'2 HAMSTERDAM  TWEEDE REIZE OOR DE M A J O R IJ V A N 'S HERTOGENBOSCH.   1! E ï Z E ii o o s b i: M A J O R IJ VAN S HER T O G E NBOSC H, Ilï DEN .7 A ARE fin Brieven.) MET ÏLAATEH. Aan tle "Bivier de Aa .... ligt liet Kafteel . . . . Blada. 85. TE AM STEIB AM, Bij A . B . SAAKE S . iS O O .   AAN alle Z ij n e LANDS-GENOOTENj vooral aan alle PROTESTANTEN, onderdezelven voornaaml ij'K HERVORMDEN ■word deeze R E I Z * 3 Ter  ter aandachtige «km en ernstige;o verwee ging, van het hard en' t hands ongelukkig L O T zijner geloofsgenooten ' .; . . in de ' M A J O R IJ, opgedraagen door den . ü itgeeyer..  FOORREDE. xlier hebt Gij, Lezers! eene tweede Reize door de Majorij van 's Bosch! — Heeft de voorige veelen uwer bevallen, deeze zal dan niet mitider behaagen, dewijl zij zeker niet minder, zo al niet meer belangrijke zaaken dan de voorgaande zal opleveren. Maar eer ik verder fchrijf, wil ik alles, wat men omtrent die Reize in 1798. aangemerkt heeft, en mijnen Lezeren zeker onbekend zal weezen, hier eerst laaten voomf gaan, op dat een ieder kan zien, hoe men êver dezelve oordeelt. De Uitgeever heeft , nadat deeze tweede Reize rêeds ter Drukpersfe bezorgd was, verfcheidene Brieven, zoo naamlooze als getekende, ontvangen. En zie hier , wat men mij in dezelve fchrijft? Veelen der Zenders dier Brieven verbeelden zich den Reiziger zeer wel te kennen , en fchrijven hunne Brieven in dien trant, als of niets zeker erware, dan dat zij denzelven wel met den vinger zouden kunnen -aanwijzen. Doch ik kan hen verzekeren, dat hun fchrijven giswerk is, en dat, zo het fpreekwoord: gisfen kan misfen immer waarheid is, het dan zeker •hier bewaarheid word;, want zo zij den Reiziger door ■de Majorij kennen, gelijk zij zich zeer zeker voorfeilen , dan kan ik volftrekt hunne Brieven niet ■plooien. Eilieve! wat doet bet 'er toch toe, of dj weet, wie de Reiziger door de Majorij (deeze Reize is even als de voorige in de daad ondernomen') is? Gij zoudt immers , zo Gij den Reiziger al eens kende, hem niet gelooven, indien-hij Uleugens opdischte; daarentegen zult Gij toch ook zoo onbillijk niet weezen, om hem van onwaarheden te befchuldigen, omdat hij zijnen naam, om gewigtige redenen, verborgen houd. Ik kan hun verzekeren, dat zij den Reiziger niet kennen; zijn zij echter met deeze verzekering niet ten vrede, en willen zij echter zich hier mede flreeien, dat zij wel zeker weeten, wie deeze Reize ondernomen heeft, ik wil hun dit genoe~ gen niet ontneemen, en vergun hun de volle vrijheid, em den geenen, dien zij als den zoodanigen meenen ie kernen , vetr den Schrijver te hwden, * 3 An*  VI FOORREDE. Andere zijn boos; fchelden en dreigen den Schrijd ver, omdat hij, n.iar hunne gedachten, de waarheid al te naakt ten toon fielt. Ik vraag dezulken, of ik, wanneet- ik eene Reize onderneem , en op dezelve Aantekeningen houde, niet alles zóó moet optekenen + als het mij is voorgekomen? Zoude ik onwaarheid moeien fchrijven, of zoude ik de waarheid moeten verdonkeren , omdat zij fommigen aanflootlijk is ? Heeft men iemand door deeze Reize eenige ergernis gegeeven, men heeft dit gewis niet bedoeld, men wilde niemand beledigen; zo eciter iemand meent beledigd te zijn, dien vraagt men hier in het openbaar vriendl'nk om verfchooning. Ik verzoek, zo de Reiziger ergens in zijne voorige of deeze Reize (wie is onfeilbaar!? — ) van de waarheid, hetgeen ik echter niet geloof, tegen zijn voornemen is afgeweeken, dat men het mij dan onder het oog brenge , doch op eene lefcheidene en gepaste wijze, maar geenzints met dreigen en fchelden, en men zal alles verbeteren. ■ Heeft de Schrijver leugens verhaald, men overtuige hem van dezelve, en hij zal ze openlijk herroepen. Heeft hij zuivere waarheid gefchreeven, men neeme hem dit dan niet kwalijk. Men duid het den Reiziger ten kwaadften, dat hif hier en daar Aanmerkingen , aangaande de handehvijze der Roomfchen omtrent de Hervormden in de. Majorij, heeft'bij gevoegd; men zegt: zij verraaden te veel bitterheid. —— Mag een Reiziger dan geene Aanmerkingen ma aken ? — 'Dezelve verraaden, zo men hem wel vat, altoos geene bitterheid. Hij- vraagt hier en daar op deeze of dergelijke wijze: Kan zulk een Godsdienst wel dc Leer van Je sus zijn ? Wat bewijst dit toch ? — Als ik eenen Protefiant zeer fiecM, tegen alle pligten van zijnen Godsdienst zie hand len, en ik hoor iemand dan vraagen: Kan die Godsdienst, dien die Man belijd, wel de waare zijn ? dan volgt immers van zelfs: neen! omdat lij aan deszeifs Voorfchriften niet getrouw is; derhalven als men al eens een befluit uit zijn .fchrijven wit trekken, dan is het dit: de Godsdienst van. die luiden, die zoo haatdraagend, vervolgziek W liefdeloos handelen, is zeker de waare Christlijke Gods-..  FOORREDE. vu Godsdienst niet, wijl dezelve liefde jegens allen zonder onderfcheid predikt en uitoefent. — Ik zal het nimmer kwalijk neemen, wen iemand de Jlechtigheden van Proteftanten, indien zij zóó flecht konden handelen, aan het licht brengt; dit raakt immers den deugdzaamen Belijder van dien Godsdienst in het feheel niet. Zouden die geenen, die den Reiziger ierover fchelden en bedreigen, ook die daaden goed keuren? Maar genoeg. ■ Zijne Reize is geen twistfchrift over den Godsdienst; hij fchreef'zoo, als hij alles gevonden heeft, en zoo als hij 'er over dacht. Ik beloof heilig aan hun , die hem zijne Aanmerking gen ten kwaade duiden, dat hij, indien hij eens, weder eene Reize door de Majorij (het geen tnisfchien, en misfchien ook niet gebeuren kan) onderneemt, en hij dan alles daar beter vind , dan ook met oneindig meer genoegen voor zich zeiven zulks zal optekenen, dan hij thands de flechtigheden heeft aangeroerd. Niets zal hem, als Menfchenvriend, aangenaamer zijn, dan dat hij ondervinden mooge, dat men in de Majorij beter denkt, beter handelt dan men gedaan heeft. Ik zal, zoodra ik iets goeds ten deezen opzigte verneem , de Eerfte zijn, die zulks mijnen Lezeren zal mededeelen. — Men heeft mij ook gemeld, dat men des Schrijvers voorige Reize door de Majorij aldaar niet belangrijk houd, omdat men daar alles weet, wat in die Reize is opgetekend. Het moet immers van zelfs volgen, dat men in dat Land, waarin men eene Reize ondernomen heeft, zeker alles zoo goed en beter moet weeten , dan een Reiziger, .die 'er zich flechts eenigen tijd ophoud. Zou het niet ten fchande der Majorijènaars flrekhen , wen zij 'er iets in ontdekten , dat hun onbekend ware ; het zou ten minften een bewijs zijn, dat zij zich weinig aan de gebeurenisfen , in hun Vaderland voorgevallen , lieten gelegen 'liggen. Ik geef, en dit zal deeze tegenwer¬ ping fteheel ontzenuwen , deeze Reize niet alleen voor de Majorij'ènaars, maar voor alle mijne Landsgenooten , in het licht. • Sommigen befchuldigen den Schrijver , dat hij Bok. , Oudenhoven , en van Heurn niet fchiju * 4  VJii .VOORREDE. te hebben geleezen. — Dit heeft men wel getroffen. Hij heeft .geenen cleezer Schrijvers , voor hij zijne Reize begon, ooit in handen gehad. —- Ik fiem gaarne toe, dal , wanneer men alles heeft geleezen, wat over een Land is gefchreeven, meu dan met veel meer vrucht kan Reizen; zoo lang echter W geene Wet is, die eenen Reiziger 'hier toe vejpligt, zoo lang kan hem dit niet ten venvijle verft rekken; daar te^ boven indien hij deeze Schrijvers had willen uit fchrijven, dan had hij wel flilietjcns op zijne Kamer kunnen blijven zitten. Alles, wat hij heeft opgetekend, heeft hij aan zijne eigene ondervinding te danken. Niemand heeft hem in zijne Reize geholpen, dus denke men niet, gelijk eenigen daar heen willen, dat hem iemand in de Majorij hiertoe de hand geleend hebbe. Hij fch.-amt zich niet, dat hij alles niet weet, en eenige fouten, omtrent lang geledene zaaken heeft begaan , maar hij\ zou zich fchaamen moeten , als hij zijne fouten niet wilde erkennen en verbeteren. Nog^ zijn 'er, die het ten kwaade duiden, dat de_ Reiziger hier en daar een Vers, of iets anders in zijne Reize heeft ingelascht,- zonder te zeggen waar of bij wien hij hetzelve (.gelijk men zich ■uitdrukt') geftolen heeft. Het komt hun voor , als of hij die Dichtregels voor de zijnen wil uitventen, en derhalven dat hij aan de Kraai van ^Esopus , welke gaarne /met de vederen van andere Vogels pronkte, gelijk is. Mag men dan nooit iets uit eenen anderen Schrijver -ontkenen, zonder te zeggen: daar (laat liet! Deeze befchuldiging gaat ook niet door , wijl de meeste Schrijvers , waaruit iets ontleend is , zijn aangeftipt, fchoon hij niet altijd Kapittel en Vers , gelijk men zegt., heeft aangeweezen. Even hierom zegt men ook, dat de Reiziger de aangehaalde woorden , fchoon niets onwaarachtiger is dan dit, uit het verband heeft gerukt en ze tot zijn oogmerk verwronr gen. Om dergelijke laffe Aanmerkingen te voorkomen, heeft de Schrijver, bij het overzien zijner Reize, z'ch der moeite wel willen troosten, om alle aangehaalde Schrijvers naar te (laan, en de juiste plaats (fchoon zijns achtens Noten in eene Reisr ie-  VOORREDE. is befchrijving flecht ten pasfe komen) onder aan de bladzijden aan te tekenen. —" Eenigen willen hem befchuldigen, ah of de Gefprekken, die in de Reize in 1798. voorkomen, niet 'zoo waren gehouden, als zij daar zijn opgetekend; men erkent wel, dat de Roomfchen zóó omtrent de Hervormden denken , en ook zóó onder eikanderen fpreeken, maar dat zij niet zouden durven beftaan, 'om zich zoo fterk tegen eenen Vreemdling uit te laarten. Ik merk hier flechts aan, dat die befbhuidiging zich zeiven wederlegt; want men Jlemt toe, dat de Roomfche Majorijenaafs zóó denken en zóó onder zich fpreeken, en is het dan wonder, dat die menfchen ook zóó met den Reiziger gefproken hebben. Durft men zulke ontmenschtfte daaden in de Majorij pleegen, waaróm zou men dan ook zijne flechte denkwijze niet aan den dag durven leggen?_ Eindelijk moet ik hier-nog van geheele andere, doch bij mij zeer geachte Schrijvers en Zenders eeniger Brieven' gewaagen. Ik wije aan dezelven, alhoewd zeer verre de meesten mij, zoo wel als den Schrijver, bij naam geheel onbekend zijn, mijnen hartlijken en welmeenenden dank toe; doch niet, omdat zij mij te kennen geeven, dat het Reisjen hun bevallen heeft, maar omdat zij den Schrijver, op eene befcheidene wijze, de misjlellingen onder het Oog brengen, en hem tevens de verbetering vriendlijk aan de hand geeven. Ik had wel gewenscht, dat ik hunne, zeer aanp-ènaame Brieven , ontvangen had , voor deeze tweede Reize naar de Drukpers verzonden was, dan zou den Schrijver zeker die Verbeteringen en ook de verdere Bijdragen , waar mede men hem heeft gelieven te vereeren , ter behoorlijke plaatze in dezelve ' hebben ingevoegd. Ik wil echter, om te toonen, hoe gereed hij is, om misjlellingen te verbeteren, die Verbeteringen enz., met het geen-den Schrijver 'er bij >e voegen had, dsch met weglaating van alle loftuitingen , bij wijze van Aanhangfel achter deeze Reize, plaatzen. — Het fmert mij intusfehen allerflerkst, dat alle die geëerde Zenders, welker Brieven deels woorden-, deels zaaklijk geplaatst zijn, betuigen, dut zij hunne naamen verzwijgen, dach niet * 5 uit  X FOORREDE. .uit verkiezing maar alleen uit fchrik, omdat zij vreezen , dat, indien hunne naamen eens in de Majorij hekend wierden als van zulken, die aan den Schrijver eenige Bijdraagen hadden toegezonden, zij volftrekt niet veilig, niet gerust in dat Land zouden kunnen leeven, maar integendeel de hardfte Vervolgingen te verduuren zouden nebben. Wie-ns hart, zo hij ten minflen een mensch is, krimpt niet weg op de gedachte : „ Ik word gelasterd, gehaat, gevloekt, „ vervolgd, en ik durf'zulks niet openbaar en, an,, ders heb ik nog oneindig meer te duchten. — Ik ,, moet lijden, dulden, zwijgen, anders word mijn „ lot nog ondraaglijker; en dit alles word veroorzaakt „ door menfchen, welken ik nooit neb beledigd, maar „ alleen omdat ik denzelfden liefdevollen God op eene andere wijze dan zij eerbiedig. — Ach ! -waar zal „ ik hulp en troost vinden?- ■ " Lezer! wie Gij zijt, wijd ten minften eenen medelijdenden traan aan die ongelukkige Hervormden toe! dit eisckt uw hart als Mensch , dit gebied uwpligt als Christen. —- Zoudt Gij wel gelooven, Lezers! dat een Werkjen van zulk eenen kleinen omvang, als het Reisjen , in Ï798,. is, zulke verfchillende uitwerkfelen heeft gehad en zoo verfcheidenlijk is beoordeeld, en evenwel kan ik U, als een opregte Waarheid- minnaar, verzekeren , dat al het geen Gij tot hier toe geleezen hebt, mij in onderfcheidene Brieven is toegezonden. Hier ziet Gij nu alles, wat ik U aangaande de voorige Reize in 1798. moest zeggen.' Ik vond het raadzaam, om niets voor U, waardfte Lezers! te verbergen , maar U alles bekend te maaken, wat men , omtrent den Schrijver derzelve te berispen vond, om U dus in ftaat te feilen, om te oordeelen, wie het meest te laaken is -— of de Reiziger — of zij, die hem zoo partijdig en zonder voldoenderedenen hekelen^ Nu iets. over deeze tweede Reize. Dit Reisjen is, met het zelfde oogmerk, als het voorigp., ondernomen; het is in denzelfden trant opgefteld; het zal dus zeker op dezelfde wijze beoordeeld worden ; het zal het zelfde 'lot te verduurenhebben;, met één woord: het zal gelaakt, gevloekt,. be-^  VOORREDE. xi 1?efpot, geroemd en gepreezen worden. Men leeze dan (en dit verzoek ik zeer Vriendlijk) dit Reisjen met aandacht, onpartijdig en niet bevooroordeeld , en men zal den Reiziger meer recht doen en hem gemaatigder be'oordeelen: Het oogmerk des Schrijvers is tn dit Reisjen (dus zeide ik) even het zelfde als in het voorgaande, naamlijk: om zich, door Reizen, eenige verademing en uitfpanning, na langduurige en moeilijke bezigheden , te verfchajfen; maar vooral ook, om door het uitgeeven van het zelve te toonen , aan ieder een te toonen, dat het lot der Hervormden in de Majorij eer verjlimmert dan verbetert. — In de daad! als wij alles overweegen — aandachtig overpeinzen , dan moet elk Menfchenvriend, hij mooge dan eenen Godsdienst zijn toegedaan , dien hij wil, zich ten fterkften bedroeven, dat 'er in deeze dagen nog zoo veel haat, zoo veel bijgeloof, zoo veel ontmenschtheid, zoo veel vervolgzucht aan de grenzen binnen ons Vaderland heerscht; dan —ja dan zal men het den Reiziger niet ten kwaade duiden, dat hij hier en daar, zelfs bij herhaaling, ook in dit Reisjen iets op zulke daaden aanmerkt. — Wie zich niet fchaamt flecht te handelen, die moet zich ook niet fchaamen ; dat zijne plechtigheden in het openbaar bekend gemaakt en gegispt worden. Foor de waarheid deezerRtize kan ik veiliginflaan. De Schrijver heeft alles naauwkeurig onderzocht, alles zelfs in perfoon opgenomen. — Hij is in deeze Reize even weinig van de waarheid afgeweeken , als in zijne eerfte; en dat zijn Reisjen in 1798. enkele waarheid bevat, blijkt hier uit, omdat nog niemand is verft heenen , die hem van leugens heeft befchuldigd, fchoon men wel gedreigd he:ft (dit weet ik van goeder hand), dat men tegen hetzelve fchrijven en den Reiziger wel vinden zoude. Men kan de waarheid wel ontkennen, maar om dezelve te wederleggen, dit gaat niet; men heeft dit zeker gevoeld, en dus verkoozen liever hard te blaazen dan den mond te verbranden. Zo iemand nog iets bijzonders aangaande ^Majorij bezit, dien verzoek ik vriendlijk, om hetzelve aan den Druk*  X» VOORREDE. Drukker deezes, Vrachtvrij, toe te zenden. Ieder kan verzek erd zijn, dat van alles, wat mij op deeze wijze (mits het waarheid zij) werd toegefchikt, een dankbaar gebruik zal gemaakt worden. Zang - zeer lang zou de Reiziger in twijfel geiangen hebben, of hij wel eene tweede Rejzte door Majorij onderneemen wilde, zoo men hem daartoe niet had aangezocht, zelfs, lieten eenige zijner Vrienden hem geene rust, voor hij eens weder, en welzoodra mooglijk, de Majorij inftapte. En hier aan is dit Reisjen zijnen oorfprong verfchu.digd. Daar pnders zijn voorneemen geweest was, om een geheel ander gedeelte van zijn Vaderland, of anders een deel van Duitschland te doorreizen. Ik heb hier voor het tegenwoordige niets meer bij te voegen, dan dat ik mijnen wensen, bij de voorige Reize gedaan, hier herhaate, te weeten : Dat de Roomschgczinden in de Majorij deeze Reize onbevooroordeeld moogen leezen en herleezen; dat zif zich zeiven 'er aan moogen toetzen , en, ziende, dat zij aan het een of ander fchuldig zijn, dat zij zich dan edelmoedig moogen verbeteren, en van hunne voorige verkeerde en onbezonnen handelwijze omtrent de Hervormden moogen te rug keer en, op dat zij zich weder de achting, de liefde en genegenheid van die Menfchen, die zij reeds meer dan te lang hebben zoeken te vervolgen en te onderdrukken, waardig maak en. .He! zij mij geoorloofd, dat ik den Roomfchen Majorij'ènaaren , eer ik deeze Voorrede eindig, de volgende yermaaning voor oogenfel: „Belijders van den Roomfchen Godsdienst in de Majorij! vergi'mt mij, dat ik de volgende Aanfpraak „ aan Urigtc! Veelen onder U hebben de Reize in „ 1798. (dit weet ik met zekerheid^) geleezen. ,, Zij hebben dezelve geleezen, en durf ik het zeggen?.... en .... den Reiziger vervloekt!....!! „ik .wil echter, niet tegenfraande dit alles, als „ Menfchenvriend . aan Ü het volgende ter ernftige .„overdenking yvcrilelkn. — Gedraagt U omtrent „ dit Reisjen billijker dan omtrent het voorige! gaat „niet; v.,ord, om ook dit Werkjen te vervloeken, s, te lasteren; om J. n Schrijver te bedreigen en hem „ alle  VOORREDE. xtri alle kwaad toe te wenfehen! - Hij fchrijft immers ", niets dan waarheid? of mag de waarheid met fafl "-U gehoord worden? - Onderzoekt alles zonder " vooröordeelen! Verbetert U, opdat de lehande , "die OM door uwe eigen fchuldy door uw God-en "Menfdieii-ontëercncl gedrag, het geen Gij tot nog Wmidrnrnrii gehouden hebt, opuwcnGods" hebt kam, ÉfeKBöi mooge worden uitge" wSt Waneer dit°, gelijk ik hoop en hartlij "wensch, mogt gebeuren, dan kimt Gij zeker wefir p de hoogachting van alle Braaven rekenen ! " ö\ _ Hoe zullen U dan die menichen die Gij zoo " Ia#» medoogenloos hebt vervolgd 4 lcboonzij ook " Schellen van denzelfden licldenjken God en Vader zijn, die ook hen zoo wel weldoet, als U "-dien Snen, en U weder dezelfde genegenheid " a s voorheen toedraagön. - God bemint alle zijne "Schepleleaï en dus ook de Hervormden, én-Gil "^at voord met dezelve te hafttcn en nog te ver- "Solden EischtGodditvanU?.... Neen! ''I neen'' - Kiest dan het beste! Kiest achting " voor fchande! Het ftaat, RoomfcbeMajonjënaars! "alleen aanü, om uwe fchande uit te wislchen, en "zè met hoogachting verwisfeld te zién-, daar anders uw naam voor eeuwig in de Jaarboeken der " Volken zal gebrandmerkt liaan. — — En Gij ,■ ;;we!Sge edele Zielen onder de Belijders van de* Roomfchen Godsdienst m de Majorij! Gij, die "beter, menschlievender denkt dan het gros uwer "Geloofsgenooten! tracht toch uw best te doen, "dat dezelve uw loflijk voorbeeld moogen naar " treeden dat zij hun flecht gedrag afleggen, dan " zal uw naam , uwe prijswaardige handelwijze bn " de genachten van volgende eeuwen m zegenend " aandenken blijven!" -—- " Leest nu, Lezers! dit Risjeu met aandacht; laat het voor U, in ledige oogenblikken ter unfpanning Verdekken; vooral laat hetzelve U ft of tot nadenTeJn geeven! Het bevat niets dan daadzaaken mets dan echte waarheid; Gij kunt vettig op hetzelve iZrouwen.^ Niemand Uwer « zeker een groot er VÜand wn Leugen en Onwaarheid, dan de UlTGEEVER. NA-  xiv NASCHRIFT. J Ik had de bovenftaande Voorrede reeds pntwofc aeelinlvan het ^In^^ftSfö pavoor mijnen Lezeren alleen he vol-endé over die beöordeeling aanmerken, vo'»ende W„ an!leer deeZe Roerrede en die leest dan ziet men het duidlnk bewaarheid dat debeoordeehng van Boeken altijd afhangt van de Lezers h% °°k de 4K! ^ ! p~ Pe Maéteurs der Bibliotheek denken da dat Reisjen van fommigen in de of dé nabuurfchap derzelve 4 „og al met genoegen *S SsTS'"' VV- ^1>>* ?ordi&en ci anaers oven Wie heeft nu eeliifc? • Den Bibhotheek-fchrijveren komt hetwaarfchiinlykst voor, dat die Reize in den Leuningfloel op de Kamer gedaan zij; dit nogthands is gehed mi/ Ik kan elk eenen verzekeren , dat alles", ^ de" Schrijver in die Reize heeft verhaald door Lm zeiven, op de Plaatzen zelve, is gehoord en opgetekend; alhoewel het niets ter vermS ring der waarde of onwaarde, of ter benaL E de • Waarheid zou verftrekken, al had hij dezelve oH zijne Kamer opgefteld. Mij komt he fifhTb imP mers zoo wel recht om te gisfen als gemeWe Befloï" d^laars?) waarfchijnlijkst voor, datfwij de Sch-iï~ vers der Bibliotheek misfehien altijd ge voon z n" omi in hunnen Leuningftoel de beoordeelingen^ deiBoeken te vervaardigen, zij zoo dikwerf aS hun n ge liefden Leuningftoel denken, dat zi] ooidl" len, dat iedereen ook altijd, op zijn gemak ori »£ Kamer zit te fchrijven;'ook nïoetl? dt'bl fluiten wy fommige-hunner Receufiën 'e zoo Leuningfloelachtig uitzien , als of zij half iC. pende en gemelijk, omdat men het M ddag-flS }en nog met had uitgeflaapen, zijn op het pX gebragt /y glSpen fomtijds, op eene onmedoogende vvyze meer de Schrijvers ea Drukker dan de Werken zelfs, en dit toch is de pligt niet va een' Boekbeoordeelaar , vooral niet van hun dS zulk  NASCHRIFT» XV zulk eene uitmuntende Spreuk des Bijbels ten motto gebruiken. Eentoonig moest die Reize natuurlijk in veele opzigten worden, dewijl het Bijgeloof, op alle Plaatzen in de Majorij, op even dezelfde wijze werkt; derhalven moest de Reiziger, of de meeste zaaken ftilzwijgend voorbijgaan, o/zich aan eentoonigheid fchuldig maaken, en het laatfte verkoos hij, om niets voor zijnen Vriend te verbergen. — Hoofd en Slot van Brieven, die op eene Reize aan eenen gemeenzaamen Vriend gezonden worden, kunnen niet altijd voor ieder een belangrijk zijn, of men moest nimmer vraagen naar den welftand van zijnen Vriend >, nimmer hem van onze Vriendfchap verzekeren ; men kan, als men op zijn gemak zit te fchrijven , hoofd en Hot wel belangrijk maaken, doch heeft men hiertoe op Reize altijd tijds genoeg? Zijne Brieven waren niet voor eene uitgaave gefchreeven, doch veranderde omftandigheden deeden mij bclluiten, om ze zóó in het licht te geeven, zoo als zij waren opgefteld , zonder de minfte verandering. —- Bl: 84 der Bibliotheek lees ik tweemaal Poe! voor Peel; dit is denklijk eene fout van den Zetter, want men zegt immers niet Poellancl maar Peelland. 1 De Schrijvers der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen , welker beöordeelingen altijd veel naauwkeuriger, juister en gemaatigder zijn, oordeelen weder geheel anders (zie Alg: Vaderl: Letteroef: voor 1800. No. V. Bl: 206, 207.'); zij houden die Reize voor geene Kamerreize, en hieromtrent oordeelen zij zeer juist. — Zij zego-Cn verder: „ de ftijl valt fomtijds in het laage en is „ van ongelijkheid niet vrij te fpreeken." — Het eerfte is mooglijk, het tweede zeker ; doch men zal dit wel willen verfchoonen, als men in aanmerking neemt, dat die Brieven onder het Reizen ziju opgefteld; dat de Reiziger fchreef als hij tijd had, dat hij met altijd even vlug was, of aïtifd even veel lust bezat, om te fchrijven; daar te boven zijn die Brieven aan eenen gemeenzaamen Vriend gezonden, en  xvi NASCHRIFT. en men fchrijft iM eenen Vriend minder oplettend op den ftijl, dan wel aan iemand anders, met wierf wij niet gewoon zijn gemeenzaam te verkeeren. — Eindelijk zeggen die Recenfenten Bl: 207.: ,, In„ dien de Schrijver de ichilderijén" (naamlijk van Religie-haat enz. 'm tic Majorij) „ naar waarheid „ docH nog veel verzacht heeft opgegeev'en', gelijk „ hij, Bl:' 88, betuigt, dan weeten wij waarlijk „ niet , wat wij van het origineel moeten maa' 1, ken." — Geen wonder, dat die Recenfenten1 dus fchrijven; niemand kan zich van alle de daarin verhaalde zaaken een juist denkbeeld vormen, of hij moet zelf in dat Land des Bijgelööfs en der bittere Vervolgzucht verkeerd hebben, elk ander moet juist zoo denken, als de Schrijvers der Letteröeffeningen. Intusfchen zien gemelde RecenTentén , uit deeze tweede Reize, dat de Schilderijen niet te fterk gekoleurd, maar zelfs met lo'sfe trekken getekend zijn. Ook bevestigt het Aanhang fel achter deeze' Reize, het geen den Reiziger aan veele onderfcheidene .Schrijvers , die gewis aan Hem , zonder dat de een van den anderen wist , gefchreeVCn hébben , verfchuldigd is,' de waarheid van dat gezegde. — — Voor het overige getuigen de Schrijvers van gemeld Maandwerk, dat zij dat Reisjen met vermaak geleezen hebben, en dit is mij genoeg. In de Boekzaal der Geleerde Waereld voor Mai 1800. word gemeld Reisjen zeer gepreezen (zie aldaar Bl: 519—528.), de Boekzaal-fchrijvers' zwaaien hetzelve zeer veel lof toe, hunne beöordeeling en aanprijzing is allergunltigst, dus niets meer hiervan. Ook dit alles mogt ik voor mijnen Lezeren niet verbergen , opdat zij dus zouden zien (misfchien of liever zeker leezen alle de gemelde Werken niet) hoe dat de in ons Vaderland bekende Boekbeöordeelaars over die Reize oordeelen. EER-  EERSTE BRIEF. Waarde Vriend! Toen ik in den afgeloópenen harden winter eenige weeken zeer genoeglijk en aangenaam in uwe wooning Heet ; toen ik het grootst gedeelte van denzelven, dewijl mijne bezigheden Ril ftonden , en ook de uwe zeer geftremd waren, bij U doorbragt , fpraken wij dikwijls over de Majorij van 's Hertogenbosch; wij herlazen de Brieven, welke ik U, in het" voorige jaar bij mijne omwandeling door dat land , toegezonden had. Gij betuigde mij ,- dat U dezelve zeer bevallen hadden; doch 'ik houde mij verzekerd, dat Gij dezelve veel gunstiger beoordeelde, dan zij verdienden, maar hierover wil ik thands niet twisten. Gij fpoorde mij zelfs aan , om nog eens een reisjen in dat bijgeloovig en vervolgziek land te ondernecmen. Gij wilde gaarne met mij eens , wen het uwe zaaken toelieten , daarin omzwerven , doch dit niet kunnende weezen , bood Gij mij aan, om de reiskosten te willen draagen , als ik mij der moeite wilde troosten, om nog eens die ftreeken A »  C fl ) In te flappen, en U dan alles, wat mij bejegende, van tijd tot tijd te fchrijven. Uw edelmoedig aanbod , verzeld van mijnen fterken lust tot reizen, haalde mij fchielijk ovei, om weder die ftreeken in te treeden en te zien, of mij thands meer verdraagzaamheid, meer liefde zou ontmoeten, dan bij mijne voorige reize. — Ik zal mij toeleggen , om nu die plaatzen te be zigtigen, welke ik in het voorleden jaar niet bezocht heb ; op de andere Dorpen , waar ik mij toen opgehouden heb , zal ik nu niet lang vertoeven , noch 'er U iets van melden, ten zij ik 'er iets verneem, dat nieuw is , of 'er nog iets mogt ontdekken, dat mij toen ontglipt is. . Toen ik van fcheep ging, trof mij hetzelfde ongeluk als in het voorige jaar , het was zelfs nog erger , want 'er was niemand op het fchip, met wien ik behoorlijk kon fpreeken. Onder de reizenden bevond zich eene gevlugte Bagijn uit een Klooster , zo ik wel onthouden heb, te Weert, eene ftad in Opper - Gelderland, of meer bepaald : in het Graaffchap Hoorn. Zij fcheen eene zuster van de natte gemeente te weezen , want zij dronk in zeer korten tijd eene ganfche flesch jenever, waarop zij , eenen grooten roozen-krans voor den dag haaiende, haare gebeden begon te prevelen, dat het een lust was, om te zien. — Intusfchen ergerde mij dit geweldig, want ik zie niet gaarn, dat iemand, hij zij wie hij wil, oneerbiedig te werk gaat in zijn bidden; ik houde dit nog erger, dan eene openbare befpotting van het weldoeud Opperwezen. De-  ( 3 ) Dewijl mij deeze dronken biddende Bagijn of Non zeer verveelde , en het overig gezelfchap niet behaagde, zoo liet ik mij bij Gorinchem uitzetten met eén bootjen naar Sleewijk. Van daar wandelde ik voorbij Woudrickemsden Maas-dijk langs naar Hemden, waar ik mij thands bevind. Ik zal U van deeze Stad niets melden ; geen woord zal ik 'er van reppen , want dezelve behoort niet tot de Majorij, dus gaa ik alles, wat dezelve betreft, ftilzwijgende voorbij; dit alleen moet ik U zeggen , dat ik op deeze wandeling van heden nog hier en daar aklige overblijffels zag van den geduchten Watervloed des afgelopenen laatften winters. Voorzeker ! eene treurige befchouwïng voor eiken fterfling, wien het geluk zijner natuurgenooten ter harte gaat!! — Deezen nacht zal ik hier doorbrengen , en morgen vroeg gaa ik verder, denklijk naar Waalwijk. — Ik fchreef deeze weinige letteren nog deezen namiddag, omdat de post morgen van hier vertrekt , dart hebt Gij ten minften fchielijk genoeg tijding Van mij , dan weet Gij , dat ik reeds aan het wandelen ben , en derhalven zijt Gij nu verwittigd , dat Gij van tijd tot tijd eenige Brieven van mij te wachten hebt. Leef wel, gelukkig en te vreden ; denk nu en dan eens aan uwen wandelenden Vriend , en wees verzekerd, dat, hoe verder ik van U mij verwijder, hoe naauwer onze vriendfehapsband zal toegehaald worden, en even hierom mag ik mij met alle recht onderfchrijven en noemen uwen getrouwen Vriend. & * TWEE*  C 4 ) TWEEDE B II I E F. Geliefde Vriend S ! Ik ben nu al te Loon op Zand, mijn Vriend' — Hadt Gij wel gedacht, dat ik reeds zoo ver weczen zou; en als Gij deezen brief ontvangt, wie weet , waar ik dan al zit. — Ik ging met het openen der poort uit Hemden , want ik houde 'er van, om op reize vroeg in de broek te weezen. Mevrouw Chapone (*) zegt, en zij is 'er hieromtrent wel achter: „ Vroeg opftaan — eene „ goede fchikking ten aanzien van den tijd te maaken , en zich ftandvastig daaraan te hou„ den , is een wezenlijk deel eener goede huis„ houding." — Hier hecht ik mijn zegel aan , doch voeg 'er bij : „ en een noodzaaklijk ver- eischte op eene reize." Zie daar een lesjen voor eiken, vooral voor eenen wandelenden, reiziger! —— Ik ging dan, gelijk ik zeide , vroeg uit Hemden, zijnde op even dezelfde wijze uitgerust als in het voorige jaar , uitgenomen dat ik mijnen geliefden Ossian met de werken van Cronegk. en Kleist verwisfeld had. — Ik nam mijnen weg (*) Brieven tot verietering van liet gemoed. viii. Brief. Bladz. 139.  C 5 ) weg niet, gelijk eerst mijn voorneemen was, op Waalwijk, maar wandelde naar Drunen. Drunen , het geen in oude tijden Oven, Uden of Haven zou geheeten hebben , is op ziclizelven geen fchoon Dorp; doch het geen deeze plaats veraangenaamt , is , dat men bier daaglijks , als aien wat nieuwsgierig valt, veel nieuws, leugens zoo wel als waarheid, kan hooren , wijl 'er op eiken dag posten uit Holland en ook uit 'x Bosch en Breda aankomen , dit maakt. het hier nog al wat levendig. — Ik liep dit Dorp wat door, om het te bezien , at 'er gerust mijn middagmaal , en hoorde 'er niets bijzonders. — Men ziet hier een fchoon Kasteel en eene maatige Kerk , doch die niet onder de prachtige gebouwen mag gerekend worden. Dit is alles. Op den namiddag wandelde ik naar Waalwijk, waar ik mij eenige dagen heb opgehouden. Waalwijk is een aanzienlijk en fchoon Vlek, hetgeen in den jaare 1203 van Hertog Jan IK -Stad - gerechtigheden ontving. — Dit Dorp heeft eene goede 'haven, en 'er word veel handel gedreeven, vooral in zout, het geen men van Dordrecht haalt, en door de geheele Majorij vervoerd word onder den naam van Waalwijks-zout. 'Er ligt hier een ftraatweg , dit is iets bijzonders in een Majorijsch Dorp. — De Kerk is een ruim en luchtig gebouw ; de toorcn ftaat midden op het kruis., derzelve, en kan dus, gelijk Gij van zelfs begrijpt, niet zwaar weezen. — In het jaar 1454 wierd hier een Nonnen-klooster gebouwd, bekend ouder den'naam van Nazareth, doch men ziet A 3 thands  C 6 ) thands geen fpoor meer van hetzelve. — Als iets aanmerklijks mag ik hier bijvoegen, dat men in dit Dorp geen enkel plekjcn gronds aantreft, het geen onvruchtbaar is , daar andere Dorpen integendeel veele onbebouwde ftrceken, vooral woeste heigronden bezitten. _ Zie daar alles , wat ik van dit Dorp thands weet, en om 'er U meer van te zeggen dan ik weet , dat zou eene groote kunst weezen. — 'Er ontmoetede mij hier niets bijzonders. — — ^ Het is den Geleerden bekend , dat in voorige tijden door de Roomfchen , enkel uit haat , een boekjen verdicht is , onder den titel van Stigma Calvini. Dit boekjen word onder de zeldzaame werken geteld, en men kan het niet wel als voor eenen zeer grooteu prijs bekomen , omdat de Roomfchen, zich over dit vuilaartig lasterfchrift fchaamende, wijl het hun ten groote fchande verilrekt, het hebben zoeken te verdonkeren (*). Nogthands word die leugen , dat Calvijn te Noijon in Frankrijk zou gebrandmerkt zijn, nog het gemeene Volk in de hand geflopt, en ook nog van alle Roomfchen in de Majorij geloofd. Bij geval kwam mij hier het leven van Tijl UilenSpiegel in handen, ik bladerde hetzelve door, :en vond 'er onder andere leugens, die een Roomfche nogthands als een Euangelie gelooft , het Volgende in: Uilenspiegel kwam eens bij den Paus, CO Zie onder anderen P. Nieuwlanb, Uitbundigs VtrUstiL Deel, BI. 119—.217.  ( 7 ) Paus, deeze vraagde hem, of hij, als Lutiier. en Calvijn eens wierden opgegraaven, dan deeze lijken wel zou weeten te onderfcheiden , en hij gaf ten antwoord , dat hij Calvijn wel zou kennen aan het brandmerk, dat hij op zijnen rug had> Wat dunkt U van deeze fchaamteloo- ze leugen , die men het domme; volk als eene zuivere waarheid op den mouw fpelt? Onder de Roomfchen in de Majorij gaat ook een fpreekwoord in zwang, het geen ik wel eens de kinderen langs de ftraaten hoorde fchreeuwen: „ Jan Calvijn is in de hel; „ Dit weeten al de Geuzen wel." Vervolgends ging ik over den Kaatsheuvel, zijnde een gehucht, dat eigenlijk onder Loon op Zand behoort, naar dit laatstgemeld Dorp. ■ Op den Kaatsheuvel woonen veele zwavelkramers, welke overal heenen zwerven met eene mande vol zwavel-ftokken op den rug, om die te verkoopen ; dit is eene ellendige koopmanfchap , en evenwel winnen zij 'er den kost mede, want zij bedelen, als zij iets verkoopen, nog altijd om wat eeten op den koop toe; en dit word hun zelden geweigerd. Ontmoet men ergens eenen zwavelkramer, en vraagt men hem, of hij niet op den Kaatsheuvel woont, dan antwoord hij altijd: neen! maar te Loon op Zand. Wat hier van de reden zij, weet ik niet, of zij moeten zich fchaamen , wijl de iïtwooners van dat gehucht bij de Majorijënaars den besten en eerA 4 *  ( 8 ) lijkten naam niet hebben; doch ik kan U verzekeren, dat zij zoo goed zijn als ergens elders in de Majorij; 'er is mij ten ininten niets ontmoet. Nu iets van Loon op Zand. — Het draagt deezen naam wegens de menigte Zandduinen en Bergen, die 'er digt bij liggen; ook word het wel eens Vtnloon of Veenloon genoemd , van de Veenen, die men hier vind. In den jaare 1737 brande dit Dorp bijna geheel af, doch het wierd weÊr geheel herbouwd , en herrees weêr uit zijne asch , zoodat men niets meer van die verwoesting kan merken. . Dit Dorp is ook de plaats, waar Breauté vernachte , en , waar hij, wijl hij Roomschgezind was , zich biechte en voor zich de misfe liet leezen , eer hij het bekend gevecht met Gerard Abrahamsz of Lekkerbeetjen op de Vuchtfche heide ondernam. Men ziet hier eene groote Kerk, voorzien van eenen hoogen tooren ; 'er ligt ook een fraai Kasteel van den Heer en fchoone Bosfchen; men houd Loon op Zand voor de beste en voordeeligfte heerlijkheid der geheele Majorij. ■ Ook hier ontmoetede mij niets aanmerkenswaardig • ik verlaat dus eerstdaags dit Dorp , en gaa dan naar ja ik weet het zelf nog niet, mijn volgende brief z 1 het U wel zeggen, dan hoop ik U ook meer belangrijke zaaken te kunnen mededeelen en ook wat nieuws, wen het mij tegenkomt, doch veel nieuws, zegt men in de Majorij, is zelden wat goeds. Ik ben en blijf altijd geheel de Uwe. ' D E R-  C 9 ) DERDE BRIEF. Hooggeschatte Vriend! Deeze brief moet U zeggen, waar ik mij thands bevind. — Ik ben nu federt eenige dagen hier te Oosterwijk geweest. — Mijnen weg nam ik over Udenhout, waar men zeer veele groote en fchoone Bosfchen aantreft. Men ziet 'er ook een Kasteel, en de Hervormden hebben aldaar een mooi , onlangs zeer netjens opgebouwd Koepelkerkjen, dit is alles, wat ik 'er U van weet te zeggen; ik hield 'er mij niet op , maar wandelde vervolgends naar Haaren, waar niets bijzonders voor den nieuwsgierigen reiziger aantetreffen is; hier dronk ik een borrel en ruste wat uit. In de herberg , waar ik een glaasjen jenever nam , zag ik eene afbeelding van het Lievevrouwen-beeld te Kevelaar, een Dorp in Pruisfisch Gelderland; boven hetzelve las ik deeze woorden: Confolatrix affliüorum era pro nobis! en onder hetzelve ftonden deeze vier regulen: „ Komt Pellegrims met vlijt, wilt deeze Maaget eeren( „ Zoo hoort zij uw gebed, eer gij zult wederkeeren. „ Zij is een Voorfpraakres voor ons toch allegaêr; „ Daarom bezoekt deez* plaats, en komt tot Kctela.tr!" Wat dunkt U hiervan? — Overal bij de RoomA 5 fchc*  C 10 )• fchen in de Majorij vind men afbeeldingen van dit Maria-beeld, of ook wel van de Lievevrouw te Haandel (deeze plaats heb ik TJ in het voorleeden jaar leeren kennen), waarbij men allerlij , zelfs Godslasterlijke , bijfchriften vind ; gewoonlijk leest men boven dezelve: Fera effigies matris Jesu, ook wel matris Dei, of: vera effigtes miraculofte imaginis matris Dei in pago Kevelaar. — Ook ziet men in elke wooning van óe Roomfchen eenen zoogenoemden Huiszegen, zijnde een afbeeldfel van eenen gekruisten Christus , waarnevens een, in veele opzigten Godontëerend, gebed te leezen is. — Bij deeze gelegenheid herinner ik mij, dat ik eens, in Pruisfisch Gelderland reizende, ergens langs den weg een groot houten kruis rnet een beeld 'er aan^ aantrof; waaronder ik deeze versfen, die mij wat beter bevielen, dan de regels onder het Mariabeeld, las : „ Dit beeld, ö mensen! dat Gij hier ziet, „ Is Jesus Christus zelve niet; „ Aanbid daarom geen hout en fteen, „ Maar Christus, God en Mensch, alleen." Ik moet hier bijvoegen , dat ieder Roomfchc Majorijënaar zeker, indien hij het eenigzints kan bijbrengen, eene Bedevaart onderneemt naar Haandel, en vooral, zo hij de kosten kan goedmaaken, naar Kevelaar, want hoe verder men reist, hoe meer verdienflen men heeft, dit fpreekt immers van zelfs; ook is het eene Lieve-vrouwen- beeld ,  C ii ) beeld , dit moet Gij niet uit het oog verliezen , veel miraculeufer (gelijk men hier fpreekt) dan het andere j ook is Maria almagtiger op de eene plaats dan de andere. Dit denkbeeld ftrookt immers zeer wel met de Almagt? Ik dacht, dat de Almagt overal dezelfde was, doch ik had mis, men zeide mij dit geheel anders. — 6 Dom en dwaas bijgeloof!! — Intusfchen zijn de Priesters in de Majorij geweldig tegen de Bedevaarten , doch dit gefchied enkel , gelijk mij verfcheidene Roomschgezinden verzekerden , uit eigenbelang, want het geld, dat naar dezelve gebragt en daar aan de Priesters gegeeven word, kunnen zij hier niet in hunne beurs fchraapen. — Gij kunt U, mijn Vriend ! geen denkbeeld vormen van de domheid, die 'er bij de Roomfchen in de Majorij heerscht. — Een Belijder van dien Godsdienst kan alles gelooven, ook wil hij gaarne alles voor gangbaare munt aanneemen , al is het nog zoo ongerijmd, wen het maar flechts door eenen Priester gezegd word , of als het maar op eene Roomfche plaats gedrukt is, doch een boek, in een Proteftantsch land uitgegeeven , kan nimmer waarheid behelzen , zo het maar iets van den Godsdienst rept. — Dan genoeg! laat mij voordgaan. —— Van Haaren fpoede ik mij herwaards ; onderweg bejegende mij niets , ik wandelde geheel alleen , dus had ik geene gelegenheid, om met iemand te fpreeken , of hierdoor iets belangrijks te verneemen. Oosterwyk is een fchoon Vlek, en, gelijk Gij reeds weet, de hoofdplaats van een  C m y een gedeelte der Majorij, hetwelk 'er ook.ziinen naam van ontleend. Hier plagt outijds 'een Vrouwen-klooster te ftaan , het geen in 1451 wierd gehucht; het brande daarna, naamlijk in *574 » af •> e» is niet weêr herbouwd. De Kerk van dit Dorp wierd in het jaar 1583 geheel in de asch gelegd; daarna wierd zij weder opgebouwd , doch zij is thands zoo groot niet als de oude, maar is evenwel een luchtig gebouw Men ziet hier eenen zeer grooten Lindenboom , waaronder de botermarkt word gehouden, hij is buiten twijfel de grootfte boom van ons Vaderland , zijne takken ftrekken zich zeer wijd en breed uit, en men zegt, dat een geheel regiment Soldaaten onder dezelve kan fchuilen. De Roomschgezinden hebben het in voorige tijden hier zeer bont gemaakt, want in den jaare 1728 meenden zij hier alles onder hunne magt te brengen, zij poogden ten dien einde met geweld in het huis van den Predikant te brceken , en daar den zetel hunner woede te vestigen , doch dit hun voorneemen wierd nog tijdig verijdeld. In het begin van dit jaar wierden herwaards afgevaardigden van agttien of twintig Roomfche Gemeentens gezonden, om middelen te beraamen waardoor men de Kerken der Hervormden in zijne magt zou kunnen krijgen. Dan wat 'er be- raadfl^agd is, welke de uitfiag van deeze famenkomst geweest is, Leb ik niet te weeten kunnen komen , men maakt 'er een diep geheim van doch waarfchijnlijk heeft men het niet eens kunl nen worden. Iets  ( h 5 tets heb ik hier gezien, het geen mij met afgrijzen vervulde. Zie hier, wat ik bedoel: voor de herberg, waarin ik mij bevond, ftonden eenige Jooden op de ftraat met eikanderen te fpreeken, zij beledigden niemand. Eenige Roomschgezinden zich met mij in die herberg bevindende , en deeze Israëlieten ziende , gaven hunnen haat tegen deeze menfehen, die hen niets gedaan hadden , met woorden en gebaarden zeer duidelijk té kennen ; zij fpoogen , zoo dikwijls zij _ hunne oogen op die Jooden floegen , met eene diepe verachting op den grond , trokken allerlij lelijke gezigten , vloekten op hen ,. en noemden hen verdoemde Smoufen , hun tevens alle kwaad toewenfehende. Dit ergerde mij geweldig, doch 'ik vond het niet raadzaam om die Jooden , hoe gaarne ik ook gewild had , te verdeedigen, maar zweeg dood ftil , want ik dacht , dat men'mij anders wel met gevoelige redenen zou overtuigd hebben , dat het eenen Geus niet past , om de zaak van eenen Israëliet te bepleiten. Zwijgen hest! dit was alles , waarmede ik mij eenigzints kon ten vrede Hellen. —- Doch! hoe hard valt het niet voor een hart, dat wel denkt, wanneethet onfchuldigen hoort lasteren , vervloeken en alle kwaad toewenfehen, zonder dat het dezelve, uit vrees , durft verdeedigen. Kan zulk een Godsdienst, die anderen vloekt en verdoemt , wel de Godsdienst van den menschlievenden Jesus zijn? — Immers zeker neen! ■ Ik eindige déezen met de verzekering , dat ik  C H ) ik onveranderlijk mij noemen zal uwen besten Vriend. P. S. Wijl ik nog eenige ruimte overig heb zoo wil ik U een klein gebed, het geen ik onder den zoogenoemden Huiszegen der Roomfchen las en afgefchreeven heb, hier ter neder ftellen, dan kunt Gij over den inhoud van het geheel, die mets beter, maar zelfs nog erger is, gemaklijk oordeelen: Zie! hier is het : „ 6 Heer Jesu Christe! door uw dierbaar bloed! „ Uw pasfie, kruis, nagelen en bittre dood, „ Lancie, geesfelen, traanen en wonden rood „ Die moeten mijne arme ziel troosten in haaren uiterilen nood, s, Als ik zal fterven de bittre dood. Amen." VIERDE BRIEF. Lieve Vriend! VJosterwijk verliet ik in den'vroegen ochtendftond bij den opgang der Zon. De nijvre Landman begaf zich aan zijn werk, waarfchijnlijk nergens anders op denkende , dan op zijnen arbeid, welken hij op dien dag te verrichten hadwant een Majorijfche Boer is een der ongevod lig-  C 15 ) ligflc fchepfels van den geheelen aardbodem, hij js volftrekt niet vatbaar , niet gevoelig voor het groote en fchoone in de lieve natuur, en eene opgaande Zon bij eenen fchoonen lente- of zomermorgen , roert hem veel minder dan het kraaien van zijnen haan, die hem 's morgens ten arbeid roept. Met mij was het geheel anders gelegen. Ik was (laat mij dit eens zoo uitdrukken) geheel gevoel. Onder het wandelen herinnerde ik mij deeze uitmuntende woorden uit de Morgengedachten van eenen Landman , welke ik onlangs in een Hoogduitsch werkjen (*; las: Schoner morgen! alle kramer blitzen !: Morgenroth erhellt der bautne fpitzen, Ringfnm hebet lust und arbeid an: Wie die Spinne hier fo 'fleiszig webet, Dort die fchwalbe flink am dache'fchwebet. ■Ach ich'bin ein hochbegliickter man, Dafz ich alles das empfinden kann! Onder het wandelen nam ik mijn potlood en een ftukjen papier in de hand. . Waagde het om deeze versfen in Nederduitfche dichtmaat over te gieten , en zie hier , hoe ik dezelve , fchoon mijne vertaaling zeer ver voor het oorfpronglijke in fchoonheid wijken moet, van verre gevolgd heb: „ Schoo» (*) G. W. C. Starke , Gemiiblde aus gsm bttusUcUn Uben tinii £rsHbl«"g gefchreeven, om den naam van die zoogenoemde Sandlinne en van dit Dorp eenigzints gelijkluidend te doen klinken; maar waarom' fchreef men dan niet Hiharhbeek ? Outijds , eer men misfchien iets van deeze Heilige wist, fchreef men, gelijk mij bij nader onderzoek gebleeken is , Hiherbeecke. Dit pleit voor mijn gevoelen. — Behalven den geleerden JoSnnes Goropius zijn hier ook Joünnes Georgius en Martinus Becanus gebooren. . Dewijl ik te Hiherenbeek eenige dagen vertoefde , wandelde ik dan eens her- dan eens derwaards , en bezocht bij die gelegenheid ook eens Diesfen , aan de Nemer gelegen ; dat Dorp behoort eigenlijk onder de eerstgemelde plaats , 'er is eene groote Kerk en een fraaie fpitzen tooien ; de Kerk is aan St. Willebrord gewijd. — Iedere Kerk in de Majorij is aan eenen bijzonderen Heiligen gewijd niet alleen, maar ook ieder Dorp , elke Schutterij, elk Perfoon moet eenen Patroon hebben ; dit is immers wel goed ? Nu hebben de Heiligen wat te doen, elke Sinte moet nu het zijne bewaaren, befchermen en beveiligen. Ieder heeft nu zijn werk , anders zou hij moeten ledig loopen , en dit kan toch niet. Hoe verftandig is dit derhalven verzonnen!! Hiherenbeek vaarwel zeggende , ging ik over Uag* Mierde, Hooge Mierde, Hul fel tn Reuze!, het geen outijds Rofole zout genaamd zijn geweest, naar Btadeh Ik verkoos deezen omweg,, om eens die Dorpjens te bezien , doch ik vond 'er  C 25' ) 'er niets van belang te bekijken. «- —- Ik word flaaperig , dus is het een teken dat ik de pen moet neerleggen en naar bed gaan; het word ook tijd , want het is bijna middennacht. — Daar ligt de pen! — ik gaa flaapen —. I — Vervolg. Ik zal U nu niets van Bladel zeggen , als alleen dat ik mij hier reeds verfcheiden dagen heb opgehouden , en van hier eenen grooten uitflap heb gedaan over Hapert , Hoogloon , Rasteren , Vesfem, Wintelre en Oosterheers naar Oorfchot.— Nu iets van deeze Dorpen. Hapert ligt aan de Beerze , heeft eene kleine Kerk en eenen Watermolen op evengemeld riviertjen ; Hoogloon heeft niets bijzonders voor eenen nieuwsgierigen Wandelaar ; en te Rasteren ziet men eene vervallen Kerk, dit is alles, dan — de overlevering verhaalt van deeze drie Dorpjens het volgende: De eerfte Romeinfche Keizer , Julius G/esar , zou , in de Majorij zijnde , met zijne benden tot de eerstgemelde plaats doorgetrokken zijn, hier ontftond een oproer onder dezelve, dus begon het te haperen, en men noemde dit Dorp Hapert; hij moest, om zijn leger tot bedaaren te brengen, deszelfs foldij of loon verhoogen , intusfehen was hij voordgerukt tot Hoogloon, het geen hiervan zijnen naam ontleend zou hebben ; en eindelijk floeg hij, alles weder bedaard zijnde, zijn leger te Rasteren, hetwelk ^lus naar het Latijnfche woord Castra, eene legerplaats heet , neder. —Wat zegt Gij van B 5 dit  C 26 ) dit verhaal ? -— Is het niet meer aartig dart waarfchijnlijk ? Mijn Vriend! Het volgende mag ik niet vergeeten, om hier bij te voegen: In het jaar 1798. verliet de Molenaar van Hoogloon den Roomfchen Godsdienst, en ging over tot dien der Hervormden ; denklijk deed hij deezen Hap uit overtuiging en geenzints uit eigenbelang; want hij was een man , volgends het getuigenis der Roomfchen zelf, op wiens gedrag niets te zeggen valt, hij was daarteboven zeer wel gegoed, e'n heeft alles , omdat hij zich in de Majorij nu niet veilig achte , verhaten; hij leeft thands, zo ik wel onthouden heb, als Molenaars-knecht in Overijsfel. — Hoe veel zou hier voor den Hervormden, indien zij zoo veel prijs Helden op het Profelieten - maaken als de Roomfchen , te roemen vallen. Een braaf man verlaat alles , zijne moeder , broeders en zusters , met een woord : al wat hij bezit, ftelt zich bloot aan haat en vervolging, en omhelst de Leer eener Kerk, welke thands geheel in de onderdrukking zit. Welk een hemelsbreed onderfcheid tusfehen deezen overgang en dien van den beruchten Frans Voorhout te Alkmaar! Zou de Pastoor'P. Schouten wel zoo veel leven , en zoo veel water vuil gemaakt hebben , indien dit geval aan hem en anderen waereldkundig ware geweest? neen zeker niet! — het verfchib is te groot. . Vesfem is ook geen fchoon Dorp; men ziet 'er Hechts eene middenmaatige Kerk en eene hooge fpits op deszelfs tooren. —— Hier hebben de Roomfchen thands de Kerk der Hervormden in be- /  ( ) bezit, doch deeze laatften verrichten nu hunnen Godsdienst in de Kerk der eerften. Dit is, dunkt mij, nog al vrij broederlijk, en zeker moet zulk eene handelwijze meer uwe goedkeuring wegdraa- gen, dan die van andere Dorpen. ° Winielre en Oosterbeers zijn niet veel bijzonders. Hier meende ik deezen brief te fluiten , doch het regenachtig weder verbied mij , om heden uit te gaan , ik zal dus maar voordfchrijven; en derhalven nu iets zeggen van Oorfchot, alhoewel ik U dit Dorp in het voorige jaar ecnigzints heb ieeren kennen. De Kerk is zeer fchoon , vooral de tooren ; deeze komt zeer wel, en in gedaante en in bouworde, overéén met dien van de groote Kerk te Rotterdam. De Kerk van dit Dorp word thands ook door de Roomschgezinden bezeten, welke hier ook zeer flecht hebben gehandeld. — De Hervormden en Roomfchen hadden hier eene overéénkomst omtrent de Kerken getroffen; de eerfte zouden de groote Kerk voor eene zekere foin afftaan , en daar en tegen de Kapel, waarin de Botermarkt gehouden word ontvangen. Deeze Kapel is een zeer oud gebouw van Duiffteen ; eenden zelfs willen, dat zij een oude tempel deiRomeinen geweest is , doch ik kan of wil hier- ^ omtrent niets beflisfehen. De Hervormden zouden nog daar te boven «enigen tijd , tot dat de Kapel in orde was gebragt, in de groote Kerk hunnen Godsdienst moogen verrichten; doch de laatften hielden de voorwaarde niet, zij namen de Kerk weg eer de Kapel volmaakt was s en  en beroofden dus den Hervormden voor eenen tijd van de uitöefFening van hunnen Eerdienst. — HaarJijk —— ja zelfs verfoeilijk is hij , die eens gemaakte voorwaarden niet heilig eerbiedigt ! — !! Toen ik te Oorfchot was , en 'er mij een dagof drie (het was te ver om op eenen dag eenen uitflap van Bladel naar Oorfchot te doen en weder te rug) moest ophouden , wandelde ik eens naar Best, het geen, één uur van Oorfchot gelegen zijnde , nogthands onder dat Dorp gerechtlijk behoort. Te Best woonen veele Klom- pen-maakers; die met hunne holblokken of klompen eenen fterken handel op Holland drijven. Dit Dorp is zeer verfpreid, en ligt niet ver van den Steenweg tusfchen 's Bosch en Eindhoven; hier ziet men bij dien weg eene Herberg, die aan het Land toebehoort, en gewoonlijk de Bestfche Barrière genoemd word, aan dezelve moeten alle rijdtuigen weggeld betaalen, doch een voetganger is vrij. — Ook in dit Dorp hebben de Roomfchen thands de groote Kerk ; zij is de eerfte Kerk , die in de Majorij door de Roomschgezinden ingenomen is. Zoodra de Franfchen in 's Bosch waren in het jaar 1794., bewoog' de Priester , die een zeer bittere domme karei is , hemel en aarde , om die Kerk in zijne magt te krijgen, en dit is hem gelukt. — Eene menigte van alle plaatzen , zelfs uit 'j Bosch vloeide herwaards , toen die Priester 'er voor de eerfle reize de Misfe in las. — Dit was ook wat te zeggen Deeze Kerk zou gefticht weezen juist boven de plaats,  plaats , waaróp eertijds een huis geftaan heeft, waarin een zeker Heilig met naam St. Odulphus zou gebooren zijn; dit was immers genoeg, om zulk eene heilige Kerk niet in de magt der Geuzen te laaten , dit zou voorzeker eene allerzwaarile doodzonde geweest zijn. Na alles hier bekeeken te. hebben, keerde ik bijna langs denzelfden weg , dien ik te Oorfchot gekomen was , te rug , uitgenomen dat ik nu over Middel- en Westerheers, en zoo over Hapert ging , komende weer behouden hier te Bladel aan. Morgen — anders overmorgen wandel ik naar Eerfel. — Daar blijf ik misfchien weder eenige dagen, misfchien ook niet, dit zal afhangen naar maate het mij daar bevalt. — Denk intusfchen aan uwen U altijd liefhebbenden Vriend. Naschrift. Ik vergat U te melden , dat te Oorfchot ook nog een heilige Boom is, werwaards men tegenwoordig fterke Bedevaarten doet, omdat hier outijds een wonderdoend Beeld zou geweest zijn , hetwelk men noemde : onze Lieve Vrouw onder den Heiligen Eik. Op deezen uitflap las ik in eene Heiberg, onder de beeldtenis van Maria , het volgende : „ Dit is het „ opregt afbeeldfel van 't Miraculeus Beeldeken, „ gefield den i van Junius 164a. in 't Kapelle,, ken tot Kevelaar." Is dit niet juist, om toch de menfehen niet te bedriegen — ? —« Te?-  ( 30 ) Terwijl ik in deezen brief van de Klompenmaakers te Best fprak, herinner ik mij, dat men in de Majorij de klompen voor eene zeer gezonde dragt houd, en ik geloof, dat men gelijk heeft; men heeft hier ook daaromtrent het volgend fpreekwoord: „ AI wie wil worden oud, ,.. Steek zijn' voeten vroeg in 't hout." hiermede wil men te kennen geeven , dat, als men oud wil worden , men reeds in de vroege jeugd moet beginnen met het draagen van houten klompen. -—- ZESDE BRIEF. Hooggeachte Vriend! Ik heb ook Eer/el gezien. _ Het is een fchoon Dorp , net bebouwd. De Kerk, die vrij groot en luchtig is, ftaat een goed eind van het Dorp • derzelver tooren viel om ver op het Dak der Kerk , door welken val hetzelve iiiftorte^'e , dit gefchiede in den jaare 1709.; midden in het Dorp hgt eene Kapel, welke thands voor een Raadhuis gebruikt word. — Toen de Graaf van Mansfeld in 1581. het Stadjen Eindhoven belegerde, wierd dit Dorp door deszelfs leger uitgeplunderd en afgebrand: naauwlijks hadden de inwooners deezen oor-  ( Si > oorlogs-ramp ondergaan, of de pest woedde geweldig onder hen, en vernielde ruim de helft van hun. Niet ver van deeze plaats ontfpringt het levendig riviertjen, de Run, hetgeen de Weilanden, langs hetzelve.gelegen, vruchtbaar maakt.— Ik moet U ook niet vergeeten te melden , dat niet ver van de Kerk , in de akkers , een zoo genoemde heiligen Lindeboom ftaat, wei-waards de Roomfchen zich begeevcn, om, al knielende en rondom denzelven kruipende, hun Pater-noster en ^w-Maria te prevelen; hoeveel ontmoet men hier dus niet van de oude blinde Heidenen, deeze verrigteden immers ook onder gewijde Boomen hunnen Godsdienst? — Ü Toen ik eenige Roomfchen vraagde: of deeze Boom heiliger dan een andere was , fehaamden zij zich om ja te zeggen; en toen ik hun voorftelde: of zulke gebeden, onder dien Boom uitgefrort, meer op rekening bij God of de Heiligen afdeeden, en waarvan toch die gewaande heiligheid voordvloeide, zweegen zij dood ftil, doch ik zag tot mijn leedweezen (ik had ook beter gedaan, dat ik gezweegen had) , dat deeze vraagen hen geweldig met fchaamte, met fpijt en nijd vervulden , derhalven berouwde mij mijne nieuwsgierigheid, want ik geef niet graag iemand ftof tot aanftoot of ergernis , dan mijn berouw kwam te Ik bezocht , terwijl ik te Eer fel was, ook het kleine Dorpjen Duizel; hier is niets bijzonders als eene Steen- en Pannen-bakkerij. — Ten oosten van Etrfel ligt Steenfel, zijnde ook een klein Plaats-  ( 3» ) Piaatsjeri, het geen gewoonlijk gehouden word voor het juiste middenpunt van Kempenland, doch of dit waar is weet ik niet , ik heb het niet gemeeten. De tooren van Steenfel is een zwaar gebouw , doch met eene kleine fpits. -De grond is aldaar, even gelijk in het grootfte gedeelte van Kempenland , zeer zandig, dor en mager ; de graanen groeien 'er derhalven niet hoog of weeldrig , en men vind 'er bijna geen onkruidjen op de akkers. Mij wierd verhaald, dat de rog, op dit Dorpjen gegroeid , altijd éénen ftuiver op het vat (zijnde eene zekere maat; meer waardig is dan van andere Dorpen , dewijl hij veel zuiverer , en 'er geen zaad van onkruid onder is. Is het Majorijsch fpreekwoord: Die niet mest, die mist ergens waar , dan zeker te Steenfel, want zo 'er geen mest op het Land gebragt wierd , dan geloof ik niet , dat 'er iets zou groeien, zoo fchraal en onvruchtbaar ziet hier het aardrijk 'er uit. Van Eerfel wandelde ik 's morgens om zes uuren naar Berg-eik. Ik begon mijne wandeling zoo vroeg , omdat ik mij daar niet lang wilde ophouden, maar nog denzelfden dag hier te Lommei wilde weezen. — Onder weg, nog niet ver van Eerfel af zijnde , wierd ik door een' man achterhaald, die met mij denzelfden weg ging; voor ons op de heide ging een Jood , wij Hapten fterk door,kwamen fchielijk bij denzelven en gingen hem voorbij; hij zeide ons beleefd goeden morgen en ik hem desgelijks ; mijn medewandelaar zeide : dag Smous! lusje wel Spek? de Jood zweeg en ik wierd moeilijk; intusfchen gaf  ( 33 ) paf dit" gezegde aanleiding tot het volgend ge« fprek; Ik. Waarom bcfpot Gij deezen Jood over Iets, dat zijn Godsdienst hem verbied te eeten ? hebt, Gij recht hiertoe? of heeft hij U beledigd? Hij. Hij is maar een Smous, — Hij is van dat volk, dat onzen Heer gekruist en befpogen heeft; hij is toch verdoemd , en wij moogen aW tijd eenen Smous daaröm voor den gek houden. Ik. Even daaröm , als Gij dit denkt, moest Gij medelijden met hem hebben , en hem niet befpotten. Hoe zou het U bevallen , als ik U wegens uwen Godsdienst voor den zot hield? Hij, Waarom zijn de Smouzen zoo gek, dat zij geen fpek eeten ? zij weeten wel beter, en zouden het zoo wel lusten als wij. Ik. Waarom eet Gij op uwe Vastendagen ook geen fpek of vleesch, dan zoudt Gij kct ook wel lusten (uit zijne redeneering merkte ik eenen Rooms fchen bij mij te hebben). Hij. Dit verbied onze H. Kerk, en als ik dan op een° Vastendag vleesch of fpek at, dan deed jk eene doodzonde» Ik. Als een Jood fpek eet, dan zondigt hij ook tegen zijnen Godsdienst , tegen zijne Wet , en deeze verbood weleer zeer wijslijk het eeten van Varkensvleesch, omdat hetzelve ongezond is, yooriil in een warm Land, gelijk dat Land was? waarin outijds de Jooden woonden en die Wet gegeeven wierd. Hij, Dat kan wel zijn; doch een Smous doej gek, want zijne Religie is afgefchaft, en de onze niet. C  C 34 ) Ik. Gij zijt zeker meer te beipotten dan een Jood; want het is belagchenswaardig alleen maar op zekere dagen zich van vleeschëeten te onthouden , en dit vasten te noemen, fchoon men voor het overige zoo veel eet, als men kan. Hij. Gij fprcekt net als een Geus. — Ik was nog. liever een Smous dan een Geus. Ik. Wel! waarom ? Hij. Omdat wij weeten , dat de Religie van de Jooden eens goed geweest is, doch de Geuze Religie is Kettersch, dit leert ons de H. Moeder de Kerk, en is nooit goed geweest. Onder dit gefprek kwam ik te Berg-eik. Hier hield ik een fober ontbijt, en fchreef onder hetzelve het bovenftaande gehouden gefprek woordenlijk af, ten minften zoo ver ik hetzelve in mijn geheugen kon te rug roepen. ■ Gij ziet 'er uit , hoe men over een' Jood, over een' Hervormden denkt, en ik mag U veilig verzekeren, dat ieder Roomfche in de Majorij bijna zoo fpreekt. Een 'Jood is altijd blootgefteld voor befpotting en uitjouwing ; zeer dikwijls hoorde ik de kinderen in de Majorij den Jood nafchreeuwen: „ Smoufe Gek! ' „ Lusje geen Spek 2" Indien men hier eenen Hervormden zoo wel aan zijne gelaatstrekken en baard kon kennen als eenen Jood , hij ware zeker nog veel meer aan verachting en fpot blootgefteld. Ik hield te Berg-eik, het geen outijds Eik of Eiken-  ( 35 ) Eiken - berg genoemd wierd , mijn middagmaal, wandelde eerst na den middag herwaards , en had dus tijds genoeg, om dat Dorp te bekijken. Die plaats ligt aan het Beekjen de Kierfchop , zij is groot, doch de huizen liggen zeer verfpreid. De Kerk is vrij ruim en niet onaartig , 'er ftaat een klein toorentjen op dezelve. Mij wierd verhaald, dat daar eertijds een fterk Kasteel gelegen heeft, het geen altijd èene fterke bezetting ter verdeediging in had , doch Mondragon liet het in den Spaanfchen oorlog omwerpen ; ook vertelde men mij nog , dat de pest in 1331 daar geweldig gewoed heeft, en vierhonderd menfehen naar het graf fleepte. Mijn maaltijd, dien ik 'er deed, was gering; hij beftond uit een' boterham van roggen-brood, eenige eieren en een glas wit bier , het geen de eer niet heeft van mij te bevallen , fchoon dit bier vrij algemeen in Kempenland gebruikt word; ik wilde mij eenen Ipekkoek laaten bakken , doch tot mijn ongeluk was het een vastendag , en men wilde mij dien derhalven volftrekt niet geeven. Het zou eene doodzonde geweest zijn, als men zelf fpek gegeeten had , en het voor eenen Geus en Ketter (daar voor hield men mij gewis) klaar te maaken , dit was nog erger. — De herbergen zijn in Kernpenland voor eenen Hollander in het algemeen vrij flecht, en men mag van deeze landftreek wel zeggen , gelijk ik ergens van Westfalen geleezen heb (*): G. Mercator, AtlantU pag. as6. C fl  C & ) Hospitium vile, Cranck broot, ctün bier, tangos itiftf Smit in rrtstfbatia; M% Qjii non valt crtdcrc, loop da. Verander Westphalia, Hechts in Camphna (Kempenland) , en dit vers is geheel op deeze landftreèk toep-.siijk ; want men eet daar nietsals roggen-brood; het bier, vooral het witte, is 'er flecht, fchoon men het echter op fommige plaatzen ook vrij goed vind ; de uürefl zijn hier wel ('mal maar zeer lang, want als zij hier fpreeken van ééne uur gaans , dan mag men altijd wel rekenen op anderhalve uur, mits men nog daar te boven vrij ftërk aanftappc. In mij¬ nen volgenden iets, veel of weinig, over £om* mei. —- Ik blijve altijd uw getrouwe en onveranderlijke Vrie n n» ZEVENDE BRIEF. Geachte Vriend! Voor zes dagen kwam ik hier te Lommei. Ik ging 's middags omtrent drie Huren van Berg*, eik, door eene groote eenzaamc heide herwaards, wegens de tijds-omftandigheden durfde ik den aangenaamften weg over Luiksch - Gestel niet neemen j  C 37 ) teen; ik narn , wijl men op deezen eenzaamen weg ligtlijk kan verdwaalen , eenen gids mede, die mij zóó ver zou brengen , dat ik niet meer kon misfem. Zoodra wij buiten Berg-eik op de heide kwamen, zagen wij den tooren van Lommei vlak voor ons ; hij fcheen mij toe zeer digt bij te weezen, doch mijn leidsman berichte mij, dat ik meer dan twee uuren zou moeten wandelen , eer ik dit Dorp kon bereiken ; ik fprak weinig met hem , want het gefprek van dien .zelfden morgen , en mijn fobere maaltijd lagen mij nog te verkeerd in de maag ; hij bragt mij ruim één uur ver , en zeide mij toen , welke ftreek ik verder hoiuLn moest, ik betaalde hem voor zijne moeite , en trad nu alleen voord ; eindelijk — ó! hoe boos wierd ik op mij zeiven 1 doch daar had ik wat aan — eindelijk raakte ik van den weg af, het zij door befchroomd- of onoplettendheid. Wat moest ik nu doen ? ik durfde niet naar den regtcn weg zoeken , uit vrees van nog meer te verdwaalen, of dat mij de avond zou overvallen : ik flapte maar regt toe op den tooren aan, en lande eindelijk, braaf vermoeid wegens den moeilijken en oneven weg , ■dien ik had moeten houden, hier aan. Bij geval trof ik hier eene zeer goede herberg; ik at dien avond, gedachtig aan de les uit de Schola Saler■nitana, weinig om wel te kunnen fiaapen, want zij. zegt: ■Sommis ut Ji: levis , fit tili cost:.i Ir-evss C 3 en V  ( 33 ) en ik ging ook vroeg naar bed , om wel uit te rusten. Ik fliep gerust tot aan den morgen, en was geheel verfrischt; het opvolgen van het even gemeld vers had mij goed gedaan , ik mag hetzelve dus aan ieder een, in dergelijke omftandigheden, gerust aanbeveelen , en zal 'er onderfchrijven: probatum est. Eene goede wan¬ deling en een maatig avondmaal zijn zeker de beste middelen, om gerust en wel te flaapen. In de zes dagen , die ik hier zeer vergenoegd en aangenaam doorgcbragt heb, heb ik dit Dorp al vrij naauwkeurig békeeken. Laat ik U eens alles zeggen, wat ik hier gezien en gehoord heb. Eerst het geziene. Lommei is het uiterfte Dorp der Majorij , aan de grenzen van Luiker», land , liggende rondom in zeer groote en wijduitgeftrekte heien , omtrent tien uuren van 's Bosch. Dit Dorp is groot; in het mid¬ den liggen de huizen digt bij malkanderen , 'er zijn fchoone gebouwen onder. Het heeft ook verfcheidenc buurtfchappen of gehuchten, welke ver van de plaats afliggen, en als kleine Dorpjens kunnen aangemerkt worden. In het Dorp ligt eene kleine oude Kapel. De Kerk ligt even buiten hetzelve , zij is groot en voorzien van eenen Rhoonen en zeer hoogen tooren, niet alleen ten opzigte van het fteenwerk , maar ook van de fpits ; hij (trekt dikwijls voor reizenden ten baake, om 'er hunnen weg, in de wilde woeste heiën , naar te rigten. Men vind hier ook eene fchoone Kerk der Roomschgezinden. . In dit Dorp zijn veele Koopluiden, die verre reizen, voor-  ( 39 ) vooral naar Duitschland, doen, deeze noen t men hier Teuten , denklijk van het Latijul'che Teuto, een Duitfcher, omdat zij op dat Land handel drijven , en het is opmerklijk, dat dezelve eene taal onder eikanderen fpreeken , welke van niemand anders dan alleen van hun verftaan word. Ook zijn hier vecle zoo genoemde Ketelbuiters , zijnde luiden , die de geheele Majorij , Luikerland , enz. doorwandelen met eenige koperen ketels, grootcn en kleinen, op hunnen rug, om dezelve te verkoopen, of met winst te verruilen. Men kan te Lommei zijnen tijd zeer aangenaam flijten met wandelen. Nu het gehoorde. De Lommelaars kree- gen, wijl hun Dorp in tijd van oorlog voor alle aanvallen zeer bloot lag , in het jaar 1322 van den Hertog van Braband , Jan III , bijgenoemd de Oveiivinnaar, verlof, om hun Dorp met muuren en poorten te omringen; dit werk wierd wel begonnen, doch het bleef naderhand fteeken , en men bouwde toen vau die fteenen den tooren. In de Kerk is of was, zeide men mij, een graffchrift van Joannes Hangravius , gebooren te Lommei, te leezen , zijnde van den volgenden inhoud : d. o. m- Plangite Piirides, quod nutic HANGRAVIUS abjit, Qtii plactiit Ducibus Principibusque Viris. Hic erat egrcgius Cantor SanSti DiONYSi; ERNESTO a facris sou jine lande fuit. Auratus Mi/es, Comes et Palatinus babetur, Qu,m turnen in fenio mors moltnta rapit. C 4 Lom-  ( 40 ) Lomkei heeft veel geleden door oorlogsram* hen ; het wierd vericheidene maaien afgebrand* Dit is ook het lot geweest van de meeste Dorpen der Majorij, en wie weet, of 'er Wel één Dorp in dit ganfche landfchap is, het geert deezen ramp van het alvernielend oorlog niet één- of ander* maal ondergaan heefti Ach ! hoe gevoelig treft déeze gedachte het hart van eiken Menfchen* vriend! ! . . , , . \n den jaare i5y3 zouden hier tweeduizend menfchen door de pest weggerukt zijn geworden. — In het begin der zeventiende eeuw zou men hier agttienduizend Schaapen geteld hebben, doch ■ dit getal komt mij wat ongelooflijk voor, fehoon het zeker is, dat de Schaapenteelt hier nog zeer fterk , en dat de gelegenheid % wegens de uitgeftrekte heiën, 'er hier ook zeer gefchikt toe is^ —— Vervolg, Gisteren inofgen zeide ik lommei vaarwel, met voorneemen, om naar Eudd te wandelen, doch eer ik nog mijne wandeling begon, wierd mij door mijnen waard en waardin ernftig afgeraaden, om thands den gewoohen weg derwaards, wijl hij langs de grenzen loopt, te neemen, ik ging derhalven door eene groote heide naar Valkenswaard. Ik zal IJ niets van dit Dorp zeggen, wijl ik zulks in het voorleden jaar gedaan heb ; dit alleen wil ik hier invoegen , dat de Roomfchen federt dien tijd den Hervormden hiér de Kerk ontnomen hebben. — Dewijl ik eerst morgen of overmorgen van hier d'enk te vertrekken, zoo begaf ik mi) he-  ( 4* ) heden eens naar Waake; ik zag daar niets bij zonders als eehe Kasteel, een Kerk, een' Molciï en nog een' Molen op de Dommel, voor het overige is Waalre geen fchoon Dorp , ik keerde van daar over Aaht'weder herwaards. *— Het Dorp Aaht ftfekt zich in de léngte ver uit , ert inen heeft in Kempenland een fpfeckwoord , als mén iets, dat lang eil niet breed is, wil aanduiden: lang en [mal gelijk Aaht. Eertijds woonden in dit Dorp veele voerlieden, die inct hunné karren, niet koopgoederen gclaaden, overal héén reeden , en daardoor dit Dorp zeer welvaarcnd maakten , zij wierden gewoonlijk genoemd : de pracht van Aaht , thands heeft dit geefle plaats meer, en derbalven vervalt dit plaatsjen hoe langer te meer. —— Kort na den ondergang der zon kwam ik weder hier aan. Morgen of overmorgen , gelijk ik zoo even Zeide , verlaat ik Valkenswaard en dus Kempenland, en dan wandel ik naar Budel. Eer ik deezen fluit, moet ik hier nog iets bijvoegen. De Hervormden in Kempenland zijn voor het grootst gedeelte onder elkandcreu vermaagfchapt; dit komt, zegt men, omdat eene zekere Vrouw, die .meh nog fpotswijze de Geuze Elö noemt, zeer veele Kinderen naliet , welke zich alle in Kempenland, de een hier, de ander daar, nederzetteden en vermenigvuldigden. Hier van het fpreekwoord, dat denklijk van Roomfche afkomst is, want het verraad veel bitterheid: c 5 ti m  C r~ D 5, Do Geuze Els, ,, Heeft de heele Kempen gevelst." Kempen is eene verkorting van Kempenland, en gevelst betekent in het Majorijsch: bedorven, aangeftoken. — Ziedaar, beste Vriend! alles, wat ik U thands weet te melden. Ik weet nog niet, wanneer ik U weder fchrijven zal , doch zeker ten fpoedigften , zoodra ik weer nieuwen voorraad voor eenen anderen brief heb opgezameld. Leef gelukkig en te vreden, en geloof , dat niemand zich met meer achting, met meer recht kan noemen Uwen Vriend te zijn , dan enz. A G T S T.E BRIE F. ben ik in Peelland, en wel bepaaldlijk te Budel. Budel is één der fchoonfte Dorpen van dit gedeelte der Majorij , het is volkrijk en zeer welvaarend. Men vind hier fchoone huizen, en eene mooië Kerk , doch voorzien met eenen laagen tooren. Onder de Inwooners treft men veele Kramers aan , die in Glaswerk koophandel drijven , en geduurig met hunne Waaren rond reizen 5 ook zijn 'er veele Varkensdrijvers , die *a« 2 met Waarde Vriend!  C 43 ) -iet -roote kudden Zwijnen, welke zij in Luikerland ° over den Rhijn en elders opkoopen , de Maiorij doortrekken, om dezelve weder met wmst "te verkoopen. Het is waarlijk grappg, om eenen Varkensdrijver te zienl Yerbeei ü, mijn Vriend! een' Man., die in de eene hand eene Zweep heelt , ' waarmede hij geduurig klapt, onder den arm heelt hij een groot ftuk roggen - brood , en in de andere hand houd hij een mes; nu en dan ihijd hij een ftuk van het brood , breekt het en werpt het onder de Varkens , onder een geduurig geroep van Zwinooi Zwinooll (die van Budel hebben eene bijzondere uitfpraak of tongval, zeer verfchillcnd van andere Majorijënaars) eene menigte Zwijnen volgt hem al grommende en knorrende naar. Stel U eens dit voor , dan hebt Gij eene levendige afbeelding van eenen Budelfchen Varkensdrijver. Ik zou in dit Dorp mijn leven wel kunnen afüijten, indien 'er minder bitterheid plaats greep, doch het fmeart mij, dat ik U zeggen moet, dat ook hier de Roomfchen , fchoon zij zelf eene groote en zeer fchoone Kerk bezaten , den Her* vormden de Kerk ontnomen hebber:. Ik vraagde, waarom men dit toch gedaan had ? en het antwoord was terftond gereed , want dus vraagde men mij daarentegen: „ Moet men dan aan de „ Geuzen, die verd Ketters eene gewijde , Kerk laaten houden?" Ik had nu. niets meer te zeggen, want waar vervolgzucht, godsdiensthaat en dweeperij plaats heeft, daar,helpt geen redeneeren. Te Budel is de grootfw Her-  ( u ) Hervormde Gemeente van het platte land in de Majorij , dit is veroorzaakt , zegt men , door eenen Predikant, die 's avonds, nadat de Boeren van den Akker kwamen, en ook de andere Inwooners hun werk verricht hadden, op eene eenvouwige en bevatbaare wijze den Godsdienst verrichte en predikte. De nieuwsgierigheid dreef veele [mvooners naar de Kerk , en de cenvouwige waarheid overtuigde veelen van de dwaalingen in den Roomfchen Godsdienst. Had men zoo overal in de Majorij bij de Hervorming gehandeld , wie weet, hoe veele Proteftanten men 'er tegenwoordig zou aantreffen, dan . deeze wensch komt nu te laat. De Hervormden moeten nu hier hunnen Godsdienst in eene kamer verrichten, dit gaat met veele ongemakken verzeld, want eiken Zondag worden 'er menfehen flaauw wegens de benaauwdheid, door de kleinheid van hunne Kerk (laat mj deeze Kamer zoo eens noemen) veroorzaakt. ó Dwaaze — ont* menschte vervolgzucht!! Kan het mensch- lievend Oppenvezen hier in een welgevallen fcheppen?! — Ik ging ook eens 'naar Maarheeze. Dit Dorp ligt niet ver van Budel, en de weg naar hetzelve is alleraangenaamst ; hier is niets bijzonders te zien , doch ook hier heeft men de groote Kerk ingenomen, en wel met geweld; men kwam gewapend af op het huis van den Predikant, eischte met veel onftuimigheid den fleutcl der Kerk, welke men ook, gedwongen zijnde, moest overgeeven. Met verachting en afgrijzen verliet ik dit  C 45 ) dit Dorp , en wandelde over Zoerendonk weder te rug- Terwijl ik U dit met een bloedend. hart verhaal , herinner ik mij de woorden van Mevrouw Chapone (+) , welke mij wel dermoeite waardig fcheencn , om ze voor U af te fchrijven. — Hier zijn ze! „ Kunnen zij, die „ door wreedheid aan zich zeiven of aan hunne „ medefchepfelen , — door ijslijke pijnigingen „ hunner ligchaamen voor de zonde hunner zie,- „ len , of door nog ijslijker vervolgingen „ van anderen om verfchillende gevoelens, Gode }, meenen te behaagen , gezegd worden , in den „ waaren God te gelooven ? Hebben zij zich niet in hunne gemoederen verbeeld een' ande„ ren God, die eer en meer naar het ergfte dan „ naar het beste aller Wezens gelijkt ? " —— Hoe toepaslijk zijn deeze gezegdens op de Röom- fche Majorijënaars! ! i -— Niet ver van Budel ligt Gastel, het geen ik ook eens bekeeken heb, doch het levert niets aanmerkenswaardig op. Eertijds Hond hier een Kasteel, op hetwelk de Baronnen van Kt anendonk (de Baronnie van Kranendonk beftaat uit de even gemelde Dorpen: Budel, Gastel,Maarheeze en Zoerendonk-) zich dikwerf ophielden, en met de jagt Vermaakten', doch in 1673. lieten het de Franfchen fpcingen ; men ziet nog eenige ruïnen van hetzelve. Hierbij ligt ook het Kr anendonkfche Bosch , doch hetzelve heeft veel geleeden in 1795-, O BrhywW urhetfring va» M ftm.i. I. Brief. BUdz.6, -  C 46 ) 1795- , «3jj| men 'cr zeer vede fchoone Boomen uitgehakt heeft , enkel tot brandhout voor de Franfclien; dit hout wierd, allemaal gekloofd zijnde? op karren naar >s Bosch, waar'het Houtmagazijn in de 0,-then- of Haven - kerk was , gebragt. — Keizer Karel V. plagt zich, als Baron van Kranendonk , dikwijls op evengeineld Kasteel op te houden, en men verhaalt, dat bijzulk eene gelegenheid het volgend geval met x.em voorviel: Karel op zekeren dag hier op dejagt zijnde, dwaalde van zijne Hovelingen af, en kwam eindelijk b,j eene Boeren - Hulp ; Hij verzocht den bewooner, dewijl het ree,'s avond en donker waS , dat deeze Hem met eene lantaarn zou ten regte brengen,1 dit nam de Boer aan onder deeze voorwaarde : dat Hij dan ook den Keizer (hij kende Karel niet in perfoon) Z0l, zien; dit wierd beloofd , en men trok op we* De Boer vraagde, zoodra zij op weg° waren den Ke.zer naar zijnen naam,en hij bekwam ten antwoord : deeze is Karel t de Boer maakte hiervan Rel , zijnde dit de Majorijfche verkortinvan het woord Karel. Hierop verhaalde onze Boer aan den Keizer, dat hij een pleitgeding had met zijnen Buurman over een Varken , dat denzeiven gebeeten had, terwijl hij zijn gevoeg deed; Hem tevens verzoekende, dat Hij bij den'Keizer een goed woord wilde doen, dat alle verfchillen mogten uit den weg geruimd worden. De Keizer verltond zijnen leidsman niet, en gaf hem dit te kennen , waarop de Boer zijn verhaal op de rol-  C 47 ) volgende wijze, in lomp Majorijsch, zocht duidlijker en verftaanbaarer te maaken : „ Als Gij „ eens op mijnen binnen (erf) zat te fchijten , „ Kel ! en ik was dan eens een Varken, en ik „ beet U dan eens in uw gat, Kel ! zou ik ü ,, dit dan moeten vergoeden, en uw gat laaten ,, geneezen? zeg Kel!" — Karel, die zich naauwlijks van lagchen kon onthouden, antwoorde : Neen ! Hij ftelde den Boer hier over gerust , en beloofde hem , een goed woord bij den Keizer te doen. — „ Maar zeg eens Kel!" hervatte de Boer, „ als wij op het Kasteel ko- men , waaraan zal ik dan den Keizer ken„ nen?" — En hij kreeg ten antwoord: ,, Al „ wie zijnen hoed op het hoofd houd is de Kei,, zer, want alle de anderen houden hunne hoe- den af." Eindelijk kwamen zij beiden op het Kasteel ; de Keizer ging voor , de Boer volgde met de lantaarn in de hand , ieder ftond zonder hoed ; de Boer keek al rond , om den Keizer te zien, en vraagde eindelijk ongeduldig : ,, Kel! waar is nu toch de Keizer?" — Karel berfte in een luid gelagch uit, zeggende: „ Ik „ ben de Keizer of gij, want wij hebben alleen 4, onze hoeden op ons hoofd." De Boer ontflelde , doch hij wierd hierop deftig met eeten en drinken onthaald, wierd vors dijk beloond, en ging vergenoegd heen , dat hij nu evenwel den Keizer gezien had (*)." Men voegt 'er bij: dat (_*) Bijna dezelfde grap word ook verhaald van Hendrik IV. Koning van Frankrijk. Zie het Mengelwerk der Algemeene fai» Letteroefeningen voor 1797. Bl. 480.  C 48 ) dat de Boer , onder weg moetende wateren , tet gen den Keizer zeide: „ Daar Kel! vat de lan,, taarn eens, dat ik eens pis." — Dit ook zou Karel gedaan hebben. Ik had mij wat te lang in het Kranendonkfche Bosch opgehouden, het was avond, reeds ver iu den avond eer ik in mijne Herberg aankwam. —r Het was een fchoonen avondftond , de Maan fchecn helder , en bij. de befchouwing dcrzelve herinnerde ik mij de volgende dichtregels van den grooten A. von Haller Des rages Hcht hat lich verdimkelt, Der purpnr , der im westen funkclt, ErMasfet in ein faibcs grau; Der mond erhebt die filber - hörner, Die klihle nacht lïreut fchtummcr-körncr, Und tri'nkr die nockne welt mit thau. dcczc verslcn heb ik ergens <£f) dus vertolkt ge, vonden: Het daglicht is alreé verdonkerd, „ Het purper, dat in 't westen flonkert, „ Vcrflaauwt, word vaal en trekt naar 't graamy} „ De Maan vertoont haar* zilv'ren hoorens, „ Dc koele nacht ftrooit fluimer-koorens, ,, En drenkt het drooge veld met daauw." Laat C*5 Vtrfucb Scbtvcizerifcber Gtdicbtt. Seitc lol, (X) f>i Denker, III, Peel, No, ijo. Black. 107-  C 49 ) "Laat mij nu Keizer Karel en zijnen Boer» •met een Woord : de geheele Kratiendonkfche Ba» ronnie vaarwel zeggen, wijl ik U alles verhaald heb, -wat ik 'er van weet, en wat ik 'er van konde opfchommelen; het word ook tijd, dat ik , wil jk wat flaapen, mij naar bed begeef, want het is reeds over middennacht. Na korte dagen zal ik .deeze dweep- en vervolg-zuchtige Dorpen verlaaten, en mij elders (waar naar toe, weet ik nog niet) heen begeeven, in hoop, dat ik wel ergens vreedzaamer, menschlievender Dorpen zal aantreffen. ■ Met een diep getroffen hart over de onverdraagzaams vervolgzucht der Budel- en Maarheezenaars noem ik mij, gelijk altijd, geheel den Uwe Ni NEGENDE BRIEF. Geliefde Vriend! Heden kraamde ik zeer vroeg van Budel op. — De Zon verfcheen met nieuwen luister aan de oosterkimmen, het was een fchoone morgen. —Hoe verrukkend is toch het gezigt van de opgaande Zon! geen wonder derhalven, dat de oude Heidenen , wijl zij niets fchooners, niets nuttigers zagen of kenden, dezelve als eene Godheï l D ver-  C 50 ■> vereerden en aanbaden. Ik wierd getroffen door' de befchouwing van dit hemellicht in zijnen opgaanden glans en luister; mijne ziel verhief zich gevoelvol tot den Schepper aller dingen, de Bron der zegeningen ; dankbre vreugdetraanen rolden over mijne wangen, en ik zeide bij mij zeiven i „ Eeuwig — eeuwig lof ZT] Gode! „ Die door zijnen hemel - bode , „ Door de Zon, die 't «1 verkwikt „ Met haar koesterende ftraalen , i, Alles weêr doet adem haaien „ En nieuw leven ons befchikt (*)." Hoe opgeruimd was mijn hart? — hoe aangenaam deeze morgenwandeling ! dan genoeg. —— Gij , mijn Vriend! weet bij ondervinding , weHc genoegen de befchouwing van Gods werken voor ons oplevert, laat mij dit dus niet verder gebrekkig (meer toch kan ik niet) voor U fchetzen , maar liever overtreeden tot mijne Reize. Mijn oogmerk was eerst, om van Budel over Maarheeze naar Zomeren te gaan , doch hoorende, dat mijn weg dan gedeeltlijk door de Peel zou loopen , en dus dat hij eenzaam , en nog daar te boven moeilijk om te vinden zou weezen, zoo veranderde ik van voornemen , en ik wandel- (*) Se Denkér, IV. Deel, K«. 177. Eladz, ispv  C Si ) delete over Zoerendenk naar Leende > waar ik zm Vroeg aaulande. — Leende is een fchoon Dorp „ hebbende eene fchoone Kerk met eenen uitmuntenden tooren, voorzien van eenen grooten knop; deeze tooren brande in voorige tijden door den biikfem af, doch wierd weêr heerlijk opgebouwd * fchooner dan van te vooren. Ook hier hebben, de Roomfchen de Hervormde Kerk , fchoon hunne Kerk zeer goed en fraai is, ingenomen» —-* Leende heeft zeer lieve Wandelwegen ; ik bleef *er een* geheelen dag, om dezelve eens als terloops te doorkruisten , en zWorf het geheele Dorp door , dan hier dan daar» Ik had mij in dat Dorp zeker veel langer opgehouden $ indien de Roomfchen de Kerk der Hervormden hieï hadden gehad , want ovei'iil» waar ik dit vind s heb ik eenen doodlijken afkeer tegen de Inwoo» ners» Dit is dwaas — dit is onverftandig * zult Gij zeggen. — Ja ! zoo fchijnt het ook in den eerften opflag, doch het is een onfeilbaar bewijs van hunne onverdraagzaame dweeperij s, van hun vervolgziek bijgeloof, en van hunne ha tlijke heerschzucht over andere Godsdienfteh; ik vertoefde hier dus niet lang, maar girtg nog denzelfden dag tegen den avond, door eehen aangenaamen weg , naar Heeze , het geen maat eene groote halve uur van Leende gelegen is. -* Als ik beter tijd en meer lust heb, Want ik beil zeer flaaperig en braaf vermoeid door mijne watt* delingen Van deezen dag , fchrijf ik U verdefs Het is tien uüfen in deh avond5 en dèrhalvefi D a tijd  ( 5* ) tijd voor mij, om ter kooi te gaan, dus — het vervolg hier na. Vervolg. Heeze is een groot doch geen fchoon Dorp , de huizen liggen veel te verfpreid. Aan de eene zijde van het Dorp ziet men de groote Kerk, en aan de andere zijde eene Kapel, waarin de Hervormden hunnen Godsdienst verrichten. — Het Kasteel is een prachtig, groot en fchoon gebouw, liggende zeer aangenaam aan het riviertjen de Rul, men gaat naar hetzelve door eene fchoone lijnregte dreef, welke vlak tegen over de Kapel gelegen is , dit geeft geen onaartig gezigt ; men vind daar ook veele groote Dennen - bosfchen , welke alle aan den Heere der plaats in eigendom toebehooren; deeze leveren, benevens andere Wandelwegen , veel vermaak op voor eenen vreemdeling , zo hij ten minften een liefhebber van wandelen is. Zoo lang ik hier geweest ben, heb ik den meesten tijd met wandelen en het bezoeken deezer Bosf.hen doorgebragt, dit verkoos ik veel liever, dan in mijne herberg paalvast te blijven zitten , en mij zei ven dus van een onfchuldig vermaak, het wandelen, te berooven.—Ik neem deezen brief, wijl hij der moeite om te verzenden nog niet waardig is, mede ; zoodra ik hem met wat meer letters opgevuld heb, zend ik hem U toe , doch wanneer dit weezen zal,  ( 53 ) zal, weet ik niet , Gij zult derhalven nog wat geduld moeten hebben. Vaarwel! Tweede Vervolg. Nu ben ik te Asten. Ik meende U uit Deurne te fchrijven, doch het regenachtig weder verhinderde mij, om 'èr heden naar toe te wandelen , ik gaa dus morgen , zo het weder mij zulks niet verbied, derwaards. Van Heeze ging ik regt op Zomeren door eene heide, welke zich aan mijne beide zijden ontzaglijk ver uitftrekte. Dit Dorp is groot, doch de huizen liggen zeer verfpreid; het heeftin voorige oorlogen zeer veel geleeden , want, zn de verhaalen niet liegen, beftond dit Dorp uit dertig wel bebouwde en wel bewoonde Straaten , en uit omtrent tien-duizend Inwooners ; thans echter ziet men hier en daar maar een huis , en het getal der Ingezetenen is zeer verminderd. 'Er ligt nog een foort .van een oud Kasteel , de Honk genoemd , doch hetzelve heeft niet veel om het lijf. De Kerk is een net gebouw , ftaande een klein toorentjen op dezelve. Zomeren ligt aan de Peel, waar men ook Turf maakt, doch met dit onderfcheid , dat men hier den Turf niet graaft, gelijk te Deurne , Asten en Bakcl, uit ronde kuilen of putten , maar baggert even als in Holland. Men noemt deezen Turf gewoonlijk ter onderfcheiding in de Majorij: bagger of Zomerfchen bagger, hij is ook beter dan andere.— De andere word hL-r Klot genoemd. D 3 As-  ( 54 ) Asten ligt niet ver van Zomeren ; deeze twee Dorpen worden Hechts door de Aa geilheiden. Asten, dat men voor een fchoon Dorp mag houden , heeft een fraai Kasteel, een fchoonen tooren en Kerk , welke laatfte de Roomfchen thands in bezit hebben, fchoon zij hier ééne der fchoonfte en grootfte Kerken van de Majorij hadden. De Hervormden moeten nu hunnen Godsdienst houden in eene kamer van het huis van den Predikant , het geen en voor den Predikant en voor de Hoorers, wegens de bekrompenheid der plaats j met onaangenaame bezwaaren en ongemakken Verzeld gaat. > o Haatlijk bijgeloof! vervloekte vervolgzucht!! God der liefde! — eischt dit mve eenvouwige , menschlievende Godsdienst?,.,. Asten wierd in den winter van 1511 door de Gelderfchen uit' Roermond afgebrand , dus heeft dit Dorp ook al gedeeld in de vernielende rampen des verwoesten 'en oorlog9. Tusfchen Heeze en Zomeren (dit moet ik niet vergeeten U te melden) wierd ik door eenen man achterhaald; hij zag 'er zeer gefchikt uit, fprak met mij over onverfchillige zaaken, en verhaalde mij eindelijk ; dat hij in het laatstgemeld Dorp woonde; dat één van zijne bijzondere Vrienden op dat Dorp thands een pleitgeding had met eene Jufvrouw over het recht van zeker eigendom ; dat de Advocaat van dezelve, ziende dat hij het pleitgeding verliezen zoude , haatfhad aangeraaden % om al haare goederen aan iemand anders op te draagen , op dat dus, als zij het pleitgeding  C 55 ) t ding verloor , haare partij niets konde krijgen, maar fchoon hij het won , nog daar te boven alle kosten zou moeten betaalen. Die Jufvrouw heeft nu (dus fprak hij verder) haare goederen op de zwagerin van dien Advocaat laaten overbrengen. Wat dunkt U hier van? Ik ant- woorde 'er weinig op, maar dacht niet minder. Had ik tijd gehad , dan had ik dien Advocaat, mits dit zoo was , als het mij verhaald wierd , gaarne de volgende fchoone versfen van den grooten H. de Groot , (deeze ben ik aan den Denker (*) verfchuldigd) benevens de vertaaling , want hij verftaat misfchien geen Latijn genoeg, om ze te begrijpen, toegezonden : Qui fatifta fumis arma civilis togtc, Cui fe reorum capita, fortunee , decut Tutanda credunt, nomini pnefla fidem , Juris Sacerdos! ipfe die cattfam t'M, Litemque durus arbiter prtejudica. Vet» cliëiitiim iura metiri time, ]Vee quod colorem patitur, id iustttm ptita. Peceet, veersfe est, facpc, qui nunquam negat. Dat is: „ Rechts-priester 1 die Uzelv' der pleitzaal hebt gewijd, „ Wien ongelukkigen hunne eer, hun goed, hun leven, „ Om die te veiligen, geheel in handen geeven, „ Toon, dit Gij, ongekreukt, dien eernaam waardig zijt „ Be- (*) I. Deel. Nem: 17. Bladz. 156- D4  ( 56 ) .„ Befliseh eerst bij Uzelv' de zaak, naar 't ftrengtte recht, „ Die V word voorgeteld; wacht U, in 't oordeel vellen, ,, Den wil van uw' kliënt, of fchijn voor recht te tenen. „ Die niemand afwijst is ook vaak der fchurken knecht.» Deeze brief is nu evenwel groot genoeg , ik kan hem dus gerust eindigen , ik noem mij derbalven, na verzekering van mijne oniifgebrokene Vriendfchap en onveranderlijke hoogachting, geheel uwen Vriend. TIENDE BRIEF. Hooggeachte S [ Voor eenige dagen was ik nog in het vervolgziek Asten en nu ben ik in Deurne. Ik nam herwaards niet den gewoonen weg over Vlierden, maar wandelde over Liesfel, zijnde een klein Dorpjen, hoorende eigenlijk onder Deurne.— Men graaft daar den besten Turf van de geheele Majorij. In het midden van het Dorp ftaat eene Kapel. Aan het einde van hetzelve zag ik de ruïnen van een Kasteel , het geen weleer zeer frerk , met gefchut , enz. voorzien was , het is bekend onder den naam van het Blokhuis. —— J i,,. Niet  ( 57 ) Niet ver van Lies/el, doch nog onder het rechtsgebied van Vlierden , ging ik voorbij eene foort van Buitenplaats, ik las op de Poort: De 'Bazeldbnk, Jagthuis. Te Lies/el in eene herberg een glaasjen Bier drinkende, vraagde ik wat dat toch voor een huis ware, en mij Wierd het volgende ten antwoord gegeeven: „ Dat is het ver„ blijf van den Heere van Vlierden. Hij laat oneindig veel op dat goed arbeiden; hij plant 99 'er ontzaglijk veel boomen, waar hij nimmer eenig voordeel van kan hebben , want het hout is in deeze ftreeken bijna niets waardig ; het ,, land is 'er zeer zandig en dus onvruchtbaar, zoodat het naauwlijks de kosten oplevert, die „ 'er jaarlijks aan gedaan worden. —" Genoeg hiervan , want wat raakt het mij , of een landgoed vruchtbaar is of niet —> niet waar ? Te Deurne hebben de Roomfchen , hoe zeer hun Priester (ik heb hem U voorleeden jaar keren kennen) ook gewoeld heeft en nog woelt, de Kerk der Hervormden nog niet. In de maand Februarij jongstleeden kwamen hier omtrent vijftig Franfchen, om gevlugte Brabanders te zoeken en op te pakken; zij gingen toevallig in de Kerk der Hervormden, zagen daar den geheelen poppenwinkel , door den Priester reeds in voorraad in dezelve geplaatst; zij hieuwen verfcheidene beelden de neuzen of ooren af, en befchadigde bijna, alles ; de R-oomfchen zagen, toen de Franfchen weder vertrokken waren, dit heiligfehennis (zoo befchouwde men deeze daad) bijna met krijtende oogen, raapten -alle Rukken en brokken met beD 5 droef-  ( 58 ) * droefde gezigten bij malkanderen , en klaagden met diepe zuchten, dat 'er voor meer dan zeventig guldens aan befchadigd was. Rampzalige Goden! ellendige Heiligen! die Uzelven niet be- fchermen kunt. Houten geloof! onzeker vertrouwen ! dat op U gevestigd word ! ! . Het was gelukkig, dat niemand der Hervormden éénen Franschman had gefproken , anders had men hun zeker hiervan de fchuld gegeeven. Gisteren wandelde ik eens de Peel in. Het was zeer aangenaam, om de menigte van menfchen, in den Turf arbeidende, te zien. Voor weinige jaaren heeft men eenen nieuwen regten weg van Deurne door de Peel naar het Pruisfisch Dorp Venrooi aangelegd ; dit is een allernuttigst Werk , wijl hier van te vooren veele Reizigers verdwaalden; één uur van Deurne ligt aan even dien zelfden weg, bij de grenzen van Pruisfisch Gelderland, eene herberg, de genoemd, hier dronk ik een kannetjen Bier, rookte mijn pijpjen in pace , en ruste wat uit, waarop ik weder langzaam naar Deurne flapte. Deeze herberg ligt zeer eenzaam in het midden der Peel, een geheel uur van alle huizen afgezonderd; zulk eene wooning zoudt Gij toch niat verkiezen, mijn Vriend! en ik ook niet; doch de bewooner heeft één voorrecht, het geen veele misfen — hij krijgt nimmer twist met zijne buuren. — In de Kaart van Verhees is hier eene groove fout, want hij plaatst de Hut buiten de grenzen van de Majorij in het Pruisfifche. —— In de Majorij, vooral in Kempenlandt en ook op  ( 59 ) ©p de zoogenoemde Peeldorpen: Zomeren, Asten, Deurne en Bakel gebruikt men veele Osfen, om te rijden, te ploegen, te eggen enz., en men heeft hiervan een fpreekwoord , wijl de Boeren van deeze Peeldorpen hunne Osfen wel eens Aagten , hunne Veenen of Turf branden, en bij hunne Vrouwen, die dikwijls met de kar rijden, flaapen, zijnde van deezen inhoud: „ Zij branden hunne aard', „ Zij eeten hun paard, „ En zij flaapen bij den Voerman!" De Osfen zijn fterke dieren, fterker dan een Paard , en zeer gekhikt om te werken, doch men heeft 'er hier twee fouten mede: vooreerst, dat men hen op eenen zeer langzaamen tred zeer fleepende leert gaan ; ten tweeden, dat men dezelve aan een juk, het geen op den hals rust, en al te fterk de fchoften drukt, doet trekken, dit hindert die dieren geweldig in het gaan en ook in hun werk. — De nabuuren der Majorijënaars, naamïijk de Inwooners van Gulikerland en een gedeelte van Opper-Gelderland, laaten de Osfen voor den kop trekken , en met recht , want in den kop heeft een Os ook zijne grootfte Merkte, en zij gaan dan ook veel radder; dit weeten de Majorijënaars (dit. heb ik zelfs van fommigen onder hen gehoord), doch omdat hunne Voorouders federt onheuglijke tijden een juk gebruikt hebben , juist even daaröm doen zij het ook. Zqq gaat het in de Majorij met alle gewoon. tens.  ( 6o ) tens. —-• Eer zoudr Gij , mijn Waarde ! 'met uwe hand aan de wolken kunnen reiken , dan hier eene oude flechte gewoonte affchaffen, en eene nieuwe betere invoeren. Ik eindig deezen brief met de woorden , die ik weleer las in de Reizen van den voortref! ijken Anson (*), welke ik altijd onthouden heb , en die mij dunken hier wel ten pasfe te komen. Hier' zijnze ! „In menschlijke zaaken word het ecn„ vouwig rigtlhoer der gezonde reden niet altijd „ gevolgd. Veele andere beginfeJs hebben te „ fterkcn invloed over onze bedrijven: en inzon„ derheid is 'er één, dat, fchoon het van eenen „ zeer verleidenden aart is , zelden van onze „ ernftigfte betrachtingen uitgeflooten blijft; ik „ meen de gewoonte of het gebruik der Voor„ zaaten. Dit is gemeenlek een vermogen , „ waarvoor de reden te zwak is, om 'er te-en „ te worstelen.» Nu mag ik deezen ^ wel fluiten , doch ik moet U eerst nog zeo°-en dat ik morgen of overmorgen (dit zal va&n het weder afhangen) naar Helmond opkraamen zal. Ik ben eeuwig uw beste Vriend. P. S. Op denzelfden tijd (zo de overleveringen waarheid fpreeken), en dèor hetzelfde Krijgsvolk, dat Asten verbrande, zou ook een gedeeke van - O) C Ansoks Reizen, III. Boek. 8 Hoofdiï. Bladz. 345.  .( 61 >) van Deurne en liet Dorp Bakel afgebrand zi;n. —' Dus heeft ook op deeze Dorpen het Öorlog gewoed! ..... Ik vergat U twee ftaaltjens te melden van de heerschzucht en haat van den Roomfchen Priester te Deurne. Hij heeft, 4Zegt men, op zijne wijze een Liedjen berijmd, waarin hij zegt: dat 'er buiten de Roomfche Kerk geene zaligheid is, en dat alle Hervormden verdoemd zijn. Dit Liedjen zou hij in eene openbaare herberg, in tegenwoordigheid van zeer veele menfehen, zelfs van eenen Proteftant, gezongen, en, na hij dit vloeklied had uitgebalkt, den Proteftant hebben toege'duwd: dit zeg ik en dit hou ik flaandel In het begin van dit jaar overleed de Secretaris deezcr plaats , men durfde hem , een Hervórmde zijnde , en fchoon de Kerk nog in het bezit der Hervormden is, niet in dezelve begraaven , zonder 'er eerst verlof toe te verzoeken • van'de Kerkmeesters, die Roomsch zijn; deeze durfden zulks niet toeftaan, zonder 'er alvoorens den Priester over-gefproken te hebben. — Wat zou men nu doen ? men moest afwachten, of :het Heeroom zou bevallen of niet. — Hij gaf 'er gelukkig verlof toe , alhoewel hij nog volitrekt geen recht op de Kerk had; bepaalde en wees tevens de plaats aan , waar de Secretaris zou begraaven worden. Had deeze bittere Kerkbaas eens neen gezegd , dan had niemand zich durven verftouten , om dien Man in de Kerk te hegra.iven, alhoewel de Hervormden hier nog in het vol bezit hunner Kerk zijn. ——• Zie! zul- ken  ken invloed hebben deeze zoogenoemde Geestlijke Herders op hunne Schaapen! zoo veel magt weet deeze domme bijgeloovige dweep- en vervolgzieke Priester zich aan te maatigen — ! Mag 'er dit zoo maar door ? — —» ELFDE BRIEF. Waarde S ! IVTet een opgeruimd hart, met eene vrolijke ziel verliet ik Deurne in den vroegen morgenftond. De lange regte weg tusfchen dat Drrp en dit Stadjen , viel mij , hoe eenzaam hij ook voor eenen wandelenden Reiziger is, thands geheel niet verdrietig; want ik herdacht nog eens alles, wat ik, in het voorleeden jaar en ook op deeze Reize, in de Major j, gezien, geboord en ontmoet had} ik Helde mij de zalige oogenblikken van ons wederzien voor oogen , en beloofde mij veel genoegen , als ik , na het volbrengen van mijne Majorijfche wandeling , weer met U over alles mondeling zal praaten ; deeze en dergelijke overdenkingen maakten mij den weg zeer kort, en ik was te Helmond, eer ik het zelf wist. — Ik ben reeds eenige dagen hier, ert denk hier nog etlijke dagjens door te brengen , eer ik mijne fchreden verder naar eene andere plaats wende. Terwij! ik hier geweest ben, heb ik in dien tijd zaaken, federï  C Cs ) fedért het voorige jaar hier voorgevallen, vernomen, welke U verbaazen en tevens met verontwaardiging vervullen zullen; doch «er ik U dat geval verhaal, moet ik eerst iets, dat mij thands . door de hersfenen vliegt, fchrijven. Hier is het. — De Roomfchen noemen hunne Priesters en Kloosterlingen met den algemeenen naam van Geestlijken, doch geheel verkeerd, want hoe kan een mensch , die uit vleesch en beenen beftaat geestlijk zijn , dit is eene tegenftrijdigheid, ten minften zoo begrijp ik het , of Gij 'er ook zoo Over denkt, weet ik niet, en dit is mij ook om het even. — Maar al verder. Hunne Priesters , of zoo als men gewoonlijk in de Majorij zegt: Pastoors, noemen zij waereldfche Geestlijken. Al weêr eene tegenftrijdigheid, want waereldsch en geestlijk rijmt zich niet met elkaêr. — Doch wat zijn dan hunne Kloosterlingen? deeze beftempelt men met den naam van Klojster-Geestlijken, maar deezen titel onderfcheid niet genoeg, want men zegt hier, als zich iemand in een Klooster begeeft: Hij is uit de waereld gegaan. — Mooi I fnedig uitgedacht —! Dan — zou men den naam van Geestlijken niet beter moogen afleiden hiervan, dat zij zich met hemelfche zaaken alleen moeten bezig houden. Ik wil niet langer over deezen naam twisten, want het is zeker dat de naam van Geestlijk geheel ten onrecht gebruikt word, om een' Leeraar van de eene of andere Gezindte aan te duiden. Het zij hoe het zij, de Roomfche Geestlijken (laat mij deezen naam maar gebruiken) bedrijven toch nog wel eens i vleesch*  c n ) vleesthlijke zaaken, en zijn dus ook menfchen en wel deegiijk ligehaamlijk, gelijk uit het volgend geval blijkt. Lees het met aan- .dacht! — !!__!!{ Ik fchreef U in het voorleeden jaar, dat de Praceptoren der Latijnfche Schooien alhier alle Roomfche Geestlijken waren, onder dezelve was een Kapucijn uit het Klooster van Felp bij Gr ave; deeze Klooster-Geestlijke (zou men niet beter Uit- of Buiten -waereldfchen Geestlijke zeggen want die in. een Klooster is, die is Nota bene uit of buiten de waereld) wierd hier bij de Roomfchen zeer hoog geacht en bewonderd wegens zijn fchoon prediken Qnediteeren zegt men hier), want hij las hier ook de Misfe en predikte dikwijls. Deeze Kapucijn had, zegt men, de gaaf der onthouding niet, bezoedelde zijne •eens bezwoorene belofte van eeuwige kuisheid en bezwangerde een meisjen. Deeze daad ver'richt zijnde, zoo gaf hij aan hetzelve afdrijvende middelen, dit g'fchiede eens en tweemaal, doch het meisjen bragt dezelve bij den Priester, welke hetzelve vólftrekt verbood , om die middelen te - gebruiken; intusfchen maakte ■ het meisjen den Kapucijn vijs, dat het dezelve genomen had, doch dat zij niets hadden uitgewerkt. Eindelijk gaf hij hetzelve een poeder, met bevel, om toch dat middel zeker te gebruiken, dat zou hetzelve van alles bevrijden ; het meisjen belooft hem dit gewis in te neemen , doch gaat weêr naar den Priester , verhaalt hem alles, en geeft hem het poeder over : deeze , zoo word verhaald , laat dat  t C5 ) dat poeder door eenen Geneesheer onderzoeken , en dezelve Verzekerde, dat Hechts een tiende gedeelte van dat poeder in ftaat was , om eenen mensch in één enkel oogenblik naar de andere waereld te zenden , zulk een fterk vergift was hetzelve. Onze fijne geestlijke Kapucijn , dit alles verneemende , pakte ftilletjens zijne biezen , begaf zich weder naar zijn Klooster te Felp , en wierd weder , fchoon men aldaar ook reeds alles1 wist , aangenomen , even of 'er niets gebeurd ware. Deeze Kapucijn hoopte nog al meer misdaaden op zijné zonden : Hij befchuldigde ook eenen anderen zoogenoemden Geestlijken , welke zich thands op het Kasteel van Ekart (Ekart is een klein Dorpjen , niet ver beneeden Eindhoven en Woenfel, aan de Dommel gelegen) bevind, als medepligtigen , fchoon dezelve zijn Vriend was , aan zijne misdaad; denklijk , om zijne eigens fchande en fnoodheid te bedekken; doch de even gemelde Geestlijke liet daarop,om zijne onfehukt aan te toönen, bij herhaalde reizen eene bekendmaaking in de nieuwspapieren plaatzen , zijnde woordenlijk van den volgenden inhoud: Ik ondergefchreeverte li. ÉL. de Coëhorn, woonachtig te Ekart, één uur vari Eindhoven gelegen , vernomen' hebbende „ den agtften Mai deezes jaars , als dat ,, Wilhelm van den Weijenboom, geweè;, zen Rector van de Latijnfche Schooien iri H Helmond , mij den naam heeft gegeeven , E da:  C 66 ) dat ik heb medegewerkt aan zijne Euvel, " daad; alzoo beroepe ik een ieder en hem „ geweezen Rector voornoemd, om mij daar„ van te overtuigen , want verklaare voor „ de geheele waereld , dat mij zulks altijd „ is onbekend geweest: vervolgends betui55 ge , dat zoo wel ik , als andere eerlijke „ Lieden met hem bedroogen ben geweest. (was getekend) -. : 55 K- de Coehorn als boven." Ware deeze Kapucijn een Hervormde geweest hij ware gewis gepakt (naderhand is hij nog te' Helmond geweest) , en zeker door den Rechter naar verdienften geftraft, doch nu is hij ftrafloos door de vingeren gezien. _ Welk een onderfcheid 1 en niets is toch zekerer dan dit, want men mag het als eenen ftelregel, die thands in de Majorij doorgaat , aanneemen : „ Een „ Roomschgezinde mag veele zaaken onseftraft „ verrichten , die een Geus niet zonder ftraf „ ten uitvoer mag brengen." — Doch frill —. ik zou misfchien te veel zeggen. Wat zegt Gij van dit geval, mijn Vriend! Deeze Kapucijn was zeker zoo openhartig niet als Pater Gardeau een Priester te Parijs, van welken Prosper Marchant (ik ben dit verhaal aan den geleerden J. A. Unzer (*) verfchuldigd) ver- (*) Naletzivg ven den Art!. I. Deel, Bladz. SS.  C 67 ) verhaalt, dat hij, ziende eenige Dames met bloote boezems,in het openbaar in zijne leerrede zeide: Couvrez vous donc , au moins en notre prèfcnce , car, afin que vous le fgachiez , nous fommes de chaire et d'os, ainfi que les autres hommes. Ik behoef U van mijne ftandvastige vriendfchap en hoogachting niet te verzekeren, dewijl ik mij onderfchrijven kim en mag: geheel de U w e. T W AALFDE BRIEF. Geachte Vriend! IVog al meer van Helmond. — Voor eenigen tijd is hier een ijslijk leven geweest, en eene groote onéénigheid tusfchen de Prsecep toren en de Jongens der Latijnfche School. —— Eén der Pneceptoren dronken zijnde , wilde eenen zijner Leerlingen afrosfen, doch deeze taste dapper van zich af, en gaf meer Hagen aan zijnen Meester dan hij 'er ontving. Diezelfde Jongen riep in het openbaar op de ftraat: Wij zijn eerst geregeerd van Hoeren-jagers , en nu van Dronken-lappen! Vervolgends wierden eenige Jongens van de School gezet, welke men allen , twee uitgezonderd , weêr heeft moeten aanneemen. Men was hier gewoon , om de Latijnfche Jongens , die iets m; >deeden , ten ftraffe in eenen donkeren kelder , E a waar-  C 6g ) waarin, zij Zob.noch Maan zagen, optefhuten t ook deeze ftraf hebben de Prxccptoren moeten affchaffen. In kort: alle deeze gevaÜetjens hebben weinig roem en achting aan de Helmondfche Latijnfche School , en nog veel minder aan de Prasceptoren bijgezet, zoo als Gij ligtlijk denken kunt. De Prasceptoren zijn weinig in het Latijn ervaren ; zij zijn , dit weet ik uit eigene ondervinding, volftrekt niet in ftaat, om den Kinderen de Pronomina reciproca (gelijk men die noemt) Suus en Sui wel te keren gebruiken , en dit is toch iets, dat in het Lat jn zeer npodzaaklijk is, Uit dit ééne ftaaltjcn kunt Gij ligtlijk de kunde deezer Leermeesters beöordeelen. —- De Latijnfche Schooien worden hier in eenzestal verdeeld ; welke verdeeling ook een blijk is van groote kunde. — Zie hier dezelve: Eerïïe School: De Kkine Figuur. Tweede De Groote Figuur. Derde Grammatica. Vierde Syntaxis. Vijfde — Poëfis. Zesde Rhetoricar Wat die Kleine en Groote Figuur is, weet ifc niet , of zij moeten de zoogenoemde Rudiment in zich bevatten. Op dezelfde wijze worden ook de Latijnfche Schooien te Eindhoven verdeeld. Alle avonden heb ik tot nog toe het Stadhuis bezocht, en 'er een glas bier gedronken, en 'er mij  ( 69 ) irirj eiken avond, even zoo wel als in het voorleeden jaar verveeld. — Het lp celen — het fpeelen met kaarten, ó! wat is dat verveelend voor mij , en dit gefchied 'er echter altijd ; men kan 'er mij bijna mede uit een gezelfchap jaagen. Ik herinner mij hier de woorden , welke ik eens in den Denker (*) las , en die ik wel der moeite wil neemen, omze voor U af tg fchrijven: ,, Zou ,, men niet met recht moogen vraagen, wat voor„ deel men zichzelven of der famenleving toe„ brengt met die kundigheid (Kaartfpeelcn) te ,, oeftenen; en of men den tijd, dien men daar,, aan ten koste legt , niet met veel meer nut „ ten dienfte zijner medemenfchen , of tot ver,, krijging van kennis voor ons zeiven zou ktin- „ nen bcftceden?" Iets verder op dezelfde bladzijde zegt gemelde Schrijver: „ Zeker is het „ ten minften , dat het d. aglijksch gebruik van „ dergelijke uitfpanning , hoe zeer men hetzelve „ in luiden kan dulden, die geen begrip van ver„ hevener vermaaken hebben, echter zeer weinig „ aan eenen man vanverftand en oordeel voegt."— Genoeg hiervan. — Wij gunnen deeze uitfpanning gaarne aan bekrompene zielen, en fcheppen meer vermaak in gefprekken, welke onze kunde "kunnen vermeerderen en ons hart verbeteren. Wandelen is hier m;jn grootst vermaak. — Ik wandel dikwijls in den tuin van het Kasteel, neem mijnen Kletst of Cronegk mede , en breng dan ver'fchejdenë unrèn in een Koepeltjen , het geen (*) t. Deel. Nom: 13- Bl: 99- E 3  ( 7o ) geen achter in den tuin in een klein Boschjen zeer WFP? verfchoolc" kezen door. - Men heeft dan het gezicht over de A»\ welke n oenen regten loop, zoo ver mcn bijna T ' ZadltJcns kakelend op dit Koepeitjen aan£»' hier verdeelt deeze rivier zich. in twee takken , welke aan beide zijden van den tuin ftiletjen^ heen vloeien, en zich weêr verder beneden bij eenen Watermolen vereénigen. - kier zjttende wenschte ik dikwijls om uw bijzijn. Dikwerf dacht ik da, ook aan de woorden van j- Lellamij (*) , en maakte dezelve dan geheel de mijne : » Zo ik iets voor mij kon wen/chen , „ 't Zonden wis geen fchatten zijn;, „ Tc Zou niet wenfehen, om, bij Vorsten, „ Gunfteling en Siaaf te zijn: »■ Neen! ik mensch me een ftillc,-wooning, „ Aan een' groenen waterkant, „ En een Boschjen, dat zijn fciiadmv, „ Op mijn nedrig dak, verfpreid." Het Park , het geen ik U reeds in het voorgaande jaar leerde kennen , is ook m;jne koosde wandelplaats. Hier zit ik dikmaals gan- fche uuren onder eenen ^boom te leczen. ■ , Laatst was het een fchoone morgen ; om vier uuren flapte ik reeds naar het Park heen - de Landman begon reeds zijnen noesten arbeid • de vogeltjens fladderden reeds zingende door de'boo- O Gtsangtn. Bladz: 77, men i  ( 7- ) men ; alles was vrolijk. Ik verheugde mij in het begluuren eener opgaande Zon , in het befchouwen der bedaauwde kruiden en planten, in het gezang der vrolijke Boschbewooners. Alles wat ik zag en hoorde, alles verrukte mij. — Ik zettede mij op het gras ter neder , en vervaardigde voor U in weinige oogenblikken dit MORGEN-LIED. De Maan verdwijnt, de graauwe nevel Dekt de aard' niet meer voor ons gezigt; Der Starren - glans verbleekt, de Zonne Roept eiken Sterfling tot zijn' pligt. De lucht hult zich in purper-kleuren, Terwijl de morgen vrolijk lagcht; En voor de glansfen, die hem fleren, Wijkt ijlings weg de fomb're nacht. — Aan de Ooster-kim rijst, vol van luister, De lieve koesterende Zon » De Wolken fchitt'ren — Welke een' fchoonheid!!— Door 't licht van deeze levens-bron. De Roos verfpreid vernieuwde geuren, Nu raorgtndaatiw haar blaadjens dekt; Terwijl 't Viooltje, in 't gras verfchoolen, Door zijnen reuk onze aandacht trekt. E 4 De  C 79 ) De OÜVre landman, vrolijk zingend, Drijft reeds het kouter door den grond —„ Per vog'len-zang galmt door de V/ouden In deezen fchopnen ochtendftond. * «J* Hoe heerlijk - schepper, z;jn „berken,, Gij zijt het leven der Natuur . Gij geeft der Starreu licht en fchoonheid, En aan de Zon een koest'rend vuur. Gij fchiept de Maan, om ,é nachts ^ Den wind verbind Ge aan uwen wenk - , G« zend ook 's nachts den daauw 0p aard,. Opdat hij kruid en bloemen drenk'. . Gij hebt der Bergen ftof gewoogen, En 't Coud verborgen in het zand r ^ Het firmament, gehuld in wolken, Houdt Cij door uwe magt in ftand . De visfehen in de Zee en llroomen Zijn, door uw* handen, voordgebragt De dieren, vog'len, al 't gefchap'ne Zijn blijken uwer groote magt. Dt  ( 7S ) De hem.el — ja! uwe e?uw!ge ü'ööntog, gegrondvest 03 een ijdel niet,, Zijn wond'ren van dat alvermogen. Dat zcli's geen Séraph juist doorzien —55 Oneindig God!! een èïriSig wezen, Doorziet uw' werken flechts in fchijn ; Zij zijn te groot! —*— wie liaar Wfl kennen. Moet, zoo ais Gij, uiiëindig zijn! —— ' ' De knie!, 6 God! ftilzwijgei d' neder, Dewijl mijn oog toch niets doorziet ~ Cij — die den hemel hebt gefchapen , Behoeft den lof des fterflings niet. — —» £x temptn. Dit morgenlied, welks onvolmaaktheid ik zeer wel doorzie, is enkel eene fiaauwe fchets van dat gevoel , hetgeen mij in die oogenblikken doorflroomde, toen mijn hart zich geheel en al bezighield met de befchouwing van al het gefchapene in eenen fchoonen ochtendwond; maar toenik mijne gedachte verhefte tot voor den throon des Onëindigen , moest ik met Elihü uitroepen : God is groot! en wij begrijpen hei niet /! (*) ! ! ! , Mor* (*) Job XXXVI: 20*. E $  C 74 ) Morgen vertrek ik van hier — morgen wandel ik heen, doch — werwaards? . f. dit kLTV^rT2^2" ** ***** kalven kan ik het U nog niet melden Vaarwel < ben altijd uw getrouwe Vriend. P. S. Men noemt de Helmonders fpotswijze de Ratten. Deezen naam hebben zij buiten twijfel wegens hunne lelijke taal, die zeer wel vooral als men eene menigte van verre hoort fpieeken, naar het gelol van Katten gelijkt, ge- hZTü'r , de noord2ijde van Helmond, heeft ouhngs het Klooster van Hinderen gelegen dit was een adelijk Vrouwenklooster van de orde door M^"11^^ hetZdVe Z°U ^kht door Maria , Gemaalin van Keizer Otho IV Z J'lare f31- — Aan de xvestzijde de; Stad heeft ook een Vrouwenklooster van Re-u Wen geftaan, het geen men , ter onderfcheidmg van het Klooster bij Eindkoren, „oemde : het Klooster tn de Haage te Helmond; dit Kloos ter is , bij eenen inval van Marten van Rossem, opdat hij zich niet in hetzelve nestelen en verfterken zoude , in het jaar 1543 door de bezetting van Helmond afgebrand. De Heilige Willem leeft ook nog. DER-  ( 75 ) DERTIENDE BRIEF. Zeer waarde Vriend! Ik zeide Helmond in den vroegen morgenftond vaarwel. — Het was mij bijna geheel onverfchillig, werwaards ik mijne treden wenden zoude , doch' ik ging maar regt toe en kwam bij de Rikfielfche Kerk. Hier wende ik een weinig ter regte hand af, om het Kasteel van Rikftel te bekijken. Hetzelve draagt den naam van het Guldenhuis. Dit Kasteel ligt aan de Aa in eene zeer vruchtbaare ftreck. Aan dit huis zijn eenige voorrechten verknocht, bij voorbeeld: Sommige Landerijen en Huizen zijn aan hetzelve leenroerig en cijnsbaar. Hetzelve heeft een Leenhof, beftaandé uit eenen Stadhouder, Secretaris en zijne eigene Schepenen , en wanneer 'er een Leen moet verheft worden , word op dit Huis de Leenbank gefpannen. Bij hetzelve ligt en hoort ook een Olie-moolen, die in den Winter door de Aa en in den Zomer door Paarden gedreeven word; 's Winters ftaan hier alle Weilanden rondüm dit Kasteel onder water , waardoor dezelve zeer vruchtbaar worden en het best Hooi van de geheele Majorij opleveren. Het Guldenhuis ligt gansch niet onvermaaklijk. Dit Huis bekeeken hebbende, ging ik naar Aarle. Hier  C 76 ) Nier hield ik mijn morgen - maal , cn vernam onder mijn ontbijt het volgende: Aarle heeft federt zeer lange tijden de vrije Jagt en Visfcherij bezeten; dit is een voorrecht, het geen de oude Hertogen van Braband aan de* lnwooners deezer plaats, wegens beweezene dienften, zouden vergund hebben ; een voorrecht, het geen alle andere Dorpen in de Majorij misfen! '-Er word hier in het Voorjaar eene Markt gehouden, welke zeer beroemd is, vooral in Paarden; 'er worden fomtijds op deeze Markt meer dan voor twintig duizend Guldens Paarden verkocht behalven nog de Koebeesten en andere Koopwaaren. Van alle kanten, zelfs uit Gelderland. Holland en Luikerland vloeien de Koopluiden herwrards famen, Aarle zou in het Oorlog van 1702 voor het grootst gedeelte afgebrand zïjir. De ïloornsch Priester te 'Aarle word als een braaf en verdraagzaam Man gepreezen. 'Er is thands een Kapucijn tot Schoolmeester aangefteld • eerst leest hij 's morgens de Misfe, en vervolgends houd hij School. Zo ik mij niet bedrieg, was deeze Kapucijn voor eenige jaaren Molenaarsknecht op even deeze zeifde plaats. De Hervormden zijn hier, fchoon zij tegenwoordig geenen Leeiiar hebben, nog in het bezit hunner Kerk, hoe zeer de lyoomfchen hier ook gewoeld moogen hebben. Zoodra ik ontbeeten had , wandelde ik eens naar de Kerk, om dezelve, wijl zij een fraai gebouw is, nog eens, alhoewel ik ze in het voorgaande jaar gezien had,- te bekijken. Digt bij  ( 11) bij de Kerk, in de Akkers, ftaat een Kruis van blaauwen Zerk , het Hagelkruis genoemd ; het zou deezen naam draagen, om dat het , door eene wonderdaadige kracht, hagel, donder, enz', van de Graanvelden afweert, en dezelve dus befchermt en beveiligt. Het Aarlefche Hagelkruis bezien hebbendes flapte ik terftond naar Beek; ook hier ging ik de Kerk eens bekijken, doch 'er is niets bijzonders aan dezelve, alleen zag ik twee graven op den Kerkhof, welke, hoewel oud, nogthands weder met nieuwe graszoden belegd waren; ik vraagde eenen Boer , die hier digt bij werkte, wat dit beduide, en hij gaf ten antwoord: ,, Dit zijn de „ graven van onze twee laatfte Pastoors zal'i> ,, ger, deeze maaken wij alle jaaren weder op." — Ik wist nu genoeg , en dacht bij mij zeiven : indien dit gefchied enkel.uit liefde en hoogachting voor de Overledenen, dan is het zeker prijzenswaardig ; doch gefchied het uit, bijgeloof * wat zal dit den geftorvenen baaten, want zij zullen hier door niet zachter, veiliger rusten, noch 'er door beveiligd blijven voor de alvernielende Wormen — neen! — ó neen!! — trouwens „ -t Gewormte kent geen fchoon, geen glans, geen Majefteit; „ Het aast op Vorst en Slaaf met de eigen gretigheid; „ 't Verteert gevoelloos, Uil, met de eigen fcherpe tanden, „ De zachte Maagden - borst, en 't hart van Dwingelanden (*)." Ter- (*) R. Fïitb, het Graf. IV. Zang-, Bladz. $2.  C 78.3 Terwijl ik hier vao twee dóode Pvoomfche Priesters fpreek , herinner ik mij eenige plJLf. heden, die men bij eenen dooden Pastoor in S neeint, en welke U denklijk onbekend £ Zoodra een P„ester geftorven is, word hij ^nLoZ^ miskleederen ^réen hem dan Sït ; vervMends vvord ^ «** bit- öedosch op eene tafel ten toon gelegd voor alle -euwsgierigen; de Roomfchen &bez ken zuï eenhjkzcerv,ijtig9 } komen, op hunne knieg en ^ *J SfST7 M f**"*" bii hetzelve "o rust van de z,el des overledenen , dan - ik vind hier eene groote tegenftrijdigheid; want een tester gaat, volgends het gevoelen der meeste *o iMt van ali£ Roomfche ■> teiftond naar den hemel , wat behoeft men dan voor zijne ziel te bidden? doch men ze" het in, nuttig „och noodig voor den dooL dan keert dat nut weder tot den levenden bidder welken dan znlke gebeden he] • in het Vagevuur is • a« i . J wwl™ JT V ka" men in voorraad werk n - is dit met fchrander geredeneerd, en kunstig verzonnen? ~_ Word een Pnester begraaven men legt hem , met ziJn Mis™ aanen 21jne op £ Kist; men zet een vat met vuur, waaröp Wie rook brand, bij hem, en zoo word hij in het graf gelegd Zie! zoo handelt men in deMaj met eenen dooden Priester. Na het befchouwen deezèr graven ging ik langs het Kasteel van Beek naar Cmm. *D?t j^g word  C 79 ) word Eikenlust genoemd , en met recht, want men vind bij hetzelve de fchoonfte dreeven van Eikenboomen , en nergens treft men 'er in de garifche Majorij zoo veelen aan. Te Geinen is alles nog •op den ouden voet , even als in het voorig jaar.' — In de Kapel of het Kerkjen der Hervormden , het geen hoe langer hoe meer vervalt, vond ik het volgend Graffebrift, het geen mij in het voorgaande jaar ontglipt was: ,; Hier rust der Weêuwen Man, „ Der Weezen Toeverlaat. „ Eenmaal Regent des Volks, „ De hoop der Burgerijë; ,, De waardige Egeling, „ Een zuil van Utrechts ftaat. ,, Dat elk een dankb'ren traan „ Hem, ter gedacht'nis wijc'. Z. ,, Cebooren te Utrecht „ Den 28 Novembr. 173a „ Geftorven alhier den isd En begraaven den 19 A" 1789." Te Gemert zag ik van verre den Juge de paix, in zijn praalgewaad. Hij is , zoo als mij verhaald wierd , een Advocaat van zijn ambacht , doch hij verftaat weinig of geen Fransch, en hij moet evenwel met de Franfchen geduurig handelen,  C 80 ) Ten, dit komt 'er 4 dunkt mij, gek in; waarom? dus niet bedankt ? doch men vind veele menfchen ,- welke groot in de waereld willen ichij- nen. Een Fransch Vrederechter zonder Fransch te kennen — ! — ó ! grootfche titel! 1 — Ik fprak hier iemand (ik weet niet, of hij een Inwooner deezer plaats was ,■ doch hij fcheen een Proteftant); welke mij veele gekheden verhaalde, die hier van de Roomfche Geestlijken gepleegd worden; Volgends zijn verhaal zouden zij zelfs weinig of liever niets gelooven; zij zouden fpotten met de ligtgeloovighcid van het dwaaze Volk, doch tevens hielden zij het Volk dom, enkel ofn' hunne beurs te fpekkcn. Hij vertelde mij ook de volgende Anekdote ,■ welke ik U overgeef, even zoo als. ik dezelve ontvangen heb : Een Priester wierd 's avonds of in den nacht bij eenen zieken geroepen; hij ging 'er naar toe, om denzeiven het laatfte Oliefel en den gewijden Ouwel, als een Viaticum te geeven. De geen , die den Priester geroepen had, had weleer eenig verfchii met denzelven gehad, hieraan herinnerde hij den Priester met bijvoeging deezer woorden : Indien Gij ons Heer (deH gewijden Ouwel) niet bij U had, dan zou 'ik U eens helder afrosfehen. De Priester , ook niet lings , zettedc zijnen Öuwel' op den grond , en antvvoorde: Als Gij nu maar durft. — Daar ftaat ons Heer! en de Duivel zal Hem haaien , zo Hij éénen van ons beidèn helpt. — ! -i Wat zegt Gij hier Van, mijn Vriend!? Ik wil hierover geene aanmerking maaken i maar laat dit geval ter uwer eigene over- wee-  ( 8i ) weeging over , het kan U eene ruime ftof ter overdenking opleveren. —— Ik ging van Gemert over Erp naar Vegchd', waar ik deezen zit te fchrijven. . De'In- wooners van Erp draagen den bijnaam van de Beiren , doch waarom weet ik niet, dit echter weet ik, dat ik in 's Bosch, op de zoogenoemde Rariteit-kamer eenige gcraamtens van boosdoeners gezien heb,, zittende met kaarten in de handen, achter dezelve ftond een fkelet, met eene kanen glas in de hand, even als of het voor de anderen eens wilde infchenken , deeze noemde men: de Beiren van Erp, waarfchijnlijk wegens hunne ontmenschtfte wreedheid, die zij, bij het pleegen van hunne diefllallen en moorden, uitöeffenden. Denklijk is in het vervolg deeze naam , omdat gemelde booswichten te Erp woonden , of zich daar het meest ophielden , op alle Erpenaars , doch geheel verkeerd en ten onrechte, toegepast. Ik heb U voor het tegenwoordige niets meer te fchrijven, dus volgt van zelfs, dat ik deezen moet eindigen, want om U enkel letters zonder zaaken , zij moogen dan gewigtig zijn of niet, te fchrijven , dit zou U in het geheel niet aanflaan, en het zou mij ontzaglijk verveelen. Ik ben enz. F VEER-  ( 8a ) VEE Pv TIENDE BRIEF. Beste Vriend! Van Fegchcl zal ik U thands niets anders zeggen , dan dat men aldaar ook hevig aan het woelen is, om de Hervormde Kerk in eigendom en in het bezit der Roomfchen te brengen. Dit Dorp verlaatende, wandelde ik naar Dinther. — Onder weg trof ik eenen Priester aan , die met mij denzelfden weg betrad, om, zo als hij mij vervolgends zeide , over Dinther naar 's Bosch te gaan. Hij las, al gaande, in zijn Breviarium of Getijde - boek, en na wij clkandcren gegroet hadc den , ftak hij het zelve in zijnen zak. Ik ver- heugde mij, dat ik nu eens met eenen Priester zou kunnen fpreeken. Wij fpraken eerst, gelijk zulks gewoonlijk gaat, over het rr.ooië weder en lange dagen; eindelijk wierd onze famenfpraak belangrijker , en ons gefprek viel op de Kerken. Priester. Ik kan noch zal het immer goedkeuren, da,t de onzen den Hervormden de Kerken ontneemen. — Wij hebben overal zeer goede Kerken , betere zelfs dan die van andere Gezindten. Ik. Dit laatfte is zoo ! maar — zouden de Priesters 'er niet onder fchuilen , en het Volk ophitzen, om de groote Kerken te begeeren. Mij dunkt  ( 83 ) dunkt ten minden , dat zij veel zouden kunnen uitvoeren , om hunne Gemeentens hieromtrent neder te zetten. Priester. Op veele Dorpen hebben de Priesters minder te zeggen, dan Gij denkt. — Het is waar , dat 'er eenigen zijn , die hier zeer fterk zich mede bemoeid hebben , als bij voorbeeld : die van Deurne , Best, Woenfel en Tongelre ; doch ver de meesten veröordeelen zeer fterk het gedrag onzer Geloofsgenooten , maar zij kunnen alles niet dwingen. Wij hebben nu, federt weinige jaaren, zoo veel invloed niet meer op onze Gemeentens, dan gij wel denkt. Ik. Dit laatfte kan zeer wel waarheid weezen; doch ik geloof, en men zegt het ook: dat veele Priesters in ftilte het Volk opruien, wijl zij het wel gaarne zoo zagen, doch zichzelven anders , om bijzondere redenen, fchuil houden. Priester. Ik fpreek dit niet tegen, wat eenige weinigen betreft, doch omtrent allen gaat dit niet door. Ik kan U op mijn Priesterlijk woord verzekeren , dat 'er veelen met mij geene heiligheid in eene groote Kerk ftellen. — Ik hou mij aan het gezegde der H. Schrift in het Euangelie van St. Jan : dat God overal in Geest en waarheid kan gediend worden. Ik. Wenschlijk ware het , dat alle Roomfchen — dat alle Priesters zoo dachten!.... en.... Priester. Even zoo wenschlijk, dat die Wet omtrent de Kerken ware achter gebleeven; nimmer zou 'er dan zoo veel haat en verbittering in de Majorij plaats gegreepen hebben, als tegenwoorF 2 dig. —  C 84 ) dig. — Dit moest men maar op den ouden voet hebben gelaaten , dan had alles ftil geweest en gebleeven. — Ik. Zoo is het zekerlijk! —— Priester. Ja gewis — ! doch ik durf niet meer te zeggen. — Ik bemin alle menfchen als mijne broeders , en het doet mij leed , als men iemand vervolgt , want ik moet mijnen naasten liefhebben , en dit zijn toch alle menfchen, ais mij zeiven. Ik. Braave Pastoor ! ó — dachten zoo alle uwe geloofsgenooten! — dan zou 'er meer liefde onder de menfchen woonen — maar deeze wensch is helaas vruchtenloos. Nu kwamen wij te Dinther. Hier nam ik affcheid van dien braaven Priester; gaf hem broederlijk de hand , en herhaalde nogmaals bij mij zeiven den ftillen wensch: O! waren toch zoo alle Priesters!! Ik vraagde hem niet, waar hij thuis hoorde, want ik haat alle nieuwsgierige vraagen , die ons geen nut altoos aanbrengen , niet te min deelde hij even veel in mijne achting , als dat ik gewectcn had , waar hij zijne wooning had. — Nu iets van Dinther. Dit Dorp , aan de Ja liggende , is niet fchoon , echter ziet men 'er eene ruime luchtige Kerk met eenen taamlijk hoogen tooren, voorzien van eenen grooten knop. Ik zag hier ook een oud Kasteel Jveflein genoemd. In deeze plaats wierd Edmundus Dintherus gebooren; hij was in zijn leven Geheim-Schrijver van vier Hertogen van Brahand, naam-  ( 85 ) naamlijk i Antonius , Joiian IV., Philip deszelfs broeder en Philip , bijgenoemd : de Goede.. Hij fchreef eene Chronijk van Eraband. —■ Ik had hier een aartig gevalletjen met eenen kleinen Jongen , het geen mijne goedkeuring wegdroeg : Ik moest door een Hekken; een Jongen deed hetzelve open; ik vraagde hem: of hij zulks voor mij deede ? en hij gaf onbewimpeld ten antwoord : „ Neen! —- maar om eenen duit te krijgen. — ,, Als ik wist , dat gij mij geenen duit zoudt geeven , dan deed ik ook het Hekken niet „ voor U open." Deeze openhartigheid (ik haat het veinzen, zelfs in Kinderen) beviel mij, en ik gaf dien kleinen knaap meer, dan hij anders van mij zou gekreegen hebben. Van Dinther wandelde ik naar Heeswijk ; hier bleef ik een' dag twee drie over. Aan de Rivier de Aa , een eind wegs van het Dorp , ligt het Kasteel van den Fleer; het is een oud fchoon gebouw , zoo als het mij voorkwam, van de Gothifche bouworde , het is zeer aangenaam g degen , en vertoont zich , wegens zijne hoogte, ontzaglijk ver. Dit Dorp | prijkt met eene fraaie luchtige Kerk en eenen fpitzen tooren. Wijl mij nog ruimte genoeg in deezen brief overfchiet, zoo wil ik U hier eenige bijgeloovigheden, welke men ook al in de Majorij onder de R.oomfchen uitöefTent, fchetzen. De eerfte betreft de Kraamvrouwen. Als eene Vrouw in Baarens-nood. zit, en de verlosfing niet fchielijk genoeg , volgends de meening der bijzijnde Vrouwen, volgt, dan belooft men F 3 éeni-  C 86 ) eenige Brooden aan de Armen , dit bevoordert onfeilbaar, naar hunne gedachten, eene fpoedige bevalling, en volgt dezelve fchielijk, dan fchrijft men dit toe aan die belofte, welke dan ook gewis vervuld word. — Eene Vrouw bevallen zijnde, mag niet op haare linke zijde gaan liggen, dit is zeer kwaad ; ook mag zij voor den negenden dag haare hairen niet kammen, dit is doodlijk , doch vraagt men hen , waarom deeze twee zaaken zoo nadeelig zijn , dan is het antwoord : „ Dat weeten wij niet, maar het is „ evenwel zeer kwaad ! " Wanneer eene Vrouw haar Kind fpeent , of wanneer hetzelve fterft , en haar zog niet fchielijk genoeg wil opdroogen , dan moet zij het zog, dat uit de borsten loopt , in eenen kuil, welken zij zelve gedolven heeft, gieten , en zulks geduurig herhaaien , dan droogt het zog in de borsten op , even gelijk hetzelve in dien kuil verdroogt. — Wat dunkt U .van alle die dwaaze bijgeloovigheden ? — Moet Gij U niet verwonderen over de dwaasheid der Majorijënaars ? Wanneer zal die tijd gebooren worden, dat zij gezond menfchen-verftand zullen krijgen? — Misfchien Nimmer.' Nu nog eenen tweeden bijgeloovigen zet, en dan fluit ik deezen brief. Zeer zelden zal een Roomfche in dit Land zijne Kinderen naar levenden laaten noemen. Men verkeert in dien zotten en ongerijmden waan , dat een levendige , wiens naam men aan een Kind geeft, fchielijk fterven zal. Van dit bijgeloof zijn zij niet te rug  ( 87 ) rug te brengen , fchoon zij zien , dat de Hervormden , die zich hier niet aan ftooren , evenwel blijven voordleevenj doch de Doop der Hervormden is ook een Ketterfche Doop, en dus nog minder of erger dan geen Doop, en derhalven kan men van dezelve geen gevolg tot de Roomfchen afleiden, op deeze wijze denken zij over den Doop der Proteftanten. Had dit geval altijd zijne zekerheid, en ging het altijd door, hoe gemaklijk kon men dan iemand, dien men gaarne kwijt was, naar de andere waereld helpen _ Men zou immers zeggen, mijn Vriend! dat de Roomfchen zelfs de ongegrondheid van dit gevoelen zouden doorzien, want het Doopfel,_dus fpreeken zij, neemt alle Zonden weg, en zuivert lïe fmette; der Ziel ; en tevens zou hetzelve iemand dooden, dan zou het te gelijk goed en kwaad doen. Welke domme tegenftrijdig- heid i i — Dan - wat kan het dwaaze bijgeloof den menfchen al niet diets maaken?-!..... Nu eindig ik deeze letteren , om bij de eerfte tegenheid weder de pen op te neemen , en U dan meer te fchrijven. — Denk terwijl Gij deezen leest, eens aan uwen beftendigen, onverinderlijken en getrouwen Vriend. F 4 VIJF-  C 38 ) VIJFTIENDE BRIEF. Lieve Vriend! T den 7 \HT"iijk VerIiet' n'Stede * mijne treden naar Osch. - Ik wandelde herwaaii over Heesch, waar de tour-karren van V« „aar Grave verwisfelen ; ■vervolgcnds over Nistelróde Berche™- Deeze drie Dorpen hebben „iets bijzonders. osch, waar ik mij thands bevind is daar en tegen een fchoon Dorp, het is de Hoofdplaats van Maasland. Eene voortreflijke en nette Kerk, voorzien van een Orgel en een' hoogen fpitzen tooren , fiert deeze Plaats niet weinig, ook pronkt dit Dorp met een Raadhuis waaronder de Boter-Waag is. Weeklijks houd men hier eene Markt, die taamlijk Volkrijk is _ Osch zou in voorige tijden eene verfterkte Stad geweest zijn ; men ziet hier nog de overblijffels van twee Poorten; de ééne, welke 'er nog voor het grootst gedeelte ftaat, is thands in een Pakhuis veranderd , en de andere is met een Kas teeltjen , dat daar digt bij Rond, veréénigd , en tot eene zeer fraaie1- Heeren-Huizing gemaakt, in welk Huis men echter den Boog deezer Poon nog zeer duidlijk zien kan; verder wierd mij verhaald dat men in oude fchriften nog leest van de Stad' Osch, ook word deezen Titel zelfs tegenwoordig nog veel gebruikt. Osch  C 89 ) Osch heeft in voorige oorlogen zeer veel geleden. In 1498. wierd dit Dorp door den Hertog Karel van Gelder geheel afgebrand, in het vervolg is het meer dan eens door de Gelderfchen uitgeplunderd en in brand geftoken; thands is het nog al vrij welvaarend. De voornaamfte middelen van beflaan zijn hier de Landbouw en Veeteelt , ook woonen hier eenige Koop- en Ambachtslieden. [In het gehucht Schadewijk, bij verkorting Schaik , ligt eene vervallen Kapel , die aan St. Antonius gewijd is]. Schadewijk zou zijnan naam ontvangen hebben ten tijde van de oude Romeinen, welke van de oude Batavieren en Inwooners deezer landftreek, eene neerlaag ontvangen hebbende , herwaards de wijk namen , om alle verdere fchade te voorkomen , en hun geleden verlies te herftellen. Ik geef U dit over zonder eenige winst, even zoo als ik het ontvangen heb , want veel geloof flaa ik aan dit verhaal niet. [Schoon de Inwooners van Maasland gezegd worden minder flordig , meer gefchikt en minder dweepziek dan andere Majorijënaars te wcezen ,] zoo is men hier te Osch echter bezig , om den Hervormden de Kerk te ontneemen , want Geuzen ^uoogen geene groote, heilige en gewijde Kerk langer in bezit houden , dit zou de godlooste Heiligfchennis van de ganfche wijde waereld zijn , en men zou zich aan eene onvergeeflijke zonde fchuldig maaken , als men dit langer dulde. Dat in dit gedeelte der Majorij zoo wel het F 5 bij-  C 90 ) bijgeloof op den throon zit , als in andere {treeken van dit Land, blijkt ook uit het volgende: [Op een Heuveltjen in de Heide tusfchen Osch en Nistelrode, langs den weg ftaat een Eikenboom , aan welks voet men een gat ziet , dat Hechts weinige voeten breed en diep is , en waarin nu en dan eenig water ftaat; bij dit gat ligt een Steenhoop, kegelvormig opgehoopt, dit zouden de overblijffels zijn van eene Kapel, die hier ter eere van St. Willebrordus , den Befchermheilig van Osch, zou gefticht zijn, omdat hij hier met zijnen Bisfchoplijken ftaf eene put of bron geflagen heeft , welks water wonderen verricht , en waarvan dit gat nog een overblijffel is. Veele Roomfchen , vooral zulken , die de koorts hebben , doen naar deezen Heuvel, welke ook St. Willeerord genoemd word , Bedevaarten , kruipen op hunne knieën , met eenen Roozenkrans in de hand , onder het uitboezemen van Pater -nosters en Ae-MAEu's , rondom dien fteenhoop, fmijten gewoonlijk eenige Steenen, om denzelven in wezen te houden, op denzelven drinken van het water uit die wonderbron of wasfchen zich met dezelve, en dan gaat de koorts weg als of zij weg* gevaagd word.] Schoon deeze put nog nooit iemand van de koorts geneezen heeft , zoo doet echter dezelve wonderen, ten minften het word zoo verhaald, en een Roomfche mag 'er niet aan twijfelen, of hij was een ongeloovige, een — Ketter. Ik vernam ook eene bijzondere plegtigheid, bij het begraaven der dooden hier in gebruik. [Als het #  ( 91 ) het Lijk uit het Huis op de Doodsbaar , die voor de deur ftaat , gedraagt» is , knielen de draagers rondom dezelve neder, prevelen hun ^ Gebed voor de rust van de Ziel des Overledenen, en brengen, onder het Bidden geduurig een glas Jenever aan eikanderen toe , en zuipen, al Biddende , om te fcheuren, zoo dat zij zeer dikwijls, dronken en waggelende, het Lijk naar het. Graf brengen. Het is te verwonderen , dat zij niet dikwerf met Kist en Dooden ten onderften boven tuimelen]. De Inwooners van Osch zijn door de geheele Majorij zeer berucht wegens hunne liefhebberij voor het vechten met een Mes, doch zulke vechtpartijen waren hier eertijds meer in zwang dan tegenwoordig, [fchoon 'er echter weinige Kermisfen en Jaarmarkten voorbij gaan, waarop met met het Mes gevochten word.] Ik zag hier verfeheidene menfchen , die nog de fpooren van hun vechten op hun gezigt droegen. [Voor eenige jaaren woonde hier een Man, dien men den Gemeentes Kop noemde, buiten twijfel, omdat zijn hoofd en aangezigt, dat ijslijk doorkorven was, hem niet alleen als den voornaamften voorvechter kenmerkte, maar ook omdat een ieder het recht, als het ware, had, om denzelven uit te daagenj. Men noemt in de Majorij de leedtekenen , die iemand in zijn gezigt, door het fnijden met een Mes (op andere Dorpen word ook wel eens , doch oneindig zeldzaamer, met een Mes gevochten) heeft overgehouden, gewoonlijk: Het Wapen van Osch. Gij ziet dus , dat deeze fnijdende lief-  C 92 ) • liefhebberij hier in vroegere dagen zeer in gebruik geweest is, anders zou men 'er zeker ge&en . fpreekwoord van ontleend hebben. T„ de Heide bij Nistelrode liggen ontzaglijk veel KeiMeen tjens , fommigen echter zijn zeer groot, en weegen eenige honderd ponden. Men zegt: dat onder dezelve ook diamanten gevonden worden. -— Van hier deed ik eenen keer naar Gefen en Nieuwland. Het eerfte Dorp pronkt met eene fchoone Kerk en tooren, als mede met een Kasteel. Het laatlle bezit ook eene voortreflijke Kerk , zijnde voorzien van eene overheerlijke Grafplaats van de Heeren deezes Dorps; de tooren, die taamlijk hoog is, heeft eenen grooten knop. Dit is al het aanmerkenswaardige, dat ik hier befchouwde ; ook zouden deeze beide Dorpen in de rampen des oorlogs in voorige tijden zeer fterk gedeeld hebben. Op mijne wandeling van Beeswijk herwaards wierd mij door eenen Man verhaald, dat hij zeer dikwijls, zelfs nog zeer kort geleeden, door de Nacht-merrij wierd bieden, dus drukte hij zich uit; doch nu wilde hij, omdat zij hem niet in rust wilde laaten, een Mes mede te bedneemen, om haar, als zij weder kwam, dood te fteeken.' Ik trachtede hem te overreeden, dat alles natuurlijk was ; gaf hem iene befcbrljVing van dezelve en verzekerde hem, dat, indien hij 's avonds weinig at, niet op zijnen r.ug ging liggen, of zeer laag met zijn hoofd, en zich met geene beangftigende gedachten bezig hield, hij dan van de-  ( 93 ) dezelve zou bevrijd blijven; doch niets kon hem overtuigen , niets wilde hij gelooven. Ik voeg hier bij, dat de dwaaze Roomfchen de Nachr.-mcrrij voor een-Spook houden, doch dat tevens vleesch en beenen bezit. Zij zijn ijslijk benaauwd voor dezelve, en gebruiken, als een zeker behoed - middel , de voorzorg, om hunne fchoenen of klompen verkeerd voor het bed te . zetten, dan kan dat Spook niet in dezelve flappen , en zoo op het bed klimmen. Dan immers word de Nacht - merrij lelijk bedroogen. — ó ! wat zijn de Roomfche bijgeloovige Majorijënaars toch fchrander! —ü Had Gij wel gedacht, dat zij zoo vernuftig waren, om_zelfs een Spook zoo lelijk te foppen? I Hoe kan het vernuft het zoo ver brengen? Dit is ver¬ wonderlijk, en ...... . doch genoeg! Ik moet hier een tweede Majorijsch Spook bijvoegen. k Zie hier, hoe mij verhaald wierd, en men zweerde bij kris en kras, dat het gewisfe waarheid is: Een zeker Jager, dien zij Dirk den Beir noemen (in Duitschland noemt men hem: den Wilden Jager, of: het woedend Heir. Dus heerscht dit bijgeloof niet alleen in de Majorij), wierd om zijne euveldaaden vervloekt en veröor.deeld, om 's nachts door de lucht om te zwerven, 'blij heeft dan eene tallooze menigte honden', groote en kleine, alle aan malkanderen gekoppeld , bij zich. Hoort Dirk de Beir nu 's avonds of 's nachts iemand zingen of fluiten, of ontmoet hij iemand, dien dwingt hij, om zijne honden vast te houden, terwijl hij dan eens op  C 94 ) A 1S «itüsfchen „iets anders dan vogekjens 2iinde een foort van Plevieren of Ture- TluJlv S 5 §ehede fch00len d°<* de lucht vliegen, en door hunne vlugt een fterk gedrmsch veröorzaaken. Het -duid T , gelijkt van verre Zeer WPi f Vm m • , WeI naar het o-eblaf vin kleine hondjens. . Ik hph a Vm Joelde, lenden ge^1:^-- « !k meer dan'eens getuige van den fchr k der wT geloovige Roomfchen bij het hoorenva„ dit 1£ luid; wat ik hun 2eide, alles was vruchten loof doch men verwonderde 2ich tevens t£n ™°n ' at ik hier mede durfde fpotten, men S ^ in mijne plaat, wee2e„, als mij dee e Ser^^ bijgeloovige dwaasheid beklaa Te Zeeland , een' Dorp in het land van Rayenftein, niet ver van de Majorijfche grenzen gelegen, word St. Cornelius als de 'Befchcrmheilig dier plaats verëerd ; zijne beeldtenis , uit hout gebeiteld, ziet men aldaar bij de Kerk langs de ftraat ftaan , met dit onderfchrift: S. Corneli ora pro nobis. Dit beeld, het geen hitte en koude , regen en zonnefchijn moest verdraagen, bezweek onder alle die rampen en verrotte — ach! arme Cornelius! hoe bitter was uw lot!! Nu moest 'er weder een andere weezen. De Priester gaat daarop naar eenen Boer, koopt van denzelven een gedeelte van eenen Nooten-boom , om weder eenen anderen Cornelius te laaten maaken; dit gefchiede ook, men had nu weder eenen nieuwen Patroon , en men zettede onder denzelven het zelfde bijfchrift. De Boer liet van het overige gedèelte van' zijnen Nootcn - boom tenen Bak of Trog maaken, om 'zijne Varkens in te voederen; hij zag eindelijk 'ook den nieuwen Cornelius ten voorfchijn komen , ftaande in de plaats van den ouden verrotten Heiligen* G 3 met  C I02 ) .met het gewoon opfchrift : H. Cornelius bid voor ons! dit ünerte den Boer, want hij kon niï geeiien eerbied meer voor denzelven hebben, hij wist maar al te wel, waarvan hij gekomen was; onze Boer berste eindelijk in deezen klaagtoon uit: „ ó Cornelius verheven! „ Die mij zoo veel nootcn plagt te geeven, „ Het geen mij het meeste fpijt, „ Is, dat gij de broêr van mijn' varkensbak zijt." Het kon 'er waarlijk ook niet langs. — Eerst een Nooteboom, en nu één gedeelte van denzelven een Varkensbak, het andere gedeelte een He;lig , die aangebeden word neen Boer ! d't kan ook niet ! Gij hebt gelijk, dat het U fpjjt. —Ware ik in uwe plaats, ik zou hem nimmer meer willen aanbidden. Zie, zoo zou ik hem nu hebben , dan was hij lelijk gefopt. > Ik heb U in het voorige jaar veele oude Hollandfche woorden , die in de Majorij in zwang gaan, opgegeeven, thands wil ik, wijl mij nog tijd en plaats overfchiet, deeze Lijst nog met eenige woorden aanvullen. Hier hebt Gij dan weder de volgende: Aves , verkeerd : beduiden, verklaaren , uitleggen: bedwank, dwang, beftaden, ten koste leggen: bézegeu? gebruiken: dochten, deugden: doode , lijk: geboeren, geboert, dorplieden : gedaan, gemaakt: geeten, gegeeten: geraadzaam , dat aan te raaden is: gezien, aan» ge*  ( i°3 ) genaam : hecten liegen, lochenen; hem vieren, nog vier: hood, hoofd: kallen , praaten: de klink trekken, op de vlugt gaan: kudfe, knods : kuis, knods: ongezien, onaangenaam: over, voor, in plaats: /meet, flag: taaien, naar iets vraagen : ver fpreeken , affp reeken : verwaar en bewaaren : vim, honderd bosfchen ftroo: wael, wel: zocht, zacht. Ik .voeg hier tevens eene Lijst bij van Boogduitfche woorden, welke ook hier, het zij min of meer verbasterd, in gebruik zijn; ik hoop, ja! ik ben verzekerd, dat ook deeze U bevallen zal. Zie hier dan dezelve: Hopgduitsch. Majorijsch. Hollandsch. Ausbedingen. Uitbedingen. Voorbedingen. Ausbefcheiden. Uitbefcheiden. Uitgezonderd. Aus der art fchla- Uit den aart Ontaarten. gen. ■ flaan, Auswintern. Uitwinteren. Overwinteren. Bahr. Baar. Doodenbaar. Boinmeln. Bommelen. Slingeren. Dieniich. Dienlijk. Dienftig. Fademen. Veemen. Eenen draad in de naald doen. Forst. Vorst. Nok van een huis. Gelehrig. Geleerig. Leerzaam. Gelifpel. Gelifpel. Geruisch. Hammern. Hameren. IMet den hamer liaan. Hefel. Hevel. Zuurdeeg. G 4 Hoog-  C 104 , Hoogduitsch. Majorijsch. Hollandsch. Heisz. Hirt. Klack. Klettern. Klos. Knüffeln. Knütfchen. Liederlich. Luder. Lummel. Lülle. Lumpenhund. Reche. Rechen. Ruck. Sabbern. Schabfel. Schafer. Scharren. Schlecht. Schob. Schwëtzer. Sumpfig. Teller. Tenne. Thor. Triefachen. Hoog» His. Hert. Klak. Kletteren. Klot. Knuffelen. Knutzen. Liederlijk. Loeder. Lummel. Lui. Lompenhond Reek. Reeken. Ruk. Sabberen. Schapfel. Scheper. Scharren. Slecht. Schob. Zwetzer. Sompig. Telder. Den. Door. Triezakken. Heet. Herder. Vlek. Klimmen. Kluit. Drukken, Kneuzen. Kneuzen. Losbandig. Ligtmis, Straathoer. Slechthoofd. Pijpkan. . Schobjak. Herk, Rijf. Herken. Hort, Stoot. Zeveren. Schraapfel. f Schaapherder. Scharrelen. Eenvouwig. Schoof. Snapper. Moerasfig. Tafelbord. Dorschvloer. Dwaas. Afrosfen.  ( io5 5 Hoogduitsch. Majorijsch. Hollandsch. Tummelicht. Dommelig. Duizelig. Wammes. Wavnmes. Wambuis. Weiher. Wijër. Vijver. Winde. Wind. Dommekracht. Denklijk zijn 'er nog wel meer Hoogduitfche woorden in gebruik, doch geene andere dan deeze heb ik kunnen opfchommelen ; zij zijn echter voldoende genoeg , om U ten vollen te overtuigen , dat de Majorijfche taal een mengelmoes is van Hoogduitsch, Hollandsch, zuiver Majorijsch, en zelfs vind men 'er verbasterde Franfche en Latijnfche woorden , bij voorbeeld : labeuren , arbeiden: van het Latijnfche Laborare, zoo ook Jaar betekenende een wooning of verblijf van het Latijnfche Lar. Anderen houden dit woord Lar voor zuiver Keltisch (*). Nu mag ik deeze letteren wel ten einde brengen; zij zijn lang genoeg. Ik denk, dat zij U even zoo wel als mijne voorige Brieven bevallen rullen, en in die zekere verwachting noem ik mij al weder uwen oprechten Vriend, , (*) Lttttrteftningtn voor 1794- Mtngtlwtri. Bladz. 82. . IIÜ . .. '! C 5 ZE-  C 106 ) ZEVENTIENDE. BRIEF. Hooggeschatte Vriend! Ik had nu alle Dorpen der Majorij, ten minden de voornaamften bekeeken, alleen één Dorp fchoot 'er nog overig, en wel een groot Dorp, zijnde de Hoofdplaats van Peelland; ik bedoel hier St; Oedenrode. Op mijne voorige Reize , en ook in deeze,lag mij dat Dorp altijd te ver uit den weg, echter had ik tot nog toe altijd zeer grooten fp'jt, dat ik die plaats niet gezien had, en dewijl ik mij in >g Bosch, gelijk ik U in mijnen laatften Brief fchreef, nog eenigen tijd dacht op te houden, bekroop mij de lust, om eenen uitflap naar dat Dorp te doen, en eene wandeling (het ligt maar vier uuren van deeze Stad) te onderneemen. — Zoo beflooten zoo gedaan. — Ik ging dan, voor eenige dagen, 's morgens zeer vroeg de Stad uit; wandelde langs den PetteJaar (deezen kent Gij reeds uit mijne voorige Reize) over St. Michiels - Qeftel naar St. Oedenrode. Ik kwam aldaar zeer vroeg aan. De weg, dien ik betreeden had, was zeer aangenaam, hij was mij dus niet lang gevallen. Laat mij U nu iets van dat Dorp (ik heb 'er verfcheidene dagen vertoefd, om alles naauwkeurig op te neemen) vertellen. *! 35 c ■  St. Oedenrsde is een zeer fchoon, groot en uitgeftrekt Dorp ; het is in het midden bij het Marktveld zeer aangenaam bebouwd, en de Huizen liggen daar zeer digt bij eikanderen." Dit Dorp is zeer verruklijk aan de Dommel gelegen, welke 'er gedeeltelijk doordroomt ; op deeze Rivier ligt een fchoone Watermolen. 'E| zijn twee Kerken; de ééne ligt in het voornaarafte van het Dorp , aan de linke zijde van de Dommel, zijnde vrij groot en aan de H. Oda toegewijd. Deeze is de zoogenoemde Kapittel? of Collegiale-Kerk. — -De andere ligt aan den regter oever der Rivier, doch veel verder van dezelve dan de andere ; zij is ook zeer groot, voorzien van eenen fchoonen hoogen tooren met eenen grooten Knop; deeze is de Parochie-Kerk, zijnde outijds aan St. Martinus geheiligd, even daaröm word zij thands ,nog de St. Martensook wel de Kncpkerk , wegens den Knop boven op haaren tooren, genoemd. — — Te O/land, een gehucht van deeze plaats plagt eene Kapel van St. Antonius te weezen, doch die is veranderd tot een Huis voor den Schoolmeester , die aldaar woont -; en te £W , een ander gehucht, ziet men nog de Kapel van St. Petrus; welke thans voor eene School gebruikt wordt. — Men ziet hier thands nog zeer veele Kastcelen^ alle zeer aangenaam gelegen, zijnde de oude verblijfplaatzen van Edelen , die zich hier plagten op te houden. — Oedenrode is zeer fterk beplant met allerlij Houtgewas; men treft 'er ook vee-  C to8 ) veele Bosfchen aan' , en hierdoor geeft het hier veele lieve en vermaaklijke Wandelwegen. Laat ik U nu zeggen , wat de Legende en Overlevering, wat de waare Gefchiedenis-van dit Dorp verhaalen: De twee eerften vertellen , dat Oda , eene Maagd , en wel de Dochter van eenen zekeren Koning in Schotland was, welke in Pelgrimmape reizende , hier zou gewoond hebben en begraaven zijn ; zij zou in den jaare 713 heilig zijn verklaard. Van haar zou dit Dorp eerst den naam van Odenhurg (ik zou liever denken, dat het Godenburg van alle de Goden of Heiligen die hier geëerd zijn geworden , gelijk Gij°ziet uit alle de gewijde Kerken en Kapellen , moest genoemd zijn geweest) , vervolgends dien van Oden- of Oedenrode ontvangen hebben. Of zou 'er, mijn Vriend! geene andere reden van deeze benaaming kunnen gegeeven worden , want 'er zijn meer naamen van Dorpen in de Majorij, die in Rode eindigen , als: Middenrode, Nistelrode. Zou het eerfte gedeelte van dien naam geen Hoogduitsch (wij hebben immers gezien dat 'er veele woorden uit die taal in de Majorij gebruikt worden) kunnen zijn, want od, oede, ode betekent daarin woest, dus zou het hetzelfde zijn als Woestrode ; deeze naam past zeer wel op dit Dorp wegens deszelfs Bosfchen en Heien, en dan vervalt van zelfs de geheele Legende'aangaande deeze Heilige, welk verhaal ook, gelijk ik ftraks toonen zal, op zeer losfe fchroeven rust.  ( 109 ) rust. Misfchien heeft de een of andere domme Monnik, het woord Oede niet kennende in de betekenis van Woest of Wild, 'er eene Sanctinne van gemaakt , op deeze wijze zijn immers veele Pvoomfche Heiligen in de waereld gekomen (*)? In Duitschland vind men veele plaatzen , die uit dit woord zijn faêmgefteld , als : Oedenburg , Odenkirchen en anderen. Of zouden die ook al naar deeze Heilige Oda genoemd zijn? Is dit wel waarfchijnlijk? — Zijn 'er misfchien ook meer Sinte's-van dien naam geweest? — Waarom noemde men dit Dorp naar Oda niet liever Oden- of nog beter Odarodel Maar ftil eens "laat mij niet te veel vraagen ! Misfchien weet ik 'er al wat op : St. Oda droeg misfchien ook wel den naam van Oeda , dus is het hetzelfde of men Oden- of Oedenrode zegt. Dit is wel uitgevonden , niet waar ? Doch laat mij voordgaan : Oedenrode zou in voorige tijden een Graaffchap geweest zijn , en Hilvaris , eene zekere hier gewoond hebbende Graavin (andere noemen haar eene Dienstmaagd van Oda 5 dit is maar een klein verfchil. — Of kan dit famengaan?) zoude hier de Kapittel-Kerk, benevens een Collegie van negen waereldlijke Kanonnikcn gefticht hebben ; hl deeze Kerk zou eertijds haar Graffchrift geweest zijn, beftaande in rampzalige Latijnfche Monniken-versfen. — Hier is het: No- £*) P. Hofstïdi , Over bet klein gin) 4" 'cite WarteJaart. Bl: 34 volgg.  ( 116 ) Nebilis bac fis/a funt Hildewaris bis êtfi, 2>c Rode et Beke Domino, Rodx Comitisff. Ecclejias ba,,c st de Beeck , qa* virginh Ode Translatus anno, fundavit fejituageno. Van Amelroijën folas refidens Everardus , Est bic Canonici met fungens dijie Decani, Hvcfuerant de ano bzc pri,;lam claufa fepulcbrt Terfepteno qningento tranflulit anno: Nam lapidum auadro tumulata jij „s/sr» mar, Huius porticui iacebant vicinia tempii. Deeze Hilvaris of Hildewaris zou ook de Stichteres weezen van het Capittel der KanonniJjfin , dat oulings te Hiherenbeek was , en dit Dorp zou, gelijk ik U reeds gezegd heb (*), van haar zijnen naam ontleend hebben Nu het geen de Gefchiedenis van' Oedenrode oplevert. — Veele bijgeloovige Roomschgezinde Schrijvers , die , in de domme tijden van het Bijgeloof, de levens van alle Majorijfche Heili-en befchreeven hebben , maaken geen woord gewag van St. Oda , zij fchijneh haar niet te kennen* daarentegen zwijgen anderen weder als een Mofvan Hildewaris of St. Hilvaris , zoodat alles aangaande deeze Heiligen zeer onzeker is. . Ik voeg hierbij de Lotgevallen deezer plaats: — In 1543. wierd' dit fchoone Dorp geheel door de Gelderfchen in brand gedoken. In 157a. w;erd het door het Krijgsvolk van den Prins'van Hol- ftein O Vtffdt Brief. Bl: 29.  C "I ) fiein uitgeplunderd. In 1576. wierden hier veele Huizen door de bezetting van Bommel verwoest. In 1581. vernielde de bezetting van Heusden 'er honderd en tien Huizen. In 1583. deed de Baron van Tsfeljlein de beide Kerken in brand fteeken. In 1587. wierd het weder door de Krijgsmagt der Bondgenooten geplunderd. — Welk eene reeks van rampen ! hoe veele ongelukken moest dit Dorp verduuren , en wel binnen zoo weinige jaaren !! Thands heerscht hier veel onéénigheid tusfchen de Roomfchen wegens de Kerken; men heeft verfchil , welke Kerk men den Hervormden ontneemen wil. De eene partij wil de Kapittel-, de andere de Parochie-Kerk hebben , dit hangt af, naar maate zij digter bij de eene of andere Kerk woonen. Men heeft hier geweldig over gehaspeld, doch deeze drift, als ook om ééne van die Kerken in bezit te krijgen , is thands geweldig aan het verkoelen. Nu weet Gij reeds meer van Oedenrode (als Gij naamlijk deezen brief geleezen hebt) dan duizende andere menfchen 'er van weeten. Ik fnag dus deezen brief wel fluiten, want het word rneer dan tijd , om deezen nog heden met den post weg te" krijgen , misfchien komt hij wel te laat. Ik noem mij in groote haast uwen besten Vriend. AGT-  C ii* ) AGTTIENDE BRIEF. (ƒ» den voortgen ingeJJooten.') Waardste Vriend! ÜVXijn brief van gisteren kwam te laat op den post, ik liet hem dus te rug haaien, om 'er deezen bij intefluiten , dan hebt Gij twee brieven voor één geld , en hier zult Gij niets tegen hebben. — Van Oedenrode flapte ik eens op naar Zon en Breugel, en toen ik aan het wandelen was , wandelde ik al voord, gelijk U deeze brief.zeggen zal. De aftland tusfcben deeze twee laatfle en het eeifle Dorp is flechts één en ééne halve uur. De weg naar Zon loopt voor het grootst gedeelte door eene hei, en echter is hij niet onaangenaam; want van Oedenrode naar Zon gaande ziet men lings Bosfchen , Velden, Akkers en hier en daar eene boeren - wooning ; aan de regte hand heeft men eene groote heide, waarin een oniifzienbaare keten van Bergen ligt, welke, door de Zon befcheenen , een trotsch en overheerlijk gezigt opleveren. Te Zon (dit heb ik, zo ik wel onthouden heb, » reeds  . C «O reeds in het voorige jaar U gemeld) heeft, men den Hervormden Schoolmeester zonder reden afgezet, en eenen Roomfchen in zijne plaats aangeltcld, deeze is' een domme, waanwijze en allerdweepzuchtigfte kaerel; hij Hoort zich aan geene Wetten, maar laat de Jeugd in Roomfche boeken leeren. Sedert zeer lange tijden heeft men hier de gewoonte gehad , dat de Schoolmeester 's morgens om agt en 's middags om twaalf uuren met een klein Klokjen luid , om de Menfchen, die op de Akkers, of ver van het Dorp, arbeiden, te waarfchuwcn, hoe laat het is; deeze Roomfche Dweeper volgt hierin de gewoonte, die in Roomfche landen plaats heeft, hij klept naamlijk altijd eerst met drie tusfchenpoozcn in den naam der Driëéënheid : klep, klep, klep! — klep, klep, klep ! — klep, klep , klep 1 — ea dan begint hij te luiden. ó! Hoe dwaas, hoe bijgeloovig, hoe zot, hoe beuzel-en kinderachtig is dit niet!! — !!! Aan het eene eind van dit Dorp ligt een Zerk, dien men den blaamven Steen noemt; aan denzelven fchrijft men eene bijzondere heiligheid toe , doch waarom weet ik niet, ook bewijst men denzelven eene bijzondere eer, want als hst hier Kermis is , gaat de Schutterij derwaards , trekt en fchaart zich om denzelven, en doet eenige, ik meen drie, Salvo's ter eere van deezen dooden gevoelloozen Steen. —. Is dit niet een bewijs van bijgeloovige dweepach- tige wellevendheid. ——•» Hier 'm dit Dorp heeft men in het voorleden jaar een huis gebouwd voor den Priester, het geen meer dan agt duizend H gul-  C 114 ) guldens kost. Dit gebouw is wat prachtiger dan 'er ééne wooning der Predi. anten in de Majorij. is, fchoon men, zelfs, in het openbaar, op de pracht der Predikants -wooningen zoo fterk en haatlijk is uitgevaaren maar deeze zijn ook Geuzen, en voor dezelven is zelfs het geringfte hutjen nog veel te goed. Van Zon ging ik naar Breugeh Hier hebben de Roomfchen den Hervormden de Kerk ontnomen. Een bewijs dus van bijgeloovigen haat en vervolging. Breugel verlaatende ftapte ik naar Nunen. — Ik wandelde langs Hooidonk , een gehucht van weinige huizen, waar een Run- en Koornmolen op de Dommel ligt. Hier lag eertijds een Klooster , doch het is thands vervallen , echter ziet men 'er nog eenige Ruïnen van overig. Dit was een adelijk Klooster van reguliere Nonnen van den Regel van Aügustinus, zijnde gefticht 1146. Vervolgends ging ik langs Nederwetten , een klein ellendig Dorpjen, waar de Roomfchen zich ook de groote Kerk toegeëigend hebben. Ik liet ook Gerwen, het geen onder Nunen behoort, aan mijne linke zijde liggen , want 'er is niets bijzonders te bekijken , doch ook hier heeft men zich meester gemaakt van de Hervormde Kerk Van Nunen moet ik U, behal ven het geen ik U in het afgeloopen jaar verhaald heb, nog zeggen, dat men aldaar , wijl de Kerk door den blikfem gedeeltelijk was ingeïïort, een ander klein Kerkjen ten gebruike der Hervormden wilde gebouwd hebben; doch dit zou ten laste der Tiend-  ( «5 ) Tiendheffers, zijnde Roomfche Rauonniken, gekomen zijn ; dan de Prefident dier plaats, zijnde Roomsch, fchoon zulks in dien tijd tegen de Wetten ftreed, wist het , geholpen zelfs van Hervormden (ten miiiften dit word verhaald) op de lange baan te fchuiven , hierdoor wierden die Kanonniken bevrijd om een Kerkjen te bouwen, öf de oude te herftellen, fchoon het geen tegenfpraak leed , dat zij hier toe verpligt waren ; hierop verfcheenen in 1704 de Franfchen in de Majorij, en alles bleef fteeken. De Hervormden van die plaats verrichteden toen hunnen Godsdienst in de Kerk te Gerwen , fchoon zeer ver afgelegen ; . doch deeze Kerk thands in het bezit der Roomfchen zjnde, word de Godsdienst der Hervormden nu in eene Kamer van hunnen Predikant verrigt. Ik vernachtede in dit Dorp, en wandelde den anderen morgen over Opwetten-, een gehucht van Nunen, waar een klein Kapelletjen, een Olie- en een Koornmolen op de kleine Dommel, benevens een oud flecht Kasteel, het Slotjen genoemd, gelegen is, naar Tongelre. Dit is een arm Dorp, weleer veel grooter dan thands ; men ziet 'er eene foort van Heerenhuizing, met naam het Hof, doch van geeri belang ; de groote Kerk hebben de Roomfchen , door het woelen van hunnen Priester , een' zeer bitter' bijgeloovig' kaerel, thands in hunne nrgt. Vervolgends wende ik m'jnen gang naar Eind' hoven, waar ik een nacht bleef. Ik vernam 'er niets anders dan in het voorleden jaar. Men H 3 ver-  verhaalde mij echter , dat de fpits van den tooren, zijnde zeer laag en van eene lelijke bouworde , 'er op deeze wijze is opgekomen : Men vertrouwde den Bouwmeester des toorens niet , om 'er eene behoorlijke fpits op te Hellen, maar liet 'er hem maar eene kleine kap op zetten, om die daarna weder weg te neemen, en door eenen anderen eene fpits te haten bouwen; dit hoorde de Bouwmeester en nam dit zóó euvel, dat hij, om zijne kunde te toonen , in het nabuurig Woenfel eenen tooren bouwde, die in alle opzigten een kunstftuk van bouworde is. Toen hadden de Eindhovenaars berouw, doch dit was te laat, want hij was niet te bewcegen, om aldaar nu eene dergelijke uitmuntende fpits te bouwen. Zoo luid het verhaal , doch het waare is dit. In 1525- waaide de fpits hier van den tooren ,. en men plaatftc 'er toen bij voorraad eene kap op , om de fpits 'er vervolgends weêr op te Bellen, doch dit werk bleef fteeken, en de kap ftaat nog op den tooren. Bij dit alles wil ik nog bij voegen: dat dit Stadjcn in 1543 door den beruchtcn Marten van Rossem wierd ingenomen. In 155a. brande Eindhoven af. ——Het Klooster Ten Hage bij gemeld Stadjen , het geen ik U reeds op mijne voorige Reize leerde kennen, zou gedicht zijn geworden in 1420., en deszelfs Kerk brande in 1561. weder af. Eindhoven zeide ik in den vroegen morgen vaarwel; wandelde over Woenfel, waar de Hervormden thans hunnen Godsdienst in het huis van den Schoolmeester, wijl zij en dc Kerk en de Predi- kants-  < ii7 ) kants-wooning kwijt zijn, verrichten, naar Zon\ daar ik mijn morgen-ontbijt hield; vervolgends •flapte ik weder naar Oedenrode. Hier at ik, en, na gehouden middagmaal, nam ik weder de reize aan naar deeze Stad, doch ik ging door eenen anderen weg, dan waardoor ik in dat Dorp gekomen was. Ik wandelde door eene e'enzaame heide naar Schijndef; van Schijndel langs eenen zeer aangcnaamen weg naar Dungen: hier dronk ik op het Klooster (zijnde eene Herberg op eene hoogte , met naam de Eikendonk , omtrent eene halve uur van 's Bosch gelegen; op deeze hoogte ftond eertijds het Klooster Barbarendaal, waarvan men deeze plaats nog het Klooster noemt) een lekker glaasjen bier; ruste wat uit, en kwam eindelijk, braaf vermoeid door de wandeling van deezen dag (ik had ook ruim zeven uuren gewandeld) , even voor het fluiten der Poort hier aan. Ik at 's avonds als een Wolf, en Hiep den volgenden morgen tot agt uuren. 'Er is zeker niets beter, om wel te kunnen eeten, dan eene goede wandeling, want, dus zegt Unzér (*) £n hij heeft wel gelijk, want: De honger wijkt, wanneer wij geen beweeging maaken. f> Wij moeten werken, of het eeten zelve ftaaken. —" Nu behoeft Gij U niet langer te verwonderen, waarom deeze twee Brieven zoo lang zijn achter (*) De Arts, I. Deel. L Stuk. Bladz. 89» H 3  ( "8 ) ter gebleeven 5 de groote uitflap , door mij gedaan, is hiervan de eenigfte reden, en dus geene vermindering onzer vriendfchap, of verflaauwing van het aandenken aan mijnen besten Vriend ; neen! — want ik blijf voor U altijd Dezelfde. P. S. Te Zon heeft de Roomfche Schoolmeester de Sleutel der Hervormde Kerk , hij moet dus altijd de Kerk openen, zullen de Gereformeerden hunnen Godsdienst verrichten; doch keurt de Regeering van dit Dorp, die geheel Paapsch is, het niet goed , dan word de Kerk niet geopend , (dit is meer dan eens gebeurd) , en de Hervormden kunnen dan geenen Godsdienst houden. Kan 'er dit wel door? — neen! gewis niet!! —— NEGENTIENDE Bil IE F. DlERBAARE VRIEND! Ik moet ook niet vergeeten ,• wijl ik nu tijds genoeg heb, en Gij een groot liefhebber van de Natuurlijke Historie zijt , om U de viervoetige Dieren, de Vogelen en Visfchen, die in de Majorij voorkomen , te keren kennen ; ik wil U nog-  C "9 ) nogthands geene Befchrijving van elk derzelven in het bijzonder affchetzen , omdat Gij dezelve bij Linnéus , Buffon , Nozeman , Pasteur en ook ten deele bij Martinet en anderen befchreeven vind. —- Onder de viervoetige wilde Dieren (met de Huisdieren zal ik mij niet bezig houden,) treft men hier aan : Den Wolf, doch deeze is hier thands zeldzaamer dan voorheen ; fchoon hij een verfchcurend Dier is, zal hij zelden of nimmer eenen Mensch, ten minften weet men hiervan geen voorbeeld in de Majorij, aanranden , of hij zou door zeer grooten honger hiertoe genoodzaakt moeten worden, anders zal hij altijd eenen Mensch ontvlugten. Vosfen. Als iets bijzonders kan ik hier bij- . voegen , dat men in het jaar 1798 te Vhrüngsbeek , een- Dorp in het land van Kuik, bij de grenzen der Majorij gelegen, eenen zwarten Vos heeft gefchooten. Men vind hier ook den Das ; doch het is eene Volks-dwaaling , die in dit land hecrscht , dat hier tweeërlij foort Vtrfi die Dieren zouden zijn: de Varkens - das, welke een Snuit als een Varken hebben , en goed tot fpijze weezen zou; de Honds-das, welke veel overéénkomst met den Hond heeft , doch niet eetbaar zou zijn. . Verder is hier de Otter , welke befchouwd Word als half Vleesch en half Visch , en even daaröm ook van de Roomfchen, op hunne zoogenoemde Vastendagen , gegecten word ; doch dit ontfpruit uit onkunde , omdat hij enkel van H 4 Vis-  ( 120 ) Visfchen leeft; waaröm eeten zij dan ook geene Vogels, die van Visch leevcn, op zulke dagen? dan 'er is niets zoo dwaas, of het word van d» Roomfche Kerk als echte munt aangenomen. Ook zijn hier Bonzems ; Maners ; Egels ; tweeërlij foort van Haazen; Konijnen; Wezeltjcns van verfchillende verwen, naamlijk: witte, zwarte, vaale en bonte; Land- en Waterrotten; onderfcheidene foorten van Muizen , doch eene foort is hier zeldzaam maar des te opmcrklijker. Zij is klein , heeft korte voor- en lange achterpooten : loopt of liever fpringt het meest op de achter-pooten, even als de Alpifche Springrot; Mollen, waaronder enkele witten worden gevonden , ook heb ik 'er eenen gezien, welke op den rug zwart, doch niet zoo glansfend als anderen was; de buik was orange-geel en de Haart zuiver wit. — Herten en wilde Zwijnen ziet men hier fomtijds ook. Men vind hier, in dit Boschachtig land, eene groote menigte van allerlij Vogelen. De geenen, die hier broeien, en dus in de Majorij als t'huis hooren, zijn de volgende: de Ooiëvaar; Reiger; Roerdomp, welks geroep, vooral des avonds^ van de bijgeloovige Roomfchen met fchrik en vrees word aangehoord , omdat zij dit roepen voor het geluid van een Spook houden; de Raaf; Roek; Kraai; Kaauw; Ekfter; Maarkolf of Ekel' ëkfter, welke men uitmuntend kan leeren praaten en' fluiten, zij is een zeer fchoone Vogel, die zelfs in het wild andere Vogels met zijne Rem naar-  C 121 ) naarbootst; de Grieto of Strandlooper; de Woudduif; tweeërlij foort van Tortelduiven ; de Patrijs; Kwakkel; Merel; Lijster; Goudlijster of Wielewaal, welke eenen verwonderlijk fchoonen nest, in eenen mik of tusfcben twee takken van eenen boom, maakt; de Spreeuw; Kievit; Koekoek, verkeerdlijk voor eenen Roofvogel gehouden , want men verkeert in de Majorij in dien dwaazen waan , dat hij drie jaaren lang een Koekoek blijft , en dan in eene Smeerle verandert ; de fchoone Hop; groene en graauwe Spechten; de kleine Specht, die men ook wel Draaiof Wendhals noemt ; de Kemphaan ; Plevier ; Tureluur of Veldmerel; Leeuwerk;. Goudammer of geele Haverkneu , men noemt deeze op fommige plaatzen in de Majorij ook wel Schrijver, omdat zijne eitjens met allerlij figuureu als befchreeven zijn; de Rietammer ; Nachtegaal ; Bastaard-nachtegaal; Vink; tweeërlij Goud- of Bloedvinken; de Rietvink; Distelvink; Groenink of Groenvink ; tweeërhaude Waterfneppen, ook wel Hairfneppen genoemd; de geele en bonte of witte Kwikftaarten ; de Huis-Muur-Gier- en Oeverzwaluw; de Huis- en Veld- of Boornmusch; het IJsvogeltjen , zijnde 1 het fchoonfte van alle Vaderlandfche Vogelen. In dit Vogeltjen is opmerklijk , dat het onderfte gedeelte van zijnen bek langer is dan het bovenfte, dit is, zoo ver mij bekend is , van niemand, die hetzelve befchreeven heeft, opgemerkt; de Roodlhart; het Roodborstjen of Roodkeeltjen; het Wandvogeltjeu pf Vliegenvanger; de Kool- of Spiegelmees, deeze H 5 word  word hier de Bijemees, omdat zij veel op Bijën aast, genoemd • de blaauwe Mees ; Kuifmces; Kaas- of Staartmees , die een zeer lief en aartig nestjen bou.vt; de Grasmusch; Kneuter of Koddenaar, welke graauw van verwe is , en in het Wild eene bloedroode borst heeft, maar in eene Kooi opgeflooten verliest hij , zoodra hij ruit , dezelve ; de Wijntapper, welke zich alleen in heien ophoud; het Sijsjen; Boomkruipertjen en Winterkoningjen. Ook. vind men hier een klein graauw Vogeltjen , welks eigenlijken naam mij onbekend is , doch gewoonlijk noemt men hetzelve in de Majorij het Praaterrjen : hetzelve bootst alle andere kleine Vogeltjens zeer aarti°naar, het is zeer vrolijk, en men kan naar hetzelve verfchcidcne uuren ftaan luisteren, zonder dat men dezelfde toonen van dit lief beestjeri hoort. Hiervan heeft het zekerlijk zijnen naam van Praatertjen ontvangen. — Men treft hier nog meer andere kleine Vogeltjens aan , welker naamen mij niet bekend zijn, want iedere Streek heeft zijne bijzondere foorten van Voo-elen; zelfs vind men Dorpen in de Majorij, waarin zich aan de eene zijde Vogeltjens ophouden, welke aan de andere niet gevonden worden. ■ Onder de Water-vogelen telt men hier: de wilde Eend; de Taling; de Waterhoen en de Meeuw. Ik heb onder de Roofvogels, die hier broeien, gevonden: den Ransuil; kleinen Kerkuilen den Oor- of Katuil. Ook houden 2ich hier de Smeerle of KremvogeLen het Steenvalkjen op. Ik kart 'er  ( "3 ) 'er nog den Worger of Seharêkfter, in de Majorij Kiapëktler genoemd, bijvoegen; deeze jaagt, dewijl zij zelf niet groot is , altijd op Musfchen en andere kleine Vogeltjens. •— —— De Vledermuis is ook eene Majorijfche Inboorlinge, maar — wilt Gij dezelvé liever onder de viervoetige Dieren dan onder de Vogelen rekenen , ik heb 'er niets tegen, want zij hoort onder beiden. Men telt onder de Trekvogels, die in de Majorij geene Jongen teelen : de Kraan ; de wilde Zwaan; wilde Gans; Scholfers; bonte Kraaien; groote zwarte Kraaien met geele bekken ; Houtfneppen en Keepen of roode Vinken. Ook ziet men hier wel eens Arenden; Kuikendieven,- Valken; Sperwers en Havikken^ Gij kunt uit dit alles duidlijk zien , mijn Vriend ! dat de Majorij zeer veele en zeer fchoone Vogelen oplevert ; geen wonder derhalven , dat aldaar Bosfchen en Velden altijd weergalmen door derzelvcr vrolijk gezang, ja dat het verruklijk is, om in dezelve eene wandeling , vooral in de Lente bij fchoone heïdere morgens, .of ook bij warme zomerdagen te onderneemen. — De Majorij levert ook verfcheidene foorten van lekkere Visfchen op. Ik heb 'er de vol¬ gende gevonden: den Aal en Paling; den Kwabaal; den Snoek, welke 'er fomtijds zeer groot valt ; den fchoonen Baars ; den Voorn ; den Ruisvoorn; den Braasfem; den Blij; den Wind; veifchillende foort van Karpers; den Zeelt; de Goofj'ens; de Alfers; het lekkere Postjen en de Grundel. Men vind hier nog het Stekelbaarsjeu en  C 1=4 ) cn den Meeraal, deeze worden niet gegeeten, maar men gebruikt den laatften wel als eenen Barometer , wijl men hem in eene flesch met water zeer lang in het leven kan houden, en hij, door zijne beweegingen in dezelve de verandering van het weder aanduid. Hij is ook één dier zeldzaamc Visfchen, welke geluid geeven, want als hij uit het water is, of men hem hard aanvat, dan piept hij; het is tevens aanmerklijk, dat, waar hij zich ophoud, 'er niet veele andere Visfchen gevonden worden , alhoewel hij niet van Visfchen maar enkel van Infecten leeft. Behalven deeze opgenoemde Visfchen heb ik hier , op enkele plaatzen, een zeer lief en aartig Vischjen aangetroffen , doch de naam is mij onbekend en niemand wist mij denzelven te noemen. Dit Vischjen is naauwlijks twee duimen lang, en ook naauwlijks een vierde vaneenen duim breed, de zijden zijn plat en het is omtrent twee lijnen dik; op den rug is het bruin van verw en blinkend , naar den buik, welke wit is, word deeze koleur ligtcr , en het bruin en wit fcheid zich met halfronde vlakjens , bijna zaagswijze , van eikanderen; het heeft glinfterende en mooië oogjens , welke niet op zijde, gelijk in andere Visfchen , van het kopjen maar boven in hetzelve niet ver van malkanderen ftaan. Het heeft een eenigzints geboogen kopjen even als een' Ramskop, en zwemt met den mond eenigermaate naar beneden; de rugvin ftaat midden op den rug, en dus niet het digtst bij den ftaart, gelijk men dit gewoonlijk in andere Visfchen ziet; de ftaart, die  i ^5 3 die rond is als de'rand van eene halve maan aan de buitenzijde , is even als de vinnen zeer fraai gefpikkeld. Met het bloote oog kon ik geene fchobben aan dit zeldzaam Vischjen ontdekken In de Aa en Dommel vind men , op rotsachtige plaatzen , de lekkere Rivierkreeftjens, welke in alles , uitgezonderd dat zij kleiner zijn , met de Zeekreeften overeenkomen. Men vind verder in de Majorij onder het gedierte drieërlij Kikvorfchen : den Land- Wateren Boomvorsch, welke iaatftc zich altijd in Boo~ men ophoud; Padden ; Land- en Waterhagedisfen en Waterfalamanders. Men ontmoet 'er ook wel eens , doch vooral in de Peel, Slangen en Adders, maar derzelver getal is niet groot, ook zijn zij niet vergiftig , ten minften is 'er geen voorbeeld van bekend , dat zij ooit iemand be- fcLadigd hebben. Gij ziet hier dan , mijn geachte Vriend ! dalde Majorij veele foorten van Dieren oplevert, waarvan de Befchrijving wel een groot Boekdeel zou vullen , en derhalven ziet Gij ook hier bewaarheid , het geen ik U meer dan ééns gezegd heb, dat een kundig Natuurkenner hier zeer veel, ter vermeerdering der Natuurlijke Historie van ons Vaderland, zou kunnen aantreffen. — Laat dit nu genoeg weezen , om eeuigzints uwe nieuwsgierigheid te voldoen , want Gij ziet immers,, dat ik mijnen tijd in de Majorij niet nutloos of ledig doorgebeuzeld, maar alles aangewend heb, om U dat Land, zoo veel in mijn vermogen was , en mij de tijd vergund heeft , te doen kennen. * n«  De volgende brief zal U iets zeggen van de voordbrengfelen deezer Landftreek. — Vaarwel 1 en denk nu en dan eens aan hem , die zich kan en mag beroemen, dat hij onveranderlijk zal zijn uw beflendige Vriend. Nafchrift. Men ziet in de Majorij ook veele Land- en Waterinfedten. Ik wil ze U niet allen opfommen , maar onder de eerden thands alleen den Glimworm tellen , omdat Martinet (*) deukt, dat die nergens in ons Vaderland, als in Gelderland gevonden word , Hij immers zegt : ,, Laat ik den Glimworm noemen , die hier in „ Gelderland voorkomt , doch elders vruchtett9?. loos zal gezocht worden." _ Deeze Geleerde heeft onrecht, want ik heb deezen Worm in menigte in de Majorij gevonden. — Onder de laatften noem ik als een bijzonder en zeldzaam Diertjen , dat Gij kennen moet , den flair- of Snaarworm. Hij is naauwlijks zoo dik als een Paarden - hair , en echter meer dan anderhalven voet lang ; hij is bruin van verw , doch in de Zon geeft hij eenen fchoonen wcêrfchijn , befraande uit allerhande kojeiiren. Met het ongewapend oog kan m:n geen onderfcheid tusfchen den Kop en Staart ontdekken, want als hij ftü in het water ligt, zou men hem voor een hair- tjen f*) Kauchimut s& K4  C 152 ) eigenbelang en haatlijke Godsdienst-haat fpeelen hierin alken de rol, en anders niets. De Majorijfche Boeren zijn, over het algemeen, zeer inhaalig en geweldig op eigen voordeel gezet ; zij zijn ook zeer doortrapt in hunne zaaken , naamlijk om iets te koopen of te verkoopen , zelfs zijn zij in fommige opzigten zeer bedrieglijk , hiervan vind men in de Majorij dit fpreekwoord : Al wie eenen Boer bedriegen wil, die moet eenen Boer mede brengen. — Ook valt op het charakter en deugd der Majorijfche Boeren niet veel te roemen ; even daarom treft, men in dat1 Land ook het volgend gezegde aan, het geen ik echter in zijne waarde laat, voor het geen het is: „ Een Boer is maar een Beest, hij gaat met Beesten om; „ Al wat geen Beest en is, is hem niet wellekom." Gij ziet hieruit , dat onder de Majorijënaars de Boeren, reeds van oude tijden her, het flechtfte charakter bezeten hebben ; men zegt ten minden in dit Land , als men eenen Hechten mensch wil aanduiden: S het is maar een Boer. Ik denk echter, dat men hier eene uitzondering dient te maaken , fchoon dit ook zeker is , dat men in de Majorij weinig goeds van eenen Boer wil gezegd hebben. — Men zegt ook, dat de Majorijfche Boeren , toen zij in 1794 met de Franfchen en andere troupes moesten rijden, overal, waar zij kwamen, de grootftc Boeren-plaagers waren. Als  ( 153 ) Als iets bijzonders voeg ik hier nog bij , dat men in de Majorij weinig kreupelen, verminkten of gebogcheldcn aantreft; ook zag ik 'er weinig fcheelen , en ik heb 'er geenen eenen ontmoet, die ftikziende was. Dit alles vloeit voord uit natuurlijke oorzaaken , veel te lang , om dezelve thands aan U op te geeven , die Gij echter gemaklijk kunt beredeneeren ; ik zou derhalven overtollige moeiten aanwenden met U iets te willen fchetzen , het geen U veel beter dan mij bekend is. Dit is ook zeker, dat ik in de Steden: 's Bosch, Helmond en Eindhoven , als ook op die Dorpen, waar veele Ambachtslieden woonen, de meeste mismaakte menfchen gezien heb. — Ook hiervan kan men natuurlijke redenen geeven. — Hier hebt Gij nu weder eenen brief, en wel eenen brief in die orde gefchreeven, zoo als mij de zaaken door de hersfenen vipogen. Neem hem dan, zoo als hij is, en geloof, dat ik altijd ben uw onveranderlijke en oprechte Vriend, K 5 DRIE'  C 154 ) DRIE-EN-TWINTIGSTE BRIEF. Hooggeschatte Vriend! Mjsfchien is deeze de laatde brief, dien Gif van mij uit deeze Stad ontvangen zult, misfchien volgt ƒ er nog één ', dit zal afhangen naar maate ik mij hier langer of korter ophoude, want morgen of overmorgen denk ik te vertrekken, veelligt blijf ik nog wel eenen dag langer. In deeze letteren zal ik U het een en ander opgeeven , waaromtrent ik in mijne voorige Reize gedwaald heb; dit afgehandeld zijnde, fchrijf ik ook nog over wat anders. Het oudfte Huis deezer Stad is niet het Gewand-huis, maar een ander het Haazewindjen genoemd. Het Gewand- of Laken -huis (het Hoogduitsch woord Gewand betekent Laken ook een Kleed) is zeer oud , en wierd gedicht , om in hetzelve wolle Lakenen te verkoopen; niemand, wie hij ook ware, Man of Wijf, Klerk of Leek mogt eenige wolle Lakenen binnen 's Bosch koopen of verkoopen als in dit Huis, op ftraffe van eene zwaare boete, gelijk blijkt uit het Handvest van Hertog Jan III, ghegeven tot Brusfel des Sondaeghs nae die O&aven van Derthiendagh in den jaere ons Sieeren 1329. ik heb hier derhalven eenen misflag begaan, noemende dit Huis  C i55 ) Huis het oudfle deezer Stad. Het Haazewindjen, een Huis niet ver van het Gewandhuis gelegen, is eigenlijk het oudftc gebouw, van 's Bosch. Dit Huis zou door de oude Hertogen , reeds vóór de ftichting der Stad , voor hunne Jaagers en Honden, welke zich hier in den Jagttijd ophielden , gebouwd weezen. Dit gebouw verraad eenen zeer hoogen ouderdom. Boven deszelfs Deur ziet men nog eenen Windhond uitgebijteld, hiervan , of liever omdat het voor een Jagt- of Honden-huis gebruikt wierd , heeft het zijnen naam ontvangen. Mij wierd, bij gelegenheid, dat men mij de oudheid van dit Huis aantoonde, het volgend geval verhaald : De Jagers van den Hertog kwamen eens , terwijl hunne Honden al te hittig het Wild vervolgden, in het gebied van den Graaf van Megen; zij wierden daarop door de Jagers van den Graaf overvallen, zwaar gekwetst en de Honden doodgeflagcn; dit laatfte nam de Hertog zoo euvel op, dat hij den Graaf de volgende boete oplegde: de gedoode Honden moesten met de achterfte Pooten worden opgehangen, en dan moest de Graaf dezelve zóó lang met Koorn hiaten overftorten, tot zij geheel met Graan bedekt waren; het Koorn was eene fchaêvergoeding voor de doode Honden; aan dit vonnis, aan deeze boete moest de Graaf van Megen zich onderwerpen. —- Was dit geene bijzondere wijze van boete opleggen? Gisbertus Masius is de laatfte Bisfchop van 's Bosch niet geweest, gelijk mij verkeerd bericht was, en ik U dus ook in mijne voorige Reize verkeerd ge-  C 15*5 ) gefchreèven heb. — Masius was de vierde Bisfchop deezer Stad , de Eerfte Bisfchop Franciscus Sonnius wierd in 156a. hier aangefteld. Masius ftierf in het jaar 1Ö14. Onder zijn Beeld , op zijne Tombe , leest men het volgend Latijnsch Graffchrift: OmniA mors jequat. HlC iacet quem bommelia mundo protulit ducis-sylva infula excepit Mors virtutibus canisque auctum intercepit quid iiic triumphas germana somni Ille tiei reddidit quod debuit Et quod non debuit In patriam transtulit. G. Masius was een geleerd Man, maar tevens bitter Paapsch en vervolgziek. — Hij hield eene Redevoering over de noodzaaklijkheid van het leezen der H. Schrift ; deeze Redevoering , een ftuk , dat zeer zeldzaam maar der leezing overwaardig is , wierd in 1630. overgezet en gedrukt. Zijne onverdraagzaamheid blijkt uit het volgend geval: Eene oude Vrouw van tagtig jaaren , die agttien jaaren eene Hervormde Lidmaate geweest was, wierd ziek; Masius hoorde dit, ging naar haar toe, en wilde haar den gewijden Ouwel toedienen; zij weigerde dien, en ftierf: hierop liet hij het Lijk van het Bed rukken , den Dorpel opgraaven , hetzelve 'er onder doorhaalen , naar de Markt fleepen, en eindelijk in eenen kuil onder de  ( 157 ) de Galg fmijten. — Zou men dit wel van eenen Bisfchop, die het leezen van den Bijbel aanprees, verwacht hebben. — ?— Al het overige, dat ik U van deezen Bisfchop gefchreeven heb, is waarheid, uitgenomen het geen ik omtrent het Kasteel van Geldorp gemeld heb, dat hij zich aldaar, bij den overgang van 's Bosch in 16:9, in ftüte zou opgehouden hebben , dit zal dus t'huis gebragt moeten worden op den zesden Bisfchop dier Stad : M. van Ophoven , deeze leefde in dien tijd. Toen deeze Stad aan de Staaten der Veréénigde Nederlanden overging , moesten alle Geestlijke Mansperfoonen dezelve binnen twee maanden verhaten ; dit fteunde^p den tweeden Artikel van het gemaakt verdrag tusfchen den Prins Fredrik Henrik , en de Geestlijkheid, Magiftraat en Burgerij van de Stad 's Hertogenbosch , dus luid dezelve j „ En dat alle Geest„ lijke en Religieufe Mansperfonen zullen uit de „ Stad vertrekken binnen den tijd van twee „ maanden, mits middeler tijd zich gedraagende , naar de Plakkaaten van den Lande, en zullen met , zich moogen neemen hunne Meubilen, Beelden, „ Schilderijen en andere Kerklijke Ornamenten."Zoo dat naar alle waarfchijnlijkheid , indien het waar is, dat op het Kasteel van Geldorp zich een Bisfchop in ftilte heeft opgehouden , dit op M. van Ophoven moet toegepast worden. Ik voeg hier , als in het voorbijgaan, nog bij : dat dit Kasteel zeer veel geleden heeft door de verwoestingen van den befaamden Marten van Rossem. De Geldorpenaars kunnen nog hunnen verfoeilijken  C 158 ) ken Godsdienst-haat niet verbergen, wijl zij nög geduurig ia dit jaar den Eerdienst der Hervormden hebben trachten te ftooren, en nog dikwijls, onder het Prediken, met fteenen door de Glazen fmijten. -— Hier hebt Gij nu die zaaken, waaromtrent ik in het voorleden jaar , wegens het verkeerd bericht, dat men mij mededeelde, gefeild heb. — Nu nog over wat anders. De Aardrijkskundige G. Mercator (*) wil , dat de Majorijënaars een overblijffel zouden weezen van de oude Advatikers, waarvan Julius Gesar dikwijls in zijne Schriften gewaagt; anderen verdaan door de Advatikers de toenmaalige bewooners van het Graaffchap Namen of Namur. Dit laatfte gevoelen fchijnt mij verre weg het waarfchijnlijkfte te weezen. 's Hertogenbosch zou in het jaar 1184 door den Hertog Godfried III, bijgenoemd: in de Wieg gefticht weezen (f). Hij was Vader van Hertog Henrik I, en overleed in het jaar 1187. Een zeer flecht Latijnsch tijdfchrift , zijnde'van deezen inhoud: godefrIdVs dVX e sILVa feCIt oppIdVM. fchijnt C) Atlantis Pag: 204. CtVvT l?™^110™' *»fitofvif w* de Stadt >s Her. regende. Bl: , en 7. J. L. Gobfried , HUuHJcU Cbrorijk L Deel. BI: U# F. M. Janicon, de Republiek der Nederlanden.^ iii. Bl: llo.Histoire Generale des Pais-bas Tom I Page 240. edit a Brusfelles 1743. J. F. Martinet, Historie 'der mtreld. VIII. Deel. Bl: 45. en zijn Verèénigd Nederland. Bi; 45  C 159 ) fchijnt ook te willen aanduiden , dat Godefridus III, Hertog van Braband, in 1184 deeze, Stad gefticht heeft. In deeze Stad is alles nog op den ouden voet als in het voorgaande jaar; ik zag of hoorde 'er niets bijzonders , als dat de Roomfchen nog geweldig woelen omtrent de groote of St. Janskerk. — In dit jaar heeft de Regeering deezer Stad de Vuchter-Binnenpoort, of zoogenoemde Rariteit- en Kunstkamer , laaten af breeken ; dit geeft een ruim gezigt, maar ik zou, zo het aan mij geftaan had, dezelve gelaaten hebben. Men heeft de zeldzaamheden op dezelve gedeeltelijk weg gefmeeten, doch de beste heeft men 'er laaten uitzoeken en bewaaren. Men zng fommige aartige zaaken op dezelve, echter ook veele nietswaardige dingen, die 'er nooit geweest zijn, als bij voorbeeld: De Beurs en het Wensch-hoedjen van Fortunatus ; den Blaasbalg van Doctor Faustos , en dergelijke Prullen meer. Veel beter moesten de Maliënkollers van Breauté en Lekkerbeetjen benevens hunne Pistoolen , als ook de Spooren van Marten van Rossem enz. bevallen. — Het is maar jammer, dat men in het verzamelen dier zeldzaamheden niet naauwkeuriger geweest is , en ook dat alles niet beter bewaard en onderhouden is geworden. — De Majorijënaars hebben het Voorrecht , het geen alle Brabanders bezitten , dat naamlijk aan hun door de oude Hertogen vergund is, om met Honden en Valken , zelfs tot voor de Poorten van Antwerpen te moogen jaagen, dit noemt men hier ge-  C 160 ) gewoonlijk\ hair met hair en veder met veder vangen, In de Blijde Inkomjien van Maria Hertogin van Bourgondien , Brahand enz. leest men Art. 59 onder andere het volgende, waaruit men zien kan , dat alle geboorene Brabanders , en derhalven ook de Majorijënaars dit recht bezitten : s, Dat elcken Man jaghen mach Haefen ende „ Vosfen alle Brabandt door fonder callengieren, „ ende desghelijcx Conijnen buiten vrijënWarande, ,, ende oock met Voghelen overal vlieghen fonder ,, callengieren , ende daertoe oock vanghen met netten, Musfen, Vincken, Leeuwerken, Snep„ pen, Pleivieren, Swaluwen , Quackelen ende „ dierghelijeke , ende oock Endt-voghelen ofte „ Watervoghelen fchieten." — Deeze Voorrechten zijn in de Majorij altijd en ook nog onderhouden. — Ieder , die wil , jaagt overal met Windhonden en Valken; doch dit laatfte vermaak is wat duur , en word even daaröm zeer weinig gebruikt. Eindelijk en ten laatften moet ik dit nog bij deezen brief bijvoegen. — Nergens heeft men zoo gewoeld als in de Majorij, niemand heeft ook meer zijn best gedaan , om den Leeraaren der Hervormden hunne bezolding te ontneemen, dan de Majorijënaars, en men is hierin ook zóó wel gedaagd, dat die ongelukkige Lieden, na een groot jaar (dan zijn de drie jaaren , door de Staatsregeling bepaald immers ten einde) niets meer van het Land trekken. Is dit wel billijk ? Hebben de Majorijfche Predikanten niet het grootfte recht op hunne jaarwedde? Zijn zij niet  ( t6i ) niet voor hun geheel leven aangefteld ? Moest dit verdrag dus niet gehouden worden? H d- méö hen , ten minften hun geheel leven lang * dat Voorrecht niet moeten laaten genieten ? Heeft meri niet veel menschlievender gehandeld met de Rooin; fcbe Geestlijken? Liet men hun hunne inkomften niet behouden ook na den overgang van 'j Bosch ? —— 6 ja!! Ik vind onder de ftukken, die , bij het verdrag van dê overgave van 's Hertogenbosch, den 14 September 1629 getekend, toegedaan zijii aan de Roomfchen, het volgende, Art. 3 en 4.: „ Dezelve Geestlijke en Religieufe Perfooneri j, zullen genieten hun leven lang geduurende, allé i, de inkomen en vruchten van hunlieder goede„ ren, gelegen op Plaatzen, waar men Coni, tributie betaalt. — Alle Nonnen en Geestlijkë ,, Vrouwperfoonen zullen binnen de Stad moogen blijven , en haar leven lang gealimenteerd ,, worden uit den inkomen van haare refpective „ Conventsgoederen." Had men ook op deeze wijze met de Hervormde Leeraaren in dé Majorij gehandeld , ó ! hoe zouden zich deeze ongelukkige luiden verheugd hebben, daar zij nu integendeel zitten te zuchten, en met benaauwde harten hun aanftaande lot ten gemoete zien , want hunne kleine Gemeenten kunnen hen niet onderhouden. Moet dan de Hervormde Godsdienst in deeze Gewesten geheel uitgeroeid woi^ den ? Is dit niet de wensch van alle Roomfche Majorijënaars ? Hebben zij dit niet dikwijls met morden en daaden , waar zij maar konden * geL toönd?'?  C 162 ) toond? ? Meer wil ik U thands niet vraa- gen, mijn Vriend! — Nu weet ik voor het tegenwoordige bij deezen brief niets meer bij te voegen , ik "kan mij ten minften op dit oogenblik niets meer herinneren.— Straks, zoodra ik mij gekleed heb , loop ik den Wal nog eens rond, dan gaa ik eeten, en na het middagmaal, zo het weder zich fchikken wil , gaa ily naar Vacht een kopjen Thee drinken; deezen avond breng ik in het Koffiehuis door, want ik moet de Bosfchenaars nog eens hooren praaten en zien fpeelen. Zie daar ! nu weet Gij , wat uw Vriend heden doen zal. — Overmorgen vertrek ik zeker van hier, en morgen krijgt Gij den laatften brief van mij, zo ik heden nog wat ontdek, anders is deeze de laatfte. — Ik ben hartlijk blijde , dat ik deeze Reize door de Majorij weder zoo gelukkig ten einde gebragt heb. Dezelve heeft mij veel genoegen verfchaft, en nog grooter zou dat genoegen geweest zijn , wen ik had moogen ondervinden , dat in de Majorij thands meer verdraagzaamheid dan in het voorleden jaar woonde , maar helaas ! alles is hieromtrent nog hetzelfde en in veele Rukken nog erger. Dezelfde Domheid, Bijgeloof, Dweepzucht, Godsdienst-haat , Vervolging enz. heerscht 'er nog even fterk, en zij zullen 'er wel altijd voordduurcn; nimmer komt hierin eenige verandering, of 'er moet een Wonderwerk gefchieden.— Doch geduld! — Ik moet deezen brief digt maaken , want oogenbliklijk rijd de Post af. — Binnen wei-  C 163 ) weinige dagen ben ik bij U, binnen weinige dagen verzeker ik U in perfoon , dat Gij in mij nog denzelfden oprechten Vriend kunt befchouwen, die ik altijd voor U geweest ben , ja! dat niets eenige verandering kan of zal baaren in het hart van hem, die zich cmderfchrijft geheei den Uwe n. VIEPv-EN-TWINTIGSTE BRIEF. Allerbeste Vriend!. 2jie daar den laatften brief, dien Gij van mij uit deeze Stad ontvangen zult. Ik wil derhalven een gedeelte van deezen nacht, hoe gaarne ik anders ook vroeg naar bed gaa, befteeden, met aan U te fchrijven , en ik wil mij niet eer ter rust begeeven, voor ik deezen brief voltooid heb, want ik kan morgen, gelijk men zegt, een gat in den dag flaapen, omdat ik dan niets meer te doen , niets meer te bekijken heb. Ovennorgen vertrek ik van hier. — Toen ik heden morgen een gedeelte van den Wal had rond gewandeld , begaf ik mij naar de St. jANS-kerk, om dat prachtig en trotsch gebouw voor het laatst te bekijken, onder het befchouwen van deeze Kerk , zeide ik bij mij zelven: „ Trotsch gevaarte! prachtige Muuren!!.... L 3 „ Zou-  ( i«4 ) „ Zouden zij, dieU gedicht hebben, wel gedacht „ hebben: dat uitwendige luister meer het hart van „ den Godsdienst aftrekt, dan tot denzelven heên „ lokt? Kenden zij wel die gulde les, om God in geest „ en waarheid te dienen ? Ongelukkige dagen 1 „ waarin men meer op grootfche gebouwen acht „ doeg, om dezelve ter eere van de Heiligen te ,, verderen, dan om den eenvouwigen Godsdienst „ van Jesus zuiver te belijden en te betrach- ten ! — Gelukkig !! deeze dagen zijn voor een „ groot gedeelte der Christenen reeds niet meer!! „ Zij zijn voorbij ! — 6 dat zij dan ook nim„ iner, hoe zeer men hier ook woelen mooge, we„ derkeeren!! " Hierop begaf ik mij naar mijne Herberg , hield mijn middagmaal en wandelde , na het eeten, naar Vucht. Het eerde, dat ik hier deed, was, dat ik nog eens met alle oplettendheid de ruïne van den tooren deezer plaats befchouwde. Ik bekeek hem van alle kanten, en moest Martinet (*) van harten toedemmen , als hij deezen tooren telt onder de fchoonden van ons Vaderland , en van denzelven zegt: ,, dat de tooren van het Dorp „ Vucht bij 's Hertogenbosch, hoewel zonder fpits, „ in gaave muuren de meesten , zo niet allen > overtreft." — Vervolgends dronk ik een kopjen Thee, hebbende uit mijne Herberg een uitmuntend gezigt over den Steenweg naar Bok/iel. Zoo ver mijne oogen zien konden , zag ik op dee- (*) Historie der iTaereld. VIII. Deel. Bl: S09. Het Verèinigi Nederland. Bladr.  C 165 > deezen Weg eene menigte van afgaande en aankomende Rijdtuigen , Karren en Wandelaars — ö welk een heerlijk gezigt! — Een mij onbekend Man, die met mij alleen op dezelfde kamer was, verzocht mij, indien ik het niet kwalijk nam , om een kopjen Thee met mij te moogen drinken. Ik vergunde hem dit zeer gaarne, te meer wijl hij mij zeer gefchikt toefcheen. Hij verhaalde mij, dat hij uit de Majorij , waar fiij zich eenigen tijd , ter uitfpanning, bij zijne Nabeftaanden had opgehouden, kwam; dat hij op deezen dag verfcheidene uuren op zijne voeten had afgelegd, en blijde was, dat hij thands zoo digt zich bij 's Bosch, waar hij woonde, bevond. Ik vond hier dus toevallig gelegenheid , om met iemand, die in de Majorij fcheen bekend te weezen , over dat Land te fpreeken, en hij voldeed mij bijzonder , want hij fprak juist en verftandig. — Ik verzocht hem vervolgends , wijl ik gaarne langer met hem wilde fpreeken , om een glas Wijn met mij te nuttigen ; ook dit ftemde hij mij gaarne (hij was door het wandelen zeer vermoeid) toe , en wij bragten onder ons beiden den tijd zeer genoeglijk door. Tegen den avond flapten wij langzaam lladvvaards, ons onder weg met dezelfde, voor mij zeer aangenaame gefprekken onledig houdende. Hij verhaalde mij zeer veel, het geen ik »U reeds gemeld heb, en ook nog het volgende, het geen ik, van hoe veel of hoe weinig belang het ook zij, U evenwel wil opgeeven, omdat het toch iets bijdraagt, om U nog meer met de Majorijfche bijgeloovigheden, gebruiken L 3 ca  ( 166 ) en Godsdienst-l aat bekend te maaken. Ik zal U hetzelve in die orde (zeer zelden heeft in de gefprekken eene juiste orde plaats) fchetzen, waarin wij onze gefprekken gehouden hebben. Hier te Vacht (ik geef U alles, zoo als ik het ontvangen heb) heeft een zeker kaerel den Leeraar der Hervormden volftrekt uit zijne wooning willen zetten , zeggende : dat de 'Predikant weg moest en hij in de Pastorie zou gaan woonen, wijl de Predikant reeds lang genoeg in dat huis gewoond had. Weinige dagen , nadat die kaerel veele brutaliteiten , met de ijslijkfte vloeken en ftampen op de deur had gepleegd, kwam hij op een avond weder met een geweer , eifchende op dezelfde wijze , dat de Predikant het Huis zou verlaaten. Dit alles gefchiede in het laatst der Sprokkelmaand van dit jaar. — Men zegt ook, dat die zelfde Hechte kaerel, een dag of twee na dit voorgevallene, in eene Herberg kwam, waarin de Drost, zijnde een Roomschgezinde van belijdenis , benevens nog andere belijders van dienzelfden Godsdienst en één Proteftant, een glaasjen Bier zat te drinken, dat hij toen geweldig op de Hervormden begon te fchelden, en tot dien Proteftant zou gezegd hebben: ,, Gij hebt mij eens ,, gevraagd, wat dat voor Asch is, waarvan wij t op Aschdag een Kruis voor het Hoofd krij„ gen (die Proteftant wist nie*t, dat hij daar ooit „ over gefproken had) , ik zal het U zeggen: „ „ Dat is de Asch van dat Hout , waarop „ ,, Lutuer. en Calvijn verbrand zijn."" Dit verwekte een algemeen gelagch , en hij ging hier-  ( i«7 ) hierdoor aangefpoord op de volgende wijze, zegt men , voord : ,, De Geuzen moeten nu allen „ voord. Ik gaa in het Huis van den Dominé „ woonen. Wij zijn nu boven , de Geuzen „ moeten nu alle weg , en gelijk ik over het „ water gevaaren heb , hoop ik haast te vaaren }i op het Vuchts - Geuzen - bloed; ik zal de eerfte „ zijn, die ze zal kapot maaken." Moeten zulke zaaken itrafloos doorgaan? Moest zulk een mensch niet ten voorbedde voor anderen geftraft worden? Kan het 'er door, dat zulk een ongeftraft, gerust blijft woonen? Is het de pligt niet van eenen Drost , om alle baldaadigheden, alle fchelden en lasteren op den eenen of anderen Godsdienst te voorkomen en te verhinderen? — Hij verhaalde mij verder , dat één der Belhamels , die den Drost van Stiphout , gelijk ik U in mijne voorige Reize heb opgegeeven , zoo deerlijk en ontmenscht behandeld hadden , lang in 's Bosch om die misdaad op de Gevangen-poort heeft vast gezeeten, doch dat hij eindelijk weêr op vrijë voeten gefteld zijnde, thands Schoolmeester te Stiphout is. — „ Kan iemand, die zich „ zóó flecht gedraagen heeft, wel Schoolmeester „ zijn of blijven ? " — Dus vraagde hij mij. Op fommige Dorpen der Majorij heeft men de gewoonte, om, wen men ergens in een Huis des avonds wil vergaderen, om eenen Roozen-krans te bidden, op eenen Hoorn te blaazen; dan begeeven zich de meesten , die dit hooren , derwaards; is het Gebed geëindigd, dan begint men allerlij gekheden, en alle Godsdienitigheid is dan L 4 we-  C 168 ) weder vervloogen. Dit blaazen op eenen Hoorn gefchied ook wel , als iemand op fterven ligt , om nog eens voor den ftervenden te bidden. 4? „ Alle menfchen — zeide de Onbekende — wenT 9, fchen gerust te fterven, en dus ook de Room* „ fchen , doch deeze ftellen daartoe verkeerde 9, middelen in het werk. — Op een deugdzaam a, leven, dit is bij mij een vaste regel, volgt bij „ den Christen altijd een geruste dood; ja! ik „ befchouw deeze twee zaaken als het beste „ op aarde , daaröm denk ik dikwijl» aan de a, woorden uit het Graf van onzen grooten Dich- „ ter R. Feïth. Mag ik U dezelve eens „ voorleezen? " -— (Ik ftemde dit toe. —'Hierop kreeg hij een Boek uit zijnen Zak, en las mij met eene nndruklijke ftem , met een gevoelvol hart, de volgende regels, die ik terflond verzochtaftefchrijven, cm ze U toetezenden , voor.) j, 6 Sterfling, wie ge ook zijt! van al het heil op aard*Is dit alleen de wensch, der ed'le mcnschheid waard: Een leven, vrij van fchand', van wroeging cn van zorgen} „ Een vrolijke avond en een flaap tot aan den morgen; „ Een doodbed, zacht van dons, waar nog 't herdenken ftreelt, ,, En waar de zielrust om de kalme fponde fpeelt; — c, Zie daar den besten fchat, dien de aarde ons aan kan bieden, if Hij blijft ons eigendom, waar jeugd en voorfpoed vlieden; „ Wie hem alreê bezit heeft niet vergeefsch geleefd; v Gelukkig, die hem kent, en moedig naar hem «reeft! (*)"• Men Tweede Zang. Bladz: si > sa.  ( i69 ) Men heeft verder de gewoonte op fommige Dorpen, dat, als 'er een Lijk in Huis is, terftond de deuren en vengfters geftooten worden; op andere Plaatzen legt men een bosch Stroo , met eenige fteenen 'er op, voor de deur; dit Stroo is met zwarte leere banden bij elkaêr gebonden , maar zo de doode ongehuwd is, dan zijn 'er witte en zwarte linten omgebonden. Op voornaame Plaatzen is dit Stroo zeer netjens gemaakt , en men kan die bosfchen huuren , zoo als te ** Bosch, waar dit verhuuren van die Stroobosfchen alleen een Voorrecht is van het Hervormd Weeshuis.— Ook zijn 'er Dorpen , waar men , zoo dra 'er iemand geftorven is , eene groote Lantaarn zonder Licht buiten aan de deur hangt. Dit zinbeeld vind ik aartig , het fchetst, dunkt mij , niet ongepast, dat de Lamp des levens van een' fterfling is uitgebluscht. Als een doode be- graaven word , legt men een zwart kleed over de Kist , fomtijds ook wel, gelijk ik meer dan eens zag, eene wolle Deken, en brengt hem zoo ten grave; doch is de doode een Kind of ongehuwd , dan neemt men een wit linnen Laaken , verfiert hetzelve met bloemen , linten enz., hoe bonter hoe mooier, eii gebruikt hetzelve tot een Baar- of Doodkleed. Zo ik wel heb, trekken de Prasceptors van de Latijnfche Schooien te Helmond, Eindhoven enz. hunne wedde uit dit Gewest ; dus moeten alle Inwooners der Majorij daartoe betaalen , fchoon men deeze Schooien zeer wel konde misfen , maar dit gefchied , om toch Rosmfche Schooien L 5 te  C 170 ) te hebben. Ik weet zelfs , dat de Roomfchen uit Holland hunne Kinderen derwaards zenden , om ip het Monniken-Latijn onderweezen te worden, want het Latijn op eene Hervormde School geleerd, deugt in het geheel niet. — Zoo ver gaat het bitter Bijgeloof!! — Op fommige Dorpen heeft men de gewoonte, om op het Feest der onnoozele Kinderen , den 28 Van Wintermaand, de kleine Kinderen te klceden met de Klederen hunner Ouderen , en dan zijn de Kinderen dien geheelen dag Meester in Huis, hunne Ouderen moeten hun dan gehoorzaamen. Het ftaat zeer belagchlijk, om een Kind met eene groote Paruik van zijnen Vader, of met een Jak, Schortelkleed en Beugcltasch der Moeder te zien pronken. Ook zijn 'er Dorpen , waar de Schoolkinderen op den dag van St. Thomas , den 29 van Wintermaand , den Meester uit de' School fluiten. Komt de Meester aan de deur dan houden de Kinderen zich , als of zij hem niet kennen , willen de deur niet openen , voor hij aan dezelve het een of ander belooft, om 'er hen op te onthaalen. Dit is zeker eene naarvolging van de ongeloovigheid van den Apostel Thomas. Voorheen waren zulke zaaken , als ongeöorlofd, met recht verbooden , thands echter beginnen alle bijgeloovigheden hoe langer té meer het hoofd op te fteeken. Op alle Dorpen word het Feest van St. Nikolaas gevierd. Op eenigen derzei ven rijd één , fomtijds twee Menfchen op één Paard, dan rond; zij zijn zeer mislijk fomtijds zelfs *affchuwlijk uit-  ( i7i ) ufegedoscbt, deeze werpen alletllj klein Gebak onder de Kinderen , die hen in menigte , met hoop en vrees bezield, naarvolgen, en denken, dat dit de waare St. Nikolaas is. Deeze plegtigheid houd men vooral te Eindhoven en te Osch. Te Geldorp kent men St. Nikolaas met, maar de Kinderen vieren een dergelijk Feest in de helft van den veertigdagfehen Vasten, en dit noemen zij: den Heer van half Fa sten. Op fommige Dorpen loopen de Schoolkinderen rond met Ratels en Stokken, maaken een ijslijk geraas , verzoeken aan elke deur Paascheiëren of Geld , welke dan naderhand door den Schoolmeester onder hen verdeeld worden. Dit gefchied gewoonlijk weinige dagen voor Pafchen. Men rijd op veele Dorpen , op Vastenavond, de Gans. Eene levendige Gans, welkers hals met Zeep befmeerd word, word met de pooten aan een touw , het geen zoo hoog gefpannen is , dat 'er een Man te Paard onder door kan rijden, Behangen Men rijd dan, veeltijds half dronken, 'er onder" door, en tracht den kop van de Gans af te trekken , en wien dit gelukt, die heeft de Gans Dit is een teken van groote wreedheid, want'hoe meer de arme Gans fchreeuwt, hoe lano-er zij gemarteld word, hoe grootere vreugde eil Genoegen voor de aanfehouwers. Men fineert deiAals met Zeep, op dat het ongelukkig Dier zoo veel te langer te lijden heeft, want dan kan men den kop niet wel vast houden. Men is op foramige Dorpen gewoon, om op het Feest van JoaNNES den Dooper, den 24 van  Zomermaand, Bloemen boven de\deuren en vengfters der Huizen te hangen. Dit gefchied, zegt men, om dat St. Jan een liefhebber van Bloemen was. Andere geeven deeze reden voor dit gebruik op: Joïnnes kwam eens in eene Stad, waar de Inwooners hem wilden dood.n; hij ging' wijl het avond was, in een Huis; de Stedelin.' gen verflerden dat Huis met Bloemen , om toch met te vergeetcn, waar hij in gekeerd was, en hem dan 's anderendags te dooden. Maar toen «j den volgenden dag ontwaakten, en hun boos voorneemen wilden uitvoeren, waren alle Huizen door een Wonderwerk, op even dezelfde wijze met Bloemen verfierd , 200 dat men niet meer wist , in welk Huis Joa>nes zich bevond en hij ontkwam dus het hem dreigend gevaar' Om dit Wonder, het geen men voelen en tasten kan, te vereeuwigen, blijft deeze gewoonte no* m zwang. 8 Op eenige Dorpen fchiet men den Vogel of Papegaai niet op den zoogenoemden Schutsboom maar op eene roede of wiek van den Molen Dit doet men te Osch en Bakel, misfchien ook elders. «E, is op de Majorijfche Dorpen een groot verfchil tusfchen Schutterig en Gilden. Br, de, Schutterijen is een Man , die met eenen Standaard in de hand te Paard rijd; deeze zouden nog eenige gefchreevene Voorrechten door Keizer Karel V. en andere Brabandfch'e Hertogen aan haar vergund , bezitten. Gilden zijn ook Schutterijen , doch zonder Standaard , e« alleen eigendunklijk door de Inwooners opgerigt; zij  C «73 ) zij hebben geene Voorrechten. In alle Vaandels der Schutterijen en Gilden ziet men een groot Bourgondisch Kruis, zijnde dit zijnen oorfprong aan de Bourgondifche Hertogen verfchuldigd; in deszelfs midden ftaat het afbeeldfel van den Heiligen, aan wien de Schutterij is toegewijd. — Te Helmond en Eindhoven zijn Schutterijen, welke niet met den Snaphaan , maar met Boogen naar den Papegaai fchieten; deeze zijn ongetwijfeld de oudfte in de Majorij. De geen, die den Papegaai van den Schutsboom fchiet, is Koning (herinner U, wat ik U hierover in mijne voorige Reize gefchreeven heb) ; doch als dezelfde Perfoon den Vogel in drie onderfcheidene achteréénvolgende jaaren affchiet, dan krijgt hij den naam van Keizer; hij ontvangt zijne drie Zilveren Schilden, die hij aan de Schutterij moest geeven, weder te rug, en draagt die, ten teken zijner waardigheid, eiken Kermis op zijne Borst, ,ook is hij vrij van alle verteeringen, die in de Schutterij gemaakt worden, de andere Leden derzelve moeten alles voor hem betaalen. — Als iemand Ondertrouwen zal , en ten dien einde zich naar het Raadhuis begeeft, is hij altijd verzeld van eene menigte Menfchen, naamlijk ongetrouwde, van beide Sexe. Veele losfen dan hun Geweêr ter eere van Bruidegom en Bruid, of onthaalen dezelve dan, benevens allen, die hen verzeilen, in het openbaar op Straat met Jenever of Brandewijn met Suiker. Dit Was van te vooren zeer ftreng verbooden , en té recht, wijl  C *74 ) wijl 'er bij zulke gelegenheden , door het fchieten met eenen half dronken kop, of anderzints, veele ongeregeldheden konden gepleegd worden. Tegenwoordig kruipen alle die gebruiken weder Jangzaamerhand in dit Land in. — Eindelijk moet ik hier nog een dwaalgevoelen bij voegen, het geen niet alleen onder de Roomfchen in de Majorij , maar zelfs bij Proteftanten plaats grijpt. Men denkt als men Knollen zaait met eenen Noorden Wind, dat dezelve in Slooren of Wilde Kooien veranderen. Welken invloed de Noorden Wind op het Zaad kan hebben, om 'er eene geheele anaW foort van Plant dan waarvan hetzelve getrokken is , uit voord te brengen, kan ik niet begrijpen. Vraagt men, hoe zulks mooglijk kan weezen, dan is het antwoord: dat weet ik niet, maar het is toch zóó'Nadat de Onbekende mij alle deeze Stukjens verhaald had , voegde hij 'er met een gelaat welks trekken geheel verontwaardiging tekenden' het volgende bij: „ Men moet zich bedroeven* „ zoo dra men zijnen voet op den Majorijfchea „ grond zet, en aldaar maar een weinig de „ levens- en denkwijze der Roomfchen doorziet „ Waarlijk! als ik denk, dat wij reeds aan het „ einde der XVIIIde Eeuw, die van veelen de „ Verlichte genoemd word, gekomen zijn , dan „ krimpt mijn geheel hart weg van weedom , „ vooral als ik deeze verlichting op de Majorij „ Lucp«s, cu overweeg noe we nïsr derzelvpr T,. „ wooriers in kunde enz. gevoorderd zijn. Men moet  C i75 ) moet zich in de daad fchaamen , een Majo„ rijé'naar te zijn. Mij dunkt , dat het 'er in de Xde of Tzeren Eeuw van het Christendom „ niet erger met den Godsdienst kan uitgezien , hebben, dan het 'er met denzelven thands in , de Majorij uitziet. Ik geloof nimmer, dat 'er ,, toen zoo veel Domheid heerschte, als 'er nog „ tegenwoordig in den Godsdienst der Room„ fche Majorijënaars plaats grijpt ; nimmer zal „ ik het gelooven , dat men toen zóó onver„ draagzaam , zóó vervolgziek was , als de te„ genwoordige Roomfchen in de Majorij, zo zij „ maar durfden. — Maar God lof!! — (hier ,, helderden zich zijne gelaatstrekken op) God „ lof!!! — Zij hebben alles niet in hunne magt; 'er is 'er Eén , die regeert! — Op deezen „ vertrouw ik! — !! —!!!" Onder deeze , mij zeer treffende gefprekken , traden wij de Poort binnen. Hier nam ik hartlijk affcheid van deezen braavcn Onbekenden, en bedankte Hem welmeenend voor zijn , mij zoo aangenaam gezelfchap. Hij ging den Wal op. Ik vergat Hem te vraagen , wie Hij was , of waar Hij woonde, zoo zeer hadden zijne gefprekken mijne ziel geroerd en getroffen. Ik ging terftond naar het Koffiehuis ; het was 'er zeer vol, en ik verveelde mij 'er zeer fchielijk, want het zien van het fpeelen met de Kaart of aan de Troktafel kon mij mijne gedachten , die nog op den Onbekenden zich vestigden en op zijne gefprekken , niet weder in orde brengen'. Ik liep het  ( 17°* ) het Koffiehuis fchielijk weder uit, en begaf mij, vol gedachten, naar den Wal. • De Avondltond was zeer fchoon en de lucht was helder. Ik zag op den Wal geen één redenlijk wezen , als hier en daar een' eenzaamen Schildwacht op zijnen Post. Mijn oog kon geene verafgelegene voorwerpen onderfcheiden. Ik hoorde het gedruisch der Stedelingen van verre , doch geheel onverfchillig. Eindelijk trokken mij de laatfte woorden van mijnen Onbekenden : 'Er is 'er Eén, die regeert! geheel uit mijne mijmering. Ik verhief mijne gedachten tot den Throon des AIregeerers. —Mijne oogen vestigde ik thands op het talloos Starrenheir, en ik hield mij bezig met de beichouwing der ontelbre Bollen, die boven mijn hoofd rolden. — ó! Hoe onbegrijplijk groot was de Formeerer en Regeerer derzelven in mijne kortziende oogen. — ,, Waerelden „ zeide ik. — Waerelden rollen boven mijn „ hoofd. — Waerelden , bewoond met reden,, magtige Schepfelen, die hunnen Schepper prij„ zen , en zijrte liefde veel volmaakter verheer„ lijken , dan ik, dan eenig fterfling op Aarde .„ verrichten kan. — Hier zie ik overtuigend, dat 'er een Schepper en Regeerer van alles „ aanwezig is. ó! Dat dan mijn hart met „ flaauwere toonen de Liederen der Bewooners „ van die Waerelden , die ik in een maatloos „ ruim zie zweeven , vervange. - Eeuwig zij .4, God van mij gepreezen. — ! — \ \ " — Hoe zeer gevoelde ik thands, mijn Vriend! de waarheid  ( 177 ) heid van dat gezegde : 'Er is 'er Eén , die alles regeert 1 De Klok floeg elfmaal, eer ik merkte , dat. het reeds zoo laat was en ik mij zoo lang op den Wal had opgehouden.; zoo geheel was ik in de befchouwing van den fchoonen helderen Hemel, die als met Starren bezaaid was, weggezonken. Ik fpoede mij naar mijne Herberg, at een weinig, en zettede mij terftond neder, om deezen brief voor U aftefchrijven. Morgen — of liever heden, want het is reeds twee uuren in den morgenftond, - blijf ik nog hier. Den volgenden dag gaa ik ten fchcpe van hier naar de plaats mijner wooning , en zoodra ik mijne zaaken , die zeker wegens mijne afwezigheid , iets zullen achteruit gegaan weezen j Weêr in orde gebragt heb , dan kom ik bij U, om, na zulk een lang afweezen, eenige regt genoeglijke dagen met eikanderen door te brengen* Hier hebt Gij nu bet einde van mijne tweede Reize door de Majorij, en ook het einde van alles , wat ik in dit Land weder gezien, gehoord en ondervonden heb. Vei heug Ü met mij , dat ik deeze Reize , zonder eenig gevaar, zonder eenige tegenfpoeden, ten einde gebragt heb. —- Laat deeze en mijne voorige Brieven voor U het fterkftc bewijs mijner Vriendfchap zijn. — Laaten zij getuigen, hoeveel Gij op mijn hart vermoogt, want voorzeker, zo Gij mij niet tot deeze tweede Reize had aartgefpoord, zou ik lang in twijfel gehangen hebben, om, Hoe fterk ook mijn lust tot Reizen is, dezèlve M m  C 178 ) ten uitvoer te brengen. — Maar genoeg! — Ik behoef dit niet verder tusfchen ons beiden te ontwikkelen. — Ik eindig dan met deeze verzekering, dat niets mij meer genoegen kan of zal geeven , dan wen ik overtuigd ben , dat ik iets tot uw genoegen heb kunnen aanwenden, en met deeze zekere overtuiging teken ik mij uwen oprechten, belangloozen, ftandvastigen en besten Vriend. AAN-  AANHANGSEL. Volgends belofte moet ik hier de Verbeteringen , die men den Schrijver heeft toegezonden» bijvoegen. Ik zal dezelve woordenlijk, zöö als zij overgezonden zijn , opgeeven , en het geen den Schrijver 'er bij te voegen had, tusfchen twee haakjens 'er inlasfchen, _ Zie hier dan de Veranderingen , welke men den Schrijver omtrent zijné Reize door de Majorij in 1798 onder het oö* gebragt heeft! — „ Bladz: ii. fchrijft UE: V Welk door eenjgen „ verkeerdlijk voor eenen Doopvont gehouden s, word. De meesten, die ik gefproken heb zijn „ in dat gevoelen, en dit word uitvoerig voors „ gefteld door wijlen den Predikant MobAciiïus » i, die in het jaar ±789. eene Befchrijving van „ onze Kerk bij de Wed: Viewëg heeft tiitge„ geeven ; men vind het aldaar Bi: 4i enz^* [De Schrijver heeft gemeld Werkjën nooit gelee? *eh » hij melde dus alleen het geen hein Wierd  C i3o ) cpgegeeven door den geenen , die hem dit Vat vertoonde. Is het een Doopvont, wat be¬ tekenen dan de mismaakte Beelden op den voet van denzelven? Bij J. van Oudenhoven, Befchrijving van h Hertogenbosch , (dit Werk kwam de Reiziger eerst onlangs in handen) lees ik in de verbeterde uitgaaf van 1670. , Bl: 96. het volgende: „ Anno u9ï. heeft Mr. Aert, „ Geelgieter van Maastricht, den koperen Vont „ gegooten, wegende aan koper 2594 pond, een „ zeer kostlijk Werk , dat in Nederland zijns „ gelijken niet heeft."] Bladz. 11. noemt UE: Masius den laatften , Bisfchop van de Stad, dit is niet naauwkeurig. ", Na Masius , die den 11 Junij 1614 overlee„ den is, zijn nog Bisfchoppen geweest: Niko„ laus Zoesius en Michaël Ophovius, welke , laatfte de poinrften van Verdrag, bij de overgifte van de Stad, mede ondertekend heeft, „ gelijk UE. zien kan bij van Heurn IV. 297. „ [en bij Oudenhoven 1. 1. 229.]. Ophoven „ is opgevolgd door Josephus de Bergaigne , ,, na wiens dood, overmits de tusfehenkomst „ der Munfterfche Vrede , geene Bisfchoppen ,, van 's Bosch meer verkoozen zijn, maar alleen ,, Vicarisfen Generaal. Men kan van het een ,, en ander breeder berigt ontvangen bij Fop„ pens in Historia Episcopatus Sylvaducenfts. „ Pag. 98. feqq:". [De Reiziger had dit ten deele in den drie-en-twintigfren Brief van zijne tweede Reize aangetekend , eer hij deeze zeer naauwkeurige Verbeteringen ontvangen had, doch niet  ( i8i ) niet zóó juist, als zulks door den Kundigen en Geleerden Zender derzelven verrigt is , gelijk elke Lezer zelfs kan beöordeelen.] „ Bladz: 13. Hebben de Roomfchen de Vleesch„ hal in plaats van de groote Kerk gekoozen. „ Hoe algemeen dit verhaal mag zijn," [om dat het mij als Reiziger ook zoo verhaald wierd van onderfcheidene menfchen , kon ik het ook niet anders opgeeven]; „ bij kundigen en onpar,, tijdigen onder de Hervormden word het als „ ongegrond aangemerkt. Wij wenschten wel, „ dat het waar was , maar vermoogen niets tegen „ de waarheid. Men vind 'er niets van in de „ Capitulatie bij van Heurn ; maar op zekere ,, gronden kan men bewijzen , dat de Kerken „ door de Roomfchen aan de Gereformeerden „ zijn afgeftaan. Dit is overtuigend beweezen , door de Leden van onze Kerklijke Commisfie; dit ftuk is op de pers, en zal eerlang worden „ uitgegeeven, met de ftukken, die daartoe be„ hooren. — " [Gaarne wenschte jk , dat dit ftuk reeds voorlang het licht had gezien. Ik en zeer veelen met mij zouden zeer graag zien, dat de Predikanten in de Majorij alle Stukken, Smeekfchriften enz., die zij in deeze dagen hebben MOETEN opftellen , te famen in éénen bundel in het licht gaven, dit zou (zoo ik mij ten minften verbeeld) zeker allergewigtigste Stukken kunnen opleveren. Wij maanen hen hiertoe aan — ! ! — Zouden de Hervormden in de Majorij ook te lang hebben gezweegen en ftil gezeten? — Heeft vrees hen ook te rug geM 3 hou-  ( 18a ) houden ? — Waren zij ook bang voor meer haat enz. der Roomfchen ? Welke is de reden, waarom zij niets hieromtrent in het licht hebben gegeeven ? — Wie kan ons deeze vraagen beantwoorden ?—?? — ] Bladz. 14. Binnenpoort. Deeze is op last „ der Municipaliteit tot den grond toe afgebro„ ken." [Deeze was in 1798 nog in haar geheel , en is in 1799 afgebroken , gelijk ik in mijne tweede Reize ook aanhaal. De Rariteiten , die men bewaard had,zijn den 20 Mai deezes jaars j8oo volgends Catalogus in het openbaar verkocht. ,, Bladz. 15. Het Gouvernement; daarin zit nu het Departementaal Beduur. I Commande- ment; dit word nu voor het Hof van Juditie in het Departement van de Dommel gereed gemaakt. "J „ Bladz. 17. Taxie Qancellarite. Van dit Boek „ is eene nieuwe uitgaaf door P. O. Josselin,. „ Predikant xtVegchel en Erp enz. enz. 1744. 8°" [Omtrent dit, voor eenen Protedant lezenswaardig boekjen, vind men bij j. G, Zimmermann, over de Eenzaamheid, II Deel, Bl: 247 cn 248. in de Note, het volgende: ,, De bijzondere op- noeming van alle ondeugden, welke de Heilige ,, Vader te Rome voor geld vergaf, vind men „ in de Roomfche Cancelarij -taxe, te Rome in „ 1514. , te Keulen in 1515. , en te Parijs in 1520 gedrukt. Bij voorbeeld: Volkomene ver„ geeving aan den geenen, die Vader, Moeder, „ Zuster of Vrouw had vermoord, vóór zoo „ veel. Volkomene vergeeving aan een' Geest„ lijken wegens eenig vergrijp , ontdaan uit de » be-  ( i83 ) „ begeerlijkheid des vlpefches, ook in dergelijke „ gevallen met Nonnen in of buiten het Kloos. „ ter, met volkomene herftelling van alle eer, „ waardigheid en inkomften , vóór zoo veel. „ Volkomene vergeeving aan eene Non , welke ,, meermaalen , binnen of buiten haar Klooster „ op bijflaapen betrapt is , met volkomene her (telling van derzelver eer en waardigheid; ook „ met de vrijheid, dat zij Abtdis kan worden , „ vóór zoo veel, enz." Ik voeg hier aangaande dit boekjen nog bij: dat, behalven de drie dooi den kundigen Zimmermann opgegeevene uitgaven van hetzelve , benevens de uitgaaf te 's Hertogenbosch 1664. en die van P. O. Josselin 1744. 'er nog twee uitgaven , zoo als mij bij nader onderzoek gebleeken is, van die Taxa zijn; naam- lijk : te Keulen 1523. en te Fenetïén 1584. ■ Ik denk mijnen Lezeren geenen ondienst te doen,. met 'er dit volgende nog bij te voegen. Men wil, dat de Taxa Cancellaria een voord brengfel zoude weezen van Paus Joünnes XXII, het geen vervolgends op last van Paus Leo X te Rome 1514. in het licht is verfcheenen. In het vervolg begon men zich, en te recht, over hetzelve te fchaamen, en men zocht hetzelve op allerlij wijzen te verdonkeren ; het wierd even daaröm op het Concilie van Trente onder de verboodene Boeken, en wel van den eerden rang, geplaatst , gelijk men zien kan uit het Register der verboodene Boeken (Index librorum prohibitorum) van gemeld Concilie , welke Index op bevel van Koning Philips II en den Hertog vaii M 4 Al-  ( 184 ) Alba te Luik 1570. is gedrukt. Men heeft echter, hoe fterk men gepoogd heeft , om dit wangedrocht te fmoorcn, nimmer zijn oogmerk kunnen bereiken. De 'j Hertogenbosfche uitgaaf Van 1664. is van 'vmrd tot woord gedrukt naar het Exemplaar van Leo X te Rome 1514. uitgegeeven , en ook zeer naauwkéurig vergeleeken met den Parijfchen Druk van 1520.] „ Bladz: 18. Eene zekere Jufvrouw. Dit geval ,., was hier bij de Proteftanten geheel onbekend." [In eenen post-fcriptum voegt 'er de zeer geëerde Schrijver bij:] „ Na het fchrijven van deezen »♦ bricf vernam ik : Het geval van die Jufvrouw is bij eenige Proteftanten bekend," ,-, Bladz: 23. Izaheh Hier is maar één Predi„ kant geweest, naamlijk C. de Wit, die 1733. „ voor zesden Predikant in de Stad beroepen is." „' Bladz: 26. Lodewïjk de XIV. Dit word „ door anderen verhaald van den tooren te Fucht „ maar uit van Heurn III: 199. zon meu VQ0[, uw berigt befluiten." [Den Zender deezer zeer gepaste en juiste Aanmerkingen zij hier openlijk mijn barriijken dank toegewijd, doch tevens verzeld van dien wensch, dat zijn E. mij verder met zijne geëerde brieft Wisfeling gelieve te verëeren. — — Laat mij ook het geen andere tot Verbetering hebben bijgedraagen, hier bijvoegen, en ook eenige zaaken, die deirReiziger niet heeft opgemerkt, of  ( 185 ) of die , nadat hij zijne tweede Reize in de Majorij ten einde had gebragt , .en weder naar de plaats zijner wooning was te rug gekeerd, aldaar zijn voorgevallen, en hem door verfcheid ne, jen deele met naam aan hem bekende, ten deele hem geheel onbekende Perfoonen zijn toegezonden, hier aantekenen! — Dezelfde geëerde Zender heeft mij ook iets aangaande Strijp, het geen echter door eene andere hand vervaardigd is, toegezonden. Ik wil hier het hoofdzaaklijke mcdedeelen: ] ,, Bladz. ,, 45. uwer Reize vind ik Zeelst. Dit geval is niet te Zeelst maar te Strijp gebeurd. De „ Roomfchen hadden aldaar twee Kerken, doch zij wilden ook die der Hervormden inneemen; „ dit is ook gefchied, maarfjlten kon niet over„ éénkomen , om de Geuzëh- kerk met alterlij ,, Heiligen enz. op te pronken. De eene partij ,, wilde zijnen Poppenkraam behouden, de andere „ dien in het Kerkgebouw der Hervormden over,, brengen; de laatfte gebruikte geweld, brak op „ den 8 Junij 1798. de glazen uit de vengfters „ der ééne Roomfche Kerk, maakte toen de deur „ open; fcheurdc alles los, en lleepte alle pop„ pen , prullen en rariteiten naar de groote Kerk, „ fchoon op dat oogenblik nog in het bezit der „ Hervormden. Hierover heeft de onderliggende „ Partij zich gewend aan het Gerechts-hof te 's Bosch, cn de andere aangeklaagd van Kerk„ roof; doch gemelde zaak hangt nog voor dat ,, Hof." [Denklijk is hier bij het affchrijvert door overhaasting Zeelst voor Strijp gefchreeM 5 ven.  C 186 ) ven - Het zij zoo 't wil. _ ft bedank intusfchen den Zender voor zijne Aanmerking; en de Lezer kan 'er uit zien , dat ook anderen gemeld geval bevestigen. Ik heb , door eene tweede hand , ook deeze juiste aanmerking ontvangen:] „ Gij befchouwt „ St. Jan den Dooper als den Befchermheiligen „ der groote Kerk te V Bosch, dit is verkeerd, „ deeze Kerk is aan St. Jan den Euangelist toe„ gewijd." [Men leeze dan Bladz: 10. en 23. Euangelist in plaats van Dooper , want ook de St. Jans-poort was outijds aan Joünnes dui Euangelist toegewj|d, gelijk mij bij nader onderzoek gebleeken isW De Reiziger heeft ook eenige Bijdragen omtrent Osch ontvangen, cn 'er dat gebruik van gemaakt, dat hij noodig oordeelde. Ik had, bij mijn verblijf te Osch, reeds veel doch niet alles aangetekend , zelfs veele zaaken , die de geëerde Opfteller dier Bijdragen ook opgeeft. Min belangrijke zaaken heb ik niet (de mij geheel onbekende Zender neeme mij dit niet kwalijk!) willen aanftippen. Ik heb , wijl de brief over Osch nog niet afgedrukt was, 'er eenige verbeteringen uit gemelde Bijdragen ingelascht, en dezelve tusfchen twee haakjens geplaatst, opdat dus ieder kan zien ,  ( ï87 ) zien , wat anderen mij gunftig ter hand gefield hebben; zoo heb ik ook gehandeld met het Verhaal aangaande het geweezen Klooster te Rosmalen, het geen ik bijna woordenlijk uit dezelve heb overgenomen. Ik heb ook van dezelfde hand nog het volgende , het geen ik van woord tot woord, met tusfchenïnvoeging van eenige weinige Aanmerkingen,(de Schrijver en Zender houde mij dezelve ten goede) hier bij plaatze.j Iets over het Charakter der Majorijfche Bewooners in het algemeen. De Majorijënaar over het algemeen redeneert noch onderzoekt niet , hiervoor laat hij zijnen Priester zorgen , waarom dan ook de meesten onder hen, vooral op die Plaatzen , welke niet aan de pasfage liggen, of door hunne afgelegenheid weinig gemeenfchap met de Steden hebben, niet anders dan werktuiglijke en als bij inflincb handelende wezens zijn ; menfchen , die fchier niets van de menschlijkheid bezitten, dan de uitwendige gedaante; ja! meri mag met recht een' Majorijfchcn Boer of Weever een Uurwerk noemen, dat alleen door den Priester opgewonden word. Ik heb onder de Boeren in de Majorij fchepfels gevonden , die zóó verfchriklijk dom en onweetend waren , dat ik 'er over verbaasd ftond , zoodanig , dat zij mij de eenvouwigfle vraagen, die men elders aan Kinderen , die pas beginnen te  ( 188 ) te fpreeken, voorhoud, niet beantwoorden konden ,• zelfs weeten zij (hoe dweepachtig en bijgeloovig anderzints) bijna niets van dat geen waaruit hun zoogenoemde' Godsdienst beftaat , dan dat zij op gezette tijden ter Misfe moeten gaan , hunne Kinderen moeten laaten doopen , nu en dan vasten en zich van vleesch onthouden, hunne Pater - nosters prevelen enz. Vraag hen buiten dat, wie St. Petrus, St. Paullus waren? wat de zoogenoemde Quatertemper-dagen, Pafchen en Pinkfteren betekenen , en : Ik weet het niet! zal het antwoord zijn. Van den Landbouw of andere zijner bezigheden en middelen van beftaan, moet een Majorijfche Boer meer weeten, zou men denken, doch men bedriegt zich. Tusfchen den Os, die in de Majorij den Ploeg trekt , en den Boer, die 'er achter gaat, en zoo te famen al kruipende voordfleuren , is , wat hunne kundigheden in den Landbouw betreft , flechts zeer weinig onder fcheid. Ieder een , die in de Majorij verkeerd heeft, zij hieromtrent mijn getuige. —— Gewoonte en dwang door behoefte zijn de eenigfle drijfveêren, die hem werkzaam doen zijn. Vraag flechts zoo eenen loomen ongevoeligen Osfendrijver : waarom hij zijn Land zóó, en niet op eene andere wijze, behandeld ? Waarom hij het met deeze en niet met eene andere foort van bemesting tracht vruchtbaar te maaken ? en hij zal U, in zijne lompe en bijna onverftaanbaare taal, trachten te beduiden, dat hij het oud gebruik volgt , en 'er voor het overige niet van weet of wil  ( i8a ) wil weeten. Zeg hem, en ftaaf uw gezegde met ontegenzeglijke bewijzen , dat die behandeling voor zeer veel verbetering vatbaar is ; dat hij door fchraal zand in zijnen Stal te brengen, en met de mest te vermengen , de hoeveelheid wel vermeert, maar de hoedanigheid aanmerklijk vermindert; dat door dit zand op zijne Landerijen te brengen , dezelve daardoor aanhoudend verhoogd worden, zoodanig dat hij eindelijk weder genoodzaakt is , om die laager te maaken ; dat hij alzoo, zoo als in meer andere dingen, noodloozen arbeid doet; zeg hem dit alles ! en zoo hij toevallig van het gros zijner Landgenooten verfchilt door een weinig meer drift of gevoel tebezitten , zal hij gemelijk worden , en U met blijken van misnoegen en verachting aanzien, misfchien nog wel eens een fchamper woord fpreeken ; doch anders zal hij zich ongevoelig, en zonder zijn ge/igt te veranderen, omdraaien, tegen zijnen Os Jeu zeggen , en weder heên kruipen, zonder zelfs meer naar U om te zien. «Uit noodzaakiijkheid , of iets meer dan ongevoeligheid, of omdat het zoo het gebruik is, getrouwd zijnde (want voor eigenlijke liefde en vriendfchap is zijne ruwe ziel onvatbaar) , en Kinderen verwekken--e, brengt hij die (de lesfen van het domfte Bijgeloof uitgezonderd) eveneens op als zijne Kuikens en Kalveren [de opvoeding word in de Majorij , vooral onder de Boeren , zeer verzuimd. Een weinig leezen en fchrijven is alles , wat zij den Kinderen laaten leeren. Veelen zelfs verzuimen nog dit weinige]; en het voor-  C 190 ) Voornaam oogmerk is: om 'er, zoo fpoedig doen- lijk, voordeel van te trekken, Voor hef overige Hoort men 'er zich weinig aan. Wanneer zulke Ouderen niet te breed den kost kunnen verdienen , en wat veel kleine Kinderen hebben, zijn zij eerer vrolijk dan bedroefd, wanneer 'er één of meer fterven 5 dit is vooral toe te fchrijven aan de bijgeloovige en tot onachtzaamheid en zorgenloosheid aanleiding geevende Helling onder hen: „ dat de jonge Kinderen, „ wanneer die, flechts gedoopt zijnde, komen 4, te overlijden, regelregt naar den Hemel gaan."— Men wenscht dan ook den Ouderen en Nabe* •Maanden geluk met hun Engeltjen in den Hemel. Hier zier men al weder den fchadelijkcn invloed van de Roomfche Religie op de Maatfchappij • want immers verzwakt deeze flelling de banden der natuur , en geeft veeltijds aanleiding , zo a! niet tot Kindermoord, ten minden tot vergaande zorgenloosheid en onoplettendheid omtrent dezelve [Ik vermeet mij niet, om de wettig- of onwettig! heid deezer ftelling te beöordeelen.J Zoo ongevoelig nu de Ouders omtrent de Kinderen zijn , even zoo onverfchiilig zijn deeze weder op hunne beurt omtfent de Ouderen, Eenige jaaren geleeden heb ik hiervan een voor! beeld gezien , dat mij niet alleen met verwondering , maar ook met de uiterfre verontwaardiging vervulde: Eene Vrouw van ruim zeventig jaaren, bij haarert getrouwden Zoon inwoonende, fukkel'de aan eene benaauwde en pijnlijke Kwaal; zoo dat ik, voorbij het Huis komende , door het roe-  C 191 ) roepen en kennen, dat ik daarin hoorde, bewoogen wierd , om 'er in te treeden. Ik vond dan dit deerniswaardig fchepfel op een vuil en affchuwlijk Bed liggen, zonder dat de Huisgenooten zich veel om haar fcheenen te bekommeren. Men zeide mij: dat die Vrouw reeds eenigen tijd zoo gelegen had , en dat men 'er al wat Vliermelk en dergelijke voor gekookt had ; maar dat het niet beterde, en dat men nu niet meer.wist, wat 'er aan te doen. — Ik vraagde hen, of zij 'er met geenen Doctor of Chirurgijn over gefproken hadden, en bekwam , tot mijne groote verbaazing, ten antwoord: dat de Doctor daar eenige uuren van daan woonde ; dat het veel geld koste , als men dien liet komen ; en dat zijne Moeder (het was de Zoon zelf,- die mij dat zeide) oud zijnde, en zonder hoop op beterfchap, het niet raadzaam ware, dat men die onkosten maakte. Ondertusfchen liet het zich uiterlijk aanzien , en ik wierd naderhand ook onderrigt, dat die Boer nog al redenlijk wel bemiddeld was. Ook ftond 'er een Crucifix, een paar gewijde Kaarfen en een flesch met Wijwater en gewijde Palm; 'er hingen ook verfcheidene beeldtenisfen van Heiligen aan den Wand, ten blijke, dat de Boer en zijn Huisgezin getrouwe Katholijke Christenen waren. Dergelijke voorbeelden van vergaande liefdeloosheid zijn in deeze verwaarloosde Landftreek fceer algemeen, [Ik geloof, zoo ver ik uit alles, dat ik op mijne Pveize heb waargenomen , kan oordeelen, dat de geëerde Zender deezer Charakter-  C 19a ) terfchets , maai* al te veel waarheid fpreekt.] en men kan met waarheid van de meeste bewooneren der Majorij zeggen : dat ongevoeligheid en liefdeloosheid onder hunne voornaame gebreken behooren. Zelden worden zij, door bermhartigheid of menschlievendheid, tot het verrigten eener goede daad, of het doen eener mildaadige handreiking opgewekt ; en zo zij al eens aan eenen Bedelaar, of armen Reiziger een ftuk brood geeven, of in hunne Schuur laaten flaapen , is zulks alleen uit vrees, of deeze zijn huis in brand mogt fteeken of hem befteelen, [zijn 'er ook geene onder de Roomfche Majorijënaars, die iets geeven, om daardoor den Hemel , gelijk zij denken , te verdienen ?] of zijne Kinderen of zijn Vee betoveren [dat gezegde is waarheid]; want aan toverij of hekfe 'ij , zoo als men het noemt , gelooven zij ftellig , en 'er.gaan van tijd tot tijd verfcbeidene Boeren, uit de Majorij,wier Stal of andere zaaken betoverd zouden zijn , naar de Nonnen van Uden in het Land van Raven/rein, om Reliquiën te haaien en gebeden te laaten doen tegen de toverij,want die Nonnen, verftaan dat kunstjen (zoo men meent) in den grond. Geen wonder , dat het Majorijfche Volk zoo dom en ongefchikt is , als men in aanmerking neemt , dat het grootfte deel , zoo als ik reeds gezegd heb, in den volftrektften zin werktuiglijk geregeerd word door Geestlijken , die meestal zelve dom en onweetend zijn , en wier belang ook medebrengt, om het Volk in de diepfte onkunde te laaten ; ruim anderhalf. honderd van dee-  ( 193 ) deeze voor de Maatfchappij zoo fchadelijke Wezens , (waaronder omtrent één zesde Monniken van alleiii] koleuren , die zeker de allerfchadelijkfte zijn) bekleeden in de Majorij de Posten van zoogenoemde Pastooren en Kapellaanen. Ik noem hen in het algemeen fchadelijk , want zo 'er al eenige weinige redenlijke menfchenvrienden onder hen gevonden worden, zal hun getal zeer gering zijn, [echter zijn 'er zeker eenige braaven onder, welke minder bijgeloovig en meer verdraagzaam dan andere onder hunne Ambtgenooten handelen , doch ik geloof ook , dat zij het kleinst getal uitmaaken.] Het zoogenoemd Patriotismus der Majorijënaars, dat, in het begin deezer Omwenteling , nog al vrij wat gerucht gemaakt heeft, beftond in niets anders dan dweepzucht en onredenlijk eigenbelang ; men verbeelde zich toen eene agtfte , in zich zelve Souveraine , Provincie , waarin der Roomfche Religie de vrijë teugel zou gevierd worden , te zullen uitmaaken ; men vertrouwde op de affchaffing der Tienden , Tollen , enz. Dit alles niet genoegzaam aan de verwachting beantwoordende , is de Majorijënaar misnoegd , en zijn ellendige domme revolutie - geest uitgedoofd. [Ik geloof, dat de Schrijver hier zeer juist den Spijker op den kop getroffen heeft]. Deeze Anti - republikeinfche geest heerscht bijzonder in die Plaatzen, alwaar Brabandfche Monniken of Klooster - Geestlijken de menigte beftuuren (en zoodanige Plaatzen zijn 'er in de Majorij veel). Deeze Monniken door de Franfchen uit N hun-  C 1Q4 ) hunne Kloosters of Abtdijen verjaagd, en hunne goederen verbeurd verklaard zijnde, ademen niets anders dan haat en vloek tegen 'de Franfchen, hunne Bondgenooten, en derzelver Staatkundige beginfels. Ieder, die flechts een weinig met den onbepaalden invloed van die zoogenoemde Herders op hunne kudde bekend is, befeft ligtlijk, dat die zelfde geest , die hen bezielt , zonder moeite in hunne Leeken overgaat, en alzoo een groot aantal dier menfchen verpest, voor de Maatfchappij onbruikbaar ja ! fchadelijk gemaakt worden. —— De Keizer wederom meester in Braband , en daardoor, het koste ook wat het kost, de Kloosters en Abtdijen herftcld te zien, is de eenige wensch dier Dweepers en Huichelaars; en men houde zich verzekerd, dat, konden zij deeze Republiek tot dien prijs verraaden en verkoopen, zij daaromtrent geen oogenblik aarfelen zouden ; moord , roof en verwoesting, noch geene gruwelen hoe ook genoemd, zouden hen dan affchrikken; men herinnere zich flechts den laatften opftand tegen Keizer Joseph II, toen de Geestlijken eene geheele Armée op de been bragten. [Ik vertrouw, voor zoo ver mij de denkwijze der Roomfche Majorijënaars bekend is, dat de geëerde Zender mij de echte waarheid heeft opgegeeven ; is 'er iets in het bovenftaande , dat fommigen wat fterk fchijnt uitgedrukt te zijn , men fchrijve zulks toe aan den Zender en niet aan den Reiziger, wijl de laatfte woordenlijk het bovenftaande ontvangen heeft. ——« Ik  ( «95 } Ik heb eenen brief ontvangen, getekend B. V. H., waarin het volgend waar geval (ik zeg waar geval, om dat andere, welker Brieven ik ontvangen heb, ook van hetzelve melding maaken, en het dus aan meer menfchen bekend is) hoofdzaaklijk verhaald word.] Den 18 Febr. 1800. is te Bokftel overleeden Mevrouw Lawick , gebooren Freule van Rede. Voor haar fterven verzocht zij den Predikant van Vucht, om haar eene behoorlijke begraaving, evenveel waar haar Lijk ten grave gebragt wierd, te bezorgen. Die Predikant overweegende, dat de Kerk te Bokftel reeds aan de Roomfchen had moeten overgegeeven worden , begreep ligtlijk , dat een verzoek aan de Dorps - regeering aldaar vruchtenloos zijn, of misfchien ongenoegen en oproer verwekken zoude , als hij vraagde , om Mevrouw Lawick in de Bokftelfche Kerk te moogen begraaven, en befloot dus het Lijk naar Vucht over te brengen, en het aldaar in de Gereformeerde Kerk bij te zetten , wijl die Kerk nog aan de Gereformeerden behoorde, zonder dat daar omtrent iets was beflischt. Het graf en alles in gereedheid zijnde, wilde de Predikant het Lijk ter begraaving verzeilen , toen de Gerechtsbode aan het huis van den Predikant kwam , zeggende: ,, Van de Regenten te zijn gezonden, „ om te vraagen: of zijn Eerw: recht had, om „ in de Kerk een Lijk te begraaven, en of dat „ graf zijn eigendom was ?" — waarop de PreN a di-  dikajit antwoorder „ Dat hij wel deeglijk meen„ de daar recht op te hebben, nadien de Kerk „ nog aan de Hervormden toebehoorde." Dit door den Gerechtsbode der Regeering aangekondigd zijnde, bragt hij den Predikant het antwoord te rug , dat de Prefident gezegd had : Laat hij het dan eens bezien! —— Hierop zond de Predikant den Bode andermaal aan de Regenten, om uit zijnen naam te vraagen : „ Of zij „ hem de begraving van het Lijk volftrekt verbooden? zo ja! dat zij dan zulks in gefchrift „ zouden verklaaren." — De Bode te rug komende bragt ten antwoord: Dat Regenten ja volftrekt verbooden , de begraaving te doen. Hierop befloot de Predikant , om alle verdere moeilijkheden te voorkomen, om met de begraaving dien avond niet voord te gaan , te meer , wijl men onder het Volk mompelde, om de begraaving met geweld te beletten , en zo men zich verftoute, om het evenwel te doen , het Lijk dan ■wel eens voor des Predikants deur konde ftaan. -— Men zegt: dat de Dorps-dienaar en een Schepen tusfchen de Kerk en de Predikants Wooning wandelden , als ook vier Perfoonen met Geweeren gewapend. Denzelfden avond begaf zich de Predikant naar de Regenten , welke hem onder andere zeiden: ,, Dat zij Schepenen wenschten, ,, dat die zaak niet was voorgevallen, nadien 'er „ zulke groote beweeging over in het Dorp ontT s, ftaan was ; dat wanneer zij het al zouden „ willen toeftemmen, de Inwooners 'er zich te- „ gen zouden verzetten. Ja! " zeide de Drost  ( 197 ) Drost voorheen Meester Schoenmaaker, „ indien ,, Gij de begraaving al eens gedaan had, koude „ het ligtlijk gebeuren : dat Gij binnen weinige „ dagen het Lijk voor uwe deur zoudt vinden s, ftaan."— Waarop geantwoord wierd: „ Dat, zo de Regenten de toeftemming wilden geeven, „ men het eens afwachten zoude, want dat zulk ,, eene daad zeer groote gevolgen zoude kunnen hebben." — Maar wie zou het gedaan hebben? vraagde de Drost — de Dominé hcrvattede hierop: ,, Dat hij met toeftemming der Regenten het ,, daarop waagen zoude." — Maar de Prefident zeide : „ Dat kan niet weezen ! het graf moet „ weder toegemaakt worden." Waarop de Predikant antwoorde: „ dat dat goed was, maar ,, dat hij dacht het open te laaten, tot hij over ,, het geval , in 'j Bosch , had raad gepleegd." Hierop zeide de Prefident: „ Het graf moet „ morgen voor den middag toegemaakt zijn; wij zullen 'er iemand bij zetten , om te zien dat „ het gefchied." — De Predikant gaf ten antwoord: „ Het zal gefchieden. — Ik zal order „ geeven aan den Metfelaar, en dan kunt Gij'er „ bij zetten , zoo veelen Gij wilt." — — De Predikant heen gaande , ontmoeteden hem drie jonge Knaapen, welke al fpottende zeiden : wij zullenze wel begraaven! — Hij verzocht en verkreeg daarop van den Hoogfchout te 's Bosch verlof, om het Lijk aldaar in de St. Jans-kerk te begraaven, gelijk ook gefchied is. Men zegt: dat de Predikant van de Schepenen weggegaan zijnde, verfcheidene Menfchen in de Kamer N 3 zijn  C 198 ) zijn ingedrongen, om te verneemen, of het verlof ter begraving was gegeeven; zij waren zeer ten vrede , dat het niet ware ingewilligd, betuigende : dat, zo het anders ware uitgevallen, zij getoond zouden hebben , dat zij niet te vergeefsch gewapend waren. [Wat dunkt U , Lezer! van dit geval? —• Hebt Gij wel gedacht, dat men zoo onrechtvaardig , zoo onbillijk onder de Roomfchen in de Majorij kon handelen? Wat zal ik 'er van zeggen ? — Zwijgen ? 6 Ja! Oordeel 'er zelfs over! — Nog heb ik van dezelfde hand dit volgende ontvangen.] Daar ook [naamlijk te St. Oedenrode. —— Ik geef maar alleen hier woordenlijk een gedeelte uit de letteren van den mij onbekenden, doch geachten Zender , om dat ik reeds , voor ik deezen brief ontvong, het voornaamlte van Oedenrode bij mijn verblijf aldaar had.opgetekend, en ik, het geen ik aangaande dit Dorp (het geen hoofdzaaklijk , met het geen mij de onbekende Schrijver aangaande die plaats toegezonden heeft, overéénllemtj in mijne tweede Reize had aangeftipt, reeds aan den Uitgeever had ter hand gefteld] hebben de Roomfchen de Kerken geëischt, doch met alle bedaardheid, zonder eenige wanorde te pleegcn; want een weinig geraas van eenige Kinderen, die naderhand genoegzaam in teugel zijn gehouden , kan men niet rekenen ; men mag hier den Roomschgezinden den behoorlijken lof niet weigeren. — — ■ De groote meerderheid der Roomfchen wil de St. Oda -kerk, hoewel zeer ongefchikt voor hunne menigte , om dat dezelve in  ( 199 ) in het midden van het Dorp gelegen is, en ook om dat men gelooft, dat de Stichteres St. Oda, op eenen heuvel, achter die Kerk begraaven ligt; zoo dat zij 'er dcnklijk eene meerdere heiligheid aan toe fchrijven. Zij gaan ook op dien heuvel zeer dikwijls hunne devotie openlijk verrichten, hoe zeer dit door de Decreeten en de Conftitutie verbooden is. Ik moet hier bijvoegen : dat ik eenige jaaren geleeden te Keulen zijnde in de Kerk, alwaar de beeneren van [St. Ursula en van ] de elf duizend Maagden bewaard wierden, mij bericht wierd, dat 'er die van St. Oda ook onder waren ; waar de echte zijn, moogen zij onderling uitmaaken , ik geloof — op geene der twee Plaatzen! [Dezelfde opmerkzaame Onbekende heeft mij ook het volgende van woord tot woord medegedeeld:] Met de Kerken [in de Majorij] is het in het algemeen dus gelegen. ■ De Nuntius van den Paus heeft eene order aan de Vïcarii gezonden, welke inhoud: „ dat overal, waar de-' „ Gereformeerde Kerken in handen der ïtoom,, fchen zijn, en 'er reeds wezenlijke Dienst in ,, gedaan wórd , dat zal blijven voordduuren , „ tot dat 'er een Paus zal gekoozen zijn, wiens „ uitfpraak men daarover moet afwachten, maar „ dat alle anderen , waar in nog geen Dienst „ gedaan is, moeten blijven in flatu quo, en 'er „ ook geen Dienst in mag gedaan worden, hoe- wel de Gereformeerden die hebben overgegee„ ven." Zij zijn hier over zeer onvergenoegd.— Ik voor mij geloof, dat de knoop hier zit, naaaiN4 lijk:"  ( £00 ) lijk : dat de Decreeten der Wetgeevende Vergadering zeggen, dat het eigendom der graven blijft, en het recht, om in die graven te blijven begraaven ; dus moet bij iedere begraving van een Kettersch Lijk de Kerk ontheiligd worden , en die 'er in zijn niet moogende worden uitgeruimd, kunnen zij 'er den Dienst niet in verrichten, volgends de Leer van hunne eigene Kerk [Hoeveel valt hier niet bij aan te merken ! Hoe Veel ftof tot overdenking kan uit deeze woorl den voor eiken belijder van den Proteftantfchen Godsdienst worden opgezameld! Zou men hier niet moogen vraagen : Wat kunnen Wetten gelden , als de bekrachtiging afhangt van het Opperhoofd eener Kerk? Is een Godsdienst voor- of nadeèh'g voor eenen Staat, wanneer een ander , die geene betrekking altoos op zulk of zulk een Land heeft, de Wetten aan de belijders van zulk eenen Godsdienst voorfchrijft, en men die Wretten blindlings gehoorzaamt ? — Wat js 'er te wachten voor andere Godsdienften , wanneer één Godsdienst , die volgends zijne aangenoomene Leerftellingen anderen verdoemt en verkettert, de bovenhand tracht-te krijgen, en wanneer 'er geen paal en perk gefield word, dat de magt van zulk eenen Godsdienst in toom gehouden word?? Moet aan het Opperhoofd van eene Kerk de magt gelaaten worden, om maar, waar het wil, onbepaald over de confciëntiën van anderen te heerfchen ? Moet de opvolging of nietopvolging van Wetten afhangen van iemand, die 'er niets mede te maaken heeft ? Zullen, op het ge-  C "ooi ) gezag van zulk een Hoofd, de Proteftanten hunne Kerken behouden of verliezen ? Ik zou meer kunnen vraagen, doch wie zal mij antwooiden? derhalven geene enkele vraag meer over dit ftuk. _ _ Dezelfde Zender heeft mij in eenen tweeden brief nog het volgende toegefebikt: ] Nu 'er weder een nieuw Hoofd aan de Roomfche Hiërarchie" [Gregorius Chiaramonti, onder den naam van Paus Pius VIL] verfcheenen is, zal men eerlang zien, wat order Het wegens de Kerken geeven zal; maar — zullen de Decretaalen der Pauzen en der Conciliën gelden, dan kunnen of moogen zij [de Roomfchen] 'er geen gebruik van maaken; ten zij alle de beeneren der daarin rustende Ketteren worden weggedaan , en de Kerk door een' Bisfchop weder worde ingewijd , en dan zorg gedraagen , dat 'er geene Ketterfche Lijken in begraaven worden, welk recht het Wetgeevend Ligchaam aan de eigenaars der graven blijft garandeeren. Zoo lang dus een Ketter eigenaar van een graf is en blijft, blijft ook de Kerk onrein, en is tot den Roomfchen Kerkdienst onbekwaam. [Met nieuwsgierigheid zie ik de uitfpraak van Pius Septimus, aangaande dit ftuk, ten gemoete, zij zal zeker volgen, doch zoo lang dit niet gebeurd is, zeg ik : Exitus rei hoe ineïicabit , of in het Hollandsch : De tijd zal het leer en! NS \ Aan  C 202 ) Aan vier andere Zenders ben ik het volgende, het geen ik bij mijne Reize in de Majorij niet vernomen had , of na mijn verblijf in dezelve aldaar is voorgevallen, verfchnldigd. Ik zal het zelve alleen maar kortlijk aanftippen ; ieder kan 'er uit zien, dat ik nog lang alles niet heb opgezameld , en dcrhalven dat ik het Charakter , den Godsdienst- haat , en de Vervolgzucht der Roomfche Majorijënaars nog met al die zwarte verwen niet getekend heb , zoo .als dezelve verdienden.] Te Oorfchot heeft men het eigendom der Gereformeerde Di-ikonie geëischt, om dezelve met de Dorps-armen-kas te verëenigen. Te Zoerendonk overleed een Hervormde , vier Kinderen nalaatende ; de Diakonie had niet genoeg, zelfs om maar één Kind te onderhouden, men verzocht onderftand bij de Regeering uit de' Algemeene Armen - kas , die zoo wel aan Hervormden als Roomfchen behoort, doch deeze weigerde zulks. Dit zit nog zóó. — Andere Diakonieën fpringen nu bij , om die arme ongelukkige Weezen niet van honger te laaten omkomen. i Te Leende hielden de Jongens onder den Godsdienst altijd een zeer groot leven in de Kerk. — Sommige banken wierden vernield. — Een enkel boos mensch brak in de Kerk, verfcheurde den Bijbel op den Predikfioel, en fmeet hem op den grond;  C 203 ) grond; dit alles en dergelijke baldaadigheden gefchiedden zonder gevolg zoo lang, tot dat, de Kerk door de Roomfchen genaast zijnde, de Hervormden in eene Kamer bij den Schoolmeester hunnen Godsdienst verrichteden , en nu rust genieten. Te Heeze heeft men. den ouden braaven Schoolmeester aan de Kapel (te Heeze zijn twee Schoolmeesters) , zonder eenig recht of reden, afgezet. Denklijk is zijne eenige misdaad , dat hij een Hervormde is; want alle befchuldigingen, tegen hem ingebragt, heeft hij ten vollen wederlegd. — In 1795. den 3 Februarij, wierd alhier de Kapel der Hei-vormden geplunderd ; veele banken en eene tafel in ftukken gebroken ; de Zitkusfens (twee uitgezonderd) aan flarden gefneeden en geplukt; twee Arm-zakjens vernield enz. de Boeken ontkwamen het gevaar , wijl zij opgeflooten waren. Braave Roomfchen verklaarden hunne afkeuring, anderen integendeel bewimpelden het.— In de groote Kerk wierd nu en dan wat weg gebroken en gefchonden ; den Lezenaar van den Voorleezer heeft men verbroken ; in.den Predikftoel zijn gevoeg gedaan , als ook in het portaal van de Kerk. — Deeze Kerk ftaat thands altijd open, dewijl 'er zich niemand meer mede bemoeit, ten fchande van iederen redenrijke Voorbijganger, die de moeite neemt, om deeze gefchondene Kerk te befchouwen. De Kerk der Hervormden te Helmend is thands in het buzit der Roomfchen. De eerften verrichten  ( 204 ) ten nu hunnen Godsdienst in eene Kamer aan het. huis van hunnen Leeraar. Ook te Deurne hebben de Hervormden hunne Kerk aan de Roomfchen moeten afftaan , en 'er niets uit moogen weg neemen, dan het geen tot viering van het Hf. Avondmaal gebruikt wierd.Zij houden nu hunne Godsdienstoefening op eene Gaanderij van het groot Kasteel, welke de Vrouw van Deurne hiertoe edelmoedig vergund heeft. [Het ware te wenfchen , dat alle Eigenaars van Kasteden of andere ruime Gebouwen in de Majorij, (zoo veele 'er ten minften aan Proteftant* Cche. Bezitters toebehooren) dit loflijk voorbeeld deezer edelmoedige Vrouwe , welker naam in de. harten van alle, vooral Majorijfche, Proteftanten te recht moet veréduwigd worden, naarvolgden, en zich door geene vrees noch dreigementen, die hun misfchien zouden gedaan worden , hiervan lieten affchrikken, om ten minften , zoo lang mooglijk , eenen redelijkeren en menschlievender Godsdienst dan die der Roomfchen in de Majorij in ftand te houden. — Mogt deeze wensch vervuld worden!! — ]. Ook moet de Predikant op deeze plaats uit zijne Pastorie , en in dezelve zullen nu de verdreevene Nonnen uit het Klooster Keizersbosch, gelegen in het Graaffchap Hoorn in Opper-Gelderland , hunne wooning neemen. Dit alles* zegt men, is gefchied op het aanhitzen van deruitoomfcheiM Priester, [men kan deezen Snaak naauwkeuriger uit mijne Reizen leeren kennen \, hij is de eenigfte Priester in deJVlajorij, die  ( 2°5 ) die zich (ten minften tot nog toe) kan beroemen ; dat hij eenen Geuzen Dominé uit zijn huis verjaagd heeft. [Door eene tweede hand wierd mij ook het volgende toegezonden :] Te Geldorp, waar thands geen Predikant is, heeft de Hervormde Gemeente de Kerk aan de Roomfchen gratis afgeftaan, zonder betaaling te willen hebben. De Roomfchen zijn zoo edelmoedig geweest van de Kerk (zij hebben zelf eene uitmuntende fchoone nieuwe Kerk) ten gebruike der Gereformeerden te laaten, tot zij het willen opzeggen. Dan — men heeft de glazen genoegzaam geheel en al ingeflagen door fteenen 'er door te gooien , en zulks doet men meestal geduurende den Godsdienst, van het begin van denzelven tot het eind toe. Dit ziet men , duit men en verdraagt het ; zoo dat 'er niets overfchiet, dan zoo zuchtende den Godsdienst te verrigten. De beste Eertitel, dien men den Gereformeerden toefchreeuwt en den nabuurigen Leeraaren, die daar den Predikdienst vervulLn, dikwijls tot aan de Kerkdeur toeroept, is : Bliksem sc he Geus! en andere bitterheden meer! — Zie! — zoo handhaaft men de gelijke Vrijheid en openbaare Veiligheid. De Hervormde Gemeente te Nunen enz. heeft de Kerk te Gerwen , de Kerk te Nunen en de Kapel te Op-wetten (een gehucht van Nunen) bij verdrag aan de Roomfchen moeten afftaan; . ook  ( ao5 ) ook de Predikants -wooning te Nunen, die zij echter nog aan den Predikant verhuurd hebben voor den tijd van vier jaaren , of dan niet opzeggende, agt jaaren. Dan te Nederzetten, onder even gemelde Hervormde Gemeente , hebben de Roomfchen den Gereformeerden de Kerk ontnomen zonder eenige aanfpraak of verdrag deswegens te doen of aan te bieden. De Roomfchen hebben hier nu zeven Kerken en de Hervormden geen eene Zijn dit gelijke Voorrechten en gelijke Befcherming? [Even dezelfde Schrijver melde mij ook de volgende Anekdote :] Een zeker fnwooner te Bakel had bloedfchande met zijne eigene Zuster Gepleegd Hij beleed zulks in de Biegt en bad om de Abfolutie. De Biegtvader weigerde die zegende, dat noch hij, noch Bisfchop, of Eerst bisfchop zelfs geen Cardinaal die konde geeven alzoo dezelve alleen in de magt van den Paus was, bij wieh hij zich dus moest vervoegen. Hij begeeft zich daarop naar Rome , doet zich'daar Jï* eenen Poenitent of Boetling aanmelden 'en krijgt gehoor. Gevraagd:,, van waar hij kwam>» antwoorde hij: „ van Bakel l» Gevraagd „ waar V dlt §eleSen was''? was het antwoord : „ in „ de Majorij van 'sBosch, op het einde van de „ waereld; in een Land, waar men brand zijne aarde; eet de Paarden ; daar men door de „ Schoorteen in huis treed ; de kan bij de „ Dienstmaagd flaapt en de Knecht bij deszelfs „ Vrouw." Zijne Heiligheid op dit antwoord ver-  C 207 ) verbaast, zeide: Maledicla Bakel (*), en vraagde wijders : „Of 'er in dat Land ook Christenen „ waren, en of hij zelf een Christen was ? " zulks met ja t beantwoord zijnde , was de verdere vraag: ,, Of men aldaar eene Godheid geloofde?'* het antwoord was eensgelijks: ja! Eindelijk deed de Paus de vraag: „ hoeweele Goden 'er waren?" en de Bakelfche Boetling antwoorde: „ Vier! naam„ lijk:De Vader,de Zoon, de H. Geest en zijne „ Heiligheid, onze HeereGod de Paus." DePaus, opgetogen over deeze verhevene geleerdheid en diepe kunde, riep juichend uit: Benedi&a Bakel.'(f) en gaf den Poenitent, op die luisterrijke Belijdenis, de Abfolutie. Zie daar eene Anekdote! die ik in mijne kindsheid reeds meermaalen gehoord heb , doch voor welker echtheid ik niet kan inftaan. — Zij levert een bewijs echter op van der Roomfchen fchoone Godgeleerdheid. Ik heb U bijna vergeeten te melden , dat men te Nunen , bij de begraaving der dooden onder de Roomfchen , de Lijkftaatfie bijwoont met Waschkaarsfen in de hand , en die zoo openlijk langs de ftraat draagt tot ergernis der Proteftanten, die zelfs moeten zien, dat dit, ja waarlijk! ook gefchied door Municipaliteits- Leden. [Den geëerden Opfteller deezer Bijdrage en aartige Anekdote betuig ik openlijk mijnen hartgrondigcn dank. Ik wensch, dat zijn E. mij verder met zijne briefwisfeling verè'ere. Ik (*) Vervloekt zij Bakel'. (t) Gezegend zij Bakel'.  C 208 ) Ik moet hier ook den volgenden brief bijvoegen. — Ik geef hem woordenlijk , zoo als hij is , en ik twijfel niet, of hij zal nog wel, wegens zijnen bijzonderen inhoud en fchrijfwijze , aan fommigen mijner Lezeren bevallen. Hij bevat eenen droom, en droomen, zegt het fpreekwoord , is bedrog; derhalven wil ik denz:lvcn ook niet anders dan als eenen droom befchouwd hebben.] Burger Reiziger! of Reizende Burger! Wie Gij zijt, raakt Mij niet, en wie Ik ben, gaat U ook niet aan. Gij reist wel, maar Gij droomt niet ; Ik droom wel , maar Ik reis niet; Ik denk altijd: Oost, west! fhuis best! wij zijn derhalven verfehillende wezens en echter niet verfchillend. — Gij zijt een Reiziger en Ik een Droomer, beiden zijn wij evenwel menfchen, en kunnen beiden wat vertellen. Nu daar Ik op komen wil is dit Ik heb uwe Reke door de Majorij in 1798 geleezen , misfchien heb Ik U ook wel gezien , want in dat jaar zag Ik iemand , met eenen Reiszak op den rug nevens mijn huis gaan, net zoo als Gij 'er uitzaagt, ten minften volgends uwe Befchrijving. Nu dit doet ook niets af; daar Ik op komen wil is dit: Ik droom veel , en fomtijds , al zeg Ik het zelf zoo maar regt uit, het is des al niet te min, zegt Cats , evenwel nogthands waar, droom Ik zeer lief  ( öo9 ) Hef en aartig. Kijk hier eens, hoe Ik onlangs weêf gedroomd heb! • Ik droomde dan, dat ik in eene Herberg was-, waar eenige Perfoonen lustig zaten te eeten en te drinken ; fommigen , die 'er voorbij gingen , keeken benaauwd naar die menfchen, en fcheenen bang voor hun te weezen , anderen morden in zich zeiven, en anderen lagchten. Ik ging buiten de deur, om toch het verfchillend gedrag dier Voorbijgangers te onderzoeken , en evenwel vergat ik dit , omdat ik van verre zeer hoorde huilen en fnikken , zonder dat 'er zich iemand aan fcheen te ftooren. Ik begaf mij dan naar de plaats des gehuils. Ik vond daar eene Vrouw , die 'er net zoo uitzag even als Jufvrouw of Mevrouw Themis , alias de Gerechtigheid 4 de Patrones of Godin der Advocaaten, doch zij was niet geblinddoekt maar keek door haare Vingers ; 'er ftond een oud Man, met eenen langen baard, grijs hair en eenen knoesta'chtigen ftok in de hand, even als de Heidenfche Burger JEscü* lapius, de God der Kwakzalveren, bij haaf. Zij huilden beiden fnot en kwijl, en klaagden eikanderen haaren nood. Themis of wie het 'ook mogte zijn, zeide: „ 6! Wat ben ik bedroefd ! 5, Een , dien men zegt mijn Zoon te zijn , en „ dien fommigen Advocaat V., anderen Aricaat „ Voerman, nog anderen Apekaat van de Zweep, „ omdat hij, in voorigen tijd nog, als Voerman „ langs eene Kar denderde , noemen , heeft te „ weinig betaald in de agt Per Cent, en is nfi >, van die luidjens daar in die Herberg,- die daar O „ zoo  C aio ) „zoo lekkertjens eeten en drinken, (zij zij» „ Onderzoekers , of, gelijk men nu zegt: de „ Commisjte tot onderzoek), voor 828 Guldens in „ de boete geflagen; en het geen mij het meeste rouwt, is: dat hij nog Volks-vertegenwoor„ diger is. Hoor eens, Burger Medegod ! hoe „ veelen , vooral , die van het nieuwe Geuze» „ geloof zijn , hier over lagchen ! Zij roepen ; „ „ Zie eens dat zijn Wettenmaakers! dat zijn „ „ Voorvechters van het Kattelijk Geloof en de „ „ Kattelijke Kerk! die zelf zoo fmokkelen, en „ ,, anderen lasten opleggen, die zij niet draagen „ „ willen." " — ./Esculaap brulde geen hair minder, zeggende al fnikkende : ,, Ja 1... ja!..f „ zoo.. gaat het ... mij ook. — Een dien men „ Doctor V.. te 'noemt (hij behoort „ dus onder mijn gild, ten minften in naam, en „ daaröm fpijt het mij) is nu Exreprsefentant, die „ heeft ook gefmokkeld in het opbrengen. Nu zit „ men hem ook achter de vodden, hij zal, zoo „ ik hoor, ook boete moeten betaalen." Terwijl deeze twee zoo Honden te huilebalken , verbeelde Ik mij een magtig gejoel te hooren. Ik keek om; zag een fchraal mager Ventjen met eene Weversfpoel in de hand, en eene vuile verfleeten muts op zijn hoofd , al danzende komen aanfpringen; het nam zijne muts van zijnen kop , zettede die op zijne Spoel , draaide en zwaaide met dezelve en fchreeuwde , dat het paars en bont wierd : ,, De Wevers boven ! ,, Hoezee! -— wij zijn eerst menfchen! verfcheij, den van mijne Confraters zijn Drosten gewor- „ den!  C m ) ** *n! Nu zal het eerst goed gaan! Als 'ik eens >, Drost word, Lijk, dan zal ik eerst wel regee» n ren! Hoezee U - » Terwijl dit mager kaerel jen zoö ftond te hoezeeën, komt 'er een Scboenmaaker aangeloopen , hebbende zijnen Spanriem, en Pikdraad nog in de hand* roepende* Wat maakt Gij een leven. ■ ' Dat is wat moois , dat een Wever en Sterkvreeter „ Drost is. Vivat St, Crispijn ! deeze „ Ral het leder en gaf de Schoenen voor niets „ weg! dat was eerst een Man, beter dan dui„ zend Wevers. — Ja! nu worden de Schoen„ maakers niet alleen Drosten maar ook Repra:a fentanten, en als zij dan weêr omen, al döërt „ zij niets, dan brengen zij eenen zak met geld ,s mede, dat men 'er van verfchrikken*zou, als „ een arm zoo lang* Zij worden dan Looijers4 „ Drosten , eri, wat Weet ik het * wat al meer ?! Wat man ben ik en wat man zal ik nog wor„ den! — ? — ! ! Terwijl zij zoo ftondert te twisten, komt 'er een Bakker, een Boer, eerr Zadelmaaker en nog al meer, die ook al om het zeerst fchreeuwden , dat hurt Stiel (eert Woord in de Majorij betekenende bedrijf of handwerk) het best was, om dat die ook al Vertegenwoordigers hadden opgeleverd. Éindelijk en ten laatften komt 'er een Kwakzalver en Markt-» fbhfeeuwer (men zou zeggen hoe in mijnen dróóm alle die menfchen bij eikanderen in mijne hersfénen kwamen) aangezet met zijnen Hansworst* Hij begon uit alle zijne magt te roepen: „ Hoorfe «Burgers! Hoortl! Êer ik U mijne trefl'ijke  C ara ) „ Medicijnen aanprijs — ik geef ieder pakjen om „ een dubbeltjen maar. Niemand is bej$r >, gefchikt voor Reprsefentant, dan wij, die op u de voortreflijke Akademie van Leuven geftudeerd hebben. Wij weeten eerst met de men,, fchen om te gaan. Wij verdienen nog , dat m het Volk ons kiest. Wij belooven het de „ Kerken , en alles wat het maar wil. Wij weeten eerst, hoe Gij het liefst hoort, Bur- gers ! " Nu kwam Hansworst, die dikwijls zijne tong had uitgeftooken, en al meesmuilende gezweegen had , voor den dag , en zeide zoo maar droog weg : ,, Ja ja! Heer | „ Doctoor!! Gij kunt gemaklijk Repetant wor„ een, of hoe hiet dat ding, dat zoo veel geld „ trekt; .want Gij weet de Burgers veel fchoons „ voor te praaten van de Kerken ; van de Geu„ zen weg; van het afneemen van de traétementen der Domenie's; en van het voordeel, dat „ het Land hier van heeft. Gij belooft den eenen een Ambtjen, den anderen een Bediening„ jen. Gij weet het wel zoo fijntjens aan te pak„ ken, dat Gij gekoozen word en klaar is Kees „ dan. Men moest mij liever wat maaken , ik kan ook wel pogchen. Kijk zoo zou ik precies zeggen: „ „ Ik'zal U, Burgers bezorgen, „ dat Gij vrij zult zijn van veele zaaken, maar „ „ waarvan weet ik zelf nog niet, en even„ „ wel beloof ik het U; al wat Gij maar wilt, „ „ zal ik doen. — " " en ik wed, dat ik wel „ zoo een ding zou worden , dat veel geld „ krijgt t — " Dit zeide de Burger zoo maar zon-  ( m ) zonder lagchen weg. Al het Volk ftond met gaapende bakhuizen te kijken , ën ik begon zoo geweldig hierover in mijnen droom te lagchen , dat mijn Wijf, die vrij knorrig is, mij toefnapte: Wat fcheelt dien Gek wéér?! Waardoor ik ontwaakte. Deeze droom ftaat mij nog zoo levendig voor, dat ik het befluit nam , om U denzelven toe te Zenden , om U te doen zien , dat 'er in de Majorij nog wel aartige menfchen woonen, al Was ik het alleen maar. Mijn droom is maar een droom, zoo moet Gij hem ook maar bekijken. —— Dag Burger Reiziger! Uw toegenegen Droomer. Uit mijn Slaapvertrek den 18 Maart 1800. Nog wat. Eene Koeken-bakkers Vrouw, welker Man Volks - vertegenwoordiger in *s Bosch was geworden, wilde na dien tijd nimmer eenen brief ontvangen, of op het opfchrift moest ftaan: aan de Repr^esentantin .... te V. Gij ziet hier (en dit is geen droom") dat men in de Majorij al vrij hovaardig is, doch het is toch zoo: is de Man Reprcefentant, of zoo als Hansworst zeide Repetant, dan is de Vrouw Repr&' fentantin of Repetantin. — De Vrouwen hebben O 3 hier  C SI4 ) hier pok mede wat te zeggen; zij zijn wat meer, dat denk ik , dan gene Nuf in Sijfer* Hadie Reismannptjen! — [Toen reeds een groot gedeelte mijner tweede Reize was afgedrukt, ontving ik nog eenen brief, getekend : UE, Dienstw, Medeburger. Bataafsch Braband den 24 Juni) 18.00. — De mij onbekende, doch geachte, Zender verzekert mij, dat al wat hij fchrijft, zuivere waarheid is, maar dat hij, om redenen van niet bekend noch ver, volgd te worden , zijnen naam niet durft openbaaren , en ook even hierom veele hardigheden van de Roomfchen is voorbij gegaan, Hij vergunt mij, om mutatis mutandis zijn fchrijven in dien vorm te gieten , dien ik verkiezen zal, — Ik zal den geëerden Zender zelf laaten fpreeken, en hem op den voet volgen , te meer , wijl hij eenige Dorpjcns aanhaalt, die ik niet bezocht heb , of om dat zij niet in mijnen weg lagen , of om dat ik 'er weinig of niets dacht te verneemen ; ook zal ik hem zelf laaten fpreeken , om dat zijn fchrijven veele zaaken , die ik gemeld heb , bevestigen , alleen zal ik zijn fchrijven, zoo veel mooglijk, bekorten, — Zie hier dan, wat hij mij gezonden heeft.] Vucht, Hier besitten de Roomfchen twee Kerken, —. Van  i 215 ) Van het naasten der Hervormde Kerk zal hier niets komen , omdat het Choor voor de Roomfchen te klein is , zijnde het ruim of fchip der Kerk reeds voorlang ingeftort, en het te veel zou kosten, Wanneer men hetzelve betitelde; intusfchen maatigen de Roomfchen zich de beheering over dezelve aan , en handelen 'er mede naar hun goedvinden; geen Geus durft zich hier tegen verzetten. [Een bewijs voor de waarheid van dit gezegde kan de Lezer zien in het geval met het begraaven van Mevrouw Lawick , het geen ik boven uit eenen brief van B. V. H. heb aangetekend, en door onzen Medeburger ook, als een bewijs voor het geen hij fchrijft , word aangevoerd.] Te Bokstel Hebben de Pvoomfchen eene zeer fchoone en ruime Kerk , echter hebben zij het Choor der groote Kerk (het ander gedeelte is ingeftort), doch gansch niet uit broederlijke liefde , want hetzelve kan het tiende gedeelte van hun niet bevatten, en men heeft geenen lust, om het ingeftorte te herftellen , zich toegeëigend ; het is hun genoeg, dat de Hervormden nu van die plaats beroofd zijn , trouwens ! men hoort dikwijls in de Majorij zeggen : „ Dat Vee , de „ Geuze Natie moet over Zee naar het Engelsch „ Land. Dit Land moet alleen door Katholijken „ bewoond worden." O 4 S c h ij n-  C 9& ) S c h ij n d e l. Het js jammer, dat. de Ficarim of Bisfchop Jlhier geen bevel aan de Majorijfche Priesters heeft gegeeven, om geene Kerken der Hervormden „, bezit te neemen; hij heeft alleen aan dezelve geraaden , om geene Kerken in te neemen of er dienst in te doen. Het geen de Ficarius Zijnen Geestlijken beveelt, moet volflrekt llZ tlng* gehoorzaamd worden , doch het ?een hij hun, bij wijze van raadgeeving, medededt, dit behoeven zij niet op te volgen; hij had dus veele onaangenaamheden kunnen voorkomen, zo hii *ad gewild, Voor het overige mag men hem eenen Menfthenvtïend noemen. — — jc Zon Hebben de Roomfchen, op eigen gezag, den braayen Hervormden Schoolmeester met geweld mt zyn huis 0P ftraat gezet, van zijnen post beroofd , en hem dus met zijn huisgezin tot yolflagene armoede gebragt. ~ Men wilde hier ook de Geuze-Ambtenaaren afzetten, doch dit blijft nu ftif, echter wil men thands bij hoo* en laag de groote Kerk hebben, Even zoo Hecht heeft men te Tongelre Gehandeld. - Men haat daar de Hervormden meer dan de Jooden , die 'er woonen. - Men heeft 'er den Schoolmeester afgezet, die echter ] O bon-.  C a-7 > honderd Guldens van zijne Wedde behouden heeft, en 'er in deszelfs plaats eenen bekenden Dronken» lap, maar die bitter Roomsch was, aangefteld. — De groote Kerk is reeds voorlang den Hervormden ontnomen , en de bittere Priester heeft dezelve , zelfs tegen den raad van den Viearius , met het Te Deum plegrig in gloria ingewijd. G e l d o r p. ( Ook hier hebben de Roomfchen zich de Kerk toegeëigend , fchoon zij dezelve wegens haare flecht- en vochtigheid niet willen gebruiken. —. Van Heeze Heeft men, met alle plegtigheid, in het openbaar Omgangen (Procesfiën) naar andere Plaatzen gehouden. Ook te Leende Is Kerk en Pastorie-wooning door de Roomfchen genaast , en de laittfte is door hen verhuurd. — valkens waard Zou oulings Waard op den Dries (dit laatfte Majorijsch woord betekent eene Weide) geheeten hebben , omdat aldaar maar weinige Huizen en flechts ééne Herberg of Kroegjen, op een mager ftuk Weiland gebouwd waren. -— Vervolgehds O 5 kwa-  C 218 ) kwamen hier veele Varkensdrijvers bij deezen Waard of in deeze Herberg, om hunne Varkens te verkoopen, hierdoor wierd de toevloed hervvaards fterker, men bouwde 'ex meer Huizen , en men noemde deeze plaats Farkemwaard. Eindelijk de Valkenjagt hier in zwang komende , werd deeze naam in Falkenswaard veranderd. In 1745 woonde hier een Hervormde, die als Menfchenvriend van allen bemind wierd ; men verhaalt , dat zijn Roomfche Buurman , die voor het uitwendige altijd zijn boezemvriend was geweest, tot hem (men verwachte toen de Franfchen in de Majorij) zou gezegd hebben: „ Nu de Fran„ fchen afkomen, zal het fchielijk met de Geu„ zen gedaan zijn, zij zullen kapot gemaakt „ worden , maar ik zal zorgen , dat Gij eenen „ zachten 'dood zult krijgen." — In die dagen dachten de Roomfchen reeds zóó menschlievend, en nu, als zij maar konden, zou het nog erger weezen. — De bermhartigheden der Roomfchen jegens eenen Hervormden zijn wreed! —■!!—•!! Te Dommelen Heeft men zich de Kerk der Hervormden toegeëigend, fchoon men geen voorneemen heeft, omze te gebruiken. [Dit Dorpjen heeft zijnen' naam van de Rivier de Dommel, welke outijds Dutmala zou genoemd zijn geweest, ontvangen. De Heer W. C. Ackersdijk fchijnt den naam deezer Rivier van demp, damp, damp te willen af-  ( «9 ) afleiden (Jlg: Vadert: Letteroefeningen voor l8cx> Mengelw: Bl: 253-) ■> doch zijn Ed:, wiens kunde en braafheid ik hier openlijk hulde doe, neeme het mij niet kwalijk, dat ik hierin van Hem ver- fcfajl, Zou men het woord Dommel niet veel heter van het Hoogduitfche7#7«»z£/, eene draaiing, kunnen afleiden. De Dommel kan wegens haare veelvuldige kronkelingen gefchikt dien naam voeren , zij vertoont zich als een' tweeden Maander-Rraom. — Ik heb ook aangetoond, dat in de Majorij veele Hoogduitfche woorden worden gevonden, en het is overbekend, dat wij in onze taal veele woorden bezitten, die volmaakt met het Hoogduitsch inftemmen , uitgenomen dat wij eene D Hellen, waar de Duitfcher eene T gebruikt. Moet men in de afleiding (derivatió) der woorden niet het eenvouwige kiezen ? - In de Majorij zegt men dikwerf: Ik ben in den dommel, dat is: ik ben in de maaling; ik bevind mij in eenen maalflroom ; mijn hoofd draait; ik ben verward van gedachten, Te Dommelen is Simon Vere- p/eus bijgenoemd Dommelanm gebooren. Hij was Kanonnik der groote Kerk te 's Bosch en Opziener der School aldaar , gelijk de Heer Ackersdijk 1. 1. aanhaalt, Hij was ook een groot Taalkundige.] Riethoven Is de geboorteplaats van den Bisfchop van Iperen, Martinus Riethovius. Hij zou van Schaapherder trapswijze tot deeze waardigheid zijn  C 220 ) zijn opgeklommen. Men heeft hier eenen Roomfchen Schoolmeester, om de jeugd in Roomfche boeken en Katechismus te onderwijzen, aangefteld , en den Hervormden, met behoud van ioo Guld: zijner Wedde , afgezet. De groote Kerk is thands in het bezit der Roomfchen. Veelen onder hen zijn zoo bijgeloovig bitter, dat zij verklaarden: „ dat zij wel wilden fterven, ,, als zij maar tweemaal in die Kerk Misfe kon,-, den hooren." Te Westerhoven Ziet men een Putjen , het heilig Putjen genoemd. Het water uit hetzelve is heilzaam voor onderfcheidene Ziektens, vooral voor de Koorts; men bezoekt hetzelve op eene jaarlijkfche Bedevaart , en ook op andere tijden , zeer vlijtig; kruipt op de knieën rondom hetzelve; en men ziet rondom hetzelve een paadjen , veroorzaakt door het rondkruipen, n * \ % ■ B e r g-e i k Ontleent zijnen naam van de Heuvelen, waarop oulings zeer zwaare Eiken wiesfen. — Berg-eik is het middenpunt van bitterheid , bijgeloof en fpookerijën. In oude tijden woonden hier [zoo fpreekt het Bijgeloof] veele hekfen. — Het gebruik van bijgeloovige middelen tegen ongemakken des ligchaams is hier onbegrijplijk: heeft men kwaade beenen, men geneest die met Wijwater; heeft  ( 221 ) Leeft men den Kinkhoest', men loopt naar Kas-> teren, om uit een gewijd hoorentjen te dririken; is men baguits (een Kempenlandsch woord betekenende : de Engelfche Ziekte), men begeeft zich naar Riethoven of nog beter naar Meerveldhoven; hebben de Kinderen den Daauw-worm, men laat ben te Hoogloon beleezen; heerscht 'er de Roodeloop, men fpoed zich terftond naar Steenfel. — Men bezit hier eene beeldtenis van den H. Bernardus , werwaards jaarlijks Bedevaarten gefchieden. Eertijds was men hier geflagene vijanden der Jooden, en nu van de Hervormden, die men altijd den eernaam geeft van: Geuze Natie, of: verdoemde Geuze Blikfems. — De Roomfchen , fchoon zij hier twee Kerken , welker éöne nog nieuw is, bezitten, hebben echter den Hervormden genoodzaakt, om hunne Kerk af te ftaan , en moeten zich nu in eene Kamer behelpen. — Te E e r s e L Kruipt men thands op helderen dag om den hei' ligen Lindeboom( ert'jds deed men dit 'savonds), men gaat ook wel zachtjens rondom denzelven, ftaat nu en dan ftil; in den bast fteekt men ook wel Spelden , op dat de geenen , die de Koorts hebben, 'er door zouden geneezen worden; alles gefchied biddende en prevelende. — Of deeze Lindeboom een Lindeboom van St. Odora is weet ik niet. Een Geestlijke heelt mij van deeze foort van heilige Boomen de volgende Auekdote verhaald: „ Sintft  ( aaa ) j, Sinte Odora verkoos een eenzaam leven; zij begaf zich, na affcheid van haare Ouderen .» genomen te hebben, naar een Bosch: zeggende i i, 9, Ik keer niet weder, voor dat een wit Paard >, mij in het Bosch komt af haaien." " , s, Nadat onze Heilige Odora zich eenige jaaren in deeze Wildernis had opgehouden, komt 'er „ op het onverwachtst een witte Schimmel aan galoppeeren , en bleef bij de Sinte ftilftaan ; „ zij fprong terftond op de Schimmel, brak een „ takjen van eenen Lindeboom , om het Paard a fpoediger te doen voordfnellen , kwam hierop „ gelukkig en behouden bij haare Ouders aan , „ en ftak het Linde-takjen bij derzelver wooning „ in den grond. Hetzelve groeide op tot eenen „ heiligen Lindeboom , en van denzelven zijn „ alle heilige Lindeboomen, die rondom de Kerk „xe.Mall ftaan, voordgekomen." rj^g„ ij} een Dorp in Oostenrijksch Braband, niet ver van de Majorijfche Grenzen.] Hier heeft men de Kerk bij verdrag aan de Roomfchen afgeftaan. • Te ' Duizel Is de groote Kerk al vroegtijdig door de Roomfchen in bezit genomen. — _ Te Hapert Hebben de Roomfchen met veele brutaliteiten de Kerk zoeken magtig te worden, doch dewijl het Choor voor eene School gebruikt word, is dit  ( £23 ) Alt verder blijven Rceken. — Ongemeene bitterheid en vervolgzucht heeft zich ook te B l a d e l Verraaden. — Men heeft bij eenige Hervorm» den de glazen ingeflagen. Men befmeerde hunne Huizen met drek en vuiligheid, zonder het Huis van den Predikant te ontzien. Men woelt nog geweldig om de Kerk , en men vreest, dat de Hervormden dezelve zullen kwijt raaken, fchoon 'er in dit Dorp geene ééne Kamer is, ruim genoeg , om de Hervormden ter uitöeffening van hunnen Godsdienst te bevatten. —- Hoogloon. Hier' heeft men meer dan ééns de glazen der Hervormde Kerk ingefmeeten, en alles in dezelve kort en klein geflagen , opdat de Godsdienst 'er niet in zou kunnen verricht worden. De Roomfchen hebben geweldig om deeze Kerk gewoeld, evenwel zijn zij thands ftil. — Mij is verhaald, dat zich hier eene bejaarde Dochter bevind , zijnde van den Roomfchen Godsdienst, die echter in eenen Geuzen-bijbel leest ; dit- is haar door den Priester verbooden , doch wijl zij het leezen in den Bijbel niet wilde nalaaten, verbood hij haar ook de Kerk en de Mis. Dit arm mensch heeft zeer veel te lijden , niemand geeft haar eenig werk. Eén haarer Bloedverwanten heeft haar, in haar eigen huis, om het leezen in de  ( A24 ) H» Schrift , onmenschlijk geflagen en vreeslijke dreigementen gedaan. Op een' avond kwamen verfcheidene Roomfche Inwooners in haar huis, mishandelden haar, fleepten haar bij-de hairen, en trokken haar eindelijk naar eenen Water-poel, waardoor men deeze ongelukkige heên fleepte. Dit alles gpfchiede , als 't ware, onder'het oog der Regeering , die zich echter zulks niet aantrekt. [Zo dit geval waar is, waaraan ik geenzints twijfel , dan kan ieder Proteftant hier uit leeren, wat hij te wachten zoude hebben, zo de Roomfche Godsdienst (hieraan word tegenwoordig zoo fterk , ten minften in de Majorij , gewerkt), eens de overhand kreeg. Het'leezen in den Bijbel is bij den Roon fchen eene allergrootfte misdaad, en hij, die zulks doet, mag men op allerlij wijzen mishandelen, en doch ik wil liever zwijgen, t—-] O E R L E ' Is wegens zijne bitterheid befaamd. Behalven het verhaalde door 'den Reiziger door de Majorij in 1798 wierd mij verteld: dat, toen men bezig was, om het Lijk der Predikants-vrouw op te graaven, 'één der booswichten met dit ontmenscht werk wilde uitfcheiden, maar een Geestlijke Broeder uit de Abtdij van Postel, die bij den Priester zich ophield , en ook bij dit gruwelftuk tegenwoordig was , vermaande hem op het fterkfte , om met dit helfche werk [het mishandelen der Hervormde Lijken] voord te gaan , zeggende : Zó$  ( 225 ) Zóó doen wij in Braband altijd met de Lijken der Geuzen! Zeelst Is een Dorp, waar de Linnen-weevcrijën bloeien.— De Roomfchen hebben , fchoon zij hier twee Kerken hadden, de Kerk der Hervormden met geweld ingenomen. Zij bezaten dus vier Kerken, naam* lijk : hunne eigene Kerken, de Hervormde Kerk te Zeelst; en eene wonderdoende Kapel te Meerveldhoven. [Dit Dorpjen, meen ik, hoort eigenlijk , zeker ten minften Kerklijk , onder Zeelst. De Kapel houd men voor de oudfte en MoederKerk van Kempenland. Hier was in voorige tijden een wonderdoend Maria-beeld, het geen men noemde: Onze lieve Vrouw in den Eik. Zie J. van Oudenhoven , Nieuwe en vermeerderde Befchrijvinge van de Meijerije van *s tlertogen' bosfehe. Bladz. 58.] Omdat de Roomfchen aan vier Kerken te veel hadden, hebben zij twee Kerken verkocht. [Men moet in de Majorij evenwel de Kerken hebben, al heeft men ze niet noodig, dan zijn de Geuzen te.n minften dezelve kwijt, en dit is genoeg !....] Middelbeers. Dit is geen onaartig Dorpjen, waar veel doortogt naar Breda en de zoogenoemde Langjïraat is. Hier heeft men den Hervormden Schoolmeester afgezet en eenen Roomfchen aangefteld. P De  C 226 ) De Kerk heeft men zich toegeëigend, om »er de Geuzen van te berooven. Dee2e pIaats is door eene gebeurenis in i7?2 zeer berucht geworden. Een Bedrieger en Deugniet hield zich hier op , en gaf voor , dat hij allerlij kwaaien door het beftrijken met een zekeren Heiligen Olie kon geneezen , mits men dan daarop de Misfe hoorde. Dit voorgeeven wierd fchielijk verfpreid en even zoo fchielijk geloofd door de Roomchen Van alle kanten, zelfs uit Kleefsland, Holland, Braband en andere Streeken , kwamen ongeftelden van allerlij foort herwaards , want die Heilige Olie was voor alles probatmn. Een Advocaat bragt zelfs zijne onvruchtbaare Vrouw naar MMelheers , liet haar door dien Bedrieger met een Vedertjen in dien Heiligen Olie gedoopt, befmeeren (de befmeering gefchiede altijd aan da gedeelte des hgchaams , waar het haperde) e„ het was van dat gevolg, dat Mevrouw eenen Zoon ter waereld bragt, die thans eene groote [0Ï tefPeeIt- De Olie had zulks , dit begrijpt ieder ligtlijk , alleen gedaan Men voegt 'er bij, dat die H. Olie nimmer verminderde, al wierden. 'er duizenden mede beftreeken Ik heb eenen Roomfchen Priester , in dien tijd , er mede hooren lagchen, zeggende: „ Al wat „ van die wonderbaare geneezing verteld word „ is valsch en onwaar; maar dit is zeker dar „ het fleschjen nimmer ledig wórd , omdat het „ geduurig met nieuwen Olie uit den Winkel „ word aangevuld.» _ Het is wonder, dat de Pnesters tegen deeze bijgeloovige Bedriegerij zeer fterk  C 227 y fterk geijverd hebben, fchoon zij zich andere éven dvvaaze bijgeloovigheden niet aantrekken , alhoewel zij 'er mede fpotten. [Dit is geen wonder. — Andere bijgeloovigheden vullen hunne beurs, eri hier ging een Bedrieger met den buit ftrijken.j Eindelijk kwamen eenige Gerechts-dienaars uit 's Bosch, om deezen wonderdoenden Deugniet op te pakken , doch hij ontfnapte , en begaf zicfi met zijnen Olie in de nabijheid van Luik , waar hij , wegens zijne fnoode bedriegerijën gevarigéri en gevonnist is , en hierdoor is die Wonderpröpheet in vergeetenheid geraakt. — Te OoSTERBEERS Hebben de Roomfchen de groote Kerk genaast$■ fchoon zij dezelve, wegens den verren afftand vari het Dorp niet willen gebruiken. De Regeering van dit Dorp heeft den Schoolmeester gedwongen , om eene Kamer voor het uitöeffehen vari' den Hervormden Godsdienst af te ftaan. — Men' heeft den Hervormden hier op alle mooglijke wijzen hunnen Godsdienst verbitterd.— De Pastoriewooning (de Predikant is reeds in 1795 överleeden) is door de Regeering ten voordeele van hei' Dorp verhuurd ; alhoewel de Clasfis van Peel- en ■Kempenland de huishuur ten vollen betaald heefti zoö eifchen de Roomfchen evenwel nog de huur' voor de Pastorié; daar te boven heeft de School-' meester, door bedreigingen en vrees van afgezet* te worden , ook nog de Pastorie-huur betaald j dus driemaal huur voor één huis. Kan 'er dit door? — ? ? =• Te Pa M o £ üs  C 223 > 0 Moergestel • Staat thands een Heiligen Huisjen, waarin een gebruiste Christus hangt, in het openbaar op ftraat. — Een Inwooner deezes Dorps zeide mij met een foort van genoegen : „ Zulks zult Gij „ nergens in Bataafsch Braband vinden." Men is hier, gelijk overal in de Majorij onder de Roomfchen plaats heeft, in dien waan: dat de regte Franfchen nog niet zijn gekomen, wijl zij niet Katholijk zijn, doch dat die fchielijk zullen opdagen ; dat dan de Roomfche Godsdienst in alle pragt en luister zal herfteld worden ;• en dat dan alle Geuzen over Zee naar Engeland zullen gejaagd worden. [De geëerde Zender voegt bij al het bovenftaande nog dit bij: „ Hier bij geef ik in bedenking, of „ de tekening van het Klooster te Eindhoven , „ gevonden wordende op den titel uwer Reize, „ niet verkeerd is; want van de groote Kerk te *'? Eindhoven naar dat Klooster gaande , heb ik w betzelve bijna regt voor mij , en de vervallen „ Kerk des Kloosters vertoont zich niet naar het „ Noorden , maar naar den Zuidkant van het „ Klooster." ïfc antwoord : „ Ja! dit is „ zoo!! het Klooster Ten Hage ligt juist zoo, „ als onze Medeburger opgeeft, maar Hij begaat ,, hier zelf eene fout. Die tekening is vervaar„ digd niet naar de Westzijde van dat Klooster, „ gelijk Hij meent, maar naar de Oost- of liever „ Zuid-oostzijde, aan de overzijde van de Dom„ mei, anders immers konden de Cellen en de  C 239 .) ingang van dat Klooster niet gezien worden , „ die zich nu in die tekening zeer juist (zoo ik „ meen) vertoonen. Aan den Westkant ziet dit „ Klooster 'er geheel anders uit." — — Ik denk , dat de Zender van die bedenking nu ten vollen overtuigd zal zijn, dat in het Titel-vignct geene fout door ons begaan is. Eene. mij onbekende Dame , zich. tekenende : Onveranderlijk Dezelfde. Uit mijn Tuinvertrek den 13 Julij 1800. heeft mij met eenige letteren vereerd , welker inhoud ik mijnen Lezeren niet wil verbergen. De zeer geëerde Schrijffter deelt mij veele zaaken mede , welke ook anderen mij toegezonden hebben , en ik reeds heb opgetekend ; ik zal derhalven uit dien Brief alleen eenige zaaken aanroeren , dit zal de Schrijifter mij niet kwalijk neemen, en het zal zeker mijnen Lezeren bevallen , te meer, omdat de mij onbekende Dame verzekert, dat zij alles ftiptlijk heeft opgegeeven, zoo als zij het heeft gehoord. Zie hier dan , wat Zij mij heeft doen geworden! ] Bij het begraaven der Dooden worden , bijna algemeen in de Majorij, door de Roomfchen alle bijgeloovige plegtigheden, die maar eenigzints mooglijk zijn , in het openbaar tot ergernis der Proteftanten uitgeöeffend. — Men loopt tMands openlijk, zelfs meer.dan men tot hier toe gedaan heeft; met Boeken, Paternosters enz. langs ftraat. Te Mierlo hebben de Hervormden een verdrag P 3 met  C 2-3P ) met de Roomfchen omtrent de Kerk geflooten, op dat de Predikant in zijne Pastorie zou kunnen blijven; maar op welke wijze en onder welke yoorwaarden ? - dit kan ik niet bepaalen , Want alles word zeer verfchillend verhaald , en ik wil U niets, Mijn Heer! dan echte waarheid toezenden. 'Er is hier thands een Roomfche Drost, zijnde een Wever, en ook een Roomfche Schoolmeester. De Predikant van Deurne is reeds uit de PastorieWoning haar een ander Huis , het geen hij nog gelukkig van eene Hervormde gehuurd had, anders had hij op de ftraat moeten blijven zitten, moeten verhuizen , en in de Pastorie woonen nu Negen Nonnen met haaren Pater uit het gewee- «en Klooster te--Keizersbosch. De Pastorie is nu geheel en al verbeterd; Timmerlieden , Metzelaars, Verwers, alles moest aan 't werk , pm dezelve netjens voor de Nonnetjens in orde te brengen. Sedert de komst der Franfchen heeft 'de Regecring van Deurne , die geheel Roomsen is, zelfs de hoogstnoodige verbetering niet aan de Pastorie willen laaten in het werk ftellen * alhoewel 'er de Predikant dikwijls om verzocht had; en evenwel moest hij jaarlijks zestig Guldens Huishuur betaalen. Gemelde Predikant en zijne Echtgenoote hebben bij en voor hunne verhuizing zeer veele onaangenaamheden, te lang om ze U mede te deelen, van die fijne Zustertjes, haaren Pater, vooral ook van den dommen Deurnefchen Priester moeten verdraagen, en wel ftüzwijgendc , omdat alles met bedreigingen (ten min-  ( 23i ) minften dit word zoo verteld) om den Tuin te vernielen, het Huis , waarin de Predikant zou woonen, te befmeeren, zelfs in brand te fteeken, verzeld ging. De Kerk te Deurne is thands in het bezit der Roomfchen , doch zij doen 'er nog geenen dienst in, denklijk: omdat de Vicarlus niet wil, dat 'er, zoo lang als 'er nog Graven in zijn , die aan de Hervormden toebehooren , Misfe in zal geleezen worden. Als 'er een zieke is, word 'er echter 's avonds laat eenen Roozenkrans in gebeeden. — Men heeft hier den Hervormden Schoolmeester zeer veele onaangenaamheden aangedaan. De Drost is een Roomfche Wever. ~ Te Helmond is een Roomfche Schoenlapper Drost. Te Nunen is een verloopen Student, die reeds yerfcheidene wijïngen tot Priester ontvangen had, Schoolmeester; Hij kan naauwlijks fchrijven, en niet eens behoorlijk fpellen. — [Zeer onverwacht, denkende dat men niet eens meer aan den Majorijfchen Reiziger dacht, ontving ik den onderftaanden Brief, welken ik van woord tot woord hier nog bijvoege.] Wel-Edele Heer! Ik heb uwe Reize door de Majorij in 1798, deels met genoegen, omdat ik 'er veel uit geleerd heb, dat ik van te vooren niet wist, deels met P 4 groo-  C 533 ) groote verontwaardiging over de Roomfchen in dat Land, geleezen; ja! met nog grooter genoegen heb ik ze herleezcn, wijl ik niet zeer lang geleden een' Brief van mijnen Majorijfchen Vriend . welken ik gevraagd had , of alle gevallen , die UE. aangaande de bijgeloovigheden enz. in de Majorij verhaalt, waarheid waren , heb ontvangen, cn hij antwoorde mij: „ Ja . 'er is geen „ vingerbreed in dezelve van de waarheid cloor „ den kundigen cn naauwkeurigen Schrijver afgewecken." Hij voegde ^ (jk j^j.Vriend hier ook over gevraagd) bij: „ Jk weet " p men te eenen Zerk uit de Kerk' „ heeft gefmeeten, waarop alleen ftond : Bl O. M. -Hier ligt begraaven Erfse- cretaris te .... en enz> geieueu ecu anet van mimen Mainriïr«i»«,ir-:__J • ,, en ook heeft men den Grafkelder onder dien „ Zerk geheel en al uitgebroken, omdat in den„ zelvcn eenige Hervormden lagen begraaven." — ïk ben het daaröm volflagcn met UE. eens waarde Heer Reiziger! dat men uit de Roomfche Kerken, om de gelijkheid, waarop de Roomfchen zoo fterk aandringen , ook de Beelden moest removeeren; want dit ftrijd zeker tegen de gelijkheid; deeze zijn gewis ook Eeretekenen. Men moest verder ook, gelijk mijn Majorijfchen Vriend  C 233 ) Vriend daar ook liccnen wil, den Roomfchen verbieden, niet alleen in de Majorij , maar overal, dat hunne Vrouwen geene Kruisfen aan den hals mogten draagcn , dit immers is ook een uitwendig Godsdienst-teken , cn ergert mij als Proteftant, en-ook anderen geweldig; ook moest men niet toelaaten , dat de Roomfchen in de Majorij met gewijde Kaarsfen en Pater-nosters langs ftraat loopen, gelijk zulks aldaar, volgends het bericht van mijnen Vriend, gefchied. -— Welaan dan! wil men de Kruisfen behouden , men laate dan ook de Proteftantfche Leeraaren met Mantel en Bef wandelen, waar zij willen , want dit is volftrekt geen teken van Godsdienst , maar alleen eene verouderde mode. Onze oude, braave, eenvouwige , deftige Voorouders gingen alle met Mantel en Bef. — Maar UE. zult zeggen : dit „ ftrijd tegen de gelijkheid." Wel nu! — Laat dan de Roomfche Priesters d'ie ook draagen , als zij zoo zeer op de gelijkheid gefteld zijn. 1 Wat ftcekt hier in ? Ik zal het graag zien ; het ftaat in mijnen zin deftig. Ik wilde dus de Roomfche Priesters 'er wat deftiger doen uitzien , en hen hierdoor beter doen onderkennen, dan aan hunne dikke roode Koppen en vet gemeste Buiken. Misfchien zult UE. tegenwerpen : „ Wil men „ de gelijkheid, waarom draagen de Predikanten ,, dan maar geene Misklederen ?" Ik antwoord hier op : dat het veel gepaster is, en veel meer goedkeuring zou wegdraagen bij de meesten , zo de Minderheid zich naar de Meerderheid fchikte, ^ 5 dan  ( »34 ) dan omgekeerd, gelijk het tegenwoordig gaat, en de Roomfchen daar heenen willen. Ook zijn de Misklederen in den eigenbjkften zin misfelijke klederen; zxi zijn eer gefchikt, om Kinderen mede naar bed te jaagen, dan om eerbied in te boezemen- veelen zouden 'er dikwijls voor fchrikken, vooral des avonds, meenende, dat zij een Spook zagen , dus dat kan niet. _ Kort en gsed wil men de gelijkheid, men fchaffe dan alle Zerken Mantels , Beffen , Misfelijke Klederen (ik verfpreek mij, ifc wilde zeggen : Misgewaaden) , Beelden, Kruisfen, Pater-nosters, enz. enz. enz. overal geheel en al af, want zij doen niets tot het wezenlijke van den Godsdienst. Hier heeft UE. , waarde . Heer ! mijne billijke gedachten, ten minften zoo ik meen, over eenige zeer. onbillijke zaaken, die 'er, volgends uwe Reize en mijns Vriends brief, onder de Roomfche Majorijënaars tegenwoordig nog plaats grijpen. Zo deeze letteren voor UE. van eenig gebruik kunnen weezen , en UE. dezelve, als UE. eens weder iets over de Majorij (gelijk ik, en veelen met mij, van harte hoop en vuurig wensch ; want het roept tot den Hemel, zoo als de Roomfchen in de Majorij met de ongelukkige Hervormden handelen. Dit kan noch mag niet langer verzweegen worden) uitgeeft , wilt plaatzen, zulks zal mij niet onaangenaam zijn, dan kan ieder zien, dat ik ten minften (en zeer zeker onëindi> veelen met mij) zulke God- en Menfchen - ontëet rende handelwijzen in het geheel niet goedkeure, maar  C ^35 ) maai dezelve met het grootfte recht veraffchuwc en verfoeië. Ik blijf onveranderlijk, fchoon UE. geheel onbekend, uw opregte Hoogachter en Welwenfcher. T. T, Den 27 Julij, HoLLANDUS. l800. [Onder het Afdrukken van dit Blad word den Uitgeever, op het onverwachtst, nog één Brief, getekend: Uw Vriend. 12 Sept. 1800, overhandigd. Dezelve is zeer belangrijk; doch de Reiziger heeft 'er alleen de volgende belangrijke Rukken, echter Zoo veel mooglijk verkort , uit kunnen overneemen , wijl de andere al te ver uit eikanderen liepen.] Eén Roomfche Beurtfchipper van 's Bosch op Rotterdam, die op eene onwettige wijze, in plaats van een' zeer braaven Man, wien men dit Veer ontnomen heeft, is aangefteld, voer vóór eene week drie vier naar Rotterdam; hem ontmoetede een andere Schipper, zijnde een Proteftant, tegen wiens Schip hij meende aan te zeilen. Dit mislukkende, ontmoet hij den Nijmegenfchen Beurtman [denklijk een Proteftant , fchoon mij zulks niet gemeld word], waar tegen hij opzetlijk aanvaart. Deeze zegt eenvouwig: „ dat hij flecht deed , wijl „ hij hem gemaklijk had kunnen mijden." Dit nam hij zóó euvel pp, dat hij terftond in de Boot fprong,  • fprong, en'ntët zijnen Knecht naar den Nijmegenaar roeide. Op denzelven gekomen floegen 'en rbrmpten .zij den onfehuldigen Schipper zóó ijsHjk , dat hij levenslang eenen ftijven Arm zal houden ; hier mede nog niet ten vrede , pakken zij ook deszeifs Vrouw, die hoogzwanger was, Haan en trappen haar zóó jammerlijk, dat zij van een dood Kind bevallen is, en het vuur, -zoo men zegt , tn de hom gekreegen heeft. Hij vaart thands nog onverhinderd; doch 'er' zijn echter, zo'men waarheid verhaalt, getuigen tegen dien Onmensch gehoord. Te Drie/, drie uuren van Is Bosch in den Rommeler-waard [ik voeg dit hier bij, omdat Majorijënaars hier in de voornaamfte rol gefpeeld hebben] , was een Hervormde met eene Roomfche Vrouw onder deeze -voorwaarde getrouwd, dat alle Kinderen, die zijkreegen, Hervormden zouden worden. Beiden fterven. Zij Hellen over hunne 3 a 4 kleine Kinderen eenen Hervormden tot Voogd aan ; deeze leid die Kinderen , volgends geflooten verdrag, tot den Hervormden Godsdienst -op. De Roomfchen te Drie! laaten niets onbeproefd , om die Weezen tot hunnen Godsd,enst over te haaien ; maar niets wil lukken. Daarop koopt men een' Roomfchen Kraamer, die te 's Bosch woont, en met zijne Koop. waaren dikmaals te Drie! kwam, om , om die Kinderen van hunnen braaven Voogd te rooven en hen naar een Roomsch Dorp, Uden, te bren! gen. Dit is ook door hem ten uitvoer gebragt; doch  C ) doch de Voogd , verneemende wie de Weezenroover was, iaat 'ei- zich ten fterkften aan gelegen liggen , cn geeft het geval aan den Hoofdfchout te Bommel te kennen.. Deeze, een wakker cn braaf Man zijnde , komt daarop met de Eosfche Kermis in Augustus- li 1. in die Stad, waar die Kinder-dief met een Kraamtjen ook op de Markt ftond, en laat dien Roover door zijne Dienaars , die Hij tot dat einde had mede genomen , pakken, en naar Bommel in hechtenis brengen. Daar klapt onze maat nu als eene Ekfter, en noemt veele voornaame Roomfchen te Dricl, die hem tot dien Godsdienftigen Kinder-roof hebben omgekocht ; vooral fpaart hij eenen zoogenoemden Chirurgijn , zegt- men , niet, zijnde geweezen Maire te Drlel na 1794., deeze is een Roomfche Majorijënaar , en volgends openbaare vcrhaalen , de Makelaar en groote Man in die zaak. [Op zulk eene wijze zijn geene Kinderen van Hervormden meer veilig in de Majorij. —— Wat moet 'er toch , mijne Proteftantfche MedeChristenen ! in die Landftreek met onze Geloofsgenooten worden , indien 'er aan de God- en Menfchen - ontëerende baldaadigheid van dën affchuwlijkften aller Godsdienftcn geen paal en perk gefield worden ? Mijne ziel gevoelt al het ijslijke deezer vraag; en — fiddert! ] Nu iets over de Verlichting op het einde der XVIIHe Eeuw te 's Bosch. In den laatst verloopenen Winter fpeelden in die Stad eenige Tooneelfpelers tot algemeen genoegen. Het geval wil,  C s38 ) wÜ | dat denzelven verzocht word , om AbaltiNo of den edelmoedigen Bandiet en den Rampzaligen Kloosterdwang te vertoonen , gelijk ook geichiede, Dit geeft .zoo veel opfchudding onder de Priesters , dat zij hunnen Leeken verbieden , öp ftraf van geene Abfolutie in de Biegt te zul! len krijgen , om naar dat Godloos fpel te gaan Dit was van dat gevolg , dat de arme Tooneel- listen moesten vertrekken. Met de laatfte Kermis komen zij weder, en verzoeken van' de Regeering der Stad, waar één Proteftant in zat, Verlof, om ook na de Kermis te moogen fpeelen; dit wierd verleend , doch onder die voorwaarde dat men geen Aballinö , Kloosterdwang of dergelijke flukken, die tegen den [Roomfchen] Godsdienst waren, zoü vertoonen. — Dit doet eene ondergefchikte Regeering in ons Vaderland | ■ Zij verbied Hukken, die door bet Uitvoerend Be'wind zijn goedgekeurd, en eenen algemeenen bijval vmden. En waarom verbied zij dezelve? Omdat 'er flechte Roomfche Geestlijken in ten toon ffe fteld worden. [Zou men ook wel ftukken verbieden, die den Proteftantfche Leeraars befpotteden en den redelijken Godsdienst van Jesus bela-ch' . lijk zochten te maaken ? Wat denkt de Lezer ? ? _ J f De Roomfchen maaken in de Majorij voor als nog geen gebruik van de Kerken [dit word mi gemeld in eenen Brief van 20 September 1800], die:  c m ) die zij den Hervormden ontnomen hebben, eenige Weinigen uitgezonderd* Ook gaat 'er een enkele Proteftant nog nu en dan over tot den Roomfchen Godsdienst. [De ééne word , dit weet ik zeer zeker , een Renegaat om een Meisjen; een tweede uit eigenbelang ; de derde om een Ambtjen ; de vierde , omdat hij in het geheel geenen Godsdienst heeft enz. enz. ó Heerlijke Bekeerlingen ! — Welk een roem, om zulke Zieltjens te winnen!! — Waarde Proteftantfche Majorijënaars ! volgt derzulken fchandelijk voorbeeld niet naar , maar denkt altijd aan de woorden van Petrus in zijnen II. Brief, Hoofdft. II: 1' volgg. — ! ! Laat het gezegde van Jakobus , Hoofdft: V: 19, 20. U toch opwekken, om die verdwaalde Afgevallenen , die den Heer verlochenen , (zo Gij maar iets ten minften vermoogt,) weder te regt te brengen; dan zult Gij Zielen van den dood behouden, en eene menigte van Zonden bedekken! — ! 1 — Hoe liefdeloos is het niet, anderen iets te ontneemen en het evenwel zelf niet te gebruiken. Ach! .hoe haatlijk, hoe onmenschlievend is het, als men ziet dat de Roomfchen in de Majorij zoo omtrent de Kerken handelen. — Hier ftaan mijne gedachten ftil! Wat zal ik 'er verder van zeggen ? Ik wil liever zwijgen; doch hier zie ik het fpreekwoord , helaas ! bewaarheid : Odium The'ólogicum, odium Didbolicum. De Godsdienst-haat is een Duivelfche haat ]  C 240 ) LEZERS! Hier hebt Gij nu alle de Bijdraagen , die den: Reiziger , door onderfcheidene Schrijvers , zijn toegezonden , en wel in die orde, als hij dezelve ontvangen heeft. Indien dezelve U zoo wel hebben bevallen.als den Uitgeever , dan zal hij de moeite , aan het affchrijven derzelven hefteed, genoeg beloond rekenen. Na alle de Geëerde Zenders nogmaals hartlijk, ook uit naam van den Reiziger, voor al het geen zij hem hebben toegefchikt, bedankt, en na ons, fchoon aan de meesten of liever allen onbekend zijnde , in hun gunftig aandenken bevolen te hebben ; zo neem ik affcheid van alle onze Lezeren, en maak hiermede derhalven een EINDE. t De Plaaten dus in te voegen: HlLVERENBEEK, f > tegen over bladz. a8 Oorschot, J Osch, Str Oedenrode, j' r