Welke fchatten zyn 'er niet in die Colonien verfpild en gezonken. De haringvangft is zedert . dea jaare 1713. al mede afgenomen : in den jaare 1736. zyn 'er Hechts 219 buizen uitgeloopen. Met de walvifchvangft is het niet beter gelegen. De fchepen tot die visfchery zyn in den jaare 1713. geweeft ten getalle van 94. Dit getal is vermeerderd tot op het jaar 1718. wanneer 'er honderd- vier- en negentig uitgezeild zyD. Zedert is het getal verminderd, zoo dat 'er in den jaare 1.-39. maar negen - en - dertig zyn uitgeruft, welk getal naderhand toegenomen is: in den jaare 1742. zyn 'er honderd zes en twintig in zee gezonden. Betreffende de andere takken van vaart en koophandel, als by voorbeeld op de Levant, Middelandfche zee, Spanje, Portugal, Frankryk en andere landen, deeze zyn,zedert den jaare 1713. tot den jaare 1745. almede niet toegenomen, maar grootelykfcb vervallen. Men. kan 'er van overtuigd worden uit de Misfiven van de Admiraliteiten aan Hun Hoog Mogenden van den ïften 1 E s Juny  & /uny 1745, aangehaald in de Propofitis van zyne Doorluchtige Hoogheid, Prins Willem den IV., glor.ged tot redres van den koophandel gedaan. Hun Edel'Mog zeggen in deeze brieven, de vermindering in den handel van commercie zedert veele jaaren befpeurd te hebben , en fpreeken van dat verval, als van een zaak, die ieder een bekend is: zoo dat men zich niet genoeg zoude kunnen verwonderen, dat dit verval onbekend is gebleeven voor den fchryver alleen, wien de lult bekroopen heeft, om in zyn boekje de Vryheid van dezelve te fpreeken, en tegen een alom bekende waarheid aan, te zeggen, dat men den koophandel zedert den jaare 1713. tot 1745. had zien bloeien; indien niet uit zyn boekje bleek, tot wat einde hy die onwaarheid voorgeeft. Op dezelfde wyze, en dit is rnyne tweede aanmerking , is het gelegen met het geen hy zegt omtrent het vermeerderen van 's Lands welvaart in de tusfehentyd van 1713. tot 1742. Behalven dat by eene vermindering van vaart en koophandel de voorfpoed en welvaart van den Lande niet kunnen vermeerderen ; en behalven 't geen ik reeds in mynen brief aangeteekend heb, over het vermeerderen der lasten, onder welken de goede gemeente ligt te zuchten, en die het fchip van Staat hoe langer hoe dieper doen zinken, zoo behoeft men, om overtuigd te weezen dat de voorfpoed en het welvaaren van de Republieck! in plaats van geduurende den gemelden tyd vermeerderd tezyn, grootelyks zyn verminderd, Hechts zich te herinneren, dat 'sLands obligatien in dien tyd tot verre beneden de zeventig zyn gevallen, en dat het met alle de effecten even zoo gegaan is; dat voorts by een Memorie, rakende den ftaat der Finantien van de Provintie van Holland en Weftvriesland, aan hun Ed. Gr. Mogenden overgeleverd, aan hoogftdezclve wordt voor-  « 75 voorgedraagen, dat in den jaare 1689. van het ordinaris ia* komen, na aftrek van den ftaat van oorlog , kwam over tfi fchieten eenefomme van/ 122966-12 — dat het inden jaare 1721. geheel anders gtfteld was, wanneer het ordinaris inkomen met den ftaat van oorlog daar by gerekend, minder bedroeg ƒ 6864240 - 7 - i Wordende in dezelfde ■ Memorie verder aan Hun Ed. Gr. Mog. voorgedraagen» dat dit kort niet verholpen wierd door de exiraordinaris middelen, uit welken voor opkomende oorlogen ea zwaare toevallen, ten miniton jaarlyks ƒ iooooo-0-0 behoorden te worden gereferveerd; en dat wyders het provenu van het affterven der lyfrenten, gelyk mede het profyt van het Amptgeld en van de Loteryen behoorden te blyven buiten rekening van het ordinaris inkomen, „gelyk daar op ook" (dus fpreeken de Heeren Gecommitteerden ), „ by hun Edel Gr. Mog. op den 22fien April 1722. dieD conform is gerefolveerd „ geworden, dan dat dezelve geen gevolg heeft gehad , „ en dat in den jaare 1728. het kort (den ftaat van oor- log daar onder gerekend) beliep ƒ 8049196 - o - o". Na bet rapport ( zeggen de Heeren Gecommitteerden ) van 1728. is geen meerder voorzorg gebruikt, alzoo zedert dien tyd tot den jaare 1740 , en zulks in tyd van vollen vrede, de Staat nog is belaft geworden, met een fomme van ƒ8660853 - 9 9. Wat dunkt U, Vriendlief , van zulk een voorfpoed, en zulk een welvaart? Overweegt men nu verder, dat niet tegenftaande de zwaare en by den duur vermeerderde laften, zulke importante fommen te kort kwamen, en dat, behalven dit kort, de Steden, Collegien van Admiraliteiten, en anderen, by middel van Negotiatien zich in fchulden geftoken hebben, van welken de laft op het gemeen komt; wat moet men dan denken van een fchryver, die  "$K 76 diefiec tydperk tusfchen de jaaren 1713 en 1740 verIoopen, doet voorkomen , als of men den koophandel leeft zien bloeien , en den voorfpoed en welvaart der Republieck aanmerkelyk vermeerderen. Zekerlyk zoude men 'er zich over moeten verwonderen, indien, gelyk ik het zoo even aanmerkte, het oogmerk, waarom dit zoo wordt voorgegeeven, uit het vervolg van 't geen die Schryver verder voordraagt, niet blykbaar te zien was; naamlyk om zynen Lezer in te boezemen, dat het eigentlyk de Engelfchen zyn, die, met ons in de gevolgen van den oorlog, by den dood van Keizer Karei den VI., in den jaare 1740. ontftaan, te wikkelen, den bloei van den koophandel en den voorfpoed en welvaart van de Republieck ons hebben doen verliezen : waar omtrent ik nu aanmerk : In de derde plaats, dat men by het leezen der Staatsftukken bevinden zal , dat Hun Hoog Mog., gelyk mede de Staaten der byzondere geweften, begreepen hebben: i°. dat Hoogftdezeiven, uit hoofde van de Tracïaaten, gehouden waren onderftand aan de Aartshertogin Maria Theresia te verkenen: z°. dat de Republiek een allerhoogft gevaar liep, indien het Huis van Ooftenryk tot die laagte gebragt wierd, als het Hof van Frankryk fcheen te bedoelen, en voor lange jaaren bedoeld had; en waar tegen de Republieck, uit zorg voor haar zelf-behoud, zichaltyd aangekant had: daar de vermeerdering van Frankryks vermogen om onze grenzen, zoo wel in een Stadhouderlooze, als in een Stadhouderlyke regeering, zeer gevaarlyk was voorgekomen aan alle die geenen, die ooit deel aan 't bewind gehad hebben, waarom de Republieck haare defenfive Traftaaten, zoo met het Huis van Oostenryk, Engeland, en andere Mogendheeden, had aangegaan, ttu van agteren voor .te geeven, dat de En- gelfcheo  gelfchen , gezocht hebbende , om de Staaten ïn dieö oorlog te wikkelen, eindelyk hun oogmerk bereikt hebben, is niet alleen een voorgeeven, 't welk der waarheid te kort doet, maar ook een haatelyke trek tegen die Leden van Staat, welken in den jaare 1740. het roer van ons Gemeenebeft in handen hebben ge* had: dezelve bevat ingewikkeld eene befchuldiging , als of de Regenten van dien tyd zich door de Engelfchen hadden laaten aftrekken van 't geen zy den Vaderlande verfchuldigd waren: door hen bewoogen zyn geworden, om de Republieck aan eenen gevaarlyken en verflindenden oorlog te waagen. Een trek, die te onbedagter is, vermits de Regenten, welken zich door de Engelfchen zouden hebben laaten winnen, en ten hunnen gevalle,dit onheil over de Republieck gehaald, die geenen zouden zyn geweeft, welken het meefte? tegen de Stadhouderlyke Regeering iDgenomen waren ; alzoo deezen, in dien tyd, de klem der Regeeringe ia handen hadden: zy zouden dan ook die geenen zy» geweeft, welke onze Man zegt, door 't gemeen op ie geweldigfte wyze genoodzaakt te zyn geweeft den Prins van Oranje inde Provintien Holland, Zeeland, Utrecht en Overysfel ten jaare 1747. tot Stadhouder, als mede tot Kapitein Generaal en Admiraal over de Krygsmacbt van den Staat te verheffen. "Wilde men vraagen met vraagen beantwoorden, dan zoude men op dit pas aan dien Schryver wel kunnen . vraagen, of het, na verloop van veertig jaaren voegt, te vraagen, waarom dan gelegenheid gegeeven, dat die (naamlyk de Vrede) geduurende welken onzen Staat, Vaart, en Koophandel, (naar zyn voorgeeven) zoo voorfpoedig, welvaarende, en toeneemende waren geweeft, door eenen (let wel) onverpligten onderftand van Troupen aan de Koningin van Hongaryen, en door eene  me Belediging, der Franfcbe kroon biet mede amré* daan, verbleken werd. Wat Ingezeeten is hy, die eenen onderftand, welkende Hooge Overheid, voor veertig jaaren, als verplicht heeft aangezien, beftaat enverplicbt te noemen? wat Man is hy, die, na dat de Hooge Overheid, over 't gedrag der Frarfche kroone, zich zoo nadrukkelyk beklaagt, en de noodzaakelykheid, in welke de Staat zich door plechtige Tractaaten bevond, om dien onderftand te leenen, zoo" middagklaar vertoont heeft, nu durft zeggen , dat door de Republieck aan de Franfche kroon eene belediging is aangedaan, waar door de vrede verbrooken werd ? Met'er tyd zal men nog wel fchryven, dat de Franfchen in den jaare 1673. te Swammerdam en Eodegraaven zeef menfchhevend te werk zyn gegaan, en, tot vroeger tyden opklimmende, dat de Spaanfchen ons zeer regtvaardig behandeld hebben; want alles fchynt thans n rattone inverfa te moeten loopen en behandeld worden* Lees, om hier van te oordeeten , en zoo gy 'c by de hand, of onder uwe papieren hebt, het geen Hun Ed* Gr. Mog op den 27Oüob. 1747. begreepen hebben dat door Hun Hoog Mog. aan den Heer de la Vifle ' tot antwoord op zyne overgegeeven Memorien en bygevoegde declaratien mogte worden toegevoegd: ev zult 'er onder anderen vinden: „ Dat Haar Hoog Mog. tot dus verre de voorfz eerfts „ Memorie en bygevoegde Declaratie onbeantwoord heb „ ben gelaaten, zoo om dat een gefchrift, principaalyk en „ alleen ingericht om Haar Hoog Mog. eene zoo onvrien », delyke denunciatie onder het oog te brengen van dat" „ het territoir van den Staat van wegens zyn Majefteit ,) den Koning van Frankryk, niet meer zoude worden ge'. „ me.  #<[ 79 >« „ menageerd, en dat derhalven Haar Hoog Mog. hoftilitei„ ten in en op derzelver territoir van den kant van Hoogfi» „ gedachte zyne Majefteit te wachten hadden, daar de cir„ cumftantien het zoude konnen noodzaaklyk maaken, ea „ daar de zekerheid van zyn Majefteits conqueften tegen de desfeinen van zyn vyanden, die zouden willen pogen hem „ daar in te ontruften, het zoude konnen vereisfchen, geen „ ander antwoord fcheen noodig te hebben, als het daadelyk „ gebruik van die middelen, die de Goddelyke en natuur„ lyke wetten dicteren; als ook, om dat Haar Hoog Mog. „ niet konden zien, dat eenig ander antwoord van nuttig„ heid konde weezen, dewyl Hoogftgedachte zyne Maje„ fteit had kunnen goed vinden zyn voorfz. gedeclareerde „ vyandelyk voorneemen tegen den Staat daadelyk te doen „ werkftellig maaken op den eigen dag, dat de voorfz. eerfte „ Memorie en bygevoegde Declaratie aan Haar Hoog Mog. „ overgegeeven was, en dus Haar Hoog Mog., gelyk men „ zegt, met den flag te waarfchouwen. „ Edoch, dat hetgeen federt gebeurd is, weinig over„ eenkomftig met de teneur van de voorfz. Declaratie, meer „ en meer het ware oogmerk van Hoogftgedachte zyne „ Majefteit heeft gedeveloppeerd, en klaarlyk doen zien * dat deszelfs intentie is, onder proteftatie van achting ea genegenheid voor den Staat, en onder voorgeeven van „ den generaalen vrede te willen bevorderen, zich geheel „ en al meefter te maaken van den Staat, denzei ven onder „ zyne wapenen te doen bukken en onder zyne magt ea „ heerfchappye te brengen, gelyk voor een groot deel reeds „ gefchied is, Haar Hoog Mog. indispenfabel verplicb„ tende, het voorfz. voorneemen op een meer efHcacieufe „ wyze tegen te gaan, en door allermeeft bekwaame wegen „ en middelen het ongelyk aan Haar en haare onderdaanea „ op een criante wyze aangedaan, te resfenteeren, zy ech„ ter daar toe niet hebben willen refolveeren, zonder aaa „ Hoogftgedachte zyne Majefteit en teffens aan de geheele „ onpartydige weereld te hebben opengelegd en geëxpo- ,, neerd  <8K 8o >® ü neerd de billyke redenen, die haar daar toe moveeren; ,, de onrechtvaardigheid van den handel, die haar daartoe „ noodzaakt, de candeur en de opregtheid , die in haar ge,, drag allenfins de regul is geweeft van al hun doen en u laaten. „ Datalomme kennelyk is, dat Haar Hoog Mog., niets », meer wenfchende als de confervatie van de Republiek en „ van derzelver wettige bezittingen, zonder met eenige „ ambitie aangedaan te zyn, om dezelven ten kofte van „ een ander uit te breiden en te vergrooten, altoos haar ze„ kerheid hellen gezocht in defenfive alliantien met zoodanig „ Mogendheden, als meeft bekwaam waren om haar te protegeeU ren, en meeft overeenkomftig met haar lelangen. „ Dat Haar Hoog Mog. met dat inzicht, 'veele jaaren voor dato van het opryzen van de jegenswoordige trou„ bles, indefenfive alliantien hebben geftaan met het Huis „ van Ooftenryk, en met het ryk van Groot Brittan je, ,„ „ welkers behoud en confervatie zy buiten, dien een zoo esfentieel „ belang hadden, als in dat van haar eigen zelve; Alliantien „ die haar niet alleen verbonden tot fecours op eene be„ paalde wyze, maar ook tot een fecours in kas van nood „ met alle magt, en zelfs tot het declareeren van den oor- log aan den aggresfeur. ' " Dat' wanneer na de dood van Keizer Carel Je Vf „ het aan zyn Allerchriftelykfte Majefteit, fchoon zoo zeer „ als Haar Hoog Mog. verbonden tot maintien van de„ pragmaticque fanétie, behaagd had, om, onder fchyn van „ de pretenflea van het Huis van Beijeren te fouteneeren „ het des ein te formeeren, en door een daadelyken aanval „ werkftelhg te maaken, om het Huis van Ooftenryk te ver „ metigen , immers zoo klein te maaken, dat het zich met de „ zaaken van Europa niet zoude konnen bemoeijen, noch haare „ ovenge posjesften met kragt onderfteunen, haare tegenwoor „ dlge Keizerlyke Majefteit, de Koninginne van Hongaryen „ en Boheemen, Haar Hoog Mog. op het ernftigfte Lge„ fprooken, eu van dezelve gerequireerd heeft de vervul- »» h'ng  81 s, jmg van de engagementen, waar in zy uit kragt van de ji voorfz. defenfive Alliantie ftonden. „ Dat een zaak zoo billyk, zoo overeenkomftig met het „ gegeeven woord en trouw, mitsgaders met de belangen van den Staat, als mede zoo gepermitteerd en irreprocha„ bel onder gecivilizeerde natiën, nochthans, wanneer daar „ toe genegenheid in de Republiek befpeurd werd, zoo on„ behaaglyk aan zyne Allercbriftelykfte Majefteit is voorge- komen, dat 'er van deszelfs kant, zoo van binnen als van „ luiten,niets is onbeproefd gelaaten, om de pr*ftatien van ,, de engagementen te verrydelen, en in tegendeel de Re„ publiek te houden in eene compleete inactiviteit, ja zelfs haar uit te lokken tot het ingaan van een Neutraaliteit, „ en alzoo haar ten eenemaal van haare geallieerden te fe„ pareeren. „ Dat het is geweeft mét dat oogmerk, dat niet alleen „ onder de hand allerhande infinuatien gedaan , en middelen „ in het werk gefteld zyn, welken daar heen waren ftrekkende-, maar ook, dat zyne Majefteit in het jaar 1741, wanneer deszelfs geweldige aanval tegen het Huis van Ooftenryk begonnen is, een formidabel krygsleger aan de * grenzen van den Staat heeft doen naderen, waarmede "dezelveeen geruimen tyd, gelyk als omfingeld en inge'„ floten is gehouden geworden, om Haar Hoog Mog. daar " door te intimideeren, en buiten ftaat te ftellen van zich „ te durven roeren of beweegen ". Als zulke taal door de hoogfie Overheid, die gewisfelyk vry beter dan onze Vryheid - fchry ver, over de verplichtingen en belangens der Republiek heeft kunnen oordeelen, den Koning van Frankryk is voorgehouden, wat moet men dan deuken van een man, die thans de vraag, opwerpt: Waarom dan gelegenheid gegeeven, dat de Vreede door eenen onverplicbten onderftand van troupen aan de Koninginne van Hongaryen, XII. Stuk. F «  en door eene belediging der Franfcbe Kroone aangedaan, verbroken werd ? Zoude men, deeze vraag zoo ruiterlyk te neêr gefteld vindende, niet moeten denken, dat de Leden van Staat, welken voor den jaare 1747. aan 't hoofd van 't bewind geftaan hebben, uit enkele liefhebbery of fotheid overgegaan zyn tot het verleenen van eenen onderftand aan de Aarts-Hertogin Maria ThEREsia ? of dat zy uit loutere brooddronkenheid de KrooD van Frankryk tot gramfchap hebben willen wekken? Wie tog zal men gclooven, onze Hooge Overheeden of eenen Schryver, die zoo wat over de Vryheid revelt? Die, na dat de ftukken zoo klaar, zoo ontegenzeggelyk, zoo overtuigende doen zien, hoe de Staaten zich , uit hoofde van de Tract.asr.en , verplicht geacht hebben, om zich aan de onrechtvacrdige grimmigheid van de Fraufche Kroon bloot te ftellen, door eene reeks van vraagen, deeze voldoening aan de goede trouw, op eene liftige wyze, tracht te doen voorkomen, als gefehied, om een oorlog te doen ontftaan, waar uit wederom eene invafie in ons land, en uit die invafie, eene opfehudding onder het gemeen, en uit die opfchudding de herftelling van 't Stadhouderfchap zoude gebooren worden? Want dit wil eigentlyk de fleep van zyne vraagen te kennen geeven ; men zoude, zegt onze maat, eindelyk vraagen kunnen doen, die hy niet kan, noch niet verkieft te beantwoorden. 'Maar, Ei lieve Maatje, (laat ik den man eens toe. fpreeken ) wat beduiden uwe vraagen ? en uw weeten dat zoo wy in dien tyd in geenen oorlog geraakt waren met de Kroon van Frankryk, als dan de geduchte omwentelingen in den jaare 1747. en 1748. niet zouden zyn voorgevallen. Ei 1 wanneer gy nooit een boekje over de Vryheid zoudt gefchreeven hebben, dan had ik vaft geen gelegenheid gehad, om wat licht totdeon- waar  waal-heden, die gy famen raapt, toe te brengen; darj had ik zekerlyk uit dezelven geen gelegenheid gekreegen, om te weeten, hoe het met uwe eerJykheid ftaat, en wat men van uw gemoed te denken hebbe; maar volgt daar uit, datge uw boekje gefchreeven hebt, ten einde ik die gelegenheid zoude krygen? Indien Karei de VI., in den jaare 1740. niet gcftorvcn, en tot in 1747. in leeven gebleeven was, dan zoude gewisfelyk de kroon van Frankryk in den jaare 1740. geen gelegenheid gehad hebben, om,uit hoofde van den dood des Keizers, op de Ooftenrykfche bezittingen te vallen ; dan zoude die oorlog niet ontftaan zyn, welke de franfchen inval ten gevolge gehad heeft; noch de omwentelingen daar gy van fpreekt. Maar, Maatje-lief, is dan Karei den VI. ook geftorven, om tot die omwentelingen gelegenheid te geeven ? Zoo uw redeneeïing doorgaat, ja. De grootfte zotskap zal het evenwel niet durven ftaande houden. Zoo verbyftert men zich: tot zulke zinnelooze overgangen van redeneering vervalt men, als men de valfchheid op den ftoel der waarheid zoekt te verheffen. Daar by, Vriendje ,hoe weet gy,dat, indien wy niet in oorlog met den Koning van Frankryk geraakt waren , de geduchte omwentelingen niet zouden zyn voorgevallen. Beter zoudtge gezegd] hebben, indien wy, in dien tyd , van goede legers, goede Generaals, goede oorlogsbehoeftens, en vooral van een ryke kas voorzien waren geweeft, en als ten tyde van Maurits en Fredrik Hendrik gezegenpraald hadden, zouden die omwentelingen niet voorgevallen zyn.: dit zoude wat by komen , daar het gelukkig oorlogen Da de'n dood van Willem den III. glor. ged. U zoude hebben kunnen dienen tot een voorbeeld. Maar niet te min zoude ik u, met wat meerder ernft, als dan nog moeten vraagen, of gy van de raadflaagen der F 2 voor-  voorzienigheid zoo zeker zyt, van te durven zeggen: Maar dit weet ik, enz. Zytge zoo zeker, dat 'er geene andere gebeurtenisfen zouden hebben kunnen ontftaan, welken insgelyks door eene omwenteling, of herftellirjg van 't Stadhouderfchap gevolgd zouden zyn geweeft? En kan de oorlog met Frankryk, of liever de inval der Franfche .legers in onze geweften, voor iets anders ten dien opzichte gehouden worden, dan voor eene toevallige oorzaak ? Dit is allenthalven zeker, dat Frankryk dien inval even zoo min gedaan heeft, om Prins Willem den IV. tot Stadhouder te doen verheffen, als Karei den VI. om dit te bewerken, geftorven is. In de vierde plaats, zal ik op de aangehaalde periode uit de Vryheid Hechts met een enkel woord ü doen opmerken, dat de Schryver van dit boekje, zynen wegwyzer Wagenaar , in het voordraagen van de middelen, welken kwanswys gebruikt zyn, orri het volk te doen verlangen naar verandering, volgende, dien Schryver nog overtreft in 't fpreiden van valfch licht over de gebeurtenisfen. Het aangetoogen in myncn briefis, zoo 't my voorkomt, genoeg, om de'uitwerkfels van den zwadder, met weiken deeze Schryver die gebeurtenisfen vergiftigd, te doen verdwynen. Ik zal 'er tot befluit nog maar dit by voegen; dat men zelfs in Frankryk, zoodra Z. D. Hoogheid, Prins Willem de IV. aan 't hoofd der Regeering was gefteld, begreepen beeft, dat de herftelling van den generaalen Vreede zoude weezen een gelukkig gevolg van het plaatzen van zyne Hoogheid aan bet hoofd van de zaaken van de Republieck. Derhalven was het niet alleen het gemeen, welken allengskens voor zeker hield, dat de herftelling der Stad. houderlyke waardigheid in haar en ouden luifter, oorzaak zyn zou van 's Lands behoudenis; niet alleen waren dc aan-  aanzienlykfte Lieden, de Leden van Staat empaarig ia dat gevoelen geraakt, maar onze Overwinnaars zeiven: en zoude men op de toevluchr, tot die herftelling genomen, niet gevoeglyk kunnen tcopasfen het geen Livius ergens zegt: Tantus dictator is terror fuit, ut loftes, eo creato, a mmnibus decejjerint. De eerfte vrucht van die herftelling was de vrede. De Refolutie, waar uit dit kan worden afgenomen, is van den 30^ Mey 1747. en van den volgenden inhoud. „ De Raadpenfionaris heeft ter Vergadering gecommuni„ ceerd, dat de Heer van Hóei, Ambasfadetir van deezen „ Staat aan het Hof van Frankryk, by zyne misfive van , 27. deezer, op heden ter Generaliteit ingekomen, ken„ nisfe hadde gegeeven, dat hem in de converfatie, die hy ,', die week met de Heeren Minifters van het Hof hadde „ gehad, onder anderen op het klaarfte was gebleeken, dat de hoop aldaar, in eenige van zyne voorgaande gemeld, „ van dat de herftelling van den generaalen Vreede zoude weezen ,, een gelukkig gevolg van het plaatzen van zyne Hoogheid aan „ het hoofd van de zaaken van de Republiek, niet alleen bleef „ ftand houden, maar zelfs hoe langer hoe meerder door „ haar een gegronde hope wierd geacht te Weezen, en dat hy „ nu wederom op nieuw gewaar was geworden, dat de „ opinie van alle Verftandigen aldaar, van dat een voorflag " tot het herftellen van den Generaalen vreede, op de con" ditien in. zyn Misfive van den 24. April laatftleden ge,', meld, met het grootfte genoegen zoude worden ontfan„ gen, in geenen deele eene ongegronde opinie konde wor,', den geacht te weezen ^dat hem ook niet onduifterlyk was " gebleeken, van dat een voorflag tot een ftilftand van wapenen geduurende de onderhandelingen over den Vreede, „ mede geenfins te vergeeffch door de Hooge Geallieerdea „ aan dat Hof zoude worden gedaan; en dat Haar Hoog ", Mog. daar op hadden goedgevonden en verftaan, dataaa ' - F 3 * ^-  i, gemelden Heere van Hoei zoude worden aangefchreeven; », dat fiy op het ontfangen van die Haar Hoog Mog. aan- fchtyving, aanftonds een keer herwaards zoude doen, om „ aan Haar Hoog Mog. mondeling verflag te doen van het 3, geen aan hem is voorgekomen, en waar over hy van tyd „ tot tyd aan den Staat heeft gefchreeven; laatende onder„ tusfchen deszelfs Secretaris in Frankryk, om by provifie j, de zaaken aldaar waar te neemen. ,, Waar op gedelibereerd zynde, hebben Haar Ed. Gr. „ Mog. geapprobeerd het geen in deezen door de Heeren „ Gedeputeerden van deeze Provintie ter Generaliteit is ge. „ daan ". Vergelyfc deeze Refolutie al meede tegen het geene onze Nieuwcrwetfche Patriotten, onze Politiques Hollandois, en onze Schryver over de Vryheid. revelen, en zeg my eens of gy't doen kunt zonder dat uw bloed warm word, zonder al dat volk, dat tegen de Stadhouderlyke Regeering op ftaat, te verfoeien ? Vind gy 'er een enkel eerlyk man onder? Ik'niet. Wat gedachte , (ik moet die vraag al wederom herhaalen ) wat gedachte te maaken van eenen Schryver, die, nadat de Staaten zich uitgelaaten hebben op de wyze, zoo als ik U te vooren heb voorgedraagen, van de herftelling der Stadhouderlyke Waardigheid fpreekende, zich niet ontziet te zeggen , de wys, op welke zy is uitgevoerd, de wyze, op welke aan Z.D. Hoogheid enz. Wanneer het by een Schryver zoo verre gekomen is, dat hy de Hooge Overheid in 't aangezicht, als 't ware, durft fmyten: „ al het geen gy wegens de redenen „ en beweegoorzaaken der herftelling van de Stadhouder„ lyke Waardigheid, verklaard, betuigd, en afgekon„ digd hebt, zyn logens; gy zyt tot die logentaal door ,, 't gemeen op de geweldigjle wyze genoodzaakt ge. „ weeft, en de wyze, op welke gy aan Prins Willem „ den  den IV. de opdracht der Hooge Waardigheeden ge„ daan hebt, is zekerlyk de fnoodfte, de onbetaamlyk„ Jte,dewederrechtelyk!le, waar van immer in de ge- denkboeken van Nederland een voorbeeld aan te wyzen „ is"; dan is het uit, en daar valt niet meer te prakten. Hoe ligt, myn Vriend, zouden die woorden op het gedrag van die geenen , die den'Staat buiten invloed van een Eminent Hoofd gehouden hebben , niet gekeerd kunnen worden? Maar ik onthoude my liefft van dien keerklank. , , „ . , Het is in de daad onwaarachtig, datdeRegeermg door t gemeen op de geweldigfle wyze tot die wisfeling genoodzaakt is geworden. Het gemeen heeft, gelyk het gemeen altyd doet, op eene onbezuisde wyze getoond, het geen Wagenaar fcbryft, dat het zelve langen tyd gefmoordlhad, naamlyk zyne zucht voor de Stadhouderlyke Regeering en * Huis van Oranje. Het gemeen heeft zich tot beweegingen begeeven op eene wyze, welke het gemeen even zeer eigen is, als het agter uit üaan van een paerd, dat den zweep met veelen kan. De Regeeringen of Regenten zyn het geweld, het agter uit Haan van' 't paerd voorgekomen, alzoo zy tot verandering gereedelyk overgingen , by zich zeiven reeds overtuigd, dat men tot die herftelling zyne toevlucht moeft neemen, en dat hier toepasfelyk konde gemaakt worden de fpreuk, zoo. dikwyls misbruikt, vox Populi ,vox Dei;do algemeene ftemdes volks doet dèn ■wil des Allerhoogften kennen. Een woordje van het geen onze man zegt, met betrekking tot de onderhandelingen van vrede te Breda omtrent welken zyn Leidsman fcbryft: ,, t « zeer te v rmoeden, dat deeze herftelling nog met gelukt zou vermoeoen, u üranVrvk hadt kunnen overeen- komen te «- « »• b* "»» T F 4  9< 88 ><$ uitbreidiDs; aldus fpreekt: „ althans nadat op'voorftel s, van het Franfche Hof de vredes-onderhandelingen te ,, Breda aangevangen , doch vruclreloos afgcloopen „ warén enz." Laat ik u daaron trent het volgende uit de Refolutie van Hun Ed. Gr. Mog. van den 28flen Oftober 1747. ^oordraagen, vervattende het vertoog aan den Koning van Frankryk wegens den Staat te doen, en onder anderen dit navolgende behelfende: „ Dat, terwyl dit gebeurd is, zyne Allerchriftciykfle „ Majefteit, om nog eenigen fchyn over te laaten, als „ of dezelven effeéfcivelyk geporteerd was voor de ruft ,, en vreede, aan Haar Hoog Mog. door deszelfs Mi„ nifter,by eene publicque Memorie, in den jaare 174c „ overgegeeven, wel heeft laaten proponeeren, het „ houden van een generaal Congres , om aan het werk „ van den Vreede te arbeiden : maar dat de experien,, tie genoeg geleerd heeft, dat het houden van een ge„ neraal congres, zonder dat eenige preliminaire onder „ de Jtrydende Mogendheden vooraf geconcerteerd zyn, „ zelden of ooit van eenig effecl is; maar eerder de zaa,, ken meer embroéilleert als applaneert: en dat ook „ daarom Haar Hoog Mog. niet verflauwende in hunne goeden en finceren iever, waar in zy van den begin„ ne van deeze troubelen af geweeft zyn, om te ar„ beiden tot de herftelling van de ruft en vreede, niet „ lang daer na eenen anderen en beteren weg, zoo zy „ verhoopten gezocht hebben, om daar toe te geraa„ ken: en ten dien einde in het begin van het voorle„ den jaar andermaal met de borft op het werk geval„ Ien zynde, een en ander extraordinaris Minifter fuc„ cesfïvelyk aan zyne Allerchriftelykfle Maj-fteit „ gezonden hebben, niet met een verborgen intentie, om daar door tyd te winnen, gelyk men Haar „ Hoog, Mog. in de meergemelde Declaratie het „ on-  CK 89 >0 „ ongelyk doet van haar daar van verdacht te houden; „ maar in tegendeel, met de oprechtfte begeerte en „ befte trouwe des Weerelds, waar van Haar Hoog „ Mog. op het hoogfte protefteren en vermeenen „ overvloedige pieuves gegeeven te hebben : edoch „ dat de barde en onaanneemelyke conditiën, die zyne „ Allercbrijtelykfle Majefteit aan Haar Hoog Mog. en „ derzelver Geallieerden wilde voorfchryven, oorzaak zyn „ geweeft, dat het niet heeft gehad het gewenfchte 3, fucces: behalven dat de Negotiatien overgebracht zynde op de Conferentien te Breda, ook daar wel ", haaft is gebleeken, dat bet aan zyne Allercbriftelyk„ fte Majejteit geen ernft was, terwyl men ter zeiver f, tyd, ja zelfs eer die conferentien geopend waren, van „ wegens zyne Majefteit, buiten weten van den Koning „ van Groot Brittanje en van Haar Hoog Mog. aan„ zoek beeft laaten doen aan bet Hof van Portugal tot „ de Ouvertures van een ander congres, onder de media- tie van den Koning van Portugal, onder voorgee- ven , dat Haar Hoog Mog. niet neutraal waren , „ maar geconfidereerd moeften worden als een oorlo„ gende Mogendheid, en dat wanneer different was „ ontftaan over de admisfie tot de voorfz. conferentie „ van dc Hoven van Weenen en Turin, over welkers „ belangen wel principaallyk ftonde gehandeld te wor„ den, dezelve admisfie van wegens zyne Allerchrifte,, lykfte Majefteit, is gedifficukeerd geworden, fchoon ook naderhand dezelve zoo billyk was gevonden, by „ zyne Allerchriftelykfte Majefteits eigen geallieerden, „ den Koning van Spagnien , dat die daar op zoo wel „ voor de gemelde Hoven, als voor zichzelven zeer ernftig heeft doen infteeren : en dat bet zelve diffe}, rent eindelykgeapplaneerd zynde, Hooggedagte zyne Ma„ jefteit maar weinig tyds daar na,die conferentienplotfelyk s, beeft gelieven af te breeken'", F J Zie  & van binnen even zoo bedorven, als zy van buiten zich fct-.uw vertoonen. Ik ftap dan eens vooral van die knaapen af. Dit nafchrift is langer dan myn brief; zoo wekt de eene gedachte de andere. Liep myn pen zoo ras als myne denkbeelden, gy zoudt nog tweemaal meer ontfangen. Vaar wel, en geef Pleuntje-Nicht voor my een vaderlandfchen kufch. Ik verheug my, dat wy verzoend zyn. Zy heeft het zoo kwaad niet gemeend. Zy is mede dooT onze Straat • Muziekanten weg ge. fjeept: het is haar zoo kwaalyk niet te neemen. Haare ooren zyn juift niet van de Muziekaalften. Ik heb al meer Vrouwtjes gevonden die daar door de ftroom gevolgd hebben; de Vrouwen hebben in Holland, zoo men zegt, de broek aan. Ten minïte zy praaten mede over Politieke zaaken. En waarom zoo wel niet als Crispyn Legijlateur, als le Diable Boiteux. Nog een woordje. Daar is een nienwe Spook opgedaagt: hy rinkinkt vteeslyk: hy hiet de Courier van Europa. By gelegenheid zal ik hem U doen kennen. Men zegt, dat 'er jagt op hem gemaakt wordt; Adieu, Vriend-lief! Het Nafchrift maakt, dat deeze niej eerder dan den I4en November afgaat. a g r-  AGT-EN-NEGENTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer geëerde Vriend! Met Van Middelen en Spreéuwenburg afgefprooken hebbende, dat wy na het middagmaal naar Schrandergeeft zouden gaan, (zoo als ik in mynen brief van den 17011 Auguftus laatflleden U gefchreeven heb) vertrokken wy op den geftelden tyd, en kwamen op het thee-uur buiten by den Heer Schrandergeeft aan. Hoe flond ik te kyken, toen ik in het vertrek, daar Schrandergeeft ons inleidde, treeden de, de Heeren Vredeluft , Trouwhart, Goudgaarder , met andere Heeren en Dames, en onder dezelven ook Juffr. Goudgaarder en Reindeugd in het oog kreeg. Wat drommel, zeida ik tegen Schrandergeeft , ik bedank U voor de klucht. Ik blyf hier niet. Ik kom hier te pas als een hond in het kegel-fpel. Geen menfch dede de mond open,als ik hier bleef. Vaft loop ik gevaar van zuure gezichten te krygen. Daar by, wy zyn zoo dicht en fchier onder den rook van Utrecht. Men vloekt overal tegen Reinier Vryaart. Het befte is, dat ik myn biefen pak. Adieu, Heer Schrandergeeft! myn haaring braad hier niet. Ik groet ü. — Met een fioeg ik myn hand aan de fleu-  ® fleutel van de voordeur. ■ ■ Zoo fchielyk niet; zeide Schrandergeeft. Hou eens op. Hoor eens. — Wel nu, vroeg ik ? Geen gevaar altoos, hervatte hy. Alles I's gefchikt, en geprepareerd.— Hoe zoo ? ■ Gy kunt, gelyk de Koningen er* Vorften, die op reis gaan, een volkomen incogni^ to houden. Ik heb alle die Vrienden hier geno-i digd, om dat zy my zoo veel begeerte getoond hadden om Ü te kennen, en nog eens in U ge« zelfchap te zyn. Zy hebben Uwe brieven meö vermaak geleezen. Ik heb gemeend aan hun ver-, langen te kunnen voldoen, maar te gelyk heb ik hen verzogt, dat zy geen blyk van vermoeden' zouden geeven, dat zy U voor den Schryver der Openhartige Brieven houden. Ik heb hen verwittigt, dat gy 'er by de Heeren Van Middelen en Schrandergeeft niet voor bekend zyt. Zy zullen U, by uwen naam noemen. My dunkt, voegde Schrandergeeft daar by, ik heb hier al een heel zoet ge-; zelfchap. Dat is zoo, zeide ik ; maar ik' weet niet; het zal togaltydwat hinderen dat ik 'er by ben: dat over- en weder fpreeken zal zoo los en vlot niet gaan: elk zal wat huiverig weezen om zyne gedachten te zeggen, uit vrees, van die naderhand in rnyne Brieven te vinden. Doe niet, antwoordde Schrandergeeft.' Het tegendeel is waar. Goudgaarder, en zyn Vrouw hebben zoo wel als Rykhuizen, Juffr. Reindeugd, gelaggen, toen zy de gefprekken, buiten by Vredeluft en Goudgaarder voorgevallen,geleezen hebben. Raas- kallius  94 Mius en Kwezelkwaft- zyn 'er niet zeer in hun iêhik over geweeft; zy wilden wel weeten wie hun daar afgefchilderd heeft. Doch die en eenige anderen hebben geen vermoeden op U. Kortom vervolgde hy, gy zult ons alJen aangenaam zyn' en geen de minfte belemmering te wege brengen by die van 't gezelfchap, welken de Brieven aan «we pen toefchryven. Zy mogen zelfs wel lyden, dat onze politieke redenwisfelingen aan den dag komen; zy meenen , dat die allenthalven geen kwaad kunnen doen. Zy begrypen dat die ook kunnen dienen tot een blyk, dat men overal by alle Lieden niet op dezelfde wys denkt en fpreekt, én dat het 'er zeer verre af is, dat de gantsche Natie in den fmaak van den Poft van den NederRhyn zoude gevallen zyn. — Op dit zeggen van Schrandergeeft liet ik my overhaalen. Na de gewoone en algemeene begroetingen gingen wy aan het thee-drinken en aan het rooken; waar na de Heeren om het vuur zittende, en de Juffers by eikanderen in een hoek van 't vertrek, over deeze en geene zaaken aan het praaten vielen. Vredeluft klampte my aan, en haavende my wat, om dat ik den laatften zomer niet by hem was geweeft. Goudgaarder betuigde my ook verlangd te hebben van my te Amfterdara te zien, zoo als ik hem, volgens zyne meening, beloqfd had. . Spreeuwenburg, die ons daar over hoorde praaten, en teffens de uitnodigingen, welken my gedaan wierden om te Amfterdam te komen, viel daar  , daar op in: zeggende, ik geloof niet dat hy heel e veel fmoel daar op zal hebben, hy is daar in 't ge: heel niet in den fmaak. Niet waar Coufyntje ? Alle de Amfterdammers, viel daar op Goudgaaril der in, zyn niet van dezelfde verkiezing. — Die ii weet ik, antwoordde ik aan Goudgaarder, en dit ï heb ik ondervonden toen ik de eere gehad heb by U buiten te zyn; maar, om U openhartig te bieg! ten, ik heb tegenwoordig geen de minfte luft oê ; trek om my te Amfterdam te bevinden, al was het i maar alleen, om dat ik by myn bloedverwanten al : mede zulk flach van Lieden ontmoet, welke zoni der ftudie, zonder kunde, zonder doorzicht, en i behalven de zaaken van hun beroep en de grondbeginfelen van hunnen godsdienlt weinig of niets weeten, en niet te min de Staats-zaaken beflisfen, I het gedrag van den Prins doemen, op de Stadhouderlyke Regeering vloeken, even of zy alleen het nodig licht bezaten, om over alles te oordeelen en vonnis te ftryken. Dit doet my moeite: en het gaat my meer ter harte, als ik zie, dat die Lieden, zeer kerks en voor 't overige zeer godvruchtig fchynende te weezen, echter daar by het liegen en lafteren even zoo min tellen of wegen, als of zy een pyp of naald lieten vallen. Voor my, zeide ik, ik betuig het U openhartig, ik kan het niet .; aanhooren: even zoo weinig als ik in koelen bloede een myner goede vrienden in gezelfchap zoude kunnen hooren benadeelen in zynen goeden naam ; en faam, even zoo min kan ik veelen, dat het den  den Prince gedaan worde: ik zoude het ook ten aanzien van een der Leden van de Regeering der Stad, waar ik woon, niet kunnen verdraagen. Derhalven acht ik het voor my het beft te zyn , die plaatzen en gezelfchappen te vermyden, alwaar ik vermoede menfchen te vinden, welken daar zoo nauw niet op zien. Men heeft de Vrouwtjes befchuldigd van klappyen te weezen: het by een komen om eenigen tyd met het kaartfpel door te brengen, zegt men , is in zwang geraakt, om de Vrouwen van 't kwaadfpreeken af te trekken: want, zegt men, als de Vrouwen by tnalkanderen zitten zonder fpeelen, dan moet het hun evennaaften gelden, en 't is nog beter met de kaart gefpeeld als te klappyen. Wat zoude men van de mans niet moeten zeggen ? Het argumentje, zeide Van Middelen, loopt wat mank: het vooronderftelt, dat 'er voor het vrouwe-gezelfchap flechts twee bezigheeden zyn , met de kaart fpeelen, of van anderen kwaad fpreeken» Daar zyn 'er echter wel andere daar de Vrouwen zich mede verluftigen. Ik wed, voegde hy 'er by, dat onze Juffers, die niet zitten te fpeelen,evenwel ook niet agterklappen. — De Zufter van Schrandergeeft, die dit laatfte hoorde, riep ons toe, of wy 't op haar gemunt hadden?— Wy zyn hier braaf bezig, zeide Spreeuwenburg, om de Dames complimenten te maaken.— Wel nu, zeide Juffr. Schrandergeeft, dat tydverdryf is zoo kwaad niet: 't is jammer, dat wy wat ver van de Heeren afzitten, en ons lof niet kunnen hoo-  ®< 97 hooren. Maar Spreeuwtje, vervolgde zy, als ik Ü wel ken, zoo zal het andersom zyn. Dat weet ik al niet: van twee kwaaden het minlle te kiezen is altyd een deugd; en die eene deugd aan iemand toefchryft die pryft hem. Wel, her¬ nam Juffr. Schrandergeeft daarop, ik moet my een weinig wagten voor het geen watge hier door deugd verftaat. Het is beter zyn eige goed te verkwisten , dan zich met eens anders goed te verryken; maar daar uit volgt niet, dat zyn eige goed te verkwiflen eene deugd zy. Waarop Spreeuwenburg : het is zoo: gy hebt gelyk, Wy waren juift bezig te praaten over de gewoonte van 't kaart-! fpeelen, en myn reisgenoot Kroon eveld merkte aan , dat doorgaans de Vrouwen, die liefhebbery tot hec kaart-fpel hebben , voor reden van dit tydverdryf geeven, dat het beter is daar een uurtje of twee mede door te brengen, dan zich over het doen en laaten van hun evennaaften te onderhouden. —— Hier op Juffr. Schrandergeeft. Hoe kwaamt Gylieden tog op dat propooft? Ik zoude haaft luft krygen om de Heeren een kaartje, te laaten prefenteeren: maar 't zou wat onbeleefd zyn. De Heeren zyn zoo geleerd, zoo wys, en befcheiden, dat zy ons arme Vrouwtjes wel met vrede zullen laaten. Och! zeide Spreeuwenburg, dat heeft Kroonenveld zoo mal in 't gefprek gebragt: hy was bezig te vertellen, dat hy te Amfterdam niec durft komen, om dat men daar zoo aangaat tegen den Prins en de Stadhouderlyke Regeering, en dat hy XII. Stvk. G dat  dat niet hooren mag. Wy mogen het ook niet hooren, zeide Juffr. Schrandergeeft, en ik heb alle gezelfchappen afgefchaft, daar iet ten nadeele van den eenen of den anderen, en vooral Van het Stadhouderlyk Huis en van den Prins, gezegd word. Wy waren (dus vervolgde Juffr. Schrandergeeft) juift bezig om 'er over te fpreeken. Wy beklaagden Mevrouw de Princes over het leed, dat zydaar over gevoelen moet: en overwogen onder ons wat of de Vorftin wel van onze Natie denken moet, daar men in den jaare 1747, toen alles in den uiterften nood was, toen men radeloos ftond, en niet wift waar heen, het Stadhouder-Capitein-generaal- en Admiraalfchap Prince Willem den IV. heeft gaan aanbieden, en daar men nu Zynen Zoon en Opvolger Prins Willem den V. wiens goede hoedaanigheeden door Burgemeefters van Amfterdam zeiven gepreezen zyn, legt te hoonen en te fmaaden. Juffr. Goudgaerder zegt, het is net of de boeren van ons Dorp by nagt ons de glaazen kwamen ingooyen, onze broeikasfen vernielen, onze boomen fchenden ; om dat wy hen uit den nood geholpen hebben. . Het is immers niet anders, zeide Juffr. Goudgaer- der? ■ En dan fpraken wy, zeide Juffr. Schran- dergeeft, over de indrukfelen, welke die vuilaartigheeden op het gemoed van de Jonge Princen moeten doen; want zoo Mevrouw de Princes niet ongevoelig kan weezen over het fchandelyk ongeJyk, het welk Haar Gemaal word aangedaan, even zoo  CK 99 >^ 200 min kunnen de Jonge Princen, en de Jong© Princes ongevoelig zyn voor de onaangenaamb.eeden, aan welken zy zien en hooren , dat hunne Doorluchtige Ouders ten doel liaan. < Die in- drukfelen, zeide Trouwhart, (welke, onder dit gefprek tusfchen Spreeuwenburg en Juffr. Schrandergeeft, by de vrouwtjes was komen ftaan) zouden wel nadeeliger gevolgen kunnen hebben, dan men het zich zoude kunnen vooifpellen. Zy zyn voor al niet gefchikt, .om in het jong en teder gemoed der Princen die genegenheid aan te houden 9 te bekrachtigen, en te fterken, uit welken de Staaten meer dan eens verklaard hebben, dat de Ingezeetenen zoo veel goeds, zoo ten aanzien van het burgerlyke als kerkelyke, van het Huis van Oranje genooten hebben. Deeze gevolgen wegen by my zoo zwaar, dat ik yzen kan, als ik denk, hoe dat men bezig is, om in 't gemoed der Vorlielyke Spruiten een grond van afkeer van de holland- fche Natie te leggen. Het is te hoopen en te denken, viel daarop Juffr. Reindeugd in, dat de Vorftelyke kinderen wel onderricht zullen worden, dat, hoe zeer het geen wat 'er gedaan word op rekening van de gantsche Natie gefield word, het nochtans maar een gevolg is van het geen fommigen, en zelfs van de flechfte van de Natie, die zich opwerpen, als of zy de ftem voor de gantsche Natie voerde, zoeken door te dryven. Ik ben verzekerd, vervolgde Juffr. Reindeugd, dat, als de ftemmen der Ingezeetenen opgehaald wierden, G i »««  0< ioo >® meer dan de drie vierden heel andere taal zouden voeren. Ik zoude zelfs de ftad Amfterdam niet willen uitzonderen. Ja, zeide Spreeuwen¬ burg, zoo wat op de Haarlemmerdyk, Cattenburg, en diergelyke ftraaten en hoeken. ■ Wel, zeide Juffr. Reindeugd, zyn die dan ook geen menfchen? hebben die niet even zoo wel recht om wel geregeerd, en by hun vryheid en godsdierilr. bewaard en befchermd te worden, als de anderen. Zy toonen ten minfte dat zy gevoel van dankbaarheid hebben , en door de fratfen van onze nieuwerwetfchen Wysgeeren niet befmet zyn. Wat zegt 'er Neef Van Middelen van ? Spreeuwenburg, zeide Van Middelen, wilde maar bly ven by de Aanzienlykften; en de anderen op de hoop toegeeven. — •Neen, zeide Spreeuwenburg, dat hebtge niet geraaden. Men moeft blyven by de Regenten in de Steden , want die zyn integreerende Leden van Staat. ■ Op dit woord integreerende bevong my een angft: ik dagt, daar komen onze voorige gefprekken voor den dag; gelukkig wierd ik geruft gefield door een inval van Juffr. Schrandergeeft. — Zie daar Heeren! zeide zy, hoe dat gy ons op de malle praat brengt; en dan zyn 't de Vrouwtjes die op de kaart gaan fpeelen, om die te vermyden; met een op haar horologie ziende, zeide zy, Heeren ik moet eens zien of ik CJ wat voor kan zetten; het word eetens tyd: daar mede ftond zy op, en wy bleeven nog wat praaten over de fchadeJyke gevolgen, welke uit de lafterfchriften en alle de be-  beweegingen, tegen Z. D. Hoogheid en de tegenwoordige Staatsvorm in 't werk gefteld, kunnen voortvloeien; en voorts de tafel gedekt zynde,gingen wy aan den difch. Na het eeten bleeven wy nog wat zitten te redenwisfelen over den invloed, ° welke onze huisfelyke tweedragt by de vreemde Mo-endheeden kan hebben; en hoe die Mogendfeeeden natuurlyk opgewekt moeten worden, om zich van de gunftige gelegenheid dier oneenigheeden te bedienen, ten einde de Republieck tot zulk eene laagte te brengen, dat zy altyd van de eene of andere afhangklyk zy. Wy waren het genoegzaam eens, dat onze Vrye Staat nimmer in een hachelyker toeftand was geweeft: dus begreepen het ten minfte de Heeren Trouwhart, Vredeluft, en Goudgaerder. Na affcheid van eikanderen genomen te hebben, begaf zich elk naar zyne ruftplaats. Wat 'er des anderen daags is verrigt, zultge in mynen volgenden vermeld vinden: midlerwyl dat ik het U overbrieve , eindige ik deezen met een© herhaalde en ouderwetfche welmeenende groette, fteeds blyvende, Wel-Edele Gestrenge Heer. en Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den asdcn Nov. 1783. Reinier Vryaart, G 3 P. S-  P. S. Het is zoo, Vriend-lief, de Vrede-Bazuin is een der fraaifte werkjes, welke in 't Nederduitfch ooit in *t licht zyn gekomen: men zal niet zeggen, dat het in de waereld is gezonden om de gemoeden aan 't giften Ve brengen : het is even zoo bedaard als vol van kunde, • pordeel en loffelyke bedoelingen: dc Schryvers van dat weekblad fchynen by den bron te kunnen komen en daar uit te fcheppen. Dit zet hetzelve geen geringe waerde by. In eens, het is juift het tegengeftelde van den Pojt van den Neder-Rbyn. Als onze goede Vrienden, van dewelke gy my fcbryft, wat uit hunne bedwelming geraakt zullen zyn , zullenze ook wel aan het laatfte blaadje de zak geeven, en de Vrede-Bazuin in zyne plaats neemen. Ik heb U, in myn voorigen, zoo wat onderhouden over de beweegredenen, welke de aanleggers der tegenwoordige oproerige beweegingen uit het gebeurde ia den jaare 1747 en 1748 haaien, om over hun gedrag een vernisje te fmecren, Mooglyk had ik beter gedaan U naar de Vrede* Bazuin te verwyzen, in welk blaadje de nieuwerwetfche Patriotten op dit ftuk, gelyk in andere opzichten, zoo meefterlyk fchaak mat gezet'worden. Lees, Vriend-iief, zoo gy 't nog niet gedaan hebt, en herlees de Nommers 21. 24 en volgenden. Aldaar zultge zien, hoe niet alleen Holland, maar alle de Geweften, by de herftelling van de Stadhouderlyke waerdigheid in haaren ouden luifter, zich ten dien opzichte uitgedrukt hebben. Ik heb my by de Provintie van Holland bepaald gehad, om dat ik dit voldoende oordeelde, ten blyke en bewyze van de ondeugendheid der betigtingen, met welken de Leden der Regeringe, die in de jaaren 1747 en 1748 de herftelling bevorderd of tot ftand gebragt hebben, bezwalkt worden: zoo als de Staaten van Holland gefprooken bebfeen, zoo hebben ook gefprooken dc Staaten der andere  defc Geweften: Allen eenpaarig, allen uit eenen moni hebben zy erkend, betuigd en verklaard, dat onze Republieck niet beftaan kan zonder een Eminent Hoofd aan 't beleid der Regering te hebben; dat by gebrek van zulk een Hoofd de Staat op den oever van zynen ondergang meer dan eens is gebragt geweeft ; dat dezelve daar uit niet dan door den invloed van zulk een Hoofd gered had kunnen worden. Dit zeggen, dit betuigen, dit verklaaren de Staaten van alle Geweften, de eenen op deeze, de anderen op geene wyze. Doch zy komen allen op een evengelyke of gelykvormige verklaaring van hetzelfde neer, Zoo 'er ooit eene daad is gefchied, door welke, op eene plechtige wyze, de overtuiging, de zin, de begeerte, de toe' ftemming, en het verlangen van de gaktsche Natie is gebleeken, dan is het buiten allen tegenfpraak die, door welke in den jaare 1747. de Stadhouderlyke waerdigheid is herfteld. En wat kan of wat zal het gekef van eenen Pq^-Schryver, van eenen Frybeids-Schtyver, en van zulk flach van liedeü daar dan tegen doen? Zullenwedie gaften, die Courantiers, welke de onbedagte burgerlyke beweegingen en bedryven, die naar oproer fmaaken , met lof vermelden; die ons zulk eene opgeblaazen befchryving van de Schiedamfche wapenfehouwing geeven, dat de laffte vlyers der laatfte Roomfche Keizeren nauwlykfch zulke loftuitingen over derzelven behaalde overwinningen hebben doen hooren; zullenwe zulk volk gelooven? en zal voor zulk een gezag, bet gezag van 'sLands Vaderen, welken het gevaar en het middel om daar uit gered te worden , kennende, en in 't gevaar zynde, hun gemoed ontlaft hebben , moeten wyken? Zyn wy verweezen, Myn Vriend, om op het fchryven van een Cerifier, van een Bernard; van zulk foort van Vreemdelingen, die om den broode gereed zyn voor en tegen de pen te G 4 >. y©e-;  & voeren ; of van eenige Ingezeetenen , die zich even zo» weinig door hun zedelyk gedrag als door hunne kunde befaamd gemaakt hebben, ons vertrouwen te nellen , eerder dan op het plechtig getuigenis dier Leden van Staat, welken de gantsche Natie reprcfenteeren, en •uit welken Vergaderingen , alwaar alles gewikt, gewogen en naar typ beraad voorgefteld word, zulk een getuigenis voorkomt ? Het gaat my door het hart, als ik overweeg, dat het met onzen Landzaaten zoo verre gekomen is, dat de fterkfte drangredenen, de doorfóandno blykén en de duchtigfte bewyzen minder op hun verftand en hun gemoed werken, dan het gefnap van eenige loshoofdige Snoeshaanen ; en de leerftellingen van eenen Mannoniften Prediker. „ De eenvouwdige herinnering (leeft men in de Vreae-Bazuin bladz. 169.) „ van de woordenen uit„ drukkingen, waar van zich yder der Bondgenooten „ alsomftryd, bediend heeft, om de noodzaaklykheid der Stadhouderlyke Regeering aan te toonen, om „ bewyzen te geeven van de verplichting, welke het „ gemeenebeft heeft aan het Doorluchtig Huis van „ OraDje en Nasfau, en om het onregt, het welk men „ in twee verfchillende tydperken, aan hetzelve ge 3, daan had, zoo veel mooglyk te herftellen, zou mo „ gelyk reeds genoeg zyn ter wederlegginge van alle' „ de fraaiheeden, welken men onzen Landgcnooten „ thans wederom zoekt op den mouw te fpelden " Zekerlyk zouden die uitdrukkingen daar toe genoee" zaam zyn, indien men met lieden te doen had die flechts waarheid en overtuiging zogten; of die' nier tegen de waarheid en hunne overtuiging by hun opzet, om van hun opgevat begrip niet af te gaan, bleeven leezlrof 1? ^ «» **** b^ S NEGEN  3K io5 NEGEN-EN-NEGENTIGSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer geëekde VrIENDÏ De dagen kort zynde, waren wy des anderen daags (ik vervolg het verhaal in mynen voorigen begonnen ) niet zeer vroeg op de been. De een voor, de andere na, te 9 uuren waren wy allen aan 't ontbyt. Toenwe daar mede gedaan hadden, 'nodigde Schrandergeeft ons, om in zynen boekenkamer te gaan: een fraai en zeer ruim vertrek , bevattende een allerfchoonfte Bibliotheek. Daar lag een goed vuur aan, en wat van 't vuur af, ftond een groote ronde tafel, om welke verfcheide ftoelen geplaatft waren. — Houdtge hier rechtdag, vroeg Spreeuwenburg? Ja, ant¬ woordde Schrandergeeft, maar deezen morgen hoop ik, dat 'er collegie zal gehouden worden. Ei, hervatte Spreeuwenburg: maar hoe komtdatge zoo een machtige Bibliotheek hier buiten hebt ? - Om dat ik, antwoordde Schrandergeeft,myn leven hier meeft doorbreng, en weinig in de Stad blyf. Daar ik ben moeten myne boeken weezen: als gy 'er het een of ander uit begeert, gy hebt maar te fpreeken: ik zal het U aanlangen. Onder het praaten over de bibliotheek, over eenige fchilderyen, welG 5 kea  <[ 106 ken in de kamer hingen, over den fraayen ftand van 't vertrek, en wat gemeenlyk het onderwerp van een gefprek by eene diergelyke gelegenheid uitlevert, kwamen wy allen by de fchoorfteen. Wy zyn dan nu hier, voerde ons Spreeuwenburg te gemoet, om te hooren , of ik rnyne les wel zal kunnen opzeggen, en of ik myne dingetjes op de Academie wel gedaan heb. Niet waar Heeren ? Ik ben niet gewoon complimenten te maaken r ik ben ook niet gewoon geweeft, om het geene myne Leermeefters my voorhielden, zonder nazoek en overdenking, en, gelyk men fpreekt, blindling op hun zeggen, aan te neemen. In verba Magiflri non juro: ik ben niet gewoon mynen Onderwyzer blootlyk na tg klappen Het is nu en dan wel eens gebeurd, dat ik het met myne Leermeefteren "niet eens was, offchoon ik hunne geleerdheid en kunde hoog fchattede, en hun daarom ook alle achting toedroeg; derhalve moet ik U voor af waarfchouwen, dat ik wel wat zoude kunnen opdisfchen, dat al vry wat paradox zal voorkomen. Ik zoude het vaft niet wagen, indien ik niet wiffc met wat Lieden ik te doen had; meer behoeve ik niet te zeggen. Onder andere ftellingen , vervolgde Spreeuwenburg, welken ik op de Academie, als onwederfpreeklyke leerftukken, heb hooren voordragen, en welken ik niet verduwen konde, waren 'er inzonderheid deeze twee: naamlyk het eerfte, dat het eppergezag oorfprongklyk by het valk ligt; het tweede,  l°7 >$ i de, dat de Roomfche. Keizers boven de wet zyn gei weeft, of om beter te zeggen, aan geene wet ge, bonden. Wat het eerfte betreft, ik heb , hoe ik my oqk 3 gepynigd heb, om 'er een grond toe te vinden,my I daar in niet kunnen voldoen: eindelyk' ben ik ge; vallen op de gedachten, dat het met die leerlteli: ling wel even zoo konde geleegen zyn, als met i fommige grondftellingen in de Natuurkunde, die I flechts uitgevonden en aangenomen zyn als grondbeginfelen, uit welken de natuurverfchynfelen uitgelegd, verklaard, en van dezelven reden gegeeven kunnen worden; en die naderhand, door eene misvatting van 't verftand, (overhellende, om het geen, wat in het begin maar vooronderftellender wyze is aangenomen, te houden voor eene wezendlyke daadlykheid) voor wezendlyke daadlykheeden worden aangezien. By voorbeeld, de vis at! traüilis, de aantrekkende kracht is in de Natuurkunde gebracht als een algemeen verfchynfel, uit het welke andere verfchynfels afgeleid en betoogd i konden worden: doch langzamerhand , de aantrekkende kracht daar toe gebruikende , heeft men i zich aan dat verfchynfel zoodaanig gewend , dat i men begonnen heeft te vergeeten, dat> het flechts i een verfchynfel was; men heeft het begonnen aan ! te zien voor eene weezendlyke daadlykheid; men ! heeft begonnen zich in te beelden , dat 'er wee[ zendlyk in de lichchaamen zulk eene kracht geleegen is, als wy met de woorden aantrekkende kracht  beteekenen; en dus met de vis inertie?, kracht van logheid, en anderen meer. Ik weetniet, vervolgde Spreeuwenburg, maar ïk zoude fchier zeggen, dat 'erin de Jeer van het IMatuurlyk Recht, en van het Recht der Volken, al mede zoo iet omgaat. Wy vinden daar in, by voorbeeld , eene communio primceva, een oorfprongklyke gemeenfehap, die dienen kan, om ons eenige voorkomende verfchynfelen van het zedelyk geftel onzer waereld te verklaaren : maar die, zoo ik vertrouw, nimmer daadlyk in weezen is geweeft. Althans wy vinden 'er geene fpooren van, noch in de gewyde, noch in de ongewyde bladeren: dus ftaat het ook, zoo veel ik het kan inzien, met het beruften van de oorfprongklyke keerfchappy by het volk. Wat de tweede feerfteiling betreft, naamlyk,datde Roomfche Keizers aan geene wetten gebonden zouden zyn geweeft; dit maakt eerder, zoo het my voorkomt, een voorwerp van gefchiedkundig onderzoek , dan van Rechtsgeleerdheid. Want wie zal zoo dwaas zyn , van te begrypen, dat Keizers, of Vorften, of Regenten ooit ontflagen zouden kunnen zyn van de zedelyke ofnatuurlyke wetten ? Dit is onmooglyk. Derhalven komt de vraag hier op neer: of de Roomfche Keizers van alle burgerlyke wetten ontflaagen waren," dat is te zeggen, of de burgerwetten voor hun geen verbindende kracht hadden? Voorzoo veel nu, als die vraag uit de gèfchiedkunde beantwoord zoude moeten  ©K[ 109 >® ten worden, zoude ik het met den Profesfor Noodt eens zyn; doch ik zou 'er evenwel nog by aanmerken, dat de burgerwetten zoo verlchillende van aart, van voor- en onderwerpen kunnen zyn, en zoo veel van 't zedelyke in zich bevatten, dat 'er waarlyk, zoo het my voorkomt, geen algemeen ja of neen op geantwoord kan worden. Wat denkt 'er de Heer Schrandergeeft van? Ik ben , antwoordde Schrandergeeft, niet vreemd van uwe meening; maar, (voegde hy 'erby) zoudtge ook niet wel denken, datwe het gevoelen, als of de Opperheerfchappy oorfprongklyk by het volk beruft, verfchuldigd zyn aan 't geen wy daar omtrent by het Romeinfche volk leezen. Wanneet, wy tot de ftudien gefchikt worden, zend men ons naar 't Latynfche School; daar leerenwe Latyn; en wy krygen fmaak in de Latynfche Autheuren, om datwe die moeten expliceeren, om dat die ons aangepreezen worden, en om dat zy weezendlyk vol fraaiheden zyn: dus voorbereid, gaanwe ter Hooge Schoole;en zynwe tot de ftudie in deRechten gefchikt, zoo gaanwe ftraks tot die van het Roomfche Recht over : daar hoorenwe terftond van Wetten, door het volk gemaakt; van het Oppergezag, alsby het volk beruftende; en welks diergelyke dingen meer ons onder het leeren van 't Roomfche Recht voorkomen. Ons verftand derhalven , reeds ingenomen met het denkbeeld van een heerfchappy, welke by 't Roomfche Volk beruft heeft, en naderhand gewag ontmoetende van eene op*  #p* Of ovèrdragt van de Roomfche heerfcbappy Welke door her Volk den Keizeren zoude gedaan zyn; is het niet onnatuurlyk, dat men valle in het begrip , dat de Opperheerfchappy der Romeinen mfprongklyk geleegen is geweeft in den boezem van het volk. Ons vervolgens aan dit denkbeeld gewennende, is het al mede niet vreemd, datwe het zelve voor eene waarheid, ja voor eene algemeene waarheid beginnen te houden; datwe vallen in het begrip, dat het overal zoo geleegen is geweeft als te Romen; datwe dus van de eene gedachten tot de andere overgaande, eindelyk in het bezef raaken, dat, volgens het natuurlykRecht,de Opperheerfchappy oorfprongklyk in den boezem van het Volk ligt, en daar uit voortvloeit: want, voegde Schrandergeeft daar by, dit begrip zoude het eenigfte niet zyn, datwe, uit hetStaatsweezen der Romeinen haaiende, verkeerd op onze en andere Staatsvormen toepasfen ; ik zeg verkeerd, om dat het Staatsweezen der Franken, uit welk het onze voortvloeit, op geheel andere gronden en denkbeelden is ruftende, dan dat van 't RoomfcheRyk Ik ben het, zeide Spreeuwen burg, daar omtrent volkomen met u eens, en ik breng het misbegrip, van het welk wy fpreeken, al mede tot de gevolgen van de wyze,op welke men zich in de Rechtsgeleerdheid oeffent, waar over ik myne gedachten te Woerden gezegd heb. Men leert, zoo ik het rl216' Sfn genoeêzaam oriderfcheid maaken tus. fchen Wetten, welken uit den aart en natuur der zaa-  «M 111 ><8> taaien' of der menfchelyke handelingen gehaald zyn, welken overal, en in alle lauden haare toepasfing vinden, en zulken, tot welken een byzonder Staatsweezen aanleiding heeft gegeeven,en van welken andere Burgerftaaten geene gevoeglyke toepasfing kunnen veelen. Ik geloof ja, (voegde hy 'er by) dat het begrip wegens de oorfprongkiyk* Heerl'chappy, daarwe van fpreeken, aan eene foort van gemeenzaamheid, welke wy met dat denkbeeld krygen, alswe op de Akademie zyn, toegefchreeven moet worden. De voortrefiyke Noodt, in het zedelyke een even zoo groote Wysgeer, als hy Rechtsgeleerde is geweeft, fchynt die misvatting niet te hebben kunnen vermyden, indien ik zal oordeelen uit het geen hy in zyne heerlyke Redevoering de Jure fummi Imperii daar omtrent voordraagt. Dat mag wel waar zyn, viel daar op Van Middelen in : maar, vervolgde hy , ik heb ook wel eens myne gedachten laaten gaan, over die thefis, dat de Opperheerfchappy oorfprongkiyk by het volk ligt, en naar den oorfprong van die gedachte gezogt. In dit onderzoek is het my voorgekomen, dat die thefis eigentlyk aan een gebrekkige Sylogismus haare geboorte verfchuldigd is, daar op nederkomende: dat de Opperheerfchappy oorfprongkiyk komt, of van 't Opperweezen, of van 't Folk, alsof 'er geen derde weg of middel was. Die geen nu, welken het gevoelen, dat de Opperheerfchappy van God komt, beftreeden hebben, hebben derhalven moeten aan-  aanneemen, dat dezelve oorfprongkiyk van 't Volk komt: ik meen, dat Profesfor Noodt 'er in dien zin ook toegekomen is, daar hy (zoo ik het wel hebbe) het eerfte der twee gevoelens wederlegt, en voorts het tweede voordraagt. Hy merkt, myns oordeels, zeer wel aan, dat de Opperheerfchappy gezegd kan worden van God te komen, gelyk alle menfchelyke fchikkingen, rechten en verplichtingen, welken ftrekken tot de menfchelyke faamenleeving; dan dat zy niet kan aangezien worden als een onmiddelyke aanftelling, door het Opperweezen gefchiedende. Dit is zoo, hervatte Schrandergeeft; maar Noodt heeft, mynes inziens, niet genoeg acht gegeeven op den aart en natuur van het menfchelyk geflacht, het welk niet toelaat, dat de menfchen Jeeven zonder Opperbeftuur. Hy fchynt niet genoeg overwoogen te hebben, dat onder veelen een Opperbeftier even zoo noodig is, als een vaderlyke macht onder kinderen. Over't geheel, fchynt omtrent de twee ftellingen , daarwe van fpreeken, ook wel iet te loopen, dat al vry veel aan de redentwiften der Geleerden eigen is, en 't welk men Logomachie of woordenftryd noemt: dit is althans zeker, dat om van die twee vraagen te oordeelen en 'er nauwkeurig op te antwoorden ^ooraf ook nauwkeurig diende bepaald te worden, wat men door Opperheerfchappy, door Overheid, door Wetten, en ook door Folk te verftaan hebbe; en omtrent dit alles, geloof ik, ontbreekt nog veel; zoo  <3> zoo dat het niet te verwonderen is, dat de Schryvers zich over dit onderwerp niet verftaan; maar, Heer Spreeuwenburg, voegde Schrandergeeft daar by, laat ik niet in uw werk vallen. Wy verlangen om u te hooren, en ondertusfchen raaken wy aan 't redenwisfelen. Zoo moet het gaan,zeide Spreeuwenburg;want, alsge my maar alleen wildet laaten praaten, zoude ik zeer fchielyk af en blut zyn: als de Heeren maar gelieven plaats te neemen, ik zal collegie gaan geeven , voor de eerfte maal van myn leeven. Wy gingen rond om de tafel zitten, en zoo ras zaten wy niet, of Spreeuwenburg begon met een Audüores humaniffimi: Waar op ik pen en papier nam. Hy, dat ziende, verminderde echter zyn ernft niet; nam een ftaatig weezen aan, en fprak vlug weg, terwyl ik hem, zoo veel ik konde, met de pen volgde. De Heer Schrandergeeft (dus vong Spreeuwenburg aan ) heeft zoo even opgemerkt, dat het onbepaald laaten van de juifte betekenis der woorden ons omtrent de zaaken zeiven in een maalftroom brengt; en dat de onwisfe beduiding van de woor» den, Opperheerfchappy, Wetten, Volk, mooglyk wel de oorzaak is, dat men zich niet verftaat omtrent het onderwerp, over welk ik Umoet onderhouden : om dit gebrek te vermyden, moetenwe in de eerfte plaats zien , wat men door het woord Opperheerfchappy of Oppergezag te verftaan hebbe. Volgens Hugo de Groot is Opperheerfchappy XII. Stvk. H bet  het 'recht om den Burgerjiaat te beftieren: jus gu. bernandi civüatem , zege hy. Deeze Definitie is wel de eenvouwdigfte en algemeenfte: alle de anderen kunnen 'er op t'huis gebragt worden: zy is op alle Burgerftaaten toepasfelyk, vermits men daar by, naar den aart en gefteldheid van ieder Burgerftaat, flechts de meerdere of mindere uitgeftrektheid van dit recht, en de wyze, op welke die geoeffend moet worden, te voegen heeft. Maar dit zynde, en de Opperheerfchappy beftaande in het recht, dat is de zedelyke bevoegtheid, om eenen.Burgerftaat te beftieren, hoe kan dan by -mügelykheid de Opperheerfchappy by het Volk huisveften ? vooral wanneer men door 't Folk verftaat degantfche meenigte van menfehen, welken in een Land gezeeten zyn; hoedaanig de betekenis van 't woord Folk doorgaande en algemeen opgevat word; en, zoo ik my niet bedrieg, te kennen word gegeeven, wanneer de Poft van den Neder.Rhyn en zyne medegezellen, onze Landsgenooten trachten in te neemen, met het ftreelend denkbeeld, dat; zy, als het Folk üitmaakende, eigentlyk de Souvereinen, deOpperheerfchers zyn ? Voor zoo veel ik het kan inzien, is het onmooglyk, dat het recht om een Burgerftaat te beftieren , by het Volk berufte: dit komt my volftrekt voor onmoogJyk te zyn, vermits de Leden van een Burgerftaat, als deeze eenigzins talryk is, ieder in het byzonder,het vermogen wel kunnen hebben, om hunne eigen zaaken, het geen hun in het byzonder aangaat,  115 gaat ,waar te neemen,• maar het is hun niet doenlyk j om gezamëntlyk, 't geen hun in gemeenfchap met anderen aangaat, te beftieren. Dit komt my voor even zoo ondoenlyk te zyn, als dat het Oppergebied over een Leger zoude kunnen beruften op de Legerknechten gezamentlyk: of als het beftier van een fchip, of het voeren van een wagen zoude kunnen beruften by alle de Reders, by alle de Schepelingen, of by alle de Reisgenooten op een wagen. Daar moet voor 't bewind van iet, dat gemeenfchappelykis, iet wezen,'t geen het gemeenfchappelyke overziet, overweegt, bezorgt5 't geen het geheel lichchaam, overeenkomttig met het geen door de gemeenfchap bedoeld word , beftiere: wie, die flechts acht flaat, dat tot het bereiken van een oogmerk, daar veelen belang by hebben, en tot welks bekominge zy in een broederfchap of genootfchap getreeden zyn, een gemeer>e wil noodig is, zal niet overtuigd zyn, dat 'er in dat genootfchap iet weezen moet, het welk dien gemeenen wil voortbrenge, en daarom den byzonderen wil van ieder afzonderlyk lid tot een algeüjeene wil voor 't geheel bepaale,en dus eenen enkelen wil voortbrenge, welke de beweegingen van 't lichchaam op een punt doe uitloopen. Deeze waarheid is zoo ontegenzeglyk en zoo overtuigende op zich zelve, dat gy geen gemeenfchap zult vinden, of gy zult 'er een bewind tot beftier van 't geen 't genootfchap raakt, aantreffen. Neem, by voorbeeld, onze O. I. Compagnie, onze WeftH a *n~  Indifche Compagnie, onze Sociëteit van Surinaame, de directie van de Berbice, de Diakonien, de Godshuizen: neem wat beftier van gemeene zaaken gy wilt, gy zult 'er beftendig het bewind vinden, niet Dy alle de Deelgenooten of die 'er belang by hebben, maar by fommigen, of by éénen. En wanneer het by fommigen huisveft, dan nog zal het niet anders zyn, als aan dezelven gezamentlyk , by vergadering , of byeenkomft, tot een Hchchaam gemaakt, zoo dat zy met malkanderen maar een perfoon uitmaaken. Zoo het nu waar is, dat noch zedelyk, noch pbyfifeh befchouwd, het opperbeftier van den Burgerftaat by het volk kan beruften, dan is het ook bezydende waarheid, dat het recht, het welk met betrekking tot den Burgerftaat, Jus gubernandi civitatem genoemd word, oorfprongkiyk by het volk gelegen is : om dat een rechc niet oorfprongkiyk kan liggen in een SubjeÜ, dat 'er niet vatbaar voor is, of gefchikt; wiens natuur niet toelaat dat hetzelve zoodaanig recht oeffene; en wel in 't byzonder daarom, om dat een recht niet oorfprongkiyk kan beruften by zulken, die het uit den aart en natuur van hun weezen niet kunnen oeffenen; om dat boven dien de bevoegtheid tot de regeering niet afgezonderd kan worden van de verplichtingen, welken 'er uit voortvloeien: het volknu, niet in ftaat zynde, om aan de verplichtingen, die de aart van deregeering medebrengt,te voldoen, is het mitsdien ook onmooglyk, dat de Opperheerfchappy wfprongk. lykby het volk kan beruften. De  De onzekere of onverftaanbaare betekenis van 'c woord Volk bewyft dit even blykbaar. Wie zai men door 't woord Volk verftaan ? Alle Inwoonders van een Land? de gegoedften, geleerdften, of die het meefte tot het beftaan van 't gemeen bybrengen? Natuurlyk zyn alle Leden van een Burgerftaat gelyk. Pufendorf heeft een geheel hoofddeel befteed, om te bewyzen, dat alle menfchen natuurlyk, of uit de natuur, aan eikanderen gelyk zyn: dat is te zeggen , dat zy allen van eikanderen onafhanglyk zyn , en wederzyds jegens eikanderen dezelfde rechten hebben. Noodt en andere uitmuntende Schryvers leeren hetzelfde, Ik wil die leer niet betwiften: en, gelyk ikjpeds gezegd beb, door het woord Volk eens verftaf n de gantfche meenigte die een Land bewoonen : wat zal 'er uit volgen? dat alle de Leden van een Burgerftaat, van den rykften tot den armften, zoo wel als van den verftandigften tot den domften, jn denzei ven evenveel te zeggen zullen hebben ? Men heeftin fommige gedrukte boekjes, blaadjes, memorien, couranten en andere ftukken overal gewag hooren maaken van de gantsche Natie: de gantsche Natie wilde dit; de gantsche Natie wilde dat: de ooren tuiten by den duur van *t geroep der gantsche Natie. Het is altyd de gantsche Natie, welke haare begeerte doet hooren. Als men 't nagaat, dan is het evenwel maar een klein gedeelte, een zeer gering gedeelte uit die natie, dat zich opwerp, en zynen wil voor de ftemme des volks opgeeft. H 3 Een.  Een van twee moet gefield worden : of de Opperheerfchappy is oorfprongkiyk by het volk collective , dat is gezaamentlyk befchouwd als een lichchaam; of disjunftive, dat is by ieder lid op zich zelf befchouwd. Ik geloof niet dat 'er aan die verdeeling iet hapert. Laatenwe dit laatfte eens aanneemen, dan moet men ook toegeeven, dat niemand der Leden gehouden of verplicht zal zyn om te doen en te laaten, of te helpen doen en laaten het geen by anderen geoordeeld zal worden, dat ten beften van 't lichchaam gedaan of gelaaten zoude behooren te worden; vermits niemand het recht zal hebben, om eenig dwangmiddel tegen een ander te gebruiken. Zoo de Heeren begrypen, dat op die wyze iet gemeenfchaplyks beftierd kan worden, ik mag 't wel lyden, maar wat my betreft, ik betuig, dat het myn verftand te boven gaat. Ik kan 'er niet als eene tegenftrydigheid in zien. By my is 't een loutere hersfenfehim, eene verftandelooze verbeelding, dat men eene zaak kan erlangen door middelen, welken met haare natuur ftryden. Het ftaat by my vaft, dat nooit iet kan verkreegen worden dan doormiddelen, en wel door zulke middelen, welken gepaft en gefchikt zyn, om dat iet voor te brengen. Wiltge iet in gemeenfchap hebben, en 'er gemeenfchappelyk het genot van trekken: dan moet het door een gemeenfchappelyk beftier bezorgd en bele.d worden: dan moet ieder zich aan dat bellier onderwerpen; dan moet ieder van zyn by- zon-  zonder recht wat afftaan: met een woord, die volkomen natuurlyke gelykheid moet eenige vermindering ondergaan, door de noodwendigheid, om een beftier voor 't algemeen te erlangen; en de noodwendigheid, welke daar uit vloeit, wil, vordert en eifcbt, dat dat beftier in de handen van een of eenigen gefield worde. Deeze noodwendigheid toont, myns bedunkens, dat natuurlyk het beftier van eene gemeene zaak nooit disjunUive by alle de deelhebbers kan huisveflen, en wel vooral zoo ras als die deelhebbers wat talryk zyn,- dat overzulks het beftier van eenen Burgerftaat, welk Opperheerfchappy genoemd word, ook niet by alle de Leden van den Burgerftaat disjunclive kan huisveften: gevolglyk, dat de Opperheerfchappy oorfprongkiyk niet by 't volk beruft, gelyk men voorgeeft , of beweeren wil. De Heeren neemen niet kwaalyk, (voegde hy 'er by) dat ik ons onderwerp by de eerfte beginfelen opvatte. Hier viel Schrandergeeft Spreeuwenburg, die wat ftil hield, en zyn fnuifdoos nam, in de reden. (Wy waren overeengekomen, datwe ons by de form van gefprekken zouden houden, en daar had Spreeuwenburg fterk op aangedrongen, om, zoo hy zeide, hetleermeefterachtige te vermyden.) Het is wel waar, zeide Schrandergeeft, dat een talryke meenigte even zoo weinig het beleid van eene gemeene zaak kan hebben, als het onmooglyk is, dat twee of drie honderd bootslieden, allen te gelyk het roer van 't Schip zouden kunnen houden, of H 4 • ieder  ieder naar zyne zinlykheid maften ophaalen, zei. len byzetten, en wat verders tot den gang van 'c fchip behoort: of dat, by voorbeeld, alle de Participanten van de Ooft Indifche Compagnie , teffens en te gelyk het uitruilen van fchepen, het aanleggen van verkoopingen en de verdere zaaken zouden kunnen bezorgen. Daar moeten Bewindhebbers zyn, en tot bezorging of beftier van verfchillende zaaken moet men op één t' huis komen, die het verrigte: dit is klaar; maar als men van de Opperheerfchappy fpreekt, als oorfprongkiyk by het volk liggende, dan wil men, zoo veel 't my voorkomt, niet zeggen, dat in een Burgerftaat ieder even zeer deel aan 't beleid moet hebben; maar dat het recht van den Burgerftaat te> beftieren , by het volk in 't gemeen ligt. Dat is, voerde Spreeuwen burg hem tegemoet, coliective: naamlyk, dat de Opperheerfchappy oorfprongkiyk by het volk beruft, zaamengevoegt, befchouwd als een lichchaam,als een geheel. Het is waar; dus word het begreepen en geleerd by die geenen, die dit gevoelen ftaande houden; maar laatenwe, voegde Spreeuwenburg 'er by, ons niet vergapen aan duiftere denkbeelden en begrippen, die, als menze in het binnenfte onderzoekt, op ongerymdheeden uitloopen. Ei lieve, hoe zal dat lichchaam, dat men volk noemt, zich roeren? Hoe zal het in beweeging gebragt worden ? Zal ieder links en regts loopen naar zyne begeerte, luft, of grilligheid? Ik kan van dat lichchaam, coUeUivt be»  £K 121 ># befchouwd, even zoo weinig een geregeld denkbeeld maaken, als van een drom vliegen of mugr gen, die my onder het wandelen in den zomer nu en dan wel eens geplaagd hebben. Wattogzaldiecoilectie, die verzaameling of zaamenvoeging van veelen maaken? eene meenigte, even gelyk de fchaatzeryders pp den Amftel, of op de Maaze, by een harden Winter , als het 'er krielt van volk ? Daar hebtge het afbeeldfel van een volk. Zal in zulk een Subject, ik neem hier het woord fubject in eenen logifchen zin, de modificatie kunnen vallen, waar aan het jus gubernandi multitudinem, de bevoegtheid om de meenigte te beftieren, kleeft, of daar uit voortvloeit, of waar mede het in verband ftaat? Die meenigte kan zich zelve als een lichchaam niet roeren, laat ftaan beftieren; datftryd met haarenaart, met haare ejfentie. Zy kan dit even zoo weinig doen, als de meenigte deelen van ons lichchaam ons lichchaam zelf in een beweeging, laat ftaan in een geregelde beweeging zouden kunnen brengen: ftelU eens onze ooren, oogen, handen, voeten, vingers, meteen woord, alle de deelen van ons lichchaam begaafd ieder met een afzonderlyk wilvermogen, hoe zouden die deelen,met hunne byzondere willen, het lichchaam beftieren ? Het is zoo, hervatte Schrandergeeft: maar daar kan tog iet bykómen, het welk die meenigte, met betrekking tot het geen haar in 't gemeen raakt, in beweeging brengt,houd, en regelt. Goed, hervatte Spreeuwenburgj maar dit bykoH 5 men  men van iet toont dat niet aan, dat de meenigte het in zichzelve niet oorfprongkiyk heeft? Was het anders, dan zoude dit by komen niet behoeven. En dit is juift het gten ik beweer. Daar moet in den Burgerftaat iet zyn, het welk de meenigte, met betrekking tot het geen de meenigte in 't gemeen raakt, in beweeging brengt en houdt, en die beweeging regelt; dat iet is oorfprongkiyk niet by haar te vinden, en moet haar door het een of ander bygebragt worden : dewyl nu dit iet, met opzicht op den Burgerftaat den naam van Opperheerfchappy draagt, is het bezyden de waarheid, dat de Opperheerfchappy by het volk oorfprongkiyk beruft. Ik begryp den Heer Spreeuwenburg zeer wel, zeide daarop Trouwhart; maar ik heb wel geleezen van volksregeeringen, van vrye volksregeeringen; en ik heb altyd gemeend, dat in die regeeringen de Opperheerfchappy by 't volk was. Hoe moet ik dat opvatten ? Wel, zeide Spreeuwenburg, gelyk men altyd de leeringen en gezegden moet opvatten, met een weinig te denken, wat 'er de menfchen mede betekenen. Senatus Populusque Romanus, de Raad en 't romeinfche volk: wat wil dat zeggen? Beduidt het, dat de Opperheerfchappy oorfprongkiyk by 't romeinfche volk was ? Wat hebben de Romeinen door volk , Populus, te kennen gegeeven? de gantfche meenigte der inwoonderen ? Neen. Hebben het anderen onder de ouden zoo begreepen ? Neen. Wat hebben zy verftaan door het woord Popdmt Wat heb-  hebben zy verftaan door het woord Democratie of Volksregeer-ing? Ga 'er alle Schryvers over na, en gy zult 'er geen vinden, die 'er u het noodig licht van geeven zal, of een juift denkbeeld van doen opkomen. Doch wy zyn nog zoo ver niet. Wy fpreeken in het afgetrokkene, niet over de natuur of den aart van eene volksregeering,zoo als die by eenige volken is geweeft: daar zal ik ftrakstoe komen; maar over de vraag, of de Opperheerfchappy oorfprongkiyk by 't volk is, en dit niet met betrekking tot dit of dat Land, tot deezen of geenen Burgerftaat; doch enkel in zich zelve befchouwd : en my dunkt, dat ik klaar beweezen heb, dat de Opperheerfchappy niet by het volk oorfprongkiyk beruft, ja zelfs niet beruften kan. Wat zeggen de Heeren? Wy betuigden allen , dat zyne redeneeringen ons al vry bondig voorkwaamen, en datwe verlangden, dat hy 'ermede zoude voortgaan. — Hier zal ik deezen brief afbreeken, alzoo ik U nog een woord moet melden wegens het Verflag, het welk men van de Memorie van Z. D. H., in de Algemeene Bibliotheeck geplaatft heeft, en waar toe ik zien zal morgen een half uurtje te kunnen befteeden, inmiddels met alle hoogachting blyvende, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer WeU Edele Geflr. DW. Dienaar, Den 2 den Dec. 1783. Reinier Vryaart. P.S.  P'A££ vraagt my, hoe ik het Verjlag en Beoordeeling van de Misfive en Memorie door Zyne Hïogbeidden Heere Stadhouder enz (getrokken uit bet IV. Deels, Tweede Stuk van de Algemeene Bibliotbeeck ) onder de zinfpreuk SrTv?f ™nc'iftar™"M™, en te Amfterdam by de Wed. Doll gedrukt, vmde. Dit ftukje fchynt my toe voortgevloeid te zyn uit dezelfde petne, welke het Politieck fyjlbema van Amfterdam voortgebragt heeft; en wel met hetzelfde oogmerk: naamlyk. om, gelyk de Schryver, in dit voorige, zyn werk ge. maakt had, om de Regeering van Amfterdam te doea voorkomen als beftendigde befte maatregelen van Staat m 't bewind van de Republieck te hebben aangepreezenen gevolgd, dus ook in dit Verjlag te toonen , dat men den weerloozen ftaat van ons Land, ende rampen die er een gevolg van geweeft zyn, en hebben moeten weezen, aan den Prins te wyten hebbe, en niet aan de Regeering van Amfterdam. Om daar in te flaagen, neemt hy de Memorie van Z. D. Hoogheid, ea tracht daar uit te haaien eenige overgeflaagen zaaken. welken hy meent dat de Prins moeft aangetogen ea beweezen hebben, om van blaam gezuiverd te kunnen gehouden worden. Op den ftyl van den Man en zyne fchryfwyze valt met te zeggen. Zoo hy een Inwoonde/ van Amfterdam is; en vooral zoo hy of zyn Vader of zyne Maagen eenige weldaaden van derzelver Regeering genooten hebben; en al was zulks niet, indien hy de waarheid aan zyne zyde meent te hebben, kan het hem memant kwaalyk neemen, en ik ben vooral zeer verre van het te willen doén, dat hy zyne vermogens tot verdediging der Amfterdamfche Re. geeringe beftede. Dien fchryver dan befchouwende als Advokaat dier Regeeringe, is het hem al mede toe te geeven , dat hy het geene dezelve raakt ten voordeehgfte voorftelt; en *t geen daar mede met overeenkomt, ten naadeeligfte: want het fchynt dat, als men de zaak voor iemand als Advocaat opvat , men dan alles, wat tot zyn voordeel doet moet uitkippen, en san zyné parthy overlaaten, om dat geene wat hem dient te berde te brengen. Niet te mini, zultge zeggen, is 'er een middelmaat te houden: en dit is zoo: daar is eene zaak, voor welke alle Ad.  3K "5 ># Advocaaten zich dienen te wagten: naamlyk, dat zy de Cliënten van hunne parthy geene onwaerheeden aantygen; geen bioote gezegden en los gepraat voor waerheeden opdisfchen : immers zal de Schryver van dit Verflag even zoo wel als wy Weeten, dat als het proces in faiten beftaat, of daar op neerkomt, óofc als dan geene faiten dan bewezen faiten geallegeerd moeten worden. . Hier omtrent vind ik het Verflag met vry van berispelykheid. Dit is evenwel heteenigfteniet: het gebeele Verflach draagt de fterkfte blyken van een opzettelyken toeleg, om den tegenwoordigen Heer Stadhouder zoo laag als mooglyk is te nellen , inzonderheid raakende zyn beftuur omtrent de Vaderlandfche zaaken. Wilde ik dit Huk voor ftuk toonen, ik zoude een deel twee drie met Brieven of Nafcbriften kunnen vullen , waar toe ik noch luft noch tyd heb: ik zal evenwel, om aan uwe begeerte te voldoen, op dit Verjlaz eenige aanmerkingen maaken: en wel de volgende: ie. Dat de aanhaaling van de Apologie van Prins Willem den Ien tot geen ander einde dient, dan, om door een tegenoverftelling (of parallei, zoo als de Schryver zich uitdrukt, kladz. 255.) van dezelve met de Memorie van Z. D. Hoogheid, de waarde van deeze Memorie en de verdienden van Z. D. Hoogheid in kleinachting te brengen. Waar tog was, ik zal niet zeggen de noodzaaklykheid , maar de gevoeglykheid om de Apologie van rTins Willem den I** daar by te brengen? Deeze aanhaaling komt niet enkelyk buiten pas, maar ook zeer verkeerdlyk, alzo de omftandigheeden van tyden en zaaken, de betrekkingen in welken Prins Willem den I. ftond zoo tot Philips den H. als tot de Staaten , als mede de aart der befchuldigingen me» welken Prins Willem den I. bezwaard wierd, hemelsbreedte verfchillen van die, in welken de tegenwoordige Heer Stadhouder zich bevonden heeft, en derhalven eene zeer verfchillcnde wyze van daarin te werk te gaan, vereifchten; dus geen parallel tusfchen dezelven plaats kan hebben; te minder, daar Prins Willem de I. gemeead hebbende van eene Apologie te moeten gebruik maaken,en dezelve, zoo als het eene Apologie vereifcht, en overeenkomende met alle de betrekkingen in welken die Vorft ftond,  fiond, in te richten, dezelve even zoo Wei™ tnt «.« toetfteen kan dienen , waar op de Korte va? Z D Hoogheid zoude behooren gekeurd t? worden afs d?t men de, waarde van de Levensbefchryvingen van Jw lm Nepos op die van de Redevoeringen ?an cSrozo'' de willen bepaalen, en de eerfte vemerpev Zm f.l zy niet op den trant der laatften opgefteld zvn nï waarde en deugdlykheid van een ftukffl "isde"JKjjj van Z. D. Hoogheid, beftaan op zich zeiven • ecmZ relattve waarde komt omtrent dezelve te pas:" dK tent komt alleen te pas, wanneer men de verdienften van twee Orators by voorb. omtrent het oratoS' die van twee Pooneel-dicbters omtrent ftukken van ge' lyken aart wilkeuren: zulk een, die by voortd« Amftelfiroom van den Hr. ™„ Winter zoude willen fchattenopden-^rooTa van Antonides von der Gols twee gedichten k:~welken elk op zich zelf" toe ver-' fchdlende ook-.van loop en gedachten, zeer fraai zvn zoude met flechts verkeerd handelen, maar teffSs Sn Ken? genflg °°rdeel geCVCD' eQ 2ich h^h± Opdezelfdewysishetgelegenmet hetpara/Wtusfchen de Apologte van Prins Willem den. 1. en de M moSvti den tegenwoordigen Heere Stadhouder r dtcze laatfte v^if}/*?* gd 3 S bTdmdJ Te gedetailleerde openiw van deiVorften geboudene direttie als Admiraal Generaal van de Urne:en de vraag is mitsdien naaktelyk, of <ïe MmoneAxe^Opening boud, ja dan neer ?'Voons of die is gefield op eene daar toe gevo^fe wvze néeze twee vraagen zyn door het verligft en 't g^tfte /e deelte van de Natie met ƒ« beantwoord: zelfs zyn 8 onder de Vyanden van den Vorft, welken dezelven volkomen voldoende hebben gevonden: en kenneri van ftyl hebben in de eenvouwdige wyze, op welkedt zelve geftekfis, eene fraaiheid! gevonden f by welkde verheevenfte Redenkonft niet kan haaien Geen meer oordeels vind men in de vergelykine welbonze Schryver maakt tusfchen de bereidvaardi^^n Willem den I. (bladz 220) om den SSX té wil-e te zyn, waarheen dezelven Hem zouden willenzenden, en het met voldoen aan het bevel van naar Brefr te zolen: want aan den eenen kant, in we£ flS£ ♦ uit-  "7 ><$ uitdrukkingen iemand ook moge vcrklaaren den wille van een anöer te zullen opvolgen , zoo worden nochtans uitgeflooten de morecle en phyfilche onmoogelykheeden , gelyk dit door alle de Zedclyke en Rechtsgeleerde Schryvers geleerd word: naar den regel impoffi. biliwn nulla obligatio: en aan den anderen kant is het bekend, dat Z. D. Hoogheid geen laft gehad heeft om zelve uit te zeilen, maar gerequireerd is geworden om de orders daar toe te geeven; dat de Heer Stad* houder de bevelen daar toe hebbende laaten afgaan» het voldoen aan die orders geen voortgang gehad heeft, om dat de Vlag- en andere Officieren oordeelden daar toe buiten ftaat te zyn: weshalven het aan ieder een bekend is, dat het voldoen of niet voldoen aan die orders iet isdat den Heere Prince niet raakt, en overzulks op Z: D. Hoogheid uit geen ander beweegmiddel betreklyk gemaakt kan worden , dan om Hoogftdezel' ven van alle kanten zwart te maaken, het mag dan weezen hoe het wii. Daar toe dient medG een ander parallel, welke men Insgelykfch aan niets anders dan aan gebrek van kunde of goede trouw, kan toefchryven, naamlyk, dat het farmeeren van een zoo formidabele Zeemacht als Vrank': ryk, zedert den dood van Lodewyk den XV. genoegzaam uit 'niets en in zoo kort een tyd te voorfebyn gebragt beeft, maar ai te klaar getoond beeft, wat 'er door een HABfEL «n.actief Mimjlerie vernebt kan worden. Had de Schryver deeze periode geëindigd met de tweewoordenin Vrankryk, men zoude 'er niets op te zeggen kunnen hebben; maar juift toont het agterlaaten van die twee woorden, dat men weinig kunde, of het gemoed niet zeer blank heeft. Immers weeten de minfte menfchettj dat een min'fterie in Frankryk flechts te. gebieden heeft, en dat op zyn bevel alle bedienden van Staat daaöïaïö voldoen moeten; gelyk het geringfte menfeh ook weet, dat de Heer Stadhouder, ( welke hier tegen het franfeh minifterie in parallel gefteld word ) niets anders kan doen , dan de Bondgenooten de zaaken voordraagen , voorhouden en aanpryzen ; dat Z. D, H. geen vermogen heeft om de Provintien te brengen tot confenten, en even zoo weinig tot fournisfementen; dat Hoogftdezelve geen befchitkintr. heeft  ® den, dat 'er zelfs in 1747. geen de minfte Zeemacht was? 20. Aan wien het in dien tyd te wyten is geweeft , dat het begrip, dat eene maatige vloot van Oorlog febepen alleen genoeg is, om onze Republieck zoo wel van Engeland als van Frankryk te doen ontzien, niet is aangenomen ? Zekerlyk noen aan de Princesfe Gouvernante, hoogl. mem., noch aen den tegenwoordigeh Stadhouder. 3°. Of voornaame Leden van Staat, en inzonderheid de Raad van Staate, wiens oordeel in deeze dat van den berisper der Memorie zyner Doorl. Hoogheid, zoo ik meen, wel op weegen kan, niet altyd , zoo in eene Stadhouderlyke, als in eene Stadhou* derlooze Regeering, van begrip zyn geweeft, dat eene maatige vloot van Ooorlogfcbepen niet genoeg is om de Republieck te doen ontzien; en dat daar by eene maatige Landmacht moet gevoegd worden ? 40. Of de ongegrondheid van dit laatfte begrip, en de gegrondheid van het tegenovergeftelde, zoo blykbaar zyn gemaakt , dat het eene misdaad is geworden, daar omtrent van gevoelen te verfchillen? en zoo neen, waarom het dan aan Z. D. Hoogheid, den tegenwoordigen Heere Stadhouder, tot eene misdaad gerekend word, van dien aangaande te denken, zoo als ten allen tyde de verftandigfte, de ervaarenfte , en doorzïchtigfte Staatslieden deezer Republieck gedacht hebben? 5°.Of het niet befpotlyk is de oorzaak van de voorgewende vermindering of verlies van de affectie der Nederlandfche Ingezetenen voor den Heere Stadhouder uit het niet aanneemen van dit begrip af te leiden; terwyl (gelyk ik U in myne voorigen heb doen zien) de Haaters van 't Stadhouderlyk bewind ten allen tyde gewoeld hebben, om dat bewind haatlyk af te fchilderen , en den Ingezeetenen een afkeer voor 't Huis van Oranje in te boezemen? Voor het overige laat ik het beruften by de Staatsftukken , van tvd tot tyd U met myne brieven toegezonden: ik zal''er enkelyk byvoegen , dat, zoo de Ingezeetenen deezer Landen in de verwachting, om welke zy het herftellen van 't Stadhouderlyk bewind gewenfcht hebben , zich of geheel of gedeeltelyk te leur zien gefteld, daar uit nog niet volgt, dat dit den Heere Stadhouder te wyten zoude zyn: die gevolgtrekking x 5 zoü"  zouds Coffchoon oog niet volkomen) kunnen doorgaan, indien een Stadhouder, even als een Mimfier van Frankryk, om by het parallel vanoaz«n Verflaedoenderte blyven, flechts te gebieden had," om al'het noodige m beweeging te brengen; maar dit ten aan zien van de Heeren btadhouders op een geheel anderen voet ftaande, vervalt die gevolgtrekking geheel cn al Uit het niet bereiken van het gewenfehte doelwit blvkt alleen, dat de Heeren Stadhouders de Republieck hfèt ten eenemaale kunnen zuiveren van de gebreken waar mede een verdeeld beftier uit deszelfs aarc behebt is Het is boven dien ook niet uitgemaakt, dat wy in deezen oorlog 'er beter by geftaan zouden hebben, zonder, dan met een Stadhouder. Ik, en veelen met mv* zyn overtuigd, dat wy 'er nog meer by geleden , en nol lchandelyker van afgekomen zouden zyn. 8e. Dat 'er al mede niet veel oordeels'te vinden is m t geen de Schryver zegt nopens de vryheid der drukpersfe, daar zelfs in de ftad van Amfterdam meenigte voorbeelden van eene gevoegelyke oplettenheid der Regeeringe dier Stede omtrent dezelve te vinden zyn: zoo ik het wel hebbe, is een Boekverkoopcr dier Irede, voor eenige jaaren, genoodzaakt geworden, om by zekeren Profesfor, als 't ware, een voetval te doen, om dat by dien Boekverkoopcr een maandlykfche Bibhotbceck gedrukt of uitgegeeven was, in welk'" iet door den Profesfor uitgegeeven, niet naar zyn fmaak, of! zoo hy meende ,op eene voor hem beledigende wyze was aangekondigd. Deeze bereidwilligheid voor den Profesfor, in eene zaak van die natuur, toont ten minftp aat er iet gedaan kan worden. Ook houde ik my ver' zekerd, dat, ingevalle Burgemeefters van Steden, al Waar Couranten gedrukt en uitgegeeven worden de Courantiers, welken zich te buiten gaan, cn het vuur van oproer overal aanblaazen, requireerden, oelvk zulks te meermaalen in andere gevallen gefchied" en hen ernftig over diergclyk fchryven onderhielden, deeze Schryvers het hart niet zouden hebben , om hunne Couranten zoofaamroovende en oproerftookende voor den dag te doen komen, ais fommigen van dezelven te voorfchyn treden. Het gebruik der drukpersfe is eene zaak van Politie zoo wel als van jultitie: als nu (het  139 (het zy met allen eerbied aangemerkt) die geen, aaa welken de handhaaving der Politie is aanbevolen, de bedryven, welke die Politie ftooren , door de vingeren zien, treden zy dan niet voor een gedeelte in dit bedryven zeiven , volgens den regel , qui peccare non vetat, cum pos fit, jubere intelligitur? By Grotius zultge in de aantekeningen van Barbeirac , L. n. c. xxi. §. li. n (2) het volgende uit de Reden voering van Cicero tegen Pifo aangehaald vinden: Nondum qu& en andere Staats-Leden over 's Lands welvaaren, en de middelen om die te bevorderen; en (om eens de woorden van den Verflag - Schryver te keeren) dat die Regeering niet beeft kunnen goedvinden de maatregelen door de Heeren Stadhouders, zoo ernJlig, zoo nadruklyk, zoo diknoyls aangedrongen, te volgen; het fmert my dit te zien, om dat ik meen, dat, by aldien het anders was, het Vaderland 'er merklyk by winnen zoude. Voor 't overige kan ik niet naalaaten van daar by te voegen, dat, ingevclle het verfpreiden van fchotfchriften in het begin, en toen het Politieck Jyftema eerft aan 't licht kwam, en in 't franfeh vertaald naar alle hoeken van de waereld, met eene luidruftige aanpryzing, gezonden wierd, in hunnen eerflen loop gefluit waren geweeft, tegenwoordig geen reden zoude gevonden worden , om zich over Schryvers, die het belang van 't Vaderland anders inzien, te beklaagen; althans niet over my, die door niets ter waereld bewoogen zoude zyn geweeft, om de pen tot diergelyke onderwerpen als hier verhandeld worden op te vatten. Edoch, daar het 'er zoo mede gelegen is, dat het fluiten van die fchotfehriften (zoo als het onze Man voordraagt) of onmooglyk, of ondienftig, of ongeraaden is geoordeeld, hoe men het ook gelieve te ftellen, kan men het niet vreemd vinden, dat dezelfde weg, welke tot den aanval is ingefiaagen, ter verdediging betreeden word; en dat, daar onze Schryvermeent rnet eene hetaamelyke vryheid en ixielvoegelykbeid, hoedaanig hy zyncn eigen arbeid gelieft te doen voorkomen (bladz. 210 en 255.) de verdeediging der Stede Amfterdam op zich te kunnen neemen, ik aan roynen kant, meen, met eene betaamelyke vryheid en uoelvoegelykbeid de lafteringen, die 'er zoo meenigvuldig tegen den Heere Stadhouder, en Stadhouderlyk bewind üitgefchooten zyn, te kunnen tegengaan. Hier toe ach ik my niet alleen bevoegd, maar zelfs opgronden van Godsdienft, Zedeleer , en Recht verplicht. Zoo de Schryver over dit zeggen nieuw mogt opkyken ,hy leeze en overweege het geen Groticjs leert de J. B. ac p. proleg. §. 6. & 7. l. 1. c. v. g. 2. en l. 11. c. xx.v §. 6. en 't geen de Aancekenaars op dit werk, de  <$ Onbevooroordeelde Leezers zullen beflisfen wie van ons zulk eene taal op gtond, en met een zuiver gemoed , kan voeren: want diergelyke verzekeringen of protejtatien ftrekken dikwerf en meeft altyd alleen, en blooilyk, om dooreen goed uithangbord, waaren aan te pryzen, welken men weet ftinkende te zyn: gelyk de waar zich zelf moet aanpryzen; zoo moet ook uit de daaden zei ven blyken, hoe het met het hart en het ge • moed van die geenen, welken dezelve bedryft, gefield is. Al wederom t Vriend, een zeer lang P. S. Zoo ras is men niet aan 't overweegen van 't geen in diergelyke gefchriften, als over weiken gy myn oordeel vraagt, voorkomt, of de een^ aanmerking baart de andere: daar is geen eind aan. De tyd is te koftlyk om 'er dien aan te befteeden. Vaar wel. Den i2«i Decemb. XII. Stu c. K HOK-  ® Vooraf moeten wy nagaan, wat men, als men met betrekking tot de Opperheerfchappy fpreekt, door het woord volk verftaan moet? Het woord volk, zoo als ik bereids aangemerkt heb, in zynen uitgeftrekfte zin genomen, vertoont ons de gant' fche menigte der Inwoonderen van een Land,zoo dat, wanneer de Opperheerfchappy by het volk oorfprongkiyk lag, dezelve dan by ieder menfch op zich zelve r uit krach te van de aangeboren natuurlyke vryheid, en by de vrouwen zoo wel als by de mans, gelyklyk geleegen zoude moeten zyn; by de gegoeden zoo wel als by de ongegoeden, en nog zonder eenig, onderfcheid van Godsdienft. Verbeeld u nu, zeide Spreeüwenburg, om de Stad van Amfterdam eens tot een voorbeeld te neemen, dat die Stad een Burgerftaat op zich zelve maakte; dat de Opperheerfchappy by het volk lag, en gevoerd wierd door eene algemeene vergadering of byeenkomft van 't volk. Verbeeld Ü het zaamen loopen van die geenen , die op de Keizers- en Heeregrachten woonen, met die van den Joodenhoek, de Jordaan, en alle anderen: wat vertooning zoude dit in een fchildery gee* ven? Het is zoo, zeide Vredeluft, in een Stad als Amfterdam, zou dit niet gaan. Wy hebben,. viel Van Middelen daar op in, onze kerken maar eens gade te flaan: hoe zoude het 'er toegaan , als ieder maar konde gaan zitten , waar hy wilde. Dat kan, zeide Trouwhart, nog al wel fchikken in een kleine gemeente, gelyk by de K 2 Rhyn-  Rhynburgfche Broeders: daar kan ieder ook praaten als hy wil. Maar als de Genootfchappen wat groot worden, dan gaat dat niet aan; dan moet 'er eene orde, eene fchikking zyn. Daar heb ik U, viel Spreeuwenburg daar op in. De Voorzienigheid heeft alles zoodanig bepaald,dat 'er niets beftaan kan zonder orde, om dat zonder orde geen harmonie kan plaats hebben, en dat de harmonie tusfchen de deelen van eep lichchaam juift dat geen is , dat het lichchaam onderhoud: naar maate dat verzwakt, verzwakt het lichchaam. Neem den menfch, ftoor de harmonie tusfchen de verfchillende deelen die hem doen leeven , hy is ziek; neem een uurwerk, en laaten de deelen niet juift op eikanderen flaan , het zal den tyd niet, of niet dan gebrekkig aanwyzen. De waarheid, die ik hier aanroer, vertoont zich, en doet zich voelen op iederen ftap , die men doet. Het is zoo, zeide Trouwhart: Vredeluft fprak zoo even van de kerk, maar als 'er geen orgels of voorzangers in de kerk waren, het zou een bedroefd zingen geeven. — Wy zyn het dan eens, vervolgde Spreeuwenburg, dat 'er eene orde moet weezen in den Burgerftaat, door welke het volk in de mooglykheid gefteld worde, om met de Opperheerfchappy bekleed te zyn. Maar waar uit kan die orde gebooren worden? Verbeeld U eene meenigte menfchen buiten den Burgerftaat, op den voet als het de Geleerden gedaan hebben, hoe komen zy tot die orde? —- Wel, zeide Trouwhart 3  149 >3> hart, gelyk de Reders van een fchip, die by malkanderen overleggen , wat men doen zal, en dan befluiten. Dit is goed, viel Goudgaarder daar op in, met tien of twintig Reders; maar als 'er eens twee of drie duizend menfchen by eikanderen moeften komen ? — Dat zoude niet wel lukken , zeide Vredeluft, Het komt my ook wat vreemd voor, vervolgde Goudgaarder, dat in zoo eene vergadering allen even veel te zeggen zouden hebben; dat myn kruier, neem eens, een gelyke ftem mee my zoude hebben, of met iemand, die veel landgoederen, of meer belang in 't behoud van het Land zoude hebben, dan een kruier, fchoenlapper, wever, of andere van geringe foort. My dunkt dat kan niet wel aankomen. Het zoude evenwel zoo moeten zyn , hervatte Spreeuwenburg, indien wy ons naar 't oorfprongklyke wilden bepaalen; want dan heeft ieder, uit hoofde van zyne natuurlyke vryheid, een gelyk recht: dan is alles gemeen of ligt voor den eerften gryper ten befte : res cedunt primum occupanti: die een haas het eerfte fchiet is 'er meefter van, en ieder die wil, jaagt en vifcht. Dus hebben onze Batavieren geleefd; maar leefden die toen in een Burgerftaat, alwaar een eigentlyk gezegde heerfchappy, namentlyk de bevoegtheid, om de geheele meenigte te leiden, gevonden werd ? Immers neen. Leeft , of herinnert U , wat gy van de volken, die men befchryft, als onder een volksregeering geleefd te hebben, geleezen hebt, gy K 3  15° zult bevinden : i°. dat, wanneer zy volksvergaderingen gehad hebben, die vergaderingen maar uit fommigen van de meenigte, en niet uit allen beftaan hebben: 2°. dat het recht om zyne ftera te-geeven, op zekere wyze bepaald was: 30. dat 'er geregeld was, op welke wyze de ftemmen opgenomen zouden worden; en welke fchikkingen al verder gemaakt wierden, om een heerfchappy in ftand te brengen, welke in den boezem van 't volk fcheen te beruften. Ik zegfchynen, om datwe uit de gefchiedenisfen zien, dat weezendlyk het volk geen heerfchappy gevoerd heeft. Maar het zy daar mede zoo 't wil, dit blykt 'er nochtans uit, dat een volk geen heerfchappy oorfprongkiyk bezit; en dat, om een Opperheerfchappy voort te brengen, iet gedaan moet worden, waar door dezelve gebooren word; dat is te zeggen : daar moet een recht, een bevoegdheid voortgebragt worden, om de gantfche meenigte te beweegen tot iet, waar toe zy uit zich zelve niet bewoogen konde worden: en de daad, waar door dat iet gebooren word , is juift dat geen, het welk de Opperheerfchappy voortbrengt; het zy dan dat die valle op het volk, op eenigen uit het zelve , of op één. Schrandergeeft, Spreeuwenburg met eenige verwondering aangekeeken hebbende, voerde hem te gemoet: het is evenwel eene algemeene leer, dat de Oppermacht oorfprongkiyk by het volk beruft, en by verval van den Souverein weder tot hetzelve keert. Het  Het is zoo, hernam Spreeuwenburg: wy hebben bereids, voor datwe gingen zitten, over die algemeene leere, en over de oorzaak of bron van die leer gehandeld. Voor my, het komt my voor, dat de Schryvers daar in een misflag begaan: laaten wy dezelve eens voor den dag haaien en inzien: (met een haalde Spreeuwenburg een klein boekje uit zyn zak, en daar in gezien hebbende, vroeg hy Grotius de J. B. ac P. en nog eenige andere boeken , welken hem door Schrandergeeft gegeeven werden: vervolgens ging hy dus voort). Grotius de J B. ac P. L. 1. §. 14 n. 2. zegt: „ Efi autem civitas coetus perfettus liberorum ho„ minum, juris fruendi & communis utilitatis caufa '„fociaius ". En Lib. m. §. 7- »• 2. „ Cujus „ rei certum indicium effe potefl, quod extinüa „ domo regnatrice, imperium ad quemque populum „feorftm revertitur Lib. 11. Cap. ix. §. 8. „ Nam imperium, quod in rege eft, ut in capite, in „ populo manet ut in toto, cujus pars eji caput: at„ que adeo rege, ft ek&us eft, aut regis familia „ extinüa, jus imperandi ad populum redit, „ ut fupra oftendimus ". — Waar op H. D. Cocceji ad h. loc. aanmerkt. „ Hoe non inde eft, quod jus „ imperii in populo sit, tanquam in toto; „ fed quia familia regis extinüa ceffat difpofitio po\, puli, qui in hunc cafum jus imperii fibi referva" vit », — H. d. Cocceji , fpreekende in zyn Exerc. 2. ad Lib. 1. Hug. Grot. van de gevalle^ wanneer een Vorft kan afgezwooren worden, zegt: K 4 » His  f, His cafibus &? excejftbus igitur, quibus deftnit fitm„ mam imperium feu magiftratus, redire illuo ai>' „ populum neceffe eft ". Welke plaats aangehaald word door S. Cocceji, alwaar deeze in DiJJert. Procem. ix. c xiv. g. 146. aldus redenkavelt, met betrekking tot den aart van 't geen oorlog genaamd word: „ Sane, cum talis Princeps, quiftatum evertit, „ definat esfe Princeps, cêrtum est , cessante impe„ aio, illud redire ad populum, adeoque huk, vi „ imperii ftatus praefentis, legumque ac civium de„ fenfio incumbit; quae proinde turn non peragitur „ ex caufa belli juris gentium {quod non eft, nifi „ inter duas fummas potefiates ) fed Ex CAUSA IM_ „ peru specialiter sic dicti, quod ad popu- „ lum revcrtitur, 6? in Principem nunc priva. „ turn exercetur ". Zie hier hoe V. d. Muelen fpreekt, een man, die al wat weegt onder de Geleerden; ad Hug. Grot. de J. B. ac P. L.i. c ix §. 8. „ Ex Lampadio anmtavimus, formam\ujüSque „ imperii ejentiatem, &> fubjettum adaequatum » CV. d. Meulen wift wat meer van de Philofophie, dan fommigen van onze Medebroederen in de Rechtsgeleerdheid) „ non ej/e Monarchiam, vd „ Anftocrattam, aut Democratiam, fedformas hasce „ effe accid-ntales. etenim, V (fchrikt niet? H . „ Respub.feparatim poteft & unum, & paucos 'd „ muitos habere dominos , qui quidemfubjeclo exflen„ tie differunt, non vero aUu eJTèntia. (dat is al vrv wat meraphyfifch) Itaque fim ^i » ta, nanet tarnen idempopulus, dum servat pro. j, priüm  ® „ PRIUM SIBT IMPERIUM, PROPRIA JURA, fepara- tum ab alüs corpus manet, qui proprium juum har „ bet magiflratum, penes quem refidet attu imperium1, „ QUOD ORIGINALITER ET RADICALiTER CONSISTIT ET FUNDATUM EST IN IPSO CORPORE, ID EST, „ populo, 'iasquam toto, cujus pars Princeps, „ Jive fummus Magiftratus, fed acquiescens , £7 quafi „ civiliter mortuum, dum ejus exercitium & modera„ tio in Principem tranflata, qui totum repraefentat, „ & civitatis nomine agit, qua vi imperii exequitur ". Ik geloof, dat wy het by deeze plaatfen wel kunnen laaten, vervolgde Spreeuwenburg, en de andere Schryvers, die het zelfde leeren, misfen. Dat is goed, zeide Vredeluft, voor de geenen welken latyn verftaan; maar voor my niet, die niéts verfta van 'tgeen gy daar geleezen hebt. Alle die plaatfen, antwoordde Spreeuwenburg, komen daarop neer: dat de Opperheerfchappy oorfprongkiyk en radicaliter gelegen is by het volk, als een geheel lichchaam befchouwd; en (voegde Van Middelen daar by) de Geleerden, die de Heer Spreeuwenburg daar noemt3 zyn niet van de minfte der Broederen. Men zoude op hun gezag al ligt door kunnen gaan. —. Dit is 't juift, voer hem Spreeuwenburg te gemoet, daar wy 't doorgaande mede verkerven: het fchynt ofwe geen moeds genoeg hebben om de gevoelens van voornaame Schryvers, die met reden achting en gezag verworven hebben, ter toetfe te brengen , en of wy die maar als godfpraken moeten aanneemen. De luiheid helpt ons daar wat in; K 5 want  want het valt gemaklyker gevoelens en gedachten als waerheeden aan te neemen, dan te onderzoeken of zy wel daar voor te houden zyn. „ Non tam auttoritas in difputando quam rationis momenta quarenda funt; quin etiam obeft plerumque iis, j, qui discere volunt, autloritas eorum qui fe docere j, profitentur : definunt enim fuum judicium adhi5, bere: id habent ratum} quod ab eo, quem probant, 3, judicatum vident. Tantum opinio prcejudicata poterat, ut etiam fine ratione valeret auüoritas". Dus beftrafe Cicero in zyn boek de Nat, deor. Lib. I. die geenen, die te veel aan 't gezag der Geleerden blyven hangen. Laatenwe dit gebrek of die zwakheid vermyden, en eens moeds genoeg hebben om de leere, of het gevoelen, over het welke wy thans bezig zyn, nauwkeurig inte zien, en te onderzoeken ofdiegroote mannen, uit welken ik het getrokken heb,niet in een misbegrip zyn gevallen. V. d. Muelen leert, dat de wyzingen van een Burgerftaat, welken.men monarchaale, veelhoofdige , en volksregeering neemt, niet wezendlyke maar toevallige zyn ; waar op by deeze redeneering maakt: de form van den Burgerftaat veranderd wordende, blyft het volk echter altyd het zelfde; daar het zyn eigen Opperheerfchappy, zyne eigene recht behoud, afgefcheiden blyft van andere liehchaamen, zyn eigen Wethouders heeft, by wien daadlyk het oppergezag huisveft, het welk oorfprongkiyk en als met den wortel gegrond is in het lichchaam zelf, dat is in het volk, als een geheel, doch  bewilligende, en als burgerlyk dood, en van't welk de Vorft, of opperfte Wethouderfchap een deel maakt, deszelfs oeffening en beftuur in den Vorft zynde overgegaan, welke het geheel verbeeldt of vertoont, en naamens den Burgerftaat doet het geen hy uit krachte vanOpperheerfchappy uitoefFent. Gylieden ziet hier uit, dat v. d. Muelen ftelt, dat de wyzingen of formen van een Burgerftaat tot deszelfs weezendlykheid niets doen, en daar in heeft hy volkomen gelyk. Want het doet even zoo weinig tot de weezendlykheid van eenen Burgerftaat , of de regeeringsform op deeze of geene wyze gefchikt zy, als het tot de weezendlykheid van een huis doet, of dezelve drie of vier verdiepingen , vier of zes vertrekken beneden en boven , een naauwen of ruimen gang hebbe. Een huis kan op duizenderlei wyzen gebouwt worden , en 't blyft altyd een huis: dus kan een Burgerftaat op duizenderlei manieren gevormd worden, en evenwel een Burgerftaat blyven: ook kan men aan v. d. Muelen toegeeven, dat, de form veranderd zynde, de Burgerftaat of het volk nochtans het zelfde blyft; maar, wanneer hy van 't volk ' fpreekende, 'er by voegt, dum fervat proprium fibi imperium &c. daar het zelve zyn eigen Oppergezag behoudt enz» dan gaat hy verder dan zyne ftellingen 'er hem voet toegeeven, of fpreekt duifter. De verandering van de form neemt het befiaan van een zaak niet weg, maar de vernietiging van de form kan het doen, en doet het, wanneer eene zekere zaak dee-  deeze of geene form nodig heeft. Tot het weezen van een huis doet de form niet: die kan veranderd worden: maar niet weggenomen. En te zeggen, dat de form veranderd wordende, daar door het volk het zelfde blyft, en zyn eigen Oppergezag behoudt, is even als of men zeide, dat door het veranderen van de form van een huis, de gedaante van het huis overgaat tot de fteenen , kalk , hout en materiaalen, welken 'er toe gebezigd zyn. Gelyk een huis in zyne gedaante veranderd kan worden, zoo kan ook een Burgerftaat in zyne regeeringsform veranderd worden, zonder dat de Burgerftaat ophoude een Burgerftaat of dezelfde Burgerftaat te zyn ; maar vervalt de form geheel, verdwyntdie, dan vervalt ook te gelyk de Burgerftaat , en daar blyft niets anders overig dan het bloot denkbeeld van een ongebonden meenigte. Het geen die meenigte tot een Burgerftaat maakt, is het middel, het welk de beweeging van die meenigte doet flrekken tot een gemeen nut. Toen Cromwel, onder de benaaming van Protector, de koninglyke waerdigheid in Engeland deed vallen,en zich meester van 't oppergebied maakte, bragt hy wel eenige verandering in de lorm van den Engelfchen Burgerftaat; maar die Staat bleef evenwel ftand houden: het lichchaam wierd niet geflaakt. By de afzweering van Philip is 'er een verandering toegebragt aan de form van onzen Burgerftaat, in 't byzonder aan die der Provintie van Holland, maar de meenigte,die de Ingezeetenen van'tgeweft uitmaakte,  ®€ 157 >* te, is tot en in een lichchaam gebleeven, en heeft een Burgerftaat blyven uitmaaken. Dat geene nu, het welk eene meenigte tot een lichchaam, welk wy Burgerftaat noemen,maakt en vormt, is dat, waar door (gelyk ik het zoo even aanmerkte) de beweegingen van de meenigte zoodaanig geleid en beftierd worden , dat zy op een gemeen nut toe en uitloopen, dat is het heil van den Staat, anders gezegd, 's Lands welvaaren. Die beweegingen kunnen niet tot een gemeen nut geleid en beftierd worden , zonder een beftier dat over 't geheel loopt; en dewyl elk op zich zelf (gelyk ik reeds aangemerkt heb) di6 beftier niet kan hebben , is het noodzaaklyk, dat het in zekere byzondere handen gefteld, en wyders geregeld worde op eene wyze, dat het voldoe aan het oogmerk, waar toe het zal dienen. En gelyk men over de befte wyze om daar toe trkomen, zeer verfchillende denkt, zoo heeft men ook altyd zeer veel getwift over de befte form van Regeering; want de wys , waar op zoodaanig beftier geregeld en bepaald is, word Regeeringsform of 's Lands' conftitutie genaamd, en het'recht, om dat beftier te oeffenen, opperjïe gezag, of heerfchappy , of opperheerfchappy. Wanneer wy derhalven met fommige Geleerden willen ftellen, dat het opperfte gezag van het volk afkomt, dan moet men dat niet opvatten, gelyk van der Muelen, Cocceji, en anderen doen, als of het bereids die Opperheerfchappy in zich zelf had , en by overdragt tot een ander deed over-  ©vergaan; want, gelyk wy te voren aanmerkten, die Oppermagt of dat Opperfte gezag kan by de meenigte niet zyn; maar de meenigte,regt hebbende , dat is elk in 't byzonder regt hebbende, om een genootfchap aan te gaan, en dat aan te gaan met zoodaanige anderen en op zoodaanige wyze, als zy verkiert, en voorts om met en nevens de anderen, het beleid van de gemeene zaak aan deezen of geenen toe te vertrouwen en op te draagen; zoo ook in het zaamenloopen tot of in het oprigten van een Burgerftaat, kan de meenigte tot beleid van de gemeene zaak, dat is tot de Opperheerfchappy, zoodaanig een, en op zoodaanige wyze, als zy goed zal vinden, verkiezen en aanftellen. Wanneer Kooplieden een fcheepsredery gemaakt, en voorts een fchip gekoft hebben, dan hebbenze oorfprongkiyk het recht, niet om dat fchip zeiven te beftieren; om met hun alten aan 't roer te ftaan, en wat verder tot het gebruik van 't fchip behoort; maar zy hebben oorfprongkiyk het recht om fchikkingen te maaken, overeenkomftig met het doelwit hunner maatfchappye. My dunkt, viel Van Middelen daar op in, dat Grotius , Pufëndorj? , Cocceji , Huber en anderen , het ook zoo begrypen. Zoude hier, Neef Spreeuwenburg, wel een verfchil van zaaken fchuilen ? Zoudenwe hier al wederom niet op een woordenftryd t'huis komen ? Gy zult 'er van oordeelen, antwoordde Spreeuwenburg: een oogenblik geduld. Ik moet^hier, terwyl het my by  €K 159 >0 by vak, een gevolg aanroeren, het welke uit de leere van groote Mannen, die vaft niet gedroomd hebben, dat 'er zulke wandrochtelyke gevoelens uit zouden getrokken worden, gehaald fchynt te weezen, en in onze Geweften zoo machtig voorgeftaan wordt; naamlyk dat de Opperheerfchappy eigenlyk by het volk is. Grave olim ijia vindica* bat yetus illa Gracia (zegt Cicero , fpreekende van den invloed van zekere nieuwigheeden de 11. l. ir. c. xv. §• 39. in fin.) longe providens, quam fenjim pernicies illapfa civium animos malis Jtudiis , malisqm doürinis, repente totas civitates everter et. Wanneer de meenigte, welke aldus een Burgerftaat gevormd heeft, en overzulks van eene meenigte een volk is geworden; dat 'er bepaald is, wie het beftier zal hebben; op welke wyze het zal geoeffend worden, en 't geen verder tot de gemeene zaak behoort; wanneer aan den eenen kant deezen beloofd hebben, zich aan zoodaanig beftier te onderwerpen, en zich daar naar te zullen gedraagen; dat aan den anderen kant, geenen het beftier aangenomen en beloofd hebben , het op de grondwetten te zullen oeffenen; wat meentge? dat dan het volk by elkanderen kan komen, om die wyze van Regeeringsform, door hun ingefteld, dagelyks te veranderen , een nieuwe wyze intevoeren, en die, welken het beftier op zich genomen, en 'er zyn ftaat naar ingericht heeft, van dat beftier te ontzetten, anderen in de plaats te ftellen, en wat dies meerder is ? Dit, geloof ik, loopt in 't geheel aan tegen de i be-  0< 16*0 begrippen en denkbeelden, welken wy van overeenkomften hebben. Wy leeren , dat het geen eerft van onzen wil afhangt, eene noodzaaklykheid word, zoo ras wy ons verbonden hebben. En, zoo 't my toefchynt, moet zoodaanige overeenkomft, op 't ftuk van de Regeering alzoo heilig als alle anderen nagekomen worden; zoo wel aan de zyden van die geenen, welken het bewind oeffenen, als aan den kant van die, ten wier opzichte het geoeffend word. Tyden en omftandigheden, wisfelvalligheden der waereld, dringende nood kan eenige veranderingen in een ItaatsEeftier vereifchen en wettigen, gelyk zulks dikwerf, en by het afzweeren van Pnilippus den II., door de verandering met den dood van Willem den II. voorgevallen, door de aanftelling van Willem den III. en naderhand van Wiiiem den IV. gezien is; maar zulke gebeurtenisfen, welken door een zamenloop van omftandigheden gefchieden, of tot welken men gedwongen word door dringende toevallen , kunnen geen grond geeven tot eene willekeurige befchikking over eene zaak , die beraamd, vaftgefteld en bezwooren is. Gy merkt Myn Heeren, vervolgde Spreeuwenburg, dat ik hier redeneer op de vooronderftelling, dat het Oppergezag door eene meenigte menfchen, zich in een Burgerftaat begeevende, is beraamd, geregeld, en deezen of geenen gedeeltelyk of geheel opgedraagen, op welke wyze zulks ook moge gefchied zyn. Ik fchik daarin myne gedachten en denk-  €K 1*1 >© denkbeelden naar die der Schryveren, welken oni den oorfprong der Burgerftaaten aldus, als daadlyk zoo gefchied , affchilderen, om te beter alle bedenkingen te kunnen voorkomen of wegneemen. Gylieden ziet 'er uit, dat, volgens den aart en natuur van een genootfchap, het welk wy Burgerftaat noemen, de Regeeringsform en,het Opperfte gezag moeten blyven, zoo als zy by hunnen oorfprong of aanvang beraamd en gefield zyn geworden , zonder dat het volk eenig recht hebbe, om daar eenige verandering naar welgevallen in te maaken; en dus veelmin om dezelven geheel te vernietigen. Dat kan ik begrypen , zeide Vredeluft,- want ik heb voor eenige jaaren een redery van myn Lynbaan gemaakt, en daar zyn verfcheide Heeren, die portie in dezelve genomen hebben; maar daar is by ons contract geconditioneerd, dat ik het beftier daar van zoude hebben, of zoodanig iemand als ik 'er toe zoude aanftellen. Wel dat zoude nu mooi zyn, als myne Compagnons in onze vergadering eens gingen befluiten, dat ik van de directie afgezet moeft worden; dat zy een ander in myne plaats ftelden, en verandering in het beftier maakten. Dat zoude zoo gemaklyk niet gaan. Ik zou 'er wel een proces op waagen, al Len ik niet voor het voeren van procesfen. Laaten we, hernam Spreeuwenburg, ons eens houden by het voorbeeld van eene redery,- en vooronder» ftellen, dat duizend menfchen, onder welken eenige Renteniers, Kooplieden, Fabrikeurs, Trafikanten, XII. Stuk. L Mi-  162 ><§» Militairen,en Scheepsluiden, een genootfchap aangaan, ten doelwit hebbende om nieuwe ontdekkingen te doen, hunne vaarten Koophandel, mitsgaders bet vertier van hunne manufacturen en goederen te bevorderen; en voorts daar toe drie fchepen uitruilen: dat by de o vereenk omfl:, die zy maaken bepaald werde, dat Paulus PVelb eraaden, die, voor een tiende, deel neemt in dat genootfchap, het bewind over hetzelve zal voeren ; dat Nicokas Scheepman het opperbeleid zal hebben over den tocht; en dat, wanneer eenige ontdekking of verovering gedaan zal worden, Pieter Kloekhart daar over Gouverneur of Oppergebieder zal wee.zen. Zoutge meenen, dat, een diergelyk genootfchap aangegaan zynde, de leden van hetzelve bevoegt zouden weezen om Paulus Welberaaden, Nicolaas Scheepman, of Pieter Kloekhart van hun ampt te ontzetten, en andere in hunne plaats te ftellen? of zoodaange veranderingen te maaken, door welken de overeenkoma gefchonden, en aan deeze of geene leden daar door nadeel in hunne rechten toegebragt wierd? Ik verbeelde my, Myn Heeren, dat gylieden allen daar op neen zult antwoorden? Verders: zoutge meenen, dat het Opperbeftier, ef het recht om dat genootfchap te bellieren, oorfprongkiyk by die Vennooten beruftende was geweea. Zoo gy dit ftelt, dan verwart gy immers het recht om een beftier aan te ftellen, met het recht van beftieren zelf. Tot het eerfte was eik bevoegd met al of niet tot het genootfchap, zoo  zoo als het beftek lag, toe te treeden: maar tot hes Jaatfte konden de Leden, gezaamentlyk, niet bevoegd zyn, of het moeft by 't bellek en opgevolgde overeenkomft dus bepaald geweeft zyn. Als men nu verder nagaat, dat 'er geen recht tot een beftier van eene zaak plaats kan hebben, ten zy 'er die zaak eerft zy; zoo zultge daar al wederom eene reden in vinden, waarom het recht tot het beftier van een Burgerftaat niet oorfprongkiyk by het volk gelegen kan weezen, en alleen by hetzelve kan beruften, wanneer het by het aangaan van den Burgerftaat dus is bepaald en vaftgefteld, door het toetreeden van ieder lid, welk ieder in 't byzonder bevoegt was om 'er in te komen of uit te blyven. Het recht van beftieren is 'er niet, dan na dat de opdragt is gefchied; maar 't recht om een beftier aan te leggen is 'er voor dat 'er bepaald is, hoe en door wien het geoeffend zal worden. Deeze befpiegelingen zyn 't, welken, myns oordeels, den Geleerden Pufendorf aanleiding hebben gegeeven, om, gelyk ik het in ons gefprek te Woerden aangemerkt héb (St» IX. bladz. 113.) ten aanzien van het opkomen der Burgerftaaten, te ftellen, dat 'er twee overeenkorhften en een befluit in het aanleggen of oprichten van eenen Burgerftaat plaats hebben, {duplex pactum & unum decretum) ten einde daar uit de burgerlyke rechten en verplichtingen af te leiden: de eerfte overeenkomft zoude gelegen zyn in eene onderlinge verL % bind-  164 bindtenis om zich tot een lichchaam te vereenigen; daarop zoude volgen het befluit hoe dat lichchaam beftierd zal worden ; en voorts zoude de tweede overeenkomft beftaan in een verbindtenis aandezydeder geenen, die tot het beftier aangefteld zouden worden om hetzelve wel te oeffenen , en aan de zyde der anderen, om 'er zich aan onderworpen te houden.(PrjFEND. de Off. hom.&Civ. Lib. 11. C- VI, § 6.) Wy zullen niet treeden in een onderzoek, of waarlyk de een of de andere Burgerftaat ooit op die wyze is opgekomen of tot ftand gebragt; doch daar alleenlyk op aanmerken, dat, wanneer dit vooronderfteld word, men dan ook niet voorby kan van die tweeledige overeenkomft en dat befluit , aan te neemen, als opgeflooten liggende in den daad van die geenen, welken toetreeden om zich tot een Burgerftaat te vereenigen. De eerfte ftap derhalven ftrekt alleen ter vereeniging; en brengt geen Opperheerfchappy voort; maar het befluit, waar door het Oppergezag geregeld word doet het voortkomen. Dat gezag word dan eerft geboren door eene daad ; en het krygt zyn befiag door de tweede overeenkomft. Hoe zeer nu die daad het Oppergezag voortbrengt, zoo kan men echter niet ftellen, dat het Oppergezag by de reeds vereenigde Leden van den Burgerftaat was: zoo verre ging hunne vereeniging niet: even zoo wemig, by voorb., als Lieden, welken met eikanderen over een zouden komen om zaamen met een fchmt te gaan, en daar toe een fchuit lieten  tenhuuren, verftaan kunnen worden , dat zy het recht hebben om zaamen de fchuit te ftieren, zaamen aan 't roer te ftaan, en wat dies meerder is. Al hetgeen, wat uit hunne vereeniging voortvloeit, is alleen dit: dat, vermits het tot de weezendlykheid van een Burgerftaat behoort, dat die een Opperheerfchappy hebbe, dat 'er zy een facultas gubernandi Civitatem, zy mitsdien eene Opperheerfchappy zullen oprichten, en dezelve voorts regelen zoo als zy die gevoeglykft zullen oordeelen. Word 'er vaft gefteld, dat die by 't volk zal zyn, dan komt dezelve eerft tot het volk door dat befluit; en alle fchikkingen, welken 'er verders gemaakt worden, zyn banden, welken naderhand even zoo min geflaakt kunnen worden, als men af kan gaan van de voorwaarden, op welken men iet verkoft heeft. Deeze banden zyn het, welken by de Geleerden genoemd worden Leges fundamentales, grondwetten; en aan dezelven kan, gelyk het die zelfde Geleerden aantoonen , geen verandering gemaakt worden, zonder een eenpaarige bewilliging van 't volk, ten zy vooraf deswege iet bepaald zy. Uit de aangebragte leer van Pufendorf, vervolgde Spreeuwenburg, zietge het onderfcheid dat 'er is, tusfchen het gevoelen,dat oorfprongkiyk de Opperheerfchappy wel door een volk, by wyze van verbindtenis, aan deezen of geenen gefteld,en een Staatsform ingerigt kan worden, zoo als het door een volk beft geoordeeld word; en het gevoelen, L 3 dat  & materie te begeeven: myn bellek vereifchte alleen een betoog, dat een Opperheerfchappy niet oorfprongkiyk hy het volk beruft, of beruften kan, offchoon men aanneeme, dat eene meenigte van meufchen, by onderlinge overeenkomft, zich tot eenen Burgerftaat begeeven, of begeeven hebbende, uit dien hoofde, de eerfte aanleggers zyn geweeft van de Opperheerfchappye of Regeeringsform, volgens welke zy beftaan moet. Genoeg is het, dat ik dit uit den aart van alle Genootfchappen getoond hebbe; en tenens, dat in de aangeftelde form van Opperheerfchappy niet willekeurig tot veranderingen door het volk kan overgegaan worden. In hoe verre en in welke omftandigheeden een volk recht krygt, om eenige veranderingen te eifchen, of te begeeren, is iet, dat zeer moeijelyk te bepaalen valt; over het welk ik, gelyk ik U bereids te kennen gegeeven heb , liever myne gedachten niet wil uiten. Maar dit allenthalve ftaat by my vaft, dat de leer, dat het volk recht heeft, om ten allen tyde, wanneer het aan het zelve gevalt, de Staatsform en Opperheerfchappy te veranderen , eene leer is, die tegen alle gezonde begrippen van Burgerrecht en Burgerplichten aandruisfcht, en eene wyde deur open zet, om een Burgerftaat aan geduurige beroerten en eindelooze, Burgertwiften bloot te ftellen. Dus verre Spreeuwen burg. Ik laat het vervolg over tot mynen volgenden: ik zal onder deezen een Nafchrift, raakende de Propofitie van Z. D. Hoogheid omtrent de Politiële 4 ken  €K 168 ken Ampten , voegen, fteeds blyvende met waare en zuivere achting, Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer Geëerde Vriend! • "V- • Uwer Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den 22en Dec. 1783- Reinier Vryaart. P. S. Het is met de Propofitie van Z. D. Hoooheid ter Staatsvergadennge van Holland, op den pen Octob 1783. gedaan , ten aanzien van de Ampten en Bedieningen, als met meer andere zaaken: At Antiocbo non tam confihum, quam auttor dfplicebat. Lees zoo gy het nog met gedaan hebt, lees de Loffdykbeede'n van Hunne Hoog Mogende de Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, en van de Doorluchtige Princen m bet a oud Vorjlelyk Huis van Oranje en ïïasfm Tn towMellen, f>efta© ïtiet zag, hoe weinig op de gronden van Staatkunda gelet wordt, en hoe ras men 'er de voet van af ligr, als men zich door eenige andere voorwerpen laat verlokken en elders heen flingeren. Daarlaatende de verplichting van ZyneDoorl. Hoogheid, om de waaie Gereformeerde Religie te handhaaven, en voor het behouden en de bevordering van dezelve tewaaken, gelyk zulks aan de Heeren Stadhouders, by hoogft derzelver Commisfien, aanbevolen is; en welke verplichting, myns oordeels, genoeg was, om de voorzeide Propofitie , als zeer tydig, gepaft en voor eene welgeplaatfte zorgvuldigheid en oplettenheid aan te neemen ; vermits 'er even zoo veel en nog meer aan de Republieck gelegen moet zyn, dat 'er geen aanleiding gegeeven worde tot verzwakking of verandering van den waaren Gereformeerden Godsdienft, als tot het geeven van Ampten en Bedieningen aan Vreemden, vooral in een tyd, dat men zich over eene algemeene godvrucht niet beroemen, maar eerder over een geheel te niet loopen van dezelve beklaagen kan; hetwelk, myns oordeels, alleen genoeg was, om de zorgvuldigheid van Z. D. Hoogheid,als zeer voeg. lyk op de Propofitie van de Stad Schiedam komende, aan te zien; blootlyk acht geevende op de verplichting van Z. D. Hoogheid,om, uit krachte van Hoogftdeszelfs Commisfie , voor den waaren Cbriftelyken Gods. dienft te waaken ; deeze verplichting, zeg ik, daar laatende, cn flechts.gade flaande, dat men zich in onze dagen zeer weinig over den Godsdienft bekommert, in zooverre dat voorfteilen, op gronden van Godsdienft gedaan, opentlyk veragt, befpot, en als vruchten van huichelaary befchimpt worden; waar mede het bereids zoo verre gekomen is, dat men, om niet befpot, uitgejouwd , en voor een Schynheiligen uitgekreeten te worden , vreeft eenige voorfteilen op gronden van Gods dienft te doen, offchoon dezelvèn den Godsdienftonmiddelyk tot onderwerp hebben, zal ik, vooronderftellcnde , dat in de Commisfie van de Heeren Stadhouders niets van het handhaaven onzes Godsdienft gerept was, de zaak van een anderen kant, en enkel ftaatkundig, gelyk men fpreekt, onder het oog neemen. De vraag is dan eerftelyk, of de zorg, om geen anL 5 dere  deredan Leden van den waaren Gereformeerden Godt. dienjt met Politiecke Bedieningen begiftigd te hebben i ten tweede, of die zorg in Zyne Doorl. Hoogheid, op dien tyd, dat Hoogftdezelve daar van een blyk heeft gegeeven, te pryzen of te laaken is? Tot beantwoording van die tweeledige vraag, geef ik U vooraf de twee volgende aanmerkingen: i°. Dat het een algemeene regel van Staatkunde is, dat men zoo veel mooglyk, onder de Ingezeetenen van een Land, de eensgezindheid trachte te bevorder en , en daar en tegen alle gelegenheid tot oneenigheid pooge weg te neemen. 2?. Dat de Godsdienft by alle Staatkundigen erkend is voor den grootften fteun der Burgerlyke eenigheid. Grotius deswegen fpreekends in zyn Boek over den Oorlog en Vrede, Lib. h. c. xx. §. 44. haait verfcheiden plaatzen uitPlato, Plutarchus, Philo, Ariftotelrs en anderen aan, waar uit blykt, dat die den Godsdienft genoemd, aangezien en gehouden hebben , voor de fterkte van het Oppergezag; voor het Verband der Wetten en eener befchaafde difcipline; voor den band derfaamenleeving, en den grondflag der Wctgeeving 5 voor het kragtigfte aanlokfcl en een onbreekbaaren band der goedwillige vriendfehap; dat zy leeren, dat onder de Staats. zaakeD, die van den Godsdienft de oplet tendheid der Overheid boven allen moeten waakzaam houden, en welke gezegden mcerby dien Schryver voorkomen ,omzyncn Leez"ren te doen zien, dat de véfh'uftiglte geeiten ten allen tyde , den Godsdienft gehouden hebben voor het krachtigfte middel om eenen Burgerftaat gelukkig te doen beftaan; en dat zy van begrip zyn geweeft, dat 'er in een Burgerftaat weinig of geen goeds te wagten is , daar de Godsdienft verwaarloosd wordt. Aïque baud fcio, ( zegt Cicero de Nat. Deor. l i. c. ii ) anpietate adverfus Deos fublata, fides etiam £? Jocietasbumani generis, ttna excellentijjima virtus, Juftitia toUatur, by H. de Groot 1. c. aangehaald. Neem niet kwaalyk, dat ik U zulke algemeene bekende waarheeden voordraage : indien ik eenen anderen tyd beleefde, zoude ik het niet doen: in deezen achteik het ten uiterfte noodzaaklyk: dezelfde verlichte g£efr.cH, welken aan 't omwroeten van de tegenwoordige  %>< I?I >«§» dige Staatsform zyn, fchynen niet minder yverig om de begrippen van 'Godsdienft te verzwakken, en het handhaaven van den waaren Cunjtelyken Godsdienji even zoo ondienftig, 'als dat der Stadhöuderlykfi Regeering te doen keuren. Dit beweegt my, om cot eerfte grondbeginfelen op te klimmen, en hier nog woorde'yk de § 9. van het IV. H I. B. van het werkje van Pept ndorf, over de plichten van den menfeh ea burger, af te fchryvén. Het heeft boven dien zyn nut, dat men ,cp zekere tyden, de gedachten over zeke re zaaken verlevendige: hetgeen oud is , raakt zomwyl in 't vergeetboek; ende overdenkingen van Püfendurf over deeze ftoffe zyn te fraai om dit lot te ondergaan. Dus fpreekt deeze Staatkundige Schryver. „ Het is ondertusfchen de moeite wel waardig, dat wy ,, een weinig onderfcheidenlyker de weidaaden, die het ,. menfchelyk geflacht door den Godsdienft verkrygt, over,, wegen ; op dat het blyken mag, dat die in waarheid de „ uüerfte enfterkfte band der menfchelyke faamenleeving is. ,, Indien men in dre Vryheid, die wy van natuure hébben, ,, de vrees van een Goddelyke magt wegnam, zoo zoude zoo 3, een, die zich op zyn eigen kracht betrouwde, aJle g"„ weidenaary, over anderen, die zwakker waren dan hy , „ mogen pleegen; ja de eerbaarheid, oprechtheid, en zedig„ heid, zouden by hem niets anders dan ledige woorden» ,, zyn te achten ; veel min zoude hy , door eenige bewy„ zen, om rechten bdlykheid te doen, willen overredet „ worden ; maar eerder door de drift van zyne ondeugd het ,, tegendeel uitvoeren/ Daar en boven, ftelt den Godsdienji eens ter zyde, wat zoude dien inwendigen band der ge„ meenfehap niet altyd flap en krachteloos zyn V de vrees ,, van een tydelyke jiraf, de trouw en gehoorzaamheid aan „■ zyne Overheid gezwooren, de eerbied, die wy hun ver,, fchuldigd zyn, te gelyk met eene dankbaare erkentenis, „ van dat wy door hunne ontzaggelyke hooge Regeering, ,, de gunft genieten, dat wy daar door van aUeellende, die „ een ftaat der natuure zoude kunnen aanvallen, befchermd „ worden; dit alles, zeg ik , zoude niet genoegfaam zyn, ,, om ongeregelde menfehen binnen de paa'en van hunnen „ plicht te houden; want in dat opzicht, zoude dit fpreek,, woord zekerlyk piaats hebben , Hy, die geen dood vreeft, „ kan nooit gedwongen worden; en de zulken daar geen vreeze „ Gods in is, valt niets verfchrikkeiyker dan de dood. Hy, „ die  m m >© „ die het van zich zei ven kan verkrygen, die te veracb„ ten, dewelken over hem gefteld zyn, kan onderneemen „ wat hem behaagt, en trachten alles te doen, waar toe „ hem geen fchyn van reden of eenig voorwendfel kan ont„ breeken , al waar 't, om zich zelf van de ongemakkelyk„ heid, daar hy fchynt onder te liggen, met onder eens „ anders bevelen te flaan , te bevryden; of dat hy, voor „ zich, die voordeelen tracht te genieten, die aan hun, welken airede regeeren, toebehooren; te meer, wanneer „ hy zich zeiven verbeeld, dat zyn voorneemen r'egtvaai„ dig is, of, om dat die geenen, die reets het roer der „ Regeeringe in handen hebben, fchuldig zyn aan wanbe,, ftier , of dat hem dunkt dat hy de zaaken in een veel be„ ter plooi zoude kunnen fchikken en beftieren. Hier toe „ kan zich wel haaft eene gelegenheid, tot zoo een voor„ neemen op doen , 't zy uit gebrek van pmzichtigheid in „ den Vorft, of uit behoor lyke voorzorge van zynperfoon, ,s want in de daad , in zoo eenen ftand der zaaken, is geen „ beter lyfwacht, dan die over zich zelf de wacht houdt; „ ook wel van een magtige i'zaamenzweering, of in een tyd „ van buitenlandfchen oorlog, in eenen afval tot de zyde „ der vyanden. Behalven dat, zoo zyn byzondere perfoonen ,, zeer genegen, om eikanderen te verongelyken; en, dewyl men in de menfchelyke Rechtbanken, over een bedree,, ven daad zittende om vonnis te vellen, handelt naar „ ftukken en bewyzen, zoo zouden die fnoodheden, die daar ,, omtrent in 't verborgen , en zonder getuigen gepleegd „ waren, door eenige ftreeken, of 'c geen men een gaau„ wigheid des verftands noemde, wel verduifterd kunnen „ worden, in walk geval de verongelykte zoude trachten „ zich zeiven te richten, om voldoening te krygen. We,, deiom, niemand zou 'er gevonden worden, die werken „ van weldaadigheid , of vriendfihap zoude willen doen, ,, dan uit verwachtinge van baarblykelyke eer en voordeel. „ Uit welken alles zoude volgen, ( veronderftellende, dat „ 'er geen ftraf van omhoog te wachten was) dat niemand „ eenigen ftaat zoude kunnen maaken, op eenige verzeeke,, ring of trouw van een ander, en zoo zouden zy altyd „ onder den anderen angftvallig zyn, en leeven in eene ,, onderlinge vrees en naayver, tot dat eindelyk de eene ge„ buur door den anderen zoude bedrogen en befchadigd ,, worden. De Regeerders zouden alzoo weinig genegen,, heid hebben, als die geregeerd worden, om deftige en „ pryswaardige verrichtingen uit te voeren; want, indien ,, hy, die regeerde, zich niet verplicht vond door den „ drang der gewisfe , wat zouden niet alle bedieningen , ja „ de  „ de geregtigheid zelve veil raaken ? en zoo een in alles zyn eigen voordeel zoeken, door 'c verdrukken zyner onderdaanen , voor wien zy ook altyd in vreeze zouden „ zyn van eenigen opftand; dewyl zy voor vaft zouden ftellen, dat 'er geen zekerder middel zoude zyn om zich. zeiven te bewaaren, dan die zoo moedeloos en zwak te ,, maaken, a's 't mooglyk was. Wederom de onderdaanen ,, aan de andere zyde, ftaande in vreeze door de gewei,, denaary van hunne Regeerders, zouden altyd naar gele„ genheid van müitery zoeken, alhoewel zy ter zelfder „ tyd, wantrouwende en vreesachtig voor eikanderen zou„ den weezen. Het zelfde zoude gefchieden omtrent de „ Getrouwden; uit eenig opgeraapt verfchil zouden zy arg„ waan vatten, tot dat de een den anderen, of door ver„ gift, of dergelyke eene heimelyke wyze van doen, van „ kant zoude helpen; ja een geheel huisgezin zoude zoo„ daanig gevaar onderheevig zyn : want dat is klaar: zon„ der Godsdienft is 'er geen gewisfe, en zoodaanige heimelyke „ fnoodheeden zouden niet gemakkelyk vallen om te ontdek,. ken ; dewyl die niet anders , dan alleen door de geftadige ,, prikkelingen van 't geweeten en inwendige verfchrikkin,, gen in 't licht zouden komen, waar door zy die zelve „ aanwezen. Waar uit blykt van hoe grooten belang het „ is voor 't menfchdom, dat alles in 't werk gefteld word, ,, om de Ongodiftery uit de waereld te bannen', en met wat ,, ydele dwaasheid die menfchen bezeeten moeten weezen , ,, die hun aanzien^zoeken te verkrygen, met uitmuntende „ Staatkundigen te weezen , en die tot alle ongebondenheid, „ ja ongodiftery zyn overgegeeven ". Pufendorf geeft onder de gevolgen van de ongodsdienftigheid op, dat-zulken , daar geen vreeze Gods in is, die van zich zeiven kunnen verkrygen die te veragten, welken over ben gejteld zyn, onderneemen kunnen wat hun behaagd, en alles trachten te doen waar toe bun geen fcbyn van reden of eenig voorwendfel kan ontIreeken; alwaar 't om zich zeiven van de ongemaklykheid daar zy schynen onder te liggen, met onder eens anders bevelen te staan, te bevryden; of i)at zy, voor zich, die voordeelen tracht e nte genieten, die aan hun, welken alreeds regee- ren, toebehooren; te meer, wanneer zy zich zeiven verbeelden dat hun voorneemen recbtvaerdig is, of om dat die geenen, die reeds bet roer der Regeeringe in ban- den  den hebben, fcbuldig zyn aan $ is tot bevordering van een gelukkig leeven, en de? eensgezindheid omtrent den Godsdienft een middel om den band van eenig heid onder de Ingezeetenen minder zwak te maaken: waar by nog komt: 4°. Dat in een Land, in welk verfchillende Godsdieeften toegelaaten zyn, en een hcerfchende Godsdienft is, het belang van Staat vordert, dat de heerfchende Godsdienft gehandhaafd, gefterkt en bevorderd worde, en de Ingezeetenen zoo veel mogelyk aangemoedigd, om 'er-in te blyven, of tot denzelven over te gaan, als een allergefchikft middel om de eenigheïd onder de Ingezeetenen te bewaaren en te bevorderen. De Schryver der Loffelykbeeden van HH. HH. MM. de Heeren Staaten Generaal, enz,, by den aanvang van dit P. S. aangehaald , bedient zich onder anderen van de zorgvuldigheid der Romeinen, der AtheDienzers, der Chineezen omtrent den Godsdienft, ten voorbedde hoe de Volken gewaakt hebben, dat mie* mant nieuwe Godsdienften mogten invoeren. 5°. Dat, indien dit in alle Landen, van wat Staatsform zy zyn mogen, betracht moet worden , zulks nog meer behartigd moet worden in een Land, daar de Staatsforrn en de Burgerlyke laamcnleeving beiden van dien aart zyn, dat de band van eenigheid zeer zwak is; want niemand, geloof ik, zal willen ontkennen, dac 'er ineen Land, daar ligt oneenigheid geboren wordt, nog meerder voorzorg, en voorziening tegen oorzaaken van tweefpalt gebruikt moeten worden, dan in een Land , het welk met die kwaal niet behebd is: en dat men daar omtrent ook zorgvuldiger moet zyn in een Land, daar men de uitwerkfels van oneenigheid zoo gemaklyk niet fluiten noch bedwingen kan, dan ïn een Land alwaar het Oppergezag, door zynen enkelen wenk die uitwerkfels kan doen ophouden. Men dient in 't oog te houden, dat, hoe het met een Laniibeftuur moge geleegen zyn, het zy dat die in het Monarcbaale, in het Ariftocraticque of Democraticque valle, en meer of min naar deeze of geene van die drie hoofdformen overhelle, vooral getracht moec worden alle gelegenheeden en oorzaaken van tweefpalt voor te komen onder die geenen, weiken deel aan het publiek bewind hebben, en dus in bedieningen zyn, die men politieke ampten noemt. Daar  <& Daar nu verfchillendheid van geloof in het ftufc van Godsdienft, uit hoofde der menfchelyke driften en gemoeds neigingen , altyd aanleiding geeft tot verdeeldheid en tweefpalt, en daar deeze verdeeldheid en tweefpalt invloed hebben op het oefFenen van bedieningen tot het publieck bewind behoorende, zoo is het by alle Staatkundigen voor een grondregel gehouden, om in een publieck bewind , of in politieke bedieningen geene anderen te gebruiken , dan zulken, die eensgezind van Godsdienft zyn; en, in Landen, daar verfchillende Godsdienftoeffeningen plaats hebben, zulken, die van het geloof, door de Opperfte magt voor de waare erkend, zyn. Deeze aanmerkingen op onze Republiek toepasfende, zal men bevinden, dat'er geen Staat is, in welken zoo veel zorg gedraagen moet worden tot handhaavingen bevordering van den aangenomen Godsdienft, dan in den onzen : voor eerft, om dat de Staatsform, anders gezegd 's Lands conftitutie, zoodaanig gefteld en van dien aart is, dat 'er niet dan te veel oorzaaken van oneenigheid plaats hebben: — ten tweede,om dac 'er z»o veele gezindheeden zyn toegelaaten; en zelfs onder den aangenomen Godsdienft zoo veele verfchiilendheeden van byzondere verkiezing plaats hebben, dat de Godsdienft by ons eene zwakke eenigheid voortbrengt, of, zoo men wil, minder eenigheid dan het wel behoorde, en, om die reden, ook minder hartelykheid onder de Belyders van den hervormde Godsdienft voor hunne geloofsgenooten. Die, welken buiten de groote Kerk zyn , gedraagen zich daar omtrent beter. Roomfchen bevoordeelen Roomfchcn; zoo ook de Remonftranten; de Doopsgezinden. Elk van die gezinten gaat ter markt by die van zyne Kerk. — Ten derde.": onze Staatsform is ook niet van dien aart, dat 'er eene fpoedige voorziening tegen inkruipingen kan gefchieden. Een Keizer van Duitfchland, een Koning van Pruisfen, en zulke Vorfttn of Overheeden geeven bevel, en 't wordt uitgevoerd. Ryft 'er oneenigheid onder de Onderzaaten, terftond wordt 'er de plak op gelegd. In diergelyke Landen is de oneenigheid, uit verfchil van Godsdienft fpruitende, in haare uitwerkfelen zoo veel niet te vreezen, als wel in een Land, waar  <8K W ># waar de daadlyke oefFening der gebiedende Magt, over zoo veele verfchillende fchyven moec loopen, eer zy ïn beweeging kome, en haare werking verrichte. Om alle deeze redenen meen ik te kunnen befluiten , dat, vooral in ons Land , de onverschilligheid omtrent d'^n Godsdienft zeer fchadelyk en gevaarlyk is, en 'er zorgvuldig getracht moet worden, om den aangenomen of hferfchenden Godsdienft te bevorderen , en alle aanleiding om dien afbreuk te doen, voor te komen en tegen te gaan. _ Menfehen, uit hoofde van byzonder geloof te vervolgen, dan wel dezelven, om die reden, buiten de bedieningen van 't algemeen bewind te houden, zyn twee zeer verfchillende zaaken. De verdraagfaamheid moet nooit zoo verre gaan, dat zy, of geheel of gedceitelyk , dat geene wegneemt, waar door de band van eenigheid tusfchen de Ingezeetenen verzwakt, en de bron van oneenigheid vloeiender wordt. He6 is dan niet alleen natuurlyk , niet flechts dienttig , maar volftrekt noodzaakelyk, dat in een Staat, en vooral in eenen S>aat, als onze Republiek, aan die van den openbaaren Godsdienft eenige voordeden en voorrechten gegund worden, boven die van andere gezintheeden; en dit niet flechts, om de Ingezeetenen minder geneigdheid tot andere, en meer aankleeving aan den geveftigden Godsdienft te doen krysen, of behouden; maar ook om den band van eenigheid fterker te maaken. Immers, zoo de natuurlyke neiging der menfehen hen, door eensgezindheid van Godsdienft, tot eikanderen trekt, moet men zekerlyk, wanneer de bedieningen in handen ftaan van lieden van verfchillende gezintheid, eene ongelyke behandeling in die bedieningen verwachten: zyn de ampten en bedieningen van meerder gewigt, dan zullen er niet alleen uitwerkfels van eene ongelyke bediening, maar zelfs van Hechte behandeling, kwellingen, en wat dies meerder is, uit ontftaan. Hoe fterk werkt het verfchil van geloof niet , en welke g/volgen heeft. de haat, daar uit fpruitende, niet gehad? De Roomfchcezinden klaagen, en misfehien met reden, dat zy kwaalyk behandeld worden. Zouden zy het ons mee betaald zetten, als zy 'er gelegenheid toe hadden* XII, Stuk. M Denkt  Denkt men, dat de Mennonieten, in ampten of poften, gefteld, de gelegenheid zouden laaten loopen, om de Gereformeerden te doen ondervinden , dat zy den baas kunnen fpeelen? Breng dit over tot ampten van aanzien , en op de Regeering betrekking hebbende, welk een harrewarren zoude daar niet uit ontdaan? daar de begrippen van Godsdienft uit de raadflagen niet te weeren zyn, en de verfchiilendheid van die begrippen niet dan oneenigheid in de raadflagen kan voortbrengen? De grootfte kunft van het Staatsbeituur ligt iti de bekwaamheid van de menfchelyke hartstochten te kunnen bedwingen, en, als ik my eens zoo mag uitdrukken , van ter regte plaatfen dammen en dyken té leggen, om haare uitwerkfels voor te komen, te fluiten , en tegen te gaan, eer dat dezelven de overmacht gekreegen hebben; even gelyk men dammen en dyken gebruikt om den geweldigen aandrang van opgezette ftroomen en golven te keeren. Derhalven vordert de gezonde Staatkunde, dat in een Land, vooral als 't onze, de ampten en bedieningen aan geen anderen, dan aan Kerkgenooten van de heerfchende Kerke, gefchonken worden. Men moet (zegt men) in 't ftuk van Godsdienft verdraagfaam zyn ; derhalven moeten alle gezinten in alles, en dus ook tot 'sLands ampten en bedieningen een gelyk recht hebben: dit is een valfche redeneering, die zelfs tegen de natuurlyke betekenis van 't woord verdraagfaam aanloopt, dewyl dit woord in den geen, die verdraagt, een recht vooronderftelt, welk die geen, die verdraagen wordt, niet heeft. Die verdraagfaambeid vooronderftelt altyd uit haaren aart, dat die plaats heeft, voor zoo veel die, welke dezelve gebruikt, 'er niet te veel door lydt: de verdraagfaamheid in 't ftuk van Godsdienft is altyd ondergefchikt aan de noodzaaklykheid, om in den Burgerftaat dat geene voor te komen, het welk tweefpalt, oneenigheid, en burgertwjft kan baaren. Onze Republiek heeft aan de eene zyde tot grondregel, om verfchillende gezinten in haaren boezem te verdraagen, en onder deburgerlyke befcherming te houden; zy heeft ook altyd tot een grondregel gehad alles te vermyden, wat uit verfchil van Godsdienft, de noodige eenigheid /  179 >$ held en ruft onder de Ingezeetenen zoude kunnen ftooren. Overal, zeggen onze nieuwerwetfche Patriotten, ziet men de ver draagfaambeid in 't ftuk van Godsdienft ten troone ftygen, en zouden wy nu onver draag faam worden, en minder toegeevende zyn, omtrent het geloof in zaaken van Godsdienft, dan de Keizer ? Het is by anderen reeds opgemerkt, dat men van 't geen in 't eene Land gefchied, geen befluit kan trekken tot het geen in een ander Land behoord te gefchieden, In Ryken of Staaten, daar men heden bouwt, morgen het gebouwde omverre haalt, kunnen zaaken beproefd en ondernomen worden, daar men in Landen van een anderen aart zich voor moet wachten. Het ftrookt opk niet met de gezonde reden, dat men zegge; die Koning, die Vorft, die Overheid, geeft verlof aan alle gezinten, om hunnen Godsdienft openbaar te oeflenen, en daar toe K.rken te nichten, en wat dies meer■der is ; derhalven moeten wy het ook doen, willen wy verdraagfaam heeten : nog minder ftrookt het, wanneer men 'er uit befluit; derhalven moet 'er by ons geen onderfcheid van gezinten meer plaats hebben; de ampten en bedieningen voor alle gezinten gelykelyk open ftaan. Alles , gelyk ik het zoo even aanmerkte, dient ondergefchikt te blyven aan het bezorgen en bewaaren der eenigheid, en 't verwyderen van oneenigheid. De bekwaamheid van 't Staatsbeftuur ligt grootendeels in het wel kennen der gelegenheid van eenen Scaat, om deeze of geene maatregelen te kunnen draagen en veelen; even als de bekwaamheid van een Veldheer grootendeels beftaat in het wel beoordeelen, of de plaats, daar hy zich bevind, deeze en geene fchikkin^en toelaat dan niet. De tegenwoordige Keizer bewyft verfcheide gunften aaa den Onroomfchen. Kan de Vorft of zyn Opvolger morgen van begrip en maatregelen niet veranderen ? Kunnen in onzen Staat de veranderingen zoo gemaklyk en fpoedig gefchieden? De Keizer, de Koning van Frankryk, en andere Monarchen zouden, zonder gevaar, lieden van allerley gezinte in bedieningen konnen ftellen, om dat zy 't vermogen hébben van dezelve, op de eerfte ondervinding van ondienft, af te zetten. Zeude dit by ©ns kunnen gefchieden? M 2 Het  Het zyn, ïoo ik meen, alle deeze aangehaalde rede« Hen, welke met meer anderen (behalven de Godsdienftlyke verplichting tot het handhaaven vaa den Godsdienft, welken als den eenigften ivaaren door de Hooge Overheid is aangenomen ) al van den aanvang van de Republiek tot een Staatsregel van deezen Vryea Staat hebben doen vaftftellen en aanneemen, van maar eenen heerlchenden Godsdienft te houden en anderen te verdraagen. Op dien grond is het dan ook, en niet uit een grondbegmfel van bygeloof, van haat, van onverdraagfaamheid ( hoedaanig men het tegenwoordig wel zoude willen doen gelooven ) dat in de Unie tusfchen de Ridderfchap, Edelen en Steden van Holland gedaan tot Dordrecht den li« July 1575. gefteld is geweeft. „ Ende „ aangaande de Religie, zal zyne Excellentie admit„ teeren en hanthouden de oeffening van de Gereformeerde Euangelifche Religie, doende furcheeren en,, de ophouden d'exercitie van de Roomfche Religie... ,, zonder dat Zyn Excell. zal toelaaten, dat men op ,, ymants geloof ofte confcientie zal inquireeren, ofte „ dat ymant ter caufe van dien eenighe moeyenisfe, „ injurie, ofte letfel aangedaan zal worden ". En dat msgelykfch in het verbond tusfchen Holland en Zee•land van den ijm April 15-76. gefteld word. „ Ende „ aangaande de Religie zal zyne Excellentie admittee„ ren en hanthouden de oeffening van de Gereformeer„ de Euangelifche Religie, doende furcheeren en op« „ houden d'exercitie van alle andere Religiën, den „ Euangelio contrarieerende, zonder dat zyn Excell. „ zal toelaaten, dat men op yemants geloof ofte con„ fcientie zal inquireeren, ofte dat iemant, ter caufe „ van dien, eenige moeyenis, injurie, ofte letfel aan„ gedaan zal worden, doende vorder de oefFeningen „ der voorfeyde Religie aangaande, ftellen alfulcke „ goede ordre, als naer ghelegentheyt der faecken, „ en de conditiën van den Steden, ten meeften ghe„ ruftigheyt en commoditeyt van de Gemeente, en„ de zonder vermindering van Godts eer bevonden „ zal werden te dienen ende te behooren, oock met „ advys van den Staaten, is 't noot ". Hier uit ziet men, dat het begrip van 'sLands Vaders,  # ders, in dien tyd, is geweeft, aan den eenen kant, dat 'et maar ééne Religie behoorde geoeffend te worden; I dat is in openbaare Kerken, met die folemniteiten; welken aan den publycken Godsdienft,hier te lande, eigen zyn; dat de excercitie van alle andere den Euangelio contrarieerende, behoorde te cesfeeren; en dat, aan de andere zyde, niemant in zyn geloof of con3 fcientie geinquireerd, of moeyenis, injurie, of letfel ji aangedaan zoude worden: een bewys, dat 's Lands ! Vaders, indien tyd, begreepen hebben, dat, tot ruft van den Staat, maar ééne Religie geoeffend, doch teffens alle andere gezindheid verdraagen moeft worden. Dit begrip van 's Lands Vaderen blykt even zoo klaar in hunne verklaaring, (Refol. van Holland 14e» Juny 1S83. G. PI. B.) alwaar gezegd word, „ dat „ de Euangelyfcbe Gereformeerde Religie, daar van „ de exercitie openbaarlyck is toegelaaten ende aangenoo3, men gebruikt te voorden, ende oock tegenwoordelyck „ in 't openbaar gepredickt endegbeexerceerd voord, zal worden gemaintineerd ende befchermt alomme bin„ nen de geünieerde Provintien, zonder de openbaare „ leeringen ofte exercitie van eenige andere Religie in 3> de jegemivoordige geünieerde Provinciën toe te laaten, ,, ende voorts andere in den Verbonde toe te laaten , „ achtervolgende den inhoud van defen Artyckele! " Het was zekerlyk niet uit eenen haat tegen andere gezintheeden, of uit eenen geeft van onverdraagfaamI heid of van bygeloovigheid , dat de Staaten van HolI land, in die tyden, van begrip zyn geweeft, dat 'er i in de zeven Vereenigde Nederlanden geene andere openbaare leeringe ofte exercitie van eenige andere Religie, dan die van de Euangelysche Gereformeerde Religie , nochte ook anderen in den Verbonde zouden 1 worden toegelaaten; maar om dat de eenigheid en ruft, en dus ook de eendracht nog beter bewaard en gefterke word, door een gelykformigheid van Godsdienftelyk geloof, en daarentegen door verfchillendheid van geloof in 't ftuk van Godsdienft, verzwakt en gekrenkt word. Het is gewisfelyk al mede niet uit eenen byzonderen haat tegen de gezintheeden buiten den Gereformeerden Godsdienft zynde, even zoo weinig als üit bygeloof en onverdraagfaamheid, dat in den jaare M 3 *6sL  1651. de Vereenigde Geweften eikanderen beloofd heb- ' ben, om te blyven maintineeren de Gereformeerde Religie, volgens het Synode van Dordrecht, ende invoegen dezelve op dien tyd hier te Lande in de Publycke Kerken wierdt geleerd; maar om dat (Propofitie van Holland , by Aitzema, He'Jlelde Leeuw, Ed. in 4? bladz. io2.) de bar.dbaavinx van den Gereformeerden Godsdienft, nevens bet verband van de Unie van den jaare 1579, ende bet aanbonden van nodige en genoegzaame Krygstucbt voor het voornaamste middel wierd aangezien en gehouden , om de zoo wenjchelyke eenigheid, en de rust van binnen en van buiten, aanzien by Vrinden, ende ontzacb by Vyanden te houden. Het zyn de woorden van de Staaten van Holland, gebruikt even na den dood van Willem den II. glor. ged. op een tyd, dat 'er geen Stadhouder was, en de grond gelegd werd, om den Staat buiten Stadhouderlyk beftuur te houden ; en het is ook op het Advys Provinciaal van Holland cn Weftvriesland, dat, by de andere Provintien, geapprobeerd en aangenoomen i?: „ dat de faiutaire Refolutien en de decreten ter Genera„ liteit genomen op de invoering van de Politique Re„ formatie in de Meyerye van 's Hertogenbofch en andere quartieren van gelyken nature, eenmaal ef„ fedtive in alle haare Poinften ende Articulcn zullen „ worden geëxecuteerd, ende dien volgende geene Bailj, luwen, Schouttetten, Secretarisfen, Vorfters, ende Officieren, aldaar voortaan zullen mogen weezen, „ als die zyn van de Gereformeerde Religie ". Zynde vervolgens by de Staaten Generaal tot handhaaving • van de wAare Cbriftelyke Gereformeerde Religie, op den i7cn January 1651. genomen eene Refolutie, aldus beginnende: „ De Staaten van de refpective Provin,, tien hebben verklaard, gelyk zy verklaaren mits „ deezen, dat zy elks in den haaren zullen vafthouden ,, ende maintineereo de waare Cbriftelyke Gerefor„ meerde Religie, gelyk als dezelve alomme in de „ Publycke Kerken deezer Landen jegenswoordig werd „ gepredickt ende geleerd, mitsgaders in den jaare zes„ tien honderd négentien by de Synode Nationaal, „ gehouden te Dordrecht, is beveiligd ", waar na op den ioen February 1651. een Plakaat van Hunne Hoog Mo-  & den te bezigen tegen Lieden, welke toonen even zoa woelziek tegen den Godsdienft, als tegen de Stadhouderlyke Regeering te zyn, waar toe zoude dat baaten i Het zyn geen eerbiedigers van Godsdienft, maar verzaakers van Godsdienft,zoo wel als van orde, vrede en ruit wier paden wy moeten nafpooren, wier argliftigheid wy moeten ontdekken, wier poogingen wy moeten vervdelen; en onder welken de Mennos- or Doopsgezinden ( de goeden niet te ca gefprooken ) de eerfte plaats bekleeden, en de leidfeïs houden. Gy behoeft ^r U niet over te verwonderen, noch te denken dat ik iet by zonder» tegen die Seöe heb. Zie wat van haar afkomt, en oordeel. Al voor lang, Myn Vriend, is die Scfte bekend geweeft voor 't geen zy nu toont te weezen, „ Men zie die Lafteraars (dus fpreekt Graswinkel in zyne Nafpooringen van bet Recht van Hoozlte macht bladz. %i ) ,, die de aardfche macht bo„ ven de Goddelyke verheffen. Men werp zyne oogen op de onbezinde Mennonyten, die haare gepretendeerde Cbriftelyke vryheid boven Gods inftellingen drvven, en loochenen dat het den Chriften vry ftaat " hei Hooglte Macbts Recht zich aan te maatigen ofte te erkennen ". Dus heeft voor omtrent honderd twintig jaaren de beroemde Dirk Graswinkel ons een fleutel ter uitlegging van al het geen, wat ons de hedendaa^fche Mennonieten vertoonen , gegeeven. Vaar wel, Myn Vriend, en beoordeel myne aanmerkingen, die al mede hier onder de hand wydloopiger zyn geworden dan ik het my had kunnen verbeelden. Maar vooral neem in overweeging hoe verre fommigen door de partyzucht verblind en vervoerd moeten zyn, van te vallen op eene Propofitie des Stadhouders, (trekkende tot bantboudinge van de waare Cbriftelyke Godsdienft, in een tyd , dat men dien Godsdienft opentlyk befpot, en, als door dwang ingevoerd, in verachting brengt, daar de Propofitie van Schiedam zulk eene natuurlyke aanleiding gaf, om de aandacht van 's Lands Vaderen op dien ondermynden grond van ons Staatsgebouw wakker te maaken.  SK 186* HONDERD-EN-EERSTE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer geëerde vriend! Myn laatftgezondene behelsde de aanmerkingen van Spreeuwenburg over de gevaarlykheid der leere, die hedendaagfch door fommigen, met opzichte op de Volksregeering, gepredikt word; naamlyk, dat het Volk rechtheeften, ten allen tyde, wanneer het aan het zelve gevalt, de Staatsform en Opperheerfchappy te veranderen; eene leer, zeide Spreeuwenburg, die tegen alle gezonde begrippen van Burgerrecht en Burgerplichten aandruifcht; en eenen wyden deur open zet, om den Burgerftaat aan geduurige beroerten en heete Burgertwiften bloot te ftellen: want (voegde hy 'er by) en hiermede kom ik tot eene nadere cverweeging, waaromtrent bereids al het een en ander te vooren is aangeroerd, als men eens nagaat , hoe onwis de betekenis van het woord Volk is, dan zal die oorfprongklyke Heerfchappy, of Oppergezag nog vry wat meer bedenking baaren. In den uitgeftrekten zin betekent dit woord de geheele meenigte, van wat ftaat of beroep de leden, die de meenigte uitmaaken, mogen zyn; gegoed ®f ongegoed; verftandig of onverftandig; fterk of zwak;  m -87 zwak; regt of kreupel: ieder is natuurlyk aan elk gelyk, en volkomen vry. Wanneer men nu ftelt, dat het Oppergezag oorfprongkiyk by het volk beruft, en dat uit dien hoofde het volk recht heeft, om die Opperheerfchappy zelf te oeffenen , wanneer het zelve zulks goed vind, dan moet men teffens aanneemen, dat de Heeren van de Jordaan en Joodenhoek (om by ons aangebragt voorbeeld te blyven) daar even zoo zeer toe bevoegd zouden zyn, als die van de Heeren- of Keizersgragt. En wat meenigte zoude dit maaken? Breid dit eens uit tot alle onze Geweften, over de Bewoonden van on^e Heerlykheden en Steden;met een woord, over de geheele meenigte, van den Prins af tot den boereknecht toe. Wat zal 'er uit voortvloeijen? Maak 'er u een fchildery van, gelyk van eene wintervreugd, daar men lieden van allerlei foort, beftaan en beroep, met narre-en andere fleeden, op fchaatzen en platvoets op 't ys ziet wemelen: en wat zal dit fchildery vertoonen? Het belaglykfte wanbegrip dat in de hersfenen van een menfch konde vallen;zoo ras gy u zult willen voorfteilen, dat die meenigte zich zelve als een lichchaam m beweeging zal brengen. Gy fpreekt daar van winter-vreugd, zeide Van Middelen: daar hebtge een fraai ftukje, al een vaa de mooiften die ik in dien fmaak aangetroffen heb, met een op eene fchildery wyzende, welke m de boekery van Schrandergeeft hing. Spreeuwenburg keek om: de d ja, zeide  # fthaatze-ryders word gegeeven. De Heeren, die Liefhebbers zyn van 't fchaatze-ryden, weeten, dat, alsge met een langenfieep, voor al tegen wind opryd , gy vry beter, fterker, en gemaklyker voortgaat, dan ieder op zich zei ven: zy weeten gewisfelyk ook, en dit ftaat hier voornaamlyk op te merken, dat elk der geenen, die den fleep uitmaaken, dan niet moet zwieren, zwaaijen, en uitflaan, zoo als hy 't alleen zoude doenj maar dat zy allen den flag van den eerften moeten houden; dat zy dan eikanderen goed doen en helpen, hoe weinig hunne beweeging zy; daar in tegendeel, wanneer zy maar eenigzins van den flag afraaken, terftond de gang verhinderd word: zoo dat de fleep onmooglyk in zyn geheel kan blyven, zoo ras als 'er zyn die op hun eige zinlykheid willen ryden, en van den flag van den Voorryder afgaan. Men kan 'er nog by aanmerken, dat zoo ras als 'er een by komt, dezelve terftond van zyne natuurlyke vryheid , om naar eige verkiezing uit te flaan en te ryden, afziet, en zich ftilzwygende verbind, om met de overigen flag te houden; dat het niet evenveel is hoe die fchaatze-ryders zich houden; want als zy zich by hunne rokken of kleeren willen houden,zoude het niet gaan; maar dat zy zich wel vereenigd vaft moeten houden 3 om van den flag niet te geraaken: zoo lang'men flag houdt, gaat het wel; maarzoo dra als die ontbreekt is het gedaan; men raakt in elkanders fchaatzen , men valt, men bezeert zich ; kortom,  om, men word gedwongen om van de party af te zien, en dikwyJs gaat men met bebloede koppen naar huis. Let wel, zeide Spreeuwenburg , dat de vereeniging van de fchaatze-ryders op verfchillende wyzen kan gefchieden: fommigen doen het, met eikanderen de hand toe te reiken; anderen met een ftok: dit kan ook tot een zinnebeeld dienen, dat de vereeniging , door welke éene meenigte tot een Burgerftaat gebragt word, op verfchillende wyzen kan gefchieden, mits de vereeniging vaft zy: en dat, zeide Schrandergeeft , 'er één moet weezen, die den gang geeft. Even als op een concert, zeide ik, welke al mede tot een zinnebeeld van eenen Burgerftaat geromen kan worden. Daar moet'er één weezen, die toon en maat geeft. De ftreek van de eerfte 'viool moet het orcheft in orde houden: als elk de maat en de tempo's naar zynen fmaak wil houden, dan maakt het een ellendig muzyk. Dat is zoo , zeide Goudgaarder. Ik heb , als myn Vrouw een muzyk partytje hield, en ik myne opmerking maakte, op het ftellen van de inflrumenten, het roepen van geef eens a, en het praludeeren van de liefhebbers, die hunne gaven vooraf zoo wat wilden laaten hooren, dikwyls gedagt, zoude men daar het volk van een Land niet by vergelyken kunnen ? Als de liefhebbers van het muzyk te gelyk met eikanderen fpeelen, en 't hoofdinftrument of de rtem wel geaccompagneerd is,dan gaat het goed, en 't brengt een heerlyk uitwerkfel voort j  ipl voort; maar als't accompagneeren niet deugt, o! als de Liefhebbers naar 't hoofd-inftrument niet luifteren, en naar eige fantaifies fpeelen , dan zoude men 'er wel van daan loopen. Het fchaatze-ryden en het muzyk geeven beiden goede zinnebeelden aan de hand , zeide Trouwhart: men zoude 'er, als men wilde, wel duizend kunnen vinden. Alles , wat 'er gefchaapen is, draagt blyken van de noodzaaklykheid der eendracht, of eener gelyke medewerking ; en niet minder van de noodzaaklykheid, dat 'er iet zy, 't welk die eendracht en die medewerking voortbrenge. Zoo de fleep boeren en boerinnen geen voorryder had, die den gang regelde, zy zouden niet kunnen voortgaan. Dus is het met een concert ook: zoo ras de eerfte viool ftil ftaat, dan houd alles op: en men mag het pleifteren, hoe men wil, daar de geeft, of de ziel aan een lichchaam ontbreekt, daar moeten de leden verdorren. Maar, vervolgde Spreeuwenburg, om op ons eigentlyk onderwerp wederom te komen: wy heb,ben daar zoo even van het aangaan van een fchaatspartytje gefprooken, en ik heb U, door het gelyk flag houden van een fleep boeren en boerinnen een zinnebeeld van 't geen, waar uit eendracht ontftaat, gegeeven. Hier hebtge nu eene kleine meenigte , een gering getal menfehen, dat eensgezind tot het zelfde einde ftreeft; namelyk op fchaatzen rydende naar een beftemde plaats te gaan. Zoudtge nu denken, dat die boeren en boerinnen, wel- kea  ioz fcen den fleep uitmaaken, en hier het volk verbeelden , allen het recht kunnen hebben, om den gang die zy op 't ys moeten houden, om geen ongeluk te krygen, te beftieren en te regelen? Zoudtge waanen dat de fleep beftaan zoude kunnen, zonder dat dit recht om den gang te regelen, aan eenen voorryder, op wiens beweeging alle de anderen moeten volgen, was opgedraagen ? De voorryder, het recht om den flag van 't ryden te bepaalen hebbende, leid de fleep, naar maate dat hy fcheuren of wakken ziet, menfehen of fleeden ontmoet, of aan ziet komen, links of rechts, en zet aan deezen of geenen kant over, naar maate dat hy het ys glad of hobbelig ziet: zoo weinig nu als deeze boeren en boerinnen in ftaat zyn om de heerfchappy over dien fleep te voeren, dat is aan den voorryder met hun allen toe te fchreeuwen, hoe hy uitflaan en ryden moet, zoo weinig kan ook het volk beftendig zynen wil doen hooren aan dien geen, die den gang van hunnen fleep,naar de plaats daar zy weezen willen, regelen moet. Sommige Geleerden, zeide ik aan Spreeuwenburg, begrypen evenwel, dat het recht der heerfchappye oorfprongkiyk by het volk gelegen moet zyn, om dat het anders niet tot den eenen of den anderen kan overgaan. Grotius in zyn werk de J. B. ac P. fchynt zelve in die gedachte geweeft te zyn, want hy tracht te bewyzen, dat dit niet altyd plaats heeft. l. r. c. in. Ik weet het, antwoordde Spreeuwenburg; de reden welke zy  @< 193 >® zy van dit hun gevoelen geeven, is deeze: dat niemand aan een ander eenig recht kan opdraagen, i het welk hy zelve niet heeft: waar uit zy dan haaien, dat een volk het recht van een Oppergebied , of de Opperheerfchappy niet zoude kunnen op1 draagen, indien het zelve dit recht zelf niet had. De zwakheid van dien grond is door andere Geleerden zeer klaar aangeweezen. Deeze bedienen zich onder anderen van het voorbeeld van het aanftellen van goede mannen en 't verblyven van eenig gefchil aan derzelver uitfpraak: die goede mannen verkrygen daar door een recht, het welk zekerlyk de twiitende parthyen niet hadden. Hertius , onder anderen, gebruikt dit voorbeeld, in zyne Disfert. An fumma rerum femper fit penes populum, gelyk ik het de Heeren kan laaten zien , als de Heer Schrandergeeft my het tweede deel óerOpufcula van dien SchryI ver kan geeven: waar op, Schrandergeeft dit boek i gesreegen hebbende , Spreeuwenburg ons de ril. g. ' van de Se£t. nr. van die Disfertatie voorlas. De gelykenis van het aanftellen van goede manl nen is zekerlyk niet kwaad, zeide Van Middelen, en toont de ongepaftheid van de tegenwerping redelyk klaar; maar men kan die nog al, zoo 't my ! toefehynt, door andere voorbeelden of gelykenisi fen ophelderen. Ik heb recht, by voorbeeld, om van Amfterdam naar Gouda te vaarens anderen hebben dit recht ook: wy maaken party, en fpreeken af, om 1 met ons zesfen de roef van de fchuit op eenen zeXII. Stuk. N keren het welk hy zelve niet heett: waar uit zy dan  <& keren tyd te huuren en met malkanderen de reis te doen. Wy huuren de roef. Wy komen op onzen tyd aan de fchuit: .wy gaan in de roef: het paard raakt aan de lyn: wy fteeken af en vaaren. Het recht om te vaaren, om met die fchuit, op dien tyd en in de roef te vaaren, lag oorfprongkiyk by ons: maar het vaaren zelf, het recht tot het regelen van de beweeging der fchuit, het boomen, het ftieren, kortom het recht van de fchuit te beftieren behoort ons niet oorfpronglyk. Ik zal het op myn manier ook eens ophelderen, zeide Vredeluft. Laatenwe een genootfchap van zeftig menfehen zyn, en luft hebbende om van hier naar Koppenhagen te zeilen en koophandel te dry ven, fpreekenvve een Schipper aan, vraagende of hy met ons mede zoude willen doen : datwe alles met hem in gemeenfchap zullen brengen, famen gelyken kans in alles loopen, en datwe hem het beftier van de reis zullen laaten. De Schipper neemt het san: wy Jaaden het fchip, en fteeken in zee. Wie zoude ooit in zyne herfenen durven neemen , van ftaande te houden, dat het recht om 't bootsvolk te gebieden, het fchip te ftieren,en wat verders tot het vervorderen van de reis behoort, by ons zeftigen oorfprongkiyk beruftede; by ons, die uit den aart van de daad, die 'er gedaan moet worden, met ons zeftigen geheel buiten ftaat zyn om dezelve te verrigten ? Laatenwe ftellen, datwe den Schipper met zyn fchip gehuurd hebben, en laatenwe hem aanzien als on-  onzen Bedienden; zouden we dan als nog wel durven ftaande houden, dat het recht om het fchip te ftieren ons oorfprongkiyk toekomt ? zoudenwe niet moeten zeggen : ons kwam wel oorfprongkiyk het recht toe, om ons te laaten vaaren, en om daar toe te kiezen de wys, diewe beft oordeelden, om met zoodaanigen Schipper als ons meeft behaagde, een verbond aan te gaan ; maar ons kwam het recht niet oorfprongkiyk toe, van met ons allen aan 't roer van 't fchip te gaan zitten, te ordonneexen, wanneer het zwaard moet worden opgehaald, of vallen , en wat verder tot het beftuur van 'c fchip behoort. Dit recht zit inden Schipper, zoo dra wy hem aanneemen, en met hem geflooten hebben. Het laat zich hooren, zeide Schrandergeeft. Evenwel hebtge geleerde Schryvers, die beweeren, dat die geenen, welken op deeze wys in een fchip zyn, den Schipper kunnen afzetten, eenen anderen in zyne plaats kunnen aanftellen, en dat dit niet zoude kunnen gefchieden , indien de Reizigers niet oorfprongkiyk de bevoegtheid hadden, om voor het beftier van 't fchip te zorgen. Ik weet, antwoordde Spreeuwenburg, dat fommigen zoo redeneeren; maar myns oordeels, begaan zy een misflag, welke men in de Logica noemt ignoratio elenchi. De befte Schryvers, gelyk Grotius, Noodt, en zulke Geleerden, leeren wel, dat, gelyk in een hoogften,nood , en wanneer (om by de gelykenis te blyven) een fchip doo? toedoen van den Schipper in gevaar gebragt word N % van  van te vergaan, als dan die geenen,die in een fchip . zyn, bevoegd zyn om voor hun behoud te zorgen, en iemand in zyne plaats tot beftuur van't fchip te ftellen: dus ook, in een hoogen nood, het volk in eenBurgerftaat voor zich zelf kan zorgen; maar dit beweeren zy niet op den grond van een oorfprongkiyk recht, om het fchip te beftieren of een land te regeeren; zy gronden zich op hetallerfterkftfpreekend recht van zich zei ven te behouden. Het rechten de plicht om voor eigen behoud te zorgen, maakt my in zulk een geval bevoegd, om iet te doen, waar toe ik zonder dien hoogen nood geen bevoegtheid zoude hebben: dus fpruit die bevoegtheid uit het recht van zelfs-behoud, en geenzins uit een oorfpronglyk recht van met het beftier van 't fchip naar welgevallen te kunnen handelen. Wy moeten dan, de leere van die Schryvers, wanneer zy zich van die gelykenis bedienen , in aanmerking neemende , voor eerft wel in 't oog houden, dat die Schryvers dit recht niet anders ftellen dan in geval van nood, voorgeevende , en met reden , dat iemand nimmer zoodaanig van het beftuur over zyn perfoon heeft afgezien van te moeten lyden, dat een Schipper hem , in plaatze van naar de beftemde plaats Coppenhagen, naar Lisfabon voere; of dat hy, door zich onbekwaam te maaken, de Reizigers in gevaar brenge van te vergaan. In zulke en diergelyke gevallen leeren die Schryvers, dat men voor zich zeiven kan zorgen, en den Schipper afzetten. Dit vervolgens op den Burgerftaat toepas.  pasfende,begrypen zy ook,dat het volk recht heeft om eene Overheid af te zetten, wanneer die het land zoo beftiert,dat het oogenfchynlykte gronde gaat. Ei lieve! myne Heeren, dus vervolgde Spreeuwenburg, wat is nu de grond, waar op dit recht van de Reizigers fteunt ? immers alleen de hooge nood: de püchc om zich zeiven te behouden ? Wat recht geeft die verplichting aan het Genootfchap van zeftigen, daar Vredeluft van fprak, om alle zeftig aan Knecht, Matroos en Schippers - jongen orders te geeven? Immers geen: zy geeft alleen het recht om een uit de haaren te kiezen, zoo 'er zich een bevindt, welke de vaart en zeilagie verflaat, die de plaats van den Schipper beflaa, of om 'er den Knecht toe te gebruiken, of iet anders te doen, zoo als zy 't beft geraaden zullen vinden. Dit is het recht, het welk oorfprongkiyk by de Reizigers beruft. Met de meenigte van een Burgerftaat (ik fpreek in den fmaak der Geleerden, die het opko* men der Burgermaatfchappyen aan eene vrywillige aanftelling van eene Opperheerfchappy toefchryven) is het even zoo gelegen. Eene meenigte kan zich beraamen om zich zaamen te vereenigen; om zich tot een lichchaam zaamen te voegen. Doch die zaamen voeging is op zich zelve niets: die maakt de zaamenvoeging of by een gefchaarde meenigte nog niet tot een lichchaam. Dit lichchaam word alleen gebooren , wanneer die meenigte in die zaamenvoeging iet brengt, welk de meenigte zelve als een lichchaam doet beftaan en beweegen. N 3 Maar,  Maar, zal men vraagen, wat is het dan eigentlyk dat by die meenigte oorfprongkiyk beruft? Het recht om zich in dien gemee- nen ftaat, dien wy Burgerftaat noemen , te begeeven ; om dien gemeenen ftaat zoo te bepaalen cn te vormen, als zy beft oordeelt; en voorts om het bewind over dien Staat zoo te regelen, als het haar ooirbaar voorkomt: maar dit recht, het welk uit die bepaaling, uit die fchikking, en uit dit regelen zal voortvloeien, is geen recht, dat oorfprongkiyk by die meenigte zit; hetzelve fpruit enkelyk voort uit de nieuwe betrekkingen , welken de leden van die meenigte, eerft afzonderlyk beftaande, en nu, met eikanderen tot een lichchaam laamengevloeid, zullende beftaan, tot eikanderen irygen, op dien tyd, wanneer die nieuwe betrekkingen gebooren werden ; en dus ook, wanneer de betrekking van Overheid en Onderdaanen, welke 'er te voren niet was, gebooren wordt. Wil men zeggen, dat een eigenfchap, welke uit den aart van een gewrochte fpruit, te vooren in de oorzaak van dat gewrochte zat; dat een eigenfchap, welke uit het fcamenftelfel van eenige byeen gevoegde deelen ontftaat, te vooren oorfprongkiyk in die deelen, zonder die faamenvoeging, lag opgeflooten; ik zal 'er geen harnafch om aanfchieten; maar het even zoo ongerymd vinden, als dat men de eigenfchap van een uurwerk om den tyd aan te wyzen, oorfprongkiyk wilde ftellen in de deelen, welken een uurwerk, door zekere zaamenvoegiDg, uit-  ® Dit gezegd hebbende, trok Spreeuwenburg zyn horologie uit de zak. Naar 't uur gezien hebben-, de, zeide hy, myn Heeren, my dunkt, ik mag wel eens ruften, en adem haaien : ik verlang naar een pypje, en met 'er haaft zal 't eetens tyd zyn.—< Gy hebt geen ongelyk, antwoordde Schrandergeeft: wy zullen U vacantie tot morgen geeven; waar mede wy alle opftonden, by 't vuur gingen zitten, en een half uur daar na geroepen wierden tot bet neemen van het middagmaal. Daar hebtge tot dus verre verflach van myn bezoek by Schrandergeeft: ik zal 'er U het vervolg by mynen eerften van laaten toekomen, want het geen ik uit den mond van Spreeuwenburg opgefchreeven heb, is zoo gekrabbeld en vol van <ébreviatien en tekens, dat ik het U zoo niet kan toe* zenden, maar zelve affchryven moet. Het opzoeken , nagaan, en affchry ven der pasfagien, door Spreeuwenburg aangehaald, neemt my ook veel tyds weg, zoo datge deezen brief veel laater zult ontfangen, dan ik gedagt had. Vaar wel, myn Vriend, en laat het nieuwe jaar U zoo veel genoegen toebrengen, als 'er uit het genot van wezend-; lyk geluk kan voortvloeien. Ik beveele my op nieuw in Uwe vriendfchap, daar ik met eene ongeveinsde hoogachting ten allen tyde meen te blyven, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejlr. BW. Dienaar, Den 2 den Jan. 1784. Reinier Vryaart. P. S.  *M 206* ># • P. S. Ei lieve, Myn Vriend, vergelyk het geen ons Spreeuwenburg in die gefprek vercoogd heeft met de brabbeltaal welke.thans gevoerd word, over de volksregeering, over de plaatsvulling van bet volk, over net reprefenteeren, daar de boekjes, blaadjes, couranten pofifcbryvers, Couriers, Kruiers, en wat al meer datgeklater doet hooren, mede vervuld zyn; en zeg my eens, of ge niet verfteld ftaat over de meenigte van menfehen, en •nog wel van zulken, van wien men 't niet zoude mogen vermoeden, welke op bet getrompet van die kwanten by een loopen, op hun gefnor ftaan te gaapen, en zich door hun gezwets laaten vervoeren ? Wat willen die knaapen beduiden met de woorden volksregeering, volks vertegenwoordigers, reprcefentanten, plaats bekleeders; en meer andere woorden, wier onwisfe betekenis juift gefchikt is, om den geeft te benevelen, en 't verftand aan 't maaien te brengen? zyfpooken'er mede als met de verdervende band, de inactiviteit, cn wat -dies meerder is. Is dat altemaal wel wat anders dan fppoken? Gy zult het zien , als ik U het overige van onze gefprekken by Schrandergeeft zal verhaalen. HO N-  a°7 ; HONDERD-EN- TWEEDE BRIÊF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer geëerde VrIENd! Tkla dat wy omtrent een half uur in de boelN kenkamer van iSchrandergeeft hadden doorgebragt, kwam de knecht on3 melden, dat de tafel gereed was en wy verwagt wierden; zynen Heer teffens wat in 't oor halterende: waar op Schrandergeeft ons zeide, ik heb daar twee gaften gekreegen, die al vry wat ontydig in 't fpel komen: Joofi Vaenbrander en Klaas Voorvechter , twee fteunpilaaren van 't ütrechtfche Vrycorps. De eerfte is myn Neef; een gulle doch onbezonnen knaap, die zich laat leiden, waar men hem hebben wil. Hy heeft middelen, en daarom is hy overal welkom. Dit is ook de reden dat hy weinig of geen kunde heeft: hy klapt den eenen en dén anderen zoo wat na, en men juicht hem toe, om dat hy op geen fles wyn ziet, als hy onder de maats is. Ongelukkig is hy in de handen van Voorvechter gevallen : die heeft hem zoo onder 't firn, dat hy noch doen noch laaten durft, hetgeen deeze hem raad of ontraad; of liever het geen deeze hem gebied of verbied. Ik heb regt medelyden met dien losbol: natuurlyk en in den aart is hy niet kwaad; doch  3K zo8 >" doch geheel zonder nadenken; ik vrees, daü men hem van 't eene tot het andere zal weeten te krygen;en eindelyk tot buitenfpoorigheeden brengen , die eerder galgen dan burgemeefteren. Weetende dat men met kwaadheid weinig en veelal niets op zulke verftanden wint, ontfang ik hem altyd vriendelyk, olfchoon hy zyn Bederver by zich heeft, dien ik ook niet onbeleefd wil bejegenen: daar het pas heeft onderhoude ik myn Neef wel eens over het gevaar dat hy loopt; en nu en dan breng ik Voorvechter ook wel eens het een en 't ander onder het oog; maar wat zal ik U zeggen: daar is weinig zalf aan te ftryken. Ik heb, zeide Spreeuwenburg, van Voorvechter hooren fpreeken: hy word voor een Opperbaas gehouden ; en, zoo men zegt, kan hy 'er wel tegen drie ftaan. Hy is 'er mans genoeg toe; maar ik geloof dat hy de honden flagt, die couragie hebben als zy zien loopen, maar die uitermaaten gedwee worden, als men ze tikt. Ik zoude myn hart aan dien knaap wel eens willen op- haalen. Daar is geen eer by in te leggen, hervatte Schrandergeeft, men doet beter van 't ongemerkt te laaten. Daar worden zy ftout op , antwoordde Spreeuwenburg: door ons ftil zitten, meenen zy 'er boven op te zyn, en gaan hoe Jan- ger hoe verder. ■ Onder dit praaten, raakten wy in de eetkamer, daar de Vrouwtjes ons wachtten met Vaenbrander en Voorvechter , die den Heer Schrandergeeft, en naderhand ook ons, naar gewoonte, begroetten. Wy  ® gonnen, maar halver wege blyven fteeken. — Hoe zoo? Ik kon 'er niet uitkomen: ik had al, ik weet niet hoe lang bezig geweeft met de Heeren , zoo mooi als ik kon, over de Vryheid te onderhouden , en ik meende dat ik my alvrywel gekweeten had; doch, terwyl ik bezig was met de Vryheid op het allerfraaift af te fchilderen, terwyl ik als met een nieuw vuur aan 't praaten was geraakt, voelde ik dat de Hr. Krooneveld my in de zak futzelde, myn horologie daar uit haalde, en in zyn zak ftak; waarop ik tegen Krooneveld zeide, wat drommel doetge? - Ik neem, antwoordde by, de vryheid om van uw vryheid gebruik te maaken. De vryheid, voegde hy 'er by, is, zoo als ik meen te begrypen, te doen wat men wil. Wel nu, ik neem uw horologie, om dat ik het wil?-^— Zoo moet gy 'tniet opvatten, zeide ik hem. —— Hoe dan vroeg hy my. ■ . Daarop gaf ik hem zoo eene en andere uitlegging; maar hy konde my niet begrypen; en om ü de waarheid te zeggen (met een blies hem Spreeuwenburg in 't oor, ik hegryp my zeiven niet,') dat valt zoojigt niet. Maar, Myn Heer Voorvechter, zeide Spreeuwenburg : gy zyt te Utrecht: daar is' de Vryheid op de throon: daar hebtge de Vryheidlievende,de Vryheid-eerende, de Vryheid-koejïerende, de Vryheid hefchermende; en wat weet ik hoe veel foorten van Lieden 'er zyn, die tot de Vryheid behooren, die zich op de Vryheid toeleggen, die op niets "anders dan op Vryheid denken, van niets anders  211 >& ifien 't maaken zal met die Vryheid. - Die Vryheid, viel daar op VartMiedelen in, zoude, als men van Burgers tegen eikanderen fpreekt ,wel kunnen uitloopen op Burgertwilt; of, gelyk Hobbes, met betrekking tot de menfehen in't algemeen zegt, op een helium omnium contra omnes, op een oorlog van allen tegen allen, waar van het noodzaaklyk gevolg zoude Zyn,dat die geenen alleen, die het fterkfte zouden zyn, zouden kunnen doen wat zy wilden: derhalven zoude de Vryheid dan eigentlyk zyn, dat de (lerkjien doen wat zy willen. Dan zouden 'er ,viel van Ryk- huizen in, dwinglandy, en geen Vryheid zyn'. wat zegt de Heer Voorvechter? Wat zoude ik zeggen, antwoordde hy? Het is evenwel waar, dat het doen wat men wil, Vryheid is. Dat houde ik ftaande,daar ga ik niet van af. Gy zoudt 'er kunnen by voegen, zeide Zedeveld, voor zoo veel men "er recht toe heeft. Dit laatfte, zei¬ de Schrandergeeft, word doorgaans vergeeten: die de macht heeft om te doen wat hy wil, ziet zelden om naar 't recht dat hy 'er toe heeft of niet: en word men in het uitvoeren van zynen wil verhinderd, dan klaagt men over verkorting van Vry. heid, zonder acht te geeven of men waarlyk recht had om te doen, het geen men wilde doen. —» Terwyl dit gefprek met Voorvechter duurde, had Schrandergeeft een heel klein bocaaltje laaten komen, daar 't wapen van den Prins op gefneeden was, met een Vivat Oranje! Zoo als Spreeuwenburg het bocaaltje in handen van Schrandergeeft O 4; zag,  <"H 216 zag, die 'er wat wyn uit een half flesje in fchonk, zeide hy tegen Voorvechter, dat zal wat lekkers zyn: valt op de Vryheid. Dat kan niet misfen. Die conditie hebbenwe al gehad, zeide Voorvech- ter* Daar op Spreeuwenburg, dat is zoo: ik dagt 'er niet op. De Patriotten: dat zou beter zyn. Of het Manhaftige Vry Corps. — Spreeuwenburg en Voorvechter dus bezig zynde over de conditie, die Schrandergeeft zoude inftellen, ftond deeze op, zeggende: Z. D. Hoogheid, het bocaaltje uitdrinkende; en-het aan Trouwhart, die naaft hem zat, overgeevende. Dat is on- befchoft, zeide Spreeuwenburg, en dat in prefentie van een Capitein van 't Vry-Corps;en nog wel van een Utrechts Vry.Corps, dat is ongepermitteerd. Die conditie zultge vaft niet drinken. '■ Ik liet my liever_vierendeelen, antwoordde Voorvechter. Ja man! hervatte Spreeuwenburg, ik weet ook niet wat ik doe,- met een gaf Zedeveld het bocaaltje aan Spreeuwenburg, die het aangenomen hebbende , tegen Voorvechter zeide, js de Vryheid niet, te doen wat men wil. ■ Wil ik het bocaaltje maar door de vengfters fmyten ? Schrandergeeft verdiende het wel. - Allons,aIIons j Heer Spreeuwenburg, riep Goudgaarder, het bocaaltje moet rond gaan. — Daar op ftond Spreeuwenburg op,dronk het bocaaltje uit op de gezondheid van den Prins; voorts tegen Voorvechter zeggende, dat isefii Jongen, proef 'ereens van, eer datge U laat vierendeelen: meteen bood hy hem  hem het bocaaltje aan, 't welk de knecht vol ge- fchonken had. Neen, zeide Voorvechter, dat doe ik niet, al vielt gy my allen op 't lyf. Zoo niet, myn goede Man. Wy hebben ook onze Vyyheid: en die beftaat onder anderen daar in, van niemand te dwingen tot het geen wat ten zyne verkiezing moet ftaan; van genot te kunnen trekken uit het geen ons toekomt, en aan anderen een gelyk genot te laaten: en zouden wy U dan willen dwingen om op de gezondheid van den Prins te drinken? Het ly'lt 'er niet na, myn goede man! maar,man lief! het is om 't wyntje! denk 'er eens om: het gaat uw neus voorby : het bocaaltje keert niet weerom. Ik waarfchuw U als een goed Vriend. Eenmaal, andermaal, derdemaal. - Daar Jan ! aan den Heer Goudgaarder. —• Met een ging het bocaaltje rond: en voorts wierd nog de gezondheid van Mevrouw de Princes, en toen de Vorftelyke Familie gedronken. Vaenbrander, die al vry wat trek fcheen te hebben, om van den wyn te proeven , keek Voorvechter nu en dan eens aan, om te zien, of die 'er tegen had; maar deeze gaf hem zulke loenfche oogen', dat de andere het niet wagen dorft. Juffrouw Goudgaarder, vermoedende (zoo als zy my naderhand zeide) dat onze redenwisfeling over de Vryheid vallen zoude, en 'er nog wat van 'willende hebben, zeide tegen Spreeuwenburg, de Heeren fchynen het over de Vryheid nog niet eens te zyn; my dunkt, als ik myne gedachten O 5 mag  mag zeggen, datwe dat heel gaauw kunnen vereffenen. De bedryven der menfehen toonen ons, zoo ik meen ,het allerbeft de regte betekenis der woorden : de Heeren fpraken daar van de Vryheid in 'f algemeen, als ik het wel verftaan heb: maar de Heer Voorvechter heeft met zyne gedachte gefpeeld op de burgerlyke Vryheid, niet waar Myn Heer Voorvechter ? Ja Juffrouw. — Wel nu, om te weeten wat of 'er door de burger lyke Vryheid verftaan word, door de Vryheids-kinderen, moet men maar eens zien , wat zy doen. Dat heeft Juffrouw Goudgaarder zoo verkeerd niet, zeide Zedeveld i my dunkt daar kan men al vry wel op door gaan. Wat doen nu hervatte JufFr. Goudgaarder die geen, die zeggen voor de Vryheid te waaken, de Vryheid te befchermen, de Vryheid te herftellen. Zy geeven boekjes, blaadjes, en printjes uit, zeer dienftig om den Heer Stadhouder en het Stadhouderlyk bewind in kleinachting te brengen, en het geheel ontzach voor die geenen,die in 't Hoogft-Bewindgeplaatft zyn, weg te neemen: zy roepen dat men zich waapenen moet ter verflindinge van de verdervende hand; zy prefenteeren Requeften om den Heer Stadhouder ontzet te hebben van de waardigheeden, welken hoogftdezeiven oeffent; zy fpreeken als of het Opperfte gezag aan hun behoorde; en by hen beruften-, de was; als of de Regenten flechts hunne plaatslekleeders waren, die doen moeten wat zy zeiven zouden willen doen, en diergelyke dingen meer, die ik zoo  4K 219 zoo niet kan opnoemen : alswe dan van de ei» gentlyke betekenis der woorden, uit de bedryven van die geenen die dezelve gebruiken, moeten oordeelen, dan moet men immers uit het gedrag der Vryheids - kinderen opmaaken, dat die Heeren, door de burgerlyke Vryheid, enkelyk verliaan de macht, om den Heer Stadhouder te ontzetten van zyne waardigheeden; daar toe alle middelen te gebruiken, van wat aart of natuur die mogen zyn; en om zich te verheffen boven en over die geenen, die met het hoogft gezag bekleed zyn? Heer Voorvechter, zeide daarop Spreeuwenburg, wat zegtge daar van? My dunkt Juffr. Goudgaarder heeft daar de fpyker vlak op zyn kop geflaagen ? In allen gevalle, zeide Voorvechter, wat hebbenwe met een Stadhouder te doen? Als men 't wel nagaat, dan zyn de Regenten niet anders dan volks vertegenwoordigers : die moeten wel doen wat wy willen; anders zyn 't vólks-verraders. Ik geloof, hervatte Spreeuwenburg, als ik het wel bedenk, dat gy gelyk hebt. Als gy, en uw mede-helden uwe ftem doet hooren, dan moeten de Reprefentanten de ooren opfteeken, luifteren, doen wat gy voorfchryft: en met reden; die de wapens voeren maaken by ons het volk uit, niet-waar? Holal de Militie niet. Die beftaat uit Vreemden. ——Daar dagt ik niet om, zeide Spreeuwenburg: die moet men affchaffen. Waar toe hebbenwe dat volk ook nodig? Om de Burgers te kwellen, te pJaa-  220 >«$ plaagen, en te dwingen : niet anders. — Wy zullen ook wel maaken, dat zy van kant raakt Ik zou den Stadhouder maar eerft de fchop geeven, zeide Spreeuwenburg: wat doet de man tog hier om ons te controleeren? als hy 'cr niet is, wel dan kunnenwe met de Regeering leeven zoo als we willen; onze kinderen, neefjes, en vrinden helpen ; dan durft de Gemeente niet kikken. Heila! Heila! zeide Voorvechter: dat zal in 't vervolg zoo mooi niet gaan: wy zullen 'er ook by weezen. Die Heertjes van de Regeering zyn onze Reprefentanten: zy zeiven erkennen het. — Ja maar, Vriendje, ik vrees: als zy het hoekje eens te boven gezeild zullen zyn, dan zullen zy dat Reprefentantfchap vergeeten , gelyk zy tegenwoordig fchynen vergeeten te hebben, dat zy geen Reprefentanten van de Burgery kunnen zyn, of zy moeten door den Stadhouder verkoozen weezen. Dat verkiezen door den Stadhouder is tegen de Vryheid, zeide Voorvechter; wy en niet de Stadhouder moeten aanwyzen, welke Lieden ons Reprefenteeren zullen , dat is ons recht. Uw Plaatsbekleders (hervatte Spreeuwenburg) zullen door den tyd vergeeten, dat zy Reprefentanten zyn: zy zullen maar voor hun eigen zorgen: zy zullen denken, dat het tegen de Vryheid aanloopt, dat 'er andere in de Regeering, tot ampten en bedieningen komen, dan die van hunne maagfchap en vrinden. Maar, voer Spreeuwenburg verder voort, om hier een fpelJje by te fteeken, zeg my eens.  eens, hoe drommel knoopt gy dat zaamen ? Dwang is het tegenovergeftelde van Vryheid: als ik U had willen dwingen om het bocaaltje te leegen, dan had ik Uw Vryheid te kort gedaan, niet waar? — Ja. Wel, nu hoor ik, dat de Vryheids-km&e- ren anderen, die den Prins gaarne willen houden , en die wel met den Prins in hun fchik zyn, zoo veel moeylykheeden aandoen , hoe begryp ik dat? my dunkt dat ftrookt niet, dat zweemt zoo wat naar dwinglandy. — Gy moet denken, zeide Voorvechter, dat die Lieden, die 't met ons niet houden, Verraaders van 't Vaderland zyn, en daarom .... Wat drommel, zeide Spreeuwenburg , wat zegtge daar ? wel als ik U eens tegen kwam, en ik had een oranje-lintje aan myn horologie, of aan myn rotting, wie weet ofge my de harsfenen niet infloegt ? Dat zoudtge Uw zei ven maar te wyten hebben, antwoordde Voorvechter; wat hebtge oranje aan 't lyf of aan Uw rotting te hebben? Is die couleur verboden, vroeg Spreeuwenburg? Verboden of niet, zeide Voorvechter, wy dulden niet dat die vertoond worde. — Vaenbrander, die zich een wyl bedwongen had, begon daar op te laggen. Wat is 'er Neef, vroeg JufFr. Schrandergeeft ?—Ik lag, antwoordde hy, om die kleine Boerin van flusjes. Welke Boerin? Een Boerin, aan wie Voorvechter het oranje-lint heeft afgezet. — Wat is dat voor een hiftorie , vroeg Schrandergeeft? — Wel, zeide hy, deezen morgen, by een  $K[ 222 >$J een Dorp reidende , kwam ons een Boerin te gemoet; een meisje van omtrent veertien jaaren die had een oranje Bui voor haar borft. Voor' vechter zag het, liet my ftiJ houden, flapte uit de Cabriolet, en gebood dat meisje van dat lint af te doen .-Waarom myn Heer vroeg het Boerinnetje ?~ Wel om dat ik het U ordonneer, zeide Voorvechter, is dat niet genoeg? Wel, myn Heer, ik doe 'er geen kwaad mede , zeide zy. Dat doet- ge al, hernam Voorvechter: waar toe dient dat èranje-lmt, daar zyn wel andere koeleuren. Wel, myn Heer! antwoordde het meisje, met een aan 't huilen raakende, Grootje en Moeder draagen ook altyd zulk een lint, en myn Susje ook; en eens, dat ik vroeg aan Moeder, waarom zy my zulk een lint altyd aandeed, zeide zy: hoor kind, dat is om datwe-niet vergeeten zouden, dat de Prinfen van Oranje ons Land verloft hebben, toen de Spanjaarden en Franfchen in 't Land waren, en toen de Hepren geen raad meer wiften : en dat moetge nooit vergeeten; en toen heeft Grootje my zoo wat vertelt, dat haar Grootje gezien had, en dat zy zelve over dertig of veertig jaaren gezien had; en Daar op gaf Voorvechter het Boerinnetje een flag om k hoofd, dat het zuifebolde, en ter aarde viel, roepende weg met dat lint, doe af. — Wel, zeide het meisje,nou wil ik het niet afdoen. Wat hebtge my te ordonneeren en te flaan ? Ik ben uw Slaavin niet. i Daar op gaf hy het kind een trap twee, drie; fcheurde het lint van s haar  <& jbaar ïyf, flak het in zyn zak, flapte op de Cabriolet : wy lieten het meisje, dat vreeslyk huilde en kermde, liggen, en reden voort. — Zoo moeten die Oranje-lintdraagfters behandeld worden, zeide Spreeuwenburg, tegen Voorvechter, dan zal die koeleur wel uit de mode raaken. Gy hebt juftitie geoeffend: en het corpus deliEti, het lint zekerlyk nog in uw zak. — Hier is het, antwoordde Voo&« vechter, hetzelve met een uit de zak haaiende. — Dat moetge ten eeuwigen dage in uw familie be. waaren, als een zegeteken. Daar kan geen Doggersbank by haaien: maar, voegde Spreeuwenburg daar by , als het de Bailluw van de Jurisdictie, alwaar gy zoo aan 't rechtsoeffenen zyt geweeft, eens begreep , datge in zyn poft waart getreeden, of ftraatfchendery gepleegd hadt ? want de menfehen hebben nog al wat verfchillende denkbeelden van de Vryheid, en zy mogten eens voor geweld aanzien, het geen gy voor Vryheid houdt?Hoe dan?— Daar ben ik niet voor bekommerd. Alle de Bailluwen hier omftreeks zyn op onze hand: laat men voor 't meisje doen, wat men wil, daar zal geen gehoor zyn: en wat willen arme Boeren en Boerinnen uitvoeren? Ik zoude het anders niet gewaagd hebben. Nu, zeide Spreeuwenburg, dat wil ik gelooven: ik vertrouw datge voorzichtig genoeg zyt. — Met een dat Spreeuwenburg dit zeide, en de difebgenooten eikanderen eens aankeeken, kwam de knegt van Vaenbrander zeggen, dat zyn rytuig voor de deur was, Wy dankten, fton-  ftonden op, naman koeltjes affcheid van Voorvechter en Vaenbrander, en raakten vervolgens aan 't praaten over de Lieden, die de mond 200 vol van Vryheids-liefde en Vaderland]'ch-liéfde hebben; en duizende gefchriften met die woorden vullen. — Dit is, zeide Van Middelen, altyd zoo geweeft, en 't zal altyd zoo wel blyven. Die het meefte top hun eerlykheid ftoffen , zyn de oneerlykften: die het meefte van vroomheid praaten, zyn de bedrieglykften; en die het meefte van Vry. Md fchreeuwen, zyn de grootfte onderdrukkers.Dit gaat dan alles, zeide ik, mede in ratione inyerja, gelyk Blyleeven fpreekt, dat is, anders om. — Zoo moet men 't op vatten, zei de Trouwhart, als men niet bedroogen wil weezen. Maar, zeide Vredeluft,die behandeling van Voorvechter met dat meisje gaat over 't godiooze heen.Och! zeide Spreeuwen burg, voor die Vryheidskinderen is dat een peul-fchilletje. Kom, zeide Schrandergeeft, laatenwe van dat volk afftappen, en ons wat vertreeden. Wy gingen een wandeling doen, kwamen met den donker t'huis, brag. ten den avond door met het cabinet van Tekeningen van Schrandergeeft te zien: voorts gegeeten hebbende, onder een aangenaam discoursje over deeze en geene zaaken, begaven wy ons te ruft, en des anderen daags, vervolgde Spreeuwenburg zyn begonnen collegie. De tyd ontbreekt my, om U alle dc byzonderheeden van dit aangenaam gezelfchap te melden: ik zou-  zoude U van de redenwisfelingen tusfchen Spreeti* wenburg en Voorvechter ook niets vermeld hebben, daar ik U bereids meer dan eens, en nog onlangs, (XI. St. bladz. 11.) een gefprek over de Vryheid heb medegedeeld: was het niet, dat ik gemeend heb niet kwaalyk te zullen doen, van U dit laatfte mede overtefchryven, al zoude het dan alleen maar zyn, om U te doen zien, onder hoe veel» verfchillende gedaanten de Vryheid zich kan opdoen, en 't menfchelyk verftand benevelen: en hoe weinig die menfehen, die van Vryheid fpreeken,weeten wat dit woord betekent, of wat zy 'cr zeiven door verftaan. Voor 't overige zal ik deezen afbreeken, en in mynen volgenden het Collegie van Spreeuwenburg hervatten; inmiddels met de zuiverfle (niet in ratione inverfa , maar in direcla ratio, ne) gevoelens van achting blyvende, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejir. DW. Dienaar, Den 14de" Jan. 1783. Reinier Vryaart. P. S. Nog eene Aanmerking op de Bnrgerlyke Vryheid: als gy nagaat «-aar in die by ons eigendyk gelegen is, dan zultge bevinden, datdie niet zoo zeer beftaat in eene bevoegtheid om iet te 'mbge h to,^we« in een ongehotidenheid, enverplichting of onverjchuldiglmd om iet t moeten lydenofgcdoogen. By voorb. dat men met van zyn dage yUchen ordinairen én competente,, Rechter zal worden afgetrokken; d?t er geep vreemden met officien of dienden zullen Worden1 begiftigd; dat men onge houden en onbelad zal blyven om in eenen oorlog t zy met lyt ot goeu dienft te doen, ten zy de oorlog met goeddunken der S aa en gevoerd wierde; dat men géefl Brieven, open of beflooten, verpligt zal zyn vooi weeiig te bonden, dan die in duitfeher taaie bevat zyn ; m geene la te gebonden zytt, dan die by contente van den Lande gefteld zyn; en we£o voorrechten meer denIngezeeten gegeeven zyn, alle neder komende op liet bepaalen der Vryheid, welke zich de Graaven of Giav.nncn zouden hébben kunnen aanmaatigen, 0111, uit hoofde van dc Opperheerfchappy, te doen vut zy ■wilden. _ tj r\ \i XII. Stuk. P H0N'-  <[ 22? natuur is, als die van Rome, ten einde bevoegtheid te kunnen hebben, om uit het Staatsweezen van deeze te kunnen befluiten, dat, even als te Rome, dus ook het Opperftegezag in Holland, by 't volk huis veil. Hoe verkeerd echter de redeneering, welke ik daar aanhaal, ook loope, wordt 'er het volk niet te min door misleid; hetzelve bezint niet, dat alle Republiecken of Burgerftaaten, welken men Republiecken noemt, niet allen zyn gevormd op dezelfde wys; dat die van Griekenland, die van Rome, van Carthago, Venetië, Genua, van de zwitzerfche Cantons, en meer anderen, zeer onderfcheiden in haare regeeringsform zyn. Zy bezinnen ook niet, dat eene Regeeringsform voegen kan aan zulk eenen Burgerftaat, doch geenzins aan eenen anderen: zoo verre denken zy niet. Zy onderzoeken niet of de fcbikkingen, de beraamingen , de gcfteldheid van menfehen en land te Athe. nen, te Sparte, te Carthago, die voet tot het aanneemen van eene volksregeering gegeeven hebben, ook by ons plaats hebben; of de gebeurtenisfen, door welken de volksregeering in die burgerfchappen is opgekomen, en plaats heeft gegreepen, ook l>y ons van dezelfde natuur zyn geweeft; en of het wel daadlyk zoo is, dat by ons, of in onze geweften , de Volksregeering ooit plaats hebbe gehad. Zy gaan niet na, dat iet, het welk in een Stad kan beftaan, niet gefchikt is tct eenen Burgerftaat ,dewelke uit veele fteden en dorpen faamengefteld is; dat het geen in het klein goed is, niet altyd in P 2 he|  het groot doorgaat. Alle die overweegingen komen by hen niet op: het is hun genoeg, dat zy hooren, dat Rome een Republieck is geweeft, en dat het volk ook aldaar wetten gaf, en dat dus de Opperheerfchappy by 't volk lag: dit, zeg ik, is hun genoeg, om te roepen: wy zyn 't volk, by ons ligt de Opperheerfchappy: Gy Vroedfchappen, Scheepenen, Burgemeefters, Stadhouder en Staaten, gy zyt onze Plaatsbekleders, onze Gecommitteerden , onze Reprefentanten, die gehouden zyt om naar onzen zin en goedvinden te regeeren. Ziet daar, Myne Heeren, zoo ik het wel heb, den zaaklyken inhoud van 't geen ons hedendaags door 't Utrechts Orakel toegekraaid wordt; de hedendaagfche leer van onze Staatsform of Lands- conftitutie. Maar, onder eerbiedig welneemen van die hoog. vliegende geeften, die van boven ons Staatsgewelf ons hunne mymeringen, als zoo veele Godfpraaken aankondigen, en dezelven den gantfchen Staat met trompetten gefchal rond bazuinen, meenige onnoozelen en onverlichten, greetig naar nieuwigheid, door hun bykomend muzyk aan den dans helpen, zal het ons veroorloofd zyn, de zuiverheid van dat gefchal in twyffel te trekken, en te onderzoeken, of het wel waar is, dat by ons de Opperheerfchap! py, dat is het recht om den Staat te beftieren, by het volk oorfprongkiyk is gelegen geweeft, of nog is Ik merk dan deswege, in de eerfte plaats aan^ dat dit recht onmooglyk by ons volk oorjpronglyk heeft  <& heefc kunnen beruften, of als nog gelegen kan zyn, het volk genomen voor de gantfche meenigte; en dat wel ooi dezelfde redenen, door welken ik getoond heb, dat eene meenigte zichzelve niet beftieren , noch haare beweegingen als lichchaam regelen ksnrom daar van overtuigd te weezen, behoeft men zich de voorbeelden, daarwe ons van bediend hebben, om die onmooglykheid aan te toonen, maar te herinneren. Het is eene algemeene waarheid, dat eene meenigte, en vooral eene groote meenigte, zich door haar zelve als lichchaam niet beftieren kan: daar moet iet bykomen, dat de beweegingen van die meenigte brenge tot een toe- en faamenloopende werking. Wiltge eene vereenigde kracht van paerden hebben, gy moetze in een gareel fpannen, ten einde hunne werking eenpaarig zy. De waarheid, die ik hier aanroer, univerfeel, algemeen zynde, zoo is zy ook toepasfelyk op eene meenigte van menfehen, die iet gemeens betragten, van welken aart of natuur de "meenigte of haar voorwerp zoude kunnen zyn. Op dit pas zy het my vergünd te vraagen, wanneer men in ons Vaderland fpreekt van een volk, by het welk de Opperheerfchappy deezer Landen zoude beruften, wie men toch hier door het woord volk verftaan moet? de aanleggers van de VryCompagnien, en elk van de Vry-Burgers, hoofd voor hoofd? Sommige Stedelingen, die met Requeften opkomen,en verzoeken doen,met betrekking tot de gemeene zaak, daar onder gerekend p 3 Comp-  #> dit op zich zeiven te doen: zy zyn nog minder bevoegt om iet, dat zy gaarne hadden , te doen voorkomen als een verlangen van de gantfche Gemeente, of (zoo als men 't heet) van het befte gedeelte van de gantfche Gemeente, en om hetzelve op dien grond te verzoeken: nog veelminder zyn zy bevoegd om een verzoek te doen, raakende de gantiche Gemeente van den Staat. Door zulke flappen verheft men.zich boven zyne Medeburgers: men verkort het algemeen recht en de algemeene vryheid zyner Mede - Ingezeetenen: men flelt zich in het recht der Overheid, die alleen bevoegt is, de gemeene zaak naar haar kundigheid, naar haare kennis, naar haare beoordeeling te regelen; als zynde daar in gelegen defacultas gubernandi civitatem: dewelke of verzwakt, of gefchonden, of weggenomen wordt, wanneer de Overheid zich zal moeten bepaalen naar de verzoeken van deezen en geenen. Wel, zeide Vredeluft, dan zoudtge die verzoeken, welken'er gedaan zyn geweeft, om Amerika voor een vry volk verklaard of gehouden te hebben, om een alliantie met deezen nieuwen Staat re maaken , houden voor ufurpatien op het Oppergezag ? Buiten bedenkiykheid, antwoordde Spreeuwenburg. Wanneer 'er in een Burgerftaat Lieden zyn aangefteld tot beftier van 't algemeen bewind, dan moet men die Lieden daar mede laaten geworden: die moeten daar in te werk gaan, naar hun eige oordeel, naar hun eige begrip, en niet zoo als het dit of dat gedeelte van het volk (al fchreeuwde het  het duizendmaal, dat het de ftem des volks deed !r br n) zulks verkieft en verzoekt; want de verkiezing var dit of dat gedeelte van 'tvolk kan in de bepaaii ng van de voorwerpen der Opperheerfchappye, die over het geheel loopt, tot geen beweegr?ji ;del noch richtfnoer ftrekken , en komt in de beïchöüwing van 't algemeene beft niet te pas. In die befchouwing komt alleen te pas, wat het beft is voor .j'Tieen; wat beft is over het geheel genomen; ■ wel voorden eenen, als voorden anderen, voor tntfche lichchaam van den Staat. Het is eene befpoitelyke laatdunkendheid, zich te verbeelden, dat riien, zonder de zaaken in haar geheel ,'in haaren faamenhang, in haaren faamenloop en in haare betrekkingen tot alle de leden en deelen van een Burgerftaat in te zien, ofte kunnen inzien, over dezelve beter zal oordeelen, dan die geenen, die in de noodige ltandplaats zyn, om alles te zien, te belchouwen, te wikken en te weegen; en het is in een Burgerftaat eene ftrafwaardige vermetelheid , dat men op zulk eene laatdunkende inbeelding , de vrye overdenkingen, beraamingen, en overleggingen der geenen, die gefteld en gefchikt zyn, om dat werk af te doen, aan boord kome, ten einde, als 't ware, hun te leeren en voor te fchryven, wat weg zy inflaan moeten. Het is een aanval op het gezag der ftedelyke Overheeden, en te gelyk op de vryheid en het recht der geenen , die als Mede-Ingezeetenen en Mede-Burgeren bevoegt zyn, om te begeeren , dat zulke verP 5 zoe-  m< 234 zoeken, buiten hunne kennis, bewilliging of medewerking gedaan, geen gehoor verkrygen. Zaaken die het algemeen raaken, kunnen geen voorwerpen voor byzondere lieden uitleveren. Onze hedendaagfche Requeftftelders zyn daar niet geheel onkundig van, daarom hebben zy de weinige lieden, die de Requeften getekend hebben, doen voorkomen, als of zy gemagtigden, lafthebbers van de gantfche Natie waren, offchoon zy 'er het tiende, het twintigfte, of honderite gedeelte niet van uitmaakten. Zy hebben tot dat einde geroemd dat zy de gantsche Natie , het vernuftigjie en teffens het aanzienlykfte gedeelte der Natie uitmaakten. Die zich zoo boven hunne Mede-Burgeren verheffen, en zich zulk eene bevoegtheid aanmaatigen, zyn by my Ufurpateurs en Oproermaakers. Wie kan zich van laggen onthouden, ( dus fprak Spreeuwenburg vervolgens) wanneer hy een hoop Ingezeetenen verzoeken ziet doen, om een alliantie met Frankryk te maaken ? wanneer hy de nieuwerwetfche Patriotten de ftem hoort verheffen, als of hun allen 't bewind van den Staat toekwam; als of hunne ftem de ftemme van de gantfche Gemeente was. Wie verzekert die verbyfterde koppen, dat Frankryk geneegen is, om met ons een alliantie te maaken ? Zy fchikken waarlyk de Republieck heel mooi op» om vryers te krygen. Daar is geen Mo. gendheid in de waereld , ( of het moell de Amerikaanfche zyn, welke onze buishouding zoo niet van naby kent) die eenige lult kan hebben, om onze  ^ men wat opfchudding, en een party zoekt te maaken. Dit alles is onbehoorlyk en voegt niet. Ik meen, Myn Heer Vredeluft, (dus ging Spreeuwenburg voort) uwen vraag, of het inleveren van verzoekfchriften geoorloofd, of ongeoorloohi is, volkomen opgeloft, en daar by aangeweezen te hebben, in welke gevallen hetzelve plaats kan hebben, of niet: ik heb te gelyk getoond, wat men van 't gebruik van 't woord volk te denken hebben. Ik keer nu weder tot myn thefis: naamlyk, dat in ons Land de Opperheerichappy niet oorfprongkiyk by het volk gelegen kan zyn; en, na dat ik my deswege beroepen heb op de redenen te vooren gegeeven, zal ik 'er nog byzonderlyk byvoegen, dat het in onze geweften te minder plaats kan hebben, nademaal het volk te veel verfpreidis. In beflootenfteden, gelyk te Rome, te Athenen, te Venetië, te Genua,en welke fteden meer eenen Burgerftaat uitmaaken of uitgemaakt hebben, kon een byeenkomft van 'tvolk plaats hebben. De Heeren weeten, dat, by den aanvang van denRomeinfchen Burgerftaat, dezelve flechts beftond uit ruim drie duizend leden of menfehen; dat, by het vermeerderen van volk, ook de wyze,waar op het volk deelde in de Opperheerfchappy, of in 't beleggen van zaaken het algemeene beft betreffende, geduurig is veranderd geworden; en dat geheele geweften onderhoorig zyn geweeft aan Rome, Athenen, Carthago, en aan andere Burgerftaaten, binnen de muuren van eene enkele ftad bevat zonder eenig  & ten op het onderfcheid, het welk ik te meerfflaalen gemaakt heb; naamlyk, dat het volk het recht van Opperheerfchappy wel opdraagen, maar zelf niet oeffenen kan. Dit kan niet paradox voorkomen, als men flechts nadenkt, hoe veele gevallen 'er zyn, dat iemand eenig recht aan een ander kan opdraagen, tot het welk hy zelf geen bevoegtheid heeft. Ik heb het te vooren doen zien. Het volk buiten ftaat zynde, om zelf de Opperheerfchappy te oeffenen, word het volftrekt noodzaakelyk, dat die aan anderen opgedraagen worde; nademaal de es/entie van een Burgerftaat het aanweezen van een of meerder beftierders medebrengt: en in dien zin kan men ook ftellen, dat het Reprefentanten kan hebben; naamlyk zulken, welken de Opperheerfchappy uit en in den naam van het volk oeffenen. Edoch, gelyk een Opperheerfchappy aan oneindige modificatien, of wyzingen, onderhevig is, zoo kan ook de opdragt van dezelve op duizenderlei wyzen gefchieden; het zy dat die gedaan worde door al het volk, of door een gedeelte of door eenigen uit de gantfche menigte; het zydat 'er één, r\( mpprrlprp . vprknnrpn ronr/Jon <-^>- J„ u„ r_i j "«""•u iui uc uccutuappy ' vooreen tyd, of voor hun leeven, of voor hun geflachten; het zy dat het recht aan meer of mindere wetten, voorwaarden en bepaalingen onderworpen worue;aic aneszai geen onder Jcheid in de zaak maaken. Doen, om wederom tot myn onderwerp te komen, dit blyft altyd onwrikbaar vaft'ftaan, dat, zoo ras ..I.. 1 4. /~\ . - „rr~, s.wi.uc aaiiLicii vdii uce/.k i r dppho deelen  ©< »4S >© deelen, niet geoeffend word by ftemming van bet volk, en wel van de gantfche meenigte, het dan ook niet ligt by het volk; en 'tzal alleenlyk by het volk liggen , voor zoo veel als de zaaken, op de ftemmen van het volk , zullen beflooten en uitgevoerd worden. Iets dat by ons onmooglyk is. Wil men 'er nader van overtuigd weezen, zie hier nog eenige aanmerkingen, eer ik den aart van \reprafenteeren opvatte. Wanneer een gezag door vee- len geoeffend zal worden, kan het, voor zoo veel het m\7 vnnrknmt. niet anders gefchieden, dan bv ftem¬ ming: om DV ltemminfi iei ie uueu, njuei ci ccus orde zyn tot het ftemmen, tot de wyze van ftemmen , en tot het opneemen van ftemmen: zonder dat zal 'er geen gezag geoeffend , ja zelfs niet gebooren kunnen worden. Daar moet dan, zal het volk tot den ftaat komen van gezag te kunnen oeffenen, vooraf bepaald worden en de orde en de wyze, op welke het ftemmen zal gaan, een befluit genomen, en het genomen befluit ten uitvoer gebragt worden: want te ftemmen en te befluiten, zonder dat 'er uitoefFening volge, is een leeven- loos beeld maaken , daar een bezield lichchaam verëifcht word. En al eens gefteld, dat alles behoorlyk bepaald en geregeld zy, hoe zal het geoeffend worden ? Die geen, die de Opperheerfchappy heeft, moet die, in alle haare betrekkingen , tot uitoefFening kunnen brengen. Dat is zoo, zeide ik, maar men kan daar toe Lieden aanftellen, als, by voorbeeld, Legerhoof0. 3 den>  «g< 245 den, Vlootvoogden, Penfionarisfen, Secretarisfen. Goed, antwoordde Spreeuwenburg, maar zal het volk altyd vergaderd zyn, om 't verflach der verrigtingen te hoorennieuwen laft te geeven, en wat dies meer is ? gefield eens dat dit mooglyk zy in kleine Burgerffaaten, welke zich binnen de muuren van eene Stad bepaalen, is zulks wel mooglyk in grooter Burgerflaaten ? zoude dit wel mooglyk zyn in eene Stad, by voorbeeld, als Amfterdam? in een Burgerftaat, zaamengefteld uit deelen en leden van eikanderen verwyderd liggende? zal iet diergelyks by ons kunnen gefchieden? Kan men zelfs, zonder ongerymdheid, zich eene verbeelding maaken van eene byeenkomft van al het Nederlandfch volk, aan welk de Heer Stadhouder, de Heer Griffier van H H. H H. MM., de Heer Raadpenfionaris verflach zullen doen van hunne verrichtingen, en nieuwe bevelen vraagen, omtrent zoo, als men begrypt, dat het te Atheene, of te Rome gefchied is? Geen menfch is 'er, die het befpotlyke en onmooglyke daar niet van bezeft,hoewel 'er in onze dagen gefchreeven wordt, als of het zoo moeft gefchieden. Hier komt nog by, (om nu tot den aart van \repr&fenteeren over te gaan) dat, indien het volk dé Opperheerfchappy in zich zelve behielt, of fchoon gemachtigden of repraefentanten aangefteld hebbende , om die in zynen naam te oeffenen, het dan ook vaft moet ftaan, dat, het volk op de been komende, gyne Reprefentanten ftil zouden moeten ftaan, en dat  m< 247 >0 dat het van 't eene uur tot het andere zyne Reprtsfentanten zoude kunnen bedanken, gelyk een Mo* gendhud eenen Ambasfadeur te rug roept. Ei lieve, voegde Spreeuwenburg daar by: flaat uw oogen eens op de Wintervreugd, en verbeeld U zoodanige Reprefentanten van zulk eene meenigte j en zeg my eens, wat gy 'er van maaken zoudt? Dat weet ik waarlyk niet, antwoordde Trouw hart. Zouden 'er zulke Reprefentanten wel ligt te vinden zyn, vroeg Vredeluit? By my, zeide Van Middelen, loopen alle die begrippen uit op het geen de Franfchen noemen, des idéés creufes. In eenen zekeren zin is de Koning van Frankryk een Reprafentant van de Franfche natie; de Doge en het Senaat van Venetië een Reprafentant van de Venetiaaniche natie; en dus zyn 't allen, die de heerfchappy voeren, ten aanzien van vreemden : maar ten aanzien der Ingezeetenen is het belaglyk en ongerymd, die geenen die regeeren, met betrekking tot die geenen , die geregeerd worden, Repr af entanten te noemen. Een Voogd is, wegens zyn Pupil, wel een Reprafentant van denzelven, ten aanzien van een derden , met wien hy over de zaak van zyn Pupil handelt, maar ten aanzien van zyn Pupil is hy Voogd. Dus ook is een Curator, ten aanzien van een derden, Reprafentant van een kwiftgoed of krankzinnigen, maar ten aanzien van deezen is hy Curator. De Voogdy, of de curateele, peeft het recht van reprafentatie; maar bepaalt zich daar niet by. Q4 De  De Voogden en Curators, viel daar op Vredeluft in, moeten evenwel op het einde rekening en verantwoording doen. Dat is zoo; maar dit maakt eene andere vraag, antwoordde Spreeuwenburg. Wy moeten van ons ftuk niet afgaan: de vraag is hier niet, of de Opperheerfchappy zoodanig opgedraagen kan worden, dat die geen, welke daar mede bekleed word, op zekere tyden, van het oéfTenén derzelve rekenfchap moet doen: by gebrek van eenen gemeenen Rechter, tusfchen Overheid en Önderdaar.en, fchynt een diergelyke rekenfchan wat in 't ongerymde te Joopen. Maar het zy daai mede zoo 't wil; hier komt het eigenlyk daar op aan, of de Opperheerfchappy, het jus gubernandi civitatem, door het volk , aan deezen of geenen in handen gefteld zynde, het volk niet te min dezelve behoud, en in het uitoefFenen van dezelve daadlyk gerepreftnteerd word door dien geen, of die geenen, welken het gezag voeren, zoodanig dat de Opperheerfchappy altyd by 'c volk blyft: en my dunkt, dat ik het ongerymde van dat begrip al redelyk klaar heb aangetoond. Het gevolg hier van is dit: nademaal een volk geen heerfchappy oorfprongkiyk bezit, noch kan bezitten, doch niet te min eene Opperheerfchappy invoert; en in plaats van eene regeeringsform aan te ftellen, ingevolge van welke het volk zal by een komen en vergaêren, om de zaaken welken het algemeene beft raaken, te beleiden, te befchikkenen te beftieren, er eene aanftelt, waar by dit aan anderen word toe-  toevertrouwd, en in handen gefteld; dat, in zulk" een geval, die geen, aan wien dit beleiden, dic befchikken , dit beftieren opgedraagen word, deOpperheerfchers zyn, en niet het volk; en dat die Opperheerfchappy, of het jus gubernandi civitatem, aldus opgedraagen en overgegeeven, even zoo min wederroepen kan worden, als andere giften of rech. ten, die men afftaat,het zy dan by wyze van representatie, of op eenige andere. Wil men echter beweeren, dat in Regeeringen, alwaar het volk zyne Reprefentanten verkieft, de vergadering van die Reprefentanten daar door, by plaatsvulling, het volk verbeeld, en het volk dus ook altyd in zich de Opperheerfchappy bevat; ik mag het wel lyden; maar men zy op zyne hoede tegen de gevolgtrekkingen. De Heer Raadpenfionaris Slingeland fchynt van begrip geweeft te zyn, dat de vryheid van eenen Burgerftaat meeft daar in geleegen is, dat de Opperheerfchappy geoeffend worde door het volk zelf, of door zyne Reprefentanten. Het is my in het leezen der Hifto-ien zoo niet voorgekomen. In 't afgetrokkene befchouwd, moet het zeker voor een volk aangenaam zyn, het Land te zien regeeren, door die geenen, welken men zelf daar toe verkoren heeft; maar, als men gade flaat, op welke wyze zulke verkiezingen in de oude Republiecken, in de hedendaagfche Burgerftaaten , en ook in kleine Burgerfchappen gefchieden, dan zal 'er van dit aangenaame veel afvallen; en dan zal ook van de wyze Q 5 van  van kiezen en. aanftellen afhangen , of de verko» zene en aangeftelde met de Opperheerfchappy is bekleed geworden, dan niet; en zoo ja, in hoe verre. Dan dit begrip doet al mede niet tot ons tegenwoordig onderwerp , daar in enkelyk bellaande: of, in zoodaanig geval, die Repraslentanten met bet Oppergezag daadlyk en weezendlyk zyn bekleed? dan of hetzelve by het Volk is beruftende,enofdie Reprasfentanten flechts zyn Bewindslieden van het volk, gelyk een Boekhouder van een Kóopmans Comptoir ? want daar op komen de hedendaagfche begrippen van onze fchrandere vernuften neder. Dit laatfte, zeg ik, is ftrydig met den aart en natuur van een Burgerlyke Heerfchappy, en met de denkbeelden van het geen men Opperheerfchappy noemt. Het loopt op een taftelyke ongerymdheid uit. Het verveele U niet, myn Heeren, dat ik dit nog wat opheldere en aandringe, en den aart der reprcefentatie wat dieper inzie. Het is bekend (op deeze wyze ging Spreeuwenburg voort) dat de Bewindhebbers van onze Colonien, in veele opzichten , eene Opperheerfchappy oeffenen: by voorbeeld, de O. L Compagnie. De Bewindhebbers maaken het lichchaam, in welk het Oppergezag gelegen is: het zelve is 'een repreefentatief lichchaam; maar van wie? van de In- en Opgezeetenen die onder hun heerfchappy ftaan ? Neen: zy zyn 't van de Deelgenooten. Oeffenen de Leden van dat lichchaam de Heerfchappy, uit krachte van eene overgifte, welke  ke hun door de Deelgenooten is gedaan ? Neen: zy bezitten die uit krachte van een Oótrooy , volgens welk bepaald is, dat het jus gubernandi ijlam Societatem ,het recht om dieMaatfchappy te bellieren, ftaan zoude by zulk een lichchaam, en op zoodanige wyze , als by het Oélrooy bepaald is. Het doet dan niets ter waereld tot den aart en natuur van dat bewind , noch tot het recht, hel; welk met hetzelve gepaard gaat, of de Bewindhebbers de Deelgenooten reprafeftteeren, dan niet. Die reprafentatie geeft aan de Deelgenooten geen het minfte recht, om zich met het bewind te bemoeien, en aan hunne Reprefentanten , op de eene of de andere wyze, voor te fchryven, wat zy te doen of te laaten hebben. Ook dient gelet te worden, op welke wyze de Reprefentanten gekoren worden , of tot de bevoegtheid van repraafentatie komen: wanneer de geheele meenigte faiamen loopt, om haare Reprefentanten of plaats-bekleeders te kiezen, dan zoude men zekerlyk kunnen begrypen, dat zy daadlyk of weezenlyk door die Reprefentanten vervangen , en haare plaats door dezelven vervuld kan worden; maar, wanneer die keus door de meenigte niet gefchied; wanneer die Reprefentanten, door de Reprefentanten zei ven, en uit hun eigen hoofde, zonder de meenigte daar in te kennen, aangefteld worden, wat recht zal zoodanige reprefentatie aan de meenigte of aan het volk geeven ? De O. I. Compagnie heeft haare Bewindhebbers. Die zyn de Repre- fen-  fentanten van alle de Deelgenpoten. Wanneer'ef een Bewindhebber, dat is, een nieuwe Reprefentant aangefteld moet worden, dan word 'er een nominatie van drie perfoonen gemaakt, bevoegd om Bewindhebbers te kunnen weezen, én door Z. D. Hoogheid word 'er een gekozen. Deeze word dan Mede-Reprefentant; maar nog eens, wat recht geeft die reprefentatie aan dien geenen, die gereprsfenteerd word? geen; maar legt op hem de verplichting van 't bewind der O. 1. Compagnie te laaten aan die geenen, die Reprefentanten van de Deelgenooten zyn ? Dit voorbeeld kan, zoo ik meen, de Heeren overtuigen, dat het reprasfentatief cara eter, op zich zelf, niets toebrengt tot, of afneemt van de Opperheerfchappy. Ik meen dan volleedig betoogd te hebben, dat de Opperheerfchappy in ons Vaderland niet by het volk kan geleegen zyn; het zy dat men die in haaren oorfprong, of dat men die in een zelfsbeftier , dan wel in eene wyze van reprefentatie , befchouwe ; en dat, wanneer men al eens zoude mogen begrypen, dat de Opperheerfchappy deezer Landen tegenwoordig by reprafentatie van het volk gevoerd word, ( welk begrip ik aan de verdere overweeging van de Heeren overlaat) daar geenzins uit volgt,of volgen kan, dat hier te Lande de Opperheerfchappy eigenlyk in den boezem van het volk zoude gelegen zyn, en in dien zin in en uit den naam van 't volk gevoerd worden. Ik meen zelfs bewcezen te hebben, dat, in een eigent-  • ®> gentlyken zin gefprooken, de Volksregeering by ons onmooglyk plaats kan hftbben; en dat die geenen , welken onze Staatsregeering tot een Volksregeering brengen willen, verftandelooze taal voeren. Aan een minderjaarigen, aan eenen kwiftgoed, aan een krankzinnigen word een bezorger toegevoegd, om dat hy zich zeiven niet helpen kan, en ten einde hy zich niet benadeele; aan eenen Burgerftaat, welke, zonder Regeeringi, op den voet van een minderjaarigen , van een kwiftgoed, van een krankzinnigen kan aangezien en behandeld worden, moet ook een bezorger toegevoegd worden, om dat hy zich niet helpen kan, en ten einde hy zich niet benadeele- Dus de vraag, welke ik nu nog te verhandelen heb,blootlyk gefchiedkundig is: naamlyk, of 'erin de Vaderlandjche lotgevallen blyken van eene oorfpronglyke Volksregeering, of van eenige gebeurtenis, door welke de Regeeringsvormtot eene Volksregeering gebragt zoude zyn geweeft, gevonden worden ? Ik zal ü by roynen volgenden mededeelen wat Spreeuwenburg ons daaromtrent heeft voorgedraagen , en blyf midlerwyl, na U van myne hoogfte achting ver-, zekerd te hebben, Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer Geëerde Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, Dcns^Man. REiNIER VrYAART. II O AT-  254 HONDERD-EN-VIERDE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer geëerde vriend! Zie hier hoe Spreeuwenburg ons onderhouden heeft over deeze vraag: Of 'er in onze Vaderlandfche lotgevallen blyken van eene oorfprongklyke Volksregeering, of van eenige gebeurtenis, door welke de Regeeringsvorm tot eene Volksregeering gebragt zoude zyn geweeft, gevonden worden ? De eerfte vraag is dan : (dus ving hy aan) zyn 'er 'in onze Vaderlandfchegefchiedenisfen biyken te vinden , dat inonze Geweften het Oppergezag oorfprongkiyk by het voik gehuisveft is geweeft ? Niemand is 'er, die maar eenige weinige kennis van de Vaderlandfche Hiftorien heeft, of hy weet, dat de eerfte bewooners deezer Landen nooit ondereen eigentiyk gezegde Regeering geftaan hebben, en dat, om deeze natuurJyke reden ,dat zy meer buiten dan in een Burgerftaat leefden. Daar was geen voorwerp of onderwerp tot de bevoegtheid, om den Burgerftaat te regeeren; tot die bevoegtheid, welke Grotius noemt facultas gubernandi civitatem. Om in geen wydloopig onderzoek dier duiftere tyden te treeden , en niet op te haaien alles wat verfchillende Schryvers deswege, meer by gisfing dan op echte  ten berichten geboekt hebben, zullen wy ons enkelyk bepaalen by het geen de Hiftorie-Schryver Wagenaar daarvan verhaalt. Met een vroeg Spreeuwenburg het Ifte deel van de V'aderiandfche Hiftorie, en las 'er uit de bladzyden 29 tot 36.het volgende. De fchets van de Regeeringsvorm der oude Bata„ vieren hebben wy tot op 't laatft gefpaard. Lang •, heeft men, hier ce Lande, geoordeeld , dat dit volk, ' op de wyze van een Gemeenebeft, door de voor?'naamften, met toeftemminge van 't gemeen, geregeerd geweeft is; doch fommigen hebben onlangs 3' Dpwerr-i, dat de Batavieren geenzins een vryen Staat, !! maar een Koningryk, geftigt hebben. Evenwel vind ik nog geene genoegzaame reden, om geheelyk van het gemeen gevoelen af te wyken, Ziet hier dan, „ wat men, onzes oordeels, van de Regeeringswyze ' der Batavieren denken moet. De Opperfte magt ,, was by de algemeene Vergadering van den Adel en „ 't volk, die Koningen, Krygsoverften, Regters en „ Honderdmannen verkooren; door welken de genree„ ne zaaken doorgaans alleen beftierd werden. Doch dit moet een weinig breeder ontvouwd worden. De üermaanen niet gewoon, gelyk Syne en het Ooften, onder de onbepaalde magt van Koningen te leeven, zyn, ten allen tyde, jookeng naar vryheid geweeft. Zy beminden in 't algemeen de regeering der voortreffelykften; doch behielden echter altoos \\ de magt aan zich, om, over gewigtige zaaken, met „ gemeene ftemmen, te raadpleegen. Den overrhyn, fchen volken, en ook den Batavieren, heeft deeze l, trek tot vryheid ongemeen aangekleefd; en zy gaven , Jer blyken van op de Algemeene Landdagen , „ die, tea zy'er eenig gewigtig beletfel voorviel , op 'i> vaftgeftelde tyden, met de nieuwe of volle Maan, % gehouden werden» Hier kwamen de edelfte van de Landmaten, en de bekwaamden uit het gemeen, te zamen, om over Vrede en Oorlog en andere voor, aaame zaaken met goedvinden te beduiten. Men . vsftbsen '«.gewaeend,, sea teken van vryheid: en „ om  » om dat niemand op een bepaalden dag op ontboden ,, was, werden 'er niet zelden verfcheide dagen met ,, marren gefleeten , terwyl de Vergadering allengs„ kensvoltallig werdt,'twelk als een gebrek uit's volks „ onbetoomde Vryheid fpruitende, werdt aangemerkt „ De Priefters alleen hadden in deeze Vergaderingen ,, magt, om iemand bet zwygen te beveelcn. In hec „ beraadflaan werden de Koningen , zoo 'er die waren, „ of anders de voornaamften des volks, naar dat zy in „ jaaren, adeldom, krygsroem of welfpreekendheid „ boven anderen uitftaken; allereerft gehoord; meer „ nogtans met agtbaarheid om te raaden, dan met magt om te gebieden. Zoo de raad mishaagde, werdt die ,, met algemeen gemor afgekeurd. De goedkeuring ge„ fchiedde door bet fchudden der fpeeren, 't welk on,, der hen de eerlykfte foort van toeftemmen was. „In deeze algemeene Vergaderingen werden de zoo„ genaamde Koningen der Batavieren gekooren, die 3, in tyden van Oorlog de Legers beftierden; en zoo „ ze in Vredestyden hunne waardigheid behielden, re, ,, geerden ze het volk, zoo ver als de Germaanen zich „ lieten regeeren. Want 't was 'er zoo verre van af, „ dat de Koningen eene onbepaalde en vrye magt ge„ had zouden hebben , dat, zoo dra zy zich maar een „ weinig te veel gezags aanmaatigden, zelfs de naam ,, van Koningen by 't volk gehaat was. Ja die volken „ onder de Germaanen, welken ftrenger dan de ande„ ren van hunne Koningen beheerfcht werden, ver„ looren 'er nogtans hunne vryheid niet by. Met een „ woord, 't was met deeze Koningen zoo gelegen, „ dat het volk zoo veel recht over hen hadt, als zy „ over het volk. In hunne verkiezing , zag men „ meeft op hunnen Adeldom. Dikwyls behielden zy „ hunne waardigheid maar een jaar, of zoo laDg als de „ Krygstogt duurde. Sommigen willen, dat ze ook „ fomtyds vooreen langer tyd, ook wel voor hun gant„ fche leeven verkooren werden ". Uit deeze befchryving, zeide Spreeuwenburg, zoude volgen, dat het den Heere Wagenaar toefchynt, „ dat de Opperfte macht was by de alge. „ meene  S5'7 53 meent Vergaderingen van den adel en H volk, die Kb'. ningen, Krygsoverften en Honderdmannen verkoo„ ren: door welken de gemeene zaaken doorgaans alleen j, beftierd wierden"; maar dit zoo zynde, naamlyk, dat 'er Koningen, Krygsoverften, en diergelyke Hoofden verkooren wierden, die de gemeene zaak alleen beftierden ,dan lag deOpperfte macht eigentlyk gezegd, niet by die Vergaderingen: in dezelve'n lag dan alleen het vermogen, om iemand aan te ftellen, die met de Opperfte macht bekleed zoude zyn, die de gemeene zaak zoude beftieren : het recht om iemand aan te ftellen, qui jus gubernandi civitatem habeat, die het recht hebbe om het algemeen of den Burgerftaat te beftieren, is, gelyk wy gezien hebben, geheel wat anders dan het recht van beftier zelf. Die algemeene Vergaderingen van den Adel en 't volk waren ichaatze-ryders, die een fleep wilden maaken, en eenen Voorryder aanftel- den. Wie heeft de Heer Wagenaar door 'i: Woord volk betekend ? Het kan geen tegenfpraak onderworpen wëezen, dat , wanneer iet in eene Vergadering geregeld wordt, zulks by ftemming moet gefchieden; ert het kan even zoo weinig tegenfpraak lyden, dat iri het ftemmen eene zekerê wyze en orde plaats moet hebben , en ook vooraf een regel bepaald zyb, dm tot eeh befluit te komen i nu leezen wy wel vart Vergaderingen, maar niet hoe die Vergaderingen gehouden wierden; hoe dé ftemmen gegeeven 4 hoe die opgenomen wierden; of dié geteld wiifdra XII." Stuk. E fef  €K 258 >® by hoofdfen dan by ordens; of de ftem der geringften zoo veel gold, als die van een der voornaamften?Hoe kwam men eindelyk tot een befluit? Zulke merkteekenen van een Volksregeering vinden wy by de Romeinen en andere volken; doch by ons worden zy vergeeffch gezocht. Ik zoude derhalven eerder denken, dat die Vergaderingen eigenlyk gehouden wierden tusfchen verfchillende volken, of hoofden van verfchillende kleine Burgerfchappen, die 'er met eenigen hunner Landzaaten kwamen, als 'er eenig oorlog in til, of eenig qyeileg te houden was, tot gemeene zekerheid; en dat alsdan eene fchikking gemaakt wierd nopens die geenen, die het beleid tot de gemeene zaak zouden hebben. Anderen hebben reeds voor my aangemerkt, dat het geen, wat Tacitus , Julius Gesar, en andere fchry vers vermelden, niet altyd evennaauwkeurig, en ook niet wel toepasfelyk is op alle Overrhynfche volken ; in't byzonder niet op onze geweften, die toen nog zeer weinig bevolkt waren. Maar het zy daar mede zoo 't wil; dit is ten minften zeker, datwe nergens eenige fpooren vinden , dat 'er in de afzonderlyke geweften of landftreeken Volksvergaderingen zyn gehouden, in dewelken wetten zyn gemaakt, beladingen gelegd, fchikkingen omtrent de rechtsoeffeningen beraamd, en meer andere zaaken tot de Opperfte macht behoorende. Zelfs fchynt 'er niets diergelyks plaats gehad te hebben, om tot het verbond met Julius Cefar te befluiten; noch ook in  <&' in 'tgeen 'er op dit verbond gevolgd is. Wy vin* den al mede geene Volksvergaderingen, terwyl de Romeinen in onze Landftreeken zyn geweeft. De Vergadering door Civilis in een heilig woud gehouden , was zekerlyk geen Volksvergadering. ( V. H. Jfte D, bl. 120.) Men zoude 'er eerder uit befluiten, dat die geenen, welken Civilis te gaft genoodigd had, zulken geweeft zyn, welke in hunne Landftreeken of Burgerfchappen een volkomen oppergebied voerden; dewyl hun befluit de zaak uitmaakte. Tot het fluiten der Vreede tusfchen Civilis en Cerealis (V. H. ibid. 181) vindenwe geen Volksvergaderingen aangelegd; zy werd tusfchen de twee Veldheeren geregeld. Gaat men 't beloop der gefchiedenisfen na, dan is het Verbond (V. H. ibid. 258) van eenige Germanifche volken tegen de Romeinen, door de Hoofden der Burgerfchappen, geflooten geweeft; althans nergens wordt 'er gewaagd van eene Volksregeering. In den Jaare 306 vindenwe verfcheiden Germanifche Volken, welken de Heer Wagenaar zegt, volgens de aloude gewoonte der Germaanen, voor. het onderneemen van deezen togt, twee Koningen of Veldoverften te hebben verkooren (V. H. lfte D. bl. 229); maar waren die door de gantfche meenigte der Burgerfchappen, of door de Landheeren verkoozen ? Het licht, welk de onzekere berichten van die oude tyden overftraalt, moet ons doen gclooven, dat de Landzaaten, welken men doorgaande door het woord volk betekend, van hunne R 2 by-  €K 260- byzondere Heeren of Hoofden afhangklyk waferr, en deezen in hunne fchikkingen volgden, zonder eenig deel aan een algemeen beftier te hebben. Stap men tot het vervolg der Hiftorie over, en komt men aan die Volken, weiken onder de benaaniing van Friefm, Saxen en Franken bekend zyn geworden; alles wat men 'er van leeft komt daar op neder, dat die volken uit verfcheideJmrgiyfchap. pen beftaan hebben, welken ieder ondtr een eigen of afzonderlykgebied ftonden, die, om een genieenen vyand tegen te ftaan, of.aan te vallen, zich Jaar toe verbindende, een hoofd koozen, welk het gebied tot den kryg over den geheelen famengevoegden hoop voerde. Zelfs fchynt dit onder de Armorici plaats gehad te hebben: want wanneer zy zich uit de heerfchappy der Romeinen ontlloegen, ieder op zich zelve een burgerfchap, en onder elkanderen een verbond maakten, heeft men by hen na dien tyd, even zoo min als voor dien tyd, van eenige Volksregeeringen vernomen; het welk echter in fteden vry gemaklyker zoude hebben kunnen gefchieden, dan in geweften, welke uit verfpreide floten, kafteelen, wyken, buurten, en diergelyke zaamenwooningen beftonden. Dagobert de Saxen en Friefen overwonnen hebbende (V. H. Ifte D. bl. 338) ftelde Hertogen, Graaven, en andere Staatsdienaars, ter wederzyden van den Rhyn, aan; zonder dat 'er iet gedaan wierd, dat zweem had naar Volksvergaderingen; geJyk de Romeinen ook burgten gebouwd, vafte plaatzen  161 plaatzen aangelegd, en gragten gegraaven hebben, zonder dat het volk daar over is by een geroepen,, om 'er hun de noodige bevoegtheid toe te geeven. Hoe verder men in de befchouwing van onze VaderlandfcheGefchiedenisfen voortgaat, hoe meer men overtuigd wordt, dat 'er nimmer by de oude bewoonders deezer Landen, 't zy Saxen , Friefen of anderen, Volksvergaderingen, in den eigentlyken zin genomen, plaats hebben gehad. Geene Volksvergaderingen heeft men aangelegd gezien, om Kerken, Kloofters en andereGodsdienftige gebouwen teftichten; en wanneer men leeft, hoe de Frankifche Vorften giften van Landen met hunne wooningen, gebouwen en Inwooners gedaan hebben, (V. H. IfteD. bl. 372.) zoo verdwynt het denkbeeld eener Opperheerfchapp3?e van het volk, als een aangeroerd waterblaasje. De zaak is nu hier niet, of de Vorften hun vorftelyk vermogen in deszelfs oeffening niet te boven -*zyn gegaan: wy zyn thans bezig om gefchiedkundig te onderzoeken, wat 'er plaats heeft gehad, en of ooit de Opperheerfchappy hier te Lande by het volk heeft beruft; en dit onderzoek al verder brengende, dan zal men bevinden, dat, naar maate deeze Landen bevolkt, hunne vaart, handel, visfeheryen, neeringen en handteeringen vermeerderd, en daarom ook meerder befchikkingen gemaakt zyn geworden, deeze fchikkingen niet zyn beraamd op een befluit van Volksvergaderingen; maar op laft der geenen, die over de Landen gebied voerderï R 3 ' En  2 62 En wanneer men dan komt tot den tyd van Karei den Grooten, en voorts tot die tyden , in welken ons Hollands gewefl door Graaven is geregeerd, dan zai men al mede vinden, dat in ons gewell niet alleen nimmer eenige Volksregeering plaats gehad heeft; maar dat de Regeering volftrekt het tegen overgellelde van eene Volksregeering is geweeft. Ten einde daar omtrent geen duifterheid over te laaten, en alle misverfland voor te komen, moet ik de Heeren nogmaals herinneren, dat ik door het woord Volksvergadering niet verfta een hoop uit de meenigte der Inwooneren, dewelken op het geroep van deezen of geenen by een loopen, en met elkanderen over het een of ander in beraad treeden ; noch ook zulke byeenkomflen van eenige Landzaa! ten, welken gefchieden omgemeenfchaplyk te raadpleegen en te befchikken over zaaken die hun by. zonder aangaan; zelfs met zulken, welken ftrekten om tot eige befcherming verbonden te maaken, en de waapens te voeren. Zulke foorten van Vergaderingen flrookten met den aart van het Frankifch Staatsgeftel; en beftonden ook niet uit het volk, eigentlyk gezegd. Ik noem in eenen eigent, lyken zin eene Volksvergadering, met betrekking tot een Staatsform, zoodaanige byeenkomflen van Ingezeetenen, welke gefchieden en gehouden worden, over de gemeene zaak van een Land, of van een Stad, of Heerlykheid, op zich zelf een Burgerftaat maakende, overeenkomflig met en naar eene bepaalde fchikking, welke men hedendaags met het woord  welken zy het een of 't ander doen, van het volk gekreegen: wy zullen naderhand zien, dat dit zoo niet is: maar al wederom vooronderfteld zyndej dat het al eens zoo was, wat ysfelyken fprong maakt men dan evenwel niet, als men verders dus redeneert: de Vroedfchappen hebben de bevoegtheid, óm de belangens der ftedelingen of volk waar te neemen, van de ftedelingen of vari het volk gekreegeh, derhalven hebben zy de bevoegtheid, om, door Gemachtigden, de Hooge Overheid te helpen uitmaaken, ook van de ftedelingen of van 't volk gekreegen ? Ik behoef U niet op te houden met een bewys, dat déeze gevolgtrekking geheel valfch is. Zy ruft op eene vooronderftelling, welke vooraf beweezen moeit zyn; naanilyk, dat die bevoegtheid hun niet op eene andere wyze aangekomen kon zyn, of daadlyk aangekomen is. Daar by moet nog gezien worden op de bevoegtheid , om aangefteld te kunnen worden, en del bevoegtheid, uit de aanftelling zelveJpruitende. Dé bevoegtheid, by voorbeeld, om voor iemand in 't gerichte te verfchynen, krygt een Procureur niet van dien geen, voor wien hy eene zaak waar-* neemt; maar van den Rechter: het is alleens óhï dat hy die bevoegtheid bereids heefc , dat iemand hem bevoegd kan maakén, om voor hem in 't gerichtè te komen, om hem te reprèC fenteeren. Derhalven zoude hiér in aanmerking moeten genomen worden, van waar, én wnr tos sn;sTyK. s «•  de bevoegtheid om Repraefentanten van het volk te weezen, aan de Vroedfchappen is aangekomen. Het Jus gubemandi civitatem, naamentlyk het recht om de Landftreek, welke wy Holland noemen , te regeeren, is vaft niet aan de Vroedfchap. pen opgedraagen: dit kon niet gefchieden , on dat elk byzonder gedeelte van de gantfche meenigte der Landzaaten geen recht tot het gantfche lichchaam had: dit recht tot het gantfche lichchaam moeit derhalven eerft geboren worden; en, ten aanzien der Steden zoodanig geboren geweeft zyn , dat Gemachtigden uit de byzondere Vroedfchappen, met en beneevens de Ridders en Edelen, de Hooge Overheid zouden uitmaaken, en het jus gubemandi civüatem in zich bevatten: het zy dan by wyze van Repraefentatie, als het gantfche Land en alle de Inwoonders vervangende en verbeeldende; ofte wel anders. Gaat nu onze Steden na; en onderzoekt eens, of gy fpoor of blyk van eene diergelyke aanftelling en inrichting, door de ftedelingen gedaan of gemaakt, ontmoet. Gy vindt 'er Burgemeefters, welken het gezag hebben over zaaken van Policie, Schout en Schepenen, die de rechtsoeffening bedienen, en daar mede is het ftedelyk bewind, zoo als het ons oorfprongkiyk in de Hiftorien voorkomt, volkomen. Deeze twee vermoogens, zoo van Burgemeefters als van Schout en Scheepenen, in hunne uitwerkingen iet nadeeligs voor het volk kunnende medebrengen, zoo is 'er, by vervolg van tyd, een Vroedfchap  €K 275 >$ fchap aangelegd, om daar over een waakend oog te houden; en de belangen van 't volk daar tegeri in te brengen; gelyk ook, wanneer 'er iet van de Hooge Overheid mogt afkomen, waar door de' ftedelingen konden begrypen benadeeld te zynj Daar toe zyn de Vroedfchappen opgekomen, en in zoo verre zouden dan de Vroedfchappen Reprefentanten van de ftedelingen of het volk zyn. Maar hoe en op wat wyze zyn die Vroedfchap» pen opgekomen? Hebben de ftedelingen die uit eigen hoofde , en zonder iemand te kennen > naar haar goeddunken, uit den haaren verkoozen en aangefteld ? Zoo het volk recht heeft om Vroed= fchappen te hebben, en om die te verkiezen , hebben zy dat recht uit hun eigen boezem ge-? haald ? uit hunne oorfprongklyke heerfchappy ? Neen : verre van daar. Zy hebben dat recht by gifte, by vergunning, by toelaating, by voor» recht verkreegen van hunne Landheeren: dit is zoo zeker, dat dit recht nog hedendaags ingeroepen word, als een Privilegie den Burgeren of Poorteren gegeeven. Geef my eens, zeide Spreeuwenbürg, het Charterboek vm Mieris , de Handyefien en Privilegiën van Dorth, door den kundigen Heer van de Wal uitgegeeven.' Waar op de Heer Schrandergeeft die werken, met nog eenige anderen van dat flachs" op tafel leidde. ...... Wagt het vervolg by nadere gelegenheid; i& breeke af3 om dat ik , tegens wil en dank/ maèc t1 m  afbreeken, en my flechts de tyd is gegund om U in allen haaft, doch ook met alle oprechtigheid, te verzekeren, dat ik fteeds ben en blyf, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Geftr. DW. Dienaar, Den 2 den Feb. x784. Reinier Vryaart, Hom  «8K 277 ©©©@@©©@©©:©:®®:@©@©©W*!Sf? HONDERD - £iV - VTFDE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en zeer geëerde Vriend! Schrandergeeft eenige werken raakende de Handveflen en Privilegiën deezer Landen uit zyn Bibliotheek gekreegen hebbende, nam Spreeuwenburg die van Dordrecht, en dezelve openflaande, las 'er, bladz. 58. van 't ien D.dat Graaf Florens de V. by zynHandveflvan den 7"1 Juny 1284.zegt: Ende daar toe ghelove wi onfen voorfchreve. „ Poerteren, dat wi hem fcepenen en raetsmannen ma„ ken ende Jetten JuVen in allen manieren, dac onfeheer „ onfe vader fccpene ende raetsmanne plach te fetten. ende het bi zinen tiden plach in dordrecht te wefen". Zie daar, voegde hy 'er by, een beftelling , raakende de oudfte ftad van Holland. Komt daar het volk ook op de been, om Wethouderen en Reprefentanten te maaken en te fetten? de Graaf belooft, by wyze van gunft, dat hy Schepenen en raedsmannen zal maaken en Jetten zoo als zyn Vader, enz. Een blyk dat het maaken en fetten door de Graaven al gefchiedde voor den tyd van Florens V. Voorts de Batavia Jllujlrata openflaande, las hy ons uit het geen'er ftaat van het handveft van Philips , Hertog van Bourgondien, op den 7e" September 1443. aan die van Deljt gegeeven: , ,, Dat die Vroetfchap ende Rykdom van der voirfzv „ ftcdeSullenmo-ien kiefen by haren Eede, veertig PerM foonïn, de rykfte, eerbaarfte, nocabclfie en vrede-, ,S 3 „ lykfte,  *7§ „ lykfte, van wat conditie ende (laat die zyn, dewel- k'e den tyd van thien jaer lang , ende daer ten eyn„ de, tot "wederfeggen toe, alle jaer eenen dag voor „ den dag die men gewoon is het Recht te vernieuwen, „ kiezen ende neemen fullen by gelyken Eede twee- en twintig Perfoonen uytten allerrykfte ende vrede„ lykfte Mannen, ende fullen die prefenteren, ende ,, overleveren aan den Graaf, of zynen gecommitteer,, den, om uit den felven gekoren ende geordonneerd te ,, werden vier Burgemeefters ende feven Schepenen, toC „ den Gouvernemente der voirfz. ftede van Delft, dat jaerTchaar duyrende; ende voort dat die veertig ful,, len geroepen wefen in alle der voirfz. Stede fakent, gelyk die andere van de Vroetfchap enderykdom, te „ weten in de materiën , ende tot allen tyden, ge„ woonlyk de voirfz. Vroetfchap te vergaderen; ende ,, of 't gebeurde, dat ymand van de voirfz. afiyvig ,, wiert, of hem ontvryde van zyn poirterfchap, ful~ „ len die andere blyvende by haeren Eede ende confdtnj, tie een ander in desfelfs plaetfe kiefen ". Uit dit Privilegie ziet men ie. dat Philips die van Delft oorlof geeft van veertig Perfoonen te kiefen : 2- dat hy die keufe niet geeft aan de geheele meenigte der ftedelingen, maar aan de Vroedfchap en Rykdom van die ftad: 3e dat hy het vervullen van openvallende Vroedfchapsplaatfen niet ftelt ter heflellinge van 't volk, of van de fiedelingen, maar aan de overblyvende leden van de Vroedfchap. Ih den jaare 1274., naamlyk op den i8c» Maart, heeft Aleyd, Sufter van Heer IVillem, eedelre memorien Roomfchen Coninck, eedele Huisvrouw e wylen Beer Jan van A'vennes, rechten en wetten aan haare nieuwe ftad, Schiedam, gegeeven, in welker inleidinge zy zegt: „ Uyc allen conftitucien ende gewoenten van ha?r s. landt, vuyegecoeren te hebben^ zoe zy beft ende » ■■ • ■ : - ■ „ eer-  H 279 >® eerrjcxfte ondervind ende die gegonnen heeft haaren „ poort ren by die Rivier, nae den welken zy wil dat die Poorteren, ende die daar woenen comen ende T gaen geregiert fullen worden, nae dattet betaemt,die „ circumftancie der perfoenen ende dattet te doene es' ♦ Voorts beheift bet eerfte Artykel. In den eerlten ende principaliken ordonneren, dat dien confti ucien ofte fettingen van Scepenen ende " Raidsluyden met haren Rechter zul'en van waerden " zvn ter tyt toe dat wy die wederroepen. ■ > " houdende f dus is het floi >n ons me autonteytende " macht te vermeerderen, te verminderen,oftevcrwalent die conftitucie voor verhaelt, nae dat onsdunc" k< n zal tot den oirbaerende nootdruftder mwoeners, " ende der geenre, die daer comende zyn te dienen .'. " Vrouwe Aleyd komt hier voor willende en ordonneerende, hoe dat tor Stad geregeerd zal worden; behoud aan zich om haare wetten te vermeerderen, te verminderen, en te veranderen. Zyn dat kenmerken van eene Volksregeering? Het Privilegie van Keizer Karei, in den jaare 1527» aan dezelve Stad verleend, bevat deeze volgende beftelling van Burgemeefteren en Schepenen. Dat zv voortaen fullen hebben 24. Perfonen van „ 'd'e belteen notabelfte derfelver ftede, die reprefen. teeren fullen het lighaam der vooriz. Stad, en magt " E h£ t°tiaar ten gewoonlyken da- " «e u!t de voorft 24 Perfonen, of anders uit den " Izhaamedefc ver ftede te kiefen vier Perfonen toe M Buralroïeferen en 14 tot Schepenen, die Jy geboun Zl rullen wefen over te [enden aan den Keyfer of " fynenStedeZLr, om daar uyt te nemen• en ordon"/nieren twee Burgemeefters enfeven Schepenen. Daar waren te voren al eenige befteUmgen op de Regeering door voorige Graaven gemaakt. In dezelve zyn 'er even zoo min als in dit laatfte fpooren van eene volksregeering te vinden.  «& Op den 22™ April 1449 heeft Philips, Hertog va$ Bourgbndie, een Privilegie aan die van 'Leyden gegeeven, waar by hy zegt te hebben geconjent.erd ,geettroyeerd en geordonneerd zekere punten op het beltellen van de Regeeringe dier Stede, en onder anderen; „ Dat'er veertig goede, rycke, cerba ire, notabele, „ reckelyke perfoonen in die ibid zouden gekozen ,, worden, ende dat by aflyvigheid ofte ontvrymgvan „ een derzelver, de overigen de opengevallen plaats zou„ den vervullen ", Tot flor van ö:t QanJvi ït of Pr.vilegie zegt de Vorft. „ Want ons dat alzoo gelieft, ende „ willen dat gedaan zy ". Zie daar, zeide Spreeuwenburg, een flot, dat zekerlyk niet met eene Volksregeering over een te brengen is. By Privilegie, gegeeven door Graaf F10ris den V, inden jaare 1266, aan die zelfde Stad., leeft men in 't hoofd deeze merkwaardige woorden: „ Ik Florens, Grave van Holland, doe kondt aan al* ,, len, die deze tegenwoordige letteren zien zullen „ dat ik in myne bczondere befcherming aanneme, myne lieve en getrouwe Ingezeetenen van Leyden „ beveiligende en vrrniewende derzelver oude Vryhe„ den, door myne Voorzaten aan hen verleent én „ vermeerdere dezelvèn, mit voorweten van mynen Raedt en Edelen, op eene mildadige wyze uit eigene „ mildadigheid, om derzelver uknenfènde verdienften ,, met deze vcorwaerden en keuren , die hier onder bre- „ der en volkomen ftaan uitgedrukt (en voorts „ onder anderen ) Al wat door de acht gezwoorenen en ,, den Schout tot nut en voordeele van de Siadt zal inge„Jtelt worden, zal een iegelyk verplicht zyn goedt te „ keuren en op te volgen ".' : Ingevolge dit voorrecht fchynt de beftelling van Wethouderen gemaakt te zyn, welke den grond aan de hedendaagfche heeft gelegd: Althans Mieris in zyn Charterboek D. II. bladz. 796. geeft eene keur, ' - gé-  a8i >^ gemaakt door Schout en Scheepenen van Leyden, waarin gezegd word, over een gedraagen te zyn by den gemeynen Raadsluiden , die ook agt in getal zyn, ende by alle die poorteren van der poorte van Leyden: ende wyders: „ Voorts fo feilen die poorte hebben vier Raetsman„ nen in elcke vierendeel eenen, ende foo welcke tyd „ die Scheepenen vernauwd worden , fo fullen die ou„ de Raetsmannen ende elk in zyn vierendeel, ende „ den Poorters van den vierendeel ende Rai tsman kie„ fen alle jaaren tenden de maent na dat Scheepenen „ gecoren zyn; ende op wie de Raetsmannen, mitten ,, meeren hoop van de Poorters over een dragen , ende. ,, kiefen , die fel Raetsman wefen, ende foo wie daer „ toe gecoren wordt, ende hem des verweerde, die 1, verbeurde tien pond ende zyn Poort-recht ". Hier uit kan men befluiten: ie.dat'er in den jaare 1351. in die Stad gemeene Raedsluiden zyn geweeft: 2e. dat de Schout die gemeene Raedsluiden, en zelfs de Poort ren , niet ongeraadpleegd liet, als 'er over de beftelling der Regeering iet te fchikken viel: 3e. dat de Stad in vier deelen verdeeld is geweeft, en dót uit deeze inrichting het getal van vier Burgem etters is gefprooten, het welk te Leyden plaats heeft: 4e. dat de verkiefing van de Burgemeefters in ieder vierendeel moeft gefchieden door den ouden Burgemeefter en de Poorters van dat vierendeel: y. dat dit recht van de Poorters in het verkiezen niet fproot uit hunne oerfprongklyke Heerfchap. py, maar uit eene bevoegtheid , door den Graave aan den Schout en Schepenen zyner ftede Leyden gegeeven, om keuren te maaken. Die bevoegtheid is al vry algemeen aan de Steden gegunt. S 5 In  In het Handveft door Graaf Willem op den 14^ April 1246. aan die van Delft gegeeven , leezenwe: „ Voort zoe wat heere van rechte die Scepene by myncn Raide off myns Rechters van Delft om oer„ baer ordonneeren ende zetten, die zal vaft wor„ den ghehouden, alzoe dat zy inde fcade myns rechts nyet en comt ". In het Handveft van Beverwyk leezenwe: „ Boven deezen oorlooven wy den Schepenen van den ,, Wyck, by advyse van den Schout, te maaken nieuwe „ keuren, een half of geheel jaar duerende, mits dat ,, Schepenen verklaaren zullen dezelve den gemeente, „ of het meerder deel van dien vorderlyk te weezen, „ onverminderd onze en Heer Wolphaerts Jurisdictie". In het Privilegie van Graaf Jam van Beyeren en Vrouwe Jacoba , aan die van Haarlem gegeeven op den 24en January 1418, vind men: „ In den eerften, dat wy alle jaars op Sinte Ambro„ fius dag in onze Stede voorfz. fetten fullen of doen „ fetten feven goede mannen tot Scepen Voertaan, „ want in onfer Stede voirfz. een wyltydts herwaerts „ ghewoenlick is gheweèft dat onfe Schout met twien „ of met drien Scepen aldaer nuwe ghebode koeren „ ende ftatuten ghemaect hebben, een half of een heel „ jaer durende, die willike als wy claerliken onderJf wyft zyn , grotelic ghedraghen hebben in achterdeel w ende fcaden onfer voirnoemde Stede ende horen poir„ teren ende gemeenten, foo is t dat wy begherende 5, der felver onfen ftede daar op te verfien; hebben wy }, die voirfz. gewoente ende bandtvejien, die fy daer of „ hebben, wederroepen ende te niete gedaan, ende hen gegeven ende verlient als dat onfe Scouten, Scepenen, ende Rade onfer voirfz. Stede, by conient, raadt, ende toedoen der meefter meenigthe, die in onfen „ gerecht van Haerlem geweeft hebben, voertaen nuwe „ gebode, koeren ende ftatuten maken mogen tot be- „ houdelyck ons daer in onfer Heerlicheydt endeRcchts". Aan dit Privilegie ziet men i^. dat te Haerlem Schout met twee of drie Scheepenen keuren maakte.  <& ie: 2e. dat de Graaf de Handveften, in gevolge van welken dit gefchiedde, wederroepen en te niet gedaan heeft: s?. dat hy ten aanzien van 't maaken der keuren een geheel andere fchikking heeft gemaakt : 4". met voorbehoudenis van zyn Heerlyckheid ende Rechten. Draagt dit blyken van volksregeering? Even zoo min als het Privilegie van Willem, Hertog van Beyeren, aan die van EnckJmifen van den i6e" Maart 1355. in welk de Graaf macht gunt, met deeze woorden. „ Daar en boven gunnen wy den Scepenen van „ Enchuyfcn macht omme te maken nieuwe ftatuten 35 °fte geboden, by raedt van onfen Schout, duerende „ een jaar, ofte een half Jaar: welcke ftatuten die „ Scepenen oordeelen profytelycken te zyn de geheele „ gemeente, ofte de meefte part, onfe jurisdictie daar ,, in nochtans referveert weezende ". Wanneer Jacobavan Beyeren aan haaren gemeynen Poorteren ende Gemeynten van Alcmair, geeft „ dat „ haar Stad zal hebben ep houden zeftien hoofdmans gelyc fy nu geordineerd hebben ende negen ghilden, „ uit eiker ghilde een deken die dat gerechte kiefen ende „ fetten fullen mitten zeftien hoofdmans voorfebr., in „ fulker voegen ". En wat 'er verder nog volgt befluitende dit Handveft met deeze woorden. „ Ende want wy voir ons ende voir onfen nacomelingen ge„ loift hebben, onf getruwer ftede, gemeynen poir„ teren ende gemeynten van Alcmair voirn. alle defe „ voirf. punten vafte ende geftade te houden ende te „ doen houden, tot ewigen dagen, beboudelic ons altyt „ ons'hoger beerlicbeden ende ygelic fyns rechts ". was dit een beftelling van 't volk ? Moet men niet al vry fterk beluft zyn op mei* wigheeden, om , als men zulke gronden van ftedelyke Regeeringsvormen heeft, van volksregeering te praaten ? Zyn 'er in het Handveft of Privilegie van den 27™ January 1367 en die van den I2sn  t2c" Nov. 1401. meerder blyken van zulk eene Regeering te vinden ? Neen. Het Privilegie van Hertog Aeleregt aan die van Woerden van deni2en Maart 1371. zegt: ,, Voorts foo fullen wy bun fetten eenen Scboutte, „ feven Schepenen, twee Raetsmamien, ende eenen „ Clerck, en die fullen wy off, ende aan doen als 't ons „ genougt; dit fullen vry doen, off onfe Bailliu van „ Rynlant van onfer wegen, en fy fullen recht wyfen „ ende hantieren binnen onfe ftede voorfchreeven, alfe „ fy haar toegedaan hebben! „ Ende waert dat fy eenige kueren overdrongen een? drachteliken, die fouden fy onfen Bailliu van Rynlant in fcbrifte overgeeven, ons die te togen, ende ,, wat ons daerinne befcbeydelick duvckt, ende die ftede ,, oorbaar, dat fullen wy ben confenteeren ". Zie daar wederom eene andere beftelling van eenen anderen aart; maar daar de volksregeering even zoo min in doorfteekt, als in de voorigen. In het Privilegie van Hertog Aelbrecht aan die van Amfterdam van den ióen January^oo. leeft men. Voorts foo fullen alle die gene, die Schepen of „ Raede geweeft hebben binnen onfer ftede van Amj, ftelredamme, alle jaar kief en op onfer Vrouwe avont „ te Licbtmisfe by der meere ftemmen uit te gaan, drie „ goede knaepm tot Raede van onfer ftede voorfz. ende „ die en fullen niet jonger wefen van jaeren, dan veer„ ticb jaer, ende des fullen die drie Raeden tot bem kie3, fen een van den Ouden Raeden, dier het naefte jaer te „ voren Raet in gheweeft beeft, en die felve gbecoren „ Oude Raedt fal die drie Jonghe Raeden voorfc. eeden, „ als daar toe behoort. Ende des foo fullen onfen Bal„ lieu, noch Schout van Amfterdam daar gheen ftemme in hebben. Ende want wy dit voor ons, ende voor onfe naecomelinghen onfer goede ftede voorfz. en de haeren naecomelinghen valt ende gbeftade gehouden willen „ hebben, eoz. "Mieris Di III. bladz 712. " ik geloof, zeide Spreeuwenburg, na deeze plaatzen;  ©KC 285 >0 zen uit de Handveflen der Steden geleezen te hebben , dat dezelve, als zoo veele Haaltjes, genoeg zyn om ons te overtuigen: ie dat de hertellingen der Regeeringen in de Steden allen niet zyn op een en denzelfden voet, maar zeer van eikanderen verfchillende : 2° dat de orde, in welke de ftedelyke Regeeringen zich bevinden, niet afkomftig is uit den boezem van het volk: 3e dat de wettigheid dier Regeeringen nimmer haaren oorfprong van of uit het volk heeft genomen: 4e dat die orde en wettigheid uit den boezem van het Graaflyk Oppergezag zyn afgedaald : 5e dat dezelve van dat gezach zyn blyven afhangen en als nog afhangen, zynde dit gezach nu in de Vergadering van hun Ed. Gr. Mog. geplaatft: 6e dat het gevoelen van een Volksregeering hier te Lande even zoo ongegrond als befpotlyk is. Om dit laatfte nog nader aan te toonen, hebbenwe maar eens de Gemachtigden der Steden, ter Staatsvergaderinge, in de uitoefFening van 't geen de Opperheerfchappy betreft, te befchouwen. Krygen zy, ten beftuur van opkomende zaaken, hunnen laft van het volk? Doen zy verflach aan het volk van het geen ter Staatsvergaderinge is omgegaan? Word het volk by een geroepen, om hunne flemme te geeven; om te bepaalen, of 'er vrede gemaakt zal worden, dan niet? Of de verpondingen verhoogd zullen worden, en wat dies meêr is? Heeft die orde van Heerfchappy ooit by ons plaats gehad? Zyn 'er eenige fchikkingen om tot  3H 286 tot zulk een einde het volk by een te roepen ? Immers neen. In de Hollandlche Steden, ftem in ftaat hebbende, gefchied dit by de Vroedfchappen, welken de gantfche Stadrepreefenteeren, en die niet wederom ruggefpraak houden met het volk. Aan die Vroedfchappen is in eens opgedraagen, het recht om wegens zekere zaaken, het belang van de Gemeente te handhaaven, en ter Staatsvergaderinge door Gemagtigden voor en naamens de Stad te verfchynen, en aldaar den Opperheer te helpen uitmaaken, en de Opperheerfchappy te helpen uitoeffenen. Indien de Stedelingen, de Burgers, de Poorters, of het volk eens meende, dat de Vroed-" fchap haaren plicht niet betrachtte, zy wouden die niet kunnen doen ftrafTen , noch afzetter ; zy zouden hunne bezwaaren aan de Hooge Overheid moeten vertoonen en voordraagen,en van Hoogftdezelve voorzieninge verzoeken. Het doet 'er niet toe,of voorheen de Burgers of Ingezeetenen eener Stad de Leden van de Vroedfchap plachten te benoemen. Verfchillende dugtige redenen (de vergrooting en meerder bevolking der Steden) kunnen aanleiding gegeeven hebben , dat zulks, daar het gefchiedde, buiten gebruik geraakt, afgefchaft, en eene andere orde in de plaats gefteld is. Als men eens nagaat, welke beweegingen 'er in groote Steden voorvallen, wanneer 'er een Predikant beroepen moet worden, en wat 'er omgaat, wanneer men tot hetfcrmeeren eener nominatie, tot het doen van een eleftie moet komen, dan geloof  fK 287 >€* loof ik, zal een gezond vernuft al veel twyffei vinden , of 'er meerder heils te wagten is van het benoemen van Leden tot de Vroedfchap, door het volk, dan wel door het lichchaam van de Vroedfchap zelve, of door iemand anders. By my zoude de befte wys, die zyn, welke zoude gefchieden door eenen, welke belang had dat het der Stede wel ging, en geen belang wie Lid in de Vroedfchap zoude zyn. Dan, wat van het benoemen der Leden zoude mogen wezen, dit fchynt in allen gevalle buiten tegenfpraak te moeten zyn, dat de Vroedfchappen nimmer zyn geweeft en nog niet zyn Verbeelders, Reprefentanten, of Plaatsbekleders van het volk, als in zich bezittende de Opperheerfchappy. Dit was zoo niet ten tyde der Graven, die Landheeren, Vorften, of Opperheeren waren: die Vroedfchappen hadden geene andere hoedaanigheid, dan de belangen der Ingezeetenen voor te draagen, gelyk dit te vooren door anderen was gedaan; maar op dit voordraagen moeiten de Vroedfchappen de beftelling en het bevel der Graven afwagten, en zich aan dezelven onderwerpen. De redeneering, welke men gemeenlyk gebruikt, om het vermeend recht der Stedelingen te fterken, is, dat de Privilegiën zyn gegeeven ten behoeve der Poorteren of Gemeente; maar om de zwakheid van 't gevolg, het welk daar uit gehaald word, te doen voelen , behoeft men enkelyk te vraagen, of een Loots niet aangefteld word ten behoeve en voordeele der lchepen en fchepeiingen; cn  &<[ 288 eri óf men daar uit wel zou durven befluiteh, dat de Loöts, of Reprjelentant van den Schipper en Schepelingen , onder het gebied van deezen zoudé ftaan, en aan hun, in die hoedaanigheid verantwoording fchuldig weezen. Men kan de Regenten als Lootzen befchoüwen; gefchikt om het volk veilig in de haven te brengen. Zy zyn daar toe door de Graaven aangefteld geworden, op een zekeren voet, en naar eene bepaalde orde. Zy konden derhalven niet van het volk afhangen , offchoon gefteld öm hetzelve, in zekere gevallen,' te reprafenteeren. Zy kunnen overzulks tegenwoordig ook niet van het volk afhangklyk zyn, thans alleen van de Staaten afhangende.' De Heeren gelieven daar by op te merken, dat de Vroedfchappen in deeze hunne waardigheid niets te zeggen hadden, omtrent het beleid der rechtsöeffening, het welk alleen ftond aan den Schout nevens de Schepenen, door de Graaven daar toe aangefteld, en welke in' deeze oeffening het recht van den Graave waarnam, en hem reprafenteerde. Ook hadden de Vroedfchappen niets te zeggen omtrent andere bedieningen en zaaken van Policie dewelken ftonden aan Burgemeefteren: het was wel zoo, dat de zaaken van Policie, als in eéa verband ftaande met de belangens der Ingezeetenen, uit dien hoofde veeltyds de Vroedfchappen geraadpleegd wierden, ten einde geene nieuwe iriftellingen of fchikkingen gemaakt mogten worden , Sanloopende tegen de belangens der Ingezeetenen; maai?  289 >& maar niet te min was en bleef het bewind over zaa. ken van Policie aan Burgemeefteren: zoo dat de Vroedfchappen, hetzy in zaaken van Policie, het zy in zaaken van rechtsoeffeninge nimmer eenige heerfchappy, laat ftaan een Opperheerfchappy be- i zeeten hebben. Het is 'er zoo verre van af, dat zelfs in de Steden geene keuren gemaakt, geen belaftingen gelegd, geene ftedelyke gebouwen ge- j fticht, of iet gedaan mogte worden, dat naar het i oeffenen van heerfchappy zweemde, of daarmoeft < van den Graaf verlof toe gegeeven zyn: wy hebben gezien, dat het recht om keuren te maaken uit den boezem der Graaven, by Oétrooy is gekomen aan Schout en Schepenen; voorts aan Schout, Schepenen, en Raaden; en hoe verfchil- I lende de fchikkingen deswege zyn. Uit dit alles blykt ten klaarfte, dat, gelyk de Opperheerfchappy hier te lande nimmer by het volk gelegen is geweeft, dezelve ook nimmer van het volk tot des- ! zelfs Vroedfchappen heeft kunnen overgaan. lk zoude (dus ging Spreeuwenburg voort) deeze overweegingen nog meerder kracht kunnen byzetten, indien my de tyd, zoo wel als de gelegenheid toeliet, om de verfcheidene Handveften, Keuren, en Privilegiën na te gaan, door welken de ftedelyke regeeringen, zoo in Holland als in andere Geweften , van tyd tot tyd geregeld en op een vaften voet zyn gefteld geworden; en in dewelken noch fchyn noch fchaduw te vinden is van eenige oef- ' fening van Oppergezag , door de ftedelyke RegenXll. Stuk. T ten  ten, of van eenige staatsvergaderingen, of iet, dat ,eenig kenmerk van eene diergelyke oeffening draagt. Die Handveften, die Keuren, die Privilegiën werden verzocht van onderdaanen op den Vorft, en verleend door de Graaven als Landheeren, als Souvereinen, of Opperheeren, hoe zeer hun Oppergezag niet willekeurig, niet eigendunkelyk, maar in veele opzichten aan voorwaarden gebonden was. En hoe zeer wy de Requeften of verzoekfchriften, op welken die Handveften, Keuren en Privilegiën verleend zyn, niet bezitten, en derhalven deezen tegen geenen niet kunnen nazien, is ! het niet te min zeer waarfchynlyk, dat 'er by die Requeften verzoek zal zyn gedaan, byzonderlyk tot die artykelen, welken in die Handveften en Privilegiën ftaan uitgedrukt, gelyk dit op te maaken is uit de Requeften aan de Staaten naderhand geprefènteerd, en de oclroyen daarop verleend. In den opftand tegen Spanje hebben de zaaken, na het overlyden van Prins Willem den I, eene andere gedaante gekregen; maar is de Opperheerfchappy, door de afzweering van Graave Philip H. in den boezem van het volk vervallen, zoodanig dat het beleid der algemeene zaak zoude moeten afhangen van het volk, het welk aan de Vroedfchappen zoude kunnen voorfchryven, wat ten aanzien van vrede en oorlog, van verbonden met Mogendheeden, van het leggen van belaftingen, en wat diergelyke Regalia meerder zyn, te doen ©f te laaten zoude zyn ? en aan welken die geenen, die  iit in 't hooge bewind zyn, rekenfchap en ver» antwoording van 't geen zy in hunne bedieningen of waardigheeden gedaan hebben, zouden moeten \ doen en geeven, gelyk het met een grooten ophef geleerd word in de Pojï van dm Neder-Rhyn, tot fchande van die geenen, die het drukken, uitgeeven en verfpreiden van zulk een muitzuchtig blad bin- ! nen hunne muuren niet flechts toelaaten, maar, ter verleidinge der goede gemeente, begunftigen. Indien ooit de gedachte onzer Voorvaderen» die het juk der Spaanfche tyrannye afgefchud hebben, . op zulk eene foort van Regeeringsvorm gedoeld had, dan zoude 'er te gelyk gedacht zyn geweeft, om een orde en wyze te bepaalen, hoe en op wat 1 wyze zoodanige Volksregeering geoeffend zoude worden, zoo als dit ten aanzien der Staatsvergadering van hun Ed. Gr. Mog. is gefchied: doch hjer van is al mede noch fchyn noch fchaduw te vinden. Het onveranderlyk ftaan blyven der Opperheer- I fchappye, zoo als die in haare oeffening werkte, door die zelve Wechouderen of Regenten, of Smhalterne Overheden, zoo als dezelve door hun Ed. Groot Mog. genoemd worden, welken 'er ten ty- , de der Graaven waren, als door Burgemeefteren, Schouten, Schepenen en Vroedfchappen,doet genoeg zien , dat 'er geen gedachte noch voornee. men was, om aan die orde eenige verandering of breuk toe te brengen j maar wel in tegendeel, om alles, wat 'er ten dien aangaande plaats had, in zyn geheel te laaten. ^  292 ><& De Graaflyke heerfchappy diensvolgen.de komende te vervallen, zoo is door de Ridderfchap, Edelen en Steden, als repraefenteerende de Staaten van Holland, het Opperfte gezag , zoo als die by den Graaf gelegen is geweeft, aanvaard , en wel op dien voet , als de Staaten van Hofland op dien tyd zich bevonden. Dus is het lichchaam van den Staat, dat anderszins geflaakt zoude zyn geweeft, in zyn geheel gebleeven; in dien zin, als van der Muelen zegt: Itaque forma accidentali mutata, manet tarnen idem populus, dum fervat proprium féi imperium, propria jura, feparatum ab aliis corpus manet, qui proprium fuum habet magiftratum. Dit heeft men te Rome, ïarquinius verjaagd zynde, dit heeft men overal in Staatswislingen gezien: zelfs toen de Franken Gallien overheerden, lieten zy de Steden onder haare Stedelyke Regeeringen en Regenten in dezelfde vorm als zy zich bevonden , het Opperfte gezag zich voorbehoudende. Het geen van der Muelen daar na byvoegt, ten opzichte der Magiftraaten, penes quem reftdet a£tu imperium, by wien in der daad het Opperfte gezag beruft, kan, volgens het geen ik hier vooren aangemerkt heb, niet anders opgevat worden, als ten aanzien van zulke Magiftraaten, welken bereids in 't Opperfte gezag waren gefteld, en, die volgens de denkbeelden van van der Muelen, het uit en in den naam van het volkoeffenden: doch dit kan by ons geen toepasfing vinden, daar in onze geweften de Magiftraaten door den Vorft,  Vorft, of op verlof van denzelven, doch nimmer uit en in den naam van 't volk, zyn aangefteld. De Schouten , Schepenen , Burgemeefters en Vroedfchappen,zyn,ten aanzien derStedelyke beheeringen , gebleeven het geen zy waren, naamlyk, aangeftelde van den Prinfe van den Lande , tot waarneemirge dier zaaken en gerechtigheeden, welken de voorwerpen hunner bedieningen maakten: zy zyn in dezelfde betrekkinge tot de Vergadering der Staaten, als het Opperfte gezag in zich bevattende , gebleeven, welken zy te vooren tot den Graavehadden. Wil men 'ervan overtuigd weezen, men leeze de eeden, welken door de Magiftraaten, de Burgers, en anderen gedaan worden. Waar uit dan al verder blykt, op welken zandgrond het gebouw •der Volksregeeringe hier te Lande word gefticht. Ongelukkig, myne Heeren! dat luiden van allerlei ftaat en beroep, die weinig of geen kunde 'van Staats - rechten, Staats-zaaken, Staats - beleid, Staats-gefchiedenisfen, en wat 'er al vereifcht word, om juift over de gevoelens en begrippen, die hedendaags, als by 't luiden van den brandklok overal aangekondigd en gepredikt worden, te kunnen oordeelen, aan een uiterlyken fchyn zyn blyven hangen , aan een ydelen opfmuk van woorden zich vergaapen, en zich door den ftroom, welke eene onftuimige fchaar van heethoofdige belhamels verwekt hebben, laaten vervoeren; zonder éerfl in opmerking te neemen , hoe de wind ftaat, op wat water zy zich begeeven, door wien zy geT 3 leld  leid worden, en waar heen de vloed fnelt, op welken zy dry ven: wat zeg ik ? zonder eens de moeite te neemen van het oog te wenden naar dat geene, het welk hen in ftaat zoude ftellen, om de klippen, daar hun vaartuig tegen verbryzeld ftaat te worden, te ontdekken, en by tyds te vermyden. Het fchynt, dat men willens en weetens zich verblinden laat, dat men misleid en bedroogen wil zyn. Myne taak vereifcht, dat ik u hier een ftukje van de grondige kennis onzer meuwerwetfcheLeermeefteren van het Vaderlandfch Staatsrecht voorhoude. Hoortze fpreeken van de Magiftraaten, van de Regenten, als Rcprsefentanten, Plaatsbekleders, en welke bewoordingen zy al meer gebruiken. Hoortze fpreeken van integreerende Le'den van Staat, integreerende Leden van de Souvereiniteit, en zoo al voorts: en geeft eens acht, of zy wel bedagtzyn, dat die geenen, die zy Magi. ftraaten en Regenten noemen, als zoodanige, zeer verfchillende zyn, naar maate de voorwerpen van hunne byzondere waardigheeden verfchilien. Zy fpreeken van de Privilegiën, door welken de febikkingen ten aanzien der Wethouderen zyn gemaakt, als of door dezelven aan die Regenten deel was gegeeven aan de Opperheerfchappy van de Hooge Overheid, en als of daar door die Regenten weezenlyk integreerende Leden van de Souvereiniteit zyn geworden , daar, regt ingezien, de Stedelyke inrichtingen niets anders medebrengen, dan een opgedraa- gea  gen bewind of bevoegtheid, aan het Opperfte gezag ondergefchikt, van het zelve afgedaald en afhangende. Het is by die verheeven Staatkundigen genoeg, dat 'er in de Handveften ftaat, datdezelven ten nutte der Poorteren gegeeven zyn, om alle, die in 't Stedelyk bewind eenige waardigheid bekleeden , met het zelfde oog te befchouwenEvenwel behoeft'er flechts een gering oordeel om uit de Handveften en Privilegiën te zien, dat de beftellingen, ten aanzien van Schout en Schepenen, zeer verfchillende zyn van die der Burgemeefteren en Vroedfchappen; dat deeze wederom onderling merklyk verfchilien; en dat alle die waardigheeden zyn geweeft officia, munera, bedieningen en ampten, niet uit den boezem van het volk oorfprongkiyk, maar uit dien van den Prince van den Lande, van den Landheer, vi imperu,uit krachte van zyn Opperfte gezag, gekomen ,.en meeftal op de bede en het verzoek van zyn goede Luiden, die van Amfterdam, die van Leyden, enz. waarom die Handveften doorgaande houden de'woon den van gegeeven,geaccordeerd,gegund,geoStroyeerd. Waar omtrent wel te letten ftaat, dat de Inwoonderen der Steden de onmiddelyke onderdaanen der Graaven waren, welken daarom deezen boven die van de Heerlykheeden begunftigden, noemende dezelven onze goede Stad gelyk de Koning van Frankryk nog hedendaags vanParys fpreekende, zegt: notrebonne Ville ie Paris. Den loop van het Staatsbeftier hier te Lande; T 4 en  %>< 2|ö- >«$ «n voorts van deeze giften nafpoorende, en met de tyden, in welken zy gegeeven zyn, naziende en vergelykende, zal men, zoo ik vertrouw, niet zeer van den weg afdwaalen, als men 'er uit opmaakt, dat in den aanvang, toen dit geweft weinig bevolkt was, de Graaven zeiven hebbende omgereisd, om te recht te zitten, die zelfde Vorften voorts by vermeerdering van volk, anderen in hunne plaats hebben afgezonden, om de rechts-oeffening waar te neemen; dat deeze Rechters te eigendunkelyk handelende, door de Graaven , onder verplichting gebragt wierden, om byzitters te neemen, wier vonnis zy naderhand al mede door bevel der Graaven genoodzaakt werden te volgen; en dat dezelve Rechters nog al een misbruik maakende van 't vermogen, om byzitters naar hunne verkiezing te neemen, daarom aan de Graaven is verzocht, om aan die Rechters in Jaater tyden, Bailliuwen, Schouten,Droften genaamd, het aanneemen van Byzitters niet te laaten, maar zeiven die aan de Schouten toe te voegen; al het welk eene natuurlyke loop van wisfelingen doet zien uit welken de oorfprong van het kiezen van Schepenen en andere Wethouderen, uit eene nomina, tie, door den Graaf of deszelfs Stedehouders te doen, opgehelderd word. Het volk in de Steden, by haaren aanvang niet ™ Z' ^ hCt b6lang der donderen, zoo wel ten aanzien van de Policie, als van de Tufctte , aan de Schouten en Schepenen bevoolen zyn-  *K 29? >* synde , gelyk blykt uit het geen ik te vooren, ten aanzien van de vergunning om keuren te maaken, heb aangemerkt, was 'er geen verder Opzicht, of burgerlyk beftier noodig; maar de Steden volkryker wordende, vereifchte hetzelve , zoo wel als de vermeerdering van omgang, fpruitende uit vermeerdering van neeringen en handteeringen, dat 'er in 't byzonder lieden wierden aangefteld, welken over burgerlyke zaaken het oog en het beleid hadden; en welken de Graaven of zeiven aanftelden, of toeftonden, dat door de Poirters of eenigen van de Poirters gekoozen wierden; waar na , by meerder vermeerdering van volk in de Steden, de Vroedfchappen op dezelfde wyze zyn opgekomen ; en dat wel ten opzichte van de zaak zelve, overal op denzelfden voet, offchoon ten aanzien van de form verfchillende. \ Wat van deeze overdenking zy, de Heeren zullen die niet geheel vreemd of ongerymd vinden , als zy eens gelieven te overweegen wat 'er de Geleerde Heer Mr. G. W. van Oosten de Bruyn van voordraagt in zyne Bsjchryving van Haarlem L D. bl. 113. en volgg. waarop Schrandergeeft ons eenige bladzyden uit dat boek voorlas , en dus vervolgde. Zoo al het geen wat ik U tot hier toe voorgedraagen heb , niet ten allerovertuigendfte doet zien, dat alle Stedelyk gezag en bewind uit den boezem van den Graaf, by vergunning of gif te zyn afgekomen, dit is ten minfte zeker, dat nerT 5 gens  €K 298 >$ gens eenig blyk gevonden word, dat de Ingezeetenen uit hun eige hoofde eenig recht van verkiezing gehad of geoeffend hebben ; maar in tegendeel, dat, waar zy die geoeffend hebben, zy daar toe verlof gekreegen hebben van hunnen Heer, van hunnen Graaf, als Opperheer; en voorts, dat alle zoodanige rechten, welken door de Magiftraaten, in hunne verfchillende departementen geoeffend worden, geoeffend worden niet yiproprii imperii, maar vi delegationis, als daar toe door het Hoogft gezag gewettigd, even geJyk al ander bewind door den Souverein hun opgedraagen, zoo als dit ook nog uit de byzondere eeden te zien en af te neemen is. Al het welk middagklaar doet zien, dat het ftellaadje van Volksregeering, 't welk^mentot aan de wolken optilt, op zulke zwakke paaltjes ruft, dat men 'er flechts behoeft aan te raaken, om die timmeragie in duigen te doen vallen. De aart der Stedelyke Regeeringen is al vry kort en zaaklyk voorgefteld (zeide Schrandergeeft) in de Remonftrantie van den Hoogen Raad, aan de Staaten van Holland gedaan den 2oen Maart des jaars 1617. Ik zal die (voegde hy 'er by) als het de Heeren niet verveelt, eens krygen : met een opftaande, het ftukje neemende, en voorts daar uit den inhoud van het x Art. tot het xxxvu. ingeflooten, ons voorleezende. Wy vonden allen dien zeer bondig, fraai, en klaar. — Vergelykdaar mede, zeide Spreeuwenburg, het nieuw gebouw der Volksregeeringe, en men vraagc dan eens wie men  299 Sien gelooven moet, de Mannen die in den jaar,» 1617. den Hoogen Raad hebben uitgemaakt, of den Schryver van den Po/2 van denNeder-Rhyn,cumfuis. By dit alles ( dus hervatte hy den draad van zya afgebroken rede ) moet ik aanmerken, dat het met de Heerlykheeden zoo niet als met de Steden gefield is. Dezelven waren niet in de Domeinen der Graaven : zy ftonden niet in dezelfde betrekking tot den Graave als de Steden. De Heeren der Heerlykheeden hadden verfcheide rechten van Hoogft gebied, welke hun by afftand en niet by laftgeeving aan- en opgekomen waren : zy ftelden voor hunne Heerlykheeden zeiven Bailliuwen, Schouten, Secretarisfen en andere bedienden aan, gelyk dit alles te zien is by de Schryvers, welke over de Heerlykheeden gehandeld hebben, en in het vertoog der Staaten van deni6^0£tob. 1587. aangeduid word; omtrent welken nergens fchyn of fchaduw te vinden is, dat de Opgezeetenen ooit aanftelling van Bailliuwen en andere Officieren gehad hebben , of eenige Volksvergaderingen tot dat einde ooit gehouden zyn: zoo dat niet alleen uit de bloote theorie beweezen is , dat hier te Lande nimmer eene Volksregeering oorfprongkiyk, by het volk, het zy by het volk zelf, het zy by ieprajientatie, gehuisveft heeft; maar uit de ftukken, raakende de gefchiedenisfen deezer Landen, met betrekking tot derzelver Regeeringsform, of Opperheerfchappy , het aanweezen van een Volksregeering op de allerfterkfte wyze wederfproken word , en de onwaar-  '€K 3°° ># waarheid van hetzelve met de daad ten allerklaarften in die ftukken doorfteekt. lk zoude, zeide Spreeuwen burg, de Heeren daar by kunnen doen opmerken , dat de Graaven aan deeze en geene Stedelingen zomwylen al vry fterk getoond hebben, dat zy geen Opperheeren, maar Onderdaanen, in den eigenlyken zin, waren, als door verbeurtverklaaringen van Privilegiën ;: ftraffen, hun wegens wederfpannigheid opgelegt; en wat 'er van dien aart meerder in de Hiftorien voorkomt: maar ik laat het bewys uit daaden, die voor bedryven van dwinglandy en van eene misbruikte heerfchappy aangezien kunnen worden, Jiefft agter: ik bepaal my tot de ftukken, die ons betere bedryven van Oppergezag vertoonen. Zie daar, myn Vriend, hoe Spreeuwenburg ons over de nieuw opgeworpen Vaderlandfcbe Volksregeering onderhouden heeft: ik voeg'er by deAr« tykelen, welken Schrandergeeft ons uit de RcmonJlrantie van den Hoogen Raad voorlas, en zal ü in 't kort myn verder wedervaaren op desze'fs Buiten mededeelen , daar ik inmiddels met die achting , welke ik U om meer dan eene reden verfchuldigd ben, blyve, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejir. DW. Dienaar, Ben i^den Feb. 1784. Reinier Vryaart. Articulen  'ArticuLen «*« den Remonjlrantie van den Hogen Raadt 20*» Maart 1617. A. Soo is boven 't gene dat tot dien eynde by monde is ghpdeduceert, ende omme 't felve te fonderen, noodig geachs, by den voorfz. Hoogen Rade, niet tot'vermindering van de authoriteyt van de voorfz. Burgermeefteren, Vroedfchappen ende Regeerders van de fteden, (der weidser refpeft , eer, en behoorlyke authoriteyt die van den Hoogen Rade foo feer als yemandt genegen zyn te helpen vorderen ende mainteneren:) maar aüeenlycken om den Eedt, die wy fo» folemnelyck aen U Eed. Mog. hebben gedaan, ende trecht verftant van dien kennelyck te maecken, en om geen Confujie en disordre, die anders haers bedenckens, Joude mogen ontftaan, tot nadeel van de Hoogheit der voorfz. Landen, ende det Privilegiën van ie goede Ingezetenen van dien te veroorjaecken, daer by te voegen 't gene hier na volght. XI. Te weten, dat de Souverainiteyt ende Presminentie over de Landen van Hollandt, Zeeiandt, ende Vrieslandt, end© alle 'tgene daar toe fpeéteert, van al'en ouden Grave der tyden gerejideert heeft, in denperfoon van den Prince dervoorjz. Landen ; Ende dat mits dien het exerceren van Recht ende Juftitie (een van de fuhftantieelfte Hoogheden van een Prince) den felven alleen , ofte den genen , die hare Doorluchtigheden daer toe hebben c-ecommitteeud , heeft gecompeteert, ende niemandt anders, XII. Soo is kennelyck , dat de Juftitie van allen ouden herkomen , by ofte op den naem van de Princen, ende Hooge Overigheydt is beleydt, ende dat tot dien eynde by dejelve, in de voorfz. Landen Collegien van Raden, en andere Jubalierne Rechters, zyn geinflitueert geweeft, als ordinarife Rechters, over de Landen, ende d'lngezetenen van dien. XUI. Dat oock de voorfz. Collegien ende fubalterne Rechters; met pertinente Inftruttten ende Ordonnantiën naer geleg^ntheyt van yders Jurisdiftie zyn voorfien, die fy oock folemnelyck hebben belworen. XIV. Daer in altydt geobferveert is fulcke discretie ende Politie dat elck derfelver betreffende, 't ghene tot fyn Ampt was fpefterende, de voorfz. Landen fich daer mede wel hebben bevonden. Ende uyt defe ordre zyn gefproten de Ce-  iïerechts-bancken, in de fteden en ten platten Lande : D« weicke ofte by Schout ende Schepenen, oft by Bdüiiuw «nde Mannen worden bedient. XV. Als oock tot confervatie van 't gemeene Landt van Hollandt, Zeelandt ende Vrieflandt, d'inftirutie van Dyck- fraven ende Heemraden , hooghe ende laghe; tot welckers edwaick ende opficht competeert het onderhoudt van Dycken, Sluyfen, Wegen ende Stegen, met alle 'c gene daei aen dependeert. XVI. Zynde oock by de Princen geformeert geweeft Leen-hoven, in dewelke by Stadthouder ende mannen van Leen, en feudal faecken recht foude werden geadminiftreert. XVII. Ende omme niet te feer te particulariferen, alle andere foorten van Jurisdiétien, dienende tot onderhoud van goede Politie ende Regeeringe van de voorfz. Landen. XV III. Aen defen en diergelycke Col egien is by den Prineen van den Lande, ten versoecke selfs van de Staten d?r selver xn t oïneraal , ende de Stede» hj 't particulier, de bedieninge van de Juftitie vertrouwt, fonder dat hemyemandt ter werelt daer van heeft mogen eximeren. XIX. Hebbende daer omme by alle occafien gearbeyt 'daertoe, dat den voorfz. voet van Policie in 'c adroiniftreeren van de luftitie foude ghehouden ende gemaintineerd worden. XX. Ende infonderheyt foo wanneer voor de ereftie van de Raden van Juftitie in defe Landen feer fober recht wierde geadminiftreert, ende dat daar door groote partyfcbappen ontftonden; fulcks dat de voorfz. Princen, omme de voorfz. factiën en partyfchappea wech te nemen, goet gevonden hadden , eenen permanenten Raedt van Juftitie te erigeren , is by defelve Princen te wege ghebracht, dat a>le q'.eftien. ende gei'chillen, tusfchen wat perfoonen, ende uyt wat faecken het foude mogen wefen, by, ende voor den voorfz. Raedt foude werden geventileert ende gedecideert. XXI. Het welcke de voorfz. Prince verftaende te ftrecken tot ruftc ende vrede van de voorfz. Landen, uwe Eed. Mog. Voorfaten ghegunt ende gbeoétroyeert hebben. XXII. Soo verre dat de Hoogh-gemelte Princen hen felven niet alleenlycken den voorfz. Rade hebben ghefubmitteext; rnaer ooek  3°3 oock everghegeven ende toeghefiaen, dat in faecken daer van de kennisfe ter eerfter inftantie aen den laghen Reenter niet en competeerden, defelve niet aen hare Hoogheden , ofre hare Secrete, en Privé Raden, maer aen de voorfz Rade Provinciael fouden moeten komen, fonder dat haere voorfz Hoogheden andere Rechten daartoe fouden mogen committeren. 8 XXIII. Ja zelfs de voorfz.- fascken by Evocatie voor haer niet treek en fouden moghen. Als daer van blyckt by het Privilegie by Hartoge IVlaximiliaen van Ooftenryck, ende Vrouw» Maria van Bourgoingnen in 't jaer veertien hondert ende tachtigh verleent. 6 XXIV. Ende gelyck 't gene voorfz. is by de Heeren Staten va» den Landen van Hollandt, Zeelandt, ende Weft-Vrieslandt in 't ghenerael is verfocht; Soo is oock by alle Steden der felver Landen in 't particulier te wegen gebracht, dat bare lngefetenen, conform den voorverhaelden voet elcks in den. haren, ende voorts by ordinare manieren recht geadminiftreert foude worden. XXV. Het twee-hondert en twintighfte articule van den Rade Provinciael, ordonneert wel expresfelycken, dat van na voortaan, geene van de onderlaten van den Lande van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt, den anderen fullert mogen betrecken , in de eerfte inftantie, dan voor fyn ordinaris, en fyn dagelykfehen Rechtet, binnen defelve Landen. XXVI. Het felve brengen de privilegiën aen alle de fteden verleent, by naer met de felve woorden mede. XXVII. Ende dat niet alleen in Civile, maer oock in Crimineele faecken, foo dat alle delinquanten alleen by den Gerechten der Steden achterhaelt ende ghevangen, by de felve gheftraft, ende gherecht moeten worden; fonder dat men de felve wech-voeren, jugeren, ofte voor eenighe andere Rechten magh betrecken. XXVIII. De Steden gelieven hare Handt-veften ende Privilegiën op te flaen, fy fullen buyten twyffel elcks in den haren defe, ofte diereelycke woorden in defelve vinden. XXIX. Gelyck de felve oock bevinden fullen , dat in de voorfz. Privilegiën, oock werden geordonneerd feéckere perfoonen. tor  3°4 tot wier» kennisfe de voorfz. Judicature, de voorfz. d«li&en ende delinquanten geftelt worden ; Te weten ieecker getal van Schepenen en de Raden, d wekken van oudts de wet van die ofte die plaetfe genaemt plach te worden ; Em1e a,r00 uwe Eed. Mog. Loffelycke Voorfaten, altydts verftaan hebben, dat in de obfervantie van 't gene voorfz. is, ende by hen-luiden , door beneficie van feer voortrefFeivcke fubventien.ende liberaliteyten van de Hoogh-gemeldeHeeren Princen gheobtineert is, gebouwt fyn op de foncumente van de waerc Liberteyt defer Landen. XXX. Soo hebben fy luyden in 't aennemen ofte veranderen van de Hooggem. Heeren Princen, wel curie^felyck gheprocureert, dat de felve hem by folemnelen Eede, op bare Huldinge en blyde inkomfte, daer aen ten alderfolemneelften fouden verbinden. XXXI. Belangende 't Ampt van Burgermeefteren, Vroedfchappen, Raden ende Regeerders van de Steden, en hoe verrs fich 't felve extendeert en is niemandt beter bekent als uwe Eed. Mog. felfs. XXXII. Te weten dat 't felve fich ftreckt over de Regeeringe, Ordre,en de Politien van den Steden ende Plaetfen , daer fy Luyden by den Princen van den Lande gheftelt zyn; Ende dat tot geen andere saecken, als totten wekken fy by de Privilegiën, hen-luyden steden ghegunt ende ge accordeert geauthorifeert fyn. Als namentlycken over der felver Treforyen, Inkomen, ende Laften; Ten eynde die ordentelycken ende getrouwe' lycken geregeert ende geadminiftreert mogen werden. XXXIV. Item voor 't Reglement van de Neerihgben, Ambachten, Gilden, Straten, Wateren, Havens, Grachten, en ander* publycque Werken. XXXV. Mitsgaders ook het verforgen van de gemeene contributien, die totten welftant van de gemeene faecken worden ingewillight; Ende voorts over alle het gene de faecken der Üteden in 't particulier betreft. XXXVI. Ende eyntlycken, dat de voorfz. Steden t'famen, nejfens ie Heeren Eedelen zyn reprefenterende de Staten van 't Landt; Ende hebben defelve Vroetfchappen , macht ende authoriteycj, omme ten genieenen beften te helpen delibereren ende  4k 305 >& ende refolveren, naer yoorgaende befcbryvinge, 't gene van wegen 't gemeene Landt, in deliberatie wert geleydc; Ende committeren perfoonen, die ter daghvaert van Uwe Eed. Mog. tot dieri eynde compareren. XXXVII. Maer en hopen die van den Hoogen Rade niet, dat de Vroetfchappen voorgemelt, hen-luyden qualick fullen afnemen , dat fy Luyden haer niet en konnen adfcriberen, eenige macht oft authoriteyt om recht en Juftitie te adminiftreren. : Een woordje, Myn Vriend! om nog eene aanmerking te maaken omtrent onze Burgerlyke Vryheid. De Remonftrantie, uit dewelke ik de boveDftaande Artykelen getrokken ;heb, zyn opgefteld, en aan hun Ed. Gr. Mog. overgeleverd in den jaare 1617. dat is, in een tyd, zeer kort naa deh opftand tegen Spanje, en terwyl'er een Eminent Hoofd aan onzen Staat was. In dien tyd vogt men voor.de .Vryheid: ep wat was toen het begrip van de Vryheid., Een Regeering zonder hoofd? Been: dit begrip is eerft naa den dood van Prins Willem den IL gl»:ged. geboren. Nimmer heeft dat gehuisvtft by. de Oude Germaanen , Batavieren, en welken andere volken , buiten de Romeinen, den grond van deeze geweften beflaagen hebben. Die hebben met. meerder reden en dieper doorzicht de Vryheid gefteld in de obfervontie van 't geen de Hooge Raad ( Art. XI. én volgenden van de aangehaalde Remonftrantie) vertoond heeft ,-öij daar op gebouwd-zynde de fondamenten van de waare Liberteit dezer Landen^ -Wmitï <»-»'i9»H 90 .{!93ft21C»>• XII. Stuk. V. HOK-  <8>«C 3<& trekking had tot het beftier van 't Graaffchap, als een lichchaam befchouwd, is gekomen op en tot die Vergadering , gelyk het flaan van de Munt, de ƒagt, de Houtveftery, en wat verder onder de benaaming van Jura Majeftatica bekend is; waarom die verzoeken, welken eertyds den Graave gedaan wierden, het zy om turf te delven, om graf ten te fchieten, om dyken te leggen, om landen droog te maaken, en wat meer van die en andere dingen zyn, nu aan hun Ed. Gr. Mog. gedaan worden, en moeten worden. Dus is (gelyk ik dit alles bereids te Woerden heb voorgedraagen) de Opperheerfchappy, dat geën, 't welk den Graaven als Graave toekwam , met de daad overgegaan tot die Vergadering , welke de Staaten van den Lande reprsfenteerde; dat is by my, die, niet het volk, de meenigte van Inwoonders, maar aüe de Heerlykheeden en Steden repraefer.teerde, zoo als die waren geconfiitueerd: te weeten , elk in dien ftaat, en met zoodaanige rechten en verplichtingen , als ieder had, en te volbrengen bad: zoo dat de Opperheerfchap-. py, welke Philip lii bezeeten had , niet isgefchèurd geworden, en by ftukken en brokken tot de byzondere Steden of derzelver Wethouderen of het volk overgegaan, maar in haar geheel aan- en opgekomen tot die Vergadering, welke uit een zeker getal Ridders, Edelen en Gemachtigden van zekere Steden faamgefteld is. Hier uit. zietge',- dat alle die geenen, welken ten tyde van Philip ti. dit geweft bewoonden', geeo V % w&  uitgezonderd, door den overgang der Opperheerfchappy, die betrekking tot dezelve Vergadering gekreegen hebben, welke zy te vooren tot den Graaf hadden; dat de goede Steden van Dorth, Delft, Leyden, Amfterdam en anderen, niet meet zyn gebleeven de goede Steden van den Graaf, maar geworden zyn de goede Steden van die Vergadering , tot dewelke de Opperheerfchappy overgegaan, en berullende was; dat dus ook de Heeren der Heerlykheeden insgelyks tot die Vergadering dezelfde betrekking behielden , welke zy te vooren tot den Graaf gehad hadden; dat derhalven ook dezelfde rechten en verplichtingen , welken te vooren tusfchen den Graaf en de Inwoonders, naar hunnen verfchillenden ftaat en betrekkingen tot hem, plaats gehad hadden, onverminderd en ongekrenkt zyn blyven voortduuren, tusfchen dezelfde Inwoonders en de Vergadering, thans als Hooge Overheid erkend, onder de benaaming van hun Ed.Gr.Mog. de Staaten van Holland en Weftfriesland. Waar uit nu de Heeren verder kunnen afneemen, hoe dwaas en buitenfpoorig men te werk gaat, als men de Landzaaten doet voorkomen als een volk, dat de Opperheerfchappy in zich zelf heeft, en de Heerfchappy, door Plaatsbekleders doet oeffenen, eh overzulks diea Plaatsbekleders kan voorfchryven, wat zy te doen of te laaten hebben, om den wil van het volk zyn beflag te doen erlangeneen roekelooze en dwaaze onderneeming niet alleen, maar een flap, die de Hoo. g«  ge Overheid van haaren zetel ligt, onze Staatsform den bodem inflaat, en eene regeeringloosheid invoert, die de yslelykfte gevolgen kan hebben. Want die geenen , die zich verbeelden, dat zy, de onderhoerigheid aan eenen kant fcheurende, dezelve aan eene andere zyde zullen kunnen ftaande houden , bedriegen zich grootelyks. De proef is twee^ maal genomen: tweemaal is men Stadhouderloos geweeft; tweemaal heeft men ondervonden, dat 'er de Republieck in aanzien, vermogen en voorfpoed door veragterd is. Ons Land is niet gevormd, gefteld, gefchikt, om zonder Hoofd de Opperheerfchappy te beftieren: neemt het Hoofd weg, of't geen op 't zelfde uitkomt; neemt zynen invloed weg; onze Republieck zal te gronde gaan. Onze Vaderlandfche lotgevallen toonen dit zoohemelsklaar aan, dat men'er het gezicht van af moet wenden, om 'er niet van overtuigd te weezen. Nog erger zal het loopen, als hec volk zich verzekerd houd, dat de Opperheerfchappy eigenlyk by hun geleegen is: dat het de Regeeringsvorm naar welgevallen kan veranderen, Regenten of en aanzetten, en welke meerdere leerftukken van dien aart ons door de hedendaagfche Patriotten gepredikt worden. Want dan zal Booy haaft Baas zyn. De Heeren gelieven zich ook te herinneren, dat de Opperheerfchappy, het oude Graaflyke gezag niet aan de Staats-Vergadering byopdragt van't volk is aan-en opgekomen; dat daar toe nooit Volksvergaderingen zyn aangelegd; maar dat de AfgeV 3 vaar-  # vaardigden ter Staatsvergaderingen, naaraens hunne Principaalen, zich in 't bezit van de Opperheerfchappy gefteld hebben, even gelyk iemand, welke in een fchip zynde, den Schipper over boord ziende vallen, de hand aan 't roer zoude flaan; en wien de overigen daar mede zouden laaten geworden , zonder zich daar tegen te verzetten; maar zelfs belofte doende van hem het beftuur van 't fchip te laaten. Dus is het by ons gegaan De Staatsvergadering heeft zich in 't bezit der Opperheerfchappy gefteld; niemand heeft 'er zich tegen aangekant; en naderhand heeft men, by eede, zich verplicht, om die Vergadering, als Hooge Overheid te eerbiedigen, gehouw, getrouw,gehoorzaam en onderdaanig te weezen. Weshalven die Vergadering thans de Opperheerfchappy, zoo wettig als eenige Mogendheid in de waereld bezit: welke eeden, benevens het formulier van 't gebed, den Predikanten voorgefchreeven, al mede, zoo 'er nog iet aan haperde , ten bewyze kunnen ftrekken van de verregaande en onvergeeflyke onkunde, of wil men liever, van de ondraaglyke kwaade trouw der geenen, die hunne vaendels met de leus van Volksregeering willen opcieren. Verders, wanneer'er gemachtigden uit die Vroedfchappen ter Staatsvergadering verfchynen , dan verfchynen dezelven daar in een dubbelde betrekking, welke wel onderfcheiden moet worden. Voor zoo veelzy eenige verzoeken doen, de belangens van haare ftad voordraagen en die handhaaven, of iet  iet diergelykfch verrigten, oeffenen zy geen heerfchappy : men kan hen dan houden en aanzien voor Plaatsbeklet ders van de Vroedfchappen. Maar voor zoo veel zy medewerken om een befluic te beraamen, en met de andere Leden tot een befluit komen , het welk den wil van de Hooge Overheid bevat en uitdrukt, dan handelen zy als bekleed met de wede-oeffening van de Opperheerfchappy, welke me de oeffening op het lichchaamen hunner Principaalen is overgegaan, niet door een opdragt van ^t volk, maar om dat de Vroedfchappen, bereids daar zynde, als Bewaakers en Bewaarders van 's volks belangen in de Steden , dezelven die medeoeffening der Opperheerfchappye aanvaard hebben. en men kan met waarheid zeggen, dat de Steden, of derzelver Vroedfchappen, zich in de mede-oeffening der Heerfchappye, welke openftond, en die niet onaanvaard konde blyven, gefteld hebben. Wil men daar tegen inleggen, dat zy dit niet anders hebben kunnen doen, dan uit en in den naam des volks, en dat zy, uit dien hoofde het volk, ook in dat opzichte, repraefenteeren: ik zal 'er al wederom geen harnafch om aantrekken, doch flechts opmerken , dat die reprsefentatie daarom dit gevolg niet zoude hebben, dat de Opperheerfchappy als nog by het volk beruftende zoude zyn. Het komt my voor, en ik meen dat ik het beweezen heb, dat, al eens vooronderfteld zynde, (het geen echter zoo met is,) dat de Vroedfchappen, door het volk, uit eigen hoofde, aangefteld zouden zyn geweeft, om V 4 des-  #KT 3'2 ><§» deszelfs belangen waar te neemen, daar uit nog niec volgt, dat het volk ooit de Opperheerfchappy gehad of gehouden heeft. By het bezit neemen der Opperheerfchappye is een dubbelde daad gepleegd : naamlyk het opdraagen der Heerfchappye aan de Vergadering, van welke de Vroedfchappen, door bykomfte hunner Afgevaardigden ter Staatsvergaderinge, leden waren; en hetaanneemen van de Opperheerfchappy insgelykfch , voor zoo veel zy door hunne Afgevaardigden die Vergadering helpen uitmaaken: waar uit dan eene wezenlyke overgift en opdragt van de Hooge Overheid is gefchied , en mitsdien ook tegenwoordig niet by het volk beruftende is noch zyn kan. Voeg hier nu by, dat de Heeren der Heerlykheeden, in eene geheel andere betrekking ter Staatsvergaderinge verfchynen. Zy komen 'er niet als gemachtigden; maar als in hunne perfoonen vervangende alle de Heeren der Heerlykheeden, welken, gelyk de Steden , een gedeelte van de Staaten van den Lande uitmaaken, die wederom geen Reprefentanten van de bewoonders hunner Heerlykheeden, maar derzelver Heeren zyn, het zy die Heerlykheeden hooge, vrye , of eenvouwdig Ambagtsheerlykheeden zyn; het zy dat het Baronien, Graaffchappen, of andere Heerlykheeden zyn. Op dezelfde wyze nu, als men begrypen kan, dat door de Gemachtigden der Vroedfchappen uit de Steden de Opperheerfchappy is opgedraagen en aanvaard, op dezelfde wyze kan mea V ' ' be-'  a< 3*3 >© begrypen, dat de Ridders en Edelen aan dezelfde Vergaderinge de Opperheerfchappy hebben opgedraagen , en ook wederom als mede-Leden van dk Vergadering, met en nevens de andere Leden, die hebben aangenomen: en dit in gelyke maniere als iet gemeens, onverdeeld, door de deelgenooten in 't byzoncer ,aan 't lichchaam der deelgenooten, eene perfona maralis, gelyk de Geleerden fpreeken, uh> maakende, ter beheeringe, op zekere voorwaerden, opgedraagen word. Deeze natuurlyke en eenvouwdige befchouwing van het geen, uit krachte van de afzweering van Philips den II. en opgevolgde dood van Prins Willem den I, gebeurd is, met betrekking tot het overgaan der Graaflyke Heerfchappye tot de Vergadering van 's Lands Staaten, vervat wederom de fterkfte blyken van de ongerymdheid der hedendaagfche Leere over de Volksregeering, inzonderheid hier te Lande. Ten blykenog van het geen ik hier aanmerke, behoeve ik alleen U te herinneren, dat Ridderfchap, Edelen, en Steden, na de afzweering van Philip, zich niet aangezien hebben als op zich zeiven, ieder voor zich, Souvereinen of Opperheerfchers geworden zynde; maar als door hunne byeenkomft en Staatsgewyze Vergaderinge de Souverainiteit of Opperheerfchappy, welke te voren, en zoo als die te voren by den Graave plaats hadgehadt, vervangende: aan welke Vergadering ieder der Leden van dezelve, zoo wel als alle Inen Opgezeetenen, in de verfchillende betrekkingen V 5 wel-  .4K 3Ï4 ><$ welken zy te voren tot de Graaflyke Heerfchappy gehad hadden, gehoorzaamheid en onderdaanigheid verfchuldigd is. Dat het op geen anderen voet begreepen is geweeft , blykt ie. uit alle de daaden door die Vergadering gedaan, en welke merktekenen draagen van het oeffenen dier rechten, welken bekend zyn onder de benaaming van jura Majeftati?«, rechten van Opperfte Gezag: 2^ ujt $> ten uit hannen eigen hoofde befchreeven worden, Het verband derhalven tusfchen hen en den Graave, door de afzweering van Philip II. vervallen zynde, en tusfchen hen en de Staatsvergadering ftand gegreepen hebbende, is 'er al mede geen verandering toegebragt aan den ftaat der Ridderen en Edelen, noch aan hunne bezittingen en rechten; alleenlyk is uit die verandering voortgefprooten : ie. dat de betrekking, welke zy te vooren hadden tot den Graave, overgegaan is tot de Staatsvergadering; zoo dat zy, tot deeze dezelfde betrekking hebben , welke te vooren tusfchen ben en den Graaf plaats had: 2. dat de Edelen , een Lid van deeze Vergaderinge uitmaakende, met en nevens de andere Leden, zich in het bezit der Graaflyke heerfchappye gefteld hebbende, zulks al mede niet gedaan hebben , by opdragt of overgifce van^'t volk, maar uit eigen hoofde, zoo voor hun zeiven , als in hunne perfoonen, alle de Heeren van Heerlykheeden vervangende. Om nu eindelyk eens te komen tot den Heere Prinfe van Oranje, aan welken de ftichters van onze hedendaagfche Volksregeering den eernaam van eerfie Burger toeëigenen , van een Dienaar , (welke benaamingen,zoo dezelve met een goed inzicht en in een goeden zin gebruikt wierden, zoude kunnen geleeden worden ) gelieven de Heeren acht te flaan op deeze navolgende aanmerkingen. iü. Dat de Heeren Prinfen van Oranje waren VfiYE Heeren, van niemand Onderdaan, en alleen door  «• door het verband van Leenroerigheid aan anderen verbonden, gelyk Prins Willem de I. dat vertoogd heeft in zyne bekende Apologie i en dat Hoogftdezeiven , wegens hunne Heerlykheeden, in Holland gelegen, al lange voor den tyd, dat Philips II. afgezwooren is geweeft, onder die Ridders en Edelen behoorden, welken men van alle oude tyden gewoon was tot alle dagvaarden te befchry ven, gelyk het te zien is, uit de aanteekening, te vinden by van Leeuwen, Batavia illultrata, pag. 684. in welke aanteekening de Prins van Orangien de tweede, en onmiddelyk na Heer Georgius van Egmond, Bislchop van Utrecht, voorkomt. 2°. Dat de Prinfen van Oranje dus, uit hoofde van hunne Heerlykheeden, in deeze Landen gelegen, een aangeböoren en eigen recht hadden, om ter Staatsvergaderinge te verfchynen, en dezelven in ditrechtzyn verkort geworden, wanneer dezelve, buiten de Ridderfchap, en daar door buiten de Staatsvergadering zyn gehouden; alzoo hoogftdezeiven dit recht, voor de afzweering van Philips hebbende gehad, het zelve aan dat Geflacht,als bezitters van die Heerlykheeden, niet heeft kunnen benomen worden, s». Dat diensvolgende tusfchen de Staaten, als den Graaf thans vervangende, en Z. D. H. als Ingezeeten deezer Landen, geen ander verbindtenis of verband plaats heeft, dan dat van zyne leenroerigheid , alzoo 'er tusfchen hooggemelde Prinfen en de Graaven geen ander verband heeft plaats gehad; en 'er dus geen ander plaats kan hebben, tusfchen  &< 318 fchen hooggemelde Staaten aan de eene 5 en hooggemelde Prinfen aan de andere zyde: vermits her vervallen van 't Graaflyk gezag aan hooggedachte Heeren Staaten, den ftaat of conditie van hoogftdezelve Prinfen niet heeft kunnen noch mogen verflimmeren; gelyk ,het zoude moeten volgen, indiea de hooggemelde Prinfen, door de afzweering van Philip , en den naderhand opgevolgden overgang van 't Graaflyk gezag tot de Staaten, van den ftaat van Leenman zouden zyn vervallen tot dien van een eigentlyk gezegden Onderdaan. 4°. Dat dit te aanftootelyker moet voorkomen, als men acht (laat, dat, wanneer men zegt, dat de wapens tegen Philip II. opgevat, en de oorlog gevoerd zyn, om 't behoud van Voorrechten en Privilegiën, door de woorden Privilegiën en Foorrechten niet alleenlyk die der Steden of die der Inwoondereri des Lands, met uitfluiting van die der Ridderen en Edelen , verftaan worden ; maar wel degt iyk mede die der Ridderen en Edelen, onder welken de Heeren Prinfen van Oranje de eerfte plaats bekleeden.' 5°. Dat derhalven de Prins van Oranje,uit hoof* de van zyne heerlykheeden in Holland, en heè recht aan dezelve verknocht, in den eigentiyken Zin is een integreerend Lid van den Staat; en zulks zoo wel uit eigen hoofde, als uit krachte da't Hoogftdezelve,nevens de befchreeven Edelen,alle andere Edelen en Heeren van Heerlykheeden is Vervangende. 6°. Dat Z. D. Hoogheid, in die hoedaanigheid, deèït  ® deelt in de Opperheerfchappy, zoo wei ten aarii zien van de wetgeevende of gebiedende macht,als ten aanzien van de uitvoerende. 7Q. Dat Z. D. Hoogheid als Stadhouder, de eigentlyke Reprafentant zynde van de Staatsvergadering, als thans het Opperfte Gezach voerende „ dus ook in zyn perfoon, als Stadhouder, of Plaatsbekleder der Staaten , de Reprafentant van 't gantfche volk zoude zyn, indien het waar is, dat de Staaten het gantfche volk reprèfenteeren : het welk in een zekeren zin zoude kunnen aangenomen worden, gelyk ik het te vooren heb aangemerkt. ; | 8p. Dat men zeer verre van den weg af is, als men zich verbeeld, dac de waardigheid van Stadhouder zich bepaalen zoude tot het enkel uitvoe. rend gezag van het geen door de Hooge Overheid befiooten of bevoolen zoude zyn; daar in tegendeel den Heere Stadhouder geen eenig middel is ter hand gefteld , om iet, hoe gering ook, ter uitvoeringe te brengen, of te doen brengen, wanneer het tegenftand ontmoet; en dat, in tegendeel, om het gezag van de Hooge Overheid te bewaaren en te doen agtervolgen, volftrekt noodzaaklyk is, dat Hoogftdezelve deel hebbe aan de wetgeevende macht, gelyk het ook alle de Heeren Stadhouders gehad hebben. Die noodzaaklykheid vloeit ook onmiddelyk voort uit den laft, den Heeren Stadhouderen opgedraagen, welke, zonder gebiedende macht, in hoogftdeszelfs verfchillende departementen , niet kan beftaan, noch ter uitvoeringe gelegd worden. Ik  < 323 gie van Prins Willem I., bladz. 217, 219 , en 220 heeft aangehaald, vergelykt met het geen in myne „ .Srz'mralXdeftuk, bladz. 136-157» voorkomt, " C in het welk de aart van de betrekking, welke de Edelen tot den afgezwooren Graaf Philip hadden, aangeweezen word) „ men nooit fchooner Contraft gelee„ zen zal hebben". De man, wien de eigentlyke zin van 't woord Controjï fchynt ontfnapt te weezen, wil zekerlyk met dat woord te kennen fgeeven, verfcbillendbeid of tegenftrydigbeid van gedachten en gevoelen: niet zyn onbedagte floot, maar de zaak is wel eenige opheldering en nader inzien waerdig. De befpotlykheid van het voorgewend Contraft doet zich terftond zien, wanneer men flechts opmerkt, dac Spreeuwenburg zyn zeggen haalt uit den aart der zaake, dat is, uit het verband tusfchen een Leenheer en zyn Leenman, en dat de Verjlacb-Schxy\cs: daar tegen ftelc eenige betuigingen, door Prins Willem den l, in zyne Apologie gedaan; als by voorbeeld, daar die Vorft zegt: „ dat wy ons altyd by ende omtrent u gehouden hebben , „ om u-tieden te dienen in al 't gene dat u belieft beeft „ ons te gbebieden. Daarom foo willen wy u-lie- „ den, ( in dewelke alleene wy ons bekennen gehouden ,, te zyn, belangende onfe goede , midsgaders de gejlalte* „ nisfe derfelven ende infonderbeyt onfen gbedaene eedt) ,, laaten nu de Richters bier van wefen, ende na uwe „ beliefte bet vonnis fpreken, niet weygerende ten rech- ten geftraft te worden. Soo ghy dan bevint, myne Heeren, ofte het u-lieden fo dunckt, dat ons * afwefen, ofte oock onfe doot, u-lieden yet dienen S> kan: wy fyn beréyd u-lieden gehoorzaam te wefen. " Seynd ons flechts henen, ende gbebiedt ons tot aan 't J eynde der werelt te gaan: ende wy fullen 't 'gewil-? , lighlick doen. Ziet daar is ook ons hooft, over 't '* welk geen Vorft noch Potentaat macht en beeft dan. \ gby alleene: doet daar mede wat u lieden belieft tor S, uwe welvaart, ende tot onderhoudinge van uwe al" gemeynen Staat ". Wat zegtge, Myn Vriend! van het aanhaalqn van zulke en diergelyke bewoordingen van de Apologie, ter wederlegginge van 't geen Spreeuwenburg uit den aart der Leenverbindtcnis heefc voorgedraagen? Moet men niet al een vry woncerlyk b*):. X 9. P#  grip van burgerlyke Verpücv tingen heb'en , om uit zulke bewoordingen, m zulke fydè^ en omftandfèheeden gebruikt, als het door Prins Willem i teiehiéd is, en in welke een verflacdig menfch niets a'tdi'-is, dan eene gulle gemoeds ontlafhn* tul vinder,, h& merkteken van een eigentlyk gezegden onderdaan te haaien? En nog wel zulk een onlerdaan, aau Wen men naar goeddunken hevelen kan geeven, of die uitvoerlyk zyn of met; of zy zedelyk goed ?Vn, of niet; om het met een woord te zeggen, aan wien de eer van ZlJlV? 'gC ?ndcrJaaniM^id en gehoorzaamheid enkelyk is ovcrpelaaten : want daar toe moet men komen , als men de aangehaalde uitdrukkingen wil opvatten tot bewys van *t geen, waar toe onze fchrandere bol dezelve bezigt. Wat zoude de man zeggen, in- tBTKSïï Van eeD z^ner Briefen met Snul; 0n*er*aan>Se ™ dienftmlHge Dienaar gingen befiuiten, dat hy een onderdaan was vin dien geen, aan wien hy zoo fchreef; of dat nVèh uit de gemoede'yke aanfpraak van Burgemeefter van der Werf, zyn Ivf tot ZXfJ^ h°ngerge Burgeren aanbiedende, ging op. maaktn, dat die Burgervader een onderdaan van die Burgeren geweeft wss? Dan, om den man het vuur wat nader aan de fcheenen te leggen, wil ik hem wel eens gevraagd hebben hoe men die uitdrukkingen, indien zy eenen Onderdaan moeten betekenen, fpreekende tot zyne fuuvere-nr Mogendbeeden zal faamenknoopen met het £ emSl lyken htvtelyk verfoeken, ende met het bv der Si P,,c.ht' daar de Scaaten Gode ende den Tadet lande mede verbonden waren, vermaanen , het welk Prins r./flr aan die Gtnernale Stnaten'doet, tot bet ™. derjtellen op j Lands zaaken ? Hoe menze zal faamenknoopen met het zeggen: „ zoo laat ons dan te sae„ mem met eendragtiger berte en wille de befeberminee „ van dit goede volck aangrypen "? En met deeze volgende betuiging; dccb , „ foo lange als bet Gode lelie„ ven zal, maar een droppel bloeds ofte eenen penning „ Jtecbts van onfen goede, ja maer een weynte ver Hands, „ neerjhgbeid, geloofs ende aenfiens onstelaeten over' „ blyven , wy willen datselve noch tot uwen lï dienste geürne besteden, toeeigenen ende OP- bFFE-  # - offfren ". Is dit dc tail van een onderdaan aan eener. Sruverein, als zrs, de welke met foo „ grooter blydjcbap een goede ordre fal onifangen ende „ oenveerden (lbo verre als ghy daer toe lult willen ,, verflaen om dt felve te {lellen ende aen te rechten ) „ als of bet een blyde bmfchap ware van den Hemel af„ gezonden? Wilt dan met u-lieden felvtn een mede,, lyd.n hebben: ende soo u niet en kan bewee„ gen 't gene dat ü selve is raeckende, soo „ hebt ten minsten mededoogenheit met soo „ groote een meenigte arms volcks, dat verdor- „ ven ü tot in den grondt, ende met jo veel arme We„ duwen ende Wefen. Laet u-lieden aengelegen zyn, „ datib veel moorden en bloedftortingen in 't binnenfte , 'ende ïn 't herte van den Lande gefchiet zyn; foo ' veel Kercken verdeftrueerd, foo veel herders met bare * arme febaepkens gaen dolende achter lande. Stelt u" lieden voor oosen die wreede en barbaarfebe executie tot " Nivelle by den Grave van Mans feit gedaen. Wüke " dingen alle, ghy lieden feer wel kont ontgnen. ende allen den overlaft van defe oorlogen op des vyands bals ' werpen, so gy alleene de partyjchap van ü- '* lieden weert, ende alle iwe middelen te samfn, met eendrachtiger HERTE en MOET, ge' BRüYCKT en aenlegt , sonder TE willen sparen *' niet 't gene dat in den grondt van uwe burfen Jieekt, ' maer alleene wat daer overschiet ". Diergelyk toefpreeken zweemt zekerlyk niet naar de taal van een eigentlyk gezegden Onderdaan aan Zyne Hooge Overheid . Men zoude die eerder neemen voor eene rede, gehouden aan goede Vrienden, wier welX 3 ayn  326 >^ syn men faetragt, wier voordeel men behartigt, wier onheil men zoekt af te weeren: men zoude dezelve eerder voor eene Vaderlykc vermaaning kunnen opvatten. Althans wilde men nu hier ook een parallel maaken , tusfchen de taal, welke Prins Willem de I. hiér den Generaclen Staaten voorhoud, met die der Petitiën, welken in myne-Brieven te vinden zyn, wat meentge? Zoude men 'er niet al vry meer overeenkomft in vinden, als 'cr verfchil tusfchen de Apologie van Willem den I., en de Memorie van Willem den V. gelegen is ? Wat 'er van zy; wy durven 'er op onze beurt voor inftaan, dat niemant, dan onze man , m die Apologie de merktekenen zal vinden, dat Prins Willem de I, als Onder dian, met zulk een heiligen eerbied tot de Ge. neraale Staaten, als voor de Souvereine Mogendbeeden des Lands, heeft gefprooken. Hy heeft ze toegefprooken, als zynde bun Luitenant Generaal, als aan hun by eede verbonden, en daarom, noemt hy hen zyne Opperbeeren; hy noemt ze Rechters, om dat zy alleen weeten en bevoegd zyn om te oordeelen , of hy waardig was die lafteringen te draagen, met welke Philip 11 hem bezwaarde. Verlangt men iet fterkers: laat de man ons eens leeren, hop hy de volgende woorden uit het antwoord van myne Heeren de Generaale Staaten met zyn_ contrafte zal overeenbrengen: dus laaten de Generaale Staaten, in dat antwoord tot den Prince, zich uit. „ Ende be„ langende de laften, foo wel van Ueurenant-Gene„ raai, als van de Particuliere Gouvernementen , ,, dat nae voorgaende wettelicke keufe ende electie „ U Vorftelyke Genade defelve niet en heeft willen ,, aenvaerden, dan van ons emftelick daar toe versocht „ ende gebeden zynde , in de welke fy ook altyd ge„ continueerd heeft op onfe bfgeerte ende aenhouden „ mitsgaders met volkoomene vernoeginge ende cod,, tentement van den Lande: verfoeckende aen de voorfz. s, U Vorftelyke G-.nade noch voorder in denfelven te' „ willen volberden ende continueren, ende daer beneven „ belovpnoe alle bulp en byftandt, fonder te fpareneenige van b. ere middelen, metgaders alle gewillig5, heid ende gEhoorsaemheydt U Vorftelvke Genade U te bewyzen ". Dit is voorzeker geen abfólutoir vod■ ->. v. • •• " .; ■'. £ • ... • nis  ais vaneen Rechter, veel minder van een Souverein over zvn onderdaan % maar eene op*t>t)yke betuiging aata d°n Vorlt z' lven gedaan. Het bedoven van gewilligheid en gehoorzaamheid is al mede geen daad, wtlke «n een Hooze Overheid tot een eigentlyk gezegden Onderdaan verwagt word. Het gebruik derhalver., het welk onze man van de Apologie maakt, om de betrekking yan Willem den I. tot Philip II, of van Z. D. H. Willem den V. tot de Vergaderingen der Staaten na ce zoeken, draagt een aüerblykbaarft bewys van zyne doorflaande onkunde. In dezelfde Apologie zegt Prins Willem, fpreekende van den doorluchten Huize der Landgraaven van Hesfen, van dewelken wy dienaars en bloedverwanten zyn. Was Prins Willlm I. daarom een onderdaan van den Landgraaf van Hesfe? Onze man zoude uit de Apologie zelve te regt geholpen zyn geworden , indien hy eenige goede bevatting van t Leenrecht had: maar daar fchynt het hem, en meer anderen, aan te haperen. Hy voelt zyn kwaal niet. hy fpot uit onkunde. Men hoore Prins Willem den I. zei ven eens, m die zelfde Apologie, over zyne betrekking tot Philip II. Men zie eens in , of 'er tusfchen het zeggen van dien Vorften de redeneeringen van Spreeuwenburg eene overeenkomft, dan wel een contrafi, zoo als onze man zich uitdrukt, te vinden is. Dus fpreekt de Vorft onder anderen: . ,~ , , Zoo wy dan niet zynde's Konmgs tngebmen Onderdaan, Valfoo hy felve feght) daartoe zynde van onfen ede ont" Wen doer defe ongerechte fententie ende verbanninge . ! aangemerkt dat wy een Vry Heere geboren zyr ende noch daer en boven defe cere verkreegen hebben, dat " wy den name mogen dragen van Pnnce abfofat ende Sou-, verain die naest God in onfen Vorfteniommen geen Over" HooFDTfl»«r*mw», hoewel hem dat felve niet feer verre " en is uyiftreckende. - Genomen dan of nu alle t gene dat " verhaelt is niet en ware, en weet hy niet (naam.Pm- lip II ) foo hy Hertogh van Brabandt ts, dat wy ter " caufen'van onfe baroenyen ende heerlicheeden heh van de " voornaemste leden zyn van Brabant ? v Hoe kjomt hy foo vermeeten te zyn, dat hy darf ieg- öen, dat wy de wapenen teegen onsen Hf.err genomen. I lebben. H« is kennelyckv*n daer en U geen twyffet  ®< 328 >® 'i,, aen, dat tusfchen alle Heeren en Vasalien is ee^e „ vffnB'NDiNGE over bey'de Jyden, en 't gene dat een? een „ Raeds verwandte tot den Conful van Rome feyde, Houdjl du my niet voor een Raedsheer, fo en houde ick dy oock voor „ genen Conful: 't felve kan in defen gei alle oock feer wel „ (lede tttvpen. Maer tusfchen de Vafallen is eenen grooten onderfrheyt, want de eene hen ongelyk meerder Vryheid ,, voorbehouden dan de andere, alfoo wy-lieden in Bra- bant zyn, aldaer wy oeckfodsenige rechten hebben , dat wy ,, in onfen landen en heerlickheeden vermogen gratie en par- don te vepleenent foo dat wy uitgestekew alleene „ 't hommage , dat wy den Hertoge fchuldig zyn te doen, „ niet en fouden meerder vryheid konnen hebben of be,. geeren. Eu onder andere rechten hebben wy oock „ de'e privilegie, dac wy onfen Hertogen tot gelycken „ dienften verbonden zyn, als hier voortyts die Ephori tot „ Sparte haren Koningen dienden : namelick, om 't rycke te „ beveiligen in de handen eens goeden Vorft, en om te „ bedwingen te doen dat recht ende' reden is' den genen, „ die tegen fynen eedt yet foude willen voornemen. „ Ja, fo wy daer te voren met fo goeden en oprechten „ grondt als boven verhaeltis, in 't lant (Hol'and en Zee*- land ) mer eei armeye waren gekf mmen, waerom fouden „ wy nu fwarighèit gemaeckt hebben in ons Gouvernement „ weder te keeren, aen 't weLke wy met ede verbonden wa- ren, ende daer wy onder den edeldom de eeeste plaatse waren befinence? " Hoo-'^emelde Prins van zyn genacht fprerkende, in vergclyking van die van 't Huis van Ooftenryck, laat 'er zich in deezer voere over uit. ,, De eerfte van den huife van Ooftenrycke die in Ne„ derland is gekomen, langen tydt, na dat onfe voorfat en be. „ gonnen hadden Graaffch'ppen ende Heerlicheeden in den felven „ lande te befilten, is de Keyfer M.ximiliaen geweefl. 1 „ Nochtans fo vele isfer af, dat wy in defe landen niet „ hooger dan eenen Hertoge en eenen Grave en kennen, ,, wiens macht met feker paelen is afgefcheyden , achter„ volgende onfe privilegiën die hy tot fyner blyden comfte „ gefworen heeft. Maer fo vele als ons is raeckende het „ is kennelick , dat wy en onfe Voorfaten , van den wekken „ wy in rechter manlicker linie zyn- afkammende, al over „ tjvee HOi^nfRf jioren begonnen hebben Graoffchappen entfe Vr$ ren knaap) die zich een Staatsman noemt en die fa* gevalle hy aan de leere der Staatkunde ter fchoole ging, zoude verdienen, dat hem de rudimenta' om de óoren gefkgen wierden, ten einde dezelve was' het moogelvk wat te doen inkrimpen) geluft heeft den Prins van Oranje,by tegenoverftelling van een Burgemeefter van Amfterdam, te (tellen als een Onderdaan tot zyn Souvenin. De Vos van Efopus nam maar een van de Koppen die hy op het Tooneel vond, en riep uit O Lek. dum Caput! 01 Fraaye Kop: maar zonder hersfenen» Kwam hy eens onder de Staats-lieden van onfen tyd die het Toneel by ons befiaan; hoe zou hy zich niet verwonderen! Ik behoef het by deeze blyken van 't orakelfchap onzer hedendaagfche vernuften niet te laaten: ik kan en ik moet, zoo ter befchaaminge van die, welken zich vermeeten om het geflacht van 't Huis van Oranje en deszelfs afftammelingen te degradeer en van den ftaat, m den we-lken het Gode gelief d beef t hun die genade te men van geboren te werden, en te brengen tot dien van eenen ftmpelen Burger, over wien de minfte Regent (volgens de Jeerftellingen van den doorluchtigen en hooggeboren Staatsman, wien het fmerten zoude iet tegen zyne geboorte te doen) het recht van Souvereihkeit kan oeffenen, als tot onderrichtinge van die geenen, welken door het gefnap van die nieuwerwetfche Staatseeleerden op het dwaalfpoor mogten raaken, verder eaan. Wat was Prins Willem de IV. voor hoogft deszelfs verheffing tot Stadhouder, Kapitein Generaal en Admiraal? Een Burger? Neen. Het woord Burger betekent een Inwoonder van een Stad, die eenige voorrechten beeft boven Inwoonders, die geen Burgers zyn. Het ïnwoonen van eene Stad maakt iemand rot geen Burger • zoo veel ik weet, zyn 'er geen Lmd-Burgers bekfnd! Men zegt niet, hy is een Burger van Holland, van Gelderland, en dus al voort, gelyk men zegt, het is een Amfterdamfche, een Leidfche, een Dortfche Burger. Met betrekkinge tot de Provintie, gebruikt men bet woord van Ingezeeten: hy is een In- of Opgezeeten van Holland, en dus wyders. Ook heb ik nimmer, dan in deeze laaiftc verlichte dagen, den Heer Prins vïü Oranje hooren beteekeaen rast den naam van Burger  «& ser,van den eerften Burger; maar voor dat Z. D. H, Willem de IV. tot Stadhouder verheeven was, heb» ik dien Vorft wel in Staatspapieren genoemd gevonden, den sanzienlykften, deu ptincipaalfien, den gegoedften, den meeft-gedijtingueerden Ingezeeten van alle de Inwoonders deezer Landen; gelyk hoogftdezelve ook buiten alle tegenfpraak is. Dus wierd Prins Willem de IV. genoemd, tea tyde dat hoogftdezelve nog geen Stadhouder was, en voor dat het in de zwierende harsfenen van een verwilderden franfehen Kop was opgekomen , om den Prins den tytel van Premier Citoyen te geeven; en aan de geeftige harsfenen van eenige hollandfche Overvliegers, om 'er Eerjte Burger van te maaken. Dat nu de een of de andere opgeblaazea Franfchman, die toch altyd zwaait, daar de trek tot nieuwigheid hem lokt, op het woord Citoyen, dat,federt dat de berugte Jean Jacques Rousseau , op den tytel van zyne werken heeft begonnen te zetten, Citoyen de Geneve , meenigen kop aan 't hollen heeft gebragt . verlekkerd, dit woord, zonder te weeten ,wat het eigentlyk betekent, met opzicht tot den Heere Prince van Oranje, gebruikt heeft, zich verbeeldende van met die zotte uitdrukking iet nieuws, en dus iet fraai.--, te zeggen, dit, zeg ik, is in een Franfchman te begrypen ; maar is het toe te geeven aan Hollanders, aan den Schryver, by voorbeeld, van een Staatsman1) Die behoorde beter te weeten. Die behoorde te weeten, dat de benaaming van Burger, zelfs, uit hoofde vau de betekenis van 't woord, op den Prins niet paft, noch pasfen kan. Dan, om ons by het ongerymd gebruik van 't woord Burger, gehaald uit de eenvouwdige betekenis, niet langer op te houden, wilde ik die lieden, die 'er zich van bedienen, die den Prins doen voorkomen enkel en alleen als een dienaar, als een onderdaan van de Staaten wel eens gevraagd hebben, of Prins Willem de IV voor dat hoogftdezelve tot Stadhouder wierd ver» heeven, niet was die geen, welken bet Gode gelieft bad, de genade te doen van gebaren te worden die, welke by door degebwrte was? en of hy, door de geboorte niet is een Vrye Heer, de eerfte onder den adeldom deezer Landen; Bezitter van aanzienlyke beerlyke goederen, aan de Staaten door geene andere verbinding gebegt, dm  ifoor Vafallage? en of zyne verheffing tot Stadhouder, hoogftdenzelven dien aanzïenlyken ftaat , in welken bet Gode geliefd heeft, dat by geboren zoude worden heeft doen verliezen, ontnomen, of'kunnen ontnemen? Ik wil den Schryver van den Staatsman (om van eenen Cerifier en diergelyk volk niet te reppen ) ik wil ieder een, welke den Heere Prince van Oranje aanzien als hunnen Onderdaan, wel eens gevraagd hebhen, hoe hy aan 't regt is gekomen, om de orde, welke de Voorzienigheid onder het menfchelyk geflacht heeft doen ftand grypen, te ftooren, en Prins Willem den V. te ontzetten van den ftaat en rang, welken het Gode'ge* ïiefd beeft bem d*or de geboorte te febenken ? en Z. D. Hoogheid van den ftaat van Vasfal, in welken by' geboren is, te brengen tot den ftaat van onderdaan, ia den welken by niet geboren is? Of de verande¬ ring van heerfchappy, van Philip II. op de Staaten afgekomen, dien ftaat van Vafallage des Prinfen, en de rechtên uit denzelven voortvloeijendc, vernietigd heeft of kunnen vernietigen? Of de wapens tegen Philip den II. zyn opgevat en met een gunftigen uitflach gevoerd tot behoud, befcherming en voorftand der Privilegiën en Voorrechten den Ingezeetenen deezer Landen toekomende, uitgezonderd alleen die der Edelen, en ïn ^t byzonder die van den Huize van Oranje en Nasfau? En zoo dit niet gefchied is, noch heeft kunnen gefchieden, op welken grond men dan beweeren kan dat 'er tusfchen Prins Willem den V. eene andere betrekking tot de Staaten zoude kunnen geboren zyn dan die van Vasfal, en die, welke uit de Hooge Waardigheeden, aan Hoogftdenzelven, by Erfvolging opgekomen, is voortvloeyende? Alle de Rechtsgeleerden zullen het met den Prudent van Bykckershöek eens zyn, dat de Staaten met het aanvaarden der Graaflyke Heerfchappy gevallen zyn in de rechten en verplichtingen der Graaven; derhalven ook die rechten en verplichtingen , tusfchen Hoogftdezeiven en Hooggemelden Prince zyn blyven voortduuren, zonder eenige alteratie. Mog al verder, myn Vriend. Spreeuwenburg beeft gewag gemaakt van de eeden, wolken door de Wethouderen, Burgers, en Ingezeetenen gedaan worden, mits-  <& Eed van de goede Luyden van Achten te Dordrecht. „ Wy zweeren, dat wy, omme tot Achten te geraken, niet en nebben gefolhciteerd; luiks beloven wy en zwee „ ren wy, de Staaten van Holland en Weftvriesland mitsga„ ders den Heere Prince van Orange , als Stadhouder „ dezer Provintie, in dier qualiteit gehouw en getrouw te „ weezen, als mede, enz, " Eed van den Burgemeefler uit den Oudraad verkooren • „ Ik zweere, dat ik, omme tot Burgemeefter te geraaken „ met en hebbe gefolliciteerd, fulx belove en zweere de' „ Staaten van Holland en Weftvriesland, zynde onze Hooge en „ Souveraine Overheid, mitsgaders den Heere Prince van Orange, als Stadhouder dezer Provincie, in dier r, qualiteit gehouw en getrouw te weezen, enz. " e eed van den Schout en die der Scheepenen van Dordrecht zyn van gelyken inhoud. „ Burgemeefters van Leyden zweeren, de Staaten van Hol„ land ende Weftvriesland, zynde hare Hooge en Souveraine „ Overigheyt, gehouw ende getrouw te weezen, enz. >i Dit zweeren ook de Schepenen, en Vroedfchappen van die Stad. Formulier van 't Publyck Gebed. „ By Refolutie van hun Èd. Gr. Mog. van den i3en en „ 2ien Maart 1663 , is omtrent het bidden voor de Hooge „ en fubalterne Overigheden goed gevonden en verftaan, „ dat de Bedienaars des Goddejyken Woords, in de Pu,, blycke Kerken binnen defe Provincie voortaen geceralyk „ en alomme fullen hebben te bidden, in de eerfte plaetfe „ voorhaer Edele Gr. Mog. of de Ridderfchap, Edelen ende ,i Steden van Holland ende Weftvriesland, wesende den on- twyffelbaren Souverain, ende (naeft God) de eenige „. Hooce Overigheyt deser , Provincie ". In welker voege het Formulier van *t Gebed ook is gefteld; zynde voorts na de aanftelling van Prins Willem den IV. by Refolutie van hun Ed. Gr. Mog. van den 15011 Mey 1747.„ goed„ gevonden en verftaan, in het bidden voor de hooge en „ fubalterne overheeden, mede gebeden zal worden voor „ zyne Hoogheid den Heere Prince van Oranje en Nasfau,als JS Stadhouder, Capitein Generaal, en Admiraal van deeze Pro„ vincie, en dat vervolgens in het zelve voorbidden voor„ taan zal worden geobferveerd de volgende ordre en rang„ dat naamentlyk eerft gebeden zal worden voor haar Ed. ., Groot Mogend, de Heeren Staaten van Holland en Weftvries„ land, als zynde de wettige hooge Overheid van denj, zelven Lande : Voorts voor de Beeren Staaten van de an-  moedsbeweeging hy aangezet is geworden, en nog aangezet word, om de Hooge Overheid te doen voorko» men, onder de bloote benaaming van Committenten (hy wil zeggen, Gecommitteerden} en ReprafentanteH van de Burgers en Ingezeetenen, by welken eigentlyk het Oppergezag bcruftende zoude zyn; en om den Heere Stadhouder, in de plaats van Eminent Hoofd, welken tytel de Souverain Hoogftdenzelven toeeigent» te noemen den eerjten Burger; eene benaaming, op zich zeiven, valfch, en die by ons onbekend is geweeft, tot dat de ontftelde harsfens van eenen onbefchaamden Vreemdeling onfen Heere Stadhouder daar mede heeft gelieven te vereeren ? Ik zal teffens tot flot van deeze myne bedenkingen de vryheid neemen van aan alle de Bedienaars des Godlyken Woords binnen deeze Provintien, welken zich, federt eenigen tyd, bevoegd gerekend hebben, om in hunne gebeden van 't formulier af te wyken, en in dezelven Z. D. Hoogheid niet te gedenken, te vraagen, van wien zy die bevoegtheid fekreegen hebben? en of zy dit gedrag voor God, de looge Overheid ea hunne Gemeinte kunnen verant woorden ? HON-  <8K 33Ö >é HONDERD.EN-ZEVENDE BRIEF. Wel-Edele Gestrenge Heer en •ZEER geëerde VrIENd! Ik heb U gefchreeven by mynen laatften , datwe (naamlyk de Heeren ) van tafel opgeftaan zynde, eene wandeling gedaan, en thee gedronken hebbende, den avund met een praatje doorbragten, in het welk nog het een, en ander voorviel, dat ik melden wilde. Bezig over zeker contraóc te fpreeken, het welk Goudgaarder by zich had , en over welk deeze een proces ftond te kiygen, klampte Van Middelen, na datwe onze gedachten aan den Heer Goudgaarder gezegd hadden, Spreeuwenburg aan boord, zeggende: gy hebt gifteren, zoo ik meen,ons van verre doen gewaar worden, datge omtrent den oorfprong der Heerfchappye geen der begrippen, van welken gy gefproken hebt, aanneemt, en ook niet van gevoelen fchynt te weezen, dat al:e de heerfchappyen, op een oorfprongkiyk contraEl, of over. eenkomlt, ruften: wat is daar omtrent uwe meerling? — Die is eenvouwdig, antwoordde Spreeuwenburg. Ik geef maar acht op de orde en het verband , welke de alwyze Schepper in het beftaan van 't meufchelyk geflacht gefteld heeft. De kin-  337 deren worden geboren zwak, noodwendig een gézag behoevende. Daar uit de vaderlyke eh de hui:», houdelyke macht, dat is, om het huisgezin in die medewerking tot gemeen nut te houden, welke tot volmaaktheid, en dus tot het welweezen van't huis vereifcht word. Dit gezag bouw ik niet op de toe{temming der kinderen, gelyk fommigen, naar myn begrip, zeer verkeerdelyk doen; maar ik haal die uit den aart en natuur van 't menfchelyk gefiacht, zoo als hetzelve,door de Voorzienigheid, op deezen Aardbol gefteld is; en gevolglyk uit de noodzaaklykheid, van te voldoen aan 't einde, waar toe een huisgezin moet trachten, naar de orde, welke de opperfte Wysheid aan 't voortduurend beftaan van 't menlchelyk gefiacht gehegt heefc. Alle faamengeftelde lichchaamen, van welken aart die mogen zyn, vereifchen , tot hun beftaan, behoud, eri* volkomenheid, eene harmonie , eenftemmigheid, of eenpaarige werking onder de deelen. Die een'' paarigheid vereifcht eene fchikking eh oide, die haar voortbrengen. Die fchikking en die orde kunnen 'er niet ftand hóuden, ten zy 'er in de faamengeftelde lichchaamen, iet zy, hët welk de beweegingen van deszelfs dëelen naar dié befchikking en or. dë regelt; derhalven word 'erin alle faamengëftelde lichchaamen iét vereifcht, 't wek de beweegingen van allé deszelfs deelen regelt. Het is aan ëehe gelyke noodzaaklykheiddat ik den oorfprong van het aanweezen eener Opperheerfchip'. pye in deri Burgerftaar. toefchryf: het is éven soo öfff XII. Stuk. t Moj  338 >$ mooglyk, dat een Burgerftaat, uit zyn aart een faamengefteld lichchaam zynde, befta zonder Opperhe^rfcnappy, als dat een kind, krankzinnige, of kwiltgoed zich zelve bezorge: des is de noodzaaklykheid,dac een Burgerftaat een Opperfte gezag hebbe , de aanleidende oorzaak der Opperheerfchappye, welke op verfchillende wyzen heeft kunnen ftand grypen, en ook daadlyk heeft Hand gegreepen. naar maate de Burgerftaaten verfchillende zyn geweeft; fommigen by overgifce, verkiezing, vry willige of gedwonge onderwerping : welke verfchillende wyzen van ftand grypen, aan de weezendlykheid der Opperheerfchappy geen verfchil geeven; noch ook noodwendig eene toeftemming of overeenkomft vorderen, gelyk het fommigen ftellen: het zy dan dat de Opperheerfchappy berufte by een hoofd, by een Raad, of by het volk. Zoudtge, viel hem Trouwhart in, denken, dat 'er in een Genootfchap altyd by meerderheid van ftemmen moet beflooten worden? Dit heb ik, zeide hy, in de Brieven van Reynier Vryaart geleezen, met betrekking tot veelhoofdige Staats, en Volksregeeringen; en die Schryver fterkt zyn gevoelen met het gezag van Hugo de Groot. Dit gevoelen ftond Trouwhart niet aan: het was hem eens gebeurd, dat de meefte Heeren, die deel in zyne Lynbaan hadden, met eikanderen faamengefpannen haddenvom hem den voet te ligcen,en by meerderheid te befluiten tot het vernietigen van het Contraft; en dan zouden zy,buiten hem,eene nieu-  # nieuwe Compagniefchap aangelegd, zich van zyne correlpondentie bevoordeeld, en hem uit de baan geknikkerd hebben. Doch , ( zeide Trouwhart) ik fprak 'er met den Advocaat Con/iliarius over, en die zeide my, dat het befluiten by meerderheid niet altyd.doorging, vooral niet, als 'er een Cabaal gemaakt wierd; als het te doen was, om iet, dat bepaald was, te vernietigen; om het geen dat iemand toekwam , hem te ontneemen; en in andere gevallen meer, daar hy van fprak, en die ik nu vergeeten ben. Zoo veel won ik, door myne zes fchellingen, dat ik voornam om het vol te houden, en dat myn Compagnons, dit ziende, zoet geworden zyn, hoewel wy federt dien tyd nooit regt vrienden zyn geweeft. De Advocaat,antwoordde Spreeuwenburg, heeft het wel begreepen, en zich vermoedelyk de aanteekening van Gronovius op Grotius , de J. B ac P. daar die Schryver dit verhandelt, herinnert. Ik zal, zeide Schrandergeelt, Grotius eens haaien, , Het boek gekreegen hebbende, floeg hy het op, en las ons de volgende periode voor Lib. n. C. v. §. 17. n. 8}-. Pars major in confu lio vincere debet fub his conditionibus. l°. Si fint verd fuffragia; hoe eft, res integra, nee coitione ac con^ fpiratione plurium jam ante definita, quam in confultationem deferatur: 20. ft majorem numerum non faciant, quos ex lege & more, tanquam fufpe£tos excedere, nee in fut caufa jus dicere oportet: 3°. ut ma. jor numerus confentieniium non valeat ad ftatuenda | Y 2 P*  du® juri d'vino & fance rationi repugnant: 40. nee ad fundamentales leges fubyertendas ,aut formmm reip. tx libidme mutandam: 50. nee ad privatorum jura, privilegia, veteres,& in publicam utilitatem receptas conf etudines abolendas. Ik weet niet (zeide Van Middelen) of'er hedendaags wel veel op die voorwaarden gedagt word. Zy zouden al vry watftof tot aanmerkingen kunnen geeven, zeide Schrandergeeft. •— Die voorwaarden waren goed in de oude tyden, viel Spreeuwenburg daar op in, maar wat hebbenwe met die oude leerftellingen noodig ? die boven de wet is , is boven alle verpligting. De Pofi van den Neder-Rhyn weet dat alles tot ftof te vergruizen, en te doen vervliegen. — Het is zonderling, zeide daar op Van Middelen, dat de hedendaagfche fchry vers, die onze Staatsregeering zoeken te brengen tot eene Volksregeering , alle hunne begrippen baaien uit den ftaat der natuur, zonder acht te geeven, dat. we thans niet in een ftaat der natuur, maar in een Burgerftaat geboren zyn en leeven. Noemt gy dat zonderling? hernam Spreeuwenburg; dat is het kunftgreepje van die maats. Wanneer zy aan het volk het Oppergezag toefchryven, dan bedienen zy zich van Schryvers, die deeze leer uit den natuurlyken ftaat van den menfeh afleiden: willen zy het een of ander doordryven , dan verlaaten zy die bron, en begeeven zich tot beraamingen en befchikkingen , die 'er voorheen in ons Land plaats gehad hebben, of die zy, als plaatsgehad hebben-  4K 341 de, verdichten. My dunkt, zeide Trouwhart, dat kan nooit goed komen: als de zaaken eens geregeld zyn, dan komt het'er alleen maar op aan, op wat wyze die thans geregeld zyn, en niet hoe die te vooren geregeld waren. Op zoodaanige wyze kan men wel aan de heiligde verbindtenisfen den bodem inflaan. Dat doet men ook, zeide Van Middelen- Schrandergeeft toefpreekende vroeg hy deezen , wat hy dagt van Locke, Price en anderen, wier gezag tegenwoordig zoo zwaar onder zekere lieden fchynt te weegen V Ik heb, zeide Schrandergeeft, de werken van Locke en van andere Engelfchen geleezen, toen ik op de Academie was; maar ik heb dezelven minder van waarde gevonden, dan die van de onzen: voornaamlyk, wac het Staatsrecht in alle zyne takken aangaat. — Daar op Spreeuwenburg: die kunnen aan onze hedendaagfche hervormers zoo niet dienen. De Engelfchen fchaffen allerlei potagie op. By die natie kan men van alles vinden, daar men greetig naar is, en daar men anderen greetig naar wil maaken. Als men een Locke, een Pringle, een Sidney kan noemen, offchoon men hunne fchriften niet verftaat,niet geleezen heeft, of ter kwaader trouwe aanhaalt, dan is men, in 't oog van den gemeenen man , in den kring van een Conyhuis, onder een hoop kooplieden, die, buiten hunne negotie niets weeten, een bol, een opperbaas. Om dat volkje op zyn prys te ftellen, moet men hunne wyze van redeneeringen maar naagaan. Het is wildzang. V 3 Gy  <8K 342 >® Gy zult, als gy 'er op let, niets, als verwarde ge» dachten by hen vinden. Dat fchynt my ten minlïen zoo toe, viel daar op Zedeveld in, wanneer zy van Souvereiniteit fpreeken. My dunkt, dat zy eene bepaalde Heerfchappy niet genoeg van een onbepaalde onderfcheiden. Zy fpreeken niet alleen van de Staaten, als of die ten tyde der Graaven deel aan 't Opperfte Gezag gehad hadden, daar, gelyk Spreeuwen burg het aangemerkt heeft, -dit enkelyk uitloopt op bepaalingen, gefteld om het eigendunkelyk bewind af te weeren; maar zy fpreeken van de Regenten, als of die alleen de Opperheerfchers waren, ja zelfs als of 'er geen andere Overheid was, dan de Stedelyke Magiftraat; daér nogthans de eerfte gronden der Staatkunde ons leeren, dat 'er maar een enkel Oppergezag in een Burgerftaat kan plaats hebben ; daar de Regenten zelve de Staaten voor Hooge Overheid erkennen , en dien, als zoodaanigen, zweeren gehouwen getrouw te zyn. Praatge, zeide Spreeuwenburg , van duiftere denkbeelden ? Wel wy hebben by ons fchier niet anders. Het ligt by ons alryd in den kop, als in een winkel, daar men alles over hoop gehaald heeft, om de gading van j eene kiefche Vrouw te zoeken, en niet gevonden heeft. Hoe fpeelt men niet met de woorden van geliedcn ie en uitvoerende macht. Lees de Leidfche Orakels, ik meen de Franfche en Hollandfche Couranten. Vraag die twee Vaderlandfche Helden , wat zy door die twee woorden verltaan; ik verbeur  343 >® beur een vifchje,als zy het weeten: en echter liggen die twee Hoofd-Patriotten telkens te reutelen van bet kwaad beleid van de uitvoerende macht.— Van waar of men»viel Van Middelen daar op in, die verdeeling van wetgeevende en uitvoerende Macht, met betrekking tot den Scadhouder, gehaald heeft? want zoo als het my voorkomt, brengt de Macht, om, als Gouverneur, Capitein-Generaal en Admiraal, voor te ftaan, te bevorderen, en tebewaaren de Hoogheid, Gerechtigheid, Privilegiën, en welvaaren van den Lande, Steden , en Ingezeetenen van dien, door haaren aart mede, dat de Prins iets meerder bezitte, dan te wagten, dat hem iet bevolen worde, om het uit te oeffenen, waar toe dö Nieuwerwetfche Patriotten tegenwoordig het Stadhouderlyk gezag zoeken te brengen. Ik wilde wel eens weeten, hoe drommel dit eerft opgekomen is ? Ik zal 't u zeggen, antwoordde Schrandergeeft. Wy zyn die nieuwe leer verfchuldigd aan wylen den Heer Griffier Boey : die heeft het zoo voorgedraagen in zyn Woordenboek, op het woord Stadhouder.— Als gy't by de hand hebt,zeide Van Middelen, zoudenwy't eens kunnen inzien.— Daar op haalde Schrandergeeft het Woordenboek, en las 'er ons uit, het geen de ,Heer Boey vanAle waerdigheid van Stadhouder daar gefteld heeft. —Zie daar, zeide Schrandergeeft, hoe de man aan die verdeeling is gekomen. Montesquieu leert, dat het niet gevoeglyk is, dat de wetgeevende en uitvoerende macht in dezelfde handen zyn; toont 'er y 4 eenige  344 ># eenige zwaarigheeden en ongerymdheeden van aan, en de Heer Griffier Boey haalt 'er uit, dat het Stadhouderfchap beftaat in het uitvoerend gezach, pf de uitvoerende macht van de Opperheerfchappy. — Dat is een fprong, zeide Spreeuwenburg, dien niemand van onze hedendaagfche Springers in de Logica kunnen overtreffen. -— Die kna«pen, zeide ik, hebben 'er zich ook wonder wel van weeten te bedienen. Daar vak geen klaagen over, hernam Van Middelen; ik heb 'er nog een van das alooi aangemerkt. Wy leeren , dat iemand niet kan overgeeven wat hem niet toekomt,en daar uit haaien die Springers, dat men ten allen tyde van iemand te rug kan neemen, hetgeen men vermeent (want bewyzen behoeft in dir geval niet) aan hem niet te hebben kunnen gegeeven worden; voorts nog, dat van iemand altyd te rug kan genomen worden , het geen men vermeent, dat hy niet moeit, aangenomen hebben; en daar van maaken deeze Springers de volgende toepasfing. De Vroedfchappen hebben PrinsWiLLEM den IV. opgedraagen rechten, die zy hoogftdenzelven niet konden opdraagen, en die Prins Willem de IV. ook niet moge aanneemen; derhalven kunnen die Vroedfchappen aan Prins Willem den V. die wederom ontneemen Wat dunkt u van die toepasfing ?-Die zoude, zeide Schrandergeeft, al een ruime ftof tot overdenkingen kunnen verfchaffen: dat zyn redeneeringen,die al zeer wel ftrooken met de leerftukken van zekere Profes. ^W^ssius, in zyn tyd een groot Publicilh. die  ®€ 345 die leerde onder anderen, dat men een overeenkomft maakte tot eijen voordeel: dat men daarom die tot eigen voordeel wederom kon breeken. Ik weet niet, zeide Spreeuwenburg, hoe de Engelfchen, die tog, men zegge wat men wil, vernuftig zyn, op die leerftellingen niet gevallen zyn. Zy hadden immers maar te zeggen gehad, dat Karel de II. het recht niet gehad heeft, om zulke conditiën in het Traftaat van 1674. te ftellen, en de Staaten geen bevoegdheid om die aan te neemen; dan was het immers uitgepraat. De fcherts daar laatende, hervatte Van Middelen, komen my die leerftellingen al vrygevaarlyk voor, om dat zy regt gefchikt zyn, om alles, wat op gronden van goede trouw ruft, den bodem in te flaan, en 't geen heden beïïooten word, morgen te vernietigen. De Heeren van Heerlykheeden behoeven zich maar te bedienen van die ftellingen, om zich aan de Stedelyke voorrechten niet te bekreunen. Zy moeten de Inwoonders der Dorpen maar verbieden , om , in wat zaaken het zy, voor Stedelyke Rechters te verfchynen, een vryen toegang tot alle fabrieken, trafieken, neeringen en handteeringen te geeven, en voor te wenden, dat die voorrechten aan de Steden niet gegeeven, en door dezelven niet aangenoomen hebben kunnen worden. De Keizer behoeft, op den zelfden grond, maar voor te wenden, dat zyn Voorzaat, ten behoeve van de Staaten, of de Vroedfchappen, (want de Edelen kan men voorby gaan) niet van Y 5 het  m< »® het Graaflyk gezag hebben kunnen afzien,noch zy dit ontflach kunnen aanneemen; en op dien grond ons wederom onder zyne Heerfchappy brengen. En hoe zullen zulken, die met diergelyke leerftellingen in 't Staatsrecht voor den dag komen, aan eenige Mogendheid een verbond of verdrag durven voorfteilen? Wie is 'er, die ooit te doen zal willen hebben, met iemand, wiens handelingen, ge* brooken en vernietigd kunnen worden, op de uitvlucht , dat men dit niet heeft kunnen overgeeven, dat niet heeft kunnen afftaan; en wat dies meerder is. -— Ik weet niet, voegde Trouwhart daar by, hoe 'er dan met eenige vaftigheid of geruftheid Staats-Refolutien kunnen genomen worden: want als 'er van daag het een of ander beflooten is, kan het morgen in deeze of geene Stad tegenkanting ontmoeten, onder voorwendfel dat de Vroedfchappen zulk eene Refolutie niet hebben kunnen neemen : of, na verloop van eenige jaaren, als men 'er zich niet aan houden wil, daar tegen worden gehandeld , onder voorwendfel, dat die Refolutie niet genomen heeft kunnen worden. Hoe de waereld op die wys ftand kan houden, beken ik gaarne niet te begrypen. Als het 'er zoo mede geleegen is, dan is 'er op niets ftaat te maaken: dan is het uit met de burgerlyke faamenleeving. — Ik heb my altyd verbeeld, zeide Zedeveld, dat de Vroedfchappen in zulk flach van zaaken handelden, als het lichchaam der Steden vervangende, en begreepen wierden, in voorvallende zaaken, gedaan te hebben het geen.  <& geen, wat naar tydsgelegenheeden en omftandigheeden, het nuttigfte enooirbaarfte bevonaen was,op den tyd, dat de befiuicen genomen werden, en zyals dc Hooge Overheid mede helpende uitmaaken, daar toe traden; en dat zy, door die toetreeding, aan die Refolutie het vol beflag gegeeven hebbende, daar door zoodaanig befluit zoo heilig wierd, dat 'er niet van te rug kon gekomen worden, vooral, als ingevolge van zoodaanig befluit, met een derden gehandeld was, en uit die handeling wederzydfche verbindtenisfen , verplichtingen, en rechten ontftaan waren; en nog wel als bereids, ingevolge die verbindtenisfen, rechten en verplichtingen, zaaken aanvaard, overgedaan, behandeld, gefchikt en afgedaan waren. Ja man, zeide Spreeu¬ wenburg , wy beleeven verlichter tyden, dan ooit onze Voorvaders gezien hebben. De fcherpzinnigheid der Jefuiten heeft geen hand water by die van onze hedendaagfche Staatsgeleerden. Geen wonder, dat zy zulke leerftellingen baart. Ik zal 'er u, hernam Van Middelen, nog een ander opgeeven. De Vroedfchap , zegt men, kieft Burgemeefteren , derhalven bedienen Burgemeefters hun Burgemeefterlyk ampt,uit krachte van een laft (yi mandati) van de Vroedfchap, en ftaan derhalven onder de Vroedfchap. — Het is 'er wel op verzonnen, zeide Trouwhart; maar, zoo 't my voorkomt, is hier ook al een ysfelyke fprong van de Logica. Noemt men 't zoo niet, als 'er mal geredeneerd word ? Ik kan wel begrypen, dat, wanneer  €K 348 MS neer iemarH, uit zyn eigen hoofde , een ander tot net verrigten van zekere zaaken, die hem aangaan, verkiert, die verkiezer dan aangemerkt word, laft gegeeven te hebben; maar, wanneer hy de verkiezing doet, niet uit zyn eigen hoofde,maar enkeJyk by vergunninge of overgifte, uit die verkiezing dan anders niet volgt, dan blootlyk en alleen, dat die geen, welke verkoozen word, zynen laft krygt van dien geen, die het recht van verkiezing heeft vergund of overgegeeven. De verkiezing is alleen een defignatie, een aanwyzing van dien geen, die aangefteld zal worden, maar geen aanftelling. Z. D.Hoogheid kieft Schepenen; doch die Schepenen wyzen niet op naam van den Heere Stadhouder , maar van de Graaflyk heid en Hooge Overheid. Indien men, zeide Trouwhart, aan de matroozen van een fchip de bevoegtheid gaf, om, op reis zynde, by fterfgeval van den Schipper, een uit de hunnen tot Schipper te verkiezen, aan wien zou die Schipper verantwoordlyk voor 't beleid en t beftuur van 't fchip zyn ? aan de matroozen of aan de reeders, eigenaars of bevrachters van 't fchip? Zouden die matroozen uit dit recht van verkiezen ooit kunnen haaien, dat zy, den Schipper verkoozen hebbende, denzelven daarom van hun afhangklyk gemaakt hadden, even of zy meefters van 't fchip, reeders of bevrachters waren ? De Vroedfchappen, die het recht van verkiezen hebben , hebben dit recht van de Hooge Overheid gekreegen : maakt nu de toepasfing Heeren. Het  €K 349 >® Het is zoo, zeide Goudgaarder, maar echter hoorde ik laatft een zeker Lid van de Vroedfchap van een der Hollandfche fteden daar van op eenen anderen toon fpreeken. Dat geloof ik, zeide Spreeuwenburg: het gezag van de Staaten moet aan een kant, en de Vroedfchappen in de Steden moeten volftrekt on. afhangklyk zyn: gelooftge my niet?lees den Politie. kenKruier, den Poft van den Nedqr - Rhyn: daar zultge alle die nieuwerwetfche leerftellingen aantreffen,en ten allerfraaifte voorgedraagen en betoogd vinden.— Vredeluft maakte nog eene aanmerking op het prefenteeren van Requeften, die ik niet vergeeten moet. Ik heb daar ftraks, zeide hy tegen den Heer Spreeuwenburg, ü hooren zeggen, dat hier in ons land geene fchikkingen waren tot het by een komen van 't volk; en dit is zoo: ook fchynt gy van begrip te weezen, dat de Ingezeetenen wel Requeften kunnen inleveren , wegens zaaken , die hun in 't byzonder, maar niet het algemeen aangaan. Het komt my evenwel voor, voegde hy 'er by,dat 'er een weg moet zyn voor de gemeente , om haare bezwaaren of belangen te kennen te geeven, aan de Wethouderen, of aan de Hooge Overheid: als dit niet kan gefchieden by Requeften, dan weet ik waarlyk niet, hoe het gefchieden zal.-— Ik heb, zeide Spreeuwenburg, niet beweerd, dat 'er nooit door de Gemeente Requeften zouden mogen gepr La  La Bella Compagnia. — Jan een glaasje rood. Roep myn knecnt eens. Heeren en Dames, c'efl & votre fanté. Hoe komt gylieden al den brui zoo by malkander ? — Ik mag wel een houtje op 't vuur leggen , niet waar Schrandergeeft ? Als myn maag deur en deur warm zal weezen,dan zal ikje regt agter dat ribbe-ftukje gaan zitten. Hoe komt gy zoo laat ? vroeg Schrandergeeft ? —— Jongen, antwoorde Blyleeven , ik heb Juftitie zien oeffenen. Waar en wanneer? — Van deezen namiddag. — Wel, men doet namiddag geen Juftitie. — Doe al. — Het zal weer wat weezen , zeide Juffrouw Goudgaarder. Welke Juftitie dan , vroeg Van Rykhuizen ? Dat zal ik U verhaalen, antwoordde Blyleeven; maar daar is water in 't glaasje geweeft; ik drink nog eens. Heeren en Dames eet fmaaklyk, maar laat ik U niet ftooren. Even na den middag op Drommels- wyk, een dorp hier een uur of drie van daan, gekomen zynde, en ftil houdende, om myne paerden wat te voeren, ging ik in den gemeenen haart by 't vuur zitten, vlak over twee knaspen, die ik, op de uiteilyke houding, voor breteurs aanzag. Ik het my een fles wyn en een paar boterhammen geeven ; en deeze gegeeten hebbende, zoude ik een pyp gaan ftoppen. Met het uitnaaien van myn tabaksdoos, ontviel my myn handfchoen , daar een boordfeltje om is, dat wat naar de oranje koeleur zweemt, maar tog niet regt oranje is. Ik merkte, dat myn overbuuren den neus trokken en de  3e lippen lieten hangen,toen zy myn handfchoenj dien ik op tafel leide, zagen. Dit merkende, begon ik het wysje van Wilhelmus van Nas/ouwen te fluiten. Waar op de oudfte van die knaapen my zeide , dat hy dat wysje niet mogt hooren. lk wel, Zeide ik; ik ben 'er onder gebakerd eri gewiegd. Het is in myn gefiacht van den tyd van Aldegonde af, tot nu toe , altyd gehouden voor 't befte liedje,dat de Hollanders hebben. Wy raakten daar op aan 't kibbelen, en, ik wil 't wel bekennen,ik zogt een geurtje, met die twee Sinjeurs; maar ziet, het tooneel verandert eensklaps. Daar komt in de kamer eën boerinnetje, dat 'er niet onaartig uitzag, zoo omtrent veertien jaaren oüd, een oranje-lint voor haar borft hebbende, gevolgd door een ftuk, twee, drie boeren , waar van 'er een al Vry klein en mager was. Het boerinnetje begaf zich regelrecht tot den oudften van myne overbuu» fen, en bleef vlak voor hem ftaan , zeggende, trek nou het lint eens van myn borft; flaatme nou eens: fchop en trapme nou eens,alsge durft: daar ben ik nou. De knaap keek de boeren eens aan, en fcheen iri dit bezoek niet veel zin te hebben: Wel, zeide de kleine Boer, waarom antwoordtge dat kind niet? Waarom trektge nu het lint niet van het meisje heur borft? Gy zyt immers dië kaerel, welke het meisje gifteren op weg heeft aangerand. — Bent gy 'er de vaêr af, zeide de andere? — Ja, zeide de Boer, en om 'er u van te overtuigen, zia daar. —- Met een gaf hy den knaap }  . 353 knaap, dien ik naderhand Voorvechter hoorde noe* men, een flag, dat hy. van zyn ftoel tuimelde.—Heer! is 't waar, zeide Mevrouw van Rykhuizen? -—- Waar? antwoordde Blyleeven, ja wel ter deege waar.—> lk zat in ft hoekje van den haart terooken, nieuwsgierig zynde, hoe dat klein maager Ventje het maaken, en dit fpel, dat . wat ernftig. fcheen te worden, afloopen zoude.— Voorvechter opgeftaan zynde, zeide de Boer tegen hem; kom maar buiten g ik zal u nog beter toetakelen, en toonenidat ik de vaêr van dat meisje ben: kom aan maar. Voorveqhter had geen lufc; doch moeft 'er eindelyk aan gelooven. Elaas de Gaauwe (dus heette de Boer) ging met hem buiten. Ik i en een hoop menfehen volgden, om de bataille te zien. Voorvechter buiten gekomen zyn> de, trok een houwertje, dat hy op zyde droeg. Trektge van leer, riep Klaas, dan zal het u nog beter gelden: inet een nam hy een klomp, die daar buiten, juift digt by hem lag, en zich recht tegen óver Voorvechter gefteld hebbende, gaf Klaas den knaap een flag op den regter wang, die,ik verzeker U, raak was. Voorts geroepen hebbende, hebtge genoeg, en geen antwoord krygende, brage hyhem een tweeden flag op den anderen wang toe. i Verfteld over-de gaauwheid- van dat Ventje, zeidé. ik tegen een Boer, die naaft my ftond: die Klaas weet 'er af. Daar is 'er geen T die tegen hem aan kan $ zeide de.Boer. — Om kort te gaan, en u met het. gevecht en myn gepraat met de Boe-, XlL Stuk. %  é€ 354 MÉ ren niet lang op te houden, Voorvechter werd ysfelyk gehavend : hy moeft ora genade bidden, en in den gemeenen haart, op zyn knieën,aan het meisje om vergiffenis vraagen, en 't geld , dat hy had, inden armbos fteeken. Vaenbrander, (zoo heette de ander) kwam vry met het gelag te betaalen: daar werd Vivat Oranje met een groot glas gedronken, en Oranje-liedjes gezongen. Som« migen wilden, dat men Voorvechter en Vaenbrander zoude dwingen, om op de gezondheid van den Prins te drinken; maar 't wierd afgekeurd, om dat men niet dwingen wilde, en dat men die twee Sinjeurs niet waerdig oordeelde, het woord Oranje te gebruiken. Klaas de Gaauwe was inmiddels, na datwe weer in huis gekomen waren, aan den haart, juift naaft my, komen zitten. Jongen, zeide ik, dat hebtge daar goed geklaard; maar hoe durft gy 't waagen ? —— Hoor, antwoordde Klaas, ik hoor, dat dat voik, daar die Kaerel onder hoort, een hoope kwaad doet, en dat 'er geen recht tegen te krygen is: daarom moetenwe zeiven zoeken ons recht te verfchaffen. Hy heeft gifteren, zoo als ik hoor, by Schrandergeeft geweeft, toen hy myn meisje zoo fchelmachtig heeft mishandeld. Tegen kinderen hebbenze braaf praats, of alsze met heur Huk vier vy ven tegen een zyn; maar een Kaerel durven zy niet onder de oogen zien. Hy verhaalde my, hoe zyne dochter door dien Voorvechter was aan. gerand, geflagen, gefchopt, en getrapt, om dat n  355 zy een oranje-lint op de borft had. De relt (vervolgde Blyleeven) behoef ik aan de Heeren en Dames niet te vertellen: want die twee Breteurs zullen zekerlyk hunne heldendaad niet hebben kunnen zwygen. Met een kwam Blyleeven aan tafel zitten. Zyn verhaal gaf ftof om over verfcheide baldaadigheeden , die 'er gepleegd waren, en nog te vreezen ftonden , te fpreeken. Ondertusfchen had ik den gantfchen tyd, zedert dat Blyleeven ingekomen was, op heete kooien gezeeten, vreezende dat hy my herkennen mogt, en my als Schryver deezer Brieven aanfpreeken. Hy was aireede wat aan 't eeten geweeft: ik begon hoop te krygen, dat hy my niet kende, toen hy, daarwe allen, de glaasjes in de hand, op 'sLands Welvaaren, ftonden te drinken, zyn glaasje nederzettede,naar my toekwam loopen, en my om denhals viel, roepende : o Reinier , vinde ik ü hier ? Myn lieve Vryaart ! —i— Wat heb ik lang gewenfcht U eens te ontmoeten. Wat hebtge my afgefchil- derd? En Oom met de bonte muts. En zyne obligatien.—Ik heb het hem voorgeleezen.- Jongen, hy wierd zoo kwaad. Hy keef. —- Ochl Oomtje, zeide ik: het is nu de tyd, dat alles in de Couranten komt: waarom dan ook niet in een boekje? Hy dagt, dat ik het 'er in had laaten zetten, en wilde my niet gelooven, toen ik hem verzekerde van neen. Terwyl Blyleeven my zulke en diergelyke redenen hielt, ftonden alleoogen op my. ■ Spreeuwenburg en Van Z 2 Mid-  356 ># Middelen keeken my met eene grimlachchende verwondering aan; fommigen lachten luidkeels; anderen wat gemaatigder. Eindelyk zeide Juffrouw Schrandergeeft, k dagt het wel, toen ik Pietje in zag komen, dat hy weer den losbol zou fpeelen. - Wat is het dan ? vroeg Blyleeven. Wat of het is? Dat de Heer Krooneveld hier niet bekend was, en onbekend wilde zyn voor dien geen, daar gy hem voor bekend maakt. . Daar op Blyleeven: mille excufes; mille excufes, mon cher ami. Ja, ja, excufes, riep juffrouw Schrandergeeft, daar meentge uwe onbedagte uitvallen altyd mede goed te maaken Wie drommel kon droomen, dat Reinier Vryaart hier onbekend en mincognito was? — Het flot was, dat ik geen incognito meer kon houden. Nadat men zich daar zoo wat mede verluftigd had, zeide ik tegen Blyleeven: gy doet my de pen uit de hand vallen, jonge-lief! Ik kan nu niet meer fchryven. Zoo ras ik bekend ben, is de aartigheid weg. - Neen, zeide hy, jongen; fchryf voort Veele Lieden leezen uwe Brieven met plaifier Dat weet ik; ik kom overal. Ik heb 'er Grootje zoo wat van voorgeleezen; die heeft 'er zelve om moeten laggen. Dit zeggen bragtons op de meer-en mindere vry- en betaamelykheid van fchryven, over de wyze, hoe fommige Couranten worden toegefteld en over de losbandigheid der drukpersfe in 't gel heel, daar wy het overige van den avond mede doorbragten. Gy begrypt ligt, dat de Vrienden en Vrien-  *K 357 ># Vriendinnen het niet eens waren. Het liep 'er mede, als met de Boer,die met zyn Ezel te markt ging. Met dat al moeft ik de Vrienden belooven, inzonderheid dat ik van 'tColiegie van Spreeuwenburg verflach zoude doen. Zy dagten dat dat in deeze tyden niet onpas zoude komen. Ik gaf myn woord. Met deeze gefprekken bragten wy het overige van den avond door, tot dat wy ons ter ruft begaven. Des anderen daags vertrokken wy , Spreeuweebnrg en ik, al vry vroeg in den morgen; ons affcheid van 't gezelfchap, 's avonds te vooren,genomen hebbende. Spreeuwenburg onderhield my, gaande weg, over myne incognito, en over de onkunde,in welke ik hem gelaaten had: wy kwamen des avonds in den haag. Zie daar, myn Vriend, myn wedervaaren by Schrandergeeft, en het verhaal van myne reis met Spreeuwenburg. Ik heb, zoo ik meen, myne belofte vervuld, en aan het ivoornaamfte doelwit myner Brieven, den lafter en logen tegen te gaan, voldaan. Zoo ik my niet te veel inbeelde, behelzen myne Brieven de allerdoorftekendite blyken en bewyzen, onder anderen: i°. Dat de aantygingen tegen den Heere Hertog van Brunswyk, en naderhand tegen den Heere Stadhouder, opgebragt, zyn loutere onwaarheeden en verdichtfelen. 2o.Dat de verkoeling in het goed hart, het welk 'de Natie aan het Huis van Oranje en. den,tegenwoordigen Heere Stadhouder, heeft tcegeZ 3 ^raa"  draagen, bewerkt is door bet verfpreiden van onwaarheeden en verdichtfelen. 3°. DQt onze tegenwoordige Heere Stadhouder het befte van 't Vaderland altyd heeft behartigd, en, voor zooveel in hem was, bevorderd; en dat de onheilen, den Vaderlande overgekomen, aan hoogftdenzelven niet geweeten kunnen worden. 4°. Dat men die ten lafte van Z. D. Hoogheid heeft gelegd en nog brengt, om, daar door, oplchuddingen te verwekken tegen hoogftdeszelfs waardigbeeden, ten einde het StadhouderJyk bewind inden algemeenen haat te brengen en aan het zelve den invloed te beneemen,' welken het zelve hebben moet, zal het van vrucht kunnen zyn. 5S. Dat daar toe de leere der Vryheid, by tegenftellmg van een Regeering , voorzien met een Eminent Hoofd, als met elkander ftrydende, gepredikt en aangepreezen word. 6'. Dat tot het zelfde einde de Staatswisfeling, in den jaare i747. voorgevallen, tegen de waarheid vervalfcht en haatlyk afgefcbilderd word. 7".Dat al mede daar toe is dienende de nieuwerwetfcheuitvinding vaneen Volksregeering,welke gefchaapen flaat om ons Vaderland in de uiterfte verwarring, onruft, en beroerte te brengen. S8.Dat het aanleggen van zoogenaamde VryCorps geen andere bedoeling hebben kan, dan, net dwang en geweld, de Aanhangers, Liefhebbers en Begiftigers van de tegenwoordige Con-  Conftitutie buiten ftaat te ftellen, om iet tegen de ontwerpen der Smeeders, Bevorderaars en Doordringers van dit werk te onderneemen. Ik neem hier mede myn affcheid, zynde fteeds met eene achting,die uwe godvrucht, uwe deugd,uwe kunde, en uw doorzicht in myn gemoed verwekt, gekoefterd, vermeerderd en vaftgezet hebben, en die my, myn leeven lang, zal by blyven, Wel-Edele Gestrenge Heer en Vriend! Uwer Wel-Edele Gejjtr. DW. Dienaar, Ben pdcn Maart 1784. Reinier Vryaart. P. S. Gy fchryft het my, en ik moet het gelooven: heeft Spreeuwenburg dan zoo veel ongelykvan te klaagen, over de wyze, waar op men zich,op onze Academiën, in de Rechtsgeleerdheid oeffent? Zouden zulke monfters van denkbeelden en gedachten wel immer in de harfenen van dien jongen Edelman zyn opgekomen, indien hy' geweeten had , dat hyaan de Staaten het recht toefchryFt, om hem, als 't hun luft, te ontadelen, zoowel als Refolutien te neemen tegen vaftgeftelde Reglementen ? dat hy aan de Staaten een recht toefchryft, welk een Turkfche Monarch zich naauwlyks zoude durven toeeigenen? dat hy, vooral als Edelman , met zulke advifen,zyn adeldom bevlekt en bezoedelt? Zie daar,myn Vriend, de twee tegenftrydige uiterften te gelyk: aan den eenen kant vermeent men de allerheiligfte pligten te mogen opofferen aan het voorftaan van eene verkeerde bevatting van Vry beid; en aan de andere zyde, voed men een denkbeeld van Oppergezag, het welk alle Vryheid verydelt. Zie daar nog de Majejlas Populi, (eene uïtdrukZ4 king,  SM 360 >@ kk}g , welke een denkbeeld verwekt, niet minder verward, dan dat van Vryheid) ten troon verhoeven. Die Majejias is het, welk aan de Volks vertegen woordigers, als boven alle wetten zynde, als in den uitgeftrekften zin legibus foluti, de bevoegtheid geeft, om het fuum cuique tribuere te veragten , de bezwooren grondwetten van den Staat te vernietigen, alle plichten en rechten te overtreeden, en de fnoodfte euveldaaden onder hun oog toe te laaten en te begunftigen. Vergeeffch zoekt men uit het gebeurde in den jaare 1747. een voorwendfel om dit boosaartig v?ange* drag te beglimpen. Die Staatswisfeling is ont'ftaan," zonder dat 'er iet is ondernomen, 't welk eenigermaate zweemt naar 't geen men zedert drie jaaren hier gezien heeft. Het is 'er zoq verre af geweeft, dat een zeer geleerd, kundig,en geoeffend man van hooge jaaren , my, toen de algemeene opftand van 't volk voorviel, zeide: " die dit voor drie maanden voorfpeld zoude bibben, zoude bet niet zonder gevaar gedaan bebben. Zoo.' weinig had men van beweegingen daar toe gehoord; zoo weinig geruchts had men gemaakt; zoo min was 'er geroerd, dat ik, toen de opftand alreeds daar was, daar over z55 verwonderd ftond, als of ik water zag branden. Voor 't overige laat ik het by 't 'geen myne voorige brieven, wegens de wenteling in 't jaar 1747. voorgevallen, behelzen. Ik ben het met Spreeuwenburg eens over den oorfprong van 't Opperfte gezag:alles wel ingezien zynde, is zyn grond niet onderheevig aan de gevaarlyke gevolgen , tot welken de anderen voet geeven. De Opperheerfchappy , zegt men, fteunt op een contracl. Zoo ras daar niet aan voldaan word, is men van beide kanten los. Onze Staatsgeleerden voegen 'er nu by, het volk geeft by'contract het Oppergezag over: dat is, hetzelve ftelt zyne Vertegenwoorders , en de Uitvoerders van zyn wil aan: hetzelve oordeelt, of het contract door zyne Vertegenwoordiger wel nagekomen word, behoeft dezelve noch de zoogenaamde grondwetten langer te houden dan het aan het zelve geluft. Het ligt in deszelfs boezem om daar in daaglykfcb, naar willekeur, verandering te maaken ; zyne plaatsbekleders af; anderen in derzelver plaats aan te ftellen, cn wat diergelyke din-  dingen meerder zyn. Daar uit fpruiten die oproerige begrippen, welke ons thans tot een fpot voorde geheele waereld maaken.— Aan de andere zyde, word van een onmiddelyke aarftelling der Opperheerfchappy door God deeze dwaalleere afgeleid, dat een Monarch of andere Hooge Overheid, kan dóen wat hem luit: dac toén zich alles moet laaten welgevallen; zelfs eene paryfche moord; dat daarom ook de opftand tegen PfiiLiP II. niet wettig is geweeft; alzoo men van de Opperheerfchappy alles lyden moet. Die uiterften zyn het, wel* ke de befte Schryvers, die de oorfprongklyke Heerfchappy by 't volk gefteld hebben, gepoogd hebben tegen te gaan. Beide de gronden, wel opgevat, loopen daar op uit: dat het doelwit der Heerfchappye enkel en alleen kan zyn, en daadlyk is het befte van den Burgerftaat te bezorgen , volgens deszelfs grondwetten. Daar nu alles vermyd moet worden wat tegen dit einde aanloopt, en de burgerlyke beweegingen altyd teü nadeele van den Staat ftrekken, en niet zelden met het grootfte gevaar verzeld gaan; is het ligt te befeffen, dat, wanneer men den grond, door Spreeuwenburg voorgedraagen, aanneemt, men als dan niet valt in die zwaarigheeden, welken uit het kwaalyk bevatten der twee andere gronden voortfpruiten; en dat alle de drie gronden zeer wel met eikanderen over een gebragt kunnen worden, en op het zelve nederkomen, als menze ter dege inziet. In den honderd - en • derden Brief ( bladz. 234.) komÊ eene aanmerking voor, over het doen van verzoeken om eene alliantie met Frankryk aan te gaan. Wie zoude gezegd hebben, dat 'er zoo veel aan zoude worden gedefereerd, dat de Propofitie, daar toegedaan, in alle Couranten te leezen zoude zyn. Daar is evenwel begreepen ^ dat Frankryk eerft gepolft moeft worden. Gy leeft de Vrede - Bazuin , en gy zyt 'er zeer over voldaan : dit kan niet minder weezen : daar is een blaadje uitgekomen, onder den tytel van Vaderlandfcbe Brieven; gy zult het met geen minder genoegen Icezen: voeg 'er by Oud en Nieuva, of vergelyking van bet gedrag v^n veele tbans dienende Predikanten in de Her' vormde Kerke van Nederland, met dat van bunne Voorgangers in voorige dagen; uit derzelver gedrukte Leerredenen  & redenen opgemaakt mdcclxxxiv. En lees ook zegenvoenfcb over zyne Doorlucbtigfte Hoogheid, Willem den Vden, Prince van Oranje en Nasfawuo, Erfftadbouder , Kapitein en Admiraal-Generaal der Veretnigde Nederlanden , enz. enz. enz. Toen Hoogftdenzelven op den sften Maart 1784, in zyn 37fte jaar tradt. Deeze wenfch is uit het hart van eene Vrouw gevloeid, over wier vermogens en kunde gy u verwonderen zult. Drukfeilen dus te verbeteren. Bladz. 22. regel 9. ftaat volftrekt noodzaaklek is, lees voh Jlrekt noodzaaklek. " 95. ——- 16. ftaat en niet te min lees niet te min — 140. —— 42. ftaat Schrandergeeft lees Spreeuwenburg 186. —— 19. ftaat uitgeflrekten lees uitgeftrekften ———214. —— 21. ftaat dat. men zoo niet zeggen lees dat men zoo niet zeggen kan. ■ 331. •""—* 19 en 20, ftaat heeft gebragt. lees heeft ger bragt,  REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAAKEN, Voorkomende in het X. XI en XII Stuk van REINIER VRYAARTS BRIEVEN. A. Aanspraak. Eerhiedige, doch niet minder ernflige Aanfpraakaan alle Patriottifclie Regenten in Nederland, toont allerduidelykst aan. dat by ons geen volks vergaderingen hebben kunnen plaats hebben. XII. ?42. Academie Oeffeningen in de Rechtsgeleerdheid be- fpot. XII. 359Admiraal (De Heer Erfftadhouder, als ) vrygeplef van plichtverzuim in tegenfteHing van Heeren Gecommitceerden van Groningen en Ommelanden. X. 68. Admiraliteiten. Overysfel klaagt over derzelver bebeftuur X. 12. Utrecht meede, 29. Rapporten der Admiraliteiten hebben doen zien, dat de voorgewende Jnaéliviteit valfch is. X. 3. Conniventien omtrent de lallen. X. 91. Een hoofd directie volftrekt noodzaakiyk voor dezelve. 96. Adres aan de Heeren Schryvers van den Courier van Europa enz. aangepreezen, XII. 168. Aelerecht (Hertog) Zie Woerden, ook Amfteldam. Aitzema over *t ftuk van Godsdienft hier te Lande, aangehaald. XII. 182. Alt. inus (Profefïbr) geroemd. XI. 103. Alckmaar heeft een handveft van Vrouw Jakoba van Beyeren XII. ?8^. Eed van Burgemeefteren aldaar. 333. yvért tegen de Conjlitutie van Regeering X. (59- Amerika Voor-en nadeeien die wy uit den Amerikaanfchen handel trekken kunnen, XI. 73- en volSS- A Am-  «K 4 >® Amfioen (of Opium ) handel daar meede inde O. Indien. X. 180 enz. Word van de onzen naar Java gezonden, XI. 57. Ampten aan geen Vreemdelingen te geeven, XI. 10c. Amsterdams handelingen en verzoeken, met en aan Frankryk voor zich zelf afzonderlyk , X. 40. Reden van *t fluiten der landmagt 115. neigt tot Zeemagt alleen 192. defzelfs Privilegie van Hertog Aelbrecht van 16 January 1399' XII 284. Amsterdams ca e Politieke}} verlangden heimelyk naar eenen Oorlog met Engeland. X. 42. Antonides(J.) van der G o e s, Geroemd XI. 81—85. Apologie onderfcheid tuffchen de Memorie van Prins ' Willem I. en van Prins Willem V. XII- 125. Armorici, een Volk van dien naam, aangehaald. XII. 260. Athenen, Zie Carthago., B. 33a c o t aangehaald. XI. 109. Balthazar (Zie Gerarts) B a n en arriere Ban, gelykenis daarvan genoomen. XI. nr. Bare ei rak ( Profe[for~) geroemd. XI. 102. Zyn oordeel over een opftand. XII. 37. Barneveld klaagde over fchotfchriften. XII. 42. Bataviailluftrata van van Leeuwen aangehaald.XII.277. en 31'/. Beij eren (Graaf Jan van) Zie Haarlem. ( Hertog) Zie Willem. . ■ (Jakoba) Zie Alckmaar. Bernart (F) aangehaalt, X. 94. XII. 103. Beverwvk haar handveft van Graaf Willem XII. 282. Bibliotheek (Algemeene.) V. D. 2. aangehaald en beoordeeld XII. 124.. Byland (het voorgevallene met den Graaf van) gaf den Staat geen krachten. X- 45- Rapport van denzelven inde Couranten. 109. Defzelfs Memorie over de Expeditie naar Breft. 186. Bodinus aangepreezen. XII, 202. B ra z ilien onder het bewind van j. de Wit verI00ren.XII.6r. Br est (ongereedheid onzer Vloot om naar) te zeilen \ X. 70. Bylands Memorie daarover. 186. Brief van Prins Willem IV aan de Staaten van Stad en Lande XI. 175. Aan Hun Hoog Mog. 176. Brief  ©< 5" Brief tusfchen Utrecht en Amersvoort gevonden, aangehaald XI. 2r. Tusfchen Brieven fchryven en oreeren moet een groot onderfcheid plaats hebben. X. 64- 65. Bruin (Kapitein de) verdagt gemaakt X. 108. ■ Burgemeesters (twee eerfte ) van Romen, hoedanig die waren. XII. 241* , , en Vroedfchappen. XII. 347- Burgerstaat (het weezen van een ) brengt het aanwezen van een of meer beftierders mede. XII. 338. Bynckershoek aargehaald over het gezag der Staaten XII. 332. ^aualen (Om) te weeren is'er een Stadhoudernoo- Capp'e'llen9 ^ de Pol befchuldigt Z. D.H valfch. X.191. De lof die Bacot hem geeft, befpotlyk. XI. 109. Canton s (Zwitzerfcbe) Zie Carthago. Carthago, Venetien, Genua, Zwitzerfche Cantons , At- henen, Sparten , enz. waren en zyn wel alle Republieken: maar onderfcheiden in regeeringe. XII. 227. C a su 1 st e n aangehaald XI. 133Cerist er en Bernard, Zie Bemard. Charterboek van Mieris aangehaald. XII. 275. Chattam (De overwinning op) en Sheernes heeft ons duur geftaan. XII. 61. ,Y''~,« Cicero in zyn Boek, de Natura Beorum, aangehaald. XII. 154. Civilis Vergadering was geen volks vergadering. XII. 259. Cocceji. Zie ie Groot en van der Muelen. Coi jet in de O. Indien over het verlies van Formofa geftraft. X. 174. Collegien ter Admiraliteit, federti702 tot 1747. zonder hoofd en gemeene directie. Wat daar uit volgen moeft. T X. 91. c Y Colonien zyn ondienftige meubels voor den Staat. a. 147. Ten tyde der Graaven hadden de onze geen Colonien, en 't ging den Inwoonderen beter. 148. Commercie. Zie Koophandel. Commissie van Prins' Maurits, als Admiraal Generaal, aangehaald. X. 90- . Compagnie, O. en W. Indifche, waarom na den dooa van Willem IV. verwaarlooft. X. 105 In wat opzicht de W. I. 133. In wat opzicht de O. I. fchadelyk. 141-144* - O. I. C. Voordeelen door eenige weinigen alleen getrokA a ken;  €K 6 >@ ften. 167. Schade, die zy te Batavia door kwaaie direc tien leed. 169 Is door eigen zwaarte aan het v.lle:i geraakt. 184. By> de O, I. zyn de uitd-elingen van .720 tot 1743. op den duur van Jaar tot Jaar verminderd. X'd. 72, W. I. ook telkens gedaald. 173. Convenientie ( Recht van ) indien het wettig verklaard word, hoe nadeelig het zy. X. 18 C^n°,?llA V" LlCENTEN een gemeene beurs van tLand . X. 90. Coromandel in hoe verre het gemis daar van fchadelyk wezen kan, XI. 58. 3 Courantiers fcbynen de 'neutels van de Sfads-en Staatskabinetten te hebben. X. 66 Aangemoedigd,om den Heer Stadhouder re helpen zwart maaken. so8. ' ~ -(Leydfehe Franfche) wil gevolinagtigdeter Zee ingevoerd hebben X 96. CilVEi"T b,oeiUn Zyden-en Fluwselen Fabriken, en reden daar van. XI. 67. D. D J-^aoobert overwon de Saxen en Friefen. XII. 260 Dam iens aangehaald. XI. 120. Delegatie Zie Imperium. Delft Inftelling haarer Vroedfchap. XII. 277. Heeft ook een Handveft van Graaf Willem . 282. Dienaar (den naam van ) aan den Heere Stadhouder te geeven is geen [nieuwe vond. XII. 43 d°ernd^ech^ Inftelling haarer Scheepenen en Raadsman- D ruk pers (de) is aitydinons Land misbruikt, XII. 42. E. * E XIJ.LE N Hunne betrekkin£en tot de Staats vergadering. Eed der Regenten van Provinciën en Steeden waar een Admira!iteit is, omtreni den ophef der Convooijen en Licenten, fchynt in geen praétyc>7. X. 9r. Eeden door den Magiftraat en Burgers te doen, bewyzen klaar, dat het Oppergezag niet by het Volk is. XII. 293. Eeden van Burgemeefters, Scheepenen en Vroedfchappen van verfcneide Steden onzes Lands. 333. 334. Eems-  m 7 ># Eensgezindheid (gemis van) fielt ons ten doel aari de willekeurigheid van Vreemden. X. 26. E n k Tviz e n Zie Willem , Hertog van Beyeren. Engeland machtig om in en buiten Europa den Staat alfertaertelykfte nadeelen toe te brengen. X. ar. Oorlog met Engeland te wagen, was dolheid. 106. Heeft ons van Nieuw Nederland, Nieuw Amfterdam, enz. ontlaft, hun door de Americaanen ontnoomen. 145. EnTelschen (. gefchreenw tegen de) is flegts een dek- mantel: waar voor? X. ui, , , „ Manufacturen, waarom niet verbooden. X. ,60. Wy volgen de Engelfchen in veele kwaade zaaken, XI 8 5 Eu genius (Prins) geroemt. XI. 106. F. tn * m t t f n in een ongeregelden ftaat. X. 28. F l o r e n s V Handveft aan die van Dordrecht 7 Juny I2845 XII. 277. Aan die van Leyden in 1266. 280. Formey (De Heer) aangehaald en gepreezen. XI. ». tui &mtsa Souverainen zyn. XII. 310.'tFormuher zelf. 334- IRA^KERv^^ZSch™ confideratien vooren tegeneen Alliantie tusfchen ons en Frankryk. XII. 236. FrÈ d eTik Hen de rik, Prins van Oranje, aangehaald. ^^l"^ tf» van defzelfs FR^ÏTiERÏrWatzy zyn en waartoe noodig, X. 122, F Zy woX"zoo wel als de Magazynen in Stadhouderlooze tyden verzuimd. XII. S2- G. GaalenT Barentvan) aangehaald. XI. 107. S^^ïttSgt rieb. dat men zich niet in tyd.  « 8 >® in ftaat van teegenweer gefteld heeft, X, i. Heeft aaneedrongen om zich in poftuur te ftellen, 3. 4'dvis omtrlnt het verleenen van onbepaald Convooi, en redendaar van uit Roomfche en Griekfche Staatkunde beweezenT « gewillig de Zeemacht te verfterken. ibid. Propofitie van 29 Juny 1742. XI. 141. Overgehaald om af te zien van zyn Propofitie omtrent Prins Willem IV: r42. Deszelfs Reces 1. April 1747. zeer aanmerkelyk. XII 19.22 Geloof (menfehen om 't) te vervolgen, of buiten 'tbewint te houden, zyn twee verfchillende zaaken. XII 177 n^fln^1 Ót °nkunde ivan hec) zoeken ^n troep liegt volk, een hoop roervin'ken, enz. hun voordeel te floen tot het bereiken hunner byzondere inzichten X n Gemeenschap; gemcenfchappelyic beüuur moet''erVvn zalmen iet in gemeenfchap hebben XII Il8 y° Genua Zie Carthago. ' G«n»kDi ^rV1 gehaaid Xr, rso, Vergeleeken met onze hedendaagfche Bourguignons. XII 43 Germaanen, wat Wagenaar daar van zégt XI' 2 te,keei-en,'wanneer al, wanneer niet mag gedaan worden? XI. 95 Gewesten ook in Stadhouderloze tyden naJaatifrhun ne quotes op te brengen XII. 52. Eenige geweften dacht men in ió72. aI om aan den Vyand afteftaan. XII 6 , Goch ae) zyn deLinne-bleekeryen! vervallen en waaróm. Godsdienst. Onderfcheid van Godsdienft met betrekkin* I ot het waarneemen van Ampten. XII. 63. Moet fn een land zoo veel mogelyk, eenpaarig zyn: _Tde fteun der burgerlyke eenigheid. ,7o. Welk voordee men daa? door verkrygt. 171. De Heerfchende moet in een "ard vooral als het onze, gemaintineerd worde». 176 Laft Sn en^r^ GXI.(8Ai"85!an VaCrS Va" dienDichterop de zeden ° ?,A tV N,K E L s NafPooring van 't Recht der Hooefte Machr aangehaalt en gepreezen. XII 185 "««"e Macht nerwbuwen \0n™la"dm ^e\md door den rook hunner uabuuren X. 47. Strompelen over de ongereedheid der  «k 9 ># der Vloot om naar Breft te zeilen- ibid. Hoe hunne woor den op te neemen zyn. ibid. • ( Gecommitteerden van ) zyn onvoorzigtig genoeg geweeft , om iets Heiligs te zeggen 't geen volftrekt buiten de waarheid en onmooglyk is. X. 65. —-" flaapen niet over 't beleid van 's Lands zaaken, maar zyn zeer yverig en adlief. 68. Gronovius op de Gruot aangehaald. XII. 339Groot. (H. d.) aangehaald en gepreezen. X. 91. Deszelfs gevoelen van de Opperheerfchappy XII. 113. enz. Een plaats van denzelven aangehaald ; Cocceji aanmerkingen daar op ; en nog een andere van Cocceji en de Groot over de Opperheerfchappy 151. 152. Nog eens 192. Een plaats van denzelven , over de meerderheid van ftemmen, aangehaald, en met nut gebruikt. 340. H. Haarlem heeft getracht boven de andere Leden van de Unie by Frankryk uitzonderingen te verkrygen X. 40. Haar Privilegie van Graaf Jan van Beyeren en Vrouw Jafcoba. XI. 282. Zie verder Oosten. Hand (Verdervende) wie die zyn? XI. 29, XII. 63- 64. Handvesten (de) en Privilegiën toonen, dat de hertellingen, ten aanzien van Schout en Schepens veel verfchilien van die van Burgemeefteren en Vroedfchappen. X L 295. Handveften Keuren en Privilegiën naargegaan tot een bewys dat de ftedelyke Regeeringen geen Oppergezag oeffenen. 289 — van Dordrecht, door v. d. Wal uitgegeeven, aangehaald. 27 5. — van Graaf Flores V. van 7 Juny 1284. 277, — van Philip van Bourgondien aan die van Delft. 7 September 143. 277. Haringvangst is federt den vreede van 1713 afgenoomen. XII. 73. Heerlykheeden ( met de) is het anders, als met deSteden ; en waarom? XII. 299. In wat betrekking derzelver Heeren ter Staats vergadering verfchynen. XII. 312. Hertius Disfertatie, an f;imma rerum fit penss populum? aangehaa'd , XII. 193. Hertos Zie Wolfenbtrtel- Historie ( Vaderlanfche ) Zie Wagenaar. Hobbes aangehaald omtrent de Vryheid. XII. 215. Holland, deszelfs inftantien op onbepaald Convooi, X. 42. — deszelfs aandrang in 1651 op de uitzondering der Confenten. 88. Doet dieigementen, ter gelegenheid van A 4 j _ 'top-  ®€ 10 >0 't opbrengen der quotes. 127. Verbond tusfchen Holland en Zeeland omtrent de Religie, j 5 April 1576. XH' 180. Hollands Rykdmn, aangehaald. XI'. 79. Holste in pioen (Hertogvan) Veldmaarfchalk. XI. 108. Hoop ( van der) mooglyk de eenige der Kollanfche Offi» eieren, die kunde en bekwavnheid in hst veil en op het flagveld verkregen beeft. XI. io$. H u b e r Zie v. d. M u e l e n. Huishouden (gelykenis van een ) met de Staatsregee- ring. XII. 337. 338, Hungaaren aangehaald. XI. 111. I. Illuminaties, wat men men daar tegen heeft. XI. 129 Inactiviteit (de) fchreeuwers hebben onmooglyke zaaken geëifcht. X. 22. Gefufti- eerd ter kwaader trouwe 4.6. De kreet van inaQiviteit is een muickreet van kwaadgezinde koppen geweeft. 56. Wat misfehien met dat woord gemeend word. 57 Is o°k al een woord van nieuwe uitvindi?g,-om Jen geeft fe benevelen. XII. 206. Indepe h d e n t e n Conjlitutie en Commercie deezer Landen, hoe ontruft X. '%■ Indië n (O.) flegte behandeling aldaar befchreeven. X. 168.-182. Instructie van den Raad van Staaten 18. Aug: 1584. enz: Toonden dat de Raad meer Authoriteit moeft beb- ben, en waartoe. X. 89. Integreerende Leden van Staat, wat die, volgers het hedendaagfeh Syfthema, al zouden kunnen verrichten. X.97. J. Jacoba van Beyeren Zie Haarlem en Alkmaar. 1 e s u 1 t e n (der) leer van Vorftenmoord nog zoo affchuvvlyk niet als die onzer hedendaagfche Patriotten. XI. 120. Julius Cezar en Tacitus, niet ten vollen geloofwaardig in hunne berichten van de overrhynfche volkeren. XII. 257. jus Gubernardi C i v i t a t e m Zie Oppergezag. K. Kardinaal, ( zeggen van zeekeren ) omtrent de logen. XI. 22. Kare  K are Lm Zie Schiedam. K oop handel jverwaarlooft, en waar door. X. 104. Kooplieden: hunne onderneemingen in voorige tyden. X. in. Kr u ij er. Zie Vignet van de Politieke Kruijer. L. Landmacht, waarom niet vermeerderd. X. 105; De reden onderzocht, wsarom Amfterdam de werving van dezelve altyd tegengegaan heeft. 115. 'sLakds kift kreeg voor 1747 geen vierde van 't geen 'er ingebragt werd XII. 57. Land verr ab ers. Zie Hand, Leeuwen (van) Zie Batavia. Leyden: Privilegie op het beftellen van de Regeering dier Stad. XII. 279. En Keuren en Wetten. 280. Keur van Leyden te vinden in Mieris Charterboek, Deel II, 796. 281. Levant (handel op de) Middelandfche zee, enz. federt de vrede van 1713. afgenomen. XII 73. Lywaaten handel in de O.Indien ons door de Engelfchen ontnoomen- XI 54. Linguets uitvinding aangehaald.XI. iit. Loflykheeden van Hun Hoog Mogenden aangepree- zen. • Lowenthal (C a der overge- geeven, op welke kinderagtige wyze te /imfterdam van een bedrog vry gepleit. XII. 140. A 5 Me-  Memorie van Z. D. H. Prins Willem IV. van 17 February 1742. XI. 147. " 17 ——— van Z. D. H. Prins Willem V, het geen by feonb^ "*ü ' 24> Van den druk in 8vo met aanteekeningen voorgedraagen is, beveiligd. X. 46. Zyis onopgefmukt, bezaadigt, naar waarheid, en zoo gernaatigd hePfdei 1' aK?1 onbe chDe''denbeid. drift, en onbedagfheid in de ftukken van 's Princen bedillers is. 75. Heeft LT™8^dwaaIdewed" te regt gebragt. ibid. Word niet geleezen door de haaters van het Oranje-huis. 100. Redenen daar van. ibid. Gelykenis tusfchen die en bankrotters 101. Mennonieten leezen die ook niet. ibid. Wie SlfiZ" eezen' I02^ ? niet VIV gebleeven van be- ™*g&ïïxTzsrL XL 39-Dezelve eetoetft en Men ander, een vers van denzelven aangehaald. XII. 144 Mennonist (de gewapende) een nieuw Logement, te Utrecht, aangehaald. XI. 86. B ' Mv\n 0°anje.TXEIN68ebben §r°°te VerpIl'gtinS aan het Huis ~ hedendaagfche befchreeven. 60. Middelandsche Zee. Zie Levant Mieris Charterboek aangehaald. XII. 275. — II Deel bl 796. 280. - III. Deel bi. 712. 284. ' Militie, gering getal van onze Militie. X. 122 Missive, gedeelte van een concept Misfive van de Staaten van Groningen en Ommelanden aan Z. D H van een wonderen ftyl en inhoud. X. 64. Muelen (uit v. d ) over het oorfpronklyke van de Onperheerfchappy aangehaald, XII. 152. Het geen v d Muelen Cocceji en Huber van de Volksregeering leerep' be ledeneerd, opgehelderd, en aangetoond verkeerd te'zyn" XII. 154—158 Eene uitdrukking van v. d. Muelen verklaard en opgeloft. XII. 292 Munster. Zie van G a l e n. M u n s t e r s c h e n ( federt den ) vrede is de Augmentatie van Landtroepen eene bron van oneenigheid voor de Republiek geweeft. XI. 110. e N. N n J-^ a-Courant N". ie. aangepreezen, XII. 168. NmanAdeUn S^x^*™ ™ de W °P Coi°' Nas-  @< 13 Nassau (Graaf Joan Maurits van) aangehaald. XT. 107. Nederland munt thans uit in onbefchoftheid , drieftheid, en vuigheid. X. 112. Nieuw Nederland , Nieuw Amfterdam, door Engeland oiïs ontnoomen. X. 145. Noodt ( ProfesfoO deszelfs Helling omtrent het Opperbeftuur. XII. 112. Over de natuurlyke gelykheid der menfehen. 117 Over het recht van't volk. 195. Noordsche volken zyn gelukkiger zonder , dan wy met Traktaaten. X. 18. O. Obligatien ('flsBij) tusfchen 1713 tot 1742 (een Vreedenstyd ,maar Stadhouderloos) gedaald tot 70per Cent. XII. 74. „ „ ,, , nn Octroctyen van de Heeren Staaten van Holland op de aanftellingen van Magiftraaten in da Steeden, XII. 184. Ongodistery moet, zoo veel mogelyk is, verbannen worden. XII. 173. Oorlog, na dien van 1740, begon men de zucht tot Oranje wederom te ontfteeken. XII. 45- Of die oorlog aangevangen is, om den Prins van Oranje tot Stadhouder te maaken ? 6~. _ met Engeland door eenigen gezogt. X. 41, Um het Volk en de Natie op te ruijen tegen den Stadhouder en Stadhouderfchap. 82. Een oorlog met Engeland te waagen , was dolheid. 106. Oosten (Mr. G. W. van) de Bruin aangehaald, en ter leezing aanbevoolen, in zyn Befchryving van Haarlem I. D. bladz. 113 envolgg. XII 297- , , Opperheers cm ap fy ligt niet oorfpronklyk by het volk. XII. in- Wat men door dat woord verftaat. 113. enz. Gelykenis daar omtrent by een Leger. 115. By een Scheepsbeftuur. 119. By een troep Schaatsryders. 12Ï. By het volk oorjpronkelykte zyn, of daar by te kunnen beruften is een groot onderfcheid. 146. Met gelykenisfen opgehelderd. 148, H9- Hoe de Opperheerfchappy of Oppergezag gebooren word. 164. Ruft niet by t volk iti onze geweften. 226. Stond volkomen aan de Graven 265. Hoe daar uit van tyd tot tyd Rechters, Baljuwfjm Schouten, enz. zyn gekomen. 296. „ , waarom bier nog minder dan elders by nee volk plaats kan hebben. XII. H°Orante '(Linten) waarom de Vry-Corpfen niet begeeren dat  dat'er Oranje ■ linten gedraagen worden. 129. sieete be handeling omtrent een Oranje - Lintje, en daar over genomen wraak. XII, 222. 6 Oranje (den Heere Prince van) Willem V geen oorzaak van den weerloozen ftaat van 'tLand, toen de Engelfche oorlog uitbrak. X. 2. Volhard by de.n ÏIegeering', de Raad van Staate zoo genoemd. X. 80, De Prins mag daar uit weeren alle die zyne heilzaame oogmerken dwarsboomen, 193- „ - verdacht te maaken is ongeoorloofd. XI. 97, 98. . . is in 1747, door het gemeen niet gedwongen of genoodzaakt, XII. 87, en Oppermagt zyn twee woorden die men niet onverfchillig gebruiken mag XII. 266. . ftedelyke, hoe die opgekoomen zyn. XII. 270. Regeeringen verfchilien ve*l van maikanderen , en zyn niet afkomftig uit den boezem des volks. XI. 285- Regeeringsform der oude Batavieren. XII. 255,256. Onder de Graaven was die het tegenftelde van een volksregeeringe. 262. Regenten, allenthalven eerfte oorzaaken van werkeloosheid (inatliviteit).X 73 Hebben jaaren agtereen de waarschouwingen van den Stadhouder in den wind geflaagen. 74. Toonen doorgaans afkeer van al wat eenigzints gelykt naar dwang of executie. 90. Van Provinciën en Stetlen, daar ontfaiagft van Convooyen en Licenten is, waar toe die verplicht moeiten zyn. ibid. Derzelver bevoegtheid thans. 157. Hoe meer zy yveren, om den Prins met kleiuachting te doen aanzien, hoe meer zy werken om zeiven in kleinachting te geraaken. 152. Remonstrantie (c!e) van den Hoogen Raad aan de Staaten van Holland 20 Maart 1617. toont vry kort den aart der fteedelyke Regeeringen , van Art. X. tot XXXVII. ingeflooten , te vinden. XII. 301—305. Representanten. Zie Representatie, en VO lk. Representatie, hoe die al of niet plaats kan grypen. XU. 242. De aart van Reprcefentatie befchreeven. 247. Gelykenisfen op dat ftuk ter opheldering, ibid Of Reprcefentanten in het ftuk van Regeering, daadlyk en weezentlyk met het Oppergezag bekleed zyn , of alleen Bewindslieden als Boekhouders op een Comptoir. 250. Bewindhebbers der O. I. Compagnie zyn Reprasfentanten; maar, van wie? ibid, Het komt 'er op aan wie hen verkiezen, ibïè. .. — . van Z. D. Hs en den Raad van Staate hebben weinig effeft gedaan. X. 120. REQUESTENte prsfenteeren ftaat vry, maar volftrekt niet als onder eenige bepaalingen. XII. 231- Hoe het al of niet, vry fta. 238. enz. en 350. Re so lu tie van de Generaliteit 4 September 1739 en 30 Mey 1747. Gedeelte van de Refolutie van H. H. M. B i%  «K 18 M aS O&cber 1747.—Van de Staaten van Holland, omtrent di Religie, 15 Juny 1583, Staaten Genera I 1 7 Jari^vry JÖ51. Van Overysfe:, 21 July 1779 X 5— 4. Van Stad en Lande, 20 July 1779. 17—22. Van Zeeland . 24. September 1779. 54- En gedeeltelyk die van 20 April 1779. 38. Speciaal aanm rking van Zeeland omtrent. de ■ in Frankryk gelegde Éelaftingen. 18. Van H, li M. 7 Auguftus 17.6, waa< tne die (trekt 86. Staaten van Bolland en Weftfriesiand, 2 Mey 1663. waar op naar te zien i . X. 88. Van' Holland van 19 February 1585, aartgehaald. 91, Van H. H. M, 19September "' I74>. —— (Secreete) • an H, H. M omtrent vreemde Gei eraals 145. Van Overysfel, 17 Amil 1742.gee- vende over et aanftehen van Z. D. H. tot Lieutenarit Generaal 148,149. Rotterdam ontzegt den Prins deszelfs recommandatie!}. X, 152. Ro Osset QJan de Misfy, zéker Schryver in 1717, aangehaald. Xll. 70. Rüptuure met Engeland gevaar'yk, X. 6, 35. s.' Salpeter (van den) maakte zich Engeland meefter in Ind (tan XI. 57Sam' iten (by de)onzen Staat in één opzicht vergelee- ken. X. 45. Saxen (Maarfckalk van) aangehaald. XI, 106. Ziv F r 1 e s b n 'Src h a atsrvd r n (gelykenis van) gebruikt om de Regee» rinu an een Gemeenebeft te verbeelden. XII, 188. Scbagen. opgezonden naar Batavia . en waarom , X. 176; S c h m a ü s s 1 u s ( Profes/.) een Püblicift , deszelfs verkeerde leer aangehaald, en de flegtheid daar van door voorbedde^ aangetoond. Xll. 344. Schepenen en verdere Regenten in de Myjery van JsHer» ti'genbofdh moeten oirroomfch weezen, XII. 183.' Schiedam ontzegt der. Prins deszelfs recommandatien.X. 556 infteiling van haare regeering XII. 279; Scri'p, een vliegend fchip uitgevonden. XI:t.rr. Onbemande.Schepen zyn doode lichchaamen. X. 23. Gelykenis van een gefcheurd Schip op de heerfchappy t' huis ge* bragt. XII. 194. Van een fchip in nood. 195 Schipper (gelykenis van een) die op reis door de Matroozen aangefteld word. XII. 348. Schoon  Schoonhoven ontzegt den Prins deszelfs recommanda- tién. X. 156. , ,. , , , „r Sciirweks tegen Z. D- H. hoe die handelen. XI. 12?, S e n at u s Populusque Rmarius, onderzoek wat dat in kracht " bet-kerde. XII. 122. Sheernes. Zie Chat tam. Sidnü t. Z'c Price. Spanjaards, Philips noch Alva, zyn nooit zoo verre 1» • '■boosheid gegaan , a s de Haaters van het Oranje-Huis te¬ genwoordig, en waarom. XII. 63, 64. Der Spanjaards • en Portugeezen handelwys , waar door" zy de Oolt-In • dien verloeren hebben, befchreeven. XI. 55- Handel in de Welt-Indien, ibid. Speelman veroverd Macasfar. X. 164. Staaten van Holland , by de ) zoo als die zich,ten tyde der ^weering van Philips II. bevonden is onder de Ridderfchap en Reprasfentanter. het Oppergezag gekomen. XII. 291. Opgdheldead door voorbeelden van -Romen en Galhën. 292. Hoo^'lderzelver verklaaring 3 Mey en ró Noverrber 1747. 47. Gedeelte van Hoogftdei zeiver Mislive aan Prins Willem IV. 25. Da taal die in Hoogftderzelver Commisfie gevoerd is. 26. Hoögltderzelver Vertoog van 16 OÉt-ber 1587 aangehaald, tot een bewys tegen de Volk«regeering. 299. j- Generaal begrypen, dat onze Republiek zonder Eminent Hcotd niet beliaan kan. XII. 103. Wat in 1657. begteepen hebben omtrent het eindigen van gefchillen. X. 88. S ta at s v e r g a d r r 1 n g , in de uitoefFening van t geen de Opperheerfchappy betreft, befchouwd. XII. 285. Hos het blykt, dac de Souverainiteit by de Staatsvergadering is. 31.1. Hoe de Staatsvergaderingen opgekomen zyn. 268. Staatsman, vraag aan denzelven. Xll. 235. —• Wederlegd. X. 3:. Stad en Lande (Gedeputeerde van) protefteeren tegen het niet aanltellen van Prins Willem IV. tot Generaal, en het aar.ltellen van Vreemden. XI. 158—-164. Proteftvan 6 December 1742 by H.H. M. XI. 164,16Ö. Zie verder Utrecht. Stadhouder (Lalt aan den) van 11 July 1575. en 15 April 1576 ,* beiden' omtrent den Godsdienil. XII. i8o._ ■ ' kan niets uitvoeren zoo lang de Provinciën (.willen , en hem van de noodige middelen ontbloot laaten. X. 5. 30. Men poogt den Stadhouder af te matten door allerlei verohgelykingen, om reden van be. fchuldiging tegen hem te vinden. 'X. 76. B 2 Stad-  iK *o >© Stadhouderlyke Regeering, het grootfte nut daar van. X- tos. Zou die gefmaad worden, men moeft oorlpg met Engeland hebben. 106. Stadhouderlooze Regeering kan met nog meerder recht, dan de Stadhouderlyke , befchuldigd worden vreemdelingen tot Legerhoofden aangefteld te hebben. XI. 107. Steedelyke Regeeringen hoe die zyn, en waar toe Vroedfchappen. 275. Vergaderingen, hoe die opgekoomen zyn, XII. 70. Stedelingen onmiddelyke onderdaanen der Graaven, XII. 2p6. Stemming is wel in kleine Steeden, maar in onzen Staar, niet mooglyk. XII. 246. Submissie en Decisie der gefchillen, het befte middel tot afdoening X. 87. Surinaamen, reden gegift , waarom Amfterdam het zenden van renfort derwaards gefluit heeft. X. 115. Sedert den vrede van 1713 merkelyk tuegenooinen, doch met groote onkoften. XII 73. S'waard.ekroon , deszelfs wedervaaren. X. 171- I7J» »73- Svsthema van de Nieuwerwetfche Patriotten is het haatelykfte dat ooit uitgedacht kan worden. XI. 131. Zie ver?' der Politiek, T. T 1 acitus. Zie Julius Cezae. Teren te ' Prins van) aangehaald. XI. ro7. Turenne (Prins van) aangehaald. XI 127. Tweedragtzaaijers zyn nadeelig voor de Repu* bliek. X. 31. ü. Unie (de) toont, dat onze Voorouders begreepen,' dat 'er een uitkomft moet weëzen van de deliberatien. X. 87. Voor hoe lang daar voor gezorgd zy. ibid. W2arom ? 88. — In wat geval geen Unie is. ibid. Usurpateürs en Oproermaakers kan men onbevoegde Requeftprafenteerders noemen. XII, 234. Utrecht en Friesland, als meede Stad en Lande, confori meeren zich met Gelderhnd, om Prins Willem V. Ge« ueraal van de Infantery te maaken. XI. 141. — Begeert  in eene aantekening op de Refolutie van H. H. M.van 12 September 1742. Prins Willem IV, als nog tot Generaal , en contrad.ceerd, mitsgaders Friesland, de genoomen Re-: folutie, XI. 147* V. Vaöerlandsche Hiftorie van Wagen aar partydie tegen de Stadhouderlyke Regeering. XIÏ. 61. . u»t Deefl. bladz. 120. r8i. 258 en 229, aangehaald XII. 259 I.D 338. op bl.260. LD. 372- P bl 26ï;} bi1 a85.«w'tefi. o, bl.267 over het jaar 1747. verfcheiden reizen aangehaald. 4i-45. Beftraft over een verkeerd sefteld lemma 55, <;6. I.D bl.29—36. op bl. 25S, 250. yf hslag ZBmrdeeling™ Z. D. H. Memorie beoor- VAdSt t^Ns'Befchryving van de verovering van Macatfari X 164. enz. Veere (de Ridder) geroemd. XI. 106. Venetien. Zie Carthago. Het verkiezen van een Doge aldaar moet men in acht neemen. XII. *°3Verdervende. Zie Hand Verdervende Hand en ' verdervende Geeft tegen malkanderen overgefteld.XI. 134. De Schreeuwers van de Verdervende Hand by fpooken VuTraagza'amheid. Betekenis van dat woord on- VEder1drhAAi:iI.'n,g9-der hedendaagfche Springers van d. ■ woordent iemand kan niet overgeeven wat hem met toekomt; en daar uit getrokken flegte toepasfing. XII. 344. VERTEGENWOORDIGERS. Zie VOLK, en REPR*sentaatie. , vi „_ V t t r 1 a r 1 u s ( Profesfor ) geroemd. XI. 102. Volk Dat de Staet geen Volk genoeg krygen kon, « by*de Staaten van Groningen en Ommelanden gerekend voor de oorzaak van ons ongeluk , en is juift het geen naderhand met den naam van Inafl.v.te.t gebrandmerkt is. X. 58 Gebrek aan Volk in onze Landen, XI. 104. (het) bevoegd om de Regeerings-vorm van zynen ^^den ftaat te veranderen volgens de Haarlenjche Courant. XI S Hoe de Heerfchappy by het zelve beruften kan lli MÓ. Wat men bevind in Volksregeringen plaats iieejen te hebben. 150. Het Volk heeft geen magt, Sm dePStaats-vorm en Opperheerfchappy, als het m ar  wil, te veranderen. 167. Regte beteekenisvan het woord Volk. '86, 187. Volksregeering Verteegenwoordigers Reprefentanten, Plaatsbekleders, Verdervende hand en Inactiviteit, zyn woorden die gefchikt zyn, om den geeft te benevelen. 206 Onderzoek of de Opperheerfchappy y ons wel oorfpronk,elyk by het Volk 'geleegen zy geweeft ? 228. Kenmerk van een aan het Voik behoorend O pergezag. 245. Merktekenen van een Volksregeering by de Romeinen en andere Volken, by ons niet te vinden 253, Waar Volksvergaderingen plaats kunnen hebben, of niet. 240. Het Volk zou vo'gews het denkbeeld van den Poft van den Neder-RhynSouveteïnen of Opperheerfchers zyn 114. Volk is van eene onzekere of onverftaanbaare beteekenis. 117. Colletlive of Disjuntlive befchouwd. 1I8. VoLKS-regeering. Zie Vt;LK. Vo l M a g t. Zie R e p r JE,S e N tat i Ei Vo 0 kreede,( Concept) van den Heer Raadpenfionaris van Slmgelandt X. 85—94. Uit dezelve kan men genoegzaam zien, dat de fchuld van het verval der Republiek by den Prins Erfstadhouder niet gezocht moet woiden. 99. Vredebazuin. Een Weekblad. Telkens gepreezen, en N°. 36 en volgende ter leezing fterk aanbevoolsn, XH. 188. Vreemdeling, ongepaft ver weeten aan den Heere Hertog van Bru?iswyk Wolfenbuttel. Xlt 101. Een doorflaand bewys, dat men hem heeft gepoogd in den haatte brengen. 106. • ■— 1 over het gebruik van Vreemdelingen valj -n geen land minder te klaagen dan in het onze. XI 104 Aan Vreemdelingen ampten te geeven, waar in niet 'waar in al te pas komt. ibid. Zyn in fommige opzigren noodis aan ons, en in welke. XI. 103. Tot Legerhoofden Vreemdelingen te kiezen, was ons geen fchande ibid, 1 in Stadhouderlooze tyden tot Generaa's gemaakt. XI. 172 Boven Lands kinderen, zelfs boven Prins Willem IV. gezet. 173. Vry aa rt (Oogmerk vanR.) in het fchryven deezer Brieven. XI. 1, Wat dezelven getoond hebben. 3 Het Vde Stukje derzelve aangehaald. 78. Vry Compagnien waar tse opgericht. XI 118 Vryheid (voor ) js 'er veel gevaar in hët niet overftemmen. X. 91. Wat Vryheid zy. 93. Begrip van de Vryheid in lór?. XII. 305. Het verkeerd begrip . dat men 'er thans van heeft, is eerft.na de dood van Pr.in s Wil-  IVrtLEM II. opgekomen, ibid. Thans gelooft men dat de Vryheid door overftemd te worden , gekwetft wird. X. 92, Die 'er den mond het volde van hebben , zyn 'eHeergfte vyanden en verdrukkers van XI. 37- De Eurgerlyke waar in die befta. XII 225 en 305. (de, een werkje'aldus genaamd, en gedrukt teAm- fterdam by Allart, gedachten daar over Xll 201. Vroedschappen, waar toe die zyn ingefteld, XII. 275. By net vermeerderen van het volk aangefteld. 297. In welke betrekking, zy in de Vergadering komen, 310. Zie verder Burgemeeller.j , w. enaar Zie Vaderlandsch e Historie: Wal (V d.) Zie Pbivilegien Waldeck, ( i'rins van) een vreemdeling tot Chef van ons Leger aangefteld, en Prins Willem IV. voorby gegaan, XI ic8. H>e deszelfs aanftelling by fommigen der Hoog.- Regeering is aangezien. XII. I. By Friesland niet als Chef erkend. 2. Alleen met overfteuiming aan- . gefteld. 9. Wa n ü o p i g was de Republiek in 1744. en waar aan toe te lchryven. XII. 10. Wapen oeffening, (kreet tot) waar toe. XI. 126.130. Washington ( Generaal) aangehaald. XI. 112. W e 1 s Profesfo: ) geroemd. XI. 102. Willem (Graaf) Xll. 282. Hertog van Beyeren. XII. 283. , Pri s : II. na deszelfs dood is men eerft regt los g gaan teegen de Stadhouderlyke Regeering te fchryven Xll. 43. , . Karei Hendrik Fris o. XII. r. en velgg. ' Wintervrrugd befchreeven , en eene gelykenis op het Landbeftuur daar uit gehaald. XII. 187. Wirts Veldmaarfchalk aangehaald XI. 107. Wit (Jan de) deszelfs beftuur kan niet geroemd worden, zonder de Stadhouderlyke Regeering te laaken. XII. óo. Dat beftuur was met flag op üag, verlies op verlies, en ongeluk op ongeluk vergezeld, ibid. Onder defzelfs bewind dacht men reeds eenige Geweften aan den Vyand af te ftaan XII. 61. Woerden heeft een Privilegie van iiertog Aelbrecht 12 Maart IS7I- XII. 284. Wolfeneuttel is. tot Veldmaarfchalk met eenpaang- heid van ftemmen aangefteld. XII. 11. Alles wat men te;  tegen Vreemdelingen'aan kan wenden, houd by dien Prins op. 13. Heefc onze Troupen in de befte orde gebragt. 14. Die Prins is eerft aangevallen, om dat men den Prins Erfftadhouder nog niet durfde aanvallen. X. 108. Zie verder liEKioe, [Z. Zeehelden om onze Yloot te commandeeren in Engeland of Frankryk te moeten zoeken, zou fchande voor ons zyn. XI. 102. Zeelands gedachten voor de Vreedebreuk verfchilien veel van deszelfs gedachten na dezelfde X, 77. Zeemagt (de) word ontydig vermeerderd, zooniet teffens de Landmagt vermeerderd word. X. 14. Is niet vermeerdert. 105. Is vervallen federt het begin van deeze eeuw. 122. Zeemogendheid; hoe onze Staat in weinig jaaren in naam en daad, zodanig zoude kunnen worden. X. 125. Zeezaaken, wat onze Voorvaders begreepen hebben, daar toe noodig te zyn, en waar zulks te vinden is.' X. 90. Zoutman is gefingeerd by Doggersbank een heimelyken laft gehad te hebben. X. 108. Zwakheid van deezen Staat overal meer dan genoeg be- kend. X. 18 en 36. Zwoi., CChr. v. ) Handel in de O. Indien. X. I6Ö. EINDE.