■  STICHTELYKE OVERDENKINGEN E N ALLE EN SP RA AKEN* TOT BEVORDERING VAN EEN REDELYK KRISTENDOM. DOOR D. GEORG FREDERIK SEILER, ■ Eoogkeraar der H. Godgeleerdheid te Erlang. NAAR DEN VYFDEN DRUK UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD. EERSÏE DEEL. ^ de ftclligc Gódgeleerdheid raken, of ter verdediging van de Godlyke openbaart^ firekken, of zeden* \undige onderwerpen behelzen, verdienen hunnen bil* * ^et welk niet H 11/ alleen voor den gemenen man dien- üsss^I maar ook voor Lezeren vai* fmaak cf voldoen, of met genoegen bruikbaar Syn zal, laat zich zoo gemaklyk niet fchryven. Ik ken het belang van myne ftof en ontwerp, het goede en gebrekkige van myne Voorgangcren, die in dit veld gearbeid' hebben, 7.00 verre wel dat ik niet ten eenemaal onbefchroomd met deeze Betrachtingen voor den dag kan komen. Zy behelzen het voornaamste deel van de Praktyk des Kristendoms, en dïc« nen, om den Kristen, in de verfcheidene behoeften van deszelfs geest, als eene onderfteuning en onderhoud van deszelfs aandacht te, hulp te komen. KORTE,- dog hier en daar roerende alleenJ * 4 fpraa*  j.VOORREDEN fpraaken des Kristen met God, en zich zeiven, icheenen my, ter bereiking van myn oogmerk, het bekivaamfte middel te zyn Die belust zynmogte, om verfcheidene van deeze Betrachtingen naauwkeurig te ontleden, zou «laann veellicht de meeste en flerkst dringende gronden der natuurlyke en Kristelyke Zeden-leer ontmoeten, die tot deeze of geene deugd kunnen opwekken. Maar deeze -gronden behoefden zeer flechts kortelyk aangehaald te worden, om , naar het beftek van dit werk, ak bewezene en zekere waarheden te kunnen dienen. Niemand, die niet een volftrekt verdoofd gev/eeten in zyncn boezem draagt, kan de flera van God, en de ftem der natuur verzaaken , of daar omtrent ten eenemaal ongevoelig blyven— Myn hoofd-oogmerk by. dit"werk was echter, om myne Lezers tot de echte bronnen der verhevener Kristelyke deugd gefladig cpteleiden, tot. het geloof in den verzoenden GOD, tot de gehoorzaamheid aan deszelfs geboden, tot de dankbaarheid iegens den voor ons gedoodden MIDDELAAR, tot de naarvolging. van dit verheven voorbeeld eener volmaakte deugd, tot de grootfte" beloften van hcmelfche goederen in eene toekomende wee^ tdd. ' • PAN dewyl de Kristen niet ophoudt eer, onctf mensch  van dis SCHRY VER. i* mensch te zyn; zoo oordeelde ik dit billyk te zyn, om, naar het voorbeeld der Heilige Schriftuur, deszelfs zwakheid met andere beweeg-gronden te gemoet te komen. De fchoonheid der deugd, de affchuwlykheid der ondeugd, de voordeden van eenen heiligen wandel, de natuurlyke kwaade gevolgen der zonde, eer en fchande, vrees en hoope, alles moet hier dienstbaar gemaakt worden, om den mensch te roeren, om aan deszelfs neigingen eene betere ftrekking te geven, en het voornemen, om waarachtig vroom te worden, in hem te bevestigen Men moet den mensch niet af- gryslyker uitbeelden, dan hy waarlyk is: of hy zal zyn eigen beeld en gedaante niet kennen , hy" zal niet getroffen, niet befchaamd, niet verbeterd worden. Men moet aan de Natuur de kracht tot eene''ndtuüflylkf deugd, en tot hatuurlykeh "troost niet ontzeggen j of meri Zal de Openbaaring te zeer verheffen, de natuur te zeer verlangen, en voor beiden nadeelige invloeden verwekken— Hoe vaak heb ik niet wel hooren klagen, dat men deeze gebreken in de meeste boeken, die tot (lichting zyn opgefteld, maar al te veel ontmoet! Ondertusfchen heeft veellicht'eene al te hoog gedrevene Zeden-leer aan het waare Kristendom even Zoo groote wonden aangebragt, als eene te fterk gerekte en te (treng bepaalde rechtzinnigheid * '\ ■ aa^  i VOORREDEN aan den eenen, en de lichtzinnige te verre gaan* de twyhel-zucht aan den anderen kant. De yver voor God moet, ook hier, met verftand bezuurd worden. ROM. X: 2, DE Gods-dienst, dien JESUS KRISTUS voorfchreef, maakt uit den mensch geen droefgeestigen en woesten eremiet: hy eischt niet, dat de mensch, terwyl die vleesch en bloed nog omdraagt, een gansch zuivere Engel zy. Die meer van den mensch eischt, dan dezelve in ftaat is om te volbrengen, die loopt gevaar van volftrekt niets te verkrygen. De „ mensch, die om het toekomend welzyn van „ zynen onfterflyken Geest in ernst bekom* merd is: die de waarheid redelyk zoekt, en, 5, waar hy ze vindt, gewillig aanneemt: die „ in het geloof aan een verzoenden God zyn$ „ Konfciëntfie wel gerust ftelt, maar tevens. „ ook zyne zaligheid met vrees en beven uit- werkt: die juist hierom alle zyne krachten „ infpant, om goed te doen, om wysheid, „ om deugd, om Godvrucht, tot welzyn van „ zyne broederen, te verbreiden: die zyne „ zwakheid kent, en waakt en bidt,, en echter „ niet wanhoopt: die zich, op zich zelveu }, aangemerkt, alle 'shemels gaven en gunften,; „ onwaardig acht, maar, om Kristus wil, alt n\ wat hem waarlyk nuttig is van God ver-"' M wacht;  van den SCHRYVER. 7.i |j wacht: die het lyden als een geneesmiddel „ tegen eene zieke natuur, als een zaad van eeuwige vreugde befchouwt, en juist hierom onder tegenheden gemoedigd, in God al^ toos vrolyk, in den dood zelf onbevreesd „ blyft:— Kort om, een Wysgeer, door en naar Gods woord geformd} deeze is de Kristen, WAARTOE dan nu dat klaagachtig angstvallig bidden, dat geduurige zuchten en kermen? Waar hebben wy voorbeelden van zulk een klaagachtig gedrag der geloovigen, die met de vreugden-olie van den Geest des Nieuwen Testaments moesten gezalfd zyn? Laat ons onze wemchen en begeerten ootmoedig voor God brengen: laat ons, in een gevoel van onze ftrafwaardigheid, door het geloof, om vergeving van onze groote fchulden bidden: laat ons, bezield met de liefde Gods, ende den Geest van Jefus Kristus, op de Voorzienigheid van den hoogst goedertierenen Vader vertrouwen, in de vriendfchap van Jefus ons llooglte geluk vinden, eene toekomende heerJykheid dikwyls door het geloof, by voorfmaak, genieten, vrolyk en veilig leven, geduldig lyden, in dat vaste vertrouwen, dat de Heer de zynen nooit verhaten zal, en all het overige gerust overlaaten aan Hem, die* fcsmel en aarde regeert. —— Deeze is de waar-  m voorrede rif ïyk verhevene denkwyze, deeze zyn de gingen en het karakter van het Kristendom,' welken ik gepoogd heb uittedrukken: met welk eenen uitflag ik dit gedaan heb, laat ik myne Lezeren, welken het in ernst om (lichting te doen is, naar hunne eigen ondervinding, beoordeelen. Zy zullen ten minden, hoop ik, dit bemerken, dat -de Opfteller in zyn hart gevoelde, het geene hy gefchreven heeft. IN de uitvoering daarvan heb ik, zoo veel het my doenlyk was, die uitdrukking en (lyl gekoozen, die my aan het gewigt der zaaken niet ten eenemaal onwaardig fcheen. De meeste boeken van dergelyken inhoud liggen, by vee_ len, onder de befchuldiging, dat ze te weinig bezitten van die deugd en den lof der oude Schryveren , dien men daarin (telt, dat in de gedagten en derzelver uitdrukzelen niet te veel, niet te weinig, maar alles naar de zaaken afgepast is. Men zegt wel eens, dat lieden van eenige belezenheid meer aanleiding tot hunne (lichting zouden hebben, by aldien ze niet op zoo vecle plaatzen, en in zoo veele fchriften leemten en gebreken vonden, die met den goeden fmaak onbeftaanbaar zyn. Een shaftsbury .heeft wel. durven fchryven:_ „•■dat zommige Schryvers van zynen tyd niet ï, wel te verduwen waien, naardemaal ze zoo „ vaak  van den SCHRYVER. xnf vaak ongekookte en raauwe heilige dingen '„ opdischten."—— Het fchynt dus, dat 'er vel zeker geen weinig werk aan vast is, om de gewigtigfte en gemocdclykfte waarheden dus voor te dragen, dat ze, zonder tegenftand, in het hart inüuipen, dat iedere gedagte in haar rechte kleed gedoken, dat oude en bekende waarheden door eene nieuwe gedaante bevallig voorgedragen worden: dat men plichten predikt, zonder te droog en te zwetsachtig, zonder te plat en te zwellend die voortedellen: dat men vol van vuur, dog zonder wild vuur, dat men bybelsch, dog niet myftiek: dat men voor allen verdaanbaar, dog niet in gemeene ftraat-taal fpreke of fchryve. Het is overzulks te verwonderen, noch vinnig door te hekelen, wen braave mannen op deezen glibberigen weg eanige mis-ftappen gedaan hebben. DIT eene moet ik nog opmerken, dat wanneer men onder de eerde van deeze Betrachtingen eenige vinden mogte, die voorden geineenen Lezer wat te zwaar mogten fchynen, men zich dan gelieve te herinneren, dat de overige ftukken duidelyk zyn, en dat myn oogmerk geweest is, om een boek tot dichting onder anderen ook voor een gedeelte van verhevener denkende Kristenen te fchry- tg!. • GOD  «IV VOORREDEN van den SCHRYVER. GOD gebiede zynen Zegen over dit zyn tvoord, dat het, tot verlichting, tot vertroosting en verbetering van veele zielen', krachtig bevonden werde. Coburg, den 23 rafi Lente-maandi 1769; - VOOR-  VOORBERICHT AAN ZOMMIGË LEZERS, AANGAANDE HET GEBRUIK VAN DIT BOEK. ^ ^>E meeste van deeze Betrachtingen ^ z^n we"van c~ien aart:' c"at men <^ ^ ten allen tyde 'er een ftichtelyk 'gj^.^.^p' gebruik van maken kan. Ik vind my echter, om verfcheidene reden, bewogen, om, tot gerief voor zommige Lezeren, eenige aanmerkingen nopens derzelver rechte gebruik hier vooraf te laaten gaan* WANT veele Kristenen fchikken zich, ge« lyk de ervarenheid leeraart, dikwyls niet genoeg naar hunne byzondere omftandigheden s die zy echter in het oog moesten houden.— Zommige zyn van mening, dat zy Hechts be« hoefden te lezen het geene over de Zondaags Evangeliën en Epistelen gefchreven, of voor zekere Feesten, en andere byzondere dagen bepaald was Andere beginnen een boek te lezen, varen daarmede voort, tot ze doorge*lezen hebben, en leggen het dan weg, zonder op  tvi VOORBERICHT. op hunnen ziels toeftand, op tyd en onhandigheden , en 'het geene hun mogte geroerd en gefticht hebben, het oog te houden, zonder dat zelve, by eene herhaalde lezing, zich wederom, tot hun voordeel, eigen temaken, en diep in hun geheugen inteprenten De meesten eindelyk zorgen zoo weinig voor hunne onfterflyke zielen, dat ze het niet goed of noodig achten, een boek in te zien, dan alleenlyk, wanneer ze zich eene of weinige uuren bepaalen, om zich ter nadering tot des Heeren tafel voortebereiden. DIT behoorde nu billyk, en allerbillykst, anders te zyn. Het woord van God kan op ons hart geen kracht doen, wanneer wy ons het zelve niet geduurig van nieuws herinneren. Dit hemel-brood voedt en fterkt ons ook niet, wen het niet op de rechte wyze gebruikt ende genuttigd word. Het is juist de naaste weg, die ter geveinsdheid leidt, wanneer men zich meent te ftichten, en echter zoo niet, dat ons hart daardoor geraakt ende verbeterd word. Dikwyls, en op de behoorlyke wyze moet men iets ftichtelyks lezen. Men moet vooral in het geloof zoeken gefrerkt te worden, en zyne plichten met aandacht overdenken. ( MET dit oogmerk is dit tegenwoordige boekje  Voorbericht, üm je naar de verfcheidene behoeften der ziele ingericht. I. VOOREERST word hier zeer kort de grond des gelooft gelegd, om het hart in de overtuiging der waarheid, eh de uitftekende waarde van het Kïistcndom te bevestigen. Betracht. I— VIL II. UIT het geloof in een verzoenden God ohtftaat de liefde tot dit Allerhoogst en volzalig Wezen, en uit de liefde de gehoorzaamheid, heÉ vertrouwen, de dankbaarheid, het verlangen na God. Betracht. VIII—XIII. III. DÈEZÈ is nu de reine bron, uit welke alle overige deugden moeten vloeyen, eene algemeene menfchen-iiefde, rechtvaardigheid, kuischheid, waarachtigheid, voorts al wat edel, fen voor het menschdom betaamend is. Be-^ tracht. XIV—XXXIII. iv. maar iri de beoeffening van deeze deugden «yn wy zeer gebrekkig, deeze heilige plichten worden vaa. ons vaak verzuimd, en d'erzelver voorfchriften overtreden. Dies volgt nier op eene betrachting van de zwakheid der menschlyke deugden, van de overige aanleidingen tgt boetvaardigheid, en van de sroor-  tvm V O O R B E R I C H T." bereiding tot het heilig Avond-maal, teneinde' de ziel hoe langs hoe meer geheiligd en in het goede geüerkt werde. Betracht. XXXIV—LIX. V. DAN dewyl wy geduurig gereed, zyn, tot onze oude dwaasheden weder te keren indien wy ons niet zorgvuldig wachten: zo is eene dagelykfche vernieuwing, midsgaders het waken en bidden, en vooral de Geest van God met deszelfs gaven ons onontbeerlvk. Betracht. LX LXIX. 3 VL DE onhandigheden nu, in wélken wy «p zodaanigè wyze onze verbétering moeten bevorderen, zyn of een gelukkig en dragelyk lot of zy zyn bedroefd en ellendig. In het cerfte geval moet onze uitwendige voorfpoed' door de vreugde in God geheiligd worden: en m het andere zyn wy verplicht' uit de beloften van God door het gebed rust, vreede en troost te zoeken: In beiderlei omfcm'dighedcjj echter moeten wy aan ons einde gedenken, cm daardoor onze aardfche vreugde' te rriaaïigen, en in droevige lotgevallen, dooi" de hoop op een beter lot in'eene toekomende" weereld opgebeurd te worden. En hierheen behooreoV de LXIXte Betracht, met de volgende. ^200 $ 'er voor de aaagelegenffe behoeften'  VooRBÈiiicïïT; m Van onze ziel gezorgd. En deeze Betrachtingen zouden, myns Oordeels, tot onze (lichting van de meeste uitwerking zyn, wen iedere daar van voornamelyk als dan gebruikt wierd, wanneer ze voor ons meest noodig waren. Zyt gy b. v. bekneld onder nypen- de zorgen om de noodwendigheden van dit leven, leest dan de Betrachtingen over de vergenoegdheid met het tegenwoordige, het ver' trouwen op God, de vertroostingen onder de behoeften. Zyt gy in verwyderingen en onvreede met uwe echtgenoot, of anderen geraakt, leest dan het geene 'cr over de algemene menfehen liefde, over de vreedzaamheid, de langnnoedigheid, tegen de' toornigheid, ch driften gefchreven is. —- Befpeurt gy ontrouwe in uw huisgezin i zoekt het zelve dooide betrachting over de rechtvaardigheid, over een goed geweeten, en tegen de huichekary te waarfchouwen, en de eene of andere fcfearvan na het dagelyks avond-gebed, of des zondags voor te lezen. EEN verftandig Arts zal zyrieri zieken zulke genees-middelen aanpryzen en voorfchryVen, welken hy voor hunnen toeftand de meest dienftigen ooi deelt. —' Een liefderyke Vader zal zyne kinderen meest vermaancn en opwekken tot het geene, waaromtrent hy ze *# a meest  SS VOORBERICHT. meest traag en nalaatig vindt te zyn. En dezelfde kloekheid is het juist ook, die vvy ter genezing van onzen kranken Geest, en ter verbetering der geenen, die ons, in onze betrekkingen, als huis-vaderen of anderzins, zyn aanbevolen. Daarenboven zyn zommige plichten geduurig inteprenten, en zommige opwekkingen tot deugd aanhoudend, cn genoegzaam ■weeklyks te herhaalen. En hoe goed zou het mogelyk niet kunnen zyn, wen wy op het einde der week, of op den avond van eenen zondag, na het huislyk gebed, ons, of de onzen met de eene of de andere van de volgende Betrachtingen onderhielden: Wat ontbreekt my nog? Vernieuwing van het doop-yerbond: Dageïykjche vernieuwing: Om den Heiligen Geest en des%elfs gaven: Bedenk het eindet dan zult gy nimmer misdoen, en dergelyken, ZEER gemaklyk zou ik nu twee en vyftïg van deeze Betrachtingen kunnen uitkippen, die zich zeer wel vleyen zouden tot de geivoone zondaagfche Evangeliën; by aldien ik het niet beter oordeelde, dat myne Lezers, by hunnen huislyken Gods-dienst op den dag des Heeren, zich meer fchikten naar den hoofdinhoud der predikaatfiën, welken zy gehoord hebben, dan naar het Evangelie, voor dien Zondag beftemd, of der Gods-dieaftige vergadering  VOORBERICHT, xxi dering voorgelezen; naardemaal het immers bekend is, dat 'er over eenen tekst zeer verfchillend gepredikt, en ftukken daaruit getrokken en verhandeld worden. Was 'er nu b. v. gepredikt over de Liefde Gods, mogelyk zou de Betrachting daarover in dit boekje tot eene zeer nuttige herhaaling van de gehoorde Predikaatfie kunnen dienen. Of was 'er het een of andere {tuk betreklyk tot het werk der Verlosfmg verhandeld, myne Lezers zouden veellicht, in de eerfte hierboven aangewezene afdeeling van deeze Betrachtingen, of in de geenen, in welken over de vernieuwing, of over den vreede der ziele gehandeld word, iets vinden, het welke zich daarby gebruiken liet, en den inhoud der gehoorde Predikaatfie aan het geheugen wederom verlevendigen kon. DUS oordeel ik, moest ieder Kristen niet alleen met dit, maar met alle andere tot dichting dienende boeken, by aldien ze niet op byzondere gevallen doelden, handelen. Hy behoorde rypelyk te overleggen, wat hem ontbrak, Avat zich voor zyne onhandigheden, op deezen of gcenen tyd best voegde, en dao het beste verkiezen, het noodigfte behartigen: ziek en de zynen 'er aan te gewennen, om, ware het mogelyk, ieder en avond, be kalven het gewoone wond-gebcd, nog iets fiichtelyks te lezen. ** 3 TER  mi VOORBERICHT, TER Voorbereiding tot het heilig Avond, maal verdienden billyk, niet alleen de hierop petreklyke Betrachtingen, No. XLVI. en eenige volgende, maar ook de Betrachtingen over zulke plichten, gelezen te worden, waar omtrent men, zedert het laast voorgaande Avondmaal, by eene getrouwe zelfs-beprocving, zich meest aan verzuim en overtreding fchuldig vindt; ten einde het groot belang der plichten , onze groote fchuld en ftrafwaardigheid van ons levendig erkend, en ons hart met een grievend berouw, met eene droefheid, die naar God is, daarover bezield en vervuld werde, en wy daarvan het vrucht gevolg eener onberouwelyke bekering ondervinden mogen. Hief óp immers moeten alle de oeffeningen van onze aandacht doelen, dat wy hoe langs hoe meer mogen verbeterd worden: dit tog is ook het groote oogmerk yan den geheejen Gods* dienst, HOE zeer zyn zy dan niet verbysterd, die het lezen van ftichtelyke boeken voor eene zoort van heilig tyd-verdryf houden! Neen, zich ftichten is eene van de ernftige en de gewigtigfte bezigheden, waartoe wy ons immer kunnen ontledigen. En wy dienen ook niet zoo zeer God, dan wel ons zeiven, wen wy gp eene hem behagelyke wyze bidden ? en met de  VOORBE-RIC II, T, «un. de betrachting van heilige dingen ons. bezjg houden. Want wy herinneren ons, geduurcn de die vroome oefleningen , de gewigtigfte gaarheden des geloofs: wy krygen de fterkfte ' beweeg-gronden tot deugd en Godzaligheid levendig onder het oog: wy bepaalcn onze gedagten by de macht, de wyshcid, en de liefv de van God: wy bezeilen onze verdorvenheid, en onze zwakheid: wy worden vernederd, van de weereld afgetrokken, en tot .God opgeleid; wy worden met eene kinderlyke liefde, met een heilzaam vertrouwen , met de fchuldige dankbaarheid iegens Hem, den besten Vader, vervuld: wy worden tot rechtvaardigheid, tot waarachtigheid, tot vrcede, tot getrouwheid tot vergenoegdheid, tot lydzsamheid tot heiligmaking naar geest en lighaam aangcfpoord: wy worden met ernst, met yver, vooren met vreugde in God bezield: wy verkrygen krachten, om onze driften te beteugelen, lust en moed, om de plichten van ons beroep te vervullen. Wy worden daar onder lydzaam en volhardend onder kruis en tegeuheden, voorbereid tot den dood, en vatbaar voor eenen hoogeren trap van zaligheid in een toekomend leven. Welke vruchten levert over zulks niet het aandachtig en vaak herhaalde bidden! . , . . . •»4 VOOR  Xxx* VOORBERICHT. VOOR het overige laat uwe legeerten in alles en altydmet bidden, en fmeeken, en dankzegge &en bekend worden voor God: wordet vol van den Heiligen Geest, Het woord van Kristus woone ry* kelyk in u-lieden, in alle wysheid: leert ende vermaant malkanderen met Psalmen, en Lofzangen en Geestelyke Liederen. Dankende altyd voor alles God, den Vader van onzen Heere Jefus Kristus . welken zy alle eere, ende lof, en heerlykheid in $lle eeuwigheid! INHOUD.  I N H O U D. Bladz^ ï. f^Et geluk van een Kristen te zyn. I , II. Nergends, dan in God, vind ik, het geene voor mynen geest kan voldoen. 8 i III. Gerust-ftelling aangaande het onbegrype- lyke in de verborgenheden des geloofs. it IV. Hy is om onze ongerechtigheden verwondt. 17 V. Die ook ter rechte-hand Gods is, ende voor ons bidt. VI. Zonder geloof in Kristus is 'er geen welgegrondde rust der Koniciëntfie, en geen vaste troost. -5 VII. Uitmuntenheid der Kristelyke boven de natuurlyke beweeg-gronden tpt deugd. 3a VIII. De liefde tot God. . • 39 " IX. Op u vertrouwt myn hart. . 1 44 , X. Gevoel van dankbaarheid iegens de Godlyke goedertierenheid. . • 4$ 1 XI. Gehoorzaamheid is beter, dan offeranden. 53 . XII. Wandel voor God, den alom-tegenwoor- digen, en wees vroom. . • 5 s?j XXI. Verachting van de begeerlykheden des vleeschs. • • • 91 XXII. Vernieuwde gelofte van kuischheid. 92 XXIII. Tegen de verzoeking' van tydelyk geluk. . . .' 55 XXIV. De weldaadigheid. . . ■ ICO XXV. De dankbaarheid. . J0^ XXVI. De nyd. . . . I0g XXVII. De vreedzaamheid. . . II4 XXVIII. De liefde tot de vyanden. 119 XXIX. Oploopende toorn en langmoedigheid. 124 XXX. De vergenoegdheid met het tegenwoordige: ofte tegen de gierigheid. 129 XXXI. Over de konfciëntieusheid in onze redenen. . XXXII. Tegen de geveinsdheid. . XXXIII. Ik kerme de mynen. . 144 XXXIV. Weinige zyn uitverkoren. . 147 XXXV. Wat ontbreekt my nog? Ofte, de zwakheid der menschlyke deugden. i 2yj LXXX. Het treuren beter dan het lachen. 278 LXXX1. Niet myn, maar Uw wil, o HEER' gefchiede. , . \H LXXXII. Be  I N H O U D- Bladz. LXXXII. De lydzaatnheid in tegenhedea. 285, LXXXIII. De blyde hoop. , • . 293 LXXXIV. Gy zyt de hoorer des gebeds, enz. 297 LXXXV. De mensch, van eene vrouw geboren, is kort van dagen. • 298 LXXXVI. Ik zal u niet begeven, ofte verhaten. . • • 30(3 LXXXV1I. Ik zal zwygén, enz. . 3o1 LXXXVIIl. God legt ons een last op. 3°3 LXXXIX. Hy is de Heer, Hydoe, wat Hem behaagt. < « • 3°* XC. Ik hef myne oogeh op tot de bergen* enz. • » ' . , XCI Tefus navolgers moeten hun kruis dragen. ... 308 XCII. Het geene ik thans doe, verftaat gy nü 0 .311 niet. • • . r u XCIII. De tegenwoordige kastyding fcnynt geen oorzaak van vreugde. . 312 XCIV. Gerust-ftelling by een zWaaf verlies van tydelyke goederen. • " < XCV. In een tyd van bekommerend gebrek. 321 XCVI. Tegen de kwellingen door fnoode laster-tongen. < • ' u XCVII. Godlyke vertroostingen en ftille zucft- tingen eener zeer bekommerde ziele. 334 XCVIII. De weduw met kleine kinderen. 34ö XCIX. De weduw. . » 343 C. Gebed in den ouderdom. . 34^ Cl. Dankbaarheid by een gerusten ouderdom. • 34Ö CII. Troost iu dea ouderdom» - 35» CIII. Ver-  tf^nT Biadz, •CIII. Verlangen van een bejaard perfoon, om by Kristus te zyn. . . 3^ CIV. Bedenk het einde, dan zult gy nimmer kwaad doen. . . . gc^ CV. Waakt,'want gy weet niet, wanneer de HEËRE Heere komen zal. . 360 CVI. Onverfchilligheid omtrent leven en dood. 36»  Pag. I li HET GELUK, VAN EEN KRISTEN TE ZYN. Wilt gylieden ook Wg gaan? Heere! waar heetien zullen wy gaan? Gy hebt de woorden des eeuwigen levens. Joh. VI: 67, 68. t,T %EV een hart vol vah dankbaarheid ver¬ in 1VT C heusik mv'6 myn God! over hec «£, heil' waar meedeSy mv verwaardigd h$%é> heb£; naardemaal GY> naar Uw &ens" dig*welbehagen, my beilemd hebt, om in U Zalig te zyn. Hoe goed is het voor my, te mogen erkennen, dat ik, met alle Schepzelen, oader hec opzicht van eenen geliefden Vader ftaa, die altyd het beste wil, die ook altyd het beste doet: die hen, die Hem vreezen, door middelen, met de erootfte wysheid by Hem beraamd, tot eenen eeuA wigea  < * ) wlgen vreede inleidt: die met groote geduld de zwakken draagt, die hunne gebreken tot voordeel voor het geheele beftuurt, en door de wondgrbaarlykfté aaneenfchakelingen der dingen eindelyk alles wel maakt. UW woord ontdekt my wel de doodelyke Ziekte van myne in den grond, geheel bedorvene Natuur, en geeft my onderwys, om met eene godly3ce Droefheid myne ellenden te betreuren. Maar Gy ontdekt my myne Wonden voornaamelyk, ten einde Gy ze zoude geneezen. j3, geliefde, over alle Uwe Schepzelen U ontfermende Vader! ik zie het met berouw en vol van fchaamte, dat ik, ook ik tot het algemeene verderf, Zoo veel in mv was, heb toegebragt, Uwe goedertierenheid met ondankbaarheid vergolden, de fchoonheid en orde Uwer Schepping verwoest, en my zelve en andéren daardoor zoo veelerlei nadeel veroorzaakt hebt Wat zou'er van my worden, indiende gevolgen van. jnyne ftrafwaardige euweldaaden my troffen ? Kan een zoo vergiftig Zaad, kan de Zonde wel anders dan fchadelykfte vruchten voortbrengen? Of kon de Gy rechtvaardig zyn, indien Gy met den kwal den handelde even eens als met den goeden? MAAR hoe zal ik, Vader der BcrmhertigheidJ hoe zal ik 'er U behoorlyk voor prvzen, dat Gy my den veihgen weg, om al dat verderf te ontvlieden, geopenbaard hebt! Gy wilde niet, dat ik eeuwig de ftraffen myner Zonden ondergaan zou; maar om te toonen, welk een kwaad de Zonde zy, •peabaardc Gy Uw rechtvaardig ongenoegen daarin, cq  ( 3 > m deède derzelver verfchriklykite gevolgen* die de overtreder eeuwig zoü hebben moeten voelen, gwen Zöon ondervinden. Om teVehs ook de Wee. rtld te doen zien, hoe fchöon» hoe bemmnelyk L deu?d zv, het Gy ze, met haarëö godlyjceii r-ster, in het beeld Van den Allerheiligen VerTchy„en Allés word door Hem, rayneh Heëre JESUS, herfteld, de eifchen Van het eeuwig Recht worden vervuld-, het menfchlyk genacht word verbeterd, de seheele natuur eens vernieuwd, en tot haare verloorene öorfproriglykë fchoönheid opgevoerd, EN ik, ih dcèze Heerlykheid zal ook ikdeelen! wor VJ, óGodlyke Middelaar! ontzondigdi ryst tavn Geest uit zyne Woonplaats eens opwaarts tot ü , doorwandelt dat nieuWe Ryk Van Waarheid en Recht, aanbidt Ü met alle de Kinderen des Allerkoösfteh, en dient God eeuwig in heiligen üeraau— Verhoog dan, myne Ziel! den Heere: verheug u, mvn Geeft! In God, mynen Heiland— Hoe Rampfealïg moest ik niet zyn, indien door het weldaadig onderwys in deeze Verborgenheden myné Konfciëntie niet bevrecdigd kon worden! Hoe Rampzalig, indien ik in die onzekerheid, die den twyfelaar, bv den fchyn van wysheid, kwelt, als een Riet sinds en herwaarts geflmgerd, geen zekere hoop in dit leven, geen Vasten troost in den docd kon „enieten?— DankzyU, myn Vader! dat Gy my ten Geest met het Licht van Uw Woörd beftraald, het einde van myn beftaan, myne plichten, myne verdorvenheid, de middelen tot myne herftellmg, de ellenden der Zonde, en de onverganglyke vreuaden der Rechtvaardigen mv geopenbaard hebt. Ik A 3, zal  ( 4 ) zal nü voor altoos niet fterveii, maar leven 3 en des Heeren werk eeuwig verkondigen. Ik weet, in wien ik geloof, en ben verzekerd, dat Hy myn Pand, by Hem weggelegd, bewaaren zal tot dien Dag» WAT eischt nü rhyn God, voor alle deeze Rykdommen zyner Genade, van my? Zal ik met eene droefgeeflige leef-wyze my kwellen, in hartzeer fciy zeiven verteeren, en alle, zelf de onfchuldigite genoegens van dit leven verzaaken?—Neen! Ik zal deeze Weereld gebruiken, zonder ze te misbruiken: ik zal in het vertrouwen öp zyne Goedertierenheden altyd vrölyk, en, dbor de onderfteutiingen van zyne Genade, in de getrouwe gehoorzaamheid aan zyne geboden gelukkig zyn Wan t wat Zyn zyne wetten, welken Hy my vöorfchreef, anders, dan de veiligfte weg tot de duurzaamftc en de redelykfte Vreugde ? Kan 'er wel grooter geluk, cn iets aangenaamers voor het gemoed gedagt w orden, dan God, den besten, en van eeuwigheid voor ons heil zoo werkzaamen Vader, tederhartigst en oprecht te beminnen, in zynen Wil met een Kinderlyk overgegeven hart te berusten, al het goede vrymoedig van Hem te durven bidden, en goeds ïnoeds te mogen hoopen?— Welk een ftreelend gevoel van inWehdigen vreede verzelt het oprechte Voornemen en de ernflige pogingen, om altyd cn an alles oprecht, edel en deftig te handelen? INDIEN alle Menfchen in gezellige en vriendelyke eendragt elkander gewillig holpen, met lydzaamheid de zwakken verdroegen, zonder afgunst he#  ( $ > het geluk van, anderen hefchouwden cp bevorder. den, traag tot toorn, volvaardig tot vergeving, en ter bevordering van het gemeene welzyn yverig werkzaam waren: welk een zegen voor het Menfchdom, welk een Paradys zou dan de Aarde niet zyn? En dit eifchen de voorfchriften van mynen Godsdienst. En welke uitwerkzelen zou die niet hebben, by aldien de Weereld zich maar overreden liet, om deszelfs lesfen meer aantenemen, en getrouwer op te volgen?1 IK durf wel, als een Kristen, alle myne neigingen niet vryelyk involgen; en het kost my vaak veel ftryd, het valt my niet licht, om my te onthouden van het geene my aangenaam voorkomt — Maar juist deeze wyze beftuuring van myne neigingen is het werk en het kenmerk eener Godlykr verlichte rede: juist deeze heeft zekerlyk de voordeeligfte invloeden op den geheelen Menfch. Maa- * tigheid en kuifchheid bewaaren de gezondheid van » ons Lichaam: Zuinigheid en naarftigheid beveiligen d ons voor Armoede: Oprechtheid in woorden en wer-» ken baaren en verdienen achting en liefde by alle braave Menfchen. Deugdzaam te zyn is altoos goed,V rnaar nooit is het zonder gevaar, ondeugend te zyn. )) HOE gerust ben ik, wen ik myne ftormende driften bedaard heb: wen ik over mynen geest heerfchen mag: wen ik myne blinde hartstochten ijedeïyk zwenk en beftuur: wen ik, niet hygende na hec verbodene, myne lusten beteugel, en in die gemaatigde vergenoegingen berust, die God, en myn geweeten my vergunnen?— En hoe veel zuivere A 3 en  v 6 ) en onfchuldige vermaaklykheden kan ik, by de oeffening eener naauw gezetfte Godvrucht niet ook nog onbelemmerd en vrolyk genieten? £)e zagte vreugde eener tedere vriendfchap maakt de lasten van het beroep voor my lichter: de fchoonheic} der natuur in vrolyke Jaar-getyen verruimt mvn ge-, moed: Zelf de arbeid, dien myn beroep eischt, cn die my bezig houdt, is myne lust, wen Gy, o God! daarop Uwe goedkeuring geeft, en dien met Uwen Zegen bekroont.— Myn God verhoogt myne Zielskrachten door wysheid, die zyn Geest my fehenkt: Hy Yeryult myne wenfehen, door een aangenaamst gevoel van zyne liefde: Hy verkwikt myne zinnen, CU verzadigt my met fpyze ende yrolykiieid, MAAR eene zaak doet my bekommerd zyn, dac ik in den ftryd tqgen myne begeerlykheden niét a% tyd de overwinning behaalen mag. Acii Heer! myn Geest, zoo vaak onvoldaan over zich zclyen, zucht zoo dikwyls, wie zal my yerlosfen van de macht der Zonde, die in my woont? Sterk my, oGodf tog in deczen ftryd, onderfteun en, troost my ïft het gevoel van myne zwakheid. DAN ook hier, in deezen benaauwenden ftryd, begeeft myn geloof my niet. Hier hoor ik pok nog de vriendelyke aanmoediging van mynen Verlosi'er: Myns gewit zy vgenaegs myne hrdcht word rol heerlyk geopenbaard in de zwakken. Hier mag ik myn bekommerd hart in zynen. fchppt uitftorten: ik word gefterkt in het geloof, moedig in het gebed, ik vermag alles door Kristus, die my kracht geeft G-'eft my nu myne Konfcientie ftechts het getuigenis,  ( 7 ) gcnis, dat ik in oprechtheid God vreeze, dan zal myne opgehelderde Ziel door niets geheel verdonke'rd worden, en niets my van myne gemoedigdhcid en rust voliïrekt berooven— Ik ben lydzaam in de ellenden; want God is myn troost. Ik arbeide mét vaardigheid cn lust; want God is myn looi. Vrolyk, vergenoegd en met eene bedaarde lydzaamheid geef ik my over in de handen van mynen Vader, die voor my zorgt, die het Heel-al, en ook myn lot beftuurt, die my, en allen zynen liefhebberen, alle dingen ten goede zal doen medewerken» die het met allen en altyd wel maakt. ZELF, by aldien 'er geen Hemel ware, zou het nog als een voorrecht moeten gerekend worden, een Kristen te zyn— Maar naardemaal de eeuwige Rechtvaardigheid., de onverandertyke Heiligheid, de eindelooze Goedheid en Liefde Gods, de eeuwig voortduurende natuur van mynen onfterflyken Geest: naardemaal rede en openbaaring my van een toekomend eeuwig leven, verzekeren; is het niet voorzichtig, niet billyk, dat ik, op een rein hart, en eenen heiligen wandel my toeleggende, tot die groote verfchyning zoeke voorbereid te worden? Is het niet ons wezenlykst geluk, in God vrolyk te leven, en getroost te fterven? ft 4 II. NER-  ( 8 ) II. NERGENS, DAN IN GOD, VIND IK HET GEENE MYNEN GEEST GE-' RUST KAN STELLEN. * * * \Y7AT is het geene ik, na het genot van de vreugden deezer Aarde, in my ondervind? Welk eene onaangenaame ledigheid, die ik vervee, lend vind nog niet vervuld te zyn, blyft 'er dan nog in myne Ziel?_ En zyn zy wel meer voldaan, wel meer vergenoegd, die zich niets, daar de lust van hun hart zich na uitftrekt, onthouden? Waar, om jaagen zy, van het eene genoegen na het andere, zoo haastig voort? Waarom verachten zy hes den, het geene zy gisteren rnet de vuurigfte wenfchen omhelsden? GY, o myn hoogïte Goed, Allervolmaakst Wezen, bron van Zaligheden, naar welken myn Geest dorflig hygt! in U, in U alleen vind ik, het geene my volmaakt en eindeloos verheugt, — Alles wat my hier omringt, wat myn gezicht bereiken'kan, prikkelt, en port, en fart, en tergt myne begeerten Hechts, verre van dezelve ooit en geheel te kunnen voldoen. HOE zouden ook eindige Wezens, Schepzelen, vlugtige en v^rganglyke goederen hun gebrek, hun! De  ( 9 ) ne ledigheid, hunne nietigheid voor my langer kunnen verbergen? Van verre, in 't verfchiet gezien, fchittert en prykt de eer: van naby befchouwd, onder het oog gebragt, is ze of eene fchaduw, of een last: een lichte titel, of een drukkend ambt. Met den ftaat wasfen, vermenigvuldigen en klimmen, ruim zoo fterk, myne behoeften vanbinnen, de nyd van buiten. En by aldien ook Koning-ryken der Weereld, met alle hunne Heerlykheden, myn eigendom waren, zou ik dan wel geruster leven kunnen,-dan de Koningen deezer Aarde, de grootlle Knechten der Menfchen? — Maar Gy, myn God! zyt my liever dan duizenden van ftukken Gouds, dan de grootlle menigte van Zilver: zyt Gy Hechts myn deel en myn eigendom, hoe onverfchillig, hoe koel, hoe belangeloos kan ik dan zyn omtrent Hemel en Aarde, omtrent alles buiten U? ACH! hoe ellendig, hoe rampzalig zyn die Men- ' fchen, die hunne rust zoeken, daar ze nooit, daar i ze nergends te vinden is! — Uit den overvloed fpruiten iteeds nieuwe begeerten, uit de verzadigde, dog voor een oogenblik Hechts verzadigde, begeerten ontftaat dikwyls walging, dikwyls berouw, dikwyls ongeneeslyke fmert, en ondragelyke wroeging in het geweeten.— En eindelyk worden in gryzaarts de zintuigen flap en ftomp, en de werktuigen van hunne vreugde en vermaaken ongevoelig, onhandelbaar en werkeloos; wat zal dan nu, wanneer hunne lusten hen begeven, en van hun vlieden, den ledigen grond van hunne Ziel vervullen? Wat zal, of kan hen, over het verlies van hunne Godea vertroosten? A 5  ( io ) EN ik, helaas ik dwaas! waarom heb ik dit niet «erder gezien? Waarom hoopte ik daar mynen vreede, myne rust veilig te kunnen grondvesten, daar alles waggelt, daar alles ontrouw, en zonder grond is? Was my die ervarenheid, dat getuigenis van den Wyzen dan zoo geheel onbekend: Alles, wat onder de Zon is, is loutere ydelheid?-—«-» Tot U vlucht dan myne na rust hygende Ziel, God, myn Schepper! die dezelve daartoe gefchapen en beftemd hebt, dat ze in en door U alleen zou gelukkig zyn. Vervuld met een onophoudelyk verlangen na U, gaa ik gemoedigd door alle die wisfelvalligheden heenen, die Gy tot myn lot in deeze Weereld bepaald hebt, tot ik eens daar zal aanlanden, daar ik U zien, daar ik eeuwig U beminnen, eeuwig in U vergenoegd zyn zal, — Gy zyt voor my alles: in U vind ik alles: vergenoegen in de befchouwing van de Werken Uwer hand; gerust-Helling voor mynen Geest in de zamenlpraaken met U; vreede in myn geweeten, door het Zoen-offer yai: mynen godlyken Middelaar, O Welk een roem voor my, wen ik U maar behagen mag! Welk een overvloed, wen ik U maar bezit, bron van alle heil, Heer en Beftuurer van 't Heel-al, die zoo tederst voor my zorgt, diemy bemint, als Uw Kind, die in lyden my vertroost, die in gevaaren my befchermt, die altyd by en in my zyt, die op het ziek-bed, die in den dood my niet verlaat! Bevestig gy zelve, myn God! in my deeze rust. Vervul myn geheele hart met de ondervindingen van Uwe godlyke liefde: reinig myne begeerten: heilig voor U myne vreugden. Gua mv, dat;  ( ü ) Jk te midden van het gedruis eener wisfelvalllge •en vdele Weereld, met myne gedagten onophoudeb'k omtrent ü mag bezig zyn: dat ik door ieder genoegen, het welk my yan üwe hand word toege. v;,clhI, tot U verheven, maar ook door al het ly den! het welk Gy my laat overkomen, tot U mag «cdreven worden: dat ik altyd, by een opgehelderd gemoed, door Uwen yerblydenden Geeft mag verkwikt worden, Ja God is myn heil, ik Hg gerust, en ontflaap in vreedc; want Gy alleen, Gy HeereJ Helpt my, en doet my veilig *yn, III- GERUST-STELLING VAN HET HART, AANGAANDE HET ONBEGRYPELYKE IN DE VERBORGENHEDEN DES GELOOFS. WANNEER ik de waarheid Hechts ongeveinsd en getrouw zoek, en U, myn God! oprecht en met al myn hart vrees, dan zal het my in het allerminst niet benadeelen, wanneer ik in de ver. borgenheden des geloofs niet alles begryp. Daar is, en gebeurt zoo veel, het welke voor my nuttig en heilzaam is, het welk ik ook niet in alles duidelyk inzien en beoordeelen kan; en ik bevind 'my echter, onder Uwe befcherming, daarby wel,— De Zon heftraalt my met haar licht, en ik voel de verkwikkende warmte yan dit weldaadig Hemel-lig- haamj  ( I* ) haam; hoewel ik niet nagaan kan waaruit het beftaat, ook niet verklaaren kan, hoe deszelfs ftraalen tot my komen— De kostelyke vruchten der Aarde verversfchen en verkwikken my, en nogthans weet ik niet, hoe Uwe verborgene hand, door de wortelen des Booms, uit het Aard-ryk eene zoo zoete, geurige en fmaakiyke vrucht kan uittrekken. DIES wil ik dan de geheim-volle beloften Uwer genade vrolyk aannemen, en met een dankbaar hart geloovig gebruiken: Gy zult ze vervullen. Ik weet immers, dat Gy, myn Vader, de liefde zyt: dat gy geen een Uwer Schepzelen tot hè* verderf gemaakt hebt, en dat geen een van dezelve, ten zy door eigen en moedwillige fchuld, voor eeuwig ongelukkig is ■ Gy hebt U zeiven een Offer voor myne Zonden, door Uwen Zoon befteld en gebrast. Nu behoef ik niet angstvallig te vraagen en te onderzoeken: Waarom was dat noodig? Hoe worden daardoor myne verdiende ftraffen van my weggenomen? Want Gy Heere! die alles kent, Gy weet het. EN waarom zou ik op Uwe beloften geen ftaat maken? Dat woord, myn eenige, en al myn troost, was wel eer gefchreven van Mannen, die door de blanke onfchuld van hunnen wandel, door hunne edelfte onbaatzuchtigheid, door hunne onlochenbaar groote wonderen, op het geloof van elk redelyk gemoed de billykfte aanfpraak maken— Dit woord behelst de heiligfte Zeden-leer, midsgaders het verftandigst onderwys in een gerust en gelukkigst leven Wat zal ik nu denken, wen ik, in het zelve, hier en daar plaatzea viad, die my donker fchynen?  ( 13 ) fchynen? Durv' ik wel vermetel oordeelen, dat die valsch, of, dat ze ten minften nog tyffelachtig zyn? . Neen! dit betaamt my te denken, dat myn verftand binnen zeer enge paaien beperkt is: dat 'er waarheden zyn, welken ik op een geloof-waardig en Konfciëntieus Getuigenis mag en moet aannemen: en dat Gy, myn God! van my niet vergen zult, iets te gelooven het geen onmogelyk is. ALLE verborgenheden in de leer van mynen Gods-dienst moeten, overzulks, dan zoo verftaan worden, als het met de natuur van die dingen beftaanbaar is. Ik aanbid U, eenige en eeuwige God! en Gy zyt Vader, Zoon ende Geest, zoo als het mogelyk is Zoon des Allerhoogften, Godlyke Middelaar! Gy hebt U met den Menfch tot een Perzoon vereenigd, zoo als dat gefchieden kon. De Menfch is niet in een God, en de Godheid niet in een Menfch veranderd Een onfchuldige word voor my aan de yslyklle folteringen van den wreedIten dood overgegeven. By aldien myn vernuft nu vraagt, of dit met het recht beftaanbaar is: ik kan dan zeggen, dat het immers, en wie zal 'er aan twyffelen, edel en verheven is, wen een Menfchenvriend en Held zich voor zyne, hoewel fchuldiget Broederen in eene veld-flag opoffert, om den vreede door zyne wonden, ja door zynen dood, te koopen, om Menfchen-zielen te verlosfen, om zich in eene betere Weereld, als hun VERLOSSER, eeuwig met hun te verheugen— Zoo edel, zoo Ver. heven, zoo menfchlievend en held-aartig dagtmyn godlyke Vriend! HET  ( H ) HET zecftlyk verderf moest !n de Weereld gé« ftremd: de Konfciënticn van fckuldige Stervelingen moesten met de eeuwige gerechtigheid verzoend.' de fchandelyke Natuur en affchuwlyfcheid der Zonde moest in derzelver flraf gevolgen geopenbaard: de goedertierenheid van God, die fnoode rebellen Genade laat wedervaren, moest, tot voorkoming Van nieuwe overtredingen, voor alle Geesten gerechtvaardigd worden.— Dit alles nü heeft God gedaan en volbragt, door Zynen Zöon te zenden in' de geiykheid des zondigen Vleefchs, tot eene verzoenende offerande voor de Zonden. Dus openbaarde Hy roor alle Weereld * hoe doemwaardig de Zonde in het Vlcefch zy, (*) Dus fchonk hy, bo; ven «de verzoenende bermhartigheid, my ook door Hem de Genade en Kracht, om, vernieuwd dooxzy* nen Geest, voor Hem in Heiligheid te wandelen. THANS ben ik zeker, dat de gevolgen fnynef overtredingen my niet voor eeuwig zullen overkómen. Thans kan myn Geest, ontflagen van zynen last van drukkende I'chulden, vrolyk tot eenen ver-» zoenden God gaan. Wie zal nu, en God Zy 'er eeuwig de eer voor, befchuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is hier, die Rechtvaardigt. Hallelujah! EN zou my deeze of geene twyfeling myne rust* en het geluk van deezen vreede ftooren, ofterooven? Wat is het in de daad, wen ik mynen begeerten hier omtrent de vryheid liet, wen ik wenfehte, en by my zeiven dat verlangen koesterde, dat alle 0} ROM. VIII: :«4.  ( *5 ) alle verborgenheden voor myn verftand en begrij» ontdekt, en Van alle kanten bloot gelegd wierden? Ik zou dan immers wenfehen, dat ik geen Menfch, maar dat ik een God ware— Ik woon in eenen zoo kleinen hoek van dit onmeetelyk Gebouw der Schepping: Zedert eenige dagen Hechts (want wat zyn myne weinige Jaaren;) begon ik eenige Beeltenisfen van Lighaamen, en door myne gewaarwordingen eenige gedagten in mynen Geest te verzamelen: en nu eou ik my reeds bevoegd achten, om te mogen eifchen, dat Hemel en Aarde, dat zelf de onbegrypclyke Godheid voor myne oogen naakt en duidelykst ontdekt zyn moesten? IK ben van zoo veele Weerelden, met ohtelbre, i en voor my onnoemlyke Inwooneren, omringd,« inaar wat is het, het geene ik 'er van weet, of ken? « Dat ze beftaan: ja, waarlyk ook buiten dat niet, veel meer— De lucht, daar ik in leef, en die ik ": in adem— de zon die my verlicht— het ftof, dac- 't ik met voeten trede— ieder grasfpruitje— ieder iinfekt, behelst wonderen ten aanziene van my, ver- f> borgenheden, die ik niet doorzien, vraagen, die ik »' niet oplosfen kan— En heb ik wel eens noodig buiten my zeiven te gaan? Wat ben ik?— Hoe- «; ontftaat 'er in myne Ziel de ontwaarwording van ■ het geen 'er in myn lighaam omgaat?— Hoe kom* * het licht-- hoe dringt de klank van een woord in mynen Geest? Waar ben ik, ik, deeze onfterflyke? " Geest?— Waar. hebdk myne wooning?— Hoe ben ik met deeze myne woon-plaats, met dit lighaam- ,1 vereenigd?— O hoe onkundig ben ik niet?— Hoe weinig in ftaat, om te beflisfen, wat een onbegry.- pelyfc  ( iö ) pelyk God met my te doen, of niet te doen ver. mogend is? MAAR ook, welkeen troost voor my, dat ik niet noodig heb, om veel te weeten, om gerust en ge. lukkig te zyn: dat ik hier niet gefteld ben, om al. les in te zien, en te beoordeelen; maar om zoo veel goed te doen, als naar myne inzichten en krachten gefchieden kan.' Naar dit groote doel van myn beftaan zal ik bedaard en moedig voortftreven: U, oorfprong en voorbeeld van alle volmaaktheid geduurig nader te kennen, my benaarftigen: in eenvouwig- en oprechtheid van myn hart, als onder het oog van U, Alomtegenwoordige! zoeken te wandelen: naar myn beroep van myne plichten my , kwyten: Uw kinderlyk vreezen, tederhartig liefhebben, en van U al, wat voor my goed is, verwachten, voorts voor het geene ik niet begryp, U laaten zorgen. Myn God kent alle dingen: naakt en openbaar is alles voor zyne oogen. EN zoo wilt Gy ook, dat ik zyn zal: dat ik de zwakheid van myn verftand ootmoedig erken, op Uw getuigenis geloove, het geene ik niet zie, en my verzekerd houde, dat Gy ook doen kunt en zult, het geene Gy beloofd hebt— Haast komt de tyd, dat ik uit deeze duifternisfen in meer opgeklaarde gewesten van Uw Ryk zal worden overgezet. Daar zullen geen gisfingen, geen meningen, geen flaauwe bulden, geen twyffelingen meer plaats hebben. Daar zal ik niet- langer door het donkere glas der vleefchelyke zinnen zien: daar zal myn Geest, van de baadea des lighaams ontfla. gen»  gen, tot verhevener kennisfen'öpryzen: daar ziillert ' 'de verborgenheden voor my ontvouwd zyn, en myn dorst na wyshéid voor eeuwig geftild worden-. Voor het tegenwoordige zal ik dan in eene nsarftige deugds°betraehting my bereiden, ik zal geleoven,my onderwerpen, U vreezen, ende recht doem Amen! Amen! IVv ; ffy is om onze overtredingen verwondt:, cm onze-ohge< rechtigheden is Hy verbryzeld, de Jlraf, die ons den vreede aanbrengt, was op Hem. JES-. LIII: 5> * *. • GROCTERE liefde is 'er nooit en nergcnds te vinden, dan die is, dat iemand zyn leven overgeeft voor 'zyne Vyanden—- Maar zulken'waren Wyf alvoorens Gy ons, o Godlyke Verlosfer! fflji? de beledigde Godheid verzoende. Alle éigerifchapi pen van het Allerhoogfte Wezen eifchten, dat onze overtredingen met derzelVer verdiende flrafferi belegd wierden Deszelfs waarachtigheid; wani God had, om allerhoogst wyze reden den dood aart de overtrederen van zyne geboden gedreigd— Deszelfs rechtvaardigheid; want hoe kon God rechtvaardig zyn, by aldien Hy het kwaad met leven en weldaden beloonde?— Deszelfs goedertierenheid; want indien de voorgaande misdaaden ongeftraft bleven, dan zoude anderen, en zelf goede Schepzelen, daardoor tot nieuwe overtredingen verlok» g worcieu^  C.is ) worden, en geredelyk de goedheid misbruiken tot Zonden— Zoude cok ons eigen verderf wel hebben fcunnen geftremd worden, wen ons God zynen heiligen haat tegendeZondcnietduidclykopenbaarde? En waar zou de eer van God blyVert, indien ihoóde rebellen met Hem ftrafloc* den fpot dry ven, en, Zonder ooit het verdiende loon van hünnè bedryven te ontvangen, hem onophoüdelyk onteeren mogten? EN hoe zou ik nu Uwen rechtmaatigeri yver, Uwen geduchten Toorn, die, naardemaal Gy God Zyt, den Zondaar vervolgen möet, ontkomen? Hoe wederom tot den' verlooren vreede raaken kunnen! indien niet Uw Zoon aan de eifchen van het eeü* tvig reeht voldaan, en my waardig gemaakt had, om van U, myn Vader! begunftigd, eH in genade aangenomen te worden? EENE onkundige Weef eld mogt Hem veröordecien, als geplaagd en geftraft om z\ne eigene mis«laaden; maar het onfaaibaar Woord verzekert ons, dat Hy om onze overtredingen verwondt, om onze ongerechtigheden zoo deerlykst geteifterd wierd. Geduldig, gadeloos geduldig ging Hv, dat ftille,' dat onbevlekte Gods-lam ter flachtbank des Kruisjes: zynen rug gaf hy over aan hun, die Hem floegen, zyne Wangen den geenen, die Hem het hair stropten, zyn godlyk aangezicht gaf hy bloot vooy ipog en de uitgezogtfte fmaadelykheden. Hy gaf— Zyn leven— vrywillig tot een Zoenoffer— voor zyne Broederen. Maar waarom zucht, waarom klaagt Hy zoo volangftig aan den Oiyf-berg? Waarom, ligt ea kruipt Hy in het Itof voor God? Had Hy  Hy óók óóit aan dwaasheid zich fchuldig gemaakt? Was 'er ooit bedrog in Zynen mond gevonden? Neeh waailyk niet het minfte daarvanJ Zelf zyne bitterfte Vyanden konden hem daarvan niet overtuigen— Hy, voorwaar! Hy heeft dan onze krankheden op Zich genomen, en onze fmerten hëeft Hy gedragen,, Ja myne fmerten, die ik nu en en eeuwig zou hebben moeten lyden, die heeft de Allerhoogfte Rechter op Hem, mynen Borg, gelegd: dïe kwelden en prangden Hem, onder de benaauwendfte folteringen en angften des doods: dié perften dat ontroerend, dat fchrik-baare'nd woord" Hem uit den mond: Myn Gvd! Myn Cod! waarom hebt Gy my verhaten? HOÉ zal ik nu, Godlyke Vriend, Middelaar, Vetfeoener! hoe zal ik voor deeze blyken van Uwe onbegrypelyke liefde U behóorlyk dank-zeggen? Hoe zal ik Uwen dood, naar waarde, voor de Weereld verkondigen? Ik werp, in den Geest, my néder Voor den Altaar, op welken Gy U hebt opgeofferd t U doé ik van nieuws de plechtigfte hulde: aan ü geef ik, met al de oprechtheid Van myne Ziele, my geheel en al, my voor eeuwig over: Om Uw hooge voorbeeld, al is het flechts met zwakke treden*, haartevolgen: om de geboden van God, die door" U met my verzoend is, gehoorzaam te onderhouden: om myn vleesch te kruisfigen: om fnoode be» geerlykheden en driften in my te onderdrukken^ om U, en Uw heiligst, Uw beminnelykst deugdenbeeld geftadig in het öog te houden: om met X) geduldig te lyden: en even als Gy, word het vaa my geëifcht, voor de eer van God myn bloed te. Horten. S» ÖTER&  ( *0 ) STERK my, Machtige -Verlosfer! ay fterken bevestig in my dit groot, dit -gewigtigst voornemen. Verhef myne gedagten en neigingen boven de ydelheden eener verdorvene Weereld: onderhoud in myne Ziel die ernftige wysheid, die de vrucht der betrachting van Uwen dood is: De vreede, dien "Gy my verworven hebt, woone m myn hart, dat myne kwyncnde Ziel door de overdenking van Uwe fmerten genezen en van fnoode lusten gereinigd werde: dat ik my geheel cn ai aan mynen God toe eene levendige,, heilige en Hem welbehaagclyke offerande moge overgeven. Deezé zv de dankzegging én de dienst, daar mede ik U nu en eeuwig eere geeve. EEUWIGE Vader! ik prys U; dat Gy, totjnyn heil^ Uwen geliefden Zoon, voor zoo veel Hy een deelgenoot van myne geringe natuur geworden was, boven alle Schepzelen verhoogd, enHem tot de rechter-hahd Uwer Heerlykheid verheven hebt, om een voorwerp der aanbidding, van alle redelyke Schepzelen, en een Heerfcher der gehfeele Weereld te zym Hoe hoog hebt Gy daardoor onze natuur, zondige, onreine Kinderen van Adam, geëerd, hoe zeer, hoe oneindig ons geflacht boven alle Schepzelen verheven? . DIE Die ookter rechterhand Gods is, die ook vtor ens bidx. ROM. VIII: 34.  ( %) DIE reine Geesten, die voor Uwen Troon Haan, en dag en nacht U dienen, zien Uw aangezicht, Aanbiddelyke Middelaar! niet in hunne, niet in Engelen gedaante; maar als van een uit ons, als onzen Broeder. Alles heeft de Vader onder de voeten van on?.en bloed-vriend onderworpen: de verhevenfte en heerlykfte hemel Vorften, met alle de Engelen heiren: alle machten en heerfchappyen, en allen naam, die genoemd word in deeze, en ook in eene toekomende Weereld. (*) Zoo gelukkig, zoo heerlyk liep het lyden van mynen Godlyken Ver, losfer ten einde. Een weinig fcheen Hy, om on-i zen wil, van God verhaten te zyn; maar met. eei* en heerlykheid is Hy gekroond, HIERDOOR is het voor myn oog opgehelderd, hoe de onlchuldige voor fchuldigen lyden, hoe de rechtvaardige voor onreehtvaardigen de ftraf des doods ondergaan kon— Door dit lyden wierd Hy, als Mensch, vatbaar yoor die groote heerlykheid. Dewyl hy zyn leven tot een fehuld-offer gegeven, dewyl zyne vleklooze Ziel onder den last van de Zonden der Weereld, den zwaarften arbeid had doorgeworfteld(t)» leeft Hy nu in luister a olie heerlykheid, en geniet zyn vergenoegen, zyne blyfehap aan het geflacht, door Hem verlost, door Hem gekroond met genade, met allerlei begeerlyk en eeuwig heil. WAT zou ik my dan bekommeren en kwellen ©ver, en onder de ellenden, de rampen en treurige ontmoetingen in dit leven, in deeze jammer-volle Weereld? Zullen alle die onaangenaamheden myn B 3 geluk CO EFES. Is ai. *t} J^. LUI: 10.  C *2 } geluk ui eene betere Weereld wel verminderen'» Zal ik derwaarts mynen Verlosfer niet navolgen • en zal niet myn lyden dezelfde uitkomst met zyn ly, den hebben? Onze verdrukking immers, die tyde!yk, die licht is, werkt ons een gansch zeer uitne, mend, eeuwig gewigt van heerlykheid. pit toe is een getrouw woord: Indien wy met Hem'fterven* zo zullen wy ook met Hem leven: indien wy met Hem verdragen, zo zullen wy ook met Hem heer, fchen, (f3 En Hy zelve beloofde: Wanneer ik ver, tocgd zal zyn van de aarde, zal ik ze alle tot my trek, ken. En waar ik Un, daar zal ook myn dienaar zyn{*)% O verkwikkend Woord: daar zal ik sok zyn f Daa? zal ik Hem aanfchouwen in Gerechtigheid, daarza! Jk verzadigt worden met zyn Beeld, wanneer ik zal ontwaakt zyn— Met welk eene gerustheid zal ik eens myne oogen kunnen fluiten, hoe blymoe, dig en getroost over alle verzoekingen en geyaaren van dit leven kunnen henen flappen ? Myn Ver, losfer, myn Vriend en Befcherm-heer heeft Hemel en Aarde, heeft Engelen enMenfcheu, heeft alle de Geesten der Hel in zyne machtige Hand, Wat zal myn geluk kunnen ftremmen, ofte dwarsboomen, wen Hy my befchermt? Wat zal my ontbre, ken, dat Hy, tot myn heil, voor my dienstig kent? Wie zal my vloeken, wen Hy my zegent? Welk een ongeval zou my bedroeven, wen Hy my yerheu, gen wjl?_ Indien aJ myne Konfcientfie my befchuldigt, en de Zonden van yoorige tyden tegen my ppftonden en getuigden; myn Middelaar, ziet' Hv is ter rechterhand Gods, Hy kan myne fchulden (t) b TIM. 11: u, m p J0H> W; ttf> *****  ( 33 ) uitdelgen, en de akelige gevolgen myner ongerechtigheden wegnemen: Hy kan, door zyne wyze en niet minder machtige regering, de gebreken van myn leven in den ftaat en het ryk van God rykelyk vergoeden: Hv betaald myne fchuld: Hy bidt voor my. En, heb ik al gezondigd, veel en zwaar gezondigd, zoo heb ik eenen voorfpraak by den Vader, Jefus Kristus, den Rechtvaardigen: die is eene verzoening voor myne Zonden, en voor de Zonden der geheele Weereld, THANS ben ik nog wel met zoo veele zwakheden omringd , voor zoo veele verzoekingen van fnoode lusten, en aanprikkelingen van eene booze Weereld bloot gefteld, waar door ik ook zoo licht en vaak gezwenkt, tot ftruikelen en vallen gebragt word. Maar zyn Evangelie, zoo zagt, zootroostryk voor zwakke, dog oprechte harten, verzekert ons: Wy hebben geen Hoogepriefier, die niet zou kunnen medelyden hebben met onze zwakheden; maar die in alle dingen, gelyk als wy, dog zonder zonde, verzogt is geweeft (*), Hv kent alle de gevaaren en rwaarigheden, onder welken ik hier worftclen moet. Hy is geen Engel, die niet weet, hoe wy te moede zyn: Neen! Hy heeft getreurd, zoo als wy: zoo als wy, heeft Hy gezucht, traanen geftort, en in onze ongevallen gedeeld. Zou Hy my dan ooit vruchteloos Hem laaten aanroepen en fmeeken, vruchteloos myne oogen traanen zien ftor^ ten? tAAT my tog, diexbaarfte Middelaar! die hooge g ^ waar-  waardigheid, daartoe Gy myne Natuur verheven hebt, nooit vergeten, en my zei ven, door moed-, willige Zonden, Uwer ontfermingen niet onwaardig maken! Verlicht myn verhand, dat ik zien moge, wat God behaagt: regeer myn Hart, dat ik het goede blymoedig verrichte: geef my Iterkte, om over myne' driften met reden te heerfchen; doe my, naar Uw voorbeeld, over de Weereld, in en bui"ten my, zegepraalen, en, gelyk Gy, het loon in dc zalige eeuwigheid ontvangen. Dit is de hoop van myne onfterflyke Ziel: dit het yoorreeht van myne door U geëerde en geheiligde Natuur. Thans ben ik Hechts een Vreemdeling op Aarde, dog een Burger van den Hemel. Het is nog nief geopenbaard, wat wy zyn zullen; maar wy weeten, dat wanneer Hy zal geopenbaard worden, wy Hem zullen gelyk zyn; want wy zullen Hem zien, gelyk Hy is. Hierom verheugt zich myn Hart, hierom is myne Ziele vrolyk, zy looft, zy dankt U, ó God,! en reikhalst in het verlangen, om eerlang U volmaakter tc pryzen. V I. ZON-  ( ?5 ) VI. ZONDER GELOOF IN KRISTUS IS 'ER GEEN WAARE RUST DER KONSCIENTSJE, EN GEEN VASTE TROOST. De zaligheid is in geen anderen, 'er is ook, onder den Hemel,, geen andere naam den menfchen gegee. ven, door welken frj moeten zalig worden. HAND, IV: 12. HET fchynt wel, en de ervarenheid kan het o> vcrvloedig getuigen, als of veele Menfchen, ook buiten het geloof in eenen Godlyken Middelaar, in hunne Konicicntfic gerust, onder het lyden, zoo verre de zwakheid van onze natuur het toelaat> getroost, en met de hoop, om eeuwig Zalig te worden, vervuld zyn. Maar hoedanig is nu die rust van hunnen Geest? BY veelen, naar het my voorkomt, is het eene loutere vleefcheiyke zorgeloosheid. Zy vergapen zich aan het geene tegenwoordig is: zy genieten dat, en houden zich daarmede yoldaan, zonder eens ha te denken, of te onderzoeken, of'er op een gedrag en wandel van dien aart ook wel eene zalige eeuwigheid volgen kan. Alhoewel eene natuurlyke ondervinding hen genoegzaam leeraren kon, dat men inoogst, naar men gezaaid heeft— Maar hoe B $ zee?  X 2 6* ) «eer verfchilt die koel-bloedige zorgeloosheid vso die waare wysheid, buiten welke 'er niemand kan Ealig zyn? Zal 'er niet eens haast een tyd komen, die hen zal noodzaken, om met meer ernst aan hun aelven te denken? BY anderen is het eene diepe onkunde nopens het geene de Godlyke Wet van ons eischt. Zy verbeelden zich, dat ze deugdzaam zyn; dewyl ze hunne overtredingen niet kennen: zygelooven, dat zy vrienden des Allerhoogften zyn; om dat ze aan moord en doodflag, aan roovery en dievery, of der. gelyke groffte Zonden zich niet fchuldig kennen. Maar de gruwelen van hun hart, hunne inwendige verdorvenheid, hunne fnoode en heerfchende be. geerlykheden, hunne verwaarloozing der aangelegenfte plichten van eene weldaadige Menfchenliefde, hun gebrek aan echte vreeze Gods, die alleen de Ziele reinigt, tot het goede bekwaam maakt, en verflerkt. Dit alles zien en kennen zy niet: zy evenaaren dus aan zieken, die, dewyl hun verltancï bedwelmd is, zich voor gezond achten. MAAR hoe, wanneer by deezen, en alle anderen, die buiten dat waarlyk gerust-ftellend vertrouwen op de verzoening in Kristus leven, de Konfciëntfie eens begint tefpreken? Wanneer die Stem van God eens in hun hart indringt: Wat hebt gy gedaan? Waar mede zullen, of kunnen zy zich dan op eene voldoende wyze gerust Helle»? Zouden zy zich dan op het goede, dat 'er anders in hun gedrag nog mogte zyn, beroepen kunnen? Maar dit waren zy, buiten dat, Gode fchuldig: dit was daarenbo- VCD  ( 27 ) ven ook nook zoo gc-Iteld, als het behoorde. Want jvie heeft 'er ooit, voor eenigen tyd van zyn leven* dat alles gedaan, het geene zyne plichten van hem eischten? — Of zouden ze God met hun bidden, met hun zuchten, met hun angstvallig berouw, be. kommering en droefheid kunnen verzoenen? Geen Zee van traanen zal immers ooit die fchade, die door de Zonde in de Weereld veroorzaakt is, kun. nen vergoeden, ooit aan de eeuwige rechtvaardigheid kunnen voldoen. Of zullen wy, buiten die voldoening voor onze fchulden, op Gods bermhar. tigheid hoopen? God is immers niet alleen berm. hartig; maar ook heilig, ook rechtvaardig, ook goedertieren omtrent alle zyne Schepzelen, die door den Zondaar of misleid, of beledigd en bedroefd zyn geworden, OOK geeft het ons geen gegrondde hoop, ofte aanfpraak op de genade van den rechtvaardigen God, wen wy ons Hechts bêpaalen wilden en voornamen, om in het toekomende vroom te leven. Want, waar blyven dan de overtredingen der voorgaande jaaren, en hoe zouden de oude fchulden dan goed gemaakt worden? En zonder die herftelling, ofte vergoeding van die aangebragte fchade kunnen wy niets goeds verwachten; maar hebben alle kwaad te vreezen. En wie zal den ongeloovigen eene vol. ie verzekering kunnen geven, dat niet, vroeg of iaat, benaauwende twyffelingen, en wroegende ver. wyten zynen Geest eens deerlykst ontrusten zul. len? — Hoe onzeker is eene hoop, buiten dien, vasten grond van een kinderlyk vertrouwen op een verzoenden God? Hoe ellendig zyn die Menfchen,  C 28 ) die hun geluk of ongeluk voor een ganfche toekomende eeuwigheid op een blind ongeveer, op een onzeker veellicht, laaten aankomen? Die het by zig zeiven nog nooit eens ernstig hebben nagedagt, en uitgemaakt, wat 'er van hun eindelyk eens worden zal? Of ze met den dood ten eenemaal vergaan, dan of ze, naar de Ziel, een voortduurend beftaan zullen hebben? Of zy, uit deeze Weereld gefcheiden, op eene andere plaats een vrolyken Hemel, dan eene donkere Gevangenis: of ze eeuwige vreugden, dan eindelooze fmerten te wachten hebben? ; HARTELYK prys en dank ik U, ó God, myn Schepper, myn weldaadigfte en in Kristus verzoende Vader! dat gy myne ziel, ten aanziene van deeze myne gewigtigfte belangen, tot eene veilige rust gebragt: dat gy dat groote werk der herftelling van eenen eeuwigen vreede door Uwen Zoon my be, kend gemaakt hebt. Aan Hem hebt gy, voor de geheele Weereld, geopenbaard, hoe flraf-waardig myne overtredingen zyn: door Hem word ik van de welverdiende lïraffen myner ongerechtigheid voor eeuwig ontflagen: door Hem worden de akelige gevolgen myner Zonden zoodanig weggenomen, dat ze my voor het toekomende niet eeuwig zullen verderven—. Wen ik my Hechts geloovig aan U toebetrouw, en my oprechtelyk, om U te dienen, benaarftig; dan is 'er geen verdoemenis meer voor my te vreezen, naardemaal ik in Kristus Jefus ben: dan vind ik rust in Hem voor myne verlegene Ziel, troost in Hem onder myn lyden, en de redelykfte hoop op eene onverganglyke heerlykheid door Hem.  ( 29 ) ËOE verheugend is deeze ftille vreede der Ziele! Hoe ontrustend en kwellend daarentegen eene onzekerheid, door welke eert Mensch zoo deerlykst geflingerd.word! Zoo veele vertroostingen, die 'er uit de verzoening met God vloeyen, niet te ondervinden: zonder dat geruststellend vertrouwen op de genade, den byftand, en de -vriendfehap van het beste Wezen te leven: de Straffen der Zonden te vreezen, zortder te weeten, wanneer, en hoe lang ze ons treffen zullen: de bevreediging, of liever de verdooving van eene kwaade Konfciëntfie in ydele vermaaken, en de verftrooyingen van dit leVcri te zoeken, en die daardoor te bevorderen: of,:óp Zyn best, mat eene donkere waarfchynlykheid, onder duizend hartbeknellende twyffelingen, de genade der Godheid te verwachten: — God! welk een allerbeklaaglykfte toefland is dat niet! NÜGTHANS is de Zaligheid in geen anderen: daar is ook geen andere naam den Menfchen gegeven, om zalig te worden, dan JESUS KRISTUS. In Hem alleen is de vaste grond gelegd tot eene heftendige en eeuwige rust der ziele. Te midden der onrusten en verwarringen van een veranderlyk en jammerlyk leven op deeze weereld ben ik veilig, en ftaa ik vast; want ik houd my vast aan Hem, die Hemel en Aarde regeert, Ik ben getroost in z-yne liefde, te vreede onder de voorzorg van een wyzen en goedertieren Vader, die my mét een zoeten vreede, en de vreugde van zynen Heiligen Geest bezielt, en vervult. MAAR welk een troost kan 'er, ia benaa'uwende' tyd en  ( 30 ) tyden van lyden, van angften eö fmerten, wei overfchieten voor hem, die een ongeloovige, die een twyffelaar is? Zal hy zich veellicht hier mede nog paayen, dat een onvermydelyk noodlot tog eenmaal niet aftekeeren, maar onbuigzaam, maar onveranderlyk is? Zal dit hem troosten, dat wy dwaazen zyn, wen wy ons bekommeren en kwel. len over het geene niemand ontgaan kan? Zal dit hem gerustheid aanbrengen, dat wy het niet alleen zyn, die lyden, maar dat anderen nevens ons ook daarin deelen? Of zal dit hem tot eene toevlucht ftrekken, dat wy Menfchen, dat wy niet volmaakt gelukkig zyn?— Helaas! welke nietige vertroostingen, by aldien 'er voor ons, op goede gronden van hoop, niet wat beters te verwachten ware? Welk een hartzeer blyft en is niet een ellendig leven in deezen tyd, by aldien veellicht de dood een einde van alles zyn zou? DAN alles word licht, alle zwaarigheden, en be* kommerende gepeinzen verdwynen, wen ik, door het geloof in Kristus, die heuchelyke aanftaande verandering begluuren mag, die my tot die gindfe onverganglyke zaligheid leiden zal. Wat Zyn deeze weinige dagen van moeite en onrust tegen eenö eeuwig my verkwikkende rust te rekenen ? Hoe gemaklyk, hoe gaarne kan ik voor mynen God, voor waarheid, voor deugd en recht, alles verliezen} naardemaal my alles zoo rykelyk vergoedt zal worden? Vind ik, dat deeze lichte en haast voorby. gaande verdrukkingen heilzaame beproevingen zyi* van myne deugd, de beste middelen ter geneezing vaa myne kranke natuur, de noodzaaklykfte voor. berd»  ( 31 ) bereidingen tot het genot Van eene zoo veel groötere heerlykheid; hoe Verheugt zich dan myne Ziele, wen ik toet Kristus mag lyden, om ook êens met Hem, in zyn ryk, eindeloos in vreugde te heerfcheh! ONDER alle de ftormen en baaren eener opbrui* fchende en tegengekante weereld is myn God by inv, wiens Kind, wiens Vriend, wiens Erfgenaam ik bén: die my ftêrkt, en vertroost: die myn hart met hoöp, mynen mond met vrolyke lofzangen, vervult. 'I Die in de fchuilplaats des Allerhoogftcn „ gezeten is, die zal vernachten in de fchaduw det ,, Almachtigen: die zegt blllyk tot den Heere: my„ ne toevlucht, en myne burgt zyt Gy, myn God, s, op welken ik vertrouw. Op Hem hoopt myn ,, hart, en ik bén geholpen. Hy leidt myn naar „ zynen -wyzen raad, en zal hier na my opnemen „ in heerlykheid. Wien heb ik nevens U, Hecre! „ ih'den Hemel, of op de Aarde? bezwykt myn „ vleesch ende myn hart, zo is God de rots-fteen ,, van myn hart, ende myn deel in eeuwigheid, „ Leven wy, zo leven wy den Heere: fterven wy „ zo fterven wy den Heere; want Wy zyn, by ,, leven en fterven, des Heeren."— Van waar na deeze troost, deeze helderheid onder rampen en ellenden, deeze gemoedigdheid en vreugde, zelf in den dood? De zaligheid is in geen anderen> ea onder den Hemel is den Menfchen geen andere naam gegeven, om en door welken zy zouden, of konden zalig worden, dan alleen JESÜS KRISTUS. BEVESTIG my dan, Godlyke Geest, o Gy Geest? dèf  ( 34 ) der genade! in deeze zoo heilvolle overtuiging , dat ik in Kristus alleen myne zaligheid kan vin* den: dat God in Hem my als een Vader bemint j en alles, ó'ok myne bitterite ongevallen eh treurigfte ontmoetingen, tot myn wczenlyk heil zal doeri medewerken. Sterk my in de Verzoekingen, die myne Konfciëntfie lichtelyk zouden kunnen kwet> zen, en myne Ziel van haare aangehaame rust be» tooven: dat ik my door geen moedwillige overtredingen de genade van inyhen God onwaardig, en het eeuwig heil onwaardig make: dat ik, in de vereeniging met mynen Verlosier, hier tróóst en Vreede, en ginder die onverganglyke vreugden des Hemels genieten moge. 'VII. • . ■ ■ ÜITMUNTÉNHEID DER' KRISTELYKÈ BOVEN DE NATUURLYKE BEWEEGGRONDEN TOT DEUGD. Zonder my kunt gy niets deen. JOH. XV: ij» * * * GOD, myn Vader, allerheiligst Wezen! Gy wift, dat ik my benaarftigen zal, om U gelyk, om heilig, om zoo volmaakt te worden, als het maat mogelyk is: Gy hebt my ook in Kristus de heilzaamfte middelen aan de hand gegeven, om myne natuur, en voornaamelyk alle de vermogens vari tnynen Geest te verbeteren. Geef my dan nu ook die  ( 33 ) die wysheid, om de hooge waarde der waare Kristelyke deugd te erkennen, en het oprechte voornemen, dat ik my ernftig bepaalen moge, oni na deezen hoogen trap van zuivere Gods-vrucht, en waare Gelukzaligheid volyverig voort te ftreven. Hoe ftrafwaardig zou ik niet ook voor U, met recht, bevonden worden, by aldien ik Hechts, uit laage inzichten, gelyk de Heidenen, eenige deugden poogde te oeffenen, en het niet daarop had toegelegd, om my met een geheel vernieuwd hart U toetèwyen! Hoe zult gy dan, myne Ziel! voortaan Uwen God dienen? Door welke edele beweeg-reden zult gy u tot deugds-oeffeningen opgewekt vinden? NIET uic eene flaaffche vrees voor itraf, die wel, voor eenen tyd, de uitfpattende begeerlykheden beteugelen, maar het hart niet verbe'teren kan: die ons niet aanmoedigt, om ook dan de zonde te myden, daar de vrees voor üraffen zoo zeer niet fchynt plaats te hebben. In knecht, of Haaf moge men die vreeze vinden, en nog al eenigzins infehikken; maar den Kristen, die door Gods Zoon is vrygemaakt, betaamt ze niet. Ik heb niet eenen geest der dienstbaarheid ontvangen, dat ik wederom met vreeze bekneld zou leven moeten. (*) EVEN zoo weinig mag enkel de hoop op verganglyke voordeden myne dryf-veer tot deugdzaajne° handelingen zyn. Want by aldien ik Hechts onberispelyk leefde, om geëerd te zyn: Of maatig, om gezondheid en vermaaken te .kunnen genieten; q daa £*) ROM. VIII: 15.'  ( 34 ) • dan zou myn hart daaronder echter altoos aardsch. gezind blyven: dan zou ik met myne deugd my zeiven wel, maar niet mynen Schepper dienen, wiens eer, in alle myne goede handelingen, billyk tnyn voornaamfte en uiterfte doel-wit zyn moet En hoe lang zou ik dan aan rechtvaardigheid, aan waarachtigheid, aan liefde vast houden, en my verbonden achten, indien de uitzichten op tydelyke fcelangen my enkel daartoe aanporden? Want hoe menigvuldig zyn niet de gevallen, in welken ik geen voordeel, geen vreugde, maar verdriet en fchade van myne geftrenge Konfciëntfieusheid te wachten heb!— Hoe licht zal hy van God afvallen, die Hem flechts bemint, zoo lang daar een welvaaren, en goede dagen op aarde mede gepaard gaan!— En indien ik flechts niet hovaardig was, om dat ik geen verdienften, geen overvloed, geen aanzien had: indien ik niet licht door onftuimige driften en oploopenden toorn vervoerd wierd, om dat myne traage natuur, myne koelbloedige geaartlieid, myn flaaperig en onverfchillig geitel voor dergelyken onaandoenlyk is: indien ik voor verkwistingen my wachte, om dat de gierigheid in my de overhand heeft: of een weelderige doorbrenger was, om dat ik de gierigheid verfoeide: indien myne Ziel tot deeze of geene ondeugden geen oyzonderen fterken trek had, om dat de gelegenheid daartoe my ontbrak: indien ik van zekere Zonden my onthield, dewyl ze met fchande naar de weereld verzeld gaan: zou dat alles wel eene fceloomng waardig zyn? Zou dit het werk van eene edele vrye keuze* of de fchuldige dienst zyn, aan dien God toetebrengen, wiea ons geheele hart en even billyk toekomt? HET  ( 35 ) HET is ook, ik beken het, eene verhevene denk-wyze, wanneer Wy met eenige wyze lieden, dus denken: " Ondeugden en wan-orde zyn de el- lenden en eene fchande der menschlyke natuur; „ deugd en liefde tot orde zyn, in tegendeel, de „ hoogfte waarde van eenen onfterfiyken geest: „ dies zal ik geene.vermyden, en ter beoeffening .. van deeze my benaarftigen"— Maar hoe veel '/al deeze koele overtuiging van de fchoonheid der deugd my baaten? Zal ze wel fterk genoeg zyn, om, by de {tonnende verheffingen der driften, my in mynen plicht pal te doen ftaan? Zal daardoor het vuur der begeerlykheden wel gcbluscht kunnen worden? Zal ik daardoor alle de aanporringen tot wellust, tot geld, en eene ontelbre menigte van andere verzoekingen, met welken onze onfchuld geduurig te ftryden heeft, wel tegenftand kunnen bieden?°~— Zal'deeze, die my immers geen volftrekt zekere hoop op eene eeuwige Zaligheid geeft, my kunnen wapenen met die gemoedigdheid cn dien "troost, voor my noodig, om alle die te* genheden, van welken de deugdzaame zich hier geduurig omringd vindt, manmoedig en lydzaam te overwinnen?— Zal ze my ook krachten by zetten, om een goed voornemen, en heilzaame belluiten, die ik by my zeiven genomen had, ter uitvoering te brengen?— Zal ik, welitaans halve, flechts deugdzaam, oprechtelyk, getrouw en ftandvastig myne plichten behartigen?— En hoe veelen zyn 'er dan van die wyzen, die door dit fchoone beeld der deugd niet flechts gezond, maar ook werklyk gebeterd wierden? En hoe verre zynze, door dit middel, met de verbetering van het menschlyk geflacht geyordcrtV Cs GE-  .' ( & ) GELOOFD zy God, die rhy eenen beteren weg getoond, en my zulke middelen tot heiligmaking gegeven heeft, die niet enkel voor myne zintuigen, niet enkel voor myn verftand, maar voorden geheelen mensch zyn: die myn verftand verlichten, die my kracht geven, om" myne driften te bëheerfchen, en alle myne vermogens ten goede, zoo lieflyk, als krachtig neigen! HOE fterk voelt zich myn geest dan, wanneer de Geest van Kristus hem bezielt? Hoe vast is dan myn voornemen, om all het fcwaade tenryden, en all het goede te betrachten, wen het geloof myn ïigrt tot God verheft, met de tederfte liefde tot Hem, met blyde dankbaarheid, met kinderlyke •Vrees, met de hoop en vrolyke uitzichten op een eeuwig leven vervult! Want hoe zou ik niet met ziel en lighaam gaarne en volvaardig hem dienen, die myn geliefde Vader is: die zoo lang reeds in myne zwakheden, met zoo veele verichooningen, my gedragen, die zynen Zoon voor my in de fmerten van eenen pynlykften dood overgegeven, die ■van een eeuwig verderf my verlost heeft: die met Zyne vertroostingen my verkwikt, met bovennatuurlyke krachten tot de deugd my voorziet en verfterkt, en onder eene blyde verwachting van eene onverganglyke heerlykheid, my tot all wat goed, wat deugdzaam, wat loflyk is, nadruklyksc opzocht, en daarin met vermaak doet leven? WANNEER ik van deeze groote waarheden doordrongen ben, dan begin ik Hem, het groote voorbeeld van alle volmaaktheid, gelykformig te wor-  ( 37 ) worden: dan bepaal ik my vrywillig, om alles voor God te doen, gelyk myn God, ten beste zyner Schepzelen, en uit liefde t'onswaarts all het göede werkt: dan bewaar ik myne onfchuld niet Hechts, wen ik voor geen ftraf van eenen Rechter behoef te vreezén; maar ook in de eenzaamheid, op de verborgenfte plaatzen, ook waar ik ftrafioos zondigen konde, wil ik echter deugdzaam zyn; want myn God, myn Vader, myn geliefde Verlosfer ziet my. Dan is geen fnoode eigen-baat de bron myner goede handelingen: Ik benaarftig my rechtvaardig en bermhartig té zyn,. maatig en kuisch te zyn, vreedzaam en mcnfchlicvcnd te zyn; dewyl ik juist daardoor mynen Verlosfer gelykformig, en voor mynen God aangenaam word: dewyl ik voor duuren prys gekogt, en mynen Schepper met alle myne krachten te verheerlyken verplicht ben, GEEN Menfchen-vree*s zal my nu van dc loopbaan der gerechtigheid aftrekken, geen voordeel my verblinden, geen wellust my lichtelyk verleiden; Want dc liefde Gods vervult myn hart: zyne beloften verfterken mv: de hoop op oneindige vreugden Helt my in ftaat, de Weereld te verachten, over myne begeerlykheden te heerfchen, en, krachtig door Kristus, over de verzoekingen te zegepraalen.— En zou ik onkuifche driften plaatsgeven, of de leden van Kristus durven bevlekken?— Zou ik laage voordeden najagen, cn waardig zyn, om deel te hebben aan dc Verlosfmg, die 'jn Jefus Kristus is, die, om mynen wil tot de grootfte behoeftigheden nederdaalde, die my oneindige fchatten verworven heeft?-— Zou ik myC 3 nen  ( 33 ) r.en vyanden niet gaarne vergeven, terwyl God in Kristus my zoo ontelbaar veele Zonden vergeven, terwyl myn Jefus aan het kruis voor zyne'iVIoordenaars gebeden heeft?— Waar is eene deugd, tot welke my myn geloof niet, op de eene of andere wyze, nadrukiyk zoude opwekken, en tevens met krachten daartoe uitrusten? GELOOFD zy God, die in de zwakken zoo fterk is, Gepreezen zy zyn heerlyke naam, die my geduurig meer uitrusten zal, dat ik in waarheid zeggen kan: Ik vermag alle dingen door Kristus, die my kracht geeft. Bewaar, o myn Vader! my by deeze Kristelyke en verhevene gezindheid. Geef, dat ik niet flechts door eene flaaffche vrees de Zonden vliede, of door geen onwaardige bedoelingen gedreven het goede behartige; maar dat ik vroom en deugdzaam zy, om U te behaagen, om in eene kinderlyke gehoorzaamheid door eenen heiligen wandel te pryzeh, om in Ziel en Lighaam een eigendom te zyn van U, die my tot deugd gefchapen, die my door Jefus Kristus tot goede werken op nieuws verlost, geroepen, en daartoe door Uwen Heiligen Geest bekwaam gemaakt 1 ebt: ten einde myn geheele leven een dienst U geheiligd en behagelyk, en ik in het geloof aan Uwen Zoon eens oneindige belooningen waardig zyn moge. 5?" III. DE  ( 39 ) Ww w w W wWW W ^ ^ VIII. DE LIEFDE TOT GOD. Gy zaft He fierlyk en fchoon gebouwd? de weiden zoo rykelyk bekleed met gras, de velden met graan en tarwe overdekt, de heuvelen met kudden van duizenden voorzien, de luchtige hemel-gewesten met zingend pluhn-gedierte, de wouden >en bosfehen, de bccken, rivieren en zeeën met levendige en allerlei nietige Schepzelen vervuld?— De lente vernieuwt myn leven en verkwikt my met de aangenaamde bloèm-geuren: de zomer brengt my zyne' ontelbré voordeden aan, terwyl de herfst met een rykdom van vruchten myne krachten verfterkt, en mynen. fmaak verkwikt ^ en de winter ook nog een getuige yan Uwe goedheid is, die'my weldaaden aan$ * D brengt.  ( 50 ) fcfenge. — Hoe groot zyn Uwe werken o Heer! Gy hebt ze alle met wysheid gemaakt, en het aard-ryk is vol van Uwe goederen. Alle oogen «vachten op U, en Gy geeft hun hunne fpyze op Uwen tyd: Gy opent Uwe milde hand, en verzadigt, all wat leeft, met welgevallen. ZOO veele jaaren hebt Gy nu reeds gezondheid en fterkte aan myn lighaam en leden medegedeeld, in ziekten myne fmerten geleenigd, door een verkwikkenden flaap my gefterkt, met fpyze *n vrolykheid myn hart vervuld.— Smaakt ende ziet, hoe vriendelyk de Heer is: welgelukzalig alle, die op Hem vertrouwen! Welke gerieflykheden hebt Gy reeds voor my befchikt en opgelegd, «er ik hier nog was? Gy hebt de liefde'in het hart van myne Moeder gelegd, dat ze myin myn bloed aiïet liet fterven, dat ze, allertederst voor my zorgende, aan haare borst my voedde, in de gevaar cn der kindsheid my bewaarde, haar oor voor myn weenen niet toeftopte. Dit alles zyn werken der bermhartigheid, die Gy, o God! aan my gedaan tiebt.' HOE veel onfchuldige vermaaken van den omgang en het gezellig leven hebt Gy my niet al befchikt? Hoe onverwacht vond ik overal den weg, langs welken ik tot myn tydelyk onderhoud geleid *rierd ? Wie heeft my in deeze voordeelige betrekkingen geplaatst, in geene aangenaame kennisfen en omgang geleid, daar ik verzorgers en getrouwe vrienden vond? Wie liet hen fterven, of verplaatfte hen elders, die voor my moesten plaats maken, juist op  ( 51 > op den tyd, wanneer ik ryp was, om hunne plaats te bekleeden? Wie neigde de harten der menfchen , ■ dat ze myn geluk bevorderen, dat ook vaak myne Vyanden tot myn welzyn het hunne toebrengen, dat zelf myne leemten en gebreken nog tot myn best uitvallen moesten? Groot en wonderlyk zyn de werken des Heeren: die'er op let, kan niet anders» dan zyn vermaak daarin vinden. Komt laat ons aanbidden en danken, laat ons nederknielen voor dien God, die ons gemaakt heeft! Alle zyne befiuiten zyn wysheid, all wat hy doet, is het beste. DE Heer is een befchermer van vreemdelingen, een helper van weezen, de Heer beveiligt allen, die op Hem betrouwen. Hoe veel duizend, voor my zelf onbekende, gevaaren heeft Hy van myn hoofd afgewendt! Hoe genadig myne zintuigen en myne leden bewaard! Hoe dikwyls my voor nadeel en onheil beveiligd! De Heer is naby allen, diefin oprechtheid Hem aanroepen: Hy gpft de begeerte der oprechten, en hoort hun geroep.-\ Ook myn gebed verwerpt de Heer niet: Hy neigt zyn oor, en hoort, Hy antwoordt my met hulp "uit zyn heiligdom. Dankt den Heere, want Hy is vriendelyk, en zyne goedertierenheid volduurt in eeu-» wigheid. Hy gedenkt onzer Zonden niet, Hy: werpt alle onze misdaaden in de diepte der zee. Alzoo lieft heeft myn God ook my gehad, dat Hy zynen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, ten einde ik in Hem geloven, en niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben zou. Wat zou 'er van my geworden zyn, myn Vader! indien gy my tnyne eigene wegen had laaten gaan? Indien myr* D a settop  ( 5* ) getrouwe Herder my niet opgezogt, en my tot zyne kudde gebragt had? DANK zy dan U, myn Vader! -voor dc Rem van Uw leerend en bekeerend Woord, voor de rust van myn geweeten, voor den door Uwen Zoon ïierftelden vreede met U, voor die zoete verkwik--' kende vreugden der deugd, voor alle die Zaligheden, die uit de hoop op een eeuwig heil voor my ■ontfpringen. Voor dit alles dank ik Ü myn Vader'!Had ik deeze allerbillykfte dank-offeranden U tog meer, U tog niet zoo koel-hartig toegebragt! Had ik my tog nooit door opzetlyke Zonden aan eene fnoode ondankbaarheid fchuldig gemaakt! Hoe veel «dele geests vermaakeri heb ik vaak daardoor moeten derven! WELK eene reine wellust, dat beste Wezen-, ■waarvan ik zoo onbegrypclyk veel goeds geniet, met een vrolyk hart te danken! Mynen Vader, mynen Vriend, mymn God Hem te noemen! Alle -weldaaden, welken Hy my ooit gefchonken heeft, by een dankbaar herdenken, van nieuws wederom te genieten! Met liefde, met troost, met-IBöoë en vertrouwen op zyne goedertierenheden vervuld, •uit eene kinderlyke dankbaarheid zich genegen -voelen, om zyne geboden blymoedig te onderhouden! Welk een geluk, welke Zaligheid is dit niet? Hoe goed is het, hoe billyk en heilzaam, dat men Uwen naam looft, o Heer! dat men U met lof-zangen vrolyk pryst, O Allerhoogfte! des morgens Vwe goedertierenheden, ende in de avondbonden Uwe getrouwigheid met roem vermeldt! Gy, Heer! geeft  ( 53 ) geeft my ftof, om van U vrolyk te zingen, om de werken Uwer handen vrolyk te pryzen. De Heer is groot cn zeer te pryzen, dit erkent, dit belydt mytiÊ Ziel. Geeft dan den Heere? gy volken! de eer ende ftcrktt: Gaat in tot z\ne poorten met dankzego'ing, in zyne voorhoven met lofzangen, pankt Hem., roemt Hem, verhoogt zynen nooit volprezen naam. Aanbidt den Heere in zyn heiligdom: All dc weereld vreeze God, en gy, myne Ziele! loofden neere! Hailelujah! X I. GEHOORZAAMHEID IS BETER DAN OFFERANDEN, i SAM. XV: 22. * * * HOE weinig zouden U, o Alwectcnd God! myne lofzangen, myn roem,myne eerbewyzen, myn yver in eenen uitwéndigen dienst behagen, by aldien Gy niet een kinderlyk cn aan U geheel overgegeven hart in my vond? Gy ziet juist wel, dat ik U niet altoos tegénftrevig ben; want Uw Geest heeftin my de oprechtfte wenfehen verwekt, om Uwen wil te doen, cn naar Uwen wil te lyden. Ik kan echter nog minder zeggen, dat ik U, zoo als het betaam. det gehoorzaam ware; want ik verzet my zoo vaak tegen dc bewegingen van Uwen Geest: ik zie het goede, cn doe het niet: ik weet, dat myn lyden van Uwe wyze hand my word toegevoegd, cn echD 3 ter  ( 54 ) ter verdraag ik het niet met de lydzaamheid, die Gy van my geoeffend wilt hebben. MOGT tog myn ongehoorzaam hart voortaan Zich gewilliger aan Uwe bevelen onderwerpen' Mogt tog myn wil met Uwen wil eeuwig vereemgd blyven! Gy gaf my immers wetten, die goed en heilzaam, die de eenige weg ten leven zyn. Gy wilt myn geluk, wen Gy gebiedt, dat ik deugdzaam zyn zal: heiligheid is de eer van een onfterflyken Geest: gerechtigheid is de befchermfter van eene goede Konfciëntfie: Iydzaamheid het middel om den vreede der Ziele te bewaaren, en grootmoedige vergeving de weg, om U, o God! gelvkformig te worden. Alle Uwe geboden loopen op dit doel, om my volmaakt, om my vërgenoW om my in U gelukzalig te maken. Ach! dat ik ze niet altoos met alle naarftigheid en getrouwheid heb opgevolgd! dat ik myn wezenlvk heil doo<- zoo veel wangedrag geftremd heb, het geene op zich zeiven de ellende en eene fchande voor myne natuur is, indien Gy het ook niet eeuwig met "taffen beleggen wilde! En waarheen zou ik vervallen zyn indien Gy my aan de driften van myn verkeerde nart geheel had overgelaaten? HOE prys ik U, o God van alle genade! dat Gy my uit myne dwaalingen en verbvfteringen tot U geroepen aan mynen plicht mV 'vaak herinnerd, de fchulden myner ongehoorzaamheid, om des godlyken Middelaars wil, my vergeven, en my volvaardig gemaakt hebt, om Uwe geboden in kinCÏerlyKe gehoorzaamheid op te volgen. Hoe be- fchaamd  ( 55 ) fehaamd ftaa ik over iedere tegen U aangekante neiging van mynen nog zoo onvolmaakten Geestl Hoe zeer wensch ik, van de heerfchappy der Zonden ten eenemaal ontflagen en volmaakt bevryd te worden!— En zoud' ik U niet gehoorzaam zyn, o goedertierene bron van myn leven, eenige oorzaak van alle krachten myner geheele natuur? Zoud* ik U niet in ziel en lighaam dienen, die Gy beiden U, tot Uwe eer, door het bloed van Jefus Kristus gekogt, door den Geest der genade tot Uwe wooning geheiligd, en, naar Uwe groote liefde, tot onvergangiyke heerlykheid in eene betere weereld beftemd hebt? U zullen dan voortaan alle myne krachten, myn verftand en wil, myne zinnen en begeerten ten eenemaal overgegeven en onderworpen zyn. Uwe wet zal de eenige regelmaat van mynen wandel, en het volbrengen van dezelve de hoogfte vreugde van myn leven zyn: dat ik, zoodoende, my reeds •hier gewennen moge, om te evenaaren aan die zalige Geesten, welker lust het is, om Uwen wil te doen: dat ik dus het voorbeeld van mynen Verlosfer navolge, die U, zynen Vader gehoorzaam wa* tot den dood: dat ik uit liefde tot U myne begeerten beteugele: de beproevingen, die Gy, tot myn best, my toezendt, gemoedigd doorftaa, en in all& myne bedoelingen en handelingen U, en Uwe eer, voornamelyk in het oog hebbe— Gy ziet, o God! en myn oprechte voornemen, en myne zwakheid: enderfteun my dan door de kracht van Uwen Geest. Beproef my, en doorgrond myn hart, zie, of ik tra eenen fchadelyken weg ben, en lei my op den r j) 4 lechten  (56 ) rechten weg. Schep in my een gehoorzaam en aan U geheel overgegeven hart. Leer my U welbehagen doen, want Gy zyt myn God: Uw goede Geest geleide my in een effen land! Amen! I X I I. WANDEL VOOR DEN ALMACHTIGEN, DEN ALOMTEGENWOORDiGEN GOD, EN WEES OPRECHT. * * * GOD! wiens oog my overal ziet, wiens macht my ftaande houdt, en aan alle plaatzen omringt, vergeef my, naar Uwe groote goedertierenheid, die zwakheid, die ftrafwaardige lichtzinnigheid, waarmede ik Uwe heilige vreeze zoo vaak uit het oog gezet, en, helaas! al te dikwyls vergeten heb, dat Gy altyd en overal om my, ende by my zyt. NEIG Gy door Uwen Geest myn hart zoodanig tot Uw, dat ik voortaan in alles op U zie. Nooit mocte my het oordeel der weereld van zoo veel belang zyn, dat ik, zonder overleg,' naar hetzelve my zoude zwenken; maar in tegendeel omzichtig bedenke, wat Uw wil van my eischt. Geen vreea voor macht, of het aanzien "der menfchen doe my oo:'t afftappen Van het geene U . behaagt. Geen liefde tot ergens een Schepzel bekoorc my ooit, om Uwe bevelen opzetiyk te overtreden. Want hoe zoud' ik Uwe oordeeien ontloopen? Hoe zoud* ik  ( 57 ) ik iets kunnen doen, het geene voor U verborgen ware? Zoud' ik ooit myne wanbedryven lochenen, of verontfchuldigen kunnen: daar Gy, o Harten-, kenner! myne Ziele doorziet, en myne verborgen-.. ite gedagten reeds overlang van verre kende P GEEF my dan, o Gqd! Uwe genade, om altoos alle geveinsdheid te verfoeyen: dat ik alles, als vocrlJw heilig aangezicht, denke, fpreeke en doen moge. Laat myne Ziele fteeds met heilzaame gedaggen en zuivere begeerten vervuld zyn, dat ik niet behoef te fchroomen, van by U bekend te zyn. Laat my, in den omgang en myne zamenfpraaken met andere menfchen, altoos gedenken aan die groote waarheid; dat wy niet alleen zyn.— Laat in tegendeel myn gedrag zoodanig zyn, dat het my eene gerust-Helling en troost uitlevere, dat Gy, myn geliefde Vader! met Uwe macht en genadige tegenwoordigheid my nooit verlaat! En wat zou my dan benadeelen kunnen, wen Gy my overdekt? Waarvoor zou ik vreezen, wen de Almachtige met zyne befcherming my omringt?— Lydzaam zal ik myn kruis op my nemen; want God is by my: Hy zaVmy myne last verlichten, die Hy niet anders, dan met een gunftig en voor my heilzaam oogmerk, my heeft opgelegd. Gemoedigd en naarftig aal ik in het volbrengen van myne plichten voortvaaren; want ik werk in de tegenwoordigheid van God. MOGT ik tog alle oogenblikken van myn leven met die gedagten bezet zyn! mogt ik U, o myn God! met de oogen myns Geests altoos om en by d 5 ™y  C 58 > my zien! Mogt ik by iedere verzoeking tot Zonde, wen ik eenzaam, wen ik in de donkerheid ben, wen geen mensch myne bedryven ziet, of myne voornemens kent, my door die gedagte bewaard vmdsn: God ziet my: God is by my! Waar zou ik heenen gaan voor Uwen Geest? Waar zou ik heenen vlieden voor Uw aangezicht? Heere! Gy kent, Gy doorgrondt my: myn zitten ende myn opftaan weet Gy: myne gedagten kent Gy van'verre, en myne woorden, eer ze nog op myne tong zyn. Gy, Heer! weet alle dingen. Dit zy dan myne leuze, God is by my! Deeze waarheid heilige, vertrooste en verfterke my: zy doe my waaken over myn hart, en deszelfs uitgangen, over myne zinnen, en mynen wandel: tot ik eens Uw aangezicht aanfchouwen, en in onbevlekte heiligheid eeuwig voor U wandelen zal. XIII. VERHEFFING DES HARTEN TOT GOD, npOT U verheft zich myn Geest, God, my* Schepper, myn troost, ende myn licht! Hoe aangenaam is het, aan U te gedenken, met U in een ft.il gebed te fpreken, voor' Uwen troon alle zorgen en bekommeringen van dit leven gemoedigd neder te leggen! Alle, zelf de beste dingen, dië •ns omringen, zyn flechts flaauwe beelden van U- we  ( 59 1 we heerlykheid. En hoe veel fchaduwen en glinv flerende dwaal-lichten loopen wy na, die wy dan eerst begrypen niets te zyn, wanneer wy ze menen te grypen! Wat voor eene wezenlykheid heeft dit leven anders, dan alleen wen wy het aanmerken en gebruiken als den weg, op en langs welken wy tot U komen? Dit zou dus onze wysheid zyn, dat wy het by tyds, en dikwyls in onze gedagten verlieten, het groote doel van ons beftaan en leven geduurig in het oog hadden, en dien hoogften prys der Zaligheid, in de vereeniging met U, met allen: fpoed zogten nader te komen. TOT U, myn Vader! wil ik dan alle myne gedagten richten, tot U onder mynen arbeid zuchten, met U op myn leger fpreken: U wil ik pryzen in myne dagen van voorfpoed, en geloovig op U vertrouwen in de tyden van myn lyden. Uwe liefde zal my alles lichter maken, Uw byftand zal my verfterken, Uwe beloften my vertroosten, en om alle moeiten en ellenden van dit myn pelgrimfchap gemoedigd en flandvastig door te flaan, zal de hoop op Uwen byftand my krachtdaadig onderfteunen. HOE laag fchynt gy my dan, Aarde, myn ellendig Vaderland! Hoe gering haare goederen, voorrechten en vreugden, en alles, waarmede zich de menfchen, als kinderen, eer ze tot de rypere jaaren van Godvrucht komen, gewoon zyn te vermaaken! God is myn hoogfle goed, Hem te dienen is de hoogfte, is alleen waare vreugde, Hem liefhebben, en Hem danken is Zaligheid. Sterk Gy my,  ( yn God, ende den Hemel gefchapen is? Vergeef my> myn Vader! om Kristus wil, dat ik zoo vaak en lichtzinnig deeze myne verhevene beftemming vergeeten, en myn hart tot eene uitfpattende lief. de omtrent levenlooze fchepzelen verlaagd heb. DS goederen van deeze aarde zyn ook wel aangenaame gefchenken van Uwe hand, met welken Gv zomtyds de rechtvaardigen beloont, onze zinnen verheugt, en ons tot dankbaarheid, tot liefde en gehoorzaamheid t'Uwaarts opwekt. Maar weet ik ook wel, in welk eene maat dezelve te bezitten voor my goed is? Gy alleen kent myne tegenwoordige behoeften: Gy alleen weet, wat my voor het toekomende, tot onderhoud van myn leven nog noodig is: nimmer zal het my daaraan ontbreken, wen ik U flechts deeze myne belangen, met een oprecht hart, toebetrouw. De Godloozen mogen hongeren en gebrek lyden; maar die den Heere vreezen, hebben geen gebrek aan eenig goed. De natuur heeft tot haare voldoening maar weinig noo» dig, en dit weinige zal ik overal kunnen vinden. Onze ongetemperde, onze uitfpattende begeerlyk. F 2 heden>  ( U ) heden, onze ydele wenfchen zyn het, en deeze zyn het flechts, die den mensch arm maken. ZOU anders wel menig behoeftig arbeider, by Zyne beete broods, en zynen geringen drank, zoo iyk zyn, als hy zich verbeeldt, en zoo vergenoegd, als hy in de daad is? Van hoe veele verzoekingen blyven zy bevryd, die in het zweet hunnes aarigezichts, door eene Godvruchtige naarItigheid, hun onderhoud vinden? Hoe veele netten , daarentegen, zyn 'er rondsom hun gefpannen, die, by eenen grooten overvloed in veele bezigheden verftrooid, door nypende zorgen gekweld, door de fchaduw van den rykdom verydeld, door geldzucht tot gierigheid verleidt, en dus altyd en overal van gevaaren omringd worden? Geef my dan, myn alwyze en goedertierene Vader! armoede noch rykdom: ik mogte anders, by flcrkdrukkende armoede, aan den naam myns Gods my vergrypen, en de Wetten der rechtvaardigheid overtre.-. den; of, te zeer verzadigd wordende, U lichtelyk verlochenen, en my zeiven als den Schepper van myn geluk aanmerken. "HOE bezwaarlyk is het, dat een ryke in het Koningryk der hemelen ingaa?" Welk een bedenklyk woord van mynen Godlyken Leer-meester! By een middenmaatig vermogen leer ik meer kinderlyk op Uwe voorzorg vertrouwen, van U in het gebed myn onderhoud geloovig affmeeken, en my aan Uwe leidingen met zoo veel te meer nedrigheid en lydzaamheid overgeven. En alhoewel de lotgevallen, die Gy my toevoegt, zomtyds voor myn  ( 85 ) mvn vleesch wat hard mogen fchynen, zo ben ik echter meer dan lighaam en zintuigen: zo hebt Gy: mv eene Ziel gegeven, die U kennen, die de: waarde der dingen becordeeleo, die boven de enge grens-paalen der fterflykheid zich verherren, die,, door eene blyde verwachting van toekomende onverganglyke rykdommen, het tegenwoordige gebrek verzetten kan. EN ben ik een burger van die gindfe boven weereld, en flechts een vreemdeling hier op aarde: Heeft God in Kristus my tot zynen vriend, tot zyn kind, tot zvnen erfgenaam aangenomen: my die groote fchuld van alle myne overtredingen vergeven: myne Konfciëntfie met die blyde boodfehap aangaande de verzoening door Kristus gerust gefield , en my met zyne liefde en zalige gemeenfchap verwaardigd. Welk een onbegrypelyk groote rykdom is dit niet? Ik heb een door zynen Geest verlicht verftand: ik ondervind zomtyds de kracht, om over myne begeerlykheden de heerfchappy te voeren: ik ondervind zomtyds ook nog de verhevene vreugden van den Gods-dienst, en de verkwikkende hoop des geloofs. Ik heb een vergenoegd hart: ik heb God. En U, o Heer! tot myn deel hebbende, wat zal my dan hemel of aarde ryker, of armer kunnen maken? In overvloed, of in gebrek, en zoo als de Voorzienigheid het my toevoegt, maar nimmer flechts zonder eene gemoedigdheid des geloofs: te midden van het lyden getroost, in God altyd vrolyk te zyn, dat zy myn fchat, myn kostelyke overvloed! f q NIEMAND  ( 80- ) NIEMAND leeft 'er tog van den overvloed Cf); maar daarvan, dat hy een maatig en vrolyk gebruik maakt vin zyne bezittingen Hoe verre zyn zy dan niet van de paden der wysheid afgedwaald, die hunnen roem, of hunne lust in de mfeflifte van verganglyke dingen flellen, die dezelve met angstvallige zorgen en moeiten zoeken, met veel ongerustheid vergaderen, met veel onrecht en hartzeer vermenigvuldigen en bewaaren, met fmert en dikwyls met wanhoop verhaten! Wat zou het my dan baaten, by aldien ik ook de geheele weereld gewonnen had? Zou ze my van het ziek-bed, zou ze van den dood my redden? Zy flaapen altemaal in het ftof, de ryken der voorige eeuwen; of liever, voor een groot gedeelte flaapen ze niet, maar lyden op hunne plaats de welverdiende ftrafFen. Waar is nu hun luister, waar hun vermaak, waar hun goed? MAAR myn rykdom verflenst niet, ik laat, wen ik fterf, hem niet achter in deeze weereld. Een goed geweeten, en een gerust hart verzeilen my ook in de gewesten der eeuwigheid. En by aldien het Hem behaagt, by aldien myn God ziet, dat het met myn waare geluk beftaanbaar is, dan kan Hy immers nog geheele ftroomen van aardsch geluk, van tydelyke zegeningen op my haten afdaalen; dan zyn hemel en aarde, met alle de harten der menfchen, in zyne hand: dan is het Hem zeer licht, myne armoede met de grootfte rykdommen te verwiiïelen. God zegent den vroomen hun goed; wen zyne tyd komt, zyn ze haast voorfpoedig. DAN CD tUK. XII: 15,  ( 87 ) DAN ik herinner my, in wiens navolging ik my begeven heb. Eer genoeg voor my, wen ik mynen goeden naam door moedwillige fchuld en rechtvaardig verdiende fchandc maar niet verkwist! Goeds genoeg, wen ik voedzel en dekzel, en flechts een vergenoegd hart heb! Ook vergenoegen genoeg, wen ik van de lasten van myn aardsch beroep voor een oogenblik ontheven, in de omhelzingen van eenen getrouwen vriend my verkwikken, óf in de werken Uwer hand, myn God! my verlustigen, of dit voor myn hoogfte v-eugde en wenfchen achten mag, dat ik met U in de eenzaamheid gemeenzaam zyn, van Uw genadig weibehagen, door het geloof, de ondervinding hebben, en, by de uitzichten in eene bete-e weereld ^ m den ftryd en de loop-baan der deugd gefterkt worden mag!— Deeze zuivere wellusten bevreedigen mynen Geest, verwyderen my van de laage lusten des vleeschs, brengen my nader tot mynen God. Godzaligheid met vergenoeging, o welk een onwaardeerbre winst! Niets hebben wy mede gebragc op deeze weereld, niets zullen wy ook daaruit kunnen mede nemen; maar ginder zullen wy alles vinden, het geene ons noodig, en voor eeuwig heilzaam is. Fa XX. DE  ( 88 ) X X. DE MAATIGHEID. * * * TTEERE God! Vader en Heer van myn leven! Iaat my tog niet in brafseryen en onkuischheid vervallen, en bewaar my voor een fchaamteloos hart. Bewaar in my dat heilig voornemen, om met wysheid Uwe gaven te gebruiken. Laat my veel gedenken aan dat woord: de wyn is een fpotter, de fterke drank is woelachtig, all wie daar in dwaalt, zal nimmer wys zyn.(*_) Hoe onoverzienlyk groet is het nadeel, het welk door ui'tfpattingen van deezen aart over het menfchelyk geflacht gebrast is, ende nog gebragt word! Hoe veelen hebben hunne, gezondheid,' enkel door orimaatigheid, verweest! Hoe veele zyn in ellenden en gebrek geftort, door onmatigheid! Hoe knorrig en ongeduldig, hoe zorgeloos en onverftandig word een mensch door iedere zwelgery, en vooral door dronkenfehap ! Daardoor word' de overladene mensch, de bezwaarde Geest onbekwaam tot het gebed, traag tot alle de werken der aandacht, ongevoelig voor de (tem der wysheid, onaandoenlyk voor de werkingen der genade, beroofd van den fmaak aan hemél-vreugdeh, en verlaagd tot het vee, dat zonder nadenken heenen leeft. Zy is de moeder van wulps- en geü-heid, van twist-zucht, van hardig- (*) SPREUK. XX: i.  ( 89 ) hardigheid en onbarmhartigheid, van ongeloof, van veele andere dwaasheden. En hoe! wen zulk een dronken mensch de dood eens fnellyk verraste, fchieh k voor de geduchte recht-bank des Allerhoogften weg floepte, en den flemper, vol van drank, dog ledig; van verftand en gevoel, voor eeuwig in den afgrond ter neerftortte, daar hy, onzagt ontnuchterd, van onuitblusfchelyken dorst, van angst en wanhoop gefolterd word! ACH myn God! vergeef my, wen ik ooit, boven de behoorlyke maat, in fpyze en drank my zeiven toegegeven, en aan den toeftand dier onzalige menfchen my ooit genaderd heb. Laat my tog altyd op het> gadelocs voorbeeld van maatigheid van mynen Verlosfer zien, die door zyn vasten en bidden my zoo veel herinnering en opwekking tot beteugeling van myne begeerlykheden gaf: die my zoo vaak en ernftig waarfchouwde, tot waaken en bidden, dewyl het onzeker is, wanneer de Heer zal komen: die my de uitdruklykfle vermaaning heeft nagelaaten: wacht u, dat uw hart niet t'eeniger tyd bezwaard werde met brasfery en dronkenfehap, ende zorgvuldigheden van dit leven, op dat u die dag niet onvooiziens cverkome, die als een ftrik zal komen ever alle de aard- be woonerf Maak Gy zelve my kloekzinnig en voorzichtig, dat geen voorbeeld van ongeregeld levende menfchen, geen bekooring van. zinnelyke lusten my immer tot zulke Zonden verleide: dst myne Ziel en myn Lighaam altoos een tempel des Heiligen Geests, tot allerlei lofiyke hendelingen van dit leven bekwaam, tot het gebed waakzaam, voor de F j aandoe-  C 90 ) aandoeningen van die Godlyke vreugden, die de Gods-dienst ons uitlevert, vatbaar zyn moge: dat ik geduurig in eerbaarheid, als in den dag, als onder het oog van U, o alomtegenwoordig God! wandele: dat ik hoe langs hoe meer aan maatigheid rfty gewenne, en die houding my eigen maake, in welke ik flechts een gering deel van aardfche goederen noodig zal hebben. WELK eenen fchat zal ik my vergaderen, wen ik van het geene andere zoo zorgeloos verkwisten, wat opleggen, ryke'yker aalmoesfen uitdeelen, nooddruftigen onderfleunen, zieken verkwikken, of anderzins een goed zaad uitftrooyen mag, waar van ik de vrucht voor eeuwig zal kunnen inoogfteni Hoe zullen dan ook myne aardfche vermaakcn zuiver, en door kinderlyke dankbaarheid jegens U geheiligd, myne neigingen ftandvastiger, myne zintuigen tegen de verzoekingen beter bewaard, en myn Geest bekwaamer zyn, om zich door het geloof tot U te verheffen, om tot U onder myne bezigheden te zuchten, en zelf, te midden onder het gedruis der menigvuldige verflrooyingen van dit leven, in U, en de verzekeringen van Uwe genade zyne hoogfte vreugde te vinden. Bewaar my, o God! by deeze waakzaamheid over myne geheele natuur. Geef, dat ik, als een wyze, voorzichtiglyk moge wandelen, en, als een hemelburger, my onbefmet van de weereld bewaare, Amen! XXI. VER-  ( 91 ) XXI. VERACHTING VAN DE BEGEERLYKHEDEN DES VLEESCHS. HOOR, o God! myne gelofte, let op myne duure toezegging, en geef my kracht, om ze te vervullen. Heilig en onbefmet zy myn lighaam! het is te duur gekogt met het onwaardeerbre Bloed van Gods Zoon. Zou ik de leden van Kristus befmetten? Hoe verfchriklyk is voor my die gedagte? Hoe zoud' ik my fchaamen moeten voor my zeiven, wen ik, na het bedryven van onheilige daaden, my zclven als eenen onreinen en verworpenen moest befchouwen? De Allerheiligfte heeft myne Ziel verkoren tot zyne vriendin: Hy heeft ze met gerechtigheid verzierd: Hy heeft ze met de vertroostingen van zyn dierbaar Woord verkwikt: Staa op myne vriendin: kom, mynelieffte! Ik heb u verlost, ik heb u by naame geroepen, gy zyt de myne. LAAT dit dan ook myne vreugde zyn, dat ik my na by God houde: daar vind ik zuivere en beftendige vermaaken, over welken ik my nimmer behoef te fchaamen, nimmer- berouw te hebben, die onberispelyk zyn, en my verrukken kunnen. Welk een ftreelend genoegen, van God in Kristus voor onfchuldig erkend, en van Hem bemind te worden. En  C 9* ) En zoud' ik van die hoogte my nederftorten ? Myne kroon, mynen hemel, voor eene vluchtige wellust, vaaren laatenP Verre zy dat vim mv! Hoe zoud' ik zulk een groot kwaad doen, en tegen den Heere, mynen God, zondigen? ACH Heer! die Gy het hart kent, ende de nieren beproeft, Gy ziet, hoe oprecht ik my verzet en den ftryd voer tegen de begeerlykheden, die in my opryzen. Verlaat my niet met Uwe kracht, zonder welke ik niets goeds kan doen, en nimmer over myne lusten zal kunnen zegepraalen. Schep Gy in my heilige gedagten, en zuivere begeerten. Sterk Gy in my dat voor U welbehagelyk befiüit, het welk ik door Uwe genade genomen heb, om iedere verbodene lust gewillig te vlieden, om U, mynen God, boven alles lief te hebben, om aart U myne lust en vreugde te vinden, om myn vleesch te kruisfigen, om aan de weereld te fterven, om U te leven, ten einde ik eens eeuwig met de zuiverfte hemel-vermaaken van U moge verkwikt worden. Amen! XXII. VERNIEUWDE GELOFTE VAN KUISCHHEID. * * * ALWEETEND God, Heere,,die harten en nieren beproeft! Allerheiligst Wezen! voor welken geen onreine beftaan kan: tot U nader ik met eene  ( 93 ) eene Ziele, die van natuur met zoo veel onheilige begeerten vervuld is: met een lighaam, het welk door zoo veel onreine bewegingen bevlekt is. Befchaamd moet ik ftaan, en myne oogen voor U ter aarde nederflaan: God wees my armen Zondaar genadig! Gedenk niet der Zonden myner jeugd, en myner overtredingen, gedenk myner, naar Uwe groote bermhartigheden, en wees my genadig! ACH! welke treurige gevolgen van myne onreinigheden had ik niet te vreezen, wen Gy naar het geftrenge van Uw recht met my wilde handelen? Ik heb' dat lighaam en die Ziel gefchonden, die Gy naar Uw Godlyk Beeld gefchapen, door het Bloed van Uwen geliefden Zoon verlost, door den Geest der heiligmaking U zeiven tot eene heerlyke vvooning geheiligd hebt. Ik heb de onuitfpreekelyke liefde van mynen Verlosfer, die zich zeiven voor my heeft overgegeven, niet met de behoorlyke wederliefde beantwoordt: ik heb meer myne fnoode lusten, dan de bewegingen van zynen Geest opgevolgd: en, in de plaats van my door heilige aandoeningen en eerbiedige aandacht zeer dikwyls tot God te verheffen, heb ik, door verflaafdheid aan onreine begeerlykheden, myne van Hem geheiligde natuur verontreinigd. ACH! verwerp my niet van voor Uw aangezicht, om der Verzoening wil, die door mynen onfchuldigen en volmaakt heiligen Middelaar is aangebragt! Bevestig in my het oprechte voornemen, het welk ik voor U, o Allerheiligst Wezen! thans in het verborgen op nieuws beëedig! Beteugel Gy zelve  ( n ) zelve door Uwen Geest in my die fterke driften en begeerlykheden van myn vleesch: vervul my met heilige gedagten, en met zuivere begeerten. Herinner my deeze myne gelofte, zoo vaak de bekooringen der weereld in my een onheilig vuur mogten ontfteken. Geef my eene wyze voorzichtigheid, om over myne gedagten en neigingen te waaken, ten einde ik ze nimmer tot de fchandelyke dienften van onkuischheid misbruike, ofte bellede. Laat tog nimmer, by het aanfchouwen van welgemaakte menfchen, de wellust eenen weg en ingang in myn hart vinden. Laat myn oor nimmer onder het gehoor van onreine zamenfpraaken, of onbetaamende boerteryen komen; en deeze myne lippen, die thans tot U bidden, zich nimmer met onreine aanraakingen, of met redenen bennetten, die eenen God-gewyden, die eenen anhangeling van Jefus Kristus niet betaamen. MYN geest ende myn lighaam, myne zintuigen ende alle myn leden zyn, o Drie-eenig God! de Uwen: Gy hebt ze my gegeven, tot "eer van U wil ik ze belleden; maar nimmer door wellust verzwakken, nimmer derzelver krachten door onreine bedryven uitputten. En O! zoud' ik onreine menfchen zoodanig liefhebben, dat ik my de liefde en vriendfchap van mynen God daardoor zoud' onwaardig makenV Zoud' ik de rust der Ziele, de onfchuld, die grootlle eer van eenen onfterflyken Geest, de zekere hoop op den byftand van mynen eenigen en besten helper, de zoete ondervindingen van de gemeenfchap des Heiligen Geests voor vluchtige en onreine vermaaken verfpillen, en vaar-wel zeggen? OF  ( 95 ) OF zou ik veellicht in het verborgen ftrafloos kunnen zondigen?— Maar wat zou de donkerheid en het heimelyke my baaten, alhoewel ook myne befraettirtgen voor menfchen oogen verborgen bleven? Myn God is in het donkere, ook in het eenzaame by my. Hy ziet myne wegen; Hy hoort myne woorden: Hy kent myne gedagten, en zal eens alle myne verborgenfte handelingen voor het gerecht brengen, en alle de aanflagen van onreine harten openbaaren. Ach! verlos my, myn God! van de aanklagten van myn bevlekt, van myn fchuldig geweeten. Spreek my thans reeds vry van alle fchuld, die ik door zoo veel onreine begeerten over my opgeftapeld heb. Ontzondig my met het Eloed der Verzoening. Zend Uwen Geest uit in myn hart, dat die zelve het ter wooning, en eenen tempel voor U bereide. Beziel my met heilige, met reine begeerten, met een vuurig verlangen na U en Uwe gemeenfehap, ten einde ik fterk moge worden, om myne lusten in te toornen, om myne driften in orde te houden, om over my zeiven altoos te mogen hcerfchen, en zcgepraalen. DAN zal myn gebed voor U niet onrein, myn Gods-dienst voor U niet verwerpelyk, myn hart voor de inwerkingen van Uwen Geest niet gefiootcn, myn verftand voor twyffelingen, voor ongeloof en wantrouwen omtrent U, o Allerheiligst Wezen! niet blootgefteld zyn, en overhellen - Schep in my, o God! een rein hart, vernieuw in my eenen vasten Geest, verwerp my niet van Uw heilig aangezicht, neem Uwen Heiligen Geest niet van my. Tot ik eens daarheen zal komen, daar  ( 96 ) ik, bevrydt van alle fnoode lusten, ontdaan van alle onreine bewegingen, en verheven boven alle verzoekingen des vleèschs, in vleklooze heiligheid U dienen, en met reine lippen eeuwig U pryzen zal. Amen! Gelykerwys Hy, die u geroepen heeft, heilig is, zoo zyt ook gy lieden heilig in allen uwen wandel, i PET. I: 15- Weet gy lieden niet, dat gy tempelen Gods zyt, ende dat Gods Geest in u woont? ;KOR. III: 16. De hoereerders ende echtbrekers zal God oordeelen. HEBR. XIII: 14. XXIII. TEGEN DE VERZOEKINGEN VAN TYDELYK GELUK. * * * MET tederfte aandoeningen van dankbaarheid erken ik het, myn Vader! dat Gy my, boven veelen anderen, met goederen en voorrechten begunftigd hebt. Ik eerbiedig in deezen alleenlyk Uwe hand: het was eenigiyk Uw welbehagen, om, en ik nog was, myn lot zoodanig te bepaalen. Wat ben ik van natuur beter dan andere menfchen, dat ik met meer gemak kan leven, van hunne dienften tot myne rust gebruik maken, in de ruimte en vryheid, die Gy my geeft, meer voor de befchaving en verbetering van mynen Geest kan zorgen  ( 97 ) 'êsorgen en werken , de fyhere vermaaken de¥ zin* nen, en menigerlei onfehuldig vergenoegen kan genieten? MAAR hoe zwaar vak het* oln onder deeZe aangenaamheden van dit leven zyne zinnen te bewaa-, Ven, dat ze door den ichitterer.den fchvn van verganglyke goederen niet VfirWhtd Worden?-. Hoe: lichtelvk worden wy door hut geraas van weereldfche vermaaken niet verdoofd,, of door de vleyeryen van het geluk, en den luister Van uitwen |gft> eer niet bekoord en verleid? Ik zie reeds zoo veele waarfchouwende voorbeelden voor rny v v. wulken, die in dergelyke omfcandigbeden fiaaven van hunne eigene lusten en driften zyn gewerden; die op hun goed, op hunne macht, op menfchen guast .(leunden: die in all hun doen op U het oog niet hadden: die dan eens door looze lire eken, omzien hooger te verheffen, of om anderen neder te piotzen, dan eens door hardigheid, door gierigheidj en onrechtvaardigheden, hunne eigene Konfciëntfie ongeneesiyke wonden hebben aangebragt? ACH Heere! myn God! bewaar Gy zelve my tog, dat ik niet door het misbruik der voorrechten, die Gy, tot myn best, my vergunde, my derzelven onwaardig, en zelf die eeuwige zegeningen my onwaardig maake, om voor altoos te moeten derven, het geene my voor altoos kan gelukkig maken. Geef my die wysheid, dat ik dee* ze verganglyke dingen niet anders; dan ze waarlyJc zyn, befchouw en waardeer: dat ik uit alle die verwarringen van dit onrustig leven my voorzichtig G ontwikke-  ( 93 ) ontwikkelen en onttrekken, en met bedaardheid van Geest, in het eenzaame, met U, myn hoogfte goed, my veel bezig houden moge. HOE vluchtig, hoe zeer vluchtig zyn alle die dingen, die my van buiten omringen? Hoe ongelladig is de gunst, hoe wispeltuurig de genegenheid van menfchen? Hoe ras is het grootfte vermogen, de ruimde bezitting, wen Gy Uwen zegen onttrekt, verllrooid en verloren? En wat vind ik, over het geheel, wel, dat wezenlyk en waar is in de verftrooyingen en zinlyke vermaaken, die het Oog Van zommigen aan zich trekken, de anderen en verre de meesten van ernftiger bezigheden, van de gewigtigfte zorgen voor de eeuwigheid aftrekken, en zelf daartoe onbekwaam maken? De onfchuldigfte vermaaken, en hoe Weinige verdienen dien naam? fnellen ras voorby: worden door herlaaling en aanhoudenheid verveelend en walgend: altoos laaten ze nieuwe wenfchen achter na in den onvoldaanen Geest, die na een beftendig en den tyd verduurend genoegen hygt— en wat zal 'er voor my dan overig blyven, wen de zintuigen, fchielyker door alle de genoten vermaaken afgebruikt, ftomp worden, wen de ouderdom daar is, wen de laalte uuren aannaderen? EENMAAL, en dit onderfïel ik voor altoos, ik ben iets meer dan lyf en zinnen: en ik moet overzulks wel na zulke goederen uitzien, welken ik' ook zonder deeze tegenwoordige werktuigen van mynen Geest, en ontdaan van dezelve, nog zal kunnen genieten. En wat blyft 'er voor my dan, wanneer  C 09 ) Wanneer dit Hghaam in het'Hof nederdaalt, Wan* heer myne zinnen werkeloos nederliggen, wanneer de aarde my geen voedzel meer geven kan? —Wat anders, dan een geruste en bevreedigde Konfciëntfie, de liefde tot mynen God, de zuivere vreugden in de gemeenfchap van, en den naauwcn omgang met den Verlosfer, die door zyn Bloed my Verzoend, die my gered heeft? Deeze zyn de rykdommen van mynen onfterflyken Geest, na deezen wil ik meest trachten, op deezen alleen zal ik moedig zyn; en hier over my verheugen, dat myn naam in den hemel is aangefchreven, dat ik wel ftaa by God, dat ik op oneindige goederen hoopen mag, en, wen ik aan de deugd vast houde, ecuwig genieten zal. DAN zullen ook myne aardfche vreugden geheiligd zyn. Iedere nieuwe weldaad uit Uwe hand, myn God! zal my met dankbaarheid vervullen, cn het voornemen in my vernieuwen, om U in liefde gehoorzaam te zyn: nimmer zal ik Uvergeeten: nimmer met den ongeloovigenzeggen: wie is de Heer? Neen! te midden onder myn genoegen zal ik aan U gedenken, cn bezield met blyde dankbaarheid, my zeiven dus aanfpreken: Smaak ende zie, dat God goedertieren, getrouw en vriendelyk is. Laat ons Hem lief hebben, want Hy heeft ons eerst lief gehad. Dikwyls zal ik in de ftilte my dus opwekken: „ Vergeet, o myne Ziele! vergeet uwe „ hooge beflemming niet: gy zyt niet voor deeze „ verganglyke weereld. Geef u niet over tot eene „ fla'avm van onverzadelyke en wreede lusten: » Geloof de Hem van den vleyer niet, die u web G3 » gelukzalig  ( ICO ) j, gelukzalig pryst: verlies den fmaak niet aan die „ geestlyke vreugden, die verhevener en voor uwe „ waardy meer betaamend zyn. Gy wandelt op „ een glibberig aard-ryk: ftaa vast in uwe deugd: „ waak en bid, om niet in verzoeking te vallen. 3, God! die het willen gegeven hebt, geef en werk „ Gy ook in my het volbrengen." Amen! XXIV. DE WELDAADIGHEID. VADER van alle gefehapene wezens, wiens werken een geduurig weldoen is, wiens liefde door zoo veele milde en verkwikkende ftroomen zich uitlaat aan de geenen, die U vreezen! Hoe moet ik my fchaamen, dat ik U in die verhevenlte werkzaamheid van menfchen-liefde en vriendelyke weldaadigheid zoo weinig tot hiertoe heb nagevolgd: Dat myn hart de nooden van ellendigen niet altoos zoo teder gevoeld, dat myne hand, gelyk ze kon, zich niet altoos zoo iegens myne behoeftige broederen geopend heeft: Dat ook myne weinige weldaaden niet altoos uit de zuiverde oogmerken, en met eene betaamende bereidvaardigheid geöeffend zyn. VERWEK Gy zelve in my dien Godlyken zin «ener ongeveinsde mild-daadigheid, Iterk my in alle  alle mvnc handelingen, en zegen dezelve, dat ik ook iets moge overig hebben, om don nooddruftigen te kunnen me-dedeelen. Bevestig in myne Ziele die edelmoedige denk-wyze, dat ik niet geeve flechts, om van menfchen gezien te worden: niet om met eene flaiffche dankbaarheid geëerd te worden: niet om met wedervergeldende dienden betaald te wotden; maar in eene kinderlyke opvolging van en gehoorzaamheid aan Uw gebod: Deel den hongerigen uw brood mede, breng den armen balling in uw huis, bekleed hem, dien gy naakt ziet, en verberg' u niet voor uw vleesch.(f) Nimmer wil ik hen, die door gebrek en ellende reeds genoeg bedroefd zyn, door een onfltiimig woord nog meer bedroeven: nimmer door een uitdellen van myne gaven aanleiding geven, dat het gevoel van hunne ellenden hen nog meer drukke. MAAK Gy zelve, o God der liefde! myn hart week en teder, en doe het met liefde vervuld zyn, dat ik met geen ydele uitvluchten my immer onttrekke van die groote plicht, om wel te doen: dat ik niet te kaarig, maar rykelyk geeve: met die voorzichtigheid echter ook geve, dat myne milddaadigheid niet in eene dwaaze verkwisting ontaarte: dat ik my van de middelen en gelegenheid, om ook in't vervolg nog te kunnen weldoen, door myne onbedagtzaamheid niet zelve beroove. Geef my die wysheid, dat ik myne gaven met eene kloeke hand uitdeele: dat ik dien, die waarlyk behoeftig is, van hem, die zich veinst arm te zyn, dien, die het rechtmaatig bedeedt, van den verG 3 kwistenden CD JESAJ. EVms 7-  ( 102 ) kwistenden luyaart en doorbrenger wel onderfcheide: dat ik echter, zoo veel in myn vermogen is, aan alle behoeftigen liefde en weldaadigheid bewyze, maar meest aan de geloofs-genooten. WELK eene vreugde zou dit voor my zyn, o God der bermhartigheid! wen ik alle traanen der armen kon afdroogen, wen ik allen noodlydenden rust, vergenoegen en onderhoud door mynen liefderyken byftand bezorgen kon? Dan dewyl my dit uitftekcnd groote genoegen, uit aanmerking van het groote getal van ellendigen, en van myn eigen onvermogen, geweigerd is: zo wil ik echter, zoo veel in my is, zoeken ryk te worden in goede werken, gaarne geven, en aan veelen behulpzaam Sfyo. Hiertoe hebt Gy my deeze goederen gege. ven. Zy zyn de Uwe, myn God! ik ben flechts een huis-houder, en zal U eens daarvan moeten lekenfchap geven: dat geene ondertuflehen, het welk ik, zonder daarvoor iets wederom te verwachten, heb weggegeven, is, boven andere van myne goederen, naar Uwen wil hefteed. Hoe troost-ryk is Uwe belofte: die over den armen zich ontfermt, die leent den Heere, en Hy zal hem het goeds -wederom vergelden! En hoe, indien ik zelve, van gebrek gedrukt, in zorgen en bekommeringen genoodzaakt was, om van andere menfchen myn brood te begeeren, hoe zoud' ik dan te moede zyn, en met welke aandoeningen vervuld, wen ik te vergeefs bidden, ongetroost en treurig zonder gave van een harden man weggaan moest? O! hoe, prys ik U, myn Vadera myn Befchermer, myn Verzor-  ( i°3 ) Verzorger! dat Gy in deezen vernederenden en befchaamenden proef-weg my niet gebragt hebt! Gaarne wil ik mededeelen: gaarne en dikwyls het genoegen fmaaken, waarvan een menschlievend en vriendelyk hart, by het weldoen, vervuld is en doortrokken word: dikwyls zal ik my dat woord van Uwen Knecht herinneren: geven is zaliger, dan ontvangen. (*) Ja, geven, hoe zalig is dat niet? Want het behaagt mynen God: het maakt my meer gelykformig aan het beeld van Hem, die, uit liefde tot my, geen goud of zilver, neen! zyn dierbaar leven voor my gegeven heeft. EN zou ik, moet ik niet deezen mynen Verlosfer dankbaar zyn? Zou ik niet zyne gebreklydende Broederen liefderyk en gaarne verkwikken ? Zou ik' niet indenken en behartigen, welk een ruim deel Hy aan myne geringe weldaaden genadig nemen wil? Hy betuigde immers: het geene gy aan eenen van deeze myne minfte Broeders gedaan hebt, dat hebt gy my gedaan: my hebt gy gefpyst, gedrenkt, gekleedt, bezogt ende verkwikt. Komt, gy gezegende myns hemelfchen Vaders! beërft het Koning-ryk, het welk U bereid is van voor de grondlegging der weereld. (f) — Dit, voorzeker, dit is, eene Godlyke wysheid, deeze verganglyke goederen dus te hefteden, dat ze ons een eeuwig voordeel, een onwaardeerbre winst in eene toekomende weereld aanbrengen. Wy moeten ze tog eens verlaaten, en wie weet, hoe haast het uur zal flaan, dat ze ons geen nut meer zullen kunnen doen, of van ons affcheid nemen, en dat fcheiden £C G 4 voor <*) HAND. XX: 35- CD MATTH.' XXV: 34-40*  ( IQA ) voor ons bitter, den dood gevoeliger maken zul? len? Thans is het de tyd van zaayen: thans wil ik dan rykelyk zaayen, dat ik eens met vreugde kan heenen gaan, om overvloedig te maayen en in te oog len. EN Gy, o myn God! Gy zult by dit oprechte voornemen, om,,in navolging van U, goedertieren te zyn, my niet verhaten: Gy zult my een mededee'zaam hart, en, den grootften rykdom, een vergenoegd hart, fchehken. En behaagt het U, vervul dan op,zynen tyd ook aan my Uwe belofte: (f) Welgelukzalig is hy, die zich verftandiglyk gedraagt jegens den elleudigen :■ de HEERE zal hem bevrydcn ttn dage des kwaacs: De HEERE zal hem lew.aaieh, en by het leven behouden: Hy zal het hem doen welgaan op aaide, en hem niet overgeven in de begeerte zyner vyanden: De HEERE zal hem onderJbe km op lat ziek-bedi in zyne krankheid veranderd Gy zyn ganfche leger Ik hoop op U, dat Gy zoo genadig zyt: myn hart is verheugd, naardemaal Gy zoo gaarne 'helpt. Amen! CD PSALM XLX. xxv. de;  ( 105 ) XXV. DE DANKBAARHEID. Dankt God in alles; want dit is de wille Gods in Jefus Kristus over u. i THESS. V: 18. fe?> cé?s i DANK zy U, myn God! voor die ontelbre weldaaden, die Gy my door zoo veele menfchen, als zoo veele werktuigen van Uwe genade jegens my, bewezen hebt. Die tedere liefde omtrent my van hun, die my geteeld en opgevoedt hebben, hunne zorgen voor myn leven, voor myne gezondheid, voor myn voedzel en dekzel: die Godvruchtige pogingen van Uwe Knechten, om myne Ziel te redden: de befcherming der Overheid, en de vreede, dien ik onder dezelve genoten heb; het getrouwe onderwys der geenen, die my tot nuttige bezigheden hebben opgeleid: alle goedheid van weldaadige begunftigers: alle dienften van rechtschapene vrienden, en met my vermaagfchapte, of op my betrekking hebbende geliefde Perfoonen aan my bewezen: Deeze en alle de overige weldaaden, die ik, door den byftand van anderen, myn geheele leven door genoten heb, waren de vrucht en een bewys van Uwe vaderlyke liefde, en onvermoeide zorg voor myn tydelyk en eeuwig welzyn. G « HEB  ( 106 ) HEB ik dan ook wel vaak genoeg gedagt aan deeze bewyzen van Uwe goedertierenheid? Was myn hart wel gevoelig genoeg omtrent die Perfoonen, welken Gy, tot bevordering van myn geluk en myne blydfchap, hebt gelieven te gebruiken? Ach! hoe haast worden ontvangene weldaaden by ons vergeeten? Hoe gereedelyk bekruipt ons die ondankbre gedagte, dat die menfchen, die tot ons onderhoud, tot óns geluk en genoegen medewerkten, niet anders, dan hunnen fchuldigen plicht gedaan hadden? U, myn God! waren zy het wel .fchuldig, dog my niet; naardemaal zy enkel uit liefde en vriendelykheid my hebben bygeftaan. HOE fchandelyk is een hart, het welk door zoo veel onverdiende weldaaden niet geraakt, niet tot dankbaarheid en wederliefde opgewekt word? Hoe zeer moet dat U mishagen, die Gy ons geboden hebt, in alles, en omtrent allen, die ons welzyn bevorderden, dankbaar te zyn! Vergeef my dan, o myn Vader! alle deeze fnoode Zonden van ondankbaarheid, om Uwes Zoons wil, die door de bitterlte wreedheden van zyn ondankbaarst volk zoo zeer bedroefd is. Vermurf myn hart tot die tedere gevoeligheid, om ook door de geringfte blyken van liefde geraakt, om zoo wel tot dankbaarheid jegens die menfchen, als tot dankbre erkentenis en roem Uwer onverdiende, en my all het goede befehikkende weldaadigheden opgewekt te worden. WELK eene aangenaamheid is het, genotene weldaaden zich herinneren, en ze door dat aandenken,  ( io7 ) ken, als 't ware, van nieuws wederom te genie* ten? Hoe vertroostend is het, onder lyden en ellenden zich met die gedagten te onderhouden, en het goede van God en door menfchen aan ons reeds gedaan, zich veel te verlevendigen? Hoe > groeit, by zulke overdenkingen, ons zwak ver-s trouwen op Uwe goedheid, o God! die in het toe- ; komende ons ook niet verlaaten, die de harten der menfchen t'onswaarts in liefde neigen, die alles tot : ons beste beftuuren zult? Hoe zeer word daardoor de liefde tot U, en tot alle menfchen bevorderd en verfterkt? ACH dat ik deezen aangenaamen, deezen heilzaamen plicht van dankbaarheid tot hiertoe zoo :' fchandelyk verzuimd heb te oeffenen, en myne i gedagten bykans geduurig meer liet fpeelen op het ! geene myn verydeld hart nog wel wenscht, dan 1 wel op het geene ik reeds in ontelbre menigte zoo onverdiend ontvangen en genooten heb! Mogte i tog myne Ziele met het gevoel eener tedere en ;i oprechte dankbaarheid altoos doortrokken zyn? ^ Dat ik geen gelegenheid verwaarloosde, om de ij weldaadigheden van anderen te vermelden, om ,. hun met woorden dankbaarheid te betuigen, om i hen door een hun aangenaam gedrag te verblyden, om hun door wederlievende dienstvaardigheid, zoo veel in myn uiterst vermogen is, nuttig te mogen ; zyn. MAAK Gy tog, o myn God! my bekwaam en | volvaardig, om aan alle menfchen, die myne hulp i noodig hebben, om in 't byzonder aan myne weldoeneren  ( io8 ) doeneren nuttige dienften te doen! Geef, dat iJc, zoo veel in my is, ook in deezen niemand iets fchuldig biyve: dat ik altoos in het oog houde, dat het geven Zaliger is dan het ontvangen: en dat U niets meer behaage, dan wanneer wy door weldaadige liefde andere verblyden. Dan zal ik anderen van het voornemen, om w'eldaadig te zyn, door geen moedwillige ondankbaarheid, afbrengen: Dan zal ik mogelyk in meer anderen die edele pogingen verwekken, om U, oGod, Vader en Weldoener van het menfchelyk geflacht! gelykformig te worden: Dan zal ik voor Uwe liefde meer vatbaar, en eeuwige weldaaden door het geloof in Kristus waardig worden: Dan zal ik by de geduurige herinnering van all het goede, het welk ik van U, en door zoo veelen van Uwe fchepzelen ontvang, altoos kunnen vrolyk zyn. XXVI. DE NYD. Is uw oog boos, om dat ik goedig ben? MATTH. XX: ij. * * * TV /f ET de gevoeligfte aandoeningen van een veri-VX nederend berouw en oprechte fchaamte belyd ik het voor U, myn God! dat ik de bewegingen van afgunst in myn bedorven hart niet altoos met  ( iop ) met behoorlyken ernst beltreden, niet altoos doof dc edele neigingen van menfchen-liefde onderdrukt heb. Hoe zeer heb ik my daardoor tegen U, en tegen mynen naasten bezondigd? In dei plaats van U blymoedig te moeten danken voor1 iedere weldaad, die Gy aan eenen myner Broede{fen bewees, ondervond ik zoo vaak in my een onIgenoegen daar over: ongenoegen helaas! en gemejlykheid, dat Gy omtrent anderen, die my gelyk zyn, Ü ook als eenen weldaadigen Vader beweesï lik zag de gaven en belooningen aan mynen naastten met vererriet aan: ik hoorde niet gaarne heri jjpryzen, die met my in denzelfden ftand, en van 1 eenerlei beroep zyn: dikwyls zelf wierd ik heimelyk bekommerd over het geluk van z'ulken, wel•;ken ik meest beminnen, en met daadelyke hulp ionderfteunen moest. O God der liefde! die Gy ryk zyt in genade en bermhartigheid over all Uwe fchepzelen, maak my tog Uw beeld meer gelykformig. Verhef tog mynen Geest boven die laage gezindheid van nydige i harten, dat ik, gelyk tlie zuivere Geesten, die ivoor Uwen troon ftaan, my verheuge over all het i goede, daarmede ooit menfchen begunfligd worjden: dat ik de geene, die met my in een beroep arbeiden, en my evenaaren, met oprechtheid van rriyn hart billyken, pryzen, en, wen het Uw wil -is, met blydfchap zien kan, dat ze in goederen en Jecr toenemen, ook zelf boven my opklimmen. Gy zyt immers de Heer; Gy hebt ontegenzeggefyk de macht, om met het Uwe te doen, gelyk het U behaagt. Hoe zoud' ik my durven verltou- teHj,  ( ii° ) ten, om tot U te zeggen: wat maakt Gy? Reeds zoo veele gaven hebt Gy, myn God! met eene milde hand over my uitgeflort, en geen van allen, de minfte zelf was ik Waardig. Want wat had ik verdiend, by aldien Gy met my in het gerecht wilde treden? En zoud' ik dan met de weldaaden, die Gy uit enkele bermhartigheid my bewezen hebt, nog niet te vreede zyn? Zoud'ik nog daarenboven aan die vermetelheid my fchuldig maken, om naaf mynen eigenzin U te bepaalen, hoedaanig Gy Uwe goederen onder Uwe fchepzelen zoude bedeelen? NEEN! de Heer is God: Hy dóe, wat Hem behaagelyk is: Niet myn wil, maar zyn wil gefchiede. Wie weet, waarom Hy eenen anderen neven» my verhoogt, of voortrekt boven my?' Veellicht, om my zeiven, of den mynen daardoor een of ander voordeel toetevoegen? Veellicht, om den geenen, die meer bezit en vermag, dan ik, toteenen helper in den nood, of eens tot eenen verzorger van de mynen, of tot hunnen vertrooster, en machtigen vriend te maken? Wierd niet een benydde Jofef de troost, de befchermer en onderhouder van zyn vaders huis? DANK dan, myne Ziele! o dank den Heere, die alles zoo volmaakt wys regeert. Voor iedere weldaad, die myne Broederen uit Uwe hand ontvangen, zy U, myn God! nu en eeuwig de eer gebragt! Zelf voor het goede, het welk Gy aan myne vyanden bewyst, wil ik U loven, en, in navolging van U, goedertieren omtrent allen zoeken te zyn. En waarom zoud' ik my kwellen, wanneer 1 hel  ( ttl ) het anderen welgaat? Waarom niet veel liever met den blyden blyde zyn? Waarom niet elk, by zyne aangenaame en wenfchelyke lotgevallen, met een welmenend hart blymoedig geluk wenfchen en zegenen? Waarom, gelyk die'vyand der menfchen, het goede van myne Broederen, zoo veel in my is, verhinderen, daarover my vertoornen, en myn eigen pyniger zyn? O hoe affchuwlyk is niet een nydig hart! Hoe rampzalig zyn zy niet, die gemelyk en boos zyn, om dat God de liefde is? Kan 'er wel iets aan de geaartheid van den onzaligen helle-geest meer eve-naaren, dan wanneer men overal, daar anderen het goede genieten, ftof van verdriet* en hartzeer vindt: wanneer men te midden van 's hemels weldaaden wandelt en leeft, en omringd van het goe-de, juist daarover murmureert, om dat menfchen; die weldaaden genieten? Zyn eigen geluk niet te voelen, maar dan eerst recht vergenoegd te zyn, wanneer het anderen daaraan ontbreekt? Hoe verdoemelyk is deeze gefteldheid? Hoe zeer is die mensch van God, het hoogfte goed, nog verwyderd, die zulke gedagten nog in zynen boezem koestert? Hoe wantrouwend omtrent eene alles, alles welbeftuurende Voorzienigheid: hoe geldgierig, hoe wraak-zuchtig, hoe ftout moet zoo een mensch, of liever onmensen niet zyn? En kan de nyd, de afgunst wel uit andere, dan uit zulke bittere bronnen opwellen? EEN hart, doortrokken van de liefde Gods, bezield met menfchen-liefde, vriendelyk en goedertieren  C 112 ) tieren van geaartheid, kan zekerlyk wel niet gemelyk en gramftoorig zyn, om dat God zoo goedertieren is. Ach geef my zulk een hart, myrt Vader! vervul my met die beminnelyke gezindheid eener oprechte liefde, dat ik over iedere gelukkige ontmoeting van myne medemenfehen my hartelyk verheuge: dat ik nimmer verdienden van anderen uit afgunst vermindere: nimmer zwakheden Van anderen openbaar make: nimmer zoo kwaadaartig zy, van vermaak te fcheppen aan de zwakheden, de ftruikeüngen en rampen van hün, die nevens my tot eer of voordeden opklimmen* Laat my veel liever elk, het geene hem nuttig is, van harte gunnen, voor allen bidden, voor allen het goede zoeken, allen, naar myn vermogen, byftaan , en, in het aankweeken van een algemeen welwil* len in myn hart, U hoe langs hoe meer zoeken te evenaaren! ÉN wat zyn tog wei deeze verganglyke goederen, dat ik iemand daarom benyden zou? Indien ik, by een yverig gebed, ongeveinsde Godvrucht, en naarftigheid in myn beroep, my kloekmoedig kwyten mag van mynen plicht, dan zal God my wel geven het geene Hy voor my noodig en nuttig oordeelt.*— Wat is een hooge ftaat, de gunst van menfchen, en een grooter aanzien, dat ik mynen naasten die dingen misgunnen zou?—— Hoe hoog heeft myn God my in Kristus verheven! Hy heeft my uit den afgrond van eeuwige fchande opgetrokken, Hy heeft my tot zynen vriend, tot zyn kind gemaakt. Wanneer deeze hooge waardigheid my byblyft, wanneer ik door het geloof een gerei*  ( «3 ) gereinigd hart heb, wanneer de liefde Gods myn hart verkwikt, wanneer myne Konfciëntfie bevreedigd is, en myne Ziel met krachten tot teelë goede werken verfterktj en met de hoop , op oneindige vreugden vervuld is: waarom zoud' ik dan immer eenen fterveltag benyden?— Om een ftuk blinkend metaal? Om eene plaats ter rechter of flinker hand? Om de genegenheid, of het gunltig oordeel van menfchen ? Maken dan deeze dingen wel bhs waare geluk uit? Geven ze ons wel waare en gegrondde gerustheid? Kunnen ze in den dood ons Wel voordeel aanbrengen? O hoe verre kan de waare Kristen, wen hy wil, boven allen nyd zich verheffen! Of zal een ryk mensch een kind om deszelfs fpeel-tuig en beuzelingen benyden? GEEF my flechts, myn God! die wezenlyke Ziels-fchatten: die waardigheid4 die hooger is dan alle eer: die ohwaardeerbre Gcests-waardy, om deugdzaam, en U welbehaagelyk te zyn. Dan zal ifc voor all hét goede, het welk Gy aan anderen icherikt, U hartelyk danken: het geene Gy my uie óngehoudene goedheid fchenkt, met blydfchap genieten; overal ftof tot verheuging ontmoeten, een ieder zégenen, een ieder, naai- myn vermogen^ gaarne byftaan, en altoos vergenoegd altoos vol. daan zyn; naardemaal >k met U te vreede, ende in U Zalig ben.- ii xxvii. nsj  ( "4 ) XXVII. DE VREEDZAAMHEID. TTET is Uw welbehagen, myn God! dat ik Ie. X I ven zal in eene weereld, in welke goed en kwaad door elkander vermengd, het een met het andere in een geduurigen ftryd, en geen volmaakte rust immer te verwachten is. Zelf Uw gelief, de Zoon, die het groote werk eener weereld verbetering zoo volyverig bevorderd heeft, was niet gekomen, om eenen uitwendigen en beltendigen vreede op deeze aarde te ftichten (f). Waarheid en recht vinden, by ontaarte en bedorvene menfchen, helaas! noodzaaklyk tegenftand: de onkunde bedilt het licht, de ondeugd verdringt en verzet sich tegen de deugd, de begeerten na eere, geld en zinlyke lusten verwekken ontelbaaren ftryd^ in welken ook de oprechten en ftillen in het land, dikwyls tegen hunnen wil, mede worden ingewikkeld. ACH dat ik ook zoo vaak nog onvoorzichtig genoeg geweest ben, van my dit onvermydelyfc kwaad, deeze algemeene ellenden door eigene fchukt te verergeren! Hoe ongelyk vreedzaamer zouden myne dagen geweest zyn, by aldien ik de gebreken myner Broederen met meer geduld gedragen, CD LUK. XII: 52.  ( H5 ) dragen, en deeze en geene geringe voordeden aari den vreede had opgeofferd? By aldien ik ten allen tyde voorzichtig in den omgang met vrienden, zachtmoedig jegens myne beledigers, traag tot toorn, gaarne vergevend, en bereidvaardig tot verzoening geweest ware? VERGEEF my, Gy, die my in vreede, en tot vreede geroepen, die my dat zoo dikwyls herhaalde bevel gegeven hebt: houdt vreede met alle menfèheft, zoo veel in U is (*); ach vergeef my, om Uws Zoons wil, die menigvuldige en ftraf-waardige verwaarloozingen van deezen zoo duuren, en voor het menschdom zoo heilzaamen plicht! Hoe dikwyls heb ik, helaas! tegen den Geest der liefde my aangekant! Hoe menigmaal cie vrièndelyke neigingen door verwekte of verlengde twisten verhinderd! Hoe dikwyls door aanhoudenden toorn myn gebed, en dat van anderen, voor U verfceye* lyk gemaakt, tot fchadelyke begeerlykheden, tct onbetaamende woorden, tot een onheusch en hard gedrag omtrent anderen aanleiding gegeven, ja my zeiven tot dergelyke Zonden laaten wegfleepen! Vergeld my niet, myn God! naar ik door deeze veele en zwaare Zonden het wel verdiend heb! Neem Uwen Vreede uit myn hart niet voor eeuwig weg! Herinner my dikwyls met indruk die groote beloften, die Gy aan de ftillen, de zachtmoedigen en vreedzaamen van wandel gedaan hebt! Zalig zyn de zagtmoedige, want zy zullen het aard-ryk erflyk bezitten: Zalig zyn de vreedzaame, want zy zulten Gods Kinderen genaamd worden* (f) H i ZOUD» C') ROM. XII: 18, Ge) MATTH. V: 5, 9-  ( li* ) ZOUD' ik my voortaan nog, door nietswaardige twisten, Uw genadig welbehagen doen derven? Zoud' ik niet, in eene getrouwe gehoorzaamheid', de voetftappen van Hem drukken, die zyn leven gelaaten heeft, om den verboren vreede tusfeheri God en menfchen te herftellen, om de gezindheid van vieede, van welwillen, en eendragt op aarde', immers zoo veel het gefchieden kon, te verbreiden? Kon ik het geluk myner Broederen wel meer bevorderen, dan wanneer ik van myne kant eendragt en rust onder hun poogde te herftellen, of te bewaaren: wanneer ik oneenig levende Kristenen verzoende, voorgevallene beledigingen zogt in vergetelheid te brengen, haat, achterdogt, bitterheid en wraak-zucht eerst uit myn hart, en vervolgens ook uit veele andere gemoederen te verbannen, my benaarftigde, en dus het ryk der liefde, zoo veel in my is, te verbreiden behulpzaam was? HELP my, myn Vader! om dit heilzaam werk onvermoeid te bevorderen: Vervul myn hart met die mensch-lievende, met die Godlyke gezindheid', dat ik in ftaat moge zyn, om de hitte van myne driften te blusfehen, om derzelver woede te bedaaren, om met een zachtmoedigen Geest het kwaad, zoo veel mogelyk, ten goede te brengen. Laat die wyze en heilzaame gedagten altoos levendig en werkzaam in mynen Geest zyn, c'at de wraak, hoe zoet ze in het begin ook zyn moge, yan achteren echter de bitterfte vruchten uitlevert.— Dat het ongelyk aangenaamer, verhevener, en voor een bedaard mensch betaamender is, groot-  ( ii7 ) grootmoedig te vergeven, en in deezen God natevolgen; dan over iedere kleine belediging, even ais de kinderen, aanftönds gevoeligst geraakt te zyn, en hevigst vertoornd te worden.— Dat myn onfchuldig lydende Verlosfer veel verachting, veel flilaad, vee! grievend onrecht met de grootlle lyd- zaamheid verdroeg Dat het Hechts tydelyke voordeden zyn, over welken zoo zeer getwist, zoo veel gekyf verwekt word.— En dat alle goederen van deezen tyd, alle verganglyke voorrechten, ons niet wezenlyk gelukkig kunnen maken; maar dan alleen genoegen uitleveren, wen wy ze, by eenen flillen vreede, met een gerust cn vrolyk .hart genieten. HOE ellendig is niet het lot van twist-zuchtige menfchen! Overal ftof en reden van ongenoegen te vinden: iedere zwakheid van anderen voor ftrafwaardigfte misdaaden te houden: ook de aangenaamlte ontmoetingen en de vrolykfte rraren met gall en bitterheid te vermengen: ach welke folteringen voor hun zeiven, welke kwellingen voor anderen, met welken zy leven! Hoe kunnen de offeranden van zulke onvreedzaame menfchen God behagen? Hoe kan de verheugende Geest der liefde in zulke gemelyke en liefdelooze harten woonen? ACH woon Gy tog voortaan altoos in my, o Geest der liefde, der zagtmoedigheid, der wysheid, der lydzaamheid, en oprechte menfchen-liefde! Dat ik nimmer anders, dan door myne Konfciëntfie gedrongen, met iemand gefchil hebbe: dat ik ook mrhH 3 mcr,  ( xi8 ) laer, zonder dat goede oogmerk om vreede te hebben, het geene biliyk is, zoeke: dat ik den toornigen met kloekzinnige bedaardheid toegeve, of met twist-ftillende en bedaarende woorden bejegene: dat ik altoos rypelyk overwege, dat een verlies en nadeel, uit liefde en neiging tot eendr.agt en vreede, gefproten, een onverganglyk voordeel zy: dat hy, die over zynen Geest heerscht, fterkcr is, dan de grootlle overwinnaar van ftèdèri: en dat de grootlle zegepraal op aarde ey, warneer men door liefde zynen vyand zich tot eenen vriend maakt, HOE gerust zal ik dan de overige ellenden van deezen ftaat van voorbereiding kunnen doorflaan, wen ik de meeste menfchen, met welken ik leef, tot myne vrienden heb, die my all het goede van harte gunnen, die my hunne hulp niet weigeren? Maar hoe zeer word niet myn geluk vermeerderd, wanneer ik, uit de inwooning van Uwen vreedzaamen Geest in myn hart, my mag verzekerd houden, da: Gy myn vriend, myn befchermer, myne hulp zyt, die in alle myne nooden my byftaan, en eens in die wooningen van eeuwigen vreede my opnemen zult? Hoe zal ik clan met eene onuitfpreeklyke vreugde my verheugen en vergenoe, gen, wen ik daar hen vinden zal, die door myn vreede-lievend voorbeeld tot deugd zyn opgeleid: wen ik daar het loon genieten zal voor die goede, rep, die ik, om vreede tg houden, hier gewillig heb opgeofferd! BEVESTIG, o myn God! deeze verkwikkende hoop  ( ii9 ) Jioop in my. Vervul Gy, vreedelievende Jefus! Uw woord aan my: Mynen vreede geef ik u, Mynen vreede laat ik u: een einde, wanneer myn Geest in God zyne rust geniet, deeze inwendige rust ook afdaalen moge op hen, die omtrent my zyn, en ik met hun een erfgenaam moge zyn van die belofte: Zalig zyn de vreedzaamen; want zy zullen Gods hinderen genaamd worden: Zalig zyn de zagtmoedigen; want zy zullen het aard-ryk beërven. Amen! XXVIII. \ DE LIEFDE TOT DE VYANDEN. Hebt uwe vyanden lief: zegent hen, die u vloeken. * * * MET oprechte fchaamte en een grievend berouw in myn hart belyd ik het voor U, myn God! dat ik, helaas! het nog geduurig in my zeiven voel, dat dit een gebod is, tegen het welke de onverbeterde menschlyke natuur, met zeer veel uitvluchten, en verontfchuldigingen, zich gewoon is aantekanten. En nogthans zult Gy, myn Vader! my niets gebieden, het geene onmogeiyk is: Gy zult ook niet willen, dat ik tusfehen vrienden en vyanden geen onderfcheid zou maken. KAN ik al met eene tederhartige Broeder-liefde iea niet liefhebben, en hen als myne getrouwe H. 4 vrienden  ( I20 ) vrienden omhelzen, die hardnekkig voortvaarea my te beledigen, te kwellen en te 'bedroeven; dit weet ik echter, dat ik die liefde, die ik aan alle menfchen fchuldig ben, ook hun moet toedragen. Want zy zyn tog altoos nog Uwe fchepzelen,3 zy hebben nog veele krachten, om goed te doen, om aan Uw ryk dienstbaar te zyn, om Uwen naam te piyzen» en zelf, ook buiten hun weeten, myn geluk te bevorderen. En zy zyn, het geene van my billyk als het voornaamfte moest aangemerkt -woiden, gekogt door het Bloed yan Gods Zoon, om met my erigenaamen yan oneindige vreugden te zyn, • EN zeji ik hen niet liefhebben, voor welken Uw Zoon geftprven is, die hier myne Broeders zyn, die ginder eens myne mede-burgeren in die onyerganglyke ft ad des vreedes zyn zullen? Wie ben ik, dat ik zoo hard zyn, en myn hart zou toefluiten voor een mensch, die my beledigd heeft? Hoe menigvuldig zyn niet myne fchulden, waarméde ik U beledigd, en Uwen toorn getergd heb? Wat zou ter van my worden, wen Gy, om myne Zonden, voortaan Uwe liefde van my aftrekken wilde? Hoe veel meer recht had Gy, om my alle hoop op Uwe vriendfehap te ontzeggen?'Myne tegenparty beledigde my, een fterflyk menfehenkind; en ik U, mynen Heer, mynep God: hy heeft my immers niets, of flechts zeer weinig te danken; maar ik ben aan U, door ontelbre weldaaden verplicht. Eenmaal, of tweemaal heeft myn vyand my benadeeld; maar ik heb dagelyks Uwe geboden, eq zoo dikwyls overtreden, "dat ik zelf niet eens  ( MI ) eens in ftaat ben, om myne overtredingen nate« gaan. EN zyn, over het geheel, de reden en gronden wel eens zoo gewigtig, dat die my bewegen eii dringen zouden, om myn hart tegen andere menfchen te verbitteren?— Is het veellicht eene grievende laster-taal? Maar Gy, myn God! hebt my mogelyk willen waarfchouwen, om niet in die Zonde te vallen, daarmede men my valfchelyk beticht heeft. Is het veellicht een onrecht, met opzet, of uit verhaasting my aangedaan? Maar wanneer de belediging van belang is, dan zal de Overheid daaromtrent haaren ftraf-plicht waarnemen; of is ze Hechts gering, dan zal ze my gelegenheid geven, om grootmoedigheid te oeffenen, om ze met eenen ilillen Geest en lydzaam over te zien— Heeft men my veellicht met fnoode valschheid, door listige ftreeken misleidt en benadeeld? Maar ik moet dan op myne hoede zyn, en myne tegenparty door oprechtheid en een ongeveinsd gedrag trachten te verbeteren. Of ben ik on- fchuldig, en buiten myn verdienst en toedoen in verachting geraakt, met fmaad en fchande overladen? Ik zal my dan verheugen, dat ik verwaardigd mag worden, om mynen Verlosfer, gelykfortnig te worden, en in deszelfs navolging onfchuldig te lyden. En troost genoeg is het daartegen voor my, dat Gy, myn God, en Alweetende Rechter! my kent, dat ik voor U mag aangenaam zyn. Waare eer en heerlykheid zal het voor my zyn, dat ik fterk naar den Geest mag worden; dat ik mynen toorn beteugelen, myn hart, myne zinnen H 5 en  ( 122 ) en neigingen aan mynen God in gehoorzaamheid en lydzjamheid onderwerpen; dat ik hen zegenen tra;;, die my vloeken; dat ik door weldoen hen overwinnen mag, die my beledigen: dat ik in beWyzen van weldaadige en ongeveinsde, hartelyke Broeder-liefds omtrent alle menfchen overvloedig mag zyn! ONDERSTEUN Gy my, o Geest der liefde! om deeze verhevene plichten van myn geloof met blydfchap te .oefFenen. Verhef myne Ziele boven de dwaaze vooroordeelen van hun, die hunne eer daarin frellen, dat zy de verongelykingen met ge* lyke maat vergelden. Laat my tog nimmer vergeten, dat de waare flerkte des Geests niet daarin gelegen is, dat men zyne onftuiraige driften op. volge; maar dat men ze beteugele: niet daarin, dat men om ieder verlies winzuchtig en hevig met anderen ftryd voere; maar edelmoedig, met opoffering van zyne eigene voordeden, den vreede koope, onderhoude, en bewaare: en ;angs deezen weg van U den zegen verwachte, en op eene toekomende belooning hoope. HOE groot zyn de beloften, door U gedaan aan hun, die liefde, vreede, algemeene en wederkerige goedwillligheid onder de menfchen helpen bevorderen! Welk eene waardigheid en Godlyke vreugde is het niet, wanneer wy een hard gemoed door vriendelykheid vermurven, door weldaadigheid overwinnen! Wanneer wy twisten en tweedragt vernietigen: zonden in hunne geboorte fmooten: ea de harten tot wederkerige dienstvaardigheid  { 123 ) heid en allerlei andere goede werken gewillig ma. ken en bewegen! En deeze zullen myne winden zyn, wanneer ik mynen vyand hartelyk lief heb: deeze fchatten zal ik my voor de eeuwigheid vergaderen. Zalig zyn de zagtnviedigni; w. nt zy zullen het aard-ryk, zy zullen ook den hunel beërven» En hoe gerust zal ik leven kunnen, by aldien geen boosheid der menfchen op my zoo veel meer Vermag, dat ze my van de dille en bedaarde gemoeds gedeldheid kan berooven! Wie zal in daat zyn my te kwellen, indien ik hen, die my kwaad doen, lief heb: indien ik hen zegen, voor hun bid, en, zoo veel in myn vermogen is, aan hun weldoe? Hoe blymoedig zal ik mynen God dan danken, dat Hy my een goed, een mensch-lievend en vriendelyk hart gegeven heeft? GEEF Gy my, o God, Schepper en Vader der Geesten! zulk een hart! Stort de liefde V3n Jefus Kristus in myn hart, dat ik, in navolging van Hem, beledigingen met eenen zagtmoedigen Geest verdraage, het kwaad door het goede overwinne, vyanden lief hebben, en voor moordenaaren zelf bidden kunne. Ja, myn God! ik bid voor hun allen, die my ooit verongelykt hebben, of my voortaan nog beledigen mogten. Geef hun, dat zy hunne Zonden hier erkennen, met berouw daarover aangedaan zyn, van harte zich daarvan bekeren, en den zegen van U verkrygen mogen. Vergeld hun niet naar het geene zy san my gedaan hebben. Overlaad hen met zoo veele bïyken van Uwe liefde, dat ze dankbaar en bereidwillig worden, om U hartelyk wederom hei Is hebben, om  ( 124 ) om U, en allen menfchen gaarne te dienen. Overl tuig gy allen, die ooit tegen my aangekant zyn; Jat ik hen hef hebbe: maak ze, indien het zyn kan, tot myne vrienden, en, indien niet, ach reken hunne Zonden hun dan niet toe. Amen. XXIX. OPLOOPENDE TOORN EN LANGMOEDIGHEID. ly/TLT de billykfte bekommeringen van myn hart beiyd ik voor U, langmoedig God! "de ontaartheid myner bedorvene natuur: beklaag ik my over die menigvuldige onoverlegde woorden, die my zoo dikwyls in de hitte van myne onftuimige driften ontvallen zyn: betreur ik alle die gebaarden van toorn en gramfchap, en alle die overylde handelingen, door welken ik ooit Uwe geboden overtreden, Uwe fchepzelen bedroefd, my zeiven benadeeld, en het welverdiende oordcel van Uwen geduchten toorn my waardig gemaakt heb. Ontferm U over my, God der liefde, ende der vnendelykheid! Ruk, naar myne verdienfKi, ra Uwen rechtvaardigen toorn my niet weg' Laat my, om het Zoen-offer van Uwen Zoon, mynen geliefden Verlosfer, genade by U vinden, en onderfteun my in het voornemen, om voortaan m-t meer bedagtzaamheid over my zeiven te heerfchen, ACH  ( 1*5 ) ACH hoe verhitt, hoe fchielykj hoe driftig U myn bloed! Hoe fchielyk ontbarften myne driften in vuur en volle vlammen! Dog, Heer! ik verontschuldig myne fouten niet met de natuurlyke gefteldheid van myn lighaam, dat woonhuis en nest van Zonden. Want juist daarom, om dat ik met 7.00 veele zwakheden omringd ben, om dat de Zonde in my woont, moest ik immers met de gebreken van anderen zoo veel te meer geduld oeffei hen: Uwe langmoedigheid my herinneren, die zoo lange jaaren reeds my verfchoonde, cn myne Zonf den zoo mededogend en genadig overzag. Geef j tog, o bermhartige Vader! dat my dat woord van i .Uwen Knecht nimmer uit de gedagte gaa: Broeders, indien ook een mensch overvallen ware van eenige misdaad, gy, die Geestlyk zyt, brengt den zoodanigen te recht door den Geest der zagtmoedigheid: ziende op u zeiven, op dat ook gy niet verzogt werdt. (f) -. IK ben dog thans in eene onvolmaakte weereld. Gy zelve, alwyze God! laat het onkruid Haan onder de goede tarwe: en waarom zou ik dan dagelyks gemelyk zyn, en in toorn opfluiven, om dat het daar is? Zal ik met myne driften, met myne hitte, wel alles Hechten cn vereffenen kunnen, of niet veellicht door myne onltuimighcid vecltyds het kwaad verergeren, het welk voor het menschlyk geilacht, door deszelfs eigene lchufd, buiten dat reeds, zoo drukkend is? En welke is dc vrucht van mynen toorn en myne driften? Is het niet, dat myn medemensen daardoor bedroefd en geer■ g.erd word, dien ik echter door den Geest der Zagtmoe- ' • CO GALAT. VI: iv  ( "6* ) Zagtmoedigheid, naar het voorbeeld van Kristus* had moeten zoeken te gewinnen en te verbeteren? Is het niet, dat daardoor vaak wederzyds onbe. dagtzaame Woorden worden uitgebraakt, over welken wy ons van achteren moeten fchaamen, en die ons wel eens eeuwig naberouw zouden kunnen baaren? Is het niet, dat daardoor dikwyls langduurende gefchillen en verwyderingen ontftaan, die lichtelyk, door een paar vrieudelyke woorden, fchielyk hadden kunnen afgedaan worden? EN welke zyn niet, ten aanziene van my zeiven, de nadeelige gevolgen, die de toorn na zich fleept? Góds Beeld, Waarin de liefde een hoofd-trek is, word voor eenen tyd in my, met de rust van myne Ziel, verftoord: myn bloed raakt in eene fchadelyke en gevaarlyke zieding: myn verftand word aan begeerlykheden en fnoode driften onderworpen: myne geheele natuur geteisterd en verWoest, myn leeftyd verkort. En ach! zou ik hier niet verfchrikken? Wie is een moordenaar van zich zeiven, by aldien het zulk een mensch niet is, die zich vaak van den toorn laat overmeesteren ? ACH roep Gy, Heere Jefus, Ontfermer, en • Vriend van myne Ziele! roep Gy, door de ftem van Uwen liefderyken Geest, die gewigtige regel der wysheid oncphoudelyk in myn hart: Leert van tny- want ik ben zagtmoedig ende nearig van harte: zoo zult gy rust vinden voor uwe Zielen.—— O edele en heilzaame deugd', LANGMOEDIGHEID! Gods havolgfter! Zwakke Zielen worden door iedere ge* rin^e zaak, door nitts beduidende voorvallen zoo fchielyk  ( ™7 ) fchielyk onthutzeld: zy zyn een fpel der drifte»* flaaven van elk, die maar lust heeft, om haar te vertoornen. Maar het is een ken-merk van een» fterke Ziel, wanneer men met bedaarde ftandvas. tigheid zyne begeerten in het evenwigt kan hou» den: wanneer men, by de dwaasheden der men» fchen gerust, op middelen bedagt is, om hen wy» zer te maken: wanneer men, door verftand en een goed beleid, de gefchillen bylegt, en dus de : rust van zyne Ziele, de gezondheid van zyn lig* : haam, en eene reine Konfciëntfie zoekt te be» | waaren. CEEF my tog, myn God.' deeze fterkte: verI leen my die kracht, dat ik, by iedere aanleiding tot toorn, my door deeze wysheid in rust mag bewaaren, dat ik by anderen, en ach ware het in j den ganfchen omtrek myner betrekkingen! vriendelykheid, bedaardheid en ftille kalmte mag be. vorderen. Maar wanneer, om de hardnekkige boosheid der menfchen, de nood my zomtyds mogte opgelegd worden, om met vuurigen yver de waarheid, het recht, en goede orde te verdeedigen: laat my dan tog daarby fteeds indagtig zyn aan die waarfchouwing: Zondigt niet, wanneer gy toornig i wordt: de Zon gaa niet onder over uwen toorn, (-f) ZELDEN echter zyn de aanleidingen tot onfliii. migheid en verhitting van dat belang. Want, wae is het tog wel, het geene ons gewoonelyk zoo ontrust? Een woord, onbedagtzaam, en veeltyds met die kwaade mening niet uitgefproken: een gebrek- CD ÏV: atf.  ( I2g ) gebrek van "een mensch, dien ik, ih het gevaar Van te dwaalen, juist gelykformig ben: eene moed' willigheid, die ik met eene vroome lydzaamheid belchaamd maken: eene geringe veröngëlykingi die ik grootmoedig verdragen moest.—— En is niet die fchielyke toorn het ken merk van verborgen hoog-moed, van geld-zucht, van onverftand, van kinderachtigen eigen-zin? Befchaamendè voorwaar» en vernederende gedagte. Hoe zeer ben ik nog van den waaren adel des Geests Vervreemd! Hoe weinig nog in die groote zelfsverlochening geöef; fend, door middel van welke heilige Zielen zich zelve beheerfchen, en van geen laage voordeden i van geen Godlooze wraakzucht, van geen fnoode lusten zich laaten overmeesteren! ONDERWYS my tog, door Uwe Almachtige Genade, o God! om levendig te erkennen, dat een langmoedige, een lydzaame beter zy, dan de iterke: en dat hy, die over zynen Geest heerscht; grooter Held zy^ dan die fteeden verovert. (*) Gy, die niet weder fchold, toen Gy geleholden wierd, die niet dreigde, toen Gy leed, die als een geduldig Lam tér flacht-bank ging, en als een Schaap, het welk verftomde voor zyne fcheerderen, zonder Uwen mond open te doen: geef Gy my, Heere Jefus! den Geest der zagtmoedigheid, der lydzaamheid, der langmoedigheidy ende der liefde: ten einde ik, vervuld met den hoogen vreede van God, myne driften beteugele, verongelykingen verdrage, met wysheid fpreke, mee voorzichtigheid zwyge, met vrienddykheid er* befde (*} SPREUK. XVI: 3a.'  liefde vérbetere, en over myn hart, tóng' ëh gebaarden heerfchappy voere; Ten eihdë ik niet dai gelyks behoeve berouw te hebben over het geene ik gedaan, of gefproken heb: ten eihdë ik de ftille rust van myn gemoed, de verkwikkingen van U* wen vreede in myn hart ohgeftoord ondervinden moge, U alleen de wraak altoos laate toekomeny en aan Uw Woord my houde: Een ieder mensch zy fnel om te heoren, maar traag x>m te /preken, traag ent te toornen. (*} uuuuuyyyyuuuuuuuy DE VERGENOEGDHEID MET HET TEGENWOORDIGE. OFTE TEGEN DE GIERIGHEID.' * * * ">i j 'y^EER dikwyls heb ik my levendig daarvan zee' ken te overtuigen, dat het, ónder de regee-- ring van het Allerbeste Wezen j met elk redelyk | fchepzel, het welk de orde en het recht bemint* | niet anders dan wel kon Haan: dat overzulks die myn voornaamfte plicht ware: met ftille naarftigheii myn werk getrouwelyk te verrichten, het geene tegen-I woordig is, met dankzegging te gebruiken; maar het- geene toekomend is, midsgaders alle wisfelvalligheden £ mfr C) JAKOB. I: i9i  ( ISO ) Mn de wyze Voorzienigheid van mynen hemelfchen Viitier onbezorgd overtelaaten. MAAR ik ben, helaas! nog niet fterk genoegj Orn alle bekommerende gedagten altoos uit- myn hart te keeren: en niet zelden begin ik meer te zorgen voor het geene wel zoude kunnen gefchieden, dan om mynen plicht te behartigen.° Juist$ als of het waare geluk van een onfterfiyken Geest in een overvloed van tydelyke goederen gelegen «vas: en als of ik het beloop myner lotgevallen door ydele wenfchen kon zwenken en veranderen. HOE onrechtvaardig ben ik echter daardoor tegen my zeiven, doordien ik my een leven, op zich zeiven reeds aan zoo ontelbaar veel kwaad onderhevig, nog moeyelyker maak! Hoe ondankbaar tegen U, mynen God, en goedertierenften Vader! die my, by alle die bekommerende omftandigheden, in welken ik raaken kan, nog zoo veele /bronnen van vreugde, van dankbaarheid, van vergenoegdheid geopend hebt! By aldien de weereld van een blind noodlot afhing: of de lotgevallen der menfchen door eene loutere toevalligheid zich toedroegen: of indien een Monarch ze beftuurdei die de grootere belangen van zyn ryk flechts oppervlakkig befchouwen, maar de geringere huislyke omftandigheden en bezigheden van elk der minften zyner onderdaanen niet naauwkeurig kon gadeflaan; dan zoud' ik my verbeelden kunnen, reden te hebben, van niet eerder vergenoegd, ofte gerust te Zyn, tot ik myn geluk, door een grooten voorraad voor veele toekomende jsaren, in veiligheid meen* de gebragt te hebben, MAAR  ( ï3i ) MAAR neen! die God, die de weereld uit niets heeft voortgebragt, kent zekerlyk ook alle de fchepzelen, uit welken ze beftaat: Hy kent en ziet ook my, die Hem lief heb: Hy weet alle myne behoeften: Hy alleen verftaat, wat my voor eeuwig goed en nuttig is: Hy zal, ook van het geene tot dit leven my noodig is, ten allen tyde, wel zoo veel my geven, als met myn waar geluk beftaanbaar is. Of is hy veellicht een wreed mensch, die aan de ellenden van een fchepzel zyn vermaak fchept: die voor het fchreyen der armen zyn oor toeftopt: die hen, welker verlangen en zuchten ootmoedig tot hem zich bepaald houdt, Van zich wegftoot? Neen! de Heer is genadig en goedertieren: de Heer ontfermt zich over alle zyne werken. Zyne goedertierenheid reikt zoo hoOg als de hemelen zyn, en zyne waarheid tot aan de bovenfte wolken. ZOUD' ik dan met de regeering van eenen zoo goedertieren Vader niet te vreede zyn, die uic liefde my heeft voortgebragt, die met weldaaden tot hiertoe my overladen, die ook zyne befcherming en zynen zegen op het toekomende my beloofd heeft? Kan het wel anders dan enkel goed zyn, het geene het beste Wezen doet? Volftrekt onberispelyk zyn de reden, die hem bewegen, om my niet zoo veel te geven, dan de wensch van myn hart, maar veellicht tot myn verderf, wel verlangt. Moet ik, in dit of dat opzicht gebrek ' lyden, dat vernedert my, ten einde ik zyne rech. ten leere, en groot van Geest werde. De behoeftigheid beteugelt de lusten, ten einde ik my tot I a de;  ( !3* ) de onreine vreugden van wulpfche weereldlingen niet laate verleiden. En wie weet, wat God in het toekomende nog eens doen zal: hoe Hy zyne Voorzienigheid aan my verheerlyken, Vaderlyk my onderhouden, milddaadig my zegenen, en eindelyk my, als een toonbeeld zyner gunden, met menigerlei goederen verheugen wil. Dan, by aldien ook dit Hem niet behagen mogte, zo is echter zyn raad wonderbaarlyk, en de uitkomst zalig en heerlyk. WAT buigt gy u dan neder, myne Ziele! ende waartoe zyt gy onrustig in my? Hoop op God, Want ik zal Hem nog loven: Hy is de menigvuldige verlosfinge myns aangezichts, ende myn God. Hy heeft nog eene weereld, om my gelukkig te maken, indien het in deeze niet geleideden zal. Geen moeite, uit liefde tot hem ondernomen, blyft onbeloond: Hy telt myne gedagten, die op zyn eer doelen: Hy telt myne traanen, die ik onder myn lyden ftort: Zekerlyk! hy telt ze. MAAR wat fpreek ik van beloningen voor myn moeite in eene toekomende weereld? Heeft myn God my niet reeds in dit leven meer goederen gegeven, dan ik immer waardig ben? Heb ik Hem wel voor zoo veele ontelbre weldaaden, met weileen Hy zedert zoo veele jaaren my dagelyks begunftigde, hartelyk gedankt? Bezielde en beftuurdp zyne liefde altoos myn hart? Heb ik, in gehoorzaamheid aan zyne geboden, myne lusten wel getemd, ieder onbillyk voordeel verzaakt, het lyden -va» zyne hand my toegevoegd, met eene kinder- lyke  ( 133 ) lyke onderwerping gedragen, met ftille zachtmoedigheid omtrent allen en lydzaamheid en goede werken gejaagd na het eeuwige leven? Ach hoe veele zwaare befchuldigingen geeft myn hart hier tegen my! Met hoe veele bittere verwyten maakt myn Konfciëntfie my hier befchaamd! En zou ik nog niet, zou ik niet gaarne te vreede zyn met het geene ik ontvangen heb, ik, die meer ftraf, dan belooningen met het goede, verdiende? Zoud' ik niet, met eene ootmoedige lydzaamheid, my aan dien Albeftuurer onderwerpen, die met zoo veel liefde de weereld beheerscht, en tevens met zoo groote macht regeert, dat alle de pogingen zyner fchepzelen niet de minfte verandering in zyn werk kunnen veroorzaaken ? Zoud' ik wel ryk, wel aanzienlyk, wel machtig worden, alhoewel ik gemelyk en toornig ben daarom, dat ik het niet ben? Kan ik wel, met alle myne bezorgdheid, een ell tot myne lengte toevoegen? WELAAN dan, op mynen God wil ik hoopen: de rechte hand des Allerhoogften kan alles veranderen! Ik zal my de aarde voorlief nemen, zoo als ze is, met onfchuldige vreugde myn gebruik 'er van maken, mynen God dienen, der weereld, zoo veel in my is, zoeken nuttig te zyn, en voor het overige zorgeloos in de armen eener goede Voorzienigheid my werpen. Wie weet, hoe haast myn Geest uit deeze laagere gewesten wegfpoedt? Wat zou een voorraad voor veele jaaren my baaten, wen ik in deeze nacht eens flierf, en hoe fnel kan dit beflisfend oogenblik niet komen? En hoe gaat het dan met dc verzamelde goederen? I 3 Zulles  C 134 ) Zullen ze verftrooid, of vermeerderd worden? Zullen ze hun, welken ik ze achterlaat, tot voorof tot na-deel ftrekken? En hoe haast kunnen ook de myne in de gindfe wooningen vau vreede en overvloed my navolgen? WELAAN dan, wy hebben niets mede gebragt in de weereld, niets zullen wy ook daaruit mede wegdragen: wanneer wy dan voedzel en dekzel hebben, zoo laat ons vergenoegd zyn. Een weinig in de vreeze des Heeren, is immers altyd beter, dan de groot/ie rykdommen van alle Godloozen. En hoe weinige van de ryken genieten tog wel, het geene zy bezitten? Hier word eene menigte gekweld, onder het drukkend juk der gierigheid, met geduurig nieuwe zorgen, met onophoudelyken arbeid, ter vermeerdering en bewaaring van hunne fchatten: daar verkwisten zoo veelen in wellusten en weelde, het geene door noestige vlyt van hunne Voorzaaten by een gefpaard en vergaderd was: terwyl nog anderen door ziekten, door pynen en fmerten geen gebruik, geen nut hebben van hunnen overvloed: die ook veelen door twisten en verdriet vergald en bitter word. En durv' ik my belooven, van boven alle die gevaaren en verzoekingen verheven te zyn, of daaronder my behoorlyk te zullen gedragen? Zoud' ik wel üerk genoeg zyn, om die fchitterende lasten van een groot geluk te kunnen verdragen ? O Zalige midden-ftand! O wyze bede! ArmoedeOf rykdom geef my niet. En voor hoe veel duizend silendigen hebt Gy my niet gelukkig gemaakt,. mya  ( J35 ) myn Vader! Wen ik vaak menfchen ontmoet, di<* naauwelvks hebben, waarmede zy hunne naaktheid kunnen "bedekken welker leden verminkt, welker zintuigen onbekwaam zyn, die dus, van de noodwendigheden van dit leven beroofd, zich naauwelyks voor den honger, voor vorst en koude en naaktheid beveiligen kunnen: Hoe ryk ben ik dan niet, myn God! Ik mag myn eigen brood eeten, ik kan overeenkomftig met mynen ftaat my kleeden, ik heb nog eenen penning, om den nooddruftigen te geven. Looft den Heere; want Hy is goed, en zyne goedertierenheid is in eeuwigheid. De rechtvaardige zullen eeuwiglyk leven: de Heer is hun loon, de Allerhoogfte zorgt voor hun. De Heer doet zyne hand open, en verzadigt, all wat leeft, met welgevallen. En by aldien ook het een of ander gebrek my dreigen mogt, zo weet ik echter, dat myn Vader in de hoogte EOg leeft. Hy zorgt voor de vogelen onder den hemel: en gaa ik die niet veel te boven, dat Hy my onverzorgd zou laaten? Hy bekleedt de bloemen des velds, die het voeder voor het vee zyn; en zou Hy my ongekleed laaten? HET is waar, wanneer wy eenigzins overvloed bezitten, dan zyn ons de bronnen geopend tot een bekwaam en genoeglyk leven. Eer, vergenoegen, en goede dagen zyn een zegen, die den vroomen tot blyde dankbaarheid opwekt aan de Godheid, die den zeiven fchenkt. Die dingen zyn het echter niet, in welken myn Geest eene beftendige rust kan vinden. Zy zyn een kort vermaak, een foei voor ons kinderen, welken God tot meer ge. X 4 wigtig£  ( Ï3* ) Wfgtige bezigheden der eeuwigheid hier opkweekt Zy verdwynen door het genot: en menfchen, dié alles, wat hunne zinnen bekooren kon, die de vreugden der natuur en kunst in eene ruime maat genoten hebben, getuigen eenparig, en bevestigen het met fpreekende daaden, dat ondanks alle die vermaakelyke genietingen 'er nog altoos onvoldaa. ne wenfchen in hun hart zyn overgebleven. HOE gelukkig mag ik my achten, dat ik tot dien bron gekomen ben, uit welken ik putten kan, het geene voor de oneindige begeerten van mynen Geest voldoet! Myn verftand is door de heilzaamfte waarheden verlicht: myn wil word gewend, om naar redeiyke gronden zich te neigen. Jk verhef my vaak boven all wat verganglyk is: in myne gebeden rys ik hoven het fchepzel op tot God: ik vind by een gevoel van myne zwakheid, door het geloof, gerechtigheid en fterkte in Gods Zoon: ik fmaak den zoeten vreede der Ziele, die alle verftand .te boven gaat: myne Konfciëntfie is bcvreedigd: myn Geest is yrolyk in mynen God, MAAR hoe kwelt, hoe pynigt zich de gierigaard met vergeeffche zorgen? Waarom haast hy zich niet, uit zyne bezigheden zich los te fch'euren, en hier in God zyne rust te zoeken V O zoud' ik om het een of ander verdvvynend voordeel myne Konfciëntfie kwetzen, of my angstvallig bekom meren? Hoe klein, hoe vluchtig, hoe gering van waarde zyn alle de goederen van deeze weereld I Wien heb ik nevens U, o Heer! in den hemel? feuiten U lust my ook niets op aarde, Bezwyke  ( 137 ) | jnyn hart en myn vleesch, zo is nogthans God de) i rots-fteen van myn hart, en myn deel in eeuwigI heid. XXXI. OVER DE KONSCIËNTSIEUSHEID IN ONZE REDENEN. * * * GY wilt, o God der waarheid! dat wy nimmer iets anders fpreken zullen, dan het geene ij onze Konfciëntfie ons veroorlooft, en met de voorzichtigheid beftaanbaar is. Maar Gy weet ook, hoe zeer dikwyls, helaas! ik deezen zwaaren ( plicht overtreden, en myne tong met redenen be; zwalkt heb, die ik voor Uwe Vierfchaar geenzins in ftaat ben te verontfchuldigen. Ach! vergeef my, om myns Verlosfers wil, alle fnoode verdoemjlyke woorden, die my ooit uit mynen mond geij gaan zyn. Schenk my die kloekheid, dat ik voorjtaan myne woorden met bedagtzaamheid overlegIge, eer ik ze uitbreng: dat ik nimmer iets fpreeke, het geene tegen de waarheid is en met de betaaimelykheid niet ftrookt: dat ik nimmer vergeete, dat de menfchen eens zullen moeten rekenfchap gefyen van elk onnut woord, het welk zy zullen igefproken hebben, (f) Verwek door Uwen Geest |n my die pprechte liefde tot de waarheid, dat ik I 5 ze ff> MATTH. XII: 36'. .  ( 138 ) te nimmer verberge, wanneer myn plicht my roept» om ze te zeggen: dat ik my nimmer laate overhaa. len, om door leugen de een of andere ftraf te ontkomen, of om door eenige veinzery mynen naasten te benadeelen: dat ik, wanneer myne belangen het mogten medebrengen, om de waarheid te bedekken, ofte anders te fpreken, dan ik denk, ik alvoorens wel naauwkeurig onderzoeke, of ik niet daardoor TJwe eer beledigen, of andere verongelyken zoude. Bevestig in myn hart dat voornemen, om nimmer dan door de uiterfte noodzaaklykheid gedrongen, tot zulk eene geoorloofde kloekzinnigheid mynen toevlucht te nemen. WANT ik ben volkomen overtuigd, myn God! hoe gevaarlyk iedere afwyking van de paden der waarheid zy. Ik weet, hoe lichtelyk de leugengeest de zulken tot allerlei valschheid en geveinsdheden verleiden kan, die genegen zyn, om door dergelyke menschlyke kloekheid de waarheid te ontveinzen, om dus zich in den nood uitvluchten te verkrygen, om dus aan hunne fnoode geld-zucht bot te vieren, en veele winften te bejagen. Ach! hoe rampzalig zou myn lot zyn, wanneer ik eens ter Uwer flinker hand my geplaatst moest vinden, onder het geflatht der leugenaaren, van welken Gy, o God der waarheid! een vyand zyt, die uit hunnen Vader den Duivel zyn, en welken Gy het gedreigd hebt, van ze eeuwig te zullen ombren.» gen! (*) NEEN! laat ook myn roem ende myn troosti O) JOH. VIU: 44. PSALM V: 7,  < 139 ) Sn dit opzicht het getuigenis zyn van eene goede Konfciëntfie. Ik wil fpreken, zoo als ik denk, en ; het meen. Gy, o God! die de waarheid lief hebt, zult my verdeedigen. Wat zouden my zulke voorI deelen baaten, die ik door huichelaaryen, door I geveinsde ftreeken, door onderkruiping van mynen i naasten verkregen had? Als zegeningen kon ik ze ! niet aanmerken; maar den vloek moest ik vreezen: i die leugenen /preekt, zal voor myne oogen niet bevestigd i worden, (f) Of wen ik vreezen moest, en door i eene heimelyke onrust gekweld wierd, dat men I veellicht eens de waarheid ontdekte, en my dan als eenen trouwloozen zou te boek Hellen? Eene |i val/che tong is maar voor een oogenblik; maar eene waarachtige lip zal in eeuwigheid bevestigd worden. (*) EN wie, o God! wie zal verkeeren in Uwe tent ? ! Wie zal woonen op den berg Uwer heiligheid? Is het ! die niet, die oprecht wandelt, die gerechtigheid werkt, ende die met zyn hart de waarheid /preekt? (§_) Geef i my dan die voorzichtigheid, en wysheid, dat ik i: nimmer iets fpreeke, het geene my van achteren i: zoude kunnen berouwen: dat ik ook niets beloove, het geene ik niet oprechtelyk en getrouw gedenk te volbrengen: dat ik in myn fpreken aan lasterin' gen of achterklap niemand omtrent my fchuldig i make: niemand door bytende fpot-reedenen bedroei ve: nimmer my iets ontvallen laate, het geene an! deren tot ergernis ftrekken mogte; maar altyd het i geene tot verbetering of ftichting dienen kan fprei,ie: Laat zot-geklap en boerteryen, die een Kristen niet C+J PSALM XII: 7. O) SPREUK. XII: 19. ;| fSALM XV: f, a.  ( HO ) ület betaamen, altyd verre van my zyn; en myne redenen wel met het zout van eene vrolyke geestigheid voorzien, altyd tevens ook bewyzen van een Godvreezend hart zyn. BY aldien ik dan ook, om de waarheid, die ik my verplicht acht, om te fpreken, hier of daar iets zoude moeten lyden: ook dan doe my bezeffen, dat het eene groote eer is, Kristus natevolgen, en Hem gelykforrnig te worden, in wiens mond nooit bedrog gevonden is: dat het aangenaam en ftof van vertroosting is, U, God der waarheid! te behagen: en op het lyden, hier om waarheid en recht geleden, door Jefus de belooningen der eeuwigheid te verwachten.. Regeer Gy zelve myne lippen, en heilig U mynen mond tot Uwen lof.—— Laat my nimmer lichtzinnig die zeer wyze uitfpraak, dien rechtmaatigen wensch vergeeten: Ach dat ik een Jlot aan mynen mond leggen, ende een vast zegel op myne lippen drukken konde! op dat ik niet fchielyk viel door myne tong, en ze 7iiy niet verderve. (*) Laat my altoos die gewigtige waarfchouwing op het hart wegen van Hem, die gezegd heeft: dat de menfchen van elk onnut woord, het welk zy zullen gefproken hebben, zullen moeten re~ kenfchap geven in den dag des oordeels. (f_) XXXII. TE* C) SIRACH XXIII: I, Cf) MATTH. XII: 3f,  C Hl ) TEGEN DE GEVEINSDHEID. XXXII. T TWE oogen, 0 Alweetende! doorzien de vet* hooiende fluip-holen van myn hart, myn ' van natuur zoo zeer bedorven hart! Hoe zoud' ifc my dan verbeelden kunnen, of het voor U verbergen durven, dat ook ik, gelyk andere menfchen, tot fnoode veinzeryen zoo zeer geneigds ■| ben, en dikwyls wenschte te fchynen, het geene? ik waarlyk dog niet was? Heb ik al, door Uwe' bewaarende genade, my voor die ftrafbaarfte misdaaden van gewetenlooze huichelaaren gewacht; myne oogmerken waren echter by myne .deugds*. oeffeningen niet altyd zuiver: en myne werken van Godzaligheid, Gy weet het, beftonden vaak 1 meer in lighaamelyke oeffeningen en bewegingen, i dan dat ze by U voor waare uitdrukzelen en echte : bewyzen van de aandoeningen en het gevoel van myn hart zouden kunnen doorgaan. Ik zogt in myne Gods-dienftige handelingen niet altyd Uwe eer, en myne ftichting en verbetering te bevorde- ■ ren! Ik bragt het offer myner gebeden, niet zei» den, meer uit gewoonte, dan wel U, mynen God! ,j En hoe vaak bekroop my, by myne deugdelyke handelingen, die ftrafbaare zucht, om van menfchen gezien te worden! HEERE|  C 142 ) HEERE! Gy kent het hart van allen, Gy ziet ook myne bekommeringen over deeze my nog aanklevende verdorvenheden: Gy ziet tevens mynen hartelyken wensch, om zuiver en oprecht voor V bevonden te werden. Neem Gy tog, om Jefus Kristus, myns Heilands wil, myne Zonden van my weg, onthef my van de ftraf der leugenaaren, en laat myne hoop niet met het valsch vertrouwen van geveinsden verboren gaan. Doorgrond my zelve, o God! en ken myn hart: beproef my en ken myne gedagten: Zie, of ik op eenen fchadelyken weg ben, en leid my op den eeuwigen weg. WAT zou het my baaten, van alle menfchen voor vroom geprezen te werden, wen God my ftrafwaardig vond? Wat zouden myne oeffeningen van Godzaligheid, myne aandachtigheid, myn zuchten, myne weldaadigheid, myn vasten, en alle overige werken van uitwendige deugd my baaten, of welk een loon zouden ee my aanbrengen; wen ik daarby denken moest, dat myn hart niet oprecht voor God ware ? Wen ik onder den fchyn van Godvrucht, en by eene gevernifte deugd heimelyke gruwelen en ongerechtigheden in myn hart koesterde; zou ik niet de verdoemende verwyten van myne eigene Konfciëntfie moeten ondervinden? Zou ik my zelve niet als eenen bedrieger moeten aanmerken: my den weg tot waare verbetering niet toemuuren: de ftraf van valfchen, van huichelaaren en trouw, loozen my niet op den hals haaien: en in het gevaar moeten leven, om, als dan, wanneer God de verborgene dingen van het hart der menfchen 0.' penbaarea  ( 143 ) penbaaren zal, voor Engelen en menfchen, en voor U, o myn Ziels-vriend, Heere Jefus! eens eeuwig befchaamd te moeten Haan, eeuwig met fchanden overdekt te worden? REINIG Gy dan, o God, myn Vader! doorüws Geests kracht, myn ganfche hart, dat ik van dit oogenblik af alle laage, alle onzuivere oogmerken by myne werken van Godzaligheid aflegge: dat ik by iedere oeffening der aandacht alleenlyk Uwe eer, geenzins de myne zoeke: dat ik geenzins over eenige Geests gaaven my ftoutmoedig verheffe: dat ik nimmer aanleiding neme, om een anderen, Wegens deszelfs zwakheid, te verachten: dat ik, met een waare voorzichtigheid, nimmer anders fpreeke, dan ik denk: en wanneer de oprechtheid het eischt, my ook niet fchaame, om myne gebreken te belyden: dat ik nimmer, om flechts menfchen te behagen, eene gedaante van Godzaligheid aanneme: maar nimmer ook uit lafhartige menfchenvreeze, voor een oogenblik zelf, de waarheid ver. lochene, of myne Godvrucht verzaake. Schep in my, o getrouwe God! een waarheid lievend, een oprecht, een ftandvastig hart: dat ik in ernst een vyand van alle geveinsdheid zy, en alles liever ondergaa, dan opzetlyk aan eenige geveinsdheid, ofte valschheid my fchuldig make. EN wat behoef ik my aan alle de beoordeelingen der weereld my te kreunen? Gy alleen zyt het, die my oordeelt: Gy ziet het hart aan, en de oprechtheid is voor U aangenaam. Indien ifc ftaa, dan ftaa ik U: indien ik val, dan val ik W  ( m ) Gy zult my niet laaten liggen, en niet gedoogen * dat ik eeuwig verloeren gaa. Neen! Uwe rechter hand zal my onderhouden. Gy zyt aan myne zyde-i dies zal ik niet wankelen. U zyn myn Geest en lighaam, myn hart, myne zinnen, ende alle myne werkzaamheden eeuwig ten dienst gewyd, eeuwig tot eene offerande overgegeven. Tot eere van U wil ik leven, altyd de belangen van myne Broederen, zoo veel ih my is, oprechtelyk bevorderen: en nimmer nalaaten van aan de verbetering van myn hart, myn van natuur zoo bedorven hart, te arbeiden. Maar doorgrond Gy my, o God! be^ proef Gy my, en ken myn hart: zie of ik op een kwaaden weg ben, en leid my in de paden eener ongeveinsde en U behagelyke Godsvrucht* Amen! XXXIII. IK KEN DE MYNEN. JOH. X: 44. * * # ALHOEWEL God het oprecht verlangen, en myne vuurige wenfehen ziet, om mede ge-den te worden onder de geenen, welke zyn geliefde Zoon erkent voor de zynen: en alhoewel ik niet twyffel, of Hy heeft myn gebed verhoort, myne Zonden verzoend, my in Kristus gerechtvaardigd, en my onder zyne kinderen opgenomen; io kan ik deeze hoop en dit voorrecht echter niet mders, dan met vrees en beven genieten; naarde- maal  ( *4S ) "maal ik befpeuï, dat zoo Veele menfchëri zich zonder grond verbeelden, dat ze zyne vrienden en guhstlingen zyn*, ZYN Woord*, en rnyne Konfciëntfie vefklaafen my, dat Hy niet op eenige uitwendige Werken yan Godzaligheid rekent: dat Hy met gebaarden van aandacht, noch met valfche Woorden zich laafi bedriegen; maar een hart eischt, het welk de'Zon* den ongeveinsd cn in ernst haat, het Welk meË heilige begeerten vervuld is, om door Zynen Geest verbeterd, en tot alle deugd bereidvaardig cn be» kwaam gemaakt te worden. Ach hoe dikwyls, hoö zeer verwyderen zich deeze goede bewegingen' Van myne Ziel! Hoe lichtelyk dwaal ik van U af* o eenige Verlosfer en tróóst van mynen, buiten -U voor eeuwig verlooren, Geest! GETROUWE Ontfermer* vriend en herder- van: tlw geloovig volk, O Heere Jefus Kristus! verlaat; met Uwe alvermogende kracht my, die zoo; zwak ben, dan niet: geef my, by het ernftig voornei men, ook de kracht, om met eene ftanrivastiges getrouwheid U natevolgen. Dat ik niet uitwendig, flechts de gedaante ende den lchyn van Uwe leer* lingen vertoone; maar in de daad zoodanig.zyn moge, als waarvoor ik wensch gehouden te worden: dat ik geen loflyk Werk flechts doe, om van menfchen gezien te worden; maar uit liefde tot U* en in gehoorzaamheid aan Uwe geboden alle deugd behartige: dat myn hart met myne woorden, myne gedagten met myne gebaarden en handelingen overeenftemmen mogen.  C 146- ) WAT zou het my baaten, wen ik voor de rhênfchen den roem van vroom te zyn bejaagde, indien ik voor U Godloos bevonden wierd? Of wat kunnen de flinkfche beoördeelingen van menfchen my deeren, indien Gy my erkent voorden Uwen? O troostvolle verzekering van mynen Godlyken Vriend: Ik ken de mynen! Ja, Gy kent my in alle myne zwakheden, behoeften, en belangen. Gy ziet de natuurlyke blindheid van mynen Geest, en Verlicht my met het licht der wysheid van Uw Godlyk Woord: Gy ziet de my aangeborene te. genftrevigheid tegen Uwe bevelen, en maakt mv bereidvaardig, om U gehoorzaam te zyn: Gy kent «nyne onmacht, en helpt my. LAAT het, myn Jefus! aan deezen troost mv tog nimmer ontbreken: laat deeze de veilige -rond ^n myne hoop zyn, dat Gy my door endoor icent, dat Gy myn geloof ziet, myne gebeden üoort, myne traanen telt, en, zoo dikwyls ik ze voor U m de ftille eenzaamheid uitftort, my met Uwe genadige belofte verheugt: Vrees niet: Ik heb ti verlost: Ik heb u by naame geroepen, gy zyt de myne. Ziet, in myne hand-palmen heb ik u gegraveerd Ik ken myne fchaapen, ende zy volgen my: Ik geef hun het eeuwige leven; niemand zal ze uit myne hand fcheuren. XXXIV. WEI-  C n? ) XXXIV. WEINIGE ZYN UITVERKOREN. Benaarftigt u dan, om uwe roeping ende verkiezing vast te maken. 2 PETR. I: 10. * * * WAT ben ik, o myne Ziele! wat zal ik eens worden? welk een lot beeft de hand van den Schepper in de eeuwige böeken voor my op. gefchreven?— God en Vader der bermhartigheid! oordeel my niet naar myne tnisdaaden. Doe my deel hebben aan het Zoen-offer van den Middelaar, die zyn leven voor my, en alle menfchen heeft overgegeven. Bevestig Gy zelve door Uwen Geest in myne Ziel die hoop, dat ik ■ door Hem van het verderf verlost, ende in U eeuwig Zalig zal worden. En hoe körtde Gy, myn Vader! my verwerpen: terwyl ik U lief heb, terWyl ik, gelyk Gy wilt, myn vertrouwen eeniglyk op U bepaal? Zoude Gy tot eeuwige pynen my hebben Voortgebragt, o God,,die de liefde zyt! die zoo veele roerende bewyzen van Uwe Vaderlyke genegenheid my gegeven, met zoo veel ontelbre weldaaden my overladen, door allerlelei mögelyke middelen my gezogt hebt beter en gelukkig te maken? Zal ook een Vader zyn kind ombrengen, liet welk by hem hulpe zoekt? Neen! alzoo lief K 2 heeft  C HS ) heeft God de weereld, en ook my, gekad, daÈ Hy zynen eenig-geboren Zoon gegeven heeft, ep dat een iegelyk, die in Hem gelooft, niet verlooren gaa, maar het eeuwige leven hebbe. (*) Heeft God my zynen Zoon gefchonken, en zou Hy, met zynen Zoon, my niet alle dingen Schenken ? (f; HET is waar, ik kan nog zondigen; maar myn Middelaar kan my met zynen Vader verzoenen: Hy zit nog ter rechterhand Gods, en bidt voor my °ok dit weet ik, dat de bekoóringen tot Zonden groot en menigvuldig, dat de verzoekingen, die my ftaag omringen, gevaarlyk zyn; maar die in my is, is nogthans machtiger, dan all het geene buiten my is. Het geloof is de overwinning, die de weereld'overwint, ik heb het gebed, om my in den ftryd der deugd te verfterJcen: ik heb het levendig en krachtig Woord van God, om booze lusten te dempen, cn de kracht der verzoekingen tegen te gaan: ik ben door het lighaam en bloed van Kristus, door zeer naauwe cn geheimvolle banden, met God vereenigd: ik word door zynen Geest met hemelfche krachten bezield, met goede gedagten, met heilige aandoeningen, met Godvruchtige voornemens ter deügd gewapend: Wat zal my fcheiden van Gods liefde? Wie zal Gods uitverkorenen verdoemen? God is het, die rechtvaardig maakt. Ik weet, in wien ik geloofd heb, en ben verzekerd, dat Hy machtig is, om myn pand, by Hem weggelegd, te be< waaren, tot dien dag. LEG -CO JOH. III: 16. (f) ROM. VIII: 3a.  ( 149 ) LEG tog, o God des vreedes ende der liefdé!' deeze hoop des geloofs tot een grond van eene voor altoos beveiligde' rust diep in myn hart. Laat tog nimmer eenige vrees, of eenige lust my van Uwe gemeenfchap aftrekken. Vervul myne geheele Ziele met de ondervindingen van Uwe vriendfcbap, van Uwe genade, van Uwe weldaadige tegenwoordigheid. Doe my op Uwe beloften fterk zyn in het vertrouwen op U, dat ik nimmer twyffele, of Gy zult ook aan my vervullen het geene Gy aan allen, die U oprechtelyk zoeken, beloofd hebt: dat ik gerust hoope op Uwe toezeggingen i Bergen mogen wyken, ende heuvelen wankelen r myne getrouwigheid (*) en myn vreede-verbond zullen echter niet wankelen. Gy hebt immers ook gezwooren by Uw leven, dat Gy geen lust hebt in den dood des Zondaars: en Uw Zoon heeft my die troost-ryke verzekering gegeven, dat niemand de geenen, die Hem toebehooren, uit zyne handen fcheuren zal. DIES laat ik U, myn Verlos/erf niet vaar en, 't en Zy Gy my zegent. En ik houde my verzekerd, dat die in my het goede werk begonnen heeft, het i zelve ook zal voleindigen. Amen! Ik zal niet Jlerj ytn, maar leven, ende des Heeren werk verkondigen. Hallelu-jah. K 3 XXXV. WAT CO JES. LIV: io,  ( 150 ) XXXV. WAT ONTBREEKT MY NOG? OFTE DE ZWAKHEID DER MENSCHLYKE DEUGDEN. * * * TK loov U, myn God! niet met een hovaardiger! ^nieeuwfchen Geest, mear met een nedrig en oprecht hart, dat Gy, door Uwe genade, my voor een Zielverdervend ongeloof, voor de fcliande van grove, openbare, en in het oog loopende Zonden bewaard: dat Gy met krachten tot veele loflyke werken my voorzien: dat Gy, alhoewel ifc vaak ftruikelde, nogthans my genadig wederom opgebeurd my geholpen, en veilig voortgeleid hebt. U komt toe, ende U zy de eer van all da^herT ^ °°k S0£dS ëedaêt' gefJn'oken> of 8e- MAAR, o myne Ziele! wat is uwe deugd? Dat gy aan de grootlle ondeugden niet fchuldig m. bykans ook weinig meer, dan dit. Dat ik geen echt-breker, geen roover, geen moordenaar ben hoe klein is die roem! En ook dit heb ik aan de leidingen van Uwen goeden Geest te danken. Want In myn hart vind ik de ^aden en beginzelen van alle  ( *5* ) alle deeze en andere Zonden: en waarheen zoncf ik niet dikwyls vervallen zyn, indien God niet te. gen deeze verdorvene driften van mynen Geest betere gedagten had tegengeweld, en my in den ftryd tegen myne lusten krachtig had onderfteund, en voor veele gelegenheden my bewaard? Uw werk in my was het, o Gever van alle goede gaaven! wen ik toorn, hoogmoed, gierigheid en geldzucht, of de begeerlykheden des vleeschs beteugeld heb. Iedere reine neiging in my is van U: ieder heilig voornemen, iedere bekwaamheid tot nuttige bezigheden hebt Gy my ingeboezemd, en in my gelegd. Zoo zeer vernedert my zelf het goede, het welk in my is, terwyl het aan myne afhangelykheid van U, en myn natuurlyk onvermogen my herinnert! HOE verre zoud' ik niet reeds wel in eenen heiligen wandel hebben kunnen gevorderd zyn, by aldien ik van de middelen tot myne verbetering getrouw gebruik gemaakt, en myn hart geduurig tot God gekeerd had! Hoe ongelyk vuuriger zoud' ik Hem, myn hoogfte goed, lief hebben! Hoe zoud' ik op Hem, met eene onbezwekene hoop, in alle myne omftandigheden hoopen; niet myne, maar de eer van zynen naam in myne bezigheden zoeken: in Hem alle myne rust, myne hoogfte vreugde, en myne Zaligheid te vinden my volieverig benaarftigd hebben! O myn God! die het goede werk in my begonnen hebt, voleindig het zelve ook door de werkingen van Uwen Heiligen Geest, en help my genadig, dat ik all het goede, waartoe Gy my bekwaam maakt, met onyerzetlyken yver volbrenge. K 4 HOE  HOE koel was tot hiertoe deeze yver nog: hoe fnel daarentegen myn toorn: hoe traag de verzoe Ping! Hoe fohielyk hadden het geduld, de vreed zaamheid, de bermhartigheid, en menfchen-liefde by my een einde J Bleef ik der waarheid wel altyd getrouw? Heeft my geen menfchen-vrees, geen menfchen-liefde van de paden der gerechtig! tigheid ooit doen afwyken? Heeft myn oog zich wel altoos geflooten voor de bekooringen, die in myn bmnenfte onheilige aandoeningen verwekken konden? Heeft geen onmaatigheid myne gezondheid ooit benadeeld? Waren de orde, de recht" maatigneid, de vreeze Gods ten allen tyde de gel trouwe leidfters van mynen wandel? Ach hoeveel ontbreekt my nog? " _ OOK myne beste werken zyn, helaas! nog meE zoo veele gebreken verzeld. Wanneer ik, om geld te winnen, naarftig was, of, tot myne tydkorting, arbeidde: wen ut, uit vrees voor ftraf, myne beecbgers niet wederom fchold, en, uit overheer. lchenue lichtzinnigheid, geen gierigaart was: wen ik yan de wellust my onthield, ten einde het fchandelyke daer bedryven niet, tot nadeel van mynen goeden nasm, openbaar wierd: wen ik weldaadi« en dienstvaardig was, om van menfchen geëerd te worden? Wat heb ik dan, in alle die opzichten, voor God. gedaan, die niet flechts op de daaden maar vocrnaamelyk op het hart ziet? Waarmede heb ik Hem dan gediend? En hoe weinige van myne werken kwamen uit betere bronnen en grondbeginzelen ? OOK  ( 153 ) OOK de wysheid en voorzichtigheid der deugd ontbrak my dikwyls. Dan eens beltrafte ik mee nadruk, daar ik met geduld behoorde te verdragen: dan eens was ik flora en zagt, daar de kloekzinnigheid ernst en yver vereischte. Dikwyls was. ik angstvallig bezorgd omtrent dingen, die, ten aanziene van myn waare welzyn, van weinig belang waaren: en aan den anderen kant was ik, omtrent de gewigtigfte belangen van mynen onfterflyken Geest, dikwyls zoo nalaatig en traag. Want van waar kwam anders deeze geftadige afwisfeling, terwyl dan eens het goede, en dan ook eens wel haast het kwaade in my wederom de overhand kreeg? Waarom ftryd ik niet met meer nadruk tegen myne lusten? Waarom behaal ik niet in iederen ftryd de overwinning? Ach ik ellendig mensch! wie zal my verlosfen van den last deezer fchulden, van dat harde juk myner zondige neigingen? Ik fchaam my, en ben befchroomd myne oogen tot U opteheffen, myn God! want myne deugd is nog zoo zeer gebrekkig: myne zwakheden zyn nog zoo groot: myne gerechtigheden zyn als een wegwerpelyk kleed, STERK my dan, God van myn heil! tot all hefr geene loflyk, en voor U behaagelyk is. Open my myne oogen, dat ik myne gebreken ongeveinsd befchouwen, en ter verbetering van dezelve my dagelyks benaarftigen moge. Verander, door de krachtige invloeden van Uw Woord, myne neigingen, dat ik gerechtigheid en liefde, zagtmoedigheid en lydzaamheid, kuischheid en waarachtigheid, een vergenoegd hart, en eene edelmoedige K 5 onver-  ( 154 ) cnverfchilligheid omtrent all wat tydelyk is, voor myne hoogfte eer en roem achte: dat ik dus van P t ap van volmaaktheid tot den anderen zonder vertraaging opklimmen, en eindelyk naar Uw Godlyk Beeld nieuw gelchapen en heerlyk Jierformd moge worden. WAT zou my ook, by het vernederend gevoel van myne ellenden kunnen vertroosten, by aldien ,k deeze groote hoop niet had: Ik weet, in wien ik geloofd heb en ben verzekerd, dat hy machtig is, myn tand, by Hem weggelegd, te bewaaren tot dien dag. Thans word myne Ziele nog bezwaard door de inwoonende Zonde, door den last van een lig. haam, het welk zoo veele begeerlykheden in my gaande maakt: maar ik zal eens van deeze banden ontflagen, ik zal eens in eene verheerlykte woonftede myns Geests van alle Zonden, van alle zwakheden ook bevryd worden. Wy verwachten eenen nieuwen hemel ende eene nieuwe aarde, in welken gerechtigheid en volmaakte deugd woonen zal. Dan, o dan.' zal ik Uw aangezicht in gerechtigheid aanfchouwen: dan zal ik verzadigd worden, met Uw Beeld na het ontwaken. XXXVI. ZELFS-  ( 155 ) XXXVI. ZELFS-KENNIS. * * # ALWEETENDE! Gy beproeft het hart ende de nieren, en ziet zeer wel, hoe myn Geest, in de zorgen en bezigheden van dit leven verilrooid, aan allerlei andere dingen eerder, dan aan zich zeiven denkt: voer Gy zelve, door de verborgene beftuuringen van Uwen Geest, my zeer dikwyls in die ernftige eenzaamheid, om over my zeiven, myn leven en toekomend lot, met heilzaame betrachtingen, my bezig te houden. Ik bezef, dat dit gewigtig werk even zoo noodzaaklyk is, als ik by de ondervinding weet, dac het zwaar is. Want hoe zal ik genezen worden, indien ik niet voel, waar het my hapert? Hoe kan ik my tot dankbre erkentenis en roem Uwer onuitfpreeklyke goedertierenheden opwekken, wen ik de ontelbre weldaaden, met welken Gy, van myne kindsheid af, my onwaardigen overladen hebt, niet vaak in overweging neem? DAT ik tot hiertoe myn lyden niet altyd, met die nedrigfte onderwerping onder Uwe machtige hand, met gewillige lydzaamheid, gedragen heb, kwam zekerlyk ook daarvan, dac ik de grootte van myne zondige verkeerdheden niet behoorlyk inzag, en niet aanmerkte, hoe zeer ik nog onge- lyk  X 156 ) lyk hardere kaftydingen verdiend had. Dat ik mv met fchikken kon, om de gebreken van mynen naasten met zagtmoedigheid over te zien, of lief deryk te verbeteren, dat mag ik wel niet Hechts • aan de gevoeligheid van myn hart, maar vooral ook aan de onkunde nopens myn eigene gebreken toefchryven. Ach! wanneer zal ik ze kwvt raaken? deeze zwakheden! Wanneer zal ik aan'de verbe terende hand van Uwen Geest my eens gewilliger overlaaten? Nu dan, o Heer! open Gy my de oogen, dat ik my zei ven nader kennen, en op den weg ter volmaaktheid, met foelie fchreden, hoe langs hoe meer voortdreven moge. LAAT my tog dikwyls tot my zeiven op deeze of dergelyke wyze fpreken: Wat ben ik tog nu? Wat zal ik worden, veellicht ook binnen weinige dagen? Niet van my zeiven, zoo weinig als myne Vaderen, kwam ik uit de hand van mynen Maaker: door zyne genade flechts ben ik, het geene ik ben: en zyn opzicht bewaart mynen adem. Heb ik voor Hem, deezen mynen tederhartigen Vader, dan wel geleefd? Heb ik zyne eer door eenen deugdzaamen wandel wel bevorderd? Bemint myne Ziel Hem wel, als haar hoogfte goed? Waren zyne bevelen wel de regel-maat van mynen wandel" zyn woord myne hoogfte vreugde, zyne weldaatien voor my eene geduurige opwekking tot den. lof van zyne goedertierenheden? Ach myn ongevoelig, myn aardschgezind hart bleef aan het fchepzel hangen, het genoot, maar vergat Uwe weldaaden. VERAN*  ( U7 ) VERANDER Gy zelve, o God! de bedorven© ; neigingen van myn verhard hart. Leer my Ü'wen wil wyslyk erkennen, en volvaardig volbrengen. Myn hart, myne gedagten, myne voornemens, myn geheele wandel moeten U, mynen ! God, voortaan heilig zyn. En om zoo veel te i meer, naardemaal ik deeze U toebehoorende of: ferande U tot hiertoe zoo vaak onthouden heb. ï Want heb ik wel myn verftand, naar het van Ü ;i my geleende vermógen, befteed tot kennis van rmttige dingen, van heilzaame Waarheden? Boog ik, gelyk ik moest, mynen tegenflrevigeh wil wel ;!'onder het juk van Uwe goede en zagte geboden? ' Waren myne begeerten Wel altyd gehoorzaam aan i de verlichte rede, en myne driften wel gereedet doör goede dan door kwaade voorwerpen verhit» 'en aan den gang gebragt? WAS myn lighaam, ontzondigd dooi- het Bloed I van den Godlyken Middelaar, wel eene geheiligde wooning der Godheid?— Ik ben een onderdaan: jmaar was eerbiedigheid en gehoorzaamheid hec kenmerk van myn gedrag omtrent hun, welken Gy over my gefield hebt?— Gy hebt eenigen van »Uwe verlosten aan myn opzicht toebetrouwd: maar ;heb ik dezelve ook met wysheid geleid, met voorzichtige waakzaamheid voor het pad der ondeugd jbewaard, met zagtmoedigheid verbeterd, en altoos door een goed voorbeeld gefticht?— Ik ben een kcht-genoot: maar kwam "er nooit vreemd vuur» pooit eene beweging van onreine lust in myne Kiele? Was myne wederhelft my altyd zoo waar-' Mig als myn eigen hart? Droeg ik de gebreken vaq,'  ( 153 ) Van deeze met my zoo teder verknogte perzoon met zagtmoedigheid? Heb ik ze in liefde verbeterd, en in alles voor dezelve als voor myn eigen vleesch en been, rechtfchapen gezorgd? HEEFT geene ongerechtigheid myne handen bevlekt: geene hardigheid jegens behoeftigen my Uwe ontfermingen onwaardig gemaakt? Haast ik wel, by iedere gelegenheid, die Gy my aanbiedt, om goed te doen, om het welvaaren myner broederen te bevorderen, om treurigen, te vertroosten, om met den blyden my te verblyden, om myne vrienden te dienen, en zelf, naar het voorbeeld van mynen Verlosfer, myne vyanden te zegenen? . Heeft nooit eene nydige beweging myn hart bedroefd? Of nooit eene moedige gedagte by een verkregen, lof my al te zeer behaagd ?— Heb ik dwaalende te recht gebragt, onrecht befchuldigden verdeedigd, de verborgene gebreken myner medekristenen bedekt gehouden, deszelfs onvoorzichtigheden ten beste genomen, de waarheid altyd boven alles gewaardeerd?— Was ik nooit onhandig in vreugden, nooit onmaatig in het genot van fpyzen en dranken? Onderdrukte ik, zoo ras ik het voelde, iedere ongeoorloofde begeerte? Poogde ik alle myne zinnen en leden, en myne geheele Ziele rein, heilig en onbefmet te bewaaren? ALZIENDE God! hoe veele zwakheden ontdeks Gy aan my, die ik zelve niet eens befpeur! Wat zoud' ik van U te verwachten hebben, wen Gy naar het geltrenge van Uwe -rechtvaardigheid my veroordeelen, ende niet met de liefde van een ontfer«  ( J59 ) Ontfermenden Vader my tot verbetering leiden wilde? Werp Gy, dan, God der bermhartigheid, alle de Zonden van myn voorgaand leven in de diepte der zee, op dat derzelver geen gedagtenis in eeuwigheid meer zy. Doe my deel riemen aan het Zoen-offer van Hem, die de eisichen der gerechtigheid vervuld, en dat groote werk op zich genomen heeft, om myne gebreken door zyne Wysheid en heiligheid te vergoeden. EN hoe verheug ik my, Vriend van myne Ziele, Middelaar, Ontfermer! dat ik ben verwaardigd geworden, van U te kennen, door U den weg der gerechtigheid te kennen, door U rust voor mynen Geest, vreede met mynen God, hoop op eene oneindige vreugde te vinden! Gy zyt my beftemd tot wysheid, tot rechtvaardigmaking, tot heiligmaking en verlosfing. Verander Gy zelve door Uwen Geest mynen vleeschlyken zin. Beziel my 'met hemelfche neigingen, dat ik de waardy van myne onfterflyke Ziel erken, op eene toekomende weereld myne gedagten bepaale, en niet flechts arbeide en deugdzaam zyn moge, om hier eenige dagen voorfpoedig, maar om eeuwig gelukkig te zyn. GY hebt immers, o myn Verlosfer! reeds begonnen, om de gebreken van myne bedorvene natuur te genezen, en tot de verlorene heerlykheid my wederom te herftellen. Ik zal, om myne Zonden, dus niet fterven; maar leven, en des Heeren werk eéuWig verkondigen. Nimmer zal ik deeze hooge waarde van myne verloste Ziel» nimmer  { tGo ) nimmer ook de offerande vergeeten, die ik, aïs een van den dood verloste, U fchuldig ben.'Altyd zal ik my verootmoedigen voor U, 0 myn God! dewyl ik ftof, ende een Zondaar ben; maar altyd my ook myne verkiezing tot eeuwige heerlykheid herinneren: de laage begeerlykheden vlieden, het geene daarboven is, zoeken, zoeken rvk te worden in edelmoedige pogingen en in goede werken; naardemaal ik gefchapen ben, om U eens gelyk te zyn. Laat op deeze groote verandering alle myne gedagten doelen: doe my daarop onder alle myne bezigheden, het oog houden: daaraan, önder myne rust en myn vergenoegen, denken; ten einde ik,, onder het geleide van Uwe genade, niet flechts alle bekende Zonden van harte fchuwe, maar ook het eene gebrekkige in my na het andere aflegge, en Ü, myn God! door Kristus hoé langs hoe meer behaagelyk werde. XXXVII, ; DE BOETVAARDIGHEID VAN EEN KRISTEN, DIE ZICH WEL, VOOR HET TEGENWOORDIGE, VAN GEEN ZWAARE ZONDEN, MAAR VAN VEELE ZWAKHEDEN BEWUST IS. - * * * A LLERHEILIGSTE God! voor U verfchyn ik met een'bekommerd hart over de menigvuldige zwakheden, met welken ik nog geduurig en dage.  ( Itfl ) dagelyks mynen wandel verontréinig. Gy hebt niet alleen door Uwen goeden Geest het goede werk der verbetering in my begonnen; maar my cok voor moedwillige uitfpattingen bewaard j in welken ik wel fchielyk Wederom inftorten zou, wen ik flechts aan my zeiven gelaaten wierd: En hoe zoude het voor my kunnen verborgen zyn, het geen ik dagelyks in my voel én befpeur, dat de zaaden van alle Zonden in myn hart liggen, en dat ik van natuur volftrekt meer tot het kwaade, dan tot het goede geneigd bem IK moet ondertusfchen U dankeh, myn Vader! dat Gy my door Uwen Zoon van de heerfchappy der Zonden bevryd, door Uwen Geest met nieuwe goede gedagten my bezield, en genadig begonnen hebt, my naar Uw beeld te herfcheppen. Maar hoe veel verder zou ik in de verbetering van myne Ziel niet reeds gevorderd zyn, indien ik deeze my verleende krachten getrouwer beiteed, en niet, door traagheid en lichtzinnigheid, my zeiven van het wit der volmaaktheid op de deugdsbaan verwyderd had? Zedert langen tyd ben ik, gelyk het myn plicht was, niet opgewasfen in Uwe kennis, niet wyzer in het goede geworden» Zeer dikwyls verhief myn hart zich nog tegen Uwe heilzaame bevelen. De heerfchappy en krache van myne zinnelyke begeerten had ik meer moeten verzwakken: toorn en liefde, haat en toegenegenheid, vrees en hoop beter moecen beftüuren en in orde houden: Ik beloofde U eene ge. trouwe aankleving aan waarheid en oprechtheid; dan hoe vaak heeft zich ontydig myn aangezicht h veran,  ( 16*2 ) veranderd, ende myn mond anders gefnfoken Ê* myn hart het meende? Hoe 7WafS ?' 3n jog, om beledigingen zonder ^t^Z by gaan? Hoe zwaar, om by het vermoeden van izir::\tTd' tge!asterde ^ verdeedigen, of van vyanden loflyfc tc fpreken? MOEST ik, naar Uw voorbeeld, Godlyke Leer meester! zagtmoedigheid omtrent dwaalenden Ivd zaamheid omtrent zwakken, de gelbengfte Jecht* vaar .ghdd, en onbaatzuchtigfte&menfcb* Kefdê an alle myne werken en woorden laaten doorftraa Jen: ach de hittigheid van mynen toorn was noJ *oo dikwyls zoo fchielyk ontftoken, myne lan7 moedigheid zoo haast vermoeid, en mynetoenT ging tot billykheid door de hoop op fchTtt r nde voordeden zoo lichtelyk verzwakt. umcerende IK weet wel, dat 'er niets grooter ;< hart het welk van alle aandoe^ ^ a'fguns en hoog-moed verwyderd, den hoogeren ES Ink met misgunt, en de geringheid der Weren ».« veracht, en het welvaaren van alle men S " naar het uiterst vermogen, door daadelyke hl en gebeden bevorderd. Maar ach! hoe veele te wegingen heb ik niet nog uit te roeyen; to dee «e verhevene Godlyke gezindheid ee'ner ede mot d.ge algemeene menfchen-liefde myne Ziel geheel innemen en beheerfchen zal? g 1 w^^-ï Heerel rechtvaard,'ge en heilige God! waar zal ik^en begin maken van myne gebreken stellen? Hoe 2ai ik de aandoenjn/eü recht-  ( 16*3 ) rechtmaatigfte fmerten uitdrukken, en het genoeg beklagen, dat ik nog geduurig zoo zeer bedorven ben; alhoewel Gy zoo lang reeds, en nog dageIvks voortvaart aan mynen Geest tot deszelfs verbetering te arbeiden? Wat zou 'er van my worden, wen Gy U, ter oorzaake van myne hardnekkigheid en tegenftrevingen, met Uwe genade van my verwyderde? JA, Vader! ik heb gezondigd tegen den hemel, ende voor U: ik heb de vermogens, die Gy my toebetrouwde, gemisbruikt: ik heb de bewegingen en roeringen van Uwen Heiligen Geest tegen gegaan: U niet met alle myne krachten lief gehad, U niet altyd door eenen deugdzaamen wandel verheerlykt, en de ontelbre weldaaden, door welken Gy my tót eene geheele verbetering zogte te leiden, voor het grootfte gedeelte ondankbaar genoten. ACH handel tog, rechtvaardige God! niet met my naar deeze myne Zonden, en vergeld my niet naar myne misdaaden. Trek Uwe hand van my niet af, laat de lydingen van mynen Godlyken Verlosfer aan my niet vruchteloos verfpild worden. Want waardoor zou ik anders van een eeuwig verderf gered worden, by aldien ik geen deel had aan de offerande, die Uw Zoon, in het vleesch, lydende, voor de Zonden der geheele weereld, ook voor alle myne Zonden U heeft opgebragt? Wees, om zyns verzoenenden lydens wil, my ar* men Zondaar genadig. Laat de werkingen van dien Geest, welken Hy verworven heeft, voortaan aan my krachtig bevonden Worden, tot myns heiligmakingi L 3 VER,-  ( *6*4 ) VERSTERK my, myn Vader! dat ik in faat moge zyn, om alï het kwaad te vlieden, en, uit liefde tot U, all het goede, het welk my maar mogelyk is, te doen: dat ik allengs myne zwakheden afleggen, vuurig in de liefde, vast in het vertrouwen op U, opgewekt tot Uwen lof, cn gehoorzaam aan Uwe geboden leven moge. Dat ik meer op die gindfe volmaakte, dan op deeze verganglyke weereld zien moge, om die eeuwige goederen gaarne deeze tydelyke vaaren laate: dat ik de rechtvaardigheid, den vreede, de maatigleid, en alle Kristelyke deugden volyverig najage, geduldig in lyden, bereidvaardig tot verzoening, bermhartig omtrent armen, ootmoedig in all myn doen, en mynen ganfehen wandel zyn moge: dat ik dus in gerechtigheid en heiligheid dagelyks toeneme, tot Gy my in een toekomend leven eens volmaakt naar Uw Beeld vernieuwen zult. Amen. XXXVIII. JVEET GY NIET, DAT GODS GOEDER. TIERENHEID U TOT BEKERING LEIDT? ROM. II: 4. * * * 00 lange jaaren hebt Gy, 0 getrouwe VaderS my reeds tot bekering geleid; en de menigte yan Uwe weldaaden kan ik zoo weinig tellen, als ik het ftarren-heir aan den hemel, ende het zand t J aaa  C 16S > aan den oever der zee zoude kunnen opfommen. Gv hebt reeds voor my gezorgd, alvoorens ik nog was. Gy hebt my dit ligha.m, deeze zintuigen, deeze leden gefchapen. Zy zyn de Uwe, en tot Uwe eer moest ik ze gebruiken. Gy hebt my die kracht van het verftand gefchonken, dat ik in Uwe fchepzelen U zoeken en vinden, U als mynen. Vader en God met eene kinderlyke gehoorzaamheid liefhebben en aanbidden zou. Gy hebt my gereinigd van de Zonde, in welken ik geboren was: Gy hebt door Uwen Geest myn hart tot Uwe wooning bereid, in U Woord my den weg toe de deugd gewezen, voor menige mis-ftappen, door Uwe genadige leiding, my bewaard. EN wat zoud' ik zyn, myn God! indien Gy niet, door Uwe almachtige befcherming, voor zoo veele rampen, die anderen troffen, my behoedt: indien Gy niet de werken van myn beroep gezegend, de harten der menfchen t'mywaarts geneigd, en voor het welzyn van myn lighaam en mynen geest zoo genadiglyk had zorg gedragen ? Hoe kan ik den Heere alle die bermhartigheid en trouwe vergelden, die Hy aan my bewezen heeft! Ach! dat ik U niet meer met eene kinderlyke liefde heb aangekleefd! dat ik niet getrouwer en ftandvastiger Uwe geboden onderhouden heb! IK moet my fchaamen, om myne oogen op te heffen tot U, myn Schepper, myn Vader, myn Befchermer, en myn eenige troost! Wat heb ik tog gedaan, dat ik Uwe my vergunde krachten zoo fchandelyk gemisbruikt, Uwe weldaaden zoo L 3 ondank»  •( 166 ) ondankbaar genoten, voor Uwe vriendelyke noodigmgen tot bekering myn hart gefloten, en juist die fchepzelen, die my tot U hadden moeten op, leiden, meer dan U zelve, den Schepper, heb lief gehad! Verwerp my tog hierom niet van Uw aangezicht: neem Uwen Heiligen Geest niet van my. Vervul my met de levendige aandoeningen van, en een hartelykfte zucht na dankbaarheid: dat ik U boven alles hoog achte: dat ik door iedere van Uwe weldaaden voortaan aan mynen plicht herinnerd, en tot nieuwe gehoorzaamheid opgewekt werde. LAAT ik my zeiven veeltyds dus onderhouden: Hoe fchandelyk is een ondankbaar hart! Welk een beklaaglyk bewys van verharding is het, door de weldaaden van eenen liefde-ryken Vader niet geroerd, niet tot beftendige gehoorzaamheid opgewekt, niet met eene kinderlyke weder-liefde vervuld te worden! Dankt gy aldus den Heere, Uwen God? Is Hy niet Uw Vader en Befchermer? Is Hy het niet, die U gemaakt en geformeerd, die U gefpysd ende gedrenkt, die van een eeuwig ver. derf U gered, die tot onverganglyke vreugden door zynen Zoon u verlost en verordineerd heeft? Offer Gode dauk, ende betaal den Allerhoogften uwe geloften. Gehoorzaamheid is de rechte offerande: zyne bevelen op te volgen is beter, dan een lippen-dienst, MAAK my dan, o myn God! door de invloeden van de onzienlyke kracht van Uwen geliefden Eoon (met welken ik my voortaan nog nader wil vereen..  ( r*7 ) vereenigen,) bekwaam, om U in het toekomende door eenen heiligen wandel te dienen. Myn hart, myne zinnen en gedagten moeten U tot eene ofJ ferande daargefteld-, myn lighaam motte U eene ; geheiligde wooning zyn, myn geest moete m teI derde liefde en een vast vertrouwen nu en eeuwig met U vereenigd zyn. Dank dan, myne Ziele' den Heere, want Hy is vriendelyk, en zyne goedertierenheid volduurt tot in eeuwigheid. XXXIX. DIE KRISTUS TOEBEHOOREN, KRUISSIGEN HUN VLEESCH, HUNNE LUSTEN EN BEGEERLYKHEDEN. GAL. V: 24. HEILIGE God! Gy hebt zoo dikwyls reeds door Uwen Geest dat goede voornemen in my verwekt, om niet naar myne fnoode begeerlykheden, maar voor U te leven, ende U ce dienen. Gy hebt my ook in Uwen Zoon een allergrootst voorbeeld gegeven, hec geene my moest onderwyzen, om myne begeerlykheden behoorlyk te beperken, en dezelve, ondanks het genoegen, het welke de involging van kwaade neigingen fchynt uitteleveren, onder eene geftrenge tucht te houden, en te beteugelen. L 4 HOE  C i<58 ) dnfcen den ^^pfl^M "erkifmf !f 0,f avonden en gedaan heb, AcM r l ^ harte,yk V°0r U moet fchaamen» ttt d% T treUrigen t0efland va« ^vnen met de Zonde worftelenden Geest: Gy ziet mvn hyg,„d verlangen, om van deeze flaaveLy bevr 'd wil dt z!ch ^ ft' °m JefUS' *** «e« wi, die zich aan het knus-hout voor mv ten offer heef overgegeven, wees. my tog genadig Hoe ^|de" ^^^^^^ ten, Godvruchtige neigingen, een Ziel, die van nyd en haat, van ftoute verheffingen, van aais gezmdheid van bitterheid en weL iZ Jndoe' mogen geheel ontledigd, en vreemd T !2 te voel nog zoo veele neigingen tot alle deeze 0n deugden m my: ifc vind, dat my die hemel ch Z' ftn« aar.doen.ngen, met welken die Ztóen d£ G hef hebben, vervuld' zvn ™„ ^en, aie breken. Ay! zie tol Z°° Z£er ont- i °S myne ellenden en fmerten en vergeef my aU^myne Zondern Reinl mv" door het geloof aan Jefe Kristus, van Je 7/ fmettingen 'des vleeschs, ende des geests Ver* rterk my door de ondervindingen va^Uwe liefde dat ik alle ongeoorloofde nemi™** • l nerfle.  ( 169 ) NEEM my geheel en al onder Uwe befchermingen regeering, o Heiland van hun, die op U betrouwen! en maak my bereidvaardig door Uwen Geest, om naar alle myne zinnen, leden en krachten aan de Zonde te fterven, om voortaan myn geheele leven aan U, en ter gerechtigheid te belleden: dat ik met myne oogen een verbond make, om niet te zien naar iets, het geene my tot Zonde zou kunnen verleiden: dat ik myne handen en leden vvederhoude van iets aanteraaken, het geene ongeoorloofd is: dat ik myne tong gebiede, van niets te fpreken, dan het geene, myns oordeels, waarachtig, nuttig, en U, mynen God, behaagelyk is- dat ik myn ganfche hart, en alle deszelfs bewegingen, in die goede orde zoeke te bewaaren: dat het U aangenaam, en voor Uwe genadige inwooning vatbaar zyn kan. BEWAAR Gy» o Geest der genade! in my die edelmoedige bepaaling, om my, uit liefde tot God, voortaan geheel aan Hem toetewyen en opteofferen: doe mv die vertroostingen, die van het kruis myns Zaligmakers zoo rykelyk in het hart van boetvaardige Zondaaren afftroomen, rykelyk ondervinden: dat ik in Hem gerechtigheid en fterkte vinde, om my eelven te bedwingen: dat ik door de verhevene verwachtingen van een eeuwig heil in ftaat gefteld werde, om de laage begeerlykheden deezer weereld te verachten, en, met de heilige onverfchilligheid van eenen Gods-vriend, over alles, wat tydelyk is, te kunnen heenen zien: ten einde myn geheele leven Hem, mynen tederst geliefden Vader, moge geheiligd zyn: ten einde f ' hS *  X L. HET NIET DOET, DIEN IS HET ZONDE. JAK. IV: i7. * * + gY aldien zelf myne Konfciëntfie wegens geen eene begaane Zonde my befchuldifde! ofte verdoemen icon, hoe veel, myn God! We f if ook dan met nog, ü fchuldig! Gy hebt door IJ wen Geest door Uw Woord", en door Uwe Ver'. bonds Zegelen tot zoo meenig goed werk my be. kwaam gemaakt: en ik ben zoo traag geweest in het hefteden van deeze krachten. In de bezïhe den van myn beroep heb ik zoo veel verzu md" veele dingen ook niet met de behoorlyke Z\ft* heid waargenomen. Veele gelegenheden ook óm ook zou ;V°0rby g3M- Z^ dikwyls ooJc zou ik door wyze raadgevingen, door heilzaa me waarfchouwingen, door daade yken warnet ntr ^ W» DE kennis en inzichten, die Gy my hebt ge. fcI.QnJ.en,,  fchonken, heb ik niet altyd tot verheerlyking vat. jUwen naam hefteed. De bewegingen van Uwen jGeest, die door Uw Woord zoo krachtig aan myjne Ziele werkte, heb ik niet altyd metdebehoorHyke getrouwheid opgevolgd. Myn gebed was niet altyd zoo geloovig en vuurig: en zeer weinig dagt ik daaronder aan het welzyn en de Zaligheid van myne broederen. Ik onttrok my ook niet zoo vaak, ais myne bezigheden het my wel toelieten, van het gewoel van deeze weereld, cm my in het eenzaame tot U te verheffen, om my nader met iU te vereenigen, om van U nieuwe krachten tot de deugd te verkrygen. Ik had U altyd in m 8 hart moeten houden, onder Uwe oogen altyd moeten wandelen, en all het goede, hetgeen ik deed, uit liefde tot U moeten ondernemen. Dan hoe veel b4yf ik, in alle deeze opzichten, U, mynea God, niet fchuldig! WAARMEDE zal ik deeze nalaitigheid in myne plichten, deeze koelhartigheid in de oeffeningen der aandacht, deeze onverfchilligheid omtrent myne broederen, welker welzyn ik, als myn eigen, bevorderen moest, verontfchuldigen kunnen? Ach :Heer! heb tog medelyden met my: gaa niet met my in Uw geduchte gerecht. Uw geliefde Zoon volmaake alle de onvolmaaktheid van myne zoo jzeer gebrekkige deugd. Hy verbetere, door zyn verdienst, door zyne volwyze regeüng, beide tot vervulling van all het gebrek der rechtvjardigen ftrekkende, ook deeze gebreken van myne heilig, lieid. Ach maak, om zynen wil, my voortaai be. kwaam tot alle goed werk: verlicht, door zynen Geest»  ( 17* ) Geest, myn verftand, om te zien wat billyk en loflyk is: openbaar, om zynen wil, in my zwakken verder Uwe kracht, om my te verfterken, dat ik met meer tederheid U liefhebben, aan Uw woord myn hoogfte vermaak, in Uwe beloften mynen grootften troost vinden moge: dat ik iedere gelegenheid ten goede greetig aangrype: dat ik, niet baatzuchtig, flechts myne voordeden, maar Uwen wil, de behoeften en belangen van anderen, en die gindfe eeuwige belooningen in het oog hebben moge. Zoo zal ik, in het geloove gefterkt, U, mynen God, vrywillig navolgen, goed doen, en in loflyke pogingen onvermoeid aanhouden, jaa eens, om Kristus wil, ter zyner tyd de zuiverfte en onophoudelyke vreugden in* oogften. X L I. WY ALLE MOETEN GEOPENBAARD WORDEN VOOR DEN RECHTERSTOEL VAN KRISTUS, OP DAT EEN IEGELYK WEGDRAGE NAAR HY IN HET LIGHAAM GEDAAN HEEFT, HET ZY GOED, HET ZY KWAAD. 2 KOR. V: rj. ACH gaa met my niet in het gerecht, o God! want ik ben voor U niet rechtvaardig. Indien Gy alle myne handelingen, alle myne woorden,  ( 1*3 ) .den, en alle fnoode begeerlykheden van myn be« dor ven hart, naar het geftrenge van Uw" reché wilde beoordeelen, hoe zoud' ik voor O beftaan? Geen dag van myn leven, ja veellicht geen enkel uur, ging 'er voorby, in welken ik niet het een Of andere van Uwe geboden overtreden heb. Myfl wil was tegen de werkingen van Uwen Geest aangekant: myn gemoed met veeiê zondige neigingen vergiftigd: alle myne krachten, myne zinnen en leden heb ik niet zelden in den dienst der ongerechtigheid gemisbruikt. Niets is 'er aan my, het welk geheel rein kan heeten; maar alles onvolmaakt, gebrekkig, bezwalkt, en onwaardig, om onder Uw heilig oog te komen. O God der bermhartigheid! die my, een vat des toorns, met zoo veele langmoedigheid tot hiertoe gedragen hebt, ontferm U over my! Tegen U heb ik gezondigd, en gedaan het geene kwaad is voor U. Ik erken myne Zonden, en verberg myne overtredingen niet voor U. Wees my genadig naar Uwe bermhartigheden: delg alle myne misdaaden uit, om het lyden van mynen Middelaar, orri zyns volmaakten Zoen-ofFers wil. Ruk my niet weg met de Zondaaren, en ftel my niet onbereid voor Uwe geduchte Vierfchaar; door Uwen toorn zoud' ik anders Vergaan, en in eene welverdiende verdoemenis over my zeiven my moeten beklagen. Vervul, om Jefus wil, gelyk aan alle geloovigen,* zoo ook aan my, die belofte: Ik delg uwe Zonden pt als eenen nevel: ik gedenk aan uwe misdaadtn niet; die in den Zoon gelóóft, komt niet in het oordeel, maar is uit den deod tot het leven doorgedrongen. Daar is gett,  C 174 ) pen verdoemenis voor den geenen, die in Kristus Jefut zyn, die niet naar het vlecsch, maar naar den Geest wandelen. Geen verdoemenis kan op hun hechten. ACH laat, myn Vader! laat my deeze Godlyke vertroostingen, deeze Uwe mensch-Iievende en vriendelyke toezegging met een gcloovig vertrouwen ondervinden: Wees wel gemoedt, myn Zoon! uwe Zonden zyn u vergeven: ten einde myn hart Verheugd werde, het Welk door de affchuwelykheid van myne Zonden bedroefd, en door de vrees voor Uwe ïtraffen verflagen is. Verander Gy zelve, door Uw machtig woord, myn hart, het welk zoó vaak nog tegen U rebelleert. Laat myne gedagten alle dagen, ende alle uuren op U bepaald zyn, dat ik voor U met eene kinderlyke vreeze bezield zy; dat ik nimmer meer aan eenige Zonde myne toeftemming geve: dat ik my'altyd ber.aarfl.ige, om heilig, rechtvaardig en onberispelyk voor U te wandelen. Schenk my die genade, dat ik ieder oogen-blik van myn leven bereid moge bevonden werden, om voor Uw gerecht te verfchynen, dat ik onophoudelyk moge waken, den dood en Uwe komst my herinneren, der weereld ttiy niet onbedagtzaam gelykformig ftelle, nimmer in hoop op Uwe genade vermetel zondige, en my in het gevaar wage, van eeuwig verloren te gaan. EN naardemaal ik, by alle myne goede voorne» tnens en pogingen, uit zwakheid, nog zoo dikwyls Itruikel, en my fchuldig maak: Ach bid Gy voor my, o Voorfpraak, die ter rechte-hand Gods zyt! jAch laat my in U gerechtigheid, en vreede, en hoop  ( i?5 ) 1 hoop op eene eeuwige Zaligheid vinden. De ge. ; nade van mynen hemelfchen Vader bewaare myl ! Het Zoen-offer van mynen Godlyken Middelaar i Vertrooste my, en de byftand des Heiligen Geests maake my waardig en bekwaam tot alle deugd! X L I I. GEDENK NIET DER ZONDEN MYNER JEUGD, ENDE MYNER OVERTREDINGEN. PS. XXV: 7. * * * MET droefheid van myne Ziel moet ik op zoo veel verloopene, zoo kwaalyk befteedde jaaren te rug zien, en over de dwaasheden en uit. fpattingen van myn van natuur bedorven hart, my beklagen. Ik kan wel, met de onwetenheid en de zwakheden van die jaaren, my niet ten eenemaal :Verontfchuldigen; want Gy hebt, o myn Godl Uwe geboden my vroegtydig bekend, en door de krachtige werkingen van Uw woord my tot het Jgoede bekwaam gemaakt. En met hoe veele be. wyzen Uwer tederfte Vaderlyke liefde hebt Gy jhiy niet, van myne eerfte jaaren af, overladen? poe veel goeds door myne ouderen, vrienden en ïeer-meesters my bewezen? Hoe dikwyls my tegen Ide verzoekingen der weereld gewaarfchouwd, en door welgemeende kaftydingen van het verderf my Se rug getrokkea? ACH  ( 17* ) . ACH dat ik op deeze roepende ftemmen tot boervaardigheid niet eerder behoorlyk opgemerkt, dat ik niet vroeger U hartelyk lief gehad, dat ik in tegendeel zoo dikwyls van Uwe geboden my verwyderd, en door fnoode driften van myn ongebeterd en aardschgezinde hart tot zoo veelerlei overtredingen my heb laaten wegfcheuren! Neem tog, om Kristus wil, alle deeze fchulden, die my boven het hoofd hangen, genadiglyk weg: Vergeld my tog, o rechtvaardig God! vergeld my niet naar die werken van onverftand, ende van ydelheid! Straf my, in dit, ende de volgende jaaren van myn leven niet naar de verdienftën, die ik, helaas! in de voorledéne zoo menigvuldig Heb Opgelegd. Reken my niet toe die onreine begeerlykheden* die lichtzinnige boerteryen, dat zotgeklap, die .hardnekkigheid, moedwilligheid, traagheid, en an« dere booze gevolgen' en uitbarftingen der Zönde, die van myne geboorte af in my is. Onttrek my daarom de vertroostingen Uwer genade niet in de tyden van lyden en benaauwdheden, of in de zwakheden en bekommeringen van eenen hoogen ouderdom. MAAK daarentegen door Uwen Geest my be« kwaam, om het geene verzuimd is, zoo veel mo« gelyk wederom intehaalen, en het voorledéne gebrekkig voor het toekomende te vervullen: om de fchadelyke gevolgen van myn voorbeeld in anderen te ftremmen, en door het blinkend voorbeeldvan een gezette Gods-vrucht, en eenen Godzaligen wandel veelen te ftichten, en veel goeds te verwekken. Naardemaal ik echter, by deeze myne ernltige  c m ) ernftige pogingen en voornerhens tot myne verbetering, nog aan zoo veele ftruikelingen onderhevig ben: ach verwerp my daarom niet, myn God! Qeffen nog verder geduld met my zwakken: leid en help my van de eene volmaaktheid tot de andere, en breng my te midden dooi' alle de verzoekingen van deeze weereld, die in het booze ligt, gelukkig derwaarts, daar ik van alle fchadelyke gevolgen en uitwerkzelen myner voorige Zonden voor eeuwig bevryd, U in onbevlekte heiligheid te dienen in ftaat zal zym Amen. X L 1 I I» BEKOMMERING OVER EENIGE MOEDWILLIGE ZONDE. * * * IK ben befchaatnd, en moet fchroomeri, o rechtvaardige, allerheiligfte God! van myne oogen tot U opteflaan. Uw toorn ontfteke tog niet3 dat ik, in myne fnoode vuiligheden, het wagen durf» om tot U te fpreken. Maar waar zal ik heen, en waar zal ik een begin makeni met de grootte van myne fchuld te betrachten, en met welke woorden zal ik de affchuwlykheid van myne misdaadea Uitdrukken? GY had my in Uwe Wetj en bok reeds doö$ het licht der rede, duidelyk te kennen gegeven» M wstt  < 178') vrat goed is: my door fterkst dringende beweeg, gronden opgewekt, om aan Uwen wil bereidvaardig gehoorzaam te zyn. Ik kende dus Uwe eisichen, maar heb ze niet völbtagtJ Ja, Vader.' ik beb gezondigd in den hemel, ende voor U, en ben onwaardig, Uw kind genaamd te worden. Alle die ontelbre weldaaden, met well en Gy, van myne jeugd af, my overladen hebt, konden myn boos hart niet zoo veranderen, dat het aan U -verknogt gebleven ware. Die onuitfpreekiyke liefde, naar welke Gy Uwen Zoon voor my in den dood hebt overgegeven: die onbegrypelyke arbeid der liefde en fmerten, van Hem opgenomen en ondergaan, tot myn heil: die tederfte en hartdringende voorftellingen, met welken Hy my zogt* zyne traanen voor Zondaaren, en ook voor my geftort: zyn Bloed voor my, by eenen fmaadelyk. iten dood vergoten. Dit alles kon myn verhard gemoed niet week maken, niet met eene vuurige cn ftandvastige wederliefde jegens U, mynen besten Vader, mynen Redder, mynen eenigen troost cn Ontfermer, vervullen. ACH hoe bedorven moet ik, naar alle myne Termogens en neigingen, niet zyn; naardemaal zoo veele en groote moeiten van mynen God, aan my bedeed, my nog niet geheel veranderen en tot eene beftendige wederliefde dringen konden! Wat beb ik gedaan, dat ik Uwe liefde met ondankbaarbeid vergolden, myne duure geloften gebroken, tegen Uwen Geest opzetlyk my tegengekant, en Uwe genade, Uw welbehagen my zoo zeer onwaardig gemaakt -heb! Ach myne Zouden gaan boven  C 179 ) boven myn hoofd: myne misdaad fchreeuwt tegen m- ten hemel. Waar zal ik heenen gaan voor Uwèn Geest? Waar zal ik heenen vlieden voor Uw aangezicht? HEERE, Heere God! genadig, bermhartig, langmoedig, groot van weldaadigheid ende waarheid, dfe de misdaaden, de overtredingen en Zordeh vergeeft, voor wien niemand onfchuldig is: Zie! ik kom tot U, en heb berouw in ftof er, asch: niet op eenige voorgaande, of toekomende rechtvaardigheid in my, mtfè op Uwe groote bermhartigheid fteunende. Ach Heere hoor! Ach Heere wees my genadig, om Uws zelfs wil! om mynes eeuwigen Verzoeners en Godlyken Middelaars wil. Doe my ook deel nemen aan de vergeving, door Hem voor alle boetvaardige Zonclaaren verworven. Ze- ook tot my: Heb goeden moed, uwe Zonden zyn u vergeven. Gy hebt my immers met gefield tot toorn: maar tot verkryging der Zaligheid. Gy hebt ook my, in Uwen Zoon, lief gehad, en Mem voor alle menfchen, en ook voor my aan den dood overgegeven: ook om myne ongerechtigheden is Hy verwondt, en om myne overtredingen is Hy verbryzeld. ONTZONDIG my dan, oGod! dat ik rein werde- wasch my van myne misdaaden, dat ik fneeuwwit werde: doe my vreugde en blydfeh&p hooren, op dat myne beenderen zich verheugen mogen, die Gy verbryzeld hebt. Ach neem, myn Goa! myn Vader! neem myne Ziele genadig ainV-da-t ze niet verlooren gaa: Werp alle myne Zonden,- M 2 ) deeze Ü beleende, en my zoo zeer bedroevende Zonde, achter Uwen rug. Verander Gy zelve myn verkeerd hart, ten einde het voortaan bereid zy, om Uwen wil met blydfchap te volbrengen, om alle booze lusten zorgvuldig en ernftig tegenftand te bieden, om de bekooringen der wee. reld te ontvlieden, om alle verzoekingen te overwinnen, om nimmer meer opzetlyk in eene Zonde antewilligen, om nimmer tegen Uw heilig gebod te handelen. NU dan Heere! die aller harten kent, Gy ziet myn oprecht verlangen, om voortaan voor U te leven, om geheel en al U een eigendom te zyn. Ach geef, naardemaal Gy het willen gegeven hebt, geef Gy nu ook het volbrengen! Neem het beenachtig hart uit myn borst weg, en geef my een gewillig, een buigzaam hart. Breng alle myne begeerten, naar Uw welbehagen, in orde: bewaar •myne gedagten en zinnen voor booze aanflagenioud my door Uwe hand, dat geen verzoeking my van U wederom affcheure. Maar vervul thans Uvre belofte aan my: Al waren uwe Zonden bloed, rood, zo zullen ze echter fneeuw-wit worden: al waren ze als karmofyn, zo zullen ze echter als witte wol worden. Zoo waarachtig als ik leef, heb ik geen lust in den dood des Zondaars; maar daarin, dat hy zich beWeere ende leve. Amen, ja dit werde aan my waarheid. Dit tog is een getrouw en aller aanneming waardigst woord, dat Jefus Kristus in de weereld gekomen is, om Zondaaren Zalig te maken. Bekeer my dan door Hem, dan zal ik bekeerd zyn: #vant Gy zyt myn God. Amen. XLIV. By  ( .i8i ) X L I V. BY AANHOUDENDE ONRUST DER, KONSCIÊNTSIE. Toen ik zweeg, wierden myne been leren verouderd, in myn brullen den ganjchen dag; want Uwe hcnd was dag en nacht zwaar op my. PSALM XXXII: 3. ttfï ttf^ TREK Uwe hand, oGod! o Rechter! niet van my, ten einde ik niet vergaa. Wees tog niet langer vreeslyk voor my, Gy, die de toevlucht en hulp zyt van allen, die in nooden zyn. Ach! ik ben overftelpt van angst, lenig ze my, en onthef my daarvan: aanfchouw myne jammeren en ellenden, en vergeef my alle myne Zonden. IK moet thans, en wel rechtvaardig, lyden, het geene myne daaden waardig zyn; want ik wist Uwe geboden, en heb ze zoo inood overtreden Ik beloofde U, met eenen huichelachtigen mond, de gehoorzaamheid, en heb dien, zoo dikwyls plechtig herhaalden, eed, met welken ± U beterfchap beloofde, zoo mein-eedig gefchonden. Ik wederftond Uwen Heiligen Geest, verachtte Uw Woord, misbruikte myne leden en krachten, ontving het lighaam en bloed van Uwen Zoon met onheilige lippen, en maakte my dus Uwe cntfermingen voortaan volftrekt onwaardig. Dit alles M3  C 132 ) en voel ik thans, o rechtvaardig God! Myne Zonde fjhynt my nu dikwyls grooter, dan dac ze rny zoude kunnen vergeven worden: myn eigene Konfciëntfie veroordeelt my: myn hart is ontbloot van vertrouwen op U, van liefde tot U: het zoekt rust, en vindt ze niet, en word thans van fchaamte en vrees, en rouw, en angst, deerlykst verïcneurd, geteisterd en bekneld. ACH God! de angst van myne Ziel is groot: red my tog uit alle myne noocien. Doe tog- deeze onftuimige en wreede woede van myn ontrust geweeten tot bedaaren komen, en herftel de krachten van mynen zoo deerlyk geflingerden en verwoeden Geest wederom in eene goede orde . Ik weet het, myn God! Gy zyt geen bloed-doritig tieran; maar genadig, bermhartig, ende groot van langmoedigheid. Dan het komt my voor, dat ik my zelve Uwe genade onwaardig, en daarvoor onvatbaar gemaakt heb, dat ik al te groote Zonden begaan heb. Ach doe tog deeze twyfFëiingen van myn bange, tevens verkeerde, tevens aan U wantrouwend hart bedaard worden. LAAT my tog niet vergeeten, dat Uw geliefde Zoon alle Zenden, der geheele weereld, ook alle myne Zonden gedragen heeft: dat Gy niet onrechtvaardig zyt, en voor eenerlei Zonden tweemaal ftraf vorderen zult: dat Gy de grootfte Zondaaren met nog grootere liefde altyd hebt aangenomen, wen zy flechts met berouw, en een voornemen van verbetering tot U wederkeerden: dat een Petrus U veriochend, een Paulus U gelasterd en  en vervolgd, een David door zwaarffe Zonden een geheel Volk ergernis gegeven, en echter by U vergeving gevonden heeft. Doe my deezen üwen duur bezworen eed met nadruk behartigen en voortaan niet twyffelcn: Zoo waarachtig als ik kef, ik heb geen lust in den dood des God!cc::en; maar daarin, dat hy zich bekeere, ende leeve. Ach vervul dien ook aan my, deezen Uwen hoogen en duuren eed. Om Jefus, myns Verzoeners wil, delg alle myne Zonden uit, eu gedenk niet meer aan myne misdaaden. JA, Hy zal het doen, myn God: Hy is niet een mensch, dat Hy liegen, niet een menfchen-kind, dat Hem iets berouwen zoude. Het Bloed van Jefus Kristus, van Gods Zoon, maakt my rein van alle myne Zonden. Zie! dit is het Lam Gods, het welk de Zonden der weereld, en ook myne Zonden, gedragen heeft. BEVESTIG Gy dit geloof in my, o Geest der genade! die alleen het hart kunt veranderen: verwek de verdoofde, de uitgebluschte liefde tot mynen God wederom in myn hart: laat deeze angften van myn geweeten voortaan my niet meer kwellen: dat de vreede Gods, die alle verftand te boven gaat, mynen Geest, ende myne zinnen bewaare: dat ik, als Uw kind, met vernieuwde krachten, U, o God! met eene reine Konfciëntfie moge dienen. MYN leven lang zal ik gedenken aan deeze «ngften myner Ziele: altoos zal deeze wroegende M 4 voor-  ( 184 ) voorfmaak der hel my van alle Zonden affchrik ken. Door Uwen Geest gefterJct zaI J ^ ne rnyn kwaad voorbeeld in anderen bedorven beeft zoo veel my moge]yk iSj wederoi„ en: oor een helder fchynend voorbeelden' dienen. Bevestig Gy zelve dit oprecht voornfe' -«myne benaauwde Ziel: Verlos my, b ^g rnyot rust en heilig my geheel en £ ^ God! myn Verlosfer! i!c laat U niet, fan zy Gy my zegent. Amen, Amen. Y Y XLV. ONDERSTEUNING DER AANDACHT, ONM1DDELYK VOOR EN NA DE BIECHT. i, TjjTE zyne misdaaden lochent, za2 n}et voor. fpoedig zyn; maar die ze bèlydt en lairZi bermhartigheid ontvangen. Ach nlere b eTg Gy *elve rny thans myne misdaaden, in alle dfrzef vergrootte en lofwaardigheid, onderdoen •M einde ik daarover heilzaam verfchrikt zvn dpor het geloove bermhartigheid by U vUen ft. O GocU  ( 385 ) 2. QGad! wees my armer. Zondaar genadig. Laat U, myn Vader de offerande van myn verbryzeld hart welb.ehagelyk zyn. Verwerp my niet met het ootmoedig gebed myner boetvaardigheid van Uw aangezicht. Gy hebt met eenen eed beloofd, ciat Gy in den dood van Zondaaren geen lust hebt: Gy hebt, tot een bewys van Uwe liefde, Jefus, Uwen Zoon, tot eene Verzoening voor myne Zonden, overgegeven. Ach! laat om zynen wil, my gerechtvaardigd van bier * Lteric de~r Hem tot een nieuw cn be ig Lévét»; IK kom, myn God! vermoeid ca belast met Zonden, voor Uw heilig aangezicht: ach verkwik myne Ziel door de dierbre vertroostingen van Uw krachtig Woord. Verhooi myne zuchten. Neem alle de misdaaden van myn gi i an myn fchuldig hoofd weg. Doe my een Zalig deel krygen a^n het Zoen-offer van Jefus Kristus. Verwek in myn hart alle die goede gedagten, die Godvruchtige aandoeningen, en heilige voornemens, die voor U, by dit werk in 't byzonder, welbehagelyk zyn. Doe my voortaan het zagte jok van Uwe geboden gewillig op my nemen, en U in lydzaamheid en goede werken navolgen. 4- ALWEETENDE God! Gy ziet myn oprecht verlangen, om van U met genade begunftigd, om, door Uwen Geest onderfteund, voortaan beter te worden. Ach! neem dan, om Jefus wil, den vloek M y myner;  ( 185 ) Uwe?vfe:ddSe; °ntfei'm ü °V6r en ^ NA DE BIECHT l'. IK dank U, myn Vader! dat Gy, naar Uwe grondelocze bermhartigheid in Kristus, my thans wederom begunftigd hebt. Bewaar in my deezen vasten grond van rust voor myne Konfciëntfie, deezen onbeweeglyken grond van myn eeuwig heih Aan TJ geef ik, met alle myne krachten, zinnen en leden, op nieuws my wederom over tot Uwen dienst: U wil ik leven: U door eenen heiligen wandel op aarde pryzen, en U met verheerlykte Jippen eens eeuwig loven. 2. Hctare Zonden, die veele waren, zyn haar vergeven, daarom heeft zy veel liefgehad. LUK. VII: 47. O ja! welk een groote zom van overtredingen «ebt Gy, myn God! thans van my weggenomen! By aldien flc lederen dag van myn leven my flechts aan eene Zonde had fchuldig gemaakt, hoe veelen zouden die dan niet reeds uitmaken! Maar ach' 'er verliepen veellicht weinige uuren van eiken dag, in welken ik niet veel goeds nagelaaten, en veel onder menigvuldige zwakheden, nooit vaardig, nooit yverig genoeg behartigd, en boven dat alles nog ontelbre Zonden begaan heb. Deezen heeft myn God my thans alle vergeven. Hoe zal ifc den'  ( i87 ) den rykdom zyn er bermhartigheden naar waarde* pryzen? Hoe zal ik Hem tederhartig genoeg lief hebben, dien allerbesten Vader? Hoe zal ik Hem voor alle inenfchea naar behooren loven en verheerlyken. Neem Gy, o God! myn geheel hart voor U: vervul het met Uwe Godlyke liefde, methet redelykst en ernfiigst voornemen, om Ü voortaan te leven, met de oprechtfte begeerte, om voor eeuwig met U vereenigd te blyven. 3- Uw geloove heeft u behouden: gaa heen in vreede. KEER dan nu weder tot uwe.rust, myne Ziele! want de Heer heeft by U welgedaan. Gelyk eenVader zich ontfermt over zyne kinderen, ontfermt zich de Heer over ons ellendigen. Myn eigen hart befchuldigt en veroordeelt my met recht. Want ik had Uwe geboden, myn God! op eene ftrafbaare wyze ter zyde gefield: ik was meer aan myne begeerlykheden, dan aan U gehoorzaam geweest: ik had myne vermogens gemisbruikt: niet zelden den geenen, die omtrent my zyn, ergernis gegeven: en Uwe rechtvaardigheid tegen my in't harnas gebragt. Wat ware ik dan, en welke zou eens myne verwachting geweest zyn, by aldien Gy niet zelve eenen Middelaar tusfchen Ü en my gefield had, die de ftrafFen, welke my zouden treffen, op zich genomen en gedragen heeft, die door zynen dood my met de eeuwige gerechtig» heid verzoend heeft. jNU treft my dan geen vloek der Zonde, of der Wee  ( 188 ) Wet meer; want de onfchuldige wierd een vloek voor my: Nu behoef ik voor geen ftraf voortaan meer te vreezen; want God heeft alle fchuld van my weggenomen. 'Er is nu geen verdoemenis meer voor de geene, die in Jefus Kristus zyn. Wie zal befchuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is hier, die rechtvaardigt. Wie zal verdoemen? Kristus is hier, die voor mygeftorven is, die ter rechte-hand des Vaders is, die ook nog voor my bidt. Dies verheft mvne Ziele den Heere, en myn Geest verheugt zich in God mynen Zaligmaker. HOE lieflyk is de ftem van mvnen Godlyken Vriend: Mynen vreede laat ik u, mynen vreede geef ik ui uw hart werde niet ontroerd, en vreeze niet. Neen, ik behoef nu niet meer verfchrikt te worden. Ik mag nu met blyde vrymoedigheid tot mynen God gaan, en, in Kristus naam, alles, wat my heilzaam is, bidden. Vrees niet, zegt de Heer, ik ben met u: wees niet verbaasd, want Ik ben uw God; Ik fierk u, ook help ik u, ook onderjleun Ik u «iet de rechte-hand myner gerechtigheid, (f) VERVUL tog dit woord aan myne Ziel, o Vader der bermhartigheid! Neem alle twyffelingen van het ongeloof uit myne Ziele weg, waardoor myne rust in U geftoord word, en ik my Uwe hulp onwaardig en daarvoor onvatbaar zoude maken. Doe Gy my den vreede, dien Gy thans wederom in my herfteld heb, hooger fchatten, dan alles wat de weereld in zich heeft: op dat ik m.y- «e CD JES. XII; io<  ( i8q ) ne 'Konfciëntfie niet wederom door nieuwe en opgetlyke Zonden kwetze: op dat ik in U blyve, en Gy in my: op dat ik onder alle de bekommeringen en wisfelvalligheden van dit leven in U vreede en troost genieten moge. Bewaar die heilige voornemens in myne Ziele levendig, welken ik thans voor Uw allerheiligst aangezicht genomen heb: op dat ik, gelyk ik U thans beloofde, maatig, rechtvaardig en Godzalig leven moge in de tegenwoordige weereld: dat geen voordeden, geen lust, geen menfchen-vreeze, of liefde my van den rechten weg Uwer geboden aftrekken, maar ik my zeiven U geheel en al tot eene heilige offerande daarftelle. O God! die beloofd hebt, machtig in de zwak» ken te zullen zyn, fterk en help my, regeer my door Uw woord: leer Gy zelve my, Uw weibeha. gen tc doen; want Gy zyt myn God: Uw goede Geest geleide my altyd op den rechten weg ter eeuwige Zaligheid. Amen. £lvi. g?i  ( TPO ) X L VI. OPWEKKING TOT DANKBAARHEID VOOR DE VERKREGENE VER. GEV1NG DER ZONDEN. T OOF den Heere, myne Ziele! ende all wat binnen in my is, zynen heiligen naam: Loof den Heere, ende vergeet geene van alle zyne weldaaden: die alle uwe Zonden vergeeft, die alle uwe krankheden geneest: die uw leven verlost van het verderf: die u kroont met goedertieren, heid ende bermhartigheden. IK had my, jammerlyk afgedwaald, van den Ievens-weg verwyderd: en Gy zogte Uwen knech»Ik had my door veele overtredingen Uw weibeha" gen onwaardig gemaakt: en Gy hebt Uwe genade my niet onttrokken. Gy hebt liefderyk my tot U genoodigd, my door Uw woord vertroost, en Uw vreede-verbond met my vernieuwd. Wie is een God, gelyk Gy, die de ongerechtigheid vergeeft, en de overtreding van het overblyfzel zyner erve* nis voorby gaat: die met zoo veel geduld en verfchoningen de zynen draagt? Dankt den Heere, want Hy is vriendelyk, en zyne goedertierenheid Volduurt in eeuwigheid. ACH*  ( i9i ) ACH! by aldien Gy my in mynè Zonden had] weggerukt, ende my onbereid voor Uwe Vierfchaar had opgedaagd, en doen verfchynen? Met welke verfchrikkingen zou ik mynen ontroerden GeesC gegeven, onder welke benaauwende angften en naare twyffelnigen zou ik myn oordeel afgewacht hebben? Geloofd zy myn God, en geprezen Zy zyn heerlyke naam eeuwiglyk en altyd! Hy handelt niet met ons naar onze Zonden: Hy vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden: Hy werpt onze Zonden in de diepte der zee, dat derzelver gedagtenis in eeuwigheid niet meer opkomen zal. ALLE de overige dagen van myn leven moeten overzulks, o myn Vader! U geheiligd zyn. Met Ziel en lighaam ende alle myne krachten wil ik my van nieuws geheel en all aan U overgeven en opofferen. Myn mond zal U loven: myne handen zullen met blydfchap Uw werk verrichten: myne oogen zullen zich vaak tot U verheffen, terwyl myn hart naar U hygt, en ik U, boven alles lief heb en eerbiedig. Geen geluk, geen ramp, geen winst, geen nadeel, geen wellust, geen fmert, geen fchande, niets zal my fcheiden van de liefde Gods, die in zynen Zoon my genade, heil en de hoop des eeuwigen levens gefchonken heeft. Hem wil ik dienen, Hem verhoogen, zoo lang ik hier ben, en eens met verheerlykte lippen pryzen eeuwiglyk ende altyd. Amen, Halleln-jaJi! Apen. &LVII. ZIÉT-  ( *92 ) * * * * * * * v*V* ***v*vv*v*** **< XL VIL » ' ZIET HET LAM GODS, HET WELK DE ZONDEN DER WEERELD DRAAGT.' JOH. I: 29. «2*S ItPi (25, OOK myne Zonden hebt Gy gedragen, onfchuldig Gods Lam! myn Middelaar, myn troost, myn heil! Welk een akeligst lot zou my over het ;hoofd hangen, indien Gy, naar Uwe onuitfpreekiyke liefde, de gevolgen van myne Zonden niet weggenomen, en de fmerte.i, die Ik zoü hebben moeten lyden niet doorgedaan had? Alzoo lief, o myn God! hebt Gy my gehad, dat Gy Uwen eenig-geboren Zoon voor my hebt overgegeven, op dat ik niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben zou. Geen broeder kon my ooit verlost, geen mensch ooit de Godlyke rechtvaardigheid verzoend hebben; maar deeze Was de taal van mynen Middelaar, mynen Verlosfer: " Zie, „ hier ben ik 0 God! Ik heb lust, om Uw welbe,, hagen te doen: ook door mynen dood wil ik ü „ pryzen, en myne broederen verlosfen." DIT is dan wel een getrouw woord, ende aller aanneming waardig, dat Jefus Kristus in de weereld gekomen is, om Zondaaren Zalig te maken. Thans is de vloek van *ons weggenomen; want de onfchmU dige word eene vloek yoor ons. Thans is de verlorene  ( *9S ) iore'tie gerechtigheid wederom aangebragt; wanè wy zyn niet verlost doör goud 'of zilver, maar door het dierbaar bloed van Gods Zoon, het cnfchuldig en onbevlekte Lam Gods. Hy droeg oiü ze Zonden: Hy wierd onbermhartig gekneveld, gruwélyk gelasterd, grievend verfmaad, met valfche getuigenisfen gekweld, met onuitfpreeklykë Ziels-angften gefolterd, gecenterd, en omgebragt, bm mynen wil; O Lam Gods, onbefmette, Verhevene Hdogèpriester! hoe zal ik voor zoo groote liefde U danken, hoe Uwen roem op aarde naar waarde verkondigen? Neem myn verbryzeld en door Uw bloed ontzondigd hart genadig aan. Neem deeze feenvouwige uitdrukkingen eeher kinderlyke dankbaarheid genadig aan. U wil ik met eene volvaardige gehoorzaamheid, zoo veel in myis, eeren: door Uwe genade wil ik my benaarftigen, onbe1'met en heilig te wandelen: in Uwe navolging wil ik geduldig lyden, en, wén het zoo zyn moest, de hardfte lotgevallen zelf met ftille lydzaamheid ondergaan. Laat Uw bitter lyden my altyd voor bogen zyn: laat daardoor in my eene oprechte droefheid over myne Zonden verwekt worden: laat my daardoor troost tegen de befchuldigingea van myne bekommerde Konfciëntfie genieten: doe my daardoor, naar Uw voorbeeld, aan de weereld fterven, om U mynert God, ende der gerechtigheid alleenlyk te leven. tf XLVIII. VER*'  ( M ) XLV I II. VERNIEUWING VAN HET DOOP VERBOND, (f; bezweer ik dan plechtigst van nieuws de gelofte, die ik U, myn God.' wei-eer gedaan heb, en geef my hier mede geheel en al aan U tot eene offerande, en een eigendom over. Ik verzaak, met eenen duuren eed, den dienst der ongerechtigheid: ontruk my, gefterkt door Uwe genade, aan de heerfchappy van ongeregelde begeerlykheden, aan zondige gewoonten der weereld, aan alles, wat tegen Uwen heiligen wil aanloopt. Ik neem het welgemeend befkiit, en Gv O harten-kenner! kent deszelfs oprechtheid, om U als mynen Vader, kinderlyk lief te hebben, Uwe alomtegenwoordigheid geduurig voor oogen te hebben, in Uwe vrees myne neigingen altyd te beftuuren. Op U alleen wil ik, in alle myne zwaaligheden, vertrouwen, in Uwe macht, wysheid en goedertierenheid mynen troost zoeken: Uw woord boven alles hoog fchatten, Uwe eer en heerlykheid, in alle myne bedoelingen, zoo veel in my is, zoeken te bevorderen. ALLES, wat ik ben en heb, zy U, 0 God.' in Uwe *>2?~ie\leChïS V°°r het £ebruik VM het Heil* Avondmaal, «Uur zeer dikwyls te herlwïlen.  ( 195 ) Uwe Vader-handen hier mede overgegeven. Myn lighaam zy voortaan eene U geheiligde wooning: mvne zinnen en leden de werk-tuigen, om daarmede Uwen wil te volbrengen: myn verftand werde door Uwe kennis meer en meer verlicht: myn wil geve zich bedaard onder het zagte jok van Uwe geboden: alle myne begeerten en harts-tochten moeten op U, o Gy hoogfte doel myner wenfchen! voornaamelyk bepaald zyn. All het goede, het welk ik immer verrichten zal, wil ik voortaan niet uit laage eigen-baat, niet om van menfchen gezien te worden; maar voornaamelyk met dat oogmerk ondernemen, om U, mynen God, te behagen, om het welzyn van myne broederen ce bevorderen, om my, door het geloof, en goede werken voor eeuwige belooningen vatbaar te maken. TEGEN all het kwaad het welk in my, en buiten my is, geduurig te ftryden: ondeugden en onorde, 'daar ik ze vind, met alle krachten tegen te gaan: iedere gelegenheid tot Zonde zorgvuldig te myden: dit, ach dit, zy myn ftandvastig toeleg! Myn geluk wil ik in ongeveinsde vroomheid, door een maatig genot, door dankbaarheid, en weldaaden U heiligen: myne rampen en tegenfpoeden lydzaam en ftandvastig, U tot eere, dragen. Laat ondertusfchen hec verdienst-volle lyden, en dat gadeloos voorbeeld van deugd van mynen Godlyken Verlosfer my altyd onder het oog blyven: Hy blyve myn eenige troost tegen de befchuldigingen van myne Konfciëntfie, de grond van myn vertrouwen op God, de Regeerer-van myn hart, het N a groote  ( 196* ) groote voorbeeld van myn gedrag en gèheeléri wandel. Met Hem, o God! wil ik Uw ryk helpen uitbreiden, met Hem voor Uwe eer yveren, met Hem in de verzoekingen ftryden, en door zyne kracht onderfteund de bekooringen der weeleid overwinnen. NEEM my, o myn getrouwe God! en bereid my zelve door Uwen Geest, zoo als Gy my wilt hebben. Sterk my tot eene geduurige waakzaamheid over alle myne handelingen, myne woorden, my. ne gedagten, en alle de bewegingen van myne Ziel: dat ik met all myn hart vroom werde: dat ik iiimmer, by myn weeten, in eenige Zonde inwfl. 3ige, maar altyd daarna trachten moge, om myn lighaam en mynen geest voor U onbefmet te be* «vaaren. O welk een troost Vóór mv, wen ik fn deeze ZJ welbehagelyke gefleldheid zyn en blvven mag' Dan zyt, en blyft Gy myn verbonds-God, myn Befchermcr, myn Verlosfer, myn Vader, ende myn God, op welken ik in alle nooden vertrouwen kan; die my, zyn kind, nimmer zal verlaaten: die door Kristus myne Konfciëntfie bevredigt: die myn hart met Godlyke vreugden, met rus*t, met hoop, en met den voorfmaak van den hemel vervult. En wat zal my van mynen troost en mynen moed dan berooven? Wie zal my verdoemen, of van mynen God my fcheiden? Bergen mogen wy. leen, ende heuvelen wankelen; maar zyne genade zal van my niet wyken, het verbond zyns vreedes zal niet wankelen. Dus fpreekt de Heer, myn Ontfer-  ( 197 ) Ontfermen Zie!. Ik heb u verlost', Ik heb u by uwen mam geroepen: gy zyt de myne. (*) Ja, ik ben de Uwe, o geliefde Vader, ik ben Uw fchepzel, Uw verloste, Uw onderdaan, Uw bond-genoot, ach! o vertroostende naam, Uw kind! BEWAAR my in deeze naauwfte gemeenfchap met U. Beveilig my in alle gevaaren, in welken* ik myn erf-deel zou kunnen verliezen. Vervul, o myn Jefus! ook aan my Uwe belofte: Ik ken myne fchaapen, en ik geef hun het eeuwige leven: Zy zullen niet verboren gaan, in eeuwigheid, ende niemand, zal ze uit myne hand rukken. (f_) Ja, ik leef in dat goede vertrouwen, dat die God, die het goede werk in my begonnen heeft, het zelve ook voleindigen zal, tot op den dag van Jefus Kristus. Hem wil ik leven, Hem wil ik fterven, en het zy levend, het zy ftervend, des Heeren zyn. Amen. X L I X. OPWEKKING DER AANDACHT, VOOR HET GEBRUIK VAN HET HEILIG AVOND-MAAL. * * * OP, op, myn Geest! fchiku, bereid u, om met uwen Verlosfer nader vereenigd te worden. Welk eene onuitfpreeklyke Zaligheid! De Allerheiligde, myn God, wil zich met my, die zyn N 3 fchep£«) JES. XLIII: i, Verftoot my niet, al hen ik heel onrein. fJj Ach /  ( 202 ) Ach fpys my met verborgen hemel-brood, Dat ik myn dorst uit Uwe volheid ftille. Getrouwe Herder! 'k (tel my voor U bloot, Neig hart en hand en tong naar Uwen wille. L I. DIE ONWAARDIG EET EN DRINKT, DIE EET EN DRINKT ZICH ZELVEN EEN OORDEEL, i KOR. XI: 29. * * * RECHTVAARDIG goedertieren God! Gy hebt deeze heilige maaltyd ingefteld tot een middel, om Uwe geloovigen eene grootere Zaligheid deelachtig te doen worden: en echter eeten en drinken zoo veele Kristenen daarby tot hunne nog grootere verdoemenis. Met vrees en beven denk ik aan het gevaar, in het welk ik my begeef, by aldien ik niet behoorlyk bereid tot dit gewigtigst werk my begeef. , NOG zoo menigvuldige zwakheid word ik in my gewaar. Myn hart word, helaas! nog zoo licht met onheilige bewegingen bezoeteld: myne aandacht fchynt my niet bepaald, niet vuurig genoeg: myn geloof is, naar het my voorkomt, nog zoo zeer zwak, en vervult my niet met die verhevene vreugde, met dat onbelemmerd toevertrouwen, met die vertroostingen, die ik in Kristus Jefus, mynen  ( 2°3 ) mynen Heiland, wenschte te ondervinden. Hoe befchroomd, hoe bevend maakt my dit, in myne toenadering tot U, o Heilige God! ACH! neem Gy zelve, bermhartige Vader, neem Gy tog myne Ziele genadig aan, ten einde ze niet omkome. Bereid' my door Uwen Heiligen Geest, dat ik verwaardigd moge worden, om met U, door het lighaam en bloed van Uwen Zoon, vereenigd te worden. Hebt Gy alle myne Zonden genadig van my weg genomen, en van derzelver fchuld en ftraf my vrygefproken; ach verzegel dan ook thans deezen troost aan my. Bevestig myn vertrouwen op U: bevestig myne aandacht, ten einde ik met alle myne gedagten, zinnen en begeerten tot U my verheffen, op U alleen bepaald zyn moge. Neem uit myn hart alle die bewegingen weg, die U niet behagen, en doe dat heilig voornemen in myn hart bevestigd blyven, om het voorbeeld van mynen Heere, Jefus, voortaan altyd voor oogen te houden, om Hem in onbaatzuchtige menfchen-liefde, in nedrigheid, in zachtmoedigheid, in verdraagzaamheid, in ongeveinsde liefde jegens U, mynen God, natevolgen. DAN zal ik, niet tot een oordeel, maar tot myne blydfchap, en tot eenen zegen voor my toenaderen: dan zal ik door deeze hemelfche fpyze ge^ fterkt, en door Uwe liefde, o myn Zielen-Vriend! vertroost, en door U eeuwig met God vereenigd worden. Amen. * LIL DEE-  C 204 ) L I I. DEEZE ONTVANGT DE ZONDAARS, EN, DE EET MET HUN. LUK. XV: 2. f~\OK my nam Hy aan, myn Verlosfer. Wat: was ik. Helaas! van natuur: hoe bedorven door de Zonde: hoe naby aan eene eeuwige verdoemenis! Maar Hy heeft myne fchulden op zich genomen, voor zyne genade my vatbaar gemaakt, ende den vreede met God my gefchonken. Zoo waarachtig als Ik leeve, fpreekt de HEER, Ik heb geen lust aan den dood des Godloozen. Ook de ftraf. waardigfte overtrederen van zyne geboden heeft Hy niet van zich weg gefloten. Hy zogt eenen David, na deszelfs gepleegde affchuwelyke misdaaden: Hy vertrooste eene aan zyne voeten weenende Magdalena: Hy zogt eenen tegen Hem woedenden Saulus: Hy zag om na eenen, op verfche daad Hem verlochenenden, Petrus. ZOUDE nu myn God, jegens alle anderen de liefde, ende ten aanziene van my zonder bermhartigheid zyn? Neen! myn Heiland neemt de Zon. daars aan. Ook om my te zoeken, is Hy op de" aarde gekqmen: ook voor my heeft Hy zyne bloedige offerande gebragt: ook voor my bidt Hy nog. En mag ik 'er wel aan twyffelen, of Hy neemt Zondaars aaü? "Komt, zegt Hy, herwaarts tot myk » alle*  ( 2Ó5 ) alle, die vermoeid ende belast zyt: Ik ben gekomen om te zoeken en Zalig te maken het' „ geene verloren is: De gezonden hebben den ,, Genees-meester niet van noodenj maar die ziek „ zyn. NEEM my dan aan, myn Ontfèrmer! reinig my van alle myne ongerechtigheid: vervul myn hart met de ondervindingen van die vertroostingen, met welken Gy bedrukte Zielen verheugt: genees myne kranke Ziele door Üwe verkwikkende woorden: doe my door Uwen Geest, van alle Zonden afgefcheiden zyn, om in onfchuld ende gerechtigheid, van nu af ende in alle eeuwigheid, volmaakt U te dienen. LUI. ONDERHOUDING DER AANDACHT, ONMIDDELYK VOOR, ENDE NA HET GENOT VAN HET HEILIG AVOND-MAAL. * * * r. JOH. VI: SS- IK ben het brood des levens, die tot my kómt* dien zal niet hongeren, ende die in my ge* looft, die zal niet dorften in eeuwigheid.- Ik kom* tot U, o Heiland van mynen verlosten Geest! Vervul  ( to6 ) Vervul Gy het hygend verlangen van myne Ziele naar U. Bevreedig myne Konfciëntfie door het geloof. Laat my door het genieten van deeze fpyze de volmaakte verzekering ontvangen van de vergeving myner Zonden. Doe my door Uwe kracht tot alle goed werk verfterkt worden, en in Uwe gemeenfehap de vervulling van alle myne wenfehen en begeerten vinden. 2. i KOR. X: i<5. DE drinkbeker der dankzegging, dien wy dankzeggende zegenen, is die niet eene gemeenfehap van 't bloed van Kristus? Het brood, dat wy breken, is dat niet eene gemeenfehap van 't lighaam van Kristus? Ja, ik geloof het, en ben ten vollen overtuigd, dat ik met dit brood het lighaam des Heeren, en met deezen wyn zyn bloed, op eene my onbekende wyze, ontvang. God is machtig, en zal in deezen, all wat gefchieden kan, doen. Ik wil gehoorzaam zyn: ik wil ter gedagtenis van den dood van mynen Godlyken Middelaar eeten en drinken, gelyk Hy my bevolen heeft. Hy zal zich genadig met my vereenigen, Hy zal my vertroosten, verheugen, tot de deugd my verfterken, en met zyne almachtige kracht van nieuws my bezielen en verlevendigen. Ik geloof, Heere! kom myne ongeloovigheid te hulp. 3- JOH. VI: 5°, 54- DIT is het brood, het welk uit den hemel is ftedergedaald. Die myn vleesch eet, ende myn bioe<4  ( 2or ) bloed drinkt, die heeft bet eeuwige leven. Myn Vader! Gy hebt we! eer Uw volk in de Woeflyne het manna van den hemel gegeven: laat my nu het waare brood des levens waardiglyk ontvangen. Verkwik mynen Geest door deezen heil brengenden drank. Trek, door deeze naauwfte vereeniging met U, my hoe langs hoe meer af van de weereld: vervul myn hart met reine begeerten, met goede gedagten, met eene kinderlyke liefde tot U, met dien voorfmaak der eeuwige Zaligheid, die de troost en de blydfchap is van de Zielen Uwer geloovigen. 4- HEERE Jefus, myn troost, ende myne vreugde! Sterk en verkwik my nu door de kracht van Uw lighaam, het welke Gy voor my in den dood hebt overgegeven: beziel en heilig my door Uw voor my vergoten bloed. Kristus, onfchuldig Gods Lam! die myne Zonden gedragen hebt, ontferm U over my: geef my Uwen eeuwigen vreede. NA HET GEBRUIK, i. GAL. II: 20. IK leef, dog thans niet meer ik; maar Kristus leeft in my. Want het geen ik nog leef in het vleesch, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, die my lief gehad, en zich zeiven voor my overgegeven heeft. Leef in my, myn Verlosfer! woon in my door het geloof, en wyk nimmer uit myne  C 20g ) myne Ziele. Aan U wil ik geloovig my houden' .Ü wil ik Ziel en lighaam, nu en voor eeuwig* ten dienst overgeven. 2; ^ SMAAKT ende ziet, dat de Heere goedertieren is. Dankzegging, lof en eere zy het Lam gebragt, dat voor my geflacht is. Hallelu-jah! Myne Ziel braakt den Heere groot, myn Geest verheugt zich in God mynen Zaligmaker. De Heere is myn Hérder, my zal niets ontbreken. Heere! wien heb ik nevens ü in den hemel, of op aarde? 3* IK weet, in wien ik geloofd heb, en ben verzekerd, dat Hy myn pand, by Hem weg gelegd, bewaaren zal tot dien dag. Wat zal my fcheiden van Hem, die zich thans zoo naauw met my verbonden heeft? Wat zou my van de hoop des eeuwigen levens thans kunnen berooven? Ik heb Jefus vleesch gegeeten: zyn bloed heb ik hier gedronken. Hy zal nu my niet kunnen vergeten. Ik blyf in Hem, ende Hy blyfc in my. Myn God! U bid ik,- om Kristus bloed, beftuur Gy myn leven, alle myne lotgeyallen, en myn einde, U* tven Naam tot heerlykheid, ende my tot Zalig» heid. Amen. LiV. MYN  ( 209 ) L I V. MYN LIEFSTE IS MYN, ENDE IK BEN . ZYN. H00GL. 11: 16. t£?) \a>i fe?5 DUS kan ik, geloofd zy God! ook zeggen: Myn lieffte is myn. Daarvan heb ik thans een dierbaarst onderpand ontvangen. Hy heeft» met all, wat Hy is, en heeft, zich aan my overgegeven. En heeft Hy my niet verwaardigd, oru aan alles, het geene Hy gedaan heeft, volkomen deel te nemen? Hy wierd een mensch, en fh'chtte door zyn bloed vreede tusfchen God en Zondaaren: Hy overwon de vyanden van ons heil: Hy bragt leven, gerechtigheid ende Zaligheid wederom aan: ook my heeft Hy door zyne menschworiing tot zynen bloed-vriend gemaakt: myne'is de vreede, door Hem geflicht: 'my behoort de overwinning' over de vyanden myner Ziele, door'Hem behaald: voor my is zyn dood ende zyn leven* voor my is zyn lighaam ende zyn bloed, zyn hemel ende zyne zaligheid. Hy heeft zich met my ondertrouwd in eeuwigheid, Hy heeft zich? met my ondertrouwd door het geloof, door de tederfte? liefde-banden, en door de geheimvolle mededee» ling van deeze hemelfche gaaven. EN zoud' ik deezen liefften Vriend my niet wederom geheel en al overgeven? Hem niet tederO hartigs*  ( 2IO- ) fiartigst lief hebben? Hem niet alles, wat ik bea en heb, tot een eigendom opofferen? Ach neem Gy myn hart voor U: heilig U alle de béwegingen, de aandoeningen, de gedagten en de voornemens van mynen Geest. Neem Gy dit lighaam voor U, het welk Gy door Uw bloed gekogt, en met Uwe genadige inwooning verwaardigd hebt. J3ewaar my geheel en al voor U, heilig en onbeImet: maak my U tot een tempel: gebruik my naar Uwe beste oog-merken: leid my ten allen tyde volkomen naar Uwen raad. U wil ik dienen; geen lusten, geen weereld. Tot Uwe eer wil ik alle myne krachten hefteden, Uwen roem met mynen mond verkondigen: in mynen Geest fteeds aan U gedenken, gaarne van U fpreken, veele Zielen tot U door myn voorbeeld overhaalen, mar U fteeds hygen, tot U vaak zuchten, op U alle myne gedagten bepaalen. Geef, dat ik fteeds U eigen zy, In Uwe volheid my verbly, En eeuwig trouw mag blyven. Op dat nooit Duivel, Dood, of Zond' Vernietigen 't vernieuwd verbond, Nog my van U afdryven. Dan wil, Ik ftil V aankleeven, In U leven Duizend kwaaden, Om Uw' liefde alleen verfmaadea* Laat my, gefterkt aan Uwen dis, Door kracht van deezen honig, fris Mya  ( itt ) Myn pelgrunfchap volenden. En nooit Egiptens vleesch-pöc fnoöcs Van U, het rechte hemel-broodj Myn hart cn lust afwenden. Amen! Amen! .Staaf Uw trouwe; Want ik bouwe Op Uw waarheid; Wyl 't Uw woord en zegel klaar zeidt. £3* %^®®t i&4tè%^4^m®&m<&&& L Vi SCHEP IN MY, O GOD! EEN NIEUW HART, ENDE VERNIEUW IN HET BINNENSTE VAN MY EENEN VASTEN GEEST. PS. LI: ta» * * .* , GELIEFDE Vader en Schepper! neem uit my weg alles, wat U mishaagt, en Uwe vereeniging met myne Ziel mogt ftremmen. Reinig my van alle myne ongerechtigheid. Dood, door dé kracht van Uwe liefde, in my alle onheilige begeerlykheden, alle fnoode lusten, en met Uwe Wetten onbeftaanbre bewegingen van myn hart; Verander myne oog-merken,., en geef my,' cin op 'U voornaamelyk alle myne gedagten bepaald te mogen 'hebben. Verwek in my nieuwe' ondervindingen, nieüwe neigingen, nieuwe voornemens toe allerlei loflyke Werken. Geef; dat ik all wat goed is, vüurig lief hebbe,- all wat kwaad is^ ernftig en altyd haate: dat ik U boven alles hoog achte, U O a fieetks!  C ) fteeds vreeze, met U in myn hart en myne overdenkingen my vaak bezig houde: dat ik wellust en nydigheid, gierigheid en onrechtvaardigheid,' toorn en wraak-zucht, en alle Zonden van harte vliede: dat ik aandoe de innerlyke bewegingen van ontferming, zagtmoedigheid, nedrigheid, liefdeen rechtvaardigheid: dat myn Ziele met U vereenigd, myn lighaam U tot een reinen tempel, myne geheele natuur Ü geheiligd, en tot eene welbehagelyke offerande gebragt werde. BEWAAR my by deeze gedagten, myn God! van nu af tot in alle eeuwigheid. Geef my die ftandvastigheid in de deugd, dat ik niet heden ü gehoorzaamheid beloov' en trouwe zweer; en morgen trouwloos mynen eed wederom breeke; maar in tegendeel dagelyks en geduurig in de heiligmaking voortgaa, en die voleindige in de vreeze Gods. Altyd zy dat myn toeleg, dat ik beter worden, waaken, bidden, en in all het goede toenemen moge: dat ik in verzoekingen pal ftaa, in den dood gemoedigd overwinnen, en eindelyk door Uwe genade een geheel nieuw mensch. worden moge. ACH! fchep in my, oGod! een rein hart, vernieuw in het binnenfte van my eenen vasten Geest: verwerp my niet van Uw aangezicht, en neem Uwen Heiligen Geest niet van my. Amen. LVI. HEEFT  ( "3 ) L V I. HEEFT GOD MY ZYNEN ZOON GRSCHONKEN, HOE ZOUDE HY MET HEM MY NIET ALLÉ DINGEN SCHENKEN? ROM. VIII: 3*- U7l KON ik wel grootere bewyzen van Gods liefde verwachten of verlangen? Door het lighaam en het bloed van zynen Zoon vereenigde Hy zich met my! Dies ben ik thans verzekerd, dat Hy alle fchulden van myn leven van my heeft genomen, dat Hy my den vreede, door Jefus a?.ngebragt, heeft gefchonken, en my tot een waardig voorwerp van zyn Gödlyk welbehagen gemaakt. Het bloed van Jefus Kristus, Gods Zoon, reinigt my van alle Zonden. De kracht van Hem, wien alle dingen onderworpen zyn, is machtig in my. Door Hem gefterkt, hoop ik myne lusten te beteugelen, de Zonden te myden, en de ftem van waarheid en deugd voortaan getrouwer en ftandvastiger te volgen. Heelt God my zynen Zoon gefchonken, en zal Hy niet ook, in en door Hem, den wil en de kracht my fchehken, om naar zynen wil Godzalig te wandelen, en eens eeuwig Zalig te worden. ZOU myn hart dan verflagen zyn onder de bekommeringen van deeze myne moeyelyke vreemdelingfchap? Zou die God, die my het allerdier, O 3 baarfte  ( "4 ) baarfte onderpand van zyne genade gaf, niet ook die geringe toegiften van verganglyke goederen voor dit leven op aarde my fchenken? O! dat ik flechts op Hem hoope: en ik zal geholpen zyn. LOOFT dan den Heere, gy, zyne heiligen! Loof Hem, myn geest! yan Hem vertroost, van Hem beweldaadigd: die den Heere vreezen, hebben geen gebrek. Het goede en weldaadigheden zullen my volgen alle myne dagen, ik zal in de zaiige vereeniging met Hem blyven voor altyd. Indien myn Verlosfer in my is, wat zou my nog ontbreken? Indien God voor my is, wie zal tegen my zyn. Frees niet, zegG Hy, Ik ben met U: wyk niet, Ik ben uw God: Ik fterk u, ik onderhoud «, door de rechte-hand myner gerechtigheid. Amen. Ja! vervul Gy dit woord Uwer genade aan my: ik laat U niet, ten zy Gy my zegent. L VII. ZOO DIKWYLS GY VAN DIT BROOD ZULT EF.TEN, ENDE VAN DEEZEN DRINKBEKER ZULT DRINKEN, ZO VERKOR, DIGT DEN DOOD DES HEEREN, TOT DAT HY KOMT. i KOR. XI: 26. feTi goeken. RUST  ( 227 ) RUST Gy, door Uw woord, my vat met 'dé noodige krachten, om in alie g^ede werken ryk te worden. Geef my den Geest der lydzaamheid, der ootmoedige zelfs vernedering, der bedaarde vriendelykheid, der grootmoedige vergeving, der edele bermhartigheid, der ongeveinsde broederliefde. Geef my die fterkte van Geest, om over my zëlven te heerfchen, mynen toorn en driften; te beteugelen, wellustige aandoeningen te fnuiken, over de bewegingen van nydigheid te zegepraalen, en myn ganfche hart, door eene geduurige waakzaamheid in eene naauwkeurige orde te houden. BEPAAL Gy zelve myne vrye keuze tot alles wat goed, wat Ioflyk, en U welbehagelyk is. Vervul myn hart met de ondervindingen van Uwe Godlyke liefde, dat ik, daardoor gelterkt, in flaac zy, om alle zwaarigheden te overwinnen, die mynen yver in het najagen van goede werken zouden verflaauwen of ftremmen kunnen. Doe my der waarheid, tot den dood toe, getrouw blyven, en onverzetlyk aankleven: dat menfchen-liefde noch vreeze, voordeel noch nadeel my van mynen plicht, van het geene recht is, afbrengen: dat ik ten allen tyde niets zoo hoog achte, dan Uwé genade, en eene reine Konfciëntfie. Myne Ziele zy tog, zoo veel maar immer mogelyk is, met haare gedagten op U bepaald: myn'lighaam zy U eene» geheiligde wooning: myn geheele wandel eene U behagelyke offerande, ende een geduurige Gods-dienst. VERLAAT my niet', myn Vader! met Uwe Godlyke hulp. Geef my ten allen tyde den goeden,-1 P s wil,  ( 228 1 wil, en tevens het krachtig volbrengen. Verliche my, vertroost my, onderfteun my, verheug my. Heilig, door Uw Godlyk woord, my geheel en al, dat myn Geest, benevens myne ziel en lighaam onberispelyk bewaard werden tot den dag der toekomst van mynen Heere Jefus Kristus, die alsdan ook myn vernederd lighaam veranderen, en aan zyn verheerlykt lighaam gelykformig maken zal. HOE zal ik, o! hoe zal ik U dan pryzen, wan» neer myn Geest naar alle zyrte vermogens vernieuwd, naar alle zyne aandoeningen en werkzaamheden verheven, naar Uw beeld volmaakt zal herichapen zyn! Hoe zal ik my dan juichend verheugen, wanneer myn lighaam, tot' onfterflykheid lierfteld, tot Uwen troon zich verheffen zal! Wanneer ik dan, als een geheel nieuw mensch, LV/ vervrolykend aangezicht voor eeuwig aanfchouwen zal! Ainen.; LX 11. WELBERAADENÉ AFZONDERING VAN DEEZE WEERELD. Stelt u deezer weereld niet gelykformig, ROM. XII: 2„. * * * MYN God! die in Uwen geliefden Zoon my van de weereld uitverkoren hebt: Heere leius» die wel eer tot Uwe lievelingen zeide, en- a 4 . de  ( 229 ) de door hun'ook tot rny gezegd hebt: Gylieden zyt niet van deeze weereld;. gelyk ik ook van deeze weereld ■niet ben: (f) ik prys U met myn ganfche hart, dat -Gy uit den ongeregelden wandel der geenen, die kinderen der weereld genoemd worden, my genadiglyk hebt uitgevoerd, ende my op de wegen Van orde, van recht en deugd en heil geleid hebt. WAARHEEN zoud' ik wel geraakt, hoe diep, helaas! vervallen zyn, by aldien Gy my aan my zeiven, aan de driften van mynen verkeerden wil had overgelaaten? En hoe fchielyk zoud' ik wederom te rug deinzen, zinken, en omkomen, wen Gy, voor een oogenblik flechts, my Uwe onder.fteunende hand onttrokt? Maar al te licht, helaasi word een menschlyk hart, dan eens van zyne eigene begeerlykheden, dan ook eens door kwaade voorbeelden misleid, om zich naar de zondige gewoonten eener weereld, die in het hooze ligt, en naar den heerfchenden bedorven fmaak der tyden te fchikken: of zich wel uiterlyk en in den fchyn Hechts van de weereld aftezonderen, en echter den ydelen zin van ongebeterde menfchen inwendig te behouden? RUK my dan, door Uwen Geest, uit alle die Verbindtenisfen, die my voor myne Ziele nadeelig jsouden kunnen zyn. Geef my die voorzichtigheid, dat wel wikkend onpartydig oordeel, om wel te kunnen onderfcheiden, wat naar de gewoonten van het land, en de tyden, in welken ik leef, fcondig, of wat onfchuldig is: ten einde ik niet P 3 door I CD JOH- XVII: 16.  ( 230 ) door eenen flechts vroom fchynenden eigen-zin van geoorloofde gebruiken my verwydere, en door de afwyking van plaats grypende, en op zich zeiven onfchuldige zeden my ter belaching bloot ftelle, en fpotteren aanleiding tot lastering geve. VERSTERK my tevens, en bevestig in my dat gemoedigd befluit, om door geen gewoonte my immer tot eenige lichtzinnige handelingen te laaten verleiden: om tegen alle fchandelyke voor-oordeelcn my met wyze deftigheid te verzetten: om nimmer iets te doen met dat ydel oogmerk, om Hechts menfchen te behagen: om my niet te veel en te dikwyls in de gezelfchappen van ledige menfchen te begeven: om niet door onnoodige verilrooyingen de rust van myn gemoed te verftooren, of van myn beroep my te verwyderen. Wees Gy, daarentegen, myn God! my altyd meer, dan de geheele weereld. Aan U in de eenzaamheid te denken, met de wonderen van Uwe macht, U. we wysheid en Uwe goedertierenheid mynen Geest te onderhouden: door de vernieuwde herinneringen aan het zoen-offer van Jefus Kristus den vreede myner ziele te bevestigen, in een eenzaam gebed met U te fpreken, ende tot U te zuchten: dit, ach! dit zy myne grootlle lust, myn hemel op aarde! t WAT behoef ik my dan aan all het oordeel vaa menfchen te kreunen, wen ik maar recht doen» en U behagen mag? Hoe gemaklyk kan ik dan de gunften, ende den roem by menfchen ontbeeren,, wen ik Jw kind ben, en met een geloovig toebe- trouwefl.  C 23r ) trouwen, by eene bewustheid van myne oprechtheid zeggen kan: "Wel aan, myn getuige is in den hemel, en die my kent, is in de hoogte!" Ja, by aldien ik alleen menfchen behaagde, dan was ik geen dienaar van Kristus. EN zoud' ik my immer fchaamen, vroom te zyn, U, mynen God, voor alle weereld te belyden, en door het onverzetlyk voornemen van eenen heiligen wandel voor een iegelyk openbaar te maken, dat ik Uwe geboden hooger, dan alle weereldfche gewoonten, achte? Gy immers, Gy alleen zyt myn Rechter, geen gewoonte van deeze weereld, geen fterflyke menfchen. Voor Uwen Rechter-ftoel moet ik, moeten alle menfchen eens openbaar worden, en rekenfchap geven, ook van all het geene naar ingevoerde zeden en gewoonten gehandeld is. En hoe ydel, hoe min verfchonend zal dan die verontfchuldiging zyn met eene zoo genaamde gewoonte, met de gebruiken en mode van onze tyden, van ons volk. Neen! o neen! Gods woord en getuigenisfen moeten myne raadslieden, het richt-fnoer van alle myne handelingen en mynen ganfchen wandel zyn. Ik zal fpreken en doen, wat Gy geboden hebt, en op Uwe wegen zien. Ik zoek U met myn ganfche hart, laat my tog van Uwe geboden niet afdwaalen. Achf dat myne wegen gericht werden om Uwe inzettingen te bewaaren! (*) MOGT, o mogt dat groote voorbeeld, de bron van alle deugd, de Vriend myner Ziele my P 4 altyd ■ C*i ÜSALM CXIX; 24,10. ij, j,  ( 23* } altyd voor het oog zyn, en myn geheel hart naai zynen wil geplooid worden! Mogt ik een Geest en een zin met Hem zyn, in zyne denkwyze my verzet, zyne neigingen in my overgedrukt vinden, op zyne bedoelingen myn oog hebben, zyne voet, Happen drukken, en door zynen Geest bezield leven! Gp dat ik in zyne liefde my verheugen, door zyn lyden en zynen dood my vertroosten, en door (le betrachting van zyne heerlykheid met levendige hoop en heilige vreugden vervuld worden moge. HOE gaarne, hoe zeer gaarne zal ik dan der weereld haare vluchtige genoegens, haare ydele beuzelingen laaten, wen myne Ziel door die zui, vere genoegens van het geloof verkwikt en verzadigd word? Hoe gemoedigd zal ik dan zelf de verachtingen en den fmaid van ydelgezinde menfchen verdragen, wen ik de heuchelyke goedkeuring en waare eer by God, het kenmerk zyn er kinderen» het onderpand van een eeuwig erfdeel, het ge, loof, de liefde, en de welgegrondde hoop op eene eeuwige heerlykheid genieten en wegdragen mag. Ach fchenk my dit o God! bewaar het'in my door de kracht van Uw machtig woord, en Uwen aimachtigen Geest, tot het U behagen zafj my te ontbinden, en uit deeze booze'weereld my pptenemen in Uw eeuwig koning-ryk. U zy ee£. en heerlykheid, in eeuwigheid! Amen.  ( 233 ) L X I I I. GEVAAR VAN AFVAL. Die meent tejlaan, zie toe, dat hy niet valk. i KOR; X: 12. Het laaste van dien mensch word erger, dan het eerfie. LUK. XI: 26. V^i fat ^ QETROUWE God! Gy hebt gehadiglyfc beJf Ioofd' dat GY mY> zoo lang ik in dit land der vreemdelingfchap, in deezen ftaat van beproeving ben, niet zoude verlaaten; maar met de machtige hulp van Uwen Geest my onderfteunen: ver; vul dan Uw woord aan my, en ftaa my nadruklyk 1 by, dat ik die menigerlei verzoekingen, onder ■ «veiicen ik hier geduurig verkeeren moet, gelukkig: moge overwinnen. ' ö 5 IK erken, en niet zonder groote vreeze, de ge1 vaaren, die myne Ziele nog geduurig omringen. : Fene weereld vol van verleidende voorbeelden, v hoe fchielyk kan die niet den zwakken mensch doen wankelen, doen vallen! Zoo veele aanleidingen tot zonden ontmoet,ik op alle myne wegen: 200 menigerlei booze gewoonte trekt my tot voo£ge, en van overlang reeds by my verfoeide, zon;den wederom te rug: de begeerlykheden van myn ;f$ea verderven, hart prikkelen en porren my: en ft dq  C 234 ) ile onzichtbre vyand van all het goede Iaat nooit fia, my zoo veele verborgene ftrikken te zetten, om my in zyn warr-garen te vangen, om my te bederven. ACH! myn Vader, myn Befchermer! ftaa, in alle deeze gevaaren, my nadruklyk by, dat ik het kleinood niet verlieze, het geene Gy in Uwen Zoon my gegeven hebt. Wat zouden alle myne pogingen, tot myne verbetering en heiligmaking, my baaten, by aldien ik eens wederom van de baan der God-vrucht zou afwyken? Hoe fchandelyk zou het zyn, wen ik, na zoo veele weldaaden, van U, o myn God! my bewezen, ondankbaar: wen ik, na zoo duure eeden, met welkeh ik U zoo vaak trouwe zwoer, mein-eedig zou worden? Zoud' ik niet daardoor op die bedroevende gedagte moeten komen, dat myn hart nooit oprecht voor U geweest was: dat ik nooit waarlyfc door het geloof een kind van U geworden ware: dat ik flechts uiterlyk met geveinsde vroomheid, en de gedaante van Godzaligheid, U gediend had? Ach hoe verfoeyelyk moet een huichelaar, een fchyn-heilige bedrieger in de oogen van den Alwetenden God zyn! DOORGROND my dan, o God! en ken myn hart, beproef my, ende ken myne gedagten: zie, of ik op een fchadelyken weg ben, ende leid my op den eeuwigen weg, den weg, die U behagelyk is. Wee! wee my tog! hoe allerongelukkigst zoud' ik zyn, indieij jk de aangenaame rust van mynen Geest wederom» Verliezen zou, die ik door het geloof in mynen yerlu*:  ( 235 ) Verlosfer thans ben deelachtig geworden! Doof het geloof in Hem ben ik van alle fchuld vry gefproken, heb ik den zoeten vreede der Ziele gevonden, die alle verftand te boven gaat, kan ik zonder vreeze in de handen van mynen geliefden Vader my altyd overgeven, kan ik van Hem hier all het goede, en hier na eene eeuwige Zaligheid veilig hoopen en verwachten. En dit ge- ^ DIT geluk zou ik nu wederom vaaren laaten — lichtzinnig vaaren laaten— om eene fnel voorby vliegende lust, om eene hand-vol eer, om een ras verdwynend goed vaaren laaten Den rechtvaardigen God zou ik tot geduchte wraak tegen my wederom in het harnas jagen zyne ver- vaarlyke gramfchap tergen en verbitteren zynen Heiligen Geest moedwillig wederftaan en bedroeven— en my zelverr in het gevaar ftorten, dat myn hart eindelyk in de zonde verhardt, van de Godlyke genade verfteken, aan zyne eigene boosheid overgegeven wierd! in eenen verkeerden zin. (overgegeven wierd! — Wee my! wee dan my! — iHoe ras kon de dood, in zulk eenen rampzaligen toeftand, my overvallen, onbereid overvallen!—. Welk een ontzaglykst lot zou dat voor my zyn, eeuwig verloren te gaan, eeuwig van God verwor. pen te zyn! ACH! myn Vader! hebt Gy het goede werk ia iny begonnen, volvoer het dan ook tot aan myn Zalig einde. Verwek Gy tog dagelyks en telkens yan nieuws in my dat voornemen, om ü boven «- U .V ] alles  ( 236* ) "felles lief te hebben: om iedere zonde, hoe gering ze ook fchynen moge, ernftig tegenftand te bieden: om alle fnoode begeerlykheden, terftond m haare eerfte beginzelen te fmooren: om alle gelegenheden tot zonde zorgvuldig te myden: om fteeds tegen my zeiven, en tegen all, wat kwaad is, te worftelen: om te waaken en te bidden, ten einde ik niet in verzoekhig valle, en de overwinning, den zegepraal voor eeuwig derve. « UW Godlyk woord zy myne loop-baan, Uw Geest zy myn leids-man op alle myne wegen. Doe nry, bermhartige Vader! hier door gewaarfchouwd en vertroost, gefterkt en verkwikt worden: dat ik de weereld, en all wat voor getroetelde zinnen aangenaam en ftreelend is, blymoedig verzaake: dat ik in U myn hoogfte vergenoegen, myne rust •en mvne Zaligheid zoeken en vinden moge: dat ïk van alle befmettingen des vleeschs ende des ccests my reinigende, de heiligmaking volyveng •La-en, en in de vreeze Gods voleindigen moge: tot ik eens, aan myn einde, in de taal van eenej Uwer getrouwe knechten,- vol van dankbaarheid •ende van troost, zal kunnen uitroepen: Ik heb den ■goeden ftryd geftreden, ik heb den loop geëindigd: heb het geloof behouden: voorts is my weg-gelegd dt ■hoon der gerechtigheid, die de Heer, de fecktmtt® Rechter, die myn Jefus my geven zaU ■  C 237 ) L X I V. DE GODLYKE INWOONING IN DE ZIELEN DER GELOOVIGEN. aida b : \* • '* * - yiiim oo5 ff3 ,1: iyteBWjToois >U n99& jéri -I'■'«■«■ XfERHEVENE God! Gy woont in - de hqóg»ï ▼ ende in het heiligdom: Gy, wilt echter ook woonen, by hun, die verbryzeld. van harte, endes verflagen van geest zyn: ik dank U vóór. die grootte genade, die Gy, door deeze naauwe vereenigingmet de zielen Uwer geloovigen, ons geliefde te, bewyzen. Wy zyn, Onreine, en van natuur bedor-vene menfchen. En Gy, o Allerheiligfte! hebt Ej' zoo naauw met ons willen vereenigen! GELOOFD moet' Gy dan zyn, o Vader! voojtV naamelyk ook, dat het U genadig behaagde, ookï myne Ziel voor U tot zulk eene wooning te bereiden: dat Gy my door Uw woord verlicht, her geloof in myn hart verwekt, het zelve gereinigd * met heilige bewegingen en met eene kindeïlyfce? liefde t' Uwaarts vervuld hebt. Ach! dat ik zoo j n-alaatig geweest ben in het gebruiken der middelen, door U my genadig verleend, om deeze geheim-volle en heilzaame vereeniging met Ü geduurig meer te bevorderen, naauwer en .vaster te doen/ worden. Ach! dat ik Uwen Geest, door. het koes-4 teren van fnoode begeerlykheden, zoo -vaak verdreven :_dat ik U.-nietjnet meer yver üj het, gebed j gezogen  ( 238 ) gezogt: dat ik het lighaam en bloed van Uwen Zoon niet altyd met die eerbied-volle indrukken ontvangen, en my te nut gemaakt; maar, helaas! de werkingen van Uwen Heiligen Geest, door myne traagheid in het goede, in my zoo vaak geftremd heb! BILLYK onttrok Gy my dan nu dat dierbre pand, het geen ik zoo kwaalyk hefteed, en zoo ■weinig op woeker gelegd heb. Maar ach! myn God! verwyder U tog niet van mynen buiten U voor eeuwig verlooren Geest. Vervul Uwe belofte aan my: Ik zal in hun wooneri, en onder hun wan. delen: Ik zal hun tot een God, ende zy zullen my tot een volk zyn. Ondertrouw U, gelyk Gy beloofde, met my, in eeuwigheid: verbind U aan my door de ondervindingen van Uwe liefde, door de vertroostingen van Uwe genade, door Uwe bermhartigheden. Nimmer zal ik nalaaten, dit bewys van Uwe Vaderlyke goedertierenheid te roemen, nimmer iets hoogef waardeeren, nimmer naar iets zoo zeer verlangen; dan naar deeze naauwe gemeenfehap met U, mynen geliefden Vader. O! welk eene Zaligheid, wen myn God by my js! Welk'eene verhevene waardigheid, wen myn geest en lighaam een geheiligde tempel van her Allerhoogfte Wezen zyn! Wie zal my kunnen befchadigen, wen de Almachtige my zoo naby is? Wie zal my onderdrukken, wen zyne hand my onderfteunt? God is myn heil: ik ben veilig, en vrees niet; want God is myne fterkte en myne fcefcherming* Hy onderfteunt my, wanneer ik ia hec  ( 239 ) kêt goede verftaauw: Hy vertroost my, Waffï neer ik bekommerd en moedeloos ben: Hy ver. heugt my, wanneer ik in deeze myne ellendige vreemdelingfchap geen wezenlyk, geen duurzaam vergenoegen vinden kan. Ik ben vrolyk é den Hes. re, ende myn Geest verheugt zich in mynen God; want Hy heeft myne Zonden van my weggenomen: Hy heeft de kleederen des heils my aangedaan, ende met onfchuli en gerechtigheid, door het geloof in Kristus, my be* kleed. IN Hem, mynen Godlyken Middelaar, heb ifc den vreede gevonden, dien de weereld my niet; geven kon: Tn Hem ben ik een kind van mvnerï God, een vriend, een lieveling van God gewor* den. De liefde Gods is in myn hart uitgeftort door den Heiligen Geest. De ftreelende ondervindingen der vriendfehap van mynen lieven Vader verkw!kken myne ziele: zy bevreedigen myne wen^ fchen, en voldoen myne begeerten: zy flerken my in het voornemen tot loflyke goede werkenverheffen my boven alles, wat aardsch en vei ganglyk is. Dies ik dikwyls tot my zeiven ze^erf mag: Voor God is myn onflerflyke Geest gefena pen en beftemd: om hem voor God te heiligen* heeft myn Heiland zyn bloed geflort. HIEROM wil ik dan alles, wat tydelyk is, al* in een vluchtig voorbygaan, en met myne zinnerr flechts behandelen; myn hart daarentegen alle? myne gedagten en begeerten zullen tot God vér ^ heven, op God bepaald zyn.' Myn God is myn. en ik ben zyn. Hem wil ik eeren door myLa waj#  ( ' HO O ^andeï: Hem wil ik. liefhebben met myn ganfché hart: op Hem wil ik myne hoop vestigen: van Hem alle myn? hulp verwachten. En Hy • Hy verheugt, Hy bemint, Hy vertroost my, myn geliefde Vader. Hy doet men, ende wooning by hem maken." ' ACH woon dan eeuwig in myne Ziele, o God de*  ( 24i ) des Vreedes ende der liefde! Bereid my geduurig' meer ende meer, om Uwe gemeenfehap waardig te zyn. Verwyder, door Uwen Geest, alle onreine bewegingen uit myn hart. Heilig my geheel' en al, ten einde Gy genoegen hebben kunt, om in my te blyVen, ende myn hart, Van natuur'wel geheel onrein, maar door Uwe liefde gereinigd, U altyd moge behagen. Ik laat U niet, ten zy Gy; my zegent. Ik geef my geheel aan U tot eene, offerande en een eigendom over. Ik leef, dog mi niet meer ik; maar Kristus leeft in my: en hec geene ik thans leef in het vleesch, dat leef ik door het geloove des Zoons Gods, die my heeft' lief gehad, ende zich zeiven voor my heeft overgegeven-. 2IËT! de tabernakel Gods is by de menfchen, ehdi Jf?y zal by hun woonen: ende zy zullen zyn volk zyn* isnde God zelve zal by hun» ende hun God zyn. - L X V. ©M DE GA AVE VAN AANDACHTIG TE BIDDEN. tcP! tan d GY ziet, myn God! het Oprechte verlangen van myn hart, het welk zoo zeer wertècht, om tnet U in het gebed zoo te kunnën fpreken, als ^et U aangenaam is\ maar Gy kent ook, en onein-Q dig  ( 242 ) dig beter, dan Ik zelve, die traagheid, die in dee* fcen my aankleeft, die kpel-zinnige onachtzaamheid in deeze heilige gefprekken met U, die my zoo eigen is. Hoe licht verftooren my de gedagten aan aardfche bezigheden, wen ik voor heb, aan U ende den hemel te denken! Hoe ras verftrooyen zich myne zinnen in de zichtbre dingen , die my omringen, wen ik my bepaal, om myne aandacht met het onzienlyke en eeuwige dingen bezig te houden! ACH! ik fchaam my, myn God.' hartelyk voor Uw aangezicht, dat myne liefde tot Ü, myn eeni* en hoogfte goed, nog zoo vuurig niet is, dan ze Wel zyn moest: dat myn hart nog tusfchen U en de weereld heen en weder geflingerd word: dat myne ziel nog niet geheel met U vervuld is; dat alle myne begeerten, neigingen en harts-togteo aog door Uwen Geest niet geheiligd zyn. TREK dan, ach trek Gy my tot U, dat ik U vuuriger lief hebbe. Stort in myne ziele uit dén Geest des gebeds, den Geest der fterkte ende der Vreeze Gods. Laat, wanneer ik bid, alle myne gedagten zodaanig aan U gebonden zyn, dat geen verganglyke dingen 'er kunnen indringen* Trek myne zinnen van derzelver verftrooyingen onder het fchepzel zoodanig af, dat ik niets zie, hoore, bf verneeme, het geene my, in myne ootmoedige zamenfpraaken met U zoude kunnen belemmeren^ of myne aandacht verbysteren. Uwe hooge majeJ fteit, die by my tegenwoordig is, bewaare my fteeds ia kinderlyke eerbiedigheid; het aandenken aan  ( 243 ) aan Uwe almacht en wysheid, aan Uwe gocdeme^ renheid en troüwe beziele myn geloof en myne hoop: het bezef van Uwe ontfermende liefde, naar welke Gy Uwen eenig-geboren Zoon niet verfchoond, maar Hem voor my in den fmertelykfcen dood hebt overgegeven, doortrekke myn geheele hart met, en ontfteeke het in eene vuurige wederliefde. Uw Heilige Geest verwekke, door de krachtige werkingen van Uw woord, in my die Verborgene, die onuitfpreeklyke zuchtingen, die Gy, Heere! alleen kent, en met overvloedige vreugden beloonen zult. Dus moete myne ziele veel opwaarts klimmen, boven de aarde zich verheffen: Jefus in het geloove zien ter rechte-hand Gods; en deszelfs troost-volle en altyd krachtige voorfpraak voor ons verlorene zondaaren ondervinden. ENo! welk een troost is het voor my, dat Gy, o Vader! om zynen wil my altyd, wanneer het voor my heilzaam is, te verhooren, beloofd hebtr dat Gy, door Hem zelve my het bevel en tevens de verzekering gegeven hebt: "Bidt, en gy zult „ ontvangen, op dat uwe vreugde volmaakt zy!" Deeze is tog onze vrymoedigheid, die wy tot God hebben, dat, wanneer wy bidden naar zynen wil, Hy ons hoort. De Heere is naby allen, die Hetn aanroepen, die Hem aanroepen in Geest ende in waarheid: Hy doet het geene de God-vruchtige begeeren, en hoort hun geroep.' Amen. 'De Heere verhoore myne item: myn gebed kome voor zynen troon, en werde van Hem aangenomèn. Ja! de Heere hoort het zuchten der ellendigen: myn hart is verzekert, dat Hy 'er op merken zal.. Amen. £"&C Q 2 LXVL DE  ( 244 ) L X V I. £>E ZIN, ÏN WELKEN ELK KRISTEN HET ONZE VADER GEDUURIG BIDDEN MOEST, KORTELYK UITGEDRUKT. 5tf» ttfï k?» ONZE Vadet, die in de hemelen zyt! Eeuwige4 almachtige goedertierene God! van wien hec ïieel-al afhangt, diens de hemel is ende de aarde, tnet alles, wat in en op dezelve is. UW naam werde geheiligd. Ach dat deeze Uwe Jiooge eigenfchappen recht erkend, van alle Uwe fchepzelen geprezen, van ons menfchen, ook van my, door eenen heiligen wandel verheerlykt wierden. TJW koning-ryk kome. Uwe kristelyke kerk wer-» de hoe langs hoe meer onder alle volken uitgebreid, onder ons bevestigd, en Uw onzienelyk ïyk, in gerechtigheid, vreede en vreugde in den Heiligen Geest beftaande, werde ook geduurig ira anyn hart opgerecht. VW wil gefchiede, gelyk van de Engelen en uitverkorenen in den hemel, alzoo ook van ons op aardei dat wy in Uwe geboden wandelen, aan Uwe leiding ons Iydzaam onderwerpen, en met eene ftille bedaardheid all het overige van U verwachten, ONS  ( 245 ) . ONS dagelyks brood geef ons heden. Niet om over» vloed, maar om onze nooddruft bidden wy. Schenk ons gezondheid, neering, geluk, eer, vreede en vergenoegdheid, zoo veel als U behaagt, en mee het waare welzyn van onze zielen beftaanbaar is. VERGEEF ons onze fchulden, gelyk ook wy ver ge* •yen onzen fchuldenaaren. Hiermede vergeef ik allen, die my beledigd hebben. Ach vergeef my, om Kristus wil de groote fchuld myner zonden: geef my een verzoenlyk hart en door het geloof vree* de in myne Konfciëntfie, LEID ons niet in verzoeking. Staa my, ende alle Kristenen by in de veele verzoekingen van dit leven, dat wy door vrees noch liefde, door overvloed noch gebrek tot zonde verleid werden. Laac de verzoeking niet gaan boven ons vermogen. MAAR verlos ons van den boozen, van all het iwaad en 'r. geen voor ons heil nadeelig is. WANT Uw is het koning-ryk. Gy zyt de groote 3R.egeerer der weereld, en vooral van Uwe kerk op aarde. Van U alleen kan, ende mag ik dit alles, en voorts all, wat my ontbreekt, verwachten. Uwe is de kracht ende de heerlykheid, in eeuwigheid*, idmen. Q 3 LXVII. VAN  ( 246- ) L X V I I. VAN DE KRACHT ENDE DEN ZEGEN DES GEBEDS. Myn gebed is tot 77, in den tyd des welbehagens. I PSALM LXIX: 14. VVTELK een groot voorrecht heeft myn God my, gelyk ook allen zynen kinderen, gefchonken , dat ik, in ftille zamenfpraaken met Hem, myn hare en alle myne zorgen in zynen Vaderlyken fchoot mag uitftorten! En wie ben ik, o Allerhoogfte! ik aarde, ftof en asch, dat ik my verflouten durf, om tot U te fpreken? En Gy vergunt my niet alleen deeze toenadering tot Uw heiligst aangezicht; maar Gy noodigt my zelf.ook zoo vriendelyk daartoe, niet alleen; maar Gy beveelt'het my ook, om van U te bidden, all wat ik noodig heb: Gy dringt nog te meer my daar. toe, door de plechtigfte verzekeringen, van my zoo vaak te zullen verhooren, als het met Uwe Wysheid, en met myn eeuwig heil beftaanbaar is. VOOR deeze Uwe onuitfpreeklyke liefde, o myn God! dank en prys ik U van myn ganfche hart» Ach! by aldien het gebed niet onze troost ware, hoe veelen Uwer kinderen zouden niet wel vergaan zyn in hunnen druk, in hunne ellenden? Maar dit Uw troost-volle woord, dit bemoedigt, dit  ( 247 ) dit verfterkt, dit verheugt,Uwe geloovigen, e& ook myne buiten U verlaatene en kwynende ziel» WANNEER myne Konfciëntfie my de zonden der voorledéne jaaren verwyt, wanneer myne da« gelykfche trouwloosheden en mis-flagen my met onrust, fchaamte en. berouw vervullen: dan vlied ik in het gebed tot Uwe bermhartigheid, en vind door Kristus rust voor myne benaauwde ziel. —« Wanneer myn gemoed door zorgen en- bekommeringen gekweld en geteifterd word, en ik nergens op aarde de noodige hulp kan uitzien: dan kom ik in het gebed voor den troon van Hem, die hemel en aarde, die ook myne lotgevallen regeert, die alles, wat my wedervaart, tot myn best, door zyne almachtige beftuuring, zal doen medewerken. Aan deezen Vriend kan ik, in geheime zamenfpraaken des geloofs, myn ganfche hart veilig aanbetrouwen; Hy kent de heilzaamfte middelen om my tc redden: Hy bezit den besten raad, om my dien ,te geven: Hy beituurt myne gedagten, om den fcesten weg te verkiezen en te gaan. DIKWYLS verkoelt de liefde jegens God in fes* TTVE Heer is myne fterkte, ende myn fchilcL A-/ Op Hem heeft myn hart vertrouwd, ende ifc ben geholpen: Dies verheugt zich myn Geest, ende met mynen psalm zal ik Hem pryzen. AL verhief zich een onweder, zo vreest myn hart echter niet. Want God de Heer ftilt hec bruizen der zee: Hy doet haare onftuimige golven bedaaren. Erkent dat Jehova alleen God is. GY, Heere! bedekt my onder de fchaduw Uwer hand, dat geen kwaad, hoe groot, en hoedanig ook, my kan genaken. De Heere der heir-fchaaren is met ons, de God Jakobs is ons een hoog vertrek: Hy bedekt my in zyne hut ten tyde yan kwaad ende van gevaaren: Hy bewaart alle myne beenderen, niet een van die zal 'er verbroken worden. HET verderf, dat op den middag verwoest, za! my niet treffen: de pylen der pest, die in het donkere voortfchieten, zullen my niet raaken. Wen menfchen tegen my woeden, zal God voor mjjr eer behaalen: en hoe grimmiger hunne boosheid is, zo is Hy ook nog gewapend, GEr  GELOOFD zy de Heere; want Hy hoorde de Item van myn fmeeken Hy heeft my verlost van den dood, Hy heeft my verlost van de heil. Dood! waar is uw prikkel? Hel! waar is uw verderf? Gode .zy dank, die ons de overwinning geeft door onzen Heere jfefus Kristus. Hallelu-jah. L X X V. BEVINDELYKE DANKBAARHEID VOOR DE VERHOOR ING VAN ONZE GEBEDEN. * * * ÏK verheug my, ende ben vrolyk in en loof Uwen Naam, o Allerhoogfte! Gy zyt de hoorer des gebeds, dies zal alle vleesch tot U komen. Toen deeze ellendige riep, hoorde de Heere, ende holp hem uit deszelfs nooden. Die Hem aanloopen alseen water-ftroom, hunne aangezichten zullen niet befchaamd worden. Genadig ende bermhartig is de Heere, langmoedig ende groot van weldaadigheid en waarheid: Hy handelt met ons niet-naar onze zonden, Hy vergeldt ons niet naar onze ongeregtigheden. Geloofd zy die Godlyke, die bermhartige Hoogepriester, die ter rechte-hand Gods zit, die voor ons bidt. IK dank den Heere wegens zyne goedertierenheid, en wil den Naam des Allerhoogften loven. De Heer is den armen eene toevlucht, eene fchuil- plaats  ( 273 ) plaats. 5n den nood: dies vertrouwen zy tip U, die Uwen Naam kennen, 't Is goed, dat men op den Heere vertrouwt, ende niet op menfchen.^ De Heere kastydt wel; maar Hy geeft ons in den dood niet over: Hy doodt wel, maar Hy maakt ook wederom levendig. Geloofd zy God, die myn gebed niet verwerpt, die zyne goedertierenheid van my niet afwendt. Verheugen moeten zich ende vrolyk zyn, die. den Heere zoeken: zy moeten Hem pryzen, en geduuriglyk zeggen:.Geloofd zy de Heere, geprezen zy de Naame;zyner heerlykheid eeuwiglyk ende altoos. De ganfche aarde werde vervuld van zyne heerlykheid! Amen! Amen. L X X V I. EEN DANK.-PSALM. ta» tiff> iat IK zal V hartelyk lief hebben, Heere! myne flerkte, myne fteen-rots, myne burcht, myn uithelper, myn God op welken ik betrouw; myn fchild, hoorn myns heils, ende myn hoog vertrek! IK zal U verhoogen, myn God, ende Uwen Naame looven eeuwiglyk ende altoos. Wat is, o Heere! een mensch, ende wat is eens menfchen kind, dat Gy zyns gedenkt, dat Gy hem aanneemt? Leven en weldaadigheid hebt Gy my ge^evea» ende Uw opzicht heeft mynen adem be. „ S waart»  C 274 ) *aarc. Op V ben ik geworpen, van den buik mv lier Moeder aan zyt Gy myn God. Gy geeft den hongerigen fpyze: Gy verheugt hen, die bedroefd van harte zyn: Gy doet ons vrolyk roemen van de werken Uwer handen. HOE groot zyn Uwe werken, 0 Heere I Gy hebt ze alle met wysheid gemaakt, en het aardryk is vol van Uwe goederen. Onze God is m den hemel, Hy doet all wat Hem behaagt. Hy fpreekt, en het as 'er: Hy gebiedt, en het ftaat 'er. Looft den Heere, gy zyne heiligen! die Hem vreezen, hebben geen gebrek aan eenig goed. Hy verftrooit de hoogmoedigen in de gedagten van'hunne harten: Machtigen heeft Hy van de troonen afgetrokken, ende nederigen heeft Hy verhoogt: Hy verheugt de treurigen: Hy vertroost, Hy verblydt, Hy overlaadt ons met genade en bermhartigheid. WELGELUKZALIG is hy, wiens hulpe de God Jakobs is, die zyn vertrouwen fielt op Jefus Kristus! Amen. Looft den Heere; want Hy is goed, en. ée zyne goedertierenheid velduurt in eeuwigheid. Hal. ielu-jahl t XX VII. HET-  ( 275 ) HET VROLYK VERTROUWEN OP DE LIEFDE GODS. CjrY hemelen juicht nu! wees vrolyk gy aarde! God is de liefde! O hoe gelukzalig Zyt gy niet myn Geest! Hier gelukkig in God, En ginds eens in eeuwige vreugden verrukt! DE aarde is flechts ftof: 'tgoud enkel vertooning: Wellust voedt lusten, maar verzaadigt ons nooit. Kroonen, wat zyn ze? een gouden jok flechts, Eer-amien verfieren: en drukken ons dog. GEEF, o myn Schepper! my wysheid en deugd, Dan zing ik, van zorgen bevryd, als de jeugd. Trillende geest! wat bekommert gy u? God is myn Vader, Hy zorgt fteeds voor my. GOD is de liefde! dreunt hiervan gy fnaarenl ■God is de liefde! gy volgende tyden Zegt het: de fchulden vergeeft God ons all: Wysheid en goedheid is enkel zyn weg. ARMOEDE en fchade, en vlammen en boeyèn Zyn voor my niet vreeslyk; want God kan verlosten. Hy blaast flechts, en machtige heiren vergaan, Hy wenkt flechts, en weerelden verliezen 't beftaan. S 2 VER. L X X V I I.  ( 276 ) VERTROUW op den Hoogften, dan zuk gy zelf Zelf ook, wen de hemelen boven u kraken: (lachen, Wen zelf de aard-kloot zich opfpalkt en vak, Zult gy blyven kaan; wanc God u behoudt, L X X V I I I. PSALM, S WA HET GENOT VAN AARDSCHE VREUGDEN. tot H7> V7i SMAAKT ende ziet, hoe vriendèlvk de Heere is! De aarde is vol van des Heeren goederen. Gy bezoekt het land, Gy verrykt het grootelyks, Gy maakt deszelfs opgeploegde vooren dronken: Uwe voet-kappen druipen van vettigheid. De bergen juichen, de heuvelen zyn met vrolykheid aangegorde, de velden zyn bekleed met kudden, ende de dalen met koovn bedekt: zy juichen, ook zingen ze den Heere. De zoete druif verkerkt de zinnen, de weldragende vruchtboom geeft zyn malsch en aangenaam ooft. Het zaad fpruit uit, op gelukkige akkers groeit de hoop voor een toekomend jaar. Verheug u, gy aarde! wees vrolyk, gy hemel! God, myn Vader, zorgt voor my. Ge. Jioorzaamheid is beter, dan bloedige offeranden. Pffer Gode dank, en vrees den Heere. LXXIX. VER.  ( 277.) LXX I X. VERHEVENE ONVERSCHILLIGHEID OMTRENT DE WEERELD. * * * VAAR op, myn Geesi! vertrap met eenen fleren voet die ydele banden, die U aap de aarde verknogt doen zyn. Zie! niets is edel en groot, dan alleen die waardigheid, welke eene Godlyke deugd u geev-eh kan. BY aldien gy ook bergen van goud bezat, volken u aanbaden, en gy een God in de weereld ware, maar die Rechter in uw binnenfte zyn doem-vcnnis over u niet onduidelyk velde; hoe behoeftig, ach hoe ongelukkig zou dan uw lot niet Zyn! DE aarde valt weg: haare goederen verftuiven in den rook, en naakt moeten wy van hier, en voor het aangezicht van God verfchynen. Gelukkig! die den adel der onfchuld bewaart, Die vreest niet, wen de weereld ook in lichte vlammen Hond branden: die vindt in zich, wen alles fiddert en beeft, de ftilite rust der ziele, den hemel in zyne borst; want God is zyn vriend, ende zyn deel. S 3 LXXX. HET  ( 278 ) L X X X. HET TREUREN IS BETER, DAN HET LACHEN; WANT DOOR DE DROEFHEID WORD HET HART GEBETERD. PREDIK. VII: 3. TfOLZALIGST Wezen! God, myn Vader! die, * naar Uwe tederfte h'efde, en toegenegenheid tot Uwe fchepzelen, een ieder van dezelve* hy aldien hot hun nuttig ware, gaarne altyd vergenoegen en blydfchap gunt: ik weet, dat Gy ook my met een onafgebroken vergenoegen wel zoude begunftigen, by aldien een toeitand van onophoudelyke aangenaamheden met myne wezenlyke belangen, met myn waare welzyn flrookte. Want ■waarom zoude Gy anders zoo veele bronnen van vergenoegen op aarde voor my geopend: waarom zoo veele fchepzelen tot myne vreugde voortgebragt: waarom mynen Geest dus gefchapen heb. ben, dat hy door het aanfchouwen en genot van dezelve zich vermaaken en verkwikken kan? Ja Vader! Uwe onmeetelyke liefde heeft my met eenen zoo grooten rykdom van onuitfpreeklyke weldaaden overladen, dat myn mond billyk vol van Uwen roem zyn, myne tong dagelyks van Uwen lof overvloeyen moest. MAAR hoe vaak word de vreugde vaa myn hart ge*  ( 279 ) geftoord, wen Gy my dit of dat lyden doet overkomen: wen ik my zeiven dikwyls vergeeffche bekommeringen maak: of wen my de rechtmaatigfte droefheid over myne zonden overüelpt! Want hoe kond' ik dan vrolyk zyn, wanneer ik indenk, hoe weinig myne gehoorzaamheid omtrent U met Uwe gadeloos groote weldaaden, en Uwe heiligfte eisfchen overeenftemt: hoe myne deugd nog zoo onvolmaakt, myne goede voornemens nog zoo zwak zyn: hoe myn hart met zoo veel onreine begeerten nog befmet is, en myne driften nog niet geheel ter gehoorzaamheid aan het verftand, aan Uwe voorfchriften, en het heilig voorbeeld van mynen Zaligmaker gebragt zyn?— Zelf myn ellendig lighaam, die gebrekkige woon-hut van mynen geest, veroorzaakt my, door zyne behoeften en ongevallen, nog zoo menigvuldige bekommeringen. HET gedrag der menfchen, onder welken ik leef, geeit, helaas! my ook zoo dikwyls de rechtmaatigfie ftof tot zoo veel klagen en treuren! Uwe liefde is in zoo veeier harten geheel uitgebluscht: Uwe vreeze bezielt flechts zoo weinigen der ftervelingen: Uw woord word by zoo veelen ten eenemaal veracht, en by een nog grooter gedeelte blyft het zonder de gewenschte vrucht en uitwerking. En in de plaats dat de geest van orde, van vreede en menfchen-liefde onder ons heerfchen, dit leven aangenaam, het lyden verdragelyk, en de aarde tot een paradys maken moest en kon; is, helaas! ons geflacht eene prooi van den nyd, van de tweedragt, de onrechtvaardigheid, de gierigheid, de dwiagelandy, de valschtjeid, ende dc moord-zucht. S 4 WAT  ( 28o ) ■ WAT zal nu, o Heere! Op deeze en zoo veele andere bekommeringen, in myne vreemdelingfehap my vertroosten en opbeuren? Uwe genade alleen js myne hoop, en dit doet my moed houden, dat Gy genegen zyt, om te helpen. Zelf in deeze treurige omftandigheden van het menschlyk leven vind ik blyken van Uwe verborgene liefde, naar mm Gy menfchen niet, dan tot hun voordeel7 bedroeft, maar hunne eigene zwakheden tot het waare en beflendig geluk van hunnen Geest doet uitloopen. ' HOE lichtelyk zou een leven, waarbv men van geen aanftoot wist, en altyd onbelemmerd het goede genoot, ons gerust doen worden, 'en onze deu-d onder verftrooyende gezelfchappen en flreelende vermaaken in nog grooter gevaar brengen? Dan Uwe liefde trekt my door eenen weg van lyden van het geraas der weereld af, en leidt my in de eenzaamheid-, om my met meer ernst te' doen nadenken. Dus worden myne verftrooide zinnen verzameld: dus word ik met eene heilzaame en Godlyke droefheid bezield: dus leer ik my'ffë gebreken en misflagen erkennen, tevens ook Uwe wysheid, die my bedroeft, en de noodzaaklykheid ontdekt) van door lyden en treuren in Uw hemelsch'Koning-ryk in te gaan, NIET zelden gebeurt het ook, dat ik vergeet, boe nietig en ongeftadig alle menschlyke dingen zyn. Een groot aanzien in de weereld, overvloed aan Sfifrüche goederen, gunst by de grooten, zinoelyke vermaaken, en wat 'er meer in het oog vaa  ( *8r ) van menfchen gewigtig en begeerlyk fchynt, fchynen my dikwyls ook zaaken van grootere waarde, dan ze waarlyk zyn. Maar eene treurige uur doet my myne dwaaling erkennen. .r.: : 'J • ) WORD ik in myne hoop en verwachtingen, die ik op menfchen bouwde, te leur gefield: dan zie ik, in myne bekommeringen, hoe goed het zy, dac ik alleenlyk' op U, en op geen menfchen, vertrouwe. Wrorden myne uitzichten op aan- ftaanden overvloed, op toekomende eer, aanzien, en goede dagen verydeld; wanneer zich zorgen, bekommeringen en hart-zeer in de plaats van het gehoopte en verwachtte genoegen daarftellen: dan leer ik na de bronnen van beteren troost uitzien: tian vind ik, dat myn hart alleen in de liefde van U, o God! in de hoop op Uwe befcherming, en in de wysheid van Uwe heilzaame en altyd voor my wakende voorzorg zich gerust kan ft ellen. DIKWYLS heb ik veellicht, meer, dan het betaamde, op myne krachten, op myne kundigheden, op myn wys beleid van zaaken gefleuhd. Maar myne bekommeringen en treuren moeten my de gevoelige bewyzen zyn, hoe weinig myn geluk in myne eigene handen ftaa: hoe, ten aanziene van de gevolgen myner naarftigheid en yverigfte pogingen, bykans niets van my, maar alles van Uwe allbefluurende regeering afhange: hoe geen welvaart ons zorgeloos, geen Wysheid ons hovaardig maken moge: hoe Gy overal en altyd middelen genoeg hebt, om de hovaardigen te ver. Bederen, ea Uwe vyanden te vinden: hoe overS 5 zulks  ( *Ö2 ) luiks 'er niets beter is, dan U, o God.' van harte te vrcezen, met een rechtfchapen gemoed aan Uwe wetten gehoorzaam te zyn, en in naarftigheid en geloovige ootmoedigheid Uw welbehagen weg te diagen. EN hoe zalig zyn voor my de vruchten van myn treuren? Wen ik bedroefd ben, denk ik aan God: wen myn hart van angst beklemd is: fpreek ik van mynen Zaligmaker. De droefheid, die naar God is, werkt eene onberouwelyke bekeering tot Zaligheid. Hoe ongelyk aangenaamer zyn my zelf die uuren van blydfchap, die Gy, na zulke droefheden en benaauwingen, my tot verruiming doet genieten: niet minder in de daad, dan de gezondheid na een fmertelyke en hevige ziekte, of een langduurend leger. DE rykdom van Uwe weldaaden, met welken Gy ons van alle kanten omringt, is zoo groot, dat derzei ver menigte, by ydelgezinde menlchen, de waarde daaivan vermindert. En heb ik die bewyzen van Uwe liefde altyd wel hoog genoeg gewaardeerd? Hoe veele vrolyke uuren, hoe veele verkwikkingen en uitfpanningen na den arbeid, hoe veele vermaaken voor myne zinnen hebt Gy my vergund? Is 'er wel een eenige dag van myn leven voorby gegaan, welken Gy niet met Uwe zegenende voetftappen zoude getekend hebben? Maar billyk moet ik, voor eenen tyd, Uwe weldaaden eens derven; naardemaal ik ze zoo ongevoelig geniet: hoewel ook deeze fchyn-ftraf eene vrucht yan Uwe liefde is— Gy onttrekt my de vreug. des  ( m ) den voor een oogenblik, dat ze my vreemd werden, ten einde ze my vervolgens meer aandoen zouden, en ik meer dankbaar, dat is, gelukkiger worden zou. ALLE Uwe wegen zyn goedertierenheid ende waarheid. De Heere verwondt wel, maar Hy ge. heest ook wederom: Hy kastydt ons wel; maar geeft ons aan den dood niet over. Des avonds vernacht 'er geween, maar des morgens is 'er gejuich. En by aldien dan ook die treurige aandoeningen van mynen bekommerden Geest langer zouden aanhouden: ook daarin zelf is nog troost, nog genoegen. Myne ziel onttrekt zich van de weereld, en verheft zich tot God. Verkeken van de vluchtige vermaaken, die de aarde uitlevert, ben ik zoo. veel te meer vatbaar voor het genot van de vreugden des eeuwigen levens. Hoe verkwikkend zyn my dan de vertroostingen van Uw heilwoord! Hoe hygt myn bekommerde ziel dan na dat oogenblik, het welk voor haar een ontflag van de banden van dit lighaam zal aanbrengen;'wanneer het haar vergund zal worden, om die nietige goederen, de ydele vermaaken, den last en de moeiten van dit leven voor altyd vaarwel te zeggen! Ach! wanneer zal ik daartoe komen, dat ik voor Gods aangezicht verfchynen mag! NU Heere! in Uwe handen beveel ik myn lighaam ende mynen geest: Gy hebt my verlost, Gy, getrouwe God! U zal ik in alles ende door «Hes zoeken te verheerlyken. U zal ik lofzangen toebrengen, wen ik vrolyk ben: tot U zal ik zuchten  C 284 ) ten en weenen, wen ik treurig ben: Voor LVe •weldaaden zal' ik U danken: het lyden eh Uwe -kastydingen tot-myne verbetering hefteden. Op U vertrouwt myn hart, en myne hulp licht nan. U wil ik pryzen met myn lied, roemen met myn -leven. Help my daartoe krachtig door U&dn' Hei. ligen Geest. Amen. • ïsöjfn^is-?? ctJc ''ti ;jnor-'l?*» Voo ït^ibd ^obn .:. dghuya UK XX«L^ i NIET MYN WIL, MAAR UW WIL, O HEER! GESCHIEDE. * * v\ Y^NGETWYFFELD zouden wy ongelyk gelukkiger zyn, o God! indien wy onze rust .meer in eene ftille onderwerping aan Uwe bevelen, en Uwe leiding zogten, dan in het najagen van onze "eigenzinnige wenfchen. Met welk eene bedaardheid zouden wy dan onze lotgeva'len voor lief nemen, wen deeze gedagte altyd by ons levendig bleef, dat Uw wil altyd de beste is: dat, onder alle de afwisfelende lotgevallen van Uwe fchepzelen, dit het hooge doel van Uwe regeering blyft, om Uwe goede fchepzelen tot zulk eenen trap van geluk opteleiden, als met hunne. vatbaarheid begaanbaar is: dat ook ik flechts een gering en niets 'beduidend deeltje van het geheel ben, en zeer onbillyk verlangen zou, dat zoo veele millioenen van heerlyker fchepzelen, in hunne betrekkingen, juist naar mynen eigen-zin zich voegen moestent dat  ( 285 ) dat alle, en dikwyls zeer dwaaze, wenfchen vaa myn verdorven hart vervuld zouden worden! U, myn God' wil ik overzulks met eenen ftillen Geest voortaan gehoorzaam zyn: U, mynen Heer, den. hoogften en eenigen Heerfcher der weereld, nedrig eerbiedigen, aanbidden en zwygen. Bevestig Gy tog zelve deezen grond eener duurzaame rust des Geests in my. Geef, dat ik alle1 myne begeerten met eene kinderlyke gehoorzaamheid U onderwerpe, dat ik zonder murmureeren het einde van Uwe leiding afwachte, en altyd die levendige overtuiging behoude, dat alle Uwe wegen louter goedertierenheid zyn ende waarheid. MAAR een ding doet my bekommerd zyn, myn Vader! dat myne eigene wegen, myne handelingen niet altyd de beste zyn. Het lyden, daar ik zoo vaak onder treuren moet, is immers dikwyls de vrucht myner eigene dwaasheid. Ach! kon ik altyd met 'verzekering gelooven, dat het geene ik verdragen moet, eene geliefde last ware van Uwe Vaderlyke hand my opgelegd, en niet een treurig vruchtgevolg van myne verkeerdheden. Ach! hoe onaangenaam is het, zyn verdriet zich zeiven te moeten wyten, en te moeten dragen het geene men verdiend, en zich op den hals gehaald heeft. DAN dit blyft daaronder nog de verkwikking en de troost van myn geloof, dat myn Heiland, dien Hy voor het menschlyk geflacht beftemde, door zyne offerande, de "fchulden myner overtredingen beeft uitgedelgd: dat Hy, door zyne wyze regee. ring,  ( 286 ) ïing, deeze myne fouten ook thans nog verbetertdat Hy ook alles tot Uwe heerlykheid en mvne eeuwige zaligheid weet te beftuuren. By aldien Jk dan flechts aan moedwillige overtreding van Uwe geboden my niet fchuldig maak: dan kent Gy met alleen myne zwakheid, maar tevens ook de oprechtheid van myn hart: Gy heritelt en verbetert het geen ik uit onvoorzichtige lichtzinnigheid bedorven heb: Gy leeraart my, door den val, en door de kastyding, om voortaan wyzer te zyn. WAT zoude my dan kunnen overkomen, het geene voor my niet een geluk zou zyn? Met welk een vertrouwen op Uwe wysheid en goedheid kan ik die wegen, op welken Gy, myn God, my leidt, gemoedigd en veilig bewandelen? Amen? Ja Heere! Uw wil gefchiede! Ik, ik ben flechts van gisteren, ik zie niet verre in het toekomende: ik woon in een zeer bekrompen deeltje van een onmeetelyk ryk En zou ik de geheime oogmerken van mynen Regeerer doorgronden.-— Zou ik over het gedrag van Hem oordeelen — die den zonnen ende den ftarren hunnen loop beftemde —. die alle gedagten der Geesten kent— die de millioenen van betrekkingen en zamenhangen van alle gefchapene wezens met eenen opflag doorziet die naar gerechtigheid handelt, en alles, naar zy. ne goedertierenheid, tot het algemeene welzyn fceftuurt. Welk een afgrond van wysheid en bermhartigheden van God! Wie heeft den zin de« Heeren gekend? Wie, als zyn Raads-man, Hem ©nderwezen? y/AAR*  ( 28? ) WAAROM bekommert gy u dan, myn hart! dat uwe wenfchen dikwyls onvervuld blyven? Weet gy ook, wat u voordeelig is? Kunt gy ook voorzien, welke aandoeningen, denkwyze, begeer» ten, neigingen en driften 'er morgen in u de overhand zullen hebben? Zoude gy onder de verzoekingen van een ongeftoord geluk aan God en de deugd ook getrouw blyven? Heer! Uw wil gefchie. de! Alles, ook het lyden, het welke Gy my toezendt, is goed: den geenen, die God liefhebben, moeten alle dingen medewerken ten goede. IN welke zonden zoud' ik veellicht niet verilin» gerd worden, of vervallen, wen my eene ernflige ftem van tegenheden of verdrukkingen nimmer van de weereld te rug riep? Maar nu, terwyl jfc de weereld met een door droefheid beneveld oog befchouw, nu zie ik eerst de geringe waarde van haare goederen: nu ontdek ik, hoe volftrekt ydel, hoe vluchtig en gevaarlyk ze zyn, hoe weinig ge* fchikt, om mynen Geest te bevreedigen, of eenen duurzaamen grond van rust voor mynen Geest uit. televeren.-— O! dan verlangt myne Ziele na dingen, die beftendig zyn: dan verkwikt my de hoop dat ik eens mynen Verlosfer zien, dat ik eens eene betere weereld zien zal. Hoe groeit dan myn vertrouwen na den ftryd! Hoe rust myn vermoeide Geest dan in U, die alleen de troost van tnya hart, ende myn God zyt! ZOO goed zyn Uwe oogmerken: zoo heilzaam alle Uwe wegen, op welken Gy my leidt. In Uwe hand is het immers, om de veranderingen van myn geluk  ( 288 ) geluk fchieiyk te "doen opdagen. Gy hebt zoo dikwyls den ryken arm, ende den armen r'yk gemaakt: den nedrigen verhoogt, ende den verhavenen van den ftoel der eere neder geftort. Niets is 'er rond om my geftadig: alles in eenen geftadigen loop, en menigvuldige afwisfelingen. En waar zoud' ik, by deeze ongeftadigheid, my aan houden? Waarmede my vertroosten, wen my iets, het geene my lief is, ontgaat, of wen my iets, het geene my ongenoegen verwekt, wedervaart? Daarmede eeniglyk, dat alles, het geene Gy laat gebeuren, voor my heilzaam is: daarmede, dat, by aldien ik het goede aanhang, my niets kan benadeelen. WANT Gy Heere zult my leiden naar Uwen raad, ende daarna my opnemen in heerlykheid. Dagelyks zy de Heere van my geloofd. Hy legt ons wel eene last op; maar Hy helpt ons ook. .Die Hem zoeken, die Hem aanloopen, zullen niet befchaamd worden. Den rechtvaardigen zal tog het licht opgaan in de duisternis, en vreugde voor alle oprechten, van hart opdagen. Ik verbeid den Heere, myne Ziele hoopt op U. Ik zal zwygen, ende myn mond niet opendoen; want Gy, Heere! zult alles wel maken. Amen. üfefoöorm : ,\r! ïeirt aoH iimfl n*j tri ffc,'JitffU V'irS ."I j'. '{Ut yO «:;.-!' Vj*}, t'fypH'M -n\n fawttpf aogahobflKwv ab ao tïiszimï tori tï lurc.t tXXXII. ZY1  ( 289 ) yyyuytiUüüiUüUüüüüU L X X X I I. ZYT GEDULDIG IN DE VERDRUKKING. ROM. XII: 12. www TD EEDS zoo lang hebt Gy, Vader der béVrfihartigheid' met eene verwondering waardigfte langmoedigheid my gedragen, en echter ben ik door Uwe groote genade niet altyd opgewekt geworden, om het geene voor my onaangenaam was, met eene ftille lydzaamheid te dragen. Ik weet, dat het edel, heilzaam, en U welbehagelyk is, dat wy in geluk en ongeluk ons zeiven altyd gelyk zyn: dat wy, onderfteund door. het getuigenis eener goede Konfciëntfie, op Uwen byftand! hoopen, en met eenen bedaarden Geest alle rampen en verdrukkingen gemoedigd voor lief nemen. DAN by alle deeze kennisfen, en ondanks der krachten, die Gy, my fchonk, ben ik echter dikwyls zoo zwak en ongeduldig geweest. Ach! ho& befchaamd ben ik over deeze myne ongeloovige? kiein-moedigheid! Hoe zeer verlangt myne ziéle» om, uitgerust door uwe kracht, voortaan onbéweeglyk vast te ftaan? Verhef u dan, myn Geestl 'en leer, met een verlicht verftand, op alle de ergernisfen van dit leven, en hen, die zich daaronder zoo zeer kwellen, gemoedigd neder te zien. is God niet Uw Vader, ende Uw Befchermer? T Zots  ( 29° ) Zou Hy u in verzoekingen brengen, die niet op tiW best zouden uitloopen? Is Hy niet de wyze Beftuurer van hemel en aarde, en alle de lotgevallen der menfchen? Zal Hy niet reeds, alvoorcns nog dit lyden u overkwam, de beste middelen beraamd hebben, door welken gy, 0p zynen tvd »er ook uit gered zult worden. Des Heeren raad 5s tog wonderlyk, en heerlyk zyn de uitkomfteh, welken Hy befchikt. Zyne bermhartigheden kennen geen einde: zyne goedertierenheden zyn alle morgen nieuw: zyne getrouwigheid is groot. HOE zoud* ik dan durven murmümeeren onder deezen lichten last, welken zyne hand my heeft opgelegd. Wat was ik tog zonder Hem? Zal ook liet leem tot zynen pottebakker zeggen: waarom liebt gy my alzoo gemaakt? Geen dag van myn Jeven is 'er voorby gegaan, op welken ik niet tegen de geboden van mynen God gezondigd heb. Hoe veele zonden myner jeugd getuigen niet tegen fny? Hoe veelerlei onheilige begeerten, onnutte ivoorden, dwaaze, onverantwoordelyke bedryven liebben niet zedert ook myn hart, ende mynen wandel oevlekt? Hoe dan, by aldien een rechtvaardig God , met my geliefde te handelen naar myne ongerechtigheden? Kon Hy my niet mee ikorpioenen tuchtigen? En Hy gebruikt flechts eene Vaderlyke roede. ÏK wil, overzulks, deeze weinige flagen met lydzaamheid ontvangen, gaarne mynen God loven? die my immers van eeuwige ftraffen bevrydt, met jdea rykdom zyner goedertierenheden my over,- laadt.  ( 29r > laadt, gezondheid en fterkte tot mynen arbeid fchenkt, en met ontelbre vreugden my verkwikt. Heb ik het goede van den Heere ontvangen, en zoud' ik het kwaad dan ook niet gewillig aanne* men? Dog niet het kwaad: myn lyden, myne verdrukkingen zyn immers weldaaden, genees-middelen voor onze kranke natuur. ZEER dikwyls hebben myne tegenheden my heilzaam geleeraard, hoe ydel alles onder de zon is: dikwyls my nader aan my zeiven bekend ge« maakt, my nedriger, voorzichtiger, en wyzer gemaakt. Ik drink hem dan, dien hellzaamen drinkbeker: Abbal myn Vader! Uw wil gefchiede. Deeze is - de^ftem van mynen Godlyken Leer-meester, toen Hy fijnen ging, als een lam ter flacht-bank geleid wierdV befpot, geflagen, met valfche getuigenisfen gekweld, onrechtvaardig veroordeeld, en allerwreedst gedöfcd-jiterxU-toen Hy heenen ging als het ftille en zagtmoedigst lam, als een fchaap, dat verftomt voor het aangezicht zyner fcheerderen. En ik wil U, Godlyke Vriendl navolgen, myn kruis opnemen, met U geduldig lyden,. mat U, indien het Uw wil was, gemoedigd fterven. GEEF, o myn God! my krachten ter uitvoering Van dit groote voornemen. Vervul my met dies verhevene gemoedigdheid, die over alle tegenheden zegepraalt: met die nedrige lydzaamheid, dieall, het geene Gy my toezendt, gewillig voor lief neemt: dat ik over geen beledigingen, welken ik met eene goede konfciëntfie kan overzien, wraak eeffene: dat ik de gebreken van mynen,naasten ï j» zagc*  ( 202 ) Zagtmoedig ïnfchikke; nademaal Gy reeds zoo Veele jaaren myne dwaasheden en misflagen ongeftraft liet voorby gaan: dat ik behartige, hoe zeer ïk nog altyd voor het gevaar van dwaalen en ftruikelen ben bloot gefield: dat ik my benaarftige, de dwaalende met zagtmoedigheid te recht te brengen: dat ik 'er meer prys op ftelle, om menschlievend en vriendelyk te vergeven, dan onmededoogend en hard wedervergelding te oeffenen. UW Heilige Geest brenge myn hart in die form, 5n die zagtaartige gedaante, in welke het voor U •behagelvk is: ten einde ik evenaaren moge aan Hem, die gezegd heeft: Leert van my, dat ik zagtmoedig ende nedrig van hart ben: ten einde ik rust ■vinden moge voor myne ziele: ten einde Uw jok any zagt, ende Uwe last voor my licht werde. EN ze zyn, o! ja, myn Vader! ze zyn ook niet zwaar, de verdrukkingen, die Gy gewoon zyt op den rug van Uwe kinderen te leggen. Ze zyn niet zwaar; want Gy helpt ze ons dragen. God is by ons: Hy fpyst de hongerigen: Hy vertroost de treurigen: Hy kroont de geenen-, die Hem vreezen, met eeuwige eer: Hy fpreekt, wen ook menfchen ons veroordeelen, ons vry van alle fchuld; Hy blyft by ons met de verkwikkingen van zyn woord, met den onzichtbren byftand van zynen Geest: zelf wen alle onze vrienden zich van ons verwyderen: zelf wen de geheele weereld ons begeeft ende verlaat: Hy bereidt ons door het kortftondige lyden van dit leven tot het genot van -gindfe, zuivere, verhevene en onverganglyke vreug*  ( m ) vreugden. Hoe weinige zyn deeze onze treur-dj. gen? Hoe haist opent zich de hemel, om ons voor eeuwig in zynen verkwikkenden fchoot op te nemen. WAT buigt gy u dan neder, o myne ziele! ende waartoe zyt gy onrustig in my: hoop op God; want ik zal Hem nog loven: Hy is de menigvuldige yerlosfng myns aangezichts, ende myn troost, myn God. Des avonds overnacht 'er geween; maar des morgens is 'er gejuich. Onze verdrukking, die licht is, ende zeer haast voorby gaat, werkt ons een gansch zeer uitnemend, eeuwig gewigt van heerlykheid: ons, die niet aanmerken het geene zienelyk, maar het geene onzienelyk is; want de dingen, die men ziet, zyn tydelyk; maar dedingen, die men niet ziet, zyn eeuwig. Amen. ZALIG is de man, die de verzoeking verdraagt•want wanneer hy zal beproefd bevonden zyn, zo zal hy de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft den geenen, die Hem lief hebben. L X X X I I I. k VERBLYDT U IN DE HOOPE "i ROM. XII: 12. rALrM^HTIGE G°dJ myn troost> nU " ichild, myn heil ende myne hoop] U dank ik van myn ganiche hart, 'dat' Gy, ter verkorting ^ 3 • vaa  ( 294 ) van de ellenden van dit leven, ons met het aan. genaam gevoel van hoop voorzien, en onzen Geest dus geformd hebt, dat dezelve de goederen die nog aanftaande, en dus op eenen onzekeren afftand van ons verwyderd zyn, reeds by vervroeging genieten, by een vrolyk uitzicht op het toekomende het tegenwoordig lyden vergeeten, en te midden van de veelerlei zorgen en bekommeringen van dit leven, door eene blyde verwachting van Uwe hulp en Uwen zegen, zich opbeuren kan. EN echter heb ik deeze groote weldaad niet altyd, naar Uwe heilzaame oogmerken, tot myn voordeel bedeed. Dikwyls heb ik, helaas! door overtredingen van Uwe geboden den veiligen grond van myn vertrouwen op U my ondermynd: dikwyls zonder reden kleinmoedig getwyffeld: dikwyls myne hoop op fchepzelen gebouwd, die, door hunnen val, ook myne hoop omverre rukten. ACH breng Gy zelve myne ziele in die goede gefteldheid, dat ze met alle haare verwachting altyd op U, en Uwe hulp bepaald zy. Heilig myn hart door het geloof in Uwen Zoon, dat ik by een gerust geweeten den grond van een veilig vertrouwen op U vinden moge. Neig myne wenfchen van het geene zienelyk en verganglyk is, op het onzienlyke, dat eeuwig blyft: dat ik my geen eigenzinnige hoop en verwachtingen maake: de wegen, op welken ik tot myn tydelyk geluk zou, komen, niet eigenwys U voorfchryve: op niets, dat veranderlyk is, te zeer vertrouwe: met alle myne begeerten en verlangen van U ende Uwe gena»  ( 295 ) genade ootmoedig afhange: en, by een voorzichtig en naarftrg waarnemen van myn beroep, by eenen rechtvaardigen en heiligen wandel, by eenen getrouwen en volyverigen dienst van U, alles, wat my in den tyd en voor eeuwig heilzaam is, met een geloovig en kinderlyk toeverzicht van U afwachte. EN hoe zou ik ook kunnen twyffelen, of Gy meent het altyd wel met my, en zult het ook altyd wel met my maken? Hoe zoud' ik die getrouwe beloften vergeeten, welken Gy gedaan hebt aan de geene, die U vreezen: "Die op den Heere „ hoopt, zal het goede ontvangen: Die den Heere ver„ wachten, zullen niet befchaamd worden: vertrouwt op „ Hem altyd. gy volk! Jlort uw hart uit voor zyn ,, aangezicht: God is ons eene toeverzicht, ende eene „ fterkte. GY hebt immers, o bermhartige Vader! my gefchapen met dat liefderyk oogmerk, dat ik gelukkig zyn zou. Gy hebt rondsom my alle de rykdommen Uwer Heerlykheid uitgeftort: overal voor my middelen tot onderhoud, tot fterkte, tot gezondheid, tot vergenoegen weggelegd: in de verloopene jaaren van myn leven my ontelbre blyken van Uwe tederfte liefde gegeven. —— En zoude Gy my in het toekomende met Uwe hulpe verlaaten? Zoude Gy my zoo veele weldaaden bewezen hebben, ten einde een volgend verlies ende het derven van Uwe genade my zoo veel te gevoelig ger fmerten zou aanbrengen? T 4 VER*  ( 206 ) VERRE zy dit van my, om het te denken! Neen, nimmer nimmer moeten die gepeinzen by my huisvesten. De Heere is goed den geenen, die op Hem hoopen, der ziele, die Hem zoekt. Zyne bermhartigheden kennen geen einde, zy zyn alle morgen nieuw, zyne trouwe is onbegrypelyk groot. Hy heeft, door den dood zyns Zoons, my uit den afgrond des verderfs gefcheurd: cn zou Hy my in het toekomende iets laaten ontbreken, het geene tot myn geluk noodig is? Hy leeft met zoo groot een toeftel myn heil bewerkt, alle myne verkeerdheden my liefderyk vergeven, met zynen Heiligen Geest, het onderpand van een eeuwig leven, my begunftigd, het allerhoog. He en beste gefchenk, zynen eenig-geboren en geliefden Zoon, my gefchonken. En zou Hy, met zynen Zoon, my niet alles, wat my heilzaam is, ook genadig fchenken? Hy is myn Heer, en zyne eer hangt'er aan, dat Hymy, zynen knecht, niet laat vergaan. Hy is myn Vader, en zou Hy zyn kind niet verzorgen? Hy is de liefde, en deeze zyne Vaderlyke, zyne tederiïe neiging, met welke Hy allen zynen fchepzelen toegedaan is, gedoogt het niet, dat Hy myn gebed zou verfmaa. den. MYNE ziel hoopt op God, den levendigen God. 't Is beter op den Heere te vertrouwen, dan op menfchen, op Vorjlen te f leunen. Myn hait kleeft aan U, bewaar rny, myn God! want ik betrouw op U. Hartelyk zal ik U lief hebben, Heere! myne fterkte, myne fteenrots, myne burcht, myn uilhelper, hoorn myns hei/s, myts hoog vertrek. God is ons eme toevlucht ende fterkte; Hy  ( 297 ) Hy is krachtelyk bevonden eene hulp in benaauwdhcdett.' Daarom zullen wy niet vreezen, al veranderde de aarde haare plaats, en al wier den de bergen verzet in 't hart' der zee. Echter zal de ftad Gods, het heu ligdom, de wooning des AllerhoogJlen, met derzelver bewooneren, wel veilig blyven. God is in het midden van dezelve: God zal ze helpen in het aanbreken van den morgenjlond. L X X X I V. GY ZYT DE HOORER DES GEBEDS, DIES ZAL ALLE VLEESCH TOT ü KOMEN. PSALM LXV: 3. w w w VVTAAR zoud' ik ook anders heenen gaan, 0 myn God! by aldien ik onder myn lyden, in myne nooden en tegenheden, by U niet dien troost ende byftand vinden kon, die my zoo hoog noodig is. Reeds zoo menigmaal hebt Gy myn gebed genadiglyk verhoord, de oorzaaken van myne bekommeringen genadiglyk doen verdwynen, en myn treurig, myn geprangde hart met aangenaamerust, met blyde hoop vervuld en verruimd. LAAT my thans ook niet ongetroost van Uw aangezicht weg gaan. Ontferm U over my, om" Uws Zoons wil, wen myne zonden my Uwe genade onwaardig maken. Maak Gy tog, in deeze myae omftandigheden, in welken ik zekerlyk, zonT 5 der  C 298 ) der Uwe wyze toelaating, en heilzaame oogmerken, niet geraakt ben; myne belangen de Uwe, en neem, als een Vader, my onder Uwe befcherining, zorg voor my, help my. 1 GY kunt helpen, wanneer alle menfchen hulp te kort fchiet. Gy hebt beloofd, nimmer hem te zullen verlaaten, die met een kinderlyk hart zich op U verlaat. Nu dan, op U, myn God! ben ik, van myne eerfte kindsheid aan, geworpen, Gy zyt myn troost, myn God. Verhoor myn gebed: wees niet verre van my: haast U, my by teftaan, Hecre, myne hulpe! Amen. L X X X V. De mensch, van eene vrouw geboren, is kort van dagen, zat van onrust. Hy komt voort als eene bloem, ende word afgefneden: ook vlucht hy als eene fchaduw, en bejlaat niet. JOB XIV: 1, 2. * * *" OOK van myn ellendig leven is dit juist het echte beeld, 't Is waar, ik mag die groote menigte van weldaaden, waarmede Gy, myn GodI de treurige dagen myner vreemdelingfchap opgehelderd, ende my verheugd hebt, niet ondanbaap vergeeten; maar Gy hebt ook zeer wel vooruit ge.* aien, dat eene onafgebroken uitwendige vreugdey genoegen en welvaart my zeer lichtelyk van dat v • gezet.  ( 299 ) gezette Godsvrucht, van de ftille rust der zïele konde afleiden: zeer wyslyk vermengde Gy daarom myne blydfchap met een treuren, het geene voor myne ziel zoo heilzaam ~ Hoe lang genoot ik ooit ongeftoord den uitwendigen vreede. Welk • een dag is 'er wel voorby gegaan, die niet iets met zich voerde van die ongemakken, die voor eiken mensch beftemd zyn? WELKE dankzeggingen ben ik dan U niet fchuldig, myn Vader! dat Gy my,.door het geloof aan Uwen Zoon, Jefus Kristus, die rust der ziele gefchonken hebt, die, by alle de veranderingen van een ellendig en allerlei onrust baarend leven, my nimmer geheel begeeft, die my met troost, met hoop, met ongelyk. verhevener vreugden vervult, dan de weereld my immer geven kan. Hoedanig dan ook alles buiten my, ende in my gefteld zyn moge, wen ik flechts Uw kind, ende een erfgenaam der zaligheid zyn mag, die Gy my bereid hebt, dan bekreun ik my des niet. Myn leven moge nog zoo kort zyn; eene ziel, met U vereenigd, fterft nooit. Myn lighaam moge op zynen tyd verwelken en afvallen, als eene bloem; het zal eens wederom uitfpruiten, en opgroeyen toe een eeuwig leven. En heb ik hier al geen bly-vende plaats; myn Jefus heeft my echter eene cnftoorbre wooning in zyns Vaders huis, in dert hemel bereid. Dan en daar zullen de dagen van tnyn lyden, van myne ellenden voor eeuwig voorby zyn: daar vind ik die rust, naar welke myn Geest zoo hygend verlangt: daar dien ik U, onder het ongeftoorde genot van de reinfte vreugden, in (eeuwigheid. LXXXVI. IK,  ( 300 ) LXXXVI. . IK ZAL U NIET BEGEVEN: IK ZAL U NIET VERLAATEN. HEBR. XIII: 5, www /V CH bewys dan ook deeze Uwe goedheid aan my, o Heiland van hun, die op U betrouwen! Verlaat my ook thans niet, myn God! wees niet verre van my: haast U, om my by te liaan, Heere. viyne hulpe! NIETS in de weereld is 'er, dat my niet heden of morgen zou kunnen ontgaan Ik heb zoo dikwyls de ondervinding gehad van de trouwloosheid der menfchen, die my wel, in dagen van geluk, en by mynen voorfpoed, allerlei ftreelende beloften deeden; maar toen ik hunnen byftand daadelyk noodig had, my, of niet byftaan wilden, of niet konden En de goederen des geluks, met welken Gy my bevoorrecht, hoe onvermogend zyn die ook, om onder deeze en geene bekommerende omftandigheden myn hart op te beuren? Hoe ellendig moest ik dan niet zyn, by aldien Gy my ,ook verliet? Hoe troostloos, wen ik geen hoop had, om van U onderfteund, van U verheugd ta worden? ACH! begeef Gy my dan tog niet, en verlaat giy niet, o myn Vader, ende myn God.' Vergeef  ( 301 ) 'iny, o«i myns Verlosfers wil, iedere trouwelóöi* heid, met welke ik, by zoo veele overtredingen» U zoo lichthartig verlaaten heb. Geef, dat ik door de banden eener tedcrfle liefde met U nu en eeuwig vereenigd blyve: dat ook deeze droefheid, over myne afwykingen van U, my nader tot ü moge brengen: dat ik niet meer op verganglyke dingen al te veilig fteune, maar by U myne hulpe, in Uwe genade mynen troost ende myne vreugde zoeke: dat ik aan U my dus gewennen moge. Dan weet ik, dat Gy uwe beloften aan my vervullen, nimmer my verlaaten, en met Uwen byftand in myne dringende nooden niet vertoeven zult. Dan zeg ik met een volkomen vertrouwen op Uwe macht en bermhartigheid: Ik laat U niet gaan, 't en zy Gy my zegent. LXX X VII. IK ZAL ZWYGEN, ENDE MYNEN MOND NIET OPEN DOEN: GY, HEERE! ZULT HET WEL MAKEN. PSALM XXXIX: 10. WIEN zoud' ik myne nooden ende bekommeringen anders klagen, ten einde ik daarvan bevryd werde? U, myn God! zyn ze bekend, Gy ziet ende telt myne traanen. Menfchen zyn tog flechts ydele troosters. Wen zy ook al deel nemen in myne ongevallen, zy kunnen echter de oorzaa-  corzaaken van myn lyden niét weg nemen. Hoe Jichtelyk zon ik ook, door onvoorzichtige ontdekking van myne bekommerende nooden, my flechts nog hoon en befpotting van zommigen op den hals haaien? Hoe lichtelyk zou ik door myn al te hevig klagen anderen twyffeling en achterdogt inboezemen, nopens de echtheid van myne Godvrucht, nopens de bereidwilligheid van myn hart, om alle de lotgevallen, die Uwe Vaderlyke hand my toevoegt, met eene bedaarde lydzaamheid aan te nemen? DIES wil ik aan Uwe hoogwyze regeering mv met ootmoedige lydzaamheid onderwerpen. Gedoog flechts, myn Vader! dat ik in het verborgen myn hart door gebeden veel voor U mag uitftorten, myne zorgen op U werpen, myne bekommeringen voor Uwen troon nederleggen, en in het geloof, om Jefus wil, alles goeds van U verwachten moge. O! deeze Voorfpraak ter rechte-hand Gods fpreekt flerk genoeg voor my. Door Hem zal myn God, all het geene my bedroeft, tot myn best befluuren: door Hem my met verhevener genoegen verblyden, wen de belangen van dit onrust-volle leven my doen treuren. Door ftil te zyn, en te hoopen, zal ik fterk worden. God .leeft nog! God zorgt voor my. Ik zal zwygen, ende myntn mond niet open doen; want Gy, Heen vult het wel maken. LXXXVIII. GOD  C s°3 ) LXXXVIII. GOD LEGT ONS EENE LAST OP; DOG HY HELPT ONS OOK. PSALM LXVIII: 20. « Vft 10* Wi NIET elk gedeelte van myn lyden fcheen my een last van Uwe geliefde hand te zyn, o myn God! Dikwyls fchynt het my, dat ik de öorzaaken van myn treuren meer in de boosheid en verkeerdheid der menfchen, dan in Uwe regeering, te zoeken had. MAAR wie liet het deezen menfchen toe, dat ze my kwellen? Wie heeft hen in deeze of geene betrekking op my gebragt, dat ze het kunnen? Is 'er ook een kwaad in de ftad, het welk de Heer niet doet? het welk niet onder het wyze en goedertieren opzicht des Allerhoogften ftaat? Wen Simeï eenen David vloekt, zegt deeze billyk: de Heer heeft het hem toegelaaten. Wen de Chaldeërs eenen Job van zyne goederen beroofden, was het rechtmatig antwoord van dit voorbeeld der lydzaamheid: De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen. Toen de vyanden van den Zaligmaker op Hem aanftormden, van wien kwam het? Zoud' ik, zegt Hy, den drinkbeker niet drinken, dien de Vadet yny gegeven heeft ? Ö tVofostS  ( 3 tnelsch gezind, mynen Heere Jefus meer gelykfor» mig worden mogte. Zoud' ik deezen heilzaameri lydens kelk niet gaarne drinken? Zoud' ik niet gaarne met traanen zaayen, om eens de vreedzaams vruchten der gerechtigheid'met vreugde te kunnen maayen? VERSTERK Gy dan maar, o myn God! door de kracht van Uwen Geest, dat ik bekwaam moge worden, om, het geene Gy my hebt opgelegd, gewillig te dragen. Verkwik my door de vertroostingen van Uw Godlyk woord. Trek my, door deeze Uwe liefde-koorden, hoe langs hoe meer iaf van de weereld en nader tot U: tën einde ik, naardemaal 'er zoo weinig vergenoegen voor my bp aarde is, aan U myne hoogde lust, in U al myn vermaak vinden moge. HOE veel, hoe onwaardeerbaar veel voordeel brengen my dan deeze myne weinige uuren van droefheid aan? Hoe oneindig veel, wanneer ik op eene aanflaande eeuwigheid myne aandacht bepaal? Wie zyn zy, die in witte kleederen, met kroonen bp hunne hoofden, inoogften: die met palmtakken van zegepraal'" in hunne handen voor den troon van mynen Verlosfer ftaan? Deeze 'zyn het, dieuit groote verdrukkingen gekomen zyn, die volgen nu het Lam na, die verheffen God met blyde lofzangen, en vrolykst gejuich. Daar zyn nu geen traanen, geen lyden, geen zorgen, geen fmertert meer: daar is geen dood meer. Ja, onze lichte en haast voorby gaande verdrukking werkt! Ons een gansch zeer uitnemend eeuwig gewigt va« heerlyfc.  ( 315 ) heerlykheid: ons, die niet aanmerken de dingen,' die men'ziet, maar de dingen, die men niet ziet; want het geene zichtbaar is, is tydelyk, maar het geene onzichtbaar is, is eeuwig. DERWAARTS wil ik dan myn oog fteeds richten, met die gindfe vreugden, in den Geest, ende .by voorraad, my reeds vermaaken, geduldig myn kruis op my nemen, met eene geloovige bedaardheid menige zjnlyke lust, en wat ydele harten anders nog wenfchen, ontbeeren en verzaaken. Het geen ons waar geluk volmaakt, Laat God, die voor ons welzyn waakt, Geen ftervling ooit ontbeeren. Gezondheid, voorfpoed, eer noch pracht, Heeft waar geluk ooit aangebragt, Noch kan onze onrust weeren. Hy die in tegenfpoed verviel, Dog, met vertrouwen in de ziel, Zyn' God niet heeft vergeeten, Maar 's Heeren raad zich voorgefteld, Vindt all het bittre, dat hem kwelt, Verzoet door 't rein geweeten. Wat is tog 's levens pracht en eer? Hoe ras valt aardfche hoogheid neer9 Eer 't eenig mensch kon denken! Wat is'tog 't leed van deezen tyd? Hoe haast zien w', op den felften ftryd,' Ons d' overwinning fchenken? Hoopt op den Heer, die gaarne rédt; y^ertrouwt, en wacht van Hem ontzet: Wecsg  ( 3iö ) Weest vrolyk, gy oprechten! Houdt u ftandvastig, vreest geen nood; Cod is getrouw tot in den dood: Hy helpt altoos zyn knechten. X C I V. c TROOST TEGEN EEN ZWAAR VERLIES AAN TYDELYKE GOEDEREN. «c55 W <<5» DE HEERÉ- heeft gegeven, de Heere heeft gm. men, de Naam des Heeren zy geloofd. *Met een bezwaard en door bekommeringen zeer beklemd gemoed, maak ik deeze woorden van den zeer bedroefden Job de myne. Want hoe kon ik, o Alweetende! myne zwakheid in deezen voor U verbergen. Het doet zeer, het komt hard en pynelyk aan, van zoo veele hoopen my eensklaps beroofd te zien. Waar is nu myn moeyelyke arbeid, myne verwachtingen, myne bellekken, waar zyn ze nu? Hoe veel bekommerende zorgen, en veellicht niet mindere andere verdrietelykheden zullen my uit deezen droevigen ramp geboren worden. Zoo verre rekcnd' ik dikwyls heenen, en zag een ruim veld van aanftaande voordeelen en vermaaken voor my. Maar weg zyn nu, op eenmaal weg nu, en verdwëenen alle deeze vrolyke beelden. '' 8' 'T VCHJ \  ( 31?" ) ACH! hoe dwaas bouwde ik myne fust op zulke1 ydele en waggelende dingen! Hoe fchandelyk bedroog ik my in de hoope, van myne vreugde te zullen vinden in zulke goederen, die thans my eene oorzaak van bekommering geworden zyn! Wist ik dan niet, dat ze verganglyk zyn? Had ik niet van overlang reeds door eene wyze onverfchilligheid omtrent alle aardfche dingen op dergelyken geval my bereid en gewapend moeten maken? Maar wie had hem vermoedt, dien zwaaren» dien treurigften ramp? En wie weet, welke onaangenaame veranderingen in myn lot en myn geluk hieruit voor my nog zullen fpruiten? NIETS, by gevolg, niets is 'er onder de zon, het geene eenen veiligen grond voor myne hoop zou kunnen uitleveren: geen vreugde is hier be. ftendig: geen goed is ons waarachtig eigendom: alles is hier vluchtig en ydel: alles is aan afwisfelingen en het gevaar van verlies onderhevig.—. Dan wat beklaag ik my, dat Gy, myn God! my nam, het geene Gy my flechts voor eenen tyd geleend had? Het was immers Uw zegen, myn Vader! en Gy konde hem wederom van my opeisfchcn, wanneer het U behaagde. Want alhoewel menfchen fchuld hebben en de naaste oorzaaken zyn van deezen mynen grievenden ramp; zo durfden die echter, buiten Uwe toelaating, niets ondernemen: 'er is immers ook geen kwaad in de •ftad, het geene van den Heere niet komt. • MOGELYK heb ik deeze goederen zodaanig gebruikt, dat Uwe Wysheid niet goed vond-, om z* ' rny  ( 3*8 ) 4öy langer te laaten bezitten. Mogelyk heb ik Ü Zoo weinig voor Uwe weldaaden gedankt, en Uwe gaaven meer, dan U den Gevef zelve, lief gehad* Mogelyk heb ik, uit onbetaamendë begeerlykheid na aardfche goederen, gedaan het geene niet behoorde. Mogelyk, door een ydel vertrouwen op myne krachten, en myne voorrechten, my Uwé Verdere zegeningen onwaardig gemaakt. BILLYK toont Gy my dan nu, doof deeze treu* J-ige ondervinding, dat het by U ftaa, ryk en arm fe maken, te verhoogen en te vernederen, te verblyden ende te bedroeven* ten einde Gy my Vernedert, en ik Uwe rechten leeren zoude Of wilt Gy, myn Vader! van de onmaatige liefde tot de weereld my fpeenen, my nadef tot U trekken, en my Voorbereiden, om, Wanneer myn einde komt, het geene veellicht naby is, met meer gemoedigdheld en blydfchap alles te verlaaten, en tot U te gaan. Dan zal ik ze immers achter moeten laaten, alle deeze vergangïyke goederen: niets daarvan zal ik in het graf, niets in den hemel kunnen mede nemen. En myne kinderen, ofte pabeftaanden, welken ik.achtef laat, zult Gy, immers beter dan ik, met een ryker erfdeel kunne» Verzorgen. WAT buigt gy ü dafl neder, öfnyne ziele! ende fpaartoe zyt gy zoo onrustig in my ? Hoop Op God 5 tvane ik zal Hem nog loven; want Hy is de menig, vuldige verlosfing myns aangezichts, ende myn God.— Hy bekleedt de leliën des velds; Hy voedt de vogelen des hemels: en zal Hy hen niet onder. houden3  ( Si0 ) houden, die tot den hemel gefchapen, die döof het bloed zyns Zoons verlost zyn? Is my niet een tyd, van myn leven bekend, in welken ik nog ongelyk minder, , dan thans, bezat? Zou het voor inynen God wel zwaar vallen, om my wederom te zegenen, en my, gelyk eenen Job, zevenvouwig wederom te geven, hec geen ik verlóoreu I heb?— W.adrom beeft gy ,dan myn hart? Waar*om waggelt gy, myne hoop, myn vertrouwen? I God leeft nog! "En heeft Hy Wei immer eenen 1 verlaaten van de geenen, die Hem vreezen ende lief hebben? Zyn niet de hemelen, en de airde, : en alle de harten der menfchen in zyne handen? ZEKERLYK, zyn Woörd is onfaalbaar: Ik zal u i niet begeven, Ik zal u niet verlaaten: Ik ben by u in i deri nood}- Ik zal 'er u uithelpen^ ende u tot eeren bren* ! gen: met lengte van dagen zal Ik u Verzadigen, ende ! u toonen myn heil. God zegent den rechtvaardigen hun goed, en op Zynen tyd doet Hy hen voor- fpoedig zyn. EN by aldien het U, alwyzê Kegeerer der wee* reld! niet behagen mogte, om my op aarde zotf :veel, als Wel anderen, te geven: Gy echter zieÉ jimmers beter, dan ik het doorzien kan, wat voof my eeuwig nuttig is: Gy zult my dog, in myne Irampen, dien troost niet Onttrekken, dat ik Uw ikind, dat ik U in Kristus welbehagelyk ben, ende dat den geenen, die U lief hebben\ alle dingen ten goede moeten medewerken. Ook leeft de mensch immers niet van dén overvloed van goederen: en het weinige, dat de rechtvaardige bezit, V ' ia  ( 320 ) 'ïs Immers beter, dan de overvloed der godloozen. Indien de weereld my ook alles roofde: had myn jefus dan wel meer? die zoo veel niet in eigendom bezat, daar Hy rzyn hoofd op kon nederleggen. Hoe veel is my, ook na die verlies, niet nog 'overig gebleven! Een gezond lighaam, tot myne'n arbeid: eene ziele, om U te erkennen, ende te beminnen: de gerechtigheid in mynen Verlosfer: de vreede met God: de hoop op een eeuwig erfdeel." O een onwaardeerbre rykdom! All, het andere gaat heenen, blyft achter, en is ongeftadig: deeze vreugde fterft my nimmer. Deeze hoop verkwikt my in den nood, verlterkt my op het ziek-bed, en krygt baare vervulling eensklaps in den dood. 'De Heere is myn licht, ende myn heil, voor wien 'zoud' ik vreezen? De Heere is myns levens kracht, voor wien zoud' ik vervaard zyn? Loof den Heere, myne ziele! ende all, wat binnen in my is, zynen heiligen Naam. De Heere heeft gegeven: de Heere heeft genomen De Naame des Heeren zy gedoofd! XCV. IN  ( 321 ) X C V. ÏN EEN TYD VAN GEBREK EN NYPENDE ZORGEN. ik ben arm ende ellendig; maar de Heere zorgt vóór my. PSALM: XL: ié. ;• 1V1 ■ * - % * . 'tn '\'.z snim . MET een treurig hart belyd ik het Vodr V„ alweetende en rechtvaardige God! dat ik niet alleen dit my drukkend gebrek, maar ook nóg ongelyk zwaarere rampen j rechtvaardig verdiend hebw Ook, is mogelyk deeze myne armoede niec ten eenemaal buiten myne fchnld my overgekomen. Maar,.om Uwe grondelóoze bermhartigheden, wees iny genadig. Aanfehouw myne ellende, ende myne moeite, en wees my genadig: vergeef my alle myne zonden: zorg voor my, gelyk Gy, als een tedergezinde Vadër, voor all Uwe fchepzelen te zorgen gewoon Zyt. Doe myn treurig en ontruste hart bedaard worden, door de hoop-op Uwe genadige hulp. . Op U alleen is al myn' vertrouwen. Gy zyt eea -Vader :der,Weezen, een troosjt der verlaaterteh ,;feea byftand.;der :vreemdelingen. ;In Uwe hand. ftaat liet, myn gebrek. te vervullen en in overvloed te teraaderea* Overvloed erijfykd.om begeer ik eeh» & ut  ( 322 ) ,ter niet; geef my flechts het .brood vafi myn ta Scheiden deel. Laat my flechts in de verzoekingen van gebrek niet bezwyken. Sterk myne geeondheid tot myne bezigheden in dit leven. Geef my de noodige wysheid, om door myn werk een geoorlofd Voordeel te mogen gewinnen. Open de *egen voor my, op welken ik tot eene ruimere ïost-winning kan komen. GEENZINS bid ik dit echter, om Ü daardoor yaal, ofte perk te Hellen, om eigenzinnig de voldoening aan myne begeerten te verlangen. Neen* myn God! Gy Weet best, wat toor my in den tyd ende voor eeuwig heilzaam is. Gy hebt mynen Toor- en tegenfpoed in Üwen eeuwig wyzen raad fcepaald. All;, wat Uwe hand my toezendt, wil ik «getroost voor lief, aannemen. Verlaat my flechts met in myne behoeften: haast U om my by te 'itaau, Heere, myne hulpe! Op U ben ik geworden van myne jeugd aan: Gy zyt myn troost. 3mmers hoort de Heer-het zuchten, het kermen en fchreyen der ellendigen: myn hart is des verfcekerd, dat zyn oor daarop merkt. I Ai) : yj 11e too^töl f obmsagtabsj au» 2?« Beert ^ myn Herder, my zal niets ontbreken, PSALM XXIII: r, ALLES, heeft myn Almachtige Vader in zyne ftanden. Hy fpreekt, ende het is'er: Hy gebiedt, ende het ftaat 'er. Uit harde rotzen doet Hy wa. «erftroomen uitfpringen: brood geeft Hy in dfc dorre en onbebouwde woestyn: met weinig voorfpyrt Hy menfchen by duizenden: de raavea zelf  ( 323 ) zelf moeten zynen gunftelingen voecizeï en onderhoud aanbrengen. —- God leeft nog, waarorri zyt Gy flaauwmoedigi myne ziele! Die de leliën bekleedt, zou die niet uwe naaktheid ook bedekken? Die dé vogelen onderhoudt, zóu die u het noodig onderhoud doen derven? God is myn her-i dér, ffly zal niets ontbreken. Nimmer heeft,Hy verfmaadt, nimmer veracht de ellenden der armen* Hy heeft beloofd, onze kost rykelyk te zul Jen zegenen, en de nooddruftigen met brood te zullen Verzadigen, (f) Ik zal, ook deezè is zyne vriendelyke toezegging, by u zyn in de benaauwdheld-, Ik zal 'er u uithelpen, ende gy zult my eeren: Ik wil u verzadigen met lengte van dagen, myn heil zal ik u toonen. 3- Wy zyn wel arm, myn Zoon; maar wy zullen , veele goederen bezitten, indien wy God vreezen, de zonde vlieden,,ende goed doen. TOB. IV: 22. ARM te zyn, of ryk te zyn, is waare fchande, noch waare eer: geeh van beiden maakt des menfchen geluk of ongeluk uit. De wysheid der gelöovigen, de Godvrucht, een fchat van goede werken, deeze zyn de rykdommen, die den Geest bevreedigen, die nimmer van ons wyken, en in de eeuwigheid ons onverganglyke vreugden .uitleveren. Ach maak, myn Gód-! my tog zoo ryk haar myne ziele. Doe my tog bedenken, dat geen mensch van den overvloed leeft, of daarvan, dat hy veele goederen bezit. Laat my hè't voorbeeld X 2 van , CD KAIM SXXXH: u,  ( 324 ) #aü Uwen Zoon, Jefus Kristus, en van deszelfs' Zendelingen fteeds onder het Oog blyven. Ook Hy, myn Verlosfer, had niet, daar Hy zyn hoofd op kon nederleggen: zyne Apostelen verlieten alles, en volgden Hem. OOK ik wil U gaarne volgen, rhyri Jefus! Wat Zyn deeze verganglyke goederen by die aangenaaane rust der ziele, die ik in U vind? Wat zyn groote rykdommen anders, dan eene last, die de Eiele ter aarde nederdrukt, dan eene geduurige verzoeking tot veelerlei zonden, dan een krachtigst middel, om onzen Geest ydel te maken?— Myne behoeftigheid brengt my nader tot God; tey dringt my, om van Hem, mynen Vader, alles, *vat my noodig is, ootmoedig af te fmeeken, en fcy eenen heiligen wandel my zyne hulp fteeds ^waardig te maken. BEWAAR Gy, myn God! in my den' fchat vaa leene reine konfciëntfie: fterk my, om ryk te worden in alle goede werken. Vervul myn haft-met die ftille bedaardheid en vergenoegdheid, die meer, dan de bezitting van eene geheele weereld, is. Caarne wil ik hier in een bekrompen lot leves, wen ik maar eeuwig ryk worden mag. Gy, o God! eyt my liever en beter, dan duizenden van goud ©f. zilver. Gy zyt myne vreugde, myn Verzorger, myn Vriend, myn Byftand, in Kristus myn geliefde Vader, die beloofd hebt, alles tot mya eeuwig welzyn tc zullen doen medewerken. -Rust,  ( 325 ) Rust, myn ziel! wat zoude u kwellen, Of ontftellen ? Leeft uw God en Vader nietP Hoort Hy niet uws Voorfpraaks bede ? Kan zyn'vrede Niet verzagten uw verdriet? Moogtge uw wenfchen niet verkrygenj Leer toch zwygen, Word eens al dat zorgen moê! God zal zorgen: bid maar vuurig, Bid geduurig, En vertrouw uw lot Hem toe! Heeft zyn Zoon voor u zyn leven Niet gegeven? Woont zyn Geest niet in uw hart? Zou Hy uw belang niet weten, U vergeten, U verlaten in uw fmart? Heeft Hy niet in angst en noodea Hulp geboden ? Wie is goed, dan God alleen? Nimmer is zyn trouw bezweken, Ze is gebleken, Als het u onmooglyk fcheen. Wie kon ooit zyn magt beperken? God kan werken Alles, wat zyn Wysheid wik 'tls de magt van uw Ontferarer, En Befchermer; & Vaders Wysheid is 't; zwygfiilj xcer  ( 32 2. ' Toen Hy verdrukt wierd, deed Hy zynen wond ttiel open: als een lam wierd Hy ter 'flachtfiig geleidt ende als een ft hoop, da>. ftom :r .oor het hingezicht zyner fcheerderen: aizoo deed Hy zynen mond niet open. jESAJ. LUI: 7. ACH! hoe weinig, hoe zeer weinig ben ik in den grond van myn hart aan U gelykformig, o lydaaame Hoogepriester! onfchuldig en geduldig GodsLam! die, om mynen wil, buiten eenige eigene fchuld, 7.00 veel fmaad, zoo veel hoon, zoo veel lasteringen verdragen hebt! Hoe licht, hoe fchieTyk verheffen zich in my die hevige bewegingen van toorn, van wedervergelding en wraakzucht! ACH vergeef my, o langmoedig God! deeze hevigheid van myne nog nimmer geheel verbeterde ziel. Stort Uwe Godlyke liefde uit in myn hart, ten einde ik, in navolging van mynen Verlosfer, de verongelykingen zagtmoedig verdrage. Geef my die fterkte des Geests, dat ik, wanneer myne beledigers my tot wraak aanporren, my zelve bezitten moge: dat ik by iedere gelegenheid, (en vooral by deeze voor my thans zoo gevoelige omftandigheid) die wyze regelen en heilzaame voorfchriften, in Uw woord my gegeven, niet uit myne gedagten komen laate: Een zagt antwoord keert de grimmigheid af: In ftilheid en vertrouwen zal u Heder fterkte zyn: Wanneer gy gefcholden wordt, fcheldt fiiet wederom, en. wanneer gy lydt, dreigt niet: want èaiï is genade, indien iemand om de Konfciëntfie voor  C 33* ) war Gsd xwumghtü verdraagt, lydende tm «*> recht, (t) ONDERSTEUN my, o Vader! met den Geest der zagtmoedigheid, dat ik deeze Uwe beveelen met eene kinderlyke gehoorzaamheid opvolgen moge. En wat zoud' ik winnen, by aldien ik, mype driften bot vierende, in derzelver hitte my tegenkantede ? Zoude niet uit een klein toorn-vuur eene groote vlam uitbarften, die den vreede geheel verteerde? Zoud'ik niet lichtelyk tot zonden kunnen weg geileept worden, die voor my ftof van een eeuwig berouw konden baaren: of tot andere piisflagen my verleiden laaten, welken ik door zagtmoedigheid voortekomen verplicht ben? En hoe zeer zoud' ik daardoor my verwyderen van Uw voorbeeld, o myn dierbaare Verlosfer! Gy gedoogde, dat men U eenen valfchen Profeet, eenen Beëlzebub noemde; Gy hebt zoo veele vervolgingen met ftille zagtmoedigheid geleden: Gy hebc de befchuldigingen en lasteringen van Uwe vyanden met een edel ftilzwygen beantwoord: Gy hebc zelf het onrechtvaardigst doodsvonnis oyer U laa^' jen vellen, en aan U laaten uitvoeren. EN zoud' ik in deeze geringe beledigingen zoo weinig bedaardheid, zoo weinig zagtmoedigheid, zoo weinig lydzaamheid bezitten? Zoud' ik niet, als een navolger van U, in gehoorzaamheid zeggen en bidden, Vader! vergeef het hun; want zy weeten niet, wat zy doen. Ja, myn Vader! vergeef tog allen mynen beledigeren. Maak Gy zeU tt) SPREUK, XV: JESAJ, XXX: 15. » PETR. II: 23> igf  C 33* ) W«t» door Uwen Geest, my zagtmoedlg, en nedffg van harte: ten einde ik rust, troost, en verzekering, aangaande de vergeving van myne zonden vinden moge, en eens de kroon der geenen, die hier onfchuldig lyden, van U ontvangen moge. 3- . Laat hem geworden, dat hy vloeke; want de Hetre heeft hem gezegd: vloek David. 2 SAM. XVI: ir. BUITEN Uwen wil, myn God! kan mv geen lyden wedervaren. Uwe wysheid laat, om heilige reden, het toe, dat myne tegenpartyen my imaaden en lasteren. Waarom zoud' ik aan Uwen Godlyken wil my niet in lydzaamheid onderwerpen? Waarom tegen U murmureeren, ende niet veel liever Uwe liefde-oogmerken nafpeuren? Veellicht kastydt Gy my, om myne zonden my te herinneren: veellicht, om myn koele en traage hart toe meer aandacht en het gebed optefpooren: veellicht» om my te vernederen, ten einde ik om Uwe gaavcn my niet verheffen zal: of, om my by myne zwakheden te bepaalen: of, om my mynen troost, niet in de weereld, maar alleenlyk by U te doen zoeken. ACH volbreng Gy, Heere, myn God! Uw werk ' aan my: Doe deeze myne wederwaardigheden toe myne verbetering gezegend zyn. Sterk my, door;Uw Godlyk woord, in deezen ftryd, dat ik niet moedeloos werde, dat ik my door den Geest der wraakzucht niet laate overmeesteren. Beteugel de Jjelllooze ondernemingen van myne vyanden. Laat ben  1 ( 333 ) ttien niet langer voortvaaren met my te kwellétrv myn hart te bedroeven, of met eerroovende laster» taal mynen goeden naam te kwetzen. Doe Gy op 'Uwen tyd hen zvvygen. DAN by aldien een Simei' nog langer fchelden en vloeken zal, o neem Gy maar Uwe vertroostingen niet weg van myne ziele: Daar is geen verdoemenis voor de geenen, die in Kristus Jefus zyn: Indien :de weereld ü haat, zoo weetet, dat ze my, eerder da% 'u, gehaat heeft: Indien gy van'de weereld waart, zo zoude de weereld het haare lief hebben;- Dog om dat gy van de weereld niet zyt, maar ik u uit de weereld uitverkoren heb,'daarom haat u de weereld.- Zalig zyt gy, wanneer de menfchen u fmaaden en veivolgen, ende .liegende allerlei kwaad van u fpreken, om mynen wil. Verblydt ende verheugt u, want uw loon is groot in den hemel. (*) 4- DE Heere is myn licht ende:myn - heil, voor WÈlH .zoud' ik vreezen? De Heere is myns levens kracht, mor ,wien zoud' ik vervaard zyn-? Wanneer de boozen, my$e tsgenpartyen tegen my opflaan, tot my nader en?, om myn ■vleesch te eeten, zouden zy zich zelven^flooten ende vallen. Of my ook al een leger belegerde, myn hart zou niet vreezen: of fchoon een. oorlog . tegen my> verwekt kierde, zo vertrouw ik echter. —. — IVmt: G-al jverjleekt my in. zyne hut ten:dage des kwaads: Hy verbergt my in het verborgene Iz-jner-tenie : Hy verhoogt my op eenen rotsfteen. - f Geef my niet over in de begeerte myner tègenpartyders; want valfche ge- I r u i >da la f - . ' >o0fit **a ::.l :t^ea l (') JOH. XV: l8. MATTH. V: II, la.  C 33* ) {uigen zyn tigen my opgeftaan, midsgaders die wrevel j aitblaazen. Zy fchieten met leugenen, ah I met pylen; maar God is myn fchild, Hy zal my ver- I hoogen, en myn treurig hoofd opbeuren. Ik vertrouv/ op Hem. Ik zal nog eens het goede aanfchouwen in < het land der levendigen'. Hoop, myne ziel! op 'den Heere, wees goeds moeds, bezwyk niet, verbeid Hem, vertrouw op Hem. x c v i i. GODLYKE VERTROOSTINGEN EN STILLE ZUCHTINGEN EENER ZEER BEKOMMERDE ZIELE, * * * GOD. VREES niet, Want ik ben met m Wyk niet achterwaarts, want ik ben uw God: Ik help U j ook onderfteun ik u door de rechterhand myner gerechtigheid, DE BEKOMMERDE. MAAR ach! myne Verdrukkingen zyn zoö vee* 3en: wie kan myne ellenden tellen, myne tegen< heden, myne traanen opfommen? Ik ben in angst «n benaauwdheden, help my o God.' GOD. $VERP uwe vrymoedigheid, uwe hoop, vtwveti rrouwezf  C 335 } trouwen niet weg; want daar is groote beïoóning op te wachten. DE BEKOMMERDE. JA, ik vertrouw op U, myn Vader! Op wien zoud' ik my anders verlaaten? Maar ben ik, Uwe hulp ook waardig. Heb ik niet door zoo veele zonden my Uwe hulp, Uw welbehagen onwaardigj en veellicht my daarvoor onvatbaar gemaakt? GOD. BERMHARTIG ende genadig is de Heere, lang* moedig ende groot van weldaadigheid en Waarheide Gelyk een Vader zich ontfermt over zyne kinde. ren, ontfermt de Heere zich over de geene, di<5 Hem vreezen. DE BEKOMMERDE. JA, over de geene, die Hem vreezen. Maar ik heb U niet altyd gevreesd: ik heb Uwe genades zoo dikwyls moedwillig verkwist: ik heb Uwe bevelen door zoo veele zonden overtreden , Uweri Geest bedroefd, en het recht van myn kindfehap verwaarloosd, en my onwaardig gemaakt. Waar zal ik nu heenen vlieden Voor Uw ,aangezicht.* en my verbergen voor, Uwen Geest? 1 -' [ - GOD. ' i«w ï»iti i\ i ivt "KOMT herwaarts tot my, alle, die verinoeM ende belast zyt: ik zal u verkwikken, ericle nis© voor uwe ziele geven. Ik, Ik delg uwe zondes Git, ende .gedenk .uwer..overtredingen niet.  f ( DE BEKOMMERDE. MAAR ik heb zoo lang, zoo veel, zoo z.v.-;,~t gezondigd: myne tallooze en hemeltergende ongerechtigheden gaan over myn hoofd. GOD, AL warén uwe zonden bloed-rood, ende als fcharïaken en karmofyn, zó züllen ze echter wit, als fneeuw, als witte wol worden. Zie! het Lam Gods, het welk de zonden der weereld draagt. Het bloed van .Jefus Kristus, Gods Zoon, maakt u rein van'alle zonden. hffibflilCM* na DiangibEE i ksv jöois .,• -t •. gibsooi 1 DE BEKOMMERDE. , ' ACH Heer! ik geloof, kom Gy myn ongeloovigheid te hulp. Ja, myn Jefus is ook voor rrty geftorven: Hy heeft ook my met de beledigde ..Godheid verzoend. Maar had ik niet getrouwer Hem dienen, niet vuurigef Hem lief hebben,; en r meer met eenen heiligen wandel zyrc eer bevorderen en Hem verheerlyken moeten GOD. WEL is u dan die taal ende die lesze dér'Heiligen onbekend? Indien wy zeggen, dat wy geen zonale hebben, zo verleiden wy óns zeiven, ende de-waarheid is niet ons: indien wy onze zonden belyden, Hy is getrouw en rechtvaardig, dat Hy ons de zonden vergt* siide ons reynige van alle ongerechtigheid. DE BEKOMMERDE. MAAR indien my myne zonden vergeven zyn» Lqï is het, dat ik dan ook geen rust, geen vree™ de,  < 337 ) de, geen troost in myn binnenfte vind, dat myne angften en bekommeringen voortduuren? GOD. VOOR een klein oogenblik heb ik u verlaaten ; maar met groote ontfermingen zal ik u vergaderen. Ik heb- myn aangezicht een weinig vóór u verborgen, maar met eeuwige genade zal' ik my over u ontfermen. Zalig is de man, die de verzoeking verdraagt; want wanneer hy beproefd zal bes. vonden zyn, zal hy de kroon des levens ontvangen. DE BEKOMMERDE. BY aldien God my genadig is, hoe is-het dan> dat Hy myn gebed niet verhoort, en myne bekommeringen van my niet weg neemt? Waarom, moet ik zoo lang zorgen en zuchten? Heeft myn God dan vergeeten genadig te zyn? Heeft Hy zyn aangezicht in toorn verborgen? GOD. HET geen ik thans doe, weet gy nu niet, maar hierna zult gy het verftaan. Wilt gy zoo veel weeten als de Almachtige? Roep my flechts'aan irt den dag der benaauwdheid, en ik zal u helpen i ende gy zult my eeren. Des Heeren raad .is. won* derbaarlyk, en volheerlyk voert Hy dien uit. DE BEKOMMERDE. IK heb zoo lang reeds te vergeefs geroepen," gezucht, 'gebeden,' en met traanen mynen Gocï *oo dikwyls gefmeekt; en1 echter heeft Hymrynea Wensch nog niet vervuld. X GOD*  < 33S ) GOD. MYNE uur is nog niet gekomen. Gv weet nfefj wat gy bidt. Bidt flechts in mynen Naam, ende gy zult ontvangen, op dat uwe vreugde volmaakt zy, DE BEKOMMERDE. ACH vergeef, o myn God! de zwakheid vau Uwen knecht (Uwe dienstmaagd). Ik heb mv vervrymoedigd te fpreken tot den Almachtigen," hoewel ik ftof en asch ben. Uw toorn ontfteeke niet, dat ik nog eens fpreke. Ik verlang, o Heer! ik fcyg zeer na Uwe vertroostingen. Schenk my Uw/en vrymoedig makenden Geest. Maak my beJcwaamer, om, naar Uw welbehagen U te dienen: fcewaar my, dat ik niet ftruikele, ende Uwe genade niet verlieze. Ach Heere! help my. GOD. DEWYL hy my zeer bemint, zo zal Ik hem uithelpen. Ik zal hem op eene hoogte ftellen *vant hy kent mynen "Naam. Hy zal my aanroer pen, ende Ik zal hem-verhooren: in de benaauwd3ieid zal Ik by hem zyn: Ik zal 'er hem uit trekJren, ende hem verheerlykem Met lengte van dagen zal Ik hem verzadigen, ende myn heil hem doen zien. DE BEKOMMERDE. GELOOFD zy de Heerè, die myn gebed niet yerfmaadt! Ik was;, zeer bekommerd -om troosti maar Gy hebq myne ziele zoo . vriendelyk aangenomen, dat ze niet verloren ging. Ach Heeref Indien niet Uw woord myn troost ware geweestj over-  ( 339 ) överlahg zoud'ik réeds vergaan zyn in fnyne ellen» den. Maar Uwe vertoostingen Verkwikken myne ziele. Ach verlaat, myn God! verlaat my, die zoo zwak ben, tog niet. Verwerp, Wegens Zoo veele my nog aanklevende gebreken, my tog niet van Uw adnfchyn. Ik wil waaken eh bidden. De geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak. GOD. GY hebt geen Hoogepriester, die niet kon me-» delyden' hebben met Uwe zWakheid, maar die in alles, even eens als zwakke menfchen, dog zonder zonde, verzogt is, om medelyden te kunnen oef* fenen. (f) DE BEKOMMERDE. MAAR dé verzoekingen, 6Heere! de weereld, de Satan, myn verdorven, hart, hoe veele vyandert van myn zaligheid" zyn die niet? GOD. GOD is getrouw, die u niet zal laatèn verzogt worden boven uw vermogen, maar maken zal, dat de verzoeking zoo afloope, dat gy ze doorftaaiï kunt. : ,; .... ■, jut '*f DË BEKOMMERDE, . . NU dan, myn God! ftaa my tog nadruklyk by* volbreng in my dat góede Werk, het, geene Gy begonnen hebt. Verfterk my in deeze verdrukking, dat ik vast moge ftaan ih het geloove, ende my aan geen dwaasheden fchuldig .make. ' Heh? .Y *. ft I , sn co tfloaftf • CD HEBR. JI. en IV.  ( 340 ) Tfïiy uit myne nooden: aanfchouw myne jammeren £n ellenden: ontferm u over my. JESUS KRISTUS. VREES maar niet. Ik heb ü verlost: Ik heb ü by naame geroepen, gy zyt de myne. Zie! 'in myne hand-palmen heb Ik u gegraveerd. Ik ben de goede herder: Ik heb myn leven gefteld voor myne fchaapen, Ik ken de mynen: niemand zal ze uit myne hand'rukken, ende ik geef hun het eeuwige leven. Bergen mogen wyken, en heuvelen waggelen; maar myne goedertierenheid zal van u niet wyken, het verbond myns vreedes zal niet Wankelen, fpreekt de Heere uw Ontfermer. X C V I I I. DE WEDUW MET KLEINE KINDEREN, td?l WEEN niet! dus fprak, o God! Uw Zoon, tot eene bedroefde Moeder, by de baar, op welke haar eenige zoon na het graf wierd gedragen. Ach! fpreek Gy dit ook, naar de kracht Uwer Almachtige werking, tot myn beklemd en bekommerd hart. Hoe zoud'ik niet treuren? Myn harte-vriend is 'er niet meer, die myn raadgever, de hulp, de tro'ost en vreugde van myn leven was. En hier - - - deeze kinderen! ach! die zal ik verborgen, en naar Uw welgevallen opvoeden. Welk ee»  ( 34i ) een zwaar', voor my nederbuigend cn my ter aarde drukkend werk: Hoe lichtelyk verziet men het, in ongelyk. geringere bezigheden? Hoe licht kan het gebeuren, dat ik de gebreken van hun, welken ik lief heb, niet altyd zie, ende niet met wyze befcheidenheid beitraife? Of dat ik niet met een ieder van deeze kinderen naar deszelfs vermogens handele: of door eene al te geftrenge tucht ze tot toorn verwekke? ACH! zend, myn Vader! zend my Uwe wysheid van den hemel, dat die my byftaa, dat ze my onderwyze, om voorzichtig te handelen: om een werk, het welk zoo veel wysheid en omzichtigheid vereischt, gelukkig te mogen volvoeren. Geef my den Geest der lydzaamheid, dat ik door zorgen en arbeid niet gemelyk, niet ongeduldig gemaakt werde. Verkwik my, onder alle die bekommeringen, die met myn lot verzeld gaan, met de vertroostingen van Uw Godlyk woord. Befchik my eenen vroomen en getrouwen Vriend, die onbaatzuchtig en oprecht my raad en befiuuring geve, om te doen, zoo als het best is. Laat Uwen zegen van myn huis niet wyken: Wees Gy myn Vader, myn Verzorger, myn Byftand. EN Gy, o Vertrooster der treurigen! ontferm U over my; o Vriend van verlaatene, help, onderfteun en verkwik my. Neig het hart van hun ten goede, die, fteunende op hunne macht, zich niet ontzien van weduwen en weezen te verdrukken. Befluur alle myne zaaken tot Uwe eer, tot myn ü?est, tot yvelzyn van myne kinderen Dog Y 3 niet  ( 342 ) niet myne kinderen; want zy zyn Uwe: Gy, o God! hebt ze my gegeven: Gy hebt ze met het bloed van Uwen Godlyken Zoon gekogt: Gy hebt ze ■door Uwen Geest geheiligd. Ach bewaar tog in hun het onderpand van Uwe liefde, de krachten tot deugd, en de hoop des eeuwigen levens. Ja, Vader! vereenig hun hart tot de vreeze van Uwen Naam, Laat 'er geen van hun verlooren gaan, die Gy my gegeven hebt, HUN geluk 'op 'aarde, zult Gy ook, o myn God! naar Uwe wysheid bevorderen, en daarvoor zorgen. Gy kleedt de bloemen des velds: Gy onderhoudt de vogelen des hemels: en zoude Gy deeze Uwe kinderen verlaaten? Neen, o Vader! Gy gedenkt nog aan het geene Gy gefproken hebt: daar* om rommelt Uw ingewand over hun: Gy zult U zekerlyk ontfermen over ons. Zoud' ik deeze myne kinderen kunnen vergeeten? En of ik ze mog^ te vergeeten,; Gy zult ze echter niet vergeeten, in Uwe hand palmen hebt Gy ze gegraveerd. U wil ik dan met een onwankelbaar vertrouwen aanhangen en aankleven, Gy zyt myn troost, myne hulp, mvn Vriend, dien ik my geheel en al héb overgegeven: myn God, van wien ik, al wat voor my heilzaam is, verwachten kan. Myne hoop is op God, die de oprechten van harte helpt.. Myne hulp is van den Heere, die den hemel ende de aarde gemaakt heeft. Amen, XCIX. DE  ( 3^3 ) . D E W E D' U'W. , .asüsil 03 310x1007 oiBBdi3baov7 awÓ ncy ë'fw GROOTE God! Befchermer en Verzorger van alkn,'die verlaaten aynÜ Het was Uw hooge wil, dit ik in deezen toefhnd kwam, die zeer dikwyls voor allen 'den yolgehden-Ieef-tyd een ftaat van treuren is, en met veele bekommeringen verzeld gaat. Tot wien zoud' ik, in dit myn lot, mynen toevlucht nemen, by wien hulp zoeken, dan by U, die beloofd hebt, eene'hulp van, weezen, ende een rechter van weduwen, te zuilen zyn. — Hooi* Gy dan, myn gebed: zie de traanen, die ik in hec eenzaam'vaak voor U uitftort: antwoord my door Uwe vertroostingen, en op Uwen tyd door Uwe Godlyke hulp.- GY kent, oHeer! de zwakheid en tegenkantingen van myne ontaarte natuur, die niet gaarne onder het jok van lyden zich lydzaam bukken wil. Doe my tog bezeffen, dat alle Uwe wegen, hoe treurig ze ons zomtyds ook fchynen mogen, altyd echter wysheid en goedertierenheid zyn. Gy verfcheurde'den band, die my met eenen geliefden echtgenoot vereenigde, immers niet zonder de heilzaamfte en voor my nuttige oogmerken. Veellicht, om my te kastyden, op dat ik Uwe inzettingen leeren zou: veellicht, om my te herinneY 4 ren.  ( 344 ) ren, dat ik niets hooger achten zou dan Ü, dat ik alle de liefde van myn hart aan U alleenlyk opdragen, en in U alleenlyk my verheugen zouveellicht ook, om in de uuren van droefheid en verdrukking my voortebereiden tot eene zoo veel grootere heerlykheid: of ook, om hier op de aarde my, ende de mynen „tot een voorwerp en be-. wys van Uwe wonderbaare voorzorg te ftellen. ACH! maak myn hart dan los van de aarde, en trek het tot U. Reinig myne ziel, mVne zinnen en begeerten door Uwen Heiligen Geest", ten einde uk alleenlyk voor U leve, en als eene rechte weduw tot de eenzaamheid my gewenne: niet inde verftrooyingen van een ydele verkeering, ook met met vreugde over de rampen en gebreken van anderen, allerminst in fnoode bedil-zucht, of in waanwyze beoordeelingen van anderen, myne tvdkortmgen zoeke. Geef my wysheid, om voorzien, tjg te wandelen, om voor hoon en belastering mv met bloot te Hellen, en niemand daartoe aanlei. djng te geven. BEWAAR in my die edele godlyke gezindheid, nat. ik omtrent alle bekooringen eener ydele wee reld koelhartig en onverfchillig blyve: dat ik-geen" zins in. kleeding, in goud of zilver, maar in deugd en eene ongeveinsde godzaligheid mynen fieraad ttelle, Jn het eenzaame met U te fpreeken, U mynen Vriend, den lust, de vreugde en de. blyd, fchap van myn hart te noemer,, voor U myn ge. heele hart uit te ftorten, in gehoorzaamheid aan Live geboden . te wandelen, my te benaarftigen, om  C 345 > om goed te doen, en allen, die omtrent my zy$ een helder blinkend voorbeeld van deugd te gevent dit, ach! dit zy het groote doelwit van het overige van myn leven. ZOO is dan ook de grond Van' myn vertrouwen in veiligheid gelegd, want ik weet, dat ik eene aanhangfter van Kristus ben, ik neem in het geloof en in lydzaamheid myn kruis op my, en volg Hem na. En zoude Gy my verlaaten kunnen, myn God! Zyt Gy niet der weezen Vader, ende een helper van noodlydenden? Zegt Gy niet, o Godlyke Vriend van myne ziele! Komt herwaarts tot my., alle, die vermoeid ende belast zyt, Ik zal u verkwikken, Ik zal u rust geven? Kon een Job voor U betuigen : Heb ik .de oogen der weduwen laaten verfmackten? (§) En zoude Gy niet oneindig goedertierener, dan een ïterflyk mensch zyn? Ach bewys dan Uwe goedertierenheden aan my. Wees in nooden en zwaarigheden myn byftand: Bewaar, verfterk, en onderfteun my door de rechte-hand Uwer gerechtigheid. . MET vrymoedigheid en een vrolyk hart werp ik dan alle myne zorgen op U, en zeg, met een vast vertrouwen op Uwe almachtige befcherming: In den Heere heb ik gerechtigheid en fterkte. God is myn heil, in Hem ben ik veilig, en vrees niet, wat zoude my een mensch doen?, Ik zal U hartelyk lief hebben, Heere! myne fterkte, myne fteenrot:, myne Lorcht, myn uithelper, ende myn God. Beter is het op den Heere te vertrouwen, dan op menfchen zich te verlaaten. God <.S) JOB XXXI: 14,  fs myne toevlucht, myne fterkte, eene hulp inde nooden, 'die óns treffen kunnen. Op Hem vertrouwt myn hart, en ik ben geholpen. Amen. GEBED IN DEN OUDERDOM. ü{ti> ^fanrTira 'rtSJEêmv vu -"Jbiios r< i •«- .sn it:?H www -boDn ,-join yO 3jpM ^ ''sanabyltjoorr itr.. sqfad ^\ GOD, myn: getrouwe God! die beloofd hebt, Uwe fterkte te zullen openbaaren in de zwakken, en tevens beloofd: Tot den ouderdom toe, ja tot in de gryzigheitl Zal ik u dragen: Ik zal het doen, ik zal' u opnemen, dragen, ende redden, (-f) Vervul tog des ze Uwe genadige belofte aan my, die Uwe- machtige en hulpryke onderfteuning, thans -meer dan ooit, noodig heb. WANT voor hoe veel onaangenaame toevallen ben ik, by myne klimmende jaaren en overhand 'nemende zwakheden, niet blorttgefteld? De fcherp. te myner zintuigen is geweken, zy is ftomp geWorden: het licht der oogen word voor my donker: *riyn gehoor-fluit zich toe: alle de werktuigen van ■jnyn 1'even beginnen reeds krachteloos te worden, te breken, en my hunne eerlang aanftaande voïïtrekté werkeloosheid te voorfpellen. Ach! hoe fellendig zoud' ik zyn, by aldien my nu de hoop iook begaf, die ik op U, en op Uwe hulp ooit gel 8 had C*) JESAJ. XLVI: 4>  C 347 ) ft'ad heb? By aldien ik, verlaaten allengs van af. les in de weereld, my ook als van1 U verlaaten proest aanmerken? ACH bewys Gy dan nu ook aan my Uwe wonderbaarlyke goedheid, o Heiland der geenen, die op U betrouwen! En, gelyk Gy Sn myn geheele leven myn troost ende myn fchild, myne huif» ende myn Verlosfer geweest zyt, ach zie my dan thans ook genadig aan!- Verfterk myne zinnen, vernieuw de krachten van mynen onfterflyftëa Geest, dat ze als wederom jeugdig wofden. En wen deeze myne ellendige woon-hut tot haare af. breking én inftorting zich nadert: doe dat dan mynen . troost zyn, dat ik eene ongelyk heerlyker wooning heb, die in den hemel is, die eeuwig IK weet wel, o God! en bezef het levendig dat Ik, ter oorzaake van de menigvuldige verkeerdheden van myn leven, deeze Uwe ontfermingen ten eenemaal onwaardig ben, maar zoude Gv o hefderyke Vader! zoude Gy de fmeékingen van een Uwer ellendige fchepzelen verwerpen, het welke met een kinderlyk vertrouwen aan U over gegeven is? Zoude Gy, ten aanziene van my, Uw" woord vergeeten, en Uwe belofte intrekken' Die, den Heere verwachten, zullen de krachten vernieuwenSrees niet, gy wormke Jakobs: Jk heb u verlost: Ik heb u by naame geroepen, gy zyt de myne? Ja, myn God! ik ben de Uwe, Uw onderdaan, Uw verlos te, Uw kind, in Kristus met U verzoend, door tie liefde met U verbonden, door het geloof met U  ( 343 ) < V voor eeuwig vereenigd. Ik laat U niet gaan* 'ten zy Gy my zegent: Ik hoop op U, laat my niet befchaamd worden. Gedenk niet der zonden myner jeugd, ende myner overtredingen: gedenk aan my naar Uwe groote bermhartigheden, en wees my genadig. , VERKWIK Gy, en verheug my thans, terwyl .de geheele weereld weinig meer tot verkwikking en. vergenoegen voor my kan uitleveren. Vervul ,Gy my roet de ondervindingen van Uwe heucheJyke tegenwoordigheid, ten einde myn hart in U verheugd zy, en ik alles, wat verganglyk is, met eene edelmoedige onverfchillighcid moge aanmer.ken: dat ik alleenlyk het geene geestlyk en eeuwig is behartige: dat ik dë zwaarigheden van den «uderdom lydzaam verdrage: het einde van myne dagen gemoedigd zie naderen, en met eeneomzich. tige waakzaamheid my dagelyks tot myne verhuizing van hier gereed houde. Zoo lang ik onder'tusfchen in deeze vreemdelingfchap nog verkeeren moet, wyk Gy met Uwen Geest, en Uwe vertroostingen tog niet van my. Hoe "blymoedig zal sk dan all, het geene Gy over my bepaald hebt, ondergaan: hoe gemoedigd den laasten ftryd, onder Uwe onderfteunende hulp aanvaarden: hoe gejnaklyk door Uwe kracht overwinnen, en dan eens .eeuwig voor Ü leven? Cl. DAN  C 349 ) c i. DANKBAARHEID BY EENEN GERÜSTEN OUDERDOM. , * * * HOE ontelbaar zyn de weldaaden, die Gy, o God! in een leven van zoo veele jaaren over my hebt uitgeltort! Zoo veele van mvne bekenden en vrienden zyn 'er reeds voor my uit de weereld gegaan: en door Uwe genade ben ik hier nog tot op den dag van heden. Zoo veelen, die met my denzelfden trap van ouderdom beklommen hebben, worden van bekommeringen en nypende zorgen verteerd, of door pynelyke ziekten en onJ gemakken uitgeput, en hygen, vaak vruchteloos, : na hulp. Maar Gy hebt voor de meeste van i deeze onaangenaame ontmoetingen, tot hiertoe, my I gunftig verfchoond ende bewaard: Gy hebt myne j zinnen, en leden gefterkt: myne dagen met menigerlei blyde ontmoetingen opgehelderd, en my voorzien met eenen voorraad, die de zwakheden i des ouderdoms voor my verdragelyk doet worden» WAT zal ik den Heere vergelden voor alle zyne weldaaden, voor alle zyne bermhartigheden ert i trouwe aan my bewezen? Mogten myne zwakke i en allengs, verttervende krachten, tot zynen lof, ! met een nieuw leven bezield worden! Mogt ik tog, alle de overige tydflippen van myn ten einde heU zen$  ( 350 ) fend leven tpt verheerlyking van zynen Naam kim* lien opofferen!—— U prys fg dan, myn God, voor iedere weldaad, die ik ooit uit Uwe genadige hand ontving.' voor iedere verkwikking, die Gy, naar myn lighaam, my toevoegde: Voor iedere heilzaame kennis: voor iedere deugdzaame neiging, die Gy my inboezemde: voor iedere vertroosting Van Uw Evangelie, waarmede Gy, in myne bekommeringen, my zoo rykelyk verzorgde Jk dank U van harte voor all het goede, het welfe Gy aan de mynen beweezen hebt: voor den voorfpoed en het geluk van myn geflacht: voor den Zegen, welken Gy over myne bezigheden en mynen arbeid geboden hebt: voor die fterkte, die Gy tot nuttige werken my hebt medegedeeld: voor1 die goede raad-flagen, op welken Gy, door zoo «lenige wonderbaarlyke leidingen, my gebragt hebt. En hoe kan ik, myn goedertierene Vader! dc aandoeningen van dankbaarheid behoorlyk uitdrukken, die my dan bezielen en vervullen, wen ik my herinner, dat Gy zoo veele zwakheden, zoo veele ftruikelingen, zoo veele overtredingen van myn leven zoo langmoedig overgezien en my vergeven hebt: dat Gy met zoo groote geduld my gedragen: en met de beloften van Uw vertroostend woord my, in de hoop des eeuwigen levens, gefierkt hebt. Loof, myne ziele! loof den Heere, myne Qeest verheuge zich in God. mynen Zaligmaker. U wil ik dan dienen, myn God! U mynen ouderdom heiligen, veele zondaaren door een heilig. Voorbeeld helpen tot U leiden, en door de aanpry» zend*  ,C 35* } ,2ende verkondiging van Uwe goedertierenheden allen, die rond om my zyn, bekend makeu, hoe wel zy vaaren, die U van harte .vreezen. , Onder* fteun my maar door Uwen Geest, dat ik dit doel myner bedenkingen moge bereiken, en in ftaat zyn, om daadelyk U te loven en te verbeerlyken. Laat, wanneer Gy my'nog welvaaren in myne dagen vergunt, my daardoor niet te zeer met liefde tot dit verganglyk leven ingenomen worden; maar doe my dagelyks gereed ftaan, om all, wat aardscfc is, gewillig te verlaaten, en Uwe roeping ter, eeu, wigheid gewillig te volgen. Dan zal ik U loven, dat Gy op aarde myn God geweest zyt: dan zal ik voor alle Uwe genade, die Gy in leven en Het. ven my bewees, U eeuwig pryzen. Amen. C I I. TROOST IN DEN OUDERDOM. VV7ELK een veilige grond van rust, van vree. de en troost voor myne ziele zou 'er voos my thans overblyven, bermhartige en getrouwe God! by aldien het die niet ware, dien het geloof in Uwen Zoon my uitlevert. Wat zou ik myn eigene Konfciëntfie tot antwoord kunnen geven wanneer ze my de zonden , van zoo veele voorle! dene jaaren van,myn leven onder het oog bren«t? Met welke twyfelingen zoude ik niet myne laait© dagen en myn jongfte lot te gemoet moeten gaan," by j j.v liivu ei¬ gene Konjciëntfie tot antwoord kunnen geven, Met welke twyfelingen zoude ik niet myne laait© dagea en myn jongfte lot te gemoet moeten gaan,"  t 35* ) W aldien ik daarvan niet levendig overtuigd ware , lat Gy myne zonden uitgedelgd, en door Uwen Zoon my den weg ter zalige onfterflykheid gebaand had. GELOOFD zyt Gy dan, o God! ik zal niet fter>en, maar leven, en Gods werken eeuwig verkondigen. En of dan al deeze myn uitwendige mensch /an dag tot dag afneemt, zo word nogthans de nü vendige mensch, het nieuwe fchepzel, door'sHee•en Geest herfchapen en geheiligd, verre van te 'ergaan, van dag' tot dag vernieuwd. Worden de Dogen van myn lighaam ai aanhoudend meer verdonkerd; myn Geest ziet echter God door het ge.oof, en zal eerlang de geheele heerlykheid van God aanfchouwen. Myn uitwendig gehoor moge /erflaauwen' en mirtder worden; myne ziel hoort achter de taal van mynen Godlyken Vriend en ieszelfs vertroostingen: Vrees niet, ik ben met u: tvyk niet achterwaarts, ik ben uw God. VERMINDEREN ook al myne krachten tot de bezigheden van dit leven, en fchynt het, dat ik voor de weereld onnut worde, tevens vermindert x>k de fterkte der begeerlykheden in myn vleesch: terwyl het getal der verzoekingen buiten my ook minder word, en myne ziel meer zegepraalt in den Iryd tegen de weereld. Ben ik al niet meer in ftaat, om veele en gewigtige dingen te behandelen; in het grootst en gewigtigst werk, de vooroereiding tot den dood, tot het oordeel, en de* &emel, houd ik my echter nog bezig. ACH!  ( 353 ) ACH! dat ik aan deeze gewigtige zaak n'ét'eetfS der met behooriykén ernst gedagt, dat ik zoo vee* Ie uuren met ydele, met onbutte bezigheden, en Vermaaken verkwist, en ach! hoe zeer bétreUr ik het, dat ik zoo veel tyd van myn leven in zondert doorgebragt, en zoo fchandelyk gemlsbruikt heb! Gedenk tog niet der zonden Van myne voorige jaareh: gedenk aan my, naar de grootheid van Ui. we bermhartigheden. U, myn Vader! wil ik het overfchot van myn leven tot eene offerande brengen: door een lichtend Voorbeeld van deugd veelé vlekken van mynen vobrïgen wandel uitwisfchen, en naarftig myne pogingen aanwenden, om veele menfchen tot deugd en waare vroomheid opteleiden» HOE gemoedigd en vrolyk Zal ik dan den dood kunnen inwachten; want die is myn einde niet; neen, hy is voor my het begin van een leven, tot het welke ik door Kristus verlost ben. Dan. zal deeze ellendige kerker, die mynen geest thans gevangen houdt, verbroken worden: dan zullen de zwakheden des oüderdóms ophouden: dan zal ik met eene nieuwe jeugd in de gewesten eener boven-weereld ingaan: daar zal die, hier dikwyls my zoo zeer ontrustende, ftryd tusfchen vleesch en geest ophouden, en ik geheel en volmaakt mynen God dienen: dan zal ik Hem alleen beminnen, Hem, niet meer met zonden bevlekt, leven: niet meer van menfchen omringd zyn, die my hier vaak meer tot verdriet, dan tot vreugde zyn.' niet meer in het gevaar zyn, van door eenigè voorwerpen afgetrokken of verworpen te worden van Hem, mynen besten Vader. Hoe vertroostend, is. Z. yoot  ( 354 ) foor my deeze hoop, die de lasten des ouderdom» •Voor my zoo licht maakt? Hoe gaarne wil ik de laaste ongemakken van eenen weg nog dragen, die op .het einde my tot eene zoo heeriyke rustTbre'ngt? GELOOFD zy God, die mv met deeze aangenaame hoep verkwikt! Wees Gy ook voortaan myn troost, ende myn fchild: laat. Uwe kracht in myne «wakheid machtig zyn: beweeg de harten der geenen, die omtrent my zyn, dat zy my de lasten des ouderdons verlichten en diagclyker maken. Bewaar my, indien het U behaagt, de vermogens van mynen Geest ongekrenkt. Bereid my van dag. tot dag nader, dat ik bekwaam en waardig werde, om tot U te gaan: dat ik eindelyk blymoedig zeg. gen mag: Nu laat Gy, Heer! Uwen dienst-knecht gaan in vreede, naar Uw woord; want myne oogen verlangen, om Uwe Zaligheid te zien. Vader! in tJwe handen beveel ik mynen Geest; want Gy hebt my verlost: help my, o getrouwe God! Amen. .Uuuuyyyyyiuuyyyyyy ci n. . VERLANGEN EENER BEJAARDE PERSOON, OM ONTBONDEN, ENDE BY KRISTUS TE ZYN, j * # * HET is genoeg, oHeer! neem myne ziele na • van my, ik ben niet beter dan myne Vade» ren. Niet uit tegenzin, o myn God! aan Uwe tegeeringj die immers alles eindelyk wel maakt, maar  ( 35* ) Tnaar met eene kindeilyke overgevmg in Uwe bai-w den neem ik de vryheid, om deezen wensch voor U te ontboezemen. IK heb tog nu, by de ondervinding, geleerd, dat alles onder de zon "ten eenemaal ydel i's, en dat deeze aarde de plaats niet is, daar ik eenige eenigzins beftertdige -gelukzaligheid verkrygen kan. Myne bekwaamheden, met welken ik de weereld nog zoude mogen kunnen dienen, beginnen allengs te verminderen: en wat zal ik in een land doen, daar ik, naar het fchynt, van geen nut meer zyn kan? Wie weet ook, welke treurige toevallen veellicht op my nog wachten? Koe verveelend cn ellendig is een ouderdom, met zwakheden, ziekten en zukkelingen verzeld? Hoe dikwyls valt men den geenen, die ons de liefde zyn, tot een last? Hoe dikwyls is men zich zeiven, buiten nood ook, tot een last, onvoldaan, en ongeduldig? Hoe gaarne zou ik dan, indien het met Uwen wil beftaan kon, het einde van deeze moeite-volle vreemdelingfchap zien, en in myn eeuwig Vaderland van den arbeid en de moeiten van dit zorgelyk en bs•kommerend leven uitrusten! Ach Heere! ik heb begeerte, om ontbonden te worden en by Kristus te zyn, het geene voor my verre het beste zaa zyn. Myne ziele verlangt na Uwe voorhoven: ach! wanneer zal ik daarheen komen, en voor L'nr "aangezicht verfchynen ? VERGEEF het my, myn Vader! indien 'er nog bewegingen van menschlyke zwakheid in dit myn verlangen, en bidden mogten invloeyen. Gy ken.t Z a ender»  ( 35 (£75 MYNE tyden zyn in Uwe hand, o God! Gy hebt myne dagen beftemd, liet getal myner maan*  ( 3^3 ) maanden is by Ü, Gy hebt daaromtrent eene be: paaling gemaakt, boven welke ze niet gaan zullen. Of het tot bevordering van Uwe heerlykheid, tefi ! beste voor de weereld, en tot myn waar en eeuwig welzyn voordeeliger zyn zal, dat ik langer leeve> ; of nuttiger, dat ik vroeger fterve, dat kunt Gy» oAlweetende! alleen beflisfen. GY vergunt het my wel, om te mogen bidden: Heere! neem my niet weg in het midden mynefr : dagen; want in deezen tyd ben, of word ik eerst : bekwaam, om der menschlyke maatfchappy tot dienst te zyn, om Uwen Naam te verheerlyken, : om de deugd door een blinkend voorbeeld aan te pryzen, om de weereld met verftand en maatig- ! heid te gebruiken. Maar hoe veele verzoekingen heeft de weereld, hoe veele zwakheden myn eigen hart? Zal ik ook wel in ftaat zyn, om in dé loopbaan en het worftel-perk der deugd veele jaaren voort te loopen? En by aldien ik in het toekomende vallen, en het kleinood eens verliezen mogte? Ach welk eene verfchrikkende gedagte! GYnu, Heere! Gy kent myn hart, myne krach*' ten, myne zwakheid, de ftrikken en netten, die 'er voor my gelegd zyn, en of ik wys genoeg ben, om die te ontkomen. Uw wil gefchiede! Die is ook alsdan de beste, wanneer Gy my gebiedt te fterven Uwe rechtvaardige gaan heenen in vreede, en ruften op hunne ftaapfteden; dewyl Gy ze wegrukt voor den dag des kwaads. Zy wierden haast volmaakt; want hunne ziel behaagde U, daariem haastede Gy met hun uit dit ellendige leven. BY  ( 3*4 ) BY aldien ik op een langduurig, pynlyk ziekfeed, of onder boosaartige kwellingen van myne vyanden, of in gebrek en armoede het grootlle deel van myne aanftaande jammer-volle dagen moest doorbrengen: zou het my dan niet veel wensehly. Jcer zyn, dat verkwikkend woord van Utehooren: Gaa heen, myn volk! in üwe binnenkamer, fluit de deur achter u toe, tot het onweder overgaa. O ftille rust in het graf! daar hoort men de (tem des dry vers, den hoon des fpotters niet meer: daar ziet men de ftoutheid der godloozen niet meer, ook geen traanen der onfchuld, of van weezen, ëie om brood, of om gerechtigheid roepen, meer. MAAR wat zal ik verkiezen, myn God! wat zal ïk bidden? Ben ik ook wel fterk genoeg, om over den laasten vyand te zegepraalen? Beproefd genoeg, om voor eeuwig deugdzaam te blyven? HeiJig genoeg, om in die onbevlekte Gods-ftad integaan, om Uw aangezicht te aanfehouwen, en U waardig te pryzen?' En veellicht is het Uw wil, dat ik tot Uwen roem hier bloeyen en vrucht dragen zal; dat ik een befchermer der deugd, een verzorger van een verlaaten kind, een terechtbrenger eener afgedwaalde ziele zyn zal. En o hoe weinig is een lyden van vyftig geheele jaaren tegen het geluk te rekenen van eene eenige ziele aan een eeuwig verderf te ontrukken? Hoe zeer kan die zaligheid, van vaak en veel goeds te doen, alle bekommeringen van deeze aarde opwegen? IK weet overzulks niet, wat voor my goed is. Indien ik leef, zoo leef ik den Heere: indien ik fterf,  ( 3°~5 ) fl'èrf, zdö fterf ik den Heere. Niet naaf mynöff eigenzin en keuze bepaalde Hy de maat myner dï* gen; neen, maar als de Vader van alle Geesten» naar het best der geheele weereld. Gy erkende best, wat voor de mynen, wat voor het Vader| land, wat voor het menschlyk geflacht nuttigst is. MAAR hoe klein, hoe weinig te befpeuren bert I ik onder de ontelbre menigte van Uwe levendige ,.| en levenlooze fchepzelen! Als een zandftofje onder 1 Vervaarlyke bergen. En zou ik niet in ftille lydjj zaamheid myn lot afwachten? Zou dit ftof-deeltje J verlangen durven, dat zoo veel andere fchepzelen naar zynen zin en grillige verkiezing zich voegen zouden: dat de boeken der lot-gevallen van nieuws gefchreven: dat, om mynen wil nieuwe weerelden i gefchapen wierden? Neen, myn Vader! mee eene kinderlyke onderwerping eerbiedig ik Uwe ! bevelen. Altoos zyn ze rechtmaatig: alle Uwa l wegen zyn waarheid en vreede. Het leven is een j geluk: het fterven is de zaligheid. Het is alles goed, wat naar Uwen wil gefchiedt. JA, fterven is zaligheid. Daar begin ik eerst te zyn, het geen ik worden zal, een mensch, eert ] Engel, meer dan een Engel, een mede-erfgenaarr» van Hem, die op den troon zit. Het is nog niet geopenbaard wat wy zyn zullen; maar wy weeten, dat, wanneer het openbaar zal worden, wy Hein zullen gelyk zyn: wy zullen Hem zien, gelyk Hy is. « I Deeze aarde, dit traanendal, deeze kuil van gevan-s genen, die na de vryheid hygen, wat heeft ze tog wel, dat my zou te rug houden? Deeze begooche>  C 366 ) lingen van zinnelyke vermaaken? Deeze lusten» die bykans nooit anders dan gevaarlyk zyn, die yerdwynen, wanneer men ze geniet, die den Geest bederven, wanneer men ze vaak geniet? Het klater-goud van eer onder de menfchen, daar dwaaze, onwaardige zondaaren, bcoswigten, dikwyls meer, dan de wyze, de deugdzaame, en welverdiende, mede pronken? O hoe oneindig meer is het, van God geacht, met de vriêndfchap des AHérhoogften verwaardigd te worden! En zyn het wel waare goederen, die met moeite verkregen, met zorgen bezeten en bewaard, met bekommeringen vermeerderd worden: die, wanneer men ze lief' heeft, met knellende angflen verlaaten worden? Neen! myn onflerflyke Geest verlangt na het geene onverganglyk is. Niets, dan God, God alleen, kan het ledige in myne borst volkomen vervullen. Tot Hem verheft zich myn hart, na Hem hygt en dorst myn Geest. Alles op aarde is ydel, enkel ydelheid, jammer ea moeite. IN de eerfte kindsheid onder ziekten en fmerten öpgekweekt: in de jeugd of een knecht van menfchen, of, wel erger nog, een flaaf van uitfpatten» «ie lusten: in de rypere mannelyke jaaren van zorgen voor de noodwendigheden van dit leven gekweld, of door ontwerpen van eer-zucht gefolterd, jn alle ftanden en betrekkingen van dit leven mee lyden en ongemakken omringd: buiten het huwlyk «elden vry van opfpraak van kwaade laster-tongen, ef aan het gevaar van onreine begeerlykhede» bloot  C 3^7 ) bloot gefteld: in het hüwlyk, onder korte oogenJ blikken van genoegen, door verdriet en bekommeringen zeer dikwyls.geteisterd: verlaaten, wanneer men kinderloos is: ongelukkiger nog, wanneer men ongcradene kinderen heeft: veracht in eenen laagen Haat: benydt en door den naar-yver van afgunftigea vervolgd in een hoogeien ftaat: van hun, die ons lief hebben, vaak buiten hun toeleg, bedroefd en gekweld: aan eene ontelbre menigte van naamlooze zwakheden, gebreken, en ziekten des lighaams, en nog meer naar den Geest, Onderhevig. ZOODANIG is helaas de mensch? De mensch van eene vrouw geboren, is kort van dagen, zat van onrust z hy komt voert als eene bloem, hy vlucht als eene Jüia* -duw, en beftaat niet. En zulk een leven - zout!' ik dat niet gaarne verlaaten? Zou myn Geest niet gaarne dat affiytende kleed, dit lighaam, uittrekken? Niet vrolyk die zwaare, die beknellende boeyen van zich werpen, en zich vry, met eene onbelemmerde vlucht tot God verheffen ? Ach wan» neer zal ik derwaarts komen, en voor Gods aangezicht verfchynen! Daar ik niet meer by een fchemer-licht van waarfchynlykheden, niet meer op eenen glibberigen grond ten halve flechts zien, twyfFelen, waggelen, vallen, en naauwlyks van den ondergang herfteld, onvoorzichtig reeds wederom ftruikelen kan; maar in het licht wandelen, met gerechtigheid bekleed, niet meer zondigen, eeuwig God zien, eeuwig God liefhebben en genieten zal. Ik heb begeerte, om ontbonden, in by Kristus te zypi want dit is my verre het beste, A Ü IA i .; Docf  ( w } DOG Gy alleen, Gy weet het, myn Vader! öi tiet voor my het best is. In Uwe henden beveel ik mynen Geest: Gy hebt my verlost, help my, o myn ge* trouwe God! Gy hebt, met eene liefderyke hand, onder "myne treurige dagen ook menigerlei vreugden ingemengd. Het is aangenaam en heüchelyk, het goede van den Heere in het land der levendigen te genieten. Het is een zegen, naar Uwe belofte, met gryze hairen in vreede tot zyne Vaderen verzameld te worden. Laat het flechts aan die vertroostingen my niet ontbreken, welken Uw verkwikkend woord my uitlevert. Maak my wys, om van den welaangenaamen tyd een recht gebruik te maken: fterk, om de begeerlykheden te overwinnen: lydzaam, om myne negenheden te verdragen: bereid, om dagelyks te kunnen fterven. HOE gezegend zal my dan deeze korte, deeze moeyelyke vreemdelinglchap zyn! Ik zal veel goeds uitzaayen, om eeuwig met vreugde in te oogften. Ik zal my moede arbeiden, om de rust zoo veel zoeter te genieten. Ik zal lang ftryden, myne lusten dikwyls overwinnen, myne lange en afmattende baan afloopen, om eens met een zoo veel heerlyker kleinood gekroond te worden. Hoe vrolyk zal ik dan myn ftervend hoofd ter rust nederleggenj Hoe gemoedigd zal ik dan heenen gaan tot Hem, die my lief gehad, en zich zeiven voor my heeft overgeven! Uw wil, o Heer, myn Vader! gefchiede! „ Leven wy, zoo leven wy den Heere: fterven wy, ,, zoo fterven wy den Heere: Het zy dan, dat wy le* », ven, of dat wy fterven, wy zyn des Heeren. EINDE.  STICHTELYKE OVERDENKINGEN E N ALLEENSPRAAKEN, TOT BEVORDERING VAN EEN REDELYK KRISTENDOM* DOOR D. GEORG FREDERIK SEILER, Hoogleeraar der H. Godgeleerdheid te Erlang. NAAR DEN VYFOEN DRUK Uit het HOOGDUIT SC H VERTAALD. TWEEDE EN LAATSTE DEEL. Te LEEUWARDEN, By GERRIT TRESLINGj Boekverkoper. MDCCLXXXïV.   VOORBERICHT VAN DEN VERTAALER. % ontvangt hier, geachtte Lezer! i*2 G 5 het tweede Deel van dit Werkje fjp van den voortreflyken Hooglee- raar S E I L E R, die in zyne Voorreden zegt: Dat hier in voornaamelyk de Kristelyke geloofs-leer behandeld is, in zoortgelyke Overdenkingen en Gebeden, als in welken het eerfte Deel voornaamelyk de Kristelyke Zedenleer behelsde. Zoo dat nu beide Deelen zamen over de gewigtigfte leer-ftukken van den Kristelyken Gods-dienst zoodanig loopen, dat men dezelve zich gevoeglyk als by wyze van herinnering voorftellen, en ze nader tot zyne {lichting en vertroosting gebruiken kan. Waren in het eerfie Deel weinige r Over» denkingen, die rechtftreeks op byzondere feesten en tyden toepasfelyk waren 5 in dit tweede * 2 heeft  tv VOORBERICHT heeft men meer van dien aart, en tot zulk een gebruik: b, v. over de Geboorte, het Lyden, de Opftanding en de Heroel-vaart van den Zaligmaker, over de uitltorting des Heiligen Geests, als ook op andere tyden en byzondere gelegenheden. Om deeze Overdenkingen tot een byzonder gebruik by of na de Zondags-Predikaatfiën te hefteden, word aan elk Lezer naar zyne vryheid, inzichten en oog-merken overgelaaten. Alleenlyk heeft men zich daarby te wachten voor eene al te zeer naar kunst en methode riekende aandacht, die met het vrye van de Gods-dienst oefiening niet wel beftaan kan, en al te zeer in het gedwongene en gemaakte valt, dikwyls ook met een ledig hart verricht, "Word, Voorts heb ik, zegt de Heer SEILER, in de uitvoering van dit tweede Deel op dezelfde wyze, als in de Voorreden van het eerfte gemeld is, ook gehandeld. De Kristelyke Gods-dienst is de bron van de zuiverfte vreugde. De zwaarmoedige klagten van zulken die nergens voldoening en genoegen in vinden , laaten wy aan zulken over, die geen eeuwigheid gelooven.  van den VERTAALER. t De leer-ftukken van ons geloof moeten wel billyk den zondaar vernederen en met berouw bezielen, zy vervullen ook dikwyls het hart der Godvruchtigen met grievende en rechtmaatige fchaamte; maar zy leiden ook tot de beste vertroostingen: zy verfterken den geest, en helpen ons tot zege-praal over de weereld en zonde: zy verfpreiden licht en helderheid in het hart der oprechten: zy wekken en dringen ons lieflyk tot de tederfte en blyde dankbaarheid jegens onzen hoogden Weldoener, tot eene bereidvaardige en gehoorzaame opvolging van zyne heilzaame bevelen, tot goedkeuring en berusting van cn in het geene Hy doet en toelaat: zy openen, onder ons lyden, ons de uitzichten in die gindfe beetere weereld. De waare vroomheid is een dagelyks ten geduurig welleven, Wierd het Kristendom van deezen kant, en in deeze zyne beminnens waardigfte gedaante wat meer van Leeraaren vertoond, en van derzelver Toehoorers, of Lezers van ftichtelyke boeken begluurd en befchouwd, het zou zekerlyk ook meer menfchen bekooren, innemen en tot deszelfs echte aanhangeren maken. By deeze Vertaaling van het tweede Deel, dat in het jaar 1775. aan het licht kwam, * 3 en  #i VOORBERICHT van den VERTAALER. «n 1778. herdrukt is, hebben wy, uit eene kleinere Verzameling van onzen Autheur, over dergelyke ftoffen loopende, die ook 1783. reeds voor de tweede maal gedrukt is, gelyk ook nog uit een ander Werkje, een en andere Overdenking en Gebed bygevoegd, het geene op zyne plaats ook aangewezen is. Wy hebben ondertusfchen, zoo veel mogelyk, in het oog gehouden, dat dit Deel niet dikker, dan het eerfte wierd. Voorts voegen wy by den wensch des Schryvers ook onzen, dat deeze pogingen ook iets ter bevordering van het groote oog-merk, de algemeene ftichting, onder den Godlyken zegen toebrengen mogen,^ INHOUD.  INHOUD. Bladzv L A Anbidding. . . . I II. In de kennis van God en Jefus Kristus is het eeuwige leven. . . 3 III. God is de liefde. . . 7 IV. God is alweetend en overal tegenwoordig. II V. Overdenking over Gods eigen Naam JE¬ HOVA. . . . 14 VI. Gerustheid in God. . . 15 VII. Befchouwing van Gods heilig- en rechtvaardigheid. . . .18 VIII. — goedertierenheid en bermhartigheid. . . zt TX. God de rots-fteen van ons vertrouwen. 25 X. Gods langmoedigheid van ons niet te misbruiken. . 27 XI. Gods liefde tot de waarheid ons een voorbeeld. . ..3a XII. Gebed om de liefde tot God. . 35 XIII. Overdenkingen van Gods hoogde Volmaaktheden. . . 39 XIV. Dankbaarheid voor de fchepping en onderhouding van ons. . . 44 XV. Lof des Scheppers. PSALM CIV. 48 XVI. Groote-waardy der onfterflyke ziele. 51 XVII. Ydelheid der menfchelyke dingen, en het rechte gebruik der weereld. . 56 XVIII. Dankbaarheid voor de befcherming der Engelen. . . . . 61 XIX. Gerust-ftellende overdenking nopens het kwaad in de weereld. . . 64 XX. Vernederende erkentenis der verdorvenheid 'van ons hart. . . 67 XXI. Waarfchouwing tegen de zonde. 71 XXII. Bede om hertelling naar Gods beeld. 76 * 4 XXIII. Gods  VII! INHOUD. Eladz. XXIII. Gods liefde in het fchenken van zynen Zoon. . .79 XXIV. Op Jefus geboorte. . . 83 . XXV. Dankbaare herdenking aan de geboorte van Kristus. . . 87 XXVI. De menschwording van Gods Zoon eene dank- en bid-ftof. . . gi XXVII. Gebed,, om met Jefus gevoelen bezield te worden. ... 04 XXVIII. Over de verzoening met God door Kristus. . . . ior XXIX. Verheffing des harten tot God by de overdenking van Jefus lvden. 104 XXX. Aandacht op JESAJ. LUI: 7. . 108 XXXI. Aandacht op 2 KOR. V: 13. . m XXXII. Dankbaare herinnering der verlosfing door het lyden en fterven van den Heere Jefus Kristus. . . tts% XXXIII. Dankzegging voor het lyden van Kristus; .7. . . 217 XXXIV. De grootheid van Jefus lyden dankbaar geprezen. . . 122 XXXV. Aandacht op EFES. II: 5. • 125 XXXVI. De wonderen bv Jefus dood in eene navolging van den CXIV. PSALM. 127 XXXVII. Overdenking op ROM. IV: 2j. 128 XXXVIII. Paaschgebed. . . 131 XXXIX. Blyde en dankbaare ged3gtenis der opftanding van Jefus Kristus. . 134 XL. Vreugde over Jefus zegepraalende opftanding. . . . 137 XLI. Aandacht op Jefus hemel-vaart. 140 XLII. Een hemelsch gezinde wandel. 144 XLIII. Heilzaame nuttigheden van Jefus he. . mei-vaart. .. . 146 XL1V. Jefus hemel-vaart eene ftof van lof en dankzegging. . . 150 XLV. Op de uitftorting des H. Geests. 154 XLVI. Dankzegging voor de werkingen des H. Geests, en bede om dezelve. 158 XLVII. Eene andere. . . 120 XLVIII. Aan-  INHOUD. Èladz XLVIII. Aandacht op den Biddag. . t& XLIX. Een ander gebed op Biddagen. 17" L. In plechtige Bede -Honden. t 176 LI. Tot het zelfde gebruik. . „ ir£ Lil. Algerrteene Voorbidding. ■ 4 185 LUI. Belydenis van zonden. , t I0O LIV. Jefus nodigt heil-begeri"-en 195 LV. Kristelyke herdenking aan den Doop. 199. LVI.. Dankzegging voor de inltelling van het tl. Avondmaal. . io* LVII. Jefus onze fterkte. . ' o0s LVIIL De menfchen-liefde het echte ken-merk " t ,vVo wedergeborene. . .209 l1x Bevveeg-reden tot Kristelyke deugd, 4*4 L.A. Gebed om den Godlvken byttaud teeen zondige driften. .* & „I7 LXI. Verlangen om in het goede bevestigd te worden. , 5 2SO f ytÏt °e G0^™^ maakt 0ns gelukkig. 124 lx1ii. Waarichouwmg tegen de geveinsd- LX1hèid>PWekki"g t0t Kr{stely'ke waakzaam, LXV. De broeder-liefde. * , !£S t vufi ?f n°odiKe wasdom in het goedé.. 2" XIII. Ik ben God de Almachtige, wand'el voor vtwmffraan?ezicht en wees oprecht. st8 XIV. Wentelt uwen weg op den Heere, ende vertrouwt op Hem, enz. . 36o MORGEN-GEBEDEN op REIZEN. 303 AVOND-GEBEDEN. ** °6-tveno ZondaS- Aandacht over PSALM XIX: 8, 9. . , n(r_ JI. Daar blyft eene rust over" voor hét volk ° van God. . III. Avond-gebed. . ' . ' IV, Weest gylieden volmaakt, gelyk uw'Vader in de hemelen volmaakt is. ->7A Ït't o ^eer heeft alIes weI gedaan. 077 vr'r ^fe[ rekenfchap yan uw rent-meesterfchap. 380 Vil. Ik ben veel geringer dan alle deeze wel- daadigheid, enz. . „g. VIII. Dank-offerande op den avond, mét vroo- ° tv !"e,DePaaJ'ngen voor den volgenden dag. 087 IX. Zelfs-onderzoek op den avond. . i0o X. Gy zult my leiden naar Uwen raad, ende daarna zult Gy my in heerlykheid opne- * YT 29* XJ. Aaa  m t & H O U D. XI. Aan U gedenk ik op myne leger-plaats^3^* van U peins ik in de nacht-waaken. 394 XII. Ziet! Gy hebt myne dagen eene handbreed gefteld, ende myn leef-tyd is als niets voor U. enz. , , ,,07 XIII. Dankzegging na eenen met genoegen doorgebragten dag. . . 390 XIV. Avond-gebed eens treurigen. 402 AVOND-GEBEDEN op REIZEN. 405 STICH-  Ëladz. ï STICHTELYKE OVERDENKINGEN 6 N ALLËENSPRAA KEN, TOT BEVORDERING van een REDELIK KRISTEN DOM. i AANBIDDiNG* » * * ^Ê^^S^pr,. Tr, j ... | ... . _ , . ! mEILIG, heilig, heilig is God, de SÉ TT Ü HEERE> de gahfche aarde is vol *a JLjL va» zyne heerlykheid! Heere, IkSHfRffiffif^ machtige God! Gy: hebt alle dingen w4***47tc gefchapen, Gy draagt en onder* höudt alle fchepzelen enkel door Uwen alvermo- ' genden wil: Gy hebt de oatelbre ftarren, zonnen % Dtei. A / e»'  ( » ) «b tveerelden in het onmeetelyfc ■ mini geplaatst* Gy hebt haare maat en gewigt bepaald, haaren loop afgeperkt, en haar einde Gedeind. Gy zyt, op eene onzienlyke wyze, by alle Uwd fchepzelen tegenwoordig, Gy regeert ze alle, Gy verzorgt ze alle, en beftuurt ze alle, naar Uwe hei. lige oogmerken, tot het best van het heel*al, eri' voornaamelyk tot het welzyn van Uwe gehoorzaaïne onderdaanen aan alle de, plaatzen Uwer on* «neetelyke heerfchappy. HEERE, Heere God! alomtegenwoordige, al* STiachtige Regeerer van hemel en aarde! Hoe zal 5k Uwe oneindige macht met eerbiedige verwon* dering verheffen? Hoe Uwe ounafpeurlyke wys* fieid, en onbepaalbre goedheid pryzen en roemen? De HEER is groot, en al wat Hy doet, is roemwaardig! Hy heeft den. hemel uitgefpannen als eene gordynt Hy hangt de aarde aan een niet. Hy geeft den Engel ende den wyzen het verftand: Hy verzadigt alles met verkwikkende fpyzen: Hy ontfermt zk'~ -orer alle zyne fchepzelen. ) v- \ n ci : y ,<; i, t\ OOK my heeft Hy een beftaan gegeven, en Voor my onder het getal der gefchapene dingen «ene plaats uitgekipt: met verftand en rede heeft Hy my voorzien, om Hem te kennen, en met een Jiart my begunftigd* om Hem te beminnen: door Zynen Zoon heeft Hy my met zich zeiven versoend: het geene ik door myne zwakheden bederf, maakt Hy telkens wederom goed: door zyne wysheid en macht vervult Hy, het geene niet ira irryn vermogen is: Hy is myn troost, 'myn Vader» ©yn goedcitiereae God. \jT  ( 3 5 \), o myn God! U zal ik verhoogen, en'de Uwm Naam koven eeuwiglyk ende altoos. Ik zal de grootheid Uwer werken verkondigen, ende Uwe wonderen vermelden, zoo lang ik hier ben. U zal ik liefhebben, aan U my geheel en al opofferen, dagelyks met mynen wandel U pryzen. Heilig, heilig, heilig is onze God! het ganfche aardryk is vol van zyns heerlykheid! I I. Dit is het eeuwige leven, dat ze U kennen, defi eenigen waaren 'God, ende Jefus Kristus, dien Gy gezonden hebt. t£7l l&i t& ONZIENLYKE Majefteit! Gy bewoont wel een ontoeganglyk licht, ongenaakbaar en ondoor» dringelyk voor het oog van ftervelingen; maar Gy. hebt U door Uwe Werken aan alle Uwe tedelyke fchepzelen geopenbaard, en het behaagde U, in Uw woord U aan ons menfchen zoodanig te openbaaren, dat wy Uwe onzienlyke kracht en Godheid, als 't ware, tasten en voelen kunnen. Uw genadig en vriendelyk doelwit in deezen was, dac wy U erkennen, U aanbidden, U beminnen, en ia eene nadere vereeniging met U onze zaligheid Vinden zouden* HOE mreintgj helaas! hoe zeer weinig bedenken 4 a wy»  C 4 7 wy, ydel gezinde menfchen, hoe groot een regen, en welk een onwaardeerbre fchat in deeze kennis van Uwe . oneindige Volmaaktheden verborgenligt.—— Hoe zeer zynwy, helaas! genegen, mee. onze zinnen aan fchepzelen gehecht te blyven r cu daarby U, den goedertierenften Schepper, die de Liefde, die ons hoogfte goed zyt, zoo zeer te vergeeten!—— Ach! wek Gy myn hart tog op, dat ik naar die verhevenfte wysheid, die in de leennis van U gelegen is, meer begeerig werde. Leer Gy my mynen plicht, om U in de fchepze-:' len te zoeken, leer Gy my die zaligheid, die Gy door Uw onderwerp my wilt toevoegen, beter waardeeren. i EN wat kan 'er grooter en van méér belang'zyn, dat ik ooit zou wenfchen te kennen, dan den altnachtigen Schepper van 't heel-al, dan mynen Maaker, den Onderhouder van myn beftaan en myne natuur, mynen hoogften Weldoener, MYNEN HEER, van wiens machtige en wyze regeerjng alle myne lot-gevallen volftrekt afhangen, wiens wil de regelmaat myner handelingen zyn moet, die om myne dwaasheden my in den tyd cn in de eindelooze eeuwigheid ftraffen kan, die myne zorgen eensklaps kan doen verdwynen, die myne pogingen zoo rykelyk kan zegenen. Hoe zou my niet de kennis van deezen mynen hoogften Gebieder altyd de gewigtigfte zaak zyn; naardemaal ik juist hierdoor voornaamelyk van redelooze fchepzelen my onderfcheiden kan en moet. ,WANT dac ik, door het geene zichtbaar eu . > rond-  ( 5 ) rondom my is, op die gedagte Ican komen, dat 'er . eene onzienlyke oorzaak van alles, een hoogfte Ileftuurer van deeze weereld zyn moet, dat is juist het voorrecht en gevolg van zyn dierbaar gefchenk, waarmede Hy my begunftigde, van DE REDE. Hiertoe gaf myn God my zulke fyne zintuigen,, en eene met verhevener vermogens Uitgeruste ziel. Met dit oogmerk heeft Hy dooropenbaaringen in zyn woord zich nader aan my willen bekend maken, ten einde ik zyne verhevene Eigenfchappen 'kennen, myne plichten omtrent Hem waarnemen, zyne heilzaame en genadige raads-befluiten, die myn tydelyk en eeuwig welzyu beraamden, zou leeren verftaan, en door van Hen} my voorgefchrevene middelen tot de rust van't geweeten, tot verhevener krachten des geests* tot waare gelukzaligheid geraaken zou. * WELKE dankbaarheid ben ik, o myn God! ü. fchuldig, dat Gy my verwaardigd hebt, om deeze,. heilzaame kennis van U in Uwe Volmaaktheden» en van Kristus, mynen Verlosfer deelachtig te worden? Hoe ellendig, hoe allerrampzaligst zou ik niet zyn, by aldien ik, als een Heiden buiten ' Uw licht, of als een ongeloovige, zonder God in de weereld, zonder waare rust der ziele, zonder voldoenden troost in het lyden, zonder eene ze. kere hoop op de onfterflykheid, in dit leven en in den dood moest heenen gaan! Hoe gelukkig acht ik my, dat ik eenen God ken, die met dat liefderyke oogmerk my gefchapen heeft, op dat Hy my in zyne zaligheden zou doen deelen: die met zyne alvermogende kracht my geduurig A 3 - naby.  ( 6 ) - naby is: die my» wen ik Hem kinderlyk vree*» bemint: die met myne zwakheden mededogen, heeft: die in de menigvuldige ongevallen, voor welken ik geduurig bloot gefteld ben, als een vriend, als een Vader voor my zorgt: die met on« telbre weldaaden my reeds verheugd heeft: die genegen en gereed is, om my all het goede, zoo verre myne vatbaarheid het maar toelaat, dagelyks en genadig mede te deelen: die my het allergroot, fte, en het welke geen mensch immer vermoeden of verwachten kon, ZYNEN ZOON, tot eenen Heiland en Verlosfer gefchonken: myne zonden Verzoend, in Hem my vreede, zegen, troost en hoop op eene eeuwige zaligheid gegeven heeft. DIES dank ik U, o God, ik dank U en verhoog ' Uwen Naam. Loof den HEERE myne ziel, loof Hem, en vergeet geene van alle zyn weldaaden. — Wat is tog alle wysheid deezer weereld by de kennis van deeze zielverkwikkende waarheden? Uw woord, o Heer! is my beter, is my liever dan duizenden van goud, of van zilver: Uw woord verlicht de blinden: Uw woord vertroost de treuTigen: Uw woord is de vreugde en het vermaak van myn hart. Dit, ja waarlyk, dit is let eeuwige leven, dat wy U, den eenigen waaren. God end? Jefus Kristus, dien Gy gezonden hebt,: lemen. GEEF my flechts, myn God! die genade, dat de kracht van deeze kennis myne ziel doordringen, dat ze zich altyd werkzaam in en aan myne Kiel openbaaren moge; bewaar my, dat ik nimmer het  ( 7 > net woord Uwer genade, dat getuigenis van Uwe Verzoening door mynen Godlyken Middelaar met my, tot zorgeloosheid misbruike. Doe my in tegendeel, door het bezef van Uwe oneindige liefde en bermhartigheid, tot wederliefde, tot gehoorzaamheid, tot dankbaarheid en tot een heilzaam vertrouwen op U opgewekt, daarin volyverig werkzaam zyn: ten einde ik door zulk een levendig geloof in myne ziel eene welgegrondde gerustheid' vinden, tot alle goede werken gefterkt en met hemelvreugden verkwikt worden moge: dat ik dus hier reeds zalig, en ginder eens een deelgenoot van eene onverganglyke heerlykheid zyn moge, Amen, 1 I I. God is de liefde, en die in de liefde blyft, di* blyft in God, en God in hem^ * * * MET een hart vol van vertrouwen en kinderlyke vreugd nader ik tot U, God myn Vader! die de liefde zyt. Tot mynen troost en met een ftreelend genoegen herinner ik my, dat Gy op alle Uwe goede fchepzelen met een genadig welbehagen nederziet, dat Gy Uwe lust aan hen hebt, en hun zoo veel goeds bewyst, als hunne vatbaarheid en hunne omftaadighctien maar immer joelaaten. A 4 GOD  C 8 ) JOD is de liefde: Dit getuigt de inrichting ds? geheele natuur: dit predikt ons de al verlichtende èn door haare warmte alles verkwikkende zon: dit verkondigt ons de vruchtbre aarde door haare ontelbre voortbrengzelen en vruchten, als met zoo" vee} luide (temmen: dit zegt ons elke bron, elke beek, elk dier, tot ons voedzel, tot ons gerief, tot ons vermaak beltemd Aan hoe veel honderd duizend fchepzelen geeft myn God, uit zyne milde hand, niet dagelyks levens onderhoud! Hoe veel menfchen bekleedt Hy niet uit de rykdommen van zynen voorraad! Hoe veelen verzadigt Hy niet flechts met het noodig onderhoud, maar ook met overvloed en vreugde! OOK zulke menfchen zelf, die in hunne eigen oogen ellendig zyn, of van anderen als voorwer, pen van mededogen aangemerkt worden, onder, Vinden in ontelbre blyken Gods Vaderlyke liefde, Hy verheugt hun hart door het gevoel van de hoop, en de verwachting van een beter lot: Hy verwekt edelaartige zielen tot verlichting van hunne lasten: Hy geeft hun moed en fterkte des geests, om, te dragen, het geene Hy.hun oplegt-;om ook in treurige lot-gevallen en rampen met een kinderlyk vertrouwen Hem vrolyk te eeren. Zoo is Hy geduurig als een Vader bezorgd voor alle menfchen. DOOR de heilzaame erkentenis van zyne ver-he. yene Eigenfchappen zogt Hy allen, van alle tyden af, zoo veel het gefchieden kon, tot zich te trek.-ken.— Aan veelen maakte Hy, door zoo meni* : g*rlel  (9 ) gcrlei openbaaringen, zich nader bekend: Hy.leici» de hen door wyze en voortreflyke Wetgeveren , .door heilzaame kastydingen, door het bekoorend voorbeeld van lofwaardige menfchen, of de af* 1'chrikkende gevallen van geitrafte zondaaren, om de verbetering van de zeden in de weereld en dq maatfchappy te bevorderen.—— Hy gaf eindelyk, o onbegrypelyke liefde! Hy gaf zynen geliefden Zoon tot eenen Middelaar en Heiland voor allen over; zyne genade en den vreede der Konfciëntfie bood Hy, zoo verre het gefchieden kon, allen volkeren op den aardbodem aan: Hy verlichtte een groot deel van het menfchelyk geflacht met de verhevener kennisfen van zyn woord: Hy bezielde en vervulde de menigte der geloovigen met licht, met troost, met vreugde, met hoop, met het zoet gevoel der liefde tot Hem, als den goedertierenften Vader, met krachten tot de edeltle deugden, met de vreugden des hemels. HARTELYK lief heb ik U dan, o myn God, myn Verlosfer, myn eeuwige Weldoener, myn Vader. Dok my hebt Gy tot hiertoe overvloedig jn Uwe liefde doen deejen: Gy hebt alle de dagen van myn leven met de blyken van Uwe goedheid getekend: Gy hebt my in Kristus alle zonden gei nadig vergeven: Gy hebt begonnen my naar Uw* beeld te vernieuwen, my met de gaven van Uwérj Geest te voorzien, en my met U in liefde verknogt, . MAAR, helaas! deeze kinderlyke toegenegenheid jSot U, myaeo God! heb ik niet altyd recta leven-, é5 %  ( io ) flig onderhouden: ik liet my door herhaalde ovei*« denkingen van Uwe goedertierenheid niet tot die betaamende hartelyke en vuurige wederliefde opwekken! ik gaf my niet geheel en al over aan den Geest der liefde, die aan my arbeidt! Ach trek Gy my tog geduurig nader tot U, myn God! Poe het my recht ondervinden, hoe aangenaam het is, aan U te gedenken, in U my te vermaken, met U in het geloof vereenigd te zyn! Stort Uwe liefde zoo rykelyk uit in myn hart, dat ik omtrent all wat verganglyk is hoe langs hoe meer koel en onverfchillig werde: dat ik Uwe genade hooger dan alles waardeere: dat ik Uwe gunst boven all myn begeeren, verlangen en wenfchen ftelle: dat ik geen grooter genoegen kenne, dan U lief te hebben, U te dienen, in Uw goedkeurend welbehagen te berusten, en met Uwe genade my te vertroosten, LAAT dus deeze myne liefde tot U my dringen, om all het kwaade van harte te vermyden, om all het goede, tot het welke Gy my zult bekwaam maken, met yver te behartigen, en Uwen heilige* wil fteeds tot het richt-fnoer van myn geheele leven te maken.— Dan zal ik met een vast vertrouwen op Uwe liefde fteunen kunnen, in lyden en nooden gemoedigd, en in den dood zelf onverzaagd zyn. Want Gy zyt myne vreugde, myn God! Gy zyt myne fterkte, myn beste deel, my. ne hoop, myn leven. Wien heb ik nevens U ia den hemel, nevens U lust my ook niets op de aarde: bezwykt myn hart en. myn vleesch, zoo ïyt Gy echter de rots-ftecn van myn hart, en myn ïeel io eeuwigheid. Amen» IV. STICiL.  ( » ) I V. STICHTELYK GEBRUIK DER WAARHEID*' DAT GOD ALWEETEND EN OVERAL TEGENWOORDIG IS. fc5S Ctf1» HEERE! Gy doorgrondt my, Gy kent my: of ik zit, dan of ik ftaa, Gy weet het: Gy kent myne gedagten van verre: Gy omringt my aan alle plaatzen, en waar ik ook zyn mag, Gy zyt by my, in U leef ik, in U beweeg ik my, in U ben ik. En alhoewel die werking van Uwe alomtegenwoordige kracht en Godheid voor my wonderbaarlyk en onbegrypelyk is, zo ben ik echter daarvan overtuigd; want Gy hebt immers alle dingen gefchapen: door Uwe alvermogende kracht volduuren ze in hun beftaan: Gy regeert ook alles naar Uwe wysheid en goedertierenheid. Gy zyc dus een God niet alleen van verre, maar ook vaa naby, nergens ingeflooten, nergens ook uitgefloo» ten. Gy zyt het, die door Uwe almachtige kracht den hemel, de aarde en alles vervult. ACH dat ik tog altyd met indrukken van deezë waarheid bezield geweest was! dat ik my in Uwe heilige tegenwoordigheid nooit op eene ftrafbaaro Wyze tegen U bezondigd had!— Maar hoe zoud* ik, o alwetend God! myne misilagen voor U loche* $en, of voor U ontfchuldigen kunnen? Hoe moet.  pc rny fchaamen, dat ik in Uwe heilige tegenwoordigheid zoo vaak gedagt en gedaan heb het geen'ë ik voor menfchen zorgvuldig verberg: dat ik Uwe heilige Majefteit minder fchroomde, dan het aansie.ii en fnoode oordeel van brooze itervelingen., MAAR Gy myn God, Gy kent alle myné zonden beter dan ik ze wel zeggen kan: Gy ziet ook myn hart vervuld van berouw, en myn oprecht verlangen naar Uwe genade in Kristus Jefus: Gy kent het oprecht voornemen in myne ziel, om U voortaan aan alle plaatzen kinderlyk te vreezen, en in waare vroomheid als voor Uw aangezicht te wandelen. —— Verfterk Gy my flechts door Uwe kracht, dat ik dit voor U welbehagelyk voornemen voorfpoedig ter uitvoering mag brengen. Doe my tog aan alle plaatzen, en by iedere aanleiding tot zonde indenken, dat Gy myne bedoelingen, myne gedagten en alle de begeerten van myn hart kent; ten einde ik my niet flechts onthoude van zulke fnoodheden, die by menfchen bekend, en van hun beftraft kunnen worden; maar ook voor zulke bedryven, die by de weereld voor minder en naauwlyks kwaad gerekend worden, my zorg, vuldig wachte, in alle myne woorden voorzichtig zy, en in mynen ganfchen wandel eeae onhevlekte Konfciëntfie zoeke te bewaaren, -REINIG Gy zelve, oGod! myne geheele ziele yan alle zondige bewegingen, ten einde Gy zemet- Uwe genadige tegenwoordigheid vervullen," en voor eeuwig in my woonen kunt. —.—. Hoe; gelukkig zal ik dan zyn, wen ik U, den Befcher, mer.  ( 13 ) mcr en Vriend van Uw geloovig volk, als myri hoogfte goed, by my heb. Hoe verheugd zal ik» in Uwe tegenwoordigheid, myne bezigheden kunnen verrichten! Hoe gemoedigd en vertrouwend op Uwen byftand alle zwaarigheden, die zich by myne. ondernemingen 'opdoen mogten, te boven komen: met welke blydfchap zal ik dan op Uw'en zegen hoopen* en voorts alle de gevolgen van myne pogingen genist U overlaaten kunnen! ; GY zyt de wyze Beftuurer van myn lot: Gy Weet best, het geene tegenwoordig en in het toekomende voor my heilzaam is. Gy ziet de beste wegen, langs welken ik tot myn geluk komen kanj Gy kent het lyden, het geene my mogelyk overkomen zal, tevens ook de beste middelen, om my uit het zelve te redden. A.'le myne zorgen, myne behoeften, myn hoopen en myn wenfchen is vook U geenzins verborgen. Aan U geef ik geheel en al my over, met en naar alles, wat ik heb en ! ben: maak het met my, zoo als het U behaagt., ! Onder Uwe befcherming en door Uwen zegen zal ik gerust, veilig en gelukkig zyn. De HEER is myn licht, ende myn heil, voor wien zoud' ik vreezen: Hy is myns levens kracht, voor wien zoud' ik vervaard \ zyn? Hy zal. my leiden naar zynen volwyzm raad. en ! hierna eens opnemen in heerlykheid. 1 > ' " ft. ik  ( H ) V. Ik zal zyn, die ik zyn zal. ËXOD. III: 14. JEHOVA is myn Naam. JESAJ. XLII: 8. ALDUS noemde Gy U zèlVe, gröote God! door deezen onuitfpreeklyken Naam maakte Gy U aan ons bekend. Gy alleen konde hem ons leeren, deezen Naam, die niemand, tlan U alleen toekomt. Gy zyt - - - door U zeiven - - - het begin en midden-punt van alle dingén. O Vader van alle geesten! oorfprong van allé wezens! Gy, door welken ook ik ben> en vart wien alles is, wat 'er is: mag ik my de vryheid riemen, om, naar hec hartelykst verlangen van myne ziel, Uwe aanbidding-waardigfte Eigenichappen te befchouwen, tot Uj Bron van myn leven! my te verheffen? MAAR wat zal, wat kan ik zeggen, o myn Gódt "Wie kan Uw oneindig Wezen begrypen? Waar is die Geest, die in de diepten der Godheid zich wagen kan? Dan hoe minder ik in ftaat ben^ Ü volmaakt te erkennen, zoo veel te meer aanbid ik V ootmoedig, o Gy onbegrypelyke God! Dit is voor my genoeg, dat ik erken, dat GY ZYT, al« hoewel boven alle gedagten van gefchapene gees« «en oneindig verheven:  ( iS ) O Gy troost van myn hart! wanneer ik in töïê aandacht my met ü vereenig, dan ryz' ik op tot den levendigen bron der beste kennis: dan word ik by de ondervinding gewaar, dat Gy ook aart myn hart U werkzaam bewyst, dat Gy bymy, erj in my zyt: dan vliedt myne natuurlyke traagheid: dan leev' ik wederom op in het aangenaam gevoel Van Uwe heuchelyke tegenwoordigheid. O weifc een oneindige zegen! welk eene eer. voor den mensch, die flechts ftof is, met den Allerhoogften te mogen verkeeren! GYLIEDEN, die de aangenaamheden van deeze vereeniging niet kent, die met deezen God niet fpreken moogt, wiens grootheid de geheele natmn? met de duidelykfte ftemmen verkondigt, wat döec gylieden tog? Wat berooft gy uwen Geest van het zuiverst genoegen, voor het welke hy gefchapen en vatbaar is, en in het welke hy zyne zaligheid vinden moest? Dit immers, dit is het eeuwig leven, dat wy U, o God! kennen, dat wy Je/us Kristus kennen, dien Gy gezonden hebt! VI. GERUSTHEID IN GOD- n°D» myn Vader! tot ö haast ik, om uit dè; verftrooyingen eener ydele en onrust-volle Weereld in Ü de ftille rust van myn hart ce zoe/  ( Itf ) teu^- die ik „buiten U nergens vinden kan* Welk een zegen is het voor my, hoe groot eene zalig* heid, dat ik tot U mag naderen! dat ik op U, God van myne liefde, op Uwe goedertierenheid en macht alle myne lot-gevallen mag laaten aan-' komen: dat ik my met dezelve aan Uwe getrouwe Vader-handen durv' aanbevelen, en myne zorgen en bekommeringen voor Uwen troon ontlasten en uitftorten 1 GY zyt de rots-fteen op Welken ik iteun, Gy zyt myn troost en myne befcherming. Aan Ü zyn o(le fchepzelen gehoorzaam, door Uwe wenken zwenkt Gy ze alle naar Uwen wil, en beftuurt al-, lés tën beste van hun, die zich kinderlyk aan Ü tpebetrouwen. Gy deelt aan elk Uwer kinderen zoo veele gaven mede, als hem dienftig en noodig zyn, om Godvruchtig zyn heil te bevorderen. .WANNEER Gy niet altyd den wensch van myn Hart vervult, het is veellicht, om dat ik veele weldaaden onwaardig ben; veellicht ook, om dat zommige goederen en gelukkige omftandigheden my meer nadeel dan voordeel zouden aanbrengen. Gy afleen kent best myn hart, myne zwakheid era myne krachten: Gy alleen weet dus ook volmaakt wel, wat tot myn waare geluk dienftig en noodig is. In Uwe handen beveel ik myn lighaam en mynen geest, myn vermogen en alle myne lot» gevallen. Maak hec met my, zoo als het U behaagt. Ik zal, in ftille onderwerping aan Uwe*, regeering verheugd, U pryzen, ook onder lyder».' cri tegenheden gerust en gemoedigd op ü vercrou-', *rcü.  ( itf ) Wen. Uw raad is tog altyd oneindig wy* en w$$a (Wrbaarlyk, en all, wat Gy doet is majefteit en heerlykheid. EENÈ groote menigte van tydelyke goederen is of tot myn onderhoud onnoodig, of voor het welzyn van mynen onfterflyken Geest nadeelig. Laat iny flechts geen kommer-volle en drukkende armoede ooit ondervinden. Voor het overige laat ik de belooning van myne naarftigheid, cn hac bnderhoud, of de vermeerdering van myne inkomlten gaarne, en geheel in Uwe handen Blyven- Gy, Heer, myn hoogfte goed; Gy zyt my meer en liever, dan duizenden van goud of zilver, Wen ik U flechis 'tot myn deel heb, dan acht ik hemel en aarde weinig: dan acht ik geen oordeel, geen Vonnjsfen van menfchen:. dan verfmaad ik de verganglyke vreugden en weelderige vermaaken van deeze weereld.. UWE macht is myn rykdom, door deeze kunt Gy gemaklyk my geven, all wat U behaagt. Uwe wysheid en goedheid is de vaste grond van de hoop, die my onderfteunt, my verheugt, en. teg«n de aanvallen van kivellepde zorgen my befchermt. De naauwe vereehiging, ih welke ik met U ftaa: de liefde, met welke Gy my verwaardigt: die groote beloften van een onverganglyk én onverwelkbaar erfdeel, door Uwe hand in deri'hemel voor my gereed gemaakt, deeze zyn myne eer, myne wellust: deeze zyn de onuitputbre bronnen van het zuiverst genoegen, waardoor myn onfterflyke geest gevoedt, verfterkt, dn volkomens .bevreedigd word. Dit is myne vreugde, dat ik'ftahy • II. Deel. B ' Gdü  ( i8 ) êod my houdt, en myn Vertrouwen op V vestigen ma? < mynen Schepper, mynen Verzorger, mynen goedertierenften Weldoener! die my dagelyks nieuwe proeyen van Uwe liefde geeft, die my fpys£ en drenkt, Voor zoo menigerlei rampen my bewam, Jn myn lyden my troost en machtigen bvftand geeft, door de zielverheugende leer van Kristus myne konfciëntfie gerust fielt, en met nieuwe, met hemelfche krachten mynen geest voorziet en Uitrust, LOOFT den HEERE, Want Hy is goed, zynt goedertierenheid duurt tót in eeuwigheid. Pryst den HEERE, gy, zyne Heiligen; want die Hem vreezen * lubben geen gebrek aan eenig goed. En naardemaal Hy my zynen Zoon gegeven heeft, hoe zoude Hy niet tnet zynen Zoon my alle dingen Jchenken, die my hier noodig, en tot myn eeuwig heil nuttig zyn. Myn hart vertrouwt op Hem: de Almachtige is myne verwachting en myn troost. Myne ziel zwygt Gode» •Stant van Hem is myn heil. V I I. CODS HEILIGHEID EN RECHTVAAR. iDIGHEID MET EERBIED EN ONTZAG BESCHOUWD. RECHTVAARDIGE, heinge, eeuwig alle aanv bidding waardige God! die all het goede bemint, all het kwaade haat, en met billyke itraffen ' ver.  { *9 3 Vervolgt.: niet anders dan ffiet huivërige tfree*- é# Mngstvallige beving zou ik voor Uw allerheiligst aangezicht durven verfchynen; by aldien ik niet den Middelaar had leerën kennen, die aan Uwe rechte-hand is, en iny eenen Vrymoedigeh toegang tot U gebaand heeft. Want ik ben immers een Onrein fchepzel, aan zod veel gebreken onderhevig, met zoo veel zonden bemorst, niet waardig, öm tot U te fprekeni Ik heb Uwé heilige wetten zoo vaak en zoo lichtzinnig overtreden, dat ik billyk van U zou moeten geftraft worden, wen Gy niet naar Uwe oneindige bermhartigheid, door de offerande Van Kristus my met U zelvén verdoend, myne fchulden my vergeven,' en my met nieuwe krachten tot eenen heiligen en U beha. genden wandel had gelieven te begunftigen. DAN dit, even dit is het grootlle bewys va8 Uwe onvefanderlyke en ontoegeefh ke rechtvaardigheid, dat Gy de zonden niet wilde vergeven, zonder een Openbaar béwys gegeven en aan den Middelaar betoond te hebben, wélk een kwaad de zonde na zich lleept, welke ftrafFen ze verdient. Want daaruit Zouden alle menfchen erkennen, dac 'er zekerlyk eens een dag ftaat te komen, op welken Gy door Kristus, den Rechter van levenden en dooden, een iegelyk vergelden zult naar des. zelfs werken het verdienen. HEILIGE, dog tevens ook bermhartige God! fchenk my die genade, dat ik door de kracht van Üwen Geest in ftaat gefield werde, om myn hart «n mynen wandel,- hoe langs hoe meer, te reini^ B 2 £et>»  gen, ern my van de weereld onbefmet te bewast len. Verwek in my eene oprechte afkeerigheid van all wat kwaad is. Schenk my krachten, om bekoorende fnoode lusten te overwinnen: wysheid, om verleidende gezelfchappen van fnoode' lieden te myden: en geef, dat ik my bcnajdtig, om, gelyk Gy van all wat kwaad en onrein is,, afgefcheiden zyt, daarvan ook verwyderd en afgefchei* den te blyven. BEZIEL en vervul myn gemoed met eene op. rechte liefde tot all wat goed is, en fchenk my die fterkte des geests , om de deugd volyverig na te jagen. Doe dat voornemen vast en onveranderJyk. in my blyven, dat ik in al! myn oordeelen, 5n alle myne woorden en werken rechtvaardig mag zyn: dat ik niemand het zyne onthoude: niemand ooit bedrieglyk behandele: een iegelyk, naar mynen plicht, en zoo verre het in myn vermogen" 5s, tot verkryging van zyn recht behulpzaam zy: en om all het geene voor myne medemenfehen goed en heilzaam is, zoo veel in my is., of. zelve te doen, of door anderen te bevorderen. DAN zal ik dat onfaalbaar kenmerk in my bevinden, dat ik door het geloof in mynen Verlosfer gerechtvaardigd ben: dan zal ik met een volkomen vertrouwen, i.n all myn doen, op Uwe macht fteunen, en Uwen byftand verwachten kunnen. Want een iegelyk, die U vreest, en recht doet, die is aangenaam voor U. Gy oordeelt den aardbodem altoos in rechtvaardigheid, en geeft «sa iegelyk naar zyne handelingen. Daar komt een  C « ) een dag, op welken Gy den zondaar naar zyne werken vergelden, maar den rechtvaardigen mee lof, met eer en onverganglyke heerlykheid bekroonen zult. ZEGT het den rechtvaardigen, dat het hun wel zal gaan, dat zy de vruchten van hun werk eens genieten zullen. Ziet: ik kom, fpreekt de Heere, ende myn loon is met my, om een iegelyk te vergelden naar zyne werken, Zyt getrouw, tot den dood toe, zoo zult Gy de kroon des levens beërven. EN deeze behaage het U, o genadige en rechtvaardlge God! om my te fchenken, gelyk ook aan allen, die door het geloof in Uwen Zoon, onder de oeffening van lydzaimheid, en by het najagen yan goede werken trachten na het eeuwig leven Amen! VIII. GODVRUCHTIGE AANDOENINGEN EN HEILIGE VOORNEMENS, Uil' AANMERKING DER GOEDERTIEREN. HEID EN BERMHARTIGHEID VAN GOD. UWE goedertierenheid, 0 God! is tot aan den hemei, en Uwe trouwe tot aan de bovenfte wolken Hec ganfche aardryk is een bewys van Uwe oaeinl B 3 dige  C ) pige liefde omtrent alle gedachten der menfchen, Gy hebt het zelve gebouwd tot een bekwaam woon huis voor zoo veele duizenden van fchepze, len: Gy hebt het met nuttige en fchoone gewqs? fen verflerd: Bergen en dalen, zeeën en rivieren, alles is met den onbefcbryflyken rykdom van Uwe goedertierenheid vervuld. Looft den HEERE, ■want Hy is goed, en zyne goedertierenheid is tof in eeuwigheid. EN hoe yerwonderens waardig fbaalt Uwe goedr heid my aan, o myn God! wanneer ik die groote . «en menigvuldige weldaaden overdenk, die Gy aan «lk van ons, menfchen in 't byzonder bewyst! Gy zorgt, eer wy nog geboren zyn, reeds voor het noodig onderhoud van ons leven: Gy befchikt ons fpys en drank, kleeding en onderwys in het goede: Gy doet ons hart reeds gefatfoeneerd wórden, eer wy U nog recht kennen: door Uwe wyze en goede Voorzienigheid legt Gy reeds de gronden *ot ons geluk, en leidt ons, by aldien wy ons maar niet moedwillig tegen U verzetten, langs de beste ^vegen tot genoegen en heil, HOE yeel$ ach! hoe yeel goeds hebt Gy, van myne jeugd af, my beweezen, myn lieve GodI Hoe menige heuchelyke uur heb. ik beleefd! Hoe dikwyls ben ik door den ruimen voorraad, dien Uwe milde hand my toeyoegde, met vergenoegen verkwikt, en door nieuwe krachten verfterkt! Hoe menigerlei weldaaden hebt Gy door myne ouderen, door vrienden, door leer-meesters en andere men* Cehen my doen deelachtig worden! Gy hebt my  ( 23 ) goede gedagten tot'nuttige bezigheden in't hart gegeven: Gy hebt het werk myner handen met Uwen Godlyken zegen gekroond: zoo dikwyls door zoo menigerlei voordeden en aangenaame vruchten myner pogingen my verheugd, en over het geheel met meer dan vaderlyke trouwe voor : my gezorgd. SMAAKT dan en ziet, dat de Heere goed is: de j Heer is goedertieren aan allen: Hy ontfermt zich over J alle zyne werken. Hy doet zyne milde hand open, en \ yerzadigt all wat leeft met welbehagen, EN dit, dit doet Gy, genadige God! aan ons, die wy zondaaren, en om zoo veele zonden Uwe weldaadigheden onwaardig zyn. Gy zag alle onze overtredingen van eeuwigheid: Gy kende de ondankbaarheid, waarmede wy Uwe weldaaden zoo vaak genieten en vergeten: en echter befloot Gy, ons te laaten geboren worden, en zelf had Gy die genadige genegenheid t'onswaarts, om het middel ter Verzoening van ons met U zelve daarteftellen. Gy gaf ons Uwen Zoon: Gy bood zelve den vreede met U, en de vergeving der zonden ons liefderyk aan: Gy trok ons vaak door geluk en door kruis nader tot U, en verwekte eindelyk j door de kracht van Uwen Geest in ons het leven. , dig vertrouwen, het welk onze konfciëntfie gerust itelt, ons hart met liefde t'Uwaarts vervult, met vreede en vreugde, en eene vervrolykende hoop op het eeuwig leven verkwikt. O! hoe zoud' ik den rykdom Uwer bermhartig. B 4 heden  ( n ) heden met woorden kunnen uitdrukken! Hoe kan Jk U, naar Gy het waardig zyt, genoeg danken! Myne ziel maakt den Heere groot, ende myn geest verheugt ^ ziek m God mynen Zaligmaker. Gelyk een Va. der-Zich ontfermt over zyne kinderen, zoo ontfermt zich tk Heere ever de geene, die Hem vreezen. De Heem heeft g;oote dingen, ja groote dingen aan ons gedaan} dies zyn wy verheugd. GEBEURT het nu ook we!, dat ons, onder het genot van alle deeze ontelbre weldaaden des Allerhqogften, zomtyds de eene of andere on?ange. naame ontmoeting treft; zo zal dit echter ons vertrouwen op den levendigen God, onze liefde tot Hem, onzen besten Vriend, en getrouwen Verzorger, niet verzwakken, niet doen verflauwen. Hy laat ons zekerlyk niet verzocht worden boven ons vermogen: eer het lyden ons overkomt, heeft Hy reeds de middelen uitgekipt en beftemd, door welken onze hulp zal komen: Hy fchenkt ons daar onder verkwikkingen door zyne Godlyke vertroostir gen: Hy vervult, wen wy tot Hem bidden, ons hart met hoop, met vertrouwen,, met hemelfche vreugden: Hy reinigt onze zielen door dc hitte der verdrukkingen: Hy leidt ons door eenige donkere uuren tot heldere dagen, tot een beftendig genot van betere vreugden. Zelf wan^ neer Hy ons kastydt, is Hy, die goedertieren e God, nochtans ook ONZE VADER. Hy is naby allen, die Hem aanroepen: Hy is een verzorger, fier weezen, een befchermer der weduwen, qea troost der vreemdelingen. DE  ( *5 ) DE HEERE merkt op het verlangen der ellendigen, Hy geeft de begeerte der oprechten, Hy hoort na hun f geroep. '■— Bermhartig en genadig is de HEERE, langmoedig en groot van goedertierenheid ende waarheid.— Deeze ellendige riep, en de HEERE h&rdet tnde Hy verloste Hem uit deszelfs benauwdheden, ACH! hoe zal ik Uwe bermhartigheden en trouwe, die Gy, God mynes levens en myner liefde! pok aan my bewezen hebt, behoorlyk roemen en pryzen! U zal ik loven, zoo lang ik hier ben, eo my door de herinnering vqn Uwe weldaaden dage-., l.yks tot wederliefde opwekken. U zal myne ziele met alle haare vermogens geheiligd zyn. Tot U wil ik myn hart dikwils ip het gebed verheffenall myn vertrouwen op U Hellen, en Uwe weldaaden vertellen. Aangefpoord en opgewekt door dezelve wil ik anderen, zoo veel in myn vermogen is, weldaaden bewyzen, en my oprechtelyk benaarftigen, om in goedertierenheid en bermhartigheid U zoo veel doenlyk, gelykformig te worden.—— Ach verander en herform Gy zelve maar myn hart paar Uwen wil, en gun het rny, dat ik, door Uwe bermhartigheden eindelyk eens van alle kwaad verlost, Uwe genade en goeder, tierenheden met alle de Heiligen eens eeuwig roemen en yerheerlyken mag. B 5 IX. GOD  ( 2(5 ) i x. GOD IS MYN ROTS-STEEN, OP WELKEN IK VERTROUW. * * * ALLES, wat ik in de weereld rond-om myzie, is veranderlyk en ongeftadig. Maar Gy, o allerhoogst, allervolmagkst Wezen! -Gy beftaat door Uwe eigene kracht, Gy zyt onveranderlyk. Nooit hebt Gy een begin gehad, nimmer zult Gy een einde hebben, nimmer aan eenige verandering onderhevig zyn: dood en ondergang zyn ten eene. maal verre van U. Gy zyt de bron, uit welken alle andere dingen hun beftaan, hunne krachten en hun geluk hebben. Ook ik heb aan U myn leven ende mynen welvaart te danken Op wien zoud' ik dan nn anders, dan op U, groote en onveranderlyke God! myn vertrouwen met onbezwykbre veiligheid kunnen ftellen? —— Ontelbre millioenen van fchep. zelen zyn 'er reeds voor my geweest: hoe veele ?.yn 'er niet nog? Hoe veele zullen na my nog «erst ontftaan, een korten tyd verduuren, en dan voor altoos verdwynen? Maar Gy, myn God! zyt dezelfde, en Uwe jaaren worden niet veranderd. Uwe krachten kunnen niet verminderd worden, Uw raads-befluit ftaat eeuwig vast, PIT  ( 27 ) DIT zy dan de rots-fteen van myn vertrouwen*. paar is een God, een eeuwige, een beftendige* een onveranderlyke grond van myn vertrouwen.—X U, Vader yan alle wezens! ü zal ik fteeds ootmoedig eeren, U, als den bron van alle volmaaktheden met verwondering aanbidden, op U all myrt; vertrouwen in alle myne nooden en zwaarighedetj ftellen. HEERE God' Gy zyt ons eene toevlucht van ge. fiacht tot gejlacht. Eerder dan de bergen geboren wa. ren, en Gy de aarde en de weereld had voortgebragt, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zyt gy God. —— Uit Hem, door Hem ende tot Hem zyn alle dingen. Hem zy de eer en heerlykheid in alle eeuwigheid / Amen! X. BESCHOUWING DER GODLYKE LANG, MOEDIGHEID. WAARSCHOUWING VOOR DERZELVER MISBRUIK. V7> BERMHARTIG en genadig is de Heere, lang* moedig en groot van goedertierenheid en trouwe.—. Hy handelt met ons niet naar onze zonden, Hy vergeldt ws niet naar onze misdaaden: Hy weet, welke zwakke fchepzelen wy zyn. Gelyk een Vader zich ontfermt; mx zyne kinderen, zqq ontfermt zich de Heere over de geene.  ( 28 ) geene, die Hem vreezen, ontfermt Hy zich over onï uilen. ACH! dat ik maar nimmer deezen rykdom Uwer goedertierenheid en verdraagzaamheid' moedwillig misbruikte: dat ik altoos Uwe genade en langmoe-' digheid tot zulke oogmerken, als voor U heerlyk en my heilzaam zyn, befleedde! Gy zyt immers, o myn God! even zoo rechtvaardig als goedertieren en liefderyk: en door alle tyden hebt" Gy op zoo menigerlei wyzen Uw geducht ongenoegen aan hun, die in het kwaad volharden, nadruk, lyk geopenbaard. UWE liefde, die Gy Uwen fchepzelen toedraagt, ïs zekerlyk verwondering-waardigst en onuitfpreeklyk. Zy beweegt U, om dwaalenden met zagtmoedigheid te recht te brengen, en vaak lang na hunne verbetering te wachten — Gy ftort zomtyds zelf eenen overvloed van groote weldaaden over zoo veele zondaaren uit, om hunne harten te raaken, om door goedertierenheden en liefde hen tot bekering te leiden. — Gy kastydt hen met heilzaame roeden, in wegen van tegenfpoed, langs welken Uwe Voorzienigheid hen leidt. . Gy wekt hen op uit traagheid en zorgeloosheid, door de voorbeelden van geltrafte zondaaren. — En veelen.doet Gy eerst in eenen hoogen ouder» dom, naar een wyslyk bedoeld uitftel, de vergeving hunner zonden deelachtig worden; ten einde zy zoo veel te gereeder zich der weereld onttrekken, of door fmertelykfe ziekten, of by bekommerende en treurige omftandigheden, bepaald wor.  < 29 > .den, om op hun onverbeterd hart te letten* eft hunne zonden met een Godlyk berouw te leeren betreuren. DUS arbeidt Gy dagelyks, en by uuren aan de zielen van veele duizenden, en gedeeltelyk zeer verhardde menfchen, die in eene hardnekkige vyandfchap tegen U, hunnen Schepper en Heer, leven , Uwe geboden verachten, Uw heilig woord lasteren,- met Uw geloovig volk j en helaas! helaas? met Uwen lieven Zoon Jefus Kristus den fpot dry ven, en het bloed, dat voor hun vergoten is, moedwillig vertreden. HEERE, . HEERE God! bermhartig ende genadig, langmoedig en groot van weldaadfgheid cn trouwe! Wie kan deeze Uwe alle verwondering te •bovengaande genade behoorlyk pryzen? Wie kan de a.gronden van Uwe onnafpeurlyke en onuitfpreeklyke bermhartigheden immer peilen? Odiepte der wysheid, ende des raads, en der liefde: liefde^ die Gy ook aan my tot hiertoe zoo overvloediglyJc bewezen hebt. Ach! hoe vaak heb ik van myne jeugd af Uwe heilige geboden overtreden? Hoe vaik, helaas! juist die zelfde zonden wederom begaan, welken ik U zoo duur beloofd had, te zullen nalaaten? Hoe veel weldaaden, door welkert Gy my nader tot U wilde trekken, heb ik genoom ten, zonder daardoor'geraakt te zyn, of my nader tot U te laaten trekken? Hoe veele' jaaren hebt Gy my nu reeds 200 Vaderlyk, zóö 1'iefderyk met geduld gedragen? ACffl  c so ) ACH! ik ben befchaamd en befchroorhd, ofa iSè U, goedertierenfte van alle Vaderen! myne oogen op te heffen. Gaa tog met my niet in het gerecht: verfchoon my ook in het toekomende, öm Jefus Kustus wil, wen ik uit zwakheid van nieuws wederom afdwaalen en ftruikelén zou; —_ Gy ziet myn oprechte voornemen, om U van myrt ganfche hart te vreesen: Gy kent Ook de geringe maat van myne krachten zoo wel, als de fterke°verzoekingen, met welken ik geftadig omringd ben, en de fterkte der fnoode begeerlykheden die in my woonen. Ach fterk my dan door Uwen goe¬ den Geest, dat ik in het goede begin, het welk door Uwe genade ter Verbetering van myne ziele -gemaakt is, niet blyve fteken; maar met allen y ver en naarftigheid voortvaare: ten einde ik niet, als een trouwelooze my Uwe toegeven heid en la'ngmoedigheid onwaardig make, en Uwe oordeelen op myri diep fchuldig hoofd doe nederdaalen. UWE ftraffende rechtvaardigheid heeft zich immers aan zoo veele zondaarth verfchriklyk genoeg geopenbaard: Zy Verdreef de eerfte menfchen uk het Paradys in ellendige ballingfchap: Zy vergold "die zondaaren in de eerfte weereld, die in de tyden Van Noach naar Uwe genadeftem niet luisteren wilden, met Uwe gedochte toorn-Vloeden: Zy verdelgde een Sodom, veranderde een tegenftrevig Jeruialem in eenen fteen-hoop/ en ftelde de hardnekkige Jooden tot een onvergeetbaar denkmaal van hunne ongehoorzaamheid, door derzelver ver« ftrooying onder alle volken der aardfiu DAN  ( 3* } 1)AN niet alleen ftoute zonda3ren deed Gy omV Vangen het' geene hunne bedryven verdiend hadden; maar ook Uwe Heiligen wierden dikwyls, ont hunne herhaalde wanbedryven, van U gekastydt. Ach! geef dan tog, myn God! dat ik myn hare nimmer tegen Uwe goedertierenheden verhardedat ik in tegendeel Uwe rechtvaardigheid even zoó zeer eerbiedig vreeze, dan ik op UWe bermhartigheden my geloovig verlaat. Leer my indenken» hoe onzeker het is, of men zich ook wel immer wederom bekeren zal, wanneer men door herhaalde zonden Uwe genade moedwillig misbruikt. Wie weet, in welke uur Gy my, veellicht door eeneri haastigen dood, voor Uwen rechter-ftoel zult opeisfehen. En hoe verfchrikt, hoe verbaasd zoud' ik dan niet moeten ftaan, wanneer en by aldiea deeze gewigtige verandering my eens onbereid mogte vinden? DIES bid ik U, myn Vader! dat Gy my opwekt door Uwen heiligen Geest, dat ik door de grootheid Uwer goedertierenheden my 1'aate leiden toe ■bekering: dat ik in Uwe vreeze geduurig wandele, en Uwen Godlyken wil altoos tot een richt-fnoer van myn gedrag ftelle. Bereid my dus, om eens» in volmaakte heiligheid U te dienen, en in de ondervinding van • Uwe liefde alleen eens eeuwift zalig te mogen zyn. XL NAAR;  X 3* ) x i. NAARVÖLGING VAN GODS LIEFDE TOT DE WAARHEID. f 0D dei- waarheid j die de waarheid hef hebt! in Uw oneindig verftand woont niets dar! waarheid en recht, dan zekerheid, en het zuiverst licht van kennis, en de volmaaktfte liefde tot all wat recht en goed is: geen dwaaling, geen vooroordeel, geen ongegrondde mening, geen twyffe: lirig word 'er by U gevonden. — Ach hoe 'zeer ben ik tot dus verre van Uw beeld vervreemd ge* weest! Hoe zelden erkent myn geest de zaaken; M.00 als ze zyn! Hoe dikwyls word ik door meningen, die in de weereld heerfchen, hoe dikwyls door de verbyfteringen myner zinnen; hoe dikwyls door de fnoodè lusten, die in my woonen, én my zoo lichtelyk overdwarsfen, van het pad der waarbeid afgezwakt? af. ACH! geef my tog; myn God! door Uw heilig .Jpvoord geduurig meer licht in myn verftafidi ten einde ik voor fchadelyke dwaalingen bevryd blyve, en tot het geene goed en waarachtig is, hoe langs hoe meer geleid werde. Stort in myn hart hit die reine en ongeveinsde liefde tot dewaarheidy die voor U behagelyk is. Geef my eenen mannlyken yvcr, om de waarheid te belyden, en te = verdêe-  ( 33 ) verdeedigen, om in tegendeel tegen alle valschheid, alle zoorten van dwaalingen, en alle geveinsd, heid my ernftig te verzetten. Doe my altyd ge. negen en gereed zyn, om de waarheid, zoo verre het geóorlöfd is, overal te fpreken: om myne ge. baarden, myne woorden en myne handelingen met de gevoelens van myn hart te doen overeenftemmen: ten einde ik voor menfchen den naam van een eerlyk en getrouw mensch verdienen moge; maar boven all U zoeke te behagen, Ü, die op het liart ziet, en genoegen hebt in oprechtheid. VERGEEF my öok, myn God! alle zonden, dio ik tot hiertoe, ten aanziene van deeze groote plichten en derzelver verzuim, begaan heb, en herfchep my voortaan hoe langs hoe meer naar Üw beeld en Uwen wil: ten einde ik niet, gelyk de geveinsden, dien dag behoeve te vreezen, in welken Gy de huichelaaren met fchaamte overftel. pen, het geene in de duisternis gepleegd is, openbaaren, en alle fnoode afwykingen van waarheid en recht met eeuwige ftraffen beleggen zult; LAAT my tog wel behartigen, dat Gy in alle Uwe bedreigingen, gelyk in alle Uwe woorden en handelingen, waarachtig zyt, en zekerlyk den zondaar niet naar zyne uiterlyke werken flechts, maar ook naar de boosheid van zyn trouwloos hart het welverdiende loon zult geven. Want dit is eene eeuwige waarheid: God is getrouw, rechtvaardig en recht is Hy, en verre van alle kwaad: Huiche. ïaaren beflaan niet voor zyne oogen, de leugenfprekers zal Hy verdoen, aan bloed-gierigen en 11. Bul. C valfchc:  ( 34 ) «lfche Heden heeft de Heere een grouWel wa«i *ie zal khmmen op den berg des Heeren? , Kil woonen en zyne verkering hli Ie troon des Allerheiligen' w fe anc e" T oprecht ^delc' dif de geShti ^WeS t met zyn hart de waarheid fpreektV Een wSchti' ge mond zal eeuwiglyk beftaan, maar deTaJfchï ïong zal van geen langen duur Zyn. ^Km°M;aCh k°m Gy d3n' Geest ^r waarheid' gaarheid te herftellen en te bevorderen! Geef my de noodige gemoedigdheid, om de waarheid v ymoed]g te belyden: insgelyks die betaamen e kloekzmmghad, om ter rechte tyd dezelve te «wygen. Vertier myne ziel met oprechtheid?™ t letrouwhe.d, met wysheid, met ongeveinsde li f de tot alles wat waarachtig, wat rechtvaardig en goed ,s. Dan zal ik, onder de machtige béfchèr! mmg van den God der waarheid niets behoeven te vreezen: dan zult Gy, o goedertierene Vader! my ook doen ondervinden, dat alle Uwe beloften ïn Kristus gewislyk ja en amen zyn. DAN zal ik ftof hebben, om te roemen: De we. gen des HEEREN zyn enkel goedertierenheid en waar. heid den geenen, die zyn verbond ende zyne getuigenis, fin bewaaun. Des HEEREN woord is waaJhtig, in  ( 35 ) ■in 'alle zyne beloften zal Hy zekertyk trouwe houden. tls goed dat men op den Heere vertrouwt, ende niet óp menfchen fteunt. Hoop op Hem, o gefiacht der recht* vaardigen! Want zyne goedertierenheid en waarheid is over ons tot in eeuwigheid. Amen. X lh GOD MOET EENE KINDERLYKE LIEFDE T'HEMWAARTS IN ONS HART ZELVE VERWEKKEN EN BEVESTIGEN; EN HIEROM VAN ONS AANGEROEPEN • WORDEN. fcTS Vffi <! TK weet en erken het, myn goedefticrene e'ft getrouwe God! dat ik verplicht ben, mme volmaaktfte liefde, myn geheele hart, met alle deszelfs aandoeningen en krachten, aan U opteofferen; maar ik voel, helaas! ook al te zeer, dat de neigingen van mynen geest meer op zienelyke en verganglyke dingen, dan óp U, eeuwig eh-onzienlyk Weezen! bepaald zyn. En hoe was het mogelyk, dat ik, als een kind, met volmaakte toegenegenheid U beminnen kon, wen ik nog, als een zondaar, die de ftraf verdiend heeft, voor Uwe rechtvaardigheid verfchrikt, lidderen en vlie-den moest? LOF en dankzegging zy dan Ü gebragt, bermC 3. hartige  ( p ) ftartige Vader! dat Gy doof Kristus, mynen Ver* ïosfer, my met U verzoend: dat Gy door het geloof de vrees voor eenen toekomenden toorn en de verdoemenis uit myn hart weggenomen: dat Gy myn gemoed met een kinderlyk' vertrouwen op LJ bezield, en de waare liefde "tot U in myn hart ontftoken hebt. VERWARM tog geduurig meer én meer myft koude hart door het indenken van Uwe groote liefde en bermhartigheid jegens my: dat ik U als mynen geliefden Vader befchouw,' die my tot de genieting Van een gelukkig leven hier, en eene vreugden-volle eeuwigheid hebt voortgebragt: die, van myne jeugd af, met zoo veel weldaaden my gezegend, voor zoo veel kwaad my behoedt, of daarvan verlost: die my zoo groote beloften van Uwen verderen byftand, en Uwe Vaderlyke Voorzorg gegeven hebt. IEDERE fpys, die ik nuttig, iedere drank, dien Ik gebruik, elk vergenoegen, het welk ik op de aarde geniet, zy voor my tog als een onwaardeerbaar blyk en onderpand vart Uwe goedertierenheid, en eene opwekking, om U hartelyk lief te hebben. De goederen, die Gy my fchènkt, de vrienden^ welker hart Gy tót my neigt, en alles wat my lief eri waard is, zy rny een' dierbaar bewys van Uwe liefdé, en een vaste bani), die my nader en naauwer met U vereenigt Want van Uwe goede hand komt immers alles, wat my verheugt: Gy zyt de hoogfte, de eenige oorfprong. van myn geheele welvaaren naar mynen geest, ende naar myn lighaam, GY  ( 3? ) GY hebt door mynen Godlyken Middelaar my verlost van het verderf, door Uwen Geest myne ziel geheiligd, met menigerlei goede krachten my voorzien, om de deugd te oeftenen, om het kwaad te vlieden, en om met lydzaamheid de tegenheden te verdragen. Gy verheugt myn hart door de vertroostingen van Uw dierbaar woord: Gy verwekt vaak die aangenaame ondervindingen van het vertrouwen op U: Gy verkwikt my met het zoete gevoel der hoop', der dankbaarheid, en met een heilzuchtig verlangen, waardoor myn geest zomtyds vervuld, en op U bepaald is. WANNEER ik in de eenzaamheid tot U bid, en myn hart voor U uitftorten mag, o welk een troost! Wanneer ik de wonderen Uwer liefde overdenk, en die heerlykheid, die Gy my by U ginder bereid hebt, met een geloofs-oog befchouw, o welk een geluk! » Dan ondervind ik in de daad, hoe aangenaam het is, een vriend van God te zyn: dan fmaakt en ondervindt myne ziel, hoe goed, hoe vriendelyk de Heere is Dan mag ik, by deeze heuchelyke genieting van verhevene en Godlyke vreugden vaak zeggen: Hartelyk lief heb ik U, Heere, myne fterkte, myn Verlosfer, myne iurgt, myn rots-fteen, op welken ik vertrouw, myn fchild, hoorn myns heils, myn hoog vertrek! myn in Kristus Jefus verzoende Vader, MYN GOD! U wil ik altoos liefhebben, U zal myn geheele hart geheiligd, U zal het tot een eeuwig eigendom overgegeven zyn. VAJN U zal geen lust, geen voordeel» geeu c 3 ge*  C 38 ) gevaar, geen liefde ofte neiging tot menfchen immer my fcheiden. Aan U wil ik tot in mynen dood gehecht blyven. Wat zal my fcheiden van de liefde Viyns Gods? Verdrukking, of benaauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? üf zal het geld en goed van deeze aarde deeze naauwe liefde-banden ontbinden? Of weereldfche eer-zucht en ydele hovaardy, of fnoode wellust dezelve verbreken? Neen in dit alles ben ik, in. om en door Hem, die my heeft lief gehad, overwinnaar, en kan ik zegepraalen: Wien heb ik neven* U in den hemel, wat heb ik nevens U op aarde: be. zvykt ook al myn hart en myn vleesch, zog zyt Gy yjgthans. o God] de rots-flcen van myn hart, ende myn deel in eeuwigheid.' VEREENIG dan, o Gy, myn hoogfte goed.' rny hoe langs hoe nader, vereenig my eeuwig niet U. — Aan U zal ik geioovig my honden,: iu U myne hoogfte lust vinden: Uwe wysheid met verwondering dikwyls aanbidden: op Uwe macht en goedheid kinderlyk vertrouwen: voor Uwe genadige voorzorg, voor de vreugden, voor den liefderyken byftand, voor alle andere weldaaden, die Gy zoo' mildelyk my fchenkt, blyhartig 6 danken: van U alles, v/nt my vervolgens noodia is, a's een kind van zynen Vader, gerust afwachten: Uwe wetten, als het beste voorfchrift toe een waarachtig geluk, liefhebben en met een volwaardig hart onderhouden: Aan U door het geloof in Jefus Kristus my geheel en al tot een eigendom eu eene offerande overgeven: door deeze liefde tot U gefterkc de begeerlykhedea. des,' yiee&chs oyer?  ( 39 ) overwinnen: door deeze het kwaad vlieden en hec goede najagen: door deeze zal ik tot yver in alle goede werken opgefpoord, in de Godvrucht en Godzaligheid bevestigd, voor eeuwig met U vereenigd blyven: tot dat ik eindelyk door dit zalig beginzel, door de kracht van deeze kinderlyke toegenegenheid tot U, ook in den dood met gemoedigdheid vervuld, in die gindfe gewesten intrede, daar my niets van Uwe liefde fcheiden, daar ik volmaakt U liefhebben zal. XIII. STICHTELYKE OVERDENKINGEN VAN GODS HOOGSTE VOLMAAKTHEDEN. . * * * LJWE Volmaaktheden, eeuwige en onzienlyke ' God! zyn veel grooter, dan dat een eindig verftand in ftaat zoude zyn, om dezelve te begrypcn, of eens menfchen'tong bekwaam, om daarvan behoorlyk te fpreken. Dog Gy hebt rriy en alle redelyke fchepzelen met dat oogmerk voortgebragt, dat 'wy U kennen, door Uw woord nader omtrent U onderricht worden, U beminnen, U gehoorzaam dienen, en in de vereenfging met U onze eeuwige gelukzaligheid vinden zouden. SCHENK my dan die genade, dat ik van Uwe ferwQüdereus waardigfte Eigenfchappea geduurig C 4 duf.  ( 4o } dddelyker kennis krygen, en myn hart door de henn„enng van dezelve verbeterd worden mag. eïrbï?; ™yne Zi6,e met diePe en «"e u1 v!r n6 mC? dankbMvheid en liefde omtrent ver2 fTr-eV wanneer ik bezef> Gy b°: ze Ln fchePzelen onei^ig verheven, voor U zeiven genoegzaam, het allervolmaaktst en volzalig \vezen zVt» dat Gy geen mensch, geen engel, geen fchepzel ooit behoeft: dat Gy enkel uit fiefde ichepzelen voortgebragt, en aan hun, ook aan ?JioiP-f gCdedte Van Uw vergenoegen en Uwe Sfr? ™Cde te deelen' g^diglyk befloten ieot. dat Gy m het ongefloorde bezit van Uwe iiooge Volmaaktheden altoos onyeranderlyk blvft wen buiten U zoo veele duizenden van fchepzelen ontdaan, verouden, en in hun voorig niet te rug zinken, " OP U, o eeuwige God! zal by deeze verganglykheid^van alle dingen, myn oog gevestigd zyn. Gy blyft de grond van myne hoop, wen alles grondeloos is en waggelt. By U zal ik eens de onveranderlyke zaligheid vinden, die ik op de aarde vruch, teloos zoeken zou. EN wat kan my hier in dit leven, by de onveiligheid yan alle menschlyke dingen, en by het gevoel yan myne zwakheid, meer vertroosten\ dan dat Gy, o Almachtige God! myn Befchermer, myn Verzorger, ende myn Vader zyt? Gy regeert de geheele veranderlyke weereld met eene onbepaalde macht: alle fchepzelen brengt Gy voort door U«wen krachtigen wil: Gy zwenkt en beweegt ze naaf  ( 4i ) paar Uwen wenk: zoo dat ze niet anders zyn en doen kunnen, dan het geene Uw heilig raads-be, fluit hun vergunt, om te zyn en te doen. By aldien ik dan flechts by U in gunst ben, o myn Almachtige Vader! dan zal my gewislyk nimmer iets ontbreken, het geene tot myn waare welzyn noo. dig is: Wen ik onder Uwe befcherming veilig fchuilenmag, dan zullen geen ramp-fpoeden van dit leeven my kwellen. Op U vertrouwt overzulks myn hart, niet op fterflyke menfchen, niet op vergangïyke goederen, niet op myne eigene kracht en bekwaamheid. Van U hangt myn geluk en onge* luk af. Gy fpreekt en het is 'er, Gy gebiedt en het ftaat 'er. O geef my flechts die goede gefteldheid in myn hart, die ik noodig heb, op dat 1 Uwe almacht my nooit vreeslyk behoeve te wor? : den. HELP my, dat ik by elke gelegenheid, in wel- i Jee ik iets kwaads zoude denken, fpreken of doen kunnen, my met ernst herinnere, dat Gy, o Al- • wetende! ook de verborgenfte gedagten der men1'chen ziet: dat 'er geen begeerte in myne ziel, geen woord op myne tong kan zyn, het welke il Gy niet zoude weeten: en dat Gy my ook aldaar overal naby zyt, waar my geen menschlyk oog ontdekken kan; ten einde ik befchroomd zy, om in Uwe tegenwoordigheid iets te ondernemen, waardoor ik U, mynen Vader! zoude mishagen. Pan zal ook dit myn troost kunnen zyn, dat Gy jnet Uwe macht en goedertierenheid by my zyt: dat Gy in iedere ongelegenheid my befchermen, en overa.1 het geene voor my best is, bevorderen !€HIt, Cs WANT  ( 42 ) WANT by U is raad en verftand: Gy verordent tnet onnafpeurlyke Wysheid alle dingen zoodanig, dat ze tot de waare voordeden van de geenen die U vreezen, bet hunne moeten toebrengen* Hoe verwonderens waardig hebt Gy alle Uwe fchepzelen verbonden, en het eene aan het andere ondergefchikt? Hoe moet in de geheele natuur het eene aan het andere de hand bieden? Hoe beftuurt Gy ook zelf de booze, raadwagen der menfchen en de bittere treur-gevallen der rechtvaardigen tot hun heil. Aan Uwe alles wel makende hand wil ik overzulks my dan geloovig overgeven, aan Uwe volwyze regering alle myne Jot-gevallen aanbevc. len. Ach bewaar my flechts voor moedwillige zonden, en overtredingen van Uwe geboden, ten einde ik my Uwer Vaderlyke voorzorg niet onwaardig make. HOE tog zoud'ik, hoe kond'ik, o Rechtvaardige God! met een gerust hart op Uwe wysheid en goedheid my kunnen verlaaten, by aldien ik tegen ■Uwe heilige oogmerken aanliep? Hoe durfde ik hoopen, dat Gy alles met my zoude wel maken, by aldien ik zelve het kwaalyk met my meende, door de zonde myn verderf en ongeluk bereidde? Gy zyt immers geen God, die lust heeft aan Godloos- heid, de booze zal by U niet verkeeren Gy hebt tog eens voor altoos die .onveranderlyke wet gemaakt, dat uit kwaade bedryven, vroeg of laat zekerlyk kwaade gevolgen zullen voortfpruiten. ACH Heilige God verftoot, om myne voorigo goeden, my niet vaa Uwen troon: vergeef .my, V1&  ( 43 ) om Kristus wil, myne groote fchulden. Verflerk my door de kracht van Uwen heiligen Geest, om voortaan Uwen wil met vreugde en volyverig té volbrengen, en geduurig te gedenken aan Uw bevel: Zyt heilig, want lk ben heilig. ONTBREEKT my echter nog zoo veel aan eene volmaakte heiligheid, dit is daar tegen myn troost, dat Gy, oGod! genadig, bermhartig, langmoedig en groot van weldaadigjieid en trouwe zyt: dat Gy aan het oprechte voorneemen van 't hart, en eenen rechtfchapen yver in het goede genoegen neemt: dat Gy, door Uwen Zoon, mynen Godlyken Middelaar, rykelyk vergoeden wilt het geen 'er van onzen kant ontbreekt. In Hem zie ik Uw Vaderlyk hart, het geene Gy omtrent my hebt: In Hem, die Uw beeld is, erken ik allerduidelykst dat Gy de LIEFDE zyt. GY voldeed U zeiven niet, door ons een lighaam met edele krachten en zintuigen te fchenken: eene ziel met verftand en vryheid begaafd, ons te geven: een leven met zoo veel aangenaamheden doorweefd en zoet gemaakt, ons mede te deelen: eene aarde, niet den overvloed Uwer ontelbre en onmeetbre goederen vervuld, ons menfchen ter woon-plaats te beftemmen. — — — Maar ook Uwen eenig-geboren, Uwen geliefden Zoon - - - hebt Gy ons, hebt Gy ook my, die een zondaar ben, die het zoo weinig verdiend had 5 My hebt Gy Uwen geliefden Zoon gegeven! ACH!  ( 44 ) ACH! hoe zal ik U danken, myn goedertierene God! Hoe zal * de wonderen Uwer bermhartig heid roemen en pryzen? Myne ziel maafc tien Heere groot, myn geest verheugt zich in God mynen Zaligmaker, _ Gelyk een Vader zich ontfermt over zyne kinderen, zoo ontfermt zich de Heere over de geenen, die Hem vreezen ! Laat ons Hem liefhebben; want Hy heeft 'ons eerst liefgehad: laa^ons Hem met een kin eZ SSÏÏS' meCTd™^eid en gehoorzaamheid Zr fe=^ csp» T OOF den HEERE myne ziel, ende W3c m myis, zynen heiligen Naam! Hy is Uw Schepper eQ Uw God, Hy is het, die U gemaakt ende  ( 45 ) ende U bereid heeft. Hoe groot zyn dc werken Uwer wysheid en goedheid, die ik, ö Almachtig God! vol van verwondering, eerbiedig, wanneer ik my zeiven wat nader befchouw. UWE hand heeft my in 's Moeders lighaam geformeerd: uit vleesch en bloed, uit beenderen en aderen hebt Gy my zamengefteld: het leven en den adem hebt Gy my gegeven, en voor het genot van ontelbre weldaaden hebt Gy fny vatbaar gemaakt. Ik dank, ik loov' U, o God! dat ik zoo wonderbaarlyk gemaakt ben: groot en roemwaardig zyn, ook aan my, Uwe werken, ook weet dit myne ziele zeer web GY zyt het, die myrt oog met eene wondervolle kunst gebouwd, die door dit onwaardeerbaar werk-tuig mynen geest met het licht der zon verkwikt , en met het aanfchouwen van zoo veel duizend voortreflyke fchepzelen my vermaakt en verheugt. '— Gy hebt voor de Hemmen der menfchen door myn gehoor eenen openen toegang tot myne ziel gebaand: ten einde myn verftand nuttig onderwys ontvangen, myn hart tot deugd en Godsvrucht geformd, en ik tot nuttige handelingen dies te bekwaamer gemaakt worden zou. NOG was Uwe liefde niet voldaan met my tè voeden; maar Gy wilde ook zoo goedgunftig, dat juist die fpyze en drank, die tot myn onderhóud dienen moesten, ook door den reuk en fmaak tevens my verkwikken, en myn hart zoo veel té meer tot dankbaarheid aan U opwekken zouden.—  C 46- ) Alle myne zintuigen, alle mvne leden, alle de dee len van myn lighaam zyn dus met blyfcbre kenmerken Uwer gunst getekend. MET hoe veel heerlyke vermogens hebt Cv daarenboven mynen geest niet Verfierd.' Wat zou Jk zyn, by aldien ik dat edele gefehenk, de rede; met bezat: wen ik zoo veele voor my heilzaame bezigheden niet leeren, wen ik de zaligmakende Evangelie-waarheden niet verftaan, wen ik U niet kennen, U niet aanbidden, U niet liefhebben, met U met vereenigd worden, en in U myne zaligheid niet vinden kon. Geloofd zy myn God, gepreaen zyn heerlyke naam eeuwiglyk en altoos'' Hy fchonk my de rede, en maakte my wyzer, dan de dieren des velds. HY heeft naar zyn beeld my gemaakt: Hy heeft mynen geest tot de onfterflykheid gefchapen: Hy heeft den verborgen leer-meester van recht, het geweeten, in myn hart gelegd Hy heeft myne, door zonden bemorste, natuur door"Kristus gereinigd en van het verderf verlost, door zynen Geest my verfterkt, van de ilaaverny der fnoode lusten my bevrydt, en my bekwaam gemaakt, om, als zyn kind, in bereidwillige gehoorzaamheid Hem te dienen. HEM dan, mynen goedertierenen Schepper, den machtigen Verlosfer van myne natuur, moeten alle de deelen en alle de krachten van myn lighaam en myne ziel voor eeuwig geheiligd zyn Ik Wil.» 200 veel Hy maar ooit genade gelieft te fehen»  < M ) icheiiken, voïyvèrig my benaarftigen, om in ntlft Hgè handelingen' bezig te zyrf, om den naasteri gewillig te dienen, om den welvaart van de mynen getrouw te bevorderen, en myn geluk ootmoedig en omzichtig te bevorderen Heilig Gy, o God! myn verftand en verlicht het: ten einde ik uit de werken der fchepping, uit Uwe wyze regering, en vooral uit Uw woord U hoe langs hoe meer, nader en beter leefe kennen. Neem Gy mynen wil, myne harts-tochten, myn geheele hart voor U ten offer. Ik ben de Uwe, o God! Gy hebc my U tot een eigendom gefchapen. Gy hebc my, door den dood Uwes Zoons, op nieuws toG oneindige dankbaarheid aan U fterkst verplicht » Gy hebt my, door de werkingen van Uwen Geest, U tot eenen tempel en wooning gewydt. HOE ftrafwaardig en doemfchuldig zou ik niet zyn, by aldien ik myne leden en krachten tot den dienst der zonde misbruikte: by aldien ik Uw eigendom roofde: by aldien ik de dankbaarheid, die ik voor zoo ontelbre weldaaden U ten hoogften lchuklig ben, U weigerde! NEEN! nimmer zal ik het vergeeten, hoe groote dingen Gy aan my gedaan hebt, en ho'e veele weldaaden Gy nog geduurig en dagelyks a3n my bewyst.—. By het genot van elke weldaad, dié ik van Uwe hand ontvang, wil. ik, met het. gevoel van eene oprechte dankbaarheid, my tot U verheffen.—— By elk geoorlofd vergenoegen, het geen ik' geniet, wil ik .met'een vrölyk hart Hem pryzen, die' my verheugt.-f— By eiken arbeid, diea  ( 4S } tien ik onder Uwen byftand, onderneem, wil * ootmoedig U eerbiedigen, die tot goede werken my bekwaam maakt, ü verheffen als de heerlykheid myner fterkte. y ZOO Wil ik U dagelyks loven, en Uwen Naani pryzen eeuwiglyk en altoos. Ach wek GV maar zelve, door Uwen Geest, my geduuriglvk "op tot deezen U aangenaamen dienst. Laat mvne lippen U geheiligd zyn, op dat ze Uwen lof'behoorlvk verkondigen. Regeer en beftuur mvne neigingen op dat ik door eenen onberispelyken wandel U pryze Amen. Loof den Heere myne ziele! Hal. lelujah! Amen. x LOF DES SCHEPPERS, EENE NAVOLGING VAN DEN CIV. PSALM, * * * TK zal U verhoogen, myn God! en Uwen naarrt pryzen, zoo lang ik hier ben. Maakt met my den Heere groot, gy rechtvaardige! dagelyks moe. ten de vroomen Hem danken. HOE groot en heerlyk zyt Gy, almachtige Schepper! En hoe wonderbaarlyk zyn de werken Uwer hand! Gy riep met een krachtig woord uit den donkeren nacht het licht ten voorfchyn: Gy breid-  ( 49 ) breidde den hemel uit als een tapyt: Gy formde die vervaarlyke hemel-klooten: Gy houdt ze door Uwen machtigen arm, ook tot voordeel van óns ' menfchen, nog in hunne loop-baanen.■ De zon verwarmt ende verlicht ons: de maan geeft in dc nachten haar fchynzel: de ftarren vërfieren het uitfpanzel — Hoe ontelbaar zyn haare heiren! Hoe verwonderens-waardïg is haare ftandplaats, haare orde, haar loop, en haare opvolging! De hemelen vertellen Gods eer, en het uitfpanzel verkondigt zyner handen werk: de dag aan den dag ftort overvloediglyk fpraak uit, ende de nacht aan den nacht toont wetenfehap. GROOT is de Heere, en goed is het all, wat Hy doet. Hy heeft de aarde in water en wolken ingekleedt: Hy heeft ze met zaaden tot gewasfen en vruchten bezwangerd en rykelyk gezegend. Daar ryzen de bergen uit de diepte om hoog, overdekt met boomen en heefters: daar liggen de dalen in de diepte, bekleed met gras en bloemen: daar vloeyen de ftroomen tusfehen de vruchtbre landen, en bewateren de velden.— Gy bevog- tigt de heuvelen van boven met daauw, en verkwikt door dat verfrisfehend vogt het groene veld. Dus zegent Gy met den rykdom Uwer goederen de. aarde: Gy geeft den hongerigen brood, en verheugt door verfterkende dranken zyn hart: Gy verzadigt alles, wat leeft, met welgevallen. ACH wat is de mensch! dat Gy zyns gedenkt, ende eens menfchen kind, dnt Gy het zelve bezoekt V Gy doet Hem heerfchen over het werk 11. Deel.' D Uwer  ( 50 > In de wouden Jan S &- ü ë^hapen.— voor hem maakt Gy ze vt " "rf" mensc?" grazen de kudden: onder 'dl 7T-t P de weiden vogelen: de zee en de ftL * Z1"gen de vervuld. itroomen zyn met visfchen ^afdfEIke1a!retTieteD Wy **** ** «He geweLrieTLrtlt5S;ehVn,Chten ^ gewasfen: Gy ftik nier aïi , "e voedzaa'*e tve fchepzelenf L ' "ron VM U" vloed Looft den H e .eS wfn^Hv « °T Sd*ÏLgSeerdTheid d~ ° ^^^Js^r asgroot: fj vermaak aan. Ik wil den He en foven c'« f *** de: zyn lof zal geduurig m m/n^Tond ^ * tem hart, om my hoe langs hol ZrT^J? wen en te- reinigen: geef my eenen in J S,* verheugden geest— ten eindp ifr a s Uwe weldaaden ootmoedig ertlnne v 'T* ^ grootften Weldoener, eerbiedige en pryze Trfw myn geheele leven tot eene offerande Keil' Ü Laat veelen myner broederen ook met hetzdftfT gevoelen nevens my bezield ™ n 'n fde alle  ( St ) alle gy Heidenen, en pryst Hem, die het zoo ter? hoogden waardig is, alle gy volken van nu aan tot in alle eeuwigheid! Hallelujah! XVI. STICHTELYKE OVERDENKING- VAN DE GROOTE WAAR DY DER ONSTER FLYKE ZIELE. i. Een ding is noodig! Maria heeft het beste deel vetkaren. NIETS is 'er tog Wel, niets iri de geheele weereld, het geene my zoo Zeer aangelegefi moest zyn, dan myne eigene ziel: en moest ik niet oök daarop voor alle andere dingen, en daarop meest bedagt zyn, en zorgen, dat zy in 't by* zonder tog welvaaren mogt. —— En heb ik niet in tegendeel tot hiertoe meer voor alle andere dingen, dingen, die flechts tot dit verganglyk leven behooren gezorgd, en my daarover eerder en met meer angstvallige bekommeringen afgefloofd, dan ik voor myne ziele bezorgd was? ACH God, Schepper, Heer en Rechter van mynen onfterflyken geest! vergeef my tog deeze verdoemelyke lichtzinnigheid: leer en befluur zelve my tog, dat ik de allergewigtigfte bezigheid voor alle andere behartige, en de onwaarde erbre D a voor»  C 52 ) voosheid van myne ziel voorz^fc ^ itrtrur' r'mmers ^£i£5£ Opzien " 7°k Verr«dei-i«S waardige" cnepzejen Zy w de Werkplaats van redelvke wyze beflmten en het beginzel van edele rnmle Jagen, waardoor ik my boven alle levende fïet felen op den aard-bodem verheven vincfll. ?C « de zetel van vergenoegen, van liefde,'van hoon en a le andere aangenaame aandoeningen ,naar by akuen ik ook voor haar heil aiet for'd e' vens de bron van bitterfte en eeuwig my C'll "' de verwyten, de bron van onverdrfaglykewioe~ gmgen en ongeneeslyke fmerten.-i £n o,n kort te gaan, in haar woonen hemel en hel. DOOR haar kan ik ü, myn hoogfte goed, lee ren kennen: kan ik dankbaar beseffen en ondervt den, welke groote weldaaden Gy, myn ,ehee e leven door, aan my bewezen hebt: kan ftZ goedertierenheden genieten, Uwe w^heid met verwondering aanbidden, Uw als mynen Scheper en Heer ootmoedig eerbiedigen, als mynen Vader kin-  C 53 ) kinderlyk liefhebben, en aan Uwe zaligheid deel nemen, IK dank U, o myn getrouwe God! dat Gy my tot hec genot van alle deeze onwaardeerbre gedagten, en van dit aangenaam gevoel hebt bekwaam gemaakt: dat Gy mynen geest mee zoo voortreflyke vermogens voorzien, en zelf tot eene eeuwige zaligheid beftemd hebt. ■— Zoud' ik dien niet wederom U tot eene dank-offerar.de dagelyks aanbieden? Zoud' ik my niet ernftig benaarftigen, om alle middelen te gebruiken, door welken dezelve verbeterd, en geduurig tot grootere volmaakthe» den verheven kan worden? WAT heeft myn God niet al voor myne onfterflyke ziele gedaan! Hy beminde ze voor de grondlegging der weereld: Hy zond zynen Zoon, om in haare plaats de verdiende ftraf te lyden: Hy liet haar deezen zynen troostvollen raad door de zoete Evangelie-leer bekend maken: Hy verlichtte, Hy bevreedigde, Hy heiligde ze door zynen Geest en wydde dezelve tot zyne wooning, tot zynen heiligen tempel, ■ EN ik - - - zoud' ik onbedagtzaam genoeg zyn» en toegeven, dat deeze God-gewydde tempel door fnoode gedagten, door verdoemelyke lusten, door verderflyke begeerlykheden verontreinigd, dat dit Godlyk bede-huis in eene fpelonk van onreinigheden veranderd wierd?—- Welkeen, ach! welkeen verfchriklyk oordeel zal niet den geenen moeten treffen, die door moedwillige zonden zich verftout D 3 te  C 54 ) fchendcn, te verderven, te vernielen, het »ee. ne de Zoon van God, met menschlyk vleeschf d SetV6 fT"elykfte Py-ny,%oeoerSCd! gl' vin. fgftCn' d°Cr dien feaadelykften en ver vloekten dood, van den ondergang bevrydde' geefl nT ^,G°d,yke Jefus! ««» &^tdf^r f'G/U Laat deeze m n öeAUwe> 0 Gy grtroB)W Gtó m en o v^rLrfHer'"6 «* ü bewaaren mag ° 60 °DbevIekt voor fche vrl hdfen ik °Dk 3116 Z00rten van aardfch vreugden, en allerlei zin-ftreelend genoegen genoot; wat zoud' ik echter zyn, wen ik bevieesd eeuwjg geichdden te worden? Wat zouden mv tinken6 7Thnlykfte eer'ambten> de ruimde beS gen Latend? alle Konin. *en baaten? Wat zoude het my baaten, mdzen ik de *f ««™ eld gewonnen had, en fchade leed aan myne Zel"^rtotv^™ j>i ' ^fy aldlen lk door opzet yke overZt£ " ^ gCbfen ^'^nlciëntne fteinte , h ƒ ° W kwelle^e onrust overftclpte zoude dan goud of zilver ten dage der be naauwd^d ten dage des oordeels my kunnen rel' den? Zou ook macht en aanzien in de uur de* doods my kunnen helpen? * EEN ding is noodig! ach Heere! maak Gv m„ wys, om dtf EENE, dit groote, dit 4«&S werk  ( 55 ) werk rypelyk en ernftig te behartigen: dat ik nopens den toetend van myn hart my zeiven dagelyks onderzoeke: dat ik over elke, en zelf de geringst fchynende zonde my met een oprecht berouw voor U vernedcre: dat ik door het geloof in mynen godlyken Middelaar, en door de kracht van deszelfs volwigtig zoen-offer van alle fchuld zoeke ontflagen te worden: dat ik in de hand van Uwen heiligen, aan my werkenden, Geest my geheel en al overgevc: dat ik, gefterkt door deszelfs kracht, fnoode begeerlykheden onderdrukke, en door deszelfs invloeden met wysheid, met vriendelykheid, met liefde tot het goede en andere hemelfche deugden verOerd worden, en in alle andere volmaaktheden dagelyks toenemen UlOg< : ten l \dt inwendige, bevallige, cn door U dus verficrde, gedaante myner ziele in edele handelingen, in eenen onberispelyken wandel menfchen, cn in een loflyk voorbeeld uitb-.nkcn moge: ten einde ik dus de heerlykheid van I wen naam oj I vorderen, en ik tot eenen ruimen ingang in het eeuwig ryk van gindfe zalige Kristenen bekwaam, gemaakt worden moge. DAN zal ik dit uit ftof en aarde opgetimmerde woon-huis myner ziele gemoedigd zien breken: dan zal ik, vol van troost, vol van Godlyke vreugden, in eene verkwikkende hoep op eene zalige ontterflykheid, myn hoofd eens nederleggen, en, mynen Heere Jefus navolgende, geloovig zeggen: Vader in Uwe handen beveel ik mynen geest, Amen! Amen. D 4 XVII. Dfi  ( 56 ) XVII. PE YDELHEID DER MENSCHELYKE DINGEN EENE OPLEIDING TOT HET RECHTE GEBRUIK DER WEERELD. fcSS feSS ^Pi TpEUWIGE God! allervolmaaktst Wezen! eenige. bron van myne waare gelukzaligheid! Gy hebc my m deeze weereld geplaatst, ten einde ik door de belchouwing Uwer fchepzelen U kennen, door het genot en gebruik van dezelve van Uwe goedheid ontrent my overtuigd worden, dankbaar U beminnen cn dienen zoude. En hier toe moeten Uwe fchepzelen, naar Uwe oogmerken, my opwekken en aanfpooren. DE fchepzelen, van welken ikmy omringd vind, de goederen, die ik bezit, de vreugden, die ik geniet, hebben allen overzulks, in zekere opzichten, eene zeer groote waarde. Zy zyn de uitvloeizelen van Uwe oneindige liefde: zy zyn gedeeltelyk de zichtbrc bewyzen van Uwe, voor "het menfchlyk oog verborgene, grootte: zy zyn de krachtige middelen, door welken Gy my, en andere menfchen ontelbre weldaaden bewyst, om ons geflacht te verkwikken en te verheugen: zy zyn eindelyk de nadruklyklte opwekkingen en fterk dringende reden, om U gehoorzaam te zyn, om U te verheerlyken. MAAR  ( 57 ) MAAR hoe dwaas, helaas! zyn zy, die,' gehechc aan deeze uitwendige dingen, in dezelve de rust en den geduurigen welvaart van hunnen onfterflyken geest gewoon zyn te zoeken! En wie maake zich niet ook wel zomwylen, het zy min of meer» aan deeze dwaasheid fchuldig? Maar wie ondervond daarby niet ook, vroeg of laat, en veelen, helaas| al te laat, hoe ydel en bedriegelyk zulk eene hoop*, was? Hoe veel vergeeffche aanflagen, onnutte zorgen en vruchteloozen arbeid onderneemt niet vaak de menfch! Hy is begcerig na zekere goederen, hy verkrygt ze, en word echter niet voldaan: hy wenscht dikwyls, het geene hy nooit verkrygen kan: hy maakt bellekken en ontwerpen, die niet zyn om uitte voeren: hy zet zich in yerbindtenifien met andere menfchen, en vindt, in de plaats van het verwachtte genoegen, yerdriet en hartzeer: hy verkrygt tydelyke goederen, en verteert, of verliest ze wederom: door veel zweeten, zwoegen ea moeite komt hy tot eere, en voelt dan eerst, welk eenen zeer zwaaren last hy zich op den hals gehaald heeft: zelf dan ook is hy zelden gelukkig, wanneer hy het meest zulks fchynt te zyn, dat is, wen hy alles bezit, wat tot een uitwendig gelukkig leven vereifcht word. GEEF my dan, o God! die wysheid, om de dingen van deeze weereld dus te gebruiken, dat ze. my tot een wezenlyk nut kunnen {trekken. Geef, bid ik U, vooral, dat ik by tyds overweege, hoe; alles, wat verganglyk is, mynen onlterflyken geest bevreedigen, noch na den dood my iets baaten kan: dat het by gevolg niet waardig zy, dat ik 'er myn Dy hare  ( 58 ) hart op zetten, of met bekommering daarom zorgen zou. Doe my tog veeltyds bedaard indenken, hoe fchielyk de geoorloofde vermaaken van dit leven verdwynen, en hoe weinig'er in te vinden is, het geene myne ziele zou kunnen volmaakter deen worden. Wat is het in de daad, wen wy door uiterlyke voorrechten zelf de grootlle figuur in de weereld maakten, en het grootlle aanzien hadden? Hoe veel duizend menfchen weeten immers van de vermaardfte mannen niets? Hoe haast is de aanzienlykfte ryke man na zynen dood vergeten? En blyven dan niet, by zyne intreede in eene andere weereld, alle zyne goederen, huizen, landeryen, en alles hier achter op de aarde? ACH! hoe geven wy ons dan zoo veel moeite, hoe zorgen en flooven wy ons zoo zeer af? Om eene hand vol Hof, om een weinig damp en rook, die in de lucht verdwynt! Ydelheid, voljlrekt ydelheid is alles, wat onder de zon is. De mensch, hoe vast hy cok ftaat, is enkel ydelheid. De mensch van eene vrouw geboren, is kort van dagen, zat van onrust: hy komt voort als eene bloem, en word afgefneden, hy vlucht als eene fchaduw, en beftaat niet. Leer Gy dan, o Heer! ens onze dagen tellen, op dat wy een wys hart bekomen. 'WELAAN dan, door de genadige hulp van mynen God onderfteund, zal ik eenen vasteren grond voor myne hoop in Kristus Jefus zoeken te leggen: de goederen van deeze weereld, als gefchenken uit de hand van mynen liefderyken Vader aannemen, en metblydfehap gebruiken, dog voornaamelyk dezelve tot nuttige werken belleden, en, door wek  ( 59 ) weldaadigheid te oeffenen, een vruchtbaar zaac! voor de eeuwigheid dagelyks uitftrooyen. Het aanzien, het welke God my geeft, zal ik daartoe dienstbaar maken, dat ik zoo veel te meer Godsvrucht en deugd onder myne mede-menfchen verbreiden, dat ik recht, gerechtigheid en vreede onder myne broederen bevorderen en bewaaren moge. Myn kortltondig leven zal mynen goedertierenen God geheiligd zyn. DIT zal ondertusfehen het groote doel en de aangelegenfte bezigheid van myn leven zyn, dac ik zyne verhevene Eigenfchappen, uit zyne werken, hoe langs hoe duidelyker leere kennen — dat ik door zyn Godlyk woord myn hart meer en meer verbeteren moge »• dat ik door de krachten , welken Hy my fchenkt, zynen Naam geduurig verheerlyken en door het geloof in Kristus my tot den ingang in die gindfe gewesten van waare volmaaktheid nader voorbereiden en gereed! houden moge. Want dit immers, dit is het groote doel-wit, om het welke te bereiken myn God my gefchapen heeft. MYNE hoop, myn burger-recht, myn vader-Iand is in den hemel. Op deeze aarde is alles aan den tyd, aan afwisfeling, aan het verderf onderhevig. Alles, en wat ik ook langst bezitten mag, zal my in den dood eens begeven en verlaaten.— Maar dit eene, en gelukkig, dit blyft my by, myn God door Kristus met my verzoend De verzekering nopens zyne genade fielt myn geheele hart gerust; de aangenaame ondervinding van zyne liefde  C 60 ) de verheugt my meer, clan de geheele weereld Zyne macht en goedheid zyn overvloedig in ftaat, om my meer, oneindig meer te geven, dan ik ooit verliezen kan I„ Hem vind ik alles, wat eene ydele en verganglyke weereld my nimmer geven kan: licht en raad, troost en vreugde, fterkte en hulp tot alle goed werk, volmaakte zalig, heid. BEWAAR Gy maar, o myn God! deezen onwaardeerbren fchat in en voor my! Alsdan zal ik my weinig bekommeren om het geene aardsch-gezinde menfchen, de lieden van deeze weereld, zoo zeer bezorgd doet zyn. Ik weet immers, dat geen goederen, geen vrienden, geen macht, geen aanzien, dat niets hier op de aarde voor myn hart een veilige fteun kan zyn. . Gy, o God! zyt de rots-fteen, op welken het gebouw van 'myn geluk en myne hoop onbeweegbaar ïtaat. Aan Uwe goedheid beveel ik my en all het myne. In de zalige vereeniging met ü wil ik leven en "fierven, en eindelyk boven deeze verganglyke weereld my opwaarts tot Uwen troon verheffen, om die onverganglyke goederen en eeuwige vreugden, die myn Heiland voor my verworven en bereid heeft, uit Uwe hand te ontvangen. XVIII. DANK-  ( 6i ) XVIII. DANKBAARHEID VOOR DE BESCHERMING DER ENGELEN. ss% e?> es* GROOTE en verhevene God! het behaagde U> om tot roem en prys Uwer almacht en wysheid zulke ontelbre heiren van voortrcflyke Geesten voorttebrengen, en door derzelver eer-dienften en ootmoedigen lof van hun roem te ontvangen; terwyl Gy door hunne pogingen, bezigheden en lof-zangen zoo ongemeen verheerlykt word. IK vereenig myn zwakke lof met hunne hemelfche gezangen, en prys Uwen naam, dat Gy, naar Uwe gadelooze goedheid en liefde, deeze Uwe heerlyke dienaaren ook ter bevordering van-myri geluk en heil zoo genadiglyk beflooten hebt te willen gebruiken. Want dit troostryk onderwys geeft Gy ons in Uw woord, dat de Engelen geza? mentlyk gedienftige geesten zyn, die uitgezonden worden tot nut en dienst der geenen, die God vreezen, dié de zaligheid beërven zullen. dat zy, als Uwe machtige krygs-benden hm leger Jlaan rondom da Godvruchtigen, in gevaaren hen bewaaren, uitzwaarigheden hen helpen, en derzelver belangen zoo nadruklyk bevorderen* GY hebt overzulks niet alleen _de geheele aarde; mee  4*net alle haare Voortbrengzelen en ontelbre vrüch* tsen, met alle onnagaanbre zoorten van dieren, met duizenderlei aangenaamheden voor ons menfchen gemaakt; maar zelf de inwooneren van den hemel hebt Gy tot bevordering van onzen welvaart en onze rust genadiglyk verordend: Gy wilde, dat deeze, met zoo veel verhevene kennisfen, met zoo veel kracht en fterkte uitgeruste, deeze reine, heilige en onlterflyke geesten op zoo veelerlei wyzen onzen welvaart en het geene voor ons best is, bevorderen zouden. WELK een duidelykst bewys van Uwe vaderlyke liefde omtrent het menschlyk geflacht! Welk een eerbied-waardigst merk-teken van Uwe wyze en genadige voorzorg ook voor my! Wat is, 'o God! de mensch, dat Gy zyns gedenkt? En wat is eens menfchen kind, dat Gy het zelve zoo gunstryk en vriendelyk verzorgt? Wat zyn wy, Uwe, zoo vaak tegen U ongehoorzaame, kinderen, dat Gy op allerlei wyzen U aan ons zoo zeer laat gelegen zyn ? SCHENK my dan nu ook die genade, dat ik deeze, voor het oog van zoo veele menfchen verborgene, weldaaden, die Gy door den dienst der Engelen aan my bewyst, ootmoedig erkennen, en ook daardoor zoo veel te meer opgewekt worden moge, om U geduurig meer lief te hebben en gehoorzaam te zyn. Geef my dien oprechten yver in Uwen dienst, dat ik met al myn hart daar in my benaarftige, om het voorbeeld van deeze volmaaktere geesten natevolgen: en Uwe Majefteit, gelyk zy doen met diepst eerbiedige aandoeningen te verheerly- ken;  « *3 ) ken: met bereid-vaardige gehoorzaamheid, even alt zy, Uwen wil te doen: met eenen ernftige afkeer her kwaad te vlieden: uit onbaatzuchtige oogmerken andere menfchen gaarne te dienen: over hec welzyn van myne broederen, over de bekering van zondaaren, over de bevordering van all het goede, gelyk als zy, my te verheugen; en door het bezef van Uwe groote goedheid omtrent alle Uwe fchepzelen met hun tot Uwen lof opgewekt en gaande gemaakt te worden. DAN zal ik de befcherming der Engelen en hunne liefde niet onwaardig zyn: dan zal ook ik in alle volmaaktheden toenemen, tot die aanftaande heerlykheid voorbereid worden, en eindelyk, in de koo. ren der uitverkoorene Engelen verplaatst, met hun, voor Uwen troon U, o eeuwige Vader! en den toe Uwe rechte hand verhevenen Middelaar, midsgaders den Heiligen Geest, in blyde lof-zangen eeuwig verheerlyken, en uitgalmen: Heilig, Heilig, Heilig is onze God! Eerwaardig, hooggeprezen en Eeuwig geloofd zy' onze God! de geheele aarde is vol van zyne heerlykheid: Myn hart zy fteeds vervuld van zyn lof! Amen! XIX. GE-  C 64 ) iXr- X I X. "f ' " ' 'r [ GERUST-STELLENDE OVERDENKINGEN BY DE OVERWEGING VAN HEIKWAAD IN DE WEERELD. God zag all-wat Hy gemaakt had, ende ziet' het was zeer goed. GEN. I: 31. * * * ' HEILIGE God! Gy zyt volmaakt rein en goed,' en verre van alle kwaad. Alle fchepzelen kwamen volmaakt in hunne zoorten uit Uwe hand. Gy mebt, zoo veel het mogelyk was, door openbaaringen, door bevelen en bedreigingen het kwaad gezogt te ftremmen, en den mensch niet in de, voor hem verderflyke, zonde te doen vallen. Gy doet ook thans nog alles, wat .'er naar Uwe wysheid maar gefchieden kan, om de gebreken en misflagen van Uwe redelyke fchepzelen geduurig minder te maken. MAAR het is nu eenmaal zoo: het onkruid is nu met de goede tarwe en het kwaad met het goede «hans in de weereld zoo zeer vermengd en door elkander gewasfen, dat het goede zelf benadeeld worden en fchade lyden moest, by aldien het kwaad volftrekt en met geweld zou' uitgeroeid worden. Gy laat dus het kwaad op Uwen akker ftaan tot op den grooten oordeels-dag, wanneer het van het goede  ( *5 ) de onfalbaar zal gefcheiden, en of zyne nadeelige invloeden en uitwerkzelen verliezen, of verdelgd worden zal. DUS blyft Gy vry van fchuld in alle Uwe Wegen, en onberispelyk, wen Uwe, op zich zeiven onvolmaakte, fchepfelen dwaalen en zondigen. Gy, als een wyze Vader, laat het toe, dat Uwe kinderen door onvoorzichtigheid zomtyds zich eens kwetzen, om by de ervaarenheid wyzer en kloeker gemaakt te worden. Gy leeraart hen op die wyze het goed van het kwaad te onderfcheiden, ten einde zy, by de treurige ondervinding van de fchadelyke uitwerkzelen der zonde, het kwaade haaten, het goede beminnen en zoo veel bereidvaardiger behartigen en najagen. Dus leggen wy allengs onze zwakheden af, en worden by trappen tot eene meer volmaakte en meer bevestigde deugd geleid, die ons eeuwig tot luister en fieraad ftrekken zal. ALLE Uwe wegen, myn God! zyn wysheid., zyn goedertierenheid en trouwe: all wat Gy doet is lofwaardig, en wat Gy toelaat, loopt uit op het best van Uwe fchepfelen. Ook hunne gebreken beftuurt Gy zoo, dat ze tot hunne verbetering ftrekken. Gy beproefde eenen Abraham in de verzoeking: Gy vernederde eenen Petrus, toen hy viel: Gy vertroostte hem te meer, wanneer hy, boetvaardig tot inkeer gekomen, bitter berouw had: Gy bekroont de ftandvastigheid en trouwe van Uwe liefhebberen met onverganglyke heerlykheid. Alle dingen, ook het kwaad in de weereld, moeten den geenen, die God liefhebben, medewerken ten goede.' II. Deel. E ACH1  ( 66 ) ACH! bewaar Gy my dan, myn getrouwe God en Vader! dat ifc nooit willens of weetens Uwe <*e boden overtreede. Nooit ontkome my die gedag te dat de zonde het grootfte kwaad, de treurigfte* ellende en de fchande der menfchen is: dat Gv om het belang van Uwe rechtvaardigheid, de zon' de, de overtrederen van Uwe wetten niet oneeftraft kunt laaten: dat het geluk en de voorfpoed der rechtvaardigen hier flechts voor eenen korten tyd duurt: en dat 'er eens een dag ftaat te komen, in welken een iegelyk ontvangen zal naar zyne handelingen het verdiend hebben. DAN zal het my niet ergeren, ofte aanflootelyfc zyn, wanneer ik zie, dat het vaak den Godlozen hier wel gaat: dan zal ik by de verongelvkingen en het kwaad, van ftoute zondaaren my' annge daan, over Uwe heilige Voorzienigheid niet mur mureeren, aan Uwe wysheid en goedheid niet twyifelen, maar Uwe wondervolle regeering met ootmoedigheid eerbiedigen. Want de dag komt in welken ik het eens duidelyker zal inzien, waar! om Gy dit of dat toeliet: dan zal ik erkennen, met welk eene verwonderenswaardige wysheid Gy de gebreken van Uw volk tot hunne eigen- verbe'e ring, en het best van andere menfchen deed uit lopen: en hoe Gy tevens eiken moedwilligen zondaar loon vergeldt naar zyne werken: dan zal ik Uwe rechtvaardigheid pryzen, en Uwe waarheid en trouwe met reine lippen verkondigen. GROOT en roemwaardig is de Heer, loflyk en heerlyk is het all wat Hy doet! Wie heeft den zin 'des  ( 6? ) dei Heeren gekend, wie als zyn raadsman Hem endir* wezen? Hoe ondoorgrondelyk zyn zyne oordeelen, hot onnafpeurlyk zyne wegen? Uit Hem, door Hem, ende tot Hem zyn alle dingen. Hem zy de eer en heerlyk* heid, in alle eeuwigheid 1 Amen! ■ XX. VERNEDERING VOOR GOD, EN GOD. VRÜCHTIGE VOORNEMENS, UIT AANMERKING DER GROOTE VERDORVENHEID VAN HET MENSCHLYK HART. W k?l w HEILIGE God! Gy hebt den mensch onzondig gefchapen, en wilt, dat wy ons in die orde begeven, en ons benaarftigen zullen, om wederom tot die eerfte verloorene volmaaktheid der mensch* lyke natuur te geraaken. MET oprechte fchaamte belyd ik voor U, dat ik tot hiertoe niet zoo zeer, en zoo veel, als ik behoorde, my benaarftigd, en de moeite gegeven heb, om te wórden het geene ik wezen moest, en waartoe Gy my beftemd hebt. En in welk een, nog ongelijk grooter, verderf zou ik niet verzonken liggen, by aldien Gy niet naar Uwe Vaderlyke) goedheid door Uwen Geest in my gewerkt, voor menigerlei zonden my bewaard, en tot veelerlei goed my bekwaam gemaakt had! E 3 HOÉ  ( 63 ) HOE in den grond bedorven en zeer boos is niet het hart der menfchen van natuur! Welk een ver giftige bron van fchadelyke en ongeregelde neigingen en begeerten! Hoe licht, hoe zeer licht ontItaat daarin niet afgunst en gierigheid, hevige toorn en ongegronde achterdogt, wellust, hovaardy, men- fchen-haat en ongeduld! Hoe ongenegen zyn menfchen van ftof, om U, hunnen God en Schepper, lief te hebben, op U te vertrouwen, en U gehoorzaam te dienen! Hoe weinig vermaak hebben ze aan Uw woord, en inftellingen! Hoe ondankbaar, valsch, en trouweloos, hoe bedrieglyk, onrechtvaardig, en kwaadaartig zyn ze onder en tegen eikanderen Hoe wanhoopig boos zoude onze ellende niet zyn, by aldien Gy niet zelve genadiglyk beflooten had, om als Heel-meester ons te hulp te komen! TOT U, den Arts en Helper van Uwe, door hunne eigene fchuld, krank en ellendige gewordene fchepfelen, haast ik my dan. Gy weet, welk een groot deel van dit verderf'er ook in my heerscht. Gy ziet den moeyelyken en bangen ftryd, dien ik" tot hiertoe, vaak niet voorzichtig, niet ftandvastig genoeg, tegen de zonde, die in my woont, gevoerd, en dus door myn eigen toedoen myne ellende vermeerderd heb. ACH! vergeef my, goederticrenfte Vader! deeze groote nalaatigheid. Reinig my door de bloedige verdienften van Jefus Kristus, mynen Heiland, van alle myne fchuld. Door Hem hebt Gy immers reeds, alvooreas ik nog geboren was, de ftraf der  ( *9. ) aangeërfde zondige gefteldheid myner natuur geheel weggenomen. Ben ik door Adam in zonde en fchuld ingewikkeld; Gy hebt my in Kristus ook wederom gerechtigheid en leven gefchonken. Niets, dan het kwaad, dat ik door moedwillige boosheid fcedryf, en het goede, dat ik opzetlyk nalaat, zal my tot ftraf worden toegerekend. Gy hebt my gereinigd door het water-bad in het woord: Gy' hebt begonnen door de kracht des Heiligen Geests my te vernieuwen naar Uw beeld: Gy hebt in myn hart zoo menige goede neigingen, edele voornemens, en U welbehaaglyke gedagten voortgebragt: Gy hebt my met nieuwe krachten tot de deugd voorzien, en my die aangenaame hoop gegevens om eens van alle zonden geheel en al bevrydt te zullen worden. WELKE onwaardeerbre weldaaden zyn deeze niet! Welke dagelykfche bewyzen van Uwe oneindige liefde! Prys en eer, lof en dankzegging zy U dan gebragt, o getrouwe God! Gy machtige Helper en Verlosfer van myne buiten U verlorene ziel! Hoe kan ik Uwe genade genoeg pryzen? Met welke lof-zangen zal myn mond U verheffen? Toen ik dood was in zonden en misdaaden heeft myn God my levendig gemaakt in Kristus Het bloed van Jefus Kristus, Gods Zoen, reinigt my van alle zon. den. Daar is geen verdoemenis in my, dewyl ik in'Jefus Kristus ben, dewyl ik niet meer naar het vleesch, maar naar den Geest wandel. God is het, die my rechtvaardigt, wie zal my verdoemen? Kristus is hier, die van de banden der aarde, en van booze lusten my bevrydt, en my krachtig fterkt, om over mynen geest te heerfchen. E 3 DRAAG  ( 7° ) DRAAG ik dan, en voel ik nog de zonde in my, Ze voert echter in my de heerfchappy niet meer' Jk zucht en hyg wel naa die volmaakte vryheid der kinderen Gods, en klaag zomwylen met den Apostel: ellendig mensch l wie zal my verlos/en van het lighaam deezes doods? Maar door Gods genade en kracht onderfteund, dien' ik met mynen geest Hem, mynen Heere, en mag ook zeggen: God? zy dank, die my de overwinning geeft door Jefus Kris. tus, mynen Heer?, HEM zy dan myne, door zyn woord en zynen Geest geheiligde, natuur tot eene offerande en eigendom gebragt! Zyn licht en zyne waarheid beltraale meer en meer myn verltand! Zyne liefde doordringe myn geheele hart! Zyn Geest maake rny geduurig gereeder en bekwaamer, om zynen wil te volbrengen Om my zeiven te beheer- fchen, de weereld te verloochenen, en elke Hem welhehaagelyke deugd te oeffenen, dat zy myne onafgebrokene henaarltiging: tot die zalige uur eens komen zal, in welke ik van alle, my thans pog aanklevende zonden gereinigd, geheel naar Gods beeld nieuw gefchapen, in volmaakte onfchuld, gerechtigheid en heiligheid mynen God dienen, en in ongeitoorde zaligheid zynen lof eeuwig verkondigen zal, XXI. WAARr  C 71 ) XXI. WAARSCHOUWING TEGEN DE ZONDE, ZOO WEL UIT AANMERKING VAN HAARE NATUUR, ALS VAN HAARE KWAADE GEVOLGEN. HEILIGE God! Gy hebt my bevolen, dat ik heilig zyn zou, gelyk Gy heilig, rein, en van all wat kwaad is, aigefcheiden zyt. U roep ik ootmoedig aan, dat Gy my de genade gelieft te fchenken, om de affchuwlykheid en het gevaarlyke der zonde recht levendig te erkennen, ten einde ik in dat U welbehaagelyk voornemen, om alle zoorten van overtredingen Uwer heilige geboden zorgvuldig te myden, moge bevestigd worden. WANT hoe aangenaam, hoe ftreelend en voordeelig de zonde ook zoo veelen verbysterden ftervelingen fchynen moge; daar is echter nooit waare rust, nooit wezenlyk voordeel in te vinden. Maar Uwe goede geboden zyn het afdrukzel van Uwen heiligen wil: zy zyn de waare weg tot geluk en zegen: en hoe zou hy, die dezelve moedwillig verlaat, kunnen gelukkig zyn? U te beminnen, op U kinderlyk te vertrouwen, met eene bereidwillige gehoorzaamheid U te dienen, dit, dit is de bron van zoo veelerlei zuiverfte en verhevenfte vreugde, E 4 HOE  ( 72 ) HOE ellendig moeten zy dan niet zyn, die van deeze fontein zich verwyderen, die U niet als hunnen verzoenden Vader liefhebben, die in treurige ongevallen van dit leven op U niet volkomen vertrouwen; maar in tegendeel, als overtrederen van Uwe wetten, voor ü fidderen en U vreezen moeten.. Naarftigheid, getrouwheid, en oprechtheid, menichen.liefde, lydzaamheid en langmoecigneid, deeze zyn immers de deugden, die het even veraangenamen, die hoogachting en wederliefde by anderen verwekken En wat kan 'er overzulks op traagheid en flïnkfche ftreeken, op hardigheid en toorn, op afgunst en onverzoenlyküeid, op liefdeloosheid en onbermhartigheid anders rolgen, dan dat zy, met welken wy leven en omgaan, weinig goeds van ons verwachten, koel omtrent ons gezind zyn, en hunne wederliefde en wedcrkeerende dienstvaardigheid ons onwaardig zullen achten? s ACH! had ik dit altyd behoorlyk ingedagt, hoe ongelyk meer gerust zouden veele van myne dagen geweest zyn! Hoe ongelyk minder zoud' ik reden hebben, om my zeiven te befchuldigen en te verwyten, dan ik ondankbaar omtrent U mynen God, hefueloos en bitter omtrent mynen naasten, en een ftraffchuldige overtreder van Uwe heiligfte en beste geboden, jaa dat ik een vyand van myn' eigene eeuwige zaligheid geweeest ben. WANT geen vreede, geen waare zegen, geen waare zaligheid kan 'er plaats hebben, .alwaar Gods heihg beeld in de ziel verwoest ligt: alwaar het ver-  ( 73 ) verftand door dwaalingen verduisterd, door twyffei Iingen verbysterd is: alwaar de wil tegen Gods goeden en heiligen wil aangekant, en het hart met fnoode begeerlykheden vervuld is. Ik kan althans dien mensch, indien hy ook het hoogfte aanzien had, en de verhevenfte eere-pl3atzen in de weereld bezat, voor gelukkig noch eerwaardig houden-, wiens ziel eene wooning van fnoode driften, eene fchuil-plaats van fchandelyke ondeugden is. En hoe ellendig moet zulk een mensch niet zyn, hoe rampzalig, wanneer zyne konfciëntfie. eens ont. waakt, en hy zich veroordeeien, voor Gods wraak vreezen, en overal kwaad, en de rechtvaardige vergelding van zyne boosheid verwachten moet! : WELK een onwaardeerbaar geluk is in tegendeel die ftille vreede der ziele! Hoe aangenaam en vertroostend is de bewustheid van de vergeving van alle fchulden om Kristus wil: het gevoel van eene ongeveinsde en hartelyke liefde tot Hem, die onze troost, onze beste ziels-vriend is: de naauwfte vereeniging door het geloove met Hem: de volzekere verwachting van all het goede in dit, en van eene volmaakte gelukzaligheid naa dit leven. EN zoud' ik deeze uitnemende gunften, die hoo¬ ge weldaaden van mynen God, om eene voorbyvliegende lust, om een verganglyk voordeel, om eenig grooter gemak, of om eenige ydele eer overgeven? Zoud' ik door het bedryven van moedwillige zonden voor myne konfciëntfie en voor God my als eenen ftrafwaardigen overtreder fchul- tiig maken? Zoud' ik de zuiverfte vreugde, die uit Es de  ( 74 ) de liefde tot God ontilaat, de onfchuld van het hart, het genoegen en de waare eer in hec geluk, den eenigen en hoogften troost in tyden van droefheid en rampen.- Zoud' ik dit alles aan de voldoening van deeze of geene ongeregelde begeerlykheden opofferen? Ach! dit Jaate °myn God tog altoos verre van my zyn! HEILIGE God! geef tog, dat het my nimmer uit de gedagten ontglippe, dat Gy, by Uw beftek in de natuur, iedere overtreding van Uwe heilige wetten reeds met de rechtvaardige fbaffen verbon. den hebt: dat Gy dc geenen, die onverbeterlyk zondigen, met ontelbre zoorten van kwaad vervolgt: dat water en vuur, dat ziekten en fmerten dat armoede en fchande, dat oorlog en tweedragt! dat vervolgingen en verlies aan goederen en geliefde voorwerpen, dat rampen aan kinderen, een vroege en haastige dood, en zoo veel andere ellenden de roeden zyn, met welken Gy hardnekkige tegenftrevers gewoon zyt te kastyden Laat my tevens, om door den voorfpoed der Godlozen niet verbysterd te worden, ernftig indenken, dat 'er op dit leven nog een ander ftaat te volgen: doe my heilzaam overwegen, dat het volftrekt niet onverfchillig zyn kan, of men U vreest, dan of men Uwe geboden verfmaadt: laat het altoos diep in myne gedagten ingedrukt blyven, dat 'er eens een dag komt, op welken wy alle voor den rechter-ftoel van Kristus moeten verfchynen, cq het loon van onze daaden zullen wegdragen. EN wat zou het dan baaten, zyne begeerlykheden  C 75 ) den voor een korten tyd voldaan, deeze of geen» voordeelen onrechtvaardig tot zich• getrokken, aan ■zyne vyanden zynen moed en driften gekoeld, of op eene andere wyze aan ongeoorloofde vermaaken zich overgegeven te hebben? Dit alles zal dan immers voor eeuwig verdwynen, en niets daarvan overblyven, dan de kwelling van eene wroegende konfciëntfie, de fmerten van eene pynvolle ramp. zaligheid, de fchande en ellende van zich voor altoos van God verlaaten en verworpen te zien. — En ach! hoe ontzaglyk; hoe vervaarlyk is my reeds deeze enkele gedagte, van U voor eeuwig gefcheiden, in Uwe oogen affchuwlyk, by en van U vervloekt te zyn. O God! myn Vader! myn Uitredder! die my door Uwen lieven Zoon van het verderf bevryd, en met Uwe onwaardeerbre genade my verwaardigd hebt, verlaat my tog niet met Uwe machtige hulp. Druk tog diep in myn hart het vaste voornemen, om alle kwaad te vlieden, U aan alle plaatzen te vreezen: de gevolgen en uitkomften der zonde by elke verzoeking wel te bedenken: alle gelegenheden, die my tot overtreding van Uwe heilige geboden zouden verleiden kunnen, zorgvuldig te fchuwen, en my naar ziel en lighaam van de weereld en haare begeerlykheden onbefmet te bewaaren. GY hebt immers, o genadige God! my daartoe gefchapen, dat ik door eenen heiligen en onberis- pelyken wandel U verheerlyken zou. Gy hebt, geliefde Heiland! met Uw dierbaar bloed my  C 76- ) van alle fnoode begeerlvkheden , oprechte, eene heerfchende hSdf Tnt ten einde ik my volvveria Z a G°d> uit dwang of Sffche vrêL 'ges 0m heid en L "da"cne vreeze, maar met alle wysneia en een welberaden overlpo- ^ y vlieden- fPn i uverieg alle zonden te SS o:L:;;deiyrLtgteldeengedesc en zie] en Kristus bewaard werde Gocf die ^ T Jefiw n>y gegeven hebt, geef mv I" ^ «adraklyk het volbrfngl?^'men- " ? S °°k XXII. DAT GOD ZYN BEELD HOE LANP en alle iiet t0ede te bepaalen Rus£ Gy zel Uit met de nodige krachten, om die heilige bez^ he d der v^fifenng van mynen geest naar Uwen wl voordzetten; ten einde ik in goede kennis" Jen, m ongeveinsde God-vrucht, in rechtvaardigheid, m he.hgheid en alle andere deugden dagelyfa Sot den 7 eene° ™ VOllaS! iieid tot den anderen my verheffe. HOE gelukkig zal ik dan zyn, wanneer ik, dus door het geloof in Kristus, van alle fchuld bevryd, het aangenaam gevoel van eene goede konfciëntfie in my bewaar: wanneer ik in Uwe liefde myne zaligheid zoek: wanneer ik in de heuchelyke dankbaarheid voor Uwe weldaaden my dagelyks oeffenewanneer ik in een kinderlyk vertrouwen op Uwe hulp, en in gehoorzaamheid aan Uwe bevelen myn hoogfte vermaak vind.' Tot dat Gy eens van alle zwakheden my bevryden, myne natuur geheel en al reinigen, naar Uw beeld volmaakt my vernieuwen, en ginder in Uw bekoorend paradys, in die wooningen van zuivere onfchuld en eeuwige vreugden my verplaatzen zult. Ach! dat Gy dit uit genade aan my doen, ende my fchenken wilde, om Jeius Kristus wil. Amen! XXIII. AL-  ( 79 ) XXIII. ALZOO LIEF HEEFT GOD DE WEERELD GEHAD, DAT HY ZYNEN EENIGGEBOREN ZOON GEGEVEN HEEFT, OP DAT EEN IEGELYK, DIE IN HEM GELOOFT, NIET VERLOOREN GAA, MAAR HET EEUWIG LEVEN HEBBE. HOE kan ik voor Uwe onuitfpreeklyke liefde U genoeg en naar waarde pryzen, genadige ! God, bermhartige Vader! Waar zal ik woorden vinden, om myne dankbaarheid, die ik U fchuldig ben, uittedrukken voor all dat goede, het welk Gy my in Kristus Jefus, mynen Verlosfer, bewezen hebt. REEDS voor de grondlegging der weereld dage Gy aan myn heil, zag Gy my in myn natuurlyk verderf en ellenden, verordende Gy my Uwen Zoon tot eenen Verlosfer, en maakte Gy den grondflag en het bellek, om het werk van myne eeuwige zaligheid te voltooyen Jaa, hierin openbaarde zich, oGod! Uwe liefde, niet dat wy U, maar dat Gy ons, Uwe ongehoorzaame fchepfelen, in Kristus eerst lief gehad, en Uwen Zoon ons tot eenen Verzoener van onze zonden, tot eenen  X So ) eenen Heiland gegeven hebc. (*) Gv wkt reeds voorheen, hoe weinige menfchen, zoo lang zy op aarde leven, Uwe genade behoorlyk erken ?nn th°U, ;• °y kendC die ondankbaarheid, die inoodheid, die moedwillige overcredingen van Uwe 7?fn'rau Jdkm de meeste ftervelingen zich zonden fchuldig maken; en nogchans liet Gy, van Uwen kant, hec aan niets ontbreken, om Uwe fchepfelen wederom gelukkig te maken: Gy befloot, om het allergrootfte, en het geene een .eindige geest zelf nooit had denken kunnen, te doen. Gy gaf Uwen Zoon voor zondaar en over in den •?0,07rE7R^,iefde is 'Cr' &™X*> ne^ns te vinden! ALZOO, ALZOO lief heeft myn God ook my armen zondaar gehad, dat Hy zynen eeniggeboren Zoon ook my tot eenen Verzoener en Heiland gaf' Loof den HEERE myne ziele! en vergeet geen van alle zyne weldaaden, welken Hy in, zynen Zoon u tot hiertoe bewezen heeft. Hy heeft u in Hem alle ftraf. fen der zonden kwyc gefcholden: Hy heeft u verlost van een eeuwig verderf: Hv heeft beflooten, u met eeuwige heerlykheid te bekropnen. HOE zal ik tog den HEERE vergelden alle zyne bermhartigheden en trouwe, die Hy aan my 'be wees? Wat verlangt, wat eischt myn Ontfermer myn Heer ende myn God van my? Geen harde voorwaarden zyn het, welken Hy my voorfchryft, en die ik zoude moeten volbrengen, om aan zyne gunften, om aan de zaligheid, door Kristus voor zondaa- JOH. IV. tt.  ( 8r ) zondaaren verworven, deel te krygen Neen, all het geene Hy van my eischt, beftaat daarin, dac ik zyne Vaderlyke liefde niet verfmaaden: dat ik de weldaaden, door Hem my coebereid, geloovig aannemen: dac ik op zyn my gegeven woord vertrouwen: en Hem, mynen eeuwigen Weldoener, wederom hartelyk liefhebben zal. EN hoe zoud' ik U, ogoedertierene God! myn Vader en myn Trooster! hoe zoud' ik U niet wederom liefhebben! U, die my reeds zoo lang in myne zwakheden met langmoedigheid gedragen, myne konfciëntfie volkomene rust gegeven, myn hart met het aangenaame gevoel van den vreede met U, en de hoop op een eeuwig leven vervuld, mynen geest door de kennis van de heilzaamUe waarheden opgehelderd, met nieuwe krachten door Uwen Geest bezield, tot zoo menigerlei goede werken hem bekwaam gemaakt, en Uw Godlyk en verheven beeld in my zoo genadiglyk te herftellen wederom begonnen hebt. HOE kan ik alle die groote en my zaligende weldaaden hoog genoeg waardeeren? Hoe zal ik 'er U becaamelyk voor danken, dat Gy van de llaaverny der zonde, van den vloek, van de fchande, die met de ondeugden verknogt is, van de toekomende eindelooze en duldelooze pynen in den rampzaligen toeftand der verdoemden my bevrydt, dat Gy my tot een erfgenaam van oneindig vergenoegen en vreugde gefteld hebt?—— Myne. ziel verheugt zich, en myn geest is vrolyk in den Heere, in mynen God en Zaligmaker; want Hy heeft de laag. II. Deel. F heid  ( S2 ) ■Jieid van zjnéh dienstknegt"'(zyne dienstmaagd) aangt* zien: Hy heeft groote di?igen aan' my gedaan:. Hy, die machtig is, en heilig is zyn naam. Hy heeft de fchuld myner misdaaden van my weggenomen, Hy heeft my de troostrykfte beloften van beicherming en hulp gegeven, Hy heeft bellooten, met zynen Zoon, my alles, wat my nuttig en heilzaam is, ALLES te fchenken. LOF en dank, prys en eere zy U gebragt, o liefderyke God! voor alle die weldaaden, die Gy, geduurende myn geheele leven, door ende in Uwen Zoon my bewezen hebt: voor all het goede, het geene Gy voortaan my nog te fchenken zoo genadiglyk befloten hebt. Heilig Gy tog U zelve myn geheele hart tot eene offerande'ende 'een eigendom. Verwek in my tog die kinderlyke en dankbaare liefde, die ü welbehagelyk is: verfterk my door dezelve zoodanig, dat ik om Uwen "wil alle ondeugden met ernst en beftendig fchuwe: dat ik all het goede, tot het welke Gy my roept en bekwaam maakt, volvaardig en met blyd'. fchap verrichte: dat ik in all het lyden met eene geloovige hoop my aan U toebetrouwe: dat ik eeniglyk U leven, ftandvastig U dienen, en in U eens zalig fterven moge. Amen! ru-;n;:yq «seobhieb ca óscoh i b<7j ] •jd y-.f nabaisetnev 13b f am. ^ . ; jij-siótn avb gtyterm ncv tnim^fa «95 W %ta 0 wis pbjtfM «y^Vl jnli.»? u Ïwq Ijgu *• ■ \V.\s. Jw; ., '...s XXIV. UP  C 83 ) XXIV. OP JÈSUS GEBOORTE, (f) fe?5 CiJS GENADIGE en bermhartige God! Gy zyt de liefde, en hebt van eeuwigheid het genadig befluit genomen, om door Kristus Jefus, Uwen Zoon, ons van de zonde te verlosfen, en in liefde mee U te vereenigen. Wy loven en pryzen U Voor deeze onwaardeerbre bewyzen van Uwe meer dan Vaderlyke goedertierenheid en liefde. Hoe .veel groote dingen hebt Gy aan ons gedaan! Welke onbegryplyke weldaaden in Kristus aan ons bewezen! . DEN eenïggebóren, die Van 't begin af by U was, hebt Gy gezonden, ten einde Hy, in ons vleerch en bloed ingekleedt, met ons geflacht zich vermaagfehappen, over de onwetenheid en het bygeloof, die op de aarde haare heerfchappy gevestigd hadden, zegepraalen: menfchen, die van U, hunnen Schepper, vervreemd, en door de zonde moedwillig zich ongelukkig gemaakt hadden, tot de zaligmakende kennis van U herftellen: van de fchuld en tevens ook van de heerfchappy der zonde hen bevryden: met goede grondfaeginzelen en F 2 • nieu- Cf) Uit eene Veczamelinff van Gebeden op 2o»i en fttü-ïaètn tnt byzondere en openbewre Gods-dienst oefening, yan onzen Autlieü;, herdrukt 1783.  ( 84 ) nieuwe krachten tot de deugd verfieren en uitrusten, en dus met zich ter eeuwige zaligheid inleiden zoude. LOF en dankzegging, prys en eere zy dan den Heere gebragc; want Hy is goed, en zyne goedertierenheid is in eeuwigheid Oncaarte en in den grond bedorvene fchepfelen bewoonden den aardkloot: naauwlyks, of geheel niec langer erkenden zy Uwe onzienlyke en eeuwige kracht en Godheid: in hunne overleggingen waren zy verydeld, en naar de dwaasheid van hun hart veranderden zy de heerlykheid van den onveranderlyken in beelden van verganglyke menfchen en redelooze dieren: zy dienden en eerden het fchepfel meer dan den Schepper, en overgegeven in eenen verkeerden zin verflaafden zy zich aan allerlei ongerechtigheden, vervuld met haat en boosheid, met wrevel en Gods verzaking, onder de ilaaverny van hunne fnoode lusten. ZULKE, zulke ongehoorzaame rebellen hebt Gy wederom willen aannemen: Gy hebt hun Uwen Zoon gezonden, om ze door liefde tot U te trekken, om hen door deszelfs bloedigen en bitteren dood krachtig te overtuigen, dat Gy hen lief hebt, en dat Gy den dood, de eeuwige verdoemenis des zopdaars niet wilt Welk eene uitnemend groote goedertierenheid! Welk eene ongehoorde en onbegrypelyke bermhartigheid!—— Alzoo lief had God de weereld, dat Hy ons zynen eeniggeboren Zoon gaf, op dat wy niet eeuwig verloren gaan, maar het eeuwig leven hebben zouden, Pryst  ( 85 > Pryst dan, gy rechtvaardige, den Heere! verkondigt met vrolyk zingende lippen zynen heerlyken lof! Groot is de liefde des Heeren, dc gunst van onzen algoeden God; all wie dezelve behoorlyk overdenkt, kan niet dan enkel lust en vermaak in zyne liefde-wegen vinden. IN welk eenen ellendigen toeftand zouden wy gedompeld zyn, by aldien God niet onze voorvaderen, en vervolgens niet ook ons uit die duisternis van onkunde, van de gruwelen der afgodery, en die fiaaverny der zonde bevryd had? In welk eenen afgrond van verderf zouden wy niet eindelyk nedergeftort zyn? Maar God? die ryk is in genade en bermhartigheid, heeft zich de belangen van onze zielen genadiglyk aangetrokken, ten einde zy niet eeuwig verloren gingen. Gelyk een Vader zich ontfermt over zyne kinderen, zoo ontfermt de Heere zich over ons genacht f weetende wat raaakzel wy zyn. GELOOFD zy de Heere, de God Israëls; want Hy heeft zyn volk bezogt, en het zelve eene heuchelyke verlosfmg befchikt: Hy heeft alle zyne beloften getrouwelyk vervuld: Hy heeft met zynen Zoon ons alles gefchonken, het geene ons tot het leven en de Godzaligheid noodig is; ten einde wy, verlost uit de macht onzer vyanden, verlost uit de fiaaverny der zonden, alle de dagen van ons leven Hem dienen zouden in gerechtigheid en heiligheid, die Hem behaagelyk is. Hoe zouden wy dan nu voortaan aan de zonde ons overgeven; naardemaal een bermhartig God 200 F 3 veel  ( W ) veel weldaaden aan ons bewezen heeft! Hoe zou, den wy niet met eenen heiligen wandel den beminneiyken Heiland én Verlosfer eerbiedigen, die zoo onbegrypelyk yeel voor ons geleden heeft! VERWEK en bevestig Gy tog in ons, o God! hoe langs hoe meer die kinderlyke, die dankbaare en aan U overgegevene gezindheid en neigingen. Gy hebt immers Uwen Zoon aan ons gefchonken; O neem Gy dan U ook wederom onze harten, en heilig dezelve U tot levendige, heilige en welbe hagelyke dank-offeranden Gy hebt U zeiven voor ons overgegeven, Heere Jefus! op dat Gy ons verlosfen zoude van alle ongerechtigheid, en U zeiven een volk des eigendoms zoude reinigen, het welk in alle goede werken volyverig zou bezig zyn. — Dies willen wy dan ons zeiven naar ziel en lighaam wederom aan U overgeven: naar ÜVi Beminnelyk voorbeeld willen wy onzen God met eene vrywiilige gehoorzaamheid vereeren, en Hem hartelyk en dikwils de welbehagelyke offeranden van lof en fchuldigfte dankbaarheid brengen. HIERIN is de liefde Gods geopenbaard, dat Hy jsynen Zoon ons tot verlosfing van alle zonden gegeven heeft! Pryst Hem. dan alle gy geloovige! komt voor zyn aangezicht met dankzegging! Laat het geene hun wedervaart, my hartelyk te verbly* den, in hun lyden oprechtelyk met hun deel te nemen, en op deeze wyze, naar Uw voorbeeld, als een waare menfchen-vriend, het beste myner i mede-fchepfelen, even als myn eigen, te zoeken! ONTVONK Gy dan zelve, liefderyke Heiland 1 door Uwen Geest in myn hart de zuiverfte liefde li tot alle menfchen: verdelg uit myne ziele de bewegingen van afgunst, van oplopenden toorn, van twist-zucht, en andere liefdelooze driften: Laat het verre van my zyn, dat ik in de fchade van anderen my verheugen, dat ik omtrent iemand! haat in myn hart zou koesteren. Geef my veel eer, dat ik, gelyk Gy gedaan hebt, vriendelyk ia. den omgang, zagtmoedig omtrent dwaalenden, befcheiden omtrent hun, die onder my ftaan, bermhartig omtrent eilendigen, meedogend en goeder- . tieren omtrent alle menfchen zyn moge: Laat my tog nooit anders, dan flechts genoodzaakt, tot hardere middelen overgaan, maar fteeds die les in een levendig aandenken houden, die Gy onder Uwe laaste redenen Uwen volgeren hebt nagelaaten; Hier aan zal het bekend worden, dat gy myne leerlingen zyt, indien gy liefde hebt onder malkan- < deren. ■DOG niet alleen hebt Gy, myn goedertieren fte G 2 UtU  Heiland! Uwe vrienden, maar ook Uwe vyanden liefgehad: Gy hebt die fmaad-redenen, die valfche befchuldigingen, die harde bejegeningen, door «reiken zy zich aan U vergrepen, met de grootlle lydzaamheid verdragen: Gy hebt hunne rampzalige blindheid en hunnen ondergang meer, dan U zeiten beklaagd: Gy hebt ook voor hun, gelyk voor all© menfchen, Uw bloed vergooten, en ftervende nog voor Uwe moordenaars gebeden. SCHEP Gy dan ook, o Vader en voorbeeld der liefde! in my een hart, het welke aan dat van Uwen Zoon evenaart. Bewaar in my dat goede voornemen, het welk ik in myn hart voor Uw aangezicht thans wederom van nieuws wensch te bevestigen, om gefcholden wordende nimmer wederom te fche'den, verongelykingen met lydzaamheid te verdragen: en wanneer 'er' grootere onrechtvaardigheden my aangedaan wierden, de zaak aan U en de Overheid overtelaaten: en alle overige beledigende woorden en handelingen omtrent my aan Uwe wyze en rechtvaardige regering aantebevelen. HELP en verflerk my door Uwen Geest, dat ik onder all myn lyden met eene ftille lydzaam. heid. op U leere vertrouwen: dat ik nimmer onte. vreede over myn lot murmureere; maar naar het voorbeeld van mynen grooten Leer-meester en Verzoener van harte zeggen moge: Myn Vader! met gelyk ik wil, maar gelyk Gy wilt: Uw wil ge.1 fchiede! Laat my dus gemoedigd alle tegen^ heden, die veellicht my overkomen zullen, onder-  ( ioi ) dergaan: laat my ook dan eens op myn einde, naar Uwen raad en wil, myn hoofd nederleggen, en met mynen Verlosfer zeggen: Vader! in Uwe handen beveel ik mynen geest. En neem Gy my dan op in de gemeenfehap van Uwen Zoon: daar ik voor zynen troon, nevens alle de heilige Engelen en uitverkorenen, U met vrolyke lof-zangen eeuwig verheerlyken zal. Amen.' XXVIII. GOD VERZOENDE IN KRISTUS DE WEERELD MET ZICH ZELVEN. 2 KOR. V: 19. w w RECTVAARDIGE God! by aldien Gy de ftraf. fen myner zonden, naar het geftrenge van de wet, aan my zeiven ter uitvoering wilde brengen, helaas! welk een vreeslyk oordeel zou'er dan niet over my moeten komen! Ik erkende Uwen heiligen wil, en volgde echter myne eigene begeerlykheden, meer dan Uwe geboden op, en maakte my dus fchuldig aan verbodene en ftrafbaare bedryven. Ik zag het goede en kon het oefFenen*, ondertusfehen liet ik zoo vaak naa te volbrengen het geene U behaagelyk is. 'Er is geen een van Uwe geboden, het geene ik zoo verr onderhouden en vervuld zou hebben, als het my naar myne inzichten en krachten mogelyk geweest was. G 3 WAT  ( 102 ) WAT kon ik nu verwachten van eenen God, die van alle kwaad volftrekt afkeerig is, en zynen heiligen haat tegen de zonde zoo nadruklyk te kennen gaf, die zyne fcherpe bedreigingen vervullen, en ongehoorzaame onderdaanen, om heê fcelang zyner regeering, en tot affchrik van anderen, kastyden moet? Wat kon ik van zoo eed rechtvaardig en heilig God anders verwachten, dafl de welverdiende flraifen myner veelvuldige en groote fchulden? In welk eene onrust moest ik dan piet leven, wanneer ik van den Almachtigen God kwaad te vreezen had! In weike angften en hartbekneliende wroegingen moest ik niet myne ellendige dagen llyten, en dan ten laasten mogeljk in eene fchrikbaarende verwachting van, en een fchroomelykst uitzicht op het toekomende uit dee. ze weereld fcheiden! HOE troostryk en verkwikkend is dan voor my dit getuigenis: God verzoende in Kristus de weereld met zich zdvenl Dien, die geen zonde gekend heeft, heeft Hy tot zonde voor ons gemaakt, op dat wy zouden worden de rechtvaardigheid Gods in Hem. Ook de ftraffen, door myne zonden verdiend, heeft myn Heiland aan het kruis geleden: ook my heeft Hy met zynen Vader verzoend, By aldien ik nu maar de grootheid inyner fchulden boetvaardig erken, en alle zonden met een oprecht hart verfoei: by aldien ik het woord en getuigenis van mynen God geloovig aanneem: en den Heiland, dien Hy my gaf, als den eenigen grond van myn heil en mynen troost met een betamead vertrouwen heilzuchtig omhels; dan is  ( I03 ) is myne misdaad verzoend, dan rekent God my myne zonden niet toe tot ftraf. Want God verzoende de weereld met zich zeiven in Kristus. U zy dan, o Vader der bermhartigheid! de lof, de eer en dankzegging gebragt voor die oneindig groote genade, die Gy in mynen Verlosfer my bewezen hebt. Ach! bevestig Gy tog zelve het geloof in my: doe my bezeffen, dat Gy genegen en gereed zyt, om Kristus wil, alle myne zonden my genadiglyk te vergeven: verwyder uic myne ziele alle twyffelingen, die my deezen troost zouden kunnen berooven: en geef my, dat ik, zonder eerst lang en belemmerd te onderzoeken naa de reden, waarom myn Verlosfer de ftraffen, die ik verdiend had, lyden moest, maar gereedelyk die weldaadige vergeving der zonden geloovig en dankbaar omhelze: dat ik U, mynen verzoenden Vader, zoo veel te hartelyker liefhebbe, en my zorgvuldig wachte, van door nieuwe zonden Uwe genade te verbeuren. WANT hoe zoud' ik hoopen kunnen van mee U verzoend te zyn, by aldien ik met nieuwe, met opzetlyke zonden moedwilfig U beledigde? Of by aldien ik niet, in tegendeel, uit liefde tot U, mynen Vader en God, de opkomende bewegingen van fnoode begeerlykheden, en de verzoekingen tot zonde errrftig tegenging, en beftreed: by aldien ik niet met allen yver my benaarftigde, om deugd en Godzaligheid te betrachten en natejagen? ,fw bfedgifeltsvU] ■ ; 's;^v9pd/■ tjjtto^sa ONDERSTEUN en verfterk Gy my daartoe G 4 door  ( ; door Uwen Heiligen Geest: vereenig my geduurig naauwer met U: reinig myne ziel van booze lusten, en roei alle zaaden van het kwaad uit dezelve uit: woon in myne U geheiligde ziele: doe myn hart, zoo lang ik hier leef, vereenigd zyn met de vrees van Uwen naam, ten einde ik in waare rechtvaardigheid en heiligheid altoos U diene. Amen! XXIX. VERHEFFING DES HARTEN TOT GOD BY DE OVERDENKING VAN JESÜS LYDEN. (*) * * * ENADIGE en bermhartige God! Gy hebt den V-X onfchuldigen Verlosfer van het menschlyk gedacht voor ons tot zonde gemaakt, en Hem als eenen ftrafwaardigften kwaad-doener behandeld, ten einde wy de vergeving der zonden, en eene rechtvaardigheid, die voor U beftaanbaar is, zouden verkrygen. WY danken U met een bewogen hart voor dit heerlyk bewys van Uwe oneindige liefde omtrent ons. Wy hadden immers de ftraf rechtvaardig verdiend; dan Gy hebt niet alleen genadiglyk befloten, ons daarvan vry te laaten: maar Gy hebt zelf, ten bewyze van Uwe rechtvaardigheid e» gena- C*> Uit de gemelde Verzameling»  ( i°5 ) genade, de betaaling van onze groote fchulden ook zelve willen in het werk ftellen; ten einde wy niet alleen van Uwe genegene bereidvaardigheid, om de zonden te vergeven, volzeker overtuigd, maar ook zoo veel te meer met hartelyke dankbaarheid en kinderlyke liefde tot U vervuld zouden worden. Ach! wat zullen wy U vergelden voor alle die bermhartigheid cn tiouwe, die Gy, in het ganfche beloop van dit verbazend groote werk, aan ons gedaan hebt? VERVUL Gy maar zelve onze harten met een vast vertrouwen, met eene oprechte bereidwillig, heid, om Uwe geboden met alle naarftigheid en getrouwheid te onderhouden, om ziel en lighaam in geloof en gehoorzaamheid aan U wederom op te offeren. Laat het by ons tog nimmer in vergetelheid raaken, welk eenen kostbaaren los prys Gy voor ons befteed hebt, om ons van de fiaaverny der zonde te verlosfen. Immers, geen goud of zilver kon het rantfoen voor ons uitmaken, om ons van de ftrafFen der zonden te verlosfen, en van den ydelen wandel van fnoode weereldlingen ons te ontheffen; maar het dierbaar bloed van Jefus Kristus, den God-mensch, dat onfchuldig en onbevlekte Gods lam, kon daartoe alleen voldoen, NEEM dan, o dierbaarfte Heere Jefus! Redder van ons rampzalig en verloren gedacht! neem dan genadiglyk aan de dankzeggingen, die wy U voot Uwe liefde te brengen fchuldig zyn! Voor ons, ach! in onze plaats, en ten goede voor ons wierd Gy als een lam ter ftachting geleid - - G 5 Hoe  Hoe groot waren Uwe pynen! hoe fmertelykst wierd Gy gefolterd! - - - Gy gaf Uwen rug den geenen, die U floegen, en Uwe wangen den geenen, die U 't hair uitropten, Uw aangezicht verbergde Gy niet voor fmaadheden en ipeekzel, waarmede eene roekelooze bende U zoo wrevelig overlaade. En dit - - - dit alles leed Gy om ons, ten einde wy de verfchriklyke gevolgen der zonde niet eeuwig zouden moeten voelen, die, buiten üwe bermhartige tusfchenkomst, gewislyk ons on- herftelbaar zouden getroffen hebben Wy hadden die immers, deeze groote genade, deeze verwonderenswaardigfte liefde, die Gy in die allerfmertelyfte opoffering van U zeiven bewezen hebt, nooit - ■ - jaa nooit verdiend. EN hoe beklagen, hoe betreuren wy, dat wy tot hiertoe vaak zoo koel en onverfchillig omtrent U geweest zyn, beminnelykfte Heiland! dot wy de hooge waardy van Uw bitter lyden, en Uwen bloedigen, angst.vollen en fchandelyken dood niet altoos hoog genoeg op prys gefteld: dat wy U niet dikwyls, niet hartelyk, niet vuurig genoeg daar voor gedankt: niet altyd, gelyk het betaamde, met eenen heiligen wandel U verheerlykt hebben! ACH! ontfteek Gy zelve Uwe liefde in onze harten: .beziel Gy ons met diepe indrukken van Uw onfchuldig, Uw bitter, Uw liefderykst lyden. Het aandenken aan Uwe wonden, builen en flriemen brenge ops tog vaak tot een ernftig nadenken omtrent de welverdiende ftraifen orjzer zonden t  ( ic7 ) den! De dankbaarheid, die wy U fchuldig zyn, beweege ons tog geduurig, om ons vleesch en onze begeerlykheden te kruisfigen, om onzen ouden mensch te dooden, om alle onze krachten, en alle onze daagen U, onzen zoo zeer omtrent ons verdienden Heiland, ende Uwen genadigen Vader te heiligen, die door Uwen dood, op eene zoo wondervolle wyze, zich met ons verzoend heeft. EN by aldien het God ook behagen mogte, om ons in deezen, ftaat en tyd van beproeving harde dingen opteleggen, o help en onderfteun Gy ons dan, getrouwe menfchen-vricnd! dat wy door het herdenken aan Uw lyden ons kruis, gelyk Gy gedaan hebt, ook gewillig op ons nemen: dat wy, in navolging van U, hun, die ons beledigen, ook gaarne vergeven, en alles overgeven aan Hem, die rechtvaardiglyk oordeelt. Verwek Gy zelve door Uwen Geest die zagtaartige, die menschlievende, die lydzaame gevoelens en neigingen in onze zielen: ten einde wy met alle naarftigheid die voetftappen drukken, welken Gy ons hebt nagelaaten. BEWAAR ons in een ftandvastig geloof aan Umaak ons meer en meer bekwaam, en verfterk ons tot alle goed werk: onderfteun ons door Uwe godlyke kracht onder all het lyden, dat ons overkomt, en breng en leid ons eindelyk tot U in Uw eeuwig koning-ryk. U, Vader der bermhartigheid! U den eeuwigen Zoon van Gods üefde, den besten menJchen-vriend, en U, o Geest der genade! zy alle lof, en dankzegging, en roem en heerlykheid, V3n nu aan tot in eeuwigheid! XXX. Teen  ( io8 ) XXX. Tóf» dezelve (ongerechtigheid) geeischt wierd, wierd Hy verdrukt; dog Hy deed zynen mond niet open: als een lam wierd Hy ter Jlachting geleid. JESAJ. LUI: 7. tfï esi 'y OON des Allerhoogften! die thans, op den troon van Uwen Vader verhoogd, van alle heilige Engelen en uitverkorenen geëerbiedigd en aangebeden word, hoe zal ik die nedrigheid, in welke Gy wel-eer op de aarde verkeerde, hoe zal ik die ftille en gadelooze lydzaamheid, met welke Gy aan allerlei, en het bitterst en imaadelykst lyden U onderworpen hebt, immer genoeg bewonderen en pryzen ? GY begaf U, uit eene vrywillige bepaaling, ter plaats, alwaar U, gelyk Gy zeer wel wist, de fmerten van eenen angst-vollen en fmaadelykften dood wachteden. Gy wilde geen gebruik maken van die macht, met welke Gy zoo zeer <*emakjtyk de banden ontwyken, en hec godloos geweld Uwer vyanden had kunnen afweeren en verydelen —- Met ftille, met grootmoedige lydzaamheid ging Gy zelf Uwen moordenaaren te gemoet, bood Uwe altoos weldaadige handen hun aan, die U knevelden, en bewees zelf eenen van hun nog eene grootfte weldaad, wanneer zy op het punt fton-  ( 109 ) ftonden, om de wreedfte onrechtvaardigheid, eg eene ongehoorde boosheid aan U uitcevoeren. ACH! hoe moet ik, wen ik U voorbeeld befchouw, en myne gevoelens en zeden daarby vergelyk, hoe zeer moet ik my fchaamen! Hoe fchielyk komt 'er eene gisting en opbruisfching in myn hart, hoe lichtelyk bezondig ik my door ongeduld en gemorr, wanneer my, zelf geringe onaangenaamheden, die met Uw lyden geenzins in verge- lyking kunnen komen, wedervaren En Gy - - - Gy hebt U aan het raads-beiluit van Uwen hemelfchen Vader zoo gewillig, zoo lydzaam onderworpen. MEN fleepte U onbermhartig voor de par:ydig« fte recht-bank: men fielt gehuurde valfche getuigen tegen U op: men legt U boosaartig allerlei ftrik-vraagen voor: men flaat zonder oorzaak Uw heilig aangezicht: men levert U over aan de macht ven eenen heidenfehen Rechter, en aan de wreede boosheid van het opgehitfte graauw: ruwe en van geen mededogen weetende krygs-knechten doorfteken Uw gezegend hoofd met doornen, flaan U met vuisten en met ftokken, befpotten, befpuwen, geesfelen U, leggen den kruis-paal op Uwe verzwakte, gekneusde en doorwondde fchouderen, en lleepen en dryven U voort naar Golgotha - . 4 En Gy zweeg - - . En Gy deed Uwen mond niet open, als een lam ter llacht-bank geleid wordende. ACH! druk Gy, lydzaame, gaadeloos Iydzaame Heere Jefus! Uw beeld recht diep in myne ziele: ver-  t II© ) vernieuw door de kracht van Uwen Heiligen Geest myn hart, het welk van natuur zoo lichtelyk opbruischt, verhit word, en tot ongeduld, tot gemelykheid, tot toorn, tot wraak-zucht overflaat. Leer my door üw groot voorbeeld zagtmoediger te worden; doe my de verongelykingen, gelyk Gy deed, met lydzaamheid verdragen, en het onrecht met eene goede konfciëntfie lyden. Geef, dat ik aan de wyze Voorzienigheid van mynen gocdertie. renen Vader my met een gebogen en gewillig hart onderwerpe; dat ik all het geene zyne hoogbeftuurende hand my oplegt, met lydzaamheid draage: wen andere my beledigen, de wraak Hem toekomen laate, die alles op zynen tyd weet te vinden: dat ik ook in de gevallen, wanneer ik myn recht by de Overheid zoeken moet, de zagtmoedigheid en liefde niet vergeete, die ik, als een Kristen, mynen vyanden te bewyzen fchuldig ben. VOORTS doe my in alle andere onaangenaame gevallen en treurige ontmoetingen met indruk behartigen, dat het beter is onrecht te lyden, dan te doen: en maak my gewillig en gereed, om in dergelyke verveelende omftandigheden met Afaf te betuigen: lk zal dat lyden, de rechtehand des AL lerhoogften kan alles veranderen. En doe my dit tot mynen troost verlhekken, dat, indien wy met Hem lyden, wy ook met Hem ver heerly kt zullen worden. XXXI. Hy  XXXI. Hy is voor allen ge fterven, op dat de geene, die leven, niet meer zich zeiven, maar dien zouden leven, die voor hun geftorven en opgewekt is. aKORINTH. V: ij. * * * HEILIGE God, goedertierene Vader! Gy hebt Uwen geliefden Zoon voor ons zondige 1: menfchen in den dood overgegeven, ten einde een iegelyk erkennen zoude Uwen rechtvaardigen yver tegen de zönde, maar ook een iegelyk, die niet afkeerig is, van zich te beteren, overtuigd mogt worden, hoe gaarne Gy boetvaardige zon! daaren van hunne welverdiende zonden itraffen ontflait, en ir; gunst aanneemt. BEWAAR my tog, o myn God! dat ik nimmer 1 onder het getal der geenen gevonden werde, die zoo veel te gereeder zich aan de zonde overgeven, naar maate zy zich lichtzinniger verbeelden, van ook, ondanks hunne liefde en genot der zonde, mitsgaders hunne volharding in dezelve, om Kristus wil, by U genade te zullen vinden., , . Hoe gevaarlyk moet het niet zyn, den Godlyken 'Verlosfer, den heiligen Zaligmaker tot eenen dienst-knecht der zonden te maken— de genade svan U, den Rechter der weereld, door een moedwillig misbruik te onteeren— en de geduchte wraak  ( "2 ) wraak van U door aanhoudende zonden geduurig te cergeu, en uittedagen! HOE ongelukkig verbysterd moeten niet de begrippen van hun zyn, die zich wilkeurig de zaligheid verbeelden, als of ze enkel in eene van buiten aangebragte vergeving der zonden gelegen, en met eene ftraflooze vryheid, om te zondigen, beftaanbaar was; zonder te behartigen, dat daartoe ook wezenlyk de inwendige verbetering van ons hart en de vernieuwing van ons leven behoore, en dat hierin juist ons waare geluk en een begin van het eeuwig leven gelegen zy! MAAR juist hierom zond Gy, o God! Uwen Zoon in de weereld, op dat de menfchen zouden ophouden van vrywillig der zonde te dienen. Hy nam onze natuur, en, gelyk de kinderen, ons vleesch en bloed aan, om onze zondige natuur te reinigen, en ze, door zyne bemiddeling, wederom met den Heiligen God te verbinden. Hy verkeerde eenigen tyd onder de menfchen, om ons een voorbeeld van volmaakte deugds-oeffening natelaaten. Hy ontdekte ons de geheimen der groote liefde van onzen goedertierenen God, ten einde wy tot eene billyke wederliefde van Hem uitgelokt worden, en zynen naam verheerlyken zouden. Hy onderging eindelyk dat allerfmertelykst lyden, en gaf zich zeiven over tot eene offerande voor ons, zyne broederen, teneinde wy met Hem der weereld affterven, met Hem voor onzen God leven zouden. VOOR  ( ii3 ) VOOR U wil ik dan voortaan, o myn Godlyke Middelaar! leven: aan U wil ik myn lighaam, myne ziel, myn hart en alle de krachten van myne natuur tot eene offerande overgeven.—— Achl heilig Gy zelve my voor U tot eene gave en een eigendom. Schenk my de nodige krachten, om de fnoode begeerlykheden des vleeschs in my te dooden, om kwaade gewoonten afteleggen, den wil van mynen hemelfchen Vader met blyfehap te volbrengen, en door eenen heiligen wandel U-» wen naam altoos te verheerlyken. Amen! XXXII. DANKBAARE HERINNERING DER VERLOSSING DOOR HET LYDEN EN STERVEN VAN DEN HEERE JESÜS KRISTUS. (*) * * * GENADIGE God en Vader! wy loven en pryzen U, dat Gy, naar den rykdom Uwer ondoorgrondelyke liefde jegens ons menfchen, Uwen eeniggeboren Zoon, onzen Heere Jefus Kristus, ons tot een Heiland en Verlosfer gegeven, door Hem van de ftrafFen der zonden ons ontflagen, en den weg tot een eeuwig leven ons geopend hebt. HOE ellendig zouden wy buiten deeze Uwe II. Deel. , H ge. CJ) Uit dezelfde Verzameling.  ( ii4 ) genadige hulp geweest en geworden zyn? Wy Zouden immers ook, gelyk andere heidenfche volkeren, buiten Uwe zaligmakende kennis, zonder waare rust der konfciëntfie, zonder oprechte kinderlyke liefde tot U, omgedoold hebben, en van allen gegrondden en veiligen troost in lyden en nooden, en in den dood verfteken geweest zyn. Maar Gy hebt U Vaderlyk over ons ontfermd, én in Uw genadig raads-befluit bepaald, om ons uit den afgrond van het verderf té redden. O hoe groot, hoe oneindig groot is Uwe liefde en Uwe bermhartigheid over ons? God is ons een God van zaligheid, jaa van volkomene zaligheid, en by den Heere Heere zyn uitkomften tegen den dood en de verdoemenis. Genadig en bermhartig is onze God, langmoedig en groot van goedertie. renheid en waarheid! Hy handelt met ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze misdaaden; Hy delgt onze fchulden uit om Kristus wil, en gedenkt aan onze overtredingen niet. EN, hoe zullen wy U pryzen, Zoone Gods! Verzoener en Verlosfei van Uwe, buiten Ü veflo-rene, broederen! Ach! U hebben wy moeite gemaakt met onze zonden, groote fmerten veroorzaakt door onze overtredingen. . Gy zyt dé Allerhoogfte, en hebt, ons teri beste, U zoo diep vernederd: Gy waart onbefmët, onfchuldig, afgefcheiden van zondaaren; en hebt eciiter, uit liefde tot ons, ftralïen, als een zondaar en ihoodfte kwaad-doener, ondergaan, onder,de hevigfte angften Uwer ziele zweete Gy bloed als water: de Hagen ... ea  ( H5- ) ert gëesfelingen van wreede krygs-knechtén 'ïéect Gy geduldig: en onder veele fmertelykfté verwon* dingen liet Gy U allerjammerlykst ombrengen. O onfchüldig Jam Gods! hóe zullen wy alle deeze blyken en uitwerkzelen van Uwe gadelooze liefde dankbaar genoeg erkennen! wat is 'cr in onze hand, dat wy U ter ciankbre vérgelding voor alle Uwe genade zouden kunnen weder brengen! Ach! neem Gy ons dan zelve naar ziel én figfraarrt ge* nadiglyk aan tot eene U welbehagelyke onerahdW HIEROM zyt Gy immers voor allên g'eftörv'én» op*' dat de gecne, die Teven, voortaan niet meet zich zelveti, maar U, ende Uwen Vader, die TT gezonden heeft, lévert zouden.—— En nóóit» neb nooit moete dit verheven oogmerk van U'w heilverwérvend lyden Uit onze gedagten komen! Altoos zy Uw volmaakte voorbeeld in ons oog e~fi in ons hart, om met alle naarftigheid, yver, getrouwheid en ftandvastigheid hetzelve ntïartc-völgen! •; "r ■ ' ' ' GELYK Gy Uwen hemelfchen Vader gehoorzaam, tot den dood aan het kruis gehoorzaam waart; O laat ons dus ook onzen weldaadigen God, naar alle derzelfs geboden, altoos gehoorzaam zyn. Hebt Gy, uit liefde tot ons, van Zoo menige ge. oorloofde genoegens U onthouden: O laat ons Ook uit eene warme en dankbre wederliefde tot Ü, alle weereldfche begeerlykheden verzaaken, en ftarroogende op Uw voorbeeld, maatig, rechtvaardig en godzalig leven in de tegenwoordige weereld.—— H a Hcbs  ( «6 ) •Hebt Gy, ten beste van alle menfchen, onder het gevoel van de hevigfte fmerten U zeiven overge geven aan het kruis: O dus moesten, dus willen wy ook gaarne het geluk van anderen bevorderen, elk, zoo veel in ons is, gaarne dienen, en voor het heil der menfchen ons met vreugde opofferen: dus willen wy ook verongelykingeu, lasteringen en vervolgingen geduldig verdragen. BEVESTIG Gy, o goedertierene God! ons ia dit gevoelen, in dit voornemen: doe dezelve in onze aan U geheiligde zielen recht diepe wortelen fchieten. Schenk ons die genade, vervul ons met lust en kracht, om all dat goede te doen, waartoe Gy ons gefchapen, en door het lyden van Uwen Zoon Jefus Kristus verlost hebt. U willen wy dienen, U met eenen heiligen wandel verheerlyken. Want wy zyn immers duur gekogt; dies willen wy God verheerlyken in ziel en lighaam. Gun ons hiertoe Uwe genade, o Vader! door de kracht Uws Heiligen Geests, om Jefus Kristus, Uws Zoons wil. Amen. XXXIII. DANK-  ( H7 ) DANKZEGGING VOOR HET LYDEN VAN KRISTUS. IK dank U, en prys U, myn Godlyke Middelaar, Heere Jefus Kristus! dat Gy, naar Uwe onbegrypelyke liefde jegens het menfchlyk gefiacht, myn lot, en dat van myne mede-zondaren, het welk buiten U voor eeuwig rampzalig was, enden gewisfen ondergang ons allen gebaard zou hebben, zoo genadiglyk hebt gelieven ter harte te nemen. WY hadden het immers geenzins verdiend, dat Gy genoegen konde nemen, om U met de menfchlyke natuur te vereenigen, en in dezelve, als de onfchuldige Borg, de ftraf van fchuldigen te lyden. Enkel, jaa enkel is het Uwe grondelooze bermhartigheid, die U bewoog, om dit buitengewoone en boven aller menfchen gedagten en bevatting verheven werk te volbrengen. WAT zal ik U dan vergelden voor deeze Uwe liefde, en met welk eene dank-ofFerande zal ik U ontmoeten, dat Gy om mynen wil, U zoo zeer vernederd, dat Gy, in de geftalte van een dienstknecht verfchenen, als een mensch zonder uitwendig aauzien geleefd, dat Gy aan de eisfchen der H 3 wet XXXIII.  c m ) wet U onderworpen, dat Gy zoo veelerlei ongemakken op U genomen, zoo veel imaad-redenen zoo veel vervolgingen en harde bejegeningen verdragen hebt: Hoe zal ik voor dit alles U behoorlyk danken ? O getrouwe vriend van myne ziel! ik prys Uwen naam: ik verkondig de wonderen Uwer liefde, en doe U ootmoedig de gelofte, dat ik Uw voorbeeld zal naarvolgen; dat ik voor andere menfchen gaarne moeite en arbeid zal op my nemen: dat ik door eenen heiligen wandel U zal verheerlyken, en, by aldien Gy 'er my in uwe Voorzienigheid toe roept, om Uwen wil fmaad en vervolging lyden wil. WANT waar kan een fmert zyn, zoo gevoelig, cf een lyden, zoo groot, het geen ik niet gewillig ondergaan zou uit liefde tot Hem, die door zyne onbegrypelyke fmerten en zyn bitterst lyden my van den vloek der zonde en eene eeuwige verdoemenis bevrydt heeft? Myne, en aller menfchen zonden waren het immers, om welken myn Heiland eene zoo groote en doodelyke droefheid in zyne ziele ondervond, om welken Hy aan den olyf-berg zynen bloedigen zweet uitftortte, en vervolgens bykans troostloos aan het kruis zyn bloed en leven verloor, VOOR alle deeze droefheid van Uw vriendelyk en menschlievend hart, voor die groote edelmoedigheid, met welke Gy rriyne fchulden op U hebc genomen, voor die veele fmertelykfte aandoeningen, die Gy hebt uitgeftaanj voor eiken druppel bloeds,  ( "9. ) bloeds, uien Gy uit-Uw heilig lighaam hebt vergoten moet Gy, Heere Jefus , getrouwfte vriend van zondaarén!, nu, en eeuwig geprezen en verheerlykt zyn. GY waart-de onfchuldigfte, die 'er ooit leefde, en wierd als een l'trafwaardiglte kwaad-doener gevangen en 'in boeyen geïlagen: nooit was 'er het min fte onbetamend woord van uwe lippen gegaan, en echter wierd Gy als een Gods-lasteraar befchuldigd, van valfche getuigen befprongen, van huichelachtige en meest bloed-dorftige Rechtere» veroordeeld, vaü onbermhartige foldaaten deerlykst geflagen, gruwelykst gelasterd , op eene verre gaande wyze verfmaad: Uw hoofd wierd door een doornen-krans froertelykst geteillerd, Uw aangezicht door wreede (lagen mismaakt, onteerd en onkenbaar gemaakt, Uw rug bloedig en erbarmelyksf. gegeesfeld. Zoo dat ook een heiden mededogen met U had en zeide: Ziet ■welk een menfch? IK had dit verdiend, o myn getrouwe Verzoener! Ik had verdiend het geene Gy geleden hebt, en Gy Helde U in myne plaats, Gy wilde my redden, en myne Konfciëntfie met rust en vreede begunftigen. — Neem dan genadiglyk aan de dankzeggingen, die ik U toebreng, laat de vroome bewegingen van myne wederliefde U welbehagelyk zyn, en bereid gy zelve myn geheele hart voor U tot eene U waardige en aangenaame offerande van lof en dankbaarheid. ZEER dikwyls, ach »eer dikwyls! moete de her* U 4  C 120 ) innerfng en het beeld van Uw bloedig en bitter lyden my levendig te binnen brengen, hoe zeer ik U verplicht, en wat ik U fchuldig ben. Dagelyks wil ik 'er aan gedenken, en in ftille aandacht overwegen, hoe Gy in de dagen van Uw lyden, ook om myne behoudenis, gelyk voor die van andere menfchen, in Uwen Geest zoo groote en benauwende worftelingen gehad hebt, hoe Gy in handen en voeten met fpykers doorboord, aan het kruis opgehangen, de onuitfpreeklykste pynen in die duiftere fchrik-volle uuren geleden, en eindelyk onder het verdragen van de gevoeligfte fmerten Uwen Geest, ook voormy, gegeven hebt. Dit alles zal my, o myn Verlosfer! nooit uit de gedagten komen, het zal my tot eene dankbaare vaderliefde t'Uwaarts ontvonken; het zal my verfterken , wen zich fnoode begeerlykheden des vleefcbs in my verheffen en gaande worden, cm ze, door de vertegenwoordiging van U lyden, te dempen en te overwinnen: dit zal myn hart vernederen, wen 'er ftoutheid en hoovaardige gedagten in my opryzen: het zal my inboezemen en leeraaren, om de weereld te verachten, om beledigingen zonder wraak te lyden, om fmerten met lydzaamheid doorteftaan, en my in alles aan den wil van mynen God te onderwerpen. DUS wil ik, door den genadigen byftand van Uwen heiligen Geest, myn hart en myn leven, in reine wederliefde, U ten offer brengen: in ftille eenzaamheid ootmoedig U danken, en in de vergaderingen der Heiligen Uwen lof openlyk verkondigen. —-  ( I" ) digen. ~ — Laat ons zamen den Heere loven, en de wonderen van zyne oneindige liefde met blydé dankbaarheid verheffen. Waar word ooit groo- tere liefde gevonden, dan by Hem, die zyn leven voor zyne vyanden overgaf in den dood?—— Waarlyk Hy droeg onze krankheden, en onze fmerten nam Hy op zich; de ftraf, by ons verdiend, en ons den vreede aanbrengende, vos op Hem, door zyne ftriemen is onze genezing geworden. Dien, die geen zonde kende, heeft God gemaakt tot een zond-offer voor ons, op dal wy zouden worden de rechtvaardigheid Gods in Hem. NAARDEMAAL dan nu éón voor allen geftorven is, zyn dan alle geftorven, en moeten gerekend worden, als of ze allen hunne ftraf hadden geleden. De rechtvaardigheid, is voldaan, God is verzoend. Wie zal befchuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is hier, die rechtvaardigt. Wie zal verdoemen ? Kristus is hier , die geftorven is; ja veel meer, die ook opgewekt, die ook ter rechte hand Gods is, die ook voor ons bidt. Hallelujah! Het lam, dat geflacht is, is waardig, oneindig waardig, te ontvangen lof, eere, dankzegging en heerlykheid van nu aan tot in eeuwigheid'. Amen. H 5 XXXIV. DE  ( m ) XXXIV. -'«M^ J _->ƒ,,,»,!. ,,„! -,,;.%. DE GROOTHEID VAN JESUS LYDEN DANKBAAR GEPREZEN. VV/Y danken U, Heere Jefus Kristus! waarachtig God en mensch., :dat :Gy. ons arme zondaaren, zonder alle onze werken, verdienden en waardigheid , door L'w bloed-ftorten' cn Uw fterven gcnadiglyk hebt gelieven te verlosfen. HOE groot, o dierbaare Immanuël! was Uw lyden, hoe zwaar Uwe pyn, hoe veelvuldig en diep Uwe wonden, hoe bitter en fmertelyk Uw dood, en hoe - - -!. hoe onuitfpreeklyk overzulks Uwe liefde, naar welke Gy ons met Uwen hemelfchen Vader, door Uw lyden , verzoend hebt! Toen Gy aan den olyf-berg onder de hevigfte doods-ang. ften eenen bloedigen zweet geilort hebt, dat de" bloed-druppelen op de aarde nedervielen toen Gy daar van alle Uwe Leerlingen verlaaten, in dë geweldenaary van fnoode Jooden, en eene wreede heidenfche bende U vrywillig voor ons hebt overgegeven — toen Gy hard en onmededogend gebonden — van den eenen onrechtvaardigen Rechter na den anderen onbermhartig voortgefleept toen Gy zonder eenige fchuld aangeklaagd door valfche en wrevelige getuigen bezwaard, onrechtvaardig veroordeeld — affclmwelyk befpogen — fchan.  ( 123 ) fchandelyk verfmaad — deerlyk met vuisten in hec aangezicht .geflagen wierd — en ten doele der moedwilligfte en uitgezogtfte boosheid van baldaa* dige fielten gefteld waart. ACH! om onze misdaaden zyt Gy verwondt, om onze zonden zyt Gy zoo gemarteld, zoo wreed gegeesfeld, zoo deerlyk en befpottelyk met doornen gekroond, en zoo erbarmelykst toegetakeld: als de verachtelykfte worm, en die niet aan een mensch evenaarde, gemishandeld. Want Gy waart de allerverachtfte en onwaardigfte, een man van fmerten, ende verzogt in krankheid, zoo dac ook een heidensch hart, in mededogen geraakt,zeggen moest: ziet welk een mensch! OM onze misdaaden wierd Gy onder de misdaa. digers gerekend, en als onwaardig, om langer op de aarde gedragen te worden, als een vloek opgehangen aan het kruis, met fpykers in handen en voeten doorboord: daarenboven, in Uwen felften dorst met edik en gal gedrenkt, gaf Gy eindelyk, onder de hevigfte fmerten, Uwen Geest: en, de Heer van leven en dood zynde, liet Gy het onzalig geweld des doods op U aanlopen, en dien vy» and zyne macht tegen U gebruiken; ten einde Gy ons van ftraffen bevryden, door Uwe ftriemen onze genezing bevorderen, en ten eeuwigen leven brengen zoude. VOOR deeze en alle Uwe andere angften en fmerten danken en Joven wy U, o Heere Jefus Kristus! en bidden U, dat Gy tog Uw bitter lyden  ( 124- ) den en fterven aan ons niet te vergeefs, nïet verloren wilt laaten zyn; maar geef, datwy, by eene boetvaardige en geloovige toeëigening van hec zelve, daarin altoos onzen troost zoeken, en onzen roem ftellen: dat wy het met die eerbiedige aandacht, en die heilzaame gevolgen altoos behartigen, dat daardoor alle fnoode begeerlykheden in ons uitgebluscht en gedempt mogen worden dat in tegendeel, uit aanmerking van Uwe gadelooze liefde en Uw groote voorbeeld, allerlei beminnelyke, en U en ons tot eerc en fieraad ftrekkende, deugden in ons hart ingeplant en vermeerderd werden Op dat wy, der zonde afgefiorven, der gerechtigheid dienstbaar zyn en leven, en het voorbeeld, dat Gy ons n3gelaaten hebt, geduurig naarvolgen, en Uwe voetflappen drukken mogen. SCHENK ons tevens die genade, dat wy all hec kwaad, het geene ons word aangedaan, geduldig verdragen, het onrecht met eene goede konfciëntfie lyden, en naa alle doorgeworflelde beproevingen en verdrukkingen, tot U in Uw eeuwig koningryk overgebragt, en deelgenoten van Uwe heerlykheid worden mogen. Help Gy ons hiertoe door Uwe genade en om Uwer eeuwige liefde wil. Amen." XXXV. Toen  ( 125 ) XXXV. Toen wy dood waren in zonden, heeft Hy ons levendig gemaakt met Kristus. EPHËS. II: 5. * * * EEN leven, waarby men der zonde dient, waarby men geen vast vertrouwen op de Godlyke genade, geen geruste konfciëntfie, en geen veilige hoop op eene toekomende heerlykheid hebben kan, verdient wel niet den naam van het waare leven En zoo was ik ook, van natuur zonder het leven des Geests, zonder de nodige krachten tot de waare en Gode behaagelyke deugd, dood in zonden en misdaaden, en zou eens onfeilbaar eene prooi van het eeuwig verderf geworden zyn. MAARGy, o goedertierene God, Gy ontfermde U over my, en hebt, naar Uwe onuitfpreeklyke liefde tot het geflacht der menfchen, ook voor my Uwen Zoon overgegeven in den dood. Door Hem ben ik van het oordeel der verdoemenis bevryd, door Hem ben ik gerechtvaardigd, geheiligd, een kind en gunstling van U, den hemelfchen Vader, en een erfgenaam des eeuwigen levens geworden. IK dank Uoverzulks, oGod.' en roem Uwe goedertierenheid met blydfchap des harten en vrolyk zingen-  ( m ) Zingende lippen. Genadig en bermhar tig is de HEEÏ4 Mgmoedig en groot van weldadigheid m trouwe Hv heeft onze misdaaden uitgedelgd: Hy heeft dien groeten en goeden fierder, die zyn leien liet voor zyne ichaapen, uitgelaaten uit de poorten des doods : ook my heeft Hy levendig gemaakt door Hem: int de duistere nacht van onkunde my tot het licht zyner heilzaame kennis gébragt: door het geloof aan Hem met vreede der konfciëntfie my verwaar. öigd: met nieuwe krachten mv uitgerust: met heilige bedoelingen en voornemens my begunstigd, en my de zekere verwachting op een eeawig zalig leven gefchonken Hier door ben ik nu in ftaat, om my zeiven te beheerfchen, om de laage begeerlykheden der weereld te vlieden, om mynen God zonder vreeze, in heiligheid en gerechtigheid met een onfmnpri;^ ,,„„t..u . ..■ ° TO vlUJyK UilI[) ce üienen e voor Hem te leven. ACH beziel my, o fterke God! h0e ho« meer met Uwe kracht: geef, dat ik in Jefus all myn levendig hoofd, door het geloof daae vk vvasfen en toenemen moge: beftuur my doofeen, levendige erkentenis der krachtige en heiligmakende # arbeid, door welke Gy heilige zielen tot de deugd leidt:- verfierk en help my door den Geel? der genade tot alle goede werken. VERVUL my ook dikwyls met den Godlykeri vreede, die uit de verzekering nopens Uwe genadé ontfprmgt, ten einde ik geduurig meer en meer opgewekt, bekwaam en vaardig gemaakt werde, cm voor mynen God en Verlosfer te leven: en ik ook  cok in alle toekomende verdrukkingen en wederwaardigheden die vertroosting genieten moge, dar. dezelve, zoo wel en even als het lyden van mynen Godlyken Middelaar, eene heerlyke uitkomst zullen hebben: en ik in die verwachting leven moge, van eens, .gelyk Hy, zegepraalend uit het ftof der aarde te zullen verryzen, en, omringd met glans en eere, boven dood en graf verheven, onverganglyke heerlykheid genieten zal. Schenk, ach fchenk my dit, o Vader! om Uws geliefden Zoons Jefus Kristus wil! Amen! XXX V I. NAAR DEN HONDERD EN VEERTIENDEN PSALM. 4*5 ttfS jpOEN de Godlyke Middelaar aan het kruis-hctt ■*■ leed, en de goedertierenfte menfchen-vrieRd zynen Geest gaf: toen beefde de aarde: toen verbergde de zon haarén glans: de rotfen fprm>en m (lukken, en duisternis overftelpté de weereld.0— 'Wat was u, gy aarde, dat gy beefde? Wa^orn bedekte gy, zon, uw aangezicht? Waarom bótst* '|gy, harde rotfen? Waarom maakte gy, duisternis? 'van den dag eensklaps eene nacht? Voelden Heere: voor den Heere, die op Grtlgotha leed: die doör zyn Godlyk alvermogen dé weereld fchiep: die in fevnen dood dé ftrfe der Zonden leed,  C '28 ) leed Looft, o looft, gy verloste! den Heere! de ganfche weereld verheuge zich! XXXVII. DIE OVERGEGEVEN IS OM ONZE ZONDEN, ENDE OPGEWEKT TOT ONZE RECHTVAARDIGMAKING. ROM. IV: 25. * * * A LMACHTIGE God! Gy hebt door Uwe groote kracht den voor ons geftorven Middelaar uitgevoerd uit den dood, en Hem zeer uitnemend verhoogd boven alles, en aan Uwe rechtehand in den hemel gezet Wy naderen thans met vreugdige harten tot Uwen troon, en fpreken met eerbiedige en Godvruchtige verwondering van dat groote werk der verlosfing, het geene Gy door Hem volbragt hebt. HOOGGEPREZEN moet Gy, o God! zyn, en geloofd moete Uw naam zyn eeuwiglyk en altoos! Welk eene onuitfpreeklyke liefde hebt Gy ons in Uwen Zoon bewezen! Gy hebt Hem om onze zonden overgegeven, en opgewekt tot onze rechtvaardig, making. Dit vereischte Uwe vlekkelooze Heiligheid: dit was het gewroet van Uwe oneindige Vader-liefde. Gy hebt d/ ftrafFen der overtrederen op Hem gelegd, om dus Uwen rechtvaardigen en groot-  ( 129 ) grootften afkeer van. de zonde te openbaaren. Gy hebt door de offerande van zynen dood alle menfchen de nadruklykfte verzekering gegeven, dac Gy genegen en gereed waart, hun de zonden te vergeven. DIES kunnen wy nu met vrymoedigheid tot U naderen, tot U, die de zonden vergeeft, en alle boetvaardige zondaaren, om Kristus wil, hunne fchulden kwytfcheldt. Onze fchuld is betaald, onze Borg is uit de gevangenis des doods vrygelaa- ten. Dankt den Heere! Verkondigt onder de volken zyne genade! Looft ende pryst den' groo* ten naam van onzen Godlyken Middelaar! j VOOR ons wierd Hy als een lam ter flacht-bank geleid: voor ons heeft zyne ziel met doods-angfleri geworfteld; maar Hy is uit den angst en het ge*, recht weggenomen, ende wie zal zynen leef-tyd uitfpreken? Hy heeft alle zyne vyanden overwon* nen, en God heeft Hem de machtigen als een roof toegedeeld. Nu heeft de dood voor ons niets ver* fchriklyks meer. Want Kristus leeft, ende wy zullen ook leven. Nu zal de zonde over ons niet meer kunnen heerfchen; want wy zyn met Kristus opgewekt, met nieuwe krachten tot het goede uitgerust, en met Hem verzet in den hemel. GEEF tog flechts, o Gy machtige en zegepraa. lende Overwinnaar van dood en zonde, dat wy ook in de verzoeking de overwinning behaalen, en tog nimmer ons van fnoode begeerlykheden laaten beheerfchen . Onderhoud in ons die dankbaare II. Deel. I weder-  ( 13° ) tvederliefde tot U, dat wy om Uwen wil der zon«Je meer en meer afflerven, en met nieuwe Godlyke gevoelens en neigingen der gerechtigheid «ven.—. Onderfteun ons door Uwe alles levenJhgmakende kracht, dat wy het menigerlei lyden «W rf* °DS 0verkomen kon> n^r het voorbeeld, «oor u ons gegeven, met lydzaamheid verdra- PÏT" VervuI ons met die hemelfche gezind. Ïl7, d3t 7 door het geloof dikwyls op dat gindse leven ftarr-oogen, daar Gy, onze verhoogde M dddaar zyt; ten einde wy met alle volvaardigAerd des harten U, onzen Heer en Koning dienen, en bekwaam gemaakt mogen worden, om ook eens *ot u m die aanftaande heerlykheid integaan. CT^^™^- Wen wy eens ten S^en dage Vwe machtige ftem hooren, en levendig uit onz«raven zullen uitgaan! Dan, en daar zullen wy met verheerlykte lippen U pryzen: dan zullen wyju?. enen: dood, waar is uw prikkel? helle, waar k «we overwinning? Gode zy dank, die ons de over. i^JP*? heeftd0°r Jefus Kristus, onzen Meere! U zy dank, groote Heil-vorst, die voor ons de overwinning behaald hebt! Hallelujah! xxxvm. PAASCH-  ( i3i ) XXXVIII. PAASCH-GEBED. (*) es?» os> tot ONEINDIG machtige God en Heere! die Gy Kristus Jefus, Uwen Zoon, na dat Hy aan het lyden des doods was overgegeven geweest, wederom hebt levendig gemaakt: die Hem tot verheerlyking van Uwen grooten naam, tot een bewys, dat Hy de waare en van U verordende Heiland der weereld is, gelyk mede tot troost van alle geloovigen, zegepraalend uit het graf hebc uitgeleid! U brengen wy, met een hart vervuld van heilige vreugde, ootmoedig de offeranden van dankzegging, welken wy voor deeze Uwe wondervolle daad, en voor ons allerheilzaamfte gebeurenis U fchuldig zyn. HOE groot, hoe onuitfprceklyk groot is Uwe bermhartigheid! Gy hebt door den dood van Uwen Zoon ons bevryd van de flraffen der zonden, ons van Uwe genade nog nadruklyker verzekerd, ons tegen de vrees en verfchrikkingen der laaste uuren zoo heilzaam gewapend. Wy danken U heden van ons ganfche hart voor deeze Uwe genade: wy roemen Uwe onbegrensde Macht, en onbegryplyke liefde jegens ons, Uwer gunst-bewyzen zoo zeer onwaardige fchepfelen, die dezelve volflrekt en voor altoos verbeurd hadd#n. De naa- Q'j Vit de gemelde Verzameling,  ( ) me des Heeren, onzes Gods, zy geloofd van nu aan, tot in eeuwigheid! EN Gy, verhoogde Middelaar! machtige Held zegepraalendOverwinnaar! die de banden des doods, door welken Gy onmogelyk konde gehouden wor met een nedrig en blymoedig vertrouwen op de en Lt\geVÓe> mn Veele edele voornemens, en met krachten tot eenen heiligen wandel voor- in m, r? ^ VerI^fer, Hy leeft ook m my.. - . Hy vervult myn hart met vreugde in ^ ' w ,7eedC der Zide' mec Iiefde ^t Hem, mynen Weldoener, en met eene gewillige gehoor zaamheid aan zyne bevelen. smoor VAAR nu tog maar voort, o myn Verlosfer.' door Uwen Heiligen Geest in myne ziele die aan. genaame en zalige uitwerkzelen Uwer opltandine te verwekken. Verander, hoe langs hoe meer, en vernieuw myne gevoelens en mvne neigingen, ten einde ik dagelyks der weereld meer affterve: met U uit het graf van deeze laage aarde uitftappe, met een hemelsch-gezind hart zoeke die dingen, die daar boven, die onverganglyk zvn, en het nimmer uit myne gedagten laate ontglippen, dat ik ook, eens uit het ftof opgewekt, van U in eene eeuwige heerlykheid zal ingeleid worden. DAN  ( 137 ) DAN zal ik, onderfteund door deeze groote hoop, eene laage en vluchtig voorby fnellende weereld niet hooger achten, dan het betaamt.— Dan zal ik voortaan onreine begeerlykheden des vleeschs vlieden, myn lighaam, tot de onlterflykheid gefchapen, en van U geheiligd, ter uitoeffening van goede werken dienstbaar maken en belteden— en onder het lyden en de tegenheden van dit leven mynen troost in de zekere verwachting van een beter en heuchelyker lot voor het toekomende zoeken en vinden kunnen. DAN zal geen droefheid my geheel moedeloos, en boven maate neerflachtig maken: dan zal ik, ook in myne iaaste uuren, die groote verandering gemoedigd afwachten, en den dood niet fchroomen. Want ik weet, dat myn Verlosfer leeft, en Hy zal my eens uit het ftof opwekken: Uit dit myn vleesch zal ik dan God zien, met myne oogen, tot myne vreugde Hem eeuwig zien, en met vrolyke lof-zangen Hem eeuwig danken en pryzen. Hallelujah.' Amen! X L. ONDERVINDING DER VREUGDE OVER DE ZEGEPRAALENDE OPSTANDING VAN JESUS KRISTUS. ^) <) DE dood is verftonden door de overwinning vm Kriï* tus! Dood! waar is uw prikkel? Helle! waar is I 5 uwe  X 138 ) me ™™™™?J Maar Gode zy dank dié 'é* , overwinning geeft door m%m Heere^Tsïi Z * Dat de rechtvaardige H*^£™ESS Held met blyde lof-zangen toejuichen, en de£ roem zyner zegepraal dagelyks verherren! OOK ik loov' en pryz' U, U macbtigfte Verlosfer uit allerlei nooden! dat Gy Uw dierbaar leven, int liefde jegens my, aan het kruis-hout hebt 2e laaten: dat Gy ook myne fehuld door Uw dierbaar" bloed betaald, en door Uwe opftanding my de ver. zekering gegeven hebt, dat ,k by God door U in gunst, en met Hem verzoend ben Ben ik dan nu door het geloof in U gerechtvaardigd, ik heb overzulks ook vreede met God: ik heb dan eener. vryen en openen toegang tot Hem in myn» gebeden: ik heb het zekerst deel aan zyne liefde aan zynen zegen, aan de, voor alle zVne heiliger» ra den hemel gereed liggende, goederen. HOE ryk aan troost is voor my Uwe opftandinfr dierbaarfte Heere Jefus! nu is het graf voor mv niet langer vreeslyk: myn Heiland heeft het in eene zagte rust-plaats veranderd. Nu heb ik geen reden, om voor het gerecht van God, die hooge en geduchte vierfchaar, te verfchrikken • myn levendige Hogepriester zit ter rechte hand van God, en bidt voor my. — Nu behoev' ik in geen nooden en zwaarigheden aan hulp en uitkomst te twyffelen: myn machtige Heiland heeft het be wind der weereld in zyne geweldige handen. Hv heeft over de onzichtbre vyanden van myne ziel de overwinning en de zegepraal behaald,. en 13 wan-  ( !39 > wanneer het Hem goed dunkt, [om my te helpen»my, als een zwak mensch, niet kunnen verlaaten. MYN Verlosfer is tot een Heer en eigenaar gemaakt van alle fchepfelen: en zou my, zynen ge-, trouwen onderdaan, zynen gunst-en lieveling, immer' iets kunnen ontbreken, het geene tot myn waare welzyn my noodig en nuttig is? Kristus is myn heil, in Hem ben ik veilig, en behoef niets te vreezen. Die op Hem hunne hoop ftellen, zullen nimmer befchaamd worden. Befchaamd te worden is het lot van hun, die Hem verachten en verfmaaden; maar welgelukzalig alle die op Hem vertrouwen. O myn goedertierenfte Vader in den hemel! die my Uwen Zoon gefchonken, en Hem, tot myn heil en mynen troost, door. Uwe heerlyke Almacht, uit den dood hebt opgewekt, en doen verryzen uit het graf: wek Gy ook myn hart op, dat van natuur ten goede verftorven en zoo traag is: vervul door Uwen Geest my met nieuwe levens-krachten, om tot alle goed werk geduurig bekwaamer gemaakt te worden: verfterk my met kracht tegen de fnoode begeerlykheden, ten" einde ik ook de eene overwinning op de andere moge behaalen: en eindelyk, naa alle verzoekingen gelukkig en zegepraalend doorgeworfteld te hebben, de kroon des eeuwigen levens te mogen deelachtig worden: ten einde ik eens in geenen dag, naa eene blyde opftanding uit het graf, met deeze myne oogen, mynen geliefden Verlosfer aanfchouwen* en  ( Ho ) fcn met alle de uitverkorenen zyne zegepraalendeoverwinning over zonden, dood en graf eeuwig verkondigen, eeuwig roemen en verheerlyken moge. Amen! X L I. AANDACHT OP JESUS HEMEL-VAART. * * * GROOTMACHTIGE God en hemelfche Vader! Gy hebt Uwen Zoon, onzen hooggeprezen Verlosfer, naa deszelfs volbragte lyden, en den dood ondergaan te hebben, met eer en heerlykheid bekroond, en dus openbaar getoond, dat het zoenoffer, door Hem aan het kruis voor onze zonden der eeuwige gerechtigheid aangebragt, U ten hoogften aangenaam, en dat nu de toegang tot Uwe genade voor ons menfchen geopend was. WY pryzen en loven U, dat Gy eenen onzer Broederen tot eene zoo hooge waardigheid verheven, Hem op Uwen troon gezet, tot eenen Heer en Heerfcher der geheele natuur gemaakt, en in Hem ons eenen beftendigen Verzoener, Befchermer en Koning verordineerd hebt. EN nimmer kunnen wy U, o Godlyke Middelaar! genoeg pryzen: nimmer Uwe gadelooze liefde door onzen lof behoorlyk verheffen: nimmer  ( nt } U, naar 'Gy het waardig zyt, danken. Gy had. immers reeds hier op aarde veel vreugde genieten» en van Uwe eigene kracht en heerlykheid U bedienen kunnen. Maar Gy hebt ons zoo zeer lief gehad, dat Gy U vrywillig daarvan onthouden, dat Gy in eene vrywillige armoede, onder de ongemakken van een leven vol van moeite en ellenden , de lasteringen en vervolgingen van Uwe vyanden, den fmaad en de fmerten van eenen geweldigen dood gaarne verdroeg: ten einde de rampzalige gevolgen van onze zonden ons niet treffen, cn wy niet in een eeuwig verderf troostloos nederüorten zouden. MET een hét vol van dankbaarheid en liefde naderen wy dan tot Uwen troon, wy pryzen V-i wy aanbidden U ootmoedig. De Godlyke vriend van onze zielen, het lam, dat gejlacht is, is waardig te ontvangen prys en eert en kracht: God vaart op met gejuich, de Heere met het geklang der bazuine.. Psalmzinget Gode, psalm-zinget onzen Koning, psalm-zinget. DUS liepen de dagen van zyn lyden af, en hadden een allerheerlykst einde Dus zit Hy nu ter rechte hand van Gods majefteit, werkt Hy met eene alvermogende kracht door de natuur, door het heel-al, heerscht Hy als Koning, over alle geesten en fchepfelen in den hemel, op de aarde, en in alle de andere gewesten der onmeetelyke fclrtpping Alle dingen heeft de Vader aan deszelfs voeten onderworpen, en Hem verheven verre boven alle Overheid, en macht en kracht, en heerfchappy, en allen naam, die genaamd word niet  ( 142 ) «liet alleen in deeze, maar ook in eene toekomende weereld Tot welk eene hooge eer en waardigheid is onze menschlyke natuur in U, Heere Jefus Kristus! verheven? Gy zyt vleesch van ons vleesch, naauwst met ons vermaagfchapt: wy zyn broeders en zusters van Hem, die thans de Heerfcher der geheele weereld is. . GEEF tog, o verhevene Middelaar! dat wy die Jiooge waardigheid, tot welke Gy ons verheven hebt, nimmer vergeten: dat wy het lighaam en die ziel, welke Gy U geheiligd, en dcor U zoo naauw met God vereenigd hebt, nimmer door onreine begeerlykheden bezoetelen, nimmer door opzetlyke zonden ontheiligen.—Laat het nimmer uit den zin der gedagten van ons hare komen, dat Gy niet alleen onze Verzoener, maar ook onze rechtvaardige Heerfcher en Rechter zyt, die de weerbarftigen kastyden, en een iegelyk eens vergelden zult naar zyn werk. VERWEK in ons door Uwen Geest veele goede neigingen, ten einde wy, gelyk de Engelen en galigen in den hemel, volvaardig zyn mogen, om Uwen wil te ftellen boven onze wenfchen en lieffte neigingen: dat wy U, als den Beheerfcher der weereld niet alleen eerbiedigen, maar ook onze harten, om door Uw geregeerd te worden, U altoos overgeven. —-— Dan zullen wy, by alle onze zwakheden in U eenen welgegrondden troost vinden. Want Gy zyt immers onze beftendige Hoogepriester en Verzoener by God. —— Wie zal ons verdoemen ? Kristus is hier 3 die geftorven is;  ( 143 > -is: jaa, die opgewekt, die ook ter rechtehand Gods tij die ook voor ons bidt. UWE almachtige hand zal ons ook wel in alle andere ontmoetingen van dit leven nadruklyk byftaan en helpen. U is gegeven alle macht in den hemel en op de aarde. U, o alwyze Befluurer der geheele weereld is immers best bekend, het geene ter bevordering van onzen geduurzaamen welvaart ons noodig en nuttig is Aan Uwe genadige befcherming geven wy geheel en al ons over: zegen Gy onze handelingen: reinig onze zielen: vervul ons met de aangenaame ondervindingen van den vreede met, en de liefde tot God: woon in ons, regeer en befluur ons geheel en al. WY zyn immers Uw volk, Uwe' kinderen, Uw vleesch en bloed: Ay vervul dan ook aan ons die dïerbaare belofte, die Gy ons gegeven hebt: waar ik ben, daar zal ook myn dienaar zyn. Ik zal wederkomen, en u tot my opnemen, op dat ook gy zyt, daar ik ben. Amen! Amen!  f i44 !) XL 11. . Onze wandel en ons burger-recht is in den hemel, van waar wy ook de wederkomst van den Zaligmaker verwachten, van onzen Heere Jefus Kristus. PHILIP. III: 20. www MET dc hartelykfte vreugde herdenk ik, olieere Jefus! aan Uwen zegepraalenden intocht In den hemel: met de aandoeningen van heiligen eerbied nader ik tot Uwen troon, en aanbid U, met alle de heilige Engelen en uitverkorene, in diepften ootmoed. Gy hebt dat groote werk der verlosfing van het menschlyk geflacht gelukkigst volbragt: Gy hebt ons den weg tot Uwen hemelfchen Vader geopend en zyt derwaarts voor ons lieenen gegaan, om in den hemel voor ons de plaats te bereiden. Ginder 1*6 nu myn vaderland, het gewest van myn wezenlyk genoegen, myn eeuwig woonhuis. ACH wat zou dit leven op de aarde zyn, by aldien ik op het einde van het zelve, zonder de hoop op een volmaakter, heenen gaan moest, en niet beter, dan de redelooze dieren, fterven kon! Hoe kon ik, by aldien ik zulk eenen uitgang vreezen moest, eenig waar en duurzaam vergenoegen op de aarde genieten? Hoe kon ik zonder fchroom en huivering uitzien in het toekomende? MAAR  { 145 ) MAAR neen! myn God heeft my niet voör deéZe verganglyke weereld, Hy heeft rny Voor deri hemel gefchapen. En alhoewel ik op my zelveii eene zoo groote zaligheid immers geenzins waar* dig ben; zoo heb ik ze echter aan mynen bemin* nelyken Verlosfer te danken, die my de blyde hoop op dat onverganglyk erf-deel Vertoorvert heeft; door Hem ben ik Van eene rechtvaardig verdiende verdoemenis vry gefproken: door Hem heb ik de zekere verwachting van een erf-dëel itt den hemel verkregen. ''<• ■<■ Dus kan ik de goede* ren, het genoegen en de vreugden Van dit leveii in de vreeze Gods, en van eene vreeze des doods onbelemmerd, vrolyk en met dankbaarheid genieten: dus kan ik, het geene God en de natuur my entzeggen, gerust en vrolyk derVëht dus kan ik eindelyk, wanneer de tyd myner ontbinding daar is, alles op de aarde onbelemmerd achter laaten -— Myn burger-recht is in die gindfe eeuwige ftad: daar vind ik eene onvergaiiglyke heerlykheid, oiiwaardeerbre goederen, geheel Zuivere en Godlyke vreugde. Ach! Wanneer zal ik derwaarts komen! wanneer zal ik ingaan, om Gods aangezicht te aanfehouwen! GEEF my flechts, O rhyii tiemeifche Vader! door de genadige werkingen van Uwen heiligen Geest, geduurig eene Waare hemelsch-gezihdheid, teü ein« de ik de verganglyke lusten vaii deeze aarde vlic.' de: onder het genot van de geoorloofde vreugden van dit leven met wysheid en maatigheid tttv ge» draige: by alle myne ondernemingen vooral altoos wel onderzoeke, of ze U, mynen God, wel aan* 11. Deel. K genaam.  ( 146 ) génaam, en met eene eeuwige belooning'beftaanbaar zyn: dat ik myn hart aan geen fchepfel al te vast gehecht laat zyn; maar geduurig indenkc, dat de uur eens komen zal, in welke ik alles op de aarde achter laaten, en tot dien God heenen gaan zal, die my voor zich, en voor het genot eener betere weereld gefchapen en verlost heeft. DAN zal ik onder alle de ontmoetingen van dit leven in Uwen Godlyken wil gemoedigd berusten kunnen: dan zal ik alle, ook, by aldien het zoo wezen moest, hardere lotgevallen met lydzaamheid verdragen, en vaak tot myne gerustftelling met bedaardheid denken, dat onze verdrukking en treurigheid, die kort van duur is, en zeer haast voorby gaat, ons werkt een gansch zeer uitnemend eeuwig gewigt van heerlykheid: ons, die niet aanmerken het geene zienelyk is, maar op het onzienlyke Jlarr-oogen. Want liet geene men ziet, dat is tydelyk en verganglyk; maar het geene men niet ziet, is eeuwig. Ach fchenk ons deeze groote genade, genadige God! door Jefus Kristus, Uwen geliefden Zoon. Amen! X L I I I. DE HEILZAAME NUTTIGHEDEN VAN JESUS HEMEL-VAART. (f) ;"•*>«>,{!'«* BoloortOOjg sfc^rtfiv-ad Isbfti :• . ., .. :.. 0,; ,| . HEERE, onze Heerfcher! hoe heerlyk is Uw naam over de ganfche aarde, hoe groot Uwe heerlyk- Ct.) Uit de gemelde Verzimeling.  ( 147 ) heerlykheid in den hemel! Wy vallen neder in den 'geest voor den troon Uwer majefteit: wy loven en pryzen U voor alle die genade, bermhartigheid en omiitfpreeklyk groote liefde, die Gy in Uwen Zoom, den Heere Jefus Kristus, aan ons laage fchepfelen hebt gelieven te bewyzen. GY hebt U door Hem met onze natuur op het naauwfte vereenigd: Gy hebt door zyne heilzaame leer Uw onbegrypelyk wezen aan ons nader bekend gemaakt:. Gy hebt van Uwe genade ons zoo ücfderyk en vriendelyk verzekerd: het leven en cis onfterfiykheid ons beloofd; door zyn voorbeeld toe waare deugd ons opgewekt, en mét veele dierbnare en troostvolle waarheden onze harten laaten verheugen. En om ons van de rechtvaardig verdiende ftrafFen onzer zonden, op eene U betomende wyze, te kunnen bevryden, hebt Gy Hem, Uwen geliefden Zoon , overgegeven tot eene offerande voor onze zonden: en ten einde wy nopens de vergeving van onze groote fchulden zoo veel te meer verzekerd zouden zyn, en een recht bevestigd vertrouwen op U, onzen verzoenden Vader zouden kunnen voeden, hebt Gy Hem opgewekt uit den dood, met eer en heerlykheid gekroond, en a3n Uwe rechte hand in den Bemèi Hem gezet. LOF, eere en dankzegging zy U, o hemeifche Vader gebragt, vöor alle die gaadelooze blyken Uwer onbefchryflyk groote liefde!—— Thans wéetén wy met volle zekerheid, dat dit leven op aarde flechts hec-begin is van een ongelyk beter.— K % Thans  ( M3 ) Thans kennen Wy ongelyk voortreflyker goederen, dan welken deeze zienlyke en verganglyke weereld 'behelst en uitlevert Thans durven wy, zelf voor onze onvolmaakte deugden, om Jefus Kristus wil, de grootlle en onverwelkbre belooningcn hoopen. ONS burger-recht is in den hemel! wy zyn reeds, door Kristus en in hoope, vereenigd met de inwooneren van het hemelsch Jerufalem, met de menigte der veele duizenden van Engelen en uitverkorenen, met welken wy naauwst vermaagfchapt zyn. En met Kristus reeds gezet in den hemel, zullen wy eens, by aldien wy tot het einde toe getrouw volharden , daadclyk verplaatst worden in de onmiddelyke gemeenfehap met die gelukzalige en heilige wezens, jaa met Hem, om onaffcheidelyk by Hem te zyn, die ons alle deqze groote en dierbaarfle weldaaden verworven heeft. ËERE en dankzegging zy dan O, verhoogde Zege-vorst! van ons allerhartelykst toegebragt, dat Gy onze zaaken zoo vriendelyk en hartelyk hebt gelieven te behartigen: dat Gy dien bitteren kelk van lyden voor ons gedronken en uitgeledigd:'dat Gy Uw dierbaar leven aan 't vervloekte hout voor ons hebt opgeofferd: dat Gy voor zoo duuren prys ons het verbeurde heil verworven, en met die verhevenfte, die zalige hoop op eene betere weereld, en een volmaakt eeuwig geluk in dezelve, onze harten verheugd hebt! DOOR U zyn wy nu verlost van de macht en de  ( U9 ) de hccvfc' nrpy der zonde: door U zyn wy bevrydt van de vreeze des doods ende der helle: de vyanden der menfchen zyn overwonnen: de aanklager der broederen is met Ichande afgewezen , verworpen, en het jok der zonde verbroken. Dies is 'er een vreugde-gezang, eene ftem des gejuichs en van overwinning in de tenten der recht, vaardigen: De rechte hand des Heeren doet krach, tige daaden: De rechte hand des Heeren is verhoogd, zy behaalt de overwinning. O geef ons flechts, Almachtige Heerfcher der geheele weereld! geef ons kracht en fterkte, om de inoode begeerlykheden in ons te overwinnenom over de verzoekingen der weereld gelukkig te" zegepraalen: om met gewilligheid en blydfchap den wil van onzen God te volbrengen: om de ver. drukkingen en het lyden, het geene in deeze onze" vreemdelingfchap ons zoude mogen overkomen, met eene ftandvastige lydzaamheid te verdragen, en in de naavolging van Uw verheven voorbeeld eeuwige belooningen door Uwe genade waardig gekeurd te worden. DAN zullen wy ook, wanneer Gy eens uit den hemel tot het algemeene oordeel zult wederkomen , U met vrymoedigheid en vreugde te gemoet haasten, en, van U gerechtvaardigd, met U in Uwe heerlykheid intrekken, en daar U, onzen dierbaaren Verlosfer, met den Vader en den Heiligen Geest roemen, pryzen en verheerlyken eeuwiglyk en altoos. Amen! K 3 XLIV. JE-  ( 15° ) X L I V. JESÜS HEMEL-VAART EENE STOF VAN LOF EN DANKZEGGING, (f) w> w fe?> •13V sj • bncffTsi •. !T U wi^beeb ajjp ONEINDIG groote God en hcmelfche Vade:! Gy hebt Uwen Zoon, onzen nooit volprezeïien Verlosfer, naa het door Hem overwonnen lyden en de behaalde overwinning over den dood , ten bewyze van Uwe liefde t' Hemw'aarts, ter openbaaring van Uwe [rechtvaardigheid, vari'UwÜ heiligheid en onfaalbre trouwe, met eer en heerlykheid gekroond, op Uwen troon verheven, toe tenen Heer over de geheele natuur gemaakt, en in Hem ons eenen beftendigen en genoegzaameh Verzoener, eenen machtigen Eefchermer, eenen onuitputlyk milden Weldoener beftemd en gegeven. , ' . > WY pryzen en vermelden, op deezen dag, Uttre onbegryplyke goedertierenheid, Uwe gronde- looze bermhartigheid O met welk eene liefde hebt Gy voor ons, in Uw eeuwig beftek van dit groote werk, en door alk de afgewentelde eeuwen, en voornamelyk in de volheid des tyds, gezorgd, en U werkzaam betoond, om ons, op eene U verheerlykende wyze, het verbeurde en een eeuwig heil wederom;te herftellen. UW ■ (D Cïdeejcelj'k uit de gemelde Verzimeling.  tm*>) tlW eeniggeborm Zoon, dien Gy tot dat einde ons tot eenen Hqiland, tot eenen Middelaar .en Zaligmaker bcftcn,id had, zou immers, by zyne verkering' op de aarde, wel veel vreugde' hebben kunnen genietenden van die heerlykheid, die, als zyne eigene, Hem toekwam, zich hebben kunnen bedienen; maar Gy liet Hem in eene geringe gedaante verfchynen , als een gemeen en arm mensch op de aarde leven, en, naa.veele ellenden doorgeworfteld te hebben, als eenen fnoodlten kwaad-doener, acn het kruis fterven. En was U, Algenoegzaarne, en in U zeiven eeuwig vol» maakt gelukzalige Jmmanuel! was LJ - - - zoo veel aan ons gelegen, dat Gy zoo vrywillig dit alles deed en leed, om ons niet ten doele van . het geduchte wraak-zwaard der getergde en gewapende rechtvaardigheid, des Allerhooglten te laaten gefteld blyven: om ons niet aan de bittere uitwerkzelen onzer ongerechtigheden onderhevig te laaten: om ons van het gewisfe en eeuwig verderf te verlosfen! ., .T.-oidnnoi. .jjo.o f)3 iipoJJi. ij .» fi,,/ !j:jOi<1 ' 4ntUcw fiïcb U ncv nznus.aa «mUoid (ÓQ *?Miw BILLYK naderen wy dan heden, met harten vol van dankbaarheid en liefde, tot Uwen. troon: billyk aanbidden' wy U, den eeuwigen Vader, ootmoedigst in. Uwen Zoon, Uw, den Allerhooglten, die wel oneindig boven den lof van Uwe fchepfelen, verheven zyt, die echter hunne oprechte, hoewel gebrekkige , pogingen niet verfmaaden wilt, wen zy de grootte en het onverdiende Uwer goedheid dankbaar erkennen en verheffen, Uw .brengen wy ootmoedig en van harte de eer en dankzegging voor Uwe gadelooze genade, melin£  t 155 ) ï*—*• ne God! dat Gy ook my, onder zoo veele en diepe fchulden liggenden, zondaar met zoo veele Geestlyke gaven en hemelfche goederen in Jefus Kristus gezegend hebt _ Welke groote weldaaden hebt Gy tot hiertoe, door de kracht van Uwen Heiligen Geest, aan myne arme ziele bewezen? Hoe menigerlei heilzaame werkingen verwekt Cy door denzelven nog dagelyks in myn hart? IN blindheid, in bygeloof, in twyffelingen, in ongeloof en dwaalingen zoud' ik, gelyk myne heidenfche voorouderen, helaas! ook nog thans hebben omgedoold; by aldien Gy niet door het licht van Uw Godlyk woord myn verftand verlicht, en my tot kennis der zaligmakende waarheid gebragt bad.—— Nog immer zou myn hart, het welk van  ( 1*3 ) van natuur door de zonde zoo zeer verdorven is «• eene wooning en een broei-nest van verfoeyelyke begeerlykheden gebleven zyn; by aldien niet de Geest van U, o God! betere neigingen in my gewrogt had. x MAAR dat ik thans myne diepe ellende gevoelig bezeffen mag: dat ik van myne fchulden en ftraf» waardigheid levendig overtuigd ben: dat ik door het geloof aan mynen Godlyken Middelaar myne1 konfciëntfie gerust kan ftellen: dat ik het oprechte voornemen in my gevoel, om de zonde te vlieden, om ze in my te beftryden en te overwinnen: dat ik in tegendeel ftandvastig bepaald ben, ert met yver my benaarftig, om alle de bevelen des Allerhooglten, zoo veel in my is, met alle getrouwheid te onderhouden, en in liefde Gods ende des naasten te wandelen: dit alles heb ik alleen aan de heilzaame werkingen van zynen Heiligen Geest te danken. HY immers, Hy verbrak de tegengekantheid van mynen wil: Hy nam de natuurlyke afkeerigheid van God uit myn hart weg: Hy ftnoorde dien trek tot? en het genoegen in de zonden en de ydelheden: Hy vervulde myne ziel met een heilig verlangen y met loflyke beiluiten, met eene waare en heerfchende liefde tot God, met veele andere hemelschgezinde neigingen en goede voornemens. —--— Buiten zyne hulp zou ik de verzoekingen, die my' omringen, niet hebben kunnen overwinnen, en de aanprikkelingen van booze lusten, zelf niet met eenig goed gevolg, hebben kunnen beftryden.—:; L % Hy  ( IÖ4 ) Hy waarfchouwde my door zyne herinnering der Godlyke bevelen: Hy leidde my, in twyffelachtige gevallen, op den veiligen en besten weg: Hy on. derfteunde my in myne zwakheid, en holp my wederom op, wanneer ik ftruikelde. HOE menigerlei byftand heeft Hy my niet, en dikwyls op eene voor my geheel verborgene wyze, fcefchikt en bewezen! Hoe menigerlei opbeurende en vertroostende gedagten heeft Hy niet vaak, onder het lyden, het welk my overkwam, my ingeboezemd! Hoe vaak, wen andere twyffelden, of ongeloovig verzaagden en wanhoopten, heeft Hy niet met gemoedigdheid, en hoop,, en een vast vertroüwen myn hart vervuld! ACH! dat ik tog nooit zyne zalige werkingen in my door onheilige begeerlykheden, of door zondige bedryven geftremd had!- Ach! dat ik iedere kracht, die Hy my fchonk, getrouw en naar dcji Godlyken wil befteed had! Ik bid U, o genadige en bermhartige God! dat Gy deeze myne misflagen, om Kristus wil, my tog niet toerekent, en my om dezelve niet ftraft: neem tog, gelyk ik rechtvaardig verdiend had, Uwen Heiligen Geest niet van my, niet weg uit myne ziele. MAAR geef, naar de grootheid van Uwe bern> hartigheden, geef my, dat ik door Uwen Geest hoe langs hoe nader met U vereenigd, en van de eene volmaaktheid tot de andere gebragt werde. Voltooi in my het goede werk, door Uwe genadige hand begonnen. Beziel en vervul myn hart met heilige  heilige voornemens: onclerlieun my ter daadelyke beoeiFening en volbrenging van al het goede: veriterk my in den ïtryd tegen myne fnoode begeerlykheden: maak my naar -Uwen wil en Uw voorbeeld zagtmoedig, lydzaam, vriendelyk, vreedzaam, gewillig om te vergeven, vaardig om elk te helpen, onverl'chrokken en manmoedig in nooden, onverzttlyk in het wederftaan van de zonde. WELK eene zaligheid zal het dan, o goedertierene Vader! voor my zyn, wanneer ik, dus door Uwen Geest geleid en aangevoerd, my verzekerd mag houden, dat ik Uw kind ben: wanneer ik in de gaaven des Heiligen Geests een zeker onderpand van het eeuwig leven in my ondervind: wanneer ik tevens door deezen Uwen Geest reeds by voorraad met verhevenfte en Godlyke vergenoegingen dagelyks begunftigd word! Dus bezie ik eenen onwaardeerbren fchat: dus kan ik alle andere goederen van deeze aarde gemaklyk misfen: dus heb ik eere, vreugde en troost genoeg: want God woont in my: God het hoogfte goed. hy kom dan, hooggeprezene Geest! Vervul myn naa U hygend hart geheel en al: reinig, verbeter, verfterk en bewaar het van nu aan tot jden ingang in een eeuwig leven. Amen! XLVIII. AAN.?  # X L V,I I 1. AANDACHT OP DEN J3IDDAG. (f) * * * HEERE, Heere God! bermhartig en genadig, langmoedig en groot van weldaadigheid en trouwe: die de misdaaden, de overtredingen en zonden hun vergeeft, die-zich van harte tot U fcekeren. WY, Uwe geringe en onwaardige fchepfelen, naderen boetvaardig tot den troon van Uwe God. lyke majeiteit:' met eene verootmoedigde ziel erkennen en belyden wy, dat ons hart en onze wan. del zoo zeer bedorven is, dat wy billyk voor Uw heilig aangezicht in diepite fchaamte ons moeten vernederen. Jaa, Heere! wy, onze Overheden, onze Vaderen moeten ons fchaamen, dat wy zoo zwaar tegen U gezondigd, Uwe heilige geboden, cn gedecltelyk zoo fnood, overtreden, door ons onboetvaardig leven ons Uwe weldaaden onwaardig gemaakt, en Uwe wreekende rechtvaardigheid tegen ons in't harnas gebragt hebben: zoo dat Gy billyk, allerbillykst, onze zonden met geftrenge roeden bezoeken, en om onze misdaaden met oorlog, pest, ziekten, duure tyden, fchaarsheid, en met andere algemeene oordeelen en land-plaagen ons CD Uit de gemelde Verzameling, uit welke ook de vier volgends ©ebééen z^ü oVergwomea,  ( 1*7 ) ons kastyden mogte: om ons dus tot onze gevoelige fmerte te doen ondervinden, hoe kwaad en bitter het is, dat wy den Heere, onzen God verlaaten hebben, dat zyne vreeze niet by ons was. ACH! waar zouden wy blyven, fterke en hoog geduchte God! wat zou 'er van ons worden, o rechtvaardige Heerfcher! wen Gy U wilde opmaken, om naar onze zonden ons te vergelden, om ons te oordeelen, gelyk wy het verdiend hebben! Volftrekt moesten wy immers verloren gaan, hoopeloos en eeuwig verderven, eindeloos ten doel Uwer geftrenge rechtvaardigheid gefteld, en voor alle Uwe redelyke fchepfelen de ongelukkige voorwerpen blyven, aan welken zich Uw heilig en geducht ongenoegen tegen de zonde vertoonde. MAAR geloofd, o Vader der bermhartigheid! geloofd zy Uwe oneindige goedertierenheid, die het geftrenge van Uwe rechtvaardigheid tempert en lenigt: dat Gy, die billyk naar het geftrenge der wetten met ons konde handelen, Uwe menfchen- en zondaars-liefde nog zoo krachtig omtrent en aan ons werkzaam bewyst, dat wy nog met veele langmoedigheid verdragen cn verfchoond worden: dat Gy, in mededogen met ons, ons nog tyd en gelegenheid tot bekering geeft: dat Gy door eenen rykdom van goedertierenheid ons daartoe nog uitlokt, en dringt, ten einde wy niet verloren gaan, maar ons tot U van harte bekeren en leven zouden. TOT deeze Uwe oneindige goedertierenheid ne, L 4 men  ( *« ) men wy dan met een ootmoedig hart onze toevlucht, o Heere, die de kenner zyt van onzer aller hartJ Unze ziele fchreit, ons hart zucht, en onze Item roept tot U met een innigst en hygend verlangen, dat Gy U over ons gelieft te ontfermen, gelyk een Vader zich ontfermt over zyne kinderen, O Heere! die Gy eertyds Uw volk genadig geweest zyt, en het zelve zyne misdaaden vergeven hebt! Wy bidden U, om Jefus Kristus, Uws lieven Zoons wil, dien Gy ons tot eenen Heiland verordineerd, dien Gy voor ons als eenen zondaar behandeld hebt, op dat wy door Hem eene voor G beflaanbaare gerechtigheid zouden deelachtig worden. —— Wees ons armen zondaaren, om zyns Moedigen en bitteren doods wil, genadig, laat cnr bermhartigheid wedervaaren. MAAR geef ons tevens, dat onze harten door de krachtige werkingen van Uwen Heiligen Geest tot eene ongeveinsde bekering vernieuwd, dat wy voor de vergeving der zonden vatbaar worden, dat wy van alle zonden voor altoos affland doen, en uit aanmerking van Uwe onbegrypelyke liefde, tot de beoeffening van alle deugden, en eenen godzaligen wandel ons bewegen laaten, en gedrongen vinden. Bevestig Gy in ons, o God, dit voornemen, verfterk ons daarin, en geef ons, by het willen, ook het werken en daadelyk volbrengen var* all het geene U welbehagelyk is. BEWAAR ons en onze nakomelingen by den dier«  ( 1*9 ) dierbaarden fchat van Uw alleen zaligmakend woorden het rechte gebruik der heilige en hoogwaardige zegel-tekenen van Uw verbond. Behoed ons voor een, Godloos onkristelyk leven, dat wy nimmer den vyanden des geloofs, of onbekeerden menfchen aanleiding geven, om Uwen heiligen naam te lasteren , dat wy nimmer aan1 anderen door eenen ergerenden wandel ofte gedrag aanftoot geven. Doe ons veel meer waardig het Evangelie wandelen, en onze belydenis vertieren met een heilig en Godzalig leven, en getrouw aan alle onze plichten, naar onze beroeping en in onze betrekking, ons gedragen, en al wat eerlyk, wat rein, wat loflyk en nuttig is, met ernst najaagen. ZEGEN alle hooge Machten, waardoor het U behaagc Uw lieve Kristendom te regeeren: Geef deszelfs Opper-hoofd, den Roomfchen Keizer, en andere Kristen Mogenheden vreede, geluk, heil en zegen by aanhoudenheid. — —. — Laat de vreede in onze daagen beftendig en algemeen zyn, bloedige en alvernielende oorlogen, en derzelver treurige verwoestingen, van ons genadig afgeweerd» ons lieve Vaderland onder Uwe befcherming, en onze grens-paalen in veiligheid gefteld blyven.—— Verydel de raad-flagen en pogingen van oorlogzuchtige volken, en geef vooral Uw kuddeke, dac deszelfs rust en vreede, ten aauziene van de Godsdienst-oeffening, niet belemmerd of verftoord wer- de. Bekroon 's Lands Vaderen, die Gy in ■hoogheid over ons gefteld hebt, naar derzelver onderfcheidene betrekkingen en bezigheden, met Uwe dierbaarfte zegeningen: wees Gy hun eene L S zön  ( i7o ) zon en een fchild: begunfhg ze met het goede en bermhartigheden in eene ruime maat, tot in lengte van dagen, en doe ze voor Uw volk tot zegen gefteld zyn. Laat de vreeze Gods, wysheid, getrouwheid aan eed en plicht, oprechte Vader-Jands liefde, en de zucht voor het waare wclzvn der ingezetenen het uitftekend ken-merk van"hunne regering, hunne raad-flaagen en hunne handelingen zyn, dat ons land cn gemeenebest, onder dcrzelver heilzaame regering, en de milde blyken van Uwe hooge goedkeuring daarover, beftendig moge welvaaren. BEWAAR ons in het ganfche land voor allerlei rampen en onheilen: laat het zwaard des vyands tot ons niet genaken, honger en duurte, vuur- en waters-nood, pest en andere beftnettende ziekten en dergelyke plaagen ons niet treifen. Verlicht en lenig de lasten en zwaarigheden, die ons of anderen drukken , en de ziele van Uw arme volk ter aarde nederbuigen. Gebied Uwen zegen in alle ftanden, en over alle eerlyke neeringen en hanteringen, te water en te lande: Laat in 't byzonder zich daarin verblyden de geene, die zich getrouw en naarftig in hunne beroep kwyten, en vervul derzelver gebrek en verlies met eenen overvloedigen zegen: dat zy, die met hunne handen gaarne, dat goed is, werken, een eerlylc beftaan hebben , hun huis gezin met eerbaarheid onderhouden, den behoeftigen in derzelver "ebrek te hulp komen en aan allen, vooral aan de° huisgenooten des geloofs weldaadigheid ea bermhartigheid perTeaen kunnen, VER-  ( *7i > VERHOOG, o God! Uw volk door gerechtigheid, laat waarheid en Godzaligheid bloeyen, en voor hec menfchlyk geflacht eene eer en fieraad zyn, en de zonde,, die eene fchand-vlek der naat- fiën is, verminderd en afgebroken worden. Laat het Evangelie licht over die volken opgaan en hen beltraalen, die tot hiertoe nog in jammerJyke duisternis gezeten zyn, en van een zielbedervend bygeloof overheerscht worden: ten einde de zaligmakende kennis van U en den Godlyken Zaligmaker meer en meer verbreid werde over de aarde: en doe de pogingen, die daartoe in het werk gefteld worden, gelukkig Hagen, en die heilzaame bedoelingen voorfpocdig onder Uwen medewerkenden zegen bereikt worden, LAAT ons niet flechts voor deezen plechtigen dag een begin maken van op nieuws aan onze verbetering te arbeiden, ons voor U te vernederen, en ons door geloften aan U te verbinden; maar doe ons ten allen dage, en voortaan altoos in Uwe vreeze ootmoediglyk wandelen, en tot aan ons einde in het geloof, en het najaagen van goede werken getrouw volharden: ten einde wy waardig mogen geacht worden te ontvlieden alle de ellenden die over den aard-bodem komen mogten, of voor het einde der weereld nog ftaan te komen, en wy eens met vreugde verfchynen mogen voor des menfchen Zoon, dat uitgedrukte beeld van Uw wezen, onzen eenigen Middelaar en Verlosfer, den Heere Jefus Kristus, die met U, den eeuwigen Vader, en den waardigften Heiligen Geest over alles heerschc en regeert, dien wy fchuldig zyn toe-  e > toetebrengen allen lof, eere, dankzegging en heer lykheid in alle eeuwigheid. Amen! X L I X. :. ;:: goa sanan: atb inaktniia! rraa.rrj EEN ANDER GEBED OP BID-DAGEN. «75 TTEILIGE en rechtvaardige God! almachtige en X J. albeheerfchende Regeerer der geheele wee. reld, die all het kwaade haat, en hun, die in opzetlyke zonden volharden, eindelvk in Uwen toorn bezoekt en kastydt: die reeds over zoo veele aan U ongehoorzaam? ftervelingen het onweder van Uwe verfchnklyke oordeelen eindelvk hebt doen uitbarften, om hen Uw heilig en geducht ongenoegen over hunne boosheden te doen gevoelen. WY komen thans met boetvaardige harten voor Uw aangezicht, om de afwending der rechtvaardige en by ons billykst verdiende Itraffen van ons land ootmoedig van U te fmeeken. Wy kunnen het niet ontkennen voor U, o alweetende! dat onder ons volk, en ook aan de plaats onzer wooning, nog zoo veele en zwaare zonden gepleegd worden: dat 'er zoo veel lichtzinnigheid, zoo veel moedwil, zoo veel fnoode ydelheid en boosheden onder ons heerfchen: jaa, dat 'er zoo veele nog volürekt ongebeterde, en tot oneer van U zich Kristenen noemende menfchen Uwe heilige geboden verachten, Hout en wrevelig overtreden. GY  ( 173 ) GY hebt, behalven het licht der rede, ons ook nog Uw heilig woord gegeven, ten einde onze harten en onze wandel daardoor zouden gereinigd» en wy tot de beoeffening van Kristelyke deugden bekwaam gemaakt worden. Maar ach! hoe veelen onder ons hebben tot hiertoe het zelve zonder eenige oplettenheid gehoord! Hoe veelen hebben hét zelve niet, gelyk het behoorde, in een rein en goed hart bewaard, en nog minder met eene kinderlyke en bereidvaardige gehoorzaam, heid zich daaraan onderworpen! Hoe veelen hebben zelf Uwe heilige bond-zegelen veracht, Uwen heiligen naam door woorden en werken gelasterd, door hunne fchandelyke zeden den vyanden van hec KristojyJl geloof tot lasteringen aanleiding geKeven, en £Jwe,o«b*grypelyke Vader-liefde, naar Gy MS, dOQI Uwen geliefden Zoon Jefus Kristus van hec verderf verlosfen, en tot eene zaligheid '-den wilde, met de fnoodfte en ftrafwaardigftc ondankbaarheid beantwoordt. Ilen veele en groote weldaa-;; t>ewez*o; <;:. I«©bt ons niet alleen het noodige cor. ons beftaan cn onderhoud, maar ook aan de meesten van ons meer dan het noodige, jaa zelf overvloed: aan veelen van ons eer en goede dagen gefchonken. Dan hoe weinige, helaas! hoe.weinige hebben deeze blyken van Uwe goedertieren heid en vriendelykheid, naar Uwe heilzaame oogmerken, recht befteed? Hoe weinige zyn 'er, die onder het genot van Uwe weldaaden aan U, den Brilden Gever, hartelyk gedagt, of U daarvoor behoorlyk en naar hunnen plicht gedankt hebben ? DAAR.  ( i?4 ; DAARENBOVEN is ook de reine en daadelylce liefde des naasten in veeier harten verkoeld cn uitgebluscht: terwyl in tegendeel eigenbaat en af» gunst, gierigheid en onrechtvaardigheid, verkwisting en dartele weelde, wellust en traagheid tot het goede zoo zeer, zoo algemeen de overhand hebben genomen; zoo dat 'er weinig trouwe, weinig liefde, weinig waare vreeze Gods in het land is, en de beide tafelen Uwer-heilige en heilzaame wet, helaas! zoo algemeen, zoo fnood overtreden worden. ACH ftraf ons, rechtvaardige God! ftraf ons niet in Uwen toorn, en kastydt ons niet in Uwe grimmigheid! wy ftaan befchaamd, en fchaamen ons, om onze oogen tot U opteflaan, o Allerhoogfte! Wy, onze Overheden en ons volk, ouders en kinderen, ouden cn jonge hebben gezondigd voor U, en zyn onwaardig Uwe zoonen en dochteren genaamd te worden. Ach! vergeef ons, bidden wy, om Jefus Kristus, onzes Heilands wil, vergeef ons genadiglyk alle onze zonden, en wend, langmoedig, Uwe rechtvaardige, en van ons zoo zeer verdiende oordeelen van ons af: en hoe konden wy anders, dan in bange vrees en met beklemde harten, dezelve te gemoet zien en afwachten, by aldien ons Uwe genade en bermhartigheden niet cenigzins tot bemoediging dienden en hoop gaven! MAAR op deeze Uwe grondelooze bermhartig, heden fteunen wy: tot dien Godlyken Hoogepriester, onzen Middelaar, onzen Borg en Voorfpraak, die aan Uwe rechte hand zit, vlieden wy. Ver- fchoon  ( 175 ) fchoon en fpaat ons om zynen wil, op welken wy eeniglyk all' onze hoop ftellen. Wend die oordeelen, met welken Gy ongehoorzaame zondaarec en hardnekkige volken bezoekt, genadiglyk van ons af: Bewaar ons geheele land voor alvernielendcn oorlog en verwoestingen des zwaards, voor befmettende en gevaarlyke ziekten, voor fchaarsheid baarend mis-gewas, vcor gebrek en duure tyden, voor alle andere rampen en onheilen, die ons rechtvaardig mogten treffen. BETEUGEL en fnuik nadruklyk het ongeloof, de ongods-dienftigheid, de losbandigheid in zeden» I de roekeloosheid en andere zonden, die de rampzalige bronnen zyn van zoo veel verderf en ellenden onder de menfchen Geef ons, dat Wy onder onze gewenschte Overheid een ftil en gerust leven mogen leiden in alle eerbaarheid en Godzaligheid. Laat aan Uwe befchermende en zegenende genade aanbevolen zyn alle hoogere en laagere Overheids perfoonen, met alle de ingezetenen van ons lieve Vader-land Gun elk^lust en kracht tot het geene, waartoe zy in Uwe Voorzienigheid geroepen zyn, en doe ons met voorfpoed bezig zyn in all het geene onze hand vindt om te doen Stort Uwen zegen uit over hun, die U beminnen. Zend Uwen Geest in onze hariten, en vervul dezelve met goede gedagten en ivaste heilzaame voornemens, om Uwen wil te doen. Verfterk ons onder alle beproevingen en lyden,* waarmede Gy naar Uwe wysheid goed vind ons te bezoeken. Bereid ons allen, door de krachtige werkingen van Uw Godlyk woord en Uwen Heiligen  ( 176 ) ligen Geest, dat wy hoe langs hoe meer bekwaam gemaakt werden tot den overgang in die zalige eeuwigheid, die Gy door Uwen Zoon Jefus Kristus ons beftemd en bereid hebt. Daar zullen wy voor alle deeze thans van U afgefmeekte weldaaden, en all het goede, waarmede Gy ons begunltigt, U, o God Vader, Zoon en Heiligen Geest eeuwig loven, danken en verheerlyken. Amen! L. IN PLECHTIGE BEDE-STONDEN. HEILIGE en rechtvaardige, maar tevens ook genadige en bermhartige God! wy naderen tot Uwen troon met ons ootmoedig gebed. Wy loven en danken U voor alle die groote weldaaden, welke Gy tot hiertoe in eene ruime maat aan ons gefchonken, en, naar ziel en lighaam beiden, dagelyks en by de uuren aan ons befleed hebt. Gy hebt met fpys en drank en kleeding ons voorzien, eene gewenschte gezondheid , waardoor wy met genoegen deeze Uwe gaaven nuttigen konden, ons verleend: voor menigerlei kwaad ons bewaard: onder het lyden dat ons overkwam, door Uw godlyk woord ons vertroost, tot het goede ons gefterkc, en onze pogingen met Uwen godlyken zegen begunftigd. ACH  ( m ) ACH Heere! wy zyn veel te gering dan alle die Weldaadigheid en trouwe, die Gy aan ons bewezen hebti Want wy hebben, helaas! immers Uwe hei. lige geboden zoo vaak, en door zoo menigvuldige fnoode zonden overtreden, en hadden Voor het grootfte gedeelte Verdiend, dat Gy naar het geitrenge van Uw recht met ons handelde, en ons gevoelig deed ontwaar Worden, wat wy door onze onachtzaamheid, door onze losbandigheid en ftrafbaare ongehoorzaamheid, ons hadden op den hals gebaald. MAAR nog zyt Gy aanhoudend in ons gedeeltelyk door den rykdom Uwer, by ons verbeurde, goedertierenheid tut bekering te leiden: en gcdeeltelyk ook door Vaderlyke kastydingen ons te vernederen, om ons wyzer en beter te doen worden» Wy erkennen, algoede God! met dankbr» harten Uwe gadelooze Vader-liefde, wy fchaamen ons tevens, en zyn fchaamrood, om onze oogen tot U opteheffen. Ach! wees ons zondaaren, om Jefus Kristus, Uwes Zoons wil, genadig, Wend tog ook voortaan die flraffen genadiglyk van ons af, welken zoo veele zondaaren in ons Vaderland verdiend hebben, ten einde niet de rechtvaardige met den godloozen behoeve te lyden, en wy niet allen Uwen rechtvaardigen yver, Uw geducht ongenoegen tegen de zonden in verfchriklyke land-plaage& en volks oordeelen moeten ondervinden. . STREM tog, o Heilige God! die geen lust hebt aan de Godloosheid, alle Godloos-,en losbandigheid: help de Evangelie dienaaren, dat zy door; II. Deel. M Uwen  ( '78 } Uwen krachtigen byftand en medewerkenden zegen veele zielen tot U bekeren, en gewenschte vruchten op hunnen arbeid befpeuren: regeer door Uwen Geest onze geliefde Overheid, dat ze heilzaame, en ten beste van land en volk ftrekkende, raad-flagen beraame en uitvoere: beziel dezelve met Uwe vreeze, met wysheid, moed, fterkte, en vooral met eene ruime maat van menfehenliefde: laat de bevordering van de eer van Uwen naam, en van het nut hunner mede-menfehen, van hun vooral, over welken Uwe Voorzienigheid hen gefteld heeft, hunne eerde en laaste bedoeling zyn: beloon Gy hunne wyze voorzorg, met welke zy, als Vaderen van het volk, voor het zelve waaken, met eene recht gelukkige regering, en eindelyk eens met eindelooze vreugden. Regeer alle hooge Ambtenaaren, Raaden, cn die in het beltuur van zaaken zyn, naar Uwen wil, ten einde door hunne naarftige pogingen vreede, gerechtigheid, trouwe en algemeen welwaircn onderhouden werden en bloeyen. GEEF tot het onderwys^ in kerk en fchoolen, hoogere en laagere, Uwen zegen: laat daardoor nog nuttige en gelukkige menfchen opgekweekt worden, en eene hoop voor het aankomend geflacht bloeyen. Gnderhoud en bewaar ons allen by en in Uwe waarheid: verniéuw, verbeter en heilig ons door de heilzaame leefen'van Uwen dierbaaren Gods-dienst. Beteugel het ongeloof, eenen fnooden vervolgings-geest, het verderflyk bygeloof, de onkunde, midsgaders Sijè, uit die ongelukkige bronnen weelig opryzende, ondeugdenen lasteren: tea  < y ten einde de zuivere waarheid van Uw woord zegepraal op zegepraal over de harten der menfchen behaale, en veele, zeer veele de heil, weldaadendie Gy ons door Kristus bereid hebt, deelachtig mogen worden. BESCHERM Uw Kristendom tegen alle deszelfs vyanden, en vervul dië dierbaare, door Uwen Zoon ons gedaanc, belofte, dat Gy tot aan de voleinding der eeuwen met ons zyn, en Uwe gemeente, ook tegen de poorten der helle, nadruklyk beveiligen zult Verydel, o machtige God des vreedes! de floute ondernemingen van oorlogzuchtige volken, en bewaar den vreede op aarde, ook in ons land Geef vooral rust en vreede, heil en zegen aan allen, die in U gclooven, en onder Kristus Jeius het eenige Hoofd van het menschlyk gefiacht, als kinderen van eenen Vader, met ons verknogt zyn. STORT de rykdommen Uwer goedertierenheid over alle ftanden der inwoonderen van ons Vaderland: doe onzen arbeid en onze bezigheden onder Uwen zegen voorfpoedig zyn: laat de ellenden onder ons geduurig verminderen, ten einde wy ons in het aangenaame genot van de gaaven en zege» ningen Uwer milde hand, met een vrolyk hart, geduurig mogen en kunnen danken. ONTFERM U ook, o goedertierenfte Vader van alle menfchen! over alle behoeftige, over alle weduwen en weezen, over alle treurige en zwakke: befcherm en help vervolgden en verdrukten: geM 2 nees  ( iSo ) Jflees en herftel zieken en kwynende: laat Uwe bermhartigheden, om Kristus Jefus wil, zich ftrekken over alle menfchen. Vergeef ook genadiglyk allen, die ons beledigd, of verongclykt hebben, ïiunne vergrypingen aan U en ons: verander door Uwen Geest en genade hunne harten: vereenig, kan het zyn, alle menfchen, alle volken allengs door de gevoelens van waare menfchen-liefde: vervul voornaamelyk het hart van alle Kristenen met de oprechtfte onderlinge toegenegenheid, met waare broeder-liefde: regeer hen door Uwen Heiligen Geest, dac ze in eenen zin, en met eenen eenpaarigen fchouder U geloovig dienen en eeren, de zwakken mee lydzaamheid dragen, zich onder elkander ftichten, vermaanen, vertroosten, en tot allerlei goede werken opfpoore-n. Werk en volbreng Gy zelve, o God! in oni allen het geene voor U welbehaagelyk is door Jefus Kristus. AAN U geven wy onze 'ziel cn ons lighaam over, onze leden, onze zmn-n, en alle onze k; Toe eer van U willen wy ic-.v.r.. het voorbeeld van Uwen Zoon, onzen Zaligmaker navolgen, jn eens kinderlyke gehoorzaamheid aan Uwe geboden ons geloof werkzaam betoonen, het lyden, Let welk Gy ons oplegt, met ftille lydzaamheid dragen, en ons voortaan geduurig trachten gereed te houden tot den ingang in die gindze heerlykheid. Ach fchenk ons dezelve om Jefus Kristus wil. U zy lof en dankzegging gebragt van nu aan tot in eeuwigheid. Amen.' LI. TOT  ( i8i ) ewsH n»f»:>; j t I. - TOT TIET ZELFDE GEBRUIK, (f) <<5>> Cö>> OGod! Gy zyt naby allen, die U aanroepen, die U aanroepen in waarheid: Ons hart zegt ons van Uwen wege: zoekt myn aangezicht: wy zoeken ook, o Heer! Uw aangezigt, verberg het zelve voor ons niet. ALMACHTIGE God! die over alles Uwe heerfchappy voert, onder wiens regering en bewind alles ftaat, aan Uw gnnst-ryk opzicht en vaderlyke voorzorg bevelen wy ootmoedig den ftaat ende de kerk, van welken wy leden zyn. Wees ons een icbild en eene befcherming. Wend alle gevaaren, die ons dreigen mogten, genadiglyk van ons af. LAAT voor alle dingen het licht der waarheid ons altoos bcftraalen, en bewaar ons, dat wy nimmer dopr onze ondankbaarheid en fnoode zonden ons het zelve onwaardig maken, of ons daarvan doen verfteken zyn. De glans van dit Godlyk licht moete ons en onze kinderen altoos verheugen, en ons allen op . den weg der wysheid ende der deugd leiden, ten einde wy waardig onze roeping, daarmede Gy ons geroepen hebt, wandelen, en geduurig meer vatbaar en ryp mogen gemaakt M 5 > wor- CD Uit ZOLLIKOFER.  ( i8» ) worden vcor die zaligheid, die Gy ons beloofd hebt. WY bidden U, o Koning der Koningen en Heere der Heeren! voor alle Koningen en Vorften der aarde, in 't byzonder voor Schenk hun allen den Geest der wysheid ende des verfbands, den Geest des raads ende der fterkte, den Geest der kennis ende der vreeze des Heeren, Zegen alle hunne goede en het algemeene nut bedoelende aanflagen en pogingen, en gun ons, dat wy onder hunne regering een ftil en gerust leven mogen leiden, in alle eerbaarheid en Godzaligheid. Uw. groote naam moete boven all geëerd,° de deugd befchermd en beloond en de ondeugd geftraft worden. Waarheid, gerechtigheid, goede orde en vreede moete altoos onder ons heerfchen. HEBT Gy, o God! ook* onder ons de bediening en prediking van het Evangelie gedicht, en tot hiertoe onderhouden, ach! laat tog dit gewigtigst ambt met oprechte getrouwheid, met den noodigen yver, en met een gewenscht gevolg onder ons bediend en waargenomen worden. Zegen de Leeraars, welken Gy ons hebt gegeven: fchenk hun eene nieuwe en ruime maate van Uwen Geest, ten einde zy de plichten van hun beroep waardig! lyk vervullen. Verlicht, verfterk en onderfteun hen, ten einde zy Uw woord met wysheid en kracht verkondigen, zorgelooze zondaaren tot een behoorlyk nadenken opwekken, godloozen tot het verlaaten van hunne verkeerde wegen bewegen, en hen, die-verflagen cn angftig van harte zyn,'mee eenen  (' m ) eenen blyvenden troost verkwikken. Verzei Gy zelve Jumne zwakke pogingen met Uwen zegen. Geef, dat zy- vooral zelve voorbeelden van die deugden zyu, welken zy. aan anderen aanpryzen: en laat hen eens, naa dat zy veelen ter gerechtigheid geleid, en hun werk op de aarde zullen volbragt hebben, deelen in de vreugde van hunnen Heer. ONTFERM U, o God! over 'alle volken, over alle menfchen, die onder den last van zwaare verdrukkingen zuchten, en minder gelukkig zyn, dan wy. Verlicht de onweetenden: breng de af- gedwaalden wederom te recht: vertroost de treurigen: verlterk de zwakken: wees Gy de Bezorger der armen, de Bel'chermer dtr weduwen, en een Vader der weezen! Gedenk in mededogen aan zieken, en hen, die pynen lyden: geef, indien het met de eer van Uwen naam beftaan kan, en hun heilzaam zyn mogte, hun de gewenschte gezondheid wederom te genieten; dog voornaamelyk fchenk hun die genade, dat zy hun lyden met ftille lydzaamheid dragen, en 'er het beste gebruik van maken: ten einde zy eens die gelukzaligheid deelachtig werden, welke Gy hun beloofd hebt, die door lyden hier beproefd en volmaakt worden. BESCHERM en zegen, o God! alle Kristelyke gemeenten aan alle plaatzen, en in 't byzonder de gemeenten in dit 'land - - - die zich heden met ons voor Uw aangezicht verzameld hebben. - - Neem haare verootmoediging met een genadig welbehagen aan: zuiver en ontdoe dezelve en ons geM 4 duurïg  C 184 ) duurig meer van alle dwaalingen, van alle ondeugden, van alles, wat de wqardy van Jefus leer verdonk-eren, en derzelver heilzaame uitwerkzelen onder de menfchen ftremmen en verminderen kon. Laat de zuiverfte liefde der waarheid ende der Godzaligheid: laat de Geest des vreedes ende der eendragt, hen allen, die Uw Evangelie bclyden, bezielen en beheerfchen: en geef, dat zy alle mee vereenigde krachten daaraan arbeiden, dat L'w ko, ningryk uitgebreid, en het ryk der zonde yerftocrd en afgebroken werde, VERDRYF de duisternis, die, helaas! nog zoo groot een gedeelte van den aard-bodem overdekt: Verlicht de Jooden, de Mohammedaanen, de blinde Heidenen en alle ongeloovigen. Doe zulken onder de Kristenen, die nog onder onwetenheicf en bygeloof gekluisterd liggen, eens een helderer licht'opgaan, en geef tog, dat de leer van onzen Zaligmaker aiomme in haare oorfpronglyke zuiverheid en waardigheid erkend, en met eene geloo» vige gehoorzaamheid omhelsd en geëerbiedigd werde, EN nu, 0 Heere, onze God! zie op ons, die hier 'voor Uw aangezicht verzameld zyn, om Jefus Kristus wil, in genade neder: Laat Uwe genade in onze zwakheid krachtig en overvloedig zyn: gedoog tog niet, dat die betere gevoelens en voornemens in ons zoo ras wederom vcrdwynen: laae tqg onze verbetering oprecht en beftendig zyn: geef} dat wy onze gelofte en toezeggingen geijrpuwelyk houden, en van nu aan ons-met eenen ft?nd?  ( 185 ) ftandvastigen yver benaarftigen, om dezelve to vervullen. Schep, o God! in ons een rein hart, en vernieuw in ons een onbewegelyk voornemen ten goede. Verwerp ons niet van Uw aangezicht, en neem Uwen Heiligen Geest niet van ons. VERLOS, o Heer! Uw volk, en zegen Uw erfdeel! Doe ons met de vertroostende verzekering van Uwe liefde en Uwen vreede wederkeren tot onze wooningen. Zie! wy laaten U niet gaan, t'eh zy Gy ons zegent. Jaa, Gy zult ons zegenen, want Gy zegent gaarne. Wy verlaaten ons op Uwe oneindige goedheid, en op de beloften, die Gy ons door Uwen Zoon, Jefus Kristus, gegeven hebt. Hoor ons dqn, Gy, die de Hoorer des gebeds zyt! Amen! LIL ALGEMEENE VOORBIDDING. (*) * * * Z"^ ELOOFD en geprezen zy Uwe goedertierenheid, o God! die zich aan ons allen, gelyk ook aan het ganfche menschlyk geflacht, tot hiertoe zoo wonderbaarlyk verheerlykt heeft. Voornaamelyk danken en roemen wy U, dat Gy ons door Jefus Kristus, Uwen Zoon, tot kennis van U, en tot erkentenis van Uwen wil gebragt, en M s ns CO Insgelylts uit ZOLLIKOI'ER.  ( 186 ) «ris den weg, die tot de hoogde»en eene eeuwige gelukzaligheid leidt, zoo duidelyk bekend gemaakt hebt. Ach laat ons tog geduurig op deezen weg wandelen, laat de kennis van U levendig en vruchtbaar aan goede werken in en by ons worden. GOD, door wien de Koningen en Vorden der aarde heerfchen, en aan wien, als hunnen OpperHeer en Rechter, zy eens rekenfchap zullen moeten geven, mogten zy tog alle hunne afhanglykheid van U erkennen en gevoelig bezeffen; mogten zy door recht en wel te doen zich op dien dag des oordeels gereedmaken, die voor hun zoo wel, als voor ons allen, aandaande.is. Schenk hun wysheid en moed, om de gevaaren en verzoekingen, die met hunnen ftaat verzeld gaan, te myden: en geef, dat zy hunne grootlle eer en roem daarin zoeken, dat zy Uw beeld mogen dragen, en veel tot bevordering van de gelukzaligheid der menfchen mogen toebrengen. Zegen in 't byzonder tot deeze en alle andere einden onze geliefde Overheid - - Help hen, alle de plichten van hun ambt en beroep getrouwelyk vervullen, en doe hunne pogingen en ondernemingen tot eene gewenschte bevordering van het gemeene best uitloopen. ZEGEN alle Leeraars van den Gods-dienst en het Kristendom, en in 't byzonder de geenen, welken Gy ons gegeven hebt. Zuiver hen van alle baat-zuchtige, eer- en heersch-zuchtige gevoelens en bedoelingen: laat eene heerfchende liefde tot U ende tot alle menfchen hunne voordellen fteeds bezielen, en hun geheele gedrag altoos beftuuren en regelen. GOD,  C 187 ) COD, die Gy een Vader van alle menfchen zytf wy vereenigen ons voor Uw aangezicht met allen, die Uwen Zoon eerbiedigen, die over den ganichen aardbodem verftrooid zyn! Laat geloof, hoope en liefde ons met hun verbinden, hoe verre zy ook in meningen en gevoelens, of in gebruiken en plechtigheden, van ons mogten verwyderd zyn. Doe hen en ons in de kennis der waarheid geduurig verder • voortgaan, en door dezelve geduurig vryer, oprechter en gelukkiger worden. WY vereenigen ons ook hier in den geest voor U met onze minder gelukkige broederen, die U, noch Uwen Zoon, Jefus Kristus, dien Gy gezonden hebt, kennen, die nog flaaven van onkunde, van bygeloovigheid zyn, en in ihoode afgodery verzonken liggen. Wy wenfchen van harte, dat ook zy in het geluk, het geene wy genieten, mogen deelen: dat voor hun ook die bronnen van .kennis en vertroosting mogen geopend worden, uit welken wy zoo veel onderwys en troost fcheppen en genieten mogen. Wy wenfchen oprechtelyk, dat U koning-ryk, het koning-ryk van Uwen Zoon Jefus Kristus, komen, geduurig meer uitgebreid worden moge: dat waarheid en deugd, Kristelyke oprechtheid en vreede, vryheid en gelukzaligheid overal heerfchen. ONZE wenfchen kunnen U, bermhartige God! niet mishagen: en wy hoopen op den grond van Uwe algemeene Vaderlyke goedertierenheid, dat Gy dezelve zoo fpoedig en zoo volledig vervullen zult, als het met Uwe hoogfte wysheid, met de behoef-  ( i88 ) behoeften en vatbaarheid van Uwe fchepfelen beftaanbaar is. Laat ons flechts altoos, en elk irr zyne betrekking, zoo veel in ons vermogen is, toebrengen het geene tot bevordering van dit goe. de voor onze medemenfehen dienen kan. EN mogen wy in orts gebed, het welk ons allen met U, en onder eikanderen vereenigen moet, wel nalaaten met een hartelykst medelyden te gedenken aan zoo veelen van onze broederen, die onder den last van zoo menigerlei fmerten en ziekten, onder drukkende armoede, onder verveelende verachting, en onder benaauwende vervolgingen zuchten: die onder de verzoekingen tot zonde en ondeugden moeten worftelen: die door naare twyffelingen beangftigd en gekweld, door geduchte gevaaren gedreigd worden: of op menigerlei duistere wegen tot den dood zich naderen. Gy ziet, o God! Gy kent hen allen: zy alle zyn Uwe kinderen. Ach! ontferm U over hen! fchenk hun die hu'p en dien byftand, dien wy hun niet bewyzen kunnen. Doe hen wyze en getrouwe raad-geveren, leids-lieden, vertroosters,weldoeners, befchermers en verlosfers onder hunne broederen, die de naaste by hun zyn, vinden. Laat Uwe kracht in hunne zwakheid machtig bevonden worden: fchenk hun geduld in hun lyden, ftandvastigheid in hunne verzoekingen, gerust-ftellende gedagten in hunne twyrfelingen, gemoedigdhekl in de gevaaren, troost en hoope in den dood! LEER ons allen, dat wy geduurig meer en meer overeenkomftig met dien ftaat van beproeving in welken  ( 189 ) welken Gy ons hier gefteld hebt, en met die we. gen, langs welken Gy ons hier oeffenen wilt, den! ken en leven: dat wy het goede, waarmede Gy ons : uit Uwe milde hand begunftigt, met blyde en ' dankbre harten genieten: en het kwaad, het geene ; Gy ons laat overkomen, met lydzaamheid verdrSr gen, en tot onze verbetering hefteden. AAN U geven wy ons zeiven en alle onze lotgevallen over, Heere onze God! Behoed ons voor i dwaasheid en zonde: Bewaar ons fteeds by de oni geveinsde liefde tot het geene waarachtig, rechtvaardig en goed is: doe ons in het geloof en.nn de godzaligheid tot aan ons einde volharden: en I maak het dan met ons, zoo als het U behaagt, i Alle de wegen, langs welken Gy ons leidt, zullen i en moeten ons tog eindelyk eens ter zaligheid leiden. Wy fteunen op Uwe onveranderlyke goedertierenheid, en op de beloften, welken Gy ons ; gegeven hebt in en door Jefus Kristu», Uvyea Zoon. Amen! Lilt. BE.  ( ipo ) LUI. BELYDENIS VAN ZCNDEN. Vader! ik heb gezondigd tegen den hemel en tegen U, tn ben niet neer waardig Uw zoon genaamd te ■, worden. w t£» JAA, ach jaa! ook ik was niet waardig, myn Vader! dat ik voortaan Uw kind genaamd wierd, by aldien Gy naar het geftrenge recht met my wilde handelen. OOK my hebt Gy veele, en ten deele onwaardeerbre goederen, als eene voor my beftemde erffenis, toebetrouwd, ten einde ik naar plicht en konfciëntfie de gaaven en vermogens van U my toegedeeld gebruiken, daardoor eenen veiligen grond tot myne welvaart leggen, en door het geloof in Kristus voor veele belooningen in de eeuwigheid vatbaar worden zoude Ziel en lighaam, zintuigen en leden, verftand en vryheid, zoo veelerlei tydelyke goederen, gaaven en gelegenheden ter beoeftening van het goede hebt Gy my tot dat einde gegeven. MAAR hoe weinig heb ik, helaas! alle deeze kostelyke gefchenken Uwer Vaderlyke goedheid «aar Uwe wyze en heilzaame oogmerken hefteed! • » • Hoe  C w ) Hoe had ik, by derzelver getrouwe gebruik, niet ongelyk meer tot bevordering van Uwe eer, van. het geluk myner broederen, en myne eigene meerdere volmaaktheid kunnen toebrengen! Myn verftand moest immers door heilzaame kennis reeds meer opgehelderd zyn: myne voornemens en bepaalingen ter beoeffening van de deugd moesten immers met meer getrouwheid en flandvastigheid ter uitvoering gebragt worden: de liefde tot U moest immers myn geheele hart vervullen, myn wil aan Uwen onderworpen, en myne geheele ziel met alle haare vermogens en gaaven U geheiligd ACH hoe verr, o alweetend God! hoe verr ben ik tot hiertoe van die volmaaktheid nog verwyderd' ; Hoe vaak heb ik even dit verftand kwaalyk befleed ' en tot aankweeking van ydele, en niet zelden ook lichtzinnige, gedagten gemisbruikt! Hoe vaak liet ik ongeregelde driften in myn gemoed de heerfchappy voeren! Hoe menigerlei zondige begeerlykheden verontreinigden en mynen geest en myn ! lighaam! Hoe vaak befteedde ik myne leden en zintuigen tot werk-tuigen van weelde en wellust, iyan wraakzucht en onrechtvaardigheid! Ach! ik ben '.befchaamd en moet bloozen van fchaamte, ik durf myne oogen tot U niet opheffen, myn God! TEGEN U ach hoe zeer fmert hefmyf. tegen U, mynen goedertierenen Schepper, mvnen getrouwen Onderhouder, mynen milden Weldoender, heb ik gezondigd: U heb ik nooit, zoo als ik moest, met myn geheele hart liefgehad! Uwe overal  C 192 ) al tegenwoordige Godheid heb ik niet altoos met fchuldige eerbied ontzien ! Dikwyls heb ik meer op zwakke fchepfelen, dan op Uwe macht en goedheid gedeund! Zelden, ach zelden helaas! heb ik voor zoo veele duizenden, my bekende en ook voor my onbekende, weldaaden U, de fchul» dige dank-offeranden gebragt: niet zelden daarentegen heb ik ongelyk meer myne eigen eer, daa de verheerlyking van Uwen naam gezogt: myn genoegen, mynén dwaazen eigen zin, vaak ook een gering voordeel, of een weinig gunst van menfchen, boven Uwen heiligen wil gewaardeerd en voorgetrokken. BILLYK, ach! allerbillykst heb ik. het dus Verdiend, dat Gy om deeze en veele andere zonden, rny Uw heilig en rechtvaardigst ongenoegen over myn fnood gedrag deed ondervinden: en te meer, naardemaal ik zoo zeer zelden het geene ik omtrent my zeiven, en anderen behoorde te doen, naar myne overtuiging en krachten waargenomen heb.— Gy kent, oGod! hoe fnel myn gemoed in toorn ontdoken, hoe traag het tot vergeving bewogen word. Voor U moet ik met vernederende ichaamte belyden, dat de bewegingen van nyd, van onvergenoegdheid, van onmaatige geld-zucht, van fnoode eer-zucht, dat de neigingen tot veinzery, tot onwaarheid, tot wantrouwen en liefdelooze verdenkingen omtrent andere menfchen nog zoo zeer dikwyls in myn verdorven hart plaats vinden, en de overhand hebben: dat ik de weldaaden, welken ik van anderen genoten heb, al te licht vergeet, en niet door dankbaarheid daaraan te,  ( 193 ) te beantwoorden my benaarftig: dat ik aan armen, niet zoo veel goed, en hetzelve niet met die bereidvaardigheid doe, dan de plicht van een waar. Kristen het eischt: dat ik de gebreken van hun, met welken ik verkeer, niet altyd met de behooflyke langmoedigheid droeg: dat ik hen niet zoo V.iak, dan ik wel kon, in liefde zogt te verbeteren: dat ik aan de ellenden van myne mede-fchepfelen niet altyd met een bewogen hart deel nam; dit ik mynen vyanden niet zoo veel goeds bewees, cn met dien ernst voor hun niet bad, dan ik wel, uit aanmerking van het navolging waardigst voorbeeld van mynen Godlyken Meester, verplicht was: dat ik den vreede, de liefde en de vriendfchap onder alle myne bekenden niet gelyk het behoorde, zogt te onderhouden: dat ik my zeiven door allerlei misflagen en verkeerdheden niet zelden verwyderingen en twisten, buiten noodzaak.»,, op den hals gehaald, en myn welvaaren op menigerlei andere wyzen verzuimd heb te bevorderen»! MYN Vader! ik heb gezondigd tegen den hemel endetegen U, ik ben niet waardig, Uw kind genaamd teworden. Uwe groote en gadelooze liefde, naar* welke Gy U altyd als een getrouwen Vader omtrent my bewezen hebt, weegt zoo zelden met. indruk op myn hart: Ik heb U, als mynen Ver-' losfer, niet geduurig door eenen heiligen wandel, geprezen. En ach! die hartelyke dankbaarheid,' die tedere liefde, die getrouwe gehoorzaamheid,, die ik U fchuldig was: U, die door den pyn-vollen dood van mynen Godlyken Verlosfer my bevrydde van de welverdiende draffen myner zonden, die 11. Deel. N met  ( m ) met den vreede der konfciëntfie my begundigde, die met nieuwe krachten des Geests, met verhevene verwachtingen van eene onverganglyke heerlykheid my voorzien hebt: ach! hierin ben ik zoo nalaatig, zoo traag geweest: ik heb in tegendeel U, mynen beminnenswaardiglten Vader, zoo vaak beledigd, Uw rechtvaardig ongenoegen my op den hals gehaald, tydelyke en eeuwige ftrafFen my waardig gemaakt. GAA, o God! ach gaa tog met my niet in het gerecht: laat my nog voortaan, om Kristus wil, in Uwe bermhartigheden deelen. Reinig Gy zelve door Uwen Geest myn hart, het welk zoo zeer met zonden bevlekt is: fchenk my de nodige krachten, ten einde ik U, mynen geliefden Vader, als éen rechtaartig kind met onafgebrokene trouwe moge dienen, en Uwen wil boven a!Ie*de wenfchen van myn ydel hart flelle, de krachten en goederen, van Uwe hand my gefchonken, gctrouwelyk befteede, en zoo veel in myn Vermogen is ter bevordering van het welzyn van allen, op welken ik betrekking heb, toebrenge, dat ik elk in liefde en vriendelykheid voorkome, de bezigheden van mvn beroep met alle getrouwheid waarneme, van de paden der gerechtigheid nimmer afwyke; maar my zelve geheel en al, alle myne zintuigen en leden aan Uwen dienst zoodanig toewyde en overgeve, dat ik nimmer door eenige moedwillige zonde my van U vervreemde, in tegendeel door de heiligde banden van geloof en liefde met U vereenigd,' Uwe genade hier, en ginder eene onverganglyke heerlykheid, om Kristus wil, deelachtig worden moge, Amen! LIV. JE-  ( 195 ) L I V. JESUS NODIGT HEfL-BEGERfCEN. Komt herwaarts tot my ofte, Sit vermoeid enik belast zyt, en ik zal u flfolf geven: ti-emt myn jok op n ende leert van my, dal ik. zdgtmxdig betieride nedrig van harte: ende gy ïttÜ nést vhdmi ftjffl ftfti Melen. Want myn jok is zagt, ende myn last is ligt. MATTH. XI: 28—30. MET myn geheele hare prys ik U, myn beminnens waardige God! dat Gy ook my deeze troost-volle ftem van Uwen Zoon hebt hooren, en tot het genot van Uwe genade my noodigen laaten. ACH! ach! by aldien ik buiten den fchoot der Kristelyke kerk geboren waare: by aldien ik ondereen afgodisch volk in onkunde en bygcloof leven moest: leven buiten de kennis van den waaren God, verlieten van eene veilige rust der ziele, zonder troost in lyden en nooden, zonder eene redelyke en voldoende hoop en verwachting by en in den dood! Ach! hoe ellendig, hoe onuitfpreeke- lyk ellendig zou dan myn lot geweest zyn! MAAR geloofd zy God, die met zyne nadere kennis my verwaardigd heeft: geprezen zy myn N 2 „e  ( IPÖ ) geliefde hemelfche Vader, die van zyne macht van Zyne goedheid, van zyne wyze Voorzienigheid my zoo dmdelyk overtuigde: die nopens myne beftemming, en myne plichten, nopens de zondige en verbasterde geaartheid van myne natuur, den weg ter verzoening, en de middelen tot myne herftelling en verbetering, nopens de troost-volle verwachtingen en hoop van zyne geloovigen my een zoo dmdelyk en heilzaam onderwys bezorgd heeft! —— Immers is het door deeze onderwyzingen van het Kristendom, dat ik geen van myne plichten volkomen vervuld , dat ik mynen tyd en myne krachten zoo min, als de, van God aan.my befleedde, weldaaden en gelegenheden tot het goede getrouw genoeg gebruikt, en over zulks veele en de geduchtfte ilraffen rechtvaardigst verdiend heb. DAN hoe welkom, hoe verkwikkend is my dat dierbaare woord van mynen hemelfchen Leer-meester: komt herwaarts tot my, alle die'vermoeid ende belast zyt! Tot U wend ik my dan met een geloovig hart, o myn .Verlosfer!..Gy hebt, ook om myne zonden weg te nemen, die heilverwer.ven.de fmerten geleden: Gy hebt ook my in de liefde van mynen hemelfchen Vader doen deelen. Ik behoef my de vergeving der zonden, en de hoop op een eeuwig leven niet eerst door vermoeienden arbeid te verdienen: ik behoef my niet in benaauwende waarneming van uitwendige byplichten, door harde kastydingen vanimyn lighaam, door deeze en geene werken, of vroomfchynende oeffeningen Uwe gunsten en Uw welbehagen waardig te maken: neen, die gelooft, zal zalig worden. O welk 'een zagt juk  ( w ) juk is het waarlyk niet, en welk eene ligte last, die door het Evangelie van Kristus my word opgelegd! ALZOO lief heeft ook myn God my gehad, dat Hy zynen eenig geboren Zoon ook my gegeven heeft, op dat, ik niet verloren gaan, maar het eeuwig leven hebben zou. Hoe zoude ik dan U niet wederom lief hebben» myn Vader! Hoe zoud' ik U niet myne ziel en lighaam wederom geheel ten eigendom overgeven V Hoe zoud' ik niet uit liefde tot U myne begeerlykheden, hoe zwaar het my ook vallen mogte, beteugelen, al wat kwaad is met de uiterfte zorgvuldigheid vlieden, en elke deugd, tot welke Gy my kracht en gelegenheid geeft, met alle naarftigheid en blyfchap volbrengen? ACH verflerk Gy my flechts door Uwen Geest, dat ik In ftaat moge zyn, om het verheven voorbeeld van mynen grooten Meester te volgen: ten einde ik van Hem leercn moge, zagtmoedig en nedrïg van harte zyn: ten einde ik in alles niet myne, maar vooral Uwe eer bedoele: dat ik U niet heden flechts, maar met eene onbepaalde en algemeene gehoorzaamheid dienen moge: dat ik, gelyk myn Heiland, alle menfchen liefhebbe, elk naar myn vermogen diene, voor het welzyn van anderen my gaarne opoffere, mynen vyanden vergeve, elk in liefde en goedertieren voorfcome, en dus anderen en my zeiven overtuigen moge, dat ik een getrouwe naavolger van myuen Verlosfer ben. N 3 DOOR  ( 198 ) DOOR zulk een werkzaam geloof zal ik dan, van eene befchuldigende konfciëntfie bevryd, den ftillen vreede der ziele ondervinden, die alle verftand te boven gaat: dan zullen mv de geboden Gods geen last, maar, uit liefde tot Hem, ligt zyn, en de heilige vreugden van den Gods-dienst my het hoogfte vergenoegen uitleveren. Want in ü, myn God! in U alleen, en nergens elders, vindt myn geest die volmaakte gerustheid, die ik maar wenfchen kan. Gy zyt het, aan wien ik my geheel en al toebetrouwen, van wien ik in leen en fterven, al wat my noodig is, hoopen kan. BYALDIEN ik dan ftechts door Kristus met U vercemgd, en nopens Uw Vaderlyk welbehagen verzekerd ben, dan kan ik alle andere dingen aan Uwe wyze en goedertierene voorzorg veilig overlaaten. Byaldien myn hart door droefheid jrekweld word, fpreek ik met God: byaldien my onaangenaame ontmoetingen den vreede der ziele rooven willen, zoek ik myne rust in U. Uw woord is de vreugde en het vermaak van myne ziele, Uwe zoete vertroostingen verkwikken myne ziel. Bewaar my by deeze ftille rust: doe my geduurig, doe my ook in de laaste uuren van myn leven on dervinden, dat zoo veelen 'er op U in Kristus ver." trouwen, welgelukzalig zyn. LV. VER-  ( I9P ) VERNIEUWDE HERINNERING AAN HET DOOP-VERBOND, EN DE VERPLICHTING, OM ALS EEN KRISTEN TE DENKEN ENDE TE LEVEN. Gy zyt alle kinderen Gods door het geloof in Kristus Jefus; want zoo veelen gy in Kristus gedoopt zyt;, hebt gy Kristus aangedaan. GAL. III: 27. GOEDERTIERENE God! Gy hebt wei-eer door den doop my in de gemeente der heiligen opgenomen, en my een heuchelyk deelgenoot gemaakt van de rechten en verwachtingen Uwer kinderen. Gy hebt U aan my, van dat ik geleefd heb af, als een getrouwen Vader bewezen: Gy hebt my niet alleen de noodwendigheden van dit leven goedgunftig toegevoegd, maar ook met ontelbre weldaaden my overlaaden: en Gy hebt, het geene voor my het allergewigtigst is, een begin gemaakt van myne ziele door Uw woord te verlichten, te verbeteren en voor eene eeuwige zaligheid vatbaar te maken. MAAR ach! hoe zeer moet ik- befchaamd ftaan, dat ik van mynen kant aan de belofte, die ik gedaan heb, zoo trouwloos geweest ben, en dezelve niet, gelyk het behoorde, en ik wel zoude gekend' N 4 heb- L V.  ( 200 ) hebben, meer nageleefd heb. Plechtig had ik mv verbonden, om U boven al, wat in de weereld fs, en meer dan my zeiven, te zullen beminnen: om op U alleen myn uiterst vertrouwen, en Uwe eer tot het laaste doel van alle myne gedagten en handelingen te zullen ftellen; om nimmer myne begeerten en wenfchen Uwen heiligen wil te zullen voortrekken; maar Uwe geboden altoos voor oogen en in het hart te zullen hebben, ten einde ik aan Uwe heilzaame voorfchriften docr myn gan. fche leven beantwoorden moge, ACH! hoe vaak heb ik verzuimd, om deeze geloften te betaalen! Hoe vaak ben ik op aardfche voordcelen, menfehen-gunst en liefde, ydeie ver. maaken, en andere tydelyke dingen meer, dan op de ontwaarwording van Uw Vaderjyk welbehagen gefteld geweest! Dikwyls ftrekten myne pogingen zich ongelyk meer en eerder, om myne eigene, dan om Uwe eer te bevorden! Dikwyls liet ik uit myn hart de indrukken van Uwe Overaltegenwoordigheid uitwisfehen, en had zoo weinig bezef, dat Gy, Almachtige: aan alle plaatzen om en by my ■waart: dat ik onder Uw alziend oog alle fnoode begeerlykheden van myn hart beteugelen, van alle lichtvaardige woorden my onthouden, en alles, wat met Uwe heilige wetten on beftaan baar is, oprechtelyk en ernftig fchuwen en vlieden moest! Dus ben ik zoo vaak, zoo vaak, helaas! tegen U ongehoorzaam en trouwloos geworden! VERWERP tog my, ach my fnooden bond-brefeer! niet van Uw heilig aangezicht! Laaq my tog die  ( 201 ) die genade wedervaaren, die Gy in den doop my beloofde, van my, als een afgedwaald en afkeerig kind, niet te zullen verftooten, maar om Kristus vvil genadiglyk wederom te willen aannemen. Door zyne cusfchen-komst is het immers, dat Gy my ! de aangeborene verdorvenheid van myne natuur niet wilt toerekenen: door Hem, mynen Godlyken Hooge-priester, hebt Gy my eenen vryen toegang toe U vergund, en my tot Uw kind aangenomen. Ach! laat my dan ook die weldaaden, die Gy my beloofde, deelachtig worden. Bekleed my van nieuws met zyne onfchuld, en vergeef my genadiglyk alle myne zonden: fchenk my die genade, dat ik hoe langs hoe meer zyne gevoelens aannemen en in my overgedrukt vinden moge; dat ik, zoo veel maar mogelyk is, zyn lofwaardigst deugdenbeeld gelykformig moge worden. DIT is, het geene ik in dat verbond toen met I eenen duuren eed U plechtig beloofde: deeze gelofte doe ik met een oprecht hart U thans wederom van nieuws, en verbind my, om my ernstig te zullen benaarltigen ter navolging van dat volmaakte voorbeeld van mynen Heer en Meester, i Jefus Kristus: altoos zal my dat voor de oogen en :jin myn hart zyn, om naa de overeenftemming met, en de beantwoording van het zelve met infpanning van alle krachten te jagen. Door den gei nadigen byftand van Uwen Heiligen Geest gefterkt, izal ik Uwe bevelen met eene vrywillige gehoor_ zaamheid opvolgen: aan U, gelyk een kind aan zy" nen Vader, geheel overgegeven zyn: Uwe kennis, aoo veel in my is, zoeken te verbreiden: de eer N J van  ( 202 ) van Uwen naam, door een blinkend voorbeeld en ongeveinsde Godvrucht voor de weereld trachten te bevorderen: uit liefde tot U zoo wel het kwaad te vlieden, als het goede natejagen, en myn geheele leven in eene getrouwe waarneming der plichten van myn beroep aan Uwen dienst toetewyden. ACH verfterk my, getrouwe God! verfterk my tog in myne zwakheid, dat ik deeze U welbehagelyke voornemens ook daadelyk ter uitvoering brengen; dat ik mynen geliefden Verlosfer in alle opzichten hoe lans hoe meer gelykformig worden: dat ik, naar myn vermogen, een ieder te dienen gereed zyn: dat ik, gelyk Hy, dwaalenden met zagtmoedigheid te recht brengen, de gebreken van anderen met geduld verdragen, mynen vyanden en lasteraaren gaarne vergeven: dat ik my onbevlekt van dc weereld bewaaren: dat ik welgeregeld, vergenoegd, in God-vrucht en ftilheid myne dagen doorbrengen, het lyden, hetwelk Uwe hand my op te leggen goed zou vinden, lydzaam verdragen, en dus my met alles, wat ik ben en heb, dagelyks U tot eene offerande aantebieden, volyverig my benaarftigen moge. SCHENK my dan daartoe Uwen Geest: zend dien, o God! in myn hart, ten einde door Hem deeze goede gevoelens en voornemens, welken ik ook aan Uwe genade dankbaar moet toefchryven, onderhouden, bevestigd, gezuiverd en vermeerderd werden: ten einde Hy my uitruste met kracht, om Uwen wil te volbrengen: ten einde Hy my  ( 2°3 ) my tot all het goede leide, bewefke en helpe, enin deeze zalige vereeniging met U, mynen lieven God en Vader, door Uwen Zoon, mynen Heere jefus Kristus, tot aan myn einde my volftandig bewaare. Amen! GOD, myn Schepper, myn goedertierenfte Weldoener, myn Eefchcrmer ende myn troost! aan U geev' ik myn lighaam met alle myne leden en zintuigen, myne ziel'met alle myne krachten, gedagten en neigingen, geheel en al en voor altoos over. Gy hebt my gefchapen: Gy hebt door U» wen Zoon my van het verderf verlost: Gy hebt door Uwen Geest my U ten tempel geheiligd. Ik ben de Uwe, o getrouwe God, thans en voor altoos. Amen. L V I. DANKZEGGING VOOR DE INSTELLING VAN HET HEILIG AVONDMAAL. * * * LOF en dankzegging zy U gebragt, goedertierene God! dat Gy het denk-maal van den dood myns Heeren Jefus Kristus, ook tot troost voor my, door Hem verordineerd en ingefteld hebt. O wat hebt Gy niet al op menigerlei wyze zorg gedragen, en fchikkingen gemaakt, ten einde ik van  ( 204 ) van Uwe liefde jegens my volkomen overtuigd, in myne konfciëntfie gerust gefield, en in de hoop eener eeuwige zaligheid bevestigd worden zou! — En tot dat einde zou nu ook deeze maaltyd dienen, dien ik, in de gemeenfehap der geloovigen, naar Uwe inftelling geniet. Zoo zekerlyk als ik die heilige fpys ende dien heiiigen drank ontvang en geniet, zoo zekerlyk hebt Gy, o Heere Jefus! Uw lighaam voor my in den dood overgegeven, en Uw bloed ook voor my vergoten: zoo zekerlyk heb ik ook door het geloof in U vergeving der zonden, gerechtigheid, leven en zaligheid. 'Er lean thans geen doem-vonnis op my meer hechten, dewyl ik in Kristus Jefus ben. Hy is tot een zond-offer voor my gemaakt, ten einde ik in Hem eene gerechtigheid zou hebben, die voor God beftaanbaar is. Ik ben gerechtvaardigd door het geloof: ik heb vreede met God door mynen Heere Jefus Kristus. DIT is de hart bevreedigende de gerust-ftellende troost, dien ik my toeeigenen mag, wanneer ik aan 's Heeren tafel die woorden hoor: dit is myn lighaam, het welke voor u gebioken: dit is myn bloed, het welke voor u vergoten is, tot vergeving der zonden. IK dank, o ik dank U, myn God! voor dien vreede, die rust der ziele, voor alle die verkwikkingen des Geests, welken Gy my door deeze heilzaame inftelling, door dit hoogwaardig Avondmaal doet deelachtig worden. Ik dank U, myn Heere Jefus! dat het U zoo genadiglyk behaagd heeft, U zoo naauw met my te vereenigen, en  ( 205 3 pn mvne ziel te verzadigen en te vcrderken. Dies zal ik nu voortaan in den ftryd tegen fnoode begeerlykheden zoo veel fterker zyn, want Gy zyt niet my. Dies zal ik in treurige ontmoetingen en wederwaardigheden van dit leven zoo veel minder troost- en moedeloos nederzygen, hoe zekerer my de hulp is van mynen machtigen Verlosfer. Gy zult immers in geen verzoekingen my begeven of verlaaten: Gy zult ook in den dood van my niet wyken. Myn liefjle is myn, ende ik ben zyn. NEEM dan het ncdrig lof-offer van myn hart genadiglyk aan, o myn goedertierene Vader! Laat myne dankzeggingen, voor alle die weldaaden, die Gy my, in de naauwfte vereeniging met mynen geliefden Verlosfer, my toegedagt hebt, en my daadelyk bewyst, in Mem ook U vvelbehagelyk zyn. Bewaar rny in deeze heilvolle gemeenfehap, ten einde ik Hem, als het lighaam aan zyn hoofd, fteeds aanhange: ten einde ik door Hem tot alle goed gefterkt, cn door dc liefde tot Hem met nieuwen yver tot alle deugden ontftoken cn ontvlamd werde: ten einde ik my zelve aan U wederom tot een eigendom overgeve, gelykcrwys Gy my Uwen Zoon gefchonken hebt. ZOO lang ik leef , zal ik Uwe onuitfpreckiyke genade, met welke Gy my in Kristus verheugt, dagelyks roemen en pryzen: dagelyks zal ik den dood van mynen Heiland, met een hart vol van liefde en dankbaarheid, blymoedig verkondigen: U zal ik, als een getrouwe onderdaan', dienen, U liefhebben tot in den dood, en in myn hart ge. duuriglyk  ( 206 ) duuriglyk zeggen: Geloofd zy God! Geprezen zy de naame zyner heerlykheid in eeuwigheid. Ook voor my -heeft Hy zynen Zoon overgegeven: Ook my heeft Hy door Hem vergeving der zonden, vreede, troost, 'en hoop op een eeuwig zalig erf-deel gefchonken. MYNE ziele maakt den Heere groot: myn geest verheugt zich in God mynen Zaligmaker. Hy heeft mynen naar Hem hygenden geest verkwikt, Hy heeft zich voor eeuwig aan my verbonden. Hem zy dan, Hem blyve myn geheele hart, met alle zyne vermogens en aandoeningen voor eeuwig overgegeven: voor Hem wil ik leven: door zyn Kghaièm' en bloed gefterkt, gemoedigd eens myne oogen fluiten, en eens in zyne zalige gemeenfehap, voor zyne onuitfpreeklyke en onbegrypelyke liefde, Hem eeuwig roemen en pryzen. Amen, Amen! L V I I. IN JESÜS IS ALLE ONZE GEESTLYKE STERKTE. Die in my blyft, ende ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder my kunt gy niets doen. JOH. XV: 5. «fc?S «tfS «fS?> IK heb erkend en geloofd, dat Gy zyt de Kristus, de Zoon des levendigen Gods, de Verlosfer  ( 207 ) fer van myne onfterflyke ziel, die zich voor my in den dood overgegeven, ende my gerechtigheid * leven, heil en zaligheid heeft aangebragt. GELYK eene rank aan den wyn-ftok hangt, zoo ! ben ik door het geloof met U, myn godlyke Middelaar! vereenigd: Op U ft el ik myn vertrouwen: door U heb ik de zekere hoop, dat ik vergeving der zonden van mynen hemelfchen Vader zal verkrygen: door U word ik in hartelyke liefde mee Hem vereenigd, voor de onwaardeerbre invloeden van Uwen Geest vatbaar, en een deelgenoot van dezelve. Uwe Godlyke leer ftelt myne konfciëntfie gerust, en vervult myn hart met den zoeten vreede, die alle verftand te boven gaat: ze fpoort my op, om zonden te vlieden, en om het goede natejagen: ze voorziet my, naar Uwe machtige werI king in de geloovigen, mét kracht, om allerlei I Gode behagelyke werken te volbrengen. ZOO vloeyen van U, o levendige wyn-ftok! ftrnoms-wyze Geest, kracht en leven in myne aan I U klevende ziel: dat ik tot eenig goed bekwaam ) ben, is van God. Lof, prys en dankzegging zy U gebragt, myn lieve hemelfche Vader! dat Gy myne ontaarte en zondige natuur door Kristus gereinigd: dat Gy door Hem met nieuwe en noodige krachten en fterkte, in myne zwakheid, my hebt uitgerust. Eere en heerlykheid zy U gebragt, myn dierbre Verlosfer!' voor Uwe vriendelyke en menschlievende tusfehen-komst, om my die hulp, die kracht te verwerven. En welken roem, welke dank-zeggingen ben ik U fchuldig, Geest van God! Geest  ( sog ) Geest der genade! die my-, naar myne behoeften, zoo kracht-daadig hebt gelieven te bewerken! ACH! had ik tog maar nooit door moed-willige zonden my van Hem verwyderd en onttrokken, en my zyner machtige invloeden onwaardig gemaakt! Vergeef my deeze zonde, myn God. Gedoog tog niet, dat ik immer van Hem wyke, die met zoo groote liefde my tot zich getrokken, en door zyne bemiddeling my met U verbonden heeft. AAN U, myn Heiland, dit is het oprechte voorriemen van myn hart, wil ik blyven: als een rank aan den wyn-ftok, het lighaam aan zyn hoofd hangt. Zoo wil ik in het geloof U aangrypen, aan U my vast houden, door de kracht van Uwe liefde over booze begeerlykheden zegepraalen: door de waare wysheid van Uwe leer de fchandelyke dwaalingcn van ydele wcercldlingen tegen-, gaan: door het ftarr-oogen op Uw verheven voorbeeld my tegen verleidende kwaade voorbeelden beveiligen, en door hoop op uiterlyke voordeden, noch vrees voor fchade cn fchande naar de weereld my van U fcheiden laaten. ACH bevestig Gy maar dit oprechte voornemen in myne ziele: doe my tog geduurig naauwer aan U verbonden worden: ten einde ik in U opwasfen en toenemen, dagelyks ryker in kennis, fterker in krachten des geests, en in den zegepraal over fnoode begeerlykheden machtiger worden moge: en, ingenomen door Uwe liefde, alle bekooringen eener ydele weereld met een onverfchillig oog befchuu-  ( 2op ) befchouwen, door het geloof hoe langs hoe naauwer met U vereenigd worden, en eeuwig met ü vereenigd zyn en blyven moge. Amen! L V I I I. DE MENSCHEN-LIEFDE HET ECHTE KENMERK VAN WEDERGEBORENE. Hieraan zal men erkennen, dat gy myne leerlingen Zyt, indien, gy liefde onder malkanderen hebt. JOH. xiih 3j. " * * * GY zyt de liefde, o God! Gy wilt ook, dat ik, naar Uw verheven en volmaaktst voorbeeld en voorfchrift, alle menfchen, als myne broederen, als my zeiven, zal liefhebben. Gy hebt my Uwen ernftigen wil hieromtrent zoo vaak en duidelyk bekend gemaakt, en dringt my daartoe doof zoo veele klemmende redenen. MET oprechte fchaamte in myn hart moet ik het voor U belyden en klagen, dat ik die reine' broederlyke liefde omtrent myne mede-menfehen niet altyd behoorlyk in myn hart zogt aantekweeken; maar, helaas! aan koelheid, aan onverfchilligheid, aan afgunst en andere U mishagende neigingen en driften dikwyls zoo veel plaats in myn hart gegeven, en, daardoor immers rechtvaardigst verli. Deel. o "dientf  ( ) diend heb, dat Gy Uwe liefde insgelyks omtrent my liefdeloozen introk', en my daarvan affneed. ACH vergeef my, myn Vader! om Kristus wil, deeze groote fchuld, en verwek door Uwen Geest in my die ongeveinsde neigingen eener zuiverfle liefde: ten einde ik alle menfchen oprechtelyk toegedaan zy: de zonden en gebreken, welken ik aan hun befpeur, wel ernfb'g vliede, maar hen zelve geenzins haate: het goede daarentegen, het geen ik in hun vind, met eene hartelyke blydfchap erkenne: alle hunne voorrechten oprechtelyk hun gunne: hunne pogingen en handelingen met welmenende wenfchen verzelle; aan hun lyden en treurige ontmoetingen behoorlyk deel neme, en met een hartelykst vergenoegen en blydfchap bezield zy, wen zy gelukkig zyn. MAAK my bekwaam, o God! om zulke goede gevoelens en neigingen uit den overvloed des harten, door woorden, gebaarden en daaden, tot nut en blydfchap myner medemenfchen, ook te kunnen openbaaren. Doe my hêt voorbeeld van mynen grooten Verlosfer geduurig onder het oog houden, ten einde ik met de oprechtfte en yverigfle pogingen my benaarftige, om zyne zagtmoedigheid omtrent dwaalenden, zyne nedrigheid, zyne tederhartigheid, zyne vriendelykheid, om dat voorkomende, dat innemende en bekoorende van Hem, in zyne redenen, in zyne handelingen, en in zya ganfche gedrag zoo blykbaar en gadeloos doorftraalende, zoo veel maar in my is, natevolgen: om aan zyn deugdrykst voorbeeld, het zy, dat ik bevelen  ( art ) velen geef, het zy, dat ik onderworpen, of ge. hoorzaam moet zyn, jaa in mynen ganfchen wandel, en omtrent allen, maar eenigzins gelykformig te mogen zyn. s MAAK my hoe langs hoe meet bekwaam, otn veel te fpreken en veel te doen, waardoor ik anderen nuttig kan zyn: om overal heilzaame kennis, fen te verbreiden: om andere gaarne tegen nadeel te waarfchouwen: om voorzichtigen laad hun mede te deelen: om bedroefden van zorgen en ellenden te ontheffen: om de eer en den goeden naam, de voordeden en belangen, de rust en het vergenoegen van zoo veele menfchen, als my maar mogelyk is, naar al myn vermogen te bevorderen. DOE my dus, o liefderyke Vader van allen! myne liefde niet flechts oeffenen omtrent myne naast-beftaanden, myne vrienden, myne nabuuren en geloofs-genooten; maar zonder onderfcheid van volk, en Gods-dienst, omtrent allen, zelf omtrenc mynen beledigeren en vyanden Laat my tog niet flechts weldoen en liefde bewyzen aan hun, van welken ik wederliefde, dankbaarheid, vergel-, ding, wederzydfche vriendfchap en dienflen verwachten kan; maar doe my daarin werkzaam zyn zonder inzichten van eigen-baat, zonder eer-zucht, zonder geveinsdheid, en andere onzuivere co.-;mer. ken, en dus enkel uit gehoorzaamheid aan, en in navolging van U, mynen goedertierenen Vader, uit een zucht, om aan het voorbeeld van mynen Gcdlyken Middelaar te beantwoorden, uit een hartelyk beginzel van oprechte liefde tot myne broederen"; O 2 ZOO.  C 212 ) ZOODANIG, o myn God! is immers de aart en het gadeloos onderfcheidende van Uwe liefde-, mét welke Gy my en alle menfchen tot hiertoe hebt liefgehad. Niemand heeft immers ooit U iets voorafgegeven, dat het hem van U wederom vergolden -zou worden. Alle die weldaaden, welken Gy op zoo menigerlei wyze, en in zoo oneindige menigte dagelyks, jaa by uuren en oogenblikken, cp ons laat afflroomen, zyn enkel de uitvloeizelen uit dien onuitputbren afgrond van Uwe bermhartigheid en vrye genade. Liefde was het, die U bewoog, om my het leven mede te deelen, my met leden, zintuigen en eene redelyke ziel te begunftigen. .Uwe onbegrypelyke liefde heeft my, van myne jeugd af, tot hiertoe, met alle de noodwendigheden van dit leven voorzien, door veele aangenaa-- •me ontmoetingen my verheugd, onder lyden en wederwaardigheden my vertroost, ondanks alle myne gebreken my langmoedig gedragen, myne zonden om Krütus wil my genadiglyk vergeven, .met vreede en rust der konfciëntfie, met vreugde in den Heiligen Geest, met de {treelende en blyde hoop des eeuwigen levens myn hart verkwikt. HOE zoud', ach! hoe zoud' ik dan U niet wederom liefhebben, o myn weldaadige en liefderyke God! Hoe zoud' ik U onthouden, het geene Gy zoo rechtmaatig van my eischt: Heb uwen naasten lief, ais u zeiven! Kom Gy dan, o Geest der liefde! in myn hart: verban daaruit alle bewegingen van eigen-baat, van ftuurs- en gemelykheid, van toorn, van wraak-zucht, van onvreedzaamheid: beziel my met die zagte, die vriendelyke en mensch- lievende  ( *'-3 ) lievende gevoelens van mynen Verlosfer: ten einde ik aitoos gereed en genegen bevonden werde, om niet alleen voor anderen te leven; maar ook, gelyk Hy, voor de broederen te fterven. DAN en daarby zal ik met zekerheid kunnen weeten, dat ik een rechtgeaarte fcholier van mynen Heiland ben, dat Hy in my woont, in my leeft, my bezielt, my regeert, en my naar zyn beeld heriormt. Dan zal ik met Hem die verhevene vreugden ftnaaken, welken zy genieten, wier lust en eere het is, om goed te doen, en menfchen te verheugen.—, Welk een zegen voor my, wen my dus de Geest van Kristus bezielt! Wen ik, door de beoeffening cn waarneming van myne plichten, zelf dagelyks in alle deugden toenemen, en dus in de blyde hoop op gindfe onverganglyke belooningen bevestigd mag worden! WANT die dag zal zekerlyk eens komen, op welken myn Verlosfer een iegelyk vergelden zal «air deszelfs werk: wanneer Hy tot aile waare menfehen-vrienden , zyne gunst- en lievelingen, zeggen zal: Komt, gy gezegende myns Vaders! beërft het koning-ryk, het weik voor u bereid is van voor de grondlegging der ween ld; want gy helt my gefpyst, gy hebt my gedrenkt, gy hebt my bezogt, gy hebt my gekleed. Het geene gy Heden aan eenen der geringften van myne broederen gedaan hebt, dat hebt gy aan my gedaan. ACH! doe my ook eens deelen in deeze heerlykheid! Maak my, o liefderyke God! bekwaam en O 3 gewil<  ( 214 ) gewillig, om hier veel goeds uitteflrooyen, ten einde ik moge waardig gekeurd worden, om eens eeuwig m'et volle vreugde inteoogften. Amen! L I X. AANDACHTIGE OVERDENKING VAN VER, - SCHEIDEN BEWEEG-REDEN, DIE ONS TOT EENE GETROUWE BEOEFFENING VAN KRISTELYKE DEUGD MOETEN OPWEKKEN. fcpi tsn ta?s NTET heden of gisteren, maar langen tyd is het reeds voorleden, dac myn God my, door herhaalde opwakkeringen van myne konfciëntfie, door het onderwys uit zyn Godlyk Woord, door treurige én aangenaame lot-gevallen heeft opgeëischt, om zynen Godlyken wil gehoorzaam optevolgen. , En echter vind ikmy, helaas! nog vaak zoo traag, om te doen het geene ik erken mynen plicht te zyn. Ach! vergeef my, o alweetend God! om Kristus wil, die ftrafwaardige verwaarloozing van, die fnoode traagheid in myne plichten: verwek in myne ziele dagelyks grootereu yver, flandvastige èh werkzaafrie gezindheid, om myne vermogens U te heiligen, en zoo veel goeds te doen, als ik piaar gelegenheid heb, en in myn vermogen is. DIT ittirrjers is het oogmerk, waartoe Gy, myn Schep-  ( 2I5 ) Schepper! my hebt voortgebragt: dit het einde van myn beftaaa, dat ik, dcor in alle deugd my naarfti^lyk ce oerienen, ten aanziene van alle volmaakt-' heden geduurig U gelykformiger te worden, Uwe eer en heerlykheid bevorderen zou. OOK hebt Gy myne geheele natuur, het ftelzel van myn wezen zoodanig geordend en ingericht, dat ik nier anders, dan by het getrouwe en ftandvastig involgen van Uwen wil, en daardoor ook onfaalbaar, rust en vreede, geluk en zaligheid, myne waare volmaaktheid kan en zal genieten. EN hoe groot, onbegrypclyk groot zyn die dierbaare beloften, welken myn God genadiglyk gedaan heeft aan hun, die volyverig en ftandvastig de goede werken najaagen? Hy heeft immers beloofd, dat Hy hen liefhebben, hen belchermen, hen zegenen, en hun gadeloos, hun eeuwig loon zyn wil. WELGELUKZALIG immers is de mart, die den Heere vreest, die in des Heeren wegen wandelt. —— 't Is de boodfchap, die zyne gezandtèn in zynen naam moeten bekend maken; dat het den rechtvaardigen wel zal gaan, dat zy de vruchten hunner werken zullen eeten. Immers de rechtvaardige zal groeyen en iloeyen als een boom, geplant aan water-beeken.——— Het werk der rechtvaardigen is ten leven.—.— De hoop der rechtvaardigen is blyfchap. Het huis der rechtvaardigen zal van den Heere gezegend worden. - Wanneer hy in duisternis mogt zitten, zal de Heere hem tot licht zyn. —— Het licht is gezaaid voor de recht' O 4 vaardi-  ( 216- ) vaardigen, ende vrolykheid voor de oprechte van har. te,- De godzaligheid is een groot gewin met verge* noeging, en heeft de beloften van dit ende toekomend leven, ALHOEWEL ik nu deeze groote belooningen door myne altoos nog zeer gebrekkige deugd, en , by zoo menigvuldige afwykingen en overtredingen aan welken ik my nog geduurig fchuldig maak, op -geenerlei wyze en nimmer verdienen kan; zoo er-ken ik echter, en hierom juist zoo veel te meer, my verplicht, om in eene getrouwe beoeffening van alle myne plichten my geheel en al aan U, mynen geliefden Vader! op te offeren; naardemaal Gy my Uwen Zoon tot eenen Verlosfer en Heiland gefchonken, door Uwen Geest my tot kennis van zoo veel voortreflyke waarheden verplicht, myn hart door het geloof aan Hem verbeterd, met nieuwe voornemens en heilzaame krachten begunffigd hebt, U, myn God! zy dan myne, door U van het verderf verloste' en vjor U beftemde , natuur in eenen Godzaligen cn U verheerlykenden wandel; voor altoos opgedragen, en eeuwig U geheiligd, i Aan U met eerbied te gedenken, U harter lyk lief te hebben, U kinderlyk te vreezen, U tederhartig en ftandvastig gehoorzaam te zyn, in U alle myne vreugde en vermaak te zoeken ; dat, ach! dat zy altoos myne gezetheid, myne grootlle lust, myne meest begunftigde bezigheid, en het einde myner wenfchen, MET  ( 2I7 ) MIST welk eene gerustheid zal ik dan eiken dag van myn leven kunnen ten einde brengen, wen ik op deszelfs avond my zal kunnen herinneren, van in Uwe vreeze het kwaad gemyd, en veel goeds volbragt te hebben! Met welk een vertrouwen zal ik dan in treurige lot-gevallen op U kunnen hoopcn! Hoe veilig zal ik dan alles, wat my ook mogtc overkomen, U in handen kunnen geven, en van U zegen en hulp verwachten! Dus zal ik eindelyk, wen, na mynen volbragten arbeid, myne oogen zich eeps fluiten zullen, my verblyden kunnen in het uitzicht van door zoo menigerlei verzoekingen en groote gevaaren behouden en gelukkig het doel myner wenfchen te zuilen bereiken. Dan zal ik, in een geloovig vertrouwen op de bemiddeling en voorlpraak van mynen Verlosfer, zonder fchrik of vrees deeze aarde verlaaten, en met Paulus zeggen kunnen: Ik heb den goeden Jtryd geftreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof tn trouwe behouden: voorts is my weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke de Hceie, de rechtvaardige Rechter, in dien dag my geven zal. Amen! Jaa het gefchiede zoo, Amen! L X. GEBED OM DEN GODLYKEN BYSTAND TEGEN DE KRACHT DER ZONDIGE BEGEERLYKHEDEN EN DRIFTEN. t?> ALMACHTIGE God, die de hulp zyt van allen» die op U vertrouwen! Gy weet, hoe Ó j lichte-  ( 218 ) Ifchtelyk, hoe fchielyk hec hart der menfchen door eoo menigerlei tochten en driften bewogen en gezwenkt word: Gy kent ook allerbest, dat ik niet altyd met bedaarde overlegging van myne woorden cn handelingen, dat ik niet in alle gevallen met de behoorlyke voorzichtigheid te werk gaa. Voor U ïs hef niet verborgen, hoe onbedagtzaam ik vaak in myne ondernemingen ben, met welk eene haastigheid en overyling ik myne voornemens doorzet: hoe ik door de geringde ontmoetingen tot toorn, tot haat, tot gekyf en twisten, tot noodelooze bekommeringen en andere onbetaamende en myne ziel ontrustende driften word weggefcheurd. VERGEEF my, o bermhartige God! deeze menigvuldige zwakheden van myne nog niet geheel, en, helaas! flechts zoo weinig verbeterde natuur. Reken het, om Kristus wil, my tog niet toe, dat ik tot hiertoe de middelen, om bedaarder en fterfcer van geest tc worden, niet naarftig genoeg gebruikt, en dtrs, grootendeels door eigen fchuld, my nog niet meer boven die onzalige fiaaverny van zulke geweldige driften verheven heb. VERLOS Gy my door den genadigen byftand van Uwen Geest van dit prangend en akelig jok. Schenk my dagelyks meer kracht, om kloekzinnig over my zei ven te heerfchen: alles, wat ik onderneem, zoo veel mogelyk, wel bedagtelyk te overleggen, en in alle dingen ais een wyze te handelen. Laat my tog nimmer door ydele begoochelingen van deeze weereld tot ongeregelde liefde, en een onmaatig verlangen zoo licht bewogen „ nimmer  ( 219 ) fcirnrner door onaangenaame ontmoetingen in eene onbetamende hitte, in vernederendé vrees en droef, heid, of in buitenfpoorige en laage blydfchap vervoerd worden. Gun my voornaamelyk de noodige fterkte tegen, en gewenschten zegepraal over de in my nog woonende fnoode begeerlykheden. Laat tog'wellust noch eer-zucht, wraak noch menfchenvreeze my ooit doen afwyken van het geene goed en U welbehaagelyk Is. UWE vreeze verzclle en geleide my in alle myne ondernemingen: Uwe bevelen werden my be-vonden de eerfte regelmaat van myne befluiten en myne handelingen: Uwe liefde vervulle myn geheele hart, ten einde ik dus In ftaat gefield werde, om door dezelve alle myne neigingen en driften te beteugelen, en mynen geest in eene bedaarde ftilte en helderheid te bewaaren, en my zeiven te bezitten. Dan zal de rust' van myne ziel niet zoo vaak meer door de rechtmaatigfte bekommeringen over begaane wanbedryven geftoord worden: dan zal myn geheele wandel, door de rede beftuurd, naar Uw woord en door Uwen Geest geleid, U, mynen God, geheiligd zyn: tot ik eens derwaarts zal komen, daar ik, boven allé aanvallen en verzoekingen van fnoode lusten en ongeregelde driften verheven, in onfchendbre heiligheid eeuwig U dienen, en Uwen lof vermeh den zal. Amen! LXI. HAR-  ( 220 ) L X I. HARTELYK VERLANGEN, OM IN HET GOEDE MEER BEVESTIGD TE WÓRDEN. * * * i \VTANNEER, ach! wanneer zal ik tog myne, zoo vaak aan God herhaalde en zoo duur heëedigde, geloften eens volmaakter vervullen ? Wanneer zal ik eens niet langer, gelyk een riet, door den wind gedreven, ginds cn herwaarts gefiingerd worden? .: ALWEETENDE God! Gy ziet de oprechte wenfchen van myn bekommerd hart: Gy kent myn ongeveinsd verlangen, om in onafgebrokene trouwe D te dienen. Vergeef my tog, om Kristus wil, die fnoode ongeftadigheid, door welke ik, tot hiertoe zoo zeer tegen U gezondigd heb. Ach hoe lichtelyk word het zwakke hart van menfchen in eene voor hun nadeelige beweging gebragt! Hoe veel vermag de liefde en haat, vrees en hoope., voordeel en nadeel, eer of fchande op een, in het goede niet genoeg bevestigd, gemoed! Hoe groot eene menigte yan gevaarlyke aanlokzelen en bekooringen tot zonde omringt ons van alle kanten f EN ik was, helaas! dwaas genoeg, om te vergeten, zoo vaak te vergeten, dat de verplichting op sny lag, om te waaken en te lidden, ten einde ik .... niet  ( 22Ï ) niet in de verzoeking vallen mogt. En,'t geene nog erger is, ik gaf my zeiven vaak onbedagtzaam over aan de begeerlykheden en driften van myn zoo zeer bedorven hart, en kon, in koelen bloede, wederom doen, het geen ik, niet lang geleden, verfoeid had. Ach! ik ellendig mensch! wie zal my verlosfen van deeze zwakheid? BIED Gy my dan, o almachtige God! Uwe Vader-hand: leid my, ten einde myne ftruikelende voeten zoo vaak niet meer van Uwe paden uitglydcn. Leer my met indruk erkennen, in welk een groot gevaar die waggelende zielen zyn, die, door de gewoonte van vallen en opteflaan, allengs en geduurig meer onverfchillig worden omtrent de zonden, door haare trouweloosheden Uwe gunden, en de uitlaatingen van Uw genadig welbehagen verbeuren, en vaak te midden van haaren flordigen wandel en onder haar vallen worden weggerukt. ACH! ontferm U over my, genadige God! Bewaar my tog, dat die geduchte bedreiging niet ook aan my vervuld werde: die. zich onttrekt, aandien heeft myne ziel geen behagen. Laat tog deeze Uwe waarfchouwing altoos met kracht en indruk op myn harte weegen; Wees getrouw tot dm dood toe, zoo zal Ik u de kroon des levens geven. Doe dat oprechte voornemen, door de hulp Uwer genade, altoos diep in myn hart geworteld blyven, om iedere zonde, zoo wel kleine als groote, met alle en de uiterfte voorzichtigheid te vlieden: om alle myne plichten, zoo wel zwaare als lichtere, tederhartig en ftandvastig, zoo veel in myn vermogen is, te vervullen. UW  ( 222 ) UW Geest herinnere my, by elke gelegenheid^ Uwe zoo vaak herhaalde en dierbaare beloften: Hy maake my wys en voorzichtig, om nimmer in de hitte der driften my te laaten wegfleepen, cm nimmer uit overyiing en onbcdagtzaam te handelen: om my zei ven dikwyls aftevraagen: Is dit ook met uwe konfciëntfie beftaanbaar? Dtrv' ik dit wel fpreken? Durv' ik hier wel zwygen? Is voor my, als een Kristen, dit wel geoorloofd? Heb ik wel vryheid in zulke vermaaken te deelen? Mag ik deeze voordeden my wel aanmatigen? En regeer, daarteboven, Gy my dan zelve, o Geest des raads en der wysheid, en der fterkte, en der vreeze des Heeren, ten einde ik verkiezen moge het geene voor mynen God weibehaageïyk is. Doe my de geringe waardy van tydelyke goederen levendig inzien , ten einde ik door geenerlei voordeel my ooit tot eenig onrecht laate bewegen. Verfterk my, dat ik alle ongeoorloofde vreugden edelmoedig verzaake: help my, dat ik tog nimmer zoo laag denke en handele, van door flinkfche en verwerpelyke middelen naa weereldfche eer en aanzien onder de menfchen te trachten. Doe my altoos met indrukken van eenen overaltegenwoordigen God bezield zyn. Laat dood en oordeel, hemel en hel nimmer van myne gedagten verwyderd zyn. O welk eene vreeslyke en fchrikverwekkende gedagte, wen ik my voorftel, dat ik, by een vaak herhaald weder inftorten in de zonde, eeuwig van Uwe genade en liefde uitgefloten blyven, en in een eindeloos verderf my inftorten kon Zoude Gy dan vruchteloos Uwen Zoon voor my overgegeven  ( 223 > gegeven hebben, goedertierenfte Vader? Zou het te vergeefs zyn, dat Gy Uw bloed voor my ge- ftort had, dierbaarfte Jefus? Neen! dat zy verre! van nieuws wil ik hem wederom zweeren, cn door Gods hulp, ach kon het zyn! met onverbreekbrc trouwe hem houden, dien eed van trouwe. IK heb lust, o myn God! om Uw welbehagen te doen: Uwen wil zal ik boven alle myne wenfchen ftellen: 't is myn ernftig toeleg, om niets te doen, het geene van U verboden is: om geen plicht opzetlyk te verwaarloozen: om altoos over myn hart en deszelfs uitgangen, over myne gedagten, neigingen en begeerten te waaken: om voor Uw aangezicht te wandelen, en oprecht bevonden te worden. DIT beloof ik U thans van nieuws. Sterk en help my tog by dit zalig voornemen: Schep in my een rein hart, en vernieuw in het binnenfte van my eenen vasten en bedaarden geest. Leer my ten allen tyde Uw welbehagen doen: Uw goede Geest geleide my op eene effene baan, op de paden van U welbehagelyke deugd. Amen! LXII. OP-  ( 224 ) L X I I. OPWEKKING TOT WAARE GOD-VRUCHT, DIE. ALLEEN ONS VOOR HET WAARE GELUK VATBAAR MAAKT. * * * GOEDERTIERENE God! Gy hebt ons, Uwen fchepfelen, het beftaan en leven gegeven, ten einde wy tot het genot eener waare en beftendige gelukzaligheid geraaken zouden: Gy hebt ons ook zoo veel uitnemende .middelen, tot bevordering van ons genoegen en onzen welvaart, medegedeeld, en door dezelve ons verplichten willen, om 'er een getrouw cn heilzaam gebruik van te maken, ten einde wy hier gelukkig, en hiernaa eens ecuwig zalig zouden worden. ACH! fchenk my dan die wysheid, om het recht te bezeffen, hoe ik dit uiterfte doel van alle myne wenfchen volltrekt niet bereiken kan, t'en zy ik U kinderlyk vreeze, liefhebbe, diene, en met Uwen heiligen wil in alles en altoos vereenigd zy. Want het waare genoegen van ons leven, ons welleven is immers geenzins in uitwendige voorrechten, in overvloed van tydelyke goederen, in eere voor de menfchen, in zinftreelende vermaaken en gemak, of goede dagen naar de weereld gelegen. En alhoewel deeze dingen voor hurt, die U liefhebben, die met U in Kristus verzoend zyn,  ( 225 ) zyn, en eene reine konfciëntfie zoeken te bewaaren, groote cn onwaardeerbre weldaaden zyn; ze zyn echter verre van het waare geluk uitteleveren, of ter verkryging van het zelve de gepaste middelen te zyn voor hun, die nog onder de heerfchappy van fnoode begeerlykheden, in de ydelheden van hun hart leven, die nog van de waare rust .der ziele volltrekt verfteken, die zonder U„ buiten Uwe zalige gemeenfehap in de weereld leven! - WAT baaten dergelyke goederen den-mensch, die dezelve enkel tot verzadiging van zyne dierelyke lusten misbruikt: den mensch, die enkel der» •zeiver bezitting tot het uiterlte doel van zyne wenfchen fielt, en dikwyls, door onrechtvaardige winden en langs allerlei flinkfche wegen, derzelver vermeerdering en opltapeling zoekt? Hoe veele menfchen, ook van rang en aanzien, worden niet wel dikwyls door onvervulde wenfchen, of" door andere verdrietige omftandigheden deerlykst. ge. kweld? En bewyzen deeze niet, door hun voorbeeld en hun wedervaaren, dat het aanzien naar de weereld, rang en hooge eer-ftaaten onder de menfchen, verre zyn van fterveljngen waarlyk gelukkig 'te maken? En hoe is het mogelyk, dat die geene tot het waare geluk der ziele ooickunnen komen, die ongelukkig zich verbeelden, dat. hetzelve in verganglyke dingen te vinden zy2 WELK een rampzalige toeftand is het, zyne konfciëntfie. door overtreding der Godlyke geboden, ■te bezwaaren: vaak te zien, wat goed is, en zom-. tyds ook te wenfchen om dat te.doen; en echter. U. Deel. P door  ( 226 ) door onftuimige driften tot volbrenging van het kwaad te worden weggefleept? Hoe ellendigst is hun lot, die zoo menigerlei vergeeffche aanflagen fmeden, veeltyds in nypende zorgen zich dompelen, geduurig onder kwellende pogingen zich afflooven? Die nu eens door wellust, dan eens door eer-zucht, op dit oogenblik door nyd en afgunst, en in het volgende door haat en wrok en vyandfchap tegen hunne mede-menfchen ontrust worden? Die in hunnen voorfpoed geen we- jzenlyk vergenoegen en rust, onder hunne tegenheden geen voldoenden, geen veiligcn troost genieten kunnen: die overzulks niets zoo zeer dan den dood, het oordeel en eene aanllaande eeuwigheid te vreezen hebben, cn enkel met naare angften en verfchrikkingcn aan deeze uitkomften denken kunnen? BUITEN U, o God! bron van zaligheid, eehigi lyk het hoogfte goed voor Uwe redelyke fchepfelen, is 'er geen waar geluk, geen veilige ruit, geen wezenlyk heil! ACH! vergeef het my om Jefus Kristus wil, dat ïk vaak zoo verbysterd, zoo dwaas geweest ben, Van in verganglyke dingen, dingen van deezen tyd, of in de voldoening aan ydele wenfchen myne rust te zoeken. Verander, door de kracht van Uwen Geest, myn hart, het welk van natuur zoo ydel gezind is: ten einde ik bezeffen moge, hoe alle aardfche goederen, alle eer, alle vermaaken, alle voorrechten meer nadeel dan voordeel aanbrengen aan hun, die van Uwe vreeze verfteken, en  ( 227 ) en met die wysheid niet voorzien zyn, om naar Uwen wil een heilig gebruik 'er van te maken: hoe in tegendeel een midden-maatige ftaat, een gering vermogen, zelf een bekrompen lot naar de weereld, en een leven met veel zuuren arbeid verzeld, met ons waare geluk zeer wel beftaanbaar is, byaldien men flechts aan Uwe genade in Kristus deel heeft, en in Uwe gunst met het befcheiden deel voorzien word. BYALDIEN door het waare geloof in Kristus Jefus onze konfciënifie bevreedigd is, en wy geleerd hebben, ons in alle gevallen aan Uwe wyze en heilige befteiiing ons overtegeven: wen wy Uwe weldaaden met maatigheid en dankbaarheid gebruiken, op Uwe goede Voorzienigheid hoopen, Uwe heilige geboden met blydfchap volbrengen» en in Uwe liefde onze grootlle blydfchap en zaligheid ftellen, dan, dan is de grond tot ons waare geluk reeds vastgelegd. Dan is zekerlyk ons vermogen, al is het flechts bekrompen, groot genoeg om aan onze gemaatigde en geregelde begeerten te voldoen: dan zullen wy over de genade van God ons oneindig meer verheugen, dan over de toejuichingen der geheele weereld: dan zal, onder onaangenaame en treurige ontmoetingen van dit leven, ons ook geen troost en vreede ontbreken. EN wat zou my benadeeicn kunnen, wen God myn geluk bevorderen wil, en voor myne belangen waakt? Hoe gerust kan ik onder all het lyden zyn, het welk myn Vader, naar zyne wysheid my toezendt? Haast en fchielyk zal het immers voorbyP a ga^ij  ( 22f? ) gaan, en eindelyk eene heérlyke: uitkomst hebben, God is myn fchild, myn vriend, myne hulp in leven en-dood. De godhozen mogen hongeren er, gebrek lyden; maar die den Heere vreezen, hebben ge&i gebrek aan eenig goed: Den geenen, die God He/hebben, moeten alle dingen medewerken ten goede: Welgelukzalig is de man, die den Heere vreest, die in des Heeren wegen wandelt. De Heere is een zon ende een fchild, Hy zal het goede niet onthouden den ■ geene?: , die in oprechtheid voor Hem wandelen: Hy zal hun genade en eere 'geven. . : 3iijt!r;['_>;;i021 ssïtö 2*"L L X III. WAARSCHOUWING TEGEN ÜE Gl> . , VE1NSDIIEID. t> -<^i ■ ALWEETENDE God! Gy beproeft de harten' ende de nieren, voor' U is geen éene g&dagJ te van de ziele der menfchen verborgen: Gy ziet ook' alierhaauwkeurigst alle' geveinsdheid, er. weet zeer wel, hoe veele menfchen U flechts met den mond, met enkele uitwendigs plechtip-'-jeden, cn in den fchyn van deugd en godzaligheid, maarniet met de oprechtfte gevoelens van een geloovig hart te dienen gewoon zyn. HEB ik my ooit aan deeze groote zonde fchuldig gemaakt, en hoe zoud' ik dat voor ü alziende oog * - kunne»  ( 229 > kunnen verbergen, of ontkennen kunnen: heb ik zoo vaak daardoor my Uwe rechtvaardigde ftrafFen waardig gemaakt; ach! vergeef my genadigiyk, om Jefus Kristus wil, deeze myne gedugte fchulden: reken ze my niet toe tot ftraf, maar laat my by U verfchoning en bermhartigheid vinden Schenk my die, genade, dat ik met myn ganfche hart my tot U bekeren, dat ik alle vtinzeryen van harte fteeds verfoeyen, dat ik voor U en alle menfchen oprecht en met eene onergerlyke konfciëntfie wandelen moge. HOE affchuwlyk is het niet, het heiligfte onder de zon, den Gods-dienst, tot een bedekzel der boosheid te misbruiken? Hoe gevaarlyk, onder enkele plechtigheden van eenen huichelaehtigen Godsdienst, als met den Alwcetenden te fpotten? Hoe dwaas, anderen ftrengelyk te beoordeelen, en voor zyn eigene gebreken intusfchen het oog te fluiten: aan nyd, aan onrechtvaardigheid, aan onkuischheid en andere ondeugden van fchynheiligheid zich met genoegen te verflaaven, en echter voor een kind en gunstling van God zich te boek te flellen: cp den hemel aanfpraak te maken, en ondertusfchen met eene bedrieglyke hoop naa de hel en het verderf voort te ftreven? ACH open my tog recht de Oogen, o God! ten einde ik de gebreken, van mynen geest duidelyk erkenne, en myne verkeerdheden nimmer als geringe mis-ftappen cn zwakheden vcrontfchuldige en bcmantelc; maar ze ootmoedig voor U bclyde, cn boetvaardig derzelver vergeving van U afftneei ■ : P 3 ke,  ( a3° ) ke, door' het geloof in Uwen Zoon myne konfciëntfie zoeke gereinigd tekrygen, door de kracht en hulp van Uwen Heiligen Geest voor alle opzetlyke zonden my zorgvuldig wachte, en by een aanhoudende naarftigheid in het najaagen van waare godzaligheid, niet zoo zeer my zeiven, niet zoo zeer ook andere menfchen, maar allermeest U zoeke te behagen. WAT zou het my baaten, byaldien ik bad, of onder het gehoor van Uw woord my begaf, om den roem van eene uitflekende vroomheid daardoor by de menfchen te verdienen? Wen ik myne aalmoesfen gaf, om van menfchen gezien te worden? Wen ik de gedaante van nedrigheid aannam, om zoo veel te meer eere daardoor te verwerven?—— Gy immers, Gy zyt de Rechter over myne konfciëntfie: Gy zyt het, dien ik dienen, dien ik behagen moet: voor Uw aangezicht zal ik eens de raauwkeurigfte rekenfehap moeten doen. ACH! hoe zoud ik zonder vrees en beven voor U kunnen verfchynen, by aldien Gy nog eenig bedrog in myn hart konde ontdekken? Hoe zoud' ik voor U kunnen beftaan, by aldien Gy my nog als eenen huichelaar moest beichouwen? Hoe zoud'ik met bedaarde gerustheid, met gemoedigdheid en troost den dag en de uur van mynen dood kunnen afwachten, byaldien ik nog heimelyk deeze of geene zonde aan de hand hielde, en beminde: byaldien ik flechts de gedaante van Godzaligheid, en niets van haar waare wezen en kracht bezat? NEEM  ( 23i ) NEEM Gy tog, o getrouwe Goet! alle valsch. heid, alle geveinsdheid en onoprechtheid weg uit myn hart. Geef my die oprechtheid, die voor U behaagelyk is. Heilig U zeiven alle de krachten van myne ziel: verwek en vermeerder in dezelve eene kinderlyke liefde jegens U, en doe my in alles en altoos daarop voornaamelyk toeleggen, hoe ik voor U in Kristus aangenaam" zyn, Uwe goedkeuring, Uw welbehagen en Uwen zegen wegdragen moge Gy zult dan ook myne oprechthsid voor de menfchen bekend, en myn goed voorbeeld voor anderen nuttig doen bevonden worden. Dan zal ik, onder alles, wat my overkomt, als Uw kind, op Uwe hulp vertrouwen, in Uwe liefde my gerust ftellen, en eens, door het geloof in mynen Verlosfer, gemoedigd tot U gaan kunnen. Amen! L X I V. OPWEKKING TOT KRISTELYKE WAAKZAAMHEID. * * * GETROUWE God! Gy wilde, naar Uwe groote wysheid, en niet mindere goedertierenheid, alles van my afwenden, het geene voor myne ziel radeelig zyn kon: Gy hebt bepaald, om my door menigerlei verzoekingen, en langs veele proefwegen ter eeuwige zaligheid te leiden. Geef my tog ook die noodige wysheid, om my naar deeze P 4 Uwe  ( 232 ) Uwe fchikkingen behoorlyk te'gedragen, en wel te behartigen, van hoe veele vyanden van myn Jreil ik: omringd ben, en hoe zeer ik verplicht ben, om met alle zorgvuldigheid my te benaarftigen, ten einde ik die netten en ftrikken der verzoekingen tot zonde voorzichtig ontwyken, en daarvan onbei'chadigd bewaard blyven moge. IK vind inwendig in my zoo veel vooroordeelen, zoo veel fnoode lusten, ongeregelde neigingen en driften: buiten my zoo veel verleidende voorbeelden vari eene groote menigte van zondaaren, zoo veel verderflyke gevoelens en gefprekken, zoo veel fchadelyke gewoonten, zoo veelerlei aanprikkelingen tot toorn, aanlokzelen tot wellust, aanleidingen tot afwyking van waarheid en gerechtigheid Ach! hoe dwaas zou ik zyn, byaldien ik, onder zoo veel en van alle kanten my omringende gevaaren, ondanks myne groote zwakheid, en de neigingen tot het kwaad, die myne natuur aankleven, nog gerust en zorgeloos waare! Hoe ras word niet zulk een zwak fchepfel, als ik ben, door het geweld van fnoode driften en begeerlykheden weggefcheurd, of door de begoochelende bekooringen eener zondige weereld verleid?- Hoe lichtelyk word 'er een woord ge- iproken, waardoor de konfciëntfie gekwetst word, of eene handeling begonnen en uitgevoerd, waardoor de rust van myne ziel geftoord, myn geluk geftremd, en Uwe genade, veellicht ook voor altoos, van my verwyderd word! Naardemaal hec tog, ten aanziene van my, altoos onzeker blyft, of ik, naa het begaan van eene ongeoorloofde daad,  ( 233 ) daad, wel eens wederom tot my zeiven, tot in-" keer, toe berouw komen en herlteld worden, dan of ik, in de macht der zonde gekluisterd, tot andere en ergere overtredingen weggelleept, voor altoos met een vereeld hart in die onzalige fiaaverny, van nieuwe en moedwillig by my gekoesterd, blyven zal. WELK een, ach welk een rampzaligfte toefland zou het voor my zyn, byaldien ik zoo ongelukkig worden zou, dat ik U, o goedertierene God! niet meer als mynen getrouwen Vader liefhebben, tot U niet meer met een kinderlyk toevertrouwen bidden, op Uwen zegen, Uwen byftand, en Uwe goedkeuring niet veilig meer hoopen kon, of durfde! Byaldien ik, in tegendeel, voor Uw geducht ongenoegen, Uwe rechtvaardige wraak met hartbeknellende angften verfchrikt, als een flaaf U Yreezen, eeuwig U vlieden moest! ACH gedoog tog niet, bermhartige Vader! dat ik voortaan ooit of ooit zoo gerust'er heen leven, eoo lichtzinnig handelen zou. Open my de oogen, om het gevaar, waarin myne ziel kan ingewikkeld worden, in zyne geheele uitgeftrektheid, in alle zyne akelige gevolgen, levendig in te zien. Wek door Uw woord, en door Uwen Geest my op, om altoos nuchteren te zyn en te waaken: om met eene wyze bezorgdheid naauwkeurig op de gedagten, de neigingen en begeerten van mynen geest te letten: om wel te overleggen, wanneer, wat, en hoe ik fpreken moet, ten einde ik met myne lippen niet zondige: om alle gelegenheden tot het • P 5 kwaad  C 234 ) kwaad zorgvuldig te fchuwen: om niet op elk tevertrouwen : om de voorbeelden van ydele weereldlingen niet blindeling te volgen: om het gezelichap van zondaaren te vlieden: om door de herinnering van Uwe Godlyke bevelen en beloften tot allerlei deugden opgewekt te worden: om myne bezigheden en plichten met alle mogelyke getrouwheid te verrichten: om onder de menigvuldige verzoekingen tot toorn, tot vreeze, tot liefde, tot haat, toe ongeoorloofde vermaaken, tot ydele zamenlpraaken en andere zonden, op myne hoede te zyn, my onbefmet te bewaaren, en over het geheel my zoo te gedragen, dat het ernllig voornemen, om U te vreezen, en te doen wat recht en voor U behagelyk is, uit myn hart nimmer wyke. O! hoe gerust zal ik dan kunnen zyn, wen ik dus, in eene ftille gehoorzaamheid, altoos voor Uw aangezicht mag wandelen! Hoe veilig zal ik dan, door het geloof in mynen Verlosfer, op Uwe liefde en Vaderlyke voorzorg my verlaaten kunnen! En Gy immers, Gy zult my verfterken in myne zwakheid: Gy zult door Uwe macht de gevaaren, die my zouden kunnen nadeelig worden, van my afwenden: Gy zult door Uwen Geest myne gedagten en myne zinnen beftuuren, in den ftryd tegen de verzoekingen en booze lusten my kracht byzetten en helpen: Gy zult het goede werk, door Uwe hand begonnen, in my voleinden Gy zyt immers getrouw, myn God, Gy zult de verzoekingen niet boven myn vermogen laaten komen, maar met dezelve ook uitkomst geven, uitkomst» die voor my heilzaam, en U heerlyk zyn zal. DAN  ( 235 ) DAN zal ik juichend kunnen zeggen: God is myne hulp en myn heil, dies zal ik veilig zyn en niet vreezen. Het geloof is de overwinning, waardoor ik over de weereld zege-praal. Ik weet en ben verzekerd, dat noch hoogte noch diepte, noch Engelen noch menfchen, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, dat geen fchepzel, geen gebeurenis ofte ontmoeting my fcheiden zal van de liefde Gods in Kristus Jefus, mynen Heere. Hem zy de eer en heenykheii. tn eeuwigheid. Amen! DE BROEDERLYKE LIEFDE ZY HARTELYK. ROM. XII: 16. ALWEETENDE God! Gy ziet het hart der menfehen-kinderen aan, de oprechtheid isvoor Uw aangenaam, Gy kent ook de verborgenfte gedagten en neigingen van myne ziele. Hoe kan ik het voor U verbergen, dat ik by de dienstvaardigheid en de weldaaden, welken ik tot hiertoe aan anderen bewees, ook niet altyd door de zuiverfte en edelfte bedoelingen gaande gemaakt wierd? Hoe vaak, gebeurde het, dat, wanneer ik enkel het welzyn van anderen fcheen te bevorderen, ik daarby meer op my zeiven, dan op mynen naasten zag? Hoe zeldzaam was myne liefde tot myne mede-menfehen zoo zuiver en rein, als Gy ze wel van my eischte? ACH! L X V.  ( 236" ) - ACH! vergeef my, o goedertierene Vader! deeze, gedeeltelyk uit het verdorven geitel van myne natuur, gedeeltelyk ook uit myne eigene en opzetlyke fchuld voortspruitende, liefdeloosheid. Verander myn hart door Uwen Geest: onthef my van alle geveinsdheid en alle ongeregelde zelfs-licfde: fchenk my die genade, dat ik wel, aan den eenen kant, my geduurig benaarliige, om myn eigen welzyn met alle myne krachten te bevorderen; maar ook, aan den anderen kant,, het geluk en.genoegen van anderen, even als myn eigen, fteeds zoeke te bewerken. Verre zy het van my, dat ik, wanneer myn plicht en Uwe Voorzienigheid my roept, om naar myn gering vermogen aan anderen vriendfehap en dienften te bewyzen, dan uit eigenbaat zoude peinzen, of, en hoe het my we. derom zoude vergolden worden! Geenzins zy dat myne bedoeling in het beoeftenen der weldaadigheid, om van menfchen gezien, en daarvoor geprezen te worden! Nimmer bekruipe my ook dat laage beginzel, om flechts goed te doen, ten einde niet andere kwaalyk van my oordeelen, of om verdriet en fchade van my te verwyderen! LAAT Uwe hooge goedkeuring, o myn God! by my altoos op hoogeren prys ftaan, dan alle roem en achting, die ik ooit by menleken zuu kunnen wegdragen. Laat Uwe heilige voerfchriften altoos, de regelmaat van myne handelingen zyn. Gy wilt, dat ik aan anderen zal weldoen: Gy hebt met dat' oogmerk my gefchapen', dat ik ook iets, en zoo veel in my is, tot bevordering van het welzyn van anderen zal toebrengen.—— Tot dat einde hebt Gy  ( 237 n G'y met zoo veelerlei krachten en vermogens naar lighaam en zié! my beguri'.'Hgd, om ze naar Uwen wil, roe eenen zegen- voer my, en tot het welzyn van Uwe 'fchepfelen •gecrouweiyk te belleden. Tot dat einde doet Gy my zoo veele gelegenheden voorkomen, om treurigen te verblyden, om verlegenen met gocxlen raid ter hand te gaan, om verlaatenen een byfeand te zyn, om afmen door ■mededeelzaamheid van myne tydelyke bezitting te verkwikken.—— Tot zulke loflyke en U welbehagelyke werken heeft Uw Zoon door zyn dierbaar bloed my gekogt, en zelve een bemirinelykst en verhevenst voorbeeld van die bewonclerens waardigfte menfchen-liefde my nageiaaten. DIT zy overzulks ook myn oprechte wensch, en mvne hartelyke vreugde, om aan anderen weltedoen: om elk, naar maatè God my daartoe in ftaat zal Hellen, met myne gaaven te dienen: om het wclvaaren van anderen, door goeden raaai door goedkeuring en lof, door hartelyke wenfeheri cn gebeden, zoo yverig, als myn eigen geluk te bevorderen, en, in navolging van mynen God en mynen Verlosfer, een weldoener der menfchen te worden. ACH kom hiertoe, o Geest der liefde! in myn Haft: vernieuw my naar het beeld van God: ver; v.-r k in my die onbaatzuchtige, gevoelens en nei.1 gingen van waare liefde en vriendfehap jegens myne'broederen en'zusteren, die, nevens my, fchepfelen van mynen God, verloste van mynen Heiland. die myn vleesch en bloed zyn. Schenk my • • wys-  C 238 ) Wysheid, om van iedere gelegenheid ter bevordering van het welvaaren van anderen, zonder uitllel, gelukkig gebruik te maken. Verwek in my eene vaardigheid en lust, om het goede in dit opzicht te volbrengen: ten einde ik niet vooraf my eerst lang laat bidden: of door het uitftellen der hulp verlegene niet nog meer bedroeve en in bekommeringen brenge: dat ik niemand, die myne hulp noodig heeft, door ftoutmoedige gebaarden, of onheufche woorden vernedere; maar met hun in hunne ellenden deele, hen door een vriendelyk gelaat en zagte woorden vertrooste, en, zoo veel in my is, hen pooge gerust te ftellen en te verMyden: ten einde dus de offeranden myner weldaadigheid U, o God niet mishagen, maar ik üVv-en goedkeurenden zegen wegdragen, en in Uwe dierbaare beloften met grond my verblyden moge. WELGELUKZALIG is hy, die zich verftandiglyk gedraagt omtrent den eilendigen: De Heere zal hem levryden ten dage des kwaads: de Heere zal hem be. waaren, ende by het leven behouden: hy zal op aarde gelukzalig gemaakt worden Die zich des armen cntfermt, die leent den Heere, de Heere zal hem we- tier om vergelden met het goede. Zalig zyn de lermhartigen, want hun zal bermhartigheid wedervaaren God zal een iegelyk naar deszelfs werk vergelden, heerlykheid en eere den geenen, die in lydzaamheid en goede werken trachten naa het eeuwige leven. Ach vervul Gy dit alles, bermhartige God.' aan my, om Jefus Kristus, myns Heilands wil. Amen! LXVI. DE  ( 239 ) L X V I. DE NOODIGE WASDOM IN HET GOEDE. MET vernederende fchaamte in myn hart belyd ik het oprechcelyk voor U, Alweetende God! dat ik geen van die dierbre weldaaden, van U aan myne onfterflyke ziel bewezen, tot hiertoe met die naauwkeurige zorgvuldigheid bewaard, en met die wysheid hefteed heb, als de verplichting daartoe op my lag. HET licht en de kennis, uit Uw Godlyk woord verkregen, heb ik niet altyd gezogt te vermeerde. ren In de verloochening en overwinning van my zeiven heb ik my niet altyd behoorlyk geoef- fend. In de edelmoedige verloochening der weereld ben ik niet, gelyk ik moest en kon, gevorderd. Myne liefde tot U moest ongelyk vuuriger, myn vertrouwen op Uwe macht en goedheid vaster, myn yver voor Uwe eer veel levendiger en meer werkzaam geweest zyn ]\w geftadig word ik door geringe, vaak ook Hechts ingebeeldde, beledigingen in 't harnas gejaagd: ik ben ook nog zoo gereed niet, om te vergeven, zoo genegen niet, om andere te helpen, dan ik* wel zyn moest Hoe zeer zeldzaam kwam hec weinige goede, 't geen ik nog deed, uit dien reinen bron van gehoorzaamheid en een in de liefde werk-  ( 240 ) .. werkzaam geloove ten voorfchyn! Hoe vaak wierd 'ik enkel door hoop op aardfche voordeden, of door vreeze voor fchande en fchade gedreven! , Hoe'veel onvolmaaktheid vind ik dus overal engeduurig nog in en aan my! O Vader! gaa tog met my niet in het gerecht, vergeld my tog niet met het loon, het geene my5ie traagheid, myne verwaarloozing, myne ongeftadigheid billyk. verdienden. Ach laat my, om Kristus wil, voortaan nog in Uwe genade deelen. Doe my tevens ook geduurig met indruk behartigen, hoe zwaar het voor hun zal vallen te verantwoorden, die het goede wisten te doen, en echter nalieten: hoe iedere ftilftand in het goede het begin zy van een achter uitgaan, van vermindering in deugd: hoe 'er niets gevaarlyker zy, dan juisc dit wederkeren tot de voorige paden der zonde en des verderfs. ONTVONK en ontfteek door Uwen Geest dagelyks en hoe langs hoe meer in my den yver ter benaarltiging van het goede: doe my door het heilzaam onderwys van Uw woord-opwasfen in de kennis, door eigen ervaarenheid toenemen in wysheid, en de verzoekingen tot zonde by den voortgang meer en meer overwinnen. Verfterk my in de liefde tot U, en in de liefde des naasten: bevestig myne lydzaamheid: fchenk my de zagtmoedige geaartheid, en over het geheel dat gevoelen, hetwelk in Kristus Jefus was: bewaar my by de waarheid, by de oprechtheid, by de trouwe, en eenenbetaamenden yver, om in myn beroep, om in den gan-  ( 24i ) ganfchen omtrek myner plichten my rechtfchapea te kwyten. VOLBRENG Gy dus zelve, o getrouwe God? het werk, het geene Gy begonnen hebt: vervul myne ziele met heilige gedagten, met Godvruchtige neigingen en voornemens, met vuurige aandacht, met verhevene onverfchilligheid omtrent al wat verganglyk is, met oprechte hemelsch-gezindheid. Geef dus, dat myne liefde tot U geduurig oprechter, myn vertrouwen op U vaster, myn yver voor Uwe eer beftendiger, myne gehoorzaamheid aan Uwe gebeden gewilliger en volmaakter worden. Laat het my nooit uit de gedagten komen, hoe die luye dienst-knegt, die zyn talent in den zweet-doek begraven, die de hem toebetrouwde gaaven niet behoorlyk hefteed had, op het einde van alle zyne goederen beroofd wierd. Doe my het voorbeeld van eenen heiligen Paulus altoos in het oog houden, die, alhoewel hy roemen kon, meer dan alle de andere Apostelen gearbeid te hebben, echter het nog noodig oordeelde, om geftsdig naa eene grootere volmaaktheid te jaagén: die zoo nedrig als voorbeeldig betuigde: Niet, als of ik het alreeds gekregen had, of alreeds volmaakt waare; maar ik jaag 'er naa, of ik het ook grypen mogte, waartoe ik van Jefus Kristus ook geroepen ben. Ik bedwing myn lighaam, en breng het tot dienstbaarheid, op dat dk niet eenigzins, terwyl ik anderen predik, zelve ver- werpelyk werde Een ding doe ik, vergetende het geene achter is, ende my uitftrekkende ma het geene voor is, jaag ik naa het wit, naa den prys der roepmge Gods, die van boven is, in Kriftus Jefus. II. Deel. q Oweffc  C 242 ) O welk een heerlyk kleinood is 'er voor hun opgehangen, die moede noch traag worden in de loopbaan der deugd! De kroon in de hand van onzen Godlyken Verlosfer: de onverganglyke heerlykheid, die Hy fchenken zal aan allen den geenen, die getrouw zyn tot den dood toe. Bewaar my, o machtige Jakobs! by deeze getrouwheid: doe my van kracht tot kracht, van deugd tot deugd voortgaan, en hoe langs hoe meer naa de volmaaktheid jaagen, tot dat ik eens het doel van myne wenfchen, dat wit myner hoop voor Uwen troon bereikt zal hebben. Daar zal ik dan volmaakt zyn, gelykerwyze Gy, myn Vader in de hemelen! volmaakt zyt. Amen. L X V I I. ONZE VADER! DIE IN DE HEMELEN ZYT. UT» SCHEPPER en Heer van het heel-al! myn Vader ende myn God! met de aandoeningen van een ootmoedig en dankbaar hart nader ik tot Uwen Godlyken troon, om U de fchuldige dank-offeranden eener kinderlyke liefde te brengen voor alle die Vaderlyke goedheid en trouwe, die Gy tot hiertoe aan my bewezen hebt. GY fchonk my niet alleen het leven, maar hebt sny in hetzelve tot hiertoe zoo gunstryk bewaard: Gy  ( 243 ) Cy hebt met Uwen voorraad uit Uwe mild-daadiga hand my gefpysd, gedrenkt, gekleed: Gy hebt my menigvuldig genoegen en aangenaamheden laaten beleven: ook hebt Gy in treurige lot-gevallen U aan my niet onbetuigd gelaaten. Gy hebt dus in alle opzichten, en over het geheel, meer, oneindig meer, dan een lighaamelyke Vader, aan my gedaan En naardemaal Gy van eeuwigheid wel gezien hebt, dat ik door moedwillige overtreding Uwer geboden my de rechtvaardigde ftrafFen zou waardig maken; zo hebt Gy myne zonden uitgcdelgd door Uwen Zoon, Jefus Kristus, en in Hem my op nieuws met U wederom vereenigd: dies ik nu, buiten vrees voor toekomende ftrafFen, voor U, mynen verzoenden Vader, wedeiom verfchynen, en all het goede van U bidden en verwachten mag. HOEDANIGÉ wederliefde, welk eene gehoor» zaamheid, welke dankbaarheid ben ik U, myn God! dan niet fchuldig! Ach! neem my dan aan, myn Vader! tot Uw eigendom: gebruik my na.rr Uwe oogmerken: regeer my geheel en al naar Uwen wil: ik ben Uw fchepfel, Uw maakzel, Uw eigendom. Voor U wil ik leven: tot eere van U, en naar Uwe voorfchriften, zoo veel Gy my genade zult gelieven te fchenken, myne vermogens getrouwelyk befleden, en omtrent andere menfchen zulk eene liefde, als Gy tot hiertoe aan my bewezen hebt, oefFenen. Want zy zyn ook Uwe fchepfelen, myne broederen en zusteren, uit een bloed met my gefproten: Gy bemint ende verzorgt hen allen, Gy geeftJiun Uwen Zoon tot eenen VerlosQ 2 fer,  ( 244 ) iër, Gy zoekt hen tot eene aanftaande heerlykheid Voortebereiden. FORMEER en bewerk Cv Zelve myn hart tog geduurig zoodanig, dat ik alle menfchen oprechtelyk liefhebben, en onophoudelyk hun alles goeds met alleen wenfchen, maar ook in de daad, naar myn vermogen, allen gaarne dienen, hun best op. rechtelyk zoeken, hun nadeel en verderf afwenden, en, gelyk Gy, zoo veel ik kan, den welvaart van het geheele menschlyk geflacht bevorderen moge Hoe gelukkig zal ik my dan achten, wen ik my in ftaat vind, om aan veele menfchen wel te doen, om veele bedroefde te vertroosten, veele noodlydende te onderfteunen, aan veelen tot Jherftelling en verbetering van hunne zielen te arbeiden, veelen door een goed voorbeeld te ftichten! Het geen ik voor hec overige, by de bekrompenheid van myn vermogen, niet doen kan, ach doe Gy dat, o groote God, Vader, DIE IN DE HEMELEN ZYT! en met een almachtig vermogen alle dingen regeert. AAN Uwe wysheid en goedertierenheid beveel ik alle myne medefchepfelen: begunftig, verheug en zegen hen allen, naar maate zy voor Uwe weldaaden en gunften vatbaar zyn Dog laat het an-t byzonder hun allen welgaan, die nevens my U, als hunnen geliefden Vader aanbidden, en door Kristus met U vereenigd zyn. Geef, dat zy, zoo wel a,silc ernftig behartigen, dat wy hier niet op de aa de geplaatst zyn met dat oogmerk, om hier volmaakt geluk te genieten; maar om tot een toekomend  ( H5 } inend beter kven in den hemel voorbereid te worden. Derwaarts zy myn oog gevestigd, derwaarts verheffe myn geest zich dikwyls, om in hoop, en by den voortmaak de goederen eener toekomende weereid te genieten: tot dat Gy my eens door eenen zaligen dood ontbinden, tot U roepen, en voor Uwen troon met eeuwige "vreugden verzadidigen kult. Amen! L X V I I I. UW NAAM WERDE GEHEILIGD. GROOTE en ecuwig heerlyke God! Gy zyt boven allen lof van ellendige menfchen oneindig verheven, U aanbidden de volmaaktlte Geesten in diepfte eerbiedigheid. Ach fchenk my tog ook die genade, dat ik Uwe kracht en Godheid, zoo wel uit de wondervolle werken Uwer fchepping, als uit de openbaaring in Uw Godlyk woord, en uit Uwe, alles volwyi en heerlyk beftuurende, Voorzienigheid, recht levendig erkenne: ten einde ik, tot troost en verbetering van myn hart, geduurig meer inzien moge, hoe groot Uwe macht, hoe onnafpcurlyk Uwe wysheid', hoe gadeloos Uwe liefde en bermhartigheid omtrent ons menfchen, hoe zeker en allerveiligst Vw woord zy: ten einde myne geheele ziele met de zuiverlte aandoeningen van eerbied, van liefde, van dankbaarheid cn neC^3X drigfto  ( 24* ) drigfte aanbidding doortrokken en vervuld werde; ten einde ik dagelyks de lof-offeren myner lippen door het geloof in Kristus U toebrengen: in alle de omftandigheden van myn leven voornaamelyk myne toevlucht by U zoeken, U als den Heer en Heerfcher der weereld in ftille gehoorzaamheid, met een Godvruchtig leven, eerbiedigen, pryzen en verheerlyken moge. HOE hartelyk wensch ik ook, myn Vader! dat Uwe heerlyke Eigenfchappen ook van veele andere, jaa, waare het mogelyk, van alle menfchen duidelyk erkend en verheerlykt wierden: dat de afgodery, die nog aan zoo veele plaatzen heerscht, gefnuikt: dat onkunde en bygeloof verbannen: dat Uwe doorluchtige werken meer befchouwd: dat Uw Godlyk woord zuiver geleerd: dat alle Godloosheid, die Uwen naam ontheiligd, op veele plaatzen geftremd, en dus Uw naam ende Uwe eere onder alle volken op de ganfche aarde groot gemaakt werde! VERSTERK Gy zelve my tog, o lieve God! dat ik in ftaat gefteld werde, om veel, zeer veei toetebrengen tot verbreiding eener heilzaame kennis van Uwen naam. Maak my wys en getrouw, cm van iedere gelegenheid, die my voorkomt, een goed gebruik te maken, om door nuttige zamenfpraaken, door heilzaame en vriendelyke vermaaningen, zoo veel in my is, mede te werken, dat ook andere menfchen Uwe verhevene Eigenfchap-* pen duidelyker kennen, meer kinderlyk U vreegen j hartelyker en vuuriger U beminnen, Regeer voorai  ( 247 ) vooral my zeiven door Uwen Heiligen Geest, dat ik met eene ongeveinsde Godzaligheid U eerbiedig en verheerlyke. Laat de indrukken van Uwe üveralcegenwoordigheid myn hart aan alle plaatzen vervullen: laat Uwe wysheid, Uwe macht en goedheid een Itandvastig vertrouwen op Uwen byitand in my verwekken: laat Uwe liefde my opfpooren, om in wederliefde en kinderlyke gehoorzaamheid U voor alle menfchen te verheerlyken: ten einde ik Uwe weldaaden vertellen, en met een vrolyk hart en mond U roemen en pryzen moge. HEILIG, hoog en verheven is de naam des Heeren, myns Gods! Pryst Hem alle gy oprechte: zingt tot zyne eere, looft Hem, verkondigt onder alle volken zyne daaden! De Heere is groot, groot en wonderbaarlyk is zyne Macht, onnafpeurlyk zyne Wysheid, waarheid en recht zyn alle zyne gedagten en zyne wegen. Bermhartig en genadig is de Heere, langmoedig ende groot van goedertierenheid en trouwe: zyne goedertierenheid reikt tot aan den hemel, zyne waarheid tot atm de bovenjle wolken. U zal ik looven, myn God! en Uwen mam verhoogen eeuwiglyk en altoos. Looft den Heere alle Heidenen! Pryst Hem alle wlken! want zyne goedertierenheid en trouwe is over ons tot in eeuwigheid. Q 4 LXIX. UW  ( S4S ) X L I X, UW KONING-RYK KOME, <^7ï t^> ALMACHTIGE God! Heer en Heerfcher over alle Uwe fchepfelen! Gy hebc, naar de wer. Icing Uwer oameecelyke. kracht, U een koning-ryk bereid, het welk zoo groot en uitgeftrekt, als het heel-al is, in het welke alle Uwe goede en getrou"we fchepfelen U, als hunnen onbepaalden Heerfcher ootmoedig eerbiedigen en aanbidden, WAT is de mensch, dat Gy deszelfs in genade gedagtig zyt, en uit dit ons gevallen en zondig geflachc, door zulke wyze, wondervolle en heil, zaame fchikkingen, van alle tyden af, U eene gemeente hebt willen verzamelen, die Gy met byzondere openbaaringen begunftigd, met de gaaven Uws Geests voorzien hebt, die Gy befchermt te, gen alle haare vyanden, en cot op dit oogenblik zoo krachtdandig als genadig bewaard hebt! LOF, eer en dankzegging zy U gebragt, machtige Koning en Heerfcher van Uw geloovig volkj dat het U behaagde, ook my, by den doop reeds, in dit Uw zalig ryk als een onderdaan optenemen» my door de kennis der heilzaame Evangelie waar, heden te vernieuwen en te verbeteren naar den geest3 jnet .de noodige krachten my uitterusten, - y cd  t 249 I bekwaam te maken tot zulk eenen wandel, al* Uwen onderdaanen betaamt, die tevens het onder■fcheidend kenmerk en een voorrecht der burgeren van üw zalig koning-ryk is. ACH bevestig Gy maar in my Uw begonnen werk, ten einde ook door my Uw ryk meer en meer uitgebreid werde en aanwinne. Duizenden, helaas! zoo veele duizenden van myne mede-i'chep, felen zyn 'er immers nog, die zich op eene ftraf. baarfte wyze tegen Uwe heilige oogmerken verzetten, die het zagte juk van Uwe wetten wrevelig verwerpen: die Jefus Kristus, door U gemaakt Cot eenen Heer en Koning, ongehoorzaam verfmaaden: die tegen de werkingen van Uwen Heiligen Geest zich moedwillig aankanten: die da onheilige begeerlykheden van hun verdorven hart* oneindig meer dan Uwen heiligen wil greetig opvolgen, en dus zich zeiven in een rampzalig verderf, voor den tyd en eene eindelooze eeuwigheid x «tederftorten. O bermhartige God! oeffen tog voortaan nog geduld omtrent deeze vaten des toorns: verheerlyk Uwe langmoedigheid en genade aan veelen van hun zoodanig, dat alle weereld erkenne, dat Gy geen lust hebt aan den dood des zondaars, maar dat hy eich bekere en leve. Rust daartoe hoe langs hoe meer getrouwe Leeraars uit met groote gaaven en bekwaamheden, ten einde zy de heilige waarheid van Uw woord getrouwelyk prediken, en manmoedig verdeedigen Maak, door de wy- ze befchikkipgea Uwer goede Voorzienigheid, Q 5 overal  ( 25o ) overal plaats voor den waaren Gods-dienst, ten einde volk op volk tot Uwe kerk vergaderd werde Laat de reine Evangelie-leer onder Uw volk voortaan nog gepredikt, de heilige zegel-tekenen van Uw verbond naar Uwe inftelling bedeeld, en door de werkingen van Uwen Geest onder het woord veel zielen voor U gewonnen, verlicht, geheiligd, en tot een erfdeel in Uw eeuwig koning, ryk bekwaam gemaakt worden. SCHENK ook my in't byzonder die genade, dat ik, als een getrouwe onderdaan van Uw ryk, Uwe wetten met eene blymoedige gehoorzaamheid volbrenge: dat Uw koning-ryk, door het geloof in Kristus, meer en meer in myn hart opgerecht en bevestigd: dat myne ziele met dien Godlyken vreede, die alle verftand te boven gaat, en blydfchap door den Heiligen Geest vervuld werde: ten einde myn hart, met een voor U welbehagelyt reikhalzen naa Uw eeuwig koning-ryk bezield, fteeds gereed zy, op Uwen wenk in die hemelItad, myn waare Vader-land overteftappen. Daar zal ik U, mynen God en Koning, met alle uitverkorene juichend aanbidden,, en met de geheele verloste en gezaligde gemeente, vol van verwon), dering en blydfchap, uitroepen: Het lam, dat ge? ilacht is, is waardig te ontvangen prys, lof, dankzegging» eer en heerlykheid, in alle eeuwigheid, Amen! LXX. UW  C 251 ) LXX. UW WIL GESCHIEDE, GELYK IN DEN HEMEL, ALZOO OOK OP AARDE. * * *■ ALMACHTIGE God! Heer en Heerfcher van hemel en aarde! alle dingen zyn in Uwe hand: Gy kunt naar Uwe groote en onweerftaanbre kracht alles, wat Gy wilt, uitvoeren. Gy hebc echter, in verhevenlte Wysheid en gadeloos nederdaalende goedertierenheid, U willen voegen naar de natuur van Uwe redelyke fchepfelen: Gy geeft hun heilzaame wetten, wekt hen op tot gehoorzaamheid door Uwe menigvuldige weldaaden, en dringt dezelve aan door fcherpe bedreigingen; maar Voornaamelyk beweegt Gy hen door bekoorende en heuchelykfte beloften van onwaardeerbre gevolgen hunner gehoorzaamheid, beloften van toekomende zegeningen en eene eeuwige heerlykheid. Dus wilde Gy eene vrywillige gehoorzaamheid, als van volgzaame kinderen U te bewyzen, Uitlokken; naardemaal tog ook een gedwongene dienst U niet kan behagen. MET een hartelyk berouw moet ik het voor U belyden en klagen, dat ik ook, gelyk zoo veel andere menfchen, niet altyd wel behartigd heb, hoe goed Uw wil is, en welk eene zaligheid daar- uie  ( 252 ) uk ontftaat, wen wy ons in eene getrouwe en ftandvastige gehoorzaamheid geheel en al daaraan overgeven en onderwerpen.—,— Uwe wet is immers de onfaalbre leer-meester en veilige weg-wyzer tot onze waare gelukzaligheid naar lighaam en ziel Hoe kon ik overzulks iets becers voor tny wenfchen, dan het geene Gy, myn goedertierenfte Vader! my aanwyst om te doen "en te genieten, of ook bepaalt om te lyden V Gy verftaat immers best, wat voor my en andere fchepfelen het nuttigst is: Gy zyt de liefde, en wilt myne zaligheid: Gy kent myne natuur, en weet, wat voor rriy meest gepast is: Gy zorgt, met eene onnafpeurlyke wysheid en goedheid, voor my en voor alle fchepfelen in de geheele weereld. Uur wil gefckiede, die is de beste! MAAR ach! hoe veele ftervelingen merken Uw© geboden nog altyd aan als een zeer hard juk! Hoe veele volgen nog geduurig de fnoode driften van hunne ontaarte natuur, hunnen verkeerden eigenwil, de inboezemingen der geldzucht, de dryf-vee. ren van nyd, van wellust, van wraak-zucht, en de voorbeelden eener booze weereld! Hoe zeer word dus by veelen, en op zoo menigerlei wyze hun eigen, tot alle hoosheid fteeds geneigde, wil voorgetrokken, terwyl ze Uwen alleen heiligen en goeden wil altyd achterftellen. en overtreden! —- Ach vergeef het my, myn genadige Vader! wen ik, en zoo vaak ik op de eene of andere wyze in deezen tegen U gezondigd, en tegen Uwen wj my vergrepen heb; laat my in Kristus bermhartigheid weder vaaren, en vergeef hec allen, die zich va$  X 253 1 van hunne dwaalingen en overtredingen tot U be-< keren. GEEF tog, dat myne mede-menfchen in groot getal hoe langs hoe duidelyker bezeffen', dat het niets, dan enkel jammer en ellende, baaren kan, wanneer men tegen Uwe heilige oogmerken zich verzet. Dat het in tegendeel onze zaligheid: waarlyk reeds hier uitlevert, wanneer men met vreugde wil, het geene Gy wilt, edelmoedig verzaakt en vliedt, het geene Gy haat: en dat wy langs dien weg Uw beeld gelykformig, Uwe gunften en zegeningen deelachtig worden. EN naardemaal 'er buiten het geloof in Uwen Zoon geen gelukkige en U behagelyke gemoeds gefteldheid hier op aarde kan plaats hebben: o! laat dit dan geduurig meer onder de menfchen bekend, laat het onder alle volken en naatfiën op de aarde openbaar worden, dat dit Uw genadige wil is, dac wy in Uwen Zoon gelooven en het leven hebben , en dat 'er van hun, die in Hem gelooven, geen een zal verloren gaan. Laat 'er dus nog veele myner broederen in hunne konfciëntfie bevreedigd, met eene kinderlyke liefde en vreeze t'Uwaans •vervuld, en dus van hun ganfche hart gewillig gemaakt worden, om met vermaak en ftandvastigheid Uwen heiligen wil gehoorzaam 'te volbrengen. BEWAAR ook my, o myn genadige Vader! by dit oprechte voornemen, om Uwe geboden in alles en altoos te onderhouden: bevestig het zelve door Uwe genade nadruklyk in myn hart. Laat by my eigene  ( 254 ) •eigene neigingen, wenfchen, zin en wil altoos on» der Uwen heiligen wil vernederd blyven: doemy, by alle myne ondernemingen, op Uwe geboden Kien: in alle omftandigheden en lotgevallen van dit leven vergenoegd, onder het lyden, het welk Gy my oplegt, lydzaam en ftil, en dus, onder eene onbepaalde overgeving aan Uwe wyze Voorzienigheid, altoos gerust, vrolyk en gelukkig zyn. DOE my het voorbeeld der heilige Engelen en zalige hemelingen altoos in het oog houden, laat het indrukken maken op myn hart, en invloed hebben in mynen wandel, ten einde ik hunne volmaakte gehoorzaamheid, en onophoudelyke vereeniging met Uwen wil, zoo veel met de zwakheid en het gebrekkige van dit leven beftaanbaar is, in eenen heiligen en hemelsch gezinden wandel moge navolgen. Jaa, myn Vader! niet myn wil, maar Uw wil gefchiede. Amen! LXXI. GEEF ONS HEDEN ONS DAGELYKS BROOD. i&i «e?» UWE goedertierenheid, oGod! is tot in de hemelen, Uwe waarheid en Vaderlyke trouwe tot de bovenfte wolken. Gy doet het brood uit de aarde voortkomen tot fpys voor de menfchen, en het gras tot voeder der beesten: Gy drenkt het aardryk  { 255 ) aardryk met regen en daauw, en verzadigt alles vvat leeft uit Uwe milde hand naar Uw welbehagen, U, o milde Vader! breng ik ootmoedig da dank-offeranden myner lippen voor all dat goede, het geene Gy my, het geene Gy aan zoo'veel andere ontelbre fchepfelen, en zelf aan godloozen». tot hiertoe bewezen hebt. MAAR ik, o alweetend God! ook ik was deeze Uwe groote weldaaden onwaardig: ik hebze nooit met de behoorlyke oplettenheid gadegeflagen: zelden bragt ik U daarvoor de fchuldige dankbaarheidzeer vaak belteedde ik ze tot andere oog-merken,* dan U behagen konden. En hoe weinig bragten en drongen my die liefde-koorden tot eene kinderlyke wederliefde, tot eene eerbiedige en gezette ge. hoorzaamheid aan de bevelen van U, mynen grool ten Weldoener! Ach! vergeef my die ondankbaarheid, dat verkwisten en verkeerd gebruiken van Uwe gaven: ontrek voortaan my onwaardigen Uwe weldaaden niet: laat my, om Kristus wil, voortaan nog deelen in Uwe Vaderlyke voorzorg. SCHENK my, by Uwe g3aven, ook een wys hart, om ze wel te gebruiken. Bewaar my, dat ik als een karige, derzelver noodig gebruik zou fchroomen, of, als een gierigaart, enkel naa derzelver bezit zou hygen. Doe onnoodige en kleinmoedige zorgen verre van my blyven; maar gun my, dat ik met een kinderlyk en onbezweken vertrouwen op Uwe Vaderlyke goedheid en voorzorg my verlaate: dat ik, met het geene Gy my geeft, veel goeds Itichte: my en de mynen zooda- nig  C 255 > liïg daarvan voorzie, dat ik de armen ook nimme? Vergeete. Bewaar my, dac ik zelve niet aan die bekommeringen en die fmaad onderhevig werde, onder welken die geene veeltyds zuchten en gebukt gaan moeten, die hun onderhoud van de berin, hartigheid van anderen verwachten moeten. All het overige laat ik ten eenemaal over aan Uwe wyze en goede voorzorg. GEEF my, behaagt het U, myn Vader! zoo veel van genoegen, van eer, van andere tydelyke goederen, als met myne omftandigheden en 'be. trekkingen gepast is: zoo veel vooral, als met het waare welzyn van mynen onfterflyken geest beftaanbaar is, en daaraan ondergefchikt kan zyn. Bewaar vooral my, door Uwen Heiligen Geest, op de goede, op de effene baan der deugd en Godzaligheid, ten einde ik fteeds een onichuldig geweeten, en, dien grootften fchat, een vergenoegd hart behouden moge. DUIZENDEN van goud ende van zilver kunnen immers by my U, myn God! niet opwegen. Uwe .gunst is my oneindig waardiger, dan alles buiten ü: Uwe genade verheugt myn hart, en geeft my meer vreugde, dan wanneer anderen in den grootften overvloed van koorn en most zich verlustigen, in weelde en wellust zich baden, of tot de hoogfte trappen van eer en aanzien gefteigerd zyn. Wy hebben immers niets mede gebragt in de weereld: .■wy zullen cok niets daaruit kunnen mede nemen. Wanneer wy voedzel en dekzel hebben, zoo zullen wy daar mede vergenoegd zyn. O geef:  ( *57 ) O geef my» en bewaar in my deeze gevoeïehsi doe die edele en U behagende denkwyze en hei" gingen hóe langs hoe meer my eigen worden, in nryn hare beftendig huisvesten, en geduurig haare; invloeden verfpreiden over mynen geheelen wandel. Leer ook alle myne mede-menfchen zoó denken, eh naar die Kristelyke beginzelen handelen. Laat deeze begeerlyke wysheid, die meer op eene gindfe weereld, dan op dit kortftondig en ydele leven ftarr-oogt, meer en meer verbreid worden onder de menfchen: ten einde nyd en wangunst, trouwloosheid en onrechtvaardigheid, haat en vervolging haare onzalige heerfchappy onder ftervelingen allengs verliezen, en eene algemeene liefde,. goedwilligheid en weldaadigheid met vergenoeging meer onder de zon op dërl trÓ6h komen, en die echte en eigénlyke vrucht van het waare geloof in veeier harten opwasfe, in veeier Wandel doorftraales LAAT dèezë gevoelens ook ónze Overheden bezielen, onder de huisgezinnen heerfcheh, in hec land onzer wooning, en alomme op de aarde zegepraaien- Geef, dat veelë goede Overheden over gehoorzaame en gelukkige onderdaanen heerfcheh: dat veele vroome echt-genooten door vroöme eh gezegende kinderen verblyd werden: dat veele getrouwe vrienden zich onderling hartelyk liefhebben, verbeteren en vertroosten: dat dus het geluk van het geheele menschlyk geflacht van dag tot dag Verbreid en vermenigvuldigd werde. HOE zal ik U dan danken en pryzen, o mvn 11. Deel. K CodJ  ( 258 ) God! byaldien Gy my zult gelieven bekwaam te maken, om tot uitbreiding van den welvaart myner mede-menfchen veel toetebrengen: wen ik veele fcehoeftigen door weldaaden onderlteunen: veele bedrukten en treurigen met raad en daad tot trö;o$t verftrekken: wen ik een hulpmiddel en wcrk-tuig eyn mag, om de eer, de rust en het geluk van het menschdom nadruklyk te bevorderen. ACH! maak Cy my zoo gelukkig, o myn goedertierene Vader! ftel my tot een gezegend voorwerp enwerk-tuig van Uwe bermhartigheden: doe ïnyn geloovig vertrouwen op Uwe genadige beloften zoodanig bevestigd zyn, dat ik voor gebrekmet fchroome, wen ik, ten voordeele van anderen werkzaam, myne eigene tydelyke belangen met den gewoonen ernst niet behartig; maar' ook daaronder op Uwe beloften fteune, dat Gy hen zegerien zult, die, naar Uw bevel, in de broederlyké liefde zich werkzaam houden: dat Gy ook elke goede handeling met eeuwige goederen eens rykelyk beloonen zult. Derwaarts zal myne hoop Zich unftrekken, daarop zal myn hart gevestigd zyn. Hier boven is myne eere, myne vreugde, myn rykdom, myn hoogfte goed Leer my dus denken, o God! en laat my nimmer vergeten liet woord en de vermaaning van Uwen ZoonZoekt eerst het koning-ryk van God en zyne gerechtig, iieid, ende alle de andere dingen zullen ulieden toegeworpen worden. Ach! dat Gy my dit uit genade fchenken wilde, om Jefus Kristus wil. Amen' LXXII. VER-  ( 259 ) L X X I I. VERGEEF ONS ONZE SCHULDEN, GELYK OOK WY VERGEVEN ONZEN SCHULDENAAREN. ALWEETENDE en rechtvaardige God! Gy haat alle Godloosheid, en zult hun, die moed* willig en aanhoudend zich tegen Uwe genade aankanten, eindelyk eens rechtvaardig, en in geduchten yver en wraak vergelden, naar hunne werken het verdienden. VOOR U moet ik ootmoedig belyden, dat ik door zeer veele, my ten deele bekende, en ten deele ook onbekende, zonden Uwe heiligde geboden zoo vaak overtreden heb, en overzulks ook op geen van Uwe weldaaden aanfpraak maken kas t maar in tegendeel Uwe ftrafFen rechtvaard'g verdiend heb. Ik kan dus ook op my zeiven völftrekt geen de minfte, ik laat ftaan eenige vaste, hoop hebben, om dat geene van U met zekerheid te zullen verkrygen, het welk ik in myn gebed van U begeer. GY hebt immers, o myn God! reeds-meer, oneindig meer aan my gedaan, dan ik in ftaat ben, om te overdenken, ik laat ftaan, om uitteipreken. Gy hebt myn lighaam, myne leden en krachten R. % Z0Q  .( 26ö ) Zoo weldaadig tot hiertoe onderhouden.' Gy hebt door het genot van fpys en drank, door den oni. gang met goede vrienden, door eenen voorfpoe" digen uitflag van myne bezigheden, door andere Jieuchelyke gebeurenisfen, zoo vaak, en zoo me «igerlei genoegen my reeds laaten beleven.*— Gy hebt, boven dat alles, door den vertroostenden inhoud van Uw dierbaar Evangelie myne koniciënt lie bevreedigd, tot deugd en waare Godzaligheid ïny opgewekt, en door de hoop op een eeuwi> leven myn hart verheugd. EN ik, ach! ik — — }fc heb daarentegen zoo weinig de onfehatbre waarde van alle deeze groote weldaaden ter harte genomen.' iJc heb zoo zelden U de fchuldige dankbaarheid daarvoor toegebragt: ik heb de fchepfelen dikwyls meer, dan ü den Schepper, bemind: op hen ongelyk meer, dan op U vertrouwd: U niet met alle myne krach! ■ten verheerlykt: Uw woord niet met die hfvfchsp gehoord, die ik, uit aanmerking van dien fchat vart hoogfte wysheid, door U my daarin medegedeeld billyk ondervinden moest: Ik heb noch de gaaven van Uwen Heiligen Geest tot verdere verbetering van myn hart, noch de tydelyke goederen tot be vordering van myn eigen geluk en van den welvaart myner..mede-menfehen zoodanig hefteed, dat myn hart my daaromtrent volkomen vry zoude fpreken. En ach! hoe vaak kan ook thans nomyn hast-door de bewegingen van nyd, door ont geregelde eer-zucht, door buitenfpoorige wellust door wraak-zucht cn andere fnoode driften verent' reimgd worden! HÉE-  ( 2<5r ) HEERE! gaa met 1113'' tog niet in het gerecht: vergeld my niet in geduchte wraak naar myne verdienden: onthef, om Kristus wil, my van de, rechtvaardig en duizendmaal verdiende, ftrafFen myner ongerechtigheid: laat, om de verdienften van dien Borg, Uwen Zoon, my genade en bermhartigheid wedervaaren. MET alle mogelyke bereidwilligheid van myn hart wil ik vergeven aan allen, die my ooit beledigd hebben. Gy vergeeft my immers eene oneindig grootere fchuld, dan die is, die ik anderen zal kwyt fchelden. Gy hebt zelve, door Uwen eeniggeboren, Uwen geliefden Zoon vreede met my gemaakt: myn, van natuur tegen U zoo wederftrevig, hart door Uwen Heiligen Geest veranderd, en een eeuwig verbond des vreedes met my gemaakt, en U als ryk in bermhartigheden, gaarne vergevende, groot en menigvuldig in het vergeven bewezen. DIT verhevenst voorbeeld zal dan voortaan het ïicht-fnoer van myne handelingen en myn leven zyn. Nimmer wil ik my fchaamen, anderen in liefde voor te komen. Gaarne wil ik myne beledigers, door een vriendelyk gedrag, tot de verzoening met my nodigen: zelve wel eerst en gewillig de hand van vreede hun aanbieden, en dagelyks, gelyk myn Heiland deed, voor myne vyanden te bidden, niet vergeten. Ja, Vader! reken mynen be-, ledigeren hunne zonden niet toe: hou niet op van aan hunne harten te werken door Uwen Geest, tot dae Ee eens tot U bekeerd, en my wederom toegeneR 3 gea  ( i6z y gen werden: ten einde geen eene van die zielen verloren gaa, die door den dood mynes Godlyken Middel aars van het verderf geredt zyn: ten einde eendragt en liefde onder de menfchen meer verbreid, in de heil-goederen, door Kristus aangebragt, veelen, zeer veelen te beurt mogen vallen. GEEF my dan, o God der liefde, altoos een zoo welmenend en vreedzaam hart. Doe my traag tot toorn, fchielyk in oprechte vergeving zyn: met de gebreken van mynen naasten geduld oeffenen, en dwaalenden met zagtmoedigheid te regt brengen, en in alle myne verkering met myne mede-men. fchen altoos op den besten Menfchen-vrieud, op het voorbeeld van mynen Heiland en Leer-meester het oog gevestigd houden, ten einde ik de voetHappen, door Hem my nagelaaten, drukken moge. ZOO zal het werk van Uwen goeden Geest in my niet geftremd, myn gebed voor U niet verwerpelyk bevonden, en myne fchuld my van U niet -toegerekend worden. Zoo zal ik door de naauwfte liefdebanden met U en alle geloovigen geduurig naauwer vereenigd en bekwaam gemaakt worden, tot den ingang in dat koning-ryk van eeuwigen vreede. Ach breng Gy, myn God! my eens derwaarts, om Jefus Kristus wil. Amen! LXXIII. LEID  ( 2Ö3 ) L X X I I I. . LEID ONS NIET IN VERZOEKING; <é?> téf>) <£t ONEINDIG wyze en goedertierene God! het is niet anders, dan met de beste oog-merken, dat Gy ons menfchen in zoo menigerlei verzoekingen laat komen: om ons nader aan ons zeiven bekend te doen worden, om door het gevoel van onze zwakheid ons te vernederen, om ons geloof te verlterken, ons in gevaaren te oeffenen, en door menigerlei middelen ons trapswyze geduurig tot de volmaaktheid nader te brengen. GY kent wel de geringe maat van myne krachten, en zult my zekerlyk niet boven myn vermogen laaten verzogt worden; ik wil echter niet na, laaten van, ook in dit opzicht, de belangen van myne ziele aan Uwe vaderlyke trouwe ootmoedig en geloovig aantebevelen Ach! hoe haast kon veellicht niet myn hart, dat van natuur tot de ydelheid zoo zeer genegen is, door geluk en dagen van alte veel voorfpoed, zorgeloos, tot wellust offlou- i te verheffingen vervoerd worden! Hoe licht l kon het gebeuren, dat fchadelyke meningen en veri derflyke dwaalingen van ydele weereldlingen my i tot twyfelingen en ongeloor wegfleepten! Hoe gevaarlyk zyn de indrukken, die door kwaade voorbeelden en zondige gewoonten der geenen, onR 4 * der  e 264 > fier welken wy leven, in min oplettende zielen ach. terblyyep Hoe ras worden wy, by een be. krompen lot en gebrek, tot heidenfche zorgen en wantrouwen aan Uwe heilige Voorzienigheid . Of door beledigingen, en geringe of ingebeeldde Hechts , tot wraak-zucht en heftige vervolgingen geprikkeld!—— Dagelyks en oogen-bliklyk zyn Wy dus van zoo ontelbaar veele gevaaren van buiten omringd; naardemaal de geheele weereld in het booze ligt.- En nog is 'er het meest en grootst gevaar van binnen te vreezen, van ons hart, die vruchtbre bron, en voortbrengfter van zoo veele fnoode begeerlykheden. DIES ftneek ik U ootmoedig, dat Gy, gedagtig aan myne groote zwakheid, om Kristus wil, door Uwen Geest in alle de gevaaren van myne ziele my te hulp komt. Rust door Uw woord my iteeds meer uit met die wysheid, die ik, om hardere proef-wegen gelukkig door te gaan , zoo noodig heb. Verfterk myn geloof: vermeerder in my de liefde tot U, vervul myn hart met goede gedagten cn heilige begeerten, ten einde ik in ftaat moge zyn, onder yooripoed my bedaard te bezitten, onder tegenlpoed op U ftandvastig te vertrouwen: alles, het geene Gy my onthoudt, met vreugde te pntbeeren, en tegen alle bekoringen, kwaade voorbeelden en verleidingen eener fnoode weereld metkristelyke voorzichtigheid my te wapenen. . -AAN U, myn Godlyke Middelaar! wil ik my houd?n: Gy verzekerde eenen Uwer gunstlingen: my. fis. genade zy U genoeg, myne kracht word in zwakheid volbragL  ■ ( **5 ) VoJbrairt, Openbnar dan ook in myne zwakheid do werking Uwer alvermogende fterkte: doe my over de weereld, over my zelvtn telkens zcgepraalen. Gedoog niet, dat ik door eene fchoonfte menfchen gedaante immer tot wellust, door beledigingen tot wraakzucht, door blinkende voordeden tot de ge? ringlte onrechtvaardigheid my verleiden laafe. Druk my tog dat gewigtig woord fteeds op het hart: die Jlaat, zie toe, dat hy niet valle. Leer Gy my, myn Jefus! naar Uw bevel, waakeri en bidden: doe my met alle zorgvuldigheid een onbevlekt geweetea bewaaren: altoos, als onder het oog van den alomtegenwoordigen God, en tot aan myn einde toe onberispclyk wandelen: ten einde ik eens moge waardig gekeurd worden, om in te gaan in die gemeente der volmaakte rechtvaardigen, die, verheven boven alle verzoekingen, de voordeden hun. ner heerlyke zegepraal in eeuwige vreugden genieten. Amen! L x x i v. VERLOS ONS VAN DEN BOOZEN. GETROUWE God! Gy hebt volwyze en neili. ge oog-merken, met welken Gy ons in dit leven zoo veelerlei wederwaardigheden laat overkomen: Gy wilt in deezen ftaat van beproeving gpt eene hoogcre volmaaktheid ons. voorbereiden, R 5 fQ  ( 266 ) fn het goede ons oeffenen, voor veele zonden ons behoeden, en ons nader mee U vereenigen ! Dog boven dien haaien wy, door onze eigene ge. breken, ons zeiven veel kwaad op den hals niet alleen; maar ook de menfchen, onder welken wy leven, zyn, gedeeltelyk door hun gedrag, de oorzaaken van veele voor ons onaangenaame lotgevallen en verdrietvolle bejegeningen. HOE ellendig zouden wy niet zyn, by aldien ons die blyde hoop niet ftreelde, dat dit alles maar voor een korten tyd duuren, dat 'er eens een dag komen zal, op welken wy dien geheelen last en alle de moeiten van dit bekommerend leven voor eeuwig afleggen zullen: byaldien zy, die geloovig op U vertrouwen niet ook hier reeds' op Uwen genadigen en machtigen byftand fteunen mogten, en ook dien niet daadelyk ondervonden. KAN het met Uwe Wysheid beftaan, en voor my tot wezenlyk geluk ftrekken, o myn God! wend dan die treurige lot-gevallen van my af, die de dagen der meeste menfchen zoo vol van ellenden doen zyn. Bewaar my voor gevaarlyke ziekten, voor pynelyke toevallen, voor groote rampen aan tydelyke goederen, voor vervolging van boosaartige menfchen, voor booze laster-tongen, voor armoede, voor fchande en andere zoorten van gevoelig lyden. By U, myn Vader! is alles mogelyk, in Uwe handen beveel ik mynen geest en myn lighaam. Onderfteun, bewaar en befcherm my dooiUwe alvermogende trouwe. DAN?  ( 2j den weduwen onderhoud, bewaar elk by het geene Gy hern gegeven hebc, om niet door drukkende armoede tot wantrouwen en dievery verleidt te j worden. Laat de rykdom zynen bezitteren nietgevaarlyk, en geen aanleiding tot ydelheid en hovaardy worden. Laat alles wat ellende, honger, geI brek en benaauwdheid onder de menfchen verwekken kan, van de weereld gunltig afgewend worden r I en zegen een iegelyk met gewenschten voorfpoed I op zynen arbeid, en voornaamelyk met een verge! nocgd hart. WY moeten vrcezen en beven, wen wy die mej nigte van zonden indenken, die Gy dagelyks op de aarde waarneemt, en die U tot rechtvaardige ftraffen over de ongehoorzaamen noodzaaken. Maar verfchoon, o bermhartige Vader! eene zondige wceI reld met Uwe oordeelen en ltraffen: vergeld nie1 mand naar zyne misdaaden: laat de dankbaarheid en ongehoorzaamheid van zondige menfchen U niet moede maken , van hun voortaan wel te doen. Verhoor in 't byzonder de gebeden van hun, die ootmoedig en boetvaardig U om de vergeving van zonden en Uwe genade fmeeken. Verkwik hunne zielen met de verzekering van Uwe liefde, voor \ zoo veel ze, naar Uw voorbeeld, ook hunnen beJedigeren vergeven, en hunne vyanden liefhebben. VERMINDER de menigte van zonden en het getal van zondaaren, door hen voor de verzoekingen  ( 2?2 ) gen en hec gevaar van zondigen te bewaaren, éa hen, wen Ze daarin geraakt zvn, door het aandenken aan Uwen wil te verfterkeh : ten einde zy* hy alle de aanvallen der zonde, U getrouw blyven en aan'de deugd vasthouden. Geef hun, die in lyden zyn, moed en fterkte: beteugel de verleideren, en bewaar elk voor zulk eenen toeftand , in welken hy zoude kunnen fchade lyden aan zyne ziele. Verlos elk, eh voornaamelyk hen, die U eerbiedig dienen, van de boeyen der zonde, welken zy al zuchtende dragen: onderfteun een iegelyk, oin in alie deugden aanhoudend toe te nemen, ert de vol maaking van zyn geluk van U te zoeken en te ver. krygen. Wees allen noodlydenden tot eene hulp, ftervenden tot een byftand, en onthef eindelyk eens allen van die lasten, onder welken zy hier zuchten. GY kunt dit alles én overal doen; Want Gy heerschc alomme met onwederftaanbre macht: overal moete Üw lof weergalmen: Gy zyt groot en heerlyk boven alles. Amen! LXXVL DANKZEGGING VOOR EENE ONTVANGENE WELDAAD. * * * VV/AT ben ik, myn God! dat Gy my nu reeds VV wederom een zoo groot bewys van Uwe liefde  ( 273 ) liefde gegeven hebt? Hoe Vaderlyk hebt Gy tot hiertoe voor my gezorgd? Hoe vaak ben i'k dooide ondervinding overtuigd geworden, dat Gy de harten der menfchen in Uwe handen hebt, en alle dingen ten beste van de Uwen beftuuren kunt? NEEM dan het ootmoedig lof-offer genadiglyk aan, het welk ik met een hart, geraakt door Uwe weldaaden, U aanbied. De Heere is goed, en eene hulp van allen, die Hem aanroepen in waarheid'*' Hy zegent de geene, die Hem vreezën, Hy doef wel aan allen, die op Hem vertrouwen. Ook aan' my heeft Hy groote dingen 'gedaan, dies ben ik verheugd. Schenk my nu Ook die genade, myngetrouwe God.' om U zoo veel hartelyker Beftehebben, om Uwe goedheid my dagelyks te herin» neren, om door eene beftendige gehoorzaamheid aan Uwe geboden my dankbaar -te betoonen. DIT is immers het eenige, het geefie Gy van my verwacht: een kinderlyk aan* U overgegeven hart, een geloovig vertrouwen op Uwe genade in mynen Verlosfer, eene gehoorzaame onderwerping aan Uwen heiligen wil. Gehoorzaamheid is beter dan offeranden: Gods bevelen optem'erken is beter, dan het vet van rammen. Schep dan in my, o God! dit gehoorzaam hart: zwenk myne neigingen naar Uw woord: geef my geduurig nieuwe' en' meerdere krachten, om door goede werken U te pryzen, en neem my eindelyk eens op onder hec getal der geenen, die voor Uwen troon U eeuwiglyk pryzen' en verheerlyken. Hallelujah! II. Deel. S LXXVII. DANK.  ( 274 ) L X X V 1 I. DANKZEGGING VOOR ONTVANGENE HULP. SiS>> CS>1 IK zal U hartelyk liefhebben Heere, myne fterkte, myne fteen-rots, myne borgt, ende myn uithelper, myn God, op welken ik betrouw, myn fchild, hoorn myns heils, myn hoog vertrek! Ik riep tot den Heere, toen my bange was, en Hy verhoorde myn fchreyen: Hy zag myne ellenden aan, en mynen jammer, Hy vergaf my myne zonden, Hy vervulde de begeerte van myn hart. Myne ziel was in de engte en hygde na troost, maar Gy hebt my genadig aangenomen. Gelyk een Vader zich ontfermt over zyne kinderen, zoo ontfermt zich de Heere over de geene, die Hem vreezen. DANKT den Heere, want Hy is goed, en zyne goedheid volduurt tot in eeuwigheid: Hy hoort hec geroep der eilendigen: Hy geeft de begeerte der oprechten: Hy bemint allen, die op Hem vertrouwen. Myn God! op ü vertrouw ik, laat my tog nimmer befchaamd worden: bewys Uwe goedheid en Uwe trouwe aan my, en laat myne vyanden nimmer over my juichen. Zoo zal ik U danken, Heere! en Uwen naam looven eeuwiglyk ende altoos. Amen! LXXVIII. DANK-  ( 275 > L X X V I I I. DANK- GEBED. IK stal ü Iooven, myn God! en zoo lang ik leef, de grootte Uwer weldaaden, die Gy aan my bewyst, dagelyks dankbaar vermelden. Want Uwe goedertierenheid is groot over my, en Uwe Vaderlyke trouwe kent geen einde. Myn lighaam en myne ziele verheugen zich in den levendigen God» Hy vertroost de treurigen van harte, de nedergebogene recht Hy wederom op: Hy verkwikt onze zielen met de vertroostingen van zyn Godlyk woord: Hy is ons een fchild ende eene hulp. MAAKT met my den Heere groot, ende laac ons zamen zynen naam verhoogen. Dat andere iteunen op hun geld en goed, of op brooze, iterflyke menfchen vertrouwen; ik zal op den levendigen God vertrouwen: myne hulp. is yan den Heere, die den hemel ende de aarde gemaakt heeft. Wanneer ik in nooden ben, roep ik tot den Heere, ende hy verhoort my: Hy vergeeft my, om zyns Zoons wil-, alle myne zonden, Hy leidt my naar zynen wyzen raad. Hem wil ik looven in den raad der oprechten, Hem wil ik met eenen heiligen wandel altyd dankbaar pryzen. Laat Gy, myn God! myn Ontfermer! myne dankzeggingen, hec S 2 lef-  C 276 > {of-offer myner lippen welbehagelyk zyn voor U, om Kristus wil, die in volmaakte dankbaarheid Uwen naam verheerlykt heeft op aarde! L X X I X. GEVOELIGE DANKBAARHEID OP EENEN VROLYK DOORGEBRAGTEN DAG. < #e ftrafFen billykst te vreezen had: hoe Gy echter, om Uws Zoons, myns Verlosfers wil, my niet alleen vergevende bermhartigheid wedervaaren; maar ook zoo veel blyde uuren en dagen beleven liet: hoe Gy my vaak door den omgang met aangenaame vrienden, door zinlyke vermaaken, door fpys en drank verkwikt, verheugd, en anderzins zoo veel goed hebt doen genieten. DIES dank ik U, o God! ik dank U, en roem Uwe trouwe, o Allerhoogfte! De Heere is goed, zyne weldaadigheden zyn over alle zyne fchepfelen. Hy vervult onze harten met fpyze en vrolykheid. Smaakt ende ziet, dat de Heere goed is: wel. gelukzalig zyn alle, die op Hem vertrouwen! En zoud' ik op ü niet vertrouwen, alles zoo rykelyk verzorgende Vader! Zoud' ik niet myne grootfte vreugde daarin vinden, dat ik gaarne Uwen wil volbragt, dat ik naar ziel en lighaam my ten dank-offer aan U overgaf, dat ik in alles Uwe eer bedoelde, en altoos door eenen heiligen wandel U zogt tc ver. heerlyken. Maak my tog meer en meer bekwaam tot Uwen dienst en lof: dan zal ik hier U dagelyks pryzen, en hiernaa eens met alle uitverkorene eeuwig U loven en verheerlyken. Amen! LXXX. VER.  r 279 ; LXXX. VERHEFFING DES HARTEN TOT GOD, BY DE AFWISSELING VAN HET JAAR. * * * MYNE ziele maakt den Heere groot, myn geest verheugt zich in God, mynen Zaligmaker. Ook in dit jaar heeft Hy groote dingen aan my, aan de mynen , aan 700 veel duizend andere menfchen gedaan. Wie kan de goedertierenheden des Allerhoogflen vermelden? Wie kan de werken zyner hand met billyken roem verhoogen? Zyne goedertierenheid Jlrekt zich tot den hemel uit, zyne weldaadige trouwe tot de bovenfle wolken. Ook ten aanziene van my was zyne goedertierenheid tot hiertoe alle morgen nieuw, zyne trouwe en bermhartigheid onuitfpreeklyk groot. EER en dankzegging zy dan U, almachtige Schepper! ootmoedig en hartelyk van my gebragt, dat •Gy tot hiertoe myn leven gefpaard, met fpys en drank my voorzien, tot nuttigen arbeid my gefterkt, zoo menig uur van vergenoegen my onbelemmerd hebt laaten genieten, en voor zoo menige rampen, die anderen troffen, my genadiglyk verfchoond: dat Gy myn Verzorger, myn Befchermer, myn goedertierenfte Weldoener, myn Vader geweest zyt. S 4 WAT  ( 28o ) WAT zal ik den Heere vergelden voor alle zyne, aan my tot hiertoe bewezene, weldaaden? Wit zou ik veellicht buiten zynen genadigen byftand geworden zyn? In hoe menigerlei verwarringen, op hoe menigvuldige dwaalwegen zou ik mogelyk geraakt zyn, byaldien Hy my niet bewaard, en door zynen Geest op betere wegen geleid had. Voor alle die heilzaame kennisfen uit üw woó-dvoor iedere vermaaning, die Gy door Leeraaren en nuttige boeken my aan het hart bragt: voor iedere vertroosting, die ik, tot gerustftelling van myne ziel, uit Uwe genadige beloften genoot: voor die onwgardeerbre weldaad der vergeving van zonden: voor die zalige vreugden, met welken Uw dierbaar Evangelie myn hart verkwikte: vcor aii^ die goede krachten, door U, tot beoeffenin,- der deugd, en tot den zegepraal over fnoode begeerlykheden my gefchonken: voor alle deeze en andere ontelbre gunften en blyken Uwer liefde, met welken Gy mynen onfterflyken geest beweldaadigd hebt, loof en pryS en dank ik U, q myn getrouwe God! TOT eere van Uwen grooten en nooit volprezen naam wil ik ze dan voortaan hefteden, deeze myne kundigheden en krachten Maar nimmer en alleen tot voldoening aan ydele wenfchen, of om flechts menfchen te behagen Het bes! te van myne broederen, in alle opzichten, en naar sll myn vermogen te bevorderen En U met eenen heiligen wandel beftendig te verheerlyken, dit, o! dit zy en blyve voortaan myne heerfchende keuze, myne voornaamfte zorge, het onverzetlyk doei en grootst genoegen van myn leven! ACH.'  ( 28r ) . A,CH! dat ik tot hiertoe deezen grooten plicht niet meer, niet geduurig, naar het behoorde, volbragt en nagejaagd heb! Dat ik nog zoo veel goeds, en zoo dikwyls, als ik toe eere van mynen grooten God het kon en moest doen, vertraagd en verzuimd heb! Dat ik tegen zoo veel goede bewegingen van zynen Heiligen Geest zoo onbetamend en iiiood my aangekant heb! Dat ik ook zelf de ongeregelde driften en zondige begeerlykheden van myn hart niet zelden, zoo flordig en toegevend, over my de heerfchappy gelaaten, en dus de heilzaame geboden van mynen God zoo vaaki zoo ftratbaar, helaas! overtreden heb! . O langmoedige, bermhartige God en Vader! laat tog, in dit nieuws beginnend, en in de volgende jaaren van myn leven, die recht vaardige ftrafFen myner overtredingen my niet treffen: ftrafFen, welken ik voorheen zoo vaak reeds, en vooral ook in die jongst afgeloopen jaar, helaas! zoo allerbillykst verdiend heb. Neeiri, om Jefus Kristus, myns Heilands wil, die geheele, die groote fchuld van myn voorgaande leven, genadiglyk en. voor altoos van my weg. Delg ze uit, naar Uwe bermhartig, heden, door zyn.albetalend zoen-bloed, en bekleed my met zyne volwigtige en eeuwige gerechtig,, heid, om in dezelve voor U te kunnen beftaan. . • SCHEP nu in my, getrouwe Schepper! een geheel nieuw hart, geef my eenen reinen, in het goede wel bevestigden en met Uwen wil vereenigden geest. Vervul my dagelyks met heilige gedagten, en met voornemens, die U welbehagelyk S y zyn.  ( 282 ) •zyn. Leid cn beftuur my in de bezigheden, wel. ken ik naar mynen ftand en myne roeping te verrichten heb, om ze naar Uwen wil te volbrengen Bewaar my in de verkering met andere menfchen in de weereld, dat ik, door verderf]vke zamenfpraaken noch kwaade zeden, of een heilloos voorbeeld, my niet tot zonden laat bekooren of wegfleepen. Help en verfterk my, om over myn eigen vleesch en bloed de overwinning te behaalen. Onderfteun my krachtig door Uwe genade tot alle goed werk. Zegen myne ondernemingen en bezigheden met blyken van Uwe Godlyke goedkeuring, en maak myn werk voorfpoedig. BEWAAR my en de mynen dit jaar voor rampen en treurige ontmoetingen. Bewaar het ganfché land, welks inwooner ik ook ben, Voor zulke regenlieden, die het geluk der menfchen belemme. ren, of wel geheel verwoesten kunnen. Boezem den Overheden goede en voor de inwooneren heilzaame gedagten in: bekroon derzelver raadflagen met eenen gelukkigen uitflag. Stort Uwen godlyken zegen uit over alle myne medeburgeren, over alle myne land-genooten, jaa, zoo veel mo' gelyk, over alle menfchen. Laat tog geduurig meer menfchen door Uw woord, en de werkingen van Uwen Geest bekeerd, en zoodanig verbeterd worden, dat trouwe, gerechtigheid, liefde en vreede op aarde wocne: dat, door de oeffeningen eener wederkerige liefde van alle volken en alle menfchen, een beftendige vreede heerfche op aarde, ©f, daar die verbroken is, zoo fpoedig het zyn kan, herfield: dat dus het algemeene geluk van ons  ( *83 ) ons geflacht geduurig grooter en beftendigex wer- i de. ZOO zal Uwe eer op de aarde fteeds meer bevorderd, het zalig ryk van mynen hooggeprezen Verlosfer geduurig meer uitgebreid, Uw heilige wil by den voortgang meer volbragt worden. Zoo zullen, onder het genot van Uwe groote en onverdiende weldaaden, onze harten met vreugde vervuld, cn onze lippen toe vermelding van Uwea lof geopend worden. Tot dat wy eens, naa all het lyden van deezen tyd doorgcworfteld te hebben, ter bezitting van ongelyk grootere goederen door U verheven, met alle zaligen voor Uwen troon U loven en pryzen zulkn, eeuwiglyk en altoos. Amen! L X X X I. EEJM ANDER GEBED OP NIEUW JAARS DAG. (f) I7">EUWIGE, goedertierene bermhartige God en Vader! wy komen heden voor Uw aangezicht i met dankzegging, en roemen die overvloedig en gadeloos groote liefde, die Gy aan ons, gelyk ali toos, zoo ook in dit jongst verftreken jaar bewe1 zen hebt. Gy hebt ons niet alleen het leven ge- fpaardi CD Uit de gemelde Verzameling»  ( 284 ) fpaard terwy] zoo veele andere van onze mede. menfchen, tyd-genooteu en bekenden deezer wee- reld door den dood ontrukt zyn Maar Gv hebt ons-ook gezondheid en onderhoud, ze-én en voorfpoed tot ons werk, zoo menige uuren van vergenoegen in goede, en zoo menigèn troost in treurige dagen doen genieten.:- En over hec geheel U als eenen liefderykcn en tederhartigen Vader, die met alle getrouwheid - onophoudelyk voor Uwe kinderen zorgt, omtrent ons bewezen. DANK zy U, Algoede! vóór deeze' en alle andere, voor die ontelbre weldaaden, die Gy in zoo milde ftroomen op ons onwaardigën hebt doen af. daaien. Dank zy U.' voor all dat genoegen, voor alle die vreugden van dit leven, voor eiken voorfpoed, waarmede Gy onze voornemens en pogingen begunftigde, en met eenen gelukkigen uitllag bekroonde: voor eiken aanwas van onze kennis uit Uw woord: voor elke vertroosting en bevreediging van onze konfciëntfie, die wy uit de vergeving der zonden om Jefus wil genoten. Dank zy U! voor alle die goede krachten der ziele, tot beoeffening van Kristelyke deugden, die Gy door Uwen Geest ons fchonk. ' ACH! vergeef ons, bermhartige God! alle zonden van ons leven, die wy ooit begingen, aan welken wy ons ook, helaas! in het afgelopen jaar «ebben fchuldig gemaakt. Wend de welverdiende ftrafFen onzer ongerechtigheden genadiglyk van ons af, en behoed ons, dat de kwaade gevolgen onzer twaasheid voortaan ons niet treffen. Verfchoon ons„  ( ^85 ) ; ons; als een mededoogend Vader, en laat, om Kristus Jefus, Uws Zoons wil, ons bermhartigheid wedcrvaaren. AAN U verbinden wy ons heden, op nieuws met een oprecht hart, door de geloften van eenetederfte heide en kinderlyke gehoorzaamheid. Ach! ichep Gy zelve in ons zulke goede gevoelens en U welbchagelyke voornemens des harten. Schenk ons nieuwe krachten,, en vermeerder dezelve dage- j lyks in ons door de machtige invloeden van Uwen Heiligen Geest, ten einde wy hoe langs hoe meer j aan de zonde fterven, en der. gerechtigheid leven mogen: ten einde alle onze vermogens en krachten U geheiligd, en wy eeuwig Uw eigendom, werktuigen ter bevordering van Uwe heerlykheid zyn mogen. AAN Uw Vaderlyk opzicht bevelen wy onze geliefde Overheid met alle de inwooneren van ons geheele Vadcr-land. Regeer en beduur Gy zelve door Uwen goeden Geest hen die ons jregeeren, ten einde de gerechtigheid onder ons i'bloeye, en onze vreede beftendig zy. Rust de vEvangelie dienaaren uit met veel wenfehelyke gaajven, ten einde zy Uw woord zuiver en getrouw (verkondigen, en onder Uwen zegen veel toebrenjgen mogen tot bekering en verbetering van veele zielen. Bewerk en formeer de jeugd in de fchoojlen naar Uw heilig welbehagen, en zegen daartoe : het onderwys. aan hunne zielen. Gebied Uwe Godlyke goedkeuring en milden zegen over allerlei arbeid, allerlei neeringen en handteeringen der in- gezete-  ( 286 ) gezetenen: ten einde elk ftof hebbe, om in Uwe weldaadigheden met een ootmoedig en dankbaar hart zich te verblyden. WEER van onze grenfen alle verderflyke landplaagen en oordeelen, oorlog, hongers-nood, befmettende ziekten en andere onheilen. Gun ons, dat wy allen in ftille gerustheid Uwe weldaaden genieten mogen. Verkwik hen, die in lyden zyn, door Uwe hulp en troost. Wees met Uwen machtigen byftand allen naby, die in verdrukking en benaauwende omftandigheden zyn. Wy bevelen ons geheel en al in Uwe genadige handen, en offeren ons zeiven, naar ziel en lighaam, alle onze vermogens en leden aan U op. Neem Gy, o getrouwe Schepper en Vader! ons genadig op cn aan. Maak ons een volk voor U aangenaam: menfchen, die geftadig in Uwe geboden wandelen, die Uwe rechten en inzettingen bewaaren: die, om Kristus wil, en in Hem voorwerpen van Uw welbehagen zyn, en dies zich vertroosten en daarin verblyden mogen. DAN zal ons in het toekomende niets wezenlyk nadeelig kunnen zyn: dan zullen wy onder de befcherming des Almachtigen veilig woonen en gezeten zyn: onder Uwe genadige befcherming en machtigen byftand hier godzalig en gelukkig leven, onder Uwe vertroostingen en met eene blyde hoop eens zalig ontflaapen, en ten dage van 's Heilands verfchyning, in het lot der rechtvaardigen ontwaakt, voor Uwen troon eeuwig U roemen en pryzen. Amen! LXXXII. AAN-  ( 287 ) LXX XIL AANDACHT OP DE VERJAARING VAN EENEN GEBOORTE - DAG. (*) * * * OP heden vernieuwt zich die dag, wanneer ik de ftraalen van 't licht, Verdoofd van gevoel, voer het eerfte maal zag. Voor't eerfte maal voelt zich de worm, hy is, hy gevoelt ook en denkt: En groette, al weenend, de volgende pyn. Nog niet, o Schepper! Uw beeld, nog onryp toC Uwe gedagten, Van duizend, hem nieuwe, begrippenverwarrd, Verhieven zich ook reeds toen myn' eerfte en dierlyke klanken: O God! dien nu echter myn fnaaren-fpel pryst. Reeds twintig maal keerdet gy u, gy draayend rollende bollen: Zints ik tot des aard-kloots bewooners behoor. Lof-zingend geniet ik u, weereld; dog voelt zich de vryere geest Voor andere, betere weerelden beftemd. Hoe f*) Dit Huk en het volgende h vsn den Vry-heer VAN CROKEGK uit deiztlfs Samtlicke Schriften, Zye Carlsruiie 1-75. 11, Band, p. 163. 164. cn 14S fqij.  C 288 ) Hoe fnel ontgliptet gy my, door lusten, door dwaaling en kommer, Vervlogene tyden, gcvoel-Ioos daarheen! Haast.zult gy eens alle vervliegen, treurige, fterflyke jaaren! Myn Maker! haast voert zich myn geest tot U op. Vergeef', o Schepper! vergeef, wen zich de onfterflyke ziele Met, haar aangeboren, gebreken befmet! Als mensch, nog leef ik als mensch; haast zal myn verheerlykte geest ü Verhoogen met zangen, als 't Serafs betaamt. Hoe zwaar, hoe loom ook zyt gy, gy ftof! verganglyke leden! In droomen van dichtren ontvlieg ik u reeds, En kan van een helder gewest op u, laag denkende zielen! Met teder cn hartlyk meedogen neerzien. Met u, myne hulp! met u wil ik den Schepper bezingen, En met ons bezing Hem der zaligen heir! Looft, Serafim! looft uwen God, met eeuwige harmoniën! Gy wierdt, toen Hyfprak: Hy wenkt, gy vergaat. LXXXIII. OP  ( 289 ) L X X X I I I. OP MYNEN GEBOORTE DAG. fcT) liJÏ M HEERE! wat is het leven der menfchen, en hoedanig zyn zyne jaaren! Zy ftroomen weg als eene beek, en vloeyen heenen als een riviertje en hunner word niet meer gedagt. DE helft myner loop.baan is veellicht voleindt.—. Veellicht ben ik nader by myn einde, dan hec fchynt. Bekroon Gy my, o Heer! wen ik aan het einde van [myne baan gekomen ben. Zeg Gy tot myne ziele: Gaa heenen in vreede! Spreek Gy tot deeze aardfche hut: Rust zagtjes in den fchoot, uit welken gy ontftaan zyt! Heere! neem Gy myfien geest op tot U! DE vyf en twintigfte keer is het thans, dat de ion my opgaat. Wat was ik, o Heer! eer Gy uit de diepte der eeuwige nacht my in het leven te voorfchyn riep? Wat was ik voor vyf en twintig vluchtig verloopene jaaren? Wat zal ik binnen vyf en twintig jaaren zyn? Zal ik nog dat vonkje van Uwen glans, de aardfche zon, befchou- wen? Of zullen myne beenderen, verzameld by de asch hunner vaderen, rusten? Ik zal niet fterven.—-— De geest, die in my denkt» zal leven, en des Heeren werken verkondigen^ II. Deel. T alhoewel  ( 20O ) alhoewel ook myne leden vergruisd, ende tot dof wedergekeerd zyn. Ik zal leven: maar HOE O Vader van alle gefchapene wezens! ontferm U over Uw fchepfel! GY zeide tot my niet: word, ende ik wierd. Myne oogen ontfloten zich voor het aardfche licht. jNog niet ryp, om te denken, erkende myne ziel liaaren Schepper nog niet. Nog niet gewend, om te zyn, begroette ik de weereld met traanen. Ik wierd een mensch, Heer! en aanbad U. LICHTZINNIGE jaaren der jeugd' hoe fnelzyt gy my vervlogen! Hoe weinige oogenblikken van dezelve vloeiden waardiglyk in de eeuwigheid f Hoe veele verkwiste uuren zullen my aanklagen t Heer-el indien Gy my voor het gerecht wilt trekkén, ach! myne beenderen moeten Adderen, en myne lippen zullen verdommen. IK heb gezondigd, o Heer! ik heb. gezondigd! De ziel, tot hoogere bezigheden bedemd, verlaagde zich, en verloochende haaren oorfprong. Door vernederende begeerlykheden gevangen, door het gedruis der weereld verdoofd, door de verlei. dende (tem der wellust verlokt, verkwistte ik vee. Ie zorgelooze dagen van myn leven. Gy fchiep my tot een Engel, en ik verlaagde my tot het dof. Heere! Gy kent myn hart! formeer het naar Uw welgevallen! Verhef myne ziele boven dwaalingen, myne zinnen boven ydele bekoorin. gen Myn geest eerbiedigt U, eeuwig, al. machtig Wezen!— Hy voelt zyne zwakheid—  C 291 ) verfoeit de zonde— zondigt— fiddert' voelf, berouw— zondigt wederom en aanbidt U» O Heer! onttrek my van het verderf! Uwe ge. nade zy machtig in myne zwakheid! Heere! ik wil U loven, zoo lang ik nog hier ben, en myne jfM pen zullen U pryzen, tot de dood ze fluit.' GY bewaarde Uw ondankbaar fchepfel voor rampen: Gy verfterkte my tot en . in myne bezigheden: door Uwen Geest geleid, poogde ik ook mynen mede-menfchen nuttig te zyn: en het geen ik ooit goeds gedaan heb, indien ik iets gedaan heb, dat is van Ui Gy zyt heilig, oGod! maar ik ben een verwerpelyk, een onwaardig zondaar. tV-'£ [(153*30793903 arana. TOsastr nSJJsnal yen m© GOD-MENSCH! Verzoener! ontferm Ü over my. Vergeef, eeuwige Vader! vergeef my de zonden myner jeugd! Leid Gy my, oHeer! dan zal ik niet dwaalen: Leid my in Uwe waarheid! Zal ik nog langer hier woonen, heilig my dan, oHeer! Geef, dat ik myn leven aan U, en mynen naasten toewyde. LAAT my de befpottingen der godloozeh niet .vreezen, noch de verfmaadingen der hovaardigen; Onttrek myne ziele van de ftrikken der verleide- ren. Laat my met den mond belyden, en in 'myn hart gelooven, dat Gy de Heere zyt, dat 'er geen waar geluk buiten Ü zy. Geef "my fterkte tot myne bezigheden: verlicht myn verftand, verhef myn hart, ten einde het begeerig werde, niet mn der weereld, maar dm ü te behagen, Geef T a my  ( 2(?2 ) my die rust, oHeer! die rust, die de metgezel der waare deugd is. Byaldien lyden en treurige lotgevallen tot verbetering van myn hart konden ftrekken, geef my dan ook, o Heer! myn deel aan kommer en fmerten; Gy zult ondertusfchen Uw kind geen last opleggen, die het niet zou kunnen verdragen. SCHENK my niet dien aardfchen rykdom, die de ziele tot onbetaamelyke laagten doet nederdaalen, en door bleeke zorgen bewaakt word. Maak my ryk in goede werken: geef my van tydelyke goederen flechts zoo veel, dat myn hart, niet van kwellende zorgen der aarde ingenomen, zyne hoogere beftemming niet vergeete. Behaagde het Ü, om my fchatten deezer aarde toetevoegen, ach fchenk my dan ook het verftand, ende den wil, om ze wel te befteden. DE eere deezer weereld zy tog nimmer myn wensch, en de goedkeuring der weereld nimmer myne zorge. Maar laat my, o Heer' niet tot fchande raaken voor het volk! Myn gerucht zy onbezwalkt, ende myn naam niet het doel ende de fpot der lasteraaren. Wen ik eens zal nederliggen, en in vreede ontflaapen zyn, laat dan nog de nagedagtenis aan my by eenige ftille en oprechte harten in waarde blyven! Geen vloek en geen las. ter-taal ontruste of bezwaare immer myne groeve! GEEF my dien zoetften troost van het mensch. lyk leven, oprechte vrienden. Zegen hen, die my lief zyn: zy zyn de Uwe, en eerbiedigen Uwen naam.  C m ) naam. Zegen myn Vaderland: zegen ons, o Heer! cn wy zullen gezegend zyn! LAAT, op h.iaren tyd, myn ziele heenen gaan in vreede! Laat my by myn einde vertroost door Uw woord, gefterkt door het geloof, geheiligd door Uwe genade van deeze weereld fcheiden! Geen verfchrikkend beeld verfchyne voor myne brekende oogen: geen begaane misdaad benaauwe myne ziele: geen aardfche wensch houde my tog langer hier beneden vast. Gun my, om gemoedigd op den grond der verdienden van Uwen eeuwigen Zoon in het ryk der eeuwigheid in te treden. Zegen my in myne laaste uuren: myn einde zy gelyk hec einde der oprechten! EEUWIG lof, en prys, en eer, en dank zy U, eeuwige Vader! Verzoenende Zoon des eeuwigen, Mesfias! Uw naam zy geheiligd! Godlyke, heilige, Geest! U zy eeuwig lof, roem en eere! L X X X I V. DANK. GEBED NAAR DEN DRIE EN DERTIGSTEN PSALM. * * * VERHEUGT n in den Heere, gy oprechten! dat de vroomen Hem vrolyk pryzen. Zingt den Ahnachtigea een nieuw lied; verkondigt zyne T 2 genade  ( 294 ) ■ genade aan alie genachten der aarde» Des Heeren woord is Waarachtig, ende alle zyne beloften zya onfaalbaar getrouw. God heeft de gerechtigheid lief, Hy doet wel by de geenen, die Hem vreezen, en op zyne goedertierenheid hoopen. De hemel is door het woord des Heeren gemaakt, en al deszelfs heir door den Geest zyns monds. ' Hy houdt de wolken in zyne hand: Hy wyst aan' de vloeden der zee in de diepten hunne plaats: tot hiertoe, zegt Hy, zu!t Gy komen, ende niet verder, hier zal de hoogmoed uwer golven zich leggen. De geheele weereld vreeze den Heere, en Hem ontzie all wat 'er op de aarde woont! De Heere vernietigt den raad der heidenen, Hy leidt den raad der volken. Des Heeren raad beflaat in eeuwigheid: zyne befiuitep brengt Hy kracht-daadig ter uitvoering, WELGELUKZALIG is de mensch, die op God vertrouwt; welgelukzalig de mensch, wien Hy in Kristus genadig is. Hy heeft geen lust aan" de fterkte des paards: de hovaardige zyn voor Hem een gruwel. Zyne oogen zien op de geloovigen, Hy verlost hen van zonden-fchulden, en verzorgt hen in den duuren tyd. Onze ziele hoopt op God Hy is onze hulp, en ons fchild: ons hart verheugt ïjch jn Hem, en wy vertrouwen op zyne macht m zyne goedheid. Uwe goedertierenheid, o Hebre! ?y over ons, want wy hoppen op U. BB Heere is myn herder, my zal niets ontbreken: Hy befchermt my door zyne macht, Hy vertroost my door zyn Godlyk woord. En of.fchoon 3 L * my  t '"-95 ) tny ook. veelerlei lyden omringt, zoo is myn God echter by my. Zyne goedertierenheden verkwikken my: zyne dierbre beloften zyn myn troost. Dit is myne vreugde, dat ik naby God my houde* en myn toeverzicht op den Heere ftelle. Hy is een Vader der weezen, de troost en befchermer der weduwen: Hy helpt de vreemdelingen, Hy bewaart dc eenvoudigen, Hy behoedt allen, die op Hem vertrouwen. Geloofd zy God, en geprezen zy zyn heilige naam, eeuwiglyk ende altoost . Amen! LX XXV. AANDACHT IN DEN OOGST-TYD. (*J « tp» « ALMACHTIGE, genadige God en Vader 1 wy brengen U thans de nedrige offeranden onzer \ dankbaa heid voor den rykdom Uwer goedertieren! heid, dien Gy ook wederom in dit jaar zoo overVloediglyk over ons hebt uitgeftort. Uwe milde Vaderlyke hand, die alles voedt, heeft ons tot biertoe niet alleen met het noodig onderhoud voorzien, maar ook met blyden overvloed en ruimen Voorraad ons begunftigd Gy hebt het land h zogt en deszelfs gewas rykelyk gezegend. Gy drenkte het opgeploegde aardryk en bevogtigde deszelfs vooren: Gy zegende deszelfs uitlpruitfel. Gy jtroont het jaar met Uwe goedertierenheid, en T 4 Uwe Vn de g«mel| eet  ( 297 ) «en rust, een eerbaar en godzalig leven leiden mogen, en ons in allerlei opzichten over Uwe zege* singen verblyden: tot dat wy eens, in gindfe heerlykheid, oogst noch andere tydelyke goederen meer noodig hebbende, met verheerlykte lippen U eeuwig danken, looven en pryzen zullen. Help ons, God van ons heil! en laat ons nimmer befchaamd worden. De volken danken U, o God! alle de volken danken U. God zegene ons, en de geheele aarde vreeze Hem. Amen! LXXXVI. OOTMOEDIGE OVERGEVING AAN GODS WIL, TEN AANZIENE VAN DEN ZEGEN OP ONS BEROEP. * * * ALTOOS heb ik reden genoeg, om U, o groote God! te looven, en Uwe oneindige bermhartigheden dankbaar te pryzen, wanneer Gy. my, op myne dagelykfche bezigheden in myn beroep, zoo veel zegen en voorfpoed flechts fchenkt, dat ik niet in de benaauwende noodzaaklykheid ben, van met angstvallige bekommeringen voor het onderhoud van myn leven te zorgen. Ik ben Uw fchepfel, en kan by U niets verdienen; naardemaal ik U alles fchuldig ben. Ziel en lighaam, goede kennisfen en krachten, gezondheid en gelegenheid, «m in nuttige werken bezig te zyn, hebt Gy my T 5- gege-  ( =98 ) gegeven: alles, wat ik ben en vermag, is het Uwe* myn geliefde Vader l EN echter hebt Gy, naar de grootheid Uwer goedertierenheden, belooft, van hen, die U vree. zen, en by hunne getrouwe naailligheid op Uwe goedheid hoopen, met ruime zegeningen te willen verheugen. Het iiLiis der rechtvaardigen zal gezegend zyn: de rechtvaardige zal groeyen en bloeyen als een palm boom, geplant aan de water-betken: ende al, wat hy onderneemt, zal wel gelukken: den rechtvcarchgen zal het welgaan, de vruchten van zyn werk zal hy genieten: en nodt zag men hem verlaaten, of zyn zaad, zoekende om brood. LOF, eere en dankzegging zy U gebragt, gpedertierenlle God! voor alle die gunftige genegen, heden, naar welke Gy het wel vaaren van Uwe fchepfelen zoo welmenend en aanhoudend bevor. dert. Laat tog, bid ik U, laat voor my de fchatten Uwer weldaadigheden ook geopend zyn, en bekroon myne bezigheden met de gefchenken Uwer liefde en gunst Dan dew>l ik niet weet, of het U voortaan ook behagen zal, om my met zoo blykbaare zegeningen op mynen arbeid en in myn beroep te begunliigen; zoo imeek ik, dat het U behaage, om my wysheid en lydzaamheid te fchenken, ten einde ik in alle die lot-gevallen* welken Uwe hand my toevoegt, naar Uwen wil my gedragen, en met eene ftille onderwerping my gerust aan U geheel en al overgeven moge. 'IK ben een zondaar, onwaardig hec goede vaa-  ( 299 ) U tc ontvangen: ik heb veel meer de rechtvaardigfte ftrafFen verdiend: hoe zoud' ik my dan niet aan Uwe hand met lydzaamheid onderwerpen, wen Gy my voor eenen tyd Uwen zegen of onthield, of fpaarzaam my deed ontvangen. Gy weet best, wat voor my heilzaamst is: en, het zy Gy my vernedert, of my verhoogt, altoos meent Gy echter het wel met my. ACH hoe lichtelyk vergeten wy menfchen, dac onze lotgevallen en omftandigheden van eene hoogere hand afhangen V Hoe ras verheffen wy ons, en worden opgeblaazen, wen het ons altoos voor den wind en naar wensch gaat? Hoe lichtelyk fteunen wy dan op eigene krachten: en volgen meer on/.en eigen-zin, dan den wil van onzen Schepper: worden koel en onverfchillig omtrent den Godsdienst, flaauw en traag in het gebed: ftellen ons vaak der weereld gelykformig, en misbruiken juist die gefchenken Uwer goedheid, die ons tot vuuSrJge wederliefde, tot hartelyke dankbaarheid, toe vrywiilige gehoorzaamheid moesten bewegen en aanfpooren? Het is overzulks immers eene groote weldaad voor zulke ydel-gezinde menfchen, wanneer Gy hun Uwen zegen onttrekt, en hen door «zorgen en bekommeringen onder een bekrompen lot tot bekering leidt. i DOE my dan, o myn God! altoos wel behartigen, hoe zegen en vloek, geluk en tegenfpoed ia Uwe hand zy: dat de voorfpoed en wenschlyke vrucht-gevolgen van mynen arbeid volftrekt niet Vgn my afhangen: dat ik met alle myne moeiten en  ( 3oo ) en pogingen geenzins- by U iets verdienen kan; maar elk gedeelte myner inkomften als een vry gefchenk van Uwe ongehoudene goedheid moete aanmerken. Doe my tevens altoos onder het oog houden, hoe Gy, naar Uwe onbegrypelyke wysheid, alles zoo bedeelt, dat het beste der geenen, die U vreezen, altoos bevorderd werde: hoe Gy zomwylen wel eens, naa eenen, met veel moeite doorgebrachten, nacht, in den morgenftond eenen Petrus met eenen onverwachten zegen X'erheugde: en vooral, hoe Gy eens, in die gindfe gewesten van zuiverst en eeuwigduurend vergenoegen , getrouwe arbeideren , op het doorworftelen van alle moeiten, rykelyk beloonen zult. MAAR de mensch leeft hier immers niet van den overvloed van goedere?i. Byaldien ik dan ook in deeze en geene gevallen niet naar wensch flagcn mogt; zoo heb ik echter eenen Vader in den hemel, die alle myne behoeften kent, die machtig genoeg is, met zegen en overvloed my te begunftigen: die wegen en middelen genoeg heeft, om myne armoede met rykdom aftewisfelen: die eenen Jofef uit gevangenis en boeyen op eenen Vorften-zetel verhoogde, die de getrouwheid van eenen David, de God-vrucht van eenen Daniël met eere, met vergenoegen en ruimen overvloed bekroonde. DOG niet om overvloed van tydelyke goederen, o HeereI neen, maar om Uwen zegen fmeeken wy U flechts. Laat dan myne pogingen U welgevallen: doe myne bezigheden voorfpoedig zyn, en gun my, om eene heuchelyke vrucht van mynea arbeid.  ( 3°i ) arbeid te mogen zien. Voor het overige laat ik het geheel en al aan Uwe bepaaling, hoe veel Gy goed zult vinden, om my te geven, wanneer, en waar het U behagen zal, met de gefchenken Uwer gunst my te bedeelen. Uwe Voorzienigheid wil ik altoos ootmoedig eerbiedigen; voor alle Uwe weldaaden hartelyk U danken: tot bevordering van Uwe eer, en het welzyn van mynen naasten, Uwe gaaven wyslyk belteden: met naarftigheid en Godvrucht my kinderlyk aan U overgeven: totdat hec U behagen zal, my eens voor Uwen troon, om Kristus Jefus wil, voor myne geringe werken eenen. onverganglyken zegen te fchenken. Dan zal ik, met alle heiligen, in onftoorbre rust, onder hec genoc van volmaakte en eeuwige vreugden U danken, loven en pryzen. Amen! L X X X V I I. 't Is beter, tot den Heere toevlucht te nemen, dan op menfchen te vertrouwen. PSALM CXVHI: 8. e?s «st> ZEER dikwyls heb ik by de ondervinding geleerd, hoe weinig men op menfchen kan ftaat maken. Zelden is 'er by hun die oprechte genfegenheid, om ons geluk en genoegen te bevorderen: dikwyls ontbreekt hun, by den besten wil en de oprechtfte voornemens, hec noodige vermogen» of hec voldoende doorzicht, om onze wenfchen. tej ver-  ( 302 ) hervullen. Weinige bezitten dat ftilzwygen, of die oprechtheid, dat wy hun ons geheele'hart durven uïtlaaten. Veelen vallen zoo wispeltuurig cn cngedadig in hun oordeel en hunne meningen nopens andere menfchen: huichelaaren kunnen vaak iet gemoed van de zulken innemen, en naar hun belang tot voor- of na-deel van anderen zwenken: of door hunne berichten' de beste gemoederen afkeerïg maken van hunne vrienden. Veele vrienden en begundigers worden ons door menigerlei veranderingen in de weereld onttrokken, of zelf door den dood ontrukt. ACH! dat ik vaak zoo verbysterd, en dwaas genoeg geweest ben, van myn vertrouwen op zoo losfe gronden te ftellen! Dat ik dikwyls, als of het veilig genoeg waare, van fchepfelen verwacht heb, het geen ik alleen van den eeuwigen, den algenoegzaamen , den onveranderlyk getrouwen God hoopen kon en moest! Tot U vlied ik dan, myn Schepper, myn getrouwe God! Uwe liefde is verre van alle valschheid. Gy zyt mvn Vader!'die my zynen Zoon, tot een bewys van Uwe uitnemende liefde, gefchonken, die door Hem zich met my op het miauwde vereenigd, met troost, met hoop, met den rykdom der gaven des Geests my gezegend en verheugd heeft. UWE hand, myn Vader! word nimmer verkort, dat ze my niet zoude kunnen helpen. Hemel en aarde zyn in Uwe macht: raad, ende wysheid ende macht zyn Uwe. Onze God is in den hemel, Hy doet all vat Hem behaagt: Hy fpreekt, en het is 'er: Hy  ( 3°3 ) Hy gebiedt, en het ftaat 'er. Beter is het op defk Heere, dan op menfchen, te vertrouwen. Vertrouwt dan op Hem t'aller tyd, o gy volk! ftortet uw hart uit voor zyn aangezicht. O jaa! U durv ik onbelemmerd alle myne bekommeringen vertellen, alk. myne zorgen en zwaarheden in Uwen fchoot uitftorten, o Gy geuouwfte van alle vrienden! Gy fielt my niet ten voorwerp van fpot: Gy vertroost my niet met enkele woorden: Gy laat my niet vaaren ter oorzaake van myne ellende: neen! het zuchten der armen, het klagen der treurigen, het gebed der geenen, die van menfchen verlaaten zyn, hoort Gy, o Heer! En wy mogen gerust zyn, dat Uw oor 'er op merken zal. U zal geen ongegrondde achterdogt, geen val. fche naricht van achterklapperen, of lasteraaren afkeerig van my doen worden. Gy kent de gevoelens en de gezindheid van myn hart. Oprechtheid is altoos U aangenaam. Gy zult my door geen voorval onttrokken worden, worden anderen hunne vrienden door den dood ontrukt, Gy leeft in alle eeuwigheid. O! hoe goed is het dan, op den Heere eeniglyk te vertrouwen! Myn hart hoopt op U, en ik word geholpen. IK hef myne oogen op tot den Allerhoogften, van wel ken myne hulp komen zal: myne hulp is van den Heere, die den hemel ende de aarde gemaakt heeft Wat buigt gy u dan neder, myne ziele! ende waartoe zyt gy onrustig in my? Hoop op God, ik zal Hem nog loven; Want Hy is myne menigvuldige verlosfing, ende myn God.—— God is -ons- een toevlucht ende fterkte: Hy is  ( 304- ) is krachtiglyk bevonden eene hulp in benaauwdheden; daarom zullen wy niet vreezen. Want die op Hem vertrouwen, zullen nimmer befchaamd worden. LXXXVIII. Wentelt uwen weg op den Heere, ende vertrouwt op Hem, Hy zal het maken. PSALM XXXVII: y. AAN U beveel ik, getrouwe God en Vaderl alle myne raad-flagen, myne ondernemingen, alle myne bekommeringen en zorgen, alle myne wegen. Gy bepaalde myn lot naar Uwe volwjze goedheid: by U is de macht, om alle myne omftandigheden tot myn best te beftuuren. Terwyl ik, daarentegen, by alle myne voorzichtigheid, die ik aan myne bezigheden bededen kan, zoo lichtelyk op ieis vallen kan, het geene tegen myn belang is, en myn geluk dwarsboomt. Ik weet volftrekt niet, wat 'er in het toekomende ftaat te gebeuren. Op de gunst en hulp van menfchen kan ik weinig ftaat maken. Een enkel voorval zou lichtelyk een groot gedeelte van myne verwachtingen «ensklaps kunnen verydelen. U, o almachtige en alweetende Heerfcher der geheele weereld! Aan U geef ik, met alle myne raad-flagen en pogingen, my over. Gy zag van een-  ( 305 ) eeuwigheid wat tot myn waare en beftendig geluk noodig is. Gy regeert en neigt de harten der menfchen naar Uwen wyzen raad: Gy beloofde, dat den geenen, die U liefhebben, alle dingen zullen medewerken ten goede. Ik hoop op U, laat my tog nimmer befchaamd worden. Neig myne gedagten, ten einde ik altoos doe, het geene ü behaagt: zegen myne ondernemingen met eenen vooripoedigen uitflag: befcherm my tegen de raadSaagen van hun, die my niet gunftig zyn. Leid my enkel in zulke wegen, die U welbehaagelyk zyn: bevestig in myne ziele een levendig vertrouwen op Uwe genade in Kristus Jefus: bevestig de rusc in myn, nog vaak zoo onrustig, hart: bewaar in my de hoop op de vreugde eener toekomende betere weereld. Dan zal ik niet angstvallig zorgen, en in geen ding bezorgd zyn; Gy, Hecrl zult alles wel maken. Amenl L X X X I X. Deeze dingen heb ik tot ulieden gefproken, op dat gy: in my vreede zoudt hebben. In de wereld zult gy verdrukking hebben; maar hebt goeden moeds Ik heb de weereld overwonnen. JOH. XVI: 33. God, J hdpe, Heere, myn byftand! Wat buigt gy 0 Sr rnyne ziele! ende waartoe zyt gy onrust^ ^/S Mudige veüosfing myns aangezichts, ende myn God. XCIII. D»  ( SU ) XCI 11. De bezoiêfng der zonde is de dood; maar de genade, gifte Gods is het eeuwig leven door Kristus Jefus, onzen Heere. ROM. VI: 23. «£7J ^ tCTi GY hebt ons ten leven gefchapen, o goedertierenst Wezen! In ons liggen de bronnen van fmerte, de zaaden des doods; alhoewel ik die zaaden des vcrderfs zelve niet in my verwekt heb: ik ben iterflyk geboren. Maar byaldien Gy my in een onverdcrflyk lighaam op deeze weereld geplaatst had; zoud' ik veellicht niet nog dieper, dan de Vader van alle menfchen, gevallen zyn? Wie kent de afgronden van liet menschlyk hart? Gy, Gy alleen, o God! die my in deezen ftaat van onvolmaaktheid en beproeving gefteld hebt. Wyze, zeer wyze, hoewel voor my verborgene, reden bewogen U, om my door een leven, vol van verzoekingen en veele tegenheden, tot eene eeuwige rust in te leiden. METnedrige onderwerping neem ik dit lot, van U my toegelegd, aan, myn Vader! Met een verheugd hart dank en pryz' ik U, dat Gy met de aangenaame hoop op de onfterflykheid my begunftigd, en door Uwen Heiligen Geest tot het genot van eeuwige vreugden my hebt gelieven bekwaam te makea. Ach! gedoog tog nimmer, dat ik V 4 my  C 312 ) my deeze groote gaave, dit onwaardeerbaar kleinood, door een flordig en ydel gedrag onwaardig maake, en zelve de oorzaak wierd van een omrit! fpreeklyk verbes Beziel en vervul my met nieuwe krachten ter getrouwe en naarftige deugdsoeïïenmg, en bevestig in my de hoop, van U eens eeuwIg te zullen zien in gerechtigheid en vreugde Hoe gaarne, hoe gemoedigd zal ik dan dat jongfte" lot, het welk alle menfchen treft, inwachten! X C I V. Wy hebben niets in deeze weereld gebragt, het is openbaar, dat wy ook niets met ons kunnen daaruit dragen, i TIM. VI: 7. \Y/Ar zoude h« my baaten, indien ik de ge*V heele weereld gewonnen had? Zal goud, of eere van den dood my kunnen, redden? Zullen de grootfte rykdommen my de verfchrikkingen van dat affcheid, of de vrees voor den eeuwigen Rech. ter kunnen afnemen? WAAROM was ik dan niet altyd te vreede met myn befcheiden deel? Waarom kwel en pynig' ik myne ziele nog geduurig met zoo veele en veelerlei onnutte zorgen en bekommeringen? Ach! dat ik my zoo fchandelyk bedrogen! dat ik niet vaak geloeg met indruk gedagt heb, hoe ik eeas niets uit  ( 313 ) uit deeze weereld zal kunnen medeneemen Ach! vergeef my, bid ik U, myn God! om Kristus wil, ook deeze myne fnoode dwaasheid, en maak door Uwen Geest my wyzer, leer my meer vergenoegd te zyn in myn lot, en te berusten in Uwe wyze en goede bedeeling. LAAT my tog die goederen niet derven, welker hooge waardy ik te laat heb leeren kennen. Schenk my, en bewaar in my een berustend vertrouwen in het dierbaar zoen-offer van den Zoon Uwer liefde. Vervul myn hart met den zoeten vreede in U, met die verlevendigende vreugde, die uit eene goede konfciëntfie geboren word, en met die veilige hoop, van eens eerlang by U te zullen zyn. Hoe gerust zal ik dan den weg van alle vleesch kunnen gaan, lchoon ik alles achter my hier laaten zal! God, en de vreugden des hemels zyn echter myn lot. X C V. Jefus Kristus heeft den dood te niet gedaan, ende het leven en de onverderflykheid aan het licht gebragt, door het Evangelie, i TIM. 1:10. fe5ï «£?» CsO WAT zou my op het einde van myn leven tot vertroosting kunnen dienen, wen Gy, omyn Verlosfer! niet de verfchrikkingen des doods had weggenomen? Wen ik nog in het onzekere geflinVj . geré  ( 3U ) gerd wierd, of myne ziele met den dood van het lighaam vergaan, dan of ze voortduwend beftaan zou? Hoe kwellend zouden zulke twyïFelingeü voor my vallen? \Ven jjt by een einde vol van fmerten ook nog eenen gedachten Rechter en de rechtvaardige ftrafFen myner zonden vreezen moest: ach! hoe troostloos zoud' ik dan niet moeten fterven? MAAR dank zy U, myn Vader J dat Gy door Uwen geliefden Zoon myn aanftaande lot my geopenbaard hebt: dat Gy, door zynen dood en zyne opftanding, zoo wel van de vrees voor de vernietiging, als van eene verfchriklyke verwachting van eeuwig duurcnde pynen my bevrydt hebt. Hy droeg de ftrafFen myner overtredingen; ik zal niet verdoemd worden: Hy verrees levendig uit het graf; myn lighaam zal dus niet voor eeuwig de verderving zien. Hoe onverfchillig kan ik zyn, of dit lighaam heden fterft, of morgen! Ik, de geest, die in my denkt, blyft dog onverganglyk. Ik gaa tot den Overwinnaar van den dood: Ik gaa over in een nieuw en volmaakter leven, het welk niet meer zoo ellendig is, en geen einde zal hebben. Bewaar, o Geest des Heeren! deezen troost in my: beziel en verfterk my met dien heldenmoed des geloofs, die over den dood zegepraalt, en onder de fmerten der ontbinding tot een volheerlyk leven zich uitftrekt en doorworllelt. XCVI. Dt  ( 315 ) x c v i. De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de mams des Heeren zy geprezen! . JOB I: 23. * * * T/"AN U, myn God! is het alles, v/at ik ben en ▼ heb: waarom zoud' ik het U niet met vreugde wederom geven? Uw is dit lighaam, het geene Gy geformeerd, gevoed, en met goede krachten voorzien hebt. Ach! dat het nooit van eenige zonde bevlekt waare! Uwe zyn deeze goederen, die Gy door de vlyt van anderen, en op myn' eigene naarftigheid, my gunftiglyk verleend hebt. Ik was, voor den tyd van eenige jaaren, Uw Rentmeester en huis-houder. Ach! eisch tog geen ftrenge rekenfchap van my, myn God! op duizend zoud' ik U niet eens kunnen antwoorden. Hier zyn alle, my nog overige, gefchenken Uwer mild. daadige hand: laat ze, verzeld met Uwen zegen, hun toekomen, welken Gy ze beftemd hebt. Alles wat my op de aarde lief is: alles, wat ik nu eerlang buiten my en in my verlaaten zal, geef ik hiermede over in Uwe, alles welmakende en getrouwe, voorzorg. Neem Gy ook den adem heen, door welken Uw Godlyke adem en aanblazing my levendig maakte: ontvang dien geest, die, naa U hygend, zyne ontbinding en verlosfing met eene jjdzaarne hoop verwacht. Zal ik nog langer van het  ( 3i* ) het verheugend aanfchouwen van U terfteken bly. ven: ach bereid Gy dan myne ziele zoo veel te meer, ten einde ze bekwaam werde, om esns deeze weereld gemoedigd vaarwel te zeggen, om alles overtegeven, urn U eeuwig te loven! X C V I I. Het is den mensch gezet, eenmaal te fterven, ende daarna het bordeel. HEER. IX: 27. www DAARNA HET OORDEEL God! Rechter! handel met my niet naar myne zonden: vergeld my niet naar myne ongerechtigheden. Hoe, ach! hoe zoud' ik rekenfehap kunnen geven van alle de bedryven van myn leven, het geene met zoo veele overtredingen bevlekt is? Zoo veele, yan U my verleende, krachten heb ik niet, of zeer zelden, naar Uwen wil belteed: ongeoorloofde en fnoode begeerlykheden zoo vaak gekoesterd: zoo veele woorden, die ydel en zondig waaren, gefproken, of door myne redenen tot zonden aanleiding gegeven: myne driften zelden door derede beftuurd: myne harts-tochten en begeerten byna nooit, zoo als het behoorde, op die hemellche goederen bepaald, die echter myn eenige wensch, en het doel van myn verlangen zyn moesten. ACH Heere! wie kan zyne afdwaalingen alle gade* . { /laan?  ( 317 ) flaan? Gaa tog met my niet in het gerecht; want voor U kan ik niet rechtvaardig zyn. —-— Hoe rampzalig moest ik nu niet zyn, byaldien ik, van de weldaadige hulp van mynen Gods-dienst verfteken, die vreeslyke icheiding van myn lighaam en ziele verwachten moest, en myn lot nog als onbeflist moest befc houwen? . Byaldien ik onder de kwellingen eener benaauwende en angstvolle onzekerheid iterven, en nog twyffelen moest, of Gy my ia genade aannemen, of verwerpen: of Gy een leven vol van ongerechtigheden met de verdiende ftraffen vergelden, dan of Gy, naar eene onbegryplyke bermhartigheid, in een beter lot my overbrengen zoude? MAAR o dierbaar, o troostryk woord.' die in den Zcon gelooft, komt niet in het oordeel. Alzoo liefheeft God de weereld gehad, dat Hy zynen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, ten einde een iegelyk, die in Hem ge. looft, niet verloren gaa, maar het eeuwig leven hebbe. GELOOFD zyt Gy, myn Godlyke Verlosfer, myn dierbaarfte Vriend! dat Gy ook myne ftrafFen op U genomen, dat Gy ook my de hoop op onverganglyke. vreugden verworven hebt. Ach.' bewaar Gy zelve deeze verzekering aangaande myn heil door Uwen Heiligen Geest in my.. Overtuig myn hart door de ondervindingen van een levendi> vertrouwen op U, dat ik Uw kind, dat ik een erfgenaam der zaligheid ben, die myn Heere Jefus voor ftervelingen verworven heeft. Dan zal ik zonder vrees en onbelemmerd in mynen laasten ftryd tot U bidden, dan zal ik onder het gevoel  ( 3i3 ) van Uwe vertroostingen myne cogen fluiten en zeggen kunnen: Vader! in Uwe handen beveel ik mynen geest; want Gy hebt my verlost. Help Gy my, o Gy getrouwe God! Amen! X C V I I I. Jk weet, dat myn Verlosfer leeft, ende Hy zal de laaste over het f lof ftaan. JOB XIX: 25. * * * JAA! hiervan ben ik verzekerd, Hy leeft, myn Verlosfer! Getuigen hier van zyn zoo veele braave en vroome mannen: om dit getuigenis hebben zy hun tydelyk welvaaren opgeofferd, en het met hunnen dood verzegeld. En hoe nadruklyk heeft myn Godlyke Middelaar in de onderhouding, in de bewaaring en in de uitbreiding van zyne kerk bewezen, dat Hy niet in het graf gebleven is: dat Hy met eene onwederftaanbre kracht zyne gemeente befchermen, vermeerderen, en, gelyk Hy beloofde, tot aan de voleinding der weereld by haar zyn kon? OOK in my hebt Gy, myn Heere Jefus! Uw leven geopenbaard. Gy hebt door Uw troostryk Evangelie myne konfciëntfie bevreedigd, uit den geestlyken dood door Uwen levendigmaakenden Geest my opgewekt, tot veele goede werken my lust en krachten gefchonken. Gy regeert myn hart,  C 319 ) hart, en verheugt my door Uwen Geest. Ik weet dus, dat myn Verlosfer leeft. Gy zult dus zekerlyk ook Uw woord en belofte aan my vervullen: Ik leef, ende gy zult leven: Ik ben de opftanding en het leven., die in my gelooft, zal leven, al waare hy ook geftorven. Ende een iegelyk, die leeft, ende in my ge. I looft, zal niet fterven in eeuwigheid. NIET fterven in eeuwigheid Neen.' ik fterf niet; in den dood leg ik myne bouwvallige en verbreeklyke hut flechts af, en gaa heenen in die J gindfe eeuwige wooningen. Het bros en verderflyk lighaam zal in 't graf flechts voorbereid worden, om eens onfterflyk en verheerlykt daaruit ten voorfchyn te komen. Het word gezaaid in verderflykheiè, \ en zal eens opgewekt werden in onvirderflykheid: het I word gezaaid.in zwakheid, en zal eens opgewekt'wor: den in kracht: het word gezaaid in cneere^en zal e-ens opgewekt worden in heerlykheid Ik fteif niet. Het graf is myne flaap-kamer: daar zullen myne* vermoeide, myne afgefloofde leden rusten. Op dien langen nacht zal de blyde morgen-ftond van den laasten dag, den eeuwigen dag eens aanlich: ten: dan zal ik met vernieuwde krachten, met eene vernieuwde en jeugdige gedaante verryzen. Myn Yerlosfer leeft, en ik zal ook leven. DE dood is verftonden tot overwinning. Dood! waar is. uw prikkel? hel! waar is uwe overwinning? Code zy dank, die ons de overwinning geeft door Jefus 1 Kristus, onzen Heere. XCIX. In-  ( 320 ) x C I x. Indien de Geest des geenen, die Jefus uit den dooden heeft opgewekt, in Ti woont., zoo zal Hy, die Kristus uil den dooden heeft opgewekt, ook uwe fterfiyke lighamen levendig maken, door zynen Geest, die in ulieden woont. kom. yin: ii. t£*> ia* DIT is reeds een groote troost in leven en fterven voor my, dat ik op goede gronden, en met volle zekerheid weet, dat myne ziele niet enkel voor den korten tyd van dit leven gefchapen is, maar, voor een altoosduurend beftaan vatbaar, tot eene onverganglyke zaligheid beftemd is. Gy hebt echter daar te boven, o goedertierenfte God! ook nog bepaald, dat dit, uit ftof gebouwde, lighaam ook in die toekomende heerlykheid, naar zyne vatbaarheid, eeuwig deelen zal. welk een troostryk bewys van Uwe verwonderens waardigfte Vader-liefde is dit niet! Hoezeer verheugt zich myn ganfche hart, dat ik eens met myne oogen God, mynen Heiland, aanfchouwen zal! En dan zal dit myn, hoewel nu nog zoo zwakke, lighaam, hier met zoo veel onvolmaaktheden omringd, aan geen vermoeyingy aan geen krachteloosheid, aan geen nadeelige toevallen, aan geen pynlyke ziekte, aan geen fchrooroelyke verftoo- lingj  ( 321 ) ring, ofte {looping meer onderhevig zyn. Naarde. maal het niet meer met de zonde, die thahs daarin nog woont, bevlekt, maar volkomen rein en heilig, met Gods beeld verfierd, tot veele, voor my thans nog onbekende, gróote werkzaamheden bekwaam, helblinkend, als de ftraalen der zon, mee vernieuwde, jeugdige kracliten en groote fterkte voorzien zyn zal. WELK eene verhevene hoop voor my zondig fchepi'el! Ach! wat is de mensch, wat is dit ftof, dat Gy 'er aan gedenkt! Wat ben ik onwaardige, dat Gy zelf ook myn lighaam zoo zeer begunftigen wilt!—— Nooit wil ik deeze groote, eeuwig voor my beftemde, weldaaden lichtzinnig vergeten: nooit myn, door Kristus bloed ter onfterflykheid vrygekogte, lighaam door verbodene lusten fchenden: nooit deszelfs leden tot werktuigen der ongerechtigheid, of wraak-zucht misbruiken; maar geduurig behartigen, dat ze myn eigendom niet zyn: dat ik Gode eens van derzelver gebruik zal moeten rekenfehap geven: dat ze, als leden van Kristus, geheiligd door den Geest der genade, tot nuttige en heilzaame bezigheden beftemd: dat ze tot een tempel en woon-huis der Godheid door den doop gewyd zyn. BEWAAR Gy dan zelve, o Geest des Heeren! het geene Gy geheiligd hebt: regeer en beftuur tny zoodanig, dat ik voor alfö befmecting des vleeschs ende des geests-zorgvuldig my waöhtétf ten einde ik die hooge en heilige vereeniging mee mynen God my niet onwaardig maakej maar veel. • II. De£ X mepf  ( 322 ) sneer dien zekeren en verkwikkcnden troost genieten moge, dat myn Heiland ook hier reeds in alle opzichten zal zorg draagen voor het lighaam, het welke Hy met zich, als een lid van zyn gecstlyk lighaam, zoo naauw vereenigd heeft. NIEMAND heeft immers ooit zyireigen vleesch gehaat; maar een iegelyk voedt en verzorgt het zelve. Ik ben Kristus vleesch van zyn vleesch, been van zyne beenderen, door de fchepping zyn maakfel, door het geloof aan hem verbonden, zyn gunstling, zyn eigendom. Hy zal overzulks het my nooit laaten ontbreken aan het geene ter onderhouding van dit hem toebehoorend leven noodig is: Hy Z3l in gevaaren my befchermen: Hy zal, wen ik fterf, myne beenderen bewaaren: myn ftof eens wederom verzamelen, cn myn lighaam wederom ten leven herftellen: met vernieuwde, en deeze tegenwoordige verre overtreffende fchoonheid herftellen. JAA! ik weet het, en geloof met een volkomen vertrouwen, dat myn Verlosfer leeft: Hyzal dit myn vergruisde vleesch eens wederom bezielen en doen leven: ik zal uit myne oogen Hem, mynen Goël, mynen God, aanfehouwen: ik zal, met alle heilige Engelen en uitverkorenen, in vrolyke lof-zangen liem eeuwig verhoogen. Hallelujah! De dood is verflonden tot overwinning. Dood! waar is uw prik. kei? Hel! waar is uwe overwinning? Gode zy dank, die ons doet zegepraaien door Jefus Kristus! Amenl C. HEIL,  C 323 ) c. HEILZAAME OVERDENKING VAN HET ' LAASTE OORDEEL. ONTWAAK, myne ziele! ontwaak! zie voorwaarts uit op dien grooten, dien plechtigea dag, op welken God den aardbodem oordeelert zal met rechtvaardigheid. En wie weet, Wanneet hy zal aanbreken, die fchrikbaarende ochten-ftond» op welken de hemelen zullen voorbygaan met gedruis, de elementen fmelten zullen van hitte, en de volken der aarde, van vreeze en bange verwach* ting der toekomst van den Rechter, bezWyken zullen. Hy zal komen, die dag, onvoorziens, als een dief in den nacht, fnellyk als de blikfem» ACH Heere jefus! rechtvaardige Rechte? vati levenden en dooden! bereid my dog, en maak my bekwaam door Uwen Geest, dat ik waardig bevon* den werde, om te verfchynen voor Uw aangezicht* Byaldien Gy myn leven, het geene met zoo Veele Zonden bezoeteld is, wilde gadeflaan, en naar de geftrengheid des rechts met my handelen, ach! hoe zoud' ik voor U kunnen beftaan! Maar Gode zy dank! dat ik verwaardigd ben, om U, als my* nen Middelaar en Verzoener, te Ieeren kennent dat ik dit troostryk woord vernomen heb? Die tri den Zoon gelooft, komt niet in het oordesh Geen VerX 3 dwmenii  ( 324 ) ioemenis is 'er voor de geene, die in Kristus J-efus zyn: En heb ik al gezondigd, ik heb nogthans lenen Veerfpraak by den Vader, Jefus Kristus naamelyk, die rechtvaardig, en eene verzoening is voor myne zonden, m voor de zonden der geheele weereld. MAAR welk een geducht en verfchriklyk oordeel wacht hen allen, die deeze genade of moedwillig verwaarloozen en yerfmaaden, of in zorgeloosheid en tot zonden misbruiken! Want de Heere is wel oneindig bermhartig en genadig; geen God echter, die lust heeft aan godloosheid: de booze zal by Hem niet verkeren: Hy zal eens een iegelyk naar deszelfs werken vergelden: Hy zal all, het geene in de duisternis verborgen was, voor zyn gerecht brengen, zelf ook de geheime raadflaagen des harten openbaaren. Elke moedwillige nalaating van eenen erkenden plicht, elk boos en voor den naasten nadeelig bedryf, elke onreine, in het hart opzetlyk aangekweekte, begeerlykheid zal haare welverdiende ftraf wegdraagen. Geen ontkennen, geen loochenen zal daar iets baaten; Hy, die de harten kent, en de nieren beproeft, i* de Rechter. Geen ontfchuldiging zal daar iets helpen; God heeft, om den mensch te redden, alles van zynen kant gedaan: de zondaar zelve is de fchuld van zyn verderf. Geen bidden, of fmeeken zal de vastgeftelde ftraf kunnen afwenden; want aan geen verandering kan de uitfpraak van den Rechter onderhevig zyn. Zoo als de boom valt, zal hy blyven liggen. Dat fchrikbaarende woord: Gaat weg van my, gy vervloekte! in het eeuwig vuur, het welk den duivel en deszelfs engelen bereid is, is onherroepelyk, GOD»  ( 3»5 ) GOD, Vader der bermhartigheid! bewaar, ach! bewaar my tog, dat ik die verfchriklyke taal niet hoore. Geef tog, dat dood, oordeel en eeuwigheid my altoos met indruk op het hart wegen, en nimmer uit myne gedagten komen: dat ik, niet om voor de menfchen Hechts deugdzaam te fchynen, maar om oprecht en vroom voor U bevonden te worden, my met allen yver benaarfh'ge: dat ik een vluchtig vermaak in de zonde, en elk onrechtvaardig voordeel gaarne verzaake, om my niet aan eeuwige pynen en hart-zeer bloot te ftellen: dat ik de reine vermaaken des hemels verre boven alle ydele vreugden waardeere: dat ik de goederen deezer aarde, ook de krachten en den tyd, van O my verleend, zoo gebruike, dat ik 'er eens met vrymoedigheid voor ü rekenfchap van geven kan En naardemaal ik by alle myne naarftig- fte pogingen in de Kristelyke deugd nimmer tot de volmaaktheid komen kan; zo geef my tog, dac ik met een oprecht berouw myne gebreken hartelyk betreure: dat ik in een geloovig vertrouwen op de verdienften van mynen Godlyken Middelaar by U, oGod! genade zoeke, en dus tot het affcheid uit deeze weereld my altoos gereed houdef DAN kome de laaste dag, wen God wil: ik weet, Gode zy dank! dat ik onder het getal der geenen behoor, die eens ter rechtehand des Rechters zullen ftaan. Ik ben gereinigd van myne zonden door het geloof in Jefus Kristus: ik ben met God verzoend: ik benaarftig my, om Hem welbehagelyk bevonden te worden: Ik zal die heuchelyke Hem van royaen Verlosfer .eeas hooreu: Komt,  C 326- ) gy gezegende myns Vaders! beërft het koningryk, het welk voor « bereid is van voor de grondlegging der weereld, Ach! doe ray dit woord eens hoo- ren, o genadige Vader! U, ende den Zoon, ende den Heiligen Geest werde daarvoor lof en dankzegging en eere gebragt van nu af tot in alle eeuwigheid, Amen! ron:» 3;.; , •> «li l*, v;,: t9goir:; ;ü£s ,b><| BILLYK is dit op eiken morgen myne eerde ge. dagte, hoe ik den dag zoo mooge doorbrengen, dat ik, met eene ongekwetfte konfciëntfie, den avond bereiken, en Uwen Godlyken zegen deelachtig worden, en daarin my verheugen mooge. ALWEETENDE God! Gy, die de harten kent, en de nieren beproeft, Gy ziet myn oprecht verlangen,-om in alle dingen te erkennen, wat Uv^ wil zy, en om dien te doen. Ach! fchenk my ook de hulp Uwer machtige genade, ten einde deeze wensch van myn hart ook vervuld werde. i THANS begeef ik my van nieuws wederom in het gezelfchap der menfchen, en aan de' bezigheden van myn beroep, en zal daaronder even zoo veele beletzelen der deugd, als aanleiding ten goede vinden. Ach! hoe veele menfchen in deeze weereld nemen zich vermetel genoeg de vryheid, om te doen, het geene Uwe heilige wetten hun verbieden! Hoe veele verbeelden zich, dat dit, - - '• -- } I ' 0f  ( 345 ) of dat, fchoon van U uitdruklyk genoeg afgekeurd, geen zonde zy? Hoe veele kwaade grond-ftellingen, ergerlyke zumen-ipraaken en ziel-bcdervende voorbeelden vind ik overal in de weereld? ACH! druk Gy dan dit gewigtig woord zeer diep in myne ziele: Wordt deezer weereld.niet gelykformig. Verander Gy zelve meer en meer myn gemoed, dat het gevoelen van Jefus Kristus, mynen Hei. land, in my gevonden werde. Geef, dat ik, by bedaarde overlegging, in alle voorkomende gevallen gereedelyk erkennen moge, wat het beste-zy, Laat my door de ervaarenheid wys en voorzichtig worden, om te onderfcheiden wat goed cn voor U welbehagelyk is. Bewaar my voor die verbystering, die gewoonlyk uit fnoode lusten en fchadelyke gewoonten" ontftaat. Uw woord zy eene lamp voor mynen voet, ende een licht op myn pad. Uwe geboden wil ik my fteeds herinneren, en niet flechts dat doen, het geene my by menfchen veraangenaamen, of my tydclyke voordeden, of anderzins genoegen baaren kon. Uw heilige wil zy en blyve het voorfchrift van myne denk- en handel-wyze. GY zyt immers myn Heer: U ben ik alle gehborzaamheid fchuldig. Gy verleent my de krachten ten goede, welken ik ook billyk naar Uw welbehagen belleden moet. Niet fterflyke menfchen, maar Gy, oGod! zyt myn Rechter: aan U zal ik eens van myne gedagten, van myne woorden én yan myn geheele gedrag rekenfehap moeten geven. Gy hebt door den dood van Uwen Zoon my: gekogt, om niet meer my zeiven, of faoóden be- O V 5 geer-  C 346" ) geerlykheden, om niet der weereld; maar U te leven. Nü dan,, o myn God! aan U geef ik ook heden my wederom, naar ziel en lighaam, tot eene offerande en een eigendom over. Tot Uwe eere wil ik voortaan leven: in alle myne handelingen op Uwen wil zien, op Uwe hulp vertrouwen, en onder naarftigheid en Gods-vrucht Uwen zegen inwach. ren. Ach! doe my by de ondervinding erkennen, hoe gelukkig zy zyn, die U liefhebben, en zich kinderlyk aan U overgegeven hebben: zo zal ik V heden en altoos looven en pryzen door onzen Heere Jefus Kristus. Amen! VIII. Wandelt in de liefde, gelykerwyze KRISTUS ons lief gehad, en zich zeiven voor ons overgegeven heeft. EFES.V: 2. * * * GOEDERTIERENE God! die dagelyks geheele ftroomen van weldaaden over alle Uwe fchepfelen uitftort, en geen uur voorby laat gaan zonder ook aan my te bewyzen, dat Gy de liefde zyt. Met een bewogen en dankbaar hart erken ik, dat Gy ook my wederom die genade bewezen hebt, om gezond en verheugd uit mynen fiaap te ont, waaken en te verryzen. Hoe veel, hoe onbegryp. lyk  ïvk veele weldaaden hebc Gy tot hiertoe dagelyks yan mv bewezen? Welke groote en heerlyke bettellingen ter bevordering van myn heil hebt Gy gemaakt, reeds voor dat ik geboren was! Gy ichonk my Uwen eenig-geboren Zoon: door zyn lyden en fterven nam Gy de fchuld myner zonden van my weg: en deeze Uwe gedagten des vreedes, dien troost-vollen liefde-raad maakte Gy my, tot bevreediging van myne konfciëntfie, door Uw heilryk woord bekend. Loof dan, o myne ziele! loof den Heere, want Hy is goed, en zyne goedertierenheid is in eeuwigheid. EN hoe zal ik Ulooven cn pryzen, Heere Jefus! myn Godlyke Vriend, myn Verlosfer en troost! Alzoo, alzoo zeer hebt Gy my lief gehad, dat» hoewel Gy in de weereld vreugde en heerlykheid had kunnen genieten, Gy echter vrywillig U daarvan onthouden, U zei ven zoo diep vernederd, de geftalte van een dienst-knechc aangenomen, en in dezelve, ook om mynen wil, zoo veele harde lotgevallen ondergaan hebt; dat Gy onder den zwaaren last van myne zonden getorst en gezwoegd, en onder de bitterfte fmerten en angften aan het kruis Uwen Geest gegeven hebt, ook om my armen zondaar van het eeuwig verderf te verlos-- fen. Grootere liefde wordt 'er wel nimmer en nergens gevonden, dan die, wanneer iemand zyn leven voor zyne vyanden overgeeft. O laat ons Hem wederom lief hebben, want Hy heeft ons gerst lief gehad. . DIT zy dan. het oprechte voornemen van myne ziele:  ( 348 ) ziele: dit blyve altoos diep in myn hart bevestigd! Hoe zoud' ik U niet kinderlyk lief hebben, genadige, bermhartige Vader! Hoe zoud'ik niet,-uit dankbre wederliefde toe U, en in navolging van mynen Heere Jefus, myne liefde ook aan andere menfchen laaten openbaar worden! Myn dierbaare Middelaar heeft immers ook voor hun zyn bloed vergoten: zy zyn myne broeders en zusters: zy zyn, voor een gedeelte, als leden van een lighaam aan een hoofd, in Kristus mee my vereenigd. Ik ben hun juist dat geene fchuldig', het welke myn Heiland voor my gedaan heeft. Gelyk Hy, ten beste van allen, zoo veel ongemak op zich nam, voor allen bad, voor allen zich aan het kruis tot eene offerande overgaf: zoo wil ik ook de oprechtfte toegenegenheid tot alle menfchen geduurig ih myn hart aankweeken: elk, zoo verr het in myn vermogen is, met vreugde dienen: de dwaalende met zachtmoedigheid te recht brengen: verre van wraakzucht, mynen beledigeren vergeven: met geduld de zwakken dragen: voor allen, ook voor myne vyanden bidden: alle zegenen, en dus in de liefde wandelen. KOM Gy, o Geest der liefde! hiertoe in myn hart: neem alle hardigheid, alle fnoode bewegingen van toorn, van nyd, van wraak-zucht, alle vyandfchap omtrent menfchen weg uit myn hart. Geef my kracht, om het voorbeeld van mynen Heere Jefüs, ook heden, natevolgen. Herinner my rechttydig deszelfs merkwaardige woorden: Hieraan zal men erkennen, dat gy myne leerlingen zyt, indien gy liefde hebt onder malkanderen. Form myn hart naar Gods,  ( 349 ) Gods, en Kristus wil, ten einde ik in de liefde.; en dus in God blyve, ende Hy in my: ten einde ik door deeze liefde Gods, heden en altoos voor alle kwaad bewaard, en ter beoeffening van alle deugd opgewekt moge worden: en in deeze liefde tot God, myn kruis lydzaam draage, en door dezelve gefterkt eens moedig en in een geloovig vertrouwen fterve. Amen! Q&> ƒ $ SS) <£3 I X. Vereenig myn hart tot de vreeze van Uwen naam. PSALM LXXXVI: n. www GROOTE God! oorfprong van all het goede, het geene wy, Uwe arme fchepfelen genieten! eenige grond van alle myne hoop en toeverzicht! Ik dank U voor de weldaad der verkwikkende rust, die Gy in deezen nacht my hebt doen genieten: Ik dank U voör all het andere en menigerlei goede, het geene Gy my, myn ganfche leven door tot hiertoe, zoo rykelyk hebt toegevoegd. WAT ben ik, o God! dat Gy zoo teder en zorgvuldig my aanneemt? Hoe zoude myne ziele niet van aandoeninge» van dankbaarheid en liefde tot U geduurig overvloeyen? Hoe zoud' ik dit niet tot het hoogfte myner blydfchap ftellen, dat ik aan U ge-  ( 35o ) fcedagt, U diende, en Uwe geboden in all myn doen en laaten voor oogen hield? Om deezen oprechten ernst, om dien hartelyken yver in de beoefFening der groote plichten van dankbaarheid, van liefde, van gehoorzaamheid en fchuldigen eerbied voor U, fmeek ik U ootmoedig. Gy ziet het, hoe hartelyk ik verlang, om U te behagen, en Uwer genade waardig bevonden te werden. Ach! verhoor Gy deezen mynen oprechten wensch: Vercenig myn hart tot de vieeze van Uwen naam, doe my met eene kinderlyke vreeze voor Uw aangezicht wandelen. BEWAAR my voor de aanporringen van fnoode en verleidende weereldlingen. Gedoog tog niet, dat ik door begeerten na voordeel ot eere, of door eenige andere verzoeking tot overtreding van Uwe geboden my laate verleiden. Verüerk my naar den inwendigen mensch, dat ikgeduuiig meer in ftaat moge bevonden worden, om toorn, afgunst, gemelykheid, onvergenoegdheid en andere fnoode driften krachtigen tegenftand te bieden. Schep in my een rein hart; een hart, het welk U boven alles bemint, het welk op Uwe macht en goedheid voornaamelyk zyn vertrouwen ftei't, hec welk in den omgang met U zich gaarne verkwikt, en in Jefus Kristus den eenigen grond van alle hoop op Uwe genade in leven en fterven vindt, MAAR hoe zoud' ik voor deezè ook zelf den minften grond kunnen hebben, byaldien ik niet, naar de kracht, die Gy my fchenkt, my volyverig benaarftigde, om met alle fchuldige eerbiedigheid Uwen  ( 35i ) Twen wil te doen? Dit was de bezigheid van my« nen Heere Jefus, die op de aarde kwam, om den wil van zynen hemelfchen Vader te volbrengen: dit is ook het eene noodige, het geene my fteeds aan het hart moet liggen. NU dan Heere, myn God! bewaar my altoos by deeze goede gedagten en voornemens: Schenk my tot derzelver uitvoering dien byftand Uwer genade, buiten welken ik tog niets vermag. Regeer myn oordeel, om te treffen het geene U behaagt: geef my een tot het goede bereidwillig hart: vereenig my door geloof en liefde geduurig nader met Ui laat all het geene ik onderneem, tot verbeerlyking van Uwen grooten naam, ten beste myner mede-menfehen, en tot bevordering van myn eigen tydelyk en eeuwig welvaaren uitloopen. Aan U geef ik hiermede my geheel en al ten dienst cn eigendom over: ik vertrouw op Uwe alles goedmakende Vader-hand: ik houd my aan Uwe dierbaare beloften, dat het hun zal welgaan, die U vreezen. Ik iaat U dus niet gaan , 't en zy Gy my zegent. Amen! ALGOEDE God! Onderhouder en Verzorger van alle fchepfelen! ootmoedig aanbid ik U in deezen morgen-ftond, en dank U voor Uwe machtige befcherming, die Gy in den voorleden nacht aan my bewees. Met iederen morgen-ftond ver« X.  ( $#» ) vernieuwt zich Uwe goedertierenheid jegens my: Geen nacht, geen dag van myn leven, geen uur en oogenblik g3at 'er voorby, in welken ik niet veele groote en onwaardeerbre weldaaden uit Uwe Vaderlyke hand ontvang. O! dank en loof, myne ziel! den Heere, want Hy is goed, en zyne goedertierenheid is in eeuwigheid. ACH! had ikU, myn Vader! tog maar altoos door eenen heiligen wandel geprezen, en U, mynen hoogden Weldoener, door goede werken behoorlyk verheerlykt! Bermhartige God! die my met zoo veel langmoedigheid tot hiertoe gedragen hebt, gedenk tog ook voortaan niet der zonden van myne voo- rige dagen. Aan U geef ik hiermede van nieuws my ter offerande, ten dienst en eigendom over. Uwen wil by myne bezigheden te volbrengen: alle opzetlyke zonden van harte te verzaaken: Uwe eere door alle myne handelingen tc bevorderen: alle myne gedagten, neigingen en geheelen wandel naar Uwe bevelen te beftuuren: dit zy het ernflig voorneemen, het geen ik in deezen morgen-ftond voor Uw aangezicht plechtig vernieuw: het geen ik geduurig voor oogen te hebben, en ook daadelyk te volbrengen, met allen yver my benaarftigen zal. SCHENK my, oGod! tot dit voornemen Uwe genade, om Jefus Kristus myns Heilands wil. Breng door Uwen Heiligen Geest, heden en altoos, die goede gedagten en neigingen voort in myn hart, die my tot bewaaring van het geloof en eene goede konfciëntfie noodig zyn. Geef, dat ik het voor-  ( 353 ) voorbeeld van mynen Heere Jefus Kristus, in alle myne handelingen, onder het oog houde, om in zyne gevoelens overtegaan , alle menfchen lief te hebben, en in de beöeffening van het goede myn vermaak te vinden. Reinig myne ziele van alle fnoode lusten: ten einde ik van haat en nyd, van onkuifche driften, van gierigheid en valschheid verwyderd, van harte vroom, oprecht en getrouw bevonden werde en blyven moge. Leid my in alle de bezigheden van myn beroep, dat ik da wetten van billykheid en menfchen-liefde nooit; overtrede. Maak my voorzichtig in de verkering,, ten einde ik door kwaade voorbeelden niet verleidt werde, en allerminst anderen tot een verleidend voorbeeld ftrekke. Laat de oprechtheid en vroomheid my behoeden, want ik hoop op U. ZEGEN myne ondernemingen, en laat, benevens de mynen, ook andere menfchen de vruchten myner naarftigheid met blydfchap genieten. Zegen allen, die van harte zich aan U hebben overgegeven. Bewaar onze dierbre Overheid, en ons geheele lieve Vader-land voor alle kwaad. Geef dèszelfs beftuurderen heilzaame raad-flaagen in 't hart* ten einde het welvaaren der ingezetenen bevorderd werde. Laat gerechtigheid en vreede onder ons;' woonen, godzaligheid en deugd dagelyks onder ons meer overhand nemen: ten einde Uw grooter Naam onder ons verheerlykt, en het koning-rykr van Jefus Kristus meer uitgebreid werde: tot wy eindelyk eens, overgebragt in Uw glorie-ryk, mee alle heilige Engelen en uitverkorenen, U eeuwig, looven en pryzen zullen. Amen! 11. Deel. Z, XL Vs  ( 354 ) X I. De godzaligheid is tot alle dingen nut, en heeft'de beloften van dit en het toekomend leven i TIM. IV: 8. * * * TOT U, God, Schepper en Heer van myn leven! verhef ik myn hart in deezen morgenftond: U pryz' ik met een verheugd hart voor die genadige befcherming, onder welke Gy my in den voorleden nacht zoo veilig deed nederliggen: U roep ik ootmoedig aan, dat het U behaage, ook deezen ganfchen dag met my te zyn, in Uwe zalige gemeenfehap my te bewaaren," voor zwaare, voor alle zonden my te behoeden, en tot alle goed werk my krachtdaadig te onderfteunen eii te verHerken. ^ WEN ik U flechts kinderlyk vrees en van harte lief heb, dan zal zich all het overige tot myn geluk wel voegen. Gy hebt immers alle fchepfelen in Uwe macht, en kunt ze, naar Uwe wysheid altoos ftuuren ten beste der geenen, die U oprechtelyk dienen. Gy hebt die groote beloften gedaan, van hen, die op U vertrouwen, te willen befchermen, zegenen en met Uwe hulp verblyden. De Heere is goed, en eene fterkte in tyden van benauwdheid: Hy kent ende bemint hen, die op Hem vertrouwen. Het licht is gezaaid voor den rechtvaardigen, en vrolyk-  ( 355 ) prölykheid Voor de oprechten van harte: Welgelukzalig is hy, die den Heere 'vreest, die in des Heeren wegen Wandelt. Gezegend is de man, die" op den Heers vet* trouwt, wiens verwachting van den Heere is. In het huis des godloozen zal de vloek vernachten; maar hei huis der rechtvaardigen zal gezegend zyn. AAN deeze Uwe dierbaare beloften zal ik in hec geloof my vast houden. Gy zyt een- getrouw» God, die het verbond ende het getuigenis bewaart, Aan U beveel ik dan alle myne ondernemingen en bezigheden. In Uwen Naam wil ik daarvan een begin maken, in de herinnering Uwer alomtegenwoordigheid? en onder indrukken van Uwe beve* len, wil ik ze volbrengen: U wil ik op ieder volbragte goede werk vrolyk looven en pryzen: tot U wil ik myn hart verheffen, wen ik de rust ge* niet: voor U in waare en ongeveinsde godzaligheid wandelen, wen ik in het gezelfchap van menfchen ben: en voorts, ten aanziene van de uitkomften. en belooningen myner tydelyke bezigheden, alles aan Uwe wyze en Vaderlyke goedheid overlaaten* IK ben immers niet op deeze weereld, om veel van verganglyke dingen te vergaderen, of om met een blinkend aanzien eene fchitterende figuur onder de menfchen te maken. O wanneer ik flechts, van zonden fchulden door Kristus bloed gereinigd ben: wanneer flechts myn hart door Uwe liefde, myn God! geheiligd, door den vreede der konfciëntfie in Kristus, mynen Heiland, verkwikt, door Uwen Heiligen Geest geduurig meer en meer verbeterd word: dan, o dan zal myn lieve God Z % OOK  ( 356 ) ©ok all het overige wel met my maken- Hy open: de my immers in zyn troostvolle woord de uit. zichten in die gindfe, in die toekomende weereld: daar wachten my verhevener vreugden, en goederen van eene grootere waarde: daar heeft Jefus voor my eene plaats bereid, en my eene onverganglyke eere toegedagt. Daarheen, ach! daarheen zy myn oog altoos gericht, alles op de aarde ïs ongeftadig en verganglyk. De weereld gaat voorby met haare begeerlykheid; maar die den wil van God doet, blyft in eeuwigheid. Amen! *®m mm mm mm mm mm mm mm x 11. Waakt ende bidt, ep dut gy niet in verzoeking valt. MAÏTH. XXVI: 41. v> 4£?j ia>i DOOR Uwe goedheid ben ik thans wederom met nieuwe krachten verflerkt, uit den 11 aap ontwaakt en verrezen. Gy behoedde my in den donkeren nacht voor alle gevaaren: Gv waakte over my, toen alles in diepen flaap gedompeld lag. Ach! bewaar my dan ook, getrouwe Hoeder Israëls.' deezen geheelen dag voor alles, wat my niet alleen naar het lighaam, maar ook vooral naar myne ziele nadeelig en gevaarlyk zyn kon. Wek my op door Uwen Heiligen Geest, dat ik voorzichtig onder de menfchen wandele, en beveiligd blyve voor die mis-ftappen, welken ik, buiten eene noo. dige waakzaamheid, en Uwe genadige leiding, zoo Üchtelyk en menigvuldig doen zal. ACH!  ( 357 ) ACH! hoe veele en groote gevaaren omringen my hier geduurig en van alle kanten! Hoe veel aanleiding tot toorn cn gemelykheid! Hoe veel aanporringen ter .voldoening aan verbodene lustent Ja, hoe veele fnoode begeerlykheden liggen niet zelf in den afgrond van liet menschlyk hart verborgen! Hoe menigerlei verleidende voorbeelden komen ons in deeze verdorvene weereld dagelyks voor de oogen! En wie zal hier zyn pad zuiver kunnen houden V ACH! verfterk Gy my dan, o Almachtige God! Help my alle deeze verzoekingen overwinnen. Doe my bezeffen het groote gevaar, waar in ik my zelve zou ttooten, byaldien ik door de verleidingen der weereld my liet wegfleepen. Hoe licht zou het dan gebeuren kunnen, dat ik, door hebbelykheid aan de zonde gewend, tegen de waarfchouwingen van Uw Godlyk woord verhard, in eene fiaaverny der zonde overgegeven, en van U, oGod! voor eeuwig gefcheiden wierd!—— Wees my dan, om Jefus Kristus wil, heden en altoos genadiglyk naby; ten einde ik, als een wys Kristen, in alle dingen voorzichtig handele: myne oogen en oorert afwende van die dingen, die in myne ziele onbeta&mende gedagten en ongeregelde begeerlykheden zouden kunnen verwekken: ten einde ik het gezelfchap van zondaaren vliede; maar ook in myne eenzaamheid U, o alomtegenwoordig God! vreeze, .en onophoudelyk over myn hart, over myne woorden en werken zoodanig wake, dat ik niet in groo/. ie verzoekingen valle. £3 VER*  ( 358 ) VERLAAT my, Uw zwak fchepfel, tog niet. gewaar myne ziele door Uwe kracht voor het ver. «derf. En pyaldien ik onkundig, of uit overy'in* zondigen mogce, ach! wek my dan tog, door dé item des geweetens, en de herinnering van dood, oordeel en eeuwigheid, wederom op: ten einde ik het gevaar, van wederom in de zonde te vervallen, levendig bezeffen, tot U om hulp fchreyen, en door Jefus Kristus, mynen Heiland, van een eeuwig verderf gered worden moge. Bewaar due veele andere Kristenen, ook heden, voor zwaare verzoekingen. Geef allen, die U vreezen, de wyiheri en kloekzinnigheid der heiligen. Doe ons de gevaaren, voor welken wy jn de weereld bloot ftaan, gelukkig overwinnen, en eindelyk met alle uitverkorene dien zegepraal juichend uitgalmen: Door het bloed des Lams hebben wy overwonnen. Lof en roem en eere zy U, o fterke Gudi door Jefus Kristus in alle'eeuwigheid. Amen» XIII. Jk ben God de Almachtige, wandel voor myn aaf* gezicht en wees oprecht. * * * ÏV/fET Uwe almachtige hand befchermde Gy my, •LY4. 0 groote God.» in den voorleden nacht, dat geen kwaad my getroffen heeft. Lof, eer en dankzegging zy U daarvoor gebragt. Op Uwen gena- digea  ( 359 ) digen byftand kan ik my dan ook heden verlaaten. Gy zult my met de noodige krachten tot myn werk voorzien: Gy zult my voor alle nadeelige toevallen bewaaren: Gy zult ih de verzoekingen, in welken ik komen kon, my byftaan. Al myn vertrouwen is op U gevestigd: alle myne gedagten en de uitgangen van myn hart zullen, onder myne bezigheden en de menigvuldige verftrooyingen van dit leven, op U bepaald zyn. Geduurig wil ik my herinneren, dat Gy, de overaltegenwoordige, om ende by my zyt: dat Gy alle myne ondernemingen ziet: dat Gy ook de verborgenfte ichuil-hoeken van myn hart begluurt. Heere! Gy. doorgrondt my, ende kent my: Gy weet myn zitten, ende myn opjtaan: Gy verftaat van verre myne gedagten: Gy omringt my, 't zy ik gaa, of lig, ende Gy zyt alle myne wegen gewend. Wanneer 'er nog geen woord op myne tong is, ziet, Heere! Gy weet het alles: Gy bezet my van achteren ende van voeren, ende Gy zet Uwe hand op my. ACH! dat deeze groote waarheid my altoos onder het oog bleef! ten einde ik, gefterkt door Uwe genade, my wel zeer zorgvuldig wacht'e, van in eene zonde intewilligen: ten einde ik alle myne bezigheden, als voor Uwe allziende oogen, verrichte, en ik dus fteeds voor Uw aangezicht wandelen en oprecht van harte bevonden worden moge. Ach! fchenk my die genade, dat ik dit goede voornemen ook daadelyk ter uitvoering mag brengen. Doe, door Uwen Heiligen Geest, myne gedag, «en bepaald worden op het geene voor U welbehagelyk is. Bewaar my in de heilvolle vereenigyig Z 4 mee  f 3°-° ; ifiet Tnyncn Heere Jefus. Reinig myn hart va« •Ué fchadelyke begeerlykheden. Verfterk my in den ftryd tegen alle zonden: ten einde ik door geen verderfiyke voorbeelden der weereld, door geen .verlangen na die of dat genoegen, door liefde noch jhaat my tot overtreding van Uwe geboden laate cyerhaalen, maar altoos daarop bedagt zy, en met gallen yver my benaarftige, om in all myn doen en laaten U welbehagelyk, en een gepast voorwerp Uwer gunstryke zegeningen bevonden te gorden. Ach! fchenk my dit uit genade, om Jefus .Kristus, myns Heilands, wil. Amen! X I V. i Wentelt uwen weg op den Heere, ende vertrouwt op Hem, Hy zal het maken, * t{5> GROOTE God! Heer en Heerfcher van hemel en aarde! U breng ik met een dankbaar hart eer en prys voor die genadige befcherming, die Gy in den voorleden nacht my ende den mynea wederom hebt laaten wedervaaren. Uwe hand was over my, dat geen onheil tot my kon naderen. Door Uwe goede en wyze Voorzienigheid bid,, en hoop ik, van ook deezen dag gelukkig te zulle» mogen beleven. AAN Ufjbeveel ik dan inyn lighaam ende myne ziele^  € 3<& > ziele, myne vrienden en naastbeftaanden, myrlte Overheid en die my onderhoorig zyn, alles, wat* ik ben en heb, en geef my over in Uwe getrouwe Vaderlyke handen. Ach! hoe licht, hoe zeer licht kon ik eenen, voor my nadeeligen, mis-ftap doen, en U door zonden beledigen; byaldien Uw Geest niet myne gedagten en zinnen regeerde! Hoe haast konden de fnoode voorbeelden eener verleidende weereld my wegileepen, of deeze en geene aanleiding, tot overtreding myn zwakke hart verbystèren en vervoeren; wen Gy my niet bewaarde, en betere gedagten en bepaalingen door Uw woord in myn hart verwekte! NU dan in Uwe handen beveel ik mynen geest, Gy "hebt my verlost door Jefus Kristus: wees in alle verzoekingen met Uwe hulpmynaby, o getrouwe God! Alle myne overige zaaken, belangen en zorgen laat ik, o getrouwe Vader! aan Uwe wysheid en goedheid over: Gy zult immers wel voor my zorgen: Gy zult Uwen zegen gebieden over mynen •arbeid: Gy zult die menfchen, met welken ik te doen heb, tot myn best overhaalen: Gy zult mynen goeden naam voor de tong der lasteraaren, myne rust voor vervolgeren, myne bezitting en goederen voor groote rampen bewaaren: Gy zult alle myne zaaken en lot-gevallen zoo belluuren, dat myn tydelyk geluk, maar voornaamelyk ook de welvaart van mynen onfterflyken geest daardoor bevorderd werde. DIE den Heere verwachten, zullen de krachten ver. Hieuwen: di-Q op Goi vertrouwen, zullen het goeds zien: Z $ ik  ( 3 MORGEN - GEBEDEN O P REIZEN. t ALMACHTIGE God! Gy zyt door Uwe onzienlyke kracht en werking by alle Uwe fchepfelen tegenwoordig: Gy omringt ons aan alle plaatzen, en ziet alle onze wegen. Zoo verfchriklyk deeze waarheid voor moedwillige zondaaren zyn moet; zoo vertroostend en heuchelyk is ze voor iny: in't byzonder thans, terwyl ik op mynen weg lichtelyk in het een of ander ongeluk raaken, en dus aan myn lighaam of leven fchaade lyden kon. GY zyt by my, machtige Helper in alle noodenr Gy zult immers door Uwe hand my overfchaduwen, dat geen ongeval tot my genaken zal. Die in de fchuilplaats des Allerhoogjlen geuten is, die zal vernachten in de fchaduw des Almachtigen: die zal top den Heere zeggen kunnen: Myne toevlucht en myne lurgt zyt Gy, myn God, op welken ik vertrouw. Myne hulp is van den Hme, die den hemel ende de aarde gemaakt heeft.  ( lH ) IN dit vaste vertrouwen op Uwe macht en Uwe goedheid geef ik my dan thans gemoedigd op myne reis (of, zet ik myne reis nu voort): Wees Gy my eene hulp tegen alle gevaaren, die my konden ontmoeten, en doe my alle zwaarigheden en ongemakken yan mynen weg gelukkig.te boven komen : Wees Gy tevens de machtige Befcher- rner van a"e de mynen, welken ik achtergelaten heh: bewaar hen voor zonden en allerlei treurige ontmoetingen.—-— Breng my, onder Uw Godlyk geleide, behouden en welvaarend ter plaatze rny. ner begeerte: zegen myne bezigheden tot myn ende der mynen voordeel, tot voordeel ook voor Ie andere menfchen. Doe my aan alle plaatzen ■Voor Uw aangezicht wandelen, en van harte U vreezen. U wil ik voor alle Uwe weldaaden dagelyks looven en pryzen, myn leven voornaamelyk tot verheerlyking van Uwen Naam belleden, en eindelyk, naa het afleggen van deeze myne pelgrimfchap, in myn hemelsch Vader-land U eeuwig roemen en verheerlyken. Amen! 11. ■ De Heere zal, u aangaande, zyne Engelen bevelen, dat ze u bewaaren op alle uwe wegen: zy zullen u op de handen dragen, op dat gy uwen voet aan geen Jleen Jloot. * * * LOOF den Heere, myne ziele! ende all wat in my is, loove zynen heiligen naam, die U voor den  ( 3*5 ) fchrik des nachts, ook aan afgelegene plaatzen bewaarde, die uw leven TOor het verderf behoedde, en u wederom hec morgen-licht vrolyk doet aan» fchouwen. AAN Uwe wyze Voorzienigheid, o goedertierene Vader! moet ik die heilzaame beftellingen dankbaar toefchryven, die ik tot myn gemak en gerief, zoo wel ais tot myne veiligheid, aan alle plaatzen ontmoeten mag. Gy hebt door die onderlinge verbindtenis der menfchen, door de beftellingen dex Overheid, en onder derzelver opzicht den reizenden de veiligheid en befcherming befchikt. Gy hebt de harten der menfchen in wederkerige liefde vereenigd, dat ook vreemdelingen elkander gaarne dienen en helpen. Gy hebt de dieren, welken wy tot verlichting op, en gemaklyker afdoen van zwaarc reizen en moeyelyke wegen noodig hebben, gefchapen, hun vreeze voor de menfchen ingeprent, en hunne natuur handelbaar gemaakt. All het goede, het geene ik in myne vreemdelingfchap geniet, komt van U, mild-daadige Vader! En Gy verzekert my door Uw Godlyk woord, dat zelf verhevene geesten, die aan wysheid, heiligheid en fterkte ons verre overtreffen, van U tot befcherming van ons zwakke menfchen verordend zyn. De Engel des Heeren legert zich rondsom de geene, die Hem vreezen, en ruktze uit. Die machtige en doorluchtige heiren worden uitgezonden tot dienst der geenen, die de zaligheid beërven zullen. O getrouwe menfchen-hoeder < ik dank U, en loof Uwen Naam, en verkondig met alle Engelen Uwen  { 3ys my in den weg Uwer bevelen, dan zal ik fpreken van Uwe wonderen: ik zal Uwe groote daaden vertellen, en de grootheid van Uwe werken roemen. Groot tn wonderbaarlyk is de Heer, Hy regeert op eene onlegryplyke wyze. Hy heeft de aarde opgehangen aan een niet: Hy heeft de hemelen door zyne wysheid uitge* loreid. 'Lm en maan verkondigen zyne machtige fterkte: en van zyne goedertierenheid getuigen alle de geflachten der aarde. Looft den Heere, gy rechtvaardige! verkondigt onder de volken zyne wonderen. Genadig ende termhartig is de Heere: gelyk een Vader zich ontfermt ever zyne \inderen, zoo ontfermt zich onze God in Kristus Jefus over allen, die op Hem vertrouwen. GEEF tog, myn Vader! dat ik deeze hart-verkwikkende waarheden met alle naarftigheid tot myne verbetering beftede. Laat geen een van Uwe krachtige woorden aan myne ziele verloren zyn. Bevestig in myne ziele dat ernftig voornemen, om niet flechts een hoorer, maar ook een daader van Uw woord te zyn. Reinig myn hart door het geloof. Heilige Vader! heilig my in Uwe waar.  ( 3^9 ) waarheid; Uw woord is de waarheid. Uw woord if altoos de vreugde en het vermaak van ons hart: Uw woord zy onze troost in leven en fterven.—» Laat hetzelve geduurig onder de menfchen meer verbreid, laat daardoor veele menfchen verlicht, bekeerd, geheiligd, en dus de gelukzaligheid vari het menschlyk geflaeht bevorderd, en Uwe verhevene Eigenfchappen verheerlykt worden. Zoo zullen wy, ook voor deeze Uwe goedertierenheid} U looven, en met alle Uwe heiligen U eeuwig grootmaken. Amen! i i. tiaar blyft eene rust over voor het volk van Gödi * * * IK dank Uj goedertierene God! voör die wyze en voor ons menfchen zoo heilzaame beftelling, die Gy terftond met de fchepping gemaakE en ingevoerd hebt: toen Gy de afwisfelingen Vari dag en nacht bepaalde, en den menfchen j afgeiloofd door hunnen arbeid van den dag,- eene zoete ruse in den nacht tot hunne verkwikking beftemde.- Dus word onze zwakke natuur telkens van nieuws veri fterkt: dus worden wy dagelyks, als 'tware,- wederom van nieuws verwekt: dus ondervinden wy dagelyks, welk eene groote weldaad bet van U ons gefchonken leven zy: dus gaan wy telker.é wederom met frisfe krachten aan ons daag-felie11. Deel. Ast werk*  ( 37° ) werk, en ons kortftondig leven vloeit das, onder die geliadige afwisfelingen, zoo ongevoelig voorby. HOE ongelyk menigvuldiger zouden onze zorgen en bekommeringen niet wezen, byaldien wy geduurig waaken, en in eene onophoudelyke bezigheid van het eene werk tot het andere, van moeite tot moeite voortgaan moesten? Maar nu leggen wy des avonds onze zorgen voor Uwen troon neder, en genieten in den flaap by voorraad een gedeelte van die aangenaame rust, die vervolgens eens door geen verdrietige gepeinzen meer geltoord z;al worden. Hoe veel goeds hebt Gy door deeze wyze en goedertierene beitelling my reeds bewezen! Hoe veele aangenaame en geruste nachten jny doen genieten! LAAT dan ook deeze aanftaande nacht-rust my tot verfterking van myn vermoeide lighaam gezegend zyn. Houd Uwe hand over my en de mynen, ten einde geen kwaad ons trefl'e. Gy zyt ook in de donkere eenzaamheid, wen menfchen «ich van ons verwyderen, door Uwe machc by ons. Onder Uw fchild en Uwe befcherming zullen wy veilig, en ongenaakbaar voor rampen nederliggen. Ik lig neder, en Jlaap ongejloord in vreede, want Gy, Heere! enderfieunt my, dat ik veilig woone. IK heb wel deeze weldaad niet verdiend, en fchoon ik met een oprecht hart my benaarfligde» om my te kwyten van mynen plitht; zo was 'er echter geen d»g van myn leven, en deeze is het ook  ( 371 ) öok niet, dien ik zonder zonden zoodanig zou heb'* ben doorgebragt, dat ik op deszelfs avond tneÊ eenigen grond op Uwe genade kon aanfpraak maken. Maar Gy, o Heere! ziet ook niet enkel op onze werken, Gy ziet ook ons hart aan, en oprechtheid in het binnenfte is voor Ü aangenaam. Ach! hoor dan thans ook myn ootmoedig gebedi vergeef nry, om Jefus Kristus wil, alle fchulden van myn leven, ook de zonden die ik deezen dag beging: bewaar in my een levendig vertrouwen op Uwe genade, en vervul myn hart meer en meer met Uwe liefde, met de oprechtfte voornemens, om Uwen wil te doen. Bewaar en vermeerder in myne ziele dien Godlyken vreede, die alle verftand te boven gaat: en gun my, dat ik veivuld met vreugde en troost als Uw kind, als in Uwen fchoot moge finapen. Dan zal ik morgen, vervuld met de aangenaamfte aandoeningen van dankbaarheid jegens U, wederom ontwaaken: dan zal iks onder Uwen Godlyken byftand, in heiligheid en gerechtigheid voor U wandelen, den eenen dagna den anderen gelukkig doorbrengen, cn ook da uuren van lyden en treuren geduldig doorftaan. O.' iaat is nog eene rust overig voer het volk vast God. Hoe haast zal dit korte pelgrimfchap geëindigd zyn? Dan kom ik in die aangenaame gewesten, daar loutere rust, daar enkel vreede heerscht» Dan geniet ik met vreugde de vruchten yan hefc goede, het geene ik in deeze myne zwakheid my benaarftigde te volbrengen. Dan houden alle myne zorgen en bekommeringen voor eenwig op 3 dan zal ik» iu de gemeenfehap van mynen gelief* Aa 2 deö  ( 3?2 ) den Verlosfer, die onuitfpreeklyke zaligheid ondervinden j die Hy my verworven en voor my bereid heeft. Daar Zal ik, o Heere Jefus! Uvi> aangezicht in gerechtigheid aanfchouwen, en met Uw beeld terzaadigd worden, wanneer ik zal ontwaakt zyn. Ach •fchenk my deeze genade, myn Godlyke Middelaart • U ende den Heiligen Geest zy, tot heerlvkheid des Vaders, eere, lof en dankzegging van" nu af tot in alle eeuwigheid. Amen! 111. HIER verfchyn ik voor U, myn Vader.' uit de verilrooyingen van dit ydele leven, om ia U, myn hoogst en eenig goed, rust te vinden'. Myn hart, vol van aandoeningen eener tederfte dankbaarheid, pryst U voor die menigte van on•waardeerbre weldaaden, met welken Uwe milde hand, ook heden, my begunftigde. Uwe genade is het, door welke ik was, en leefde, van U kwam de kracht tot elk nuttig en goed werk, van U was ook de zegen, die het zelve verzelde. Het leven en weldaadigheden hebt Gy my gegeven, Uw opzicht ireeft mynen adem bewaard. IK dank ü overzulks, myn Godl ik verhoog Uwen naam, en roem de wonderen Uwer goedheid. Genadig en getrouw is de Heere: alle zyne wegen zyn enkel goedertierenheid en trouwe Ach mocht ik U ook even zoo aangenaam geweest zyn*  ( 373 ) zyn, als Gy rny genadig geweest: zyt! Mogt ik- tog geen eene van die geloften verbroken hebben', met welken ik op den morgen van deezen nu voorleden dag aan U my van nieuws verbonden heb! M1AR Heere! alwetend Godl hoe kon ik myne zwakheid voor ö verbergen! Hoe veele gelegenheden ten goede heb ik ook heden, zonder van dezelve het behoorlyk gebruik te maken, my laaten voorby gaan? Hoe veelen myner krachten heb ik niet zoodanig hefteed, dat ik het zou durven wagen, om U eens daarvan rekenfchap te gevenï Gy zag de onheilige aandoeningen van myn hart: Gy hoorde myne veelzins ydele en U niet behagelyke woorden: Gy zyt getuige vaH myne handelingen, en merkte op alle myne wegen. Acht handel, o Heere! niet met my naar myne zonden, en vergeld my niet naar myne ongerechtigheden. Om Uw» 7.oons, myns geliefden Verlosfers wil, delg myne overtredingen van deezen en alle de voorige dager» van myn leven uit: werp ze in de diepte der zee, ten einde hunner nimmer meer gedagt werde. ONTTREK my tog ook die befcherming niet, die Gy alle Uwe redelyke, en met eene kinderlyk© ootmoedigheid aan U zich onderwerpende, fchepfelen laat wedervaaren. Wees Gy myn fchild en myne befcherming: geleid my veilig door het duistere dal van den nacht: fchenk myne vermoeide leden de zagte verkwikkingen van den flaap: ten einde ik van de moeiten en bezwaarenisfen van dit 'leven in Uwen Vaderlyken fchoot uitrusten, van Talie bekommerende gedagten ontheven, met ver. Aa 3 nieuvvdc:  ( 374 ) fiieuwde krachten gcfterkt, tot de bezigheden va* jcnyn beroep fris cn vrolyk verrezen, my wederom ■aangorden moge. In Uwe handen, myn Vader! beveel ik mynen geest ende myn lighaam, Gy hebt my verlost, help my, o getrouwe Go4! Amen! I V. JifFeest gy lieden volmaakt, gelykerwys uw Vader, die in de hemelen isj volmaakt is. MAÏTH. V: 48. Die weet goed te doen, ende het niet doet, dien is het zonde. JAK. IV; 17. fe?> tcS") IK dank U, goedertierene hemelfche Vader! dat Gy my ook deezen dag Uwe genade ter ver? richting van menig nuttig, werk verleend hebt. Door U ben ik, het geen ik ben: Gy onderhoudt myne vermogens cn krachten: Gy geeft my den Leyen&.tyd tot uicocfiening van goede bedryven: Gy wekt my daartoe op door Uwen zegen: Gyfpoort my daartoe op door goede harts-tochten, door loflyke voorbeelden, en aangenaame aanleidingen , om veel goeds te doen. U zy daarvoor alla eer en roem, U zy de hartelykfte dankzegging gebragt yan nu af tot in eeuwigheid. MAAR hoe verre, alweetend God! ben ik, by> allen mynen goeden wil en pogingen, nog achteruic gebleven? Hoe yerre yan hec wit, de volmaaktheid,.  'C 375 > heid, naar welke ik jaagen moest? Achl hoe veel goeds had ik anders, en ook heden, fpreken en doen kunnen, het geen ik echter verzuimd hebl Hoe vaak heb ik, by de beoeffening van myne plichten, flechts enkel het oog op aardfche voordeden,' die ik daarvan zoek, of verwacht! Hoe vaak zogt ik met myne geringe deugden voor menfchen gezien, ende van hun geprezen te worden! Terwyl my ter beoeftening van iedere deugd die voornaamelyk had moeten bewegen, dat Gy ze my geboden hebt: dat Kristus my van den diensc der zonden tot goede werken vrygekogt heeft: dat ik daarvoor ook in de eeuwigheid uit genade van U beloond zou worden. Hoe vaak wierd daarenboven ook nog myn hart, het geene door Uwen Geest geheel aan U geheiligd zyn moest, bezoeteld door onreine driften, welken ik niet met dien ernst tegen ging cn beftreed, als het waare Kristenen betaamt! Hoe veele mis-ftappen heb ik in den omgang met andere menfchen gedaan! Hoe -zelden heb ik alle die voorzichtigheid beileed, in welke de geloovigen, als kinderen des lichts, hier op aarde moeten wandelen!—— Dit alles erken ■ik met oprechte fchaamte van myn hart, en een ongeveinsd berouw voor U, o rechtvaardig God! ACH! vergeef my genadiglyk, om Jefus Kristus wil, dit menigvuldig te kortkomen in mynen plicht, deeze myne zonden. Neem tog, om deeze myne ilordigheid, Uwe genade-gaven niet van my weg, Staa my voortaan by met Uwen Heiligen Geest t ten einde ik geduurig wyzer, beter, reiner van iiart, voorzichtiger in mynen wandel, en over *t Aa 4 geheel  ( 3?<5 ) '•geheel in deugden volmaakter werde: ten einde ik mynen korten leef tyd recht en heilzaam bellede: £Ü1 het goede, het welk in myn vermogen is, met blydfchap verrichte: altoos op Uw voorbeeld myn PQg gevestigd houde: om, gelyk Gy, o algoede God} nimmer ophoudt van het goede voor alle Uwe fchepfelen te bezorgen en te bevorderen , dus ook nimmer jn het goed dpen te vertraagen, VERSTERK my, om dit heilzaam voornemen ter uitvoering te brengen, met kracht uit de hoog. te. Zegen myne pogingen tot Uwe eer, ten beste yoor my, en tot bevordering der gelukzaligheid van veele menfchen: ten einde alle, die my kennen, door myn voorbeeld gefticht, en tot gelyk.zoortige goede werken opgewekt werden: ten einde -Gods-vrucht, liefde, vreede, rechtvaardigheid en trouwe geduurig meer onder de menfchen verbreid, en dus de eere van onzen Godlyken Middelaar, tot verheerlyking van U, o eeuwige Vader! •.geduurig grooter werde op aarde. Bevestig tog <|eeze goede gemoeds gefteldheid in myne ziele. . VERNIEUW de krachten van myn lighaam en mynen geest door eene aangenaame nacht-rust. Gun my om op den aanfiaanden dag myn werk met blydfchap wederom te mogen beginnen, en met allen behoorlyken yver gemoedigd voorttezetten. Behoed in deezen nacht onze lieve Overheid, ons land, en alle de mynen aan alle plaatzen. Onder Uwe machtige befcherming zal ik veilig Mderliggen, en met eeq hart yol van lof pn dank. - baar*  ( 377 ) ."baarheid voor Uwe, ook in den fiaap aan my bc-* toonde, goedheid morgen ontwaaken. Dit gun en geve my God, om Jefus Kristus, myns Verlosfers: wil. Amen! V. De Heere heeft alles wel gedaan. MARK. VII: 57» * * # OOK op deezen avond kan ik van U dit roemen, 0 myn wyze en goedertierene God! Ook lieden hebc Gy by my wel gedaan: Gy hebc voor groote rampen my behoede, toe myn werk my geiterkt, fpys en drank met de overige noodwendigheden van dit leven my gefchonken, en by den omgang met anderen door menige aangenaame aandoening myn hart verheugd. Ja! de Heere heeft alles wel gedaan: de Heere is goedertieren en genadig, Hy is eene Jlerke hulp in tyden van benauwdheid: de Heere geeft de begeerte der oprechten, Hy hoort hun geroep: de Heere vertroost de treurigen. Hy verflerkt 4e zwakken, Hy recht de nedergebogene wederom op: Zyne wegen zyn enkel goedertierenheid ende waarheid den geenen, die zyn verbond en zyne getuigenisfen be. tyaaren, ■ HOE vaak hebt Gy ook, o myn God! deeze 1 Uwe Vaderlyke trouwe in myn leven aan my bewezen! Hoe veele onaangenaame ontmoetingen toe eene yqor my heuchelyke uitkomst beftuurd! Hoe A a 5 vaak  ( 378 ) foak ook zulke omftandigheden, voor welken ik meesc vréémde, zoo wyslyk en goedertieren gezweakc, dac zelf myn geluk daardoor bevorderd wierd. OJ koe goed is het dan, op den Heere te ver. tmiwen: op den Heere, die den kemel ende de aarde gefchapen heeft. Hy, die den ftarren hunne loop baan, ende den wolken haare wegen aanwyst, die het kleinfte ftof je der aarde kent, en ten beste zyner levende fchepfelen befteedt, die alle fchepfelen. met eene onnafpeurlyke wysheid regeert.' Hy k in, ly zal het altoos en met allen zekerlyk w 1 maken. AAN Hem wil ik dan ook in deezen nacht my ende alle dö mynen, met een geloovig toebetrouwen, geheel en al aanbevelen. Hy zal ons befchermen voor alle gevaaren: Hy zal ons door eenen verkwikkenden ilaap vervrischt ende verfterkt wederom doen on'twaaken: ook morgen en inde toekomende dagen van ons leven zal Hy onze lot.gevallen zoo beftuuren, dat wy op het einde zyne genade en wysheid vrolyk zullen roemen en pryzen kunnen. JA! goêdertierene God! bewys ons deeze bermhartigheid, alhoewel wy, helaas! dezelve geenzins - verdiend hébben. Maak Gy, -in't'byzonder, door Jefus Kristus, Uwen Zoon, ook dat wederom goed, het geene wy door onze menigvuldige dwaas- en verkeerdhéden, fh ons Voorgaande leven, en ook deezen dag wederom, bedorven hebben. Wehd genadiglyk van ons af de welverdiende ftraffen onzer ongerechtigheden, en laat dejzglver kwaade gevoÊ-  ( 379 ) gevolgen ons niet treffen. Geef ons die kloekzm., nigheid der rechtvaardigen, ten einde wy voortaan sis wyze, in alle dingen handelen, en geduurig ons benaarftigen, om volmaakter te mogen worden. Verlicht ons door Uw Godlyk woord, orh dwaaling op dwaaling te mogen afleggen. Regeer ons door Uwen Geest, om het geene het best is, te verkiezen, en met vreugde te doen: om all het geene Gy pns toezendt, tot bevordering van pns waare welzyn, kloekmoedig te hefteden. Uw zegen wekke ons op tot liefde en dankbaarheid jegens U, en tot liefderyke weldaadigheid jegens alle menfchen. Het lyden, het welk ons overkomt, de zorgen, de bekommeringen en fmerten van dit ons pelgrimfchap beftuur Gy, oGodl tot onze verootmoediging, om ons tot U nader te leiden, en ons na Uwe Godlyke 'vertroostingen fcoo veel begeeriger te maken. DAN zal geluk en ongeluk, vreugde en droefheid, en alles, wat het ook zyn moge, voor ons, wen wy U flechts liefhebben, ten beste moeten medewerken. Door dit kinderlyk vertrouwen op U gerust, begeef ik my, bevryd van zorg en kommer, ter rust. De almachtige is myne befcherming, geen kwaad zal my treffen. Hy overdekt my in zyne hut ten dage des kwaads, Hy verbergt my in '%yne tent: Ik lig en Jlaap in vreede; want Gy alleen, 9 Heere 1 helpt my, dus zal ik veilig woonen. MET deeze gerustheid hoop ik, door Uwe gétiade, 'o myn GodI ook eens in den dood myrte oogen te fluiten: wen ik, na het genot zoo menigerlei  ( 38o ) fgerlei tydelyke weldaaden op aarde, na den volbragten taak vaa myn werk en leven, als een verknoeide op den avond, gereed om integaan in de zalige rust, in Uwe handen, o getrouwe God! mynen geest bevelen, en met troost en goeden moed roemen en zeggen mag: Alles, alles heeft myn Gqd wel gedaan. Amen! V I. Geef rekenfchap van uw rent-meesterfchap. LUK. XVI: 2. — Heb ik goede gedagten en heilzaame voornemens gaarne in myne ziel onderhonden, en met vermaak aangekweekt?—-—- i Was myn hart dikwyls vol'van Uwe liefde? ■ Zogt ik de aandoeningen van dankbaarheid jegens U, o myn groote Weldoener! en zoo als ik ze U fchuldig ben, te onderhouden en te vermeerde* ven? Poogde ik de oogenblikken Van eiken I dag, welke van rfïynen arbeid, of de noodige uitfpanning my overig bleven, in nuttige bezigheden U toetewyden? Deed ik ook anderen zoo Veel goeds, als in myn vermogen was? Maakte ik ook wel gebruik van elke gelegenheid, die Gy my deed voorkomen, om iets tot nut van my- ! ile mede-fchepfelen te verrichten?—■— Lag het i wezen lyk heil der ziele van mynen naasten my ook aan het hart? Sprak ik ook heden altyd, i het geene aangenaam was om te hooren, of nuttig tot verbetering? Heb ik ook heden door geen woorden, en geen daaden in het hart van i anderen- eenig ongenoegen of verdriet verwekt? —— Onthield ik my van elke verbodene vrucht? i — Bewaarde ik myne oogen en handen, alla myne  C 382 ) ttryne zinnen en leden, en voornaamelyk de uit* gangen van myn hart, ten einde derzelver geen een met zonden bevlekt wierd ? GOD, myn Rechter! ach ontferm U over myj Aanfchouw de zwakheid myner, door de zonde zoo zeer bedorvene, natuur. Dog ik derf my geenzins verontfchuldigen voor U. Gy hebt my in Kristus Jefus nieuw gefchapen tot goede werken: Gy hebt my door Uw woord en Uwen Gee-st met de noodige kennis van Uwen wil, en met veele nieuwe krachten ten goede voorzien. En hoe vaak ondervond ik de heimelyke beftraffingen eener, van U ontwaakte, konfciëntfie? Hoe vaak hebt Gy door geluk en ongeluk, door ernftige waarfchouwingen en vriendelyke bedradingen gezogt, om my tot U te trekken? By my, ach! by my ligt alleen en alle de fchuld, wen ik ooit op, zetlyk iets kwaads gedaan heb. Gaa tog niet in 't gerecht met my: wasch my wel van myne misdaad, reinig my van myne zonde. Vergeef my ook die menigvuldige zwakheden, welken ik nog in my befpeur. VERBETER my tog hoe langs hoe meer, en vernieuw my geheel en al naar Uwen wil. U wil ik voortaan alle myne krachten, myne leden en zinnen en mynen tyd heiligen en tot eene offerande daarflellen. Vaak, zeer vaak wil ik my zei ven die vraage voorleggen: "Wat heb in deeze uur, „ op deezen dag, in deeze week goeds gedaan?" Ten einde ik myne konfciëntfie wakend' houde, $W myne groote plichten fteeds indagtig zyn, ea  < 383 y en tot het volbrengen van Uwen wil bereidvaardig moge bevonden worden. DAN zal het genade-loon, het welk Gy aan ge* trouwe rent-meesteren van Uwe menigerlei goede, r.en beloofd hebt, ook myn deel eens worden: Dan i zult Gy indien het voor my heilzaam is, op myne i bezigheeden ook Uwen zegen my fchenken: dan zult Gy in alle dingen, ende in alle voorvallen» '< U als mynen genadigen God en Vader bewyzen. Bewys U dan ook in deezen nacht zoodanig aan ) my en aan alle andere menfchen. Beweeg nog veeI len in deezen avond-Hond, om met ernst tegedenI ken aan die gewigtige en geduchte rekenfehap» 1 welke zy U eens zullen moeten geven. Schenk ; deezen of ge'enen moedwilligen zondaar nog eenig uitftel, of een onvruchtbre boom eindelyk nog eens vruchten der bekering mogte voortbrengen. Bewaar Uwe kinderen, bewaar ook my in eene gefiadige waakzaamheid, ten einde Gy ons wel bereid moge vinden, wanneer Gy ons voor Uw gerecht opeischt. EN handel Gy dan, o Heere Jefus! met my naar Uwe goedertierenheid en bermhartigheeden! Laat my plaats vinden onder Uwe uitverkorene aan Uwe rechte hand: Laat my die verheugende woorden hooren: Kom, gy yroome en getrouwe dienst? knecht! over weinig zyt gy getrouw geweest, over veel zal ik u zetten: gaa in in de vreugde uws Heeren! Amen! Dit gun en geeve my God, in wiens handen ik rny beveel, om .Jefus Kristus., zyns geliefden Zoons wil. Amen! VIL Ik  ( 354 ) V I L ik ben geringer dan alle deeze weldaadigheid, ende dan alle deeze trouwe, die Gy aan my ge* daan hebt. GEN. XXXII: io4 ALGOEDE God! hoe veele weldaaden heb ife U te danken! Hoe kond' ik alle de bewyzen van Uwe Vaderlyke liefde, die my ooit verheugden, optellen! Gy hebt my lief gehad van voor de grondlegging der weereld: Gy hebt my jn het lighaam myner moeder geformeerd: Gy hebt in myne jeugd my met veel goed verzadigd, alvorens ik U nog kende: Gy hebt door Uw Woord myne Ziele verlicht, Uwe heilzaame Wetten bekend gemaakt, en mynen Godlyken Middelaar my leeren kennen, in Hem, en om zyns bloedigen doods wil alle myne zonden my vergeven, myne konfciëntfie met vreede, myne ziel met vreugde ook dikwyls vërvuld. DE Heere heeft groote dingen aan my gedaanl.de Heere heeft groote dingen aan my gedaan: hierom is tnyn hart verblydt: myn lighaam ent geest verheugen zich in den levendigen God. MAAR dat ik, helaas! deezen goedertiereneh Onderhouder van myn' leven, deezen genadigen fLedder en Verlosfer, deezen vriendelyken en getrouwe»  C 385 ) trouwen Verzorger van mynen onfterflyken geest niet altyd zoo hartelyk wederom bemind en zoo getrouw gediend heb, als de dankbaarheid, die ik Hem fchuldig ben, het vereischte. O hier over fcbaam ik my, myn God, myn aangezicht is fchaam-rood, en ik durf myne oogen niet zender fchroom tot U opflaan. O algoede Vader! die ryk zyt aan genade en bermhartigheid: die Uwe trouwein zoo veele gevallen van myn leven aan my bewezen:.uit zoo menigeriei nooden my geholpen: voor zoo veel kwaad, het geene anderen trof, my bewaard: den noodigen voorraad, ja dikwyls overvloed en groote zegeningen my gefchonken hebf> Ach ik ben niet waardig alle dis weldaadigheid en trou* we, die Gy aan my bewezen hebt! , ONTTREK my tog, om myne begaane ondankbaarheid, om myne onbedachtzaamheid, om myne veele overtredingen, den dierbaaren fchat Uwer genade niet. Wees voortaan nog myne goedertie*rene Verzorger, myn Bcfchermer, rnyn Veitroosr ter. Verwek door Uwen Heiligen Geest in myn hart, die echte gevoelens en aandoeningen van dankbaarheid, die U welbehagelyk zyn. Schenk my Uwen byftand ter beoeffening van all het goede tot het welke Gy my bekwaam maakt, ten einde ik in onfchuld en heiligheid U'diene, en my voortaan Uwer gunflen niet onwaardig rnake. DOE my ook deezen nacht die weldaadigheid genieten, die Gy zoo dikwyls reeds aan my bc wezen hebc, eene veilige befcherming onder Uwe almachtige hand, en eenen zoeten en verkwikken. //. Deel. Bb dea  ( 386 ) den flaap. Verfterk my met nieuwe krachten tot den dag van morgen. Schenk my verde* Uwen zegen over myne bezigheden. Wend rampen cn ellenden genadig af van my ende alle de mynen. Befcherm het land onzer wooning voor alle gevaalen. Neig het hart onzer geliefde Overheïd tot heilzaame raad-flagen, en doe dezelve ten beste der ingezetenen, onder Uwen zegen, ook gelukkig uitgevoerd worden. Laat Uw Godlyk woord vooreaan ook nog rykelyk onder ons woonen: verlicht door den glans van Uw heilbrengend Evangelie veele, veele zielen, ten einde zy U leeren kennen, lief hebben, en in U haare zaligheid vinden. £,aat, om Jefus Kristus wil, my ook geduurig een ruimer deel genieten aan deeze en andere weldaaden, welke Gy in zoo ryke maat over het mensch. Jyke geflacht uitftort. U wil ik dagelyks voor alle Uwe goedertiereniieden ootmoedig danken, aan U alle myne krachten in eenen heiligen wandel opofferen: Aan U wil ik, ach fchenk 'er my genade toe, my geheel naar ziel en lighaam ten eigendom overgeven, en éinde. lyk met alle uitverkorene U met eeuwige lofzangen verhoogen. U zy prys en eer en dankzegging in alle eeuwigheid I VUL AVOND-  ( 387 ) VIII. AVOND- DANKOFFER, MET VROOMË BEPAALINGEN VOOR DEN VOLGENDEN DAG. t^Pl t*7% IK dank den Heere van myn gaftfche hart, eii loof zynen heiligen naam. De werken des Heeren zyn groot: zy worden gezogt van allen, die 'er lust aa» hebben. Zyne goedertierenheid was ook heden groot aan my endede mynen: zyne bermhartigheden zyn eindeloos, zyne genade is altoos. Ik zal fpreken van de heerlykheid Uwer macht, ende alle Uwe Werken roemen. De Heere is groot ende zeer te pryzen: Btjnt macht en grootheid is onuitfpreeklyk. Bermhartig ende genadig is de Heere, langmoedig ende gioot van weldaadigheid en waarheid. Hy fpyst de htngerigen, Hy vertroost dc treurigen, Hy is een Vader der weezen een Eefchermtt der weduwen en vreemdelingen! Hy helpt alleitf die op Hem vertrouwen. Looft den Heere, want Hy is goed, en zyne goedertierenheid is in eeuwigheid. ACH! vergeef het my, genadige God! dat ik ook heden U wederom met myne gedagten, woordens werken en ganfehen wandel niet zoo geprezen heb, als het wel myne plicht was. Vergeef my, om Jefus Kristus wil, alle zonden en overtredingen, aan welken ik in myn voorgaande leven my fchuldig gemaakt heb.- Bevestig in my die voornc Bb a mens»  ( 388 f) JTiensj die ik zoo vaak voor U vernieuwd heb, om, aan U met geheel myn hart overgegeven, ter volbrenging van Uwen wil gereed, en met alle Uwe wegen, in welken Gy my leidt, vergenoegd te willen zyn. GY hebt my tot hiertoe zoo oneindig veel goeds bewezen: Leven en gezondheid hebt Gy my gefchonken: zoo veel kwaad van my afgewend: krach ten en voorfpoed tot myn werk hebt Gy my gegeven. Hoe zoud' ik U niet liefhebben myn God! Hoe zoud'ik.niet eindelyk eens met allen 'yver m\ benaarftigen, om door een heilig leven U te danken? U dan, o getrouwe Vader! zy myn hart hiermede van nieuws ten eigendom overgegeven: U wil ik boven alles waardeeren: in U mynen troost, myne rust en myne hoogfte vergenoegen zoeken: op V all myn vertrouwen ftellen: in alle myne ondernemingen en werken fteeds op Uwen wil myn oog gevestigd houden: door myn voorbeelden woorden ■ook andere menlchen zoeken tot U te leiden: voor OJwe onuitfpreeklyke groote weldaaden U vrolyk danken, en Uw verheven voorbeeld in goedertierenheid en weldaadigheid jegens anderen, zoo veel In myn vermogen is, met alle naarstigheid zoeken natevolgen. Altoos zullen de bevelen van mynen .Godlyken Leer-meester my op het hart wegen: Zyt bermhartig, gelyk uw Vader in de hemelen berm. hartig is: vergeeft, ende u zal vergeven worden: geeft, ende ulieden zal gegeven worden: hieraan zal men erkennen dat gy myne leerlingen zyt, indien gy liefde hebt onder malkanderen. - SCHEP  ( m > ? SCHEP dan in'my, myn Vader! door de werking' vin Uwen Heiligen Gee^t , meer en meer zulk een mensch-lievend en vriendelvk hart in my: ten einde ik my voortaan oprechtelyk benaarftige, om aart zeer veele menfchen goeds te doen: om veelen' met raad en daaden gedienstig te zyn: om met den weenenden te weenen, en blyde te zyn met den blyden: om derzelver gebreken met langmoedigheid te dragen: om dwaalenden met zagtmoedigheid te recht te brengen: om voor allen te bidden: allen een goed voorbeeld te geven: allen, ook mvne vyanden, in myn hart te zegenen. Onderfteun my door Uwe kracht, wanneer ik hardere losgevallen ondergaan moet. Geef my die lydzaame geaartheid, die 'er in mynen Heere Jefus Kristus doorftraalde, ten einde ik myn kruis gewillig op my neeme, en mynen Verlosfer navolgen Geef my zyne ootmoedigheid by alle myne uitwendige voorrechten: zynen heiligen yver tegen het kwaade: zyne bereidvaardigheid, om Uwe geboden tc onderhouden: ten einde ik over myn vleesch en bloed heerfchen, alle gelegenheid tot zonden zorgvuldig myden, en geduurig als voor Uw heilig aangezicht in kinderlyke vreeze wandelen moge. BEWAAR in myne ziele deeze goede gevoelens en bepaalingen: help en verfterk my, om op den dag van morgen ook veelen van dezelve ter uitvoering te brengen. Geef, dat veele menfchen, door hulp van Uw heilzaam Evangelie en de bewerking van Uwen Geest, ook met diezelfde gevoelens en voornemens bezield zyn. Aan U geef Ik my over met alle de mynen: regeer en beftuur' ' ... Bb 3 on-  ( 390 ) ons naar Uwe goedertierenheid: befcherm ons ia deezen nacht, en alle hoogere en laagere van 'sLands inwooneren. Geef den geenen, die in voorfpoed zyn, een vergenoegd en dankbaar hart; den zieken en armen rust en verkwikking. Doe ons allen ondervinden, dat Gy genadig en goedertieren zyt; zo zullen wy U danken en looven: Geloofd zy de Heere! geprezen zy de naame zyner heer* lykheid eeuwiglyk ende altoos! Amen! I X. ^00 heb ik dan ook deezen dag, door Uwe *-* goedheid, myn God! behouden en gelukkig naar den uitwendigen mensch doorgebragt; maar hoe heb ik d?en doorgebragt? Heb ik geen van myne plichten verzuimd: niets gedagt, of gefproken, of gedaan, waarover ik my thans voor U, fchaamen moet? Bleef myn hart rein van de befmettingen van vleeschlyke begeerlykheden? Ben ik aan nyd, aan onrechtmaatigen toorn, aan hovaardy, aan geld-zucht in myn hart niet toegevend geweest? Zogt ik eene kinderlyke liefde en een geloovig vertrouwen op U in myn hart te bewaaren? Bleef ik in myn fpreken altoos getrouw aan de waarheid? Was ik langmoedig genoeg omtrent de zwakheden en gebreken van mynen naasten? Bepaalde ik myne zamenfpraaken tot zoo iets het geene ter ftichting en verbetering dienen kon ? Had ik de bevordering van het geluk myner medemenfchen, zoo wel als myn eigen, in het oog? Heeft  ( 39i ) Heeft geen onrechtvaardigheid mynen wandel verontreinigd? Zogt ik myn vermaak in het weldoen? Heb ik geen mensch door ondankbaarheid, door gemelykheid, door gebrek aan toegevenheid, of door hardigheid bedroefd? Was ik aan U, myn te bereiken Gy my gefchapen, en door Kristus verlost hebc. Bewaar my ende de mynen voor alle kwa3d. Neem ook in deezen nacht alle waare Kristenen, ja alle menfchen onder Uwe genadige befcherming. Wees Gy ons een fchild, en in alle treurige ontmoetingen ons een troost. Neem eindelyk, by hec aannaderen van myne laasté oogen-. blikken, my uit deeze weereld op tot U, tot'het genot van die eer en heerlykheid, die Gy my door mynen dierbaaren Verlosfer bereid hebc. U zy de eere en lof in alle eeuwigheid. Amen! X I. Op myne leger-ftede gedenk ik aan U, ik peins over U in de nacht-waaken. PSALM LXIII: 7. *5>S fe?, GOEDERTIERENS God! tot U moest billyk' myn geheele hart in elk oogenblik van myn leven verheven zyn. Gy zyt de oorzaak van myne natuur: Gy onderhoudt my door Uwe almachtige kracht: Gy zyt my geduurig naby, en bewyst my dagelyks door Uwe fchepfelen niet alleen, maar ook door Uw woord en Uwen Heiligen Geest on. telbaar veele weldaaden. Aan wien zoud' ik in deezen avond-ftond liever, dan aan U, gedenken? Aan U mynen machtigen Befchermer, mynen vriendelyken Weldoener onder wiens opzicht ik deezen dag  ( 395 ) dag gelukkig beleefd, veilig doorgebragt heb: Aar* 1), mynen liefderyken Vader, die ook heden my wederom gefpysd, gedrenkt, gekleed, en op veelerlei andere wyzen myn hart verheugd hebt? HOE zoud' ik de dankbaarheid vergeten, die ik U, myn God! fchuldig ben voor deeze en alle andere, ook héden uit Uwe milde hand van my ontvangcne, weldaaden? Wel aan dan, myne ziele! maak den Heere groot, verheug u, myn geest! in God uwen Zaligmaker. Ik zal den Heere l«ven, zoo lang ik hier ben, en mynen God danken, zoo lang ik leef. De Heere is genadig en goedertieren: zyne bermhartigheden zyn over alle zyne werken: Hy is naby allen, die Hem aanroepen: Hy geeft de begeerte der oprechten, en merkt op hun gefchrei. Dagelyks doet Hy zyne hand open, en verzadigt al, wat leven heejt, met welgevallen. U wil ik fteeds danken, myn God! myn Schuts-heer, myn Onderhouder, myn troost! Aan U wil ik fteeds onder de bezigheden van myn beroep gedenken: Uwe heilige voorfchriften my vertegenwoordigen: tot U by het genot van iedere weldaad dankbaar opzien. ACH! dat ik tog nooit U uit het oog gelaaten» dat ik geen een van Uwe geboden voor een oogen. blik van myn leven vergeten had! Maar hoe vaak was, helaas! myn hart ongelyk meer op het geene zienelyk en verganglyk is, dan op U bepaald! Hoe veele ongeregelde begeerlykheden verdrongen dikwyls Uwe liefde uit myne borst! Heb ik niet ook heden Uwe bevelen zomtyds vergeten! Heb ik dat yoprfchriftj door het welke Gy Uwe gunstlingen ver-  ( 396" ) verplicht, ook wel nauwkeurig altyd waargenomen: Wandel voor myn aangezicht, en wees oprecht? ACH Heere! Gy doorgrondt, Gy kent rrry: Gy zag alle myne woorden van verre, Gy waare getuige van alle myne handelingen. En zou ik myne mis-flagen en gebreken voor LI kunnen bedekken? Hoe zoud' ik in deeze avond-uuren niet met een vernederd hart aan die zwakheden gedenken, welken ik, ook deezen dag, zoo vaak in my waarnam? Ach! wees, om jefus Kristus wil, my genadig: vergeef my alle, ook myne verborgenfte, afwykingen en zonden. Gy hebt in Uwen Zoon my' met U verzoend: . Gy hebt door Uwen Geest my met Ü vereenigd. Ach! wyk dan ook voortaan niet van rny: doe my de zalige uitwerkzelen eener genadige gemeenfehap met U ondervinden: doe my, by een geduurig aandenken aan U, zien en fmaaken, dat Gy, de Heere, goed zyt. IN gepeinzen en overdenkingen van deezen aart wil ik nu deezen dag befluiten, en myne oogen in den 11 aap fluiten. Myn geest zy, fchoon ik flaape, echter tot U verheven. En wanneer ik gezond wederom ontwaake, zy deeze myne eerfte gedagte, en myn eerfte woord: Lof en dank zy U, myn God, myn Helper, myn troost! Op U vertrouwt myn hart, Gy zyt myne hulpe. U wil ik loven, zoo lang ik hier ben, en Uwen Naam pryzen eeuwiglyk ende altoos. Amen! / XII. Ziet!  ( 397 ) X I I. Ziet! Gy hebt myne dagen eene hand-breed gefteld, ende myn leef-tyd is ais niets voor U. Immers is een mensch , hoe vast hy ook ftaat, enkel ydelheid. PSALM XXXIX: 6. * * .*...• no^mi-nss bpvet . HOE fnel is ook nu deeze dag wederom voortry gevlogen! Waar zyn alle myne voorige dagen, maanden en jaaren gebleven? Eeuwige, omveranderlyke God! doe my door Uw zaligmakend onderwys vaak cn rypelyk behartigen, hoe vluchtig en ras voorby(hellend myn leven is: ten einde ik die wysheid vcrkryge, om van den tegenwoordigen tyd een goed gebruik te maken: om myn hart aan niets, dat verganglyk is, te vcrflaaven: om nimmer in eene gevaarlyke gerustheid te leven; maar aan myn, veellicht onverwacht komend, en, wie weet, hoe naby, zyndc, einde altoos indagtig zyndej daartegen my met alle zorgvuldigheid te bereiden. Want myn leven is dog flechts eene hand-breed: myne jaaren, hoe veelen zy in getal ook mogteri worden, zyn echter als niets voor U. HOE ellendig zoud' ik zyn, indien op dit kort cn vluchtig leven eene eeuwigheid.van rampen en fmerten voor my te volgen ftond! Maar heb ik deezen tyd van beproeving en voorbereiding op> die lange eeuwigheid tot hiertoe wel behoorlyk  ( 398 ) hefteed? Heb ik myne krachten wel, op eene voor myne konfciëntfie voldoende wyze, hefteed, om myn werk in myn beroep getrouw te verrichten, om anderen gaarne te dienen, om door de beoeffe. ning van veel goede handelingen Gods naam te verheerlyken ? Hoe heb ik de kostelyke uuren van deezen nu afgelopen dag doorgebragt? Waakte ik ook wel over myn hart, dat zoo licht tot allerlei kwaad genegen is en overhelt? Bewaarde ik ook myne zin-tuigen wel, ten einde door dezelve geen ongeregelde begeerten in myne ziele indringen en ontftoken worden mogten? Benaarftigde ik my wel, om elke ongeregelde drift te onderdrukken, en my onbefmet van de weereld te bewaaren? GENADIGE God! bermhartige Vader! Gy ziet welk een zwak fchepfel ik ben. 'tls U niet onbekend, dat ik dien hartelyken wensch en dat ernftig voornemen in my zoek te bewaaren, om U alle myne dagen toetewyden, en in de beoeffening van Kristelyke deugden Uwen wil te volbrengen. Maar Tioe veele mis-ilagen, hoe veele overtredingen doen my befchaamd ftaan voor U? Hoe wankelbaar en ydel is niet nog vaak myn hart? Ach! vergeef my, om Kristus wil, alle deeze myne fchulden.—— Verhef tog mynen geest hoe langs hoe meer over deeze ydele en zondige weereld: fchenk my krachten in den ftryd tegen fnoode lusten: maak my wys, om eiken dag, elke uur van dit myn vluchtig leven wel en omzichtig te belleden. Laat my met deeze gevoelens en gezindheid morgen myne bezigheden wederom aanvaarden. OVER-  ( 299 ) " OVERDEK my met Uw fchild in deezen nacht, o almachtige! Bewaar allen, die U lief hebben, naar Uwe groote goedertierenheid. Aan U beveel ik onze geliefde Overheid, alle inwooneren van ons Land en deeze plaats, alle Kristenen, alle menfchen. Neem Gy ze onder Uwe Vaderlyke, machtige en veilige befcherming. GEEF dat veele menfchen de vluchtigheid van hun leven recht heilzaam behartigen. Laat het getal van hun Hechts gering zyn, die het ondervinden moeten, hoe jammer vol dit ellendig leven zy. Leid zoo veelen, als mogelyk, met my en alle geloovigen eens tot de genieting van eene duur. zaame gelukzaligheid. Dan zullen wy de ellenden deezer aarde vergeten: dan zullen wy in ongeftoord vergenoegen eeuwig hy U zyn, Heere Jefus! In Uwe handen beveel ik ook thans myne ziel en myn lighaam. Gy hebt my verlost, help my, myn Heer ende myn God! Amen! XIII. DANK-GEBED NA EENEN VERGENOEGD GEEINDIGDEN DAG. IC7> fcTJ HET is goed, dat menden Heere loove, ende Uwen naame psalm-zinge, o Allerhoogfte! dat men in den morgen-Jknd Uwe goedertierenheid vtrkondige, ends  C 400 ) ,Uwe getrouwheid in de nachten. Ik zal den Heere aU .toos pryzen, zyn lof zal gedmuig in mynen mond zyn. OOK heden heeft Hy zich wederom als een ge* ■•trouwe Vader aan my bewezen, myn gebed verjioord, my gezondheid gegeven, myn krachten tot volbrenging van myn werk verfterkt, myn lighaam met fpys en drank verkwikt, voor veele gevaaren my genadiglyk bewaard, cn met veele andere wel.-daaden my begunltigd. Wat zal ik tog den Heere ■vergelden voor alle zyne weldaaden, voor alle zyne trouwe,- aan my bewezen! Nimmer zal het aandenken aan •zyne goedheid uit myne gedagten komen: zyne gé.nadc zal ik my herinneren des nachts, wen ik ontwaak: met blyde dankzegging zal ik ze des morgens in myne gebeden roemen en verheffen". ACH! had ik tog nooit iets gedaan, gefproken '■of gedagt, het geene met deeze groote plichten van dankbaarheid en fchuldige wederliefde onheil-aanhaar ware! Ach! had ik alle myne gedagten, woorden en werken naar zynen heiligen wil, en tot verheerlyking van zynen grooten naam beltced en beftuurd! Gaa tog, rechtvaardig God! om alle mvne afwykingen, om all dat plicht-verzuim, om myne menigvuldige overtredingen met my niet in het gerecht. Verzoen en delg alle myne zonden, ook de heden van nieuws gemaakte fchulden uit om Jefus Kristus wil. VERVOL myn geheele hart met de dankbaarfte aandoeningen jegens U, mynen tederst geliefden Vader eu grootften Weldoener: ten einde ik niet met  ( 401 ) met de lippen flechts U pryze; maar myne gehee. Ie ziele U overgegeven, myn geheele wandel O geheiligd, en myn leven als een löf-lied ter verheerlyking van Uwen nüam zyn moge: ten einde veele andere menfchen dit zien, door myn voorbeeld verbeterd, en tot Uwen lof opgewekt worden mogen. Bevestig Gy, o God! deeze goede gedagten cn wenfchen in myn hart. DOE my met deeze gevoelens in den morgen» ftond ontwaken, en fchenk my genade, om ze daadelyk, onder een yverige benaarfliging in alle goe» de werken, tèr uitvoering te brengen. Ik beveel ondertusfehen my en alle de mynen aan Uwe machtige befcherming. Bewaar onze geliefde Overheid en het geheele Land voor alle nooden en gevaaren. Doe alle kranke en noodlydende in ruime vertroostingen Uwe hulp en genade ondervinden. Strek vooral Uwe goedertierenheden over allen, die O kennen en liefhebben: ten einde zy morgen met. blyde en dankbaare harten ontwaken, en U, o God Vaderl met Uwen Zoon en Heiligen Geest eer© en heerlykheid toebrengen. Zoo werde Uw groote naam van ons geloofd dagelyks en in eeuwigheid} Amen! IJ. Deel. Cc XIV. AVOND-  ( 402 ) ♦as* mm mm mm mm mm mm mm mm x i v. AVOND-GEBED EENS TREURIGEN. Werpt alle uwe bekommeringen op Hem, want Hy zorgt voor u. i PETR. V: 7. * * * GOEDERTIERENE God! getrouwe Verzorger van alle Uwe fchepfelen! U prys ik dat Gy my ook deezen, met zoo veel zwaarigheid voor my verzelden, dag gelukkig hebt laaten ten einde brengen, en met Uwen Godlyken byftand my wederom begunftigd. Aan U geef ik nu alle myne bekommeringen, ende al wat myn hart ontrust, over. U, den Alweetenden, is geen van myne wenfchen verborgen: Gy zyt machtig genoeg, om ze, wen het goed is in Uwe oogen, alle te ver. vullen: Gy zyt een God van hulpe: deHccre, by wien uitkomften zyn uit den dood en van het verderf. Gy zult, als een wys en goedertieren Vader, Uwen kinderen zekerlyk geen lasten meer opleggen, dan zy, onderfteund door Uwe kracht, dragen kunnen. Gy doorloutert ons door de hitte van verdrukkingen: Gy vernedert door rampen en tegenfpoeden onze, tot hoogmoed zoo zeer genegene, harten: juist langs zulke wegen brengt Gy ons tot eene meer bezadigde en ernftige gemoeds gefteldheid: ten einde wy de ydelheid van alle zienelyke dingen levendiger inzien, de verkwikkende vertroostingen van Uw woord met zoo veel jneer aangenaamheid ondervinden, over onze zon- den  ( 403 ) den met een oprecht berouw aangedaan zyn, en zoo veel te meer tot het goede opgefpoord worden zouden. IN de benaauwdheid, o Heere! leert men U zoeken: wanneer Uwe tucht-roeden over ons zyn, dan worden onze gebeden voor U uitgejlort. Wen ik onder verdrukking ben, gedenk ik aan God: wen myn hart in angjien is, /preek ik tot mynen Heiland, en moet dan zeggen: Gy, Heere! zyt tog myne toeverzicht, myn rots-fteen, myne burg, myn hoog vertrek, myne toevlucht, myn troost, ende MYN GOD. De Heere is myn herder, 7>iy zal niets ontbreken: het goede en de weldaadigheden zullen my volgen alle de dagen myns levens. BEVESTIG Gy tog deeze vertroostingen in myne ziele. Neem alle onnoodige zorgen weg uit myn hart. Verfterk: myn geloof omtrenr. Uwe Voorzienigheid in die getrouwe beloften, die Gy in Uw woord gegeven hebt, ach! aan my onwaardigen. Want ik heb het geenzins verdiend, dat Gy die heuchelyke toezeggingen van hulp en troost aan my zoude vervullen. Ik ben een ftrafwaardig zondaar: ik heb my zelve veel van myn lyden op den hals gehaald, en ten deele het ook door myn eigen fchuld verergerd. Ik was meerdere ftrafFen en zwaardere kaftydingen waardig, byaldien Gy naar het geftrenge van Uwe rechtvaardigheid piet my wilde handelen. HAAR Gy, Heere, Heere God, Gy zyt ook bermhartig en genadig, langmoedig ende groot van goeder, ticrenheid md» trouwe: Gy vergeeft menigvuldig: Gy Cc 2 plaagt  ( 404 ) plaagt noch bedroeft 's menfchen kinderen van harte. Laat dan, om Kristus wil, ook my genade, in de plaats van recht, wedervaaren: laat my in myne nooden niet omkomen ofte vergaan. Gy hebt gezegd: Roep my aan in den dag der benaauwdheid, ende Ik zal 'er u uitredden, ende gy zult my pryzen. Zult Gy dit woord, de fteun en troost van Uw geloovig volk, niet ook aan my vervullen? Myn hart hoopt op U, laat myne hulp dan ook opdagen. DOE my onder de befcherming Uwer goede Voorzienigheid ook in deezen nacht veilig nederJiggen, en de verkwikkende rust genieten. Alle myne zorgen ende bekommeringen leg ik neder voor Uwen troon: gedoog niet, dat ze mynen flaap verdry ven, ofte myne nacht-rust verftooren; elke dag heeft immers- genoeg aan zyn eigene plaage. Verfterk my met geloofs-kracht, met moed cn dap. perheid, om all, het geene Gy my voortaan zoude mogen opleggen, met lydzaamheid te dragen. Ontferm U, gelyk over my, alzoo ook over alle myne' lot-genooten, eilendigen, bekommerden cn treurigen. Help een iegelyk, naar maate hy Uwe hulpe noodig heeft. Verheug thans en altoos onze Ziele door de hemelfche vertroostingen van Uw woord: En dit zy onze (leun, ons plecht-anker: In den nood zal Ik by u zyn: Ik zal 'er u uittrekken, ënde u verheerlyken: Ik zal u met lengte van dagen verzadigen, ende u myn heil doen zien. AMEN.' Heere! my gefchiede naar Uw woord! U zal ik dan nog eens looven en danken, ende Uwen heerlyken Naam verhoogen eeuwiglyk ende altoos, Amen! AVOND-  ( 405 ) AVOND-GEBEDEN OP DE R E I Z E. T Ij Ik zal in vreede neder liggen en jlaapen; want Gy, e Heere alleen zult my doen zeker woonen. PSALM IV: 9. ZOO is dan ook deeze dag gelukkig volbragt! Hoe veele overdierbaare blyken van Uwe Vaderlyke liefde heb ik ook nu wederom mogen ondervinden! Uwe hand was over my, dat geen kwaad my treffen kon: Uwe trouwe heeft my gezond bewaard, voor listen en lagen van kwaadaartige menfchen my behoedt, voor andere zwaare rampen, in welken veellicht menige reizigers op hunnen weg geraakt zyn, my zoo gunftig beveiligd. Waarlyk, die onder de befcherming des Allerhoogjlen gezeten is, die onder de fchaduw des Almachtigen woont, die is volkomen veilig, die behoeft geen kwaad te vree» zen, " OOK deezen nacht zal ik in vreede nederliggen Cc 3 ende  ( 406- ) ende rusten: Gy, myn God! zyt en blyft immers by my: Uwe macht omringt, en overdekt my: Uwe Engelen zyn, wen my eenig gevaar dreigen mogte, als eene fterke bezetting rond-om my ge. legerd. Gy zyt myn fchild, myne toeverzicht, myn hoog vertrek. Myne ziele wacht op den Heere, meer dan de wachters na den morgen, de wachters na den morgen. De Heere gebiedt des daags zyne goedertierenheid over my, ook zal des nachts zyn lied by my zyn. God is myne fterkte, myne hulp in de nooden, die my treffen konden. Nu, in Uwe getrouwe Vaderhanden beveel ik my naar ziel en lighaam: Gy hebt my verlost door Jefus Kristus, help, befcherm en zegen my, om zynen wil, dan ook in deezen nacht. Zoo zal ik in den morgen-ftond, omringd met vrolyke lof-zangen van bevryding, U hartelyk danken, en altoos Uwen naam loven. Amen! ij. Vrees niet, want Ik ben met u: wyk niet, want Ik ben u God: ik fterk u, en help 11, ook ob. derhoud Ik u door de rechte-hand myner gerechtigheid. * * * DAGELYKS vervult Gy, o getrouwe God! ook aan my deeze Uwe troostryke belofte. Ook deezen dag heb ik door de ondervinding geleerd , -da* hun, die U yreezen, geen kwaad treft. Gy waart  ( 407 ) waart by my met Uwe onzichtbre kracht: Cy hebt myn leven cn myne gezondheid gefpaard, myne leden tot volbrenging deezer dag-reize geftcrkt, alle (of ten minften groote) gevaaren van my afgewendt, en my nu wederom ter plaatze gebragt, daar myn vermoeide lighaam eenige rust genieten, en zich wederom verkwikken zal. NEEM dan myne dankzeggingen genadiglyk aan, welken ik U te brengen fchuldig ben, voor alle die bermhartigheden en trouwe, die Gy a3n my bewezen hebt. Vergeef my tog ook, geliefde Vader! alle myne fchulden, met welken ik my tegen U bezondigd, en U op de een of andere wyze beledigd heb. Laat tog, om Jefus Kristus wil, Uwe genade van my niet wyken. Overdek my met hec fchüd Uwer almacht tegen alle gevaaren in den nacht. Doe my den aanftaanden morgen wederom gezond beleven, fris ontwaken, en meteen vrolyk Hart U dankbaar pryzen: ten einde ik U loven moge en by de hcuchelyke ondervinding zeggen: God is met my: dies vrees ik niet: De Heere is myn licht end» myn heil, voor men zoud' ik vreezen: Ds Heere is myns levens-kracht, voor wien zoud' ik vervaard zyn? Zyne rechte hand onderfleunt my: zyne goedertierenheid leidt ende zegent my. Amen! , ACH vervul Gy dit genadiglyk aan my, Vader der bermhartigheid! om Jefus Kristus, Uws geliefden Zoons wil, dien met U ende den Heiligen Geest gebragt zy alle lof, eere, heerlykheid en dankzegging in alle eeuwigheid. Amen! EINDE.  By den Drukker deezes zyn nog de vol- gende Werken te bekomen. CHRmlN^GIÊwIte GODGELEERTHËIT der L,tJK161JiiNiiJN. Waar in op een zeer duidelyke wyze alle de Hooftflukien der Theolo gie verhandelt worden, zeer nuttig en dienftievoor die geene die by Predikanten m*C?t£h$èX£t ters gaan te leeren, waar door ze, dit Werkje eerst leezende, veel beter begrip zullen hebben, om te antwoorden, op het geene haar door hunne Leer aaren zal ge vraagt worden. Uitgegeven met Annro ^&nir,te*; aJAm N. KORTE en VOLLEDIGE LFIDTMPP ivt-itZliJN. Niet alleen nuttig voor de eersr hemn nende, die by Catech.ïeermeWs te leeren -aan ma-ar ook voor die geene die van dezelve afkomen! en verder zoeken op te klimmen, om met vru" de Predicatjen van godvrugtige Predikanten te kul. nen verftaan, en om aan andere, de Godgeleerde Stukken des Geloofs onderfcheidéntlyk voofte ftel len, wordende yorders in dit Werkje duidelyk de Weg ter Zaligheid aangewezen. In 8vo. kost ïi ftrs? III. Uitbreidinge over het zeer riuttie Vria»hrti»& der drie Heeren PREDIKANTEN Kt üS Hildebr Meutes en Duirard. Duiril™Terd m è yan Waarheid zoekende en Godvrucht bevende Leerlingen Uitgegeven door JÓHAJSNES DRAGE, Predikant in de Gemeente 1ESU CTïRTsrr te Marrum en Nykerk. In Svo kóst ir ftrs. • IV. BEGINSELEN der REGTKUNDE in Fries, land en elders gebruikelyk, te zamen gefteld dnnr den Heer ULDRIK HUBER, ft Zei Oud tutT's Jrlojs van Friesland, en nu overgebragt on het Ni™ rnniTAT,ÜTA^E REGT v™ de« Landè en de verdere Wetten en Placaaten daar toe be. trekkelyk. Mitsgaders met Aantekeningen opgehelderd door Mr. SJMON BINKES Raad Ordiïlris in den zelve Hove. Twee Deelea. fa 8v0, 2.. i7