81 1067 0874 UB AMSTERDAM   :p ie te b kTa ,vir s DOOK DEN VRIJHEER VAX KNIGGE. E'EÏS T t. 15 E Ei. TI HAAI I. >'. M ui') ï R A N C O I S B O i£ ï MD C CXC II.   VOORBERICHT VAN DEN S C H R IJ V E R. T)eeze Roman, in eenen vrij losfen trant gefchreven, is een van de werken, die ik in mijne jonge jaar en heb vervaardigd, ik vond dezelve onder mijne papieren, bijna geheel afgewerkt, las tei en oordeelde dat zij evenwel niet verdiende geheel verworpen te worden; zij is in eene blijgeestige luim opgejleld, en vermits de [maak in Romans nog niet verjlaauwd is, zal het Publiek'ook deezs viisfchien nog wel met genoegen leezen. Ik had tijd noch lust om veel aan haare bejchaa* i'ing te doen: bij fchriften van dien aart, die vlug'  VOORBERICHT. tig gelezen en fomwijlen 'fchielijk vergeten wor« den, verwacht men zulks ook niet: genoeg wanneer het geheele beloop van eenig belang, de fehrijftrant niet gemeen, de uitvoering niet langdraadig is, en wanneer men hier getrouwe afbecldfels uit het ge* tneene leven gefchetst vindt.  INHOUD. ï. Hoofdfluk. Afkomst van pieter en zijne eerfle opvoeding Bladz< , II. — Pieter wordt lijfknecht bij eene adeliike Dame: wat hem daar overkomt, en waarom hij vandaar moet vertrekken. . , j Hl. ■-. JJe gQvaHcn van pieter klaös in het garnifoen te ***; wien hij daar ontmoet, en hoe hij er zig gedraagt. . , ^ IV' Schets van deBFranfchenCommisfaris, met wien de Heer van redmer in gefchii geraakt, pieter deferteêrt met twee makkers. 23 V' Pieter en zijne camcraads wandelen naar Bnmswtjk: hoe zij zig op weg en te Brunswij'/c op eene eerlijke wijze behelpen, , 31 VI* Schielijke verandering van pieter's gelukftaat. De lotgevallen van iiaüdrits. 57 VJI. Pieter wordt bediende bij verfchei- den Heeren. . , ' 1 ■ 1 , . 07 ™*U' Pieter wordt tot hooger wijsheid i^ewijd, Cn verkrijgt eenen andereu leidsman. %% * ji  INHOUD. IX. HoofJftuk. De wereld weet haare Wijsgeeren eö Profeeten niet te fchatten. . . lol X. Pieter en zijn vriend zoeken burgerlijke of militaire bedieningen; doch moeten ecnen anderen weg tot hun geluk inflaan. 112 XI. — Pieter begint boeken te fchrij- ven. . * • • ii9 XII. 1 Pieter's wedervaaren op de reis naar Hamburg, en welke oude vrienden hij aldaar ontmoet4 . t • • • !33 Xiil. Hoe het met de uitgaafe van alle de Werken van pieter in Hamburg afloopt. 148 XIV. 'i Schets van het edele leven der too- neelfpeeleren. : . • I57 XV. Door wat middel pieter weder ver* lost wordt. . • * •  GESCHIEDENIS van PIETER. KLAUS. EERSTE HOOFDSTUK. Afkomst van pieter, en zijne eerjie opvoeding. JVTijn vader, jochem klaus genaamd, was een eerlijk fchoenmaafcer in Éidagfen, een klein fteedjen bij Hannover: door zijn huwelijk met mijne moeder, leentje dromeijer, was hij aan de voornaamfte familiën in. Eldagfen vermaagschapt; want mijn oom van moeders zijde, Mijnheer de Apothecar en Burgemeester jan valentij n dromeijer, droeg 's zondags,en wanneer hij een reisj'en naar Hannover deed, een groote ronde paruik, een bruinen rok met geele knoopen , en een kamifool van rood trijp:'deeze Magnaat zoude ook het huwelijk van zijne zuster met een* fchoenmaaker voorzeker nimmer hebben toegeftaan, ware 'er niet vooraf iet gebeurd dat mij naderhand het genoegen verfchaft heeft, van de bruiloft van mijne Ouders mede bijtcwoonen, A  2 PIETER KLAUS. Dit bruiloftsfeest,waarop de armfte nabeftaandcn van mijne moeder, welftaanshalven, verfcheenen, terwijl mijn oom valen tijn zig met eene kleine onpasfelijkhcid ontfchuldigde, was zo rasch niet Voorbij, of onze aanzienlijke vrienden wilden zig niet verder met ons bemocjen , deeden hunne fchoeöen bij een anderen baas maaken, en lieten het aan den lieven God, die zo menigen guit moet onderhouden, over, om verder zorg voor ons te draagen. Ik was zes jaaren oud, toen mijn moeder, in het kraambed, dcczer wereld overleed, tevens met een dochtertjen, dat zij gebaard had, en daardoor werd ik vervolgends aan het opzicht van mijnen Vader alleen overgelaaten, die geen' lust had, om andermaal in het huwelijk te treeden, omdat hij, buiten mij,geene kinderen had,en derhalven zijne huishouding gemaklijk zonder vrouw kon waarneemen; voor het overige was zijne neiging voor de fexe, daar hij reeds den ouderdom vari meer dan vijftig jaaren bereikt had, vrij wat vcrfiaauwd: hij befteedde des zijnen tijd gedeeltelijk aan het waarlieemen van zijn ambacht, en gedeeltelijk aan het oefenen van cenige goudvinken, die hij een trompetftnkjen en nog een ander deuntjen leerde fluiten , om ze te verkoopen: onze kleine huishouding werd door zijne oude zuster waargenomen, en ik werd in de fchool gezonden, waarin meester k l i nGENHEiia zijn werk maakte, vaneenen hoop jongens allcrlcie nuttige kundigheden met den ftok en de handplak inteftampen: mijn aandeel aan onder-  EERSTE HOOFDSTUK. 1 3 wijs en fiagcu werd mij dagelijks geregeld toegediend ; echter wil ik gaarne bekennen, dat ieder dag mij meer van de laatften, dan van het eerlte aanbragt, te meer, dewijl de finantiëele toeffcand van mijnen vader hem buiten ftaat (lelde, om den meester door gefchenken het een of ander onfchuldig vermaak op zijne kosten te verfchaffen. In Eldagfen woonde een gepenfioencerd Capitein, de Heer van reijerberg, die twee zoons had, welken hij bij denzellden meester ichool liet gaan, alzo hij niet rijk genoeg was, om eenen meester voor hen in huis te necmen, of liever, omdat hij voor het geld, 't welk hij aan zulk eenen meester had moeten uitkeeren, twee rijpaarden hield, die hij ook fomwijlen voor een klein open wagentjen fpande, wanneer hij naar Hannover reed, om zelf zijn penfioen te ontvangen, en een gedeelte daarvan in de herberg te vertecren. De naam van den oudften reijerberg was d a v 1 d , en van den jongflen lodewijk. david was zeer zedig, altoos lïil en bedaard, vleide den meester, verkeerde gaarne met oude menfehen, vermaande zijnen broeder dikwerf, wanneer dezelve baldaadigheden bedreef, dat hij toch zijnen fland! niet mogt vergeeten; leerde alle de lesfen, die hem opgegeeven werden, zeer goed van buiten, en maakte zig op die wijze bij ieder bemind; daarbij wist hij door zijne aanbrengingen de gunst van zijnen vader te winnen en den armen lodewijk daar* van te berooven: voor het overige was hij zeer zindelijk in zijne kleedirg, en vermits hij hoegeA 2  4 PIETER KLAUS. naamd geene bekwaamheid had tot ligchaamsoefeningen, bemoeide hij zig ook daarmede niet, viel derhal ven nimmer, en fcheurtfc zelden of ooit iet aan zijne klederen. Daartegen was lodewijk zeer Vlug, plukhairde geduurig met andere jongens, lachte met alles wat hem belagchelijk voorkwam, fprak altijd zo als hij dacht, fpeelde zijnen meester en alle ernftige perfoonen, die hij niet verdraagen kon, zeer dikwijls een lelijke pots, had geen' lust om iet te leeren, en fprak over alles wat hem voorkwam met geest en gezond verftand; hij had groote afkeer tegen fraai gekleed te weezen; den meesten tijd waren zijne klederen lelijk bemorst en gefcbeurd, want hij wilde eiken fprong, elke oefening des ligchaams naboptfen; was zeer ligt en vlug, maar viel fcmtijds ook jammerlijk, en werd van den Capitein en alle zijne vrienden gehouden voor een' jongen, daar niets van worden zou, dan op het best een ligtmis van een Vendrik. Wat mij betreft, ik had veel meer achting voor den jongden broeder, dan voor den zo hoog geprcczen david; nogthans kan ik ook niet zeggen, dat ik volkomen zo wild zou geweest zijn, als lodewijk: mijn geringe ftand, de armoede en de druk, waaronder mijn vader zat,gevoegd bij de behandeling die ik van anderen moest lijden, maakte indruk op mij, kon mijnen geest niet zo veel fierheid en onafbangelijkheid geeven. Tot mijn veertiende jaar toe kwam mij niets buitengewoons over: mijn vader kon ordent-  EERSTE HOOFDSTUK. 5 lijk rondkomen, was echter, gelijk dikwijls het geval is, zo misnoegd over zijnen ftand, dat hij vloekte en zwoer, ik zou een geheel ander kacrcl worden,dan hij was: ten dien einde moest ik muzijk, cijffereu, fchrijven, latijn, en daar te hoven nog iet van de gefchied- en aardrijks - kunde leeren, waarvoor eene adelijke Dame, die in onze buurt woonde, eene calant van mijn' vader was, en die zig mijne zaak aantrok, bijzonder betaalde: mijn vader, wilde ook naar zijn plan zo hoog met mij uit, dat hij eenen braaven fchoolmecstcr van mij dacht te maaken; doch de goede man beleefde het niet, mij in zulk een fchittercnde loopbaan te zien ; want hij ftierf toen ik naamvlijks mijn vijftiende jaar bereikt had: zijne zuster had kort vóór hem, het tijdlijke met het eeuwige verwisfeld. Het was op eenen zeer warmen zomerfehen dag, dat hij van Kalenberg, alwaar hij fchoenen had afgeleverd, zeer verhit t'huis kwam, te fchielijk koud dronk, en oogeubliküjk ziek werd: hij lag flechts negen dagen, in welken tijd ik eens fchoenen brengen moest Hf de adelijke Dame, die een gedeelte van het fchoolgeld voor mij betaalde: zij vroeg naar mijnen vader, en toen ik haar verzekerde, dat hij zeer Hecht lag, beloofde zij mij onder haare befcherming te zullen neemen, in gevalle mijn vader zou komen te fterven. Zodra nu dccze dood was, liet mijn oom valentijn, door bevel van den Magiftraat, alles verzegelen , wat 'er in huis was; hij gaf mij daarbij in vrij harde bewoordingen te kennen, hoe de om» A 3  6 PIETER KLAUS. Handigheden zodanig waren dat de fchulden voor geleverd leer als anderszins, veel meer waren dan de gebeele nalatcnfchap bedroeg: „Wel nu, pie„ ter!" zeide hij op een zeer hoogen toon, „ zie toe, boe gij door de wereld komt! de acht„ baare Magiftraat zal eenen voogd over u ftellen; „ doch waar niets is, daar heeft genoegzaam de „ Keizer zijn recht verlooren , en wanneer de pot„ jens ledig zijn, kan ik 'er niets uithaalen: had'„ de uw,vader zaliger, zijn hoofd niet vol gehad „ van eenen dommen hoogmoed, en hadde hij u „ een eerlijk ambacht laaien leeren, dan zoudt gij „ ook eene uitkomst weeten, in plaats dat gij „ nu de ftadskas tot last moet komen." Ik ftelde Mijnheer den Burgermeester voor, dat ik zelf wel zoeken zou aan de kost te komen, alzo Mevrouw van l a t h u i z e n beloofd had, zorg voor mij te draagen. Vervolgends liet ik mijne geheele ervenis vaaren , en begaf mij regelrecht naar mijne weldoenfter.  TWEEDE HOOFDSTUK. pieter wordt lijfknecht bij eene adelijke Dame:, wat hem daar overkomt, en waarom hij van daar moet vertrekken. Mijn gelieele rijkdom beftond, bchalven de klederen aan mijn lijf, en eenige kleinigheden in mijn' zak, in een pakjen met twee onderhemden, een paar zwarte wollen kousfon, twee kammen en een quart lot in de loterij, dat mijn vader kort vóór zijn dood gekocht,en de achtbaare Magiftraat niet mede in arrest genomen had: ik nam affcheid van Mijnheer den Burgemeester, die mij een zestehalf, en eene les, welke misfehien even zo veel waardig was, mede op reis gaf: ik ging met dcezen rijkdom zonder zorg naar Mevrouw van lathuizen: deeze ontving mij, volgends haare beloften, zeer vriendlijk, en liet mij, na verloop van eenige dagen, van eene oude jas een nieuwe licverij maaken; de jager moest mij onderrichten, hoe ik mij bij de bediening aan de tafel gedraagen; hoe ik Mevrouw en alle overige lieden in huis noemen moest, en zo doende werd ik eene foort van lijfknecht. De bewerkftcr van mijn geluk was eene Dame van omtrent veertig jaaren en zeer deugdzaam ik kan niet zeggen, of zij dit was bij gebrek aan A4  $ PIETER KLAUS. geestgeftcldheid en gelegenheid, uit vrees, of om dat zij nooit fchoon was geweest, altoos op het land gele*efd en geen verleider haar de eer bewce- zen had, om haare onfchuld flrikken te leggen wie kan ook van alle onze deugden de waare bron ontdekken? genoeg, zij was een zeer deugd- zaame weduwe, fprak veel van kuïschheid en een zedig gedrag, was zeer ftreng in anderen te beoordeelen, en kon volftrekt niet lijden,dat 'er onder haare bedienden eenige minnaarijen, hoe klein, voorvielen: doch twee menfchen waren 'er, waarvan zij volftrekt geen kwaad zien kon, te weeten, een jonge,aartige neef,zeker Heer van rïdmer, en haare kamenier, Juffrouw nagelt, orn. ■ De Heer van r edhe r was Lieutenant in *** fchen dienst: hij had misfehien een goed mensch kunnen worden, zo hij niet in zijne jeugd van zijne ouders, en daarna, wegens zijne fchoone gcftalte, van de vrouwen ware vcrdarteld geworden: men befchuldigt de arme vrouwen, dat zij veel daartoe medewerken, om hupfche jongelingen ijdel en zot te maaken, die dan naderhand, wanneer de lentejaaren verloopen zijn, vervcelende, uitgemergelde mannen en eindelijk kindfche, belachelijke grijsaarts worden: ik heb m 't vervolg van tijd wezenlijk dikwerf gelegenheid gehad te ontdekken, dat dceze befchuldiging niet van allen grond ontbloot is; zelfs verftandige vrouwen, bij welke bet ligcbaam een woordjen medefpreekt, zijn zeer genegen, om eenen jongen lafbek, al ware hij een groote domoor,wegens een paar bloozende koon-  TWEEDE HOOFDSTUK. 9 1 tjens en ronde kuiten, recht aartig te' vinden: haar eerde loffpraak op een' man, waarin zij bchaagen vinden , is gemeenlijk decze: „ Dit is een „ hupsch mensch!" terwijl wij mannen, wanneer de vruuwlijke Ichoonheid ons bekoort, ons oordeel met eene foorc van befcheidenheid doorgaands daarmede rechtvaardigen, dat wij 'er bijvoegen: ,, deeze vrouw fchijnt zeer goedliartig, verftandïg „ enz. te wcezen;" doch dit komt hier niet te pas genoeg, de Heer van re dm er was uit* ' fteekend voldaan over zijne perfoon ; voerde altijd het hooge woord; was vervolgends van de groote waardij zijner innerlijke en uiterlijke volmaaktheden ' overtuigd; door het gewigt van zijn officiersampt ingenomen, en zo befpraakt,dat hij het water van zijne welfpreekcndheid niet kon houden, ais 'erbij gefluit werd , hoewel' hij meestal niet dan de hrfïte dingen praatte: vermits hij hier en daar met den postwagen rond gereisd had, en des verfcheidenc postmeesters kon noemen, verbeeldde hij zig de wereld gezien te hebben en te kennen: en dewijl hij eenige Hoven bezocht had, beroemde hij zig op het kennen van menfehen van de wereld en van franfche manieren: zulks maakte hem, ten minden ,in zodanige gezellenappen, waarin charakter,bcrcheidenheid, begaafdheden en kunde in aanmerking kwamen, oudraagelijk; doch wie dit niet bemerkte, was de Heer van reduier; zijne eigenliefde liet zulks niet toe: vol van zelf-genoegen ftelde hij zijne lange gedaante overal ten toon, bemoeide zig met alles, en verbeeldde zig alle menAi  io PIETER KLAUS. fchen over het hoofd te zien —- in 't kort, hij was, zo als ik naderhand vcele jonge officiers gezien heb: niet zelden fprak hij zeer dubbelzinnig, 't welk Mevrouw zijne nicht, bij welke hij fomwijlen, en ook juist in den tijd dat ik bij haar mijnen dienst aanvaardde, zijnen verloftijd doorbragt, voorzeker van geen anderen zonder ontzetting zou gehoord hebben: maar wat zal men doen? zij wist misfchien wel, dat hij 't zo kwaad niet meende, en derhalven zeide zij gemeenlijk niets anders , dan: „ Foei, lelijkert! " of iet diergelijks. Juffrouw nagelboek was een bejaarde jon gedochter, wat lang van perfoon, mager en bruin van wezen, voor 't overige vrij wèl gemaakt: een half douzijn tanden ontbrak haar mogelijk wel aan het behoorelijke getal, volgends het zamenftel van linn/eos, maar alzo zij haaren mond niet dan met veel behoedzaamheid opende, en wanneer zij lachte denzelven met de hand bedekte, viel dit juist niet zeer in het oog: bij het woord, oogen , moet ik aanmerken, dat de haaren bijna naar gefmolten harst geleeken, en veel fcheenen te verlangen; baar hair was gitzwart dus veel van haare perfoon. Deeze kuifche Juffrouw vermogt genoegzaam alles op haare Mevrouw, 'die zodanig aan haar verbonden was, dat zij geen geheim voor haar verborg: zij nam de huishouding waar, was te gelijk kamenier, en alles wat zij deed, was wèl: ook had zij een zeer goede en fnapachttge gemoedsgc  TWEEDE HOOFDSTUK. fteldhcid , prees Mijnheer den Lieutenant van re dm er altoos, wist alle kleine gcvalletjens uit de buurt te vertellen, en fchimpte dapper op de meisjens, die zot genoeg waren geweest van kinderen te krijgen. Voor het overige had Juffrouw nagelborn een teder hart, en ik kan niet anders zeggen, dan dat zij mij van het eerde oogenblik af, dat ik in dit huis kwam, met alle liefde behandelde; zij fprak vriendelijk met mij; noemde mij, „mijn lieve pietjen!" Hopte mij fomtijds wel een lekker beetjen van Mevrouws tafel toe, en kneep mij zelfs daarbij wel eens in den arm, of in de wang; nü en dan riep zij mij ook a~ls in 't geheim in haare kamer, om mij een kopjcn koffij te geevcn, en wanneer dan de balsdoek, die haare platte borst bedekte, bij geval verfchocven was, en ik zulks in mijne onfchuld niet bemerkte, legde zij denzelvcn evenwel, bij het minde gewag dat 'er fomtijds buiten ontdond, weder in de rechte pioojen, en zeide ook vvclëens: o Hemel! dat is niet zo als „ 't behoort te weezen: indien mij iemand in ,, deeze gedalte bij een hupsch jongman zage zit„ ten, hij zou 'er mogelijk kwaad van den- ken" ongelukkig was ik nog zulk een onbedreeven nieuwliug in de wereld, dat koffij, pasteien , wijn , ontblooting, en dreelende woorden , vruchtloos aan mij vcrfpild werden. Doch mijne belchroomdheid duurde niet lang : op zekeren morgen kwam een Jood van Eldagfen in haast bij mij, en gaf mij kennis, dat op het lot,  12 PIETER KLAUS. waarvan ik een quart had, tweehonderd guldens gewonnen waren: wie was blijder dan ik! ik vond het zeer billijk, den Jood een gefchenk te geeven, •doch alzo ik geene gereede penningen had, verrekeuden wij zamen,en na aftrek van zijne reiskosten, van een gefchenk, en de weinige zeer billijke percenten ter vergoedinge der onkosten aan de landsvadcrlijke loterij - bezorgers , (die over 't algemeen Hechts tot welzijn van het menschdom werken, en, gelijk uit de balans op het flot der gedrukte plans blijkt, betuigen, dat zij zig daarmede niet begeereu te verrijken ;) na aftrek van dit alles, kreeg ik nog zeven- en-twintig guldens,een groene verlakte etui, een zwarte fnuifdoos en een met ite-ntjens ingelegde ftropgesp: de Jood verzocht mij, om wat reden weet ik niet, de zaak geheim te houden, 't geen ik ook getrouwlijk deed. Doch ik geloof dat de duivel, met verlof gezegd , in ons vaart, als wij rijk worden; ten minften men krijgt zulk eene hooge meening van zijne eigene waarde, dat geen rok ons meer ruim genoeg is; wij willen boven alles uit: maar niet zelden zijn andere menfeheu daarvan de oorzaak, en ik heb, toen ik naderhand in vreemde Landen heb rondgezworven, de ellenuigfte mènfchen naar ligchaam en ziel, voor het gasthuis gefchikt gevonden,die, zo zij fleclits veel gelds hadden, en dagelijks gasten onthaalen konden, van eenen hoop fchuimloopers zodanig geftreeld werden, dat zij zig voor buitengewoon-gewigtige menfehen hielden: onder deezen hoop waren zekerlijk ook perfoonen, die  TWEEDE HOOFDSTUK. 13 deeze Mecenaaten voor 't lapjen hielden, en ge. uoeg te kennen gaven, dat zij meer om het goed gezelfchap, 't welk zij bij hen vonden, dan om den gastheer daar. kwamen, en zodanige huizen als herbergen befchouwden; doch gelukkig merken deeze menfehen zulks niet: ondertusfehen heeft men het zeer wèl bij hen, men kortsWijlt, fmult, lacht, ten hunnen koste, en zij zijn in hunne verbeelding Koningen. Mijn rijkdom was wel niet zeer buitengemeen; nogthans fcheenen mij dertig guldens zo veel toe, als eenen banquier zijne duizenden; en vermits ik nu en dan niet kon nalaatcn mijne blanke fchijven te vertoonen, vond ik ook, ('t zij zonder eigen' lof gezegd,) vecle vrienden in het dorp; de menfehen begonnen te begrijpen, dat ik een fraaje, aartige jongen was: zeker Chirurgijn, die te gelijk Mufikant was, en benevens zijn klisteerfpuit nog een ander inftrument, naamlijk, de viool beoefend had; die ook altoos hij het kerkinuzijk op groote feestdagen mede geplaatst werd, wanneer hij tegelijk de viool fpeelde, en met eene gemaakte fijne ftem zong, maakte kennis met mij; hij vond, dat ik tot alles bekwaam was, gelijk het geval altijd is bij menfehen die geld hebben, en bad mij om alles wat heilig is, toch vooral de muzijk niet te verwaarloozen: wij oefenden ons derhalrai zeer dikwijls,en Juffrouw nagelborn vond een uitfteekend genoegen in ons fpeelen: daarbij nam zij dikwerf mijn groene etui in de hand, prees dezelve hooglijk, en in eenen overval van gulhartig-  ï4 PIETER KLAUS. beid want de nwzijk maakt het hart over 'ï algemeen zeer teder gaf ik haar die ten ge* fchenke: door dit middel en mijne aanhoudende achting voor baar, werd zij mij van tijd tot tijd meer genegen: de oude juffers, zegt men, draagen gaarne zorg voor jonge knaapen, die manbaar beginnen te worden, om ze voor verleidingen te waarfchouwen : ondertusfehen lokte, ondanks haare oplettendheid, de Meer haver, dit was de Chirurgijn voornoemd, mij fomtijds mede in de herberg : het geval was doorgaands dat hij juist geen geld bij zig had; ik betaalde dan voor ons beiden, en t'huis komende was ik altoos zo vrolijk en wèl gehumeurd, dat Julfronw naoelborr niet noodig oordeelde, om mij aan het gezelfchap van deezen muzijkaalen Heelmeester te onttrekken; en omdat zij 'er niets tegen had, dat ik in de herberg liep,bleef het ook voor Mevrouw geheim,bij welke zij mij zeer in gunst wist te brengen. De menigvuldige wulpfche redenen, die ik in de herberg hoorde, aan den eenen, en de menschlievende genegenheid der kamenier aan den anderen kant, zegepraalden eindelijk over mijne befchroomd* heid: ik waagde het nu en dan eens, mij van allerleie vrijheden te bedienen, en nadien mijne doortrapte fchoonheid mijnen eerften aanval geen zeer dapperen tcgenftand bood, integendeel telkens meer bot vierde , werden wij welhaast zeer gemeenzaam : ik moet niet vergeeten hier nog aantemerken, dat ik eens in Mcvrouws vertrek een boek vol ligtvaardige gedichten van een' onzer nieuwe duitfehc  TWEEDE HOOFDSTUK. iS fchrijvers vond, en begreep, boe dat geen, wat zulk eene kuifche Dame, als Mevrouw van latauijzen, leezen mogt, mij ook juist geen nadeel zou doen; fchoon ik echter in 't vervolg zeer wel inzage, hoe gemaklijk boeken van dien aart de opluikende begeerten van jonge lieden kunnen ontvonken , en hoe heilzaam het weezen 'zou, wanneer zelfs weduwen dergelijke boeken niet lazen. Derdehalf jaaren waren 'er fcdert mijne intrede in dit adelijk huis verloopen, en de Heer van redmer had den winter wederom bij ons doorgcbragt, toen de tijd naderde, dat hij in zijn garnifoen moest wcezen:- den dag vóór zijn vertrek reed Mevrouw, in gezelfchap van den Lieutenant, naar een nabuurig Edelman, te Pattenfen , alwaar de goede neef affcheid zou necmen; de jager ging mede en ik bleef met de beminnelijke Juffrouw n a g e le o r n alleen t'huis: wij deeden ons wat te goed hadden een flesch wijn, koek enz. voor ons ftaan, en gedroegen ons daarbij juist niet zeer zedig.- ter* wijl wij zo alleen met ons-zeiven bezig waren, hoorden wij niet dat middelerwijl de koets weder terug kwam want de nabuurige famielie was niet t'huis geweest en hoe fchrikten wij toen de deur eensklaps geopend werd, Mevrouw en Mijnheer de Lieutenant binnentraden, en ons in eene niet zeer betamelijke houding vonden! de Heer van redmer borst in een geweldig gefchater uit, en vierde zijnen bitteren fpotgeest, ten koste van de arme Juffrouw, zodanig den ruimen teugel, dat ik niet weet, of deeze fpotternijen,  i, lijke begaafdheid, al het gezond verfland door „ verkeerde uitleggingen verzaaken 1 dit alles, ,, zeg ik, (tuitte mij geweldig, mij ,die gevoel had voor waarheid en deugd: ik wees eene menigte rechts,, gedingen, die mijne nabeftaauden mij bezorgden, ,-, van de liand, omdat ik dezelven onredelijk oor,-, deelde; (lelde mijne fchriflcn op,in meer natuur3, lijke bewoordingen en in eenen meer vloejenden ,, (tij!; bediende den arme die braaf was, tegen „ den rijken fchurk, voor niet, en bleef des zon„ der vermogen, zonder achting en zonder naam. „ Ondertusfcheu kwam mijn vader te (terven en ,-, liet een aanzienlijk vermogen na, dat echter in ,, de handen van mijne moeder bleef: deeze be„ ging kort daarna de zotheid, van haare brood,, winning te ftaaken, en met een jongen Raads4» heer, die van liet hoofd tot de voeten in fchulden ,, zat, in 't huwelijk te trecden; deeze bragt aan „ haare zijde de fchoone penningen, welke mijn vader door nijverheid en zorg vergaderd had, bin» „■nen eenen korten tijd door, en behandelde daarbij zijne vrouw zo (lecht, dat zij weinige ,, jaaren daarna aan eene uittecring (tierf: ik had ,, derhalven geen ander inkomen, dan 't welk ik door mijnen arbeid verdiende, en dit was, ge» 3, lijk ik reeds gezegd heb, zeer weinig. ,, Misnoegd over deczen mijnen toedand, ont« >», wierp ik onnoemelijk veele plans, om op de ééne D a  5* PIETER ELAUS. ,, of andere wijze mijne uitzichten te verbeteren; „ doch alles was vruchtloos: daar zag ik iemand „ het toppunt van geluk bereiken, omdat hij de buishoudfter van den Minister tot zijne vrouw had genomen; hier eenen anderen aangefteld tot „ Geheimfcbrijver of zelfs tot Raadsheer, om de „ partij van den Prefident tegen eenen vijand, die „ zig tegen deszelfs fchurkenftreekcn dorst verzet„ ten, te vergrootcn, cn deeze'n lastigen man me„ de aan den grond te helpen;ginds werd een be„ drieger met een zeer goed Schoutsampt beguns„ tigd, opdat hij de keuken van den Financie-mi„ nister altoos van alles wèl voorzien zoude; verder „ werd een alleronkundigst mensch door de voor» „ fpraakvan een wijf, Opperfchout, omdat hij zij- ,, ncn weldoener tot een hoorndraager maakte ■ ,, ik alleen, die .altoos recht door zee ging, kon „ nergens toe komen. ,, Bij de mismoedigheid' over deeze verkeerde ,, inrichting der wereld, begon mijne zedekunde „mij eindelijk te verlaaten: zo dan, dacht 5, ik, de fchurk overal den meester fpeelt, cn gij „ ondanks al uw flooven en arbeiden, noch voor „ anderen niets goeds uitwerken, noch u zeiven ,, tegen gebrek en verachting beveiligen kunt;fpan dan uwe fnaaren ook laager, en zie, of gij vant „ den algemeenen roof uw deel niet mede verkrij„ gen kunt: ik begon de armen voor mijne deur „ aftewijzen; nam een deftige houding aan; deed ,, alsof ik met de gewigtigfte bezigheden overkropt 5, ware; ftelde fchriften op, waaraan twee men»  vijfde hoofdstuk. $ ,, fchcn genoeg te clraagcn hadden; trok de ge„ ringde plcidoojen op eene onverantwoordelijke „ wijze op de lange bank, en wekte daardoor wel„ haast de oplettendheid der gerechtshoven, droeg „ de goedkeuring van eigenbelang-zoekende Rech„ ters weg, won veel gclds, leefde wellustig, „ droeg goud op mijne klederen, en moest mijne kamifoolen ruimer laaten maaken. Het gebeurde, dat de Minister, ten deele uit „ een perfooneelen haat, ten deele om de gunst „ van zijnen Heer te winnen, een alleronrecht- vaardigst rechtsgeding tegen eenen Edelman met „ de uiterlie ftrengheid beginnen, en dënzelveu ,, tot een' arm man maaken wilde, vermits-zijne ,, havezate zeer gelegen lag, om met een vorst* „ lijk goed vereenigd te worden: men had de eene „en andere aanfpraak op hetzelve weeten 'opte„ zoeken, die echter allen niets afdeeden, en de „ Advocaat, die den Prins bediende, had géért ,, kans gezien, om deeze aanfpraaken de minste „ geloofwaardigheid te gceven: vermits ik nu be„ gon bekend te worden voor een' man, die, als. „ 't er op aan kwam, iemand door pleiten tot het ,, hemd toe kon uittrekken, werd ik van zijne Ex» „ cellentie ontboden, die de zaak aan mij op- droeg,onder belofte van eene aanzienlijke beloo- „ ning, zo ik ze kon doorzetten met welke- „ verontwaardiging zou ik een paar jaaren te' voo- ren zulk een aanzoek van 1 de hand gewee»„ zen hebben! niemand zou 't ook hebben dmv ven waagen het mij te vergen; thans -cehteir d 3  54- PIETER KLAUS. „ nam ik de zaak terdond aan; ik maakte het den „ armen Edelman zeer benaauwd, won het pleit „ in zo verre, dat de bezitnceming toegekend ,, werd, en fpeelde het rechtsgeding in handen van „■ de Rijksgerichten, wöl verzekerd zijnde, dat het ,, aldaar vóór den jongden dag niet zoude afgedaan „ worden doch de zaak nam eene andere ,, keer: de vrouw en de onmondige kinderen van „ den Edelman decden een' voetval voor den Vorst, klaagden over geweld, en de Vorst, die zeer „ goedaartig was, maar het gebrek had, dat hij ,, zig, door verdroojingen weggefleept, weinig „ met de regecring bemoeide, niet uit eigene oogen „ zag, bijgevolg ook niet wist, hoe veel .onrecht op zijnen naam gepleegd werd,hoe veelen onder ,, de verdrukking over hem zuchtten, en God om wraak aanriepen, terwijl de Landsvadcrs zig in „ ijdele. geneugten baadden; deeze Vorst, zeg ik, „ bewust van zijnen goeden wil, fehrikte, dat er „ iet dergelijks in- zijn Land gebeuren kon: hij „ liet zig de zaak uitleggen;' doch de Minister wist op eene zeer fijne manier de fchuld van zig af, en op den fchurk van een Advocaat te fchui„ ven, die hem het geheele geding van de ver„, keerde zijde had voorgedeld, terwijl hij zodanig „ overkropt was van bezigheden, dat hij onmoge,, lijk alleszclf naauwkeurig kou doorleezcn : de. „ rechtvaardige Prins, om een goed voorbeeld te „ geeven, (tuitte den .verderen voordgang van het „ rechtsgeding, verbood mij alle practijk, cn ban„ de mij het Land uit; mijn vermogen werd ten  VIJFDE HOOFDSTUK» $5 ,, voordecle van het weeshuis verbeurd verklaard, en nu, toen deeze gevoelige les mij het voorueemcii ,, inboezemde, om weder een eerlijk man te wor„ den, ontbrak het mij, helaas! aan de middelen ,, om de wereld daarvan te overtuigen; cn al had„ de |}k ook daarin geen belang gefield, liep ik evenwel gevaar van door den honger te llerven:. een verlopen Advokaat deugt niet eens tot hout-. „ hakker, hij is nergens bekwaam toe: ondertus,, 1'cheu ben ik met het gering overfchot van mijn „ geld hier beland, om als comptoirbediende ergens „ te recht te komen; doch ook in deeze hoop ben ik te leur gelleld: nu heb ik hier in de herberg» °P Soed fortuin af geteerd, en nu ik de rekening „ ontvang, bedraagt dezelve een gulden.meer dan ,, ik bezit, en zo doende ben ik,zonder de mins„ te vooruitzichten, bijna veertig jaaren oud, zo „ verre gebragt, dat ik moet fteelen of mij ver- drinken:" Dus verre de arme iïrik. „ Gij zult," riep reijerberc, «geen van „ beiden doen: ik heb heden alles wat ik bezat,. „ in het fpel verloren , behalven deeze twee gul- ,, dens zie daar hebt gij ze! verdrink u niet! ,, fteel ook niet meer! betaal met de eene - helft ,, uwe rekening, voor de andere helft zullen wij „ pons drinken, en dan gerust te-bed gaan en ,, flaapen, niet als Vorftcn, maar als bedelaars „ flaapen, en morgen overleggen,hoe wij ons ve,, der door de wereld kunnen helpen: ik bedenk „ altoos, hoe men er veel beter bij flaat, dat men ,, geen fchurk is; en half en half heb. ik ook bcD 4  56 P I E T E R KL AU & ,, floten van levenswijze te veranderen: welaant „ alles zal wèl gaan; de aarde is rond, breed cn groot, en de lieve God heeft allerleie foortcn van menfehen noodig." Hij fprak nog veel, het welk zijn goede lnim, zijn edelmoedig, ongedwongen charakter, tot iets beters gefchikt, nog nader ontwikkelde: wij hoorden zulks met genoegen, Haakten ons fpel wij werden vertrouwelijk jegens elkander de Engehchman was ten uiterften ingenomen met re ijer berg's edel gemoed, en deed hem den voor- flag, om in zijn gezelfchap te reizen alles werd naar genoegen gefchikt, en lodewijk viel zijnen Engehchman met eene tedere aandoening en dankbaarheid om den hals: brik nam het befluit, om met eenen Duitfchen tooneelfpeeler, die mede tegenwoordig was, den anderen morgen tot den Directeur te gaan, om denzelven te verzoeken, hem onder zijne bende aanteneemen ,, Hij „ zal," zeide haudrits, „de Advocaaten-rol5, len voortreffelijk fpceleu. '* Te middernacht fcheidden wij vrolijk van elkander, en zo iiaudrits en ik niet met dezelfde goede voorneemens te bed gingen, waarmede onze vriend zig ter rust begaf, dan was mogelijk de aanblik van de blanke munt, welke onze dievenftreeken ons hadden opgebragt, de oorzaak daarvan.  ZESDE II O O F D S T U K. Schielijke verandering van pieter's geluksftaat. De -lotgevallen van haudrits. G eduurende ons verblijf in Brunswijk had ik in den kring van gelukzoekers cn 1'peelers, waarmede wij verkeerden , ook zekeren Conté di tondini leeren kennen, die zig voor eenen Italiaanfchen Graaf uitgaf: hij was een man van omtrent veertig jaaren, klein van perfoon, bruin van wezen, zag wat fcheel, had op de linker wang het lidteken van eenen houw, en droeg gemeenlijk een fpaanfchc OHiciers moutecring: deeze bragt dikwijls eene jonge, zeer fchoone vrouw in den fchouwburg, die echter zo zedig fcheen te weczen, dat zij zig zelden zonder het hoofd met een floers bedekt te hebben, liet zien, ook met niemand fprak of verkeerde: maar een en andermaal zat zij in den fchouwburg in een der beneden loges, nabij de plaats die ik in de bak. genomen had, zo dat ik haar zeer wèl befchouwen kon : haare wezenstrekken fcheenen lijden en bedeesdheid te kennen te gceven; ik meende tevens te bemerken, dat zij voor de jalouzij van den Graaf vreesde, want wanneer deeze een oogenblik buiten ging, zag zij mij ter-ftond aan met een vrijer cn vriendlijker gelaat: D 5  53 PIETER KLAUS. meer was er niet .noodig voor zulk ceneri nieuweling als ik was want behalven de zeer lompe, ongelukkig-afgelopene liefde voor de uitgedroogde Jutfrouw nageluorn, had ik gcduureudc mijn onrustig leven geen' minnehandel met • eenige vrouw gehad ■ meer was er niet noodig, zeg ik, om mij door deeze fchoone Italiaaufche dochter te laaten bekooren: ik begon haar met mijne oogén geheele klinkdichten en treurzangen door de lucht toetezendcn , meende nu een wreed weigerend antwoord, dan een uitroeping, die zo veel betekende, als: „ Ach! ik ,, durf immers niet? ik word te naauw bewaakt! '* dan eenige hoop van declnecming in haare oogen fe leezen: ik nam eenen Italiaanfchen meester aan , en leerde , te midden van mijne wilde levenswijze , binnen den tijd van vier weeken, zo veel van deeze taal, als noodig was, om een gewoon gefprek te houden: in den fchouwburg tekende ik het portrait van mijne fchoonheid, zo goed als ik kon, knipte dit fchaduwbeeld uit, liet het in een lijst zetten, cn droeg het op mijne borst: ik vorderde daardoor zelfs in mijrre muzijk-kundige begaafdheden; ik fpcelde , geheele nachten door, de tederfte adagios het was aandoenlijk om te zien eri te hooren. Ondertusfchen vroeg ik onder de hand naar de woning van den Graaf, vernam dat hij in de Roos t'huis lag, en dat het vrouwtjen voor zijne gemaalin doorging: nu kruiste ik den geheelen dag voor de hoofdwacht heen en weêr, zag haar  ZESDE HOOFDSTUK. 59 fomwijlen aan het venster ftaan, en wanneer zij mij vriendlijk groette achdan was ik als in den hemel: gemeenlijk wanneer ik haar daar zag liaan, hoestte ik hard, en herhaalde vervolgends dit fein,zo zij er eens niet ftond—hoe groot was. mijne blijdfchap, wanneer zij zig, zodra zij mij hoorde hoesten, aan het venster liet zien! nu begon ik mij te verbeelden, dat zij mij ook eenige liefde toedroeg, en ik dacht op middelen om haar te fpreekcn; echter kon ik duidelijk bemerken, dat de Graaf haar meer nog dan te vooren in 't oog hield; hij kwam bijna niet van haare zijde, en wanneer hij met een gezelfchap uitgegaan was, liet hij haar door ecu ouden bediende bewaaken: deeze verzeide mijne beminde ook fomtijds in de mis en de vesper, en fcheen zo onnozel te weezen, dat ik hoop had, hem in mijne belangens overtehaalen: ik zocht derhalven gelegenheid om met hem te fprce- ken, maar deeze vent een geboren Fransch- man kwam mij zo lomp, en zijnen Heer zo getrouw voor, dat ik zeer veel moeite had, om hem door gefchenken Hechts zo verre te brengen, dat hij rnij vergunde, in het voorportaal der roornfche kerk, een paar woorden met zijne Mecsteresfe alleen te fpreekcn, waarbij ik, gelijk mede bij onze volgende bijeenkomsten, hem. altoos de verzekering moest geeven, dat ik met haar ovetfamille-zaaken het een en ander te fpreeken had.' Waarom zal ik mijne Leezers met het verhaal van een' minnehandel verveelen? in 't kort, mijne  6o PIETER KLAÜS. minnaares bediende zig van alle de vrouwlijke kunstgreepcn , zij was Tpijtig , getnoedlijk , zuchtte , gaf hoop , zeide op haare eigene zwakheid niet te kunnen vertrouwen , zig tegen haar teder hart te moeten wapenen, liet een' traan vallen , deed mij fomtijds te vergeefsch op haar wachten , drukte mij eens de hand, trok ze fchieh'jk weder te rug, gaf haar wantrouwen te kennen, klaagde over de wispelturigheid der mannen , wenschte uit de handen van haaren dwingeland verlost te worden, ontbood mij in een ongelegen uur aan haar huis, en wanneer dan bet gefprek eerst belangrijk begon te worden , kwam eensklaps het gerucht , dat de man t'huis kwam, en ik moest weg . in één woord, zij had mij in haar net , en ik dacht op niets anders, dan om haar te fchaaken: niet dan de duurde betuigingen van mijne oprechtheid en trouw konden haar beweegen om mijn dringend verzoek toetcdaan : zjj bewilligde eindelijk in dit plan , en ik zocht mijnen bedrecven vriend haudrits op , om de zaak met hem te overleggen en het noodige te beraam-n: reijerberg was reeds met zijneii Engehchman vertrokken. Vermids ik nu tot over de ooren verliefd was , vond ik in de geheele wereld niets anders meer dat mij bekooren kon : fomwijlen bezocht ik nog wel eens mijne oude fpeelpartijen , maar ik was verdrooid, en verloor den meestentijd , wel Hechts fommen 'die van weinig .belang waren , doch die mij echter langzaamerhand vrij goed van mijne fpcelzucht terug bragten : in deeze gemoedsgefteld-  ZESDE HOOFDSTUK. ® heïd had ik er weinig erg in gehad, dat haudrits federt eenige dagen nergens te zien was geweest; nu eerst, terwijl ik hem opzocht , kwam het mij vreemd voor: ik ging in zijn buurt, want hij lag niet meer in den Gouden Engel t' huis , en vraagde naar hem maar hoe fchrikte ik, toen ik vernam wat hem was overgekomen ! —— zijn vader had een van zijne bedienden op de jaarmis gezonden, om zijnen handel waartencemen: haudrits, dit vernomen hebbende, bootste zijns vaders hand na, en fchrecf eenen vallenen Wisfelbricf op deszelfs naam, teneinde denzelvcn zig hier te laaten betaalen , doch bij ongeluk moest de oude man weinige dagen na de vertooning van dcezen wisfelbricf te Brunswijk weezen, en toen de zoon voor de tweede .maal wccrkWam , om het geld te ontvangen, vond hij tot zijne grootfte verbaazing den vader zeiven, die hem oogenbliklijk herkende, vast zettede , en van daar naar Hamburg in het tuchthuis brengen liet mijne leczers mogen zeiven oordeclcn, welken indruk dit geval op mij maaken moest ; maar de gedachten op mijn voorgenomen avontuur Helden mij buiten ftaat, aan iets anders met overleg te denken: en alzo haudrits nu tog niet meer hier was , en ik op geen ander kon vertrouwen , moest hVzelf voor alles zorgen : tot dat einde wendde ik alle mijne poogingen aan, om den ouden bediende van den Graaf in mijn belang te trekken : door middel van een aanzienlijk gefchenk en nog grooter belofte , gelukte zulks eindelijk ook ; hij beloofde mede te ontvlugten,  tÜ PIETER KLAÜS. nam eelfs aan, eenen koetlier te bezorgen, dien hij Verzekerde zeer wèl te kennen , en op deszelfs geheimhouding volkomen Haat te kunnen maaken i deeze zou ons bij voorraad over WoJfenbuttel in een klooster nabij Goslar brengen , van waar wij dan vcrvolgends over Hartz naar het Ekhsfcld wifr den vlugten ; daar meenden wij eenen tijdlang in 't geheim te blijven , en dan regelrecht naar Graubunderland te gaan , alwaar mijne minnaares voorgaf, aanzienlijke rijke ouders en nabeftaanden te hebben , die zeer veel van haar hielden, die te meer met veel genoegen onze echtverbintenis zouden toeftaan, éewüjl de Graaf haar als een onnozel meisjen tegen den wil van alle haare vrienden uit het klooster gel'chaakt had , doch niet met haar gehuwd was. Om nu ons voorneemen ter uitvoer te brengen , bepaalden wij eenen dag , dat de Graaf 's avonds gewoon was een vaste fpeelpartij bijtewoonen : alles watik bezat, volllrekt geheel mijn rijkdom, pakte ik in eenen grooten kolfer : de bepaalde avond kwam; mijiie minnaares, vcrzcld van haarenwapendraager, verfcheen mede buiten de poort, alwaar de beladen koets op ons wachtte ; wij flapten in het rijtuig en gingen fchielijk ftrijken. Ik kwam met mijne buit gelukkig tot anderhalf uuren van Brunswijk, en dankte het beminde voorwerp mijner tederheid duizendmaal voor het vertrouwen , 't welk zij in mij ftelde : ik verbeeldde mij de gelukkigfie fterveling op den aardbodem te weczcn., en was in mijne gedachten reeds in Graubtm»  ZESDE HOOFDSTUK. 63 üerland, in den fchoot van de rijke en aanzienlijke familie , aan wie ik haare eenige , beminde , ver* Joorene dochter weder bezorgde ; hoe de ouders mij aan haar hart drukken , hoe ieder mij danken zoude ! Doch wij waren naauwlijks wat verder in een bofch gekomen , of de voerman reed eensklaps terzijde af in het dikfte van het hout, en de, Graaf kwam tevens te paard op ons aanjaagen : nu was bet te laat, om eerst nog te bedenken, hoe onverHandig ik mij in dit geheele geval had gedragen , omdat ik op eenen vreemden landlooper vertrouwd, ook niet eens pistoolen medegenomen had : de voerman hield flil , klom van het rijtuig af, als mede de gevloekte fchurk, de oude bediende, wiens domheid niets dan geveinsdheid geweest was ; de Conté di tondini fprong van het paard , en alle drie overvielen zij mij , rosten mij braaf af, zonder één woord daarbij te fpreekcn , lachten, om mij zo veel mogelijk te vernederen, zeer fpijtig over de figuur die ik maakte, terwijl ik fchold , bad , roepen wilde , van mij afflocg , niet flerk dorst roepen , alzo ik mij fchuldig gemaakt had, met mijne magtlooshcïd tegen het geweld niets kon uitvoeren , en volflrekt weerloos voor hun. 11e voeten lag : nadat zij hunnen moed aan mij gekoeld hadden , trokken zij mij tot op het hemd uit , dceden mij andere klederen aan , gingen benevens mijne beminnelijke voogdes andermaal voor mij Haan , lagchten mij luidkeels in mijn aanzicht «it , en reeden vervolgends met mijnen koffer en.  64 PIETER K L A U S. met alles , wat ik zo rechtmaatig , als een vorst zijne veroverde landen, in deeze wereld bezat, onder de grievendfte befpottingen heen. Wel nu, mijn lieve Pieter", zeide ik bij mij zeiven , ,, dit is waarlijk een harde post: ó de „ gevloekte wijven ! 't is nu de tweede maal, dat ,, zij ti in den naarften toeftand dompelen „•Wat uu te doen ? klaagen bij de Overheid? de „ roovers te laaten vervolgen ? doch , wie „ zijt gij dan ? welken naam wilt gij bij de recht- banken opgeeven ? welke rekenfchap zult gij „ kunnen doen , hoe 'gij aan het geld gekomen „ zijt , waarmede deze bende nu gaat ïhïjken ? „ indien men onderzoek zou doen naar uwe le- venswijze ! indien men " een ftroom van traancn brak hier mijne alleenfpraak af; ik viel wanhoopig ter aarde neder , en lag daar , tot dat eindelijk de fmart voor het overleg weck , en ik wel befefte , dat ik tog tot het een of ander belluitcn moest: ik ftond derhalven op en ging met een hangend hoofd terug na een herberg, niet weeteude , wat mij al verder zou te doen Haan : ik vond in mijn broek , die de fchurken mij niet hadden uitgetrokken , nog eenig klein geld, 't welk ik niet in mijn beurs welke de gevloekte booswicht tomdini mede geroofd had maar los in mijn' zak had gedoken, om er de tollen van te betaalen : daarvoor meende ik een nachtyerblijf te kunnen vinden , het welk ik den herbergier zou vraagen; doch het geval wilde, dat mij nog deezen nacht een vrij quartier werd aan-  ÈËSDE HOOFDSTUK. 6$ gewezen; want in de gemeene kamer aan de tafel zittende, befpeurde ik, dat een dik man, dien de juftitie de oogen uitzag, mij met veel oplettendheid befchouwde; hij haalde vefvolgcnds een nieuwspapier uit zijn' zak en begon met een ander Heer i mezza voce, een net afbeeldfel van mijne kleding Opteleezen: deeze was: „de licht-roode rok met ,, kleine gecle kuoopen en ftijve flippen, het groe- ne kamifool van wollen damast met koorden , „ de kleine hoed meteen uitgetakt gouden boord» s, fel", in 't kort, de geheele kluchtige kleding werd hier befchreven, waarmede de Italiaanfche bende mij had opgefchikt, en die waarfchijnelijk van een' man was, dien zij van het beduur zijner tijdlijke goederen ontheven hadden. De deftige gerechtlijke perfoonen hadden zo dra niet gevonden,-dat dit afbeeldfel met mijnen opfchik overéén kwam, of een van hun ftond op, gaf den anderen eenen wenk, en deed terftond een paar gerechtsdienaars binnentrecden, die mij, of ik al bade en mij verzettede, nog in denzelfden nacht naar Wulfenbuttel fleepten, alwaar ik in de gevangenis gezet, en des anderen daags in 't verhoor gebragt werd» Het bleek nu wel in de eerfte veertien dagen, dat mijne zaak onderzocht werd (geduurende welken tijd men op eene gemoedlijke wijze voor mijne gezondheid zorg droeg, en mij de ftrengfle maatigheid in eeten en drinken deed houden,) het bleek, zeg ik, dat mijn postuur en 't geen ik ten getuige bijbragt, geen zweem van overéénkomst E  66 PIETER KLAUS. hadden niet het afbeeldfel 't welk men vond in bet advertentie van den mensch dien men zocht ; dewijl echter het verhaal van mijne gefchiedenis iu veele opzichten niet voldoende was, zou ik mogelijk zo fchielijk niet in vrijheid gefield geworden zijn, zo niet de gerechtshoven overal veel medelijden met arme menfehen hadden, en uit dien hoofde de criniineele rechtsgedingen, die veel geld kosten, zo *t eenigzins mogelijk is, verkorten: ik kwam er des nog al af met de geringe ftraf van uit de fiad gebannen te worden, moest mijne klcedcren, als liet corpus cklifti achterlaatcn , en maakte , dat ik fchielijk de poort uit kwam, terwijl ik niets aanhad, dan een oude jas, die mij van eenen Secretaris gefchonken werd.  ZEVENDE HOOFDSTUK. pieter wordt bediende bij verfcheidene Heer-en. tïct was een koude herfstmorgen, de lucht fneed geweldig door'mijn dim rokjen, mijn ligchaam was door honger en de kvvaade dampen der gevangenis afgemat, en het denkbeeld van mijnen toeftand maakte mij rieêrflagtig en moedloos; zo ging ik al waggelende langs den weg, niet wcetende waar heen : een paar uuren gegaan zijnde kwam ik eindelijk te ■Stetterburg, alwaar een adelijk gedicht voor Freules is: niet zonder reden hoopte ik hier het vrouwelijke medelijden der goede Dames ten mijnen voordeele gaandetemaaken , en zulks gelukte mij : ik Verhaalde mijne levensgevallen, hoewel juist niet met alle gemocdlijke naauwkeurigheid - genoeg, ik verhaalde eene gefchiedenis, waarin roovers, gej vangenis, honger- armoede cn diergelijke,zeer dikwijls voorkwamen, en verwekte daardoor zulk eene fterke aandoening in de harten van het geheele (lift, dat ieder deezer geestlijke zielen iet tot mijne' verkwikking wilde toebrengen : de ééne kocht eea dik kamifool van den Rentmeester, de andere bezorgde mij een wollen muts, ook gaf men mij kousfen, een hemd, eenig.geld, en de kameniers vergastten mij op koffij, befchuit en Worst: nu, E 2  6i PIETER KLAÜS. de Herrie! vergelde haar zulks! en zo de eene of andere vaii haar zig nog daar onthoudt, die behoeft het niet te berouwen, een dankbaar menscfi in de ellende verkwikt te hebben: eene der Freules gaf mij tevens eenen brief mede aan eenen Bailluw, die drie mijlen vandaar woonde , waarin zij mij in deszelfs gunst aanbeval: met deczen brief doeg ik op weg, kwam gelukkig waar ik weezen moest, en gaf mijnen, geloofsbrief over. ïvlijnheer de Bailluw was een van die gegoede mannen, welken in huis als Prinfen leeven , en wanneer zij in het Financie-collegie moeten veifchijnen, voor de poort twee hunner paarden laaten uitfpannen, zeer ootmoedig in eenen groenen rok de ftad komen inrijden, en geweldig klaagen oVer Hechte tijden, misgewas en de laage prijzen der veldvruchten: bij deezen viervorst was alles even deftig : Mevrouw was met juweelen omhangen, en wanneer zij gasten hadden, zat. men gemeenlijk vier uuren aan tafel, en fmulde nog erger, dan aan het Hof van wijlen Keizer sarüanapalus: doch wanneer het gebraad op de tafel kwam moesten de Uuisleer'aar en de klerken heengaan': of de boeren even zo goed daarbij ftonden, kan ik niet zeggen; ik geloof juist , ook niet, dat iemand zig daarover bekommerde, althans het is in veele landen aldus gelegen, alwaar de Financic-bedienden neeven van de Ministers zijn, die. het land niet kermen, en over 't algemeen van hun vak niets verdaan , ja naauwiijks hunne naamen .kunnen fchrijven, maar alwaar de onderbediendeu door den Bailluw omgekocht en geïtreeld worden.  ZEVENDE HOOFDSTUK. 69 '■' Nadat ik Mijnheer cn Mevrouw gefproken en mijnen brief van aanbeveelinge overgegeven had, Werden mij eerst eenige vraagen, aangaande mijn voorig levensgedrag, voorgemeld: ik behielp mij zo goed als ik kon, vond geloof en goedkeuring, en het kwam er alleen op aan waartoe men mij zou kunnen gebruiken : Mijnheer de Bailluw zocht eenen bediende in plaats van een anderen, die onlangs uit den dienst gegaan was; en toen ik verzekerde, dat ik fchrijven cn kappen kon, ook wat van de muzijk verftond,werd ik op llaande voet aangenomen, men gaf mij de grauwe liverei, welke de voorige knecht, die zekerlijk eenige duimen kleiner was geweest dan ik, gedragen had, en ik aanvaardde mijnen- dienst. * Ik had het hier zeer wèl: ik moest zekerlijk' allerlek: foorten van werk verrichten, en nu eens de verwarde paruik van den Heer Bailluw uitkammen, dan Mevrouw een zwart hair-kapfel opzetten, dan de zoonen op de viool leeren rpéefein, ook vruchtboomen helpen planten, en fomtijds berichten aan hetFinaneie-collegie affchrijven, doch dit alles liet zig bij goede kost zeer wèl doen, en ik begon over mijn lot hoogst voldaan te weezen. Maar, alzo er in de wereld geen geluk van langen duur is,gelijk rollin fchrijft of zo hij 't niet gedaan heeft,toch zeer wel had kunnen fchrijven, omdat hij veele zeer gewoone dingen zegt —, bleef ik ook hier niet lang,anders zou ik waarfchif-* nelijk eerlang eene goede bediening gekregen , mij in 't huwelijk begeven, en kinderen geteeld hebben s dool? E3  70 PIETER KLAUS. mijne Leezers zouden het onuitfpreckelijk genoegen niet fmaaken, van nog zo veele deelen mijner leerrijke gefchiedenis te kezen, als ik zo de kunst om papier te maaken in cleezen tijd niet, gelijk de glas-fchilderkunst, verkoren gaat nog denk te leveren. Het geheel was dit: Mevrouw had eenen kleinen fchurften mopshond, die met alk de gebreken van den hoogen ouderdom en eene voornaame opvoeding worftelde ; hij had uit de vkeschpotten van de altoos dampende keuken het vergif ingeflurpt , 't welk zijn ligchaam dcerelijk teisterde , en de lekkere beetjens van de kostelijke tafel hadden hem meer tot een leerrijk voorbeeld voor oude hovelingen, dan tot een aangenaam voorwerp van eene gezellige verkeering gemaakt ; evenwel was de genegenheid der dikke Dame voor dit half-kevend kreng zo groot, dat zij mij vergde het dier optepasfen en te koesteren, ja bij hetzelve te waaken, wanneer de arme hond des nachts van pijn cn hoest niet rusten kon: het geval wilde, dat, nadat ik reeds lang tegenzin in deezen arbeid en onrust had gehad, Mevrouw mijne Mcesteresfe mij liet roepen, om den mopshond, die baar een paar uuren gezelfchap had gehouden, de kamer uittebrengen, ten einde de maagverteering van bet genoten banket daardoor te bevorderen: toen ik hem nu op den arm wilde neemen, fchcen het beest nog geen' lust te hebben om de kamer te verlaatcn , en beet mij , tot dankbaarheid voor mijnen dienst , in de vinger : eene cpwelling van fmart  ZEVENDE HOOFDSTUK. gt en kwaadheid noopte mij hem eenen vrij harden (lag te gecven , en vermits ik mogelijk bij ongeluk een zeer gevoelige plaats aan het hoofd getroffen had , viel de arme hond dood neder : gaarne had ik nu honderd mijlen van hier willen weezen , want NiOEé klaagde niet fterker over haare verflagene kinderen; jacob kermde niet jammerlijkcr over het verlies van zijnen zoon joseph, cn de leeuwin brulde niet vrccslijkcr, toen men haatvan haare jongen beroofd had doch wat baatcn deeze dichterlijke uitroepingen ? Mevrouw klaagde , kermde , brulde niet , zij tastte mij veelmeer met tien vrij handige vingeren in 't gezicht en in het hair, krabde, oorlapte, fcheurde en fchoid ra ij als een dragonder het was een ijsfeiijke vertooning! — nadat dit tedere, vrouwlijke fchepfel op deeze manier eenen tijdlang de fchim van een thans in den dood (luimerenden mopshond verzoend had , liep zij verwoed naar haaren echtgenoot, cn begeerde , dat ik oogeublikiijk het huis zou uitgejaagd worden : ik moet bet mijnen Heerc den Bailluw tot roem nazeggen , dat hij niets onbeproefd liet, om den toorn van zijne beminde w-edea te doen bcdaaren ; doch alles was vruchtloos , cn hij, die door haar aan zwijgen en verdraagen gewoon was geworden, moest het eindelijk opgccvcn; doch hij. gaf mij nog rijke gefchenken, en een zeer goed getuigfehrift, Waarop ik het huis , en veelen die mij genegen waren , verliet. Ik had fomtijds in dit huis eenen Heer gezien die in de buurt woonde, marcelius genoemd;, E 4  H PIETER KLAUS, deeze had weleer in een TIertogïijk .Saxisch orchest de viool gefpceld ; doch nadat hij door eene verlamming aan de linkerhand, veroorzaakt door eene beroerte , tot zijne kunst onbekwaam was geworden , ftelde de Hertog hem aan tot Raad in het Financie-collegie : ik weet niet, of hij in dit vak een Vertuoos was , nogthans fcheen hij zeer bezorgd te weczen, ook wist hij zijne eigene financiën daarbij zo wel in 't oog te houden , dat hij bijna alles in zijne beurs flecptc : maar een andere Hertog aan de regeering komende , die rechtvaardig en goedaartig tevens was , gaf men Mijnheer den Financie-raad onder de hand te kennen , dat hij hoe per hoe liever zijne biezen moest pakken : dit deed hij dan ook , verzocht zijn ontflag en kocht in dit gewest een landgoed , waarop hij van zijne renten leefde: ik belloot, mij bij deezen man , die altoos nog een liefhebber van de muzijk bleef, te vervoegen , en hem mijnen dienst aantebieden. Ik vond hem irJ zijnen tuin , waarin hij bezig was , verfcheidene veranderingen te maaken , verbaalde hem wat mij was overgekomen , ftelde hem mijn verzoek voor, en hij was terftond genegen aan mijnen wensch te voldoen : „ Dat gij muzijk ver„ ftaat, mijn vriend!" zeide hij, „behaagt mij zeer$> 5, een goed mufikant is tot alles bekwaam: ik heb „ eenen tuinman noodig ; zoudt gij wel lust heb- ben deeze plaats aanteneemen ? 't is juist niet „ noodzaakelijk, dat gij een geleerde tuinman zijti ,4 ikveufta dit alles zelf zeer goed,cn zal u wel aanï? leiding daartoe geeven a zo gij Hechts volgesj  ZEVENDE HOOFDSTUK. 73 wilt : een rnuzijkkiiftdige kan alles lecren " Men kan ligtlijk begrijpen, dat ik deeze aanbieding .omhelsde; wij maakten fchielijk een accoord, en mijn werk in den tuin werd mij aangewezen. . Nimmer heb ik een aanleg gezien van minde* fmaak , dan deeze zo genoemde tuin : de bezitter fcheen 't met opzet er op toetcleggen,om alles, wat tegertfeijdig en onnatuurlijk is, te veréént-, gen; de hollandfche manier, naar welke de aanleg over 't geheel ingericht was , werkte daartoe mede , om de Natuur in een (lijf en belagchelijk masker ten toon te dellen : de bloem-parterreu waren in plaats van met bloemen met gebroken© porcelcin en (lakken glas uitgelegd, en wel in de gedaante van getrokkene naainpn; lommer was er nie, té vinden ; vier kruislings tegen elkander over iu de aarde geplante walviscb- ribben zouden een prieel voordellen , de dammen der vruchtboomen waren wit gevcrwd j aan beide zijden liep langs de paden een allee van taxis - boomen , dje. in de gedaante van kegels, feepters, zuilen met paardehoofden en diergelijken, gefnoeid waren; daarbij kwam eene menigte dandbeelden met vleeschkleur befchilderd , onder welken bovenal een hercules meteen grooten knevel uitmuntte ; een grot lag recht tegens 't zuiden, aan de heete middagzon bloot, cn iq deeze grot waren ten dcclc ruwe (lukken erts , teo deele ook gemeene dccnen ingeme{feld, welken in de gedaante van kreeften, katten, gebraden en ge» lardeerde haazen , fcorpioenen , gekookte hammen gn aadprp zeldzaamheden gehouwen, en met nat..iiri f? 5  74 PIETER KLAUS, lijke kleuren gefchilderd waren: aan den weg, die langs den tuin heene liep , was een hermitagie aangelegd, het kluis van dezelve lag aan den weg, cn binnen zat een bouten , befchildcrde eu geklcedc socrates, die een fchaakbord en een kan koffij voor zig op de tafel bad ftaan , cn uit wiens mond een baanderol ging, waarop de woorden gefchreven waren: ,, Salomo zegt: het „ is alles ijdel .' " Boven de deur las men :. „ Hier heeft de wijze socrates de wijk geno„ men." Even zo wanfcliapcn was het huis van Mijnbeer den Financieraad geftolfcerd : hij bad van een' gipsverkooper allerhande Itandbcelden, naar oude model-. Icn gevormd, gekocht, maar dezelven gedeeltelijk met levendige kleuren fchilderen , gedeeltelijk ook de hoofden in gewrichten van ijzerdraad hangen laaten , zo dat , bij voorbeeld , op de kagcbel in bet dagclijksch vertrek, een venus van medicis. ftond , die altoos, wanneer men fterk op de vloer trad , met het hoofd waggelde : in het vertrek , met een groen gefchildcrdcn vloer, waarin Mijnheer bezoek ontving, was aan de deur een zeker werktuig gemaakt , waardoor iemand , die binnen trad , een groote vosfedaart ten gemocte vloog : de armzaligdc prenten hingen overal in blaauwe lijsten aan de muuren rond , als de Koning van Pruisfen en hendrik de vierde, voltaire Cll r o u sseau, cartouche dl washington, de landftreck bij Bafel en de veldflag bij Coilin; boven het fecreet ftond zijn kleine voorraad van boeken  ZEVENDE HOOFDSTUK. 75 «-— dit was de fmaak van den man, wiens hovenier ik worden zou. Het cerfte jaar waren wij de beste vrienden : mijne zorgvuldigheid, die ik aan den tuin bcftcedde , droeg de volmaakifte goedkeuring van mijnen nieuwen Heer weg : vermits ik nu welhaast ontdekte , met welken man ik te doen had , ftrcelde ik zijnen zcldzaamen fmaak en maakte zodanige verbeteringen in zijnen tuin , dat indedaad geen mensch in het dolhuis tegenftrijdiger voorwerpen onderling had kunnen verbinden, dan wij daar neêrflansten: in de uuren van uitfpanning maakten wij muzijk , en alzo de Heer marcelius een huishoudfter had. , die tien jaaren geleden nog zangeres in de Franfche Opera geweest was , ook zo fterk als de beste in Parijs fchreeuwde , en Mijnheer zelf, onaangezien zijne verlamming , nog op de viool krabben kon , daar cn boven nog eenen heefeben tenoor zong , waren wij door 'hulp van een' Schoolmeester cn nog twee anderen , die wel in de bierhuizen fpeclden , in ftaat, om geheele zangfiukkeu uittevocren : op deeze wijze havenden wij het Siabat mater , een zangfïuk van per g ole se, cn andere meesterltukken der beste Muzijkmccstcrs. Wat nu de huishoudfter betreft , zij taefgt zig m de bijzoudere vertrouwelijkheid van Mijnheer de» Financieraad verheugen; zij waren oude kennisfen; doch het fcheen , als of haar zijne neiging allengs begon te vcrveelcu, ja als of zij zig nog waardig oordeelde,, eenen jongeren minnaar aan zig te boet  76 PIETER KLAUS. jen : ik was ongelukkig genoeg van haar te behaagen , zij legde het derhalven toe, om mij in haar net te trekken; en dewijl zij zig in den beginne reeds aangeboden had , om mij in de Franfche taal te onderwijzen , ten einde mij in Haat te Hellen, om in de zangitukken uit Les talens lyrique en andere voortreffelijke Operas van die natuur, waaruit men nu en dan eens een ftukjen zong, mede te kunnen opdeunen, hadden deeze uuren van onderwijs ons menigwerf gelegenheid verfchaft om alleen bij elkander te weezen , van welke gelegenheid zij ook gebruik maakte , om de ftcrklte aanvallen te doen op mijnen geringen perfoon ; niets werd hier onbeproefd gelaaten , blanketfel , overfehot van tooneelkleederen , veel betekenende gebaarden , en zelfs geene dubbelzinnige aanbiedingen met woorden en daaden: doch, waren het de treurige ondervindingen, die ik van de liefde had gehad, of was het mijne vriendlijke verkering met lotje,onze jonge keukemeid, of waren het de door ouderdom verfletene franfche bekoorlijkheden der Dame gamgrelle? (dit was haar naam, ) in één woord , deugd was het niet, 't geen mij deed hoopen alle haare aanvallen te ontduiken , en waarlijk , indien de huisvrouw van p o t 1 p h a r niet meerder fchoonheid bezeten beeft , dan deeze verfletene huishoudfter, dan verwondert het mij niet, dot joseph zijnen mantel bij haar achter gelaten heeft; want behalyen dat zij bolle, ingevallene oogen , eenen min of meer naar de eene zijde getrokkenen mond onder den opftaanden neus, vijf valfche tanden. dorre raiwnc»  ZEVENDE HOOFDSTUK. 77 ïende beenderen en eene vaale rimpelige huid had , was ook haar adem, ondanks de geurige bonbons, die zij' altoos in den mond had , niet zo lieflijk, dan die, waarvan men in salomo's hooge lied eene zo dichterlijke befchrijving vindt : doch tot mijn grootfte ongeluk merkte dit goede mensch mijnen tegenftand aan als eene foort van zeldzaame befchroomdheid, en dit was voor haar een nieuwe fpoorflag, om het uiterfte te waagen, ten einde zig nader te overtuigen, of deeze befchroomdheid, uit natuurlijke of zedelijke gronden ontflond. De keukemeid , waarvan ik boven gewag heb gemaakt, fliep alleen in een kamertjen , en ik had onder een' trap insgelijks mijn bed alleen; maar de mensch is , gelijk men gemeenlijk zegt , voor de gezelligheid gefchapen , en het is iet vreeslijks den geheelen langen nacht in de eenzaamheid doortebrengen: hierom hadden wij de vriendlijke affpraak ■ genomen , om elkander fomwijlen in onze cellen te bezoeken , zonder dat iemand in huis daarvan het minfte weeten zou : nu gebeurde het in eenen winternacht, dat lotje, nadat Mijnheer en de overige dienstboden te bed waren , haar werk in de keuken verricht hebbende, om niet nog een verdieping hooger te klimmen, zig in mijn kamertjen onder den trap vervoegd had : ik was inmiddels wat laater dan naar gewoonte op de plaats gegaan, alwaar ik in den ftal met den koetfier, die zo even uit de ftad t'huis was gekomen , iet te fpreekcn had : het meisjen wist zulks cn verwachtte mij in Wijn bed : juffrouw gangrelle, diQ deezen  73 PIETÉR KLAUS. gefréelen aanleg niet had kunnen droomen, en béllo-' ten had, om de duisternis van den nacht - voorzeker het eenige , waardoor zij iet op mij had kun-' nen verwinnen — haare vertrouwelinge te maaken, trad uit haar kamertjen , kwam zachtjes aan den trap , opende ftil mijne deur cn riep mij met een tedere (tem bij mijnen naam: lotje fcbrikte ge* wcldig , toen zij deeze item hoorde , doch hield zig zo ftil als mogelijk was , om niet ontdekt te worden : het menschlievende franfche fchepfel verbeeldde zig, dat ik zo vast flicp, en oni nader met' mij te kunnen fpreeken, ging zij naast de perfoon, die zij in het bed vond, liggen , doch bet duurde niet lang, of zij ontdekte haare misvatting, waar-' door zig de geheele gefchiedenis op eene treurigcomicque wijze ontwikkelde : in bet gewigtigst öogenblik kwam ik er bij , hoorde een afgrijsfë» lijk gefchreeuw in mijn flaapkamcrtjcn , cn, naar binnen ziende — ik had een lantaarn in de hand — ontdekte ik , dat de twee vestaalen , die middelerwijl een zeer hevige woordenwisfcling met elkander hadden gehad, zig thans in de haïren gegrepen bielden, en daarbij geweldigfehreeuWdenen fcholdcn: het zou vruchtlooze moeite geweest zijn, deezen gruwel te hebben willenkeeren , enmisfehien zouden dan beiden op mij aangevallen zijn , des oordeelde ik het best te weezen , zo fchielijk als ik kon weder heentegaan ; maar bij ongeluk kwant de Heer marcelius met een kaars in de hand mij tegen , het raazen en tieren had hem het bed uitgejaagd ; bij verbeeldde zig , dat er dieven i#  ZEVENDE HOOFDSTUK. 79 huis waren, en terwijl hij tot zijne getrouwe gangrelle toevlugt wilde neemen en dwars over de voorzaal ging, liep hij mij in den weg in de haast zag ik hem niet, liep hem tegen het lijf,het licht ging uit, en hij viel op den grond: misfchicn was hij wel zwaar gevallen, want hij kermde cn vloekte geweldig nu geloofde ik geen' tijd te moeten verliezen: al want 't ook dat Mijnheer de Financicraad juist geen rib of wat hadde gebroken, moest nogthans de zaak alleszins voor mij ongelukkig afloopen; ik maakte derhalven gebruik van het oogenblik, dat alles in de war was, ging in de knechtskamer, pakte mijne beste goederen , mijn geld en zo veel als ik draagen kon bijdén doch ontnam niemand het minste ■ vlugtte het huis, vervolgends het dorp uit, en was vóór het aanbreekcn van den dag reeds over de'grenzen. Het is tog , alsof de booze vijand zijn fpel ,, heeft met de huishoudftcrs!" riep ik, „ik mag „ het goed of kwaad met haar, meenen , overal jaagen zij mij weg: ondertusfchen ben ik blijde, ,, dat ik 'er nog al zo gelukkig afgekomen ben" — Wezenlijk verveelde mij het huis, de babijlonifche tuinen en ellendige concerten van Mijnheer dert Financieraad; ik had een geldbeurs, die naar mijnen tegenwoordigen toeftand, vrij wèl voorzien was, daarbij was ik wèlgemoed,had lust om weder in eenen anderen werkkring te komen, en een vast vertrouwen op het fortuin , dat mij nu reeds zo dikwerf in eene betere omftandigheden had overgebragt: bet kwam mij in de gedachten, dat ik veel goeds  8o FIETE R KEAU S. van Frankfort aan den Mam en de omliggende landftreeken gehoord had, des befloot ik dcrwaards te gaan, om in deeze groote Had de eene of andere gelegenheid tot eene kostwinning te zoeken: dit was een verre reis, doch ik (leunde nog al op de goedhartigheid van de Duitfche postknechten, die voor een geringe fooi, in weerwil van alle postreglementen, zo veele looze pasfagiers opneemen,dat zij, die hunne plaatfen betaald hebben, door het gedrang, den ftank, de onzindelijkheid en ongedierte deezer onbevoegde gasten, als mede door de 'ongehoorde pakkaadjen , die wèl voor de vrachtmaar niet voor de. post-wagens lehijnt beftemd te zijn, zo veel ongemak moeten lijden, dat zij, zo zij het eenigzins doen. kunnen , liever een afzonderlijk rijtuig afhuuren, en indien zij het vermogen daartoe niet hebben, óf te voet gaan, óf mede ais zulke pasfagiers reizen, alzo zodanig een reiziger hetzelfde gemak en voor minder geld geniet , als iemand, die er recht op heeft, maar ook te voet fchiclijker over weg komt, al het welk zekerlijk een ongehoorde zaak is. Ik bedroog mij ook niet in mijne verwachting; door de landen van Hannover, Jlesfen en de Wet* terau kwam ik voor eenige guldens gelukkig naar Frankfort; ik had daarbij nog het genoegen, van door de postillons beter behandeld te worden, dan de wettige pasfagiers; want vermits deeze het postgeldhadden uitgegeven, maar ik voor eenige dubbeltjens dezelfde voordeden genoot, was ik, benevens de everige gasten van mijne clasle in Haat, om meer aai*  ZEVENDE HOOFDSTUK. ÉS aan de verteering van den postillon te hefteeden,; 't welk mij tot den gewigtigften perfoon in deur wagen maakte, en de vrijheid gaf, om het overige gezelfchap , hoe zeer het ook daartegen opkwame, van den eenen morgen tot den anderen met mijne pijp., naar welbehaagen, te bewierooken.' In dert hoek van den postwagen zat een mensch , in eene foort van Franfche monteering gekleed, die telkens, zo dikwijls wij een ftad doorreeden, voor de poort uit het rijtuig flapte; in één woord, die zig fcheen te fchaamen, dat hij met den gewoonen postwagen reisde: hij fprak weinig; doch Wanneer hij fprak, dan was het op eenen zeer be« flisfenden toon; wij hielden hem allen voor een' man van veel aanzien, die onbekend reisde; en alzo de mensch in déeze wereld gemeenlijk zo veel geldt,als hij zig zeiven doet gelden , beweezen wij deezeu Heer eene foort van eerbied, en reikten hem de hand, wanneer bij den wagen wilde afklimmen,Zo dat men had kunnen denken, dat hij voor ons allen betaalde; zulks deed hij echter niet; imegeu-r deel, wanneer wij ergens eenige uuren vertoefden, dan Verkoos hij de eerste plaats aan de tafel, het gcmaklijkfte' bed, den besten ftoel, het warmfte hockjen van den haard, en wanneer er' van betaaïen gefproken werd, dan moesten wij allen evenveel daartoe bijdraagen :• doch dewijl zulks de geWoone manier Van voornaaroc lieden is, meende ik in hem een' perfoon van aanzien te moeten erkennen , en poogde , in de omftandrghedeu j Waarin ik mij bevond, zijne genegenheid intewrn-f F  fel ï* i e t e ri i; l a u s.: Den! ik nam gelegenheid, om hem een gedeelte van mijne gefchiedenis te vcrliaaien, tc zeggen dat ik eenen dienst zocht, en mij in zijne gunst aintebeveclen: hij hoorde dit voorlid met een deftig gelaat, eigen aan lieden van gewigt, en beloofde mij, vóór dat wij nog zouden fcheiden, voorflagen te doen tot eene aanftaande broodwinning: tcFried*berg komende,zeide hij: „Mijn vriend! hier neenr „ ik een rijtuig voor mij alleen; indien gij met mij„ gelieft te reizen, dan kan ik u niet alleen mede„ neemen naar Frankfort, maar ook eenen tijds, lang als bediende bij mij behouden , tot dat u 3, eene andere gelegenheid voorkomt: ik heb thans 3, juist geen' lijfknecht noodig, kan u ook zo 3, veel loon niet geéven , als ik onder andere om„ Handigheden en misfehien ook in 't vervolg van 3, tijd zou kunnen doen, maar ik heb bebaagen in „ u: neem dan bij voorraad genoegen in dit plan:'" met blijdfehap omhelsde ik deeze aanbieding, en reisde mede naar Frankfort, alwaar wij in den Gouden Leeuw onzen intrek namen. Ten einde nu mijne leezers deezen mijnen nieuwen Heer wat nader mogen leeren kennen, zal ik hier in 't kort opgeeven, wie en hoe de man was» cn welke uitzichten ik van hem verwachten kon. De Heer van lippeville ■ ■ dit was de naam van dit voorwerp was omtrent vijf-enveertig jaaren oud: zijn vader, een Predikant in het land van Hesfen , had lippstad geheten: niet verre van daar woonde een Edelman, die Capitein was onder de Franfche Hoezaaren ; deeze  ZEVENDE HOOFDSTUK. 83 'nam den jongen lip pst ad, een knaap zijnde, bij zig, kleedde hem, en maaktejCr een' lijfknecht van: de jongen groeide op, ging mede te veld, verkeerde met alierieie foorten van menfehen, en maakte zig de Franfche manieren eigen: eenige jaaren daarna werd bij kamerdienaar bij den Deenfchen Afgezant in Parijs, en vervolgends geheimfchrijver bij eenen Prelaat, die zelf niet fchrijven kon, gelijk "men ze fomtijds wel eens vindt: hier wist hij zig in de gunst van dcszelfs neef te brengen, die hem voor gezelfchap mede op reis nam , en hem den titel van Capitein kocht; doch vermids-dezelve in Men aan het mal de Naple ffierf, bleef de Heer 1-1 p p s t a d , die zig ondertusfehen Monfieur de M p p e v 1 l 1, r gedoopt had, aan zigzelven overgelaten : hij had eenig geld verdiend , waarvoor hij lijfrenten kocht, welken voldoende waren om een gedeelte van zijne behoeften te bevredigen: het overige maakte hij goed van een nog vaster capi- taat', naamlijk van de vleierij: bij reisde en gelijk wij weeten, zeer zuinig van het eene kleine Hof na het andere, alwaar zodanige mannetjens een gewigtigc rol fpeclen, cn van de eene rijksftad naar de andere: fchoon hij nu, helaas ! nergens flaagde in zijnen toeleg,van een ampt te verkrijgen, of een rijke vrouw te trouwen, (hij was reeds om een paar uitgeweest die dén oog te weinig en dertig jaaren te veel hadden , ) had hij ïog overal vrij teeren ; hij wist zig naar ieders luimen te voegen, ieder te zeggen wat hij gaarne hoorde , cn zigzelven als een man van gewigt te doen F a  84 PIETER. KLAUS. voorkomen: van afwcezige vorftcn fprak hij, alsof zij zijne gemeenzaamfte vrienden waren; men rekende het voor een geluk, om met zulk eenen man in betrekking te ltaan; bij fchccn veele geheimen te hebben, leefde zeer maatig en kuisen, zeide nimmer zijn gevoelen ronduit, ftootte derhalven niemand voor 't hoofd, en verwekte de weinigbètekenende oplettendheid van alle menfehen; in. gezelfchappen van Dames was hij altoos wellckom; hij wist vier honderd vijf- en- zeventig vertclfeltjcns optezeggen, onnoemelijk veele raadfels uit de' Mercuie de Franc e, kunsten met de gocheltas, anecdoten van menfehen, die men niet kende enz.; voegde zig altoos bij lieden, die het meest van den bon ton waren, en werd derhalven alle dagen ten eeten verzocht,en geraadpleegd; bij den voorflag van plaifierpartijen, waarbij niemand anders toegang had,vertrouwde men hem vrouwen en dochters toe, want hij ftond te boek voor een* man, van wien men geen kwaade gevolgen te verwachten had; in huis leefde hij zeer fober,cn om dat hij den geheclen dag niet t'huis was, liet hij bijna nooit zijn kachel ftooken. Frankfort fehijnt een plaats te weczen, alwaar zulke ledigloopers, als de visfehen in het water keven; zij trekken ook, gelijk haringen, derwaards: ik kan met dit alles niet roemen, dat de bedienden van deeze Heeren een even zo benijdenswaardig leven leiden: Monfieur de lip peville gaf snij weinig geld en ik begon. naar eenen anderen Heer uittezien4 toen op zekeren avond, dat ik in  ZEVENDE HOOFDSTUK. 85 de deur van de herberg ftond, een klein Fransen, wagentjen, met twee paarden befpannen, voor den Gouden Leeuw ftil hield: er was geen bediende vooruit gereden, en omdat juist niemand uit het huis bij de hand was, toen de Heer uit het rijtuig flapte, reikte ik hem den arm, en zag een mager, Lang man , in een Gen: d'armes monteering, met veel deftigheid en buitenlandfche beleefdheid te voorfchijn komen: hij-fprak Fransch, en hij feheeu er zeer veel genoegen in te fcheppen, dat ik Item in dezelfde taal antwoorden kon: nadat ik hem nu op zijn kamer had gebragt mijn Heer was in den Room/eken Keizer te gast genodigd —— gaf hij mij te kennen, dat hij eenen bediende zocht: ik bood hem mijnen dienst aan, wij werden het ééns, en den volgenden morgen zeide ik den Heer van ljppeville den dienst op^die mij ook terftand ontfloeg; ik had derhalven, nu eenen anderen Heer, van wien ik zekerlijk niet wist wie hij was, maar echter bij mijzelven dacht, dat hij mogelijk nog wel een grooter perfonaadjen weezeu en beter betaalen zou, dan Steur lippeville: ik hield het ook langer bij hem uit, en bleef twee volle. yjx.t ren in zijn' dienst. Het is tijd, dat ik mijue. Leexers nn ook mei dit fchepfel nader bekend maake: bij noemde zig Chevaliev de ventau^ajr, en wist zig; bij zijne geduurige reizen te doen vorkomen als iemand die geheime, gewigtige zaaken te bezorgen had, zonder zig over dcrzelvtr eigenlijken aart verder •uittelaatcn ; maar waaneer hij op> eene plaats kwam , F 3  isS PIETER KL AU S. dan ontpakte hij een gedeelte van zijnen koffer, Helde gemeenlijk voor de glazen ten toon allerhande fleschjens met esfenfen, met fpiritusfen, poeders, en mistique boeken , waarin de behandeling der fcheppende Natuur, die tot nu toe de grootlie Wijsgeeren zo eerwaardig duister en onbegrijpelijk toegefchencn is, door allcrleie belagchelijk voorkomende maar naar den zin zeer gewigrige liguuren , op papier getekend waren, en wel zodanig, dat ieder, zelfs de eenvoudigfie mensch zulks bevatten kon, en zo hij 't niet begreep, dan moest hij het aan een gebrek aan innerlijk licht toefchrijven: ik beb ook in 't vervolg van tijd ontdekt , dat dit innerlijke licht meestal in de domfte menfehen huisvest, en dat zelden een man , die Hout genoeg was zijn gezond verftand te gebruiken , deeze boeken voor iet anders houdt, dan ontleenden onzin uit zekere oude wijsgeerige fchoolen , wier valfche grondbeginfelen voorlang reeds aan de oogen der wereld ontvouwd en door nieuwere ontdekkingen wederlegd zijn, als mede uit de fchriften van dweepachtige, onkundige zotten in woeste tijdvakken; doch mijn Chevalier was. listig genoeg, om uit de ondervinding te weeten, boe gemaklijk men de menfehen door het wonderbaare bekooren kan; dat er zelfs een verkeerde fchaamte kan ingevoerd worden , zodanig dat de een den anderen niet gaarne wil belijden, alsof hij de zaak niet begreep, ten einde niet voor onvatbaar gehouden te worden, en dat derhalven zulk een bedrog niet gemaklijk is te ontdekken: wat mij betreft, die Hechts een ge-  ZEVENDE HOOFDSTUK. sneen mensch beu , ik vind niet noodig te ontkennen , dat ik nimmer iet van deeze vodderijen heb kunnen begrijpen , of het minfte waste nut voor de wereld daarin ontdekken ; ook maakte mijn nieuwe Heer , nadat ik eerst zijn vertrouwen gewonnen bad , voor mij daarvan geen geheim , dat dit alles enkel een bron om geld te winnen was voor zekere menfehen , en dat hij mij in 't vervolg in ftaat zou Hellen, om aan die heerlijke vruchten te kunnen deelncemen , waarin hij ook zijn woord getrouwlijk gehouden heeft , gelijk men in het verder beloop zien zal. Ik moet den Ridder de eer geeven , dat hij dekunst van met de zotte grilligheden der menfehen voordeel te doen, meesterlijk geleerd had; hij wist ten rechten tijd een woord op de baan te brengen , of iet als bij geval te toonen , 't welk de nieuwsgierigheid der lieden tof hem trok, en dan liet hij zig bidden , en zo veel afvraagen , als hij noodig oordeelde te ontdekken: daarmede paarde hij tevens zekere foort van vrijmetfelaarij, en beweerde het recht uit Frankrijk tc hebben van vijf-en - veertig graaden voor geld in Duitschland te mogen uitdeelen: kluchtig was het te zien, hoe fterk het geloof der menfehen arm iet van dien aart, en hoe gemaklijk het is, om de menfehen te overtuigen, dat men de waarheid verkoopen en een monopolie van dit artikel , door onbekende Wijsgeeren, verkrijgen kan. Wij haalden in deeze gewesten eenen zeer heerlijken oogst ; ik fpeelde daarbij ook mijnen rol , moest' een gedeelte van de uitgeftrekfe briefwisfe» F 4  88 PIETER- KLAUS. Eng waarneemen, en werd fomtijds tot eenen nabij Manheim woonenden Ex-jefuit gezonden, die, zo liet fcheen, de leidsman van de Heer de ventau l air. was, en hem de bevelen gaf, hoe hij zig moest gedraagen. Om te toonen , hoe verre de ftoutheid van mijnen Heer ging , zal ik een kleine anecdote van hem verhaalen : hij kreeg kennis aan eenen Geneesheer, die waarfchijnelijk zijnen omgang zocht, om hem uittevraagen , deeze verzocht hem op zekeren avond, dat zij na den eeten alleen waren , de gefcbiedenis van zijn leven te verhaalen, en te ontdekken , hoe hij tot deeze hemelfche kundigheden gekomen was ; mijn gelukzoeker, die zijnen man niet fchrander genoeg oordeelde , meende hem wel iet op de mouw te kunnen fpelden , en begon na eenige weigering op de volgende wijze : ,, Ik zal , pijn vriend ! niets voor u verbergen, s, en u mijne lotgevallen verhaalen. Ik ben uit a, Madrid geboortig, en vandaar is mijne afkomst; „ zeker Officier van een duitlche Garde, de Baron 9, van s t e e n b a c ii genoemd, ontdekte, op eenen ?, avond t'huis komende , aan den voet van den „ trap een pakjen " „ Misfehien in wit linnen gewonden", viel de Doclor hem in 't woord — „ O gij godlooze loge.„ naar! dit is immers eene gefcbiedenis uit Gil Bias s> de Santillanet" Mijn Chevalier wilde het woord opvatten, doch de Geneesheer overfchrceuwde hem , Hortte een zo warme loog van fpotredeneii en fcheldwoorden over zijn  ZEVENDE HOOFDSTUK. Sy hoofd, dat de adem hem begaf — „ En gij ellendige a, landlooper "! zeide hij , „ wilt hier eerlijke men„ fchen bedotten , algemeene geneesmiddelen en „ den Heen der Wijzen leeren bereiden V fchandc„ lijke bedrieger ! gij zult ondervinden dat - ik u „ reeds lang in 't oog gehad en ontmaskerd neb: „ indien er zodanige kundigheden in'wezen zijn, „ als die , waarvan gij u beroemt, dan zijn zij s, voorzeker niet in de handen van zulke verwor„ pene windbreekers en beurzenfnijders , en de „ weinige menfehen , die dezelven bezitten, fnoe„ ven niet alleen niet daarop , zoeken geene pro„ fcliten te maaken, geevcn geen onderwijs in zodanige dingen , die uit menfehen-handen niet „ kunnen ontvangen worden ; maar pordeelen zig „ verpligt, om de aandacht van bet publiek van ,, deeze denkbeelden aftetrekken , en hen dezcl,3 ven als enkele befpiegelingen en harsfenfehimmcu 3, aftefchetzen , opdat niemand door een vruchts, looze verwachting van goederen, welken hij niet ,, bereiken kan, misleid , een wcrkelooze wereïd„ burger worde, door voorwerpen natejaagen , die „ voor hem droomen blijven : maar de weinigen , s, die van de Voorzienigheid tot zekere dingen ges, fchikt zijn , ontvangen 't geen zij hebben zul„ len , ten rechten tijd,zonder dat zij daartoe bersï „ behoeven aangeworven te worden : maar wacfc „ u , om a hier nog één woord van dien aart ti 3, laaten ontvallen ; pak uwe esfenfen op , ver?, trek, en ontga daardoor de fchande, welke ik u 3) zal berokkenen , zo gij mijne waarfchouwing „ niet volgt»" F 5  po PIETER KLAUS. Hierop nam de Dodtor zijne hoed en rotting y zag nog eens met verachting néér op mijnen Heer, en ging heen. De Qhevalfcr vm, ventaueatr zat eenen tijdlang als roereloos , en knarste op de tanden . „ Qiie la peste fêtouffe.'" riep hij, „ pierre ! nous part ons dema'm pour Ratisbonne — " (*) hij ging vervolgends te bed, zonder den woord meer te zeggen , en den volgenden morgen vertrokken wij naar Regensburg. (*) Dat de duivel u wegvaere! —. p ietbr, morgen vertrekken wij na Jltgcasburg.  AGTSTE HOOFDSTUK. pieter wordt tot hooger wijsheid ingewijd.* . en verkrijgt eenen anderen leidsman. Onderweg was onze wijsgeer zeer verdrietig : ik, trachtte hem optebcuren , en hem de verlegenheid te beneemen, waarin hij jegens mij fcheen te wee-> zen , omdat ik het gefprek tusfehen hem en den ongeloovigen Geneesheer gehoord had Is 5, 't niet de waarheid , Mijnheer !" zeide ik, toen wij den eerftcn dag ons middagmaal hielden, dc j, menfehen zijn niet waardig , dat men zorg voor „ hen draage ? In Frankfort is het ons niet wei gegaan ; doch wat zwaarigheid? geef den moed SJ niet op ! onze grondbeginfelen zijn goed, al is 't „ ook, dat wij overal daarvan geen gebruik kun„ nen maaken : de hoogwaardige Opperbeftuurde,, ren zullen ons wel befchermen : dit was , bij „ mijn ziel ! een lompe knaap , die Doctor !" —.' „ Wees maar gerust, mijn lieve pieter !" riep de braave Chevalier met een geruste tronie , ,, hij zal zijne ftraf niet ontgaan : nog vóór de eerstkomende jaarmis zal een van ons volk zulk een ,, febandfehrift tegen hem laaten drukken, hem bij „ het publiek zo verdacht maaken - en dit alles achter den feberm — dat hij niet weeten zal, aan wien hij zig houden moet , en dat anderen een  92 PIETER KLAUS* voorbeeld aan hem neemen kunnen: tegelijk zul- len wij de nadeeligfle geruchten overal van hein „ uitftroojen — 't zal hem nog wel berouwen , „ dat hij ons in ons werk beeft willen paaien ftel,, len ; en zo dit niet helpt Tithymalum , Amcoram , & aquam tofanam femper aeftima „ „. nam fedant Jttim perfecutorum veritatis ( vide re- ,, fieüionem prima noclis') (*) kortom ! het zaï „ hem berouwen. Houd u maar (Hl en blijf ge„ trouw ! zulks zal u nadeel niet weezen, en in- Regensburg zal ik u kennis verfchaifen aan mana, nen , die wel verder zorg voor u zullen draa- 3, gen "• Wij reisden dan gerust dag en nacht door, en nadat wij des nadenmiddags in gemelde ftad aangekomen waren , veranderde mijn Heer terftond van klederen, en zocht zijnebondgenooteu op , met welken bij veertien dagen lang- veele geheir. me bijeenkomften had. Ik moet bekennen, dat de Leeraars van deeze: verhevene wijsheid , die ik hier en elders leerde kennen , indedaad aangaande hun zedelijk gedrag juist den besten naam niet hadden ? de ééne hadzijne dienstmaagd bezwangerd, de andere was nai den eeten nooit nuchteren , en de derde onderhield; openlijk, behalven zijne gezonde echtgenoote, nog een tooneelfpeelfter als zijne bijzit :• deeze bijzonderheid kon wezenlijk menig zwak mensch weS (*) Acht altijd de Tuliymahts , de Atmtam* en het équn »t ffna,{Kerke, vergiften) want zij (lillen den dorst vaa d* vesw*-, l^ers der waarheid.-(zie de «.veiweegjDg, v«a den eerftea aucAs»^  AGTSTÉ HOOFDSTUK. 9$ ■wantrouwen inboezemen tegen eene wijsbegeerte, die haare belijders niet tot betere menfehen maakt; maar dit behoorde ook eigenlijk niet in het vak van deeze hoogwaardige Opperhoofden: men moet ook geen aanftoot neemen aan den armzaligen fchrijftrant, waarin hunne fchriften , welken wij ih deezen tijd uitgaven, opgefteld waren; eensdeels was het niet ■mogelijk , het flrookte ook niet met hunne belangens, orh veele verftandige, weldenkende mannen, waarvan zij zig . als fchrijvers hadden kunnen bedienen , tot hunne partij overtehaalen ; anderdeels is 't eene fijne ftaatkunde , op zulk eenen barbaarfchen trant te fchrijven, om te toonen, hoe weinig men zig bekreunt aan alles, Wat de ligtvaardige wereld verftandig, fijn en geestig noemt. Onder alle de vrienden , die mijn Heer ïn deeze ftad had , muntte voornaamlijk een Apothecar uit. die onlangs eerst uit Rusland gekomen en dezelfde was, die, toen hij nog te Petersburg woonde, eert bezoek ontving van zeker' man, om affpraak te neemen over het bedrog, dat zij zig naderhand voor Geestlijken zouden uitgeeven ; doch dit komt hiei? niet te pas; pieter keaus zou niet gaarne iemand openlijk ten toon nellen, fchoon hem al verfcheidene anecdootjens van dien aart bekend zijn , waarmede men menfehen zou kunnen onttoveren ; genoeg, deeze negen - en - negentiger was een doortrapte boef, opgevoed en geleid door dc Jefuiten , een waardige leerling van waardige keraaren. ■ Vermids mijn Heer nu ernflig overlegde om mij  94, P I E T E R K L A U 3. wèl te bezorgen, en zig tevens, omdat hij voofjieerncns was een verte reis te doen,eenen tijdlang zonder bediende te behelpen, prees hij mij deezerj vermaarden Apotheear aan, die juist iemand noodig had , om hem in zijnen arbeid te onderhennen: dit was een zeer gelukkig geval voor mij; want in het huis van deezen man leefde men heerlijk, cn alzo ik nu de fijnfte grondbcgmfclcn van hunne geheimzinnige weetenfehap leeren zoude, kon ik gerust (laat maaken, om aan de vruchten van deeze kunst, die veel gelds opbragt, deel tc zullen krijgen : met veel genoegen aanvaardde ik derhalven mijn amt, werkte mede in het Itookhuis, en kwam binnen een korten tijd door het getrouw onderwijs en de hulp van mijnen Patroon zo verre, dat ik voor zijn eerften bediende kon doorgaan: in de fnipperuuren maakten wij' proeven van algemeciic geneesmiddelen , uit recepten en andere fcheikundige proefneemingen, die wij hier en elders opdeedeu: wanneer wij dan zulk een algemeen geneesmiddel gevonden hadden, deelden wij daarvan eene menigte onder onze leerlingen uit, die er de proef aan zieke menfehen van maaken, en ons berichten moesten hoe veelen de proeven hadden doorgeflaan: op deeze wijze deeden wij menige goede ziel uit haar aardsch hulfcl verhuizen, cn befchuldigden vervolgends gebrek aan geloof, oprechtheid en voorzichtigheid bij die geenen, welken de geneezing op zig genomen hadden ; maar met dit alles waren er zelfs geneesheeren, die onzeker genoeg in hunne kunst waren, dat ook zij de liit-  A.GTSTE HOOFDSTUK. £5 werking van onze middelen aan hunne lijders beproefden; over 't algemeen had ik in mijne tegenwoordige' loopbaane gelegenheid genoeg, om de treuriglte gevolgen van de onkunde deczer zoonen van esculaap te ontdekken: ik zag, dat de mode ten kóste der arme lijders ook in deeze weeïenfchap het menschdom plaagde: dat geene, wat in dit jaar in eene ziekte als allergevaarlijkst uitgeicreeten werd, fchreef men in het volgende jaar, onder dezelfde omftandigheden, als het eenige veilige middel tegen hetzelfde ongemak voor: wanneer een Engelsch of Fransch Geneesheer een boek in de wereld ■ zond, waarin hij .de eene of andcïc nieuwe, vreemd voorkomende {telling beweerde , teritond namen onze jonge Gcnccsheercn daarmede proeven op hunne zieken : de geneesmiddelen, die de kwakzalvers op de kermisfen door gedrukte briefjens te koop veilden, bij voorbeeld , de poeders van alliucl cn dergelijken , werden wel luidkeels door de faculteit als fchadelijk afgekeurd , omdat zij zelve niet wist waaruit ze zamengefteld waren, maar nogthans in 't geheiia opgekocht en de zieken ingegeven : in 't kort , ik werd dagelijks meer overtuigd , dat maatigheid en een geregeld gedrag , zowel in het zedelijke als in het natuurlijke , het eenige algemeene geneesmiddel is, en dat men het graf nadert, zodra men begint de Natuur in de handen der Geneesheereïi, overtelevercn uitgezonderd eenige weinige gevallen , waarin men haar met onfchadelijke mjdda*. |en kan te hulp komen,  96 .PIETER KLAU S. • Om mijne Lcezers een denkbeeld te geeven vatf de manier van onderwijs, 't welk ik van mijnen Apothecar ontving, zal ik nog een gefprek opdisfcben, het welk ik eens met hem over deeze onderwerpen heb gehouden. Ik had hem mijne verwondering té kennen gegeven , hoe het toch mogelijk ware, veele verftandigc mannen zo lang om den tuin te leiden, zonder ooit ontdekt' te worden?'— zijn antwoord was het volgende: „ Zonder mij daarover uittelaaten , welke mid,, delen Avij verkiezen, om ieder iet te geeven' „ dat hem fmaakt; hoe wij overal de zeldzaam„ (Ie kundigheden opfpooren , en een' ongeloo„ vigen zodanigen brok toewerpen; hoe wij' „ door onze befpieders alles ontdekken, wat in „ andere plaatfen omgaat, en daardoor den naam „ weeten te verkrijgen, alsof wij alweetend wa„ ren, hoe wij de menfehen, die onderdaan te„ gen ons te fpreeken of te fchrijven, ten voor„ beelde van anderen, doodlijk vervolgen; hoe „ wij onnozele , maar daarbij magtige men- fchen in onze belangens trekken; hoe wij ons iir „ zo veele bogten weeten te wringen , en ons be„ drog ontdekt zijnde , tegen ons eigen volk het „ zwaard aangorden, zo dat wij altoos , gelijk men „ zegt, een achterdeurtjen openhouden; hoe wij „ overal verfchillende partijen verwekken, waarvan „ de eeiie ons- dapper moet fmaaden en fcbelden , „ door welk middel wij niet alleen alles ontdekken „ wat tegen ons ondernomen wordt, maar ook d-s »> ge-'  AGTSTÈ HOOFDSTUK, g? U geheele wereld in faftïes verdeelen , die allen in » 't geheim door ons, ter bereikinge van onze oog* „ merken, geleid worden; hoe wij alle de mislla;, gen , die er begaan worden, op rekening dep „ opperhoofden van den tweeden rang Hellen; hoe „ wij van zekere algemeene volksgezegden tot „ ons voordeel gebruik weeten te maaken van „ dit alles zal ik thans niets melden, en ik verzei, ker u , dat men niet eens zeer Veele kunftenaa„ rijen behoeft te werk te ftellen, om van de we„ reld te maaken wat men wil : er zijn twea „ voorwerpen , die voor ieder mensch allergewig„ tigst moeten weezen, te weeten Reden en Gods„ dienst: wanneer beiden behoorelijk gepaard ^in„ gen, dan zouden de menfehen oneindig veel aan zedelijk geluk Winnen ■ wat men hier tegen i, ook moge inbrengen ■ wanneer wij met de » oogen der Reden, die de Schepper ons tot eene„ leids- cn raads- vrouw heeft gefchonken, den „ geheelen werkkring, die ons hier is aangewe„ zen, overzien, dit leven met maatigheid genic„ ten, onze pligten jegens h'et hoogde Wezen , je„ gens onze natuurgenooten en jegens ons zclven, 5;, behoorelijk betrachten, en gebruik maaken wil- , „ den van de wenken, welken de geopenbaarde wijs„ heid ons daartoe gegeven heeft; dan zou elk af„ zonderlijk mensch zijnen taak in de gfoote huis- houding afdoen,en geenc andere befcherming be;, hoeven, d;ïn zijne braafheid; hij zou Vrij en ge„ rust weezen,en zig, zo doende, door zigzelven„ te veredelen, tegen het toekomende voorbereiden ■> G  58 PIETER KLAUS. „ daarbij zouden echter die menfehen hunne teke* „ ning zeer verkeerd maaken, die, ten koste van i, anderen, magtig,rijk en aanzienlijk willen wor,i den; en zodanige menfehen zijn er altoos, de„ wijl niet ieder het eenigst waar belang verftaat, om naamlijk zijne wenfehen overeenkomltig zijne ,, oogmerken te bcduuren, maar door de hartstogten ,> op doolwegen geleidt wordt: vermits er uit dien „ hoofde altoos eene onderdrukkende heerfchende „ „ en ook eene lijdende partij in de wereld is,Haat „ men er altijd het best bij wanneer men zig bij i, de eerde, en niet bij de laatfte voegt; doch dit „ vefeischt de lijnde middelen uittevinden en „ er zig wèl van te bedienen, om door de twee „ groote drijfveêren, Reden en Godsdienst, zodanig ., te kunnen werken, dat men de vrijheid en het ge„ weeten der menfehen in zijne hand heeft; want dan „ hebben wij ze in onze magt, wij deelen hunne „ verganklijke goederen onder ons en gebruiken dezel„ ven zo als ons goed dunkt: de eerde dap daar„ toe is, dat men, zo veel doenlijk, de verlichting tegenga, opdat de menfehen nimmer leeren „ hoe men't moet aanleggen ,om vrij en onafhange„ lijk te Worden, het welk alleen het eigendom van „ een wijs man is: men moet tot dat einde hunne t, harsfenen bedwelmen en dezelven opvullen 'met „ dweepetij en droomen; men moet hen de midde„ len om den grond der dingen natefpooren, moe„ jelijk maaken; en heeft men het zo verre gebragt, 5, dan kan men zig door gochelaarijen die elk i> verwrongen verdand gaarne gelooft, ja zig voor  AGTSTE HOOFDSTUK. pè anderen fchaamen zoude dezelven niet ie ge« „ looven den naam maaken, dat men alleen „ zodanige geheimen bezit, welken alle deeze door i, onszelven geopperde zwaarigheden wegnecmen^ „ dit maakt ons dan zo buitengemeen gewigtig, „ dat het ons gemaklijk Valt de menfehen te doen ,, gelooven, alsof men met hooger wezens in eene „ onmiddelijke betrekking ftonde , 't welk de „ eerfte flap is, om ook den Godsdienst des volks „ in onze magt te hebben: heeft men het eerst zo „ verre gebragt, dan zal het ook niet veel zwaa„ righeid inhebben, öm het zedelijk gedrag naar i, onze oogmerken te beftuuren, en de wereld doof m een zachten band aan ons te verbinden: vermits „ nü een Wijze alleen de maatige en braave man „ zijn, en hijalleen rust, vrede en vrijheid in de „ wereld vinden kan, maar wij de wereld niet vrij „ willen hebben, moeten wij, de verlichting ver„ hinderd hebbende, ook het zedelijk gevoel ver„ woesten, en in den Godsdienst middelen uitvin„ den, om het geweeten der menfehen, het inweni, dig gevoel van recht, te verdooven; bij gevolg „ fchuilhoeken opfpooren waarin men onder on„ ze befcherming, zijne hartstogten bevredigen eh „ zig daarbij gerust Hellen kan wie zal dan „ niet in onze armen vliegen? en wie zal zulks met meerder genoegen doeri, dan de Grooten „ der Aarde? deeze leiden wij, wanneer wij ver„ Hand en hart in onze magt hebben, naar onzé „ oogmerken en wie zal ons dan tegenfland bie- > den? deeze praclijk is ook niet nieuw, zij is zd G i  ieo P I E'T ER K L A U S. „ oud als de wereld, en altoos van Vorftcn, Paa,, pen, Wetgeevers en Wijsgeeren meer of min be,, oefend." Het valt zeer gemaklijk zulk een zamenüel allerboosaartigst te vinden, wanneer wij er geen belang bij hebben; doch zulks valt zo gemaklijk niet, wanneer wij daarmede voordeel meeneu te kunnen doen: evenwel moet ik bekennen, dat ik nog niet zo diep gezonken was, om deeze gevloekte grondbeginfelen zonder beeven aantchooren wat ongehoorde verblinding! bij zulke fijne kundigheden een doortrapt booswicht te kunnen weezeu! ik werd wederom in 11 aap gewiegd, en door gefchenken, beloften , vleierijen aan ketenen gelegd in 't kort, ik liet mij, voor en na, over aan mijnen edelen leidsman.  NEGENDE HOOFDSTUK. De wereld weet haare Wijsgeeren cn Profeeten niet te fchatten. TY jl^it voortreffelijk onderwijs mogt ik nog geduurende den tijd van een half jaar genieten : ondertusfehen was de Chevalier de ventaulair. verder op werving uitgegaan , nadat mijn Apothecar hem duizendmaal dank had gezegd , dat hij mij bij hem gebragt had : mijn patroon cn ik waren thans één hart en éénc ziel , en onze practijk was overhcerelijk goed ; ook was ik zeer geoefend in zijne kunstwoorden , en kon uuren lang met de heiligde drift fpreeken van dingen , waarbij ik niets dacht noch gevoelde , en die ik zodanig door elkander wist te roeren, dat mijne hoorders het ijdcle en tegenflrijdige in mijn zamenftel niet hooren , ja mij met eens bij zo veel winds , wanneer ik alle zeilen bijzettede, in de vlugt van mijne gedachten volgen konden : het fcheen nu ook , dat ik beftemd was om het ambacht welhaast zonder leidsman te moeten oefenen ; want terwijl in Regensburg eene befmettclijke koorts heerschte, en wij menigen lijder, die daardoor werd aangevallen , door onze fcheikundige middelen van dit en alle overig lijden der wereld verlost hadden , werd mijn Heer, den Apothecar, mede van dezelve aangetast, cn fchoon G 3  103 PIETER KLAUS. 1 wij zeven onderfcheidene middelen bij hem beproefden , overleed evenwel de goede man den dertienden dag van zijne ziekte onder de hevigfte ftuiptrekkingen: er fcheen hem nog veel op het zwaare hart te liggen , dat hij mij nog wel gaarne zoude gezegd hebben , en dat hem mogelijk zeer drukte , doch hij verloor de fpraak , en liet ons allen, nieuwsgierig, verhaten, en bedroefd na. De Heer moldman, (ik had reeds lang den naam van deczen Profeet moeten noemen ,) had geene kinderen, maar tog een kleine dikke vrouw, omtrent veertig jaaarn oud , die zig alleen in zo verre met het heilig beroep van haaren man bemoeide , als hetzelve geld opbragt : zij was zeer voor een goed en gemaklijk leven, belteedde echter weinig aan haare kleding , en op haar gedrag viel niets te zeggen; lelijk was zij juist niet, maar zij had eenige zomerfproetels en kleine tintelende oogen : de arme vrouw fcheen nu verlegen te weezen , hoe zij 't in het vervolg met de Apotheek zou ftellen ; doch vermits zij zeer veel vertrouwen in haaren onwaardigeu bediende betuigde te hebben , was zij ook niet ongenegen , om het werk onder mijn opzicht aantehouden , waartoe ik dan gaarne de behulpzaame hand bood : het gevolg daarvan was eene foort van vertrouwelijkheid tusfehen ons beiden , die daarmede eindigde , dat men over cn weder , als van ter zijde , van een huwelijk fprak , 't welk dan ook niet geheel van de, hand werd gewezen : eindelijk werd dit plan rijp, en veranderde in eene wezenlijke verklaaring j  NEGENDE HOOFDSTUK. 103 wij verloofden ons in 't geheim , en het huwelijk zou voltrokken worden zodra de rouw geëindigd was. Doeh het ongeluk wilde, dat in Regensburg een gezelfchap was van menschlicvende, edele mannen, die zig met het waare en zuiver beoefende onderzoek der Natuur bezig hielden, en er zig op toelegden , om elk bedrog te ontdekken, de kwakzalvei s bun ambacht te verbieden, en onder eene hoogere bc» fcherming eenen veiligen, eenvoudigen weg ter kennisfe te openen t deeze mannen hadden reeds de flappen der valfche wijsgeeren in 't oog gehouden, cn Hechts gewacht op gelegenheid om ons in onze bedriegelijke bezigheden tegentegaan : zo lang als mijn Apothecar leefde , was het niet zo gemaklijk te doen geweest; hij had eenen magtigen aan* hang onder grooten en kleinen , en de fchriften , waarin men het Publiek voor onzen fluikhandel waarfchouvvde , dienden alleenlijk om de fchrijvers van dezelven aan vervolging blootteflellen , en de goede menfehen , die het wèl met hunne mede» deburgcren meenden , als lastertongen te brandmerken. Doch nu was de tijd geboren , dat men met meerder krachts kon te werk gaan , en helaas ! ai de fchande moest op mijnen kop vallen : ik ging voord met de zieken naar de manier van noldman te geneezen, en het zou al een Hechte leerling moeten zijn, die het niet verder in de kunst kon bren» gen dan zijn meester : ik begon reeds beroemd te worden, doqh eene ongelukkige geneeswijze » G 4  ï©4 PIETER KLAUS. welke ik tian eenen armen ciaglooner oefende, dit door den rooden loop werd aangetast, en gemakïijk had kunnen genezen worden, zo hij niet in mijne alchimistifche handen gevallen ware, maakte een einde aan alles, en gaf aan mijne vijanden het fein tot den aanval: men fprak er onbefchroomd van dat ik deezen man vermoord had, en dat het de moeite waardig was, om de Regeering, ja den geheelen Rijksdag oplettend te maaken op een rot van giftmengers en beurzefnijders begrijp eens! zo durfde men ons noemen! ons die hun werk zo lang ungeftraft gepleegd hadden! ik deed, benevens mijne getrouwe helpers, alle moeite, om door jefuitifche middelen deeze zwarte wolk te verdeden maar alles was vruchtloos! bij geluk' pntdekte ik vroegtijdig genoeg, dat men ons allen in hechtenis neemen cn onze papieren onderzoeken zoude: vermits ik nu niet raadzaam oordeelde, zulke een bittere uitkomst aftewachten, pakte ik mijn geld,omtrent negenhonderd guldens, en mijne beste goederen,in aller haast bijeen, floop heimelijk de poort uit, zag nu cn dan eens om, cn verliet bruid, eer, ftookhuis, wijsbegeerte cn practijk. Gelukkig was ik nu eene gcesfeling ontgaan, en zodra niet over de grenzen, of ik ging op den postwagen zitten, en reisde dag en nacht door tot Straatsburg toe, alwaar ik mijnen voorigen Heer den Ridder de ventaueair, meende te vinden, en hem mijn noodlot te klaagen; dóch ik miste in mijn oogmerk,en terwijl ik,na agt dagen gveral,hoewel vruchtloos, gezochf: {£ hebben3reeda  NEGENDE HOOFDSTUK. 105 befloten had, naar Parijs, de fchuilplaats van alle windbreekers van Europa ( * ), te reizen, ging ik nog den laatften avond, na den geheelen dag rondgelopen te hebben , om de aanmerkelijke zeldzaamheden van Straatsburg te bezien, in den Franfchen Schouwburg, ten einde aldaar voor ligchaam en ziel rust te zoeken,en mij te verkoelen, Naauwlijks had ik het eerfte bedrijf van een treurfpcl vol van fentimeuteele aartigheden doorgeftaan, zo dat ik vooraf reeds kon vertellen, wat nu volgen zou, wanneer eensklaps een man van mijne jaaren ter loops gezegd, ik was nu éen- en - dertig jaaren oud , door de menigte der aan- fchouweren heendrong, en mij met alle tekenen van de levendiglle blijdfehap om den hals viel: ik fchrikte doch hoe aangenaam vond ik mij ver- rascht toen ik ontdekte, dat de vriend mijner j:2Ugd, lodewijk van reijerberg, fflij hl zijne arme gefloten had! Nu lieten wij treurfpel, treurfpel weczen .vertrokken uit den fchouwburg, en vervoegden ons regelrecht naar de herberg de Raaf, alwaar reijerüerg zijnen intrek genomen had, terwijl ik bijna niet afwachten kon, dat wij alleen waren, om mij zijne lotgevallen van den tijd af,dat hij,met zijnen Engelsckman, Brunswijk verhaten had, te doen ver. haaien; hij deed zulks gaarne en voldeed bij eeu flcsch wijn cn eenen maatigen avondmaaltijd, mijn verlangen op de volgende wijze: (*) Men moet in 't oog honden, dat de Schrijver dit boet $Wr da gsiukkjgé omwentclir.g in Frankrijk beeft opgtfbld. (>5  loff PIETER KLAUS. „ Gij weet, mijn lieve klaus! dat mijn Ett« „ gelschman voorgenomen had, eerst de Duitfche „ Hoven in hunnen armzaligen luister te zien, ver„ volgends den brontijd in Spa doortebrengen en „ vandaar over Holland en Frankrijk naar Italiïn „ te gaan: het eerste gedeelte van dit plan werd „ te werk gefield, en alzo ik vermoeden kon, mij„ nen oudften broeder david, of een ander be« „ kend perfoon, hier of daar te ontmoeten, vond ik noodig mijnen naam te veranderen, en mij in „plaats van reijerberg, falkendal te „ noemen; ik was wèl verzekerd, dat mijn broe* „ der mij aan mijne wezenstrekken niet meer „ zou kennen: ik zal uw geduld, mijn lieve „ pieter'. niet vermoejen met eene befchrijving „ der hoven, welke wij bezochten ; alleenlijk dit moet „ ik daarvan zeggen, wie één van dezelven ge„ zien heeft , die kent ze in 't groot en klein: „ alle foberheid aan inkomften en verfland, be„ dekt met het masker van een armzalige pracht, „ nijd, boosheid, onkunde, zelfgenoegen bij de „ openbaarfte domheid, tijdverveeling, vleierij, „ kwinkflagen, lafheid, zedenbederf, beuzelach„ tigheid, wispeltuurighejd, ziekte aan ziel en „ ligchaam, vooroordeelen van allerleien aart in het „ gewaad der verlichting, oproerwekkcnde dwing* landij kortom! de ellendigfle verlaaging van „ de menschheid anders heb ik een paar „ hoven daarvan uitgezonderd niets aan de« „ zeiven ontdekt: dit alles verveelde ons ook zo-, 3? danig,dat wij, terwijl tog de brontijd naderde,  NEGENDE HOOFDSTUK, tof £ op weg iloegen naar Spa: dat geene, wat mij „ nog bovenal deed wenfchen, om het verder be„ zoek van deeze hoven te ftaaken, was, dat ik „in * * *, alwaar wij echter niet langer dan drie „ dagen vertoefden, mijnen oudllen broeder ont* „ moctte : gij kunt onmogelijk gelooven, wat indruk „ deeze onverwachte bijeenkomst op mij maakte: „ hij kende mij niet, en ik zag hem derhalven zo ge« „ heel volkomen in zijnen aart: hij is hofraad en „ kamerheer, en zijn ongelukkige zucht om tot vlei„ erij, tot laage kruipende middelen toevlugt te „ neemen, heeft zig, helaas! met de jaaren al „ meer ontwikkeld, en vermits hij daarmede de s, uiterfte omzichtigheid in de verkcering paart, de Grooten en derzelver afhangelingen wierook toezwaait,ook zeer ijverig in zijnen dienst is,zal „ hij 't voorzeker verre brengen; daarbij heeft hij „ den naam van vroom, omdat hij met een ge-< „ geveinsde godsvrucht de kerken naarftig bezoekt, „ op zijn fchrijftafel bijbels, gezang- en gebede„ boeken heeft liggen, terwijl ik, fchoon ik zeer s, veel moeite gedaan heb, zelfs geen cnkeldeu edelen „ trek van hem ontdekt, noch ook één mensch ge„ vonden heb, die zijn waare vriend of vijand was: s5 hoe gaarne zou ik mij aan hem bekend gemaakt heb„ ben! doch zijn charakter wederhicld mij: bij geval vernam ik van hem, dat mijn oude Va3J der overleden was, 't welk mij eenige kinder„ lijke traanen deed Horten; mijn broeder rouwde „ nog over hem, en toen hij mij dit (terfgeval ver« n haalde, voegde hij daarbij: „ Wij - allen zijn i\\  xoS PIETER. KLAUS»' 5, „ Gods hand; de oude vader was een goed, _ „ vroom man; vermogen heeft hij niet nagelaten , „ „ maar mij, ik dank den Hemel! een christelijke „ „ opvoeding gegeven: ik ben zijn eenige zoon , „. „ en moet mijn onderhoud door het weinige, dat », „ ik geleerd heb , en waarvan de menfehen meer „ » ophefs maaken, dan ik waardig ben, verdie- „ „ nen " Die veinzaart! wij zullen niet meer ,» aan hem denken; ik was ook zeer blijde, dat „ wij niet langer in deeze plaats bleeven: in 't be„ gin van de maand Junij kwamen wij te Spa. „ Eene verbazende menigte van vreemdelingen „ uit alle Natiën was hier bijéén gekomen: het „ fcheen juist niet, dat zij herwaards gereisd „ waren, om gezondheid te zoeken, want behal„ ven dat zij zig dag en nacht aan biiitenfpoo» „ righeden en wellusten overgaven, was er ook „ geen hartstogt te bedenken, die hier niet aange„ prikkeld werd, waartoe drank, fpel en vrouwen „ gelegenheid gaven: wij 'vonden er veele Engel„ fche, en zo veele Duitfche vorsten dat het „ jammerlijk was om te zien: deeze laatltenwil„ den een rol fpeclen naar de manier van de Pa-? » rijfenaaren en Engelfdien, die zij zekerlijk zeer „ flecht uitvoerden, hoewel zij, zo als van zelf „ fpreekt,zulks niet begreepen, maar altoos flechts, „ voordvvaggelden , bij rijke en fijne vreemdelingen „ voorwerpen van befpotting waren, en meestal, „ na verloop van vier weeken, met ledige beur-? „ fen, en daar te boven nog met fehulde» hela-. „ den, vertrokken; er werd Iterk gefpeeld, doch.  NEGENDE HOOFDSTUK. ió> „ southerland was hieromtrent zeer voor* „ zichtig: ondertusfchen geraakte hij eens in ge„ zelfchap, waarin een Franschman, Monfieur de saintouche, een fpel voorfloeg, waaraan „ mijn vriend deel nam: ik was destijds onpasfe- lijk, en derhalven t'huis gebleven: mijn En„ gehchman had terftond in den beginne tegenzin in den Franschman, en alzo het fpel, 't welk ,, zij fpeelden, zeer gemaklijk aanleiding tot kra- keel geeven kan, en saintouche een en an„ dermaal vloekte, wanneer southerland, „ het fpel beter verftaande dan bij, iet van hem „ won, geraakte onze vriend in drift, en daar„ door kwam het tusfchen hen tot zulke eene hevi„ ge woordenwisfeling, dat zij zig eindelijk op een .„ paar pistoolen uitdaagden: de zaak werd zo „ ernstig behandeld, dat zij elkander den dood „ zwoeren, en beiden alle fchikkingen maakten , om „ den overwinnaar veiligheid te verfclraflen: sou,, therland gaf mij zijne beurs, Wisfelbrieven „ en papieren, met verzoek om zijn feconde „ te weezen, cn, in gevalle hij mogt fueuvelen, „ na zijnen dood het1 geld te behouden, en na „ zijnen broeder in Eng/and te gaan, die verder „ zorg voor mij zoude draagen: wij reeden den volgenden morgen naar buiten; de Engelschmaa „ was zeer driftig, maar de Franschman fcheen „ zeer bedriegelijk cn trotsch te weezen; liij had „ nog eenen gelukzoeker, zijnde een Italiaan, bij „ zig: het tweegevecht begon; beiden fchooten i, tweemaal mis , behalven _dat mijn vriend den  jio PIETER KLAUS. „ linker arm van zijne partij met den kogel „ kwetste: nu greepen zij na den degen, sain- touche vocht meesterlijk, hoewel met al den „ wind, aan zijne natie eigen, met gebaarden, die „ wel naar Ituiptrekkingen geleeken, en fchreeuw„ de alsof hij raazcnd was; maar soüther„ land ftiet blindlings toe, zag in de drift niet „ de kanfen die hij zijn partij gaf, ert liep zig zeiven den degen door het hart , waardoor hij, mijn vriend „ en weldoener, oogenbliklijk dood neêrviel: nu „ fchoot er voor mij niets over, dan te maaken, „ dat ik fchielijk over de grenzeu kwame, om de „ droevige tijding naar England te brengen: ik „ vertrok met ëen benaauwd hart; het beeld van „ den ftervenden southerland, die zo veele „ edele en goede hoedanigheden bezat, die mijn i, behouder was geweest in eenen tijd dat ik arm en verhaten op kwaade wegen wandelde „ dit beeld volgde mij overal. „ In England komende vond ik den broeder „ van mijnen vriend op zijn buitengoed; hij was „ een opgeblazen mensch, ontving mij zeer koel, „ toonde zig op het hooren van het ongelukkig „ geval zeer onverfchillig, of zo hij er al eenig gevoel „ van gehad hebbe, bet was zeker meer misnoegen „ dan droefheid, en hij fcheen mij zelfs verwijtingcri „ te doen, dat ik het tweegevecht niet belet had: j, ondertusfchen Verzocht hij mij evenwel om „ eenigen tijd bij hem te blijven , werd van tijd „ tot tijd gemeenzaamcr met mij, hij fcheen be:, haagen in mij te hebben, en eindelijk deed hy  Legende hoofdstuk. • ut S mij zelfs de aanbieding, om mij tot gezelfchap „ bij zig te behouden; doch het was niet alleen j, dat ik tegenzin in deezen opgeblaazen man had, „ zo dat ik meende geene weldaaden van hem te », moeten aanneemen, noch ook op den duur met „ hem overweg zou kunnen, maar ik vernam ook „ weldra, dat hij, tegen de gewoonte zijner natie , H zo jaloers jegens Zijne huisvrouw was, dat ik vreezen moest, hij mogt mij ook wel eens van „ deeze zijde wantrouwen: ik befloot derhalven „ naar Duitschïand wedertekeeren en nam affcheid: j, dit fpeet den Engehchman wezenlijk, hij wilde „ echter zulks niet laaten merken, beval zig met ,, veel beleefdheid in mijne vriendfchap aan , en ,, drong mij zelfs gefchenken op, waarmede ik naar „ Ca/ais, en vandaar door Frankrijk herwaards reisde. „ Maar nu, mijn beste vriend! voldoe ook aan „ mijn verlangen, om uwe verdere Wederwaar» „ digheden te verneemen! " Ik had mijnen vriend met een hartlijke deelneeming zijne gevallen hooren verhaalen, en nu, terwijl het ook mijne beurt was, gaf ik hem in kofte bewoordingen alles op, wat de Leezer reeds weet, en zo doende bragten wij het overige vart den avond, tot middernacht, in het genot van Vriendfchap en vrolijkheid door.  TIENDE HOOFDSTUK. pieter en.zijn vriend zoeken burgerlijke of militaire bedieningen; doch moeten eenen anderen weg tot hun geluk inflaan. IVIijne Lcezers zien mij nu wederom in het gezelfchap van den vriend mijner jeugd: na verloop, van een paar dagen, die wij nog in Straatsburg, met elkander doorbragten, en waarin nog menige, kleine anccdoten uit onze levensbijzonderheden, die wij overgeflagen hadden, moest verhaald worden, begonnen wij tog eindelijk met ernst daarop te denken, wat broodwinning wij nu in 't vervolg zouden verkiezen; er moest ten minsten een plan gemaakt worden, en hierom werd dan eerst onderzocht, wat wij bezaten: wij wa-. ren beiden gewillig, het geheele boeltjen bijéén te voegen, en zulks gefchied zijnde, gingen wij aan het werk, telden, en ziet! wij vonden, bchalven eenige ringen, fnuifdoozen en andere kostbaarheden , eene fom van vijf - en - twintig honderd guldens aan gereede penningen: voor dit geld bello* ten wij een reis te doen, die tevens gelegenhekï tot onze toekomende kostwinning geeven zou: wij lieten ons eene foort van Officiersmonteering maaken, huurden eenen lijfknecht, en meenden ons in deeze vertooning aan den éénen of anderenVorst  TIENDE HOOFDSTUK. ti$ Vorst in Duitschland voor lieden van aanzien te verkoopen, die rijk waren en die men derhalven in dienst moest neemen: ons voorkomen was, (zonder ons te roemen, ) niet onbevallig; onze wereld verftonden wij ook zo wèl, als eenige buitenlandfche manieren, die in Duitschland hoog geacht zijn; zo doende twijfelden wij in 't geheel niet,of wij zouden ergens tot Capiteins bij de Garde of iet dergelijks aangelleld worden: wij vertrokken dan van Straatsburg, bielden zo zuinig huis met ons geld als bij lieden van rang en aanzien doenlijk was, en bezochten eerst onder de naamen van Baron van Klausfeld en Heer van Falkendal de naastliggende Duitfche boven: geduurende de reis onderwees lodewijk mij in de Engelfche taal, en de onvermoeide vlijt van deezen vriend deed mij in weinig tijds veel grooter vorderingen daarin maaken, dan ooit bij eenen taalmeester zoude gefchied zijn. Ondertusfchen daagden wij zo fchielijk niet in dnze verwachting als wij wel gedacht hadden: ik weet niet of de oorzaak daarvan was, dat de Prinfen geene kunde genoeg bezaten, om onze verdiensten naar waarde 'te fchatten, of dat wij te weinig moeite deeden, zo lang als onze beurs wè! voorzien was ~i— genoeg, wij reisden door de Landen van Baden, Darmftad, de Palts, de Wetterau en Fulda naar Saxen, zonder iet anders daarbij te winnen, dan dat onze beurs dagelijks ligter werd, zo dat wij, te Leipfig komende, niet meer dan honderd D'-ikaaten overhadden. H  XH PIETËR KLAOS. Het ongeluk wilde ook dat de tijd der jaarmis naderde, en dat er zig bij gevolg goede gelegenheid opdeed tot vermaak, en om geld uittegeeven: Wij geraakten in kennis met eenen man, die zig voor Majoor uitgaf, en den naam vorderde van aan verfcheidene hoven invloed te hebben , doch waaifchijnelijk, zowel als wij, zijn fortuin zocht: wij gaven hem onzen toefland te kennen — maar, 't welk van zelf fpreekt, alleen voor zo verre wij als vreemde Edellieden dienst zochten i en hij beloofde alle moeite voor ons te zullen aanwenden ; doch de ééne week verliep na de andere, zonder dat er antwoord kwam, en onze fchat verminderde geweldig: om de maat van tegenheden voltemeeten, werd ik door eene heete koorts aangetast , die mij niet alleen drie weeken lang het bed deed houden, maar ook de beurs geheel en al leegde: mijn goede reijerüerg week niet van mijn bed,paste mij op,verkocht zijne kleine kostbaarheden , op dat ik nergens gebrek aan hebben mogte, en het baarde mij de grootfte bekommering, dat mijn vriend zig van het laatfte 't welk hij nog overig had "gehouden, beroofde, om mij te helpen , terwijl hij daardoor alle gelegenheid verzuimde van zijn geluk elders te maaken. Nadat ik nu in zo verre wederom herlïeld was, dat ik de kamer op en neêr kon gaan, begonnen wij op nieuws van toekomende plans te fpreeken: als Officiers aangefteld te worden, konden wij eensdeels niet meer verwachten, anderdeels zouden wij ook van de geringe foldij van een Vaandrik niet  TIENDE HOOFDSTUK. ti$ hebben kunnen beftaan; maar lodewijk bad itt deezen tijd aan eenigen van de vijfhonderd Boek-* verkoopers die elke jaarmis te Leipfig komen kennis gekregen, en ftond bij ben te boek als iemand, dien het noch aan begaafdheden, noch aan taaien zaaklijke kundigheden ontbrak: een waardig Boekverkooper uit Manheim had hem leeren kennen, had achting voor hem, en deed hem, den bekrompen toefland van mijnen vriend ontdekkende, den voorfhg, hem met zig te neemen, om hem aan het vertaaien en andere dergelijke fabriekbezigheden te helpen: reijerberg wilde liever deeze aanbieding opofferen en in mijne armoede deelen, dan mij verhaten, doch ik eischte volftrekt van hem, dat hij vertrekken zoude, waartoe ik hcrrt dan ook eindelijk niet dan met veel moeite overhaalde, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat hij,ter phatfe van zijne beftemming gekomen zijnde, alle poogiugen zoude aanwenden, om ook mij eenig uitzicht te openen, het kleine overfchot van dat geene, wat wij voor onze ringen en dergelijke zaaken ontvangen hadden, behield ik,behielp mij zo veel als mogelijk ware,en vond mij na verloop van weinige dagen in ftaat om weder uittegaan. Het denkbeeld van in zulk een vruchtbaar vak, als de Duitfche letterkunde i9, mijn geluk te maaken al ware 't ook Hechts als handlanger begon mij te fmaaken, en vermits ik niet twijfelde, ook hier in Leipfig eenen boekhandelaar te zullen Vinden, die mijne geringe begaafdheden aan den gang kon helpen, bood ik hier en daar mijn' dienst H 2  sió PIETER KL AU S. aan, en vond eindelijk eenen man , die juist eenen Correftor noodig had: wij maakten zamen een accoord, en hoewel dit nieuwe ambacht mij niet veel opbragt,was het evenwel toereikende,om een klein kamertjen, een fober middagmaal en een bruin rolden te betaalen: na verloop van eenigen tijd, toen mijn Patroon mij nader had leeren kennen , gaf hij mij ook werk dat meer opbragt: ïk moest voorberichten opdeden, Ichetfen voor vignetten uitvinden, en in boeken, dié nagedrukt of herdrukt zouden worden, zeer overtollige verbeteringen maaken, opdat men op den tijtel Hellen konde: „Nieuwe en verbeterde uitgaa„ ve:" eindelijk werd ik zelfs op zijne aanbeveling een beoordcelaar, en medearbeider aan een ilecht maandwerk: de boekhandelaars zonden mij de werken, die bij hen gedrukt waren, toe, voegden gemeenlijk eenen gulden of daalder daarbij, benevens een vrij exemplaar, en fchreeven mij voor, hoe, en wat ik prijzen , laaken, of verdacht maaken moest; fomwijlen moest ik 't zo verre brengen, dat een boek hier of daar verboden werd, om hetzelve in prijs te doen rijzen: bij deeze gelegenheid las ik veel,en werd des recht bekend met de nieuwlle letterkunde: wanneer mijne Patroons copijen toegezonden werden,dan moest ik eerst oordeelen of zij waardig waren gedrukt te worden of niet . wèl te verdaan, niet naar de innerlijke waardij, maar naar den uitvvendigen dempel der mode: ernstige werken, die voor de wereld van nut konden zijn, waaraan de Schrijver nadenken, onderzoek,  TIENDE HOOFDSTUK. 117 «aardigheid, mcnigen nacht waakens had hefteed, en die een voordbrengfel waren van diepe nafpooringen, van moejelijke cn kostbaare reizen, en veeljaarige ir.fpanning, werden zeer flecht betaald, of de arme Schrijvers kreegen ook weieens tot antwoord : daar zit niets op: maar kleine romans, gelijk bij voorbeeld, de levensgevallen van pieter. klaus, de bokkefprongen van thijs, boeken overliet oogmerk dervrijmctfelaarij jfchriften betrekkelijk tot de broederfchap van het roozenkrais, waarzegkundige boeken, als mede over oude en nieuwe geheimen, vademeeum's en andere dergelijke vodderijen dit waren boeken, die goed van ons betaald werden; bij enkele bladen gefchrevcn en in de drukkerij gezonden , was veeltijds het eerfte Deel reeds verkocht aleer nog het plan tul het tweede bijéén gelogen was ja, zij werden zonder plan gefchreveu,, en terwijl het eerfte blad ten toon hing, was het tweede fomtijds nog niet eens in de hevfenen van den Schrijver uitgebroed: maar al hadden wij ook nog zo groote verwachting van een boek, de Schrijver mogt zulks m'etwecten; wij haalden de fcbontiers op, klaagden over den hoogen prijs van het papier en drukloon, en over de alte groote menigte van die foort van werken in 't koit, wij maakten de beste talenten van ons af bangelijk, en leel'den van den zwaaren arbeid van anderen, die ondertusfchen bij alle infpanning hunner krachten, naauwlijks brood hadden, en eindelijk, wanneer zij bemerkten, hoe wij ben behandelden, uit wanhoop, om niet van I10117 II 3  118 PIETER KLAÜS. gcr te (terven, fchoon tot iet beters geboren,zeer gemeene zaaken ter neder (telden: zo doende verdoofden wij menig fraai genie, en (tuitten veele vorderingen in groote, nuttige kundigheden,dewijl wij den ijveriglten vlijt onderdrukten, en Hechts den broddelaar loonden, die naar onze eigenbaatige oogmerken werkte: wilde een Schrijver zig aan deeze dwinglanclij onttrekken, en een boek op zijne eigene kosten drukken en uitgeeven, dan maakten alle boekhandelaars, vrienden en vijanden, eene zamenzwering tegen hem, om hetzelve niet te verkoopen, al hadde hij vijftig percent willen laaten vallen: voor het overige moesten, alzo wij ééns in (laat waren om den toon te geeven, alle kleine Boekhandelaars , ons na de oogen zien: al hadde iemand van hun het heerlijkfte werk laaten drukken, zo wij hem niet, tegen goede betaaling, in onze befcher* ming namen, dan bleef zijn boek fcheurpapier voor altoos, of het mogt dan weezen, dat het buiten verwachting zo veel opziens gemaakt hadde, dat wij hetzelve nadrukken, en voor minder prijs,dan de vechtmaatige bezitter, verkoopen konden. Middelerwijl had reijerberg dikwijls gefchreven; hij was in denzelfden toeltand, en wij wachtten alleenlijk op het tijd(tip, om in de eene of andere plaats wederom zamen te kunnen komen , het welk echter thans bezwaarelijker was dan ooit, alzo de broodnijd misfehien, gelijk het bij de menfehen , en bovenal in de geleerde wereld het geval is, onze vriendfehap zoude afgebroken hebben, indjen wij op eene zelfde Itandplaats geweest waren.  ELFDE HOOFDSTUK. pieter begint boeken te fchrijven. ?S menfehen eerzucht kan zig niet met weinig vergenoegen: nadat ik derhalven eenen tijdlang Corrector was geweest , begon deeze ondergefchikte rol mij te verveelen , ik had .zulke grootfehc denkbeelden van mijne begaafdheden , en meende de behoeften van het publiek zo goed te kennen, dat mij niets kon wederhouden van zelf Schrijver te worden : in den geest zag ik reeds de onftervelijkheid eenen krans om mijn hoofd vlechten, en telde reeds de ducaaten, die gelijk hagelfteenen in mijne beurs regenen zouden , ik ging derhalven aa i het werk : vermits het nonumprematur in annum (*) thans niet meer in gebruik is, was er van mijn befluit om Schrijver te worden af, tot de uitgaave van mijn eerfte werk toe , naauwlijks een tusfehentijd van vier weeken — cn nu verfcheen dit verheven ftukl het was een treurfpel in zeven bedrijven , volkomen ingericht naar den duitsch- engelfcben fmaak , ftak echter, naar mijn gering oordeel, alle foortgelijke ftukken van dien aart verre weg de loef af niets dan handelingen , ja , geweldige handelingen , ongehoorde verwarring, fchrikbaarende vertooningen .de hairen reezen mij-zeiven te berge , toen ik het copiëerdc-; dit treurfpel befchreei; (*) Laat u\y werk negen jaawi betustet» iri 4  Sao PIETER KLAUS. eenen tijdkring van bijna vijf - en - negentig jaaren; het eerfte bedrijf ftelde gevallen ten toon , die in Quedlinburg gebeurd waren ; in het tweede moest ik mijne aanfchouwers naar London overvoeren , en aan liet einde ftierf het geheele gezelfchap op de kust van Groenland: hier zag men eerst allerleie cbarakters, ja, waarachtig charakters, welken men in deeze armzalige wereld nergens vinden 'zal : de held van mijn ftuk was , zodra hij maar fpreéken kon, zulk een gcvleeschde duivel, dat de eerfte woorden die hij ftamelde, godslasteringen waren, en in het zesde jaar van zijn leven vond hij het middel uit, om zijne moeder met geftampt glas te vergeëven ; menfehen uit alle ftanden fpraken door elkander, ieder op zijne manier; waren het boeren, dan gingen zij nimmer van hettooneel, zonder of duchtig geplukhaird, of zig verbazend gefcholden, ofte gast genoodigd te hebben ; en' geen Vorst kou op het tooneel komen , of hij werd door mij als een wellustige wreedaart gefchetst : kortom , 't geen men in de gemeene zamenleving Hechts enkel bij deezen of gecnen vindt, zag men hier op eenen voldingenden toon algemeen voorgcfteld : daarbij fpraken mijne perfooncn allen dezelfde taal , die , al ware ze eigenlijk geen duitsch, toch bijzonder aartig was , gelijk als omtrent 'de fpreektrant is, waarvan kindermeiden zig bij de kleinen bedienen: „Wel „ nou, je bint wcrempe! toch een mooje jongen! „ niet ? liefje het hem ommers ook gezien ?. enz." Veele geestige invallen en woordfpeelingen , nog erger, dan ten tijde van jacobus den eersten jn  ELFDE HOOFDSTUK. I2t Mvgeland, kwamen er ook in voor, als mede ftoute en dichterlijke beelden , bij voorbeeld : „ De ge„ dachte van eenen adem , de fcbaduw van een •„ fpinneweb", en dergclijkcn meer: in het derde bedrijf deed ik een'duivel met twee-en-zeventig van zijne makkers en hovelingen verfchijnen , die voor de oogen van alle lieden eenen Paap levend verfcheurdcc, wiens fchim echter in bet vierde bedrijf weder optrad, zo dat de tanden der aanfchouwers bij dit gezicht van huivering op elkander floegen: deeze Paap had in het tweede bedrijf op het tooneel een onfchuldig meisjeu met geweld verkracht , waarbij de muzijk altoos gaande bleef, die ik zelf gecomponeerd had s over 't algemeen geraakten zeven- en- twintig perfoonen in dit cnkelde (tuk om 't leven , waarvan veelen door honger vergingen , den hals braken , of verfcheurd werden, (alles bij afwisfcling en zeer belangrijk,) maar één van hun langer dan een halt" uur met den dood gcworfteld had doch deeze was ook een aarts booswicht geweest , en had in. het eerfte bedrijf openlijk voor alle aanfchouwers zijne ouders en een ouden grootvader opgegeten .: ten minften werden er vijf uuren toe vereischt , om dit ftuk door alle bedrijven, met dezeeilagcn, verwoestingen van fteden , en zodanige groote kwaadftokingen als er jn voorkwamen , te vertoonen: wanneer ik nu indedaad een menigte wangedrochten hier had ten toon gefield , was cv toch zorg voor gedragen, dat ik den rampzaligftcn booswicht, die God , de Natuur , en de wettel^ trotfeerde, van zulk een fchitte.rende zijde voorgeH 5  ï22 PIETER KLAUS. fteld had, dat de jonge lieden wel in de verzoeking hadden' kunnen geraaken om hem te volgen , er» de goede menfehen , die in mijn fata ten tooneele gevoerd werden , waren zodanig een flagtoffer van hunne edele denkwijze , dat men dezelven flecht» beklaagen kon dit is Natuur! maar het verliest veel bij het verhaal , men moet het gezien hebben ; het was ook in de uitvoering van eene fchrikkelijke uitwerking : dit groote werk was zodra niet af, of ik liep daarmede bij den boekverkooper: mijn naam was te bekend, mijn roem te wèl gevestigd, dan dat een treurfpel, waarvan ik bekende den Schrijver te weezen, niet rijklijk hadde moeten betaald worden: ik ontving daarvoor twaalf ducaaten , en het duurde niet lang , of het werd in eenen nationaalea fchouwburg gefpeeld : wel is waar , dat de nijd van eenige gemeene fchrijvers het door kabaaien zo verre wist te brengen, dat er bij de tweede vertooning geweldig gefluit werd , cn fommige , geenzins boosaartige , maar onnozele menfehen hadden zo weinig zin in het verhevene van dit fafc , dat hun oordeel daarop uitkwam , alsof het niets anders ware , dan een creticq , en dat het op eenen ftekeligen trant tegen de onbefuisde navolgers van den Engelfchen fmaak was opgelteld: nogthans gevoelden de edeler - denkende jongelingen , vol kracht en geest , hoe dierbaar het was j en bemoedigden mij, alzo ik in dit vak zo veel eer had behaald , om mij ook in andere takken der letterkunde te laaten zien. Om tusfehenbeiden een weinig rust te neemen ,  ELFDE HOOFDSTUK. 123 gaf ik allerleie kleine fchriftcn uit: lieve, zoete gedichten op een bloemden , aan de maan, aan eene zilvere beek , alle zodanige aartige dingen, die geweldig gevoelig maakten , en menig lief meisjcn traanen uit de oogen persten , hoe weinig gevoel ik ook daarbij gehad hadde, toeuikzefchreef: de voetmaat vond ik gedeeltelijk zelf uit , en waar een lange lettergreep mij eenigen dwang had kunnen veroorzaaken , nam ik in derzelvcr plaats een half douzijn korten : niemand dorst het vvaagen, om mij deeze vrijheid , den dichteren eigen , te betwisten , en vermits de kennis der Griekfche en Latijnfche letterkunde , en de fmaak aan regelen en welluidendheid van tijd tot tijd zeldzaamer worden , dacht men, dat ik deeze voetmaat uit den een' of anderen ouden dichter hadde ontleend; men fchaamde zig te bekennen , dat mijne verzen gevoel en gehoor beledigden , en men maakte er zelfs muzijk op. Ik bewerkte ook onderwerpen uit de Godenleer, befchrcef , hoewel ik zelf maar geringe kost nuttigde (want in Leipfig is het duurkoop leeven ,> de maaltijden der Goden, even alsof ik alle weeken tweemaal bij hen vergast werd , en wist door een verhaal van genootene paradijs - vogelen met foucen van Neétar, menig hongerige maag te doen watertanden. Niet lang daarna liet ik een oud handfehrift drukken , 't welk ik in de voorrede als een dierbaar overblijffel van de krachtige poëzij der oude duitfche dichters uit de middeneeuwen opgaf, fchoon het niets meer cn niets minder ware dal}  13* PIETER KLAUS. een vod , welk ik bij eenen rentmeester' op bet land had bemagtigd , en de eerfte jeugdige proeven inhield van zijnen Grootvader , die fchoolmeester was geweest, en deeze ellendige rijmerijen ter neêir gefteld had , toen hij bij den Conrector ter fchoole ging, vanwaar zij in de meidekamer gekomen waren. Vervolgends kwam de beurt aan de herdersgcdichten : ik deed de herders fpreekéii, gelijk nimmer nog een herder gefproken heeft , en wist de menfehen zulk een harsfenfehimmige wereld voon de oogen te fchildercn , dat zij deeze tegenwoordige wereld ondraagelijk vonden , en voor de zelve niet meer van nut konden weezen : doch deeze Waar ging zeer 11 echt, zij werd, benevens de brieftvisfeling tusfehen gleim en jacobi, kort na de uitgave, voor half geld aangeboden; ik ging derhalven over tot een ander Vak , en fchreef hekeldichten : eerst algemeene, over het verval van zeden en fmaak, 't welk eigenlijk daarop zoude doelen , dat men mijne fchriften. niet naar behoorem waardeerde : ik vond alle nieuwe werken . uit- gezonderd de mijnen , koel en laf, en fchreef een bpekjenf: „over de verkoudheid der ziele, en „ daaruit ontftaande ziel-kolijk :" doch geen mensch wilde dit boekjen koopen ; hierom begon ik tegen de duitfehe Vorften te veld te trekken ; maar dewijl deezen met hunne moedertaal niet wel te recht konden , lazen zij mijn boek niet, en mijn oog, merk, om ze te verbeteren, viel in duigen. Deeze laatfte ongelukkige proeve benam mij e*  ELFDE HOOFDSTUK. m b%zins tnijn credit, en ik kon fchier geenen boekverkooper meer vinden , toen ik op éénmaal een nieuw hulpmiddel bedacht: ik fchreef naamlijk over tle vrijmetfelaarij: mijne leezfers zullen hier misfehien vraagen , waarom ik bij het Verhaal van mijne levensbijzonderheden vergeeten heb te melden , dat ik in deeze orde als lid was aangenomen ? neen , mijne Heeren ! vergeeten heb ik zulks niet, maar ïk had een logen moeten vertellen , wanneer ik mij voor eenen vrijmetfelaar had uitgegeven : ik ben nooit als lid aangenomen ; doch dit neemt niet weg, dat men er veel over zeggen kan, vooral wanneer men in zulk een fchool van geheimzinnigheden geweest is, als ik, bij den Heer noldman in Regensburg : het meerder gedeelte van de boeken ^ die over deeze orde in het licht komen, wordt gefchreeven door lieden , die even zo goed eene befchrijving van het Hof des Keizers van Marocco zouden kunnen leveren : ik moet altoos in mijzelven lagchen , wanneer ik zie, dat zogenoemde ongewijde lieden onnozel genoeg zijn , om boeken over de vrijmetfelaarij te leezen, want, begrijp maar eens , de geene die wezenlijk iet van het geheim weet, mag immers niet fpreeken ? en zo hij aj fpreekt , dan vertelt hij tog niets , dan ecu fabeltjen , 't welk hij in de wereld zendt , om de oplettendheid van het publiek van het waare oogpunt afteirekken en op het dwaalfpoor te brengen: maar van hem, die niets weet, kan men immers ook niets keren ? wanneer zodanig een dan fchrijft , het is  126 PIETER K L A U S, om gcenc andere reden , dan dat hij geld noodig heeft en dit was 't geval met mij ook. Ik fchreef een groot boek onder eenen tijtel die de aandacht bijzonder wekte; bet was met allerhande plaaten verfierd: in dit boek ontleedde ik de geheele gefchiedenis, het oogmerk en de betekenis der zinnebeelden van de orde; ik bewees, dat de waare opperbeftuurders eigenlijk in de Oosterfche landen woonden, en noemde één van hun, met wien ik voorwendde in briefwisfeling te ftaan: zijn naam, dien hij van de orde bad,- was abracadre mis; doch zijnen waaren doopnaam zou men eerst , ( gelijk ik zeide , ) na zijnen dood te wccten krijgen: den oorfprong van de uiterlijke inrichting der orde leidde ik af van de regeering van zijne Majesteit den Koning nimrod, en gaf eenen vrijbrief op, welken hij aan de Loge te Babel had gefchonken: aangaande het oogmerk, verhaalde ik alleen, wat het niet was, en liet het aan den Leezer over, nadat hij mijn geheimzinnig gebabbel doorgeworfleld was, om wederom te beginnen bij de vraag: wat nu eigenlijk wel het oogmerk van de orde zijn mogt? hierbij verketterde ik alle de overige bekende feften der vrijmetfelanren, en was Hout genoeg om een' man, die onlangs om zekere redenen iet over dit onderwerp gefchreven had, ronduit te zeggen, dat hij in 't geheel geen vrijmetfelaar was: vervolgends wees ik den zamenhang tusfchen de oude en nieuwe geheimen aan, en toonde door plaaten, dat men  ELFDE HOOFDSTUK. is? ffeeds lang vóór Christus geboorte triangels met drie boeken had getekend, en betoogd hebbende , dat de fchoolen der oude Wijsgecren zig van foortgelijke zinnebeelden hadden bediend, leidde ik daaruit het gevolg af niet dat de vrijmetfelaars de verfcheidene beelden daaruit ontleend hadden, maar integendeel , dat deeze Wijsgeerert Vrijmetfelaars geweest waren in één woord, het was een heerlijk boek vol wijsheid: in een bijvoegfel gaf ik een recept, hoe men uit menfchenbloed, korsten van brood, en wijndruiven goud kon maaken. Mijn werkjen was zodra niet in 't licht gegeven , door den Boekverkooper goed betaald, en van het publiek gretig gekocht , of van alle oorden kwamen vrijmetfelaars bij mij, om te verzoeken nadere opheldering over mijne geheime wenken te mogen hebben: doch was ooit iemand achterhoudend , dan was ik bet: mogelijk had ik wel voordeel kunnen behaalen met mij als bet hoofd van een nieuwe feéle optegecven , indien ik niet beducht ware geweest, dat mijn geval met den. Apothecar bij nader onderzoek vruchtbaar worden mogt: des flapte ik van dit onderwerp geheel af. Ondertusfchen werd ik door eenen Boekhandelaar uit Halls, aangezocht, om iet te fchrijven dat verboden kon worden: tot dat einde gaf ik uit: tafereelen uit de gefcbiedenis van david in de vorm van tooneelftukken • doch ik was ongelukkig genoeg, met deezen bladen in 't gehéfel geen oplettendheid te verwekken: vervolgends liet ik êch  m PIETER KLAUS. wcrkjen drukken, waarin de waarheid der Euange. listen in twijfel getrokken werd; dit veroorzaakte een hevigen pcuuelhijd tusfchen twee Predikanten, waarvan de één den ander befchuldigdc van gelegenheid tot mijne gevaarlijke Hellingen door zijne onrechtzinnige leerredenen gegeven te hebben, hoewel ik in 't geheel niet bij hem ter kerke ging terwijl nu beide deeze eerwaardige mannen zig door fchelden voor het publiek ten toon Helden, werd mijn boek, als de Heen des aanftoots, almede fterk gekocht. Korten tijd daarna begon ik iet te fchrijven over de hervorming der Monnikenorde: ik trachtte daarin te bewijzen, dat men een begin moest maaken met de Domproosten aftefchaffen: „Een arme,on„ fchadelijke monnik," aldus redeneerde ik, „ leeft „ ftil, niemand tot last, van weinig geld, terwijl „ een Domheer zig in wellusten baadt, en jaar„■ lijksch Zo Véél verdoet, waarvan misfehien een „ geheel klooster kan onderhouden worden: zegt „ men, het groot getal der monniken zijn onnut „ voor den Staat; dan antwoord ik: wanneer men „ de bende van overtollige Advocaaten, Raadshee„ ren, Hofbedienden en Officiers enz. afdanken „ wilde, hoe veel zouden er dan overblijven, die „ het Gemeenebest een wezenlijk voordeel toebren„ gen? ik Hem gaarne toe," vervolgde ik,„dat „ er ongehoorde misbruiken bij de kloosters inge„ Hopen zijn; maar moet men daarom het ge„ beele vernietigen? hoe goed zou het wcezen, „ wanneer de kloosters wijkplaatfen waren, waar- J - 5» Hf  ELFDE HOOFDSTUK. ïs^ 'j, ïn een' man, die zijne beste jaaren in zijne ges t1' trouwe diensten, aan den Staat beweezen, gej, flceten had, bij het einde van zijne loopbaan, van zijnen arbeid uitrusten, zig aan de weetenj, fchappen toewijden, de flotfommen zijner onder„ vinding verzamelen, aan de wereld mededeelen, „ de jeugd vormen, zonder zorg voor zijn onderhoud ,, blijmoedig en gerust leeven en derven, en raad „ en troost rondom zig verlpreiden konden" < ik zeide veele fraaje dingen over dit onderwerp, als mede over het gemoedlijk , algemeen-nuttig gebruik van de thans in beflag genomene kloostergoederen ; ik geloof wel, dat dit het beste van mijne werken was, en evenwel, ( de Hemel weet hoe het toeging,) vond het weinig goedkeuring. Ik waagde nog ééne proeve van dien aart, die even zo ongelukkig afliep: de Vorst van een aangrenzend land loofde eenen prijs uit aan den geenen^ die het beste vertoog zou inleveren over de vraag: „ Hoe men het moest aanleggen om het overhand»,, neemend bedelen te weeren ?" ik ging aan het werk,fchreef,en deed voorflagen;ik beweerde,dat het bedelen een gevolg was van lediggang en weelde, en deeze moesten niet uit grondbeginfelen, maar met de daad tegengegaan worden: al het redeneeren over dit onderwerp kon niets baaten: aan het Hofj, vanwaar het bederf zig over het land verfpreidde, behoorde de Vorst een voorbeeld van werkzaamheid en maatigheid te geeven; geenzins, omringd van weetnieten, en lafbekken, den tijd met nutlooze kleinigheden verfpillende, zig zorg-I  l3s PIETER K L A U 3, loos Haij dertelbeid en luiheid overgeeven, en dat gecne, wat een geheel huisgezin verdient, als een ontüarte zweïger, op éénmaal te verteereu: hij moest zig verpligt rekenen gelegenheid te geeven , dat elk naarllig mensch in zijn land brood •en vrijheid vinden kon, en wanneer hij door zijn •eigen voorbeeld den lediggang verachtelijk maakte, bij gevolg werkzaamheid en nijverheid in alle ftanden beoefend werd, dan zouden er niet zo veele buitenlandfchc ftraatflijpers in het land komen, noch hun onderhoud zoeken in eene Provincie, waarin tucht- en werk- huizen het gepeupel, en de algemeene verachting den aanzienlijken lediglooper, zouden affchrikken van den Staat tot last te wcezen. Gij kunt gemaklijk begrijpen,Heeren en Dames! dat ik met dit vertoog den uitgeloofden prijs niet behaalde; doch 't geen nog grievender was dan dit, mijn roem als Schrijver viel van tijd tot tijd dieper: wanneer ik mij flechts van verre liet zien, in de ftraaten alwaar Boekhandelaars woonden, dan gluurden zij, in gevalle zij juist aan de deur Honden , op mijne zakken, of ik ook misfehien eenige vijftig bladen copij bij mij had; en trad ik dan in den winkel, dan lachten zij mij fpijtig toe, wenkten de een den ander, weezen op mij en verzonden mij naar eenen anderen geloofsgenoot, omdat zij reeds te veel werks onder handen hadden; des ik begon te begrijpen, dat er in Leipfig niets meer Voor mij te doen was: om evenwel onder de hand Biet mijne begaafdheden nog iet te winnen, fchreef  ELFDE HOOFDSTUK. i3i fk laffe romans, die een fcholier, voor een fooi, als zijn werk uitventen en voor mij verkoopen moest; elk blad bragt mij twee guldens op, al ware bet gefchrijf ook nog zo armzalig; eu alzo ik van die Waar alle dagen ten minften anderhalf blad fch rijven kon, kon ik er zeer goed van beftaan: ik veranderde van fchrijftrant, en moest mij dikwijls zelf verwonderen, hoe het mogelijk ware, dat zulke laffe voordbrengfelen tog nog aan den man konden gebragt worden: tot een ftaaltjeu zal ik Hechts het begin van éénen roman affchrijven, welken ik in vier deelen had uitgegeven, en ten tijtel voerde: „atv na mar ia; of bijdragen ter verlichting in de liefde: een hartroerende ,, gefcbiedenis:" hoor eens! „ Een ongehuwd Heer van verdiensten, ging „ eens met eene fraaje jonge Dame, mede uit een ,, aanzienlijk gedacht, in eenen bekoorelijken tuin „ wandelen: de lieve dageraad was, gelijk de hei,, denfehe dichters beuzelen, reeds, bij haaren ouïi den echtgenoot, weder in het bed gekro„ pen, cn de fchoon-gcfnoeide haagen en pijrami,j den van taxis, tusfehen welken dit adelijk paar „ ging wandelen, wierpen langere fchaduwen op „ de aarde, toen de Heer de Dame begon aantei, fpreekcn op de volgende wijze: Schoone, gena„ dige Freule! het kan u niet verborgen gebleven 55 zijn, wat mijn hart reeds federt eenen geruimen „ tijd voor u gevoelt, en dat als 't ware het licht van uwe fchitterende oogen mijn hart iri „ vuur en vlam gezet heeft: de Heer wilde nog I a  iSi PIETER. KLAUS. Voordgaan met deeze zijne aanfpraak te vervol„ gen, toen men onverwachts in een nabijgele„ gen loots een vreeslijk gekerm hoorde: Heer en Dame fchrikten geweldig, en geraakten, ge- lijk de. Franschman zegt, daardoor als buiten ,, westen: doch hoe groot was hunne verwonde„ ring, toen eensflags een jong officier, wclge„ maakt van perfoon, met den blooten fabel in de hand, de loots uitfprong!" dit zij ge¬ noeg voor een flaaltjen ! alle deeze armhartige vodden werden evenwel tevens met de Zweedfche Gravin, Karei van Karehberg, den armen Heer van Mildenburg, en andere meesterltukken van dien aart vrij Merk gelezen, en ik dronk er waarlijk ook geen water bij. Maar gelijk zelfs de grootfte Genie eindelijk uitgeput wordt, wist ik ten laatfte, zo waar als ik leef, niets meer op het papier te Hellen, welke armoede mij ook tot de wanhoop vervoerde, dat ik in de gedachte nam, alle mijne werken uittegeeven; doch in Leipfig wist ik dezelven niet aan den man te brengen: dewijl ik echter een'goede beurs gemaakt had, befloot ik naar Hamburg te vertrekken, om aldaar een redelijk accoord met eenen Boekverkooper te maaken. „ Vaarwel dan, ondankbaar Leipfig! ongefchikte „ zetel der .geleerdheid! ffiefmoederlijk land der „ dichteren! aan den zoom der Elve zijn „ ook nog menfehen, die talenten en verdiensten weeten te fchatten: ik verlaat uwe muuren!" -—■ dit zeggende vertrok ik fpoedig.  TWAALFDE HOOFDSTUK, ?ieter's weder va ar en op de reis naar Hamburg, en welke oude vrienden hij aldaar ontmoet. Hoewel ik thans van het noodige rijklijk voorzien ware, had ik echter uit de ondervinding geleerd oai ook in goede dagen zuinig met het geld huistehouden : ik reisde derhalven, zeer nederig, met den gewoonen postwag#n: de reis was zeer aange naam; ik leerde allerleie foorten van menfehen kennen, en bleef nu en dan in eene Had van den eenen postdag tot den anderen liggen, om het merkwaardiglte aldaar te bezichtigen: terwijl ik nu om dezelfde redenen een paar dagen te Gotha vertoefde , en in de Moriaan in de voorftad aan de gemcene tafel at, trad een man met een viool, verzeld van een oud wijf met een luit, de zaal in: zij zongen hartgrievende licdjens,cn bij de retournellen wist de vioolfpeclcr met den mond het geluid van een waldhoorn natebootzen, zo natuurlijk en zelfs nog natuurlijker, dan de Ridder esser: ik befchouwde deeze menfehen met eenige oplettendheid, gelijk zij mij mede niet zonder eene duistere gisting aanzagen wij meenden elkander wel meer gezien te hebben, en het was ook wezenlijk zo; doch ik had ze naauwiijks recht erkend, of ik wachtte mij wel degelijk, om mij nader aan hu,n te ontdek" *3  13+ PIETER K,LAU S. ken : wie denkt gij wel, Heeren ! dat dit paartjen was? niemand anders, dan de Chirurgijn haver, met mijne eertijds veelgeliefde Juffrouw nagelb o r n ! ik kan niet zeggen , dat deeze waardige fchepfels veel veranderd waren, behalvcn dat hun wezen wat koperkleurig geworden was, het welk misfchieri daardoor veroorzaakt werd, dat zij fomtijds een glas dubbelde anijs meer gebruikten , dan andere menfehen gewoon zijn te doen, die geen muzijk verftaan. Cantores amant hurnores (*), zegt, meen ik, zeker kerkvader, en dit is zeer goed en wèl gefproken : wat mij betreft, ik was zekerlijk in den tijd van twintig jaaren, zodanig*hervormd, dat zij, zo dra ik mijne oplettendheid, die hun in den beginne vreemd voorkwam, van hun aftrok, geene gedachten hadden , dat zij thans zo nabij hunnen ouden medegenoot waren, en,gelijk ik reeds gezegd heb, ik vond bet gantsch niet noodzaakelijk , mij aan hun te ontdekken: vermits ik evenwel nieuwsgierigwas , om iet van hunne levensbijzonderheden te weeten , zettede ik dén van de gasten aan , om een verhaal van dezelven te verzoeken: ,, Het „ zal mogelijk wel belangrijk zijn, " voegde ik daar bij, „ te verneemen , hoe zodanige menfehen aan „ zulke eene ellendige kostwinning gekomen zijn" deeze wensch werd bevredigd, en de Heer haver verhaalde ons het volgende ; „ ïfc was gezworen Chirurgijn bij eene adelijke „ Dame in het land van Hannover, en deeze mijne „ echtgenoote , om zo te fpreekcn, was haar ka„ menier : wij waren beiden liefhebbers van de De zangers beminnen bet vocht.  TWAALFDE HOOFDSTUK. 135 „ muzijk en vermaakten ons nu en dan met kleine ,, concerten, om zo te fpreekcn, waarin een jonge ,, knaap , een kwaade vent , dat verzeker ik u, ,, dien ik alleen uit liefhebberij eenig onderwijs op. „ de viool gaf, gemeenlijk mede deel nam : dcc3, ze knaap was een groote ligtmis , om zo te ,, fpreeken, en werd door Mevrouw het huis uit? ,, gejaagd , waarop hij in *** fche dienft ging , en zo men zegt, gedeferteerd is: ondertusfchen „ had mijne tegen woordige echtgenoote, bij deeze ,, gelegenheid, zo veel fmaaks in onze concerten „ gevonden , dat zij, om zo te fpreeken , mij „ verzocht , haar ook eenig „onderwijs te geeven „ in het zingen , cn op het een of ander inftru- ment : ik was daartoe zeer genegen , doch, zo „ als het dan gaat, 11 er kul es , of hoe de hei,, denfche minnegod genoemd worde , bakte , om ,, zo te fpreeken, ons eenen pots: gij weet immers „ wel, Mijnheer! dat men ook tog vleesch en bloed „ heeft? kortom ! mijne tegenwoordige ,, wederhelft geraakte wel haast zwanger: dit bragt ,, ons in zeer netelige omftandigheden, hoewel na~ ,, turalianon funt turpls (*) — de adelijke Dame, ,, mag ik wel zeggen , was in dit ftuk wat al te ,, naauw gezet : men had' wel , met allen eerbied ,, van hooge perfonaadjen gefproken, den neef van- ,., Mevrouw in *** fchen dienst -—— met ,, haar alleen gevonden mijne vrouw kwam ,, onverwachts in de kamer.... nu, nu, ik wil gaar„ ne zeggen — exempla funt odiofe Cf) — doch (*) Al wat natuurlijk is, is niet oneerlijk» Qt) Voorbeelden zijn haaulijk.  ï3tf PIETER ELAUS, „ om wederom tot de zaak te komen , Mevrouw nam dezelve wat al te hoog op ; zij ontdekte ,, wel zeer fchielijk, dat mijne tegenwoordige huis,, vrouw , om zo te fpreeken , zwanger was ■ zo als dan meestal het geval is, de dienstboden „ kunnen niet wel zwijgen tcrflond was het; ,, mars! de deur uit 1 en daarmede afgedaan „ wat nu te doen? zij nam wel eenen goeden ftuiver „ geld mede het fpreekt van zelf, op eene „ eerlijke wijze wij leefden vervolgcnds in het „ dorp en ik oefende mijne kunst, doch Mevrouw 9, van lathuizkn deed ons alle verdriet aan, „ dat zij maar kon ; zij ftrooide uit, dat wij bei- den liefhebbers van zuipen waren , en dat ik; „ niets van de heelkunde verftond : denk eens , Mijnheer! hoe boosaartig! wel nu, wij zijn alle „ menfehen ; men drinkt, als men dorst heeft , „ om zo te fpreeken ; en wat de kunst betreft, „ men zegt immers in een fpreekwoord: ars longa „ vita breris (*_) : wij konden het daar eindelijk „ niet meer houden ; wij geraakten zeer ten achtc„ ren en moesten op het laatst om een goed heen„ komen zien: ik verviel op de gedachten van, om. 9, zo te fpreeken, aan het reizen te gaan: ondertus„ fchen heeft Meyrouw van lat huizen, ook ,3, reeds loon naar werken gekregen : goede God 1 zij is ellendig gellorven ! de menfehen zeggen „ wel aan de kramp , maar wie weer , wat voor „ een kramp dit wel geweest is ! wij trokken dan s, 20 overal rond , en ik kan u verzekeren, Mijn- C) De kun6t is lang cn het leven kort,  TWAALFDE HOOFDSTUK. 13? „, beer! dat wij in liet land van Hesfen al vrij wat geld verdiend hebben : zeer gegoed zijn de men„ fchen in dat Land niet , maar zij verdaan ook daarentegen niets van de muzijk, en wij, fchoon, „ wij niet volkomen zo goed fpeelen, als de Mu- ,, likanten van den Graaf van wertiirim „ dit is , ter loops gezegd , mijne geboorteplaats n — vonden wij echter overal veel toeloops. Hier in Sachfen wil het zo goed niet vlotten ; 't is wonderbaarlijk , de menfehen hebben ooren , zo „ fijn als postpapier; doch wat ik zeggen wil".... ,, Het is zo al wèl, mijn waarde Heer haver!" viel ik hem in het woord, „ het is zo al zeer wèl, „ gij fpreekt goed, en wel zeer goed, en uw vei> ,, haal voldoet noch beter; doch wij zullen de rest „ uwer gefcbiedenis liever tot eenen anderen tijd uit„ flellen " -- wij gaven het deftige paar wat gelds, en ik was blijde, dat ik er zo ongekend afkwam. lil Casfel had ik mijn verblijf genomen in het posthuis op het konings-plein: in het vertrek naast het mijne woonde een oude vreemde Geheimraad ; ik vond de dad zodanig naar mijn genoegen , dat ik agt dagen daar bleef: des avonds t' huis komende, hoorde ik mijnen buurman altijd zeer luid, en fomwijlen tot middernacht toe , fpreeken , zonder evenwel te hooren, dat iemand hem antwoord gaf; vermits mij zulk? nu zeer zeldzaam voorkwam-, gaf ik eens des middags over tafel mijne begeerte fe kennen , om van de omffandigheden van deczen geheimraad nader onderricht te mogen worden , cu 1 5  I%8 PIETER K L A U S. vernam door eenen Edelknaap , die met ons aan de tafel zat, het volgende : „ De Heer van erfsciial is door en door „ een goed man, maar hij heeft de zwakheid, al„ toos alleen te willen fpreeken: hij heeft een klein „ getal van vertelfeltjens in gereedheid, die hij in „ de jaaren van zijnen krijgsdienst opgedaan heeft, ,, en die allen op deeze wijze beginnen: „ Toen „ „ ik in Sikfiën bij de armee was, had ik eenen „ ,, wachtmeester, dat een drommel van een ka„ ,, rel was" enz.: deeze drommel van een karei, „ deeze wachtmeester , heeft dan in zijn leven zo „ veele guiteftukken uitgevoerd , dat het eind er van weg is, en men in geen twee uuren gedaan „ heeft, wanneer de góede Geheimraad iemand in „ eenen hoek krijgt, om hem voor zijne verhaa„ len het benaauwde zweet uittepersfen ; doch ,, hij is genoeg bekend, en wanneer hij aan het „ Hof komt , ( hij heeft zig hier als vreemde„ ling reeds drie weeken opgehouden , ) dan „ gaat men hem uit den weg, of tracht ten min„ Ifen den rug vrijtehoudcn: vermits nu deeze „ verwijdering hem eenen onlijdelijkén dwang ver-, „ oorzaakt, zo ontlast hij zig des avonds, wan„ neer hij t'huis komt, en begint zijnen bedien„ de het een of ander vertelfeltjen optedringen > „ Hoor eens christiaan," zegt hij, „daar „ „ fchiet mij iet te binnen: toen ik nog in Sikfiën „ bij de armde was enz." al heeft iemand liet taaide geduld, het móet evenwel undraagelijk worden,  TWAALFDE HOOFDSTUK. 139 „ bediende van zulk een' Heer te weezen, en alle „ avonden, tot middernacht toe, ftaandc, door zijne ,, verhaalen verdoofd te worden: zelden houden „ de bedienden 't ook langer dan een half jaar bij „ hem uit: gelukkig heeft hij -nu een dooven „ knecht , die met de grootde onverfchilligheid „ elk vertelfeltjen aanhoort : hij is twee maanden „ bij hem geweest, en alzo de Geheimraad vol- ■ „ (trekt geen antwoord^bcgcert noch dulden kan, „ dat hem iemand in de rede valle , zijn deeze „ menfehen zeer goed voor elkander gefchikt: de „ Heer van erfschal merkt in 't geheel niet, „ dat zijn chrjstiaan niet höoren kan, en ,, verbaalt zijnen dooven bediende dat geene, wat „ hij anders zijnen reiskoffer zou moeten verhaa- ,, len " wat vindt men toch zonderlinge menfehen in de wereld \ Van Casfel ging ik over Brunswijk: eene herdenking aan de levenswijze,, die ik in vroegere dagen in deeze ftad gehouden had, gelijk mijnen Leezeren bekend is, verwekte bijzondere gewaarwordingen in mijne ziel — ik zag het logement De gouden Engel weder,' waarin wij menig uur met niet zeer loflijke bezigheden hadden doorgebragt: ik zag De Roos en nog meer voorwerpen van dien aart, cn moet bekennen, dat ik niet weinig verlegen was, wanneer ik mtjzelvefl vroeg: „ Ben ik „ nu wel beter, fchoon mijne tegenwoordige om,, Handigheden mij niet noodzaaken zo laaggeestig „ als in dien tijd te denken cn te handelen?" Ik wist niet recht, wat ik mij wel moest aut-  i4o PIETER K L A U S, woorden; men handelt, zo waar als ik pietes, Slaus ben, geheel anders met een volle, dan met een ledige beurs, en redeneert, wanneer men aan zigzelven overgelaten is, geheel anders, dan wanneer men in gezelfchap van jonge ligtmisfen rondzwerft:- nu kwam ik eigenlijk wel tot de jaaren, waarin men niet meer zo ligtvaardig over de gevolgen van zijne daadcn pleegt te denken: ik wil ook wel- gelooven, dat ik, indien ik destijds op éénmaal tot eenen aanzienlijken post beroepen ware geworden, waarin bij een ruim beftaan, de oogen der lieden op mij waren gevestigd geweest, voor een zeer aanzienlijk, welleevend, befcheiden man had kunnen doorgaan; doch ik was door mijnen zeldzaamen toefland, zo het fcheen, tot een' gelukzoeker verordend, en in dit geval kan het gelukzoeken iemand zodanig bekoo-. ren, dat men met den droom van het geval weggefleept wordt, zonder verder op de toekomende tijden te denken: zo doende vergat ik ook weldra de erndige befpiegelingen over mijn voorig levensgedrag in Brunswijk, over het noodlot van haudrits, over de levensgevallen van reijerberg en den man in den grijzen rok, den Heer l r i k , en over mijnen minnehandel met de voortreffelijke Contezza di fondini. Met dit alles was het verwonderlijk, dat Brunswijk juist de plaats moest weezen, alwaar mij geduurig zeer onverwachte gevallen overkwamen; ?n|jn vüorneemcn was thans iqdedaad, mij hier  TWAALFDE HOOFDSTUK. 141 flechts als reiziger, een paar dagen optehouden; ik ging fomtijds door de (traaten wandelen, bezocht de koffijhuizen, den fchouwburg cn wilde den a&* deren morgen van hier vertrekken , toen ik des avonds te vooren op het burgtplein een mijner bekenden uit Leipfig, mede een fcbrijver zijnde, ontmoette: het regende ftérk; hij had een zijden partiplui, en ik had mijne witte ruiterjas omgedaan: wij (tonden beiden over deeze onverwachte ontmoeting even verwonderd: „Wel" riep hij, „is t mogelijk, vinden wij elkander hier?" Wij gaven ons aan wederzijde daarvan oplosfing, en vervolgends viel het gefprek op onze onftervelijke fchriften: de regen verminderde nog niet; doch wanneer twee fchrijvers in een gefprek geraaken over hunne barsfenvruchten, dan zijn ze doof, al is 't ook, dat alle elementen rondom hen heen in beweeging zijn: nu was het: „ Hebt gij mijn , laattle blijfpel gelcezen?" cn dan: „ Hoor dit „ herdersdicht eens, 't welk ik onlangs nog „ gemaakt heb" enz. In de volle drift van ons gefprek had ik niet dan ter zijde eenen man gezien, die niet verre van ons langs de burgtkerk, met ongeduld open neêr-liep; hij was bijna even zo gekleed, als ik, en zo dikwijls als hij op zijne wandeling omkeerde, en ons nog zag (taan, prevelde hij binnensmonds : dit fchoot mij eerst in de gedachten, toen de klucht uit was : ondertusfchen had mijn dichtertjen zulk eene menigte van zinnedichten in voorraad, die hij bet één vóór, het ander na uit  i4a PIETER KLAUS zijn' zak haalde en onder zijnen regenfeherm bij het licht van een lantaarn las, (hij kon echter zijne werken ook vrij wèl van buiten,) dat dc bovengemelde man, die mogelijk wenschte hier alleen te weezen, eindelijk het geduld verloor, en heen ging: hij was zo dra niet weg, of een bejaarde dienstmaagd kwam van de brug afloopen en toen zij mij daar in de ruiterjas zag ftaan, meende zij misfehien dat ik die man was, cn ging regelrecht op mij aan; doch ziende, dat ik niet alleen was, bleef zij in eenen afftand van omtrent tien fchreden ftaan, en gaf mij door hoesten en wenken te kennen, dat ik toch mogt komen: mijn Schrijver was juist bezig niet eene romance te kezen, waarin hij de vreeslijke gefcbiedenis verhaalde van eene vrouw, die, nadat haar man haar door zijne kwaade behandeling in het graf had gebragt, na den dood met de geesten van zes andere vrouwen, alle rijdende op kattenfehimmen , wederkwam, om haaren geweezen echtgenoot dc oogen uit het hoofd te krabben: het was aandoenlijk te hooren, fchoon ik wel voelen kon, dat de regen reeds tot op mijn kamifool doorgedrongen was: de dichters zijn, gelijk men weet, groote liefhebbers van minnaarijen: toen nu mijn vriend zag, dat een vrouwsperfoon mij wenkte, brak hij eensklaps bij de gewigtigfte plaats van zijne romance af, (lak zijn handfehrift in den zak, en zeide zachtjes: „ Ik zie, dat gij s, ergens verwacht wordt ik zal u niet ftoo- „ ren veel geluks mijn vriend! morgen zal  TWAALFDE HOOFDSTUK. 143 „ ik , eer gij vertrekt, u nog voor één oogenblik bezoeken en 11 de rest voorleezen" hij verliet mij vervolgends fchielijk. Ik zag het juist niet ongaarne, daar, fchoon ik zeer wel begrijpen konde, hoe het vrouwsperfoon mij voor eenen anderen aanzag , deeze vergisfing mij tog van den lastigen voorleezer verloste ! doch wat meer is , ik kwam op den inval om mij voor het geleden verdriet fchadeloos te Hellen , daardoor, dat ik beproeven wilde, om deeze klucht Verder te helpen fpeclcn: tot dat einde verbergde ik mijn gezicht onder mijne jas , om te verneetuen , wat de dienstmaagd mij te zeggen had : zij kwam oogcnbliklijk na mij toe, en zeide : „ O hé, mijn „ lieve Heer lozer! neem toch vooral niet kwalijk , dat wij u zo lang hebben laaten wachten! „ Mevrouw heeft het onmogelijk eerder kunnen fchikken , Mijnheer is zo op het moment eerst ,, uitgegaan , maar hij zal vóór middernacht ook „ niet t' huis komen ; gij zijt voorzeker tot op de „ huid toe nat ! doch dit kan niet fcheelen ; gij „ zult u tcrftond ontkleeden en de japon van Mijn„ heer aantrekken, tot dat ik uwe kleederen zal '„ gedroogd hebben" • terwijl zij zo fprak en mijn antwoord niet afwachtte, ging-zij mij vóór, en ik volgde. Eenige ftraaten doorgegaan zijnde, bleef zij voor een vrij aanzienlijk hnis liaan , opende de deur nachtjes, eh gaf mij eenen wenk om haar te volgen S dit gedaan hebbende, bragt zij mij beneden in .£€ii klein achterkamertjen , en floot de deur  144 PIETER KLAUS. toe, nadat zij mij in 't oor gefluisterd had j Ik zal öögenbliklijk weder bij u weezen." Het duurde ook geen twee minuten, of zij was ook Weder bij mij, en zeide: „ Hier is japon, ka- mifool en muts! maak het u nu gemaklijk; Mevrouw zal zo terftond met de kaars bij u komen; ik zal voor de huisdeur oppasfen" - „ Wel nu, pieter", zeide ik tegen mijzelven, toen ik alleen was, ,, dat gaat goed! frisch aan het werk! gij zijt door en door nat, ontkleed 3, u maar vrij, en trek de japon aan! al wacht de „ Schoone op een ander', wat ligt er aan gele„ gen V die andere is er niet; de man komt vóór s, middernacht niet t' huis , en gij zijt nu tog ., hier — frisch aan het werk!" Ik wierp mijne ruiterjas af, trok mijn' rok uit, en greep in het duister naar den mij befchikten japon; naauwlijks ftond ik daar in het nachtgewaad van den waardigen echtgenoot, of de dèur van de kamer werd geopend, en ziet, een fchoone jonge vrouw trad binnen, met een waschkaars in de hand; zij wilde mij met geopende armen te gemoet gaan, doch ik kwam haar vóór; maar zodra zij mij in 't gej zicht zag, gaf zij eenen Herken gil, liet den kandelaar vallen, wilde dc deur uitvlugten , doch ftruikelde over eenen floel, die achter haar ftond, • en viel zo lang als zij was op den grond: in hetzelfde oogenblik outftond er buiten nog meer geraas: „ Gij wilt den gek met mij ftceken," riep een mans item; „ ik heb langer dan een uur in ■ „ den ftortregen bij de burgtkerk gewacht, „ maa?  TWAALFDE HOOFDSTUK. 145 |l maar wie niet kwam , was kaatje " „ Wel, mijn hemel!" antwoordde de dienstmaagd, zijt gij de drommel , of zijt gij dubbeld in de „ wereld ? daar is reeds een Heer in de kamer , „.dien ik" „ Wat fatan ! " fchreeuwde de andere, „ een Heer? wacht maar, gij bedrieg,, fier! " en zo liep hij met geweld in het kamertjen , toen de Dame zig even wederom opgeraapt had de dienstmaagd volgde, maar wij hadden geen licht , en niemand had lust om het te haaien: de Heer lozer niet, dewijl hij vreesde, dat zijn gewaande mededinger hem mogt ontkomen ; misfchien had hij ook geen licht in het huis kunnen vinden ; en wij overigen hadden gegronde redenen , waarom wij dit geval niet wilden opgehelderd zien .: het kwam derhalven tot eene fterke woordenwisfeling , waarin ieder zijne zaak van de beste zijde voorflelde , ( gelijk in een Ouartet , bij het flor. van een bedrijf in een Opera Buffon,) toen ccnsllags de vijfde man met een lantaarn de kamer kwam influiven, die ons allen niets minder dan welkom was, en deeze vijfde man was, gelijk ik opmerkte uit de tedere aanfpraak, waarmede hij ons begroette, niemand anders, dan de waarde echtgenoot en huisheer ; mogelijk had hij t' huis iet vergeeten , of misfehien ook zijne vrouw willen verrasfehen — in 't kort , hij kwam onverwachts, en toen hij het huis ingetreden, en, waarlchijnelijk door een vreemde dienstmaagd , met een lantaarn verzeld was , (want ik vond , toen ik het liaazepad koos , zulk een fchepfel aan dc deur, ) wasK  146* PIETER KL AU & hem het vreemd gems in het achterkameitjcn 20 verdacht voorgekomen , dat hij in de drift de lantaarn de dienstmaagd uit de hand had gerukt, waarmede hij ons een ongevergd bezoek gaf, . Ik ftond nu wezenlijk verlegen , hoe ik mij bfj deeze klucht gedraagen moest: lodewijk] reije r b e r g zou voorzeker ftand gehouden , cn de arme vrouw befchermd hebben ; maar pieter klaus was zulk een goedaartige gek niet: ik had nog zo veel tegenwoordigheid van geest, om te befeffen dat ik , .in mijn nachtgewaad , bij dit bedrijf dc gevaarlijkfte rol zou moeten fpeelen ; ik had mij derhalven, zodra de lantaarn te voorfchifn kwam , zeer wijslijk achter een ledikant, 't welk nabij de deur Hond, vcrfchuild, en terwijl de twee Heeren elkander dapper fcholden en de wijven huilden en fmeekten , fprong ik , gelijk een Deus ex machina , van achter bet ledikant heen , rukte den man de lantaarn uit de hand , en alzo de goede Heer geen gedachten had , dat er nog een andere kwaade geest verfchijnen zou, fchrikte hij zodanig, dat bij roereloos daar ftond , en mij tijd gaf, om in zijn' japon bet huis uitteloopcn , want gelukkig had bij de deur niet gefloten. Ik was naauwlijks op dc ftraat, of ik liep, alsof mijn hoofd brandde , naar mijn logement , alwaar de huisknecht mij niet zonder de grootlle verwondering in mijne zeldzaame kleeding zag aankomen: ik was echter niet zeer genegen, om hem oplosiing daarvan te geeven, maar ging ftilletjes op mijne kaBier, en liet mij een paar boterhammen cn een flesch  TWAALFDE HOOFDSTUK. 147 Wijn geeven: toen ik nu in mijne eenzaamheid zat„ wist ik indedaad niet recht. of de geheele gefchiedenis Hechts een droom, dan eene waare gebeurtenis geweest was : eindelijk kon ik mij niet onthouden , over het geval recht hartig te lagchen : ik was gelukkig een dubbeld pak flagen ontkomen , en hoewel de roode baajen japon met geele ftreeperi zo veel wel niet waard' was,' dan jas êri rok, was evenwel de klucht met geen geld te betaalen 5 ik gaf mij ook volkomen over aan mijne vrolijke luim , en befchouwdc de zaak alleen van haare belagcheÜjke zijde : zo dikwijls als de gedachte bij mij opkwam , hoe het deeze menfehen wel verder mogtén geklaard, en welke verwarring aldaar na mijne vlugt wel mogt geheerscht hebben, kon ik mij. niet onthouden van overluid te lagchen. Dit was een alte fchoon onderwerp voor èene Romance , dan dat ik de geheele klucht niet aan mijn dichtertjen had zullen verhaalen , die dén volgenden morgen bij mij kwam, en met het voorleezeu van zijne verzeil vervolgde tot op den postwagen j waarmede ik waar Hamburg vertrok. K si  DERTIENDE HOOFDSTUK. Hoe het met de uitgaave van alle de Werken van pieter in Hamburg afloopt. e japon is toch zo kwaad nog niet " zeide ik bij mijzelven, de oogen flaande op de geele ffrcepen , ' nadat ik in Hamburg was aangekomen , en mij nu begon te ontkleeden , om van het ongemak der reis uitterusten „ De japon „ is wezenlijk zo kwaad niet : de ftofTaadje is wel „ niet naar de nie^uwfle mode, maar verwarmt tog; „ en al is 't nu ook , dat ik alle mijne Werken „ uitgegeeven heb, en tot de ooren toe in het geld „ zitten zal, ben ik evenwel niet van gedachten , ,, om deezen japon te verwerpen neen , ik ,, zal denzelven ter gedachtenisfe van de fraaje „ grap bewaaren hij heeft ook zakken ", aldus vervolgde ik, en tastte in één derzelven; maar wat maakte ik groote oogen, toen doch vóór dat ik dit alleronverwachtst geval verhaal, moet ik eerst mijne leezers wederom terug brengen, en hun verzoeken, een oog op den toefland van mijne financiën te flaan. De gewoonte van mijne onrijpe harsfenvruchten, als warme bollen , frisch te kunnen verkoopen , evenveel voor welken prijs, bad mij in den beginne zo zorgloos gemaakt, dat ik niet lang vooruit zag,  DERTIENDE HOOFDSTUK. 149 maar wanneer ik den laatHcn gulden Het wisfelen, gemeenlijk eenige vellen papier innaaide , cn een Roman begon te fchrijven , waarvan ik het tijtelblad openliet , tot dat mij onder het fchrijven de gedachte inviel , wat eigenlijk de inhoud van het bock zijn zoude ; doch ik herinner mij , boven reeds gezegd te hebben , dat ik eindelijk behoedzaamer werd, en op mijne reis naar Hamburg een rijke beurs mcdcnam ; maar reizen,kost geld, en het vertrouwen, dat mijne verdienften in Hamburg beter geacht , en alk mijne Werken ruim betaald zouden worden, dit vertrouwen deed mij op geenc zuinigheid denken: de groote verwachting, van het recht dat men hier mijne begaafdheden zoude doen wedervaarcn, verminderde echter niet weinig, toen ik, den dag na mijne komst onbekend in eenen boekenwinkel ging, en vroeg na de werken van den vermaarden dichter, klaüs: „ Gij zult misfchien," antwoordde de Boekvcrkoop.er, „den goeden, beminnenswaar- „ digen klaltdius of asmus mecncn ?" Wel neen!" riep ik gemelijk , „ wat raakt mij „ dieu ? ik fprcck van den grooten man, van p 1 e5, ter klaus, die dp Roman Anna Maria, cn „ veele andere uitmuntende werken van dien aart „ gefchreven beeft" —— ,, O, ik zie wel," zeide hij al meesmuilende, „ gij ficckt den gek met „ den armen pieter klaus! wel nu , Mijn„ heer ! dat is nu zekerlijk een ellendige bals , „ een naar fchrijver , een hongerige dichter , een ,, zotskap ; maar bedenk ook eens , zulk een arme „ bloed moet immers ook lecveu , en heeft misK 3  t$o PIETER KLAUS, 5, fchien een gebrekkig ligchaam, zo dat hij nie£ „ eens houtklooven kan, derhalven moet hij fchrij3, ven: het is evenwel nog beter armzalige boe„ ken te maaken, dan te fteelen: ik heb zelfs „ nog veel van zijne werken als fcheurpapier lig3, gen; echter komt er nü en dan nog wel eens 3, een leêglooper, die datgoedjen koopt en leest: „ ik laat thans een menigte van zijne werken aan a, de meestbiedenden vcrkoopen; er zijn ook drie „ Dcelen van den Dultfchen Mercurius bij „ a propos! hebt gij de gedichten van * * * gezien ? j, dit is een foortgelijk werkjen! doch, lieve he- mei! wat kan men vandaar ook verwachten, s, dat goed 'zou weezen? maar het is alte erg, zodanige voordbrengfelen, als die van klaus, „ uit Sachfen te ontvangen!" Nu kon ik het niet langer uithouden: zeer misnoegd over deeze lastering, nam ik hoed en ftok, en ging, zonder affcheid te neemen, het huis uit: wat mij ondertusfchen op bet gcvocligftc fmartte, was, dat ik in Hamburg overal, waar ik kwam, hetzelfde oordeel over mijne fchriften moest hooren; ik ontdekte derhalven ook welhaast, dat de fmaak hier al mede! bedorven was, cn dat alle hoop op bet uitgeeven van aUe mijne Iferhn, zo goed als verloren was. Wel is waar, dit ongeluk was mij nog niet bekend, toen ik mij over mijn' japon zo hartlijk verheugde; maar het was den Hemel bekend, en juist toen ik wezenlijk niet meer dan drie guk dens bezat, en alleenlijk fiaat maakte op het geld,; dat mijne fchriften mij zouden opbrengen, werd;  DERTIENDE HOOFDSTUK. 151 ik , zonderling , door liem geholpen —■■ wam mijne Lcezcrs gelieven te weeten , dac ik in den zak van den japon een geldbeurs vond, welken de hoorndraager in Brunswijk waarfchijnelijk t'huis had vergeten, eu misfchien ook wedergekeerd was om dezelve te haaien in één woord, ik vond een geldbeurs vol goud en zilver toen ik het geld telde o, mijn hemel! 'er waren honderd cn vijf-en-twintig, zegge honderd vijf-en - twintig guldens, zeven ftuivers en vier duiten in! „Hoe „ gelukkig, mijn lieve Pieter!" zeide ik bij mij zeiven, „dc Hemel verlaat de zijnen niet: laat het „ gcfchrijf nu eenen tijdlang rusten, en wees vro„ lijk en welgemoed! lang leeve het burgtpleiu in Brunswijk !" Te midden van mijne blijdfchap over mijn gevonden fchat, ontving ik eenen brief van mijnen vriend reijerberg, waarin hij mij het vervolg van zijne levensgevallen meldde: hij had in JSL.w heim eenen tijdlang met een taai geduld als corrector en vertaaler een fobere kostwinning gevonden, eindelijk bad het hem echter verveeld, om , geheel af hangclijk van anderen, Hechts een werktuig te weezen om de winzucht van eigenbelangzoekers te bevorderen: te trotsch om als een Hecht febrijvcr het publiek de penningen uit de beurs te haaien ^ te weinig overtuigd van zijn beroep,om langs deeze loopbaan eer te belraaku, nam hij een befluit, waartoe de liefde hem de eerfte aanleiding had gegeven; hij werd naamlijk verliefd op eene t.opueelfpeelfter, en vermits hijzelf een vlugge verbeeld i'ugsK \  152 PIETER KLAUS. kracht had, en daar te boven een goede uiterlijke houding, een fijn gevoel, lectuur, taalkunde en vvetenfchappen bezat, ook bijne dagelijks met de tooneelfpeelers verkeerde , en behaagen fchepte in derzelver vrije levenswijze, liet hij zig bij eene bende in Leipfig, onder eenen vreemden naam, als lid aannecmen, cn befloot, niet lang daarna, benevens zijne beminde, naar Hamburg te vertrekken, werwaards hij beroepen was door den Heer sciireuoer, die hem door het gerucht reeds als een tooneeïfpceler van veele begaafdheden en goede vermogens kende; dus zou ik nu het genoegen genieten, om den vriend mijner jeugd ook hier wederom met mij vereenigd te zien: ik gafmijveï1volgends volkomen aan eene lustige levenswijze over, ging uit het eene kóffïjhuis in bet andere, maakte kennis met veele vrolijke knaapen, en legde 't er recht op toe, óm mijn geld fpoedig kwijt te worden. Doch zou men ook de fchrijfgeest, gelijk, meen ik, h o r a t i u s zegt, met 'den kagehelkrabber willen uitdrijven, hij zou echter in zekere tijden wéder in den mensch vaaren, waarin hij eens gehuisvest heeft: bet kon om deeze redenen niet anders zijn, óf ik moest mij nu en dan in gezelfchappch *.een woord van mijne fchriften laaten ontvallen, en zulks was vair het gevolg, dat fijne, kundige lieden en kenners der letterkunde, zo als ik in \ vervólg van tijd wel begreep,uit fpot,docu onkundigen, die elk mensch, wiens gedachten eens gedrukt zijri, als een verhevener Wezen bef?houwea5  DERTIENDE HOOFDSTUK. i$$ uit waaren eerbied, mij uitneemend veel beleefdheid beweezen: ik nam ondertusfchen deezen wierook, die voor mij een lieflijke reuk was, met een betamelijke trotfche befcheidenheid aan, en fpeolde altoos de rol van een gegoed, en van zijnerenten leevend man; toen mij, op zekeren avond, dat ik in mijn logement aan de tafel wilde gaan, iemand met eenen getijgerden rok, gladde laarsfeu en grooten hoed, naderde, mij zeer eerbiedig groette en uitriep: „Goede God! eindelijk ben ik dan „ tog eens zo gelukkig, den geestigen fetirijver, den „ Heer klaus in perfoon hulde te bieden,wiens „ onvergeeflijke fchriften mij zo veele aangenaame „ uuren hebben bezorgd! gezegend zij de dag, op „ welken het mij vergund is, dit pronkfluk van „ ons vaderland van aangezicht °tot aangezicht te „ zien!" op deezen toon,waarbij ik van blijdfehap dc koude koorts kreeg, vervolgde hij nog eenigen tijd, en voegde cr bij: „Maar'zult gij dan in dit „ groot, niet zeer uitgelezen, zo weinig voor uwe „ verdiensten voegend gezelfchap eeten? ik oordeel "-, het beter, dat gij het eeten op uwe kamer laat , brengen, en wanneer gij, voortreffelijk man! mij 4, zoudt gelieven te vergunnen, u te verzeilen, eu „ ten minden dit enkel uurrjen in uw gezelfchap ,, doortebréngen wat geluk zou zulks voor „ mij weezen! " — Het was natuurlijk, dat ik zulk een welleevend Heer, deezen fijnen kenner der letterkunde, die zo heerelijke wierook zwaaide, met genoegen mede op mijne kamer nam; dat ik terftond voor ons beiden eeten befteUiej den kastel K 5  154 PIETER KLAUS. belastte, het beste dat hij in huis had optedisfchen, dat ik fijnen franfchen wijn deed geeven, dat ik .... dat ik van blijdfchap naauwlijks wist wat ik deed. „Zoudt gij weldenken," riep ik onder den maaltijd uit, „ zoudt gij wel denken, dat hier menfehen a, gevonden worden , die mij voor een' zeer gemeen' fchrijver, voor eenen zotskap hou„ den?" -— „Zotskap!" zeide mijn vleier, „ ha! ha! ha! ik moet waarlijk lagchen! Gij een „ zotskap! nu, ik moet zeggen, deeze lieden zijn „kenners! gij een zeer gemeen fchrijver! een „ zotskap! zo men nog van mij fprak! . mijne „ kleine fchriften" „Wel, wat hoor ik," viel ik hem in de rede, „zijt gij ook een fchrij„ ver? neem mij"niet kwalijk, ik behoorde u zulks „ niet eens te vraagen; ik behoorde het reeds te ,, weeten en uit uwe redeneering te kunnen opmaa„ ken, wat man ik voorheb; ook was een voor- „ gevoel van" „Maak u daarover niet on- „ gerust," zeide mijn gast, „er is niets aan ver„ beurd; ik begeer geen' roem'; ik heb tot hier ,, toe niet dan kleine ftukjens uitgegeven: bet laat„ He, 't welk ik opgeheld heb, was een plan tot „ een rechtbank van protestantfche inquifitie; ik „ heb hetzelve opgedragen aan den Predikant *,**,' „ die het ook gunftig heeft aangenomen; anders heb ik nog niets van belang laaten drukken." Ik nam nu gelegenheid, om mijnen nieuwen vriend het ontwerp wegens de uitgaave van alk mij. fc Werken te openbaaren; bij deed mijden voor-  DERTIENDE HOOFDSTUK, *55 fla^ om hem het handfehrift toetevertrouwen; het paste voor mij niet,om mijne Waar zelf uitte**, ten; hij had kennis tón boekhandelaaren die zodanig'eenen fchat gaarne zouden koopen verheugd over dit aanbod liep ik in de kamer, en haalde mijne fchriften: het waren dertien gedrukte deelen met papier doorfchoten , waarop mijne verbeteringen aangetekend Honden; daarenboven waren er nog vier deelen in manufcript bij; dit alles gaf ik met vermaak' aan mijnen gedienstigen^ gast over; hij fchreef mijnen naam op, noemde mij zijne woning, te wcetcn,bij den zadelmaaker pheller, op den Monnikendam, en ging onder duizend dankbetuigingen, met alle mijne harfenvruchten heen. Toen bij vertrokken was, zocht ik mnne kleine geldbeurs, die op de tafel had gelegen, omdat ik wilde uitgaan; er waren omtrent vijf- en- twintig guldens in; doch hoe fchrikte ik, toen mijne beurs, benevens mijn zilver zakhorologie, 't welk op dezelfde tafel had gelegen,weg waren! — nu gingen mij de oogen open „Ik domoor! ja kwam ik eerst in de wereld kijken, dan zou ik mij met " verwonderen; maar dat een man, dien men zo " dikwijls bedrogen, die zo veel bedrog gezien en zelf zo veel bedrogen heeft, dat die zig nog " door de armhartige vleierijen van zulk eenen " guit bij den neus laat leiden dit is. onvergee- " telijk en onverfchoonelijk! ■ o pieter klaus! waar was uwe fijnheid? onwaar- ? digc leerling van den grapten haudrits ,vaa  IS* PIETER KLAUS, „ den nog grooter ventaulair, en den nog „veel meer groote noldman! Wel nu, gij „ moet hier dan voor den Leczer in het ellendigtte „ licht verfchijnen! " „ Kon ik toch alle mijne Werken maar redden ' " riep ik, nadat ik van de eeriie bedwelming bekomen was — en vervolgends fnelde ik naar het luns van den zadelmaaker preller op den Monmkendami doch, o gij elementen! en gij gantfche gevloekte hoop van heidenfche Muzen en&Goden! wie van u zal mij de uitdrukkingen ingeeven om de fmartlijkfte ziele-kramp te befchrijven, die' mij doortrok, toen ik op den Monnikendam naar den zadelmaaker preller vroeg, en vernam,dat daar in 't geheel geen man van dien naam was,ook nergens zou te vinden zijn! — alles was na de maan! — o ongelukkig nootlot! gevloekt gefchrijf! — ik was niet meer dan zes Ducaatea rijk — en mijne werken .... wat nu te doen¥  VEERTIENDE HOOFDSTUK. Schets van het edele leven der tooneelfpeleren. Eene losfe denkwijze is tog een zeer heerelijkö zaak; en waartoe dient het ook, zig te kwellen over gebeurde dingen, die niet meer kunnen veranderd worden? de geheele wijsbegeerte van eenen gelukzoeker berust op deeze losfe denkwijze, en indedaad is dit de beste wijsbegeerte: zij beftaat in de beoefening, fielt bet hart gerust, fteunt op de ondervinding en is zeer troostrijk voor den man , die Hechts het genot van een oogenblik begeert; zij is, Van alexander den grooten af tOt cartouche den grooten toe, voor elk tijdvak gepast: zij beurde mij ook krachtig op in mijn tegenwoordig lijden : „ Zoude bet niet goed weezen zeide ik bij mijzelven, „dat ik ook een tooneel„ fpeeler wierd? ik ben immers een man van groo„ te talenten; ik zal mij in alle bogtcn kunnen „ wringen: daarbij komt, dat ik de viool fpeel; „ ik zou des noods ook in het orchest kunnen „ van dienst weezen — en boe aangenaam zou „ mijn vriend lod e wijk verascht worden, zo hij mij hier reeds in den Hand vond, Welken „ bij federt korten tijd omhelsd heeft!" Spoedige befluiten zijn meestal de besten: ik vervoegde mij, m mijn verlies nog een paar dagen betreurd te  15S PIETER KLAUS. hebben, bij den Heer schreuder,en Verzoek hem, mij de rol van clavigo te laaten fpeelen. Ik wil gaarne bekennen, dat mijne eigenliefde zeer vernederd werd , toen deeze man , die ik dacht , dat eene groote eer daarin zou Hellen, een mensch van mijne verdienden in den vaderJandfchene Schouwburg te brengen, mij verfcheiden vraagen deed, betrekkelijk tot mijne afkomst, tot mijn zedelijk gedrag en tot mijne kundigheden: „ Plet is ongelukkig genoeg," zeide de kundige man, „ dat veele beftuurders, ten deele uit hoofde van eigene onkunde, ten deele door de fmaaks, looze onvoegzaamheid van bet publiek ge,, noodzaakt, zo weinig zorg draagen voor een „ goede keus hunner leden: wanneer ieder armhartig, baatzuchtig, onbefchaafd mensch, die misfehien als herbergier in eenen bierkroeg niet 4, aan de kost komen kan, de vrijheid heeft, on„ der eenen hoop van verlopene bedienden, Ios., handige ftudenten, en verongelukte kameniers, s, een gezelfchap uittekiezen , het Welk vervol„ gens den fmaak van eene Had vormen, gevoel „ voor de deugd verwekken, en den burgers een zedelijk, veiftandig zielsgenoegen, ter uitfpan„ ninge van ernltige noodzaakelijke bezigheden, vêrfchaffen zal; wanneer ieder, die juist niet „ lam en gebogcheld is, maar zijne moedertaal niet eens fpreeken kan, niet gevoelt wat hij zegt, „ zig, hoe genoemd, op geene wetenfehap heeft „ toegelegd, onkundig is van de zeden der onderfcheidene volken en ftanden, de werken der bi*  VEERTIENDE HOOFDSTUK. t& -„ tenlanders niet beoefent, geen denkbeeld vatt . dichtkunst en welluidendheid heeft, zonder acht op zijn ligchaam te Haan, zonder mensch„ keunis , zonder de minfte ondervinding , nim„ mer de hartstochten ondervonden hefeft 5 die ,, hij fchetzen; aan de deugd niet gelooft, die hij „ beminnenswaardig ten toon fpreiden; van fter', ken drank befchonken, de rol van seneca; „ vol haat tegen het mefischdom den edelmoedi„ digen weldoener vertoonen zal, en na odöar„ d o voorgefteld te hebben, terftond den Schouwi, burg uitloopt, om zijne echtgenoote aan een „ rijken Engehchman te verkoopen ja, in dit 5, geval kunnen wij wel niet veel goeds voor de '„ zedelijke vorming van onze tooneelfpellen ver- „ wachten doch wee den geenen, die zoda- „ nige onderneemingen uitvoeren en begunffigen! ik weet, wat ik aan mij en aan het publiek „ verfchuldigd ben, en wil liever zes tooneelfpee„ Iers hebben, die het gewigt van bun beroep bes, feffen, dan voor de helft van dc kosten eene „ bende van veertig, die uit zodanige menfehen, „ als ik genoemd heb , zamcngefteld is ; doch ft van u heb ik goede gedachten; uw gelaat fpreekt i, tot uw voordeel, fclioon uwe fchriften hun be„ ftaan meer aan de behoefte, dan aan genie ver„ fchüldigd zijn; maar overleg eerst zorgvuldige i, wat gij doet, vóór dat gij tot zodanig eene oni, dankbaare levenswijze overgaat; gij kent alle de „ zwaarigbeden nog niet, waarmede gij zult moe„ ten worftelen, noch de vernederingen, die men  ï6o PIETER KLAUS. ., u zal aandoen: al zijt gij ook de beste man^ „ en de uitmuntendfte tooneelfpeeler , gij wordt j, nogthans op de ongelukkige plankeu ieder prijs j, gegeven ; aan het oordeel der onkundigftc aard» wormen blootgefteld; als een bezoldigde grap„ penmaaker befchouwd; in de gemeene zamenle„ ving veracht, of zo ook al geacht, of door in„ geheelde kenners ter tafel genoodigd, om hunne „ eigenliefde te vleien, zult gij evenwel dat ge„ noegen bij ons misfchien niet vinden, 't welk 5, gij verwacht:" op deezen toon fprak hij nog veel, en ik verftomdc; maar gelijk als men bijelk befluit dubbel aangevuurd wordt, zodra men ons zwaarigheden in den weg legt, hield ik ook aan met den Heer schreuder dringend te verzoeken , om ten minden de proef met mij te neemen, hij ftond zulks eindelijk ook toe, hoewel niet dan met cenigen tegenzin. De dag ter vertooning van cl avigo verfcheen: ik had mij op mijne rol op de best mogelijke wijze geoefend, en merkte nu eerst, welken moejelijken taak ik op mij bad genomen : op de repetitie ondervond ik, hoe veel mij ontbrak, hoe menige overdenking, fchoon allernoodzaakelijkst, ik als een kleinigheid over hef hoofd bad gezien; doch de Heer schreuder hielp mij getrouwlijk, en het publiek was vrij wèl met mij voldaan ; ik werd vcrvolgends aangenomen, maar, 't geen van zelf fpreekt, bij kleiner rollen bepaald; want het Hamburger publiek, heeft eenen fijnen fmaak met opzicht tot de kunst, en ik begon indedaad voor  • VEERTIENDE HOOFDSTUK. t6i voor r e ij e'r b erg te vrcezen, die, gelijk ik boven aangcftipt bcb, tot hier toe te Ma'nhèim geipeeld had , alwaar , zo als over 't algemeen in deeze gewesten , de fmaak nog zeer veel ten achteren is. De eerfte rol , die ik hu moést opneemen , was die van den Minifter in s h a ke s p e a r's Hamlet: deeze rollen fcheenen uit' haaren aart meer gepast te wecken voor mijne jaaren en bekwaamheden , hoewel zij ook niet zeer gemaklijk zijn : men kan een rol zeer veel verfraajen ; zo als men dezelve ook in het beste fpel bederven kan, indien men niet alvoorens het charakter met alle deszelfs eerfte drijfveêreu en fijne fchakecringen, volkomen bevat en overdacht heeft. Het zal misfehien veelen mijner leczers niet onaangenaam weezen , ten bewijze van dit gezegde , het een en ander over dit zeldzaam charakter van s ii a k e s p e a r 's vinding te berde te zien brengen : veelen zullen het zeer vreemd vinden , dat de oude Geheimraad , die bij elke gelegenheid van Hamlet zo befpottelijk wordt gemaakt; die , wanneer hij begint met den Koning en de Koningin over 's Printen gemoedsziekte te fpreekcn, de allergemcenfte , örigérijmdftê dingen kakelt, en over 't algemeen als de ltijffte, domfle fchoolvos optreedt; dat dezelfde man zijnen zoon Laërtes de voortreffelijkfte , weloverdachtfte en kortbondiglte lesfen mede op reis geeft , en van zijne kinderen zo bemind en betreurd wordt ; doch deeze gewaande tegenftrijdigheid wordt alleenlijk door de oiwoegL  iffa PIETER KLAUS. zaamfle behandeling van menigen tooneclfpecler Veroorzaakt ; men laat naamlijk doorgaands den ouden man al deezen onzin zo ronduit, met een ftijve deftigheid opzeggen ; zulks is zeer onvcrlïandig ; hij is een volkomen bedreven fijn hoveling, die zijnen jaaggeestigen vallenen koning zeer goed kent, en dc beste bewustheid heeft van het gevaar der om Handigheden waarin . hij zig bevindt : om zig hier met grappen doortehelpcn , fpeelt hij in het bijzijn van het Hof, de rol van eenen toeneelgek , vermoeit hetzelve door zijne vervelende geestigheid , en ontgaat dus dc gelegenheid van de zaak ernftïg te moeten behandelen : men zal hem voor eenen onnozelen babbelaar houden, en bijaldien fomtijds de zaak met den Koning , Hamlet en Orpheliit verkeerd zoude uitkomen , zou hij zig zeer gaarne willen verfchooncn met zijne wèlgemeende domheid: wanneer hij derhalven aan het Hof fpreekt, mag zulks niet , dnn op eenen belagchdijken toon gefchieden; de grappenmaaker moet altoos uitfehitteren ; men moet 't hem echter ook kunnen aanzien , dat hem dit niet natuurlijk is ; maar zodra hij t' huis in den kring van zijne familie fpreekt, dan moet men hem altoos in eene natuurlijke deftigheid , fijnheid ert deelneeming vinden: deeze behandeling van bet bovengenoemd charakter is des te noodzaakelijker, daar anderszins het medelijden beledigd wordt , wanneer men ziet, dat de Dichter , zonder reden, de moeite gedaan heeft, zulk een zwak en nietsbeduidend mensch te laaten om hals brengen neen ! voor zijne geveinsdheids  VEERTIENDE HOOFDSTUK, tof v"oor den dubbclzinnigen perfoon dien hij fpcelde, daaarom en om zijne voorbaarigbeid werd hij door het noodlot geftraft — een dom mensch zou zulks iliet overgekomen zijn. Ik heb dit alleenlijk tot een voorbeeld willen bijbrengen , dat men vooral geen rol hoegenaamd van weinig belang moet oordcelen: groote, gewigtige , met ftcrkc kleuren getekende charakters zijrt veelal niet zo moejelijk te vertoonen , dan kleine tollen van vertrouwelingen , die weinig fchijnen té betekenen: in de eerften wordt een gevoelig mensch niet alleen, geduurende bet bedrijf, langzaamerhand weggerukt, en in drift gebragt , maar alzo de aanfchouwer zelf niet koel blijft, Haat bij niet zo naauwkeurig acht op het te veel of te weinig ; doch een vertrouweling , die niet Hechts een hooiend aanfchouvver , maar een deelneemend vriend zijn zal, moet daar Hechts ftaan, en zigzelven, ik weet niet hoe , in vuur brengen , ten einde , wanneer de tijd daar is, te toonen, boe veel deel hij neemt aan het lot van zijnen held ; bet parterre vindt het onverfchoonelijk, wanneer hij, die medefpeclt, minder aangedaan fchijnt te weezen, dan hij , die flechts aanfehouwer is , en men befeft dan niet, hoe moejelijk het valt , om het ftuk t nadat men hetzelve zo dikwerf gezien en gelezen, van buiten geleerd en de proef daarvan genomen heeft , nog met dezelfde deelneeming wederom te fpeelen , en wel te meer nog, wanneer de zucht tot toejuiching niet eens meer een fpoorflag worden kan ; want Wie prijst ooit eenen vertrouweling ? L a  iCi PIETER KLAUS. Verliest-, o gij tooneelfpeelers en beoordeelaars! deeze kleine wenken vooral niet uit het oog ! zij zijn niet uit mijne barstenen, neen! zij zijn uit de Natuur ontleend, en hoe dikwijls heb ik mij geërgerd, wanneer ik fomtijds de zoutlooze oordeelen van een ingebeelden kenner over deeze of geeue bedrijven heb moeten aanhooren! zij gclooven voor hunnen gulden het recht gekocht te hebben, om dichter en kunitenaar onbefchroomd te mogen berispen of prijzen o gij zoet, glad, lijn, uitgedoscht mannetjen van het Hof! indien gij eens den lieer schreuder, een enkele bladzijde luid zoudt-moeten voorleezen, hoe fchielijk zoudt gij in de fchool gezonden worden. Bijna twee maanden in Hamburg geweest zijnde, deed ik eens, in gezelfchap van eenige vrienden , een kleine togt op den Alfter dit is ongemeen vermaaklijk het was een fchoone avondbond in onze en in nog twee andere jagten had men mulikantcn geplaatst: hier zaten dan vrolijke menfehen bij eenen vriendlijken maaltijd de maan fpicgelde zig in het water, waarop de kleine vaartuigen door elkander kruisten; nu ftak bier een bekende zijn hoofd het ven fier uit, en groette zijne voorbijvaarende vrienden;-daar riep een ander zijnen broeder eenen vriendlijken goeden avond toe: het was omtrent een uur voor middernacht, toen onze fcheepjens in 't midden van 't meir zig bijeen voegden, en een klein, zwemmend, vrolijk gemecnebest vormden; wij klommen uit het céne jagt over in bet andere, cn maakten veele gewig. tige kennisfen met inloialingen en vreemden.  VEERTIENDE HOOFDSTUK. 165 Onder anderen was zekere Hofraad uit Hannover in één van de fchecpjens , een zeer braaf man, die juist bier was om zijnen fchoonbroeder te bezoeken; wij fpraken veel met elkander en hij fcheen fmaak in mijne verkeering te vinden; _ Zult gij," zeide hij tegen mij, „ morgen, na „ den comedictijd, mijnen zwager de eer aandoen, „ den avond bij hem re komen doorbrengen, dan „ zal de koets voor de deur van den Schouwburg „ gereed liaan?" met veel genoegen nam ik deeze uitnoodiging aan, cn het gordijn was den volgenden avond zodra niet gevallen , of ik liep den fchouwburg uit, om onder de menigte van rijtuigen na dat geenc te vragen., Vwelk voor mij gefchikt was; doch een bediende, die veel haast fcheen te hebben, trok mij in het gedrang aan den arm, zeggende: „ Hier, hier, Mijnheer! „ is de koets:" natuurlijker wijze meende ik het rechte rijtuig gevonden te hebben ; ik Hapte in hetzelve cn de koether reed fchielijk been; ik kwam voor een huis, men deed mij het rijtuig uitkomen, leidde mij den trap op in eene foort van voorzaal: „ Het Haat mij wèl aan," dacht ik bij mijzelvcn, „ men behandelt mij als vriend; ik vind hier geene groote prachtige toebereidfelcn , noch ande,, re wijdfche vertooningen; ik zal deezen avond „ met vergenoeging doorbrengen" -— naauwlijks waren eenige minuten verlopen, of ik zag een man binnentrecden, die mij op deeze wijze aanfprak: „ O, Mijnheer! wij zijn u wel zeer ver. „ pligt; het gerucht van uwe kuns: heeft OÖS be' ~ _____ L 3  166 PIETER KLAUS. ,, wogen, onze toevlugt tot u te neemcn; houd „ het ons ten besten, dat wij u uit dc comedie „ hebben laaten af haaien ! " bij deeze - aan. fpraak moest ik noodzaaklijk den man voor den Heer van bet huis, en zijnen vriendlijken welkomgroet voor een beleefde pligtpleging houden; doch hij vervolgde: „ Gelieft gij nu de goedheid te „ hebben, mijne vrouw te zien? ik hoop het zal „ alles wel gaan," hij opende de deur; ik zag eene vrouw in het bed liggen; „ Is Mevrouw uwe „ beminde, onpasfèlijk?*' zeide ik met verwondering: Zij is juist nog niet zeer onpasfèlijk ge„ weest, antwoordde de man, doch ik denk dat „ de vlaagen nu wel wat Iterker zullen worden; ». hebt gij de goedheid gehad eenen kraamftoej „ te bezorgen ? " hier moet, dacht ik, voorzeker een misverftand plaats hebben; de man houdt mij voor een' vroedmeester mijne Lcczers zullen gemaklijk kunnen begrijpen, dat wij elkander nu uit den droom hielpen; het bleek dan, dat de goede man een bekwaam vroedmeester uit Aliona had ontboden, die heden eerst gekomen, en alzo hij het geval zo dringend niet vond^ in de comedie gegaan was; maar de vrouw begon tegen den avond pijnlijk te worden, en de Heer zondt het rijtuigvoor den fchouwburg, om hem vandaar te laa^ ten haaien; de lijfknecht had den DoeTor gefpro, ken, doch in het gedrang niet zo naauwkeurig op zijn gezicht acht geflagen; terwijl ik daar'nu ook ftond cn vroeg, of er niet een rijtuig op een cn^. kei perfoon wachtte, geloofde de (bediende, die  VEERTIENDE HOOFDSTUK. 16? middelerwijl de koets voor de deur vaia de comedie had laaten rijden., den rechten man voor zig te zien, en daardoor was dan het qui pro quo ontftaan, waarover wij aan wederzijden niet zeer voldaan fcheenen te weezen, want de vroedmeester was nu niet gekomen , maar in plaats van hem, een tooneellpeelcr, die hier van geen nut kon zijn, en ik had eenen aangenaamen avondmaaltijd verbeurd , terwijl misfehien rijtuig en maaltijd op mij wachtten. Na bclecfdlijk affcheid genomen te hebben, oordeelde ik niet beter te kunnen doen, dan in mijn logement wedertekeeren, want ik wist den naam van de ftraat niet, waarin de man, die mij ten eeten verzocht had, woonde: Hamburg is groot, en in deeze wijk van dc ftad was ik geheel vreemd; het geval bragt mij in veele kleine hoeken, tot dat ik eindelijk eenen man vond, die beloofde mij te recht te helpen: bij ging mij voor, en ftond eindelijk ftil voor een oud motfig huis — „Hier," zeide hij, „is een gang na ,,' eene andere ftraat, en wij winnen zeer veel „ wanneer wij er doorgaan" nadat hij de deur geopend had , ontmoette ons een dik man met een bruin wambuis aan, ging ftilzwijgend met ons op de binnenplaats, cn van daar in eenen ftal; wij waren zodra niet daarin, of hij Hoot de deur achter ons toe: hier was het pikdonker; ik begon beuaauwd te worden en mijne angst rees ten top, toen ik door eenige fterke perfoonen werd aangetast, die mij handen cn voeten bonL 4  1Ö8 P I E T ER KLAUS. den en door een valdeur langs eenen kleinen trap in eene onderaardfche gevangenis Heepten. Vóór dat ik in het verhaal van mijn 'treurig geval voordga, moet ik mijnen Leezeren tog berichten, hoe het met de verlosfing van de zwangere vrouw, waartoe ik buiten mijn toedoen geroepen was, en met het avondeeten, 't welk ik in den loop moest laaten, verder afliep, al het welk de Hofraad uit Hannover mij naderhand verhaald heeft: de vroedmeester trad met eene grootfehe deftigheid voor dc de deur van den Schouwburg, en riep ■ ,, Waar is mijn rijtuig? '' In den beginne antwoordde niemand, maar nadat alle de overige rijtuigen weg waren, en ook geen voetganger meer daar ftond, was er voor den bediende van den Hofraad, die mij juist zo naauwkeurig niet kende, niets anders op, dan Mijnheer den Doctor voor mijn perfoon te houden, en hem in het rijtuig te helpen : ondertusfchen was 'het gezelfchap bijéén gekomen cn verwachtte den toóneelfpeeler klaus, met wien hetzelve eenen vrolijken avond meende doortelrr.ngen: eindelijk kwam het rijtuig; dc deur werd geopend en-een lang, fohraai man, met een witte gedukadoorde paruik, in eenen groenen rok met gouden kwasten, roode gebreide broek cn zwarte zijden kous-, fen , hapte met eene uitffeekende deftigheid binnen ; „ Wcest allen welkom, " zeide hij, zonder het gezelfchap tijd te laaten, om van zijne verwondering te bekomen; „ wecst allen welkom! in wat p perfoon heb ik dan het geluk, den lleere.  VEERTIENDE HOOFDSTUK. 169 „ van het huis te begroeten?" men toonde hem den'man > „ Ik ben u zeer verpligt," vervolgde hij, „voor uw genegen vertrouwen, „ Mijnheer! cn zal trachten, hetzelve te verdie„ nen: Mevrouw uwe echtgenoote is, hoor ik, „ jong; en hierom twijfel ik niet, of alles zal „ fpoedig geredderd zijn; en zo er al zwaarighe„ den mogtcn opkomen, dan ben ik ook in dit „ toeval van de beste inflrumenten voorzien; ik 5, wensen echter, dat wij dezelven niet noodig „ mogen hebben: ja, ja! ik denk, dat gij mor„ gen om deezen tijd uwen kleinen lieven erfgc„ naam op den fchoot zult hebben" ongelukkig was de vrouw van het huis tusfehen vijftig cn zestig jaaren oud, cn daar sara over een foortgelijke prophetie lachte , werd zij integendeel over zulk eene oubelcheidenheid zeer .boos; zij meende, dat men haar een pots bad willen fpeclen, omdat zij nooit kinderen had gehad, en; het kostte veel moeite, om oplosfing van de zaak te krijgen, den Doctor op een heufche wijze weder in het rijtuig te pakken, en ter plaatfe van zijne bdtemming te brengen: dc rechte Dame werd gelukkig verlost, en het gezelfchap aan het ander einde der Had, boertte en lachte, terwijl ik, arme hals , in mijnen kerker, met nog twee anderen , die even zo ongelukkig als ik door zielvcrkoopers met list in dit huis gelokt waren, ons noodlot vcrwenschtcn, E 5  V TJ F TIENDE HOOFDSTü K. Door wat middel pieter wederom verlost wordt, -Dit ongeluk was mij nu tog indedaad geheel buiten mijn fchuld overgekomen; het duurde echter ook niet lang doch wij hebben den goeden l o- d e w ij k van r e ij e r b e r G ZO Vet uit het OOg verloren, dat ik eenig bericht van hem geeven moet, vóór dat ik tot dc ontwikkeling van mijn noodlot kan overgaan: toen hij den brief van den Hecre schreuder ontving, had de goede jongen eenige fchulden; bij fchreef daarover naar Hamburg, verzocht om geld, cn verkreeg, 't geen hij wenschte: vermits deeze omflandigheid hem eenigen tijd ophield, kwam hij niet voor de maand Augustus ter plaatfe van zijne heftemming, cn wel op den dag nadat het ongeluk met mij gebeurd was: het eerfte dat hij deed, was dat hij in mijn logement ging, alwaar hij vernam,dat ik deezen nacht niet t'huis was gekomen; zulks was vreemd, omdat men het van mij niet gewoon was; denzelfden dag zou ik in De vader des huisgeziris, van diderot, de rol. van den Commandeur ipcclen, doch ikveïfehcen niet op de repetitie : da Heer schreuder liet mij overal zoeken, maar niemand wist te zeggen waar ik was: federt de comedie van gisteren was ik ge-  VIJFTIENDE HOOFDSTUK, 171 heel vermist, en de vriend mijner jeugd was hart lijk treurig en verlegen over mij: dewijl ik nu vergeeten had, om iemand van de uitnoodiging van den Hofraad te fpreeken , zou men misfehien nimmer weder iet van mij ontdekt hebben, indien de Voorzienigheid niet een onverwacht middel tot mijne vcrlosfing hadde befchikt, zo als men terftond zal vernecmeu. Nadat de zielverkoopers mij in de onderiiardfche gevangenis hadden geworpen, maakten zij mijne handen en voeten los , cn één van hun bragt ecu lampjen: nu zag ik eerst, dat deeze helfche verblijfplaats een groot vertrek, maar door middel van ijzerene traliën in vieren afgedeeld was, en dat, bciialven mijne'kooi, nog twee van de overigen mede bewoond werden: ieder van deeze gevangenisfen,was, zo op het oog,agt voeten in 't vierkant: niets was er in, dan een bed van ftro en een bank jen, ook kwam den geheelen dag geen licht in deezen afgrond, bebalven middag en avond, wanneer men ons rampzaligen eeten bragt: door dc fchrikkelijkite dreigementen ,yaji ons op bet oogenblik te zullen vermoorden, zo wij het minfle gewag maakten, werden wij tot zwijgen gedoemd, en men verzekerde ons, dat wij over drie dagen aan boord zouden gebragt worden, Men kan gemaklijk begrijpen, dat ik deezen nacht zonder flaapen,in de akeligftc zielsgefteldheid doorbragt, doch ik zuchtte en kermde in de ftiltes mijn naaste medegevangen was echter zo lijdzaam niet bij zijn noodlot, hij vloekte cn raasde zonder-  17* PIETER KL A U S. ophouden, maar ik had alte veel met mij-zeiven en met mijn .manlijken toefland te doen ? zo dat ik niet naauwkcurig acht floeg op alles wat hij zeide: tnsfchen beiden wekte echter het een of ander woord mijne oplettendheid: hij zeide onder anderen ook: ,, O! waarom ben .ik niet liever in het tuchthuis gebleven?" als mede „Thans, ver- „ toornde Vader! is uwe wraak voltooid!" en veele andere woorden, die mij zeer bedenkelijk voorkwamen: aan deeze trekken meende ik mijnen ouden makker te herkennen; het geluid van zijne frem bevestigde mede mijn vermoeden: ik riep derhalven: „haudrits! "' -— „Wie is bier, die mij kent?" antwoordde de ongelukkige, „wie ,, noemt mij bier bij mijnen naam?" „Zijt „ gij het dan tog?" hernam ik; „heelt de elende „ ons dan wederom hier vereenigd? ach, hau„ drits! vloek het noodlot niet! hier komt ons „ dat geene over, wat wij voorlang reeds, en voor„ al in Brunswijk, verdiend hebben,: maar door ,, wat toeval zijt gij dan in de klaauwen van deeze „ monflers geraakt?" „Zwijg!" viel iiaudrits mij in het woord, ,,zwijg, lafhartige! het " „ is hier de tijd niet om zcdclesfcn te geeven, of „ om gevalletjens te verhaalen; laat ons veelmeer ,, denken op ecu middel tot onze verlpsfing! zijt „ gij nog dezelfde man die gij te vooren waart, „ laat ons dan met veréénigde krachten iet uitvin„ den en te werk fteücn! Goed is 't, dat gij hier „ zijt! met den onnozelen hals, die daar zit, kan PJ men niets uitvoeren; hij antwoordt niet eens.  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 173 wanneer men hem aanfpreekt" . en indedaad was ook deeze onze derde lotgenoot (til als een mujs men hoorde hem zelfs niet eens zuchten. Gemeenfchaplijke rampen , weet men , verbinden de menfehen nader aan elkander, en men draagt met meerder gedulds, wanneer men den last niet alleen draagt; wij begonnen nu met ernst aan een plan tot onze verlosüng te werken, en verbonden ons uit wanhoop, met eenen eed, ons liever tot den dood toe met handen en voeten te weer te Hellen, indien ook alles zoude mislukken, dan ons andermaal te laaten binden en aan boord brengen doch ik zal de Leezers met onze droomen niet verveclen, want dc goedertierene Voorzienigheid vernietigde dezelven,bij geluk, allen,en verloste mij, toen ik zulks het minst kon verwachten, zo dat ik niet langer,dan éénen nacht in deeze fpelonk doorbragt: bet geval was«dk: De derde mensch die mede in onzen kerker zat, was de zoon van een rijk koopman uit Bremen: op zijne reis naar Hamburg gaf de vader hem zekeren jan, eenen ouden getrouwen knecht, mede, die jn 't geheim gelast werd, hem, overal waar hij ging, naauwkeurig in 'r oog te houden: zodra nu de jongeling in deeze had , kwam , zocht iemand kennis met hem te maaken, die zig uitgaf voor een Capitein in dienst van de Oostïndifche compagnie , franfeh fprak, en den jongen man in veele gezelfchappen bragt, waarover de braavc jan niet  m PIETER KLAUS. voldaan was. hij had weinig behaagen in Mijnheel den Capitein; deeze kwam hem zeer verdacht voor en hij verzuimde niet, zo dikwijls als de Heeren zaraen uitgingen, van verre te volgen: deeze Officier nu was het hoofd' van de bende der zielverkoopers: op zekeren avond wist hij den vreemden Brcrncr, onder het een of ander voorwendfcl in dit huis te brengen, en kort daarna zag de oude bediende, van verre, in zijnen mantel gehuld, op de loer llaande, den Franschman alleen het huis weder uitkomen; hij merkte het buis op, wachtte met ongeduld twee dagen op de wederkomst van zijnen jongen Heer $ en dezelve toen nog niet komende opdaagen gaf hij het Gerecht kennis van de zaak; MonfieurDv ventaulair want wanneer mijne Leezers het misfehien nog niet Opgemerkt hebben, zal ik 't maar terflond zeggen,' dat hij 't was, die met het vak van geheimzinnigheid was uitgefcheiden, en zig op eene reis door Holland dodr eenen zielverkoopcr, als zendeling, naar Hamburg had laaten aanneemen, ten welken einde hij dus ook hier zodanige moordenaarskuil aanlegde — Monpeur d e v e n t a u l a i r Werd onverwachts overvallen, in hechtenis gezet, en'de goede jan, welken de Hemel moge zegenen, zo hij nog in leven is, leidde de gerechtsdienaaren voor het gevloekte huis: er werd op de deur geklopt, en dezelve geopend zijnde oogenbliklijk een wacht daarvoor geplaatst: nu verdeelden zig dc gerechtsdienaars'door het geheele huis,  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 175 ïiadat alvoorens alle de huisgenooten, behalven de, Waard, die hen verzeilen moest,in een vertrek opgefloten waren. Wij hoorden beneden in onzen afgrond het gerucht, dat op de binnenplaats gemaakt werd, toen men het huis begon te doorzoeken: nu oordeelden wij, dat het tijd was te fchreeuwen; wij zweegen derhalven, in weerwil van alle de dreigementen, au niet langer, maar fchreeuwden zo geweldig, dat men boven zulks hoorde , den ftal open brak, de valdeur ontdekte en ons den kerker uithaalde ; doch om kort te gaan, dit voor 'ons zo gelukkig geval was van dat gevolg, dat het geheele rot der zielverkoopers gevangen genomen, ondervraagd , en veroordeeld werd, om voor hunnen geheelen leeftijd in ijzerene ketenen kruislings gefloten, in de kruiwagen te werken: toen ik een jaar of twee daarna mijnen geweezen Heer en Leer'aar in deezen akeligen toefland door de ftraaten zag gaan, kon ik mij evenwel van traancn niet onthouden , cn keerde mijn aangezicht van hem af. Ik behoef wel niet te befchrijvcn, met welke blijdfchap, als 't ware tot een nieuw leven opgewekt, wij den kerker uitklommen: ware het mogelijk geweest, in het hart van haudrits een gevoel voor de deugd wederom iutcpl anten, dan zou immers wel deeze laatfle kastijding hem tot ernflige gedachten hebben moeten opleiden? mij ten minften boezemde deeze wenk der Voorzienigheid op nieuw het vaste voorneemen in, om in 't vervolg als een eerlijk man te leeven: mijne Leezefs  J7& PIETER KLAUS. ' zullen in liet verder beloop van mijne leveilsgé» fchiecienis zien, of ik getrouwelijk woord heb gehouden; doch haudrits was nu eens zo ver* wildere!, zo verbitterd tegen het menschdem, dat elke firaffe, die God hem oplegde, hem nog {.eiker aan de ondeugd boeide, en alle goede indruk*, feien bij hem fmoorde* Nadat ik den Heer schreuder gefproken, en hem mijn geval verhaald had, bragten wij, reijerberg, iiaudrits en ik, den avond in vertrouwelijke gefprekkén met elkander door: wij hadden allen nog zo veel uit onze gefchiedenisfen van verre optehaalen , dat wij tot middernacht bijelkander bleeven. vóór dat wij met het verhaal van de ontmoetingen, die wij intusfehen hadden gehad, aan het einde waren; eerst was het mijn beurt,en vervolgends zou haudrits ons verlangen bevredigen, het welk hij deed in de volgende bewoordingen: „ Gij weet, dat mijn vader de onbeleefdheid „ had van mij,wegens eene geringe nietsbeduideiï'*> de oorzaak,te laaten gevangen zetten; hij is een „ Itijf, ernfligmau , die geen feberts verflaat: ik had tc i, Brunswijk in zijnen naam een klein wisfeltjen ge„ fchreven; en zulks nam hij geweldig kwalijk ijk meende zo oogenbliklijk het geld daarop te ont„ vangen, toen ik de wacht zag komen, die hij had „ laaten roepen; deeze bragt mij meen koele verblijf„ plaatsvonder mij eerst om mijne toellemming * te vraagen, en weinige dagen daarna wees men „ mij eeae vrije woning in het tuchthuis aan: gij „ kunt  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 177 ,4 kunt aigtlijk begrijpen, dat het gefloten gezel,s fchap, 't welk ik hier vond, in 't geheel niet „ in mijnen fmaak viel, en evenwel was ik in den beginne veel te trotsch, om goede woorden te ,. geeven: ik hield het uit als een man, tot dat „ eindelijk de flechte kost, verdriet cn de opgefloten lucht mij gevaarlijk ziek maakten: ik lag „ eenige dagen hoopeloos,in welken tijd de goedaartige Geneesheer, dien men bij mij had geroe" pen, aan mijn' vader fchreef: deeze.kreeg nu i eenen aanval van tederheid, ging op bet rijtuig „ zitten, en bezocht mij: hij fprak veele aandoenïi lijke dingen, onder anderen ook van vergiffenis, '„ en dcrgelijken;hij liet mij ook in een ander huis it brengen , alwaar ik dan weldra buiten gevaar was» de bezigheden noodzaakten ondertusfchen den " ouden man te moeten vertrekken: vermits ik „ nog te zwak was, om het bed te verlaaten» moest ik bij het affcheid nog eenen goeden voorraad van vaderlijke vermaaningeii inzwelgcn, die ,' eindigden met de woorden: „Ik denk,dat gij nu „ wel door fchade zult wijs geworden zijn, en in deeze verwachting zal ik u niet wederom in het l " tuchthuis brengen,maar u in den tijd van vecr„ „ tien dagen laaten afliaalen:ik heb in mijne ge,1 dachten eene levenswijze voor u. gekozen ,waar;> ,. bij gij veel werks hebben zult; dan vervalt gij niettot kwaade gedachten : ledigheid verleidt tot „ alle ondeugden," en hoe de prcêk al verder luid„ de: ik bad ondertusfchen vast voorgenomen ,dc-e„ ze veertien dagen niet aftcwachten, noch mij.m M  278 PIETER KLAUS. ., een nieuwe flavernij te begeeven: naattwlijks wa» „ ik zo verre wéder herfteld, dat ik gaan kont „ of ik pakte mijn goedjen bijeen en ging ftil de ,, poort uit: ik was nog zwak,ging derhalven lang„ zaam voord, dagelijks niet meer dan vieruuren: i, veel geld had ik zekerlijk niet; ik gaf mij der„ halven uit voor een' man,die als geheimfchrijver „ naar Kopenhagen had zullen gaan,maar ongeluk„ kig beftolen, en daarna-van eene zwaare ziekte ',, overvallen was, enz: gij weet immers,hoe ik 't altijd weet te ploojen, wanneer ik het medelijden t, der menfehen wil gaandemaaken ? een kamerheer „ nam mij in huis, om zijne briefwisfeling waarte- ncemen: deeze kamerheer had een fchcone, fris„ fche jonge vrouw, die geweldig fentimenteel en ,. ligt was: ik wil juist niet gelooven, dat zij ter„ ftond bij de eerfte gelegenheid haaren man onm trouw zoude geweest zijn; zij bad ook, zo het „ mij toefchecn, geen zeer vüurig temperament; „ maar alleen uit ijdelheid, die meestal bij de vrou„ wen heerscht, wanneer zij eene roman willen „ fpeelen, vergaapte zij zig aan eiken man, daar zij eénigzins genoegen in vond; dan lonkte zij », geduurig, zag teder uit haare oogen, verwrong „ op deeze manier menigen gek de harsfenen, cn » maakte zig bij verftandige menfehen befpottclijk: de arme man was daarbij het meest te beklaagen; „ want alzo hij weinig kennis had van het vrouw„ lijk hart, werd hem liet hoofd warm, zo dik„ wijls als een aartig jong Heer het huis inkwam: „ de goede Heer had daarover moeten m.esmuilen ,  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. m „ want omdat Mevrouw zijne echtgenoot, bcnierk'„ te , dat hem zulks ontrustte j verzuimde zij gee'ne gelegenheid, even als alle vrouwen, om die gevoeligheid gaandetemaaken; op deeze wij-. „ ze had zij hem altoos aan het lijntje: doch „ hadde hij haar met verachting geftraft of met de„ zelfde munt betaald; hadde hij geweten,dat zuK „ ke wegfmeltende fehepfcls zelden aanhoudende „ hartstogten verwekken; dat over 't algemeen dc „ vrouwen bijna nooit wezenlijk beminnen, maar„ dat zij uit liefde voor 't onbeftendige altoos zo-. „ danig een'fpcelbal voor het hart moeten hebben, „ cn dat zulks zekerlijk dikwerf verregaande kan „ worden, zo men niet ftaatkundig genoeg is, om „ geheel onverfchillig en koel te fctiijnen, doch „ onder de hand dc gelegenheid tot grooter dwaas„ hcid aftefnijden; hadde hij dit alles geweten,hij „ zoude zo veele ongeruste uuren niet gehad heb„ ben: ik was ondertusfchen in zijne oogen een „ mensch van weinig gewigt, nogthans kon hij het „ lot niet ontgaan, van ook mijnentwege ontrust „ te worden: Mevrouw was belezen; bovenal, „ waren de Italiaanfche zoete dichters haar ftok„ paardjen, of veelmeer haare fpeelpon ; ik moest „ haar iet voorleczen, en wanneer zij dan ender „ het verdraajen van haare oogen mijnen voordragt prees, en vervolgends aan de tafel met verruk„ king van de overeenkomst van onzen fmaak "t fprak, dan werd het gelaat van Mijnbeer om„wolkt, te meer nog, omdat hij in het lce„ zen geen' fmaak vond: deeze zaak friet mij ge» M e  iSo P I E T E R. KLAUS. „ weldig tegen dc borst gij weet,dat ik daar* „ enboven geen groot vriend van de vrouwen „ ben (:*) en dewijl de edelman Hechts eene „ bckwaame gelegenheid zocht, om mij met fat„ zoen kwijtieworden, was ik in de voorbaat, en „ verzocht om mijn affcheid; met eenig geld, dat „hij gaf, heb ik mij beholpen, ,tot hier in „ Hamburg, met het oogmerk, om, is 't mo_e„ lijk, op een Oostïodisch fchip een klein baan„ tjen te bekomen, en nu. heeft die fchurk mij in „ dat gevloekte huis gebragt , het overige is 9> u bekend." „ Ik zie," nam reijerberg het woord op, „ dat gij een mensch zijt, die in de wereld nim. „ mer den rechten en eerlijken weg zult inflaan, „ en uit dien hoofde raade ik u zeer aan, uw plan „ op Oostindiën vooral niet optegceven; daar zult „ gij makkers genoeg vinden." — „Wat meent „ gij voor makkers?" riep iiaudrits „ik „ zal mij daarover met u niet in een gefchil inlaa„ ten," antwoordde reijerberg, „genoeg. „ wij zuilen u een aanneemelijk baantjen bij een' ,, Capitein bezorgen." Wij hadden ook indedaad het geluk, om dit werelddeel van zulk eenen onnutten last te bevrijden, en in dezelfde weck Hak haudrits uit Hamburg in zee: mogelijk zien wij hem nog wel ergens eens weder. Maar, mijn lieve lodewijk!" zeide ik, (♦) Pieter klaus is, er wel een groot vriend van; dit Vö'zokcr ik lieiüg..  VIJFTIENDE HOOFDSTUK.. jJJ s. zeg mij toch, waar is uwe fchooue tooneelfpeel„ fter, uwe engelin, uwe godesfe? maak mij toch , „ met dit voorwerp uwer tcderhartiglieid be- „ kendP' „Ach! "antwoordde hij, „help mij „ daar niet weder op! die trouwlooze! die val„ fche feeks! om haarentwil heb ik deezen ftand „ omhelsd; aan haar heb ik alles opgeofferd; doch de ondankbaare is met een Hollandsen Officier „ weggelopen: laat ei' ons niet meer van fpreeken: „ maar eene oude kennis moet gij hernieuwen, en „ deeze is onze brik, dien wij eens in den Qou„ den Engel te Brunswijk in den grijzen rok zagen „ zitten cn treuren: hij werd, zo als gij weet, „ tooncclfpeeler,was vervolgends met mij in Lcip» fig bij de bende, die hij mede verlaaten heeft,, „ om bij den Heer sciiheuder dienst te zoe„ ken; doch hij was naauwlijks hier, of hij werd „ doodziek, en jk twijfel zeer,.of hij er wel van opkomen zaL" Wij bezochten hem den volgenden dag; hij lag ju eene brandende koorts, die hem geweldig aan-, tastte, zo dat hij zelfs ijlhoofdig was: wij waak, ten bcurtlings bij hem , en pasten hem op , zo goed als wij konden ; doch hij verergerde dagelijks: den laatften nacht, toen zijn einde na. derde , wees hij op een verzegeld 'pakjen, dat op zijne tafel lag, zeggende met een zwakke ftem, dat er zeer gewigtige papieren in waren, en bij mijne voor hem betoonde zorgvuldigheid niet beter wist te vergelden, dan dat hij mij deeze fchat toeVertrouwde; hij voegde daarbij, dat ik verbaazen. M 3  ifc P ï E T ER KLAUS. zoude, wanneer ik het pakjen na zijnen dood zoude openen kort daarna overleed hij. . Het was-den o?nm Augustus, 'smorgens, toen. ik brik de oogen toedrukte, het pakjen bergde, en bij reijerberg gaan wilde, om hem van alles bericht te geeven; doch wat mij toen ontmoette is zo buitengewoon, dat ik het verhaal daarvan tot in het tweede deel van mijne gefchiedenis moet uitftellen. Ik durf mijne Leezers met deeze allerzeldzaamfte gebeurtenis bijna niet onder de oogen komen; zij zullen de zaak misfehien voor een verdichtfel houden: als iet bijzonders moet ik aanmerken, dat het mij altijd te beurt viel, voor eenen anderen aangezien te worden, en het komt zeer onwaarfchijnelijk voor, omdat zulks zo dikwerf in mijn leven gebeurd is; maar evenwel ik wil een Couranticr weezen, zo ik u onwaarheid oodisch. Vindt men menfehen, die tot geheel buitenge, woone avontuuren voorbefchikt zijn , of is er in mijn gezicht zo iet zonderlings, dat ieder de gelaatzweem daarin vindt, die hij zoekt? — ik weet bet niet fti 't kort, ik was de ftraat nog niet half uitgegaan, wanneer naast mij eene koets eensklaps ftil hield twee Hceren ftapten fchielijk het rijtuig uit, een bediende fprong er achter af allen riepen: „Eindelijk hebben wij hem betrapt 1" zij greepen mij aan, duwden mij met geweld ia het rijtuig, en reeden met mij weg.  ? IE TEE ÏLAÏJS » O O 2i. BE IX VliIJHEER VAN IvlYICC-T: T ¥11 B E 13 E É $ - TI H A A E I. y. M ï 11 A K C B I'S B O II K, M B c c x c rï-   DE UITGEEVER AAN DEN LEEZER! Daar het eerfte deel van deeze geestige en kluchtige Roman zo ongemeen gunstig ontvangen is, dat niet alleen twee zwaare oplaagen daarvan, vóór de uitgaave van dit tweede Deel, geheel uitverkocht zijn, maar ook reeds een derde druk ter persfe gelegd is, (zeker een genoegen 't welk een' Boekverkooper van onzen tijd zeer zeldzaam te beurt valt,) verftrekt zulks ten overtuigenden bewijze dat, wat men ook van dm hedendaagfehen fmaak zegge, de Nederlander nog vatbaar is voor geestige fcherts, en fijne critica; te meer als hij de toepasftng in zijn eigen Land kan plaatfen eene ondervinding die den lust tot verdere dergelijke en andere onderneemingen niet weinig aanze( van dit tweede Deel deezes werks ver¬ wacht ik, met reden, geen minder goeden uitflag, alzo het in veele opzichten het eerfte overtreft, en geheel ter aanvullinge van hetzelve verftrekt ——— de charakters zijn hierin tot nog verderen graad van werking gebragt; nieuwe, en niet minder interesfante perfoonaadjen worden er in ten tooneele gevoerd, en het criticque is er van meer belang in; terwijl de fchöonfte leeringen in den behaagelijkften tooi gedost, overal in hetzelve ingevlochten zijn intusfehen behoort desaangaande niet ver¬ zwegen te worden, het geen de Schrijver in zijn voorbericht voor dit tweede deel zegt, en 't welk ik daarom hier in zijn geheel bijvoeg:  VOORBERICHT. „ 7e» einde," zegt hij „alk misver/land voorteko* „ men, '/ welk fomtijds uit mijne fchriften en uit „ anderen van dien aart ontflaat, moet ik mijne »» Leezers herinneren, dat ik voor mijn perfoon geen .. deel neem aan de /lellingen, en dat het derhal,, ven mijne grondbeginfelen niet zijn, welke de perfoonen in mijne romans voordraagen: dit be„ hoorde ieder van zelf te weeten; men laat in too* „ neelJlukken en romans de perfoonen naar hun „ charakter fpreeken, en van de zaaken zodanig 3, oordeelen niet zo als men zelf daarvan ,, zoude geoordeeld hebben, maar als men denkt, dat zij, ingevolge het charakter, 't welk men hun heeft gegeven, daarover moeten redeneeren: hier3, uit onflaat nu dit voordeel, dat men den Leezer n gelegenheid geeft, een onderwerp uit onderfchei,, dene oogpunten te befchouwen, en optemerken , dat niet alle menfehen over deeze of geene zaak „ van hetzelfde gevoelen zijn: ik zeg, ieder behoor- de zulks van zeiven te weeten; maar uit boosheid „ of onverftand ziet niet ieder, wil niet ieder „ van zeiven het zien, en ik heb het beleefd, dat 9, iemand eenen Schrijver gerechtlijk wilde vervol„ gen, omdat dezelve voor den opfteller van een boek „ werd gehouden , waarin een verdicht perfoon iit „ zeide, welk deeze waardige Heer op zig - zeiven „ en zijns gelijken toepaste: dit is indedaad ten ui,, terften onaangenaam! ik verzoek alkronderdaa3, nigst, maak het met mij toch niet ook zo, voor* ,, al wat betreft den inhoud van brick's hand- „ fchrift —'■ het is een droom, niets meer; en „ de Heer bUick droomt immers, maar ik niet'.  INHOUD. I. Hoofdfluh Waardoor het misverftand ontdaan is, 't welk den armen pieter op nieuw een zel.zaam geval berokkent. . . Bladz. i II. — riETER heeft het onverwacht geluk van in den echt verbonden te worden.' 7 III. — Zeereis: pieter denkt aan zijn handfchrift, vindt het in zijn' rokzak, ontzegelt het, en begint te leezen. . .15 IV. 1 Begin van het handfchrift: ftorra op zee: zij verzeilen naar Denemarken. . 19 V. 1 Ontmoeting van een oude kennis: door denzelven ontdekt: vervolg van het handfchrift. . . • 3} VI. pieter fchrijfn aan reijerberg: zeldzaame ontmoeting: vertrek naar Holland. 51 VII. — Op ,de reis wordt het handfchrift weder voor den dag gehaald. . . 64 VIII. ■ Vervolg van het handfchrift: komst in Amjleldam. . . .02 • a  ï N II O U D. IX. ■ Verblijf in Amjleldam: onverwachte ontmoeting: kennismaaking in de herberg. 117 X. Vertrek van Amjieldam: het overige van 't handfchrift: wederkomst te Hamburg. 139 XI. Wat den armen lodewijk van reijerberg middelerwijl is overgekomen: signor clozetti laat zijne gaaven in eenige Heden van Duitschland hooren: zijne ontmoetingen aldaar, tot dat hij Geheimfchnjver wordt. 153 XII. ■—■ De Geheimfchnjver clozetti gaat met den Heer Gezant op reis; ziet de Duitfche Hoven, en maakt aan één van dezelven op eene uitfteekende wijze zijn fortuin. . . 160 XIII. ■ 1 signor clozetti klimt al hoo- ger in het burgerlijke leven; wordt in den Adelftand gefield, en verkrijgt het bewind over de financiën. . . 17a  GESCHIEDENIS VAN PIETER KLAUS, EERSTE HOOFDSTUK. Waardoor het misverfland ontflaan is , 'jf welk den armen pieter op nieuw een zeldzaam geval berokkent. De Leczers van het eerfte Deel mijner Levens'gefcbiedenis, (ik hoop, dat derzelver getal legio zal heeten ! ) zullen de goedheid wel willen hebben, van zig te binnen te brengen, dat ik in het Hot van het vijftiende Hoofdftuk, een gruwelijk geval Verhaald heb, 't welk mij bejegend is, toen ik, den =7ften Augustus 1780, des morgens ten drie uure , het fterfbed van den Heere brik verliet, én met het belangrijk verzegeld handfchrift in mijn' zak, naar reijerberg fpoedde: ik twijfel niet, o' zij zullen ondertusfchen Wegens mijn lot zeer verlegen geweest zijn; ja, gebeefd hebben, en da' zij zig niet zullen gerust Hellen, alvoorens zij ver iieemen wat tog de mannen, die mij met gewelc in de koets fleepten, met mij voorhadden : althans II. DEEL. A  t PIETER KLAUS. ik zou een armzalig Schrijver moeten weezen, zo ik mij niet vleide met de hoop, dat mijn boek hun zeer groote en oprechte deelneeming in mijn lot ingeboezemd zal hebben: in dit vertrouwen maak ik ook terftond weder een begin met mijne gefcbiedenis te vervolgen, zonder zelfs een befchei* den voorrede vooraf te zenden, om mij daarin te verfcboonen, dat het eerfte Deel niet beter te voorfchijn is gekomen; zulks haat ik als de dood, en ik ben altoos gewoon, alles, waarin iet van dien aart voorkomt, wegtewerpen, zonder der leezinge waardig te keuren; want ik denk, dat wanneer een Schrijver zijn werk met zulke alleronnozelfte redeneeringen in de wereld zendt, men duidelijk ziet, hoe bij niet eens deeze eenigfte ontfchuldiging in zijn voordeel heeft, dat hij zelf bet ten minften goed oordeelt; uit dien hoofde verklaar ik plechtiglijk, dat ik de gefcbiedenis van pieter klaus als een zeer gevvigtig en aangenaam boek, als een voorbeeldlijk werk aanprijs, hoopende en wenfchende, dat gij, mijne vedgeëerde Heeren en Dames! gezamentlijk even zo" daarover zult oordeek-n, en naar een vervolg reikhalzen, weshalven ik dan ook terftond ter zaake ga. Ten einde bet geval, dat mij zo onverwachts overkwam, des te beter te ontvouwen en optehelderen, moet ik eenige ftappen terug doen. Alvoorens ik den aölbn Augustus des gcmelden jaars , des avonds, bij den Heere brik ging, om den nacht voor zijn bid doortebrengen, had ik  EERSTE HOOFDSTUK. £ mij in een nabijgelegen herberg, een boterham cn een flesch wijn doen geeven, om het waaken des te beter te kunnen uithouden: toen ik de kamer intrad was er niemand dan één man, die ik oordeelde omtrent van mijne jaaren te moeten weezen, dat is, zes- of zeven-en-dertig jaaren: gelijk ik nu altoos zeer gezellig ben geweest, was ik ook hier oogenbliklijk gereed, om mij met hem M een gefprek inteiaaten: hij kwam zeer deftig voor den dag, droeg een licht-geel zijden kleed met zilverdraadgewerkte knoopen, een vest van zilver moor, een' fijnen grooten beverhoed , en gespen, zo groot, dat zij, des noods, aan een paardentuig hadden kunnen dienen in één woord, hij was een man, voor wien ieder, die niet chapeau bas ging, den hoed zou geligt hebben: ik begon met hem te fpreeken van het weêr, van oorlog en vrede, van den fchouwburg, van Dominé * * *, van verdraagzaamheid, en van veele andere gemeenzaame onderwerpen; doch zijn antwoord was altoos kort, zonder zameuhang, en hij trad daarbij met groote fchreden de kamer op en neêr, wrong de handen en fcheen Van eene zwaare gemoedsonrust gekweld te worden, welke hij voor mij trachtte te verbergen: dit bad bijna een half uur geduurd, toen frf.de rik, de knecht van het br.is, binnentrad, deezen Heer flillerjes een briefjen in de hand flopte, en vcrvolgends weder vertrok: de vreemdeling hadt dit briefjen zodra niet gelezen, of zijne onrust vermeerderde oogfchijnlijk; hij floeg zig met de volle vuist voor het hoofd, keerd* A a  | PIETER KLA U S. dikwijls m het wandelen om, ging naar de deur* hield weder (tand, kwam op mij aan loopen, ging fchielijk weder terug, enz. —~ zulks trof mij geweldig* _ Ik ben indedaad altoos een goede en mededogende gek geweest, vooral .wanneer, ik mijn verlangen om eene zeldzaame gebeurdtenis te ontdekken, tevens met de zucht om een lijdend mensch van dienst te zijn, voldoen kou; ik was altoos zeer bereidvaardig, om mij den een of anderen raviio aligen optedringen: ik ftond derhalven op, naderde den vreemdeliig, vattede zijne hand, en zeide: ,, Mijnheer! gij fchijnt zeer verlegen te „ weezen ! kan ik u helpen, zo ontdek mij uwen , toefcand onbefchroomd ? ik ben niet ongevoelig „ bij de ellende van andereu, en dien gaarne iemand, „ zo het eenigzins in mijn vermogen is" dit hoorende, ftond hij eensklaps ftil, zag mij ftaarende aan , misfehien om in mijn gelaat te kezen, of ik 't ook oprecht meende -— hij zweeg eenige oogenblikkcn eindelijk zeide hij: ,, Ja wèl ben ik verlegen, en wel zeer verle„ gen; helpen kunt gij mij ook, doch ik durf „ niet waagen u te verzoeken mij eenen geringen „.dienst te doen, alzo ik bij u in 't geheel niet „ bekend ben, fchoon deeze dienst u noch moeite , „ noch geld kosten zoude" „ Al kostte het ^ mij beiden," viel ik hem in, „verklaar u „ Qecbts nader" Hij vervolgde: „Mijne „ jefchiedenis is tc wijdloopig cn zeer ingewik„ ksjd; ik ben er thans ook in 't geheel niet naaf  EERSTE HOOFDSTUK. $ „ gefield, om ze u te kunnen verhaalen: al„ leenlijk moet ik u zeggen, dat ik buiten mijn „ 1'chuld vervolgd wordt; men loert op uiij, ik „ heb hier vriend noch bloedverwant, en nu et „ fpoedig Hamburg verlasten, zo ik niet in de „ handen van mijne vijanden vallen wil, waarvoor „ mij dit naamlooze briefjen waarfchouwt: het is „ nog licht op de llraat; men zal mij aan mijne „ kleederen kennen maar wanneer gij uwe „ kleederen tegen de mijnen wiidet verruilen" .... „ Mijnheer! " zeide ik met veel overleg, dewijl de Conté di tondini, en het kleine boscii bij Wolfenbuttel mij in de gedachten kwamen; „ Mijnheer! dit is drommels veel gewaagd" —„ Hoe zo? beste man! " riep hij met veel aandrang; „ zo iemand u al aanfprake, men zou u echter- „ geen leed doen; ik heb geen kwaad gedaan „ dan zal bet immers terftond blijken, dat gij de „ rechte man niet zijt; gij kunt hier vertoeven tot „ dat het duister wordt, en ik fluip ondertusfchen „ in uwen bruinen rok en grijze jas het huis uit, „ en voords op een fchip, waarvan de Capitein „ mij zal verbergen, tot ik morgen ochtend vroeg „ de ftad rerlaaten kan, om naar Holland te veiv », trekken; bij de klceding verliest gij niets ~ edele menfehenvriend ! want daarvoor zie ik „ u aan ; help eenen ongelukkigcn , die W „ eeuwig dankbaar zal zijn!" wat zou ik doen? „ Wel," dacht ik, „ wat is ey „aan verbeurd? ik blijf bier tot tien uuren, g-\ A 3  6 PIETER KLAUS. „ dan gerust den korten weg naar brik, en laat „ daar morgen andere klecdcren brengen. " Zo gedacht zo gedaan: wij yerwisfelden onze kleederen ; bij omhelsde mij met uitdrukkingen van hartlijkc dankbaarheid; wondt zig in mijnen overrok, drukte mijnen ronden hoed diep in de oogen 9 en Hoop balletjes heen. Toen hij weg was, riep ik uit: „ Wel v i e t e r 5 „ dat is weder een gekke daad! wie weet, wat er „ achter fchuilt! - doch, wat is er aan gele en ? — it fr e êR. ik, geef noch een flesch wijn! - de rok „ zit, haal mij den duivel! alsof hij aan mijn lijf gegoten ware" De klucht begon mij te behaagen; zorgloos ging ik het vertrek op en neêr, en zettede den fraajen beverboed op twee vreemdelingen traden binnen, zagen mij van ter zijde aan, en verlieten mij weder waarfchij- nelijk waren het dezelfden, die mij naderhand uit rijden lieten gaan hoewel geen agt jaaren lang, gelijk eens de Hentog van Courland zijnen vijand door het geheele Rusfisch rijk liet doen. Na tien uure bezocht ik den zieken brik, en deeze vriend overleden zijnde, had ik het hoofd indedaad te vol van andere dingen, dan dat ik aan mijnen rok had kunnen denken : men had voorzeker den geheelen nacht op mij gepast, want toen ik het huis uittrad, viel ik ook terftond in de handen der vijanden van den man, wiens kleederen ik aanhad.  TWEEDE HOOFDSTUK. pieter heeft het onverwacht geluk van in den echt verbonden te worden. M en kan Iigtlijk begrijpen, dat ik niet zo ge. willig in het rijtuig geflapt, maar mij flerk daartegen verzet zoude hebben, zo ik eenigzins hadde kunnen denken, dat het mij zou hebben kunnen helpen; doch zodra mijne eerde ontfleltenis voorbij was, en ik mij poogde te verweeren, zettede een van mijne geleiders mij den degen op de borst, en dreigde mij oogenbliklijk te zullen doorfteeken, indien ik een vinger tot mijne verdediging roerde, of het minfte geluid gave: wat nu te doen? alles lag nog in eenen diepen flaap, en daarenboven was de ftraat ook afgelegen „ En wat is „ het dan nu meer?" dacht ik bij* mij-zeiven; „ men zal welhaast zien, dat men zig vergist „ heeft; men zal den man dien men zoekt im„ mers kennen ? en al zijn deeze perfoonen ook „ vreemd , dan behoef ik tog Hechts te ont„ dekken, hoe ik aan deeze kleederen gekomen „ ben, om weder vrij te worden!" ondertusfchen had ik vastlijk befloten , het laatfte niet te doen, dan in de hoogfle noodzaakelijkheid, opdat de arme mensch, die mij met zo veel aandrang om mijne befcherming badt gebeden, tijd A 4  8 PIETER KLAUS, mogt hebben, om bij het openen van dc poorten de ftad uittekomen. Zo dra wij in de koets waren, reed de koetfier voord; nu begon ik mijne .fchaakcrs wat nader te befchouwen : de ééne fcheen een Hollandsen Officier1 , de andere een Koopman te weezen; de laatltc zeide: ,, Gij hebt mogelijk wel niet gedacht, „ Mijnheer! dat dc familie, die gij zo fchandelijk * ontëerd hebt, u uit Lijfland tot hier nafpooreh „ en in Hamburg vrienden vinden zoude, die zig „ deeze zaak zouden aantrekken, zo hartlijk alsof „ het hunne eigene zaak ware ? is 't geoorloofd, „ een onnozel meisjen uit één dpr aanzienlijkfle „ en rijkfte huizen te verleiden, ongelukkig te „ maaken, vervolgends als een dief ra den nacht „ te ontwijken, en de ontëerde bij eenen troost- „ loozen, zieken vader terug te laaten?" „ Mijnheer!" antwoordde ik, „ zie mij toch eens „ aan! denkt gij wezenlijk dat ik in Haat ben zodanig eene fchandelijkc daad te bedrijven ? „ hadde ik cenigzins kunnen vermoeden, dat gij „ zulk oen mensch zocht, nimmer zoude ik deeze „ kleederen" .... ,, Hier helpt geen praaten," viel de Officier mij in 't woord, ,, kunt gij de „ daad ontkennen?" ,, Wel zekerlijk kan ik „ ze ontkennen," hernam, ik, ,, ik ben in 't ge- heel niet de man dien gij zoekt" Vbor- „ beeldlooze oubefchaamdheid!" riep de Koop? man, „ gelooft gij, dat wij u niet zouden ken„nen, omdat onze gezichten u vreemd zijn? »> men heeft ons eene zeer naauwkcurige befchrij-  TWEEDE HOOFDSTUK. Q li ving van uw perfoon gegeven, en wij hebben u fcdert eenige dagen met alle zorgvuldigheid na„ gefpoord, om ons in den pcrloon niet te kunv nen vergisteni zijt gij gisteren avond niet in de „ herberg in dezelfde kleeding geweest? hebben wij u daar niet mét onze eigene oogen gezien? „ hebt gij den nacht niet doorgebragt in een hoek„ huis, eenen zeepzieder tocbehoorcnde? ontken „ het, zo gij kunt! doch wat hebben wij „noodig zo veel te praaten? gij zult welhaast „ een derde perfoon zien, bij welke gij, zo er „ noch een voukjen van eer in uw hart huisvest} „ geen oog zult durven opllaan." Nu hield dc koetficr Uil voor een aanzienlijk huis; wij flapten het rijtuig uit; men deed ons de eerfte verdieping opklimmen, en wij traden eene foort van voorzaal in, waarin een man in eenen licht-rooden rok ons verwelkomde: „ Vreugde! ,, vreugde! hij is gevangen!" riep de Officier ; „ nu zal alles wel gaan, hoop ik : maar hoe is „ 't met de arme Juffrouw gcfteld, Mijnheer „ den Doftor? ■ „ 'T uurtjenvan haare verlosr „ üng nadert," antwoordde de esculaap; „ doch zij is zeer zwak; God weet of zij het „ wel overleeven zal! indien het genoegen, van haare eer op deeze wijze herftcld te zien, haar „ geen nieuwe krachten bijzet, ben ik eenigzins „ voor haar beducht: zij heeft den geheelen nacht s, geijld" Zie hier, ondeugd!" zeide de Koopman tegen mij, ,, dit alles is uw werk —:— „ Doctor! is er een Geestlijkc ontboden ? " . A 5  JO PIETER KLAUS. „ Ja, " antwoordde deeze, „ hij is thans bij de „ zieke, om haar te troosten." Ik* ftond roercloos de Geneesmeester vond goed, dat men, om 't ongelukkig meisjen niet op éénmaal al te ftcrk te doen fchrikken, eerst den Dominé zachtjes moest buiten roepen, om door hen de lijderes te doen verwittigen , dat men haaren minnaar had medegebragt dit werd te werk gefield, en ik fpeelde daarbij een ellendige rol. „ Dominé!" zeide de Koopman, toen rijn Eerwaarde verfcheen, „ lees deeze papieren : hier is „ de toeftemming van een' vader, die ons gevol„ magtigd heeft, om zijne dochter, zodra wij „ haar zouden vinden, met den jongeling, dien zij gevolgd was, in den echt te laaten verbïfl„ den; en hier is de volmagt van den vader des „ verleiders, uit Holland, die ons de vrijheid „ geeft, om hem, in gevalle hij weigeren zoude, „ de fchande, de Meinhardfche familie aangedaan, „ door een echtverbintenis weder aftewasfehen, „ zonder uitfiel naar Oostïndiën te zenden" bij gaf hem twee papieren over ,, Het komt „ er alleen op aan, dat gij de ongelukkige op „ eene gefchikte wijze tot deeze fia? gelieft voorte„ bereiden; voor het overige maakt gij immers „ geen zWaarigheid, om de jonge lieden in den „ echt te veréemgen?" „ In 't minfte niet,w- antwoordde de Geestlijkc, „ en hoe blijde zal het „ arme kind weezen ! maar gij, booswicht!" vervolgde hij tegen mij „ hoor uw ftraffend „ geweeten! de maat uwer misdaadeo is. vol: zoy  TWEEDE HOOFDSTUK. n w het wonder zijn, zo de Allerhoogfie ditonlcuisch „ hart niet weder in genade aanname; wanneer de f, vloek u trof, die Sodom enGomorra, die Corah, „ Dathan en Abiram trof? doch ik laat alles over aan zijne oneindige barmhartigheid, die gij thans „ in de roede moet vallen; ik keer tot de ongeM lukkige, verleide kruisdraagfter weder." Hij ging in de kamer: nu kon ik niet langer zwijgen: „ Ik bid u, mijne Heeren!" riep ik, „ hoort mij toch! ik ben de man niet dien gij „ zoekt" - ,, Stil," graauwde de Officier mij toe, „ verdedig u niet! na Oostïndiëu of getrouwd!" „ Wel nu," zeide ik, ,, indien het tog zo moet „ weezen , fiat! maar gij zult zien, wat het „ meisjen zeggen zal, als men haar wil verëenigen „ met eenen vreemdeling, dien zij in 't geheel niet kent" vocrds zweeg ik. Dominé had ondertusfchen zijn werk verricht, cn opende de deur van het vertrek: de gordijnen van het bed, waarin mijne zwangere bruid lag, waren half, en die van de venfters geheel toegehaald; het was echter nog licht genoeg, dat zij mij had kunnen kennen, zo zij niet, gelijk ik vast verzekerd ben, ijlhoofdig geweest ware; haare fpieren waren zeer gefpannen: „ Trouwlooze!" riep zij mij toe, „ hoe hebt gij mij toch kunnen „ verlaaten? maar neen! gij zijt nooit trouwloos „ geweest: de vrees dat onze Ouders onze echt„ verbintenis niet zouden toeftaan, beeft u de „ vlugt doen neemen: och k a r e l ! welke be-  n PIETER KLAUS. f, kommering hebt gij uwe juli a niet veroorzaakt ! „ keer weder in haare armen!" zij begon voords verward te fpreeken „ Gij vermoeit „ u te veel," zeide de Doftor! ,, en zult uwe „ krachten intusfehen hoogst noodig hebben: laat „ ons de trouwplechtigheid verrichten," „ Wel nu, Mijnheer van haftendonk.," zeide.de Koopman fpijtig, „ vergist de Juffrouw „ zig ook in de perfoon? wilt gij nu met haar „ trouwen of een plailierreisjen naar lmïïïn doen? "„ Ik fta verltomd," antwoordde ik: „ nooit is „ iemand in zulke verwarde omliandigheden ge„ weest, als waarin ik mij van mijne eerlte jeugd „ af bevonden heb; dan, ik ben er altoos gelukkig „ uit gered; en ik twijfel niet, of ik zal ook hier „ niet blijven ftecken: doe met mij wat u belieft: „ ik ben in uwe magt; doch, zo u dat geene, ?, waartoe gij mij nu dwingt, ooit berouwt, bedenk „ dan, dat ik alles gedaan heb wat ik kon, „ om u de oogen te openen." Hierop ging men gerust aan het werk; en ik liet mij, als de Heer karei, van haftendonk, wel degelijk in den echt verbinden met Mejuffrouw j u l i a m e i n ii a r d. Had hier iemand van mijne vrienden mij in eenen geleenden rok, aan een meisjen in baarensnood, een meisjen dat ik nooit gezien had, als echtgenoot de hand zien geeven, en zonder mijn toedoen tevens man en vader worden, die zou wa? relijk niet gewecteu hebben a of hij dit geval treurig  TWEEDE HOOFDSTUK. 15 oF belagchelijk bad moeten noemen; het was zulk een kluchtig bedroefd gezicht, dat men in plaats van lagchen wel had mogen weenen. De plechtigheid was zodra niet verricht, of mijne echtgenoote begon geweldig te ijlen; zij lag in den pijnlijkften toefland: mijn ftiefkind ftond op het punt van ter wereld te komen, doch men vergunde mij niet deeze tedere fpruit., de nieuwe vrucht van mijn huwelijk, 't welk nog niet lart* ger, dan een quarticr uurs bad geduurd, te zien, maar men leidde mij weder in de voorzaal. De Officier begon nu veel Vriendlijker met mij te fpreeken, dan tevooren: ,, Mijnheer!'1 zeide hij, ,, beide familiën zijn nu voldaan, en ik hoopt „ dat gij derzelver eer in 't vervolg als de uwe „ -zult befchouwen: gij moet nu terftond met mij „ naar Holland vertrekken naar uwen vader: Me,, vrouw uwe echtgenoote is daarvan verwittigd, „ en zal ons, zodra zij herfteld is, volgen: onder„ tusfehen zal Mijnheer uw vader u een plan van „ beftaan voorftellen; keer met berouw tot hem „ weder, hij zal u voorzeker vergiffenis fchen» ken." Ik verzocht dat het mij mogt vergund worden mijn goed eerst intepakken; doch mijn oogmerk was eigenlijk, om raad en hulp bij mijne vrienden te zoeken; dan, alles was vruchtloos — „ Ik heb," zeide de Officier, „ meer geld van u„ wen vader ontvangen, dan gij noodig hebt; gij „ zult ook geen gebrek hebben aan kleederen en n linnegoed, er is derhalven niets .in den weg"—  14 PIETER KLAUS. Welaan dan," antwoordde ik op eenen half luchthartigen, half wanhoopigen toon, ,, het zij it zo: 't beloop van de wereld is lomtijds al vrij „ kluchtig i op zijn' tijd zal alles zig ontwikke„ len — kom! — *t is tog onverfhuidig te blaf,i en als men aan de keten ligt. " Wij gingen aan boord van een fchip, en namen omtrent negen unre des morgens de reis naar Heiland aan.  DERDE HOOFDSTUK. Zeereis. Pieter denkt aan zijn kandjchrift* vindt het in zijn' rokzak, ontzegelt het, en begint te hezen. De Officier, wiens gevangene ik thans de. eer had te zijn, was wezenlij'.: een zeer goed man, wat ruw vr.n zeden, zo als deeze ftand Zulks wel eens medebrengt , doch voor het overige dienstvaardig, niet misgedeeld van oordeel, oprecht, gezellig, vrolijk van geest, en menschlievend zonder het te willen toonen; hij fcheen- niet veel gelezen te hebben, maar ik oordeel, dat men ook wel een verllanuig man weezen en zelf denken kan, zonder juist te weeten, wat andere menfehen gedacht hebben: nimmer hoorde ik hem van een boek fpreeken , behalven van een paar reisbefchrijvingen , waarmede hij telkens voor den dag kwam, zo dikwijls als het gefprek op de letterkunde viel: hij zeide daarover zijne gedachten, onder verbetering, en ik moet bekennen, dat dezelven , naar mijn gering oordeel, fomtijds zeer juist waren: zo geloofde hij, bij voorbeeld, dat sherlock, tegen de gewoonte van zijne Natie, een laag vleier was, die alle de perfoonen prees, bij wie hij vrij fmullen kon, en eiken Vorst, die vriendlijk met hem forak, een buitenfpoorige loftuiting naar 't hoofd  16 PIETER KLAUS. wierp: van Ktoore's zeden - fchetzende reisbe* fchrijving beweerde hij, dat zij, belialven de niets»' beduidende, dikwerf volftrekt onwaare, gedeeltelijk zeer bittere, in herbergen en vrouwen - gezelfchappen verzamelde anecdoten, veel gekakel behelsde, het welk geenen wijsgeerigen geest van opmerking, of fijne kundigheden te kennen gaf; hij oordeelde, dat deeze dikke Mentor het fchrijven wel had mogen nalaaten: „ Ik prijs," riep hij uit, mijnen voortrelfelijken brijdone dat is t, een manj" Voor het overige was het fcheepsgezelfchap zeef gemengd: een jonge Geneesheer, die zijne ftudiërt in Leyden zoude voordzetten , en op de reis den geheelen dag niets anders deed dan verzeu maaken; een zangeres , die in Holland op de eene of de andere gewettigde manier geld meende te ver* dienen; een gereformeerd Proponent, die van deri morgen tot in den nacht zijn pijp niet koud liet worden, en over Itaatkundige zaaken redeneerde; een paar jonge Kooplieden, ondraagelijke, onbefchcidenc lafbekken, geboortig uit Duitfche rijksfieden, trotsch op hunne perfoonen en op de geldbeurzen van hunne ouders; een proteftantfche Geestlijke uit üuitschland, reizende naar Holland± om mededogende, eerzuchtige, vroome en onnozele zielen te bepraaten, hunne beurfen voor hem te openen, opdat men hem in zijn armzalig dorpjen een huis konde bouwen, waarin hij ongeftraft wartaal leeren mogt, nadat bij de helft van het gebedelde geld op de reis verteerd had *-*■* eit vee-  DERDE HOOFDSTUK. tj veele andere menfehen meer: wij leefden ondertusfchen met elkander zeer vriendfchaplijk, en hadden den eerlten dag, dien wij doorbragten om kennis inet elkander te maaken, het beste weêr van dé wereld. T was de eerfte zeereis die ik deeden; ik nam voor, alle onaangenaame denkbeelden te verbannen, en het genoegen, 't Welk deeze nieuwe vertoohing mij zoude aanbieden , in haare geheele zuiverheid te genieten: het kwam mij niet eens meer in de gedachten, verder moeite te doen, om mijnen Officier te overtuigen, dat ik niet Mijnheer vail kAFTENDONK was: „ Waarom," dacht ik bij mij-zeiven, „ waarom zou ik van dit misverftand „ geen gebruik maakert, Om bij deeze gelegen- heid, zonder de minfte kosten, Holland tt zïen^ 3, als ik ter beftemde plaatfe kom, zal de oude .,, Heer wel rasch ontwaaren, dat ik zijn zoon niet ben, en mij, benevens duizend verontfchuldigin„ gen en een vrije terugreis, nog een gefchenk „ aanbieden; dan fta ik de vrouw aan den waa;, ren bezitter af, en heb, gelijk bij groote Hee,, ren in gebruik is, mij als Afgezant laaten trou- ,, wen" deezebefpiegclingen vervrolijkten mijn hart, waarbij kwam, dat de jonge haftendonk waarfchijnelijk vroeger in Amfteldam zoude aankomen dan wij, alzo hij naar vermoeden veel vroeger was vertrokken: wij zagen ook indedaad door onze verrekijkers een fchip, hoewel in eenen verren afftand, voor ons, dat fneller dan het onze zeilde. II. deel; £  ï2 pieter. KLAUS. Na dan den eerften dag alles zo wèl overlegd te hebben, klom ik gerust in mijne hangmat, en fliep tot den morgen: toen ik opftond was de zon door wolken verduisterd; de wind woei fterk, en Was volftrekt tegen; wij kwamen niet verder; bet geheele gezelfchap was gemelijk, zeeziek het was een fombere, onaangenaame dag. Had ik een boek!" dacht ik: „ bij deeze y menfehen verveelt mij de tijd; ik zou liever wil» „ len leezen " ——■ „ Leezen ! " antwoordde ik mij-zeiven; „ wat zou mij kunnen beletten te „ leezen? ik heb immers het kostlijk handfchrift, 3, het dierbaar pand van den Itervenden drik bij „ mij ? " let wèl, dat ik bij het verwisfelen van mijne kleederen, en zulks fpreekt van zelf, niet. vergeeten had, mijne zakken te leegen; maar de verwarring, waarin ik naderhand geraakt was, had mij mijn handfchrift geheel doen vergeeten: het was nog ongeopend in den verzegelden omflag, „ Gulden handfchrift! hoe veele nieuwe zaaken „ zult gij voor mij ten toon fpreiden!" — Ik had naauwlijks gedulds genoeg om het te ontzegelen, en geopend zijnde, had ik het wel willen inzwelgen, beefde van blijdfehap en verlangen, en begon naarflig te leezen hetgeen in 't volgende Hoofd-» ftuk ftaat.  VIERDE HOOFDSTUK. Begin van het handfchrift. Storm op zee» Zij verzeilen naar Denemarken. VERHAAL VAN MIJNE LEVENSBIJZONDERHEDEN, SEDERT IK, CHRIS TOFFEL HENDRIK BRIK, VAN BRUNSWIJK VERTROKKEN BEN. ss Ik zal de weinige oogenblikken, die ik mis« „ fchien nog maar te leeven heb, ten beste van u, „ mijn lieve vrienden, die mij in mijne ziekte „ zo getrouwlijk onderfteund en opgepast hebt, „ befteeden, en u bericht geeven van allergewig- tigfte zaakcn, welken, indien gij dezelven in „ goede handen overlevert, u en geheel Europet 9, aanzienlijke voordeelen kunnen toebrengen: het „ is naamlijk eene befchrijving van eenige, doof „, zeldzaame toevallen van mij alleen ontdekte, on» „ bekende landen van den zuidpool; buiten mij weet geen Europeer de ligging van dezelven, s, of den weg denvaards; maar in bet flot van dit handfchrift zult gij het een en ander ten naainv= 9, keurigften opgetekend vinden: wanneer gij deeze „ ontdekking de eene of andere Zee-mogendheid e, mededeelt, laat er u dan goed voor hetaalen^ 4, maakt, aleer gij de reis aanvaardt, eene vaste be* w paaling van de voorwaarden;, want gij- wset^ £ 3  23 Heter klaus. ,, dat groote Heerèn fomtijds trouwloos en mijn„ eedig worden, en dat zelfs de engelfche Natie • „ niet zelden fleebt behandelt, die geenen, die zij door groote beloften gelokt heeft, om gezond,f beid en krachten aantewenden, ten einde in „ vréémde,woeste gewesten, leven, goed en bloed „ ten beste der Natie te waagen —— ziet hier nu „ mijn verbaal. „ Het is, gelijk gij weet, omtrent veertien jaa,, ren geleden, naamlijk in het midden van't jaar „ 1766, toen de edeldenkende reijerberg in „ Brunswijk, in den Gouden Engel (*) mijn neêr„ flagtig gemoed met troost vervulde, en door „ mij den directeur van eenen fchouwburg aante„ beveclen, middelen verfchafte, om als een eerlijk „ man te kunnen keven: ik bleef bij deeze troup, „ tot ik gelegenheid vond om mij bij den Heer „ abt, die in Holland eene troup onder zijn op„ zicht had, te engageeren: ik hield mij twee jaa„ ren aldaar op, en fpeelde, niet Zonder genoegen „ van het Publiek, de voornaamfte rollen; doch ik „ had altoos genegenheid gehad, om vreemde Lan„ den te zien, en daarbij beféfte ik ook, dat men „ als Tooncelfpceler Hechts onzekere vooruitzicb„ ten voor den ouden dag heeft: Vermits ik nu „ kennis had gemaakt met een' Koopman, die mij „ zeer veel vriendfehap bewees j en over 't alge„ meen eeii zeer goedaartig man was, gaf ik dee{; zen van tijd tot tijd mijn Verlangen te kennen, ) Zie eerfte Deel Madz. 561 ■..  VIERDE HOOFDSTUK. 2,1 i, om welhaast een anderen weg tot mijn geluk te „ vinden; al ware 't ook, voegde ik daarbij, in s„ een afgelegen werelddeel" —v- ,? Zo u dit ernst is," antwoordde dc Koopman, „ dan kan „ „ ik u, dewijl gij zeer wèl met de pen kunt * „ omgaan, mogelijk binnen korten tijd een zeer „ „ goed baantjen bezorgen op een. fehip, dat „ „ naar de Kaap de goede hoop Itevenen zal" — „ ik verzocht hem deeze goedheid voor mij te „ willen hebben; hij hield ook woord, en ik ver» „ trok niet lang daarna in dienst een rijk „ Koopman. " „ Onze reis was zo voorfpoedig, als- men we,n„ fchen kan, en ik was van al het volk bijna de „ eenigfte, die gednurende deezen verren. togt „ altoos frisch cn gezond bleef: doch wij waren „ naauwlijks aan de Kaap gekomen, of ik begon „ zieklijk te worden; de zwaare hitte, de opge» „ zonde dampen, het flecht voedfel, gebrek aan, „ versch water, de fterke dranken —— in één. „ woord, de geheele ongewoone levenswijze ver,, oorzaakte mij eene hevige borstziekte, waaraan ik „ te Batavia langen tijd zwaar krank lag, en waar» „ van mij binnenkoortzen en eene zwakheid bij„ biceven, d;e mij geheel lustloos maakten en mi| „ den wensch inboezemden van tiaar Europa tö „ kunnen wederkeeren." „ Ik wachtte fleclits op eene bekw?,ame gelegen-* }, beid, toen Capitein c ook, 1772, in zijne groote reis rondom de wereld, op de Kaap aankwam\ nu werd ik door den lust, om verafgelegen. 6a  au PIETER KLAUS, „ en onbekende Landen te zien; door de hoop „ dat de gemaatigder lucht in het zuiden, wer„ waards de togt van cook gericht was, mijne „ te Batavia verlorene gezondheid weder zou „ herftellen , en ook de onzekerheid, wanneer ik „ nog een fchip vinden zou, het welk mij naar „ Europa overvoeren kon , (alwaar ik echter niets te verwachten had, fchoon ik deeze war„ me reis ook mogte uithouden,) door dit een en ander, zeg ik, werd ik bewogen, Capitein „ cook te verzoeken, mij een plaats in zijn ge„ volg te verkenen, 't welk hij ook gaarne deed, en mij als Schrijver aanftelde: ik verzocht en s, verkreeg te Batavia mijn affcheid, en vertrok „ den 27ften November, 1772, met deezen vermaar„ den zeeman, van de Kaap de goede hoop." „ Wij Haken met eenen frisfchen moed in zee, „ en het oogmerk van de reis was, gelijk men „ weet, om te onderzoeken , of er onder den „ zuidpool niet nog een groot vast land ware; „ wij kruisten rechts en links, maar ontmoetten „ geduurig groote ijsvlakten, waar wij onmogelijk „ konden doorkomen." „ Den oden Maart, 1773, fcheidden beide de fche« pen van elkander, en mij trof het lot van te n blijven op dat geene, waarop Capitein fur„ neaux het bevel voerde: in Nieuw-zeeland „ kwamen wij wederom bijéén, zonder ontdekkin» „ gen van eenig belang gedaan te hebben, en zeib v den vervolgends naar Tahvtti." "n Op dit fchoonc eiland werd mijne gezondheid s  VIERDE HOOFDSTUK. Ij M die op de reis reeds merkelijk verbeterd was, „ volkomen heriteld : ik Weet niet dat ik ooit s, zodanige blijde en geruste dagen beleefd heb, „ dan aldaar; ik geloofde ook, dat er nergens een „ gelukkiger volk kon gevonden worden, dan de „ goede Tahittiers waren." ^ „ Naar maate nu mijn ligchaam in gezondheid „ en krachten toenam, werd hetzelve ook vatbaar„ der voor zinlijke indrukfelen: ik vond onbe„ fchrijvelijk veel behaagen in een jong Tahittisch „ meisjen, dat ons dikwijls bezocht, en in zedig» s, heid, onfchuld en geestigheid boven de overigen „ van haare fexe uitmuntte: ik was vijf-en-dertig jaaren oud, en had nog nooit van harte bemind; ook had ik altoos een walg gehad van de gedwon„ gene manieren der Europafche vrouwen, van haare „ grove en fijne coquetterie, gebrek aan wezenlijk „ zuiver en innig gevoel; van haare doorftraalende „ ijdelheid of zinlijkheid in plaats van liefde; ftijve „ deugd , het gemaakte fpijtige voorkomen en „ haar voorbedacht voegen naar tijd en omftandig„ heid, wat wonder dan, dat fchoonheid en een„ voudigheid indruk op mij maakten ! mijn „ meisjen fcheen 'mij ook welhaast eene meer dan „ gewoone genegenheid toetedraagen , en deeze „ verhief zig eindelijk tot de grootlte tederheid:' „ zij leefde alleen voor mij, bragt mij de keureiijk» „ (le vruchten, en was over mij bekommerd, zo« „, dra ik Hechts eenen treurigeu lonk op haar wierp, v en zulks gebeurde nu al vrij dikwijls; want wan» |} neer ik dacht, welke gelukkige dagen ik hier had", . E 4  PIETER KL A U S. „ en dat dit alles op ééamaal een einde ueemen, „ en wel voor eeuwig een einde neemen zoude, n zodra naamlijk onze fchepen weder zouden ver9, trekken; dat ik vervolgends weder in de ftijve „ Europafche kringen als opgefloten, van zorgen, hartsiogten, vooroordeelen en noodlooze be„ hoeften als in eenen maalltroom gcflingerd zoude „ worden , dankonde ik fomtijds mijne traanen niet ,? verbergen." „ Mijne beminde, wier taal ik binnen korten tijd „ geleerd had, (want de liefde is eene voortrelfe„ lijke leermeesteresfe,) wist eindelijk mij het ge„ heim te ontwringen, en ik bekende haar, hoe „ zeer mijn hart door de gedachte van haar wel„ haast te moeten derven, gefolterd wierd — „O! „ „ hebt gij geene andere zwaarigheid," riep zij, „ en omhelsde mij met haare fchoone armen, „ „ wees dan gerust! niets zal ons fchciden; ik' „ „ volg u de geheele wereld door" — Onno„ zei meisjen! antwoordde ik, zo ongelukkig zal „ ik u en mij niet maaken; gij kent de blinkende, „ opgetooide Europeè'rs nog niet; ik zou u uit „ den fchoot van uwe ouders, uit deeze fchoone, „ gelukkigo gewesten wegrukken, en uwe rust en „ onfchtild aan mijne ontaane landslieden prijs „ geeven! nooit zal zulks gefchieden! ach! „ kondc ik hier bij ij blijven! „ En," zei- „ de zij, „ wat belet u zulks te doen? „ „ O, beste, lieflk buiki!" aldus noem- „ de zij mij „ o! blijf bier 1" zij bad « en fniccktc tapt vtcl aandrang, en bragt mij bij  VIERDE HOOFDSTUK. 25 ■p haaren vader, die een oud braaf man was, en, „ zijn verzoek met het haare verëenigde : M kortom, ik ftond alles toe, verborg mijn voor„ neemen voor onze reisgenooten , en ging den nacht ,, vóór het vertrek der fchepen in het huis van den ouden vader, die mij zjjnen oudften zoon „ mede gaf, om mij met mijne beminde diep in „ het land te voeren en in een bosch te verber- „ gen zo doende was ik nu een inwooner „ van Tahitti, had een lief wijfjcn , en vergat vader,, land en landgenooten; maar zond aan cook, „ met eenen Wilde een' brief, waarin ik hem. „ van mijn bcfluit kennis gaf, en hem verzocht, ,, geen vergeeffphe moeite te doen om mij opte„ zoeken: ik dankte hem voor alle zijne aan mij „ beweezene goedheid, en liet mijne armzalige be„ zitting voor het grootfte gedeelte in het fchip." „ Nimmer heb ik fterker dan toen ondervonden „ hoe veele ellende wij onszelven door de venne„ nigvuldiging van onze, behoeften veroorzaakcn: %, gelukkig in het bezit van eene lieve echtgenoote-, „ rustende aan haare zijde onder eenen boom, 5, wiens fmaaklijke vrucht mij tevens het voortrefv felijkfte en gezondfte voedfel gaf; in een eenzaa- me hut befchermd tegen de luimen vau her. „ weêr; betoverd door de bekoorelijke gezichten „ van de rijke, altoos nieuwe, onderhoudende Naj, tuur; gekleed en gedekt met eene ftofl'e , waarvan 3, de bereiding mij zowel een gezonde beweoginfj. v als tijdkorting verfchafte; beyrijd van de vei volB 5  ft6 PIETER KLAUS. „ gingen van Nijd, Arglistigheid en Hebzucht! „ ongekrenkt van den trots der Europeërs; daar, „ waar geen wellustig Vorst mijne getrouwe ga„ de laagen leggen, geen domme tiran mijne ge„ zonde leden aan buitenlandfche Mogendheden „ verkoopen, noch mijn vee uit den ftal haaien „ koude, om een aria te hooreu opdreunen, een pastij te eeten, eenen dief meer te bezoldigen, „ een wild hart fterker te martelen , of een „ zeldzaam dier, het welk nergens toe dient, in „ zijne menagerie te onderhouden wie zou „ niet zeggen, dat men in zulk eenen zaligen „ toefland, geduurende geheele eeuwen , ver„ genoegd zou kunnen leeven, zonder meer te „ wcnfchen of te vreezen? doch de gebreken „ van eene onbehoorelijke opvoeding drukten mij „ ook hier: zodra de eerfte bekoorelijkheid der „ nieuwheid, (deeze is 't, helaas! alleen, waardoor „ men den mensch boejen kan, die door de kunst „ gevormd en verwend is ,) zodra deeze voorbij h u'as? begon ik ook meer te wenfchen: nu eens „ verhaalde ik mijne vrouw iet van de Europafche „ kunften en weetenfchappen, ten einde ik gele- genheid mogt hebben, door haare vraagen en „ gefprekken aan deeze fchitterende armhartige >} dingen herinnerd te worden; dan wendde ik „ mijne poogingen aan, om haar qnze ruwe, onÜ buigzaanie taaien te leeren fpreeken en fchrijven; „ dan fneed ik een fluit van riet en verzelde hec „ eenvoudig hartlijk gezang der Natuure met .mijn?  VIERDE HOOFDSTUK. 27 n gtkunflelde toonen; ik reikhalsde naar boeken „ en had evenwel het groote boek van den Schep„ per, 't welk men nooit uitleeft, voor mijne „ oogen, als ik at, was ik niet gewoon, mijnen s, honger, maar mijnen eetlust te vraagen; at meer, dronk meer dan ik noodig had, vpords „ Hond mij de fpijs tegen en ik zocht verande„ ring, of ik gevoelde hoofdpijn, en vveuschtc uit „ de Apotheek een pijnftillend vergif te kunnen „ haaien; mijn fnuifdoos was ledig, ik zocht krui» ,, den, welken mijne reukvezelen kittelen en verdoo„ ven konden,- ik legde kunffige tuinen aan , daar, „ alwaar de Schepper verfcheidenheid voorbcfchikt ,", had, en plantte op een plek bijéén, dat geene, 't welk' de Natuur in de voortreffeüjkfte fcha„ keering verdeelt; dan zou ik gaarne de ingewans, den der moederlijke aarde hebben willen door„ wroeten, en het ongelukkig metaal opdelven; ,, ik begon mede de jeugd te befchaaven; de kin„ deren moesten de voeten naar buiten zetten, „ offch oon God dezelven recht heeft geplaatst, en SJ wanneer zij de blijdfehap van hun vrolijk hart „ in ongedwongene fprongen wilden te kennen gee,, ven, dan leerde ik hen naar een laffe zangwijze, „ in de gedaante van Gottifche cijffers, van Hak„ kenlijncn, en ketenen, naar de maatjdoor elkan„ der heen kruisfén ■ ja, zal ik de waarheid bekennen? wanneer mijn bloed dan s, verhit was, en ik zag een jong bloozend meis}> jen in haare natuurlijke bevalligheid voor mi]  *S PIETER KLAUS. v heen huppelen, dan kwamen er ftrafwaardige ,, begeerten iil mijne ziel op ■— foei! zeide ik „ tegen mijzelven, fchandelijke Europeer ! hoe v weinig verdient gij onder onbedorvene menfehen „ te leeven! en nog zijt gij juist geen van de flecht„ ften onder uwe landgenooten. " ,. Op deeze wijze knaagde het gevoel van mijne „ eigene onwaardigheid, de onrustige werkzaam» „ heid, en het gewoon verlangen naar altoosduu» rende afwisfelingen (welk eene tegenftrijdigheid l") „ aan mijn hart; mijne Gade zag zulks, zij was j, in de vijfde maand zwanger, en treurde dat ik niet meer zo blijgeestig was als welëer. „ Op zekeren morgen, na, omtrent drie Ten» twintig weeken in Tahitti doorgebragt te heb„ ben, bekroop mij eensflags eene wanhoopige ge,, dachte: ik zat eenzaam aan den oever der on„ {luimige zee, en befchuldigde mij - zeiven, dat ik bezig was , met een gerust volk door mijne „ armhartige befebaaving van geluk en vrede te berooven —r~ vlied nu het nog tijd is, al zou ;, het uw leven kosten, riep ik, pn fprong plots- „ lijk van den grond op ■ een fchuitjen, een „ klein ellendig fchuitjen, lag op bet ftrand; ik „ fprong daarin —— waarheen, rampzalige! gij ,, zult den dood inde golven vinden! - blijf! - wat ,, zal u\ye getrouwe Gade zeggen,? - het was, te laat} „ een golf maakte ljet ligte vaartuig vlot en voerde „ mij fnellijk van bet land weg : behalven eer* P klein roer en eenige weinige leeftogt, welke ik  VIËRDE HOOFDSTUK. &t\ „ bij geval in de fcbuit vond, was er niets in: ,i ik moest mij aan bet geweld van 't fterkfte „ element overgeeven, en verwachtte met bedaard,<, heid waar ik eindelijk belanden zou." „ Vruchtloos ondername ik u te fchetfen dc ge„ moedsgefteldheid, waarin ik die dagen doorbragt, „ geduurende welken ik zo fchielijk werd voordge„ dreeven, dat ik fomwijlen op ftroomen geraakte , t, die mij fneller dan een pijl wegrukten: de fcbuit „ was zo ligt als een veer; het gelukte mij, met „ mijnen hoed het inflaande water uittehoozen — „ de hand der Voorzienigheid behield mijn leven, „ om mij tot grootere ondervindingen te fpaaren, „ en vervolgends hier, in mijn vaderland, op het „ bed den geest te doen geeven." „ Toen mijn leeftogt omtrent den vierden dag >, bijna verteerd was, en ik niets anders dan den „ dood meende Voor oogen te zien, kwam ik juist i, voor de groote ijsvlakte, waar cook's fchepen „niet doorkonden: ik ftond reeds gereed, om „ uit wanhoop in zee te fpringen, toen een ver,, bazende ftroom mij midden door de ijsfchotzen „ eenen weg baande : mijn klein vaartuig werd 9, met eene onbegrijpelijke fnelheid in dit fmalle „ kanaal voordgedreeven, en (o onuitfpreekelijk „ wonder!) na verloop van agt uuren kwam ik, „ door alle deeze bergen van ijs heen , in een „ ftille zee, die, hoe meer ik den zuidpool na-. „ derde, mij des te waarder en lieflijker voor* „ kwam."  io PIETER KLAUS. Nu werd mijn hart van een nimmer nóg bt« „ fpeurd blijd gevoel doorltroomd ; ik fchepte „ moed en hoopte het land, onder den pool ge„ legeil j te zuheil bereiken; ook bedroog ik mij in „ deeze hoop niet: na ik mijn roer gevat, en, „ zo veel mijne krachten, door blijmoedigheid gc„ fterkt, toelieten, geworfteld had, zag ik tegen den avond den vlakken oever van een fraai land „ vol van heerelijke gewasfcn en boomen voor mij „ ten toon gelpreid: ik verdubbelde mijne poo„ gingen, kwam gelukkig over, ftapte aan land, „ viel neder op de moederlijke aarde, en dankte „ mijnen Schepper en Behouder met heete traaï, nen." Zo verre had ik brik's handfchrift gelezen4 toen het weêr ieder oogenblik onftuimiger m'erdj en ons. vau tijd tot tijd meer rechtsaf van onzen koers dreef: maar ik las zo aandachtig, dat ik het gevaar waarin wij indedaad waren, naauwlijks bemerkte; doch in het. vallen van den avond kwam er zulk een vreeslijke ftorm op, dat ik u-allen, mijne bevallige Dames en Heeren! toewensch, nimmer iet dergelijks te ondervinden. Ik ben reeds een uur bezig geweest, om alle Oude en nieuwe Schrijvers, in rijm en onrijm, die ik in mijne boekerij vind, te doorfnuffelen, om een recht dichtkundig tafereel van eenen zeeliorra Voor u aftefchrijven 5 doch ik vind geen één 't welk mij voldoet; men kan duidelijk zien, dat zij bij den haard gefchreven zijn, en dat de mari  VIERDE HOOFDSTUK. st zelf den wind gefchapen heeft . ik zal eens Fchurk zijn zo gij er een denkbeeld van kunt vormen, zonder zeiven het fpel bijgewoond te hebben! Want, ziet eens: de zee wordt zo zwart, ja, boe zal ik 't nu uitftamelen? zo zwart, als — mijn manchester - broek, en fchuimt, en fchuimt, gelijk fpaanfche zeep, ja nog erger; dan loopt alles op éénmaaltoorenshoogte op, en kookt als — maar in 't groot alsöf een pot met erwten overkookt, en werpt het fchip, het groote, zwaa- re fchip ja geloof mij — alsof het een bal ware, bij mijn ziel! zo hoog in de lucht, dat men vreest zijn hoofd aan de maan te zullen ftukftooten: de wolken hangen bruin als pik, couleur de puce, en in allerhande kleuren kort boven het hoofd, en worden gejaagd, alsof de booze vijand er achter ware: uit boosaartigheid houden zij zig dan niet digt, maar Horten geheele vaten vol troebel water op de arme reizigers neêr, die er tog geen fchuld aan hebben en beneden genoeg geplaagd worden; want in het fchip zelf, waarlijk, loopt het al vrij erg: krik, krak! en altoos wordt men heen en weêr geflingerd; de ééne valt op den anderen , zonder eens excus te vraagen, en dan gaat het aan een tieren, roepen, raazen, bidden . ja3 men meent er dol en raazend bij te worden. Zo natuurlijk als ik u die zaak befchreven heb , juist zo ging het bij ons toe: dit duurde den gebeden nacht door, en toen de dag aanbrak, zagen wij, dat wij kort bij Denemarken waren.  $a PIETER KLAUS. ! „ Wat nu re doen?" zeiden de Schippers : „liet fchip „ is overal befchadigd, zelfs is de eene mast ge- fcheurd! God zij dank, dat wij allen nog „ leeven! wij moeten naar Denemarken, en daar „ het fchip laaten kalefaaten" wij konden niet anders; het fcheen wel alsof ik ook een gedeelte vau dit Rijk zien moest; wij zeilden dan derwaards, en lieten des middags ten twaalf uurert in Koppenhagen, tegenover het tolhuis, bij Christieanskaven, het anker vallen. VIJF-  V IJ F D E HOOFDSTUK. Ontmoeting van een oude kennis: door denzelven ontdekt. Vervolg van het handfchrift. Het reizen is tog zeer aangenaam, Mijnheer ,, Officier!" zeide ik toen wij zamen aan de haven op en neêr wandelden, „ en het valt mij thans ,, te beurt , fchoon ik niet weet hoe ik er toe „ kom"- ,, Erg genoeg," antwoordde de krijgsheld ; „ dat wij hier naar Denemarken verzeild zijn, „ en ook niet wecten hoe wij daartoe komen! ,, Mijnheer uw vader zal zeer bekommerd over ,, ons weezen" ,, Dat denk ik niet," her¬ nam ik meesmuilende; ,, doch hij hoorde niet wat ik zeide, en vervolgde ,, En wat doen wij „ toch hier? ik heb de Deenen nimmer recht tëuff„ hén veelen; zij zijn geheel ligchaam; wij zijn „ allen aardkluiten , maar deeze menfehen fchij5, nen alleen uit zwaare potaarde zamengefteld." Hij maakte nog eenige foortgelijke onbillijke aanmerkingen over deeze Natie, toen er een man, met boeken onder den arm, zeer fchielijk door een dwarsftraat kwam aanloopen: ,, Dit is vast een „ Franschman, of een ander fchepfel van dat flag," zeide de Officier ik bekeek dat Wezen wat nauwkeuriger, en meende hetzelve meer gezien te hebben; toen hij nader kwam kon ik niét meer twijfelen: „Ah caresle clausen! Wo gord ed?" II. pee r.. C  34 PIETER KLAUS. riep hij in gebroken Deensch, en viel mij om den hals: „ Est-ce bien vous, man ami ? — wel, wie „ zou het hebben durven denken, dat wij elkan- der hier in Denemarken nog zouden ontmoeten 1 „ eu mag ik oordeelen naar het voorkomen en de ,, kleeding van mijnen ouden pieter, dan moet „ het u, Mijn vriend, wèl gaan " . „ Om u „ te dienen, Mijnheer!" zeide ik, „ zo wat bij „ het walletjen langs! doch gij zult u mogelijk wel vergisfen: mijn naam is wel pieter; maar ,, mag ik vraagen, met wien ik dc eer heb ".... „ Ah man chèrl" riep hij, „ de omftandigheden „ veranderen, cn het lotgeval verandert de men- fchen: Mais ne Vous fourient-il plus du Sieur „ lippeville? Par Dieul pour moi, je vous „ ai d'abord reconnu(*)" - Ja, hij was het wezenlijk: „ En hoe toch, bid ik u," vroeg ik, „ komt gij hier?" „ Wel nu, dit zal ik u „ verhaalen," was het antwoord: „ Het heeft mij „ in mijn vaderland niet zeer voordeelig gegaan, „ en zo doende ben ik eindelijk zelfs Hofmeester bij een Duitfchen Graaf geworden, met wieii „ ik ging reizen : het jonge mensch bezat een „ aanzienlijk vermogen; doch', zo als 't dan „ gaat, hij verfpcclde alles, en bij flot van reke„ ning hadden wij beiden niets meer; want wat 9, mij betreft, ik verloor ook mijne lijfrente door 9, een ongelukkig bankroet, 't welk bij de kas plaats bad: de jonge Graaf zag zig genoodzaakt, „ als Olficicr in Keizerlijken dienst te gaan: voor mij (*) Herinnert gij « Sievir lirrEville niet meer? voor mij, ik liefa n aanftomls iierkcnd.  VIJFDÉ HOOFDSTUK. 35 is fchoot er niets over, daiï met mijne geringe bej, gaafdhcden mijn fortuin te zoeken: ik was toert „ juist in SleéMfk', alWaarik een' braaf man mijnen „ tocftand ontdekte, die mij brieven van aanbe„ veeling in deeze ftad medegaf: in den beginne wilde het niet vlotten; ik moest allerleie wegen „ inflaan; eindelijk nam ik bet bcfluit, om de „ jeugd in de Franfche en Hoogduitfche taaien te „ onderwijzen, en als taalmeester kan ik nu vrij „ wèl lceven: ik ben met een weduwe gehuwd, „ die nog al eenig vermogen heeft, zo dat ik „ juist niet noodig heb, veele uuren aan het oli,, derwijs te befteeden; zekerlijk denk ik nog wel ,, eens aan mijnen voorigen luister .... maar, „ mijn lieve klaus! hoe komt gij toch hier?" — „ Zulks is te wijdloopig te verhaalen: ik heb „ Hechts een verzoek aan u, en dit beftaat daar„ in, dat gij deezen Heer Officier gelieft te zeg* „ gen, wie ik ben, en in welke omftandighedeu „ gij mij gekend hebt." Lippeville was oogcnbliklijk bereidvaardig om aan mijn verzoek te voldoen: wij gingen tot dat einde alle drie in een nabijgelegen herberg: hier verzekerde mijn gewezen Heer den Officier, dat ik pieter klaus heette, en toonde door zijne onverdachte getuigenis, dat ik geen Hollander was : alles ontwikkelde zig , ik verhaalde N de aanleiding tot het misverftand, de verwisfeling van kleedcren, een gedeelte van mijne overige lotgevallen , en bragt den Officier daardoor in geene C a  36 PIETER KLAUS. geringe verlegenheid , die mij zeer nederig en tot herhaalde reizen om vergiffenis bad. Het viel moejelijk tot een hefluit te komen, wat ons bij deeze omftandigheden te doen ftond; doch werd eindelijk vastgeftcld, dat ik de goedheid hebben zoude, om mede naar Holland te reizen; de neef van den Capitein, de oude Heer van ha ft f. nd o nk, voor wien hij uit vriendfchap naar Hamburg vertrokken was, om deszelfs zoon optezocken, zoude zekerlijk niet weeten, of hij hem al of niet danken zoude: de zoon was echter, volgends mijne verzekering, mede naar Holland vertrokken „ In 't kort, mijn waaras de Heer klaus," zeide de Officier, „wijmoe„ ten zien hoe 't loopen zal; het geval mag „ weezen zo 't wille , mijn Neef zal u altoos „ fchadeloos (lellen, cn daarenboven reist gij im„ mers ook gaarne? het ongeluk is juist zo groot „ niet, aan eene rijke vrouw gehuwd te zijn, „ al zoudt gij dezelve ook moeten behouden; de „ grootüe* zwaarighcid zou het kind weezen „ doch waartoe dient het, vóór den tijd zig met ,, zorgen te plaagen? alleenlijk verzoek ik, dat 9*9 wij ons hier niet langer dan éénen dag ophou„ den; wij kunnen morgen immers de voornaam,, He merkwaardigheden der ftad bezichtigen, en middelerwijl zal ons fchip ook in ilaat zijn , ,, om, als de wind goed is, te kunnen zeilen." De Heer de lippeville bood zig aan, om enze gids te zijn; hij hield den volgenden dag ook gijn woord, en toonde ons 't geen men vreemde-  VIJFDE" HOOFDSTOK. 37 Hngeh gemeenlijk laat zien; doch ik zou uw geduld te veel vergen, waarde Leezers! wanneer ik hetzelve met een befchrijving van Koppenhagen wilde vermoejen; liever zal ik u het vervolg van brik's handfchrift opdisfehen , waarvan ik den avond van onze komst nog een (tuk las, toen Mijnheer de Capitein uitgegaan was, om affpraak met de Schippers te nceraen; voor het overige was ik zeer geheim met dit handfchrift , bergde hetzelve weg, zodra de Officier weêromkwam, en alzo hij niet lang uitbleef, zullen de Leezers niet kwalijk necmen, dat zij thans daarvan Hechts een klein ftükjea zien: VERVOLG VAN HET HANDSCHRIFT. ,, Ik weet wel, mijne waarde Vrienden! dat het ,, ongelooflijk zal voorkomen, wanneer ik u vee „ haal , dat ik juist onder de pool een alleraan„ genaamst elfmaat heb gevonden, daar het tog, „ naar het algemeen gevoelen , nergens kouder ,, zou moeten weezen, dan daar; doch ik verzoek ,, u, niet te twijfelen aan iet 't welk gij niet ge,, zien hebt, en alzo ik voorzeker de eenige Eu„ rope'êr ben, die tot bier toe zo verre doorge- drongen is, zo gelooft mij bij voorraad ,, het is een geloof dat geen invloed heeft op uw ,, zedelijk charakter." ■ ,, Epicurus beweerde, men kon niet bcwij„ zen, dat de zon grooter was, dan ze ons toeC 3  38 PIETER KLAUS. ,, fchijnt; oude en nieuwe fpottcrs vonden deeze Helling zeer onnozel ; maar ik niet: wie kan „ weeten, of dezelfde regelen der meetkunde, die „ een ligchaam in deeze of geene grootte aan on„ ze grove zintuigen ten toon fpreiden, en het s, anders zouden doen voorkomen, zo wij anders „ bewerktuigde zinnen hadden; wie kan, zeg ik, weeten, of deeze ons zo welgegrond toefchij„ ncnde wiskundige wetten wel in andere lucht-, gewesten kunnen gebezigd worden? wie weet, of daar niet een ligchaam grooter fchijnt, hoe „ verder deszelfs afpand is ? gij ziet in 't verfchiet ,, eenen boom Haan; gij noemt zulks een afftand, „ en 't geen tusfcheu beiden is, eene ruimte, om„ dat uwe twee grove zintuigen , te weeten ge„ zicht en gevoel, niet eerder gefluit worden, , s, en wij de tusfchenruimte tot aan deezen boom, „ voor lucht houden; maar wie zegt u, dat, in,, dien gij fijner zintuigen haddet , gij niet alles a, vol ligchaamen, en tusfcheu u cn deu boom zoj, danige aanéénfchakcling van fiofüjkc wezens „ vinden zoudt , dat gij den boom en u- zeiven „niet als twee afzonderlijke Hukken, maar als „ een zamenhangend wezen zoudt moeren befchouwen? heeft hier nu zulke een onzekerheid ,,, in de kennis der dingen plaats, met welke ze,, kerheid zult gij van de 'verafgelcgene wezens j, daar boven lpreeken ? behandelt derhalven de „ geesten-zieners en de befpiegelaars met heusch^ beid; zoekt uwe gelukzaligheid niet in zodanige  VIJFDE HOOFDSTUK. 30 „ dingen,' waarvoor uwe zintuigen niet vatbaar „ zijn, maar betwist niet 't geen gij niet ziet en „ gevoelt (*). ,, Doch ik verlies mijn oogmerk te verre uit „ het oog: genoeg! onder den pool houden de „ wetten der Natuur, zo als zij in de overige „ aardgordclen heerfchen, op; en, zodra men het „ ijsgcbergte, 't welk dit aspunt van de overige „ werelddcelen afzondert, door is, rust een eeu„ wige Lente , eene onbefchrijvelijk kalme luchts„ gelteldheid op de gelukkige gewesten, die ik u CïCtst une fmguüere léieque Ce Mo-fieur* Rik (§)! Nogthans verdient 't geen hij hier zegt, eenige oplettendheid: volgends zijn. ftelfel zouden alle begrippen van grootte, vorm, gedaante, kleur, afftand enz. ons bedriegen; uit dien hoofde moesten de wiskundige waarheden, tegen het algemeen gevoelen, de onzekerfteil van allen zijn; en daarentegen de zedekundige wetten onwankelbaar; eensdeels, omdat zij dc eenftemmigheid van al het ziehtbaare en onzichtbaare bevorderen; anderdeels, omdat dat geene, 't welk wij moeten doen, zig alleen laat bcpaalen naar dat geene wat wij kennen; dus zouden een menigte dingen theoretisch \yiit kunnen weezen , zonder dat wij ze begrijpen; maar omgekeerd zou dat geene alleen voor ons in de uitoefening w;(;ir kunnen zijn, wat wij theoretisch begrijpen konden: naar deeze grondbeginfelen zou die geene een verjlandig man zijn, die niets als ontegenzeggelijk beweerde, dan 't geen hij duidelijk befefte, maar echter ook aan niets twijfelde wat hij niet begreep, cn die in zijne daaden niet dan naar de regelmaat van zijne kennis, altoos eenftemmig handelde; een ïhveeper en Zot moest men iemand noemen, die zijne daaden naar mogelijke waarheden, welke hij niet begreep, bepaalde; naar een Booswicht alleen die , die tegen zijn doorzicht handelde. Attné. van pieter Klau»« (§) T.it em raure kop, die Mijnheel brik! C 4  40 PIETER KLAUS; „ aftekenen zal : Waarfchijnelijk zal 't. onder t „ noorder aspunt even zo weezen." ,, Hoe onzeker het ook ware, wat lot mij tref-, „feu, of ik hier levende wezens vinden, ja of „ ik ooit wel wederom fchepfelen, als ik was, zien, of niet misfchien in de eenzaamheid eenen treurigcn dood ffcerven zoude; door geen' vriend, „ die mij de oogen kon toedrukken, met eenen „ verfrisfchenden drauk verkwikt, zonder troost, „ zonder oppasfing, zonder verzachting der fmar- ten, kwam echter deeze gedachte in 't geheel ,, niet bij mij op: alleenlijk het gevoel, van mij uit „ de gevaareu der zee verlost, en Gods fchoonen ,, aardbodem, de heerlijklte, vruchtbaarlte gewes„ ten voor mij ten toon gefpreid te zien, vervul„ de mijne ziel met een alles te bovengaande „ blijdfchap: ik ontdekte geen blijk van nijver„ heid en arbeid der inwooneren, geen vaartuig ,-, langs den uitgeftrekten oever, geen plantfoen, ,, geene hutten, en nogthans was het geheele land van rondsomme, zo verre mijne oogen reikten, „ met de fraaifte boomen en gewasfcn voorzien; doch alle deeze voordbrengfelcn waren mij naar „ hunne gedaante vreemd , ja, ik herinnerde mij ,, niet, eenigen van dezelven zelfs in Tahitti ge„ zien te hebben." ,, Nadat ik een geheel uur in eene bedwelming „ van vreugde, dit bekoorelijk gezicht had ge- nooten, begon een geweldige honger mij te „ kwellen; fchoone vruchten, waarvan de boomen „ rijklijk voorzien waren , fcheenen mij uitte-  VIJFDE HOOFDSTUK. 41 „ noodigcn, om verkwikking bij hen te zoeken;' ik plukte eenigen af en, o, welk een „ fmaak! ik gevoelde een nieuw leven door mijn „ wezen uitgeftort : een fontein, beider, lieflijk „ cn zoet van fmaak verfchafte mij drank, aller„ hande lborten van vogelen , en kleine, vriendlij-' ,*, ke viervoetige dieren huppelden rondsom mij „ heen, en fchcenen mij in 't minde niet te fchu„ wen, maar veel meer als hunnen ouderen broe- der en befchermer te befchouwen : een klein dier,' ,, zeer naar onze eekhoorentjens gelijkende, krab,, de niet zijne pootjens in dc aarde en haalde ,, eindelijk eenige wortelen uit, die het zeer be,, geerig inzwelgde: mij bekroop den lust, deeze „ wortelen ook te proeven; ik trok eenigen uit, „ en vond ze zeer aangenaam van fmaak en voed- „ zaam nadat ik nu eenen zeer verkwikkelij- „ ken maaltijd gedaan bad, overviel de llaap mij,, ne vermoeide leden : een groene beemd , vol ,, van de beerelijkfte geurigtle kruiden was mijne „ legcrflcdc: ik {liep in, cn ontwaakte eerst na „ misfehien wel twaalf uuren geflapen te hebben." „ Zodra ik de oogen opende, zag ik tot mijne ,, verwondering twee menschlijke fchepfelen naast „ mij ftaan, die mij met oplettendheid befchouw* „ den, en waarfchijnelijk reeds lang, geduurende „ mijnen flaap, begluurd hadden; het een was éea ,, man en het ander eene vrouw, naar mijn oordeel „ voorwerpen van de volmaaktlie fchoonhcid^ „ blank van huid, verfierd met lang geel hair* 5, fchoone ranke leden, door géeii ónnatuurltifc C 5  42 PIETER KLAUS. y, gewaad bedekt, want zij waren, uitgezonderd „ een fchort, geheel naakt; gedaante en gelaat», zweem vol zachtheid, verhevenheid en goedaar„ tigbeid, door geen angstvallige noch Itrafwaar„ dige hartstogt mismaakt, door geene ziekte ver- », zwakt bet Kraaiend eveubeeld des grooten „ Scheppers blonk op het blijde voorhoofd." „ Ik wil gaarne bekennen, dat ik den aanblik „ van zo veel edele grootheid naauwlijks kon ver„ duurcn; ik fprong van mijne legerbede op, en „ boog mij voor ben, terwijl ik tevens een teken maakte, om te kennen te geeven, dat ik hen om befcherming en verfchooning verzocht; dat ik bij ongeluk cn buiten mijnen wil door de „ zee hcrwaards geflagen was : de jonge man be„ greep mij, reikte mij de hand, cn voerde mij „ benevens zijne vrouw met zig : onderweg fpra„ ken beiden veel met elkander; ik verftond er „ weinig van, doch hoorde tot mijne grootlte ver> wondering, dat het eene foort van hebreeuwfche uitfpraak was; ik had, Advocaat zijnde (*), veele procesfen voor Jooden onder handen ge„ had, en om die reden eenig onderwijs in deeze „ taal genomen, om Comtoirboeken en andere „ Joodfchc documenten te kunnen verdaan, doch „ zekerlijk had ik daarvan ten deele reeds veel „ vergeeten, ten deele fcheen mij dat geene, wat a, deeze Wilden fpraken, een veel rijker taal te „ weezen, dan het gewoon Hcbreeuwsch, 't wellc C*) Eerfte Deel bl. 50.  VIJFDE HOOFDSTUK. 43 ,, wij thans uit dc boeken des ouden Testaments „ leeren ■ maar hoe kan ik deeze zachttiartigc „ eenvoudige Natuurlingen Wilden noemen? tien, „ maal meer verdienen wij, bedorvene, verwilderde „ Europeërs, deezen naam." „ Mijne geleiders befchouwden mijne kleeding, „ die half Européisch, half Tahittisch was, met „ medelijden; zij weezen met vingeren op de me„ nigvuldige noodlooze nukken, waaruit dezelve „ zamengelteld was, cn over 't algemeen fcheencn „ zij mij meer te beklaagen, dan zig over mij te „ verwonderen, zo dikwerf zij hunne oogen op „ mij lloegen nimmer is mijne Europafche „ trots zodanig vernederd dan hier , toen ik be„ merkte, hoe luttel de achting was, waarmede „ deeze onopgefchikte fchepfelen nederzagen op ,, een mannetjen, dat behoorde rot eene Natie, „ die zig beroemt, de hcerfchappij des aardbodems ,, te water en te land te bezitten, en alle overige „ volken te befchaavcn, wanneer zij de vrijheid „ 'durft ncemeu, om zig in houten kasten door „ wind en water te laten rondvoeren, vervolgeuds ,, op vreemde kusten eenen roozekrans te bidden, „ of een vaandel te planten met een wapen, dat „ daar niemand kent, cn onfchuldige fchepfelen si ongeiïraft te vermoorden , zo zij ons njet willen toeltaan, om dat geene, wat de aarde voor „ allen voordbrengd, ons, inwooners van een klein ,, onaanzienlijk plekjen des aardbodems, alleen aan„ temaatigen, of zo zij niet als tot hun tijdelijk ,, en eeuwig geluk onontberelijk willen befchou-  44 PIETER KLAUS. „ wen, 't geen een paar zotskappen uitgevonden „ en vervolgends het overig gedeelte der wereld opgedrongen hebben te gelooven." „ Wij kwamen welhaast in een bekoorelijke va„ lei , wier ruime omtrek een menigte van hut„ ten bevattede, die overal verftroóid lagen —„ een voortreffeijk, lagchend gezicht! de hutten „ waren zeer eenvoudig gebouwd wat zeg „ ik! gebouwd? geplant van de fchoonfte bloejende boomen, wier takken door elkander „ gevlochten en gegroeid waren : aan de ingangen „ deezer hutten zaten oude menfehen , die zig „ vermaakten met den aanblik van de fchoone Na„ tuur, en met de vreugde hunner kinderen en kindskinderen, waarvan eenigen vrolijk rond„ fprongen, en zig door allerleie ligchaamsoefenin„ gen verlustigden, terwijl kleiner wichten van „ beide fexeu in het bonte gras fpeelden — met „ gezondheid, blijgeestigheid en oufchuld op de „ aangezichten van allen, door Gods vinger lees„ baar getekend." „ Zo als wij voorbij eenige hutten heengingen, a, kwamen de kinderen al fpringende aan, trokken „ mij met verwondering, niet onbefcheiden, aan de „ klederen , zagen elkander aan met blijken van „ bekommering en gaven door tekenen .te kennen, ,, dat zij mij voor een ziek, half dood mensch „ hielden: maar de Ouders fpraken met mijne ge.,, leiders, en keerden, zonder juist zeer veel nieuws„ gierigheid te toonen, weder tot hun fpel en „ arbeid j doch deeze arbeid werd niet verricht  VIJFDE HOOFDSTUK. 45 „ met een lastige infpanning van krachten, om in „ het zweet des aangezichts noodelooze behoeften „ te vei fchalfen neen! de eene maakte zijnen „ ouden Vader eenen kleinen maaltijd klaar van „ vruchten, die hij van de volle boomen plukte, „ en zonder de beste fappen voor het vuur uitte„ droogen, op groote bladen den grijsaart toe„ reikte, die zulks met eenen dankbaaren glimp„ lach ontving; een ander was bezig met iet aan „ zijne kleine woning te maaken, een derde vlocht „ een fchort." „ Eindelijk kwamen wij bij een hut, aan wier „ ingang een oud eerwaardig grijsaart met zijne „ echtgenoote zat: dit waren de Ouders van mij„ nen geleider en zijne Gade: de huisvader ont„ ving mij zeer vriendlijk, en terwijl de jonge lie„ den hem verhaalden, hoe zij tot dit gezelfchap „ waren gekomen, bragten de jonger kinderen mij „ ooft, wortelen en in groote nootedoppen het „ uitgeperfie fap van een vrucht, den kostelijk„ Hen, verkwikkelijkften drank, die ik ooit heb „ genuttigd." „ Ik zal u niet ophouden met een geregeld dag„ boek te fchrijven van den korten tijd, welken . „ ik in deeze zalige gewesten des vredes heb mo.., gen doorbrengen; ik zal u alleenlijk over 't al„ gemeen zeggen, wat ik daar gezien en onder„ vonden heb." „ Zelden wordt het daar nacht, en alzo ik nooit „ een denkbeeld heb kunnen vormen van de tijd3, rekening der iuwooneren deezes lands, kan  4f5 PIETER KLAUS. ook niet naauwkcurig bepaalen, hoe lang ik mij hier heb opgehouden; echter weet ik zeer wclj „ dat het nog geen maand is geweest; en hier* „ over zult gij u niet verwonderen, wanneer ik voordga met u te verhaalen, hoe zeer de leefwijze „ deezer menfehen van de onze onderfcheiden is." ,, Het gelukte mij binnen eenen korten tijd, „ met hulp van mijne geringe kennis van de He„ breeuwfehc taal, cn van hunne natuurlijke, on* begrijpelijk eenvormige, zeer duidelijke gebaar„ denfpraak, bijna alles te verdaan , wat dc in- woouers van hunne gefchiedenis, gebruiken en in* richtingen verhaalden ; of deeze gefcbiedenis en „ godenleer op waarheid gegrond, of Hechts, gelijk de mondlingfche overleveringen van veele volken, een vroom verdichtfel is geweest, betaamt mij ,, niet, te beoordeclen; ik kan alleenlijk verhaalen wat ik gehoord heb." „ Zij geloofden naamlijk, volgends hunne ovér- „ levering want ik heb bij hen niets gezien „ 't welk naar fchrijfkunst geleek onmidde- „ lijk afteltammen van eenen zoon van adaju, „ die, toen zonde en verdorvenheid onder de ove„ rige kinderen in zwang gingen, met zijne zus» ter, die zijn vrouw was, door eenen Engel ge-> „ leid, te land hcrwaards vlugttede: boe zulks „ mogelijk is geweest, en of misfehien in dien tijd „ een gedeelte der zee aarde geweest en daarna door den zondvloed overllroomd, of op welke wijze de zoon van adaii hier gekomen is, dit n alles laat ik over aan de nafpooringen van ver«  VIJFDE HOOFDSTUK. 4y » Handige Natuurkundigen; genoeg, hij grond„ vestte eene volkplanting van onbedorvene men„ fchen, die voor de groote overlïrooming bewaard „ bleeven, de patriarchaale regeering, zuiverheid „ van zeden en den waaren Godsdienst aankleef„ den, en dus zig onttrokken aan de treurige ver„ kondiging, welke God wegens de zonde over „ het ander gedeelte des mcnschlijken geflachts „ moest uitfpreeken: ieder huisvader bleef Koning „ in zijne familie, en Priester voor God, tot wel„ ken alleen een van bedorvenheid en ondeugd „ bevrijd mensch , die het heilig evenbeeld niet ont- wijd beeft, durft naderen: zij hadden, we; 'm „ waar, de onftervelijkheid verlooren, maar tog „ nimmer waren zij aan ziekten en gebrekiijkhc„ den onderhevig geweest; een zachte flaap nam ,, ieder, die tot betere gewesten was voorbereid, „ na een lange reeks van gelukkig en zonder zor„ gen doorgeleefde jaaren, uit de zichtbaare we„ reld weg: ondertusfchen was onderzoek en be„ febouwing der fchoone Natuur, en volmaaking, „ verheffing -van het onftofiijk deel tot verhevener „ wezens, verkeering en gemeenfehap met dezel„ ven, hier op de aarde de 1 zalige bezigheid van „ deeze menfehen, die voor het overige van geen zorg of behoefte iet wisten : wij , met onze ,, grovere zintuigen, kunnen zekerlijk niet begrij5, pen, welk een overvloedig, menigvuldig genot, „ deeze hooge gelukzaligheid, aan geen wisfelval„ ligheid, aan geen walging onderworpen, bun ï, moest verfchaffen; maar ik zag en gevoelde't geen  43 PIETER KLAUS. „ ik nooit weder verhaalen kan, op welken trap van verhevenheid deeze fchepfelen van God bo„ ven mij ftonden; hoe hun geest in de toekomst, „ cn diep in mijn innerlijk bedorven wezen zag, „ hoe de Overaltcgenwoordige onmiddelijk in en „ bij hen verkeerde .... doch ik zwijg ou- ,, waardig mismoedig in mij-zclven dat „ geene te zijn, wat en hoe ik ben." ,, De eenvoudige kost van dc vruchten der „ overvloed - opleverende aarde, die geen kundig „ zout behoefde, om vruchtbaar te worden, be„ waarde het gezonde ligchaam, met alle benoo„ digde veêrkracht en fterkte uitgerust,) het „ pronkftuk van den hoogden Bouwmeester,) „ voor bederf; zij nuttigden nimmer het vleesch „van hunne medcfchepfelen; een korte, geruste ,, flaap was voldoende, om de leden een nieuwe „ buigzaamheid te geeven; een zachte regen en de „ zoete daauw van den alles onderhoudenden be„ mcl maakte de weldaadigé, door geen dorre hit„ te gefcheurde, of door een nijpende vorst geflo„ tene aarde, altoos bekwaam , om-haare kinde„ ren uit haare volheid gezonde fappen te fchen- „ ken welk een leven! — geen ziekte! — „ geen eigendom! ■ geen weelde'! • geene „ bartstogten! geene vorften! geene „ paapen! „ De drift ter voordplanting werd niet door kit„ telende , onnatuurlijke fpijzen aangezet, en de „ maatige trek der Natuur, liet, nadat hij bevrew digd was, geene onaangenaame matheid achter." Zo  VijFÜE HOOFDSTUK, & Zo doende genoot de Patriarch het geluk, van ',, zig omringd te zien door zijne nakomelingen tot in. het vierde lid; van hen over hun beftaan verheugd f, te zien , en hen hunnen Schepper te hooren prij„ zen, welken zij met welluidende gezangen, in mij-» „ nc ooren zo lieflijk als een hemelfche melodij, verheerelijkten. „ Doch deeze gelukkige toefland zou vdörZeker „ niet lang geduurd hebben, zo niet de Almogen„ de, na den zondvloed, het evenwigt der aarde „ veranderd, en dit gewijde Paradijs met een geberg„ te van ijs omringd hadde, het welk zijne Vroo„ me kindereu afzonderde van een ander eiland i. „ dat ik, helaas! niet lang daarna ook zien moest, „ Zij behoefden geene gefchrevene openbaaring; , wisten evenwel wat God voor het overiga „ dieper-gevallen gedeelte -des menschdoms gedaan, „ had, en zij, die de groote verlosfing nader' wa„ ren, gevoelden eene hartlijke en liefderijke deel» , necming aan het lot der broederen, die Verdei' van het doel waren, „ Wat mij betreft, ik kon in deeze zrflige gex „ westen onmógelijk blijven; ik vond mij welhaast „ veel te zwak, om die hoogte te bereiken , waaróp „ deeze edeler wezens Honden: van der jeugd afc' „ in verdorvenheid opgegroeid; door een hcir Va» „ onrustige hartstogten beflormd hoe vvas het „ mogelijk in deeze gefleldhcid den godlijken vre,j de te vinden, waartoe ligchaam, ziel en geesfi „ in eene volmaakte eenflemmigheid moeten roed*ïi werken?  50 PIETER KLAUS. „ In eenen aangenaamen lieflijken avondflond riep de oude grijsaart mij bij zig voor de deur „ zijner hut, nam vaderlijk mijn hand, en fprak „ mij; ten deele met woorden, ten deele ook door „ tekens op de volgende wijze aan: „ Arme „ j,i vreemdeling! ik zie, gij treurt, dat gij niet „ „ volkomen zodanig zijt als wij zijn; doch, „ „ goede man! geef den moed niet op! eerlang, „ „ in eene andere wereld,zult gij ook eenen hoo„ „ geren trap van volmaaktheid beklimmen, in„ „ dien gij hier uwe beflemming getrouw en „ „ naarflig vervult; doch in onze gewesten kunt „ „ gij niet langer blijven; het is de wil van den „ wijzen Schepper, dat gij nog andere verafge„ „ legcue landen ziet, en eindelijk in uw vader„ „ land uw aardsch huJfel aflegt; dat uwe been„ „ deren verzameld worden tot de beenderen van „ „ hun, die gij kendet, en die van uwen ftam „ „ en geflacht zijn: eet van deeze vrucht, dan „ „ zult gij in eene fluimering vallen, en wanneer „ „ gij ontwaakt, zullen uwe oogen meer zien, „ dan gij verwacht." „ De eerwaardige man gaf mij een roodachtige « druiftros, die ikop zijn bevel at,en ik had delaat„ fte bézie niet z<_i dra genooien, of ik werd over- s, vallen van eenen onwederflaaubaaren flaap „ toen ik eindelijk ontwaakte, ..." Zo verre had ik het handfchrift gelezen, wanneer de Capitein de deur inkwam, en ik mijne papieren oogenbliklijk zamenrolde.  ZESDE HOOFDSTUK. pieter fchrijft aan reijerberg. Zeld* zaame ontmoeting. Vertrek naar Holland. i, 3Nfu, mijn waarde Heer klaus!" riep de Offi» cier, „alles is in gereedheid; wij kunnen overmor„ gen zee kiezen; morgen loopen wij de ftad rond, „ en deezen avond zullen wij, denk ik, recht „ vrolijk weezen: laaten wij den windmaaker, de lippeville, of hoe de oude knaap heet, „ hier bij ons deezen avond ten eeten verzoeken; „ hij moet ons wat vertellen ; de man is verre in de wereld rond geweest, en heeft mogelijk veel ondervonden • • kom aan!" ,, Zeer gaar» j, ne!" antwoordde ik, „doch laat ik eerst nog „ een' brief fchrijven!" Ik ging zitten, fchreef aan mijnen lieven reijerberg, naar Hamburg, en meldde hem alles wat mij was overgekomen: de goede l o d e vv ij k zal wel zeer verlegen over mij geweest zijii, toeii hij bric ic des morgens dood in zijn bed vond,, en ik verdweenen was: ik gaf hem bericht van deri geheelèn toedragt van zaaken, en beloofde, zodra mijn werk in Holland afgelopen zijn, en ik mijne vrouw aan den rechten man gebragt hebben zoude,1 jiaar Hamburg wedertekecren: ik gaf hem te ge» D 5,  & PIETER KLA Ü S. lijk kennis, dat ik een voortreffelijk handfchrift bezat, waarmede wij mislchien beiden ons geluk zouden kunnen maaken; doch dat geene, 't welk ik u, mijne Leezers! rot hiertoe daarvan opgcdischt heb, was indedaad niet van dien aart, dat Wij boópen konden, daarmede bij Vorflcn iet té kunnen uitvoeren; ril ware "t ook, dat het geheele beloop niet Hechts een fhatkundige Roman was, gelijk ik meende wel te kunnen onderftellen, kon echter de ontdekking van' een land, waarin noch weelde noch ondeugd, maar onfchuld en vrijheid heerfchen, onze Regenten weinig bekooren • dit is geen land voor Europafche dwingelanden! — aan welken boek zal het despotisinus dit land aantasten? hoe zal men menfehen hc't juk öp den nek leggen, en hen de zotte kuuren inboezemen kunnen , dat honderd duizend veftandigen eenen enkelen gehoorzaamen moeten, die in doorzicht bij hen niet haaien kan, zo deeze eenige de kunst niet verftaat, om zig bij dezelven noodzaakelijk te maaken? en hoe kan hij zulks doen wanneer zij geene behoeften hebben, die hij in ftaat is te bevredigen ; wanneer zij niets behoeven, dan 't gecii de moederlijke aarde hun oplevert, en zodra hun één gedeehe daarvan ontnomen wordt, terflond een ander verkieren? die daar en boven nog door ongenaakbaare verfchanlingen van de overige wereld ' afgezonderd zijn, en eindelijk onder eene hoogeré befcherming (laan, welke hen tegen alle beféhaaving en bederf beveiligt? wanneer zij zonder róoken fnuif-tabak, zonder goud, zilver, brood,bkr^  ZESDE HOOFDSTUK. 53 brandewijn, priesters en dergelijken meer, keven kunnen ? Mijn brief was voltooid , en juist toen ik een kaars wilde vraagen, om denzclven te verzegelen en vervolgends mijnen Officier in de algemeens kamer optezoeken, terwijl hij ondertusfchen uitgegaan was, om den ouden Sieur lippevule bij ons te verzoeken , werd er zachtjes op mijne-deur gekloot: ik riep: „Binnen!" en ziet, een jong lief meisjen, met fchoone bruine oogen en /. art hair, trad het vertrek in: zij fprak mij in 't Fransch aan: „Neem niet kwalijk," zeide zij, „ik geloof ,, niet dat ik hier te recht ben" „O ja wel! mijn kind!" antwoordde ik, en ftond op, om haar te gemoet te gaan: ,, Zulk een 1'chooa ,, meisjen is bij mij altoos welkom: treed na» „, der!" ,,Ncem het toch vooral niet kwa- „ lijk , " hernam zij , „ ik zocht' mijn' ftiefvader ,, hier" „En die is?" . , . . „C" est le „ Sieur de uppeville, Monjieur, pour vous „ fervir: je le croyais ici, mais voyant que vous „ êtes feul, vous ?«' exeuferés, Monfieur ! " ) zij wilde gaan: „Hoe zofchilijk?" .... „Ik bid „ u," riep zij, „laat mij gaan, mijn vader is zeer ,, Itraf, wat zou hij zeggen, wanneer hij mij hier „ alleen bij een jong deer vond?" ik merkte nu wel, wat fchepfeltjen ik bij mij had, en & (*) 't Is de Heer de lippeville, Mijnheer, om tl te dienen; ik dacht dat hij hier was; maar vermits ik zie dal; gij 'ajx |:sn zijt Mijnheer, zult gij in j wel willen vcrichooncii, D3  54 P ï E T E R KLAUS. ben wel verzekerd, dat ik den edelen Heer de lippeville niet zal verongelijken niet te ftellen, dat dit ftiefdochtertjen van hem afgezonden was, om den vreemden Heer den tijd te verdrijven , en daarvoor eenige hollandfche Dükaatet, mede naar huis te lleepen: van een' man, gelijk hij was, kon men wel vermoeden, dat hij, bij zijne tegenwoordige Ömftandighedëh, buiten zijne eigenlijke kostwinning, zig met zulk eenen kleinen handel zocht te verrijken, en dat, gelijk hij mij had verhaald, aan een weduwe met eenig vermogen gehuwd zijnde, het capitaal van een jonge ftiefdochter al mede gerekend was. Doch pieter klaus was thans zulk een nieuwling niet, meer. in de wereld, om zig zo te laaten verftrikken; tien of twaalf jaaren vroeger zou bet zekerlijk geheel anders hebbem kunnen afloopen: de Heer de lippeville was dan ten rechten tijd in de kamer gekomen, om dc rol van beledigden vader, van wreeker der ontëerde dochter te fpeelen, en den armen pieter zijne dwaasheid zeer duur te doen betaalen; maar bij mijne menigvuldige ondervinding, ("daarenboven was ik immers ook een gehuwd man?) bleef ik met dit jonge meisjen bij alle befcheidenheid en binnen de paaien van zedigheid: dewijl echter, volgends de verzekering van den Apostel paulus, en van vorck, (ik weet niet of 't bij dezelfde gelegenheid geweest is; maar, genoeg, beiden zeggen het, ) de duivel een tegenpartijder is, die Hechts gelegenheid, zoekt, om ons een pots te fpeelen'$  ZESDE HOOFDSTUK. $ üond ik het zeer raadzaam, eenigzins op mijne hoede te weezen: men heelt immers in bet zevenen -dertigde jaar, of men moest zig aan de Hoven reeds alte veel afgefloofd hebben, ook nog vleesch en bloed, waarvan, gelijk men weet, het eerfte tot de drie geestrijke vijanden behoort, en het laatlte, wanneer het in fterke drift begint te geraaken, welligt met onze grondbeginfelen doorgaat; hierom vergat ik niet, uit voorzichtigheid, de kamerdeur, die het meisjen nog al in de hand hield, nadat ik haar daarvan verwijderd had, zorgvuldigifjk, halfopen te laaten. ,, Neem ten minden een oogenblik uw gemak, „ lief kind!" zeide ik zij deed het na eeni¬ ge geveinsde weigering, Ik heb dikwijls opgemerkt, waardde Leezers! dat Wij door liefde jegens het goede, of door eigenzinnigheid, of noodzaakelijkheid, of vrees gedreven , om ons zinlijk vermaak aan zekere grondbeginfelen opteofferen, ons niet gaarne vergenoegen met 'alleenlijk de dille bewustheid te fmaaken van het kwaad niet gedaan, maar overwonnen te ttebben neen! wij begeeren meer, wij willen gaarne tevens iet goeds uitvoeren, iet uitmuntends verrichten, ten einde door het aangenaam gevoel, 'l welk eene groote daad ons verfchaft, het verlies te vergoeden, dat de onderdrukte zinlijkheid aan dat ontbeerde genot , geleden heeft zo verfchalkt bij ons altoos de ééne hartstogt de andere, en driewerf gelukkig is hij, die de kunst; verdaat, om dit; duivels-gebroedfel op zulke eer.g P- i -  & PIETER KLAUS. onfchadelijke wijze tegen elkander optehitfen. Hade ik het meisjen koel weggezonden, tevens met de verzekering, dat haar lieve Papa niet bij mij was, en er dan vriendlijk bijgevoegd: „Het „ doet mij zeer leed, ik ben uw onderdaanige „ dienaar!" dan had ik genoeg gedaan; maar zodra ik bemerkte, van welk ambacht zij was, en ik wel begreep, haar uit voorzichtigheid niet te nabij te moeten komen; wilde ikjnij voor deeze verlochening fchadeloos Hellen, daardoor, dat ik den roem verwierf van iet ter verbeteringc van een verdoold meisjen toegebragt te hebben: tot dat einde ;iam ik vriendlijk haare hand en vroeg haar,hoe oud zij was; wat haare bezigheden waren; hoe he.t met haar tijdlijk vermogen gefchapen ftond; of zy geen' minnaar had; of ik haar ook op de ééue of andere wijze kon dienst doen ? en dergelijke vraa ■ gen meer:bij de laatlte drukte zij mij dankbaarlijk de hand en verhaalde mij, dat zij negentien jaaren oud was,bij haare moeder leefde, welke moer der zekerlijk zo rijk niet was dat.de dochter zig op de wijze, comme les autres filles de won ciat ( * ) kleeden, en daardoor eenen man bekoorcli kon; daar en hoven zeide zij niet genegen te zijn om te huwen, beminde de Vrijheid, en voegde daarbij, dat zij,zo zij thans eenen minnaar hadde,het niet zoude waagen, bij zulk een jong Heer alleen in de kamer te weezen;zij zoude daarbij ten minnen éét* £*) A's de andere meisjens van mijnon fland,  ZESDE HOOFDSTUK. # genoegen ontbecren, fchopn 'er mij mogelijk weinig aan gelegen lage. Ik gevoelde' nu wel, dat ik fchielijk met mijne prcêk voor den dag moest komen, zo ik het overdachte niet uit het geheugen wilde verliezen: ik fprak haar derhalven vrijmoedig;, op eenen min of meer vcrtrouwelijken toon, dus aan: „'Lief „ kind! ik heb u volkomen begrepen, en keu de „ wereld te wèl, om niet te befefl'en, dat het „ juist geen haat voor een' man is, die u bc„ weegt, tegen het huwelijk ingenomen te zijn: „ wel is waar, de vrijheid is een dierbaar goed, „ maar om geheel vrij en onafbangelijk te leeven, „ moet men meer tijdhj'k vermogen hebben, dan „ gij mij verzekert te bezitten; anders vinden wij „ ons dikwerf, door gebrek en noodzaakelijkheid „ gedwongen, om van den wil van rijker lieden „ aftehangen, en wanneer deeze dan voor hun „ geld het recht mceneu te hebben om iet te ver„ gen, het welk tegen de braafheid ftrijdt, dan „ kunnen wij geen' tegenltand bieden: wroegend „ naberouw, een vernield ligchaam, een onrusti„ ge geest, en in den ouderdom ziekte, ellende, „ verachting en wanhoop , zijn gemeenlijk de gevol„ gen van zulke eene gedienftige levenswijze: zie, „ mijn beste! zo verre kan 't gebrek vervoeren, „ als het niet verzeld gaat met nijverheid en waalc- zaamheid, en heeft reeds menig zo bloozcnd ,, een wang.... " ik klopte zachtjes op de haare., want ik had nu niet meer te vreezen: ik gloeide Van het vuur der bekeeringszucht, en de züilijkD 5  PIETER KLA U S. heid wérd gelukkig door den trots overwonnen ik herhaalde ,, heeft reeds menig zo „ bloozend een wang doen verbleeken." Befchaamd floeg zij de oogen neder, en een traan, half door fchaamte, half door gemelijkheid uitgeperst, viel op haare rechter hand, die ik in mijne linker hield: „Laat u," zeide ik vervolgends, „door dit afbeeldfel niet benauwd maaken» „ Hoe zou zulk een goelijk, lief meisjen, ooit ge* brek kunnen lijden, wanneer deugd en uaarftig„ heid haare fcbreden verzeilen? het geroep van „ uwe zedigheid zal uit uwe kleine woning, in de „ buurt, en van daar overal in de ftad verbreid „ worden: in onzen tijd, waarin men zo weinige deugdzaame,huislijke,edele vrouwen vindt, „ zal het u, zo gij onder deeze weinigen behoort, „ voorzeker niet ontbreeken aan rijke, braave en $ aartige minnaars: gij zult dan als echtgenoote ., en moeder het geluk van eene geheele familie w uitmaaken, en wanneer deeze bevalligheden ver„ llensd zijn, zal de achting en eerbied van uwe .,, vrienden en nabefiaanden u een nieuwe baan „ van gelukzaligheid openen , welke, noch doorknaa,, gingen noch doorlichaamlijk lijden geftoord, u tot „ aan uw einde verzeilen, en nog na uwen dood „ u zal nageroepen worden, door den mond van v de geenen, die uwe gedachtenis zegenen zu.l- ,-, len."- „ah Monfieur! riep zx] ,vous me per- 73 c^ k emir! pttit au Ciel . . . . zij kon C*) Ach Mijnheer! gij doorboort mij 't hart! behaagd «Ie het den Hemel. ^ . , ,  ZESDE HOOFDSTUK. 59 van aandoening niet meer fpreeken „Welnu, I, kind!" zeicle ik, „in plaats van deeze oogen.„ bliklijke hevige aandoening, wenschte ik liever, M dat mijne woorden eenen blijvenden, werkzaa„ men indruk op u mogten maaken: neem...." ik had eenen kleinen ring met eenen groenen fteen aan mijn' vinger, hij was juist niet van groote waardij: binnen in den ring waren mijne naamletters P. K. gegraveerd; ik wil gaarne bekennen, tfat ik, toen ik, denzelven kocht, half en half het oogmerk had, om hem eens, als den prijs van een flechter daad, dan die was welke ik nu verrichtte , overtegeeven „ Neem deezen ring als „ een geringe gedachtenis van mij aan , en zo „ gij ooit gevaar loopen en in de verzoeking s, genaken mogt, om iet te doen, het welk ftrij,, flig zijn zoude met de grondbeginfelen, door wier waarheid gij thans zo aangedaan fchijnt te „ weezen, befchouw dan deezen ring en herinner „ u de vermaaningen van dien man, die het we- zenlijk goed met u meent: en nu, mijn doch- SJ ter, ga naar huis en aan uw werk!" . ik leidde haar tot aan de kamerdeur, kuschte. haare wang, en maakte, de deur achter haar toe. Bravo.' pieter k l a u s ! Nu. hebt gij tog eens een goede daad verricht, en zulks maakt 3, ü zo blijgeestig, dat het zeer wel de moeite „ waardig zoude weezen, om meer dergelijken te .., doen, ten einde meermaalen zulk een zuiver ge* n noegen te fmaaken: 't is zo, indien ik niet bcu vreesd geweest ware om in verlegenheid te  Co PIETER KLAUS. „ geraaken ; indien liet meisjen niet de doch» „ ter van dien duivelfchen knaap geweest ware... , „ doch zonde men de bron van alle edele daaden, „ van alle opofferingen willen onderzoeken . . . . „ genoeg, het is gefchied, het is doorgedaan." Ik verzegelde mijnen brief, zond hem op de post, vond mijnen Capitein beneden, en zag omtrent een half uw daarna Sieur lippeville binnenkomen. "Bij onzen maaltijd waren wij zeer vrolijk: de bewustheid van eene goede daad verricht te hebben, maakt log zo blijgeestig, als niets in de wereld ia ftaat is te doen: onze gast toonde in den beginne een vrij gerimpeld gezicht:' het fcheen, alsof bet meisjen hem mogelijk iet van ons gefprek gezegd had: ik zweeg 'er wel zorgvuldig van; bij een flesch wijn, klaarde echter het gezicht van den ouden zondaar allengs op, en hij begon, toen hij een kleine verheuging kreeg, op ons ..verzoek, allerleie bedrijven uit zijn leven te verhaalen. Er kwamen nu indedaad dolle dingen voor den dag; hij had zig, zo het fcheen, van zijne jeugd af, om het ellendige geld, tot alles laaten misbruiken: als bediende van zeker fransch Hoezaaren-officier (*), had hij in 't veld dapper helpen voeragecren: de officier hield naderhand om eene rijke koopmansdochter aan, en lippeville moest zijnen fleer de rol van ccnen rijken franfehen }vlarquis helpen fpeelcn: hij wert} t*i) Zie eerfte Deel bhdz. 82,  ZESDE HOOFDSTUK. 6i Benevens eenige andere losfe kiiaaperi uitgedost , om kamerdienaar, lijfjager, enz. te vertoonen: vervolgends fchreef hij valfche brieven, waarin hij uit naam van dert Rentmeester der goederen van den officier die echter in de maan lagen i hem berichtte, hoe veel zij in dit jaar ontvangen, vertimmerd, aan pennoenen betaald, én aan gereede penningen overgezonden hadden: de oude Schoonvader liet zig daardoor misleiden, en gaf de dochter, welke ondertusfchen reeds bij voorraad voor de voordplanting der familie had zorg* gedraagen, aan den winderigen Hoczaar, die niets meer of minder was, dan een gelukzoeker en fpeeler. Geduurende deezen tijd begon lippeville met zijne genadige Mevrouw zeer gemeenzaam te worden, werd bij haar betrapt, helder afgerost, ett weggejaagd. . Daarop wist hij als kamerdienaar aantekomeiï bij den Deenfchen Gezant in Parijs, leerde in dien tijd een weinig van de Deerifche taal, 't welk hem' thans van zo veel nut was; bezorgde den Heef Gezant Maitresfen , welke heerelijke begaafdheid hem de Sccretarisplaats bij eenen Cardinaal verfchafte , een Heer , die niet recht leezen of fchrijven kon, en buiten de uuren die hij met flaapen, aan tafel en in de vricndlijke verkeering met eenige zeventienjaarige knaapen doorbragt • misfchïen om hunnen geest te vormen zijne1 hoofdbezigheid vond in vliegen te vangen, hen dc vlerken uittetrekken, en papieren figuuren op htm-  62 PIETER KLAUS. nen rug te plakken, waarmede de arme geplaagde dicrtjens, tot het grootlle vermaak van zijne Eminentie , rondwaggelen moesten: hier had l i p p eville het zeei' goed, reisde met den Cardinaal naar Italiën, zag aldaar alles wat bezienswaardig was, kroop op zijne knieën de Scala fanta op, en ging eindelijk, als Compagnon de voijage & de dehauche (*_) met den neef van zijn Eminentie, onder den naam van Capitaine de lippeville, reizen. Na den dood Van ,deezen jongen Heer, die te Aken aan eene zeer gelante ziekte overleed, deelde hij en deszelfs overige bedienden de beste goederen, die de overledene naliet, onder eikanderen : hij ging vervolgends naar Spa, alwaar hij zijnen gebeden rijkdom aan de Faraö- tafel liet zitten, behalven alleen de lijfrente, die hij echter ook, gelijk wij reeds vernomen hebben, in 't vervolg van tijd verloor. Op wat wijze hij zig ondertusfchen door de wereld hielp,hebben wij reeds in bet zevende Hoofdfiuk van het eerfte deel gehoord. Het was bijna middernacht toen wij fcheidden en den volgenden dag beflcedden wij om met lippeville de wezenlijk franje fiad Koppenhagen' doortewandelen. Ook hier vond ik de ondervinding bewaarheid, dat men al vrij verre in de wereld kan roud gereisd zijn, zonder het minftc nut daarvan te heb» C*2 Reis- en zwier-maklief.  ZESDE HOOFDSTUK. 63 ben: hadden wij een kundig man bij ons gehad* hij zou, fchoon de tijd zo kort ware, onze oplettendheid gevestigd hebben op veele dingen, die ons een denkbeeld hadden kunnen geeven van het natiönaale charakter; van de zeden en de verlichting der inwooneren; maar met de oogen, waarmede de oude landloopcr alle zaakeu befchouwde, was zijn dienst ons niet meer waardig, dan die van eenen gehuurdeu knecht: wij zagen het bekende dandbeeld van leda, 't welk tusfcheu Koppenhagen en Christidanshayen op het eiland Amac, in het water daat; wij bezagen de vesting Fredrikshaven, gaapten het prachtig en bezienswaardig kasteel in de oude dad van binten •tan, als de koe de nieuwe poort; befchouwden den fchandpaal op het Uhlevelds -plein, welken ik liever niet dan al gezien had, en zouden niet eens het Hospitaal Wartow bezocht hebben, zo ik, die mij gaarne herinner dat ik een mensch ben,niet gewoon geweest ware in elke dad naar de zieken en dolhuizen te vraagen: het huis, waarvan ik hier fpreek verdient alle oplettendheid: in meer dan driehonderd bedden .... doch ik heb immers in het voorige Hoofdduk beloofd, dat ik u van eene naauwkeurige befchrijving van Koppenhagen zoude verfchoonen ? en een eerlijk man houdt zijn woord. Na wij des avonds vermoeid t'huis kwamen, namen wij affcheid van onzen Gids, en gingen den anderen morgen reeds ten vijf uure aan boord, pm. naar Holland te devenen*  ZEVENDE HOOFDSTUK. Op de feis wordt het handfchrift we- ! der' voor den dag gehaald. Hei doet mij iri dé ziel leed, dat ik bij 't Vef« der verbaal van mijne reis, mijne Leezers niet weder kan vergasten op zulke eene dichterlijke befchrijving van eenen ftorih, als die was , welken ik hen vóór mijne komst in Koppenhagen heb opgedischtj doch het is indedaad mijn fcbuld niet, dat het weêr nu zo aangenaam bleef; dat bij dag de fchitterende, majeltueuze zon haare uitgeftrekte, doordringende blikken over de onmeetelijke vlakte dei xee yerfpreidde; terwijl de kleine golven, opgetogen van blijdfchap dat zij haare draaien mogten opvangen, als verkwikt daar heenen rolden, en in een onfchuldig-moedwillig fpeelen, elkander fcheelien natejaagen; terwijl de ftille bewooners van den natten afgrond, door de aangehaame, verwarmende lucht aangevuurd , rondsom ons zwemmend huis zwierden, bet welk «fiiét een ftaatigen ernst voordfnelde,en lange voören ploegde,die door liet werkzaame water fchielijk weder effen gemaakt werden, tot dat de befcheidene avond naderde, van welken, de vermoeide Natuur nieuwe vcêrkracht en verkwikkende verkoeling inllurpte, terwijl hij met eef> zachte vochtigheid het vuur van het llrenge element demp*  ZEVENDE HOOFDSTUK. 65 ÏÏempte, gelijk de ftreeleiidè aanfpraak eens Vriends de hitte van den driftigen, vluggen broeder maatigt; terwijl het fluimerende halfrond, van den arbeid en de geneugten des daags een weinig verpoosde, en de blinkende Herren, met flikkerende oogen, bij het bed deszelven waakten. Wel nu, dat was tog, bij mijn ziel! voortreffelijk gefproken! is 't niet de waarheid? nu zult gij mij, hoop ik, van de ftormbefchrijving wel ontflaan? kent gij wel zulke fraaje beelden, federt fcAfiütifche Banife niet meer gelezen wordt, In één van onze Duitfche romans? o! en wanneer ik mij eens wilde verledigen, om verzen te maaken, dan zoudt gij eerst wondere dingen zien — Apropos! ik heb voorgenomen, binnen kort een bundel van zulk goedjen bij intekening uittegee- ven doch wij verkiezen mijnen roman uit het oog, die wel verdient, dat ik er nog iet van zegge; bij zo veele fchoonheden zoudt gij denzei* ven niet boven alle overige boeken willen fchatten, niet gcloovcn, dat het der moeite waardig ware, om denzelvcn met privilegie te laaten narukken, al ware 't ook, dat mijn Boekverkoopcr , mij goed betaalde; gij zoudt daartegen fehrecuwen , cn die onderneeming als dieverij, en het privilegie als door list verkregen, befchou- weB ? 0! dan zoudt gij indedaad geen' fmaak, of het minste denkbeeld Van billijkheid hebben! doch, ik wordt driftig; gaan wij liever voord met mijne gefcbiedenis ! —■ op de voorige bladzijde Jleh ik niets anders willen' zeggen,- dan dat wij ÏL DEEL. E  «56 PIETER KLAUS. fchoon weer hadden en dat geene tegenheden om wederhielden, naar Holland te ftevenen. Maar vermits mij den tijd in het fchip wat alte lang viel, fchoon wij pons dronken, aFhombre fpeelden , en een pijp rookten , haalde ik tegens den avond mijn handfchrift weder voor' den dag, en ■Jas het volgende: VERDER VERVOLG VAN 'T VERHAAL VAN DEN HE ERE BRIC K. „ Toen ik eindelijk ontwaakte was ik op dc„ zelfde plaats, alwaar ik eerst uit mijn fchuit „ geklommen was, en wel bijna uitgehongerd: „ thans fcheen het mjj toe, alsof alles, wat ik gezien cn gehoord had, een droom geweest ware; „ zou het, dacht ik bij mij zeiven, mogelijk wee-„ zen, dat ik, door vermoeidheid en magtloos„ heid, in zulk eenen diepen flaap gevallen ware; „ dat de twee perfoonen, die, zo als mij voor„ kwam, bij mijne ontwaaking vóór mij geftaan „ hadden, mij flechts naar mijne werkzaame verbeeldingskracht zouden verfcheenen zijn, en „ dat de God des flaaps mij de lelijke pots had „ gefpeeld, van het geheele beeld eens onfchuldis, gen volks niet dan in den flaap voor mijne oo- gen ten toon te fpreiden ? wie zal durven onderdaan te voldingen, of het al of niet zo geweest zij ? gij weet hoe weinig zekerheid onze voorftellingen, zelfs met geopende oogen, in het ^ zinlijke zowel als verftandlijke, opleveren; en-  ZEVENDE HOOFDSTUK. t$ 8 hoe moet men het aanleggen, om anderen te „ overtuigen, dat het wezenlijk waar is, 't welk „ wij zeggen gezien te hebben, alzo gij dage„ lijks opmerken kunt, met boe veel drift de „ verftandigfte menfehen elkander dingen betwis„ ten, die veelen van bun voorwenden naauwkeu- „ rig waargenomen en onderzocht te hebben? „ Ziet hij, wiens oogen voorwerpen in eenen „ verren affland kunnen ontdekken, niet wezen„ lijk dingen, die voor den kortzienden in 't ge„ heel niet beftaan? ontdekt men met den telesj,, coop niet nog eene andere wereld? — zaldemeer„ derheid bier beHisfeu? ja, dan moet bet heir „ der geestenzieners, en der geencn die in geesten „ gelooven, tegen de bende van hun, die dezel„ ven logchenen, uitfpraak doen: zal hier het oor„ deel der fcherpzienden voldingen? wie zal zoda„ nig een niet willen weezen ? genoeg, ik geloof „ als nog dit alles beleefd te hebben, en wie „, het niet met mij gelieft te gelooven, die mag j, zelf derwaards reizen en zig mede blootftellen aan het gevaar, van, wanneer hij wederom „ t'huiswaards keert, als een fnocver gebrand» ji merkt te worden: ik zou indedaad bijna liever zien, dat het Hechts een droom geweest ware; „ want zulk een zalig oord gevonden te hebben en hetzelve terltond weder te moeten verlaatcn „ . zeker, dat valt juist niet aangenaam —r~ „ nu al verder. „ Ik was weder op dezelfde plaats, op den \7 grond liggende en van honger fmachtende i E a  55 PIETER KLAUS. w doch zodra ik van mijne legerflede ppgeftaari „ was, . om eens rondtezien, zag ik, tot mijne ,, grootHe verbaazing, dat het land niet, gelijk rt » mij had toegefcheenen, onbebouwd, maar van „ rondsomme in 't veifchiet, aan rivieren, ber» „ gen, bosfehen en valeiën , een gezicht van eene „ menigte groote Heden en dorpen ten toon fpreid- „ de ■ wat latan is dat.? het komt mij bijna „ voor, alsöf ik aan de kust van Europa ware! — doch, wat ligt fer mij aan gelegen? laat ik 'er „ frisch op losgaan de honger perste mij i, bovendien om voedfel te zoeken : ik ging „ omtrent honderd Happen verder, en kwam bij „ eenen omtuinden' hof, die vol vruchtboomen „ ftond: ik kon mijnen lust niet langer wederftaan, om ,de Hem van mijne blaffend* maag „ te gehoorzaamen: ik klom f de heining over en „ plukte een grooten appel af, waarin ik eenen „ gulzigen hap deed; dan, deeze was naauwlijks „ gedaan, of ik hoorde achter mij een vreezelijke „ Hem: „Hé daar! gij hagelfche dief!" riep men, „ in de gewoone taal der bewooneren van de „ zuidelijke eilanden; si de duivel zal u haaien, „ „ gij weêrgaêfche hond! wat doet gij in mijn „ „ tuin?'' Ik zag fchielijk om, en vond een' „ man achter mij ftaan, die van, bet hoofd tot de „ voeten, op zulke eene onnatuurlijke wijze ge* „ kleed was, dat ik er over verwonderd Hond; „ want zijne kleeding was niet alleen uit onnoeme„ lijk veele lappen zamengelteld, zo dat bijna elk n lid des ligchaams met een afzonderlijk vod bedekt  ZEVENDE HOOFDSTUK." 69 „ was, dat op zig zelf moest gehecht worden;. „ maar het geheel had zodanig een afzicbtig voor„ komen, dat hetzelve alle fchoonheid des lig„ chaams, de geheele gedaante, alle evenredig- „ heid, misvormde Lieve man! zeide ik, „ neem 't mij niet kwalijk! ik heb in langen tijd. „ niet gegeten ; de bittere honger noodzaakte ,, mij iet van uw eigendom te ncemen; daarën- boven ben ik hier vreemd, cn wist niet wien m deeze plek lands toekwam, alzo ik gewoon beu „ te leeven onder menfehen, die alles, wat God „ laat grocjen, als een gemecnfchaplijk goed van ,, zijne fchepfelen befchouwen hier op volg- de deeze zamenipraak: de man. ,, Wat wat gemecnfchaplijk ! wij moe,, ten zwaarc fchattingen betaakn, waarvan zou ,, anders onze erif, (zo noemen deeze inwoo- ners hunnen vorst) dc zeldzanmc buitenland„ febe dieren onderhouden, die hij uit verafgele,, gene gewesten hcrwaards laat brengen, om zig ,, met dezelven te vermaaken, en ze te laaten „ danfen? ik. „ Is 't mogelijk! en daarom moet misfehien r gij allen gebrek lijden, zwoegen, zweeten en „ eenen hongerigen vreemdeling een brokjen tot ,, zijne verkwikking weigeren, opdat die eri? „ in zijn kinderachtig genoegen maar niet gelloord ,, worde? de man. „ Stil, wat bedaarder, als 't u ge* ,? Heft, Mijnheer vreemdeling! voor deeze keer „ zal ik 't over het hoofd zien; dcch fpreek in E 3  ?o PIETER KLAUS. «* 't vervolg met meerder eerbieds van onzen ge„ nadigen Heer: wat baat dit alles ook? 't is 5, wel waar, een kind is een kind, en onze Heer „ is nog maar tien jaaren oud Kom maar ,, binnen, wanneer gij indedaad in zo langen tijd „ niet gegeten hebt; er zal immers nog wel iet 9, weczen om u te verkwikken. „ Wij gingen in zijne hut, alwaar het wezen„ lijk armzalig genoeg was: Hecht huisraad, een „ vrouw met zes kinderen, allen gekleed in ge„ fcheurde vodden, en in den hoek, voor allen een legerftede van dor loof alhier vervolg^ den wij ons gefprek in deezer voege: de man. „ Verwonder u niet, dat het hier zo armoedig is: wij waren ook eens beter in „ ftaat, doch de menigte der belastingen, die wij >, moeten opbrengen, heeft ons genoodzaakt, het s, eene ftuk huisraad vóór, cn het ander na te s, verkoopen, om de vorstlijke belastingen te be„ taaien (*). Zie hier een ftuk van' ons gewoon voedzel: C het was een deeg van klein ge„ wreevene korentjens van zeker flruikgewas, „ met water gemengd, gekneed en vervolgends „ in den oven gebakken:) eet, zo veel als u „ belieft! de Goden zullen het ons wel weder j,, vergoeden! gij gelooft tog aan de Goden? ik. „Ten romften aan één! ■ maar hoe kunt p gij mij zulks vraagen? £*) „Ik bedien mij hier en in 't vervolg van Europafche uit» l, drukkingen, en zal, om mij te doen begrijpen, de naameiij t> Vorsten, Ministers, Iiailluws enz. bezigen."  ZEVENDE HOOFDSTUK. 71 De man. „Ja, 't is maar bij manier van ïpreeB, ken: in de iTad gelooft 'er bijna geen mensch ;, meer aan, en dit is ook de reden, dat wij zo 3> gedrukt worden ; want indien de menfehen in de ftad befeften, dat de Goden de boosheid flyafFen t, zij zouden ons zo onbarmhartig niet handelen: s, zie maar eens! dit deeg,dat gij nu nuttigt, heb ,y ik-zelf gemaakt; want ik zelf bouw - het koorn „ waarvan het gebakken is, op mijnen eigen ak4, ker, doch van elk airtjen, 't welk ik 'er van ,> inöogst, moet ik eenen kleinen lleen accijs bc„ taaien (*). ik. „Maar, ik bid u, hoe is 't mogelijk, dat 3> gij zulks kunt doorfiaan? Gij zeidet zo oogen,- bliklijk, dat uw Heer een klein knaapjen was! „ 't is immers onnatuurlijk, dat men een kind ge?. „ hoorzaamt, en dat zo veele duizenden van men^ fchen zig kwellen, om een jongen zijn kinder„ achtig fpeelgoed te betaalen ? geef den botterik „ wat op de billen, en verkies een oud veiilandig man tot uw opperhoofd. de man. „Och, dat begrijpt gij niet recht; „ men kan wel zien dat gij een vreemdeling zijt: (*) „ Zekere foort van zcldzaame fteeiien, die diep onder de „ aarde lagen, en welken de ilaaven met levensgevaar uit dc groeven moesten opdelven, vervingen de plaats van geld:maar „ wanneer een onderdaan zodanig een vond, moest hij ze af„ geeven; want alle gevondene en niet gevondene ftecnen, be- hoorden den Vorst toe, fchoon hij-zelf geen een zocht, eii ,, menige flaaf, die de groeven doorwroette, zijn leven daarbij HliUiOOU" E 4  fa PIETER KLAUS, „ zodra is de oude Vorst niet dood, of de kleine », zoon is ook weder Heer. ik. „6, Ik weet het zeer wel; doch met dit al „ is het een zotte inrichting: wanneer gij 'er ge„ noegen in neemt, dan mag ik het gaarne lijden; m maar wanneer het grootfte gedeelte der inwoo„ neren klaagt, moet men weder kunnen ver,„ nietigen, alles wat door toegeevendheid is in- geflopen: hoe onverftandig is 't, een kind te gehoorzaamen , dat migfchien nog niet eens fpreeken kan! de man- „Wel nu, fpreek'eu kan de onze wel» „ doch hij regeert eigenlijk niet, maar de moe„ der, een Priester en de eerfte kok; deeze drie? „ doen alles, wat zij goedvinden, in den naam van „ den armen onnlondigen Vorst; wij moeten dan zekerlijk altoos hair laaten, betaalen wat wij maar „ met mogelijkheid kunnen opbrengen, en zulks; „ alles onder het voorwendfel van 's Prinfen zelds> zaame diertjens te voeden, doch indedaad is het „ met de zaak zodanig gelegen, dat de oude moe» » der met haaren Priester en opperften kok alles „ verteeren. ik. „Nu, dan moet ik tog evcmvel mijn geM liefd Vaderland prijzen: de dingen, die gij mij „ verhaalt, zijn immers ongehoord? de man. „O! dit alles is nog niets; wanneer t, gij het land 'wat dieper ingaat, zult gij nog wel ,", andere dingen hooren. i k. Si Daar bewaare mij God voor! Vaarwel! Ik p dank u hartlijk voor uwe gastvrijheid i d.c. heme^  ZEVENDE HOOFDSTUK. 73 „ zal 't u vergelden, in mijn vermogen ftaat n het niet maar wilt gij nu de maat uwer „ weldaaden vol maaken, brengt mij dan, zo fchie„ lijk als mogelijk is, over de grenzen. de man. „Dan behoeft gij waarlijk niet ver w te gaan: als gij wat fpoedig aanloopt, kunt „ gij, nog vóór het avond wordt, de landen van „ vier Heereu doorgereisd hebben, die allen het „ recht bezitten, om u ongcffraft bet hoofd te .', laaten affnijden, zo gij iet fpreekt 't welk niet „ in hunnen fmaak valt) ik. „Zeer wel! vier landen? ik zal zo doende „ immers wel één land vinden , waarin gelukkige „ menfehen leeven? tot wederziens mijn Vriend! „ Ik ftapte nu frisch aan, en was binnen wei- tJ nige oogenblikkcn in een vreemd land ■ Zeg „ toch eens, riep ik eenen boer toe, die mismoet „ dig op het veld ftond, zeg mij toch, mijn „ vriend! hoe komt het, dat bet veld hier zo „ woest en ledig is? hebt gij oorlog? „Ach „ „ neen ! antwoordde de boer, de groote wilde muï,, ,, zen hebben deezen nacht alles vernield'' —■ ,, Is 'er dan, vroeg ik, geen middel, om deeze „ muizen uitteroejen? — 3,0, vooral niet," zeide „ hij: ,, dc Vorst vindt 'er zijn grootfte vermaak ,, „ in; bij laat dezelven van alle gewesten hier „ ,, zamendrijven; niemand van ons mag een mui» „ het minste leed doen; doch morgen zal 'er „ „ een grooie jagt gehouden worden; de Vorst „ „ komt dan zelf ook; hij is een fchoon en vriend* E 5  T4 HETER KLAUS. 55 5- lijk Heer! een menigte flaaven moeten ©p. „ „ onze velden achter deeze muizen loopen, om „ „ eenigen te vangen: wie drie vangt, die is 55 55 vrij; doch wie dit getal niet levert, die s, „ moet zo lang loopen, tot dat bij dood neêr55 55 valt: gij zoudt niet gelooven, hoe hartlijk 55 55 de goede Heer daarover lacht" Dan „ mag hem de duivel haaien, riep ik: ik bid u, „ toon mij fchielijk, waar is de naaste weg, om „ over de grenzen te komen? . Hij weCs mij te recht ik ging al verder. „ Zodra ik in het aangrenzende land kwam, 35 zag ik een' man met boog en pijlen in de hand „ ftaan, die mij met een vreeslijke ftem toeriep: s, „ Hei! fta! wie zijt gij? bel])! kameraaden! de „ „ vijand is er! dood! verderf! pest! zeg „ „ oogenbliklijk wie gij zijt?" . Ik ben» was mijn antwoord, een onfchuldige, wccrloo- „ ze reiziger. „ Wel nu , ga dan maar „ heen, vriend! goeden dag!" Ik ging „ meesmuilende voord Maar zeg mij toch , „ zeide ik, terwijl ik mij omkeerde, waarom maakt gij zulk een ijsfelijk misbaar? js de vij- „ and misfehien in het land? ,, Wel neen," antwoordde de gewapende grimmige man, „ gij 35 55 ziet immers wel, dat ik niet eens een pees „ „ aan mijn' boog heb! dit gefchiedt alleenlijk, .,, om niet buiten oefening te geraaken, in ge„ „ valle 'er fomtijds eens oorlog mogte ontdaan; „ ,, de Vorst is 'er een liefhebber van: wel is 5, „ waar, geen mensch doet hem het minste  ZEVENDE HOOFDSTUK. f$ a „ leed ; maar hij beeft daar zijn vermaak s, „ nu in; 'snachts fpringt hij van zijn b•> °P» en fchrecuvvt: Hei', dc vijand! braud„ ,, /lichters '. fchiet en /laat alles dood! en het- ,, zelfde moeten wij óók doen" Daar* a, voor zult gij wel rijklijk betaald worden ? ., ,, Daar kan ik niet zeer op roemen; den éé~ „ nen dag om den anderen bekomen wij een „ groot ftuk deeg; de helft moeten wij gebrui,, „ ken om 'er kogeltjens van te kaasden» Waar» «, „ mede wij elkander des morgens een uur lang ,, „ voor tijdkorting moeten werpen: begrijp het 3, ,, wel, dit zullen zo veel als ftcenen weezen, „ „ en het werpen met dezelven een kleinen 5, ,, oorlog; de Vorst doet zelf mede; den ande„ ren dag moeten wij hongeren, doch behoeven 5, dan ook niets te doen: zoudt gij niet ook „ „ wel lust hebben om zulk een' man te wor* s, ,, den, als ik ben?" ■ Waarachtig niet'. goede vriend! Ik wensch u bet beste! „ moet ik nog ver gaan, om in bet aangrenzen. 9, de land te komen? ,, Neen, hier kort „ ,, bij!" — Toen ik vertrok, riep hij nog eens: „ ,, Uc! kameraaden ! past op .' de vijand! dood! „ „ verderf! pest!" Vaarwel, mijn vriend! „ riep ik, en ging heen. ,, Men zou waarlijk denken, zeide ik bij mij9, zeiven, dat ik in een land was gekomen, her „ welk alleenlijk van gekken bewoond wordt: 3, doch misfehien is 't hier beter .... maar s, wie kermt daar zo? 't was een arme vrouw,  76" PIETER KLAUS. „ die bitter klaagde dat men haaren eenigen „ zoon uit haare armen had gerukt, om hem „ aan den Vorst te zenden; deeze zoon was haar zoetftc troost geweest, had voor haar en twee „ onmondige zusters, federt den dood van zijne» „ vader, haaren man, zo getrouw gewerkt, dat „ zij allen de kost hadden gehad; maar thans „ moest zij met haare zwakke handen zelve het „ veld bouwen, alzo zij buiten Haat was, eenen „ flaaf^te kunnen koopen en onderhouden: even„ wel bleeven de zwaare belastingen duuren, ,, fchoon men haar het middel hadde ontnomen, „ om haaren grond te bewerken: ik vroeg de „ vrouw, waartoe de Erif haaren zoon dan zo „ noodig bad? zij verwonderde;zig, dat mij zulks „ onbekend kon zijn . en wat zoudt gij wel „ denken , mijne vrienden! waartoe hij denzelven „ gebruikt had? het valt bezwaarelijk te raaden; „ ik zal 't u zeggen: hij onderhield twintig „ duizend lierfpeelers, die allen dezelfde grootte „ en gedaante moesten hebben: dewijl zijn land „ nu zeer klein was, kostte het zekerlijk veel „ moeite om zo veele evengelijke lieden te vin» „ den: vreemdelingen had hij genoeg kunnen krij„gen, maar die had hij moeten betaalen, in „ plaats dat de in borelingen voor niet de lier „ moesten draaien: in zijne flad was zekerlijk alles „ zeer levendig en prachtig, cn de ftraaten we- „ melden van lierfpeelers': _doch des te ar- „ moediger en deereniswaaruiger was het ten plat„ ten lande gcftéld: vrouwen moesten het veld  ZEVENDE HOOFDSTUK. 7? bouwen, daar en boven zwaare belastingen be„ taaien, cn wanneer zij eens een lekker brokjen „ hadden, onthielden zij zig daarvan en droegen 9, het liever naar haar' zoon, broeder of neef iu de ftad, opdat de arme liereman niet van honger mogt vergaan- ja, nu kunt gij zien, dat „ de Vorsten in dat land al vrij zonderlinge gril* ,, ligheden hebben! bij ons in Europa is 't, Gcd „ dank! geheel anders: dewijl nu het puik dernuto, tigfte menfehen met geweld tot een armzalig 9, fpeelwerk werd afgericht, moest immers bij dit „ kleine volk noodzaaklijk alle moed, alle nijver„ heid en vlijt wegvallen: zij werden langzaamer„ hand aan de ellende gewoon, en waren dikwijls „ blijde, dat zij nog maar op de lier konden * fpeelen: want wanneer het een of ander onge„ lokkig toeval hen van de gezondheid beroofde, „ of de Erif een van zijne lierfpeelers niet meer „ lijden mogt, dan joeg hij dien weg, en liet „ hem de keus, om op gevaar te fteelcn, of „ van honger te vergaan s gij zult mij 'mogelijk „ vraagen, of deeze magtige voorftander van de „ lier een groot muzijkkundige was? in 't minste „ niet, mijne Vrienden! hij verftoud hoegenaamd „ niets van de muzijk, en niemand kon begrij„ pen, tot wat einde hij deeze menfehen hem op „ de lier liet voorfpeelen: gij kunt welligt befef- fen, dat ik ook in dit land niet lang kon ver» „ toeven; ik liet 'er mij zeer fchielijk uitfpeelen; „ doch het ging mij flechtj want fchoon de Re„ geering zorg droege dat het niet aan arme'  *S PIETER KLAUS. f> menfehen, maar wel aan middelen ontbrak, oaï door nijverheid en arbeid iet te verwerven, bad ,1 zij echter tevens dc verftandige inrichting ge„ maakt, dat 'er vólftrekt geene bedelaars geduld! „ werden: zodra 'er een mensch verfcheen, die M anderen om onderftand aanfprak, werd hij door „ een wacht, van dc cehe plaats naar de andere, „ tot over de grenzen gebragt »—— zeker! een „ voortreffelijke fchikking, zig zo veel ftrafloosbeid te verfchaffen, dat, wanneer men iemands „ geldbeurs heeft geftolen, hij het niet durft waa„ gen, den dief om een klein gedeelte daarvan „ terug te verzoeken! bij geluk was het land, „gelijk gezegd is, niet groot, want anders „ bad men een mensch zo lang kunnen doen wan„ delen, tot dat hij van honger en vermoeidheid „ dood ware neergevallen: bijna had mij dit lot „ getroffen; ik had het in 't gaan wat alte fterk „ opgenomen, waarvan het gevolg was, dat ik irt -■, zekere plaats ziek nederviel, voor de deur van „ een huis, waarin ik rust en hulp meende te vinden: dc Overheid liet mij terftond op een „ wagen zetten, en , ondanks al mijn bidden cfi fmeeken, tot in het naaste dorp brengen, al-' waar men mij op dezelfde wijze behandelde, cn „ zo vervolgends, tot dat ik in het land van eert „ ander Heer was, alwaar men mij zeer zacht op „ Gods aardbodem in het vrije veld neerlegde ï „ krachtloos en mismoedig lag ik hier een geheel „ uur, buiten ftaat, om naar de naastgelegene' „ plaats te kruipen, tot dat eindelijk een vriend-  ZEVENDE HOOFDSTUK. fg lijk , vrij wèl gekleed oud man, mij Zflg, zig over mij ontfermde en mij met zig in zijne w'oo„ ning nam: deeze braave man koesterde mij zo „ goed als hij kon, en in den tijd van vier-en 5, twintig uuren waren mijne krachten vrij wèi ,, herlïeld. „ Nu begon ik mijnen weldoener voor de aan ,, mij beweezene hulp hartlijk te danken: buiten „ hem zou ik een llagtöffer der politie van den „ Opperften voorftander der lier geworden zijn — 3, voords moet ik u tog ook eene befchrijving geeven „ van den man, die mij zo menschlievend gehol- „ pen heeft hij was 't geen men bij ons een „ fchoolmeester noemt; onderwees de jeugd ten „ platten lande met meer dan gemcene bekwaam3, heid, trouw cn eenvoudigheid; hij leerde de kinderen vroegtijdig hunne pligten kennen; wees ,, hun den weg tot de gerustftelling, die men le„ vendig ondervindt, wanneer men bewustheid heeft van recht, goed en edel gehandeld te heb* «, ben; gewende hen tevens aan nijverheid en ver» genoegdheid, en vormde op deeze wijze den ge„ wigtigften ftand; die Hand welke alles verfchaf- feu, alles draagen moet; waarop de geheele welvaart van den Staat berust, te weeten, de landlieden, tot goede menfehen, die met bun„ nen toedand te vreden zijn: zo doende was „ deeze man een van de gewigtiglte perfoonen in den Staat, en ik kon ook niet anders denken, „ dan dat ieder, van den Vorst af tot den bede- laar toe, hem aldus behandelen en zig met eer-  -«» PIETER. KL A Ü Si tb bied gedraageü zoude jegens een mensch, die" „ den grond tot een beter en gelukkiger gedacht legde maar hoe zeer bedroog ik mij ! „ de Vorst, overgegeven aan wilde vreugde en 3, wellusten, zorgloos met opzicht tot zijnen hei,, ligen pligt, bedacht om alles van zig te ver„ wijderen, wat hem erndige en' redelijke ge- dachten had kunnen inboezemen , onderhield a, een hoop fpringefs, die hunne' luchtlprongcn 3, dagelijks voor hem moesten herhaalcn: deeze s, lieden werden rijklijk bezoldigd en geëerd, ja „ de voornaamde fpringder trok vijf-cn - negen- tig maal meer tot haar onderhoud , dan de Leeraar des landvolks: daarenboven was het „ fchoolmecsterfchap zulk een verachtelijk atnfr, „ dat ik duidelijk zien kon, hoe weinig achting „ men deezen waardigen man toedroeg; hij bad in voornaame huizen in 't geheel geen toegang, „ werd overal met het jan-hagel gelijk gedeld; „ zo als over 't algemeen in dit nitgedrekte land de amten cn danden niet naar den graad der ,, nuttigheid, welken zij den Staat toebragten, „ maar naar zekere vooroordcelcn gelchat en ba„ loond werden: het was derhalven zeer natuur-. „ lijk, dat men weinige mannen van talenten ter „ waarneeminge van de allergewigtigde , maar „ verachtelijk de amten vinden kon, en dat men „ uit dien hoofde gemeenlijk den geene tot fchool,, meester aandelde, die dat beroep tot den minsten ,, prijs wilde aannccmen: dit was ook dereden, „ dat zulke amten aan onbekwaamé en onwaat=- „ di-  ZEVENDE HOOFDSTUK. «t ")P dige menfehen begeeven werden , of indien al „ een bekwaam man, door zijn goed hart, door j, zijne zucht voor deeze edele bezigheid , of door armoede genoopt, zig verledigde, een Leeraar des landvolks te worden, fneed de „ verachtelijke toefland waarin hij verkeerde, „ hem de middelen af, óm zijne begaafdheden te „ ontwikkelen, en hij moest zelfsom te kunnen „ leevcn, het een af ander ruw of laag hand,, werk daarbij doèn; men maakte 'er ook zo wei„ nig werks van, om deeze wanorde aftefchaffen, „ dat de Lecraarcn des volks onder geen bijzon- der opzicht van de Regeering (tonden, die zig „ met zulke kleinigheden niet bemoeide.' daaren,, tegen waren zij ondergefchikt aan eene klasft van lieden, die zig mét geweld het recht aan,, maatigden van als de waare Priesters der God„ heid aangemerkt te willen worden: vermits dee- zen nu het grootfte belang daarin fielden, om het „ volk in domheid en vooroordeclen te houden, ,, kan men gemaklijk begrijpen, dat zij de verlich- ting en vefftandige opvoeding, zo veel moge„ lijk, te keer gingen; tot dat einde ftelden zij i, meestal humie afhangelingen, die hunne ont- werpen bij het onderwijs der kinderen moesten „ bevorderen, of de onkundigite menfehen,- to? j, Leeraaren bij het landvolk aan; ook was 'er ze* „ ker plan voorgefchrevwi, naar welk het on„ derwijs moest ingericht worden, en in plaat-s- van de goede kinderen tot dc aangenaamheden. ;jj der gezellige pligten, en 'tot de fchoonbedert II. DEP T., F  Zi P I Ë T E R KLAUS. g, der weldaadige Natuur opteleiden, moesten zij ,1 vijftien jaaren lang, zekere, van eigenbaatige en listige menfehen, tot een voordeelig bedrog zas, mengeflanste , onverftaanbasre leerftelfels van „ buiten lecren; cn wee het jongsken, 't welk hier zijn verftand wilde gebruiken! wee den „ Leeraar, die naar eene andere leerwijze onder5, wees! hij werd in den naam van de barm* hartige , goedertierenc 5 verdraagzaame God,, heid, te vuur en te zwaard vervolgd: mijn huiswaard was ook indedaad reeds op de lijst „ dcezer Bonzen, met zwarte kooien getekend, en moest zijne overal bekende braafheid, al „ zijn beleid, te baat nccmen, om de Itrikken te „ ontgaan, welken men voor zijne onrechtzinnig,, heid, (deeze is hier zo veel als gezond ver„ Hand,) opftelde: de voorfchriften, naar wcl,, ken het geheele land zig moest gedraagen, „ en die de bovengemelde Bonzen uitgevon., den en den e rif. zeiven ter opvolginge opge„ drongen hadden, gingen zo verre, dat men op „ zekere dagen niet eens alles eeten, of nuttige dingen verrichten mogt. „ Eén ftam der onderdaanen alleen zonderde j, zig van deeze gebruiken af: zij waren eens in „ het bezit van de vrijheid, om bij het beftuur „ van hunne daaden hunne eigene overtuiging te „ mogen raadpleegen; doch daarvoor werden zij „ ook met de grootfte onbarmhartigheid verdrukt; „ moesten bijna van de vrije lucht, die zij inademden, fchatting betaalen ; werden meestai  ZEVENDE HOOFDSTUK. «3 Verachtelijk en laag behandeld, en buitett ftaat gehouden otn den éénen of anderen ftand te kun„ nen verkiezen: ik geldof zelfs, dat men ze al„ len zoude uitgeroeid hebben, zo niet het ei,, genbelang voordeel van deeze menfehen had ge„ trokken; want, hoe men dezelven ook drukte, ,, zij bleeven evenwel in 't land, leefden ffil in ,, de zeden van hunne vaderen, bemoeiden zig „ met geene ftaatszaaken, verdroegen alles met ,, geduld, waren zeer arbeidzaam, naarstig, maa,, tig, en men vond fijne, geestige, diepdenken„ de verftanden onder hen: het was natuurlijk, „ dat zij het overige grootere gedeelte des volks niet veel liefdé en achting konden toedraageu, „ omdat zij zo Onedelmoedig mishandeld wer„ den; zelfs heb ik gezien, dat, toen eenige rei3, zigers van deezen ftam, die in een ander land ongelukkig genoeg geweest warén van hun geheel „ vermogen te verliezen, en om die reden ver,, trokken waren, ten einde eene andere verblijf- plaats te zoeken, dat; zeg ikj toen deeze lie„ den flechts door dit land wilden reizen,- meii hun voor deeze vergunning een fomme gelds ., afeischte: de arme menfehen hadden geen geld, „ zij baden om medelijden, maar neen! hadderi zij geen geld, zij hadden tog kleederefl om 't „ lijf: men trok hen de onderkleederen uit, om de vastgeftelde fchatting daarmede te doen be- taaien, cn liet, hen met het bovenkleed alleen,' „ half naakt loopen t ecii ander van deeze lieden 33 geraakte op de ftraat Van een kleins ftad, In F 3  PIETER. KLAUS. „ gefcliil met een jongen, die hem befpottede $ „ de arme man verdroeg al dien hoon, en wilde. „ den knaap ontwijken, doch deeze raapte eenen „ fteen op, en fmeet hem dien naar het hoofd: wat „ was nu natuurlijker, dan dat de arme man het „ hoofd nederboog, om den doodlijken gooi to „ ontduiken? maar wat was het gevolg van dee„ ze ontduiking? de fteen vloog bij ongeluk iu „ het huis van een rijk burger, en verbrijfelde „ een kostelijk vat: de bezitter ftoof het huis uit, greep ■ niet den jongen, maar den beledig- „ den man , flcepte hem voor. dc rechtbank, en deeze deed op eene ongehoorde wijze uitfpraak „ over hem, dat hij het gebroken vat moest be- taaien. „ Nu is het ligtlijk te begrijpen , dat deeze „ onheufche behandeling van een volkjen, hetwelk „ geene andere oorfprong had dan het overig gedeel„ te der Natie, ja 't welk uit deszelfs midden ook „ de grootfte helden had opgeleverd, dat zodani. „ ge behandeling de ongelukkigen vergrammen , verbitteren, en dikwijls tot wraak en onedele „ daaden verleiden moest: het is zo, 'er werd „ bijna geen diefftal gepleegd, waaraan niet ie„ mand uit deezen verdrukten ftam deel had ge„ nomen, en deeze lieden leefden meestal van „ woeker; doch zulks was niet te verwonderen, „ alzo men hun van alle middelen tot eene eerlijke „ broodwinning en van alle openlijke achting be- roofd bad. n Ik heb boven verhaald, dat de amten en ran-  ZEVENDE HOOFDSTUK. gen niet naar den graad van derzelver nuttig» „ heid, maar naar zekere vooroordeclen en ge» voelens gefchat werden: zo had 'er, bij voorM beeld, eene afzondering plaats van eenen (tand, ,, die naast den Vorst de voornaamfte was, en „ welken men Stand der kromneuzen noemde: „ men vond naamlijk zekere familiën en ftammen , „ die 'er eene groote eer in fielden, kromme neu„ zen te hebben,en te kunnen bewijzen, dat hun„ ne voorzaaten, federt eenige eeuwen, in eene „ onafgebroken reeks, zulke neuzen hadden ge„ had, en aan geen andere dan aan kromncusde „ meisjens waren gehuwd geweest: waarfchijnelijk „ hadden een paar ftamvaders, wier neuzen bij ge„ val ecnigzins krom gebogen waren, groote ver» ,, diensten in den Staat verworven , en mo„ gelijk had men deeze bij uitfték , De edele krom„ neuzen genoemd: de achting, welke het volk „ hun toedroeg, de goede opvoeding, die zij hun„ ne kinderen gaven, misfehien ook de rijkdom, „ door nijverheid en dapperheid verkregen, dit al» „ les veroorzaakte, dat de achting, waarin zij „ Honden, ook op hunne nakomelingen overerfde, „ en dc moeders verzuimden niet, ten einde het „ beeld der groote Stamvaderen in haare kinderen „ te zien herleeven, dezeiven, terftond bij de ge» ,,'boorte, den neus krom te drukken; doch dit „ voorrecht ontaarte welhaast; de naueeven , trotsch „ op hunne overgeërfde opeubaare achting, oor„ deelden dc verdiensten te kunnen roisfen, zo zij „ Hechts hunne kromncusde afkomst konden beF 3  5ó PIETER. KLAUS. ,, wijzen; en door eene onbegrijpelijke verblinding ,, liet men deeze onwaardige nakomelingen niet ,, alleen de huishoudelijke voorrechten, aan de „ vaderen toegedaan , behouden, ( dit had nog kun» 3, nen goedgemaakt worden,) maar men ftond ,, hun zelfs zodanigen ftaat en zulke zedekundiga 3, voorrechten toe, waarop alleen waare verdiens» ten en talenten recht hebben: de eerfte, vetfte 3, en gewigtigftp bedieningen in den Staat, ja „ zelfs die, welken openbaarlijk eene volmaakte of» ,, diepe kunde van eene afzonderlijke wetenfcbap 3, of kunst qnderfteldcn, werden alleen begeeven „ aan de mannen met kromme neuzen, terwijl 3, de gelecrdlte oude man, de man van uitmun» „ tende verdiensten, maar die een rechten neus. ,, had, bij bekrompene inkomsten, niet zelden ,, eenen onkundigen kromneus moest gehoorzaa» ,, men, die rijklijk betaald werd voor dat geene, ,, wat hij niet deed: vermits nu deeze clasfe van ,, menfehen boven anderen zo zeer meenden vcr,, heven te zijn, oordeelden zij ook zig door ce,, nen uiterlijken glans te moeten onderfcheiden; „ en zulks veroorzaakte, dat het grootfte gedeelte deezer lieden, onaangezien alle hunne toege,, ftaane voorrechten, in armoedige ömftandighe,, den was: echter bleef het vooroordeel en de ,, verblinding zo fterk,-dat de rijkfte, en verftan3, digfte man met een rechten neus, zig voor ee-r „ nen onkundigen armen krommen neus tot op de aarde boog: maar onder hen beerschte ook zo» „ danig een esprit de corps, gevestigd op de hand-  ZEVENDE HOOFDSTUK. 8? v having hunner zotheid, dat zij in hunne gezel» s,.fchappen geene anderen, dan huns gelijken, toe„ lieten, en verwaande menfehen waren zwak ge» „ noeg, om zig nog dikwerf in hunne gevorderde ,, leevensdagen den neus te laaten kromflaan, om flechts tot deeze ijdele gezelfehappen, waar» in bijna niets dan onkunde, hoogmoed en win„ derige tooifels heerschten, toegang te mogen „ hebben: anderen vonden zig ter behartiginge „ van de welvaart hunner familiën genoodzaakt, „ deezen ftap te doen, fchoon zij zeiven de zot- „ heid daarvan begrecpcn de Vorsten hadden „ federt verfcheidene eeuwen dit vooroordeel on» „ derfteund; fommigen, omdat zij bij zigzelven zeer „ wèl overtuigd waren, boe wei'nig de Natuur „ hen, door waarc verdiensten, recht gaf tot den „ post, welken zij bekleedden, weshalven zij ook „ alleen met zodanige lieden verkeerden, die niet „ verftandiger of beter waren dan zij, omdat een „ gezelfchap van wezenlijk edele menfehen hen „ altoos tot een ftiizwijgend verwijt zoude ver-! „ ftrekt hebben: maar de listige Regenten wilden dit vooroordeel niet affchaffen, daarom, dat de s, operatie aan den neus van een mensch, die „ hem niets kostte, hun gelegenheid gaf, de lis-» „ tige vernuften in hun belang te trekken, en „ zig van dezelven te bedienen ter uitvoeringe s, van hunne despotieke ontwerpen: men moet „ echter ook bekennen , dat 'er onder de krom* „ neuzen zeer waardige mannen waren, die dar* u ook, als eene uitzondering op dign algemeencr^ F 4  W PIETER KLAUS, '» regel, juist wegens hunnen neus, dubbeld ge? ',, acht werden: gij weet, mijne Vrienden! dat de Natuur mij ook bij toeval een krommen neus „ gegeven heeft, en ik kon in den beginne, toen „ deeze inrichting mij nog onbekend was, niet „ befeffen, waarom ieder mij zulk eene uitfteeken-c de beleefdheid bewees; doch met mijnen braaj, ven Schoolmeesterdeftad doorwandelende, fcheen ,, men mij te beklaagen, of veelmeer kwalijk te „ neemen, dat ik mij niet bij mijns gelijken voeg» „ de; men begon de echtheid van mijne afkomst „ in twijfel te trekken dit ingewortelde voor? ,, oordeel was zo geweldig, dat men begeerde, » ik zoude het waar genot des levens, het nut, „ 't welk men in de verkeering met verftandige „ en goede .menfehen geniet, en het wèl beftee„ den van den tijd, waarvan men eindelijk reken? „ fchap zal moeten geeven, aan de onafgebrokene befchouwing van kromme neuzen opofferen „ ja, mijne Vrienden! ons Europecrs komt iet ?, desgelijks ongeloovelijk voor; doch het is nu „ zo, en ik kan u nog geheel andere dwaasheden verhaalen. „ Zo heerschte, bij voorbeeld, hier een zeld-, „ zaam contrast tusfeben zeker nationaal gevoel „ en nationaalc gewoonten: onmiddelijk aan het ,„ groote land , waarin ik thans was, grensde een „ ander, h welk Vent - i - ti genoemd, en bewoond f, werd van een volk, dat in gebruiken en ew ft genaartig characler zeer veel van het eerstge-: R melde verfchilde: hierbij kwam nog, dat he£  ZEVENDE HOOFDSTUK. 89 „ vreemde volk reeds zeer dikwerf, met fchending „ van alle natuurlijke en op verbonden gevestigde „ rechten, in dit land gebroken was, en hetzelve „ verwoest en beroofd had: geen wonder dan, „ dat 'er tusfcheu de Si- mi'- fchi - ti'érs, (dit was „ de naam van het volk, onder 't welk ik thans „ mijn verblijf had,) en de Vent-i -ti'érs een zeer „ gegrond misnoegen plaats had, en aan den an„ deren kant waren de Vent-/ — ti'érs eene zo „ opgeblazene Natie, dat zij alle andere Volken „ en bovenal hunne nabuuren met veel verachting „ befchouwden; wanneer zij een lomp mensch „ wilden befchrijven, zeiden zij: hij is een rechte „ Si - mi - fchi - rl'ér; nogthans waren deeze Si — „ mi-fchi-riérs zulke laaggeestigc flaaven, dat „ zij alles goedkeurden, alles nabootftcri, wat de Vent-i-tïèrs dceden, fpraken en aantrokken: „ deezen, die zig met die zucht tot naiiapen zeer, u vermaakten, legden het daarop toe, om alle da„ gen nieuwe zotheden uittevinden, en hartlijk „ te lagchen, wanneer de Si, - mi — fchi - rifchc „ Vorsten, cn de aanzienlijken onder dit volk, zig „ ter ftond beijverden, om dezelfde dwaasheid te „ begaan: dit ging zelfs zo verre, dat de laagftc „ Vent - i - ti'ér in Si — mi - fchi - ri altoos zeer „ goed daagde, wanneer hij derwaards reisde 0111 een groote rol te fpeelen: dc Vorsten en krom„ neuzen fpraken hier geene andere, dan de Ventv ir- tifche taal; ja zij leerden niet eens hunne „ moedertaal en mogtcn dezelve van de jeugd af ook niet fpreeken: de Vent -j - ti'érs waren ge-i F 5  co PIETER KLAUS. h woon hunne kleine kinderen in doeken te win,, „ den, nu was 'er in Vent - / ~ti een kleine erif „ geboren, en, daar de Vorsten zowel als andere „ menfehen hunne natuurlijke ontlastingen hebben, * kon het niet anders, of de kleine jongen moest „ zijne doeken dagelijks bevuilen; dit gaf aan' „ leiding, dat de erif van Vent-i-ti een be-. „ vel liet bekend maaken, dat ieder kleederen van „ de kleur deezer bevuilde doeken zou draagen „ „ Let 'er maar op," zeide hij „ met een „ hartlijken lach, toen hij het bevel onderte„ kende, „ let 'er maar op , de Si - mi - fchi „ „ riers zullen welhaast in de vuiligheid van mij„ „ nen zoon gekleed weezen:" zo als hij zeide, „ gebeurde het ook! Het duurde geene agt dagen, „ of de Vorstin van Si - mi - fchi-ri verzocht „ eenige van de versch - bevuilde doeken van den „ Prins, liet dezelven door eenen buitengewoonen * Gezant af haaien, en voor zig een manteltjen „ daarvan maaken: op een anderen tijd zong de 5, Min van den Prins een aller armzaligst wiege„ lied; de oude erif hoorde zulks, en belastte „ terftond dat 'er een Gezant naar Si- mi- fchi„ ri vertrekken, en daar dit wiegelied van het Hof zingen zoude; federt deezen tijd werd het „gebruik ingevoerd, dat niemand in Si - mi „fchi-ri den anderen groette, of hij zong daar„ bij dit wiegeliedjen: ook had de oude Vorst w van Vent-i-ti een huisdier, 't welk hem eens, „ toen hij hetzelve op zijnen fchoot wilde ftree* * len' geweldig bevuilde; oogcnbliklijk trok hi]  ZEVENDE HOOFDSTUK. 91 zijn kleed uit, en verkocht het aan den Vorst van Si-mi-fchi —ri, welke bekend liet maaken, „ dat hij, die een amt begeerde te hebben, zig in „ deeze kleur moest kleeden O mijne vrien- „ den! wat al zotte kuuren moest ïk niet .bclee.,, ven! hoe dikwijls reikhalsde ik naar Êuropa te „ mogen wederkceren, en riep uit: ,, Ware ik „ „ toch maar weder in mijn lieve vaderland! daar p « gaat het evenwel geheel anders.  A GTS TE HOOFDSTUK. Vervolg van het handfchrift. Komst in Amfteldam. Ik moet u, mijne zeergeëerde Leezers! onderdanigst om vergiffenis vraagen, zo het handfchrift van den Heere brick u misfehien wat te lang. wijlig mogt voorlcomen, en u verzoeken, nog een weinig gedulds te necmen, in gevalle gij liever zoudt zien, dat ik het verhaal van mijne eigene ontmoetingen vervolgde: van het tiende Hoofdftuk af, (ik beloof het u, als een eerlijk Schrijver,) zal 'er noch van den Heere brick, noch van zijn handfchrift, iet het minste weder gerept worden: gelieft mij ondertusfchen te vergunnen, dat ik hier op het fchip, alwaar gij mij, zonder zcldzaame gevallen te ontmoeten, bij 'mijne pijp gerust ziet zitten, met de zonderlinge gebeurtenisfen van mijnen overledenen vriend de ledige ruimte opvul» le: daarenboven behelst dit optici zulke grappige dingen, dat, al hadde ik ook bij den korten zee» togt de zeldzaamfte ontmoetingen gehad, mij echter nimmer zo veel had kunnen overkomen: gij weet, dat wij fchoon weer hadden; doch al hadden wij ook ftonn gehad, aan welke kust hadden wij kunnen geflagen worden, alwaar het zo wonderbaarlijk zou toegegaan zijn, als in de zuidelijke landen van den Heere e r i c k ? of , hadden wij {chip-  AGTSTE HOOFDSTUK. »i breuk geleden en waren wij allen verdronken dan had immers het geheele lied een einde genomen; of, waren wij op een woest eiland gekomen, hadden honger en nood geleden, hadden het lot moeten werpen wie van ons geflagt zoude worden , en ik ware dan door meerderheid van Hemmen opgegeten! daar zoudt gij evenwel ook geen vermaak in gevonden hebben! genoeg, ik onderftel, dat gij mij wel zult willen vergunnen, naar mijn eigen plan voordtegaan wel- *ni dan, frisch aan het werk! VERVOLG VAN HET HANDSCHRIFT. „ Dat geene, wat mijn vveldaadige Schoolmees„, ter mij verhaalde, zou bij mij weinig geloof ge- vonden hebben, zo een ander dan hij, mij 9, zulks verhaald hadde: ondertusfchen verzocht „ ik hem , mij in ftaat te ftellen, van eenigen dee- zer zeldzaame gebruiken en gewoonten zelf i, met mijne oogen te kunnen zien: hij was ter„ ftond gereed om aan mijn verzoek te voldoen; „ en vermits hij tog in de ftad moest weezen, „ aldaar gedagvaard zijnde voor de Raadsvergade„ ring der Priesters, om zig van wegens eene „ befchuldiging te rechtvaardigen, (men befchul„ digde hem naamlijk, dat bij eens aan zijne leer. 5, lingen zou gezegd hebben: een goed huislijk voorbeeld is van meerder waardij, dan de opert„ baare redevoeringen van honderd-Priesters,) „ floeg ik met hem dcrwaards op weg: wij moes-  i>4 PIETER KLAUS. ,i ten een paar kleine lieden door, en ik ontdekte ,, dat ook de onverftandige zucht tot navolging „ der Vent — i — tifche zeden tot hiertoe was door„ gedrongen: de burgers waren bij geheele fchaa- ren naar de hoofdftad gelopen, hadden daar hun„ ne bestés van goede, echte, zwaare lloffaadje „ gemaakte kleederen, voor half geld verkocht, en „ er dun, ellendig goedjen Voor genomen, 't welk de nieuwmodifche kleur van dc vuiligheid van „ het Vent--i--tifcheVx\\\s\tr\ had: de Opperrech- ter in eene kleine flad, wiens eigenlijke bezol„ ding zeer gering was, die echter op de onrechtt, vaardigde wijze de burgers groote lommen af,, perste, om een buitenfpoorige zwier te maaken, „ had onlangs een Vent — i - tifche keukemeid toe„ gefield, en in zijn huis mogt geene andere taal „ dan deeze gefproken worden: dewijl nu de „ erif eene buitenlandfcbe bijzit had, en met ,, trouw, huislijke pligtcn en de banden des hu- 4, welijks openbaar den fpot dreef, waren ook vrede, cendragt, deugd en godsdienst uit alle „ burgerhuizen geweeken: ik vernam naderhand „ nog, dat fchier alle de Vorsten in dit wereld» ,, deel de weelde of 't zedenbederf, de geweeten- ti loosheid en zucht voor zinlijke geneugten, on- 5, derfleunden, omdat zij dan des te willekeuriger ,, heerfeben konden over een volk, hetwelk, door „ zulke onfterke banden vereenigd zijnde, zo ge„ maklijk verdeeld, vanernflige gedachten afgetrok,i ken, en tot beuzelingen opgeleid, daarenboven h ook door eene menigte van behoeften, Welks  AGTSTE HOOFDSTUK. 95 niet zeer gemaklijk te bevredigen zijn, en waar„ van de dwingeland zig ten zijnen voordeele heil dienen kan, ligtlijk onder zig zeiven onééns en „ van den Vorst af ban gelijk gemaakt kan worden; „ hetwelk eindelijk, wanneer het door weelde en „ ondeugden arm en uitgemergeld wordt, nimmer „ moeds genoeg beeft, om het onrechtvaardig juk „ eens dwingelands aftewerpen. „ Ik heb nog vergeeten u te zeggen, dat ik in „ de groote en kleine Staaten der Zuidlanden, ,, welken ik doorreisde, zulk eene zonderlinge vers, fcheidenhcid van muntfpeciën, van maat en ge» ,, wigt vond, dat men bijna bij elke mijl weegs eene s, andere rekening leeren moest, bij gevolg een „ vreemdeling niet alleen dikwerf bedrogen werd, „ maar ook de bezigheden der bewooneren deezer ,, kleine Staaten, die zo wangunstig tegen elkan„ der waren, daardoor ten uiterften verzwaard „ werden. „ Het was middag, toen wij in de hoofdftad „ aankwamen; voor een groot gebouw zagen wij „ eenen geweldigen toeloop van volk; ik vroeg, „ wat de reden daarvan was, en men berichtte „ mij, dat hier iet gebezigd werd, hetwelk mij 4, al mede vreemd en ongehoord voorkwam: kwaa„ de raadgeevers hadden den Landsheer ingeblazen „ om eene nieuwe önmerkbaare foort van belasting „ te doen ftand grijpen, tot vermeerderinge van „ zijne kas, die ter voldoeninge van zijne onmaa„ tige lusten diende; tot dat einde had men eena r-, foort van fpel aangelegd, en inboreüngen en  96 PIETER KLAUS. „ vreemden uitgenoodigd, om 'er deel aan te ne*> i, men: men handelde naamlijk, gelijk ik reeds i, gezegd heb, in deeze landen, in plaats vaa » geld, fteenen: men had een groote geflotene i, trommel gemaakt, die als een rad kon gedraaid „ worden; in deezen trommel was een kleine opeii ning, door welke men eenen fteen kon werpen, „ waarop men te vooren zijnen naam gefchreven ,, had; nadat 'er nu een aantal fteenen in geworpen „ waren, werd deeze trommel fchielijk rondge„ draaid, en het gat bleef open; viel 'er dan in 0 het draajen bij geval een fteen uit, zo ontving ,, hij, wiens naam op denzelven ftond, de gehee„ le voorraad die in den trommel was; maar gebeurd» „ zulks binnen eenen bepaalden tijd niet, dan „ kwam alles aan de Regeering: nu kan men ligt„ lijk nagaan, hoe zelden het eerste geval bij de „ fnelle beweeging gebeurde; bij gevolg ftond de „ landsheer zeer wèl bij het fpel, 't welk hij met „ zijne onderdaancn fpeelde; doch de hoop op ti winst verleidde armen en rijken dagelijks, oni „ eene menigte van fteenen te waagen, en niet „ zelden zag men eenen ongelukkigen, die zijn „ laatfte fteentjen verloren had, ten uiterften neêr- „ flagtig wegfluipen: zal ik het bekennen? „ ik was dwaas genoeg, om den enkelen fteen, „ dien ik bezat, te waagen,- zo zeer begochelda mij de deftige tocftel, de aankondiging, welke een hcrout uitriep, dat elk hier in één oogen„ blik rijk kon worden, als mede de luister, „ die daarmede gepaard ging; ik wierp 'er mijnen. fteen  AGTSTE HOOFDSTUK. 97 „ (leen in, en 6 wonder! men had mo- „ gelijk niet fchielijk genoeg gedraaid hij ,, kwam er terdond weder uitvliegen, en ik ver- kreeg, (hoewel men beproeven wilde om mij, „ onder allerleie voorwendfelen, mijnen winst te „ onthouden,) honderd fteenen, mogelijk den val „ van twintig familiën, tot een buit. „ Wie was onder zodanige omdandigheden blij* „ der dan ik? Ik wilde den rijkdom met mij„ nen weldoener dcelen; doch tot mijne grootfte „ verwondering verkoos hij van dit zondengeld ., niets aanteneemen, en alles wat ik van hem „ verkrijgen konde, was, dat hij mij vergunde, , hem een paar dagen in eene goede herberg vrijtehouden. „ Dewijl mijn braave geleider doof de kwink„ (lagen der' Priesteren wat lang werd opgehou„ den, had hij tijds genoeg, om mij alle de merk- waardigheden der (tad te toonen • en o wat zag ik hier wanvoegelijkheden ! ik zag , „ hoe de menfehen elkander plaagden, lastig vie,, len, kwelden, vervolgden, den voorrang gaven ., en onderdrukten, cn wel om niets en we- der niets ; ik zag hoe ook dat geene hen bclang„ rijk toefchecn, 't welk indedaad een kleinigheid was; boe bij hunne feesten , verderfden en „ plechtigheden, de bekrompenheid in de huis„ houding, daatkuude en verdand, gebrek aan „ fmaak en tijdverveeling, zig met het gewaad van „ zwier, van bon ton, van wijsheid cn genoegen „ wilden toojen: ik kocht een goed kleed, ea JJ. DEEL, G  93 PIET ER KLAUS. „ liet mij, door hulp van mijn krommen neüS, ,, aan het Hof brengen: hier meende ik den Vorst, ,, van de eerften en besten van zijn volk, door de ,, edelften der Natie omringd te zullen zien; doch a welke fchepfels zag ik hier rondwaarenf ee„ nen hoop vau laffe, ledige, onkundige man» „ netjens, door twee of drie doortrapte fchurken, „ bij hunne kromme neuzen omleiden, tegen el„ kander opgeflookt, als gekken in eenen kring ,, rond gejaagd, ten einde den erif een ver„ maak te bezorgen , waardoor hij vergeeten „ moest de Heeren fchurken op hunne fluipwe„ gen in 't oog te houden. „ Bij een groot feest aan het Hof viel mij iet „ in het oog, dat mij zeer charakterifticq voori, kwam: dc e r i f zat op een verheven flellaad- je, en had, ten blijkevan zijne waardigheid, een' „ (tok in de hand, aan welks boveneinde de in fteen fijn gewerkte gedaante van een roofvogel „ bevestigd was het fcheen de Talisman van „ de landsvaderlijke magt te weezen. „ In alle paleizen vond ik afbeeldfels en (Tand- ,j beelden niet van de grootften, maar van „ de voornaamften in den Staat, ten toon ge- 3, fteld niet zo als zij er uitzagen , maar — „ zo als zij er gaarne wilden uitzien; en de getrou„ wc kunstenaar werd vergeeten , bleef onbeloond , „ terwijl de bijtel van den vleier tot in de wol» s, ken verheven werd. Gij zult daarna hooren, dat ik mij niet ver» „ genoegde met flechts deeze ftad, dit land te  AGTSTE HOOFDSTUK. $9 ï, keren kennen, maar dat ik ook, in gezelfchap |, van een verftandig man een reis deed in de ii kleine omliggende Staaten; bijgevolg geldt dat „ geene, wat ik hier zeggen zal, niet van dee„ ze Provincie alleen,- maar is verzameld uit de „ geheele Natie. „ Menfchenvrees , moedloosheid , eerbied jegens hem, die bij geluk zijn fortuin had ge* „ maakt, gewettigd door een verouderd vooroor- „ deel dit alles hield bet arme volk bij aan- j, houdendheid werkeloos,- en terwijl men hen in ,, flaap wiegde, en zij zeiven zig dagelijks meer „ aan het juk gewenden, fponnen van alle kan„ ten Eigenbelang, Priester-en Erifs-despotismus ,, hun weeffel vast inéén, en verwarden daarin „ ieder , die Zig noch konde noch wilde verroeren: „ deeze drie groote fpringveêren fpeelden zeer ,, kunstig, zo dikwijls zij zulks noodig oordeel5, den, tegen elkander of met elkander, naar maa„ te hunne belangens het vereischten: wanneer de 3, Priesters den wereldlijken arm noodig hadden , „ of een' braaf man door de derde hand onge5, lukkig wilden maaken , dan predikten zij gehoor,, zaamheid jegens de Overheid, fchrëeuwden over' „ oproer, en vervolgden de geenen die vrij fpraken; maar flreeden de belangens van derf j- Staat tegen hunne baatzucht, dan leerden zij, „ dat de pligten jegens de Goden 5 de verpligtini, gen jegens de Regenten zeer verre te boveri '3, gingen: van den anderen kant wisten dé erifs, "m zo dikwerf zij den volksgodsdienst nis ecfi G a  ico PIETER KLAUS. „ toom en gebid noodig hadden, dc heerelijkfte voorfchriften te geeven, wat van de natuur der Goden in hunne landen mogt geloofd en „ gefproken worden; zij toonden in dit geval ook zeiven, om een openbaar voorbeeld te geeven, hunne verkleefdheid aan hun geloof; doch ze* „ dra zij gelegenheid vonden, om met meer ze„ kerheid voordeelen te behaalen, beleeden zij „ even zo openbaar het tegendeel: waren de voor„ fchriften van den volksgodsdienst te ftreng voor „ hunne reden, dan gingen zij tot dc partij der „ ongeloovigcn over; maar begunstigde het bijge„ loof hun meer, om hunne geweetens te zuivcreu, hunne wandaaden te verzoenen, dan geloofden zij aan de belagchelijklte kluchten: alle „ deeze voorbeelden verfpreidden zig uit de hoofd„ ftad in de kleinere fteden, en vandaar onder het „ landvolk ■ en deeze volken der zuidelijke „ landen waren nu reeds zo diep gevallen, had-„ den zo zeer afgenomen in verftandlijke en lig„ chaamlijke vermogens, dat men hen met deere„ nis moest befchouwen: afgetrokken van ernsti,, ge, verhevene weteufchappen, van het ohderzoek der Natuur, van nuttige opmerkingen, vau „ nafpooringen over het wezen cn de bedoelin„ gen van alle dingen en fchepfelen, was hun „ fmaak gevallen op nietswaardige, dikwijls zeer „ gevaarlijke, vernederende kleinigheden: door de „ verfoejelijkfte, onnatuurlijklle wandaaden . zo ,, wel als door verdrukking, armoede, verwijfdheid „ en luiheid, was dit geheele gcflacht zo verzwakt  AGTSTE HOOFDSTUK. SQÏ j, en uitgemergeld, dat thans van honderden naauw» „ lijks één den gcvvoonen ouderdom der menfehen „ bereikte; cn evenwel waren zij weleer een zo „ fterk en kloek volk geweest. Doch alle deeze verwijtingen troffen flechts „ het grootfte gedeelte der meer of minder kleï„ ne Staaten van dit werelddeel,- want behalten „ dat eenige achtenswaardige, voor hunne onder„ daanen vaderlijk zorgende erifs, de welvaart „ hunner kinderen met onvermoeide poogingën „ bevorderden, bijgevolg eene uitzondering op het „ geheel waren, vond men ook nog, te midden „ van deeze, twee groote Rijken, beheerscht door „ verftandige, gemaatigdeen cdeldcnkende erifs; „ deezen befchouwden in eene bedaarde ftilte dc „ bovengemelde wanvoegelijkheden, maakten „ ten minsten naar hunne overtuiging, en meer „ kan men van menfehen niet vergen hunne onderdaancn zo gelukkig als mogelijk was; „ waakten, arbeidden en ftreeden voor ben, en „ hielden zig voor de eerfte dienaars van den „ Staat: zekerlijk veroorzaakte de zeer verwarde „ ftaatsgefteldheid van dit geheele werelddeel , „ welks afzonderlijke Provinciën onafhangelijk en „ onder zekere beperking vereenigd en afgezon„ derd, nu geregeerd werden naar buitenlandfche, „ voor twaalf honderd jaaren uitgevondene, thans „ niet meer voegzaame wetten, en dan, tusfehen „ beiden, wederom naar eene ontaliijkc menigte van „ bijzondere , zigzelven veeltijds tegenfpreeken- „ de, landsplakaaten deeze .verwarde Staats- G 3  io» PIETER KLAUS. gefteldheid, dit allerbefpottelijkfte mengfcl, zeg „ ik, veroorzaakte, dat beide deeze groote man* „ nen, die zulks altoos mede in aanmerking moes,, ten neemen, hunne Provinciën onmogelijk vol- komen naar een éénvormig plan konden beftuu„ ren, en nogthans was het, zonder openbaar ge„ weid en onrecht, niet mogelijk, de kleine landen zo goedsmoeds onder zig te verdeden; men liet dezelven veelmeer, .gelijk ook billijk was, s, in rust; doch de kleine Heeren arbeidden zel- ven aan hunnen ondergang, en ik ben wèl ver,, zekerd, dat na verloop van honderd jaaren een „ groot gedeelte daar van inéén gefmolten, en de ge„ heele, zo gemengde llaatsgefteldheid, zonder ee„ nig geweld van buiten, in duigen zal gevallen „ zijn: want vooreerst genieten de jonge erifs „ dc allerrampzaligfte opvoeding; van hunne jeugd „ af wordt hun het belagchelijk vooroordeel van ,, het natuurlijke recht tot de opperheerfchappij „ ingeboezemd; zij leeven in eenen kring van vleiers, en worden óf aan de handen van ei*> „ genbelangzoekcnde Priesters, óf van onkundige, „ flecht opgevoedde, veelal niet dan Itaatkundi» ge en eigen voordeel bedoelende kromneuzen „ overgegeven; hun worden des, gelijk mén ligt,, lijk befelfen kan, geene redelijke grondbeginfe- len van de kunst van regeeren, geene duidelijke ,, denkbeelden van de wederkeerige betrekkingen tusfehen Vorsten en onderdaanen, in 't kort, », niets wordt hun geleerd, 't welk aan het oogs, merk kan beantwoorden; maar {erwijl men hun  AGTSTE HOOFDSTUK. 103 „ in de weinige uuren, waarin men van derge„ lijke zaaken fpreekt, Hechts ter loops eenige onzekere, vervalschte begrippen indampt, zoil„ der hen hunne waare belangens onder het oog „ te brengen, wordt het overig gedeelte van den „ tijd met laffe fpelen, verftroojingen en zodani- ge vermaaklijkheden verfpild, die allerleie hevi« „ ge driften verwekken; op deeze wijze groeit de „ nieuwe Landsvader op, en 't is het werk van „ 't geval, of hij wellustig, wreed , omnededogend , „ verwijfd, verkwistend, zwak, werkeloos, of het tegendeel van dit alles wordt. „ Vervolgends vernielt de zucht voor ijdele zwier, „ de verwaande na - aaping van de grootere erifs — „ welke dikwijls de armzaligde tooneelen oplc- „ vert welhaast, zelfs iii de eerde jaaren der „ Regeering, den ftaat der financiën; dan fchiet „ er niets anders over, als de arme onderdaanen, „ op de onrechtvaardigfte wijze, het vel over de „ ooren te baaien: deeze menfehen verarmen, ko„ men wel eenigszins weder op de been , maar verar„ men andermaal, kunnen niets meer geeven, zig niet weder helpen, gaan het land uit, of waa„ gen eens, uit wanhoop, eenen ftouten flap, om „ het juk aftewerpen: zo verteert het eene land „ voor, het andere na, zigzelf, en het is ge„ maklijk te voorzien, waar het eindelijk heen „ wil, terwijl ondertusfchen de grootere Staaten, „ door wijze fchikkingen, door rechtvaardigheid, „ door vrede en door het verval der overigen-, :, van tijd tot tijd magtiger en bloejender worden: G 4  Ï04 PIETER KLAUS. hoe het bij de afzonderlijke provinciaale en al„ gemeene nationaale gerechtshoven toeging, mag „ ik niet eens verhaalen: alleenlijk zeg ik nog, dat hier de magtige en rijke, al kan hij zij,/ ne onrechtvaardige zaak niet winnen, de heere„ lijkfte en wettige middelen in handen heeft, om „ de arme partij, honderd jaaren lang, het haare „ te onthouden, tot deeze, moedloos en geheel „ verarmd, dat geene in de handen van den roo„ ver laat, wat zij niet weder kan magtig worden. „ Men vindt ook zogenoemde vrije Staaten iu „ dit groote werelddeel, doch zij hebben flechts „ den naam, vermits een kleine hoop van zamen„ gezworenen het volk onder privilegie van vrij-. „ heid, door kabaal, kwaadlpreekendheid, omkoo» „ ping, overllemming, bijgeloof, onverdraagzaam„ heid, 't beletten der verlichting, Hechte fchik„ kingen met 'opzicht tot de fchoolen en derge„ lijken, de voet op den nek zet: meesttijds is dan „ bet volk trotsch op het recht van temogen fpreeken „ wat het wil, en de aanzienlijken hebben het genoegen, van te doen wat zij goedvinden. „ Dit, lieve Vrienden! waren de treurige op.„ merkingen, welken ik in deeze vreemde landcu „ maakte, en die mij duizendmaal naar mijn va„ derland decden reikhalzen. „Den ouden man, waarvan ik gefproken heb, „ vond ik in een herberg, alwaar ik 'smiddags „ at: bier zat een groot gezelfchap van allerlcie „ foort van menfehen, die verward door elkander „ fpraken, en over ltaatkunde, godsdienst, lette?-  AGTSTE HOOFDSTUK. 105 „ kunde ja ik weet niet over wat al, met een „ hartlijk zelf - genoegen oordeelden: mijn oude „ buurman boorde alles meesmuilende aan, en ,, fprak niet mede! het gefprek viel ook op de „ menigvuldige misbruiken in de regeering, op de „ verdrukking der onderdaanen, op de onrecht- vaardigheid, omkooping, wanvoegelijkheden, ge,, brek aan een behoorelijk plan enz: dit duurde „ zo lang tot dat de maaltijd geëindigd was, „ wanneer de oude man, zodra hij genoeg had „ gegeten, opftond, en in een nabijgelegen tuin „ ging wandelen, gelijk hij altoos na den maaltijd „ pleeg te doen: ik zag hem eenzaam heen en „ wedcrgaan, en befloot, zo het mogelijk ware, „ mij bij hem te voegen: zodra ik hem naderde, „ bleef hij in eene vriendlijke houding ftaan , en na „ eenige gewoone pligtplegingen kwam ik wel„ haast met hem in een zeer belangrijk gefprek, „ het welk ik in de verwachting dat gij 'er ver„ maak in fcheppcn zult, hier, zo veel er mij „ nog van te binnen fchiet, ter nederftellen zal. ik. „ Maar, ik bid u, hoe komt het toch, „ dat alle deeze verbazende misbruiken in 't ge„ heel niet afgefchaft worden, daar immers ieder „ daarvan Ipreekt, cn daartegen uitvaart ? ik zou „ denken, dat de waarheid op deeze wijze tot de „ ooren van uwe erifs en Grooten des Rijks „ moest doordringen. de man. „ Zekerlijk ! ik. „ En dan zouden deeze immers wel fchikkingeu maaken, om dat alles te verbeteren? G 5  v io<5 PIETER KLAUS. de man. Dit is geheel wat anders. ik. „ Waarom? laat mij altoos , ter eere der „ menschheid, onderftellen, dat het hun alleen „ aan kundigheid, maar niet aan eenen goeden „ wil ontbreekt. de man. Hier en daar ontbreekt het wel „ aan het eene zo wel als aan het andere; doch over 't geheel ontbreekt het ook aan magt. ik. „ Hoe dat? is uw erif geen fouverain ,, Heer? de man. ,, Dit is hij wel; maar hij is 't niet „ over den flxoom der befchaavinge, die onwederi, ftaanbaar voordfnelt, en door niets kan gefluit „ worden; hij is geen Heer over de groote grond„ wet, naar welke deeze aarde geregeerd wordt, „ te weeten den gejladigen omloop van het aard- fche. i k. „ Gelooft gij dan, dat ook dit bederf der „ heiligfte voorwerpen, het bederf der ftaatsge„ lleldheden, der Godsdienstige zamenftelfelen, en „ het verval der zeden, mede bebooren tot het plan der Godheid in deeze beste wereld? de man. „Ja zekerlijk! want zij hangen al„ len zamen , gelijk de fchakels van een keten: „ alles op deeze aarde kan Hechts tot zekeren „ graad van volmaaktheid opklimmen; ginge het „ deezen graad te boven, het zou ophouden voor „ deeze planeet gefchikt te weezen: wanneer het nu dien hoogften aardfchen graad bereikt heeft, „ dan valt het weder, en de machine moet op » nieuw opgewonden worden; de mensch klimt  AGTSÏE HOOFDSTUK. laf '„ van de eenvoudigheid der zeden , door een traps„ wijze befchaaving op, tot den hoogstmoge„ lijken graad van verfijning, en met dit zaad „ groeit tevens de kiem van bederf mede op: de „ vruchten worden te gelijk rijp; cn waar de „ hoogfte graad der befchaaving plaats heeft, daar „ was ten minsten tot nu toe altoos, (bij ons al„ thans, hoe het bij u in Europa is, weet ik „ niet,) tevens het grootfte bederf bevestigd; al„ dus is 't ook gelegen met opzicht tot het ftaatkundige: van de vrijheid af, tot het uiterste „ misbruik der dwingelandij, door het oprichten „ der Staaten, en eindelijk, in het Godsdienstige, „ van het loropfte bijgeloof, tot den hoogfteu „ trap van ongeloof door de verlichting „ en dan grenst hieraan onmiddelijk weder het „ andere uitcrfte: van het ongeloof gaat het ter„ ftond weder over tot bijgeloof: wanneer de „ mensch zig overtuigd heeft, dat 'er waarheden „ zijn, welken zijn verftand nimmer doorgronden „ kan, dan wordt hij moedloos , om langer nate» „ fpoorcn, en gelooft nu liever alles zonder onder„ fchcid, wat hem Hechts in flaap kan fusfen: de „ dwingelandij vernielt zigzelve, terwijl zij zig „ óf verzwakt, en de nabuur den buit behaalt, „ óf de wond zo erg maakt, dat eindelijk de zie3, ke van fmart opfpringt: een ftaat, door wellus» „ ten uitgemergeld, moet, gelijk een oud zon„ daar, wederom beginnen zig bij ligte fpijzen te „ houden, wanneer de maag niets meer verdraagen kan, of het onmaatig genot een walging  ïoS PIETER KLAUS. „ veroorzaakt 't loopt alles op deeze aarde? „ in zijnen kring rond, en wie iet hoogers of „ diepers zien wil, die moet zulks in andere pla„ neeten zoeken: elke toeftel ter hervorming, be„ doelende een ander plan ter opvoedinge des „ menschdoms te ontwerpen, was een harsfen,, fchim, een gedrocht, ontdaan in bet hoofd i» van een' man, die de wereld niet recht kende; een wanfchepfel, geteeld uit de hoererij van „ de gezonde reden met de verbeeldingskracht: „ van zodanige ftelfels ben ik federt korten tijd „ een vijand geworden: iemand zoekt een plek„jen uit, en bouwt een huisjen daarop, een ,, hoog, zeer hoog huisjen; hij waant, dat de „ grond vast genoeg is, omdat hij en zijne vrien„ den daarop kunnen rondfpringen ,• hij kijkt ook „ weieens met zijne vrienden het hoogde dak,, venster van zijnen toren uit, en lacht hartlijk „ over de arme menfehen die beneden zijn; „ doch eensklaps komt een dik man, wringt zig „ door de kleine huisdeur naar binnen het geheele huis blijft op zijne fchouders hangen, en „ hij loopt daarmede heen 0f een zwaare „ lompert danst frisch op den grond, cn de ge„ heele boêl Hort in. ik. „ Dit zou tog grievend weezen! in elk „ tijdvak zal men immers nog wel eenige betere „ mannen vinden, die van het bederf der eeuwe niet bennet zijn? de man. „ Misfchien! en wanneer deezen... Ik. „ Nu ja! en wanneer deezen zig verëenigen...  AGTSTE HOOFDSTUK. 109 de man. n Dan kunnen zij met elkander klaa„ gen, zig troosten, helpen, zekere waarheden „ voordplanten, leeren . . . ik. „ Niet alleenlijk keren, zou ik denken, „ maar ook handelen; werkzaam zijn met opzicht „ tot het geheel, of ten minsten den droom „ (luiten. de man. „ Onmogelijk! dat is verbeelding! 1 k. „ Ik weet het, men zal van alle. kanten „ tegen hen aanwerken, maar zij moeten zig in „ 't geheim veréenigen. de man. „ Nu heb ik u waar ik u gaarne „ zien wilde: gij doelt dan op geheime genoot„ fchappen? dit is een zoete droom, dien ik me„ de dikwerf, en wel onder verfchillende oogpun„ ten", gedroomd heb; maar de ondervinding „ heeft mij geleerd, en zelfs nog onlangs, dat „ men er veel tijds mede verfpilt , welken „ men op een geheel eenvoudige wijze in zijnen „ gewoonen huislijken en ftaatkundigen kring veel „ beter zoude kunnen befteeden; terwijl men eene „ menigte menfehen, naar een gemeenlijk zeer „ zamengedeld plan, tot eene onbepaalde werk„ zaamheid, aan den gang helpt, en eindelijk ee„ nen kleinen kring van menfehen, die men in „ zijn, niet zelden verkeerd enthufiasmus , de edel„ den oordeelt, begunstigt, om tegen alle overi» „ gen onrechtvaardig te weezen. ik. „ Gij zijt dan tegen alle geheime genoot„ fchappen? de man. „ Tegen alle geheime genootfehap-  iiö PIETER KLAUS. „ pen, die naar beftudeerde plans handelen, én 3, op eene hervorming doelen; zij blijven niet lang 3, geheime genootfchappen, om dat niets in de 3, wereld geheim blijft, en dan valt alle nuttig3, heid in duigen: zij worden ook wel rasch ont~ „ wijd, omdat niets in de wereld onveranderd blijft; en dan hebben wij het oude lied: de 3, Staaten, de ftelfels van Godsdienst, de openlij- ke fchikkingen ter vorminge van de jeugd, al3, le deeze dingen waren ook voortreffelijke fchife 3, kingen, ten beste des menschdoms, en wat zijn ze nu? ik. „ Dit komt, dat men bij derzelver gronda, legging misgetast heeft: thans zien wij de ge3, breken, en kunnen derhalven, in ftil te, met 3, betere menfehen een vaster plan uitvinden. de man. „ En hoe zult gij een plan uitvin-" ,, den, 't welk voor eiken tijdkring, voor elke ,, Staatsgefteldheid gepast is? 't geen in deeze 3, tien jaaren bet krachtigfte middel is, kan mis,, fchien in de volgende tien jaaren vergif wee,, zen, 't welk gij zelf bij de bekrompenheid 3, van *t mcnschlijk oordeel, voor de nakomelin„ gen toebereidt: 'er zijn ook vóór onzen tijd wij3, ze mannen geweest; ook deezen hebben fomwij3, len genootfchappen van dien aart opgericht, ,, doch deeze genootfchappen zijn ook na verloop 3, van weinige jaaren geftoord, onteerd of ten kwaade gemisbruikt: geloof mij, dat zodanige 3, fchikkingen ter hervorminge der Staaten, Godsi, diensten en Zeden 3 gemaakt worden door mis-  AGTSTE HOOFDSTUK. m ü noegden, die bij de tegenwoordige inrichting hunj, ne rekening niet vinden: eene bijzondere harts- togt, gekrenkte eigenliefde, of iet diergelijks ,, wordt dan de drijfveêr, en deeze menfehen zijn, wanneer zij magtig worden, even zo on,, verdraagzaam jegens menfehen die in gevoe9, lens van hun verfchillen, als de tirannen, die zij willen neêfbonzen: geloof mij, wie op de „ plek, waarop hij Haat, met een verftandig over- leg en met infchikkelijkheid, ten opzichte van 3, alle de onvolmaaktheden waarmede menschlij3, ke onderneemingen gepaard gaan, zo veel goeds verricht, als hij bij mogelijkheid kan verrich,, ten, zonder zig met anderen te bemoejeii, be- halven dat hij goede grondbeginfelen verfpreidt, „ waar hij zulks durft ondferneemen in één ,, woord; wie zo edel handelt, als hij kan, en geene gelegenheid daartoe verzuimt, maar dezel- ve ook niet angstvallig zoekt, die doet, zon- der geheime genootfchappen, genoeg, ik. ,, Maar veréénde krachten kunnen even» ,, wel meer uitrichten: wanneer nu de overal verj, ftrooide eclele menfehen elkander opzoeken, zig „ veréénigen, jongere lieden in hun genootfehap „ opneemen, dezelven vormen, elkander onder3S fteunen en helpen, zig tegen het kwaade ver„ zetten, en zo doende langzaamerhand een ge5, lukkiger gellacht vormen, het welk vervolgends 3, eene algemeene verlichting verfpreidt, welke de grond is van alle deugd en wijsheid, zo dat s, een redenmaatige en zedekundige regeering, op  irs, PIETER KLAUS. eene rijpe ondervinding van geheele eeuwen ge» „ vcstigd, den geheelen aardbol over plaats heba, ben zoude; wanneer .... de man. „O, zwijg toch ftil! dit is een fraai «, plan eens jongelings; een plan waarmede ik ook 3, zeer veel opgehad heb, 'twelk echter zo veele tea, genltrijdigheden als woorden behelst: ik fchaam ,, mij niet te bekennen, dat ik, weleer, naar lig,, chaam en ziel aan een foortgelijk ontwerp ziek ,3 heb gelegen; doch dat ik thans mijne dwaaling „ erken: laat ik u Hechts kortlijk toonen, wat ,, binnen weinig tijds van uw plan worden zal, ,, en, volgends de ondervinding, die de gefchied- „ kunde oplevert, worden moet gij wilt de „ geheele wereld verlichten ? ■ hoe tegenllrij- ,, dig! bij het verbazend onderfcheid der bewerk- tuiging, der omftandigheden, der lotgevallen, „ der hartstogten, begeert gij, dat alle menfehen naar één en dezelfde verftandige en oprechte bedoeling trachten zullen? zulks is alleen daar ,, mogelijk, alwaar nog nooit Staaten geweest 3, zijn, gelijk bij voorbeeld in het gelukkige land, ,, waarvan gij mij onlangs eene befchrijving hebt 9, gegeven; maar niet bij ons, alwaar het zaad ,, der zo genoemde befchaaving zo diepe worte„ len gelchoten heeft: zo veel met opzicht tot „ het algemeene! nu zullen wij de afzonderlijke „ dcclen van uw plan hefchouwen! gij wilt de edelen opzoeken, en zo doende het getal der ,, zamenverbondenen vermeerderen ? elke maat„ fchappij, die op dc vermeerdering van haare le-  AGTSTE HOOFDSTUK. 113 *; leden toelegt, moet noodzaakelijk ontaarten: „ al is 't ook, dat gij de fijnlte beproevingen „ voorfchrijft, zal nogthans, zo niet terftond, „ echter in 't vervolg van tijd, bijzondere hartsj, togt, töegeevendheid, gedienstigheid en menige „ andere omitandigheid invloed hebben op de keus „ der leden; ch heeft zig een enkel onedel voor„ werp weeteil intedringen, en vasttezetten, dan „ zal dit Van meerder gevolgd worden en uw gei, heel fraai plan is verijdeld: gij wilt jonge lieden vormen! vcrftaat gij daardoor uwe eigene kin- deren ? gij kunt zulks buiten geheime genoot„ fchappen te werk ftellen; maar bedoelt gij daar„ mede kinderen van andere lieden, dan vraag ik .„ u: wie geeft u de magt, om dezelven zodanig in 't oog te houden, dat zij niet elders tien „ maal meer verkeerde indrukfelen verkrijgen, dan .„ zij goeden van u ontvangen? geheime fchikkiu- gen om de jeugd te vormen, zijn uit haaren „ aart reeds verdacht, en kunnen ligtlijk gemis,j bruikt worden , maaken Hechts gewoone men„, fchen en onderdrukken de waare genie: gij zult „ immers de groote gedachten van u-zeiven niet „ hebben, van zo verllandig en onbevooroordeeld „ te weezen, alsof gij geen gevaar zoudt kunnen ,-, loopen, om uwe bijzondere gevoelens aan de jonge lieden voor wijsheid te verkoopen? de een ,, of ander influipende listige booswicht, bedree- ven in de geveinsdheid, zal nog meer doen, ;, bij zal even zo fchielijk ongemerkt deeze gewoo„ ne menfehen gevaarlijke grondbeginfeleu inboe* II. DEEL, II  itf, PIETER KL AU S. zemen en wat onheil kan dan zodanig een Ü niet door hulp van geheime fchikkingen brou„ wen? gij wilt menfehen in het daatkundige vak „ bevorderen! o! beef vqor de gevolgen; daar- door viert gij den geest van intrigues en ka» „ baaien den ruimen teugel; behalven dat gij daarbij, zonder bevoegdheid, gevaar loopt, om uit eene bijzondere genegenheid voor uwe kweei, kelingen, veel waardiger menfehen onrechtvaar- 3, dig te behandelen, kan dit oogmerk, in de han- 4, den van flechtdenkeude mannen ook fchriklijke t, gevolgen na zig fleepen: in de eerde jaaren zal 5, uwe maatfehappij zeer veel goeds verrichten , of ,, veelmeer: het goede, dat misfehien ieder afzon- derlijd mensch zou gedaan hebben, valt u meer i, in het oog, omdat gij het verneemt, en dit zal „ u verleiden te gelooven, alsof gij wonderen „ verricht haddet: ook dem ik toe, dat in den „ eerden tijd, wanneer de maatfehappij nog klein „ is, de esprit de corps eenigzins medewerkt „ doch in de volgende jaaren zullen onder uwe „ voedfterlingen eenigen van minder goede hoeda* nigheden ingellopen zijn: wanneer nu deeze op,, groejen, dan zal immers wel hier en daar aan „• een van hun, in het een of ander gewest het bc,i wind opgedragen worden, en deeze zal clan, „ gelijk natuurlijk is, zijns gelijken vormen „ ftuit ini eens den fnel loopenden droom, zo „ gij küftt; gij zult tijd en moeite verlooren, en misfehien d >or uwe verre uitzichten , de voor n «liggende gelegenheid, om voor de wezenlijke  AGTSTE HOOFDSTUK. «$ «., wereld indedaad van nut te zijn, verzuimd >, hebben: doch nog al verder: gij wilt het kwaa- de beletten ! weet gij ook altoos wat kwaad is ? „ zullen niet de bekrompenheid van uwe kundig» „ heden en de hartstogten, u tegen de goede zaak en den goeden man blind maaken , en mede» ,, fpreeken? niet? gij zijt des meer dan „ een mensch: gij zult uit de ondervinding van geheele eeuwen de voorfchriften ontkenen, naar „ welke uwe menfehen handelen zullen! o, men heeft „ den fpiegel van zulk eenen langen tijd niet eens „ noodig: wanneer ondervinding iet had kunnen baaten, wij zouden reeds voorlang allen verftan,, dig weezen: de hoeveelheid der ondervindingen ,, doet hier niets af; zij zullen daarvoor niet meer» der magts over de harstogten verkrijgen, die zig „ door wijsgeerige redeneeringen niet laaten ver„ drijven, maar meestendeels alle onze vroome „ ontwerpen verijdelen: gij wijt de verlichting be« vorderen ! kunt gij zelf wel volkomen goed „ zien ? hebt gij ook wel eens naauwkeurig gewikt ,, en gewogen , voor welken graad van verlichting „ ieder mensch vatbaar is ? Zoudt gij denken, dafi andere menfehen dit alles niet reeds voor u rijp* „ lijk hebben overwogen, en dat alle de geenen als „ zotten moesten befebouwd worden, die geene an- dere, dan befpiegelende wetenfehappen tot den: 3, maatftaf van hun geheim genootfehap te maa3, ken, en van alk werkzaamheden in het wereld* ,, lijke, afftand te doen fchijnen ? arm, goed* ,3 aattig man 1 hoe verre zijt gij nog terug! eit" H a  Ti6 PIETER KLAUS. g; eindelijk , indien ook alle deeze bedoelingen konden bereikt worden, zou evenwel de machine, waarmede men dit groote werk beduurde, zodanig moeten zamengefteld zijn, dat zelfs „ in deeze zamenftelling het kiemtjen van ver- „ gankelijkheid zoude verborgen liggen kunt „ gij nu, bij alle deeze zwaarigheden, nogthans „ eene fchikking van dien aart op vaste .gronden ,, bouwen, zo kunt gij meer dan de ' chepper „ van alle dingen. ik. „ Gij maakt mij bedroefd! gij zijt des Vol„ ftrekt tegen alle verbintenisfen van deezen aart ? de man. „ Vooral niet! maar ik kan flechts ,7 drie foorten van dezelven goedkeuren: de eer„ fte is een verbintenis van mannen, die in hun» nen boezem zekere overleveringen bewaaren; „ zekere weetenfchappen bezitten, en zekere ont- werpen willen uitvoeren die echter geen- „ zins noch middelbaar noch onmiddelbaar de „ rechten der Staaten aanranden; maar zig be„ paald hebben tot zeker getal, 't welk nimmer „ vermeerdert: wanneer nu ook eens onder deeze „ een gewoon mensch infïuipt, hij kan ten min„ ften niet veel nadeels doen, en wanneer hij fterft, „ verkiest men een beteren voor hem: deeze „ verbintenis heeft hier plaats; meesmuil met al „ het overig fpeelvverk; fpeel fomtijds eenen tijd„ lang mede en blijf ongefchonden: de tweede „ foort van verbintenis, die ik goedkeur, is zo,> danig een, die werkt naar een plan, zo een„ voudig en zo geregeld, dat men hetzelve ge-  AGTSTE HOOFDSTUK. 317 rust onder het oog van elkeu declneemer ter ,, onderzoekinge brengen kan; 't welk gepast is „ voor alle foorten van menfehen, die meer of „ min aan de volmaaktheid van hetzelve deel kun„ nen neemen; waardoor goeden en kwaaden ge„ noegzaam door eene alvermogende drift tot- „ één oogmerk als getrokken worden en ,, zulk een verbintenis heeft men hier ook; zij be» „ werkt, aan de hand der Natuur, het zichtbaar „ goede zeer langzaam, maar zeker; keert de orde „ der zaaken niet om, en wordt van deeze gehei- „ me verbintenis niet geregeerd, maar geleid „ en geregeld: de derde verbintenis, aan welke „vik mijne goedkeuring niet weigeren kan, is, „ wanneer een aantal van cendragtig-leevendc fa„ miliën zig tot een nieuw llaatsligchaam af„ zondert, en eene inrichting maakt, welke ten „ minsten zo lang ftand houdt, als het beloop „ der menschlijke zaaken gedoogt ; maar dan „ moet ook zulke eene volkplanting, zo zij niet in den heerfchenden toon van het tegenwoordig „ tijdvak wil inftemmen, zig geheel van de ove-» „ rige wereld afzonderen ■ en ook zodanige volkplanting is 'er in wezen: ik zal u zelfs „ met eene bekend maaken: zij bellaat op een ei„ land, waartoe alleen de leden van het geheim s, verbond, zijnde de Raadslieden van deezen nieu„ wen Staat, den toegang weeten: ik heb beilo„ ten morgen dgrwaards te vertrekken; wilt gij „ mij verzeilen ? gij zijt de eerfte vreemdeling, die deeze gunst geniet; ^ij moogt ook, volH 3  ï IS PIETER KLAUS. gcnds de wetten, niet langer daar blijven, dan „ drie dagen, en middelerwijl niet van mijne zij- de wijken: gelieft gij mijne aanbieding te om,, heizen? „ Ik nam zijn' voorflag met blijdfchap aan; „ wij vertrokken bij nacht, reisden langs meniger„ leie wegen, kwamen aan eene zee, lieten ons „ met een vaartuig van een zeldzaam maakfel overzetten, en 't geen ik daar in den tijd van „ drie dagen zien kon, zal ik u kortlijk verhaa„ len." Zo verre was ik weder gekomen met het leezen van bricks handfchrift, toen wij voor Am- fteldam het anker lieten vallen ik bergde mijne papieren en fbapte met mijne reisgenooten aan land.  NEGENDE HOOFDSTUK. „^►V at heerlijk gezicht, mijn Heer de Capt; ,, tein! " zeide ik, en knoopte mijne zakken toe om het verbazend gedrang, waarin wij ons, uit het fchip komende, bevonden, „ wat heerlijk ge„ zicht! zie daar een geheel woud van fehecps„ masten! het berouwt mij indedaad niet deeze „ reis gedaan te hebben: o, en het gewemel van „ vaartuigen tusfehen de ftad en die rei van paa~ „ len! wat vermag niet dc menschlijke geest van „ vinding en verwarring!" terwijl ik zo fprak trok een man mij zeer zachtjes van achteren aan den rok, wenkte mij, toonde mij eenen brief, en gaf te verdaan, dat hij mij iet te zeggen had: in 't zelfde oogenblik werd de Capitein, die in een groen kleed voor mij heen ging , van een ander mensch zeer vriendlijk omhelsd, om hem daardoor te beletten , mij bij 't gedrang in 't oog te houden ; doch ik kende deeze kunstjens der zielvcrkoopcrs alte wel, dan dat ik mij daardoor zou hebben laa« ten verfchalken: ik gaf den wenker, die zig aan mij opdrong, eenen goeden ftoot op de ribben, en warfteldc door naar den Officier, die ondertusfchen den hem zo teder ombclzenden knaap bij de ooren had genomen, en hem met een goede muilpeexJiet H 4 Verblijf in Amfieldam. Onverwachte ontmoeting. Kennismaaking in de herberg.'  ï20 PIETER KLAUS. loopen: dus doende kwamen wij eindelijk door eenen drom van menfehen, dien ik nooit zo groot gezien had, in de ftad Lion, een logement, waarin mijn geleider zeer bekend was, fchoon hij eigenlijk, geduurende de laatfte jaaren , te Haarlem zijn verblijf had gehouden. Het was heden te laat, om den ouden Heer van haftendonk een bezoek te geeven; want hij woonde in dat gedeelte der ftad, het welk men dc oude zijde noemt , en ons logement lag aan de nieuwe zijde: ondertusfchen waren wij tog begeerig te weeten, of de zoon aangekomen was: de Capitein ging tot dat einde een goed vriend opzoeken, om zulks met zekerheid tc onderfcheppen, vóór wij ons nog in haft end onk's huislieten zien. Middelerwijl ging ik in de gemeene kamer, liet mij thee geeven, rookte een pijpjen, en maakte mijne kleine aanmerkingen op de vreemde en inlandfche gasten, die hier door elkander zaten, gingen, fpeelderi , fpraken , enz : 't was eene zeldzaame vergadering van menfehen, en ik wil wèl bekennen, dat, terwijl ik nog vol van ernstige overpeinzingen was over het denken en doen der menfehen, die waarvan in brick's handfchrift gelezen had, de gedachte bij mij opkwam, hoe ieder zig zijne eigene wereld in deeze wereld fehcptj de verliefde is, naar zijne gedachten, de eerfte in 't gezelfchap, wanneer zijne minnaares hem Hechts de voorkeur geeft, en toont zig allezins van eene verkeerde zijde, zodra hij met haar ge-  NEGENDE HOOFDSTUK. »f| krakeeld heeft, en hem het zelfgenoegen ontbreekt , 't welk de gunst van zijne hartvriendinne alleen hem fchcnken kan: voor hem is niemand dan zij aanwezig de Edelman ziet tn zijnen kring meestal flechts adelijken, zonder zig over de waare, achting vau anderen te bekommeren; de Muzijkkundige niet dan Vertuoofen ; de flaaf van den Vorst leeft van deszelfs wenken; verwondert zig geweldig, wanneer niet ieder zulks voor goede munt aanneemt, en als zijn wezenlijk belang befchouwt: de koopman denkt, wanneer hij credit en geld hadde, dan zou hij een man weezen, dien ieder moest benijden hoe weinig waaïc menfehen zijn 'er toch! zij vergeeten het m'enschlijke voor hunne eigene perfoon ; dit -'.iet men dan ook in alle hunne gcfprekkcn doordraaien, al wil iemand ook nog zo zeer den wereld - burger vórtoonen; en wordt 'er gefproken van groote gebeurtenisfen, dan is het eerfte , 't welk ieder doet , dat hij de gewjgtige gevolgen berekent , die daaruit voor zijnen Hand en voor zijne broodwinning ontdaan. Het zou indedaad de moeite waardig zijn, om aantekeningen te houden van zodanige gefprekken, die men fomwijlen in de herbergen hoort: gemeenlijk wordt dan het geheej in zekere partijen of zangchooren verdeeld, waaiv Van elk eenen aanvoerder heeft, en tusfehen beiden boort men eens een zwak fpecltuig, dat, gelijk de fijne dem in een gewoone fijmfonie, altoos flechts een middendem blijft, en nooit alleen gehoord wordt: 'er zijn menfehen, dje indedaad al.II 5  i-z PIETER KLAUS. leert daartoe geboren zijn, om, zo lang zij iee. ven, zulk een fijne Item te zingen, niet op eene bevallige manier te fpeelen, gelijk als anderen weieens doen, die zekerlijk ook geen hoofditem kunnen voordbrengen, maar nogthans, als waldhoornen, nu en dan door enkele toonen, fterken nadruk geeven. Men deeze en foortgelijke opmerkingen had ik mij vermaakt, toen mijne oplettendheid door het gefprek aan een klein tafelden, op een ander onderwerp gevestigd werd: bier zat een Duitsch Geneesheer, een jong Proponent, en een Koopman, *t welk ik naderhand ontdekte. geneesheer. „Ja hij is gisteren overle- den: 't is tog jammer van dat jonge mensch! H een gezond ligchaam! geene tekens van een mor* „ bi chronici! (aanhoudende ziekte:) alle de in* „ wendige deelen frisch en zuiver! maar zulke „ brandkoortfen kunnen den fterkfren jonge„ ling binnen weinige dagen in 't graf (kepen: „ doctor labberhuis heeft hem voorzeker niet „ verwaarloosd, maar zijn best gedaan; ik heb „ alk zijne recepten gezien. koopman. „ 'T is bedroefd! de ecniglte zoon! „ en de vader is een man in ftaat, en drijft eenen „ zeer goeden handel. proponent. „ Hij zal nu ook niet ligt we„ der trouwen; want hij heeft reeds hooge jaaren 5 », doch des te meer goeds kan hij in 't vervolg „aan dc armen doen: Dominé lü mme lij ijk „prijst dit huis ongemeen, en verzekert, dat d©  NEGENDE HOOFDSTUK. 123 jongeling in ecnc volmaakt christelijke gemoeds„ geftcldhcid geltorven is, en een oprecht berouw „ heeft betoond over de bekommeringen, die bij „ zijnen vader veroorzaakt heeft, koopman. „ Bekommering heeft hij den va„ der juist niet veroorzaakt; 't was flechts mis- verfland: de Juffrouw, waaraan hij zig in Riga 5. verloofd had, is van zeer goeden huize en ook „ rijk; doch kwaade menfehen hadden den ouden „haftendonk de zaak verkeerd voorgefteld; en neem mij niet kwalijk, mijn Heer de Pro„ ponent! men geeft in dit geval uwen Dominé, „ niet zonder groote waarfchijnelijkheid, veel de „ fchuld. proponent. „ Mijnheer 1 ik verzeker u. dat men hem dan verongelijkt, gelijk over 't al„ gemeen de geestlijke fland zulks maar alte dik„ wijls moet ondervinden: hij heeft volgends zijn „ geweten gefproken, en het jonge mensch had „ immers den vaderlijken wil, zo hij in dien tijd „ christelijk had willen handelen, moeten eerbie-> » digen? koopman. „ In den beginne had hij aan de „ toeflemming van zijnen vader niet getwijfeld5 „ het antwoord bleef wat lang uit, en hij had „ zig wat alte verre ingelaaten. geneesheer. „ Dat kan ik gemaklijk be„ grijpen! 0! men kan het ligt over 't hoofd „ zien: wij hangen van de bewerktuiging van ons „ ligchaam af, en begrijp eens, twee jonge lie>, den! vleesch en bloed.  s=4 PIETER KLAUS. koopman. „ Ondertusfchen was de oude „haftendonk, waarfchijnelijk, door uwer» » deftigen Dominé .... proponent. „ Neem niet kwalijk! . . . , koopman. „ Het is evenveel, ik wil het daar laaten; genoeg, het was hem gezegd, dat zijn „ zoon in Riga den koophandel verwaarloosde, ,, zig met een flecht vrouwsperfoon had ingelan ten, een lichtmis was, fchulden maakte ... geneesheer. „ Was dit dan zo niet? koopman. „ Wel neen! was dit zo? hij „ leefde als een ordentelijk mensch; men had naar „ alle vermoeden de brieven aan den vader, waar* „ in hij hem om de toeflemmiug tot zijn huwe„ lijk had verzocht, onderfchept: in 't kort, de va„ der fchreef onverwachts, dat hij ten fpoedigften „ naar Holland wederkeeren en nimmer aan het ,, voorgenomen huwelijk denken moest. geneesheer. „ De arme jonge! dat was „ immers om de koorts op het lijf te krijgen. koopman. „ Hij wist zig niet tc helpen: „ hij liet flechts een paar regels aan zijne onge„ lukkigc, zwangere minnaares achter, vertrok des s> nachts, cn hoopte bij zijne komst, hier alles te zullen ploojen. geneesheer. „ Hij moet zijn bloed op de „ reis verbazend verhit hebben; het kan niet ans, ders weezen. koopman. ,, Ondertusfchen was zeker Offx„ cier, die hier in dienst, maar een Lijflander van i, geboorte is, juist in Riga, toen. het geval ge-  NÊGENDE HOOFDSTUK. fc| X, beurde: hij was een vriend van de familie Van Ü den Heere meijnhaedt, kende den ouden „ ii aften donk ook, en omdat hij juist gereed „ was, v/eder herwaards naar Hvlland te keeren, ,', nam bij aan, op zijne reis in alle groote fte„ den den vlugteling natefpooren: het was na* ,, tuurlijk, dat hij de zaak flechts eenzijdig kon n befchouwen: hij zond derhalven iemand vooruit „ aan 's jongelings vader, en gaf denzelven ken„ nis, dat zijn zoon eën braaf meisjen van goe„ den huize verleid en verlaaten bad; verzocht ó derhalven volmagt, om hem te mogén opvan„ gen en vasthouden. proponent. „Ik heb gemeend, dat het „ ontëerde meisjen met hem was gereisd! koopman. „ Neen, maar zij volgde hem in „ gezelfchap van een' vfiend. geneesheer. „De zaak is zeer verward: maar wat zeide de vader, toen hij den brief ontving ? koopman. „ Hij wist zélf niet, wat hij 'er I van zeggen zou: hij begreep wel, dat hier een „ misverfland moest plaats hebben, en de zoon „ was immers volgends zijn bevél vertrokken! bii „ gaf echter volmagt, om het jonge mensch aan„ tehouden , hem met het meisjen, hij mogt wil„ len of niet, in den echt te laaten veréénigen, en t, beiden herwaards te brengen. proponent. „ Dat ik u in de rede valle, „ Mijnheer! men heeft den zoon van haften» „donk immers op zijne reis nkt ontdekt? hij „ kwam vroeger hier!  *a6 HETER KLAUS. geneesheer. „ Ja zeker! en werd terfixmd „ door eene zwaarc pleuris aangetast, waaraan hij ,, ook geftorven is. koopman, tt Men weet nu nog niet, hoe 't „ met het meisjen is afgelopen; de Officier is ook nog niet weder hier. De Leezer kan ligtlijk nagaan, met hoe veel belang ik dit verhaal aanhoorde, wat 'er voo£ denkbeelden in mij opkwamen de waare echtgenoot was nu dood en zo de vrouw nog leefde, was ik zonder twijfel zo wettig gehuwd, als een mensch in de wereld het zijn kan — maar in de omftandigheden, waarin ik mij bevond, zonder vermogen, zonder rang! Ik wachtte met ongeduld, dat de Capitein wcêrom zou komen,, doch liet voor de vreemdelingen niet blijken , hoe veel deel ik aan dit geval had. Ondertusfchen waren de koopman en de Proponent vertrokken , en de Doctor bleef alleen zitten • hij voegde zig terftond bij mij, overltelpte mij met onnoemelijk veele vraagen, en fcheen ovec 't algemeen een lastig mensch te weezen: in min» der dan een half uur tijds had hij reeds een menigte van anecdoten verhaald, die ik niet begeerde te weeten, bood zig aan, om mij in AmfleU dam rond te brengen, en vroeg eindelijk: of ik de fnijkamer reeds gezien had? „Wij hebben", zeide hij, „heden een cadaver uit het rasphuis beko,, men, en men zal morgen een begin maaken s, met hetzelve te ontleeden: ik zal u ten 9 uure „ vóór den middag, afnaaien:" alle mijne out-  NEGENDE HOOFDSTUK. ivf fchuldigïngen, dat ik van de ontleedkunde niets verftond, waren vruchtloos, en ik moest, om den man maar kwijt te worden, belooven, hem op het bepaalde uur te verwachten, waarna hij .heen ging. Nu begon het gewoel mij te verveelen, en ik ftond op het punt, om alleen in een naastgelegen vertrek te gaan, ten einde het overige van mijn handfchrift te leezen, toen mijn Capitein binnen trad: ■„ Kom, zeide hij, ik moet. u fpreeken; laat „ ons een kleine wandeling doen!" Wij gingen naar de Nieuwe plantage, en wandelden daar op en neêr, terwijl hij mij, gelijk men ligtIijk denken kan , verhaalde 't geen ik reeds wist. Voords raadpleegden wij, wat ons bij deeze omftandigheden wel te doen ftond, en na de zaak lang over en weêr beredeneerd te hebben, kwam het befluit daarop uit: de Capitein zou den volgenden morgen bij den ouden haften donk gaan, hem alles verhaalen, en, daar zijn zoon tog overleden was, trachten hem te beweegen, mij zijne milddaadigheid te bewijzen, dat hij mij ten minsten — want hij was hoog zuinig een gefchenk geeven en de onkosten der terugreis naar Hamburg vergoeden zoude: de vrouw, waarmede ik getrouwd was, zou door een' vriend den dood van haaren beminde met voorzichtigheid bekend gemaakt, doch baar en haare familie bij voorraad niet gezegd worden, dat niet hij, maar ik, met haar in den echt vertenigd was; men zou haar ondertusfchen zoe-  123 PIETER KLAUS. ken overtehaalen, om terftond nadat zij het kraam* bed verhaten had, met liet kind naar Riga fe keeren: de oude haf ten donk zou zonder uitfrel aan haare ouders fchrijven, en een jaarlijkfche fom bepaalen, die hij aan zijne quafi fchoondochter en den kleinen ongelukkigen, ten blijke dat ze beiden tot de familie behoorden, billijk uitkecren moest:' daarenboven zou hij'alle zijne poogingen aanwenden, om mij, zodra mo~gelijk, een amt of bediening te bezorgen , overeenkomstig met mijne geringe begaafdheden; ea nadat dit alles zou in orde gebrast zijn, zou ik wederom te voorfchijn komen, mijne vrouw en haare ouders het geheim ontdekken, wanneer zij mij vervolgends, uit hoofde van alle omllandighe•den, gaarne tot hunnen fchoonzoon aanneemen en hunne rijke en beminnelijke dochter tot een eigendom overlaaten zouden. Bij deeze affpraak bleeVen wij met opzicht tot drie zaaken altoos nog -in 't onzekere; te weeten: vooreerst of de kraamvrouw in deezen tusfchen» tijd niet misfehien overleden was want zij was zeer zwak, toen wij van Hamburg vertrokken vervolgends hoe het in dit geval en over 't algemeen met bet erfrecht van de kleine wilde fpruit der Haftendonkfche en Meijnhardtfchs. familie gefchikt worden, en of de wederzijdfche Grootouders hem voor wettig erkennen zouden; eindelijk, of over 't algemeen onze geheele voorflag door den ouden haftendonk zoude goedgekeurd worden: met dit alles was tog de zaak zeec  NEGENDE HOOFDSTUK. 129 zeer wèl uitgevonden, en wij oordeelden alle deeze voorflagen zo natuurlijk en billijk, dat wij, in het vertrouwen van alles op deeze wijze tot Hand te zullen brengen, den avond zeer vergenoegd doorbragten, en den nacht gerust fiïepen. Den volgenden morgen juist toen mijn Capitein gereed ftond, om den ouden Heer te gaan bezoeken , kwam de Doclor, volgends belofte, en fleepte mij met eene geweldige beleefdheid mede naar de fnijkamer: bet was nog vroeg, en aldaar komende vonden wij nog niemand, dan den ontleeder: het lijk was bedekt: „ Een fterk, zwaar -ge„ fpierd ligchaam!" riep de Doftor; „gelieft gij het „ eens te zien?" hij nam er het kleed af ik zag op het lijk en wist niet of ik mijne oogen wel vertrouwen koude ik bezag het andermaal ja hij was het! en wie meent gij, dat het was? haudritz! niemand anders dan mijn oude verleider haudritz. Dit gezicht maakte eenen geweldigen indruk op mij: beide Geneesheereu bemerkten zulks, en vroegen mij naar de reden „ En hoe toch, ik „ bid u!" riep ik, „ zijt gij aan dit lijk geko„ men? hoe kwam dit fchepfel in het rasphuis?" Mijn geleider verhaalde mij alle de omuandigheden, welke ik mijnen Leezeren hier mededeel. haudritz was, gelijk Uit het eerde Deel mij» ner gefchiedenisfe blijkt, door ons aan een'ScheepsCapitein opgedragen, die hem naar Oostïmliën brengen zoude: vermits nu het fchip nog eenigen tijd in Amfleldam moest blijven liggen, herleefde II. DEEL. I  l3o PIETER KLAUS. door deeze werkeloosheid in den kwaaden haudritz op nieuw de trek tot ondeugende daaden: hij beftal den Capitein, die hem als Schrijver op zijn fchip had aangenomen; werd betrapt, en kwam voor deeze keer vrij met een goed pak flagen en het verlies van zijn amt: dewijl hij nu niets had om van te leeven, hervattede hij zijn deftig ambacht met vernieuwden ijver: om den koophandel te beveiligen hebben de kooplieden in Amftelclam bet recht, dat,wanneer zij op de beurs, alwaar iemand dikwijls zijne geheele tijdlijke weiVaart in den zak heeft, eenen dief op de daad betrappen, naar goedvinden voldoening van denzelve n neemen kunnen: haudritz liet zig verleiden, iemand op de beurs het horologie te willen ontfutzclen, maar hij werd ontdekt, en alzo, gelijk men weet, de hollandfche kooplieden op deeze vergaderplaats geen gekfcheeren verftaan, werd hij door eenen hoop van hunne bedienden half dood geflagen en in den burgwal gefmeten: een Jood vischte hem op, redde zijn leven en nam hem mede na zijn huis: tot dankbaarheid beftal hij deezen ook, en trachtte ook de dochter te verronfelen; daardoor verloor de Israëliet alle geduld; hij bezorgde hem een plaats in het rasphuis, waarin hij aan een heete koorts overleed. Dit was het uitëinde van een mensch, met welken ik eertijds langs eenen zelfden weg, van de ééne ondeugd tot de andere verviel! wie weet, of ik niet ook, onder andere omftandigheden, bij een ander ligchaamsgeftel, bij andere lotgevallen, ee»  NEGENDE HOOFDSTUK. 13! éven zo doortrapte booswicht zoude geworden zijn? —_ bedroefd is 't, dat 'er zodanige fchep- fels zijn kunnen! wat is de mensch! men heeft reeds dikwijls gezegd, dat hij fchoon papier is, wanneer hij uit de hand van den Schepper komt; papier, waarop de lotgevallen en opvoeding alles, kunnen fchrijven; doch mogt men maar niet fomtijds in de verzoeking geraaken van te gelooven, dat menig mensch reeds als een gebrekkig, misfehien zelfs door den Satan vervalscht handfchrift in de wereld komt! Toen ik mijne tegenwoordige denkwijze onderzocht, ontdekte ik wel niet bij mij de hebbelijkheid en ftandVastigheid in het goede, welke den naam van deugd verdient; maar nogthans vond ik vatbaarheid en gevoel voor het edele, en ZO mij iet in mijn voorneem en, om tot mijn geluk edelmoedigte handelen, bevestigen konde, het was de meermaals bekrachtigde ondervinding, dat zelfs reeds in deeze wereld elke afwijking van het rechte pad, een geëvenredigde ftraffe na zig fleept< Zodanige ernflige gedachten hielden mij bezig, en ik kon het gezicht van het lijk niet langer verdraagen; ik nam derhalven affcheid van mijnen geleider, en wilde naar huis gaant ondertusfchen Verdwaalde ik in de groote vreemde ftad, en vermits ik vreesde in naauwe gevaarlijke hoeken te geraaken hoewel men indedaad in Amfteldam minder te vreezen heeft, clan in veele kleinere fteden gbig ik, omdat juist het geval wilde «lat ik in de Kalverftraat kwam, waarin veele kofI a  Jj* PIETER KLAUS. fijhuizen zijn, in-dat, het welk den naam van het> Franfche draagt. De eerfte man dien ik hier ontmoette, was een * * * fche Officier: vermits hij juist de deur wilde uitgaan, toert ik binnen trad, bleeven wij beiden ftaan, om elkander plaatstemaaken , en zulks gaf mij tijd om hem naauwkeuriger te bezien: een klein lidteken aan zijn kin, waarop bij geval mijn oog viel, maakte mij oplettend: de neef van Mevrouw van lat huizen, die mij in den * * * fchen dienst bragt, had net zulk een lidteken; beiden geleken volkomen op elkander in gedaante en houding, uitgezonderd alleen, dat de Officier, dien ik hier zag, zekerlijk veel ouder fcheen te weezen: ik werd door deeze gelijkheid geweldig getroffen, waartoe mogelijk de omftandigheid medewerkte, dat mijn hoofd van het zien des ontzielden haudritz nog vol was, en nu de herdenking aan alle de eertijds in zijn gezelfchap ondergaane lotgevallen, ert aan de daartoe betrekkelijke perfoonen, des te duidelijker in mijn geheugen wederkeerde in één woord, ik was , zodra ik den Officier naauwkeurig had aangezien, wel degelijk overtuigd,dat hij de Heer van redmer was; en, gelijk ik naderhand ontdekte, was het, waarfchijnelijk door de blijken van verwondering, welke hij duidelijk in mijne oogen las, oplettend gemaakt zijnde, hem voorgekomen, dat ik zijn geweezen rekrut wel zijn konde: ik was wezenlijk een * * * fche deferteur, en had derhalven ïhdedaad van list of geweld veel te vree-  NEGENDE HOOFDSTUK. 133 zen, indien ik herkend werd: doch dewijl de Heer van redmer zelf in dien tijd ongenoegen bij het Regiment had gehad, kwam het mij niet in de gedachten, dat hij in zijnen dienst nog zo ijverig zijn zoude van mij verder natefpooren; ik bekwam derhalven fchielijk weder van mijnen fchrik, bleef nog een poos in het koffijhuis, en liet mij ver-> volgends door iemand, waarop ik vertrouwen kon s na het Logement de Stad Llon brengen. 1 Tegen den middag kwam de Capitein weder t'huis en bragt mij eene troostlijke tijding: de oude haftendonk was, zo het fcheen, gene» gen geweest, in plaats van den Capitein te bedanken , 't welk hij wel verdiend had, hem de fchuld te geeven van het ongelukkig gevolg: van mij had de oude vrek niets willen weeten; echter zeide de Capitein, dat hij bij het flot van hun gefprek handelbaarer was geworden; ik zou hem Hechts laaten begaan, en hij maakte zig fterk, om mij vrij in Hamburg te leveren; ik mogt ondertusfchen de goedheid hebben, van nog eenige weeken in Amftehlam rondtezien: de goede man gaf mij ook geld, en beloofde verder aan ons ontworpen plan te werken. Ik befteedde derhalven den volgenden tijd in deeze groote Had aan' bet bezichtigen van allerleie merkwaardigheden; en wat ik ook zag', ik vond overal iet zeldzaams: in Amfteldam is een zwaare belasting gelegd op de wielen van de rijtuigen; wie des niet rijk is, houdt rijtuig met twee wielen, en dat bet weik meest gebruikt wordt, I 3  i34 PIETER KLAUS. heeft in 't geheel geen wielen, maar bedaar uit een bak, geplaatst op een flcde; de koetfier gaat daarnaast te voet, het welk iemand, zulks niet gewoon, zekerlijk zeer in 't oog valt. Ik kreeg van tijd tot tijd kennis aan vreemdelingen , in wier gezelfchap ik, wanneer de Capitein het niet wachten kon, de ftad doorwandelde: het fchiet mij in dit oogenblik te binnen, dat ik den naam van mijnen Officier nog niet genoemd heb, deeze was von dobelmaijer. Eindelijk rgelukte het deezen vriend, den Heer van haftendonk overteliaalen, mij ten minsten eens te zien: ik ging heen, maar ongelukkig had ik mijne fchoenen niet genoeg op de overal in het huis nedergelegde matten afgeveegd : een fraajen trap, die, om het gemak, zo glad met wasch gewreeven was, als een fpiegel, opgeklommen zijnde, ontdekte eene dikke dienstmaagd, die mij te gemoet kwam, tot haare verfchrikking, nog eenige morligheid aan mijne fchoenen; oogenbliklijk nam zij mij, als een kind, op den arm; droeg mij weder naar beneden, en liet mij niet eerder naar boven gaan, dan nadat mijne fchoenen volkomen fchoon waren: door deeze kluchtige ontmoeting verloor ik min of meer mijne bedaardheid, doch ik bedacht mij fchielijk, en ftelde den traagcn, ernftigen, dikken Heer haftendonk mijne zaak op de beste manier, in de franfche taal voor, waaronder hij bijna zo uitzag, als iemand, die zig iet laat verhaalen, om in flaap te kunnen vallen: wanneer hij zijn zielloos oog op mij  NEGENDE HOOFDSTUK, 135 Hoeg, fcheen hij 'er niet het minste belang in te Hellen, maar hij geleek wel een mensch, die op een ledig plekjen ftaart: nadat ik lang en breed vol vuur van welfprcekendhcid met hem gefnapt had , vroeg hij mij zeer koel: „ Welke af„ faire heeft Mijnheer?" Dit bragt mij in de onaangenaame noodzaakelijkheid, om mijn verhaal op nieuw te beginnen: ik geloof, hij zou hetzelve even zo nog tienmaal gehoord hebben, indien zijn boekhouder niet binnen gekomen ware , om hem iet te berichten, waarop hij mij zeer onverfchillig vaarwel zeide. Toen ik mijnen vriend kennis gaf, hoe ik gevaren was, raadde hij mij geduld te hebben, beloofde mij nog eens, alle zijne poogingen te zul-» len aanwenden , en, om mijne Leezers niet langer optehouden, zal ik hun kortlijk zeggen, wat wij na verloop van drie weeken verkreegen: de oude beloofde een geringe fom voor de halfbeilorvenö weduwe van zijnen zoon, en ftond toe, dat men bij voorraad voor haar mogt verbergen, hoe 't met het trouwen eigenlijk gelegen was; doch over het kind wilde hij zig in 't geheel niet uitlaaten: voor mij had hij niets over, dan bet reisgeld, en een klein gefchenk van twintig Dukaaten, waarvan ik den Capitein de mij gefchotene fom vergoedde, en het overige in Amftehlam verteerde: tevens be« werkte ik nog, doch ter naamver nood, dat men een getuigfehrift liet opftellcn, waarin men verze-». kerde, dat ik wezenlijk de 'man was, waarmede, men het zieke meisjen in Hamburg getrouwd had; u  135 PIETER KLAUS. voor het overige liet men 't aan mij over, om daarvan al of niet gebruik te maaken, en zelf om een goed heenkomen te zien: maar de Heer van dobelmaijer beloofde, in het volgende jaar, wanneer hij weder naar Riga reizen zoude, zijne poogingen voor mij bij de familie van meijnhardt te zullen aanwenden, en wij fpraken af, om eene briefwisfeling daarover te onderhouden. Ik had nu vast beflooten, zodra mogelijk naar Hamburg wedertekeeren, doch had geen' lust, om langer tooneelfpeeler te weezen: eene menigte van ontwerpen liepen mij nu in het hoofd rond, en eindelijk fchoot mij te binnen, dat, alzo ik tog een goed muzikant was, ik daardoor misfehien niet alleen een rijk man, maar zelfs nog weieens Orchestmeester aan het Hof van een aanzienlijk Vorst worden kon: ik gaf r e ij e r b e r c , in Hamburg, kennis van dit voorneemen, beloofde hem mijne overige lotgevallen breedvoerig te verhaalen, zodra ik aldaar zoude gekomen zijn, en gaf ondertusfchen, tot eene proeve, in Amftehlam een openlijk concert, waarbij ik zeer toegejuicht werd, en ook vrij wat gelds verdiende: maar tot mijne grootfte ongerustheid verfcheen de Heer vau redmer mede in dit concert, en omdat ik de onvoorzichtigheid had gehad, mijnen naam op het billet, waarbij ik de liefhebbers uitnoodigde , niet te verbergen, zag ik nu zeer duidelijk, dat hij van deezen dag af alle mijne beweegingen waarnam, mij aan alle openbaare plaatfen opzocht, en evenwel deed, alsof hij mij  NEGENDE HOOFDSTUK. i3? trimmer gezien hadde: nu begon ilc zeer benaauwd te worden, en befloot, zo dra mogelijk, Amfteldam te verlaaten, in welk voorneemen ik door een zonderling geval, zelfs deezen dag nog, bevestigd werd. Ik ging naamlijk met twee van mijne bekenden door een naauvve fteeg, de Servet/leeg genoemd, waarin niet dan Hechte vrouwlieden en hoerewaardinnen woonen: zij zitten gemeenlijk voor de deuren en houden de geenen. die deeze fteeg pasfeeren aan; gebruiken fomtijds zelfs wel geweld, om hen naar binnen te (kepen: des avonds kleeden deeze vrouwlieden zig, en gaan in de zo genoemde fpeelhnizen, alwaar zij met lichtmisfen kennis maaken, die zij dan óf mede naar dc huizen der waardinnen, of boven Keepen; want in de benedenvertrekken der fpeelhuizcn wordt niets onbetaamelijks bedreeven, en deeze worden ook door zeer fatfoenïïjke lieden bezocht. Nadat mijne geleiders mij daarvan oplosfing -gegeeven hadden, toen wij de Servet/leeg doorgingen, bekroop mij de lust, om ook eens zodanig een fpcelhuis te zien: nog dien zelfden avond bezochten wij een dergelijk huis: hier werd gedanst, en 'er was vrij wat geraas; doch dit verveelde mij weldra, en wij beflooten te vertrekken, verlieten ook daadlijk de groote kamer, en moesten, om bet huis uittekomen, een deur voorbij , waaruit ik zo hevig hoorde lagchen, alsof ia, hoe zal ik het uitdrukken ? alsof een vrouwsperfoon geweld werd aangedaan; verIS  ïjS PIETER KLAUS. mits ik nu ook de item van den Heere redmer hoorde, was ik nieuwsgierig genoeg, om aan de deur te luisteren, en zulks was indedaad gelukkig voor mij; want ik boorde, dat de booswicht een meisjen omkocht, en haar een rol van buiten liet ieeren, waardoor zij mij vangen zoude: waarfchijnelijk had hij mij het huis zien ingaan; maar het oogmerk van de affpraak was, zo veel ik verflaan kon, dat dit vrouwsperfoon mij in haar net lokken en dan in zijne handen overleveren zoude. Dit toeval, gelijk reeds gezegd is, bevestigde mij in bet voorneemen, om zodra mogelijk Amfieldam te verhaten: ik nam een teder affcheid van mijnen weldoener, den Capiteinvon dobelmaijer, die niet alleen zijne belofte van dikwijls brieven met mij cc zullen wisfclen, en voor mij zijn best te doen, hernieuwde; maar mij ook brieven van aanbeveling op Hamburg, Lubek en Breinen bezorgde, in welke brieven de Amfteldamfche Kooplieden mij als een der grootfte viöol-fpeelers befchreeven; terwijl ik uit voorzorg zowel, als ook welftaanshalve, mijnen naam, pieter klaus in Signor pedro clozetti had veranderd, waarop ook de brieven waren ingericht: ik vond een fchip zeilreê liggen, ging aan boord, en mijne Lezers zien mij nu op eene nieuwe loopbaan, als reizend Mufikant, mijn geluk zoeken.  TIENDE HOOFDSTUK. Vertrek van Amlïeldam. Het overige van V handfchrift. Wederkomst te Hamburg. Het gezelfchap, dat ik in het fchip vond, was niet zeer uitgelezen: een oud hollandsch Officier met een zwarte paruik, en zijne geheele familie, die zig op reis hadden begeeven, om een ervenis uit Hildesheim te haaien allen armhartige fchepfels! —,vervolgends jonge Kooplieden, een Profesfor uit Leiden, grootsch op zijne kundigheden in de Oosterfche taaien, waarin hem op ons fchip niet ligt iemand overtreffen zoude; een jong Rechtsgeleerde, insgelijks uit Leiden, een Fransch Co* mediant, en eindelijk, behalven veele andere gemeene menfehen, ook een jong Duitsch Edelman met zijnen Hofmeester: dit mensch fcheen een ondraagelijke eigenliefde te bezitten, en fprak met een beledigend zelfgenoegen, niets anders, dan van zig-zei ven, ja zodanig, dat alle zijne trotfche redeneeringen doormengd waren met deeze uitdrukkingen: „Ziet gij, Mijnheer! gij kent mij „ niet, ik ben een man, die waarheid en recht „ boven alles bemint: " of ook: „ Ik befchouw ,, alles van de rechte zijde; men kan mij niets wijsmaaken; ik ben boven alle vooroordeelen „ verheven ; vast van charakter, zonder aan„ zien van perfoon;" en zo prees hij zig-zeiven  14° ■ PIETER KLAUS. gemeenlijk ten koste van alle andere menfehen: „ Ik ben niet gelijk de meeste andere zwakke, „ ellendige menfehen, die de zaaken maar half, „ en in een valsch licht befchouwen, enz:" alzo hij zig op deeze wijze als. het middenpunt van» alle wijsheid en onfeilbaarheid aanzag, gunden wij hem gaarne het genoegen, van zigzelven alleen te genieten: het was natuurlijk, dat zulke gewoone menfehen, als wij waren, hem tot een last moesten weezen: de één floop na den anderen van hem weg, en ik, door het geheele gezelfchap niet zeer gefticht, ging op het verdek zitten, haalde mijn handfchrift voor den dag, en las het overige van ürick's verhaal, 't welk aldus luidde: VERVOLG EN SLUï VAN HET HANDSCHRIFT. 5> Het geheele eiland had eigenlijk geene door „ fchriftlijke wetten vastgeftelde regeeringsvorm; „ maar daarentegen de allernatuurlijkfte die mo„ gelijk is, berustende omtrent op de volgende „ grondftellingen: de zestig huisgezinnen, die ter-, „ ftond in den beginne hun verblijf hier hadden „ genomen, hadden de helft van het eiland, in „ zestig evengelijke deelen verdeeld, op elk dee„ zer deelen werd zonder uitftel een klein huis „ gebouwd , 't welk groot genoeg was voor een „ huisgezin van vier perfoonen: velden , bosfehen , „ tuinen, in 't kort, alles wat op deeze helft was, ,, werd in evengelijke deelen verdeeld en elk huiszo„ danig een ftuk aangeweezen : voor de famihen, die  tiende hoofdstuk. 14 ï t, derwaards getrokken waren, had men wel des, gelijk daarop gezien, dat 'er geen perfoon on,, der moest weezen, die niet het een of ander „ werk verltond,en gaarne uitoefende, 't welk nut„ tig was voor de algemeene welvaart: ook had „ men zig vooraf ten fterkften verpligt tot zekere „ voorwaarden: ik zal hier eenigen van dezelven „ opnoemen, die mij juist in de gedachten komen : „ elke ftand, elke handtering, die tot de alge„ meene welvaart medewerkte, werd zonder on„ derfcheid even hoog geacht; alle de inwoo„ ners van het eiland hadden eene evengelijke, >, goede, gemaklijke en voor het ligchaamsgeftel en het climaat gepaste kleeding verkoozen, geene boeken of fchriften mogten op het eiland „ medegenomen; even zo weinig mogt hier iet „ gefchreven worden, en alle weetenfehappen en „ kundigheden werden door mondlinge ovfirleve„ ring voordgeplant, gelijk dan ook ieder, die „ iet meende te weeten, zijne fnipperüuren daar„ toekonbefteedeu ,om deeze kundigheden aan zijne „ kinderen en vrienden medetedeelen: was de zaak „ van eenig belang, dan plantten zij dezelve voord, „ maar zotte dingen werden vergeeten: zo had „ men geene geleerde genootfchappen, en de waar-, „ beid was een vrij kapitaal, waarvan ieder naar „ welgevallen zo veel bezitten en weder uitdeelen „ mogt, als hij kon, als hij wilde en als anderen „ genegen waren van hem aanteneemen: twintig „ huizen hadden altoos vier gemeenfchaplijke openbaare gebouwen, het eene gefchikt ter opvoe-  142 PIETER KLAUS. it dinge der kinderen van beide fexen , die vaa „ het zesde jaar af tot het veertiende toe den Staat behoorden, en allen dezelfde opvoeding „ genooten: alsdan werd 'er een bepaaling ges, maakt, 'tot welke levenswijze zij bekwaamheid en lust hadden; het zij tot het onderwijs van da Mi' jeugd, (dan bleeven zij in dit openbaare geA fticht,) of tot den landbouw, of tot een van „ de weinige ambachten, welke men niet onfbee„ ren kon; dan werden zij verdeeld in de woon,-, huizen, waarin juist een plaats open was; want ,, flechts ééne familie was, en wel bij voorkomen„ de gelegenheid, zonder dwang, maar wel na een rijp beraad en overleg, gehuwd, waarbij „ voornaamlijk de gemoedsgefteldheid in aanmer- kinge werd genomen: van hevige en klaagende „ hartstogten wist men niets; maar wie bekwaam„ heid had tot de geneeskunde en bezorging van „ zieken, die werd geplaatst in het tweede ópen„ baare gebouw, alwaar deeze, die, bij zulke eene „ eenvoudige leefwijze, weinig in getal waren, be- zorgd werden. „ Vermeerderde nu de bevolking, zo dat irt „ één huis meer dan vier volvvasfene perfoonen, „ of twee paar menfehen, woonden, dan nam men „ van de tweede, ongebouwde, helft des eilands s, nieuwe gedeelten van evengelijke grootte; maar „ niemand mogt meer bouwen, dan de plek, hem „ bij zijn huis aangewezen, en deeze plek moes,i ten de inwooners van ieder buis zeiven bewer* „ ken, zonder hunne overige handteering daardooï  TIENDE HOOFDSTUK. i43 » te benadeelen: bosfchen en beemden waren ge„ meen, en ftonden onder het opzicht van de oud„ den; men at eieren en melk van de dieren, doch nimmer het vleesch: over 't algemeen werd „ er geen dier gedood, in de vaste overtuiging, „ dat de Schepper zorg heeft gedragen, dat elk „ gedacht niet dan naar evenredigheid vermeerdert: men had evenwel middelen uitgevonden, „ om de velden tegen de verwoesting der dieren „ te beveiligen; men gaf ook gaarne aan andere „ fchepfelen een gedeelte van zijnen overvloed: „ wilde, verfcheurende dieren zag men niet. „ Zodra iemand zestig jaaren oud was, werd „ hij van den gewoonen arbeid ontheven, en kwara „ ra het derde openbaare gebouw, om rechter des „ volks te weezen, of het opdicht te hebben over „ de opvoeders en de ziekenbezorgers: daarente„ gen namen de oude vrouwen de keuken in de „ openbaare gebouwen waar, of hielden zig vrij„ willig met iet anders bezig, want van het zes5, tigde jaar af kon ieder zijn rust en gemak nee„ men; en wie zo lang een werkzaam leven ge„ leid beeft, zal dan ook niet gaarne volftrekt „ werkeloos willen leeven! in het vierde openbaare „ gebouw werden de tagtig perfoonen, waaruit „ de twintig familien bedonden, dagelijks twee„ maat gefpijsd: de uuren, tot de maaltijden ge„ fchikt, het getal en de foorten van de allereen„ vouwigde fpijzen, alles was bepaald. „ De menfehen werden op dit eiland zeer oud: „ de lieden boven de tagtig jaaren, waren de ge-  144 PIETER KLAUS. »j volmagtigden, die over het geheele eiland hef t, opzicht hadden, en alle jaaren ééns op den 9, grooten feestdag vergaderden, om met de oud„ ften van eiken ftam te raadpleegen, wat over 't „ algemeen moest gedaan worden: deeze grijsaarts „ waren de eenige priesters op het eiland, gelijk », wij in 't vervolg hooren zullen. 3, Twintig familiën maakten derhalven eigenlijk „ éénen ftam uit; doch het geheele eiland werd „ aangemerkt als een enkel huis, bewoond van menfehen, bij welke geene weelde, geene on« maatigheid, en geen onderfcheid der ftandea „ heerschte: het belang van ieder was het al„ gemeen belang, en niemand had ook lust of „ aanleiding om anders te handelen,dan de gezonde reden voorichrijft, wnarbij zig elk zeer wèl be„ vond, waarin hij opgevoed en 't welk hem „ tot een behoefte geworden was, hij kende niets „ anders, zag niets anders, ondervond niets an„ ders; zijne levensgeesten waren altoos in een „ behoorelijk evenwigt, en zijn ligchaam niet te aandoenlijk en ook niet gevoelloos; daarbij had .„ niemand de minfte zorgen voor zijn beftaan; want „ men wist ook niets van het onderfcheid van „ meerder of minder vermogen: men had geen „ eigendom; ieder ambachtsman moest alle weeken „ zijn bepaald werk in 't huis leveren, 't welk door ,, de oude mannen bewoond werd; elk landbouwer „ moest de vruchten van zijn veld op den gemeen-. „ fchaplijken zolder draagen, en vandaar werd ieder tt van kost en kleeding voorzien: hij, die uit zijne H fa*  TIENDE HOOFDSTUK. H$ natuur werkzaam was, hielp den geenen, die traa„ ger in zijnen arbeid bevonden werd, want zijne 4, grootere nijverheid kon hem voor't overige nergens „ toe dienen, omdat hij'er niets meer mede verwer„ ven kon : alle dagen werden de huizen en vel- den door de Rechters bezocht, en nagezien s „ of ieder de voorwaarden van het genootfchap „ vervulde: ontaartte iemand waarvan men „ echter bij het goede voorbeeld en gebrek aan „ verkeerde belangens, in den tijd van honderd en „ twintig jaaren, flechts één voorbeeld had ge- had dan werd hij geblinddoekt fcheep ge- „ bragt, en bij de Si-mi- fchi-riè'rs aan land „ gezet: de weg naar het eiland was volftrekt „ niet te vinden; niemand kende het zelve, dan „ de leden van het geheim verbond in Si — mi — „ fchi - ri, en geen vreemdeling mogt of veelmeer „ konde het eiland betreeden, gelijk ook geen be„ wooner deszelvert ooit durfde of mogt reizen: „ even zo weinig kwamen 'er buitenlandfche waa„ ren in het land, en de Richters van deezen „ Staat, die zeer wèl begreepen dat niets op hef „ geheele ftaatswezen en het zedelijk charakter der ingezetenen meerder invloeds heeft, dan de loop „ welken de koophandel in 't groot neemt, wil? „ den, hoe genoemd, geen' handel invoeren, om „ ten minftcn zo lang meester over hun werk te „ zijn, als de natuur der zaaken gedoogde. „ Bannisferoent was, gelijk gezegd is, de eenig,s (te ftraffe voor de geenen, die rustverftoorders fi van den Staat waren; zulks kon nu zeer voegeH. Deel. K  ï4<5 PIETER K L A U S. lijk gefchieden, omdat het eiland geheel onbe* ;, kend bleef; maar al ware dit ook het geval ,, niet geweest, men zoude evenwel geene doods, ftraffen ingevoerd hebben; want de Rechters waren zeer overtuigd , dat de eene mensch den anderen niets ontneemert mag, wat hij hem ,j niet geeven kan; nu kan immers geene Regee- ring in de geheele wereld den ingezetenen het „ leven noch geeven, noch ook voor hetzelve ins, liaan ? bijgevolg mag zij ook niemand het leven „ ontnecmen: ieder mensch in de wereld moet dc j, vrijheid hebben, om voor zigzelven zijn zede,i kundig ftelfel te vormen, en andere ftelfels al of niet aanteneemen; dit is zijne zaak „ echter heeft de meerderheid het recht, daarin te ,j te voorzien, dat gebrek aan grondbeginfelen bij „ afzonderlijke leden de algemeene rust niet ftoo„ re; bijgevolg mag men bij meerderheid van ftem„ men iemand noodzaaken, om zekere billijke „ wetten te erkennen, en hem, wil hij deeze wet„ ten niet gehoorzaamen, bannen, binden, dwinU gen, boejen, hem op de lijst der Burgers, maar „ nimmer op de lijst der Menfehen fchrappen; „ want hij was mensch vóór dat hij burger was: „ het burgerlijk beftaan geeft den Staat hem, ert j, kan 't hem ook wederom ontneemen; maar het „ natuurlijk beftaan kan alleen de geene hem onts, neemen, die 't hem verleend heeft. 99 De geheele gefteldheid was derhalven op de H Natuur gegrond; de zaak zelve, werd befluurd ft5 door het gemeenfchaplijk verbond en niet door  TIENDE HOOFDSTUK. i47 Ü één perfoon: hartstogten en eigenbelang hadden geen' invloed op de bezigheden, en alles beftond door zigzelf. „ De verkeering van beide fexen was zo onfchulj, dig als mogelijk, en wel zonder dat zulks h door de kunst bewerkt werd: men kende geen „ voorbeeld van onwettige verbintenisfen ; want „ de eenvoudige leefwijze verwekte geene ongere„ gelde begeerten, en veele andere dingen, die bij ons gelegenheid tot buitenfpoorigheden gee„ ven, waren hier niet bekend: zodra iemand de „ huwbaare jaaren bereikt had, en de natuurdrift, ,, allen fchepfelen ingeplant, bij hem opkwam, zocht hij eene gade en vond dezelve zeer gcmaklijk, want allen waren even rijk, bijna geen een gebrekkig of mismaakt, cn de geduurige bezigheden en 't opzicht verhinderden de opwelling van ftrafwaardige begeerten: nimmer mogt — „dit was een algemeen-aangenomen gebruik, „ door de gewoonte gewettigd nimmer mogt een vrouw met een' man alleen fpreeken, ten „ zij ze gehuwd waren: over 't algemeen fprak „ op het geheele eiland geen mensch onder de zestig jaaren, ooit het minde in 't geheim „ met een anderen, want men begreep niet, wat „ zij elkander konden te zeggen hebben 't welk sj niet ieder zou mogen hooren, alzo allen één „ gemeenfchaplijk belang hadden , ieder gerust „ doen mogt wat recht Was, en, bij eene evengelijke opvoeding nimmer, zo als bij ons, het geè val plaats had, dat men met zekere lieden van K 2  «48 PIETER KLAUS, zekere dingen in't geheel niet had kunnen fpreeken* Het onderwijs der kinderen was zeer eenvou- dig: men leerde hun de Natuur kennen, en >, boezemde hen hunne pligten in; men vestigde ,, hunne aandacht op het voortreffelijk gebouw t, van het Heel-Al, en toonde hen, dat ook in „ de kleiufte deelen van deeze groote machine al- les volmaakt geregeld en éénftemmig was; dat „ hoe genoemd alles medewerkte , om de vol- maaktheid van het geheel te bevorderen: men bragt hun een levendig beeld van hunne tegen* „ woordige beflemming in deeze wereld onder het ti oog, en deed hun duidelijk zien, dat zij, ten „ einde geluk en rust daarin te vinden, de ge- zegde eeiiftemmigheid der Natuur moesten vol- gen: wie dit oogpunt fchetste men hun het ge„ wigt van alle huislijke en gezellige pligten, „ naamlijk zo , dat zij zien moesten, dat alleen „ de volmaaktfie beoefening der deugd den hoog„ ften graad van geluk kon bezorgen, en dat die JS geene zigzelven het meest benadeelde, en ook h zigzelven het meest beledigde , die ' anderen ,( verongelijkte : dit was het theoretisch on„ derwijs, 't welk zij ontvingen: het beoefenend „ onderwijs belfond in goede voorbeelden, in een H ftreng opzicht over hunne zeden, in het ver„ wekken van aandoening in hunne harten door „ zielroerende gefprekken doch het was de „ waarheid alleen, die hier aandoening verwekken „ mogt; daartegen werden zij gevoelloos gemaakt i, voor aile indrukfelen van dweepachtige onder-  tiende hoofdstuk. ï4$> „ werpen: zij mogten niet gelooven, dan 't geen „ zij bevatten konden, maar ook niet ronduit „ twijfelen aan iet, dat zij niet begreepen: van „ Gods wezen werd hun in deeze jonge jaaren „ niets gezegd, dan dat dit wezen, 't welk alles, ,, voordbrengt, vervult en onderhoudt, boven cns, ze denkbeelden verheven, en dat de eenige „ weg, om hetzelve nader te leeren kennen, was, „ ons zeiven , naar het modél van het Hecl„ al, volkomener te maaken; dat eindelijk, wan«, neer zij op deeze wijze hun aardsch leven in „ nuttige bezigheden hadden doorgcbragt, dePries„ ters (de Grijzaarts.) bij het einde van hun leven j, hen uit eigene ondervinding kennis geeven zou#> den van dat geene, wat zij als den prijs van „ hunnen arbeid zouden te verwachten hebben: s, geen mensch op het eiland werd derhalvlto eer-? „ der ondcrweezen in de hoogere wijsheid, in „ de verborgendheden van den Godsdienst, dan „ nadat hij zestig jaaren lang tot nut van het al„ gemeen en met alle oprechtheid in de wereld „ geleefd had, en men vond niemand, die, wan„ neer hij de deugd uitoefende, onrustig zou ge„ weest zijn, en gevraagd hebben, waarom hij ze „ moest beoefenen? ieder geloofde gaarne, dat „ deeze voprfchriften wezenlijke openbaaringen, „ van God waren, alzo ieder wèl befefte, dat zij als uitwerkfelcn der hoogfte wijsheid en goe„ dertierenheid moesten befchouwd worden, en zij „ begeerden geen ander bewijs van Gods weldaaj „ den , dan dat zij de vruchten daarvan genooteiu K 3  15» PIETER KLAUS. „ Maar ten einde de harten der inwooneren van, „ tijd tot tijd met een nieuw godlijk vuur voor de „ deugd te ontvonken, hen naamver aan elkander ,, te verbinden, hen eenen graad van enthufias„ raus inteboezemen, die de zinnen ontroerde, „ doch niet verdoofde, en tevens het geheel» „ volk gelegenheid gaf, om zig, als eene enkele „ gelukkige familie, tot algemeene blijdfchap ver„ gaderd te zien, was 'er een jaarlijkfche groote „ Godsdienftige feestdag vastgefteld: hier werd „ met luisterrijke maar zeer eenvoudige plegtighe3, den, de Godheid door gezang, dans, en maa„ tige maaltijden van de beste vruchten des eilands, gepreezen; en buiten deezen dag, waar„ op ieder braave zig voor het geheele jaar ver„ blijdde, was 'er geen dag tot den uiterlijkcn „ Godsdienst bepaald, opdat deeze weldaadige 3, zielsuitftorting niet door de gewoonte haare „ kracht mogt verliezen: doch bleef het aan elk „ afzonderlijk mensch overgelaten, en dit was „ voor hem eene zielsbeboefte , om in eenzaam e oogenblikken, wanneer bet hart door een reeks „ van goede daaden veredeld was, dat hart voor „ den Schepper van alle dingen te ontploojen; „ het hoogde genot van de bewustheid van deugd „ was derhalven hun gebed, en dit leidde de „ menfehen nader op tot God: maar op den bovengcmelden grootcn feestdag werden tevens alle de voornaamfle aangelegenheden des volks beflist , de vierfchaar gefpannen, nieuwe ver„ declingen gemaakt, huwelijken gefloten , de  TIENDE HOOFDSTUK. 15? zestig -jaarige grijsaarts van den arbeid ontfla„ gen enz: ik woonde juist zodanig eenen dag s, bij: wij (tonden des morgens Waar duivel is 't overige van het handfchrift gebleeven? Ik heb 'er toch voorzeker niets van verloren; het getal van bladen is nog hetzelfde, als toen ik het eerst op mijne reis van Hamburg mar Kopenhagen opende! — ik ongelukkig meusch! de hoofdzaak, naamhjk de melding waar deeze landen liggen, welke brick in 't begin van het handfchrift beloofde, ontbreekt immers geheel en al! wie zal mij nu willen gelooven en niet onderftellen, dat alles niets dan een droom is geweest ? ach, ik kon het terftond wel denken, dat het mis, fchien wel een eigen maakfel van den Heere brick,, zaliger gedachtenis, zijn zou — Ik maakte weinig ftaat op de rijkdommen, die reijerberg en ik' met dit handfchrift zouden verdienen; doch heb ik mij verpligt gerekend, u, waardlle Leezer! dit afgebroken ftuk zo mcdetedeelen, als ik 't ontvangen heb; doe daarmede wat u goeddunkt: ik zou bet best oordeelen, om het verhaal, hoe 011 waarfchijnelijk het u moge |ÉorkoT men, bij voorraad als waarheid aanteneetr.en, en, gelijk de Rechtsgeleerden pleegen te zeggen, den vader in favorem partus te gelooven i maar reist iemand van u dcrwaars, om deeze landen te, zoeken, dan ■ reize ik niet mede. De wind was ons wederom bij deezen togt zeer gunftig, en mij kwam geen ongemak , hoe genoemd, üVcr waarvoor ik nogmaals ondenias- K 4  15* PIETER KLAUS. iiig vergiffenis moet vraagen -— dan dat ik tegens den avond door een hevig kolijk overvallen werd: de Franfche tooneelfpeeler was de eenigfte van het gezelfchap, die een oprecht medelijden inet mij fcheen te hebben, en mij veel handreiking deed: hij was au défespoir, dat hij mij niet helpen kon, echter maakte hij doeken voor mij warm, wilde mij met kracht en geweld een lavement zetten, en zijne dienstvaardigheid begon mij haast te verveelen, toen hij eensflags, opgetogen van blijdfchap, de kajuit infprong, waarin ik lag, houdende een boek in zijne hand: Mijnheer! " zeide hij, „ ik heb bij den jongen llechtsgeleer„ den, die boven op het dek is, een boek gevon» den, een gouden boek! waarin gij zonder tvvij„ fel een middel tegen uwe indigestie vinden zult: „ verftond ik maar latijn! doch gij zijt immers ,, een geleerde? zoek u-zeiven een recept uit:" ik moest, om van hem ontflagen te worden, het boek openen; toen zag ik, dat het een Introductio in jus digeftorum was, en dè Franschman had gemeend, dat 'er van een jus de digefiion (een foup ter bevorderinge van de verteering) in gefproken werd: ik kon mij, hoe ziek ik ook ware, niet van lagchen onthouden over de onkunde van dit goede gekjen: ondertusfchen werd de pijn van oogenblik tot oogenblik verdraagelijker, en toen wij Hamburg binnen voeren, was ik volkomen herfteld en ftapte gezond aan land.  ELFDE HOOFDSTUK. Wat den armen lodewijk van reijerbers middelerwijl is overgekomen, signor clozetti laat zijne gaaven in eenige /leden van Duitschland hooren: zijne ontmoetingen aldaar, tot dat hij Geheimfchrijver wordt. Het eerfte, dat ik deed, toen ik in Hamburg kwam, was, gelijk men ligtlijk begrijpen kan, dat ik mijnen Vriend reijerberg opzocht: ♦doch niemand zal zig ligt den fchrik kunnen voorftellen, die mij overviel, toen ik hoorde, dat hij reeds federt agt dagen onzichtbaar geworden was, zonder dat men het minfte van hem ontdekken kon: alleenlijk wist men, dat een voornaam Heer hem bij zig ontboden had; dat deeze kort daarna vertrokken was, en dat men federt dien tijd ook niets meer van reijerberg had vernomen: ik ging bij den Heer schreuder, en ook hij bevestigde deeze tijding; wat moest ik daarvan denken? indien de goede lodewijk gelegenheid had om een beter fortuin bij een rijk Heer te vinden , hij zoude immers zijne kleederen , linnegoed en fchriften medegenomen, en niet alles zo verward in zijn vertrek hebben laaten ftaan als ik 'c vond? hij zou affcheid van zijne vrienden genomen hebben dus had ik gegronde reden om te K5 -  154 PIETER KLAUS. vreezen, dat hem het één of ander ongeluk was overgekomen: vermits ik dit geheim niet doorgronden kon, troostte ik mij met de hoop, dat de tijd alles ophelderen, en het noodlot, 't welk ons reeds meermaalen zo onverwacht weder bij elkander had gebragt, ons ook nu niet voor altoos zoude willen fchciden. Voor mij zat 'er niets anders op, dan van den Heer schreuder, die reeds iemand voor mij in de plaats had,mijn' ontflag te verzoeken ten einde mijne muzikaale loopbaan intetreeden. Echter vernam ik eerst, gelijk men ligtlijk begrijpen kan, naar mijn vrouw: zij was 'er met het leven afgekomen en had ook het kind gelukkig ter wereld gebragt: ondertusfchen was haar broeder, dc Heer meijnhardt, uit Riga hier aangekomen, en wel juist in denzelfden tijd, toen 'er tijding van Amfteldam kwam, dat dc jonge haftendonk/overleden was: daarover was zij nu zekerlijk zeer bedroefd geweest, doch had zig getroost met het denkbeeld, dat zij nu evenwel als een eerlijke vrouw in haare vaderftad mogt wederkeeren: zij vertrok, zodra zij zig eenigzins in Raat bevond, met haaren kleinen zoon, verzeld van haaren broeder, naar Riga, en wel den dag vóór mijne terugkomst in Hamburg: weinige dagen daarna verliet ik mede deeze ftad. Eerst reisde ik met mijne brieven van aanbeveeling naar Bremen; doch ik zou het geduld mijner Leezercn te veel vergen, zo ik hun eene uitvoerige befchrijving van mijne reis wilde opdisfehen:  ELFDE HOOFDSTUK. 155 ik zal mij derhalven alleen bepaalen tot een verhaal van het merkwaardigfte 't welk ik, geduurendc dezelve , ondervonden en opgemerkt heb. Een Virtuoos, die reist, om zig te laaten hoqren, moet vooral geen' ftaat maaken op zijne uitmuntende bekwaamheden: wanneer hij in eenen eenvoudigen rok met den gewoonen postwagen in eene plaats komt, zulks met alle befcheidenheid. bekend maakt, zonder dat een Heraut zijne komst aan het leêgloopend Publiek uitbazuint, dan moge hij beter fpeelen,dan de Generaal- Veld-muzikant ORPHEUS,glorieufer gedachtenisfc, hij zal weinige bewonderaars vinden en niet veel gelds verdienen ; zelfs waaïe kenners, die men altoos weinig in een ftad vindt, zullen óf door nieuwerwetsheid weggefleept worden, óf hun eigen gevoel niet vertrouwen, óf niet durven waagen, den man te prijzen: maar wanneer de armhartige nut* zikaale fpringcr , die geen éénen noot zuiver grijpt, maar fomtijds met de linker hand tot boven toe oploopt,met een afgehuurd rijtuig voor het beste logement komt rijden,met opgeblazenheid zijne komst aankondigt, in fluweeie en zijden kleedcren voor den dag komt, brieven van aanbeveling van voornaame broddelaars aan voornaame broddelaars medebrengt, deezen des morgens bezoekt, hun zegt, dat hij hunne begaafdheden zeer heeft hooren roemen, zig van hun op een ellendig ontfleld klavier iet laat voorrammclen, en dan uitroept: „bravis,, fitno! hoe gelukkig is de kunst, in u, Mijn„ heer! zulk een kundig , ja zo bekwaam een be-  155 PIETER KLAUS. „ gunftiger te vinden!" o dan behoeft hij niet bevreesd te weezen; hij zal ■ en vooral wanneer hij eene fchoone zangeresfe bij zig heeft van de ééne Duitfche ftad tot de andere , als de eerfte Virtuoos van zijnen tijd uitgeba-< zuind worden, en zakken vol dukaatcn verdienen , welke hij, zo flecht als hij wil, en de kunst zulks medebrengt, verkwisten kan: wat mij betreft, ik had deeze rol voortreffelijk van buiten geleerd, en door hulp van mijne brieven van aanbeveling ftond welhaast in geheel Duitschland Signor pedro clozetti voorde eerfte Viool- -fpeelcr in Europa te boek ik hoop, dat alle mijne Leezers wel van mij zullen gehoord hebben ? wat zal men doen! Ik had vast voorgenomen als een eerlijk, braaf man te handelen; doch de honger is een fcherp zwaard, en met de dwaasheden der menfehen in zodanige kleinigheden voordeel te doen, dacht mij geen zonde te wee-, zen: ik componeerde mijne concerten voor de viool zelf, dat is, ik ontleende uit de werken van vermaarde muzijkkundigen de beste gedachten, verminkte dezelven, mengde mijne twaalf of veertien lieffte ftukjens daaronder ■ de eenigften, die ik zeer grif had nam een oud ftraat - liedjen, herfchiep het in een Rondeau, of veelmeer, ik herkaauwde de thema daarvan zes of agt maal in onderfcheidene wijzingen, met .veranderingen, en wanneer ik dan door een paar halve toonen, zon-, der alle kunst weder tot mijnen hoofdtoon af-, liep ach! dan hoorde ik bij deezen overgang,  ELFDE HOOFDSTUK. 157 een algemeen: „bravisfimo!" en „fuperieu- „ rement bien!" en „o voortreffelijk! „ welk een uitdrukking! welk een toon! „ welk eene hebbelijkheid!" In Stade had ik het geluk, in de gunst van een lieve rijke weduwe te geraaken, die omtrent dertig jaaren oud en een lief hebfter van de muzijk was: zij gaf niet onduidelijk te kennen, dat zij niet verzegd had, voor de tweede maal het zachte juk des huwelijks op de fchoudcrs te neemen, indien zij een' man vond die haar behaagde, en die tevens muzijk verftond: hoe zwaar ook deeze verzoeking ware, om van dit befluit ten mijnen voordeele gebruik te maaken, gaf echter een goede engel mij in, dat ik in deeze zaak niet verder moest gaan, alzo ik immers reeds gehuwd was, en ik wees derhalven dccze aanbieding van de hand. In Lubek lieten, zodra ik mijn voorneemen had bekend gemaakt, een Italiaanfchen zanger en zijne vrouw mij verzoeken, om mij met hun te vereenigen, en zamen onze concerten tt geeven: ik ging derwaards,ten einde deeze lieden te leeren kennen; doch men kan ligtlijk begrijpen, hoe ik fchrikte, toen dk in dit deftig paar den vermaarden Conté di tondini, benevens zijne kuifche waardige gade herkende (*); fchoon ik niet kon bemerken, dat ik van hun gekend wierd: in het eerde oogenblik had ik veel werks, om mij te wederhouden, (•) Zi« Eerfte Deel» zesde HgofiiltotW  158 PIETER KLAUS. dat ik dit bedriegelijk gefpuis niet in het hairvloog; want op éénmaal kwam de wreede behandeling en bittere befpotting mij weder in de gedachten, welke ik welëer in het bosch h\]Wolfenbuttel van hun had moeten verdraagen; doch wanneer ik overwoog, hoe weinig mijne denk- en handel-wijze in dien tijd een ander lot verdiende, bedaarde ik weder, dankte den hemel, dat ik thans een beter mensch was, gaf het aan hem over, om ze te flraffen en verliet hen met verontwaardiging: ik Wil echter wel bekennen, dat dit geval mij eenen nieuwen tegenzin inboezemde , tegen de levenswijze waarmede ik thans genoodzaakt was mijn brood te winnen, zo dikwerf ik overlegde, dat ik daarin met zodanige verachtenswaardige menfehen deelde: ik reikhalsde derhalven naar een andere kostwinning, veréénïgde mij niet met de Italiaan* nen, gaf flechts twee concerten , en vertrok. Ecu braaf Koopman, dien nu cn dan de lust bekroop, om zig als een kenner en begundiger der Muzijk voortedoen, gaf mij eenen brief aan denPruisfifchen Gezant in *** mede, cn prees mij denzelven aan als een man, die in taaien, fchoone kunsten en weetenfehappen, muzijk, fchilderkunde en veele andere nuttige bezigheden, doch vooral in het financie-wezen zeer bedreven en bekwaam was: hoe hij wist, dat. ik alle deeze kundigheden bezat, begrijp ik niet; ik had zekerlijk weieens over deeze onderwerpen met hem gefproken; doch waarvan fpreekt men ook niet al in de wereld t men kan ondertusfchen over 't algemeen daaruit  ELFDE HOOFDSTUK. '*$9 opmaaken, hoe 't gemeenlijk met de brieven van aanbeveling gelegen is: genoeg, het ftond op 't papier en ik bevond 'er mij zeer wèl bij: den Gezant ontmoette ik bij zijne doorreis in Stettin; hij fcheen behaagen te vinden in mijn perfoon, had mogelijk ook wel eenige verpligting aan den Koopman, die mij aan hem opdroeg; in één woord, hij ftelde mij onder zeer aanneemelijke voorwaar* den aan tot zijnen Geheimfchrijver.  TWAALFDE HOOFDSTUK. De Geheimfchrijver clozetti gaat met den Heer Gezant op reis, ziet de Duit fche Hoven, en maakt aan één van dezelven op een uitJieekende wijze zijn fortuin. D e Heer Gezant was een zeer braaf, waardig en verflandig man, zeer vlug in zijne bezigheden, aangenaam in de verkeering, in 't kort, zo als de groote f red rik dezelven wist te verkiezen: zijne Gemaalin was niet minder beminnenswaardig en goed; beiden vcréénigden met den njnften toon der groote wereld, het oprechtfte charakter en i een indedaad edel hart; zij Honden ook aan alle kleine en groote Duitfche Hoven in hooge achting, cn hadden door hunne voorfpraak eenen. magtigen invloed, waarvan zij echter altoos een goed gebruik maakten: over 't algemeen bemoeide zij zig flechts alsdan met zaaken van die Natuur wanneer het, bij voorbeeld, daarop aan kwam, om een braaf man, die gelijk men aan kleine Hoven dergelijke gevallen al dikwijls heeft ■ van den één of anderen kamerdienaer of foortgelijke lieden, bij den Vorst zwart gemaakt was, te rechtvaardigen, zig denzelven aantetrekken, en tegen de kabaal aantewerken: ik heb een geval gezien, dat dit waardige paar zig eenen man die door de fcliandebjkfte flrecken ten val was ge-  TWAALFDE HOOFDSTUK. 1S1 gebragt, openlijk aantrok, in eenen tijd, dat hij zig van ieder verhaten zag, en de befchuldigingen , tegen hem ingebragt, zeer veel fchijns hadden, vol van vertrouwen op de onfchuld van deezen man, en zig weinig bekreunende wat het Hof daarvan zeggen zoude: zodanige edelmoedige daaden moesten hun de achting verwerven, zelfs van de geenen, die hen misfehien weleer miskend hadden: dit was wezenlijk ook het geval, en zelfs het Hof, 't welk 'er misnoegd over moest weezen, kon nogthans het vaste charakter en de goedhartigheid zijne verwondering niet weigeren: de Leezers zullen mij, hoop ik, deezen kleinen uitflap niet kwalijk neemen; ik oordeel, dat zulks verftrekt tot troost en aanmoediging van de braaven, dat zodanige daaden ook van de menfehen in deeze wereld niet onopgemerkt of zonder goedkeuring blijven; en indien de braave Gezant nog leefde, en bij geval in dit weinig betekenend boek bladeren, en leezen zoude wat ik hier van hem gezegd heb, dan zal hij zig daarin verheugen : de lof van pieter klaus, al is dezelve niet zeer gewigtig, is evenwel voorzeker niet gekocht • nu verder. Ik reisde met mijnen Heer Gezant aan de Duitfche Hoven rond; echter zal ik den Leezer niet verveclcn met eene naauwkeurige befchrijving deezcr reizen: uit het eerfte Deel mijner Gefchiedenisfe zal hij zig wel herinneren, dat ik in vroeger tijd met mijnen vriend reijerberg onder dc naamen van Baron klausfeld, en Heer van rj. Deül» l  ifa PIETER KLAUS. Falkendal aan deeze Hoven had rond gezworven: aangaande de perfoonen waren zij nu zekerlijk zeer veranderd, maar over het geheel genomen bijna nog even zo, als in dien tijd, en zullen ook bij voorraad wel zo blijven: doch ik had nu gelegenheid om de Refidcntie - plaatfen van eene andere zijde te befchouwen; want vermits ik dezelven thans bezocht als Gehcimfchrijver, werd ik ook in andere kringen toegelaten, en leerde dus meer den toon kennen, dien in de bijzondere huizen hcerschte. Niemand herkende mij, zelfs in de fteden niet, alwaar ik mij voor deezen het langst had opgehouden : wij waren, bij voorbeeld, veertien dagen in Regensburg, waar ik eertijds als Doctor de univerfeele Geneeskunst geoefend bad, en niemand kwam op, om mij wegens mijne weleer verrichte wonderkuuren gerechtlijk aantefpreeken: ik had 'er ook wel degelijk zorg voor gedragen; want wanneer iemand zig aan mijne handen toevertrouwde, wist ik 't altoos zodanig te fchikken, dat hij van de uitwerking der geneesmiddelen, die ik hem gaf, niet dan in de andere wereld iet verhaalen kon; echter vergat ik niet naar mijue lieve weduwe noldman te vemeemen: zij was terftond na mijne vlugt ziek geworden, en, alzo zij van mijne hulp beroofd was, door een' ander' vriend van haaren man zaliger, regelmaatig naar het graf gekureerd: de fchriften, die nog in haar huis gelegen hadden, waren nu in vreemde handen geraakt, en ik had het geluk, toevallig, een  TWAALFDE HOOFDSTUK. 163 gedeelte van dezelven magtig te worden: deeze fchat van toverfchriften bezit ik wezenlijk nog, en zal misfehien eerlang een gedeelte daarvan tot llichting van 't Publiek uitgeeven. In Pijrmont bragten wij eenen gebeden kuurtijd door: veele Vorften, Graaven, Gezanten en andere Mannen , met en zonder orde - linten, kruisten hier door elkander; een Hollander, die voor de eerfte maal in zijn leven uit zijn vaderland kwam, zag, dat hier zo veele menfehen welken Herren op de borst en gekleurde linten over den fchouder hadden hangen , wandelden: hij vond deeze mode zeer aartig, en oordeelde dat hem zulks ook niet kwalijk zoude ftaan: hij liet zig een groote bonte fter vervaardigen, waarin zijn wapen en een latijnsch opfchrift ftond, 'c welk een vrolijke bol, dien hij had geraadpleegd, koddig genoeg gekoozen had: daarenboven kocht hij een breed lint, en hing 'er een gedenk - penning aan, dien hij bezat en welke op zekeren Erfftadhouder vervaardigd was: men kan ligtlijk bevroeden, wat leven 'er onder de ledige brongasten ontftond , toen hij , zo fraai uitgedoscht , de laan bezocht: men had veel moeite, om deezen goeden man aan 't verftand te brengen, dat de Vorften alleen het recht hadden, om zodanige linten uittedeelen; dat dergelijke zaaken in 't geheel niet tekoop waren, en aan niemand gegeven werden dan aan zodanigen, die in verftand en verdienften boven anderen uitmuntten. Ju * * * beleefde ik een zeldzaam geval: een L a  I64 PIETER KLAUS. geheim genootfchap van lieden, die zig toelegden, om geesten te bannen, vergaderde in een huis naast onze woning: zij hadden bet buis gehuurd en verrichtten hunne zotheden in den kelder: alzo zij hoopten de geesten met woorden uittedaa. gen (eeri zeldzaame gedachte, voorwaar!) hadden zij zekere formulieren, die zij overluid uitriepen, waarbij zij veele vreeslijke beweegingen maakten, klopten enz. zo dat men van buiten het geraas van deeze menfehen, die allen vermomd in dit huis gingen, uit den kelder hooren konde: een oude rijke vrouw, die aan de andere zijde naast bet genoemde huis woonde, begon over deeze bijëenkomlten ongerust te worden, en meende,dat men tot in haaren kelder doorgraaven wilde, om haar te befteelen: op zekeren avond, toen het geheime genootfchap in den kelder wederom bezig was, gaf de oude buurvrouw het Gerecht kennis van deeze gevaarlijke omftandigheid, en dit zond eenen dienaar met de wacht derwaards ; men breekt het huis open, doorzoekt de ledige kamers en komt eindelijk in den kelder; de vergaderde mannen hooren in hunne verrukking niets; eindelijk komt de gerechtsdienaar aan de plaats, alwaar de dweepers gezamentlijk in eenen kring Haan wie zou niet gedacht hebben, dat ieder hier, uit fchaamte over zijne dwaasheid, zig zoude verfchuild hebben ? maar neen! deeze men¬ fehen waren zodanig in hunne verblinding weggezonken, dat zij geloofden, dat de man, die binïien trad, niet de gerechtsdienaar, maar de Satan  TWAALFDE HOOFDSTUK. 165 was, die deszelfs gedaante had aangenomen: zij begonnen derhalven de vreezelijklte bezweeringen, welke de gerechtsdienaar echter zo oogenbliklijk zeer Hoffelijk wilde beantwoorden, toen eenigen van de aanwezigen zig ontmaskerden: hij vond zeer voornaame mannen ter ontëeringe van hun verftand onder deeze dweepers, die hem met een goede fooi den mond fnoerden, zo dat de zaak nog al vrij wel gefmoord werd. Op deeze wijze reisde ik anderhalf jaaren met den Heer Gezant rond, en had reden genoeg om met mijnen ftaat zeer te vreden te weezen, behalven alleen dat ik met den Huis - hofmeester niet wèl overweg kon: dit was een ondraagelijkq vent, van het hoofd tot de voeten , een dcfagréable debanché , die alle dagen twaalf -flesfeben wijn dronk; het hoofd zat hem zodanig tusfchen de fchouders, dat hij wel geleek naar een haas die zig in 't leger .bevindt: in den hoogften graad traag „en belhiifloos, verbiste hij zig bijna altoos uit eene alte groote voorzichtigheid: daarenboven was hij een aartsfchelm , en bedroog ouzen lieer aan alle kanten: ik had ondertusfchen het geluk, om eenige van zijne bedriegelijke Itreeken te ontdekken, den Gezant daarvan eenen wenk te geeven , (deeze was zo hartlijk goed, dat hij altoos nog geduld met hem had,) en door een beter en naauwkeuriger opzicht, jaarlijksch een aanzienlijke fom te bezuinigen; daarbij nam ik zijne briefwis» feling waar, en was in ledige uuren altoos, bij hem; moest, wanneer wij in en buiten Duits:1.» L 3  i66 PIETER KLAUS. ÏUridreisden, bij hem in de koets zitten, ging met hem wandelen, moest voor hem leezen, en won dagelijksch meer zijne genegenheid. Wij waren juist aan het Hof van den Vorst vau * * * wanneer een klein weinig betekenend geval gelijk zodanigen meestal in de wereld gelegenheid geeven tot de voornaamfte ftaatshandelingeu deezen Vorst op mijnen geringen perfoon een oplettend oog deed Haan: hij was een jonge Gezalfde des Heeren, groot en breed van fchouders, een fterk liefhebber van allerlcie foorten van wellusten en gemak; doch voor het overige was het zijn fchuld niet, dat het in Europa vrij verward toeging; hij-zelf drukte zijne onderdaanen niet erg, maar anderen deeden zulks in zijnen naam; en vermits dit bijna op één uitkomt, was bet land wezenlijk in eenen fleebten toeftand: ondertusfchen droegen de Heeren Ministers wel zorg, dat de Vorst dit gebrek aan tafel cn in bed niet ontwaarde, en dus bleef alles op den ouden voet; met dat onderfcheid evenwel, dat de getrouwe Raadgeevers van jaar tot jaar rijker, en de onderdaanen armer werden; bij alle de voorzichtigheid , welke de Ministers aanwendden, om de waare gefteldheid der zaaken voor hunnen Sultan te verbergen,kon het evenwel niet anders weezen, of de Vorst moest nu en dan door onvoorzichtig ingeleverde, en niet vroeg genoeg onderfchepte verzoekfehriften, door menige klagte over verdrukking en armoede, lastig gevallen worden: nu was hij eigenlijk op zig-zeiven niet kwaad, maar 't  TWAALFDE HOOFDSTUK. 167 geen men in het gemeene leven een goed man noemt, dat is, een man, die geen fchoenfmeer lekt; die geen kwaad doet, wanneer hij lust heeft om te flaapen; geen behaagen vindt in wandaaden, die zijne rust Hooren, doch ook niets goeds onderneemt, waartoe de minfte infpanning vereischt wordt; wanneer nu zodanige klagtcn dikwijls ingeleverd werden, en de menfehen kermden cn fmeekten, dan was de Vorst altijd in de grootfte verlegenheid: „Maar mijn God!" zeide hij dan wel eens, „wat is dat toch? nimmer zijn de men„ fchen voldaan: heer Minister! draag toch zorg, „ dat deeze man bevredigd worde; hij valt mij „ altoos lastig, en ik weet niet hoe de zaak zit:" dan was het antwoord gemeenlijk:,, uwe Hoogheid! „ deeze knaap is een onrustige ziel; hij verbeeldt „ zig, dat men niets anders te doen heeft dan „ altoos .op hem te denken" enz.: biermede liet 8e doorluchtige Landsvader zig wel eens paajen; «Joch wanneer het alte grof liep, dan kon hij ook wel fcbuddebollen, en tegen mijnen Meester zeggen : „ Tk kan niet begrijpen, hoe 't met mijne financi,, ën gefteld is: de Prefidcnt is, zo ik vertrouw, „ een eerlijk man, maar ik geloof niet dat hij „ de zaak in den grond verftaat; want ik hou „ toch geen grooter ftaat dan mijn hoogzalige „ Heer vader, en evenwel is 'er overal gebrek! „ in het Pruisüfche ja dit kan men hen niet „ betwisten weeten zij 'er beter mede om'c- „ fpringen; ik wenschte wel, bij gelegenheid, een* „ man , eenen Raad of iet dergelijks uit het L 4  368 PIETER KLAUS. 5, Pruisfifchc te kunnen bekomen, die mij de zaak n op eenen goeden voet wilde brengen:" de Gezant antwoordde zelden iet, tot dat eindelijk, gelijk ik reeds gezegd heb, een onnozel geval gelegenheid gal', dat de Vorst mij met gunftige oogen befchouwde. De i genadige Heer had naamlijk een bijzit, die weleer dansfercsfe was geweest, bij welke hij de middags-uuren gemeenlijk doorbragt; zij was een goedaartig, vrolijk wezen, bemoeide zig met geene ftaatszaakcn en zorgde alleen voor haar beurs; zij was derhalven tot hier toe van alle partijen , omdat zij niets van haar vreesde, in haare rust niet gehoord, tot dat cenflags de eerfte Minister, zeker Heer van meiilveld, met haar in verfchil geraakte over een koets, die zij beiden wilden koopen, bij welke gelegenheid echter de "Minister moest tocgeeven : verfcheidene lompe uitdrukkingen , die hij zig over de Bijzit tegen d# bedienden had laaten ontvallen, en welke haar weder ter ooren waren gekomen, veroorzaakten tweefpalt tusfcheu deeze twee fchepfels, en men begon elkander van wederszijdcu laagen te leggen: de Dame, die wezenlijk niet veel vrouwe-list bezat, en tot hier toe flechts door toelaating in haaren post was geblceven, zou voorzeker te kort gefchoten zijn, zo 'er niet de derde man tusfcheu gekomen ware, cn deeze derde man was ik. Ik had in dien tijd een klein langoorig hondjen, dat in zijne foort indedaad een fchoon dier Was; bij mijne wandelingen nam ik het gemeen-  TWAALFDE HOOFDSTUK. 169 lijk mede, en wanneer ik dan het huis van Madame balleriaire voorbij ging, en zij gevallig aan het veufler ftond, riep zij altoos haare kamenier, en zag met de grootfte blijken van genoegen en verwondering bet diertjen na. Op zekeren tijd, met mijn hondjen, in den vorstlijken tuin wandelende, ontmoette ik de Bijzit: zij bleef fiaan, fprak mij aan, lokte mijnen Mn* dor, werd van hem geliefkoosd, en ik merkte wel, dat ik niet kwalijk doen zoude wanneer ik haar dit dier ten gcfchenke gaf: ik ben altoos zeer gedienftig jegens de fchoone fcxe geweest, bijgevolg aarfelde ik ook hier niet lang; „ Mada„ me!" zeide ik, „zo gij behaagcn in dit hónd„ jen hebt, dan moet ik deeze gelegenheid, niet „ verzuimen, om voor zijn geluk cn voor dat „ van zijnen meester te zorgen: gelieft gij mijnen „ Lindor in uwen dienst te neemen, dan is ten „ minften vo.or dén van ons gezorgd, cn moge„ lijk geeft u zulks gelegenheid, om ook eens aan „ den anderen te denkeu:" zij nam mijn gefchenk met een zichtbaar genoegen aan; doch ik had 't niet in gedachten genomen, dat het geene 't welk ik haar over mijne bezorging had gezegd, iet meer dan een ijdel compliment zijn zoude; maar Mevrouw Fortuin had het anders overlegd. Na verloop van weinige dagen prees dc Gezant mij, om redenen die betrekking hadden tot mijn toekomend geluk, boeken over de financiën ter leezinge aan; hij flocg mij zodanigen voor, die het minst fchadch'jk waren; ik gehoorzaamde L 5  i7o PIETER KLAUS. zijn bevél, zonder de oorzaak daarvan te kunnen befeffen. Vier weeken daarna, in welken tijd ik zo veele boeken over de huishoud-en ftaat-kunde gelezen had, dat ik met de beoefening van het gelezene wel tien landen in de war had kunnen helpen, ontdekte mijn goede Heer mi} zijn plan voor mij ontworpen: de Bijzit had, bij gelegenheid van mijnen hond, den Vorst zeer veel goeds van mijn peripon gezegd; deeze, die, gelijk boven is aangemerkt , reeds 3ang gaarne een' man uit den Pruisfifchen dienst in den zijnen zou beroepen hebben, werd daardoor oplettend gemaakt: hij fprak over mij met den Vorst, cn gaf mij de beste getuigenis: zodra mijn begunfliger merkte, dat zijn Hoogheid wenschte mij in zijnen dienst te neemen, raadde hij mij aan, mij, zo veel mogelijk, op de financiën toeteleggen, en zettede tevens op eene fijne wijze de begeerte van den Prins aan, om mij in perfoon te keren kennen; maar toen bij bemerkte, dat het nu tijd was, werd ik den Vorst voorgefleld, fprak tusfcheu waaken en droomen een en andermaal met hem over financiën en huishouding, en ontving, toen ik aan niets minder dachr, op eenen morgen eene acle, waardoor ik als werkelijke Financie-raad werd aangefteld. De perfooneele wraal van de Bijzit had wel zorg gedragen, dat Mijnheer de Prefident van meht.veld bij deezen ftap noch geraadpleegd, noch zelfs daarvan onderricht geworden was, en  TWAALFDE HOOFDSTUK. 171 zo doende zag hij zeer onverwachts eenen man in zijn collegic infchuiven , en werd gelast, denzelven zijne jaarwedde ter hand te Hellen. Dit geval moest zekerlijk den Heer van mehlVeld zeer grieven; doch hij was fijn genoeg om zulks te ontveinzen: nimmer heb ik zulk eenen huichelaar gezien; hij had den christelijken Godsdienst altoos in den mond: toen ik hem een bezoek gaf, ontving bij mij met een ootmoedige beleefdheid, verzekerde, dat hij gisteren op zijne knieën God had gedankt, daarover, dat hij hem, zulk een waardig en vroom man als ik fcheen te weezen, had toegezonden , die hem zijnen zwaaren last zoude helpen draagen; bevat zig in mijne gunst en voorbede, en verzocht geduld te willen hebben met zijne gebreken, die geen christen zig ooit moest fchaamen tc belijden. Toen ik den Gezant dit geval verhaalde, waarfchouwde hij mij voor deezen listigen vent, en had ik zijnen raad gevolgd, alzo hij de Hoven uit ondervinding kende, ik zou voorzeker nimmer beleefd hebben, 't welk mij naderhand overkwam ; doch ik was zo gelukkig niet, van zijn onderwijs lang te mogen genieten; want eer nog een half jaar, nadat ik in deezen dienst was aangefteld, verlopen was, werd hij uit DuitschJand terug geroepen, en ontving een gewigtiger gezant-' fchap.  DERTIENDE HOOFDSTUK. signor clozetti klimt al hooger in het burgerlijke leven; wordt in den adel/land gefield, en verkrijgt het bewind over de financien. Ik was nu aan mij - zeiven overgelaten, dacht wel eens aau de lesfen, welke mijn weldoener mij had gegeven; maar mij kwamen zo veele en onvoorziene gevallen voor, dat ik mij gemeenlijk met mijn eigen verftand moest behelpen, zogoed en zo kwaad als ik kon: doch wat baaten ons alle natuurlijke begaafdheden op den golvenden oceaan der groote wereld , zo het veilig kompas der ondervinding onzen togt niet beltuiirt? De Lcczer zal zig mijn gezegde nog wel herinneren , dat de financiën van den Vorst in eenen Hechten Raat waren: het was wél te voorzien, dat Mijnheer de Prefident van me hl veld heden of morgen daarvan, zo niet verantwoording doen, nogthans' ongenoegen bekeven moest: wat kon nu wenschlijker voor hem weezen, dan juist in dit hagchelijk tijdftip eenen Deus ex machina te voorfohijn te zien komen, die hem uit deeze verlegenheid helpen kon? het kwam 'er alleen op aan, om mij, die van het financie-wezen niets verRond, dan 't geen ik uit de fchrifteo van den Heer van justi. en andere boeken geleerd hada  DERTIENDE HOOFDSTUK. 173 zodanig in dit vak intewikkelcn, dat ik vrijheid had, om ontwerpen te maaken: wanneer deezen nu niet aan het oogmerk beantwoordden, gelijk gemeenlijk het geval is met ontwerpen die men, zonder het land te kennen, uit de boeken ontleent ; viel bij flot van rekening de geheele fchuld van wanorde in de bezigheden en van de armoede des lands op den nieuwen Financier; de oude Minister verfcheen in een nieuw licht, en kon, van alle fchuld gezuiverd, zijnen rol op nieuw beginnen. Ingevolge dit ontwerp verdroeg me hl veld met een taai geduld het verdriet, van zig zonder zijne voorkennis eenen Financie-Raad te zien opdringen , en verzocht zijn ontflag niet, gelijk men verwacht had; vermits nu de Vorst, die, zodra hij den ftap deed, van mij in zijnen dienst te neemen , niemand ernftig durfde onderhouden, den Prelident dubbele blijken van beleefdheid bewees, begon de looze vos, bij elke gelegenheid de kundigheden van den nieuwen Financier raad hemelhoog opteveizelen; daarbij veinsde hij zieklijk te worden, en liet de netcligfte bezigheden, waarbij de meeste verantwoording te vreezen was, liggen, opdat 'er fomwijlen klagten mogten ontltaan, 't welk altoos van dit gevolg was, dat men hem met alle heuschheid den voorflag deed, van deeze zaaken, ter verminderinge van zijnen arbeid, aan zijnen nieuwen amtgenoot overtegceven: op deeze wijze had hij weldra al het gevaar op mijne fchouders gelegd, vermits ik eens*  174 PIETER KLAUS. deels te werkzaam was, om eenigen arbeid van de hand te wijzen, anderdeels ook het beloop deezer bezigheden te weinig kende, om mij, vóór ik dezelven overnam, een volkomen doorzicht in den waaren aart der zaake te verfchaffen, en alle verantwoording te ontduiken. Ondertusfchen had ik meer geluk dan verfland, en in veele onderneemingen Haagde ik beter dan mijn vijand verwachten kon: ik befchikte aan eene zoutmijn een werktuig, waarvan ik flechts eene tekening had-gezien, het welk echter van eene voortreffelijke uitwerking was, en den Vorst eene geheele fom uitwon. Doch nu oordeelde de Heer van mehlveld, dat het tijd was, om al het gevaar te ontgaan, en tevens zijne partij den nijd der overige bedienden op den hals te fchuiven; tot dat einde moesten kamerdienaaren en andere foortgelijke menfehen den Vorst aan het verftand brengen, om Mijnheer den Financie-raad clozetti als befhiurder der financiën aanteftellen, en den Prefident van mehlveld, behoudens zijn jaargeld, van zijn amt te ontflaan; dit gebeurde indedaad, toen ik nog geen jaar bij het financie - collegie gediend had, en alle de oude amtenaaren fchuddeden het hoofd daarover. Doch aan het plan ontbrak nog iet, 't welk den adel en de burgerij tevens tegen mij zouden opzetten, en dit was een brief van adeldom: de Vorst was zodanig met mijne verdienden ingenomen, dat het geen moeite was, hem te bewe-  DERTIENDE HOOFDSTUK. 175 gen, om mij zodanige beuzeling te koopen, en ik was zot genoeg, de ijdelheid niet te kunnen wederdaan van dezelve aanteneemen. Dus werd 'er een brief van adeldom van den Keizer voor mij ontboden; ik deed, alsof ik 'er niets van wist, en ziet, eensklaps kwam 'er een groot boek te voorfcbijn, in fluweel gebonden, waaraan een keizerlijk zegel van metaal hing; in dit document was de Heer beftuurder der Financiën clozetti, zowei wegens zijne perfooneele begaafdheden, als ook uit hoofde van de getrouwe dienden, welke zijne voorzaaten in den oorlog aan het Duitfche rijk beweezen hadden, in den Rijks - adeldand verheven, en hem den naam vau klaus van klausbach gegeven, daar bij ook een wapen verleend , bedaande in een van boven naar beneden gedeeld, half wit en half rood veld, en zowel in dit veld, als ook boven op den helm, dond een zwarte beer, houdende een zwaard in de poot. Aangaande de dapperheid mijner voorvaderen, wist ik mij niets anders te binnen te brengen, ( want mijn vader was , gelijk men weet, een fchoenmaaker geweest,) dan dat mijn vaders-broeder in den dag bij Rosbach als Onderofficier bij de rijks-armeé had gediend, waarna hij vermist was. Ik mag, waardde Heeren cn Dames! als een eerlijke Gefchiedfchrijver , mijne zwakheid niet ontveinzen, maar beken ronduit, dat ik mij over jannen brief van adeldom ongemeen verblijdde,  m PIETER KLAUS. dat ik mijn cachet vier of vijf maaien op onderfcheideue wijzen liet graveeren, en dat ik hartlijk glimplachte, toe ik den eerften brief onder mijn hoogadelijk opfchrift ontving: met den uiterften eerbied betuigde ik den Vorst mijne dankbaarheid voor zijne gunst, liet een affchrift van mijnen brief van adeldom aan de Collegiën overgeeven, ontving de gelukweufchingen van de geheele Had, en zal, wat 'er met den beftuurder der financiën, klaus van klausbach, verder gebeurd is, zo gij 't mij gelieft te vergunnen, in het volgende Deel verhaalen.  T IE T E II K E A U S dook DEN VRITHEEH VAN KNIGGE i DEI]) E ü> E P TE HAAK X E AI TB ij ÏB.ANCOÏS B O H jS, M D C C X C II.   VOORBERICHT VAN DEN SCHRIJVER. I) e algemeem goedkeuring, waarmede het Publiek de twee eerfte Deelen van deeze Roman heeft ontvangen , maakt het zeer natuurlijk, dat thans ook het derde Deel daarvan het licht ziet en ook al ware mij van zulke eene algemeene goedkeuring niets bewust , hoewel mij zulks niet zeer aangenaam zou weezen, zouden evenwel verfcheidene redenen mij beweegen , dif derde Deel in V licht te geeven: die zelfde redenen naamlijk, welken andere eerlijke Schrijvers en Schrijffters beweegen , boeken te maaken: de eerfte twee Deelen waren reeds de wereld ingegaan, en alles moet tog een *  VOORBERICHT. begin en einde hebben de herfst nadert met fnelle fchreden; de kinderen willen een nieuw pak hebben; de vrouw mompelt van een nieuwe pellice; men wil óók gaarne hout en turf voor den winter spdoen; fteelen is verbooden, en men fchaasnt zig te bedelen, of iet bij intekening uittegeeven, en daarbij van de goedheid van vrienden en begunfli- gers een misbruik te maaken ever wel heeft men geld noodig men zoekt dan al eenen uitgeever, en wanneer deeze den arbeid goed 'betaalt en geen lamme vingeren heeft, dan Jc rijft men een boekjen, en ontvangt daarvoor een biliijk honorarium wie dan kan en wil, die mag koopen en leezen. Gij, mijne Heeren en Dames! moogt ondertusfchen maar blijde weezen, dat gij van uwe goedkeuring zo goedkoop afkomt: de Heer p ie t e ft klaus had het volgends zijne opgaave in het eerfte Deel veel erger met u voor; doch ik heb de zaak verkort; men moet leeven en laaten keven. Voor het overige, en in allen ernst gezegd, dank ik u evenwel hartlijk, dat gij deeze kleine roman  VOORBERICHT. niet hebt gelieven te verfinaaden: buiten alle verwaandheid, de Schrijvers anders zo eigen, mag ik daaruit, dat de twee eerfte Deelen zo fchielijk uitverkocht zijn (}, 'T welk mede het geval ge,, weest is van den Nederduitfchen druk;,') immers wel of maaken, dat gij altóós nog eenig genoegen neemt in mijnen arbeid? zijt verzekerd, dat ik van deeze goede genegenheid van het Publiek nimmer eenig misbruik maaken zal. Eindelijk verzoek ik ook nog , dat, wanneer eenigen van u minder fmaak in dit Deel zouden vinden, dan in een der voorigen, gij vooral gelieft in het oog te houden, dat men, voor allerleie Leezers fchrijvende, elke klasfe van menfehen iet naar haaren fmaak moet opdis fchen: verfcheiden menfehen hebben de tafereelen uit de laagere ftanden, in het eerfte deel_ voorkomende, met tegenzin befchouwd, den daarin heerfchenden boertenden toon, •waarin anderen veel genoegen vinden, afgekeurd, en daartegen het twééde deel den voorrang gegeven, het welk eenigen langdraadig voorkwam; au* i  VOORBERICHT. deren, die in de wijsgeer ige en ftaatkundige droomen van brik een welfmaakend voed/ei gevonden hebben, zullen misfehien in de fchetfen der hofcabaaien, in dit derde Deel ten toon gefpreid, weinig vermaak fcheppen, terwijl zodanige fchetfen anderen , die zig in foort gelijke omflandigheden bevonden hebben , belangrijk zullen voorkomen: neem des, bid ik u, de verfcheidenheid van fmaak in aanmerking, en veracht, wanneer gij de fchilderflukken van rembrand hoogacht, een cabinet niet, daarom, dat gij 'er ook hollandfche landfehappen i» vindt. IN-  inhoud. L Hooflftuk- Jet over huwelijkszaaken. Bladz. 1 jj Klaus van klausbach haalt zij- 'ne echtgenoote van Riga af: onverwachte ontmoeting op de reis. 15 nL Hoe zij, bij hunne terugkomst, van hovelingen en burgers ontvangen worden. Rtijerberg wordt in dienst genomen. De politieke fiaat van den Heere Financie- minister : zijn luifter. • '8 lv Vervolg. De Vorst heeft goede voor- ' neemens. Zijne Excellentie, de Heer Minister van klausbach, wordt met eene orde begiftigd en gaat met zijne Doorluchtige Hoogheid 37 op reis. v Opmerkingen en ontmoetingen op de 1. . 45 reis • v] Vervolg. Verfcheidene zeldzaame ge- 54, vallen. VTI ' Terugkomst van de reis. Hof-cabaalen: gefprek daarover. VIIL _ De zaak begint fchuin te loopen. f9  INHOUD. IX. Hoodfftuk. De aftiè'n van Mijnheer den Minis-j ter daalen geweldig: hoe men tegen hem aanl werkt- • . Bladz. oo X. Het Concert der Freule van mehl-J feld is.van eene wonderbaarlijke uitwerking. 101 ] XI. — Klausbach werkt zelf al vrij wat] mede, om zijnen val te verhaasten. . no XH. Pieter gaat op reis, om eene aan-1 zienlijke ervcnis overteneemen; beziet onderweg j een landgoed bij Urfftad, het welk hij koopt:) befchrijving van dat landgoed, en van de men-j fchen in die plaats. . . ng XIII. — liet onweder barst los, en de Freule 1 van mehlfeld begint eene nieuwe rol te fpeelen. . . I2g XIV. Een zeldzaam voorbeeld, hoe fomtijds \ oude bekemicu zeer te onpas te voorfchijn kuönen komen. . . . 140 XV. Zijne Excellentie, de Heer van klausbach komt er nog met half gefcheurde kleederen af, en doet zijne intrede in Rust dal. . 147 1 XVI. - — Brief aan den Vorst. Slot. . i<5o  GESCHIEDENIS VAN PIETER KLAUS. EERSTE HOOFDSTUK. Iet over huwelijkszaaken. Ik begreep dat het niet goed was voor den mensch alleen te weezen; en alzo het lot mij wezenlijk reeds eene gezellinne befchikt had, en mijne omHandigheden nu ook waren van dezelve zeer Fatzoenlijk te kunnen onderhouden, nam ik, zodra de gedachte aan het huwelijk mij door 't hoofd liep, voor, aan mijnen ouden vriend, den Capi-' tein dobelmeijer te fchrijven, om hem te verzoeken, de zaak met de familie van me in hard ten einde te brengen. Ronduit gefproken, kan ik niet ontveinzen dat mijn tegenwoordige Haat mij zulk eene grootschheid en zelfgenoegen inboezemde , dat ik mij vast verbeeldde de ouders van mijne aangetrouwde vrouw, zoude er een groote eer in Hellen, haare dochter met zulk een aanzienlijk en voornaam Heer door het huwelijk verëenigd te zien « zo zeer HL Deel. A  S PIETER KLAUS. waren de omltandigheden veranderd * ja, ïk ftoud fomwijlen zelfs in beraad, of ik niet beter zou doen, mij met een familie van ouden adel te verbinden en de even genoemde te laaten zitten: dan, was hel gevoel van pligt, of van vrees, daar voor dat ik heden of morgen wegens de in Hamburg werkelijk voltrokkene huwelijksverbintenis in ongelegenheid komen kon; of ftroomde er nog te veel burgerlijk bloed in mijne aderen, hetwelk niet wilde zamenvloejen met het bloed, waarop de geest van zestien quartieren zwom? ik weet het niet; maar ik weet wel dat geen één van alle de Freules in de ftad mij behaagen kon. Wanneer ik des morgens tegen tien uur naar. het Collegie reed , en de bleeke tronies, zo oogenbliklijk met veel moeite het bed uitgekropen, aan de geopende venlters Honden, om den tijd in ledigheid te flijten, en de vergiftigde ftadlucht inteademen , tot het uur toe dat de kapper de anderhalf douzijn hairen trekken zouden over kusfentjens, die met allerleie misvormige vodden opgeftopt waren; wanneer ik mij voorltelde, dat hij dat geene, wat op een vreemden grond gegroeid was, hier wortelloos inplantte, om een gedrochtlijk Gottisch gebouw optehaalen, het welk des avonds aan het Hof fchitteren zoude; dat vervolgends de fchoone Dames haare bloozende koontjens uit haare doosjens haalden, of zelfs wel de tanden met eenen draad bevestigden, welke de plaats vervangen moeiten van de tanden, die zij door middel van Iterkgekruide fpijzen en warme dran-  EERSTE HOOFDSTUK. 3 ken verloren hadden ; of dat zij de groote voeten, niet zonder veel pijn, in kleine fchoenen dwongen; dat zij misfehien met kusfentjens van allerleie gedaanten de gebreken trachtten te verhelpen, welken zij aan een verwaarloosde, zeer onnatuurlijke opvoeding, te danken hadden, opdat er al langzaamerhand tegen den middag een gedaante , naar een mensch gelijkende, te voorfchijn komen mogt, die den rijken vreemdeling, welken de vader bij eenen nog niet betaalden maaltijd genoodigd had, het hart aan zig boejen zoude; wanneer ik des avonds op het vorstlijk huis in de voorzaal der kring van deeze armhartige fchepfcltjens , in de klederen die zij nog fchuldig waren , zag fpeelen, om geld bet welk men een uur te vooren op een verpande gouden doos geleend had; wanneer ik haare laffe, onnozele gefprekken over den opfchik, nietswaardige boeken en morfige anecdoten hoorde; wanneer ik zag, dat al het bekoorelijke der Natuur en der edele eenvoudigheid, uit haare zielen verdelgd was; dat de ongelukkige fchepfelen niet merkten, welke treurige , ijdele toekomende dagen, welken rampzaligen ouderdom , welke wroegende laatfte oogenblikken, zij zig berokkenden ; dan kon ik onmogelijk denken , dat een braaf eerlijk man met zodanig een vrouwluie wezen een huislijk geluk kon genieten. Somtijds ook kwam de gedachte in mij op, om een goede, wakkere Land-freule te zoeken: ik had mij durven vleiën, dat mijn rang en mijn aan* ?ien eenen armen Edelman met bezwaarde goede-: A &  4 PIETER KLAUS. ren wel zouden bewogen hebben, over mijn gei brek aan geërfde verdienden heentezien ; maar wanneer ik 't dan in de hersfenen kreeg, een vrouw te moeten hebben, die mijn huis eere, aandoen, mijne gasten onderhouden en ons zekeren., luister bijzetten kon; welke met mijnen ftaafiftrookte, en bekwaam was, om vreemdelingen te beweegen, buitenslands te verhaalen, dat het huis van den Minister der financiën, den Heere klaus van kluasbach een der luisterrijkden in geheel lieve hemel! dan vreesde ik weder, dat een Landfreule mij fchande aandoen mogt, door zig met de keuken bemoejende, naar rook te Hinken; of door een verkeerd compliment te maaken; of door geen fransch te kunnen fpreeken, of, door haare gasten eenj fpel moetende aanbieden, misfehien dat van blindemannetjen voorteflaan, of door in het gefprek, wanneer hetzelve eens viel op het proces des trots rois (*), zig tc verbeelden, dat er van de heilige drie Koningen gefproken werd, en mij derhalven dikwijls in verlegenheid te brengen ook van dit plan zag ik derhalven af. Bij Hot van rekening kwam mij des de eerde gedachte , van mijne beminde in Riga optezoeken, voor, meest met reden en braafheid te drooken: ik kende dezelve juist ook niet verder, dan van het oogenblik, dat ik haar als kind gezien had; doch behalven dat het wezenlijk een (♦) Een klein pasquilletjen, waarvan meer ophefs gemaakt is, lUn het verdiende. ,  EERSTE HOOFDSTUK. J beltuur van den Hemel fcheen te weezen, die mij met haar veréénigd had, deed ook 't geen de Capitein van het vermogen,' de levenwijze der familie van me in hard , en het bevallig charakter van de dochter had opgegeven,'mij vermoeden, dat zij zodanige opvoeding genooten en zig zodanig gevormd had, dat ik haar de eer volkomen waardig keurde, om tot Mevrouw van klausbach verheven te worden. Tot dat einde fchreef ik op eenen vrij hoogen toon aan mijnen braaven dobelmeijer, die ik wist dat thans in Riga was, en verhaalde hem: ,, dat het fortuin mij op eene wonderbaarelijke „ wijze op den troon gefield had; dat ik nu in „ ftaat was om eene vrouw gelukkig te maa- ken; dat ik beflootcn had, daarbij minder te ,, zien op geboorte, dan wel op goede hoedanig" ,, heden en een goed hart; dat ik zekerlijk wel „ gelegenheid genoeg had , om van de Freules ,, der voornaamfte huizen eene te verkiezen, wel» „ ke mij best aanftond; dat ik evenwel den wenk ,, des Hemels zoude volgen, die mij reeds door ,, deszelfs wonderbaar beftuur eene wederhelft be„ fchikt had: ik verzocht hem, dat hij nu de „ familie den geheelen toedragt van zaaken ont,, dekken, en bezorgen wilde, dat een van de na„ beftaanden mijner toekomende echtgenoote, die „ ik hier als de weduwe van den jongen haf„ tendonk zou bekend maaken, herwaards ,, verzelde, wanneer wij ons dan andermaal in „ den echt zouden laaten verbinden'' —— en A 3  6 PIETER. KLAUS. wat ik van die adelijke, voornaame wartaal if meer fchreef. Vermits ik nu in de vaste verbeelding ftond, dat de familie van meinhard deeze voordeehge aanbieding gretig omhelzen zoude , begon ik, zonder iemand in de ftad van mijne oogmerken de minfte kennis te geeven, een volkomen huishouding aanteleggen : 'er werd allerleie huisraad naar den eerften fmaak gekocht, twee fraaje bededen met zijden behangfelen bezorgd, een kamenier met een hooge kuif bij voorraad gehuurd, als mede een' lijfknecht, die Dames kappen kon: de bedienden en den koetfier kreegen zakken in't hair, en nieuwe liverei, gefchikt naar mijn wapen , overal met koord bezet, waarop de beer uit mijn cachet, met het zwaard in de klaauw, meer dan vijftigmaal te zien was. Riga is verre afgelegen, en terwijl de posten heen en weêr rijden, heb ik tijds genoeg, om mijne Lezeren te verhaalen, wat indruk alle deeze fchikkingen op het publiek maakten , en hoe 't met mijnen ftaat eigenlijk gelegen was. De gunftige Leezers zullen het nog wel weeten, of, zo het hun geheugen reeds ontfnapt is, kunnen zij 't naar goedvinden in het tweede deel nazien , dat ik vrij wèl Haagde in mijne ontwerpen ter verbetering der vorstlijke financiën; nu zal ik hun ook zeggen, hoe zulks toeging: de Vorst had de gewoonte, die men zegt dat veele Vorften hebben , van gaarne meer te willen uitgeeven, dan hij ïntekomen had; het Kof was zeer luisterrijk, en  EERSTE HOOFDSTUK, f het Fanancie-collegie moest geduurig geld bezorgen : van de vermindering der pracht mogt geen woord gerept worden, en vermits onder het beftuur van den Heere Prefident van mehlfeid omkooping en bedrog mede een gedeelte trekken , ieder zig op de best mogelijke wijze verrijken, en' zo lang deeze man met 's Vorften bijzit wèl overweg kon, ook deeze van den algemeenen fchat' teeren mogt, was het land wezenlijk van alle kanten geweldig uitgeput: zodra ik nu aan het roer' kwam, was ik er wel zeer over uit, om het bedrog der Raadsheeren en Schouten krachtig te keer te gaan, waardoor zekerlijk wel veel bezuinigd werd, maar waardoor ik ook veele magtige vijanden maakte, die, fchoon zij zig thans niet in 't openbaar vertoonen konden , nogthans flechts op eene gepaste gelegenheid wachtten, om mijnen val te bewerken. Maar ten einde de fchulden van den Vorst aftedoen, en eensflags een aanzienlijke fom in de kas te leveren, vond ik het middel uit, om de' vorstliike landgoederen, welke, tot hier toe, op eene fchandelijke wijze beftuurd waren, te verpachten: de pachters moeften borg ftellen in gereede penningen, en hoewel nu langs deezen weg de fchulden van den Landsheer niet verminderden, alzo immers de fommen der borgftelling heden of morgen weder moeften uitgekeerd worden , liep het evenwel den Vorst, die zo verre niet vooruit zag, zeer in het oog, op éénmaal zulke groote fommen gelds magtig te worden: ik kwam daar» A 4  3 PIETER KLAUS. door al meer en meer bij hem in de gunst, en men kon niet begrijpen, dat de oude me hlfel d niet eens zo veel verftand had gehad, om zodanige hulpmiddelen uittevinden. Zodra de bijzit kennis had gekregen van de zilvervloot, die van de vorstlijke landgoedoren in de Reiidentie-ftad ingelopen was, maakte zij er ook werk van, om haar deel mede daarvan te trekken, en zij nam het niet eens in haare gedachten, te twijfelen, of ik, die haar of veel meer haar hondjen, mijn geheel geluk moest dankweeten, zoude haar tot zodanige onderneeming de hand leenen; doch in dit geval had het goede mensch misgerekend, en de verkleefdheid aan mijnen pligt en aan den dienst van mijnen Heer liet mij niet toe, uit dankbaarheid , bedrog ie pleegen : ik wees derhalven met veel eerbieds alle voordellen van dien aart van de hand, en Madame novanelle, ontving op haar' tijd haar penfioen en niets meer: dit geval veroorzaakte, dat er tusfehen ons beiden een nevel oprees, die bitter koud was , en wel- zeer fpoed'ig door de oplettende hovelingen ontdekt werd, welken ook ongetwijfeld mijnen val zou ten gevolge gehad hebben , zo niet een onverwacht geval tusfehen beiden ware gekomen, 't welk mij voor deeze maal nog boven water hield: zie hier een verhaal daarvan: Wanneer een ongehuwd man aan het een of ander Hof zijn geluk maakt , en eenen hoogen trap van eer beklimt, ftaat bij gemeenlijk vrij wel in de gunst van oude Dames, die huwbaare doch-  EERSTE HOOFDSTUK. 9 ters hebben; ook mogen deeze lieve kindertjens' hem zeer wèl lijden, tot hij zig ongelukkig bepaalt, ronduit verklaart, of door bellisfende handelwijzen te kennen gegeven beeft, dat hij niet genegen is, een van haar tot zijne echtgenoote te verkiezen ■ maar dan ook wee hem en zijne aanflaande echtgenoote! dit ondervond ik ook: ik had zodra mijnen brief van adeldom niet gekreegen, of ik werd tegen mijne verwachting in alle adelijke huizen, (wèl te verltaan, waarin huwbaare dochters waren,} met eene uitfteekende vriendlijkheid en liefde ontvangen : men fpottede weieens met de ongetrouwde jonge Heeren; men plaagde mij, befchuldigde mij van op de Freule B. of op de Freule C. of op de Freule D. verliefd te weezen, en wanneer ik zulks ontkende, dan was het: „ Welnu! wat is dit dan? gij zijt jong; wie „ zou u zijne dochter niet gaarne geeven ?" en diergelijke praats meer, waarbij ik gemeenlijk eene zeer onnozele vertooning maakte: de Dametjens, die wat galant waren, fchooten ook weieens verliefde , in gevoel en maanlicht gedoopte pijlen, uit haare lieve oogjens op mij , doch deeze raakten naauwlijks mijne huid, cn ik fchudde dezelven af, om redenen, die ik boven reeds aangeltipt heb: men wist mijnen verjaar- en naam-dag te ontdekken, en alzo ik Hechts éénen vóórnaam had, te weeten pieter , moest zelfs het feest van St. Pieters banden mede in aanmerking komen, op welke dagen ik eenen rijken oogst had van dokbandjens en geldbeurfen, die nu en dan ook verzeld A 5  PIETER KLAUS waren van een zoet versjen, waarin men zeer lief zinfpeelde op de banden, die petrus had gedragen , in tegenltelling van de geenen welke men mij toewenschte die lieve kindertjens ! en met dit alles was de Financier- klaus van klausbach onnozel genoeg, om er niets van te begrijpen: ondertusfchen verdubbelden deeze aanvallen, zodra men vernam dat ik toeftel maakte om mijne huishouding verder uittebreiden, zonder dat men iet van een beminde wist. Zo weinig waren de zaaken beflist, toen de aanval van eenen anderen kant nog fijner werd aangelegd : de Prcfident, die nimmer gehuwd was geweest, had eene Nicht die mede zijnen naam droeg, omtrent twee- en- twintig jaaren oud, vrij verliefd, evenwel fchoon, bevallig, aangenaam en voorzien van een paar fchitterende zwarte oogen, ach! van een paar oogen, zo helder brandende, dat de vliegen en muggen daarop aan vloogen als op een kaarslicht , en de faletjonkers gelijk vleermuizen daarbij rondzworven. Zodra mijn Heer de Prefident zag: primo, dat ik door mijn financiewerk de gunst van den Vorst boe langer hoe meer won ; fecundo, dat ik geen van de ftad-freules tot mijne echtgenoote fcheen te willen verkiezen ; tertio , dat ik evenwel misfehien niet ongenegen was van te trouwen; en quarto, dat ik thans met de bijzit, tegen welke hij eenen gnoverwinnelijkcn haat had opgevat , mede niet overweg kon; veranderde hij van plan, en befloot een of- en de - fenfieve alliantie met mij aantc-  EERSTE HOOFDSTUK. is gaan; maar de voorwaarde zou de Freule van uehlfeld weezen : de pradiminairen werden daarmede begonnen, dat men mij een - en andermaal 's middags ten eeten verzocht: men zeide mij bij deeze gelegenheid zeer verpligtende dingen, wenschte den Vorst en het land geluk, dat zulk een werkzaam en bekwaam man een ampt bad overgenomen, het welk de krachten van den Heere Prèfident, bij zijnen hoogen ouderdom, niet meer draagen konden. ,, En wanneer gij, mijn waar„ de vriend!" zeide bij, ,, in het eene of andere „ geval iets vindt, daar gij niet wel kunt uitko* „ men, en 't welk ik misfehien nog in het hoofd heb, alzo ik deeze zaaken zo lang heb waar„ genomen, dan bid ik u , befchik gerust over „ mij: over 't algemeen wenschte ik wel, dat gij „ mijn huis als het uwe mogt befchouwen, zo „ dat wij flechts ééne familie uitmaakten: gij hebt „ hier niemand van uwe nabeftaanden, en men weet wel, hoe 't in eene plaats toegaat , waar „ men geheel vreemd is: men kan onmogelijk ieder ,, voldoen, en het is tog aangenaam , wanneer „ men ten minden één huis heeft, waarin men „ het wèl met ons meent: op mij en mijne Nicht ,, kunt gij volkomen vertrouwen, meer mogelijk ,, dan gij wel gelooft is 't niet zo caro- ,, lina? wel nu! word maar niet be- „ fchaamd buiten dit meisjen houd ik mij „ van alle gezelfchap af; weleer heeft het mij dik- wijls gefpeeten , dat ik ongehuwd gebleeven „ ben; doch federt zij bij mij is geweest, denk  11 PIETER KLAUS. ik 'er in 't geheel niet meer aan: zij is een „ goed braaf meisjen, zij zal ook erfgenaame wee,, zen van het weinige dat ik. heb: ik geloof vast, dat ik het bederven zou, indien ik haar geheel ,, van mij verwijderd moest zien: om alles in de „ wereld wilde ik niet, dat zij buiten de ftad „ trouwde." Ik was wezenlijk doorfleepen genoeg, om te bemerken, waar dit alles op doelde, en te meer nog, daar de geheele aanhang .van den Prefident op éénmaal mijnen lof openlijk uitbazuinde ; ja zelfs de één of ander mij zelfs vraagde: ,, of men mij „ geluk mogt wenfchen?" in de betrekking, waarin ik tot de bijzit ftond, oordeelde ik 't nu nog niet raadzaam, mij over deeze zaak bepaaldlijk uittelaaten; daarbij bleef het vooreerst, en alzo de Heer van me hlfe ld altoos nog hoopte zijn oogmerk te bereiken, vond ik aan hem en zijnen aanhang een magtige fteun, in den tijd dat ik door Madame novanelle met geene gunftige oogen befchouwd werd. Dewijl ik ondertusfchen dagelijksch antwoord van Riga verwachtte, het welk alles voldingen, en, zodra de zaak bekend zou worden, mijn Heer den Prefident en conforten tegen mij opzetten moest, was ik voorzichtig genoeg, van onder de hand aan mijne verzoening met de bijzit te werken; en daartoe vond ik welhaast eene gelegenheid, die met mijne gemoedlijkheid zeer wèl beftaan kon: zij wenschte naamlijk buitenlands een goed te koopen; ik bezorgde haar zulks voor eenen zeer billijken  EERSTE HOOFDSTUK. 13 prijs, overreedde daarbij den Vorst, haar een gefchenk te geeven, om den aankoop voor haar gemakiijker te maaken , waardoor dan de vriendfchap onder ons wederom herfteld werd: ik heb boven reeds gezegd, dat zij geen boosaartig fchepfel was, ik dacht derhalven bij mij zeiven: ,, Be„ ter deeze, dan een die nog erger is;" en bet gevolg overtuigde mij dat ik recht had gehad. Eindelijk ontving ik van den Capitein van doee lm e ij er antwoord, 't welk mij zekerlijk niet zeer voldeed, omdat het mijne eigenliefde juist niet erg tlreelde: hij fchreef: „ de oude mein,, hard was zeer te onvrede geweest, dat men ,, zijne dochter in Hamburg niet met den jongen ,, haftendonk, maar met mij in den echt ver,, eenigd had; hij was een vijand van onwaarheid en achterhoudendheid ; ondertusfchen , terwijl „ de zaak nu zo was, wilde hij evenwel liever zij,, ne dochter met een onecht kind bij zig houden, ,, al ware 't ook dat de zaak wereldkundig zou,, de worden , dan haar overgèeven aan een' man, ,, dien niemand van hun allen kende; hij begreep, „ dat ik niet het minfte recht of aanfpraak op zijn „ kind had; hij hield niet veel van zulke nieuw„ gebakken edellieden, die om geene andere reden, „ dan alleen om eenen tijtel te hebben, zig een „ ij-del van hadden laaten fchenken: nog minder ,, was hij geftcld op Financie-ministers van kleine ,, Duitfche Vorlten, omdat zij gemeenlijk eene zeer „ onzekere kostwinning hadden, en heden of'mor9> gen, wanneer hunnen kleinen despoot het hoofd  U PIETER KLAUS. » eens niet wèl ftond onderfteld, dat zij eeiï ,, hoofd hadden — weder weggejaagd werden: hij „ rekende het derhalven juist niet voor een groot m geluk, zijne dochter aan eenen kers yersch in „ den adeldom verheven vorstlijken Financier overtegeeven : wanneer met dit alles de Heer van „ klausiïach een goed, braaf man was, wilde „ hij de zaak niet geheel van de hand wijzen, en 'er ,, wel eens over fpreeken; maar ik moest over„ komen en mij vertoonen; want hij was niet „ van voorncemen zijne dochter ter marktte bren« »■> gen." Ik wil wèl bekennen dat dit antwoord mijnen trots gevoelig trof; doch van den anderen kant boezemde mij het ook achting in voor den braaven , ouden koopman; de zaak was begonnen, en ik kon niet weder achteruitgaan: ik liet niemand iet van mijn voorneemen blijken, maar zeide den Vorst alleen in vertrouwen: dat men „ mij een rijke weduwe tot een vrouw had voor„ geflagen ", 't welk hem zeer wèl behaagde, uit hoofde van het vreemde geld, dat daardoor in 't Land zou komen — ik verzocht een reis naar Riga te mogen doen; vertrok en vernam naderhand , ('t geen ik vooraf wel had kunnen weeten, wanneer ik Prinfen gekend had,) dat, vóór ik nog flechts de eerfte pleisterplaats bereikt had, mijn geheim uit 's Vorften mond door de geheele ftaA verfpreid was.  TWEEDE HOOFDSTUK. klaus van klausbach haalt zijne Echtgenoote van Riga af: onverwachte ontmoeting op de reis. Vóór mijn vertrek fchreef ik aan mijnen edelmoedigen weldoener, den Afgezant, en gaf hem kennis van de omftandigheden, waarin ik mij thans bevond: ik had wel vroeger fchrijven en in verfcheidene gevallen gebruik maaken kunnen van zijnen goeden raad, waartoe hij mij de vrijheid gegeven had; doch het gelukkig gevolg mijner onderneemingen begon mij reeds zo veel vertrouwen op mijn eigen doorzicht inteboezemen, dat, hoewel ik juist niet geheel vergat, waarvoor ik deezen waardigen man moest danken , ik evenwel meer en meer genegen was te gelooven , dat mijne eigene bekwaamheden, vooral niet minder dan zijne voorfpraak, medegewerkt hadden, om mij den hoogen trap van geluk te doen beklimmen : het antwoord van den Afgezant vond ik eerst bij mijne terugkomst, en ik weet niet, of mijn fchrijftrant hem niet behaagd had, of wat er anders de oorzaak van weezen mogt althans hij fchreef vrij koel, wenschte, dat mijn geluk van duur mogt weezen , «n waarfchouwde mij nog eens, om den ouden èiehlfeld niet te vertrouwen.  i5 ' PIETER KLAUS. s Ik reisde zo fpoedig als mogelijk was, gelijk aanzienlijke lieden gewoon zijn te doen ; rolde freden, dorpen en provinciën door, zonder mij ergens optehouden, tot Lubek toe, alwaar ik voorneemens was aan boord te gaan en met eenen gunItigen wind naar Riga te flevenen: aleer ik nu van Lubek vertrok, werd ik ten deele door dankbaarbeid, ten deele ook door de ijdclheid, om mij in mijnen luister te vertoonen , aangefpoord , den koopman te bezoeken, die mij door zijne brieven van aanbeveeling de geheimfchrijvers plaats bezorgd had (*); doch de goede man was middelerwijl overleden en bad door tegenfpoeden in zijnen koophandel eenigzins eenen verwarden boedel nagelaten; de weduwe leefde in eenen zeer bekrompen toefland; ontving mij echter zeer vriendlijk, en ik verliet haar niet zonder aandoening, of zonder mijne gedachten te vestigen op de wisfelvalligheid der menschlijke lotgevallen: ook zag ik nog eens bet huis , waarin ik als Signor c l ozetti concerten had gegeven, en keerde vervolgends weder in mijn logement, om den anderen morgen aan boord te gaan. De kastelein verzelde mij op mijn kamer en vroeg mij, of ik ook eeten wilde : ik belastte hem eenige ligtc fpijzen gereedtemaaken, en terwijl dit alles bezorgd en van de overgeblevene brokken van de middagtafel ragouts en diergelijke gemaakt werden, nam ik een boek en las. Naast (*) Z\t Tweede Deel. Madz. 15*.  TWEEDE HOOFDSTUK. i? Naast mijn kamer- was een klein vertrekjen, Waarin ik eenen man op- en neêr wandelen en nu en dan eens zuchten hoorde, waardoor mijn medelijden en nieuwsgierigheid gaande gemaakt werden , zo dat ik mijn oor nader legde aan den dunnen muur, die beide vertrekken van elkander fcheidde: aldus had ik den vreemdeling eenen tijd lang beluisterd, toen ik zijne deur hoorde opengaan, en de kastelijn bij hem binnen trad: „ Mijnheer!" zeide deeze, ,, de post is weder aangekomen zonder geld voor u medetebrengen; [het wach„ ten begint mij te verveelen, ik laat mij niet „ gaarne bij den neus omleiden; kort en goed! gij „ moet mij binnen heden en morgen ochtend betaaien, of ik laat u in de gevangenis brengen!" de vreemdeling begon, zo veel ik hooren kon, goede woorden te geeven, doch de kastelijn wilde er niet na luisteren! eindelijk verviel de eerstgemeldc, zo 't mij voorkwam, tot eene foort van wanhoop, en mogt misfehien den kastelijn, die onbeleefd werd, bij de ooren vatten, 't welk een verbazend geraas veroorzaakte, en mij de kamer deed uitloopen, gaande regelrecht naar de plaats, waar het geval voorviel: „ Wel, kastelijn!" zeide ikj wat is hier te doen?'' doch vóór ik verder vraagen of antwoord krijgen kon, viel mij terfbnd het gelaat van den vreemdeling in 't oog > . ,, Mijn „ hemel!" riep ik, „reijerberg!" — ,, En „gij, klaus?" antwoordde hij ■ Wij ftonden beiden als roereloos -— de kastelijn nam den hoed in de hand en ging heen, om zijÉl Deel. B  PIETER KLAUS. ne trouw te verhaalen wat 'er voorgevallen; was. Wie ooit den wellust gefmaakt heeft, van in* eenen tijd ^ dat men op de zee van groote wereldfcbe bezigheden omzwervende, gefold door allerleie windenals daar zijn, eerzucht, eigenliefde, beerschzucht en diergelijke, wantrouwig tegen elk fchip, dat naast ons heenen fnelt; vol zorg, of het ons ook Wel den wind afwinnen, of zelfs wel een kaper weezen mogt ...... doch waartoe dienen alle die dichterlijke beelden? ik begrijp, dat her mij Verbazend moejelijk vallen zou, in deeze conftruelie of woordfchikking, met de noodige lecnlpreuken, die men, meen ik, een allegorie noemt, te zeggen, wat ik eigenlijk zeggen wilde: ik zal dari maar op eene andere wijze beginnen. In den ftaat waarin de Voorzienigheid mij geplaatst had , was cpu oprecht vriend voor mij wel onontberelijk; doch waar zou ik hem zoeken? Onder de hovelingen? vertrouw uwe wisfel- brieven aan een bende dieven! onder de vleiers? . verzoek uwe fchuldeifchers, dat zij ü' geld leenen! onder de geenen die mij benijdden? verkies uwen erfgenaam tot geneesmeester! in één woord! Mijnheer de Financier kon in de Refidentieltad op geen mensch volkomen vertrouwen : ook komt de wensch van een. getrouw Vriend te mogen bezitten, zeer zeldzaam den geenen ih de gedachten, wiens daaden door' het ellendig fpel der flaatkundé beftuurd woréttft nogtnrtns kan ik mij zeiven te recht beroet  TWEEDE HOOFDSTUK. i men, dat mijn hart nog niét gevoelloos was geworden voor het geluk der vriendfehap: misfehien zou ik evenwel in 't vervolg van tijd tot zodanige gevoelloosheid vervallen zijn; want ik moet al mede ronduit bekennen, dat ik in de bedwelming van mijn geluk zeer zelden aan mijnen verlooren vrind lo de wij ic gedacht, ook zeer weinig moeite gedaan had , om iet van zijn wedervaaren te vernecmen: dit onderfteld zijnde, mag evenwel ieder Leezer, die gevoel heeft, oordeelen , welk een blijdfchap ik genoot, toen ik den fpeelmakker mijner jeugd, den makker in zo veele mijner -avan* tuuren , in één woord , den edelen braavert man, dien ik altoos zo bemind had, hier weder» vond. Dat ik de rekening in het logement voor hem betaalde , dat wij de één den ander met eene vriendfchaplijke nieuwsgierigheid naar het vervolg van onze levensbijzonderheden vraagden , en dat ik nu vast befloot, hem niet weder van mij te laaten gaan , maar mede naar Riga te neemen en vervolgends ter plaatfe mijner inwooninge een ampt te verfchalfen, dit alles fpreekt wel van zelf. Gij zult immers ook wel gaarne iet willen weeten van 't geen onzen armen lodewijk v*j r e ij e r b eir g in dien tusfehentijd was overg.komen ? ik zal het met korte woordefi verhaalen, om u niet optehouden met een reeks van gebeurtenisfen, welke u misfehien onWaarfchijnelijk zouden voorkomen ; des alleen het .volgende: de leezer zal zig nog herinneren , dat zijn ouder broeder 8 %  fto PIETER ELAUS; DAvtb iii * * * Hofraad en Kamerheer was ge» worden; door zijne fchandelijke geveinsdheid en vleierij had hij 't eindelijk zo verre gebragt, dat hij als Geheimraad werd aangefteld: ondertusfchen had hij niet vergeeten, onderzoek te doen naar het verblijf van zijnen jonger vbroeder, te meer nog dewijl hij onlangs van een oude Tante onverwachts een aanzienlijk vermogen geërfd had, waarop lodewijk: natuurlijk mede aanfpraak maaken konde ; eindelijk ontdekte hij waar deeze was, reisde zelf naar Hafnlurg, wist hem in 't net te krijgen, en aan een' fchurk overteleve» ren, die Capitein was in dienst van de Oostindifche Compagnie, welke hem aan boor» bragt, en noodzaakte hem als Onder .officier ter zee te dienen, tot hij bij geval boorde, dat zijn broeder ellendig aan een beenbreuk geftorven was, en een vrouw met twee kinderen bad nagelaten: nu had de arme lodewijk weinig moeite, om zijn ontflag te bekomen, wanneer hij vervolgends met het weinige bezuinigde geld naar Lubek vertrok: op de reis lag hij eens zorgloos in zijn hangmat te flaapen, had derhalven ook niet waargenomen , dat er in den nacht een fchuit met menfehen , bij welke een Jocd was, van een ander fchip aan boord van het zijne was gekomen, om daar iet te bezorgen : Waarfchijnelijk was de Jood in de kajuit gellopen ,* waarin reijerre r g lag, en had van zijnen flaap gebruik Weeten te maaken; in één woord, toen hij ontwaakte en opftond, was zijn geheele kleine Mammon gevlogen; niemand wilde  TWEEDE HOOFDSTUK. 21 iet daarvan weeten; de Capitein was een onbe-, leefd man, mijn vriend zonder befcherming, en zo kwam hij arm te Lubek en fchreef aan mij, alzo hij bij toeval mijn verblijf ontdekt had, om geld, doch ontving geen antwoord, om dat ik reeds vertrokken was, tot wij elkander hier eindelijk in perfoon ontmoetten. Wij gingen dan recht blijmoedig op reis, vermaakten ons met vriendlijke gefprekken, bij een glaasjen ouden rhijnfchen wijn, en kwamen gezond, wèl behouden en vol van verwachting, hoe 't met mijn huwelijk zou afbopen, te Riga. Reijerberg was zo vrolijk, dat hij zig van lagchen niet onthouden kon, toen mijne bedien-» den de koffers ontpakten , het ééne fraaje kleed na het andere daaruit namen , en ik, hoe weinig de zwier mij ook aan het hart lage, evenwel begon te overleggen, welk van deeze klederen mij wel het best ftaan zoude: het was een gewigtige. aangelegenheid, en men verfchijnt tog gaarne in zijnen geheelen luister, wanneer men aan het vrijen is: baardfeheerder , kapper en Matchand parfumeur, alles moest op de been, om zulks in 't werk tc ftellen; daarenhoven zou ik bijna geheel vergeeten hebben, dat mijn Gezelfchaps - heer, behalven een Onderofficiers monteering en een groen kleedjen, geen rok in zijnen geheelen kleedervoor., raad had, die waardig geweest was, naast den mijnen in de koets te verfchijncn: iii den bögume trachtte ik hem te overreden, om de eerfte met een officiers montcering te verruilen; doch loqeB %  22 PIETER KLAUS. w ij k was afkeerig van zo te liegen : hij zou, zeide hij, liever in het logement blijven, dan zig uitgeeven voor iet, 't welk hij niet was: dewijl men echter zo op het oogenblik geen nieuw kleed voor hem gereed vond, en het in Riga zo niet is als in Parijs, alwaar men bij eiken Klcermaaker gemaakte rokken koopen kan, waarin reeds de één of de ander Comte, ou , Baron allemancl den gek vertoond heeft, zo overlegden wij dan, dat hij zo lang een zwart kleed van mij zou aantrekken. Aanzienlijke lieden zijn immers dikwijls over deezen en geenen uit de familie in den rouw l ook is het aan de hoven niets ongewoons, dat, wanneer een arme flecht bezoldigde Edelman alle zijne gekleurde kleederen verpand heeft, dezelve tot het einde van het vierendeel jaars rouwt over eenen neef, die nooit in wezen is geweest. Zodra dit ftuk afgedaan en geregeld was, liet ik Mijnheer den Capitein van dobelmeijer kennis geeven van mijne komst: hij kwam terftond zelf bij mij en verwelkomde mij met die gulle goedhartigheid, die zijn carakter zo eigen was, en waaraan ik zo veel verfchuldigd ben: alzo ik misfehien in 't vervolg geen gelegenheid hebben zal, om mijnen Leezer van deezen lieven man iet te zeggen, zal ik hier bij voorraad reeds verhaalen, dat hij nog leeft, dat hij, na zijn ontflag in Holland verzocht en bekomen te hebben, in Riga zijn verblijf houdt, en tot dit oogenblik toe nog brieven met mij wisfeit. Niets is verveelender voor den bedrijvenloozcn  TWEEDE HOOFDSTUK. "-3 aanfchouwer, dan'getuige te weezen van de kleine verhandelingen van zodanige lieden, die met elkander in het huwelijk willen treeden; te zien, dat ieder van hun zijne beste zijde ten toon fielt, en blijken van zijne begaafdheden geeft, om op ecu voordeelige wijze te voorfchijn te komen; te hödT ren, wat lieve aartige beuzelingen zij elkander zeggen, nadat zij al wat verder gevorderd zijn, en vooral wanneer zij beginnen verliefd op elkander te worden veel verveelender nog is echter het verhaal van zodanig geval, wcshalven ik ook vast heb befloten , om u, gunllige Leezers en Leezeresfen! daarmede niet lastig te vallen *, kort en goed! ik was drie weeken in Riga, de zaak werd ten genoegen afgedaan, en ik zag mij in het bezit van eene lieve, braave vrouw, die mij tot dit oogenblik toe het pad door dit leven met roozen beftrooid heeft, al mijn ongemak heeft helpen draagen en de gelukkige uuren mij dubbeld heeft doen fmaaken. „ Maar mijn goede Minister!" zeide mijn vriend lodewijk, op zekeren avond, toen wij in het logement bij'elkander zaten keuvelen, „ ik hoop „ immers niet, dat gij zelf de geringde onver„ fchoonelijke bedrijven uit uw veriaopen leven, '„ voor uwe beminde zult willen verbergen: nu " is 't nog tijd, dat u alles vergceve.i wordt; maar " wanneer men een huwelijk aangaat met alte groo„ te gedachten van elkander, vervolgends nu en " dan& eene niets beduidende kleinigheid, gelijk \\ wel eens gebeurt, ons gemelijk maakt, en er B 4  «4 PIETER KLAUS. „ komt eens bij toeval of door kwaade tongen „ een oud anecdootjen aan den dag, dan vallen „ er verwijtingen, koele bejegeningen, ook niet „ zelden krakeel: neen, mijn lieve Minister pie„ ter! in gevalle ik in 't huwelijk treeden zoude, „ dan moest ik mijne aanftaande echtgenoote al,, les, hoe genoemd, verhaalen, wat ik ooit kwaads „ gedaan had, en vervolgends zeggen: nu, harte„ diefjen! gij kent mij nu van haver tot garst; „ wilt gij mij nu zo hebben , als ik ben ? ik „ denk, dat gij mede wel zo het een en an- der op uw hart zult hebben: misfehien zal wel het één tegen het ander opweegen, of wij kunnen „ ten minlfen berekenen, wie van ons den ander vergiffenis fchenken zal ! daarbij komt nog, ,, vriend lief! dat gij al vrij wat verhaalen kunt, „ eer 't met het fpeelkindjen, dat uwe lieffte ge„ had heeft, gelijk ftaat." — Stil, riep ik, dit zijn haatelijke dingen, mijn braave lodewijk! doch gij hebt, bij mijn ziel! gelijk, en morgen zal ik aan de geheele familie van me in hard mijnen levensloop verhaalen. Zo gezegd zo gedaan : ik verzweeg niets, en had het genoegen van te zien, dat deeze openhartigheid veel medewerkte, om de goede gedachten te bevestigen, welke ik gelukkig genoeg geweest was, van mij te verwekken. Ik moet tog nog een paar woorden zeggen van het charakter der perfoonen, waaruit deeze lieve familie beftond: mijne Leezers hebben reeds den ouden Vader eeniüiszins uit den brief van den  TWEEDE HOOFDSTUK. - 25 Capitein leeren kennen: hij was een oprecht, braaf, kundig man, die het groot vermogen, 't welk hij bezat, verfchuldigd was aan zijne nijverheid, geregeldheid en het goed burgerlijk geAra» , 't welk in zijne huishouding heerschte : eenige dagen vóór dat wij trouwden, zeide hij tegen mij: „ Mijn vriend! ik ben nu overtuigd, dat gij „ een man zijt, die braaf denkt en handelt; des „ te meer redenen heb ik van te voorzien, dat „, gij in den post, welken gij thans bekleedt, niet lang blijven zult: ik ken de kleine duitfche ho„ ven al vrijwel, en weet, wat een eerlijk man „ aan dezelven te verwachten heeft: misfehien zou „ het beter weezen, dat gij bijtijds vrijwillig be- danktet doch, doe zo als gij goed vindt, „ ondervinding is altoos overheerclijk: laat het dan ,, loopen zo als het wil! ik zal niet fchrikken, wan„ neer ik de tijding krijg dat men u heeft afgezet; en aangaande de vodderijen, te weeten, „ tijdlijke fchattcn, weet gij immers, dat de He,, mei mij gezegend heeft, en mijne kinderen zijn „ ordentelijk opgevoed!" zo dacht mijn Schoonvader, en hij denkt nog zo, want hij leeft nog: voor het overige bepaalde hij voor zijne dochter eene aanzienlijke jaarlijkfche fom tot ons onderhoud , maar het kapitaal behield hij in den handel. Mijn Schoonmoeder, die voor een jaar geftorven is, was ook een brnave vrouw, welke de huishouding wel voorftond van overledenen, moet men niet dan goed fpreeken doch zo als mecr- maalen het geval bij de fexe is, min oi meer ijdel B 5  aö PIETER. KLAUS. en praatachtig: zij was 'er zeer wèl mede in haar Ichik, dat haare dochter Mevrouw zou genoemd worden, en meer dan ééns, riep zij: „ Wie zou „ dat gedroomd hebben!" zij hoorde mij gaarne verhaalen van het hofleven, en vraagde naar alle kleinigheden , die daar voorvielen; zij meende, wanneer zij ons bezoeken zoude, ook mogelijk wel aan het hof te moeten verfebijnen. De eenige broeder van mijn vrouw is een edeldenkend jongeling, wat driftig en oploopend, maar zeer bedreven in den handel, werkzaam, een goed muzikant, en nog ongehuwd. Doch, wij moeten de hoofdperfonaadjen niet vergeeten ! mijne lieve huisvrouw is ik durf het wel zeggen — een fchoon wijfjen, met kastanjebruin hair, blaauwe oogen , vlug, vol gevoel en in dien tijd nog min of meer fentimenteel, voor het overige zeer verftandig, en daarbij geestig en opgeruimd: mijne Leezers zullen in 't vervolg zien, van welke eene heerlijke zijde zij alle menschlijke zaaken , en alles wat ons overkwam , befchouwde, hoe voortreffelijk zij zig in haaren ftaat wist te houden in één woord, zij is een voorbeeld van een vrouw alle overigen niet te verachten, dit fpreekt van zelf. Pt zal ook het kleine wicht niet met ftilzwijgeti voorbijgaan, het pand van haare eerfte getrouwe liefde, dat zij mij nog één oogenblik voor onze, tweede trouwplechtigheid, met traanen in de oogen in de armen legde, en mij bezwoer, om mij den* zelven aautetrekken, zijn vader, zijn gids, zijn  TWEEDE HOOFDSTUK. ft? vriend te zijn; ik beloofde haar, hem als mijn eigen kind te beminnen, en federt heb ik van deeze belofte geen berouw gehad. Wij waren op onze bruiloft recht van harte vrolijk, en weinige dagen daarna vertrokken wij, te weeten, mijne echtgenoote, reijerberg en ik; men ftortte van wederszijden, bij het affchcid, vrij wat traanen; onze reis was voorfpoedig, cn wij kwamen weibehouden in de prachtige Keildentieftad van mijnen Sultan terug.  i* PIETER KLAUS, DERDE HOOFDSTUK. Hoe zij bij hunne terugkomst van hovelingen en bür-% gers ontvangen worden. Reijerberg wordt in dienst genomen. De politieke plaat van den Heer Minister; zijn luister. Het eerfte wat ik deed, nadat ik mijne echtgenoote mijn huis getoond en haar de dienstboden voorgefleld had, was, dat ik mijne opwachting maakte bij den Vorst, die mij zeer gunftig ontving: ons gefprek werd welhaast zeer vertrouwelijk, en hij bekende, dat men geduurende mijne afwezigheid niets onbeproefd had gelaten, om mij van zijne gunst te berooven : hij was echter zeer grootsch op zijne dandvastigheid , dat hij naar alle deeze oorblaazers niet geluisterd had: hij had de zwakheid van mij mijne vijanden te noemen, gelijk het over 't algemeen zijn vorstb'jk charakter eigen fcheen te weezen, dat hij gaarne den een' tegen den anderen ophitste eene handelwijze, eigen aan zwakke menfehen, die daarbij meenente winnen, en gaarne zien, dat verftandige lieden oneens onder elkander zijn, en zig derhalven niet tegen hen kunnen veréénigen, maar elke partij tot hen toevlugt neemen moet 3 om zig te verfterken: op den keper befchouwd, kon mijn Monarch juist niet zeer veel roem draagen op de befchcrming, welke ik bij hem genoot; want behalycu  DERDE HOOFDSTUK, 29 dat men mij met grond niets te last leggen, en de Vorst mij ook nog niet misfen kon, was Madame novanelle mijne veelvermogende voorfpraak geweest, en deeze haatte die menfehen, die mij wilden doen tuimelen. Van deeze goede luim, waarin ik den Vorst vond, maakte ik gebruik, om ten voordeelè van mijnen vriend reijerberg te fpreeken, en ik had het geluk, zonder veele moeite te bewerken, dat hij als lid van het Financie - collegie en tevens als vorstlijke ftalmeester werd aangefteld : des anderen dags ftelde ik mijne wederhelft aan het Hof voor, en zij gedroeg zig zo verftandig en in zulke eene houding, als of zij van haare eerfte jeugd af dit glibberig pad bewandeld had. Van deeze vriendlijkheid, waarmede mijn Heer mij ontving , verfcbilde de behandeling van den Adel geweldig: had dezelve mij to vnm-en wel op de handen Willen draagen, zo lang men hoopen kon, mijn huwelijksbed met een van de verflenfte Freules verliefd te zien; was nu de onbeleefdheid, waarmede zij mij behandelden, des te zichtbaarer; men betoonde mij, en vooral mijne Gade, die verachting, waarmede menfehen van aanzienlijke geboorte gemeenlijk nederzien op de zulken, die zij parvenus noemen, dat is, menfehen, die aan hunne eigene verdienden verfchuldigd zijn 't geen den Edelman zonder verdienfte reeds in de wieg aangeboren was: met dit ■ alles ftoorden wij ons aan niets, cn terwijl ik flechts mijne oplettendheid en mijne poogingen in den dienst van mijnen Heer  3o PIETER KL AU S. verdubbelde, vermeerderde ook deszelfs gunst jegens mij van dag tot dag. Tot mijne grootfte verwondering waren de Prefident van 'mehlfeld en zijne nicht bijna de eenigen, die mij thans, zo mogelijk, nog vricndlijker fcheenen te bejegenen, dan te vooren: doch vermits ik zelf uit 's Vorften mond vernomen had, dat juist deeze valfche veinfaart mij geduurende mijne afwezigheid meest belasterd had, wist ik wel, wat ik er van denken moest. Voor het overige kan men ligtlijk nagaan, dat een geheele drom van adelijke en onadelijke menfehen , die mij noodig hadden, mij vleiden, en dat zelfs de hooge Adel, wanneer ik gastmaalen, bals of dergelijken gaf, (ik was fomtijds zot genoeg , zulks te doen om mijn huis luister bij te zetten,) zeer fmaaklijk bij mij at en dronk, en mij nogthans achter mijnen rug belasterde: mijne huisvrouw raadde mij derhalven geduurig aan, mij van alle deeze fchuimloopers te ontdoen, en mijne beleefdheden niet aan ondankbaaren te verkwisten; doch mijne raazende eigenliefde liet zulks niet toe: daarbij was ik een begunftiger en bevorderaar van alle weetenfehappen en kunften, en was onnozel genoeg om van mijne eertijds uitgegevene fchriften te fpreeken met Geleerden, die door hunhen loftuiting den gek met mij ftaken : men droeg veele boeken aan mij op; onder' mijn opzicht werden twee Academiën, in naarvolging van grooter Duitfche Hoven, opgericht, die jaarlijksch de belagchelijkfte prijsvraagen uitfehreeven; als bij voor-  DERDE HOOFDSTUK. 3I beeld: „ of niet de fcheepvaart bij ons zoude kun,, nen ingevoerd en bevorderd worden?" fchoon tog ieder zeer wel wist, dat 'er, behalven eeri paar kleine rivieren, die in de maand Augustus bijna droog waren , zelfs geen meir van belang in bet geheele land was — vervolgends: ,, Hoe men „ 't zou kunnen aanleggen, om alle menfehen op „ den duur ten goede te veréenigen? " 't welk even zo veel was, als: hoe men het moest aanleggen , om alle menfehen van alle hartstochten te bevrijden ; of elk mensch afzonderlijk optefluiien; of aan ieder dezelfde maat van verftandlijke vermogens te geeven; of alle eigene bezittingen, alle eigenbelang te vernietigen; of nieuwe, krachtiger zedekundige en redenmaatige beweeggronden uittevinden, dan alle wijzen in vroeger en laater tijden tot nu toe, ter verbetering van het menschdom, voorgelteld hadden. Doch mijn Vorst vond het grootfte genoegen Jn deeze Academiën, woonde de vergaderingen van dezelven bij, en liet dikwijls redevoeringen door mij opltellen, welke hij voorlas: in - en buiten-landfche leden werden daarin opgenomen, onder welke eenigen naauwlijks hunnen naam konden fchrijven: ook werd, er een Duitfche Maatfehappij aangelegd, die ter verbeteringe der taalj fchriften uitgaf, welken op ieder bladzijde van taalfeilen krielden. Te midden van deeze zotte kuuren, (daar kan ik met waarheid roem op draagen,) maakte ik evenwel menige nuttige verandering: ik verbeterde den  li PIETER KLAUS. armzaligen fchrijftrant, bij de gerechtshoven in gebruik , wanneer de Vorst van zigzelven zeide: „ Dat „ hij zig in alle onderdaanigheid iet had laaten voor„ Hellen, gunftiglijk voorgenomen had , enz." ook fomtijds een man zijnen lieven, getrouwen, eerentfesten noemde, die, op de keper befchouwd, een Hechte knaap en domoor was. Ik bragt de posterijen op eenen anderen voet, alzo ik ondcrltelde, dat dezelven,- gelijk de munt, niet zo zeer een inkomen voor den Landsheer dart wel een weldaad voor het publiek zijn moeiten , en dat het ieder behoorde vrijteftaan, zig van dit voordeel naar goedvinden, al of niet, te bedienen. De Vorst had zig weleer op zijne reizen van boerenpaarden bediend, en wanneer dan, bij het onmaatig jaagen, een van dezelven viel, den eigenaar vier dukaaten betaald ; deeze tirannifche behandeling fchafte ik mede af. In de keuken en kelders van het Hof was vóór mijnen tijd het ongehoordltc bedrog gepleegd: ik vermeerderde de bezolding der amptenaaren en {tuitte daarentegen het fteelen en wegfleepen: ook verminderde ik de uitgaaven voor de vorstlijke tafel, en in plaats, dat men, met onmaatige noodlooze kosten den Vorst uit drijfhuizen en broeibakken in Fcbruarie kersfen, in September aspergics, en in December verfche doperwten geleverd had, liet ik hem nu, overtuigd zijnde, dat de Natuur ieder maand rijklijk haare bepaalde vruchten oplevert, in de maanden Mei, Junij en Julij kersfen, aspergics cn verfche erwten eeten. Van  DERDE HOOFDSTUK. 33 Van eene andere en veel gevvigtiger zijde onthefte ik de ingezetenen des lands, zo veel ik bij mogelijkheid-kon, van zvvaare belastingen, trachtte de veeteelt en den akkerbouw bij hen te verbeteren, verloste hen van de knevelaarijen der trouwïooze fchouten, en had derhalven wel verdiend, door het geheele land algemeen bemind te worden; doch ook dit geluk mogt ik niet genieten; want vermits de boer dikwerf zeer verkeerde berichten ontvangt van 't geen in de Had omgaat; vermits ik niet alvermogend was, bij gevolg niet alle misbruiken te keer gaan kon, en men evenwel onredelijk genoeg was, alles van mij te vergen; vermits ik veele nieuwigheden ten beste van den landman moest invoeren, en deeze gemeenlijk tegen alle nieuwigheden met vooroordeelen ingenomen is; vermits 'sVorften liefde voor pracht en zwier veele van mijne goede bedoelingen verijdelde , en eindelijk veele van mijne voorflagen, welke ik alleenlijk uit de boeken gehaald had, onuitvoerbaar waren, bijgevolg mislukken moeften, en niemand zo veel oprechtheid bezat, van mij te waarfchouwen, omdat bijna ieder mij, als eenen buitenlander, benijdde en mijnen val wenschte; kon ik zelfs bij de beste oogmerken niet verkrijgen, dat, waarnaar ik reikhalsde, te weeten, het genoegen van in het land bemind te zijn. Daarbij kwam nog, dat ik tot werkelijke Staats-minister verheven zijnde, welk ongeluk mij bij den afloop van het jaar 1783 overkwam, en nu meerder gezachs verkregen hebbende, (forawij- III. Deel- C  |* V I E T E R KL AU S. len tegen den raad van mijne zachtmoedige echtgenoote,) het een en ander met (trengheid doordreef, het welk Zowel als mijne fpoedige verheffing mij nog van tijd tot tijd al meer aan nijd en vitterijen blootltelde: hij mijn weeten handelde ik wel nimmer onrechtvaardig j doch ik had dikwijls met meerder' Infchikkelijkheid kunnen te werk gaan: zo liet ik onder anderen eenen Paap, die zig met ftaatszaakên bemoeide , en tegen zijn, in de leer vau jezus, die verdraagzaamheid ademt, bepaald beroep, Vorften en Ministers lasterde, eerst ernftig waarfchouwen, en hem onder het oog brengen, dat, alzo elk lid in den Staat zijn aangewezen gezichtspunt hebben moest, waartoe zijne geheele werkzaamheid betrekkelijk moest weezen , hij het zijne niet uit het oog moest verliezen, beftaande in goede grondbeginfelcn van godsdienst en deugd te keren, maar voor het overige aan de handhavers-der wetten cvertebraten, de misdrijven tefiratfeni dan, dewijl deeze vermaaning geen indruk op hem maakte, en hij aanhield met fmaaden en lasteren, gaf ik bevel, dat hem aangezegd moest worden : „vermits het fcheen, als of hij meer ,, beroepen was tot regeeringszaaken, dan tot geeslijke bezigheden, zo had zijne Doorluchtige IToog„ heid goedgevonden hem van zijn predikamt „ te ontdaan , cn hem daarentegen — tot deur„ wachter bij de Regeering aanteftellcn." Ik wendde alle poogingen aan, om mijnen Heerliefde en goedaartigheid jegens zijn volk inteboezemen; zeggende bij alle gepaste gelegenheden:,, dat  DERDE HOOFDSTUK. 35 God hem flechts als beftuurder der hem toevertrouwde gewesten op den Vorstlijken ftoel had SJ geplaatst; dat het vermogen, de rust en het 5, geluk van 'sLands ingezetenen duure panden waa, ren, waarvan hij eerlang rekenfchap zou moe„ ten afleggen; dat hij 'er niet het minfte recht ,, van eigendom op had, en dat, fchoon ftrafloos„ heid , 's volks gewoonte aan flavernij, en het ,, voorbeeld van grooter dwingelanden, hem thans 0, tegen oproer en rekenfchap beveiligden, hij echs, ter eerlang voor een rechtbank zou moeten ver„ fchijnen, voor welke alleen de onfchuld van zijn „ hart, dé getuigenis zijns geweetens, en het ge„ tal zijner edele daaden, waarvan geen één on„ opgetekend bleef, het oordeel, dat over hem „ zoude uitgefproken worden, een gunftige keet „ konden doen neemen." Behalven deeze beweegredenen fchetfte ik hem nog inet zeer veel deelneeming een beeld van de gelukzaligheid, die men door weldaaden verkrijgt; toonde hem daarentegen het ijdcle, het walgelijke van de geneugten, waaraan hij zig tot hier toe had overgegeven ; wekte hem op om de bb'jdfchap te fmaaken waarmede men op den avond van eenen dag de oogen fluiten kon, wanneer deeze dag aan de bevordering der welvaart van duizenden toegewijd is geweest; fprak met vuur en nadruk van de zaligheid van een' man, die gelegenheid heeft zijne krachten zo nuttig te befleeden , terwijl hij het heil zijner broederen bewerkt, en zeide hem, hoe gerust de geene flaapen kon, voor welken de zegeC 2  S6 PIETER KLAUS. nende gebeden van getrooste ongelukkigen, verkwikte armen, en gerechtvaardigde onderdrukten, dank» baar ten hemel opftijgen. Ik trachtte hem met de ellende gemeenzaamer te maaken: „ Gij zijt de Geneesmeester," zeide ik dikwijls, „ en de Geneesmeester, die bet ernst is „ om te helpen , moet het ongemak met eigene •f, oogen zien." Met hartlijke blijdfchap vond ik dat deeze goede lesfen indruk op hem maakten, en gunllig van hem aangenomen werden: nog nimmer had men in zulk eenen toon met hem gefproken; doch hij' was vatbaar voor de kracht der waarheid; wanneer ik dan bij eenen huislijken maaltijd, in eenen vertrouwelijken familiekring met mijne echtgenoote en reijbrbe?ro fprak van mijne poogingen, om den Vorst meer menschlijk gevoel inteboezemen, dan omhelsde mijne gade mij dikwijls met traanen in de oogen, en dankte den Almagtigen, dat Hij mij in ftaat gefield had, om zo veel goeds te bewerken; maar l o d e w ij k fchudde zijn hoofd, en zeide dan weieens: „ Mijnheer de Minister! Mijnj, heer de Minister! dat zal op den duur nies H g«an."  VIERDE HOOFDSTUK. Vervolg. De Vorst heeft goede voorneemens. Zijns Excellentie, de Heer Minister van klausbach, wordt met eene orde begunftigd? , en gaat met zijne Doorluchtige (J Hoogheid op reis, j, Het goede," dacht ik bij mijzelveu, „ werk? ,, langzaam, en hoe is 't toch mogelijk, dat een, „ mensch, die van zijne eerfte jeugd af, bij eene „ gebrekkige opvoeding, omringd van vleiers en s, booze boeven, geene andere dan flechte grond» „ beginfelen heeft ingezogen; bij welken einde», s, lijk deeze grondbeginfelen door de gewoonte in „ derzelver beoefening , eene behoefte geworden zijn, dat zulk mensch eensklaps zou kunnen a, herfchapen worden? doch het zal met den tijd ,, nog wel wortelen fchieten houd dan maar. moed, mijn lieve pieter!" Ik ontwaarde indedaad bij mijnen Heer dikwerf onwillekeurige opwellingen , die mij veel goedsvoorfpelden: op zekeren tijd, toen ik met hem wandelde langs een nieuw gebouw, 't welk wij lieten ophaalen, en gefchikt was voor. een kawf -larij, ftond hij ftil, en befehouwde bet wapen, dar boven den hoofdingang ftond, met oplettendheid; eindelijk zeide hij: ,, Ik wenschte wei, dat de „ voorvaderen der Vorften hunne roofdieren, in C 3  r02 PIETER KLAUS. „ plaats van blikfemfchicten en zwaarden, har„ ten en weegfchaalen in de klaauwen gegeven „ hadden J" Op eenen anderen tijd vonden wij bij eene wandeling een ziek, kreupel mensch, wiens kruk gebroken was , hulploos voor de deur van een der vorstlijke tuinen, liggen, zijnde door den val in zwijm geraakt: 'twas wat regenachtig weêr, en wij hadden overrokken aan: de Vorst nam zijnen mantel en bedekte den lijder, terwijl hij zijnen looper om hulp zond : \yel is waar, ieder weldenkend man zoude naar zijn vermogen even zo veel gedaan hebben; maar bij een' Prins was zulks altoos een grooter blijk van menschlievendheid: deeze daad werd ook met zeer veel lofs in menig nieuwspapier uitgebazuind. Vervolgends werd een groot gedeelte der nut» looze krijgsbenden .ifgcfchaft, om het Land niet zo veele gezonde handen te onttrekken, die in de ftad een werk zonder oogmerk verrichtten; ja, de Vorst ftond zelfs eens op het punt van mijnen voorllag te Volgen, om naamlijk de kleding der nog overige Regimenten natuurlijker en gemaklijker te laaten maaken , en van de zotheid van fraai opgetooide machinen te hebben rondloopen, aftezien; zij zouden naamlijk het hair rond en kort afgefneeden draagen, 3t welk zeer veel zou toegebragt hebben tot zindelijkheid en fcbielijkheid in het aankleeden; vervolgends zou men hun kleine laarzen geeven, lange broeken , korte buisjcns , wijde jasfen, ronde hoeden, van vooren met een neêrflaandc klep voor de zon,  VIERDE HOOFDSTUK. 2v? cn aan de zijden met een rondloopende kraag, welke men bij flecht weder neêrlaaten en over de ooren haaien kon ; doch de zaak bleef fteeken, gelijk het over 't algemeen niet ontbrak aan menfehen, die veele goede oogmerken, door een bclagchelijk licht waarin zij de zaak voorllellen, of anderszins, verijdelden: met dit alles moet ik bekennen, dat Madame novanelle, in alle opzichten, ter bereikinge van zodanige edele bedoelingen, medewerkte, wanneer ik flechts zorgdroeg, dat haare beurs bij zulke hervormingen niet benadeeld wierd. Doch de grootfte hinderpaal bij alle goede ont» werpen was dc nimmer-eindigende zucht van dcii Vorst voor pracht, zwier en bedwelmende geneugten , waaromtrent ik, tot mijne eigene fchandc, moet zeggen, dat ik bij zodanige onderneemingen , die daarop doelden , zodra mijn perfoon aan deezen glans eenigzins deelnam, geen moeds genoeg had, om mij tegen deeze zotheden aantekanten: onder anderen kwam het mijnen Monarch in 't begin vau dit jaar (17S4,) niet lang na dat ik Minister was geworden, in de herfenen, om eene Ridderorde te ftichten, waarbij bij verzekerde, voornaamlijk daarop te zien, dat ik een zichtbaar merkteken van zijne vriendfehap jegens mij op de borst mogt draagen : ik weet niet welk een dolle geest hem de gedachte had ingeboezemd % om ecu zo zeldzaam gedenkteken voor deeze orde te verbiezen genoeg, hij ft'tchtte de orde van den blaauwtn haring, en ik was de ce;-ftea die daar-. C 4  fto PIETER KLAUS. mede begunfligd werd: mijne huisvrouw zeide weieens in haare boertcnde luim: „ dat zij niet begrijpen kon, welke gelijkvormigheid men tus9, fchen eenen blaauwen haring en de verdienften ,, van een' Minister der Financiën vinden; of hoe ,, een gezouten zeevisch een afbeeldfel zijn kon, 3, om de verdienften van eenen Minister te ver3, toonen." Ondertusfchen droeg ik mijne fier en lint niet zonder een innerlijk genoegen, fchoon vriend l odewijk zig van lagchen niet kon onthouden , toen ik voor de eerftemaal daarmede in 't openbaar verfeheen: tevens echter vertoonde ik mij bij deeze gelegenheid in een vrij voordeelig licht, welke bijzonderheid ik, als een oprechte gefchiedfchrijver, mijnen Lezeren mede zal opdisfehen: de Vorst was van vocrueemen, den Prefident, bij de benoeming der Ridders, voorbij te gaan, want deeze was federt eenigen tijd nog al meer uit zijne gunst geraakt: nu zou ik, wanneer ik de wraakzucht bet oor had willen leencn, wel geen reden gehad hebben, om den Heer van mehefeld voortefpreeken; doch het is zo aangenaam zijne vijanden tot warme vrienden te herfcheppen, of, zo dit niet gaan kan, zig ten mindert door weldaaden aan hun te wreeken! ik heb wel altoos een kleine neiging tot onedele wraakzucht bij mij befpeurd, maar twee zaaken hebben mij terftond weder kunnen ontwapenen, en elke opwelling van dien aart in mij kunnen fmooren; te weeten , wanneer mijn belediger flechts deri eerften flap ter  VIERDE HOOFDSTUK. 4* verzoeningc deed, of wanneer hij ongelukkig en veriaateh was, en mijne hulp en bijftand noodig had in deeze gevallen kon ik nimmer gedoo- gen, dat anderen van zijnen onaangenaamen toefland ten zijnen nadeele gebruik maakten; hij vond altoos aan mij eenen verdediger, en dit was thans het geval met mijnen vijand: ik haalde derhal» ven, hoewel niet zonder veel moeite, den Vorst over, dat hij den Prefident van mehlfeld ook met de nieuwe orde begunftigde , fchoon deeze nimmer heeft vernomen, wien hij zulks te danken had. Terwijl ik nu den hoogfien trap van geluk had beklommen, verviel mijn Heer tot de gedachten, van een reisjen in vreemde Landen te doen; hij verkoos mij tot zijnen reisgenoot, en behalven mij waren nog van het gezelfchap dc Opperfchenker, een harsfenlooze, windrige hoveling; vcrvolgends zekere Kamerheer en Lieutenant - Colonel van reepstruik, een goed, onfchadelijk fchepfel; en eindelijk een jong mensch, de Graaf lovïld, dien ik als Edelman in den dienst had gebragt, en van wien wij in 't vervolg nog,meer hooren zullen : ik had den Vorst gemaklijk kun* nen beweegen, om reijerberg ook medeteneemen; doch eensdeels fcheen hij er niet veeï zin in te hebben, want hij was het reizen moede, en wilde zig ook niet gaarne onderwerpen aan den dwang, die in het gevolg van een' Vorst onvermijdelijk is; anderdeels zou ik ook niet gaarC 5  4a PIETER KLAUS, ne gezien hebben, dat men mij bcfchuldigd had," alle mijne afhangelingen mede ingepakt te hebben , gelijk men zig weieens in de hooffche taal uitdrukt: daarenboven was het voor mij van veel belang, gednurende mijne afweezigheid een getrouw vriend in het Financie - collegie achtcrtelaaten, die tevens voor mijne lieve wederhelft tot gezelfchap en raadgeever verftrekken kon. Het oogmerk der reis fcheen zeer nuttig tc weezen : de Vorst wilde de fcaatsgefteldheid in vreemde Provinciën en Landen leeren kennen, om daardoor kundigheden voor zigzelven optedoen: wij zouden eerst een groot gedeelte van Duitschland doorreizen, vervolgends naar Frankrijk gaan , en eindelijk door den Elfas en de Rhijngewesten wederkeeren : doch wie ooit Prinfen heeft zien reizen, zal zeker niet gelooven, dat zij indedaad de innerlijke frnatsgefreldheid der Landen, welke zij doortrekken, kunnen leeren kennen: wanneer men met drie rijtuigen lieden en dorpen doorrolt, den naam van een of ander Graaf of Edelman aanneemt, terwijl de bedienden de herbergiers in vertrouwen zeggen: ,, dat hun Heer „ de Vorst, Hertog ,' Koning van * * * is, en „ incognito reist; "■ vervolgends een hoop flraatflijpers en gaapers voor de posthuizen zamenrot, en den grooten Heer, als een vreemd dier, overal volgt, zo dat hij nergens onbekend blijven en met bedaardheid opmerken kan; wanneer men in de hoofdlieden, flechts. de Cabinetten, galk-  VIERDE HOOFDSTUK. 43 rijen, kerken, fchouwburgen en tuinen doorloopt, en gezelfchap bezoekende, zich niet voegt bij de llanden, die eigenlijk nog een nationaal of provinciaal charakter hebben , maar rondzwerft in de kringen van den Adel, die in het ééne land gelijk in het andere bijna dezelfden zijn ■—■ hoe zou het dan mogelijk weezen, kundigheden , wdare kundigheden van de innerlijke daatsgedcldheid optedoen ? over 't algemeen 1 heb ik vrij wèl geleerd , niet te vertrouwen op berichten door reizigers opgetekend: hoe kunnen deezen de waarheid onderzoeken van de verhaalen, die zij van 'de inborelingcn hooren? zij hebben niet altoos het geluk van onzijdige menfehen te vinden, cn al vinden zij die , dan hebben deezen niet altoos de beste kundigheden, zijn niet altoos fijne opmerkers, en kunnen ook niet eens opmerken, wanneer zij niet zeiven in ftaatsbeizigheden ingewikkeld zijn; en zijn zij zodanigen, dan blijven zij zelden onbevooroordeeld , en behooren of tot de heerfchende of tot de onderliggende partij, welke men bijna in elk. Land vindt: in het eerde geval zullen zij alle de dappen der Regeering goedkeuren; maar in het laatdc geval moet men zig zorgvuldig wachten van aan hunne gezegden gelooftedaan: men vindt bijna in alle plaatfen zulk een hoop van misnoegden, die, omdat zij zeer groote gedachten van zigzelven hebben, welke de Ministers niet altoos volgen willen, mecnen gedrukt te worden , en dewijl zij vrij onvoor*  ,44 PIETER KLAUS. zichtig in hunne handelwijzen zijn, en daarover niet zelden op de vingers geklopt worden, zig ftrijders voor de goede zaak noemen. Dit zij nu zo- het wille ; wij vertrokken, met het vaste voorneemen om honderdmaal verltandiger weder t'huis te komen dan wij uitgegaan waren, en verlieten in de maand Maart da Relidentieftad.  VIJFDE HOOFDSTUK. Opmerkingen en ontmoetingen op de reis. Uit hoofde van dat geene, wat ik zo even gezegd heb over de opmerkingen van reizigers, zullen mijne Leëzers, hoop ik, niet denken, dat ik bedoel, om hen met die welke wij afzonderlijk hebben gemaakt, lastig te vallen5 en over 't algemeen hier eene breedvoerige reisbefchrijving te leveren: vermits wij, voor 't overige, reeds in den beginne zamen afgefproken hadden, dat ieder van ons een dagboek houden zoude; ook, van den Vorst af tot den kamerdienaar toe, aan ieder zijn bijzonderen taak was opgegeven , welke voorwerpen hij bovenal moest gadeflaan, en eindelijk deeze fchat van opmerkingen thans in mijne handen is, kon het welligt gebeuren, dat ik, zo iknog eens weder door de fchrijfzucht overvallen wierd, de geheele boêl bij intekening uitgaf. Ondertusfchen kan ik u wèl verzekeren, dat wij de menfehen overal elkander gelijk vonden een dwaas volk! 't is indedaad zo! altoos in verfchll over kleinigheden ; werkzaam met elkander, tegen elkander, door elkander; in onbepaalde bezigheden; in eene onophoudelijke tegenfirijdigheid met zigzelven; deugd eifchend en boosheid oefenende; waarheid zoekende, waarheid verwerpende; de fpeld opraapende, en den du-  A6 pieter klaus. kaat onder de voeten trcedende; bouwende, ten einde te kunnen omrukken; elkander verfcheurende, om de Hukken weder bijéén te kunnen zoeken; bij verdichte gebeurtenisfcn, gelijk kinderen, ten uiterften aangedaan, én bij wezenlijke rampenkoel ; bij een roman traancu Hortende , maai onverfchillig bij het leezen des verbaals van Mes/ina's omkeering; meester zijnde van zijn lot, en evenwel morrende over bet werk zijner eigene handen; nimmer te vreden met zijnen toeltand,zoekende 't geen het hier in de ondermaanfche wereld nimmer vinden kan; begeerende 't geen het niet heeft; willende zijn 't geen het niet is; flreevende naar 't geen van geen nut is: de kleine Graaf wil de rol van Keizer fpeelen, en Keizers en Koningen zouden liever willen keven als burgers; de Geleerde draagt gaarne eenen rok, dié naar een uniform gelijkt, en de Officier Cavalicrskleederen; de geestlijke een gekleurd, en de leek eeiï gcestlijk gewaad; de Predikant verzamelt infeélen en de Geneesheer leest de kerkvaders; de een eet over tafel de beste brokken eerst van het bord, dé andere zoekt de kastanjes uit de boerenkool, en legt ze op den rand van zijn bord, om 't lekkerst het laatst te orberen; ieder redeneert daarover, en beweert dat hij gelijk heeft: ,, Ik maak mijn ge,, noegen van langer duur," zegt hans, „ wan„ neer ik de kastanjes eerst lang nog met ver-* „ maak befchouw en eindelijk eet" „ Ik maak ,, gebruik," zegt freórik, ,, van het oogenblik „ dat ik nog honger heb en nog leef."  VIJFDE HOOFDSTUK* 47 9, Doe al wat gij wilt," zegt de Minister pieter klaus van klausbach, „ ik mag het ,, wel lijden, doch pïukhairt niet wegens gevoe- 5j lens" « Arme zotten! laaten wij toch met eikanderen geduld hebben! ik draag mijn kapjen ittet genoegen, en zal niemand het zijne afrukken, noch ook het mijne een anderen opdringen. Doch waar wil ik heen? dit alles weeten mijne Leezers immers even zo goed! 't is onder de maan nu niet anders ! wij zullen het in Gods naam ook maar zo laaten. Voor de verandering zal ik hun evenwel nog het een en ander verhaalen, wat ons op de reis ontmoet is: onze weg liep door mijn Hanoversch vaderland, en wij reeden de poort van het fteedjén Pattenfen voorbij: aan het rijtuig, waarin ik met den Vorst zat, kwam ongemak, en wij moesten langer dan zes uuren blijven liggen: van deezen tusfehentijd maakte ik gebruik, en verzocht den Vorst, mij te vergunnen naar Eldagfen te rij-, den: waarom, dit zeide ik hem eigenlijk niet; doch gij weet, Heeren en Dames! dat het mijn geboorteplaats was , en de geboorteplaats heeft zo iet -aantrekkelijks, 't welk zig beter laat gevoelen dan befchrijven : wanneer men zo terug denkt aan dc onfchuldige, gelukkige jaaren der kindsheid, toen het kommerloos gemoed nog Van geene zorgen voor nooddruft gedrukt, vau geen der onnoemelijke hartstogten, begeerten, behoeften en wenfeben, die ons in 't vervolg niets dan ellende brouwen, geplaagd werd; toen nog geen mislukt ontwerp, geen ts  4fi PIETER KLAUS. leur gefielde hoop, geeri trouwlooze vriend, geen fchurk, geen ligtvaardig meisjen onze rust ondermijnd had; toen nog niet de herdenking aan zo veel doorgedaan lijden, en de vrees voor toekomende onheilen ons het genot van de goederen des levens bitter maakten; toen nog geen verlies van ziels- en ligchaams-krachten ons ieder oogenblik de verganklijkheid en nietigheid der aardfche geneugten voor den geest bragt, en geen één van deeze -treurige indrukfelen den gelukkig onkundige met een reikhalzend verlangen naar eene betere wereld bezielde maar toen, verzonken in het geftot van het tegenwoordige, nog een ruim,' lieflijk vooruitzicht van blijde toekomst, in het héerelijkfle licht" met levendige kleuren voor onze oogen tén toon gefpreid was toen men daar rond trippelde op zijn ftokpaardjen, dat geen éénen willckeurigeu fprong deed, maar getrouwlijk volgde, door dik en dun, zonder achter- uitteflaan, Waar men het ook heen trok ach! lach maar niet, Monfieur! gij zult zulks in uw leven ook wel eens ondervonden hebben; of vindt gij 'er geen genoegen meer in? wat baat heï' dan dat ik 'er veel van babbel? ter zaake! Ik kwam te Eldagfen^ en zag niet zonder aandoening de hut en den tuin van mijnen vader thans in vreemde handen ik zag, dat alles hier in den tijd van dertig jaaren verfijnd, befchaafd en bedorven was; dat de weelde ook hieF haaren zetel had gevestigd; dat de meisjens niet sieer vriendlijk en trouwhartig met het hoofd knik- tèn t  V IJ F D E HOOFDSTUK. 49 ten, maar mij, toen ik haar met mijne orde van den blaauwcn haring voorbij ging , een gebroken fransch Compliment maakten: yan mijne nabeftaanden leefde niemand meer, dan de eenige zoon yan mijnen Oom, den Burgemeester en Apothecar d r o,bie ije r , die echter geheel verarmd was : hoe weinig ik mij nu verpligt oordeelde, om mij aan hem en anderen te ontdekken, zou ik hem echter gaarne een w?cldaad hebben willen bewijzen, doch ik wi£,t er geen mouwen aantezetten : zo als ik mijne gedachten daarover liet gaan, ging ik het ftadhuis yoorbij het fladhuis van Amfieldqm is nog wat fraajer en ook grooter en mijn oog viel juist op een aangeplakt briefjen van den volgenden inhoud: ,, dat pieter klaus, van middenmaa„ tige grootte , mager yan ligchaam , de knieën „ min of meer binnenwaards gebogen , met ros„ achtigblond hair," (hoe dat gefpuis mij daar affchildert!) „ eenigzins krommen neus, groote ,, blaauwe oogen, enz., omtrent dertig jaaren ge- leden het Land verlaaten, en men o,ok federt dien „ tijd niets weder van hem gezien of gehoord „ heeft, na driemaal ingedaagd te zijn, thans vuor dc laatfte maal ingedaagd wordt , o.m zekere ,, ervenis van wijle de oude Juffrouw catha- r1 n a tutkemeijer, welke , na a/trek van „ alle onkosten , en betaaling der vaderlijke fchul- den van klaus, honderd vict-en-zeventig guldens , negen Huivers cn agt penningen be,, draagt overteneemen , of te verwachten , dat bovengenoemde nalatenfchap, zijnen r.eef, kees III. Deel. D  5o PIETER KLAUS. „dromeijer, als de naaste erfgenaam, ter „ hand geftelct worde" Zeer wel ! riep ik, ik zal voorzeker niet opkomen; dan heeft de arme hals ook nog eens een blijden dag: hoe kon een Ridder van den blaauwen haring opkomen voor .de ervenis' van eene oude Juffrouw , die van zo weinig belang was! Tegen den avond naar Pattenfeu wedergekeerd zijnde vond ik , dat 's Vorsten kamerdienaar middelerwijl een kluchtige befchrijving had opgefteld van dit fteedjen, waarin mijn Heer en zijn gevolg, ik wil het wèl bekennen , de uuren al vrij lang waren gevallen: zie hier tot een proeve het begin van het handfchrift: „ Pattenfen zal, gelijk busching verze„ kert, eertijds den naam van Pattenhuizen gehad „ hebben: alzo deeze oude naam veel langer is, ■ dan de nieuwe , is 't wel zeer waarfchijnelijk, „ dat deeze thans indedaad niet zeer luisterrijke „ ftad weleer veel grooter moet geweest zijn, en „ dat men den naam verkort heeft naar maate de s, plaats kleiner is geworden, uit befcheidenheid, ,, om eeene groote verwachting bij reizigers te ver„ wekken : wij konden zekerlijk zeer weinig van „ dit plaatsjen verwachten, zodra mijn Doorluch„ tige Vorst, met deszelfs gevolg zijnen intrek had „ genomen in de beste herberg , naamlijk in de „ Lantaarn , en daar zeer weinig gemaks vond \ , vermits voor het gevolg van den Vorst hier niets „ te bekomen was dan wit bier, dat vrij zuur„ was , en franfche wijn, die in Bremen bereid  VIJFDE HOOFDSTUK. 51 n wordt, beiden niet drinkbaar, ging ik met den „ kapper jaques la marqué in de -Apotheek , „ en liet ons twee glazen enkelde anijs gee- „ ven dubbelde anijs was er niet te krij- „ gen deeze Apotheek ftaat op eene niet zeer „ aangenaame plaats, welke echter, indien zij van ,, fraaje huizen omringd het ftadhuis is nog „ wel een van de voornaam den veel ruimer, „ goed gellraat , en ook van een fontein of iet „ dergelijks voorzien ware , voorzeker een der ,, aanzienlijkden in Duitschland zijn zou: wij be„ zagen ook de nabijdaande kerk i indien deeze veel grooter in omtrek en beter gebouwd ware, „ zij zoude voor de beste domkerk niet behoeven ,, te wijken: aan den toren , die in eenen zeld,, zaamen fmaak gebouwd, met geen fpits verfierd ,, is , en bijna te laag fchijnt te weezen , viel „ ons het maakfel van twee vveérhaanen in 't oog, „ die , 't welk een zeer aartig gezicht oplevert, ,, telkens draajen, zo dikwijls de wind verandert: „ het gebeurde juist, dat de Stads-muzikant een „ gecstlijk üed van den toren af bazuinde, en „ wij bemerkten met zeer veel genoegen , dat, ,, aizo hij waarfchijnelijk thans geenen Amptgenoot „ had, hij zijn ampt met eene voorbeeldlijke ge„ trouwheid alleen waarnam, zodat indedaad zijne „ wangen*, 't welk men duidelijk zien kon, door „ zijnen ijver blaauw werden: nadat wij ook de pa„ rade hadden zien optrekken, het welk juist niet „ veel tijds wegnam, fpoorde de nieuwsgierigheid „ mij aan , om de vijf adelijke goederen in e uD 2  & , PIETER KLAUS. „ sching's aardrijksbefchrijving genoemd , al „ mede te bezien; doch hier moet ik aanmerken, „ dat het ons wezenlijk leed deed , deeze fraaje „ kasteden der Edellieden, als mede de zijgebou„ wen niet te mogen bewonderen, waarvan voor„ naamlijk de oorzaak was , dat dezelven thans „ niet meer in wezen , maar in de ongelukkige „ jaaren van den vcrderveh'jkcn oorlog verbrand en „ vernield zijn ; echter kan men de plaatfen nog „ zien, alwaar die fchoone gebouwen zouden „ geftaan hebben : flechts één Goed vonden wij „ in eenen volmaakten ftaat; en dat de voorhuizen „ met de zijgebouwen niet zeer hecht waren, zal „ mogelijk daar van daan komen, dat de fteenen „ daar niet zeer overvloedig te vinden zijn, 't geen j, ik reeds in meer plaatfen vau Duitschland „ meen ontdekt te hebben: de bezitter van dit en „ verfcheidene andere goederen , die in de nabij„ heid liggen zullen, had, gelijk onder lieden van „ rang de gewoonte is, van zijne voorzaaten aan„ zienlijke daarop liggende fchulden geërfd , die „ echter federt negentien jaaren in zijne afweezig„ heid, onder het naauwkeurigst opzicht der justi„ tie, van de opkomflen betaald worden: hij zelf „ zal , zo ik hoorde , de blijde vooruitzichten, „ welke deeze adminiflratie voor hem opent , in .-, vreemde Landen afwachten, alwaar hij echter op „ eenen al te burgerlijken, eenvoudigen trant, met ,, zijne familie, van zijn vaderland verwijderd, „ als een vreemdeling, zeer maatig, wat zicklijk, „ doch vergenoegd leeft, zig daarbij met nutlooze  V IJ F D E HOOFDSTUK. 53 „ zaaken bezig houdt, zijne kinderen zelf onder„ wijst, boeken fchrijft, veel reist, en zig over „ zijne goederen in 't geheel niet bekommert, „ 't welk veele lieden vreemd voorkomt, maar waar „ voor hij immers zijne redenen wel hebben zal?" Wees maar gerust, lieve Leezer, wij zullen het nu maar bij deeze proeve laaten; maar wanneer ik eens onze volledige reisgefchiedenis uitgeef, dan. zult gij het geheel opftel over Pattenfen in de gantfche uitgeftrektheid bekomen , benevens een fraajen, in kóper gegraveerden platten grond van de geheele landftreek, als waarover ik indedaad reeds aan een Magistraatslid van dit plaatsjen gefchreven heb. Voor het overige vervolgden wij onze reis, zodra het rijtuig weder herfteld was, D3 ZES-  54 PIETER. KLAUS. ZESDE HOOFDSTUK. Vervolg. Verfcheidene zeldzaame gevallen. Zo veel ik kon, trachtte ik den Vorst geduurende de reis te doen letten op zodanige zaaken, welken groote Heeren anders zelden zien: zo lang wij in Duitschland rondzworven , vestigde 'ik zijne aandacht op de verfchillcnde manieren, waarop onze Duitfche Prinfen regeeren; dat zo veelen van hun in een klein niets betekenend landjen, door wijze, vaderlijke en huishoudelijke fchikkingen den werkkring van hunne wcldaaden verder uitzetten ; bij hunne onderdaanen zegen en liefde, en buitenslands roem behaalen, terwijl andere veel grootere Vorften bij hunne werkeloosheid, zorgloosheid, tegenftrijdige handelwijzen , flechte keus hunner vrienden, gebrek aan grondbeginfelen en verkeerde huishouding , in weerwil van hun eerbied-afperfend despotismus, als zwakke menfehen veracht, uitgekreeten, en in fchriften voor de na-wereld ten toon gefteld worden : ik dreef met den hooffchen klatergoudglans , overal waar wij denzelven vonden , den fpot : hij hoorde alles , lachte mede , zag den fplinter in de oogen van de Heeren zijne amptgenooten , en zeide met den Farifeeuw : Ik dank u God! dat ik niet ben gelijk andere lieden! het was den moriaan gefchuurd — eindelijk begon  ZESDE HOOFDSTUK. 53 al dat preéken mij ook tc verveelen , en ik werd ailengskens mede gewoon aan het gezicht van alle deeze dwaasheden: daar bij kwam, dat geen één van de overige reisgenooten mij in mijne poogingen onderfteunde : wij trokken derhalven menige ftad door , zonder iet ander gezien te hebben, dan tooneelfpellen , wachtparaden, bals en ommegangen-, en het dagboek van den Vorst, waarvan hij fomtijds de goedheid had mij iet voorteleezen, behelsde gemeenlijk niets , dan opmerkingen over gei '-wen , over den Schouwburg , uniformen van de parforce-jagt, engelfchc tuinen , en wat dies meer zij, welke hij bij zijne thuiskomst mede invoeren en nabootfen wilde de hairen reezen mij te berge, wanneer ik bedacht, waar het geld ter uitvoeringe van deeze ontwerpen van daan zou komen. Om dat wij nu van engelfche tuinen fpreeken, moet ik nog iet zeggen van den zotten aanleg, welken ik hier en daar in Duitschland gezien heb: ik vond eenigen, waarin men de Natuur had mishandeld , om op kleine plekken geheele landkaarten te fchetfen; bergen, tuslchen welken men met geweld moest doordringen, en gevaar liep van te blijven fteeken, en rivieren, waarin een groote fnoek , dien men daarin gezet had , door een afzonderlijk daartoe aangefteld en bezoldigd man , telkens bij den (taart had moeten terug getrokken worden, Warneer hij aan het einde was , en zig niet had kunnen draajen zonder de aan den oever ftaande Indiaanfche paleizen het onderfte boven te keeren. Mijne poogingert hadden voor het grootfte gcD 4 ,  $6 PIÈTÉR KLAUS: deeltc de ivaarrieërningen van de zeden en chafafe ters der menfehen ten doel ; dit is altoos mijnë aangenaamfte bezigheid geweest ; de aanblik van het kös'telijkffe ëdele géfteente , van het zeldzaamfte buiterilandsch gewas ; het leezen van het nuttigde boeit; of de bewondering van het voortreffëlijklle kunstftük zijn ndoit voor mij half zo gewigtig geweest , Sis de omgang met menfehen ; en vau één uurmet een harsfenloos mensch of zotskap , heb ik menigmaal fileer geleerd , dan uit twintig bladen door èeii vefftandig mensch gefchrevën: wee u, 20 'et ooit een man van u weg ging, zonder dat gij iet van hëm geleerd hebt! Toen wij in *** waren , ging ik gemeenlijk 4 cm dat wij ons hier agt dagen ophielden , 's morgens tegen zeven uure eene wandeling doen, en dikwijls liep mijn Wêg een huis voorbij , waarin ik altoos om deezen tijd een jammerlijk gekerm hoorde : dit wekte mijne nieuwsgierigheid, en ik ver^ zocht iemand , die in de ftad zeer wèl bekend was, na hem hët huis naauwkeurig befchreeven te hebben, eens te verneemert, wélke foort van lieden aldaar op den gezetten tijd altoos kwamen: deeze mart meesmuilde , cn hielp mij oogenbliklijk uit den droom : „ Dit huis" zeide hij , „ wordt bewoond door den Raadsheer sanoer„ steen; een man, die zig een jaar lang in Enge„ land heeft opgehouden, en daarbij een groot vriend j, is van rousseau's wijze vau opvoeding; h deeze wil bij met geweld ook in zijn huis inH voeren ; maar , hoewel zijne kinderen van eenq  ZESDE HÖÖFDSTÜK. 57 % zeer zwakke ligchaamsgefteldheid zijn, moet het „ 'er 'evenwel door : des morgens , toen gij deeze arme fchepfeltjens hebt hooren kermen, was 't juist het uur, waarin het geheele huisge„ zin zig in koud water moet baaden ; In den „ winter hoort men veeltijds drie huizen ver het 3, gefchreeuw en klappertanden der van koude „ trillende menfehen, en de geheele familie is ook „ het geheele jaar door verkouden" Zeldzaam waarlijk! Wat ziet en hoort mén toch niet al op reis! In alle groote en kleine ftedefi, die wij aandeeden, meende de Adel het recht te hebben van onè Jastig te vallen : zij drongen zig , zodra zij onze komst baddert vernomen , aan den Vorst op , en Omringden hem zodanig, dat het niet mogelijk was, andere mannen van verdienften , bij voorbeeld, groote kooplieden, fabrikanten, kunftenaaïen en diergelijken meer , waarvan wij iet hadden kunnen leeren , optezoeken ; dit kon mij in 't geheel niet behaagen: wij bemerkten, dat de {landen in de kleinfte fteden zig op eene belagchelijke Wijze van elkartder afzonderen, en drie huizen van Öen zogenoemden Adel liever dagelijks zamen. geeuwden en {peelden , dan dat zij in de aangénaame verkeering van waardige burgerlijke perfoonen let zouden Willen leeren : deeze armhartige levenswijze viel ons ook in de rijks-Heden in het oog : hier , waar' indedaad voor het grootfte gedeelte in de huizen der kooplieden niet alleen de grootfte rijkdom maar ook de fijnfte befchaafdD S  0 PIETER KLA U S. heid, de beste fmaak , en de edelfte gastvrijheid hecrschteu , rukten zig de adelijke, veelal zeer behoeftige familiën van deeze verbintenisfen los, en maakten voor zig-zeiven eenen kring uit, waarin zij aile aanzienlijke vreemdelingen trachtten te trekken , om dezelven in hunne tijdverveeling te doen deelen ; ja , wanneer men het wèl onderzocht, dan belfond het grootfte gedeelte van deezen Adel uit menfehen , die óf, even als de Minister klaus vankLausbach, eerst federt eenen korten tijd het recht hadden, om drie letters voor hunne naamen te mogen plaatfen , óf wier moeders misfehien juist uit een der handeldrijvende familiën afdamden, en door haar aanzienlijk huwelijksgoed, haare hoogadelijke echtgenooten in ftaat gedeld hadden , van eenigzins deftig te kunnen lecven. Vermits mijn Doorluchtige Meester zijne nieuwopgerichte Academiën nimmer uit het oog verloor , verzuimden wij ook niet in alle plaatfen, alwaar wij eenen tijdlang vertoefden , de Geleerden en Schrijvers te bezoeken ; doch , goede Hemel-! wat menfehen leerden wij fomtijds kennen ! Ik begrijp zeer wèl, hoe onbillijk het is te begeeren , dat een man , die door zijne fchriften roem behaald heeft , wanneer men hem mogelijk fpreekt op eenen tijd , dat hij zieklijk en verward is , of ook verdrietige luimen heeft , al het welk de Geleerden veel meer dan andere menfehen overkomt , dat , zeg ik , de menfehen van 'zulk een' man eifchen , dat hij niets , dan zijnrijke^  ZESDE HOOFDSTUK. 59 verhevene , nieuwe , buitengewoone zaaken fpreeken zal : over 't algemeen vordert men van een groot man te veel, wanneer men begeert, dat hij alles, zelfs de gemeende dingen, op een uitmuntende wijze verrichten moet : men verwacht immers van een' Dansmeester niet , dat hij , op de ftraat gaande , altoos pas de bourré , glisfades , torüliers, pirouettes, enz. maake ? daarbij komt nog, dat een vermaard Schrijver wezenlijk alle dagen blootftaat aan het ongemak, van allerleie foorten vau menfehen overloopen te worden, menfehen die voor hem niet altoos i gewigtig zijn, met welken hij dikwijls geen verftandig woord fpreeken kan , die hem wel zeer veel eer meenen aantedoen, wanneer zij hem op de lompfte wijze vleien , of die zig zelveu in een voordeelig licht willen vertoonen , opdat hij hem iet aangenaams zeggen zal, en zij zig vervolgends op de vriendfehap van een groot man kunnen beroemen, doch, aan den anderen kant zijn er ook, helaas! geleerde lieden, die in de zamenleving onverdraagelijke fchepfels zijn, en zodanigen ontmoetten wij in een vrij groot aantal op onze reis : eenigen waren in hunne huishouding óf zo lomp , óf zo ongeregeld , doelloos, morfig, of Hechte huishouders of huisvaders, dat men bijna in de verzoeking geraakte om zeer weinig belang te ftellen in de kundigheid van een' man, die nog niet geleerd had een mensch te weezen: anderen waren alleen tot hun vak bepaald , verachtten al het overige en alle andere voor hun vreemde kundigheden ; wisten van niets te fpree-  eo PIETER KLAUS ken, dan alleen van dat geene, het welk hun toe* fcheen het middenpunt van alle menschlijke kennis te zijn , en verwonderden zig zeer , wanneer men geheel vreemd in dit vak was : nog anderen hadden door hunne befpiegelingen alle betamelijkheid in het uiterlijk gedrag vergeeten : hun gemeen voorkomen , hunne onbeleefdheden , hunne ondraagelijke eigenliefde fchrikte ieder af in 't kort; wij vonden zeer Weinigen, die geleerdheid , fmaak , oprechtheid van verftand eh hart met een befchaafd gedrag,- met nuttige werkzaamheid voor de wereld , mét beoefening der huislijke en gezellige pligten , met befcheidenheid, blijgeestigheid , wereldkennis en fijne levenswijze paarden. Van Bonn reisden wij over Trïer , Luxemburg j door een gedeelte van Champagne , over Verdun,Chalons , Qfur Marne,) en Meaux ; van daar ■ gingen wij over Charenton naar Parijs; mijn Meester vond goed deezen weg te neemen. Buiten Meaux komende lieten wij den kamerdienaar met den kapper in een fargon vooruit rijden : de postknecht , die ben reed , was zo onvoorzichtig , dat het rijtuig omviel \ echter was niemand befchadigd : de paarden los gemaakt hebbende , riep hij: „ Sortis, fortés toujours, Mes- „ fleurs ! il n'y a plus rien a craindre." (*) ■ zij lagen reeds om en nadat zij het rijtuig uitgeklommen waren, zeide hij: „ Dieumerci! vous voilfi (*.) Ga er uit, ga eruit, Mijn Heeeren! er is fijsft meer te vreezen;'  ZESDE HOOFDSTUK. 6i „ fauf et,fbm." (*) - en vervolgends nog: „Mak „ je vous dêfie, par exemple, de reuverfer avecplus „ d'addresfe. Le diable w' emporte! fi vous feriés tombé ici fous la conduite d'un chien d Alle„ mand , vous en auriés eu pour le reste de vos „ jours." CS) Wij reisden vrij fchielijk ; het was zeer warm, en de Vorst had reeds te Meaux wat pijn in zijn hoofd : hierom werd goedgevonden , niet voor den volgenden morgen het woelige Parijs in terijden , en den nacht te Vincennes te blijven: het was nog vroeg toen wij aldaar aankwamen, en de lust bekroop mij , om in gezelfchap van Graaf l o veld de porcelijnfabriek te bezien : toen wij heen gingen en een Hechte herberg voorbij kwamen , zagen wij eenen verbazenden toeloop van gemeen volk; ik was nieuwsgierig om de oorzaak daarvan te weeten , en vroeg iemand uit den hoop , wat er toch gaande was ? men antwoordde mij : een vrouwsperfoon van de laaglte foort, die in Parijs, helaas! in eene verbazende menigte gevonden worden , was gisteren tegen den avond uit de Hoofdftad te Vincennes gekomen , had verder willen gaan, doch was hier ziek aan een affchuwclijk ongemak, als een gevolg van haare buitenfpoorige levenswijze , voor de deur (?) God dank! gij zijt gaaf cn gezond. ■ (§5 Maar fk tart u , om bij voorbeeld met meer behendiglicM Qljitêbroiêti: zo gij gebuiteld waart net een boogauiifchen hond van ccn rijknecht, gij had voor al u leven genoeg gehad.  Cs, PIETER KLAUS. van deeze herberg blijven liggen : zij had vervolgends den herbergier bij God en alle Heiligen gebeden , haar toch maar twee dagen huisvesting te geeven , waarbij zij eenen kleinen ring van den vinger getrokken , en verzocht had , denzelveu als eene betaaling voor den laatften vriendlijken dienst, welken hij haar bewijzen zoude, aanteneemen : „ Ik ben," had zij gezegd, „het ramp„ zaliglte fchepfel op den geheelen aardbodem: „ misfehien zal ik wel binnen weinige uuren het „ einde van mijn leven bereikt hebben ; van een „ leven , dat van den eerften misftap af, welken „ ik beging , uit eene aanédnfchakeling van afwij„ kingen beftond , waarvan de eene altoos door „ den anderen gevolgd werd, en die ik nu te laat „ betreur — van het noodlot, van alle menfehen, „ van mij-zelve , van mijn geweeten, en van de „ Voorzienigheid verlaaten , fehiet er niets voor „ mij over , dan deeze ring , die mij echter , zo „ dikwerf ik hem zie , nog zwaarder wroeging „ veroorzaakt, en de hoop om fchielijk van mijne „ kwaal verlosd te worden; doch ook deeze hoop „ wordt door de fchrikkeiijkfte vooruitzichten in „ de eeuwigheid gefmoord :" de herbergier was voorbaarig genoeg geweest , om de ongelukkige, in den akeligften toeltand , nog het verhaal van haare gefchicdenis afteperfen : daardoor werd evenwel zijn hart van een menschlijk gevoel van medelijden doortrokken; hij nam den ring, en — Ueepte het meisjen in eenen ouden vochtigen ftal, alwaar zij deezen nadenmiddag, na de fchrikkelijk-  ZESDE HOOFDSTUK. 6ï fte doodsworfteling overleden was : toen nu de herbergier het ligchaam ter aarde wilde laaten brengen , had , 't welk van zelf fpreekt , de Geestlijkheid hem de begraavenis geweigerd, men was derhalven bezig , om het meisjen op eene oneerlijke wijze indien het mogelijk is , een ontzield ligchaam nog te kunnen ontceren te laaten wegbrengen , en hier of daar in de aarde te delven, het welk den toeloop van het volk had veroorzaakt. Alzo ik zeer gaarne gefchiedenisfen van menfehen hoor verhaalen, verzocht ik den herbergier, mij te berichten, wat deeze ellendige van zig had verhaald; hij deed zulks met een gekakel, veelal aan de Franfchen eigen ; doch u , mijne Leezers ï zal ik alleen het volgende daarvan mededeelen : dit meisjen was door eenen verleider, als bijzit , van Kopenhagen naar Parijs medegenomen , en nadat hij tegenzin in haar had gekreegen, van hem verhaten , en genoodzaakt geweest , de fchandelijke broodwinning , waaraan zij zig reeds had overgegeven, openlijk te pleegen: van deeze verfoejelijke levenswijze was nu haare gezondheid het flagtoffer geworden, en, ten einde de ftraffe der politie te ontgaan , Parijs verhaten hebbende , had zij naauwlijks nog krachten genoeg, om naar Vincennes te kruipen. Maar hoe ik te moede werd, toen ik den ring, welken den herbergier in zijne hand had , naauwkeuriger befchouwde , en herkende voor denzelfden , dien ik, in Kopenhagen zijnde, aan de doch-  «4 PIETER KLAUS, ter van Sieur lippeville (*), vcrzeld van goede vermaaningen , geichonken had ! hoe ik te moede werd, wanneer ik bedacht, hoe weinig het arme meisjen mijnen raad gevolgd had, hoe veel haar eigen vader misfehien deel had aan haare eindelooze ellende! wanneer ik het oog floeg op het ligchaam , dat daar lag, mismaakt, door het fchrikkelijk vergif der ondeugd vernield ! Gods evenbeeld verdelgd, in haare wezenstrekken uitgewischtl Gods zegel weggerukt van het voorhoofd; eu als ik dan overlegde , dat ieder mensch een' tijd heeft, waarin de heilige onfchuld in haare niet onteerde waardij in het zuiver hart woont, vrede , geluk en rust door het geheele wezen uitltort, en dat één oogenblik, flechts een enkel klein oogenblik, dikwijls maar een al te zinlijke wensch, een al to Vrije zondige opflag van het oog , de deur opent tot onberekenbaar jammer , bederf, ellende, berouw , verbrijzeling én hel en wat waakzaamheid en gebed al vermogen, welken ons zo dikwijls vruchtloos gepredikt worden ach ! hoe ik daarbij te moede werd, zulks ben ik niet in ftaat te befchrijven. Ik kocht den ring voor een hoogen prijs ; ik hield denzelven federt deezen tijd zeer in waarde : ik zal met deezen ring mijne kinderen opvoeden ; hij zal 't laatfte zijn , waarop ik mij zal beroepen, zo dikwijls ik fpreek van goede voorneemens , van welgemeende raadgevingen, om de le, dig- (*) Zie het Tweede Deel bladz. 59.  ZESDE HOOFDSTUK. 65 digheid te vlieden, van levensgevaar, van het misbruik der hartstogten , van verleiding der jeugd, van vatbaarheid voor deugd doch genoeg hiervan ! l o v e l d verdiende niet de oorzaak van mijne aandoening te weeten het ligchaam werd onder de aarde gebragt ; het was ook wezenlijk evenveel, waar zij hetzelve wilden begraaven! De porcelein-fabriek werd niet van ons bezichtigd. III. Deel. E  f6 PIETER KLAUS; ZEVENDE HOOFDSTUK. Terugkomst van de reis. Hof-cabaalen: gefprek daarover. Zo op het oogenblik denk ik er aan, dat ik mijnen Leezers te veel van onze reis voorkakel : zij zouden misfehien op het geheele werk niet willen intekenen , zo ik voordging met de beste plaatfen uit mijn dagboek vooraf te zenden; wij zullen het ér dan maar bij laaten , en alleenlijk nog zeggen, dat ik in de maand Junij deezes jaars met mijnen Heer, weibehouden, weder in de Refidentieftad terug kwam. „Welnu, mijn lieve piet!" zeide r e ij erker g , op zekeren avond , toen wij in de kamer van mijne huisvrouw bij elkander zaten; „ is 't mij wel vergund, Uwe Excellentie eens de „ waarheid te zeggen?" Waarom niet , mijn lieve l o d e w ij k ! antwoordde ik , gij ziet immers , dat ik gaarne luister naar den raad van een' vriend ? hier op hielden wij het volgende gefprek: reijerberg. Dit weet ik nu juist niet; want ik heb u dikwijls hooren zeggen , dat men een verltandig man nimmer zijne gebreken onder 't oog brengen , maar zo veel zelfkennis bij hem onderftellen moet, dat hij ze zelf ziet, en, trachten zoude, zo hij kon, ze te verbeteren.  ZEVENDE HOOFDSTUK. 67 ik. Gij verdraait mijne woorden; heb ik dit gezegd , dan Werd er gefproken van hoofdgebreken , van heerfchende driften, waarvan geen mensch volkomen vrij is ; en in deeze onderftelling meen ik te recht beweerd te hebben, dat het onverltandig zijn zoude, een mensch van oordeel oplettend te willen maaken op zodanige dingen, die hij voor lang reeds aan zigzelven moet ontdekt, en, waarin hij bij zijnen Itrijd tegen dezelven, onoverkomelijke zwaarigheden moet ontmoet hebben, fchoon hij zig tot hiertoe daarvan nog niet heeft kunnen ontdoen: maar wie zou zig bij kleine afwijkingen , onvoorzichtige handelingen en diergelijken, niet wel gaarne willen laaten te recht wijzen? reijerberg. Maar hebt gij niet ook dikwerf gezegd , dat men zig wel wachten moest, over de daaden van een verftandig man te oordeelen? en al ware 't ook dat men hem op één been zage rondhuppelen, terwijl andere bezadigde mannen op twee gingen, moest men nogthans zwijgen, en denken : welnu ! hij zal immers wel weeten wat hij doet! 1 k. Ik zie het, men moet zig wèl wachten van iet, dat tegenftrijdig fchijnt te weezen , in uwe tegenwoordigheid te opperen: gij merkt alles op, begrijpt het maar ten halve , rukt mij de fchede uit de hand, en waant , dat gij mij mijn zwaard hebt ontwrongen, waarmede gij nu tegen mij-zelven zoudt kunnen vechten. reijerberg. Wanneer gij op dien toon fpreekt, mijn vriend ! dan zullen wij van dit cnE 2  68 PIETER KLAUS. derwerp afflappen maai' neen ! gij moögt misnoegd over mij worden of niet, ik zal 't er aan waagen: uw goed hart zal u nog wel eens influisteren , dat ik het ten minflen wèl gemeend heb , al zou ik mij ook in het een of ander vergist hebben dan ter zaakc. Vergun mij nu, lieve Leezer! dit geheele gefprek tusfehen reijerberg, mijne echtgenoote, en mij, zo veel ik mij nog daarvan herinner , hier ter neder te Hellen: vermits ik niet lang daarna de waarheid ondervond van alles, wat mijn vriend mij in dien tijd onder het oog bragt, fchoon ik zulks niet kon gelooven, kan deeze zamenfpraak, beter dart mijn droog verhaal , daartoe dienen , om u een denkbeeld te geeven van den toefland waarin ik mij bevond. r e ij e r b e r g. Dan ter zaake. Zonder een profeet te weezen kan ik u gerust voorfpellen , dat uw ministerfchap hier van geen langen duur meer weezen zal. mijne huisvrouw en ik te gelijk. Wel zo! dit klinkt immers recht gevaarlijk. reijerberg. 'T is niét anders , en indien het zo niet ware , zou het des te erger voor u zijn ; dan zou ik er geen één woord over willen verliezen: kortom ! óf gij blijft de braave piet, die gij wezenlijk zijt , en in dit geval zal men u welhaast den voet weeten te ligten — óf gij gaat zelf te grond en laat u door den ftroom des vet' derfs medcfleepen. Mijne huisvrouWj Voor het laatfle fta ik in-'  ZEVENDE HOOFDSTUK. reijerberg. Hoe ! weet gij' dit zo wèl. Mevrouw ? huisvrouw. Zeer wèl. ik. En het eerfte maakt mij in 't minst niet pngerust: wanneer ik bij de beste bedoelingen gemiskendgemisbruikt, met ondank beloond word, zal 't mij evenwel nimmer berouwen , het goede beoogd en gedaan te hebben, zo veel in mijn vermogen was. reijerberg. Gij brengt mij in de war, lieve menfehen ! laat mij uitfpreeken en valt mij toch niet in de rede! ik. Wel nu! laat dan eens hooren. reijerberg. Gij hebt de hooffche manieren al vrij wèl overgenomen ; gij komt iemand altoos zo vriendlijk , liefderijk en gulhartig voor; gij zegt de menfehen handtastelijke, verpligtende beleefdheden , welke iemand in ernst kan aanneemen ; gij kunt ten rechten tijd verftrooid fchijnen , wanneer gij hot een of ander niet hooren of op bet een en ander niet antwoorden wilt; gij vraagt in ééncn adem zes dingen te gelijk , zonder dc antwoorden aftewachten , opdat men vooral niet denken zal, alsof uw hart deel aan iet name ; gij zegt iemand koel de warmfte beleefdheden , en met warmte de nietswaardigfte kleinigheden ; gij fchijnt ftaatszaaken in het hoofd te hebben, terwijl gij de fchotels telt die op de tafel ftaan, en maakt ontwerpen tot welzijn van het Land, terwijl gij met de papegaai van Madame NOf vanelle lpeelt: zo verre zijn wij dan nu reeds E 3  7© PIETER KL AU S. gekomen , en wanneer gij een jong mensch , cn nier mijn oude beproefde , braave , bedrevene pieter waart, dan zou Mevrouw wel zo ftijf niet durven ftaande houden, dat het volltrekt niet meer mogelijk ware , eindelijk nog, door de langduurige gewoonte van te veinzen, het edel, openhartig charakter te verliezen , cn fmaak te vinden in de menfehen voor het lapjen te houden ; ten hunnen koste te lagchen , opdat zij u niet voor een fpeelbal zouden gebruiken ; doch zulks heeft nu zekerlijk bij u wel geen nood , en dat om twee redenen : vooreerst uit hoofde van uwe beproefde braafheid en werkzaame liefde voor de deugd, en vcrvolgcnds om dat ik overtuigd ben, cn zeer wèl weet, dat men u den voet ligten zal, vóór gij tijd zult hebben, om ten gronde te gaan. ik. Zou men niet denken, dat gij een geduchte zamenzweering tegen mij ontdekt haddet? reijerberg. Alle fchurken ftaan altoos in eene groote zamenzweering tegen de braaven , en deezen zijn, ten allen tijde, tot nu toe, het flagtoffer daarvan geweest: daarbij komt nog , dat ik als een ledig aanfehouwer meer zie , dan gij ontdekken kunt, en geduurende uwe afwezigheid nog al veel heb opgemerkt , dat mij zeer in 't oog liep : gij zult, geloof mij , mijn waarde Excellentie! best doen , dat gij het hoofd bijtijds uit het net trekt; fta af van de armhartige ijdelheid, van hier als een flaaf te willen fchitteren! werp uwen blaauwen haring naar den drommel ! gij zijt immers rijke lieden ? koopt toch een landgoed , cn leeft  ZEVENDE HOOFDSTUK. 71 daar zonder zorg, gelukkig, onbeledigd! hoe fmertlijk het ook voor mij zoude weezen, van u tc fcheiden, moet ik u evenwel, als vriend, deezen goeden raad geeven: ik zal er mij wel dóórhelpen, mijn lieve klaus! de Itorm loopt boven de kleine ftruikén heen, en raakt ze niet. ik. Et Jaeuius ventis agitatur ingens pinus —■ ik begrijp het zeer wèl; maar ik verzeker u, beste Vriend ! dat ik den ftorm gaarne wil doorftaan , wegens het menigvuldige goede dat ik hier voordbrengen kan. reijerberg. O Hemel ! als of gij op bet land niet tienmaal meer wezenlijk goeds zoudt kunnen doen, waardoor afzonderlijke perfoonen bevoordeeld worden! reken eens de fom van 't geen gij ondanks alle uwe poogingen en moeite niet in ftaat zijt uittevoeren , tegen dat geene , wat gij indedaad doet! trek daar af, 't welk ieder gewoon mensch , die uwe plaats zou bekleedeu, ook verrichten zou , terwijl hij thans misfehien kwaad of in 't geheel niets doet ! trek vervolgends af dat geene , waarvan het gevolg nog zeer onzeker is! wat zal 'er dan overblijven? ik. Ja, wanneer men'alles zo naauwkeurig wil uitcijlferen! r e ij e r b e r g. En geloof vrij, de menfehen , die gij weldaadcn bewijst, weeten het u weinig dank; lagchen nog in hun hart, en houden u voor een zotskap , dat gij zulks niet merkt : de Graaf loveld , die gij aan het brood hebt geholpen , is het laagfte fchepfel dat ik ken , hij E 4  72 PIETER KLAUS. befpiedt alle uwe gangen , heeft u geduurende de geheele reis in het oog moeten houden , is de fpion van den ouden meiilfeld, en de minnaar van de zwartoogige Freule; en hoe is 't mogelijk , dat gij deezen knaap hebt kunnen vertrouwen , gij , die de menfehen zo wèl kent ? hoe hebt gij hem kunnen vertrouwen ? ik had naauwlijks de eerfte bedrijven van deezen kwaaden jongen gezien, toen hij hier kwam, of ik vond reeds eene menigte flechte nukken in zijn hart : de lieden , die gij in het Financie-coliegie hebt aangefteld en bewonderd ■ ik denk , gij zult mij daarvan willen uitzonderen! zijn u even zo weinig getrouw ; zij hangen de huik naaiden wind ; heden zijn zij uwe onderdaanige dienaars ; doch laat morgen uwe partij eens onderliggen , dan zullen zij alles opzoeken , wat uwen val verhaasten kan , om eenen nieuwen Vizier te behaagen. ik. Alles, wat gij daar zegt, is voor mij niets nieuws : meent gij dan toch in ernst, dat ik op deeze fchcpfels vertrouw ? wees verzekerd , mijn lieve lodewijk ! ik maak zo weinig ftaat op dankbaarheid , dat ik volftrekt geene andere verwachting heb, dan dat ieder mij bedriegt: doch dit alles deert mij zeer weinig: de menfehen zijn zotten, dit weet ik zeer wèl. reijerberg. En laat gij u dan van zotten misbruiken ? ik. Van mijns gelijken ■ en tog ook nog niet misbruiken —r- ieder handelt in de wereld uit  ZEVENDE HOOFDSTUK. 73 tigenbelang; bevordert zijn afzonderlijk geluk, zijn genoegen, zo goed hij kan: ik ben nu zeer genegen om wèl te doen; dit is mijne bedoeling, mijn belang , mijn genoegen : om de perfoonen is 't mij niet te doen : als iemand mij bedriegt, dan lach ik hartlijk en laat hem loopen; als hij mij dan rtoodig heeft, komt hij kruipende weerom, geeft veele kluchtige ontfchuldigingen op; zoekt zijne ondankbaarheid te bemantelen ; ik doe alsöf ik alles geloofde , en mijne vrouw zucht of weent over mijne fchijnbaare verblinding: doch ik laat mij niet verbijsteren, hoor alle vleierijen, ea hij gaat heen cn verblijdt zig, dat hij mij andermaal verfchalkt heeft; ik dien hem nog eens, en wanneer hij mij ontb'eeren kan, dan bedriegt hij mij andermaal dit is dan immers een aanige klucht? mijne huisvrouw. Ja! ja! zo doet hij, en ik ben 'er dan ongerust over, en word fomtijds raazend , wanneer ik zie, dat hij zigzelven voor ieder opoffert, zig voor ieder afliooft, en van ieder met de fchandelijkfte ondankbaarheid beloond, mis* handeld en gelasterd wordt. ik. Pah ! dat is nu niet anders ! reijerberg. En gij gelooft niet, dat uw hart eindelijk gevoelloos worden zal, gelijk de rug van een postpaard, als ieder daarop rijdt; of dat eensklaps dit aandoenlijke hart uit zijne bedwelming ontwaaken, en dan eens zo fterk bloeden zal van de menigvuldige harde Hagen , dat gij al het veiv trouwen op het menschdom verliezen, ecu vijand E 5  74 PIETER KLAUS. . van allen worden, en volftrekt tot geene goede daad weder befluiten zult ? i k. Geen zwaarigheid! reijerberg. Gij zult het ondervinden, mijn vriend! en rekent gij uwe gezondheid, die gij opoffert , voor niets ? die gij opoffert, om bezigheden te verrichten, welken ieder onnozele hals even zo goed zou kunnen verrichten ? ik. Ik doe dan ten minnen het kwaad niet, 't welk hij 'er mede zou laaten onderloopen. reijerberg. Wel dat is de moeite waardig! dus mag een man, die tot Veldmarfchalk geboren werd, gemeen foldaat worden, wanneer hij" meent, dat hij in 't veld zou blijven ftaan, terwijl een ander misfehien zou wegloopen. ik. Uwe gelijkenisfen gaan mank: daarbij komt nog, ik wil 't voor u wel weeten , dat mijn tegenwoordige klister mijne ijdelheid Itreelt: ik mag gaarne gepreezen worden. reijerberg. Maar is het niet al zo aangenaam bemind te worden ? i k. En is dit mijn geval ook niet ? heb ik niet in u een' vriend, die mij met het menschdom verzoent? heb ik niet eene echtgenoote, die mij alle de ongemakken des levens verzoet ? heb ik niet een knaapjen, bij wiens opvoeding ik van mijne ondervindingen gebruik maaken kan? reijerberg. En zult gij ten laatften ook ons nog wel vertrouwen? ik. Om u maar ronduit te zeggen , ik zou u mede niet vertrouwen, zo ik niet volkomen verze-  ZEVENDE HOOFDSTUK. 75 kcrd ware, dat gij noch belang noch neiging hebben kondet, om mij te bedotten. bi ij n e huisvrouw. Foei, lelijke man! ziet gij nu , dit is indedaad reeds een begin vau uw vijandig gemoedsgeftel! reijerseerg. Het is zo kwaad niet gemeend; wij weeten wel beter: hij is op zijn ïïclfel verliefd , en zou gaarne zien , dat hij er overal gebruik van maaken konde : maar hoe dan, wanneer gij door de kabaaien uwer vijanden weggefchopt wierd; met fmaadhcid, verdriet en ondank beloond , en nu in een vierde gedeelte van een uur de geheele vrucht van rustclooze moeite, opgeofferde gezondheid, en verfpilde beste jaaren naar de maan zaagt gaan? ik. Dit is vooreerst nog niet te verwachten; de Vorst heeft mij nog noodig. reijerberg. Zou hij zulks wel altoos begrijpen ? het onweder zal losbarsten zonder dat gij het merkt: Prinfen leeren het veinzen al vrij vroeg : zelfs de onnozelfle dwingeland verftaat deeze kunst, en leert ze aan zijn Hof: en wanneer het geval nu eens zo ware! ach! beste vriend ! hoe zou mijn hart bloeden! en gij zoudt u-zelven moeten bcfchuldigen ; hartlijk moeten betreuren de fchoone verloopene uuren , waarin gij in eenen kleinen onbenijden werkkring zo veel goeds had kunnen uitvoeren. ik. Waar toch zult gij in de geheele wereld eenen onbenijden werkkring vinden ? gij vergeet in uwe redenkjindige dweeperij, dat gij onmoge-  ƒ6 PIETER. KLAUS. lijke dingen eischt : zeg toch, waar vindt gij een leven , dat niet door den nijd der menfehen verbitterd wordt, wanneer men zig daar aan Hoort? reijerberg. Ik vind dat leven in het ftil landverblijf: wanneer men onder de befcherming der lieve moeder Natuur , zijne eenvoudige kost, welke akker en tuin ons vriendlijk aanbieden, kommerloos en zonder wroegen nuttigt; zijnen overvloed met de armen broederlijk deelt ; zig door geen één der onnoemelijke hartstogten de koorts op den hals haalt ; Wanneer men in 't verborgen en ongemerkt zijnen braaven nabuur met raad en daad bijftaat; de jeugd behoorelijk vormt, niet befchaaft; de gezondheid en fterkte des ligchaams door maatigheid , geregeldheid en beweeging bevordert ; den Schepper van alle dingen bij elke opgaande zon met dankbaarheid prijst, en ui zijne ziel verheerelijkt ; arm in arm aan de zijde van zijne getrouwe gade de velden doorwandelt, die de goede God met rijkdom en fchoonheid zo heerelijk verfiert; en dan na eenen aangenaamen dag, vol van zalig genot, de vermoeide leden op zijne legerftede uitftrekt , de oogen fluit , zijne ziel aan de hoede van het liefderijk Wezen opdraagt , en in eenen ongeftoorden flaap nieuwe krachten voor den volgenden blijden dag vergadert. ik. O zwijg toch ! beste lodewijk ! ik zal voorzeker dit geluk eerlang fmaaken ; doch nu is 't nog niet mogelijk ; ja volftrckt niet mogelijk, ik moet eerst nog zo veele goede ontwerpen uitvoeien ; heb zo veel begonnen , dat ik vukoojen  ZEVENDE HOOFDSTUK. 7?s Sioet men mag immers niets ten halve doen? nog maar een paar jaaren geduld! reijerberg. Slaap dan wèl, mijn goede Minister! ik wensch ü veel geluks! wij fpreeken elkander fchielijk weder. Hij ging - mijne echtgenoote zat te peinzen — wij zullen, zeide ik, niet meer met lodewijk daarvan fpreeken; hij maakt ons het hoofd maar warm -— laat ons te bed gaan,  78 PIETER KLAUS. AGÏSTE IIOOFDSÏU K. De zaak begint fchuin te loopen. 13 ie geenen van mijne Leezers, welken het niet alleen te doen is, om een verhaal van allerleie kluchtige gevallen te hooren, zij mogen al of niet waarfchijnelijk weezen, maar die in ftaat zijn met verlïand en deelneeming de wegen natefpeuren, waarop hartstochten en lotgevallen den mensch voordduwen, en hun tot menigvuldige goede en kwaade , wijze en onwijze daaden bepaalen , zodanige Leezers zullen vooral niet kwalijk neemen , wanneer ik hier den draad der gefchiedenisfe eenige oogcnblikken afbreek, om de eene en andere aanmerking op het voorgaande gefprek te maaken. Het zou hun naamlijk vreemd kunnen voorkomen, dat lodewijk reijerberg, dien ik gefchetst heb als een van zijne eerfte jeugd af zeer vlugge, onderneemende geest; die reeds, een kleine jongen zijnde, allerleie kromme fprongen maakte , geen' dwang veelen kon , en zig gaarne tegen onverftand en kwaade nukken verzettede, dat deeze mij nu uit den kring van mijne werkzaamheid trekken en tot een gerust landleven overhaalen wilde, terwijl integendeel bij mij, ik die indedaad van mijne kindsheid af Hechts eene foort van oudergefchikte rol fpeelde, mij meer doormen-  AGTSTE HOOFDSTUK. 79 fchen en lotgevallen drijven liet , dan dat ik mij» zeiven en anderen zou gedreeven hebben , dat, zeg ik, mijn charakter thans geheel hervormd, en ik eene foort van kracht en zucht tot onderneemcn te hebben fcheen : zulken kon het nu welëens onnatuurlijk voorkomen, doch ik hoop hen wel te kunnen overtuigen , dat wij , uit hoofde van de omftandigheden, waarin wij ons beiden hadden bevonden, vollfrekt buiten ftaat waren , anders te kunnen handelen. reijerberg had wezenlijk van natuure meerder neiging tot een onrustig en werkzaam leven, dan ik , maar zijne lotgevallen hadden hem vermurwd , en zijne vlugheid merkelijk verminderd; hem was alles , wat hij ondernomen had, mislukt, terwijl integendeel ik , die door zeldzaame betrekkingen en onverwachte gebeurtenisfen in eenen ftroom van kluchtige gevallen was gefleept , bijna altoos , uitgezonderd eenige kleine wederwaardigheden, gelukkig daaraf gekomen , en trapsgewijze tot een fchitterende loopbaan opgetrokken was, liet welk dus mijn vertrouwen op het geluk mijner onderneemingen zeer moest vermeerderd hebben : geheel levendige menfehen kunnen door eenen iangduurigen tegenltand vermoeid worden , daar integendeel bij gemaatigde temperamenten , wanneer dezelve door voordeelige omftandigheden, of door noodzaakelijkbeid aan den gang geholpen worden , deeze werkzaamheid behoefte , en een gedeelte van hun wezen wordt , het welk hun zo geinalilijk niet weder kan ontrukt worden.  !b PIETER KLAUS. reijerberg (*) ontfnapt zijnen Leermeester en zoekt het ruime veld ; men achterhaalt hem, en noodzaakt hem 0 als een Edelman opgevoed zijnde , het juk van gemeen foldaat te draagen; hij deelt vcrvolgends in alle de ongemakken van mijne landlooperij ^ wordt eindelijk door eenen Engehchman mede op reis genomen , doch ook dit geluk is van geen langen duur ; hij vertrekt naar Engeland , en vindt daar mede geene vaste verblijfplaats ; hij keert weder, zoekt in Dtiitschinnd dienst aan het een of ander Hof; en mist wederom zijn doel: in de geleerde wereld is het lot hem niet gunstiger: hij is ongelukkig in de liefde: naauwlijks heeft hij als toorteelfpeeler een fobere kostwinning, of hij wordt van zijnen broeder, den fchurk , wederom misleid' en aan de Oostïudifche Compagnie verkocht; wanneer zulk eene aanéén» fchakeling van wederwaardigheden een zinlijk mensch, van een bloedrijk temperament, niet veranderen en hem bedaarder maaken kan, dan begrijp' ik het niet; Daartegen mag men mijne levensgevallen doorIoopcn: als een fchoenmaakers zoon , onder de befcherming van een adelijke Dame, boven mijnen (land opgevoed; Van haar uit mijne armoede gered en tot lijfknecht verheven; te midden van mijne zeldzaame gevallen altoos nog gelukkiger, dan ik het in de hut van mijnen behoeftigen vader had kunnen weezen; dikwijls zeer rijk; uit al» C) ZieEerftcDeel-, bladz. 19 en volg. TvveedeDeel, bladz, 153,  AGTSTE HOOFDSTUK. Ht alle gevaaren wonderbaarlijk verlost; als bediende, als een bedriegelijk geneesmeester, als fchrijver; als tooneelfpeeler, altoos zeer heusch van het noodlot behandeld; als bij de hairen getrokken tot de echtverbintenis met eene rijke,fchoone,braave vrouw; ïn de wereld rondgezworven zonder, dat het mij het minlte gekost heeft; als reizend Mufikant bewonderd en toegejuicht; bij een goed, waardig Heer als Geheimfchrijver aangefteld; doof een krulhondjën tot beftuurder der Financiën bevorderd ; in den adelftand verheven, zijn Excellentie genoemd, met een fraaje bonte orde omhangen; in het bezit van een aanzienlijk vermogen, van wezenlijk huislijk geluk en openbaaren luister wie, voor den weêrgaê, zou bij dit alles niet beginnen , van het geluk en zijn favoir faire alles te verwachten? Ziet gij nu, mijne zoete Heeren en Dames! dit zijn geene nutlooze wenken , wanneer onze oplettendheid zo gevestigd wordt op den invloed, welken het lot op onze denk- en handel-wijze heeft, hoe het ons herfcheppen kan; zo dat men wezenlijk zeer verftaudig doet, wanneer men dc daaden en grondbeginfelen zijner broederen niet eerder beoordeelt, dan na dat men alle deeze omitandigheden in overweeging genomen heeft, eii dit niet kunnende doen, liever zwijgt, verdraagt en niet oordeelt. Ook ben ik zeer overtuigd, dat reijerberg, ware hij in mijne plaats geweest, even zo zeer met een fiaatkundige dweperij zoude bezield geweest zijn, als ik; en dat ik, wanneer ik mijne 111. Deel. F  M PIETER KLAD S. Miftandigheden onbevooroordeeld had kunnen befchouwen , zijne vertoogen volkomen wddr zou bevonden hebben doch genoeg hiervan ik ga in mijn verhaal voord. Het was niet lang na ons gemeenzaam gefprek, öf de voorfpelling van mijnen vriend begon, helaas 1 van tijd tot tijd haare vervulling te naderen; en de volgende omftandigheden kwamen mijnen vijanden hierbij te baat. Wanneer ik den gehcelen dag in de beflommering mijner bezigheden was geweest, en nu mijn dagwerk met allen mogelijken ijver volbragt had, was ik des avonds tegen zes uuren altoos welgemoed en zeer tot gezelligheid genegen: de Vorst, mede van den morgen af in den dwang van het hof-leven afgefloofd, was gewoon omtrent hetzelfde uur Madame novanelle te bezoeken, en mij te noodigen, ook daar te komen: hier zaten wij in eenen vertrouwelijkcn kring, hadden menigen geestigen inval; fomtijds ik wil het wel bekennen ten koste van andere men¬ fehen , en Vermits de Vorst dan zijne hoogheid geheellijk vergat, en alle achterhoudendheid uit onze vriendlijke gefprekken gebannen was, oordeelde ik het juist zo noodzaakelijk niet, om alle mijne woorden, onaangezien lodewijk mij van geveinsdheid had befchuldigd, op dc weegfchaal te leggen ; want ik dacht, het zou alles onder ons blijven, en er zou geen misbruik van gemaakt worden. Nu belfond het zogenoemde Ministerie, waarin zijne Doorluchtige Hoogheid zelf voorzitter was,  AGTSTE HOOFDSTUK. 83 behalven mij - vermits de Heer vanmehlfeld door zijne zwakheid, die men hem opdrong, we- derhouden werd, de zittingen bijtewoonen . flechts uit twee perfoonen, te weeten de Heeren van zwArthelm en van lammerdorp: beide deeze Heeren waren zeer zwakke menfehen, en weleer van den Prelident als een nul in 't cijlfer geacht, en in het Ministerie gebragt, opdat 'er geene anderen mogtcn inkomen, die minder genegen waren , ja - broers te weezen: zwarthelm was een verveelende, ftijve Rechtsgeleerde eii daarbij een gierige vrek; hij had eene'oude zuster bij zig, die zijne huishouding waarnam en met deeze was hij overeengekomen, dat de langstleevende van hun beiden erfgenaam van alles weezen, maar daartegen ook het ligchaam van den overledenen zuiveren en kleeden zoude, ten einde de drie guldens1, die er anders voor moeften betaald worden, te bezuinigen: lammerdorp had wel wat meer verftauds, dan de eerstgenoemde, want zwarthelm had eigenlijk in 't geheel geen verftand; doch was met dat alles een belagchelijk fchepfel: hij was opvoeder van den Vorst geweest, en, (gelijk het deeze menfehen, wanneer zij oud worden, gemeenlijk gaat,) met eene eer, zo koel als dc maanefchijn beloond en omftraald; want hij zat in het Ministerie, maar mogt den mond niet opendoen: in zijne jeugd had hij vrij los geleefd, doch nu was hij een oude zondaar, had derhalven verkoozen fijn te worden, en woonde de bcdcllonden bif, F 2  If P 1 E T ER KLAU tj dié de Heer van meiilfeld des avonds in het Vertrek van zijne huishoudlter hield (*), Zodra ik met. deeze menfehen aan den gang was, liet ik mij ook op eene behoorelijke wijze gelden ; doch vermits ik geene gevaarlijke ontwerpen fmeedde, en hoopte, mij misfehien nu cn dan van hun te kunnen bedienen, om iet goeds uittewerken , was ik meestentijds zeer vriendlijk jegens hen: ter bcreikinge van geoorloofde bedoelingen kan ik Hechte menfehen ook wel een weinig Vleien, doch ik kan het nooit lang uithouden, maar verbeur al ligt hunne gunst; want wanneer het hoofd mij eens niet wei ftaat, en ik zulk een zotskap ontmoet, dan bederf ik dikwijls in één oogenblik alles, wat ik in een jaar goed gemaakt had: ik fpreek ook gaarne vrij van 't hart over zotten en fchurken: 't is waar , ik kon zulks wel laaten, maar bet is mijne manier zo, cn ik heb 'ér geene kwinkflageh bij in mijne gedachten; evenwel neemen de menfehen zulks fomtijds verbazend kwalijk : zodra echter de guit zig begint te verbeteren, (*. 'T is niet in twijfel te trekken, dat 'er zulke belagchcliike knaapen aan de Hoven zijn: dat ik-dc hier gei'chetfte voorheelden niet ontleend heb van mènfcben.dïë mij bekend zijn, zulks verzeker ik op mijne eer; dat ik niet weet, of cr nu juist aan een der Duitfche Hoven eene vergadering van zodanige zotten bij elkander gevonden wórden, betuig ik tevens; dat ik, indien ik het ook wiste, niet zo onnozel zijn zoude, op deeze meflfchen een pasquil te fchrijven, en zelfs daarbij het jaar-getal van 17 U te voegen, zulks kan men gerust gelooven; om' die reden moet ik verzoeken, dM niemand hiervan eene verkeerds Uitlegging route — Aanmerking van den Schrijre*.  AGTSTE HOOFDSTUK. 35 herroep ik gaarne al het kwaad, 't welk ik vau hem gefprokcu heb: het gefebiedt eigenlijk flechts, om de Hoog Wel-geboren wezens op zigzelven te doen letten: ook verbeteren de menfehen zig wezenlijk dikwijls door middel van een kleine fpOtt ternij, al is 't ook, dat zij zulks niet willen bekennen: zij behoeven daarover niet boos op mij te weezen; want het ftaat hun immers volkomen vrij, om even zo met mij ook te doen; dit gebeurt ook wel eens, cn zodanige veröotmoedigingen' hebben mij reeds veel verbeterd. Dit zo maar ter loops! keeren wij weder tot onze twee Heeren — zij waren aan geene ander re dan jkromme -wegen gewoon , en toen ik zag dat zij zig volftrekt niet tot het goede wilden laaten opleiden, kon ik ze ook niet anders dan met verontwaardiging befchouwen: ik haalde ze dan weieens over den hekel, verhaalde anccdootjens van hun, en wel voornaamlijkin onze avondbijéénkomflen bij Madame novanelle: deeze deftige Heeren hadden van hunnen kant ook juist nieÉ veel genegenheid voor een' man, die, zo als het geval met mij was, eensflags in het Ministerie ge» plakt werd, en ten minftcn tien jaaren jonger was dan éën der andere leden : hadden zij nu wel geen' moeds genoeg, om zig openbaar voor mijne vijanden te verklaarcn, zij fchuddeden evenwel, als het te pas kwam , zeer bedenkelijk het hoofd, en werden onder de band door den waardigen me h l p e l d bij zulk eene handelwijze gehouden , ■ waartoe d< avoiidbedeltonden al mede dienen moesten. v «  96 PIETER KLAUS. Aldus was het gelegen in het Ministerie: da hooffche vleiers had ik van het begin mijner loopbaane af, meer dan de voorzichtigheid wel zou vereischt hebben, met verachting befchouwd: ik was bij mij-zeiven overtuigd, dat ik voor den Vorst een nuttig man was,' terwijl ik integendeel dat gefpuisals armzalige ledigloopers aanzag; terwijl hun laf, verftandloos gekakel mij verveelde, en ik mijnen tegenzin voornaamlijk alsdan liet blijken, wanneer zij mijnen Heer allerleie kostbaarc, docllooze en zotte beuzelingen in het hoofd bragten. De Hofmaarfchalk was een klein, lieftalig, glad, zoet mannetjen; het fehurkjen zag altoos zo vriendlijk en beleefd uit, wilde echter-ook gaarne ieder den voet ligten, die bij den Vorst eenigzïns iet vermogt, en Mijnheer den Hofmaarfchalk over 't hoofd zag; hitste, voor de verandering, de menfehen ook weieens tegen elkander op, en was voor 't overige altijd even net en fraai gekleed , gekapt, gewasfehen en gebalfemd; doch geen mensch in de wereld kan onkundiger, hersfenloozcr cn oppervlakkiger in het oordcelen weczen, dan hij : daarentegen verhaalde hij ook gemeenlijk flechts des middags iet uit de nieuwspapieren, berichtte hoe ongelukkig hij nu reeds federt vier weeken gefpeeld had; welke foufen hem gisteren goed gelinaakt hadden, haalde modellen van kapfels en nieuwe kleeding, die hij uit Lion ontbood, uit zijn' zak, en liet hier en daar een laf grapjen mede onnerloopen, waarover hij het eerst van allen, en fomwijlen ook maar alleen lachte : ik zeide  AGTSTE HOOFDSTUK. 87 eens bij zekere gelegenheid, dat wanneer zijne fraaje kleederen eerlang als lompen door de papiermolen zouden geloopen zijn , daarop niets anders moest gedrukt worden, dan bladen van den Courier du bas Rbyn, kookboeken, aanwijzingen tot Whist-fpeelen en diergelijke dingen meer: wanneer hij in zijn gebabbel in mijne tegenwoordigheid wat te verre uitfpattedc, hielp ik hem weieens wat gevoelig te recht. De Opperfchenker, zeker Heer van gerlob, was een gemeste os, geregeld altoos des nadenmiddags befchonken, en een logenaar zo groot als ik immer nog ontmoet heb; voor het overige floop hij gemeenlijk van de tafel naar huis, om daar zijn middagflaapjen te doen , vervolgends bezocht hij zijne bijzit, een Franfche zangfter, alwaar hij uit 's Vorften kelder een paar flesfehen ouden wijn liet brengen: na dat deeze geleegd waren , reed hij óf met zijne bijzit naar den Schouwburg, óf alleen naar het huis van den Prefident, ïn de bedeflonde: van daar kwam hij ter avondmaaltijd aan het Hof, en eindelijk bij zijne vrouw, die zig middelerwijl met jonge Officiers vermaakt had: dewijl ik deezen eerlijken man fomtijds een les gaf over dc zwaare kosten , welke hij aan allerleie foorten van wijn aan bet Hof befteedde, kon ik ook niet zeer roemen op zijne gunst. Van den jongen Graave loveld heb ik reeds gezegd, dat hij mij zijn geheel fortuin te danken had: hij was een arme knaap, de jonglte van agt Hooggraaflijke kinderen; zijn vader, die tot aan F 4  8B PIETER KLAUS. de ooren in fchulden zat, nam mij in den arm en verzocht mij, deezen knaap een bediening te bezorgen : ik weet niet, of het goedhartigheid of de kleine ijdelheid was, om de rol van begunftiger van een' Rijks-graaf te willen fpeclen ik was diestijds eerst in den adeldom verheven, en had nog weinig gelegenheid gehad om aanzienlijke lieden mijne gunst te betoonen althans ik bezorgde zijnen zoon een ampt en jaarwedde; doch deeze vent beloonde mij met de grootüe ondankbaarheid; hij had dat geene, wat men, helaas! genie pleegt te noemen, vlugheid van geest, zucht tot babbelaarijen en tot kleine kwinkfiagen, onbepaalde werkzaamheid, trek, om een aanzienlijke rol te fpeelen, en men zal welhaast ontwaaren, dat hij, onder de aanleiding van den waardigen Prefident van mehlfeld, tot mijn nadeel, van deeze voortreffelijke begaafdheden gebruik maakte. Men vindt weinige menfehen, die een meerderheid van anderen boven zig kunnen dulden, al ware 't ook flechts de meerderheid des weldoeners boven dien die weldaaden ontvangt: ik heb een' man gekend, die plag te zeggen: „ lieden heb „ ik weder eenen vijand meer gekregen; want ik „ heb een eerzuchtig mensch dienst gedaan:" dit was mede het geval bij den jongen Graaf: bij de 1 overigen was misfehien de innerlijke bewustheid van hunne armhartigheid de grond van dc vijandfchap jegens een' man, die hen fomwijlen vernederde.  AGTSTE HOOFDSTUK. 3? In één woord! dit geheele rot fpande met eenige fchepfelen van nog minder gewigt tegen mij zamen, 't welk reijerberg van verre zag, vóór ik er het minde aan dacht, omdat ik veel te trotsch was om op de daaden van deeze ondergefchikte menfehen achtteflaan.  PIETER KLAUS. NEGENDE HOOFDSTUK. De actiën van Mijnheer den Minister daalen geweldig: hoe men tegen hem aan werkt. ne Leezers zouden den geheelen hoop der Amptenaaren van mijnen genadigen Vorst en Heere zeer verongelijken, door te onderftellen , dat er geen een eerlijk man onder geweest ware , die te edel gedacht had, om met een zo fchandelijke kabaal tegen eenen onfchuldigen zamentefpannen: zodanigen waren er voorzeker , doch deeze hielden zig fchuil en waren flechts bedaarde aanfchouwers : eenigen van hijn , door veeliaarige ondervinding bekend met de kwinkflagen die aan kleine Hoven heerfchen , onthielden zig van alle werkzaamheid , als zeer wèl weetende , dat, zo wanneer de boosheid eens een doorgedacht plan tegen de onbevooroordeelde , zorglooze braafheid uitgevonden heeft , alle poogingen der welmeenenden, van den vervolgden te behouden, vruchtloos zijn: zij begreepen zeer wèl , dat , wanneer men zig met zodanige zaaken bemoeit , men óf zelf het flagtoffer wordt , óf tog den toefland van hem, dien men helpen wil, daardoor flechts verergert en de vijanden nog meer verbittert: deeze voorzichtige lieden deeden derhalven alsof zij niets zagen en hoorden , nogthans bleef hun gedrag jegens  NEGENDE HOOFDSTlt K. 91 mij altoos hetzelfde , zij bevveezen mij evenveel achting en vriendfchap , mijn gezach mogte rijzen of daalen. Sommigen die den zamenhang van 't geen er omging niet wisten , niet nabij , niet hoog genoeg ftonden , om te zien , of mijne vijanden door cabaalen, of ik zelf door een avrechts gedrag tegen mij aan werkte ; óf die genoeg met zigzelven te doen hadden , om zig ftaande te houden , óf te traag waren, om zig met verwarde zaaken te hemocjen, lieten de zaak op haar beloop, en dachten : ,, Laat elk voor zijn eigen deur veegen." Anderen, die noch gegoed waren, noch aanmerkelijke verdienften hadden , hingen natuurlijker wijze met hun geheel beftaan van de heerfchende partij af, moesten , wilden zij in hunne posten blijven en niet bij mijnen val misfehien mede tuimelen, nu klaus, dan mehlfelds gezind zijn , naar maate de een of ander de befcherm» engel was, die het roer van Staat in handen had. Een vierde partij was misfehien tegen mij ingenomen , óf om dat mijn gedrag hun zeer onvoorzichtig toefchcen , óf dewijl ik aan hunne wenfchen cn verwachtingen niet voldaan had: vermits nu onnozele menfehen bijna alles door de bril van vooroordeelen en hartstogten befchouwen s zou het zeer onredelijk weezen , deeze menfehen te berispen , om dat zij zig mijne zaak niet aantrokken. Eindelijk maakte een vijfde partij door dert onverftandigen lof, welken zij mij toezwaaide en  pa. PIETER KLAUS. hunne fmaadredenen -op mijne vijanden, mijne zaak nog erger; want, fchoon deeze woelgeesten meer - het genoegen beoogden van hun mondjen te roeren, dan mij wezenlijke diensten te bewijzen, onderftclde men nogthans, dat ik, die aan dit gekakel in 't minfte geen deel had, hen moest opgehitst hebben. Slechts twee van de ondergefehikte bedienden van het Financiccollegie , waren, toen naderhand het onweder over mij uitbarstte , zeer genegen, hoewel zij geen de minde verpligting jegens mij hadden, alleen uit liefde voor de oprechtheid, ten koste van hun eigen geluk , zig edelmoedig en openlijk voor mij in de bresfe te ftellen ; doch ik verzocht hun daarvan aftezien , en hunne eigene gunftige uitzichten toch vooral niet opteofferen aan mij, dien zij immers niet behouden konden! Na dat ik nu de denkwijze deezer perfoonen gefchetst heb , zal ik vervolgends den gebeden toedragt van zaaken ten toon leggen. Ik heb boven reeds gezegd , dat ik dc moeite niet eens nam , om te onderzoeken , of ik al of geene vijanden had , alzo ik bij mijzelvcn verzekerd was , opzettelijk mij geene vijanden gemankt te fiebben : zo zorgloos was ik van dc reis terug gekeerd , en hoewel het gefprek van r e ij e rberg mij wel ecnigzins oplettend gemaakt hadde, fioeg ik evenwel weinig acht op zijne voorfpelling ; verbeeldde mij , dat hij in 't geheel geen kennis van deeze zaak had , en werd dagelijks,  NEGENDE HOOFDSTUK. 93 z-orgloozer , aangezien de Vorst thans bijna nog vriendlijker en vertrouwelijker jegens mij fcheen. Ondertusfchen kwam er zeker geval op , het welk veroorzaakte , dat ik mijnen Heer niet meer zo dikwerf, dan weleer , in den kleinen kring, waarvan ik boven gewag gemaakt heb , zien en fpreeken kon. Madame novAnelle was naamlijk reeds kort voor ons vertrek fomtijds wat onpasfèlijk geweest, evenwel ging zij altoos nog uit, en zag ook menfehen; doch geduurende onze afwezigheid was haare onpasfelijkheid in eene foort van uitteering veranderd, zodanig, dat, toen wij den 1 Junij deezes jaars in de Reüdentieltad terug kwamen , dit arme mensch bijna altoos het bed^ moest houden : onze avondbijeenkomften werden daardoor zekerlijk geftaakt ; de Vorst fcheen in de eerfte dagen over haaren toeftand zeer bekommerd , ging alle dagen bij haar , cn offerde meni"- uur aan haar op, reed niet naar den Schouwburg vooral wanneer er ftukken gefpeeld werden, die juist in zijnen fmaak niet vielen .cn bragt in plaats van dat, zijnen tijd door aan het bed van zijne vriendin: de volgende week bezocht hij haar flechts tweemaal , ter oorzaake dat de Lijfarts , die tevens het huis van Mijnheer den Prefident bediende , hem had aangeraden , om zijne gewigte perfoon niet bloottefleljefi aan de gevaarlijke uitwaafemingen bij het ziekbed van een teringachtig mensch : de naast volgende week kwam hij zelf in 't geheel niet meer, maar zond dagelijks eenen Looper , welken hij  94 PIETER KLAUS. vervolgends ondervroeg over de kleinfte omftattdigheden die de kamenier had afgegeven, en gelijk de menfehen, vooral de Vorften, al van lieverlee, in de fterkte van hunne deelneeming aan voorwerpen die hun geen vermaak verfehaffen kunnen, verflauwen, was het met den uitgang van de maand Junij reeds zo verre gekomen, dat er algemeen gelast werd, om dagelijks naar den toefland der zieke Dame te verneemen, zonder dat er evenwel door den Vorst anders, dan fomtijds eens bij gelegenheid gevraagd werd, hoe zij zig bevond. Van dit oogenblik nu wist het hooffche volkjen een fchoon gebruik te maaken: men moest Jet uitvinden, om den genadigflen Heer in deledige uuren eenige bezigheid te bezorgen, en zulks werd op de volgende wijze te werk gefield: bij de vcrmaaklijkheden, welke de Vorst ten huize van zijne bijzet genoot, was de muzijk ook niet vergeeten: novahelle was eene voortreffelijke zangfler; mijn Heer blies een vorstlijke fluit; ik was, zo als men weet, een meester op de viool, en een paar mannen uit de vorstlijke kapelle moesten nu en dan de muzijk mede verfterken: op deeze wijze hadden wij dikwijls kleine concerten, waarin onze Sultan onbefchrijvelijk veel genoegen vond; daarenboven werden er nog op zekere dagen aan het Hof muzikaale Academiën gehouden, waarin echter de Vorst, 't geen van zelf fpreekt, niet medefpeelde. Vermits nu de bijzit zo ziek was, dat de Vorst  NEGENDE HOOFDSTUK. 95 haar niet meer bezocht, waren de kleine concerten ook geltaakt; maar integendeel werden de muzikaale Academiën gemeenlijk tweemaal in de week op het kasteel gehouden, waarhij de Adel der ftad een vrijen toegang had, en derhalven de Freule van me hl fe ld mede verfcheen: deeze bezat eene zeer bevallige ftem in het zingen, en was daarbij vrij wèl geoefend in bet klavierfpeelen, ja! zij begon zelfs te componeeren: ik wil wel gelooven, dat zij de manier van de meeste voornaame lieden Volgde, te weeten, dat zij haaren Muzijkmeester de eene of andere opgeraapte gedachte voorzong, dat hij dezelve opllelde, uitvoerde, en het geheel door alle ftemmen gecomponeerd zijnde , het werk voor het haare liet uitgeeven, fpeelen en bewonderen : genoeg! de Signora mehlfeldina fchreef aria's, concerten , fijmfoniën , fei quartetti per cembalo obligato, en zond deeze onechte kinderen onbefebroomd in de wereld: Mijnheer de Muzijkmeester was een bekwaam, gedienstig man, had aan Mijnheer den Prefident veel verpligting, onder anderen ook een huishoudlter van hem tot zijn vrouw genomen, at alle donderdag middag bij hem , en liet zig dan uit dankbaarheid aldus misbruiken. Onlangs had dit muzikaale paar een voortreffelijke Bravour-aria, niet zonder reden, gelijk men vervolgends zien zal, met een obligate fluit gecomponeerd: de text was ontleend uit den Demetria Van metastatio, en begint aldus: Dal fuo gentil fembiante Nacqe il mio primo amore.  \v5 PIETER. Kt/AÜS. Zodra dit ftuk gereed was, werd hetzelve in dé Academie aan het Hof uitgevoerd, en gelijk ieder Muzijkkundige voornaamlijk behaagen fchept in zodanige Hukken, waarin het inftrument dat hij fpeelt het meest te doen heeft, werd ook de aandacht van den Vorst door de obligate fluit zeer gewekt: zij. was met opzet zeer zwierig en evenwel niet zwaar gemaakt, en bij het woord Sem* iia - a - a - a - ante kwamen duizend italiaanfche krullen voor: de Vorst vond zeer veel fmaaks in deeze Aria, prees dezelve hooglijk, en zou gaarne, wanneer hij het ftuk eerst voor zigzelven had geoefend gehad, en het Voegelijk geweest ware, de fluit daarbij gefpeeld hebben: „Wie heeft dit ftuk „ gecomponeerd ?" vroeg hij aan den Muzijkmeester : hier nam de jonge Graaf l o v e l d het woord, die over 't algemeen dit geheele plan gefmeed had: „ Wij hebben," zeide hij, „deeze voortreffelijke „ Aria aan de bekwaamheid van de Freule van „ mehlfelü te danken, die ons hier reeds me-' „ nig bevallig ftuk van haare uitvinding geleverd }, heeft." De Vorst had dit zwartoogig meisjen indedaad tiooit recht kunnen lijden, ook bijna nimmer met haar gefproken; doch dikwijls kunnen kleine onn ftandigheden den mensch van denkbeelden doen verderen,- hij had nog nooit, dan nu, vernomen,dat zij in de muzijk bedreeven was; haar Oom was zekerlijk niet erg in de gunst, hij werd evenwel altoos nog zeer heusch behandeld; daarbij kwam nog, dat, dewijl de Vorst nu eens gevraagd had, wie  NEGENDE HOOFDSTUK. 7 wie dit ftuk had gecomponeerd, hij volftrekt niet voorbij kon, om de tegenwoordig zijnde opftelfter daarover een compliment te maaken; zulks deed hij dan nu ook met eene vorstlijke bevalligheid, en zij had een zo befcheiden antwoord op deeze aanfpraak, die zij wel verwacht had, van buiten geleerd , (zij was over 't algemeen niet misgedeeld van verftand,) dat bij den Vorst de gedachte opkwam: „Wel! deeze perfoon is immers „ zo onbevallig niet, als novanelle mij de„ zelve altoos heeft befchreeven! en wat kan het „ arme meisjen 't ook helpen , dat de oude „ mehlkeld haar Oom is ? " Hij fprak nog eenige oogenblikken met haar over deeze Aria, en zij voegde daarbij: „ Mogt ik toch maar eens zo \\ gelukkig weezen, van Uwe Doorluchtige Hoog„ heid de fluit te hooren fpeelen , en ik daar- „ bij den zang te voegen! • > doch ik durf „ het bijna niet waagen, deezen wensch te koeste„ ren; ik zou misfehien ook wel te befchroomd „ zijn, om mij voor de ooren van zulk eenen fij- „ nen kenner te laaten hooren" „ Wel zo! „ zingt gij dan ook ?" riep de Vorst met verwondering Vorften verwonderen zig al ligt —- Et cela fupêrieurement bien, fur rnon honneur (*) voegde de Hofmarfchalk, die dit hoorde, daarbij. Men fprak nog al over het een en ander, doch dt kring der hovelingen die zamenfpanden, roerde, (*) En dat onverbeterlijk ! op mijne-eer, lil. Deel. G  $8 PIETER KLAUS. geduurig wederom de fnaar, hoe zeer het te wen* fchen ware, dat men Zijne Doorluchtige Hoogheid met de Freule die Aria mogt hooren uitvoeren : deeze gedachte was bij den Vorst mede reeds opgekomen; alleenlijk wist hij niet, hoe hij 't aanleggen zou: in 't openbaar wilde men niet fpeelen; de Freule op eenen anderen dag op het kasteel te laaten haaien, kon ook. niet gaan > de Hi finarfchalk gaf in deeze ?.aak, met eene onbeichaamdheid, die hein zo eigen / was, den uit- flag „ Wanneer Uwe Hoogheid het goed ge- „ Heft te vinden, zal de Freule, geloof ik, met „ oneindig veel vermaak un de ces jours (*} in „ het buis van haaren Oom een klein concert aan„ leggen:" de Freule, die daarbij ftond, nam de' zaak op, alsof de Prins reeds zijne toeftemming had gegeven uit dien hoofde kon zijne Hoog¬ heid zulks niet, zonder onbeleefdheid, van de hand wijzen; de eerstkomende zondag werd daartoe bepaald, en de aangezichten der geheele partij gloeide van blijdfehap en hoop van hun plan uitgevoerd te zien. Ik was gewoon wat laat aan het Hof te gaan, ten einde in mijn huis nog het een en ander te verrichten: na dat ik nu, het concert bijna geëindigd zijnde, verfebeen, kwam de Vorst, (billetjes, als een man die geen goed geweeten heeft, bij mij, ging met mij alleen, en zeide: „ Gij zult u ver- C*3 Een deezer dj^cn.  NEGENDE HOOFDSTUK. 99 „ wonderen, klausbach! te hooren, dat ik „ aanfiaanden zondag bij den ouden Prefident een „ concert zal laaten houden; ik kon er niets te* „ gen doen, en men kan den ouden man immers „ dat gering genoegen wel eens gunnen? is 't niet „ zo? be? het fchijnt dat de menfehen er zeer „ mede vereerd zijn; wel nu! gij zult immers ook „ komen, klausbach! en uwe viool derwaards- „ zenden?" „ Wanneer ik verzocht word" viel ik hem meesmuilende in de rede aller oogen waren op ons gevestigd, en ik ben wel degelijk overtuigd, dat de hovelingen, die elke wezenstrek beftudeerden, getrouwlijk vertolkt hadden 't geen onze gebaarden te kennen gaven, want de Vorst had mij zodra niet verhaten, of de Freule van mehlfeld kwam,na een kort gefprek met haaren jongen Graaf, vol geveinsde vriendlijkheid bij mij, verzocht mij tegen den bepaalden zondag, en ik beloofde ook te komen. Maar zou men nu wel gelooven, dat het zo weinig betekenend geval, te weeten, het gefprek van den Vorst met de Freule,en zijne toeftemming van in het huis van mehlfeld te zullen verfchijnen, den ruggegraad der hooffche vleiers eensklaps zo ftram had gemaakt, dat zij zig drie a vier duim minder diep voor mijne Excellentie boogen! ik had zulks niet eens opgemerkt; doch het kon de aandacht van mijnen vriend reijerberg, die mede in het gezelfchap was, niet ontgaan, en na dat hij mij nog denzelfden avond G a  ioo PIETER KLAUS. daarover had onderhouden, ontwaarde ik ook, meer met gemelijkheid dan ongerustheid, de volgende dagen, tot den zondag toe, hoe. veel mijne vijanden wezenlijk reeds meenden gewonnen te hebben zij kenden den Vorst mogelijk beter dan ik, en de Hofmavfchalk befchouwde mij van dit oogenblik af reeds als een verloren man.  tol TIENDE HOOFDSTUK. Het Concert der Freule van mehlfeld is van eene wonderbaarelijke uitwerking. De gewenschte dag vcrfchcen , en alles werd in het huis van mehlfeld gereed gemaakt, om den Vorst te ontvangen ; men voegde zig in alle opzichten naar zijnen fmaak ; er werd een uitgeleezen gezelfchap van menfehen verzocht, die hij gaarne zag, en al'cs fcheen vrolijk, net, eenvoudig, vrij, en evenwel eerbiedig. De oude mehlfeld onthefte den Vorst van elke kleine verlegenheid , waarin hij door deeze eerfte bijéénkomst zeer gemaklijk had kunnen geraaken : hij liet zig hoe fterk hij ook ware, gelijk bleek uit zijnen gezonden eetlust aan tafel, en zijn geheel voorkomen evenwel door twee bedienden den trap afleiden , om zijnen Doorluchtigen Vorst en Heere aan de huisdeur te ontvangen , alwaar hij, met traanen in zijne oogen, deszelfs hand kuschte , cn den dag zegende waarop hij nog eens zo gelukkig zijn zoude, om hem van aangezicht tot aangezicht te zien: vcrvolgends liet de oude zwakke man den Vorst vooruit gaan, volgde met mij , voor wien hij zig bijna tot aan den grond boog , en zeide , luid genoeg , opdat de' Vorst het hooren konde , (die guit! ) „ Hij was voorzeker aan mij de eer verfchuldigd, G 3  ioi PIETER KLAUS. „ welke hij heden mogt genieten:" zo de Vorst het gehoord hadde, waaraan ik geen oogenblik twijfel , dan moest zulks noodzaakelijk eenen zeer onaangenaamen indruk voor mij op hem maaken, vermits men als 't ware daarmede wilde te kennen geeven, „Aan u, Mijnheer klaus! die gij „ hier te boek wilt ftaan als iemand die alles „ vermag, moet men het wel dank weeten, wan- neer de Vorst zig eens met eenen van ons be„ moeit, of iet doet, 't welk ons verblijden kan:'' nu kunnen , gelijk men weet , zelfs de zwaklte Grooten niet dulden , dat men een van hunne bedienden zo vermogend, zo onontberelijk oordeelt, en ik ondervond ook kort daarna , dat deeze en andere trekken van dien aart van een gewenscht gevolg geweest waren. Het concert begon : het werd geopend met de lijf-fijmfonie van zijne Doorluchtige Hoogheid: de Freule van mehlfeld overtrof zigzelve in een Clavier-concert, en vervolgends werd de Vorst in alle onderdanigheid verzocht , de fluit te neemen, welke de Prefident hem met een zeer gebrekkigcn gang overreikte ; de Vorst ftond het verzoek toe, en men begon de Aria : ik fpeelde mede de eerfte viool, met mijne blaauwe Haringorde om, en wanneer de Vorst , gelijk de groote Heeren wel eens meer gewoon zijn, niet zeer naauwkeurig de maat hield , gaf ieder in het tempo iet toe , doch ik alleen kon mij niet altijd zo diep verhagen, maar gaf fomtijds met mijn voet wat fterk de maat op: bij onze kleine huisconcerten was ik  TIENDE HOOFDSTUK. 103 altoos gewoon geweest, deeze vrijheid te neemen; doch hier , toen zig de Doorluchtige Vertuoos in zijnen geheelen glans wilde laaten hooren , rimpelde hij een en andermaal zijn voorhoofd , cn de hovelingen zagen mij vervaard aan , alsof ik eene onvergeevelijke misdaad begaan hadde. Ondertusfchen ging alles zijnen gang , en er Werd tot negen uure des avonds gezongen en gefpceld , waarbij de Freule «*arolina in de kleine tusfehenpoozingen den Doorluchtigen Heer met eene onnavolgbaare bevalligheid ververichingen aanbood , en hem daarbij zeer aangenaam onderhield : de Vorst was indedaad zo vrolijk en wèl te moè , als ik hem lang niet gezien had , en in het heengaan zeide hij mij misfehien om mij te ftraffen, dat ik de maat had aangegeven — , Dat was een aangenaame avond , zeer aange„ naam , Mijnheer van klausbach ! en zoda„ nige vermaaken konden wij immers wel dik- „ wijls hebben; is 't niet zo? hè?" „ Waar- „ om niet , uwe Hoogheid!" antwoordde ik, op eenen toon , die mogelijk wat fpottende icheen, en wij fcheidden. De Hofmarfchalk, de Graaf loveld, en hunne aanhang , wisten , gelijk men gemaklijk kan begrijpen , van deeze geestgefteldheid van den Vorst wel degelijk gebruik te maaken , en men vond weinige dagen daarna een nieuw voorvvendfel tot eene foortgelijke bijeenkomst in bet landhuis van den eerstgeuoemden : vermits deeze lieden er belang bij hadden, om mij langzaaruerhand G 4  io4 PIETER KLAUS.' te verwijderen, bedienden zij zig van eene kunst'-' greep, van wier gevolg zij wel konden verzekerd zijn , alzo zij mijne eerzucht kenden : men ftelde naamlijk den Vorst voor : Hij mogt de „ goedheid hebben , om den geenen van zijne be„ dienden , die muzijk verftonden , te gelasten, „ ter bepaalder plaatfe te komen , en de mede„ fpeelers zelf verkiezen:" dewijl nu de Minister van klausbach te trotsch was , om zig, gelijk andere muzikanten , te laaten befpreeken ,ende Vorst zulks ook niet eens in de gedachten nam, omdat hij onderftelde , dat ik voorzeker in 't bijzonder zou verzocht zijn , "t welk echter niet gefchied was, zo verfcheen ik niet, maar de Sultan , gewoon aan mijn accompagnement , nam zulks min of meer kwalijk ; de Hofcabaal goot olie in 't vuur, en deeze kleinigheid was de eerfte vonk van koelheid tusfehen mijnen Heer en mij. Met opzet heb ik deeze gewigtige vodderij wat Wijdloopig ontvouwd, om te toonen , hoe gering fomtijds de aanleiding is tot twist en onéénigheid, waaruit naderhand zeer groote gevolgen ontftaan kunnen: wie nu ondervonden heeft, hoe moejelijk het valt bij zodanige gevallen onder vrienden van gelijken ftand , zulke gefchillen bijteleggen , en hoe ligtlijk er met elke' ondergaande zon op de wegen der verzoening nieuwe zwaarigheden opkomen ; wie vervolgends de onbillijke eifchen en verbeeldingen der meeste Prinfen kent, die eiken eer» ften ftap, van hunnen kant gedaan, al hebben zij het grootfte ongelijk, voor ontëerend houden; en  TIENDE HOOFDSTUK. xoj wie eindelijk mijnen trots, de overtuiging welke ik had van een nuttig man voor het geheele Land te zijn , mijne goede huislijke omftandigheden, die mij buiten noodzaakelijkheid (lelden van anderen te moeten dienen, wie dit alles in aanmerking^ neemt, die zal gemaklijk kunnen begrijpen, waarom van dit tweede concert af, mijn aanzien aan het Hof van dag tot dag verminderde; ik zal derhalven flechts het gebeurde kortlijk verhaalen, waardoor de ontwikkeling der geheele onaangenaame uitkomst vrij fpoedig bevorderd werd. De 'muzikaale zamenkomflen bij Mijnheer den Prefident werden dikwijls hervat ; dc Prins werd aan deeze vermaaklijkrieden gewoon; doch ik verfcheen er niet meer: in den beginne verweet mijn Heer mij zulks wel eens op eene verbloemde wijze ; ik ontfchuldigde mij met mijne bezigheden; hij was te trotsch om verder bij mij daarop aantedringen , eindelijk kon hij mij zeer wel misfen, en deeze vergetenheid begon mij te verveelen : ik zou nu gaarne op verzoek verfcheenen zijn, doch men verzocht mij niet meer. Zodra deeze concerten eene foort van behoefte voor onzen Sultan geworden waren , waagden de hovelingen het om hem aan 't vcrfland te brengen , dat de onkosten , hoe gering ze ook fcheenen te wcezcu , nogthans voor den „ armen, ou„ den Prefident, die diep in fchulden ftak, en „ thans door den Heer van klausbach op „ een maatig pénfloen gefield was, veel te zwaar s, vielen" --- en daardoor verkreeg hij eene toelage*  1*6 PIETER KLAUS. Wanneer het gefprek over Madame novanell e viel, dan was hetzelve altoos verzeld van eene foort van walging over haare uitteerende ziekte, zo dat mijn Heer, die in 't geheel niet gefield was op onaangenaame beelden, deeze fnaar zeer zelden roerde : tusfehen beiden was het: 4, Dit mensch „ neemt zig ook in 't geheel niet in acht , wan„ neer zij des avonds gezelfchap aan tafel heeft,'* (het was zeer zelden , dat zij zonder mijne huisvrouw bezoek van iemand ontving,) „ dan eet zij „ te veel." Men had zekere befpieders , die , wanneer ik eens eenen Secretaris op een ftuk osfevleesch te gast gehad, of ergens op de viool gefpeeld had , verhaalen moesteu: „Hebt gij 't ook gehoord? in klausdach's huis was een allerliefst concert:" of ook : „ Heden is er weder een groot gast- „ maal bij klausbach dat mag gezegd „ worden; hij discht zeer goed op; maar bij kan „ het ook wèl. ftellen:" wat indruk zodanige dingen moesten maaken , kan men zonder tooverij wel'nagaan. Het gezelfchap in het huis van den Prefident werd van tijd tot tijd al levendiger en gemeenzaamer, en de oude man dag aan dag gezonder —• het fcheen , alsof het genoegen over de dikwijls herhaalde bezoeken van zijnen Heer hem nieuwe krachten en eene nieuw leven gaf. Somwijlen , wanneer het gezelfchap recht vrolijk was , en de gefprekken van allen dwang vrij waren, bragt de Vorst eenige van mijne geestige  TIENDE HOOFDSTUK. 107 invallen over de Heeren van lammerdorp en van zwarthelm, alsmede over andere perfoonen te berde, noemde vervolgends met alle de onbefcheidenheid , die de Gezalfden des Heeren zo eigen is , den naam des uitvinders van zulk een epigramma , en daarbij' verzuimden mijne vijanden ook niet, om bet geval aan de perfoonen, die op deeze wijze belagchelijk waren gemaakt, grootlijks vermeerderd , weder te verhaalen ; het welke van dat gevolg was, dat deezen mijne onverzoenelijke vijanden werden , en zig voegden bij den drom der bovengenoemde misnoegden. Zo dikwijls het voegelijk konde gefchieden, liet men zig wel een woord ontvallen , het welk mij wegens mijn gedrag kon verdacht maaken : men moest het voorzeker zeer fijn aanleggen , want men kon mij met grond van geen bedrog befchuldigen ; ondertusfchen valt het gemaklijk, eenen fchiju van misltappen tegèn eenen Minister der financiën te vinden , zo men het éénmaal daarop toegelegd heeft. Een paar van de Vorstlijke pachters hadden opgehouden met betaalen , en bij de borgtogt van den eenen pachter had een kleine vergisfing plaats gehad : een nieuwe fabriek was bij gebrek van vertier te niet geloopen, en een nieuwe machine, bij een bergwerk, mislukt: het is wel waar, dat het geval met de pachters geduurende mijne togt naar Parijs gebeurd was , dat de fabriek tegen mijn' zin, uit grilligheid van den Vorst, die van alles iet wilde hebben, aangelegd, en de machine  log PIETER KLAUS. ter proeve, met weinige kosten, volgends het bé» ftek van een vermaard Schrijver, vervaardigd was; doch zulks werd niet in aanmerking genomen, men gaf mij dikwijls fchoten onder water , en bewerkte ten minften zo veel, dat mijn Heer van tijd tot tijd koeler en achterhoudender tegen mij werd. Nu zou het ook frisch aan het bouwen gaan, om alle de zotheden nateaapen, die men in vreemde Landen gezien had : ik waagde het een fchets te geeven van den toefland der uitgeputte kas , en moest het bitter antwoord hooren: „ In„ dien men geen fchurken tot pachters name, zou „ er ook meer gelds in voorraad weezen." De menigvuldige fijne fpotternijen , welke men, zodanig dat de Vorst dezelven ten halve hooren kon , over de magt van den Heere van klausbach ter baane bragt, verwekten den hoogmoed van mijnen kleinen Despoot; hij ondernam dagelijks veele onberaadene dingen , zonder dat ik er het minfte van wist ; waarvan ik hoe genoemd geen kennis droeg , en die mijne goede ontwerpen dwarsboomden ; kende mij evenwel altoos de fchuld toe , wanneer zij niet aan de verwachting voldeeden, fchoon hijzelf de zaak'bedorven hadde, en fprak aan de tafel zeer dikweif van Ministers, die zig verbeeldden groote Heeren te weezen , en van Prinfen , die zwak genoeg waren , om zig te laaten misleiden. Mijn verdriet en mijne verontwaardiging reezen nu ten top , en wanneer ik , op zekeren tijd des  TIENDE HOOFDSTUK, ie? avonds t'huis komende, mijnen vriend lodewijk vond, zeide ik: „Het is vast bij mij beflooten; , ik ga heen ! ik zal mijn ontilag vraagen ! ik zal „ mijnen ondankbaaren dwingeland verhaten! 1 „ O ware ik ii gevolgd!" reijérbërg antwoordde : „ Laaten wij daar „ nu maar niet van fpreeken , maar zeker is het " dat , zo wanneer gij bij de tegenwoordige gel fleldbeid van zaaken uw ontilag neemt, gij een „ zotte daad zult doen ; nu is het te laat; bet l\ geheele Publiek zou zeggen, dat gij geene zui' vcre zaak haddet; doch wacht met bedaardbeid en ftandvastigbeid den uitflag af, en jaagt " men u dan, door een fchandelijke kabaal, weg, 't welk ongetwijfeld het geval zal weezen , dan " zult gij , behalven dc goedkeuring van uw ge" weeten , het oordeel van alle braave menfehen, ' de befchaamende innerlijke overtuiging van uwe \\ vijanden zeiven , die bij alle hunne poogingen " nogthans niets in uw beftuur zullen kunnen vinden 't welk tegen uwen pligt zou aanloopen, ,' medeneemen , en na verloop van eenigen tijd " zal de wezenlijk flechts zwakke , niet kwaade Vorst , u door berouw, en door uwe vijanden „ tc ftraffen, openlijk aan hun wrecken — „ Wel „ nu dan," zeide ik, „ laat het dan loopen zo als 't wille ; maar 't is hard , zodanige behandeling te moeten ondergaan : ondertusfchen zal ik zien, waar het duivelfche fpel been wil" ■ ik wapende mij , zo veel mogelijk , met geduld, ,en ging onvermoeid in mijnen arbeid voo:, van de arme verlaatene zieke, evenwel den „ gegeven wenk zoude gehoorzaamen:" de dag vóór mijne t'huiskomst overleed n o van e l le , die in haare laatlte uuren de aangcnaamfte kalmte in haare ziel zag herleevcn: zij ontbood haaren Biechtvader, cn droeg hem, na hij haar de laatfle Kerkgerechten toegediend had, op, den Vorst het volgende onder 't oog te brengen : „ dat zij, „ fchoon -zigzelve wegens de ftrafvvaardige geween-, „ zaamheid met hem, van wanbedrijf moetende be„ fchuldigen, waarvan zij bij dc allerhoogfte Barm„ hartigheid naauwlijks vergiffenis durfde hoopen, „ nogthans haar hoofd gerust nederlegde, met de „ waare bewustheid , dat zij, geduurende h.aare „verbintenis met hem, zig nimmer ten nadeele ■' vau een zijner onderdaanen van zijne zwakheid „ had bediend; het eenigfle wat haar te last zou „ kunnen gelegd worden, was, dat zij zig vcr„ rijkt had: maar zij had zig, de wispeltuurigheid van haaren Doorluchtigcn minnaar kennende, ,, tegen gebrek willen beveiligen, wanneer hij haar „ heden of morgen zoude vcrlaaten : ten einde „ echter ook deezen misflng weder te vergoeden, I 2  ijl piETER KLAUS. „ maakte zij hem erfgenaam van haar vermogen, en gaf derhalven alles weder in de handen vai^ „ hem, van wien zij het ontvangen had: wanneer „ hij voor het overige den raad van eene ftervende „ niet geliefde te verachten, zou zij hem wel wil„ len verzoeken, wat voorzichtiger te weezen in „ de keus van de geenen, welken hij het oor leen„ de: hij mogt zig toch vooral gewennen met ei' gene oogen te zien, zijne vrienden te toetfen en „ tegen beproefde vrienden geen wantrouwen koes„ teren:" zij overleed kort daarna; mijne echtgenoote drukte haar de oogen toe, en ik wil wèl bekennen , dat zij , fchoon baar zedelijk gedrag juist bet voorbeeldigfle niet geweest ware , altoos nog een beter mensch fcheen te weezen, dan veele anderen in de ftad , die uiterlijk van een be* faamelijk'gedrag waren. • Ik kan niet zeggen of de Biechtvader dit alles den Vórst in de géheele uitgeftrektheid onder het oog heeft gebragt; doch ieder weet, dat men daarvan niet veele gevolgen gezien heeft; dat de. Vorst Madame novanelle al zeer fchielijk vergeeten had , en dat de hooflche vlciërs alles deeden wat zij konden, om hem elke ernllige gedachte, die bij hem had kunnen opkomen , te beneemen. ' Tot dat einde werden er alle weeken concerten , bals en masqueraaden gehouden, op het buitenverblijf van den Prins :• dit was in 't begin van de maand Augustus ; de avondbonden waren lieflijk, en nen vermaakte zig'met bij den glanj  DERTIENDE HOOFDSTUK. 133 Van veêle lampen, waarbij mogelijk honderd armen in de ftad den geheelen winter door hadden kunnen werken, en hun brood verdienen, in tuinhuizen te danfen, te brasfen en zig aan alle buitenfpoorigheden van wilde geneugten overtegeeven: nu was het tijdltip gekomen, dat de laagdenkende jonge Graaf loveld zijn laatlte plan. Wilde uitvoeren, en het gelukte hem zeer wèl: ik zal het geval kortlijk verhaalen: hij had reedé lang den toeleg gehad, om zijne eigene boeleerfter , de Freule van mehlfeld, aan zijnen Heere als bijzit overtelaaten, om zijn fortuin daardoor te maaken, en hierin Haagde hij thans door middel van deeze nachtzwelgerijen. Zodra de gewigtige gebeurtenis van dé verheffing der Freule van mehlfeld ruchtbaar werd kwam reijerberg in mijne kamer, en zeidei „ Nu; mijn Vriend! kunt gij uw bundeltjen ge„ reed maaken; dc zwarte oogen, die gij ver„ fmaad hebt, hebben onzen genadigen Heer ver„ Itrikt, en dezelfde zwarte oogen zullen ook zeef „ waarfchijnelijk, de papieren waarin uwe wanbe- „ drijven onderzocht worden doorzien " hij had het zeer wèl geraaden , want zelfs den voegenden dag, toen mijne commisfie voor de derde maal bij mij kwam, bemerkte ik aan den Prefident zulk eene ondraagelijke opgeblaazenheid , dat ik alle tegenwoordigheid van geest noodig had» om niet onbeleefd jegens hem te worden. Nimmer is misfehien een vorstlijke bijzit op haare zedelijke verlaaging zo trotsch geweest, dan de I 3  i34 PIETER KLAUS. Freule van mehlfeld: de bewustheid van waare verdienften, de overtuiging van op eenen gewigtigen post in eene aanzienlijke loopbaan, door naarftigheid en braafheid de welvaart van Land en ingezetenen behartigd te hebben, kan geen zodanig zelfgenoegen verfchaffen, als men thans in de oogen van deeze verlaagde vrouw leezen kon: zij ontving met een fchaamtelooze verwaandheid de fchandelijke vleierijen en kniebuigingen van armzalige hovelingen, die laag genoeg waren , om dit ondeugend meisjen, in de hoop van hun geluk te maaken , eenen eerbied te bewijzen, weiken zij gemeenlijk aan de ftille deugd weigerden: de voorzaal van den Prefident krielde nu van zodanige fchepfelen, die den ouden zondaar handen en voeten kuschten : reijerueug was het bijna alleen, die zijne knieën voor deezen afgod niet wilde buigen; doch daarvoor moest hij ook menig verachtenden blik verkroppen, waarover hij echter grootsch was, en bij dit alles werd hij aan den éénen kant wegens zijne bittere hekelzucht gevreesd, maar aan den anderen kant niet gewigtig genoeg geoordeeld , om vervolgd te worden: Mijnheer de Graaf van loveld verwisfelde, ten minften voor de oogen van het publiek, de rol van minnaar, tegen het ampt van gelei-jonker der nieuwe bijzit: overal was hij bij haar, leide, verzelde haar, droeg haar het manteltjen na, had haare kat op den ara»', en werd ter vergeldinge van deeze edele, getrouwe dienftcn totReis-marfchalkvan den Vorst aangefteld. De Freule was onbefchaamd genoeg, om op het  DERTIENDE HOOFDSTUK. X35 buitenverblijf van den Vorst kamers voor zig te laaten ftoffeeren; zij verfpilde onbegrijpelijk veel gelds in klederen, juweelen en diergelijken, en 's Prinfen zucht tot verkwisting werd op alle mogelijke wijze op de proef gelleld: zij was onverzadelijk ih gefchenken te neemen, en zig en haaren minnaar door allerleie foorten van bruifchende en kostbaare vermaaklijkbeden te bedwelmen; maar de Prins liet de welvaart zijner onderdaancn in de roofzuchtige handen van vuige booswichten, terwijl hij zijne oplettendheid op dans, tooifel, fchouwburg, muzijk en wellust vestigde, en Mijnheer de Prefident van mehlfeld nam zo lang, tot dat mijne zaak zoude beflist zijn, het ampt van voorzitter in het Financie-collegie waar. Doch wij moeten door deeze feesten cn vreugdebedrijven mijne zaaken niet vergeeten ; mijne vijanden verlooren dezelven voorzeker niet uit het oog, en het onderzoek werd met al den ernst, welken men van zulk eené onzijdige Commisfie verwachten kon, ijverig voordgezet: ik moest het nog als eene weldaad befchouwen, dat men mij in mijn eigen huis ondervraagde, en mis= fchien had ik dit voorrecht ook niet eens mogen genieten, ware 't niet, dat ik, meest van verdriet, indedaad onpasfèlijk geworden eri derhalven ge= noodzaakt geweest ware, mijne kamer te houden. Het eerfte bezoek van de Heeren van de Com= misfie opende de Heer Prefident van mehlfeld met een uit waare geveinsdheid opwellende redevoering, waarin hij mij verhaalde, hoe grievend ] 4  136 PIETER KLAUS. het voor zijn christelijk - broederlijk hart was 4 tot zulk eene onaangenaame bezigheid door den Vorst gevolmagtigd te zijn; daarop begon dan nu het vraagen en onderzoek, waarbij vooral de twee Geheimraaden, ten deele uit verbittering tegen mij, ten deele ook uit een geheimen last van mehlfeld, met alle mogelijke boosaartigheid de zaak recht duister en verward trachtten te maaken : zulks gelukte hun nu wel niet, want mijne papieren, die ik hun ter hand ftelde, waren in de votmaaktftc orde en ik kon alles met quitanties bewijzen; het bleek ook, dat ik mij niet verrijkt, maar integendeel een groot gedeelte mijner uitgaaven van het vermogen mijner echtgenoote goedgemaakt had; doch, gelijk gezegd is, wat valt gemaklijker, dan door het verdraajen vau veele omftaudigheden, door de achterhoudendheid van dat geene , wat de zaaken eigenlijk kon ophelderen , en door het gebeurde van een verkeerde zijde voorteftcllen, een valsch licht over de handelwijzen van eenen befehuldigden te verfpreiden? ik begreep uit de geheele behandeling der onderzoekeren zeer wèl, dat ik nog van geluk zou kunnen fpreeken, zo ik er nog maar met een ftil ontflag afkwame hij , dien dit ongelooflijk voor¬ komt, heeft nog nooit ondervonden, hoe weinig onfchuld en braafheid bij zwakke Regenten tegen hooffche kabaaien en boosheid befland zijn. Ondertusfchen ontdekte ik tog ook bij deeze gelegenheid, dat men overal, hoewel flechts weinige, edele menfehen vindt, die ons beletten om alle ge-  IDERTIËNDE tiOÖFDSTÜK. 137 loof aah deugd en trouw in de wereld te laaten vaaren: in het begin van het negende Hoofdftuk heb ik reeds gezegd, dat ik eenige zeer deelneemende vrienden en verdedigers had, hoewel deezen door hun alte onvoorzichtig partijkiezen, mijne en hunne zaak meer verergerden dan verbeterden: mijnen vriend lodewijk wil ik hier niet eens noemen het fpreekt van zelf, dat hij mij volkomen getrouw bleef, maar ik had ook met hein afgefproken , (om dat wij zulks voorzichtig oordeelden, alzo de nieuwe bijzit haaren haat reeds op hem had geworpen,) dat hij nimmer, goed noch kwaad van mij fpreeken zoude : maar de bovengenoemde alte hevige verdedigers mijner onfchuld, waarvan eenigen mij dagelijks bezochten, trokken zig mijne zaak met zo veel deelneeming aan, dat ik mij eindelijk genoodzaakt vond, hun ernftig te verzoeken, zig niet verder met mij te bemoejen: „ Wat, mijne Vrienden! „ zal het u en mij baaten," zeide ik, „ wan„ neer gij, door onvoorzichtige redenen, met mij „ in 't ongeluk loopt ? de Voorzienigheid heeft „ mij beguntligd met een vermogen, waarbij ik, „ zo cabaal en nijd mij van hier doen verhuizen, „ in een ftil, gemaklijk, afgezonderd leven, alle „ deeze ellendige vervolgingen vergeeten kan; maar „ gij moet nog in dit troebel element leeven; „ uwe bevordering en rust ftaan in de handen „ mijner vijanden; redden kunt gij mij immers „ toch niet? wilt dan uwe bezoeken ftaaken', die „ geene andere uitwerking kunnen hebben > 'dan u is  j3S PIETER KLAUS. „ verdacht te maaken; houdt op van mij te fpree„ ken en mij te verdedigen ; de rechtvaardigheid „ mijner zaak en de alles ophelderende tijd zullen; „ eerlang mijnen goeden naam redden en mijne „ onfchuld in het klaarfte daglicht Hellen:" deeze gronden waren redelijk en werden ook opgevolgd, zo dat ik nu ten minften de uitkomst gerust afwachten kon , zonder te moeten vreezen, mijne vrienden deelgenootcn van mijn ongeval te maaken. Doch 't geen ik het minst had verwacht, was de genegenheid, die zekere foort van menfehen mij betoonde, waarvan men anders, zonder gegronde redenen, geene edelmoedige denkwijze verwacht — ik meen de Jooden: dit arme volk, 't welk wij zo hard drukken en verachten, fchoon wij eensdeels van hun afdammen, anderdeels hun onzen Godsdienst te danken hebben, als mede in zedelijk gedrag en nijverheid, ook weleeiis in gezond verltand, van hun menigmaal zeer overtroffen worden; dit arme volk, zeg ik, was in het * * *fche Land vóór mijnen tijd op eene onverantwoordelijke wijze getraiterd, en met belastingen van allerleien aart geplaagd geweest: een gevoel van billijkheid en pligt had mij bewoogen, om hen, geduurende mijn beftuur, van veele lasten te ontheffen, en zulks had hunne genegenheid jegens mij verwekt; zij befchouwden mij als hunnen weldoener en het griefde hen, toen zij ontwaarden, dat men mijne burgerlijke eer wilde krenken: ten einde mij zulks te kennen te geeven zonden zij mij eene Deputatie,  DERTIENDE HOOFDSTUK. Ï3«J die mij in korte bewoordingen het volgende moest onder 't oog brengen: „ Zij hadden met leedwee„ zen vernomen , welke een onverdiende behan„ deling ik ondergaan moest: naar hun bekrom„ pen oordeel kwam het hun wel voor, dat het „ een' Vorst over 't algemeen zeer weinig voegde, 5, wanneer hij een' man van gewigt, den welken „ hij zijn geheel vertrouwen en zijne vriendfchap „ openlijk had gefchonken, naderhand even zo s, openbaar ten toon ftellen wilde; echter vonden „ zij bet nog veel verfoejelijker, wanneer zodanig „ ongeluk een zo waardig Heer als ik was, en „ dien zij als hunnen vader eerbiedigden, onver„ diend overkwam: zo zij mij in bet een of an„ der konden dienen, mogt ik gerust ftaat op hen „ maakeri , enz." Hoe weinig ik mij van deeze aanbieding konde of wilde bedienen, deed het mij evenwel aan, en ftijfde mij in het gevoelen : „ dat wij 'er meestal zeiven fchuld aan zijn, wanneer men onder de „ Jooden weinige edele menfehen vindt , vermits „ wij dezelven door verachting, verdrukking en „ berooving van alle burgerlijke voorrechten nood„ zaaken, hunne toevlugt tot woeker en bedrog „ te moeten neemen." Nadat men mij tot het midden van de maand Augustus daags tweemaal ondervraagd en alles te boek gcflagen had, begon ik te voorzien, welke de flotfom van dit alles weezen zou, te weeten, dat de Vorst uit zonderlinge gratie de zaak onderdrukken en mij gunftig van mijn ampt ontflaan  140 PIETER KLAUS. zoude: ik had reeds voorgenomen deeze gunst met geduld aftewachten; en mijne echtgenoote begon ook reeds met een vrij bedaard gemoed onze beste goederen te pakken , toen eenflags een zeldzaam geval, 't welk ik in het volgende Hoofdftuk zal verhaalen, mijnen vijanden nieuwe wapenen in rde hand gaf, om de rechtspleeging tegen mij, met meerder ijvers dan ooit, te hervat* ten.  VEERTIENDE HOOFDSTUK. Een -zeldzaam voorbeeld, koe fomtijds oude bekenden zeer te onpas te voorfchijn kunnen komen. Vermits ik nu , gelijk men uit het verhaalde weet, in 't geheel niet uitging, ook van niemand , behalven van lodewijk, bezoek ontving, befteedde ik tot mijn vermaak menig uur , om deeze mijne levensgefchiedenis, die ik reeds voorlang begonnen had, bijtefchrijven: bet verftrekte mij wezenlijk tot genoegen , wanneer ik het oog floeg op veele zeer zeldzaame bedrijven van mijn verloopen leven ; doch nimmer had ik kunnen vermoeden, dat ik juist in deezen tijd op een veel onaangenaamer wijze aan eenige van dezelven zoude herinnerd worden bet geheele beloop der zaake beftaat in het volgende. De Leezers zullen zig uit het Eerfte Deel mijner Gefchiedenisfe (*) wel willen te binnen brengen , dat ik weleer in Regensburg als een alchimifche Arts de menfehen naar de eeuwigheid zond , en dat ik dit ambacht in gezelfchap van eenige andere wonderdoenders waarnam : onder deezen nu was ook zekere a'd d e r h o f , een verlopen Student; deeze flechte vent had zig pp de Akademie alleen toegelegd op ledigloopen, onbefchoft- (*)■ Zie het 8fte en pde Hoofdftuk.  ï42 PIETER KLAUS. heid en alle mogelijke buitenfpoorigheden ; was vervolgends onderwijzer geworden bij de kinderen van den Bailluw , met wiens oudfte dochter hij alte gemeenzaam verkeerde, en werd om die reden het huis uitgejaagd : na eenige andere foortgelijke lotgevallen was hij te Regensburg gekomen , alwaar hij aan de jeugd onderwijs gaf in fchrijven en cijfferen , en daarenboven mede behoorde tot het gezelfchap van de bovengenoemde mistieke ftookers : hij verkeerde derhalven veel in het huis van Mijnheer den Apothecar noldman , na wiens overlijden hij een klein plan omtrent deszelfs weduwe had gemaakt , die echter aan mijnen geringen perfoon de voorkeur gaf; zulks boezemde hem eenen haat tegen mij in , die niet verminderde , toen mijne wonderbaare geneezingen mij noodzaakten , practijk, ftad en weduwe vaarwel te zeggen , Mijnheer de Student mede bet hazepad kiezen moest , en mijne onvoorzichtigheid in het behandelen mijner zieken befchouwd werd, als de oorzaak van het noodlot, 't welk ons geheele gezelfchap overkwam : ik kan met zekerheid niet zeggen , wat er naderhand van hem geworden is; doch wanneer ik, reeds Financieraad zijnde, eens in mijne amptsbezigheden op het land kwam, ontmoette ik , ik weet niet door wat toeval , Mijnheer den Student als Schoolmeester van een dorp: ik herkende hem ten eerfte, en hij mij. ook ; ondertusfchen waren wij beiden , om verfcheidene redenen, niet zeer genegen geweest,onze oude kennis te hernieuwen: evenwel moet dit.  VEERTIENDE HOOFDSTUK, m laaggeestig fchepfel misfehien in dronkenfehap > zig een woord hebben laaten ontvallen, waardoor hij verzekerde : „ dat hij Mijnheer den Fi- „ nancieraad zeer wèl kende en dat het mij „ geweldig kwalijk zou opbreeken, indien hij „ fpreeken en verhaalen wilde wat hij wel van „ mij wist," en diergelijke meer: mijne zeer oplettende vijanden hadden deeze woorden niet vergeeten , mogelijk ook nader bij hem na mij vernomen, en de waarheid van zijne gezegdens door de hulp van den Graaf loveld op onze reis weeten te bekrachtigen ; althans mij kwamen nu en dan zodanige uitdrukkingen ter ooren, die deu Prefident waren ontvallen, en welke op mijn voorig leven zinfpeeldcn: nogthans zoude alles flil gebleeven zijn, misfehien ook vergeeten zijn geworden, zo niet juist geduurende het onderzoek van mijne gewaande misdrijven, de Schoolmeester adderhof, wegens gepleegd overfpel in hechtenis vast genomen ware: mogelijk was het nu bij zijn verhoor mijnen vijanden eensklaps wederom in de gedachten gekomen , dat deeze vent het een en ander over mijne Chronique fcandakufe had gezegd ; ook kan het wel weezen , dat zijn vuilaartig hart hem tot wraak tegen mij aanfpoorde kortom ! hij had alles, wat hij van mijnen levensloop wist,verhaald, men had zulks verder onderzocht, 'er over gefchreeven , het een met het ander vergcleeken, cn ik fchrikte indedaad niet weinig , toen op zekeren tijd dat ik een einde van mijn lijden meende te zien, Mijnheer de Prefident met een hclfchc blijd-  144 PIETER KLAUS. fchap mij aankondigde : „dat zijne Doorluchtige „ Hoogheid om redenen dat er zig geheel nieu„ we omttandigheden opdeeden , die betrekkelijk „ waren tot mijnen roemwaardigen levensloop, eu „ die waarfchijnelijk een flxeng onderzoek zouden „ veroorzaaken , mijn vrijwillig t'huis blijven in „ een wezenlijk arrest had veranderd" een woord van Landlooper , dat de oude fchurk bij deeze gelegenheid uitfprak , maakte mij zo driftig , dat ik hem bij de ftrot greep , waarop hij fchreeuwde , alsof het mes hem in de keel ftak, en over moord en geweld riep; doch mijne goede echtgenoote en mijne bedienden fchooten toe, en rukten ons van elkander : maar deeze fchandbrok, van mehlfeld, haalde een papiertjen uit zijn zak, wierp hetzelve op de tafel, en vertrok. Ik opende het briefjen, en vond, zo veel ik, al beevende van kwaadheid , leezen kon , met groote letteren daarop gefchreven: „ De Heer pieter. „klaus, fchoenmaaker , deferteert als fol„ daat, wordt in Regensburg gifemenger , ont„ wijkt, en laat zig Tiier als Minister aanftel„ len." Ik ben niet in ftaat te befchrijven, wat er in mij omging, toen ik zulks las — nog denzelfden avond kreeg ik een wacht in mijn huis, en de Prefident had,gelijk ik naderhand ontdekte, in zijn bericht aan den Vorst gezegd: „ dat ik met mij„ ne bedienden hem in mijn huis had willen wor„ gen, toen hij de perfoon van zijnen Heer had „ vertegenwoordigd." Nu  VEERTIENDE HOOFDSTUK. 145 Nu was goede raad duur; reijerberg werd geroepen, en de zaak rij'plijk overwogen — mijne huisvrouw zwom in traanen op zig zeiven hadde Vorst wel niet het minfte recht, te meer daar er geen eigenlijke klaager was, om mij over mijn voorig leven te veroordeelen, en het worgen van den Preiident had ook niet veel om 't lijf; doch waar is recht te vinden, wanneer het ééns beflooten is, een mensch ongelukkig te maaken? hoe gemaklijk kon men ook niet bewerken, dat ik als deferteur van het * *fche Regiment, welk ik verlaaten had, aangeklaagd werd! en wat fchande zou het niet voor een Minister weezen, over zodanige dingen crimineel verhoord te worden ! Wij allen konden (lechts één middel uitvinden, om uit deeze groote verlegenheid te geraaken; maar dit middel fcheen ons bijna nog onteerendcr dan het onderzoek zelf en evenwel de nood, zegt men, breekt wet dit middel kwam daarop uit, dat mijne huisvrouw in perfoon toevlugt zoude neemen tot de fchandelijke bijzit, ten einde dezelve overtehaalen, om door haare voorfpraakte bewerken, dat het onderzoekgcftaakt, en ons vergund werd, ongehinderd te vertrekken: deeze ftap was bijna ondoenlijk : men kon wèl voorzien, dat dit fchepfel, geftreeld door de zegepraal , van haare vijanden in eene fmeekende houding aan de voeten van haaren troon te zien, en om het publiek de eerde blijk van haar gezach en grootmoedigheid te geeven, ongetwijfeld aan het III. Deel. K  i4é PIETER. KLAUS. verzoek voldoen Zoude ; men moest echter dok ëven zo vast onderftellen, dat men zig gereed moest houden , de hoonendfte en verachtelijkfte behandeling te ondergaan. Des niettegenftaande overwon mijne lieve gade alle deeze zwaarighederi, door de getrouwe liefde welke zij mij toedroeg ja, het kwam haar niet eens in de gedachten, zig daardoor te laaten wederhouden, en den volgenden morgen vóór ik ontwaakte, ("onrust en verdriet hadden mij deezen nacht van den flaap beroofd, en niet dan tegen den morgen was ik in eenen vasten flaap gëfaakt,) was zij Halletjes het bed uirgekroo* pen, had zig gekleed, was in het rijtuig geflapt, naar het buiten - verblijf van den Vorst gereeden» en reeds wederom bij mij eer ik ontwaakte . welk eene vrouw! „ Alles is bezorgd , mijn Beste!" dit waren haare woorden, waarmede zij mij wakkermaakte; „ alles is bezorgd, en wij zijn zo vrij, als de vogelen in de lucht.",  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Zijne Excellentie, de Heer van klausbach komt er nog met half gefcheurde kleederen af, en doet zijne intrede in Rustdal. „ Praat gij in den droom?" zeide ik, mijne oogen wrijvende „ doch gij zijt immers volko- „ men gekleed ? " vrouw. Ik praat voorzeker niet in den droom; ik kom zo oogenbïikiijk van de Freule van mehlfeld: gij kunt volkomen gerust wcezen; wij kunnen vertrekken, wanneer wij zulks goedvinden. ik. 0 lieve kind! wat hebt gij ondernomen? wat zult gij hebben moeten lijden! v r o u w. Zwijg daarvan, het is reeds vergeeten; laat er ons nooit meer van fpreeken : wat zegt het, een oogenblik vernederd te worden, in vergelijking met een ruim, bekoorclijk vooruitzicht vol rust en genot van genoegen? ik. Goede God! wat toch kan opweegen tegen het geluk van een verftandige en getrouwe gade te hebben! ik zal ook niet meer vraagen, het hart zou mij brcekeu, wanneer ik hooren moest, dat het verfoejelijke vrouwsperfoon u oneerbiedig en verachtelijk behandeld hadde: zal ik u wel ooit kunnen vergelden, wat gij heden voor mij gedaan hebt? K s  14? PIETER KLAUS. Eenige oogenblikken daarna trad reijerberg de kamer i 1, verzeld van een oud waardig vriend, brinkman genaamd, een geleerd man, die echter thans op het land woont, en nu in de ftad was gekomen, om te vemeemeu, hoe 't eigenlijk met mij gelegen was; want hij had veel achting voor mij, en had ons ook nu en dan' wel eens bezocht. Ik was inmiddels het bed uitgekomen, en mijn ontbijt ftond voor mij op de tafel; mijne Echtgenoote zat naast mij en had haaren arm om mij geflagen; de kleine albert zat op mijne knie, en ik fprak over onze aanftaande ongcdwongene, zorgvrije uitzichten, toen onze vrienden binnentraden : „ Van deezen dag af, mijn zoon J" zeide ik met veel aandoening; „ van deezen dag af zal „ mijne geheele zorg aan u toegewijd zijn; voor„ taan zullen wij alleen voor u leeven, en gij zult „ voorzeker onzen arbeid niet met ondankbaarst heid beloonen." reijerberg. Wel zo! dit is waarlijk eene wondere fcntimenteele groep! ik vind u zo gerust, dat ik wel vermoeden kan, wat er gebeurd is; men kan het u aanzien, dat Mevrouw onze affpraak van gisteren gevolgd en alles gelukkig doorgedaan heeft. " Wij zeiden dat het zo was : het gefprek werd levendig onze harten openden zig wederkee- rig;rusten kalmte doortrokken bet mijne, toen wij fpraken van de ontwerpen betrekkelijk de aanftaande ftille, gelukkige levenswijze: wij beflooten deezen avond nog te zullen vertrekken, en ons huisraad  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 149 door onze dienstboden, onder opzicht van reijerberg, te laaten nazenden. reijerberg. Ik ben zeer verblijd, dat ik u zo wèlgemoed vind: vergeet nu ook alle deeze vodderijen; gij zijt zulks aan uwe wezenlijk verzwakte gezondheid, en aan uwe familie verfchul- digd; vergeet alles! echter moet ik u zeggen : ik vergeet het niet: gij weet, dat ik door de ervenis van mijne Tante een vrij goed beftaan heb, en dat ik derhalven ook in ftaat ben , de verpeste hoflucht te kunnen ontgaan: doch verre van daar, dat ik er eens aan denken zou. De laage behandeling , die gij hebt moeten ondergaan , kan mijne geheele werkzaamheid tot wraak aanvuuren: ik heb niets te verliezen, heb vrouw noch kinderen, en ben, den Hemel zij dank! ook zo teêr niet van gevoel, dat de zaaken mij veel kunnen aandoen: ik zal hier blijven, en zal het geheele rot inpeperen wat zij aan u gedaan hebben: met alle mogelijke infchikkelijkheid zal ik trachten de gunst van den zwakken Vorst volkomen te winnen, en gelukt dit, vaar dan wel mehlfeld, Hofmarfchalk, bijzit en loveld! ik zal dit volk zodanig door elkander zwcepen, dat zij verwonderd zullen ftaan, en zulks zal ik zonder drift, met de grootfte bedaardheid doen en wanneer ik hier mijnen taak heb afgefponnen, dan, en niet eerder, kom ik bij u te Rustdal. Indedaad! dit was een zeldzaam plan van lcdewijk: wij beredeneerden hetzelve nog eenen tijdlang, fpraken van allerleie dingen en bleeven KJ  i5o HETER KLAUS. den geheelen dag bijeen: „ Het verwondert tnij „ in 'tminfte niet,"zeide brinkman ,„ dat meu „ u zo behandeld heeft: wie andere menfehen ge„ lukkige en blijde uuren bezorgen wil , moet „ ook verwachten en moeds genoeg hebben, voor „ zigzelven bittere en onaangenaame dagen te kun„ nen doorltaan : gij zoudt uwe verwachtingen veel „ te hoog gefpannen hebben, zo gij op een beter „ lot had willen hoopen, dan tot nu toe nog alle „ weldoeners des menschdoms, in vroeger en laa„ ter tijden, is te beurt gevallen: wie ftaatmaakt „ op de dankbaarheid zijner tijdgenooten en me„ deburgeren, als mede op de hulp van getrouwe „ en zamenverbondene vrienden, die wordt ge„ meenlijk in zijne verwachting te leur gelteld: „ men kan wel blijde dagen in de wereld heb„ ben, wanneer de Heeren niet kwalijk neemen „ dat men hen wèl gedaan heeft, en wanneer men „ een huis, wiens inwooner men eenen zak met „ geld gebragt heeft, zonder ftokflagen uitkomt: „ hij vindt onder het gefchenk fomtijds een on„ geranden dukaat, waarover hij met ons begint „ te krakeelen cn zig bevoegd rekent ons te mo„ gen mishandelen." Ik was zeer genegen, deeze aanmerking volkomen toeteftemmen: een paar dagen te vooren had ik in de fchriften van sturtze deezen edelen, geestigen en kundigen man! gelezen, cn een plaats uit de Gedenkwaardigheden van j. j. rousseau gevonden, die mijne bijzondere oplettendheid wekte , en mij thans weder in de  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. gedachten kwam, omdat dezelve niet alleen toe-s pasfelijk was op mijn lot, maar ook volkomen qveréénflemde met het geen brinkman zeides deeze plaats ftaat in eene aanmerking, en het zij mij vergund , mijnen Leezeren dezelve hier optedisfchen; zij is van den volgenden inhoud: „ Wie „ in eenen bekoorelijken middenmaatigen toefland „ ongemerkt door het leven hcenfluipt, begrijpt „ rousseau's menfehenvijandfehap niet, of vindt „ dezelve overdreeven; doch leert uwe mededin„ gers in ampt, verftand en geluk kennen; munt „ flechts uit door de ééne of andere verdienfte, cn „ overreedt u bij de onfchuld van uw hart, dat „ men u liefde en hoogachting toedraagt, omdat „ men u toelacht en omhelst : wanneer dan », eindelijk de grond onder u wegzinkt door „ vriendlijke moordenaaren ondermijnd zie „ dan hoe uwe vrienden u vlieden, als of gij de „lucht befmettede; zie dan, hoe uwe ondergefchikteu u voor de genootene "weldaaden aan, fpuwen; verdraag dan het trotfche , verdrukkende, verworgende medelijden der gelukkigen, en bemin de menfehen, zo gij kunt." Dit alles, is volkomen op waarheid gegrond! — hoe zeer ware het te wenfehen, dat het niet zo mogt weezen! helaas,! het h> niet anders: de domoor en de werkelooze man , niet zeer fnedig, is van zijn handjenvol burgerlijke eer en inkomen zo wèl verzekerd, als de man,- die in het een of ander eenigzins uitmunt, verzekerd kan weezen van gelasterd en vervolgd te zullen worden; en K 4  S5* PIETER KLAUS. Veelal zijn de goedaartiglte menfehen zo onbegrijpelijk onbillijk, dat zij er niet eens aan denken, om, wanneer zodanig een man in hunne tegenwoordigheid gelasterd en in een kwaad gerucht gebragt wordt, verdraagzaamer te zijn en te denken, dat juist deeze lasteringen daaruit ontdaan, dat men de vlakken aan een zuiver, wit, blinkend ligchaam duidelijker ziet, dan aan donkere en morfige voorwerpen doch dit is immers reeds dikwerf gezegd! men moet niet den¬ ken, alsof ik geloofde, dat vervolging het beste merkteken van erkende verdienden ware en nogthans moet ik bekennen, dat ik wel menigen woelgeest en gemeen mensch heb gehaat en veracht, maar tog nimmer nog iemand wezenlijk vervolgd gezien Heb, die niet in het een of ander uitmuntte, het welk hem den nijd van flechthoofden op den hals baalde: ik zeg: ik heb zulks niet gezien, doch ik kan wel mis hebben, en ten minnen zal dit gezegde geene lofrede op mij wee- zen dan, weder ter zaake. Wij fpraken ook over mijne ontwerpen en voorneemens bij de opvoeding van mijnen albert: „ De beste opvoeding," zeide ik, ., is voor„ zeker die, welke de ondervinding en lotgeval„ len aan de hand geeven; het erglte is maar, „ dat dezelve alte duur gekocht wordt: ik heb „ zodanige opvoeding genooten, en kan, verleent „ God mij leven en gezondheid, uit de flotfom„ me van mijne ondervindingen, onzen zoon zo 9, verre onderwijzen en'leiden, dat, zo wanneer  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 153 „ hij eerlang de groote wereld intreedt, hij bij* ,, na daar beginnen kan , waar ik nu in mijn vier-en- veertigiTe jaar opgehouden heb , ten „ ware, dat zekere hartstogten mijnen text ver„ keerdlijk zouden uitleggen : doch ik zal mij» „ zeiven alvoorens nog meer moeten befchaaven, „ om de ongelukkige indrukfeien weder uitte„ wisfchen, die mijn charakter van mijnen toe„ ftand, waarin ik tot hier toe verkeerd heb, ei„ gen geworden zijn: het valt moejelijk, aan ho- ven niet bedorven te worden, maar zijn eigen„ aartig charakter te behouden: wanneer men bij ,, aanhoudendheid de niets beduidende, overéénkom„ ftigc taal van beleefdheid en valschheid hoort ,, fpreeken, alle zijne woorden naar den maatftok ,, van listige en vuige voorzichtigheid afmeeten ,, en elke daad naar ftaatkundigè bedoelingen vor- men moet wie zal dan niet eindelijk ,, moeten bezwijken? en evenwel is het, wanneer „ men eens in zodanige betrekkingen leeft, zeer „ noodzaakelijk, op zijne hoede te weezen, om „ zig nooit volkomen uittelaaten : in de groote „ wereld vindt men weinige menfehen, die er „ geen misbruik van maaken , wanneer zij ons door en door kennen , en ons de eene of andere „ zwakheid hebben doen begaan: vermits men „ nu zo achterhoudend zijn moet, om zig aan ,, niemand overteleveren, en zo doende genood„ zaakt is menige goede, trouwhartige opwelling „ te fmooren, dan worden niet alleen huiehelaarij f9 en geveinsdheid bij ons tot een tweede natuur, K 5  *S4 PIETER KLAÜS. „ maar men moet ook volftrekt afzien van de za„ ligffce genoegens yan waare vriendfchap, van ,, zielsuitftorting en ontwikkeling van wezenlijke „ charaktermaatige trekken: van dit alles zal ik mij onder de befcherming van een gelukkig, „ vrij landleven losmaaken; zal natuurlijk, oprecht „ en ongekunfteld handelen jegens ieder; elk ge„ noegen, hoe klein ook, in deszelfs zuiverheid ,, trachten te genieten; mij toonen zo als ik ben, ,, met alle mijne gebreken; mijnen zoon, zo dik„ wijls hij mij op eene zwakheid betrapt, niets „ verbergen, maar met eene getrouwe openhartig,, heid zeggen: zie, mijn kind ! deeze kwaade „ eigenfchap, welke gij aan mij ontdekt, is ;voor mij in mijn onrustig leven van deeze of geene ,, kwaade gevolgen geweest ; tracht derhalven „ dezelve te mijden, zo gij beter en gelukkiger „ denkt te worden dan ik ben." De Heer brinkman oordeelde, dat het mij veel moeite zoude kosten, aan het eenzaame landleven en aan het gebrek van bepaalde bezigheden te gewennen: hij gaf mij derhalven den verftandigen raad, dat ik terftond in den beginne eene hoofdbezigheid moest verkiezen, waarmede ik mijnen overigen arbeid konden verbinden: ,, Ik heb „ dikwijls opgemerkt," zeide hij, „dat het van zeer „ veel nut is , zijne werkzaamheid eenvoudig „ tot éénen taak te bepaalen, en dat zelfs de „ werkzaamlte mensch, die zulks verzuimt, veel „ minder uitvoert, dan iemand, die wel traager „ is, maar dit voornaamlijk in het oog houdt.  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 155 j,-Wanneer ik, bij voorbeeld, voorgenomen had,' „ deezen winter zal ik het leeren van de En„ gelfche taal tot mijne hoofdbezigheid maaken; „ dan zou ik nooit in twijfel ftaan, en nooit on„ zeker zijn in de keus, wat ik in dit oogenblik „ wilde onder handen neemen; en in de uuren „ van uitfpanning zou ik tusfchenbeiden meer nut„ tigs en dat met meerder genoegen verrichten, dan „ op een anderen tijd, wanneer ik aan mijne naar„ Itigheid geen bepaald werk had voorgcfchree„ ven; maar dacht: ik zal zeer veel uitvoeren ; „ want ik was in dit geval met mijzelven onééns , ,, wat ik wel verkiezen zoude; begon met het „ een of met het ander, ftapte daarvan wederom „ af, meende in iet anders meer genoegen te „ vinden; doch befpeurde, dat ik er geen' lust „ toe had, en eindelijk de dag verloopen zijnde „ en mijzelven rekenfchap afvraagende , was er „ niets gedaan, niets tot ftand gebragt, en ik ge„ melijk en verdrietig." Misfehien zal het den Leezer wel verveelen, ons over allerleie onderwerpen te hooren kouten: ik zeg derhalven alleenlijk, dat het ons zo ligt niet verveelde, maar dat onder deeze gefprekken, eenen huislijken maaltijd en het pakken van onze koffers, de dag fchielijk verliep, tot dat ons rijtuig tegen den avond voor de deur gereed ftond: ons affchcid was wel hartlijk, maar ftom > ik had het hoofd vol van allerleie denkbeelden, die mijn hart prangden: eene menigte fchamcle armen, den welken wij fomtijds broederlijk mede-  Ï56* PIETER KLAUS. gedeeld hadden van 't geen God den rijken tot dat einde fchenkt, hadden vernomen, dat wij ver. trekken zouden: zij omringden ons, toen wij in het rijtuig wilden flappen: veelen fpraken niets, maar allen weenden, drukten ons de handen en Wilden zegen en dank uitboezemen; doch de woorden fmoorden op hunne lippen: ik zwom in het gevoel van blijde fmart ■ mijne oogen Honden vol water — ik rukte mij los, flapte in het rijtuig en wij reeden weg. Aldus eindigde nu mijn droom van aardfcbe grootheid gelukkig hij, die gezond ontwaakt van zodanig een droom, zonder fmarten en verzwakking aan ligchaam en ziel! Het was juist nog ter goeder uure , dat ik mij losgerukt had, of veel meer, dat mijne vijanden mij voordgcduwd hadden uit het gedrang van het woelend, wegileepend hofgepeupel. Ik ben nog jong genoeg, om in het laatfle tijdvak van mijn leven, het geluk van vrijheid, van huislijken vrede en landlijken rijkdom te fmaaken; ook dank ik God hartlijk, dat hij mij genegenheid daarvoor heeft gefchonken. Geduurénde een geheel uur fpraken wij geen enkel woord; doch zodra wij de Refidentieftad uit het oog hadden verlooren, gaven wij elkander óns blijde gevóel van genoegen te kennen: „ Niets „ in de wereld vergeet men zo gemaklijk en „ zo gaarne, als doorgeflaane fmarten." Het gezicht der bevallige Natuur, het fchoone flille weêr— alles boezemde ons blijdfchap in, en vaagde elke  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 157 herdenking aan voorig lijden uit het geheugen: wij vonden goed een eindwegs te voet te gaan, klommen het rijtuig uit, lieten hetzelve langzaam volgen en wandelden zo door rijpe koorn-velden: mijn kleine al bert had mijnen rotting tusfehen de beenen genomen en reed vooruit, en mijn voortreffelijk wijfjen hing aan mijnen arm. „ Hoe kom ik toch tot de eer," zeide de braave Predikant , bij wien wij wilden overnachten en dien ik zeer wèl kende; „hoe kom ik tot de „ eer, van uwe Excellentie in mijne geringe hut te „ zien?" — „Mijn vriend!" was bet antwoord, ik heb gedaan met Excellentiën en zal nu mijn „'eigen Geheimraad worden: vergun den verdree,, ven Exminister flechts deezen nacht een verblijf „ in uw huis; het zal u aan het Hof geen na» „ deel doen." Gisteren agt dagen geleden, dat is, dingsdag den 21 September, was het gelukkig oogenblik, toen wij onze kleine- intrede in Rustdal deeden: ik meende onze vrienden in Urfftad en de familie van weck el te verrasfehen ; doch zij hadden, zo het fcheen, ons laaten befpieden, en vernomen dat wij onderweg waren; want toen wij voor mijn huis het rijtuig uitflapten, zagen wij ons ■ eensflags omhelzen door de armen van veele lieve oprechte , warme , getrouwe vrienden, die nu federt agt dagen mijn nieuw verblijf voor mij tot een paradijs maaken. De overige dagen der voorige, week heb ik hefteed met het laatfle gedeelte van mijne levens-  158 PIETER KLAUS. gefcbiedenis bijéén te zoeken: de twee eerfte deelen had de Kapitein van dobelmeijek. buiten mijn weeten reeds uitgegeven, en dit derde en — tot troost der Lcezeren laatfte deel, had ik geduurende den tijd, dat mijne zaak onderzocht werd, bij (tukken en brokken opgefteld: dit zal ik hem dan ook toezenden. Ik hoop', dat mijn leven van nu af zo eenvorming weezeu zal, dat ik er meer bij gevoelen, dan oorzaak vinden kan , daarover te fchrijven: indien echter het noodlot, door bijzondere ontmoetingen, goede of kwaade variaties bij dit ftille, zachte zangftuk geliefde te voegen, dan zal ik mijnen Leczcren , die thans lief cn leed met mij gedeeld hebben, ook in alle' oprechtheid deelgenooten daarvan maaken. Behalven ééne bezigheid, waarvan ik in het volgende Hoofdftuk verflag doen zal, heb ik nog een paar dagen beftced, om het eerfte beftek te maaken, hoe ik de gebouwen op mijne landhoeve ten deele ook verbeteren en het geheel regelen zal. In de volgende maand zullen vvij reeds beginnen te bouwen, en geduurende den winter, wanneer dit werk geftaakt wordt, zal ik het grootfte gedeelte Van mijne uuren aan het onderwijs van mijnen zoon befteeden. Gisteren heb ik mijne huisvrouw eenen voorflag gedaan, welken zij oogenbliklijk omhelsde, cn mijne Leezers voorzeker mede zullen goedkeuren. De Hemel heeft mij met tijdlijke goederen rijklijk gezegend, en ik heb nog dien armen neef in Eldagfen; deezen zal ik bij mij neemen —  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 159 Ik fchaam mij niet over mijne arme' en geringe habeftaanden; zulks zou indedaad zeer flecht weczen , fchoon het vrij dikwijls gebeure. Gisteren kwamen de wagens met ons huisraad aan, verzeld van eenen brief van mijnen lieven vriend lodewijk. Nog moet ik hier aanmerken, dat ik mijne orde Van den blaauwen haring, zodra men mijne zaak begon te onderzoeken , den Vorst wederom ter hand heb gefteld.  itfo PIETER KLAUS. ZESTIENDE HOOFDSTUK. Brief aan den Forst. Slot. De bezigheid, waarvan ik in het voórige hoofdItuk gewag maakte, en welke terftond na mijne komst in Rust dal, een van de ecrften was, beftond daarin, dat ik aan den Vorst eenen brief fchreef, waarvan ik juist wel geen groote verwachtinghad, doch die echter, zo ik mij verbeelde, waarheden behelsde, welken ik meende uit verpligting jegens mij en anderen te moeten belijden, te meer nog, dewijl ik, gelijk een dief in den nacht, met eene onafgedaane zaak, de Refidentieftad van een' Prins had verlaaten, die door fchurken blind gehouden , mij, weleer zijn vriend geweest zijnde, thans voor eenen booswicht hield: het grootfte gedeelte van het niet wèl onderricht Publiek moest voorzeker dezelfde partij kiezen, zo ik mij niet verledigde om den waaren toedragt van zaaken bekendtemaaken: tot dat einde zullen mijne Leezers mij wel willen vergunnen, deezen brief hier te plaatfen. Ik begrijp zeer wel, dat een vrij man, die een zuiver gewceten heeft, zeer onverfchillig zijn kan bij het oordeel van den grooten hoop, en hij is veel minder verpligt, om bij elke lastering, die men tegen hem uitbraakt, de bewijzen van zijne on-  ZESTIENDE HOOFDSTUK. 161 onfchuld ten toon te fpreiden, dan ieder afzonderlijk mensch, die het waagen wil hem te beoordeelen, billijk verpligt moest weezen, alle de bewijzen der befchuldiging met eigene oogen doorte« zien, vóór hij onderneemt, de fmaadredenen natebabbclen: het zou ongelukkig weezen, wanneer men een verltandig man, die verkozen heeft zijne dagen in rust doortebrengen, zou kunnen noodzaaken, zonder ophouden in eenen toeftand van Itrijd en worfteling fe keven, en zijnen kostelijken tijd daarmede te verfpillen, dat hij, wanneer een booze boef het alle weeken een paarmaal in de harsfenen kreeg om zijne braafheid voor bankroet te verklaaren, alle weeken een paarmaal voor eiken zot zijne comptoir-boeken, ja zelfs zijne afzonderlijke rekeningen, welke niemand ietraaken, zoude moeten openleggen ; en daartoe is hij nog te minder verpligt, wanneer hij, om bij de gelijkenis van den koophandelaar te blijven, eenen ftillen handel drijft, niemand dwingt met hem iet te doen, en geen grooter crediet begeert, dan waarVoor hij goederen vertoonen kan. Doch daarbij berusten de menfehen niet; ieder verbeeldt zig rekenfchap te mogen eifchen , fchoon hij zelf die niet geeven kan; en evenwel behoorde in de wereld geen wet natuurlijker te fchijnen, dan dat alleen de geene eifchen mag, van wien men wederom eifchen, en op wien men zig verhaalen kan; maar dat ook niemand rechter zijn moet, dan alleen hij, die in ftaat is befcherming te verkenen. iS, Deel. L I  PIETER KLAUS. Wanneer ondertusfchen een vrij man de moeite doen en eene verklaaring geeven wil over onbeweezene lasteringen, waarmede men getracht heeft hem fchande aantedoen, dan moet hem zulks ook vrijftaan: en in dit geval ben ik thans Zie hier den brief! DOORLUCHTIGE VORST EN HEER ! ,, Het verftrekt mij tot eene groote gerustheid , „ dat, terwijl ik, door uwe Doorluchtige Hoog„ heid met fchande en verachting overlaad, uit „ uwe Refidentie - ftad ga, mijn hart mij van geene „ wandaad, hoe genoemd, befchuldigt, ja dat, „ wanneer ik zonder geveinsdheid mijn gewee„ ten raadpleeg, of ik in dit oogenblik in de „ plaats van den geenen die mij op deeze wijze „ verhopten heeft, liever dan in de mijne wee„ zen wilde , deeze inwendige onomkoopbaar© „ rechter mij antwoordt, dat ik om de geheele „ wereld mijne plaats niet daartegen zou willen ,, verwisfclen. „ Ik wensch, dat uwe Hoogheid bet niet als „ hoogmoed, noch trots , noch wraakzucht zal „ gelieven te befchomveu , wanneer ik zo vrij„ postig ben, van deeze onze zeer verfchiilende „ betrekkingen wat wijdloopigcr te fpreeken: het ,, gefchiedt al mede niet om mijne onfchuld te „ verdedigen, maar u te beweegen, om in an« „ dere foortgelijke gevallen alles vooraf met meer-„ der voorzichtigheid te overleggen, vóór dat gij, j, die deeze magt van de Voorzienigheid ontvangen  ZESTIENDE HOOFDSTUK. 163 , hebt, door een paar woorden het geheele bur\\ gerlijke beftaan van een eerlijk man, ten eenen" maale vernielt; want het zedelijk beftaan kunt " 6«1 miJ* zekerlijk niet beneemen: de onfchuld '• van een vrij, braaf man, is zeer verre boven " vuilanrtige befchuldUtag, die nimmer kan beZ weezen worden, gelijk mede boven alle vorftengeweld verheven, en vermits het uwe Hoogheid ,'' niet behaagd heeft , de eerfte befchuldigingen „ tegen mij ingebragt, te laaten bewijzen, oor„ deel ik mij ook eigenlijk niet bevoegd, een te„ genbewijs intebrengeu voor dat mijne befchul- digers hunne gronden bevestigd hebben al- " lecnlijk fchijnt het laatfte opgeraapte verwijt noZ pens mijn voorig leven , door mijn verzoek „ om de verdere nafpooringen te ftaaken, en door " mijn fchiehjlve verwijdering, niet zeer tot mijn voordeel te verftrekken; doch ik bid uwe Door-, „ luchtige Hoogheid onderdaaniglijk, zulks flechts " als eenen ftap tot de beroeping op een hooger Z rechtbank aantemerken, en deeze beroeping op een hooger rechtbank maak ik met allen eerZ bied mits deezen bekend, zij zal, alzo ik in Z mijn landverblijf, in een vreemd gebied gelegen, veilig genoeg ben, van mijne onbillijke Z Rechters aan het Publiek gefchieden: ik zal naamlijk mijne uitvoerige levensgefchiedenis tot heden deezen dag toe door den openbaaren druk bekend maaken; het zou wel zeer vreemd wee- Z ze"- 20 men dit §edrag vaU mijnen kant V0°r Z wraak zoude willen doen doorgaan: wanneer een L 1  154 - PIETER KLAUS. man, wiens burgerlijke eer gefchonden is, zig ,, tegen openbaare lasteringen openlijk verdedigt; „ wanneer bij zijne moorders niet wederom moordt, „ maar flechts het momaangezicht afrukt; wanneer „ hij derhalven een wezenlijk hem aangedaan na„ deel niet anders, dan door de zaaken opente„ leggen en te verhaalen, vergeldt; dan wreekt „ hij zig immers niet, maar doet het geen hij aan „ zig-zeiven en zijne vrienden verfchuldigd is; „ waarom zal hij zodanige menfehen ontzien, die „ zijn geheel burgerlijk beftaan vernield hebben? „ Met dit alles kan ik uwe Doorluchtige Hoog„ heid heilig verzekeren, dat ik niet den minnen „ haat tegen Hoogstdeszelfs perfoon in mijn hart „ heb, en het oogmerk van deezen brief is geen „ ander, dan u dit, benevens een paar goede raad„ geevingen, welke ik de vrijheid neem hier bij „ te voegen, onder het oog te brengen wan- „ neer uwe Hoogheid het eerfte vermetel en het „ laatfte overtollig oordeelt, dan verzoek ik oot„ moedig, in aanmerking te neemen, dat, fchoon „ de betrekking tusfehen Heer en bediende op„ houdt, nogthans de betrekkingen van den mensch „ tot den mensch overblijven, en dat, zo niet „ volkomen kan bewezen worden ■ 't welk in „ de wereld zeer moejelijk valt dat harts- „ togten van wederzijden niet den minften in„ vloed op ons oordeel hebben, ook een man „ die geen openlijk ampt bekleedt , fomwijlen wel„ eens in ftaat is om een zaak even zo goed „ te begrijpen als een Vorst dan ter zaake!  ZESTIENDE HOOFDSTUK. 1Ö5 „ Doorluchtige Prins! gij bezit alle de aanlaa, ■ gen, noodzaakelijk om een voortreffelijk man te " weezen, ia met opzicht tot bet verftand als ook l nopens het hart dit is veel gezegd een lof, welken ik niet gaarne verkwist l daarenboven zijt gij in eenen Haat geboren en „ in pnritandigheden geplaatst, welke door de ge" legenheid om zo veele menfehen te kunnen wéldoen , en door de bewustheid, dat geen één ;'van uwe goede daaden onopgemerkt blijft, de ', aandrift, door de innerlijke neiging tot de be, " valüge deugd elk braaf mensch van gevoel inget " boezemd wordende, onbeichrijvelijk moeten verli meerderen welk een ipoorflag voor een , Heer zo verftandig, zo gelukkig van gemoedsge" ftel, om boven zo veelen van uwen rang en anii t, " door rechtvaardige en wijze daaden uittemun" ten ! Rechtvaardigheid , Doorluchtig Vorst! üs " de voornaaffifte van alle deugden, een deugd, " die ons het meest der Godheid doet evenaarten, " omdat zij, in haare hoogde volmaaktheid, het l voortreffelijkst verftand en hart onderdek, en " elke verzwakking van geest, gelijk alle hartstogtlijke gebreken uitfluit; doch hoe kan een " man rechtvaardig handelen, die, wanneer zwak" heid van zielsgedel en verwijfdheid hem tot " weldaadige opwellingen aanfpooren, deeze oogen" bliklijke aandoening als waare goedaartigheid " aanmerkt? die zig verbeeldt, dat hij zig van " werkzaamheid , dandvastigbeid en vaardig be" fluit mag beroemen, wanneer dijfhoofdigheid, L 3  «55 PIETER KLAUS. „ kwaade luimen, en bphitzing van andere men„ fchen hem tot eenen verhaasten, onöverlegden „ flap vervoeren? die, wanneer twintig laage vlei„ ers zig voor hem buigen, en twintig duizend „ arme flaaven beeven , wanneer hij den m md „ opent, waant te regeeren, terwijl hij van een „ zwak wijf befluurd wordt ? die, wanneer hij aan „ vuige ledigloopers gaven uitdeelt, welke niet „zijn eigendom, maar het eigendom zijner on„ derdaanen zijn, zig van zijne weldaadigheid en „ edelmoedigheid beroemt, terwijl duizend onge„ lukkigen bij het zweet huns aangezichts gebrek „ moeten lijden, om éénen deugeniet in (laat te „ Rellen, zijne buitenfpoorige weelde den ruimen „ teugel te vieren? „ En nu, Doorluchtig Vorst! fia flechts een oog „ op veelen van uwe gezalfde nabuuren, om te „ ontdekken, dat dit beeld geen enkele harsfen- „ fchim is doch zo diep moet mijn Prins „ niet vervallen, of ik zou de kostelijke uuren „ betreuren, waarin ik met u, (hen ik meer als „ mensch dan als Vorst beminde, zo veele ver„ loorene woorden wisfelde over landsvaderlijke „ pligten en bevordering vau menschlijk geluk. „ Ik bedroog mij niet, toen ik in dien lijd on„ derftelde, dat uwe Doorluchtige Hoogheid vat„ baar was voor zodanige heilige onderwerpen, „ fchoon de onrechtvaardige behandeling, die ik „ onlangs van u heb moeten ondergaan, het te- „ gendccl fchijnt te kennen te geeven neen! t, ik bedroog mij «iet;, gij zijt nog niet neer-  ZESTIENDE HOOFDSTUK. 167 „ gezonken tot de klasfe deezer dwingelanden; K doch de eerde flap is reeds gedaan ; verblin„ ding heeft u één oogenblik u zeiven doen ver„ gecten; nog is het tijd om wedertekeeren." Zo verre was ik met mijnen vermaaningsbrief gevorderd , en ik dacht het wonder wat ik gedaan had, den kleinen despoot zo den mantel uitgeveegd te hebben, toen de oude braave Baron van leidal mijne kamer intrad ik las hem het ftuk voor, in de vaste verwachting, dat hij deezen ftap zeer verftandig en goed keuren zoude; doch ik had misgerekend. „ Wanneer ik u, lieve Vriend ! welmeenend raa„ den zal," zeide hij, ,, dan laat het daarbij, en „ zend deezen brief niet weg. Hoe zeer gij u ook „ hebt onthouden, uwe hartstogten den teugel te „ vieren, ftraalt 'er evenwel hier en daar eenige „ bitterheid in door, en dit beledigt wel, maar „ verbetert niet, gelijk gij zelf zeer wel weet: „ daarenboven is deeze foort van menfehen nietvat„ baar voor verbetering, en uw Vorst vooral niet, „ uit hoofde van dat geene, wat gij mij van „ hem verhaald hebt ; want wanneer een man, „ die de losfe jaaren der jeugd te boven is, aan „ de hand van een getrouw en verftandig vriend, „ de blijdfehap reeds gefmaakt had van edel en „ rechtvaardig te bandelen, gelijk hij onder uwe „ leiding dit geluk wezenlijk genooten heeft, en „ dezelve nogthans in ftaat is, om zig ander„ maal in de handen van armzalige menfehen over45 tegeeven, dan moet men zekerlijk aan zijne h 4  i61 PIETER KLAUS. „ bekeering wanhoopen; zijne zwakheid zal hem „ nimmer verlaaten : misfehien kan hij welëens s „ door fchade, voor eenige oogenblikken verllan- „ dig worden doch wat baat het? zelfs zou, „ hij nu , weggezonken in de bedwelming van „ wellust en dartele geneugten, uwen brief mo„ gelijk niet- eens leezen: de tijd moet u openlijk „ recht verfchaffen, en , wanneer gij het goed „ vindt, kunt gij immers deezen brief bij uwe le„ vensbefchrijving voegen, vermits gij tog reeds „ begonnen hebt dezelve uittegeeven ?" Deezen raad vond ik zeer verftandig en heb denzeiven ook opgevolgd: ziet hier dan , waardfte Leezers en Leezeresfen! het flot van mijne levensbijzonderheden ! vindt gij 'er iet in, 't welk u tot voordeel en vermaak verftrekken kan, het zal mij zeer aangenaam weezen: ik heb niet geaarfeld, om u elke zotheid, elke wandaad, waaraan ik mij fchuldig ken, en die mij te binnen gekomen is, openhartig te verhaalen: ik wensch, dat gij allen verftandiger en minder fchuldig aan zodanige misftappenzijn moogt, dan ik!— doch nog één vriendlijk verzoek heb ik; hierin beftaande: wanneer gij het in de gedachten zoudt neemen, den armen pieter klaus en foortgelijken, of ook iemand anders uwer medemenfehen in uw hart te berispen of te verachten, terwijl gij ziet, dat hij, geduurende zijne loopbaan zo dikwijls ftruikelt, of zelfs valt; onderdrukt dan uit infehikkelijkheid en menschlievendheid deeze berisping, en dankt veelmeer de Voorzienigheid , dat gij niet  ZESTIENDE HOOFDSTUK. 169 in dezelfde qmftandigheid geplaatst zijt, en dat opvoeding, lotgevallen, zielsgeftel en hartstogten eenen anderen weg met u ingeflagen zijn:, want ik denk tog, dat wij arme aardelingen voor het meerder gedeelte zodanig in de wereld komen, dat wij allen, bijaldien deeze drijfveêren op één en dezelfde wijze bij ons te werk gelteld werden, elkander in onze daaden al vrij gelijk zijn zouden doch gepreezen zij de Schepper van alle dingen! ■ en het is indedaad overheerelijk, dat het Hem niet behaagd heeft, om zulks op deeze wijze te befchikken.  Bij den Drukker deezes, wordt nog van den zelfden Schrijver uitgegeeven : De arme heer van mildeneurg, in Brieven, 3 deelen, met gegraveerde 'J'ijtel, Vignet, uitmuntenden fraaje plaaten van de Heeren Buijs, Knijper, Bogerts en Cardon, in gr. 8°. Zij, wien de fchrijfïtijl en behandeling der onderwerpen van deezen Auteur niet onbekend zijn, zullen bij het leezen van dit Werkjen duidelijk zien, dat hij den rechten fleutel ter openinge van het mensehlijk hart ook hierin gevonden heeft; daar bet, onder het zinnebeeld van een altijd mishandeld mensch , onaange2ieii de goedheid van zijn hart, cn de braafheid van zijn gedrag, ''artstositeii , die der menschheid eerc aandoen, gaande maakt, cn de betrachting van zuivere Deugd en Godsdienst, als den eenigen weg tot waar geluk, in zeer natuurlijk gefchetfte charakters, ten ffcrkften aanprijst. Nog is bij denzelfden van de pers gekomen: A. G. Meïszner, Alcibades, 3 deelen, met een ftel van 6 fraaje plaaten van de Heeren Buijs, Bogerts en Cardon, in 8". Verhaalen en zamenfpraaken 2 deelen mede met plaaten, in 8°, van dezelfde meesters, De >groote meïszner overtreft in deeze weldoorwrochte werken bijna zig zeiven, vooral in de alcibiades, algemeen bekend vonr een lieflings zoon der Natuur en het Geluk; welke beiden de eigennartigfte invloeden op zijne gedraagingen hebben; een begaafd jongeling zijnde, vindt men door zijne wclbefpraakle tong de aardfche gelukzaligheden in haare natuurlijke kleuren gcfchilderd, het welk den beroemden Schrijver tevens het midda(fêiian de hand geeft om door geheel zijn werk heen de fchoonfte leeringen te verfpi'eiden. - Van beide deeze Werkjens zijn nog een zeer klein getal op' groot papier met eerfte proefdrukplaaten te bekomen.