STAATS- e n KARAKTER-KUNDIGE BYZONDERHEDEN BETREFFENDE FREDERIK oen ii. KONING van PRUISSEN. Uit het Hoogduitsch (Naar den derden Druk.) tweede deel. '5 G R A V E N H A G E, By I S A A C van C L E E F. mdcclxxxvi.it.   VOORREDEN. w anneer eene Natie opmerkzaam is op de wyze Regeering en de merkwaardige Handelingen vanhaareBeheerfchers, en hetgeen van dezelve verzameld word , met begeerte en deelneming leest, is zulks een bewys van de genegenheid en liefde , welke zy voor dezelven gevoelt. De Franfchen hebben ons daar van voor lang reeds veelvuldige voorbeelden gegeven. Men leest in Frankryk eene menigte Byzonderheden niet alleen van de Regenten van dat Land, maar ook van deszelfs Veldheeren, Staatsdienaars en Geleerden. Deeze Byzonderheden hebben haare groote waarde, die by een fchrander onderzoek dikwils meer te achten is, dan de fomme * vaa  ii' VOORREDEN. van eenige Hiftorifche Folianten voldrooge en langdraadige verhaalen. De Karakter-kundige Byzonderheden uit het Leven van den grooten Frederik zyn by ons van het Publiek insgelyks met veel deelneeming ontvangen geworden; en men mag verWgten, dat , als de neiging , om Byzonderheden te lezen , die zonder fchroom, en met voorbygaan van het onbetaamlyke , opgefchreeven zyn, algemeener word , wy , langs deezenweg, in 't vervolg meer perfoonen bewegen zullen , om enkele voorvallen, die niet ferftond bekend gemaakt, maar alleen verteld , en ligt vergeten worden, te verzamelen , op te teekenen, en aan de vergetelheid te ontrukken; En dat onze Nakomelingen door deeze aangenaame, maar nog fleeds ontbreekende zorgvuldigheid , beter Gefchiedboeken, bekomen zullen. Wy  VOORREDEN. ui Wy hebben in den Perfoon van Frederik den grootjlen Koning gehad, dien de wereld ooit gezien heeft. Zyne Tydgenooten hebben hem wel geacht; maar de laatfte Nakomelingen zullen zyne daaden, die zo veel buitengemeens hebben, bewonderen, en eikanderen vraagen, of de Voorvaders ze niet verdicht hebben? — Daar uit kan men zich ligtelyk verklaaren, waarom alles, wat deezen verheevcn Monarch betreft, met begeerte gelezen , ja waarom zelfs het geen maar den geringften fchyn van waarheid heeft, dat het hem heeft kunnen betreffen, of van hem gedaan zyn , zonder cenig onderzoek, gretig aangenomen word. Die het gantfche Tydperk van Frederiks regeering overziet , zs 1 daar in bykans alles ontmoeten , wat in de Gefchiedenis der beide vermaardfte Volken der Oudheid en derzelver Beheerfchers geduurende veele Eeuwen verftrooid aangetroffen word. Kaunitz heeft daarom met recht uitgc*■ o roe-  iv VOORREDEN. roepen: Wanneer zal de wereld een zo groot man weder krygen ! — Men kan deeze vraag met recht doen; want nooit zeker heeft er een Koning geheerscht, die door zyne wysheid, en zyn verfland zich algemeene achting verwierf, en van het befchaafde gedeelte des Aardbodems, ja zelfs daar, waar de befchaaving zich nog fteeds lierk met de Barbaarschheid vermengde, allerwegen geëerd en bewonderd wierd; dien zelfs zyne vyanden, met befchaamdheid, zyne grootheid moesten toekennen, en dien het niet onmooglyk zou geweest zyn, als de duuring van zyn Regeering verdubbeld had kunnen worden, de wereld tot eene gelukkige woonplaats der menfchen te maaken. — Had zyne werkzaame Ziel de zintuigen van honderd andere Individus in zyn ligchaam verëenigd , kunnen verbinden; zo zou zydie in beweging gebragt, en daarmede tot algemeen welzyn gehandeld en gearbeid hebben. Want hy was in zyne Regeering al-  VOORREDEN. v alles, dewyl alles naar zyne grondregels, die op verftand en ondervinding gegrond waren , handelen moest, en dewyl hy hoogst zeldzaam van anderen grondregels aannam , naar welken hy zich regelde. Ik zal weinig voegen kunnen by het geen men reeds van de grootheid van wylen den Koning gezegd heeft, maar ik ben ook overtuigd , dat men dezelve eerst over eeuwen behoorlyk zal leeren fchatten , en verheuge my daar over thans hartelyk, dat men alles, wat zyne gedachtenis vernieuwt en weder ververscht, met begeerte aanneemt en hoogfchat. Ik had wel gewenscht, dat de tot hier toe uitgekomen Byzonderheden meer naar een plan, of een tydorde gefchikt waren geweest; en dat wy meer Bydragen daar toe van onze Medeburgers, tot vermeerdering van dezelve gekregen hadden. Want men leest waarlyk de behandelingen der Levensgefchiedenis van Frederik * 3 door  vi VOORREDEN. door uitheemfche Geleerden, met eenige onvernoegdheid , om dat men zo veele Hooiende verwisfelingen, bedorven naamen van bekende menfchen , en ook meermaalen platte onwaarheden daar in ontmoet, die iemand, welke in de Hoofdftad van het Land woont, zich naby het Hof bevind, en die geduurende de Regeering van Frederik den II geleefd heeft, byzonder ftooten moeten. Deeze gebreken zyn niet zo klein en gering, als zy van onkundige lieden gemeenlyk geloofd worden te zyn. Daar is weinig aan gelegen , wat deeze van verkeerde opgaven denken, byzonder, daar zy hen niet ftooten, noch ook ftooten kunnen ; Maar het komt er veel meer op aan, welke uitwerkingen zy by den Lezer, die beter onderricht is, voortbrengen. Deeze moet natuurlyk wantrouwend worden, als hy onnaauwkeurigheden ontmoet, die tegen den verzamelaar en zyne berichten wantrouwen verwekken ,  VOORREDEN. vn ken, en twyfelt daarom dikwils aan her, geen waarlyk richtig is, als hy het niet reeds uit andere bronnen weet. Onze Regenten beminnen geene Oosterfche Zeden, zy zyn fteeds zichtbaar, en verkeeren onder het volk, dat hen bemint , met veilige gerustheid. Doch dit is echter nog ontoereikende, om hunne huislyke handelingen te leeren kennen , dewyl alleen de Grooten , welke hen behalven hunne Huisbedienden omringen , gelegenheid hebben , om deeze op te merken , en deeze zwygen meerendeels daar van, het welk juist niet te pryzen is; want door deeze ftilzwygenheid blyft ook veel edels van de Vorsten verborgen , dat andere Vorsten tot navolging zou opfpooren , om hem ook in goede, zo als in veele andere dingen, die van minder aanbelang zyn, gelyk te worden. Ik  vin VOORREDEN. Ik zal deeze Aanmerkingen aan de beöordeeling en gewaarwording van elk eenenoverlaaten,en hoop,dat men dezelve, zo als ook de nu volgende door my verzamelde Byzonderheden, niet alle waarde ontzeggen zal.  staats^ E N karakter-kundige BYZONDERHEDEN BETREFFENDE DEN KONING van PRUISSEN. tïetgecn de geboorte van Koning Fr.edek.ir den IL en de gebeurtenisfen, zo wel by dezelve nis vervolgcnds vooigevallen, betreft, is reeds in veele gedrukte werken opgeteekend. Ook heeft men gedrukte Berichten aangaande zyne Opvoeding in de Wetenfchappen verzameld , doch by welke nog veel kan bygevoegd worden. De Koning heeft onder anderen het teekeneti geleerd. Van wien, is my niet bekend; maar zo veel is zeker , dat hy zyne Ideën met veel kracht op het H. Deel. A pa-  2 Byzonderheden betreffênde den papier ontwerpen, en die den Bouwmeesters, Schilders en andere Kunftenaars vaak met eenige weinige pennetrekken verftaanbaar kon maaken. Men wil wel zeggen , dat de Baron van Kkobelsdorf hem den wezenlykften fmaak in werken van Kunst heeft ingeboezemd. Deeze bekwaame Man was zelf een groot Kunftenaar , en men weet van hem, dat hy, op 's Konings kosten, eene reize naa Italïên moest doen, om zich met de Kunstftukken der Oudheid aldaar bekend te maaken. De Koning had in zyn Vertrek altyd de werken van Pir-Anese en Panini op tafel liggen, uit welke hy dc voorfchriftcn gaf, tot de gebouwen, die in Berlin en Potsdam moeften uitgevoerd worden. Zyn fmaak was verheeven, nieuw en verrasfend, gelyk dc verkeringen van zyne Sloten voor een gedeelte bewyzen. In de laatfte jaaren van zyn leven fchecn hy vermaak te fcheppen in de vcrwoeffing van den tyd, en gaf weinig uit tot herftelling van bouwvallig geworden gebouwen , ftandbeelden en bedorven fchilderyën. Misfchicn was dit alles voor hem een Wysgeerig beeld der verganglykheid, die hy in zyn eigen ligchaam ontwaarde. Met een weinig nadenken zal men ligtelyk reden kunnen vinden , waarom hy inlandfche Kunftenaaren weinig fchatte, alzo hy by hun zelden vond, hetgeen hy zocht, en van hun begeerde. Desniette- gen-  Koning van Pruis/en. 3 genftaande heeft men voorbeelden , dat hy jonge Schilders en Beeldhouwers, die in zyne Staaten gebooren waren , onderfteunde , hen laatende reizen, en jaargelden toeleggende ; Ook weet men, wat hy nog in het laatfte jaar van zyn leven voor de Schilder- en Beeldhouw- Akademie deed , en nog doen wilde. Voorts heeft hy, geduurende zyne Regeering, fchatten van Kunstftukkcn verzameld, welke in SamSouci, en in het nieuwe Slot aldaar, te zien zyn. Hy kogt de kostbaare verzameling van Antiken, welke de Kardinaal Tolignak, geduurende zynen lecftyd, met grootc kosten en moeite byëengebragt had, en de menigte van gefneden fteenen, die de Vryhecr VAN STOSCH verzameld had. Hy bezat zulken rykdom van Wamnts, dat men geloofd zou hebben, dat hy alk werken van deczen Kunltcnaar famengebragt had. De Schildergallery bevatte cenen rykdom van Schilderftukken der beste Meesters, die hy duinbetaalde. Men wil wel zeggen, dat de Koning met het één en ander ftuk bedrogen is geworden, en dat men hem die als het werk van zulke meesters in de hand heeft geflopt , die ze echter niet vervaardigd hadden. B. V. Het fchoone ftuk in de Schildergallery, het welk Loth met zyne Dochters verbeeld, en hetgeen Preisi.er. in het koper heeft gebragt, zou niet van Rafaül wezen, zo als voorgewend word. Kunstkenners zeggen , dat het met meer recht aan RotA 2 TEN-  4 Byzonderheden betreffende den tenhammer kon toegefchreven worden. Ik heb, ah iet byzonders, opgemerkt, dat er in één van 's Konings vertrekken, op het oude Slot te Potsdam, een Schildcrftuk van Rubens hangt, het welk de yslykheden van het Oorlog vertoont. Dit fchynt een bewys te zyn, dat Frederik den oorlog niet beminde, dewyl hy zulk eene fchilderiichtige afbeelding , voi werking, op eene plaats, had laaten ophangen, die hy dikwils bezocht , en die zynen Generaalen en Officieren zeer dikwils in het oog moest vallen. Gemeenc verbeeldingen kon de Koning niet dulden ; Daarom vind men in zyne wydluftige verzamelingen van Schilderyën geene Boeren-ftukken, Kraamkamers of Barbiers-winkels, Keukenftukken, weinig Landfehap-pen, geene zodaanige voorwerpen, die de Kunst meer kostbaar maakt, dan de zaak, waar in zy zicli openbaart. Merkwaardige perfoonen van zyn Huis, en Hof, groote Helden en beroemde Mannen, waartoe ook Zangers, Dansfcrs en Virtuofen behooren, vind men niet zelden in zyne vertrekken. In derzelvcr afbeeldzelen heeft zich het pinfeel van Pesne veelvuldigmaalen vereeuwigd. Den vermaarden Pesne fchatte hy zeer hoog, hem dikwils bezoekende, en by zyn arbeiden , uuren lang , tegenwoordig blyvcnde. Hy behoorde reed3 tot het gezelfchap, het welk de Koning, nog Kroonprins , zich te Rheinsberg verkooren had. Als de Koning zich ééns door Pesne liet fchildcren, om zyn Por-  Koning van Pruis/en. ƒ Portrait naa Engeland te zenden , zo wilde hy er niet voor zitten, maar beval hem, hetzelve van tyd tot tyd op het Slot te voltooien. De Koning fprak by deeze gelegenheid langen tyd met den Kunftenaar, reikte hem zelf de koffy over, en vond zynen arbeid zo goed, dat hy zeide, het was niet nodig, dat hy er voor zat. Pesne had eenen Zoon, die geene neiging tot zyns Vaders Kunst bcfpeurde ; Hy liet hem daarom naa Parys reizen , daar hy zich zou toeleggen, om een Valet de ChamVre des Konings te worden. Toen hy weder te rug kwam, ftelde de Vader zelf zynen Zoon aan den Koning voor, die ook met hem fprak, maar naderhand zeide : liet is de Vader niet. Deeze mensch was zo hoogmoedig, dat, toen hy na zyns Vaders dood te Berlin kwam, om de erfenis te aanvaarden , hy zyn verftand verloor, en in 't Gekkenhuis ftierf. De Koning was niet ligt te bewegen, om Hoffchilders te benoemen, en maar zeer weinigen kunnen op deeze gunst boogen. Behalven dc genen , die van zynen Heer Vader dcezen Titel verkregen hadden, en die hy denzelvcn liet behouden , zyn er van hem omtrent vyf of zes mede vereerd geworden. Koning Frederik Willem de Eerfte, beval ééns zynen grooten Zoon voor den Hoffchilder IIuber te A 3 zit-  e Byzonderheden betreffende den ziften, omdat zyne afbeelding, benevens anderen van de Familie, in het Huis zou gehangen worden, het welk de Koning aan den bekenden Ekkart , die ook den naam van Kaminraad voerde , gefchonken had; De Prins was er wel gemelyk over, evenwel moest hy 's Vaders bevel volbrengen. Hy ging by Kltber, zette zich voor hem neder , haalde zyne fluit voor den dag, daar hy wat op fpeelde, en ftond toen, met de woorden, nu, zeg myn Vader nu, dat ik gezeten heb, onvoorziends op, en ging been. Deeze Huber genoot een jaargeld van 600 Daalders, welk Koning Frederik Willem hem toegelegd had, alzo hy hem , by zyne bekende lief hebbery, met goeden raad behulpzaam was geweest. Toen Frederik den troon beklom, trok hy er 300 Daalders af. Na zyn dood werd den Koning gezegd: De Hoffchilder Huber was overleden , en zyn jaargeld ftond ledig. Wie is dat ? vraagde de Koning. Men antwoordde: Huber was reeds van zyne Majefteits Heer Vader tot Hoffchilder benoemd, en had tot hier toe het gedachte jaargeld genooten. Ik ken hem niet, " hernam de Koning; Ik ken geenen Hoffchilder Huber, hy zal denklyk „ de foorte ten leven gefchilclerd hebben." Huber, FIarper en Rode fchildcrden, volgends de teekemngen van le Sueur het binnenfte in het Jnpansch Paleis in Sans-Scuci. De twee eerstgemcl- dc  Koning van Pruis/en. 1 de Kunftenaars zetten hunne naamen onder hunne voltooide werken. Toen de Koning die bekeek, en Hubers naam opmerkte , zeide hy : „ Wat „ zou dat , Huber ? Ik weet , wie het gemaakt " heeft; firyk den naam weg." Harpers naam liet hy ftaan. Het is waar, men heeft veele afbeeldingen van den Koning , doch zy drukken de gelykvormigheid met zyn verheeven voorkomen weinig uit. De Hoffchilder Pesne heeft veele Portraiten van hem vervaardigd, maar deeze zyn meest al in zyne jonge jaaren gefchilderd. Het beste van deezen bezit de Prinfes Amalia. Het vertoont hem als Prins, op den Tromfiaande, en naast hem ftaat zyne Zuster, de overledene Mark* graavin van Bareutli. Het is een zeer fchoon ftuk, hetwelk verdient gezien te worden, alzo het de jeugdige fchoonheid van den Koning met eene meesterlyke uitdrukking verbeeld. In ouder jaaren heeft hy alleen voor Van Loo gezeten, die hem evenwel at leen in eenigc opzigten getrolfcn heeft. De beste afbeelding des Konings met Olyverf, dat men tot hiertoe gezien heeft, is van den Schilder Franke , die zich dc uiterftc moeite gegeven heeft, om den Koning dikmaals te zien en te befchouwen. Deezen vlyt heeft de Kimftenaar gelukkig toegepast, en hy verdient deswegens geprezen te worden. Men kan van dc Koperen plaat, die de Heer Bause, naar eene afbeelding des Konings van Graf heeft aangekondigd, A 4 lct  8 Byzonderheden betreffende den iet goeds verwachten, alzo deeze beide Meesters ver* dienften hebben. Des Konings eerfte Muzyk-Meester op de Fluit was de Dom-Organist Heine , dien hy deswegens , zo lang hy leefde, fteeds achtte, en aan wien hy noch by menige gelegenheden dacht. Deeze Heine had eenen Zoon, dien de Koning, by zyne komst tot dc regeering, om zyns Vaders wil, tot Impostmeestcr te Ruppin maakte. Maar de zoon leefde zo onvoorzigtig, dat er fchielyk een defecl: in zyne kas gevonden wierd , waarover hem zyn Proces ftond ge maakt te worden. De Vader was over dit voorval heel troosteloos; Toen hem de Koning by zich naa Potsdam ontbood , wcrwaards hy , vol kommer en zorg over het lot van zynen Zoon op weg ging. Dan de Koning fprak zeer gunftig met hem, vraagde hem naar zynen welftand, naar den toeftand der Muzyk, en hoe hem de nieuwe Operas behaagden, die thans vertoond werden? PIeine beantwoordde dit alles, zo goed als hy kon , en wist volftrekt niet, waar dit alles eindelyk op uit zou loopen. Ten laatften zeide de Koning: „ Gy hebt geene vreugde aan uwen Zoon beleefd; maar weest goeds moeds ; ik zie, dat de s, Jongman geene Ras-bediening kan waarnemen ; ik 3, zal hem op eene andere wyze bezorgen , daar hy 3, eerlyk by kan blyven." Het welk ook gefchiedde. Hkine was , over dien goeden keer der zaak, van welker uitflap hy het flechtfte vermoeden had gehad, zo  Koning van Pruis/en. zo vergenoegd , dat, toen hy by den Kapelmeester Sidow , by wien hy van het rytuig getopt was, te rug kwam , hy van blyclfchap zyn grootc paruik op den grond wierp, en uitriep: Zulkeri Koning heeft de wereld nog nooit gehad, of gezien! Bekend is het , hoe hoog FrederuC de muzyk achtte, dat hy de Fluit voortreflyk fpceldc, cn zelf vcrfcheidcn ftukjes gecomponeerd heeft. Hy zong eenen Tenor, daar hy zich, in den aanvang zyner regecring mecrmaalcn in het klein Concert, dat hy in zyne vertrekken gaf, mede hooren liet, en tot het welk verfcheideri Kavalicrs , die Liefhebbers der Muzyk waren, toegang hadden, en zelf mogten medefpeelen. Zeker Graaf, die ten deezen tyde leefde , en eene Kleine Kapél onderhield , zelf wat fpeelde , en dien men wys gemaakt had, dat hy bykans een Virtuofe was , wenschte yvrig, van den Koning gehoord te mogen worden. Eenige fchalkiichtige Hovelingen gaven dit den Koning te verftaan, cn verzekerden, dat zy gehoord hadden, dat de Graaf zeer goed fpeelde. De Koning was nieuwsgierig, en liet derlialven den Graaf op het Concert verzoeken. Toen hy zyn fneeien hoorde, en vond, dat het niets byzonders was, zeide hy tegen hem: Nu, myn lieve Graaf, Bravo! — Men hoort toch , wat gy hebben wilt. De Koning fchrecf het Fransch zeer net, het Hoogi duitsch integendeel niet naauwkcurig , doch zo dat A 5 men  ïo Byzonderheden betreffende den men alles duidlyk lezen en verftaan kon. Men herkende nog dnidelyk da lange grondftreepen der Letters , die zyn fchryfbjeester Hilzviar Curas hem aangewend had. De Heer Cornaud was by den Koning, toen hy fiog Kroonprins was, Franfche Taalmeester, en moest de Officieren van zyn Regiment onderwyzen. Indien men de verzekeringen van deezen Man mag gelooven, dan heeft hy ook den Prins in de Franfche Taal onderwezen. Want , zo dikwils iemand zich zeiven aanzien zocht te geven, en er byvoegde, dat hy den Koning gediend had , dan ftoof Cornaud op , en zeide met groote hevigheid: wat ? de menfchen roemen, dat zy den Koning gediend hebben? Hoe hebben zy hem gediend? met de borst! Maar ik heb den Heer naar het ligchaam gediend, en zyne ziel verfterkt. Dc Koning maakte hem by den aanvang van zyne regeering tot Gerichts-Schryver in Oud-Rnppin, met den titel van Gerkhts-raad. Edn der eerfte Jaargelden bekwam de Profesfor in de Mathefis in het Gymnafium van Joachims-dal, en Lid van veele uitlandfche Academiën en Maatfchappyën, Naudee, een zeer geleerd Man. De Koning, nog Kroonprins zynde, begeerde een gemaklyk en bevattclyk begrip van de Algebra. De Geheim-raad Du Han floeg Naudee daar toe voor, welke ook eene heel korte en in één gedrongen fchetze van deeze We-  Koning van Pruis/en. iï Wetcnfchap op één Blad overzond , die de Koning zeer begrypelyk vond, en waar over hy zich verblyddc, dat een zo bekwaam Man, als waar voor hy nu Naudee kende, in zyne Staatcn, die hy 'A *t vervolg behcerfchen zoude, leefde. Naauwlyks had hy den Troon beklommen, of hy gaf hem een jaargeld van 600 Daalders, en beloofde tevens, dat hy in t vervolg nog beter voor hem zorgen zou. Doch Naudee beleefde dit laatfte niet, maar fderf kort daarna. De Koning was, zo als bekend is, één der beste Ruiters , en bleef dat tot in zynen hoogen Ouderdom , tot elks verwondering. De houding, die hy te paard had, was voortreflyk cn ongedwongen, zo, dat men nooit moede wierd, om hem te paard te zien ryden. De vlugheid, met welke hy, by het monftcren van zyn Leger verfcheen , trok aller oogen tot zich, cn hy was fteeds de eerfte in Gallon. In de tod reed hy langzaam. Zyn paard was fteeds met eene menigte fïraatjongens omringd, die om en naast hem allerhande potzen maakten. Zy wierpen B. V. hunne hoeden voor hem in de hoogte, zy fchrecuwden , ■ fommigen wischten het ftof van zyne ftevels af enz. De Koning liet hen nooit wegjaagen, maar, als zy menigmaal de ftoutheid hadden, om zyn paard te tikken, of zelfs wel te flaan, en als het daar door feftuw werd, dan deed hy wel eenige driftige bedreigingen , en reed dan gerust voort. Zyn gang was ma-  3 2 Byzonderheden betreffende den majeffieusch. De Koning had alkrfchoonfte voeten. In de laatfte jaaren van zyn leven droeg by wel, als ftaatelyke plegtigheden aan zyn Hof dit vorderden, fchoenea en kousfen, maar zeer onachtzaam. Zyne ftevcls waren mcerendcels roodachtig, omdat zy zelden gefineerd en fchóon gemaakt wierden. Daar was al tyd iemand aan zyn Hof bepaald, om zyne ftevels uit te treden , en deeze moest net zo grooten voet hebben, als de Koning. Jegens dc fchoonc Sexe bewees de Koning fteeds veel hofiykheid. Hy liet zich wel, zo als men weet, niet veel met de Juffcrfchap in; maar hy achtte de weinigen onder haar hoog, die verftand en uitmuntende eigenfehappen bezaten. Onder deezen kan men de Gemalin van den Overftcn van Camas tellen , gebooren van Brand , eene Vrouw van zonderling verftand, welke de Koning tot den Graavenftan j verhief. Hoe zeer de Koning haar hoogachtte, kan men uit den Brief aan haar zien, welke in zyne gedrukte werken voorkomt. Hy noemt in denzelven de overige Jufferfchap, in vergelyking met. haar; Onze Gansjes met ledige koppen. Barbarini , voorheen Danferesfe op de Opera, thans Mevrouw Prefidentin van Cocceji , had dikwils de eere, dat hy met een klein vertrouwlyk gezelfchap by haar Coupeerde. Ook hadden verfcheiden andere Dames dc eere, dat zy van hem geacht i wier  Koning van Pruis/en. 13 wierden. Ik noemc dezelve niet, omdat zy bekend zyn. De Koning had fraai haair, hetwelk hy, Prins zynde, in hangende en flodderende lokken plag te draagen. Zyn Heer Vader, die van hem ook het Frifuur wilde zien, dat hy by de Armee ingevoerd had, beval , op zekeren dag , eenen Hof-Chirurgyn , met naame Sterneman , hy zou den Prins de zydhaairen affnyden. De Prins moest zich, zonder weigering, op een' ftoel zetten, en verwachtte, met traancn in de oogen, de vcrwoeffing van zyn fchoon haair. De Chirurgyn, die zyne treurigheid wel bemerkte, en dien het fpeet, begon, de zydhaairen na het achterhoofd te kammen, en maakte zo veel omftandigheden, dat dc Koning alle opmerkzaamheid op het voltrekken van zyn bevel verloor , en nu fnecd hy hem alleen een weinig haair af, zodat de Prins het groQtfte deel daar van behield. Dit vergat Frederik niet , maar beloonde den Chirurgyn, na het aanvaarden zyner regeering , met eene aanzienlykc bediening. De Baron van Pölnitz , die door zyne fchrif* ten bekend is, was één der genen, die 's Konings gunst en vertrouwen genoten. Doch , deeze zelfde Man, dien het anderszins , noch aan Kundigheden , noch aan andere voortreflyke begaafdheden ontbrak , betoonde zich zeer ondankbaar jegens den Koning. De twee volgende Brieven, die niet onwaardig  f4 Byzonderheden betreffende den dig zyn, bewaard te blyven, zullen dit, geloof ik, bewyzeu. Eigenhandige Brief van den Koning aan den Baron van 1'ölatïz , zonder Dagteckening. J'ai lu votre ouvrage, cher Baron, avec beaucoup d'attention, £ƒ comme je Jais, que vous ne voulez point etre flatté, je vous diraimon fentiment avec beaucoup de franchife. U me jemble, que vous n'avez pas été d'accord avec vous même, lorfque vous avez commencc d ecrire, car vous devez obferver que ce que votum'envoyez de votre ouvrage ejl ïhiftoire de Ia vie de moa Grand-?ere; ou il n'y a jamais eu d'hifioire tracée en ftile epiflolaire, £f méme vous ne le Juiviezpas toutd-fait. Les Lettres doivertt a^-oir des iibertés cf des reflexions plus familieres que le iïile de l'Hifloire, qui demande de la gravilé. Si 'donc vous voulez ecrire Vhijloire des deux derniers regnes, reduifèz tout en chapitres, tirez plus de lumieres des Archives pour ce qui regarde les Negotiations, dbregez les défcriplions des cérémonies , quifentent la gazette; ne parlez tout au plus qu'une fois de 24 Uompettes de deux timbaliers , etendez vous plus fur les grandes affaires rejetteztoutes les puerilités; nemettez d'anecdotes que de l'efpéce, qui caraeïerifent la facon de penfer de la cour du Souverain, & ajoutez y de tems en teras des réflexions courtes £ƒ en ftile d'epigramme. Si vous voulez ecrire des lettres, prenez ur, file  Koning van Pruis/en. 15 Jlile moins grave, & parlêz y davantage vous-méme, & fuivez le (lile de vos anciens mémoires qui me paroit plus aifé £f plus divertiffant que ceux. II me femble, quant au gros de Vouvrage, que vous ne devriéz pas toujours comparer les Miniflres de mon Grand-Pere avec ceux de Louis XIV.& principalement Dankelmann a Colbert; il y aune efpéce d'ajfetïation d ces comparaifons toutes prifes de la cour de France qui ne feroient pas un bon effet. Enfuite vous dites de Meindres qu'il avoit de la fineffe , ce qiCêtoit extraordinaire chez un Allemand, £? par ci par ld vous donnez dans le diffus fur les matières de cérémonies £? fur des détails des petüs particuliers, qui n'mtereffent perfonne , comme j'ai aufji pris la liberté de le marquer en marginale avec du crayon pour que vous puiffiez l'effacer. Enunmot, cu écrivez gravement, 6? mettez plus d'étoffe dans votre ouvrage, ou tenez vous en aux anecdotes que vous ornerez par votre ftile naturel qui efi badin enjouè: toutefois ne vous en tenez point d mon jugement £f confaltez vos amis qui pourront vous dire leurs fentimens. Adieu Baron, je vous fouhaite fanté £? vie &? tout le refte fera facile d redrefjer u faire. FREDERIC. \TR-  i<5 Byzonderheden betreffende aen V E R T A A L .1 N G. Myn waar.be Baron. Ik heb Uw werk met veel oplettendheid gelcezen 4 en alzo ik. weet, dat gy niet begeert gevleid te worden , zal ik u myn gevoelen daar over met alle vrymoedigheid zeggen. Het komt my voor, dat gy het. met u zeiven niet ééns geweest zyt, toen gy begon te ichryven: Want gy moet in aanmerking nemen, dat het geen gy my van Uw werk zend , dc levensgefchiedenis van mynen Grootvader behelst, van wicn er nooit eene gefchiedenis in Brievcn-lryl geweest is, en zelfs deezen behoudt gy niet geheel en al. Brieven moeten in ecnen meer losfen fiyl gefchreven worden , en gemeenzamer aanmerkingen behelzen ; dc Gefchiedenis verëischt meer deftigheid in den ftyl. Als gy dan dc Gefchiedenis van de twee laatfte Rcgecringen wilt fchryven, zo verdeel alles in Hoofdrukken. Met betrekking tot Staats-handclingcn moet gy met de Archivcn raadplegen. Verkort de befchryvingen der plegtighedcn, omdat zy te veel naar de Courant iinaaken; maak op zyn meest niet meer dan ééns gewag van de 24 Trompetten en twee Pauken ; fchryf omftandigcr van grooter aangelegenheden, cn laat alle kinderlyke kleinigheden weg. Als gy Anecdoten aanhaalt, dan moeten het alleen zulke zyn, die de denkwyze van het Hof en den Vorst kenmerken , en voeg daar dan van tyd tot tyd vernuftige aan- mer-  Koning van Pruis/en. 17 merkingen tusfehen. Wiit gy in Brieven fchryven, dan moet uw ftyl min deftig zyn, en gy zelf er meer in fpreken, en in den ftyl van Uwe voorige Memoires, die my gemaklyker en vermaaklyker voorkopt, dan deeze. Over liet geheel, dunkt my, dat gy de Staatsdienaars van mynen Grootvader met die van Lodewyk den XIV. niet altyd behoordet te vergelyken, en voomaamlyk Dankelman met Colbert: Daar is eene foort van gemaaktheid in, die niet wel ftaat, dat men alle vergelykingen van het Franfche 1 [of ontleent. Voerders zegt gy van Mejnders , dat hy Finesfe had, hetwelk by eenen Duitfcher iet ongemeens was. Hier en daar valt gy ook in het wydlopige by de bcfchryvingcn van plegtigheden, of ook by het melden van weinig beduidende perfoonen, daar niemand belang in fielt, gelyk ik dan ook zo vry geweest ben, om het op den kant met potlood aan te ilreepen , opdat gy het kondt uitlaatcn. Met één woord, fchryf met meer deftigheids , of maak uw werk ryker in zaaken, of houdt u by de Anecdoten, die gy door uwen natuurlyken ftyl , die vrolyk cn aangenaam is, kunt opfieren. Ondertusfehen kreun u zelvcn in allen gevalle niet aan myn oordeel , en pleeg raad met uwe vriendqp , die 11 hun gevoelen kunnen zeggen. Adieu, Baron, ik wensch u gezondheid en leven, en al het overige zal ligt te veranderen en te maaken zyn. FREDERIC. II. Deel. B 'Het  18 Byzonderheden betreffende den (Het volgende was van eene onbekende hand g  25 Byzonderheden betreffende den eieren van liet Regiment buiten in een veld by Ruppin, alwaar mcermaalcn ritfpanningen voor hun bezorgd waren. Hier vonden zy een grooten brandenden houtftapel, gingen er rondom zitten, en namen de ververfehingen , die hun werden aangeboden. Toen nu alles vrolyk , cn goeds moeds was, zeide de Prins: „ Nu myne Heeren, nu wy hier alle by s, één zyn, zo mogten wy, naar myne gedachten, de „ Uniform van Golz de laatjle eere aandoen'." Met deeze woorden'trok hy rok en vest uit, en wierp die met zynen hoed op het vuur. De Officiers moesten dit voorbeeld willens of onwillens volgen. Doch hier bleef het niet by; maar de Prins fneed met een penncmes het laakcn van zyne broek af, en wieip het in liet vuur. Niemand der aanwezenden had vermoed, dat het zo verre gaan zoude, cn deeze laatfte eisch bragt hen alle in verlegenheid; Ondcrtusfchen moesten zy het voorbeeld van den Prins volgen, alfchoon by fommige Officiers de voering van de broek niet in de beste omftandigheden was. Hier over befpeurde men in 't begin by veelcn ontftcltenis cn fchaamte , maar ten laatften brak alles los in een luid gefchater, cn nadat over deeze pots genoeg gclagchcn was , werden de nieuwe Uniformen aangebragt, en onder de Officieren uitgedeeld. Frederik heeft zyne Moeder altyd met de uitftekendfte achting behandeld. Dit vertoonde zich inzonderheid by openbaarc gelegenheden en feesten van het  Koning van Pruis/en. iy het Hof, op welke de Koning zyne Moeder met: het grootfte ontzag plag te geleiden. Ook vergat hy nooit den kindcrlykcn eerbied jegens zynen Heer Vader, alfchoon deeze hem dikwils met groote ftrafhcid behandeld had. De Gedenkwaardigheden der Brandenburgfche Gefchiedenis, welke uit zyne Koninglyke Pen gevloeid zyn, leveren, in de Lcvensgefchiedeuis van zynen Heer Vader , een duidelykst voorbeeld op. Onder anderen blykt het ook uit de volgende Anecdote: Op zekeren tyd verftond Frederik , dat er zich te Potsdam een zeer oud Invalide bevond, van wicn men vertelde, dat hy reeds onder de Regeering van Frederik den eerften gediend had. Op zekeren dag gebood hy zynen geheimen Kamerdienaar, deezen Man by hem te laaten komen. Deeze ging by den Invalide , cn vraagde hem: Of hy wel dacht, in ftaat te zyn, om met den Koning te kunnen fpreken ? En toen deeze zulks verzekerde, beval hy hem, om zich netjes te kleedcn, en op een' bepaalden tyd zich op 't Slot te laaten vinden. Dc Koning vraagde den Invalide naar verfchciden' omfiandigheden ; naar de veldtogten en veldflagcn, die hy bygewoond had; onder wiens Kommando hy hier en daar geftaan had, en andere dingen meer. De oude Man beantwoordde alles tot genoegen des Konings, cn deeze werd daar door bewogen, om zich in een wydloopig gefprek met hem in te laaten. De goede oude Man werd eindclyk zo Hout en praatzuchtig, dat l.y , zonder gevraagd te worden, begon : „ Ik „ moet  £2 Byzonderheden betreffende den „ moet Uwe Majefteit toch ook een'byzonderen grap „ vertellen. Toen Uw Heer Vader nog Kroonprins „ was, was ik Ordonnance by hem. Op zekeren dag „ reisde hy mtt den Vorst van Desfau naa Potsdam. „ Onder weg , by Zahlendorf ontmoetten zy eenen „ Koeherder, flaapende by zyne drift, en kregen in » net hoofd, om, tot een grap, de Koeien den fiaart „ af te fnyden." O! zeide de Koning, op ééns tevens ernftig wordende, dat is nietwaar! En terftond daar op zeide hy tegen den Kamerheer: geef den Ouden tien Daalders. Vervolgends keerde hy zich om, cn liet den ontftelden Invalide ftaan , die , zonder deeze overhaasting misfehien gelukkiger zou geweest zyn. Het was den Koning onaangenaam, als er iet bekend wierd, dat hy geheim gehouden wilde hebben, in t jaar 1756, kort voor 't uitbarften van den zevenjaarigen kiyg, verzocht een Serjant van het eerfte Bataillon Garde hem verlof, om naa zyn geboorteplaats in Westfaalen te mogen vertrekken. Het is thans geen tyd, myn Zoon, om met verlof te vertrek- ken, zeide de Koning, wy zullen fchielyk mar- fcheeren. Kort daarna hoorde hy, dat zvn Lyfpnadjen in het voorvcn -ek driftig met elkandJren ureden. Iiy ging nader by de deur, en luisterde. Nu, en waarheen zal de Koning dan marfcheeren? zeide tic één. Zeer zeker naa Silefiën, antwoordde de ander.  Koning van Pruisfen. 2q der. Ho ho! verre mis! Ik zal het u wel beter zeggen, hernam deeerfte; wy gaan naa Saxen. Onvoorziens opende de Koning de deur , cn zeide: Neen, wy gaan naa Spandau. Ook zond hy in de daad den Paadje, die den marsch recht bepaald, of liever geraaden had, voor eenen tyd naar dc gemelde vesting. Frederik vereerde den grooten Keurvorst Frederik Willem boven alles , cn hield hem voor den grootften Vorst van zyn buis. Toen de oude Dom afgebroken, en de kisten uit denzelvcn naa den nieuwgebouwden Dom in dc Lustgaarde gebragt werden, begeerde de Koning, dat dc kist van deezen grooten Vorst zou geopend worden. Hy begaf zich er binnen met eenige Vleugel-Adjudanten. De Stalmecfter Lochner was, fchoon er niemand toegclaaten werd. mede in de kerk gefloopen, cn ftond van verre aan de deur. De Koning bemerkte hem, en deed hem. nader komen. Men zag in de geopende kist den Keurvorst in zyn plegtgewaad, en in de dragt van .zyne tyden, te weten , in den Keurvorftclyken mantel , eenen grooten halskraag , een paar groote handfehoenen met franjen, geele laarzen en een groote paruik. Zyn wezen was nog heel kenbaar. De Koning befchouwde hem een' geruimen tyd, zonder iet te zeggen. Einciclyk kwamen hem dc traanen in de oogen; hy vatte de hand van den Keurvorst, keerde zich tot de om- ftan-  30 Byzonderheden betreffende den ftanders , en zeide met eene levendige ftemme , ra> in geestverrukking: Mesfieurs, deeze heeft veel gedaan! Maakt de kist weder dicht! De Koning had, zo als_ bekend is, een buitengemeen geheugen. Men zeg', dat hy deeze gave niet alleen van de Natuur rykelyk ontvangen, maar ook getracht had , door verfchcidenc hulpmiddelen te bevvaaren en te verfterken. Onder deeze hulpmiddelen behoort het gebruik van witte zeep, waarvan altyd een theelepel vol in zyne koffy gedaan werd. Men heeft verfcheiden voorbeelden van de fterke geheugenskracht des Konings , daar ik er fommigen van hier wil bybrengen. In zekeren oord der Pruislifche ftaaten in West]'aaien is zedert de oudfte tydcn eene gewoonte , dat de onderdaanen by het ambt, daar zy toe behooren, op zekere tydcn van het jaar eene kleine fomme gelds in perfoon brengen moeten. Zy moeten daarom meermaalen tien of twaalf mylen Verre gaan, en worden dus van hun werk en huishouden afgetrokken. Alzo hier over veele klagten en bezwaaren ontftonden, trof men eindelyk eene fchikking, dat deeze last met eene zekere hoofdfomme, geëvenredigd aan de belasting kon worden afgekocht. Men  Koning van Pruis/en. 31 Men vond dus van tyd tot tyd lieden , welke zich door dit middel van hunnen bezwaarlyken pligt ontiloegen. Elk geval van die natuur werd den Koning ter bevestiging cn voltoojing voorgelegd. Kort voor het uitbreken van den oorlog om de Beyerfche Opvolging gebeurde dit ook. De Koning deed niets af, maar fchreef op den kant van het verzoekfehrift: Wat zalmenmet het geld doen? Men kon deeze vraag niet ten eerften beantwoorden , alzo juist op denzelfden tyd de Armee opbrak, en alles onrustig werd. Na het einde van den oorlog, kwam cr weder een dergelyk geval voor , en de Koning deed het wederom niet af, maar fchreef op het verzoekfehrift: Ik heb reeds ééns gevraagd, wat met het geld gedaan zal worden ? Onder zo veele duizend andere zaaken zulke kleinigheden in 't geheugen te bcwaaren, zich dezelve, na eenen veldtogt, en na verloop van meer dan een jaar, geduurende hetwelk zo verbaazend veel zaaken zyn voorgekomen, evenwel weder te binnen te brengen, ontdekt buiten twyfej een ongemeen getrouw geheugen. Als men, wegens het herftellen van de zogenoemde Frederiks-brug , die na Monbijou leid , den Koning een vooritel deed, antwoordde hy: Daar is nooit een brug geweest. Misfchien herinnerden zich alleen weinigen, dat de Koning waarlyk gelyk had, nade- maal  32 Byzonderheden betreffende dat. maal deeze Brug eerst tot gemak der Koninginne-* Moeder gelegd was , op dat zy i'poediger op haar Lustflot komen kon. By gelegenheid van dc jaarlykfche revue der troepen in Pruis/en naderde zekere Vrouw den Koning, cn verzocht hem, hy wilde toch haaren Zoon, die onder de Garde in Potsdam diende , verlof geven, opdat hy haar kon bezoeken. De Koning antwoordde haar : dat lukt niet! Toen hy te Potsdam te rug kwam , liet hy den Soldaat de groetenis van zyne Moeder doen, cn verzekeren, dat zy heel wel was. In 't volgend jaar, als dc Koning zich wederom in Pruis/en bevond , fprak de Vrouw hem andermaal aan. I ly kende haar oogenbliklyk, liet haar niet tot woorden komen , maar verzekerde haar , dat haar Zoon gezond was, cn dat het hem lief zou wezen, als zy te Potsdam wilde komen cn hem bezoeken. Wanneer den Koning , na den veldflag by Leu* then, veele gevangen Oostenrykfchc Officieren te Breslau werden aangeboden, fprak hy met veelen van dczclven over hunne Ouders , Grootvaders, bloedverwanten, en deed na zo veele byzonderc omftandigheden navraag, dat allen, dien deeze eere wedervoer ,  Keniiig van Pruis/en. 33 voer, buiten zich zeiven waren, en niet konden bcgrypen, van waar de Koning zo menigvuldige kennis van dingen had, die zy kwalyk zelVe zo goed wisten. Zy maakten vervolgends overal hunne verwondering over deezen Vorst , dien zy achten en eerbiedigen moesten, bekend. Als Kroonprins, en ook in de cerfte jaaren van zyne regeering, hield Frederik de II. veel van Aapen, hy hield er verfcheiden van in zyne vertrekken, liet ze zonderling kleedcn, en gaf ze eigen naamen. Deeze beesten luiftcrden naar zyne ftem, en gehoorzaamden zyne bevelen; terwyl zy integendeel hunne oppasfers en de Koninglyke bedienden weinig of volftrekt niets achtten. De Koning' verwisfelde in het vervolg deeze liefhebbery, en hield honden, misfehien, om dat hy de getrouwheid deezer beesten hoogachtte , waar van hem eene teeve , Biche , (daar in deeze Verzameling reeds van gemeld is) overtuigende proeven gegeeven had. Op zekeren dag was een Aap losgeraakt, en onder een bekleedde tafel gekropen. De Koning meende, dat hy in 't voorvertrek was, deed de deur op, en riep: Nu, Heer Hofraad, wilt gy er uit? Een IL Deel. C Kan-  34 Byzonderheden betreffende den Kauzclaary-bedicnde, die juist in't voorvertrek ftond, omdat hy den Koning iet had te overhandigen, meende dat het hem gold, en trad daarom met veel buigingen naa den Koning toe. Deeze was over zyne tegenwoordigheid verwonderd, en zeide: U heb ik niet gemeend; maar het zy zo; gy moogt Hofraad zyn! En de Man werd werklyk Hofraad. De Koning lag ééns in 't venster, en vernam achter zich een klein geritzel. Hy zag vervolgends onder zyn arm door, dat een Paadje zyne doos van tafel nam, zc bekeek, en er een fnuifje uit nam. De Koning ftoorde hem niet; maar een korte poos daarna , het venster toegedaan hebbende, nam hy de doos in dc hand , cn vraagde den Paadje : Behaagt u de doos? -— De Paadje, over deeze vraag ontfteld, wilde eerst niet antwoorden; maar toen zy herhaald werd , antwoordde hy eindelyk verlegen: Ja. Nu, neem ze dan, zeide de Koning, zy is de uwe; voor twee is zy te klein. De Koning deelde niet ligt brieven van Adel uit, omdat hy zeer gefteld was op den ouden oorfpronglyken Land-adel , en die onderhouden en verbeteren wilde. Zelden verkregen dan anderen, behalven wel ver-  Koning van Pi uisj'en. 35 verdiende Officieren, adeldom. In den zevenjaarigen kryg was de Pruisfifchc adel zo afgenomen, dat de Olliciers-plaatzen by de Regimenten niet allen met Edellieden bezet konden worden, en derzelver Chefs zich genoodzaakt vonden, om in hunne plaats Serjanten en Onder-officieren te nemen, doch van welken de meesten na dc vrede afgedankt, cn met burgerlyke bedieningen of gunstbewyzen verzorgd werden. De Generaals, die hunne Burgerlyke Officieren den Koning by uitftek aanprezen, bragten daar door te weeg, dat hy die onder de Regimenten liet, of in den adelftand verhief; Byde monftcring van een Regiment, vond de Koning ééns eenen Burgerlyken Officier. Hy zeide tegen den Generaal: Gy moet deezen Man heenzenden, hy is geen Edelman. ,, Als uwe Majefteit wil," hernam de Generaal, „dat ik zulke verdienftelyke Mannen, ■„ als deeze Officier is, zal heenzenden dan zal myn „ Regiment in 't vervolg kwalyk zyn pligt kunnen doen." Nu, dan moet hy geadeld worden, zeide de Koning, cn liet hem het diploma kosteloos gereed, maaken. Men kan niet recht reden geven, waarom de Koning by de jaarlykfclie Revuën altyd den éénen of anderen Officier of Jonker voor niet adelyk verklaarde, C 2 al-  36 Byzonderheden betreffende den alhoewel veelen van hun zulks waren. De Monarch had hier zeker zyne reden toe. By de meesten kan het geval wel geweest zyn, dat zy zich niet als Edellieden gedroegen. Een zeker iemand, die den Koning in burgerlyke zaaken zeer gewigtige diensten meende gedaan te hebben, begeerde om diens wille den Adel. De Koning fchreef op den kant van zyn verzoekfehrift: on ne devient annobli par la phime, mais par l'epée. De Gebroeders Elleneerger verzochten, in het jaar 1768, zich „ KeUner van Zirinendorf, anders Ellcnberger genaamd," te mogen noemen en fchryven. Te weten, hun Oom, Joiian Kellner van Zuinendorf had in zyn' Uiterften Wil vastgefteld, dat zyne Zusters-Zoonen deezen naam zouden voeren. De Koning antwoordde op het verzoekfehrift, dat hem deswegens voorgeleverd was, het volgende: Dat lakt niet, en zou tot eene verfmading van den Adel, en deezen lieden zeiven lot last vezen, alzo zy vvorheenen niet adelyk geweest zyn. Het moet hun genoeg zyn, dat ik hun vergun, zich naar den naam van hunnen Erfmaaker te fchryven. De  Koning van Pruis/en. 31 De Koning kon verdubbelde of faamgeftelde naameu niet veelen. Ééns verzocht hem een oud Edelman om verlof, dat hy, in gevolge een Testament van eene ryke Dame , haaren naam by den zynen mogt voegen. De Koning antwoordde. De man heeft immers reeds eenen naam, wat wil hy met twee doen ? Eéns zeide hy over Tafel: Ik weet niet, waar het van daan komt, dat er van de Burgerlyke Officieren, al maak ik hen tot Edellieden, niets byzonders worden wil. Vergeef ons, Uwe Majefteit, zeide één van de aanwezenden daar op, wy hebben immers den braaven Overften van R... in het Leger, die het tegendeel zou kunnen bewyzen. De Koning fcheen zich te bedenken, herhaalde den naam van den Overften mcermaalen, en zeide eindelyk: Ei wat! de Overfle R... is een oud Edelman; dat weet ik beter. (Hy was jiet echter niet.) By ééne van de jaarlykfche Revuën vraagde de Koning eenen Officier naar zynen naam. Deeze noemde dien, en de Koning zeide daar op: Gy zyt geen Edelman ! Uwe Majefteit! antwoordde de Officier heel beC 3 daard,  38 Byzonderheden betreffende den daard, Keizer Rudolf de II. heeft reeds tien Mark goed goud boete er op gefteld, als iemand aan myn • Adeldom twyfelen zou. Ei, gehoorzame Dienaar: hernam de Koning, ik heb thans geen geld; en reed Voort. De Koning bezat eene ongemeene kennis van adclyke gcflacliten, byzonder in zyne Staatcn. Hy vertelde ééns aan den Generaal van Rothkircii, dat de Tartaaren by hunnen inval in Silefiën zyne Familie, die uit 40 perfoouen beftond, tot op één kind in de wieg na, uitgerooid hadden. Dc Generaal moest erkennen , dat deeze gebeurtenis niet alleen naar liet verhaal der Silefifche Gcfchiedfch ryvers waar was , maar ook, dat hy zich nog duifter kon herinneren, dat hy er in zyne Familie van had hooren fpreken. De Generaal Zaremra had eenen wydloopigcn Poolfchcn naam. De Koning had daar van gehoord, cn vraagde hem ééns : Hoe heet gy dan eigenlyk , Zaremha ? ■ De Generaal zeide zynen langen naam. EU riep dc Koning uit, zo heet toch de Duivel niet! Met koelen ernst hernam Zarf.mba: Nu, Uw Majefteit, hy is ook niet van myny Familie, Eeq  Koning van Pruis/en. 39 Een oud Officier verzocht om verlof, om de orde de la Génércftlè. die van Frederik den I. geftkht, maar van der. Koning weder afgefchaft was, en welke Frederik Willem hem gefchonken had, te mogen dragen. Mynentwege , fchreef de Koning op zyn verzoekfehrift, moogt gy wel alle afgefchafte ordens dragen! In den zevenjaarigen Oorlog gedroeg een Dragonder-Officier, voor het oog des Konings, by een gevegt zich ongemeen dapper. Frederik beloonde hem daar mede, dat hy hem de Orde pour le Méi ite toezond. Maar als dc Officier, die geheel geen vermogen had, na eene korte blydfchap hoorde , dat hy daar voor tien Dukaatcn moest bctaalen aan den Adjudanten-Secretaris, zond hy de Orde met dankzegging en het verzoek te rug; dat hy arm was, en het geld daar voor 'niet bctaalen kon. De Koning liet hem terftond daar op in zyne Tent komen. Hier, zeide hy, op eene Tafel wyzende, zyn 100 Jluks Dukaaten, daar ligt de Orde by; verkies van beiden, wat u behaagt. De Officier tastte naar de Dukaatcn. Gy hebt geen eere in 't lyf, zeide de Koning, en liet hem gaan. In den Bcyerfchcn Succesfic-kryg trok dezelfde Officier by zekere gelegenheid, 's Konings oplettendheid weder tot zich, cn verkreeg de Orde voor de tweede keer. Toen hy den Koning daar voor bedankte , herinnerde hy hem tevens de voorgaande byC 4 zon-  40 Byzonderheden betreffende den zonderheid, en verzekerde, dat hy thans dc Orde me? blydfchap wilde aannemen en dragen, en ook geerri het geld daar voor bctaalen, alzo hy tcgenswoordig eene Kompagnie had, die wel zo veel opbragt. Frederik had, in den zevenjaarigen kryg , juist op den tyd, dat de Laast-overlccden Landgraaf van Hesfen-Casfel zich by het Leger gevoegd had, een heel fterk bevel laaten uitgaan, dat niemand, hy mogt zyn, wie hy wilde, op Ievensflrall'e op marode mogt gaan, of iet met geweld wegnemen. Het volk van den Landgraaf wist niet van dit verbod, of geloofde, dat het hun niet raakte. Zy waren dan in een Dorp gevallen, en hadden den Inwoonercn eenig Rundvee ontnomen. Opdat hun roof niet zo ligt ontdekt worden , of in 't oog mogt loopen, hadden zy paardedek, ken over het vee gelegd, op welke het Landgraaflyk Wapen met den blaauwen kousfebaud omgeven, cn het devys: Hony foit qui mul y penfe, geflikt was. De Koning ontmoette deeze Procesfie. Hy lette terflond op deeze dekklecdeu, en zeide, al lagchend tot zyn gezclfchap: Ik kan er niets van zeggen , want daar ftaat gefrhreven: Hony foit, qui mal y penfe. (Die erg denkt, vaart erg in 't hart.) In dcnzelfden veldtogt reed de Koning ééns op eenen verhaasten Marsch , naast zyne Ruitery , en hoor-  Koning van Pruis/en. 4-t hoorde van verre eenen Ruiter vreeslylc tieren en vloeken. Hy rekt dichter by hem, en hoorde, dat de Ruiter, onder de verfchriklykfte vloeken, zeide; hy wenschte , dat dit verdoemde leven haast een einde had. Gy Jiebt gelyk, myn Zoon! riep de Koning hem toe ^ ik wensch het ook ; maar vat villen wy (lnen9 v.'y moeten maar volhouden, tot dat het vrede vord. Op eene zo vriendelyke wyze behandelde de Koning zyne Soldaaten , alhoewel zy beftraffirigen en ftraffèh verdiend hadden , en men behoeft zich niet te verwonderen, dat zy, onder zyue aanvoering, alle möeilykheden braveerden. By het beftormen der Burkersdorfer Hoogten in 't jaar 1762, ontmoette de Koning eenen gekwetften Muskettier. Hoe gaat het? vraagde hy hem. God dank ! antwoordde de Soldaat , het gaat alles wel , de vyaïiden loopen , en wy overwinnen. Gy zyt gekwetst, myn Zoon, vervolgde de Koning, hem zyn neusdoek overgevende, verbind u daar mede. Nu verwonder ik my niet zeide Czerniciieff , die naast den Koning reed, dat men uwe Majefteit met zulken yver dient, dewyl gy uwe Soldaaten zo liefdcryk bc-, jeegent. Eens zag de Koning op eenen Marsen eenen VeldC 5 pre,  42 Byzonderheden betreffende den prediker rydcn. Dat is tegen den regel, zeide hy tegenshem; daarftaat immers: ymheen, en onder, wyst de volken, en gy rydt? iMct verlof, antwoordde de Veldprediker, de Grondtekst zegt: ziet, hoe gy voortkomt. - Geduurende zyne lange Regecring waren den Koning zo menigvuldige bedriegeryën van perfoonen in alle ftanden bekend geworden, dat men er zich volftrekt niet over behoeft te verwonderen , dat hy in zyne laatfte levens-jaaren wantrouwig wierd, en geloofde, dat hy van ieder één bedrogen wierd. Eéns kwam hy van eene Revue te rug, welke eene ongemecne menigte menfehen uitgelokt had. Een Prins, die naast hem reed, vraagde hem: Uwe Majefteit , waar van zouden alle deeze menfehen wel beftaan? De Koning antwoordde: Zy bedriegenmalkan, kanderen, en my, my bedriegen zy allen. Byzonder geloofde Frederik van de Veld-proviantbedienden, die in den zevenjaarigen oorlog by dc Armee gedjend hadden, dat zy hem allen bedrogen hadden , en hy twyfelde er zeer aan, of er wel één van hun eene uitzondering maakte , en eerlyk geweest was. De Weduwe van eenen Proviant-Commisfaris ftelde den Koning weemoedig voor : Dat haar Man  Koning van Pruis/en. 43 geftorven was, en, alzo hy, byzonder in 's Konings dienst, fteeds eerlyk en zonder eigenbelang geweest was, zo had hy niets overgewonnen, maar haar in ellendige omftandigheden gelaatcn. De Koning fchreef op den kant van het verzoekfehrift: Ik heb den Ezel aan de kribbe gebonden, waarom heeft hy niet gevreeten ? By zekere monftcring zag dc Koning eenen Officier , die een redelyk groot lidtceken in zyn wezen had , en zeide tegen hem : dat is zeker een kroeghouw. Ja, Uwe Majefteit, antwoordde de Officier ; de kroeg was by Leuthen, cn Uwe Majefteit fchonk braaf in. Door bet invoeren der Opera gaf de Koning aan het Publiek van Berlin ecu heel nieuw, tot bier toe onbekend fchouwfpel. Hy zelf nam, geduurende de eerfte twintig jaaren van zyne Regeering, er veel deel aan, en fpaarde geene Kosten, om de beste Zangers en Toonlamftenaars te bekomen. Hy bezocht niet alleen dc Opera vlytig , maar was ook by de Algemcenc proeven, by welken niemand toegelaaten werd, alleen tegenwoordig , en onderrechtte de Zangers in de Aclie cn Declamatie, Nog  44 Byzonderheden betreffende den Nog in de laatfte jaaren van zyn leven hield de Koning veel van zyne oude Zangers. Hy ftelde ééns aan de Koningin van Zweeden , by haar verblyf te Btrlin , de oude anders weinig geachte Zangeresfe Gasparini voor, met deeze woorden: Hier, myne Zuster, ziet gy myne oudfte Zangeresfe, die nog heel goed zingt, en die gy ook weleer gehoord hebt. Dc Zanger Porporino genoot veel gunst van den Koning. Hy kreeg van hem den naam Porporino , naar zynen Leermeester Porpora. Deeze Porporina , zo wel als zyn Medezanger en tydgenoot, Paolino, hadden zo veel zucht van 's Konings dienst, dat zy voor niemand, dan voor hem, zingen wilden. (De Kerk-Muzyk by den Katholyken Godsdienst, byzonder op hooge Fcest-dagen , was hier van uitgezonderd.) Porporino werd van zyne vrienden in Italiën, daar hy heen gereisd was, op liet fterkst verzocht , zyne ftem te laaten hooren ; maar hy weigerde het, met die onfchuldiging, dat zyne ftem alleen aan God cn aan den Koning van Pruis/en gewyd was. Pohle , die naderhand Zanger was by het Garnizoen-  Koning van Pruisfen. 4e bezorging der Invaliden bevorderde dc Koning op het fterkst, dewyl hy de verdienften dcezer lieden aan bet Vaderland hoogachtte , en hen, zo veel mooglyk , bcloonen wilde. Men heeft daar verfcheiden voorbeelden van, van welken ik alleen het volgende als genoegzaam bekend wil maaken, Op het voorftel van het Gcncraal-directorium van den 16 April 1753, of de Poortfchryver Werker te Dardesheim, wegens zyn ongefchikt gedrag, behoorde afgezet tc worden ? Schreef de Koning op  Koning van Pruis/en. 57 op den kant van het Verzoekfehrift: Men moet oude Soldaaten, die met hun bloed het Vaderland gediend hebben, niet verflooten. De Koning ftond ééns by zekeren Generaal als Gevader. De Prediker , die het Kind doopte , zeide daarby niets, dan de volgende woorden: „ Nadien „ het de noodzaaklykheid vordert, de Kinderen der „ Chriftenen te doopen , zo zal ik by deezen die „ heilige plegtigheid verrichten, het Kind den naam „ Frederik geven, en hetzelve doopen in den naam „ des Vaders, des Zoons, cn des Heiligen Gccstes. „ Amen." De Koning zeide hier op tegen hem: gy behaagt my wegens uwe beminlyke kortheid, ik zal aan u denken.. Niet lang daarna kreeg de Predikant eene aanzienlyke cn voordcelige plaats , die hy wegens zyne geleerdheid en Talenten ook volkomen verdiende. Een Luitenan: van de Kavallery kreeg van den Koning vryheid, om zyn Vaderlyk goed te aanvaarden. Hy was een goed Huishouder , bouwde zyn huis , verbeterde zyne velden, en lag op eene onvrugtbaare heide eene Volkplanting aan. Van tyd tot tyd bouwde hy veertig huizen, die hy, benevens een tuintje D 5 en  58 Byzonderheden betreffende den en war gronds, aan de nieuwe Inwooners, tegen een jaarlykfchen Erfcyns fclionk. Verfeheiden Fabrikanten begaven zich naa dien oord; de huizen vermeerderden , en de Volkplanting werd weldra bloejend. De Koning, dien dcrgclyke inrichtingen niet verborgen konden blyven, liet deezen nuttigen en vlytigen Vafal tot zich roepen. Ik hoor, zeide hy tegen hem, dat gy een goed huishouder zyt. Is het waar, dat gy eene Volkplanting aangelegd hebt ? Ja, uwe Majefteit , ik vond, by bet aanvaarden van het goed, eene plaats, die daar toe gefchikt was, cn daar ik, buiten dien, geen nut van kon hebben. Hoe veel huizen helt gy gebouwd? —- Veertig heb ik er van tyd tot tyd op myne kosten gebouwd; doch er zyn nog verfcheid.cn lieden gevonden , die zich , op hunne eigene kosten by my hebben nedergeflagen. • Van waar hebt gy het hout gekregen ? • Uit myn bosch. -J— Heeft -dat Bosch het kunnen opbrengen ? Ja. Van vaar hebt gy de onderdaa- men gekregen? Het zyn meest Saxenen andere Vreemdelingen. De Koning lagchte hier op vrien- dclyk, klopte hem tip den fchouder, cn zeide: • Niet kwalyk, myn lieve N.... Hoe veel kost u de geheele aanleg, en waarom hebt gy u niet, om onderJland by my aangediend? Omdat ik weinig baar¬ geld heb hoeven te befteeden, cn niet wist, of het my gelukken zou. Als ik het hout en den arbeidsloon reken, dan kan ik wel eenige duizend Daalders verbouwd hebben. Maar dit Kapitaal brengt zyne Interes-  Koning van Fruisfen. $9 rcsfen al op, en myne Inkomften zyn federt aanzien- lyk vermeerderd. Goed, gy zult uwe uixgaaven veder hebben. Niet lang daarna kreeg deeze Edelman eene eigenhandige adfignatie van den Koning van 12000 Daalders. De Overledene Veldproost Dekker Hond, zo als elk weet, by den Koning in byzondere gunst, zo dat hy zich, omdat dc Koning dikwerf met hem boertte, veele vryheid durfde aanmatigen. Op zekeren tyd zag hem de Koning, daar hy. vol gedachten cn peinzend voorby ging. De Koniug reed naa hem toe, en vraagde hem ? Van waar komt gy P Van een ziekenbezoek, Uwe Majefteit. O, bezoek my?iQ Merrie ééns, zy is zeer ziek. Zeer geern. Dc Proost ging terftond in den ftal , vraagde naar 3s Konings Lyfpaard, en wat het goede beest mankeerde , en gaf den Stalmeester raad, hoe het dier tc helpen kon zyn. Vervolgends diende hy zich aan by den iktaalmeester des Konings, en begeerde betaaling van de volgende Neta: „ Honderd Daalders beeft de Oudergeteckeude „ op dato voor een bezoek'by de zieke Merrie des „ Konings, en voor eenen by die gelegenheid me,, degedeelden goeden cn heilzaamen raad uit de „ Koninglyke Casfa behoorlyk ontvangen , waar „ voor  6o Byzonderheden betreffende den „ voor niks deezen met onderdaan igften dank ge-1 „ kwiteerd word. Dekker. Veldproost." De Betaalmeester orttftelde, en diende zich met de Kwitantie by den Koning aan. De Koning rimpelde eerst het voorhoofd, maar begon vervolgends te lag. chen, cn zeide: Deeze keer mag het zyn; betaal hem het geld maar; doch hy moet niet weêr zo komen. Ms de Koning byzyne perfoonlyke byëenkomst met Keizer Josefus, deezen dc trap afleidde, weigerde de Keizer voor te gaan. Terwyl zy beiden zich omkeerden, en niemand het eerst gaan wilde, zeide de Keizer eindelyk: „ O Sire, als gy begint met my te ma„ neuvreeren, dan fchict ik te kort, en moet gaan, „ daar gy my hebben wilt," cn daarmede ging hy voor uit. Men doet den grooten Frederik ongelyk, als men van hem zegt, dat hy dc yslykheden van het Oorlog bemind heeft. Toen dc Graaf van Sekkendorf te Berlin kwam, om den Koning tc bewegen, om den ongclukkigcn Keizer Karel den MI tegen zyneVyanden byteftaan , was de Monarch doof voor alle de voorltellen en verzoeken van den Graaf. Ily toonde hem I  Koning van Pruis/en. 6r hem op eene Parade een Regiment, liet welk m den eerften Silefifchen Oorlog byzonder veel geleeden had , en zeide: Ziet gy , wat my de kryg gekost heeft! Dit Regiment heeft meer dan de helft van zyne manfchap verhoren. Zou ik myne Onderdaanen weder voor het gevaar bloot flellen, om zo fcliriklyk nedergezabeld te worden ? Congé expedié au Baron de Pöllnitz d fa Retraite de Berlin. Nous-^—i favoir faifons par les prefentes, que le Baron de Pöllnitz, natif de Berlin, £f autant qu'il nous ejl connu, nè de parens honêtes, Gentilhomme de la Chambre de feunótre Grand Pere de glorieufe memoire; comme auffi au fervice de la Dueheffe d'Orleans dans laméme qualité, Colonel d celui d'Efpagne, Capitaine de Cavallerie dans 1'Armée du feu Empereur, Camerier de Pape, Chambellan du Duc de Brounswic, Enfeigne au fervice du Duc de Weimar , Chambellan d celui du feu Notre Pere de bien-heureufe mémoire; en dernier lieu Grand Maitre de Cérémonies au Nótre : fe voyant comme iuondé & emporté par la torrent des emplois militaires les plus honorables , &? des plus éminentes charges de la cour, qui fuccefjlvement ont plü fur fa, perfonne , las du monde £f entrainé par les mauvais exemples du nouveau Chambellan Montaulieu, quipeu de tems avant lui a deferté la cour: le dit Baron de PÜl-  6z Byzonderheden betreffende den Pöllnitz Nous a recherché ef très-humblement fuplic de lui accorder en grace un congé honête pour le maintien de fa bonne reputation ê? renommee. Déferant donc a fa deinande, &f ne jugeant pas d propos de refufer d fa bonne conduite le temoignage dont il nous a requis, vu les importans fervices qu'il a rendu a Notre cour royale par fes plaifanteries £f les amufemens qu'il a procuré d Notre Pere defuncl l'efpace de neuf ans: Nous n'avons pu Nous empecher de declarer d la gloire du Baron, & declarons que pendant tout le tems qu'il a paffe d Notre fervice, il n"R été ni volcur dc grand chemin, ni coupeur de bourfe. ■ ni empoifonneur, qu'il n'a point ravi & violé de jeu* nes filles, calomnié groffierement, ou porté la moindre atteinle d l'honneur de qui que ce foit a Notre Cour ; mais qu'il s'eft toujours conduit en galanthomme ES convenablement d Jon origine, n'ayant jamais fait qu'un ufage honête des lalens que le Ciel lui a accordés pour atteindre au but du thêatre qui efl de repréfenter agreablement £f plaifamment le ridicule des hommes, afin de les en corriger par ld. De méme, il a toujours fuivi très^-fincérement le confeil de Bachus, quant d la modération & dia fobrieté, pouffè la charité chrétienne jufqu'd faire pratiquer mix paifans cette maxime de l'Evangile, mieux vaut donner que recevoir. 11 pojfédoit encore parfaitement les Anecdotes de Nos chateaux &P maifons de plaifan~ ce,  Koning van Pruisfen. 63 ce, & particulier ement les lijïes de No* vieux rneubles, ö3 favoit du refte , par fes mérites fe rêndre utile 13 ferviablc, auprès de ceux, qui connoillbient la méchanccté de fon efprit, cc lc pcu de bonté de fon coeur. Nous rendons de plus témcigiiage au dit Baron, . qu'il ne Nous a jamais fait mettre en colére , fi ce n'ejl lorsque fon importunité paffant toutes les homes du refpect, effuioit de profaner & de deshonorer les cendres des Nos glorieux Ancétres d'iine vianiere •> digne &ƒ infupportable. Mais contme dans les plus Mies contrées on rencontre des lieux incultes& flériles, que les plus bequx corps ont leurs déformités, & les tableaux des plus grandes peintres leurs défauts ; Nous voulons Men auffi pardonner au dit Baron fes fautes c? défauts; & Nous lui accordons par la préfente , quoiqu'd regrét , le congé qu'il a follicité, voulons au furplus abolir e? aboliffons entiérement la charge, qui lui avoit été confié , apin que la mémoire en foit pour jamais efface parmi les hommes; ne croyant pas que perfonne foit digne de remplir la elite charge après le fvfdit Baron. Donné a Potsdam le fier d'Avril 1744. VER-  64 Byzonderheden betreffende dei> V E R T A A L I N G. Ontflag, het welk aan den Baron van Pöllnitz gegeven werd, toen hy Berlin verliet. ^ y Frederik: enz. enz. doen konden te weten, dat de Baron Pöllnitz , uit Berlin geboortig , en zo veel wy weten, van ecrlyke ouderen afkomftig, Kamerjonker by wylen onzen Grootvader gioricufer gedachtenis , als ook in dienst der Hertoginne van Orleans in dezelfde waardigheid, Overfte in Spaan* fchen dienst, Ritmeester by de Armee van den Overleden Keizer, Kamerdienaar van den Paus, Kamerheer van den Hertog van Brunswyk ; Vaandrig in dienst van den Hertog van Weimar ; Kamerheer in dienst van wylen onzen Vader, hoogstzaliger gedachtenis; eindelyk cn ten faatften Opper-Ceremonie Meester in onzen dienst; terwyl hy van den droom der aanzicnlykfte Krygsbedieningen en der uitmuntendfte Hof-Ambten, die van tyd tot tyd over zyn perfoon «itgeftort zyn, geheel als overftroomd is, nu verdriet in de wereld hebbende, en door het Hecht voorbeeld van den nieuwen Kamerheer Montanlieu voortgefleept, die korts voor hem van het Hof gedeferteerd is, zo heeft ons de gezegde Baron Pöllnitz verzocht en onderdaanigst gebeden, hem tot handhaaving van zyn eere en goeden naam, in genade een eerlyk ontflag te fchenken. Na-  Koning van Pruisfcn. 65 : Nadien wy dan achtllaan op zyn verzoek, cn niet goedvinden, om zyn goed gedrag het getuigenis te weigeren, om hét welk hy verzocht heelt, uit hoofde van de gemgtige dieiiften, welke hy ons Koninglyk Hof door zyne grappen bewezen, cn het tydverdryl, het welk hy negen jaaren lang wylen onzen Hc.r Vader bezorgd heeft; zo maaken Wy geen zwarigheid te verklaaren , dat hy , geduurende den gantfehen tyd , dien hy in onzen dienst heeft doorgebragt, noch ftruikroover, noch beurzefnyder, noch giftmenger geveest is, dat hy geen maagdenroof begaan . noch jongvrouwen ontëerd heeft, noch de eere van iemand aan ons Hof beledigd, maar dat hy zich altyd, als een eerlyk Man , overëenkomftig zyne afkomst, gedragen , en beftendig een goed gebruik gemaakt beeft van de gaven, die dc Hemel hem verleende; te weten, om het doel van den Schouwburg te bereiken, het welk is, liet belagchelyke van dc menfehen aangenaam voorteftellen, om hen daar door te verbeteren. Insgelyks heeft hy dén raad van Bachls met betrekking tot matigheid en onthouding zeer oprecht gevolgd , cn de Christelyke Liefde zo verre voortgezet, dat hy dc Boeren de les Vart het Euaugelie, het is zaliger te geven dan te ontvangen, fteeds heeft doen in acht nemen. Hy had ook de Anecdoten van onze Sloten en Lusthuizen op zyn duim, maar vooral de lysten vaii onze oude Mcubilcii; en wist zich voorts nuttig cn behaaglyk te maaken by de genen, die de II. Deel. E boos-  6<5 Byzonderheden betreffende den boosheid van zyn vernuft, en de weinige goedheid 4 zyn hart kenden. Verders geven wy ook den gemeklen Baron het gi . tuigenis, dat hy ons nooit tot toorn verwekt heeft dan alleen door zyne floutheid, welke alle perken van eerbied te buiten ging, en door op eene onwaardige en onverdraaglyke wyze dc asfchc van onze glorierykc \ oorvaderen te ontëeren en te ontheiligen. Doch gelyk men in de fchoonfte Landftreekèn onvruchtbaar en onbebouwde oorden aantreft , de fchoonfte hgchaamen hunne onregelmatigheden hebben, en de SchUderftukkcn der vermaardfte meesters niet zonder gebreken zyn; zo willen wy wel den gezegden Baron zyne feilen en gebreken te goede houden; cn fchenken hem met deezen tegenwoordigen, fchoon ongeern , zyn ontflag , om 't welk hy verzoekt, wy willen bovendien, het ambt, dat hem toevertrouwd was, geheel tc niet doen en aflehaffen, op dat de gedachtenis daar van onder de menfehen geheel uitgedelgd worde, dewyl wy achten, dat na d&cn gezegden Baron niemand waardig is, om hetzelve tc bekleedcn. Postdam, den iften April 1744. 's Konings onverfchrokkenheid cn bedaardheid in  Koning van Pruis/en. 67 gevaaren was zeker even zo buitengemeen, als ade zyne handelingen over het geheel. Reeds zeer Vroeg, en eer nog deeze groote Koning met de gevaaren des oorlogs gemeenzaam geworden was , openbaarde zich zyne onverfchrokkenheid in gevaaren. Onder anderen had hy ééns, toen hy den Veldtogt aan den Rliyn bywoonde , de Linien van Filipsburg gerecognosceerd, en reed vcrvoigcnds met een fterk gevolg door een yl bosch, alwaar de Kanonkogels uit de Liniën hem beftendig verzelden, en hielen daar boomen naast hem nedervelden. Maar nogthans bragt hy zyn paard niet buiten den ftap, en de hand, daar hy denteugel mede hield, ontdekte niet de minfte beweging. Die genen, welke hem by deeze gelegenheid befchouwden, befpeurden in tegendeel, dat hy heel bedaard voortging met de Generaals, die hem verzelden, te fprceken, welke in ftilte zyne on~ gemeene gelaatenheid in een zo oogfchynlyk gevaar ten hoogden bewonderden. Alle de trekken van deeze natuur uit zyn lang werkzaam vol leven te gewagen, is onmooglyk; wy zullen er alleen eenige van bybrengen. In 't jaar 1782 werden te Postdam, in tegenwoordigheid des Konings eenige Mynen aangeftoken, die E a den  63 Byzonderheden betreffende den den Herfst te vooren daar gelegd waren, om te zien,, in boe verre het kruid, den winter over goed gebleven was. Derzelver uitwerking was ook overeenkomende met dc verwachting. Het Corps Officiers, het welk zich daarby bevond, werd niet weinig ontfreid, toen van de Granaaten, met welke ddne Myn gevukl was, een ftuk van een half pond den Koning, die; daar te paard zeer naby was, aan de rechte zyde in dc lenden viel. Maar dra was alles vergenoegd en bedaard , toen de Koning, met zyne gewoonc gelatenheid van geest en onverfehrokkenheid in gevaaren i heel onverfchillig zeide : Dat zegt niets; ik kom er met een blaauwe vlek af! By déne der Rcvuen by Berlin reed de Kuning troon de Hallifche Pooit in ecu oord, daar veele Zandkuilen gemaakt waren. Het paard trad met dc achterpootcn mis, zo dat hy daar mede in den kuil zakte,-, en de Monarch , dien dit onvoorziends overkwam,, om dat hy door andere voorwerpen vcrfiroold was,, bykans van Het paard gevallen was, en zeer ligt in j den diepen kuil groot ongemak had kunnen kreigen,, indien niet terftond een Burger, die alsToekyker daar tegenwoordig was, was toegefchooten, cn hem opge- ■ holpen had. In plaats van cenig teekea van fchrik te geverr,zeide hy, lagchendc, niets meer dan: Oho! — en tegen den Burger: „ Ik bedank u, myn vriend!" Op  Koning van Pruis/en. 09 Op eene reize naa 'Silefiën viel 's Konings rytnig in een moeras omver. Hy was niet gramftoorig op den Koetzier , noch in 't geringst ontfteld , maar zeide allccnlyk: Het is hier een kwaadè weg. Van de iufchiklykheid, die de eeuwig onvergectlyke Koning by dc mislagen van ovcryling van zulke .lieden had, die hy ééns met zyn gunst verwaardigde , kunnen wy het volgend voorbeeld bybrengen. Voltaire had , geduurende zyn verblyf by den Koning van Pruis/en, een klein vrolyk gefchrift opgefteld, waar in de Heer van Maupertuis , Prefident van dc Akademie der Wetenfchappcn te Berlin, belagcbelyk kon gemaakt worden. Het was den Koning bekend; Hy had er in 't geheim met Voltaire over gclagchen , die zelf, terwyl hy er aan arbeidde , eenige van 's Konings Ideëh overgenomen had. Maar Frederik. wilde niet, dat het bekend zou worden, omdat de eere van eenen achtingswaardigen geleerden hem lief was. Ondertusfchen wist Voltaire verlof te bekomen , en liet het toen in Poüdam drukken. De Koning nam deezen greep zeer euvel op. De gantfche Uitgaave werd opgehaald en verbrand. "Frei)Er.ik vergat in Voltaire den Wysgeer , den E 3 gïOQ-  ?o Byzonderheden betreffende den grooten Man, den Vriend, en Voltaire zag van, zynen kant in Frederik alleen eenen driftig «evvorden koning, die zich eenen letterkundigen twist met: al te veel hevigheid aantrok. De Abt des Prades, dié terftond last kreeg, om van Voltaire een Excus-brief aan Maupertuis te eifchen, volgde hem naa Berlin, maakte hem 's Konings wil bekend, en zeide hem ook tevens, dat hy last had, in gevalle van weigering, zyn antwoord met zyne eigene uitdrukkingen weder aan den Koning te zeggen. Dit antwoord was zo , als een driftig Franschman het zich alleen jegens zyne Onderhoorigeu ongeftraft kan veröorlooven. „ En zal ik dit alles zyne Majefteit weder zeggen?" „ Ja, antwoordde Voltaire, en voegde er nog eene onvergee!:ykc onbefchaamdheid by. By fchrandcre menfehen zyn ahyd nog hulpmiddelen : Een Koning , die enkel Koning geweest was , zou Voltaire het gewigt zyner hoogheid hebben laaten voelen, maar Frederik brak in een luid gefchater uit, toen hy Voltaires antwoord vernam, hetwelk de Abt hem flamelcnd en bevend overbragt. Hy liet het zich ettclyke reizen herhaaicn, cn lagchte telkens op nieuw overluid. Alzo hy in Voltaire den Wysgeer Weder hooote ie vinden, zond hy hem de Orden, cn den Oeutel als Kamerheer weder (welken reize in den eerftcn aanval van zyn enge noemi, als een  Koning van Pruis/en. 7T teeken van dienstbaarheid afgefcheurd, en den Koning weder toegezonden had,) en liet hem by zich te Postdam ontbieden. Het toneel, daar dit herhaald bewys van goedheid aanleiding toegaf, behoort insgelyks onder de zonderlingheden , die zonder voorbeeld zyn. Voltaire verfcheen voor den Koning met het vermaardfte fuikje , Akakia, dat de Twist-appel was , m de hand. Hy wierp het in het vuur, terwyl hy zeide, en etteJyke keeren herhaalde: Sire , dit zyn de overblyfzels van dat rampzalig Boek, dat my van uwe Vriendfchap beroofd heeft. Nu verbeelde men zich den Koning, die alle moeite deed, om dc Akakia uit de vlam te redden, en Voltaire , die het met dc tang fteeds dieper zocht te fteeken. Eindelyk gelukte het den Koning : Hy verbrandde zyne manfehetten, en redde het Boek. De beide Wysgeeren lagebten, omhelsden elkandercn, cn dus eindigde dit Toneel. De Stenden van Valangin hadden eenen Gereformeerden Predikant afgezet, omdat hy tegen de Eeuwigheid der Helfdie ftralfen gepredikt had. De Predikant keerde zich tot den Koning, die terftond eene Kabinets-order met het bepaald bevel , liet afgaan , E 4 d*c  72 Byzonderheden betreffende den dat men den Pre'dikartt weder aan zou ftellen , en war meer verdraagzaamheid ocicnen. De Stenden .zonden daar tegen eene wydloopige Deductie over, die wel fe de cerbicdigfte bewoordingen was opgelleld , maar echter, met beroeping op hunne Voorrechten, regelrecht eene weigering bevatte, om den Predikant weder te heri tellen, dewyl het gantfehc Volk van het ophouden der HeUche itrafr'en niets hooren wilde. De Koning , die tegen dc Voorrechten niets kon inbrengen, en echter ongeern een gegeven bevel herriep,, zond hun de Deductie te rug , nadat hy het volgend Dekreet daar onder gefchreven had: & mes 1'ufets de Valangin veulent être damnés éu> nellemer.i, je ny trouve rein a rédue. F RÉ DER IC. Runen myne Onderdaanen tc Valangin volftrekt eeiir wig verdoemd willen zyn, dan heb ik er niets tegen te zeggen. FREDERIK. Een gemeen Soldaat van het eetfte Rataillon Lylgarde had de gunst van den Monarch in zoo hoogeu graad, dat hy, zonder aangediend te zyn, in '9 Konings  Koning van Pruis/en. 73 uiligs vertrek mogt treeden. Hy maakte dikwils van deeze vryheid gebruik , om geld van den Koning te cifchen, dat by, wegens zyn ongeregeld huishouden, fteeds van noden had. Als de Koning zeide, dat hy geen geld had , antwoordde hy: Geef toch maar op; gy hebt zeker r.og Dukaaten in uwen lederen buidel; en gemeenlyk kreeg hy, wat hy begeerde. Deeze .Soldaat verliep zich ééns op de Wacht • met woorden tegen zynen Üflicier, cn als deeze dreigde , dat by hem zou laaten in arreft nemen, velde hy het geweer met de bajonet tegen hem, als wilde hy op hem losgaan, het welk hy echter niet deed, maar op zyne plaats, op eenen afftandvan eenige fchreden, ftaan bleef. Op deeze gebaarden liet de Officier hem in arreft nemen, en den Koning aandienen, welke gebood , om verhoor en Krygsreeht over den gevangenen tc houden. Het Krygsreeht veroordeelde hem ter dood, en de Koning bekrachtigde het vonnis, zonder één woord tc zeggen. Elk een geloofde, dat de gevangen zou gepardonneerd worden. Hy zeil'was nergends door te bewegen, om zich tot den dood te bereiden, en gaf nog, toen hy tot de Gerechtplaats geleid werd, bewyzen, dat hy zeker was van zyn Pardon. Doch het volgde niet, en hy werd, ter handhaaving van de Subordinatie, dood gefchooten. E 5 Een  74 Byzonderheden betreffende den Een ongemeen jongj Proponent , die eerst van de Hooge School gekomen was , vervoegde zich by den Koning, en verzocht, door middel van een verzoekfchrift, om eene onlangs vakant geworden, zeer gewigtige Infpectors-plaats. De Koning, wien deftoutheid en eigenwaan van dit jonge mensch verveelde, fchreef, in plaats van een appointement, onder zyn Request: II Boek Samueis, Kap. 10. vers 5. De Proponent vond, by het naflaan, daar deeze woorden: ■Blyft te J'erüho, tot dat uw baard gewajjen is, en kor.it clan weder. De Koning verwisfelde ééns, op eene reize naa Westfaaien, van voorfpanpaarden te Schauen, waar van het gebied , zo ais bekend is , eene onmiddelbaare Ryksvryheerlykheidis, die den Heer van Grote toekomt. De toenmaaltge Bezitter ontving den Koning omtrent met deeze woorden, dat het hem aangenaam was, zyne Majefteit op zyn Territoir tc zien enz. De Koning meesmuilde, en zeide tot zyn gevolg: Voila -deux Souver eins, qui Je rencontrent! (Ziet daar twee Souverainen, die eikanderen ontmoeten!) De Infpector S. . . aan de N. . . Kerk te P. . . was een ryk cn tevens gierig man. De Koning wist, dat hy by Hoogtyden en Kinderdoopen fteeds door de Parochie-  Koning van Pruisfen. 75 «hiejongens eene menigte fpyzennaa huis zond. Toen de Koning de Predikants-woningen by deeze Kerk liet herbouwen, kwam de Infpector S. . . fchriftelyk, en verzocht , dat de Koning hem in zyne keuken twee {pinden in de muur wilde laaten metzelen. De Koning , die aan elk de vryheid het, om het binnenfte van zyn huis, naar eigen goeddunken, te fohikken, als maar de fchets door hem goedgekeurd, vaa buiten gevolgd werd, en dien het daarenboven verdroot, dat een zo ryk Man niet eens zulk eene kleinigheid wilde laaten maaken , zonder den Koning lastig te vallen, fchreef onder het verzoekfehrift: „ Gy kent my nog niet, dat ik u Spelonken zou „ bouwen, daar gy uw' roof cn aas in zandt „ kunnen verbergen." FREDERIK. De Generaal Wallrawe , die voor al zyn leven tot een Vesting-arrest in Maagdeburg veroordeeld was, fchreef een Request aan den Koning , het welk de Kommandant aldaar, om de zeldzaamheid, werklyk aan den Koning afzond: Het beftond enkel uit den SSften Pfalm. Om onzen Lezers de moeite van het opzoeken te fpaaren, zullen wy hem, zo wel als het antwoord des Konings hier geheel plaatzen.  75 Byzonderheden betreffende den O Heer e, God myns heils: bydage, by nachte roep ik tot u. Laat myn gebed voor uw aanfehyn komen: neigt uwe ooien tot myn gefchrey. Want myne ziele is de tegenheden zat, ende myn leven raakt tot aan het graf. Ik ben gerekend met de genen, die in den kuil nederdaalen; ik ben geworden als een man die krachteloos is. Afgezonderd onder dedooden , gelyk de verflagenen, die in't graf liggen, die gy niet meer gedenkt, ende zy zyn afgefneden van uwe hand. Gy hebt my in den onderden kuil gelegd, in duisternisfen en diepten. Uwe grimmigheid ligt op my: gy hebt my neder gedrukt met alle uwe baaren, Sela! Myne bekenden hebt gy verre van my gedaan, gy hebt my hun tot eenen grooten gr ouwel gefield: ikben bejlooten, ende en kan niet uitkomen. Myn' ooge treurt van wegen verdrukkinge: Heere ik roepe totu den gantfehendag, ikftrekke myne handen uit tot u. Zult  Koning van Pruis/en. 77 Zult gy wonder doen aan de dooden ? ofte zullen de, overledenen opflaan? Zullenze u hoven? Sela! Zal uwe goedertierenheid in het graf verteld worden? uwe getrouwigheid in 't verderf? Zullen uwe wonderen bekend worden in duisternis* Je? ende uwe gerechtigheid in 't land der vergetenheid ? Maar ik , Heere , roepe tot u: ende myn gebed komt u voor in den morgendond. Heere, waarom verfloot gy myne ziele ? ende verbergt uw aanfchyn voor my? Van der jeugd aan ben ik bedrukt ende doodbrakende: ik drage uwe vervaamisfen: ik ben twyj"elmoedig. Uwe kittige toornigheden gaan over my: uwe verfchrikkingen doen my vergaan. Den gantjchen dag omringenze my , als water: tfamen omgeven zy my. Gy hebt vriend ende medgezelle verre van my gedaan: myne bekenden zyn in duislernije. De  ?3 Byzonderheden betreffende den De Koning liet hem op ftaafide voet den ioiften Pfalm ten antwoord fchryven, welks inhoud dc volgende is: Ik zal van goedertierenheid en recht zingen : u zal ik Pfalm zingen, o Heere. Ik zal verflandelyk handelen in den oprechten weg, Wanneer zult gy tot my komen? Ik zat in 't midden myties huizes wandelen, in oprechtigheid mynes herten. Ik en zal geen Belials /luk voor myne oogen {lellen : ik haate het doen der afvalligen: 't en zal my niet aankleeven. Het verkeerd herle zal van my wyken: den beozen en zal ik niet kennen. Die zynen naasten in 't heimlyk achterklapt, ■ dien zal ik verdelgen: die hooge van oogen is, en trotsch van herten, dien en zal ik niet vermogen. Myne oogen zullen zyn op de getrouwen in den lande , dat ze by my zitten: die in den oprechten weg wandelt, die zal my dienen. Wie bedrog pleegt , en zal binnen myn huis niet blyven: die leugenen /preekt, en zal voor myne oogen niet bevestigd worden. Alle -  Koning van Pruis fen. 70 Alle morgen zal ik alle godloozen des lands verdelgen, om uit de flad des Heer en alle werkers der cngerechtigheid uil te roejen. De Profesfor Eberhard te Holle werd, voor eenige jaaren, van het Opper-coiififtoriura tot Prediker in Charlettenburg aangefteid. De Eurgery aldaar , dié haar doel op eenen anderen Predikant had, proteiteerde daar tegen by het Opper-confiltorium , uit dien hoofde, dewyl Eberhard'de Apologie van Socrates gefehreeven had. Deeze grond werd te zwak bevonden , en dc Burgers tot rust verwezen. Zy keerden zich dan tot den Koning , en fielden voor, dat zy hunne zielzorge aan geenen Man konden toevertrouwen, die in openlyke fchriften beweerd had, dat de vervloekte Heiden Socrates zalig was. Dc Koning, dien het leed deed,den braaven Socrates te hooren vloeken, fchreef hun te rug: Ik wil, dat Socrates zalig, en dat Eberhard ulieder Predikant zyn zal. FREDERIK. Dus word dan, door éénc en dezelfde Kabinets-ordcr, Eberhard in zyn Predikauts ambt, en Socrates in zyne Zaligheid beveftigd. De  80 Byzonderheden betreffende den De Koning had eene byzondere gave, om elk eenen vriendelyk en lieftalig te bejegenen, waardoor hy alle harten wist in tc nemen. Deeze aangebooren vrie-ndelyklieid veroorzaakte, dat' hy elk, die hem op (Iraat groette, vriendelyk wedergroctte , cn den hoed afnam. Eens zei Je de Monarch over tafel, als hy in Berlin uitreed, moest hy bykans altyd den hoed in de hand hebben. Dc Baron van Pöllnitz antwoordde p Uwe Majefteit had juist niet nodig, elk, die u groette, weder te groeten. Ei waaröm niet, myn lieve Baron? hernam de Koning driftig Eet zyn immers alle menfehen, zo als ik! De bekende Graaf Hoditz fprak déns met den Koning over het Hertogdom Silefiiin , cn verzekerde , dat het Huis van Oostenryk cr zeer weinig werk van gemaakt, en het nog ten tyde van Keizer Karel den VI. zeer gering geacht had. Dc Koning antwoordde: Dan heb ik wel gedaan, met het hun af ie nemen. Na den zo roemrykeu vcldflag by Soor maakten de Oostenrykcrs zich meester van de Equipagie des Konings , cn namen alles weg. Toen zyn volk hem dit verhaalde, zeide hy al lagchende: Dan zullen zy geen groot denkbeeld krygen van mynen Staat en Pracht!  Koning van Pruisfin. 8l Na den veldflag by Liegnitz fprak de Koning met den toenmaligen Engelfchen Gezant Mitschel , onder andere gevvigtige onderwerpen, ook over de Voorzienigheid , en derzelver ipvloed op de menfehelyke handelingen. Als zy nu over en weder niet van betzelfde gevoelen waren , zeide Mitschel levendig : Geloof het zeker, uwe Majefteit. Zy bepaalt alle gebeurtenisfen in de wereld; en ik heb opgemerkt, dat, als zy waarlyk groote zaaken voorheeft, zy Uwe Majefteit er toe gebruikt, om ze uit te voeren. ■ Het is bekend, dat de Kapucyncrs onder andere verpligtingen, ook by het otttftaan van brand, zich haasten moeten, om dien tc blusfehen. Het Koningiyk Paleis in Breslau, het welk dicht by het Klooster ilaat, werd in den zevenjaarigen oorlog in brand gciïoken, en brandde geheel af. Als de Koning vervolgends te Breslau kwam, komplimenteerden hem alle de Fraters, en beroemden zich, dat zy aan zyn Paleis vlytig geholpen hadden. Ja, ja, ik zie het wel, Heer Pater, hernam de Koning, want myn huis is geheel verwoest. Toen Frederik, vit zyne bekende ballingfchap te U. Deel. F Ku-  82 Byzonderheden betreffende den Kuftrin naa Berlin te rug keerde, en voor de cerfte keer weder voor zyne Koninglyke Ouders verfchynen zoude , droeg hy eenen eerivoudigen loodkleurigen Rok. Men wilde hem eenen Degen geven; maar hy weigerde het met deeze woorden: Die my den Degen ontnomen heeft, kan hem my ook weder geven. Op zekeren dag verzelde hy zynen Heer Vader, met eenige Officieren. Hy floeg met zyne rotting, in 't voorbygaan, tegen de grendels van den Schatkamer, en zeide: Hoe blyde zullen deeze gevangenen zyn, als men ze ééns verlos/en zal! De Officiers lagchten op deeze woorden overluid , zo dat de Koning het hoorde, en hun beval tc zeggen, waar men over lagchte. In het begin weigerden zy het allen; maar toen de Koning er op ftond, dat hy het wilde weten, zo werd het hem gezegd. Hy toonde deswegens zich geheel met vergenoegd, alzo by in de woorden van zynen Zoon de taal van andere lieden meende te bemerken. Naauwlyks was Frederik Koning, of verfcheiden Inwooners van de Stad Ruppin dienden zich by hem aan, met aanzienlyke rekeningen, van zyne jaaren als Kroonprins. De Koning weigerde de betaaling, en gaf hun te verftaan, dat zy verkeerd gedaan hadden, dat zy hem in zyne toenmaalige omftandigheden iet had-  Koning van Pruis/en. §3 hadden geleend. Zy antwoordden daar op: dat zy dit aan zyne plaats lieten; mtusfehen zou dc Koninghet niet afkeuren, dat zy daar Op bedacht waren, hoe zy hunne fchuld-eifcherszouden bctaalen; en dithong geheel van zyner- Majeftcits genade af. De Koningbetaalde de rekeningen, en deed naderhand, zo als bekend is, de Stad veel goeds. Naauwlyks had hy de Regeering aanvaard, of hy zeide die "merkwaardige woorden, die ook terftond openlyk bekend gemaakt werden: Ik wil, dat in 't vervolg, byaWen myn byzonder belang firydig mogt Jchynen met het algemeen welzyn myner Landen , als dan dit laatfie altyd boven het eerfte den voorrang zal hebben. De eerfte weldaad, welke deeze voortreflykcKoning aan zyne onderdaanen bewees, was, dat hy de groote duurte van het graan te hulpe kwam. De harde Winter in 't jaar 1740 had een algemeen gebrek van Koorn in het Land veroorzaakt , en in verfchciden Landftreeken was reeds hongersnood. De Koning het daarom niet alleen fpoedig de geflooten graanmagazynen openen, maar fchafte ook de maalmaat af, en deed op deeze wyze het gebrek fchielyk ophouden. In July 1740 liet hy uit Pruis/en 800,000 fchepels F 2 Koorn  84 Byzonderheden betreffende den Koorn naa Pommeren brengen, welke daar, voor 20 grofchen bet fchepel, aan de noodlydenden verkocht werden. Hy liet ook terftond in alle Provintiën van zyn Ryk Magazynen oprichten, om in goedkoopejaaren graanen op te koopen, en by een invallende duurte of Hechte oogften, het weder voor den inkoopprys te laaten verkoopen. Men herinnere zich hier de droevige jaaren 1770 en 1771, in welke Frederiks Ouderdaanen niet alleen brood hadden, maar ook hunnen Nabuurcn leveren konden. Onder de Regeering van Koning Frederik Willem den I. waren de Hofbedienden zeer eenvoudig gekleed. Op hunne korte rokken zag men goud noch zilver ; Frederik integendeel kleedde zyne bedienden prachtig, en voor de toenmaalige tydcn ook vol fmaak. Men weet, dat hy tot zyn levens einde toe, hier in geene veranderingen ondernam. Hoe eenvoudig zich de Koning zelf kleedde, is bekend genoeg; des niettemin kon hy het niet wel vcelen, dat de Perfoonen, die om hem waren , zyn voorbeeld volgden. Eén van zyne Raaden, die op zekeren dag een kleed met fmalle gouden Tresfen droeg, vraagde hy: waarom hy het met eenlind geboord had? Deeze zocht hem te bewyzen, dat het Tresfen waren en geen lind; maaide Koning wilde ze daar niet voor erkennen, en de Raad merkte eindelyk des Konings meening, en kwam met  Koning van Pruis/en. 85 met dit kleed nooit weder voor hem. Eenen anderen van zyne bedienden gaf hy alleen daarom een inkomen, "om dat hy in eene eenvoudige kleding voor hem kwam, en op de vraag, waarom hy zich zo flecht kleedde, antwoordde,'dat zyne bepaalde omftandigheden het niet anders toelieten. De wyze Koning zag ook niet geern, als men in de kleeding zonderling was, of elke mode van vreemdelingen navolgde, en gaf over dergelyke dikwils zyn ongenoegen te kennen. Een jong mensch, die in zyn dienst was, kreeg daarom zyn affchcid , omdat de Koning hem met een' witten ronden hoed op ftraat gezien had. Als hy zich, geduurende een Carnavals-tyd in BerZin bevond, liet hy verfchciden perfoonen voor zich komen. Op zekeren dag werd hem een jong mensch aangediend, die door een heel nieuwmodisch kapzel in 't oog liep. Zo dra de Koning hem, by 't openen der deur, zag, floeg hy die fchiclyk weder toe, wilde hem niet fpreken, en hield zich, als of het gezicht van deezen Man hem grooten fchrik aangejaagd had. Den volgenden dag zeide hy tegen éénen van zyne Generaals: „ Myn God! wat heb ik gifteren „ sefchrikt!" terwyl by hem het kapzel van dien " w F 3 Man  86 Byzonderheden betreffende den Man bcfchrecf. „ Draag tock Zofg „ y ^ „ dat myne Officieren het niet zien, maar nog meer, „ dat zy het niet navolgen." De Koning was geen Licfhcbhcr yan CeremonJ en onttrok er zich geern aan. Toen hy ziel,, by het aanvaarden van zyne Regeering te Koningsberg in *r«fmm*k laaten huldigen, nam hy den Marauis fARtEr dCrVVMrds mcdc> ^ begeerde, dat die hem helpen zou, om het Ceremonieel wel waar te nemen , _ alzo hy hetzelfde in Frankryk gezien had. Op den dag der inhuldiging droeg de Koning een kleinen Galanterie-degen, en wilde daar mede den Troon, op welken hy zich aan het Volkvertoonenzoude, betreden. D'Argens herinnerde hem, dat het niet paste, by deeze handeling eenen zo kleinen Degen tc dragen en dathy, üi plaats van dien, eenen grooteren, of hefst een Zwaard, op zvde moest fleeken. Waar JWMgji dat? — hernan, de Koning. D'Arge.s deed zich van eenen Officier deszelfs Zydgewcer -e ven, cn dc Koning deed het ook op zyde/ Toen hv vervolgends met den Marquis weder alleen in zyne kamer was, vraagde hy hem: of hy zyne zaaken wel gedaan had? 0 ja! hernam d'Argens ; „ maar ik weet iemand , die het nog beter maak- „ te."- Rn wie was dat?vraagde de Kcnwg * Lodewvk dc XV." _ En gfag de Koning voort,  Koning van Pruis/en. 87 voort, weet iemand, die het nog beter maakte. „En „ wie was dat dan? vraagde d'Argens met verwon„ d.ering." Baron (*), zeide de Koning. Toen de Koning in 't jaar 1741. de huldiging te Breslau ontving, was er insgelyks geen Rykszwaard voor handen, welks gevest by dergclyke plegtigheden gewoonlyk tc kusfen word gegeven; Hy trok dan zynen Degen, met welken hy Silefiën veroverd had, en liet dien, geduurende de huldiging, van den Generaal Veldmaarfchalk Schwerin houden. Ook zat de Koning enkel in zyne gewoone kleeding op den Troon, cn vertoonde geene de minfte pracht , die hy ook doorgaands , geduurende zyne geheele Regeering., vermydde. Onder de Perfoonen, aan welken Frederik in zyne eerfte Regeeringsjaaren voornaamlyk zyn vertrouwen cn vriendfchap fchonk, behoorden, zo als bekendis, byzonder Stille , Kayzerling en Chasot. Deeze Mannen waren levendig en vrolyk, gevolglyk was in hun gezelfchap boert en vergenoegen te vinden. Frans (*) Baron was, zo als bekend is, een goedFransch Toneelfpeler. F 4  88 Byzonderheden betreffende den Frans Isaak, Graave van Chasot was uit Norman. die geboortig, en in 't eerst by de Franfche Armee in dienst; Dc Koning leerde hem kennen , toen hy in 't jaar 1734. zynen Heer Vader aan den Rhyn verzei, dc, cn van deezen verlof verkregen had, om de Franfche Troepen by Filipsburg te bezien. Chasot behaagde den toenmaaligcn Kroonprins. Hy werd naa Rhynsberg genoodigd , en behoorde fchielyk onder Frederiks vertrouwdfte vrienden. Zodra de Koning aan de Regeering kwam, werd de Graaf aangelleld als eerfte Majoor by het Dragonder-Regiment van Bayreuth, cn toonde zich vervolgends, in den Veldflag oy Hohenfriedberg , als één' der depperfte mannen. Hy bragt den Koning 66 Vaandels, die het genoemde Dragonder-Regiment veroverd had (*>; De Koning bedankte hem in de guniHgfte bewoordingen, en vermeerderde des Graaven aangebooren Wapen, tot gedachtenis van zyne dapperheid, met eene in de lengte gefpieten Hartcn-fchild, in welks rechte zyde een halve gekroonde zwarte Arend in een zilvren veld, en in de linker de naam Hohenfriedberg en het getal 66 in een zwart veld te zien zyn. Dc Helm heeft een recht waajend vaantje , waar in insgelyks de zinnebeelden van het Harte-fchild te vinden zyn. Aan de Moe- (*) Deeze byzonderheid komt hier voor de tweede keer voor, omdat men ze thans omlhwdiger en nauwkeuriger kon opgeven.  Koning van Pruis jen. 89 Moeder van den Graaf, die zich te Caen in Normandien onthield, zond de Koning kort daarna een' gouden ryk met Brillanten bezette doos, benevens eenen zeer gunstigen grief;, waar in byzonder deeze plaats uitmuRt; II y a longtems, que vous avez des droits jur mon attention par les jervices, que m''arendu Mon fleur votre fils. La mere d'un Officier aujji brave, & aujfi univerjellement ejlimable ne peut attendre de ma part, que les ternoignages d'une veritable bienveillance &c. (d. is. Gy hebt reeds lang recht op myne oplettendheid, nadien Uw lieer Zoon my goede dienften gedaan heeft. De moeder van eenen zo braavcn, en zo algemeen gcachten Officier moet van my bewyzen van eene oprechte genegenheid verwachten, enz.) Chasot verliet, om zekere omftandigheid , kort daar na den Pruisüfchen dienst, maar werd, op 's Konings aanpryzing, Kommandant van Lubek. Weinige jaaren voor 's Konings overlyden, kwam hy, als Deenfche Generaal-Liritenant en Kommandant van Lubek te Potsdam. De Koning ontving hem met byzondere tederheid, bragt zich met hem alle beleefde vreugde binnen, en nam 's Graaven Zoonen in zynen dienst, F 5 Nog  co Byzonderheden betreffende den Nog Kroonprins zynde liet zich Frederik met den vermaarden Voltaire in briefwisfeling in. In 't jaar 1742- kwam deeze te Berlin, maar keerde reeds in October naa Fmnkryk te rng. De Koning gaf hem eenen Brief aan zyne Zuster, de Hertogin van Brumivyk , mede , gefchreeven den 8 October 1742. uit welken de achting blykt, welke hy voor dien beroemden Schryvcr had, cn die hier eene plaats verdient. Liefde Zuster, Hy, die de eere zal hebben, U deezen Brief te overhandigen, is dc Heer van Voltaire , wiens roem zo bekend cn overal zo gegrond is, dat alles, wat ik U daar van zeggen kon, overtollig zou wezen. Gy kuntgelooven, dat de Opfteller der Henriade een cerlyk man is; dat de Schryver van den Tempel der Vriendfchap de rechte waarde dcrzclvc begrypt; dat de Schryver van Newton grondig is; dat de Autheurvaa 20 Treurfpelen een kenner van menfehen is, en dat hy , die van de Maagd (van Orleans) gefchreven heeft, boert met tederheid, of liever de levendigfte en lugtigfte zinryke invallen , die een opgeruimd hoofd ooit bedenken kan , verbind. Gy zult weldoen, lieve Zuster, als gy zo voortrcflyke Talenten , die zich hier voordoen , tc nutte maakt. Ik bcnyde Voltaire bet genoegen, dat hy hebben zal; doch ik vergeet geern my zei ven. • Vaar wel, lieve Zuster, gun my altyd een gedeelte van uwe vriendfchap,  Koning van Pruis/en. 91 fchap, en geloof, dat niemand met meer hoogachting en hartelykheid zyn kan Uw gehoorzaamc Dienaar, cn getrouwe Broeder FREDERI K. Toen Voltaire zich in 't vervolg aan 's Konings Hof onthield, en door zyn Genie elk één bekoorde, bevond er zich ook ééns een Engelschman, die een zo buitengemeen geheugen had , dat hy alles, wat men hem voorlas of voorzcide, al was het ook redelyk lang, zonder één woord of uitdrukking daar van te verliezen, weder na kon zeggen. De Koning liet deezen Man by zich komen, zette hein op de proef, cn ftond verbaasd over zyn Talent. Kort daar op liet Voltaire den Koning weten , dat hy de eere wilde hebben, om hem één van zyne nieuwe gedichten voor te lezen. Dc Koning bewilligde dit, maar befloot ook ten zelfden tyde , met hem te boerten. Hy liet den Engelschman achter een fcherm gaan, en gaf hem last, om naauwkcurig acht te geven op het geen Voltaire lezen zou. Voltaire kwam en las zyn gedicht voor met alle Pathos, om den Koning daar door in te nemen; maar deeze bleef hier by geheel koel, en zeide, nadat Voltaire geëindigd had met  92 Byzonderheden betreffende den met lezen, en hem om zyne gedachten van dit gedicht verzocht had. Dat hy befpeurd had, dat Voltaire zich, federt eenigcn tyd, van eens anders werk bediende, en dat voor het zyne uitgaf. Zo veel ftoutheid had hy niet van hem vermoed, en hy was deswegens niet wel over hem voldaan. Voltaire ontftelde op dit verwyt, en verzekerde by al «-at heilig is, dat hy het niet verdiende, cn dat de Koning hem ongelyk deed. Ei! zeide de Koning, ik zal u terftond overtuigen, dat ikgclykheb; Dc Verzen, die gy my thans voorgelezen hebt, beboeren zekeren Engelschman toe, die er de Auteur van is. Voltaire verdeedigde zich daar tegen nog yveriger, en zwoer, dat het werk, dat hy vertoonde, zyn eigendom was. Nu, kom dan voor den dag, riep de Koning tegen het fcherm , achter het welk de Engelschman zich verborgen hield, en zeg den Heer van Voltaire de. Verzen voor, die hy zegt gemaakt te hebben. De Engelschman trad met bedaarden ernst te voorfchyn , en herhaalde Voltaire 's gedicht, zonder zelfs het minst uit te laaten. Nu, zeide de Koning tegen Voltaire, heb ik gelyk? O Hemel! riep Voltaire uit, hebt gy geene bKkfems meer, om den Booswigt te vernielen, die zich myne Verzen toeeigent! Hier heeft eene Toovery plaats , die my tot wanhoop brengt. De Koning lagchte over deeze Vertooning, en beloonde den Engelschman voor het vermaak, dat hy hem aangedaan had. Dc  Koning van Pruis fin. 93 De Koning vereerde Voltair.es gedachtenis by veele gelegenheden, alfchoon deeze zich 's Konings gunst niet had waardig gemaakt. Wanneer , voor omtrent twaalf jaaren, op het Slot-theater te Berlin Voltaires Treurfpel, Zaïre, van de Franfche Toneelfpelers , op 's Konings bevel, vertoond werd, woonde de Koning hetzelve mede by, en zeide vervolgends met verrukking: Ik -wilde er alle myne overwinningen wel voor geven, als ik eene Zaïre , zo als deeze is, gefihreven had. Na Voltaires dood ftond op 's Konings Schryftafel te Sansfouci de bekende plaats l'apotheqfe de Voltaire in een lyst eu glas. Even zo veel vooroordeel als de Koning had Voor Franfche Schriften , zo had hy ook voor Franfche galanterie werken. Men wil wel zeggen, dat de Graaf van E.othenburg hem dit had ingeboezemd, en hem wysgemaakt, dat de Duitfche Kunftenaars dat niet konden uitvoeren, wat de Franfchen byzondcren onnavolgbaar hadden. De Koning kreeg van hem een doos, die, zo als werd voorgewend , in Frankryk gemaakt was, welke hem zeer behaagde, en die hy altyd gebruikte, Ongelukkig viel zy hem ééns uit de hand, en het charniertbrak. De Koning was daar heel onvergenoegd over, en klaagde het aan éénen zynfo^^ vricn-  04 Byzonderheden betreffende den vrienden. Deeze zeide, dat hy vond, dat de doos wel te maaken was. De Koning antwoordde: Ei! men kan toch dergelyke hier niet maaken. De ander verzekerde, dat hy in Berlin eenen Man kende, dien hy voor bekwaam hield, om de fchade te herftellen, en dat hy alles wilde bezorgen. Als de doos nu naa Berlin by eenen bckwaamen Kunftenaar gebragt, en deeze gevraagd werd, of hy de doos rcpareeren kon; gaf hy ten antwoord: Waarom niet? Ik heb ze zelfgemaakt, en dit bewees hy tevens door oogfchynlyke bewyzen. Het duurde niet lang, of de fchade was 20 goed hcrlteld, dat men er geen fpoor meer van kon ontdekken. Als deeze vriend den Koning de doos wederömbragt, was hy verheugd, en zeide: Dat had ik niet gedacht. Maar, toen hy hoorde, dat zy geheel in Berlin gemaakt was, veranderde hy van toon, en zeide heel koel: Zo? Na ik fchenk ze aan u; ik kan ze niet gebruiken. Het is bekend , dat de Koning den Veldflag te Soor, door het opofferen van zyne bagaadje won. Toen men 's avonds aan tafel zou gaan, was er niets voorhanden. Men zocht allerwegen naar Levensmiddelen , cn vond eindelyk twee flesfchen met Hongaarfchen wyn, dien men den Koning bragt. Hy was daar over zeer vergenoegd, maar begeerde ook iet te ecten. Daar werd dan iemand uitgezonden, die lang te  Kening van Pruisfen. gy te vergeefseh omliep, tot dat hy eindelyk eenen Soldaat van een Regiment uit Pruis/en vond, die nog een geheel Commis-brood overhad. Hy bood er den Soldaat een Dukaat voor; maar deeze weigerde het aanbod met deeze woorden: Hy kon den Dukaat niet eeten, het brood was hem liever. Doch toen hy hoorde , dat dc Koning iet begeerde te eeten , befloot hy eindelyk, een gedeelte van zyn brood voor eenen Dukaat af te ftaan. Doch, om verzekerd te wezen, dat liet den Koning gebragt wierd, Hoop hy den Kooper achter na, om te zien, waar hy bleef. De Koning at het brood met de grootfte graagte , en vraagde, waar men het gekregen had ? Men bragt hem den Soldaat. De Koning bedankte en gebood hem, om eene gunst te verzoeken. Deeze verzocht om eene Schouts-plaats in Pruis/en, en kreeg ze ook, omdat hy den Koning eenen avond verzadigd had. Als de Koning met zyn Leger by Frankfort aan den Oder gekomen was, liet hy halte houden , en gaf het eenen rustdag. Hy vond hier den waardigen Nieuw-Markfchen Kamerprefident van Rothenburg, die Kustrin, geduurende het Bombardement der Rusfen verlaaten had, en den Koning een bericht gaf van het ongeluk deezer Stad. Den volgenden morgen fteeg Frederik te paard, deed een Eskorte van zes man Husfaaren ver achter zich ryden, en nam den weg  95 Byzonderheden betreffende den weg op Golzow, alwaar de Generaal Graaf van DohnA toet zyne Armee ftond. By Reitwein ontmoette hem een Verwer uit Kustrin, met naame Klement, wiens huis door de Rusfifche Bómbén vergruisd was, met zyne Vrouw cn Kinderen, van welken elk zyn pak droeg. De Koning , die zich in zynen mantel had gewikkeld, en voor hun onkenbaar was , vraagde, van waar zy kwamen? Dc ongelukkigen verhaalden hun lot. Dit trof den Monarch, cn hy zeide met medelyden en yver: Kinderen, ik heb niet eer kunnen komen , anders was dit ongeluk niet gebeurd. Hebt maar geduld, ik zal u alles weder laaten opbouwen. In Golzouw vond hy den Graaf van Dohna, en vraagde hem: Nu, hoe gaat het? Staan de Rusfen braaf? O ja ! antwoordde de Graaf, zy ftaan als muuren. Goed, hernam de Koning, des te beter zullen zy vallen. Als hy vervolgends dc Troepen, die hier Honden, bezag, welke alle fraai uitgedoscht waren, en het haair gepoederd hadden , zeide hy: Het is waar, dit volk ziet er heel wel uit, en heeft zich fraai gepoederd ; maar ik breng er mede , die kruid gerooken hebben. Ondertusfchen was 's Konings gevolg aangekomen , en de Koning reed met hetzelve, te weten, den Vorst Maurits van Anhalt, Prins Frans van Brunswyk, den Graaf van Dohna , den Prefident van Rothenburg , cn anderen , naa Kustrin. Voor de Stad kwam hem de oude Burgemeester Kirchheim te gemoet, die hem naderde, en de flip van zyn' rok kuste. Wie zyt gy, oude Heer?  Koning van Pruis/en. 9? Heer ? vraagde de Koning. Kirchheim antwoordde hier op hchuorlyk, cn de Monarch deed hem veele Mogen over het ongeluk der Stad. Vervolgends ging by up den wal , cn alzo hy van daar de Stad kort overzien, cn bemerkte, dat er bykans geen huis verIchoond was gebleven; haalde hy meermaals de fchouders op, en zeide herhaalde keeren, met drift: BrandJliditers! Brandjlktiters! van hier begaf hy zich op ,we b ^ Man gemaakt hebt? en dat is echter myn wil niet. haat den goeden Man binnen komen. " mj" vriend " ™ fprak hem de Koning aan ; „ Gy fchryft in uwen ouderdom eene goede hand Gy zyt zeker by dit affchrift overhaast geworden, „ Hier zyn nog 2oo Daalders over, die zult gy jaar. tyks als een toegift hebben. Schryf het nog ééns „ en neem er den tyd toe, en Maat u van. niemand! „ zonder noodzaake, bang maken." De Koning liet in het jaar i78a den Juwelier BauPESSon naa Postdam komen, en toen deeze in 's Ko Mgs vertrek trad, vraagde hem de Konjng: „ Nu „ myn lieve oude vriend, hoe gaat het? Zyt gy no* gezond? Hoe vaart gy? 6 Batoesson. Dat kon nog wel wat heen gaan Uwe Majefteit, als ik maar niet zo erg van de Podagra gekweld werd, die my dag „och nagt rust laat! Dan is dc pyn in de voeten en heupen, dan in den rug, kortom in alle plaatzen van 't ligchaam. De Koning. „Ja, ja, dat is eene boozc, eene „ oude ingewortelde plaag! gy hebt wel gelyk; zy „ kan  Koning van Pruisfen. ^ 153 , kan den mensch tot in 't graf kwellen! Zy heeft „ my federt eenigen tyd zeer geplaagd, cn recht Hap „ gemaakt. Ik zoek ze door veel beweging te vcr- „ dryven. Maar hoe ftaat het met uwe hand- „ teering, en met uwe verdiensten?" Baudesson. Niet te bestig ! Als het eerfte niet gaat, dan blyft het ander weg. Zo is het federt veele jaaren, en te vooren, toen waren het betere tydcn, en daar was meer geld onder de menfehen. De Koning. ,, Ei , gy moet niet klagen 1 Daar ,, komen zeker betere tydcn!" Baudesson. Ja, die hoopen wy, van Uwe Majefteit deelachtig te zullen worden! En gy kunt zc ons geven, wanneer het U behaagt! De Koning lagchte , ging in een ander vertrek , haalde een Snuifdoos, en zeide: ,, Kent gy dit ftuk „ nog? Het is uw werk. Gy hebt my deeze doos „ gemaakt , toen ik nog Prins was. Het is myne „ lieffte Snuifdoos, maar zy is zwaar en zonder fat„ foen. Gy moet er my eene andere van maaken, •„ naar den nieuwften fmaak; heel fraai cn ryk; Een „ paar duizend Daalders meer of min, dat komt er ,, niet op aan. Gy moet ook leven, en wat verdic„ nen!" K 5 Een  154 Byzonderheden betreffende den Een Poolsch Edelman, die uit eene oude Familie afftamde, verzocht ééns den Koning fchriftelyk, om een/Officiersplaats by een Regiment, dat in Silefien lag. De Monarch ftond het verzoek toe met deeze woorden: „ Hy zou zich by den Chef van het Regiment, „ die reeds nadere bevelen deswegens ontvangen had, „ aandienen." Van vreugde doordrongen , begaf de oude Edelman zich met zyne talryke Familie op weg naa Postdam. Toen hy zich by den Koning liet aandienen, om zyne dankzegging af te leggen, en de Koning hem terftond voor zich liet komen, ontftelde de Monarch met weinig, toen hy eenen afgeleefden Man met veel Kinderen voor zich zag. „ Myn Vriend," zeide de Koning, „ gy hebt my „ met gezegd, dat gy oud en zwak zyt, maar nog „ minder, dat gy eene zo talryke Familie hebt, die « gy, naar myn inzien, niet in ftaat zyt, Van uw „ Officiers-traktement te onderhouden. Ondertus„ fchen, ik heb u myn woord gegeven. Gy zult het „ traktement al uw leven behouden, maar uwe Zoo„ nen zullen van ftonden aan in het Kadettenhuis ge», bragt, en aldaar goed en wel worden opgevoed, „ op-  Koning van Pruisfen. *55 opdat zy met den tyd aan myne Armee nuttige " dienften kunnen doen. En alzo gy wegens uwen Ouderdom geen Officiers-dienst doen kunt, zo zal " ik u tot uw onderhoud nog nadere aanwyzmg ge- Z ven, cn dan kunt gy in uwe oude dagen de nodige „ rust genieten." De oude Edelman, die zo groote gunst niet verwacht had, viel van vreugde en groote ontfteltems in een ftom rtilzwygen, maar de Kinderen weenden overluid, omhelsden de knieën des Konings, en dankten hem, als hunnen grootften weldoener. Als de Koning in het jaar 1741 W Mohritz gecampeerd lag, recognosceerde hy het dorp Zindel. Een Boer Margner uit dit dorp bemerkte , dat er een vyandlvkc troep in een graft op den Koning loerde, cn boodfehapte het hem met levensgevaar, waar voor de Koning hem beloofde te bcloonen. Maar de goede Man was te blode, om zich deswegens aantedienen, terwyl hy in groote armoede verviel. Nog op zyn doodbedde verhaalde hy bet geval aan zyne dochter, om in den uiterften nood den Koning om de toegezegde gunst te verzoeken. In den nood, waar m zymethaarenMan, den Snydcr Lodewyk Schweinert te Breslau , en met haare zes Kinderen verviel, keerde zy zich tot den Koning, en verzocht wegens dit  156 Byzonderheden betreffende den dit geval om eene bediening voor haaren Man. De Koning fchreef aan den Silefifchen Minister, den Heere Graave van Hoym : „ De door vrouw Schweinert gewaagde daad „ van haaren eerlyken Vader is by my nog in goed „ geheugen. Zy verdient de hem beloofde belooning; „ en daarom wil ik, dat dezelve aan zyne nagelaate„ ne dochter bezorgd, en haar Man van u, volgends „ haar verzoek, met eene post , die voor hem ge„ fchikt is, voorzien zal worden." Dit gefchiedde kort daar op. Naast het Koninglyk Kwartier woonde de Schilder Kunze. Deeze zocht van dc gelegenheid, om den Koning daaglyks op de Parade te zien, gebruik te maken, om hem naar het leven te tcekenen. Dag op dag bevond zich de Schilder op de Parade, zag den Koning ftrak aan, en bragt eenige trekken van hem op bet papier. De Koning merkte bet, en beval den Generaal van Krusemark , om ééns te vragen, wat dit tc beduiden had? Deeze berichtte, dat het een Schilder was, die zyne Majefteit teekende. Den volgenden dag, als de Kunftenaar zich weder vertoonde , trad dc Koning heel dicht naa hem toe, en bleef zo een poosje ftaan. De Schilder teekende maar voort, zon-  Koning van Pruisfen. J57 zonder zich te ftooren. „ Bravo!" zeide de Koning, en ging naa de Officieren te rug. In Silefiën vind'men de meefte afbeeldingen des Konings, die Kopyën zyn van deeze teekening, welke, naar men zegt, dc Koning van Sardiniën gekocht heeft. Toen de Oostcnrykcrs, in den zevenjaarigen Oorlog, de Stad Breslau veroverd hadden, arreftcerden zy den Abt Bastiani; bragten hem eerst naa Weenen en vervolgends eenige Mylcn verder, in een Franciskaanen-Klooster. Op dc opëifching des Konings werd hy op vryë voeten geftcld. Toen dc Koning hem wederzag, zeide hy tegen hem, „ dat zyn naam in het „ Martyrologium Borusficum (het Pruisüsch Marte„ laarsboek) zou ftaan." Voor eenige jaaren viel hy by den Koning in ongenade. Hy kon zich niets herinneren, en giste daarom, dat het den Koning misfehien mishaagde , dat hy wat hardhoorend was. Ondcrtusfchen kwam hy echter, by de jaarlykfchc tegenwoordigheid des Konings te Breslau , gewoonlyk ten Hove. By zulk eene gelegenheid vraagde de Koning hem in 't voorbygaan: etes vous encor fourd? (zyt gy nog doof?) Bastiani antwoordde: Je ne l'étois jamais, Sire, a Vos ordres, (dat ben ik nooit geweest voor uwe bebelen.) De Koning liet hem hier op in 't Kabinet roe-  ïj2 Byzonderheden betreffende den roepen, en behandelde hem weder zo gnnffig, als té voorcn. Bastiani was van lange afkomst ; een Snyders Zoon van Veneüïn. Men verhaalt, dat hy zelf, die edele Man! dit aan de tafel van Prinfes Amalia openlyk bekend, en het zich tot eere zou gerekend hebben. De Kardinaal van Zinzendorf bragt hem als Abbee aan zyn Hof. Als deeze , geduurende den oorlog, bevel kreeg, om zich m Berlin op te houden, verzeldeBastiani hem denvaards, en kreeg daardoor het geluk , om by den Koning bekend te worden. Deeze zond hem vervolgends naa Rome , om de pauslyke toeftemming tot benoeming van den toenmaligen Domheer Graaf van Sciiaffgotsch tot Ficarius epifcopalis te bewerken. De wyze, op welke hy zynen last verrichtte, verwierf hem 's Konings gunst, en van tyd tot tyd die waardigheden, welke hy bekleed heeft. De Koning vond behaagen in zyne" verkeering; hy ontbood hem daarom meermaals te Potsdam, gaf hem fomtyds gefchenken, en hield briefwisfeling met hem. Eens zond hy hem eene kostbaare doos, en eene kwantiteit fpaanfche fnuif, die hy zelf gebruikte, en fchreef hem daarby: „ Ongeacht der „ Katholykc gecstelykheid het gebruik van alle zin„ lykhcid verboden is, zal de reuk echter uitgezon- „ derd zyn." Bastiani kleefde den Koning aan met eene zeldzaanie getrouwheid. In Weenen verklaar-  Koning van Pruisfen. 159 klaarde hy openlyk over Tafel, dat hy geen droppel i blocds had, dat den Koning niet toekwam. Uit -deeze verkleefdheid kan men zyne troostelooze droefheid ; yerklaaren , toen hy voor eenigen tyd in ongenade viel; en ook zyne aamnerklyke treurigheid, toen zyn Koninglyke vriend het toneel, daar eene zo verhevene rol gefpeeld had, verlaaten had. Hy was uitfpoorig in het gebruik van geneesmiddelen, cn fomtyds zelfs zo verre, dat hy eeten en drinken verfmaadde. | Als Frederik de II. in den Winter van het jaar 11761 met de Armee in en by Strehlen Cantonneerde, ging hy, als het weder het toeliet, daaglyks in den tuin, die aan zyn Kwartier paalde, wandelen met den Generaal van Ziethen. Op zekeren namiddag kwam een Soldaat met een zak op den rug over de heg 'ïpringen, en achter hem een Boer, die hem nariep: 'JMyne Knollen! De Koning vraagde den Boer, wat jhy wilde? en toen deeze antwoordde : Die Soldaat fheeft my een zak met Knollen ontftolcn! riep de Koning den Soldaat toe: „ Halt." Gaf hem eenen August cl'or, en gebood hem, den Boer de Knollen weder te geven. Toen de Soldaat ze hem toereikte , zeide de Boer: „ Heeft de Koning u een ftuk goud L gegeven, dan kan ik u ook de Knollen fchenken! „ Alleen, kom niet weder." Baar zyn toch veel goetde Boeren, zeide de Koning, zich tot Ziethen keerende. Den  160 Byzonderheden betreffende den Den volgenden brief zond de Koning aan de Bóeren-Standen van 'net Graaffchap Ravensberg: „ Zyner Koningl. Majefteits getrouwe Onderdaaneö „ in derzelver Graaffchap Ravensberg , hebben het „ alleen aan hun goed gedrag toe te fchrvven, dat! „ hoogst dezelve hun dit jaar een gedeelte der Con„ tributie heeft kwytgefcholden. Dergelvke Onder-. „ daanen verdienen , dat hun Landsvader hen, zo „ veelmooglyk, onderftcune. Hoogst gedachte zy„ ne Koningl. Majefteit neemt daarom hunne dank„ zegging met genadigst welbehaagen aan, en verze„ kert hun, by verdere blyken van Duitfciie trouwe, „ derzelver verdere hoede en landsvaderlyke zorge. jj Potsdam den 7 July 1785." F REDER. IK. De Koning had verfcheiden jaaren achter één aan het Armhuis te Potsdam eene aanzienlyke fomme gefchonken ; vervolgends had hy niet ééns aan deeze Stichting gedacht, alhoewel die deeze onderfteuning zeer benodigd was. Eindelyk ontwierp men een plan°, om ten voordeele van het Armhuis een Muzyk uit ,te voeren, en den Koning door het overhandigen van I den Inhoud weder daar aan te doen denken. In 't be- 1  Koning van Pruisfen. 161 gin wilde niemand daar toe bed uiten, dewyl men den weldaadigen Koning niet meer kende, cn dewyl men juist eenen tyd lang kwaade luimen aan hem meende bclpeurd te hebben. Ten laatlten keerde men zich tot den Marquis Lucchesini , dien edelen vriend des Konings, die zich deszelfs achting geheel verworven had, cn die deeze keer, van zyn voornemen , om den Koning nooit om een gunstbewys te verzoeken, in dit opzigt afweek, dewyl zyn verzoek ecu gedeelte der b/dende Menschheid betrof. Hy vernam eenige Hagen achter één zorgvuldig naar 's Konings humeur. jAls hy ééns op eenen avond , wanneer hy weder , Inaar gewoonte, by zynen Koninglyken vriend ging, jvan den Kamcrhusfaar vernam, dat de Koning dien gantfehen dag zeer vrolyk geweest was, liet hy de 'Porte-brilcedeuren wyd opendoen , en trad met het jTextboek der Muzyk zeer plegtig cn met afgemecten Buigingen in 't vertrek. Dit verwonderde den Koèiing, en de Marquis zeide hem vervolgends, dat dus >de gezanten van ééne der kleine Italiaanfche Republie| ken de gewoonte hadden; ,, En ik," vervolgde hy, !„ ben thans een gezant van wegens de lydende „ menschheid. Uwe Majefteit heeft meer jaaren ach„ ter één de goedheid gehad, om het Armhuis alhier : j, te begiftigen, en nu fchynt gy hetzelve geheel verj, gceten te hebben." Op deeze woorden was de Koning emftig geworden , en de Marquis wilde zich Beginnen te ontfchuldigen. Maar de Koning viel hem in de reden: „Ik ben daarom ernftig, omdat ik het . H. Deel. L „ Arm-  I6~2 Byzonderheden betreffende den „ Armhuis niet had moeten vergeeten. Thans heb m ik maar. een klein overfchot in myne kas, maar ik „ zal weder aan deeze zaak denken." Kort daarna 1'chonk de Koning aan het huis 20,000 Daalders. Men weet, dat 's Konings oog zo vuurig was, dat zelfs lieden, die meermalen met grooten gefprooken hadden, wegens een navorfehend doordringend opflag van hetzelve in zekere verlegenheid raakten. Hoe veel moest het den beroemden Lambert zo gaan, die zyne jeugd onder gemecne lieden doorgebragt had, en wien, toen hy tot Lid van de Akademie der Wetenfchappcn tc Berlin was beroepen, de Koning nu begeerde te fpreken. Het was juist avond , wanneer Lambert in des Konings vertrek geleid werd. De Koning fprak hem aan met zyne gewoone vriendelykhcid, maar keek hem te gelyker tyd zo fcherp in 't gezigt, dat Lambert zigtbaar in de grootfte verlegenheid raakte, cn op alle vraagen des Konings alleen enkele , afgebrooken woorden wist te antwoorden. De Koning merkte fchielyk, waar dit van daan kwam, ging naa de tafel, blies de kaarsfen uit, en fprak verders met Lambert , die nu, alzo het gezigt des Konings hem niet meer trof, vry en ongedwongen kon antwoorden. Na  Koning van Pruisfen. 163 ■ Na den zcvcnjaarigen oorlog doorreisde.de Koning zyne Staaten. In Kleef hield hy zich een' korten tyd op, deed zich van den Kamerprcfident van BésseL terftond den Staat des! lands voorleggen , cn vond daar in voor het Minderbroeders Klooster, dat m de Stad ligt, eene groote fommc, die jaarlyks in dc Uitgave kwam onder den titel van de houtvestery. De Monarch verwonderde zich hier over en vraag-_ de- Waarvoor ontvangt dan het Klooster jaarlyks „ eene zo aanzienivkc femme ?" De Prefident antwoordde: „ Deeze geldfomme is eene vermaakmgvan den vefftorvcn Hertog. Het word voor de zielmisZ fen gegeven, cn de gelden worden uit dc kasfe van „ de houtvestery betaald." „ Neemt dan die Uitgave geen einde?" vraagde de Koning. „ Waar is dat Klooster ? Ik wil met den „ Guardiaan fpreken." De Prefident zeide: „ Het ligt dicht by de Dier„ gaarde alhier." Goed," hernam de Koning, „ daar zal ik van „ daag nog naa toe ryden. Beftel den Munnik maar „ na den eeten om 3 uuren." De Monarch kwam met zyn gevolg op den bepaalden tyd aan, en vond de Clerczy in twee ryën geL 2 Pl^st-  164 Byzonderheden betreffende den plaatst. Zodra de Munniken hem zagen, hieven zy den lofzang van Ambrosius aan. „ Wat is dat?" vraagde de Koning aan den Prefident. Uwe Majefteit, dat zyn de Munniken, die de zielmisfen voor den Hertog lezen. De Koning hield hier op ftil, en de Guardiaan naderde op het eerbiedigst. „ Zyt gy de Opziener van dit Klooster?" Ja, Uwe Majefteit. „ Gylieden krygt zo veel geld uit myne Schatkist, „ waar voor is dat ?" Sire , het is eene vermaaking van de overledene Hertogen, en wy moeten hun daar voor zielmisfen lezen, opdat zy uit het Vagevuur komen. ,, Myne arme Neeven! zy zyn er al zo lang in! „ komen zy er niet fchielyk uit? Dat wenschte ik „ wel te weten ?" Dat kan men niet eigenlyk bcpaalen, Sire! hernam de Guardiaan, maar zo dra het gebeurd zal zyn, zal ik  Koning van Pruisfen. *<55 ik op ftond aan Uwe Koningl. Majefteit eene Estafette naa Potsdam zenden. De Koning lagchte, en zeide tegen den Prefident van Bessel: „ Met dien Man is niets uit te voeren ! Hy heeft zeker by de Jefuiten geftudeerd!" Een gewezen Looper by eenen ryken Graaf bad veel vermogen gekregen, en zich daar door een bediening weten te bezorgen. Hy verzocht den Monarch, dat hy hem het Karakter van Hofraad wilde verëcren. De Koning fchreef onder de Refolutie: Hy kan hopen l In zekere Westfaalfche Stad had de Magiftraat de contributie op 13 termynen gcfteld, en de laatfte daar van werd de 13de maand genoemd. , Aan deeze zogenoemde 13 maand wilden de Boeren zich doorgaands niet onderwerpen, maar zonden heimlyk eenen Gedeputeerden tot den Koning naa Potsdam. De Monarch vernam hem naauwlyks , of hy vraagde hem van waar hy kwam, en wat hy begeerde? „ Uit Westfaaien, was het antwoord," en „ ik „ wil Uwe Majefteit alleen vraagen; hoe veele maanZ den er in het jaar zyn?" De Koning lagchte, en L 3 zc[-  166 Byzonderheden betreffende den zeide:- „ weet gy dat niet ; dan ziet uw Almanacir. „ eens na!" De Boer antwoordde: „Ja! in den Al„ manach (laan er maar twaalf, Doeh onze Magi„ ftraat heeft er 13 gemaakt." De Monarch liet zich dit verklaarcn, en gaf hem hier op eene order van den volgenden inhoud mede : „ Dc brenger deezes , dc Schout N. . . , zal! van nu aan Adfesfor van UwKolIcgic met zitting „ en ftem wezen, en daar opletten, dat er maar „ twaalf afgift-maanden en geen 13de ingevoerd* worde , daar voor zult gy hen jaarlyks 200 . „ Ryksdaalders uit uwe Kamer geven, en hem de „ Reiskosten goeddoen." FREDERIK. Een Kolonist, dien de Koning de gewoone wel, daaden bewezen , en een huis had laaten bouwen, eene Koe en andere noodwendigheden geven , was daar niet mede te vrede, gelyk dan der^elvk volkje zelden was. Hy fprak den Koning aan, en zeidej Hy zou weder met zyne Kinderen het land uit, cn elders gaan, daar hy het beter kon hebben. Dom- deeze bedreiging meende hy den Monarch tc beween om hem meer te geven. Maar de Koning antwoordde hem: Daar doet gy welaan! Als ik eene plaats wist daar tk het beter kon hebben, dan hier, zo ging ik ook heen. De  Koning van Pruisfen. 167 Dc Koning was ééns heel vroeg opgeftaan, en ging in den Tuin te Sans Souci wandelen. Een Tuiniers jongen werkte vlytig aan een Pcrlikboom. Alzo deeze een nieuwiing was, zo kende hy den Koning niet. Gy werktal heel vroeg, zeide de Koning tegen hem.— „ Ja, men moet wel, anders is het toih niet wel, als de oude grompot opflaat, en het niet gedaan vind." Braaf, myn jongen , blyf iy uwe gezindheid , antwoordde hem de Koning al lagchende. Hy nam den ouden grompot ltil mede, en vervolgde zyne wandeling. j De Baron Pöllnitz zeide ééns by gelegenheid telgen den Koning, dat het rundvee Hecht, en naauwfyks tc bekomen was, en dar de Politic nergens voor fzorgde. „Met myne Kalkoenen, gaat het. even ééns," jantwoordde de Koning, „zy^zyn dit jaar ook zeer i„ mager, en naauwlyks te bekomen." Dit merkte |Pöllnitz op, zocht een heel vet Kalkoen op , en zond het den Koning, en wel enkel met de volgende woorden: Sire, un coq cl'Inde. Een Kalkoen, Uwe Majefteit. . De Koning liet terftond eenen heel magcren Os koopeu , hem de hoornen vergulden, cn zond hem L 4 wet  168 Byzonderheden betreffende den meteen paar Slachters openlyk den Baron, met (kezen regel : . Pöllnitz, un Boeuf. Pöllnitz, een Os. De Koning achtte den Bisfchop van Ermeland zeer hoog. Eens hy een vrolyke luim, vraagde hy hem: of het u-aar was, dat zo wel de geconfedereerde als met geconfedereerde Poolen hem voor honderdduizend Duivels wenschten? De Bisfchop was cenigzins om een antwoord verlegen , maar de Koning hield zo lang aan , tot hy eindelyk antwoordde: „ Wat de „ honderd duizend Duivels betreft, Sire! dat kan ik „ niet met zekerheid zeggen. Maar dat zv van dui„ zend Duivels fpreken, dat kan ik op het agnus Dei „ bezweeren." Dit antwoord behaagde den Koning zeer, en hy lagchte er hartelyk over. In één der voorige ftukken deczer Byzonderheden zyn voorbeelden, hoe dc Koning met zyne lievelingen plag te boenen, en hoe genadig hy"hunne antwoorden (leeds opnam. De Graaf van Schwerin hoorde, zo als bekend is, by uitnemendheid tot deeze gunstelingen , en het volgende kan dit bekrachtigen. De  Koning van Pruisfen. 160 Dc Koning had eene Doos laaten maken, daar een potzierlyke Aap op gefchilderd was. Deeze fchonk hy den Graaf, om te hooren, wat deeze daar op zeggen zou. De Graaf bedankte er op 't eerbiedigst voor, en fchcen zeer in zyn fchik tc zyn. Maar naauwlyks was hy van dc Koninglyke tafel opgeftaan, of hy zond oogenbliklyk eenen bode met de Doos naa Berlin , liet er den Aap uitnemen, en 's Koning afbeelding in de plaats zetten, cn wel zo fpoedig, dat hy ze den volgenden morgen al wederom had. Dc Graaf at 's middags weder by den Monarch. Toen de Koning zag, dat hy een üuiïfje uit de Doos nam, die hyheru daags te vooren vereerd had, zeide hy: „ Hoe gaat „ het ? behaagt u de Doos ? " ,, Ja, Uwe Majefteit," antwoordde de Graaf, ,, zy is my des te meer waard , om dat op dej „ zelve hetmy zo eerwaardig af becldzel van Uwe ' „ Majefteit ftaat." De Koning was over dit antwoord eenigzins onthutst ; hy deed zich de Doos geven, werd verrascht s toen hy derzelver verandering zag , en zeide: ,, Uw •„ inval is zinryk, cn doet u veel eere aan." Na den eeten riep hy den Graaf in zyn Kabinet, fchonk hem eene andere zeer prachtige Doos, daar zyn beeld op ftond, met deeze woorden: Ik ben op uwe Doos niet £ heel wel getroffen. Hier is een Portrait, dat my „ beter gelykt: " L 5 Ü  t7Q Byzonderheden betreffende den In het jaar 1769. waren dePoolfche Geconfedereerden in hunnen roofgierigen en bloeddorftigen yver zo verbitterd, dat zy ftout genoeg waren, om meermaalen over de Grenzen te komen, en aanPruishTche Onderdaanen verfcheidene gewelddaadighedcn tc oefenen. Dit gaf gelegenheid, dat, als één van de Doofden der Geconfcdercerden zich deswegens tot den Koning keerde , en al het gebeurde op den yver voor den Godsdienst wilde fchuiven, deeze hem eenen nadruklyken Brief toezond, welks inhoud zeer merkwaardig is, alzo die de voortreflyke Wysgeerige cn verdraagzaame gezindheden des Konings met betrekking tot dcnGodsT dienst openbaart. Naar ik hoopc, zal bet volgend Uittrekzcl daar van den Lezer niet onaangenaam wezen. ,, Ev begryp niets van dc onftuimige klagten , welke een deel der Poolfche Katbolyken wegens bet gevaar , daar mede hun' Godsdienst gedreigd zou worden , aanheffen. In wat opzigt is dezelve aan gevaar blootgcfteld ? Blyft hy niet fteeds de hcerfchen- de, zelfs uit hoofde der Conftitutie, daar zy over klagen ? Vind men niet zelfs in deeze Conftitutie Artikelen , die hem veel gunftiger zyn, dan den Disfidenten ? Op denzelfden tyd, dat men daar in den Dissidenten vryheid laat, om Katholyk te worden, ontneemt men den Katholyken, onder ftraffe van hunne Pri-  Koning van Pruisfen. 171 Privilegiën te verliezen, het vermogen, om hun Geloove te verzaaken. liet is zo klaar, dat de Koning van Polen, in plaats van de Wetten van zyn Vaderhand te buiten te zyn gegaan , niets anders gedaan heeft, dan dat hy bedacht is geweest, om die oprecht tc onderhouden. Hy heeft zyne onderdrukte Onderdaancn weder in de rechten willen hcrltellen, «daar men hen van verftoken had. Hier in is hy door de Keizerin van Rusland onderfteund geworden, die van dezelfde grondregels van billykheid en menschlievendheid bezield, en door de Traé~taatcn met Polen tot handbaaving der Conftitutiën van deeze Republiek gerechtigd was. Noch deeze Vorftin, noch de Koning van Polen, wiens vaderlandfche pogingen zy tc hulp was gekomen, hebben er ooit aan gedacht, om inbreuken te doen op den Katholyken Godsdienst. Het geen werklyk gebeurd is, bewyst dit; Maar beiden, zo als ook het gezamcnlyk verlicht Europa keuren de buitenfporigheden af, tot welken een blinde yver die genen onder de Polen verleid heeft, welke lédert kort hun Vaderland te vuur en te zwaard verwoest hebben. De Christelyke Godsdienst verfoeit het bloedvergieten. Hy haat het geweld, en de geest der verdraagzaamheid bezielt hem. De eerfte Christenen waren de vreedzaamfte menfehen, die zich in de wereld bevonden. Zy beklaagden de Ketters, en zochten die te bekeeren, maar zy vervolgden hen niet; en zouden Katholyke Christenen huns gelyken, Christenen, de vrye oefening vaneen Geloof niet gunnen, welks wezen-  172 Byzonderheden betreffende den zenlyke artikel ook aan hun gemeen zyn ? "Waar over beklaagen zich de Katholyke Polen? Vreezen zy, dat, met de weinige Privilegiën , welke de laatfte Conftitutie aan de Disfidenten verzekert, dezelve ooit het hoofd tegen hen zouden opbeuren', en dat, d aar zy zich door deeze Conftitutie het recht en geweld, als Leden van den heerfchenden Godsdienst, voorbehouden hebben, zy ooit reden zullen hebben \ ■om zich over deeze Vervolgingen te beklagen, zo als' dezelve over de hunne te zuchten hebben? — Heeft men hunne Kerken geflooten? Heeft men hunne Beelden gebroken? fe één enkele Pool gedwongen, om van Godsdienst te veranderen? Geene" ge- welddaadigheid van deezen aart is my ten minsten ter kennis gekomen, en hunne hevige bczwaaren worden , naar het my vcorkomt, door geen één eenig Jactum bewezen. Daar op deeze wyzc Uw Godsdienst in veiligheid is, zo denkt thans aan uwen pligt als Burgers en Medevaderlanders, en ziet toe, ofgy uwen Broederen, den Polen , die , zo wel als gy , Burgers envryzyn, het recht kunt misgunnen, "om naar Eer-ambten teftreeven, die gy zelf niet anders hebt dan uit een recht, het welk aan het hunne gelyk is. En wat gemcenfehap heeft boven dien, als men de verfchillendheid van gevoelens aan eene zyde zet, de bekwaamheid, om aan Eer-ambten te geraaken, 'met de verwerping of omkeering van den Katholyken Godsdienst? Engeland en Holland zyn niet Katho- ' lyk, maar de Katholyken, de Grieken, en honderd an-  Koning van Pruisfen. J73 andere Seclen genieten aldaar de vrye oefening van bannen Godsdienst. Gy zult hetdanniet vreemdvinden dat ik, die zeer verdraagzaam ben, de gronden' welke gy over dc onverdraagzaamheid bybrengt, «er duchtig vind. Ik wensch zeer de eendracht en bevrediging van Uw Vaderland. Voornaamlyk wensch ik, dat gy verlicht wordt , en uwe waare vrienden, dc genen, die u tot vrede en Harmonie vermaanen, van die genen moogt onderfcheiden , die u achter het licht brengen, cn het vuur van Oproer om .eene andere reden aanblaazcn, dan om U zeiven in net grootfte ongeluk tc ftooten." Berlin den 10 November 1769- „ ' FREDERIK. De Bisfchop van Ermeland verloor, door de bezitneming van het Pruisfisch Huis in Polen, een groot gedeelte zyner Inkomften. Toen hy daar op in 't jaar 1773. by den Koning te Potsdam zyne opwachting maakte, vraagde deeze hem: Gy kunt my tochonnuoglyk liefhebben? Dc Prelaat antwoordde: Hy zou nooit den pligt van eenen Onderdaan jegens zynen Monarch vergeeten. Ik, hernam de Koning, ik ben uw zeer goede vriend, en maak grooten ftaat op uwe vriend, fchap. Als my Petrus ééns den ingang in 't Paradys mogt ontzeggen, dan zult gy, hoop ik, de goedheid wel hebben, om my, onder uwen mantel, ongemerkt bin-  I?4 Byzonderheden betreffende den binnen te draagen. . „ Dat zal niet wel kikken zeide de Bisfchop, „ Uwe Majefteit heeft hem al tc 9» zcer befnocid, dan dat men er nog Contrebande „ onder zou kunnen verbergen." Dc Koning lagchte ; want offchoon ook een geestige inval hem trof, zo duldc hy dien echter gcern, en Hoorde by zulks gelegenheid zelden het vermaak van 't gezelfchap. Dc Koning fprak ééns over tafel over dc fchikkingen van Keizer Josi:mius den II. betreifende de Jooden in zyne Staaten, cn dat hy hun eene gelykheid met zyne overige Onderdaanen had toegeftaan. Ik verheuge my over deeze goede fchikkingen, zeide de Koning, maar de Keizer heeft ook de naaste betrekking, om zich de Jooden aan te trekken ; want hy is toch Koning van Jernfalem.  MERKWAARDIGE KABINETS-ORDERS.   Merkwaardige KABINETS-ORDERS. Zyne Koningl. Majefteit van Pruisfen onze Allergenadigfte Heer, remitteert aan derzelver Generaal- Opper- Finantie- Krvgs- en Domein-Directorium onginaliter, het geen aan Hoogstdezelve onder onderteekening van derzelver Staats-Minister van Broich, wegens eene, te Briefen inde Nieuw-Mark geheel op nieuw ziehnederflaande Joodfche familie, onder voorwendzel van Lakcn-handel, is ingekomen. Wat de omftandigheid der onderteekening van enz* Van Broich betreft, hier bevreemd het Zyne Koningl. Majefteit alzins, dat dergelyke zaaken, als de uitdeling van nieuwe Privilegiën voor Jooden zyn, cn die bovendien eene verbetering van den Koophandel ten oogmerk zouden hebben , door gemelden derzelver Staats-Minister van Broich in voorflag gebragt worden, alzo het volftrekt tot het Resfort van het Gcncraal-Direftorium behoort, wanneer van de Kamers inwooningen van nieuwe Joodfche familiën verzocht worden, de zaak grondig te onderzoeken , alle omHandigheden met overleg te beöordeelen, en vervol* fl. Deel, M gettds<  178 Byzonderheden betreffende den gends, benevens de bygevoegde goedachten aan Zyne Koningl. Majefteit voor te dragen, ook na daar opgevolgde Refoïütie, het verdere te bezorgen, waar tegen van Broich , wegens de Joodfche zaaken , die met zyn Departement te doen hebben , dat geen alleen moet obfervecren, en in train en order brengen , wat wegens het Joodendom alreeds verordend en gerefolveerd is. Doch wat de bovengemelde zaak zelve betreft, zo acht zyne Majefteit het in 't gemeen den Lande zowel als deKommercie fchadelyk ennadeelig te zyn, zonder heel byzondere gewigtige oorzaaken, meer Joodfche Familiën, dan er reeds zyn mogten, toe te laaten, ook aan dezehen eenigen handel met laaken of met wolle te vergunnen, zo als dan het Joodendom daar onder geen byzonder faveur meriteert. Als nu in 't bovengemeld geval byzondere omfbmdigheden mogten voorkomen , waarom het nodig en nuttig ware, eene nieuwe Joodfche familie toe te laaten, zo wil zyue Koningl. Majefteit een rypelyk overlegd en pligtmatig bericht van derzelver Generaal-Directorium des aangaande venvachten. Potsdam den 15 February 1743. FREDERIK. Aan het Generaal-Directorium. Zy-  Koning van Pruisfen, 179 Zyne Koningl. Majefteit van Pruisfen enz. heeft onderscheiden maaien .waargenomen , dat de generaale Pagters of Beambten in hun dikwils zeer hard cn 011betaamlyk behandelen der Onderdaancn, cn wanneer deeze daar over klagen moeten , by de Kamers meer gunst en Protectie vinden , dan recht cn biliyk is, waardoor de Onderdaancn bykans nooit, zelfs by gegronde bezwaaren hulp en Juftitic krygen , maar aan den willekeur der Ambtenaaren, om zo te fpreken , geheel ten prooi gegeven worden. Gelyk nu Hoogstdezelve van meening is, dat dit kwaad hoofdzaaklyk af komftig is uit de fchuld der DepartcmentsRaaden, als die, wegens hun eigenbaat deezen Ambtenaaren door dc vingers zien, en ze dikwils zelfs behulpzaam zyn, offchoon zy overtuigd zyn, dat den Boeren hier of daar ongelyk gefchied; zo beveelt meer Hoogstgcdachtc Zyne Koningl. Majefteit derzelver Generaal-Directorium nogmaals allergcnadigst, deeze zaak grondig te overwegen, en zodaanige voldoende maatregelen te nemen, dat de Kamers en in 't byzonder de Departements-Raaden allerërnftigst verbonden worden , om in voorkomende verfchillcn tusfehen Ambtenaaren en Onderdaancn, elk en een ieder waar en oupartydig recht, zonder aanzien van perfoonen tc laaten wedervaaren, en voor het behoud der laatftenmei meer yver dan tot hiertoe, te zorgen. M 2 Pots-  i8o Byzonderheden betreffende den Potsdam den 22 November 1743. FREDERIK. Aan het Generaal-Directorium. Myne lieve werklyke geheime Staatsdienaars van Cocceji, van Broich en van Arnim. Gy zult nog in goede geheugenis hebben, welke ernftige verordeningen en fchikkingen nopends het verkorten der Landsvcrderflykc Procesfen in voorige tydcn uitgekomen en gemaakt zyn. Doch alzo ik tot heden toe nog geene vrucht daarvan verneme, maar meer dan tc veel ervaarc , dat desniettegenftaande bykans geene waare Juftitie in het Land meer te vinden is, dat integendeel hetzelve reden heeft, om over derzelver traagheid te zuchten; zo bevele ik Ulicdcn allcrgenadigst, deeze zo gewigtige, als den Lande zeer dienstige zaak, volgends uwen pligt , tot het eerfte en ftiptftc doel te maaken, cn daar op tc zien, dat by de Juftitie Collegicn zulke vaste cn onveranderlyke fchikkinggemaakt worde, dat alle voorkomende Procesfen naar gefteldheid der zaaken, zonder eenige wydloopigheid en vertraaging naar waaren rechte kort en goed binnen 't jaar afgedaan cn bcflist mogen worden. Ik verlaate my op Ulieden. Gy zult na ryp overleg zulke middelen uitdenken, welke tot bereiking van dit oogmerk diens-  Koning van Pruisfen. 181 |dienstig zyn. Ik ben U wel genegen Koning. Ber\lin den 14 January 1745. FREDERIK. Nademaal Zyne Koningl. Majefteit in Pruisfen enz. i onzen AHergenadigften Heer door derzelver Kapitein i van de Garde van Uckerman allerönderdaanigst veri toond is, dat de Pomerfche Kamer wegens een ftuk - hakhout, behoorende tot zyn goed Roggow , gelegen j op het Walchinfche Veld, en van hem en zyne Voorvaders over de 90 jaaren bezeten , tegen hem door den Fiskus op nieuws aanfpraak heeft laaten maaken : 1 Maar Hoogstdezelvc onlangs door eene byzondere pofitive order gedeclareerd heeft, hoe zy voljlrektniet wil, dat de Partikuliercn van de Fiskaalen geplaagd, i en met Procesfen lastig gevallen zullen worden, zo ' beveelt zy haar Gencraal-Direétorium hier mede in genade ,vniet alleen gemelde Pomerfche Kamer bekend te maaken, dat het Proces van den Fiskaal tegen den Kapitein van Uckerman wegens het Hakhout in verfchil, ondernomen geheellyk vernietigd zal worden , maar ook den gezamenlyken Krygs- cn Domeinkamers door een circulaire Mslive op te geven, dat in 't vervolg die van Adel zyn en andere Partikulieren, wanM 3 neer  18a Byzonderheden betreffende den neer zy zekere fundi of gerechtigheden , welken naam zy ook mogen hebben, werklyk genieten en bezitten, deswegens onder geenerlei Pretext door het Officium fendi aangefproken, maar veelmeer by hunne posfesfie met nadruk gemaimineerd en befchermd zullen worden, Berlin den 28 January 1747. FREDERIK, Aan het Generaal-Directorium. Koningl. Kabinets-fchryven aan den Koningl. Bibliothecarius te Berlin, den Raad \ki ;r toen de Koning met zyne bekende gedenkwaardigheden voor de Brandenburgfche Gefchiedenis bezig was, en van denzetven de zuiverfte bronnen uit de Bibliotheek ten deezen behoeve begeerde. Zyne Koningl. Majefteit van Pruisfen, onze Aller-, genadigfte Heer beveelt den Bibliothecarius van deszelfs Bibliotheek tc Berlin , uit gedachte Knniugl. Bibliotheek de beste oude Chroniekcn of 1 Iiltoriefchryvers van de Kcur-Mark, uit wélke derzelver Gefchiedenis , ten minsten van den Keurvorst Piikderik den I. al, na té gaan is, op tc zoeken, en die voor ecnigen tyd aan Zyne Koningl. MajeHcit immediate herwaards  Koning van Pruisfen. 183 ijwaards tc zenden. Doch het moeten geene fabelen of iabfurde Chronieken zyn, maar zodaanige, welke den jtoeftand der Keur-Mark van zulke tyden af het best aantoonen. Waarnaar gemelde Raad Neuburg zich lalleröndcrdaanigst te gcdraagen , en deeze order op Ihet ffipfte fchuldige gehoorzaamheid te bewyzen heeft. I Potsdam den 8 April 1747. FREDERIK. Aan den Koningl. Bibliothecarius te 'Berlin, I den Raad Neuburg. Dewyl ook tot bier toe verfcheiden Ambtenaarcn de ,:Boeren met ftokflaagen kwalyk behandeld hebben , anaar Zyne Koningl. Majefteit dergelyke Tyranny jct'gens derzelver Onderdaancn volftrekt niet gedoogen 'wil, zo wil Hoogstdezelve, dat, wanneer voortaan ({bewezen kan worden , dat iemand eenen Boer met *, eenen ftok geflaagen heeft, de eerfte als dan terftond deswegens en zonder eenige genade voor zes jaaren in de Vesting gebragt zal worden, al ware ook zo■ daanig Ambtenaar de beste betaaler en die zelfs zyne ' pacht vooruit opbragt. De Keur-Markfche enz. Kamer heeft dienvolgends dit den Ambtenaaren behoorkyk te infinueeren, en bekend te maaken , ook indién Ji voortaan het geval mogt exfteeren, dat een AmbteM 4 n^-ar  184 Byzonderheden betreffende den naar eenen Onderdaan geflagen had , als dan voo? den laatften regenden Ambtenaar party te nemen, enz, Berlin den 15 July 1749, FREDERIK. Aan de Kcur-Markfchc enz. Kamer, In 'tjaar 1750. had het Opper- Appel-Gericht 560 Procesfen uitgefproken; de Koning betoonde daarover jn het volgend Kabinets-fchryven zyn genoegen : Myn lieve Groot-Kancelier en geheime Staatsdienaar, Vryhcer van Cocceji? Het heeft my eene waai, reblydfehap veroorzaakt, uit uw Bericht van den 1 deezer Maand aan my bezorgd, te zien, dat door de inrichting met de Rechtbank alhier onlangs gemaakt, en hetjuifitic-plan daarby ingevoerd, dit goed gevolg bereikt is, dat by hetzelfde Collegic geheel geene Procesfen, ook zelfs van het laatstverloopen' jaar meer overig zyn, maar dezelve gczamenlyk op eene rechteJyke en folide wyze zyn afgedaan geworden. Ik herïnncre my de dankbaarheid, die ik U deswegens fchuldig ben: doch den gczamenlykei, leden dos gezegden Rechtbank» zult gy myn volkomen genoegen over hunnen betoonden vlyt cn bekwaamheid door een gepast Compliment yan my te kennen geven, ook hen van my-  Koning van Pruis/en. 185 jmyne gunst en protectie verzekeren. Ik ben Uw welsgenegen Koning. Berlin den 3 January 1750. FREDERIK. Aan den Graaf van Lippe-Bltkkeburg, by liet overzenden van de Orde van den Zwarten Adelaar. Myn Heer de Graaf! By myn aangenaam verblyf by U, toen ik naa Minden reisde, heb ik my herinnerd, dat Uw Heer Vader in zyn leven myne orde van den Zwarten Adelaar gedragen heeft. Ten zynen opzigt en uit hoofde van Uwe dienstvaardigheid, welke gy cn uwenabuurfchap (op eene zo uitnemende wyze jegens my hebt doen | blyken, heb ik aan myn en Regeerings - Prefident te j Minden, den Heer van Massow , order gegeven, om | van mynent wegen aan U de gemelde Orde te behandigen, in hoope, dat gy dit als een teekcu van myne erkentenisfe en volkomen hoogachting, die ik jegens u voede, aannemen zult: En myn wensch zal geheel vervuld zyn, byaldien gy deeze Orde met even zo veel vermaak aanneemt, als ik gevocle, daar ik ze U aanbiede, en U te gelyk verzekeren kan, dat ikonveranderlyk ben. Myn Heer dc Graaf! Potsdam den 11 Uwe zeer gencgene Augustus 1751. FREDERIK. M 5 Myn  186 Byzonderheden betreffende den Myn lieve Groot-Kancelier cn geheime Staats-Dienaar, Vryheer van Cocceji ! Uit het nevensgaande Origineel bericht van denN. . . . Kamer-Prefident, zultgymet meer zien, wat dezelve van het fchandelyk en infaam gedrag van van L. . ., die het goed C. . . . zich toegekend wil hebben, aan mypligtmatig gemeld heeft. Alzo nu ook de Landftenden aldaar opcnlyk gedeclareerd hebben, hoe het bun niet mooglyk is, noch hun opgelegd kan worden, foortgelyken lagen cn kwalyk bcruchten mensch onder het ligchaam der Ridderfchap aldaar aan te nemen, en ik, voor myn deel, zulken nooit onder myne Vafallcn kan ontvangen, zo laat ik aan U ter nadere inzien en overweging over, hoe die zaak op 't gevoeglykst kan worden ingericht, dat het goed C. . . met eenen waardigen Vafal voorzien, en de beruchte van L. het geen hy hoogst nodig tot zyn beftaan behoeft, genieten moge , en niet verder als een Vagebond nodig hebbe om te zwerven. Ik beu Uw welgezinde Koning. Berlin den 18 December 1-82. FREDERIK. Aan den Groot-Kancelier Vryheer van Cücceti. Kabinets-fchryven aan het Juftitie-Departement, het welk  Koning van Pruisfen. 107 welk's Konings gevoelens omtrent het gebruik ter Tortuur in Crimineele zaaken openbaart. Myn lieve geheime Staatsdienaar van Bitzmark. Op Uw bericht van den 19 dcezer, betreffende den Schaapherder Geurt Henrir Sciimidt , die onder groot vermoeden is van begaane moord cn roof op 's Heeren wegc, geve ik U hier mede tot eene Refolutic, dat, dewyl ik in dergclyke Crimineele gevallen de Tortuur alzins als één deels weed, ook deels onzeker middel aanzie, om de waarheid der zaak aan den dag te brengen, ik derhalven dc erkentenis van den Berlvnfchcn Crimineel Senaat geconfirmeerd cn dit door öet voltrekken der hier nevens terug komende expeditie geiipprobeerd heb. Waarby ik U dan, tot uwer I voti hpt r'n'mit-ipflp PnlWnV hier mede nog¬ maals declareere , dan wanneer in diergelyke Crimineele gevallen, daar het de openbaarc veiligheid betreft, de Dclinquanten door klaare Indicia of ook getuigen en andere heel duidlyk fprekendc omftandighcden fchuldig bevonden worden , zo dat er niets aan de zekerheid van het fait dan alleen de eigene Confesfie van den Deimquant ontbreekt, welke anders door de in de Wetten geordende Tortuur moet afgeperst worden, als dan in zulken gevalle de wettelyke doodftraffe zonder bedenken van de Crimineel-Collcgiën kan uitgefproken worden, zonder dat dezelve nodig hebben , de eigene bekentenis van eenen reeds geheel overtuigden Delinquant te vorderen en af te wach-  188 Byzonderheden betreffende den wachten. Ik ben Uw wel geaWtiönecrde Koning. Potsdam, den 27 Juny 1754. FREDERIK. Aan den Staatsdienaar van Bitzmark. Myn lieve Groot-Kancelier Vryheer van Cocceji. Alzo ik gezien heb, wat gy by gelegenheid der in SU lefiën ontdekte groote Rooversbende, en der van de Opper-Ambtsregeering van Breslau desvvegens te dirigeeren Inquifitie wilt melden cn aanvangen, zo deele ik U daar op tot Refoltitie mede enz. Maar wat het tweede punt wegens dc Inquifitie betreft, dat die genen, welke een rechtelyk vermoeden tegen zich hebben, cn nogthans de daad ontkennen, door de Tortuur tot bekentenis dienen gebragt te worden; Zo dient U daar op ten antwoord, dat ik het wrecde en tevens tot ontdekking der waarheid zeer onzeker middel der Tortuur in dergclyke gevallen gantfchelyk afgefchaft hebbende , het ook daarby blyven moet. Maar daartegen herhaal ik hier mede nogmaals hetgeen ik te vooren reeds verfcheiden maaien aan den Staatsdienaar van Bitzmark des aangaande gedeclareerd heb,  Koning van Pruisfen. 189 heb, datnaamlyk, wanneer tegen dergelyken bcfchuldigden zich zo veele omftandigheden voordoen, dat by daardoor van zyne misdaad volkomen overtuigd word, en er alsdan niets meer dan zyne eigene bekentenis ontbreekt, doch welke hardnekkig te rug gehouden word, als dan op der zodaanigen eigene confesfie by het flaan der Sententie niet gereflecteerd, maar zy gevonnisd moeten worden , als of hunne bekentenis werklyk plaats had. Maar als de omftandigheden den gedetineerden niet geheel volkomen compliceeren mogten, en er echter tegen zodaanigen het grootst vermoeden voor handen is, dat de gedetineerde de misdaad werklyk gepleegd heeft , en ook de omftandigheden dit ten hoogftcn waarfchynlyk maaken, als dan moet dergclyke gedetineerde, alfchoon hy tot geene bekentenis verftaanwil, tot eene Vesting-arrest of Vesting-arbeid voor zyn leven, en om tevens in boejen gcflooten te worden, worden verwezen. Waar naar gy U dan in zulke gevallen , daar het op de publieke veiligheid aankomt, te gedraagen, en ook de Regeeringen deswegens te in' ftruceren hebt. Ik ben uw welgezinde Koning. Potsdam, den 4 Augustus 1754. FREDERIK. Aan den Groot-Kancelier Vryheer van Cocceji. Na  ïgo Byzonderheden betreffende den Na het overlyden van den Staatsdienaar van Mas■sow den 20 September 1755. zond de Koning aan zyne nagelaatene Weduwe den volgenden Brief van Condoleance toe. Byzondere lieve. De tyding van het overlyden van mynen getrouwen cn ccrlyken Staatsdienaar van Massow, uwen Egtgenoot , heeft my op het levendigst getroffen. De ziekte , die hem aantastte , was my 'geheel onbekend gebleven, en des te onverwachter was het my, dat dezelve hem in zo korren tyd my en bet Vaderland ontrukt heeft. Ik beklaag dit gewigtig verlies zo veel te meer, als ik zyne verdienften kende, en zyne bekwaamheid zo wel, als zyn Patriotisme zullen my zyne gedachtenis voor altyd dierbaar en onvergeet'lyk maken. Ik neem in 't byzonder een oprecht deel in uwe rechtmatige droefheid, en wenfche U alle nodige onderfteuning en troost. Misfchien zal myn tegenwoordig fchryven daar iet toe bybrengen, hetwelk (T een fteedsduurend blyk zal zyn, dat ik zyne verdiensten erkend, en my daarom ook jegens zyne nagelaatene Weduwe en Kinderen altyd betoonen zal, als hunnen genadigen Koning. Potsdam, den 21 Septemb. 1755. FREDERIK. Wel-  Koning van Pruisfen. 19* Welgeboorne, lieve, byzondere! Alzo ik met zo veelfurprife, als leedwezen, uit uwen, aan my gezonden Brief van den 22 dezer, het overlyden van uwen Echtgenoot, myncn Groot-Kancelier, den Vryheer van Cocceji vernomen heb, het welk ik, by zyne hoewel zwakkeïyke omftandigheden, ik echter zo veel minder vermoed had, nadien hy my nog voor eenige dagen zelf bericht had, hoe door zyn verblyf in den Tuin van den Graaf Reutz, zyne gezondheid en krachten zodaanig herfteld waren, dathy zyne gezamenlyke Ambtsbezigheden weder volkomen kon waarnemen; zo heb ik U mits deezen al myngunffigst medclyden met uw zo zwaar verlies des te meer oprecht moeten betuigen, als ik zelf aan deezen waardigen, myen myn huis, van zo veel jaaren af zo trouw en wel gediend hebbende man, een verlies lyde, dat my, wegens zyne byzondere en zelozaame verdiensten, jegens my zo wel, als jegens myncn Staat, niet anders dan fenfibel vallen kan, alzo ik hetzelve nooit weder zal herftellen. Intusfchen kunt gy tevens verzekerd zyn, dat my zyne nagedachtenis altyd waard zal blyven; en dat ik derhalven alle gelegenheden met vermaak zal aangrypen, als ik U byzonder, als ook uwe familie daarvan reëele blyken in alle voorvallen zal kunuen geven, en dat  iqü Byzonderheden betreffende den datgy op al myn gunstig welgevallenen protectie ftaat: kunt maaken. Alzo ik gerczolveerd ben, om het geheugen van uwen Egtgenoot, en zyne verdiensten jegens my, te vereeuwigen, doordien ik hem eene marmeren tombe op myne eigène kosten wil laaten vervaardigen, en dezelve op den Hof van het zogenaamde Kollegien-huis te Berlin plaatzen; zo zal het my tot een genadigst welgevallen jegens U verftrekken, als gy één van de beste Portraiten van wylen Uwen Egtgenoot zult uitkiezen, en het ten gezegden behoeve aan mynen Hofbeeldhouwer te Berlin, Adami, voor eenigen tyd kun ten volgen. Ik ben voorts Uw genadige Koning. Potsdam, den 34 October 1755. FREDERIK. Aan de Weduwe van den Groot-Kancelier van cocceji* Myn lieve Groot-Kancelier van Jarriges. Ik moet •u op uw bericht van 23 deezer, en deszelfs P. S. bekennen , dat alle daar in bygebragte redenen, van het tot dato deezes en dus reeds over de 3 jaaren lang traineerende Proces der Brand geleden hebbende Burgers  Koning van Pruisfen. ^93 gers tc frankfort my het denkbeeld niet benemen, boe het geheel onvcriintwoordclyk is, wanneer dergelyke arme lieden, die intusfehen van hunne afgebrande have en goed niet leven, en nog minder derzelver herbouwing uitwerken kunnen , door wydlopigbeid der Procesfen nog volkomencr tot den bedelftaf gebragt worden. Dit is het eenig geval niet van gerekte rechtspleging; daar zyn er my reeds meer bekend geworden, en gy zult daarom zeer wel doen, als gy op dc promtere voortzetting der Procesfen byzonder bedacht zyt, dc Collegiën daar toe opfpoort, en aan éénen en anderen Raaden, die zich aan dergelyke nalatigheid fchuldig maaken, een Exempel laat ftatuëeren. Ik ben U genegen Koning. Potsdam , den 24 Septemb. 1767. FREDERIK. Myn lieve geheime Staatsdienaar Van Horst. Gy hebt uit de Bylage hiernevens niet meer te zien, wat op myne order dc Staatsdienaar van Munchhausen , wegens eene geldboete van 5776 Ryksdaalders, door het accys-gerkht te Breslau, den infolventen Koopman Weidner aldaar, wegens eene begaanc fraudatie der Accyzcn, opgelegd. Alzo het nu volftrekt recht is, dat eene geldboete, zodra zy den fchuldigen zeiven tot geen verlies ftrekt, in eene lyfjlraffe moet veranderd -worden, terwyl anders jegens Kooplieden, die wrak ft aan , de geldboetens derzelver weitelyke bedoeling misfen, en de geldboete niet hen , maar 11. Deel. N  ï94 Byzonderheden betreffende den hunne ongelukkige Crediteuren treft ; Zo bcvele ik mits deezen, dat gy van rnynent wcge het Accys-gericht te Breslau zult aantoonen, dat wel de vcrzwegefie Accyfe, welke het eigenlyk verlies der Accys-kas is, uit het goed van Weidner opgehaald, maar de geldboete, dewyl deeze alleen de onfchuldige Creditemen treffen zoude, in eene lyfftraffe van den Defraudant, overëenkomltig zyne misdaad , veranderd dient te worden. Gy hebt u zeiven dan daarnaar te gedraagen, en het nodige deswegens verders aftevaardigen. Ik ben Uw wel geaffectiöneerde Koning. Potsdam, den 5 Nov. 1767. FREDERIK. Eene Schuldenaarfter bezwaarde zich in 't Kabinet, dat zy , geduurende de Ces , die haar ingewilligd was, interesten zou betaalen. Dc Koning deelde haar de volgende Refolutie mede: Byzondere lieve! zo veel medelyden' Uwe, my Sub dato 23 deezer maand aangewezen omftandigheden verwekken; zo weinig lukt het toch, dat ik U tegen Uwe Schuld-eifchers , op de naverzochte wyze kan befchermen. De u toegeftaane Ces kan u geen uitftel bezorgen der betaaling van de volle Interesten. Zy brengt veel meer, naar alie rechten, de uitdruklyke voorwaarden mede, dat dezelve ordentlyk en ter behoor-  Koning van Pruisfen. J95 hooriykei tyd betaald moeten worden; cn van deeze Verpligting kunt gy noch door my onmiddclyk, noch door de gerichten ontflagen worden. In dergelyke rechtshandelingen geld geen ftand , geen geboorte , geen aanzien des perfoons. Ondertusfchen ben ik anders onvcranderlyk Uw genadige Koning. Potsdam, den 27 Octob. 1772. FREDERIK. Waardige en Wclgeboornc , byzondere , heve , feetröuwe. Ik kan u op Uwe voortelling van 28 Nov. zo min dc verzochte geldichieting inwilligen , als u door onmiddelvke infpraaken in uwe rechtszaake helpen. Dit is openlyk tegen myne zó dikwils bekend gemaakte gezindheden, naar welken ik alle rechtsplegingen aan bet pligtmatig onderzoek vanmytlc JuftmeCoÜegiën overlaat, welke ééns voor al tot alle onpartydigheid gewezen zyn, en waar by ik het recht zynen vryën loop laat. Tot gcldfchicten is myne kas even weinig ingericht , als dat er een fonds toe gefchikt zou zyn. Intusfchen ben ik Uw genadige Koning. Potsdam, den 2 Decemb. 1774- FREDERIK. Aan den Kamerdienaar Vryh. v. M. N 2 Bricf  iqö Byzonderheden betreffende den Brief van den Koning aan den Vorftel. HesfenDarmlladfehen Overften van de Garde en Opperjagermeester, Vryheer van Riedesel, met welken de van den Koning tot de Tombe van wylen de Landgraavin Karolina van Hes/en- Darmftad beftemde Urne werd overgezonden. O Mr. le Colonel Baron de Riedefel! Le fujet de la préfente rapelle d ma mémoire un événement Hen trifte. C'eft la perte, que nous avons faite, il y a quelques années, de Madame la Landgrave de HejfeDarmftadt, cette PrinceJJe accomplie, qui faifoit l'ornement Vadmiration de notre Jiécle. Vous favés , que j'ai toujours fait un cas infini de fon mérite, è? que fa mort prématurée m'a Hen vivement affetïé. Mais vous n'ignorés pas non plus , qu'a la prémière nouvelle de fondécès, j'ai d'abord pris la refolution, d'orner fon monument d'une urne , confacrée, d apprendre aux fiècles futures mes fentimens de veneration pour fes talens 6? vertus diftinguées. Elle eft achevée, al'heure qu'il eft, cette urne. Je vous la ferai tenir par le voiturier Charles d'ici, & je ne faurois la mieux adreffer, qu'a vous, mon Cher Colonel! qui êtes parfaitement infiruit, comment l'illuftre Defunt a defirè qu'elle fut pofée pour fon monument. Quelque trifte que foit le.devoir, auquel je vous appelle, vous m'obligerés cependant, en vous en acquittant d'une maniè- re  Koning van Pruisfen. iP7 re confirme d fes intentions; & je faifirai d mon tour toutes les occafions, pour vous tenir comte de foins, que vous donneres a cette commiffion. Sur eet je prie Dieu, qu'il vous ait, Mr. le Colonel Baron de Riedefell enfafainte & digne gatée. Potsdam ce 12 d'Avril 1775. frédéric. Au Baron deRiedefel, Colonel au Service du Landgrave de Reffe-Darmftadt. Infcription de l'urne. Hic jacet Henr. Chrijlina Carol. Lou. Haff. Princ. Foemina Sexu. ingenio Vir. N. vil Id. Mart. a. MDCCXXI. D. O. iii. Kal. Apr. a. MDCCLXXIV. S. E. T. L. N 3 VER-  JP8 Byzonderheden betreffende den VERTAALING. HeerOverfte, Vryheer van Riedesel ! De inhoud van den tegenwoordigen Brief herinnert my een zeer droevige gebeurtenis. Ik meene het verlies, het welk wy voor eenige jaaren, door den dood van Mevrouwe de Landgraavin van Hesfen-Darmftadt geleden hebben. De vroegtydige dood van deeze vcrdienst-volle Vorftin, welke de ficraad en verwondering Van deeze eeuw was, en wier verdienfte, gelyk gy weet, ik altyd zeer hoog gefehat heb, heeft my zeer levendi* aangedaan. Doch gy weet ook, dat ik terftond op dc eerfte tyding van haar overlyden, het befluit nam, om haar gedenkgraf met eene Urne te veriicren, waar door myne eerbiedige gevoelens jegens haare uitmuntende begaafdheden cn deugden aan de Nakomeling, fchap zouden overgebragt worden. Deeze Urne is thans vaardig. Ik zal ze u door den Voerman Karei, alhier beftellcn laaten, en ik kan my in deeze gelegenheid aan niemand vocgzaamcr wenden, dan'tot'U myn waarde Overfte, die het best bewust zyt, hoe de verlichte Overledene wenschte , dat zy op haar Graf gefield zou worden. Hoe treurig de pligt ook zy, tot weiken ik U thans roepe, zult gy my echter scer verligten, als gy denzelven overëenkomftig haare oogmerken volbrengt; en ik zal van mynen kant elke voorkomende gelegenheid waarnemen , om yoor uwe zorgvuldigheid, met welke gy deezen last vol-  Koning van Pruisfen. ^99 volbrengt, dankbaar te zyn. Ik bid God, dat by U in zyne heilige hoede neme. FREDERIK. Aan den Baron van Riedesel. In 't jaar 1776 zond de Heer Gamerra, Dichter der Keizerlvkc Schouwburg , den Koning ééne van zyne poëtifche bciubcidingen, cn ontving daarop van denzclven den volgenden Brief. Het gedicht, hetwelk gy my by Uwen Brief van den 10 deezer toegezonden hebt , behoeft van my niet uit wellevendheid met goedkeuring ontvangen te worden. Ik onthoudc my van allen lof van dit werk, om de befchcidenheid van den Opfteüer niet te beledigen , en vergenoege my, om u voor dc oplettendheid' dat gy my hetzelve gezonden hebt, myne dank tc betuigen. Het kundig Publiek zal niet in gebreke blyven, het werk alle verdiende rechte te laaten wedervaaren. Ik doe dit met vermaak door den tegenwoordigen, en bidde God, dat hy U in zyne heilige hoede neme. Potsdam den 27 Juny 1776. FREDERIK. n 4 Myn  ioo Byzonderheden betreffende den Myn lieve Staatsdienaar , Vryheer van Zedlitz. Ik heb zwarigheid gevonden, om het hier nevens te ruggaande doodvonnis tegen den Brandffichter Döpel te bevestigen. Hy zowel, als de medépligtige Weitz worden als nog jonge lieden opgegeven , en ik wil daarom , dat dezelve insgelyks van doodftraffe verfchoond, en beide in 't Tuchthuis gebragt, en in't zelve voor hunne betere opvoeding en erkentenis der menfehclykc pügten, gelyk ook van de affchuwlyk-, beid van hunne begaane misdaad, gezorgd zal worden. Gy hebt dienvolgends de Expeditiën zodaanig aftevaardigen , en ik ben Uw wel gekende Koning. Potsdam, den 23 April 1776. FREDERIK. Kabinets-fchryven aan den Staats- cn JuftitieMinister v. Munchhausen. Myn lieve Staatsminister van Munchhausen. Ik ben wei ver af, van op de Origineel-aanfpraab der Vryvrouwe van Rackewxtz , geb. Graavin vanFxEM, ï.iing op haare Grootvaderlyke Erfenis my eene onmiddelyke uitfpraak aantematigen. Dit "zou eene magt-  Koning van Pruisfen. 201 magtfpreuk zyn, en gy weet, dat ik daar een afkeer van heb. Het Grootvaderlyk Testament moet in deeze zaak de erkentenis bcpaalen, cn ik wil u mits deezen Hechts vcrmaanen, om toe te zien, dat gemelde Vryvrouwe van Rackewitz in het appel-vonnis alle die zuivere, oprechte cn onpartydigc rechtsplegingen gefchiede , welke haar naar myne Juftitie inrichting toekomt. Ik verlaat my hier omtrent eeniglyk op Uwe my bekende onverwrikte rechtfehapenhcid cn hillykheid. Potsdam den 4 Juli 1780. FREDERIK. Hooggeleerde, lieve, getrouwe! Als alle Hoogduitfche Dichters Schilderden, gelyk gy, in Uwe my toegezonden Gedichten, met zo veel fmaak, en als erin hunne fchriftcn even dat verftand en geest heerschte , welke uit de bygevoegde twee kleine verzamelingen van Brieven doorfchynt, dan zou ik fchielyk myne landsvaderlyke wenfehen vervuld , en de Hoogduitfche Schryvers in waarde en luister, den uitheemfehen den voorrang zien betwisten. Uwe drie gefchriftcn openen daar toe een aangenaam uitzigt. Zy hebben myne volledige goedkeuring, en ik fpoor U op tot verdere volmaaking der Vaderlandicbc N - taal,  202 Byzonderheden betreffende den taal, als Uw genadige Koning. Berlin, den 21 January 1781. FREDERIK. Aan den Magister en Conrector Moritz. Des Konings verzekerings-acbe voor de Katholyke Stiften en Kloosters in Silefiën, in een Kabinets fchryven aan den Wybisfchop van Rcthkirch tc Breslau. Waardige, Emtfcstc, lieve, getrouwe. Ik vind bet nodig, der Katholyke geestelykheid, byzonder in de Stiften en Kloosters , eene declaratie op de volgende wyze te doen; te weten, zy kunnen verzekerd zyn, dat zo lang zy zich als trouwe en goed gezinde Onderdaanen gedraagen, zy van my niets te vrcezen hebben. Ik zal nooit iet aanroeren en veranderen in de zaaken, zo als het déns ingericht is, behalven het geen de te bctaalen Contributie betreft, op die wyze, als het vooren vastgefteld was, anders zal ik niet het geringfte meer van eenig Stift of Klooster begeeren, en nog minder iet intrekken. Maar daartegen moeten zy zich ook ten allen tyden als getrouwe, rechtfehaapene Onderdaanen gedraagen, en byzonder in oorlogstyden geene ontrouwe tegen my en het Land betoonen, in contrarie gevalle , en daar ik iet dergelyks ge-  Koning van Pruisfen. 203 ■gewaar wil worde, zo zouden zy het zich zeiven moeiten toefchryven, als ik genoodzaakt zou wezen, een jdcrgelyk Stift of Klooster, in 't welk zich dergelykc fGeestelyke of Munniken bevinden, te vernietigen. Ik heb u dienvolgends mits deezen willen gelasten, i deeze declaratie in myn' naam aan de gezamenlykc !j Stifts- cn Kloostcr-Gccstelyken op eene wyze, als gy j het best goedvind, openlyk bekend te maken, cn ben ivoor het overige Uw genadige Koning. Breslau den 26 lAug. 1782. FREDERIK. Als in het jaar 1784 de Gedeputeerden der Keur(cn Nieuw-Markfche Riddermatige Provinciaal-DirecIteuren eenpaarig zyne Excellentie den Staatsdienaar I van Werder tot hunnen beftendigen Commisfaris | by de Keur- en Nieuw-Markfche Credit-wcrken veri kooren hadden, keurde de Koning hetzelve goed door j het volgend Kabinets-fchryven, Erntfeste Raaden, lieve, getrouwen! Uwe op den perfoon van mynen Staatsdienaar van J Werder , eenpaarig gevallen keuze tot Commisfaris J by Uw Credit-werk, vind myne volkomene goedkeu-. ring,  204 Byzonderheden betreffende den rmg, en ik heb deeze myne volkomenfte toeftemming, zo wel hem zelvcn, als myncn Groot-Kancelier van Carmer, onmiddelyk doen weten. Hy zal uw op hem gefield vertrouwen zeker vervullen. Hy heeft er vaardigheid, ftandvastigheid en zaaks kennis toe, en daarom wenscht u met deeze keuze geluk uwe genadige Koning. Berlin den n Jan. 1784. FREDERIK. Floe zeer den Koning er aan gelegen was, om den Adel in zyneStaaten by deszelfs bezittingen te bewaaren, cn zo veel mooglyk tc verhoeden, dat deszelfs goederen niet vcrlooren gingen , of ten nadeele des eerften in burgerlyke handen geraakten, daar van getuigt de volgende Kabinets-order : Myn lieve Grootkancelier Vryheer van Fürst. De in Qriginali ingeflootenc herhaalde voorftelling van den gewezen Majoor van Röbel op Lingenwalde , van den 26 dcezer, heeft my aanleiding gegeven, om op middelen en wegen te denken, om mynen Adel by het bezit der Adclyke goederen niet alleen te bewaa- ren, maar ook denzelven by derzelver onvermydelyke verkooping aan andere perfoonen van adelyken ftand, ten welks aanzien ik het eenvoudig by myne Wetten tot  Koning van Pruisfen. 205 tot hier toe taste , tegen alle verkooping onder de rechte waarde, tc dekken, cn in veiligheid tc Hellen. De uitflag van alle myne deswegens ondernomcne overleggingen is daar op uitgekomen, en ik M het dienvolgends ééns voor al vast: Dat zodra een Adclyk goed in twist valt, de Juftitie Collegiën terftond daar van bericht geven aan den Krygs- en Domein-Kamer in de Provmtie, waar in het goed gelegen is, dat deeze vervolgends, zonder den minften uitftel , eenen Krygsraad mt hun midden benoemen, cn deeze de admimftratie van hetzelve , op denzelfden voet als of het een domein goed was, zal waarnemen en zodaamg mrichtcn, dat hetzelve geduurende hetverfchil, niet verergerd, en onder zyne voorige waarde met verminderd worde. Ik heb ook reeds hiernaar zo wel myn Generaaldirectorium, als mynen Staatsdienaar van Hoym, wegens de verpügting myner Kamers genoegzaam gemftruëerd, en gy zult van Uwe zyde niet m gebreke blyven, om myne gezamenlyke regeeringen en JufhtieKollegiën, die van Silefiën mede ingeflooten , daar naar insgelyks aan te wyzen, en die tevens te verbinden om by het verkoopen van dergelyke goederen, hun'eerfte doel daarop te richten, dat dezelve den voormaaligen eigenaaren, zo veel het maar rechtelyk ge-  20Ö Byzonderheden betreffende den gefchieden kan, bewaard, en zo niet, nooit aan pj iooncn van burgcrlyken Hand, maar naar \ voorfchrifj teyner Wetten, eenig en alleen aan Adelvke verkocht worden. Ook zal met het in acht nemen van deeze Order, ten aanzien van het bovengemelde goed van Röbel, terftond een begin gemaakt worden , cn gy moet dcshalven het nodige aan liet Kamergericht aldaar terftond bezorgen. Ik ben Uw weigenegen Koning. Potsdam, den 29 Jan. 1774. FREDERIK. Aan den Groot-Kancelier van Fürst.  BRIEFWISSELING TUSSCHEN DEN KONING van PRUISSEN EN DEN GENERAAL i DE LA MOTTE FOUQUET.   BRIEFWISSELING TUSSCHEN DEN KONING van PRUISSEN EN DEN GENERAAL DE LA MOTTE FOUQUET. TWEE EN DERTIGSTE BRIEF. den 7 Juny. Het geen ik in mynen laatften Brief van 's Vyands bewegingen gefchreven heb, is volftrekt valscb. De Boeren cn Graanhandelaars hadden deeze tyding overgebragt; een fterke regen, die onze Patrouilles m 't zien verhinderde, had die insgelyks misleid; eenige Officiers meenden te zien, dat zy niet zagen, en hunne verbeeldingskracht vervulde het geen er aan de waarheid ontbrak. Alle deeze troepen zyn nog juist daar, waar zy altyd geweest zyn; en niemand heeft zich van zyne plaats verroerd; ik boude hen met allerhande praatjens op, die ik naar goedvinden laat uitftroojen; evenwel zie ik tegen het einde van de Maand, II.' Deel. O of  210 Byzonderheden betreffende den of het begin van de volgende, eenige veranderingen te gemoete. Binnen weinige dagen zal ik in Haat zyn, U een gewigtig nieuws te melden. De vyiind bad voorgenomen, zyne Operatiën den 15 July te beginnen; ik vleyc my, dat zyn plan in 't riet zal loopen, en hy zich genoodzaakt zal zien, er nog meer dan één te maken, eer hy het einde van den veldtogt fcrygt, Adieu myn waarde, ik omhelze U. FREDERIK. DRIE EN DERTIGSTE BRIEF. Reicbhennersdorf den 29 Juny 1759. De vyiind is gisteren opgebroken; de Hoofd-Armee is op Breslau gemarcheerd. Laüdon kampeert by Prausnüz, Bek zou op eene plaats wezen, die Eorfitz heet; De Generaal ILirsch is naa Jaromitz gegaan : Hunne Veldbakkery hebben zy'ïraa Teutschbrod gezonden. Ik erken, dat ik niet recht weet, wat dit alles beduid. Ündertusfchen kunt gy een paar honderd Dragonders , en zo veel Husfaaren naa Glatz Zenden, om alles nader toe te lichten. Morgen laat ik eene Voorhoede tot aan Trautenau voortrukken, om van alles, wat er voorvalt, kundfehap te bekomen , en deeze lieden in toom te houden , zo lang wy in  Koning van Pruisfen. 211 ih deeze ligging zyn. Dohna is tegen de Rusfen gemarcheerd, deeze zyn 30,000 Man ftcrk, cn hebben zich in drie Korpfen verdeeld. Dohna gaat op het middelde los by Nackal, en alzo my zyne onderneming onfeilbaar fehynt, zo maak ik U de goede berichten, die ik verwacht, reeds voor af aan bekend. Ik heb Schatziar ingenomen, waarby wy éénen Ritmeester, drie HusfaajW , eenige Officiers , cn omtrent 100 Panduuren tot gevangens hebben gemaakt. Ik bidde God, dat hy U in zyne heilige hoede neme. FREDERIK; VIER EN DERTIGSTE BRIEF, den 30 Juny 17&s Ik zendeUhet gantfche detail van 'sVyands marsch; Gy zult daer uit zien, hoe lomp de list is, daar zy zich van bediend hebben, om ons uit onze postert te dryven , maar het zal hun niet gelukken. Ik heb Wedel van daag naa Trauter.au gezonden, om den vyiind waar te nemen, cn berichten van zyne ondernemingen in te winnen, Seidlitz laat ik tot Lahn voortrukken , om het vyandlyk Detachement, dat door Bremisch-eiche marcheert, op te ligten. Ik heb Ut nodig geacht, U van alles, wat er voorvalt, te O 2 be"  212 Byzonderheden betreffende den berichten. Alzo by deeze omftandigheden Buxow nutteloos is in Tomhaufen, zo heb ik hem hier heen laaten komen , terwyl ik het Vrybataillon cn den Overften Gersdorf op dezelfde posten laate ; Hy heeft order, om zyne Rapporten aan U cn aan my te zenden. Vaarwel, myn waarde, zo dra er iet voorvalt , dat de moeite waardig is, zal ik het U zonder verzuim melden. Ik omhelze U hartelyk. FREDERIK. VYF EN DERTIGSTE BRIEF. den i July 1759. Men moet zo fchielyk zyn geduld niet verliezen, myn waarde. Dauns ontwerp is, om met de Maneuvres der Rusfen gecombineerd te handelen; maar nu maak ik er rekening op, dat Dohna gisteren één van die Korpfen overhoop geworpen heeft, doch ik kan er eerst den 3 of 4den tyding van hebben. Dit zal Dauns geheel groot ontwerp verwrikken; Hygaat naa Reichenberg, Janus is in Prausnitz, Harsch in Jaromitz , Bek by Skalitz. Ik heb Seidlitz naa Lalin gezonden; De vyiind zal zich naa Mark-Lisfa wenden. Ik heb twee hoofdzaaken in acht te nemen, voor eerst, moet ik Landshut dekken, ten tweeden, ver-  Koning van Pruisfen. 213 verhinderen, dat ik niet van Glatz afgefheden worde. Daar ben ik thans mede bezig. Het is zeer moeilyk; maar moeilyk of niet, ik moet het trachten werkftejlig te maken. Vaarwel, myn waarde, ik omhelze U. FREDERIK. ZES EN DERTIGSTE BRIEF. den 3den July. Ik heb Uw Rapport van den 1 deezer bekomen, myn Waarde. Gy doet er zeer wel aan, dat gy my dc gcbecle Regimenten zendt, zo als ik u ook zelf fchreef. Want, als zy door Detachementen verzwakt waren , zouden zy geen zonderlinge diensten doen. Gy hebt daar toch het Regiment van Werxer, dat kunt gy tot dc verëlscbte Detachementen gebruiken. Thans is de Generaal Laudon te Reichenberg aangekomen, cn heeft zich daar met den Generaal Wehla verëenigd. Ik denk van daag te vernemen , of de Hoofd-Armce den Generaal Laudon gevolgd is , dan of zy nog by Jnng-Bunzlau ftaat. Onder deeze omftandigheden moet men ftap voor ftap gaan ; Overhaasting kou gevaarlyk worden. Ik verwacht van den Overften-Luitenant D'0 bepaald bericht, of er in den omtrek van Jaromirs troepen daan. Gisteren is ons O q volk  214 Byzonderheden betreffende den volk tot by Koningshof geweest; zy hebben ongevaar 8 of 10 Regimenten ontmoet. Bek houd zich by Amau , en daarom denk ik, zal de Overftc-Luitenant D'0 niet te veel zwaarigheid vinden, om te ontdekken , of Harsch iet by Jaromirs te rug gelaaten heeft, dan of zyn gantfche Korps met hem mn Koningshof gemarscheerd is. Dit alles moet ik noodzaaklyk weten, om er myne maatregelen naar tc nemen; want zo dra ik merk, dat de vyiind Koningshof nadert, en het yyandlyk Hoofd-Korps naa Friedland marschcert, zo moest gy alle de Batailbns uit het Graaffchap Glatz tot U trekken. Doch ben ik het die zich weder met D'0 vcrëenigt, dan moet gy weder by Landshut op dezelfde plaats Kampeeren, daar gy te vooren reeds geftaan hebt. Doch voor dat gy het geringfte onderneemt, zo wacht nog bepaalde orders af. Ik omhelze U. FREDERIK. ZEVEN EN DERTIGSTE BRIEF. den 4den July, Alzo ik thans met zekerheid weet, dat de gantfche Oostcnrykfche magt zich naa Koningshof gewend heeft, zo zal bet nodig zyn , dat gy dienvolgcnds Uwe maatregelen neemt. Gy zult zo goed zyn , Ra-  Koning van Pruisfen. 215 R,MINS gehccle Brigade aan U te trekken, en Uwe m£ttsch zo in te richten, dat gy den rjden tegen den avond hier zyt. Ik heb nog iet op het hart, cn dat kondt gy nog laaten uitvoeren; te weten Lk nob., te zenden naa Scharff en eek, cn mzPohu, dat hy alle de Fortificatiën daar by Hutzberg verftoort en als hy van daar te rug komt, kan hy met alle Redoutcn en Verfchanzingcn, die by Bergigl en Wernersdort zyn, insgelyks doen. Ik gebruik deeze voorzorg voor uit, op dat, als alle deeze Posten verftoord zyn, gefteld, dat dc vyiind Glatz wilde belegeren, wy den Lang aan den kant van Bramau vryfeouden. Morgen zal ik met myne fterkfte Avantgarde naa Lahn opbreken, en ik laat U nog 4 Bataillcns achter, te weten, de Brigade van SittKENDOR* , benevens de Vrybataillons Angelelli cn Luderitz. Dc post, die ik met dc Armee ingehad heb, voegt voor U met, omdat hy tc nitgeftrekt is, cn ik geloof, dat gy Uwe oude Redouten weder bezetten zult. Ik zal U morgen hier Kanon en Haubitzers te rug laaten; Voorts bid ik God, dat hy U in zyne heilige hoede neme. Alzo de vyandlyke magt tc Koningshof is, moet gy hier komen. Gy kunt deezen avond opbreken, FREDERIK. O 4 ACHT  %16 Byzonderheden betreffende den ACHT EN DERTIGSTE BRIEF. In 't Leger by Lahne den 10 July i;59. Myn waarde Generaal, ik heb uw Rapport van den 8 July ontvangen, cn ik zie nu zeer duidelyk, dat ik heel wel deed, met U het Regiment van Neis te zenden, dewyl er aan uwen kant niets zal voorvallen en in gevalle gy troepen nodig mogt hebben, ftaat ons toch de weg altyd open, om er u eenige te zenden. Daun is te Mark-Lisfa, Laudon by GrHfenbetL . Zal ffly Senoodzaakt zien, om myne gantfche magt by een re trekken, om hun het hoofd te bieden - z°o dat ten tyde der beflisfing, die misfehien den i5 kon zyn, ik buiten ftaat zou wezen, om U by te liaan. Ik rekent Devillk op 10,000,en IIarscii op 12,000 Man; met de verfterking van het Regiment van Mosel, zyt gy 19,000 Man fterk , en wegens Uwen voordeeligen post zult gy hun wel het hoofd kunnen bieden. Ik ben Uw genadige Koning. FREDERIK, NE-  Koning van Ptuisfen. 217 NEGEN EN DERTIGSTE BRIEF. In 't Leger by Schenk-Seifen den 10 July 1759. Myn waarde Generaal, ik heb uw Rapport van den 9 ontvangen; Nu moet gy er op denken, hoe gy de Panduuren en Husfaaren uit deeze ftrcek verdryft , opdat zy ons niet in de flank vallen. My dunkt, den vyiind zal de lust wel vergaan, om voort te rukken, als gy hem een post van ligtc troepen tegen ftelt. Ik ben enz. Gy moet u boozer aanftcllen, en niet dulden, dat zich dc vyiind voor Uw neus in Friedland nestelt. VEERTIGSTE BRIEF. den 11 July. Gy wilt den vyiind in het net lokken, myn waarde, maar het zal U niet gelukken; Hy zal U niet aantasten , en wil U blokkeeren. Men moet zich recht barsch houden, by de eerfte gelegenheid een Hecht geposteerd Korps overvallen, cn braaf het hoofd wasfchen. Van daag verzekerde men my , dat Daun O 5 zich  2ï 8 Byzonderheden betref ende den zich by Mark-Lisfa verfchanst. Waarom, weet ik niet, maar ik ben waarachtig niet van zins, hem daar in aan te tasten. Wil de vyiind met zyne gantfche magt door Friedland dringen, zo zoek hem in den rug te komen; den weg door Konraads-walde en dc hoogtens van Friedland tot Ei/er toe hebt gy vry; by Rochhom kunt gy niets uitvoeren; aan den kant van Schbnberg is bet geval zeer onderfcheiden; genoeg, ik ftcl het aan U, gy kunt doen, wat gy voor het voordeeligst acht, en ik zeg U alleen myne gedachten , omdat my het terrein van die oorden zeer bekend is. Ik heb hier eene zeer vaste legerplaats; in geval van nood kon ik vier Bataillons en tien Eskadrons detachecren, zonder dat my meer of min dan 100,000 Man zouden kunnen bykomen, weest dus mynent halven zonder zorgen. De Rusfen gedraagen zich als de kleine kinderen; die arme kleinen hebben maar 40,000 Man , en Dohna belet hen , zich tc verroeren , zo als zy verzekeren. Men zegt , dat Daun hun door de Lausnitz een Detachement te hulp wil zenden, maar zy denken er niet om, dat myn Broeder zo ftaat, dat hy hun Detachement kan on, derfcheppen , eer het aankomt. Vaar wel , myn waarde, ik omhelze U. FREDERIK, EEN  Koning van Pruisfen. 119 EEN EN VEERTIGSTE BRIEF. In het Leger by Schmotfeifen den 14 July. Het doet my leed, myn waarde Generaal, met Uw 1 Rapport van den 12 deezer tc zien, dat dc Ovcrftc] Luitenant Luderitz Uwe orders in zyn post by .' Friedland zo Hecht volbragt heeft. Gy moet geensj zins toelaaten, dat de vyiind deezen post inhoud, 111i tegendeel moet gy hem verre van U tc rug dryven. Gy kunt hem door den weg van Koenraads-walde in de Flank vallen, en hem zyn weg te rug jaagen. My dunkt, dc vyancl heeft U wysgemaakt, dat hy U van daag wilde aantasten, om U te rug te houden, om den post van Friedland tc onderftcuncn. Vermoed' lyk zyn door dit toeval de beide Vrybataillons van I Wide reeds voor twee of drie Maanden tot werkloosheid gebragt ; Laat voor deeze Vrybataillons eenen weg baanen , zodat zy niet van achteren aangetast kunnen worden. Voor het overige heb ik maar 100 Man in de post achtergclaaten, die men er zo veel te ligter weder uit kan trekken. Wy moeten volftrckt Rcvenge hebben, en deezen 1 hoon in 's Vyiinds bloed afwasfehen. FREDERIK. TWEE  *ao Byzonderheden betreffende den TWEE EN VEERTIGSTE BRIEF. In 't Leger by Schot/elfen den 17 July 1759. Ik heb U Rapport van den 16 bekomen. Als ik de vyandlyke magt naaukcurig overreeken , en nog zo hoog begroot, zo kan ik dit Korps maar 18,000 Man fterk houden; Als zich dan 19,000 in een' voordeeligen Post tegen 18,000 verdeedigen, dan moet het den «aften altyd gelukken. Uwe plaatzing is my zeer wel bekend, dewyl ik daar zelf lang geftaan, en ze m alle byzondere deelen naauwkeurig beftudeerd heb. Gy kunt noch den Post by Schatzlar, noch by Trautenau aantasten; Door Altdorf kunt gy niet indringen dat is een rechte Moordenaars-Kuil; De vyiind heeft den weg naa Bremisch-Johrsdorf zo zeer met groote hoekige Hukken van rotzen, die hy er in geworpen heeft, verwoest, dat gy er niet door kunt ten ware, clat dc IIusfaarcn afzitten, en dc paarden aan den teugel er door leiden. De Post by Bergicht was eindelyk nog met magt wel in te nemen, maar het zou volk kosten, en by Hot de moeite niet beloonen. Gy moet U Hechts van verbouwingen bedienen maar zy moeten vast zyn, opdat, als de vyand er iet tegen ondernemen mogt, het welk hy niét zou nalaaten, men hem te deeg vast kon krygen. Gaan er Troepen naa den kant van Patz toe, dan moet men die  Koning van Pruisfen. 221 die er vooreerst fommigcn op de hielen nazenden ; Gy zyt in hrfantery fterker dan deeze luiden, hunne KavaHery kunnen zy bykans in alle deeze oorden met gebruiken; Komen zy met 4000 zo zend hun er 4000 in den rug. De verbouwingen, die men maaken kan, zyn ecrltelyk: in den weg van Libau naa Lindenau, in den oord der veertien Noodhulpen by Scharfenberg, en in de Wouden op den kant naa Friedland toe. Gy moet noodwendig eenige bewecgbaare Posten hebben uitflmm: B. V. Gv kunt niet misien, er cemgen op de hoogtes by JVeisbach tc hebben. Prent het de Posten toch in, dat zy daar alleen daarom zyn, om U bericht te geven, cn dat over een Officier, die het in 't hoofd mogt krygen, om den vyand ontydig af te wachten , Krvgsraad gehouden , en hy geftraft zal worden. Om U het oogmerk der wanden en hunne vcrfchansfmgcn recht verftaanbaar te maaken, zal ik U verklaarcn , wat dit alles beduid. Daun beeft Gemmtncen by zich getrokken, die met ongevaar 7000 Man naa de Ryks-Armee afgezonden was, en hy beeft zich eene Legerplaats laaten verfebanfen tusfehen Lauban cn Mark-Lisfa. Ik geloof, dat hy die heden avond betrekken zal. Offchoon Dohna tegen de Rusfen zich niet heel wel nedergeflagen heeft , verheft nogthans Soetikow groote wecklagten, dewyl Dohna" over de JVarte gegaan is; Hy gelooft van Thorn afgefnecden te zyn, en roept met alle geweld om hulp. Het Iiof van Weenen beeft beflooten, om hem een Detachement van 13,000 Man te hulp te zenden. Lau-  222 Byzonderheden betreffende den Laudon bekomt het Kommando over dit Detachement, zal over Sagan naa Crosfen gaan, daar'over den Oder gaan, en zich zo trachten te verëenigerf met de Rusfen. Gisteren heb ik den Prins van Wur. temberg met zes Bataillons, twee Regimenten Dragon* ders en Husfaaren naa Bunzlau gedetacheerd, myn Broeder Henrik zal regelrecht op Sagan gaan , om dat Detachement onderweg op te fcheppen, en het den weg weder op te zenden, dien bet gekomen is. Zo lang als Daun in Lauban blyft, en ik hier myne legerplaats faotide, ben ik genoeg in ftaat, om mv zclven tc haudhaaven. Maar krygt hy Laudon geflagetl te rug, dan geloof ik, zal hy van deezen kant in Silefiën trachten te dringen. Als dit gebeurt, voordat dePrms van Wurlemberg zich met my verëenigd heeft, dan zal ik my genoodzaakt zien, om drie Bataillons Infantery en het Regiment Dragonders vanU te leencn. Ik fta u borg, dat ik er een goed gebruik van zal maaken. Maar bepaalt Daun zich, om in zyne verfchanfingen te blyven, dan zal ik U hond noch kat afvorderen, Ik biddc God , dat hy U in zyne heilige hoede neme. Nu ziet gy , myn Vriend , waar van 'gefproken word; Daun zal waarfchynlyk niets ondernemen, tot dat hy de Rusfen verlost heeft, en dat vleye ik my zeer, te zullen verhinderen. Daun zal het Wecncrhof, of de wanhoop hem, noodzaaken, om andere maatregels te nemen. FREDERIK. DRIE  Koning van Pmisfen. 223 DRIE EN VEERTIGSTE BRIEF. Den 18 July Naar alle waarfchynlykheid zyn het maar voorwendzeis cn pogchcn van den Vyand, dat zy naa Liebau, Schönberg en Koenraadswalde marfchecren zullen; Ik wed, dat Harsch U niet zal aantasten, en overmorgen te rug zal trekken; Deeze menfehen zyn nietfterk genoeg, om eenen zo ontzachlyken post, als de Uwe is, te overrompelen; Dit gefchied met oogmerk , dat ik genoodzaakt zou worden, om U een Detachement tc zenden , en niets tegen Laudon uitvoeren, die gister avond naa Sagan opgebroken is. De Prins van Wurtemberg zal hem voorkomen, en ik zal niets doen van hetgeen Daun my eeern zou willen noodzaaken te doen. Wees Gode bevolen , myn Waarde; gy zult een goede arrier-garde-alfaire krygen met die volkeren. Die by Schönberg moeten eerst maar wat voorby Schönberg vervolgd worden, en niet heel tot aan Dertsdorf, die van Liban tot aan het Kreuz, en door de beide vlaktens tot aan Schwarzwafjer, te weten, door de Libauër galgen en de hoogten aan de linkehand by Dettersbach; wat die van Koenraads-walde betreft , gy moogt met hun erger.handelen, dan met de anderen. Vaar wel , myn Waarde, dat ik alles , wat ik U zes-gen kan, ik omhclze u. FREDERIK. Ik  224 Byzonderheden betreffende den Ik hoor, dat gy tegen alle menfehen zegt, dat de vyand 40,000 man fterk is; dat behaagt my volftrekt niet: Eerftelyk, om dat het niet waar is, en hy maar 18,000 man tjerk is ; Ten tweeden, om dat men ons volk niet moet affchrikken, die van natuur maar al te geneigd zyn, om zich te laaten verfchrikken. VIER EN VEERTIGSTE BRIEF. Den 20 July, Dc Vyand heeft aan deezen kant fterkc bewegingen gemaakt; nog kan ik U niet bepaald zeggen, wat hy bedoelt: Dit noodzaakt my, behoedzaam te gaan,op dat ik fterk genoeg, en in ftaat zy, om op hem aan te vallen, als hy iet ondernemen wil. Laudon is gedetacheerd geweest, ik heb hem nagezonden; Hy is te rug gekomen, en dc Prins van Wurtemberg dryft hem insgelyks te rug. Gy kunt niet van Schweidnitz afgefneden worden; Eenige ftrooppartyën , die in het gebergte fluipen, komen niet in aanmerking, zy kunnen geen zonderling nadeel doen: Dier moet men alleen aan het groote denken, cn de kleinigheden voorby zien. Ik wilde myn hoofd wel te pand zetten, dat de vyand U niet zal aantasten , cn zo lang gy deezen Post handhaaft, zal hy er meer dan ééns op denken, voor dat hy voor Uw neus zoekt door te dringen naa Schtveid-  Koning van Pruisfen. 225 Srhwei&iu; Ik kan niets detacheren, zonder denheelen boel te waagen. Gy zult zien , dac alles zich binnen weinige dagen zal ophelderen. Adieu , myn Waarde; denk niet van zo groote magt; De vyiind kan op zyn hoogst gerekend niet boven de 20,000 Man fterk zyn. FREDERIK- VYF EN VEERTIGTE BRIEF. Den 21 July. Dc Generaal Laudon is by de Oostenrykfche Armee, en de Prins van Wurtemherg te Bunzlau te rug gekomen. In gevolge van myne berichten, ontbreekt bet de Oostenrykfche Armee aan voeraadje, om dat zy groen voeragcerd (*). De oord, daar zy ftaat, is niet (*) De Koning heeft in zyne oorlogen het zo ingericht, dat zyne Ruitery uit zyne Magazynen onderhouden wierd , of hy liet ze, zo veel mooglyk , droog voerageeren: Dewyl hy de Oogden geern verfchoonde, en zich zo hulpmiddelen voor de Winterkwartieren en den volgenden Veldtogt voorbehield. Deeze manier is, zo te zeggen, by alle andere Enropifche Legers onbekend. De gro9te kunst, om in 'c veld te beftaan , verftaat men niet. P  226 Byzonderheden betreffende den niet ryk genoeg, dan dat zy zich nog lang daar zouden kunnen handhaaven; Dus geloof ik, als men nog maar acht dagen afwacht, dan zal hunne groote memgte hen noodzaaken af te breken. By Landskroon zullen reeds voorloopige fchikkingen gemaakt zyn; zodra zy te rug trekken, zal ik UwcNabuurentcJVfciland een goed Detachement toezenden. Dit is alles, wat ik U voor 's hands van dien kant kan melden; De Vyand zal U niet aantasten, noch by my komen, zo lang wy onze tegenwoordige plaatziug behouden j Maar men moet zich maar by eikanderen houden, cn zich wachten, om uit te Detacheeren. God neme U in zyne heilige hoede. FREDERIK. ZES EN VEERTIGSTE BRIEF. Den sa July 1759. Ik heb Uwen Brief van den 21 dcczer Maand bekomen. De bewegingen, die de vyand gemaakt heeft, kunnen alleen bedoelen, om U uit Uwen post te verdry ven : Hun oogmerk is zeker niet naa Glatz tc gaan. Maarmyns bedunkens, is hunne bedoeling, om zich met hunne gantfche magt tusfehen U en Schweidnitz tc zetten; maar deeze poets kon op hun eigen hoofd ne  Koning van Pruisfen 227 •: nederkomen; want als zich maar een eenigzins aam zienlyk Korps van Uwe Troepen in een ontoegangly* ken Post op hooge gebergten tusfehen Friedland en : Griffau zet, dan kunt gy hun alle communicatie met I hunne Magazyneu affnyden, en zy zullen moeten opbreken, omdat hun Armee gebrek aan brood heeft: 1 Doch eer men tot dit middel overgaat , moet men } zien, ofzy geen lust hebben, U van Hartmansdorf aan tc tasten. Doch neem maar geen al te zwakke I Detachementen. Twee Bataillons en 300 Ruiters is te ; weinig, om eene achterhoede aan te vallen; ten mins. ten moeten er zes Bataillons , zeven of acht Hukken 1 Kanon en 5 of 600 Ruiters toe genomen worden. Zo j veel behoort er op zyn minst toe. De zesponders zyn thans te Schweidnitz, maar ik geloof niet, dat gy ze r zult kunnen laaten komen, dat zoute veel gewaagd < zyn. Als het fchyn mogt hebben , dat er by U iet \ gebeuren kon, en hier viel niets voor, dan kan ik U Krockow met zyne drie Bataillons en twee Esi kadrons voor eenige dagen leenen. Ik ben enz. FREDERIK, Ik geloof, dat wy fchielyk van een bataiile met de Rusfen hooren zullen. P 2 ZE-  228 Byzonderheden betreffende den ZEVEN EN VEERTIGSTE BRIEF. Den 22 July In het Leger by Schmott-Seifen. De vyand heeft van daag den Generaal Bek met 4000 man naa NtuftaJt gedetacheerd. Alzo ik onderftelle, dat hy van daar naa Trautenan zal marcheeren, zend ik hedenavond een Detachement af, hetwelk Krockow van Hirfchberg zal aflosfen, te weten, drie Bataillons Infantcry, en twee Eskadrons Ilusfaaren , om den Post by Landshut te bezetten, en om het U, ingcvalle het doenlyk is, gemaklyk te maken, als gy met Uw geheele Korps opbreekt , om den vyiind aan te tasten, en alle zyne ontwerpen te vernietigen; Ten minsten, kunt gy hem toch in den rug komen, en hem den toevoer van Boheemen affnyden: Ofmisfchien kunt gy ook één van de Korpfen, dat U het naast by de hand ligt, overvallen, en het kloppen zo als het behoort. Voorts bid ik God , dat hy U in zyne heilige hoede neme. FREDERIK. ACHT  Koning van Pruisfen. 229 ACHT EN VEERTIGSTE BRIEF. Uwe beide Rapporten van den 23 July heb ik wel ontvangen. Zo lang gy Landshut nog behoudt, kan de vyiind önmooglyk groote voortgangen in Silefien maken. Vyf Bataillons blyven by Landshut; gy kunt ligt met 18 opbreken, c» IJ tntfchcn Koenraadswalde en Friedland, van den Post van Friedland meester maken, om de vyandlykc troepen, die zich daar bevinden , op te ligten, en hun den toevoer, van welken kant bet ook is te ouderfcheppen. Wanneer dit volk zich geheel cn al uit het Gebergte begeven zullen, zal het altyd nog tyd zyn, om hen te overvallen; Maar thans zyn cr zo veel dingen in Crifis, dat men eerst eene gelegenheid moet afwachten, om met de Rusten aan den dans teraaken, eer men deeze luiden eens op de ooren geeft, ten ware dat zy ftout genoeg wierden, en zich geheel op het vlakke veld vertoonden. In du geval zou ik toezien, of hctmooglyk was, een klein Detachement vari/hier te zenden , en ze daar mede duchtig af tc kloppen. Wat de lyst der vyandlykc troepen, die gy my gezonden hebt, aanbelangt, die is met geheel en al richtig; want zelfs de Saxifche Kavallery is maar vier Eskadrons fterk, cn van't Regiment Toskanen is er maar één BataTtton onder, maar ik zal deeze hcele lyst met oplettendheid doorzi n, cn u dan fchryven, wat er waar of valsch in is. Ik bid God, P 3 c at  230 Byzonderheden betreffende den dat hy U in zyne heilige hoede neme. In 't Leger by Schmott-Seifen den 24 July 1759. Negen en veertigste brief. TV Rapport van den 20 heeft my veel vermaak aangedaan, myn waarde Generaal. Gy meldt my, dat de Generaal Janus, van den Generaal Deviixe gedetacheerd , toen hy ook by Friedland wilde doordringen , zo dapper van den Generaal van Golz afgewezen is. Ik denk, zo als gy, dat zy lust hebben, naa Braunau te gaan; maar ik hoop, dat eer zy daar aankomen, zy hun gefchut cn meer dergelykc zullen verboren hebben. In dat geval, als zy door denverfperden weg zouden gaan, kunt gy niets beters doen, dan hunne achterhoede overvallen. De Generaal Majoor van Golz kan eenige bergen bezetten, daar zy noodzaaklyk door moeten difikeren, en dus worden zy, om zo te fpreeken, door de fpitsroeden gejaagd. Ik ftel my voor, dat gy van deeze luiden in twee of drie dagen verlost zult zyn, cn gy zult ze heel onzacht kunnen harccllcercn, als zy te rug trekken. Morgen ga ik naa Sagan, cn myn Broeder, Prins Henrjk komt hier been* Maar zegt er geen mensch één woord Van , ik verbicdc het U. Ik ben enz. In het Leger by Schwott-Seiftn den 29 July 17,^9. vyf-  Koning van Pruisfen. 231 VYFTIGSTE BRIEF. Den 20 Augustus in Linderode by Soran. Myn Vriend *** beeft 12,000 Oostenrykers doorgelaaten, die zich by Chriftiaan-ftad met dc Rusfen 1 vcrëenigd hebben ; zy willen Glogau belegeren, ik marcheer met allen fpoed, om ze daar van af tc houden, maar ik ben zwak, cn heb maar 24,000 man, alle lieden, die tweemaal geflagen zyn. Gy verftaat my. Ik weet niet waar gy zyt, noch in welke omftandigheden gy U bevindt; maar kan bet zyn, zo zendt my hulp; Die troep kan over Pridemast marchccrcn. Ik zal niet dulden, dat men Glogau beier ■ gert, ik wil liever flag leveren, daar mag dan van komen , wat wil. Dat was de denkwyze der oude Ridders , en zy is ook de myne. Morgen ben ik aan gec- | nc zydc Sagan; overmorgen uaby Glogau. Antwoord ■ my toch maar heel fcbiclyk , myn Vriend. Vaar Jwel, ik omhelze U. FREDERIK. EEN EN VYFTIGSTE BRIEF. Ik denk, myn waarde, dat de drie Bataillons, en P 4 twee  232 Byzonderheden betreffende den twee Eskadrons Dragonders , welke gy Dy, onder Kommando van den Generaal Mayer gezonden hebt, zo als ook de zes Bataillons en ioo Husfaaren, welke myn Broeder my toegezonden heeft , morgen vroeg by de Armee alhier zullen aankomen; Verders kan ik U nog uit deezen oord melden, dat de wand gisteren tusfehen Fryflat en nieuw Nieuw-Salza gemarcheerd is. Hy is met een grooten zwerm Kcfakken te Beu. then aangekomen, en de Oostcnrykcrs hebben zich met hunne tien RegimentenKavallery, hiervoor ons, dicht voor eene Defilee geposteerd. Ik heb my in deezen oord by Bonau geposteerd, en blyf dag en nacht onder de wapenen. By het aanbreken van den dag heb ik den vyand gerecognosceerd, en ik heb de vvandlyke Generaals insgelyks op ontdekkingen zien uitgaan, die zich vervolgends te paard heel langzaam weg begaven. Een nur daarna had de vyand zvue tenten opgellagen, zo dat men van daag zeker vergeefscii een' aanval venvagt. Als hy nu nog verneemt, dat ik morgen lecours kryg, dan mag men onderftellen, dat er dan-nog minder iet merkwaardigs zal voorvallen. Be omhelzeU allertederst. Bonau den 23 Sept. 1759. FREDERIK. Uw geflagen en mishandelde Dienaar heeft met 31,000 man eene Armee van 50,000 verhinderd, om hem aan te tasten, en naa Neu-Salz te wyken. Wy hebben hier een' goeden post, maar flechts eene enkele Unie, j om !  Koning van Pruisfen. 233 om er een Kordon om te trekken. Morgen komt het fecours aan. TWEE EN VYFTIGSTE BRIEF. In het Leger by Bohre den 26 Septemb. 1759. De dag van gisteren was Critiek, myne waarde Vriend. De vyiind had den 23 zyn Leger by Fryftadt opgebroken, en was op Neufladel gemarcheerd. Ik zette my terftond in beweging, om my zo te posteeren, dat ik hem den doortogtdoor Neufladel en BeuI then verhinderde. De gantfche Armee , naamlyk I 24, coo man, zyn nog denzelfden avond om 7 uuren l geposteerd geworden; De vyand had zich met zyne \ gantfche magt tegen de Defilees by Rb'hl en Keltsch (| geposteerd; hunne Kcfakken en Husfaaren, 3000 in li getal, waren in Beuthen. Den 25 vroeg 's morgens I waren alle deeze troepen in beweging. De Generaals 1 kwamen ons recognosceeren, en waarfchynlyk kwam I hun onze plaatzing voordeelig voor , of zy hadden 1 geen lust, om zich grootlyks het hoofd te breken; I genoeg , wy zagen hen zagt te rug trekken, en zy 1 floegen hun Leger zo op, dat de linke vleugel aan I Altfchau friet, en de revhte zich tot aan Rb'hl uitI ftrekte. Gisteren avond meldde men my, dat een hoop I van hunne troepen over den Oder zette, maar tot heP 5 den  234 Byzonderheden betreffende den den toe ziet men hun wagtvuur nog. Van daag zuilen de Hulptroepen voor de Armee aankomen, en ik wacht enkel op tydingvan den vyand, om my te bepaalen nopends de krachtdaadigfte en minst gewaagde middelen , waardoor ik deeze fchandlyke Brandliichters wil dwingen, om het Land te ruimen. Ik gis , dat hun oogmerk is, cenen veldflag te myden, het welk zich binnen kort openbaaren moet. In dat geval zal men een ftroopende oorlog voeren moeten, cn wel aan beide zyden van den Oder; Ondertusfchen worden de Legerplaatzen goed verfchanst, opdat men dergclyke ftrooppartyën , zonder gevaar te loopen , doen kan. Zo (taan dc zaaken, Vriend. Nu ik weder eenige goede troepen heb, vrecze ik volftrekt niets ; Ik heb een uitgelezen hoop van myn Leger naa Saxen gezonden. De veldtogt zou by Guben geëindigd zyn geweest; de Rusfen waren voornemens , om af te trekken, en ziet, daar komt dat ongelukkige Detachement van 10 Regimenten van de Armee van Daun aan; denk daar nu nog eenige omkopingen by, cn deeze halzen befluiten , Glogau te belegeren. Naar ik geloof, zal het ontwerp daarvan hun mislukken; Thans komt bet er nog maar op aan, om het platte Land van den ondergang tc bcvryden, daar het mede gedreigd word; gisteren hebben die Canailles twee Dorpen voor onze oogen verbrand, zonder dat men het heeft kunnen beletten. Genoeg, ik zal niets verzuimen, en gy kunt er ftaat op maken, dat ik alles,wat in myn vermogen is, zal aanwenden, om dit alles zo ras  Koning van Pruisfen. 235 ras doenlyk ten einde te brengen. Doch dit is zo ligt niet, als men wel denken zou. Vaar wel, myn waardfte Vriend, ik omhelze U van gantfcher harte. FREDERIK. « DRIE EN VYFTIGSTE BRIEF. Zo even ontvang ik Uwen Brief van den 11 deezen De zaaken {laan thans zo, dat, als men hier een gat : ftopt, zo maakt men op eene andere plaats een grooter. Schryf my toch, of de Overftc La Noble Kavallery by zich heeft. Ik bevinde my hier in die oraftandigheid, dat ik 500 paarden, maar niet éénen en- ; kelen man voetvolk misfen kan. Kunt gy van die 500 paarden gebruik maken, dan zal ik ze U zenden. 1 Gy kunt den Overften Le Noree maar zeggen, dat, I dewyl hy zo naby Hirschberg is, hy maar regelrecht aan my zeiven fchryven moet, opdat ik zo veel te eer tyding hebbe, van het geen in dien oord omgaat. Van hier kan ik nog niets fchryven, dewyl ik nog niet al- • le myne maatregelen genomen heb. Alles wat ik by voorraad zeggen kan, is, dat de beide Armeeën zo veel Defilees yoor zich hebben, dat zy niet veel tot elkanders nadeel doen kunnen. Hier zal ik al wat mooglyk is beproeven, of ik niet eenig  23<5 Byzonderheden betreffende den eenig voordeel over den vyand kan behaalcn, alhoewel ik voor uit zie, dat dit zeer moeilyk zal zyn, om uit te voeren. Naar men zegt, hebben de Regimenten van Laudon al drie dagen lang gebrek aan brood gehad, maar wat hindert hun dat? Als zy geen brood hebben, maaken zy des te grootcr nederlaag onder het Slachtvee. Bonau den 28 Sept. 1759. FREDERIK. VIER EN VYFTIGSTE BRIEF. Den -Sften. De Barbaaren ftaan nog tegen my over. Ik denk hun een goeden trek tc fpeelen; als my die gelukt, dan zullen zy heel fchielyk zich uit den weg bergen. Ik beken U, dat ik zeer onverduldig ben, om van hun ontflagen tc zyn, niet mynent wege, maar om des armen Lands wille, dat zy door brandftichten en andere verfoeilykhcden tc grond helpen. Ik zal U alles melden, wat hier voorvalt. Meldmy toch, myn waarde, hoe het U gaat, en hoe het aan den kant van Gorliz Haat. Vaar wel , ik omhelze U. FREDERIK. VYF  Koning van Pruisfen. 237 VYF EN VYFTIGSTE BRIEF. Gy kunt U bet gantfche beloop deezer omftandigheden niet voordellen, myn waarde. Laudon kan alleen by Qppelen of Ratibor over den Oder gaan: Men zegt, dat dc Kraaien Magazynen aanleggen aan dien kant. Deeze Magazynen moeten geruïneerd of weggenomen, en dc bruggen by Ratibor en Oppelen verbroken worden , eer Laudon aankomt. Boven dien moet men ook een hoop lompe rekels verftrooiën, die zich bet voorkomen willen geven, als of zy Kof el blokkeerden. Ik heb 5 Eskadrons Husfaaren naa Bt eslau gezonden. Ik zal hun order geven , om naaLö'wera op te breken. Zend gy Werner zonder uitftcl met 5 Eskadrons van zyn Regiment denvaards. Onderricht hem op het naauwkeurigst van de oogmerken des vyands cp Opper-Silefiè'n, cn van de myne. Misfchien kan hy met die 10 Eskadrons dit alle drie uitvoeren, te weten: vooreerst, de Magazynen wegnemen, de bruggen afbreken, en den vyiind uit Kof el jaagen. Wat my betreft, ik kan myne Armee niet verdeden, noch detachceren, zo lang als dc Oostenrykers en Rusfen nogverëenigd zyn. Zy liaan tusfehen Mecher en Groot OJlen in eene legerplaats. Ik venvacht het oogenblik, dat zy fcheiden. Binnen weinige dagen zullen de Rusfen naa Pof en, cn Laudon naa Opper-Silefie'n te rug moeten keeren. Gy  238 Byzonderheden betreffende den Gy moet weten , dat ik met ongevaar 2500 Husfaaren , 3500 man Kavallery, den gcheelen veldtogt over 6 tot 12,000 man ligte troepen, 10Regimenten Oostenrykfche Kavallery, cndegchccle RtlsfifcheRttd tery het hoofd geboden heb; dus kunt gy ook zeker met *o Eskadrons Kavallery, entwee duchtige Regimenten Husfaaren de Ruitery van Laudon hetzelfde doen. Drie van zyne Regimenten zyn geheel nedergezabeld, en de anderen hebben ook verbaasd geleden. Het komt er maar op aan, dat men het terrein uitkiest, zodat de Kavallery niet kan ageeren. Laudon heeft Hechts 8000 Man Infantery, en zyne troepen fmelten van dag tot dag; federt vyf of zes dagen hebben zy geen brood meer. Hy zal een vreeslyke marsch moeten doen, die hem ten minsten 3000 man aan Delertie zal kosten; Voeg daar nog by, dat dc Roodc Loop onder zyn Armee woed, dat Hecht voedzel en zwakheid hem noodzaaken zal, om zich zo fpoedig mooglyk naa Moravïén te begeven. Dus, verre van zwaarigheden te zien, zo Hel U veeleer een nieuwen eervollen loopbaan voor, die zich voor U opent. God neme U, als altyd, onder zyne heilige hoede. Sofie'ndal den 9 October 1759. FREDERIK. ZES EN VYFTIGSTE BRIEF. Myi* waarde Vriend; de vyand is gisteren naa Bu- ga.  Koning van Pruisfen. 230 . gnnowa en Rawitz gemarcheerd; Laudon en de Rusfen ftaan nog by eikanderen; dit alles niet tegenftaande, laat ik van daag bet Detachement afgaan , het :welk den 29 des avonds in Landshut zal zyn. De Generaal-Majoor Thielë marcheert van daag met zyne 5 . Bataillons , de Husfaarcn van Malachowsky en de Generaal-Majoor van Mayer met het Regiment van Platen, gaan by Köbtn over de bruggen, tot aan Randen, den sjlten tot Liegnitz, den 28ften tot Roftok, en komen den 29ften te Landshut. Als gy ! den 26ften des avonds met de Infantery kunt opbreken , zo kon Werner cn Caireutii met geforceerde marfehen volgen, zo kondt gy heel Uil tot Reichenbach , te weten tot op twee mylen van Landshut marcheeren,en zo vervolgends den3iften deezer teNeifJe aankomen. Maar in Trachenberg zyn 9 Bataillons; 'i van daar zend ik ze rechtftreeks door Brieg, vanwaar zy vyf dagmarfchen zullen hebben. ' Laudon wil door Kalisch, Siradiën en Cherflockow marcheeren ; ik laat hem tot Wartenberg toe vervoli gen. Zodra hy uit deezen oord zal zyn, marcheeren wy regelrecht over Brieg na Löwen. Hoe het komt, weet ik niet, maar Laudon is op het naauwkeurigst van uwen marsch onderricht. Hier van daan heeft hy , niets vernomen, ik vertrouw uwen Secretaris niet heel I zeer. Alzo de vyiind zich allerwegen van omkopingen I bedient , zo geeft toch wat naauwkeuriger acht op 's mans  24° Byzonderheden betreffende den 's mans gedrag , byzonder daar wy tydcn beleven, dat men tegen alles wantrouwend moet zyn. Als wy onze Krygsverrichtingen zo vergchragt hebben, dat het'den vyand omnooglyk word, in Silefiën eene belegering tc ondernemen, dan zult gy misfehien werkftellig kunnen maken, om den vyiind een gedeelte van bet kwaad tc doen ondervinden, dat hy hier door plunderen en brandftichten heeft aangericht. I [et zou juist geen zo groot ongeluk zyn, om hun Jagerdorf en nog eenige Dorpen aan deezen kant de Oppa te verbranden, dat zal hen verhinderen, zo veel troepen bier op onze grenzen te houden. FREDERIK. Ik ben hartelyk ziek, myn waarde, en dit maakt , dat ik niet heel famenhangend over alle deeze omftandigheden fchryven kan, doch ik beroep my op uwe bekwaamheid. Laudon moet 15 dagmarfchen maken ,' eer hy te Ratibor komt; gy kunt hem dus veel voorkomen. Ik omhelze U van harten. Vaar wel. FREDERIK. Sofiënthal, den 26 October 1759.  AANHANGZEL.   De Koning had, gelyk elk één weet, een Zeef gevoelig, geheel tot vriendfchap gefchaapen hart, en zyne verknochtheid aan zyne waarde vrienden, verloochende zich niet tot zynen dood toe. Als hy redenen vond, om ergens zyne vriendfchap te rug te nemén, zo liet hy zich gewoonlyk jegens zyne andere vrienden zo verre neder, dat hy zich omftandig over zyne redenen verklaarde, opdat, zo als hy zeide, er geen twyfel meet overbleef over de duurzaamheid zyner vriendfchap. Zyne gantfche Ziel helderde zich op , als hy zich dein den kring zyner vrienden vrolykdoorgebragte uuren herinnerde. De Ovcrfte Senning, zyn Leermeester in de Geometrie en Ingenieur-kunde, was één van de genen , die met zyne gemeenzaame verkcering" vervaardigd werd. By de bekende ongenoegens tusfehen den Koning als Kroonprins en zynen Heer Vader werd de braave oude Senning mede in het lot van zynen beminden Prins ingewikkeld. Frederik als Koning vergoedde hem dit alles op de hem eigene wyze. Ouderdom cn zwakte beletten hem , zynen Heer in den veldtogt 1740. te verzeilen. Doch hy ontving onafgebrokene Bewyzen van zyn aandenken en van zyne gunst, 0 2 Uit  244 Byzonderheden betreffende den Uit het Leger by Brzezi den 27 Mey 1741. ontving hy den volgenden Brief. Myn waarde oude goede Senning. Ik dank U, dat gy deel neemt in de goede gebeurtenisfen, daar het geluk my mede begunftigt. ■ Gy hebt gelyk, dat gy U voor my interesfeert, alzo gy weet, dat ik Uw vriend ben. Uit Vrede ontftaat Kryg , zegt men altyd; maar nog zekerer ontftaat uit Kryg Vrede. Na den laatften veldflag boude ik het daarvoor, dat dc Oostenrykers buiten Itaat zyn, om den oorlog langer voort te zetten , en zo veel ik kan oordeelen , zal ik als vreedzaam bewoner van Charlottenburg of Rheinsburg, U fpoedig weder omhelzen , cn U mondeling verzekeren kunnen, hoe veel waarc achting en vriendfchap ik Voor U hebbe. Vaar wel, myn waarde Senning. FREDERIK. De Koning bleef zyn Vriend tot aan zynen dood toe. Hy woonde op bet Slot te Berlin, cn werd ook uit het Slot begraaven. Uit diezelfde tydcn der zorgelooze jaaren van 's Konings jeugd ftamt ook af zyne vriendfchap jegens Mevrouw  Koning van Pruisfen. 245 vrouw van Camas (*). Hy heeft aan haar de volgende Brieven gefchreven, welke de Overzetter niet zonder eenige fchroomvalligheid waagt te vertaaien, omdat de geleerde en bekwaame Uitgevers van het Ber* lynsh Monatfchrift ze onvertaald lieten, uit zorg, dat men het oorfpronglyke verlies zou aanbrengen. En in de daad de geen, die het ondernam, moest geheel in de heldere lïemmmg van zyn Ziel zyn, in welke de Koning ze fchreef, om derzelver aangenaamen vrolyken toon doorgaands te treffen. Maar bet zou echter onbillyk zyn den genen , die de Franfche Taal niet Biagtig zyn, deswegens het genoegen tc onthouden , om hunnen eeuwig onvergeetelyken Koning ook van deeze hoogst beminnenswaardige belangryke zydc te leeren kennen. Neufladt den 11 November 1760. Ik hen zeer flipt, in U te antwoorden, en haaste my, om U te voldoen. Het is toch zonderling, hoe de ouderdom overëenftemt! Sedert 4 jaaren heb ik alle (*) Naderhand Graavin, geboren van Brand , en eene Dame van grooten geest en edel hart. Zy was Oppeihofmeesteresfe by Wyl. des Konings Vrouw Moeder. — Zy was verfcheiden jaaren ouder dan de Koning, want zy was gebooren omtrent het einde der voorgaande Eeuw. Q 3  245 Byzonderheden betreffende den ïe Soupees gemyd, omdat Zy met het handwerk dat ik dryven moet, niet willen inftemmen, en op dè marschdagenbeftaat myn middagmaal enkel in een kopje Chocolade. Wy hebben geloopen als gekken, geheel opgeblazen vanonze overwinning, om te beproeven, of wy de Oostenrykers uit Dresden konden jaagen; zy hebben ons van de hoogte hunner bergen uitgelagcnen; Ik ben ftaands voets weder te rug gegaan en heb my als een kleine jongen, van verdriet in een oer vervloekte Saxifehc Dorpen verborgen. Nu moet men nog deHeerenKreitstroepen uit FnbergcnChem. nztz verdryven, opdat wy leven kunnen en ons ver, biyven vinden. Ik verzeker ü, dat ik een armhartig leven leide, zo | la place que foccupe. J'affure a V. M. que je ne m'expliquerois pas avec mon frère avec plus franchife que j'ai l'honneur de Lui parler. Je La prie de faire Ses refiexions fur tout ce que je prends la liberté de Lui reprefenter; car voild le fait dent il i'agü. La fuccefjton d'Anfpach y eft tout-dfait etrangère. Nos droits font fi legitimes, que perfonne ne peut nous les rendre litigieux. C'ifl ce van Swieten qui m'en paria il y a je crois 406 ans ö5 qui me dit que la cour Imperiale feroit Hen aife s'il y tivoit quelque troc d propofer, parceque j'óterois d fa Cour la fuperio, ité des voix dans le Ccrcle de Franconie, c? qu'on ne voudroit pas de men voifinage prés d'Egra en Bohème. Je lui repondis, qu'on pouvoit fe tranquillifer encore, parceque le Marggrave d'Anfpach fe ponoit Hen qu'il y avoit tout a parier, qu'il me furvivroit. J'cild tout ce qui s'eft paffé fur cttte matière, V. IJ. J. peut étre perfuadée que je Lui dis la vérité. Qiiant au dernier mémoire que j'ai recu du Prince Kaunitz, ledit Prince paroit avoir eu de l'humeur en le dreffant. La réponfe ne pourra arriver ici qu'en huit jours. J'oppofe mo* ftegme d fis vivacités, ö5 j'attends fur-tout ce que V. M. J. aura la  Koning van Pruisfen. la bonté de décider fur les fmcères repréfentations que je prends la liberté de Lui faire, étant avec la plus heaute ejlime £? avec la plus haute confidération. Monsieur, mon Frere de Votre Majejlé Imperiale le bon Frère & Coufin 'j y V fréderic. V E R T A A L I N G. Eigenhandige Blief van den Koning van Pruisfen, aan den Keizer, uit Schönwalde den I4den April 1778. Myn Heer Broeder! Ik heb den Brief, dien Uwe Keizerl. Majefteit dc goedheid gehad heeft, aan my te fchryven, met alle bed'enklyk vergenoegen ontvangen. Alzo ik geen .Staatsdienaar noch Secretaris by my heb, zal Uwe Keizerl. Majeft. zich met bet antwoord van een' oud Soldaat gelieven te genoegen, die eerlyk en vrymoedig over een zo gewigtig onderwerp fchryft, als de Staatkunde federt lange tyden niet aan de hand gegeven R a heeft.  26o Byzonderheden betreffende den heeft. Niemand heeft meer dan ik gcwenscht, om vrede en goed verftand tusfehen de Europifche Mogendheden te onderhouden ; maar alles heeft zyne paaien, cn er zyn gevallen, die zo bedenklyk zyn, dat de goede wille alleen niet toereikt, om rust cn vrede te bewaaren. Uwe Keizerl. Maj. vergunne my, dcnzclvc dc vraag nopends dc tegenwoordige gefteldheid van onze belangens duidlyk te openen en voor te dragen. Het komt er hier op aan , of een Keizer willekeurig kan omfpringen met de Ryksléenen? Zo ja, dan worden alle deeze Lcenen Timariots (*), die alleen voor het leven verleend zyn, en daar de Sultan, na den dood van den Bezitter naar willekeur mede omfpringt. Doch dit is geheel tegen dc Wetten, gebruiken en gewoonten des Ryks. Geen Vorst zal daar toe de hand leenen; Elk zal zich op het Leenrecht beroepen, het welk deeze bezittingen aan zyne Nakomelingen verzekert, en niemand zal dc magt vart eencn Despoot willen ftaaven, die hem zeiven of zyne Nakomelingen over kort of lang, van hunne federt onheuglykc tydcn genotene bezittingen beroovcn zoude. Dit heeft dan de cenpaarigc klagtcn van alle Duitfcbe Ryksltanden, over dc gcvvclddaadige wyze, waar op Beyeren weggenomen is , veroorzaakt en gaah- (*) Een fluks Lands, dat de Turkfche Keizer aan eenen Spr.'ii tot zyn onderhond geeft, op dat hy alleen, of met een aantal volks dienen zou.  Koning van Pruisfen. 261 gaande gemaakt. Ik, als Medelid des Ryks, en de Westfaahche vrede door het Traktaat van Hubertsburg op nieuws bckragtigd hebbende , ik vind my onmiddelyk verpligt, om de vryheden en geregtigheden van het Duitfche Ryk, en de Keizerlyke Verkiezings-Kapitulatie te onderfteunen, door welke aan bet geweld van het Opperhoofd des Ryks paaien gezet worden, om de misbruiken voor te komen, welke hy van zyne overmagt maken kon. Dit , Sire , is de waare tocdragt der belangen. Ik heb er geen perfoonlyk Interest by. Doch ik ben verzekerd, Uwe Majefteit zelf zoude my als eenen laaghartigen, die Uwe achting geheel onwaardig was , befchouwen , als ik de Rechten, Privilegiën cn Vryheden, welke de Keurvorsten en ik van onze Voorvaders overgeërfd hebben, op eene laffe wyze overgaf. Ik ga voort, even zo vryunedig te fpreken. Ik bemin en eere Uwen Perlbon. Het zal my zekcrlyk leed doen, tegen eenen met zo voortrellyke hoedaanigheden begaafden Vorst, dien ik in zynen Perfoonhoogfchatte, te moeten vechten. Hier drage ik derhalven de gedachten, die ik naar myn gering inzien heb, aan Uwer Keizerl. Maj. verhevener kundigheid voor. Ik erken , dat Beyeren, naar dc rechten der Convenance het Keizerl. Pluis wel kan aanftaan; maar alzo andere Rechten by deeze bezitting hetzelve geheel tegen zyn, kon dan de Hertog van Tweebruggen niet door een Equivalent te vrede gefield worden; Kon er dan niet iet bemiddeld worden , om den Keurvorst van Saxen ten aanzien R 3 der  Z6l Byzonderheden betreffende den der aanfpraaken , die hy op de Beijerfche Erfenis maakt, te voldoen V De Saxen doen eenen eisch van 37 milliöenen guldens; maar om vrede te houden , zullen zy wel wat vallen laaten. Dergelyke voorllagen, van welke de Hertog van Meklenburg niet moest uitgcflootcn worden, zou Uwe Maj. my met vreugde zien omhelzen, dewyl zy inftemden met myne pligteu en de plaats, die ik beklecle. Ik kan Uwe Keizerl. Maj. verzekeren, dat ik my tegen mynen eigenen Broeder niet vrymoediger zou kunnen verklaaren, dan ik thans de eere heb, aan U te doen. Ik bidde Uwe Maj. alles, wat ik dc vryheid neem, U voor te ftclkn, in overweging te willen nemen , en te overleggen, want dit zyn de facta, daar hier van gefproken word, cn daar het op aankomt. De Anjpachjche Erfenis behoort hier geheel niet toe. Onze rechten op dezelve zyn zo wettig, dat niemand ze ons betwisten kan. Als ik niet mis heb, zo fprak van Swieten er voor 4 of 6 jaaren van; Hy zeide my: liet Keizcrlyke Hof zou heel geern zien, als er eene ruiling rot ftand gcbragt kon worden, dewyl zyn II-i'door my alsdan de meerderheid van ltemmen in tien Fiankifehen Krcits verloor, en men my zo dicht by Egra in Boluemcti niet geern ten nabuur zou hebben. Ik antwoordde hem , dat men voor als toen zicli nog niet behoefde te ontrusten, want de Markgraaf van Anspacii was nog vrolyk en gezond, cn men kon er wel eene weddenschap op aangaan, dat hy my overleven zoude. Dit is alles, wat over dit onderwerp is voorgevallen, en  Koning van Pruisfen. 263 en Uwe Keizel. Maj. kan verzekerd zyn, dat ik U de waarheid zeg. In gevolge de laatlte memorie, die ik van den Vorst Kaunitz ontvangen heb, fchynt gemelde Vorst driftig geweest te zyn, toen hy ze opftelde. Het antwoord kan niet dan voor over 8 dagen hier komen. Ik ftel tegen zyn driftig humeur myn Phlegma; en hoofdzaaklyk verwagt ik, dat Uwe Keizerl. Majefteit de goedheid zal hebben, om over deeze oprechte voorftellen uitfpraak te doen, die ik de vryheid neem, U voor te dragen. Ik ben met de grootfte hoogachting , Myn Heer Broeder, Uwer Keizerlyke Majefteits goede Broeder en Neef. FREDERIK. Lelire de main propre du Roi d V'Empereur , de Schoenwalde le 20 Avril 1778. monsier mon frere ! Rien ne peut être plus glorieux pour V. M. I. que la rêfolution qu'elle daigne prendre d'effayer a conjurer l'orage qui fe prépare, & qui menace tant de peuplès innocents. Les fuccès , Sire , que les plus illuflres guerriers ont fur leurs ennemis fe partagent entre Men des tites, qui par leur valeur leur conduite y conR 4 cu-  264 Byzonderheden betreffende den curent. Mais les bienfaits des Souverains envers Vimmanitè leurs font uniquement attribués, paree qu'ils tiennent d la bonté de leur caractère. Comme d l'élevatton de leur genie. 11 n'ejl aucune efpèce de reputation d laquelle V. M. I. n'ait droit de prétendre, foit que ce foit des acles de modération. Je la crois également capable des uns comme des autres, £f V.M. I. peut être perfuadée, que j'agirai rondement '& me preterai de bonne foi d tous les moyens de conciliation que l'on pourra propofer d'une part pour prévenir l'effufion de fang innocent, tfdeïautre, Sire, par les fentimens d'admiralion, que j'ai pour Votre perfonne, {ƒ dont les profondes impreffions ne s'effaceront jamais de mon cosur. Ojie V. M. I. foit perfuadée, que fi je me fuis hazardi d Lui ouvrir les fentimens que j'ai pour fa perfonne, que c'efi l'impreffionpure £? fimple de la vérité. L'on m'accufe d'ëtre plus fincère que flatleur, £f je fuis incapable de dire ce que je ne penfe pas. C'cft en attendant ce qu'il plaira d R. M. I. de régler, pour l'importante négociation dont ils'agit, que je La prie de me croire avec tous les fentimens de fa plus parfaiteefiime &f de la plus haute confidération. Monsieur mon Frere, de votre Majefié Imperiale le bon Frere 8* Coufin. F R k D E R I C. VER-  Koning van Pruisfen. 265 VERTAAL ING. Eigenhandige Brief van den Koning van Pruisfen , aan den Keizer, uit Schönwalde den 2often April 1778. Myn Heer Broeder ! Niets kan voor Uwe Keizerl. Maj. glorieryker zyn , dan dat gy het befluit gelieft te nemen, om te poogen, het onweder af te wenden, hetwelk famentrekt, en zo veel onfchuldige Volken dreigt. De voordeden, Sire, welke de vermaardfte Krygsbelden over hunne Vyanden behaalen, worden onder veele hoofden verdeeld , die door hunne dapperheid en goed gedrag daartoe het hunne doen. Maar, de wcldaadcn der Regenten jegens het Menschdoin, worden ook alleen aan hun zelven toegefchrevcn, dewyl zy van de goedheid van hun karakter , cn de verhevenheid van hunne Geest.bekwaamheden afhangen. Daar is geen foort van ecrvollen roem, daar Uwe Keizerl. Maj. niet met recht aanfpraak op zoudt kunnen maaken. Het zy het trekken van dapperheid of handelingen van gematigdheid zyn: Ik houde U voor de ééne zo wel als voor de andere bekwaam, en Uwe Keizerl. Maj. kan verzekerd zyn, dat ik heel eerlyk te werk ga, en met een oprecht hart tot alle middelen van verzoening komen zal, die men éénsdeels kon voorflaan, om het vergieten van zo veel onfchuldig bloed te verhinderen, en  265 Byzonderheden betreffende den en anders deels ook, Sire. om de gevoelens van op* rechte bewondering , welke ik voor Uwen perfoon koester, en welker diepe indruk nooit in myn hart uitgewischt zal worden. Mogt Uwe Keizerl. Maj» toch overtuigd zyn, dat als ik het gewaagd heb, U de gevoelens open te leggen, welke ik voor Uw perfoon koester, het de uitdrukking der eenvoudige loutere waarheid is. Men befchuldigt my, dat ik meer oprecht, dan een viever ben, en ik ben in de daad onbekwaam , iet te zeggen, dat ik niet denk. In verwagting, wat Uwe Keizerl. Maj. zal gelieven te beöuiten over dc gewigtige onderhandeling, welke ons onderwerp uitmaakt , bid ik U te gclooven, dat ik met de volmaaktfte hoogachting en grootfte vcrëering ben, Myn Heer Broeder, Uwer Keizetlyke Majefteits goede Broeder en Neef, FREDERIK.