81 106+ 9605 UB AMSTERDAM   HET LEVEN van een' LICHTMIS, c karakterkundig geschilderd n a HO G AR TH en CHODOWICKI: VIT het hoogd.uitsch. DERDE DEEL. met p l a a t £ n. i n 's H A A G E , b ij ÏZAAK van CLEEF. üdccxcl   H È ï LEVEN van eén' LICHTMIS. EERSTE HOOFDSTUK. de kunst van verleiden ; derzelver ' eerste poogingen, en uitwerkzels. held ofizer gefchiedenis was nu tot zulk een' hoogen trap in de lichtmisferij gefteegen, en had het in alle foorten van los» handigheid,tot zulke' eene volkomenheid gebragt, dat hij bekwaamlijk de bedorvene Moederzoontjens tot een opperhoofd verftrekkeri kon: 'tis waar, tot nog toe had hij Hechts de verleider , de deelneemer in ftraf baare wanbedrijven geweest; had hij enkel uit ligt* zinnigheid en zucht naar vermaak, en geen- JII. deel» A  ö het leven v a h zins uit Ionteren moedwil gezondigd, maaf thans, nu hij de ftem van zijn gewisfen onderdrukt, en zig die geduchte gevoelloosheid, die fteeds ten zekeren voorbode van naderende elenden verftrekt, had eigen gemaakt —thans, nu bem de losbandigheid eerie behoefte, en het kwaaddoen een gewoonte geworden wate, was hij, van een' verfcidenen een verleider, en van een blooten deelneemer in het misdrijf, er een aanlegger en veroorzaa. ker van geworden. Onze Held vond nu zijn grootfte vermaak in het verleiden van jonge, onnozele meisjens, en verheugde zig ongemeen, wanneer hij in deezen helfehen taak naar wensch kon flaagen: hij gaf zig alle moeiten, om eenen wankelenden jongeling ten volflagen val tebrengen, en juichte in zijnen zegepraal, wanneer hij den ongelukkige» zo moedig en front als hij zelf, op het pad der zonden, het gewis verderf ten gemoete zag fnellen. Het was bij hem echter geene boosheid of opzettelijk voorneemen, otn zijnen medemensen rampzalig te maaken of ten val te fleepen; het was geene helfche vreugd, die in de menschlijke elende alleen haar voedzei vindt, welke hem tot dit alles aanfpoorde -— zulk een volflagen booswicht, of liever zulk een duivel ia menschlijke gedaante,  EEN' LICHTMIS. § die met een' glimplach van den afgrond den deugdzaamen vriend aangrijnst, en niet rust alvoorens hem in den ftrik gelokt en aan zig zeiven gelijk gemaakt te hebben, en dan zegevierend zig over den arbeid zijner handen Verheugt, Was hij niet neen! onbedachtzaamheid , neiging tot fpoorloos vermaak, jeugdige Onbezonnenheid, een valsch denkbeeld van eere en grootheid, en begeerte om in allerleie foort van fpoorloosheid eh lichtmisferij ondervinding te hebben , of er dé meester in te zijn , waren alleen de drijfveeren zijner misllappen j en, zelf het genot en de wellust voor het hoogde goed houdende, wilde hij ook anderen aan deeze inge» heelde gelukzaligheid deel doen Verkrijgen : hij vond zelfs een innig vermaak daarin dat hij zig zeiven kon toejuichen: gij hebt deezen jongeling of dat meisjen het pad des le» vens met roözeu beftrooidj hen den tempel des waaren vergenoegens binnengeleid , en hen met het grootfte geluk op deeze aarde bekend gemaakt — bij vermoedde niet eens, dat hij hen op den rand eens verwoestenden nfgronds geleid, en hen voor hun gantfchen leeftijd rampzalig gemaakt had; hij dacht et ia 't minst niet aau, dat zij nog eenmaal wee en wraak over hem roepen , en zijne verleidingen vervloeken zouden. A 3  4 HET LEVEN VAN Hoe ftrafbaar en affchuwelijk dit begfa ook weezen mogte, verdiende de ongelukkige Jongeling echter meer beklag dan haal, uit hoofde van deeze zijne fcbrikkelijke verblind, heid: hij bad veel meer aanfpraak op ons medelyden dan die oüde en verharde booswichten, die, zeiven niet meer kunnende zondigen, zig nog trachten te vermaaken en hunverdorven hart genoegen te geeven , door jeugdige onërvarenen te verleiden, of er de. hand toe te leenen, om zig in derzelver ongeluk te verheugen, of,er hunnen uitgeputten wellust door te kittelen; en helaas! zou het getal deezer menschlijke monfters niet veel' grooter zijn dan men zig wel verbeeldt I en zijn ze niet des te gevaarlijker,, hoe aanzienlijker, fchijnheiliger en voornaamer deeze grijze , onbekeerelijke zondaars en zondaaresfen zijn! hoe menig meisjen viel, omdat een oude koppelaarftcr haare flaapende begeerte deedt ontwaaken, en haaren lust naar een onbekend genot aanvuurde ! menig jongeling werdt een offer der wellust, om dat eene grijze kol hem alle befchaamdheid van 't gelaat praatte; hem de deugd uit het hart ftal, en er de ondeugd voor in de plaats ftelde — maar laaten wij ons niet langer ophouden met deeze menschlijke wanfchepzels, die met hun vergiftigenden adem alles om zig heea É  EEN' LICHTMIS. 5 verpesten.' of gelijk zijn aan die bloeddorflige, onrechtvaardige veroveraars, welken, ten kosten hunner broederen,hun oogmerkpoogen te bereiken — en die op de lijken der ongelukkigen hunne zegetekens , met bloedige handen, oprichten. Alhoewel nu bij onzen verblinden jongeling, het oogmerk om te verleiden verre weg zo ftrafbaar niet ware als bij die hoogbejaarde zondaars, waren intusfchen de gevolgen voor hem even vreeslijk, en zal de bron van eindloos jammer, uit de bewustheid ontftaande, van anderen ten verderve medegefleept te hebben , des te verfchrikkelijker voor hem weezen, als hij, uit zijne verblinding ontwaakende, zien zal, dat het te fpade is, om de aangerichte fchaden te kunnen vergoeden. Kort na den verfchrikkelijken dood van blond, den boezemvriend van onzen held, kwam er een jongeling op de univerfiteit, genaamd winter, in't gezelfchapvan een ouden grootvader, en eenezeer beminnelijke zuster, welken toevallig een huis met onzen held bewoonden, en waarmede hij derhalven fpoe. dig kennis maakte. De jonge winter was een van die volmaakte fchepzels, diefomtijds door de kunftige I^'atuur als proefftukken van haar vermogen , A3  6 HET LEVEN VAN als modellen der hoogfle volkomenheid, worden daargefteld , en waaraan zij in een goede kunstluim alle haare krachten fchijnt te befteeden, om den nijd te verdommen, en den eindeloozen beknibbelaarharer weiken verwondering en toejuiching aftedwingenj haare alvejmogende hand vertoonde des hier haar meesterftuk, als ware het, om daardoor het menschdom te befchaamen , met hetzelve deeze volmaaktheid voorteflellen en het toeteroepen: aldus was de mensch» Niet te vreden met deezen jongeling met alle ligchaaralijke fchoonheid befchonken te hebben , voorzag zij hem ook met alle de deugden van zijn geflacht,a!s goedhartigheid, grootmoedigheid, edelmoedigheid, en wat verder den jongelingen onzer eeuw zo betoverende ftaat, en echter zo gantsch zeldzaam ten deele valt: de vriendiijke en zedige befcheidenheid verfpreidde zulke eene aanvallig, heid over zijn gelaat, dat eJks hart verdaag, de en zig voor hem opende, die hem Hechts de eerftemaal te zien kwam: elk jongeling, die hem btfchouwde wenschte hem zig ten boezemvriend , en elk meisjen ontfnapte een diepe hartezucht, om hem ten gezel haarer dagen te mogen hebben. De jongeling ,pas uit de handen der Natuur gekomen zijnde , en geheel vreemd met de ^aereid en haare ondeugden, bezat zelf een  EEN' LICHTMIS. ? onfchuldig en zuiver hart, en was gewoon alle menfehen naar zig zeiven aftemeeten; hij gaf zig derhalven te ligter aan de leiding van zijn' nieuwen vriend over; en vermits hij van broederliefde en vrkndfchap (zo ais het dergelijke goedhartigen gemeenlijk gaat,) een vrij dweepachtig begrip had, kon bet niet misfen , of de te gemoet komende bevalligheid , en de opgedragen vriendfchap van wild» moest den onervaa» renen bedriegen : weldra was winter met zijn gantfche ziel aan onzen gevaarlijken held verkleefd, en fcbonk hem zijn geheel onfchuldig hart, om hem met alle krachten te beminnen. wild , die deezen jongeling, zo dra hij hem zag',voor goeden prijs verklaard, en zig voorgenomen had, om aan zijne verleiding te arbeiden, had in de fchool der ondervinding reeds zo veel ten koste van zig zeiven geleerd, dat hij zeer wèl wist, dat een jongeling, met zulk een warm en dweepachtig gevoel voor edelmoedigheid en deugd,op geen gewoone wijs ten val te brengen ware, en dat hij hem des, of verrasfchen en als in flaap moest poogen te wiegen , in welk geval de waakzaamheid van het gewisfe hem niet weinig fpel ftond te berokkenen, of dat men hem het doodlijk vergif van den wellust, even als een vergulden pil , moest zien jntekrijgen, A4  * HET LEVENVAN Dat onze verleider, bij dit zijn ontwerp, met enkel den jongeling, maar voornaamlijk ook de zuster bedoelde, en dat hij zeer juist begreep, dat hij, om zijn oogmerk bij de zuster te bereiken, alvoorens den broeder te gewinnen en te verleiden had, zal onze Lee*er zonder onze erinnering, reeds vermoed hebben. Deeze zuster, fa aiie opzichten een voor«ettelijk fchepzel, en naar ligchaam en ziel in den uitgebreidften zin van het woord , een vrouwlifke engel , en de volmaakte wedergade van haar' broeder, was, benevens hun ouden grootvader, een eerwaardige grijsaart , van wiens maatig inkomen dit deugdzaam gezin leefde, haaren broeder op de univerfiteit ge■volgd; deels om den braaveu ouden man, die broeder en zuster tederlijk beminde, en <»e met gaarne den jongeling, zonder eenfa opzicht, naar de ftad wilde laaten gaJn, £e. noegen te geeven ; deels ook om door eene zuinige huishouding de groote onkosten te befpaaren, welken hunne omftandigbeden gee». Zins toelieten te maaken, hoe zeer de Ldc ze ook onder de fludenten had ingevoerd. . W1I;D had ">« zo dra van den openhartigen jongelmg deszelfs niet al te voordeelige omstandigheden vernomen, of hij wist hem, onder het masker der innigfte vriendfehap en der onbaatzuchtig^ grootmoedigheid, rcet gefchen-  EEN' LICHTMIS. o ken te overhoopen: hij betaalde tafel en collegie voor een geheel jaar voor hem , en drong hem met zo veel welvoeglijkheid zijn goudbeurs op , dat den jongeling , verbijtterd door zo veel goedheid, de erkentelijkfte traanen in de oogen fchooten, en hij zig geheel en al aan zijnen nieuwen vriend overgaf.' Vermits het gefprek , bij deeze gelegenheid gehouden, het eerfte zaad, in het onbehoedzaame hart van den jongeling, ter verleidinge ftrooide , zullen wij het ter leezinge en waarfchouwinge hier laaten volgen. WILD. Twee honderd daalders, zegt gij, maaken al het inkomen van uw' grootvader uit? arme, beklagenswaardige vriend! hoe begrijpt die goede man het toch om daarmede te recht te zullen komen 1 de goede grïjsaart heeft zekerlijk de minfte kennis niet van alle de tegenwoordige noodzaakelijke behoeften: het is naauwJijks toereikende voor het noodzaakelijke onderhoud: gij hebt daarenboven nog een* zuster; waarachtig! 't is onmogelijk om er mede toetekomen ; gij zult u van alles moeten onthouden , en zo fober moeten leeven als de planten ; gij zult met de wereld niet kunnen mededoen, waarvoor gij echter als geboren fchijnt te zijn,- en als in eene eeuwige vergetelheid u zeiven begraaven. ( De gladtongige verleider viel hier den jon- A5  io HET LEVEN.VAN geling, die, bedremmeld, even als een jong meisjen dat voor de eerftemaal in de groote wereld verfchijnt, de oogen voor zig nederfloeg, om den hals; kuschte met vervoering de gloejende wangen van den fchoonen jongeling, en riep toen met zulk eene wonderwel naarge< boocfte hartlijkheid en liefde, dat er de ervaarentte zelve door bedroogen zou geworden zijn :) Mijn lieve, goede jongen! laat ik u mijn vriend, mijn broeder noemenj o! doe mij Hechts het vermaak, om hart en beurs met u te mogen deelen ! ik ben rijk en mijn eigen meester, en kan , zonder mij zeiven in 't aller» minst te benadeelen , u het leven een weinig aangenaamer maaken, dan het u , in deeze uwe omftandigheden , mogelijk zij: neem dee« ze beurs en doe er mede al wat gij wilt! vergun mij Hechts uwen omgang , uwe vriend* fchap en uwe liefde! De jonge winter verwonderd en verbaasd, en vol dankbaarheid van zulkeenenonbaatzuch» tigen vriend gevonden te hebben, viel aan de borst van deezen zijnen fchijnbaaren weldoener j de traanen rolden hem in menigte langs de wangen , al ftamelende antwoordde hij:) WINTER. Ik ben verrukt — getroffen •*» ik kan —»-# noch mag,,,  EEN' LICHT M I 6, i| WlLü liet hem niet uitfpreeken, maar drong hem, met vriendlijk geweld, een beurs mee twintig louis d'or in de hand; ku^chte hem de dankbaarheid van de lippen , en overhoopre hem met zo veele vriendfchaplijke aanbiedin. gen en vleierijen, dat de jongeling even als weezenloos voor hem Hond, en buiten Haat geraakte, om een enkel woord te kunnen voordbrengen: zijn onfchuldig, goedhart vermoedde niet het allerminfte gevaar ; zag in wild niet anders dan den edelen , grootmoedigen vriend, en gafzig op dat oogenblik geheel over. Toen winter van zijne eerde verbaasd, beid een weinig bekomen was, en de eerde woorden zijner vuurige erkentenisfe reeds op de tong had, trad, op den wenk van wild, de naaldekoning, of meester kledermaaker binnen: de verbijderde jongeling, onder het wijdsch gewaad van dcezen lappendief alles behalven een fnijder vermoedende, hield deezen veel windsmaakenden garenyerflinder voor een man van rang, en begroette hem met den cliepften eerbied: de modeknoejer, die vlijtig de hem aangeboden chocolade opflurpte, fprak op een' beflisfenden toon van allerleie groote dingen, en verfterkte daardoor den jongeling in zijn opgevat vermoeden. wild, die zig hartig vermaakte met de ver* ' tegenheid van deezen nieuweling in de groot?  13 HET LEVEN VAN wereld, en tevens zig zijn eerde gehoor bij den Priester van Pandora te binnen bragt, redde hem eindelijk uit dezelve, en delde hem den meester Ihijder als een zeer braaf en bekwaam werkman voor, met wiens arbeid hij voorzeker ongemeen in zijn fchik zou weezen. Zonder hem verder tijd te gunnen, om zig te bedenken, bedelde wild zo voort een paar del kleederen voor winter, in dert Hieuwden fmaak, en fnapte, (terwijl dé meester kleêremaaker , met alle zijne papiere banden, links en rechts , onder en boven , met fnijden en knippen, van winter's vleeschlijke zelfdandigheid de breedte en hoogte nam ,_) den beteuterden jongeling van zo veel gewigtige wisjewasjens en onöntbeerelijke mode kleinigheden voor, dat hij niet eerder aan 't fpreeken kon geraaken, alvoorens de naaldemonarch zijn affcheid genomen had: winter wilde toen een zundvloed tegenbedenkingen en zwaarigheden te berde brengen, maar onze held liet een flesch champagnewijn komen; benevelde fluks het vindingrijk vernuft van den tegenfpreeker; verdronk fchielijk alle de gemaakte tegenwerpingen; nam toen den bedwelmden winter in zijne armen, en zettede zig met hem in een chais: op een vol. len draf reeden zij daar heen, -en alvoorens de jongeling van zijn roes bekomen was bevond hij zig te midden in het vrolijk gezelfchap van  EEN' LICHTMIS, 13 eenige jonge lieden, die geen den minden zweem hadden van fijmelaars of dutöoren te zijn,maar die de grootfte geneigdheid te bezitten fcheenen , om de vlugtige oogenblikken hunner raschverdwijnende jeugd zo wellustig als flechts mogelijk was, doortebrengen. Offchoon nu de jongeling geen deel nam in deeze foort van vermaaklijkheden, maar enkel een 'aanfchouwer van dezelven bleef, nam zulks evenwel niet weg, dat deeze zogenaamde uitfpanningen der jeugd een even grooten indruk op hem , als zijne bevallige en edele gedaante, op de meeste deezer lichtmisfen maakte: iets dat des te gevaarlijker voor hem was, vermits zij allen hem met eene inneemende bevalligheid bejegenden, en als een nieuwen aankomeling onderhen, verwelkomden. 't Was noodwendig, dat dit alles het hoofd van den jongeling een weinig op hol heipen, en de grondflagen zijner wat al te flerke aartsvaderlijke zedigheid en deugd aan 't wankelen brengen moest. Toen hij t' huis kwam en aan grootvader de milddaadigheid en grootmoedigheid van zijn nieuwen vriend vertelde, en zo warm en hartlijk van denzelven fprak, rolden de traanen langs de uitgeteerde wangen van den ouden jnan ; hij lag de beevende handen zamen, zegende den weldoener van zijn' kleinzoon;  H het leven van nam vervolgends winter en zijne zuster iri zijne armen, en fmeektë voor hen den Hemel, om zijnen verderen bijltand en zegen. De grijsaaft , reikhalzende Om den man te aanlcbouwen, die zig zo grootmoedig tegen den lieveling van zijn hart betoond had , maakte zig den volgenden morgen op, om hem iri perfoon te gaan bezoeken en zijne dankbaarheid te betuigen: zo dra hij in de kamer van wild trad, ftraaJue er een glans van hartlijk gevoel, innigen dank en ongeveinsde vreugd van zijn eerwaardig gelaat: bij wilde fpreeken, maar kon «iet,- de veelvuldige traanen fcheenen zijne woorden te verflikken? hij bragt flechts eenige afgebrokene woorJeri voord, en viel toen den weldoener van zijnkleinzoon in dë armen. De betoverende lichtmis wist, doorfluwec le woordjens en fraaje uitzichten in het toekomende, den eerlijken grijsaart, die geen kwaad ter wereld vermoedde, insgelijks voor zig inte. neemen, en wel in diervoegen, dat de oude man hem niet flechts met de getroffendile ziel en het dankbaarst hart verliet, maar hem ook tegen zijne kleindochter sophie, met de voordeeligfte kleuren affchilderde, zo dat deeze geheele kleine familie, door dien nienwen vriend als een nieuw leven fcheen te verkrijgen, en zig een reeks van gelukkig* dagen beloofde.  EEN' LICHTMIS. i§ Binnen weinige dagen kreeg de maat hunner vreugde nog een aanzienlijke toezet, en weldra tot overroopens toe, vol: want toen eens de jonge wi nter bij zijn'vriend in de kamer trad, bood wild hem de meesterftukkeh aan, die zo even uit de handen van den fnijderlijken fchepper gekomen waren* en verraschte daarmede den opgetogen jongeling. De befcheiden winter had Wel zeer veel intebrengen tegen deeze vervaarlijke hoop inodegoedjen, als veel te prachtig en te nieuwmodisch zijnde voor zijne tegenwoordige omHandigheden, maar wild wist oogenbliklijk alle zijne tegenbedenkingen opteruimen, en overtuigde hem, met overvloed van drogredenen, dat thans de rok den man maakte» en dat men een* jongeling voor veel rijker en Verflandiger groette, en hij ook een fchooner en bevalliger voorkomen had, wanneer hij zig naar den nieuwften fmaak kleedde, dan wanneer hij de grootvaderlijke klederen verkoos afteflijten : hoe meenig een, zeide hij, heeft niet een verwonderlijk fortuin gemaakt, door zijn burgerrok afteleggen, en de achting en het vertrouwen der groote wereld te winnen, met zig naar haare mode uittedos» fen?  té HET LEVEN VAN Door deeze en foortgelijke voortellingen Werd de nederigheid van winter welhaast weggeredeneerd, en zijne ijdelheid opgewekt, die Hechts naar goede gelegenheid gewacht had, om zig te doen gelden. In de daad won winter zeer veel bij dit nieuw gewaad; hij geleek denzelfden niet; 't was even als werd hij uit een mensch in èen engel hervormd: zijn nieuwe vriend was ook,met deeze verrukkelijke herfchepping zo zeer in zijn fchik, dat hij den jongeling met loffpraaken en vleierijen indiervoegen overhoopte, dat deezen 't bloed in 't aanzicht fteegv en zijne nederigheid naar den laatlten doodfnik hijgde. • Intusfchen was de jongeling, en met reden, beducht, dat zijn ouden rechtzinnigen groot* vader met deezen zwierigen opfchik maar paslijk te vredeu zou weezen, en dat dezelven aan hem nog veel prachtiger zon toefchijnen, dan ze in de daad Was: maar ook deeze iwaarigherd werd door wild overwonnen, die den verschgefchapen Adonis hij de hand nam en hem naar den ouden man geleidde, in de zekere verwachting, dat de goede grijsaart niets aan de grootmoedigheid van zijn' nieuwen vriend ten kwaade zou duiden. Zo wel sopiuE als de eude vader waren over  EEN' LICHTMIS. 1? óver deeze verfchijtring ten hoogden verwon-1 derd: grootvader kende in dit gewaad in 't eerst zijn' kleinzoon niet, en meende een jongen Heer van hoogen rang voor zig te hebben: eindelijk ziende wie hij was, en met zijne verbaazende hoeï wat? en dergelijken voor den dag komende, gunde wild hem geen'tijd om er mede voordtevaaren, maar deed den ouden man zo veel goeds en fraais van zijn' Kleinzoon hooreh, en liét er zo nu en dan ook vrij duidelijke beloften van verdere onderdenning en bijftaande vriendfchap onder loopen, dat de goede vader het eindelijk opgeeven, efl wild zijn'zin laaten moest, die toen, zonder de dankzeggingen van de familie aftewacbrten, den grijsaart hartlijk omhelsde; den kleinzoon een' vuurigeii kusch gaf; tegen dé fchoohe sophie een eerbiedig compliment maakte, en vervofgends fchielijk vertrok. Naauwlijks was de weldoener vertrokken , of de fchcohe sophie volgends de geaarthcid der meisjens, liet het nieuwe pak van haar' broeder de monflering pasfeeren, en vond alle tle fchoonheden , zo kleinen als grooten, zo zeer in haar' fmaak eft zo allerliefst , dat zij zig niet onthouden kon, om deswegens haar' broeder, even als ware hij haar minnaar geweest, de vefpligtendde complimenten te ina'a- Üï. DEEL» B  lo' HET LEVEN VAN ken: tegen haar' grootvader zelfs kon zij niet nalaaten, haar vergenoegen over het groot geluk van haaren broeder op het leevendigfte cn nadrukkelijkde te uiten, en noodzaakte even daar door den goeden man, die haar te teder lief had, om haar vermaak teftooren, om met een menigte bedenkingen, die hem, wegens deeze gefchenken nog te binnen waren gefchooten, achterwege te blijven, en het bij een veelbeduidend hoofdfchudden te laaten berusten : hij kon evenwel niet naalaaten aantemerken, dat zijn kleinzoon nu zo goed een figuur niet maakte als te vooren , en dat de oude modes oneindig béter en fieriijker waren dan de hedendaagfc'heiï. Den volgenden morgen, toen het gezelfchap nog aan *tontbijt zat, eu de milddaadige grootmoedigheid van den jongen Heer het onderwerp van hun gefprek uitmaakte, verfcheen de bediende van wild met een kofFertjen en een briefjen aan grootvader, bij 't welk hij den ouden Heer, het gebruik van zijn rijtuig, ter verlustiging, met zo veel gulheid aanbood , dat de goede grijsaart er op nieuw aoor verrascht werdt: te gelijk zond hij voor defchoone sophie, een nieuw kleed met al deszelfe toebehooren, en naar den eerden fmaak gemaakt, verzoekende, om dit gering gefchenk,  ËEN5 LICHTMIS. r$ 5t welk hij zelf niet onderneemen dorst zijn kleindochter aantebieden, haar, als van groot, vaders wege te willen doen toekomen; want het zou hem leed doen , dat het prachtige kleed van den broeder te zeer bij het zedige Van de zustér mogt affteeken, enz. Ovèr deeze ftïptheid van den grootmoedi* gen weldoener, kon de oude vader zig niet onthouden van weeneni hij Hond een goede wijl als verdomd ; liep toen na) de verlangende sophie, omarmde haar tederlijk, en riep, terwijl hij haar aan zijnen boezen! drukte: „ Mijn goede lieve sophie! God ;, heeft ons een vertroostenden engel gezon» j, den! daar, zie, zie eens en lees 1" Die flechts een weinig verkeering onder de meisjens ën vrouwen gehad heeft, en oplettende geweest is op haare hanstogten, grillen , buiën , tijdkortingen enz. weet ten overvloede , hoe veele raadpleegingen er fomtijds in den vrouwenraad noodig zijn, alvoorens de keus van een lint, het fatzoen van een kleed, de kleur Van een Veder of dergelijke gewigtige zaak, bepaald kan worden, weet,' in welk een bëweeging en opfland een nieuvV kleed, of een nieuwe mode, een geheele vrouwlijke familie brengen kan ; weet hoe fpoedig een gefchenk van die foort de donkere wolken van de fchoone aangezichten, B 4  ao HET LEVEN VAN en de gemelijke buien uit dë zwakke harietï kan verdrijven, en hoe veel veiliger hetr meest altoos zij, om een eenig kind zijn* fpeelpop, dan een meisjen haar opfchik afteneemen. De fchoone sophie was van dit zwak, ('t welk de vrouwen als ingefchapen fchijrrt te zijn,) niet geheel en al vrij , niettegcnftaande wij haar een vrouwlijke engel genoemd hebben: dit woord tog wordt zo me» jiigvuldigmaal en zo kwalijk te pasfe gebruikt, dat onze leezer er zelden meer door verfban, i zal, dan een meisjen 't welk de minde gebre. ken heeft, en dat, onder de miilioenen zwakke wezens van haare foort , een van de fterkïle zij. Zij derhalven, die onze kleine sophie zou. den willen berispen, om dat, na het leezera van het briefjen, de vreugd haar ten oopeuif ichitterde; om dat zij met eene foort van overijling het kuffertjen opende, en dat alles wat er voor haar in was, met de grootfte gretigheid' opgenomen, bezien en herzien werdt, zoude eene diepe onkunde in de kennis van het vrouwlijke hart verraaden: onkundig en onbekend met de wereld en derzelver arglistigheden , vermoedde het onnozele wicht geen het minlte gevaar; zag zij in dit alles niets anders d2n de grootmoedigheid van den geever, en mis»  EEN' LICHTMIS. ai trouwde zij de vleiende woorden van den jeugdigen zondaar niet in 't allerminfte. Grootvader, die zig zeldzaam buiten zijn klein en eenvoudig landdadjen begeeven , en des weinig of geen kennis bad aan de bedrie. gerijen en listen der groote wereid, te uiinder, om dat hij zelf eerlijk, oprecht en eenvoudig was, en zijne medemenfehen Reeds naar zig zeiven beoordeelde , viel in denzelfden ftrik, en aanvaardde dit verraaderiijk gefchenk, met een dankbaar hart, geene andere tegenwerpingen maakende, dan die het al te prachtige en te nieuwmodifche betroffen. De goede oude man, die eenig en alleen het vergenoegen van zijne kinderen op 't oog had, en wien het, in de eenvoudigheid van zijn hart, niet te binnen fchoot, hoe onvoorzichtig en gevaarlijk het is voor een jong meisjen, om gefchenken van mansperfoonen aan. teneemen, en eenige verpiigtingen aan hun te hebben , die zij ten eenigen tijde, op de een of andere wijs vervullen moeten ; als ook , wat groot gevaar er daarenboven nog infleekt, om den fluimerenden hoogmoed van een meisjen, door pronk en modepraal, welke het! zelve niet bekostigen kan, wakker te maaken, en hoe greetig en onbezonnen die arme fchepzelrjens, in de onbedachtzaamheid van hun ligtgeloovig hart, het lokaas inzwelgen, 't welk haar B 3  22 HET LEVEN VAN door volleerde vogelaars wordt voorgeworpen — de oude goede man, zeg ik, betoonde een recht hartlijk genoegen , toen zijn kleinzoon en kleindochter, in hun nieuw gewaad, waardoor bun beider fchoonheid zo zeer werdtopgeluifterd, voor de eeritemaal uitgingen. Dat twee zulke lieve fchepfels, als s o ph i e en haar broeder waren, in zulk eene nieuwmodifche en bevallige vorm gegooten, en in zulke een voornaame ftad, waar jonge en oude fnappers op een geftadige wacht liaan , om flof tot hunne gefprekken te vinden , fchielijk in aanmerking en op aller tong moeften komen, was zeer natuurlijk, en uit dien hoofde kon het ook niet misfen, dat zij allerwegen de toejuichende uitroepingen hoorden van : Welk een fchoon meisjen is dat! welk een allerliefst figuurtjen! welk een godlijk fchepzeltjen J enz. men droeg, en dit fpreekt van zelf, wel zorg, dat deeze loffpraaken ter ooren van het wandelende paar kwamen, waardoor het ligtdraajende hoofdjen van het arme meisjen fchielijk op h ,\ geraakte. Dit alles moest bij dit jonge paar noodwendig een hoog gevoel en ongemeene achting ver» oorzaaken, voor den man, aan wiens milddaadigheid zij deeze zielftreeiende toejuichingen verlchuldigd waren , en hem de eerlte plaats ia hunne harten inruimen, ten einde alles aan-  EEN' LICHTMIS. 23 tewenden, om zig zijner waardig te maaken. Deeze gevaarlijke vriend, die alle deeze omwentelingen in de hoofden en harten der jonge lieden van te vooren reeds voorzien en er zijn rekening op gemaakt had, ging derhalven van ftap tot flap voord, en verflikte de verblinde twee zo ongemerkt en zo vast , dat het hen onmogelijkwerdt, om zig er uit te ontwikkelen zonder zig geweld aantedoen , en zij het genot van alle deeze heerlijkheden, met het verlies van hun rust, vreugd, genoegen en wat verder den deugdzaamen menschlief en waardig is, betaalen moesten. Men kan hieruit leeren, hoe de hoogmoed en pracht,welke eene onfchuldige en vleiende gedaante zij ook mogen aanneemen, als de gevaarlijkfte vijandinnen van deugd en gelukzaligheid te houden zijn. B4  H HET LEVEN VAN TWEEDE HOOFDSTUK. rust, beminnelijk, onschuldig gqed meisjen.' uwen asch zij vrede! De eerlte en voornaamfle bedoeling van onzen heid, na dar hi> zig van de toegenegenheid en het vertrouwen van winter verzekerd had, was nu, om de eerfle gronden van onfchuld en deugd, die de jongeling rot nog toe onverwrikt had weeten te bewaaren, te ondermijnen en aan 't wankelen te brengen: Om des te zekerder zijn oogmerk te bereiken wachtte bij zig wel, om 's jongelings deugd regelrecht aantegrijpen, of er z'g tegen te verklaaren • in tegendeel vermaande hij hem, om bij dezelve te blijven volharden , wanneer hij flechts den vroomen niet fpeelde, of zig aan alle uitfpanningen der jongheid en onfchuldige yermaaken onttrok: men kon, dus redekavelde hij, de wereld wel genieten, zonüfcr zig  EEN' LICHTMIS. 25 daarom in alles met haar gelijk re moeten (lellen; men ken , zonder de zedigheid te kwet fen, of de deugd te kort te doen, uit den vreugdenbeker drinken , en zig met het grondftp niet bezoedelen : alleenlijk verzocht en raadde hij hem , als een vertrouwd vriend , on voor zijne denkwijze niet openlijk inde jeugdige gezelfchappen uittekoroen , of' er iets van te laaten merken , vermits hij zig andera aan befpottiug zou bloot (lellen : het viel hier in den fmaak, om zo war luchtig en vrolijk te leeven, en zig over de grootvaderlijke vooiöordeeien heentezettcn; deugdzaam te willen zijn, ten minftrn zulks te laaten blijken, gaf zeer veel aanleiding,om van zig te doen gelooven, dat men een arme , eenvoudige bloed ware iets, dat hem in 't vervolg z^-er fchadelijk en hinderlijk in zijne bevordering zou weezeu , enz. winter, wiens hart tegen dergelijke onderwijzingen geduurig opkwam , als riet kunnende begrijpen, hoe men door de vervulling zijner piigten belagchelijk kon worden, zweeg eindelijk uit toegeevelijkheid voor zijn' vriend, en beloofde, (te meer, toen bjj zag, dat wild zijne warme verdediging met een blooten lach beantwoordde,) zijn' zin te zullen doen. Het leed niet 'lang of hij had den jonge. B 5  s.6 HET LEVEN VAN Hng zo verre gebragt , dat hij zig zijner deugden begon te fchaamen, en hij het niet waagen dorst dezelven te laaten blijken, en nog minder dezelven te verdedigen; dat hij zelfs met uiterlijk genoegen, naar de lesfen en geestigheden der weelde en wellust lui, fterde, en uit welleevendheiddezelve toejuichte, hoe zeer hij ook in zijn hart van een gantsch ander gevoelen was: deeze infchikke* lijkheid intusfchen kwam hem zeer duur te ftaan, en ftrekte, eer hij zulks voorzien kon, ter voorbereiding van zijn' val: hij ondervond tot zijne groote fchade, dat men aan zekere dingen, die ons in den beginne te, genftaan, dlengskens gewennen , en er eindelijk gemeenzaam mede worden kan; dat het begluuren van verbodene vruchten de zondige begeerte opwekte, en dat die oudefpreuk ; Kwaade gezelfchappen bederven goede zeden —— eene treurige waarheid behelsde. De domme gezelfchappers, de boeken, wel. ke wild hem , als bij toeval, in de hand deed komen , en wier fchrijvers den helfchen taak, om zielen te verpesten en alle waar geluk te verderven, zo ijverig als kundig volvoerd hadden, waarom (zo dan te ons geene fabelen vertelt,) dezelven ook in te grooter eere bij Beëlzebub gehouden worden — bragten de onfchuld en deugd van w i n-  EEN' LICHT M I S. 2? TER den laatften doodfteek ene, en deed het onderden asch fmeulende vuur der begeerelijkheid in lichterlaaje vlammen uitbarften. De vleiende bedrieger, de hoogmoed, die van de lippen eeniger aartige , bevallige ,fchoo. ne, maar tevens doorkneedde vrouwen, den jongeling bewonderde en toejuichte, en waar; aan zijn zorgeloos hart , maar al te gretig ge. hoor verleende en geloof gaf, voltooide het werk; bedroog den ongelukkig verleiden winter volkomen, en geleidde hem met fnelle fchreden , tot den grooten hoop der rampza. lige offers van weelde en wellust. De onömkoopbaare rechter, het gewijde, hield in den beginne zijne rechten en eisfehen wel (bande, (telde geftad'g den jongeling zijn vergrijp wel voor oogen > en poogde hem, door berouw en leedweezen, van verdere misdaadige (tappen wel te wederliouden — maar de verleidende wellust, die eenmaal post gevat had in het hart van den verleiden jongeling, wist hem , even als een dwaallicht den doolenden reiziger in den donker, te bedriegen; door zoete, betoverende zangen zijne zinnen te bedwelmen; hem sehter zig op haar doodJijk pad te lokken, en hem in een zo aangenaamen en diepen flaap te wiegen, dat hij niet eerder ontwaakte , dan na het te laat was; .hij te midden in den afgrond verzonken lag.  28 HET LEVEN VAM en er geen hulp, geen redding of uitkomse meer overig was ; want weldra bevond hij,dar, om het eene misdrijf te verheden, bij genoodzaakt ware , een nieuw te rhegen, en dat, helaas! de eene zonde de andere de hand geeft. * Tot nog toe waren openhartigheid en waar, beidde hoofdtrekken van wintek's cbaracler geweest, maar thans zag hij zig genoodzaakt om tot veinzen en liegen zijn toevlugt te neemen, en zijn ouden, goeden grootvader,door een gemaakte rust en een voorgewende vrolijkhetd te bedriegen, niettegenftaande zijne ziel ten prooie van mismoedigheid en raazende hartstogten verftrekte. Maar alhoewel het hem gemak»jk viel, om achter dit masker, den grijzen en ligtgeloovigen man te bedriegen, kon hij echter de naauwziende zuster geenzins mede verfchalken, vermits, over't algemeen, de vrouwen Hl dit fluk veel optreikzaamer zijn dan de mannen , en zij veelal den fïaat der ziel zo duidelijk op het gelaat kunnen kezen' als of zij bij de fchranderfte en gelukkigfïe gelaatkenners ter fchoole waren geweest: de verandering van winter ontfnapte des in geenerleie opzichte aan het naauwloerende oog van sophie: in weêrwil van alle vermomming befpeurde zij ten duidelijkfte, dat los,-  EEN' LICHTMIS. 3? handigheid en lichtmisferij de twee gezusterlijke deugden , bedaardheid en zedigheid, uit haare plaats verdrongen hadden: dit was een grievend hartzeer voor het bezorgde meisjen, en reeds verfcheidene maaien was zij op 't punt geweest, om hierover haaren broeder te onderhouden, doch telkens ontbrak haar den moed. Eindelijk dacht zij een fchoone gelegenheid ter bereiking van haar liefderijk oogmerk gevonden te hebben , toen haar broeder haar verzoch t, om een plaifier - togtjen met hem te doen, waarom zij des te eerder in het zelve bewilligde : met een vrolijk hart zettede zij Zig in het rijtuig; met een vast voorneemen, om haar' broeder nu eens ten ernfligfte over zijn gedrag te onderhouden: het arme fchaap vermoedde niets minder dan het haar bedreigende gevaar — was nergens minder op bedacht, dan op 't verraad, 't welk, in een verborgen hinderlaag, op haare onfchuld, deugd en genoegen loerde. Toen zij haar' broeder onderhanden nam , gedroeg hij, voor een nieuw aankomeüng, zig zeer voortreftelijk, om de taal der lichtmisfen te fpreeken; beleed niets van 't geen zij ten zijnen laste inbragt, en praatte alle bekommering en verdenking zo zeer van het zusterlijk hart, dat zij alles geloofde, in dit geval, behalven de waarheid.  3° HET LEVEN VAN wild verfcheen,juist als bij louter toeval,dien eigen avond aan denzelfden oord, welken de broeder en zuster ter hunner uitfpanning verkooZen hadden, waarover hij in een aauge. naame verwondering veinsde te zijn:, bij groettede sophie op het allereerbiedigfte, en omhelsde winter met een hartlijken kusch: als' een man, die zijn wereldverftónd, poogde hij defchooneailerleiegenoegelijk tijdverdrijf te bezorgen, en geleidde haar overal, waar de Natuur haare meeste heerlijkheden ten toonfpreidde ; hij voorzag haar van de uitgezochtfle ver. verfchingen, en verraschte baar met een Zo keurig avondmaal, waartoe hij haar zo eerbiedig en welfpreekend te noodigen wist, dat het nietsargsdenkendemeisjen aan tafel zat, alvoorens het tijd had gehad, om er zig op te bedeuken. Het gezelfchap uit zes perfoonen befïaande , begon op aanhouden van wild, de glazen zo dapper te ligten, dat het gefprek fchielijk vrolijk werdt, en nog fchieüjker in 't wilde en losbandige begon te loopen: sophie aan geen' wijn gewoon , gevoelde de kracht van eenige haar opgedwongene glaasjens maar al te zeer, en liet uit dien hoofde zig gemaküjk be. weegen, om met haaren gastheer wild, een kleine wandeling in den tuin te doen, die haar op rust en vrijheid te Itaan kwam.  EEN' LICHTMIS. 31 Onze held bevond zig naauwlijks met het lieve onfchuldige meisjen alleen, of hij deed haar eene zo fchijnbaar oprechte liefdeverklaaring , en zwetfte haar zo veel van onverWrikbaarB trouw, liefde tot den dood en foortgelijken voor, 't welk hij alles door de plech* tigfte betuigingen en duurfle eeden deed ver. gezeld gaan , dat de ligtgeloovige en goedhartige sophie het alles voor goede munt aannam;zig zijner voorlfcllen liet welgevalleus en liefde voor liefde gaf. Ten einde het onervaaren meisjen des te vaster in zijn ftrik te krijgen, wachtte hij zig voor ditmaal wel, om zig niet het allerminfte te veroorloven, 't geen de deugd of de zedig' heidvande onfchuldige sophie in 't geringfte tegen de borst kon ftooten — bij het aficheidneemen verzegelde hij het gemaakte liefdeverdrag met een vuurigen kusch en tedere omhelzing, die zulk een diepen indruk op het hoogatgevoelige hart van het lieve meisjen maak■ten, dat wild geen fterker voorfpraak wenfcl>en kou, dan hij in haar zelve vond. Het onbedreeven en ligtgeloovige fchepzeltjen, welks hartjen, ( dat bovendien door de dankbaarheid reeds geheel ten voordeele van haaren verleider geiiemd was,) zig zo volvaardig voor de liefde opende, en eerlang gantsch en al aan den verraader verkleefd was,  H BET tEVEN VAR' liet zig nu te gemaklijker en te menigvurdi'. germaalen bepraaten tot een geheime zameiiKomst, waarin het vuur der liefde telkens nieuw voedzel bekwam, en de verleidende minnaar hoe langs hoe meerder veld gewan ; men begrijpt ligtlijk dat bij dergelijke gele. genheden, de gefchenken niet vergeeten werden , die rfeeds waren ingericht, om den hoog. moed van sopnifc te ftreelen, en eene diepe erkentenis voor den geever inteboezemen , waarvan wild niet naliet alle mogelijk gebruik te maaken. In 't begin waren de gefprekken, (zo ais het gemeenlijk gaat, in deeze geheime bijeen-. komften ,) geheel onfchuldig , Ichoon foaóctf. lijk verliefd en fentimenteel: de Welfpreekendheid voerde fteeds het woord, en behalve» eenige vuurige kusfchen kwam er niets lig. chaamlijks in 't fpeh de iNatuur kon niet misién haare werkingen te verrichten f de zedige ingetogenheid van den minnaar doet altoos een grooter toegeevendheid, een losbandiger vrijheid bij de minnaares geboren worden: de drift, die wild ontveinsde, begon zichtbaar op de ' kaak en van de fchoone sophfe te bloozerr: de lichtmis was tot deeze fijne kennis in de kunst der verleidinge doorgedrongen; hij bewaarde het itemmige, terwijl hij haar heimelijk alle lokaazen voorwierp: weldra gaf zig hes  EEN' LICHTMI S. 33 het zwakke hartjen geheel bloot: de wellpreekendheid had afgedaan; bloozende viel zij in' zijnen arm! wild zag het gewenschte tijd' (tip daar! hij bediende er zig vany en de arme sophie — ging verlooren. Berouw te hebben, en traanen te pleegen over iets, dat door een meisjen maar éénmaal kan verlooren worden, zijn blijken, dat de arme zondares inzicht in haare vergrijping heeft, en zij ons innigst medelijden verdient: nimmer echter kan het een verlies vergoeden, dat even zo onberftelbaar is als den verwaar. loosden tijd: als het berouw wèl gemeend is, kan het flechts dit uitwerken, dat men het kwaadë niet andermaal doet: de zondaaren in dit geval kan men met geen' fchijn van recht vergiffenis fchenken; want wat men ook moge zeggen van eene ingefchapene zucht tot ver menigvuldiging; wat men ook moge voorwenden dat die zucht door de menfchen naauwer beperkt en bepaald is geworden , dan door Hem , die ze gegeeven heeft; gevvigti • ge redenen zijn er, om zig bij de maatfchaplijke befluiten te houden, en oneindig minder toegeevende omtrent een tweeden dan den eerlten misflag van die foort te zijn. Onze fchoone zondaares maakte zig derhalVen ten hoogflen berispelijk, daardoor, datzij zwnk genoeg was, om haaren verleider, op zijne ootmoedige belijdenis, vergiffenis te ver- 111. deel, C  34 HET LEVEN VA N kenen» en hem juist daardoor ftoüt genoeg ts maakeu, om op nieuw te zondigen : het arme meisjen geraakte hierdoor ook in zulk een verfchrikkelijk doolhof , dat zij eindelijk niet meer wist, wat ce vergeeven, en de zonde haar eene" foort van onöntbeefelijke behoefte werdt. intusfchen was het ongelukkige wicht, als in r de verleidingder wereld geheel onërvaarenj ten hoogden te beklaagen; daar het lieve meisjen , verblind door de beguichelingen der grootmoedigheid en der vrieudfchap ,en bedroogen door de beloften en eeden , die zij allen voor welgemeend en oprécht hield , het geluk naarste vens op het fpelzettede, en zig met volkomen wil en weeten aan den man overgaf, die, na verzadigd te zijn van de wellustige genietingen ,alle zijne beloften en eeden vergat, en haar weldra geheel en al aan de verwijtingen van haar gevvecten overliet. Thans gingen haar, maar te fpade, de oogen open.' thans, maar te fpade, ondervond zij, dat de rust haare ziel ontweeken was, en dat I aan het verlies van de onfchuld van een meisjen ook het verlies van het gantfche geluk des levens verbonden is: dit knaagde haar als een martelende worm aan het hart; dit deed de J gloejende kleur haarer wangen in een doodlijk bleek verkeeren, en herfchiep het leevendigile ' en bevalligfte fchepzeltjen, in een afzigtelijk geraamte; in het treurig beeld van mis-moedig-  EEN' LICHTMIS. Jg heid en vertwijfeling: helaas! zij beminde hem zo van gantfcher ziele — en, hij verliet haar J de ongelukkige had hem alles toegeilaan! had niets .te dierbaar voor hem geacht! had hem liet hoogde geluk, het eenigfte goed haars levens niet onthouden rf evenwel had de ondankhaare; na het volde genot van dis alles, haar verlaaten, en ten prooiei der wanhoop overgegeeven : het was onmogelijk , dat dergelijke eene verandering aan hét oog van den goeden grijsaart, voor wifin het geluk zijner kleinzoon en kleindochter alles was, ontflip-* pen kon. Zij, die Weleer zig dóór de vreugde en het vergenoegen zag vergezellen , en zo menig mis. troostig uur van den ouden man met een vrolijk lied wegzong, en Zijne treurige oogenblikken, door eene geestige lieftalligheid ophelderde, zat heden met de oogen drak na den grond geflagen , en dil , peinzende, Zwaarmoedig in zig zelve verzonken! diepe zuchten Uit den grond des harten opkomende, beklemde haare benaauwde borst; de bitterde traanen drongen haar met menigte in de oogenj daar echter hielden ze dand, en poogde zij dezelven te doen opdroogen. Reeds had de oude grijsaart haar eeirige keeren verrascht; reeds Verfcheidene maaien met gevouwene handen voor haar gedaan, en, in weêrvvil van een duifter voorgevoel 't welk hij  36 HET LEVEN VAN ontwaarde, gepoogd, ( fchoon met geen oog* merk om haar wee te veroorzaaken,) in haar' geheim te dringen; ach ! de goede grijsaart geloofde in het bezit van haar vertrouwen te zijn; verbeeldde zig, dat, zo zij eenig hartzeer had, zij het in zijnen fchootzou uitfehud. den. Eens eindelijk vond hij haar, aan haar fchrijftafeltjenzittende, met de eene hand het treu. rig hangende hoofd onderlteunende; terwijl de andere als krachtloos langs het lijf nederhing: bleek, en innerlijk getroffen zat zij daar, even als het beeld der moedeloosheid en bekommer» ring; heete droppels van w&emoedigheid en jammer relden uit de roodgeweende oogen, erf ftrekten ter welbefpraakte tolken van de folterendfle onrast haarer ziele: thans kon de méégaande grijsaart zig niet langer binnenhouden; hij drukte haar op zijn' boezem, hield haar in zijne klemmende armen , en riep , fchrei'. ende en fnikkende uit: „Om Gods wil, mijn sophie! wat „ deert u? (Verfchrikt over den oogöpflag van den grijsaart, zonk zij magtlóos op den grond , omvattede zijne knieën en verborg haar aan ge*[ zicht in haaren boezem.) s o p h I e. Ach mijn vader!'  EEN' LICHTMIS. 3? vader, op een hartiijk weemoedigen toon. i Mijn kind! wat is het? — heb ik uw vertrouwen verlooren ? ben ik dan uw vriend, uw grootvader niet meer? of • •. (M^t afgewende oogen, die van eene menigte traanen drupten.) Of zijt gij mijn kind niet meer? sophie, Ach! om des barmhartigen Hemels wil,laat mij aan mij zelve over —— ik ben uw kind, uw dochter niet meer — ik ben eene elendige, eene verworpene, eene gefchandvlekte.. • vader, droevig als voeren. Houd op, mijn kind! houd op! gij Terfcheurt mijn hart — neen! gij bedriegt mij — het is zo niet! het kan zoniet zijn!—kom! Ita op! bedaar! gij moet u eens beter bedenkeu! de benaauwdheid hééft 'u dir alles doen zeggen; gij zijt ziek zwak in 'c hoofd —■ het zal zo erg niet zijn,mijn sophih! neen ! het is zo niet: kom, zet u eens bij mij . kom bij uw tederbeminnenden grootvader -— ontlast uw hart bij hem! ontdek hem uwe bekommering, üw verdriet ! hij zal het verzachten. ( Hij trok de arme beevende, die half magtC 3  $8 HET LEVEN VAN Joos aan zijne voeten Jag , zachtlijk na zU toe; zettede haar op zijn'fchoot; floeg zijne fidderende armen om haar heen ; kuschte haar met een vuurigen vaderlijken kusch, en vermengde zijne traanen met de haaren.) VADER. Gij beeft, mijn kind ! gij wordt bleek en koud! — ik zal den dodtor laaten haaien. SOPHIE. Neen! mijn vader! neen niemand kan mij helpen! verftoot, verwerp vervloek mij ik ben verlooren —- ik ben niet langer waardig dat gij mij uw kind noemt! Vader, met een klagelijke, fidchrende /tem. Is het zo? in de daad is het zo? ( De handen wringende-) O mijn kind! mijn kind! waarom hebt gij mij dit gedaan? Het boetvaardige vertwijfelde meisjen, door de hevigheid van dit verwijt getroffen, kon zig niet langer ophouden; de krachten begaven haar; de bedroefde grijsaart kon haaren val piet beletten;de ongelukkige vjel , en hij wierp zig, troostloos en bitterlijk "fchreiënde, nevens haar op den grond. Welk een treffend tooneel! alwaar berouw, fchaamte, wroegingen wanhoop aan den eeïien, en de ttifterendfte droefheid aan den au.'deren kaiiui de hoofdrol fpeelden.  EEN3 LICHTMI S. S£ Thans kwam haar broeder binnen : hij zag 4eeze vertooning, en trad ontroerd en fidderende terug. Mijn vader 1 riep hij; mijn vader! wat is dit? om Gods wiH wat is hier gebeurd? VADER. Zijt gij het, mijn zoon? o! 't is goed, dat gij hier komt ; uw zuster is zitk: help mij haar oprichten; zij zal w.el weder bijkomen, en loop fchielijk om een' geneesheer of, neen; blijf liever bij ons en zend een ander heen: ik ben te zwak, om alleen bij haar te blijven; er mogt haar nog iets ergers overkomen — o! dat arme ongelukkige meisjen 'wie had zulks ooit gedagt ? God zal mij moeten onderfteunen ach! ik had voorzichtiger moeten weezen; ik had zo toegeeyelijk niet moeten zijn ! de verleiding is groot, en hij fcheen zo oprecht te zijn en het zo hartlijk te meenen — (winter begreep oogenbiiklijk bet geheim , en flond, op de ontdekking van hetzelve, even als van den blikfem getrfkn,zijn gewisfen daagde hem ter verantwoordinge, daagde hem met die vervaarelijk donderende ftem, die den froutften zondaar doet fidderen; de blinddoek viel hem plotsling van de oogen; hij ontwaakte als uit een diepe en doodlijke fluimering; de verleidelijke fchaduwbeelden van vriendfehap, grootmoedigheid, vreugde C 4  40 HET LEVEN VAN en vergenoegen verdweenen voor zijne ontnuphterende verbeelding, even gelijk een morgennevel voor de opgaande zon; verraaderij, ellende en wanhoop vervingen derzelver plaais , en fielden zig, in de afgrijzelijkfte gedaanten, voor zijnen geest ' bleek gelijk een veroordeelde , en flijfjen roereloos als een betrapte misdaadiger, flond hij, metzamengevouwene handen, voor deeze ongelukkige flachtofFers: eensklaps wierp hij zig, in eene foort van woede, ter aarde; greep de hand der in onmagt gevallene sop hi e,kuschte dezelve, en riep op den jammerlijkften toon , en met het hevigst gevoel van de wreedfle boezemfmart, uit:) WINTER, O.' mijn zuster! mijn zuster - sop hie arm, ongelukkig meisjen! — ontwaak, ontwaak ! gij zijt onfchuldig — ik, ik alleen ben fchuldig ik, ik alleen ben de misdaadige — o! die vervloekte verraader —— hij heeft mij met zijn geld omgekocht! hij heeft mij hart en oogen weeten te verblinden, door vertoon van grootmoedigheid en van vriendfchap — hij bedroog mij onder de gedaante van een engel des lichts, ten kosten van alles wat mij dierbaar was - van mijn onfchuld, rust en — o God! '- veelligt van mijne zaligheid.  EEN' LICHT M | % 41 (jflijf /««r zakken , tevens den adem uit. Hoe ligtzinnig en onaandoenlijk, de vrij% geesterij onzen held ook gemaakt hadde,verliet hem echter, bij dit onverwacht geval, zijne opgedrongen"ftand vastigheid van ziel: de kleur verdween van zijne wangen; een doodlijk bleek overdekte zijn gelaat; fchrik en angst vertoonden zig ten hevigften in zijn verwilderd oogöpflag; zijn geweeten verhief de luide roepftem,- en befchuldigde hem, als de bron van alle deeze rampen; als de moordenaar van dit gantfche gezin: de Natuur verdedigde haare rechten , en traanen van waar berouw en hartlijke droefheid ontflipten zijne oogen: hij wierp zig op het lijk van den verflagenen J kuschte de koude wangen van wikte» met zo veel vuurs, en barstte in zulke ontroeren* de klagten uit, als poogde hij den ontvlie. denden geest, door berouw en leedweezen teverzoenen en terug te roepen. Deeze hevige gemoedsaandoeningen , zo wel als de bekomene wonde aan zijn' arm, waaruit hij veel bloeds verloor, deeden hem magtloosworden: hij bezweek naast het lijk van zijnen gevelden vriend. hansje, die, uit vrees van bekend en ontdekt te zullen worden, zig niet anders dan 's morgens vroeg en des avonds laat9 buiten  EEN' LICHTMIS. 53 baar hutjen vertrouwden , had zig juist ter deezer uure, met haar' arbeid in de hand, voor haar deur nedergezet, en begroette, al werkende, de weldaadige vriendin der ftervelingen, de opgaande zon, met een hartlijk morgengeZang, waarin haar besjen,die intusfchen het ontbijt gereed maakte , op het aandacbtigfte onderfteunde; terwijl de kleine ka ro li nb aan haare voeten,zig met haar fpeelgoed bezig hieldt. Toen zij de twee duëlleerders van verre zag aankomen , en zig verbeeldde, dat zij den weg voorbij haar huis zouden neemen , hield zij een oogenblik (til, en was bedacht, om, alhoewel zij in den aankomenden, die nog verre af was, den veroorzaaker van haare tegenwoordige menfchenvrees niet herkende, noch door hartkloppingen of benaauwde ademhalingen , de nabijheid van den weleer geliefden vermoed» de , zig fpoedig uit het oog der vreemdelingen te bergen: vermids de vreemdelingen evenwel zijdlings afweeken , en den (lap naar den eenzaamen oord, achter haare wooning zetteden , betrok zij weder haare voorige zitplaats, en vervolgde haar gezang. Intusfchen kwam het haar een weinig zonderling voor, dat twee ftedelingen, zo vroeg 's morgens reeds het bed verlaaten, en een wandeling na dit afgelegen en bijna nooit bezochte oord aangevangen hadden: uk der- b 3  54 HET LEVEN VAN welver houdingen befloot zij, dat het, of een paar droomige verzenmaakers, of een paar fmoorelijk verliefden moesten weezen, die op een gelukjen uitgingen, of aan een aflpraak moesten voldoen: dit denkbeeld, \ welk bijhet meisjen door een onwillekeurig hartklop, pen vergezeld ging, werdt verlevendigd door de nieuwsgierigheid : zij (taakte haar gezang; rees langzaam op, en, eer zij het zelve wist, ITond zij achter haar hutjen, waar zij van verre de jonge Heeren, met den degen in de hand, dapper op elkander zag losgaan, het welk haar niet weinig deedt ontltellen. Op het zien van dit fchouwfpel werdt het meisjen ijskoud; het bloed (lolde in haareaderen; terwijl zij, met onverwrikt gezicht, en een open mond, even als het beeld der verbaasde verwondering, op den vechtenden (laaren bleef, en met rillenden angst de uitkomst verbeidde , te meer daar zij hoe langer hoe duidelijker meende te kunnen ontwaaren,dat haar voormaalige minnaar, een der twee vechtende partijen was. , Haare ontroerde deelneeming vertoonde zig in volle kracht, toen het gevecht op het hevigst en gevaarlijkst kwam, en zij eindelijk den jeugdigen winter, en met hem ook wild ter neder zag vallen s zij gaf een luide ffhreeuw; fnelde met de doodangst op haar gela3t, paar de hut terug; vloog er als onzin*  EEN' LICHTMIS. 55 Big binnen, en wierp zig in de armen van besjen , die nog bezig was haar morgenlied te zingen. De oude vrouw, over dit zonderling gedrag ten" hoogften verwonderd en yerfchrikt, verbeeldde zig niet anders dan dat het meisjen een fpook gezien had, of door iemand achter, volgd werdt 1 in deeza gedachten liep zij naar de deur; trok de kleine karoline die er buiten was, en fchreeuwde, naar binnen, grendelde deur en ven fiers vervolgends ftijf toe, en zettede zig toen, om de reden van dit onbegrijpelijk verfchijnzel te onderzoeken. Het arme hansje, fidderend en buiten flaat om te kunnen lpreeken , vindende , werdt zij angftig , en haalde daadlijk haar gantfche huisapotheek voor den dag, met welks overdaadig gebruik zij hansje aan 't bedaaren hielp: toen het meisjen haar de geheele gefchiedenis verteld had , kon besjen niet nalaaten, om de handen zaam te vouwen; zwaarlijk te verzuchten en uitteroepen: „Zo ,, komt boontjen om zijnloontjen ! 0 ! die goe- de God zij zijne arme ziel genadig, en ge,, denke de zonden zijner jongheid niet, enz." De pijnlijke angst, welke het tedere meis« jen, uit hoofde van haaren hartbezitter, martelde, als ook de wreede onzekerheid , of hij dood, dan of hij levendig ware, dreef haar fnoedig, door besjen vergezeld, weder naar D 4  HET LEVEN VAN tflagveld: van verre een mansperfoon ziende, die zig met den ter neder gevallenen bezi» hieldt, werdt haar hart een weinig ligterzig verbeeldende, dat wild weder van den doode was opgedaan: nader komende, VOnd zij zig echter bedroogen; want tot haar geweldigen felmfc zag zij, dat de beide «rijders nog mtgeftrekt op den grond lagen: de bezige perloon Ws een bediende van wild die zijn' Heer van verre gevolgd was, en hem nu ter pulp was bijgefprongen. Deeze geweldige overgang van blijdfehap tot droefhdd, had Ha* SJE bijna 0p nieu* doen bezwjken; want de als nog geliefde haa?er ziel, alhier voor dood en in zijn bloed zwemmende vindende li. felfchuimers , kon deeze droevige zielsgefteldheid geenzins ontfnappen, die, even als een donderwolk , zig aan het anderzins opgehelderde voorhoofd vertoonde; hunne oogen waren daartoe veel te fcherp, en hunne ondervindigen te menigvuldig: zij begonnen er, in ftilte, onder elkander, zeer bedenkelijke aanmerkingen over te maaken , en vielen , niet zonder grond, in 't vermoeden, of niet wel het einde van alle deeze heerelijkheden gekomen mogt zijn; de Heeren fpeelers inzonderheid werden door argwaan bezield, vermits wild hoe langer hoe minder lust in bet fpel betoonde te hebben , en telkens, wanneer hij het niet afilaan kon, een fchielijke hoofdpijn  iiö HET LEVEN VAN Of andere onpasfelijkheid voorwendde: onder it verlp.eders, welken deeze afgerichte knaaperi onderhielden, ten einde alle de gangen vart onzen held natefpooren, was ook een zijner bedienden die, uit verfcheideneonlochenbaare kenmerken, als het dikwijls en mismoedig heengaan naar zijn geldkas- het bezuiniger* van noodwendige uitgaaven; het onvoldaan laaten der rekeningen ; het minder fchittereri der goudene zon„en , i„ wier veelvuldige vertooning wild's heerelijkheid pleeg te beftaan en dergelijke» , gemaklijk benutten kon , dat de geldwereld op het einde liep en dat de dag van rekenfchapgeeving aanftaande was: deeze heeren hielden derhalven raad en namen de gepaste maatregels. Men denke echter niet, dat zij daarom zij„ kost verachteden > of zijn huis fchuwden' als mannen, hunner bediening waardig, wilden zij, na het groote geroofd te hebben, Z,V 0ok meester van het kleine maaken; zij bleeven hem dés bezoeken, vermits er nog iets te haalen was, en waren edelmoedig genoeg, om dewijl hij niet anders wilde, met hem , om een klein geld te fpeelen, en ook dat hem afhandig te maaken : zij bezaten ook die grootmoedigheid, dat, wanneer wild, zijn ge. luk poogende te beproeven, op credit wilds fpeelen, zij hem zulks weigerden, onder het menschiievend voorwendzel, dat men zijn*  É E N' L I C H T M ï S. iii Grienden, die in verlegenheid fcheenen te zijn, verfchoonen moest, ten einde hen niet in nog grooter verlegenheid té brengen , of zig van hun ongeluk te bedienen: zo dra befpeurden zij echter niet, dat het mandjen met den bodem om hoog fTond, of zij vermeidden zijn' dremp'el, en Heten hem aan zijn noodlot over. De fchijnbaare heerelijkheid van onzetf held ging intusfchen , nog eenigen tijd, op' den ouden voet voord; eD alhoewel zijn geloofgeevers , een weinig aarzelens begonnen te gevoelen, wanneer het op geld of goed* fchieten aankwam, had echter zijne tot hiertoe betoonde verkwisting, en de roep van zijnen onuitp'uttelijken rijkdom,hem bij Christe* tien en Joodcn zulk een groot credit bezorgd , dat zij hunne eigene erge vermoedens verre weg wierpen, en, (misfchien ook aangedreeven door fchraapzucht, bm zo veel van den buit te maaken als hen mógelijk was — of wel in het geloof (taande, dat het fpel nog zo na niet op zijn einde was,) hem zijne eifchen bleeven voldoen. Echter kreeg mozes n A f a ë l , (die bekende menfchenvriend, die voor veertig of vijftig ten honderd , al na dat de omftandigheden het eischten, zijne rnedemenfchenonbaatzuchtig uit hunne nooden trachtte te helpen ,) de fnuf in den neus: zijn onbedriegelijk oog,  *ff HET LEVEN V A $ deed hem dat kleine wolkjen onderkennen", 't welk altoos den kundigen zeeman een gewisfen ftorm voorfpelt: op een vroegen morgen toen de jonge Heer nog in een diepen flaap gedoipcld lag , en morpheus, de droomgod, zijn fpel met hem dreef, die hem zijne ledige geldkisten en zakken als op nieuw, tot overloopens toe, gevuld, voor de maaiende verbeelding fchilderde, trad de barmhartige m ozes RAPiiAër. na het huis van wild, even als ware hij door het Wreede noodlot uitgezonden , om den flaaper uit den droom te helpen, en het fehoone fchaduwfpel aan den wand, door de toverlantaarn der beguichelde begeerte daargefteld, eensklaps op de onbarmhartig, fte wijs te doen verdwijnen,en hemdènHechtften van alle morgengroeten te brengen. Na dat mozes een goede wijl in de voorkamer gewacht had, ert geduurende dat wachten een overflag had gemaakt, hoe veel de aldaar zijnde meubelen wel waardig zouden zijn, voor iemand, die, uithoofde vanfchuld, er aanfpraak op maakte-begon het hem einde, lijk te verveelen, en drong, in weérwil van alle proteftatiën van den kamerdienaar in wild's flaapvertrek: wij zullen de zamenfpraak tusfchen deeze twee doorluchtige perfoonaadjen ajhier laaten volgen. Êt. R4-  Ë E N' LICHTMIS* ii» m. r a p h A ë l. Wel God bewaare ons, Mijnheertjen! is dat llaapen! ik heb daar, God helpe mij, meer dan een uur ftaan wachten — kijk, een Jooi is tog ook een mensch! waarachtig! gij Heeren Christenen, gij hebt geen Compasfie: 't is middag, zo waar als ik leef, 't is reeds mid'dag: bij vader j a c o B! gij zijt een flaapkop, zo groot als er God een op zijn' aardbodem heeft. (Men begrijpt ligtiijk, dat mozes rA^ p h a ë l door den wakkerwordenden wild met een gantfehe fcheepslading vloeken en verwenfchingen beantwoord werd: elk weet, h©eongaarne men uit den genoegelijkften droom $ door een onbefchoften fchuldeifcher, geftoord wordt. De koelbloedige Israëliet vergramde eehter z\g niet in 't allerminst over deezen omgekeerden morgenzegen; maar bleef zo bedaard als altoos, als wel gewoon zijnde aan foortgelijke verwelkomingen, wanneer hij bij zijne cliënten, op den betaaltijd, eene heufche vermaaning deed: hij fchuddede flechts den grijzen kop een weinig , en glimplachte, of liever grinnikte gelijk een Ourang-outangi) m. r a p h a ë l. Wel nu, wel nu, Mijnheertjen! waarom wordje boos ? wel de goede God hoort ons fpfeeken: gij behoeft zo niét te vloeken: ite lil, d ex Li U  n4 HET LEVEN VAN zou, waarachtig^ zou wel bang voor je worden! ik gunje re flaapen tot den laatften dageraadf als je mij mijn geld maar geeft. wild. Loop voor alle duivels, fmous! ik heb geen geld. m. r a V h a ë l. Geen geld ? wel God bewaare ons 1 ik heb nu al meer dan een maand lang u achter 't gat geloopen, en nog geen kruis of munt van u gezien: goede vader abraham/ zijn dat Christenen! God helpe dat volkjen gij vloekt, Mijnheertjen, als ik om mijn eigen geldvraag? gij zijt immers een eerlijk man? bij alle de aartsvaders , daar heb ik u tot nog toe voor gekend - geef mij dat ik hebben moet — met vloeken kan ik immers mijne fchuldenaars niet betaalen? — waarachtig niet. wild. Maak mij den kop niet warm — verdoemde Jood! brui heen naar de hel — ik 2eg u immers dat ik geen geld heb ? M, R AP H A 2 I, Waar moet ik heen bruien , als je mij niet betaalt? - God weet het, ik kom maar om mijn eigen geld; gij zijt het mij immers fchuldig? wild. i }k za' U een briefjen geeven; maak maar da* gy weg komt.-  EEN' LICHTMIS. lig M. K A P H a ë L. Een briefjen! God bewaare ons! een briefjen? wat kan een briefjen mij helpen? ik kan geen leevendige ziel met papiertjens betaalen ♦ bij God, jonge Heer! ik zeg het U als een goed vriend, als ik niet op 't oogenblik ffiijn geld krijg, zo waar als vader jacob in den hémelis, dan hat ik arrest op u en uw goed leggen. (WILD, Van het ledikant Jpringende , en met een forsch dreigend gelaat, hem bij de borst grijpende.) Karei! weet gij wel wat gij zegt ? - wordfc gij dol? m. r a p h a ë L. Wat wilt gij doen ? wat wilt gij doen ? God höth goede menfchen kunnen mij kwalijk neemen * dat ik om het mijne vraag: gij fpraakÈ heel anders, toen gij mij het geld kwaamt afleenen! toen Was moz es r aph a ë l een braaf, een eerlijk man, en nu hij zijn geld terug Vraagt, behandelt gij hem alseen fchobbejak, als een gaauwdief— wel foei! wel foei! zo doen geen eerlijke Christenen: al ben ik een fmous , ik ben een eerlijk man, daar ook recht voor te haaien is: ja! voorwaar, dat ben ik. w 1 t 0. Maar voor alle duivels , (hier volgde nog een legio vloeken,) hoort gij dan niet, eeuH a  ii6 HET LEVEN VAN wig vervloekte fmous! dat ik geen geld heb en dat gij wachten moet? ' M. RAP M A é' L. Dat is de oude zang! dat heb ik al over vier weeken gehoord — maar wat helpt mij dat? Z * 'ieb, uwe handtekening, jaf waarachtig, die heb. ik, en ik moet mijn geId hebben:kijk, God hier boven weet het, dat het mij in de ziel zou fpyten, als ik n voor den Rechter moest roepen! zo waar als ik leef,Mijnheertjenldat is mij nog nooit gebeurd, dat ik die lastig motst vallen! waarachtig, neen! dat is bet niet. WILD. Gij kunt mij roepen, fmous! overal waar gij wilt; waar ik" zeg u „og eens, dat ik u thans niet betaalen kan! of denkt gij, fchurk'! dat ik u bedriegen zou? M R A P H A 6 L. God bewaare mij, Mijnheertjen! als ik dat gedacht had, zou ik u immers geen geld viel vnend op den nek, en wel zo hevig, dat hij doodhjkbeanguigdwerd, zo dat h^ig „fe te redden; want dit kwellende geflach had zo weinig medelijden met zijn' toeftand , «n verliet hem zo zelden, dat het even eens  EEN' LICHTMIS. i« Was , als of zij bij hem ia guarnizoen lagen. In ftede van geld , wist wi lp er niet beter cp dan goede woorden te geeven maar daar dit bij deeze Christenbarbaaren niet helpen wilde, was hij eindelijk genoodzaakt:, om van zijn overig huisraad, zelfs van de or.önc beerelijklte Hukken , afitand te doen, zijn klederen niet uitgezonderd; op geene andere wijs bon hij de bedreigde gevangenis ontfnappen : hij troostte zig echter daar nog mede, dathec vriendelijk geluk hem binnen kort wel weder zou aanlagchen , ten minden, dat hij het wel zou kunnen uitharden, tot het tijddip , dat zijn proces eene gundige keer zou neeraen. En wanneer dit vooruitzicht hem miste, dan verliet hij zig op de plechtige verzekeringen zijner nieuwe boezemvrienden, die hem, in een" tijd, dat hij dezelven niet noodig had , hunne dienden, op het hartlijkfte aanboden, en die betuigden geen grooter vermaak te zullen hebben, dan wanneer zij hem van dienst konden zijn. Niettegenftaande nu , federt zijn gelukszon fiaauwer begon te fchijnen, de meesten deezer boezemvrienden achtergebleven waren, gaf dit echter geen de minde ergernis aan onzen ligtgeloovigen dwaas; hij dacht, dat 'zijne tederbeminnende vrienden, zekerlijk van aijne netelige omftandigheden gehoord heb- B5  ïaa HET LEVEN VAN bende, zijn huis vermijddeu, uit vreet; van hem op kosten te zullen jaagen, of door hunne tegenwoordigheid lastig te zullen vallen. In de guDftigfte verwachting op de vriend» fchap, die hem zo menigwerven was bezwooren geworden,ging hij eens, op een' dag, dat mismoedigheid en hartzeer hem den kop dap. per op hol hielpen, na een van deeze mata. dors, die een hooge bediening bekleedde, en wien het gemaklijk viel, om hem met een middenmaatig amtjen te befchenken. Naauwlijks had deeze boezemvriend van zijn' bediende, die wild aandiende, zijn'naam gehoord, of, met opene armen,kwam hij hem halverwege ten gemoete; omhelsde hem ten te» derfte, en betuigde plechtig, opgetoogen van k vreugde te zijn, dat hij hem zo welvaarende zag. Deeze warme en hartlijke ontvangst gaf onzen held niet weinig moeds, en verdreef bijna geheel en al de diepe ploojen, die het verdriet en de bekommering federt eenigen tijd, op zijn voorhoofd gemaakt hadden, zo dat hij, op den voormaaligen toon van vertrouwelijkheid met den aanzienlijken man, dien hij voor een zijner beste en oprechtfte vrienden hield, begon te fpreeken, en zig vleide, om met zulk eene handige en veelvermogende loots, zijn lek en roerloos fchip , weldra in de haven des geiuks te doen binnen loopen. Thans kraamde hij den gantfehen winkel zij-  EEN' LICHT MI S, m ner behoeftigheden en kommerlijke zorgen uit:hij vertelde in 't breedeaan zijn'hartvriend dat.door een hem bedreigend verlies,en een lang» wijlig proces, hij een groot gedeelte van zijn ver. mogen en inkomen ftond te verliezen; dat zij. ne geldmiddelen daardoor in wanorde geraak* ten, en hij nu beflooteu had, om, wanneet bij er toe komen kon, een amt aanteneemen, ten welken einde hij nederig,om zijn gunst en voorfpraak verzocht. De Prefident, { want dit was zijn begunftiger,) hoorde hem, met alle fchijnbaare blijken van deelneemende vriendfchap; drukte hem tedeilijk de hand, en beloofde hem, met zo veel nadruk en verzekering, het geen hij hem verzocht, terwijl hij hem met een zund» vloed complimenten overftroomde, dat wild er door in verlegenheid geraakte, en zig eindelijk verbeeldde, van weder op nieuw in den zaligen fchoot des Geluks nedergezet te zullen worden. Hij verliet deezen veelbelovenden man; greep twee volle flesfchen , en maakte door middel van dezelven, en van zijne beguichelende verbeelding, zig zo gelukkig, als hij te midden in den weezenlijken overvloed geweest was. Deeze verleidende troost, waardoor de on» beraaden losbol indedaad, voor eenigen tijd, de zorg en kommer vergat, deed hem des te  m HET LEVEN VAN fpoediger zig in dien afgrond nederllort uit welken geene verlosfing te hoepen is: zijn fchoon bruinetjen, die van alle de gelukkig en ongelukkige onhandigheden van haaren minnaar volkomen onderricht was, koos bij deeze gefchiedenia die partij, welke haar als een Dame van haare foort betaamde: zij gedroeg zig zo omzichtig en zo loos; betoonde ook zo veel ondervindingen menfehenkennis te bezitten, dat men gezwooren 20u hebben, dat zij den een of anderen Vorst als Hofdame, (Gouvernante,) gediend had, vermits zij een bijzonderen flag had om den lichtmis volmaakt na haar hand té zetten: zolang wjld geldbad, ontbrak het haar aan geene fijn uitgedachte kunstjens om het magtig te worden, of er het meesterfchap over te voeren: had w wa » woord «„, h£in bij den Houten vraager »1 zeer verdacht maakte.} s officier. is braaf!0''20" hebt 0okSefll,dee^»wel nu,dat (.Hem de hand op den fchouder leg. gende.) Neem dan een goed voorbeeld aan uwen landsman, en houd uw tijd en geld in waarde, Zn T- ^ Z° & er ^n hebt geen verdriet aan u zien moge - waar hebt gij in geftudeerd ? p 6J (Deeze dwarfche vraag kwam onzen wild even ontijdig: de ondervraager keek daarenboven onzen jongen geleerden ook zo fterk in de oogen, dat hem,al. zijne (loutmoedigheid out|Onk? en hij naauwlijks de noodlogen, dat F] *8 op de philofonhie en de fchoone wee-  EEN' LICHTMIS. 137 tenfchappen had toegelegd, kon uitftame- OFFICIER. De philofophie kan er nog doorloopen; fomtijds kan ze ons nog te pasfe komen, alhoewel ze voor onze beurs niets ter wereld deugt maar dat helfche tuig van fchoone weetenfchappen, zo als gij het noemt, is geen oortjen waard' ik heb nog zulk een paar fchoone weetenfchappers onder mijn compagnie; maar, God beter' 't ! het zijn de vuigüe en liederlijkfte honden van de geheele wereldI zij ziener zo dor «n m3ger uit, dat men er honger van krijgt, als men ze flechts aanziet \ ook zijn ze zo fmeerig en vuil als of het Rottentotten wa' ren: zij hebben, bij mijn ziel! nooit een dun in den zak , en altoos gaten in de koufen; de brandewijnsflesch is niet van hunne lippen; flapperement , als God geen beter menlchen op zijn aardkloot had, dan de fchoone weetenfchappers, dan mogt de duivel er zijn ontbijt mede doen! gij moet die fchoone weetenfchappen laaten vaaren, als gij wtt wilt doen, en worden een Doétor of Rechtsgeleerden , dan kunt gij erzo een weinigjen van de philofophie laaten onderloopen, dat kan niet fchaaden, als gij maar eerst voor de broodkas gezorgd hebt. De eerlijke Militair zou voorzeker hebben yoordgevaaren, om zijn vonnis over al dre I 5  138 HET LEVEN VAN iitte.preekeu, zo „iet onze held, die in zicht- nd do"' J*?? aan d''* ^fprek gemaakt tor te " el,,k 2ij'" 3ffcheid den Of•itier te neemen. JlTt ^ "iet Voorneemens, cm deeze ge ronde leenng van den Militair optevol.en, on dekke ƒ e7Zr /e"eeSfieer Zij'"'kwaa' greep Tit * r°°r de M0 °f andere knnst. moet-'no? °rtge,ijk middel bedl'e"en Zf ?* Cer Was h* bed"cf^ dat de napluizende vraager zijn fchande te weeten r„oêt Se7hT f^WÏLTÏ r geleerd had, waardoor hij tUa dageIiiks brood kon verdienen 3 dat hij er ook .een den mmfien lust toe had, en „iet anders ve*Dgde danken lut^edig e„ verkwistend levend Verheugd van deezen barfchen inqnifitenr ontkomen te zijn, en de akelige denkbeeld! - door het gezicht van.zijn* Lid jen Zd van dêno7- " ^ van den Officier, ,n zij„ verbijflerd brein veroorzaakt , zettede hij den flap „aar J"™ overal zijnemuizennesten in den wijn te ver! Wij zullen hem bij Zljn> voI]e flescMie «onder z,g 0Ver z,jn platte beurs te bekomme-  EEN* LICHTMIS. 139 'ren, ledigde, voor een poos laaten zitten,en intusfchen eens naar hansje omzien, die wij in zulke beklaagelijke omftandighedengelaaten hebben. NEGENDE HOOFDSTUK. TREURIGE GEVOtCEN EENER TE leur gestelde liefde. EEN t REIS UIT CROOTMOEDlG MEDELIJDEN. De ftille zwaarmoedigheid, waarin bat boetvaardige hansje, federt de ontdekking van het ongelukkig uiteinde van sophie, verzonken was, vermeerderde aanmerklijk, na het vertrek van den trouwloozen lichtmis; fomtijds had zij zulke hevige en bijna zinnelooze vlaagen, dat zij het voorwerp van het in» nigfte en hart lijk (Ie medelijden werd. Want alhoewel zij het hoogst ftrafbaar ver*  140 HET LEVEN VAN grijp van den verleider van gantfcher harte verfoeide, en, in de oogenblikken van bedaardbeid en rust, zig zelve diets mgakte, dat zij hem geheel uit haare gedachten gezet had,gaf zij echter in de tijdftippen van haare verftandsverbij(lering, de doorflaandfte bewijzen van haare tederfte en innigfte liefde voor hem. Met verlangen en reikhalzen zag zij eiken postdag ten gemoete, en zou het zig maar in 't geheel niet uit het hoofd hebben laaten praaten , dat hij aan haar fcbrijven zou: werd zij dan in haare verwachting te leur gefield, zo gaf zij daarom de hoop niet op,maar ontfchub digde hem altoos met het een of ander: fom. tijds geloofde zij ook wel, dat hij ziek moest zijn; een ongeluk gekreegen hebben, of dergelijken. Intusfchen was het een treffend vertoon hoe het arme meisjen zig onder dit alles aan' ftelde ; met hoe veel gedulds zij haar lijden verduurde, en hoe zachtmoedig en liefderijk zij, zelfs te midden iii haare vlaagen.de wandaaden van den losbandigen wist te verontfchuldigen. De dag, waarop de bode gewoon was de brieven uit de ftad naar het dorp te brengen, werd bij haar als een feestdag aangemerkt , waarvoor zij zig plechtig toebereidde: met het aanbreeken van den morgen ftond zij op, kleedde zig netjes, en verfïerde  EEN' LICHTMIS. U* tog op eene recht romanesque wijs, met veldroozen en andere bloemtjens die zij toepasfelijkop haaren toeftand oordeelde te zijn: dan zettede zij zig aan haaren arbeid voor de deur van haar hutjen, en zong met zo veel lieflijkheiden aandoening, dat het hardfte gemoed er door getroffen werd: Blijde Hoop', daal neder en troost mij! Wijn hart word verfcheurd: mijn rust is daarheen. Vergeeft* is het aan winden of normen te klaage,* Een doodende worm knaagt mij aan het hart. Zwoel luchtjent onthoudt mij geen koeltjen! Voer mijne traanen den jongeling toe. En fluister hem aan de ooren; in het trouwloos harte, Uw meisjen weent- zij fterft van hartzeer In 't graf is de rust', daar fpoed ik mij heen, Daar woont de vrede , ja de eeuwige vrede} Daar kent de liefde geen martelende fmart, Maar daar is zij eeuwig de zaligheid zelf. Kwam dan het middaguur en bleef de bode, met wien zij haar hartetroost en zielevreugd verwachtte, achterwege, dan overviel haar vertwijfeling en fiddering; dan floeg zij het wild gezicht nu naar den hemel, en dan weder „aar de aarde: de traanen eener felgekrenkte hoop blouken dan als paarlen oP de bleeke en dorre  HETLEVBNVAN gendaauwop een dorre heide: in folterend,. wonden van haar har» i- • pe van naar nart kwam gieten. •De huilende ftorm pn m tonde haar ™et" !Hk'etreren^ donder ftana met het taaiftWrfnM . geu" «en, dan ^t^??^1^ ten verzonken , weder n«r ?! zij hare bloemen « LkT '* ^ rUktö cefpeelende «l^^mSae? S prooje: met dat alles twistte het lieve meis „ nnnmer met de a.lesbefchikkende VoorS beid of verwensehte zij haar lot: Hechts dan, wanneer zij baar kind a„ zag, barstte zij in hevig gef h . "a .aan' nerkiagteo uit. " lu,de Jam- Dikwijls zat zij, tot diep ha den nacht, op -VSn de" vermoorde« jongeling, t welk zij, 0p eene overboodige wijs met roozen beplant had, en ZOng aldaar jyuiede- fZlbt™ fChee" 3,8 V3n ee" g^eldigen *nnl. bevangen te worden; vloog fchielijk op,  EEN' LICHTMIF. 143 even als zag zij een' geest of nachtfpook ; Hielde naar haar hut; üdderde, floeg de verbaasde handen in één, en viel, afgemat van kommer en hartzeer, op haar legerftede neder. Haare gebuuren, die haar allen even zeer be. minden, deeden, in 't begin, wel alle moeite, om haar van dergelijke heuvel- en graf - bezoeken aftebrengea, maar ziende, dat zij er moejelijk om werd , en er evenwel fteelsgewijs heen ging, lieten zij haar begaan, en befchouwden ze met het deelneemendfle en oprechtfle medelijden. Eens, dat zij van haar heuvel terug keerde, kwam haar naafte buurvrouw, een eerlijk, goedhartig moedertjen , na haar toeloopen ; klopte aan haar deur en verzocht om ingelaaten te worden :hansje toen zij de oude boerin met een'brief in de hand zag, fchrikte van vreugde en gaf een luide gil: als een blikfem vloog zij na de deur om dezelve te openen: de goede oude fiaof hield haarden brief voor; dien zij vertelde , dat zij zo even van gekreegen, en uit de ftad medegebragt had; hansje, in de vaste verbeelding zijnde, dat deeze brief van haaren verraaderlijken minnaar kwam, drukte denzelven aan haar hart; kuschte hem als een liefdepand , en maakte hem nat met vreugdetraanen: fluks liep zij naar haar kleine, omhelsde dezelve tederlijk, en  H4 H E T LEVE X VAN gaf zig aa„ ai de overmaat van eene uitbondi-* ge vreugde geheel over. De boerin, die niets van dit alles begreep, verwonderde zig ten hoogften, oy£r ^ ^ Haar onbegrijpelijk gedrag, en Heide bijzigzeive vast, dat hansje weder een vlaag vart krankzinnigheid moest hebben; zij werd door hetmnigfte medelijden aangedaan, en aarzelde, om haar boodfchap aan het vervoerde meisjen afteleggen; hansje eindelijk bedaarder Wordende, kwam besjen met bet geen zij te zeggen had uit haar' fchuilhoek, en toen vernam bet meisjen tot haar uiterfte verbazing, dat zij *ig bedroogen had; want de brief kwam van besjens zoon, die, (2ei de oude vrouw,) bij "n jongnjk Heer woonde, die wi£D heette , en die toen zijn Heer om een nederlaag, welken hij gedaanbad, het land moest ruimen, met hem na .... vertrokken was, van waar hij nu dee-> zen brief aan haar fchreef: vermits zij nu nooit zo gelukkig geweest was, om leezenof fchrij-ven te keren, wilde zij enkel .an hansjk verzoeken, om haar den brief ven haar' zoon eens te willen voorleezen, ten einde te vernemen, wat haar lieve cubistoffel zo al aan haar fchreef, en hoe het hem , i„ ee„ vreemd land al ging, enz. hansje ftond op deeze geheel onverwachte ontdekking als van den donder getroffen; zij  EEN' LICHTMIS. 143 fctj werd doodbleek en weinig verfcheelde het of zij ware nedergevallen; zij herftelde zig evenwel en las: WIJN LIEVE MOEDER! Ik kan niet nalatten UEd. te melden, als dat ik nog frisch en gezond ben, hoope het zelve Van UEd. te hooren , ware het anders het zou tnij van harte leed zijn: lieve moeder! ik heb het hier zeer wèl; maar het gaat hier zeer ruw toe: mijn Heer is een' vrolijke kwant;hijheeff het in .... erg laaten leggen, maar jemeni joosje! hij maakt het hier nog wel honderdmaal gortiger: ik zal, zo lang als ik kan, eens zien, waar het met hem heen wil, maar lang kan het zo niet duuren: neef hannes woont hier ook: gij zoudt niet gelooven,hoe hier gevreeten , gezoopen, gefpeelden gedanst wordt; tnijn Heer banketteert, dat UEd. de hairen te berge zouden rijzen: hij heeft een matres genomen, die er heel aartig uitziet, en die de luiden zeggen, dat maar een gemeene ftraathoer Is — waar komt een menfchenkind al toe 1 ik zou wel haast gelooven dat het waar is —want kijk, lieve moeder! zij ziet mij fomtijds zo aartig aan , en grijpt mij zo hier en zo daar, dat ik geloof, dat zij wat bij mij zoekt: maar kijk, al ziet zij er nog zo mooi uit, UEd.moet^ III. DEEL. &  HET LEVEN VAN filet denken,dat ft mijne arme ziel bezondigetf wil; neen! onze lieve Heer bewaar' mij. Hoe vaart L.jSJB»aI7 of dat goede lekkere «eisjen zeg baar toch goeden dag, en zeg haar dat tknog gezondben, en haar eeuwigen ZZ*. loos getrouw za, blijven, hoorje? het zai h er wel haast gedaan zijn, want UEd. knnt nie begrijpen hoe de fmousfen en ander volk l" dage rs komen maanen, en dan het dan het ander medeneemen: UEd zon zig blind kijken, wa tüEdt begri]pt} da£ * te koe wel leeg kan melken:zij bedriegen mii» Heer dat hem de oogen overfoonea • üld J hem beldaagen, wis en waarachk d ÜFdHkhebmijnHeer^^^^-- bef heb,) daar eens over wil/en onderhol en hem willen Ze^e„ -.,„ ^"^öüden,. deed en h!. i - u ' * gT00te zond™ h,j deed, en hoe hij het nooit voor God zou kun -en verantwoorden, want moeder fief, jfe Jreek gaarne nit den bijbel, en mijn catech s mus ken ik ook nog van buiten • m vloekt' hirf Hph 0u'ten, maar ver- vioekt had UEd. eens gezien, wat een lelijke fmoelhntoen trok, toen ik hem zei, da bif «gnogermnoueetenen drinken, en dt2 hoeren hem nog de een of andere vuile ziekte' zouden aanzetten; oi toen wierdhij dol, enhH ^^«nduivelibhéfl fligfn *t9sm$ Gol ,et^n'UEd"111""7"6 £ e§en u£d.;op een ander tijd fchrijf ik  EEN' LICHTMIS. H? wel wat meer. Wat is de wereld evenwel boos! Ik ben nog tamelijk gezond, juffrouw kwik-. KEiior. moet ook al in het kinderbed. Ik ga morgen mijn belijdenis leeren. Vaarwel lieve moeder! en hier mede afbreekende, wenfche ik UEd. den zegen des Heeren. Duizendmatl goede nacht. Ik ben, enz. Uw liefhebbende zoon CHRlSTOFFEt. Men begrijpe welk een indruk het zaaküjke van deezen brief op het getroffen hart va» HANsje maakte- zo in ééns al haar hoop verijdeld , en alle haare verwachtingen te leur gefield te zien!'den ongelukkigen boosdoender, die met woord, eed, trouw en belofte fpeelde, in zulk een gevaarlijken afgrond te befchou-. wen! dit bragt haar rust den doodfteek toej dit veroorzaakte haar diepe, ongeneezelijke wonden in haare tedere ziel; want alhoewel fommige Geleerden ftaan.de houden $ dat de vrouwen nooit aan verdriet fterven, zo is echter een langzaam uitteeren — wanneer alle hoop ophoudt; elke wensch des harten in de, geboorte verflikt; elk aangenaam verfchiet zig in dikke nevels en ftormende wolken verbergt, si» de diepstgehaalde zuchten al* op ijzerene  MS HET LEVEN VAN rotfen terug fluiten, dikwijls ongelijk erger dan de dood - vooral voor het hart eenervrouwe t welk veel aandoenlijker is voor vreugd en he e; veel vatbaarder voor bekommeringM fmart, dan het veeltijds forfche mannenhart dalwei gerchnd, maar zelden geroerotn Sidderende gaf zij de boerin den met haare traanen bevochtigden brief, weder terug; druk te haar veelbeduidende de hand, en viel toen als magtloos naast haar neder op een' ftoel • terwij! zij op een hartroerende toon, uitriep! * Hft,s afSe Schilderde, werd het arme meisje warm om het hart - ha-u aededoogen, die tvveelingsbroeder van de hef! tn^"1^ " haar' boez™ verbor. gen hield, werd wakker, en pleitte voor V . a"e" ten 00Sen ""berstten, het goedhartige wieht tot een volkomen vergiffen s noopte en de arme, dwaalende vlugtelinge Thans waren alle de oude zonden en gebre. ken vergeeten en vergeeven; de oude liefde vattede andermaal post in het hart van het  EEN' LICHTMIS. 153 «wakke meisjen, en de in flaap gevallene bekommernis werd bij haar wakker; zij kwelde haare verwilderde verbeelding , met de martelendfte fchrikbeelden , en ftelde zig duizenden van gevaaren voor den geest, waarin de geliefde van haar hart zig kon bevinden: nu verbeeldde zij hem zig, als in de gevangenis , en vol van vertwijfeling; dan dacht zij hem in het diepst gebrek en de fchroomelijkfle elende verzonken te zijn; llraks verfcheen hij in haare gedachten als doodlijk bleek en uitgeteerd; vervolgends weder als voordvlngtig, voor eene menigte geduchte vervolgers, en onbarmhartige fchuldeifchers, en overal hulp- en troost-loos omdwaalende. ... Dit folterde haare zwakke ziel niet weinig; dit beroofde haar van alle rust, llaap en genoegen , en deed den onwederflandlijken wenschin haar binnenfle opkomen , om hem te redden: juist zo als zij bezig was met haar hoofd wegens de uitvoering van dit plan te breeken , fchoot haar de geldbeurs in gedachten, die de vlugteling, bij zijn affcheid, als een liefdepand had achtergelaaten, en die zij, zorgvuldig en onaangeroerd, tot heden toe, bewaard had. Met uitgelatene vreugd omhelsde zij het denkbeeld, om zijne redfler,zijn vertroostende engelin in de woeftijne te worden, en liep met zo veel onftuimigheid en haast, even als of er K 5  '54 HET LEVEN VAN i" de gouden troost was opgeflooten. ' Even gelijk een happige roofvogel op een klem weerloos vogeltien ned«n-n„ ► u ' geducht h„ • nedeiltort, hetm zijne geduchte klaauwen gnjpt en vasthoud, CTeenen ook haare blanke handen naar de v ? de„ proo, dieaan den „0g geliefden «el, de hulp en vrijheid moest verfchaffen' 2 -og de beurs in haare hand, en ^ de zig over deszelfs zwaarte, even gelif -en eernge erfgenaam; te meer «kar de fom de o2ver"óf.Td'/eei',Verre h3are verwachting overtrof; met den haast van een' gierigaart «Je een verborgen fchat vindt, en geen oogen' b c geduld heeft, om met het tellfn van 1* * ven, te wachten, lag de gantfche inhoud van de nagelaten beurs van wild, uitse' ^reidop de tafel, terwijl zij deeze g^S ftufckea toejuichte, als de gewisfe helper, van wild, uit de handen zijner vijanden Zonder in 't minst iets van haar voornee. men , t welk zijzorgvuldiglijk in haar hart verborg, te ontdekken, fchikte zij zfg tot ^ doen ee„er reis, waarvan wild's redding de eenige bedoeling was; zij verborg zorgvuldig haar pakjen goud bij zig; gaf haar kïrid aan de boerin in bewaaring, welke zij er het op. zicht over aanbeval, haar wijsmakende, dat ?'j eea reisjen naar haar vaderland ging doen.  EEN1 LICHTMIS. 159 m vertrok dus, welgemoed, niet zonder pen heimelijke vrees evenwel, voor het geen gebeuren kon, des morgens vroeg, in den kouden damp van een' Decemberfchen dag. Nièttegenftaande de ruwe knaap /eolus een weinig onbarmhartig met dit reizende Me, delijden omfprorg, en een der guurfte zijner twee en-dertig windmaakers Josgelaaten fcheen te hebben, om het grootmoedige hansje de reis bezwaarelijk te maaken, ontzag zij echter geene der bezwaarenisfen en ongemakken, die aan den barren winter eigen zijn; maar wandelde over berg en dal, fneeuw en ijs, met zo veel gelaatenheid en geduld,als de vroorofte pelgrim van Antwerpen naar Romen, immer doen kan. Het kon niet misren of een zo belangrijk figuurtjen, met een zo bevallig zwaarmoedig oogopllag, moest onderweg alier oogen tot zig trekken; te meer, daar zij, als een fchuWe vogel alle bijzijn van menfchen poogde te ontwijken, en de minstbezochtïle herbergen tot haar nachtverblijf koos. Intusfchen trok zij zig niets van dit alles aan; bemerkte veeltijds niet eens, wat er om haar heen gebeurde: zij was geheel vervuld en ingenomen met haar voorneemen, en bemoeide zig enkel met het fpoedig vervolgen van haaren Weg: pp den vijfden dag kwam zij, moede en  156 HET LEVEN VAN afgemat aan de gewenschte ftad, waarin het kleinood van haar hart was opgefl00ten of L ,ZiJ Cr dC t00InW™ niet van of haar hart begon geweldig te kloppen z" verdubbelde haare fchreden ,&eve„ .£P^ ^ vooreen' bloedwreeker: de fcbeemerende donker was aan 't vallen, toen zij aan de poort twam, wanneer 2ij dQor fi Poon fduikr*^' -Waarhee^"^weldig ver. De gewapende vraager, die dit uitheemsch vogeltje* daadlijk aan haare vederen kende en haar, toen hij ze een weinig meer onder' de oogen had gekeeken, voor een vervloogen du.fjen hield.dat hier of daar het opzicht fan den een of anderen duivenhouder LT verlustigde zig in , van de fidderende vreemdelinge; toen hii ze echter, door den fchrik op he" 'puntvanYe geleide haar in de wacht, waar zi lv Deeze Officier, een vIuï whrtwfc* * Zonder meisjens , zonder wijn , Kan geen lesven wenschlijk zijn;  EEN' LICHTMIS. 15? befchouwde zo dra niet de tedere en engelachtige gedaante van dit lieve meisjen, of hij, even als van een' donderflag getroffen, fchoot haar, met de innigfte deelneeming, te hulp; hief haar zachtlijk op ; zettede haar op een bank en deed zijn best om haar te doen bekomen: naauwUjks floeg debekoorelijke reizigfter de beminnelijkfte oogen op, of hij begon het onderzoek, dat men in dergelijke plaatfen gewoon is, op de volgende wijs: OFFICIER. Schep moed, mijn fchoon, liefkind! u zal geen leed wedervaarenl (Hij zettede zig naast haar neder; vattede haare blanke hand; drukte dezelve zachtlijk; zag haar aan met een oog, waardoor het ligt befchaamdwordende meisjen genoodzaakt werd, de oogen voor zig neder te flaan, en na eenig toeven vervolgde hij :) Wat komt gij hier doen, lief fchepzeltjen? zekerlijk om de eene of andere zaak te verrichten? HANSJE. Ja! ik heb hier iets te doen, Mijnheer. OFFICIER. O dat zal dan voorzeker zijn, om een' Minnaar? heb ik het niet wel geraden? hansje, ftatntlende. Zo ten naaften bij—maar - Mijnheer! eigen* lijk heb ik hier een'broeder,diezig in verlegen-  *5§ H ET LEVEN VAN beid bevindt, en dien ik een bezoek kom geCven. officier. Dat is recht braaf, recht zusterlijk: o! ik wenschte wel, dat ik'ook zulk een lief zusjen hadd' goede Hemel I indien gij zo veel voor een' broeder kunt doen,hoe veel zult gij dm niet wel voor een' minnaar onderneemen? ha «s j e, de oogen ten Hemel Jlaande. O mijn God 1 officier. Maakt u dat zo treurig, beminnelijk meisjen ? o dat moet gij niet weezen — ik zie nu wel hoe de zaaken (taan fflaar, mijn fchaap! indien gij vertrouwen in mij wilt fielten, dan geloof ik, dat ik u van veel dienst zou kunnen zijn: zo 't mij toefchijnt, dan zijt gij wild vreemd in deeze ftad, en, zonder onderrichting, zoudt gij zeer gemakiijk in gevaar bunnen geraaken, en in verderflijke handen vallen. De jonge vuurige krijgsheld, die tegen over een jeugdige fchoone,ruim zo dapper zig wist te gedraagen, als in het veld van mars, wist, door eene menigte kunstjens van vleierij en welfpreekendheid, het zo verre bij het beangftigde uansje te brengen, dat hij het geheim haarer verliefde hiltorie er uit kreeg ; maar tevens bezat hij ook edelheid van ziel genoeg , om haare grootmoedige opoffer  EEN' LICHTMIS. 159' ring te bewonderen, en het vcorneemen tevortaien, om gelijk met gelijk, te beantwoorden, en om voer zulk eene verhevene foort van genegenheid, zijne eigene ter loops opgevatte liefde, ter zijde te zetten. Hij gaf derhalven aan hansje een' leidsman mede , dien hij met een briefjen belastte aan de waardin, waarbij hij t' huis was, aan wie hij het meisjen aanbeval, onder voorwendzel, dat zij eene naastbeftaande van hen» Was: fchrijvende verder aan deeze goede en christelijke, maar tevens ook een weinig mis= trouwendeen vooral zeer nieuwsgierige vrouw* van den aanmaanden middag, wanneer hij afgelost zou zijn, zelf te komen; terwijl hij hansje beloofde, om intusfchen na haaren losbandigen en verlooren Minnaar, zo veel hij vermogt, te zullen laaten verneomen. De waardin van den Heer Officier, was met deeze zo fpade als onverwachte inquartiering een weinig verlegen : de aanbeveling van haaren kostganger was bij haar van genoegzaam gewigt: echter had zij wel gewenscht, om een weinig vroeger onderricht gehad te mogen hebben, van de komst van deeze nieuwe gast,ten einde zig in flaat te hebben kunnen ftellen, om de jonge juffrouw een weinig beter te kunnen onthaalen. Zo dra de leidsman van hansje vertrókken was, beftond de eerfle en voornaamfte zorg  iób HET LEVEN VAN der waardin, om haare nieuwling ,zo goed zij kon , van fpijs en drank te voorzien, en niet. tegenftaande hansje, tegen alle haare voorzorgen en bekommernisfen, wegens het avond, maal protefteerde, en enkel en alleen het gebruik van een kopjen thee verzocht, dischte de zorgvuldige huismoeder zo veel op , dat een geheele vroome familie, na het houden van een zeer gefïrengen vastendag, er ten minnen twee werkdaagsmaaltijden aan gehad zoude hebben. i Naauwhjks had de bezige mart ha zig van deezen pligt gekweeten, of zij was ernftig bedacht, om haare nieuwsgierigheid, tot nog toe ingehouden, maar thans, als een niet langer te bedwingen ftroom, over dijken en dammen heen dreigendere breeken, te bevre. digen, en van haare gast te mogen weeten, van waar en waarom zij eigenlijk kwam. Alvoorens dit gewigtig werk te beginnen, had zij hansje eerstinnaauwkeurigeoogenfchouw genomen, ten einde, even gelijk een hedendaagfche phifionomist, uit haare weezenstrekken haar leevensloop te kunnen raaden, (een kunst van onheugelijke eeuwen herwaards, door de oude vrouwen en bejaarde vrijsters geoefend,) en vermits haare traanende oogen daartoe niet in ftaat waren, wapende zij dezelven met een* bril, en be« gluurde het lieve meisjen ruim zofcherp, als een  EEN' LICHTMIS. IÓX een jong Heer een jonge Juffrouw in den fchouwburg. Schoon nu de oude |ap(ter vrij fterk vooringenomen ware tegen al die foort van vogeltjens, die zo ontijdig van (fok vliegen ,nam hans ja echter, door haar zacht en befcheiden voorkomen, door haaren weemoedigen toon, en de ploojen van edele zielskommer op haar fchoon gelaat ingedrukt, het hart der oude vrouw in: de grijze befpiegelaarfter begon zelfs een goed gevoelen Van haare gast optevstten» en aan derzelver half waare en half verdichte vertelling geloof te geven: de voorgewende maagfehap echter met den Heer Lieütenarit, wilde er bij de goede, oude floof niet in, vermids deeze Officier reeds zo veele foortgelijke bloedverwanten bij haar had belteld, dat hij,zoziju voorgeevenecht ware, van de grootHe uitgenrektfte familie moest zijn, die immer in de vier werelddeelen gevonden werd. Zij kon echter niet nalaaten, om over 't algemeen hevig uittevaaren, tegen de ontzachlijke vermeerdering van nichtjens in deeze hoofdftad, zo dat zij plechtig betuigde, om, in gevalle van nood, veeleer een leger van elfduizend hoeren op de been te brengen , dan van elfduizend zulke maagden, als waarvan men de doodsbeenderen getröuwlijk te Keulen be* waart. Dit (lichtelijk gefnap was evenwel van zo Ul. DEEL. L  lós HET LEVEN VAN Weinig uitwerking op het vermoeide hansje, dat haar hart er weinig of niets door geruster werd j zij viel onder liet rammelen der knikkebollende waardin in een' zoeten flaap, waarom de reLdenaarfter befloot haar naar bed te brengen. TIENDE HOOFDSTUK. verschillende ontmoetingen. Naauwlijks vertoonde zig de met goud en gloejend purper gehulde dageraad, of de liefde erinnerdeaan het teder hart van kansje het voorneemen, dat haar tot deeze reis had doen befluiten. Schielijk en met een driftig kloppend hart, fprong zij van haar legerftede, en fchikte zig ernftig, om haar werk van Iiefdaadigheid te beginnen, en den broeder lichtmis optefpoo. ren: de nieuwe militaire kennis had wel be« loofd haar een nader bezoek te komen geven ; maar het ongeduld , of liever de tedere bekommernis, dat wild zig in de eene of andereon- gelegenheid mogt bevinden , of zelfs wel van  EEN' LICHTMI S. icj daar vertrekken mogt, liet haar geên rust, zo dat zij befloot, geen oogenblik te verzuimen, om, met dén gouden trooster, haaren vriend onder de oogen te treeden j te meer, daar een pijnlijk voorgevoel haar martelde, dat hem mogelijk thans iets buitengewoons mogt overkomen, 't welk zij, door haar fchielijken bijftand zou kunnen verhoeden of verzachten. Vermits hansje echter tebefchroomd was, óm in eene zo volkrijke ftad, waarin zij geheel vreemd was en niemand kende, haar plan , zonder deneenen of anderen geleider, ter uitvoer te brenger, en het ook weinig te pasfe fcheen, dat een jong meisjen een lichtmis opzocht, gaf zij van haar voorneemen kennis aan haare waardin, om, naamlijk, den voorgewenden broeder te gaan opzoeken; en het was in gezelfchap van deeze eerwaardige matrone, dat zij haare famaritaanfche reis aanving. Hoe bedriegêlijk het voorgevoel in zeer veele opzichten anders ook zijn moge, voor ditmaal echter had hét geen bedrog gepleegd ten opzichte van het hart van hansje ; want naauwüjks Waren zij twee of drie ftraaten doorgegaan , of zij werden door een geweldig geloop van nieuwsgierigen , verhinderd voorder te fpoeden, en zagen zig genoodzaakt ter zijde aftewijken, en op een bordes van een aanzienlijk huis haar toevlugt te neemen. Alhoewel nu h a nsje door den toeloop van L 3  ió4 "ET LEVEN VAN zo veel volks , van een zekeren angst overvallen werdt, vermoedde zij evenwel geen her minfte kwaad ten haaren opzichte, maar fchreef die benaauwdheid aan haare tegenwoordige omflandigheden toe - maar, goede hemel! hoe werd zij te moede, toen zij den vriend van haar hart, doodlijk bleek ea oncfteld, en met alle de houdingen van een'verlooren* zondaar, door twee gerechtsdienaars vergezeld, daar zag aankomen , en, onder het gejuil van het bat. daadige gemeen, naar de gevangenis leiden. Te veel met zig zelve te doen hebbende, zou hij zijn befchermengel niet bemerkt hebben, zo niet hansje, zo dra zij hem zag, van de verhevene plaats waar zij ftond, een luiden fchreemv gegeeveu had, en in de armen van haar vergezellende waardin, in onmagt ware nedergevnlfen. Dit tooneel, 't welk aller oogen na zïg trok deed hem uit zijne bedwelming bekomen; zo dat hij insgelijks met grooten fchrik en verbij', flerende befchaamdheid, het lieve getrouwe meisjen aanfchouwde, dat, even als de flervende liefde,op den moederlijken boezem leunende, zo daadlijk den geest fcheen te zullen uitblaazen. Thans gevoelde wild zijn gantfche nietwaardigheid: het jammerlijk vertoon, dat hansje op dit oogenblik maakte, onthtufte hem in diervoegen, dat hij fchielijk zijne ar-  EEN' LICHTMI S. 165 tnen uitftrekte , en naar haar toe {nellen wilde doch, tot zijne onlijdelijke fmart, door zijne gerechtelijke leidslieden wederbouden werd: thans leerde hij in vollen nadruk, welk een ontfchatbaar goed de vrije wil van den mensch is; en hoe zeer de vrijheid en een volle beurs onöntbeerelijk voor de gelukzaligheid der ftervelingen op deezen aard. bol zijn. Wij zullen den lichtmis naar de gevangenis laaten leiden, en intusfchen hansje, die weder was bijgekomen, naar huis vergezellen, waar zij bedroefd , neêrflagtig , en bijna vertwijfeld aanlandde. Evenwel moeten wij eerst een weinig terug treeden, om onzen leezer de oorzaak van deeze gevangenneeming te melden. Het talrijk heir van fchuldeifchers, dat uit aller, leien (lag van volk beftond , niettegenflaande het dagelijks met veelerleie gerustftellingen en tijdingen gepaaid werd, verloor eindelijk de onontbeerlijke huisdeugd, het geduld — en drong met zo veel gewelds op onzen allerwegen beangftigden held in, dat hij het doodlijk benaauwd begon te krijgen:hij opende hen wel een heerlijk vooruitzicht op de duizend goudene rijders, die van onder het gerechtelijk proces te voorfchijn moesten komen, en hield hen daardoor wel eenigermaate in bedwang, maar zu!ks befcttede daarom niet, dat zij niet Hechts met L 3  X66 HET LEVEN VAN !*«* hevigfte ongeduld „aar de betalingstermijn re.kbalsden; maar dat zij ook een menigte wachters aanltelden, die onzen held, genoegzaam bij eiken ftap, |„ >t 00g hielden ten einde de vogel hen niet ontvliegen mogt lerwijl onze onbezonnen dwaas op de kerfftok van de bewuste duizend goudene rijders af teerde,waszijn vriend fra*k onvermoeid bezig, om den tijd der ballingfchap 'van wild zo veel mogelijk te verkorren: zijne ijverige poogingen hadden ook het gewenscht gevolg, en het verheugde hem ongemeen, om eerlang zijnen vriend deeze aangenaame tijding te kunBen doen toekomen: hij had met zo veel be. leid en bekwaamheid in dee?e zaak gearbeid dat hij de vriendfehap en achting van veele voornaame mannen verworven had, die, uit hoofde zijner bekwaamheden en onvoorbeeldige vriendfchap,hem zozeer.in aanmerkinge namen dat, eer frank het zelf vermoeden dorst' bij zig tot een voordeelig amt bevorderd zag' waarin zijn vlijt, zijne kunde en eerlijkheid, hem* fpoedig den weg tot de aanzienlijklre eerposten baanden, en hij de rijke vruchten van zijnen prijslijken arbeid en jeugdlijken vlijt, hon. derdvoudig inzamelde. Alvoorens naar den oord zijner beftemming te verrekken, wilde hij nog eens het ouderlijk verblijf gaan bezoeken, ten einde zijne oudemoeder, die hij, naar zijn vermogen, van  EEN' LICHTMIS. 167 tijd tot tijd,het een en ander ter verkwikkinge en onderfteuninge had toegezonden, met zig te neemen. Toen hij in den vaderlijken oord verfcheen, keek alles met diepe verwondering op, dat die willem, de zoon van een armen daglooner, dien men toen over den fchouder aanzag, heden in een' man van fcaat en bediening her. vormd was geworden, terwijl wild tot de fchandelijke laagheid van een armen deugeniet en verachtelijken lichtmis gezonken was. Thans zouden de trotfche moeders en dochters gaarne gezien hebben, dat de jongeling aan haare deuren geklopt , en zig uit de haaren een bruid verkoozen had; maar frank, zeerwel begrijpende, dat men hem niet om zijn zelfs wil, maar alleen ter liefde van zijne bediening begeerde, ging nu alle deezen, die hem te vooren over den fchouder hadden aangekeeken , zonder eenige opmerking op haar te neemen, voorbij, en verkoos zig niet lang daarna, een arm, maar deugdzaam meisjen, wier ouders voorheen in een tamelijken welvaart gezeten waren, en die aan de zijtien veel goeds beweezen hadden, doch die thans, door onverdiende ongelukken, het wrange lot der armoede beproefden. Tot zijne groote droefheid ervoer hij dan ook den elendigen toeftand van zijnen vriend, wiensonmeetelijkenrijkdom, naar de voorzegM .  ï6S "ET LÉVEN VAN gïng.der toenmaalige prophetesfc , afred, -flonden was; terwijl aa„ den broeder et Zr meer d3nde bew"ste buizend goud " "Jders waren overgefchooren , en deeze Z gaarne gelooven zullen zii ?n „ai l Pier zouden uitkomen. «werim. Over deeze netelige onhandigheden ken w IL D gehee, e„ af vQor ^ we h3d' Was FBAN* "iet weinig veWehrikt: «ij begreep, dat bet beste wn "RtJ ftond ' we,k nu te doen 1 ond Weezen zou , om de fom i„ verfchiI "ij liet zig daarom aanftonds van den ftaat der zaaten betrekkelijk bet ^ du.zend goudene rijders , onderrichten , e„ be rond dat -de rechtsgeleerdheid, en al e haare rechtvaard.ge bedienden niet te na gefproken 1 J« hoog riidware.dat een vertrouwd vriend net oog over dien handel hield, bijaldien er letsvante recht zou komen: hij fchr ef hJ v?n pn wild den volgenden brief;  EEN' LICHTMIS. 169 waardste, lieve vriend.' Hoe fmartlijk rr.ij uw 'bedenkelijk flilzwijgen, op zo veele mijner brieven ook vallen moge, kan noch wil ik vooronderftelleu , dat iet anders dan verftroojing van gedachten en geduurige uitfpanning, daarvan de oorzaaken zijn. Mijn vriend 1 mijn broeder! mijn hartlijk bïminde kar el! of welke naamen ik u, (die alles voor mij zijt, zo als ik weleer alles voor u^pleeg te weezen,) anders ook zou kunnen geeven -— wat is er van u geworden? hoe verre is het mee u gekomen? - o wie zou mij hebben durven voorfpellen — dat kakel— mijn vriend — mijn eenige vriend! (o mijn god ! hoe veel fluit deeze benaaming niet in ! hoe Ichoon , hoe heerlijk is dezelve !) met wien ik weleer zulk een zalig vooruitzicht op" een gelukkig toekomende had, dat die ka rel, mijne vriendfehap ontvallen; geheel ontaarten, en de hand met verontwaardiging van zig afitooten zou, die zo gaarne, en met zo veel hartlijkheid uitgeftrekt wordt, om hem te wederhouden, dat hij niet in den afgrond des eeuwig hooploozen verderfs nederrtorte? Maar neen! ik zal u geene verwijten dóen! flechts heb ik fmeekingen en traanen, innige 5  170 HET LEVEN VAN liefde en altoosduurende vriendfchap voor n over - o hoor mij toch ! laat mijn biddend hart niet te vergeefsch bij u aankloppen keer weder, verdoolde vriend ! - kom van uwen doolweg terug! alles is vergeeten, en alles kan weder goed voor u worden. De goede Voorzienigheid heeft vaderlijk voor mij gezorgd; zonder mijn toedoen heeft zij mij vrienden en begunlligers verwekt; ik heb bier een voordeelig amt gekreegen, waarbij ik njklijk mijn beftaan vindt, en waarmede ik het binnen kort, door naarftigheid en vlijt,nog veel verder hoop te brengen - dit alles, mijn vriend! heb ik aan u, en uwe braave ouders dank te weeten - door hunne goedheid en grootmoedigheid ben ik alles wat ik heden ben ; ol vergun mij toch om thans op erkentenis en wedervergelding bedacht te zijn ! — wat ik u bidden mag, kom hier bij mij,én laatugantsch en al aan mijne leiding over; ik zal alles voor u doen, wat ik vermag, en wat immer een vriend voor zijnen vriend doen kan! zo waar als god leeft! gij kunt ftaat op mij maaken. Thans bevind ik mij in mijne en uwe ge. boorteftad — daar zag ik uw vaderüik erfdeel — maar, hemel — neen! ik zal zwijgen — het heeft mij wee gedaan. Ik heb de ftukken van uw proces nagezien;  EEN* LICHTMIS, $1 indien ik iet op u vermag, en gijniet het laat. fte overfchot van uw vermogen wilt zien verlooren gaan, zend mij dan oogenblikhjk.uwe volmagt! maar ik bid u, bij alles wat u lieten dierbaar zij, doe het ten eerften en verzuim geen oogenblik - bedenk toch, dat het uw laatfte, dat het uw alles is wat gij nog hebt- vertoef dan niet, maar kom bij mij te » waarheen ik binnen twaalf dagen denk aftereir zen, en wanneer ik dan, zo als ik met zekerheid vertrouw, zo gelukkig ben, om het grootfte gedeelte van uw geld te mogen behouden, dan heb ik een plan ontworpen, om dit geld zó te beleggen, dat gij er nog gelukkig meê worden kunt; misfchien veel gelukkiger met dat weinige, dan toen gij in den onbezorgden fchoot van den rijkuen overvloed gezeten waart: goede God! men is immers rijk genoeg, wanneer meu een vergenoegd hart en een waaren vriend bezit! zulk een vriend hebt gij voorzeker aan mij, en vergenoegd zult gi? gewislijk weezen, zo dra de ftorm uwer hanatogten bedaard, en gij tot het pad der deugd zult wedergekeerd zijn. Mag ik nu hoopen, mijn goede, lieve karel ! dat mijne bede niet vruchtloos bij u weezen zal? Indien gij eenig geld tot uwe reis noodig hebt, zo meld het mij op ftaande voet; ik y,u rrpHit en goede vrienden, en ik zal alles  W HET LEVEN VAN ïpoedig bij mij te zien. Ik ben eeuwig, T. T, WILLEM FRANK. De verwachting van deezen grootmoedigen vriend die nu angftig de „uren en oogenblikken telde, waarin hij antwoord tegemoet zag werd intusfchen andermaal teleur gefield: w,nt juist ten zelfden tijde, dat de braave ïmt zijn uiterfte best voor zijn' vriend WILI> deed, arbetddeaeeze.als f5 ware, uit al zijn magt, om zig gantfchlijk in den afgrond van eeuwi. gen ondergang te werpen. Vermits onze lichtmis , door zijne dage. lijkfche afweezigbeid en omzwerving , ziL fcnulden al grooter en grooter maakte, en zij. ne fchuldeifchers des te ongeduldiger werden deed een der doortrappen en baatzoekend Hen van allen, hem het aanbod, om de duizend gondene rijders, waarover geprocedeerd werd , voor eene fomme gelds overteneemen, onder voorwaarde van gereede penningen te geeven en het verder te waagen , wat er van het proces komen zou: als een goed christen, bood hij  EEN' LICHTMIS. 175 wild twaalfhonderd daalders voor de twijfelachtige duizend rijders, mits dat wild van. die daalders, dan daadlijk zijn fchuld, (een derde van die fom bedraagende,) benevens de interest, die verfchrikkelijk hoog gefield was, zou afdoen: onze losbol, naar geld fnakkende even als een dooiend reiziger in den nacht na 't morgenlicht, fïoeg daadlijk den koop toe, en ontving zijn geld. Dee2e grootmoedige en gemoedlijke fchuldeifcher, had, onder de hand, bericht ten opzichte van dit proces ingewonnen, en met zekerheid vernomen, dat de goederen, die voor deeze fchuld verkocht zouden worden , ten minften de helft van dezelve zouden opbrengen, en dat,zo de pleitbezorgers, tegen hunne loflijke gewoonte aan, al eens een bijpad mogten inflaan, men tog vast: ftaat kon maaken, dat van de duizend goudene rijders twee duizend daalders betaald zouden worden: op deeze geloofwaardige verzekering ondernam deeze geldfchi etende menfchenvriend gemelde onderhandeling. Naauwlijks voelde onze vriend lichtmis zijn beurs wederom met den langontbeerden geldlast bezwaard , of daadlijk werd bij hem de neiging tot vermaak en buitenfporigbeden andermaal wakker; van ftonden aan begaf hij zig naar eene van die huizen, waar bachus en°vEHüs elkander de hand geeven: zo veel  i?4 HET LEVEN VAN leergeld aan de ondervinding betaald hebben* de, was hij echter niet wijzer geworden; hij verdronk, zijne zorgen en voorzichtigheid zb diep onder den wijn, dat alle zijne daalders voor hem voor eeuwig verlooren gingen. Deeze verfchrikkelijke fchok , op een tijdflipi dat hij denzelven 't minst verdraagen kon, wierp onzen held, die nu zo geheel was uitgeplunderd als een logement waarin een douzaïn husfaren eenige weeken verkeerd hebben, in eene doodlijke gevoelloosheid van ziel, die te recht als de voorbode van vertwijfeling en wanhoop kan aangemerkt worden t hij fcheen in dien hoogst bejammerenswaardigen iïaat verzonken te zijn, Waarin alle zelfbelang flaapt; alle eere en fchande, keven en dood zelfs, Voor niets veil zijn, en men zo verre geko. men is, dat men alles waagen durft, om zö veel te eerder alles te verliezen met één woord, waarin men de ergfle booswicht kan worden, zonder voor zig zeiven, voor anderen of het Opperwezen bedücht te zijn. In deeze droevige gemoedsgeftalte , en ia die verfchrikkelijke ftilte en rust verzonken, die doorgaands den naderenden ftorm aankondigt.kwam hij op een' morgen, als geheel zonder gevoel en verdoofd, t'huis, en vond den brief van zijn'vriend frank op de tafel lig. gen. Naauwlijks zag hij denzelven , of hij wierp  EEN' LICHTMIS. if$ hem met onwil weg, en riep op een halfwoedenden toon uit: „Verwijt! — eeuwig verwijt! —• neen! ik moet,, ik kan hem nietleezen!" Hij viel op een' floel neder! poogde zig te herftellen, te bedaaren, en zijnen toeftand te overdenken - maar 't was hem onmogelijk: niets anders dan kaarten en hoeren, waarmede hij alles verloor, of waaraan hij alles opofferde, zweefde hem voor de verbijfterde verbedding: hij berstte in woede en de afgrijzelijkfte vervloekingen uit tegen die geenen , welken hij als zijne verleiders befchouwde ; zig zeiven geheel o ver 't hoofd ziende, en voor geene andere redenen of ovejweegingen vatbaar zijnde. In deeze verwilderde verbijftering zat hij een goeden wijl, als roereloos, zonder te weeten wat te doen, of wat te beginnen, toen zijne oude keukenmeid —* want alle de andere bedienden hadden reeds hun paspoort gekreegen met de thee binnen trad, en hem den brief, dien zij nog ongeopend liggen zag , en dien zij dacht, dat hij over 't hoofd had gezien, overreikte: hij zag deeze keuken-koningin ftrak in 't gezicht, en zonder te weeten wat hij deed , vattede hij, geheel werktuiglijk, den brief en opende denzelven. yoor de vriendlijke inleiding, de hartlijke  i/ö" HET LEVEN VAlSf blijken van verkleefdheid en liefde, en verdV te grootmoedige verzekeringen, had hij -een gevoel of aandoening meer; hij erkende de&zef. ven onwaardig te zijn,en las ze mes eene ijskoude onverfchilligbeid - maar toen bij aan die plaats kwam, waar hem de redding van Zijn capitaal werd voorgefteld, en hij nu , maar veel te laat befpeurde, wat hij verlooren had, vloog hij als dol en uitgelaaten op ; knerste op zijne tanden; floeg 2ig met vuist rukte het hair uit het hoofd, en braakte zulke jjsfehjke vervloekingen tegen den gemoedhjken koopman van zijne duizend goudene rijders nu,dat deezen,zonder dat het duizend, «e gedeelte dier vloeken vervuld behoefde te worden er een doodfchrik van gezet zou hebben .bijaldien hij dezelven flechts gehoord hadde. Zekerlijk was hij 0p verre na niet voornee. mens geweest, om den raad van zijnen grootmoedigen vriend optevolgen, en naar hem toetekomen - daartoe was hij al te diep i„ den modder der iichtmisferij verzonken - maar het fpeet hem geweldig, dit «ld te moeten aisfen, wanneer hij overdacht, hoe veel figuur hij er op nieuw bij genaakt kon hebben. Hij was nog te midden zijner vloeken en rerwenfclnngen, toen er een afgezant der ju- ftitie  EEN' LICHTMIS. ïff ftitie binnen trad, die hem, op het eerbiedigfte verzocht, om een nieuw quartierte komen betrekken, 't welk een der menschlievende Hebreërs, onder zijne fchuldeifchers, die van de verkoop dér duizend rijders de vonk inden neus gekreegen had, grootmoedig voor hem, onder toeftemming der Gerechtigheid, befteld, en uit veelerleie inzichten op het ftadhuis verkoozen had. Hoe ongelegen dit verzoek hem ook komen mogt, en hoe gaarne hij deeze fmousachtigé WelleeVendheid van de hand zou geweezen hebben , wisten echter de zendelingen der heilige geblinddoekte maagd zo veel aandrang te ge» bruiken, dat hij onmogelijk kon afllaan, om met dezelven medetegaan. Op deezen onwilligen togt, ontmoette hij, zo als wij reeds gemeld hebben, tot zijnerbefchaaminge en verootmoediginge , het treurige hansje, die hij in haaren doodgelijken toe» Itand, hulploos moest voorbijgaan, terwijl hij zonder eenig betoon van barmhartigheid te ontvangen of te ontmoeten, de gevangenis moest inftappen. UI. EFEfc.  i?3 HET LEVEN VAN ELFDE HOOFDSTUK. m >ï niet gantsch en al door het geluk ver laaten, W,en,in den noodden vriend,ten blijden troost verfchijnt. TT XXet grootmoedige meisjen was naauwlijks van haare noodlottige reis, in haar verblijf te. rug gekomen,of zij wilde, hoe zwak en magtloos zij ook ware, met geweld weder voord, en den beminden van haar hart na de gevangel nis volgen, ten einde hem weder op vrije voeten te Hellen: de waardin ried haar dit ten fterk. ften af, en voerde haar ten gemoete,dat dergelijk een bezoek niet flechts een te groot op. zien zoubaaren; maar dat zij ook mogelijk nog voor foortgeiijke toevallen, als haar heden morgen een was wedervaaren , te vreezen had, en dat zulks haar zeer kwalijk bekomen kon, temeer, daar zij van den pas ontvangen fchok nog niet herfleld was. Zij waren nog bezig met hierover elkander te onderhouden, toen de jeugdige en braave krijgsman binnentrad; zijne lieve, beminnelijke gast hartlijk welkom heette, en op een veelbeduidende wijs de hand drukte.  EEN' LICHTMIS. 179 Had het fchoone hansje hem des avonds te vooren bevallen, thans bekoorde zij hem dubbeld: die zoetvoerige, dweepende,onrustige en verlangende oogöpflag; die ftille bekommering en onderdrukte zachte fmart in haar gelaat; die reikhalzende liefde; die treffende uitdrukking van bevallige zwaarmoedigheid; die tusfchenbeiden uitfdhitterende betooning van vreugd over hem wedergevonden te heb- , ben, en die traanen, van hem in zulke netelige omftandigheden te aanfchouwen, maakten haar gelaat onëindig belangrijker dan te vooren, en werkten op allen die baar aanfchouwden. De jeugdige Officier, hoe weinig hij ook vanhetfentimenteele hebben mogte, was juist gereed, om het teder gevoel van zijn hart door uitgezochte woorden uittedrukken, toen de waardin met alle haare welfpreekendheid, even als een bron , die bij eene aardbeeving fchielijk uit den grond ontfpringt, voor den dag kwam, en aan den Heer Lieutenant het gantfche geval, op haare wijze, ten uiterfte zielroerende en beweegelijk,vertelde:de zoon van mars, die, hoe jong hij ook weezen mogte, al te zeer in 't fluk der verliefdheid ervaaren was, om niet te bemerken, dat het met de voorgewende broederfchap van hansje niet in behoorelijke orde ware , drong en dreef thans het arme wicht «1 zulk eene engte, dat zij M ft  i8o HET LEVEN VAN openhartig alles bekende, en aan haare nieu. we vrienden eenewaare vertelling van haare ge. heele treurige gefchiedenis deed, en zulks wel op een toon, en met eene hartlijkheid, die genoegzaam borg was voor de waarheid van haar verhaal, en den ruwen krijgsman tot weenen bewoog, vooral toen hij bij hansje de blif. ken eener verwilderde verbeelding meende te berpeuren, 't welk hij echter meer aanmerkte als een gevolg van haare treurige omftandigheid en van den ontvangen fchrik, dan als een beginzel van krankzinnigheid. . »G°ed,braaf, trouw, beminnelijk fchepzel. Jjen! 'riep hij met al de warmte van een/ befde, terwijl hij haar in zijne armen en op zijn hart drukte .-„Wat men ook van u denken moge; gij ben,int trouwer, ftandvastiger tedereren oprechter dan wij .'gij zijt debekoorehjkheid zelve : ik zie, dat het noodzaakehjk voor uw hart is, dat gij uw plan ter uitvoer brengt en den voorgenomen vooronderfteb den phgt vervult, om uw' verleider te red. den hoe weinig hij zulks ook verdienen mo* ge. ik zal u in dit alles niet hinderlijk wee zen maar, allerliefst meisjen! wees in deezen niet te haastig en fmijt uw geld niet nutloos weg! gij Z0l]dt het u veelligt beklaagen: verneem eerst of gij hem redden kun»» ik zal, zo veel ik kan, u, in dit geval, heb pen: zo dra het donker wordt, gaan wij heen,  EEN' LICHTMIS. 181 ©m de reden van zijne gevangenneetning te onderzoeken, en doe dan, het geen u zal goeddunken: intusfchen zal ik zien om nader befcheid van de zaak te krijgen, en ben fpoedig weder bij u." De braave, vlijtige vriend , hield zijn woord, en bragt, niet lang daarna , voor de lijdfter, h?t verheugend bericht, dat de fchuld, waarom men hem gevangen had genomen, niet boven de tweehonderd daalders beliep, en. dat een zeker Advocaat, wabeel de stamelaar geheeten , de zaak in handen had: op deeze troostrijke boodfchap helderde het betrokken gelaat van het treurige meisjan aanftonds op; haare zwaarmoedigheid veranderde in eene vrolijke verrukking, waardoor het hart van den jongen krijgsheld ongemeen getrollen werd, en zijne achting voor.HANSjB ten toppunt {teeg. Fluks trok zij haar goudbeurs te voorfchijn; hefte dezelve als in zegepraal omhoog, en riep, met de traanen eener wjlde blijdfchap in 't gezicht: „ Ik zal hem redden!'hemel! ik zal hem verlosfen ! ja! ja! dat zal ik doen ik heb veel meer dan zijn' fchuld bedraagt — o god! boe gelukkig ben ik thans!--—ik ben rijk, rijker dan eene Koningin!" Toen zij op weg zouden gaan, zag hansje den Officier wel. zeer vriendlijk, maar echM 3  «a HET LEVEN VAN ter met eene zekere beichroomdheid aan, hoe. ^ z, het niet waagen dorst, om hem e nen. kei woord, van 't geen zij dacht, te zeggen; *»J, die, hoogstervaaren was in de fpraak der oogen, verftond haar daadlijk; kwam haar ha r weg te„ gemoete. greep drukte die aan zijn hart, en ftelde haar gerust zeggende: ' „ Ik verfta u volkomen, beminnelijk meisjen 1 en moet uwe delicatere bewonderen • de waardin zal mede gaan; fchoon ik bij god en eP mijne eer verzekeren kan, dat gij„ van nw vertrouwen op mj niet beklaagd ^ ^ Weldra kwamen zij ten huize van den Ad- VOCaat wabbkl de stamelaar; hij zat, vermoeid van zijnen dagelijkfchenarbeid,zeer gemakhjk in een' grooten , ouderwetfchen leuningftoel; fmookte uit een lange pijp en fcheen in zeer diepe gedachten verzonken te weezen ; dus begon de onderhandeling. OFFICIER. -Zijt, gij de Heer Advocaat wabbel? advocaat. i,Ja. ~~ j j ~" ja ** M'i — Mijnheer, neer» - d, da, dat dat ben ik kik, kik.  EEN' LICHTMIS. 183 (Uit zijn' leuning/loei oprijzende, en zijn fluweete muts, bij wijze van groctenis, een weinig achterover fchuivende; terwijl hij met de andere hand ztjn bril op den neus zettede, dit haaf met puisten en roode knobbels vei fierd was.) Wa,wa,wat, wat is,s, s, s, is er va,va, van, van uw', die, die, dienst? dienst? (Intusfchen begluurde de oude liefhebber de twee dames van het hoofd tot de voeten, en inzonderheid hansje; lettende vooral of zij geeneongewoone dikte had; want vastlijk befloot hij, dat dit werk op zijn'winkel zou wee. zen: niets van die Natuur ontdekkende, fcheen hij maar paslijk te vreden , en men kon het den beredderder van kwaade zaaken niet ten kwaade duiden , want ook een Advocaat bidt om zijn dagelijks brood.) officier. Gij hebt van deezen morgen den Heer wild laaten arrefteeren? advocaat. Ja! ja, M, M , Mijn, Mijnheer! d,d, da* da, dat, dat heb ik, kik! — we,we, wel, nu, wel nu? officier. Hoe veel is hij u wel fchuldig? advocaat. Da, da, dat d?t is nie,niet veel,niet veel, niet veel! M 4  ï&t HET LEVEN VAN officier. Zoude gij mij de fom wel willen noemen ? advocaat. J» '}, ja, ja, gaarne , ja, ja, wa, waar, Waarom niet ? _ waarom niet ? — wa, waa, waarom niet? niet? niet? - ga, ga, ga,zit?en, zit, zitten. (tegen h ansje.) foe, t, t, toe, toe, li, lief, lief, mei, mei, meis, meisjen, zit, zit, zit, neer, neórJ ma, ma, maak, maak, g, g, ge, geen, co, co, com, com, compli, pü, pij, pij, pii_ men, complimen, men, plimen, compiimenten, enten, ten, ten. (Tegen den officier} Da» da, dat, dat, juf, juf, juffer, fep, fertjen, is zeek, zeker, va, va, van uw, uw vriend, vrienden F - bra, braa, braaf, braaf ook, kook, braaf ook! (Zig wat bedenkende.) De, de, fch, fch, fchuld is, is, twee, twee, twee, hon, bon, don, hon, hond, honderd, donderd- twee,twee honderd, da, da, da, daalders, aalders, en, en, een. een, half, alf - da, da., dat is, is immers, nis ni nie, niet veel, veel? C ij ansje, aanziende,) Li, lie, lie, lief, fch, fche, fche, fchep, fchepzel, zeltjen? hansje trok daadlijk de beurs voor de»  EEN' LICHTMIS. 185 dagen betaalde de fom met helfchitterendeducastten, die du voor de eerftemaa!, federt den dood , der nu zalige Tante van wild, de reis door de zondige wereld aannamen, en die, god weet met hoe veel moeite , zwoegens, zweetens en knevelarijen, bij elkander tot een regiment vergaderd waren geworden: Terwijl de fchoone hansje bezig was mee tellen , bekeek de fnoepzieke rechtsgeleerde het beminnelijk wicht met al de graagte van een volzappig lichtmis: eindelijk vroeg hij: „ Die, die, jon, jon, jonge Juf, Juf, Jnf, Jufvrouw, vrouw, is, ze, ze, ze, ker, ker, zeker, zekerlijk, de zuster, zuster , van die, die Me, Mevrouw?" officier. Ja Mijnheer! dat zijn zusters. advocaat, bij zig zelve», Hm! hm! aar, aar, aarti, aartige, zus, zus, zusters, usters — waar, waar, waarach, achtig, tig - hee, heel, aar, aartig, tig. officie». Wilt gij uw geld eens nazien, Mijnheer? De Advocaat lag zijn pijp uit den mond, aettede den bril op , en telde zijn geld na, op eene wijze, die ten minden zes paginas fchrifts ?ou beflaan, bijaldien wij het waagen dorden , om zijne woorden den leezer medetedeelen: na het geteld te hebben , zeide hij : M 5  186 HET LEVEN VAN » 'T is, is, 't is, is er — maa, maa, maar nu, nu, nu, nu, nog, de on, on, onkos, onkosten, kosten " officier. Vervloekt Mijnheer' wilt gij nU nog dat wij de onkosten betaalen zullen? advocp at, even bedaard. Ja, ja, zeker, zeker, zekerlijk, Mijn , Mijn, Mijnheer! ma , ma, maa, maar dat is,da,dat is zo veel „iet, niet; 't is, is, is, maa, maar veer, veer, veertien, tien, daal, daal, daal. ders, en, en, z, ze, zes, zes ft, ftuj, ftuivers - wil, wil, wilt, g, gjj, gij, 't niet, met, gee, geeven, eeven - goe, goe,goed, goed! hij, hij, hij blijf, bliift, h, het, het, het, kas, kasjen. hansje, met angst. Maar als ik het u betaal, dan komt hij imtners van deezen dag nog los? advocaat. Zeker, zeker, zekerlijk, lief, lief, aller, allerhefst, fchepzel, fchepzeltjen ! . ]os, los, ko, ko, kom, komt hij, hij vast —1 als, als, als gij , gij dat, dat betaalt, taalt. hansje vertoefde er niet op , maar betaalde ook deeze gevorderde onkosten : de hakkelende rechtsverdediger, ten deezen opzichte zijne voldoening hebbende , poogde nu ook aan een ander oogmerk te voldoen: hij zocht des een praatjen, waaraan zijne bezoekers zo  BEN' LICHT M I S. 1B7 weinig lust betoonden, dat hij er fchielijk van moest afzien: om hem echter aan zig te vernikten, waarfchouwde hij hen, dat zij zorgen moesten, dat zo dra de vogel de kooi ontfnapt ware.hij zig in de vrije lucht moest zien te houden, zonder op nieuw gevangen te wor- den. . . Hij trok vervolgends hansje een weinig ter zijde, en luisterde haar in 'c oor, dat zij, , in gevalle zij zijne hulp wederom mogt behoeven, zij vrijlijk tot hem zou wederkomen; dat haare wederkomst hem bijzonder aangenaam zou weezen, en hij haar nog wel een woord, jen afzonderlijk wenschte tefpreeken: hij was, zeide hij, vrij gladjens, nog een frisfche weduwnaar , die zulk een hups meisjen als zij was, nog wel voor een vrouw zou kunnen gebruiken, enz. hansje, die niets minder dan een hu. welijks voorftel verwacht had, werd bloedrood , en was buiten ftaat, om aan dit verliefde wezen antwoord te kunnen geeven;zij was ook al te zeer met het plan, om den beminden gevangenen te gaan verlosfen, ingenomen , dan dat zij elders zig zou opgehouden hebben: daadlijk zettede zij het na de gevangenis, om de rest van het geld, dat haar overfchoot, aan witn ter hand te ftel. len, en dan weder de reis naar huis aantenee» men.  ié HET LEVEN VAN Zo dra onze lichtmis een weinig van den eerften fchrik bekomen was, die hem zowel znne gevangenneming als de ontmoeting van hansje had aangejaagd, bevond hij, dat het leven in de gevangenis, op verre na zo erg met was, als hij zig te vooren wel ingebeeld had: tegen alle verwachting ontmoette hij hier een recht uitgeleezen, vrolijk gezelichap; betraande uitlosfe, dartele, onbezorgde zielen van allerleien rangen ftaat, die ge. zwooren hadden, zo vergenoegd te zullen eeven als fterven, en alle de zorgen overtelaaten aan hun, die ze aldaar eene plaats befehikt hadden. Juist was het opperhoofd van dit huis bezig, met wild de overgefchootene penningen van zijne verkochte fchoengespens toetetellen; vermits deeze, bij zijne intrede in dit aanzienlijk gezeifchap, zig vriendlijk genoodzaakt vond, om een' welkomst-maaltijd te . geeven, volgends een overoud gebruik, onder de collecïie van deeze fchurken, als een wet der Meden en Perzen, ingevoerd -toen de verlosfende engel aan de poort van dit geducht verblijf klopte, en haar begeerte toonde, om den cipier te fpreeken. De gevangenbewaarder,zo door hansje als door een bode van den Advocaat wAiiBEL.onder, richt zijnde, van de verkreegene vrijheid van den nieuwen aankomeling, liet bij wild roepen;    EEN' LICHTMIS. 189 Hansje verzocht den Officier, haar, voor eenige oogenblikken, met de waardin alleen te willen laaten; terwijl zij met wild zou fpreeken: hoe klopte nu haar hart! hoe {harden haare oogen op de deur!hoe drong elkefchre-de, die zij, van verre hoorde, haar door de ziel! nu zou zij hem zien! als een gevange. 11e, die zij kwam verlosten! als een armen , als een behoeftigen, die zij eenigen ondertand zou toevoegen -. welk een onderfcheid tus- fchen deezen en denvoorigen tijd ! hoe trof haarde korte, maar nadrukkelijke fchilderij, die, ineenen oogöpflag, haar voor de verbeelding zweefde! wild kwam eindelijk — hij zag hansje, en Hond op dat gezicht, even als een misdaadige voor zijn' rechter: zij verbleekte; zij fidderde; zij wilde fpreeken; maar kon in 't eerst geen woord voordbrengen — waggelende Itond zij tegen den doodlijk verfchrikten minnaar over:eindelijk verfterkte zij zig; reikte, meteen' beevendehand,hem debeursover, en voegde er, op eeiv toon, die hem, even als een blikfem, door vleesch en beenderen drong, bij , „ Daar, wild! neem aan! — gij zijt vrjj 1 maar, om God's wil behoud u zeiven , en fpoed u fchielijk van hier!" Zij liet de beurs vallen; bezweek, en werd,  rc*> HET LEVEN VAN geheel buiten zig zelve zijnde, weggedras-gen. Het hart van wild zou een fteenrots geweest moeten zijn, zo het niet door dit tooneel ten fterkfte getroffen ware geworden: verrascht, verbijfterd, befchaamd enonverr'oereJijk bleef hij ftaan, zonder een enkel woord te kunnen voordbrengen: hij gevoelde thans zime geheele nietwaardigheid , en had een goeden wijl noodig, alvoorens hij zig herhaalen kon. In een tijdflip, dat hij in de uiterfte elende zig bevond, en door de geheele wereld verlaaten was geworden, een meisjen te ontmoe. ten, tegen wie hij de oogen uit fchaamte niet dorst opflaan; dat hem kwam verlosfen , dat hem kwam redden i - daar zo veele anderen diehij, tot zijn eigen verderf, had helpenrijk* maaken, nu van verre ftonden en hem befchimp. ten!-hoe edel, hoe grootsch, hoe hemelsch was dit haar bedrijf! en van welke eene onuitfpreekeiijke waardij werd deeze engelin thans in zijne oogen! Toen hij de beurs opraapte en derzelver inhoud overzag, gedacht hij aan de fpreuk; Hij is niet gantsch en al door het geluk verhaten, frien,in den nood, een' vriend, ten blijden troost verfchijnj; en hij gevoelde er al. de kracht van: ten hoogften veiflagen, en ten diepften verootmoedigd,  EEN' LICHTMIS. 191 begaf bij zig weder naar zijn gezelfchap terug. Toen in deezeopgeflootene zamenleevuig de tijding van wil u's vrijheid en de wonderlijke verfchijning van eene reddende engelm kwam, drona de gantfche nieuwsgierige ge. meente zig om onzen held heen,ten einde van hem een volledig verhaal van dit alles te hebben • bij wilde hen echter niet voldoen, en fcheepte alle zijne vraagers met korte Lacomfche antwoorden af: deeze fchielijke verandering van wild baarde aller opmerking , en, niet achter het waare geheim kunnende geraaken overftroomden zij hem met befchimpmgen van'de ergfte foort, en poogden het edei bedrijf van hansje - zo als laage zielen veelal «re woon zijn — het haatelijkst voorkomen te geeven: wild echter vond fpoedig middel, om hen den mond te Hoppen, door opzijn" welkomstmaaltijd een affcheidsmaaltijd te laaten volgen, en hunne kwaadfpreekendheid ia den wijn te verdrinken.  ** HET I-EVEN VAM TWAALFDE HOOFDSTUK, ». ?« zonde, en nsr.r.Jw °UDE 'jsl1jke (ïevoltpm . een korte iee« hoerewaard Va n »b laagste soort. Oi«e broeder lichtmis was nu weder frank en vry , had een tamelijk welvoorziene beur en kon ingevoIge den wcImeenendeenberUrs' van zijne beminnelijke redfter, deezen voor voldoen, te ontwijken. Kunnen. En in de daad, kort na bansje's vertrek was bet ook zijnernfHg voorneemen, omet' flechts deeze flad, mar ook Europa ^ aaten, en ,n een ander werelddeel zijn geluk te gaan beproeven, ë  EEN' LICHTMIS* 195 Ongelukkig voor dit befluit en voor hem zeiven, zettede hij zig aan het affchcidsmaal, waar de beker zo dapper rondging, dat wild het lieve hansj e geheel vergat,dat zijn'oude lust tot zondigen weaer bovenkwam, en hij andermaal, gelijk als zulke helden gewoonlijk doen, weder begon te hunkeren. Er ontftond (echter in die weinige oogenblikken,waarin zijngeweeten hem als met geweld terug riep,)bij hem een hevigen ftrijd tusfchca vleesch en geest; de laatfte bragt de bondigfte en krachtiglte beweegredenen bij, om hem het dreigende gevaar te doen ontvlieden; doch de eerfte behoefde hem flechts deszelfs dodelijke lokaazen van verre en in de bedwelmende verbeelding te doen befchouwen , om de overhand te bekomen. De bekoorelijke deugd wees hem wel op haar eenigzins fteil, eenzaam, en hier en daar met enkele doornen beftrooid'pad, aan welks einde, (datdè ftervelingen misfchien met meer gemaks bereiken zouden, zo zij emftiger poogicgen daartoe deeden ,) zig de hemel met alle zijne heerlijkheden vertoonde - maar onze onbezonnene keerde het den rug toe; en floeg dien breeden weg op,waarop de verdervelijke wellust haare ftrikken onder de rijklijk geftrooide roozen verbergt, en de dood den zorgeloozen wandelaar ©p de hielen zit, om hens III. deel. N  lo4 HET LEVEN VAN te vellen, als hij het minst tot zijn' eeuwige® flag voorbereid is. Vermits wild zig, in zijn Voorig verblijf — uit vrees dat men hem andermaal gevangen mogt neemen — niet wederkeeren dorst, begaf hij zig naar een der ilechtfte bordeelhuizen, alwaar hij zig verzekerde van zo gemaklijk niet bekend te zullen worden, met het onverwrikt voorneemen, om er enkel den nacht doortebrengen, en alsdan, den volgenden morgen vroeg, de wijde wereld inteftappen. Tot welke eene laagte hij thans ook verzonken mogte weezeu, en hoe weinig gevoel van eereen f«bande hem ware bijgebleeven, kwam hem echter een blos op de kaaken, toen hij zig in dit huis, in het gezelfchap van het uitfchot des volks bevond: te meermaalen had hij lagchendeen vleiende gaauwdieven , met gegailonneerde rokken en adelijke tijtels leeren kennen; maar nimmer had hij zulk eene kenlijke cuileclrie van galg-phifionomiën en eerfte booswichten zaaien gezien, op wier aanzichten de vervloekfte ftreeken, de fchreeuwendfte euveldaaden, en het door den duiveï alleen uitgedacht bedrog, ten allerduidelijkften te leezen Honden: hij ontwaarde eenfterken tegenzin , om met dit verachtenswaardig gezelfchap, onder één dak te vertoeven, enmetdk fchuim der ftervelingen te verkeeren.  Ë E N* LICHTMIS. Juist ftond hij in beraad, om deeze fchandplaats te verlaaten, en den ftap naar elders te zetten, toen Madame Verleiding hem een aartig, bevallig en fchoon meisjen, ten gemoete zond, *t welk zig zeer vertrouwlijk op zijtf fchoot zettede,en met de üitgezochtfte vleierij en de inneemendfte bekoorlijkheden, hem om een glas wijn verzocht. Alhoewel nu het fyreenengezang van loortgelijke weezentjens hem, als eenervaarenlichtmis , zeer wèl bekend ware, en hij, ondanks alle vermomming,ten duidelijkften den toeleg Van dit betoverende hoertjen ontdekte, huisterde Madame Verzekerde zorgloosheid hem echter in 't oor, dat hier verder niets voor hem te vreezen ftond,en dat er ook zulk een groot gevaar niet in fteeken kon, wanneer hij zig al eens met zulk een zoet lief meisjen,voor eene enkele keer vrolijk maakte? te minder, daar het in deeze ftad tog de laatfte nacht was, zo dat hij, al wilde hij, geene verbintenisfen vari eenig belang aangaan, of merkelijke verkwistingen maaken kon: daarenboven, Wat was er onfchuldiger en natuurlijker, dan dat hij, bij zijn affcheid neemen van de wereld, zig nog eens voor een 'uur of twee hartlijk verheugde? In llede • derhalven Van liever zijn geld te laaten, dan nogmaals te zondigen, bleef onze held gerust zitten; luisterde naar de toverW a  196 HET LEVEN VAN zangen der doortrapt» verleidfler, en werd eer hij het wist, de prooi haarer wellustige om', heizingen, waaruit niemand het ooit ontkwam zonder zeer veel verlooren te hebben. Het waS natuurlijk, dat onze held, die noe verfche^enellraalen en fchitteringen van ziinf voonge heerlijkheid in zijne kleedingen „Tr fieuels had overgehouden, een figuur, iM Tchame en berooid gezelfchap, maaken moes het welk daadlijk in 't oog liep; te me " het niet dan ten uiterlïen zeldzaam gebeurde dat zulk een fchoongevederde duif, 2ig on7 der deeze verfcheurende roofvogels waagde oogenbhkhjk derhalven nam alles wat er was hem in oogenfchouw; zij hielden hem voor Zn ! Het f rtiSe hoertjen, dat waarlijk , wat het uitwendige aanging, een bekoorehjk fchep tjen was, en zulk een oprecht en onfchuldil «^icht had, dat de *to*^£$^ er geenvalschheid van vermoed fou bebin wis onzen held in diervoegen te betoon en hem ,„ alle kleinigheden zo zeer te TehTa' gen, en v6örtekome„,-dat hij niets flechtsal geujk e va at je n, was, hem dronken te um.  EEN' LICHTMIS, 19? ken, en dan geheel te bederven, 't welk haar Ook gelukte. Het verwrikkende meisjen , bemerkte naauwlijks dac zijne zinnen op hol waren, of zij rees fchielijk van zijn'fchoot op en zettede zig aan eene der fpeeltafeltjens. Zij waagde het verdiende minnegeld aan de kaart, en het fpel gelukte haar zo verwonderlijk wèl , dat zij, niettegenftaande haaren geringen inzet, met een' zeer aanzienlijken winst ftrijken ging. Het opperhoofd deezer doorfleepene bedrie* gers , was een alom bekende en befaamde gaauwdief; hij was zo zwaar van ljgchaam als zijne ziel zwaar van zonden ; zijn leevensloop: was een verfchrikkelijk mengelmoes van veelfoortig geluk en ongeluk,- hij was, om het zo eens te noemen, door de alvermogende Direftrice van het groot wereldtooneel, het Noodlot, wanneer zij in een boozen luim' was, (zo als, helaas! veelvuldig aan die vrouwen gebeurt, die zelfs zig maar verbeelden, iets te zeggen te hebben,) even gelijk eep .lootsboot, aanalle de winden en raazernijen der zee prijs gegee. ven; en voords weder, wanneer Madam wat opgeruimder van ziel was, als een palletbal in de lucht gekaatst en ginds en weder geworpen: aan dit fpel met hem verzaadde zij zig ten vol-len, alvoorens hij een plaatsjen voor het hol zijner voet kon vinden, waar hij zig nederN 3  Ï9§ HET LEVEN VAN zetten,'en de vruchten zijner bekwaamheden genieten kon * zijne gefchiedenis, ruim zq merkwaardig en leerzaam als die van veele Koningen en Prinfen, verdient onze aandacht; wij zullen onze leezers er het hoofdzakelijke van mededeelen. Pas zes a zeven jaaren oud zijnde, fpeelde hij reeds eene voornaame rol, om de wereld te helpen bedriegen; hij was in dien ouderdom de handlanger van een' gochelaar, en reeds zo ervaaren in verfcheidene handgreepen van die verwonderlijke kunst, dat de boeren hem gewoon waren, de kleinzoon van lucifer te noemen: eenige jaaren met vlijt zig in dit lef, lijk beroep gekweeten hebbende, begaf hij zig onder een troep buikfpreekers, waarvan hij gerst de knecht en naderhand het hoofd werd : deeze eerwaardige bediening raakte fchielijk uit de mode en bragt te weinig geld op, om er een ordentelijk beftaan van te trekken. Hij, weetende, dat er niets gemaklijker te beoefenen was, dan de geneeskunde, uit hoofde niet alleen, dat men altoos de begaane misflagen onder de aarde begraaft, maar ook, om dat er ( zulke eene ontzachlijke menigte zotten, domooren en handelooze rekels zijn , die men allerwegen tot Docfors en Profesfors aanftelt, en waarvan er zeer veelen de toejuichingen van het zieke en ftervende menschdom ontvangen , en die daarenboven zig zeer wel betaalen  EEN* LICHTMIS. ï9"9 laaten - befloot hij , om insgelijks een geneesheer, onder den nederigen tijtel van kwakzalver, te worden. Om hiertoe te geraaken begon hij, als een verftandigman.van nummero édn af, en werd hansworst. In deeze'bediening flaagde bij bij uitmuntendheidj hij had de eer, van zig door jongen oud, arm en rijk, aanzienlijken onaanzienlijk den lof tehooren toezwaajen, dat hij de bekwaamfle hansworst van geheel Europa W Dit ging zelfs zo verre,dat een zeker Vorst hem tot zijn' hofnar zou hebben aan gefield , zo de Vorftin erin bewilligd haddejmaar deeze ( over alles het hoogfte woord voerende ) weigerde, haaren hansworstlievendenGade genoegen tegeeven,zeggende ,dat zij het metéénen hofnar,(waardoor zij den Vorstbedoelde,)gemaklijk (lellen kon. Onze vriend droeg echter het hart te hoog, om altoos voor zot te fpeelenjhij werd kwakzalver; hij overtrof verre de meeste gepromoveerde Geneeshecren van zijn'tijd, en maakte van de honderd Profesfors ten minften negentigbefchaamd; want, wel verre van de Natuur door gantfche lijsten van vergiften te verfchrikkcn, en door allerleie mengsels van tegenftrijdige kruiden, oliën, fpiritusfen, enz. het menschdom aantevallen en te vernielen , N 4  soo HET LEVEN VAN bezigde hij -in alle ziekten en toevallen, niet anders dan broodwater en broodpillen, en ichreefzlJne parienten den gcilrengflen leefregel voor; „iemand wist, waaruit zijne medifijnen waren zamengefteld; nien vattede er de hoogde gedachten van op; de gantfche wereld flikte z,jne pillen en flobberde zijn afkookzel op; en zeer veelen werden herfteld, wanneer zij z.jn vcorgefchreeven dieet onderhielden: de dood fchrikre voordeezen wonderdoender, en de duivel, die zijne zuipers en vreeters, welJustigen en dergelijke klanten in roaatig^, eerlijke, braave lieden herfchapen zag, voer tot wraak in het hart van een' bakker, die de pillen van onzen Marktdoéfor zullende inneemen , dezeiven eerst midden doorbeet, en aldus het geheim ontdekte: de booze geest vervolgde zijn beisch werk: de deegkneeder liep woedende Haarden kwakzalver,die op zijn theater bezig was, om voor veele duizenden van toehoorde» den lofzijner medicijnen te verkondigen: „ Laat u niet langer bedriegen, menfehen!" fchreeuw de de bakker tegen de goede gemeente; „ wan t de pillen van deezen bedrieger, beftaan uit enkel brood, het welk ik zelfgebakken heb' hier Zijnze! gij kunt het allen duidelijk zien, indien gij maar weet wat brood is." Op deeze ontdekking vergrimde zig bet gantfche volk, het vloekte den kwakzalver,haalde zijn theater om verre, en zou hem vooseker  EEN' LICHTMIS. 201 verfcheurd hebben, hadde hij niet in tjjds de vlugt genomen! fluks verwierp het menschlijk geflacht de broodpillen en het brood water; het begon weder te zuipen, te zwelgen en te hoereeren, zo als het weleer gedaan had, en -— het werd veel zieker, en flierf in grootere getale dan te vooren: het coüegie der Profesforen fichieef een' Dank- en Bede -dag uit, en de flervelingen juichten , om dat de oude gewoonte weder plaatsgreep. Het fpreekt van zelf, dat de bedriegelijke kwakzalver ten eeuwigften dage uit zijn vaderland gebannen werd. Van alles beroofd en van alle broodwinning verfteeken, nam onze vriend de toevlugt toe den Beul te wiens knecht hij werd: hij geefelde met zo veel handigheid en zonetjens, dat de Hoofdofficier dikwijls vergat, om het fein te geeven van uittefcheiden, en dat de aanfehouwers in de handen klapten even als in den fchouwburg ; nooit had men zo weêrgailoos fchoon zien radbraaken ; hij hakte de kop. pen zo glad en gelijk af, als of ze nooit op de rompen geftaan hadden — met één woord, men handelde hem naar verdienden toen men hem, na den dood van zijn'meester, het beul. fchap offereerde. Hij ondervond fchielijk, dat er met dit ambacht braaf geld te winnen was: de gierigheid bezielde hem, want de duivel, nijdig om zo N 5  202 HET LEVEN VAN veel voorfpoed, hield niet op hem te vervo'gen; hij wilde des zijne afiairen bevorderen en bragt de zonden en overtreedingen, r met echte bewijzen er bij,) van hnn aan den da, die over hem in hoogheid gefield waren, zig verzekerd houdende, dat indien flechts het tiende gedeelte deezer Wel Edele,geborene zo„. daars naar verdienften geflraft werd, hij dan zo veel te doen zou hebben, dat hij binnen t jaar van zijne renten zou kunnen Jeeven- dan helaas! deeze zorg voor zijn tijdlijk onderhoud kwam hem duur te ftaan «als een oproermaaker werdhij zelv'gegeefeld en gebrandmerkt, en ten lande uitgejaagd. «nvbefpeU'de,biJ» d3t wilde blJ^rwaards komen m de wereld, zijne eerlijkheid moest afleggen; hij deed het, en werd een roover ; doch welhaast zar Wn hem achter na: hij moest vlugten of hangen ; hij koos het eerfte, en werd kok op een' Oostindisch. vaarder. Hij kookte de gort, erwten en boonen , zo a.s ze nog nooit gekookt waren geworden: hij had airede de toezegging van kok bijdenGonverneur te zullen worden - maar de duivel kwam wederom in 't fpel,- eh zijn fchip verging op de vlakke kust va# Ca/ais. In Frankrijk zijnde, werd hij een liereman j hij kreeg kennis aan een' orgelman;zij gingen een compagniefchap aan, en doorliepen drie  EEN' 'L ICHTMIS. 203 Koningrijken en twee gemeenebesten, en wonnen even bun brood. Dit loopen werd hij eindelijk moede; hij wilde zijn fortuin op eene andere wijs zoeken; hij werd oppasfer in een hoerhuis;won een'ftuivertjen over,en zettede zelf een win. kei van leevendig vleesch op: misfchien wilde hij zijne klanten niet bedriegen, maar zeker is 't dat hij hun voorproever was; dat hij eene ziekte kreeg,die niet gaarne genoemd wordt, en dat hij een' aantal zijner ledemaaten verloor, zelfs de zulken , waardoor hij het amt van voorproever moest laaten vaaren. . Hij kreeg eindelijk verfchil met de juditie, uit hoofde van zig tot het verleiden van eenige jonge dochters, etlijke Freules, en zeer veele Mevrouwen te hebben laaten gebruiken : hii verkoos liever in vrede te leeven, en op 't zelfde oogenblik, dat de Gerechtsdienaars aan de voordeur waren, om hem te vangen , wipte hij over eene heining, en ontkwam deezen vreeslijken toeleg op zijne voeten. Toen werd hij eene valfche fpeeler, en dat „et zo veel geluk , dat een gantfche troep z.g onder zijn opzicht begaf: nu leefde hij onbezorgd, en geene iedemaaten meer hebbende, die zijnen groei bilden weg waren, werd hij dik en vet, en kon nu en dan wat overgaaren: zie daar den man, die heden aan de fpeeltafel,  po4 HET LEVEN VAN in 't huis, waar wild thans was, het prefidium bekleedde. Zijn' viceprefident was een fcheele zoon van Jsrael , die, i„ zijn qualiteit van valfchen munter, in een ander land de galg ontloopen was, en er zo dor en verfchroeïd uitzag, als of hij zeven dagen lang in den oostenwind 're droogen had gehangen. Hoe ernfiig en vast wild ook beflooten hadde,om geene kaarten meer aanreroeren, was echter de glans van het geld en de hoop op winst te verleidelijk en aanlokkende voor hem, om deswegen niet in verzoeking te komen. Met een ftaarend en begeerig oog beglu„rde h.J het fpel; b,j hield de hand op zijne beurs en geraakte in een' hevigen tweetlrijd met zig zei! ven: hetloozemeisjen befpeurde fchielijk waar hem de fcfaoen wrong, en nam, om haar oogmerk te zekerder te bereiken haar toevlugt tot eene grootmoedige kunstgreep: zij verzocht van hem een weinig gelds; begon er mede te fpeelen enkeerdefpoedigmeteentienvoudigenwi^Sttot, hem weder terug: dit aas verleidde hem- hij deed reden en voorzichtigheid zwijgen, enbegon zelf te fpeelen: hij won, en werd er te vuunger door: hij fpeelde al hoe langer hoe hooger, en vermits hij aan de winnende hand bleef, was hij onnozel gvnoeg, om te gel00. ven, dat het ongeluk eindelijk moede gewor-  EEN' LICHTMIS. 205 den was van hem te vervolgen, en dat het geluk hem op nieuw aanlachte. Aangehitsfaoor deeze verdervelijkfe hoop, waagde.hij, ten aanzien- vau zijne imddenmaatige beurs., zeer groote lommen — en — verloor dezelven. Niet te vreden met al zijn geld kwijt te zijn, zettede hij ook zijn horofogie,ring,rok, vest enz. op 't fpel — en - verloor ook de.e» zen. Thans rees hij, bijna naakt, in ijslijke woede op! — knarste, gelijk een' raazenden, vreeslijk op zijne tanden ~ rukte zig de hairen uit den kop! vloekte afgrijslijk — trok de kaarten met de tanden van één — floeg zig met vuisten - voelde niet eens , dat hij zig verfchrikkelijk brandde, aan een der kaarzen tegen welken hij aanftond — en viel in deezen aanval van dolheid, zo lang als hij was, geheel onmagtig op den grond. Daar lag nu de voörroaals bloejende jonge, ling, die door de milde Natuur met (choonheid en rijkdom , en ailen aanfpraak op geluk, e&re en genoegen was toegerust geworden ! - de jongeling, die, met alle de voorrechten en begaafdheden van ziel en ligchaam voorzien door elk jeugdig hart toegejuicht, en door elk meisjen met welgevaiftn befchouwd werd! daar lag dit edel proefllnk derfóhepping, in een ellendig fpeelhuis, onder het ergst gefpuis van dieven  2q6 HET LÉVEN VAN en fchelmen , en het uitfchot des menschdonïs, in uitgewoede raazernije, naakt en uïtgeflrekt op den grond, en kampende me*«de afgrijslijk" fte wanhoop. Welk een tegenbeeld was hij nu van hetgeen hij vöormaals was, toen hij in een frisfche jeugd, bloejende fchoonheid, en met krachtige gezond, beid aan den hals van zijnen vriend hing! toen, getroffen door de vermaaningen en de leef van den nu zaligen Profesfor, hem de traanen Van verrukking in de oogen ftonden, en hij de heereüjkfle vooruitzichten in het toekomende had — toen hij, met een' groot' dichter* zig kon toejuichen : „Welk een meesterftuk is de mensch! hoe edel is hij door zijn vernuft! hoe onbegrenst zijn zijne bekwaamheden! hoe volmaakt en hoogstbewonderlijk is zijne geftalte en zijn vermogen van zig te bevveegen! in zijne werkingen is hij de engelen gelijk! in zijn denken komt hij de Godheid nabij! hij is het fchoonffe beraad der fchepping.' het volkomenfte van alle zichtbaare wezens!" O! die hem heden indeezen jammerlijken toeftand gezien had, zou gewislij k hebben moeten uitroepen: „ Welk een ïnonfter is de ontSarte mensch ï hoe laag verzinkt hij beneden het onvernuftige vee.' hoe toomloos en losbandig is hij in zijne begeerten en afwijkingen !hoe ontheifteid  EEN' LICHTMIS. 3o? enaffchuweüjk wordt hij door beestachtige wellusten heltche ondeugd! zijne gedachten en daaden zijn aan die van een laatenden gehjfc| hij is het brandmerk der fenepping! de fchan, Jder menscbheid,en bet verachungawaardigfte vau alle zichtbaars wezens!" Zonder in 't minst door dit akelig tooneel beogen te worden, zaten de twee eerbjko liedeh, de éénöogige reprefentant der Waterzucht: en het afbeeldsel der Verdwijning, «er gerust en vrolijk, aan bet andere einde der tafel, om met het innigst genoegen dert roof tedeelen, welken zij wild afgehaald | hadden, en waarvan het aartigehoertjen haar ' befcheiden deel ontving: zij rookten vervol, gends, met den grootften fmaak hun pijpen, en dronken, op de gelukkige vangst van deezen avond, eenige flesfehen meer * waarna «i elkander goeden nacht wenschten, en hun flachtoffer aan zig zeiven overlieten. wild ware nu geheel alleen geweest, zo er niet uit een' hoek een bezoooen lichtmis voor den dag ware gekomen, die, al zijn geld verloren hebbende, eene nazoeking kwam doen, om te zien, of er niets voor hem te kaapen viel: hij vond wild op den grond liggeu, en bevoelde zijne zakken, waarin hij te vergeefsch naar eenen enkelen penning zocht : ontevreden over deeze teleurftelüng, vervloekte hij den  sö8 HET LEVEN VAN ongelukkigen; gaf hetn een trap op 't hare, en liet hem voor half dood liggen, waarna hij vertrok. De Waard aan foortgelijke tooneelen reeds voor lang gewoon, liet zig, als een zeer voorzichtig en ftaatkundig man , weinig of niet zien, zo lang hij eenig gerucht of onlust befpeurde: thans, toen hij alles vertrokken waande, kwam hij binnen , en vond, in gemelden toeftand, den uitgeplunderden held, fchijnbaar zonder leeven , op den grond lig. gende. Ten uiterften verfchrikt, als vreezende voor de gevolgen, bewees hij wild alle mogelijke hulp, en fpaarde niets om hem weder bijtebrengen, 't welk hem eindelijk gelukte; zo dra hij dit gewaar werd, bragt hij, niet behulp zijner bedienden, hem op de menschlievendfte wijs de deur uit; legde hem, in een nabuurige ftraat, op de floep van een aanzienlijk man neder, en verliet hem in dien toeftand, die zeer weinig van dood ver. fchilde. DEft*  ÉÉN' LICHTMIS* aoy DERTIENDE HOOFDSTUK. GEVOLGEN DER ZONDE. ÉENE BÉ» KEERING NAAR DE MODE* Reéds verkondigde de eerfté fchemeririg de nadering van den dageraad, toen de nachtwachten , voor het laatst hunne ronde doende, den van koude verftéeven en half dooden ongelukkigen wiLOvortddn. zij hielden hem vóór dood,- en dachten niet anders, Vermité hij zo uitgefchud was, of hij Ware onder ffioorders handen geweest: zij gaven èr kennis van aan den Hoofdbailluw, en deeze liet hem daadlijk «a een der gasthuizen vervoeren. Bij nader onderzoek bleek, dat et de ziel hogin wa«; de geneesheer vond hem echter doodlijk zwak, en alle de kentekens eener gevaarlijke koorts deeden zig bij hem op, die ook, binnen weinige dagen, met zulke eene hevigheid doorbrak , dat bij alle oogenblikkèn tusfcben leven en dood dobberde ; in zijne UI. DEEL, P  aio HET LEVEN VAN ijlzinnigheid , op bet verfehrikkelijkfte raasde' en zijn aanweezen vervloekte. Na dat de geneesheer dit gevaarlijk kwaad te boven dacht gèkomen te zijn, deed er zig een ander veel vreeslijker op, het welk wij niet zullen noemen , maar dat hij zekerlijk van het bevallige hoertjen, als een toegiftjen, ontvangen had. Tot ongeluk van wild bevonden er zig in dit ziekenhuis twee geneesheeren , en een handlanger: de eerden waren een paar oude fchud. debollen, die al zeer dikwijls zamen verfchil hadden, en dat wel doorgaands over zaaken, die, zo ze bet daaromtrent al ééns waren geworden, van zo veel nut niet waren, dat ze een zweerende vinger konden geneezen. Thans was dït weder het geval: hevig gelaakten zij aan 't kijven, wegens de benaaming, welke de vuile ziekte van wild, bij de oude Geneesheeren,droeg; en hun verfchil hep zo hoog, dat, (gelijk fteeds het geval was,) de lijder geheel vergeeten en aanzijn noodlot overgelaaten werd : onze held zou ook voorzeker hier een einde aan ons gefchrijf gemaakt hebben, door de eeuwigheid inteftap. pen, zo niet de barmhartige, Natuur en de veel verftandiger handlanger — de Geleerden hunnen twist laatende voordzetten — de handen aan 't werk geflagen hadden, en, zonder zig met den naam der ziekte te bemoejen,  Ë E N* LICHTMIS. ii% Aen lijder zo veel hulps toebragten , dat dé dood een fluipert maakte, en wild terug in het leven (lapte. Maar offchoon Onze held voor ditmaal den doodlijken dans ontkwanie, nam zulks echter ftiet weg, dat veele zijner uitwendige ledemaaten eene geweldige revolutie ondergingen» waardoor her overfchot zijner Weleer zo groo» te fehoonheid al Vtij veel te lijden had, en hij een geruimeh tijd een afzich'.lijk monfter werd, dat men niet zander walging kon hefchouwen. Thans lag de jongeling, waarvan men wet6 eer zeggen kon: Zijné ongekrenkte jongheid lacht, Ült zijn volvuufig oog, en gloeit van zijne wangen 5 Zijn arm is vol dier edle kracht, 1 jjie, *t zij met man of vrouw, de zege moet erlangen 2 Thans lag hij zwak, krachtloos en uitgeteerd, even gelijk de geflrafte wellust, gebrandmerkt door zijne eigene ondeugden, dié doorgaands zig het ftrengst aan hunne eigene bedrijvers wreeken! hij la? daar, hulploos en verhaten! armen elendig! naakten bloot! in het gezelfchap vafl de vetflootenen! in een pesthuis! vervloekende zijn noodlot en verWenfchende zijn beftaan — zijn ergfle vijand »oest hem met medelijden befchouwd hebO a  ars HET LEVEN VAN ben; die hem meerder lijden gunde, kwam hei naast aan, of overtrof, dat Wezen, het welk de Geleerden duivel noemen. Thans was er geen vriend meer, die hem met genegenheid de helpende hand aanbood; geen lieftalig meisjen , dat hem eenen verkwikkenden dronk toereikte; geen' menfchenvriend die hem opbeurde en zijne ziel vertroostte te vergeefsch «rekte hij zijne handen naeenen helper uit! te vergeefsch zag hij rond ofgeene mededogende ziel hem naderde! of er geen grootmoedige vriend in aantogt ware, die zig zijner ontfermde, en een hoorend oor aan zijne jammerklagten leende.' O! wat zou hij thans niet wel gegeevenhebben, badde hij flechts een goed mensch, een liefhebbenden broeder gehad, in wiens boezem hij zijn vol en gekrenkt hart had kannen uitfchudden! die troostbalzem in zijne wonden gedrupt had , en aan wiens borst hij had mogen ademhaalen,en zig gerust had kunnen ftellen. Alles om hem heen was ftil, eenzaam en doodlijk, even als ware hij in het graf gelegen; de blinddoek viel hem van de oogen, en alle de raazemijen, de wanhoop en haar gevolg, vervingen deszelfs plaats! met gloejende handen greepen zij hem in het doodlijk beanglligde hart; met oogen, brandende als de hel van fommige naargeestigen, begluurden zij hem en hij fidderde.  EEN' LICHTMIS. 21$ Troostloos wenschte en reikhalsde hij zig in de armen der Liefde en Vriendfchap terug; hij fteende en weeklaagde in het ijdel dat hem omringde; hij luisterde na eiken ftap;wachttc met eiken klokflag troost en hulp , en zag elk oogenblik, in zijne fteeds fluimerlooze nachten na den vriendlijken vertrooster uit, die zijn kommer verzachten en zijn bloedend hart verbinden zou! nu werd hij ten hoogden om opbeuring verlegen; bij begon moedloos en vertfaagd te worden; kleinmoedigheid maakte zig meesteresfe van hem; bij werd door de verfchrikkelijkfte inbeeldingen gemarteld , en alle zijne wanbedrijven zweefden hem, in alle 'derzelver ijslijke gevolgen, en met alle derzei* ver pijnlijke knaagingen, voor de oogen. Thans verfcheen de gedaante van hansje aan zijne maaiende verbeelding —• bij wilde dat beminnelijk meisjen aan zijn hart drukken; maar zij ftiet hem terug, en ontrukte zig aan zijne omhelzing; terwijl zij hem toedon zie, zie, hoe hij na mij toetreedt! £ zie, met wat bloedige hand hij mij aangrijpt - ach! hij verworgt mij; hij fleept.mij voor den rechter; hij klaagt mij aan! - om der eeuwige barmhartigheids wille,, red, help , verlos mij!" .. In deezen verfchrikkelijkeo toeftand lag hij, zinloos en met den dood worftelende, een geruimen tijd; zeer zelden was er een oogenblik» waarin hij van zig zeiven bewust, en meester van zijn verftand was. De geneeskundige handlanger, die medelijden met hem had, poogde hem in die tijdftippen van bedaardheid te vertroosten, en Helde hem voor, om een Geestlijken bij hem te doen bomen ; vraagende, ten dien einde, watrebgis hij had? G 4  9*9 HET LEVEN VAN Religie » -r dit woord klonk hem verfchrife. kelijk in de ooren; hij ontzectede, beefde, en was buiten ftaat om den vraager te kunnen antwoorden. Velen onzer Ieezerszullen misfchien zig reeds verwonderd hebben, dat wij in dit werk, tot nog toe, weinig of niets van de religie van wild gezegd hebben: haast zon men in 'tbegrpvallen , of iiiet wel op wild toepaslijk ware, 't geen yan zo veele jonge Heeren wordt gezegd. De Religie komt bij hen zo weinig in 't capittel, als of ze er in 't geheel geen hadden; en juist was dat het geval bij onzen lichtmis. Zonder een vrijgeest te zijn, of zonder dit of dat te verwerpen en te ontkennen, had hij veeleer zig piet in 't allerminst aan den Godsdienst laaten gelegen liggen; had hij zelfs geen fijd gehad, om er aan redenken: verzoopen in de vermaaklijkheden en wellusten der Wereld , had hij fteeds de handen vol werks ge« had, om overal bij te zijn, en aan alles aandeel te hebben: daarenboven,zittende op den fchoot des geluks, was hij te meer ligtzinnig en zorgeloos ; nooit had hij ondervonden wat tegenfpoed of elende is; des had hij,even gelijk zo'veele zijner gelukkige broederen, nooit aan de Keligie gedacht. Nu gevoelde hij met des te feller nadruk, dat al zijn aardfefie vóorfpoed verdweeneq was; dat alle wereldfche vermaaken voor hein  EEN' LICHTMIS. 217 sfgedaan waren;dat bij nu met zijn verdriet, met zijn bezwaard ge weeten alleen was ;dat de dood en eene onzekere eeuwigheid zig tegen hem over bevonden; dat zijne angftige verwachting haare vervulling ftond te krijgen, en dat een troostende vriend een engel voor hem in de woeftiine zou weezen. Hij fprak derhalven vervolgends zelf tegen den Geneesheer, om hem een Geestlijken van den Proteftantfchen Godsdienst te willen toefchikken, zo als deeze ook op zig nam. Juist toen hij des avonds, troostloos en vol vertwijfeling, zijn noodlot vervloekte — en de handdruk van eenen vriend , of een drónk waters uit die geliefde hand, zijn hoogfte en eenigfte wensch was; toen de zielverfcheurende gedachten hem kwelde, dat er thans geen een vriend aanzijn legerftede ftond, die hem de oogen zou kunnen fluiten; dat er geen enkele traan van medelijden op zijn graf geftort zou worden; toen hij zig voorftelde, hoe hij onbekend, onbetreurd, met verachting, even als een verrot kreng, wiens uitwaafeming ver. pestende is, daarheen geworpen zou worden --juist toen trad een eerwaardig grijsaart, door den jongen geneesheer binnengeleid, voor zijn bed, die hem vriendüjk toefprak, en met de liefderijkfte vertroostingen zijne doodkranke zié! poogde optebeuren. Deeze eerwaardige Geestlijke, die tevens zi;a O 5  ai8 HET LEVEN VAN vertrouwen wist te gewinnen, liet zig door wild zijne gefchiedenis vertellen,'t welk on. ze held dan ook getrouw en zonder eenige achterhondendheid deed ; niets verzwijgende; zijne fchreeuwendfte wanbedrijven niet uitgezonderd. De Geestlijke luisterde met eene deelneemende opmerkzaamheid,en hief, toen wild voleindigd had, met verbaasdheid de handen hemelwaards, biddende uitroepende: „Heere! „ ga met deezen niet in het gerichte! maar «, handel met hem volgends uwe oneindige „ barmhartigheid!" Vervolgends fprak hij hem op eene voortref, felijke en zielroerende wijze aan:hij bragthem voornaamlijk onder 't oog, wat de beflemming van den redelijken mensch hier op aarde is; hoe de weldaadige Schepper,zijn geluk en saligheid beoogende, hem voorzien had van alle die vereischten, waardoor hij gelukkig en «alig worden kan; hij betoogde hem, en nam wild zeiven ten voorbedde , dat zij,die van het pad der deugd afwijken, zig zei ven ten hoogHen ongelukkig maaken; dat het kwaaddoen wel eenige oogenblikken van begeereüjk ver. maak oplevert, doch dat jaaren van fmarten en elenden wiskundig het gevolg daarvan waren : alle afwijkingen van het goede waren uit hunnen eigen aart verderveli|k: de zonde was eene verwoesting van zig zejven: kwaad te  EEN* LICHTMIS. 219 doen was niet anders, en kon voiftrektniet anders zijn, dan zig zeiven kwaal te doen : het wanbedrijf kon nooit een ander einde hebben dan de ftraf, want de ftraf was niet iets wille, keurigs,maar een wezenlijk deel van hei wanbedrijf zelf: het was flechts eene daad , waarvan het begin aangenaam , doch de voleinding onaangenaam was, enz. Hij meed hem echter den weg ter ontkominge «let af; verbetering des ievets , en bekeenng des harten ftond in de magt van elk mensch , van den grootften zondaar zelfs:hij had fUchta te willen, de hand aan 't werk te flaan - en zie daar hem behouden, enz. Hij gaf hem ten dien einde den besten raad; hij betoogde hem de yoordeelen van een vlijtig, werkzaam leven; van de betrachting der pligtcn,die geen last waren of verdriet veroorzaakten; want de mensch, zeide hij, heeft geene andere pligten, dan de zulken, die in de daad de middelen en wegen zijn , om hem gelukkig te maaken, en ook anderen in dat geluk te doen deelen, enz* Hij ried hem ook, om, bij zijne herftelling, zig tot zijn braaven vriend frank, te be* geeven, en zig door hem te laaten leiden, enz. Toen wild geoordeeld werd geneezen te zijn,fcheidde deeze braave Godsgezant, met hes tederfte affcheid, en de liefderijkfte ver-  2X> HET LEVEN VAN maaningen van hem af: zo lang de fchrik en het nagevoel wild aan deeze edele lesfen deed gedenken, had hij ook het vaste bed uit , om ze in 't vervolg te beleeven; dan! zijne voorige krachten wederkeerende, en hij de zoetigheden der gezondheid fmaakende, waren alle deeze godvruchtige voorHellen zelfs nog vóór dat hij het zie¬ kenhuis verliet —. bij hem weinig meer dan een aangenaame droom, die hem in 't gekeugen lag.  EEN' LICHTMIS. aai VE&RTIENDE HOOFDSTUK. DE ALLESVËRMOGEWDE VLIJT. DB VERPLETTERING VAN EENE WELDERENDE VORS1L1JKE FAMILLE. VERPIit» ï»Kln t-w - — - Uitgedoscht in een Üecht grof gewaad, zo als men gewoon is, den behoeftigen, bij het wegzenden uit foortgelijke Godshuizen mede. tegeeven, en met eenige duivers, mede aldaar, als een liefdegift ontvangen,in zijn* zak,kreeg de voermaals rijke erfgenaam zijn affcheid van. het gasthuis,en nam, vrij en onverlet,de reis over God's aardbodem aan. Bang, dat hem iemand, die hem in zijnen veoimaaligen overvloed gekend had , mogt ontmoeten, zettede hij den overhaasten üap naar de poort, en bevond zig, eer hij "t wist, in het open vrije veld, waar hij een weinig halte hield, ten einde krijgsraad met zig zeiven te houden,en een plan voor zijn toekomItigen en op handen zijnden ftaat te ontwerpen: hij zettede zig op een grashoogte neder, en  m HET LEVEN VAN had , zonder door een levendig fcbepzel #é> lloord re worden, overvloedig tijd om zig te bedenken. In weêrwil echter van al zijn hoofdbreeken en martelend overleggen, kun bij tot geen befluit komen, of liever, ontwaaide hij, dat hij onbekwaam was, om wederom als een nuttig lid in den fchakel der menschlijke wezens ingelijfd te worden : door al zijn lichtmisfen en omzwerven was hij volllrekt onbekwaam tot den arbeid geworden; Zo dat hij te recht zeg. gen kon: ,,Graaveu kan ik niet, en te bedelen fchaam ik mij '* Hij — want anders fchoot hem niet over flenterde derhalven op goed gelok voord, tot dat hij In een nabijgelegen groot bosch kwam, alwaar een grijsaait bezig was een takkebos ts binden: met de armen over elkander geflagen, befchouwde hij de vlijtige werkzaamheid van deezen ouden man , terwijl hij de gedachten niet van zig weeren kon, om er dus bij zig zeiven over te redeneeren. „ Zie hoe onvermoeid en ving deeze grijs* « aan dit werk verricht.' zie hoe vrolijk en „ vergenoegd hij is! en ik ben nog verlegen, „ om iet untevinden, 't welk mij mijn dage„ lijks brood zon kunnen verfehaffen». wat „ wederhond mij om ook alzo te doen ? im„ trien is het beter te arbeiden, dan van be» n gcr te fterven?"  EEN* LICHTMIS* m Aangevuurd door deeze goede gedachten , trad hij na den ouden man, en liet zig met denzelven , in het volgende gefprek in: WILD. Zo naarftig aan 't werk, vader? BOER. O ja mijn vriend! ik moet wel, WILD. Dat werk is echter veel te zwaar voor uws hooge jaaren? BOEK. Ja, als men het zo lang gedaan heeft, dan wordt men het eindelijk wel eens moede —» maar dat is nu niet anders;het is bij mij,bidden en werken, en zo lang als ik gezondblijf, bruit het nog al heen. WILD. Maar als gij naarftig zijt, wat kunt gij dan nog zo al op een' dag verdienen? BOER. Wel, ik heb hals werk om tien zulke takkebosfen op een' dag te hakken, te binden, en naar de Had te brengen. WILD, Bij mijn ziel dat geloof ik! — en wat hebt fij vau elke takkebos? BOER. Pat is gezet geld — een Huiver.  224 HET LEVEN V & N wild, getroffen* God bewaare ons! — een Huiver? gij fpot e:' mede. b oer. En waarom zou ik er mede fpotten? —*a 't is gezet geld; gij kunt er na verneemen. w i l Dj En kunt gij van dien winst leeven? boer. Maar waarom niet? * als ik dat nog maar alle dag kon winnen l —men moet zig behelpen. ( Hoe verbaasd ftond nü de vbonnaalige verkwister Voor den zilverhairigen grijsaart I hoe gaapte hij hem aan, even als hadde hij hem eeri pasgebenrd wonderwerk vérteld! is 't mogefijk, riep zijn gewee'ten; deeze Oüde man werkt den gantfchen dag, in het zweet zijns" aanfchijns, om tien Huivers te verdienen — en ik, onbezonnen dwaas, heb er duizenden in een uur verkwist ! verloor dikwijls veel meer met ééne worp, dan deeze arme grijsiart in zijn gantfchen leeftijd verdienen kan!) Intusfchen vervolgde hij tegeft den boer in deezer voege: ,, Maar ik kan mij niet begrijpen, hoe gij van zo weinig gelds leevea kunt]" soer-  EEN' L tCHTMISi &J Boer.» Ja, dat is evenwel zo — waarom zoil mert fcr niet van kunnen leeven ? — gij moet u wei weinig met eene kostwinning bekommerd hebben, en evenwel ziet gij er niét zeer na uit,' dat gij veel iii de melk te brokken hebt: wat doet gij om van telëeven? WILD, bedremmeld', na zig wat be* dacht te hebben'. Ik heb gefludeerd; b o e r. ]a! dat zijn ook de rechte menfehen , dié ftudeerenl nooit; al waar' ik nog zo rijk, zou ik een jongen laaten ftudeérenj liet wordeti doorgaands lichtmisfen en güiten, en dan kun: Uen zij het bij hünne ouders eindelijk niet meer uitharden: onze Schout heeft(iod help'hem! een jongen, dien heeft hij ook laaten ftudeeren; en wat was het? toen hij eenige duizenden guldens vergodgeleerd had, zou dë knaap prediken maar zie, hij was nog niet eens halverweg of hij bleef zitten — daar flond de uilskop, en toen moest bij zijn preêk gaan leezen — daar behoefde hij immers niet voor j te lïudeeren ? dat zou de fmid van ons dorp f ook wel hebben kunnen doen, dan had hij I sm.ijtegeld maar voor zig te leggen — ] eindelijk was hij blijde, dat hij een' comehijs» | winkel voor zijn'gepromoveerden zoon kocht» toen kon' hij in vijgen en rozijnen handelen. Illi deel. P  226 HET LEVEN VAN Dit voorbeeld , 't welk de trouwhartige grijsaart bijbragt, viel maar gantsch niet in den (maak van onzen held, en viel hem zo raauw op hec hart, dat hij er voor ditmaal genoeg aan had, en zijn' weg vervolgde. De lust, om door den arbeid zijner handen zijn brood te verdienen, was, door deeze zamenfpraak met den ouden man , geheel verdweenen; het fcheen hem toe, Chem, die met volle handen zijn geld had weggefmeeten,) dat bij zulk een dagloon, geen (lerveling het leven kon houden; want offchoon hij, boven de weinige duivers, die hij in zijn* zak had, niet anders te verteeren had, wilde hem echter de kunst nog niet in het hoofd, om met weinig te leeren huishouden; hij begeerde lie. ver het uiterfte te waagen en aftewachten , dan zig tot zulke eene armzalige broodwinning te vernederen. Hij doeg derhalven het medelijdende oog op den ploegenden landman; op den gebukten lastdrasger, en andere vlijtige ambachtslieden , zonder te gedenken, dat hij, hij zelf, als een elendeling, als een verkwistende lichtmis, als een dooiend en arm ledigloper, als een onbekwaam en verwijfd deugeniet, die den bedeldaf airede in de hand had, oneindig beklaagenswaardiger was, dan alle deeze goede lieden, die hard werkten,en — vergenoegd leefden.  £E N' L I C II T M t S. as? Na aldus den geheelen dag gezWorvén tg hebben, maakte de ongeduldige maanet, dé maagj welke zig zo ligt niet, als anderefehuldéisfchers, door fchoone woorden en beloften laat te vreden (lellen, een einde aair alle zijné overdenkingen, el) erinnefde hem op het allerernftigfte, om de reeds lang vervallene fchuld aftedoen , en voor den maaltijd te zorgen s hij flapte des, in het naaste dorp , de eerfte herberg de beste in, en vroeg , op denzelfden toon, als toen hij nog een volle beurs had eri kostlijke klederen droeg, wat de Waard té fchaffen had ? De Waard j dié een' doorfleepen knaap was * bekeek, op deeze vraag, zijn' gast van het hoofd tot de Voeten, en kon,na alles wat aan hem was in naauwkeurige opmerking genomen te hebben, zig niet onthouden Vart té glimplachgen en te vraagen: ,j Gij moet zeker een* bedelaarsmaaltijd houden ? dat heb ik voorn, en gelijkt tt dat niet, ga dan fpoedig üws wegSi" Deeze vernedering joeg önzën held , dié geWoon WaSjbij dergelijke vraagen, met de complimenteerendfte beleefdheid, en dediepfte onderdaanigheid beantwoord te worderi, een b'loö öp de kaaken, die echter, toen hij zijne eleridige uitrusting befchouwde, weder verdween.) M hém, na de omftandigheid zijuer geldnddP 4  sa8 HET LEVEN VAN delen overdacht te hebben, een weinig nede« riger maakte. Na deezen gast, overéénkomfKg zijn uiterlijk voorkomen, bediend te hebben, bekroop den gasthouder de nieuwsgierigheid , om te verneemen, wie hij toch ware, die in zulk een bedelaars opfchik, zulk een hoogen toon dorst voeren: hij fprak wild dus aan: Gij behoort zekerlijk tot die koejendrijvers, die hier'sjaarlijks komen?" wild. . O neen! waard. Wel. nu , zo gij geen koejendrijver zijt, ziet gij er uit, als of gij er een waart — dan zijt gij vast een heiden of landlooper : misfchien kunt gij wel goeder geluk zeggen! zo gij dit doet, moogt gij het u zelveu wel eer3t doen. wild, over deeze hem hevig treffende be-• fpotting ten- hoogflen verontwaardigd, floeg een verachtlijk oog op hem; betaalde hem zijn' maaltijd , en nam het overfchot van zijn brood in de hand, om het, buiten de herberg, onder eengrooten boom, te gaan eeten. Naauwlijks nedergezeten zijnde, hoorde hij een groot getrappel van paarden, even als of er een gantsch heirleger van gevreesde llmfen in auiitogt ware: hij keek op, en befpeiirde  EEN' LICHTMt S. 229 fchielijk, dat het niet anders was, dan een bende lichtmisfen, die hunnen loop in de grootewereld begonnen, en hem erinnerden, aan het geen hij voormaals was : zij begonnen den loopbaan des verderfs op de fchitterendfte wijze, met prachtige en zwierige kleeding, fraaje paarden, veel wind, vloeken, fchreeuwen, raazen, baldaadigheid, enz. zij zochten allerwegen den wellust en het buitenfpoorig vermaak , en vermits hunne beurzen wel voorzien waren, en zij, in tijd van ebbe, altoos op den vloed hunner barmhartige moeders of goedaartige tantes konden hoopen, was er geen oord in de bekende wereldof zij vonden er het geen zij zochten. De aanfchouwing van dergelijk een lustig gezelfchap moest noodwendig onzen held zeer onaangenaam zijn.en een weinig tegen zijn noodlot doen vergrimmen - want hij begoh airede geheel te vergeeten, dat hij zelf, door eigen fchuld, de oorzaak van zijn onheil was; dat hij geene rampen onderging, die hij niet, volftrekt moedwillig, zig op den hals gehaald had. Bij dit alles onderging hij nog eene vernedering, waarop hij in 't geheel niet voorbereid was, en die hem den ftaat zijner elende, bij verdubbeling, deed gevoelen. De zoonen des vermaaks, die voor de herberg affteegen, om aldaar het middagmaal te * 3  »jo HET LEVEN VAN houden, en dan vervolgends in het naaste dorp, waar het kermis was, zig eens recht vrolijk te maaken, de jammerlijke figuur van onzen lichtmis, daar zo behoeftig en barm-p hartig (laan ziende, gaven hem een' wenk om te naderen, en bevalen hem , op een gebiedenden toon, hunne paarden vast te houden. Het overfehot van trotscbbeid, dat hem van de voormaalige heerelijkheid nog overgebleeven was, gepaard met eenige oneen galachtig bloed, dat, over deezen ingebeelden hoon , bij hem gaande werd, joeg hem de gloejende gram. fchap op de kaaken ; hij fronste het voor* hoofd; trok de wenkbraauwen neder; kneep zijn krachtloozen vuist zamen, en ftond op het punt, om zijn' toorn tot woorden en daaden te laaten komen, toen hij, tot zijne eigene befchaaming,zig zijn onvermogen erinnerde; zijn wrok opkroppen, en zijne als een ftroobosch brandende wraak, tot een gunftiger gelegenheid uitftellen moest: hij moest zig derhalven vergenoegen , met een verontwaardigenden blik op deeze lustige knaapen te flaan, en zig van daar, ten fchielijkfte, in 't gezelfchap van zijn fpijt, hartzeer en ongeluk, weg-? tepakken» Een fchaterend gelach vac den Waard, die hem met vingers nawees, ( zekerlijk uit befef Vatl zijne ontijdig betoonde trotschheid,) eQ  EEN' LICHTMIS. 231 eenige kletterende zweepflagen, die hem door de alsnog in gloria zijnde lichtmisfen , werden nageklapt; waren vooral geen gefchikt middel, ®m zijn driftig bloed tot bedaaren te brengen; dit alles vuurde zijne gramfchap des te heviger aan , en deed hem tot wedervergelding in eene menigte vloeken uitbarften, welken evenwel niet anders uitwerkten , dan, even gelijk opgcfchootene vuurpijlen, een' flag in de lucht te geeven, zonder iemand te befchadigen. Mismoedig,gelijk eenautheur,die niet minder gerekend heeft, dan op de vereeuwiging van zijn' naam, en die,helaas! airede den volgenden week, na de uitgave van zijn werk, zo geheel glad vergeeten is, als of hij nimmer gefchreeven had, ging wild daarheen, zonder te weeten, waar hij zou aanlanden, en zonder zig deswegen ook in het allerminst te bekommeren. Eer hij het wist ftond hij te midden van een volle kermis, waar de vrolijkraazende menigte , die om hem heen woelde , hem als uit een diepen flaap deed ontwaaken. Toevallig zettede hij den flap naar eene der tenten, waar eene groote advertentie, behelzende, wat men voorneemens was te fpeelen, te leezen ftond: hij onderzocht deszelfs inhoud, minder uit nieuwsgierigheid, dan wel «jm het een of ander te doen te hebben. P4  m HET LEVEN VAN Hij las dus, dat men met verlof der hooge Overheid, de ecre zou hebben, om, in dit Marionettenfpel naar 't leven te vertoonen : aran en titus; oft Wraak en Wsdetwmak^ enz. De dood van willem den eer. sten. Het beleg en ontzet der fiad Leiden, en dergelijke gevvoone Hukken, gevolgd van Zeer natuurlijke zeedagen , onweêren, walvisfchen enz. en beflooten door het overheere. lijk en onuitfpreekelijk fchoon'gezicht van het paleis van juno, enz. onder dit gedrukt biljet was een gefchreeven papiertjen geplakt, waarop met kwalijk te leezene letters gemeld werd, dat, vermits de hoofddirecteur van het beeldtooneel oupaslijk geworden was, men deezen avond niet fpeelen kon. wild, dit leezende , fcheen oogenbliklijk als met eene hemelfche ingeeving ver. waardigd te worden: hoe! dacht hij bij zig zeiven; zou dit geene goede gelegenheid zijn, om mij aan een fluk broods te helpen? zou ik de plaats van den gieken directeur niet kunnen vervangen, en in (rede van hem, de poppen bezielen en hun rol doen fpeelen? Vol van dit ontwerp, klopte hij aan de tent, waar hem een dikke Madam de deur opende :hij (lelde zijne zaak voor en wist het aanbod , dat hij deed, zo fmaaklijk te maa.» k'en , dat (vermits anders de fchoone winften deezer vertooningni verlooren gingen J  EEN' LICHTMIS. s|3 faij aangenomen werd , om, geduurende de pnpaslijkheid van den meester van Ja» Klaasfin t deeze marionettenbediening waar» teneemen. wild was zekerlijk, in dit geval, niet op den laagften trap zijner vernedering,want immers is een kunst, die Koningen en Vorften, (ingevolge de openlijke advertentiën,) Prinfen en Prinfesfen, met hunne doorluchtige tegenwoordigheid, en hooge goedkeuring ver» eeren, niet vernederende voor hem, die ze beoefent ? zouden anders zulke voortreffelijke perfoonaadjen dezelven met bewondering komen befchouwen? en zouden zij dulden , dat men de naamen hunner hooge perfoonen, zo openlijk in de gedrukte aanprijzingen der Janklaasfensvertooningen gebruikte, en hen aldus aan de goede gemeente, tot verhevene voorbeelden van waardige navolging voor(telde. Onze held werd dus met er haast in alle de geheimen van dit doorluchtig tooneel onderweezen, hij moest de behandeling der ijzer* draaden, waardoor Jan Klaasfin, cum Juis , bewoogen en in werking gebragt werd, zig eigen maaken , en de verfchillende ftembui» gingen zien te verkrijgen, die hij bij de verfchillende characfers zijner fpeelende poppen noodig had: de Directeur, hoorende dat hij gedudeerd had, vattede alle gqede verwach-  334 HET LEVEN VAN tingvan hem op, en maakte airede het plan, om een tweede Marionettenfpel aanteleggen, in 't welk wild, voor een behoorelijk traftement, en ouder zijn opzicht, hij wijze van meesterknecht,zou ageeren. De tijd van fpeelen gekomen zijnde, wilde het geval, dat een voornaam perfonaadje benevens zijne gantfche familie, zekerlijk terontfpanning van den boog der koopzorgen, aldaar verfcheen: fluks moest wild aan 't werk, en wel, tot zijn ongeluk , een geheel ander Treurfpel vertoonen ,dan hij geduurendezo veel tijds zijne verwilderde harfens had ingeprent: Jan Klaasfen werd fchielijk een vorstlijk pakjen aangetrokken , dat hem bijzonder wèl ftond — ten minften volgends het getuigenis van alle de aanfchouwers ——« een oude, lelijke pop, die, in Medea, altoos voor die afgrijslijke lelijke toveres gediend had, werd met er haast in eene Vorftin herfchapen, en dat wel met zo veel geluk, dat één der Muzikanten zig niet onthouden kon, om een breedvoerig lofvers op dit vermomde wanfchepzel te maaken. Tot dus verre ging alles wèl; het plan van den directeur was , om het veroverd Mexico te vertoonen, waarin de fpaanfche menschlievend. heid tot den hemel toe zou verheeven worden. Het gordijn werd opgehaald: wild lag op een plank, recht boven het tooneel, voorover op zijn' buik, om de voistlijke perfonaadjen »  EEN' LICHTMIS. 335 waarvan hij de ijzerdraaden in handen had, hun rol te doen fpeelen: de eerfte misdag diere hij beging was, dat hij Jan Klaas fin, die hier een Vorst verbeelde, vergeeten had, de holsblokken of klompen uittetrekken, waardoor Zijne houtene doorluchtigheid door het aan* zienlijk gezelfchap, ten fchamperften uitgelachgen werd. Zijn tweede misdag, die hij, doch buiten zijn fchuld, had, was zijne fchorre en onaangename ftem, een overblijfzeltjen van zijne ziekte; zijne uitfpraak was reeds onverdraagelijk toen hij den Vorst liet fpreeken ; maar vermits het in die oude tijden wel eens gebeurde, dat de Vorften verloopen lichtmisfen en opgelapte hoerenjaagers waren, zag men dit over 't hoofd, maar allerijslijkst knarste het door alle de ooren, toen hij eene fchoone, bevallige Prinfes, den dood van haar' minnaar liet beweenen — de Directeur poogde dit (chreeuwend gebrek te herftellen , door wilj>, om zijn keel gladder te maaken, een goed glas jenever met ftroop te drinken te geeven, 'twelk zo gretig door hem werd aangegreepen, dat de ijzerdraaden van twee jonge Prinfen hera uit de vingers glipten, waardoor hunne Exe. lentiën van het tooneel rolden, en zie daar een bron van een der geduchtfte rampen, die immer Jan Klaasfin en zijne doorluchtige familie was overkomen-  &$6 HET LEVEN VAN wild zijne vorstlijke telgen ziende vallen, wilde dat ongeluk verhoeden, door fchielijk naar hen te grijpen ; hij (tak derhalven den arm uit, maar gaf zig te veel over, en geraakte daardoor buiten het evenwigt, dat hij noodig had, om op de plank te blijven liggen ; het gevolg was, dat hij, zig niet kunnende ophouden, van de plank affchoof; op het tooneel nederplofte, en denVorst, zijne Vorftin, deszelfs doorluchtige telgen , en den gantfchen hofftoet, door de zwaarte van zijn ligchaam verpletterde! —— de Directeur, hem willende tegenhouden, werd iu zijn' val medegefleept, en voltooide deeze deerelijke verwoesting , vermits hij, in het koninglijk paleis nederftortendcj het eveneens uit elkander deed fpatten, als simsom het gebouw, dat hij, met verwoede krachten , om verre trok. De hooge toezienders, ten uiterften verontwaardigd over deeze vertooning, vertrokken zonder te betaalen s en weinig verfcheelde het, of de Directeur zou den langen arm der Grooten hebben beproefd; ter oorzaake dat zekere jongejuffrouw, zig in het gezelfchap bevindende, door den fchrik in zwijm viel, het welk eene vreezelijke ontfteltenis veroorzaakte ; doch ten allen gelukke bekwam het meisjen fchielijk, en alles liep met de werkelijke fchade af, - wild, ofïchoon niet weinig bezeerd, door de gebrokene armen en beenen der Koninglijke,  EEN» LICHTMIS 23? familie, die hem, toen hij nederviel, door de huid heen ftaken, begreep evenwel tijdig, dat het zijne zaak was on zig wegtepakken, vermits hij volftrekt buiten ftaat Was , om de fchade aan het vorstlijk huis veroorzaakt, te kunnen vergoeden : hij maakte dus een flüipert en wandelde van daar, zo fchielijk hij kon. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. VEELVULDIG E ONHEILEN. EEN PRE* DIKER ZO ALS ER MEER ZIJN. DE MENSCHLIEVENDHEID IN EEN ARM HUTJEN. Ï^eeds was het avond toen de ongelukkige wild het verpletterde marionettentooneel verliet, en, met de verfchrikkeüjkfte vervloekin» gen en verwenfchingen, zijn'weg vervolgde, cfliever, vermits hij eigenlijk geenen weg te vervolgen had,op goed geluk aan,onberaaden9 en zonder te weeten werwaards, daarheen fienterde. De goudene Herren prenkten reeds aan hel  HET LEVEN VAN hemelverwelfzel, en flikkerden en fchitterderi even gelijk de waare en valfche diamanten def Dames op een vorstlijk bal: de zilverene maan, dat algemeen oogpunt der verliefde jongens en meisjens, werwaards de minnaars en minnaaresfen het kwijnende oog Haan, en hunne diepgehaalde verborgene en verbodene zuchtjens heenzenden, als zig verzekerd houdende* dat hunne andere ikken, tweede zielen, enz. eveneens zo doen; 't welk hen dan, zo al geen wezenlijke troost, ten minften een kniezende tijdkorting verfchaft, waarin men geen vermaak kan vinden, ten zij men fmoorelijk verliefd en een weinigjen zinloos zij — dieKoUinginne van den nacht, fcheen met een kwij* nend licht over barre heiden, bladerlooze bos* fchen, en onbetreeden wegen; zij fcheen de zwaar verliefden tot ftille minneklagten , fentimenteele .uitroepen ,langzaame bezwijkingen, enz* uittenoodigen; zij was alles, wat zo veele en zo onderfcheidene romanfchrijvers, vari haai- Edele gelieven te maaken — alleenlijk Was zij voof wtLn niets - vermits zij buiten Haat Was om den geweldigen honger te Verdrijven, die door zijne ingewanden, mee onwederzeggelijke eisfehen , rond (pookte, en die hem te verfchrikkelijker kwelde , naaf maate hij wel vóórzag, dat er-geen mensch zoude komen, om hem brood en vlsescb te brengen*  EEN' LICHTMIS. S39 Een ander gezelfchap viel hem niet minder lastig, en dit was een felle vorst, die hemdeed rillen en klappertanden, en alle zijne poogingen, om zig met een ledige maag te verwarmen, verijdelde. Jn deeze verdrietige gemoedsgeftalte had hij, bij de fnerpende koude van den noordenwind, reeds een goed einde wegs afgelegd, en intusfchen niet weinige bange zuchten en angftige klagten doen hooren, om den zo fchandelijk verkwistenden overvloed, waarvan hij flechts eenige brokken droog broods weder terug wenschte , te bejammeren — toen hij van ver* ie het gebaf van honden en een zigbeweegend lichtjen gewaar werd. Deeze ontdekking wakkerde zijn' moed een weinig op; hij hoopte ten minften weder onder het menschdom aantelanden, en er eene niededogej;de ziel te vinden, die wel zo veel zou willen doen , om hem, die geen duit meer in de zak bad, te bevrijden, van op ftraatvan b inger en koude te fterven. Schurkende en vol bekommering floop hij her dorp, daar hij eindelijk aankwam, in; hij loerde naar alle deuren en venfters, ten einde te verneemen, of nergens de geringde foort vun menschlijkheid het hoofd buiten ftak, om Voot 't minst hem een ftukjen broods,ter ftilknae van zijnen razenden honger, toetewerpen» L>an, dit uitzien en reikhalzen was vrucht-  ü4q HET LEVEN VAN loos; alles fcheen hier in diepen flaap gevallen of uitgeflorven te zijn; want buiten het baffen van een' enkelden wachthond en de beweegingen van den nachtwacht,hoorde hij volftrekt niets. Reeds vertwijfelde hij; want daar dat onöntbeerelijk vereischte voor een' reiziger, het geld, hem ontbrak * dorst hij zig niet in de herberg begeeven, of ergens aankloppen — toen de nachtwaaker hem ten gemoete kwam ; van wien hij vernam , dat de Prediker van het dorp niet verre van daar woonde, en uit het hooren noemen van deszelfs naam ; ontdekte hij , dat dit dezelfde man was, die voorheen in zijns vaders huis de plaats van hofmeester bekleedde; die al zijn tegenwoordig geluk aan zijnen vader verfchuldigd was, en hier de heilige en eerwaardige bediening van Predikant waarnam. Deeze ontdekking verkwikte hem geheel eri al; hij fchepte nieuwen moed, en in de vasté verwachting, dat deeze vertrooster der ongelukkigen, die zo veelvuldige weldaaden vart zijne ouders genooten had, hem met opene armen ontvangen zou, fchelde hij aan deszelfs deur, en verzocht nederig, om ingelaaten te worden,* De bediende , die hem de deur opende,zag hem aan voor een gemeene bedelaar, en wilde hem, met een norsch, ga voorbijl afzet- tefij  EEN' LICHTMIS. 441 ten;dan,wild liet zig nader uit,en verzocht dat men den Heer Prediker geliefde aantezeg* gen, dat er een oud vriend van hem was , die hem noodzaakelijk fpreeken moest. Zijn Wel-Eerwaarde was juist bezig, onder het rooken van een pijpjen, met het ontwerpen van een zondagsvoordemiddagspredikatie; hij had zijn onderwerp ontleend van den barmhartigen Samaritaan;een ftukjen, waarop hij voorneemens was, al zijne welfpreekendheid op ééns geheel uitteputten : op de aandiening dat een oud vriend hem noodzaakelijk fpreeken moest, rees hij ftatig uit zijn gemaklijken leuningftoel, ten einde te zien, wie hem op den laaten avond met een bezoek vereeren wilde» wild was intusfchen, door des Predikers vrouw, eene foort van leevendige Mufflie, op eene ijskoude wijze ontvangen, of liever be. gluurd, en in eene foort van fpreekkamertjen gebragt, alwaar zijn Wel-Eerwaarde zeer Geleerde bij hem verfcheetl. De twee hoofdperfonaadjen warefi zo zéef döor den tijd, of laat ik zeggen, door het geluk en ongeluk hervormd geworden , dat zij* bij alle andere ontmoeting elkander niet gekend zouden hebben. Onze held was, van èen bloejénde, fchoone, bevallige en gezonde geftalte , in een bleek, afzichtlijk, holöogig en zieklijk figuur herfchapen geworden, dat zeer gemaklijk tes. III. deel. q  343 HET LEVEN VAN beeldenis der zwervende Eiende verftrekken kon! de godvruchtige Prediker had , door den bijzonderen zegen op zijnen arbeid, daarentegen zijne fchraale dorheid en geleerde kleur tegen een dikken buik en . bloozende wangen verwisfeld, zo dat hij gemaklijk de Gezondheid en den Welvaart reprefenteeren kon. Het fchurkachtig en lichtmisachtige voorkomen van zijnen voormaaligen kweekelingmaak. te op den Preékfabrikeur een fterken en zichtbaaren indruk, die, bij het verhaal van wilu's meestal louter verdichte, wederwaardigheden, hoe langer hoe grooter werd, en eindelijk den Herder der verlegene en bedrukte zielen, in diervoegen deed uitharden, dat de arme wild blijde was, met een heelen huid, deklaauwen van deezen man ontkomen te zijn. Want in ftede van deezen elendiren met fpijs en drank te verkwikken, en, even als de barmhartige Samaritaan, zig zijner nooden aantetrekken, begroette hij hem , met eene donderende ftrafpredikatie; verdoemde hem, zonder eenige de minde hoop op genade, tot in het onderfte der hel; fchold hem voor een gevloekten zondaar, een hellewigt, een Satanas,enz. en hier mede nog niet voldaan, greep hij hem, meteen forfchen vuist in de bo$st; ftiet hem, al dreigende en verdoemende »aar de deur, en wierp hem op ftraat, zo dat  EEN' LICHTMIS. 243 de arme wild daar nederviel, en bijna den hals gebroken had. Door dit liefderijk onthaal van den verkondiger der barmhartigheid, verging wild de lust gantsch en al, o;n in 't vervolg, wanneer hem iets ontbrak, aan de deuren der Godgezanten aantekioppen. Schaamte, ergernis , opgekropte woede en fpijt, om zig aldus te zien afzetten door een* man, die alles wat hij had, aan zijne ouder» verfchuldigd was, bragten onzen held geheel buiten zig zeiven, zo dat hij, in dien toeftand een geruimen tijd voor het huis van den barmhartigheid en milddaadigheid predikenden Geleerde liggen .bleef, en eindelijk oprijzende , onder een zundvloed van vervloekingen het dorp verliet. De Christenpharifeeuw, zonder zig aan den uitgeworpen zondaar in 't minst te bekreunen, verbeeldde zig, dat hij, om dit geval, aan zijne predikatie een anderen draai moest geeven, daö hij dezelve eerst genomen zou hebben: hij bewees nu, dat men onderfcheid behoorde te maaken, in de voorwerpen onzer liefdaadigheid; dat men vooral zijne weldaaden tot de huisgeuooten des geloofs moest-bepaalen;dat men de zondaars niet moest ftijven in hun kwaad, door hen onderfteuning te bezorgenj dat men ook de kinderen het brood  *44 HET LEVEN VAN niet ontneemen moest, om het de honden voostewerpen, enz» Onder dit prediken over het betoon der barmhartigheid, ijverde deeze man zo geweldig , dat hij paarsch en blaauw in zijn aangezicht werd: hij was zo vol vuurs,(er is veelerlei foort van vuur,) dat men gedacht zou hebben , dat de zaligheid der Gemeente van de onbarmhartigheid tegen de elendelingen afhing. t Zijn Wel-Eerwaarde had hierbij echter een dubbel oogmertc; vooreerst, trachtte hij daardoor onzen held, in gevalle hij zig nog daar omflreeks mogt bevinden, den lust te benemen , om bem voor de tweedemaal lastig te komen vallen; ten tweeden, wilde hij , door dergelijke uitvaaringen, zijne wreedaartige handeling , die eenigzins ruchtbaar begon te worden, be* mantelen en verfchoonen, en ze onder den fchijn van Godsdienst, die zig tot alles laat bezigen, verdonkeren. De Godsdienstmantel is voor deeze foort van Eerwaarden een zeer gefchikt en bruikbaar meubel, en vermits dezelve zeer ruim en wijd is, kan hij al vrij wat geestlijke en ligchaamlijke gebreken bedekken: onder dien mantel geeft men zijne heimelijke zonde denvollen ttugel, terwijl men echter als een vro-  EEN' LICHTMIS. 245 «jen gepreezen wordt,en in den reuk van heiligheid derven kan. Menig zwartgallige, gierige en onrechtvaardige, bekleedt zig met dien geestlijken mantel, en maakt de bevrediging zijner hartstochten en fnoode bcgeerelijkheden totdezaakeGod's: onder dien mantel is men wraakgierig en vervolgziek , terwijl de goede gemeente in het geloof gebragt wordt, dat het een ijver God's?1 is, die voor de eere des Allerhoogften in 't ftrijdperk treedt; onder dien mantel ligten de huichelaars elkander den voet; want deezen of geenen, van eene vette bediening, van een rijklijk kerklijk inkomen willende verfteeken , heffen zij den kreet aan, dat hij niet rechtzinnig is ! zij fchreeuwen dat de kerk God's in gevaar is,en niet te vreden, dat zij den befchuldigden op den kanzei aanvallen en bij de gemeente verdacht maaken; overftroomen zij hem met een menigte boekjena; waarin zij ontzachlijk veele bewijzen aanvoeren , die niets ter zaake doen , doch genoeg zijn om hun oogmerk te bereiken; het in den haat brengen, naamlijk, van hunne partijen zo 't mogelijk is, deszelfs val. Moedloos en afgemat, dwaalde nu de voormaalige bezitter van zo veele duizenden; dwaalde nu in de grootfte behoeftigheid en het kommerlijkst gebrek, hij, die weleer meer gelds in iéns vetfpeelde, dan een burger huisgezin no»-  246 H E T LEVEN VAN» dig heeft, om een reeks van jaaren van te be Haan; dwaalde hij, die altoos vrolijken web lustig geleefd had, nu, in prangende gemoedsangft.en,en wreede folteringen der wanhoop , in een vreemd oord om ! 'T is waar, fomtijds kwam hem wel eens in gedachten, om tot zijnen vriend terug te keeren en te zeggen: „Mijn vriend! ik heb trotschlijk uwe reddende hand afgeweezen, en ben niet waardig, dat gij mij verder met uw'raad en daadonderfteunt! maar thans heeft de elende en het gebrek mijwijzeren beter gemaakt Iverftoot den berouwhebbenden zondaar niet van voor uw aangezicht! behoud mij uit bet oogfchijnlijk verderf!" - maar deeze gedachten waren niet meer dan bloote opwellingen en voorbijgaande fchaduwen, te nabij van dezelfde waarde , als de godzalige voorneemens , die men zig wel eens vormt, onder het hooren van eene aandoenlijke predikatie, doch die men gemeenlijk, bij het heengaan, in 't portaal der kerk laat liggen; want de zucht tot een werkloos, nutloos, zwervend, verwijfd, wellustig en lichtmisfend leven , gepaard met eene trotschheid , die hij nog uit den voormaaligen gouden tijd behouden had; die men veelal bij arme verkwisters aatü treft, en doorgaands een bedelaars trotschheid genoemd wordt, verhinderde hem fleeds, om zijne goede voorneemens ter uitvoer te  EEN' LICHTMIS. »4? brengen ; liever verkoos hij van buis tot huis te gaan bedelen, dan zig zeiven, (zo als hij er over dacht,) de fchande aantedoen, van aldus zijn' vriend onder de oogen te komen, en misfchien vernederend genadebrood te moeten eeten. Met een foortgelijk voorneemen bezield , kwam hij aan een oud, bouwvallig hutjen, door welks doorluchtige venfters een flaauw licht fchitterde, en waarin men, niettegenftaande het reeds middernacht ware, zig nog onledig hield, met een avondlied te zingen. Onze wandelaar had zo veel geduld, of liever' welleevendheid, om eerst het einde, (alvoorens aantekloppen,) van dit ftichtlijk ge. zang, waarvoor hij gantsch niet ongevoelig was, aftewachten: dh was zekerlijk vooral in wild te bewonderen,die fteeds gewoon was, om zig zonder gezang of gebed'ter maaltijd en ter rust te begeevenfmaar men begrijpe, dat hij thans een onwederdandlijken honger had; dat hij duizende gebeden of duizende vervloekingen zou uitgefproken hebben, in gevalle een van beiden, hem Hechts aan een' mond vol broods konde helpen — en dat onze held vooroordeelen bezat, die hij — om dat hij niet verftandig genoeg was —— niet kon afleggen. Toen het gezang ten einde, en het zo fttf Q4  tHS HET LÉVEN VAN in de hut werd, als of de dood er in guarnifoen was komen liggen, klopte wild zo zacht als mogelijk ware , om de bewoonfter niet te doen verfchrikken, en verzocht op den weemoedigflen toon, om binnen gelaaten te worden: hij was * zeide hij, een arme reiziger, die door honger en koude overvallen Werd, en die, zo zij zig niet zijner ontferm* de, gewislijk zou omkomen. Het besje, dat dit hutjen bewoonde, deed, op deeze klaagliederen, haar venftertjen op, en beantwoordde hem aldus; ,, Mijn vriend! indien gij met een kwaad oogmerk komt, om mij te berooven of eenig leed aantedoen, dan heeft men u verkeerd bij mij gezonden; want behalven een ftuk broods, en deeze kruik water,bezit ik niets in de we? reld — en zo gij het kleine reftantjen van mijn leven wildet verkorten, dan zoudt gij er niets mede winuen, en dit arm kind zou er zeer veel mede te kort komen! maar zijt gij waarlijk een arm mensch, en begeert gij, onder mijn dak te huisvesten , dan zal ik u de deur opendoen, en gij zult mij welkom wee* zen." Dat vriendlijk befcheid van het voorzichtige besje trof wild in diervoegen, dat hij traanen Hortte; hij beloofde haar geen leed te gullen doen, maar den zegen God's Yoor haaf  EEN' LICHTMIS. 349 te zullen affmeeken, waarop zij hem binnen ïiet. In de hut zag het er zo elendig en armoedig uit, als of de behoeftigheid zelve aldaar huisvestte ;desniettegendaande was dit verblijf voor onzen held zo aangenaam, als toen hij voor deezen in de beroemdfte logementen aftrad : besje , die hem verzocht zo ftil mogelijk te fpreeken, ten einde een lief, klein (kapend kind niet wakker te maaken , bood hem,!fcboon hij haar verzekerde geen'penning in de wereld te hebben, haar brood aan, zijnde dit al de voorraad haarer proviandkas, waarvan wild daadlijk gebruik maakte, en het geen hem zo lekker fmaakte, als ooit een avondmaal, tot het welk alle de werelddeelen het hunne hadden toegebragt, hem immer fmaaken kon. In de levensgefchiedenis van dit eerwaardige besje was een trek , welke wij hier zullen invoegen , om de handeling van den Prediker in te klaarer licht te dellen. Het kind, voor welks rust zij zig zo bezorgd : betoonde, was voor het huis van den gemelden Prediker te vondeling gelegd geworden; zekerlijk vermits men begreep , dat de barmhartigheid, in de eerde plaats, bij de geestlijken te zoeken ware; dan, ter deezer ftede rekende men buiten den waard: de Prediker had wel barmhartigheid genoeg, om het onQ5  *S° HET LEVEN VAN gelukkige wichtjen te doopen; nam wel de moeite, om deszelfs voordbrenglter tot in het onderfte der helle te vervloeken, en zijne toehoorders op hals en keel te beveelen, van zig voor de zonde der ontucht te hoeden, maar geen enkelde penning kwam er uitzijn' zak, om het arm fchepzeltjen te helpen voeden: door dit te doen ,zeide hij onder anderen, vermeerdert men flechts de gelegenheden om te zondigen. Hij verheugde zig echter eenigermaate, toen het medelijdende besje , die kwalijk zig zelve de kost kon bezorgen , dit kind na zig nam : hij zegende haar zelfs voor deeze liefdaadigheid,en meende zig wonder wel uitgedoofd te hebben : de goede oude vrouw bedankte hem voor zijn' zegen, even als wareelk woord een gulden geweest. Besje zou intusfchen, in baar arm hutjen en met haar bijna naakte vondeling, een vergenoegd en gelukkig leven geleid hebben, indien eene hoogerebefremming, van wier handelingen men voor als nog geen reden kangeeven, haar geen fmart en hartzeer had toegevoegd , die in een Paleis alle weltevredenheid vergald zou hebben. „ Hejaas," zeide zij, bitterlijk weenende, tegen wild, toen zij hem het brood voorfneed;„God weet, van wien mijn zoonthan?, een bete broods ontvangt I"  EEN' LICHTMI S. 251 wild verder vraagende, vernam van besje, dat zij in een vrij goeden (laatgeweest was; dat zij haar eenigen zoon deugdzaam had zoeken optebrengen ; dat deeze knaap, iu weêrwil van alle haare poogingen, flechte wegen was ingeflagen; dat hij haar arm gemaakt had en toen was weggelopen - „God is het bekend,"dus vervolgde zij; ,,waar hij heden in eleude en armoede omzwerft! hoe hij heden naar een ftuk broods verlangt, of mogelijk, flaauw van den honger, nederftort, zonder eenige barmhartigheid te vinden: ach! mijn vriend! zo gij hem ergens mogt aantreffen, of iets van hem verneemen, om God's wil doe mij dan dien gewigtigen dienst, van hem te beweegen, hem uit mijn' naam te bidden en te fmeeken, dat hij tot zijne moeder — tot zijne bitterlijk bedroefde moeder, wederkeerel dat hij fpoedig zig in mijne uitgeftrekte', beevende armen, werpe, op dat hij mijne grijze hairen niet met verdriet ten grave doe daalen!" Onze held gevoelde de droefheid van besje tot in het binnenfte zijner ziele; met traanen in de oogen nam hij des morgens zijn affcheid van de oude braave vrouw: zijne armoede griefde hem thans te feller; hadde hij zijn voorigefchatten bezeten, besje ware door hem gelukkig gemaakt; nu moest hij met een bedelaars compliment en een Dominé's wisfeltjen betaa» len, en zeggen, Qod zegeneul  fi5* HET LEVEN VAN ZESTIENDE HOOFDSTUK. TB LAAT BEROUW. EEN WROE» CE ND CE WEETEN. E»-?n geruimen tijd dwaalde de elendeling om, en vond zig, in weêrwil van alle bedenkingen des hoogmoeds en der fchaamte, genoodzaakt om —— te bedelen. In den beginne viel hem dit ongemeen hard — dan, de nood, die groote leermeesteresfe, die alle zwaarigheden overwint, alle twijfelingen opruimt, en alle tegenwerpingen doet verftuiven , maakte hem met dit rampzalig ambacht eerlang gemeenzaamer. Thans ondervond hij, hoe bitter het viel, osh een aalmoes te moeten vraagen en ■ afgeweezen te wordenlthans maakte hij, (bij de treurige ervaaring,) de droevige aanmerking, dat het medelijden en de barmhartigheid heel zelden bij den rijkdom en den overvloed gevonden worden, want indedaad ontving bij de meeste liefdegaaven van den bu»>  EEN' LICHTMIS* ^3 gerftaat en de geringen uit het volk; mogelijk, om dat deezen, beter roet de behoefte en het gebrek bekend zijnde» zij des te gretiger de hand openen , om deszelfs lijden te verminderen — daar de Rijken en Grooten, onbekend met de armoede, alles denken gedaan te hebben, met den ongelukkigen een geheelen of halven ftuiver toetewerpen. Nog merkte bij op, dat jonge meisjens en. oude vrijfters en vrouwen, de milddaadigften van allen waren; misfchien kwam zulks daac vandaan, dat de verliefden en de devoten gemeenlijk eene barmhartige ziel bezitten, die zij door goede werken van de gunst des Hemels, of wel van den Hemel zelf, verze» keren willen. Deeze wijze, om, buiten het zweet zijns aanfchijns, zijn brood te verdienen, was van korten duur: aan verre de meeste oorden , waar hij deeze kunst wilde bewerkftelligen, zat de goede regeerkunde, die geen bedelaars dulden wilde, hem achter na; zo dat hij alomme werk vond, om de gerechtsdienaars te ontloopen, vermits hij weinig fmaak had, om zig in een tucht, of algemeen werk-huis te laaten opfluiten. • Dit elendige bedelaarsleven, 't welk aan den tederen en verwijfd opgevoeden wild, die daarenboven door zijn lichtmisferijen en ziek. ïea ontzenuwd en verzwakt was, onmogelijk  554 HET LEVEN VAN behaagen kon, te minder, daar hij op verre na niet tot voorige krachten herfteldwas,baal* de hem eene ongefleldheid op den hals , die hem in alle opzichten beklaagenswaardig maakte. Kracht- en moed-loos, en buiten ftaat, om verder te komen, viel hij eens aan den gemeenen weg neder , en geraakte In een hevigen ftrijd met de wanhoop. Een jeugdige Dame, met een jongetjen aan de hand , deezen weg komende, zag hem lig. gen , cn werd over hem met barmhartigheid aangedaan!zij tastte in haar beurs, en gaf haar zoontjen een' gulden, om het aan den armen man te brengen. De kleine vriendlijke jongen trad na hem toe , zag hem met mededoogen aan; reikte hem de gifr zijner moeder toe, en zeide vol tederheid: ,, Gij zijt wel zeer ziek, arme man! — daar is wat van mijn moeder,waarvoor gij u verkwikken kunt! blijf hier nog een weinig, dan zal zij onzen knecht zenden , die u verder helpen zal." wild, die bij de verfchijning van dit vertroostende engeltjen , de oogen opfloeg, en, daar hij de jeugdige dame in het oog kreeg , ziende, cat het loüize was, die in dat oord was gehuwd, meende van fchaamte en wroeging door den grond te zinken.  EEN' LICHTMIS. 255 ,, Barmhartige God'!" riep hij, óp een wanhoopige toon uit; „ wat zie ik?" dit gezegd hebbende, viel hij , even als van den blikfetn getroffen, voor over neder, en verborg zijn aangezicht tegen den grond: het jongetjen verfchrikte een weinig; bleef hem echter het geld toefteeken, en begon te wéenen: „ Wél nu, arme man," zeide het kind, „wilt gij het dan, niet aanneemen? neetft het maar!'mijn moeder is goed, en zal ü wel verder helpen " Het kind drukte de liefdegift hem in de hand; terwijl de traanen van de wangen van deezen fchuldeloozen engel,' tot op de hand van den rampzaligen nederdroopen. wild, zig vastlijk inbeeldende, dat looize hem insgelijks herkend had, vergaderd^ alle zijne krachten ; rees fchielijk op, etf even als zat hem een booze geest, of mededogen, looze fchuldeifchers achter na fnelde hij, zo veel zijn elendjge toeftand gedoogde van daar, en verdween uit haar gezicht. Daar de omftandigheden van ziel en ligchaam afgrijslijk en geducht bij hem waren , en hij geene beginzels noch indruk van eenigen gods* dienst had, was het nipt té verwonderen, dat, in dit gruuwzaam oogenblik , de fnoode gedachten in hem opkwam, om zelf een einde aan zijn onzalig leven te maaken. Even gelijk een losbarftende ftormwindfnel«le hij naar een verre afzijnde rivier, en ftond  HET LEVEN VAN cp het punt om een doodlijken fprong in de^ zelve te doen — toen juist de doodklok van een nabijgelegen dorp begon te luiden, en de aankomst van een lijk aankondigde. Dit geluid donderde hem door de ooren en 't hart; hij ftond ftil, bedacht zig, en fcheen als door een hoogere magt van zijn zelfmoordend befluit terug geroepen te worden — fchie. lijk beving hem de gedachte van eene naderende eeuwigheid 3 van een jongften oordeelsdag, en de helfche ftraf! dit deed hem fidde. ren; kleinmoedig en angftig worden: hij trad terug en befloot, om eerst den uitvaart vaa deezen zielloozen fterveling te aanfchouwen. Men liet het lijk in het graf zinken: dedornmelige wederklank daarvan dreunde door de getroffene ziel van wild : beevende aanfchouwde hij, hoe de afgrond des doods , als met ijzerene armen, zijn prooi vasthield — daar ligt de mensch! dacht hij; daar ftaat de ziel voorde vierfchaar van den Almagtigen! daar word haar rekenfchap van haare daaden afgevorderd/ zal zij de vraagen van den opperden Richter kunnen beantwoorden? o, wee! wee! wee! haarer, zo zij verftomt! Treurig en fidderende volgde hij den lijkftoet tot in de kerk, (zijnde het de gewoonte op dit dorp, om een lijkrede te houden :) de overledene was een jongeling, een eenige zoon: d%'  BEN* LICHTMIS. 25? de prediker had den text: het is den menfche gezet eenmaal tefttrven^ enz. Zijne gantfche redevoering had ten hoofdbogmerke, om den mensch de vrees voor den dood te beneemen, en integendeel denzelven met verlangen te gemoete te doen zien* De erinnering aan den dood, mijnebroe» ders!" dus fprak hij onder anderen;„moet bijzonder ook daartoe (trekken j om u die gewig* tige les te doen betrachten, van den tijd uittekoopen en wèl te befteeden; om geen' dag voorbij te laaten gaan j waarop gij geen goed werk verricht hebt; om geene oogenblikken in het boek des eeuwigen Rechters te doen optekenen , welken gij voor zijn oordeel niet kunt verantwoorden." „ Thans," dus vervolgde hij; ,4(taat gij aan het graf van een' vriend , van een éénigert zoon, en bevVeent het treurige lot der ftervelingen! maar de troostrijke gedachten:wij zullen hem eenmaal wederzien! moet uwe traanen droogen,en uwe nedergebogene zielen oprichten; moet u in den fteeds wijzen en altoos1 goeden wil der Voorzienigheid doen berusten *- maar elk jaar,eiken maand, eiken dag,elk oogenblik, dat wij geen goed gedaan hebben, is voor ons, voor eeuwig Verlooren! zal ons, ten geenen grooten dage , geducht, verfchrikkelijk, eeuwig rampzalig zijn! dan, wanneer de Eeuwige, die alle onae dagen , gelijk de HL DEEL. R  a58 HET LEVEN VAN hairen op ons hoofd geteld heeft, er ons rekenfchap van zal afvorderen, enz." Dit alles doordrong onzen ongelukkigen held in diervoegen, dat hij zig, fidderende, in een eenzaamen hoek van het kerkhof nederzettede ; verfchrikkelijk door zijn gevveeten gefolterd werd; eindelijk in onmagt nedarviel, en, zonder bewustheid van zig zelveu , tot den middernacht aldaar liggen bleef. De brommende kerkklok, die, in 't holde van den nacht twaalf uuren floeg, deed hem uit zijne bezwijming ontwaaken; hij floeg de oogen verbaasd en beangftigd in de rondte; alles wat akelig en naar was omringde hem; in 't gezelfchap der rottende dooden , uit wier graaven de ontvlammende dampen opfleegen, die voor de vooröordeelde verbeelding zo veele fpooken vertoonden; onder bet gefnurk en gekras der raaven en nachtuilen , die alhier huishielden en omzwerfden; bij het gehuil van den wind , die een vervaarend geluid maakte, door de gaten des dorptorens — reezen hem de hairen te berge; want alles verontrustte, alles verfchrikte , bedreigde en martelde hem. „ Helaas!" riep hij eindelijk uit, zijn aangezicht in zijne handen verbergende, en achter een grafzerk nederbukkende: „hoe verre is het met mij niet gekomen ! hier lig ik, die tot verkwistens toe, door de Natuur en het  EEN' LICHTMIS. 259 Geluk begunftigd werd'; die aanfpraak op den hoogden graad van menschlijke gelukzaligheid, maaken kon! hier lig ik, te midden in den akeligen nacht; omgeeven van alle de verfchrikkingen der Natuur; elendig, hulploos , als 'een monfter en uitvaagzei der zamenleeving ! van alle leevendige ichepzels gefchuwd, verhaten of vervloekt! — en, dit elendevolle leven zal ik nog langer omfieepen? ik zal nog langer den fpot en fmaad van klein en groot verdraagen ? ik zal nog langer kunnen dulden , dat men mij met vingers naawijze, en men van mjj zegge: ziet deezen bedelaar! — neen! neen! ik zal een einde aan mijn lijden maaken! — wat toch heb ik in deeze wereld anders te verwachten, dan fchande, elende en vertwijfeling? - derven 1 — derven zal ik — het moge dan gaan zo het will'! — neen! de eeuwigheid kan mij niet ongelukkiger maaken." Hij dond op; wrong de handen inéén ;ging, dieppeinzende, eenige fchreden open neder, een uil vloog fnurkende voorbij hem heen. ,, O!" riep hij; ,,gij vogel des doods! voorfpelt gij mij reeds mijn affterven? begluurt gij in mij airede het rottende lijk, den ftinkenden kreng? - eerlang, eerlang, zult gij—azende op mijn dood ligchaam —■ om mij heen zvveeven! zuit gij uwe dwarrelende en vreeslijke kringen boven mijn hoofd befchrijven! — eerli 2  a6o HET LEVEN VAN lang — o God! eeuwig barmhartige God"? wees mij genadig!" Andermaal viel hij neder; lag een goeden wijl zinloos; kwam weder bij, eenigzins bedaarder; terwijl de maan, die hij vlak in 't gezicht had , zig achter een' wolk verfchool. „ Verberg," berstte hij uit; „uwen luister voor mij niet, gij eenige getuige en gezellin van mijn verfchrikkelijk befluit! — o Natuur! Natuur! onderfteun! verfterk! verfterk mij! —— beziel mij met moed — met moed om als een' man te kunnen derven.'3 ( Na eenig bedenkens.) „ Maar! God heeft onze dagen ge- teld?immers heeft de Predikant zulks gezegd? —— de mijnen zijn dan ook geteld ? — en ik — ik zal dezelven verkorten ? — ik zal den draad mijns levens affnijden? — ik zal die banden verfcheuren, welken mij aan deeze wereld verbinden ? — aan deeze wereld —— groote God! waarin ik zelf mij rampzalig maakte." {Een geruimen tijd zwijgende, in een feilen boezemflrijd, ) 9, Ja! ja! ik moet gaan — gaan naardiejeeuwige nacht! — de Eeuwige zal mijn lot befchikken.' — het verfcheelt mij niet langer — o! zal ik na dit leven nog een aanzijn hebben? r~ zal ik zijn of niet zijn? — derven! flaa-  EEN' LICHTMIS. 261 peu! — zal , met dien eindeloozen flaap, ook mijn lijden ophouden? zal dat oproer mijner ziele in die eeuwige rust geftild worden? zal dat pijnigende geheugen mij daar niet meer kwellen? en zal dit gloejende, dit in mijn boezem brandende hart aldaar bekoelen? — ja! — fterven moet ik! — het ga zo 't wiir! rampzaliger kan ik nooit worden " Door deeze verfchrikkelijke vertwijfeling gefolterd , wandelde hij befluitloos heen en wé-, der: eindelijk dreef zijn wanhoop hem andermaal , met verdubbelde fchreden naar de rivier: op den oever van dezelve ftond hij plotsling ftil j floeg zig voor 't hoofd; keerde naar het kerkhof terug, en leunde, in diepe gedachten verzonken, tegen een oud ftuk muur — eenige reizen deed hij poogingen om te bid. den; doch de woorden ontzeiden hem hunnen dienst,en zijn verftand raakte geheel verward, zonder de geringfte regelmaatige gedachten bij elkander te kunnen krijgen. Dus ftond de arme5 vertwijfelde zondaar-*, o hadde de wellustminnende jeugd hem in deeze elendige geftalte mogen aapjljchouwen, welk een eeuwigen affchrik zou zij voor den doodenden wellust hebben opgevat! Eindelijk bedaarde hij weder, en kwam, even als uit een naaren droom, tot zig zeiven: ftilen zacht, als vreesde hij den een' of ander' in zijne rust te zullen ftooren, Hoop hij na de R 3  atSa HET LEVEN VAN deur der kerk; zachtlijk tot zig zeiven zeggende: ■ „ lk zal gaan bidden." I Hij vond de deur geflooten; klopte driemaal aan dezelve, en toen hem niet opengedaan werd, toen hem geen ander antwoord,.dan een holle wederklank in de oorch bromde, riep hij tïeurig uit: „ *T is te fpade! de deur der genade is voor eeuwig geflooten!" Zijne krachten begaven hem weder; hij bezweek op den kerkdrempel. Zijne ontroerde verbeelding was nu te fterkcr in de weer; zij fchilderde hem nogmaals zijne ftrafbaare wanbedrijven af, en benaauwde en folterde hem, met de vreeslijkfte en fchrikbaarendfte fpookerijen. Uit een afgezonderd graf rees, langzaam en gillende, de bleeke fchim der ontflaapene sophie, en naderde hem, zachtlijk overdegraa. ven zweevende: haar gewaad was wit, maar fchromelijk met bloed bemorst; het afzichtlijk lijkjen van een misvormd kindjen, droeg zij in haar'fchoot,poogende het, uit eenefchaamte, die haar zelfs in 't graf bijbleef, te verbergen : met afgepijride gelaatstrekken, en van traanen overvloejende oogen, naderde zij, bukkeude en zwijgende, den ontroerden wild: haare houding was verlegen en bedeesd, even als bezat zij geen moeds genoeg om hera  EEN' LICHTMIS. 063 annteklaagen! zij waagde het een oog op hem te flaan -> maar, o! dat oog! — dat verwijtende oog! — was meer dan een blikfern! — wild gevoelde een helsch vuur door sijn gaiitsch beftaan heendringen! het woedde op hem, met al de kracht der vernietiging , en liet hem echter befeffen en aanwezen behouden de fchim fcheen door medelijden ge. troffen! biddend viel zij neder en verdween tusfchen de graven. De geest van den eerwaardigen grijsaart verving haar; langzaam en ftil, gelijk een biddendHeilig, trad deeze ten tooneele: hij kwam van achter een graf; hij hield de handen kruisgewijze over elkander geflagen: met een oog van innig mededogen en hartlijke vergiffenis befchouwde hij den beangftigden witn.;langs zijne wangen droopen de traanen in menigte neder; het was als of hij den verbijsterden moordenaar toeriep! „God! —• God wille het u vergeeven!" ftak hem vervolgends de ijskoude en dorre hand toe,en verdween vervolgends in een dikke duisternis. Fluks deed zig de broeder op: met een vasten, welgevestigden tred naderde hij den verfchrikten flaaper: hij hield het wraakzwaard in de eene hand, met de andere hand greep hij wild aan, die niet anders zig verbeeldde of een vreeslijke donder viel hem op 't lijf: de vermoorde jongeling graauwde hem toe:  &64 HET LEVEN VAN M Op ! moordenaar ! ontwaak ! ontwaak 1 flaapt gij zo vast, daar uwe handen met bloed bemorst zijn, en gij een' moord op uwe ziel hebt ? voord, voord ter wraake J ter wraa« ke ! ter wraake ! Toen rukte de vergramde fchim de borst open; een droom bloeds, die uit zijne wonde vloei, de, verwde den grond; fpattede op wild, en de ijslijkvervloekende fchim verzonk, zwaajende met zijn zwaard voor de voeten van den ongelukkigen verwilderd en verbaasd, fprong wild ijlings overeinde; gaf een luide gil, floeg de handen voor zijn aangezicht, als wilde hij het fpattende bloed afkeeren; het koude zweet dreef hem op 't gefronfle voorhoofd ; doodsbenaauwdheid en helleangst zweefden op zijn gelaat: als dood viel hij voor over neder, en bleef aldus een goede wijl ge. feeel buiten zig zeiven liggen.  EEN' LICHTMIS. 265 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. DE GEMISTE SCHOOT. DE ORIG1KEELE SCHOOLMEESTER. R eeds zong de leeuwrik, en kraaide de haan, die met zijn gevederden (loet op den kerkmuur ftond, den aanbreekenden morgenftond ten gemoete, toen onze rampzalige held uit zijne verwildering en bezwijming weder bekwam : verblind door den fchitterenden glans der opgaande zonne,floeg hij, fidderende, dé oogen voor zig neder, even als een veroordeel, de, die uit de zamenieeving geworpen, den dood ten gemoete gefleept wordt, en zig zeiven het daglicht onwaardig keurt, of die, zo als men gemeenlijk zegt, niet verdient, dat de zon hem langer bcfchijnt. De bewustheid zijner nietwaardigheid; het fmartlijk gevoel zijner fchande; de luide aanklagt van zijn geweeten; de pijnigende onzekerheid van het toekomftige; de angstvolle verwachting van een verfchrikkelijk oordeel, ge-  ü66 HET LEVEN VAN paard met de gruwzaame tooneelen van den verloopen' nacht, verouderden hem in diervoegen, dat hij, als wild en zinloos, daarheen floop,en, als geheel van Godverlaaten,flechts zijn troost in de ongelukkige gedachten vond, om zig van kant te helpen; zijn' fchuld met zijn dood te boeten, en bloed met bloed aftewisfehen. Met'wankelende fchreden ging hij het kerkhof langs, en bevond zig, eer hij het wist, in een kleinen aangrenzenden tuin , die door eene omgevallene heining., voor ieder open ftond. Een klein lusthuisjen, 'dat door de breede takken van een ouden eik befchaduwd werd, en een romnnescq voorkomen had, lokte hem uit, om er binnen te treeden,als recht gefchikt voor den dagfehuwenden misdaadiger, en den troostloozen voorneemer van een' zelfmoord. . Het zacht ruifchen van de flodderende morgenkoelte, door de breede bladeren die het priëeltjen bedekten; de ernftige en geheimvolle eenzaamheid, om hem heen, maakte op het reeds doodzieke hart van den doolenden held een flerker en gevoeliger indruk. „ Koe ftil en ontzettende is het hier!" riep hij uit, terwijl hij het fombere lusthuisjenbinnentrad: „hoe eenzaam en doods, even als ia het graf! — o geheiligde duifternis! oeerbiedwaardige eenzaamheid! hoor de laatde zuchten  EEN' LICHTMIS. 967 van een' verworpeling ! van een vervloekten, die zonder hoop en zonder troost, den vertwijfelden flap naar de vreeslijke eeuwigheid Zet! 0 God! - Eeuwige! o Rechtvaardige.» durf ik het waagen , om uwen naam aanteroepen? - mag ik?■— maar neen! neen! ik kan niet bidden! - ik ben verlooren ! —. verlooren, voor eeuwig! <— ach! voor een. wig v (Hij vindt een opengejlagen bijbel op de tafel liggen.} „ O! Goedertierene 1 hebt gij een' engel ter mijner reddinge afgezonden?" ( Hij kuscht het boek vuuriglijk.') ,, Ja! ja! dit is mijn trooster — ik zal bidden." (Hij leest.) „ Wie menfchenbloed vergiet, diens bloed zal door de menfchen vergooteu worden." (Hij ziet dat deezen text met een rooden flreep getekend is.) „ Ach ! -~ wat is dat? — met bloed geteken d? (Hij leest met drift andermaal. ) „ Wie menfchen bloed vergiet, diens bloed zal door de menfchen vergoöten worden." (Hijfluit den Bijbel en legt hem zacht' lijk neder.) „ Mijn doodvonnis! — met bloed ondertekend ! «- ja! dat is het — eeuwige Wreeker!  2(5§ HET LEVEN VAN hebt Gij het Iaatfte oordeel over mij uitgedonderd? »- o! dan kan ik niet wederftreeven." Haastig het prieeltjen wülende uitloopen, zag hij in een' hoek een jagtroer ftaan, met een kruidhoorn er bij:ijlings vliegt hij derwaards; vat met beiden handen het roer, en ziende dat het gelaaden is, roept hij uit: „ Wees welkom.! mijn verlosfer! -» wees welkom!" Hij knielde vervolgends neder; hief de zamengevouwene handen ten hemel, en keerde zig naar de rijzende zon. ,, God!'" riep hij, „almagtige, eeuwige, rechtvaardige God! ik boet voor mijne fchuld, en werp mij ia uwe armen." Geheel verwilderd ftond hij op; plaatlle het jagtroer in diervoegen, dat hij, met zijn voet, den haan kon overhaalen; zettede de tromp op zijn voorhoofd - fchoot -— en viel op den grond neder. Door zijne bedwelming miste de fchoot ; ging over zijn hoofd heen, en zengde zijne hairen , behalven dat het uitfpattende kruid hier en daar zijn aangezicht een weinig gebrand bad: hij viel flechts uit verbijftering en verdooving. De Schoolmeester, de eigenaar van dit tuintjen, wiens naam raupe was, doch dien hij, om hem des te beter te deen klinken, in SaüI'ertus herfchapen had, was zo paa  EEN' LICHTMIS. 2.69 van zijn bed opgeftaan, met voorneemen, om zig op de vogeljagt te begeeven.in 't ftreelend vooruitzicht van een goede vangst te zullen doen, vermits de vlijtige man, benevens zijne lastige bediening, nog een zwaare negotie in allerleie foorten van zing- en braad-vogelen dreef, waarin hem de lof naging, dat hij de beste en handelbaarfte koopman van dien gantfchen oord, en tien uuren in 't ronde was. Toen de kindermonarch de fchoot hoorde, verfchrikte hij niet weinig, als zig vastlijk verbeeldende, dat de een of andere fchojer, op zijn grondgebied gekomen was, om zijn prooi te verjaagen of optevangen: hij werd gramftoorig op zig zeiven, dat hij zo onvoorzichtig geweest was, van zijn jagtroer in het tuinhuis* jen te laaten ftaan. „ Dat er de die en die door heen fla!" riep hij haastig uit, zijn zwartfluweelen muts over zijne ooren heen en weder fchuivende, terwijl hij zijn blaauwen greinen japon aanfchoot, waarover hij een zwart en witgekleurde fjerp heenknoopte „Dat zal ik diefatanskindereO betaald zetten!" vervolgde hij , en de plak, waarmede hij de dorpjeugd in fidderend bedwang hield, in de hand grijpende, ging hij op de gewaande vogeldieven los. Meester raupertus was een klein, 1 dwergachtig mannetjea van eene deftige hou-  Q7o HET LEVEN VAN l ding; hij had een kortftappenden maar fchielij. ken gaDg; zijn aangezicht was rond en vol , zeer veel zweemende naar den uitkijk van een blaazenden faam, of een engelkopjen, zo ais men dikwijls aan de graftomben ziet; zijn neus was rijklijk met die karbonkels bezet, waarvoor de Jooden geen geld bieden; zijne ftem was hol en grof; bij flil weder, of bij den wind af, kon men hem , op een' afftand van driehonderd fchreden, zeer gemaklijk ver* ftaan; .-als hij in de kerk voorzong, kon men verzekerd weezen, dat er niemand onder zijn gehoor flaapen of (luimeren zou; alles wat zachtlijk, onder 't nagebed, zig tot rust begeeven had, werd met fchrik en verbaasdheid wakker, zo dra raupertus de eerfte noot van het nagezang aanhief: men oordeele zelf over de kracht van zijn ftem, daar de Magi. ftraat van het dorp hem het zingen van ze. kere pfalmen enz. had verboden, om dat hij daarmede reeds eenige gehoorvliezen had gefcheurd. Hij was driftig en oploopende, 't ,welk zo wel zijne fchooljongens, als zijne makke huisfpieeuwen bijna dagelijks ondervonden: niets echter was gemaklijker, dan hem tot bedaaren te brengen; men behoefde hem flechts een flesch wijn, of glas genever voortehcuden, of een vogelnestjen aantebieden, en de grimmige leeuw werd een mak fchaap - zij-  EEN' LICHTMIS. 271 ne jongens kenden dit zwak van hunnen lettervöogd volkomen, en keerden meest alroos de Innigheid zijns coorns, en de verbolgenheid zijner wraake af, door hem een jonge mosch, een fpreeuw of iet dergelijks te brengen; die hem een katuil of ander grootfoortig beest bezorgde, kreeg voer alle fchoolzonden, geduurende veertien dagen te bedrijven, volkomen aflaat. En dit wa3 de man, die in de hevigheid van zijn eerden toorn, en tot bardens toe met wraak opgevuld, naar den tuin liep. ,, De duivel fladie verpeste dieven in honderd duizend (rukken!" riep hij, toen hij den tuin intrad, en hem de verfchrikte hoenders , duiven, fpreeuwen, enz. ten gemoete kwamen vliegen,even als of hen een legio roofvogels achter 't gat zaten. De iaatde woorden van deezen fchrikkelijken morgengroet waren nog niet van zijne lippen , toen hij, met een opgeheven' arm , welke niet de dikke fchoolplak gewapend was, het tuinhuisjen binnendoof, even gelijk een visfcherspiukjen,met een vliegenden (torm in de haven. Maar hoe verbaasde en verfchrikte onze grammoedige kaupertos, toen hij onzen held, daar, uitgeftrekt, voor dood op den grond vond liggen, terwijl het jagtroer dwars over bein was heengevailen! — met een gaapenden  272 HET LEVEN VAN mond en wijdöpengefpalkte oogen , als of heffl een akelig fpook voor 't gezicht ware gekomen, bleef onze vertoornde a, b. g. koning in de deur van het prieeltjen ftaan; floeg eindelijk de handen in één, en fchreeuwde uit al zijn rnagt: „ roze! roze! kom eens fchielijk hierl P* fchielijk! — aanftonds naar Schout enSchepens! — haast u, rep u! hier ligt er een ver. moord! - jammerlijk, godsjammerlijk vetmoord! — ofwee mijner! arme raüpertus! dat zal een'vervloekte zotte, lelijke hb ftorie voor mij geeven: wat ben ik evenwel ongelukkig! gisteren is mijn beste fpreeuw van den geeuwhonger geftorven, en nu ligt hier een mensch vermoord! - God vergeev'mij de zon* den! maar ik ben wel onder een kwaade ftar geboren! * »- roze! roze waar blijft gij; ligt het luie gat uit de veeren, en loop naar den Schout!— loop als of u de duivel achter 5t gat zat'! ons Heer helpe u l" enz. roze hoorde geen enkel woord van dit al• lés, als nog in een diepen flaap zijnde. Door het verfchrikkelijk gefchreeuw vaii rAüpertus kwam wild weder bij , eri floeg, tot onuitfpreekelijke büjdfchap van den vorst der boeren - jongens, de oogen open. „ Help mij eens op, mijn vriend 1" zeide wild, met een flaauvve ftem. R Aü«  EEN' LICHTMIS. aft ra upertus, hem op de been geholpen hebbende, liet daadlijk zijn univerfeel geneesmiddel, waarmede hij alle ziekten, rampen, wederwaardigheden en driften genas, te voorfchijn komen; hetzelve bellond in eene flesch gene ver, waarvan hij altoos een bij de hand had, wervvaards hij zig ook keerde of wendde: ,»Om dat," was hij gewoon re zeggen, ,, de elenden ons in alle hoeken'Van den aardbodem overvallen kunnen, moeten wij er overal en altijd tegen gewapend zijn:'' — hij gaf wild een goede teug, en vermits hij ook verfchrikt was, deelde hij zig zeiven vooral.niet mis: hierna bragt hij den ongelukkigen in zijn huis, om hem verder met eeten en drinken aan de samenleving der dervelingen te koppelen. Deeze menschiievende behandeling van den eerlijken man, trof wild in diervoegen, dat het hem de traanen uit de oogen perfle ; hij drukte hem met de warmde hartlijkheid de hand , en noemde hem , met de tederde en aandoenlijkfte uitdrukkingen zijn redder en wel. doener. ,, Hoor eens, vriend," zeide raupertcs daarop ; ,,gij moet zulk een grooten ophef daarvan niet maaken; want, waarachtig, ik heber niets toe gedaan, en 't is mijn fchuld niet, dat uwe longen nog aan de gang zijn: maar, Mijnheer! dit moet ik u zeggen, (hij fronfeUe het voorhoofd,) dat het eea vermaledijd 111. deel, S  *74 HET LEVEN VAN dom ftukjen van u is, dat gij hier op mijn ter» ritoir, u wilt dood fchieten! waarom „ als gij u zeiven toch den hals wildet breeken deed gij het niet op 'sHeeren wegen? dan helpt gij geen eerlijke leiden in de konkels! — zo gij u eens weder naar den duivel wilt helpen, doe het dan zonder iemand te benadeelen, en de donder haal' u , zo gij het weder op mijn' grond pratfifeert — gij hebt zulk een opfchudding onder mijn vogels verwekt, dat ik wel een maand werk heb , om alles weder in orde te brengen: denkt gij, dat ik mijn tuinhuisjen voor zulke dollemannen gebouwdheb? ot' denkt gij dat de vinken, de lijsters, de fijsjens, de greunnigers , de puttertjens , de meezen, de pimpeltfens, de paapjens, en al dacgoedjen,onshiervan zeiven in de hand komen vliegen ? en, domöor! als gij u weder vermoorden wilt, neem dan de tromp van de fnaphaan in den bek kijk, ,had gij dat nu gedaan, dan was de hiflorie al lang uit geweest." (Naar linnen roepende.) „ roze! roze! breng eens een flesch wijn en een pijp! — denkt gij wel om defpreeuw vreeten te geeven ?" ( De wijn kwam; de pijp werd ontjiofr ken, en de fpreeuw kreeg te vreeten.') Maar nu, vriend! zeg mij nu eens, waï  EEN' LICHTMIS. m er toch aan fcbeelt! zijt gij niet wel bij 't hoofd? of wordt gij door den duivel bezeten ? fpreek vrij uit, als tegen uw' vriend — of zijt gij misfchien een vrijgeest of een Engelschman ? *- ja! dat zal het geval weezen! dan laat God u heengaan in een verkeerden zin, en u in de verzoeking en in den ftrik vallen." ( Hem het glas geevetide.) ,, Daar, drink eens, op dat de ftukkenweder bij elkander komen*- o! de wijn brengt de levensgeesten in orde, en verdrijft alle booze overdenkingen J hij maakt een vrolijk hart en Wederftaat de aanvechtingen van den boozen: ik heb ook altijd de flesch bij de hand; want, God helpe ons! waar zou ik anders derkte en onderfteuning vinden, in mijne gewigtige beroepsbezigheid ?*' Na dat lijf en ziel in deezer voegen een weihigverfterkt en opgebeurd waren, en wild aan zijn milddaadigen gastheer, zo veel van zijne gefchiedenis verhaald had, als hem goed dacht, hegon raupeutus medelijden met hem te krijgen; nam hem vriendlijk bij de hand, en verzocht hem, om nog een weinig tijds bij hem te vertoeven, ten einde zig van zijne uitgeftaane vermoejenisfen en hartzec ren te herhaalen, en zig wat goed te doen. „ De HeereGod," aldus begon raüper. tos tegen wild zijne ernftige redevoering; t, heeft iets grootsch aan u- gedaan; Hij heeft S a  27Q HET LEVEN VAM u de klaauwen des duivels ontrukt, en daarom, wees vrolijk tot opfpringens toe! — indien gij nu lust hebt om te leeven...." ( Hij geeft kern het glas.) „ en om het goede, benevens de vettigheden dér aarde te genieten ... (zuip uit! in éénsfjen gij wil: u bekeeren en voortaan een eerbaar en godzalig leven leiden, in deeze zondige wereld, zo laaten wij " ( Hijfchenfa in. ) „ eens gemoediijk over dit ftuk redeneeren.», de wijn fmaakt u immers wel?" w I L 1). Zeer wel. RAUPERTUe. Wel nu, zuip dan, ;en] lepperj zo niet met tiw glaasjen — laaten wij dan , zeg ik, eens gemoedlijk redeneeren — de Heere heelt eene groote zaak met u voor en Hij wil mij onwaardige. •.. (Hijfchenki in.) tot het middelinzijne hand gebruiken , om nog een braaf, eerlijk man van u te maaken: (drink eens!) van wat religie zijt gij? — ik vraag dit niet, om dat ik daarom de hand van u zou aftrekken, want het zij ge een Smous^ een Heiden, een Turk, ja! zelfs een Sociniaanof Remonftrant mogt zijn , ik zal u daarom even* wel blijven wéldoen! maar ik vraag het u, om dat ik iets met u voorheb, en dat ik daar-  EEN' LICHTMIS. 277 om .... maar parbleu.' drink toch uw glas uit! — en dat ik daarom, weeten moet, van wat religie gij zijt — wat antwoordt gij ? wild. Ik heb in de Godgeleerdheid geftudeerd. RAUPERTUS. Braaf! maar dat is niet genoeg: er zijn er helaas! zo veelen, die voor Godgeleerden in den oven gefchoven worden, en die er misbakken en onrechtzinnig uitkomen ! ik vraag u tot wat partij gij behoort — en vooral vraag ik u of gij rechtzinnig zijt? (wild, wel ziende metwien hij te doen had, fchikte zig naar tijdsomlfandigheid, en antwoordde :) „ Ja, ik ben rechtzinnig." RA IJ PEKT tl Si Kijk,dan zijt gij recht een kolfjen naar mijn bailetjen: zonder rechtzinnig te weezen,'kunnen wij niet door onze wereld geraaken, en nog minder in den hemel komen: 't is hier de grootfle mode om rechtzinnig te zijn, en die het niet is:.... ( Hij fchenkt in.) mag lidderen en beevenidie krijgt Kerkenraad, Overheid, gemeente, en met één woord, de geheele boêl op den hals ; die wordt vervolgd, gebannen, vervloekt, verdoemd en op den bodem van de hel gefmakt! — kijk, dat moet ge weeten, dat loopt er op, en des..,. S 3  s;8 HET LEVEN VAN a ( Het glas opneemende.) den groei en bloei der rechtzinnigheid! wild, klinkende. Den groèi en bloei der rechtzinnigheid! r A V p e r t u s. Om nu op het propoost te komen, zo gevoel ik wel, dat ik oud word, en dat ik de rechtzinnigheid, door verzwakking van mijn geheugen, zo niet meer kannaloopen; en dat ik , daar rog de ouders, met duivels geweld, hunne kinderen rechtzinnig willen hebben , we! iemand noodig begin te krijgen.... (Hij fchenkt om die duivelfche jongens rechtzinnig te helpen maaken; ik zou u deswegens wel iets voordellen willen — maar laaten wij nu eens drinken. ( Zij' drinken.) Daar komt bij, dat ik in mijn vogelvangen zo een groote bo! ben als in mijn voorzingen; \ de vogels, die ik heb leeren zingen, worden naar Engeland, Ft ankrijk, Spanje, Daitschkind, Amerika, j]fu, Ajrica, en kortom naar alle Vorstlijke Hoven verzonden : voor eene goud« vink,, heb ik tien ducaaten gehad, van den Keizer van Marokke, die een dol liefhebber van het vogelengezang is. ( Hij fchenkt in.) Ik heb des in de oppasfing mijner vogelen, so weL in ben te leeren zingen , als in' hen  EEN* LICHTMIS. 279 lekkertjes te braaden , wel een geftudeerd en verftandig tnannoodig... maar ik mag om debSits niet lijden , dat de glazen zo lang op onze lippen wachten — de ftudie, mijn vriend» wild, klinkende* De ftudie, Mijnheer! raupertüs. Zo gij nu dat doodfehieten , en al die dui. velderij, uit het hoofd wilt zetten, en u voegen wilt , om mijn fchooljongens fomtijds de lesfen te overhooren, of om mijn fpreeuwen te voeren, en mijn lijsjens, vinken en verdere vogeltjens optepasfen en fchoon* temaaken; kijk, dan kunt gij bij mij blijven, en dan, dat zweer ik u, zal ik een' man vanu maaken, die,ilapperdemallemostert! zijne ooren zal kunnen fchudden, dat ze klappen.... ( Hij fchenkt in.) en bij vroom en onvroom gezien en geacht zal weezen — kijk dat meen ik! — en ik durf er op klinken en drinken — waarachtig! ( Zij drinken.j Maar zo er die duivelfche nukken nog inzitten , en gij blijft den lust behouden , omv naar de hel en de verdoemenis te gaan zukkelen, kijk, dan heb ik er niets tegen! — alleen verzoek ik u dan, om u niet op mijn grondgebied den hals te willen breeken; ga, dan in de vrije lucht, en verfchrik met uw fchieten mijn hoenders en duiven niet — gij kunt nu doen S 4  s3o HET LEVEN VAN en laaten wat u weigevalt; want de mensch is vrij geboren ; die naar geen goeden raad wilt hooren, mag het kwaade ondervinden; die zijn verfiand niet gebruiken wil, moge zo dom blijven als het achtereinde van een' koe, en die niet langer leeven wil, moge zien, dat hij aan een zalig einde kome. Deeze zonderlinge welfpreekendheid deed, benevens de krachtige wijn, haare behoorlijke uitwerking; onze held werd er door getroffen; kwam rot andere gedachten; reikte deezen verwonderlijken geneesheer de hand , en riep hem toe:,,Ik zal bij u blijven." „ Welkom dan in 't leven," riep rau|>er t os: „loop aan de pomp, wasch het kruid van uw aangezicht, en ga dan wat na bed, om al die vervloekte malligheid ter deegen uitteflaapen, en dan zullen wij elkander nader fpreeken,"  EEN' LICHTMIS. 2O1 AG TTIENDE HOOFDSTUK. NEEM GEEN VERKLEUMDEN SLANG AAN UWEN VER WAR MENDEN BOEZEM- O .ize broeder lichtmis was des andermaal gered, en vong, om zo te fpreeken, met deezen dag, een nieuw leven aan: hadde hij minder ligtzinnig geweest, en zijn verfoejenswaardige levensloop een weinig ernflig overdacht , hij zou thans de reddende en waar'fchuwende hand der Voorzienigheid in allé deelen hebben opgemerkt; hij zou, met een .getroffen ziel,die groote waarheid erkend hebben , dat de Voorzienigheid zig over alles uitftrekt; dat er zonder haar befiel geen mosch dood op den grond valt; dat de hairen van ons hoofd allen geteld zijn; dat de Godlijke Vader, meteen zachte hand, de weemoedige traanen van de wangen des Berouws vaagt ; dat zijne langmóedigheid tot in het oneindige over den grootften zondaar is; hij zou gezien hebben, dat het meer ware dan loutere toevalligheid, S 5  ftS2 HET LEVEN VAN dat hij in het tweegevecht zijn leven behield; dat een engel, in de gedaante van hansje, hem uit de gevangenis verloste;dat de doodklok juist dat oogenblik luidde, toen hij voorneemens was , den doodlijken fprong in de rivier te doen, en dat het God's waakende voorzorg alleen geweest was, die den moorddaadigen fchoot boven zijn hoofd heen be« fhiurde, daar dezelve hem de hersfens verpletterd kon hebben 1 hij zou gezien hebben, hoe de Voorzienigheid telkens aan hem bewees, hoe zonderling en verwonderlijk de wegen zijn, langs welken Zij den zondaar tot de bekeering en het leven wil geleiden. Dan, van dit alles zag hij niet h ■ ■-■ en, jan ftrammej hoe zal ik het dellen als de Doroiné van hoeren en hoerc kinderen preêkt ? zal ik dan, daar onder den preêkftoel zittende,niet bloedrood vanfchaamte moeten worden!' zal de gantfche gemeente niet op mij het oog hebben, bij mijn ziel! als op een' tollenaar en een' onbekeerde?" De vertoornde vader ging op deezen trant nog een geruimen tijd voord; tot dat zijn keel heesch en zijn tong moede van 't fchreeuwen werd: door de loozing van zo veel gals verminderde echter de hevigheid van zijn'toorn niet weinig; de tedere kinderliefde keerde, met langzaa» toe en bijna ongemerkte fchreden, weder in zijn hart terug, en hervattede haare rechten, die flechts voor eenige oogenblikken verdonkerd Waren geworden ; want zo dra wierp zig het ongelukkig bedroogen meisjen niet , vol berouw en leedweezen, aan zijne voeten, haare fchuld bekennende , en zijne handen met heete traanen bevochtigende, of hij kon den vader niet langer verlochenen ; hij hief haar vait den grond; zettede haar op zijn' fchoot;drukte haar in zijne armen, en vergaf het haar alles',, Ik kan," zeide hij onder anderen, „heï  %oi HET LEVEN VA. H onmogelijk van mij verkrijgen, om mijn arm , misleid kind re verdooten, en haar aan de vertwijfeling en den duivel overtegeeven: God is barmhartig en vergeeft de zonden l » wel nu, dat zal ik ook doen! ik zal dan met gelaatenheid en geduld,dat kruis zien te draa« gen." ,,Maar," vervolgde hij, zijnevoorige grimmig, heid weder aanneemende, en op wild wijzende , deeze booswicht moet vertrekken ; hij kan zij-* ne knaagende confcientie medeneemen: de Heere, die rechtvaardig is, zal hem wel weeten te vinden, en hem loon naar werk verfchaffen; want de godloozen hebben geenen vrede tot hun dood toe." wild, die, indedaad, door dit tooneelgetroffen was, en in dit oogenblik, van gantfcher harte , zijn eigen affchuwelijk bedrijf verfoeide, dond als verdeend en verdomd, en was, in vveêrwil van zijnen.ijzeren voorhoofd, door de bewustheid van fchuld, in diervoegen overweldigd , dat hij niets ter verfchooninge van zijn wanbedrijf wist bijtebrengeu , vermits hij nog geen verftoktzoudaargenoegwas, om zijn kwaad te heeten liegen. Het goedhartige roosje echter fprak voor hem, en fmeekte haar' vader vergiffenis voor hem af; zij ontdekte ook het plan, dat zij beiden ontworpen hadden, om naamlijk, el-; kander te trouwen, en zelfs om ftil heente*  EEN' LICHTMIS, 303 gaan, in gevalle raüpeutus zijne toeftemming tot het huwelijk niet geeven wilde. Op deeze openhartige bekentenis begon het bewolkte en duiftere voorhoofd van den vertoornden vader geheel oprehelderen ; hij vattede hun beider handen, legde die in elkander, en verbond hen zamen met deeze woorden: „ Zo wisfche dan de heilige echt de vlekken af, welken gij op uw goeden naam en faam gebragt hebt! aldus vergeeve de Heere u ook uwe zonden, zo waarlijk als ik u dia kwijtfchelde! en Hij zegene u geüjk ik u ze»; genei" Het getroffen meisjen viel, vol vreugde over deeze gelukkige uitkomst,haar' vader om den hals; bedekte zijne wangen met de hartlijkffe \ kusfcben,en geraakte in zulke eene vervoering en verrukking, dat het hart van den verleider er het fterkst en leevendigst gevoel van had , zo dat hij daarover den grootflen fmart gevoelde, dat hij buiten de mogelijkheid was, om een eerlijk jongman te zijn, en dat hij, ondanks zig zeiven, zig genoopt gevoelde, om een booswicht te blijven. De droefheid van raupertüs verkeerde nu in vrolijkheid; hij onthaalde het nieuw verloofde paar dien avond op den besten wijn, dien hij in huis had ,en ontwierp de fchoonfte plannen voor het toekomende, die echter na-i  304 HET LEVEN VAN derhand bleeken, loutere luchtkafteelen g& weest te zijn. De jonge man, zou, gelijk te vooren, iri het huis van raupertüs blijven, om hem eenmaal in zijne geestlijke bedieningen van voorzanger en fchoolmeester opteyolgen; ten dien einde zou raüpertus hem de futvivance zien te bezorgen: het zang- en braadvogelwezen zon men tot eene grootere volkomenheid zien te brengen; met één woord, men zou, als op nieuw, aan den arbeid tijgen. ; 'U De goede raupertüs, die nu, onder' het drinken,recht op zijn dreef kwam,weidde zo breed uit in alle deeze en dergelijke plannen, dat hij zijne huislijke ongelukken er geheel door vergat; dat hij, tot diep in den nacht, met zijn aandaanden fchoonzoou bleef praaten en drinken, en hij eindelijk de tong niet meer roeren,en de oogen niet langer openhouden kon, waarom zij beflootasf h overige tot morgen uitteftelkn. N &  É E N' LICHTMIS. 304 NEGENTIENDE HOOFDSTUK. SCHANDELIJKE VLUOT. NIEUWE LIEFDE. D> helft van ónzen aardkloot lag nog mei den diepen iluier des donkeren nachts bedekt; alle de dorpbewooners waren nog in de diep. ile en zorgloosfie rust gedompeld, toen onze lichtmis zig opmaakte, ten einde op zijn Veiligen aftogt bedacht te zijn , en ongemerkt, a!s een dief in den nacht, uit dit huis wegteüuipen; vermits hij alle reden had, om te vreezeri,dat bij verfcheidene andere meisjens in het dorp, het zelfde geval, als bij roosje, ten zijnen opzichte mogt plaats hebben, en het voor hem niet raadzaam ware, foortgelij. ke ontdekkingen aftevvachten , maar liever zijn heil in de vlugt te zoeken. Na dat hij eenigeu vergaderden voorraad van geld en andere kleinigheden ingepakt had, Verliet hij deeze vreedzaame wooning, waar hij zo gastvrij onthaald was geworden , ala III. DEEL. V  %o6 HET LEVEN VAN. een ondankbaare en verraader, en verwoestte daardoor het geluk en de vrede deezer kleine familie voor eeuwig. Hij had een ontaarte moeten zijn, die alle gevoel van eer en rechtfehapenheid had afgelegd, indien hij, zonder eenige aandoening, deeze goede_ lieden zou hebben kunnen verlaaten, die hem , als een elendigen, als een vvanhoopigen, zo grootmoedig hadden aan-en op-genomen ; die hem met weldaaden hadden overhoopt, en zig zo edelmoedig, bij zijne verraaderlijke fchending der gastvrijheid, ten zijnen opzichte, gedraagen hadden — neen X zulk een opzetlijk zondaar, zulk een hardnekkig booswicht was hij nog niet veeleer had hij nu en dan oogenblikken, waarin hij berouw had over zijne wanbedrijven; waarin hij er zelf heete traanen over ftortte, en vastlijk voornam, om afftand van 't kwaade te doen en zig te beteren -~ dan, helaas! de zucht tot zwelgen en wellust verdrong fchielijk dergelijke goede voorneetnans uit zijn hart, en de ontluikende deugdzaamheid werd nooit rijp. Aldus verging het hem heden ook; want naauwlijks was hij uit het huis in den tuin gekomen, of zijn vlugt begon hem te berouwen, daande hij in ernftig beraad, of hij niet weder terug keeren, en alle de gevolgen daarvan afwachten wilde: hij kwam aan het fchaduwrijk priëebjen , waar hij, vooreen geruimen tijd,  È E N* L I C Ü t M I S. 30? liet 'gruwzaam befluit vormde , om zig voor den kop te fchieten: juist verhief de zwijgende getuige van zo veel goed en kwaad, de maan, het zilveren aanfchijn, met een diepe* indrukmaakende deftigheid van achter het kerkhorgeboomte, en fcheen wild hier ten gemoete, even als wilde zij de getuige van een nieuw wanbedrijf weezen, of hem aan dien Verfchrikkelijken nacht erinneren, toen hij, Vol vertwijfeling, op dit akelige kerkhof, omdoolde. Elke ruifching van het geboomte, elke krak van zijne eigene treden, gepaard met het zacht gemurmel van eene nabijzijnde beek, fcheert hem toeteroepen: „ Verraader froover der onfchuld J wat wilt gij doen ?" — dit deed hem fidderen: hij begaf zig naar de grashoogte$ tvaar hij den eerften aanflag, op de onfchuld van het lieve meisjen waagde;hij wierp zig op den grond; verborg zijn aangezicht in zijne handen, en riep angftig en weemoedig uit: „ Hier! hier, waagde ik — ik monfterl *-* om de deugd van eene engelin te verleiden !•->* om een beminnelijk, onfchuldig fchepzeltjen voor altoos ongelukkig te maaken — neen ! ik kan haar niet verlaatenl't is mij onmogelijk! — het is te fchandelijk! *» maar, in 's Hemels naam, wat zal er dan van mij worden? — wanneer hoosje te weeten komt.... ? neen ik moet voord! *-ja! voord moet ik! — dart V a  3o3 HET LEVEN VAN — nog éénmaal moet ik haar zienl nog eens 1 — voor de laatftemaal!" Haastig fneide hij weder terug, opende zachtlijk de flaapkamer van roosje, wierp zig voor haare bedftede neder, en weende oprechte traanen van berouw: de heldere maan fcheen, door een glasraam , vlak op het gelaat van het flaapende meisjen ; hij bukte over haar heen; zijne traanen druipten op haare wangen, die, dooreen verruklijken droom van geluk en liefde gloeiden: ,, Hoe zacht, hoe gerust flaapt zij!" dacht bij; „hoe weinig vermoedt zij, dat dit haar laatfte zachte en geruste flaap zal weezeDj —vaarwel! — vaar eeuwig wel! en vergeef het uwen verleider en bederver!" Hij waagde het, om een kusch op de brantiende lippen van de arme verlaatene te drukken , en , even gelijk een dief, die vreest betrapt te zullen worden, vlood hij van daar. Geduurende eenige dagen zworf hij herwaards en derwaards, zonder te wecten, wat te zullen doen, of waarheen zig te zullen keeren : zijue uitwendige ligchaamlijke omftandigheden hadden zig, door de goede dagen, die hij, ten huize van raupertüs, genooten had, zeer verbeterd, en, uitgenomen eenige kleine overblijfzels zijner voorige ziekte, zag hij er nog aartig en bekoorelijk genoeg uit, om een meisjen tot liefde te beweegen^  EEN* LICHTMIS. 3°9 te meer, daar hem een zeker ligtmisfend voorkomen , een veelfpreekend en wellustig oogöpflag, dat een uitgeftrekte ervaaring in liefdezaakeh aanduidde, wss bijgebleeven, 't welk een jongeling, bij verre de meeste meisjens en .vrouwen, aanneemelijker en behaagelijker maakt, dan den beminnelijken onfchuldigeu zoon der Natuur, wien het onbekend is, dat zedigheid en ingetogenheid niet altoos de beste aanbeveelingen .zijn in 't ftuk der liefde. Eens voorbij een tuin gaande, bekroop hem de lust , vermits dezelve openftond , om er binnentetreedeii, en zig een weinig in het tuinhuisjen van zijne groote vermoeidheid uitterusten: hij vond aldaar eenige romans en andere fentimenteele boeken op een tafeltjen liggen; zijne nieuwsgierigheid dreef hem, om dezelven eens te doorbladeren, en onder deezen arbeid, voor hem van dezelfde uitwerking als flaapkruid , viel hij eerst in eene zachte fluimering, en daarna in een' diepen flaap. De eigenaarfter ,zo van den tuin als van de boeken, had juist in haare kamer een middagflaapjen genomen, en kwam nu, met voorneemen om haaren leeslust verder in haare geliefkoosde boeken te verzadigen, weder in het tuinhuisjen terug. Op eene alleraangenaamfte wijs verwonderde zij zig, van.aldaar een jong flaapendmar.sV 3  |io HET LEVEN VAN pcrfoon, in eene voor eene vrouw gevaarlijke houding, aantetreffen ; zij geraakte in een kleinen tweeftrijd wat te doen, terug te treeden of te blijven «• zij bcfloot tot het laatfte, en zulks wel om eene bijzondere reden, die wij vooraf verpligt zijn te melden. Onze tuindame kon voorzeker niet ten model van het kunstpenceel, dat een beeld van Venus wil daarftellen , verftrekken ; met be. hulp echter van eene toverende verbeelding, kon zij, als menverfcheidenegebreken gunftig geliefde uittezon deren, bij het kaars- of maanlicht , nog al eene redelijke vertooning maaken; zij wist de dorre magerheid van haar ligchaam , door verfcheidene kunstgreepen, te verhelpen, op dezelfde wijs, als onze jonge en bejaarder Keeren het gemis van goede kuiten weeten aantevullen: haare armen zouden een doodsbeenderenvertooning gemaakt hebben, zo zij ze niet fteeds zorgvuldigmetbandfchoenen bekleed hadde gehouden ;haar aangezicht was onder een lange nederhangende Cha* peau Capot bedekt, en als men haar wat fchielijk voorbij liep, zou men haar bijna fchoon genoemd hebben: haare oogen wilden zekerlijk niet van nabij bekecken worden; op een zekeren afftand evenwel hadden zij iets behaagelijks; met één woord, zij was gelijk aan de kunstftukken der kladfchilders, waarvan men zig verfcheidene treden verwijderen moet, om  EEN* LICHTMIS. 3*? er iet fchoons, iet draagelijks in te kunnen vinden. Bij alle deeze in 't verfchietfïaande fchoonén bekoorelijk-heden , bezat zij eene der voornaamfte en gewigtigfte hoofddeugden van haar geflacht, die, wanneer zij algemeener ware, de fchoone kunne tot den rang van engelen zoude verheffen, en rcenigen wankelen en onftandvastigen echtgenoot , of ongetrouwen minnaar,bij zijnen plïgt houden. Hier, dunkt mij, zie ik alle mijne jeugdige leezeresfen , zo getrouwden als ongetrouwden, met nieuwsgierigheid opkijken, en hoor ik haar vraagen, als uit éénen monde: ,, Welk is toch die deugd, die ons tot engelen kan verheffen?die onze onbeftendige minnaars be« ftendig, en onze ongetrouwe mannen getrouw kan maaken?" — mij dunkt, alles ftreelt en vleit mij, en belooft mij, dat ik de fchoonfte helft van het menschlijk geflacht, ten duurften aan mij verpligten zal. „ Is het," dunkt mij hoor ik vraagen, „ zachtmoedigheid en zedigheid?'' maar, Jieve fchepzeltjens! gij zijt immers alle te zamen zo zachtmoedig als lammetjens? zedigheid is u zo volftrekt eigen, dat alle modekramers er geweldige klagten over aanheffen — „Is bet ook geduld en verdraagzaamheid met de gebreken onzer minnaars en mannen?" — maar mijn zoete engeltjens! gij zijt immers in dit V4  313 HET LEVEN VAN geval, het geduld en de lijdzaamheid zeiven, en gij verdraagt alles zonder morren ? uwe huishoudingen en vrije uurtjens zijn er de getuigen van — „Is het dan ook de kunst, om onze huisvoogden, nooit, wanneer zij gelijk hebben, te. wederfpreeken ?" — o! het zou lastertaal zijn, die u het tegendeel ten laste wilde leggen —» „ Is het onze zucht tot behoorelijke onderwerping aan onze echtgenooten ?" — maar wie zou u van heerschzucht durven befchuldigen ? - „Zijn het onze buien en grillen?" maar wie zegt u , dat gij die hebt ? ~ immers zijn dezelven zo menigvuldig niet,dat ze u zeiven in 't oog loopen? — „is het onze getrouwheid en beftendigheid?" — weinige mannen en minnaars zullen het waagen, om u van eenigen ontrouw en ondandvastigheid te befchuldigen; want welke eene ontzachiijke moeite zou het kosten, om het u te bewijzen! de mannen (laan in dit geval ook met de vrouwen gelijk, zo dat zij omtrent met eikander gelijkop kunnen; rekenen. . Ik zal u zeggen, waarin deeze haare deugd bedond. Zij bezat het geheim, om niet oud te worden; want 1'edert een geruim tijdperk, was zij zes - en - twintig jaaren oud geweest en gebleeven, zonder zelf één' dag ouJer te worden! zij werd van oogenblik tot oogenblik zelfs hoe langer hoe verliefder en tederer, het welk zij,  EEN' LICHTMIS. 313 zo men het al op haar vernist gelaat niet kezen kon, door gebaarden, woorden, lonken, knipöogen, vingerknijpen , handdrukken enz. aan alle maar eenigzins welgefchapene adamszoonen, zeer diiidelif(c te kennen gaf. In haar rechten bloeitijd had zij een weinig de kiefehe en fpijtige gefpeeld ; zij had de fchoone woorden der vrijers en vleiers, de betuigingen en uitroepingen der Petit -maiires voor klinkkkare waarheid en zuiveren ernst opgevat, en zo lang met het verkiezen van een* man gedraald, en zo vee! afgekeurd en verworpen, dat de markt gedaan was, en de kooners naar huis gingen. öffchoon zij nu wel van jaar tot jaar gefmijdiger en handelbaarder werd , en zij nu gaarne het oor zoude geleend hebben , aan die zij te vooren op eene fiere wijs had afgeflagen, waren echter de booze (fervelingen zo halftarrig, koppig en ondankbaar,dat zij deeze voor het meisjen zo vernederende aanbieding verfmaadden , en haar eenzaam en troostloos lieten zitten , 't welk voor haar teder en verliefd hart het ondraagelijkst verdriet was : het roosjen moest des ongeplukt op zijnen Heel kwijnen, en het gevaar üond te vreezen, dat zij oud, der dagen zat, en zuiver maagd (ter. ven zou. Eindelijk begon haare bezweekene hoop een weinig te herleeven, toen een oude gierige» V 5  314 HET LE VEN VAN oom, wien zij, in de lange winterfche avonden het een of ander moest voorleezen, dei» geest gaf, en haar zesduizend dukaaten achterliet, weiken aan haare fchoonheid een nieuwen luister, en eene inneemende bevalligheid bijzetteden , waardoor zij zig vleide, de tot dus verre onverwinbaare mannenharten te zullen yeröveren; en indedaad, onze fchoone vergiste zig in dit opzicht niet; want zo dra de ervenis der zesduizend dukaaten ruchtbaar werd, kwamen er verfcheidene vrijers voorden dag, die , daar zij de jonge Juffrouw te vooren ongegroet waren voorbij geflapt, zig nu eerbiedig voor haar nederboogen , en haare fchoonheid, deugden, enz. hemelhoog verhieven. Vermits nu evenwel deeze vrijers niet zeer in den fmaak onzer Dame vielen; veelen van hun niet duider te kennen gaven, dat zij flechts baargeld beminden, en onder die allen niet c"én was, waarvoor haare vertederde ziel eenige de minde genegenheid befpeurde, befloot zij, om het geheim van haar noodlot te doorgronden, en door middel van de toverkunst te ervaaren, wat de Godin der liefde haartoegefchikt had. Ten dien einde vervoegde zij zig bij een waarzegder, die den roem had van uie hetbezinkzel der koffij, allerleie geheimen en toekpmflige gebeurteaisfen te kunnen voorzeg»  EEN' LICHTMIS, 315 gen — eene knnst, waarvan het grootfte gedeelte mijner leezers zullen gruwen , terwijl zij mogelijk zo even zijn uitgefeheideu, van, niet den grootftc-n fmaak , en het onhepaaldde geloof, in dc voorzeggende fchriften van jl ude sia n te kezen. Door de koffijprophetes kwam onze fchoone te weeten, dat de gedaante van hem, die, door het noodlot, tol beheerfeher en bezitter van haar hart en dukaaten voorbefchikt was, haar llsapende zou voorkomen , en wel als een jeugdige, verliefde knaap, die daadlijk haar hart zou roeren, en haare liefde tot zig trekken; dat zij met deezen man, vervolgends een vergenoegd, godzalig en dil keven zou leiden, in alle deugd en eerbaarheid, enz. Alhoewel nu ons verliefd meisjen verfcheidene droomverfchijrizels zag die naar den aangeduiden jongeling zweemden, (waarna zij dan doorgaands met zo veel gretigheid en haast greep, dat zij er wakker van werd,) wilde de uit vleesch en bloed bedaande en tastbaare echtgenoot nog niet opdaagen: zij zag waakende wel deezen en geenen,die zeer wèl zouden hebben kunnen doorgaan, voor den geeuen,die de waarzegder haar voorfpeld had dat zij hebben zou , maar deeze outaarte menfchenkinderen floegen in 't geheel geen acht op haar,of bejegenden haar met een meer dan  3i6 HET LEVEN VAN groenlandfche koude, het welk haare arme fmachtende ziel niet weinig pijnigde. Iu deeze netelige omdandigheden, vond onze zes-en-veertigjaarige Schoone den flaa. penden w»ld , en dat wel in haar' eigen'tuin, en op dezelfde plaats waar zij, eenige uuren te vooren, gezeten had — in ééns viel de blinddoek haar van de oogen, en zij zag de prophetie der koffijvoorzegder genoegzaam let» terlijk vervuld. Thans begon haar hartjen, dat nu bijkans een halve eeuw geklopt had, geweldigteTpooken; een vuurigrood verwde, door alle blanketzel heen, haare kaaken, en dit oogenblik befchouwde zij, als het gezegende oogenblik der verloslinge uit haare jongvrouwlijke flaavernij. In deeze zoetvoerige gedachten verzonken , ftond zij, onbeweegelijk, voor den flaapen* den jongeling, en verwachtte, met een zichtbaar en reikhalzend verlangen, het oogenblik van zijn ontwaaken; terwijl zij geen den min. ften twijfel voedde, of deeze jongeling was het , die alle haare wenfchen en verwachtingen vervullen zou. wild, wakker wordende, geraakte eenigzins in verlegenheid , van zig in zulke eene acht. looze houding, door de eigenaarfter van den tuin, verra&cht te vinden ; hij maakte een me-  EEN' LICHTMIS. 317 nigte excufcn wegens de genomene vrij» beid, die door- de Schoone op het gunüigst en vriendlijkst beantwoord werden; terwijl zij hem zo harttijk haar buis en kamer aanbood, dat hij niet kou afzijn, om van haare aanbieding gebruik te maaken. De Dame, die hem volkomen naar haaren fmaak vond, verzuimde vooral niet, om heai ten allernaauwlten met haar zelve bekend te maaken, en hem, na dat hij haar, óp zijn beurt, eene zoete roman van zig zeiven in de hand geflopt had, haar plan vrij duidelijk te ontdekken, Hoe zeer nu ook onze held, door eene ijs. koude huivering, op het zien van dit gedenkftuk der oudheid, overvallen werd, en hoe zeer zijn ziel in één kromp, en volflrekt onaandoenlijk voor de amoureuze aangaapingen van deeze verliefde mumie ware, kon hij echter geen' wederlland bieden , aan den aliesbetove» renden luister der zesduizend dukaaten, die hem een alleraangenaamst verfchiet van toekomftige vrolijke dagen openden — hij veinsde derhalven; gaf, om zo te fpreeken, handeu en voeten los; zwoer dat hij fmoorelijk verliefd was, en. — trouwde dit zes-en-veertig jaarig meesrerfhik van Natuur en kunst — Maar alvoorens nog iet van de bruidsdagen. Onze jonge bruid fcheen nu een gantsch an-  3*0 HET LEVEN VAN der mensch te weezen; zij overhoopte dente= derbeminden bruidegom met zo veeie lief koozingen en trekkebekjens, dat zij als in eene zee van wellust zwom, en zig een' hemel op 33rde beloofde : wiLd, deed zig zei ven geweld aan, om alle haare liefkozingen dnbbeld te beantwoorden - enkel en alleen in het voor* üitzicht der dingen die nog komen moesten. Vermits de beide partijën, vóór hun troiï' wen, zig zorgvüldiglijk in acht namen, om elkander toch hunne waare gedaante niet te laaten zien, fcheen het niet anders of zij waren voor elkander geboren: zij was de zachtmoedigheid, grootmoedigheid, goedaartigheid , vriendlijkheid, bevalligheid en toegeelelijkheid zeiven , en hij had ook geen minder voorkomen, dan van de tederfte liefde erf de onbezweekenfte ftandvastigheid. Men bepaalde den trouwdag zo fpoedig mogelijk, vermits bruidegom en bruid met het vuurigfte ongeduld na dat gelukkig oogenblik betuigden te reikhalzen, 't welk hen voor eeuwig aan elkander zou koppelen dan, dewijl zij beiden, doch buiten elkanders weetcn, gewigtige redenen hadden, om hun huwelijk voor ais nog geheim te houden , beflooten zij, zig in alle mogelijke ftilte naar het naaste dorp te begeeven , om aldaar hunnen echt te tülcrekken; alsdan nog eenigen tijd op haar  EEN' LICHTM1 S. 519 iandgoedjen doortebrengen, en vervolgcnds uaar de ftad terug te keeren, alwaar de jonge man, volgends zijn voorgeeven, aan een amt zou zien te geraaken. Hoe los en onbezonnen onze held ook ware, kon hij echter niet beletten, dat fomtijds zijn geweeten hem bittere verwijten deed , uit hoofde zijner meineedigheid en laaghartigheid, 't welk hem voor dat oogenblik, waarin hij openlijk en plechtig zijn' woord en trouw ftond te verbreeken, een weinig ongerust maakte: hij verfterkte echter zijn bezwij. kenden moed niet een goeden teug, en bragfc het boezemkloppertjen geheel aan 't zwijgen, zo dat hij, op den dag van zijn trouwen , ziglustiger en vrolijker, dan immer te vooren, betoonde. De bruid echter was in een zeer zwaarmoedige bui; zij had, zo als gemeenlijk de jonge bruids anders hebben, geen vrees voor den naderenden nacht, waarin men voorwendt te vreezen voor bet verlies van da: geene , het welk de meisjens zo gaarne kwijt zijn — p neen! zij was openhartig genoeg, om haar verlangen naar dien ftond te kennen te geeven — maar verfcheidene voortekens, ruim zo zeker en gegrond als de prophetiën van doftor ludeman, deeden haar voor het toekomende duchten.  3^0 HET LEVEN VAN Dus had een zwarte hond een diepen kuil voor haar huis gegraaven j haar kat was van Vier aan elkander gegroeide katers bevallen; des nachts om half tweeuuren hadden de muurkloppertjens geweldig getikt ; drie kabinetten kraakten geduun'g en zeer hard, enz. uit dk alles moest zij wiskundig befluiten, dat haar een kwaaden trouwdag op handen ftond ; en wat ook wilo poogen mogte, om haar gérust te (teilen, zïj liet zig den hond, de katers, muurkloppertjens enz. niet uit het hoofd praaten. De bruid, in haar vollen tooi, ert zo jeugdig als mogelijk ware opgefchikt, begaf zig ten gézétteri tijde, met haaren bruidegom naar de kerk, om zig aldaar in het groote gild, Waarvan men zig naderhand niét kan vrijmaaken,anders dan door den dood, te laaten inlijven. De Predikant hun vonnis — het formulier wil ik zeggen', voorgeleezen, en hen, volgends 's Lands gebruiken, zo vast aaneen geknoopt hebbende, als dé ondermaanfche omftandigheden gedoogen , gaf hun zijnen zegen, (die hij,vermits zij zeer wè! gekleed waren,} langer uitrekte en veel lierelijker maakte, dan hij anders voor zijne boeren en boerinnen gewoon was, en flond op het punt om de gehuwden in vrede te laaten vertrekken, toen  EEN' LICHTMIS. sai toen er onverwachts een gefchreeuw en getier in «ie kerk ontftond, dat de aandacht van alle de aanweezenden naar sdg trok; het gloeiende gelaat van de bruid, (die nog om den hond, de katers, enz, dacht,) met een doodlijk bleek overtrok, en zelfs aan onzen licht* zinnigen bruidegom een weinig hartkloppens veroorzaakte — doch hiervan in een ander hoofdftuk nader. TWINTIGSTE HOOFDSTUK* beweent, beklaaöt ha Alt»; édele, goede zielen] ^^Jvoorens wij de oorzaak van de kerkop* ichudding vertellen, zullen wij een kleine te-1 rugtred doen, en eens mar het arme hans* j e omzien, die wij onmagtig uit de gevangenis hebben laaten draagen , om er onzen Leezer eenig bericht van medetedeelen. Naauwlijks was haar grootmoedige leidsman eö zijne waardin, weder met haar in hun verblijf aangekomen, of zij trachtten haar op al* 111. deel. X  $m HET LEVEN VAN lerlcie mogelijke wijzen bijteftaan, en het ge-hikten hen, om het arme hansje tot vooringe krachten, fchoon met veel moeite, terugtebrengen. Zo dra zij weder herfteld was, maakte zij zig reisvaardig, en hoe zeer de Officier en de waardin haar ook bidden en fmeeken mogten , om nog eenigen tijd te vertoeven , was zij echter niet te wederhouden; maar ftond er ten fterkften op, om haars wegs te wandelen : niet langer haar kunnende ophouden, moesten zij in haare begeerte toeftemmen. Alvoorens echter 'zij van elkander fcheid» den , was de braave Officier het lieve hansje zo fterk aan, en wist in diervoegen haar vertrouwen zo fterk te winnen3dat het openhartige meisjen, een zo grootmoedigen vriend niet langer kunnende wederftaan, hem een oprecht en getrouw verhaal van haare aandoenlijke hiftorie deed, en dat op eene wijze , die den Officier zo zeer trof, dat de traanen hem uit de oogen berstten? dat hij hansje in de klemmende armen nam; haar vuuriglijk kuschte, en zig niet onthouden kon van uitteroe» pen: ,, Beminnelijk, beklagenswaardig, grootmoedig meisjen ! och! dat ik u helpen, dat ik u gelukkig maaken kont — ga heen in vrede! — eene ziel, gelijk gij bezit, vindt haare belooning in zig zelve, en is boven allen lof  EEN' LICHTMIS. 313 verheven -— 0 Hiijn God! welke heerelijke fchepzels waren de vrouwen, wanneer zij allen zo zeer de engelen gelijk waren, als dit godlijk meisjen! — ga, edele, beminnelijke ziel! en wanneer gij wederom hulp noodig hebt, erinner u dan, dat ik uw vriend -—— voor altoos uw oprechte en deelneemende vriend ben!" Het oogenblik van haar vertrek gekomen zijnde, fcheidden deeze waardige vrienden, onder de plechtigde verzekeringen van genegenheid en vriendlchap , van elkander: ons edel meisjen kwam weder in haar (lil en vreed» zaam hutjen aan; terwijl haare kleine k aroLine, tot haare onuitfpreekeJijke vreugde, haar ten gemoete kwam, die dagelijks op haare komst gewacht had, en nog vrolijk en gezond Was. Er Zijh 'tijdftippen in het leven, waarin men, als 't ware , zo warm en weltevreden van hart is, dat men, al wat ons ontmoet, wel aan zijn' boezem zou drukken! deeze aangenaaaie gedeldheid volgt doorgaands na het volbrengen van eene edele en grootmoedige daad: 0 ! welk een zalig wellustig gevoel is het voor eene deugdzaame ziel, om zig door weldoen en grootmoedigheid aan zijnen belediger te wreeken! om haat met liefde, eu vervolgin met vriendfchap te vergelden 1 hoe opgeruimd bevinden wij ons dan! hoe groot en edel zijn wij X a  334 HET LEVEN V A N in onze eigene oogen, wanneer wij zegenen die ons vloeken, en edelmoedig zijn tegen hen die onze felfte wraak verdiend hadden t dan verheffen wij ons boven ons zeiven, en worden onzen volmaakten Schepper gelijk. In zulke eene gelukkige gemoedsgeftalte bevond hansje zig, na de verrichting haarer edele handeling: zij was zo opgehelderd, zo vriendlijk, zo rustig en wèl te vreden, dat zij deezen dag onder de gelukkigfte dagen van haar leven telde: met vreugd en verdubbelden vlijt arbeidde zij thans, van den vroegen morgen tot in den laaten nacht; zij morde niet I over haar noodlot, en fcheen zelfs,vooreenigen tijd, de verlooren rust haarer ziele wedergevonden te hebben. De hoop, dat de nog altoos geliefde , dé thans ongelukkige trouwlooze, nog éénmaal tot haar zou wederkeeren , was heimelijk in *t hart van hansje ingefloopen — en deeze hoop verfchafte den zoetvoerigen wensch haarer oprechte liefde een geduurig voedzel; zeker, dit is geenzins te ontkennen! — dan, helaas! ter deezer oorzaake, verdiende het flrme meisjen des te grooter medelijden, vermits deeze hoop en wensch geheel onvervuld bleeven, en op deeze kalmte haarer ziele een des te heviger onweder volgde. Langen tijd reikhalsde zij, om voor 't minst een', brief van wild te ontvangen, doch te  EEN' LICHTMIS. 325 vergeefsch — de brieven, welken zij van den Officier ontving waren even min troostrijk voor haar, en verkondigden haar eindelijk het treurige nieuws , dat de ondankbaare verraader zig op nieuw had laaten vervoeren, en flechts voor weinige dagen het gast- of zieken-huis ver. laaten had. Hierdoor vervielen eensklaps "alle de fraaje lucbtkafteelen, die hansje zig gebouwd had ; haar hoop had glad afgedaan, en de vrede en rust ontweeken haar hart,zo dat zij andermaal het elendigc.iroostlooze en bejammerenswaardigfte fchepzel werd. Ten opzichte van haar verftand, had deeze onverwachte flag de treurigfle gevolgen, en de grievendde zwaarmoedigheid overmeesterde op nieuw haar gefolterd hart, en deed zig in alle haare bedrijven uitfchitteren. Altoos peinzende en in zig zelve gekeerd, doolde zij gemeenlijk, in de maanefchijn,langzaam en ftatig, even gelijk een geftoorde geest zijn graf verlaat, in eenzaamheid, langs wegen en velden, deed uitroepen en verzuchtingen., waardoor zij maar al te duidelijk haare kranke zielsgedeldheid aan den dag legde. Het grootmoedig medelijden voor den ongelukkigen bleef niet enkel in haaren boezem beflooten , zij fchreef onophoudelijk aan den Officier, aan louizb en aan frank, hen fingekende, om toch naar hem te willen ver» X3  326 HET LEVEN VAN neemen, en er haar dan daadlijk bericht van te doen toekomen. De edelmoedige frank, wien het lot van den beklaagenswaardigsn wild zo zeer ter harte ging als hansje, (want de echte vriend" fchap is de zuster der liefde,) was over da onzekerheid waar onze held zig bevinden mogt, in de uiterfte verlegenheid en bekommernis, daar hij, in weêrwil van alle zijne poogingen , geen het minde naricht van hem bekomen kon, zijnde alle advertentiën, die bij in de nieuwspapieren doen liet, en die wild genoeg verdaan zou hebben, bijaldien hij dezelven maar geleezen had, vruchtloos. loüize, die nog even als te vooren, de oprechte boezemvriendin van hansje was, verzocht haar, ten einde haar eenige afleiding en troost te bezorgen, om bij haar te komen inwoonen ; zij drong dat verzoek zo fterk aan, dat hansje befloot, gebruik van haare vriendlijkheid te maaken, en met haar kind den intrek bij louize te neemen. hansje, maar ééne vriendin hebbende aan wie zij haar hart kon uitklaagen, werd indedaad, door haar verblijf aldaar, eenigermaate opgeruimder, en was veel minder aan de hevige vlaagen der zwaarmoedigheid blootgefteld, dan zij anders gewoon wasj, niettegenftaande zij niet ophield , om in ftilte te  EEN5 LICHTMIS. 327 Kreenen en zij den beminden ongelukkigen niet uit haare gedachten Hellen kon. Deeze twee vriendinnen eens eene wandeling doende, kwamen zij aan de plaats, waar onze held, in den elendiglten toeftand van een' bedelaar, het mededoogen van loüize naar zig getrokken had: zij vertelde, zonder eenig inzicht, dit geval aan hansje,en hoe zonderling zijn gedrag haar was voorgekomen, daar hij zo angftig en zorgvuldig zijn gelaat voor haar verborgen had,,en zig, zo fchielijk als hij kon , van daar had weggemaakt. Dit verhaal viel hansje gelijk een fteenop het hart; zij wrong haare handen; floeg de oogen verwilderd ten hemel, en riep met het innigst gevoel van fmart uit: „ Ach! dat is hij geweest! ~ dat was karei.!-- de ongelukkige,debejammerenswaardige ka rel! — o mijn God! mijn God! — een elendige bedelaar? en gij kendet hem niet? ff gij wederhieldt hem dan niet? — o dat is droevig! -— dat is droevig! — ik wil heen! — ik zal hem voigen ik zal hem in zijne elendeii bijftaan <— en — voor hem bedelen. louize, die ten fterkften zig aangedaan gevoelde, en zelve begon te gelooven, dac wild het geweest ware, fchoon zij ten plechtigfte verzekerde, hem in 't geheel niet gekend £e hebben, had de grootfte moeite van de we» X 4  rS-8 HET LEVEN VAN reld , om het arme verbijfterde meisjen terug te houden, en poogde haar dit voorneemen uit het hoofd te praaten ; maar zij bleef bij haarbefluit, telkens uitroepende: „ Hij was het! hij was het! mijn hart zegt het mij! — o mijn kar el! mijn karel! waar zijt gij? -i~ waar vind ik u ? —- keer weder, rampzalige jongeling ! keer in de uitgaftrekte armen mijner tedere liefde weder! —r ik zal u oppasfen en verzorgen! ik zal u op mijnen boezem verwarmen! wij zullen arm, maar gelukkig zijn!" De vlaagen van onzinnigheid kwamen nu bij verdubbeling weder, zo dat louize haar, geduurende een maand lang, laaten bewaaken, en haar beflendig vertroosten en bemoedigen moest: na dien tijd fcheen zij merkelijk tot bedaaren te komen en zeer uil te worden, zonder bijna meer een' zucht of kiagt te laaten hooren. Zij ging evenwel telkens nog naar de plaats toe, waar, volgends het verhaal van louize, de ongelukkige gelegen had ; plantte aldaar eenige bloemen ; wrong er telkens de handen, en zag er geduurig naar om , zo dikwijls aij dezelven verliet. Vermits hansje onophoudelijk haar groot verlangen betuigde, om nog eenmaal naar de ftad te reizen, waar zij wilij uit de gevangenis verlosE had, befloot louize haar daar  EEN' LICHTMIS. 3?9 fp te'wille te zijn , en haar te vergezellen; deels om eene afwending te maaken,en deels, om iet nader van den ongelukkigen te verneemen; want alle belang voor wild had zij nog niet geheel afgelegd. De braave Offieier en zijne waardin, waren hartlijk verheugd van haare vrienden weder te ontmoeten, en trachtten haar, door alle mjgelijke welfpreekendheid te overreedeu, om van hem aftezien, vermits zij zeer wel aan hansje befpeurden, dat niet3 haar nuttiger en noodzaakelijker ware. Vermits de Officier hen verzekerde , dat hij thans geen bericht hoe genaamd van wild meer te bekomen wist, anders, dan dat hij voorneemens geweest was, om zijn geluk tqr zee te beproeven, hielden de beide vriendinnen zig flechts een korten tijd in deeze dad op, en namen vervolgends de t' huisreis weder aan. Onder weg genoodzaakt zijnde in een dorp het middagmaal te houden, kreeg louize den inval, om een wandeling door deezen oord te doen : eenig volk naar de kerk ziende gaan, volgde zij den grooten hoop, en traden er binnen: zij vernamen dat er een paar getrouwd werd, en de nieuwsgierigheid bekroop hen,om, deeze plechtigheid eens van nader bij te bezien. Maar gij getrouwe, edele en oprechtbeminX5  33° HET LEVEN VAN •ïende harten! befeft hoe hansje te moede was, toen zij in deeze twee verééuigdworden, de echtgenooten, den oorzaak haarer rampen erkende! toen zij zag dat wild de bruide. gom was, airede plechtig aan de zes-en - veertigjaarige Schoonheid voor altoos verbonden. Zij gaf een luide gil, en viel magtloos op den grond, terwijl de doodverw zig over haa. re wangen verfpreidde: Louize was ten uiterften verfchrikt, en beefde voor de gevolgen; de kleine kakoline viel,bitterlijkweenende , op haar moeder; kuschte haar; drukte haar de hand; bevochtigde haar met haare traanen, en begon overluid te jammeren en te fchreiëo. hansje werd , in dien jammerlijken toeftand, uit de kerk naar haar logement gedraagen, waar zij eerst lang naderhand tekens van leeven gaf: deeze onbewustheid van zig zeive was zekerlijk een geluk voor haar, vermits zij daardoor gefpaard werd, om een tooneel te aanfchouwen, dat verre weg afgrijslijker ware. Dat onze lichtmis, hansje even gelijk de ftervende liefde ziende nedervallen, ten fterk. ften ontroerde , en als van den donder getroffen ftond, zal men ligtlijk kunnen begrijpen; want vermaak en wellust kunnen, wel is waar, ons geweeten wel eens in flaap wiegen, maar des  EEN' LICHTMIS. yói te vreeslijker is dan ook de ontwaaking van netzelve. ; Het is des niet te verwonderen , dat hij, toen hansje bezweek, geweldig ontroerde; de hand zijner bruid los liet; eenige fchre- j den naar het ongelukkige meisjen deed ; de handen vertwijfeld in één floeg, en ui-riep „ Mijn God ! hansje! — rampzalige !" Een oogopflag zijner bruid, de tegenwoordigheid van louize, de om Handigheid in welke hij zig bevond, en de vrees om opzien te verwekken, dreeven hem weder op zijn voorigen ftandplaats terug, werwaards hij, met de wroeging van een betrapten kwaaddoener op het gelaat, heen Hoop. Dit intusfchen was nog msar flechts de voorbode van een treurigerfchouwfpel, 't w«lk op hem wachtte, en zijn bezwaard geweeten eene nieuwe wond toebragc,die zig nktgeneeZen liet. roosje, die, na de vlugt van haaren trouwloozen eerroover, vast van hartzeer verteerde; door het gevoel van fchande verpletterd, en doqr de verwijten haars vaders bitterlijk gekweld werd, -had het vertwijfeld belluit genomen, om den vlugteling optezoeken of te fterven: na lang omdoolens en veel navraagens, kwam zij eindelijk zijn verblijf* plaats te.- weeten : met kluit en ontroering  332 HET LEVEN VAN vernam zij zijne aanflaande echtverbindtenis ; .daadlijk bedoor zij het uiterfte te waagen, zettede zij zig om een' brief aan hem te fchrij. ven, en hem dien eigenhandig overtegeeven. Toen zij aan zijn verblijf op het landgoed kwam , vernam zij, tot haar uiterfte verbaasdheid , dat hij zo even naar het dorp vertrokken was, om aldaar te trouwen! zij ging daarop naar de herbarg terug; fchreef in vertwijfeling en doodsangst een briefjen, 't welk zij, al beevende, en met eene houding die een ftee. nen hart tot medelijden zou bewoogen hebben , aan de huishoudfter op het landgoed overgaf. Fluks liep zij naar het dorp; kwam in de kerk, en zag hem in den echt bevestigen; zij ijlde gillende van daar; kwam op het kerkhof; viel op haare knieën; riep: „O God! wees mijne arme ziel genadig!" — fchielijk rees zij op, en fprong in eene diepe waterput, waarin zij verdronk. Juist had men haar lijk uit de put gehaald en op den grond nedergeiegd, toen de veroor. zaaker van deezen moord uit de kerk kwam, het lijk zag, en roosje in hetzelve kerkende r-> hier trof den verraader een diepe fcbrik! hij ftcnd een goede wijl voor de ongelukkige, als of hij voor het oordeel van God geftaan hadde. 01 het was de gruwzaame fchrik van een'  EÉN' LICHTMIS. 333 ihoordenaar, wien men onverwachts, als hij voor den rechter (laat, het lijk van den vermoorden onder de oogen brengt; eenfchrik die hem geheel overmeesterde, en, in alle zijne houdingen , zijn wanbedrijf te leezen gaf: dus gebrandmerkt door den veroordeelaar, die in zijnen boezem huisvestte, ging hij fchielijk, met een doodsch bleek gelaat, en een verwilderd afgewend oog, dit akeligtooneelvoorbij. Men begroef roosje in flilte,; in eenen afgezonderden hoek — zulks, t is waar, fchaadde weinig aan de vermoorde onfchuld, maar het deed de menschlievendheid bloozen, over het wreede vooroordeel ,dat fchande aan haare begraavenis hechtte, terwijl het, voor de moordenaars van veele duizende onnozelen, fomtijds marmeren graftomben laat oprichten,  334 HET LEVEN VAN EEN - EN - TWINTIGSTE HOOFDSTUK. EEN HÜWELlJK NAAR DE MODE, DE MAN ZONDER COMPLIMENTEN. Dit onder de tallooze menigte, die doof den veelbeloovenden werver hij men, 't zij door heerelijke vooruitzichten , of glansrijk, goud, verleid worden , om dienst onder zijn vaandel te neemen,er niet weinig arme wichten gevonden worden, die, na de koop geflooten te hebben, met een hoofd vol zorgen en een hart vol bezwaarenisfen , aan hunne middagmaalen , morgenöntbijten en avondfalade, zig nederzetten, zullen veelen der zondaaren onder de getrouwden, zo zij anders de waarheid belijden willen of mogen, ons van gantfcher harten, al ware het dan ook maar met een hoofdknik, toellaan ; als mede,dat men een aanzienlijk fommetjen zon vergaaren, indien alle echtgenooten, die rouwkoop van het gedaane werk hadden,  EEN' LICHTMIS. 335 flechts éénen penning behoefden optebrengen , zullen weinigen verkiezen ons tegentefpreeken. Intusfchen vertrouwen wij, naar den aart der liefde , dat het geflacht der mannen , nog zo ontaart niet zal weezen , dat men er vealen zou vinden, die, even als onze beid, zig zo verregaande aan de fchoonfte helft van het menschlijk geflacht vergreepen , en des derelijk hunne geweetens aan 't knaagen geholpen hebben. Het fchrikkelijk fchouwfpel met het ongelukkige roosje, waarvan , tot zijn geluk, hem alleen de waare oorzaak bekend was, en het zonderling voorval met hansje in de kerk , moest natuurlijker wijs zijn binneufte zo hevig ontroeren , dat het op zijn gelaat kennelijk werd ; waardoor dan ook volgen moest, dat zo wel bij de bruid als bij de bruiloftsgasten, dit zijn gedrag,niet weinig in 't oog liep, en men elkander zeer veel in'toor fluisterde, 't welk wild tot geen eer kon verftrekken. De zorgverdrijver en grillenbanner, de wijn, die zo menige bekommering verdrinkt, en zo menig hartzeer doet verdwijnen, vertraagde ook hier evenwel zijne gewoone uitwerking niet, en deed weldra, toen de zinnen beneveld waren, en men zo fcherp niet meer zien kon, de vrolijkheid bij de gasten herleeven;  33Ö HÉT LEVEN VAN wild zelf zag zo menigvuldigmaalen in deii vol-' len beker, dat al het voorgaande voor hetri onzichtbaar werd jen hij door zijn voorkomen* zelfs alle opgevatte verdenking, bij zijn rijklijk gekuschte en dikwerf omhelsde bruid deed verdwijneïi. Toen het vergenoegde paar, met de gewoone vrolijke plechtigheden, in hun kamer gebragt was , delde eene oude bediende aan wild het briefjen ter hand , rt welk rooïjE dien morgen gebragt had, en zij geene gelegenheid had gehad, otn hem eerder overtegeeveh i de inhoud van dit briefjen was zekerlijk niet gefchikt, om den van wellust dronken bruidegom in een zoeten flaap té wiegen : het luidde aldus: „ K A R E Li'* s, Het arme Roosje, 't welk gij verleid én verhaten hebt, zegt u,op uwen bruilofts* dag, voor eeuwig vaarwel! — heden ga ik heen, om mijne fchande, döor mijn' dood, uittewi&fchen: God zij rechter tusfchen u en tusfchen mij! — hij zij mij in mijn jongde oogenblik genadig," R o o S J e." Ho»  Ë È N» L ï C li t M 1 g. 337 Hoe veel gewelds wild Zig ook aandeede, en in welke eene vrolijke gedeldheid de wijn liem gebragt mogt hebben , kon hij echter niet verhoeden, dat deeze fchrikkelijke in* houd hem, als een tweefnijdend zwaard, door de zie! heen ging : hij werd doodlijk bleek; eene ijskoude huivering ging door alle zijne ie. den; fiJ.derende liet hij het briefjen vallen; hij bedekte zijn aangezicht met zijne handen * en viel op een' doel neder; terwijl zijne oogen fpringvloQden van onwillekeurige traanen wer. den. De bruid, op 't punt, om dén herriel der liefdezaligheden in te flappen, verfchrikte p;eweldig, op deeze onwelkomene ziels- en lig» chaams ■ verandering van haarën bruidegom; als met reden vreezende, dat zij ten minden tagtig percent van het verwachte vermaak zon moeten misfen: zij hield dus ten fterkften aan, om de reden van mi zonderling verfchijnfel te mogen weeten: hij vond het zijn zaak niet te zijn, haar de Waarheid te zeggen; rtiaar vertelde haar, dat één zijner beste vrienden overleden w-as; tenvij! hij intusfchen het gevallen briefjen fchielijk opraapte, en voor het naauwzierid oog zijner verfpieddei verdonkerde. De jonge vrouw' beknorde de brengder vïii dit briefjen , wegens zulk eene verwenschte en ontijdige boodfehap, en deed voords haar III. deel. Y -  333 HET LEVEN VAN uiterfte best, om wild deeze muizennesten uit het hoofd te praaten: zij kende het zwak van haare fplinternieuwen echtgenoot maar al te wèl, om niet te weeten, dat een volle flesch alles bij hem vermogt: daadlijk ontbood zij den glazen geneesheer; trok hem den kurkenkop af, en vergastte wild op zijn bedwelmend ingewand, in diervoegen, dat hij andermaal de wereldfche zorgen in zijn fchoenen voor het bruidsbed ftaan liet, en dat het blijfpel, in alle zijn bedrijven, volmaakt naar het genoegen van de bruid afliep. 'T is waar,.er waren oogenblikken, dat hij in de zes-en-veertigjaarige armen zijner bruid, fomcijds aan een diepe zucht uittogt moest verkenen; maar telkens nam zij den toevlugt tot het overheerelijk huismiddeltjen, en voorkwam daardoor, dat het geweten den baas over den dronken zondaar fpeelde. De tijd, het vermaak, en inzonderheid het vermogen om aan zijnen zucht tot wellust, fchoon fteelsgewijze, te kunnen voldoen,deeden hem echter weldra al dat droevige vergeeten, en het leed weinig weeken, of hij was weder de voorige lichtmis. De fpeelman zat onzen held veel te lang op het dak: het huwelijksleven, en dat wel met eene vrouw, die geene andere hulp tegen haar overhad dan hem, en die haar zes-en-twintigjaarig vasten bij hem fchadeloos poogde te  EEN' LICHTMIS. 339 Hellen, werd hein fpoedig een vtrfchrikkelijke pijnbank: zij las hem onophoudelijk alle de vaarzen voor, die op de prijsvraag , het tafreel van 't beste huwelijk, gefchreeven zijn, maar wild viel oiider 't leezen altoos in flaap, of verveelde zig doodlijk : zo iet als in die ver» zen, met een geweldigen omflag van woorden befchreeven wordt, fcheen hem de grootfle tegen ftrijdigheid te weezen , die immer door dichters kon uitgevonden worden: hij ver. haastte dus , zo veel hij kon, de terugreis naar de ftad, Naauwlijks was dit tortelduivenpaar aldaar aangekomen , of zij ligtten beiden het mas« ker af, en vertoonden zig aan elkander in hunne waare gedaanten : zij trad niet haare nukken en grillen, en hij met zijn dwars hoofd en verdrietige geweetensvlaagen ten tooneele: alles ging dus bij hen den gewoonen huwelijksflenter, en eerlang verveelden , kwelden en. martelden zij elkander in diervoegen, dat —• de overige echtgenooten in de ftad geen reden hadden, om hun meerder geluk te benijden. Om zig nu, wegens deeze,(niet anders dan gewoone,) kwellingen eenigermaate fchadeloos te ftcllen, namen zij, in naarvolging onzer hedendaagfche echtelingen, den elendigen toevlugt tot het bekende hulpmiddel, om ge. zelfchappen en zogenaamde plaiflerpartijen te hebben en bijtewoonen: des werd hun huis Y 2  S4o HET LEVEN VAN eerlang de verzamelplaats van alles wat devro« lijkheid, de licht misferij en het dartelde leven beminde. Vooral ftreelde het den hoogmoed van Mevrouw wild, dat er, onder haare bezoekers, zo veele gevonden wérden, die haar nog eene menigte vertelzeltjens wegens haare fchoonheid, bevalligheid, betoveringsvermogen enz. wisten te doen, en die zij, zo als alle bejaarde vrouwen en vrijfters gewoon zijn, bciligb'jk geloofde. Met niet minder genoegen befpeurde zij, dat haar wederhelft ook niet in 't aïlerminfte jalours was , en haar , genoegzaam in alle opzichten, de volkomenfte vrijheid liet; voor 't welk zij zig dan ook aan hem verpligt rekende, om gelijk met gelijk te beantwoorden, en des ook , wanneer hij het noodig had, één oog, en fomtijds wel alle beiden haare oogen, toetedoen. Door deeze huwelijksverdraagzaamheid, dat eenige middel, waardoor zo veele duizende huwelijken niet in zo veele hellen veranderen, gelukte het hen, om, geduurende eenigen tijd, zulke gelukkige echtgenooten te weezen, als die, waarvan een beroemd dichter zegt, dat zij hun geluk daaraan verfchuldigd waren, om dat de vrouw ftom en de man blind was.  EEN' LICHTMIS. 341 Zo lang de dukaaten duurden, hield ook dit fchijngenoegen Hand, maar zo dra waren deezen, (en dit geval beftond zeer fpoedig,) niet verdweenen, of onze broeder lichtmis begon maar gantsch niet wèl te moede te worden. Als een doorfleepen krijgsheld echter, verborg hij, zo lang hij kon, voor zijne echtgenoote, den elendigen toedand van zijne geldmiddelen, en om dit tot het uitende te rekken, nam hij zijn' toevlugt tot die mededogende foort van menfchen, die voor vijf-en-twintig ten honderd, edelmoedig genoeg zijn, om hunne natuurgenooten te hulp te komen: in een paar jaaren tijds had hij zig des met eene aanzienlijke fchuld belast, waarvan het geheugen alleen in de boeken zijner fchuldeisfchers be. waard bleef, zijnde hij, geduurende al dien tijd, te zelden nuchteren, om met ernst op zijn waarlijk jammerlijken toedand te denken. Eens, dat hij op den laaten morgen nog bezig was, met zijn' roes van daags te vooren, uitteflaapen , terwijl zijne jeugdige vijftigjaarige gade, die zo even was opgedaan, zig aan haar toilet had nedergezet, om den zwaarden arbeid , ( want een mumie in eene bekooreüjke jongejuffrouw te herfcheppen, is indedaad een bijder zwaare arbeid,) te verrichten, liet zig een Heer aandienen, wiens naam haar geheel vreemd was,en dien zij, geduurende alle haare y 3  34a HET LEVEN VAN vermaakpartijën, nog niet had hooren noemen. Verlegen en bekommerd over dit vroegtijdig bezoek, vermits de collectie haarer fchoonheid, op verre nz. nog niet in orde gebragt was, fchikte zij, in der haast, zig zo goed op als mogelijk ware,en liet den bezoeker binnen geleiden. Het verfchijnzel, dat in haar kamer trad, was alles behalven het geene zij verwacht had: hij had in't geheel geen verliefd of zelfs vriendlijk uitzicht; bij had een trek in zijn aangezicht, die veel beter den bedienaar der heilige julfitie op hetfchavot, dan de Petit-tnaltrebV) 'het toilet eener Dame voegde: bij was in een hoogen graad onbefchoft en dringende; welkevendheid en barmhartigheid waren twee lieraadjen of twee deugden, die de man nooit gekend fcheen te hebben: vruchtloos verfpilde zij het rampzalig overfchot haarer fchoonheid en bevalligheid;zij zou veeleer de Scheveningfche duinen dan hem, tot een aasjen tederheid bewoogen hebben. Verdrietig over deeze wandelende ijsklomp, vroeg zij hem, wat hij doen kwam? Deeze onhoflijke koelbloedige man, was intusfchen niemand anders dan een gerechtsbediende, die van wild Cmet behulp van eenige andere juflitieönderfteuners, welke allerwegen op hunne luimen lagen 0 een', fchuld van  EEN' LICHTMIS. S43 duizend dukaaten kwam invorderen, en volle magt had, om , in gevalle van geen voldoend antwoord, den man zeiven , in betaaling naar de gevangenis medeteneemen. Wij waagenhet niet eene befchrijving te geeven van de verandering, die in de gelaatstrekken van Mevrouw wild voorvielen: zij begroette deezen onwelkomen gast met een zundvloed van fcheldwoorden, en voer zo hevig tegen den koudvochtigen bedienaar der gerechtigheid uit, dat het niet anders fcheen , of de afgrond had eene tegennatuurlijke werking ondergaan,en de booze xantippe andermaal , ter ftraffe van deezen zondigen aardkloot, uitgebraakt en doen herleeven. Niets van dit alles echter verwrikte den minften trek in het gelaat van den dienaar voornoemd; hij vroeg haar nogmaals het geen hij te vraagen had,op een zo onverfchiiligen toon, als of zij geen enkel woord tegen hem hadde gefproken. Dat de morgengroet, waarmede Mevrouw wild haar gerustflaapenden gemaal opwekte, geene van de tederften en lieftiligften was, waarmede fomwijlen de alsnog verliefd zijnde vrouwen, in den vroegen morgen , wanneer de flaap huu oog ontwijkt, hunne fnurkende Heeren en Gebieders opwekken, kunnen wij onze leezers verzekeren. Onze held gedroeg zig in deezen volmaakt Y 4  344 HET LEVEN VAN gelijk een Philofooph, of dat op één uitkomt, gelijk een gehuwd man , die onder de plak van zijne gade ftaat; dat wil zeggen; hij verdroeg het, en zweeg — vermits voor het overige de ftaat zijner geldmiddelen zo allerjammerlijkst gefield was, dat hij geen kans zag, om langer, gelijk men zegt, het hoofd boven water te houden, liet hij zijne wederhelft raazen en tieren, zo hard en zo lang als het Haaredele goed dacht, en betoonde, in dit geval ten minften, eene recht minnelijke onderwerping en voorbeeldig geduld ; geevende zig volkomen over aan den man des rechts en der gerechtigheid, die hem met even zo veeionverfchilligheid en koudbloedigheid medenam, als of hij een pakjen op de marktfehuit hertellen moest; Mevrouw wild verwenschte en vervloekte haaren gevangen Gemaal zo lang , en nog langer, als zij hem zien kon. wild verliet des dit huis der vreugde, en vierde in den tempel der elende andermaal zijne intrede.  EEN' LICHTMI S. 34$- TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK, DE HUWELIJKSLIEFDE EN TEDERE WELKOMST. jPot zijne groote verwondering, vond onze held in de gevangenis, een aanzienlijk gezelfchap van lieden van allerleien dand, die allen , uit hoofde van gebrek aan rekenkunde, (zo onöntbeerelijk in de huishouding!;alhier bij den anderen zamenvergaderd waren, ten einde, door deeze opduiting , in 't vervolg beter de proef op de fom te leeren maakep. Onder anderen was hier de meester kleermaakcr, die onzen held, in den tijd zijns welvaarens bediend had, doch die,te veel op zijnen roem zig laatende voordaan , den breeden man begon te fpeelen; waarom zijne klanten, geen'bedienaar begeerende, die een zo vorstlijk aanzien had , allengskens hem ontvielen , en hij,fchulden op fchulden hoopende, om zifne grootheid ftaande te houden, eindelijk alhier gezonden werd, om er zo lang post te Y 5  34<5 HET LEVEN VAN vatten , rot zijne fchuldenaars het goed zouden vinden, hem te Laaten losfen. Nog was er de directeur van het marionettenfpel, die wild daadlijk herkende, en hem met een onweêrsbui van vloeken verwelkomde; vermits wild, als de verpletteraar der Vorstlijke familie, de oorzaak van zijn tegenwoordig ongeval was, daar hij, niet meer de Jan Klaasfen ten toonele kunnende voeren, niet flechts zijn broodwinning verlooren, maar zig ook met fchulden bezwaard had , waarom hij alhier achter de traliën vertoefde. Een doodlijk bleeke en uitgedroogde projectmaaker zat in een anderen hoek der gevangenis; druk bezig met het fchrijven van een wiskundig betoog,om op eene zeer gemaklij. ke wijs, de nationaale fchulden van Frankrijk, Engeland en meer andere Kijken en Republieken, in een zeer korten tijd te kunnen betaalen: intusfchen had de zweetende fchrijver hier reeds verfcheidene jaaren doorgebragt, zonder nog het middel gevonden te hebben, om flechts een tiende deel der fchulden aftelosfen, om welken hij hier gezet was geworden: zekerlijk begreep deeze doodsbeenderjge menfchenvriend, dat het algemeen belang aan het bijzonder belang moest voorgetrokken worden — en gewis was hij de eerfte niet,die deezen grooten pligt kwalijk betrachtte.  EEN' LICHTMIS. 347 Niet verre van deezen bevond zig een boekverkooper met zijn' fchrijver, welken onophoudelijk met elkander over hoop lagen: de boekverkooperweet zijn onheil aan den fchrijver, vermits deeze hem altoos flechte werken voor een hoogen prijs geleverd had; des had hij flechte werken moeten verkoopen, waardoor hij groote fchade geleeden had, enz. De fchrijver werd op foortgelijke verwijten altoos zo heet als vuur; bij betoogde denboekverkooper, dat onze eeuw geen' prijs meer op waare verdienden dek; dat bij er, onder meer anderen , ten voorbedde van verdrekte, vermits hij naauwlijks aan zijn brood en borrel ' hadkunneifkoreen ; dat hij, met alle zijne zielsvermogens , evenwel nog fchulden had moeten maaken,om welken men hem, zo onbarmhartig in de gevangenis had gefmeeten; dat hij geen flechte werken gefchreeven had, maar dat defmaak derleezeren flecht en vervalscht was; ten blijke daarvan noemde hij eene menigte fchrijveren op, wier werken van tijd tot tijd, voor verminderde prijzen in de couranten werden aangeboden, en waarvan de boek. verkoopers nog gantfche pakzolders vol hadden :hij teldenegen - en-zeventig der beroemdde Godgeleerden op, wier verhevene en doorwrochte, gemoedlijke en zielroerende predicatiën, van allerleien foort, reeas per pond aan de winkeliers verkocht werden, enz.  348 HET LEVEN VAN Aan een anderen oord pochte een ouderwet» fche f-oudmaaker, die in de uiterfte elenden hier reeds een reeks van jaaren gezeten had, op zijn verheven wetenfchap: hij trok, ver, mits het geval was, om van eene beuzeling goud te fabriceeren, heel fchielijk de aandacht van onzen held, die deeze kunst gaarne ge. leerd zou hebben: wild begon airede overtuigd te worden van de waarheid van 's mans geheimen, toen eensklaps ook hier hem alle hoop ontzonk, vermits de goudmaaker in den faiaak der bedelaars hem om een ftuiver te leen vroeg, dewijl hij djen morgen, zo hij zeide, nog geen drop drank geproefd had. Onder zulk een koddig gezelfchap zou wild zig nog al tamelijk wèl bevonden, en het verlies zijner vrijheid redelijk wel vergoed gezien hebben, waren er geene verdrieI tige omftandigheden bijgekomen, die nood. wendig zijn hartzeer vermeerderen, en hem ten toppunt der vertwijfeling brengen moesten. De eerfte noodlottige omftandigheid was het gebrek aan geld, waardoor hij zijne gevangenis zou hebben kunnen verligten , en op *t voetfpoor van anderen, goede dagen gehad hebben. De tweede was , het geduurig bezoek zijner vertederde echtgenoote, die hem dagelijks, als een helfche furie, met de bitterfte  EEN' LICHTMIS. 349 Verwijten kwam kwellen, en hem nu en clan braaf muilpeeren gaf; zijnde hij tegen de taaiheid haarer fpieren/ de fcherpheid haarer nagelen, en het venijn haarer tong en tanden, in 't geheel niet opgewasfen. Pe derde om Handigheid was de Verfchrikke* lijklte; de aaDnadering naandiik van een'zwaare en gevaarlijke krankheid , die zig in verfcheidene voortekens , kort na zijne gevangenneeming, begon te openbaaren, Ten zijnen gelukke, waren zijne geldmiddelen in zulk een deerelijken toedand, dat zijne fchuldeisfchers , ziende, dat de juftitie met het elendig overfchot dond heen te gaan, ert zij weinig of niets van het hunne zouden wederkrijgen, het ook moede werden, om wild langer , ten hunnen koste in de gevangenis te houden , en des deeze fchade nog bij het verlooren geld te voegen: zij lieten hem des ontflaan. Thans had hij het grootfte gefchenk voor den mensch, de goudene vrijheid, wedergekreegen; dan, helaas.' voor hem was deeze grootfte zegen van den hemel geen zegen meer: de af'grijslijkde vooruitzichten van èlende, armoede en ziekte; de martelende verwijten Van zijn ontwaakt gewisfen, ontnamen of vergolden hem alle de zoetigheden van het dierbaarde kleinood, van de grootfte en zaligde gefteldheid der ziele , de vrijheid 1 deeze altoos be-  35° HET LEVEN VAN geerelijke hemelgift had voor hem geene bekoorelijkheden meer; dit edel gevoel, 't welk den vrijgeboren mensch boven alle andere fchepzels verheft, was bij hem verdoofd en vernietigd: hij was onvatbaar voor alle verhevene indrukken en fijne aandoeningen ; hij was tot dierafgnjslijke ongevoelighaid, die het ge. volg van een losbandjg leven is, verzonken, dat al het edele goede en groote volltrekt onverfchillig voor hem was. Hcewreed folterde hem de erinnering aan de gelukkige dagen zijner jeugd! toen hij, in den vollen bloei zijner fchoonheid en krachten, aan den hals van zijnen vriend hing! toen hij zig in de onfchuldige fpelen en tijdkortingen der jeugd vermaakte! toen hij , de lieveling van het geluk zijnde, aan den oever der rivier fpeelde, of in 't malfche gras gezeten, door de heerelijk rijzende morgenzon, of bij derzeiver daaling , in het goudfcheemerende westen, verwarmd en verkwikt werd! toen hij alle de heerelijkheden der rijke Natuur gevoelen, fmaaken en bewonderen kon, en toen alles zamenliep.'om hem de zaligde onder de onfchuldige ftervelingen te maaken; terwijl het vooruitzicht hem hemel bij hemel opende — hoe jammerlijk was dit alles nu verkeerd! hoe was zijn geluk vernietigd! zijne gezondheid bedorven I de opgehelderdheid zijner ziele, de rust van zijn hart verlooren! hoe fid:  EEN» LICHTMIS. 35* derde, hoe verfmolt hij, als 't ware, op de gedachten, dat hij, hij zelf, de verwoesting van zijn welvaart, van zijne zielenvrede, de verfmaader van al zijn geluk en tevens van zijne eeuwige zaligheid was ! hoe verdubbelde dit zijn lijden , en tot welke eene hoogte werd hierdoor zijne bijna helfche vertwijfeling niet voordgedreeven. In diervoegen door zijn zwoegend gevveeten gepijnigd; door befef van fchande verpletterd, en door honger eu ziekte gemarteld, fleepte hij het elendevolle ligchaam met nedergeflagene oogen, en de handen hulploos zamen gevouwen, langs de ftraaten der ftad, zonder te weeten, wat te beginnen of vverwaards het heen te wanden. Toen het eindelijk donker werd, de koude hem overviel eu hij moede en afgemat was verlangde hij om onder huisdak te mogen komen; hij waagde het derhalven, om den befchroomden ftap naar zijne Megera te zetten; om die telhouten huisduivelin optezoeken , en tegen dat hij haar ontmoeten zou, zig met het grootfte geduld, de taaifte lijdzaam, heid en de kruipendfte onderwerping, te wapenen. Tegen zijne verwachting, vond hij in zijn huis, van waar men hem gevangen weggevoerd had, alles in de uiterfte orde, en befpeurde er een nieuwen overvloed: hem be.  353 HET LEVEN VAN kroop derhalven de gedachten of niet wel Mevrouw xantippe nog een geheim fpaarpotjen mogt achtergehouden hebben, waarvan zij zig te goed deed ; want anders ware het hem onmogelijk te kunnen begrijpen , vanwaar deeze herfchapen welftand zo fchielijk was opgekomen. Dit denkbeeld verkwikte en verlevendigde hem geheel en al; hij hervattede den moed, en ftreelde zig met de blijde hóóp, om nog eens in de armen des geluks wedertekeeren, ten minften, om het donkere toekomende, ftoutffioedigër ónder de oogen té zien: te meer herftélde hij zig, toen hij het geklank der glazen, het vrolijk gelach en gejuich hoorde «=- op zulk een droevigen dag, (riep hij in Verrukking; uit;) zal evenwei, God zij dank, een troostrijke, een geregende avond volgen! Volgends zijne oude gewoonte trad hij naar binnen, om aldaar zijne tweede helft te gaan vinden , en haar in deeze vrolijke partij, eens recht hartiijk gezelfchap te houden >— maar hoe vreemd en verbijfterd keek hij op, toen hem, in den gang, twee welge* kleede bedienden ten gemoete kwamen, die, na hem in zijne fchraale equipage van 't hoofd tot de voeten befchouwd te hebben, hem elk bij een' arm namen en fchieiijker naar bui-  ÊEN' LICHTMIS. 353 buiten bragten dan hij binnen gekomen was. in die gedachten, dat hij een bedelaar of een dief ware. wild over dit ruw onthaai niet weinig vergramd , en echter al te zeer van zijne eigene onmagt overtuigd , om zig anders dan door woorden te willen wreeken, vroeg aan deeze onvriendlijke livreidraagers,wie hun het recht gaf, om hem dus in zijn eigen huis te mis» handelen? Deeze nadruklijke vraag,deed eènegrootsre Opmerking geboren worden; men befchouwde hem met medelijden, en onderrichtte hem , dat het zijne Woning niet meet was; dat dit zijn huis verkocht en döor een paar jonge lieden betrokken was , die bezig Waren, met h mne bruiloft te houden. wild Hond op ditbericht,alsof de donder hem ter neder-had gefiageh? hoe grooter zijn hoop geweest was, hoe jammerlijker hij zig bedroogen vond — hij deed onderzoek , waar zijne Gade gebleeVen ware, en men wees hem tiaar een der armoedigfte en afgelegenfte ftraat» jens. Hoe flecht hij zig, (derwaards gaande,)ook den toefiand zijner bedvriendinne voor oogen mogt itclien, overtrof de elende en armoede zeer verre zijne iidderende verwachting, toen hij in het huisjen, of liever, in het hutjen trad : op den drempel flappende meende hij,^ lil. deel. ^  354 HS T LEVEN VAN van fchrik en omroering door den grond te zinken; het kommerlijkst gebrek, de fchreeuwendde behoefte kon niet akeliger en affchuwelijker gehuisvest zijn. Had wild het niet aan het grijnzen , tandknarfen, fchelden en vloeken gehoord, voorzeker zou hij de wederhelft , die hij voor zig genomen had, niet herkend hebben! *— en helaas.' hadden zijn ooren en oogen niec van de waarheid overtuigd geweest, dat dit gedrocht, 't welk als een furie op hem afkwam, vleesch van zijnen vleefche, en been van zijne beenderen was, dan zou zijn gevoel het hem hebben doen gelooven, daar hij, tot zijne welkomstgroet , onder het gewigt haarer vuisten, en de fcherpte haarer nagelen, bezweek. In een morfig dordig , afzichtlijk gewaad ; vuil gegroeid in het ongeblanket gelaat; de doodsbeenderen handen graf kleurig , en zonder eenige de minde bezorgdheid, om haare weezem-trekken in de geringde orde te houden; met haar holle ingevallen, maar als de hel brandende oogen; met haare ratelende, maar ijslijk vloekende kaakenbeenen ; met een opengefperden mond, waarnaar een fchilder een model zou hebben kunnen neemen, om den gaapenden afgrond zeer natuurlijk te fchetfen; met dreigende en flaande vuisten, erger dan joe's wijf immer kan afgebeeld worden, ja.' duizendmaalen erger, dan dat wijf zelf ge»  EEN' LICHTMIS. '355 Weest kan zijn, ftond zij voor onzen bedonderden beid ; en alle de matroozen van de gantfche wereld zamengenomen, konden geen erger, treffender en verl'chrikkeüjker verwenfchinge-n en vervloekingen uitfpreeken , dan Zij bij zijne intrede deed! —— de moesten der vloeken echter waren reeds aan hem vervuld. Onze held, die zig deerelijk in 't naauw bevond, deed —— zo als elk getrouwd man, die niet zijn gamschüjk verderf in den mond wil loopen, altoos doet — dat is, hij zweeg en verdroeg alles met een christelijk geduld en voorbeeldige lijdzaamheid; terwijl hij in 'theimelijk de waarfchijnelijkè hoop voedde, (zo als de ondervinding ten minden zeer dikwijls leeraart.,) dat, wanneer deeze Itorm overgewaaid zou zijn , en de medgezellinne zijner jeugd haar gal uitgebraakt zou hebben , de lucat aan den hüwelijkshorizont als din weder zou öpklaaren, en de vrouwlijke hemel helder en vrolijk v/orden maar , helaas 1 ook hier bedroog onze held zig, en leerde bij tot zijn verfcheurendst hartzeer, die oude i waarheid bij bevinding kennen : dat men eerder de bulderende zee tot bedaaren kan brengen ; eerder een leeuw op de punt van een naaide kan doen danfen , en eerder alle de onderfcheidene geleerden tot eerisgeznidheid en eenerleie denkwijze kan Z 2  356 HET LEVEN VAN beweegen, dan eene vertoornde en wraakgie* rige vrouw, (vooral ajs z;j re(jen heeft oat zulks te zijn,) bevredigen. wild derhalven zag zig genoodzaakt—— daar hem geene andere keus te doen ftond j daar hij in zijn beurs , en naarligchaam en ziel, doodlijk krank was , en de verwijten zijner bedgenoote oneindig gegronder waren, dan die van job's huiskruis — om ook hier geduld te oefenen: hij ondervond de gegrond, heid van het vertelzeltjen onzer voorvaderen : dat de duivel om de lichtmisfen en hoerenjaagers ten allerzwaarften te ftraffen, er niets beter op wist uittevinden , dan hen— eene vrouw te geeven. Wij verzoeken onze leezeresfen wel nederig om verfchooningl zo dikwijls wij de vrouwen hekelen, bedoelen wij haare Edelens nietl dit weeten, trouwens, hunne minnaars en echtgenooten wel beter.  EEN' LICHTMIS. 35? DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. WANHOOPIC BESLUIT OM SCHRIJVER TE WORDEN. JH[oe treurig en bejammerenswaardig de gefteldheid van onzen held ook weezen mogt, en hoe welgegrond en zielgrievend de verwijten van zijne echtgenoote ook waren , hij zou het evenwel eindelijk, als een wijsgeer uit noodzakelijkheid, zig getroost hebben, bijaldien hij er flechts , in het een of ander opzicht , eenige vergoeding voor genooten had, en hij ten minften de verzekering gehad mogt hebben, van niet nog éénmaal door den honger te zullen flerven ! — dan, de honger, en een nog veel vreeslijker vijand, bragten hem , met reuzenfchreden, tot de eindelijke ontknooping van zijn jammerlijk treurfpel. Want weinige dagen, na dat hij zig weder met zijne gpde verzoend had, kwamen de gevolgen zijner losbandige leevenswijs in diervoegen bij hem te voorfchijn, dat hij zeer Z3  35» HET LEVEN VAN voegelijk voor een afbeeldzel der elende kon doorgaan, en hij ten affchuw en walging verftrekte van allen, die imtner voorneemens waren, hem op het fpoor der losbandigheid te volgen. Deeze | zijn droevige toeftand verflimmcrde des te meer, daar nij, ter zijner geneezinge, uit gebrek, zijn toevlugt tot een onbekwaatnen geneesheer neemen moest. Bij zo veele elenden, die waarlijk niet hoogcr fteigeren konden , kwelde zijn wijf hem onophoudelijk, om toch iets bij de hand te vatten, waarmede hij hen voor den hongersnood, en den dood des jammerlijkften gebreks in veiligheid ftellen kon. O! hoe gaarne zou wild thans tien janren levens voor een enkelen verlooren of verwaarloosden dag zijner jeugd hebben willen gee« ven! boe gaarne zou hij den gantfchen reeks zijner wellustige vermaaken hebben willen afftaan, vooreen enkel uur onderwijs van die waardige lieden , die gezondheid en krachten opöffren, om jongelingen tot mannen, en nuttige leden van den burgerftaat te vormen 1 hoe gaarne zou hij zijne voorige gezondheid voor alles wedergekocht hebben, wat hem weleer waardig fcheen, om verre boven gezondheid en leven gefield te worden! hoe gaarne verlangde hij naar het genot van flechts éénen dag, waarin de geest onbelemmerd werkzaam  EEN' LICHTMIS. 359 tan zijn! — dan, alle zijne wenfcben waren vruchtloos! alles was verlooren! verlooren, zonder dat er eenig heriïcl, hoe ook genaamd, in 't allerminst te hoopen was. Dag en nacht moest hij nu bedacht zijn ,en zijne gefolterde ziel afflooven, om een middel uittedenken, om het een of ander te verdienen, ten einde de onophoudelijke klaagliede. ren van zijn wijf te ftillen — na veel overleggens en bedenkens vond hij er niet anders op, dan om - te fchrijven. Hoe! dacht hij bij zig zelven.is ons Vaderland niet opgevuld met fchrijvers , die allen boeken maaken, en die allen aan de kost komen, fchoon men dikwijls aan hunne fchriften ten duidelijkftenf befpeuren kan, of zij er wit- dan of zij er roggen-brood bij verdiend hebben? wordt zo menig armhartig fchepzel, dat zijn moedertaal niet eens kent, niet dikwijls een fchrijver van aanzien , die er heerlijk van leeft? zou ik dan zo veel niet kunnen doen, dat ik mij voorden honger verzorgen kon? ik kan immers zo wel als zo veele anderen, als ik negen boekeu heb, er een tiende boek uit fabriceeren? 't is waar, dat is een foort van fcbanddijke dieverij, maar in mij is dit verfchooulijk: anderen fteelen, om, uit trotschheid, met een anders veeren te pronken, en de wijse man in de wereld te fpeelen, en ik zou het uit nood doen, om aau een ftukjen Z 4  3<5o HET LEVEN VAN broods te komen! lnaten de fchrijversvan welke foort zij mogen weezen , mij al eens dapper over den hekel haaien! wat verfcheeft het mij , als ik mijn dagloon er maar van heb! en daarenboven, deeze lieden zijn ook fchrijvers, die, in hunnen kring, ook al hun best moeten doen, om wat te verdienen: zij kunnen alle boeken niet prijzen, en misfchien als ik hen een goed woord geef, en een of twee exemplaaren, dan veröorloven zij mij wel,om zelf een uittrekzel en aanprijzing van mijn werk opteltellen, dat zij plaatfen, en dan kan ïk mijn' arbeid ophemelen, zo hoog als ik zelf Wit: maar alles eens zo erg genomen als het komen kan! ben ik er nu niet nog oneindig erger aan toe ? word ik niet door honger en elende geplaagd? of, dat alle kwaad in jeugd en ouderdom overtreft —. word ik niet door mijn wijf gekweld? — fchrijven zal ik derhal ven! —' alleenlijk is dé vraag; wat zal ik fchrijven? wild ging daarop de foorten van boeken na , die men in de wereld kan zenden : in 't vak van de godgeleerdheid vond hij zulle een befchreienswaardigen overvloed van veelvuldige verklaaringen, uitleggingen, enz. in allerleie vormen gegooten, dat ervoidrekt niet meer in te doen was, ten zij men het weldaadige oogmerk mogt hebben, om de papierfa» brieken te begundigen, en het de comeuij3win-«  EEN' LICHTMIS. 361 kelsaan geen zakjens en peperhuisjenste laaten ontbreeken: de Natuurkunde leverde wel een rijke (tof op, doch de catechismusmaakers, waarvan men wel een regiment kon oprichten, hadden hem al voorlang het gras voor de voeten weggemaaid , en de leezers van deeze kost zo zeer doen walgen , door hen rijp en groen, gekookt en ongekookt te laaten doorzwelgen, dat zij mogelijk wel voor eene eeuw hun bekomst hadden; des viel hierin ook niet te doen: de dichtkunde was een heerlijk werk; maar behalven dat men daartoe eene zekere natuurlijke gefteldheid hebben moest, waren de verzen ook op zulk een laagen prijs, dat er thans meer. te verdienen viel, met zwaavelflokken te maaken : het legio kunstgenootfchappen, waarvan er waren, die douzijnen boeken in de wereld zonden, in welke men geduurig dezelfde dingen , met andere woorden leezen kon, klaagden ook godsjammerlijk, dat er thans zulk een Hechten aftrek in hunne werken was, zo dat hunne leden van rijd tot tijd grooter toeiaagen moesten geeven, en zij de dikke boeken, op tiende deels eerfte, tweede, derde en meer (lukken moesten brengen — met één woord, alles wat wild, in de letternegotie, in aanmerking nam, was zo dood afgewerkt, dat hem de traanen in de oogen fchooten, en hij het al? een rechtvaardige ftraf van den hemel Z5  3óa HET LEVEN VAN aanmerkte. wiens toorn hem hier den pas affneed, om door fchrijven aan brood te komen. Hij moest evenwel fchrijven , wilde hij niet fterven. Hij volgde dus zijn zwaarmoedig ingeeven, en — fchreef een treurfpel. Om zijne geesten optewekken, en de behooreiijke vlugheid te bezorgen , moest wjld <—— in naarvolging der groote en kleine treur, fpeldichters.wat te drinken hebben: zijne behulpzaame gade, op ontzachlijke winften re« kenende, verkocht eenige der onöntbeerelijkfte klederen en meubels, in 't vooruitzicht van dezelven eerlang bij verdubbeling weder te zullen kunnen inkoopen, en gaf hem — die zig nedergezet had om een treurfpel te fchrijven, bij elke bladzijde, die hij affchreef, een goede teug — gelukkige oogenblikken! waarom waart gij zo kort van duur? Mevrouw wild die haar fchrijvenden echtgenoot naauwlijks tijd vergunde, om adem te haaien , vattede bladzijde, voor bladzijde van bet treurfpel aan, en woog het in haare hand, even als ware het goud geweest. En nu (lapte zij zelve met de copij naar den boekverkooper, uit vrees, dat wild, geld ontvangende, vergeeten mogt, het zelvet'huis te brengen. De eerfte boekverkooper, die het ftuk ter  EEN' LICHTMIS. 363 loops eens inzag, kon zig van lagchen niet onthouden; vroeg wat het oogmerk der dame was? —— en toen hij van geid hoorde, zeide hij : ,,A!s ik iets druk, geeven de fchrijvers mij Dog geld toe:" Mevrouw wild nam derhalven gramfroorig de copij terug en wandelde naar een anderen boekverkooper: deeze, een norsch karei zijn* • de, en veel te doen hebbende, las den tijtel en fmeet de copij over de onderdeur op flraat: Mevrouw wild, die deeze belediging door merg en beenderen drong, had zekerlijk den trotfchen Ietterverkooper haare tien aanmerkingen op de kaakén gezet,zo hij haar niet voorgekomen ware , en haar bij de copij had nedergefmeeten. Bij de volgende boekverkoopers voer zij geen hair berer: eindelijk werd zij verdrietig en toornig; liep naar huis en floeg den armen wild met het treurfpel zo deerelijk in 't gezicht, dat hem het vuur uit de oogen iprong. wil u, dus onverdachts ten jammerlijkften te leur gefteld, geraakte geheel buiten zig zeiven: ,,0 God!" riep. hij, wanboopig uit: ,, de dood en de vertwijfeling zijn dan mijn lot?" Hier greep hij de copij; verfcheurde dezelve met zijne tanden ; vervloekte zig zeiven j zijn wijf;den dag zijner geboorte,en alles wat hem omringde; greep een groot broodmes; gaf  564 HET LEVEN VAN er zig twee fteeken mede in den buik, en viel voor dood op den grond. Zijne beminnelijke gade het hem zeer kwalijk neemende, dat hij, buiten haare toeftemming, het tijdlijke met het eeuwige wilde verwisfelen, voer op de hevigde wijs in ver* wenfchingen en verwijten tegen hem uit, fchoon hij gelukkig genoeg was, niets meer van dit alles te kunnen hooren of zien. Op 't zelfde oogenblik ging de deur open, en fr a n k , de voormaalige redder van zijn leven, de eenige waare vriend, die hij, buiten hansje, nog op den aardbodem had, trad binnen, zag hem in zijn bloed wentelen, en viel naast hem neder, hem met zijne kusfchen overlaadende.  EEN' LI C H T MI S. 365 VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. be getrouwe liefde, de wedervinding. Onze leezer zal zig mogelijk verwonderen, dat wij in zo lange geen woord van frank gerept hebben, en zig wel verbeelden, dat deeze braave en liefhebbende vriend, duor de norfche en onverdiende bejegening van wild, eindelijk zijner moede geworden is, en hem aan zijn eigen noodlot overgelaaten heeft. Dan, niets van dit alles J integendeel! frank was onvermoeid en onophoudelijk bezig, in hem met raad en daad te onderfteu» nen; om hem van den gapenden afgrond zijns zekeren verderfs, ware het mogelijk, nog te. rug te houden -— maar alles te vergeefsch.'— Zekerlijk zouden wij van dit alles onzen leezer van tijd tot tijd bericht hebben medegedeeld, zo wij niet beducht waren geweest , hem daarmede te zuilen vermoejen , vermits  Sö6 HET LEVEN VAN her bij onzen broeder lichtmis fteeds den ouden deun was; hij op de vermaaningen en i'aieekingen van zijnen vriend geen de minfte acht floeg, en alle zijne brieven onbeantwoord liet. fkank, die, in weörwil van dit alles,dezelfde bleef, poogde, zo dra hij kwaade geruchten van hem hoorde, en het maar eenigzins met zijne amptsbezigheden fchikken kon,hem optezoeken: hij reisde des ginds en herwaards, eu deed alles, wat vriendfehap en broederliefde van iemand immer vorderen kunnen. Uit hoofde evenwel , dat wild wel verre was van ergens eene blijvende ftad te hebben, en hij van oord tot oord door de wereld zwierf; fomtijds reden had, om zig ftil en zonder iemands weeten wegtepakken, en nu en dan, uit voorzichtige voorzorg, zijn' naam veranderde, was het frank onmogelijk geweest hem te kunnen vinden. Hij had echter al weder de reis ondernomen; was bij zijn ouden leermeester, (de Prediker welken den bedelenden wild de deur uitwierp,) geweest; doch deeze, (bij wien fr a nk,uit hoofde dat hij wèl gekleed was, zeer deftig ontvangen werd,) had wel zorg pdraagen , van hem de gefchiedenis met zijnen vriend niet te vertellen: hij vertrok des even wijs van daar als hij gekomen was , en keerde, na nog verfcheidene dagen, naar den ongelukkigen landlooper gezucht te heb-  EEN' LICHTMIS. 367 ben, met een kommervol hart, weder tot de zijnen terug; fteeds beducht zijnde, van nog eenmaal van hem de jammerlijkfte tijding te zullen bekomen. Intusfchen onderhield hij met louize een beftendi.^e briefwisfeling, en daar deeze hem het verfchrikkelijk voorval berichtte van hansje, bij het fluiten van het huwelijk van wi ld,fchreef hij daadlijk een zeer ernftigen, maar tevens ook treffenden en liefderijken brief aan wild, waarvan hij zig het beste gevolg beloofde: dan , orze held, toen weder het gouden geluk bij de lokken gevat meenende te hebben, vond niet goed om er op te antwoorden, maar verfcheurde den brief, van zijn getrouwen en besten vriend, en fmeet de flukken op het vuur. Hoe beledigend dit gedrag voor frank ook weezen mogt, liet hij daarom niet na, niet de grootfte bartlijkheid in het lot van zijnen vriend tedeelen,en hem ,onophoudelijk , door brieven, te blijven vermaanen, ten ©inde hem, ware het mogelijk op den rechten weg wedertebren gen. Door een zwaare ziekte werd hij voor eenigen tijd verhinderd, iets van wild te kunnen ervaaren; zo dra echter was hij niet herfteld, of hij kon niet langer rusten of duuren, en bedoor, hem zelf te gaan opzoeken; de laatfte verbeterende hand aan hem te  368 II ET LEVEN VAN leggen, en niets onbeproefd te laaten , oöl hem van zijn volflagen verderf te bevrijden» Vermits hem nu het. lot van hansje ook zeer ter harte ging, bezocht hij alvorens louize, bij wie dit iieve meisjen inwoonde; doch Vond dit medelijdenswaardige fchepzeltjen , in gantsch geen voordeeligen ftaat. Het goede, getrouwe, beminnelijke hansje» wier ligchaams- en ziele-ziekte , federt de ongelukkige ontmoeting in de dcipkerk, ongelijk erger geworden was, zo dat zij ,even gelijk een roos, die door een inwendigen worm geknaagd wordt, verwelkte,was toevallig de lijdensgefchiedenis van den trouwloozen te weeten gekomen , en had zig zijne ongelukken ten flerkften aangetrokken; zelfs in diervoegen, dat zij onophoudelijk weende, de handen wrong en in luide jammerklagten uitberstte: in de aanvallen haarer vernieuwde krankzinnigheid, viel zij zelve haare vriendin louize dikwijls te voet, en bad en fmeekte haar, dat zijtoch met haar, den ongelukkigen wilde helpen opzoeken, om hem alle mogelijke verligting toetevoegen. „ Met deeze handen,'' riep zij uit: „zal ik hem oppasfen! Zal ik voor hem arbeidenl ik zal, als 't nood is , zelfs voor hem bedelen: hij is een arm, zwak, verleid fchepzel; maat zijn hart is goed ! men heeft hem flechts weeten te verleiden! — mogelijk gelukt het mij, hem  È E N' LICHTMIS". 369 hem te redden! — mogelijk zal ik hem we. der op het pad der deugd brengen! -i of, zd dit mij niet gelukt, dan is hij evenwel arm en ongelukkig, en heeft aanfpraak op mijnt hulp en medelijden, meer dan eenig mensch in de wereld! — ja! ik moet heen! — heen om hem te gaan redden, al zou het dan ook ten kosten van mijn eigen leven gelchieden ■-• of, heeft hij geen aanfpraak meer op mijn hart? *— ben ik niet zijne echtgenoote? voor God en zijne engelen gehuwd? heeft hij mij niet trouw^ eeuwige trouw gezwooren? heb ik niet dit onderpand, (een ring vertoonendé,) als de bevestiging zijner liefde? eh heb ik niet dit kind, (it a r 0 L! N li aan haaren boezem drukkende.) dit beminnelijk kind, onder mijn hart gedraai gen , en het met fmarte gebaard? - ja! ja! ik zal hém dit lieve wicht voorhouden; ik zal hem bij het leven, bij de zaligheid van deezen onfchuldigen engel bezweefen , dat hij dé Ondeugd vaarwel zegge, en tot de deugd we* derkeere! — neen: hij zal mij niet afwijzen! - hij zal imkers gijn eigen vleesch en bloéd tikt verzaakên, en mijne fmeekiugén verach. ten? — 0! mijn lieve, beste vriendin! mijné Louize! in God's naam, laat mij gaan! laat ik hem opzoeken! ik zal alles verkoopen* lil i>k£L. Aa  370 HET LEVEN V AN alles opofferen, zo ik hem flechts behouden,, flechts van zijn verderf redden kan — ik ben nog jong! ik heb nog krachten om te werken; ik wil en zal voor hem arbeiden , dat het bloed uit mijne handen perst! in den naam van den almagügen God, louize! laat mij gaan! want het is voor hem, dat ik alles wil en zal opofferen! ik moet gaan! =»> ja! gaan al ware het volgende oogenblik dan ook'mijn dood." louize, haar omhelzende. Ongelukkig, beklagenswaardig, edel, beminnelijk meisjen! wat wilt gij doen ?— hoe! gij zoudt u voor eenen meinëedigen gaan opofferen ? — opöfferen voor hem, die u zo fchandelijk misleid en bedroogen heeft? die u voor altoos ongelukkig maakte? — is het uw slreda vergeeten, wat uw loon was, toen gij hein zo grootmoedig uit de gevangenis verloste! ? hoe hij het geld, dat gij hem ter hand fteldet, misbruikte?hoe hij, u geheel ter zijde (tellende, zig aan een ander onwaardig voorwerp wegfmeet ? — neen! goedhartig meisjen! gij moet hem niet opzoeken! gij «neet hem vergeeten! hem uit uw hart verdelgen , en aan zijn eigen welverdiend noodlot overlaatenl nooit is er bij hem beterfchap te hoopen — om u evenwel eenigzins gerust te (lellen, zo beloof ik u de zorg op mij te neemen, om zijn lot zo veel mogelijk te verzachten.  Ë Ë N' L IC.HTMl S. 371 Hansje, «7f*«» zwakke, benaauwde ftem. Ja! gij moet voor hem 2orgen, op dat hij niet verga! (Bitterlijk fchreiende. ) en ik za! hem dan '— vergeeten! —. groote God! —— ja! ik moet hem wel vergeeten! ( Verwilderd opvliegende.) Hoe ik ! — ik hem vergeeten! heeft hij mij dan niet ter echtgenoote genomen ? —«• zwoer hij niet , in 't aanzien van God, eenen valfchen eed? heb ik zelve niet gezien, hoe hij, in zegepraal, voor den trouwftoel ftond? hoe hij met een fchimplach op mijnederkeek? op mij, arme, gefchandvlekte ert Verachte? (Zij neemt den ring; flaat er een Woedend oog op, en werpt dien van zig.) Weg! weg! vernederend aandenken zijner meinëedigheid en mijner fchande! voor eeuwig uit mijne oogen! — o gij eeuwige Ontfermer! gij God der menfchen! vertrooster der ongelukkigen! zo Gij u met de ftervelingen bemoeit; Z > Gij uw eigen werk niet te fchande wilt maaken; niet voor eeuwig wilt bederven\ befchouw mij dan in genade, en maatig deeze ondraagelijke hevigheid mijner fmarten • ( Zij valt in de armen van louize) O mijne vriendinl 7* wees te vreden: na Aa s  373 HET LEVEN VAN is alles gedaan; ik heb hem uit mijn hart gerukt! — voor eeuwig --ja! voor eeuwig nemer uit gerukt. (Zij vestigt het oog op haar kind', zet het bedaardlijk op haar'. fchoot, en drukt het, met moederlijke tederheid, aan haar hart !) Mijne lieve karoline! nu is alles voorbij Tnu hebt gij geen'vader meer! nu zijt gij eene arme, vertlootene wees ! — eenbastaart! eene blijvende getuige van de fchande uwer moeder! — o mijn kind! wanneer ten eenigen tijde, u een jongeling,met eenfchuldloos gelaat en!vleiende woorden, van liefde fpreekt — och! — gedenk dan aan uwe moe-der! — gedenk aan mij! karolineI wanneer de verleider, met duidend eeden en de plechtigfre betuigingen-, u in het net poogt te lokken en uwen val bedoelt — denk, denk aan uwe rampzalige moeder, zo dikwijls uw hart zig geneigd gevoelt tot hcfde—zo dikwijls het den vleiënden minnaar ten gemoew klopt!. — o karoune! mijn kind! denk, ik bezweer u bij God almagiig, denk aan uwe bedorvene en voor altoos ongelukkige moeder, en vliedt deeze verraaders! . deeze eerloozen ! hunne oogen zijn vergiftigende! hui,ne aanraakingen zijn de aanraakingen des doods! hunne betuigingen en vleierijen zijn de kunstnaarijen van den helfchen afgrond!zij zijn de duivels, ddïj.  EEN" LICHTMIS. 373 in engelengedaante, op deeze Aarde rondwandelen, en die flechts op onze eeuwige verdoemenis bedacht zijn! — k aroli NElonthoud dit! — en zo dikwijls gij een'man aanfehouwt, denk dan aan mij — aan mij, uwe onzalige, uwe vertwijfelde moederi Nadat hansje dus haar vol hart ontlast had, fcheen zij "enigzins bedaarder te worden, en begon'zelfs louize in verfcheidene kleine huislijke bezigheden behulpzaam te zijn. Eenige dagen daarna, louize eens van huis zijnde, en men hansje, die thans zeer zelden meer eenige aanvallen van onzinnigheid had, zo naauw niet meer bewaakende als wel te vooren, nam het meisjen haar' fiag waar, en ging, laat in den avond, toen men dacht, dat zij te bedde was, het huis uit, in gezelfchap van haar toen tienjaarig dochterijen, en floeg den weg op naar den oord , v/aar zig de nooitvergeeten ophield. louize des morgens t' huis komende verffond dit treurige nieuws, en wss met weinig beducht, dat hansje mogelijk zig een <->r\seluk zou hebben toegevoegd:zij zond ten eerden verfcheidene lieden uit, om naar haar te zoeken ,'die echter, zonder haar te hebben kunnen vinden, wederkeerden, Aa 3  374 HET LEVEN VAN In deezen angdigen toeftand trof zij frank aan , die daadlijk bewilligde, om met louize naar de ftad te gaan , waar zij het ongeluk, kige hansje hoopten te zullen aantreffen; want den tweeden dag hunner reize vernamen zij, van verre ,een vrouwlijke figuur, die aan den fteilen raad van een overhangenden bergkruin ftond, en aarde en bloemen in de beek wierp, die aan den voet des heuvels heen. ftroomde, en verfcheidene andere gebaarden maakte, die eeue zinlooze droefheid aanduidden; terwijl zij nu en dan eenige treurige liederen zong. Onze reizigers, beducht zijnde dat zij, hen Ziende, verfchrikkcn, en mogelijk wel, uit vrees van weder terug te zullen moeten keeren, zig in 't water werpen mogt, zonden den koetfier naar haar toe, ten einde zig met haar in gefprskte begeeven ; haar aldus van die ge. vaarlijke plaats te verwijderen , en haar het rijtuig aantebieden, in gevalle zij verder begeerde te reizen. Dit gelukte; de koetfier bragt haar met haa, re karoline, die zij, met verfcheidene doodkruiden en bloemen had opgefchikt, aan bet rijtuig: hansje fcheen wel een weinig ■te verfchrikken, toen zij er haare beide vrienden in vond; maar zettede zig echter zo geduldig als een lam, naast hen neder: zij drukte op eane veelbeduidende wijs de hand  EEN' LICHTMI S, 375 Jwarervriendinae,enzaghaar aan meteen oog, waarin iijdzaame weemoedigheid, en geduldige liefde, die zeer na aan de zachtaarrige vertwijfeling kwam, te leezen Honden. . Over 't algemeen was haar geheel voorkomen, zelfs in de vlaagen haarer onzinnigheid, de getrouwe fpiegel van haar voortreffelijk hart en edele zie!, en verwekte bij ieder die haar zag, een innig medelijden: het was geene woeste, wilde razernij, waarvoor de Natuur zig ontzet, en waarvan de aanlchomving ons met killen fchrik vervult! — neen! het waren de treffende dweeperijen eener geduldige lijdffer, die uit een diep gewond hart voordkwamen, en die t©t de harten fpraken j het waren de treurige gevolgen eener bedroogene liefde en misleide verwachting, die de ziel fteeds hoopen, fteeds zig zelve vleien doet, en die, in weêrwil van de herhaaldfte ondervinding van deerelijk zelfbedrog , nog altoos de wensch van het hart blijft voeden. Treffende was de fchiclijke overgang van weemoedigheid en fmart tot eene verrukkelij. ke vreugde, toen het verliefde hansje vernam, dat de reis naar de ftad lag, met het vriendiijke oogmerk om den ongelukkigen wild te helpen: even als uit een benaauwden droom ontwaakte zij; keek met de lagcheude hoop op het gelaat , frank en loviAa 4  $76 HET LEVEN VAN ze aan, terwij! zij met een vrolijke ftem uit» riep; ,, Ik zal hem dan zier ! -t— ach .' ik zal hem dan zien! hem onderfteunen ! hem redder!-» oj wat zou ik meer kunnen begeeren? — dit was immers de eeniglle, de fterk fte wensch van mijne ziel? ^ mijn kind! mijne k 4 r o li ne! verheug u! verheug u hartlijk! want gjj gaat heen naar uwen vader! — o! wat zal hij blijde weezen , wanneer hij zijn kind zien zal! — weg! weg, met deeze bloemen, met dit graffieraad! (jVrf eenig bedenken, met hevige out. roei %ng.) Ach! - wat gevoel ik ? is dit de koude hand des doods, die mij over het aangezicht güjt? — is het de kille fiddering van het graf, die door mijne aderen dringt? ( Zij voelt aan haar' voorhoofd.) Ja! dat is het koude doodzweet! -r dit zijn de droppels van het uitberftenrie bloed, door mijn hevigen,maar ook mijn jongden boezemftrijd veroorzaakt Mij is aood ! dood ! — dood is hij! — en men heeft zuiks voor mij yerzu-eer;eti | haast, fpoed u, mijn kind! vergader de weggefmeetene bloemen; het afge. legde treurfieraasl! — wij hebben het weder noodig ! — o J zo zijn uiteinde flechts vrede geweest moge zijn! helaas!hoe ban-  EEN' LICHTMIS. 377 ge word het mi] voor hem J bij heeft valfche «eden gezwooren! is een verraader geweest} ach! God! zo Gij hem niet genadig zijt, wat zal er dan van hem worden?" Orïder deeze en foortgelijke uitroepen kwamen- zij eindelijk in de ftad: frank ging daadlijk om den ongelukkigen te zoeken : veel moeite had het in, om hansje terug te houden, dat zij niet met hem medeging: zij hield hein in haare klemmende armen vast, en barstte in een luid gefchrei uit, toen hij hnar verzoek affloeg, om haar meaeteneemen; zij werd zo zwak;, toen men haar op haar kamer bragt,dat lotize vreesde,c;at zij in haare armen den geest zou. geeven : met veel moeite, en enkel door de belofte dat zij w lü> zien zou, zo dra frank zijn verblijf had opgefpeurd, iiet zij zig een weinig te vreden (lellen: zij verzocht toen haare vriendin om vergiffenis, en verzekerde haar tevens, met de traanen in de oogen, en de tederfte handdrukken, waardoor zij op 't ge. voeligst het hart van louize trof, dat het palang beter met haar worden zou. At s  378 HET LEVEN VAN VIJP-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. een hoofdstuk dat de licht» missen niet leezen moeten. - De grootmoedige frank, die, gelijk wij te vooren gezien hebben .juist in de hut trad, na dat wild twee gevaarlijke poogingen gedaan had, om zig het leven te beneemen, was nog bezig met bij zijnen vriend te weenen,toen op het gerucht dat Mevrouw wild maakte, een menigte menfchen toefchooten, om den zelfmoorder te zien: de Juftitie, wie dit geval fpoedig ter ooren kwam, deed zig van hetzelve grondig onderrichten, en daar frank zfg aanbood, om deezen ongelukkigen voor zijne rekening te neemen, liet men deeze daad van edele menschlievendheid, voor hem over. Met de tederfte en vaderlijkfte zorgvuldigheid paste frank ook zijnen deerniswaardigen vriend op: thans, daar alles hem verlaa*  EEN' LICHTMIS. 379 ten had, was frank nog de eenigfte weldoener die hem overgsbieeven was;hij deed alles aan hem, wat 'de innigfte vriendfchapen de fterkfte verkleefdheid ooit aan het vuurigstminnende hart kunnen voorfchrijven , en zulks in weêrwil van het ondraagelijk bijzijn van de echtgenoote van wild, die, ondanks alle fmeekingen en gitten van frank, niec ophield met den doodzieken zondaar, de bitterde verwijten te doen, en ten hevigrten tot gramfchap te tergen. • Door den onvermoeiden vlijt van den Ge. neesheer, dien frank rijklijk beloof Je en beloonde, werd wild voor ditmaal de kaaken des doods ontrukt; maar, indedaad, zo 't bleek, om flechts naderhand des te fchrikkelijker te derven; want naauwiijks beter geworden , en weder tot het gebruik zij, ner zinnen gekomen zijnde,kreeg hij zulk een leevendig bezef zijner wanbedrijven, en werd in diervoegen door zijne laatfte pooging, om zig zei ven te vermoorden, gemarteld, dat hij het elendigfle voorwerp van de wereld werd : alles vertoonde zig nu voor hem in zijne waare gedaante! zijne wandaaden fchaarden zig voor zijne verbaasde verbeelding, en de minften van dezelven bedreigde hem met deneeu, wigen dood. De tegenwoordigheid en de liefderijke ver. troogtingen van zijnen vriend, wel verre van  S3o HET LEVEN VAN hem optebeuren, floegen bem des te fterker neder; hij gevoelde, zig met den edelen frank vergelijkende , zijne fchande en nietwaardigheid zo zeer, dat hij geen moeds genoeg had, om de oogen tegen hem opteflaan , en in bedaarde oogenblikken menigtnaalen wenschte, cat hij hem verlaaten mogt, vermits hij zijne tegenwoordigheid niet vcrdraagen kon. Alles wat framj mogt aanwenden, om hem tot andere gedachten te brengen, was te vergeef-ch: in alle de gefprekken welken hij met wild hield , en waarin hij hem met alle mogelijke omzichtigheid en lirfdebejegenda, verried de ongelukkige eene kleinmoedigheid en vertfaagdheid, die zeer na aan de vertwijfeling grensde, waarvan 'hij ook vervolgends zeer hevige aanvallen begon te krijgen, als wanneer frank zig dan genoopt vond, om hem in ftiite te laaten, op hoop, van doorbe. tere oogenblikken gevolgd te zullen worden , en alsdan voordtegaan, met aan zijne verbetering te arbeiden. Zeer veel leerrijks zouden wij hier onzen leezer kunnen mededeelen, wanneer wij alle de vriendlijke vermaaningen en vertroostingen van frank aantekenden; doch waartoe zou zulksbaaten ? hetbestedeel onzer lezeren heeft dezelyen niet noodig, en zulken die ze hoog* noodig zouden hebben, zouden ze gewislijk; oyerfiaan.  EEN' LICHTMIS. g8ï Het gewigtig tooneel waartoe frank, offchoon tegen aijV dank, onzen ramp. zaligen beid voorbereiden moest, was eene onderhandeling met het arme, bedroog;ne, verlaatene en verraadene hansje, die, wat hij er ook tegen in mogt brengen, met allen geweld, hem wilde zien en fpreeken, wien zij zo zeer beminde, en om wien zij alles leed. Dit ongelukkig flagtoffer der ligtzinnig. beid en drift van onzen lichtmis, leed, ge« duurende zijne ziekte, onuitfpreekelijk; dag en nacht lag zij op haare knieën, en bad,en fmeekte met zo veel kracht en vuurigheid den genadigen hemel, als hadde zij deszelfs wel» verdiende gramfchap over eene gantfche zondige ftad willen afbidden : want frakk enLouizE, zagen om bet ongelukkige fchepzel van een bezoek bij wild te wederhouden, zig genoodzaakt, haar alle zijne verfchrikkelijke omftandigheden te ontdekken, en bereikten ook in zo verre hun oogmerk, dat hansje , wat het uitwendige aanging, zig ftil en bedaard hield, niettegenftaande het inwendige hartzeer haar eerlang in eene wandelende fchaduw herfchiep. Zodra echter hoorde zij niet, dat hij buiten doodsgevaar was, en het gebruik zijner zinnen weder had,of zij verzocht zo dringen-  $2 HET L E V, R N VAN deen zo onophoudelijk; jammerde, weende en omhelsde de knieën van frank en loij ize met zo veel vuur en nadruk» dat deezen eindelijk bewilligen moesten, om haar bij hem te zullen brengen. ,, lk begeer immers niet teveel ?"riep zij met zamengevouwene handen uit: „ik begeer flechts hem nog éénmaal te zien, alvoorens ik deeze wereld verlaat! wees niet beducht, dat ik hem eenige verwijten doen zal! dat er een eenige vloek tegen hem Van mijne lippen zal komen! -— neen! ik heb hem alles vergeeven! — ik zal hem de hand van verzoening aanbieden — en — in vrede fterven." Ten einde nu geene onaangenaamheden van den kant van wild's echtgenoote te ontmoeten , liet louize haar, onder voorwendzel, Van voor het toekomflig onderhoud van haar* man te zuilen zorgen, en haar deswegen te willen fpreeken , bij zig roepen, en hield haar zo lang op, tot de treurige bijéénkomst geëindigd was. hansje gaf zig op den morgen, dat zij wiLr» zien zoude, aan de dweepachtigfte vervoering van vreugde geheel over; zij fchikte zig op, even gelijk een bruid , die haaren bruidegom voorneemens is ten gemoete te treeden; zij drukte haar kind met geestvervoering, en eene foort van wildheid, aan haar hart, en Hortte zo veele traanen van loutere blijdfcbap,  EEN1 LICHTMIS. 383 over het geluk, 't welk haar veibeidde, dat het l 0 tn z é tot in de ziel zeer deed , en het haar begon te berouwen, in dit bezoek toege* ftemd te hebben. Toe n zij met frank zig in het rijtuig zet« ten zou, erinnerde zij zig den ring, welken zij weggeworpen had; keek fchielijk naar den vinger, waaraan hij geweest was, en zocht hem met zeer veel beangstheid; zij verfcbrik. te toen zij hem niet vond, en zag, bevreesd, even gelijk een misdaadige , om zig heen; werd ftil en peinzende, en poogde op 'tzorgvuldigst haare handen te verbergen. Toen zij, voor de hut van wild, uit het rijtuig traden , begon zij ongemeen te beeven en te fidderen; haare knieën (Heten tegen elkander, en frank met zijn' bediende hadden zeer veel werks om haar op de been te houden; zij fcheen ren uiterften aangedaan te weezen, en zag geduurig met benaauwheid en een wild oogöpllag om zig heen, even als of een wreede vijand haar vervolgde: zij gaf een harden fchreeuw, zo dra zij den afgrijslijken toeftand van den ongelukkigen ontwaarde , en viel , op de eerfte trede, die zij in de hut van wild deed, in onmagt. De verfehijning van het getrouwe meisjen deed op onzen held geene mindere verfchrikkelijke uitwerking; de enkele gedachten van een zo beminnelijk fchepzeltjen, zo volmaakt  $$4 HET LEVEN VAN naarligchaamen ziel,bedorven te hebben, hbé gemaklijk hij hier ook weleer over heen fbapte^ deed hem thans het bloed in de aderen itollen, en beroofde hem van alle bewust zijns hij floeg de oogen voor zig neder , en waagde het niet, om dezelven naar hans-* je opteheffen; hij knar (te op eene verfchrikkelijke wijs op zijne tanden, en fcheen bezorgd te zijn, om zig voor zig zeiven te verbergen. Toen hansje eindelijk zig een weinig herfleld had, ging zij, zeer zachtjens , en even als wilde zij hem niet verfchrikken , naar hemtoe; zag hem onder de oogen; fchuddede, op eene zeer bedenkelijke wijs, het hoofd, en trad, of liever waggelde naar frank te. rug; wierp zig in zijnen arm, en riep weenende uit —• „ O Neen! dit is hij niet! -f dit is de geliefde van mijn hart niet! — wij zijn hier verkeerd! — wij moeten ons eldersheen begeeven!" „ Maar," antwoorde frank; ,,mijn allerliefst fchepzeltjen! dit is mijn rampzalige viiend; ongelukken en ziekten hebben hem dus onkennelijk gemaakt — het sal beter met heuv worden, hoop ik." HANSJE. O mijn God! — dit — dit is hij dan ? (Zij  EEN' LICHTMIS. 3«§ (Zj rukt zig uit den arm van F RANK , /o<^>/ ««ar wildj knielty en róept uit:) 'Vergeef het mij, Hemelfche Yader! wan. neer ik zondig: hij is gehuwd! — immers is hij dit? — o ja! ik erinner mij zulks ; mnarik ben een arm , zinneloos fchepzel ! — neen lik •zal hein" niét verleiden. ( Zij vat zijne hand^ bevochtigd dezelvt met haare traanen, en kuscht hem op den mond.) Voor 't laatst! — wild! nooit -—» nooit weder na deeze keerJ nimmer, nimmer zullen wij elkander weder z-ien." ■ wild, door deeze onvoorbeeldige liefde ten hoogften befebaamd, en ten diepften getroffen , kwam als uit een diepen flaap; drukte, met de benaauwdheid van eenen ontdekten, moordenaar, de bleeke, uitgeteerde hand van deezen vrouwlijken engel; terwijl hij troostloos en vol vertwijfeling, zig aldus hooren deed. „ Laat mij los! laat mij los.'hemelsch fchepzel! verontreinig u niet aan mij! — mijn reuk is vergiftigend, en mijn adem verpestend! — ik fmeek u niet om vergiffenis l — neen! daar mag ik niet om fmeeken! — mijn fchuld h> grooter, dan dat gij mij dezelve, vergeeve» kunt." \ III. deel Eb  386 HET LEVEN VAN hansje. Ik heb u alles vergeeven! God weet het; voor langen tijd heb ik het u reeds vergeeven! — maar wees nu flechts op uwe zaligheid bedacht -U, bid! — bid! wild. Bidden ? — o! dat is nu veel te laat: ik hen verlooren! — onherftelbaar, voor eeuwig verlooren! hansje. O mijn lieve wild bid toch maar!-— God is immers genadig! — bid maar! -~ o! gij hebt zwaarlijk gezondigd! gij hebt valfche eeden gedaan en God gelasterd! — maar laat daarom den moed niet zakken! bid! mijn vriend! bid God om vergiffenis! —- vaarwel, wild! ach! vaar voor eeuwig wel!" Hier bezweek het flerk ontroerde meisjen, en werd als voor dood weggedraagen — den volgenden morgen eindigde het lieve fchepzel ook haar lijden met haar leven. Hoe geheim men ook haar dood voor wild houden mogt, kwam het echter niet lang daarna ter ooren van zijne vrouw, die ook het bezoek van hansje bij haar' man vernomen had reven gelijk een helfche furie liep zij naar hem toe, en zou hem met nagels en vuisten dat nieuws verkondigd hebben, zo frank den elendeling niet tijdig uit de klaauwen deezer woedende duivelinne verlost hadde.  EEN' LICHTMIS. 387 De'dood van hansje maakte, op het, buiten dat reeds genoeg, ontftelde hoofd van wild, een verfchriklijken indruk, 't weikalles nog vermeerderd werd door de befchouwing van het lijk dier ongelukkige ,het welk toevallig voorbij zijn hut, naar het graf, gedraageu werd. Deeze befchóuwing ontroerde hem ten allerfterkften ; hij ftond als verfteend; met de oogen ten hemel geflagen, en de handen 'méén gewrongen! eindelijk barstte hij, in een zinlooze vlaag, met doodlijke benaauwdhidd, gillende, dus uit: ,, Hoe! onrustige fchim! verlaat gij het rijk der dooden ! ontvlied gij den hemel om mij hier mijne wandaaden te komen verwijten ? — bid! bid 1 •— riep die hemelfche ziel mij toe; terwijl zij den duivel zegende, die haar verleid en elendig gemaakt had! - of welk een grootsch, welk een godlijk bedaars -r- dit, dit zal ik u voor 't minst zien te beloonen! -i maar hoe? — o mijn God! neem toch denwilvoorde daad,en verfmaad de traanen van eenen berouwhebbenden moordenaar niet! ja! weenen zal ik, tot zo lange ik' in mijne traanen fmelten, en de hemel zig mijner ontfermen zal, om mij van de aarde wegteblikfemen:" Half gekleed en vertwijfeld, öntfnapte hij de voorzorg van zijnen oppasfer, en ijlde naai' 13b a  .388 HET LEVEN VAN 't kerkhof, waar hij juist aankwam , toen men het lijk in den grafkelder liet zinken. Met klapperende tanden en knikkende knieen, ftond hij van verre; befchouwde, als een Verweezen zondaar, de begraavenis , en floop, als een vervolgd misdaadiger,heimelijk en.beeVende weder terug. Naauwlijks was hij weder t'huis , of zijn vriend frank kwam hem bezoeken, die niet weinig aangedaan was, over den verergerden toeftand, in welken bij hem heden aantrof. Alle vertroostingen en fmeekingen vermogten niets op hem* onophoudelijk riep en bad hij; terwijl hij zijnen vriend, bitterlijk fchreiende, om den hals viel: „ O mijn vriend! o mijn broeder! omGod's wil! — Keek mij toch een mes in 't hart! éénmaal hebt gij mij van den dood gered ! och! wees ook heden andermaal mijn redder en behouder! verlos mij van dit elendige leven'! — vermoord mij uit barmhartigheid ! te vergeefsch eischt gij dat ik leeve ! - neen ! ik kan niet leeven ! - ik kan niet zalig worden! —— vertwijfeling, wanhoop ! - de eeuwige verdoemenis is mijn lot!" Niets van alles wat frank met reden hier tegen inbragt , mogt baaten; de woede van wild fteeg ten top; hij greep zijn'vriend in de borst, en wilde, met geweld, hem dwingen , dat deezen hem het leven bename.  EEN' LICHTMIS. 3S9 Gij moet mij het leven beneemen!" riep Hij: „rampzalige! door uwe handen moet ik derven ! — zijt gij de oorzaak niet van mijne elende en mijne afgrijslijkeomftsndigheden?»— tot mijn ongeluk, tot mijn eeuwig verderf, hebt gij mij het leven gered! en thans, thans zijt gij wreed genoeg, mij mijne bede om den dood te omzeggen! — kom! verbeter uw* misflag, en fchenk mij den dood! — o! indien ik zo veele moorden niet op mijne ziel had, gij zoudt het vermaak niet hebben, om mij deeze bede aan u te hooren doen ! — maar wat wil ook één moord meerder of minder zeggen, voor hem die tog verdoemd is? — wanneer, in het jongde gericht , die allen tegen mij opkomen, tegen mij getuigen , die ik van 't leven beroofde , hoe ondraagelijk zal dan mijn lot weezen! — wee! wee! wee J »— waarom kan ik nu niet gelooven, dat alles met dit leven ophoudt? waarom geloof ik nu in de wreekende rechtvaardigheid van den Almagtigen ?" Nu verviel hij in een diep , zwaargeestig gepeins; vattede zijn' vriend ijverig bij de hand; drukte dezelve aan zijn hart; liet het hoofd op zijn' fchouder zinken; begoij hard op te wecnen, en fmeekte zo hartlijk en innig, om toch medelijden met hem te hebben, dat frank door bet gevoeligst hartzeer gemarteld werd. Schielijk oprijzende, flelde hij zig voor dea Eb 3  39o HET LEVEN VAN fpiegel; befcbouwde lang en met verbaasdheid zijn beeldnis, en geraakte eindlijk in twijfel, ot hij het zelf wel ware — „Ben ik," vroeg hij, „ zulk een monder, als zig daar voor mijn oog vertoont?" oneen .'dat kan niet zijn! voorzeker bedriegt de fpiegel! -ach! dit fpook— hoe weinig gelijkt het naar het beeld van den eertijds bloejeuden jongeling! — met roozen* wangen! vuur in de oogen, en de gezondheid in zijn geheel voorkomen! — immers ben ik dat niet? mijn vriend! mijn broeder! medgezel mijner jeugd! — mijner gelukkige dagen! zeg mij de waarheid! ben ik dat zelf? —■ ach! uw ftilzwijgen , uw treurig oog zegt het mij!" (De handen wringende, en driftig op en neder kopende.) O ! dat is afgrijslijk! ( Fan voor de fpiegel heengaande ) En hansje! waar is zij? — o God! —■ zij is dood! — dat goede, getrouwe, beminne« lijke fchepzel! is dood! en ik — ik ben haar moordenaar ! ( Hij rukt het hair uit zijn hoofd; flaat zig met vuisten , en gedraagt zig als een woedend mensch — eindelijk wat bedaarder zijnde, zegt hij:) Hoe is het? heb ik haar niet vermoord? heb ik haar den dolk niet in 't hart gedooken? - O! hoe zwak is mijn hoofd, en boe bezwaard mijn geweeten!— ik heb haar zo fel beledigd,  EEN' LICHTMIS. 391 en zij was eene zo goede, edele, beminnelij. ke ziel! ( Hij vat frank bij de hand.) Kom , mijn vriend ! laaten wij naar het graf gaan; ik moet haar fpreeken: 't is immers middennacht? geef mij uw horologie, op dat wij iuist op onzen tijd pasfen ! geef hier! geef hier ! tusfchen twaalf en één uur is het de tijd f der omzwervende zielen, en deeze tijd kan niet verre meer zijn ! — o! als dat uur gekomen is, en ik haar fpreek, dan zal het wel be. ter met mij worden." Bidden en betoogen kon niets bij den ver* twijfelden uitrichten, om hem van zijn voorneemen terug te houden; hij 'barstte in eene hevige woede uit; het fchuim kwam op zijne lippen, en hij dreigde zig den kop te zullen verpletteren, zo zijn vriend niet met hem naar 't kerkhof ging: frank zond om den Geneesheer, doch deeze kon even min bij hem uitrichten, zo dat hij eindelijk in zijn voorde! bewilligen moest: naauwlijks floeg de klok elf uuren, of wild wierp een'mantel om; nam fr apk bij den arm, en fnelde de deur uit. De klok flaatï" riep hij in doodsbenaauwdheid uit: „zij flaat dat vreeslijke uur! hoort gij dat donderend gebrom niet ! hoe dreunt het door de vervloekte ziel heen ! kom 1 - zij moet niet naar ons wachten! — neen! - de nacht is akelig! de noordewind is Bb 4  392 HET LEVEN VAN fcherp! —. zie, zie 'eens, hoe de fterren, op de aannadering van een verdoemden verbleeken'hoe zij zig in dat ondoordringbaar donker verbergen.' - o' eeuwige duiflernis! — kom verzweïg mij ook! — nacht van den helfchen afgrond! donder op ! en doe mij van onder de ftervelingen verdwijnen ! hoort gij den Eeuwï- gen mij niet vervloeken! o! verzwelg mij, hel! of zo er nog afgrijslijkerplaatsindefchep. ping is, verzwelg mij! want mijn adem moet de zamenleeving niet langer verpesten! (Na eenige tusfchenpoozing.) Hoe donker wordt het in mijn ziel! mijne krachten begeeven mij: o! ik fta op het punt van mijn verftand te verliezen. (Bij leunt op den fchouder van frank.) Onderfteun gij mij, o mijn engel' o mijn broeder! —draag met geduld mijne zwakbeid! help mij op, wanneer ik bezwijk, en beveilig mij tegen de wreedheden der vertwijfeling! — mij zeiven kan ik niet helpen! olgeleid , vergezel mij in den vreeslijken uure des doods .'bewijs mij de barmhartigheid van mijne oogen te fluiten - doe meer! vergader aan mijn fterfbed de losbandige jeugd! roep de beminnaars van den wellust «men, en toon hen mij, mij rampzalige! — mij eeuwig vervloekte en verdoemde! - dit fcfaouwfpel, deeze afgrijshjke vertooning zal meer op hen vermogen, dan alle vermaauingen ! o!zo het weezen kan, ver-  EEN' LICHT M I S. 395 gader om mij heen,-alles wat de zonde bemin: eu najaagt! laaten zij zien, wat het einde,van een'lichtmis zij! laaten zij 'met fiddering.befchouwen, hoe hij de -eeuwigheid. infiapt;,b.Qe hjj God's wreekendoordeeüen gemoete treedt, die alle de gaaven van den Hemel misbruikt,, en zig zeiven aan het eeuwig verderf weggefmeeten heeft! (Hij treedt naar 't graf van hansje.} Daar ligt da'ar rust zij! ja! daar rust het beminnelijke meisjen! dat ik verdorven en vermoord heb — o God! wreeken. de, vergramde God! ik zet mijne voeten op haar graf! - zij fiaat voor uw vierfchaar! -—• zij klaagt mij aan!—hoor, hoor mijn vriend! de vertoornde Godheid dondert! zie zijne bükfems; zij zweeven boven mijn fchuldigen kop! hansje! hansje! — zalige fchim ! houd op! houd op mij te vervolgen ! — ik zal u voldoening geeven! — God van den Hemel! betoon mij de genads, om uwen verpletterenden donder nedertefchieten, en mij hier hier op dit graf, te vermorzelen! (Met eene doodlijke bedaardheid tegen f tt a n K.) De Hemel verhoort mij niet." ( Hem omhelzende. ) Vaarwel! vaarwel voor eeuwig! —- 0 loshandige jeugd! ziet gij mij niet fterven, hoor  394 HST LEVEN VAN EEN' LICHTM. dan mijne gefchiedenis — en — vrees deugdzaam !" Eer frank het vermoeden kon, trok wild een mes uit zijn borst,en — (tak het zig in 't hart, zo dat hij op het graf van hansje, dood nederviel.