staats- e n , karakter-kundige BYZ ON DERHEDEN betreffende frederik den ii. KONING van PRUISSEN. Uit het Hoogduüsch (Naar den derden Druk.} derde deel. 's G KAVE N H AG E, By isa ac van cleef. mdcclxxxv i.i' i.   Daar zyn by deeze Byzonderheden nog zo veele gewigtige Bydragen gekomen, dat wy thans het genoegen hebben, onzen Lezeren een derde Deel derzelven te kunnen aanbieden. De goedkeuring, met welke de twee voorgaande Deelen ontvangen zyn, doen ons hoopen, dat ook dit derde aan de verëerers van Frederik * 2 aan-  aangenaam zal zyn. Zo er hier of daar bekende zaaken in deeze Verzameling voorkomen , het zal egter den Lezer aangenaam zyn, dat hy hier alles by elkanderen heeft, wat men van deezen Grooten Koning karaktermatig heeft kunnen opzamelen.  staats- e n karakter -kundige BYZONDERHEDEN betreffende den KONING van' PRUISSEN. H et is bekend, dat de Koning in gantsch Duitschlani algemeen verëerd wierd, en dat men hem eenvoudig de Koning noemde, als of er geen ander buiten hem ware. Zelfs in Saxen kende de eerbied jegens hem, ook reeds voor den Oorlog om de Beyerfche Nalaatenfchap, geene paaien. Het volgend geval, dat ééns eenen Reiziger gebeurde, kan dit bewyzen. Hy kwam 's avonds laat op een Saxisch Dorp aan, vond de Herberg reeds bezet, en fteeg by eenen Boer af. De Boer was een knap man, en fprak onder anderen ook over den zevenjaarigen oorlog. Ja, UI. Deel. A zei-  2 Byzonderheden betreffende den zeide hy, myn huis is in die booze tydcn ook in de asfche gelegd! De Pruis/en kwamen hier door, en toen werd ons gantfche dorp afgebrand. De Reiziger was wel te vrede, dat hy zich niet bekend gemaakt had, dat hy een Pruisfisch Onderdaan was; alzo hy vreesde, dat zyn Hospes hem anders niet zo wel zou ontvangen hebben. Maar den volgenden morgen ontdekte hy zynen misdag. Hy bemerkte, dat de Boer voor een Pouitrait des Konings, dat in 't vertrek hing, zo dra hy binnen kwam, zyn muts eerbiedig ligte. „ Gy hebt my gisteren gezegd," zeide toen de Reiziger, „ dat de Koning in den ze„ venjaarigen oorlog uw huis verbrand heeft , en „ evenwel neemt gy uw muts af voor zyn Pouitrait'?" Ja, myn Heer, antwoordde de Boer, dat doe ik. De Koning heeft zekerlyk myn huis verbrand; Maar, het was oorlog; Hy kon niet anders, want dc vyanden waren hem op den hals. Nu , is het weder opgebouwd, en betaald ook. Maar, myn Heer, als de Koning ons in den duuren tyd van 1771 en 1772 geen Koorn had laaten volgen, dan was ik met alle myne Kinderen van honger geftorven. En nu zal ik, zo Lang ik leeve , dien goeden Vorst alle morgen een' voorfpoedigen dag toewenfehen, en myne Kinderen zullen het ook doen tot aan hun einde. Nog grooter en algemeener was de eerbied der Saxen jegens  Koning van Pruis/en. 3 jegens den Koning na den oorlog om de Beyerfche Nalaatenfchap, toen hy met zo edele belangeloosheid voerde, en door welken het Land ten grootften deele weder vergoed kreeg, het geen het in den zevenjaarigen oorlog Verloeren had. Op zekeren dag kwam een Saxifche Boer , op een Pruisfich Comptoir , te Dresden geëtablisfeerd, en vraagde, of men hem nk% een Frederik d'or voor zilvei' geld kende wisfelcn? Alzo men vcröndcrfteldc, dat de Boer Pruisfisch zilvergeld zou hebben, eischte men 5 Ryksdaalers en 8 grosfchen. Doch hy haalde Saxisch geld uit. Toen men hem zeide ; Dat de Frederik d'or in dit geld maar 5 Daalcrs kostte , hernam hy : Nu, neem de 5 Daalers en 8 grosfchen maar; Ik betaal het er geen» Voor. Met deeze woorden nam hy den gewisfelden Frederik d'or op, kuste dien, en zeide met aandoening : Dit zal ik voor ray en myne Kinderen bewaaren, en als het ons heel wel gaat , dan zullen wy fteeds denken ; dat hebben wy dien goeden ouden ' Heer te danken ! De omreizende Tol-Infpe&oren , Dircétoren , of hoe zy anders heeten mogen , namen in het Mansfeldfche zeden verfcheiden jaaren hun intrek by eenen Predikant; Deeze gaf hun altyd het beste, dat hy had, en zy hadden het ongemeen wel by hem. Of het nu uit boosheid of uit eene aartigheid gefchiedde, A a al-  4 Byzofiderheden betreffende den altoos, zy deeden vifitatic by den Predikant, en vonden Smokkelgoederen; waar op hy in eenc boete van 60 Ryksdaalers bedaagen werd, ] )e Predikant maakte eene tegenrekcning op, waar in hy alles, wat de Heeren, die hem bezogten , verteerd hadden, by den dag had opgeteekend, en deeze rekening bedroeg 1521 Ryksdaalers, zo dat hy dan na aftrek der boete nog 92 Ryksdaalers te vorderen had. De Tol te Maagdeburg fpotte met deeze rekening, en eischtc de boete. De Predikant fchrcef de heek historie aan den Monarch; en de Koning antwoordde: Den Predikant moeten de maaltyden betaald worden , en alzo hy geen Herberg-houder is, zo kan men die niet taxeer en; maar dan moet hy ook de boete betaaien. Fredtirik. Een Officier, de Baron Spitznas, had het ongeluk, eenen anderen in een Due'l, daar hy toe uitgedaagd was, neder te leggen, en zat daarom op de Hoofdwagt in arrest. Volgens het Plakaat tegen de Duellen had by het leven verbeurd. Frederik wilde deeze wet by deezen verdicnltclyken Officier geern ontgaan. Hy liet dan den vrienden van den Baron Spitzxas te kennen geven, dat hy er niets tegen had, als de Arrcftant zich bergen kon. Daarop werden fchik-  Koning van Pruisfen. m fchikkingen gemaakt, om te ontvlugten. Om die gemaklyker te maaken , deed de Koning den Kapitein , die de wagt had , by zich komen, en zeide tegen hem : Hoortge, laatge deezen nagt Spitznas ontjnappen, dan komt gy op myn woord 24 uur en in arrest. De Kapitein vatte den wenk; om mid- dcrnagt raadde hy zynen Arreftant, om een luchtje te fcheppen voer de Hoofdwagt, Spitznas bediende zich van deeze gelegenheid. Zyne vrienden hadden alles al in gereedheid, en hy ontfnaptc. De Hoofdman deed den Koning verflag van het gebeurde, en deeze werd daar door zo gramfïoorig, dat hy hem terftond voor 24 uuren op de Hoofdwagt zette. Toen de Koning zyn Sans-Souci aanlag, was hem een moolen in den weg, om dat die, door zyne ligging , tegen het ontworpen plan van zynen Tuin ftreed. De Koning liet den Mulder by zich komen, en ftelde hem voor, om den Moolen van hem te koopen. De Molenaar had hem van zynen Vader geërfd, en wilde hem ook op zyne Kinderen brengen. De Koning beloofde hem, eenen beteren Moolen ergens elders te bouwen, hem waterloop en alles vry te geven , en zelfs nog de femme , die hy voor zynen Moolen eifchen zou, in baargeld te laaten betaalen. De Molenaar bleef hoofdig by zyn ftuk. Thans werd de Koning gemelyk : Weet gy wel, dat ik u uwen A 3 Moo.  6 Byzonderheden betreffende den Moolen afnemen kan, zonder dat ik er u éènen duit voor geef? zeide hy driftig. Ja, Uwe Maje- fteit , als er het Kamergerigt te Berlin niet was, antwoordde de Molenaar. Dit fchiclyk antwoord behaagde den Koning , zyn drift bedaarde, de Molenaar bleef ongeftoord in't bezit van zynen Moolen; en de Koning was zo grootmoedig, dat hy het plan van zynen Tuin veranderde. In den Beyërfchen Succesfie-Kryg had de Koning zyn Hoofdkwartier in Frankenftein. Hy ftecg daar af in 't huis eener oude adelyke Weduwe, en verbleef er een' korten tyd. De Dame geleidde hem in haar befte vertrek. Hier hingen de afbeeldingen van haare zes Zoonen, die gezamentlyk hun leven in den zevenjaarigen oorlog verlooren hadden. Voor ééne van deeze afbeeldingen bleef de Koning ffil ftaan, en zeide na een korte poos: Was deeze in het leven gebleeven, dan verzeker ik u, dat hy thans Generaal waSm Hy deed onderzoek naar de omftandighe- dcn van de Familie, en gehoord hebbende, dat zy nog twee ongehuwde Dochters had , deed hy haar 6000 Dukaatcn tellen. De Engelfche Gezant Mitciiül, dien de Koning, om  Koning van Pruisfchen. 7 om zynen levendigen geest hoogachtte, bragt hem, geduurende den zevenjaarigen oorlog ,-ééns tyding, dat de Engel[chen weder een gewigtig voordeel op de Franfclien behaald hadden. Hy bediende zich daar by van deeze uitdrukking: „ Wy hebben de Fran- „ fchen, met Gods hulp, volkomen geflagcn." „ Is God ook uw Geallieerde?'''' vraagde de Koning. „ Jazeker," zeide Mitciiel, en hy is deeenige, * dic ons gcene fubfidiën kost." Hy dient er u ook dikwils naar, was 's Konings antwoord. De volgende byzonderheid mag ten bewys dienen , dat de Koning den gecnen , dien hy ééns met zyne gunst vereerde, zelfs onvriendclykheden wist te vergeven. Quintus Icïlius heette , voor dat de Koning by zekere gelegenheid zynen naam veranderde, Guichard , en was de zoon van eenen Koopman van Maagdeburg, die een Fabriek van aardewerk had. Als de Koning, niet lang na den zevenjaarigen oorlog, de Porcelein Fabriek te Berlin voor zyne rekening overgenomen had , fprak Quintus hem ééns over Tafel tegen. De Koning zeide met eenige hevigheid tegen hem: „ Zwyg gyffil! wat weet gy er » van? GJ W maar een Pottebakkers zoon." Quintus antwoordde. „ Daar verwyt Uwe Majefteit my, „ dat myn Vader eenPottebakkcr was, en Gy zyt er „ zelf één." A 4 De  $ Byzonderheden betreffende den De bekende vrolykheid van geest van deezen grooten Koning verliet hem zelfs in zyne pynelykfte ziektens niet. By zyne laatfte ziekte had hy den Hanoverfchen Lyf-Medicus Zimjierman ontboden, om hem te bedienen. „ Hebt gy al veele menfchcn naa „ de andere wereld geholpen?" vraagde hem de Koning. De Geneesheer antwoordde : „ Niet zo veel „ als Uwe Majefteit, en niet met zo veel roem." De groote Koning nam het meerendeels lagchend op, wanneer zyn 1'chertzen met goed vernuft betaald wierd. Onbefchcidenheden beantwoordde hy in zulken gevalle gewoonlyk met ftilzwygen en fchielyk afbrceken van het gefprek. De Koning achtte tegenwoordigheid van !*eest in elk eenen hoog, maar byzonder in Officieren, en om diens wille zag hy veele andere dingen over 't hoofd. Eens was een Officier, die by den Koning zeer gezien was , geduurende het Kameval , van Potsdam hcimlyk naa Berlin op cene Redoete gegaan. Door het dén of ander toeval ontdekte cii kende hem de Koning , die in zyne vroegere jaaren de Redoete, zo wefals de Opera, fomtyds plag te bezoeken. Hy ging op den Officier aan, en noemde hem by zynen naam. Deeze hield zich, als of hy niet wist, met wien  Koning van Pruis/en. 9 hy i'prak, ca zeide: St: Ja, ik heet zo; Maar een Hondsvot, die het verder zegt. Doch naauwlyks was de Kolling van hem afgegaan, of hy verliet fchielyk de lledoetezaal, fteeg te paard,en reed zofpoedig mooglyk naa Potsdam te rug. Daar gekomen, hield hy zich, als-of hybefchonkcnwas,bcgon.kwcstie mét de wagt, en werd van den Officier in arrest genomen, tot hy den dronk uitgoflaapen zou hebben. Niet lang daarna kwam er een Jager van den Koning, met bevel; zodra de Luitenant C. . . . in Potsdam zou aankomen , zou hy terftond gearreftcerd worden.. De Officier liet den Koning berigten, dat dit reeds voor een half uur gefchied was.' De arreftant kwam, op 's Konings bevel, fpocdig weder los. Toen hy de eerftc keer weder op de parade was, riep hem de Koning byzich, en.zeide: C . . . 'i, gy zyt Hopman; maar een Hondsvot, die het verder zegt. Alle de andere Officiers waren nieuwsgierig , wat de Koning toch met hunnen Makker mogt gefproken hebben; maar hy was zo fchranderr dat hy zich geen woord ontvallen liet. Na verloop van een jaar kreeg hy einder lyk het patent van Kapitein, en wel onder dezelfde Dagtekening, op welke hem de Koning de gemelde boertige ftraf opgelegd had. De Koning had ééns met den bekenden Baron van Pöllnitz om eenc aanzienlyke fomme gewed , dat a 5 hy  to Byzonderheden betreffende den by hem op de redoete in allcrleië verklceding kennen zou. Pöllmtz liet op den eerstvolgendeii Redoetedag iemand, die volkomen zyn voorkomen had, in een Maske op de redoete gaan, in welke de Koning hem zeiven reeds voorheenen gezien had. Maar hy leende veele Juweelen , en zorgde over het geheel voor zulk eene pragt in zynen opfchik, dat de Koning eerder eenen geheel anderen dan den Baron Pöllmtz onder deeze Maske zoeken moest. Hy drong opzettclyk tot den Koning door, liet zich met eene veranderde ftcm in gelprek met hem in, en gaf te kennen ; Dat hy niets meer wenschtc , dan den Koning te. fprecken , dien hy gewigtige dingen te ontdekken had. De Koning werd hier op oplettende. Na eenige tusfehenredenen ligte hy cindelyk zyn Maske af, en zeide : Ik ben de Koning. Schielyk fchoof ook Püll.xitz de zyne neder met deeze woorden, en ik ben Pollnitz. Een voornaam Fransch Heer gaf zyne byzondere verwondering aan den Koning te kennen , als hy in Sans-Souci by na in elk vertrek des Keizers afbeelding ontmoette , voornaamlyk by de toenmalige gefteldheid van zaaken. (Het was in den Beyërfchen Succésue-kryg.) „ Gy verwondert u , Heer Mar„ kies? zeide de Koning, Ik ftelde my wel voor, „ gy dat doen zoudt: Maar de Keizer is een vuurig „ en  Koning van Pruis Jen. n „ en- werkzaam vorst, dien ik niet geern uit het oog „ verlies." Doch Josef de tweede laat ook zynen grooten Tyd genoot regt wedervaaren. In het laatfte Leger by Minkendorf zeide hy tegen eenen Spaanfchen Officier, die de fchikking der Ooftenrykfche Troepen bewonderde : Ik ftel alle bedenklyk vertrouwen op myne Armee, en nu Frederik dood is, heb ik drie van de beste Generaals. Tcrwyl hy op Lascy , Laudon en Haddik wees. De Koning was gewoon, op zyne veelvuldige reizen, in kleine Steedies, terwyl de paarden verwisfeld wierden , met den Burgemeeftcr der plaats te praaten. Alzo hy alles beminde, wat juist was, zo was het hem altyd aangenaam , wanneer zulk een Man hem zyne vraagen, die gemeenlyk de middelen van beftaan van die ftad betroffen, regelregt en zonder iicrlyke wydloopigheid beantwoordde. Hy liet zich in zulke gevallen, voornaamlyk als de man oud en in zyn uiterlyk voorkomen eenvoudig was, dikwils neder tot de aandoenlykfte gemeenzaamheid. Maar was in tegendeel zulk een man in zyn uiterlyk voorkomen gedwongen , te zorgvuldig gekleed , of in zyne uitdrukkingen te ficrlyk, dan brak de Koning of het gefprek kort af, of hy gaf aan hetzelve, door eene buitengewoone beleefdheid, eenen fpotachtigen toon. Wy zullen daar van een voorbeeld plaatzen. Don  12 By zonderheden betreffende den Den ouden Burgemeefter P. in A. gaf de Koning gemeenlyk de hand uit het rytuig, en vernam naa? zyne gezondheid. Ééns fprak hy langer dan gewoonlyk met hem, gaf hem verfcheiden middelen aan de hand, om zyne wankelbaare gezondheid te bevestigen, en fcheen zich, in het befchouwen van zyne gladgekemde zilvren haairen , niet te kunnen verzadigen. Eindelyk lag hy hem, met öene aandoenlyke Gemeenzaamheid de hand op den fchouder, en zeide: Tu es Conful Romanus, P. ftierf kort daarna, en in zyne plaats kwam de Burgemeefter L. een goed man, maar die in zyn uitwendig voorkomen ongemeen veel ftyvigheid had, en ■in zyn fpreken elke Syllabe afzouderlyk uitfprak, en als aftelde. -Zodra de Koning weder te A. kwam, was zyne eerlle vraag: Waar is myn oude P. ? Op de tyding van zyn dood, fchoof de Koning het venfter •op , wierp zich op zynen ftocl, gaf zich aan zyne gemoeds-aandoeningen over, en fprak geen pnkel woord meer. Op eene andere keer befchouwdc hy den nieuwen Burgemeefter L. naauwkeurigcr, en met éénen opüag het Uyve en gemaakte in zyn perzoon ontdekt hebbende , ontftond het volgend gefprek : Koning. Wie is U Ed. ? Bur-  Koning van Pruisfen. 13 Burgemeester. Uwe Majefteit ! Ik ben de Burgemeèfter van A. K. Hoe is uw naam ? B. Ik heet L. K. En zyt gy hier Burgemeefter1? B. Ja, Uwe Majefteit. K. Dan is UEd. de atlas van A ? Hoe veel zielen zyn hier wel ? B. Een duizend, negen honderd, en dertien. K. En die worden alle door uwe Providentie geregeerd ? B. Ik dierigeer ze alleen onder de aufpicia van Uwe Majefteit. K. Zo! Zo! Maar UEd. zegge my toch, wat is dat voor een nieuw gebouw? B. Het is de nieuwe Fabriek, waar toe Uwe Koningl. Majefteit de onkosten genegenst gefchooten hebt. K. Wat wordt daar in gemaakt ? 13,  ƒ4 Byzonderheden betreffende den B. Ligte wollen Moffen. K. Ligte? Waarom geen zwaare? Waarom geert Laaken ? B. Uwe MajeMeit, wy hebben geen Volmolen. K. Dan moet er één gezet worden. B. Dat lukt niet. K. En waarom niet ? B. Uwe MajeMeit, het ontbreekt ons aan water. K. Ach! gchoorzaame Dienaar. Ik ben daar digt by de Mad een groot water voorbygekomen, waar in men eenen heelen Hoog-edelen Magiftraat zou kunnen verzuipen. Ilydt voort! Het volgend gefprek van den Koning met de bekende Dichteresfe Madame Karsciiin voegen wy hier zo in, als zy hetzelve opgeMeld heeft. „ In het groote Vredejaar, na den zevenjaarigen Veldtogt, was de Generaal Seidlitz by den Koning tc Potsdam,. Karschin had de cere van Briefwisl'e- ling  Koning Van Pruisfen. 15 ïing met deezen Veldheer gehad, en was by hem nu in perzoon bekend. Zy bevond zich insgelyks in Potsdam. Op zekeren avond bragt Seidlitz het gefprek met zynen Monarch op de Duitfche Dichters, en maakte tevens gewag van eene vrouw , die in eenen laagen ftaat eene Dichteresfe was. De Koning liet Karschin op Sans-Souci ontbieden. Zy kwam. Zyne Paadjcn zeiden, dat hy Hiep, en zich niet wel bevond. Het was nademiddag om vyf uuren. Zy ging hcenen. De Koning werd kort daar op wakker, en vraagde na haar. Op het bericht, dat zy weg was , beval hy, haar 's anderen daags op hetzelfde uur te beftellen. Zy ging op Sans-Souci, en de Koning kwam uit zyn Kabinet. Lentulus en Catt bleven op de agtergrond ftaan, en luifterden, hoe zyne Majefteit vraagde: Is UEd. de Poetesje, van welke ik gehoord heb ? Uwe Majefteit! ja! men geeft my dien naam. Wie was Uw Vader ? Een Brouwer en Waard. Zyn naam was Durbach. Uit welke plaats was hy van daan? Uit Sweidnitz, een Dorp by Griinberg. Waar  ïö Byzonderheden betreffende den Waar is UEd. gebooren? In Neder-Sileziën, tusfchen Krosfen cn Zullichau, op eene Boerdcry, omtrent zo groot, als' het Landgoed van Horatius was. Zy heet de Hamer, en behoort tot de Schwiebufer Kreitz. Gy waart dus op het Land, gy hadt geene Opvoeding, geen School? Waardoor werdt gy tot eene Poetesje? Door de Natuur, en door de overwinningen van Uwe Majefteit? UEd. heeft toch Boeken geleezen? Ja, Uwe Majefteit, ik las verfcheidcne Dichters, Gellert , Haller, IIagedorn, Rajmler , Glein, cn meer anderen. Ooit geene oude Schryvers ? Ik heb geene andere Taal geleerd , dan Hoogduitsch. Ei nul men heeft toch Overzettingen) leest UEd. er ook eenigen ? Ja»  Koning van Pruis/en. 17 Ja , ik las Plutarchus Levensbefchryvingen, vyf Zangen der Made, en Horatius. Zo Horatius ! dat is goed. Maar hoe Jlaat het met Uwe Moedertaal? Zyn daar geene fouten in? Uwe Majefteit, men zegt, dat ik myne Taal redelyk magtig ben, en alleen hier of daar eenigc kleine fouten bega. O, men moet er geen één begaan! Ik zal myn best doen, om ze te vermyden. Heeft UEd. geen Man? Ik had er één, die my nooit verzorgde. Ik heb hem niet meer. Liet hy u Kinderen na ? Ééne Dochter. Waar is die ? Te Berlin op de Reaal-School. De Hofraad Stahl betaalt het Kostgeld voor haar. Hoe oud is zy? III. Deel. B Der-  ]8 Byzonderheden betreffende den Dertien jaar. Is zy fchoon ? Neen, Uwe Majefteit , zy heeft geene fchoone Moeder, Ha! de Moeder was toch echter éénmaal fchoon! riep Frederik., en vraagde verder-: Waar woont UEd. dan ie Berïin? Uwe Majefteit, ik woon zeer flegt. De huizen zyn, zedert de vrede, zeer dunr. Nu, waar woont gy dan daar? Op de Stechbahn in 't oude Confiftoric, drie trappen hoog onder het Dak, in eene Kamer, zo als te Parys in de iiaitille. De Koning lagchte, en vraagde verder: Maar waar leeft gy dan nu van? Van de Discretie myner vrienden. Laat UEd. dan nooit iet drukken? Ja, Uwe Majefteit, ik gaf ecnige Bladen in druk, by gelegenheid van Uwe glorieryke wederkomst uit het Oorlogsveld. Wat  Koning van Pruis/en, Wat kreegt gy daar voor ? 19 Twintig Daalers! gaf my de Boekdrukker Winter. Twintig Daalers; in waarheid, daar leeft men in Bei-tin niet lang van! Nu ik wil ééns zien, ik wil voor U zorgen. Adieu. Met deeze woorden verliet de Monarch Karschin, en men weet niet, waarom zy, in plaats van eene verzorging , alleen van tyd tot tyd 97 Daalers van Zyne Majefteit bekomen heeft. Zyn Koninglyke Opvolger laat haar een huis bouwen, en vervult daar door de belofte van zynen Grooten Oom, die niet ongunftig jegens haar was, want zy ontving op Nieuwjaarsdag 1785 op haaren Zegenwensen het volgend Kabinet'sfchryven ten antwoord: „ Zyne Koninglyke Majefteit, onze ailergenadigfte „ Heer, heeft de Nieuwjaarswensen van de Poëtesfe „ Karschin gunftig aangenomen, en wenscht haar „ daarentegen alle geluk en welvaaren, als haar ge„ nadige Koning." Dit was, zo als gewoonlyk, met zyn eigen Pennetrek onderteekend en gedateerd den 1 January 1785. en deed Karschin veel vermaak aan, dewyl het de wensch was van eenen Grooten Vader des Vaderlands. B 2 Het  20 Byzonderheden betreffende den Het is wereldkundig, dat Frederik, als Kroon-prins, in de uiterfte verdrukking onder de ftrengheid van het Vaderlyk geweld leefde. Zyne Zakgelden waren zo bepaald , dat hy , zonder fchulden te maaken, niet leven kon. Hy geraakte ook dikwils in Arrest ; want Frederik Willem behandelde hem als Soldaat ! Somtyds zat hy ook te water en te . brood. Zyn Vader verzaakte hem , cn ftelde den tweeden Prins, August Willem, verre boven hem. „ Frits is een Fluitfpeeler en een Poëet," zeide hy ééns, „ hy maakt geen werk van de Soldaaten." 1 loe verkeerd hy hem beoordeelde, heeft de tyd geleerd. Ondertusfchen wilde hy echter, dat de Prins zich by alle gelegenheden vrolyk en hollyk gedraagen zou. Toen zy zich te Bon onthielden, gaf de toenmaalige Keurvorst Klemens Augustus, ter eere van zyne hooge gasten, een pragtig Bal. Frederik AVillem had, by dcqze gelegenheid, eene zeer verfletene Uniform aan. De Kroonprins was insgelyks meer flccht, dan eenvoudig gekleed, en ftond, zonder aan de algemeene vrolykhekl deel te nemen. ,, Hoe ftaat gy „ zo, Fritz? waarom danst gy niet?" vraagde de Koning. Frederik boog zich, zwygende, en keek met veel nadruk op zynen verfleetenen rok. De Koning begreep hem, hief hevig vertoornd de hand op, en riep: „ Voort, voort, terftond gedanst." De traa-  , Koning van Pruis/en 01 Craanen kwamen den Kroonprins in de oogen. Ily nam de eerde Dame de beste, cn danste, zo lan<* zyn Vader het begeerde* Frederik , over zo veele ruwe bejeegeningen van eenen Vader, dien hy beminde en eerde, verdrietig, wenschte, eene rcize te doen buitens Lands; deels, om zachter zeden en mcnfchen te leeren kennen, deels ook om van zyne jeugd eenig genot te hebben. Zyn Vader floeg hem plat af, toen hy om verlof tot de reize verzogt. Thans befloot de jonge Prins, zonder zyn Vaders bewilliging, een kleinen uitflap te doen; naa Frankryk of naa Engeland, dit wist hy zelf nog niet. Twee jonge lieden , die zyne vertrouwden waren, zouden hem verzeilen. De één was de Zoon van den Generaal van Katt , de ander van Keith. Het ontwerp van den Prins werd ontdekt, cn de Koning liet hem in de Vesting Kuftrin zetten. Na cenigc weeken Arrest trad een oud Officier met vier Soldaaten in zynen Kamer. Den Officier kwamen de traanen in 't gezigt, toen hy den beminlyken Prins in 't oog kreeg. Frederik dacht niet anders, of het zou zyn hoofd gelden. Maar de Officier, gaf hem, met ontroerenis, te kennen, dat hy order had, om hem aan 't Venucr te brengen; en als hy weigeren mogt, om te gaan , dat hy hem met geweld voort moest fleepen. De Prins zag een Schavot opgcflagen voor het venfter, en op het zelfde oogenblik bragt men zynen beminden Katt te voorfchyn. Dit was B 3 naauw-  22 Byzonderheden betreffende den naauwlyks gefchicd , of hy zag zynen vriend onthoofd. Frederik ftak de armen naa hem uit , cn zonder te weeten, wat hy deed of zeide, riep hy uit: Katt ! Katt ! en zeeg toen in onmagt. Wy deelen hier drie Brieven van den ongelukkigen Katt mede, die zyne gevoelens waarc ecrc aandoen, en bewyzen , hoedaanige vrienden Frederik zich reeds, als Kroonprins, wist te verkiezen. EERSTE BRIEF. Aan zynen Vader, G ener aal-Luitenant van de Kavallery. Myn hartelykst geliefde Vader! Wanneer ik bedenke, dat deeze regelen Uw waar Vaderhart de grootfte droefheid en - fmart vcröorzaaken zullen; dat de hoop , welke gy wegens myne vorderingen tot hier toe hadt opgevat, cn de troost, welken dit aan uwe klimmende jaaren beloofde, nu op éénmaal verydeld zyn; wanneer ik overweeg, dat alle die zorg en moeite, welke gy aan myne Opvoeding befteed hebt, om my te volmaaken, thans vergeefsch zyn , cn dat ik in den bloei myner jaaren voort moet, eer ik U en de Wereld de vrugten van Uw onderwys heb getoond , of eer ik nog myne kinderlyke dankbaarheid heb kunnen bewyzen! Wan,  Koning van Pruis/en. =3 Wanneer ik, zeg ik, dit alles bedenk, word ik van de miert overweldigd, en bezwyk onder den last der treurigheid. Welke heerlyke gedachten koesterde ik niet, van aan uwe Verwagtingen omtrent myn bcftaan in de wereld te zullen beantwoorden ? Hoe vast was ik overtuigd, dat het my niet misfen kon, bevordering en tydelyk geluk te bereiken? Hoe zeker was de hoop myner toekomftige grootheid ? Dan ach! hoe ydcl is al myn poogen geweest, cn hoe nietig zyn over het, algemeen alle menschlyke ontwerpen ? Alle deeze glinfterende droomen verdwyncn op éénmaal! en ach! in welke treurige vcrwisfeling zie ik myne dagen nu veranderd! Hoe onderfchciden is myn tegenswoordige toefland van myne voonnaalige hoop! In plaats van den weg ter bevordering en eer te bewandelen, betreede ik thans het pad van eenen finaadelyken dood! Maar, o God! hoe onnafpeurlyk zyn uwe oordeclen, en hoe onbegrypelyk zyn uwe wegen voor het zwak en eug-beperkt menfehen verftand. Ik kan wei zeggen: De mensch fielt zich iet voor, maar God voert het uit. Waren myne weufchen vervuld geworden , misfehien had ik den Almagtigen vergeeten, en zou met den flroom der booze Wereld tot het eeuwig verderf myner ziel voortgefneld zyn. Zou ik de wegen van ziulyke vermaaken niet hebben kunnen kiezen boven de paden der eeuwige gelukzaligheid ? B 4 Niets  24 Byzonderheden betreffende den Niets is waarfchynlyker. En zeker, zulk een leven zou my onvermydelyk op eenen weg gehragt hebben, die my fteeds meer en meer van God zou vervreemd hebben. De verfoeilyke zugt naar roem , die ons van onze Kindsheid af ingeboezemd word , zonder dat wy een recht en duidlyk denkbeeld van zaaken hebben, kan zo verre de overhand nemen, dat eindclyk het zwak vernuft op zulke gebeurtenisfen aanfpraak zou maaken, die eenig en alleen van de Voor-' zienigheid en Almagt afhangen. Maar het heeft de rechtvaardige en wyze Opper-oorzaak van myn Reftaan behaagd, dit kwaad in my te verhoeden. Ik heb zo menige goede gewaarwording cn werking van zynen Heiligen Geest onderdrukt en verwaarloosd , en word thans, door zyne' Genade, tot ernftige bcfchouwingen over my zeiven opgeleid, en door het daadlyk gevoel van mynen tegenwoordigen toeftand, ben ik in ftaat gefield, om niet verder in eenig verderf voort te rennen, waar door ik my de eeuwige Verdoemenis zou veroorzaakt hebben. Daar voor zy zyn Heilige Naam geloofd en gepreezen, nu cn ecuwig ! Stel u derhalven gerust, myn hartelyk geliefde Vader! en wees verzekerd, dat dit niet zonder oogmerk der algoede Voorzienigheid gefchicd, zonder wier wil geen haair noch musch op de aarde vallen, noch iet gebeuren kan. Het is God, die alles regeert , die alles in deeze Wereld beftuurt , cn die ook buiten twy-  Koning van Pruisfchen. 25 twyfcl myn tegenwoordig lot befchikt. Alhoewel de foort van mynen dood bitter en verfchriklyk is, echter is de hoope myner aanftaande Zaligheid troostryk en verkwiklyk. Alhoewel my fchaamte en fmaad in den dood verwagt, wat is dit in vcrgclyking der toekomende Heerlykheid ? O myn Vader, vertroost u zelvcn dan! Ood heeft u meer Zoonen gegceven, die, zo als ik hoope, in deeze wereld gelukkiger zullen zyn, en u meer vreugde veröorzaaken, dan gy by my vergeefsch gehoopt hebt. Dit wenfche ik uit de volheid van myn hart, zo wel om Uwent, als om myner Broederen wille. Ik dank n , met het levendigst gevoel van dankbaarheid , die een Zoon aan zynen goeden Vader fchuldig is, voor alle uwe tedere zorgvuldigheid, die gy aan my, van kindsbeen af tot op dit oogenblik toe, bedeed hebt. Ik fmeek God ootmoedigst, dat hy u uwe liefde jegens my duizendvoud wille vergelden, en dat, het geen ik in myne yerpligting jegens u te kort gekomen ben , myne Broeders dat, door hun deugdzaam en gehoorzaam gedrag weder goed mogen maaken. De Almagtigc bcwaare uw leven tot eenen hoogen Ouderdom, en vervulle u ryklyk met de gaven van zynen H, Geest. Ik bid u, dierbaarfte Vader, mat kindcrlykcn eerbied, vergeef my alles, waar mede ik B 5 uw  26 Byzonderheden betreffende den uw ongenoegen verdiend heb. En dewyl dit de lantfte bede is, die ik van u in dit leven verzoek, zo hoop ik, dat gy my dezelve niet ontzeggen zult, en dat my de Almagtige God ook deeze Genade zal laaten wedervaaren. Ik zeg u myn laatst Vaarwel, en heb dien troost, dat, offchoon myn tedergeliefdeVader de vreugde niet gehad heeft, om my groot cn gelukkig te zien in deeze Wereld, hy nogthans'verzekerd kan zyn, dat hy my ééns hier na in de Eeuwigheid verhoogd zal vinden. Ik ben tot in den Dood Uw gehoorzaamfie Zoon. Maar ach! Wat zal ik myne waarde Moeder zeggen , voor welke ik, myn leven lang, alle die liefde, achting en eerbied gehad heb, welke een gehoorzaame Zoon , door de naauwlte banden der Natuur , verpligt was te hebben. Welk eene nagedachtenis van genegenheid zal ik myne naafte en geliefdfte Bloedvrienden nalaaten? De omftandigheid, daar ik my in bevinde, gedoogt niet, dat ik alle de tedere en dankbaare aandoeningen van myn hart zou uitdrukken. Ik ben thans aan den rand van myn Graf, en moet zorgen, om met eene zuivere en geheiligde ziel de Eeuwigheid in te gaan. Ik heb dcrhalven niets beter, om hun achter te laaien, dan de woorden, die God tot Abraham fprak: Ik ben de Almagtige, wandelt voor myn aangezigt, en zyt oprecht. TWEE-  Koning van Pruisfen. 11 TWEEDE BRIEF. Aan zynen Grootvader, den Veldmaarfchalk Graaf van Wartensleben. Het is niet mooglyk, de fracvt en angst van myn hart uit te. drukken, met welke ik de pen opvatte. Ik , aan wien gy de grootfte zorgvuldigheid hefteed hebt, om van my een gelukkig werktuig te maaken, om God en myncn Naaften te dienen; ik, die nooit zonder onderwys cn vermaaning van u ging; ik, die de gr. lotfte hoop en troost van uwen ouderdom diende te zyn. Ik moet nu volflrekt het tegen gefielde, ik moet de oorzaak van uw grootfte verdriet en treurigheid zyn! Ik moet, in plaats van u eene blyde tyding te geven , nu de bode van een vcrfchriklyk vonnis zyn, dat my den dood aankondigt! Doch laat u dit niet te zeer ter harte gaan. Het is onze pligt, dat wy ons, aan de Godlyke Voorzienigheid lydzaam en met eene (kille ziel onderwerpen, en dat wy haare Regeering eerbiedigen. God, die ons rampen toezend, zal my ook de Genade vcrlcenen, om ze met onverfchrokken moed te yerdraagen. By Hem is niets onmooglyk. Hy leid. ons (leeds op zulke wegen, waar door hy ons ziels- heil  ?.8 By zonderheden betreffende den heil wil bevorderen. Op Hem alleen is myne hoop gevestigd. Hy kan het hart des Konings even zo wel verzachten, en tot goedheid wenden en beftuuren, als het tot hier toe den fchyn van wreedheid had. Als myne verlosfing tegen Gods wil zou zyn, o dan zy zyn Heilige Naam gcpreezen! Hy kan met my niet anders, dan waarlyk het goede voorhebben; daarom wagt ik met de diepfte onderwerping het gevolg van Uwe en andere vrienden voorfpraak af. Duizendmaalen bid ik u om vergeeving, wegens al het verkeerd gedrag van myn verloopen leven, en hoope, dewyl God den grootften zondaar zyne misdaaden vergeeft, dat gy ook vergeeven zult Uwen gehoorzaamden Klein-Zoon. DERDE BRIEF. Aan den Koning. Sire, Niet, om my te rechtvaardigen, of myn gedrag te ontfchuldigen; of myne onfchuld door redenen volgends de Wetten te betoogen, neen, het is een oprecht berouw en droefheid , dat ik uwe Kcningl. Majefteit beleedigd heb, welke my zo ftout maakt, om my aan Hoogstdeszelfs voeten te werpen. De  Koning van Pruis/en. 29 De dwaalihgeri , zwakheden en onbezonnenheden myner Jeugd, myn geest nog zonder erg, myn hart, dat van liefde en medelyden overweldigd was , en myne eerzuchtige verbeeldingskracht, welke de kwaade gevolgen niet overdacht heeft; dit, groote Koning, dit is het, waar voor ik, in den diepften ootm'oed, Uwe Koningl. Majefteit om barmhartigheid en mededoogen fmceke. De Koning der Koningen en Heer aller Heeren verkwikt liever den dwaalenden en zwakken Zondaar met zyne Genade, dan dat Hy ftraft, en brengt hem daar door weder tot zynen pligt en gehoorzaamheid. Ach , laat gy ook , groote Koning, als de Gevolmagtigde van God op aarde, aan my, die Uwe Majefteit allerönderdaanigst daar om fmceke, Barmhartigheid en vergeeving wedervaaren, hoe zeer ik Uwe Majefteit ook beleedigd heb. De verdorde boom word daarom dikwils nog niet verbrand, dewyl men nog hoopt , dat hy op nieuw weder uitbotten zal. Waarom zou ik niet, als een Boom, die reeds begonnen heeft, nieuwe knoppen van trouw en onderwerping te vertoonen , voor Uwe Majefteits oogcu ontferming vinden? Waarom zou hy in zynen bloei omgehouwen worden, voor dat hy aan Uwe Maje, fteit en aan de geheele Wereld toonen kan, welk ongeveinsd berouw en gehoorzaamheid eene genadige vergeeving te weeg kan brengen. Met de grootfte oprechtheid van myn hart belyde ik, allergenadigfte Ko-  3© Byzonderheden betreffende den Koning, dat ik U beleedigd heb. O, heb de genade , en vergeef hem, die zynen misflag oprecht erkent , en vergun my dat, hetgeen zelfs den grootften Misdaadiger nog niet afgellagcn is. Manasse, zo godloos als hy was, kon eindclyk onder het getal der deugdzaame Vorften geteld worden. David kon niet zo diep vallen, en Saui. geene zo groote geneigdheid tot het kwaade hebben , dat hunne bekeering naderhand niet oprecht bevonden zou zyn. Zo veel bloeddruppels er in myne A leren vloeien , zo veel bewyzen zullen er zyn van myne onveninderlyke Trouwe jegens Uwe Majcfteits genade en dienst. De Barmhartigheid cn liefde van God bemoedigt my, om op de uwe , groote Koning , te bouwen. Nogtwyfel ik niet aan Uw Koninglyk Mededongen, en bid u daar onderdaanigst om. Ik was ééns ongehoorzaam, maar nu keer ik, met oprech.t berouw, lot myneu pligt weder, als Uw Onderdaanigfte Vafal en Onderdaan. Deeze Brief werkte by Frederik Willem niets uit. Alhoewel het Krygsgericht den Heer van Katt niet ter dood verwezen had , zo dicteerde de Koning nogthans een eigen vonnis, waar in hy onder anderen zeide: „ Doch alzo deeze Katt het met de op- „ gaan-  Koning van Pruis/en. 31 gaande Zon gehouden, en tot Defertie met vreem„ de Ministers en Gezanten alszins alles overlegd „ heeft, en hy niet daar toe gefteld was, om met ,, den Kroonprins aantefpannen , maar integendeel ,, dit aan zyne Koningl. Majefteit, en deszelfs Gc„ neraal Veldmaarfckalk van Natzmer. had moeten „ aandienen, zo weet zyne Koningl. Majefteit niet, „ wat voor kaale redenen het Krygsgericht gezogt „ heeft, om hem niet ter dood te verwyzen. Zyne „ Koningl. Majefteit zal zich, op die wyze, op gee„ ne Officieren en Dienaars, die in eed en pligt zyn., ,, verlaaten kunnen, vcrvolgends zouden alle kwaad„ doeners ten voorvvendzel nemen, zo als het met ,, Katt was afgeloopen, en dewyl hy er zo gemak,, lyk en wel afgekomen was, dat hun hetzelfde gc„ beuren moest. Zyne Koningl. Majefteit heeft, in „ zyne jeugd, ook de Schooien doorgeloopen , en „ heeft het Latynfchc fpreekwoord geleerd : fiat juftitia , aut peieat mundus ; derhalven wil hy „ midsdeezen, en wel van rechtswegen, dat Katt , ,, alhoewel hy, naar rechten, verdiend had, wegens het begaane exithen laefae Majejlatis , om met „ gloeiende tangen geneepen en gehangen te worden, „ hy echter , uit Confideratie voor zyne Familie , „ met den zwaarde ter dood gebragt zal worden." ,, Wanneer het Krygsgericht aan Katt dit vonnis „ bekend maakt , zo zal hem gezegd worden, dat „ het zyner Koningl. Majefteit leed doet, maar dat „ het  32. Byzonderheden betreffende den „ het beter is, dat hy niet in 't leven blyft, dan dat „ de Julütie uit de Wereld zou gaan." Wusterhaufen, den i November 1730. Frederik Willem. Van de laatfte levensdagen van den Heer van Katt heeft de toenmaalige Majoor van de Gens d'Armes, de Heer van Schack den Generaal-Luitenant van Katt in den volgenden Brief Bericht gedaan. HOOG WELGEBOOREN HEER, Hoogst t'eeren Heer Generaal-Luitenant! Ingevolge bevel van Uwe Excellentie , melde ik, tot fchuldig naricht, dat ik den 2 November gecommandeerd wierd, met een Commando van 30 paarden, eenen Ritmeefter, eenen Luitenant, twee Onderofficiers, wylcn den Heer van Katt in eeneChaife naa Kujlrin te brengen, en aan den Gouverneur over te leveren. Op het rytuig heb ik, benevens wylen den Heer van Katt, den Veldprediker van ons Regiment, en eenen Onderofficier gezeeten. Zo als wy buiten het Cingel waren, begon de Prediker een Morgenlied aan te heffen, vervolgends een Gebed, het welk op zynen toeftand paste, en continueerde daar mede, met de verklaaring van eenige Spreuken, en een  Koning van Pruis/en. 33 een fttchtclyk gefprek, den gantfchen weg oyef?waarby wylen de Heer van Katt zeer aandachtig was. Voornaamlyk had het Lied, Weg mein herz mit den ge danken &c. eene byzondere uitwerking by hem. Zo als wy in de eerfte pleisterplaats kwamen, vroeg hy om papier en inkt, hy wilde aan zynen Heer Vader fchryven, en hem om vergeeving bidden, dat hy hem zo zeer bedroefd had, dit werd hem gegeevcn, ik liet hem daar op alleen, een kwartier daarna kwam ik weder by hem , maar vond hem nog op en neder wandelen , hy klaagde my , dat het fchryven hem nooit moeilyk viel, maar, om aan zynen Heer Vader te fchryven , kon hy, van droefheid , geen begin vinden. Doch vervolgends raakte hy nog fchiclyk klaar, en wilde het overfchryven, maar de Veldprediker raadde hem dit af, zyn tyd was te kostelyk, hy mogt het maar zo laatcn, zyn Heer Vader zag toch zyne meening, dus liet hy ditblyven, cn verzocht my , om het netjes te laaten overfchryven , maar ik heb beter gevonden, om het oorfpronglyke over te zenden. Daar op at hy een weinig, en dronk een glaasje Korfikaanfche wyn, een poos daarna nodigde ik hem nog ééns, om te drinken, welk hy, my ten gevalle deed, vervolgends was de Prediker drie uuren alleen by hem, gaande de zes Boetpfalmen van David met hem door, en was, na het verrichten van deeze aandacht, zeer wel over hem voldaan, ik ging terftond ES. Deel. C daar  34 Byzonderheden betreffende den daar op by hem, en fprak met hem over de ydeiheid cn cllendigen tocftand van deeze Wereld, en van dc gelukzaligheid, die wy hier na eeuwig te hoopen hebben ; waar van hy my meer wist te zeggen, dan ik hem, hy meende ook, indien hem de goede God de genade, die hy thans ondervond, tot aan zyn einde liet genieten, zo wilde hy met veele vreugde ter dood gaan, en als hy thans de keuze had, om te leven of te fterven, zo wilde hy het laatfte verkiezen, want het zou hem misfchien zo niet gebeuren mogen, dat hy tyd had, om zich daar toe zo goed te bereiden, als hy zich thans bevond; Om 8 uuren was de Prediker weder by hem, en heeft met hem gezongen en gebeden. Tegen 10 uuren verzogt ik hem te gaan liggen, daar hy in 't eerst geen lust toe had, maar, op myn toefprecken, deed hy het, en Hiep dien nagt heel wel. Des morgens- dronken wy Officiers cn de Prediker Kolfy met hem, onder 't welk een ftichtelyk gefprek werd gehouden; Om 7 uuren, gingen wy in 't rytuig zitten; Zo als wy buiten het Dorp waren, werd weder een begin gemaakt met zingen en bidden, onder troostelyke aanfpraken van den Prediker , en dit werd dien gantfehen weg vervolgd, tot dat wy, om 3 uuren nademiddag, in eene andere pleisterplaats kwamen, alwaar weder, na dat hy een weinig gegeeten, en een paar glaasjes wyn gedronken had, ook vervolgens wat Kolfy met melk genuttigd hebbende , de Prediker eenige uuren met hem alleen was. Daarop gingen wy Officieren weder by hem af en aan, om 9 uuren  Koning van Pruis/en. 33 $ uuren was de Prediker weder één uur by hem, daar op lag hy zich neder, en (liep redelyk wel, maar eer hy leggen ging, had hy my op potloot voorgezegd, het geen Uwe Excellentie reeds ontvangen heeft, wat den een ert anderen van zyne zaaken zou geworden. Des morgens, toen hy Wakker was geworden, ging ik by hem, vond hem nog op het ftroo leggen, las hem den Morgenzegen en eenige gebeden voor, vervolgends moest myn Knecht hem helpen kleeden , toen dronk ik met hem en de andere Officieren en den Prediker Koffy, daar hy het best fmaak in had, vcrVolgends zaten wy weder op het rytuig. Buiten het Dorp werd weder een begin gemaakt met zingen en bidden, en den gantfehen weg vervolgd. Somtyds werden hem kleine tusfehenpoozen tot eigene overwegingen gelaaten, zo als hy by zekere gelegenheid begon te zeggen: Men hield hem voor eenen Atheïst, maar hy hoopte, dat wy dit thans beter zouden ontwaar zyn geworden, hy kon hoog en duur betuigen, dat hy het nooit geweest was, ook zyn leven lang dergelyke Boeken niet had willen lezen, daar hy een afkeer van gehad had , thans dankte hy God daar voor, dat het niet gefchied was, alzo het hem thans nog zeer zwaar zou gevallen hebben, maar hy kon niet ontkennen, dat hy meermaalen eene Helling beweerd had, om zyn verftand te laaten zien, daar hy toch anders van overtuigd geweest was, doch dewyl hy gevonden had , dat dit in de befchaafde wereld voor heel aartig doorging, had hy ook zo mede geC 2 daan.  36' Byzonderheden betreffende den daan. Toen wy op den Dyk voor Kitjlrin kwamen zeide hy my, ik zou zyne Hoogheid den Markgraaf ALbert zyn onderdaanigst Respect doen, hy liet hem demoedigst bedanken voor alle hooge genade , die dezelve hem bewezen had, inzonderheid dat hy hem tot ééne der grootfte eere geholpen had, die hy in de wereld bezeten had, naamlyk, dat hyhem in de Orde had aangenomen, hy wilde, uit fchuldige dankbaarheid , God bidden, dat dezelve hem in de grootfte, naamlyk, in de Hemelfche Orde aannemen wille. Op de Brug te Kuftrin begon de Zon te fchyncn , fchoon wy den heclen dag regen hadden gehad; Dit, zeide'hy, is my een goed teeken, hier zal myn genadezon opgaan. Zo als wy na twee uuren des middags in de Stad kwamen, ftond de Commandant aan de Poort, het ons daar ftilhoudeh, en afklimmen, nam wylen den Heer van Katt by de hand, cn leidc hem de trap op, op den Wal, alwaar een Kamer boven de Poort met twee bedden, ce'n voor hem, cn één voor den Prediker gereed gemaakt waren. De Commandant zeide my, dat wy hem aldaar verder onder onze bewaaring hadden, my wyzende, waar ik onze Posten kon-uitzetten. Des anderen daags, 's morgens om 7 uuren, zou de Executie voortgang hebben, en ik zou, volgends Koningl. order, die hy my toonde, met het gantfehc Commando te voet, wylen dén Heer van Katt in den kring (die door 150 man van het Garnifoen gcflagc-n was) inbrengen. Daarop ging ik terftond naa wylen den lieer van Katt, niet zonder wee-  Koning van PruisJen. 37 weemoedigheid cn droefheid van myn hart, en zeide hem, dat zyn einde nader by was, dan hy misfchicu vermoedde. Hy vraagde my onverfchrokken, wanneer, en om wat tyd? Toen ik hem dit te kennen gaf, antwoordde hy my: Het is my lief, hóe eer hoe liever, vervolgends had hem de Gouverneur ccten cn drinken, wyn en bier gezonden, waar van hy ook gegectcn en gedronken heeft, wat laatcr zond ook de Heer Prefidcnt wat ccten en Hongaarfchen wyn, waar van hy ook gebruikte, daaröp nam de Veldprediker den daar zynde Garnifoens-Prediker te hulp, cn zy bleven in geftaadigen arbeid met hem. Van 8 tot 9 uuren was ik met de andere Officiers by hem, wy zongen cn baden met hem, maar dcwyl de Predikers geern alleen by hem wilden zyn, gingen wy weder heen. Om 10 uuren liet ik hem Kolfy klaar maaken , waar van hy van tyd tot tyd drie kopjes dronk. Myn' Knecht liet ik den gantfehen nacht by hem, om hem, als hy het begeerde, eene hand te reiken. Om 11 uuren ging ik weder by hem, want ik kou niet llaapen; doch hoe bekommerd en beangst ik ook was, als ik hem maar zag, zo beurde en wekte zyne ftandvastighcid my weder heel op; Ik bad en zong mede tot over éénen. 's Morgens van 2 tot 3 uuren zag men aan de kleur van zyn vvezen wel een' harden ftryd van vleesch en bloed, om 3 uuren verzogt hem de Prediker, dat hy wat op het bed ging leggen, dat hy ook deed, en van 3 tot 5 uuren Hiep hy, dat hy fnorkte; Hy zou nog langer geflaapen hebben , als ' C 3 het  3? Byzonderheden betreffende den het aflosfen der Posten hem niet wakker gemaakt had, vervolgends nam hy het Nachtmaal, toen dat gedaan was , ging ik weder by hem, toen zeide hy tegen my, het goed, dat hy by zich had, zou myn Knecht hebben., maar zyn' Bybel vereerde hy aan den Korporaal , die zeer vlytig met hem gezongen en gebeden had, inzonderheid het bovengemelde Lied, zo dikwils hy zonder den Prediker alleen was. Zo als het Commando der gens d'armes daar was, vraagde hy my: of het tyd was ? toen ik dit met ja beantwoordde, nam hy aflcheid van my, ging naa buiten, en het Commando nam hem in 't midden, de dén Prediker ging aan zyne rechte, de ander aan zyne linke hand, biddende en hem geftaadig toefpreekende. Hy hield heel vry en wakker den hoed onder den arm, niet gedwongen of gemaakt, maar heel natuurlyk. Hy werd een paar honderd fchreeden den Wal langs gevoerd , alwaar op den Wal de kring geformeerd was, ook waren de toegangen van den Wal bezet, zo dat er maar weinig menfehen boven waren. In den kring werd hem nogmaals de Sententie voorgelezen; maar ik kan verzekeren, dat ik van droefheid niets gehoord heb, en er geen drie woorden van by een zou weten te brengen. By het lezen der Sententie ftond hy heel vrymoedig; Toen dit gedaan was, vraagde hy naa de Officiers van de gens d'armes, ging hun te gemoet, en nam affcheid van hun. Vcrvolgends werd.het gebed gedaan, en toen gaf hy zyn paruik aan myn' Knecht, die hem eene muts aanbood ,  Koning van Pruisfen. 35 bood, hy liet zich van myn' Knecht den rok uittrekken , en zyn halsboord losmaaken; toen trok hy zelf zyn hembd neder heel vry en wakker, als of hy zich tot eene Serieufe affaire gereed -maakte, vervolgends knielde hy op het zand neder, haalde de muts in de oogen, en begon overluid zelf te bidden: Heere Jesus, u leeve ik enz. maar alzo hy myn' Knecht gezegd had, dat hy hem een doek voor de oogen zou binden, maar naderhand befloot,de muts in de oogen. te trekken, het geen myn' Knecht niet wist, zo wilde deeze, zo fchriklyk ontfteld als hy was, zo dat hy niet gezien had, dat hy de muts in de oogen had getrokken, hem nog de doek voor de oogen binden, tot dat hy mét de hand wenkte, cn het hoofd fchudde, daarop begon hy nog ééns te bidden: Heere Jesus enz. hetwelk nog niet uit was , of het hoofd vloog daar heen, dat myn Knecht opnam, en weder op zyne plaats lag; Zyne tegenwoordigheid van geest tot het laatfte oogenblik toe kan ik niet genoeg bewonderen. Zyne ftandvastigheid cn onverfchrokkenheid zal ik myne leefdagen nooit vergeeten , en door zyne toebereiding tot de dood heb ik veel geleerd , het geen ik nooit wenfche te vergeeten. Zyne Kist , daar hy in gelegd is , is van Eiken hout met zwarte randen, en zes vertinde hengzeis, van binnen met vlaamsch linnen bekleed ; Nadat hy door knappe Burgerlieden daar in gelegd was, is hy met een doodkleed van 't zelfde linnen bedekt , welk by de kin rondom vastgemaakt is, vervolC 4 gends  4° Byzondtrheden betreffende den gcnds is hy door 12 Burgerlieden op eene lykbaar met zwart laaken behangen naa het Armen Kerkhof gedraagen, en aldaar begraaven, alwaar reeds meer Officieren van 't Garnifoen liggen, die aldaar geftorvcn zyn. De dingen, die hy by zich gehad, en aan mynen Knecht gefchonken heeft, daar van ontvangt gy een Specificatie, en het hangt van het bevel van Uwe Excellentie af, of gy dit wilt goedkeuren. Dit was het geen ik UEd. te berichten had. Ik condoleer Uwe Excellentie van harten, en betuige niet alleen myn hartelyk medelyden, maar ook dat myn gemoed er veel onder geleeden heeft. God geve u zyne genade, dat gy u in zyne wegen fchikken, en u aan zynen wil gewilfg overgeeven moogt; die troost is zeer gewigtig, dat men verzekerd kan zyn, een Kind in den Hemel te hebben. De gewaarwording daar van wensch ik Uwe Excellentie van harten, en ben met het diepst respect enz. Berlin. Uwer Excellentie den 2 December Onderdaanigfte Dienaar I73°- de Schack. Frederik Willem wilde den Erfgenaam van zynen Troon hetzelfde lot doen ondergaan, en hem als een' Deferteur, naar Krygsgebruik,- behandeld hebben; maar geen Krygsgericht wilde hem veröordcelen , en veele Rechtsgeleerden van dien tyd namen  Koning van Pruisfen. 41 zyne veröntfchuldiging op zich. Waarfchynlyk echter zou de Koning zyn oogmerk bereikt hebben, als niet hooge Magten zich tusfehen beiden gefteld hadden; zo dat hy cindelyk, uit Staatkundige redenen, toegaf. Na eene gevangenis van 18 Maanden kwam de Prins weder los, en verraste zyne geliefde Moeder, juist als zy aan de Speeltafel zal. Zy bezwymde van blydfchap, In deeze Byzonderheden zyn reeds veele (tukken bygebragt uit den zevenjaarigen oorlog , dieFrederiks ongemeen verheeven en onverfchrokken Karakter kenfehetzen. Wy zullen hier onzen Lezeren nog eenige merkwaardige voorbeelden mededcclen. Toen de fchikking tot den Veldfhg by Zorndorf gemaakt was , cn de Armee uit het Kamp rukte , fprak de Koning geduurende den marsch, by verfcheiden Regimenten, zo wel met de Officieren als Gcmeenen over allerhande zaaken. By een GranadicrBataillon van het Garnizoen van Berlin , viel zyne aandacht op een' oud Onderofficier, met naameBEEK, die een zeer kaal hoofd onder den Granadier-muts, en zyne Paruik aan zyn randzel had hangen. De 'Monarch reed op hem aan , cn ziende, dat deeze oude Man er nog zeer levendig uitzag, zeide hy: C 5 „ Myn  42 Byzonderheden betreffende den „ Myn vriend, het zal met u tyd zyn, dat gy be„ zorgd wordt; Hebt gy ook iet geleerd?" De Onderofficier. Neen, Uwe Majefteit, ik heb niets geleerd, en kan lezen noch fchryven; want ik moest jong Soldaat worden, en ben alleen tot doodfehieten gemaakt. De Koning. „ Hoe lang hebt gy gediend ? " De Onderofficier. Al 44 jaar. Maar ik ben heel gezond, en als de oorlog nog langer duurt, zal de beurt ook aan my komen, dat ik fterven moet. Doch daar tel ik niet op, want ik ben het Soldaaten leven gewend. Maar eene zaak heb ik oprnynhart, die my drukt. Als het dat niet was , Uwe Majefteit, dan zou het doodfehieten my nog onverfchilliger wezen , en ik zou heel wel te vrede fterven. De Koning- hoorde dit met geduld en oplettendheid aan, en vraagde: „ Nu, wat is dat dan?" De Onderofficier. Uwe Majefteit , ik heb eenen eenigen Jongen, die een goeden groei heeft. Zyne Moeder heeft hem wel leeren lezen, maar ik zou toch geern zien , dat hy iet goeds cn meer leeren zou, dan ik ken, en dat hy in een goed School kwam. Als hy in de Kompagnie komt, dan kan hem dit veel helpen. Maar ik kan er van myn Tractement niets toe misfen. Dl  Koning van Pruisfen. 43 De Koning. ,, Waar is dan uw Zoon te vinden?" De Vader gaf hem de verblyfplaats van zyn' Zoon op, noemde zynen naam, en de Koning reed voort, waar op de flag binnen weinige Minuuten een begin nam. De oude Man, kwam er gelukkig af, en toen de Veldjager, die de tyding der Overwinning naa Berlin gcbragt had, van daar te rug kwam, bragt deeze hem een' Brief van zyne Vrouw mede, waar in zy hem meldde , dat haar Zoon op Koninglyk bevel , van haar afgenomen, en in het groot Gymnafium gebragt was. Daar zou hy op 's Konings kosten gekleed, onderhouden, cn geleerd worden. De oude Onderofficier weende op deeze tyding van vreugde. In den Veldflag by Kunersdorf werden van het Regiment Fufeliers, toen Grabon, thans LeJiwald, welk op de vyandlyke Redouten en Batteryen viel, en nergens door tot wyken te brengen was, veele Officiers, en inzonderheid de beide Luitenants van Stueenfoll, en van Heilsberg , by het aantasten van eene derde Redoute zeer zwaar gekwetst. Den eerften werd door een Kanon Kogel meer dan de helft van den arm weggefchootea, zo dat aan het bovenfte deel alleen de  4-4 Byzonderheden betreffende den dc Calhis «verbleef, cn de tweede werd met gekant yzer uit een Kartctfche-Schoot in het gezigt en in het lichaam gctrolfen. Men droeg hen, geduurende den flag, half dood in een Dorp, alwaar dc Koning dien zelfden dag zyn Hoofdkwartier nam. Hier kwamen zy wel by, maar geen Veldfchecrer konde of wilde de wonden verbinden. Zy waren 'in 't midden van de feherpfte actie gekwetst weggedraagen, cn wisten dus ook niet, hoe het treilen was afgeloopcn. Toen de Koning 's avonds in 't vertrek trad, en hen op den grond in hun bloed zag liggen , waren zyne ccr(l;e woorden : „ Ach Kinderen, gy zyt wel zwaar ge„ kwetst?" „ Ja, Uwe Majefteit, maar dat is het „ minfte, als wy maar wisten, of gy de overwinning „ hebt? Want wy hadden al twee Redoutcn agter „ ons, en waren by dc derde, toen ons het ongeluk „ trof." —- Dc Kuning hernam. —- ,, Gy hebt „ beweczen, dat gy onvenvinlyk zyt , het overige „ is toeval, verliest den moed maar. niet, alles, en „ gy ook, zult weder beter worden! Zyt gy al ver„ bonden? Heeft men u ader gelaatcn?" „Neen, „ Cwe Majefteit, antwoordden zy, geen Duivel wil „ ons verbinden." — Op ftaande voet werd er een Veld-artz geroepen, dien dc Koning zyn ongenoegen over deeze iiechte fchikkingen te kennen gaf, en beval, om voor deeze braave lieden alle zorgvuldigheid aan te wenden. Deeze bekeek de wonden , haalde dc fchouders op, cn berstte uit in de vaste verzekering, dat hier geen verband helpen kon, en dat alle mid-  Koning van Pndsfem 45 middelen vergeefsch waren, al wicrd den éénén ook de arm afgezet. De Koning vatte de jonge Helden by dc hand, en toonden hen den Attz, met deeze woorden: ,, Ziet hier maar, de lieden hebben nog „ geen koorts; by zulk jong bloed en frisfche harten „ is de Natuur altyd gewend, wonderen te doen." Toen werden zy op 's Konings bevel ader gelasten, verbonden, met ververfchingen en verkwikkingen bezorgd, cn zo gcmaklyk mooglyk naa de plaats gevoerd , daar het Hoofdlazarcth was. By het affcheid zeide de Koning: ,, Kinderen, gaat is Gods naam, „ het mag u gaan, zo het wil, ik zal het vernee* ,, men; en als gy niet meer dienen kunt, gy zult er ,, niets by verliezen ; Ik zal u bezorgen , en niet ,, vergeeten." Zy werden door deeze infehikkelyke voorzorg van den goeden Koning bewaard en vervolgends gencezen. Zy gingen daar op met de herftelden naa het Korps van den Hertog van Wurtembërq by Colberg, van daar naa Zweedsch Pommeren, daar zy andermaal zwaar gekwetst en wederöm gencezen werden. Zy dienden nog tot de vrede toe, wanneer zy voor Invalieden erkend, maar op uitdruklyk bevel des Konings als welverdiende Officieren, in Pruis/en bezorgd werden, waar van zy nog eenigc jaaren geleefd, hebben. Het gedrag des Konings wint nog daar door,. dat hy het vertrek, daar deeze Gekwetften lagen, eerst zelf betrekken wilde , maar toen zyn nachtrust in een veel  4S Byzonderheden betreffende den veel Hechter nam. Ook hoorde hy al lagchende dé hardfte uitdrukkingen en bedreigingen tegen zyne bedienden aan, die de Gekwetflen van daar wilden Iaaten brengen. Elkeen weet, wie Winterfeld was, en hoe hoog de Koning hem achtte. Hy wierd ééns op eene Expeditie gedetacheerd; de Koning had hem hier toe een Korps van 40,000 man toegezegd, cn toen Winterfeld hen monfterde, vond hy, tot zyne verwondering, dat er naauwlyks 12,000 waren. Winterfeld berichtte dit aan den Koning. Frederik gaf ten antwoord: De Armee is, dunkt my, fierk genoeg; want gy kommandeert ze toch» De Koning ging voor uk , en liet Winterfeld met de gemelde Armee achter. Hy was te paard geftcegen, cn had al van zynen Generaal afl'cheid genomen. Onvoorziens keerde hy te rug, fprong van het paard , omhelsde Winterfeld , en zeide: Ik had haast vergeeten, U uwe InftruStie te geven. Doch ik weet alleen deeze: Bewaar u zeiven voor my. • Eenige' dagen daar na bleef deeze Generaal op de algemeen bekende eerlyke wyze, en Frederik gevoelde dit verlies diep. Als  Koning van Pruis/en. 47 Als de Koning ééns uit recognosceeren reed, kwam hy , tegen den middag , in een Saxisch Dorp , in welks nabuurfchap eene fchans was" opgeworpen , daar een Oostenryksch Hopman het gebied had. Zo dra hy merkte, dat de Koning in het Dorp gekomen was, befchoot hy het hevig. Frederik Hond vol gepeins, met den arm tegen een ichuur leunende, en fcheen eerst de hagelbui van Kogels niet te bemerken, maar vervolgends keek hy dien met zyne gewoone onverfchilligheid in gevaaren aan , zyne Adjutanten verzogten hem , zig weg te begeeven , oirf dat de plaats te gevaarlyk was. De Kogel, die my treffen zou , komt van boven, zeide de Koning. Eenige minuuten daar na vloog een Kogel, drie treden van hem af, in een' post van dc fchuur, en kort daar op nog één. Dat is te grof, zeide hy toen, en kommandeerde tevens eenen Officier met eenige Vrywilligen, om dat nest op te ligtcn. De fchans werd beftormd, en de vyandlyke Hopman met zyne manfchap krygsgevangen gemaakt. Dc gemcenen van het Pruisfisch Kommando ontnamen hem zyn Horlogic, Beurs en dat hy nog meer van waarde by zig had, en fneden hem ten laatftcn de gouden Tresfe van den hoed. Dit hield hy voor eene belediging en hy verzogt, by den Koning gebragt te worden. „ Uw j, Dienaar , myn lieve Hopman, hoe gaat het ? " vraagde de Koning. De Hopman klaagde over de gewaande Mishandeling. Weet gy dan het krygsgebruik niet ? vraagde de Koning. Het gaat hier niet, als  48 Byzonderheden betreffende den als by eene Procesfie. Dank God, dat gy er het leven afgebragt hebt ; want myn volk waren vrywilli- gers. • En het leven is toch beter als een Tresfe. Dc Hopman verwonderde zich over den vrolykeu grappigen toon , op welken de Koning dit zeide ; hebbende zig , zo als hy naderhand bekende , den overwinnaar van Sileziëu als eenen ftrengen cn forfchen Man verbeeld. Een oud Fransen Generaal deed in 't gezigt van den Koning, by den Veldflag van Rosbach, wonderen van dapperheid. My kommandcerdc een Regiment Kavallcry, en voerde dat zo kloekmoedig als onverfchrokken aan. Maar hy werd, dcsnicttcgenftaandc, met zyn Regiment, welk onder de Pruisfifche gens d'Armes verviel, zo toegeftcld, dat hy vol wonden was, cn met dc meefte Officieren gevangen raakte. —■ De Koning zond terftond aan deezen waardigen Generaal verfcheiden Heelmeesters toe, bczogt hem terftond daarop zelf, en zeide zeer minzaam tegen den ouden Generaal: Als de pyn het grootst fchynt te zynt dan is de hulp naast by. De Generaal antwoordde: Uwe Majeltck is grooter dan Alexander ; Deeze plaagde zyne Gevangenen , maar gy, verheeven en goede Koning, giet oly in hunne wonden. Hoe  Koning van Pfuisjïn 49 Hoe minzaam en gul als de Koning ook altyd was jegens zyne gevangenen , nogthans noodzaakten zy hem andere maatregelen te nemen , dewyl zy zich aan ontrouw en andere laage misgreepen fchuldig maakten. Deswegens verfcheen de volgende verklaaring van den Koning in 't licht: Het is aan gantsch Europa bekend , dat ik alle krygsgevangen Officieren , zo wel Zweeden , Franfchen cn Oostenrykers, als ook de Rusten alle moog!yk gemak en gerak bezorgd heb. Ten dien einde heb ik hun vergund; om den tyd van hunne gevangenis in myne Hoofdftad door te brengen. Alzo intusfehen verfcheidene onder hun de hun toegeftaane vryheid , deels door ongeoorloofde briefwisfcling , deels door ander onbetaamlyk gedrag, dat my mishaagen moest, groflyk misbruikt hebben; zo heb ik my genoodzaakt gezien, hen allen naa de Stad Spandau te zenden, welke ftad men niet moet verwerren met de vesting van dien naam, die onderling heel onderfcheiden zyn, alwaar zy even zo min als te Berlin opgeflooten, maar alleen wat meer in 't oog gehouden worden. Dit is een bclluit, dat niemand zal kunnen berispen. Zo wel het Recht der volken , als het voorbeeld der tegen my verbonden Mogendheden , regtigt my daar genoeg toe. Het Weener-Hof heeft niemand van myne Officieren, die het zelve in handen gevallen zyn, toegeftaan, om te Weenen te komen; Het Ruslifche heeft er zelf cenigen naa Cafan gezon- III. Dee.l< D den4  jo Byzonderheden betreffende den den. Echter, nadien myne vya'nden zich geene gelegenheid laaten ontilippen , om myne unfchuldigfte handelingen ; een verkeerden draai te geven ; zo heb ik goed gedacht, u de redenen bekend te maaken, die my bewogen hebben, om deeze verandering te ondernemen met dc krygsgevangen Officieren. Den qS April 1759. Na de ongelukkige overrompeling by Hochkircheii gaf men den Koning heiinlyk bericht, dat dc Soldaaten kleinmoedig waren, cn dat de Officiers, niet zonder reden, erge gevolgen vreesden. Den volgenden dag zeide de Koning zelf, met een heel gerust gelaad, by het Parool ; ,, Zy hebben ons , als dieven by „ nagt, overvallen. Ik heb reden, om over het ge„ drag van myne Troepen voldaan te zyn, en be„ dank hun voor hunne genegenheid, in 't byzonder myne Prinsfen, die zich zeer wel gehouden heb-„ ben. Doch ik hoor, dat in myne Armee heimlyk „ de. praat gaat, als of ik nu geen refource meer had. „ Wie een laffe ziel is, kan nu zyn affcheid op ftond „ krygen, ik zal het hem niet weigeren." Doch niemand was 'er, die zich voordcezen, in 't Pruisfisch Leger onbekenden Eertitel aangaf, en de Koning boezemde, door zyn voorbeeld, elk een weder nieuwen moed in. On-  Koning van Pruis/en. $1 Onder de bewyzen van de onverfehiÜigheid vart Frederik den eenigen, by bet oogfehynlykst leveus, gevaar , en van zyne koelbloedige onverfchrokkenheid, verdient de volgende gebeurtenis ééne der eerfte plaatzen. De Koning ftonfcl met een klein Leger in de Nieuw-Mark voor het Rusfisch Leger, dat alleen door een klein Water van hun gefcheiden was. Alzo er hem ongemeen veel aan gelegen lag, om zich zclven Van de geheele om Handigheid en plaatzing des vyiinds , op het naauwkeurigst te verzekeren , zo reed hy, vcrzeld van éénen enkelen Adjutant, eenen Paadje , die zyn Verrekyker droeg, en eenen Ryknegt, tot dicht aan dat Water, ftecg daar van het paard, deed den Paadje afzitten, lag zynen Verrekyker op den Schouder van den Paadje, en begon den vyiiud waar te nemen. Zodra de Rusfen hem bemerkten , maakten zy van eene Battery, die niet verre van het Water geplaatst, was, een onafgebroken vuur op hem, zo dat de Kogels dicht by den Koning opllooven, en zyn rok van de Huivende aarde bedekt wierd. De Koning keek, zonder zich te verroeren, of zicli daar aan te Hoeren, door zyn' Verrekyker. Eindelyk oordeelde de Adjutant het zyn pligt te zyn, den Koning het dringend gevaar, daar hy zich in beyond, onder 't oog te brengen* Hy trad dan toe, trok hem zagt aan de Flip van zyn Rok, en zeide: Uwe MajaÜeit is Her in te groot gevaar; zie maar, Da M hoë  52 Byzonderheden betreffende den ,, hoe de Kogels rondom u vliegen ; Uw Rok ett „ Hoed zyn al met aarde bedekt." De Koning liet hem lang zonder antwoord. Eindelyk keerde by het hoofd een weinig naa den Adjutant, en zeide heel bedaard, Ah gy bang zyt, zo ryd maar te rug, en vervolgde zyne waarnemingen. Eindelyk alles gezien hebbende, dat hy begeerde te weten, zeide hy tegen den Paadje : Nu is 't wel ; nu kunt gy inpakken ; vervolgends fteeg hy gerust te paard, en reed v< «tje voor voetje, onder een' geftaadigen hagelbui van Kogels, van de plaats weg, terwyl hy met den Adjutant van heel onverfchillige dingen praatte. ïn deezen merkwaardigen oorlog had de Kuning zyn Winterkwartier re Leïpzig. Hier maakte hy zich met de vermaardfte Geleerden bekend , en belastte Quintus Iciliüs, om- Gellert by hem te haaien. Men heeft daar van het volgende vernomen. ,, Den iS December 1759 's middags om 3 uuren klopte iemand aan de deur van Profesfor Gellert. De Majoor Quintus Icilius trad binnen, en zeide: Ik ben blyde, dat ik u leer kennen. Zyne Majefteit, de Koning , verlangt, u te fpreeken, cn heeft my hier gezonden, om u by hem te brengen." Gellert. Heer Majoor, gy moet in acht nemen, dat  Koning van Pruisftn. 53 dat ik niet wel ben; De Koning zal aan een' ziek man, die niet praaten kan, niet veel hebben. De Majoor. Dat is waar, gy ziet er niet wel uit, ik zal u ook niet dwingen, om van daag met my te gaan. Maar dat moet ik u zeggen, als gy u met deezen uitvlag! geheel van dit bezoek denkt te ontflaan, dan hebt gy mis. Ik moet morgen wederom komen, cn als gy dan niet beter zyt , overmorgen , en zo voort, tot gy mede kunt gaan. Beraad u dan wel, ik laat u een uur tyd, om 4 uuren zal ik weder aankomen , en zien , of ik u van daag of een' andere keer mede zal nemen. Gellert, Ja, doe dat, Heer Majoor, ik zal zien, hoe ik my dan bevind. Een uur daar na, kwam de Majoor weder, en zy gingen naa het huis van Apel. In de Anti-chambra vonden zy twee of drie perzoonen, die verblyd waren , dat zy den Profesfor leerden kennen. Maar nu ging de deur open na 's Konings vertrek. Zy traden binnen , cn bleven met den Koning dien gantfchen tyd alleen. De Koning. Zyt gy de Profesfor Gellert? Gellert, Ja, Uwe Majefteit, P 3 Be  54' Byzonderheden betreffende den De Koning. Dc Engeïfche Ambasfadeur heeft my veel goeds van n gezegd. Waar zyt gy van daavi ? Gellert. Van Hanichen hy Freiberg. De Koning. Hebt gy nog niet een' Broeder in Freiberg'? Gellert. Ja, Uw Majefteit. De Koning. Zeg my toch , waarom hebben wy. geene goede Duitfchc Schryvers, De Majoor Quintus. Uwe Majefteit ziet er hier één' voor zich, dien de Fratifchen zelve vertaald hebben , en den Duitfchcn La Fontaine noemen. De Koning. Dat is veel. Heht gy La Fontalve, gelezen ? Gellert. Ja, Uwe Majefteit , maar niet nagevolgd : Ik ben een origineel. De Koning. Goed, dat is er een; Maar waarom hebben wy dan niet meer goede Schryvers ? Gellert. Uavc Majefteit is édns voor ingenomen tegen de Dnitfehcrs, Di  Koning van Pruis/en. 55 De Koning. Neen, dat kan ik niet zeggen. Gellert. Ten minften tegen de Duitfche Schryvers. {• De Koning. Dat is waar ! Waarom hebben wy geene goede Gefchiedfchryvers ? Gellert. Het ontbreekt er ons ook niet aan ; Wy hebben Mascov, Cramer , die Bossuet vervolgd heeft. De Koning. Hoe is dat mooglyk, dat een Duitfchcr Bossuet vervolgd heeft? Gellert. Ja! en zelfs gelukkig; Één van Uwe Majeftcits geleerdfte Profesforen heeft gezegd, dat hy hem met dezelfde welfprekendheid, en met meer htstorifche naauwkeurigheid vervolgd heeft. De Koning. Heeft de man het wel verftaan ? Gellert. De wereld gelooft het. De Koning. Maar waarom werkt niemand aan Tacitus ? dien moest men goed vertaaien. Gellert. Tacitus is moeilyk te vertaaien, cn wy hebben ook flechte Franfche Vertaalingen van hem. D 4 Ds  $$ Byzonderheden betreffende den De Koning. Daar hebt gy gclyk in. Gellert. Men kan ook in t gemeen verfcheideq redenen geven, waarom de Duitfchers nog niet in alle foorten van fchriften hebben uitgemunt; Toen de Kunften en Wetcnfchappen by de Grieken bloeiden , voerden de Romeinen nog oorlogen. Misichicn is het thans de Oorlogs-Eeuvv der Duitfchers. Misfchien heeft het hun ook aan eenen Augustus en Lodewyk den XIV. ontbroken. De Koning. Gy hebt toch twee Aucustussen in Saxen gehad! Gellert, Wy hebben ook in Saxpi een goed begin gemaakt. De Koning. Hoe, wik gy dan ééncn Augustus in heel Duitschland hebben ? Gellert, Dat juist nietN Ik wénschte alleen , dat elk Heer in zyn Land de goede Vernuften opwekte. De Koning. Z}t gy nooit buiten Saxen geweest 'f Gellert. Ik ben édns in Berlin geweest? De Koning. Gy moest reizen! Gel-  Koning van Pruis/en. 57 Gf.llert. Uwe Majefteit , daar toe hapert het my aan gezondheid en middelen. De Koning. Wat hebt gy dan voor eene ziekte, misfchien de ziekte der geleerden ? Gellert. Dewyl Uwe Majefteit zelve ze dus belieft te noemen, mag het zo zyn; in myn mond zou het wat trotsch geweest zyn. De Koning. Ik heb ze ook gehad, ik wil u raad geven. Gy moet beweging maaken, alle daagen te paard ryden, en ééns 's weeks Rhabarbar gebruiken. Gellert, Dit geneesmiddel zou eene nieuwe ziekte voor my zyn. Als het paard gezonder was dan ik, zo zou ik het niet beryden kunnen, en als het, even zo ziek was, dan zou ik niet voortkomen. De Koning. Dan moet gy een rytuig nemen, Gellert. Daar heb ik geen geld toe. De Koning. Ja, dat is waar, dat ontbreekt de Geleerden in Duitschland altyd. Het zyn thans booz? tyden! Gellert, Ja zeker ! Als Uwe Majefteit aan Duitschland de vrede maar wildet fchenken! D 5 Ds  j8 Byzonderheden betreffende den De Koning. Hoe kan ik dat doen! Hebt gy dan niet gehoord, dat er drie tegen my zyn ? Gellert. Pc bemoei my meer met dc oude, dan met de nieuwe Gefchiedenisfen. De Koning. Wat dunkt u, wie is fehooner in het Heldendicht, Homeer of Virgjl ? Gellert. Homeer fchynt den voorrang te verdienen, om dat hy het Origineel is. De Koning. Maar Vjrgil is veel befchaafder. Gellert. Wy zyn op te verren afftand van Homeer en Virgil , dan dat wy van zyne Taal en Zeden behoorlyk zouden kunnen oordeelen. Ik geloof in dit ftuk Quintiliöan , die aan Homeer den voorrang geeft. De Koning. Maar men moet ook geen (laaf van het oordeel der Ouden zyn. Gellert. Dat ben ik niet, ik volg hen dan maar, als ik, wegens den verren afftand zelf niet oordeelen kan. De Majoor Quintus. Hy heeft ook Duitfche Rijven uitgegeven. Ds  Koning van Pruis/en. 59 De Koning. Zo! Hebt gy dan ook tegen den Stylus Curiae gefchreeven? Gellert. O ja ! Uwe Majefteit. De Koning. Maar waarom word dat niet anders? Het is verduiveld, zy brengen my heele vellen, en ik verfta er niets van, Gellert. Als Uwe Majefteit het niet veranderen kan, dan kan ik het nog minder doen,; Ik kan alleen 'raad geven, daar gy beveelt. De Koning. Kunt gy niet ééne van Uwe Fabelen van buiten? Gellert. Daar twyfel ik aan; Myn geheugen is. my trouwloos. De Koning. Bedenk u ééns, ik zal intusfehen wat op en neder gaan. Nu hebt gy er ééne? Gellert, Ja, Uwe Majefteit. Hier op reciteerde hy de volgende: Een Schilder, in Atheen enz. I)e Koning. E11deZedel.es? Gel-  6o Byzonderheden betreffende den Gellert. Terftond, Uwe Majefteit. Indien uw Schrift aan Kenners niet behaagt enz. De Koning. Dat is fchoon, regt fchoon : Het heeft iet hoflyks in zyn voorkomen. Ik verfta liet alles. Gottsciied las my ééns eene Vertaaling der Ifigenie voor, ik had het Fransch voor my, maar verftond er geen woord van. Men heeft my nog een'Dichter, Fietsch , gebragt, dien heb ik uit de hand geworpen. Gellert. Dien verwerpc ik ook, Uwe Majefteit, De Koning. Nu, als ik hier blyf, moet gy dikwils weder komen , en uwe Fabelen medebrengen, ëq my daar wat uit voorlezen. Gellert. Ik weet niet, of ik wel goed lees, ik heb een zingenden Toon, zo als Berglieden hebben. De Koning. Ja , zo als de Silezicrs; maar , gy moet uwe Fabelen zelf leezen, zy verliezen anders te veel. Nu '. Kom fpoedig weder, Niettegenftaandc het geen de Koning het laatfte zeide , is de Profesfor echter niet wedergekomen , noch ontboden. Toen hy heen gegaan was, zeide de Koning: „ Dat is een heel ander Man, dan Gott„ sciied," en 's anderendaags over Tafel; Gelle,rt is  Kotiing van Pruisfen. 6t is de fchranderjle onder alle Geleerden van Duitschland. De Koning ftond ééns, op zekeren morgen, op het Slot te Postdam, voor het Venftcr, en zag, op de lange Brug, eenen Handwerks-gezel, die zyn pakje voor zig had liggen, met zyne oogen ten Hemel gcflagen , en die, in deeze houding, een tydlang onbevveeglyk ftaan bleef. Dit verwonderde den Vorst , die den man by zich deed komen. De Koning. Wie zyt gy'? De Handwerksgezel. Een Leertouwers-Knegt. De Koning. Waar wilt gy na toe ? De Handwerksgezel. Naa Berlin. De Koning. En waar komt gy van daan? De Handwerksgezel. Van Leipzig. De Koning. Is daar dan geen werk? Is daar niets te verdienen ? De Handwerksgezel. Wel nu ja, men kan crwel leven; -— maar D?  62 Byzonderheden betreffende den De Koning. Wel nu! De Handwerksgezel. Men wil ook wel eens verder uitkyken; En Berlin zegt men, dat eene fchoone Stad is. De Koning. Zo! - De Handwerksgezel. Ja, en dat men er ook de kost kan krygen. De Koning. Als men werkt! De Handwerksgezel. Ik ben van myn leven geen dagdief geweest! De Koning. Nu, dat is goed. Ga in Gods naam . en wees naarflig. -Geef hem twee Frederiks d'Or. De Handwerksgezel. Duizendmaal dank , Uwé Majefteit! O! dat ik toch maar dankbaar kon zyn! — Nu, als ik weder in Saxen kom, zal ik alle man vertellen, wat voor gunftig en mild Heer de Koning van, Pruis/en is. De Koning. Neen , neen ; doet dat niet. Daar mogten zich anders veele Leertouwers-Knegts by my aandienen, en de waarheid willen onderzoeken.  Koning van Pruis/en. 63 Op zekere Reize naa het Erunswykfchc, kwam de Koning door het Stedeken Sandovs, daar een Majoor met twee Kompagnien Kuirasliers in Garnizoen lag, en voor den Vorst paradeerden. Deeze bekeek de manfehap, en vraagde den Majoor, die hardhoorend. was. Waar zyn de ovcrkompleetcn ? De Majoor verftond, dat de Koning hem naar de Lyst van de Kompagnien vraagde, en gaf ten antwoord: „ lk heb ze in myn zaktevens zyn Erievetasch willende uitliaalcn. Verre van dat dit misverftand den Koning ongenoegen gaf, lagchte hy veel eer cn zeide a Nu waarcigiig, dat moeten groote kerels zyn! Een afgedankt Officier van een Vry-Corps had veel verg •eifche moeite gedaan , om weder geplaatst te worden* Hy had Vrouw en Kinderen. De weinige middelen, die hy in den oorlog gefpaard had, waren nu geheel verteerd, cn. het gebrek klom in deeze Familie ten top. Hy beOoot, een zonderling fmeekfchrift aan den Koning tc'fchryvcn, op dat de Vorst er te meer acht op zou geven. Hy fchrcef het in koppelverzen , en klaagde er zyn nood in op eene grappige en treffende wyze. Deeze gvap behaagde den Koning, die ten antwoord gaf: DU \  64 Byzonderheden betreffende den Die dit in Verzen heeft gebragt Heb ik 200 Dukaciten toegedacht. En korten tyd daarna kreeg deeze Officier een goede plaats by een Regiment. Op eene Rcize naa Prtiisfen, die dc Koning alle jaar deed, fprak de Koning te * * * altyd met zekeren Ambtman, die een zeer fterk man was. Alhoewel hy een tegenzin had tegen vette lieden , nogthans mogt hy dcczen Man wel lyden. Eerts kwam er eert zeer lang mager Man in Zyne plaats. Dc Koning' Vraagde, wie zyt gy? „ Ik ben de Ambtman!" — Dat is niet waar! De Ambtman alhier is een dik Man. „ Uwe Majefteit vergeve my, deeze Man „ is overleeden, en ik ben nu in zyne plaats." . Zo, zo! en dc Koning reed voort. Vervolgends zeide hy tegen den Generaal-Luitenant van * * * i Deeze Man zal my nog veel kosten, eer ik hem zt verre breng, als den voorigen. ZekerOverftc had eenPostkocstaangelegd,enzyneü Knegt, als hy door het veld reed, een'Posthoorn gegeeven. liet Post-Ambt beklaagde zich daar over by den Koning, en de Vorst fchreef aan den Overften: Myn  Koning van Pruis/en. Myn lieve Overfie van * * *. 65 Het is u vergund, zo veel hoornen te dragen, als u goeddunkt; Maar geen Posthoorn, dat is tegen de Wet. Frederik. Zeker jong Officier droeg , niettegenftaande het fcherp verbod, een Burger-Kleed, en ging met eene Dame in Sans-Souci wandelen, dewyl hy geloofde, dat de Koning te Potsdam was. Onvoorziens, daar hy uit eene Allee kwam, ftond de Koning voor hem, en vraagde: Wie zyt gy ? Het geen hem nog kenbaarer maakte was, dat hy uit onbedachtzaamheid zyn Officiers-degen op zyde had geftoken. De Officier ontftelde, maar had evenwel zo veel tegenwoordigheid van geest, dat hy ten antwoord gaf: „ Ik „ ben een Officier, maar ik ben hier Incognito." Deeze Inval behaagde den Koning , die tegen hem zeide: Maak dan, dat de Koning u niet ziet, en hier mede ging hy voort. Men word waarlyk niet moede, om de uitfteekende handelingen van eenen zo grooten en onfterflyken Vorst, als Frederik was, op te zoeken , nadien Ui. Deel. E dee-  66 Byzonderheden betreffende den deeze arbeid (leeds nieuw vermaak yerfchaft, en dc Koning tevens (leeds vcrëeringswaardigcr word. Ibc meer men van hem opteekcnt, des te edeler en meer gelykende word het Beeld, dat men van Hem ontwerpen wil. Zo als Frederik de uuren van den dag naar een vast plan, in arbeid en rust plagt te verdeden, zo verdeelde hy ook het jaar tot zekere vaste bezigheden. Hier iet daar van te vinden zal, hoop ik den Lezer niet onaangenaam zyn. De Nieuwjaars-wenfchen ontving Frederik voorheen te Berlin in perzoon. In de laat (Ie jaaren van zyn leven , deed hy dit niet meer; maar liet den Officieren van het Garnizoen van Berlin, die hem zegen? wenschten, op het Parool van Nieuwjaarsdag gezondheid , een lang leven en fpoedigc bevordering wenfehen. Somtyds liet hy er nog by voegen; dat hy ook meer yver in den dienst wenschte. Gedinvrcnde het Karneval, werd de 18 January, als zyndc de verjaardag van 's Konings Krooning , met de grootfte pragt gevierd. Aan 't Hof werd, op dejzen dag,van een gouden Servies gefpyzigd, en de Ko-  Koning van Pruis/en. 6~[ Koningin en Prinfcsfen hadden dan de pragtige Klederen aan, welke zy , jaarlyks , van den Koning ren gefchenk kreegen. N02; voor den 24 January, den geboortedag van den Vorst, begaf hy zich, in alle ftilte, naa Potsdam. Dikwils vergunde hy wel den Piïnfen en Generaals-perzoonen uit andere Garnizoenen, de Karnevals-vcrmaaklykheden by te woonen; Doch fomtyds was hy zo eigenzinnig, dat hy hun, by zyn vertrek, te kennen gaf, dat hy geern zien zou, dat zy zich naa hunne Provinciën en Regimenten begaven. Op andere kecren was hy er weder mede te vrede, als zy langer blecven; Maar het dén zo wel als het ander gaf hy hun altyd kort en duidelyk te verftaan. Eens op zodaanigen tyd zeide de Koning over Tafel tegen de tegenwoordig zyndc Generaals: Hy zou vier dagen vroeger naa Potsdam gaan, maar dit moest niemand hinderen, om in de nog aanftaande vermaaklykheden deel te nemen. Tevens gaf hy den meeften vreemden te kennen, dat hy hun verlof gaf, om nog eenige dagen in Berlin te blyven. Tegen den Prins van Nas/au Ufingen, die een Fufelier-Regiment had in Burg, had de Koning niets gezegd; De Prins wilE 2 de  68 Byzonderheden betreffende den de deswegens nadere opheldering hebben, en fchreef, om toch zeker te zyn, aan den Koning; dat hy op denzelfden dag, als zyne Majefleit ma Potsdam zon gaan, naa zyn Regiment zon wederkeeren. De Prins verwagtte , dat hy nu verlof zou krygen , om wat langer in Berlin te mogen blyven. Doch de Koning gaf hem ten antwoord: „ Dat UEd. den 20 deezer, reeds naa uw Regiment wil keeren, zie ik gcern, en dat is nuttig. Ik zal ook vroeger, dan gewoonlyk, naa Potsdam gaan. Het is zeer goed, als een Vader by zyne Kinderen is, want dat belet , dat zy niet buiten tucht en orde raaken." De Prins moest gehoorzaamen , alhoewel het hem zeer onaangenaam was, dat hy het Hof zo fpoedig verlaaten moest. In Potsdam plagt dc Koning dan dc Plans te ontwerpen voor de aanftaande Revuën en Maneuvres , of, als hy dit aan anderen belast had, die na te zien, en er het één en ander in te veranderen. In February begon de Exercitie, cn wel in den gantfchen KeurMark, in 't Hertogdom Maagdeburg, en in Pommeren te gelyken tyd. Als de Verlofgangers by hunne Regimenten in Potsdam gekomen waren, begonnen zy hunne Krygs-oefeningen voor de Poort; want de Koning was er opgezet, dat de Soldaat, zodra het weder zulks toeliet, in de open lucht kwam, en hy was gewoon , daar menigmaal by tegenwoordig te wezen. In  Koning van Pruis/en. 60 In 't begin van Meimaand hield hy de byzondere Revue over 't Garnizoen van Potsdam en Berlin. De monfteiïng van het laatfte gefchiedde in de Diergaarde, en duurde twee dagen. Op den eerften befchouwde de Koning gcmeenlyk 5 Regimenten fnfantcry , op den tweeden de twee overigen, benevens de Hufaaren en Gens d'Armes. Als hem, in de laatfte jaaren van zyn leven, deeze bezigheid, welke hy met veel yver waarnam, wegens zyne wankelbaar geworden gezondheid , te moeilyk werd, nam hy alle deeze Regimenten op éénen dag waar. Doch dit is, op zyn hoogst, maar twcemaalen gefchied. 's Nagts om deeze byzondere Revue was hy gewoon, op Charlottenburg te flaapen. Den eerften dag gaf hy dan, na eerst de qnenbaare Gebouwen bezigtigd te hebben , een bezoek aan zyne Zuster, Prinfes Amalia, by welke hy ook fpysde. Vervolgends fliep hy weder op 't Lusthof te Charlottenburg, en keerde den volgenden dag van de Exerceerplaats naa Potsdam te rug. Den 15, 16 en 17 Mei was de Revue over het Garnizoen van Potsdam; den 18 was het Rustdag; den 19 's middags at de Koning te Spandau, alwaar hy de Regimenten Infantery, Prins Henrik en Ferdinand bezag. Van daar ging hy naa Charlottenburg, alwaar E 3 hy M  70 Byzonderheden betreffende den hy overnagtte, en den volgenden morgen hield hy de byzondere Revue over het tegenwoordig Kuirasfier Regiment van Bakhof, en 't Garnizoen-Regiment van Korralsky. Van deeze plaats reed hy voort naa de drie overige Regimenten , welke van Frankfort aan den Oder, Prenslow, en Koningsberg in de Nieuwmark rukten tot de Revue te Berlin. Weleer hielden deeze Regimenten halte voor de Poorten der Hoofdftad; Maar in de zes of agt laatfte jaaren van de regeering des Konings, moesten zy zich in den Lusthof te Berlin nederflaan. Als dc Koning hen bcfchouwd had , betrok hy zyne Appartementen op het Slot; Dan was het Cour , en de gezamenlyke Opper- en Onder-Officieren der tegenwoordig zynde Regimenten vergaderden voor het Slot, om het Parool te ontvangen, dat de Koning zelf uitdeelde. Op deezen dag mogt zich geen Soldaat anders, dan in eene fchoone en zindelyke Monteering, met Zydgeweër en gepoederd haair, in de Stad, en byzonder omftreeks het Slot, laaten zien. Na het eetcn worden dc fchikkingen uitgedeeld voor de Maneuvrc van den volgenden dag. Dc Koning ging om 9 uuren te bed, en ftond 's morgens om 4 uuren op ; De Granadicrs-Bataillons van den regter vleugel van de eerfte party, waren dan voor het Slot opgemarscheerd , cn begonnen , zodra de Koning te paard gefteegen was, zich op marsch te begecven. Doch, de Koning liet, als hy met zyn lui-  Koning van Pruis/en. 71 luifterryk cn aanzienlyk gezclfchap voor de Haüifche Poort gekomen was, de Kavallcry byzonder Maneuvreefen, terwyl de Infantery aanrukte, en voor hem opmarscheerde. In 't jaar 1783 was de Vorst heel alleen, zonder eenig gezelfchap op het Centrum van het Revueveld, (*) cn liet de Kolonnen voor zich opmarscheeren. Alzo er nu ditmaal, inzonderheid by de vréémde Regimenten veele misgrecpen voorvielen; zo reed hy zeer dikwils, met de grootfte vuurigheid tusfehen dc gelederen in, en bragt alles zelf weder in orde. Ondcrtusfchcn bleef zyn gevolg, by het Dorp Schoneberg , zonder het geringde deel te nemen in het geen er voorviel. Zodra , na het Seinfchot uit het zogenaamd Alarmgcfchut, dat gcmcenlyk door den Generaal-Luitenant van Wartenberg gekommaudcerd werd, de liniën der beide Corpfen front hadden gemaakt, reed de (*) Eens nam de Koning het Revueveld voor de Bernauer en Landsberger Poort; Maar alzo daar het nodig water voor de Kavaüery ontbrak, verkoos hy in 't vervolg het plein voor de Haüifche Poort weder. De fchade, die aan de Veldvrugten veroorzaakt werd, vergoedde hy fteeds naar den Tax, die door eene daar toe aangeftelde Kommisfie opgegeeven werd. E 4  li Byzonderheden betreffende den de Koning dezelve langs, cn richtte ze zelf. Dan volgden dc andere voorgefchreeven Evolutién. Op den derden dag der Revue werden altyd uitfteckende Maneuvres gemaakt. Daar werd een Dorp bertormd of ingenomen, of dc vyand uit een Bosch, of uit eenen voordccligen Post gedrceven, of Quarreën en Retiraden geformeerd, waar by de Ruitery zeer veel te doen had. De Koning zag geern de menigte menfehen, die uit Berlin, en ook van nabuurige cn verder afgelegen oorden kwamen , om zyne krygskundige fchouwfpcelen te bewonderen, alfchoon hunne ftoutheid fomtyds ongemeen verre ging, zo dat zy zich fomtyds tot in de gelederen der Infantcry, cn onder de Kavallcry begaven , waar door menig één ongemak kreeg. Schoon nu Vcldjagcrs tc paard bevel hadden , om de toekykers op een' behoorlyken afftand te houden, zo dulde egter de mcnschlicvcnde Vorst nooit, dat zy zelfs den gcringften mensch onbetaamlvk of hard behandelden , cn , als dit toch fomtyds gefchied mogt zyn, dan was het tegen zynen wil. V„.',.. .1' '. »• Zodra op den derden dag de Maneuvres geëindigd waren, verliet hy, dikwils, zonder het minfte geleide , het Revueveld , nam dan nog heen en weder vriendlyk affcheid van de Kommandecrcnde Generaals-perz.ooncn en Ollicieren , reed naa het Dorp Scho-  Koning van Pruisfen. 73 Schoneberg, alwaar zyn rydtuig klaar Mond, cn keerde dan te rug naa Potsdam. Hier hield hy rustdag, en den volgenden dag vertrok hy naa de Revue van Maagdeburg. Hy nam telkens zyn kwartier in het Dorp Körbelitz by Pitzpuhl, alwaar de Troepen gekampeerd lagen. Als de Koning in de Provintiën kwam, hield hy zig niet alleen bezig met de Soldaaten, maar nam ook acht op andere voorwerpen. De Landraaden (*), Be- (*) Byzonder eischte de Koning op zyne Reizen van de Landraaden der Kreiczen een nipt en omftandig berigt van de gefteldheid des Lands. Hy was er derhalven zeer tegen, wanneer jonge en onéïvaarene lieden tot Landraaden werden aangefteld, en beval daarom, niemand daar toe te verkiezen en voor te flaan, die niet ten minften 35 jaar oud was, en hy zelf Helde er goede Officieren toe voor, die in de Armee niet meer dienen konden. In Juny 1783 gebood de Koning; als hy in zyne Provintiën kwam, zou elk Landraad altyd op de eerde pleisterplaats , alwaar de Koning nieuw voorfpan kreeg, in perzoon tegenwoordig zyn, en fchoon hy niet ontboden werd, zich laaten aandienen, en tevens gereed wezen , om den Koning van zyn Kreits alle behoorlyke berigten vaardig en in behoorlyke byzonderheden te geven: E 5 O Van v  74 Byzonderheden betreffende den Beambten en Tolbedienden moesten hem altyd berigt geven van den toeftand van hun Gewest. Vervolgends deelde hy hun bevelen uit tot nodige verbeteringen , of affchaffing van misbruiken. Buitendien fprak hy in de Hoofdlieden de Prelidentcn en Directeuren der Kamers en Juititic-Kollegiën, die hem een beknopt berigt gaven van den toeftand der Provintiën. . By i) Van den toeftand der bevolking van den Kreits, het getal van mentenen naar derzelver gedacht en ouderdom, insgelyks derzelver evenredigheid met de jraren 1756 en 1763. 2)' Van dei toeftand van het Vee, in Paarden, llundvee , Schaapen en Zwynen , hoe veel daar van in dien Kreits zelve geteeld, of tot vervulling aangekogt was? — Hoe veel de jaarlykfche Confumtie daar van op het Land bedroeg, en hoe veel er gevolglyk om te verkoopen overbleef? ook, waar het gedebiteerd wierd? Als er in de Kreits Vee- en Vetweiiiery is, hoe groot het getal van 't jaarlyks aangekogte Weivee, en hoe veel geld er aan gewonnen was? 3) Van de Confumtie der Steden in graanen, hoe veel daar van in den Kreits gezaaid, hoe veel daar van in goede, middelmatige en (legte jaaren gewonnen was, en hoe veel de Confumtie van het platte Land, als ook het beloop der Excynzen uitmaakte? 4) Van den toeftand der Ilerftellingen, ten aanzien der woefte plaatzen, die ia de jaaren 1756 en 1763 voorhanden en zedert weder herfteld waren. 5) Van den toeftand der Fabrieken en de Kommercie in de Steden. Men ziet hier uit, dat het Ambt van eenen Landraad , naar Frederiks denkbeelden niet ongewigtig was, en een man van vlyt en verftand vorderde.  Koning van Pruis/en. 75 By deeze gelegenheid bevond zicli altyd een zwerm van Supplianten. De Koning nam derzelver Verzoekfchriften en voorftellen niet alleen aan, maar maakte er ook terftond de nodige fehikkingen op. Over dcezcn gantfcben omflag liet de Koning zelf de oogen gaan, en niemand van zyne Staatsbedienden had gelegenheid , om van deezen arbeid, beknopte berigten te bekomen. Nooit fteldc de Koning eenig werk uit tot den volgenden dag; bet moest terftond afgedaan worden, en daar door bleef alles in dc beste orde. Nog moeten wy aanmerken, dat de Koning in Meimaand Potsdam verliet, en Sans-Soucy betrok. Na de Revue te Maagdeburg keerde hy weder te rug naa Potsdam, ruste eenige dagen uit , en ging vervolgends den 1 Juny naa Kuftrin. Hier kwam hy 's morgens om 10 uuren, bezag des namiddags de drie Nieuwmarkfche Dragonder-Regimenten van Lotturn, Thun en Götze, cn hield den volgenden morgen dc Revue. Van het Revueveld begaf hy zich terftond op weg naa Stargard, daar hy 's middags om 1 uur aankwam. Alzo de Nieuwmark door den zevenjaarigen oorlog ongemeen veel geleeden had, zo hield hy zich hier met veele Onderwerpen langer bezig, dan elders. De  76 Byzonderheden betreffende den De Kiezers te Kuftrin hadden om het voorregt verzogt, om by den Koning de wagt te houden. Dikwils fprak hy zeer vriendelyk met deeze lieden, en floeg zelden hunne verzoeken af, daar zy er altyd genoeg van te doen hadden. Te Stargard, alwaar de Koning insgelyks buiten de Stad logeerde, hield hy , terftond na zyne aankomst , nog voor het eeten , de byzondere Revue over de 5 Pommerfche Regimenten Infantery; en 4 Regimenten Kavallery, en liet zich des namiddags de Rekruuten voorftellen. De Revue zelve duurde 3 dagen. Voorheenen hield de Koning ze by Stattin; maar alzo de oord aldaar niet bekwaam was, om te Maneuvrceren, verleide hy ze naa Stargard. Van Stargard ging de Koning naa Pruis/en, en bezag de Troepen , die daar waren , by Mockerau. Voorheenen plagt hy terftond na de Revue te Berlin , naa Kuftrin, en dan eerst naa Maagdeburg, en van dc laatfte plaats meermaalen ook naa Brunswyk te gaan, om zyne Zuster, de Hertogin, een bezoek te geven; maar, nadat hy Wespruisfen gekregen had, veranderde hy zyne Reize op de voorgemelde wyze. Naa  Koning van Pruisfcn. 11 Naa Oostpruisfen kwam hy daarom niet, om dat liet hem tegenftond, een vreemd Grondgebied aan te doen; en dit zou hier het geval geweest zyn, met het gebied van Dantzig. Maar als er nu de Koning toch heen moest, zo liet hy, zodra hy op het vreemd gebied kwam, de gordynen van het Rytuig neder, zo dat hy niets zien kon. Als de Koning nu weder te Potsdam te ruggekeerd was, dan hield hy de zogenoemde Minister-Revue. Dan moesten alle de Ministers van het Gcncraal-Directorium voor hem komen, hem de Staatsrekeningen voorleggen ter onderteekening, en het overfchot of het te kortfehietende aanwyzen. Vervolgends kregen zy bevelen tot verbeteringen, droogmakingen, vernieuwingen, veranderingen enz. Vervolgends fpysden zy by den Koning, die dan gemeenlyk zeer vrolyk was , en na den eeten affcheid van hun nam. Daags daar na liet hy den Generaalregisfeur de Launay en den Generaal-Luitenant van Wartenberg voor zich komen, welke den toeftand van hunne Kasfen te kennen gaven, en van den Koning de nodige bevelen ontvingen. Nu feheen het, als of de Vorst, zo veel het zyn daaglyks voortgaande Arbeid vergunden , eepige rust had; maar die was van korten duur. Want  2 3 Byzonderheden betreffende den Want thans naderde de Revue in Sileziën,, naa welke hy tegen het einde van Auguftiis op reize ging, cn welke, de reis cn rustdagen mede gereckend, 14 dagen duurde. In Sileziën fprak hy zeer veel met de Kooplieden, cn deed met veel naauvvkcurighcid onderzoek naaiden (iaat van den Koophandel, en deszclfs toenemen en verbetering. Ik geloof, dat ik op geen vocgzaamerplaatze, dan hier, een verhaal kan geven van de laatfte reize van den onfterflyken Frederik in het jaar 1785. Als de Koning den 17 Auguftus te Glogau kwam , befchouwde hy , terftond na zyne komst, de Vesting werken, en maakte, met opzigt op dezelve , verfchciden fchikkingen. Te Goldberg bleef hy den nagt over. Den iS fpysde hy te Hirschberg. Voor den ccten werden eenigen der voornaamfte Kooplieden uit het gebergte by den Koning ontboden. Hier op gingen 5 oudften der Kooplieden van Hirschberg cn twee afgevaardigde Greifenberger Kooplieden, Lehman*! de jongere, en J. C. Prenzel by den Koning in zyn vertrek. Hy fprak met hun op het vricndelykst van den buitenlandfchen Handel op Spanje, Noord-Amerika, Portugaal, Italiën , als ook over den binnenlandfchen Linnen handel. Hy gaf hun ook vryheid , om zich , by voorvallende gelegenheden, regelregt tot hem zeiven te wenden, cn vraagde eindelyk , of zy ook nog iet te zeggen hadd.cn ? ■ Hoe  Koning van Pruis/en. 79 Hoe waarlyk Koninglyk hy antwoordde , toen de Koopman Lachman deeze gelegenheid waarnam , om hem voor het groot gefchenk tot weder-opbouwing der Stad Greiffenberg te danken, is reeds op eene andere plaats verhaald geworden. Van Hirsch- Zwgging de Koning over Bolktnhain naa Schweidnitz, en gaf aan deeze Stad, ter affchaliing der Luillels, 20,000 Ryksdaalers. Den 19 ging de Reize naa Friedeberg , Silberberg cn Glatz. In Fieylerg vraagde de Koning den Burgemeefter, waarom het huis, dat daar voor hem Hond, nog niet volbouwd was? De Burgemeefter antwoordde: Het is een armhuis, waar mede alleen dan voortgegaan word, als de Burgers in ftaat zyn, om daar onderftand aan toe te brengen. De Koning beval hier op, dat hem het gantfehc beloop in het Leger zou nagezonden worden, en zeide: Ik zal u het geld terftond zenden. Het huis meet dit jaar klaar zyn, hoort gy, dit jaar.' In de eerftc dagen van September keerde de Koning weder naa Potsdam te rug, en hield vervolgends den 20 van die Maand de Potsdamfche Maneuvres. Dc hier toe beftemde Regimenten waren: Infantery, 3 Bataillons Garde, 2 Bataillons Prins van Pruis/en , 1 B. Rodich, 2 B. Alt-Bomftedt, 5 B. Braan, 1 B. Granadiers van deeze twee Regimenten, 2 B. Prins Henrik, het Granadier-Bataillon uit Treucnbriezen, cn  So Byzonderheden betreffende den en de Jagers te voet. Kavallery; 3 Esquadrons Garde du Korps, 5 Esq. Gens d'Armes, 5 Esq. van Backhof en 5 Esq. van Kalkreutz. Hier by kwam nog eenige Artillery uit Berlin benevens het nodige Gefchut, en de Veld-Artillery van Potsdam. Op deeze Maneuvre was de Koning fteeds heelvrolyk, en ontving de aankomende Regimenten fteeds voor de Stadspoorten. Dit krygsvermaak kostte hem wel niet weinig geld , maar het had zeer groote nuttigheid voor de Armee. By deeze gelegenheid , naamlyk , werden veele Officieren van de Armee uit alle Koninglyke Provintiën genodigd. Deeze konden hier in het Exerceeren en Maneuvreeren veel nieuws zien en leeren , en dit dan aan de Regimenten, onder welke zy hoorden , weder mededeclen. Daar kwam het dan van daan, dat de Armee zich in derzelver AVapenoefeningen altyd gelyk bleef. Als de Koning by dc laatfte Herfst-Mancuvre in 't jaar 1785, wegens zyne zieklykheid niet tegenwoordig kon zyn, droeg hy de uitvoering van zyne bevelen aan zyne Vleugel-Adjutanten op. Hy zelf bad de febikking der Maneuvres op tafel voor zich liggen, en volgde, naar de fchooten , die hy hoorde, met den vinger op het Papier de Marfchen, zo als zy op het Plan aangeftipt waren, met veel oplettendheid, cn men zag tevens, hoe veel ongenoegen hy had, dat  Koning van Pruis/en. Si dat liy niet tegenwoordig kon zyn. „ Nu zyn zy hier, nu daar," zeide hy met de grootfte levendigheid tegen de genen, die by hem waren. Als de Koningbezoek kreeg, en er by zodaanige gelegenheid feesten gegeeven werden, dan liet hy zich daar door in zyne ééns voor al vastgeftelde bezigheid volftrekt niet ftooren. Als het bezoek hem te lang bleef, dan maakte hy den tegenwoordig zynde Prinfen en Prinfesfen een Compliment van affchcid , onder voorwendzel, dat hy gehoord had, dat zy hem vcrlaaten wilden. Men verftond deezen wenk, en wist, wat men te doen had. Als dc Koning gunftig was, dan was hy wel eens gewoon, een ander Hof, of by de Koningin, of by zyne Broeders , voorteftellen, om het vermaak te vervolgen. Üe Baron van Pölnitz , van wien wy in het voorgaande van deeze Byzonderheden zo dikwils melding gemaakt hebben, had 's Konings gunst in zeer hoogen graad. De Monarch boertte dikwils met hem, en vermaakte zich op zyne kosten. Op zekeren dag liet hy Pölnitz in zyn vertrek komen, en beval hem, dat hy hem wat voor zou lezen. Men bragt hem een' ftoel, welke te vooren op 's Konings bevel met pik beftreeken was. Pölnitz ging zitten, en las een goed kwartier lang. Toen hy eindelyk wilde opftaan, beurde hy de ftoel mede op. Zyne bevreemding bier UI. Deel. "F over,  82 Byzonderheden betreffende den over, en de moeite, die hy deed, om los te komen, deed den Koning hartclyk lagchen. Eindelyk befloot Pölnitz tot een fpoedig hulpmiddel , 't geen her grappige van de vertooning niet weinig vermeerderde. Hy haalde een mes uit de zak, en fneed zo veel uit de zitting van den ftoel weg, als aan zyn broek vastzat. Dus verfcheen hy, als of er niets gebeurd was, met een ftrak gelaad by het Hof, en begaf zich toen onder de genen, die daar tegenwoordig waren , cn die niets van het gebeurde wisten. De Koning kon ondertusfchen den Baron onmooglyk aanzien, of hy moest in een hartelyk gelagch uitbersten. Als dc Koning in 't jaar 1741 te Breslau gekomen was, om zich aldaar te laaten huldigen, en het nodige daar toe reeds bcftcld bad, liet hy Pölnitz ontbieden , cn zeide tegen hem: Baron, ik heb van nagt gedroomd, dat ik Vorftcn maakte. Nadien gy Sileziën kent, zo noem my toch eenige Perzooncn die deezen Titel verdienen. Pölnitz noemde er verfchcidene op, maar byzonder de Graavcn van SciioNArcH en Hatzfeld, welke ook, zo als bekend is, werklyk tot den Vorften ftand verhecven zyn. In 't jaar 1745 vernam de Koning, dat zyne vyan- den,  Koning van Pruis/en. 83 den, tegen alle vermoeden, het plan gevormd hadden , om hem op ééns van verfcheiden kanten aan te tasten , om daar door zyne magt te verdeelen, en hem over hoop te werpen. Dé zaak was wel ontdekt, maar met dat alles gevaarlyk, en het Hof, de Inwooners van Berlin, en alle Hoogachters van den Vorst waren deswegens verflagen. Maar Frederik werd er niet door van zyn ftel gebragt; Hy gaf de nodige bevelen, dat zyne Troepen naa verfcheidenö plaatzen zouden marscheeren , en hy nam affchcid van zyne Familie. Toen hy aan de deur van de zaal, in welke hy zyne Moeder, Gemaalin , Zusters cn Broeders verliet, den Kabinets-Minister, Graaf van Podewils ontmoette, die hem de hand wilde kusfen en geluk wenfchen op zyne ondernemingen, omhelsde hy denzelven, zeggende : Adieu, myn lieve Graaf! neem, alles, wel in acht, en als my een ongeluk bejegenen mogt s zo denk, dat gy een' goed vriend verkoren hebt. In 't jaar 1746 bevond zich het Koninglyke Hof, uit hoofde van eenige vermaaklykheden , op Charlottenburg. Onvoorziens ontftond er brand, 's nagts om 2. uuren , in de vertrekken van de KoninginneMoeder. Alle, die tegenwoordig waren, geraakten hier door in zo groote verwerring, dat zy niet wisten , waar zy , in die ontfteltenis , loopen zouden, en het gantfche Hof was verftrooid , de één in 't F 2. hembd,  84 Byzonderheden betreffende den hembd, de ander in zyn nagtgewaad. Dc Baron Vergeef my, Uwe Majefteit, vervolgde de Schryver met ernst, het fchaad wel, en het gaat volftrekt niet aan. Toen dc Koning deezen man zo in yver zag, en by geluk in een goeden luim was , vraagde hy hem: Nu, wie zyt gy dan, myn vriend? Ik ben, antwoordde deeze, de Schryver van Bornjledt, Dc Koning lagchte, en den hoed afnemende, zeide hy zeer ernftig: Zeer wel Heer Schryver! ik zal my in het vervolg naar u fchikken: Hy liet ook werklyk de gelederen af breeken en reed voort. By eene andere gelegenheid , als de Koning met een talryk gevolg over een Kool-veld reed , liet hy zyn paard in eene voorc gaan. Als hy bemerkte, dat zyn gevolg links en regts door de Kool heen reed, III. Deel. G keer*  $8 Byzonderheden betreffende den keerde hy zich om, en zeide : Myne Heeren, gy zult ook wel doen, als gy een voore zoekt, want gy vernielt te veel, en ik moet het naderhand betaalen. Terftond na de vrede van Hubertsburg-i76$'mMey, ondernam de Koning eene reize naa Pommeren. Zyn weg ging over Schevedt, Greiffenberg, daar hy het middagmaal hield, en over Masfow naa Colberg. Hier waren de Prefident van S. ... en de gezamenlyke Pommerfche Landraaden befcheiden. De Koning bevond zich zo zwak, dat hyzich uit hetRydtuig moest laaten tillen en leiden, zo dat men toen niet gedagt zou hebben, dat hy nog meer dan 20 jaaren leven zou. Na den eeten ging hy op de Chais van den Kommandant zitten, reed rond langs ftrand, en bezag de Vestingwerken, en de plaatzen, daar de Hertog van Wurtemberg met zyn volk, als ook daar de^ Rus/en geftaan hadden. Daar op beval by, dat de Landraaden den volgenden morgen by hem zouden komen. De Geheim-Kamerdienaar Zeisig meldde hen aan. De Koning zeide : Zy kunnen wagten! Ondertusfchen fprak hy, bykans eene uur lang, met den Prefident van S en deed, toen de Landraaden binnen kwamen, als of hy hen niet déns zag. Op éénmaal egter keerde hy zich naar hun om, en beftrafte hun, met gtoote drift, dat zy, op hun eigen houtje, in 's vyands naam, Contributiën hadden uitge- fchrce-  Koning van Pruisfen. 99 1'chrccven, en zich andere knevelaarycn veroorloofd hadden , twee jaagde hy er op ftaande voet weg , dreigde de anderen , hen naa de Vesting te zullen zenden, en beval hun vervolgends heen te gaan, zonder hunne verantwoording toetelaaten. Toen zy buiten waren, keerde de Koning zich om, lagchte uit alle magt, en zeide tegen den Prefident van S.... j, Zo moet gy doen; maar gy moet u niet boos maa3, ken; want als de luiden zien, dat men boos word, dan denken zy; hem zullen wy wel beetnemen. ■ „ En doe in 't vervolg ook zo; zend hen terftond naa ,, de Vesting; maar bericht het my Jlegts. ■ Ik heb u nu volkomen gezag gegeeven; maar dat „ verzoek ik, dat gy niemand zonder reden vervolgt „ of benadeelt." Men geloofde toenmaals algemeen, dat de bekende Geheimraad van B.... den Koning alle berigten van de misdagen der Landraaden bezorgd bad. Ook ontdonden er veele Procesfen tusfehen de Onderdaanen en de Landraaden , welke laatden ze bykans allen verlooreri. Als de Prefident van S.... den Koning toenmaals voorfloeg , om Kolberg en de omliggende dreeken weder te herdellen, gaf hy hem ten antwoord: Laat ■dat nu maar blyven ; ik heb geen geld. Maar heb flegts een paar jaaren geduld , dan zal ik zo veel G 2 heb-  ioo Byzonderheden betreffende den hebben, dat ik het uit het venjler kan verpen, en dan zal ik er toe geeven. • Ik hoop, dat het den Lezer niet onaangenaam zal zyn, dat hy hier eenige echte berichten vind van den merkwaardigen Geheim-Finantie Raad van Breukenhof , cn daar door met zekerheid verneemt, hoe hy eigenlyk in Pruisfifchen dienst gekomen is. Als de Koning op Marsch was tot den Vcldflag by Rosbach , kwam hy door het Desfaufche , welks Landsheer toen nog mlnderjaarig was. Hy vond hier alles in zo goeden Haat, dat er geen tuinpaaltje aan haperde. Dit trof den Koning; Want in de ongelegene oorden waren overal fpooren van fterk'e verwoestingen. Dc Koning vraagde: Van waar deeze goede gejteldheid kwam? Krusemark en Seidlitz, die den Desfaufchen Kamerdirector van BrèukBNHOF zeer wel kenden, verzekerden: dat dc goede ftaat, in welken dc Koning dit Land gevonden had, eenig cn alleen aan deezen Man was toe te fchryven, die voortreflyke fchikkingen gemaakt , cn daar door de ruïne van het Land fteeds afgewend had. Ik wil hem leeren kennen , zeide de Koning , en Breukenhof moest by hem komen. Hoe komt het, vraagde hem toen dc Vorst, dat dit Vorftendom zo wel bewaard is gebleeven , daar zich anders overal de gevolgen van den  Koning van Pruisfen. ■ 101 den oorlog zo duidlyk vertoonen P Breukeniiof antwoordde : dat hy ten besten des Lands , fteeds Magazynen van graan , hooi en ftroo en voeraadje onderhouden had; als er nu een bezoek van vyandlyke Troepen gekomen was, had hy zich altyd by den Kommandant vervoegd, en dien beloofd, al het nodige te leveren. Daarentegen had hy dan verzogt, dat men geene gewcldenaaryën wilde gebruiken; want dat hy anders de Boeren zou oproepen, en de Stroopers gevangen laaten nemen. Dit laatfte was ook wcrklyk eenige keeren gefchied, en door zodaanige maatregelen had hy het verderf des Lands verhoed. De. Koning fprak nu nog over het dén en ander met den Kamcrdirector van Breukeniiof, en was zeer over hem voldaan. Alzo 's Konings Armee , wegens den verhaasten Marsch, zich met dc nodige behoeften niet had kunnen voorzien, zo begeerde hy , dat men hem hier voor 3 dagen voorraad bezorgde. Breukenhof nam,' alhoewel er overal gebrek was aan graanen en voeraadje, terftond de leveringen op zich, en verwierf zich daar door ten vollen de gunst des Konings. Als nu in 't begin van 't jaar 176a de Rus/en met den Koning vrede flooten, zond hy eenen Jager aan Breukenhof , en deed hem zynen dienst aanbieden. Deeze floeg dit in't eerst af; Maar als er een tweede Jager kwam, ging hy naa Breslau. Hier zeide dc KoG 3 ning  102 Byzonderheden betreffende den ning tegen hem : Hoor! ik weet, dat gy een bekwaam Man zyt, en ik wil u in myn dienst nemen. ■ Ik heb met de Rus/en vrede gemaakt, en daar door Pommeren en de Niéuw-Mark weder vry gekreegen. Deeze Provintiën hebben flerk geleeden, en daar ligt my veel aan gelegen, om ze weder op de been te helpen; Ik zal u dat werk opdraflgen. „ Uwe Majefteit!" antwoordde Breukenhof, „ ik heb geene kennis van „ de Landsgefteldheid aldaar, cn zal dien last niet „ kunnen volbrengen." Dat hindert niet, zeide de Koning; gy hebt vernuft, en zult in Kuftrin den Krygsraad N. en in Stettin den Krygsraad N. vinden; dit zyn mannen van kunde, en die zullen u onderfteunen. Voornaamlyk, ligt er my aan gelegen, dat ik weet, hoe veel ik geven moet, om die Provintiën weder, te herftellen, en wanneer ik myne Inkom- ften weder kan ontvangen. Breukenhof nam den last des Konings opzich, alzo hy er niets van belang meer tegen in te brengen had. Hy ging naa Kuftrin, en maakte, met behulp van den tegenwoordigen Prefident van Sc honing, die toen Krygs- cn Domein-Raad was by de Nieuw-Markfche Kamer, zulke goede fchikkingen, dat hy, na verloop van 6 Maanden den Koning alle de Plans van de begeerde Berichten te Leipzig kon voorleggen. By deeze gelegenheid, betoonde hy de grootfte billykheid jegens de Beambten. Hy deed geen onderzoek naar het voorledenc, dat zeer wydlopig zou zyn geworden; Maar hy ondervroeg de Beambten voor de vuist en open-  Koning van Pruisfen. 103 openhartig, wat zy den Koning dagten te geven, en welke verbeteringen zy nodig hadden ? Toen de Koning de Plans doorzag, zeide hy: Is dit alles za ■wel in orde, dat ik het voor waarheid kan aannemen? Ik wil myne Onderdaanen niet drukken, maar alleen hebben, het geen zy werklyk geven kunnen. Breukenhof verzekerde den Koning, dat alles op het gemoedelykst gefchikt en verdeeld was. Dc Koning vraagde verders: Wien hebt gy daar toe gebruikt, om deeze uitrekeningen te maaken? > Breukenhof noemde hem de Perfoonen, en de Koning begeerde hier op, hen te fprceken. Toen nu deeze ook verzekerden , dat het onderzoek rnet de grootfte naauwkeurigheid in 't werk gefteld was, teekende hy het met eene vergenoegde houding. Vervolgends ondernam Breukenhof een gelyken arbeid in F'ommeren, en droeg den Koning het Plan van dit nieuw onderzoek, in het jaar 1763 in Kolberg voor. De Koning verliet zich thans weder niet alleen op het woord van Breukeniiof, maar onderzogt , eer hy onderteekende, alles zelf op het naauwkeurigst met den Prefident van S op wien hy een byzonder vertrouwen ftelde. De Koning zeide ééns , by gelegenheid van eene Revue in Remmeren, tegen den Prefident van S. . . . Ik weet niet, hoe het komt, de Domein-Pagtei s in G 4 Pom.  104 Byzonderheden betreffende dm Tourneren zitten op de Ambten, als of zy hun erfgoed varen , en myne inkomflen verbeteren daarby geheel niet. Zie ééns: In de Keur-Mark heb ik van fommige Ambten 6000 Daalers aan Pagt meer gekregen. Hoe komt dat toch? S.... haalde de fchouders op, en antwoordde; „ Maar Uwe Majefteit! „ hebben die luiden ook wel gezegd, dat zy dit plus U gewen kunnen, zonder de Ambten daar tegen te >, ruineeren ? Anders zal Uwe Majefteit meer nadeel „ dan wezenlyke winst daar van hebben! In Pomme„ ren weet men naauwkeurig, wat een Pagter geven „ kan cn gecven moet, en men ziet niet op eengroo„ ter Bod, dat onbezonnen gedaan word, en waar „ voor de Pagtcrs zich weder aan het Ambt fchade„ loos zoeken tc ftellcn, en het uitmergelen." De Koning zweeg hier op ; doch verwierp daarom het hooger Bod niet by nieuwe verpagtingen, maar zag dat veeleer geern; Doch tevens wilde hy ook, dat men dat door verbeteringen in de Ambten goed zou maaken. De Koning zag ééns in Potsdam , over de markrydende, eene menigte menfehen. Hy vraagde, wat er te doen was? en men verhaalde hem, dat een Bakker van eenen Boer Koorn gekogt had, en nu wilde hy hem niet, zo als dc affpraak was , half in grof geld cn halfin Sechs-Pfenningen betaalen, maar alleen met dc laatfte geldfpecie. De Koning liet den Boer na-»  Koning van Pruisfen. 105 hader komen, en hem de omftandigheden nog ééns vertellen. Nu, dat is toch wonderlyk, zeide de Koning. Waarom wilt gy dan de Zcchs-Pténningen niet aannemen ? geld is toch geld! „ Ei," antwoordde dc Boer, ,, ontvang jy ze dan wel?" De Koning lagchte hartelyk, en gebood , dat men den Boer genoegen zou geven. Op ecnc andere keer reed de Koning in gezelfchap van zeker Prins, door eene ftraat van Berlin. In zeker Huis lagen verfcheiden Juffers, op het best gecoëffeerd, uit het venster. De Koning zag baar voor lieden van aanzien aan, en nam zyn hoed zeer beleefd af. De Prins lagchte, cn zeide: ,, Uwe Majefteit! het zyn Hoeren!" Hier op gaf de Koning alleen ten antwoord: Zo? —— Uwe Doorlugtigheid kent ze dan? Toen Frederik aan de Regeering gekomen was, zat in Pommeren een Edelman, wegens zekere mis^ daad, op de Vesting. Deeze geloofde, dat hy zyne bevreiding en zelfs nog wel eene belooning zou bekomen , als hy van den Lutherfchen tot den Hervormden Godsdienst overging; Hy deed dit werklyk, cn fchreef terftond daar op aan den Koning: Hy vleiddc zich , dat hy op zyner Majefteits gunst aanfpraak G 5 zou  io6* Byzonderheden betreffende den zou kunnen maaken, nadien hy met Hoogst-dezelve tevens een geloofsgenoot der Hervormde Kerk ge^ worden was, en daarom verzogt hy zyne bevrekïing, en een behoorlyken Post. De Koning antwoordde hem: Hy had volftrekt gelyk,'als hy geloofde, aanfpraak te kunnen maaken op zyne gunst; en om hem dit te bewyzen, zou hy nog een jaar langer op de Vesting blyven. Iemand uit Potsdam had , uit dartelheid , eeniga voortreflyke Vazen in den Tuin te Sans-Souci ftukgeflagen. Dc Koning was er ten hoogften over vergramd, en beval den Daadcr op te fpooren. Deeze werd ook fpoedig ontdekt. Men maakte zyn Proces op, en veroordeelde hem voor eenige jaaren op de Vesting. Tevens zou hy de Vazen uit zyne middelen weder vergoeden, die byzonder in een Huis beftonden, dat deswegens verkogt moest worden. De Koning bekragtigde de ftraf tot dc Vesting, maar fchreef by de Sententie: na de Vesting! maar het geld van den Schurk begeer ik niet! Naar men verhaalt, gaf een avondpraatje van den Koning met den bekenden Quintus, aanleiding ter invoering van de Regie. De Koning zeide by deeze ge-  Koning van Vruisfen. 107 gelegenheid : Zyne Ministers bewandelden den weg hunner Vaderen, en dagten er niet aan, om zyne inkomften te vermeerderen. Hy zelf moest alle moeite daar toe doen, cn hy zag toch, dat dc inkomften van andere Staaten, en inzonderheid van de Kroon van Frankryk, van tyd tot tyd toenamen. Qltntus was gewoon, als hy te huis kwam , over de onderwerpen, daar de Koning met hem van gefproken had, zyne Boeken na te liaan. Dit deed hy ook by deeze gelegenheid, deed den volgenden avond den Koning eenen byzonderen voorflag, en befloot dien daarmede, dat de Franfchen het gefchikst waren , om de inkomften van eenen Staat te vermeerderen, zo als dit B. V. de vermaarde Helvetius bewees , die zich toen als Generaal-Pagtcr te Parys onthield. De Koning deed aan Helvetius fchryven, cn deeze zond, op 's Konings begeerte, eenige Perzoonen, die vervolgends de gronden leiden der Regie. Ook zal de bekende d'Alembert aan deeze onderneming cn derzelver uitvoering deel gehad hebben. Het is bekend , dat dc Koning zyne Paadjen als Officiers by de Armee aanftelde, en hun dan gemeen» lyk iet ter Uitrusting fchonk. Met zulk een oogmerk fchonk de Koning ééns aan eenen Lyfpaadje één van zyne paarden, en zeide daar by: gaat er maar mede naa Berlin, de Gouverneur Kamin zal het wel van u loo-  ic.8 Byzonderheden betreffende den koopen. De Paadje prefenteerde zyn paard aan den Gouverneur, en verhaalde hem tevens, wat de Koning hem gezegd had. Kamin begreep den Koning, en kogt het paard voor een' prys, daar de Paadje mede te vrede kon zyn. eenige dagen daarna bereed hy het paard, maar had het ongeluk, dat het hem zyn voet tegen de Stadsmuur bezeerde, zo dat hy eenige dagen het bed moest houden. Toen de Koning dit vernam, lagchte hy hartclyk, zeggende: Nu, ik heb het al dikwils gezegd, dat het paard niets dogt; maar men heeft my nooit willen geloor en. Tevens liet hy een ander paard met een ryk tuig zadelen, en zond het den Gouverneur , met deeze waarfchouwing : „ Hy zou zich toch wagtcn, om in 't vervolg niet „ weder zo ligt een paard van eenen Paadje te koo„ pen." Tevens liet hy hein fpoedige bcterfchap wenfehen. , Een Pruisfisch Overfte Luitenant, die by het einde des oorlogs van 1756 afgedankt was, liet niet af, by den Koning om cene bezorging aan te houden, en wel zo hevig , dat zyne Majefteit beval , om hem niet meer toe te laaten. Thans verfchcen er een fchimpfchrift op den Vorst in 't licht. Hoe onagtzaam nu dc groote Frederik in foortgclykc gevallen ook was, cgter belcedigde hem de roekeloosheid van deezen fchryver zodaanig, dat hy 50 Frederiks d'Or op deszelfs ontdekking zette. De Overfte Luitenant liet zich  Koning van Pruis/en. 109 zich by den Koning aandienen, als of hy hem iet gewigtigs had aan te dienen , en werd toegelaaten. „ Uwe Majefteit heeft 50 Fr ederiks d'Or beloofd aan „ den genen, die den Schryver van het Paskwil ont„ dekken zou. Ik ben het. Myn hoofd leg ik aan „ uwe voeten, maar hond uw Koninglyk woord; en „ terwyl gy den fchuldigcn ftraft, zo fchenk aan my„ ne arme Vrouw en ongelukkige Kinderen de beloo" „ ning, die gy den aanbrenger beloofd hebt." De Koning kende reeds den Opfteller van het Paskwil, en het uiterfte, waar toe een anders waardig Officier door den nood gedreeven was, trof hem. Egter zeide hy met eene harde ftem: „ Ga terftond naa Span-, „ dau, en verwagt de uitwerkingen van den regt„ vaardigen toorn van uwen Monarch." „ Uwe Ma„ jefteit ik gehoorzaam : Maar de 50 Frederiks „ d'Or.''' „ Binnen twee uuren zal uwe Vrouw „ ze hebben. Geef deezen Brief aan den Komman„ dant van Spandau, die hem eerst na het middageeten openen mag." De Overfte Luitenant kwam op het vreeslyk, hem ter wooning aangeweezen, Slot, en gaf zich aan als Arreftant. Over het Defert opende de Kommandant den Brief, en las het volgende. „ Ik geef het Kommando van Spandau aan de „ Brenger van dit Bevel. Zyne Vrouw en Kin„ deren zullen met de 50 Frederiks d'Or kort „ na  lio Byzonderheden betreffende den „ na hem daar komen. De tegenswoordige Kom„ mandant van Spandau gaat naa B... in dezelf„ de QuaEteit, Ik ichcnk hem deeze bevordering „ ter belooning van zyne dienden. F R E E> E R I K." De Vorst *,** die in Pr. in Garnizoen lag, ftond by den Koning in groote gunst, om dat hy zyne aandagt op alles vestigde, en alle vragen van den Koning wist te beantwoorden. Op de Revue tyd, als de Prins met zyn Regiment naa Berlin marscheerde, maakte hy kennis te hebben van alle nuttige onderwerpen, om by den Koning niet onwetend te fchynen, en geloofde nu, dat het hem aan geen fpoedig antwoord op eenige vragc zou kunnen haperen. De Koning ging na hem toe. „ Welkom Uwe Doorlugtigheid. Nu, „ hoe gaat het in de Provintie? Ik hoor, dat alles ,, goed koop is, zo dat de Soldaat en Burger keven „ kan. Wat kost de Tarwe ?" De Vorst ftond ontzet op deeze heel onverwagte vraag, daar hy nooit aangedagt had, en de Koning zeide, glimlagchend: Ei, Uwe Doorlugtigheid komt uit een zo ryk koorenland, en weet den prys der graanen niet ? Een  Koning van Pruis/en. im Een Hufaaren-Luitenant, die in den zevenjaarigen oorlog Invalide en ter verzorging , als Houtvester aangcfteld was, verzogt den Koning om den Titel van Opperjager; maar hy kreeg het volgende antwoord: Het komt my heel vreemd voor, dat gy zo weinig „ Ambitie bezit, en gy behoordet u billyk te fchaa„ men , dat gy het roemwaardig Karakter van eenen „ Officier , die in den kryg met distinctie gediend heeft, en Invalide geworden is , met Titels wilt „ verruilen, die daar geheel geene betrekking op heb„ ben." Doch deeze agting, die' hy voor wel gediend hebbende Soldaaten had, gaf de Koning by alle gelegenheden te kennen. Een Ordens Geestelyke van zeker ryk Klooster beklaagde zich ééns by den Koning, dat zyn Pfarhecr al te ftreng was, en meer vorderde van zyne Onderhoorigen, dan hun toekwam te doen. De Koning gaf hem ten antwoord: Uw Pfarheer is een braaf Man; Hy wil geene dagdieven, maar yve* rig volk hebben. Gaa heen, cn lees die fpreuk in den Bybel: Een ieder zy der Overheid onderdaanig, die geweld over hem heeft. Pt  tin Byzonderheden betreffende den De Droftin van D. had in den zevenjaarigen oorlog veele Boeren Kinderen uit hunne Proteftantfche Dorpen hunnen Ouderen laaten ontnemen, en die in het Nonnenklooster, dat daar in lag, in den Katholyken Godsdienst opvoeden, Terftond na den oorlog kwam dc Fiskus tegen haar op; Maar de Vorst liet het Proces fchorten, en beval het Klooster, om de Meisjens, zonder vertoef, op vryë voeten te (lellen, en dat de Droftin, op dubbele ftraf, aan elk Meisje 200 Ryksdaalers tot eene bruidfchat, öp ftond gehouden zou zyn te betaalen. By de groote Procesfie, welke jaarlyks van Kleef naa het wonderdaadig Mariabeeld gaat, had men zich aan den Koetzier van den Prefident van D * *, welke noodzaaklyk door dc rei gaan moest, zodaanig daadlyk vergreepen, dat cr gemaklyk een oproer door had kunnen ontftaan, als de poorten niet gcflooten, de ■aanleiders der opfchudding gevat, en de beste maatregels genomen waren geworden. De Koning fchreef toen het volgende aan het Kapittel. Hoogwaardige en Aandagtige! Ik heb UI. ongefchikt gedrag, by gelegenheid der Procesfie, uit het my gedaane onderdaanigfte berigt van  Koning van Pruis/en. 113 van mynenPrefident vernomen, en raadeUl. , welmeenend, als gy uwe potzierlyke Procesfie verders wilt aanhouden , dat gy niemand van den anderen Godsdienst daar by bclcedigt, maar nog minder, zo als gefchicd is, mishandelt. Anderszins zal ik genoodzaakt zyn, deeze gekheid aftefchalTen. Dc Soldaaten, die opfchudding gemaakt hebben , zullen braaf door de fpitsroede loopen, en nooit weder op dien tyd verlof krygen; maar dc Burgers zullen, naar de omftandigheden, aan lyf en in de beurs ftreng geftraft, cn het Kapittel tot het betaalen der onkosten veroordeeld worden. De Koning hield, voor de gewigtige Bataille van Torgau met zyne Generaals een' krygsraad. Hy fchcen onrustig, en onvergenoegd te wezen: Myne Heeren! zeide hy, wy kunnen niets doen, want er ontbreekt ons nog één. Eindelyk kwam Ziethen, die getoefd had, vuurig aanjaagen. De Vorst, zodra hy hem in 't oog kreeg , liep na hem toe , en zeide: Kom , waarde jZiETiiEN, ik heb met Jmert op u gewagt, want het fchynt van daag een gewigtige dag te zullen worden. Of ik overwin, of ik verhuize want, myne omflandigheden zyn moeilyk. Ziethen fteeg van het paard, wreef zyn' baard, en zeide ernsthaftig: III. Deel. II „ Si-  ÏI4 Byzonderheden betreffende den j, .Sire , gy moet niet twyfelen aan dc hulp „ van God. Hy heeft ons zo dikwils bygeftaan, „ en zal het heden ook doen. Uwe Soldaatcn „ zyn vol moed, cn zullen dien, als hun Ko„ ning niet opgeruimd fchynt, verliezen." De Vorst nam hem hier op by den arm, ging voor een korte poos wat van de anderen af, kwam opgeruimd te rug, deelde terftond de nodige bevelen uit, cn dus werd die groote Actie verrigt, die den Vorst en zynen verdienstelyken Generaal tot onfterflyke ecre verftrekte. Kort voor deezen Veldflag bragt men eenen Frarifchen Generaal gevangen by den Koning. Deeze fprak lang met hem, cn toen hy zag, dat hy verftand en kunde toonde, floeg hy hem voor: dat hy met hem tot den Slag zou reiden. Dit durfde de Generaal, eershalven, niet afteflaan , en volgde derhalven den Koning. Hy moest, midden onder het hevigst vunr der Batteryen, den Koning verzeilen, die, tot groote verwondering van den Generaal, fteeds met de grootfte bedaardheid vraagde: Hoe dit of dat by het krygswezen in de Franfche Armee was, en nog meer andere dingen van geen aanbelang. Vervolgends reed de Koning fteeds op dc gevaarlykfte plaatzen, en het fchynt, als of hy opzettelyk den dood te gemoet ging. Want,  Koning van Pruisfen. 115 Want, nadien van de uitflag van deezen Yeldflag zyn geluk of zyn gehecle ondergang afhing, cn de Vorst zag, dat alles mislukte, voor dat Ziethen den aanval deed, zo wilde hy waarfchynlyk eenen Generaal van eene andere Natie by zich hebben, die de bedaardheid, met welken hy ter dood ging, zou kunnen getuigen en bekend maaken. De Geheimraad Hesse werd van den Heer Landgraaf van Darmfiadt, ten tyde der verlooving van de regeefende Koningin naa Berlin gezonden, om eenige huislyke belangen voor het vorftelyk Huwelyk te befchikken. Deeze Staatsdienaar ontfchuldigde zich fchriftelyk by den Koning, dat hy niet van Adel was, maar een braaf man, en dat hy hoopte, dat de .Koning deeze omftandigheid, en zynen last gunftigst zou door de vingeren zien. De Koning fchreef hem weder: Myne waerde Geheimraad! Een eerlyk man is in myne oogen van den besten Adel, en van de grootfte waarde; want zyne deugd prykt in alle zyne handelingen. Gy zyt my welkom, ik zie u gcern by my, en het zal my een vermaak wezen, dat ik eenen gunfteling van mynen ouden vriend zal leeren kennen. H a De  ïi6 Byzonderheden betreffende den De Koning en Ziethen waren ééns vroeg uitgeree* den , om te recognosceeren. Zy kwamen agter een boschje heen, daar zy aan den anderen kant gebed geen vyand verwagtten, en de Koning was gewoon, als hy niet fprak, zoetjes en in gedagten iet te fluiten. Op ééns, op eene hoogte gekomen zynde, zag Ziethen van verre eenige vyandelyke manfehap met witte mantels. „ Stil uwe Majefteit, zeide Ziethen, daar zyn vyanden. Toe fchielyk, neem myn wit onderdek om de fchouderen, en ryd langzaam, dan zal die Troep gclooven, dat wy vrienden zyn, en naa hun toekomen." ■ In deeze gedagten werden de Oostenrykers bevestigd, want het doel fchcen juist op hun gerigt te zyn. Maar op ééns gaven zy hunne paarden dc fpooren, keerde fchielyk om , cn ontkwamen gelukkig. De Koning glimlagchte toen en zeide: Lieve Ziethen, die vond was goed. Nu kan ik immers we deifluiten ? Als de Koning in het Hoofdkwartier te Leipzig juist bezig was met het beoordeelen van Rousseau, Cre-' billon en Voltaire , werd hem gemeld, dat alle de Generaals en Majoors van de Armee, die in en by Leip-,  Koning van Pruisfen. 117 Leipzig lag, in de Anti-Chambre waren, en de nodige orders verwagtten. Hier op fprong de Koning oogenbliklyk van zyn' ftoel op, nam zyn hoed, rotting en degen, ging in de Anti-Chambre , cn deelde dc bevelen uit tot den veldflag, die de hecle zaak den uitflag zou geven. Een kwartier daarna kwam dc Koning vrolyk en opgeruimd te rug, ging weder aan zyne fchryftafel zitten, en ging in zyn werk zo gerust voort, als of hy volftrekt niets anders te doen had gehad. Terftond na den zevenjaarigen oorlog verlieten eenige Staf-Officiers den Wurtembergfchen dienst , cn wilden zich by de Kroon-Armee begeven. Zy kwamen te Potsdam, en gingen op de Parade. Dc Koning werd hen terftond gewaar, riep hen by zich, fprak met hun, en zeide : Heercn! Heb ik dan geen brood voor u ? De Heer van B een aanzienlyk, geleerd cn welfpreekend Man nam toen het woord: Sire ! Ik ftcl uwen roemrugtigen dienst boven alle andere diensten, als gy my gunstig wilde gerust ftellen, dat gy my weder in mynen rang zult plaatzen. Goed, zeide de Koning, dat zal gefchieden. De Heer van B ■ werd als Hopman in het Garnizoen van Berlin, en de anderen elders geplaatst. H 3 Daar  Ii8 Byzonderheden betreffende den Daar was een geruime tyd verloopcn, toen de Ko« nmg5 by den Generaal zyndc, naar den Heer, van B vraagde, Hoe maakt de gewezene Wurtem- bergfche Officier het al ? vraagde de Vorst, hy zal, hoop ik, wel gehaagd zyn. Zeer wel, zeide de Generaal. Het is een werkzaam Officier; die zich met de borst op den dienst toelegt; maar hy is, zedert eenigen tyd, altyd zieklyk; dat komt, om dat hy te veel ftudeert. Kan hy dan uitgaan? vraagde de Koning. Ja, zeide de Generaal. Nu, dan zal hyhypochondriek zyn. Laat my den man ontbieden. De Heer van B kwam, en was waarlyk regt ziek. Zo als hy de kamer intrad, zeide de Koning tegen hem: Ja,.ik zie het wel, by heeft de ziekte der geleerde. Het fpyt my; ik moet hem een civiele post geven, cn hy zal my daar ook goeden dienst in kunnen doen. Dus werd de Heer van B. Krygsraad te Halberflad. Eenige jaaren daarna benoemde dc Koning hem tot Kamerdirector, Prefident enz. 'Dezen laatften Post bekleed hy met grooten roem en onvermoeide naarftigheid, en de tegenswoordigc Koning Frederik Willem , die hem onlang by zich ontbood, heeft hem van zyne hoogfte gunst verzekerd, doordien hy hem jaarlyks by zyne aanzienlyke bczolding nog 2, ooo Daalers verhooging gegecven heeft. Naauwlyks was de Koning, in het jaar 1746, na het  Koning van Pruisjm iro liet fluiten der vrede, te Berlin gekomen, of hy vond hier alles in vreugde, en bezig met het gereed maaken van het vieren der vrede. Overal openbaarde zich tevredenheid en vergenoegen, en de Vorst nam er het grootfte deel in. Maar dit genoegen werd door de tyding, dat de oude Geheimraad du Han de Jandun, zyn voormaalige Hofmeeflcr, op fterven lag, geftoord, en hy was er ten hoogften door getroffen. Op dien zelfden dag , dat Berlin op het pragtigst «geïllumineerd was, befloot dc Koning, zynen geliefden du Han, dien hy fteeds hoog geacht had, het laatst Vaarwel te zeggen. Deeze Man woonde op den Werderm een naauwc ftraat, die geheel geïllumineerd , cn door de menigte der brandende Lampions zo verhit was, dat de zieke gevaar liep van te flikken. De Koning reed, tegens den avond , in gezelfchap van den Hertog van Brunswyk, en zyne Broeders derwaards, vond du Han zeer zwak, en zeide tegen hem in 't Fransch: Myn lieve du Han , het fmert my zeer, dat ik u in deezen toeftand zie. Wilde God, dat ik iet tot uw herftel en tot verzagting van uwe ziekte kon toebrengen. Gy zoudt zien , hoe veel myne dankbaarheid voor u met vreugd zou opofferen. Du Han antwoordde met eene zwakke ftem: Het is de grootfte troost voor my, dat ik Uwe Majefteit nog ééns gezien heb. Ik hoop nu, gemaklyker te kunnen fterven; want het is met my gedaan. Hier op tastte hy naar ééne van 's Konings handen, om die te kusfen. Maar de Koning trok ze los, wierp H 4 du  ïao Byzonderheden betreffende den du Han eenen kus toe, en begaf zich fpoedig uit het vertrek onder deeze woorden. Myn God! dit kan ik niet langer verdraagen. De Koning liet zich fomtyds uit vreemde Nieuwspapieren de gewigtigfte Artikelen voorlezen. Onder anderen vond hy ééns in één , dat D. Baiirdt in Halle , met een ongemeen groot inkomen als opcnlyk Leeraar zou aangefteld zyn. Wat is dat', riep hy, zo veel voor een Doctor in de Theologie! dat zou te Jlim zyn! Terftond fchreef hy aan den Staatsdienaar, onder wien de Univerfitcit ftond. „ Dat hy „ met verwondering in dc Nieuwspapieren zag, dat „ een zeker D. Baiirdt met een Traktement vair „ 4, ooo Daalers te Halle beroepen was, en dat hem s, dagt, dat hy van zo iet, ook wat weeten moest." De Staatsdienaar was gevoelig over die treffende aanmerking, en antwoordde den Koning met eenige hevigheid, „ als Zyne Majefteit derzelver Staatsdie„ naars voor elk Kouranten-nieuws responfabel wilde „ houden, dan zag hy zich gedrongen te verklaaren, „ dat hem alsdan zyncr Majefteits dienst te zwaar „ zou vallen, cn dat hy om zyn ontflag zou moeten •/erzoclien." Frederik achtten den voortreflyken Man hoog, dien  Koning van Pruis/en. 121 dien hy niet geern verliezen wilde, en zyne eigene overhaasting voelende, zo fchreef hy onder den Brief van den Staatsdienaar alleen: Nu nu nu men zal toch j, wel ééns vraagen mogen !" Frederik. Als de Koning iemand een verzoek weigerde, gefchiedde het meesttyds met een grappigen inval, cn bykans nooit met hardigheid. Zeker Predikant ten platten lande verzogt ééns in een Brief den Koning heel eenvoudig: „ I ïy wilde toch zyne Pfarkinderen „ bevelen, dat zy hem voeraadje voor een paard wil„ den leveren, alzo hy zyne gemeente te voet bczoc„ ken moest, en dat maakte hem zyn Ambt te be- zwaarlyk." De Koning lagchte over des Predikants ftoutheid, en fchreef onder het verzoekfehrift. Daar Jlaat niet: rydt door de geheele wereld, maar, gaat door de geheele wereld, en predikt alle Creatuuren. Frederik. De Koning boerte dikwils heel gevoelig met de H 5 k«>  122 Byzonderheden betreffende den kinderagtige Titelzugt van zyne Onderdaanen. By zekere byzondere gelegenheid, als iemand voor een ydelen titel veel gelds had uitgegeven, zeide hy: „ Nadien die man zulk een gek is, zal hy zyne gek„ beid ook duur betaalen ; maar hoe dwaas is het „ toch, zulk eene fomme aan eenen nietsbeduidcn„ den klank te befteeden, daar niemand iet by denkt. „ Wie heeft ooit Voltaire , Algarosti en huns „ gelyken, naar hunne Titels genoemd ? of wanneer „ zegt men, Zyne Majefteit, de Koning van Zwee„ den, Gustavus Adoefvs? Men zorge toch maar „ voor perzoonlyke verdiensten, dan heelt men vol- „ ftrekt geen titel van doen." Een ryke Boer in Haveiland had zelf gepagt, cn als hy zich eindelyk in rust wilden nederzetten, hield hy onmiddelyk by den Koning om eenen Titel aan. Deeze lagchte om deezen inval, en ftond hem eenvoudig eenen Raadstitel toe. Maar , de Pagter was daar niet mede te vrede, cn meende, daar moest toch nog iet by zyn, dat wat hoog klonk. Dc Koning fchreef onder het verzoek: Dan zal hy mynent wegen Titulair-raad zyn. Dit klonk den Pagter hoog genoeg, en.hy betaalde gewillig de onkosten, tot de uitvaardiging verëischt. ^ In het Krygswezcn, daar deeze Titclhandel nadeelige gevolgen zou gehad hebben, e.n de waardigheid der Pruisfifche Armee vernederd zou hebben , was geen  Koning van Pruis/en. 123" geen rang voor geld te koop, maar werd alleen aan beproefde verdiensten toegedeeld. Daarom is ook de orde van den Zwarten Adelaar een zo wezenlyk eeretecken gebleeven , en nooit is deeze , behalven in eenige enkele gevallen , daar het tegen wyze Staatkunde zou aangeloopen hebben, door eenen verwaanden eerzugtigen beldced. Zeker ryk Heer uit Saxen deed een voorftcl, dat hy zich in het Brandenburgfche wilde nederzetten , als men hem zekere eertitels toeftond. De Koning vond er genoegen in, en benoemde hem tot Kamerheer. Hy is zeer ryk, zeide men. Nu dan moet men hem den Titel van Excellentie geven.— Hy heeft 50,000 Daalers inkomften. Dan mag hy Hofmaaffchalk zyn. Hy bezit fchoone goederen in de Laufitz. ■ Goed : beftel dan in de Kanzelaary, dat hem een Vorftendiploina gereed worde gemaakt; voegde hy ër al lagchend by. Zeker Generaal in 's Konings dienst, die voor het overige een verdienstlyk Man was , fprak, by alle gelegenheden, zeer yverig over de Vryheid, en fpotte met bitterheid op de fchandelyke Slaavenketens van het Despotismus. Dit verdroot den Koning, die dit ver-  124 Byzonderheden betreffende den vernomen had, al lang; en eindelyk fchreef hy hem, by eene nieuwe gelegenheid : Myn waarde Generaal Majoor van . j, Ik verzoek U, dal gy niet voortgaat, den „ Brutus te fpeelen in myne Staaten ; anders „ zal ik my genoodzaakt zien, eene Confpiratie ,, aan te leggen tegen Uwe vryheid." Frederik. Het is bekend , dat deeze edelfte aller Koningen een yyand was van yleyëry. Iemand hield ééns, by gelegenheid, eene lofreden op den Koning, waarin hy redelyk aangenaam ftofte , cn in den verheeven toon van eenen Redenaar deklameerdc. Inzonderheid fprak hy al te Emphatiek over dc liefde van die van Berlin voor hunnen Monarch. De Koning hoorde hem lagchend en met geduld aan; Toen hy gedaan had, trad Frederik eenige treden te rug, haalde den hoed in de oogen , en antwoordde op denzelfden toon, voor de vuist: 3, Croiés moi, les humains, que j'ai trop Ju Connoitre, „ Meritentpeu, Monjieur, qu'on daigne étre leur (Maitre. „ Ge-  Koning van Pruisfen. 125 „ Gelooft my, dc menfohen, die ik meer dan te „ veel heb leeren kennen, verdienen bet zeer weinig, ,, dat men zich verwaardigt, om hun meester te zyn." Zeker Officier verzogt, geduurende den zevenjaarigen oorlog, den Koning zeer ernftig om verlof, om te mogen trouwen. Het werd hem driemaal geweigerd. Eindelyk keerde de Bruid zelve zich tot den Koning; en alzo hy eene Dame zelden een verzoek weigerde, zo vergunde hy haar ook de haare. Zy trouwden dan. Kort daarna had dc Officier de Veldwagt. De Koning reed voorby, kende den Officier, die in 't geweer ftond, ging na hem toe, cn zeide driftig. Heet gy niet van H...? - Ja, Uwe Majefteit! -— Nu, nu hebt gy eene vrouw , nu hebt gy wat fchoons. Dc Koning had gclyk, want de Officier het zich kort daarna van zyne vrouw fcheiden. Wy declen hier nog eenige edele Trekken mede uit 's Konings leven , welke van iemand oorfpronglyk 2yn, die er een ooggetuigen van was. Als de Koning in 't jaar 1761 in de Maand Auguftus met zyn Leger in den omtrek van Schweidnitz ftond, cn er in het Dorp Jauernik op het Kerkhof eene fchans  12Ö Byzonderheden betreffende den fchans moest worden opgeworpen, zo werden ef tot deezen arbeid veelen van onderfcheiden Regimenten denvaards gezonden, welke aldaar, onder het öpzig: van eenen Officier moesten arbeiden. By het uitwerpen van den grond vonden eenige Arbeiders eenen ouden pot. Toen zy deezen niet met de behoorlyke omzigtighcid uit den grond haalden, brak er iet boven aan denzelven, en zy werden ontwaar, dat er geld in was. Zy wilden er ten eerften op vallen , maar de Officier joeg hen weg, cn nam den pot met zich, te kennen gevende, dat hy het geld 6 welk er in was, behoorlyk onder hen zou vcrdcelcn, als zy afgelost waren. Hier mede waren de Arbeiders te vrede. De pot werd in dc Kerkdeur gezet, maar de Officier ging om een hoek , trok zyne laarskousfen uit , en ftak zyne bloote voeten in zyne laarzen , fchudde toen heimlyk het geld uit den pot, en leidc de kousfen op den bodem, en ftortte vervolgends het nog overige geld er weder in. De Arbeiders, afgelost wordende , eischten den pot_ van den Officier , die hem terftond overgaf, het geld uitfehudde, en hun wees, dat het niet enkel geld was, maar dat onder in den pot oude lompén waren. Thans vertoonde zich een openbaar misnoegen onder de Arbeiders, alsof het niet regt ging, zo dat de Officier zich genoodzaakt zag, om met de rotting te dreigen, als juist dc Koning aankwam, om de fchans te befchouwen. Hy vraagde: Wat er gebeurd was? De Soldaaten vertelden den Vorst de gantfche omftandigheid, en de Koning  Koning van Pruisfen. f27 riing liet zich den pot, het geld en dc gewaande lompen vertoonen. Een oud Granadier had deeze laatfte in de hand, en zeide : „ Uwe Majefteit , het zyn „ geene oude vodden, maar een paar gaaren laars„ koufen, daar een naam op geteekend is." Tevens toonde hy ze den Koning, zo dat hy duidlyk boven aan de kousfen van *** ontwaar wierd. De Koning liet den Officier roepen , en vraagde hem , hoe hy heette ? De Officier zeide : van ***. „ Nu, was 's Konings antwoord toen," weet gy niet, dat het ,, geld u toekomt? Uwe Voorvaders hebben het hier 3, begraaven. Daar ftaat immers de naam op de kous, 3, die nog zo goed is, als of hy er van daag eerst in »j gedaan was!" ,, Kameraads! weet gy wat? laat den Officier zyn geld behouden, ik zal den pot laaten vullen met fiukken van twee grosfchen , en dan zal het in zo veele deelen gedeeld worden , als gy Jlerk zyt. Zyt gy daar mede te vrede?" ,, O ja, Uwe Majefteit," was aller antwoord; Zy konden dit te eerder doen, om dat in den pot alleen kleine oude penningen en voor een gedeelte ook koopcrgeld geweest was. Hier door bevreidde de Koning den Officier met de grootfte behoedzaamheid, van de verlegenheid wegens eene begaane ondeugd , en liet hem ftom en befchaamd (taan. Des  128 Byzonderheden betreffende den Des avonds na den Veldflag hy Leuthen bleef dc Armee op het (Lichtveld. Voor het Front van de Gardes du Corps was een klein vuur gemaakt. Alzo er nu niet veel houd by de hand cn de koude hevig was, zeide de Cornet van der. Golz : „ Als iemand „ wat hout uit het Dorp hier bezorgt, ik zou hem „ er geern iet voor geven." Terftond gingen twee Gardes du Corps heen, en beloofden brandftoifen te zullen haaien. Ondcrtusfchen kwam de Koning met een klein gevolg 's avonds tegen 7 uuren aan. Alzo veel Gardes du Corps om het gemelde kleine vuur ftonden , om hunne pyp gerust te kunnen rooken , zo ftapte de Koning van het paard. Hier op nam ieder zyn pyp uit den mond. Dc Koning dit ziende •> riep hun toe: Kinders, rookt maar voort, en laat u niet ftooren, alhoewel hy het Tabaks-rooken niet veclen kon. Vervolgends ging hy in den kring by het vuur ftaan, en floeg den Mantel om. Thans kwamen de twee Gardes du Corps, die om hout gezonden waren , met een' grooten balk, en droegen dien by geval regelregt daar heen, waar de Koning ftond, maar dien zy niet konden kennen, om dat hy hun den rug had toegewend. Één van deeze twee Gardes du Corps .riep toen: „ De luie honden gaan by 't vuur ftaan, „ en niemand wil hout haaien; Toe hier!" (tegen den Koning). De Koning keerde zich lagchend om, en zeide: Gy hebt gelyk, kom maar hier." De Gar-  Koning van Pruis/en. 120 Gardes du Corps, zynen misflag ontwaar wordende, trad ontfteld te rug; Maar de Koning riep hem met het vriendelykst gezigt toe: Blyf hier, myn Zoon! „ hebt gy hout gehaald, dan kunt gy er ook gebruik ,, van maaken, ik wil my nog maar wat warmen." Daar op werd de balk gekapt. De Koning vertoefde nog wat, en reed toen voort. Des anderen daags liet hy de beide Gardes du Corps ryklyk befchcnken. Het was reeds verre in den Herfst, als de Armee nog in Boheemen ftond , en de Koning goedvond , den (land van zyne Armee te veranderen, weshalven men dan ook terftond na Middernagt opbrak en marscheerde. Een Onder-Officier , die de voortogt had, bevond zich niet wel, en toen de dag aanbrak, deed dc Koning, die naast hem reed, hem verfchcidene vraagen, maar wélke hy fteeds heel kort, en in kromme houding te paard zittende beantwoordde. Dit befpeurde de Koning , cn vraagde hem ; Wat hem fcheelde ? ,, Uwe Majefteit ! verbaazende fnydingen in het Lyf!" Gy zyt zeker deezen nagt verkouden geraakt? „ Denklyk. Ik weet niet, waar ik blyven zal." Dat is niet goed! hernam de Koning; ondertusIII. Deel. I fchen  130 Byzonderheden betreffende den Jchen heb ik de Apotheek dicht by, daar zal ik u iet uit voorfchryven. Hier op keek hy naar zyn gevolg om, en zeide: Myne Heeren! ik weet, dat iemand onder u goede maagdruppeltjes by zich heeft. (Dat gold zekeren Majoor.) Zy keeken alle verwonderd op, en niemand fprak, tot dat eindelyk de Koning vervolgde: Kom er maar mede voor den dag! ik heb ze van doen. Tevens den Majoor *** aanziende. Deeze haalde terftond zyne maagdruppeltjes voor den dag. De Koning nam ze eigenhandig aan, en gaf ze den Onder-Officier, met deeze woorden : Nu, drink, zo veel gy gelooft, dat gy verdraagen kunt; zy zyn wat flerk. De Onder-Officier zette de fles aan den mond, daar omtrent een half pintje in was, en alzo het hem wel fmaakte, dronk hy alles in ééne teug uit, cn gaf de ledige fles aan den Majoor weder. Een half uur daarna vraagde de Koning zynen zieken, „ hoe hy zich thans bevond ? " 55 O»  Koning vün Pruis/en. rgr O, als of ik nieuw geboorcn was!" ■ Ziet gy, gaf hem dc Koning ten antwoord; Ik ben de DoEtor en hy, (op den Majoor wyzendc) is de Apotheker1. In den Vcldflag by Lowozitz, daar de regte vleugel der Pruisfifche Kavallery eenige keeren te rug gedreevcn werd , kwam , terftond na den eerften aanval, een Garde du Corps, aan alle kanten met bloed bedekt cn zonder hoed, regt op den Koning, die met zyn gevolg op eene kleine hoogte ftond, aanrunnen , doende egter onöphoudelyk en woedende zyn best, om zyn paard te doen keeren; maar het paard ylde fteeds voor uit. Eenige Adjutanten reden hem toen dwarsch in den weg, om het paard op te houden, waar op het ftaan moest. De Garde du Corps was hier over gemelyk, en zeide : „ Ik zal myn paard „ wel alleen weeten om te keeren." En daar op draaide hy het, om weder op nieuws op den vyand in te houwen. Maar de Koning riep hem toe: ,, Myn lieve Garde du Corps, blyf hier, en laat u verbinden; Uw paard is toch ook in den kop gekwest." „ Ei! Uwe Majefteit, my zal de Duivel niet haaI 2 „ len,  132 Byzonderlieden betreffende den „ len , cn de Knol heeft nog 4 gezonde pootcn." Hier mede wilde hy weder voort; wagt nog maar één oogenblik, zeide de Koning, haaiende zyn neusdoek uit de zak, cn dien aan eenen Adjutant gevende, die er hem het hoofd mede verbinden moest. „ Ik be„ dank u , was het antwoord van den Garde du „ Corps, den neusdoek krygt gy niet weder, maar „ ik zal het betaald zetten cn my wrecken." Hier op runde hy fpoorllags weder op den vyand in. De flag werd gewonnen, en alzo deeze Garde du Corps in zyn gelid niet te vinden was, zo wenschte de Koning te weten, waar hy toch zyn einde mogt gevonden hebben. Na veel zockens vond men hem eindelyk op het Slagveld, met veele houwen en fchooten dood, en zyn afgefchooten Piftool in de regtehand. 's Konings doek had hy nog om zyn hoofd; naast hem lagen twee Oostcnrykfchc Kavallcristen, de één was dood, maar de ander zeer gewond. „ Die Kerel , riep de laatfte terftond tegen 's Konings volk, wyzende op den Garde du Corps,, had den baaren „ Duivel in! Met zyn Turkfchen muts hakte hy er „ maar blind op in, zo dat niemand hem ftaan dorst „ dan alleen met fchieten. Maar één fchoot deed „ hem vallen, en toen nog heeft hy deezen mynen Kameraad doodgefchooten." De Koning befchouwde hem met aandoening, fcta brak eindelyk in deeze Woorden uit: Hy had een Esquadron verdiend.  Koning van Pruisfen. 133 Dc hulpryke werkzaamheid des Konings by onheilen en in den nood van zyne Soldaaten was bykans zonder paaien. Het gebeurde te Breslau, midden in den Winter, dat een' Garde du Corps, die voor 's Konings vertrek de wagt had, juist op den tyd, als het Parool zou uitgedeeld worden , het water ongemeen begon te dringen. De pyn klom op het hoogst, als de Koning verfcheen. Deeze bemerkte terftond de onrust van den Garde du Corps en vraagde hem: „ Wat fcheelt u?" „ Uwe Majefteit genade! Het water dringt my heel ,, verfchriklyk, en er is hier niemand, die my maar „ voor ééne Minuut aflost." j, Gy zyt een regte domme Duivel, weet gy niet, „ dat ik hier in 't vertrek ben? — Geef hier uw „ Karabyn, loop fchielyk heen, en kom gaauw wederom, want ik moet het Parool uitdeelen." Dft Garde du Corps liep met alle magt de zaal uit, de trappen af, en viel by het water afflaan, in onmagt. Nu wist niemand, dat de Koning boven zo lang met de Karabyn ftond. Men zond terftond een' ander in zyne plaats ; Toen deeze in de zaal trad, vraagde hem de Koning; Waar blyft uw Kameraad? • I 3 „ Uwe  134 Byzonderheden betreffende den „ Uwe Majefteit! Hy is in onmagt gevallen, en men heeft hem, in het Wagtvertrek gebragt." ■ De Koning gaf hem toen het geweer met deeze woorden over: Pas wel op! en fpoedde zich na beneden in het Wagtvertrek, daar hy den eerften nog zeer zwak vond. Terftond werd er om den Lyf-Artz gezonden, die hem in een uur weder volkomen herftcldc. De Koning, die het Tabaks-rookcn niet wel veelen kon, was egter, by zulke gelegenheden, of zeer toegevende of wel zelfs boertendc. In dc Winterkwartieren te Jireslau , kreeg een Garde du Corps , die geern Tabak rookte, de wagt by den Koning. Hy ftond juist 's avonds van 9 tot 11 uuren voor 's Konings vertrek, en het Koncert , 't welk de Koning gegecven had, was al om 10 uuren afgcloopcn. Hy wilde dan geern een pyp opftceken, maar was onzeker, of de Koning nog op was. Hy vraagde daarom eenen Paadje, die uit het vertrek kwam , „ Of de Koning al fliep ?" Toen deeze zyne vraag met Ja beantwoordde, liet hy zich een lange pyp haaien, en ging regt gerust op een ftoel voor den Schoornftcen zitten. Hier achtte hy zich zeer gelukkig , zonder de geringftc zorg, dat hem iet ftooren zou. Maar op het oogenblik gingen dc Vleugel-deuren open, cn de Koning wilde door de zaal gaan. Schielyk zette de verfchrikte Garde du Corps zyn pyp in 't hoek-  Koning van Pruisfen. 135 hoekje van den Schoomfteen , en rees over einde; doch onverhoeds ftiet hy met zyn Zydgcweer tegen de pyp, zo dat zy omviel en brak. De Koning, die, by het doorgaan, de Tabaks-rook terftond ontwaar werd, en het breeken van de pyp hoorde, zeide lagchende: „ Dat is goed, nu kunt gy uit de H... rooken! — Op den dag, dat de flag by Leuthen gebeuren zou, kwam de Koning 's morgens om 7 uuren van den regte vleugel by dc Gardes du Corps, tegen welken hy met de grootfte bedaardheid zeide: „ Goeden morgen, Gardes du Corps! Een heel oud man onder hun antwoordde: „ Goeden morgen , Uwe Majefteit ! het is van „ daag zeer koud! " Ja, was 's Konings antwoord, maar het zal „ warm worden, wy zullen van daag wat te „ doen krygen. Houdt u braaf, Kinders! Ik zal voor u zorgen, als een Vader. Een Garde du Corps, die nog ouder was, en reeds I 4 van  Byzonderheden betreffende den van dc ccrfte oprigting af gediend had,, tot hier toe altyd gezweegen hebbende , reed heel langzaam na den Koning toe, cn zeide: „ Maar , Uwe Majefteit ! als wy nu kreupel en „ lam gefchooten worden, hoe dan ? Gy zult, als dit van daag gefchied, by uitftek ' bezorgd worden! Deeze Garde du Corps begon bier op in zyne eenvoudigheid. „ Top Uwe Majefteit! dc hand hier op! De Koning , dien deeze Duitfche rondborftigheid behaagde, gaf hem dc hand, waarop deeze oude ecrlyke Man zyne traanen niet wederhouden kon. „ Nu ! zeide hy toen tegen zyne Kameraads: Nu „ hebt gy het gehoord; Hy is en blyft de Ko„ ning van Pruisfcn. Een hondsvot, die hem „ verlaat! Den eerften dag na den Vcldflag by Zorndorf, kreeg een Onder-Officier van de Garde du Corps met eene behoorlyke Manfchap de wagt by den Koning. Deeze voor-  Koning van Pruis/en. 137 voorzag zich in het Hoofdkwartier, by een Marketenter , die zich daar bevond , van eene Bouteillc Pontak, om zich op de wagt ten minftcn daar mede te laavcn, hebbende de Rus/en hier alles zo verwoest, dat men zelfs de geringftc levensmiddelen niet bekomen kon. Het was juist middag, en dc Koning had zich met Prins Maurits cn meer andere Generaalsperfoonen aan tafel gezet. By deeze gelegenheid verlangde de wagthebbende Onder-Officier niets vuuriger , dan een fneedje brood by zyn wyn, en gaf eindelyk zyne hevige begeerte te kennen aan één' van 's Konings Lakeien, die ceten op tafel bragt. Dit zag de Koning, die met opene deur at, en vraagde: Wat wil de Onder-Officier? „ Hy heeft een Bouteillc wyn gekogt, en verlangt „ er een lhecdc broods by te hebben, alzo er, naar „ zyn zeggen, in liet hcele Dorp niet het geringfte „ te krygen is." Ja! dat geloof ik, zeide de Koning, hier! kom hier, neem dit hoekje en dit broodje, en geef het hem; hy heeft gisteren en eergisteren, meer verdiend, dan ik hem vergelden kan. Terftond volgde elk der Gasten, de Prins en alle dt Oeneraals-perfoonen , dit voorbeeld, en lagen van het hunne er ook wat by. I 5 De  138 Byzonderheden betreffende den De Onder-Officier, de opgehoopte fchotel gckrccgen hehbcnde, verdeelde ze, verrukt van vreugde, op ftond onder zyne by zich hebbende Manfchap , welk fchouwfpel de Koning met het grootfte genoegen aanfchouwde. Op zekeren marsch in Bolieemen moest de Ruitery door een Woud , welks Landftraat allengs tot een hollen weg afliep. De Koning was op de hoogte van 't paard geflapt, en leunde tegen een' boom, willende door een Verrekyker de voorbytrekkende Ruitery befchouwen. By deeze gelegenheid dwong ongelukkig eene natuurlyke noodzaaklykheid éénën Garde du Corps van het Lyf-Esquadron, om nog voor den hollen weg af te zitten. Hy verrichtte zyne zakken zo fpocdig mooglyk , en fnelde toen zyn Esquadron agter na. Alzo de enge weg reeds met vier Man gevuld was, zo moest hy de hoogte beftygen , alwaar hy in vollen galop den Koning, dien hy wegens dc digtheid der boomen en zyn' fpocd niet zien kon, vooral daar hy deszclfs rug naar zich toegekeerd had, met zyn paard zodaanig tegen den linkefchouder reed, dat hy byna omver geraakte. Doch de Garde du Corps haast hebbende , jaagde, zonder naar dit toeval om te kyken, fteeds voort. Een van 's Konings Adjutantcn was op  Koning van Pruisfen. 139 op 't punt, om den ruwen Kerel na te rydcn, toen de Koning hem vraagde; Waar' wilt gy heen? „Ik wil dien onvoorzigtigen Garde du Corps te rug haaien , die Uwe Majefteit zo lïclecdigdc," was zyn antwoord. Dc Koning werd gemelyk, en zeide: Laat den Man maar ryden, hy heeft geen tyd, om hier alles te bekyken, hy moet voort! Daar op nam dc Koning weder met de voorige bedaardheid zyn Verrekyker, en befchouwde, zo als te vooren, zyne voorby trekkende Ruitery. In den zevenjaarigen oorlog was er ouder veclc Vlcugel-Adjutauten een zekere Van Oppen , een uitnemend gunfteling van den Koning, die hem ook by elke gelegenheid alleen een half paards lengte agter hem aan de linke zydc verzelde, en dat op het flaptst en fnclst. ln den Veldflag by Zomdorf zond dc Vorst hem meermaalen in het hectfte vuur , zo dat zyn paard hem twcemaalen onder het lyf doodgefchooten wierd. Toen fchonk hem dc Koning een derde paard van zyn eigene. De Generaal-Luitenant van Seidlitz kreeg last, om er met de Ruitery op in te houwen, waar by deeze Adjutant zich in zynen yver te verre gewaagd had. Toen werd hy van veclc Rusfen te gelyk omringd, cn alzo hy zich te weer ftelde, en niet gevangen wilde  140 Byzonderheden betreffende den de geven, met veclc wonden nedergezabeld. Na den flag wilde de Koning wcetcn, of hy gevangen of gebleeven was. Terftond werd last gegeeven, om hem op het Slagveld te zoeken, en als hy daar niet was* by de Rus/en kundfehap in te winnen, of hy krygsgevangen was. Ongelukkig vond men hem onder de dooden en zeer mishandeld. Men gaf hier den Koning kennis van, die hem terftond liet haaien. Zes Man van de Infantcry leiden hem in een Bedlaaken, en droegen hem zo voor 's Konings Kwartier. Doch op zyn bevel, moesten zy hem in zyne Kamer brengen. Naauwlyks hem in deezen toeftand, en bebloed op den grond liggende, gezien hebbende, zeide hy ten hoogften aangedaan: „ Kinderen! brengt myn" waarden Oppen maar „ weder weg, en gy (op eenen Ovcrften-Luitc„ nant, die naast hem Itond, wyzende) draag ,, zorg voor zyne begraavenisfe." Schielyk keerde zich dc Koning toen om, om de traanen, die hy hem toewydde, te verbergen. Het Lyk werd weder buiten gebragt, cn de Koning zeide tegen de Omftandcrs, die over zyne droefheid zich merklyk verwonderden: Wist gy, hoe veel ik by ,, den dood van eiken my getrouwen verlieze, zo zou }, myne droefheid u niet zeldzaam voorkomen." De  Koning van Pruis/en. 141 De eerfte Brigade derKavallery rukte, in den Herfstyd in een Saxisch Dorp, in 't welk ook de Koning zich bevond, en alles had zich vroegtydig ter rust begeeven, dcwyl men weder vroeg zou opbrecken. Doch, om middcrnagt ontftond er onvoorziens brand in een Boeren Hofftede, met de grootfte hevigheid, en het heele dak van het huis, waar in de toenmaalige Overftc-Luitenant van Wacknitz nog fliep, ftond reeds in volle vlam. De Koning, dag en nagt wakker , werd den brand uit zyn venfter ontwaar , kwam terftond te paard aanrennen , toen nog niemand op redding bedacht was. De Zolder en de deur van het huis brandde al. De Koning fprong van 't paard, greep met haast een hooivork, ftiet daar mede het venfter open, en riep: Nu, myn lieve Wacknitz, hier uit geklommen! ,, Uwe Majefteit, hier ftaan nog dc Standaarden,'' tevens één daar van door het venfter fteekende. Wacknitz! Wacknitz! terftond eruit, het overige zal ik bezorgen!, hernam de Koning. De Overfte-Luitenant volgde dit bevel , en aanftonds klommen er eenige Gardes du Corps in, baalden de twee overige Standaarden, en redden ter naau- wer-  142 Byzonderheden betreffende den wernood de Equipagia van hunnen Chef, toen het huis reeds inftoitte. Vcrvolgcnds trad dc OverfteLuitenant tot den Koning cn wilde voor deeze allerhoogfte gunst , met opzigt tot zyne redding dank betuigen: Wees maar gerust, myn waarde Wacknitz, het geen ik gedaan heb, zyn wy allen aan elkanderen fchuldig, en draag zorg voor uwe gezondheid. Naauwlyks was de dag aangebroken, of de Koning zond aan den Boer, wiens huis afgebrand was, een Koninglyk gefchenk, en alle de Officieren der gantfche Brigade volgden dit voorbeeld, zo dat de Boer geheel fchadeloos gefield wierd. Toen den Koning het overlydcu van den jongen Prins HENRHC, (Broeder van den thans regeerenden Koning) geboodfehapt werd, verfchrikte hy zodaanig, dat hem de Brief, dien hy zo even van zyne Zuster, de Koningin van Zweeden ontvangen had , uit de hand viel. Vervolgends ftond hy op, .ging eenige fchrceden verre, en wischtc de nederrollende traanen af. Eén der tegenwoordig zynde hooge Officieren van het  Koning van Pruis/en. 143 het gevolg, zeide tegen den Koning: „ Uwe Maje„ fteit! ik bid allerönderdaanigst, ftel u te vrede over ,, dit groot verlies , het was toeh niet voor te ko„ men!" Gy hebt gelyk, ^icrmm de Koning, maar gy voelt de fmert en den jlag niet, die my door dit groot verlies veroorzaakt word. „ Ja, Uwe Majefteit! Ik voele hem," zeide deeze anders waardige Ollicier, „ want het was één ,, J'rins van de beste hoop." Gy hebt ongelyk, was 's Konings antwoord, gy hebt de fmert op de tong, en ik hier! (met de hand op zyn hart wyzende.) Want deez' Prins was één der beste menfehen. Op deeze woorden vloeiden traanen uit de oogen van deezen grooten Vorst, zo dat hy ze niet langer verbergen kon. Daarop keerde hy zich om , cn zeide: Ik wil alleen zyn. Zeker Musketier had, in den Veldflag by Rosbach omtrent 40 Daalers in geld buit gemaakt, en die, vervolgends , heimlyk in zyn ondergoed genaaid , waar  144 Byzonderheden betreffende den waar op hy zynen marsch van daar met veel inwendige blydfchap tot aan ParckmtZ, kort voor den Veldflag by Leuthen deed. Hier werd hy van' fommigen zyncr fpitsbroederen in een fpel gelokt, waar in hy verloor. Thans verbeelde hy zich, het vcrloorene te zullen herwinnen, fpeelde voort, cn was zo ongelukkig , dat hy van zyn weggeftopt geld het één ftuk voor het ander na, uit zyn montuur moest haaien, en er niets meer overbleef. Hier door geraakte hy tri de grootfte wanhoop. Zyne cerfte gedachten was, zich zeiven op Hond dood te fchieten, en daarop nam hy zyn gelaaden geweer, cn nog een fcherpe patroon, ging ftil uit zyn Kwartier door den Hof agter eene Schuur, om hier zyn opzet te volvoeren. Op een' kleinen afftand was de Koning uit recognoscecren gereeden, deeze befpeurdc den Soldaat, vloog ylings toe en zeide: Wat doet gy_ daar? Deeze, geheel ontftcld, liet zyn geweer vallen, en ftond verftomd voor den Koning. De Vorst, die aanftonds zyn voornemen befpeurde, vraagde hem toen: Waarom wildet gy dat doen? Hier verhaalde de Muskcttier alles, en voegde er nog by, dat hy dit buitgemaakte geld, als hy in zyne Win-  Koning van Priiisfen. 145 'Winterkwartieren gekomen zou zyn, aan zyn' ouden Vader en blinde Zuster tot onderhoud had willen zenden ; Maar nu alles verfpeeld hebbende , cn zyne biydfchap te leur gefield zynde, zo had hy uit wanhoop deezen ftap willen doen. De Koning was hier over zeer aangedaan, en beval den toenmaaligcn Overften Luitenant van Krusemark den Soldaat het verlooren geld terftond weder te geven, er by voegende: Gy ?.yt nog jong, en kunt my nog lang dieven; fckaam u i?yer den tegenwoordigen misflag, dien ik u vergeeven wil. Ga ftil naar uw Kwartier; Ik zal uwe Zuster laaten bezorgen. Ach! Uwe Majefteit! ik zal, als ik wederkom, geftraft worden." Hernam de Soldaat. De Koning keerde zich naar zyn gevolg, en zeide: Myne Heeren! Niemand vertelle deeze 'gebeurtenis! en tegen den Soldaat: Dien my getrouw, en gedraag u wel, dan zal ik voor u zorgen. Deeze Soldaat is naderhand in 't jaar 1773 als Serjant overleeden. UI. Deel. K pp  146 Byzonderheden betreffende den Op den marsch naa Collin was het op zekeren dag ongemeen heet. Een oud Granadicr viel daar door onmagtig neder. Daar werd toen aan eenen Onderofficier bevel gegeeven, om op de zaaken van deezen zieken acht te geven, en ze hem te helpen draagen, en een Vcldfchcerer moest hem door verfterkende middelen weder zoeken te herftellen. Naauwlyks was by weder bygekomen , maar nog te zwak , om op te ftaan, of hy verzogt, dat men hem nog een paar Minuuten zou laaten rusten, op dat hy zich geheel kon herhaalen. Maar een Vaandrig van hetzelfde Regiment trad toe en riep: „ Verd .... Vent, op en „ voort gemarfcheerd!" Op dat zelfde oogenblik kwam de Koning door het gelid ryden van de linke naa de regte zydc, en hoorde de woorden van den Vaandrig. Hier over werd de Koning zo mocilyk, dat hy met groote hevigheid uitriep: „ De verd „ Vaandrig mag voor den Duivel loopen!" Tevens gebood de Koning, dat één van zyne rydknegtsmoest afzitten, en deezen ouden Granadicr op zyn paard zetten, op dat hy dus gemaklyk in 't Kamp kon gebragt worden, en zeide toen: Ik wil, dn myn Kolk met meer menfchelykheid behandeld worde! Maar de Vaandrig moest terftond van het Regiment af. De  Koning van Pruisfen. 147 De onverfchrokkenheid des Koning is waarlyk zonder voorbeeld. Deeze vuurde zyne Soidaa'teö aan, om dit voorbeeld te volgen, en even als hy omtrent dood en leven onverfchillig te zyn. By Hochkirch nam de Koning, nog vroeg in de fchemcring, den rcgtervleugel der Kavallery en ging er mede te rug, om zelf met deeze den vya'nd in de flank te vallen. Hy liet opmarfcheeren. Maar de vya'nd had reeds zyne fterkfte Artillery daar geposteerd , weshalven de Koning zyn voornemen op gaf, om niet zo veele menfchen op te olfcren, cn met de Kavallery ftil hield. Hy nam, alzo het nu dag was, de bewegingen des vyands met een verrekyker waar, terwyl de vyandlykc Artillery fterk vuurde. Een Kanonkogel flreck dicht voorby 's Konings paard, aan dc linkehand, zodat hy met ftof en aarde heel bedekt was, en het paard verre regts af fprong. De Koning nam gemelyk zyn rotting, en floeg zyn paard op de regtezyde, zodat het weder naa zyne voorige plaats moest. Maar naauwlyks had hy zyn glas weder voor het oog gefleld, of de tweede Kogel viel reeds op dezelfde plaats, en het paard deed andermaal eenen zydefprong regts af. Eenige Adjutanten, die agter hem ftonden verzogten den Koning, om zich zeiven te fpaaren en weg te ryden. Maar de Koning, in plaats K 2. van  148 Byzonderheden betreffende den van hunnen Raad te volgen, keek al lagchende om, en zeide: Naar ik zie, zo Jchieten de ryeinden regts en links en hier. Ik kan derhalve (met de rotting wyzende) daar, daar en hier getroffen worden, en agter myne Armee heb ik niets te doen. Waarop hy nog eenen korten tyd zyne befchouwing vervolgde.- Toen het Leger by Leuthen opgemarfeheerd was, en Prins Mauiuts den regte vleugel der Ruitery mede kommandcerdc, gebeurde het, dat de zwaare Kavallery der eerfte Brigade juist tegen over het Kerkhof kwam te ftaan, daar dc Oostenrykcrs ééne van hunne fterkfie Battcryën hadden. Voor deeze hadden zy hunne ligte Kavallery geplaatst, om de onzen des te ligtcr tot den aanval te lokken , waarom zy ook veele partygangers uitzonden. Doch, om deeze list nader te onderzoeken, beval Prins Maurits , hun foortgelyken tegen te zenden. Dit gelukte; zy fchooten onvoorzigtig met grof Gefchut onder onze Partygangers , zodat er fommigen vielen. De Koning, die juist op dien tyd aankwam, om met Prins Maurits ergens over tc fprecken, cn nu vernam, dat deeze de Partygangers wilde laaten intrekken, zeide terftond: Niet zo! niet zo! UEd. heeft ongelyk, dat zyn enkel noodfehooten! Einders volgt my! naar de Partygangers omziende. Al-  Koning van Pruis/en. 149 Allen fnelden naar den Koning toe, en hy voerde ze weder op de voorige plaats. Hier, riep hy hun toe, toont u hier maar onverfchrokken, ik zal u terftond hulp zenden. De vyand Kanonneerde, geduurende deeze fchikkïng, fteeds voort, weshalven dc Prins tegen den Koning zeide: „ Uwe Majefteit, het is voor ü hier, „ haal my de Duivel, te gevaarlyk." Bat is waar, hernam dc Koning , heel bedaard, maar ik zal ze fchielyk te rug dryven. By een" fnellcn marsch, waardoor dc Koning dc verëeniging met de Armee van Prins Henrik , welke dc Oostcnrykers hem wilden affnyden, zogt te bewerken , gebeurde het, dat zy door een Dorp moesten dcfileeren , aan welks regte hand de vyiindlyke Hufaaren omzworven. De Koning hield zich by dit Dorp zo lang op, tot de agterhoede begon door te trekken. Toen joeg hy fnel door het Dorp op eene hoogte, daar onze Partygangcns door moesten. Hier hadden vier Oostenrykfche Hufaaren , ter plaatze, daar de Koning den rug heenwendde, dénen van deeze Partygangers in 't oog gekregen, willende hem affnyden en gevangen nemen, maar deeze gaf zyn K 3 paard  Ï5ó Byzonderheden betreffende den paard de fpooren, en kwam juist aan 't einde van "t Dorp op den Koning aanrennen, en zyne vervolgers agter hem. De Koning draaide zyn paard vaardig om, en werd gewaar, dat de één vyiindlyke Hufaar, die hem zeer naby was, juist zyn Pistool op deezen Partygangcr aanlag. Halt Hufaar! riep de Koning, die aan zyn 5, eigen gevaar dacht, gy hebt geen kruid op de „ pan!" De Hufaar, die in den haast zyn Pistool wilde bekyken, werd hier op, tervvyl zyne 3 Kameraads reeds de vlugt genomen hadden, van twee Gens d'Armes Krygsgevangen gemaakt. In den Herfsttyd wilde de Koning in Boheemen aan zyne Armee eene voordecliger Randplaats tegen den Vyiind bezorgen. De Marsch gefchiedde by nagt, eu onze Armee moest dc grootfte hoogtens en dieptens, in de nabyheid des vyiinds pasfeeren, wanneer de Koning, die voor by de voorhoede was, eene zeer hooge fteilte van byna 12 voeten ontmoette. De beide Veldjagcrs waren met hunne Boheemfche Boeren, als Wegwyzers , heel verre vooruit , weshalven de Koning, die geen tyd verliezen, en van den nagt nog gebruik wilde maaken, terftond halte hield, en dit voor-  Koning van Pruis/en. 151 voorval by de gantfche Kolonne bekend deed maaken. De Ruitery moest afzitten, om op deeze wyze gelukkig in de vallei te komen. De Onder-Officier, die de voorfte manfchap der Voorhoede geleidde, hield ftand, om met zyn paard, in deeze diepte te fpringen, en trapte meer maaien, terwyl alle de anderen reeds afgefteegen waren, met de voeten rond: „ Gy moet nog Jlegter oogen hebben, dan ik, „ riep de Koning hem toe, want gy trapt als „ een blinden; kom hier, en hond my vast, ik „ zal u voorgaan, de Armee'word anders te lang ,, opgehouden." Hier op moest de Onder-Officier zich aan het pand van Konings rok houden, en hem zo volgen. Op deeze wyze kwamen zy, eenige kleine kneuzingen van het vel uitgezonderd, gelukkig beneden; by welke gelegenheid flegts van de Karabiniers een paard viel, den hals brak en den Ruiter min of meer befchadigde. Hoe goedhartig en gemeenzaam de Koning zich jegens zyne Soldaaten betoonde, en hoe hy zich hunne Liefde wist te verkrygen , kunnen de volgende voorbeelden nog doen blyken. By Liegnüz waren de Pruisfifchen van twee flerke K 4 Oos-  152 Byzonderheden betreffende den Oostenrykfche Legers bykans geheel omfingeld, zodat byna alle toevoer afgefneeden was. Het was 's Konings gewoonte, om alle avonden uit recognosceeren te ryden. Qp zekeren avond, als hy weder uitreed , en zo als gewoonlyk door de Esquadronftraat der Gardes du Corps kwam, en veele van dezelwen daar by elkander ftonden, zeid hy: Goeden nagt, Gardes du Corps! Een oud Rian uit dezelven antwoordde: „ Goc., den nagt, uwe Majefteit! AYanneer zult gy ééns j, van uw Patrouille ryden afgelost worden ? " Zodra als wy weder geflagen hebben , antwoordde de Koning. „ Nu maak dan, uwe Majefteit! zeide de Garde du Corps, dat wy fpoedig weder brood hebben, „ in plaats van biscuit. Ik fta, op myn ziel, myn „ man!" Dit was ook in de daad dc laatfte nagt, want nog voor den Dageraad tastte de Koning den vyand aan en floeg hem. Den derden dag daarna kwam dc Koning het Front op ryden, en deeze Garde du Corps had een ligte houw over zyn wezen gekreegen, daar de pleister nog op lag,  Koning van Pruisfen. 153 lag. Hy zeide tegen den Koning: „ Zietgy, uwe „ Majefteit! nu hebben wy weder brood, in plaats van biscuit." En gy eene Kwetzuur toe! antwoordde dc Koning , na: zyn hoed tastende, en er by voegende: ik bedank u, dat gy uw Man zo wel geftaan hebt! Door zulke middelen viel het dezen grooten Vorst ligt, om dc liefde en moed zyner Oorlogslieden ten hoogften top te voeren. De rydende Artillery was by verfchcidcnc gelegenheden by de Kavallery zeer dienftig, en het Kanon,, welk onder anderen byna altyd op den rcgtevlcugcl was, werd gemeenlyk de Schimmel genoemd, (omdat dc paarden, die er voor trokken, Schimmels waren.) Men had, wegens de bekwaamheid van de Artilleristen , die daar by waren, zo veel vertrouwen op hetzelve gekreegen, dat men meermaalen by eene gunftige gelegenheid zeide: ,, Hier ontbreekt de „ Schimmel maar." Ééns gebeurde het op zekeren Marsch, dat dc Oostcurykfche Armee heel dicht by den Koning aan dc regtehand marfcheerde, en dat daar door de Zydpatrouilles dikwils dicht by één kwamen, Van weêrskanten werd halte gehouden, K 5 en  154 Byzonderheden betreffende den en ieder een geloofde, dat het tot een treifen zou komen, liegt tegen den regte vleugel over trok een vyandlyk Officier zyne Zydpatrouilles by een, cn zeker Konftapel wilde al vuur op hen geven, toen zyn Officier riep: „ Hou! daar komt de Koning!" de Vorst vraagde: waai Sm is de Jtop van het ftuk ? De Konflapel antwoordde: „ Uwe Majefteit, ik wil dien Oostenrykfchen Windbuidel ééns verzetten." De Koning lagchte en hernam : Myn Zoon , laat hem maar leven? „ Zo? zeide dc Konflapel, maar als zy er ons een geven, is het dan goed?" Nu als gy dat denkt, dan geef hem wat, was 's Konings antwoord. Daarop richtte hy zyn ftuk, en naauwlyks ftond dc vyandlyke Officier van 't Regiment van Karel Palfy voor zyn front, of de Konflapel gaf vuur, en was zo gelukkig, dat hy den Officier in ééns van het paard fchoot. De Konflapel vraagde den Koning, die dit door zyn Verrekyker gezien had: „ ei, uwe Majefteit, dat is getroffen ? " Ja! was 's Konings antwoord, maar gy hebt den armen Duivel te vroeg na de andere wereld gefluurd. ., Te vroeg, of niet te vroeg," zeide de Konflapel, ,, daar ben ik voor." Hier op reed de Koning voort, zeggende: Adieu Heer Luitenant. Den volgenden dag ontving hy een gefchenk tot eene volledige Equipagie. Op  Koning van Pruis/en. 155 Op eenen fchoonen Zomcrfchcn dag, begaven ziek eenige Kavalleristen uit liet Kamp in een klein Woud, dat er naby lag, om daar ongehinderd te fpeelcn. Zy leiden een' mantel op den grond, elk haalde zyn geld voor den dag, en nu begondeu zy te werpen. Tegen den avond kreeg de Koning lust, om met Prins Maurits eene wandeling te doen, gaande, zonder ander gezelfehap naa dit zelfde Woud. By het begin werden zy deeze Kavalleristen op eenigen afftand gewaar. De Koning ging naa hun toe. Waar op de ontftelde fpeelers terftond den mantel over het geld en den teerling wierpen cn opftonden. Wat doet gy hier? vraagde de Koning. De Kavalleristen antwoordden in ontfteltenis; „ Uwe Majefteit ! wy eeten." Zo! hernam de Koning, den Mantel opflaande; Ik begeer den Lepel maar, het eeten wil ik u wel laaten. Hier op ging dc Koning met den Prins weder te rug, en liet deeze Speelers ongeftraft naa hun Kwartier gaan. Op zekeren Marsch in Saxen werd de Koning door veclc Uhlaanen cn Oostcnrykfche Hufaaren, die by hoo-  15Ö Byzonderheden betreffende den hoopen op de zyde omzworven , zeer gehinderd, wes~ halven de Zydpatrouilles verfterkt werden. De Koning was nieuwsgierig , om het Schermutzelen door zyn Verrekyker te zien, cn hield daarom aan het einde van een Dorp ftil. Op ééns vielen twee Oostcnrykfchc Hufaaren met den Sabel in dc Vuist agter het Dorp op éénen van onze Partygangers aan. Deeze lag aanltonds zyn pistool aan, doch dit weigerde. Zyn Makker werd dit gewaar, die naar den Hufaar fchoot, cn gelukkig zyn paard in den Kop trof, zodat het terftond viel, Waar op de beide Hufaaren dc vlugt namen. De Koning had dit alles aangezien, en riep kort daar op den eerften Partygangcr toe, diens Pistool niet afgegaan was, en die dicht voorby den Koning heen moest ryden: Uw Pistool en de Waarheid duur en het langst, ■want zy worden beiden zelden gebruikt. Ccduurcndc den Veldflag by Zorndorf zag de Koning, die op een' kleinen afftand van daar was, dat een Kofak aan de linkehand uit een bosch op eenen Partygangcr van de Garde du Corps kwam uitfpringen, cn hem de piek van agteren in 't ligchaam ftiet, zodat zy op dat oogenblik brak. Dit  Koning van Pruis/en. 157 Dit is wel een ervaar en Soldaat, zeide de Koning , maar een Schurk , alzo hy van agteren komt. „ Uwe Majefteit!" zeide een Officier uit het gevolg van den Generaal van Seidlitz , die juist by den Koning was, „ is het geoorloofd, dan haal ik den Kofak." Mynentwegen ja, was Konings antwoord. Als een pyl was hy voort van 's Vorften zyde, om den Kofak onverhoeds te overvallen, dat hy ook gelukkig deed. De Kofak zag geen ander middel dan te vlugten, en kwam fteeds nader by dc plaats, daar de Koning was. Nu had hem de Officier onder het fchot, en fchoot hem met zyn Pistool' tusfehen de Schouders, zodat hy op ftond van het paard viel. De Officier liet hier op zyn paard loopen, nam dat van den Kofak, en kwam daar mede langzaam by den Koning ryden, wiens eerfte vraag was: , Waarom hebt gy geruild? „ Uwe Majefteit, het myne deugt niet een Duivel." En dit neg minder , was 's Konings antwoord; Hier neem één van myne handpaarden, dat bruine. Dit was een fchoon Engelsch paard met zadel en tuig,  Ij3 Byzonderheden betreffende den tuig, welk dc Generaal van Seidlitz hem zeer wel betaalde. Op den volgenden morgen zond de Koning hem de ptdre pour le mérite. Een jong Heer uit Berlin deed met alle moeite zyn best, om door een voordeelig Huwelyk zyne geldzaken weder in orde te brengen. Zyn gantfche vernuft bykans uitgeput hebbende, gelukte het hem eindelyk een Meisje van vermogen te veroveren. Maar Helaas! de Ouders van het Meisje weezen hem af, omdat hy geen Karakter had; want zy konden de gedachten niet verdraagen, dat hunne Dochter in 't vervolg eenvoudig, Mevrouw N. N. zou hecten. De jonge Heer Hond, als van den Donder getroffen, en befloot eindelyk, na veel overwegens, naa Potsdam te .reizen, cn den Koning een verzoekfehrift te hand te ftellen, waar in hy hem, om de bevordering van zyn aanftaand geluk allerönderdaanigst wilde fmecken. Gelukkige omftandigheden maakten dat de Koning zyn verzoekfehrift hem eigenhandig afnam, en den Suppliant nog denzelfden dag by zich deed komen. Hy verfcheen, en de Koning fprak hem dus aan; Gy wilt, naar ik uit uw verzoekfehrift ge. „ zien heb, den Titel van Geheim Raad hebben, f, om  Koning van Pruis/en. 159 „ om door een voordeelig Huwelyk uw geluk te ,, maaken? Bevend maakte de Verzoeker eene diepe buiging. Maar weet gy dan de pligten wel van een 3, Geheim Raad ? Ik zal ze u zeggen. Zy „ beftaan in jlilzwygenheid. Gelooft gy deeze ,3 wel te zullen kunnen in acht nemen? De Verzoeker verzekerde dit met een fchroomvallig ja. 3, Nu goed, ging de Koning voort, zo maak „ ik u dan hier mede tot Geheim Raad, maar „ wee u, zo gy er één' mensch iet van zegt'. " — De Koning bezag ééns het groot Weeshuis te Halle , dat de vermaarde Herman Franke , door milde giften van goede lieden aangelegd heeft. De Zoon van deezen eerwaardigen Man was juist de Geleider, die den Koning rond leidde. De Vorst nam zyn' hoed af, omdat het hem misfchien te warm was; Maar de Heer Franke geloofde, dat het uit beleefdheid jegens hem gcfchiedde; Hy zeide dan tegen den Koning: ,, Uwe Majefteit dekke zich, en geneer e zich niet." De beftendige tegenwoordigheid van Geest,  iöq Byzonderheden betreffende den Geest, die den Vorst zo eigen was, openbaarde zich ook thans. Te weten de Koning klopte zynen Leidsman zeer trouwhartig met de hand op den Schouder, en antwoordde: „ Uw Vader was een braaf Man!" Op eene andere keer bczogt de Koning de Kunstkamer alhier, en liet zich ook het Kabinet van Penningen toonen. Hier vraagde de Koning naar de fchoonfte en pragtigfte Medaille. Men bragt ze te voorfchyn. Dc Koning bekeek ze, lag ze weder neder , tastte in de zak, en haalde er eene Schelling uit, lag die daar naast en zeide: Deeze munt is veel beter." Men weet, hoe dit Kabinet van Penningen ook herfmolten is. De Koning bragt de Karneval altyd te Berlin door. Hier plagt hy dan ook met dc Geleerde alhier zich te onderhouden. Aan een' van deezen had hy eene Ambtswooning aangewezen, maar welke hy niet betrok. De Koning fcheën dit kwalyk te nemen, en deed den Hofraad * * * deswegens verwytingen. Maar deeze ontfchuldigde zich, en zeide; dat de woo-  Koning van Pruis/en. 161 woömng te klein en zyn huisgezin zeer groot was. {, Ik heb gehoord, -dat gy groote Dochters hebt, vervolgde de Koning, die moest gy aan den man zoeken te helpen. Breng haar maar op Bals, Redouten, Concerten en Komedien, en laatze maar groote Pluimen en Bloemen op het hooft zetten, dan zullen zy fchielyk vryërs hebben." „ Voor zulke fchoonzoonen bedank ik," antwoordde de geleerde met veel vrypostigheid. De Koning liet hem toen gaan met deeze woorden. Dan zal ik u een groot Paleis moeten laaten bouwen. Ecnigen tyd daarna deed de Koning hem weder by zich komen , en fchonk hem zyne voorige gunst weder. De Koning had een Paadje, dien hy meermaals geheimen last gaf. In den vroegen morgen kwam deeze gewoonlyk in 's Vorsten vertrek, en gaf dan reken* fchap van zyne verrigtingen, waarby de Koning zeer vriendclyk met hem fprak. Eéns beval by zelfs twee kopjens Chocolade te brengen, één voor hem, en één voor den Paadje. De Kamerhufaar bragtzc, fchonk in, en prefenteerde den Koning het eerste kopje. De Koning was juist zeer wel te vrede, nam her eerste kopje niet aan, maar zeide tegen den Kamerhufaar: Gy verftaat uw wereld niet. Die Heer, (op den Paadje wyzende) is toch een vreemdeling, en ik ben de Huiswaard. Ik meende, dat men den gasten eerst prefenteerde. Zo vriendclyk was de groote Fre- IU. Deel. L de-  ■ 161 Byzonderheden betreffende den tjerik , die jegens zyne Huisbedienden geern den Ko* ning vergat , en hen dikwyls meer als Vader en Vriend, dan als een ftreng gebieder behandelde. De Vorst L tz. was op de Berlinfche opper- balletmccsteresfe Denis verliefd geworden, en behandelde deeze drift met zo veel ernst, dat de Vorstin , zyne Moeder, de zaak bedenklyk vond, haaren Biegtvader Pater C. afzond, om den jongen Prins te vermaanen, het geen den vroomen Man dan ook zo wel gelukte, dat de Prins in eene hcete koorts, en vervolgends in eene zwaarmoedigheid verviel, cn treurig Godsdienstig wierd. De Theatcr-Prinfcs werd afgedankt. De Koning vernam het, want 's Vorften moeder had Denis als eene vcrlcidftcr by hem aangeklaagd. „ Ik wilde liever, zeide de Koning, dat men door verftand en niet door koortshitte verbeterd wierd; maar ik begrypniet, waarom ik eene Danferesfe verliezen zou, als haar Minnaar zich bekeert. Zy mogen heide hunne Liefhebbery volgen. Hy mag bidden, en zy mag dansfen" By ée!ne van dc vriendelyke Saamenkomsten, welke de Koning met zyne geleerde gunstelingen had, zeide iemand: De eeuw van Frederik was dc eeuw der  Kofting van Pruis/en. 163 der Revolutiën. Het zyn de kleine harstog- ten, die ze veröorzaaken, antwoordde de Koning, zy tastenden geest aan, en zo voeden en ontroeren zy zich. God alleen kan die onmeetbaar e keten berekenen. Zo als (hy had juist de fluit in de hand) de Muzyk alleen uit zeven grondtoonen beftaat, even zo word het rad van het Harmonisch famenftel der oorzaaken en werkingen in het menfehelyke leven van zeven of acht hartslogten gedreeven, die in 't oneindige veranderen en moduleeren, en welke het koele menschlyk vernuft niet kan ontwikkelen. tri 't jaar 1753. onthield zich een jong Man te Berlin, die een groot geheim maakte van zyne afkomst. Hy had veele begaafdheden, cn had onder anderen een werk gefchrecven, welk Voltaire en Montesquieu nagezien en zeer goed gevonden hadden. Deeze Man fchreef aan den Koning: De goedkeuring deezer Mannen was hem niet genoeg ; de goedkeuring van den Vorst was het alleen, daar hy zyn roem en eer in zogt. De Koning antwoordde hem: Gy zyt al te lastig; de naamen, die gy my ,, daar genoemd hebt, zyn meer dan alle Koningen „ van Europa. Ik neem uw Boek aan , om myn' j, naam met de hunne verëenigd te zien." L 2 Als  164 Byzonderheden betreffende den Als zeker Heer van Marschall in Madrid Katholyk was gcwoiden, en de Koning dit vernam, zo zeide hy : Ik kan de Mamelukken niet dulden.'" En Marschalls jonge Vrouw, die te Berlin gcblceven was, werd op ftond van hem gefcheiden, met vryhcid, om met een' ander te trouwen. Van dc grootfte Staats-Omwenteling in Denemarken zeide de Koning: „ Struensee is een domme Duivel; men moet zich met geene Koninginnen inlauten, als zy niet zelve regeer en, en men generalissimus van haare Armeeën is." Men gelooft, dat Frederik in zyne levendige jonge jaaren door zyn vernuft dikwils zyne Belangen benadeeld heeft, dewyl de genen, die hy ontmoette, niet altyd zo grootmoedig waren, om dat op rekening der byna onwillekeurige uitvallen van eenen lcvendigen geest te zetten. Ééns zeide hy tegens eenen Vreemdeling, die naa Petersburg reisde, als er van Elisabeth gefproken werd: ,, Het is moeilyk, om in Petersburg iet te verrigten, om dat men niet weet, wie van den avond tot den volgenden morgen de gunfteling is." Deeze bytende aanmerking, die de Keizerin met vergrootingen overgebragt werd, zou de eer-  Koning van P'ruisfen. 165 eerde oorzaak der koelheid tusfchen de beide Hoven geweest zyn, en de Keizerin heeft ze hem nooit vergecven. Terftond na den dood van Keizerin Elisabetii van Rusland fchreef de Koning van Pruisfen aan éénen zyncr Vertrouwden over de taenmaalige gcftcldhcid van Europa het volgende: „ Over den Groot-Sultan ben ik heel wel voldaan; „ hy fchonk den Heer van Vergennes een fchoon „ paard met zadel en tuig, om dat hy hem zyn fchip ,, weder bezorgd had; Dat is milddaadig. Hy houd ,, dc vrede met de Maltheefen , dat is verftandig. „ Hy verblyd zich, als de Sultane Favorite in de „ kraam komt; dat is goed; want hy weet, dat hy „ zich over geen vreemd goed verblyd. Den „ Koning van Frankryk zou ik bykans dapper uit„ maaken, dat de Hertog van Broglio by hem in „ ongenade gevallen is; daar door berooft hy zich „ van den eenigen Generaal , wien hy zyn Leger „ met regt kon toevertrouwen. Met den langzaa„ men angftig befluiteloozen d'Estrées , cn den ,, galanten welriekenden Soubise , die beter voor de „ Antichambre, dan voor het Slagveld past, zullen „ de Geallieerden zeer gemaklyk fpel hebben. Na „ den Maarfchalk van Broglio heeft Frankryk, „ buiten twyfcl, geen beter Generaal dan den SecreL 3 „ taris  ï66 Byzonderheden betreffende den „ tnris de la Touche in Martinique, die met ééfien „ penneftreek twee duizend Engelfchen, als vliegen, „ doodflaat. Dat de Koning van Engeland ieder „ één by zich laat komen, als hy de Koningin op „ zyne fchoot heeft, pryze ik wel; maar den En„ gelfehen Hoogmoed profeteer ik niet veel goeds: „ Zy beelden zich in, dat de heele Wereld zich aan „ hun moet onderwerpen. De Dvvingelandy te Land „ en te Zee zyn Bondgenootcn. De eerfte hebben „ wy naby haaren ondergang gezien; cn deeze kon „ met den tyd, ook wel een weinig vernederd wor„ den. Als men Hüme mag gelooven, dan onder„ mynt zy haare kragten door dc onmeerlyke ophoo„ ping van haare Nationaalc fcbulden , die alszins „ gevaarlyk moeten worden , als de interesten te „ hoog gebragt worden, cn eindelyk misfehien het „ vermogen te boven gaan. Doch dit Problema be„ hoort onder de Staatkundige Voorzeggingen , cn „ ik ben in geen' opzigte, een Profeet. Engeland „ is het Land der Denkbeelden, en nadien er toch „ in deeze Wereld niets volmaakt is, zou ik byna „ dc denkbeeldige Wereld boven de wezenlyke ftel„ len. Koning Willem en de Wigs bragten tot de ,, tyden van Koningin Anna toe, de Natie cn een „ deel van Europa in vrecze en fchrik voor de gc„ waande algemeene Monarchie in Frankryk. Thans „ maakt de naauwe band der Hoven van Bourbon de „ hoofden ongerust, wapent Armeeën, en maakt de fchatkistcn ledig. Als enkel Imvooncr van Europa „ vree-  Koning van Pruis/en. 167 „ vreeze ik dit laatfte byna even zo min, als men „ nodig had, voor het eerfte, zo als het nu in het „ licht is , bezorgd te zyn. Men verzwakt zich „ dikwils in de daad, enkel om te verhinderen, dat „ men niet verzwakt word. Dit is ook alles ydel- „ heid en dwaasheid, maar ach! ik was krank ; „ de Vorften hebben zich als de nieuwe Kei- „ zer van Rusland myne Bovennatuurkundige Lesfen „ bywoonde , zo zou hy niet zo opcnlyk en regt ,, toe regt aan beweeren, dat de verbindtenisfen der „ overleedene Keizerin hem nergens toe verpligten. „ De Graaf Kaunitz heeft hem ééns Grotius en „ Puffendorf gezonden , om dat zy de onbillyk„ heid van zyne grondregels zo klaar als de dag be„ wcezen. Ondertusfchen handelt hy fchoon met „ de vyanden zyncr oude Bondgenooten. Buiten en „ behalven Keith heeft niemand zyn vertrouwen , „ en allen anderen Staatsdienaaren word de deur voor de neus geflooten enz." Dc Prins van A... was op zekere Fréule van H... verliefd geworden, en wilde haar eindelyk zelfs trouwen. Alle fchikkingen werden daar toe gemaakt ; alles was klaar, op de bewilliging des Konings na, om voor welke te zorgen, nog geen van de beide belang hebbende Perfoonen in gedagten was gekomen. De Koning lagchte over de vooraf gemaakte fchikkinL 4 gen,  168 Èyzonderheden betreffende den gen , en toen men zich eindelyk tot hem keerde , fchreef hy tot antwoord: „ Hy had zich reeds zedert „ 14 dagen verwonderd , dat men zulke gedagten i, had kunnen vormen en zich verbeelden, om van i, den ouderdom van eenen bedaagden Man zulke „ voordeden te zullen trekken. Hy onderfteunde „ zyn Bloedverwandten, en had te veel agting voor „ het Vorftelyk Huis van A.,. dan dat men höopen kon, dat men hem tot de begeerde bewilliging zou ,, bepraaten. Als zulke verbindtenisfen reeds plaats ,, mogten hebben, dan dienden zy vernietigd en ge- fcheiden te worden. De traanen van ccn Méisjen 5, minderen en droogen eindelyk op. Maar zulk een „ vlek in ccn regcerend Huis kon door geene eeuwen „ uitgevvischt worden/' Zo dagt Frederik over ongelykc Huwelykcn , daap derzelver gevolgen van belang konden worden. Maar zynen Officieren vergunde hy fomtyds , dat zy heneeden hunnen ftaat trouwden, als de Bruidfchat toereikende was , om dc goederen , of anders in wanorde geraakte finantiën van den Bruidegom te herüellen. Eer de Koning wist, dat Voltaire de fchryver was van de Pucelie d'Orleans , zeide hy : ,, Men „ doet den Man, die zeker de grootfte Geest van „ Frankryk is , zeker onregt , met hem zulk een „ in*  Koning van Pruisfen, i6$ infame Rapfbdie toe te fchryven; liet is een fa„ menloop van verfoeilykhedcn , en die maar liet „ minfte gezond gevoel heeft, kan het niet ééns aar„ tig vinden." Algarotti las het hem naderhand voor , en alzo hy deezen beminde , en Voltaire hoogachtte , verzagtte hy zyn oordeel eenigzins ; Doch, als naderhand de Candide verfchecn, maakte Frederik een fcherp Punt dicht , waar in hy den Candide een ondeugd zonder gevoel voor fchaamte en zonder verftand noemt; en dat men hem aan dit kenmerk terltond voor eenen jonger Broeder van de Pucelle enz. kennen kan. enz. d'Alembert bedankte in 't jaar 1759 voor de Prefidentsplaats by de Akademie der Wctenfchappcn in Berlin , die de Koning hem met eene Wedde van 6000 Daalers aanbood. De hoogmoed, waar mede hy dit affloeg, verdroot den Vorst, die by deeze gelegenheid zeide: Hy fielt zyne trots daar in, dat ,, hy Vorften mis/en kan, en hoopt, dat de Nako5, melingfchap hem wegens zyne belangeloosheid „ fchadeloos zal houden. O! dan kent hy de Nakomelingfchap nog niet; zy zal er of geheel van zwy„ gen, of als zy het vermeld, zal het als een onver3, flandige daad zyn , die hy in zyn leven begaan „ heeft,"  170 Byzonderheden betreffende den Zekere vreemde Vorftin prees den Vorst twee perfooncn in den volgenden Brief aan: „ Ik neem cie „ vryheid, Uwe Majefteit twee lieden van zeer zcld- zaamen aart aan te pryzen. De één is een jong „ Wysgeer, die van Natuurc winderig was , maar „ wien vlyt , overleg en byzondere tegenfpoeden verftandig gemaakt hebben. De ander is een be„ daard man, de deugdzaamheid zelve , ongemeen „ koelbloedig , en afgepast in zyne handelingen , „ kloek, en eerwaardig in allen opzigte. Hy leeft „ eenzaam uit neiging , cn is werkzaam uit pligt. Met één woord , hy is één van die zeldzaame „ menfehen, aan welken men zig gemeenlyk wend , als men raad nodig heeft." De Koning antwoordde op deeze wydloopige aanpryzingen heel kort: Mevrouw! Den eerften van deeze zeldzaame mannen dien ik niet s en de ander dient my niet. Ik ben enz, Frederik. By den intogt in Boheemen beitelde de Koning zyn Kwartier by een' Boer in een Dorp, digt by de Sile- zi-  Koning van Fruisfen. 17 r zifche Grenzen. Het nodige werd dan vooraf gezonden , en de Bedienden van den Vorst maakten den Boer bekend , dat de Koning van Fruisfen deezen nagt in zyn vertrek zou eeten en llaapcn, De Boer ging aanftonds in zyne deur ftaan, om 's Konings pragt en plegtige komst van deeg te befchouwen. Onbcweeglyk op zyne plaats blyvende, ziet hy eindelyk iemand, met een' blaauwen Mantel om de ooren, en van twee Officiers verzcld , voor zyne deur van 't paard fteigen. De Boer vraagde deezen Man, of hy ook tot 's Konings Bedienden behoorde , cn beduidde hem tevens, dat hy in dat geval zig by zyn Buurman vervoegen moest. Ik ben niet van 's Konings Bedienden, antwoordde deeze Vreemdeling, die de Koning zelf was, maar hy heeft my ten eeten gevraagd. „ Zo Myn Heer! dan is het wel, gaa zo lang in „ deeze Kamer , en borftel uwe ftevcls daar af." Hier op kwamen verfcheiden Generaals en Adjutanten, die hem hunne opwagting maakten. De'Boer ftond verbaasd, wist niet, .hoe hy het had, en begaf zig ontfteld in een hoek, De Koning, dit bemerkende, zeide: Blyf toch zo lang hier, tot dat de Koning komt. Dö  172 Byzonderheden betreffende den De Boer glimlagchtc : „ Ik zie wel," zeide hy eindelyk> »> gy wilt my voor den gek houden. Myn, „ Heer is zekcrlyk de Koning zelf." De Koning lagchte, en ging voorts met eenige Generaals in zyn vertrek. Nu kwam de Boer uit zynen fluiphoek te voorfchyn, blyvende het hoofdfehudden, maar eindelyk zig herfteld hebbende, berstte hy uit tegen ééneri van 's Konings Lakeien. „ De Koning van Pruisfen gaat ook al te flegt gekleed! Hy onderdrukt zyne Boeren zeker niet." Te kening gaf ééns, op zyne monftering-reizen, zynen Neef, den Markgraaf Frederik Willem in Scïmedt een bezoek, wiens levendige geaartheid den Koning meenig klein ongenoegen veroorzaakt had, om dat er dikwils klagten by hem waren ingekomen. By eene Wandeling in den Tuin van 't Kasteel aldaar, plaagden de Muggen, die daar ongemeen menigvuldig, cn buiten gewoon groot zyn, den Koning vreeslyk, die daar op uitriep: Men kan niet ontkennen, dat ik booze Coufms (*) in Schwedt heb. Toen O Eene onvergelyke Woordenfpeeling! Cautin heet ia I Fransen eene mug; maar ook een' Neef.  Koning van Pruisfen^. 173 Toen de Vesting Schweidnitz van den Koning belegerd was, had hy zyn Hoofdkwartier in Peter swalde genomen by Reichenbach. Na dat de Oostenrykers door de onzen verdreeven waren, ging Schweidnitz aan ons over , weshalvcn den volgenden dag Viktorie gefchooten werd. De Armee moest uitrukken ; De Koning kwam met den tegenwoordigen Koriing als Prins van Pruisfen uit Peterswalde ryden, om ze te bezien. Zodra zeker Overfte (van Sciiwerin) hem zag aankomen, rende hy hem fchielyk te gemoet, om zyne bevelen te vernemen , maar had het ongeluk, hoewel zonder fchade , by het overfpringen van een floot, te vallen. Het paard bleef ftaan , en de Overfte fprong er terftond weder op, en galoppeerde na den Koning. Zodra hy by den Koning kwam , zeide deeze tegen hem: Gy zyt gevallen. „ Ja! Maar niet uit Uwer Majefteits gunst?" Neen! was 's Konings antwoord, dien deeze inval behaagde, maar alleen uit den zade.1 in 't zand. hl  174 Byzonderheden betreffende den In January 1754 ging dc Koning 's middags om 4 uuren zonder eenig gevolg van het Slot in den Tuin wandelen , hebbende een' gemecnen blaauwcn rok aan, en eenen geringen hoed op. Daar kwamen juist •twee Zakkcdragers aan, waar van dc één zeide: „ Daar is de Koning!" De ander, die hem nooit gezien had, vraagde, toen dc Koning digtc by was: Waar! Waar is de Koning?" De Vorst den Zakkedrager (die nog leeft) de hand op den fchouder leggende, antwoordde: Hier ben ik! Hier op zeide de Zakkedrager op ccn ontftelden toon: „ Ach! God help me! ik heb van myn leven nog geen Koning gezien." Zo? was 's Konings antwoord, hoe heet gy* en waar zyt gy van daan? „ Ik heet Korge en ben uit Litthauwen" Dc Koning ging toen lagchend voort, en zeide : Kom morgen vroeg om 9 uuren op "t Slot, dan zult gy my nog eens zien. De Zakkedrager ging 's anderen daags op den bepaalden tyd op het Slot, kreeg van den eerften Kamer-  Koning van Pruisfen. 175 literlakei vier Frederiks d'Or, met aanzegging, „ dat by daar een goed kleed voor moest koopen." Een Lakei des Konings zat in de Antichambre en las op zyn gemak dc Nieuwspapieren. Onvoorziens kwam de Koning buiten, en vraagde terftond: Wat hebt gy daar? „ Uwe Majefteit! ik lees de Courant." Hier op zeide de Koning: Foei! fchaam u zulk tuig te leezen. Het zyn al te maal leugens! De Lakei antwoordde in zyne onnoozelbeid. „Maar Uwe Majefteit laat zig die leugens evenwel dikwils voorlcezcn." Ja gy hebt gelyk, hernam dc Koning, terwyl hy lagchende heen ging, maar ik ben ze al ge* wend! In den Veldflag van Leuthen werd zeker Staf-Officier door een Kanonkogel doodlyk gewond. De Koning, die dit onheil terftond vernam, gaf bevel, dat men  1-J6 Byzonderheden betreffende den men de gfootftc zorgvuldigheid voor zyne behoudenis zou aanwenden, het welk ook ten ftipften, hoewel zonder gevolg, in acht genomen werd. Daags voor de dood van deezen Officier kwam juist de Veldprediker van het zelfde Regiment, die den zieken bezogt had, terwyl de Koning kwam aanryden , om deezen waardigen Officier te gaan zien. De Koning, den Veldprediker aan de deur van het huis ziende, zeide: Nu ziet het er Jlegt uit, daar komt de Werfofficier van onzen lieven Heer aan. Met deeze woorden van het paard flappende, keerde hy zig tot den Veldprediker, en vraagde: Hoe vaart de enz. ■ „ Uwe Majefteit! zeide de Veldprediker, hy heeft „ zig heel wel tot God gewend." Dat heb ik terftond bemerkt! was 's Konings antwoord , onze lieve Heer is in dit geval gelukkiger dan ik, want hy krygt en ik verlies een braaf en goed Officier. Onder het eerfte Bataillon Gardes by de Lyfkompagnie had de Koning een ongemeen fchoon, welgemaakt  Koning van Pruisfen. 177 maakt en groot Man, die zich tevens zeer wel gedroeg. Zyn naam was Cassenson, en de Koning was hem by uitftek gunftig. Deeze werd heel ziek. De Koning bevab den Regiment-Doctor Engel alle mooglyke zorg voor zyne herftelling te dragen. Op eenen fterk-rcgenagtigen dag, moest op de Slots-Zaal Geldparade gemaakt worden, en als de Koning juist bezig was met de verdeeling, kwam de RegimentsDoctor Engel binnen, en diende den Koning aan, dat Cassenson zo geftorven was. De Koning zeide: Ik ben niet in flaat zyne plaats weder te vervullen ! Dat dat noodlottig fterven geen plaats had! Maar opftond herftelde de Koning zig in het o'fndraaiën, en zeide: Houd! dat was te veel gezegd, want anders was ik geen Koning. De Koning had iemand onder het eerfte Bataillon Gardes geplaatst, dien hy nog als Kroonprins onder zyn Regiment gehad had , met naame Schawaerwitz , geboortig uit Dalmatiè'n. Na den zevenjaarigen Kryg was deeze Man omtrent 70 jaaren oud. De Koning bezag ééns de Kerkenparade, en vraagde dee- III. Deel. M zen,  178 Byzonderheden betreffende den zen Schawaerwitz , hoe hy al voer? waar op hy antwoordde: „ Uwe Majefteit! nu kan ik op myn* „ ziel niet meer dienen, ik verzoek om myn ontflag." Dat moet gy, hernam de Koning, verzoeken by Uwen Kapitein van Prittwitz. „ Zo," zeide toen deeze Schawaerwitz , „ dat „ is een vervloekt verfchil van den Koning tot den Kapitein! Als gy het my niet wilt geven, dan kan de Kapitein het my nog minder geven." De Koning, hier over lagchende , zeide terftond: Kom uit, gy zult uw ontjlag hebben. Uit het gelid getreden zynde, zeide deeze Man: „ Ja, dat is wel, maar waar kryg ik een rok van „ daan? ik heb niets." Waar op de Koning hem beloofde jaarlyks met de Garde een monteering te zullen doen geven. ,, Ja ," voer hy voort, ,, dat is „ ook wel, maar nu heb ik nog niets te eeten of te „ drinken." Toen gaf de Koning lagchende ten antwoord: Gy hebt fteeds meer te vorderen! gy zult vry kwartier , houdt en alle maanden acht Daalers hebben. Zyt gy nu te vrede ? „O  Koning van Pruisfen. I79 ,, O Ja," was het antwoord, „ nu hen ik ryklyk ,, tot myn einde toe, beloond. Ik dank u duizend» ,, maal." De Koningl. Kamerlakei Muller , dien de Koning heel wel lyden mogt, had van zyne Ouders 300 Daalers geërfd , en ze op een hypotheek in veiligheid gefteld. By een verkoop van dit huis werd het geld betaald, en by de Magiftraat aldaar ad depofitum gelegd* Muller hield meermaalen aan om de betaaling van zyn geld, zo dat er reeds drie vierendeel jaars verloopen was, zonder dat hy het gckreegen had. Op zekeren morgen, als hy den Koning het Lampet aanbood , fprenkelde de Koning hem met zyn vinger water in 't gezigt. Muller zag hier uit, dat de Koning een goeden luim had, nam deeze gelegenheid Waar, en zeide : ,, Uwe Majefteit kan iemand wel „ nat maaken, maar aan het zyne kunt gy iemand „ niet altyd helpen." Zo! hernam de Koning, wat is liet dan? Muller vertelde toen de zaak , zo als zy was. De Koning antwoordde: Ga na den DireStor Alberti, en zeg hem in myn naam, dat hy u het geld terftond telt. M 2 Mul-  i8o Byzonderheden betreffende den Muller ging aanftonds na zyn dienst verligt te hebben, heen, trad zonder zich te doen aanmelden, in zyn Kamer, en zeide: dat hy op 's Konings bevel hem terftond zyn geld zou doen tellen. De Directer hier over zeer gemelyk, byzonder om dat hy zo onbefcheiden by hem in de Kamer gekomen was, antwoordde : ,, De Koning kon hem tot dc betaaling niet dwingen, hy moest wagten." Hier over werd Muller zo gramftoorig, dat hy den Directer een paar Oorvygen gaf, en heenen ging. De Directer diende terftond dit geval den Koning aan. De Vorst zag uit zyn optici, dat hy daar by niet behoorlyk gezind was geweest, maar liet desniettcgenftaande Muller terftond roepen. Toen hy voor den Koning verfcheen, riep hy hem al van verre toe: Gy Jlungel! Waarom hebt gy den rekel een paar Oorvygen gegeeven ? Ga terftond na de Wagt; voort! Aan den Directer Alberti zond de Koning eenen Officier, om hem te zeggen: Hy had Muller tot zyne Satisfactie laaten arreftceren, maar beval hem in gunst, om hem morgen terftond het geld te bctaalen. Dit werd ook Itipt vervuld. De  Koning van Pruisfen. 181 De Koning had van wylen de Koningin zyne Moeder eene foort van Vaas van Japansch Porcelein tot eene gedagtenis gekregen, op welks voetftuk dezelve haaren naam eigenhandig met inkt gefchreeven had. Op dat deeze Inkt niet uitgewischt raakte,had de Koning er een zilveren beflag over laaten maaken. Maar de bovengemelde Kamerlakey Muller had , in afwezendheid des Konings, het ongeluk, dat hem deeze Vaas, onder het fehoonmaaken, uit de handen viel en brak. Hy ftond ontfteld en keek de (tukken aan, want hy wist , dat er de Koning grooten prys op (lelde. Van zyne eerfte ontfteltenis wat bedaard zynde , en beflooten hebbende de (lukken op te raapen, trad de Koning juist in 't Vertrek, en zag, dat hy bezig was, de (lukkende Vaas in één te zetten. Eenigzins verfbord vraagde hy toen: Slungel, wat hebt gy daar gedaan? „ Uwe Majefteit, antwoordde hy, ik ben ongelukkig geweest, en heb iet laaten vallen." Zo? hernam de Koning, nu kunt gy het ook betaalen. Gy zult uw halve TraÜement 's maands misfen, tot het betaald is. De Koning hield zyn woord, en liet hem een halt M 3 jaar  182 Byzonderheden betreffende den ' jaar lang alleen de helft van zyne Wedde betaalen. Maar. nu het geduld van deezen Muller lang genoeg op den toets gezet hebbende, riep hy hem, alleen zynde, by zich, en zeide; Alzo gy het inhouden Uwer Wedde met geduld gedraagen hebt, ziet, zo neem hier een dubbele vergoeding in de plaats aan, en wees in 't vervolg voorzigtiger. Op zekere reize na de Revue in Sileziën, reed de Koning op eenen zeer heeten dag, heel alleen in zyn rydtuig, en één van het eerfte Bataillon Gardes, met naame Schlauch , die hem altyd als Barbier bedienen moest, zat agter op de koets. Op ééns hoorde deeze een geftommel in het rydtuig. Spoedig fprong hy af, en zag, dat de Koning heel flaauw in de koets zat, Terftond deed hy den Koetzier ftilBouden , haalde het portier op, fneed de roksmouw met een mes op, en opende den Koning een Ader. Zodra er bloed kwam , kwam de Vorst by , en vraagde haastig, wat hy met hem deed? Schlauch gaf den Vorst berigt van den toeftand, daar hy zich in bevonden had, en voegde er by: dat by verlcegen geweest was, dat zyne Majefteit nooit ontwaakt zou hebben, en daarom was hy tot eene Aderlaating ge* komen. Bra-  Koning van Pruisfen. 183 Bravo! Bravo! zeide de Koning, en liet, toen alles weder in orde gcbragt was, voortryden. Zodra de Koning weder te rug te Potsdam kwam, zeide hy tegen deezen Schlauch. „ Hoor, myn lieve Schlauch, ik zal u in „ rust ftellen, gy zult jaarlyks 700 Daalers en „ vryë wooning, hout, eeten en drinken hebben, „ ook zal ik u iemand tot uwe oppasfing onder„ houden, die zal alle maanden 7 Daalers heb„ ben, maar gy moet my zo als voor en den baard „ fcheeren, en als ik ziek ben , de Medicynen „ volgends voorfchriftder Artzen bezorgen. Zyt „ gy daar mede te vrede?" Zyne dankbetuiging afgelegd hebbende voor deeze hoogfte gunst , ontving hy van dien dag af zyne Wedde, en heeft die tot zyn dood toe genooten, die eenige maanden na 's Konings overlyden voorviel. De Koning had den Chirurgyn, die hem gemeenlyk aderliet, door een beftaan, dat deeze elders bekomen had , verboren. Hy vraagde den IlegimentsDoftor Engel; of hy niet een goed man voor aderlaaten wist? Engel floeg hem zekeren V. voor, met verzekering , dat deeze een heel goeden bekwaam Man was. M 4 Dc  iH Byzonderheden betreffende den De Koning liet kort daar na deezen voorgeflagen V. roepen. Hy kwam terftond, en toen hy, aangediend zynde, in 's Konings Kamer trad, vraagde de Ka, ring: Heet gy V. 55 Ja Uwe Majefteit!" Hier op fprak hem de Koning met de volgende woorden aan: Hoor ééns, gy zult my aderlaaten, maar dat moet ik u zeggen , dat gy niet anders met my handelt, dan met eenen Soldaat van myne Garde, want in dit opzigt zyn wy allen één; en als gy vrees by my betoont in 't aderlaaten, dan gelukt het u niet. Verfiaat gy my? 55 Ja," hernam V. Nu, kom dan hier, en doet uw proefft.uk , zeide de Koning. V. leidde den Koning het verband om den arm , maar toen hy den ader wilde openen, miste hy, zo dat er geen bloed kwam. De Koning zeide hier op heel vriendclyk : Ziet  Koning van Pruisfen. 185 Ziet gy wel, gy zyt bang geweest ! Kom hier, en herhaal het, maar zonder vrees. Hier op herhaalde hy het, en het bloed liep fnel. Nu zeide de Koning lagchende: Daar ziet gy, wat de vrees doet! Gy zult my altijd aderlaaten, maar zonder vrees! 's Konings doel in het behandelen der Soldaaten was altyd, dat er meer menfchelykheid van de Ovcrften tegen dezclven zou geoefend worden, weshalven hy ook met de beste voorbeelden voorging. De Vorst liet in den Zomer meermaalen de Gardes om te exerceeren , uit Potsdam trekken, en als hy gewaar werd , dat de Soldaaten vermoeid waren en zweetten , kommandeerde hy terftond halte ! reed vervolgends naa 't Bataillon , en fchoof den eerften den besten den hoed om hoog , nam zyn hand en veegde aan zyn voorhoofd; vond nu de Koning, dat het nat was, zo zeide hy: O arme menfehen! gy zweet ook flerk. Waar op hy terftond met gelederen liet aftrekken, en zeer vriendelyk zeide: M 5 „ Kin,  i86 Byzonderheden betreffende den s, Kinderen ! marfcheert langzaam, opdat gy 3> u zeiven geen nadeel doet." In den éénjaarigen veldtogt, ftond de Garde, terwyl het weer al vry windig en koud was, by Wilsdorf als het Hoofdkwartier gelegerd. De Koning kwam op zekeren namiddag te voet voor het front van het eerfte Bataillon Garde en vraagde zekeren K**. Nu! hoe gaat het K * * ? „ Uwe Majefteit ! liegt; het was beter, dat wy „ weder in Potsdam waren." Foei! fchaam u, hebt gy geene ambitie ? De Koning keerde zicli gemelyk om, en ging voort. By eene andere Kompagnie gekomen , vraagde hy weder aan éénen, die daar Hond, Nu! hoe gaat het G ? ,, Wel, uwe Majefteit, antwoordde deeze, maar „ dat fpyt my vreeslyk , dat wy de witrokken niet „ eens den rok uitborftelen, en hun toonen kunnen, „ wat wy in Potsdam zo veel jaaren lang geleerd heb- ben." Gy  Koning van Pruisfen. 187 Gy zyt een braaf kerel, maar die K * * daar (met de hand derwaards wyzende) is een regte lafbek. Hier op draaide dc Koning tot den Overfte van Scheel , en vraagde : Hoe veele offen zyn er by het Bataillon? De Overfte gaf toen het getal op, en de Koning gebood, eiken Soldaat daaglyks een pond vleesch te geven, hetwelk ook terftond gebeurde. Met K * *. heeft de Koning nooit weer gefproken, noch hem mogen lyden; maar G * * is hij altijd zeer gunftig geweest. In den Herfst 1761 werden, na eene fchermutzeling , omtrent 50 Ooftenrykfche gevangenen opgebragt, en door 's Konings Hoofdkwartier gevoerd. De Koning, die de gevangenen bekeek, werd onder hun een' grooten jongen knaap gewaar. Deezen riep hy by zich, en vraagde: of hy lust had, om by de Pruisfen dienst te nemen ? Waarop hy heel opregt antwoordde: „ Ik zou wel denst nemen , maar de „ Wervers houden nooit woord." Wat  x88 Byzonderheden betreffende den Wat wilt gy dan, heraam de Koning, dat » gehouden zou worden ? „ Ei! dat kan alles niet baaten, maar als de Ko„ ning van Pruisfen het my beloofde te houden, „ dan ben ik te vrede." De Koning zeide hier op lagchende: Ik zou u geern onder myn Regiment hebben, en ik zal u alles houden , dat ik u be'oove. ,, Ja! dat is alles wel, men vangt de muizen met „ fpek, ik ben zo dom niet; maar als gy my by den „ Koning laat brengen , cn die geeft er zyn woord „ op, dan ftem ik het toe." Nu goed! antwoordde de Koning lagchende gebiedende , hem terftond naa 's Konings Kwartier te brengen , met last, om daar. wat te wagten, alzo de Koning er nog niet was. Hy werd dan door eenen Adjutant, die 's Konings wenk verftond, terftond derwaards gebragt. Toen de Koning nu alle gevangenen bezien had, begaf hy zich naa zyn Kwartier, maar ging agter den Tuin door, en kwam dus ongemerkt in het vertrek. Hier op werd de gevangen voor den Koning gebragt. Dc gevangen ontftelde, toen hy zag, dat de Per-  Koning van Pruisfen. 189 Perfoon , daar hy mede gefproken had, de Koning was, en wilde hem te voet vallen, maar de Vorst liet dit nooit toe, fprak hem lagchende aan , en zeide: Nu myn Zoon! Wat wilt gy nu, dat ik u houden zal? „ Niets Uwe Majefteit!" antwoordde deeze heel ontftcld, „ ik wil u toch tot aan myn einde getrouw ,, dienen." De Koning liet hem tien Frederiks d'or betaalen, en plaatfte hem onder het eerfte Bataillon Garde. P.y de tegenwoordigheid van den Grootvorst Paul Peïrowitsch in Berlin, was de drang van de inwooners van Berlin op het Slot zeer fterk, zodat de wagten in de vertrekken verfterkt moeiten worden. Een aanzienlyk Koopman alhier ging met zyne vrouw ook op het Slot, 0111 de plegtigheden te aanfehouwen. Maar door het gedrang konden zy eindelyk voor nog agtervvaards. Een Kamerlakei des Konings , die hen kende, vraagde, of zy niet verder wilden ? en bragt terftond de vrouw binnen , in gedagten , dat de Man wel volgen zou , en leidde haar in 't vertrek, daar ge- fpysd  ïqö Byzonderheden betreffende den fpysd werd. Maar de Man werd van de Wagt te rug gcftooten, en verzogt den Officier , die de wagt * had: dat hy hem toch in liet, hy zou op zyn woord van ccre weder terug komen. Hier op zeide de Officier: „ Hebt gy dan ook eer? " Op deeze woorden kwam de Koning uit eene andere kamer, en vraagde den Koopman, dien hy kende, wat de oorzaak van deezen twist was ? Toen deeze alles verhaald had, keerde de Koning zich tot den Officier, zeggende : j, Hy (op den Koopman wyzende) heeft zo veel „ eer, als gy! alle lieden van dijlindtie moeten binnen „ gelaaten worden I (Tegen den Koopman) Kom met i> "my!" merk-  MERKWAARDIGE KABI NÉTS-ORDERS.   MERKWAARDIGE KABINETS- ORDERS. jVïyn waarde Geheim-Finantie-Raad van BrenKenhof ! Uwe pogingen voor de herftclling van myne door den oorlog veiwoeste Landen, als ook de onderfteuning van myne getrouwe Onderdaanen , zyn my zeer aangenaam geweest, en de rekenichap, die gy er my van doet, bewyst volmaakt, dat gy geen' vlyt fpaart, om in dit opzigt zo nuttig mooglyk te zyn. Ik hoop, dat myn goede wil, en uwe vlytigheid het zo verre zullen brengen, dat ik myn oogmerk beryk, en de fchade zal kunnen goedmaaken , die myne vyanden veroorzaakt hebben. Doch ik recommandeer u boven alles, om altyd de meest-noodlydcnden eerst by te ftaan, en die zulks minder zyn, zo lang te vertroosten, tot dat ik hen ook helpen kan; gelyk dit myn landsvaderlyke oprcgte wensch is. Myne Kasfe laat op ééns geene groote Uitgaven toe. Men moet altyd weeten, van waar te nemen ? Als myne Inkomften verbeteren , dan heeft het gemeenebest de eerfte aanfpraak op het geen ik op kan leggen, en aan myne oplettendheid, om het Land te helpen, zal het nooit ontbreeken. Ik hoop u fpoeIII. Deel. N dig  194 Byzonderheden betreffende den dig in pcrfoon tc fpreeken. Ik ben Uw weigenegen Koning. Frederik, Potsdam, den 27 Maart 1764. Myn Waarde Generaal-Majoor Vryheer van Keller ; Zes jaaren in de Kruiwagen voor den Fufelier Sutorius van het U toebetrouwde Regiment , om voorgenomen Zelfmoord , dunkt my wat te hard te zyn. Gewoonlyk flaat niemand, die by zyne zinnen is , zyn hand aan zich zeiven. Hy zal misfchien zwartgallig zyn , cn zich in een aanval van deeze kwaal , van het leven hebben willen berooven. In deeza gedagten, zo bevestig ik het vonnis van den tegen hem gehouden Krygsraad niet, maar ik wil liever, dat hy, in plaats van naar de Kruiwagen gezonden te worden, door aderlaaten en andere dienstige middelen gecureerd, en vervolgends weder in dienst gefteld , en tot een verftandig gedrag vermaand cn opgewekt zal worden. Ik laat dit aan uwe bezorging over, en ben Uw welgcnegen Koning. Frederik, Potsdam, den 14 Juny 1781. Zy-  Koning van Pruisfen. ros Zyne Koninglyke Majefteit is, door de opzetlyke Moorden , welke verfcheidenlyk hier en daar door booze lieden omtrent onnoozlen gefchieden, en waar van de Misdaadigers als eene oorzaak voorwenden verdriet in hun eigen leven, doch welke tevens in dat Bygcloof zyn, als of zy door het bezoek der Predikanten of Geestelyken , voor hunne welverdiende doodftraf, in hun geweeten desaangaande gerust geftcld zouden worden, bewogen, om mids deezen te gelasten, dat, indien het voortaan gebeuren mogte , dat iemand dergclyken moord bedreef, als dan by denzelven, van wat Religie hy ook zy, anderen tot eén des meer affchrikkend voorbeeld, geduurende zyne gevangenis en by zyne doodfttaffe, geen Predikant of ander Geestelyke toegelaaten, maar dezulke, zonder iet dergelyks ter dood zal gebragt worden. Het Generaal-Auditoriaat heeft zich dienvolgends in voorkomende gevallen daar naar tc gedraagen, maar ook op byzonder bevel, de Infpedteurs Genei-aal der Regimenten daar van te verwittigen , met last van zyne Koningl. Majefteit, dat zy deeze Verordening by de onder hunne Infpectie ftaande Regimenten, ter waarfchuwing, publiek maaken, en by de gewoone voorlezing der Krygs-Artikelen mede moeten laaten voorlezen. Potsdam den 17 April 3765. Frederik. Aan het Generaal-Auditoriaat. N 2 Ten  jqö Byzonderheden betreffende den Ten bewyze, lioe gunftig de Koning jegens zyne Officieren was, als hy hen ééns als nuttige en werkzaame Mannen kende, laaten wy hier eenige Kabinets-Brievcn volgen, die hy van tyd tot tyd aan den voormaaligen Generaal-Majoor van Alemann heeft laaten afgaan. In 't jaar 1741 had de Jigt den Heer van Alemann toen Overfte Luitenant , zo verre gebragt , dat hy geloofde , dat by niet langer zou kunnen dienen. Doch de Koning antwoordde hem op zyn Verzoekfehrift. Myn waarde Overfte Luitenant van Alemann ! Ik heb uw Verzoekfehrift van den 12 deezer, om uw ontflag, ontvangen: Maar gy zyt een oud braaf Officier, dien ik niet geern verliezen wil, ook kunt gy, wegens uw goed ligchaams-geftel nog eenige jaaren , byzonder thans in oorlogstyd , nuttig dienen, waar tegen ik altyd ben uw weigenegen Koning. Frederik. Berlin den 30 December 1741. h  Koning van Pruisfen. 197 In 't jaar 1754 had Alemann het ongeluk, dat by het Exerceeren van zyn Regiment het paard met hem iteigerde, zo dat hy er afviel, en den fchouder brak. De Koning beklaagde hem in den volgenden eigenhandigen Brief: Myn waarde Gcneraal-Majoor van Alemann ï Uit uwen Brief, van den 2 deezer, heb ik het ongeluk gezien, dat u, by het uitmarscheeren , door het ffeigeren van uw paard , getroffen heeft. Dit doet my waarlyk zeer leed; en gclyk ik hoop, dat alle mooglyke hulpmiddelen tot herftel zullen aangewend worden, zo wenfebe ik tevens , dat dezelve van goede uitwerking mogen zyn, en gy daar door fpoedig weder volkomen herfteld moogt worden. Ik ben uw welgeneegen Koning. Frederik. Potsdam den 6 Maart 1754. Alzo vervolgends de aangewendde hulpmiddelen geene uitwerking wilden doen , verzogt Alemann den Koning verlof, om zich op het Land te mogen begeeven, op dat hy aldaar het herftel van zyne geN 3 zond-  198 Byzonderheden betreffende den zondheid des te beter zou kunnen afwagten. Daar op ontving hy de twee volgende zeer gunftige eigenhandige Brieven des Konings. Myn waarde Generaal-Majoor van Alemann ! Ik heb uit uwen Brief van gisteren gezien, dat.u zelfs van de geneesheeren alhier geraaden word, u ter herftelling van uwe gezondheid, op het Land te begecven, om aldaar eene vryë lucht te genieten. Alzo ik nu zelf van gevoelen ben, dat u dit zeer nuttig zal zyn, zo geef ik mids deezen verlof, dat gy u naar uwe eigene goederen in Pommeren begeeven, en in allen gevalle, ook gccluurende de exercitie-tyd, aldaar blyven moogt ; Nadien ziels- en ligchaams-rust tot oiwe geneezing zonder twyfel het beste middel zal ayn. Ik ben uw welgcneegen Koning. Frederik, Berlin den iï Jan. 1755. Myn waarde Generaal-Majoor van Alemann ! Ik heb uwen Brief van den 10 deezer wel ontvangen , en deele in genade u daar op ten antwoord mede , dat gy maar gerust te huis en op uwe goederen blyft,  Koning van Pruisfen. 199 blyft, en wegens uw Regiment geen zorg hebt, gelyk ik dan omtrent al het overige zodaanige fchikkingen zal maaken, dat gy volkomen reden zult hebben, om daar mede te vrede te zyn. Voorts ben ik uw welgeneegen Koning. Frederik. Potsdam den 16 April 1755. Alzo de gezondheid van den Generaal niet wilde herftellen , meldde hy dit aan den Koning, Deeze ontnam hem toen wel het Regiment, maar beloofde tevens, hem zo te zullen bezorgen, dat hy daar mede te vrede diende te zyn. Ziet hier 's Konings Brief: Myn lieve Generaal-Majoor van Alemann ! Jk heb Uwen Brief van den 29 der voorige Maand ontvangen, en geve u daarop ten antwoord , dat, alzo uwe beftendig aanhoudende zwakte en flegtc omftandigheid van gezondheid, u niet willen toelaaten, u onderhebbend Regiment verder te gebieden , ik daar over wel anders disponeeren, maar u tevens zodaanig verzorgen zal, dat gy alle reden zult hebben, om deswegens voldaan te zyn. Zo als ik dan voorts altyd zal toonen, dat ik ben uw geneegen Koning. Stargard den 1 Juny 1755. Frederik. N 4 Den  200 Byzonderheden betreffende den Den 2 Juny gingen de bevelen reeds af aan de Generaal-Krygskasfe, om Alemann, voor zyn leven, jaarlyks iooo Daalers te behandigen. Brief van den Koning aan den Generaal-Luitenant Graaf van Dohna , toen hy naa deszelfs Armee den toenmaaligen jongden Generaal-Luitenant van Wedell afzond, om die tegen de Rus/en te Kommandeeren. Myn waarde Generaal-Luitenant Graaf van Dohna ! Ik heb, in overweging der tegenwoordige omftandighcden, waar in zich dc onder U ftaandc Armee bevind, voor het best, cn ten aanzien van 's Lands welvaart en der dringende noodzaaklykhcid volftrekt nodig geoordeeld, tegenwoordige orde op u en uwe Armee te (lellen, welke, uit kragt van myn wil, op het (Iriktfte uitgevoerd en ten (lipften gehoorzaamd moet worden. Alzo ik zelf, wegens de omftandigheden alhier , niet naa de Armee van Dohna gaan kan , om het Kommando derzelve over te nemen, zo zend ik den Generaal-Luitenant van Wedell met myne ordre cn  Koning van Pruisfen. 201 expres bevel dcrwaards af. Zo lang nu deeze zyn Kommisfie duurt, zo verbeeld hy volkomen myn perfoon , en hem moet van alle Generaals , GeneraalLuitenants , Generaal-Majoors, Staf-Officieren, tot den gemeenen Man toe, dezelfde gehoorzaamheid bewezen worden; als of ik zelf daar tegenwoordig was; en heb ik hem ernftig gelast, den eerften, die op zyn woord niet terftond alles, wat hy beveelt, volbrengen , en het met alle gehoorzaamheid uitvoeren zal, terftond in arrest te iaaten zetten, wanneer ik vervolgends tegen zulken wederftrevigen door een gezwooren Krygsraad, als tegen eenen wederfpannigen, myn-eedigen Officier,zal laaten handelen. Op dat nu deeze myn uitdruklyke wil en bevel by de gantfche Armee bekend worde, zal al het bovenftaande by het Parool bevolen worden. Hy, de GeneraalLuitenant van Wedell verbeeld by de Armee aldaar, het geen een Dictator ten tyden der Romynen verbeeldde. Dus moeten alle en elke Officiers, wat titels zy ook hebben, hem de fchuldige gehoorzaamheid bewyzen , welke my toekomt , cn zyne, des Gcneraal-Luitcnants van Wedells , fchikkingen met trouw, vlyt en dapperheid ten uitvoer brengen, als of ik zelf tegenwoordig was. In 't leger by Schmottfsifftn, den 20 July i759« Frederik, M 5 Vous  202 Byzonderheden betreffende den Vous étes trop malade, pour vous charger du Com. mandement. Vous ferez bien de vous faire tranfporter ou a Berlin, ou dans un Endroit, ou Vous pourrez remettre Votre fantè. Adieu. frÉdÈric. Ie nome. In 't jaar 1760, by den inval der Rus/en te Berlin, had de Hollandfche Gezant Verelst veel toegebragt, dat de Generaal Graaf van Tottleben zynen Troepen een fcherpe krvgstugt liet gebieden; waar door veele onheilen van de Stad werden afgewend. De Koning dit vernomen hebbende, bedankte hy deezen edelen Man in den volgenden, uit het Fransch vertaalden, Brief. Myn Heer Verelst! Alhoewel ik niet anders, dan door het bloot gerugt, de zorgvuldigheid en de goede pogingen vernomen heb, die UEd. by het ongeluk, dat myne goede Stad Berlin getroffen heeft, hebt aangewend, om derzelver Ingezetenen by te ftaan, cn hun de hardheid en wreedheid te verzagten, welke de vyünd omtrent hen dagt te oefenen; kan ik egter niet nalaaten, UEd. deshalven terftond te danken, en UEd.  Koning van Pruisfen. 203 UEd. te betuigen, boe zeer my de aandoeningen van menschlievendheid , welke UEd. op eene zo grootmoedige wyze aan den dag gelegd hebt, getroffen hebben. Wees verzekerd, dat ik dezelven nooit vergeeten, en het by alle voorkomende gelegenheden voor mynen pligt houden zal, UEd. myne volmaakte en byzondere hoogagting te betoonen. Voorts bid ik God, dat hy UEd., Myn Heer Verelst , in zyne heilige en genadige hoede neme. Frederik. in 't Hoofdkwartier Jesfen den 22 October 1760. De Koning verlangde, dat dc Adel by zyne goederen en bezittingen zou bewaard blyven, en vaardigde daarom in 't jaar 1750 aan den Grootkanfelier van Cocceji de volgende Kabinets-order af. Myn waarde Groot-Kanfelier en geheim Staatsdienaar, Vryheer van Cocceji! Dewyl ik befpeure, gelyk nog geduurig aanhoud, dat goederen van oude adelyke Famüiën , die zelfs van Importance zyn, door Perfoonen van den burgerftadd aangckogt en verkreegen worden; doch het ■hcdenklyk vind, cn voor mynen dienst nadeclig, dat het  204 Byzonderheden betreffende den het getal (ter oude adelyke Familiün daar door merklyk vermindert; zo hebt gy op een gepast middel te denken, waar door dergelyke abuizen op eene convenable wyze paal en perk kan gefield worden, zonder , dat daar door allerhande onnodige ontwerpen gemaakt worden. Zo als dan vooreerst de zaak daarheen moet worden geduurd, te weten, dat die Landgoederen , welke thans reeds in Burgerhanden zyn, wel daar in blyven, en in 't toekomende weder aan perfoonen uit den Burgerftand kunnen verkogt worden , integendeel dat in 't vervolg volftrekt geene goederen, die de oude adelyke Familiën alhier pasf'en, verkogt moeten worden, ten ware ik, om heel byzondere voorkomende redenen, myn uitdruklyk content daar toe geve. Ik ben uw welgeneegen Koning, Frederik. Berlin Jen 29 December 1750. Aan den Groot-Kanfelier en Geheim Staats-Dienaar Vryheer van Cocceji. Na den zevenjaarigen oorlog kregen veele Officieren , die de oorlog ruw en buitenfpoorig gemaakt had, in het hoofd, om de Burgers in de Steden, daar zy ge-  Koning van Pruisfen 205 geïnkwartierd waren, ten hoogden te mishandelen, willende de Gerigts- en Politie-Wetten veragten, en dergelyke ongebondenheden meer begaan. Hier over ontftonden veele klagten, die dc Vorst door den volgenden kragtigen Kabinets-Brief wegnam, welke op ééns de rust en veiligheid weder herftelde: „ Myn waarde Generaal van Mosel ! Alzo ik by geval vernomen heb, dat verfcheiden Kommandanten, ook wel andere en Subaltarnc Officiers , zich eene onbetaamelyke autoriteit over de Magiftraaten en Burgeryën der lieden, daar zy geïnkwartierd zyn, aanmatigen, en die zo verre uitftrekken , dat zy in gevallen, er twisten tusfehen Soldaaten en den Burger voorvallen , de zaak heel eenzydig op zich zelvcn trakteeren en afmaaken, dc Magiftraats perfoonen brusk behandelen, ook zelfs Burgers met fchimpwoorden en (lagen mishandelen, en dezelve naar hun eigen welbehaagen op de wagt laaten zetten, en alzo ik dergelyke geheel onbetaamlyke zaaken volftrekt niet dulden , en zo veel minder daar van hooreu wil, nademaal een Officier eigenlyk daar voor is, om het Land en deszelfs welvaaren te befchermen en te verdeedigen, maar niet om den Burger en Onderdaan te mishandelen, of zich over hem een eigcndunklyk gezag aan te matigen, en voor de (leden met inkwartiering belast, deezen buiten dien bezwaarlyken last van inkwartiering daar door onverdraaglyk te maaken; Dus  206 Byzonderheden betrefende den Dus bevele ik mits deezen, dat gy in myn naam, en van mynentvvege, het Garnizoen aldaar zult bekend maaken en opgeeven: dat voortaan geen één Officier, van den hoogften tot den laagften rang, gezweegen een Onder-Officier of gemeen Soldaat, als hy met een' Burger verfchil krygt, zich zal onderwinden, om zich zeiven regt te doen, en allerminst, een' Burger te befebimpen , met woorden kwalyk te behandelen, of wel te laaten in arrest zetten, of flaan, maar dat, wanneer er twisten tusfehen eenen Officier of Soldaat, cn tusfehen eenen Burger voorvallen, men zich overal zo gedragen zal, zo als men zich daar omtrent in Berlin gedraagt, dat, naamlyk, wanneer de Soldaat zo wel als de Burger medepligtigen zyn, de zaak door een judicium mixtum moet worden afgedaan. Maar zo dit geene plaast heeft, zo zal de Officier en Soldaat over den Burger, by deszelfs gewoone Magiftraat, maar de Burger, als hy klager is, by het Regiment klagen en aldaer de regtmatige onderzoeking en redelyke afdoening vorderen. Als 't gebeuren mogt, dat een Burger tegen de Wagt-Patrouilles of anders tegen eenen Soldaat excesfen pleegde, dan moet dit eenig en alleen van de Magiftraat onderzogt worden, en van dezelve de ftraf deswegens volgen. Maar vallen cr zulke omftandig. heden by voor: dat de misdoende Burgers om periculum in mora, moet gcarrefteerd worden, zo zal dit wel gefchied.cn, maar tevens zal niemand van de wagt be- -1  Koning van Pruisfen. 207 befi&aft, onder de zwaarste ftraffen, om den arre-ftaat in zyn arrest kwaalyk te bejegenen, te infulteeren, of-wel hem, onder wat voorwendzel ook, geld af te persfen. Maar vervolgens moet de Kommandant der plaats het arrest van dien Burger en het begaane Exces op ftaande voet aan de Magiftraat, of de Overigheid der plaats, onder welke de Burger ftaat, aandienen, denzelven overleveren, en het onderzoek der zaak, als ook het ftraffen van den Burger, aan de gezegde Magiftraat eenig en alleen, en zonder dat iemand van 't Garnizoen er zich mede bemoeit, overlaaten, waarby zich de klagende Soldaat, als klager over den Burger ook vervoegen moet. In 't algemeen moet zich ook geen Chef van een Regiment, of Kommandant van een Garnizoen onderwinden, om een'Burger, behalven als er gevaar voor handen is, op eigen gezag te laaten arresteeren, maar het Regiment en de Kommandant moeten volftrekt hunne klagten by de Magiftraat der plaats inbrengen. Indien een Officier, wie hy ook zy, of een Onderofficier of Gemeen, zich zo verre mogt vergeeten, dat hy eenen Burger met harde fchimpwoorden, of met flagen wilde behandelen, zal dezelve terftond in arrest gezet, en over hem Krygsraad gehouden en hy daar voor geftraft worden. Dit is myn uitdruklyke wil,  208 Byzonderheden betreffende den wil, welken gy aan het Garnizoen ter ftipfte waarneming en opvolging bekend zult maaken en wel infeherpen. Voorts ben ik uw welgeneegen Koning. Frederik. Berlin den 30 Mey 1763 Over den teelt van Verfplanten zond de Koning aan het Generaal-Directorium de volgende Kabincts-Order, uit welke tevens zyne groote oplettendheid op de bevordering van den Landhouw uitblinkt. Zyne Koningl. Majefteit van Bruisfen, onze allergenadigftc Heer, houd de bevordering van den Landbouw en Veefokkery in 't Land altyd voor de voornaamfte zaak. Maar kan het te gclyk lukken, dat men Verfplanten aankweekt, dan is zulks zo kwaad niet, byzonder de Wouwe, daar de Indigo van 'gemaakt word, en waar voor jaarlyks zo veel geld uit het Land gaat. Hoogstdezelve heeft daarom mids deezen deszelfs Generaal-Direétorium willen gelasten , om op het planten en kweeken der Verfplanten insgelyks agt te geven, en daar toe bekwaame oorden uit te zoeken. Misfchien vind men dergelyke oorden in de Nieuw Mark, en ook naa den kant der Elve, die tot het planten van Verfplanten te gebruiken zyn. Alleen  Korting van Pruisfen. 20Q leen dit moefniet te veel gefchieden, ofte veel Land daar toe genomen worden, dewyl anders daar door de Landbouw lyden en minder graanen gewonnen zouden worden; want, zo als gezegd is , de Landbouw cn Veefokkery verdienen altyd de grootfte opmerking; maar het ander is alleen een byzaak, welke, als zy zonder hinder van den Koornbouw mede in 't Land bevorderd kan worden, als dan ook goed is; Het Generael-Directorium heeft dan zulke plekken tot Verfplanten op te fpooren, die daar toe gevoeglyk gemist kunnen worden , en vervolgends van het geen men hier omtrent gevonden heeft, te berigten. Frederik. Potsdam den 6 November 1776. Aan het Gencraal-Direftorium. Geduurende den Beycrfehcn Succcsfie-Oorlog, ontfchuldigde de Vorst van Auersberg , die een Pruisfisch Vafal is, en veele goederen in Sileziën bezit, zich by den Koning, dat hy wegens zyne hooge jaaren , niet in zyne Staaten tegenwoordig kon zyn. De goedhartige Vorst gaf hem ten antwoord: III. Deel. O Myn  210 Byzonderheden betreffende den Myn Heer Vorst van Auersberg! Alzo uwe Ouderdom U ontflaat, om op uwe goederen te komen, zo maak ik my een vergenoegen, dat ik Uw verlangen vervulle, en Uw vertrouwen op myne liefde tot dc geregtigheid bevestige door dc bevelen , welk ik ter behoorlyke plaatze geven zal , op dat gy gerust en ongeftoord in het onverhinderd genot der Inkomften van Uwe goederen blyvcn moogt. Voorts bid ik God, dat hy U in zyne heilige hoede neme. • Frederik. BresTdu den 15 November 1778. Zyne Koningl. Majefteit van Pruisfen, onze allergenadigfte Heer, doet de Magiftraat en Stadsgerigt te Berlin mids deezen een verzoekfehrift toekomen van den Invalide Rudolf Schmidt van 't Regiment van Brdum, waar in hy zich beklaagt, dathy, onfchuldiger wyze, nog Proces-kosten zou moeten betaalen, daar zyne zaak reeds lang afgedaan is. Nu gelieft het Floogstdezclve, deeze 2 Daalers 7 Gr. 6 Pf. Executie-Gerigts kosten voor hem te laaten betaalen, om dat hy niet in ftaat is van den Genade-Daalcr, dien hy trekt, zulks te doen, tevens beveelt Hoogstdezelve mids deezen de Magiftraat cn Stadsgerigt, om den man  Koning van Pruisfen. 211 man nu in rust te laaten, en hem geene gerigtskosten meer af te vorderen, ook hem in 't vervolg geene onnoodige wydloopigheden aan te doen. Potsdam den 8 Auguft. 1783. Frederik. Toen de Confiftoriaalraad Bruggeman in Stettin de twee laatfte Deelcn van zyne Plaatsbefchryving van Pommeren den Koning in 't jaar 1784 toezond , ontving hy van deezen den volgenden gunftigen Brief: Het vervolg van Uwe Pommerfche Plaatsbefchryving regtvaardigt volkomen het gunftig oordeel, welk men, by het verfchynen van 't Eerfte Deel, van uw Plan geveld heeft. Ik zie het geern, als de geleerden in myn Land zich met zulke nuttige onderwerpen bezig houden, en ik keure de pogingen goed, met welke gy de Uwe zo onderrigtend als nuttig tragt te maaken. Ik weusch 11 verder goeden voortgang, bedanke U voor het Exemplaar van U vervolgd werk, en bid God, dat hy U in zyne heilige hoede neme. Pots* dam den 26 Febr. 1784. Frederik. Hoe zeer de Koning overtuigd was van de noodO 2 zaak-  212 Byzonderheden betreffende den zaaklykheid van een vroeg onderwys in de Hoogduitfche Taal, bewyst de volgende Kabinets-Brief, welken de verdienstelyke Magister Heynatz te Frankfort aan den Oder ontving, toen hy den Koning zyne Handleiding tot de Hoogduitfche Taal toegezonden had, en die veel weder fchynt goed te maaken van het geen de Koning weleer van deeze Taal nadeelig fprak. Hooggeleerde, lieve, getrouwe! Ik bedank u voor het my Sub dato den ioden toegezonden Exemplaar van Uwe Handleiding tot de Hoogduitfche Taal. Dit klein werkje is een nieuw bewys van uwen dienst-yver, dewyl gy daar in den eerstbeginnenden nuttig wilt zyn. Als deeze terftond in 't begin tegen de Taalfouten gewaarfchouwd worden , dan kunnen zy het naderhand met minder moeite in deeze Taal verre brengen: En wat is loflyker voor eenen Duitfcher, dan zuiver Duitsch te fprecken en te fchryven ? Ik wensch , dat gy in 't vervolg nog meer hier toe bybrengen moogt, en ben uw genadige Koning. Frederik. Potsdam den 12 Auguft. 1785. AAN-  ■ AANHANGZEL.   AANHANGZEL. Regeerings-lesfen van Frederik den Eenigen, voor den thans Regeerenden Heer Hertog Karel van Wurtemberg. Dc thans rcgccrende Hertog van Wartemlerg bragt de twee laatfte jaaren van zyne Minderjaarigheid 1742. en 1743 te Berlin, onder het oog van den Onfterllyken Koninglyken Wyzen door, en werd, door deszelfs tusfehenfpraak, als een Prins van 16 jaaren (den 7 Jan. 1744.) Mcerderjaarig verklaard. Voor zyn vertrek gaf de Koning hem de hier volgende Regeerings-lesfen, die met eenen zeer hartclyken Brief verzeld gingen. „ Het aandeel, dat ik aan het verkrygen van uwe Me'erderjaarigheid gehad heb , maakt my het geluk van uwe Rcgcering tot een ftuk van des te meer aanbelang , dewyl ik my verbeelde , dat het goed of kwaad gevolg derzelvc ook op myne rekening zal komen. Met dit inzigt, houde ik my verpligt, om u. myne gedagten over den nieuwen ftand, in welken gy treedt, vriendelyk en openhartig te zeggen, flf ben niet van die lieden, welke uit verbeelding van O 4 z'cl1  216 Byzonderheden betreffende den zich zeiven, en uit verbeelding of ydelheid, in plaats van te raaden , enkel bevelen , die hunne meening voor onfeilbaar houden , en begecren , dat hunne vrienden alleen door hun denken, handelen en ademen. Zo belagchlyk deeze aanmatiging aan den éénen kant zyn zoude, zo ftraf baar zou ik aan den anderen kant wezen, als ik naliet, U dat te zeggen, waar toe niemand van Uwe Bedienden of Onderdaanen moed heeft, of dat niemand uit perfoonlyk zelfbelang zal willen zeggen. Het is zeker, dat de heele Wereld de oogen vestigt op de eerfte rolle van iemand, die de fchouwplaats bekleed, en de eerfte daaden bcpaalen gemeenlyk het oordeel van het Publiek. Als gy nu terftond in 't begin een goeden naam maakt, zal het Publiek vertrouwen op u zetten , hetwelk myns eragtens , de wcnfchelykfte zaak voor eenen Regent is. Gy zult overal Perfoonen vinden , die u vleyé'n , cn uw vertrouwen zullen zoeken te winnen, om uwe gunst te misbruiken en U te regeercn. Gy zult nog eene andere foort van lieden ontmoeten, en byzonder onder de Raaden, welke uw de kennis der bezigheden zorgvuldig zullen zoeken te onttrekken, om die naar hun believen te keeren. Zy zullen u de ligtfte zaakcii zwaar voorftelien, om u den arbeid tegen te maaken, cn gy zult by hun het Plan gemaakt vinden, om u onder Voogdyfchap te houden, en dit op dc fchynbaarftc en voor u vleyendfte wyze. Vraagt gy my , wat daaromtrent te doen ? Gy moet u zaaklyke kundigheden van het gant- fche  Koning van Pruisfen. 217 fche Finantie-wezen verkrygen, eenen Secretaris verkiezen , die als Onderbediende of Beambte daar in gearbeid heeft, en zich door hem, onder belofte van eene goede belooning, van alles wat u betreft laaten onderrigten. De Finantiën zyn dc zenuwen van een Land. Als gy die regt verftaat, zal het overige altyd in uwe magt zyn. Het is een misbruik, dat ik aan veele Duitfche Hoven bemerkt heb, dat de Ministers der Vorsten den Titel hebben van „ Keizcrlyke Ministers," waar door zy zich aan de ftrafgeregtigheid onttrekken. Gy voelt zelf, dat het voor u niet past, om dit toe te laaten. Verders moet ik u ter waarfchuwing zeggen, dat gy twee Raaden in dc waarnemingvan den ftaat vinden zult, daar gy u voor wagten moet, de één heet Bileinger , en dc ander Hardeneerg. Het is uwe zaak, hen op de toetze te ftcllcn, en te zien,hoe ver gy hun vertrouwen kunt.— Wees vast in uwe bcfJuiten; overweeg te vooren het voor en tegen, eer gy ze neemt; maar als uw wil eens verklaard is, zo gaa er om niets ter wereld van af; anders zal elk met uw gezag fpotten, en men zal u aanzien als een' man op wien niet te bouwen is. — Na eene voogdyfehappelyke Regeering kan het aan uw Hof niet aan ftreeken ontbreeken. Straf de aanleggcrs der eerden, en elk zal zich wagten, hun voorbeeld te volgen. Ontydige goedheid is zwakheid, even als onnodige ftrengheid een misdryf is. Beide moet men vermyden; .alhoewel alleen een heel edel hart in het gebrek eener buitenfpoorige goedheid pleegt te vervallen. G 5 „ Denk  218 Byzonderheden betreffende den „ Denk niet, dat het Land van V/urtemberg voor n gemaakt is; maar geloof veel eer, dat de Voorzienigheid u daarom ter wereld heeft doen komen, om dit Volk gelukkig te maaken. Stel hun welvaart altyd boven uwe vermaakcn, en als gy reeds in uwe jonge jaaren uwe begecrtens aan 't geluk uwer Onderdaanen weet op te offeren, dan zult gy niet alleen de lieveling uwes volks zyn, maar ook de verwondering deiwereld verkrygen." Gy zyt het hoofd van den Burgerlyken Godsdienst van uw Land, welke in eerlykheid en alle zedelyke deugden beftaat. Het is uw pligt, deszclfs oefeningte bevorderen, en boven al de oefening der menschtiey endheid, welke de hoofddeugd van elk denkend wezen is. Laat voor den geestclyken Godsdienst het Opperwezen zelf zorgen. In dit veld zyn wy allen blind, en in menigcrleie dwaalingen omdoolende, niemand is onder ons zo vermeetel, om te beweeren, dat zyn weg de regte is? Wagt u dan voor Dweepery in den Godsdienst, die vervolgingen voortbrengt. Als ellendige ftervelingen het Opperwezen behaagen kunnen, dan moet dit door weldoen gefchieden, dat zy omtrent de menfchen bewyzen, en niet door geweld, daadigheden, die zy aan fiyfhoof den oefenen." Zo al de waare Godsdienst, welke de menfchénlief'de is, u tot dit gedrag niet verbind, dan moet het uwe Staatkunde doen. Want uwe Onderdaanen zyn toch allen Proteftanten. Verdraagzaamheid zal maaken, dat gy van  Koning van Pruisfen 219 van hun aangebeden, maar vervolging, dat gy van hun verfoeid wordt. De ligging van uw Land tusfehen Frankryk en de Staaten van het Huis van Oostenryk, noodzaakt u, een afgemeeten en onpartydig gedrag tegens die beide magtige Nabuurcn te houden. Betoon voor geen van beide eenige byzondere genegenheid, op dat men u niet van partydigheid kan befchuldigen: Want zy zouden , naar de gefteldhcid van hunnen voorfpoed (*), niet nalaaten, het u beurtelings te doen ontgelden, als zy reden hadden om zich over u te bezwaaren. Houdt u altyd aan het Duitfche Ryk, en deszclfs Opperhoofd. Daar is voor u geene zekerheid tegen den afgunst en magt van uwe Nabuuren, dan in het bewaaren van hetRyks7Systtma. Wees altyd een vyand van hen, die hetzelve wil omkeeren: dewyl dit in de daad niet gefchieden kan, zonder u tevens over hoop te werpen. Veriigt ook het Opperhoofd des Ryks (f) niet in zyn tegeufpoed, en bewys hem zo veel eerbied als mooglyk is, zonder dat gy u in zyn ongeluk inwikkelt. Ge- (*) Geduurende den Oorlog, om de Oostenrykfche Erfvolging, die van 1741—1748 duurde. (t) Keizer Karel VII. die van de Oostenrykers zedert 1783, uit zyn Erfland Beyeren verdreeven, in treurige omftandigheden te Frankfort aan den Main leefde.  220 Byzonderheden betreffende den Geniet uwe jeugd, zonder die te misbruiken! Laat eenige jaaren voor het vermaak verloopen, en denk dan aan een Huwelyk. Het eerfte vuur der jeugd is niet gefchikt om te trouwen, en men verbeeld zich, reeds oud te zyn, als men in den bloei des Levens, naauwlyks drie jaaren trouw gehouden heeft. Neemt gy eenePrinfes, die van een te groot Huis is, dan zal zy gelooven, dat zy u door haare hand een gunst bewyst: Het zal u verdcrflyke uitgaven kosten, en gy zult er niets anders van hebben, dan dat gy de Haaf van uwen Schoonvader zyt. Maar als gy uwe Gcmaalin verkiest uit eenen met den uwen genoegzaam overéénkomenden ftaat, zult gy gelukkiger leven , dewyl gy geruster zult zyn, en de jaloersheid tot welke groote Vorsten hunnen Egtgenooten fteeds gelegenheid geven, u in dit geval niet lastig zal zyn. Vereer uwe vrouw Moeder, de oorfprong van uw leven. Hoe meer agting gy haar bewyst, des te agtingswaardiger zult gy zelfs zyn. Als er een misverfland tusfehen u en haar ontdaan tnogt, dan geef gy altyd toe! De dankbaarheid jegens Ouderen heeft geene paaien: Men zal de berisping verdienen, dat men er in te kort fchiet, maar nooit, dat men ze te ver uitftrekt. Ik laat my niet verder in onverfchillige en gevolqlyk willekeurige dingen in. Myne hartclykc genegenheid jegens u maakt, dat ik altyd het opregtfte deel neem in  Koning van Pruisfen. 221 in uw vergenoegen, en dat ik met ongemeene blydfchap hooren zal, als uwe Ouderdaaneu u pryzen en zegenen; ook zal ik greetig de gelegenheid aangrypen, om u van dienst te zyn. Met één woord, daar is geen voorfpoed, myn waarde Hertog, dat ik u niet wenfche; zo als er ook geen is, dat gy niet waardig zoudtzyn. Frederik. Op eene andere plaats zegt deeze groote Vorst ook: „ Zolang een Koning leeft, is hy de Afgod van zyn Hof. De Grooten ontfteeken hem wierook; De Dichters bezingen hem, het Publick vreest hem, en cn hy word niet dan zwak bemind. Maar ishy dood, dan verfchynt de Waarheid, en dikwerf wreekt zich dan de Nyd met te grooter ftrengheid voor alle de kruipende zotheden , die de vlyzugt aan hein verkwistte." Zeker aanzienlyk Landzaat diende zich by den Koning aan, om de waardigheid van Opper-mondfchenLcr. De Koning antwoordde hem: Ik verwonder my, dat gy u best niet doet, om uwe Talenten tot 's Lands best te befteeden. Die oude barbaarschheid van zuipen is, God dank! lang van myn  222 Byzonderheden betreffende den myn Hof verbannen en verjaagd, en ik wil niet, dat zotheid en onredelykheid door zulken post weder zal' ingevoerd worden. Verkies u zeiven eenen lofwaardiger Post, waar in gy nuttig kont zyn, en wees dan verzekerd, dat ik fteeds voornaamlyk op u agt geven, en toonen zal , dat ik ben U weigenegen Koning Frederik. Zekere Hoofdman had den Koning eene verhandeling van de Lengte en Breedte op Zee toegezonden, en verzogt vryheid, om dezelve als een Prysfchrift aai; de Akademiê der Wetenfchappen te Londen te mogen zenden. Dc Koning fchreef hem: Dat kan gefchicden. Maar ik zal in de Lente uwe Kompagnic bezigtigen, cn als ik u dan met uwe gedagten op Zee, en niet te Land, daar gy t' huis behoordet te zyn, vind, zo zult gy met my, en niet met de Akademie van Londen, te doen hebben: Voor 't overige raade ik u welmeenend, u niet verder met dergelyke dingen , die niet tot uw Resfort be-  Koning van Pruisfen 223 Khooren, onledig te houden, maar eenig en alleen u daar aan gelegen te laaten zyn, dat eigenlyk uw beroep is, cn ik blyf U weigenegen Koning Frederik. De Kanonikaale Prebende, daar gy naar ftond, heb ik reeds aan eenen armen Geleerden gegeeven, en hem daar door aan de geldgierige handen der Boekverkoopers onttrokken. Gy hebt voor 's hands zulke geestelyke prove niet van doen, want uwe Kompagnie geeft u redelyk den kost. En als gy ouder wordt, en niets befpaard mogt hebben , het geen toch elk goed Huishouder doen moet: dan zal ik, geïyk alle trouw bewezen diensten van eiken Officier, zo ook de uwen niet vergeeten te beloonen; Ik ben Uw wclgenegen Koning Frederik- Myn waarde Overfte V. * * *! Daar is my aangediend, dat veele jonge Officiers van uw Regiment Mai- tres-  224 Byzonderheden betreffende den tresfen houden, en daar door verwyfd en onordentlyk worden. Dat wil ik volftrekt niet, en gy hebt zulks af te fchaffen, en daar op te vigileeren; cn byaldien zodaanig Officier daar niet van aflaat, dan hebt gy hem by naame aan my bekend te maaken ; dan zal ik hem Exemplair ftraffen: voor 't overige ben ik e. z. v. Een Jood in de Provincie had dikwils van eenen Officier , dien hy niets meer borgen of geven wilde, de grootfte vervolgingen en beleedigingen moeten ondergaan, en zich deswegens menigmaal aan den Kommandant gewend; doch hy werd ook van deezen gemccnlyk afgezet met deeze woorden: Hemel, waarom laat gy u met Officieren in; gy hebt altyd fchuld, anders zouden zy u niet aandoen — ga uwes wegs. — Alle deeze vrugtelooze pogingen verveelden eindelyk den Jood, en hy waagde, veiligheidshalven, regelregt aan den Koning te fchryven, dien dc veelvuldige kvvellaadjcn voorftellende. Hier op fchreef de Koning aan den Kammandant, als volgt: Heer Overfte! Hoe houdt gy zo flegte order by uw Regiment! Uwe Officiers infulteeren myne getrouwe Onderdaanen, die hem en my onderhouden moeten, al-  Koning van Pruisfen. 2i$ allerwegen. Ik raade u, dat gy er terftond in voorziet , en de jonge Vaandrigs in tugt houdt, of ik zal u in 't byzonder er voor aanzien. Vooral bezorg rust aan dien Jood, want deeze Onderdaan is my zo waard als een ander. Verftaat gy het ? Schik u vervolgends ten ftipften naar myne wilsmeening, en laat u dit tot Vvaarfcliuwing en gehoorzaamheid dienen. F~R.EDER.IKi Dc overleeden Kamerdirector V. M. die Officier geweest was, was ééns in eene harde woordenwisfeKng , met eenen adelyken Vafal, zo ver gekomen, dat hy denzelven met oorvygen en ftokflagen dreigde , daarby voegende : ^„ De Koning heeft my hier „ gefield, om order te houden, en u Heeren tot re- den te brengen." Over deeze grove beleediging, werden terftond de bezvvaaren by den Koning ingebragt , en de Vorst fchreef aan den eerften: Hoe kunt gy beftaan , om mannen van aanzien met oorvygen te dreigen ? Hebt gy dat in den Krygsftand geleerd, en is dat myn wil? Zeker niet! Uwe lomphejd doet u geene èere aan. Als gy u met den Man niet terftond verzoent, en ik dergelyke potzen III. Deel. P we-  C2ö" Byzonderheden betreffende den weder van u verneem, dan hebt gy met my te doen, en ik zal u dan naar ftrengheid ftraflen, en van uw' dienst afzetten. Verftaat gy het? Frederik. Zeker Koopman, met naame Mulder , uit L... in Westfaalen» die eenen redelyk goeden handel dreef, zeide zyn gezond verftand vaarwel, verviel tot fymelaary, en werd allengs de alleruitfteekcndfte Fymelaar. Alzo hy zich nu daar door by zyne Medeburgers voor veel fpot blootftelde, zo lag hy zynen handel neder onder voorwendzel : „ een waar Christen kon onmooglyk een Koopman zyn." Maar hy ondervond fpoedig, dat hy daar dwaas aan gedaan had , nadien zyn klein vermogen , dat hy overgewonnen had, hem niet kon onderhouden. Nu deed hy zyn best, om eene burgerlyke bediening in Pruisfen te krygen ; doch nadien hem dit moeilyk was, keerde hy zich onmiddelyk tot den Koning, en droeg dcnzelven voor : Dat zyn Geweeten zo onfchuldig en zuiver, ook zo aandoenlijk was, dat het nooit de listen en ftreeken had kunnen verdraagen of dulden, welke by den handel, dien hy tot hier toe gedreevcn had , noodzaaklyk waren. Uit liefde tot zui-  Koning van Pruisfen. 111 zuiverheid des harten , en opdat hy zyn Ceweeten onbevlekt mogt bewaaren, had hy daarom zyne kostwinning nedergclegd , en wenschte , zyne Majefteit in den één' of anderen voegzaamen civilen Post te kunnen dienen; hetgeen hy met alle Eerlykhcid meende te doen. De Koning liet den man den volgenden Kabinets-Misfive toekomen: Zyne Koningl. Majefteit van Pruisfen, onze allergenadigfte Heer, laat den Koopman Mulder, op zyn Verzoekfehrift van den 15 deezer , waarin hy om eene civile bediening verzoekt, tot allergenadigfte Rcfolutie mededeelen : Dat Hoogstdezelve niet van zins is , een zo bovenaardsch en teder Geweeten in dienst te nemen, als welke alleen aardsch is, en in welken ook gelegenheden mogten voorkomen , om hetzelve te verzoeken, En hy laat aan hetzelve over alle die Hemelfche Bevindingen , welke eene zo zeldzaame zuiverheid des Harten noodzaaklek veröorzaa~ ken moet. Het welk den zeiven mids deezen tot allergenadigst befcheid dient. Potsdam den 17 July 1753. Frederik. Refolutie voor den Koopman Mulder uit L.... P 2 Brief  228 Byzonderheden betreffende den Brief van den Koning van Pruisfen aan Mevrouw, de Gravin van Bruhl. Dresden den 28 November 1756. ' Gy kunt verzekerd zyn, Mevrouw, dat ik van 't voorgevallene, daar gy, in Uwen, zo even aan my behandigden melding doet , niet genoegzaam verzekerd ben. Maar ik zal zorg dragen, dat ik er terftond berigt van kryg, op dat ik U op Uwe bezwaaren, als de omftandigheden zo zyn, regt kan doen. Ik ben verre af van te dulden, dat men zich aan hetgeen u in eigendom toebehoort , vergrype , en het doet my leed, dat eene ongegronde vrees van Uwe Bedienden aanleiding gegeeven heeft tot een onaangenaam misverftand. Zy hadden al het Huisraad, dat zy gedagt hebben in veiligheid te brengen, op zyne plaats moeten laaten blyven, en ik zou nooit geduld hebben , dat men het aangeraakt of misbruikt had. Ik bid God, dat Hy u, Mevrouw in zyne Heilige hoede neme. Frederik. Aan  Koning van Pruisfen. zcl9 Aan dezelfde. Dresden den 30 November 1756. Zo even ontvang ik opheldering nopends het gebeurde, daar gy, Mevrouw, my in uwen Brief van gemeld hebt. Ik vind alles conform uwe opgave; en alzo alles, wat in clit geval gefchied is, buiten myn weeten gefchied is, zo heb ik reeds belast, dat het in beflag genomen Huisraad zal te rug gegeeven , en naa MiUchwitz gezonden worden. Ondertusfchen kan ik niet af, om u onder 't oog te brengen, dat dit geval niet gebeurd zou zyn, als gy niet, zo wel als Uw Egtgenoot, in die gedagten geftaan badt, dat myne Armee, enkel met oogmerk, om te rooven, in Saxen gekomen was. Het tegenwoordig voorbeeld geeft U een nieuw bewys van het tegendeel, en gy kunt zeker gelooven, dat, als men deeze Meubelen op haare plaats gelaaten, en ze niet in ftilte van de dene plaats naa de andere gevoerd had, geen mensch daar aan gedagt zou hebben, en het geval niet zou gebeurd zyn. Ik verzoek u derhalven , Mevrouw, om een zo ongegrond vermoeden tegen my te laaten vaaren, en verzekerd te zyn, dat ik dergelyke gebcuitenisfen, die met myne inzigten zo weinig ftrooken, en met myne eere onbeftaanbaar zyn, nooit goedkeuren zal, cn liever alles, wat tot hier toe dikwils tegen P 3 my  230 Byzonderheden betreffende den my gebrouwen is , door de vingeren zien , dan op zodaanige wyze vergelden wil. Ik ben e. z. v. Frederik, Aan dezelfde. Mevrouw, Graavin van Cruhl. Dresden, den 23 Maart 1757, Het zou my leed zyn, als gy nog langer in vreeze zoudt blyven , welke gy my , by uw verzoek om Sauvegards voor uw huis te kennen hebt gegceven. Gy kunt vast verzekerd zyn, dat men zelfs, in myn afweezen, niets het geringde zal aanraaken, en dat hetzelve van het ongemak, daar andere huizen misfchien uit nood voor blootgefteld konden zyn, niets zal te lyden hebben , zodaanig , dat gy deswegens volftrekt niets te fchroomen hebt. Ja , het zal van uwen vryën wil afhangen, of gy van nu af van uw' tuin gebruik maaken, en 11 vcrvolgends weder in uwe wooning begeeven wilt. Ik ben e. z. v. Frederik. Aan  Koning van Pruisfen, 231 dezelfde, Lockwitz, den 1 April 1757. Ik heb den Brief ontvangen, dien gy den 31 laatstleden aan my gefchreeven hebt. Doch uit hoofde van het zeer wel gegrond vermoeden, dat ik opgevat heb, kan ik geene infchiklykheid meer jegens U hebben , en u niet vergunnen, dat gy langer in Dresden blyft. Gy moet derhalven befluiten , om de reize naa Poolen aan te nemen, wei-waards eenige daar toe gekommandeerde Officiers u den 4 deezer geleiden zullen. Van 's Konings eigen hand. Het vermoeden tegen u, Mevrouw, is al te fterk, dan dat ik uwe tegenwoordigheid in Dresden langer dulden kan. Denk niet, dat men my ongeftraft kan beleedigen. Niets is gemaklyker, dan zich te wreeken , als men maar wil ; Doch ik laat het daar by blyven , als men flcgts weet , dat ik in ftaat ben, het te doen. Uw Man en gy moeten alleen niet maaken , dat myn geduld moede word, of gy zoudt er de fchriklykfte uitwerkingen van ondervinden. Nogthans wil ik u evenwel zeggen, dat dc Koningin, de Franfchen en de Oostenrykers uwen Man willen doen P 4 tui-  Byzonderheden betreffende den tuimelen. Als gy de moeite wilt doen, om dc zaak te onderzoeken, zo zult gy vinden, dat het waar is. Dit gefchied niet daarom, als of ik uwe vriendfehap begeerde, ik verfmaade dat te zeer, en ik weet middel , om myne openbaare en heimlyke vyanden te overwinnen, zonder dat ik mynen toevlugt behoef te nemen tot laagheden of wreedheden. Frederik, Aan dezelfde. Mevrouw Graavin van Bruiil. Lochvitz den 3 April ï~^~. Alzo ik in de daad wenfche, dc agting, die ik in voorige tyden voor u gehad heb, cn die ik Dogheden waarlyk voor u gevoelc, altyd te kunnen behouden : zo wensch ik opregt, dat gy zo onfchuldig moogt zyn, als gy zegt, cn dat gy u in geene van die heimlyke verbindtenisfen , die onlangs ontdekt zyn, moogt ingelaaten hebben. Ondertusfchen ben ik, by de tegenwoordige gefteldheid van zaaken vcr' zekerd , dat het voor u alszins beter zal zyn, dat gy uw verblijf in Poolen neemt, werwaards gy ook uwe kleine Kinderen kunt medenemen, en van de Kq- nin-.  Koning van Pruisfen. 233 ningin daartoe fchriftelyk verlof krygen. Ik zal bevel geven, dat gy op uwe reize, door Bautzen, Gorlitz, Liegnitz en Breslau naa Poolen de nodige voorfpan bekomt. De Officier , die u overmorgen verzeilen » zal, gaat niet verder dan Liegnitz. Gy hebt vryheid, uwe reize, in allen opzigte, zo in te rigten, als u goeddunkt , en ten fiotte kunt gy verzekerd zyn, dat ik niet gaarn dit belluit neem; doch hetwelk intusfehen de agting, die ik voor a voede, niet .het geringfte zal verminderen ; integendeel zal het my altyd aangenaam zyn , u huis van by gelegenheid blyken te geven. Ik bidde God e. z. v. . Frederik, Aan dezelfde. Breslau, den 28 February iyjps. Ik heb den Brief ontvangen, dien gy den 15 deezcr aan my hebt gefchreeven, en ik moet bekennen, dat ik, ten aanzien van het daar in gemelde voorval, geen ander berigt weet, dan dit: dat naamlyk eenige Troepen, welke in den onitrek;vaö Nitscjfwitz macfcheerden, verftaan hebben, dat in 'thuis aldaar geweer verborgen was, waar op men derwaards ging, om daar onderzoek naar te doen, en tazien, of het p 5 ZQ  234 Byzonderheden betreffende den zo was, wanneer her by die gelegenheid gebeurde, dat de heelc verwoesting van de Lands-Ingezetenen begaan is, zonder dat men hen heeft kunnen beletten , of te rug houden, om hunne gantfche woede tegen de genen, die zy voor de oorzaak van hun ongeluk en dat van heel Saxen hielden , uit te laaten. Dit is hetgeen ik er van vernomen heb ; ondertusfchen zal ik niet nalaaten, er nog nader onderzoek naar te doen. Maar by deeze gelegenheid kan ik my niet beletten, u zelve in overweging te geven, of het wel te verwonderen zou zyn, als ik van myn kant alle wraak over Saxen oefende, nadien het wereldkun lig is, wat myne Onderdaanen van het flegt gedrag myner vyanden, overal daar zy hebben kunnen komen, hebben moeten dulden, cn hoe alle hardheid en barbaarschheid tegen hen geoefend is. Ik wenschte dc wreedheden, die in Pruisfen gepleegd zyn, uit myn geheugen te kunnen verbannen; De woede met rooven , pionderen cn blaakcn is ten top gevoerd. Iedereen weet de knevelaryën, die van een' anderen kant de Franfchen in het Klceffche, en in myne andere door hun veroverde Provintiën aanregten. De wreede behandeling, welke de ftad Halberftadt heeft moeten uitftaan, is ook nog heel versch. By deeze omftandigheden zal geen rcdclyk mensen iet weeten in te brengen, als ik, door het flegt gedrag myner vyanden gedwongen, eindelyk de paaien van matigheid te buiten ga, om overal, daar ik kan, Reprefailien oefen. Het is zeker, dat ik met zulk gedrag geen  Koning van Pruisfen, 235 geen begin gemaakt heb, en door het fteeds aanhoudend voorbeeld, dat myne vyanden my geven, houd van myn' kant, alle toegevendheid jegens de auteurs van dergclyk gedrag op, en die genen hebben het te verantwoorden, die alles toegebragt hebben, om myne vyanden op te hitzen, om op eene zo ongehoorde en voor befchaafde volken zo onbetaamlyke wyze te werk te gaan. Voor het overige kunt gy, Mevrouw, ' van myne hoogagting verzekerd zyn, en hier mede bid ik God enz. Frederik. 's Ko*  23S Byzonderheden betreffende den 's Konings Aanjpraak. aan de, op zyn bevel, door de Stenden van de Keur-Mark den 18 January i77f> naa Potsdam gezonden Gedeputeerden: den Heer Dom-Deken van Arnim, den Heer Lands-Director van Werdek , den Heer Landraad van Luck , en den Heer Krygsraad DlETRICH. ; Komt hier, komt nader ! Ik wil thans niet als Koning, maar als uw raadgever, als vriend met u lpreeken. Het is nodig, dat gy u meer verëenigt, om eene zo nuttige zaak tot ftaïid te brengen, zo als in Sileziën, daar de zaak excellent gaat. Myn doel is geen ander, dan het wclzyn van den Staat , en de behoudenis der Standen, en des Adels, welks credit gedaald is. Ik weet, dat de Adelyke Goederen veel meer waardig zyn , dan voormaals , en hoe zy thans gefchat worden, dewyl de pretia rerum doorgaands gefteegen zyn, en dit zal blyken, als uwe goederen, gclyk myne Ambten getaxeerd worden. Daarom is myn raad, dat zy even als myne Ambten getaxeerd worden,' doch waar toe gy ervaarene huishouders en deugdl zaamc lieden moet nemen. Ik wil er ook wel uit myne Kamers, die ik alömme heb, raad toe geven. Aan geld weet ik zeker , ontbreekt het in myn Land  Koning van Pruisfen. 237 Land niet, maar naar eene belangs, die ik heb , geef ik in de Keur-Mark alle jaaren 1800,000 Daalers meer uit, als ik weder urne, die dus in het Land blyven. Gevolglyk is het belagchelyk, als men meent, dat er geld gebrek in 't Land is. Dat weet ik beter. De Edelman die my i op zyn goed fchuldig is, ftaat nog heel wel; maar die f fchuldig is, met dien is het erger , omdat hy alle cafus forluiti te dragen heeft, misgewas , hagel, vuur enz. Ondertüsfchen weet ik, dat alle goederen meer waardig zyn, dan voorin aals, eer de pretia rerum zo hoog waren. Veele Edellieden Verftaan ook de Huishouding niet, en maaken dat gebruik niet van hunne goederen, dat zy konden. Veelcn zyn in myn dienst, en kennen hunne goederen nog minder; Zy hebben flegte Beftuurers en Pagters, en komen daardoor, en door de Advokaaten, zeer ten agteren, derhalven, als de goederen behoorlyk aangellagen en beter geadministreerd worden, zal elk winnen. Plet is verfchriklyk , hoe dikwils dc Advokaatcn van de Edellieden gebruik maaken, als zy hun geld bezorgen, en naauwlyks hebben zy het een half jaar, of zy weten hun diets te maaken, dat zy op nieuw te negotieeren en te verdienen hebben, zodat menig een, wegens kosten aan Advokaaten enz. wel 8 percent interest rekenen kan. Ik reize veel, en op myne reizen verneem ik veel, zelfs  238 Byzonderheden betreffende den zelfs ook in Sileziën, waarom ik den M. Carmer gelast heb, om dit door een algemeen Lands-credit, zo als .het thans in Sileziën is, te collecteren, cn dat gaat excellent ; want Sileziën had in 't begin 10 millioencn aan fchulden, en in korten tyd hebben zy reeds 600,000 Daalers afbetaald. Ziet gy , dat moet gy navolgen; Ik raade u daarom, dat gy u ook faamenvocgt, en daar in verëenigt. Ik heb daar geen interest by, dan het welzyn van den Staat; de Heer en Staat maaken maar één geheel uit. Als de Heer het nodig heeft , moet dc Staat hem helpen, en als de Standen niets hebben , dan moet de Heer byfpringen. Ik ken geen ander Interest , en heb geen andere Vues, maar ik wensch uw eigen best. Ik raade u derhalven alleen, om u meer te verbinden, cn uw credit daar door te verderken; en gy zult er my in 't vervolg voor bedanken. Het voorbeeld van Sileziën kan u het nut deezcr inrigting het zekerst bewyzen. Dc flegte Tegenwerping, die men maaken wil, dat eene gantfche Trovintie geheel gerailleerd wierd, neem eens zo als in den 30 jaarigen oorlog , daar .moet gy geheel geen agt op (laan, zy is belagchelyk; want als de Hemel valt, dan zyn alle vogels gevangen , en als dc jongde dag komt , dan fpeelen wy alle bankeroct. En als ook eene Provintie gcruineerd wierd,  Koning van Pruisfen, 239 wierd, dan moet de Heer byfpringen; want deeze en de Standen maaken maar één geheel uit. Ik maak daarom ook geen bedenken , als gy het wilt , en het tot uwe gerustftelling ftrekt , om de guarantie der Zaak op my te nemen. Heel geern! Ook wil ik my in uw Landfchap niet verder fteeken, en u verder 5 percent Interest geven. Als gy het ook tot minder Interest weder wilt uitzetten, dat laat ik u over; of als gy wilt, dat ik de Kapitaalen, die ik heb, weder te rug geve, zo zou ik het kunnen doen; maar ik denk, dat er menig dén mede gediend is, als hy zyn geld by de Landfchap kan plaatzen. Ik laat het aan u over, en myn raad is alleen dit, dat gy doet als in Sileziën, daar het excellent gaat, zodat zy, als gezegd is , al 600,000 Daalers fchuld afbetaald hebben. Als gy dan de goederen behoorlyk hebt laaten taxeeren, zo als myne Domeinen getaxeerd zyn, zo zal de valeur der goederen, en hoe men er beter gebruik van kan maaken, openbaaren , want menig ccn verftaat de Huishouding niet , en gaat daarom meer en meer agtcr uit. En als vervolgends de Hypotheeken boeken accuraat worden nagezien , hoe veel fchtilden met confent der Bloedverwanten , of ook wel zonder derzelver confent op de goederen ftaan , dan verneemt men den waaren toeftand. En  240 Byzonderheden betreffende den En alzo gy deLeen-Conftitutievan't jaar 1753hebt, zo raade ik, dat gy de tot hier toe voorhanden zynde Hypotheek-Schulden zelfs die niet geconfenteerd zyn, als Valable fchuldcn aanneemt, maar in 't vervolg geene anderen, dan van alle Agnaten naar de Leen-Couftitiitie geconfenteerde Schulden, voor geldig aangenomen worden. Als dit zogefchied, dan zult gy zien , hoe gy u te gedragen hebt; want door ordentclyke Taxen en aauflagen van dc waarde cn inkomften der goederen, en door de Hypotheeken-Boeken, komt gy tot den waaren grond der Schulden-last en van het waar vermogen; anders word er niets in order, en dc tyd onnut doorgebragt,cn ik geef tot deeze zaak heel geern myne Guarantie. En dewyl ook eenige Edellieden reeds zo ver in fchuldenzyn, dat zy zich 'niet meer redden kunnen, zo zal die uit de Hypotheekcn-Boekcn blyken, en dan wil ik' geern dat doen, dat ik hem een Kapitaal van 3 of 400,000 Daalers opfchiet, tegen 4 Perfent, of minder, waar van zy door het gefpaardePercent, een fonds d'amortifation kunnen maaken. (Zyne Majefteit gaf tevens te kennen, dat men dit Kapitaal door dc Oostfriesfche Stenden kon negotiëeren; doch dat het beter was, als het niet nodig was, en men iet beter kon vinden, alzo dan toch de Interesten het Land uitgingen.) Vervolgends raade ik ook, dewyl de Landfchap de Guarantie op zich neemt, dat de Stenden op de Huis- hon-  Koning van Pruisfen afhouding der Debiteuren letten, zo als in Sileziën, op dat zy ordentlyk huishouden , hunne goederen , byzonder het Houtgewas, niet ruineeren, de akkers in goede Maat, en de Veefokkery wel houden, zo als ook in 'Sileziën gefchied. Vervolgends is er nog een Punt wegens de Sequeflratie , als een goed in Proces is, en door de Juftitie gcadminfti-cerd word, dan valt dc zaak gemeenlyk flegt uit, het gaat fteeds verder agtcr uit, en word eindelyk zo flegts, dat het eenige duizend Daalers beneden de waarde verkogt word; De Eigenaar behoud niets, en de Credituuren gaan ledig heen, met Kapitaal en interesten, het welk derhalven het credit beneemt, waarom de Stenden ook byzonder op de Sequeftratie moeten letten, op dat het goed gefequestreerd, verpagt, vervolgends bewaard worde, en de Crediteuren niets verliezen. Hier naar moet gy in deliberatie treeden , en de zaak fchikken, cn als gy nog meer van my begeert, dat ik u raad van dc Kamers omtrent deeze Taxen geven zal, dan kunt gy aan my fchryven. Deeze zyn myne Denkbeelden. De Landfchap blyft intusfehen zo als zy is, daar wil ik my niet in fteeken. Maar de Intresten thans algemeen op 4 percent te verlaagen, gaat zo niet, maar eerst met den tyd, als er meer Kapitaalen zyn, dan er gezogt wor- HI. Deel, Q den,  242 Byzonderheden betreffende den den, wanneer de Pand-Brieven in omloop komen, en de Kapitaalist met zyn geld niet weet, waarheen? als dan zullen zy liever 4 Percent nemen , dan niets. Maar geweld moet er niet by gebruikt worden. Hier by heb ik enkel de inftandhouding der gezaamenlyke Stenden ten doel, en op dat in 't byzonder de arme Adel ook behouden worde. Wanneer nu de afgevaardigden t' huis komen, zo draagt dit uwe Medeftenden voor, en maakt er uwe fchikkingen naar, zo als gy zult oordeelen te behooren! Ik heb er u alleen deezen mynen raad toe gegeeven 1 gy kunt er byvoegen of aflaaten, zo als gy het goedvindt, en kunt gy iet beters vinden, het is ook wel. Alleen de Stenden moeten zich faamen voegen, alleen voor déncn en één voor allen dc zaak gemeenfchaplyk op zich nemen. Ik geef tevens myne guarantie, en twyfele zo veel minder, dat ook dc ryke en vermogende Stenden hunne guarantie insgelyks geven zullen, nadien zy integendeel myne guarantie hebben, en verder gceu de gcrhigfte bcdenklykheicl hebben kunnen. Nu wil ik de afgevaardigden gaan laaten , en zy kunnen nog van daag naa huis keeren, om vervolgends zich met elkandcren te verëenigen, en de nodige fchikkingen te maaken.