1 ■fÈ   1091 «19 UB AMSTERDAM    STAATS- E N KARAKTER-KUNDIGE BY ZONDERHEDEN BETREFFENDE FREDERIK den II. KONING van PRUISSEN. Uit het Hoogduitsch (Naar den derden Druk.) EERSTE DEEL. 'sGRJVENHJG E, By ISAAC van CLEEF. mdcclx x-x vii.   VOORBERICHT. Byzonderheden, welke het perfoonlyk Karakter van den grootften Koning naauw, keuriger affchilderen , zullen , hoop ik, by alle de genen , die in ftaat zyn , om zyne grootheid te voelen , een gunftig onthaal ontmoeten. Hy was 4.6 jaaren lang de merkwaardigfte Man in Europa. Van zodaanig iemand is ook de kleinfte byzonderheid waardig , om bewaard te blyven. Het is moeilyk , hem zich naar waarheid voor te ftellen onder zo verfcheidene oogpunten; Wie kan den Held van den zevenjaarigen kryg, in het oogpunt van den goeden, zorgvuldigen Huisvader, (indien deeze uitdrukking geoorloofd zy) befchouwen? Wie verbeeld hem zich in zyn byzonder leven , zo als Hy waarlyk was ? Uit de ontelbaare menigte van alles , wat hy deed en zeide kippen wy thans alleen dat uit, het geen het edel voorkomen van zyne oorfprong* 2 lyk-  iv VOORBERICHT. lykheid heeft. Voorts kan de (ritrCver den Lezer verzekeren, dat de Byzonderheden, in deeze Verzameling aangenomen , niet ongegrond of on'êgi zyn, nadien zy grootendeels van ondericheiden verdienftelyke Staf-Officiers en andere geloofwaardige Perfoonen en uit andere egte bronnen oorfpronglyk zyn. Ook heeft hy niet alles, wat zich aanbood, zonder keuze, aangenomen. De begeerte, waarmede dit klein Werkje gelezen is, gebleken door drie drukken, welke binnen den tyd van twee maanden zyn uitgegeven, getuigt, hoe zeer de uitmuntende Man , dien het betreft, vereerd en bemind is, en kan ten bewyze ftrekken, dat een Vorst niet onbeloond blyft, die zulk een Weldoener, zulk een Vader zyner Onderdaanen is, als Frederuv was. STAATS-  STAATS- E N KARAKTER-KUNDIGE BYZONDERHEDEN KONING van PRUISSEN. D e Koning van Pruisfin was van een weinig minder clan middejbaare manslengte, maar zeer evenredig gevqrmd. In zyne jonger jaaren had hy een lieftallig voorkoomen, en die aangenaame onachtzaamheid in zyne houding, welke men Bevalligheid noemt. In zynen ouderdom was zyn ligchaam eenigzins voor over gebukt, en zyn hoofd hing over de regte zyde. Zyn ligchaams-geftel, welk van Natuur het fterkfte niet was , had hy door veele ligchaams-oeffeningen gehard. Hy had groote fehoone blaauwe pogen , en zyn opflag was zo ongemeen doordringend en fcherp, A dat BETREFFENDE DEN  2 Byzonderheden betreffende den dat de geen, welken hy daarmede trof, zeker niet koel en onverfchillig blyven kon; zelfs dappere luiden moesten zich op zekere wyze daar tegen wapenen. In zyne jonger jaaren was zyn mond zeer bevallig, maar het verlies der voorde tanden gaf aan zyn anders levendig wezen een oudagtig aanzien. Alhoewel alle afbeeldingen, die van hem voor handen zyn , naar eikanderen gelyken , egter kan hy volftrekt niet naar dczelvcn beoordeeld worden. Als hy fprak, werden zyne wezenstrekken, tot verbaazing toe , verlevendigd. Nooit werkte de ziel op eeiiig aangezigt fneller, dan op het zyne; en nooit was dit zigtbaarcr, dan wanneer hy Muzyk hoorde. De uitdrukking van zyn gelaad wisfeldc af met den faelften overgang der tooncn, en openbaarde zyne, by uitnemendheid gepaste en fchielyke aandoenlykheid, voor alle gevoel. Hy was zelve een der grootftc Fluitfpeclers van zyn' tyd. In 't byzondcr drukte hy tedere en roerende aandoeningen in Adagio, verrnkkensmagtig,uit op ditlnftrnment; alhoewel weinigen flegts het genoegen gehad hebben, om hom te hooren, dewyl nooit aan eenen vreemdeling de toegang vergund werd tot de Concerten, in welken hy zelf, verzcld van ecnige uitgeleezen Toonkunftenaars, fpecldc. Zelfs in den oorlog behandelde hy de Muzyk, zodra hy maar eenige rust genoot, alle dag dén uur, en fpeelde eenige Concerten van Quantz , of van zyne  Koning van Pruisfin. 3 zyne eigene compofitie op de dwersfluit, met zulke vaardigheid, als of het fluitfpel de eenigfte bezigheid van zyn leven ware. Iri het fprekcn was de toon van zyne Mem de zuiverfte en bevalligfte Tenor, die men denken kan. Als hy zyn volk kommandeerde , was zyne ftem luidj en zelfs op eenen verren afftand zeer duidelyk. Hy fprak veel, eri drukte zich gemeenlyk met eenc gemaklykheid uit, die met den fnellen loop zyncr gcdagten overëenftemdc» De begaafdheid , om fehielyke , vernuftige , of ook alleen verpligtende antwoorden te geven, bezat hy in den hoogften graad. Alhoewel hy met de fchoone fexe niet veel ophad, behandelde hy dezelve egter met de hem zo natuurlyke innemendheid, en was zeer geern en zeer opgewekt in 't gezelfchap van verdienftelyke Dames. Zyne kleeding was doorgaands zeer eenvoudig, en wanneer hy met zyn gevolg uitreed, was hy door een heel gemeenen blaauwen rok onderfclieklen. Zyn' grootcn zwarten hoed, met witte pluimen, droeg hy gemeenlyk zo, dat de groote zyd-tuit over zyn voorhoofd en oogen, en de voorfte tuit op zyde kwam. In de eerfte jaaren zyner Rcgccring was zyn gewaad altyd zeer net en proper. In groote Gala- en feestdagen was hy gemeenlyk in een ryk goud- en zilverkleed met brillante-knoopen gekleed. Maai' na den A 2 ftfe*  4 Byzonderheden betreffendè den zevenjaarigen oorlog heeft hy altyd alleen zyne uniform gedragen , die dan op groote gala-dagen van blaauw Fluweel was, ryk met zilver geboord. Zyn haair droeg hy van agter in een ftaart gebonden , en op zyde iu onagtzaame lokken gekruld. Meesttyds waren deeze zeer ongelyk gepoederd, en gaven blyk, dat deeze groote Koning geen'tyd overig had voor het Toilet. Hy kleedde zich terftond , als hy opftond. Dii gefchiedde zonder omflag en met weinig hulp. Zyn haair frifeerde hy, met allen fpoed, zelf voor een fpiegel, die voor zyn bed gebragt werd. In minder dan een kwartier was hy in de klederen. Zyn gezelfchap beftend altyd uit geleerden en fraaie vernuften. De Koning wilde in zynen cirkel, zo veel docnlyk was, vryheid van fpreken, en volkomen gelykheid invoeren. Die by hem waren, decden fteeds hun best, om dit beide daar te ftellen. Doch geen van allen wïsl bet gefprek , op den duur, zo levendig te houden , als dc Koning zelf. Hy gaf ook anderen aanleiding, om geestig te zyn, het geen by luiden van zyne hoogc waardigheid iet ten uiterftcn zeldzaam is. Eens zeide hy tot den AbtBASTiANi: Wanneer gy de Pauslyke kroon verkrygen zult, die uw ftigtelyke vroome wandel u zeker nog verwerven moet, hoe zult gy my onthaalen, ah  Koning van Pruis/en. 5 als ik te Rome kom, om u myne devotie te bewy- zen? Ik zou zeggen, hernam de Abt, men laate den zwarten Adelaar binnen; hy dekke ons met zynen vleugel, maar • verfchoone ons met zyn fncbbe. Wegens zyne ongemeenc werkzaam- en bezigheid, was het natuurlyk, dat hy van allen, die met hem te doen hadden, liet zelfde vorderde. Hy was voor de genen, die hunne bezigheden fpoedig en getrouw verrigtten, een goedaartig en billyk Heer. Iemand, die vcele jaaren by zyn' perfoon geweest is , verzekert , dat niemand beter wist te beöordeelen, dan hy, wat men billyk van iemands bekwaamheden verwagten kon; en dat geen Heer minder eigenzinnig of tegenftrydig in zyne bevelen was, dan hy. Hy had gunfteiingeu ; maar nooit kregen deeze deel aan de Regeerings-zaaken , noch hadden den minften invloed op zyne ondernemingen. Verlcheidene zyner gimftelingen waren, in den engften zin des woords, zyne vrienden. De Generaal-Luitenant Graave van Rothenburg was de geen, dien hy by uitnemendheid met zyne vriendfehap en gemeenzaamen omgang vereerde: zo lang deeze leefde, kon dt Koning zyne tegenwoordigheid volftrekt niet ontbeeren. Geduurende de ziekte van deezen Generaal zat de Koning dikwils uuren lang voor zyn bed, en toen hy de tyding l om de Franjehen als myne vydnden aan te zien. Eene levendige afbeelding der grootheid van ziel van deezen Koning, die nooit voor de menigte zyner vyanden, of het gewigt zyner dikwils wanhoopige omftandigheden bezweek, vind men in eenen Brief van eenen Pruisfifchen Officier, na den ongelukkigen veldflag by Kunnersdorf. ,, Daar waren geen 5000 Soldaaten by „ den Koning. De Regimenten gcleeken niet fterker ,, te zyn, dan Kompagniën. Ik zag deezen morgen „ den Koning onder bun in een open, door de Ko„ Jakken verwoest, boerenhuis te Oetfcher , op „ een weinig ftroo vast en gerust flaapen, als of hy ,, zich in volkomene veiligheid bevond. De hoed lag ,, hem half over de oogen; de degen bloot naast „ hem. Aan zyne voeten fnorktcn twee Adjudanten, „ maar zonder ftroo. Een Granadier ftond voor de „ deur op fchildwagt. Deeze Vorst fchynt den flaap  16 Byzonderheden betreffende den „ flaap en de verpozing des ligchaams, zo wel als „ de tegenwoordigheid van zyn' geest in zyne magt „ te hebben, enz." De Graaf van Nesselrode zegt van deezen ongcmeenen Man: In 't ongeluk fchittert Jiy 't meest. Wanneer hy hard neder gedrukt word, heeft hy eene onwe erft aanb aar e veerkragt. Wanneer in 't jaar 1761. de Rusfen en Ooftenrykcrs zich verëcnigd hadden, en een Leger van 120,000 man uitmaakten, maar de Koning niet fterker was dan 50 Bataillons en 80 Esquadrons, kon hy, zonder zyn klein Leger geheel op te offeren, dit groot hcir, onmooglyk aantasten. Hy iloeg zich dan by Bunzelwiz in dien ftaat neder, dat de vyanden hem zonder gevaar niet konden aanvallen. Door dit middel ftremde hy 20 dagen lang de werkzaamheid van deeze verbaazendc menigte, en men moest zich zo veel te meer verwonderen, over de kunst van ftil liggen, die de Koning hier bewees , hoe minder hy daarin geoefend was. In deeze Legerplaats gaf hy het grootfte voorbeeld van waakzaamheid, nadien hy, bykans alle nagt, de liniën zelf bezogt, en dikwils tot het aanbrceken van den dag by de wagtvuuren bleef vertoeven. Neemt een bundel ftroo mede, zeide de Koning, toen hy naar zyne gewoonte, naa de Liniën reed, op dat ik niet weder, gelyk de voorige nagten, op den grond behoeve te liggen. Re-  Koning van Pruisfen. 17 Redenvoering des Konings voor den Jlag by Leuthen. Daags voor dat de Koning de veel grooter magt onder het bevel van Prins Karel van Lotharingen, den Moedigen en beflisfenden veldflag by Leuthen leverde, liet hy alle de Chefs der onderfcheiden Bataillons, Efquadrons, en Kompagniïn, by zich roepen, en hield hun, wat den wezenlyken inhoud betreft, de volgende reden voering voor. ,, Myne Heeren! Ik zal morgen op den vyand los„ gaan, en hem flag leveren: Alzo op deezen (lag „ alles voor deezen veldtogt aankomen, en dezelve „ beflisfen zal, wie meester zal zyn van Silefiën, zo „ heb ik u voor my laaten komen, om te zeggen, „ dat ik van elk verwagte, dat hy zynen pligt op het „ naauwkeurigst vervullen, en zyn uiterfte best „ doen zal." „ Ik begeer, dat elk op zyn' post ftipt agt geve op het Kommando, en zyne ondcrhoorigen met ., onverfchrokken moed en dapperheid voorga; met „ één woord, dat elk den vyand, met dat voorne„ men, onder de oogen zie, om te overwinnen of te „ Jlerven. Als gy allen, niemand uitgezonderd, zo ,, gezind zyt als ik, dan ben ik van de overwinning „ zeker." B „Ik  i» Byzonderheden betreffende den „ Ik ben van de fterkte en zwakte van den vyand „ onderrigt, en zal alle de Benden zo aanvoeren, dat „ zy met voordeel ftryden kunnen; het zal dan al„ leen op u lieden aankomen, om met vastberaaden n moed en oude Pruisfifche dapperheid te ftryden." „ Die van UI. bang is, leven en bloed niet wil „ opofferen, die kome te voorfchyn, eer hy anderen „ vertfaagd maakt! Hy kome te voorfchyn! Hy zal, „ zonder omftandigheden en verwytingen, op ftaande „ voet, zyn affcheid hebben!" Den Generaal-Majoor van Rohr liepen de traanen over de wangen. De Koning, dit befpeurende, omhelsde hem, en zeide : Myn lieve Rohr'. u heb ik niet bedoeld. Deeze redenvoering werd met algemcene ftilte en opmerkzaamheid aangehoord. Op de laatfté woorden des Konings, zeide, na een kleine tusfehenpoos, een Staf-officier , in aller naam, met een Enthujiösme van liefde voor den Koning: Dat mag een Hondsvot doen! Wy zyn allen bereid, voor uwe Majefteit ons leven op te offeren! De Koning befloot hier op zyne reden met eene zigtbaare vergenoeging en gelaatenheid dus: „Ik zie, „ daar is hier niemand, of hy is van eenen edelen „ heldenmoed bezielt ! Maar ik zal er ook naauw- „ keu-  Koning van Pruisfen. 19 ü keurig op letten, wie zyne beloften en zynen pligt „ volbrengt, Ik lal agter en voor zyn, my van den „ éénen vleugel naar den anderen wenden, geen Es„ quadron, geene Kompagnie zal myne oplettendheid „ ontgaan! Be zal ze op 't naauwst in 't oog houden. „ Die dan zynen pligt doen zal, dien zal ik met eere „ en gunst befchenken , en hem nooit vergeeten. „ Maar die zich van eene nadeelige zyde vertoont, „ die mag dan ook maar heen gaan , en my nooit „ weder onder de oogen komen." Elk een weet den uitflag, die deeze onderneming bekroonde, welke den 5 van Wintermaand 1757. gebeurde , en de herovering van geheel Silefiën was het gevolg van deeze glorieryke overwinning. Voor deezen Veldflag hadden de Ooftenfykers zeer veragtelyk van 's Konings klein Leger gefproken. Dit wist hy, en zeide, toen men te Lijfa, daar hy na de overwinning zyn nagtverblyf nam, daar van fprak: Ik vergeef hun de fottife, die zy gezegd hebben, zeer geern, uit hoofde van die, welke zy heden begaan hebben. Voor den flag by Rosbach, daar het Franfche en Keizerlyke Leger meer dan 50,000 man fterk was, en B 2 „de  io Byzonderheden betreffende den At Pruisfen naauwlyks 22,000 man uitmaakten, fpr'ak binnen vier dagen weder te laten herftellen. De Orgelmaaker vond het Orgel zo zeer mishandeld, dat hy het, in zo korten tyd , niet weder tot gebruik bekwaam kon maaken. Benda gaf hier den Koning berigt van , en kreeg van hem ten antwoord : Hy moest het Orgel maar zo laaten, en op zeker uur het Te Deum etc. in de Slotkapel uitvoeren. Speelers en Zangers begaven zich in de Kapel, en verwagtten den geheelen koninglyken Hofftoet. Dan, de Koning verfchynt, zonder een cenig mensch by zich te hebben, gaat zitten, geeft een' wenk, en de Muzyk neemt een' aanvang. Toen de zangftemmen met het Te Deum lautlamus etc. aanhieven, lag hy de hand onder het hoofd, en bedekte de oogen, om traanen van dankbaarheid aan den Eeuwigen den vryën loop te laaten. De meeste Muzykanten waren daarby zo aangedaan, dat ook hun de traanen over de wangen rolden. Tegen den Generaal van * * *, die een groot liefhebber was van kaarten en gezelfchappen, zeide de Koning ééns by zekere gelegenheid, als zyn Regiment in ééne Linie aanrukte : Uw Regiment houd geen Linie ! Doch dat is geen wonder : gy brengt te veel tyd door met kaartfpeelen. De Generaal gebood oogenbliklyk halt! en zich tot den Koning keerende ; Sire! zeide hy , hier wordt niet gefproken van myne kaarten Maar heb de goedheid, en zie , of het Regiment geen Linie houd. De Ko-  go Byzonderheden betreffende' den Koning zag het, begaf zich weg, zonder een woord meer te zeggen , en het was klaar , te bemerken, dat hy niet over den Generaal, maar over zich zeiven misnoegd was. Ook heeft men nooit reden gehad , om te gelooven, dat hy de vrymoedigheid van deezen Heer«kwalyk genomen heelt. Geen Vorst beloonde ooit edelmoediger of rykclyker, dan Frederik de Tweede. De Generaal Lestewiz had, in de Bataille by Torgau, als toenmaalige Majoor van 't Regiment van Prins Ferdinand van Brunswyk, heel laat, toen het reeds donker was, op het flagveld een hoop van 5 of 600 man, zo als zy uit alle Regimenten by een geraapt konden worden, faamgebragt, met welken hy den laatften aanval op de Siptitzer hoogten ondernam , en wel, zonder dat hy het wist, op denzelfden tyd, als het Corps van Zietiien deeze hoogten attakeerde; De beide aanvallen gelukten , en het bezetten deezer hoogten had het winnen van den flag ten gevolge. De Majoor van Lestewiz werd Overfte-Luitenant en Kommandant van dat Regiment; 1762 Kommandant van 't Regiment van Peter den derden ; kort daar naOverfte, en 1766 Chef van het Granadier Gardebataillon, dat de Generaal-Luitenant van Salderen gehad had, ook kreeg hy de Kommandants-plaats te Potsdam. In 't vervolg werd hy Generaal-majoor. Ter-  Koning van Pruisfen. 31 Terftond na de vrede 1763 vielen den Koning voor 200,000 Ryksdaalers aan goederen toe, die de overleden Markgraave Karel gehad had. Ook deeze gelegenheid nam hy waar, om den toenmaaligen Overften te beloonen, en zond hem den giftbrief met het volgende eigenhandige briefje toe. „ Myn waarde Overfte van Lestewiz ! Ik heb den „ gewigtigen dienst niet vergeeten, dien gy my in „ den laatften Oorlog beweezen hebt; en ik heb lang „ op eene gelegenheid gewagt, om u te beloonen. „ Tot hier toe heeft dit niet willen gelukken. Neem „ bezit van de goederen, waarvan ik den Giftbrief „ hier byvoege " enz. „ Frederik. " De tegenwoordige Generaal-Luitenant van Prittwiz bekwam toen ook voor 300,000 Ryksdaalers aan goederen tot een gefchenk. Hy had in den Veldflag by Kunnersdorf 1759. den Koning zyn eigen paard gegeven, en met een handje vol Volks een hoop Kofokken verjaagd, die op 't punt waren, om den Koning gevangen te nemen. De Koning heeft daarom ééns gezegd: Lestewiz heeft den Staat, en Prittwiz my gered. Eén van de Vleugel-Adjudanten des Konings, diehem met veele eere en yver gediend had, bekwam niet  3& Byzonderheden betreffende den niet het geringde tecken van 's Konings genoegen. Ondertusfchen verdubbelde hy den yver in zyn' dienst, en vier jaaren na de vrede, toen hy zulks het minst venvagtte,. verkreeg hy van den Koning 60, 000 Ryksdaalers in goud, benevens eenen Brief, die hem nog meer waardig was. liet is onmooglyk alle trekken van grootmoedigheid by te brengen, welke Frederiks karakter en regeering kenmerkten; wy kunnen uit derzelver menigte flegts eenige uitkippen. By de Revue in Pruisfen in 't jaar 1775. verzogt een Kapitein van 't Regiment *** verlof, om zyn zeer fchoon goed te mogen verkoopen, alzo hy het niet in Hand kon houden, en het boven dien met 24,000 Ryksdaalers aan fchulden bezwaard was,-die hein zeer drukten. Toen de Koning weder te Potsdam te rug gekomen was , zond hy den Kapitein .24,000 Ryksdaalers, om zyne fchulden te betaalen, en boven dien nog 6000 Ryksdaalers, ter verbetering van zyn goed. Terftond daarop, als de Overfte van Troschke , dien de Koning ongemeen hoog gefchat had, geftorven was, fchreef hy aan dcszelfs weduwe. „ Lie-  Koning van Pruisfen. 33 i, Lieve, byzondere ! De treurige dood van deft Overften van Troschke , by het Regiment Oud„ Woldek, uwen Man, heeft my zeer getroffen. Ik „ verlies aan hem een' zeer braaven en goeden Olli„ cier; Deezen naam had hy algemeen, en ik wist „ zyne uitmuntende verdienden zeer wel te fchatten* „ De door U teruggezonden öi'de pour le mérite Van ,, hem, en uwe dank voor de aan hem gefchonken „ gunstbewyzen, zullen voor u en uwe kinderen eeuwige gedenkteckeneri van myne hem beweezeh „ welverdiende agting blyven. Doch hier by \x\\ ik „ het niet laaten berusten, maar gy kunt verzekerd „ zyn, dat ik zo min de Weduwe van eenen zo verj, dienftelyken Officier, als deszelfs nagelaatene kin- deren, verlaaten zal. Vertrouwt my ten dien ein,, de, zonder agterhouding, de gefteldheid van uwe ,, gezamehlyke huislyke omftandigheden toe, • in Wel„ ken hy u gelaaten heeft, ook het getal en den ou„ derdom uwer kinderen , en dan zal ik zien , wat ik „ voor u en hun doen kan, als uw genadige Ko„ mug," Eigenhandig Nafchrift. Wylen uwen Man heb ik in eere gehouden, als een voorbeeld van een' regtfchaapen Officier; en alzo hy, helaas! door den dood is weggerukt, zo zal ik, als Vader, voor zyne kinderen zorgen, en het geen ik den Vader toegedagt had, voor de kinderen en moeder doen. Zend my eene opgave van uwe bezittingen, C en  34 Byzonderheden betreffende den en ik beloove alles zo te maaken, dat de familie vergenoegd zal wezen. Potsdam, den 21 January 1786. Frederik." Aan dezelfde. „ Lieve, byzondere! Het is my regt aangenaam, van uwe Familie-omftandigheden, na 't overlydenvan uwen man , den braaven Overfte van Troschke , door uwen brief van gisteren naaukeurig onderrigt te zyn. Ik zal er nu op bedagt wezen, om U en zyne nagelaaten kinderen myn dienst en voorzorge te doen genieten. Ten dien einde heb ik, vooreerst, tot uw onderhoud, en opvoeding uwer kinderen, de inkomftcn van het Ambt-hoofdmanfchap Carzig in de Nieuw-Mark van 500 Daalers, dat hy gehad heeft, heden aangewezen, en dan zal ik tusfehen nu en Trinitatis zorgen, dat uwe goederen ten minften 20,000 Daalers in waarde klimmen, en zo hoog zullen gebragt worden. Hier aan zult gy en uwe familie een fteedsduurend kenmerk hebben van de voorzorge van uwen genadigen Koning. Potsdam, den 23 Jan. 1786. Frederik." Naar den gewoonen loop der bezigheden, gaf de Koning  Koning van Pruisfen. 35 ning thans de nodige bevelen tot voltrekking zyner oogmerken. Aan den Staatsdienaar van Werder. (Van 'sKonings eigene hand.) „ Alzo myn vriend, de Overfte van Troschke, overleden is, zo wil ik, dat de Weduwe het Ambtshoofdmanfchap, dat hy gehad heeft, behoude. Vervolgends wil ik haar een Landgoed, iu de Nieuwmark gelegen, koopen, en de daar toe verëischte 20,000 Daalers aanwyzen. Alle openvallende plaatzen by de Westfaalfche Jongvrouwen-ftiften , zullen niet verkogt, noch op eenige andere wyze vergeven worden, maar opengehouden voor de dochters van Troschke. Wanneer zy trouwen, zal ik aan twee van dezelven een uitzet geven. Potsdam, den 22Jan. 1786. Frederik." Aan het Generaal-Direclorium. „ De Weduwe van den Overften van Troschke, van 't Regiment Oud Woldek, gebooren van Oppel, te Berlin, zal de inkomften van 500 Daalers jaarlyks uit zyn Ambthoofdmanfchap Carzig in de Nieuwmark, tot haar beftaan, en opvoeding haarer kinderen blyven behouden, en daar door in ftaat gebragt worden, C 2 en  3<5 Byzonderheden betreffende den en zyne Koning!. Majefteit van Pruisfen enz. onze allergenadigfte 1 leer , laat liet geen daar toe vcrcischt word, over aan de yverigfte fchikking van het Generaal-Direcforiinn. Potsdam, den 23 Jan. 1786. Frederik." Deszelfs eigenhandig Byfhrift. „ Ik zal tusfchen nu en Trinitatis een Landgoed van 20,000 Daalers voor haare 3 Zooncn koopen. Zy behoud hetAmbthoofdmanfchap, en zymoet zich by het Geeftelyk Departement aanmelden, om te zien, of ik niet in 't KleefJche en JVeJlfaaien goede KJoofterplaatzen kan bezorgen voor een paar Dogters. Ook wanneer twee Dogters huwen mogten, zo wil ik ze een huwlyksgoed geven. Frederik." * Den 24fteh van Louwmaand , zyn geboortedag, fchreef de Koning in 't algemeen aan 't Geeftelyk Departement, of er geene Stiftsplaatzen open waren, daar hy eenige «Jongvrouwen mede voorzien konde. De Staatsdienaar, Vryhcer van Zedlitz giste, dat dit eene bezorging der Dogters van den overleden Overfte Troschke ten doel had, en berigte, dat hy ten aanzien van dit vermoeden, aan zyne Majefteit de volgende voorhagen wilde doen; de otidfte dogter, zou  Koning van Pruisfen. 37 zou de oudfte expectante wezen op Schildefche. Zyne Majefteit had wel de Katholyke Prebende, aldaar,die voor weinig weeken, opengevallen was, uitgedeeld, om ze aan een gekwalificeerde perfoon te refigneren. Ondertusfchen hong het van zyne Majefteit af, om haar, desniettegenftaande, ook de expeetance te laaten, waar door zy dan de eerst-opcnvallcnde Euangelifche plaats bekomen zou. De tweede dogter zou derde expeclante zyn op Mari'e'hborn, en alzo zy wegens haarc jeugd nog gecne Stiftsplaats kan genieten, zo zal zy den tyd wel kunnen afwagten, tot zy totmeerderjaarigheid komt. By de derde van 10, en de vierde van 8 jaaren, zal het zelfde geval zyn, en het word aan zyne Majefteit overgelaaten, of aan de eene niet een expeefcmee op Heiligengrave, en aan de andere op Schildefche zal toegedeeld worden, opdat ook deezen een uitzigt op verzorging t' eenigen tyde hebben mogen. Alle deeze voorflagen zyn van zyne Majefteit goedgekeurd en ingewilligd geworden. Alzo de Koning boertery beminde, was hy dikwerf gewoon, gunstbewyzen, die hy aan zulken uitdeelde, welke hybyzonder met zyne genegenheid venvaardigde , al boertend te fchenken. Wanneer ééns de eerfte Staatsdienaar en Opperftalmeefter Graaf van Schwerin, by hem fpysde, C 3 zei-  38 Byzonderheden betreffende den zeide de Koning tegen hem: „ Ik weet, dat gy naar„ ftig te Kerke gaat, maar zeg my toch, wat gelooft „ gy van God?" De Graaf gaf ten antwoord: „ Uwe Majefteit, ik heb altyd geloofd, dat Godgoe- „ dertieren is, maar thans niet meer! waarom „ niet ? Hy zoude anders myne goederen niet „ hebben laaten verbranden. " De Koning zweeg ftil. 'sAnderen daags vraagde hy den Graave van Schwerin: „ Kunt gy droomen uitleggen"? „Niet „ wel." Ik heb van nagt een'droom gehad" - „ Welke?" „ ik heb met God gefproken: wat „ beteekent dat?" Ja, uwe Majefteit, dat weet „ ik niet uit te leggen, ten ware ik iet gisfen kon „ uit den inhoud van uwe Majefteits gefprek met „ God." Nu, ik heb met God gefproken, en „ hy gebood my, dat ik Schwerins afgebrandegoe„ deren weder zou laaten opbouwen. Dewyl hyhet „ my dan geboden heeft, zo heb ik van daag reeds' „ het geld daar toe gefchikt, en order gegeven, dat „ het geleideden zal." „ Ik zeg onderdaanigst „ dank!" „ Maar, wat gelooft gy nu van God?" . „Nu, uwe Majefteit, geloof ik, „ gelyk voorheenen, dat God zeer goedertieren, en „ dat uwe Majefteit het werktuig is van zyne goeder„ tierenheid overmy, waar voor myne dankbaarheid „ veel te zwak is." De  Koning van Pruisfen. 39 De Overfte Quintus , (wiens naam te vooren was Guichard) voelde zulken yver voor 's Konings belangen, dat hy dienst nam. De Koning gaf hem, een Vrybataillon te kommandeeren. De Overfte muntte in deezen post zeer uit, en de Koning gaf hem, by zekere gelegenheid, den naam van Quintus Icilius. Sedert de vrede van 1763. was hy bykans altyd by den Koning, die hem fehecn niet te kunnen mlsfcn. Quintus was een man van verdienden; een dooikundig Soldaat, vry van vooroordeelen. Hy fchreef verfcheide Krygskundige werken, onder anderen de gefchiedenisfen van CAESARS oorlogen in Spanje. Dit voortreflyk werk werd, nadat hy er drie Uitgaven van beleefd had, door den Graave Loloos , een' ervaaren Krygskundigen , in zekere beöordeeling zwaar gehekeld, en Quintus had het verdriet, dat hy zig, na tien jaaren lang goedkeuring genoten te hebben, tegen berispingen moest verdeedigen. De Koning zeide hem, by deeze gelegenheid, eene aartigheid, die hem meer fmertte, dan al het andere. Te weten, Quintus verzogt hem ééns, nadat zy van tafel waren opgedaan , verlof, om een nieuw werk te laaten drukken. „ Ik fchenk het u geern , antwoordde de Ko„ ning, maar raade u, als een goed vriend, dat gy „ eerst de toeftemming van den Graave Loloos ver„ zoekt." Eenige dagen daar na viel over tafel, het gefprek over de aanvoerers der ligte Troepen. C 4 De  40 Byzonderheden betreffende den De Koning zeide boertende, dat die in den laatften oorlog alleen van Rovers aangevoerd waren. La-, ehend voegde hy er by, dat Quintus na de vrecie alle moeite van de wereld gehad had, om zig van dit voordeelig handwerk te onthouden. Dat hy , als Quintus by hem was, ook vlytig pp zyn goudbeurs en fnuifdoos paste , dat hy ze niet kwyt raakte, Quintus, dien deeze boertery wat verdroot, antwoordde: „ 't Is zo, dat ik geftoien en geroofd heb, M maar alles is gefchied op bevc} yan uwe Majefteit, „ en het grootfte deel van den bint is uwe Majefteit „ toegevallen." De Koning deed, als o.f hy dit antwoord niet gehoord had, en wendde het gefprek op een' anderen boeg. Inmiddels keerde Quintus ma Potsdam, cn bevond zig niet by het te bed gaan des Konings, De Monarch befpeurde het met pngenoegen, en liet den Oyerften 's middags niet ter tafel verzoeken, en van zelf verfcheen Quintus niet. Dit misverftand duurde 8 of 10 dagen. Eindelyk kon de Koning het niet langer uithouden , hoewel hy den fchyn niet wilde hebben,, als of hy den eerften ftap tot verzoening deed. Hy zond een' Veldjager aan den Overften, hem laateqde vragen, of hy in 10 da, gen nog geen tyd gevonden had, om hem van de geleerde werken, die hy hem gegeven had, om door te loopen, berigt te bezorgen? Dat hy het hem thans brengen moest. Quintus, die niets van den Kpnjng ontvangen had,  Koning van Pruisfen. 41 had, zeide, zyne Majefteit abuis te hebben, en dat hy niets van denzelven ontvangen had. De Koning liet het bevel herhaalen, en nu bevond zig de Overfte weder by het te bed gaan des Konings, en fprak van Litteratuur en allerhande andere onderwerpen, zo als gewoonlyk. Den volgenden dag werd hy ter tafel genodigd , en bleef in gunst tot zyn dood. De Koning had den Overften juist niet met weldaa- * den overlaaden, maar toen hy ftierf, fchonk hy zyne Weduwe 6,000 Ryksdaalers , gaf haar een jaargeld van 400 Ryksdaalers, en kogt de Bibliotheek van den Overften voor 12,000 Ryksdaalers, hoewel zy niet half zoo veel waard was. Wanneer de Generaal Ziethen, uiettegcnftaande zyn' ouderdom en zwakheid, van den Koning verlof verzogt, om evenwel by de Revue te zyn, fchreef de Vorst den volgenden Brief, die het verheven karakter van Frederik tot even groote eere verftrckt als den geenen, aan welken hy houd. Myn lieve Generaal van Ziethen. Het zal my zeer aangenaam zyn, een' Generaal, die in mynen dienst zo heeft uitgemunt, nog in zyne hooge jaaren, by de aanftaande Revue, aan het hoofd C 5 van  42 Byzonderheden betreffende den van het hem toevertrouwde Regiment te zien; gelyk ik daarom wel te vrede ben, dat gy zonder Tygersdek en Adelaars-vleugelen, enkel in uw pels verfchynt. Maar als het te koud mogt zyn, zo bezweer ik u, om toch voor uwe gezondheid te zorgen, en liever volftrekt op de Revue-plaats niet te komen, op dat gy u zeiven door uwen al te grooten yver in den dienst, niet, zonder noodzaaklykheid, eene verkoudheid op den hals haalt, of u zeiven nadeel mogt doen. Wanneer men zo lang als gy met roem gediend heeft, dan kan men zig van de voorregten van eenen Veteraan by de Romeinen bedienen. Dit is de raad van uwen altyd toegenegen Koning. Potsdam, den i7dcu Mei 1786. Frederik. Eén van 'sKonings Bedienden, die geduurig by hem was, ftal eens 10,000 Ryksdaalers uit zyn Kabinet. Dit was gemaklyk te doen, alzo de Koning geheel niet wantrouwend was , en het geld van zyne Chatulle dikwils 14 dagen of drie weken in zyn Kabinet op tafel liet liggen. Daags na het ontdekken van den diefftal, boertte hy over tafel daar mede, zeggende, enkel van fpitsboeven omringd te zyn. Intusfchen liet hy er geen onderzoek naar doen. Eenige dagen daarna noemde één van zyne oude Bedienden den dief. De Koning ontkende, dat dit waar was, en  Koning van Pruisfen. 43 en als het ook zo was , moest men er egter niet van fpreeken. De Bediende bleef aanhouden, dat hy de waarheid zeide. De geen, die den diefilal gepleegd had, had reeds 5000 Ryksdaalers in Berlin doorgebragt, en de andere 5000 Ryksdaalers waren nog in zyn bed verborgen; tevens bood hy zich aan, om die terftond te haaien. Laat dat maar blyven, zeide de Koning; Ik wil het geld, dat de fchurk my ontkolen heeft, niet zien, noch aanraaken; en verbiede ti, er een woord meer van te fpreeken. Acht dagen daarna reed de Koning uit, en ontmoette den Domeftiek , dien men als den dief genoemd had, in eene koets: Wat, fchurk ? zeide de Koning, gaat gy voor het geld, dat gy my o?itftolen hebt, een toertje reiden ? Egter liet hy hem zyn' weg reiden, maar den volgenden dag zond hy hem weder naa 't Regiment Hufaren, daar hy hem uit genomen had, alwaar hy hu de vrugten van zyne dievcry in rust geniet. De Koning had iet befteld by zekeren Kunflenaar. Toen deeze hem daar mede ophield, deed hy hem by zig komen, vraagende, hoe het kwam, dat met het beitelde geen meer fpoed gemaakt werd ? „ Ik heb ,, ontzaglyk veel werk voor het nieuwe huis, dat de „ Heer Thesen gekogt heeft." Deeze was één van 's Ko-  44 Byzonderheden betreffende den 's Konings Bedienden, die de uitgaave had. De Koning verwonderde zig over de verkwisting van deezen man, en werd nieuwsgierig, om de zaak nader te zien. ^ My deed agt geven , wanneer deeze man in zyn nieuw huis zyn zou, en ging, om dat liet niet verre van Sansfouci was, onder weg naa de Parade te voetdenvaards, verfchynende daar, als men hem het minst verwagtende was. Hy liet zig overal brengen, vond alles allerliefst, en prees den fynen fmaak van den Huisheer. 'J oen hy in een llaapkamer kwam, vond hy het zo fierlyk, dat hy zeer driftig vraagde, wie in dit pragtig vertrek flicp? Heel verlegen "antwoordde hem de Kamerhufaar met een zagte ftem: Ik, uwe Majefteit. De Koning vraagde den Entrepreneur van het gebouw, dien hy aan de deur ontmoette, hoe veel het huis gekost bad? 60,000 Ryksdaalers, gaf deeze ten antwoord. Nu vraagde hy den Bedienden , boe hy aan dat geld gekomen was? „ Uit uw Majefleits Chatulle", zeide deeze, „ maar ik zal 't wederom geven!" Hier verloor de Koning zyn geduld , en gaf hem eenige ftreeken met zyne rotting, en voegde er by: „Schurk, „ ik zou het u vergeeven hebben, behalven diejona, quille-kamer, waar in gy onderftaan hebt te llaa- „ pen." De man rekende zig reeds verlooren; maar 's anderen daags liet de Koning hem by zig komen , en beval hem, de Chatulle in zyne tegenwoordigheid te openen. Nadien er nog 7 of 800 goude Frederikken in waren, zo zeide hy: „ Daar fchurk, „ neem  Koning van Pruisfen. 4J neem het overige ook, en kom nooit weder onder „ myne oogen ! " Dus liep die zaak af. Eén van 'sKonings Bedienden, die zig zeer aan den drank overgegeeven had, werd door hem altyd op de proef gefteld, dat hy hem regt op ééne plank in 't vertrek liet gaan; dit kon hy byna nooit doen. Dan liet de Koning hem door eene andere deur uit het vertrek, opdat hy van de overige Bedienden niet wierd uitgelagchen, omdat hy een oud man was, en gebood hem, den roes uit te flaapen. De goedhartige Vorst kleedde zig vervolgends alleen uit. De Overfte Luitenant van D***, Ingenieur inFranfehen dienst, kwam te Potsdam, en bragt verfcheide plans van Vestingen mede. Toen de Koning hem in zyn dienst nam, geloofde hy zig zeer bemind te zullen maaken, als hy hem de gemelde Plans ter hand ftelde. „ Ik bedank u voor uw gefehenk", zeide de Koning, „ maar gy zult nooit een voet in myne Ves- tingen zetten, omdat gy een zo liegt gebruik van „ uwe bekwaamheden maakt. Oefen myne Mineurs „ en Sappeurs, daar wil ik u toe gebruiken." Eenigen tyd daarna werd hy Overfte; maar hy is nooit tot iet anders gebruikt geworden. De Koning bedien-  46 Byzonderheden betreffende den diende zig wel van zulke luiden , maar vertrouwde hun nooit. De Heer T*** deferteerde uit Franfchen dienst, kwam te Potsdam, en werd den Koning voorgeiteld onder den naam van eenen Graaf van D * * *. De Koning befpeurde eenige bekwaamheid by hem , nam ham in zyn' dienst, en gaf hem een' aanzienlyken post. De zogenaamde Graaf werd Overfte Lieutenant, en had vervoigends de onbefchaamdheid, om zyne gewaande vrouw aan het Koninglyk Huis, en byzouder aan de Kroonprinfes aan te bieden, van welke zy ter tafel toegelaaten, en met veele agting behandeld werd. De gewaande Graavin kwam te fterven, en eenigen tyd daarna kwam de waare vrouw van den Graaf aan, door welke men te weten kwam, dat de eerfte een Parysch meisje van plaifir was, dat de Heer Graaf daar by zig genomen had. 's Graaven vyanden namen deeze gelegenheid waar, om hem by den Kolling te benadeelen. Maar de groote Vorst vergenoegde zig, dat hy den Graaf fchreef: „ Heer Overfte Luitenant Graaf D***, of Heer T***. Toen ik u in myn dienst nam, was het my volkomen het zelfde, of gy eene vrouw of eene Maitres by u hadt. Pc vergeeve u derhalven, met myne gewoone zagtmoedigheid , de onbefchaamdheid, die gy  Koning van Pruisfen. 47 gy hadt, om haar aan de Koningl. Familie voor te Hellen. Zy is dood, en dus die zaak afgedaan. Doch ik wil u wel raaden, u zeiven een weinig te bedenken, eer gy die voorftelt, die thans op nieuw ten toneele komt. Dien my getrouw ! In uwe en myne jaaren, moet men zig weinig met de Sexe ophouden enz. Frederik." Hoe weinig gebruik de Koning van zyne magt maakte, toont onder anderen het volgend geval. De Vorst wilde geern het Raadhuis te Potsdam vergrooten met de daar naast ftaande Bakkery; maar de Eigenaar weigerde die af te ftaan. De Koning liet hem weten, dat hy hem niet alleen het huis betaalen, maar bovendien in eenen anderen oord der ftad een nieuw, op zyne kosten, wilde laaten bouwen. Doch de Eigenaar was er volftrekt niet toe te brengen, en de vergrooting van het Raadhuis bleef agter. Het eenige, daar de Koning den Bakker mede ftrafte, was , dat zyn huis ftaan bleef zo als 't was, toen de Koning alle de huizen op de oude Markt nieuw en fraai het herbouwen. Zekere Freule van Hohendorf, eene zeer levendige en vrolyke Schoone, verzogt by een Relais den Ko-  48 Byzondirheden betreffende den Koning om eene plaats in een Klooster. De Vo\ !, die vermaak had in de vrypostigheid en vrolykheïd der Dame, antwoordde: Myn kind, gy Zyt niet geJchikt tot eene Nonne, gy moet een' man nemen. De Freule hernam: „ Ik ben een arm Meisje; Er komt „ niemand om my uit, om tbtt ik niets ten huwelyk „ kan brengen." O, is 't anders niet, zeide de Vorst, daar zal ik voor zorgen; vragende te gelyk den Land-raad, die by het rytuig ftond, of hy n\ getrouwd was? Op het antwoord,/a, herhaalde de Koning zyne belofte aan de Freule, en deeze ging zeer vergenoegd en aangedaan, van 'sKoningsV tuig heen. Kort daarna ontving deeze Freule, by een' gimffi. gen brief iooo Ryksdaalers, met verzekering, dat, als zy een' Bruidegom zou hebben, er een nog ryklyker gefchenk volgen zou. Als de Veld-proost Kletsciike verzogt, om de Veld-predikers zelf aan te mogen ftellen , en met veele redenen bewees, dat het beter en voegzaamer was, dan dat de Chefs der Regimenten zulks deeden , fchreef de Koning onder 't verzoekfehrift alleen de volgende woorden: Uw ryk is niet van deeze .wereld. Ie-  Koning van Pruisfen. 4'J Iemand van de Familie V * * *, fchreef aan den Koning , dat hy van de ongelukkige Familie V * * * was, verzoekende zyne Majefteit, hem by te ftaan. De Koning antwoordde, „ dat hy niet wist, dat die Fa„ milie ongelukkig was; allen, die daar toe behoor ,, den, waren veeleer regt gelukkig; want zy waren „ dom en ryk." Een jong Baron, die zyn vermogen in Parys genoegzaam doorgebragt, en niets meer had geleerd, dan dat hy de Koffyhuizen, fpeelpartyën enz. kende, verzogt, by zyne wederkomst, den Koning om een ambt. Hy kreeg tot antwoord een couvert van den Koning, en daarin een Carreau-Ponte-kn3.it. Als de Koning om de Nicolai-kerk te Potsdam bedekte gaanderyën met gewelven liet bouwen, en daar door de onderfte venfters betimnjerd werden, zo verloor de Kerk wat van haar licht. 'De Kerkmeefters namen daar uit gelegenheid, om den Koning te verzoeken, dat hy die timmering>naakte. Doch zy kregen onder hun verzoekfehrift het volgend befcheid: Zalig zy7j^, die niet zien, en egter gdooven. D PrjQ.  5° Byzonderheden van den Prinfes Elizabeth van Pruisfen deed eens eene ryke ftofFe voor een kleed, van Lions komen. Nadien nu zulke uitheemfche Waaren geheel verboden zyn, zo had de Tolbediende de ftoutheid, om deeze ftofFe te confisqueeren. De Prinfes, hier over vergramd, liet hem weten, dat zy gereed was, de boete voor dat kleed te betaalen, hy zou het maar zelf brengen. Hy gehoorzaamde. Zy nam hem het kleed af, betaalde hem met een paar oorvygen, en joeg hem uit haar vertrek. Deeze man, die zich in zyne eer beledigd hield, deed eene klagte opftellen over dit voorval , welke hy den Koning ter hand ftclde. De Koning gaf daar op het volgende appointement. „ ïk verliezc den impost. De Prinfes behoud ,, het kleed, en de oorvygen hy, die ze gekregen „ heeft. Wat de fchande betreft , die fchenk ik „ den klager. Want eene fchoone hand kan nooit „ het wezen van een' Tolbedienden ontëeren," Frederik. De Pagters hadden een' Soldaat , die gefmokkeld 8ad, in een boete van 2,000 Ryksdaalers gcflagen. De Koning fchreef op den kant van het vonnis, dat hem ter bevestiging overhandigd was : „ Be-  Koning van Pruisfen. 51 „ Bevoorens ik het tegenwoordig vonnis bekrag„ tig, ben ik evenwel nieuwsgierig, het middel te weten, daar men zich van bedienen zal, om een' „ Soldaat 2,000 Ryksdaalers te doen betaalen." Frederik. " Zeker Officier kreeg zyn dimisfie met een zeer goede bezorging , omdat hy zich aangegeven had, als Invalide en onbekwaam , om langer te dienen. De Koning reisde ééns [door die ftad, daar hy zyn ambt bekleedde. Hy vraagde hem : ,, Hoe komt het, dat ,, gy niet meer dient? Gy zyt toch nog frisch en „ gezond!" „ Uwe Majefteit! ik heb een bok „ gemaakt, daarom nam ik myn affcheid!" ,, Wel, dan zyt gy uit eene veragtelyke familie! Uw „ Vader maakte een' Ezel, en gy een Bok!" Een aanzienlyk Geeftelyke verzogt den Koning om een ft uk Lands, om Kolonisten onder zyn opzigt daar op te vestigen. De Vorst fchreef onder het verzoekfchrift het volgende: Paulus maakte Christenen En geene Kolonisten. D 2 Ze-  S2 Byzonderheden betreffende den | Zeker Predikant zond den Koning eene Verhandeling over de zonde tegen den Heiligen Geest, van zyn eigen opftel. De Schryver bekwam hier op van den Koning het volgend antwoord : „ O we zonde tegen den Heiligen Geest heb „ ik wel ontvangen, en ik bidde God, dat hy „ uw verftand in zyne genadige hoede nemen „ wille." Frederik. Zekere Heer Sprencel , die by de Oeconomie van het groot Weeshuis te Potsdam geplaatst is, verzogt den Koning, om hem, of tot Geheimraad, of tot Krygsraad te benoemen. Met dien vroïyken luim, die den Koning eigen was , en hem naar den levendigen Hendrik den IV deed gelykcn , antwoordde hy: Tot Geheimraad kan ik u niet maaken, omdat er in myn Weeshuis geene geheimen zyn; ook niet lot Krygsraad, omdat myn Weeshuis geen kryg roert. Doch, om u echter myne gunst te bewyzen, wil ik wel eene nieuwe waardigheid aanfl'ellen, en u tot Wees-raad benoemen Frederik. Een  Koning van Pruisfen. 53 Een Paardendoctor in de Keurmark, had veel moeite gedaan, om de ziekte van het Vee te genezen. Tot belooning verzogt hy om den titel van Hofraad. Het Gencraal-Directorium gaf van dit verzoek kennis aan den Koning, en vraagde hem: of hy dit verzoek wilde toeftaan ? De voorflag kwam te rug, en de Koning had het woord Hofraad doorgehaald, en daar voor op den kant Fee-raad gefchrceven. Even zo ging bet ook den Opziener van 'tMagazin, Zorn, die den titel van Commisfions-raad verzogt, en de volgende Refolutie t'huis kreeg. Zyne Koninglyke Majefteit van Pruisfen, onze allergenadigfte Heer enz. vind, voor den post van den Opziener van \ Magazyn Zorn , by het Tabaks-Exportations-Magazyn t'è Halle, n'èt karakter van Tabaks-raad gefehikter voor zyne bezigheden, en wil hem denzelven liever, dan den verzogten titel van Commisfions-raad fchenken. Potsdam, den 26 November 1784. Frederik. Twee Prefidents-vrouwcn te Keef, wier mannen,  J4 Byzonderheden betreffende den de één door de Regeering, de ander door de Kamer aangefteld was, waren in geduurigen twist over den rang en de Prefidents-vrouw van de Regeering beweerde , dat haar de voorrang toekwam. De andere, daar door beleedigd, fchreef aan den Koning met verzoek, dat zyne Majefteit toch wilde beflisfen, wie van haar beiden moest voorgaan ? De Koning fchreef wederom: De grootfte Zottin gaat voor. In eene foortgelyke omftandigheid, verzogten eenige Sekretarisfen by zekere Regeering den Koning, hv vvude toch uitfpraak doen, in welken rang zy met de Soldaaten ftonden, omdat zy in gezelfchappen deswegens zo veel twist hadden met de fubalterne Officiers. De Koning antwoordde: Met een' Vry. korporaal; en-als deeze mede in 't veld geween is, dan heeft hy den voorrang boven u lieden. Frederik. Alle naamen, die op m uitgingen, ftieten den Koning tegen de borst. Eéns werd hem de aanftelling van den Referendarius Haccius tot Krygs-en Do- mein-  Koning van Pruisfen. 55 mein-raad by de Kamer te Minden, ter bekragtiging voorgelegd; Hy fchreef er onder: Echter onder beding, dat hy Hac zal -heeten, en dat cius weglaaten. Frederik. Toen men ontdekte, dat de bekende Ridder d'Eon een vrouwsperfoon was, zeide hy tegen den toenmaaligen Franfchen Ambasfadeur, al boertende: Zo gaat het met u, Heeren Franfchen'. Wanneer men gelooft, dat men met een' Man te doen heeft, vind men ten laatflen, dat men een Wyf voorheeft. In den zevenjaarigen Oorlog, had de koorts den Koning ftêrk aangetast, zo, dat hy er vervallen en bleek uit zag, toen hy in Leipzig -zyn Winterkwartier betrok. De vrouw van 't huis, aan welke de Koning meenige blyk van zyne gunst gegeven had, beklaagde hem, en zeide: Hemel! hoe ziet uwe Majefteit er zo ongedaan uit? ■ Dat is geen wonder , antwoordde de Koning, want die twee wyven, en daarenboven nog de Franfchen aan denhals heeft, hoe kan die er nog gezond uitzien? ) D 4 Toen-  5<5 Byzonderheden betreffende den Toen de Koning in 'tjaar 1758 den 25 Augustus, tot den flag by Zorndorf, by Guftebiefe over den Oder getrokken was, bragten de Hufaaren io of lz Koiakken, die zy gevangen genomen hadden, by den Korung. Deeze luiden, zo wel als hunne kleding waren voor allen iet ongewoons. De Koning befchouwde hen met oplettendheid, en zeide vervolgends tot den Majoor van Wedell , wiens Gntnad.er-bataillonde voorhoede had: Zie ééns, met zulk een fchandelyk vee moet ik Jlaan. De Koning kreeg ééns, op ééne zyner reizen, by verwisfelen van paarden, een' jongen Postbedienden m t oog, wiens gewaad zeer weidsch en windrig was Hy riep hem, en vraagde, wie zyn' rok gemaakt had? De jongeling noemde den Snyder, en de Konmghet hem gaan met deeze woorden: Ga heen en groet uw Papa en Mama! De Postbediende voel' de gelukkig dit bytend antwoord niet, dat hen, tot een jongen vernederde, en ging yrolyk heenen. Er ontbraken ééns in de Domkerk teBerlin Gezangboeken voor den Höflfeet, en hout, om de Koning- lykc  Koning van Pruisfen. 57 lyke zitplaats te verwarmen. De toenmaalige Koster, een oud norsch man, fchreef aan den Koning op de volgende wyze : , , Allergrootmagtigfte Koning! „ Uwe Koningl. Majefteit doe te weten 1) dat er ,, Gezangboeken ontbreeken voor de Koningl. Fami„ lie. Uwe Koningl. Majefteit doe te weten 2) dat ,, er hout ontbreekt, om de Koningl. zitplaats be„ hoorlyk te warmen. Uwe Koningl. Majefteit doe ,, te weten, 3) dat het aanfpoelen van land aan het „ water agter de Kerk, fchadelyk is." Sciimidt, Kofter by de Domkerk. De Koning, die over deezen zonderlingen brief hartelyk zal gclagchcn hebben , fchreef er eigenhandig het volgend antwoord onder. ,, U Wel Eerw. den Koster Sciimidt doe te \ve,, ten, 1) dat, die zingen wil, zich zeiven een Gc,, zangboek moet bezorgen. U Wel Eerw. den Kos„ ter Sciimidt doe te weten, 2) dat die zich war„ men wil, zyn eigen hout «loet bezorgen. U Wel „ Eerw. den Koster Schmidt doe te weten, 3) dat „ liet aanfpoelen aan het water, zyne zaak niet is. „ Den Koster Sciimidt doe cindelyk nog ten 4) te „ weten, dat ik my verder in geene briefwisfeling met hem inlaate." Frederik. • , D 5 Op  5 8 Byzonderheden betreffende den Op bevel van Koning Frederik Willem, moest zyn zoon, ais Kroonprins, zich, in de jaaren 1730 en 1731, te Kuftrin onthouden, en de vergaderingen der Domein-kamer aldaar bywoonen. Den Prefident was gelast, om den jongen Kroonprins, als een gewoon medelid aan te zien , en bezigheid te geven. Maar deeze befchouwde in de daad in dit medelid den toekomenden Koning, en het werd door de vingeren gezien, wanneer de Prins in de Vergaderingen kleine Franfche Boekjes las, of zyne Ambtgenooteu met hunne hoedaanigheden uitteekende , den éénen opeen wynvat, den anderen met hoornen, den derden met kaarten enz. Ondertusfchen lag hy egter, geduurende zyn verblyf aldaar, den grond tot die kundigheden in 't Kamer-en Finantie-wezen, op welke hy naderhand een zo heerlyk gebouw ophaalde. De Generaal-Veldmaarfchalk van Grumkow bewaarde fteeds den volgenden Brief, welke, om redenen, die men ligt kan opmaaken, niet in de AEten geregiftreerd is. Aan zyne Koningl. Majefteit ', door den Heer GeneraalLuitenant van Grumkow overhandigd. ,, Aan uwe Koningl. Majefteit ftelle ik, hierme- ., de  Koning van Pruisfen. 59 „ de, met alle onderdaanigheid ter hand, drie ,, berigten van de Nieuwmarkfche Krygs-en Do„ mein-kamer, twee van welke zyne Koningl. „ Hoogheid de Kroonprins geheel eigenhandig ,, gefchreeven, maar de derde alleen ondertee„ kend heeft. „ Waarby ik tevens allerönderdaanigst vraage: „ Of, wanneer dergelyke berigten, die volgends „ de inftruétie, van zyne Koningl. Hoogheid, „ den Kroonprins, eigenhandig behoorden ge„ fchreeven te zyn, in 't vervolg mogten inko„ men, dezelve aan uwe Koningl. Majefteit tel„ kens van hier zullen overgezonden worden; „ dan of der Nieuwmarkfche Krygs-en Domein„ kamer zal aangefchreeven worden , om cbit „ Exemplaar, het welk gemelde zyne Koningl. ,, Hoogheid zelf gefchreeven heeft., aan uwe „ Majefteit immediaat te zenden. E.erlin den 23 November 1730." Frederik Willem zond dit aan den Generaal van Grumkow te rug, hebbende op den rand gefchreeven : Frits zal niet alleen onderteekenen, maar zelf arbeiden. In die evengemclde jaaren, was de Koning, toen Kroonprins, juist zulk een overgegeven liefhebber van  6o Byzonderheden betreffende den van de Jagt, als zyn Heer Vader. Geduurende zyn verblyf in Kuflrin, moest hy den dienst van een' Krygs-en Domein-raad waarnemen, en de fteden en dorpen bezoeken, die aan de Infpecae van zyn Departement ondergefchikt waren. In het open rytuig daarhy in reisde, plagt hy gemeenlyk een gelaaden Jagtgeweer te hebben, opdat, als hem ccnig Wild ontmoette, hy terftond het vermaak der Jagt genieten kon. Op éénè van deeze Reizen gebeurde hem het zeer gewoone toeval,dat hy één' van zyne handfehoehen liet vallen; Hy bukte, om hem nog in 't vallen te grypen, en leunde over het gelaaden geweer heen, het welk hy waarfchynlyk met den regte arm te flerk aanraakte, alzo het los ging, en de fchoot ging digt by zyn oor door den hoed heen. Doordrongen van de gedagten, hoe gevaarlyk dit voorval voor hem had kunnen wezen, fprong hy van 't rytuig, floeg het geweer, daar hy ongemeenen prys op ftelde, tegen eenen boom in (lukken, en zwoer heiiig, dat dit de laatfte J gtfehoot in zyn leven zyn zou. Ook heeft de groote Man zyn woord gehouden. Ook hier in was hy voor de Duitlche Vorften een voorbeeld. De Landman heeft geduurende zyne geheele Regeering, over geene foort van verdrukking te klagen gehad, welke onder eenen Vorst, die de Jagt bemint, byna onverïrydelyk zyn. In 't jaar 1-41 fchreef de Koning aan Voltaire den volgenden brief:  Koning van Pruisfen. 6r „ Ik ben huiverig , om aan u te fchryven; alzo ik „ u geen ander nieuws te melden heb, dan zulk, daar „ gy u niet veel mede ophoudt, of dat gy zelfs ver„ foeit. Wanneer ik u, by voorbeeld, verhaalde, „ dat Volken uit verfcheiden Laudfchappen van „ Duitschland het binnenfte hunner wooningen ver„ laaten hebben, om andere Volken den hals te bree„ ken, daar zy de naamen niet ééns van kennen, en ,, die zy in een vergelegen land opzoeken. „ Waarom? Dewyl hun Heer een verbond met eenen „ anderen Heer gemaakt heeft, en omdat deeze bei- „ den eenen derden Heer willen ombrengen zo ,, zoudt gy my antwoorden: Wat zyn dat toch voor „ zotten, dwaazen, onzinnigen, die zich zo aan de „ eigenzinnigheid en woede van hunnen Heer ovcr„ geven! Wanneer ik u wilde verhaalcn, dat wy ons „ zeiven met de uiterftc zorgvuldigheid toerusten, „ om eenige, met groote onkosten opgebouwde muu„ ren, te verwoesten; dat wy maaien, daar wy niet ,, gezaaid hebben, en dat wy daar den meester fpee„ len, daar niemand fterk genoeg is, om ons te we,, derftaan, dan zoudt gy uitroepen! O gy ffcirbaa,, ren ! Moordenaars! ontmenschten! De werkers der „ ongeregtiglieid zullen 't Koningryk der Hcmc,, len niet beërven, volgends Mattheus 12. vers 34. „ Nadien ik nu voorzie, wat gy my hier op zoudt ,, antwoorden, zo zal ik er niets meer van zeggen, ,, maar u alleen melden, dat een Man, van wien gy „ onder dei) naam van Koning van Pruisfen wel zult * gc-  62 Byzonderheden betreffende den „ gehoord hebben, vernomen heeft, hoe de Staaten „ van zynen Broeder, den Keizer, door de Konin„ gin van Hongarien verwoest worden, waarom hy „ zich tot zyne hulp gefpoed heeft, zyne troepen „ met de Soldaten des Konings van Polen verëeni„ gende, om eenen inval te ondernemen in Neder„ Oostenryk, en dat hem dit zo wel gelukt is, dat „ hy in korten tyd het Hoofdleger der Koningin van „ Hongarien hoopt te verflaan. Dat is edelmoedig„ heid! zult gy zeggen; Dat is Heldenmoed! On„ dertusfchen, myn waarde Voetaire, is het eerfte „ beeld met dit tweede het zelfde. Demenfchcn „ vcröordeelen des avonds dat geen, welk zy 'smor„ gens nog goedkeurden, en de Zon, die hun by „ den dageraad behaagde, is hun, by haaren onder„ gang, lastig. Van daar komt het, dat de goede „ naam fchielyk ontftaat, fchielyk verlooren gaat, „ fchielyk op nieuws herleeft, en wy zyn dwaas ge„ noeg, om ons. gantfche leven lang voorde eere „ te yveren. Is het wel mooglyk, dat men, federt „ deeze valfche munt ontdekt is geworden, zich nog „ geduurig daar mede kan laaten bedriegen ? " Zeker Officier fchreef uit Frankfort aan den Oder, twee dagen voor den Vcldflag by Zorndorf, het volgende : „ Gis-  Koning van Pruisfen. 63 „ Gisteren rukte de Koning met ons hier binnen. „ Hy reed door de ftad voor aan, en de Kavallery „ volgde met bloote fabels. Niemand wist, of wy ,, ons hier ophouden, of doormarschccren zouden. „ Onvoorziens riep de Koning, voor het huis van ,, eene Predikants-weduwe gekomen, Halt! zond „ eenen Adjutant naa binnen, om te zeggen, dat ,, hy daar zyn intrek wilde nemen. De Weduwe ,, kwam aanftonds zelve voor den dag, ontfchul„ digde zich ootmoedig , dat haare woning on,, waardig was, om zulken grooten Vorst te ont,, vangen, nadien zy niet dan kleine flegte ver,, trekken had. De Koning beurde haar met eige„ ne handen op, en zeide haar heel vriendclyk, „ zy zoude hem maar het eerfte vertrek het beste „ geven. Dit deed zy, en hy ging binnen. Kort „ daar op kwam hy weder voor deur, en leunende „ tegen de post,kommandeerde hy Marfch ! Ter,, wyl de Troepen voorby den Koning defileerden, „ hoorde men zeer duidlyk het vyandlyk gefchut ,, tegen Kujlrin. Ik merkte op, dat de Koning „ by eiken fchoot een fnuifje nam, en men zag, „ zelfs door die zeldzaame ftandvastigheid, die het ,, karakter van deezen onbegrypelyken Held ken„ merkt, de aandoening van medelyden over het „ lot deezer ongelukkige ftad, en bang ongeduld, „ om haar te hulp te komen, doorblinken. Toen „ de Troepen hunne kwartieren betrokken hadden, „ at de Koning met Prins MauPvIts vanAnhalt- ' y. Des-  64 Byzonderheden betreffende den „ Dessau , en den Generaal Seidlitz , koude „ fchaal. Vervolgends werden de ordres, om op te „ breken tegen den volgenden morgen, uitgedeeld. „ Doch een paar uuren daarna kwamen er andere „ tydingen door een' Spion, en wy braken reeds „ vroeg, om twee uuren, op. Tot deezen tyd „ toe zat de Koning met gemelde Ilecrcn in zyn „ vertrek aan een klein oud tafeltje, te fchryven. „ Om twee uuren fteeg hy weder te paard. Zo „ weinig rustte de Befcherm-Engel en Wreeker der „ zynen,en zo marscheerden wy op Kufirin aan." Den iSJuny 1757. viel de ongelukkige veldfiag by Kollin voor. By deeze gelegenheid deeden de braave Pruisfen , alles wat de hevigfte en bestgeördende dapperheid, de onverbcterlykfte Krygstugt, door het geheugen van zo veel overwinningen bezield, vermogt. Zevcnmaalen herhaalden zy den aanval. In geen déne van hunne zegenryke Veldllagen had hunne dapperheid luifterryker uitgeblonken. Ten laadten, deed de Koning aan het hoofd zyiier Ruitery, nog een' woedenden aanval. Alles werd beproefd, maar alles ongelukkig! Het gebrek van eene genoegzaam talryke ïnfantery, op eenen grond, daar zy van de Ruitery niet pnderfteund kou worden, liet gebrek van eene even ftarke Artillery, de voordeelige plaatzing van den vyand, derzelver ongemeen fterk getal, aanhou.. \ i . ^ ™ - den-  Koning van Pruisfen. 6$ dende dapperheid, en aanvoerer Daun, noodzaakten den Koning, eindelyk liet flagvcld te ruimen. Alfchoon nu dit treffen verlooren was, en hy, volgends zyne eigene edelmoedige belydenis, zich deeze nederlaag grootendeels zelf te wyten had, egter rees zyn roem, naar het oerdeel van des kundigen, nog hooger, wegens de edele vrymoedigheid, waarmede hy zyne dwaaling bekende, wegens de ftandvastigheid, daar mede hy zyn ongeluk droeg, en wegens de verwonderenswaardige meefterftukken van vernuft en heldenmoed, waardoor hy zyn verlies weder wist te herftcllcn. Hoe vry zyne groote onbedwongen ziel fteeds bleef, getuigt onder anderen de Brief, dien hy twee dagen daar na aan Lord Marschall fchreef, en die tevens alles bevat, het geen men tot roem van den Overwinnaar, en verfchooning der Overwonnenen zeggen kan: ,, De Keizerlyke Granadiers zyn een ,, onvergelyklyk Corps, honderd Kompagniën der„ zelve verdecdigden eene hoogte, welke myne beste „ Infantcry niet kon vermeesteren. Ferdinand, „ die deeze aanvoerde, deed zeven aanvallen, maar „ vergeefsch. De eerfte maal bemagtigde hy eene „ Battery, maar kon ze niet inhouden. De vyanden ,, hadden het voordeel van eene talryke en welbe„ diende Artillery. Zy doet Lichtenstein eere „ aan. Jk had te weinig Voetvolk. Myne geheele „ Ruitery was tegenwoordig, maar ftond ledig, uit„ gezonderd éénen enkelen aanval, dien ik met myne „ Gens d'Armes en eenige ftukken deed. Ferdi- E _ nand  66 Byzonderheden betreffende den „ na\r> rukte aan, zonder te vuuren, de vy;ïnd itl „ tegendeel fpaarde zyn vuur niet. Zy hadden hoog„ ten, twee verlchaniïngen, en eene verbaazende „ Artillery by zich. Veifcheiden van myne Rcgi„ meuten werden over hoop gefchooten. Henrik „ deed wonderen. Ik beef in 't vervolg voor myne „ Broeders, zy zyn al te Hout. In de daad, ik moet „ meer Voetvolk hebben. Het geluk, myn waarde „ Lord, boezemt ons dikwils een fchaadlyk zelfs„ vertrouwen in. Drieëntwintig Bataillons waren niet „ genoegzaam, om 60,000 Man uit eenen voordeeli„ gen post te verdryven. Op eene andere keer zul„ len wy onze zaakcn beter.doen. Het geluk heeft „ my deezen dag de rug gewend. Ik had daar op „ bedagt moeten zyn; het is toch een vrouwsper„ ibun, en ik ben niet galant. Het verklaarde zich „ voor de Dames, die met my oorlogen. Wat *> zc;?t gy van dit Verbond tegen den Markgraaf van „ Brandenburg? Hoe zou de groote FrederikWit„ lem opzien, als hy zynen kleinzoon met Rusfen, „ Ooilenrykers , bykans geheel Duitschland , en „ 100,000 Franfchen handgemeen zag? Ik weet niet, „. of het my fchande zal zyn, als ik zal moeten onder „ doen, maar dat weet ik, dat het geene eere zal „ wezen, als men my overwint." Daar behoort een meer dan gewoone geest toe, om op zulk eene wyze over zyne eigene handelingen te oordeelcn. De omwenteling van 't geluk diende, om den  Koning van Pruisfen. 67 den Koning ook in.dit opzigt te leeren kennen. Zyn gedrag in deeze omftandigheid, ontwapende alle bedilzugt, en vermeerderde het getal zyner bewonderaars. Men hoort, niet zonder deelneming, het homo Juin &c. uit den mond van een' groot Man. En hoe bereidvaardig was hy, om aan elk een regt te doen, die aan het een of ander voordeel deel had. Na den Veldflag by Zorndorf, zeide de Engelfche Gezant Mitchel: De Hemel heeft uwe Majefteit weder een' fchoonen dag gegeven. Zonder Seidlitz , hernam de Koning, zou het er Jlegt uitzien. Wederom by eene andere gelegenheid , als zyn toeltand ook heel bedenklyk was, zeide hy boertende wyze in eenen brief aan den Heer Mitchell , Engelfchen Minister aan het Rusfisch Hof: ,, Is dat niet een heel buitengemeen Ridder, die 80,000 man op „ myne kosten onderhoud? Hyis de eenigftevan alle „ myne Ridders, die zich deeze vryheid aanmatigt. „ Als elk Ridder van den Koufeband zulks deed, dan „ zou Engeland (het mag Engeland zyn, zo veel ,, het wil) fpoedig van hun opgegeeten zyn. Ik bid „ u, doe uw best, om mynen Ridder wat gefchikter „ te maaken, en hem te zeggen, dat het tegen de „ Ordens-wetten is, dat een Ridder zynen Ordens- meester verflind." E 2 Dee-  68 Byzonderheden betreffende den Deeze Ridder was de Keizer Peter de IIJ, die var» den Koning de orde van den grooten zwarten Adelaar had. Zyne gevoelens, toen hy den troon befteeg, waren voor den Koning nog twyfelagtig, omdat hy niet kon denken, dat hy het ftelzel zyner Voorzate zoude verhaten; alhoewel de Keizer als Grootvorst, fomtyds bewyzen van hoogagting jegens den Koning geopenbaard had, gelyk dan ook werklyk alle zyne vyanden dceden, die niet door perfoonlyke vyimdfehap tegen hem verbitterd waren. De Prins Esterhasi gaf daar een bewys van, toen de Oostenrykers in het jaar 1760 de Koninglyke Hofftad bezet hadden, in Sans feuci, alwaar deeze Heer het bevel voerde. Hy befchermde dit beroemd verblyf van den Koninglyken Wysgeer, als een Heiligdom, tegen alle benadeeling. Toen hy het Slot bezag, vraagde hy alleen, welk Portrait des Konings hem wel het meest geleek? En als men hem dat wees, verzogt hy vryheid, om het zelve, benevens twee Fluiten, die de Koning plag te befpeelen, mede te mogen neemen, om het ter gedagtcnis van zyne Majefteit te bewaaren. By de Belegering van Schweidnitz was de Koning niet voldaan over zyne Ingenieurs. Hy fprak in de loopgraven met eenen Stafkapitein van dit Corps zeer hard , en zeide ten laatften in drift , loop naa den Duivel! De Officier ging ftilzwygende heen. Toen hy uit de gaandery uitkwam, riep de Koning hem te rug, en zeide, Ik wil, dat gy de belegering voort-  Koning van Pruisfen. 7 69 voortzet, en dan heen gaat! De Officier, zonder zich te bedenken, antwoordde hierop: Ik bedank Uwe Majefteit zeer voor de gunst, dat gy my vryheid geeft, om my eerst een arm of een been te laaten wegfchieten, eer ik uit uw' dienst ga , alzo ik ze- beiden van doen heb, om Uwe Majefteit de kosten te befpaaren, van my uit uwe ftaaten te laaten dragen. Over deeze ftoutheid was de Koning niet gemelyk, maar lagchte er om, beval hem, weder aan zyn werk te gaan, en befchonk hem ryklyk. Als in 't jaar 1757 de Oostenrykers, na eene belegering van den 27 OcTober tot den 11 November, die zy met onbefchryflyke moeilykheden en groot verlies hadden voortgezet, Schweidnitz bemagtigd, en de Pruisfifche bezetting van 4000 man genoodzaakt hadden, zich krygsgevangen te geven, gebeurde er vervolgends een geval , welk, ten aanzien van het Enthufiasme, waarmede de Pruisfifche Troepen voor hunnen Koning bezield waren, hoogst merkwaardig is. De bezetting van Schweidnitz in Oostenrykfche gevangenis geraakt , was zeer misnoegd over eene kapitulatic, die haar de handen bond, om haar Vader, land en Koning te dienen. Toen de Oostenrykers hen na hunne gevangenis wegvoerden, hoorden zy by geval van de overwinning, die hun Koning by Rosbach bevogten had. Door deeze tyding in vuur gezet, E 3 o vie-  ?o Byzondei luien betreffende den vielen zy eenpaarig het geleide, dat hen verzelde, en juist niet heel fterk was, aan, en verftrooiden dat geheel. Zich zeiven dus bevryd hebbende, marfchecrden zy voort, onzeker werwaards, in hoope, om hier of daar een corps Pruisfifche Troepen te ontmoeten. Hun goed geluk geleidde hen zo, dat zy juist het Leger, dat de Koning zelf kommandeerde, aantroffen. De vreugde over deeze onverwagte ontmoeting , was groot van weerskanten , alzo de gevangenen niets gehoord hadden van den togt van hunnen Koning naa Silefiën , die een mcestcrftuk was van fnclheid en fchranderheid. Welkom myne braave kinderen! riep de Koning hun toe, en dit gelukkig toeval fchcen een goed voorteeken te zyn, voor de volgende overwinning , welke de Koning terftond daarna by Leuthen behaalde. Toen in 't jaar 1761 Schweidnitz ten tweeden maal, in vergelyking der gefteldheid van de Vestingwerken, op eene onbegryplyk-fchielyke wyze weder in handen der Oostenrykers geraakte, was de Koningin de eerfte bewegingen, welke dit buitengewoon en onaangenaam geval in hem verwekte, geneigd, om den Gouverneur van verraad te befchuldigen, maar hy was te edelmoedig, om zelfs maar voor een korten tyd zodanig vermoeden tegen eenen Officier te koesteren, die hem tot hier toe met alle getrouwheid ge-  Koning van Pruisfen. 7* gediend had; en die ligtelyk door eenen aanval van die ongewoone aart, welken de Koning zelfs zo min, als de Generaal van Zastrow , toenraaalige Kommandant der Vesting , vermoed had , overrompeld kon wezen. Hy herftelde zich dan op het oogenblik, en zeide lagchende: „ Dat is een leelyke zet! Wy „ moeten hem weder zoeken goed te maaken". Aan den Generaal van Zastrow fchreef hy: „ Gy fchryft „ my, zo als Francois de L na den llag by Pavia „ aan zyne moeder fchreef: Wy hebben alles verloo„ ren, behalven onze eere. Alzo ik niet begrypcnkan, „ hoe de zaak is toegegaan, zo fchort ik myn 001„ deel op; maar zeker is het gevalheel buitengemeen." Hy hield zyn woord. Met eene ongelooflijke werkzaamheid maakte hy het weder goed. Hy gaf aan alles leven; hy was de ziel van het geheel; hy alleen moest duizend misflagen weder goed maaken , dirzend gebreken vervullen, zegt de vermaarde Engelschman Burke van hem. By de verdeediging der vesting Kuftrin waren groote misflagen voorgevallen. Als de Kommandant zich deswegens by den Koning ontfclmldigde, antwoordde hy , zonder eenige gemelykheid heel bedaard: De misflag is in de daad by my zeiven ; waarom heb ik u tot Kommandant gemaakt! E 4 De  72 Byzonderheden betreffende den ■ De Koning deelde, gelyk bekend is, in den zevert, jaarigen oorlog, alle gevaaren, alle moeilykheden met den gemeenften Soldaat. Eéns marfcheerde hy met de Granadiers van zyne Garde tot diep in den nagt voort. Eindelyk werd er halt gehouden, en de Ko ning fteeg van 't paard, zeggende: Granadiers, het is koud ! maakt vuur aan ! Dit gefehiedde terftond De Koning wond zich in zyn'blaauwen mantel, en ging op eenige ftukken hout by het vuur zitten, ter wyl zyne Granadiers over en nevens hem lagen. Eindelyk kwam Ziethen ook, en ging insgelyks by den Koning op een bosje hout zitten. Zy waren beiden zeer vermoeid en raakten zoctjens inflaap- maar de Koning flocg zeer dikwils de oogen op , en als hy merkte, dat Ziethen van zyne plaats gefchooven was, en dat een Granadier hem een ander bosje hout onder het hoofd lag, zeide hy heel zagtiens: Bravo' De oude man is moede! Kort daarna fprong een ander Granadier nog half in den flaap op, en ftak zyn pyp aan het vuur aan, maar (liet onvoorzigtig tegen Zie thens voet. De goede Koning, die zynen Generaal zo geern een weinig rust gunde, rees fchielyk over einde, wenkte met de hand, en zeide met eene zagte ftem: St! Granadier! maak Ziethen niet wakker hy is zeer vermoeid! Dezelfde Generaal fiiep ook ééns aan de Tafel des Ko-  Koning van Pruisfen. 73 Konings, en als hem iemand wilde wakker maaken, zeide de Koning: Laat hem Jlaapen, hy heeft lang genoeg voor ons gewaakt. De meeste Helden der oude en nieuwe gefchiedenisfen, vonden er vermaak in, om zich overal in dat vak te vertoonen, daar zy bewust waren, dat zy in uitblonken. Frederik was één der grootften onder hun: maar zyn week hart gaf de voorkeuze aan de zagtere kunften der vrede; zyne natuurlyke neiging helde over tot het ftille wysgeerige , hy had eenen alkeer van het bloedvergieten, en na den veldflag by Leuthen , die zo rocmrugtig voor hem was, zeide hy, toen hy het flagveld zag: Wanneer zullen myne rampen een einde nemen! Hy zeide dit op eenen weemoedigen toon , met een betraand oog , gelyk die genen getuigen, die by hem geweest zyn. Vervolgends Breslau ingenomen hebbende, fchreef hy aan de Keizerin-Koningin , en maakte van de laatfte overwinning by Leuthen op de volgende wyze gewag. „ Uwe Majefteit had wel eenig voordeel in Sile„ Jiè'n, maar dit was niet van langen duur ,> en de „ laatfte veldflag is my nog afgryslyk, wegens het „ menigvuldig bloed, dat daar in vergooten is. Ik E 5 ,, heb  74 Byzonderheden betreffende den „ heb van myne overwinning gebruik gemankt, en „ Breslau ingenomen, ook hoop ik Schweidnitz we„ der in myne magt te krygen, zodat ik in ftaat zal „ zyn, om in Boheemen en Moravïèn te rukken. „ Overdenk dit, myne Coufine , leer ééns inzien, „ waar op gy vertrouwt. Gy zult zien, dat gy uw „ land in het verderf ftort; dat gy oorzaak zyt van „ zo veel bloedvergieten, en dat gy den genen niet „ kunt overwinnen, die, als gy hem tot vriend hadt „ willen hebben, zo als hy uw naaste bloedverwant „ is , met u Europa had kunnen doen beven. Ik „ fchryve dit uit het binnenfte van myn hart, en „ wenfche, dat het indruk mogt maaken. Maar „ wilt gy de zaak tot het uiterfte voortzetten, dan „ zal ik alles beproeven, wat myn kragten my ver„ gunnen. Als uwe Bondgenootcn u zoo byftaan „ als hun pligt is, dan voorzie ik, dat het met my „ gedaan zal zyn; doch dit zal my regtvaardigen, „ dat ik eenen Mede-Keurvorst van onderdrukking „ heb willen verlosfen , dat ik tot vergrooting van „ het Huis van Bourbon niets heb toegebragt, en „ dat ik twee Keizerinnen en drie Koningen heb moe„ ten het hoofd bieden." Insgelyks bewyst 's Konings Brief aan den Koning Staxislaus, toen deeze zyne Iloofdftad Nancy tot eene handelplaats over de Vrede had aangeboden, dat hy  Kening van Pruisfen. 75 hy met tegenzin eenen vcrderflyken oorlog voerde. Dus luid hy: „ Heer Broeder! „ Ik verëerc uw aanbod met de grootfte dankbaar„ heid, en zou het zeer geern aannemen; alle onder„ handelingen , welke onder Uw Majcfteits opzigt „ voltrokken worden , moeten gelukkig afloopen. „ Doch elk een heeft zulke vreedzaamc gevoelens „ niet. De Hoven van Weenen en Petersburg heb„ ben, op eene byzondere wyze, de voorflagen ver„ worpen , welke de Koning van Engeland en ik „ gedaan hebben. Denklyk zullen zy ook den Ko„ ning van Frankryk tot 't voortzetten van den oor„ log bewegen, van welken zy zich den gelukkigften „ uitflag belooven. Zy zullen derhalven ook alleen „ de fchuld hebben van het bloed, welk nog ftroo„ men zal. Dat toch alle Vorften ééns, gelyk Uwe „ Majefteit, gehoor gaven aan de ftem der mensch„ lievendheid, goedheid en geregtigheid, de wereld „ zou niet langer een fchouwplaats van ondcr„ drukkingen , moord en brand wezen. Ik beu, „ met de gevoelens der grootfte hoogagting en „ opregtfte vriendfehap, Uwer Majefteit goede Broe„ der Frederik." Een  7°" Byzonderheden betreffende den Een Silefisch Edelman en een Priester by Strelen ontwierpen een plan, om den Koningin zyn Hoofd, kwartier op te ligten en den Oostenrykers in handen te leveren. Deeze voorflag vond gehoor. De Konin» had zyn kwartier in een wat afgelegen huis by Strekt,, daar hy, gelyk gemeenlyk, alleen eenige van zyne Granadiers tot eene wagt had. De Baron Warkotsch, dit was de naam van den Edelman bezogt dit Hoofdkwartier dikwils, en werd van den Koning zeer gunstryk ontvangen. Des niettegenftaande ontwierp hy Zyn verfoeilyk plan, en hield door middel van den Priester ScHWQT, met ee ' Oostenrykfchen Officier Brieftvisfeling over de wyze waarop men den Koning kon opligten. Deeze Brief! Wisfehng en eenige byëenkomftcn kwamen den lager des Barons verdagt voor. Hy brak eenen Brief, niet welken hy m den nagt van den a9 November aan den Priester gezonden was, open, en daar in een beftck vindende , om het Hoofdkwartier te overvallen, fnelde hy daarmede rechtftreeks naa den Koning. Terftond werd een Officier afgezonden , om de verraders in hegtems te nemen; doch deeze ontkwamen door het venter van een agterkamer, die zyn uitzigt op het veld had, alwaar een gezadeld paard op den Baron wagtte, die nu niets verloor, dan zyne eer en goederen Le Prufcfifche Officier werd over zyne onachtzaamheid n« ver'er gekaft, dan dat de Koning, toen hy hen berigt deed van de mislukking ~ Qndem,mu»g, tegen hem zeide: Ga weder by uw Corps,  Koning van Pruisfen. 77 Corps, gy zyt een onbekwaam mensch, men zal u niet meer tot dergelyke zaaken gebruiken. Dewyl de Koning een afkeer had van halsregt, welk volgends de wetten op Hoogverraad ftaat, zo was het ontfnappen der verraaders hem zeker niet onaangenaam. Zy werden by Vonnis veroordeeld, om in beeldtenis gevierendeeld te worden, Dat mag gefchieden, zeide de Koning , toen hy 't vonnis onderteekende, want de portraiten zullen denklyk zs min deugen, als de origineelen. In 't jaar 1764 toen Stanislaus Augustus den troon van Polen beklom, ontving hy gelukwcnfchingen van alle Hoven. De merkwaardigfte is die van den Koning van Pruisfen, welke deeze edele meester in de kunst van Regeering eigenhandig aan hem fchreef. Niets kan doorlugtiger zyn, dan de mededeeling van zulke gedagten en gevoelens in eene Briefwisfeling tusfchen Vorften. Ziet hier den Brief geheel en zonder eenige verandering: „ Uwe Majefteit moet bedenken, dat, nadien de„ zelve haare Kroon door verkiezing en niet door „ geboorte verkregen heeft, de wereld opmerkzaa„ mer op uwe handelingen zyn zal , dan op de „ Handelingen van eenigen anderen Potentaat in Eum » ropa;  1'è Byzonderheden betreffende den „ ropa; en dit is niet meer dan billyk. Nadien het ,, laatfte enkel eene uitwerking van bloedverwant„ fchap is, zo verwagt men van zulk iemand niet „ meer, (hoe wel veel meer te wenfchen ware) dan „ het geen, daar de menl'chen gewoonlyk mede be„ gaafd zyn ; maar van iemand , wélke van zyns „ gelyken , van eenen Onderdaan tut Koning ver„ heven is, van hem, die vrywiüig verkoozen is, „ om over hen te regeeren , die hem verkoozen' „ verwagt men alles , wat by mooglykheid eeno „ Kroon verdienen en veriieren kan. Dankbaarheid „ jegens zyn volk is de eerfte deugd van zodaa„ nigen Monarch, want aan het volk alleen, heeft „ hyhet, naast de Voorzienigheid, te danken, dat „ hy Monarch is. Een Koning door geboorte, die „ zynen Hand onwaardig is, is enkel eene fatire op „ zich zeiven; maar een verkoozen Koning, die niet „ naar zyne waardigheid handelt, belpot ook zyne „ onderdaanen. Uwe Majefteit zal zeker deezen yver „ verfchoonen. Hy is eene uitwerking van de op, regtfte hoogagting. Het lievenswaardigfte deel van „ deeze fchildcry is niet zo zeer eene lesfc, wat gy „ behoordet te zyn, als wel eene voorfpelling, wat „ gy zyn ztüt, enz." Aan-  Koning van Pruisfen. 79 Aanfpraak des Konings, aan zyne oude Generaals, toen hy den 5 April 1778 de Revue gehouden had , en op het punt ftond, om den oorlog wegens de Beyerfche Erfopvolging , te ondernemen. ,, Myne Heeren! „ Ik heb u lieden allen alhier tot een algemeen „ oogmerk byëcngcroepen. De meesten onder u heb„ ben, zo als ik zelf, met eikanderen gediend, en , 'zyn in den dienst van ons Vaderland grys gewor„ den; Wy allen weten dan het best, aan welke ge„ vaaren, arbeid en roem wy gezamenlyk deel gehad „ hebben. Ik twyfel geheel niet, of gyl. allen hebt, „ zo wel als ik, een afkeer van bloedvergieten; maar „ het gevaar, welk thans onze Landen dreigt, maakt ,, het ons niet alleen tot een' pligt, maar fielt ons „ ook in de onvennydelykc noodzaaklykheid, om de „ fpoedigfte en kragtdaadigfte maatregels ter hand te „ nemen, om den ftorm, die over ons dreigt los te „ berften , te regten tyd af te weeren. Ik verlaat „ my geheel op u lieden, my van overlang bekenden, ,, pryswaardigen yver, en zal dien, al myn leven, ,, zekerlyk met het innigst vermaak erkennen. Voor alle dingen bevele ik u, en maak het u tot den al„ lerheiligften pligt, dat gy in alle omftandigheden „ omtrent de vyanden menschlievendheid oefent, en „ op de ftrengfte Krygstugt van uwe onderhebbende „ Corp-  80 Byzonderheden bet-effende den „ Corpfen geftadig agt geeft. ft begeer wel niet „ met de ftaatzy van eenen Koning te reizen o-y „ weet allen, dat ik geen zin heb in ryke Equipage; „ maar myn toenemende ouderdom en zwakheid maa„ ken my onbekwaam, om te paard te ryden, gelyk „ ik in myne jeugd gedaan heb; Ik zal my derhalven „ van eene Post-chais moeten bedienen. Maar op den „ dag van Bataille zult gy my te paard zien." Onder de ontallyke weldaaden, die de Koning aan zyne Landen bewees, behoort ook die, dat hy de afgebrande ftad Greifenberg weder liet opbouwen De Inwooners van dit ftadje zonden Afgevaardigden naa Hirschberg, om den Koning by zyn doorreize aldaar, voor deeze groote gunst te bedanken. Gy hebt niet nodig, my daar voor te bedanken, antwoordde de goedaartige Monarch, het is myn pligt, myne ongelukkige Onderdaanen weder op de been te helpen. Daar voor ben ik, daar voor ben ik! De tegenwoordige Infpeclor Mylius in Fehrbellin, vond onder verfcheide Handfchriften, die zyn Vader nagelaaten had, een aanzienlyken Wisfel, dien de Koning, nog Kroonprins zynde, getrokken had. Hybe- floot,  Koning van Pruisfen. 81 floot, deezen Wisfel onmiddelyk aan den Koning te senden, en voegde er den volgenden brief by: „ Den inleggenden heb ik onder de papieren van „ myn' Vader gevonden; Ik weet niet, of het door „ zyn verzuim gefchicd is, dat deeze verbindtenis niet afgefchreeven is, of hoe het er mede gelegen „ is; en laat dit daarom aan de gunftige befchikking „ van uwe Koningl. Majciteit over enz." De Koning, wien deeze fyne toer waarfchynlyk behaagde , antwoordde den Gecftelyken in zeer goedertieren bewoordingen, en zeide : ,, Dat hy zich zeer „ wel te binnen bragt, de fomme in den Wisfel be- paald, ontvangen te hebben, en zo daar by ook „ een misllag mogt plaats gehad hebben, dan was „ het billyker, dat My de fchade droeg, dan een an„ der. My had daarom reeds bevel gegeven, dat „ hem het kapitaal met den interest zou uitgeteld ,, worden." By 'sKonings laatfte lleize naa Pruisfen, (1784) had de Prefident, aldaar de Heer van Massöw, een gunftig en aandoenlyk gehoor. De hoofd-inhoud van 'sKonings gefprek was, als volgt: Ik heb u tot Prefident gemaakt, en moet u derhalven wel leeren kennen. Pc ben eigenlyk.de opperite F Jus-  82 Byzonderheden betreffende den Justitie-Kommisfaris in myn Land, die regt en geregtigheid moet handhaaven; maar ik kan alles niet beheeren, en moet daarom zulke luiden hebben, als gy zyt, die anderen aan hun goed regt helpen? Ik heb eene zwaar* verantwoording 0p my; wantik moet, met alleen van 't kwaade, dat ik doe, maar ook van al het goede, dat ik nalaat, rekenfchap geven. Dus ook gy. Gy moet altyd onpartydig en zonder aanzien van perfoonen, regt doen, het zy Prins, Edelman of Boer. Hoort gy, dat zeg ik u, anders zyn wy gefeheiden Luiden? Hebt gy goederen? „ Neen uwe Majefteit!" Wilt gy er ook koopen ? „ Daar heb ik geen geld toe, uw Majefteit." Goed, dan weet gy, wat armoede is, en dus moet gyu zo veel te meer de bekommerden aantrekken! enz. ■ De Koning gaf by alle gelegenheden het voorbeeld van verfchooning, daar hy zyne onderdaanen mede behandeld wilde hebben. Hy zorgde voor alle foorten van verligting, welke de Landsheeren-dienften maar konden toclaaten. Een uittrekzel uit het Reglement op het Voorfpan, dat misfehien aan weinigen, buiten degenen, welke er byzonder belang by hebben, bekend is geworden, zal dit bewyzen. „ De  Koning van Pruisfen. 83 „ De voorfpannende Onderdaanen zullen niet ver„ pligt zyn,verder te ryden,dan hunne ftationftrekt, „ ook niet fchielyker , dan in 2 uuren anderhalve „ duitfche myl. Ook zullen de paarden niet ajge. 3, jaagd, en niet met pakken overlaaden worden, veel „ minder zal het den Reiziger geoorloofd zyn, door „ zyne eigene bedienden te laaten reiden, of de paar- „ den te doen jlaan. Wanneer de Reiziger 12 „ uuren laater aankomt, dan de paarden voor hem „ befteld zyn, zo behoeven deeze niet langer te wig-* „ ten, maar die een Pas heeft, moet zich dan op ei„ gen kosten voorthelpen." Geen gevoelig hart is er, of het zal in deeze verordening den Vader van zyn Land erkennen. De Raad in eene kleine ftad in de Mark, liet eenen Burger in hegtenis nemen, die befchuldigd Werd, dat hy God, den Koning en den agtbaaren Raad, gelasterd had. De Burgemcefter gaf bier van berigt aan den Koning, om te vernemen, wat ftraffe zulk een misdaadiger verdiend had? En het volgend bcfcheid was met 's Konings eigen hand op den kant gefchreeven. Dat de Arreftant God gelasterd heeft, is eenbewys, dat hy Hem met kent; Dat by my gelasterd heeft, F 2 ver-  84 Byzonderheden betreffende Hen vergeef ik hem; maar dat hy den agtbaaren Raad gelasterd heeft, daar voor zal hy exemplaar geftraft worden, en eene halve uur naa Spandau gaan. Frederik. In eene Roomsch-Katholyke ftad in Silcjlën, ontdekte men, dat van de zilveren kleinodiën, aan Maria geofferd , verfcheiden ontbraken. Na veel nafpoorens, werd de Koster eenen Soldaat ontwaar, die by den Godsdienst altyd de eerfte en de laatfte in de Kerk plag te zyn. Men hield hem dan vast by het uitgaan, en vond werklyk verfcheiden van de geofferde zaaken by hem. Onaangczien dit overtuigend bewys, ontkende hy.nogthans, die geftolen te hebben, en beweerde, de heilige Maagd Maria , aan welke hy zich in zynen nood wendde, bragt hem by nagt en ontyde deeze zilverftukken zelve in zyn kwartier. Men gaf egter geen agt op deezen uitvlugt, maar verwees hem in den Krygsraad tot eene harde ftraffe. Toen het vonnis ter bekragtiging by den Koning kwam, liet deeze aan eenige Roomsch-katholyke Geeftelyken vraagen: of zulk een geval naar de Lcrlleilingcn van hunne Kerk mooglyk was? Zy gaven eenpaarig ten antwoord : Wonderwerken waren wel ongemeen zeldzaam, evenwel niet geheel onmooglyk, waarop de Koning onder het vonnis fchreef: „De  Koning van Pruisfen. 85 „ De gewaande Boosdoener word van de ftraf vry „ gefproken, vooral nadien hy hardnekkig den dief„ Hal ontkent, en volgends de verklaaring der God„ geleerden van zyne Kerk, het gewrogte Wonder„ werk niet onmooglyk is. Doch in 't toekoniende, „ verbied ik hem, onder zwaare ftraffe, noch van de ., heilige Maagd , noch van eenigen anderen Heiligen „ iet meer aan te nemen," Frederik. Toen de Koning van zyne laatfte ziekte, op ééne na, weder herfteld was, had één der voornaamfte Gezanten van zyn Flof last gekreegen, om den Monarch met zyne genezing geluk te wenfehen. De Koning antwoordde hem hierop. „ Ik bedank voor het aandeel, welk uw Meester „ in myne gezondheid gelieft te nemen. Wat het „ Ryk en dcszclfs Patriottifche Vorften betreft, de „ goede gevoelens der laatften zyn my van den klein„ ften tot den grootften bekend, en ik weet ook heel ,, wel, hoe veel reden zy hebben, om te wenfehen, „ dat ik het hoofd boven houde. Ondertusfchen is „ het my, in mynen ouden dag een groote heul en ., troost, dat ik weet; dat, wanneer en daar ik ein„ dige, Fr.ederik Willem myn Navolger zal we„ zen." F 3 Na  86 Byzonderheden betreffende den Na deeze groote ziekte, fchreef de Vorst den volgenden brief aan den vermaarden d'Ale.mbert. „ Ditmaal, myn waarde dAle.meert, kan ik van » geluk fpreeken, en als gy my bemint, moogt gy „ u zeiven een weinig verblyden, dat ik zo gelukkig „ den dood ontkomen ben. Het Podagra waagde n Ï4 zeer fterke aanvallen op my, en er was veele * ftandvastigheid en fterkte van natuur nodig, om „ zo veele pynlyke aanvaUen te ontgaan; nu leeve ik „ weder voor my, voor myn Volk, voor mvne vrien„ den, cn nog een beetje voor de Wetenfchappen; m Want ik kan wel zeggen, dat zo veel flegt goed P dat gy my uit Frankryk toezend, den fmaak in 't' „ lezen geheel verdon-en heeft. Ik ben een oud „ man, en het zou my zeer weinig voegen, my met n zulke zotten op te houden. Ik bemin het geen ge H grond is, en als ik weder jong kon worden, dan „ zou ik heel zeker een Apoftaat worden van de „ Franfchen, en overgaan tot deEngelfchen en Duitn fihers. Ik heb zeer veel beleefd , myn waarde „ d'Alembert, ik heb beleefd, dat Pauslyke Sol„ daaten myne Uniform dragen, dat de fefuiten my „ tot hunnen Generaal verkoozen hebben, en dat „ Voltaire fchryft, als een oud mf. Nieuwskan „ ik u ia de daad weinig fchm-en, een Wvsgeer als „ gy, bemoeit zich niet met het Staatkundige' en „ my-  Koning van Pruisfen. 87 „ myne Akademie word te oud, dan dat zy u iet „ gewigtigs kan opleveren. Ik ben ten tweedenmaal „ tegen de Procesfen te veld getrokken, en ik zou „ moediger zyn dan Perseus, als ik den aanhang „ van dat veelhoofdig monfter nog op het einde van „ mynen loopbaan dooden kon. Gy hebt eenen „ zeer goeden Koning, myn waarde d'Ai.embert , „ ik wensch u daar van harten geluk mede. Een „ wys en deugdzaam Koning is ontzagchelyker dan „ een dapper. Ik hoop u, in de aanftaande Lente, „ by my te zien. Frederik." Twee voornaame Generaals lagen in 't jaar 1785 in het voorjaar den Vorst te Potsdam de lyst voor van de Recruteering der Troepen. De Koning zeide hierop: „ Hoe gezond , myne Heeren, ik 'er ook „ mag uitzien , egter zyn de toevallen en zieklyke „ omftandigheden by my zo menigvuldig, fchielyk „ en onderfcheiden, dat ik fteeds geloove, dat elk „ oogenblik het laatfte is." „ Intusfchen heb ik op alles order gefield. Ook „ ftel ik u by deezen ter hand de Manoeuvres, die „ te Berlin in de maand Mei by de generaale Revue „ moeten geëxecuteerd worden ; tevens moet ik u „ zeggen, dat ik , op dien bepaalden tyd , als ik F 4 „ niet  88 Byzonderheden betreffende den „ niet geheel bedlegerig ben, my in myn reiswagen „ zal zetten, en aan het hoofd van myn Leger de „ monitering des te meer zelf zal doen, om daar„ door vreemdelingen gelegenheid te geven, dat zy „ zich zeiven verzekeren kunnen van myne gezonde faeid en vvelvaaren." De Koning was ongemeen vriendelyk en lieftalig, jegens zyne bedienden , het welk hy ook in zyne laafde ziekte bewees. Als hy ééns op zekere nagt wakker werd , riep hy den Bedienden , die in het voorvertrek ftond , en vraagde hem , hoe laat het was ? Het is twee geflagen, antwoordde deeze. Dat is nog vroeg! vervolgde de Koning, maar ik kan niet Jlaapen! Ziet toch ééns , of m\n volkje wakker is, maar maak ze niet wakker, want zy zyn moede. Maar als gy Neumann (de naam van zynen Kamerhufaar) wakker vindt, zo zeg alleen ; Ik geloove , dat de Koning fchielyk zal opftaan. Maar maak niemand wakker! Geduurende deeze zyne laatfte ziekte had de Koning veele onrustige nagtcn , en dan onderhield hy zich gemeenlyk met die genen van zyne bedienden, welke by hem waakten. In éénen van die llaape. looze nagtcn vraagde hy den bedienden , die de wagt  Koning van Pruisfen. 89 gMgt had , hoe laat het was ? Twaalf uuren, antwoordde deeze. Ach , zeide de Koning , ik kan volftrekt niet flaapen, vertel my toch iet! De goede bediende, een goede eerlyke Pommerschman, kon zynen Vorst geen ftoffe verfchalfen , derhalven kwam de Koning zelf hem te gemoete, en vraagde hem verders: Van waar zyt gy geboortig? „ Uit een Dorp in Agter-Pommeren." Hebt gy nog Ouders? „ Nog eene oude Moeder." Waar leeft die van? „ Van fpinncn." Hoe veel verdient zy daaglyksch daar mede ? „ Alle dagen zes Dreiërs." (*) Daar kan zy zich niet veel van te goede doen. „O! in Pommeren is het goedkoop leven." Hebt gy haar dan nog niets gezonden? „ O (*) Eene zeer geringe munt. F 5  SO Byzonderheden betreffende den » O ja, ik heb haar reeds eenige reizen een paar „ daalers gezonden." Daar hebt gy braaf aan gedaan, vervolgde de Komng, gy zyt een goede jongen> Mef ook zo veel moeite; maar hebt flegts geduld. Ik zal wat voor u fpaaren, als gy wel oppast. En dus liet ny den jongeling gaan. Als eenige dagen daar na deeze Pommersch-man we der de beurt had, om te waken, liet de Koning hem by zich komen, en zeide: „ Ga daar na het venfter „ daar hgt wat, dat ik voor u gefpaard heb." Hier lagen verfcheiden goudftukken , en de Bediende was verleegen, of hy die allen nemen moest. Hy „am er dan wat van, zeggende, terwyi hy zyne hand opende en zien het, ,k moet immers deeze hebben ? Neen „ antwoordde de Koning, gy moet ze alle hebben' „en aan uwe Moeder heb ik ook wat gezonden! % Naar dit laatfte deed de eerlyke Bediende naderhand onderzoek by den Kabinets-raad, en hoorde tot zyne verrukkende blydfchap, dat de Koning aan zyne Moetier, haar leven lang , jaarlyksch, IC0 Ryksdaalers toegelegd had. Toe-, zich de Koning eens eenige dagen incognito re Amjïerdam onthield, wilde hy eenen Kasfier', die hem  Koning van Pruisfen. 91 hem eene aanzienlyke fomme betaalen moest, zelf fpreken. De Koning ging dan by hem, maar vond hem niet t'huis. De vrouw van den Kasiier zeide: Haar man zou fchielyk t'huis komen; als hy wilde, kon hy hem in een vertrek, dat zy hem wees, afwag. ten. De Koning, die zich aan de vrouw niet bekend maakte, nam den voorflag aan, maar had geene ge. dagten op het kompliment, welk zy hem vervolgends maakte. Te weten, de vrouw verzogt hem heel beleefd, om de fchoenen aan de deur uit te trekken. Of nu de Koniug, zo veel hy maar kon, de voeten aan de voetmat voor 't vertrek- afvvischte, hy moest evenwel zich aan dat verzoek onderwerpen. De vrouw was niet ééns zo wellevend, dat zy hem gezelfchap hield; zy liet hem in het geopend Heiligdom alleen; Niet lang daarna kwam de Kasfier t'huis, die niet weinig verwonderd was, dat hy den Vorst in zyn huis ontmoette, maar van fchrik meende te bezwymen, toen hy hem zonder fchoenen zag. Hy viel hem te voet, en verzogt om vergiffenis voor zyne vrouw. Waarom maakte uwe Majefteit zich niet bekend? — Ei, zou ik my bekend hebben gemaakt? — zeide de Koning, daar heb ik my -wel voor gewagtj want de Koning van Pruisfen zou van deeze kleine ceremonie niet bevryd zyn gebleven. De Koninghad gelyk. De vrouw van den Kasfier werd geroepen: Wat hebt gy begonnen? zeide de Man, haar den Koning wyzende, val zyne Majefteit te voet, en verzoek vergifenis van uwe onhoftykheid. Wat? zêU  92 Byzonderheden betreffende den zeide zy, op myne eer! ik kan 't niet helpen, hier moet Koning en Koningin aan gelooven. Kyk , ik trek myne fchoenen wel uit, en evenwel komt de kamer my toe. Gy hebt ook volkomen gelyk; zeide de goede Koning, en tegen den Kasfier: Ziet gy wel, myn Heer? ƒ* wht het wel, dat ik door myne infchiklykheid en het bewaar en van '«Incognito, den Koning van Pruisfen voor eene belediging bewaar en zou. Men zal zich verwonderen over de ftoutheid, die één zyner Bedienden ééns had, en nog meer over 's Konings toegevendheid. Te weten, deeze Bediende had het ééns zo (legt gemaakt, dat de Koning hem een oorvyg gaf, zodat zyne haairen daar door in wanorde raakten. De Bediende ging daarop in 's Konings tegenwoordigheid voor een fpiegcl (laan , en begon zyn kapzel weder in orde te fchikken; Schu.k, wat beflaat ge daai! Uwe Majefteit , ik wilde de menfehen in het voorvertrek niet geern laaten zien, wat er tusfehen ons beiden is voorgcvall.ii. Hfe» over moest de Koning lagchen, en verliet zyn eigen kamer. De Koning was een groote Kindervriend, en ftond toe, dat de kleine Prinsfen van *** fteeds toegang by hem  Koning van Pruisfen. 93 hem mogten hebben. Eéns arbeidde hy in zyn Kabinet, alwaar de oudfte deezer jonge Prinfen zich bevond, en met een volant {peelde. De volant viel'op 'sKonings tafel: De Vorst wierp hem op den grond en fchreef voort. De kleine Prins fpeelde zo lang er mede, tot de volant weder fcheef raakte, en andermaal op de lezenaar vloog. De Koning wierp hem nogmaals op de vloer, cu keek den Prins ernftig aan. De Prins beloofde, zich beter te zullen wagtcn, en fpeelde voort. Eindelyk had hy egter weder het ongeluk, dat de volant juist op het papier viel, daar de Koning op. fchreef. De Koning werd gemelyk, en ftak de volant in zyn zak. De kleine Prins verzogt zeer ncdrig om vergifnis, en om zyn volant, maar de Koning floeg 't hem af. Hy verzogt nog beweeglykcr, maar vergeefsch. Eindelyk verveelde den kleinen dit bidden , en hy ging voor den Koning ftaan, de armen in de zyde zettende, en zeggende met eene dreigende ftem: Ik vraag uwe Majefteit, of gy myn volant wilt wedergeven, of niet? De Koning haalde de volant lagchend uit zyn zak, gaf hem den Prins, en zeide: Gy zyt een braave jongen! U zullen zy Sile- fi'èn niet weder ontnemen! Alhoewel de Koning op zekere wyze de ydelhcid zyner Onderdaanen op tax gefield had, en Titels voor geld verkogt, vond hy desniettegenftaande deeze ydel-  54 Byzonderheden betreffende den ydelheid niet min belaechelvk n.V » «*W Adel, blykt mt fan volgend antwoord. Een Koopman in Bretlau P. A S i„ i, r fche Waaren handelende biel l i, * '•'' om vernienwin. van z™ . , JiUlr 1740 v», een — Zn^^T^ bo~r;'g TdHeer wto*un *ezc" s«- ik dLC ' y V0W!,a" m en vraagde: Waar is de man, die met „ den Koningin den Tuin geweest is? Ik antwoord„ de, hier! Hy leidde my op het Slot in een groot „ vertrek, alwaar Pages, Lakeien en Hufaarén wa„ ren, De Ilulaar bragt my aan eene tafel, die ge„ dekt was, en daar op ftond, Soupe, een ger'egt „ Rundvleesch, eene portie Karper met eene Salade „• met Komkommers, brood, mes, lepel, vork, zout „ alles daar by. De Hufaar bood my een ftoel aan, „ en zeide: „ Dit ccten dat hier op tafel Haat, heeft „ „ de Koning voor 11 laaten opdisfehen, en bevolen, „ „ dat gy uw bekomst zoudt ecten, zonder u aan „ „ iemand te Hooren, en ik zal u bedienen. Kom „ „ tast  Koning van Pruisfen. 127 „ „ tast maar wakker toe!" Ik was zeer bedrem„ meld, en wist niet, wat te doen, allerminst kon ik ,, begrypen, dat 's Konings Kamer-hufaar ook mybe„ dienen zou. Ik nodigde hem, om by my te gaan „ zitten; Toen hy weigerde, deed ik, gelyk hy ge„ zegd had, en tastte wakker toe, ging zitten, nam „ de lepel, en at braaf. De Hufaar nam het vleesch, „ en zette het op een komfoir, en fchonk wyn en ,, bier in. Ik at en dronk regt myn bekomst. Het „ defert, en een fchotel peeren pakte myn Bediende „ in een papier, en gaf het my in myn zak, om on" „ der weg eene verfrisfching te hebben. En dus „ ftond ik op van myne Koninglykc tafel , dankte ,, God en den Koning in myn hart, dat ik zo heer„ lyk onthaald was. De Hufaar dekte af." „ Op dat oogenblik trad een Sekretaris binnen, en „ bragt een geflooten Refcript aan het Pakhof, bene„ vens myne Testimonia, en de Pas te rug, telde op „ tafel vyf Schwanz-dukaaten en eene Fredrik d'Or, „ dat zond my de Koning, dat ik weder naa Berlin „ kon keeren. Had my de Hufaar nu in 't Slot ge„ bragt, zo bragt de Sekretaris er my weder uit tot „ voor het Slot. Hier Itond een Koninglyke Pro„ viant-wagen met zes paarden, aan welke hy my „ bragt, zeggende: De Koning heeft belast, dat gy „ deezen vreemdeling mede naa Berlin, en volftrekt „ geen drinkgeld van hem aannemen zult. Ik liet „ voor my nog ééns alleröuderdaanigst bedanken, „ voor  ï*S Byzonderheden betreffende den „ voor alle Koninglykc gunst, ging op den wagen „ zitten, en reed voort." „ Toen wy te Berlin kwamen, ging ik terftond op „ het Pakhot', regclregt in het Comtoir, en gaf het „ Koninglyk Refcript over. De Opperfte brak bet „ open; Onder het lezen veranderde hy van kleur, „ dan bleek, dan rood, zweeg ftil, en gaf het den „ tweeden. Deeze zette een bril op, las het, zweeg „ ftil, en gaf het verder. De laatfte ftond eindelyk „ op: Ik moest nader komen, en een quitantie fclny„ ven, dat ik voor myne 400 Ryksdaalers in Batzen, ,, zo veel in Brandenburgfche Munt, zonder de min- Jle korting, ontvangen had enz. Deeze fomme „ werd my terftond tot een duit toe geteld. Ver„ volgends werd de Hofmeefter geroepen, met last: „ Hy moest met my in de Jooden-ftraat gaan in de „ witte Zwaan, en betaalen, het geen ik fchuldig „ was, en verteerd had. Ten dien einde gaven zy „ hem 24 Ryksdaalers, en als dit niet genoeg was, „ moest hy komen, en meer geld haaien." „ Dit was het, dat de Koning zeide: Gy zult uw ,-, geld met interest weder krygen, dat het Pakhof „ myne fchulden betaalen moest. Het waren niet „ meer dan 10 Ryksd. 4 Gr. 6 Penn. die ik in agt „ wecken verteerd had. En dus had deeze droevige „ hiftoric een gewenscht einde." Een  Koning van Pruisfem 129 Een Boer, met naame HaVenërook te *** had met zynen Buurman Martens over een ftuk Lands een proces, dat tot voordeel van den eerstgenoemden uitviel. Martens was deswegens zeer geftoord, en ongeagt alle vriendelyke waarfchuwingen , bleef hy nog zyn vee dryven op 't land vau Havenbrook. Deeze zond zynen zoon, een' jongeling van 19 jaaren derwaards , om Martèns van het land te jaagen. Zy worden handgemeen, en Martens kreeg een flag op 't hoofd, dat hy des avonds fticrf. De jonge Havenbrook werd hierop in liegtenis genomen, en voor drie jaaren in 't Tugthuis gebannen. Toen dit vonnis den Koning ter bckragtiging werd overgezonden, fchreef hy er 't volgende onder. ,, Zyt gy Rigters, geftudcerde en geleerde Raden, „ zo behoort gy u zeiven te 1'chaamen, dat gy dcr„ gelyk 0een vonnis hebt opgeftekl. Ik wil, vol„ gends de reden, en het regt der Natuur, datlLv„ venbrook onthoofd, en zyn ligchaam begraaven ,, zal worden." Frederik." Wan-  '30 Byzonderheden betreffende den Wanneer een Wolkbreuk in zeker Mftricl van Wefl- Pruisfen groote verwoestingen had aangerigt, cn de Opgezetenen den Koning hunnen nood voordroegen, antwoordde hy: „ Ik heb uwe fchade verdaan. Dezelve komt van „ God. Ik zal dezelve, tot een heller en penning „ toe, uit myn' kasfe vergoeden, en u ten eerden ,, een' eerlyk en deugdzaam man zenden, die alles „ onderzoeken, en u uw verlies zuiver herftellen zal. „ Ik ben uw genadige Koning. FilEDERIK. Toen den Koning de tyding van het overlyden van den Generaal van Ziethen , door den Adjutant van het Regiment, gemeld werd, ontftelde hy zeer; hy herftelde zich egter fpoedig, en zeide heel bedaard: „ Ik heb dit geval lang verwagt; Alleen , dat ik „ mynen waarden Ziethen , dien waardigen enroem„ ryken Man, niet nog gezien en gefproken heb, „ daar over zal ik my altyd bedroeven, zo als ook „ het Regiment zyn verlies eeuwig betreuren zal." „ Ik verlies een' Vader, een' vriend, en myncKo„ ninglyke Nakomelingen, zullen in die Landfchap„ pen en Oorden, daar hy zo moedig en vol dapper- ,, heids,  Koning van Pruisfen. 131 „ heids , voor de eer van 't Vaderland geftreden „ heeft, zyne geheugenis beftendig doen bewaaren." De Refident te Konjlantinopelen, had, behalven verfcheiden ryke tuigen en borduurwerk, ook een 20 pond beste Indifchc Chokolade ten gefchenk gekregen, welke laatfte hy den Koning overzond. De Vorst was over deeze oplettendheid zeer vergenoegd , en zond de helft van de Chokolade aan den Staatsdienaar S... met deeze woorden: „ Dit Produkt, myn waarde S moet u wel „ fmaaken. Het komt van eene Natie, die myn per* „ foon agt, en myn Huis vereert. Voor 20 jaaren „ dronk ik deeze Chokolade geern, maar thans kan ik ze, in myn ouden dag, niet meer verdraagen." Alzo de Koning in zyne laatfte ziekte, eenigen tyd lang, den flaap miste, was een Lyf-hufaar, die van zyn beroep een Chirurgyn was, zo ftout, dat hy, by gelegenheid van 'sKonings herhaald klagen , zeide: ?„ Sire, ik zie met groote verwondering, dat ook de „ bekwaamde Geneesheer in zyne kunst feilen kan. „ Ik heb ", vervolgde hy, ,, in myne Huis-apotheek I 2 een  132 Byzonderheden betreffende den enz. i» een geneesmiddel, dat van dien aart en goede „ deugd is, dat het niet alleen den flaap bevordert, „ maar ook den besten eetlust verwekt." De Koning Ingchte, en zeide: Nu, gy hebt zeker lust, cm den Titel van Hof-Dottor te bekomen? „ Neen, Sire", was het antwoord, „daar toe heb ik geenebekwaam„ heid genoeg, maar dien roem wenschte ik wel te „ verdienen, dat ik, als ongeleerde, mooglyk ge,» maakt heb, het geen, waar over dikwils dagen lang „ een groot kundig Kollegie geraadpleegd heeft." Nu, goed, zeide de Koning, ik zal deezen avond uw geheim beproeven, en zien, of gy een Profeet van den ouden of nieuwen tyd zyt. De Lyf-hufaar gaf den Koning het geneesmiddel, bleef den gantfchen nagt by hem in 't vertrek, en zag, met blydfchap, den zoeten flaap van den Vorst, die eerst 's morgens om 7 uuren ontwaakte. Nu, zeide de Koning, dat is eerft flaapen! Gy zyt een braaf Medicus. Hier op vulde de Koning een fnuifdoos met Frederiks d'Or, en gaf ze den Lyf-hufaar met deeze woorden: Ziet daar, myn waardfte, dat is voor uwe trouwe voor myn perfoon! Voor uwe kunst zult gy nog in 'tbyzonder beloond worden. MERK-  MERKWAARDIGE KABINETS- ORDERS.   MERKWAARDIGE KABINETS - ORDERS. « H oe veel belang deeze wyze Koning gefield heeft in waarheid en verlichting, toont de moeite, die hy nam, om groote Mannen in zyne Staaten te hebben en te bekomen. Reeds den zesden dag, na dat hy de Regeering aanvaard had, fchreef hy het volgende aan wylen den Proost Reinbek : Bevel van Koning Frederik den II. aan Reinbek. Waarde, byzondere, lieve, getrouwe. Gy hebt nogmaals aan den Regeerings-Raad Wolf te fchryven, of hy thans niet befluiten kan, in myn dienst (*) Men heeft deeze Kabinets-orders naar den tyd gerangfehikt. 's Konings Kabinets-orders waren , zo als bekend is, altyd met zyne eigene woorden, opgefteld , en men kan ze derhalven , alfchoon zy niet alle van zyne hand gefchreven werden, als zyn werk aanmerken. H  136 Byzonderheden betreffende den dienst over te gaan, ik zal hem alle redelyke conditiën toeftaan. Ik ben Uw genegen Koning. Eigenhandig had de Koning er bygefchreven: Ik verzoek u, dat gy by Wolf moeite doet. Iemand, die de waarheid zoekt, en bemint, moet in alle men, Jchelyke Maatjehappy én in waarde gehouden worden, en ik geloof, dat gy eene overwinning in het Land der waarheid behaald hebt, ah gy Wolf herwaar ds brengt. Frederik. Kabinets-Order aan den Proost 'Reinbek. Waarde , lieve, getrouwe ! Nadien de GcneraalMajoor van Jeetz , in plaats van den overleden Proost te Anklam, den Veldprediker van zyn onderhebbend Regiment, met naame Schaukircii, voordraagt, zoo zult gy my melden, of deeze man goed is ,^ en de verëischte bekwaamheden tot dit ambt bezit, alzo ik niet van zins ben, om van flegte luiden Proosten te maaken. Ik ben U wel genegen Koning, Frederik. Maagdeburg den 22 Sept. 1740.  Koning van Pruisfen. 107 Zyne Koningl. Majefteit van Pruisfen enz. Onze aöergenadigfte Heer, heeft reeds verfcheiden keeren te kennen gegeven, dat de verzoeken en voorllellen van het Generaal- Opper- Finantie- Krygs- en DomeinDirectorium niet zo wydlopig gemaakt, maar kort en duidlyk opgefteld zullen worden. Dan alzo zulks nogthans niet gefchied, maar veelmeer bykans daaglyks veele onduidlyke en met onnoodige historifchc verhaalen opgevulde verzoeken aankomen, met welke te doorlezen men den tyd moet verkwisten, zo beveelt Hoogst-dezelve het Generaal-Directorimn hier mede nogmaals in genade, om de expediërende Sekretarisfen daar van aanzegging te doen , cn ook zelf op te letten, dat in 't vervolg de voorllellen en ver. zoeken naar derzelvcr Intentie in order moeten ingerigt worden, alzo in contrarie-gevalle dezelve genoodzaakt zoude zyn , een zodaanig wydloopig inkomend verzoek Hoogst-eigenhandig zo op te ftellen, als liet zyn moet, en hun op die wyze de mooglykheid te toonen , om dezelve kort en duidlyk in te rigten. Potsdam den zo lang ik leve, behouden zal. Weest Godc bevolen. Frederik. Bedenkingen over eenige veranderingen, welke in de wyze, van oorlogen, ingevoerd kunnen worden (*). Wat baat het, dat men leeft,, wanneer het flegts een Planten-lcvcn is! Waar toe beleeft men zaaken, wanneer het alleen gefchied, om die in zyn geheugen op te hoopen! Wat baat, met éen woord, ondervinding , als zy niet door den geest van waarneming beftuurd word.' Vegetius zegt; De Oorlog moet een ftudie 4 en de Vrede derzelyer beoefening zyn, en hy heeft (*) Deeze Bedenkingen zyn eene volledige Verhandeling , over de wyze , om met de Oostenrykers oorlog te voeren, waar in lieden van dit Metier alle deszelfs deelen, hoe kort ook, egter meesteragtig behandeld vinden. Doch alzo deeze Verhandeling geheel Krygsknndig is, behoort dezelve eigenlyk hier niet. Wy deelen alleen derzelver In leiding mede, dewyl zy de denkwyze van deezen grooten Koning vertoont.  Koning van Pruisfen. 173 heeft gelyk. Alleen het Denken, of om my beter uit te drukken, de bekwaamheid, om zyne gedagten te combineeren, is het geen den mensch van het lastdier, onderfcheidi Een Muil-ezel, die tien Veldtogten onder Prins EugEen gedaan had, zou daarom geen beter Krygskundigë zyn , en men moet tot fehandè van 't menschdom erkennen, dat ten aanzien van traage bot-en domheid, veele oude Officiers geen haair .beter zyn dan deeze Muil-ezel. Den ouden Penter van den dienst volgen, zich met het voederen der paarden en van zich zclven, bezig houden, cetcn, als alles eet, toeflaan, als andere lieden toeflaan, dit is het, wat grootendeels gemeend word, wanneer men zegt; Hy heeft Veldtogten mede gedaan, hy is onder de wapenen grys geworden. Van daar dan dat aantal van Officieren , in middelmatigheid verroest, welke niet weten, noch ook verlangen te weten, waarom zy overwonnen hebben, of geflaagcn zyn. Ondertusfchen zyn deeze oorzaaken evenwel zeer wezenlyk. Die ftrenge Criticus, die denkende en diepzinnige Feuquiere , heeft ons door de cenfuur van 't Krygs* wezen van zynen leeftyd, den weg afgebakend, dien wy houden moeten, om meer verlicht te worden. Sedert zyne Eeuw, is de Oorlog veel kunftiger geworden , nieuwe moord-gebruiken hebben deeze wetenfehap moeilyker gemaakt. Het is nodig, dezelve uit eikanderen te Hellen, opdat, als wy het Syflcma onzer vyanden, en de moeilykheden, welke zy tegen ons aanbrengen, wel onderzogt hebben, wy, ook  i?4 Byzonderheden betreffende den ook gevoeglyke middelen verkiezen kunnen, om hen te overwinnen. Ik zal u niet onledig houden met de ontwerpen van onze vyanden, welke op het getal en de magt van hunne Bondgenooten gegrond zyn, welker menigte niet alleen Pruisfen, maar eiken Vorst, die hun wilde wederftaan, zou verpletteren. Ik heb ook niet nodig, u te doen letten op den grondregel, dien zy algemeen hebben aangenomen, te weten, om door diverliën onze magt aan éérierj kant te lokken, opdat zy daar, waar zy als dan geen tegenftand voor zich vinden' een grooten Coup kunnen liaan; en zich defenfief te houden, als zy een Corps voor zich hebben, dat in ftaat is, zich tegen hun te verzetten, en met nadruk te agecren tegen een, 't welk door zyne zwakte genoodzaakt is, om voor hun te vvyken. Even min wil ik u de manier herinneren, daar ik my van bediende, om my tegen het Kolosfus-gevaarte te verzetten, dat op my dreigde neder te ftorten; Deeze manier, welke alleen door de misflagen myner vyanden, door de langzaamheid, die myne werkzaamheid te ftade kwam, door de traagheid, om nooit zich de gelegenheid te nutte te maaken , bruikbaar werd, en daaróm niet tot een voorfchrift dienen kan. De ftrenge wet van noodzaaklykheid heeft my dikwils bewogen, om veel op 't geluk te laaten aankomen; Het gedrag van den Stuurman, die zich meer aan den wil  Koning van Pruisfen. 175 wil der winden overgeeft, dan zich fchikt naar 't aan* Wyzen van zyn Compas, kan nooit tot een' rigtfnoer (trekken. Hier komt het er op aan, dat men zich van het Syftema, welk de Oostenrykers in deezen Oorlog volgen, een regt begrip maakt. Ik bepaal my tot hen, als die van onze vyanden, welke dit metier tot hooger kunst en volmaaktheid gebragt hebben. De Franfchen ga ik met ftilzwygen voorby, (alhoewel zy vernuftig en bekwaam zyn,) om dat zy door hun_ ne ongeftadigheid en ligtvaardigheid, zich dikwils in éénen dag van de voordeden berooven , welke zy door hunne bekwaamheid verkrygen konden. Wat de Rusfen betreft, deeze zyn zo ruw als ongefchikt, en het is de moeite niet waardig, om van hun mei, ding te maaken enz. Antwoord van den Generaal van Fouquet. Sire ! * Breng u zeiven uwe weldaaden te binnen, en denk ! er aan, dat, gy my verre boven myne wenfehen ryk gemaakt hebt. Om uwe goedheid op het hoogde te brengen, doet gy my thans weder een gefchenk van 2000 Daalers. Ik bedank uwe Majefteit heel onderdaanigst daar voor, en zal pogen, daar van het beste gebruik tot deszelfs dienst te maaken. Uit uwe • Majefteits grootmoedigheid, oordeele ik, dat derzelver fchatten onüitputlyk zyn. Des te beter; Ikwen- fche  \-6 Byzonderheden betreffende den fche er uwe Majefteit geluk mede, en ben met den diepften eerbied enz. Leobfchutz den 2 Jan. 1759. TWEEDE BRIEF* Breslau den 9 Jan. 1759. Ik ben zo ryk niet, als gy wel denkt, myn lieve vriend; Maar door heel veel peinzen op hulpmiddelen, heb ik myn kapitaal voor den aanftaanden Veldtogt uitgefpaard, zo, dat van nu af gercekend, tot het einde van February, alles behoorlyk betaald zal zyn. Ik heb met u, en een paar vrienden gedeeld, het geen er tot myn gebruik ovcrfehoot; Dus kunt gymy eer met den armen Irus, dan met den ryken Croesus vergelykcn. Ik bedank u voor uw antwoord op de Krygskundige bedenkingen, die ik u gezonden heb. Ik denk, zo als gy, maar men moet zich van dit alles geen woord laaten ontvallen. De Turken beginnen zich te bewegen, en zullen niet lang ledig zitten. De Koning van Spanje ligt op fterven. Dan zal etwat te doen zyn met die laaghartige faamgezwoornen, die het er op toeleggen, om my te verderven. Als die luiden, die kleine hoeden draagen, zich tegen de Barbaaren (*) wenden, dan zal deeze gantfche Horde verdwynen, en gevolglyk zou Zweeden ook uitfehei- den; (*) De Rusfen.  Koning- van Pruisfen. 177 den; Maar wenden zy zich tegen onze onbefchanmde Nabuurcu , dan zouden deeze zich niet te gelyk tegen my en die Befnedenen Hellen kunnen, en als boven dien nog de Koning van Spanje llerft, zal het Oorlogsvuur ook in Italiën ontfteeken, en ortze zotte eri onbedagtzaame Landslieden zullen genoodzaakt wezen , om met hunne hoogmoedige trotiche dwingelanden in oorlog te komen. Deeze gclleldheid van zaaken verhindert tegenwoordig, om een plan van Operatiën te ontwerpen. De tyd moet het openbaaren, wat er gebeuren zal, cn de maatregelen aanwyzen, die onze vyanden nemen zullen; Dan zal men eerst kunnen bepaalen, u-at gevoeglyk dient ondernomen te worden. Adieu! myn waarde vriend. Ik wensch' u geluk cn gezondheid met het nieuwe jaar. Ik omhek u van gantlchcr harte, en verzekere u van myne tederheid cn agting, die niet dan met myn leven eindigen zal. Frederik, DERDE BRIEF. Rouftok den 25 Maart 1759. i Myn waarde Generaal tAn Fouquet. Alzo ik inwe beide brieven van den 22 deezer Maand, reeds Beantwoord heb, zo voeg ik er alleen nog by, dat, in gevolge de berigten, welke ik van de groote Oositenrykfiche Armee heb, deeze haare Operatiën tegen M Si-  J78 Byzonderheden betreffende den Silefiën rigten zal, en derhalven zal de gantfche Armee by Konigsgratz faamentrekken. Ik leg hier voor Jl een affchrift by der inltructie voor de Generaal-Majoors van de Kavallery, welke gy den Gcncraal-Majoor van Meyer heb voorteleggen, en wel in te fcherPen. ik ben uw zeer genegen Koning. Frederik. VIERDE BRIEF. Polkhein den 3 .... 17V9. ïk ben op eene gedagte gevallen, die ik u, myn waardfte, zo als zy in myn hoofd gekomen is, mededeele, opdat wy zien, of het hikken wil, om ze uit te voeren. Zy is de volgende: Gy ziet, welk een aantal vyanden my op den hals ligt, en de magt, die zy faamentrekken; Alzo het nog vroeg in 't jaar, en hetfailben hun niet dienlKg is, talmen zy nog,'om my aan te tasten; Dit maakt my begeerig, om hunne ontwerpen, als het mooglyk is, op den éênen of anderen kant over hoop te werpen. Hier kan ik niets uitvoeren; Ik kan wel, tot op zekeren afftand, fommigen uit hunne posten dryven; maar ik kan geen Magazynen vernielen; Dit heeft my op de gedagten gebragt, om in Opper-Silefiën te ageeren; en als't lukken kon, hunne Magazynen in Troppau en Hof te ruïneeren. Ik bid, zeg my toch uw gevoelen Ifier over; Gy hebt 15 Bataillons; ik kan er nog 6 of 7 Re-  Koning van Pruisfen. 179 | Regimenten Kavallery by geven: Meld my, wat gy ' er van dunkt, want ik ben niet genoegzaam onderligt van de omftandigheden der Oostenrykers aan uwen kant. Als 't lukte, dan zouden wy aan deezen kant twee of drie maanden rust winnen, en dat was niet gering; bovendien wreekten wy ook eenige befehimpiugen, die my nog op 't hart liggen. Uw antwoord zal bepaalen, welke party ik te kiezen heb, en dit zou zeer fpocdig kunnen gefchieden. Adieu myn waarde vriend, ik omhelze u. Frederik. VYFDE BRIEF, Bunzlau den 3 April 1759. Ik heb alle feliikkingen gemaakt, die gy voorge. ■ flaagen hebt, myn waarde vriend. RamJN zal tegen ! drie uuren nadenmiddag te Warta zyn, en de Gene- 1 raai Seidlitz met vyf Regimenten in den omtrek van ■• Frankenftein, van waar hy u fchryven zal, en waar door wy van alles, wat er voorgevallen is, berigt kunnen hebben. Ik geloof niet, dat de vyiind een proef op Landshut nemen zal, als ik my zeiven maar niet al te zeer verzwak. Om de waarheid te zeggen, ; het is nog al te vroeg in 't jaar, om te agceren; maar gelukt het my thans, om de oogmerken der vyanden voor te komen, dan is er zo veel voordeel op hun behaald; thans moeten wy nog zien , hoe wy ons M 3 ver-  180 Byzonderheden betreffende den verder uit de zaak redden zullen; de Franfchen, Oostenrykers en Rykstroepen zyn uit Frankenland gedreeVén; Hertog Ferdinand zal hun hevig vervolgen, daar door zullen wy aan de regte hand rust hebben. Nu komt het er alleen op aan, hoe de linke zich houden zal; Wy zullen zeer waakzaam zyn, en alle onze bewegingen naauwkeurig moeten overleggen, opdat wy ons niet laaten voorkomen, ook om ons niet ontydig te ontdekken. Wees Gode bevolen myn waardfte vriend, ik omhelze u. Wanneer zal dit rampzalig leven toch een einde hebben! Frederik. ZESDE BRIEF. Den (sden April. Gy antwoordt my op zyn Normandisch (*), myn waarde vriend : Ik vraag, of by u niet iet te doen was, cn gy meldt van eene Expeditie op Trautenau, alwaar in de daad juist niets groots te verrigten is. Wel nu, als ik hen van daar gejaagd heb, wat zal het my helpen, en waar zal ik levensmiddelen vinden? Het Land is uitgeput, en men kan nog niet fourageeren ; Hoe zal men beftaan? hoe zal men ftroo, haver, hooi cn al den duivel door die vervloekte (*) A la Normande, zegt zo vee!, a!s niet by zyn gegeven woord blyven.  Koning van Pruisfen. 181 te gebergtens brengen ? Daar zit de knoop; Gy zult iny dienst doen , als gy deeze zwarigheid oplost. Adieu, myn waarde, ik omhelze u. Frederik. ZEVENDE BRIEF. Den Sten April. Ik heb uw antwoord ontvangen, myn waarde, en : beken, dat de Expeditie moeilyk, en het gevolg onzeker is; maar aan den anderen kant vind ik ze zo : noodzaaklyk, dat ik ze niet mag nalaaten; Men moet ze wel ondernemen, om liet net niet over het hoofd te krygen. Ik zal u vyf Bataillons, de nodige Artib lery, als ook Pontons zenden; Schryf aan Wendes! seïv al wat gy van doen hebt; Gy moet de Regimenten van Bornfiadt, van Mof el, van Brunswyk enz. (imede nemen. Ik heb vyf Regimenten Kavallery vol' ftrekt gereed, doch van welken gy u alleen bedienen kunt, om over de Oppa te gaan, Troppau tnjagerndorf te blokkeeren, en die gy niet in den omtrek van de Mora moet brengen, daar gy er geen gebruik van jZoudt kunnen hebben; 1 reskow kan ook by de Expeditie wezen, te meer, omdat zy dient, om zyne Vesting te dekken. Zodra ik antwoord van Wendessen zal hebben, zal ik alles in beweging brenigen; en zodra uw Corps byè'en zal zyn, kunt gy maar uwe üperatiën terftond weder beginnen, waut ik M 3 zal  tBïï Byzonderheden betreffende den zal het o maar zeggen, zo dra het afgcloopen zal zyn, trek ik de Regimenten, die ik u zend, weder tot my, als ook het gefchut, welk ik u leene, om hier iet dergelyks met Nachod te ondernemen. Gy hebt ac,ooo man voor u; hier hebben wy omtrent zo veel tegen ons overftaan ; Als wy deeze manfehap cn hunne Dragonders yerdryyen, cn ons meester maaken van hunne levensmiddelen, dan zal Daün zyn geheel plan weder moeten veranderen; dit is het, dat wy willen, en bovendien, waar hy zich dan ook wenden mag, zal ik in ftaat zyn, om hem te volgen, het welk ik thans niet doen kan, ten ware ik gantsch Silefien wilde verhaten. \\*ees Gode bevolen, waarde vriend, maak uwe fchikkingen, antwoord fchielyk, cn wat my belangt, ik zal u met de grootfte waakzaamheid en oplettendheid onderdennen. Ik omhelze U, Frederik. ACTS TE BRIEF. Den \odeu April. Myn waarde vriend, ik zende u zes Kanonnen, ï8 Pontons, 4 Bataillons, en 4 Regimenten Kavallery , dit alles zal den 13<)en in Neis, en op zyn laatst den I5den by u zyn. Ik heb aan Treskow order gegeven, om 11 zes Maubitzcrs, en als gy wilt, ook eenige Mortieren te zenden. Ik denk, zo wel als gy, aan  Koning van Pruisfen. 183 aan alle de moeilykheden, die gy op uwen weg ontmoeten zult. De Voorzienigheid zal de uitvoering bepaalcn; alleen ik zie my, door de gefchapenheid der omftandigheden, genoodzaakt, om dezelve toe te geven in zaakcn, die my, op eenen anderen tyd,zeer tegen de borst zouden ftooten. Men moet de zaak beproeven, gelukt het maar gedeeltclyk, dan zal het egter altyd een voordeel zyn, dat onze vyanden in wanorde brengt; gelukt het geheel, dan zal het heel voortreflyk wezen. Ik vleije mv nergens mede, verwagt gerust, wat de Voorzienigheid bepaalen zal, en ben zeker, dat gy niets verzuimen zult; gelukt het niet, dan weet ik, dat het uw fchuld niet zyn zal. De Granadiers van Bulow gaan met dit Corps; draag zorge, dat gy de Regimenten Bomftadt cn Mof tl aan u trekt. Ik moet u zeggen, dat, als het u "gelukt, ik u onverwyld, na het eindigen der Expeditie, de Kavallery, de vier Bataillons van Bulow, en de zes Hukken gefchuts weder zal afvorderen, dewyl ik dan het zelfde denk te ondernemen op Nach.od en Braunau, om alle de grenzen van Silefiën van Corpfen, die by de hand zyn, om iet te ondernemen, te bevryden; zodat, als dit alles goed gaat, ik my met myne Armee zonder fchroom , of tegen de Rusfen, of tegen Leopoldus (*) wenden kan. Gy zult dus bcgrypen, dat ik gedwongen ben, om dergelyke gewaagde dingen te ondernemen , zonder welke ik, eer de Vcldtogt half (*) De Veldmaarl'chalk Daun. M 4  IC4 Byzonderheden betreffende den half voorby is, 't onderfpit delven cn overmeesterd zou zyn. Adieu, myn waarde vriend , ik vvensch u fri alles geluk toe; Ik omhelze u, en ben geheel de uwe. Frederik. Daun wil in de eerlte dagen van Mei beginnen te ageeren ; Wy hebben dus nog twintig dagen voor ons; als wy die wel befteeden, dan zullen de grenzen geheel gezuiverd zyn. NEGENDE BPvIEF. Landshut, den iaden April. Ik heb u alles gezonden, dat ik gekonnen heb,'myn waarde vriend, gy zult twee Bataillons van Neis, twee van Bomftadt, en vier, die ik u zend, hebben. Myn detachement van Glatz, heeft my zo verzwakt, dat ik, voorzigtigheids halven, u niets meer zenden kan. Ik heb hier het groot Corps tegen over my liaan, en, om dat te misleiden , ben ik met al myn Volk voorwaards gerukt, daar ik gerust afwagtcn zal, hos het u zal gelukken. Gaat het goed, zo als ik wenseh en hoop, dan zou ik, vervolgends, van u ondcrfteund, de grenzen hier zuiveren. Maar gehikt het flegts ten deele, dan zal ik myne maatregelen diensvolgends moeten nemen. Hertog Ferdinand gaat van zyn' kant voort, gelukkige voortgangen te maaken;  Koning van Pruis/en. 185 ken; zoclat, als alles goed gaat, wy de handen vry zullen hebben, om den Veldtogt te openen, wanneer er mocilyker en ernitigcr zaakcn gebeuren zullen. Wees Gode bevolen , myn waarde; Ik omhelze u van gantfeher harten, terwyl ik u duizend zegeningen toewenfche, en fpoedig tyding van u hoop te hooren. Frederik. TIENDE BRIEF. Landshut den i6den April 1759. Onze vyanden vermoeden niets minder, myn waarde vriend, dan het geen geleideden zal. Ik maak hen hier zo yverzugtig, als ik maar kan. De Regimenten, die naa Opper-Silefiën gingen, zyn naa Konigsgratz te rug gekeerd; met dén woord, ik onderfteun 11 met alle myne kragten. Myn Broeder FIenrik moet van daag in Bohernen gerukt zyn, om een itroop te doen; lk houde het groote ligchaam nog te rug, en vieve my, dat 11 uwe bekwaamheid, benevens de gerustheid , waar in die vyanden zyn In gewiegd, de luiftcrrykfte uitkomst zal bezorgen. Adieu myn waarde, ik omhelze u, Frederik. M 5 ELF-  186 Byzonderheden betreffende den ELFDE BRIEF. Landshut den zoften April 1759. Ik heb mv Rapport van den 17 deezer bekomen, cn liet is my zeer aangenaam te verdaan, dat uwe Expeditie zo verre wel gelukt is; alleen doet het my leed, dat gy nog geene Magazynen gevonden hebt, Ondertusfchen weet ik zeker, dat er in Jagerndorf een zeer aanzienlyk is, waarom deeze Oort de Neutraliteit heeft waargenomen. Gy kunt het altyd wegnemen , cn naa Neis laaten afvoeren, om ten nünften eenig nut te croen, als men u niet meer vergunt. Kunt gy den vyand in het gebergte dryven, zo zult gy hier en daar gelegenheid vinden, om gevangenen te maaken. Eindelyk zend ik u ook een kort uittrek, zei der voordeelige Expeditie van mynen Broeder in Bohemen. Ik ben uw genadige Koning. Frederik, Behaagde het den Kemel, dat uwe partyën eenige domme Happen deeden! Misichien hadt gy gelegen, heid, om 'er voordeel mede te doen. TWAALF-  Koning van Pruisfen. 187 TWAALFDE BRIEF, Landshut, demo April, 1739. Uw berigt van den i8den is niet zeer voldoende. Gy meldt my, dat gy den vyiind alleen tot aan den oever der Mora hebt kunnen dryven. Misfchien is hy itout genoeg, om u te volgen, als gy op marsch gaat. In dat geval zoudt gy misfchien gelegenheid Vinden, om hem een' aartigen trek te fpeelen, die met myne wenfehen overeenkwam. Ik ben uw zeer genegen Koning. Frederik. Alles kan naar onze wenfehen niet gelukken, myn Vriend. Ondertusfchen moet men zyn geluk beproeven. Somtyds laat het zich vinden, daar men het het minfte verwagt; maar fomtyds verlaat ook deeze ligtvaardige koquettc ons plotslyk, nadat zy ons door bedrieglyke liei'kozeryëu aan zich getrokken heeft, DERTIENDE BRIEF, Landshut, den 22 April, 1759. Ik moet u, myn waarde, op 't naamvkcurigst van onzen tegenwoordigen toeltand onderrigteu. Myn Broeder Henrik heeft alles verjaagd , wat hy voor zich vond; Hy heeft den Oostenrykers fterke maga- zy-  188 Byzonderheden betreffende den zynen ontnomen enz. Dit heeft de ontwerpen van den, door den Paus gewyden (*), Generaal dermaaten verbysterd , dat hy IDrsch met 16 Bataillons naa Leutmeritz gedetacheerd heeft; Nu zal myn Broeder op de Rykstroepen te Ramberg aantrekken; en wy, alhoewel myne plaatzing my verhindert, om veel uit te voeren, zo geloof ik egter, alles wel overlegd, dat wy een' uitval doen , en de Oostenrykers uit Nachod en Braunau verjaagen zuilen. Meld my toch, bid ik u, wat gy er van denkt, en als gy van myn gevoelen zyt, zo zult gy my in dee*e onderneming( moeten onderfteunen, by welke ik alleen u voornaamlyk gebruiken kan. Schielyk antwoord, myn waarde. Adieu. Frederik, (*) De Koning omfchreef den Veldmaarfchalk Dauw met de Bywoorden , de van dm Paus geyyde Generaal, de ir.an met den paudyken muis, het gewyde lelievel, üc redeh daar van tas deeze. In April" i?S9 2ond KleWtNS XIII den Veldmaarfchalk Daun een' hoed, en een gewyd zwaard, als beivyzen zyner ApouWehe genegenheid, en ter gedagteris der overwinning, die by op een' kettersch Vorst behaald had. VEER-  Koning van Pruisfen. 189 VEERTIENDE BRIEF. Landshut, den 25 April. Ik heb UW antwoord ontvangen , myn waarde Vriend. Sedert ik u gefchreeven heb, zyn de zaaken in zo verre veranderd, dat Bok , die te Bergitz en Braunau ftond, met zyn Corps ylings naa Praag marfchecrt, zo dat er nog maar weinige troepen in zyn ; Ondertnsfehen , als wy Braunau, Politz en Nachod omtrekken, zullen wy Laudon noodzaakcn, groote bewegingen te maaken , en misfchien gelukt het ons, hem te rug te dryven, dan ftond het ons vry, af te trekken. Breng my drie Bataillons mede, twee van Mo fel, en nog één, dan hebben wy over genoeg ; Ik heb er vier in Frankenftein , vier in Warta, Arnheim en Glatz , dat is alles , wat wy van doen hebben, als Le Noble er nog by komt. Het Regiment Wurtembcrger Dragonders , en vyf Esquadrons van Nöhring kunnen ook by u komen. Thans is het onmoogiyk , om door de wegen by Gersdorf en Tanhaufen te komen , maar ik denk, dat zy in zeven of agt dagen wel weder in ftaat zullen zyn ; Ik ben dan van gedagten , dat , als gy twee Bataillons tegen Braunau zendt, terwyl wy door St. Johannes komen , dit toereikend zal zyn , om een duizend Panduren te verjaagen, en dat gy regt toe op Nachod aan marcheert, die van Braunau trekken vervolgends om den Post by Bergiz, cn kunnen tot  190 Byzonderheden betreffende den tot Politz doordringen ; Dit zal ons gevangens bezorgen, en de opmerkzaamheid van den vyiind naa deezen kant trekken, ondertusfchen zal myn Broeder de Rykstroepen liaan. Men heeft in Bohemen magazynen van allerhande foort weggenomen en vernield, daar een Leger van 50,000 man zeven Maanden lang van onderhouden kon worden. Geduurende uwe Expeditie kan Treskow uwe plaats vervangen , en als dit alles gedaan zal wezen, houden wy ons verders ftil, en wagten af, wat volgen zal. Adieu myn waarde, ik omhelze u. Frederik. Uw gefchut , myn waarde, moet uit 30 Twaalfponders , en 2 Haubitzers beftaan ; In Glatz zyn ook nog 10 Haubitzers, laat er eenige naa Neis overvoeren, opdat gy ze in geval van noodzaaklykheid by de hand hebt. VYFTIENDE BRIEF. ■Myn waarde Generaal! Ik heb uit uw Rapport van den 25 gezien, dat het Corps van Deville verder voortgerukt is; gy hebt derhalven zeerwel gedaan, dat gy na Neuftadt te rug zyt getrokken. Naar allen fchyn zal er aan dien kant wat te doen zyn ; Ik houde het ten minden voor myn'pligt, eene proeve van de mooglykheid te nemen , en alfchoon men vooraf niet bepaalen kan, in hoe verre de zaak geluk-  Koning van Pruisfen. 191 lukken zal, moet ik het evenwel beproeven, ik zal u dan zeggen, welke myne oogmerken zyn. Behalven de 4 Bataillons, welke gy by u hebt, zal ik met 6 andere Bataillons en de twee van Neis by u komen. Dan overvallen wy onze partyën, om ons geluk te beproeven: ten minften zullen wy hen toch wel in "t gebergte te rug kunnen jaagcn. Den 29 van deeze Maand kan dit alles te Neis aangekomen zyn, en ik zal den 30 by u wezen. Ik geloof toch, dat gy de Pontons nog hebt; gy kunt derhalven alleen uwe fchikkingen maken met betrekking tot den weg, in hoe veel kolommen wy regtftrccks op Bladen marscheeren kunnen, daar de vyiind zich geposteerd heeft. ■ Dcnklyk zult gy wel eene klecne kaart van het Terrein hebben , om dat gy daar zo lang u hebt ont. houden. Het geen men my hier voorgefiagen had, zou niet byzonder gelukt zyn, cn daarom zullen wy aan uwen kant eene proeve nemen. Ik ben uw genadige Koning. Frederik. ZESTIENDE BRIEF. Landshut den 26 April 1759. Myn waarde Generaal van Fouquet. Op uwen Brief van den 26 deezer antwoorde ik u, dat gy alle uwe bewegingen zo hebt interigten, als of gy nog meer te rug wildet; daardoor winnen wy tyd, om den  192 Byzonderheden betreffende den den vyiind zo veel zekcrer te misleiden, en, indien' mooglyk, te liaan. Morgen middag ben ik in Neis, gy kunt my , als ik aangekomen zal wezen , alles melden. Ik ben u weigenegen Koning. Frederik. Ik moet my , het koste wat het wil , dit Corps vyanden van den hals helpen. Myns broeders onderneming heeft Daun weder tot het defenfive gebragt, dus maak ik van dit tydpunt gebruik, om Dcvilli; te overvallen. Als wy hem verrasten kunnen, eer hy er zekere tyding van krygt, dan zal hy verbaasd veel verliezen. Wees Gode bevolen, myn waarde. Morgen middag ben ik in Neis. ZEVENTIENDE BRIEF. Neis, denigften, 's middags om i uur. Zo even ben ik hier aangekomen, myne waardfte: Ik heb den Brief van u ontvangen; Ik ben zeer in uwe gcdagten, dat byiüdien de Heer van Deville nog maar een beetjen voortrukt, hy genoodzaakt zal zyn om kromme fprongen te maaken; Myne Regimenten zyn wel nog niet allebymy, egter geloove ik , dat men morgen marscheeren moet, opdat de vyiind geen tyd hebbe , om berigten in te winnen. Van hier breng ik 12 Bataillons, gy hebt er 15, maakt 27. Ik breng behalven de kanonnen van Bulow, ook  Koning van Praisfen> 193 ook nog 12 van den grootmagtigen Heer mede, en 8 Regimenten kavallery. Ik kan myn marsen niet anders rigten, dan op u en Neujladt, ten ware dat de vyiind lust had , om nog wat voort te rukken, daar ik nogthans aan twyfel; Het komt er derhalven op aan, dat wy weten, hoe wy Medelberg omtrekken kunnen, en ik geloof, wy zullen den weg over Felsftein moeten nemen. De voorhoede zal uit alle onze Granadiers , Hufaarcn en Dragonders beftaan. Zo ontvang ik uwen laatlten Brief: De Man is volkomen zot, cn wy zullen hem zeker overmorgen liaan; als dat zo is, dan kunnen wy zo na mooglyk op den vyand aanrukken. NB. NB. Heeft men Pontons nodig, om over de Hotzenplotz te komen? Ik heb er eenige hier; maar als wy ze misfen kunnen, dan laat ik ze hier. Meld my ook, of gy bruggen voor de Kolommen hebt; zo niet, ik heb er cenigen hier by my. Antwoord my toch, als het u belieft, heel fpoedig. Adieu waarde Vriend, ik omhelze u. Frederik. AGTTIENDE BRIEF. Neis, des avonds om 7 uuren. Ik heb uw antwoord öp mynen Brief nog niet bekomen. Morgen breek ik met al myn volk op; om N half  104 Byzonderheden betreffende den half zes ben ik by u , myn waarde. Dat er tocii geen één Regiment uitkome, of iet doe , als of ik er was: Ik zal myn leger zo plaatzen, dat het de vyiind niet gewaar word, en wy willen alles, wat wy den i Mei te doen hebben, fchikken en affpreken. Ik ben van oordeel, dat wy met het gantfche Corps op Les/en marscheeren, en agter den vyiind omtrekken moeten, om hem in de Flank te komen. Gy moet den weg toch in 't hoofd hebben, dan kunnen wy dienvolgends onze fchikkingen maaken. Wees Gode bevolen , myn waarde Vriend , ik omhelze u van harteu. Dit oogenblik komt uw Adjutant aan, en brengt my uwen Brief. Ik moet u zelf (preken, myn waarde, opdat wy alles naauwkeurig affpreken, eer wy ons in beweging zetten. Als het zeker is , dat Dev/lle met zyn gantfche Corps in Neujladt is, zou het roekeloos zyn, zich in zo veele kleine Corpfen te verdeelen, om hem te delogeeren, en in dat geval moet men naar de regels handelen ; Maar is het Corps te Neujladt alleen eene voorhoede, dan is uw voorftel heel voortreflyk. Frederik. NE-  Koning van Pruisfen. 195 NEGENTIENDE BRIEF. Den 7 Juny 1759. In gevolge myne berigten, waardfte Vriend, en zo Veel ik van het plan myner vyanden raaden kan, fchynt het, dat zy nu waarlyk ernst willen maaken. Het geen d'0 my van daag fchryft, en dat hy denklyk u ook medegedeeld heeft , bevestigt dit insgelyks ; zo, dat ik Seidlitz, Platen en Sidow aan my trek, en als het gebeurt, zo als heel waarfehynlyk is , dat Daun my een bezoek geeft , en Laudon en Bek door Friedland willen indringen; zo laat ik deezen voor uwe rekening; In dat geval moet gy Rajiin aan u trekken , en als gy u met Bulow verëenigd hebt, deeze luiden in de Flank, in den rug, en op alle wyzen zo aantasten, dat gy hen naa Boliemen te rug dryft. Als dit gefchied is, dan zal Deville, en Harsch cn Janus, zonder groot geweld te maaken, en zonder zwaardflag, in 't gebergte te rug (hellen, Ik begin te gelooven, dat dit zo zal uitkomen. De Rusfen hebben zich ook in beweging gezet, en het is geen tyd meer, om lang te talmen. Daun moet de machine aan den gang helpen; derhalven, om Silefièn Weg te nemen, moet wat gewaagd worden ; alles is in gereedheid; Deville moet 4 Regimenten naa Boliemen detachecren; een zeker teekeu, dat men van dien kant den hoofdeoup denkt uit te voeren; Laat het wezen, ik heb N 4 er  ifjö Byzonderheden betreffende den er niets tegen; zodra er tydingen inloopen, zal ik ze u mededeelen , en tevens melden , wat ik geloof, dat er in zulk een geval te doen is. Het Detachement van Mark Lisfa is in Bohemen geweken; het is maar 600 man fterk. Myn Broeder Henrik is van daag in Zwikkau; Schenkendorf heeft met 3 Bataillons 6 Bataillons Oostenrykers, 400 Kroaten en 900 Iiufaaren geflagen; Kleist heeft een Corps, het welk de agterhoede van myn'Broeder najaagde, aangetast, en den vyiind twee Hukken gefchut, en 100 gevangens ontjaagd. Dit kroptuig is niet onverwinlyk, als het maar geen Kujons zyn, die hen aantasten, en als zy geene Batteryën van 100 Hukken voor zich hebben. Adieu , myn waarde , ik omhelze u. Frederik. TWINTIGSTE BRIEF. Reichhennersdorf, den 4 Juny, 1759. Myn waarde Generaal. Ik heb uw rapport van den 3 deezer ontvangen. Gy zyt zo fterk, als de Generaal Deville , na het Detachement, welk hy thans moet afgezonden hebben. Gy zyt zelfs fterker in Kavallery; Dus zyt gy fteeds in ftaat, om hem het hoofd te bieden, in gevalle hy iet oudernemen wilde. Als dat gebeurde , zal hy zyne Patrouilles niet  Koning van Pruisfen. 197 niet meer zo verre uitzenden. Ik ben uw zeer genegen Koning. Frederik. Naar alles, wat ik vernemen kan, zal de Komedie hier rascli een aanvang nemen. Daun is van oogmerk, om myn Post te forceeren. Laat hem maar begaan; Hy zal vinden , wien hy voorheeft. Pi heb alle troepen, die ik byëen heb kunnen krygen, by my getrokken; en ik heb eene zo goede plaatzing, als de omftandigheden my toelaaten. Ik zal u van tyd tot tyd berigt geven , van het geen u betreft. Tot hier toe moet men zich heel ftil houden; Want ons hoofdoogmerk moet zyn, den vyiind waar te nemen, en van tyd tot tyd te weten, waar hy toe belluiten zal. EEN EN TWINTIGSTE BRIEF. B.eichhennersdorf, den 5 Juny, 1759. Uw Rapport van den 4 deezer heb ik wel ontvangen. Gy kunt het Vry-Bataillon van Le Noble in Warla laaten , maar het moet, geduurende de afwezenheid der anderen, wel oppasten. In gevalle het al te zeer gedrongen word, dat zy het naamlyk te na kwamen, kan het zich altyd in Glatz werpen; Wat uwe Bataillons betreft, ziet toe , dat gy onN 3 8*  ioil Byzonderheden betreffende den gemerkt iet voorby Reichenbach laat trekken, al was het maar eene Brigade Infantery, opdat men terftond een Corps in gereedheid beeft, om zich met Bulow te yerëenigen. Gy kunt er ook kanon heen zenden, dat was altyd een voordeel meer. Ik geloof, dat de vyand zyne Operatiën in drie of vier dagen beginnen zal. Gy kunt ook het Vry-Bataillon van Luderitz regel, regt na Bulow laaten trekken, hy kan het in de gebergten hier goed gebruiken. Den Gencraal-Luitenam van Treskow heb ik order gegecvcn , om u het Granadier-Bataiilon van Roth te zenden. Ik bid God, dat hy u in zyne heilige hoede neme. Frederik. Morgen moeten ten minften 4 Bataillons, de Höfaaren van Gersdorf en Luderitz by Bulow komen in deszelfs Post by Konigsberg; cn het is nodig , dat gy Troepen laat trekken naa Reichenbach, opdat alles in ftaat zy ,1 zodra mooglyk , zich met Bulow te verëenigen. Draag zorg , dat de vyand 'niets van uwe magt verneemt, en gebruik al uw yerftand, 'Plet zal omtrent dus uitkomen; zodra Daun zich in beweging zet , zal een groot Corps tegen my aanrukken, en dat neem ik voor myn rekening. Eene tweede Kolom zal door Friedland komen, om hier in dit land door te dringen , en Bek zal op Tanhaufen gaan, pm myn Corps aldaar wat te doen te  Koning van Pruisfen. 199 geven , en het op te houden. Een Corps zal in uwen omtrek vcrfchynen , om u daar in te fluiten. Deville zal over de Neis gaan, om u van dien kant op te houden, maar laat dat alles u niet verhinderen, verëenig u met Bulow , en marseheer regt toe regt aan op 's vyauds Kolom.; het zy by Tanhaufen , by Gottesberg, of by Wallenburg. De kaart van deeze ftreeken raakt deezen avond klaar, en ik zal hem u terftond overzenden. Trek den Majoor Haugwitz ook maar by u; Ramin kon zich by Silberberg posteeren, om nader aan Tresfaut te wezen. Met één woord, men moet zich niet laaten misleiden, maar zich houden aan het Hoofd-Ontwerp van den vyiind, en dat zoeken te verydelen, dan zal Deville zich met al zyn volk van zelve wegpakken. Myn arme oude vriend, de Veldmaarfchalk Kalkstein , is nu ook overleeden. Frederik. TWEE EN TWINTIGSTE BRIEF. ReicJthennersdorf, den 5 Juny, 1759- Ik zende u door den tegenwoordigen Renbode het bewuste plan , dat ik u in myn brief van heeden morgen beloofde, en gy zult wel doen, als gy my meld, het zelve ontvangen te hebben. Ik bid God, dat hy u in zyne heilige hoede neme. Frederik. N 4 Met  209 Byzonderheden betreffende den Met dit plan en uw goed verfiand zullen uwe verrigtingen, denk ik, voorfpocdig zyn, als het geval gebeuren mogt. Van welken kant gy ook de B ;....,, omtrekt, is het zelfde; De man met de pauslykc muts verroert hand noch voet. Met Detachement van Deville , is by geen één der Corpfen, die ons drek gen , gekomen : Ik kan dcrhalven van deszelfs beftemming niets zeggen. De Rusfen kunnen op zyn vroegst niet eer voor den 12deu in den omtrek van Glogau zyn, zodat het wei gebeuren kan, dat dit nog langer vertoefde, dan wy dagten ; maar dat doet niets uit; wy gaan onzen gang, cn liaan toe op den eerften den besten, die ons in den weg komt. Wees Godc bevolen, myn waarde, ik omhelze u. Frederik. DRIE- EN- TWINTIGSTE BRIEF. Rcichhcmcrsdorf, den 6junyi-j^Q. Tk heb uwe beide Rapporten van den 6 dcczer ontvangen , en keure over het geheel genomen, uwe gcnomene maatregelen goed; Wil er de vyiind alle zyne kragten toe gebruiken, dan moet gy alle uwe Troepen faamentrekken, en met de 13 Bataillons, die gy nog hebt, en het geen Bulow heeft, zyt gy zeker in ftaat, om éénc van de Oostenrykfehe Kolommen aan te tasten, en die te harceleeren; Maar hebt gy niet alles by&n, dan kunt gy niets uitvoeren, en alle uwe on>5  Koning van Pruisfen. 201 ondernemingen zullen zonder nadruk wezen. De Rusfen kunnen niet voorden 12,13 óf raden in Silefié* zyn. Daun wil te gelyker tyd ageeren; Tot hier toe heeft hy nog geene de minttc beweging gemaakt, daar is zelfs nog geene Patrouille over de grenzen gekomen. Gisteren ftond zyne regte vleugel nog by Jaromirz, en zyn flinke by Schurz. Ik verwagt de tyding van zyne eerfte beweging, om daar uit te beöordeelcn, welk zyn waare oogmerk zyn mag, en om u van de bewegingen, die gy te maaken hebt, met zekerheid te berigten; Zo lang hy zich nog (til zal houden , kan ik u geene bepaalde order geven. Doch het komt nu alleen nog op een oogenblik geduld aan, en gy zult wel doen, als gy fpoedig bet gerugt verbreid, dat ik met een Corps Infantery by u zal komen, en dat wy by Kam enz. en by Patsclikow, of waar het u anders believen zal, over de Neis zullen gaan, om Deville in zyne Legerplaats by Kamniz aan te tasten; Dan weder kunt gy witltrooiün, dat gy u in den omtrek van Glatz znit posteeren, opdat onze partyëu van alle kanten ontrust worden, Ook kunt gy nog hunne opmerking na Silberberg trekken, als of wy voornemens waren, om op Neu-rode te marlcheeren: Dan kunt gy weder het gerugt laaten loopen, als of gy naa Breslau moest marlcheeren, om den Rusfen tegen te gaan, die van tyd tot tyd invallen doen, en dit alles, om hen op te houden, en hen op alle mooglyke wyzen in hunne gisnngen onzeker te maaken. Dc Hoofd-coup ftaat voor de deur; Nog vyf of zes N $ da-.  202 Byzonderheden betreffende den dagen, dan zullen zich de oogmerken van den vyand openbaaren, doch zo dra er weder iet te doen is, zo bid ik u, om Gods wil, detacheert niets, en ageert met alle uwe verëenigde kragten, waardoor ik verfia, 21 Bataillons Infantery, het Vry-Bataillon van Luderüz, 25 Eskadrons Kuirasfiers cn Dragonders, en 16 Eskadrons Hufaarcn; Gy weet toch omtrent myne gedagten. Het is volftrekt onmooglyk, u alles, wat er gebeuren kan, vooruit te zeggen; maar zodra de vyiind maar ééne beweging zal maaken; die my nader licht over zyne oogmerken geeft, zal ik ook in ftaat zyn, om u bepaalde orders te geven. Als het gros der Armee zich tegen my posteert, dan zult gy altyd in ftaat zyn, om u tegen een Detachement te verzetten , byHdieo uw Corps flegts fteeds voor negen dagen met brood voorzien is; In geval van nood, moet de Kavallery ageeren. Maar maakt de vyiind alleen eene vertooning aan dien kant, en ik word gewaar , dat hy zich met zyne grootfte magt, in den omtrek van Friedland posteert, dan zal ik ook derwaards trekken, niet om hem de pasfage te betwisten, maar, om hem van Bohemen af te fnyden. Daar door zal hy genoodzaakt worden, om my, in eenen voor hem nadeeïigen Post, aan te tasten , of zich te fpoeden, om hoe eer hoe liever het Corps van Deville te bereiken, en brood te bekomen. In 't eerfte geval, als gy hein op zekeren afftand coupeert, zal ik altyd 311 ftaat zyn, om hem in de Flank of in den rug te vallen, nadat wy handgemeen zullen raaken; cn in 't an-  Koning van Pruisfen. 203 ander geval moet gy harceleeren, opdat wy by den uitgang uit de engte van 't gebergte, op eene voordeclige wyze, met de agtcrhoede aan den gang kunnen raaken. Ook kunt gy den weg van Silberberg naa Neurode laaten vcrlperren, door er doornen en Kruiken te laaten werpen, zodat hyvoor hun onbruikbaar zy, als er een Kolom aan dien kant door wilde, en het hun dus volftrekt onmooglyk zy, om er het gefchut door te voeren, zonder welk zy, zo als gy weet, niet gewoon zyn te marlcheeren. Voorts bid ik God, dat hy u in zyne heilige hoede neme. Zo kryg ik eenen brief van Bclow , waar in hy my berigt, dat het Corps van Bek op marsch is. Een Hufaar, die zo van Politz komt, zegt my, dat de Banduren, Kroaten, en eenige Duitfche Infantery, eergisteren in den omtrek van Politz gekomen zyn. Gisteren vroeg hebben Oostenrykfche Officiers in den omtrek van Politz met Boeren gefprooken, cn hun veel geld geboden, dat zy hun den weg op een' berg zouden wyzen , van waar zy by nagt ons Leger wilden zien. Een ander Deferteur zegt ons, dat de Armee van daag moest optrekken; doch tot hier toe heb ik geen berigt van derzelver afmarsch, anders zou ik het u melden. Zo dra ik iet van dien kant verneem, zult gy het weten, maar wy zyn naby de ontknoping, pn het is nog om een paar maal 24 uuren te doen; In deezen tusfehentyd zal eene aanhoudende waakzaamheid verëischt Worden, cn men moet zich gereed hou-  204 Byzonderheden betreffende den houden, om de veréïschte bewegingen zo fnel mooglyk, te kunnen maaken. Frederik. . VIER. EN TWINTIGSTE BRIEF. Reichhennersdorf, den y Juny 1759. Gy zult reeds weten, myn waarde, dat de 14 Bataillons ven Deville van Senftenberg naa Jaromitz opgebroken zyn; Verders zult gy ook weten, dat vyf Bataillons Panduuren, van 't Corps van Bek , naa de Hoofd-armce getrokken zyn; Dit alles, myn vriend, geeft my licht, omtrent de ontwerpen, die de Man met den Pauslyken muts voorheeft; W zie, dat hy zyne gantfche magt tegen Tramenau famentrekt, en my gevolglyk hier zal aantasten. In gevalle dit nu gebeuren mogt, redeneer ik dus: Vooreerst dat gy alle uwe fchikkingen zo maakt, dat gy u op het eerfte fein met Bulow kunt verëenigen. Ik denk dan, dat, als de vyiind zich met zyne gantfche magt herwaards mogt wenden, gy met uw gantfche Korps van Friedland na Geisjau zult marlcheeren, en myn linke vleugel dekken, cn vervolgends, als de vyand dapper geklopt zal wezen, het overige Volk, dat ons in den weg is, uit Silefien verdryven. Het eerfte fein wezen: marfcheert naa Tnnhciufen: Het tweede, detacheert terftond de 9 Bataillons, die daar zyn, naa Grif/au, cn volgt hen, zodra't mooglyk is. Maar als  Koning van Pruisfem 205 als het nogthans gebeurde, dat de vyiind door Friedland zogt in te dringen, zo blyve ik lteeds by myne gedagten, die ik u in mynen voorgaanden Brief medegedeeld heb. Uit voorzorge zend ik u de marschroete voor twee Kolommen, opdat gy in gevalle van nood er u van bedienen kunt. Gèfteld, dat Daun met zyne gantfche magt tegen my rukte, en gy by my komt, zo neemt in dat geval uwe legerplaats op de hoogte van Anneberg agter Gris/au , voor u de Abtdy, het Front tegen Schonberg, het Dorp Neuen onder aan uw linke vleugel; Zieder onder den regten. Flier, myn vriend, moet gy post houden; Kunt gy nog eenige Troepen ongemerkt naa Reichenbach laaten trekken, het is des te beter. Ik zal u door Stafetten fchryven, en u alle bewegingen van den vyiind, zoveel ik er van vernemen kan, melden, en zo er de vyand eenige maakt, die my een nader licht geven omtrent zyne oogmerken, zal ik er u, dienvolgends, ook eenige laaten maaken. Wees Gode bevolen,myn waarde vriend, ik omhelze u op 't hartelykst. Frederik. VYF EN TWINTIGSTE BRIEF. Den 10 Juny. Met deezen zende iku, myn waarde, de verandering der Kolommen, die nu mooglyk is te doen, om dat ik den weg by Feldhammer laat verbeteren; dat van  soö Byzonderheden betreffende den van deezen avond klaar zal zyn. Men heeft ons eergisteren gerecognosceerd, maar men heeft niets meer, dan een weinig van den berg, met eenige Tenten kunnen zien, het welk deeze Heeren niet weinig in verlegenheid gebragt heeft. Laudon is naa Schurz ontboden; gisteren is hy daar geweest, en er is Krygsraad gehouden. Tot hier toe ftaat het Hoofdleger onbeweeglyk; De Man met de gewyde muts zal toch, het mag dan geern of ongeern zyn, iet doen moeten; Ik wagt gerust af, wat hy zal believen te doen, om myne maatregelen daar naar te kunnen nemen. Ik maak gebruik van alle mooglyke listen, en ftrategemas, om berigten in te winnen, en als ik dan alles faamen neem, raade ik hier en daar iet van. Onze onzekerheid zal niet lang meer duuren; en zodra de Legers beginnen te ageeren, moet het ernst worden, hetwelk de zaaken fpoedig zal ophelderen. Adieu, myn waarde, ik omhelze u. Frederik. ZES EN TWINTIGSTE BRIEF. Den izdenjuny. Ik kan wel niet zeggen , wat alle onze vyanden doen zullen, maar ik begin te gelooven, dat wy nog drie wecken in de pofitie zullen blyven, daar wy thans in zyn. Daun heeft van zyne Granadiers nog geen Korps geformeerd. Lasci heeft ons nog niet ge-  Koning van Pruisfen. 207 gerecognoSceerd; Men doet kleine dagmarfchen naa St'kufi, met de Eigenaars der Landeryën, om den Oogst te fourageeren. Fermor is tot Koniz voortgerukt; Een groot deel van zyn Leger, welk men dagt op marsch te zyn naa Tempelburg, heeft zich naa Pof en gewend. Ik geloof, dat de Armee daalden 16 zaL, aankomen; Ik van myn kant ben voor de Lausnilz bekommerd, cn ik zou wel willen wedden, dat de man zich naa Friedland en Greiffenberg zal wenden. Wy zullen het gerust afwagten, en als gy tusfchen nu en dien tyd nog meer Troepen Van doen hebt, zo kunt gy die naa Frankenfttin trekken, als maar de Post van Tanhaufen blyft. Vaart wel, myn waarde vriend, ik omhelze u. Frederik ZEVEN EN TWINTIGSTE BRIEF. Reichhennersdorf, deni^Juny, 1759- Pc heb uwen Brief van den 13 deezer ontvangen. De jongfte berigten, die ik thans bekom, maar voor welker zekerheid ik niet kan inftaan, zyn, dat Daun order heeft, om coute qu'il coute , in Silefien te dringen, en dat hy ten dien einde 15000 man Infantery heeft afgezonden, die zich by Trautenau metLAUDON zouden verëenigen. Maar ik geloof er nog geen letter van , omdat het nog niet waarfchynclyk voorkomt , en als deeze luiden van deezen kant iet mog- ten  208 Byzonderheden betreffende den ten beproeven, zo wees verzekerd, dat zy toch in hunne hoop des niettegenitaande bedrogen zullen wezen. Een Deferteur , die federt vier dagen uit de Armee is, zegt ons, dat by het Hoofd-Leger alle de Granadiers nog by hunne Regimenten zyn; Dit gelykt naar geene onderneming, nog naar een op hand zynde opbrceken. Als Daun iet tegen deezen Post wilde ondernemen, dan zou hy zekerlyk zyne Granadiers voor aan plaatzen , en met dat al zou hy er geen genoeg voor hebben. Bovendien heeft Lasci ons nog niet gerecognofceerd, en zo lang ik den naam van deezen Man nog niet op onze grenzen hoor, kan ik my niet overreden, dat het den vyiind ernst is, om hier heen te komen. Gy kunt er u op verhaten, dat ik u van de klcinfte omftandigheden, die hier voorvallen , berigt zal zenden. Verzamel vast 13 Bataillons en uwe Kavallery by Frankenftein, om in geval van nood fpoedig naa Warta te kunnen komen ; Bulow met zyne 8 Bataillons en zyne 6 Eskadrons Hufaaren boude ik tusfehen ons beiden , om hem, als t nodig was, aan u te zenden, of tot my te trekken, als ik voorzien mogt, dat de vy.ïnd zyn hoofd-oogmerk hier heen rigtte. Ik zal u van alles berigt geven, zo als ik zie, dat zich de oogmerken des vyands van lieverlede ophelderen, d'0 doet by deeze gelegenheid goeden dienst, en ik vind, dat onder alle berigten, die ik myn best doe, om in te winnen, terwyl ik geen geld ontzie, de zynen altyd de cerftcn zyn. Plet is uitgemaakt, dat de Oosten- ry-  Koning van Pruisfen. 209 | rykers ten doel hebben, om Glatz, door de drie engJ tens, welke derwaards leiden, te willen overftrooJ men , en ik begin te gelooven, dat het Corps J van Deville daar toe beftemd is, om den Pas by , Warta te bezitten. Gelooft gy, dat gy uwe KuirasI fiers niet gebruiken kunt, zo meld het my maar, ik J ben bykans van zins, om ze aan Doiina te zenden, | die ze thans tegen de Rusfen beter gebruiken kan; I By deeze gelegenheid moet ik u ook zeggen , dat Dohna in Landsberg is , en dat de Rusfen , naar I het fchynt, zich in twee Corpfen verdeelen willen, 1 waar van het aanzienlykfte zich by Pofen fchynt ; faam te trekken, en het zwakfte in den omtrek van j Tempelburg. Dohna heeft maar 35 Eskadrons Kaval| lery, en 22 Eskadrons Hufaaren. Als wy er hebben , die of u of my hier onnut zyn , dan is het ij billyk, die aan hem te zenden. Hierop wagt ik antI woord. Ik bid God, dat hy u in zyne heilige hoede tl neme. Frederik. AGT EN TWINTIGSTE BRIEF. Den 14 Juny. Als ik de berigten vertrouwen mag , die ik ontvang , dan moet ik gelooven, dat onze vyiiuden het i oogmerk hebben, om Glatz te belegeren. Derhalven moet gy uwe magt alleen in den omtrek van FranO ken-  2'o Byzonderheden betreffende den kenflein byëen trekken, myn Vriend , opdat gy by de hand zyt, om den Post by Warta in te nemen. Ik fchryf van daag aan Treskow , dat hy u het Bataillon van Blankenfee wederom zend, dat gy te voren altyd by u hadt; Bulow zal zo lang in zyn Post blyven , tot de bewegingen van 't vvandlyk Hoofdleger beflist zyn; Dit zyn de gevolgen van een defenfiven oorlog; Men moet aan honderd duizend dingen te gelyk denken , en ontwerpen voor alle voorvallen maaken. Ramin kan naa Warta te rug keeren , als gy het goed vindt. Adieu , waarde Vriend, ik omhelze u. Frederik. NEGEN EN TWINTIGSTE BRIEF. Ik zou zeer verlegen zyn , myn waarde Vriend, als ik u zeggen moest, hoe het thans af zal loopen. Zo lang de vyand in werkeloosheid blyft, is het onmooglyk hem te doorgronden; Zo veel zie ik wel, dat het doel, dat hy zich van zyne Operaticn belooft, het innemen van Glatz is; Ik gis de middelen, daar hy zich van bedienen kan, om dit te bereiken; maar daar zyn er zo onderfcheidene , dat ik heel ligt in myne gisiingen feilen kan ; Het is ongemeen mocilyk, uit deeze onzekerheid iet uit te vinden, en men moet afwagten, tot het zyne fl.erke Excellentie bchaagen zal, zich over zyne ontwerpen nader te verklaaren; Ik verwagt heel bedaard, welk dit doel zyn zal  Koning van Pruisfen. 111 zal, daar dit gewyde fchepzel op neder zal komen; Wy zyn waakzaam, en ipitzen de ooren in ons leger als een windhond , die verwagt , dat het wild uit zyn leger opftoot. Ik heb eene menigte flegte tydingen, eene verzameling van herbergs-historietjes, betreffende de vyandelyke Armee, met welke ik u niet bezwaaren wil; Zodra ik waarheden weet, zult gy die vernemen. Fermor rukt voor aan , als een Schoolbeftuurer, wien zyne fchoolvosfen naftappen; misfchien wagt men maar op hem, maar het zy hoe het wil, geweld leert ons alleen op middelen denken, om ons uit de verlegenheid te redden. Ik weet, dat gy hier in denkt, zo als ik, en dat ik u niet nieuws zeg. Adieu, myn waarde, ik omhelze u. Frederik. O i DER-  212 Byzonderheden betreffende den DERTIGSTE BRIEF. Reichenhennersdorf, denz^Juny, 1759. Ik heb uwen Brief van den 25 Juny ontvangen, en bedank u voor de my toegezonden Lysten. Ik vind naar de berekening, als ik Ollicieren, Onder-Officieren , Tamboers en Artilleristen er by neme, dat wy faamcn 64,000 man uitmaaken. De vyand is opgebroken, ten minften hy heeft van daag bewegingen gemaakt. Ik zoek er berigten van in te winnen, en denk tusfchen nu en morgen naauwkeurig te zullen weten, wat er eigenlyk op het Tapyt is. Niets noodzaakt my , en ik heb geene reden , om my te verhaasten. Ei weet niet zeker , of Daun met zyn Leger opbreekt; Ik weet het alleen van een gedeelte van het Corps van Lasci. Men moet zich alle oogenblikken gereed houden. Ik denk door u de bewcgin. gen van Deville, door d'0 die van Harscii, en door Bulow die van Bek te verftaan. Als ik dit alles faamen vergeleken zal hebben, zal ik de maatregels, die ik volgen moet, daarnaar bepaalen. De goede tydingen, die ik u te geven heb, zullen nu uit Deenmarken komen. Ik ben nog niet zeker genoeg, wat er opgebroken is, cn welken weg het genomen mag hebben; voor dat ik over het geheel licht heb, roer ik my niet, en dat  Koning van Pruisfen. 213 dat zo veel te min, omdat de vyiind, hy doe wat hy wil, niets vordert. Uw rapport van den 24 deezer is mybehandigd, en ik zou nieuwsgierig zyn , om te weten , of de Generaal Deville Infantery of Kavallery gedetacheerd heeft. Voor 't overige komt het my voor , dat er nog wel een veertien dagen verloopen konden , eer de vyiind zyne Operatiën begint, en dan eerst zullen wy ons naar zyne waare oogmerken kunnen fchikken. Ik bidde God, dat hy u in zyne heilige hoede neme. Frederik, O 3 £EN  214 Byzondetheden betreffende den enz. EEN EN DERTIGSTE BRIEF. Reuhenhennersdorf, demsjuny, 1759. Naar men zegt, wil Bek een kans wagen met Bulow. Laat u dat niet ontrusten , het is onze zaak; Maar ik geloof, dat Daun, ongeiigt zyn ont, werp, genoodzaakt zal zyn, den 28 of 30 zich in beweging te zetten; Dan zal ik op zyn eerfte marsch zeer oplettend zyn; Ik zal zyne oogmerken daar uit beöordeelen, en my in ftaat kunnen ftellen , om u bepaald te fchryven, wat er te doen zal ftaan. Ten minften zult gy my niet kunnen befchuldigen, dat ik al te vuurig of al te ongeduldig ben, want wy worden ontzagchelyk opgehouden. Frederik. (Het befluit van deeze Briefwisfeling volgt in de volgende Verzameling.) AAN-  AANHANGZEL.   Wy leveren hier eene Briefwisfeling van Frederik met den Staats- en KabinetsMinister , den Heer Graaf van Hertsberg , die zekerlyk den Lezer belangryk zal zyn. De antwoorden des Konings hebben al te zeer betrekking op de Brieven van deezen grooten Staatsdienaar; Het was daarom niet doenlyk, die weg te laaten, ofby wyze vcm verhaal er een Uittrekzel van te maaken. Dit Uittrekzel zou alleen eene verknoeing zyn van deeze voortreflyke en meesterlyke Brieven; Men heeft derhahen deeze geheele Briefwisfeling , zo als zy in V oorfpronglyke is, naauwkeurig vertaald.   T oen zich de Koning van Pruisfen , na den Oorlog om de Beyerfche opvolging, en geduurende de onderhandelingen van de Vrede van Tefchen 1779, geduurende den Winter, in Breslau onthield, liet hy zich in een gemeenzaam gefprek met den Staatsdienaar Heer Graaf van Hertsberg , die juist wegens de gemelde onderhandelingen, zich insgelyks aldaar bevond, verluiden: Dat hy niet geloofde, dat Tacitus met zulke beknoptheid in 't Hoogduitfch vertaald kon worden, als in't Franfch. De Koning gaf tevens te kennen; Dat de oude Gothen uit Zwccden gekomen waren, en dat de Koningen der Parthen van den Stam der Arfacidcn, eene luifterryker rotte in de oude gefchiedenis gefpeeld hadden, dan de oude Germaniëïs, De Heer Graaf van Hertzberg , het tegendeel ter eere der Duitfchers beweerd hebbende, nam vervolgends daar uit aanleiding, om zyne Helling door eene proeve te bewyzen, zendende den Koning den volgenden morgen eene Hoogduitfche en Franfche vcrtaalingvan het 17 en 44fte Hoofdftuk, uit het vermaarde Werk van Tacitus over Duitschland, zodat de beide Vertaalin gen en het oorfpronglyk in drie Kolommen van gelyke lengte, naast eikanderen Honden* De.  220 Byzonderheden betreffende den De Staatsdienaar deed deeze Vertaalingen van den volgenden brief verzeld gaan. „ Ik neem de vryheid , om uwe Majefteit een „ Hoofdftuk uit Tacitus over Duitschland, te over„ handigen, welk ik in 't Hoogduitsch en Fransch ver„ taald heb. My dunkt, dat de Hoogduitfche vertaaling „ voor de Franfche, in beknoptheid noch in zuiver" „ heid niets wykt. Tevens geeft dit Hoofdftuk een „ bewys, hoe zeer Tacitus de Duitfchers verheft „ boven de Parthenen Arfaciden, en het leert ons, „ dat de Gothen, de Sneven of Vandalen, de Lon„ gobarden, dcAnglen, de Rugiërs, de Heruliërs, „ en alle die andere groote Volken, welke in 't ver. „ volg het Roomfche Ryk verftoorden, tusfchen de „ Elbe cn de Weichfel, juist in die gewesten ge„ woond hebben, die tegenswoordig onder uw Ma„ jefteits heerfchappy zyn. Ik hoop, uwe Majefteit „ zal het my vergeven, dat ik zo vry ben, Hoogst„ denzelven deeze kleine proeve voor te leggen." Breslau, den 29 April 1779. v. Hertzberg. Een half uur daarna zond de Koning den Staatsdienaar den brief te rug, en had op denzelven eigenhandig' het volgend antwoord gefchreven. „ Ik heb de proeve eener vertaaling uit Tacitus , „ die gy my gezonden hebt, gelezen, tegen welke „ niets  Koning van Pruisfen. 221 „ niets is in te brengen; Maar de afmaaling der Duit„ fche Zeden is het ook juist niet, dat het moeilykst „ is, om te vertaaien, maar zyn fpreukryke kragt„ volle ffyl, waar mede hy met weinige woorden de „ karakters en ondeugden der Roomfche Keizers „ fchildert. Aan de Levensbefchryvingen van Ti" „ berius , Klaudius , behoorden de Vertaalers ééns „ te komen. Deeze Lakonifche en tevens fchilderag„ tige ftyl, die in een paar woorden zo veel zaaken „ zegt, deeze verdient van onze Schryvers nagevolgd „ te worden. Weinige woorden en veel zin; Dit „ behoorden onze Schryvers zich tot een noodzaak. „ lyk rigtfnoer van hunnen arbeid te maaken. Qjtot „ verba, tot pondera. Ik verzoek u om verfchoo„ ning, dat myne onwetendheid zich verftout, Lam tvn bY uwe wysheid te citeeren, maar het is eene „ ydelheid , die gy my , zo ik hoop , vergeeven „ zult." Frederik. Dit oordeel van den grootften der Koningen, welk, ongeiigt den fpoed, daar het mede genomen was, egter zo gegrond en kragtig is, verdient zeer zeker wel, dat alle Geleerden, en inzonderheid die in Duitschland, het ter harte nemen, om het tot hunne leering te gebruiken. De laatfte Eeuwen zullen met verwondering zien, dat deeze groote Vorst in den ouderdom van 68 jaaren, en in een tydpunt, dat hy met zo grooten heldenmoed en voorbeeldige belangeloosheid, Duitsch-  222 Byzonderheden betreffende den Duitschlands regtcn en vryheden verdeedigde , ten zelfden tyde ook in de diepten der Wetenfehappen indrong. Ditverblyf des Konings te Breslau, had ook nog in een ander opzigt de gelukkigfte gevolgen voor de Wetenfehappen. De Koning had verfcheiden maaien gefprekken met fommige Geleerden deezer ftad, als met den Profesfor Garve en Arletius , over de gewigtigfte onderwerpen der Wysgeerte en andere Wetenfehappen , en gaf by deeze gelegenheid te kennen, dat hy het voor het zekerfte middel hield, om de Duitfche Natie te verlichten, cn den voortgang der Wetenfehappen te bevorderen, als men de Jeugd meer, dan tet hier toe gefchied was, de beste Griekfche en Latynfche Auteuren liet lezen, en ten dien einde beter Vertaalingen, dan die thans te vinden zyn, vervaardigde. De Koning fchreef in 't vervolg deezen Grondregel zynen Staatsdienaaren en Curatoren der Schooien en Univerfiteiten, nog bepaalder cn uitdruklykcr voor; En alzo dit bevel ftipt gehoorzaamd is, Zo is federt in de Berlinfche Gymnaiiën en Schooien, de ftudie der Griekfche en Latynfche Auteurs, met zo veel yver als goeden uitflag voortgezet. Kort daarna deed de Koning de moeite, om zelf een klein voortrellyk gefchrift op te ftellen; onderden Titel: De la litterature Allemande, des défauts qu'on ■peut lui reprocher; quelles en font les caufes; £f par quels  Koning van Pruisfen. aag quels moyens on peut les corriger. Hy ontbood den Heer Graaf van Hertzberg in November 1780 naa Sans fouci, en hem deeze Verhandeling hebbende voorgelezen, gaf hy hem last, om ze in 't Fransch, en vervolgends in eene goede Hoogduitfche vertaaling ter Drukpersfe te bezorgen, welk laatfte ook door den Heer van Dohm uitgevoerd is. Dé Staatsdienaar, welke 's Konings critiek over de Hoogduitfche Taal, te ftreng vond, deed zyn best, om die door alleiieië aanmerkingen mondeling te verdeedigen, en zond, om dit te onderfchraagen, de vertaaling eener moeilyker plaats , dan de eerfte, uit Tacitus , benevens den nevensgaanden brief, aan den Koning: „ Ben ik niet te ftout, als ik uwe Majefteit nog„ maals de proeve eener Vertaaling overzende, welke „ ik van eene plaats uit de Jaarboeken van Tacitus „ gemaakt heb ? Flet is de redevoering, door welke „ Seneka Nero verzoekt, om zyne goederen we„ der te geven. Bt heb myn best gedaan, om aan „ de Vertaaling de zuiverheid en beknoptheid van 't „ oorfpronglyk Latyn te geven. Vervolgends heb ik „ ze met de vertaaling van Amelot de la FIous„ saye vergelecken, die my eene volkomene Fran„ fche Paraphrafe fchynt te wezen, en in welke men „ geen fpoor vind, dat de Vertaaler over 't geheel „ den waaren zin van den Latynfchen Tekst verftaan „ heeft. Ondertusfchen is het uitgemaakt, en ik „ word dit door de zeer gegronde aanmerkingen, „ wel-  224 Byzonderheden betreffende den welke uwe Majefteit de genade gehad heeft, my te „ lezen te geven, nog meer gewaar, dat de Hoog„ duitfche Taal nog zeer nodig heeft, gezuiverd en „ verrykt te worden; En ik ben overtuigd, dat de » voorfchriften, welke uwe Majefteit ten dien einde „ heeft willen geven, meer dan iet anders daar toe „ dienen zullen, om deeze Taal te vormen, en de „ Natie aan te vuuren, om aan derzelver verbetering „ te arbeiden." Sans Jouci den 8 Novemb. 1780. Hertz berg. Een kwartier uurs daarna, toen de Koning de hem toegezonden vertaaling geleezen had , ontving de Staatsdienaar het volgend Billet, „ Dit is goed Iloogduitsch, en één der beste ftuk,, ken, die my tot heden toe zyn voorgekomen; „ maar houd my myne misfchien te ftrenge critick „ ten besten, in uwe Phrafis behaagt my het woord „ bei/piel niet, het moest zyn exempel. Indien man„ nen van uwe bekwaamheden en geleerdheid, zich „ inlieten, om de Hoogduitfche Taal te verbeteren, „ zo zou het hun ongetwyfeld gelukken; Ondertus„ fchen bedank ik u voor dit ftukje , dat gy de goed„ heid gehad hebt, my mede te deelen." Frederik. De  Koning van Pruisfen. 225 De Heer Graaf van Hertzberg, gaf, geduurenrende zyn verbiyf in Sansfouci, den Koning nog een klein Hoogduitsch werkje van den Heer Nicolai (Het fcJwone) te lezen, en toen hy het hem zond, voegde hy er den volgenden brief nevens. „ Üwe Majefteit heeft my gisteren door eeneffren „ ge critiek befchaamd, maar die ik van het Boek, „ dat ik denzelven overhandigd heb, niet anders dan „ gegrond kan vinden. Echter dunkt my, dat het „ flot van dit verhaal zo verheven is, en zo naby „ komt aan de regels, welke uwe Majefteit my giste„ ren voorlas, dat ik het waag, denzelven dit Boek „ nog ééüs te bezorgen, en aan derzelver goedvinden „ over te laaten, of dezelve niet van de 6afte blad„ zyde af, nog eenige volgende geliefdet te lezen. „ Men vind daar, als een Voorftel van den hoogften „ graad van fchoonheid, eenen ouden gewezen Staats„ dienaar, dien één der Prinfen weder gevondenen „ aan het Hof te rug gebragt had. Hy was door de „ lasteringen van eenen Mededinger verdreeven, en „ nadat deeze ook gevallen was, ontvangt de eerfte „ hem vriendelyk, en maakt hem tot een deugdzaam „ Man. Het komt my voor, dat dit verhaal aan„ doeningen verwekt, welke met nadruk, fraaiheid „ en beknoptheid zyn voorgedragen, en men herïn„ nert zich daar door Telemachus en Idomenetjs. „ Ondertusfchen houde ik my zeiven voor geenen „ bevoegden Rigter, en bid uw Majefteit, het my P 5, ten  226 Byzonderheden betreffende den „ ten besten te willen duiden, dat ik denzelven nog „ ééns lastig val." Sans fouci den 9 ZVuy. 1780. IIertzberg. Zyne Majefteit zond het Boeksken fpoedig te rug niet het volgend antwoord. „ Dit is wat draaglyker, dan dat ik gisteren las, „ desniettegenftaande zyn er in twee bladzyden ook „ twee fouten. By iemand, die van toorn buiten „ zich zeiven , of vol wyn is , kunnen brandende „ wangen (*) wel plaats hebben, maar hier is het „ een verkeerd Bywoord, dat voor eenen Prins, die „ van vreugde aangedaan is, niet voegt; Ik ben te „ opregt, om aan dergelyke fouten myne goedkeu„ ring te geven." Frederik. Toen de Staatsdienaar weder naa Berlin gekeerd was, zond de Koning hem zyn werk, verzeld van den volgenden brief. „ Hier (*) De Koning had in het Exemplaar, dat hy gelezen had, pag. 64. het bywoord, die brennenden wangen, onderhaald, en op den kant gefchreven; hyperbcle impertinente. Pag. 63. had hy het bywoord gefpannter flirne insgelyks onderhaald, en op den kant gefchreven: gerun%elter (gerimpeld).  Koning van Pruisfen. 227 l, Hier nevens het overige van mynen arbeid,'welk afgefchreven is; Ik heb er geene verbeteringen in „ gemaakt, en geef het thans aan u onderzoek over, „ zo wel als de moeite, om het te laaten vertaaien, „ welke gy zo goed zult zyn, op u te nemen. Ik „ wensch, dat myne Tydgenooten my billyke rede„ nen zullen geven, om hen te pryzen. Niemand „ zal meer genegen zyn , om hun Lofredenaar te „ worden, dan ik. Als er veelen u gelyk waren, „ dan zou ik de Holle daar toe by de hand hebben, en ik verzeker u, dat ik hun daar door regt zou „ laaten wedervaaren , nadien ik zulke hoogagting „ voor hun zou hebben, als ik voor u perfoon ge„ voel." Ben 10 Nov. 1780. Frederik. De Heer Graaf van Hertzberg waagde het, den Koning eenige kleine veranderingen in den volgenden brief voor te liaan. „ Ik heb het flot der voortreflyke Verhandeling „ over de Duitfche Litteratuur ontvangen, welke „ uwe Majefteit my heeft gelieven toe te betrou„ wen. Het Fransch oorfpronglyke , nadat het „ naauwkeurig afgefchreven is, heb ik overgegeven „ aan den Heer Thibault , om het te laaten druk„ ken, en ik ben thans zelf bezig, om het te ver,, taaien en voor den Hoogduitfchen druk te laaten P 2 „be-  228 Byzonderheden betreffende den „ bezorgen. Ik zal er uwe Majefteit Exemplaaren van zenden, eer het nog geheel afgedrukt is. „ Uwe Majefteit zal het misfchien niet mispryzen, ,4 als ik op twee plaatzen Naamen verander, die my „ by het affchryven verwisfeld fchynen. By v. de „ te verre getrokken vergelyking met den Karbonkel „ is niet in een werk van Heineccius , maar in een „ ander van Profesfor Eberti te Frankfort, dien „ het lezen van Spaanfehe Romans de hersfens ont„ fteld had. Verders, wanneer men den Duitfchers Tho„ masius voorftelt als het voorbeeld van eenen goe„ den Gefchiedfchryver , dan dunkt my , dat het „ treffender zou zyn, in plaats van deezen den naam „ Mascow te zetten, die in de daad één onzer beste „ Gefchiedfchryvers is; Want Thomasius heeft niet „ in 't Iloogduitsch gefchrevcn, en heeft niet uit„ gemunt in 't historiesch vak, maar in de Regts- geleerdheid cn Wysgecrte, nadien hy het Ryk der „ Ilekfen verftoord heeft." „ Ik weet niet, of ik het wagen mag , dit vers „ van Gottsched voor te flaan: Deines Geistes hohes Feuer Schmelzte Ruszlands tiefflen fchnee. Ja das Eis ward endlich theuer, An der runden Kaspenfee. „ om  Koning van Pruisfen. 229 „ om het in plaats van de laffe Strophe: Scheufz enz. „ te zetten. Men zegt, dat dit in geen gedrukt „ Hoogduitsch gedicht te vinden is. En deeze hier 99 bY gevoegde regels van Gottsched, die by de „ Duitfchers een klasfikaal Schryver is, geven haar m W«*s toe in lafheid, en gezwollenheid. „ Deeze veranderingen zouden alleen naamen en „ aanhaalingen , maar niets wezenlyks betreffen. „ Voor het overige voorzie ik , dat verftandige en „ van vooröordeelen vryë Duitfchers opgetogen zul„ len zyn als zy zien, dat een Koning, die de cere „ zyner Natie door zyne Regeering, door de Wapenen , en door Geleerdheid ten hoogften toppunt „ gevoerd heeft , van wien men tot hier toe ge„ loofde, dat hy de Hoogduitfche Taal niet zonder„ ling agtte, evenwel juist die geen is, welke der„ zelvcr fterkte en zwakte het best doorgrond, en de „ beste Regels opgeeft , om ze te volmaaken. Ik „ ben overtuigd, dat dit voorbeeld de navolging-san drift ^er Natie zal ontfteeken, zo als Uwe Maje„ fteit alle Regenten in Europa de begeerte hebt in„ geboezemd, om in perfoon te regeeren. Ik geloof „ zonder ydelheid te kunnen zeggen, dat het ver„ heeven voorbeeld van buitengewoonc daaden, welk „ Uwe Majefteit aan de wereld gegeven heeft, my „ fteeds heeft aangefpoord, om denzelven in de be„ paalde fpheer van eenen byzonderen perfoon nate„ volgen. De goedkeuring , welke Uwe Majefteit p 3 „ my  230 Byzonderheden betreffende den ,, my in deszelfs laatden en den voorgaanden Brief „ hebt gelieven te betuigen, gelyk ook het gunftig „ onthaal, daar dezelve my in fans Souci mede ver„ ëerd heeft, verheft my op den hoogden trap van „ vergenoegen , en verderkt de begeerte , die my „ aanvuurt , om Hoogstdeszelfs goed gevoelen te „ regtvaardigen. Ik wensch niets vuuriger , dan „ veelvuldige gelegenheden, om den diepen eerbied „ te betoonen, van welken ik doordrongen ben enz." Berlin den iz Nov. 1780. Hertsberg. De Koning keurde egter deeze veranderingen niet goed, blykends het volgend antwoord. ,, Den Karbonkel verzoek ik te fpaaren, hy moet ,, daan blyven, de zaak is volkomen zo, en de heele „ wereld heeft er in 't jaar 1722 om gelagchen. Te „ Wusterhaufen heb ik deezen fraaïen Brief gezien „ en gelezen ; voor 't overige kunt gy altyd met „ myne gematigdheid te vrede zyn , ik heb uwe „ Duitfchers flegts met roozen gegeesfeld, en in ver„ fcheidene plaatzen de drengheid der critick ver„ zagt, dus dank veelmeer myne terughouding , „ en dryf my niet tot het uiterde. Jk ben met agting Den 13 Nov. 1780. Fredfrik. NB.  Koning van Pruisfen. 231 NB. „ Thomasius heeft de Gefchiedenis in Hal „ gedoceerd , ik ken heden , die by hem Collegie „ hebben gehouden, men heeft my zelfs eenige van „ zyne Verhandelingen gegeven, die regt meesterlyk „ waren, dewyl zy van het Regt, van de Gefchie„ denis en de Wysgeerte handelden, in deeze vakken „ hoorde hy voornaamlyk te huis." De Heer Graaf van Hertsberg deed nogmaals eene poging , om de eere zyner Natie door den volgenden Brief te redden , die hem met de daarby gevoegde kanttekening te rug werd gezonden. „ Ik zal Uwe Majefteits wil punctiiëelyk vervullen. „ De Karbonkel blyft, ik wilde alleen den naam van „ den wezenlykcn Schryvcr Eberti zetten in plaats „ van Heineccius. Uwe MajeHeit heeft zich het „ jaar 1722 wel herinnerd. Lk heb het Boek gevon.„ den , het is werklyk van dat jaar. Thomasius „ zal ook zyne plaats behouden. Het is waar, hy „ heeft veel en vooral goed gefchreven over het „ Openbaar en Leen-Regt, welke met de gefchied„ kunde in een naauw verband ftaan. Mascow „ heeft hem alleen ten aanzien van 't Iloogduitsch „ overtroffen. Ik zie, dat Uwe Majefteit toeftaat, „ dat men van het Oostersch zwellend Vers van ,, Gottsched gebruik maakt. De Duitfchers zullen ,., zich aan de zeer billyke cenfuur Uwer Majefteit P 4 „ on-  232 Byzonderheden betreffende den ,, onderwerpen , en alleen om genade bidden voor 5, formnige nieuwen." Den 14 Nov. 1780. Hertsberg, De Koning had op den kant gefchreeven: lk wil aan deeze kleinigheden niets meer veranderen. Toen nu de druk van dit Werk zyn' voortgang had, zond de Staatsdienaar den Koning de eerfte bladen daar van, benevens den volgenden Brief, „ Alzo de druk van het Werk, welk Uwe Maje„ fteit den Profesfor Thibault en my toevertrouwd „ heeft, niet voor het einde der week kan voleindigd „ worden, zo neem ik de vryheid, Hoogstdenzelven „ intusfchcn de eerfte Franfche en Hoogduitfche Bla„ den te overhandigen. Uwe Majefteit zal zien, „ dat, eenige Drukfouten uitgezonderd, welke nog „ veranderd worden, men zich ftipt aan het Fransch „ oorfpronglyk gehouden heeft. Ik hoop ook, dat „ Uwe Majefteit met de Hoogduitfche Vertaaling, „ welke ik door den Krygsraad en Archivarius Dohm „ heb laaten maaken, te vrede zult zyn, die naauw„ keurig inftemt met het oorfpronglyke , alhoewel „ zy , overëenkomftig den aart der Taal, niet ge- „ heel  Koning van Pruisfen. 233 „ heel en al letterlyk is. Tenvyl ik dit onvergelyk„ lyk Gefchrift vertaald en doorlezen heb , ben ik „ nog fterker van de waarheid en gegrondheid der „ voortreflyke regels , welke Uwe Majefteit zyne „ Natie daar in geeft, doordrongen en overreed ge„ worden." Berlin den 19 Nov. 1780. Hertsberg. De Koning beantwoordde dit op de volgende wyze: „ Ik bedank u voor de zorgvuldigheid, welke gy, „ volgends uw berigt van den 19 , op den druk „ van 't Werk hebt befteed, dat ik u toevertrouwd „ heb, en waarvan gy my de eerfte Bladen hebt toe„ gezonden; Ik zal het overige verwagten, als alles „ gereed zal zyn. Ik bid God, dat hy u in zyne „ heilige hoede neme." Potsdam den 20 Nov. 1780. Frederik. Hoe ftreng ook dit Gefchrift tegen de Duitfche Geleerden was, egter ontving het de goedkeuring van het grootfte deel zyner Natie. Zy vonden de waare oorzaaken van de traagheid der voortgangen in de P 5 fraaie  234 Byzonderheden betreffende den fraaie Wetenfehappen daar in opgegeven , en voortreflyke regels en lesfen, om er verder in te komen, cn de gebreken der Taal en Litteratuur te verbeteren. Daar uit ontftond een nieuwe drift van naaryver by de Duitfche Geleerden, en veele goede ichriften over het zelfde onderwerp , onder anderen de Brief van den Abt Jerusalbm aan de Hertoginne Douariere van Bjunswyk, in welks hy op dc Duitfche Litteratuur eene billyke en befcheiden Lofreden houd, en de gegroijdheid en voortrefiykheid der voorfciiriften, welke de Koning in zyne Verhandeling geeft, erkent. De Hertogin had den Abt Jerusalem om zyn gevoelen over 's Konings Verhandeling gevraagd , daardoor kreeg deeze Geleerde aanleiding , om haar den gemelden Brief te fchryven, dien zy terftond aan den Koning zond. De Koning deelde dit ftuk den Staatsdienaar van Hertsberg mede , die toen juist gevaarlyk ziek lag. Hier op fchreef de Staatsdienaar 'den volgenden Brief aan den Koning. „ Sire! „ Ik erken het , als een hoogst fchatbaar bewys „ van Uwe Majefteits genadig aandenken , dat het „ denzelven behaagd heeft, my den Brief van den Abt Jerusalem , betreffende de Duitfche Littera. „ tuur, mede te deelen. Ik las hem door , zodra myn verzwakte ftaat van gezondheid het my ver„ öorloofde , cn heb terftond door den Kancellary„ Secretaris Le Coq er eene Franfche Vertaaling van „ ha-  Koning van Pruisfen. 233 „ laaten maaken, welke ik Uwe Majefteit hier nevens „ ter hand ftclle, in gevalle dezelve mogt goedvin„ den , ze geheel of ten deele te doorlezen. Het „ Gefchrift van den Abt Jerusalem heeft zyne ver„ dienften, en komt my voor, met waarheid, be„ fcheidenheid en zuiverheid van bewoordingen op„ gefteld te zyn. Hy ftemt over het geheel de oor„ zaaken toe, welke Uwe Majefteit als de vertraging „ van den voortgang onzer Taal opgeeft, te weten, „ de oorlogen, door welken Duitschland twee hon„ derd jaaren lang veiwoest is, en het gebrek aan „ befcherming en opwekking van den kant der Re„ genten. Hy ftaat toe, dat de welfprekendheid in „ de Geregtshoven cn de Kerk in Duitschland nooit „ zo luisterryk kan worden als in Frankryk , uit „■hoofde der Conftitutiën, en grondregels van den „ Godsdienst, waar over hy vry aanmerklyke zaaken „ zegt. Verders erkent hy, dat de Hoogduitfche Taal „ ten aanzien van welluidendheid voor de Franfche ,, onderdoet. Integendeel beweert hy, dat zy deeze „ in kragt overtreft, en volkomen zo welluidend is, als de Griekfche, welke even zo veel Confonan„ ten als Diphthongen heeft. Eindelyk zegt hy, dat „ federt de Regeering Uwer Majefteit, en federt het „ verheven voorbeeld, welk dezelve door de Beöefe„ ning van alle Wetenfehappen aan gantsch Europa gegeven heeft, de Hoogduitfche Taal en Littera„ tuur eene veerkragt heeft bekomen , welk haar „ binnen kort den voorrang boven de anderen ver- „ fchaf-  236 Byzonderheden betreffende den „ fchaffen zal. Kortom , deeze Geestelyke onder„ fchraagt zyn gevoelen door redenen en voorbeel„ den, welke dit klein Gefchrift belangryk maaken» „ en dit zo veel te meer, daar het in 't wezenlyke „ met dat van Uwe Majefteit overeenkomt. ,, Ik heb gedagt, Uwe Majefteit myn gering ge„ voelen over dit Stukje, zo veel myn tegenwoor „ dige toeftand my vergunt, te moeten voordragen, Ik ben met den diepften eerbied.". Berlin den 3 Jan. 17S1. Hertsberg. Deezen Brief beantwoordde de Koning met den volgenden, „ Ik heb met uwen Brief van gisteren de Vertaaling „ van 't Gefchrift van den Abt Jerusalem over de „ Duitfche Litteratuur bekomen, die ik u, met veel ,, dank voor de moeite, die gy ten deezen opzigte „ genomen heb, te rug zende. Ondertusfchen moet „ ik u verzoeken, dat gy u toch fpaart, en allen „ arbeid nalaat , welke eene te fterke en aanhou„ dende Infpanning van den geest vordert , uit „ zorge , dat uwe betcrfchap daardoor opgehou„ den en vertraagd mogt worden. Als gy deezen „ raad volgt , zo hoop ik , u fpoedig herfteld te „ zien, waar over niemand zich meer verheugen zal, „ dan  Koning van Pruisfen. 237 dan ik. Ik bid God , dat hy u in zyn heilige „ hoede neme." Berlin den 4 Jan. 1781. Frederik. Gelyk deeze Briefwisfeling den Koning en zynen Staatsdienaar evenveel eere aandoet, zo zyn ook de Byzonderheden, welke zy bevat, zo interesfant voor onze Tydgcnooten, als merkwaardig voor de Nakomelingen, die daar in uitfteekende Trekken van het waar karakter van deezen grooten Koning ontdekken zullen. Uit'  23* Byzonderheden betreffende den -Uittrekzel uit de aanfpraak des Konings aan de Pommerfche Gedeputeerden, in tegenwoordigheid van den Prefident van Sciiöning, in 't jaar i7 80. Komt nader, myne Heeren ! Ik wil met u, als uw beste vriend fpreken. Gy hebt by my aangehouden om de invoering van eene Kredit-Societeit. Ik wil u geerne helpen, want ik bemin de Pommerfchen, als myne Broeders, en men kan hen niet meer beminnen, dan ik hen bemin, want zy zyn braave lieden, die my altyd in de verdeediging van 't Vaderland, zowel in 't veld, als t'huis, met goed en bloed hebben bygeftaan , en ik moest geen mensch zyn , of geen menschlyk hart hebben, als ik u daar voor by deeze gelegenheid myne dankbaarheid niet betoonen wilde. (De Vorst fprak dit met eene geheel innemende aandoening. Zyn Landsvaderlyk hart was tevens zo vol gevoel, en benevens ons zo geroerd, dat hy hier eene Paufe moest maaken, om zich, naar 't fcheen, weder te herhaalen, en ons insgelyks tyd daartoe te geven.) Dan gy moet my vooraf een Hypotheek-blyk uit het Landboek wegens uwe fchulden, brengen, ook vervblgends uit alle Kreitzen, waar toe ook die van Lauen-  Koning van Pruisfen. 239 Lauenburg en Butow behoort, bezorgen, want deeze Kreitzen worden thans tot Pommeren gereekend, en hoe er meer van dezelven in deeze Asfociatie treden, des te beter is het. Ik zal dan den Staatsdienaaren van Karmer en van Görne gelasten, om de zaak met u lieden te rcguleeren. Dezelve zyn reeds in Silefiënm de Mark tot dit werk gebruikt, en gevolglyk in de routine. Doch gy lieden moet Gedeputeerden naa Berlin zenden, en daar toe zodaanige lieden verkiezen, die zo wel van de zaak, als ook van de omftandigheden des Lands en der Kreitzen, geïnformeerd zyn. De nuttigheid deezer Inrigting, is in 't begin nie€ zo kennelyk, maar in twee of drie jaaren zal dezelve zich onfeilbaar tot uw voordeel en genoegen openbaaren. Ik zal nol, vnn myn' kant aljes aanwenden, wat de zaak gemaklyk kan maaken. Aan geld zal het niet ontbreken. Ik kan er thans wel niet veel 100,000 Daalers aan geven, om dat er allerhande Uitgaven in Oorlogstyden voorvallen, en byzonder de veelvuldige Watersnoden nog veel weggenomen hebben, Doch in Berlin liggen twaalf tonnen Gouds, die niet aangelegd kunnen worden, en die men u geern geven zal, zodra uw Kredit-wezen in ordre gebragt is. De Kapitalist, die zyn geld wil uitzetten, is er zo wel, als gylieden, mede geholpen. In  240 Byzonderheden betreffende den In Silefiën, alwaar de Adel door den Oorlog geheel geruïneerd was,heb ik denzelven door deeze inrigting weder op de been geholpen, en vervolgends ook in de Mark. In 't begin heb ik veel tegenltand gevonden, om dat veelen er een' hinderpaal in meenden te befpeuren, om hunne goederen naar welgevallen te kunnen verdoen , en het hunne door te brengen. Doch heeft iemand baar geld, dan kan hy dat, naar goedvinden, verkwisten, en niemand zal hem door deeze inrigting daar in hinderlyk zyn. Maar ten aan. zien der Landgoederen, vigileert thans de eene LandHand op den anderen, dat hy zyn goed niet verflimmere, of geheel verwoeste; En dit is nuttig; want daardoor word de Adel ftaande gehouden, daar my volftrekt veel aan gelegen ligt, alzo my de Adel by de Armee geheel onöntbeerlyk is. 't Is zo, zy kunnen allen , cn moeten nok alle niet in Krygsdienst gaan; Daar moeten er eenigen t'huis blyven, om de belangen van hunne Familie en Bloedverwanten waar te nemen. Insgelyks heb ik den Adel van doen, om er Prefidenten en Staatsdienaars uit te verkiezen. En ik zie er nooit op, of iemand ryk of arm is, als hy maar verdienften heeft. Alsdan kan een arme ook ryk worden, zo als B. V. vax Tauenzien, die van huis niets had , en tot eene bezitting van ten minften 150,000 Daalers geraakt is. Wykn de Veldmaarfchalk Schwebjm heeft my meer dan ééns verhaald, hoe zyn Vader hem van huis naa Breslau zond,  Koning van Pruisfen. $41 zond, om daar zyn geluk te beproeven, en hoe die hem niet meer dan éénen Daaler en een oorvyg mede gaf, met deeze byvoeging : Duld dit van niemand meer! En in welke gelukkige omftandigheden is deeze Man door den dienst niet geraakt? Veelen zyn ook door eene goede Huishouding tot een aanzienlyk vermogen gekomen , zo als byzonder in SUefiè'n gefchied is. En in Pommeren zal veel met voordeel kunnen worden ingevoerd naar het Silefisch voorbeeld, byzonder door beter inrigtingen met de Schaapen-vokkeryën en Vee-teeld. Ook wil ik geern, in 't vervolg, en jaarlyks, zo lang ik leef, aan het Land Verbeterings-gelden geven, en die genen, welke de voor hun reeds gefchikte gelden nog niet in betaaling ontvangen hebben, zullen ze nog ontvangen; want de dood van Brenkexhof zal daar geene verandering in maaken. Of ik één of anderhalf milliöen meer of minder in de Schatkist nalaat , zal hetzelfde zyn, en het is beter, als ik er by myn leven nog wat goeds mede fticht. (Hier op fcheen zyne Majefteit zich te willen weg begeven, en nam de verzekering onzer allerönderdaanigfte dankbaarfte verpligting , om welke in alle haare uitgeftrektheid uit te drukken, ons de woorden ontbraken, en ons verzoek, om deszelfs verdere befcherming, hoogst genadig Q aan.  242 Byzonderheden betreffende den enz. aan. Waarmede deeze Audiëntie, die meer dan een uur geduurd had, eindigde! De Gedeputeerden waren, de Generaal Graaf van Bork , Baron van Likstad uit Hohenholz. De Landraad van Winterfeld, en de Landraad van PüTTKAMMER.