STAATS- e n KARAKTER-KUNDIGE BYZONDERHEDEN betreffende FREDERIK den II. KONING van PRUISSER Uit het Hoogduüscli (Naar den derden Druk.) VIERDE DEEL. i 's GR AVE NHAGE, By ISA A*C v'a n C L E E F. 31 i) c c L x x x v i i i.   STAATS- e n KARAKTER-KUNDIGE BYZONDERHEDEN betreffende den KONING van PRUISSEN. Dc Weduwe van den Landraad van Manteufel, «booreii van Munchow, was eene zeer fchrandcre Dame in welker verkeering de Koning en Kroonprins, 'geduurende zynverbiyf in Kuftrin, veel vermaak en tvdkorting vond. Als zy naa haare Landgoederen wilde reizen, kreeg zy den volgenden brief in den vorm van eene Kabinets-ordcr. Zyrie Komógl. Hoogheid onzen genadigen Kroonprins en Heer , word zo even onderdaanigst voorgedragen , dat Mevrouw de Weduwe ö a van IV. Deel. a  i Byzonderheden betreffende den van den Landraad van Manteufel , tegen haare belofte , ondernemen wil, haar plan te vervolgen, en van hier naa Pommeren te gaan. Gelyk nu hoogstgcmelde zyne Koningl. Hoogheid aan zulk eene fixafbaare onderneming niet anders dan zyn misnoegen kan betoonen , alzo hy de tegenwoordigheid van gezegde Mevrouw hoogst ongeern wil misfen , zo protefleert hy tegen de voorgenomene defertie niet alleen mids deezen op het plegtigst, maar zal ook by de Rcgeeriug niet nalaaten alles aan te wenden, wat dienffig is tegen zulk eene Echappade. 't Welk hy gezegde Mevrouw niet wil onbekend houden, terwyl hy haar voor 't overige, by aldicn zy zich beter bedenkt , met gunst genegen blyft. Gegeeven te Kuftrin den 18 Dec. 1730. • F K. r. n k n 1 k. In het jaar 1734. zond Frederik Willem de eerfle eenige Hulptroepen naa den Rhyn, welke uit de volgende Regimenten beftonden, te weten, uit de Dragonder-regimenten van Cc el en Prins Eügenius, de Infantery-regimenten van Finkenftein, van Flans, van Jeetz en van Roder; hier kwam eenige Artillery 'en de nodige Pakaadje by. Deeze Troepea verzamelden te Berlin, en trokken den a8 April uit. De Koning, beflooten hebbende , aan zynen Zoon, den  Koning van Pruisfen. 3 den Kroonprins den oorlog van eene ernftige zydc te toonen, zond hem naa het Leger, dat onder het opperbevel van Prins Eugeen ftond , (waarmede zich de bovengemelde PruttfifcheTntfrA verëcnigd hadden,) wanneer het Franfehe Rctranchcment juist bezig'was met de belegering van Filipsburg, toen de Prins den 7 Juty, met zyn gevolg, in 't leger aankwam; Het eerftc , dat de Kroonprins ondernam , was, Tat hy zich bv Prins Ei-geen vervoegde , wien hy een zeer vriendelvk Kompiimcnt maakte, en hem onder anderen zeide : Hy wilde hem vergunnen, om ééns te zien, hoe een Held laauwers plukt. De Prins Eugeen was ongemeen vricndelyk jegens den Kroonprins, en antwoordde: Het fpeet hem, dat hy hem Uiét eer in zvn gezelfchap had kunnen hebbe»* alzo hy hem nuttige dingen bad willen laatcuzien, daar in 't vervolg van tvd goed gebruik van te maaken zou m want hv zag aan zyne houding, dat hy eens een braaf Veldheer zou worden, Des middags foysde de Kroonprins by den Generaal van GroesVeldj Over de Tafel fehootcn de Franfchen uit het nétranchement en de iledouten hevig op de werken r Belegerden. De Prins ftelde eenige gezondheden in, en was zeer in zyn fcbJk, als het gebeurde, fel dceze van vyandlyke fchooten verzeld gingen. Den Sf.en vrocs reed de Koning in gezelfchap vaö A a de{1  4 Byzonderhedcn betreffende den den PriM van Bevf.rn , den Generaal van Roder e.! ecnen Keizcrlyken Generaal, naa de Redout, dieden voorigen dag zo hevig van de vyanden befchooten was, (teeg Van het paard, ging er binnen, en verbleef er een half uur lang, kykende door een medegenomen Vevrekykcr rumr liet vyündlyk gelehut. Geduurende deezen tyd.gel'chiedde er van 's vytnds zydc geen fchoot op dc Redout. Vcrvolgcnds begaf hy zich by de Pruisfifche Infantery, die - zich voor het Kamp gefield, cn twee Liniën gefonneerd had. Toen hy de eerlte Linie voorby gereden was, wilde hy naa de tweede reiden , maar ontmoette, toen hy in de hoofdftraatkwam, Prins Eugeen, in gezciichap van den Hertog van Bevern; dit trok den Kroonprins van zyn voornemen af, en hy verzelde hen naa het Hoofdkwartier. Alhoewel Prins Eugeen niet gcern veel fprafcj onderhieldt hy zich egter met den Kroonprins aeer lang en levendig, en verzekerde ook vervolgends aan verfchciden Generaals en aanwezende hooge Pcrfonaadjen, dat hy zeer ingenomen was met het yerffemd van den Kroonprins en deszelfs gedrag, en dat decze eenen grootcn geest had. Den 9 tegen den avond,. reeden de Prins Eugeen en de Hertog yop Wurtemberg in eene Koets , naa de tent van den Kroonprins, en fpraaken daar lang met hem over zeer gewigtigc dingen, waarby Prins Eu-  Koning van Pruisfcn. 5 Eugeen dc fchcrpzinnigheid van den Kroonprins niet genoeg bewonderen kon. Toen zy affcheid van hem genomen hadden , en Prins Eugeen vooruitging, omhelsde de Kroonprins nogmaals den Hertog, en kuste hem zo hartelyk, dat Prins Eugeen het hoorde , zich omkeerde, en tegen den Kroonprins zcide : „ Nu , wil uwe Hoogheid myne oude wangen ook niet kusfen ? " O van harten geern? hernam de Kroonprins, kusfëade tevens Prins Eugeen met veel hartelykheid verfcheideu maaien, en dus fchcidden zy van elkander. Geduurende de belegering was dc Prins onvermoeid, om daaglyks door de Liniën te reiden, en dc troepen te bczigtigen, en liet zich telkens daar vinden , daar iet beflisferids voorviel; het welk eene algemecne opmerkzaamheid by de aanwezende Prinfen en Generaals verwekte, die zich gezaamlyk over hem verwonderden. Den 12 July ontving de Kroonprins een gefchenk van Prins Eugeen, welk uit 4 Recruken hcfiond, die allen in het cerfle gelid konden ftaan ; daar hy zeer mede in zyn fchik was. Den 13 July om 1 uuren, kwam Frederik. Willem in het Leger , nam in zyne Tent het middagmaal , waar hy zich by Prins Eugeen begaf, De A 3 Ko"  é Byzonderheden betreffende den Koning , kngen tyd met hem over her gewi-Wt» der toenmalige belangen gefprokcn hebbende, vraag, de ook na het gedrag van den Kroonprins, en of de Prins dacht , dat hy een goed Soldaat zou worden ? Prins Eugee.v verzekerde dit iaatitc zeer iferk, en betuigde, dat dezelve gewis een grootGeV neraal zou worden, en gaf hem nog buiten dien veel loriuiüngen , waar over de Koning zeer voldaan lcheen te zyn , zeggende : dat het hen zeer liet was, alzo hy altyd getwyfejd had, of de Prins wel genegenheid voor het Soldaaten-wwcn had? De Kroonprins had hier gelegenheid, om, bclnlven den omgang met de vcrmaardlte aanwezige Generaals van dien tyd , ook eene menigte Vorflen ei, «anfen te zien cn te ïeeren kennen, ai, zich in het Jeger by Bruchfal bevonden. Toen Fwpbrk de regeering aanvaarde , had hy nog lommige lieden om zich, die hy als Kroonprins geacht en met zyn vertrouwen verwaardigd had. Een van deeze Lievelingen was-over de verhefiin-- des KoJimg zeer in zyn fchJk, en ilelde zich nu een gelukkileven voor, vol vermaak. In deeze gedachten fchrecf hy aan één' zyncr vrienden in Parvs: „ Eindelyk „ heeft onze geliefde Kroonprins den troon befleep gen, ILiast u naa Lirlln te komen , dcwyl mv  Koning van Pruis/en ? „ geluk zeker gemaakt is, en dewyl vreugde en ver„ maak op u vvagten." Hierop fchiklerde hy verder in den Brief met grappige uitdrukkingen de vermaaklykheden van 't toekomftigc, die zy famen in 't gezelfchap des Konings genieten zouden. Den Brief af hebbende, las hy dien nog ééns door, en lagchte by zich zeiven; maar naauwlyks had hy daarmede ge- • daan, of de Koning, die ongemerkt achter zyn ftoel geftaan en mede gelezen had, rukte den Brief over zyn hoofd weg, verfcheurde dien in linkjes, en zcide vol ernst tegen hem: Wat zou dat, -— die Potzen hebben nu een einde. Schrik en verbaasdheid overvielen den gunfteling, die tevens leerde, dat men met den nieuwen Koning niet zou kunnen doen, tÊtf men wilde. Hoe zeer ook Frederiks verhevenheid en grootheid van karakter boven allen twyfel is, egter kan het nog als een onwrikbaar bewys daar voor aangemerkt worden, dat zyne boezemvrienden doorgaands bfaaae en wyze Mannen waren. Deeze groote menfchenkenner maakte ook nog een zigtbaar onderfcheid. tusfehen deezen en die genen , die enkel door begaafdheden en vernuft uitmuntten. Onder de eerflcn, A 4 m'  :; Wonderheden betreffende den onderfchciddc by byzonder dcn ^ ^ l^T \I{£ITH ' dCn van f»**"*? che het meest onder den naam van Mylord Marfchal bekend is. Alzo Frederik gelooi eerlykheid en opregtheid overal nuttig is, en ook by feitshandelingen behoorcn , zo zond hv Mylord Marfehal als Gezant aan Fran^Vj By deeze gelegenheid zeide de Koning van hem: 3, 2* *«*lvas ^ 'trèmMsbit; ondankbaarheid en booshad er mnfehen zo veelvuldige ondervindingen gehad, dat ik misjchien te verfchoonen was, als ik nut meer aan de deugd geloofde. De goede Mylord (dus noemde hy hem altyd) heeft my, zo te ze^ni' gedwongen , om weder aan haar te gelooven." Uil gevoelen is de troost van v;y!t leren, en deezer heb 2* hem te dunken. Mylord Ma, f hul had by de Staats-omwcndin-eu m Engeland en Schotland ten tyde van den Preter dent eene gewigtige rolle gefpeeld. «y had zich cc„ yveng Jakobiet getoond, weshalven hy van zyne goederen berooid , en uit zyn Vaderland gebannen was Toen Geouce de II. aan de regeering kwam, fprak de Koning van Fruisfen by denzelven op 't lterklte ten besten voor zynen goeden Mylord ■' en verkreeg ook werklyk voor hem de heritelbng van ?en gro&t deel v«n zyn vermogen. By deeze gelegenheid  Koning van Pruisfen. 9 Md moest de Lord naa Schotland reizen. Van dankbaarheid voor den hartelyken ontvangst , dien hy daar by zyne vrienden en Landslieden vond, doordrongen , befloot hy, zyn leven by hun door te brengen. Derhalven verzogt hy zyn ontllag van zynen Koninglyken vriend , die hoogst ongeern van zulk eenen man icheidde. Het aflchcid tusfchen tien verhcvenltcn Koning en braavcn Mylord was hoogstaandoenlyk. Zy omhelsden elkander eenige malen broederlyk , en de Koning zeidc weenende: Denk , in geval het u in Schotland niet bevallen mogt, dat gy hier eenen vriend hebt, dien gy Jleeds vzisfen zult, en wiens klagten gy kunt eindigen, zodra gy naar wilt. Nadat hy daadlyk vertrokken en in Schotland aangekomen was , lehrcef de Koning hem onder anderen ; Als ik eene Zeemogendheid was , dan kwam ik naa Schotland, om u van daar te haaien: maar nu myn waardfie Lord , Lm ik alleen de armen der vriendjehap tot u uitfirekken; kom by haar leven, en werp u zeiven geheel in harren fchoot. Mylord wederftond dit verzoek niet lang, enkeerde fpocdig tot den Koning te rug, by wien hy niet hoefde te fehroomen ,1 om de ltreugfte waarheid te fpreeken, en by wien hy geen gevaar liep, om ooit A 5 door  io Byzonderheden betreffende den door zyn feherp gevoel van de waarc waarde des menfchen de Koninglyke Majeitcit te beledigen. Frederik liet hem, by zyne wederkomst, dicht by Sans-Souci, dat vermaard verblyf der Zanggodinnen en echte Wysgecrte, een bekwaam huis bouwen. Met ftond hem vry , daaglyks met den Koning te ecten. Maar dit was egter geen moet. Doch als dc Koning vooraf zeide, dat hy hem zou opwagten, zo wagtte de Koning op hem, tot dat Mylord op zyn gemak komen kon. Over Tafel zogt hy voor hem uit, dat hy liefst at; en vervolgends liet liy hem in een vertrek van het Slot, dat hy uitdruklyk voor hem daar toe hield , ongeftoord zyne middags rust houden. Als Mylord Marfchal eens aan iemand van zyne vrienden zyn verblyf op Smi-Söuci befchreef, drukte hy zich op dc volgende wyze aangaande den Koning uit: Dit flot is voor my eene foort van klooster, in 't welk ik my regt gelukkig voel ; Onze Pater Abt is een man, met wien men heel wel en gemak* lyk leven kan. Ondertusfchen als ik in Spanje was, zou ik my gewetenshalven verpligt rekenen, hem aan de heilige Inquifitie als verdacht van toovery aan te brengen. Want indien hy my niet betoo»erd hal, zou ik dan wel hier blyven , daar ik alleen bet beeld der zon zie, terwylik evenwel in de onvergelyk. iyke Lugtftreek van Valenzia leven en fcerven kon? Toen  Koning van Pruis/en. Toen ouderdom en onvermogen den eerwaardigen |rysiiard niet meer toelieten uit te gaan, ging de Ko-» ning by hem, om, zo als hy zelf zeide, zyn gffprek te genieten, en zich by hem over de moeilykheden v:m den last der regeering te vertroosten. Mylord zou ook in, zyns vriends armen geftorvcn zyn, indien de grootc Koning niet tot eenen oorlog gedwongen was, die hem voor gantsch Duitschland zo waard, en voor gantsch Europa zo belangryk gemaakt heeft, en die misfehien het fchoonfte tydperk van een reeds zo roemryk leven is. De braave en aandoenlyke Mylord overleefde deeze fcheiding niet lang. Hy gelooide voor gewis, dat hy den Koning , dien hy harteiyk beminde, niet weder zou zien, en deeze verbeelding verhaastte zyn einde. Hy overleed in Mey 177S, en dus twee maanden na des Kcnings uittogt. Wy hoopen , dat alles , wat cp de vriendfehap dcezcr beide echte Wysgeeren betrekking heeft , den Lezer niet geheel onverichillig zal zyn. Mylord Marfchal wilde de weduwe van eenen zeer voornaamen Officier, die met haare Kinderen in behoeftigheid leefde, trouwen, om haar, die hy zeer hoog fchatte, op eene fyne wyze, een jaarlyks inkomen toe te leggen, even als of zy reeds baar weduwe  12 Byzondtrheden betreffende den we Douarie van hem bekomen had, Verders wilde hy haar geen dwang opleggen. Zy zou blyvcn, daar zy was. Dc Koning vernam dit zonderling voornccmen van Mylord, en alzo hy zeker wist, dat hy volftrekt geene neiging tot 't huwlyk had , raadde de Koning hem ernftig , om van dit opzet af te ftaan Ondcmisfchen had hy voor de Dame reeds een behoorlyk Penlioen vastgefteld, waar van zy met haare kinderen goed leven kon, dewyl hy, zo als hy zeidc, deeze fchuld van zynen vriend van vu af ah zyne eigene aanzag, die hy fteeds met blydfchap aflosten Zou. Het zal misfehien veeleh Lezeren aangenaam zyn te lezen, wat Mylord kort na dc ongelukkige overrom. peling by Hochkirchen, waar by zyn Broeder de Veld-maarfchalk Kgith gebleeven was, aan dén' zyner vrienden fchrecf, om den Koning omtrent dit ongelukkig geval te verdeedigen. By dit laatflc voorval, fchryft hy, waar de ééne vleugel van zyn Leger overrompeld is, moet het aan iet anders, maar daar aan zeker niet gefcheeld hebben. Den 4 October fchryft hy my nog op volgende wyze. „ Tot dat wy fneeuw krygen, ftaat het met ons zo wat op 't onzekere." Zo befchouwt hy 't gewigt van zynen post als Genei aal van het Leger. Verders zegt hy: „ Gy hebt goed praatcn , myu „ waar-.  Koning van Pruisfen. 13 ;, waaffê Mylord; maar gy weet nier, hoe zuur het j, my valt, hoe oneindig veel zorgvuldigheid het van myn kant eischt, om een zo ingewikkeld werktuig *, te beftuuren, waar by het geringde toeval alles „ vcrydelen kan." Hy gaf my te verflaan, dat hy de helft van zyn roem voor een weinig rust gefchonken zou hebben. De oorzaakeu, die aanleiding gaven tot dit ongelukkig voorval, en bykans geven moeften, zyn door groote mannen en beroemde Schryvers genoegzaam ontleed geworden. Even zo bekend is de roemrugtige wyzc , op welke Fkederik dit verlies wist te hcrflellen , daar hy twee uuren voor 't aanbrecken van den dag gedwongen werd, zyn kamp, tenten, geichut, munitie, met dén woord alles in de loop te lasten, en zich nogthans met ëene armee, die geen ander geweer ter verdeetiiging meer had, dan haare Bajonetten , door zyne ftoute moedige houding by den vyiind in ontzag hield, alleen een halve myl van het Slagveld te rug trok, en hem daar door belette, niet van zyne overwinning te trekken. Een uur na het verliezen van deeze affaire, vraagde hem iemand, die hy met zyn vertrouwen vereerde , of het voordeel, dat de vyiinden over hem behaald hadden, nadcelige gevolgen voor hem hebben zou ? Daar kan ik. cent na vier en twintig uuren op antwoorden, zeide hy. Den volgenden dag ver-  I .:• Èyzonderheden betreffende den verklaarde by zich nader. Toen zeide hy teren den zelCden perfbon : De Onflenrykers hebben geen nut weten te trekken uit hunne overwinning: Wy zullen hier blyven , cn zy zuilen de belegering van Neis 0p-' breken. Gelyk ook gebeurde. Tot dit gewigtig Tydpunt behoort nog , dat op dcnzelfden dag, op weiken Frf.derik deeze onverdiende nederlaag leed, hy ook dc tyding kreeg dat zyne allergeliefdlïe zuster, de Markgraavin van Bay. reuth, die hem weder zo uitnemend beminde cn achtte , ovcrleedcn was. Hy heelt naderhand tegen d'Alambert gezegd. Dit oogenblik was het fihrikhhfte vcm zyn leven geweest, en hy begreep nog met, van waar hy de fierkte ontleend had, om twee zo harde ffagen, die het Lot hem te gelyk toebragt, te kunnen wederfiaan. Als Mylord Marffkal van zyn gezantfeha» ui, Frankryk te rug gekeerd was , gaf hem de Koning het Gouvernement van Neuf-Chatel, alzo hy meende, dat deeze post volmaakt voegde vcor het wysgecrig vredelievend karakter van Mylord. Maar dc Geestelykheid maakte hem door faure vy-indlykc twisten deeze bediening zo onaangenaam, dathyby dtu  Koning van Pruisfen. 15 den Koning om zyn te rug roeping aanhield. Eerst wilde de Koning dit niet inwilligen, en ftcldc enkel, tot zyne verligting nog een' Onder-Gouverneur aan. Maar toen Mylord zag, dat de Geestelykheid niet ophield Kabaaien te fmeedén, zo wel tegen de Regeering , als tegen elkander, zo bleef hy by den Vorst zo lang dringen op zyn ontflag, tot Frederik befloot, eenen man nu niet langer van zich te laaien, dien hy ongeern gemist had. Het ecnigst genoegen, dat hy, geduurende zyn verblyf te Neuf-Chatel had, wTas, dat hy den vermaarden J. J. Rousseau in befcherming nam, en hem wel deed. Intusfchen zodra Mylord Marfchal zyn Post verliet, vervolgde de onraste Geestlykheid in Neuf-Chatel den ongelukkigen Rousseau zodaanig, dat hy heimlyk de vlugt moest nemen. Frederik, die wel juist geen Enthufiastisch Verëerer van Rousseau was, werd nogthans over de Theologifche woede zyncr onftuimige partyën verftoord, en fchrcef hun heel kort: „ Gylieden verdient niet, dat men u befchermt, ,, ten zy, dat gy uw gedrag zo Euangelisch-Zacht,, moedig inricht, als tot hier toe de geest van op„ roerigheid , onrust , en tweedragt daar in ge„ heerscht heeft. Potsdam den 26 Fcbruary, 17Ó6. Frederik.'' In  iö i Byzon'derheden betreffende den In vrcdes tyden was 's Konings leven in zyn eigen Sans-Souci hoogst eenvormig, gelyk ook de verder ling van zyne bezigheden, die wy in 't voorgaande medegedeeld hebben, zulks aan den dag legt; daarom vraagde eéns iemand aan den Lord Marfchall, of hy daar geen verveeling had ? . Hoe zou ik de onbefchaamdheid of het hart hebben, om my zeiven te verveelen , daar ik het zeldzaam voorbeeld eens Konings voor oogen heb, die nooit verveeling heeft? De Konirig zelf vraagde eens aan zekeren Geleerden , dien hy hoogachtte: „ Wat is verveeling?" Dc Geleerde antwoordde , de Koning zou misfehien in zich zclven de proef nemen kunnen, als zyne MajeIteit de moeite nam, om de andere Hoven van Europa te bezoeken. Me.  Koning van Pruisfen. 17 Memoriaal van zeker Verwalter aan zyne KoningU Majefteit. Postdam den 19 Sept. 174-3. Duizendmaal geliefde Koning! Ilooit uit uw verheeven woning 't Smeeken van uw dienstknecht aan, Als gij andren hebt gedaan; Gy verhoort my buiten twyfel, Want ik ben een armen ÜmVèl; Gy hebt aan veel duizend menféherij Gunst en hulpe, naar hun wenfehen , Uitgedeeld, zinds al den tyd, Dat gy onze Koning zyt. Daarom zal ik ook maar hoopen, Gy laat my niet vruchtloos loopen» Heden loop ik door het Land Dan in klei, cn dan in zand; Daar ik naauwlyks wegen ken, Wyl ik nog Verwalter ben. 'k Ben al by de Boeren-orden, Oud en ftyf ter been geworden. Hoort dan myn verzoeken aan, Laat het u ter harte gaan. Schenk m' een Ambtje, nog zo klein, Dat ik kan een fchryver zyn. Want ik v/ou graag aan het fchryven* Al myn levensdagen blyven; IV. Deel. B Nu  i8 Byzonderheden betreffende den ITu ik wil in hoope leven, Gy zult my een Ambtje geven. Dat ik by de fchryvery Levens lang verzorregt zy. Dit is één; Nu zal ik 't wagen U iet anders voor te dragen. Willig my van uwen troon, Honderd daalers voor myn' zoon, O Lands-vader ! gunftig in, Want ik heb in mynen zin, Als men zal furrexit zingen , Hem naa Hall' te fchool te brengen, En ik heb, o droeve last! Geen Vargent thans in myn kast. Daarom is myn toeverzigt Enkel op myn Vorst gerigt. En deez' gunst, ik weet het wel ls voor u een Bagatél. Als myn zoon wat goeds zal leeren, Zal hy u daar voor verëercn, En zyn gantfehen levenstyd U alleen zyn toegewyd; Maak hem hier of daar tot raad Of wel tot een braaf Soldaat Dit zyn nu de beide zaaken, Die my duizend zorgen maaken; Groote Frederik, was 't uw lust, Stel my tocli hier in gerust. Gy  Koning van Pruis/en. 19 Gy alleen kunt deeze plagen Uit myn treurig hart verjagen. Ik, als ook myn lieve zoon Wenlchen, dat uw Konings-troon Moge vast en heerlyk ftaan, Tot de wereld zal vergaan. 'k Sluit myn fchrift nu: hoor myn klagen Laat het, Vorst! u niet mishaagen! 't Slot luid, als 't begin, aldus: Pauper Juni diabolus. 'k Ben, tot dat ik fterf en zinke, Groote Koning! uw knecht Linke. 's Konings antwoord. Op dat Vader Linke Niet nog verder zinke>, Zy, op zyne klagt, Zyn verzoek volbragt, En dat zekerlyk Van my Frederik. B 3 Ze-  2u ByzonderJieden betreffende den Zeker iemand verzogt den Koning om een Ambt. De Koning floeg zyn verzoek af. Daar op fchreef hy weder aan den Koning. „ Ik hoor, dat uwe Majefteit my het Ambt wei„ gert, daar ik om verzoek. Dit kan ik niet geloo„ ven, want Uwe Majefteit is het my verfchuldigd, n en is te regtvaardig. Haast u dan, om te doen, „ het geen uw pligt is , en u zeiven wegens een „ vermoeden te regtvaardigen , dat hoogstdeszclfs „ roem nadeelig is." De Koning ftond verbaasd over de onbefchaamdheid van deezen Suppliant. Hy liet hem dan voor zich komen, en vraagde hem : „ Wie geeft u het regt, om op dien toon met my te fpreeken, en waar op grondt gy uwe eifchen?" Daar op uwe Majefteit, dat ik van honger fterven moet, als gy myn verzoek weigert. Dit is het heiligfte van alle regten. En gy zyt myn Koning. De Koning zweeg , was ontroerd , cn fchonk het hem. Terftond na het aanvaarden der regeering door den Koning , beldaagde zich een Inwooner van Berlin over geleden onregtvaardigheden. „ Hy was een buitenlander , en had van eenen Jood alhier, tot voortzetting van zyn zaaken 300 Ryksdaalers voor 6 jaar  Koning van Pruis/en. öï Jaar tegen 5 ten 100 ontvangen. De Jood had hem by 't Stadsgerigt alhier, toen hy hem na verloop van de 6 jaaren niet terftond had kunnen betaalen, vervolgd, en het zo ver gebragt, dat hem alles afgenomen was, zo dat hy thans een bedorven man was, en met zyne kinderen moest gaan bedelen. Hy bad derhalven om de Koninglyke hoede en genade," De Koning werd hier op ten hoogften verftoord, en beval terftond, om hem de Aften dèsaangaande in handen te (lellen. Hy bevond toen, dat de Jood den vreemdeling, die met zyne familie heel arm in Berlin gekomen was, dit geld verfchoten, en hem ook eene wooning bezorgd had; maar dat deeze om geene betaaling noch van Interest noch van Kapitaal gedacht, maar alles liederlyk doorgebragt had, zo dat de Jood van de verpande Goederen kwalyk 80 daalers gemaakt had. De Koning deed den vreemdeling benevens den Jood by zich komen, en zeide tegen den laatften: ,, Hier hebt gy als een eerlyk Jood nog 310 Daalers, dewyl gy iemand hebt willen voorthelpen, en wees altyd eerlyk." Maar 'tegen den buitenlander: Dewyl gy een ontrouw Huishouder geweeit b 3 » zyh  22 Byzonderheden betreffende den zyt, zo verdiendet gy nog bovendien naa Span. dau gezonden te worden. Maar ik zal u by „ Kuftrin eene plaats in de volkplanting laatets „ aanwyzen, beter u zeiven daar." Dc Koning liet den Schilder *** by zich roepen om hem een gefchildcrde kamer te toonen, daar hy wilde, dat hy het één en ander, dat bedorven was, hertellen zoude. Op zekeren morgen , dat deeze Schilder heel vroeg in deeze kamer arbeidde, en op den ladder moest klimmen, om boven iet te verbeteren, kwam de Koning heel zoetjes uit het naaste vertrek , en ging aan den ladder flaan , om naar den Kunftenaar te kyken. Toen deeze nu boven meerendeels klaar was, ging hy fport voor fport af, en keek peinzende, zonder om te zien, naar het geen hy gedaan had. Toen hy van de laatfte fport geflapt was en fleeds agter uit ging, om zyn werk na te zien' gmg ook de Koning allengs agter uit, om hem niet te flooren. Toen de Vorst nu heel tot aan het venter gedreevcn was, en niet verder kon, trad de Schilder hem op den voet. Deeze denkende, dat zyn jongen agter hem flond, werd kwaad en zeide, terwyl hy nog al naar zyne verbetering keek: „ Is die nieuwsgieri„ ge Slungel weêr hier?" De Koning antwoordde ter-  Koning van Pruis/en. terftond : „ Ja ! " De Schilder, eene vreemde ftem hoorende, keek om, ontftelde ten hoogftcn, en bad op de knieën om verfchooning. De Koning lagchte, deed onderzoek naar deezen nieuwsgierigen Jongen, en liet hem op zyne kosten reizen. Deezen werd naderhand een vermaard Schilder. Toen de Koning nog Kroonprins was , hielp hy dikwils kleine grappen uitvoeren; onder anderen maakte hy eene glasvrouw te Ruppin dikwils bang, doordien hy zich hield als verliefd op haare dochter, en fomtyds 's avonds toeftel maakte, als of hy het venfter in wilde klimmen. De moederlyke yver der vrouw ging dan dikwils zo ver , dat, als hy het hoofd in 't venfter ftak, zy hem met eene harde beftrafhng afwees: in dit fpel had de toenmaalige Kroonprins zyne vermaak. Terftond na den zevenjaarïgen oorlog, begaf deeze vrouw zich na Potsdam. Zodra de Koning haar' naam op het Rapport zag , lachte hy hard op, en zeide : men zou de vrouw by hem brengen. Doch deeze had het bevel niet afgewagt, maar zich reeds op het Slot vervoegd, 's Konings bedienden vraagden, of zy een verzoekfehrift had? „ Neen; „ ik wil alleen myn genadigften Koning zien." En dus kwam zy wezenlyk voor hem. „ Nu Moeder," B 4 rieP  ft Syzonderheden betreffende den riep haar de Koning toe; „ zyt gy nog al zo boos, >, als weleer?" „ Ach uwe Majefteit, gy ver- „ maaktet u zeiven toen regt met my." jVa goede moeder, hoe gaat Jut u dan thans? „ Slegt." „ Zo nu daar hebt gy voor 's hands 3» wat ; In 't vervolg zult gy meer hebben.1" De vrouw weigerde iet aan te nemen; en liet zich mets opdringen. Zy zeide: „ Nu heb ik myn' Ko„ nmg gezien, nadat hy zo veel uitgeftaan, en zo „ groote daaden uitgevoerd heeft;" en fpoedde naa haare herberg te rug. Hier werd zy op 's Konings bevel heerlyk onthaald; en de Koning liet haar' zoon, dewyl zy toch niets wilde aannemen , zo lang hy leefde, alle maanden 10 daalers teilen. Ziet hier een' Brief, dien Frederik in 't jaar 1743 aan Jordan fchreef. Men ziet daar in den téftbv welken Frederik jegens zyne gemeenzaamc vrienden voerde. Zeker Draajer had den inval gehad, dat het den Koning veel geld zou uitwinnen, als men zich, in plaats der gewoone Kanonnen, van houten bedierf dc; hy had Jordan verzogt , om den Koning zyn ontwerp voor te ftellen, en Jordan was zo trouwhartig geweest, om dit te doen. Frederik antwoordde : „ Als gy van Kanonnen wilt fpreeken, moet Hans „ van  Koning van Pruis/en, 55 „ van Adrolabiën, en zyne Lys van Neutons licht* „ draaien fpreckcn; en ik, ik zal Griekfche en Ara„ bifche Liedjes moeten maaken. Elk hoede toch „ zyne-eigene ganzen; geloof my ; dat is wel de „ fchranderfte keuze. Want wy zyn overgelukkig, „ als wy de gave hebben, om een perfoon goed te „ fpeelen." (Dit originecle is in Verzen, nu volgt Profa.) „ Ik wil daarmede voldrekt niet gezegd hebben, dat gy niet een voortreflyk Scribent, eene waare verzameling van kundigheden , een Joviaalfche Geleer* den , een met alle Talenten , die wylen Luciaans Ezel zaliger bezat, begaafde Vent zyt; Alleen beweere ik met alle befcheidenheid, dat gy juist geen Belidor zyt in 't Artillcry-wezen. Toen ik uw' Brief las , meende ik van lagchen te dikken. Een Draajer bied aan, Kanonnen te maaken, en vervoegt zich by Jordan, Geloof my vriend, houd dit geheim voor u, en laat den Kundenaar voor uw Arfenaal werken; voor den eerden letterkundigen twist, daar gy in komen zult.' Plant dan uw zwaar gefchut tegen uw party , en roep hem toe : Ultitna ratio Jordani." „ dc ben nu zedert eenige dagen hier; Ik zie niets dan wallen, ik hoor niets dan Snaphaanfchooten, ga alleen in mynen wandelen, en adem niets dan zwavel B 5 in<  i6 Byzonderheden betreffende den in. Wat kunt gy dan anders, dan een' Martiaallclien Brief van my vervvagten ? Ondertusfchen hoop ik, dat aangenaame vermaaken my in Berlin verwagtcn, en dat ik tusfchen Mecenas Jordan cn Pollio Ctefarion vergenoegd myn avondftuk eeten zal. Vaar wel, myn vriend! Gebruik den tyd, want hy verloopt fnel." Eéne van 's Konings Opera-zangfters, daar hy veel mede op had, ging heimlyk weg, om zich weder naa Italiën te begeven. Frederik; liet haar nazetten; Op de Tyrolfche grenfchen werd zy agterhaald; en Maria Therezia leverde haar zonder zwarigheid over. De ontvlugte werd met Hufaaren naa Potsdam gebragt, en in 's Konings vertrek geleid, die haar dus aanfprak: Madam, waarom 'zyt gy van my van daan gegaan? Het arme wyf was half dood van fchrik, kon geen woord fpreeken, en wierp zich voor zyne Voeten. Frees niet, zeide de Koning, ik wilde maar affcheid van u nemen. Nu kunt gy gaan, waar gy wilt. Alhoewel Frederik zelf een Vrymctzclaar was, wilde hy evenwel niet , dat de gebruiken der orde zich buiten de Loges zouden uitftrekken. Eenige Metzelaars kregen het, geduurende den Beyerfchen Succesfle-oorlog, in 't hoofd, om aan hem te fchry- ven,  Koning van Pruis/en. 27 ven, en hunne naamen, ordenstitel en graden er by te voegen. Terftond zond de Koning het verzoekfchrift daar het behoorde, en liet den Hecren beduiden, om zich in 't vervolg van deezen Titel niet te bedienen. . Een Tapytwerker, die in 's Konings vertrek iet te doen had, meende zich byzonder aangenaam te maaken , en gaf zich aan hem als een Vrymetzelaar te kennen. Frederik keerde hem gemelyk den rug toe, en ging heen. Toen de Koning in Glatz was, vernam hy, dat de Graavin Grün, de Gemaalin van een' Staf-Officier van het garnizoen, eene gelofte gedaan had, om aan de H. Maagd by de Jefuiten een fchoon kleed te verëeren, als de belegering opgebroken v/ierd. Ten'tond liet hy een kleed van de rykfte ftoffe voor dc Lieve Vrouw gereed maaken, zond dat aan de Jefuiten, cn liet hun zeggen : Nadien hy van de vrugtelooze gelofte der Graavin gehoord had , en zyn wereld zo goed verftond als zy , zo wilde hy niet , dat onze Lieve Vrouw daarom verloor. Daar nu de zaak eene andere keer genomen had, zo bragt hy in de daad, het geen Mevrouw de Graavin vergcelïcli beloofd had. De Jefuiten verbaasd over dit gefchenk, kwamen  28 [Byzonderheden betreffende den men-in Procesfie den Koning bedanken, en toonden aan de vreemdelingen dit kleed, als een zigtbaar be< wys van 's Konings godzalige gevoelens. De volgende Byzonderlieid (bekt ten bewyze, hoe de Koning van de Franfche Financiers en het Pinancie beftuur in Frankryk dacht. Zekere La Comke, Accys-dir-ecleur te Maagdeburg, werd, door dien een Kas-bediende betrapt werd , ter verantwoording geroepen , gecasfeerd cn vastgezet. Toen hy weder los kwam, ging hy met een verzoekfehrift naa Potsdam , waar in hy zekere klagten voortbragt tegen den Generaal-Dirccteur de Laünai, dien hy de gantfche fchuld van zyn ongeluk gaf. ,, Van Potsdam zo luid het verhaal begaf de la Combe zich naa Sans-Souci. Toen de Koning verfcheen , overhandigde la Combe hem zyn verzoekfehrift : Wie zyt gy ? vraagde de Koning: Pc heet la Combe , voormalige Accys- directeur in Maagdeburg. De Koning wees met zyne hand het verzoekfehrift af , zeggende: Uwe zaak is my bekend: ga maar heen, ga maar heen,' de gantfche zaak is my bekend. La Combe hernam, dat zy den Koning niet naar waarheid voorgedragen was , en verzogt, dat zyn ver-  Koning van Pruis/en. 29 verzoekfehrift mogt worden aangenomen. Toen ging de Koning tien flappen te rug, om te paard te klimmen , herhaalende meermaalen : Ja, ja! de heele zaak is my bekend; als men Jleelen wil, moet men naa Frankryk gaan. De Graaf Hoditz zeide ééns tegen den Koning, dat het Huis van Ooftenr^k nooit veel werk van Sileziën gemaakt had, en dat het zelfs ten tyde van Karel den VI. aan het zelve niet gewigtig voorgekomen was. Dan heb ik er heel wel aan gedaan, om het hun te ontnemen, zeide Frederik. Na zekeren bloedigen veldflag, vraagde Frederik zyne Officieren , wie zich , naar hunne gedagten, deezen dag het dapperst gehouden had? Uwe Majefteit, was het algemeen antwoord. Gy hebt het mis, antwoordde de Koning: het is een pyper; ik ben, geduurende de bataille , wel twintig maalem hem voor by gereeden, en hy heeft van den eerften aanval tot den laatjlen toe, niet opgehouden, zyn Turlututu te blazen. De  3° Byzonderheden betreffende den De Koning groette gemeenlyk ieder een, die hem ontmoette. Hy beklaagde zich ééns over tafel, dat, als hy in Berlin was, hy onöphoudelyk den hoed in de hand diende te hebben. Waarom doet uwe Majefteit dat zeide Polnitz , waarom bedankt gy allen , die u groeten ? En waarom zoude ik niet ? antwoordde de Koning: zyn het niet alle menfchen, zo ah wy zyn? De Koning kon niet veelen , dat zyn gezelfchap hem altyd gelyk gaf, en als het hem ééns verveelde, fteeds met menfchen te boetten, die misfchicn geen verftand of ftoutheid genoeg hadden, om zyne (lagen te beantwoorden, riep hy geeuwend uit: Maar myn Hemel, is er dan geheel geen twist of tegenfpraak meer op aarde? De Geheimraad F. fchreePééns aan den Koning, en beklaagde zich, dat zyne wooning tegen over een openbaar liederlyk huis was; hy verzogt zyne Majefteit, om dat te doen ftooren; alzo dit een gevaarlyk en ergerlyk fchouwfpel voor zyne dochters was, enz. Frederik antwoordde : Myn lieve F. In uwe en myne jaaren kan men niets meer doen; Wy zullen het die genen laaten doen, die nog kunnen. Eens  Koning van Pruis/en. $1 Eens werd zeker man befchuldigd , dat hy eene ftrafbaare verkeering met zyne dochter gehad had, en de man werd ter dood verwezen. Toen de Koning het vonnis ontving, fchreefhy eronder: Eerst moet bewezen worden, dat zy zyne dochter is. En hy veroordeelde den befchuldigden tot eene gevangenis van eenige maanden. De Koning ging ééns met den Overften Quintus in Sans-Souci wandelen. Zy ftonden ftil by een Tuinmansknegt, die aan eenige boomen iet verbeterde. De Koning vraagde hem: Wat doet gy ? De Tuinman. Ik wil weder tragten te herftellen, het geen de ftorm van gisteren befchadigd heeft. De Koning. Is er dan gisteren zo fterke ftorm geweest , die zo veel nadeel heeft kunnen doen ? De Tuinman. Ja zeker; want, zo als ik gehoord heb, daar heeft zich weer een Koornfmous verhangen , en dan komt er altyd zulk een ftorm. De Koning. Wie heeft zich dan eigenlyk opgehangen? De  32 Byzonderheden betreffende den De Tuinman. Ei, daar in *** de Koornkoper ***, die had voorleden jaar heel veel rogge opgekogt, omdat hy geloofde, dat het Koorn alle dagen beter köop ■word, heeft hy zich zeiven opgeknoopt* De Koning. Ziet gy wel, daar is het toepaslyk, dat de fchrift zegt : Die ryk willen worden, vallen in verzoeking en in den ftrik. In den Zomer 1767 had de Koning de Garde agter Bomftadt by Potsdam laaten uittrekken, om er eenige Evolutiën mede te doen. Hy liet haar in een regte Linie avanceeren, en alzo het eenige dagen te vooren hard geregend had , zo dat er van de zogenoemde Bomfche Bergen veel water in 't dag als een klein moeras verzameld was, zo kommandeerde de Koning, toen zy voor dit water kwamen; halt! De Monarch was juist heel wel te vrede, en hem viel terftond de volgende vraag aan zyne Soldaaten in: ,, Makkers, hebt gy my gezwooren, te land en te water te dienen ? Ja! " was het geroep van de gantfche Garde. „ Nu goed," zeide de Koning, en kommandeerde : „ Bataillon voorwaards; marsch! " Thans ging de Garde met haar witte ftropkousfen door dit moeras , dat zy geern uit liefde voor  Koning van Pruis/en 33 voor hun Koning deeden, dewyl zy zagen, dat hy er om lagchte. Zeker Geestelyke omftreeks Stettin, die zich over zekere uitfpraak des Konings ergerde, en die godloos vond, fehold, in eene preek over den Bethlehemitifchen zin der moord Herodes dapper, en ten befluite deed hy eenen uitval op zynen Vorst, die iedereen zeer tegen de borst was. De Koning vernam het, en beiloot, met den eenvoudigen Landprediker eene grap te. hebben, om hem voor zyne domheid in verlegenheid te brengen. Hy liet den Prediker na Potsdam citeeren , als of hy voor het Konüdorie moest verfchynen. Hy kwam, werd in eene kamer gebragt, daar de Koning, de Marquis d'Argens en dc Baron van Polnitz als Geestclyken gekleed aan eene lange tafel zaten. Elk van hun had een Folio*boek voor zich open liggen, om een deftig aanzien te hebben. By het binnen daan van den Prediker nam de Koning als eerde Raad het woord , en zeide tegen hem : Myn Broeder , ik vraag u in den naame Gods, ever welken Herodes hebt gy gepredikt? Be Geestelyke. Over dien Herodes , die alle kinderen liet ombrengen. De Koning. Is het die Herodes 5 dis de eer/ie IV. Deel. C van  34 Byzonderheden betreffende den van dien naam was ? Hier op wist de Geestelyke niet te antwoorden. „ Hoe," hief toen de Koning aan, Gy bejlaat van eenen Herodes te prediken , en gy weet niet, wie zyn familie geweest is? Gy zyt het Predik-ambt onwaardig ? Voor deeze keer willen wy het u welvergeeven; Maar gy kunt ftaatmaaken, dat wy u zullen afzetten, als gy ooit weder tegen iemand predikt, dien gy niet kent! Uit wat hoofde de Koning een kleinen tegenzin tegen Berlin of liever tegen de Invvooners daarvan had opgevat, kan men eigenlyk niet bepaalen. Overal liet hy bemerken, dat hy van de Berlyners niet veel goeds verwagtte. Dit liet hy ook ééns blyken aan den Profesfor Meierotto aldaar , dien hy by zich had doen roepen, om berigt te ontvangen van den toeftand van 't Gymnafium van Jodchimsthal. Meierotto naamlyk had den Vorst de gaauwfte hoofden in zyne School genoemd , en toen deeze geen één Berlyner daar onder vond, zeide hy: De Berlyners leeren niets, myn lieve Profesfor; dat zult gy zelf ondervinden, en ik weet het ook heel wel. De op. voeding in Berlin deugt niets, en gy zult moeite hebben , om hun van de Wetenfchappen iet in te prenten." Hy noemde de flegte opvoeding verwyfd: nieuw-modisch en Fransch , die noch het verftand noch het hart verbeterde, en verklaarde ten laatften met  Koning van Pruis/enk 35 met veel vuur en deelneming: ,, dat, zo lang hy nog regeerde , de onwetendheid en barbaarschheid in zyne landen niet weder zoude inkruipen. Dat hy alle zyne kragten daar toe zou befteeden, dat de geleerdheid in zyn ryk niet weder agter uit zou gaan, zo als in Frankryk gebeurd was, welk, na den dood van fommige groote Mannen niets gewigtigs voor de Wetenschappen meer voortbragt." Voltaire en Maupertuis waren, zo als bekend is, altyd tegen elkander gekant. Als de Koning den laatften ééns bezogt had, was hy vreeslyk tegen Voltaire ingenomen, en zeide, in de eerftc hevigheid , tegen d'Argens , zyn'Secretaris: ,, Schryf, dat hy linnen 24 uuren myne Staaten ruimt." d'Argens was zeer ontfteld, en liet zich het bevel eenige keeren herhaalen. De Koning werd wat bedaarder, en vraagde zynen Secretaris , wat hy er van dagt? D'Argens antwoordde: „ Sire, gy hebt hem by u „ ontboden, de Commisfie is voornemens, in zyne* „ zaak te fpreeken; vind zy hem fchuldig, dan zal „ het altyd nog tyd zyn , hem voort te zenden." De Koning zweeg een poos, en zeide toen op een' zeer bezadigden toon: gy hebt gelyk; gy zyt een tsrlyk Man d'Argens. D 2 D&  36 ByzcnderJieden betreffende den De Koning fprak ééns met een' Engelscbman over de debatten in het Parlement, cn beklaagde het, dat het gezag des Konings zo weinig invloed op de belangen van dien Staat had, zeggende: O als ik Koning van Engeland was , dan Als uwe Maje- fteit Koning van Engeland was , viel hem de Engelschman in, dan zoudt gy het geen 24 uuren blyven. Men zeide eens tegen den Koning, dat zeker iemand hem ongemeen haatte, en niet ophield, kwaad van hem te fpreeken. „ Heeft hy honderd duizend „ Man?" vraagde Frederik. ,, Zonder dat, wat „ woudt gy, dat ik hem doen zou ? " Onder de veelvuldige groote Mannen, die Frederiks leeftyd verheerlykten, behoort voornaamlyk de Geheimraad Brenkenhof. Deeze heeft den Staat in 't Finantie en ceconomisch wezen gewigtige dienden gedaan. De Koning zeide dit met weinige woorden: Ik zie Brenkenhofs geboorte aan, als ééne der ge* lukkigfle gebeurtenis]en onder myne regeering. Een  Koning van Pruis/en. 37 Een Geleerde, die zich weleer in 't gevolg des Konings bevond, verhaalt het volgende: „ Daags voor den Slag by Zorndorf liet de Koning „ my des avonds om zes uuren by zich roepen. „ Toen ik kwam, vond ik zyne Majefteit bezig, om •„ drie Strophen in eene Ode van Rousseau te vcr„ anderen , die hem niet aanftonden. Deeze kleine „ proeve duurde tot acht uuren. Ik verzogt den „ Koning, om ze my te geven, en hy was zo gun„ Mig, dat hy het deed." Toen Voltaire den Koning zyne eeuw van Lodewyk den XIV. zond, antwoordde Frederik hem op de volgende wyze: „ Waren de Gefchiedenisfen van alle Ryken en ,, Koningen zo gefchreeven , als die, welke gy my „ gezonden hebt, dan zouden wy meer kundigheden „ van de zeden der vorige eeuwen hebben, en van „ de Gefchiedfchryvers minder misleid zyn. Hoe „- meer ik u leer kennen, hoe meer ik vind, dat gy „ eenig m uw foort zyt. Nooit las ik fchooner „ ftyl, dan dien in uwe gefchiedenis van Lodewyk „ den XIV. Ik ben daar zo van betoverd, dat ik „ eiken volzin twee of driemaal herleze: elke regel is treffende , alles met de uitmuntendfte aanmerkinC 3 „ gen  38 Syzenderheden betreffende den 9, gen doorvjogten; nergens eene valfche of laage ge„ dagten: en toch met dat alles, eene zo doorgaande „ onpartydigheid. Zodra ik het heele werk doorle„ zen zal hebben, zend ik u eenige kleine aanmer„ kingen, onder anderen over de Hoogduitfche naa„ men, die een weinig mishandeld zyn; en dit kon ,, eenige duifterheid voor het geheel vcrfpreiden, al„ zo wezenlyk fommige naamen zo ontftcld zyn, „ dat men er naar raaden moet." n Ik vvenschte, dat gy de Schryver waar van alle „ werken, die gefchreeven zyn, en die tot het ver„ krygen van eenige kundigheden dienen. Dit zon „ een goed middel zyn, om nut en ondervvys door », het lezen te krygen. „ Menigmaal verlies ik myn geduld, door de arm„ hartige aanmerkingen, of de dorheid in veele Boe„ ken. By dergelyke prulfchriften moet de Lezer de „ waare rigting geven. Deeze moeite befpaart gy „ den Lezer. Iemand hebbe oordeels-kragt of niet, „ hy heeft evenwel nut van uwe fchriften : hy be- „ hoeft alleen geheugen te hebben. Ik bezwee- „ re u, myn vriend! meld my toch, wat gy in Circy „ doet: ik benyde het u." Maupertuis was zeer ziek aan eene bloedfpu- wing,  Koning van Pruisfen. 39 wing , en men twyfelde aan zyne hertelling. De Koning zond hem een Geneesheer, en het volgend Briefje: . „ Ik zend u den Heer ***, één van de grootte „ kwakzalvers van dit land. Hy heeft het geluk gc„ had, dat hem fomtyds een kuur by geval gelukt „ is, en ik wensch zeer, dat het hem by u ook zo „ gaan mag. Hy zal u veel voorfchryven; maar ik, „ ik verbied u alleen de verhittende dranken, maar s, deeze verbiede ik u ook geheel." Een zeker expedierende Secretaris B*** by de Regie fprak zeer hoog en. ongenocgd over zekere nieuwe fchikkingen, die voor het Land zeer nadeelig waren. De Geheimraad de Launay vernam dit, en B*** kreeg zyn affcheid. Deeze werd daardoor zeer verteord, omdat hy zich van zyne goede oogmerken bewust was, hy fchreef het den Koning, en zond de plans over, terwyl hy er by voegde: „ Dewyl hy deeze plans openlyk had afgekeurd, was hem zyn brood ontnomen ; doch hy had dit vertrouwen van zyne Majefteit, nadien toch eerlykheid het langst duurde, dat die hem niet onverzorgd zou laaten. De Koning onderzogt de zaak, en vond, dat de Secretaris B*** als een braaf man gehandeld had, C 4 eu  40 Byzonderheden betreffende den en beval, dat by zyne wedde behouden zou, gevende tegenbevelen , dat de van hem verkregen plans niet zouden worden uitgevoerd. Maar B*** kreeg een eigenhandigen brief van den Vorst, waar in hy fchreef: Nadien eerlykheid liet langst duurt, zult gy ook uw volle inkomen ontvangen. Ik heb de nodige bevelen reeds daar 't behoorde, gezonden, daar gy u hebt aan te melden. De Koning had een Engelfchen Paardenfmit, daar hy zeer dikwils mede fcherfte, omdat hy heel byzondere hoedaanigheden had. Ééns toen by, geduurende den zevenjaarigen oorlog in een Boerenhuis woonde, en juist aan het venfter ftond, zag hy den Smid voorbygaan; Het venfter opengedaan hebbende, riep hy hem toe; hem! De Smid keerde zich om, en zeide: wel nu, wat is nu weder? ■ ,, Ik wilde maar weten, waar de Koning van „ Engeland in den Slag by *** was?" vraagde de Koning, „ Wees maar te vrede , " antwoordde de Smid;  Koning van Pruis/en. 41 Smid; „ In den Slag by Kollin kon de lange „ Schimmel ook goed loopen." Dergelyke plompe kwinkflagen nam de Vorst van deezen Man altyd wel op, en liet zich van hem jy en jou noemen ; waar tegen de Smid zich verbeeldde, hy kon den Koning de waarheid zeggen. Als de Koning eens in Berlin uit wandelen reed, kwam hy voorby een huis, daar een menigte menfchen te hoop gekomen waren. Hy zond er een'Adjutant heen, om te vernemen naar de oorzaak van deezen oploop , en vernam , dat de eigenaar van het huis eenen armen huurder zyn arbeidstuig, en werkftoel, benevens zyn huisraad ontnomen had , om dat hy hem nog een half jaar huur van 20 daalers fchuldig was , en nu was er een hevig gekyf tusfehen hun. Alzo de Koning bovendien vernam, dat het huis ledig bleef, deed hy terftond bcvcclen, dat de Eigenaar op ftond alles aan den Huurder weêr bezorgen, en op oord en plaats brengen zou, en beide te verzenden aan den Kabinetsraad Köper , daar de Eigenaar 20 daalers voor de verfcheene huur, en 20 daalers in voorbetaling voor het volgende half jaar kreeg. Iemand van het eerfte Bataillon Gardes had een C 5 zweer  42 Byzonderheden betreffende den zweer op den linker fchouder , zodat het hem hinderde, om het geweer zo regt, als 't behoorde, te dragen. De Koning merkte dit by het exerceeren, en vermaande hem, het geweer beter te houden. Maar hoe veel moeite de arme Man deed, evenwel liet het hem de hevige pyn niet toe. De Vorst geloofde, dat net hardnekkigheid was , werd geftoord , ging na hem toe, en gaf hem eenige Stokflagen, zeggende:„ Wilt gy het geweer regt dragen ? " Hy antwoordde : „ Uwe Majefteit, ik ben niet gewoon, Stokflagen te krygen, cn gy handelt zelf tegen uwe bevelen, alzo wy niet dan met den degen zouden geftraft worden." De Koning werd hier door nog meer vergramd, en beval, hem terftond in arrest te nemen. Den volgenden morgen vraagde men den Koning, waar de Arreftant verder zou gebragt worden? ,, Hy zal zo lang in de wagt zitten , tot ik bevelen zal, waar hy gebragt zal worden," antwoordde de Koning. Hy bleef ook 3 weeken in Arrest. Geduurende dien tyd, vernam de Vorst, dat de pyn van de zweer oorzaak geweest was , dat de gevangene zyn geweer niet behoorlyk had kunnen draagen. Op dit bericht beval de Koning, deezen man, onder geleide van een' Onder-Officier en twee Man, van Garnizoen tot Garnizoen tot Colberg toe te brengen. Toen hy daar kwam , en by den Commandant van Heyden gebragt werd, toonde deeze hem de order des Konings , dat hy Luitenant was, en dat de Vorst hem aoo  Koning van Pruis/en. 43. fioo daalers ter bezorging van zyn Equipage fchonk. Deeze nieuwe Officier muntte by de belegering deezer vesting zeer uit, en zogt daar door zyne dankbaarheid voor 's Konings gunst te betoonem In de eerfte jaaren van 's Konings regeering, was in een vertrek des Konings, naast het flaapvertrek, iet van de zoldering afgevallen. Daar werd dan een Stukkadoorder befteld. Maar deeze had het ongeluk, om terftond in 't begin van zyn werk, het welk zeer vroeg was, van den ladder te vallen, en den voet te verftuiken. De Koning , die den val hoorde , trad terftond buiten, en zag den man op den grond liggen , die geern wilde opftaan, maar niet kon. Terftond zond hy den aanwezenden Kamerlakey naar den Geneesheer, en vroeg den lyder: ,, Waar doet het u zeer?" De arbeidsman op den knokkel wyzende zeide; Hier! ,, Dat gaat nog wel, hernam de Koning; de voet is niet gebroken, maar alleen verftuikt. Geef my „ uwe hand, en houd my vast, op dat gy op een ftoel „ kunt gaan zitten." Thans trad de Geneesheer en eenige Lackeyen binnen. De Koning gebood den Genees-. heer,  U Byzonderheden betreffende den heer, om den Patiënt met zich op het rytuig te nemen, hem na huis te brengen; en de beste zorg voor zyne gezondheid te dragen , en tegen de Lackeyen zeide hy: „ Gy hebt van morgen weder lang gejlaapen. „ Ik moet my hier met dien armen man heel al„ leen kwellen. Ik zal u in 't vervolg nog wel „ moeten oproepen." De Koning liet den lyder, na deszelfs hertelling, voor den gantfchen tyd zyner ziekte dubbel arbeidsloon betaalen. In 't jaar 1765 beval de Koning te Potsdam, dat hy den volgenden dag op Charlottenburg wilde fpyzigen, ten welken einde 's anderen daags heel vroeg de keukenwagen derwaards gezonden werd. Op deezen keukenwagen, die gewoonlyk met muil-ezels befpannen is, moesten ook eenige Lackeyen mede ryden. In plaats dat de Koning eerst om 9 uuren van Potsdam wilde ryden, reed hy al over 7 uuren uit. Midden op den weg naa Charlottenburg in 't Woud, reed de keukenwagen met de Lackeyen nog langzaam voort. De Koning , die deezen wagen fchielyk inhaalde , reed langzaam voorby , en zeide al fcherzende: EU  Koning van Pruis/en. Ei! Zyn myne Ezels daar ook nogï 43 Op het Slot te Potsdam heeft de Koning eene zaal ingeruimd, waar in de Vendels der Garde bewaard worden, en waar in eene wagt van dezelve is. Sommige Granadiers fpeelden op de kaart , en kregen daar by zo groote rufie, dat er een groot gerugt ontftond. De Koning , die in een vertrek naast deeze zaal was, deed de deur open, dreigde met den vinger, en gebood, dat alles ft.il zou zyn, of hy zou het Scueelen zeggen. Nu werd weder gerust voortgefpeeld, tot er weder zo groote twist ontftond, dat de Koning kwaad uit zyn vertrek kwam, en zeide: Nu zult gy zien, dat ik liet Scheelen morgen zeggen zal! Die zal u voor uw' moedwil en ongehoorzaamheid wel kastyden! Hier op ging hy heen. De Granadiers fcheidden nu uit met fpeelen, en wilden den Koning verzoeken , om weder goed te worden. Een half uur daarna ging de Vorst door de wagt, en allen gingen rondom hem ftaan, en verzogten , om hun deezen misflag te vergeeven, en hen by  0 Byzonderheden betreffende den by Scheelen niet te beklappen." Hier over moest de Koning lagchen, en zeide: „ Goed! maar wagt u in 't vervolg voor my! " By zekere Herfst-Maneuvre te Potsdam viel een Luitenant van de Ruitery van 't paard, en brak zyn regter arm. Uit vrceze, om den Koning niet te mishaagen, verbeet hy zyne hevige pyn, liet zich weder te paard helpen, cn zyn degen opfteeken. Dus wilde hy den Koning voorby rydcn, in hoope , dat hy het niet ontwaar zou worden. Als nu het Regiment voorby den Vorst moest trekken, jaagde de Koning terftond op den Officier aan , en vroeg driftig : s> Myn Heer, waarom hebt gy den degen niet bloot ? " „ Uwe Majefteit, ik kan niet." Antwoordde de Officier heel bedaard. jj En waarom niet?" De Officier. „ Ik ben by de Attacque gevallen., en heb myn arm gebroken." De Koning. Dat is wat anders. 's Anderen daags zond de Koning eenen Adjutant by  Koning van Pruis/en. 47 by deezen Officier, en liet hem zeggen: „ Hy moest voor zyne gezondheid zorgen, en als hy weder herfteld was, moest hy zich na Breslau begeven, daar hy zyne Kompagnie als Ritmeefter zou aanvaarden." De geheime Kamerdienaar zou hem ook de ordre pour le merite overbrengen. By zeker Regiment was een Veldprediker, die door zyne befchaafdheid en in 't gemeen door zyn deugdzaam leven zeer boven de overigen van zynen ftand «uitmuntte. Doch eenige Officiers wilden hem een pots fpeelen , dewyl het hun verveelde dat hy hun meermaals hun onördentlyk gedrag onder 't oog gebragt, en op eene vriendelyke wyze daar van afgemaand had. Men fprak dan met een veragt liederlijk fchepzel af, zy zou 's morgens, als de Prediker nog te bed lag, in zyne tent fiuipen. Dit gefchiedde. Toen de Geestelyke door het gerugt wakker werd , vraagde hy, wat zy wilde. Terftond bemerkte hy , dat dit op aanftoken van anderen gefchiedde , en verzogt haar, om dit maar te bekennen. Zy vertelde de gantfche zaak, en de Prediker nam voor, om deeze gebeurtenis ergens openlyk aan den dag te brengen, en hy deed dit ook, doch zonder iemand te noemen. De  48 Byzonderheden betreffende den De Koning kwam juist, als de Veldprediker dit voorval vertelde, by dit Regiment aan. Hy liet vervolgens den Veldprediker benevens alle die Officiers voor zich ontbieden, en begeerde van den eerften, die genen tc noemen, die hem de pots gefpeeld hadden. Maar de Geestelyke wilde dit niet doen, en zeide, dat hy het niet wist; waar op dc Koning zeer ernffig zeide: Ik Vil 3 dat alle Veldpredikers, wier gedrag goed is, in eere zullen gehouden worden, want zy zyn in de plaats van God. Op zekeren dag reed de Koning naa dc Porcelein* Fabriek. Toen hy daar wilde afdreigen, was een kleine Jongen bang voor zyn Paard, en had zich op de trappen voor de deur geborgen, daar hy zo ongelukkig was, van te vallen, en een porceleinen kopje te breèken, daar hy zwaar over begon tc huilen. De Vorst, die juist dezelfde tpap opging, nam den jongen vriendelyk by de hand , en zeide: Myn Kind, kom mede, ik zal ueen ander kopje geven. De jongen volgde den Koning al huilende agter aan , en kreeg een dicrgelyk kopje, en nog een hcelcn daaler boven dien. Doch hy wilde den daaler niet aannemen, en zeide: Hy moest maar een Dreyer hebben, om er Syroop voor te haaien. Hier over lagchte de Koning, en zond iemand mede , met den jongen , om hem thuis te brengen, en gaf toen voor de Moeder 6 paar kopjes en i Frederyk d'Or. De  Koning van Pruis/en, 4S> De Kapitein Lodewyk Steinmann van het toenmaalig Dragonder Regiment van Jong-Platen , een gebooren Turk, wiens levens-byzonderheden merkwaardig zyn , verzogt in 1776 op aanraden zyner vrienden , den Koning , om hem adel te maaken : Hier op kreeg hy het volgend antwoord; „ Myn waarde Staf-Kapitein Steinmann ! Ik „ verhef niemand tot den Adelftand , dan die „ boven anderen door verdienften heeft uitge„ munt; Als ik U derhalven ook deeze gunst „ zal bewyzen , zo verwagte ik van u vooraf „ nadere aanwyzing, hoe en waar gy daar van „ overtuigende bewyzen aan te tooncn hebt. „ Intusfchen ben ik uw wel genegen Koning. „ Potsdam, den 9 Oétober 1776." Frederik. Hier op toonde deeze Kapitein den Koning alle gelegenheden aan, daar hy zich als een regtfehaapen Officier dapper gedraagen had, hoedaanigen er niet weinige en niet onaanmerklyke waren, en hy bewees, dat hy over 't algemeen, zo lang hy in dienst geweest was, by alle gewigtige voorvallen was tegenwoordig geweest. Hier op antwoordde de Koning: IV. Deel. D „ Myn  50 Byzonderheden betreffende den „ Myn waarde Staf-Kapitein Steinmann ! „ Thans wil ik u wel tot den Adelftand verhef„ fen, na dat gy my, op dato den 27 October „ nader aangewezen hebt, dat gy in den laat» „ ften oorlog hier en daar hebt uitgemunt. Gy „ kunt dienvolgends maar een ontwerp voor een „ Wapen aan myn Departement der buitenland* „ fche zaaken zenden , welk tot uitvaardiging „ van uwe Adeldoms-bricven van daag order „ ontvangt; en ik hoop, dat deeze nieuwe Ko„ ninglyke gunst uwen goeden dienstyver nog meer zal aanvuuren, en u zo bezielen, dat „ ik, onveranderd , my zal kunnen noemen 5, uwen wel genegen Koning. Potsdam den 2 „ November 1776." Frederik. De Koning had aan veele Soldaaten van zyne Garde tot hun voordeel vryheid gegeven om victualiën cn anderen foortgelyken kleinen Koophandel in Potsdam toe te (taan. Die Burgers, welke denzelfden handel drecven, bezwaarden zich zeer daar over, maar waren altyd met hunne klagten afgeweezen. Ééns was de Koning dc Nauinfclie Poort uitgereeden Één van de Burgerlykc Vkrtualien-Handclaars nam dit tydllip waar, en ontmoette den Koning juist in den oord van zekere Herberg , daar goed bier en een Kegelbaan was. De Man droeg zyne zaak zo verlfandig voor, en  Koning van Pruisfen. §i eh toonde, dat dit niet goed, maar zeer nadeelig was voor de Burgers, en bewees dit alles zo duidelyk, dat de Koning , om zo te fpreken , in het naauw was, en reeds voort wilde ryden , dewyl hy niets anders kon antwoorden, dan: „ Ik kan het ééns voor al niet veranderen." En eenigermate gemelyk was, dat deeze Man hem Van een' misflag befchuldigd had. Maar onvoorziens riep hy den Man te rug, zeggende : Hoor eens, als gy hier niet zo vlytig in de*** Herberg ging en kegelde, dat zou ook goed zyn!" Hier op wist de Man niet te antwoorden; en de Koning zegepraalde over hem, dewyl hy hem toch nu ook een gebrek te last kon leggen. Één van 's Konings lievelingen, die overtuigd was, dat de Koning hem niets ongunftig afnam, kreeg in 't hoofd, om den Vorst, geduurende den zevenjaarigen oorlog, onder anueren te fchryven: Hy wilde hem toch eenige berichten van zich geven, dewyl hy wenschte te weeten, wat voor plans de Koning nog ten uitvoer wilde brengen. De Koning antwoordde hier op: Christus liefhebben, is beter dan alles te weeten! D 3 Hoe  52 Byzonderheden betreffende den Hoe de Koning zyne Soldaaten wist te agten , daar van kan, onder anderen, de volgende byzonderheid tot een voorbeeld dienen. Hy wilde ééns eene reize doen, waar by hy door eene (bad moest, in welke de Broeder van een' zyner Kamer-Hufaaren, dien hy zeer wel kende, als Wagtmeestcr in Garnizoen lag. Daags voor 't vertrek, zeide hy tegen den Kamer-Hufaar: Ik heb u op deeze reize wel hoogst nodig van doen; maar om uw' Broeder , den braaven Wagtmeester in * * * de kwelling te fpaaren, dat hy zynen lyflyken Broeder als Lackey agter op myn rytuig ziet ftaan , zo blyf nu liever t'huis. By den inval in Bohcmen deeden de Krodten uit een oud Bergflot eenige fchooten op de Praisfifche Hulaaren. Zeker Officier kwam op dc Kolonne te rug ryden, aan welker fpitzc de Koning zich bevond, en meende, dat er , om die Krodten te verdryven, een Haubitzer moest aangeroerd worden. De Koning vroeg hem naar de gefteldheid van de post der Krodten, en kreeg ten antwoord: het was een oud Bergflot, dat misfchien tentyde, toen het Vuistregt nog gold, gedicht was. Dc  Koning van Pruis/en. 53. De Koning vroeg hem hier op in een verwonderen-' den toon: Zo? hebt gy het afgefchaft? By gelegenheid van 't Huwelyk van den Erfftadhouder met de Zuster van den thans regeerenden Koning, liet de Koning zyn' Lyfkoetzier Pfund roepen, en beval hem, dat hy in een Logement van Berlin een goed avondmaal zou beftellen, den Lyfkoetzier en overige Stalbcdicnden van den Erfftadhouder daar op nodigen, en hem, den Koning 's anderen daags de rekening van den Hospes bezorgen zou. Pfund deed zich deezen mondelingen last door den aanwezenden Geheim-Kamerling fchriftclyk geven, ging daar mede in het eerfte Logement van Berlin (de Stad Parys) en beitelde het beste eeten en de fynfte wynen. Ply nam dien avond er alle Stalbedienden van den Erfftadhouder en van den Koning, die in Berlin waren, daar by, dronk zynen Gasten wakker toe, en zond 's morgens de rekening van den Hospes, die , tegen vermoeden , redelyk hoog geklommen was. De Koning , die geern met deezen Koetzier te doen had, wilde een grap met hem hebben, deed hem roepen, en vraagde op een harden toon: Kerel! hoe kunt gy onderftaan, om my zulk eene rekening te zenden, daar op alleen over de 100 D 3 Bou«  J4- Byzonderheden betreffende den Bouteilles van de fynfte Champagne-wyn ftaan? My zeiven kan een Souper met den Erfftadhouder niet zo veel kosten! Pfund liet zich gantsch niet van zyn fluit brengen, maar antwoordde op denzelfden toon: Wat! gelooft Uwe Majefteit misfchien, dat de Lyfkoetzier van den Erfftadhouder een even zo arme duivel is als ik? De Kerel zuipt niets dan Champagner, en wat zou ik hem anders voorzetten? De Koning , die in dit ftout antwoord veel genoegen vond , liet zyn toon daalen, en zeide: Als het zo is, dan zal ik de rekening wel moeten betaalen. Deeze Pfund , die den Koning reeds als Kroonprins gerecden had, cn zyn post voor dén' van de gewigtigden in 't gantfche Land hield, kreeg ééns op een tyd, dat 's Konings reize naa Sileziën ophand was , een heete koorts. Men meldde dit den Koning aan, en vroeg tevens , wie in Pfunds plaats ryden zoude ? De Koning, die zedert 36 jaaren aan hem gewend was , en de ongemeen fterke natuur van dit mensch, en zyne onbegrensde verkleefdheid aan hem kende, fchreef hem eigenhandig, gaf zyne groote verlegenheid te kennen, en zeide: hy zou de gewoone revue-rcize naa Sileziën vóór dit jaar nog Wel moeten uitllellen, alzo hy zich, zo als Pfund zelf wel wist , aan niemand zyner Stallieden dorst töebetrouwen. Pfund kon lezen noch fchryven. Toen  Koning van Pruis/en. 55- Toenhy den Brief met het opfchrift: aan myn waardfien Lyfkoetzier, kreeg, lag hy juist in de ftcrkfte hitte van de koorts. Maar desniettegenftaande moest men hem den Brief voorlezen. Naauwlyks was dit gedaan, of hy fprong uit het bed, voor den fpiegel, riep om een' Barbier, en om zyne Vrouw, dat zy hem fchoon linnen zou geven, en liet daar op aan den Koning weder fehryvcn: dat hy door den ontvangen Brief van zyne koorts genezen was, en den Koning uit zyne groote verlegenheid zou helpen. In de daad reed ook Pfund , tot verwondering der Gcneesheeren , na eenige dagen cn op den bepaalden tyd, den Koning naa de Silezifche revue. Een bewys , hoe zeer de Koning van zyne bedienden bemind en geëerd was. De Koning verkoos, zo als bekend is, zyne meeste Lyfbedienden uit zyne Garde. Een fchoon postuur , lengte en een fchoon wezen en jeugd bepaalden daar omtrent zyne keuze. Hy duldde niet, dat zy trouwden , en dus was het natuurlyk , dat deeze jonge lieden by voortgang van jaaren zich heimlyk liefftentjes opzogtcn , welk hun des te ligter viel, om dat reeds veele burger Meisjes by volgende verzorging van deeze lieden haar geluk gemaakt hadden. Één van de vier Kamerhufaaren ,met naamc Deesen, had de kleine kas, en moest alle oogenblikken van D 4 den  5°" Byzonderkeden betreffende den den dag tegenwoordig zyn, om geroepen te kunne* worden. Dewyl nu deeze lieden op eikanderen yverzugtig waren, en elkander by den Koning verklapten , zo durfde niemand zyn Meisje op het Slot of te Sans-Souci laaten komen , en zy lloopen heimlyk, als de Koning Concert had, of al te bed gegaan was, naa de Stad. De Koning, wien niets verborgen bleef, ontdekte ook van Deesen , dat hy een burger Meisje in de Stad onthield, en wegens den verren weg van Sans-Souci naa de Stad, heele uuren wegbleef. Op zekeren dag beval hy hem, hy zou aan zyne fchryftafel gaan zitten , dewyl hy hem een Brief te dicfeeren had. De Koning ging in 't vertrek op en neder , en dicteerde het volgende : „ Myn fchat!" Deesen ontltelde en geloofde verkeerd gehoord te hebben. De Koning keek hem ftyf aan, en herhaalde: „ Myn fchat! De oude grompot, de Koning, „ telt my alle uuren na, die ik by u zo bekoor„ lyk doorbreng. Op dat nu in 't vervolg myn „ afzyn des te minder gemerkt en benyd worde, „ zo huurt hier in de Brandenburger Voorftad „ dicht by ons een Kamertje, daar wy elkander „ met meer gemak dan in de Stad zien en lief„ koozen kunnen. Ik blyve tot in den dood „ uw hartelyk getrouwen D e e s e n." Hier  Koning van Pruis/en. 57 Hier op moest hy den Brief in 's Konings byzyn verzegelen, en op dat hy te meer zag, dat de Koning alles wist, zo dicteerde de Koning ook het opfchrift met den naam en woonplaats, en riep terftond één' van zyne Loopers binnen, om hem te beftellen, Als de Koning van zyne vier Kamer-Heidukken en vier Kamer Hufaaren ontkleed , en te bed gebragt was , dan moest alles ook terftond naa bed gaan. Alleen had één van de twaalf kleine Lackeyen in de voorkamer de wagt. Alle avonden werd een Bouteille Champagne, een Bouteille Bourgondie, en één met water, verders een fchenkblad en een glas water benevens 's Konings Zak-Horlogic op tafel gezet. De wagthebbende Lackey moest opletten , als de Koning foms in den nagt riep, en drinken begeerde. In dit geval beval hy telkens, of men Champagne of Bourgonje wyn in 't water zou doen. Dan moest de Lackey de kandelaars in 't voorvertrek laaten (taan, (om dat het licht den Koning misfehien al te wakker maakte) in 't donker naa 't bed komen, 's Konings uitgeftrekte hand vatten, en die zo aan 't glas brengen. Doch, als het Horlogie het bepaalde uur om den Koning te wekken aanwees, dan moest hy met het Horlogie in de ééne, en den Kandelaar in de andere hand voor 's Konings bed komen , hem door zacht fchudden uit den flaap wekken , en het HorloD 5 Sie  53 Byzonder heden betreffende den gie laaien zien. Wanneer nu menigmaal tegen den ruorgenftond de flaap deeze lieden zelf overviel, en zy den bepaalden tyd verzuimden , dan Helden zy het Horlogie op het bevoolen uur te rug, en naderhand als zy het den Koning„geweezen hadden, van tyd tot tyd en ongemerkt weder behoorlyk vooruk. Als de Koning heel ziek was, zo moest nog één van zyne vier Loopers of Kamer-Lackeyen in zyn flaapvertrek ftaaude waaken. Als 'er in den Zomer 1781 eene ongemeen groote hitte was, welke in Sans-Seufi, wegens deszelfs ligging, byzondcr ondraiglyk was, meende de Koning aan zyne bedien len, geduurende eenige dagen, veel traagheid te befpeuren, en kwam daar door op de gedagten , dat zy zich 's nachts in den koelen wynkelder wat te goede deeden op de groote hitte van den dag, en dapper rond dronken. Ééns riep hy, inden nagt, den wagthebbenden Lacky. Deze kwam, zo als gewoonlyk, zonder licht, en met het glas water. Maar de Koning eischte licht, Hond op, deed zyne fteevels aan, nam zyne mantel om (hy had nooit pantoffels of flaaprok) en gebood den Lackey, hy zou met den kandelaar voor uit gaan. Hy ging regelregt naa den kelder. Als hy deezen geflooten en nergens licht vond, zeide hy, het is een fchoone nagt; maar ik wil my toch maar weêr te flaapen leggen. Di  Koning van Pruis/en. 59 De koning plagt meermaals zyne Lyfbedienden op kersmis met aüerleie kleinigheden te bei'ohenken. De uitdecling daar van was altyd toepaslyk. Zo fchonk hy onder anderen aan een' Lackey, die uit Nemen, berg geboortig was , een Neurenbergfihe rariteit; aan een' ander, die by zyn Meisje kleine jongens had, ftokpaardjes , zweepen en rolwagentjes; aan een' derden , die dochters had, poppen, kleine emmertjes en potjes ; aan een' vierden, wiens Meisje een heel klein kind had, wolfstand, ratels enz. Op deeze zaak ftelde hy grooten prys, en herinnerde zynen bedienden tevens zyne groote voorzorg, en de loflyke gewoonte van het oude herkomen, om de lieve kleinen op Kers-avond te befchenken. Maar zyn .oogmerk was altyd eene Ipottende misleiding van hunne hoop op een wezenlyker gefcheuk, en eene aanduiding, dat hy van hunne huislyke omftandigheden en van het geheim onderhouden van haare Maitresfen volkomen onderrigt was; meermaals noemde hy zelfs de onderfchciden doopnaamen der kinderen, die dit of dat gefchenk hebben zouden. Meenigmaal doelden de gefchenken ook op de kostwinning, die de ouders deezer Mcisjens hadden. De Koning kon niet wel veelcn, dat men hem wegens  6o Byzonderheden betreffende den gens kleine verfchotten rekeningen voorleide, en had daartegen de gewoonte, om lieden, die hem verfchot deeden, jaarjyks een evenredig gefchenk aan geld te geven. Zo kreeg ook Quintus , die van 's Konings wegen correspondentie hield, en menigmaal om boeken en andere zaaken fchryven moest, telkens tot een Nieuwjaars gift 2000 daalers. Quintus , die hierop vast rekende, en er fomtyds al fchulden op maakte, kreeg ééns van zyne Zuster uit Postdam op Nieuwjaar avond eenen bode te Berlyn, die van dit geld 's anderen daags , ter noodzaaklyke voldoening der fchuld-eifchcrs, iet mede moest brengen. Als Quintus op nieuwjaars morgen den Koning , zo als gevvoonlyk, geluk wenfchcn, cn nu voor vast geloofde, dat de Koning, naar gewoonte, hem de 4rolletjes, elk van iqo Ft ederiks d'Or, zou ter hand ftcllen, zo gaf hem dc Koning een nieuwe klceder borftei , zeggende: zo een fchoone wensen is wel een gefchenk waardig, ziet gy! Hier mede kunt sy u zeiven borftelen en fchoon houden, zo dat gy niet nodig hebt, dat er iemand anders aan uw lyf komt. Acht dagen daar na egter volgde het gewoone gefchenk van 2000 Daalers. By de omftandigheden, in een voorgaand deel van deeze Verzameling gewaagd, waar door dc KamerPrefident van Munchoor zich by den Koning zo be-  Koning van Pruisfen. 61 bemind maakte, moet men liet volgende nog voegen. Hy kreeg van Koning Frederik Willem de ftriktfte bevelen, om zyne hoogen ftaatsgevangen , den Kroonprins , des middags niet meer dan 3, en des avonds 2. fchottels te laaten opdisfchen. Maar hy liet groote tinnen fchotels maaken, elk van welken vier afdeel ingen had, zo dat er dus vier byzondere geregten bediend konden worden. Ook maakte de Generaal van Fouquet, die tot zyn einde toe 's Konings gunst genoot, zich in Kustrin by den Koning op de volgende wyze voordeelig bekent. De toenmaalige Kroonprins verdreef geern zyn' tyd met lezen; maar de wagthebbende Officier had fhïkt bevel, om 's avonds te 8 uuren zyn licht uit te doen. Den eerften avond na het bekomen van deeze order vermaande de Officier den Kroonprins, hy zou te bed gaan; en als deeze, zonder daar acht op te geeven, voortlas, zo blies de Officier het licht uit, en kreeg daar voor een oorvyg. (Deeze Officier fchoot zich zeiven den volgenden morgen dood.) Op denzelfden dag had Fouquet de wagt, en elk was in verwagting, wat de Prins deezen avond doen, en hoe Fouqet zich daarby gedraagen zou. Deeze kwam al voor 8 uuren in 't vertrek van den Kroonprins , lag op deszelfs Tafel een Tondeldoos en twee groote wasch Kaarsfen , en wagtte zo den klokflag van  6z Byzonderheden betreffende den van 8, blies toen wezenlyk het licht uit, floeg toen op nieuw vuur , ftak de waschkairsfeo aan , en wenschte den Kroonprins een goeden nagt. De Boeren van zeker Dorp in 't Maagdeburgfche, dat tot het Klooster Bergen behoort, haalden den Abt over, dat hy de Elftvisfchery, die een visfeher en dcszclfs voorouders reeds zedert onheuglyke jaaren in pagt gehad hadden, aan denzelven ontnemen, cn aan hun in pagt zou gecven. Gelukkig vong de visfeher een' heel grooten zalm, ging daar mede naa Leipzig, daar de Koning 1759 zy" winterkwartier had, cn gaf dien over met en verzoekfehrift, waar in hy verzogt, dat de Koning den Abt beveelcn wilde, om hem zyne pagt ongeftoord te laaten behouden. De Koning liet den Visfeher wel onthaalen , en hem door den Kamerhufiiar Martin voor den zalm 30 Daalers betaden, en het verzoekfehrift te rug geven, waar onder hy met eigen hand gefchreeven had: De Abt moet bidden, De Boeren ploegen, De Visfeher visfehen. Frederik. De  Koning van Pr ui sfen. 05 De Koning deed één' van zyne Kamer-Lackeyen, die te ruw en onbefchaafd was, een meester aannemen, en vroeg hem na eenigen tyd, wat hy dan tot hier toe al geleerd had ? Deeze antwoordde, hy leerde Fransch, en zeide, ten bewyze van zyn'vlyt, onder anderen, wat in deeze taal een Os, een Ezel, Zwyn enz. heette. Dc koning lagchte over zyne eenvoudigheid, en antwoordde: Nu braaf! dat gy voor alle dingen naar uwe vrienden onderzoek hebt gedaan. De Konieg liet zich een Voorlezer uit Parys ontbieden , en daar kwam er één, met naame le Beye. Al hoewel hy nu niet zonderling met hem voldaan was, zo hield hy hem egter eene poos. Deeze Le Beye deed zyne Vrouw uit Parys nakomen, welke een gezelfchap met naame Cerveele (hersfcns, verlland) medebragt. De Koning , die deeze nieuw aangekomenen op het Poortrapport gelezen had , wenschte des avonds, als Monfieur Le Beye te SansSouci kwam, hem geluk, dat zyne Vrouw wel was overgekomen, en tevens het hem hoogst nodig verftand mede gebragt had. Ge-  6"4 Byzonderheden betreffende den Geduurende den zevenjaarigen oorlog was het wild zeer vermeerderd op het Postcfammer Eiland, en de jonge Officiers in Postdam hadden in de ecrlte jaaren van vreede de gewoonte, om de haazen te paard op te jaageu, en met de zweep dood te liaan, dat zy bukeeren noemden. Als dit vermaak al te zeer de overhand nam, beklaagden deRemifen-jagers zich by den Koning cn Helden hem voor, dat op deeze wyze alle wild verjaagd wierd, en dat zy in 't vervolg des Konings keuken cr niets mede zouden kunnen voorzien. Maar de Koning antwoordde; dit is een kwaade gewoonte; doch hebt maar geduld, ik wed, dat wy nog haazen hebben zullen, als de Officiers al lang geene paarden meer hebben zullen. Deeze voorfpeiling des Konings werd maar al te flipt vervuld; want veelen van de Officiers ftaaken ziel), door het koopen en te fchande ryden van duure paarden, zo zeer in fchulden , dat fommigen onder hun op 't laatst geen paard meer houden konden. De Koning was gewoon, zyne nieuwe ftevels altyd aan één' van zyne Kamer-Lackeyen te geven, om uit te treeden, en leide de ouden niet eer af, voor dat zy heel onbruikbaar waren. In den zevenjaarigen oorlog liet de Koning zich ééns in Breslau een paar nieuwe ftevels maaken, en gaf ze aan  Koning van Pruis/en. «55 aan den gewoonen Kamer-Lackey, maar vergat ze weder te eifchen. Toen hy nu van Breslau opbrak, eischte hy de nieuwen. Doch de Kamer-Lackey had ze reeds meer dan 1 maanden gedragen, zo dat de zooien niet alleen gefleeten, maar zelfs ftuk waren. Op deeze wyze werden zy dan door den KamerLackey den Koning overhandigd. Toen hy ze nog flegter vond dan de ouden, zo vraagde hy: zyn dat myne nieuwe ftevels? Be Kamer-Lackey. Ja uwe Majefteit! De Koning. Zy zyn immers verfleeten ! en gy moest ze maar uittreeden! De Kamer-Lackey. Dat heb ik ook gedaan, uwe Majefteit! De Koning hernam met de grootfte bedaardheid: „ Dat zie ik! geef my myne ouden maar weder hier, en bezorg my binnen 14 dagen een paar anderen. Deeze kunt gy houden. Maar treed de nieuwe niet weder zo uit, als deeze, anders moet gy ze betaalen." Op zekeren tyd in Berlin zynde, reed de Koning op een middag van Schinken-plaats door de Wallftraat, en alzo er gewoonlyk een Schildwagt geplaatst IV. Deel. E U  . V. Juffer Leisje weetje wat enz. en Luister Grietje maar een woord, je enz. Toen  Koning van Pruis/en. 69 Toen de Officier dit hoorde, ging hy na buiten, en gaf den fpeellui 5 Frederiks d'Or, met verzoek, dat zy maar uit zouden fcheiden. Zy namen het geld aan, maar fpeelden op 's Konings last hun voorgefchreeven uur, en de Koning ftond aan het venster, en zag dit met groot gelagch aan. By het eerfte Huwelyk van den thans regeerenden Koning was een ryk Engelschman te Cliarlottenburg gekomen, om niet alleen de menigvuldige en grootfche Feesten by te woonen, maar ook voornaamlyk, om den grooten Frederik te zien. Op den avond, toen er de zogenaamde Fakkeldans geweest was , cn de Koning in zyne Kamer wilde gaan, ftond deeze Engelschman tegen 's Konings rug aan de regtehand , en zyne linkehand op dcszclfs fchouder leggende, vraagde hy : „ Met permisfie, myn Heer! is de Koning hier niet tegenwoordig?" „ O ja!" hernam de Koning , „ zyt gy misfchien een vreemdeling, dat gy hem niet kent ? " De Engelschman. Ik ben uit Londen hier gekomen , om hem te zien, en tot hier toe heb ik het geluk nog niet gehad. De Koning. Vergun my maar één oogeublik, ik E 3 ben  70 Byzofiderheden betreffende den ben bier by het Hof zeer bekend; ik zal maar voor eene korte poos in die andere kamer gaan , en gy zult bekennen , dat ik u gelegenheid gegeven heb, om den Koning niet alleen te zien, maar ook te fpreeken. Met deeze woorden ging de Koning in het tegenovergelegen vertrek. Veele van het Hof en in gala gekleedde Lackeyen volgden hem; één van de laatst gemelden, die gezien had, dat dc Koning met deezen vreemdeling gefproken had, vraagde hem; „ Met uw verlof, wat heeft de Koning met u gefproken?" De Engelschman ontftclde hevig, cn zeide : „ De Koning met my gefproken ? " De Lackey. Ja! myn Heer dc Koning. De Engelschman. Zo was dat dan de Koning van Pruis/én, om wien ik voornaamlyk zo ver tot hier toe gereisd ben ? Vriend! gy maakt, dat ik zelf niet weet, waar ik ben , en hier mede vielen hem van blydfchap traanen uit de oogen, en hy voegde er by: Nu ben ik regt gelukkig, ik héb den grooten Frederik gezien ! drukkende te gelyk den Lackey eene Bank-noot van 50 Pond Sterlings in de hand, cn zich wegmaakende, eer deeze zich bedenken kon. Den volgenden dag, als er op 't Slot open Tafel was, werd de Koning deezen Engelschman gewaar,die regt tegen hem over ftond. Deeze vertoefde zo lang, tot dat de Vorst de Tafel verliet , en drong hem  Koning van Pruis/en. 71 hem toen op zyde, om hem nog ééns regt te kunnen bezien. Dit merkte de Koning, die hem vriendlyk aankeek, en zeide: „ Heb ik gister avond myn woord niet eerlyk gehouden?" r. Een anders bekwaam Proponent, die al lange jaaren zich met het armzalig Huis-onderwys had onderhouden , follicitecrdc by alle openvallende Predikantsplaatzen , maar vergeefsch. Altyd werd hem een ' Neef of ander nabeftaande van aanzienlyke lieden uit de ftad voorgetrokken. Hy werd hier verdrietig over, en belloot, den Koning zyn' nood te klagen. Hy reisde dan naa Potsdam, cn ftcldc zich op de Paradeplaats , daar dc Vorst de "Wagt-parade monfterde, zynde van veele Generaals en Vleugel-Adjutanten verzeld. Hier wilde nu onze Proponent 's Konings aandagt tot zich trekken; hy keek dan byna eiken Officier met een navorfchend oog aan. Den Vorst ontfnapte zelden iet , cn dus ook deeze man niet. Hy zond een' Vleugel-Adjutant naa hem toe, om te vragen: wien hy zogt ? Deezen afgezondenen gaf hy ten antwoord! „Ik zoek een Neef." De Koning, dit gehoord hebbende, zond andermaal, om te vraagen: Hoe die heetcn moest? Hy gaf weder ten antwoord: Hy wist het niet. Op 't bekomen van dit bericht, dreef de nieuwsgierigheid den Koning aan, om hem zelf te fpreeken; hy moest dan terftond by E 4 den  ?2 Byzonderheden betreffende den den Koning komen. Thans verhaalde hy den Koning, hoe het hem al aan gegaan was , cn dat hy derhalven geloofde, bezwaarlyk, zonder een' aanzienlyken Neef eene (randplaats te zullen krygen, daarom deed hy zyn best, om zodaanig een' Neef te vinden. Hier over lagchte de Koning, en gebood, dat hy om 3 uuren op het Slot zou komen. Onder. msfchen bad de Koning een' geleerd Predikant tegen dien zelfden tyd laaten ontbieden, en toen zy beiden in zyn vertrek traden, zeide hy tegen dien geleerden geestclyken: „ Examineer my toch hier myn' Neef eens ; ik wil hoeren , of hy Predikant kan worden ? " Dit gefchiedde terftond, en dit gedaan zvnde, vraagde dc Koning: „ Nu myn waarde *** hoe vindt gy deezen Proponent ? " „ Zeer goed, uwe' Majefteit! " De Koning. „ Nu dan vil ik, dat men aan deezen mynen Neef, die de bekwaamheid heeft, om een Predikants ambt te bekleeden, de eerfie convenable vacante plaats geven zal." Dit bevel werd terftond aan het Confiflorium bekend gemaakt, en hy kreeg kort daar op een zeer aanzienlyk beroep. De  Koning van Pruis/en. 73 De Koning was een vyand van alle vlyëry. In 't jaar 1740, toen hy zynen eerften veldtogt opende , werd op een marsch digt by de Silezifclie grenzen zyn kwartier in eene kleine ftad by een Juffitie-Burger befteld. Deeze . man geloofde , dat hy zynen Vorst met eene kleine aanfpraak moest verwelkomen. Hier toe bereidde hy zich , zo veel de tyd toeliet. De Koning kwam, en zyn Hospes begon zyne redenvoering , waar in hy den Vorst meermaalen een' zegevierend Held, overwinnaar en Alexander noemde. De Koning hoorde hem met veel geduld aan, en zeide , toen dc redenvoering geëindigd was : „ Groot-achtbaar Heer Burgcmees„ ter. Gy zyt al een wonderlyk Man! Gy hebt nog „ niets zegeviereucis van my gehoord , cn toekó„ mende dingen zyn voor my cn u verborgen. „ Vaar wel ! " Hier op ging de Koning in zyn vertrek, dat voor hem gereed gemaakt was, en toonde zich zeer te onvrede, dat men hem hier een kwartier befteld had, Niet lang nadat de Koning de regeering aanvrard had, bevond hy zich in Pynnont, hier wemelde het van Heereri , die zich aan zyne gunst aaubevokn, en ten mmften om een Kamerheers-Sleutcl verzogten. Ach ! myne Hceren, zeide de Koning, ik heb ten deezen tyde maar ééne enkele kamer, cn die is E 5 zo  74 Byzonderheden betreffende den zo klein, dat ik er kwaalyk zelf plaats in heb met een boek, waar wilde ik blyven, als gy alle Kamerheeren waart , en mede binnen wildet ? Ten zelfden tyde zag de Koning in een Pyrmonter-allce eene Dame van Staat wandelen , en in een boek lezen. De Koning , die haar in de Allee ontmoette , vraagde , wat dat voor een fchoon boek was, dat dc eere had, om baar gezelfchap te houden? Het was 's Konings Anti-Machiavel, die even te vooren van dc pers gekomen was. O Mevrouw! zeide de Koning , waarom kan ik u voor deeze vleijende verrasfirig niet tot één' van mync Staatsdienaars maaken ? In de jonger jaaren des Konings had een zeer fchoon Vrouwspersoon dc eere, om by den Koning eene gunst voor zich te mogen verzoeken. De Vorst ging verfcheiden keeren op en af', om haar tyd van bedenken te laateh , maar éindelyk duurde het hem te lang. „ Nu," vraagde de Koning, „ hebt gy „ dan niets van my te verzoeken ? " Neen , antwoordde zy. „ Nu, ga dan in Gods naam ! " „ Zeer fchoon , maar zeer eenvoudig , " zeide de Koning tegen een' Heer, die daarby was, „ ik zal haar evenwel eene goudbeurs nazenden , misfehien koopt zy er verftand voor." Vol-  Koning van Pruis/en. 7S Voltaire was ééns, geduurendc zyn verblyf aan het Pruisfisch Hof, zeer in ongunst geraakt by den Koning, en bet gelukte hem, op gcenerleië wyze, dat hy zich weder by den Vorst in credit kon brengen. Eindelyk duurde deeze ongenade hem te lang, en hy floop den Koning in den tuin na. De Koning ging de alleen op en neer, en las ernftig in zyn Boek : dit was nu juist geen tydftip, om hem te ftooren. Voltaire ftond dan op 't punt, om weder uit den tuin te fluipen , en eene bekwaamere gelegenheid af te loeren. Gelukkig deed de Koning zyn Boek toe, bleef peinzend voor een Standbeeld van Caesar ftaan , cn befchouwde dat langer dan een kwartier. Haastig fprong Voltaire digtcr by, cn begon een flap of zes agter den Koning overluid tc lagchen. De Koning keek fchielyk om, zag Vol.taire , en vroeg redelyk donker : „ Wat hy hier zogt, en waar hy om lagchte?" „ Ik wil biechten, cn my dan over een' Koning dood lagchen, die zo lang by een familie-ftuk kan blyven ftaan." De Koning voelde den fynen lof, en met een waarfchuwend Voltaire ! Voltaire ! Kreeg hy de gunst van den goedertieren Koning weder. Frederik geraakte zeer dikwils in eene foört van ver-  76 Byzonderheden betreffende den vemikking, als hy van de grootheid en heldenmoed van zyne uitmuntendfte Generaals fprak. In den zevenjaarigen oorlog ftelde hy den tegenwoordigen Hertog van Brumwyk zynen Generaals voor, met deeze woorden : Mejfieurs! Voila un autre Condé. Mais, mon Neveu! Vous êtes plus fage. Dit gezegd hebbende, omhelsde hy den toenmaaligen Erfprins op het tederst, en ontvlamde daar door zyne groote Veldhfieren tot nieuwe onfterflyke daaden. Vraagt toch ééns , zeide de Koning op zekeren marsen ia den zevenjaarigen oorlog , of hier in 't Dorp niet een goede Herberg is ? die is hier wel, was het antwoord van een' 1 Iufaar , die wederom kwam, maar de lieden hebben geen glas, geen mes, geen vork, geen kopje, geen fchoteltje , de vyrinden hebben, een uur geleden, alles ftukgcflagen,. of medegenomen. „ Zeer erg," zeide de Koning; „ Deeze goede lieden moeten nu ook vernemen, dat er ook vrienden in den oorlog zyn." De Waarden kreegen toen op ftond eenige honderd Daalers , cn weinige dagen daarna het hcele Dorp eenige duizend Daalers , welke , naar evenredigheid moesten uitgedeeld worden. ,, God bewaar u, Kinderen," zeide de Koning, toen hy uit dit Dorp heenreed, „ bidt vlytig, dat het fpoecüg vrede word, dan wil ik meer doen." In  Koning van Pruisfen. 77 In den zevenjaarigen oorlog had de Koning by eene arme Weduwe , daar hy binnen gegaan was, den flaaprok van haaren overledenen Man aangetrokken , om dat de regen hem doornat gemaakt had. „ Lieve Vrouw , " zeic'e hy , „ wilt gy my dien flaaprok wel verkoopen?" Ik heb thans minder om aan te trekken, dan Lazarus. De Vrouw tot traanen toe bewogen , over de netelige omftandigheden van den grooten Koning , bragt alle de klederen van haar' Man byëen, en bood ze den Koning aan , benevens den flaaprok. De goede Koning moest hartelyk over deeze trouwhartigheid lagchen , maar liet toch wezenlyk den flaaprok inpakken , die hem ditmaal zo goede dienften gedaan had , maar voor de arme Vrouw liet hy 100 lluks F> ederiks d'Or, en nog dén afzonderlyk, voor den flaaprok , onder het bord leggen , daar hem een boterham op gebragt werd. Een ftok-oud Grootje kwam regt voor den Koning flaan, als hy ééns, by 't verwisfelen van paarden, aftrad. Moedertje , wat wilt gy ? Vraagde de Koning zeer gunftig. „ Uw aangezigt maar zien, en „ meer niet." De Koning nam eenige Frederiks „ d'Or, en gaf ze haar met deeze woorden : Lieve Moe-  78 Eyzonderheden betreffende den Moeder , „ ziet, hier Op deeze dingen fta ik veel „ beter , en hier kunt gy my bezien , zo lang gy „ wilt, en zo lang gy kunt. Ik heb nu geen „ tyd, om my langer te laaten bezien." In den zevenjaarigen oorlog bragt men verfeheiden gevangen Franfclie Volontairen by den Koning, welke hunne kaskets en pluimen met de teekens van hunne dapperheid , dat is, met gebrooken fpiegels, en verbryzelden Porcelleine koppen opgeiierd hadden. De eenige glans, zeide de Koning, dien zulk een Held zich geven kan! ,, Hebt gy geen Hok Brandewyn ?" Vraagde de Koning aan een' gemeenen Soldaat op een' marsch. De edele Soldaat gaf zichzelven van fpyt, dat hy op dat oogenblik niets had, een frisfchen (lag in 't gezigt. ,, Nu , nu," zeide dc Koning, „ wat wilt gy meer ? ik heb genoeg aan uwen goeden wil, dat gy my een Hokje wilt mededeelen." Weinige uuren daarna gaf de Koning hem, met eigener hand, een kleine bouteille fchoone liqueur, en 100 Daalers tot een Prefent. Toen  Koning van Prnisfen 79 Toen de Koning uit den zevenjaarigen kryg te rug kwam , betoonden hem ook de Frankfortfche Jooden Gemeente haare eerbiedvolle vreugde, door een gedicht, welk zy woord voor woord op het pragtigst had laaten flikken. De Koning ontflelde wegens de fchriklyk-groote rol, en vraagde , of zy een gantsch Boek op zyne welkomst hadden laaten drukken ? Doch de Opperfte verklaarde aan zyne Majefteit, dat hun gelukwenfchings-gedicht alleen daarom zo groot was, om dat het regel voor regel, in goud en zilver en zydc geborduurd was. Mier op liet zich de Koning gunftigst eenige Strophen voorlezen , en gaf overluid zyne goedkeuring te kennen, omdat in dit gedicht ook de Hebreeuwfche woorden Scholem en Adonai Honden. „ Genoeg, genoeg," riep hy, ik hoor 't al , dat ik uw ,, genadige Jooden Koning zyn en blyven zal , ik „ zal 't ook doen." En daarmede verliet hy het gantfche Frankforder Israël, onder luide vrolykheid en gejuich. De Koning lagchte, nog over Tafel over deeze welmeenende Jooden-Proceslic , en. zeide , „ Dat onder duizend eerbetuigingen geen ééne hem „ zo veel vermaak aangedaan had, dan deeze." Terftond ' na den zevenjaarigen oorlog vervoegde zich een Soldaat, die by Kunnersdorf lam gefchooten was, by den Koning, en verzogt hem om eene goe-  8o Byzonderheden betreffende den goede verzorging, die juist open was : ,, Één „ uurtje vroeger, myn Zoon, dan zoudt gy ze ver„ kregen hebben , zy is zo weg." Haal my de Duivel, uwe Majefteit, gy moet my verzorgen, ik heb Vrouw en Kinderen , en niets , om van te le- ven- ?3 Nü, nu, eer u de Duivel haalt, en als „ ik moet en nadien gy Vrouw en Kinderen „ hebt, zo zal ik maar op eene andere verzorging „ denken moeten. Hier in dit Papier is er ééne; „ ga heen , maar vloek niet meer ; God verandert „ niet altyd den vloek in een zegen! " Op eenen zeer onfluimigen dag , dat men zich van wind en regen kwalyk op ftraat kon houden, verfcheeu de Koning nogthans op de parade. „ My„ r.e Heeren , " zeide hy , „ wy moeten in vrede 3, niet vergeeten , dat wy den zevenjaarigen oorlog „ gevoerd hebben. Een Soldaat moet van het we3, der niet weeten,''' Ten tyde, toen de Grootvorst te Berlin was, gaf deeze doorlugte Gast zyne grootfte verwondering te kennen , dat de Koning zo dikwils bykans zonder het geringfte geleide, zich in 't openbaar vertoonde. „ Myn Hemel ! " zeide de Erfgenaam van den Rus-  Koning van Pruis[en. 3r RiLsfijchen Troon, ,, Sire, hoe kunt gy u aan zo ,, veel gevaaren blootftellen , naar myn denkbeeld „ moet een Koning altyd met een ftcrk geleide om,, geven zyn!" ,, Ben ik dat niet, myn lieve Grootvorst," hernam de Koning met een helder lagchje, bedekken my niet allenthalven myne getrouwe 0?:derdaanen? Zyn zy niet alle myne kinderen! en ben ik niet hun aller Vader!" Op zekeren guuren Winterdag zond de Koning aan zyne Kuirasfiers, die de wagt hadden, een zeer lekkere Morgenwyn, en een groote fchotel met Boterhammen. Doch te gelyk liet by er hun by zeggen: „ Dat de koude juist zo hoog gaan moest, als thans, indien dit zelfde weder volgen zou; Zy moesten derhalvcn niet denken, dat hy dit tot eene gewoonte zou maaken ; Soldaatcn moesten vcele en ftrenge koude kunnen verdraagen, maar die van van daag was toch een beetje al te erg." Op zekere reize viel den Koning eene gedagten in, die hy geern wilde opteekenen. Hy vroeg om een potlood. Pfund zyn Koetzier hoorde van lood, tastte in de zak , .cn prefentcerdc den Koning ecu Snaphaan kogel. IV. Deel. P Gek,  ti Byzonderheden betreffende den Gek , ik wil potlood hebben, zeide de Koning. „ Ja, dat heb ik niet, hernam Pfund, maar dat „ is toch ook lood ; Uwe Majefteit heeft dat toch „ ook menigmaal gebruikt." De Koning lagchte hartelyk , en beloofde Pfund , zynen ten besten te gedenken, als hy een' Secretaris nodig zou hebben. Dc Koning liet ééns onverwagts zyn' Koetzier Pfund roepen : ,, Span in , Pfund , ik ga voor acht dagen op reize." „ God help me ! " zeide Pfund , „ over een half uur zou ik een Christelyk werk verrigten, en als gevader ftaan over een kleine jongen." ,, Ja om dat Christelyk werk wille, hernam de Koning, moet ik myne reize dan nog een uurtje uitftellen, maar maak, dat er aan dat Christelyk werk fpoedig een einde komt." Als Pfund reeds heengegaan was , liet hy hem weêröm roepen ■ ,, Heeft de kraamvrouw wat om te leven ? " vraagde de Koning. „ Zeer weinig , uwe Majefteit ! " „ Daar neem 20 Frederiks d'Or voor haar mede, en zeg haar : dan zy haaren jongen ordentlyk laat opgroejen." Ze-  Koning van Pruis/en. 83 Zeker jong Officier wilde heel geern Kapitein worden. Zyn Oom, die veel by den Koning vermogt, deed deswegens een voorfpraak voor hem. „ Daar zal niets van komen," zeide de Koning : „ Ik heb andere waardige mannen , te bevorderen , die kruid gerooken hebben ; maar ik wil hem ééns zien. De jonge mensch verfcheen. „ Neen , neen , myn Zoon!" zeide de Koning, toen hy hem zag: ,, Gy moet nog wagten, en wat lceven; verdicnlten doen iemand avancecrcn , en niets anders ! " Dan weet ik wel, wat ik doen wil, Uwe Majefteit!" ■ De Koning viel hem hier op in de rede; „ Ei," vraagde hy, en wat wilt gy dan doen ? jongman!" ■ „ Luitenant blyven , en verdienden krygen." De Koning lagchte , en maakte hem kort daar na tot Hoofdman. De dood van Jesus , dat voortreflyk Meesterftuk van Ramler en Graun , werd in 't hoogst byzyn van het gantfche Hof, de cerfte maal in den Dom van de Koninglyke Kapel uitgevoerd. De Koning hoorde het afzonderlyk en met dc uiterfte aandagt. Na de uitvoering liet hy zyn' Kapelmeester roepen. Het gefprek was als volgt: De Koning. Graun , uw Muzyk op den dood van Jesus is voortreflyk ; ik bedank u daar voor. F 2 Ram-  $4 Byzonderheden betreffende den Ramler heeft zich zeer fterk uitgedrukt, ik had niet gedagt, dat men in het Hoogduitsch zo veel verheevehs en fdiöons over een onderwerp, zo vol geheimen, zeggen kon. Dichter en Komponist zyn waarlyk verrukt geweest; maar zo is het regt, zo moet liet ook zyn ; zonder verrukking ilaapcn Dicht- cn Toonkunst. Uw Adagio: Ihr weichgefchaffnen See. len kan ik u volftrekt niet betaalen. Graun. O uwe Majefteit: Uwe goedkeuring beloont my meer, dan alle goud. Koning. Zo ? denkt gy dan waarlyk, dat ik er ook wat van verfta ? Maar kon men den Tekst niet in 't Italiaansch daar onderzetten? Het Hoogduitsch heeft altyd zo iet hards, ruw en onbuigzaam. Graun. Vergeef my , uwe Majefteit! Ramlers Zanggodin fpreekt het welluidenst , het zachtfte Hoogduitsch ; Het beste Italiaanfche opftel zou het oorfpronglyke niet voor dc helft op zyde ftreeven. Koning. Ik moet het gelooven , omdat gy beter Hoogduitsch verftaat, dan ik; ook berispe ik de uitdrukkingen van den Tekst niet ; het is alles zeer fchoon en fterk gezegd, ik meen alleen, de woorden zouden in 't Italiaansch of Fransen gezongen , nog beter zyn! Graun.  Koning van Pruis/en. 8j Graun. In 't Fransch volftrekt niet, uwe Majefteit ! Voor groote , verheevene , ernftige Mu- zyk, heeft de Franfche Taal volftrekt gcene aart, geheel geene werking, ten minften in 't oor der Duitfchers niet. Het verheevcnfte in deeze Taal fehynt ook by de ftcrkftc Muzikaalfche uitdrukking zyn Pathos te verliezen, hetwelk wel in de al groote verwyfdheid deezer taal mag gelegen zyn ! Maar, tot de Opera Buffa , tot ligtcr Muzyk , dan kan ik geen gelukkiger , geen fchooner taal , dan de Franfche ! Koning. Veragt my myne Franfche Taal niet, ik houde er zeer veel van. Graun. Ik bid om vergecving, uwe Majefteit ! Ik beleedig haar zeker niets ! Ik laat alleen myne moedertaal regt wèdervaaren. Koning. Als ik nu een Franfche Opera laat Komponeeren? hoe dan? Graun. Ik zou ze Komponcercn, omdat uwe Majefteit het beveelt, maar ik zou niet inftaan voor het heroisch Effect by de Franfche Opera, daar ik altyd borg voor wil blyven by de Italiaanfchc of Hoogduitfche Opera , als een Ramler of Klopstok ze gemaakt heeft! zo als gezegd is; De Franfche Taal is, naar myn gevoel, zelden, of nooit voor dien hoogen F 3 graad  86 Byzonderheden betreffende de» graad van Muzykaale uitdrukking vatbaar , daar de Latynfcbe , Italiaanfche , of ook de Hoogduitfche Taal vatbaar voor is. Koning. Zeg dat toch niet aan Voltaire , gy zoudt een' eeuwigen oorlog met hem krygen. Graun. O uwe Majefteit ! Voltaire heeft my dit zelf al toegedaan; maar of hy daarentegen aan de Hoogduitfche Taal voorregten toedaat, dat weet ik niet, aan de Latynfche en Italiaanfche heeft hy ten minden meer Pathos dan aan de Franfche toegedaan. Koning. Dat had ik kwalyk gedagt, hy heeft het misfehien gedaan , omdat Poëzy en Muzyk Zusters zyn, en omdat de ééne kraai de andere de oogen niet geern uitpikt. Graun. Voltaire en ik hebben elkander heel wel daaromtrent verdaan , dat er geen Taal bckwaamer is dan de Franfche , om vrolykhcid, zeer levendige luimen , het gevoel der jeugd , en ligte opwellende vreugde, uit te drukken, cn dat is geen geringe loffpraak, die men aan eene Taal geven kan. Koning. Gy fpreekt als meester, die de zaak overwogen heeft. Dit laatde heeft my weder met u bevredigd; by my heeft die Taal altyd den voorrang, die  Koning van Pruisfen. 87 die het buigzaamst is, en niets van flyvigheid weet. Groet Ramler, en verzeker hem van myne gunst. Myne Zuster Amalia maakt heel veel wcrks van hem; doch zy verftaat ook meer Hoogduitsch dan ik. Zo als gezegd is, ik wenschte geern den geheelcn Tekst zo regt te verdaan , het meeste fchynt my zo moeilyk te zyn, zelfs de woorden in uw voortreflykftc Adagio doch ik zal 't my laaten vertaaien wat zeggen de Berlyners wel van uw Pasfie-muzyk ? Graun. Zouden zy een werk veragten, dat zich ©ver de goedkeuring uwer Majefteit verblyden mag? Koning. Als het hun ook maar vroomer maakte. Onfeilbaar is de heilige Pasfic voor myne Berlyners eene heilige Opera, ik ken dat reeds. Hier waarde Graun, enkel voor uw fchoon Adagio deeze twee rolletjes, ik zal u in 't vervolg nog beter bedanken. Ha myn rapport! Adieu Graun , in 't vervolg meer van uwe Pasfie. De Koning was uit Sileziën te rug gekomen, en liet fchielyk zynen Graun ontbieden. „ Graun, fpeel my toch ééns het begin van u eerde Recitatief in den dood van Jesus voor." Graun deed hen „ Regt zo, regt zo;" zeide de Koning, „ ik heb niet mis gehoord." De Kapelmeester wist niet, wat F 4 de  83 Byzonderheden betreffende den dc Koning daar mede meende. „ Ik zal 't u zeggen, Graun, daar heb ik niet verre van myne wooning in Breslau een lang avondlied hooren zingen, daar elk vers van begint als uw eerde Recitatief: dat lied heet: Der goldnen Sonnen Lauf und pracht; ziet gy, daar heb ik u op een' Muzikaalen diefdal betrapt. Maar laat het zo maar zyn, Graun, het doet u eere aan, dat gy met den vroomen Komponist van liederen op ééne en dezelfde gedagten gekomen zyt. Graun kon dit voorval in langen tyd niet vergcetcu; ontbood de onbekende wyze van dit avondlied uit Sileziën, en vond, dat de Koning volmaakt wel gehoord had. Hy vertelde Quant dit voorval, en Quant vraagde hem, of hy deeze plaats niet veranderen wilde? „ Eeuwig niet," zeide Graun, „ zy is my het dierbaarst bewys van het „ geheugen, en van de goedkeuring van den Ko„ ning." Kirnbercer zond, op bevel van Prinfes AmaÜa, aan den Koning zyn groot werk over de Kunst der zuivere flelling in de Muzyk. üe Koning liet het zich eenige dagen met groote aandagt voorlezen. Het is waar, zeide toen de Vorst tegen één' van zyne Kamer-Muzykantcn, dat is een regte muzykaalfchc Metaphyficus! kan men dan dien man wel verdaan? Maar wat wil hy dan met zyn contra punclus, het woord punftum ken ik wel in de Latyn. fche  Koning van Pruisfen. 89 fche Taal, maar niet punclus. Doch zo veel is egter zeker, ik zou my van dien man niet geern als Organist laaten examineeren, want voor hem kan geen levend Orgelfpeeler bcftaan ! Wie kan alles weeten en begrypen, wat hy van 10 vingeren en eenige douzynen toonen vordert! Er kunnen ook wel, zo als by Quant, veel grillen onderkopen. De Princes Amalia had den Koning, haaren broeder, veel goeds verteld van het Klavier-fpeelen van den grooteu Kirnberger. „ By my ," zeide dc Koning, „ heeft hy weleer zyn credit verlooren, zo „ als gy weet, want hy jankte altyd, als Klavier„ fpeelcr ken ik hem niet, want hy fpeelde toen de „ Viöol. Doch. daar myne Zuster hem zo pryst, „ wil ik hem toch ééns leeren kennen; hy zal my „ wat vooripcclen." Kirneerger verfchcen hier op. „ Gelykt hy niet net een Satyr, zo als de ééne „ droppel waters de andere?" luisterde de Koning zyne Zuster in het oor. „ Zyt gy niet die groote Theoreticus, die met „ de heele Muzykaalfchc wereld oorlog gevoerd „ hebt, en nog voert?" Uwe Majcfleit ik ben op de Harmonie gezet. „ Door kyven en twisten word evenwel niet „ veel Harmonie verkreegen; maar ik hoor toch F 5 „ nog  po Byzonderheden betreffende den „ nog veel pryswaardig van u, alleen men zegt, „ dat gy zo ftuürseh zyt, zo een grompot. ,, Speel my ëéns wat voor." —- Kirxberger fpeelde ééné van 's Konings Fautazyën, die Amalia hem gegceven had, om den Koning daar mede te verrasfchen. ,, Dat is braaf! maar dit ftuk ken ik, het is „ al uit myne jonge jaaren, ik wil iet van uw ,, werk hooren." Kirnberger Fantazeerde in zyne eigene manier. ,, Dat is waare onweêrstaal. Ik heb genoeg! „ Gy hebt zeker groote fchooleri bezogt?" Écne voor allen: Sebastiaans fchool. O dat was een groot Man! Filip Emanucl Bacii, dien uwe Majefteit uit uw dienst ontflagen hebt, was zyn zoon. „ Dat weet ik heel wel! Maar men moet de „ groote lichten niet voor zich alleen willen „ hebben, men moet de overige wereld ook iet „ goeds laaten. Adieu." Toen  Koning van Pruis/en. 91 Toen Kirnberger heen gegaan was, zeide de Koning: „ Die man is zo diep geleerd geworden, „ dat ik hem volftrekt niet meer verfta! Ik geloof, „ dat dit laatfte eene fyne beftraffing is, dat ik Bach „ heb laaten gaan." O myn waarde Heer Broeder, daar komt gy even wel myne Kirnberger te na. „ Ja, ja, de man is fyn, en een waare Sa„ tyr; het heeft my zelf al gefpceten, dat ik „ Bach heb laaten gaan, geef dat Faunen-ge„ zigt deeze gouden doos, ik zal by gelegen„ heid om zyn Silhouet vraagen." In het Kamer-concert van den Koning werd ééns een ftuk uitgevoerd van een' zeer vei-maard Komponist, maar dat niet de minfte goedkeuring van den Koning had. „ Men zou nanuwlyks denken," zeide hy, „ dat zo groot een Man, iet zo liegt fchryven „ kon ? maar de goede Homeer heeft ook wel ééns „ geflaapen, (interdum bonus dormüat Homerus.~) Agrikola was een uitmuntend Komponist, maar dien het werk wat moeilyk viel, en niet vlotte. ■ Na  £»a Byzonderheden betreffende Na den dood van den Kapelmeester Graun, had hy dikwils de eere, dat hy by 's Konings Kompoiitiëi) de middelitemmen zette. Hy zou dit eens by een Allegro doen; ten dien einde had de Koning tusfchen de liniën gefchreeven: Snel, rasch! Nu dagt Agrikola, dat 's Konings wil was, hy zou dit Allegio zo fpoedig mooglyk afmaakcn, en daarom zat hy twee dagen en twee nagten ten dien einde op eene plaats. Nu bragt de goede Agrikola zyn werk by den Koning, terwyl hy er heel afgemat"en uitgemergeld uit zag. „ Wat fcheclt u, Agrikola!" Ach ik moet uwe Majefteit bekennen, dat de fchieJyke arbeid my wat aangetast heeft, „ Ei, cn evenwel zie ik niets dan enkel vic„ rendeel en Unifonus; ik had er immers op„ zetlyk bygcfchreevcu: fnel, rasch!" ■ Uwe Majefteit vcrgceve my, ik begreep, dat ik dit ftuk zo fpoedig mooglyk moest afmaaken. „ Louter misverfland, Agrikola, daar neem „ het nog ééns mede , en hier achtfte dëelen, „ hier zestienden, en dat andere alles nog beter „ aangevuld , dan word het goed. Maar het „ moet binnen twee maanden klaar zyn , dan „ zal  Koning van Pruisfen'. 93 ,, zal ik u een liqueur-keldertje zenden, op dat „ gy weder vuur krygt, en u zeiven hertelt!" De vermaarde Frans Benda fpeelde in het KamerConcert des Konings een Solo, en midden onder het Adagio fprong zyn Oiiint. Dat doet my goed! riep de Koning , deeze keer is myn Benda voor het eerst van de wyze. De Koning betaalde de echte Klavieren van Silserman zeer duur, dikwils werden hem fommigen aangeboden, welke by naauwer onderzoek bevonden werden, niet van Silberman te zyn. „Er, Ei," zeide de Koning lagchend , ,, die verkoopers zyn „ geenen gekken. Zy mcencn, dat hunne vodden „ door myn zwaar geld tot Klavieren van Silberman „ gemaakt worden ik moet er geene meer koo- „ pen, anders moest ik voor myn geld nog alle vod„ den tot Klavieren van Silberman maaken." „ Myne weggeloopen Mara ," zeide de Koning op zekeren dag, „ maakt veel opgang in Pnrys en „ Londen. Ik gun haar alle eere, die zy 1 eefc, en „ haa-  £>4 Byzonderheden betreffende den „ haare keel zo lang, als myne Gasparini. Het is „ waar, zy zong voortreflyk; maar nu Hel ik egter „ myne oude Zangfter boven haar, want zy diende „ my trouw , tot haar dood toe , maar Mara is „ weggeloopen. Dit heeft nog niemand in myne „ Kapel gedaan , van dit Wyf had ik het ook het „ minst vermoed, bovenal om dat zy eene Duitfcher „ was. Men heeft my altyd willen wysmaaken , „ dat dc Duitfchers zo grond-eerlyk zyn, en ik ge„ loof het nog, en wil het tot roem van myn Va„ derland tot aan myn einde gclooven, ondertusfehen „ doet het my toch zeer leed: dat dit Duitfche Wyf „ Mara eene uitzondering van den regel maakt. ,, Wyven zyn toch eeuwig Wyven! " Dc Koning reisde ééns door eene Stad in Ac NieuwMark; Toen hy afklom, kwam de Organist by de koets, en verzogt dringend, dat het zyne Majefteit toch aller genadigst gelieven mogt, zyn huis te laaten opbouwen, alzo het elk oogenblik dreigde, om Item, zyne Familie , cn Schoolkinderen, op het hoofd te vallen. „ Dit zal oogcnbliklyk gefchicden , lieve „ Man! De Organist is mede één der hoogfte perfoo„ nen in de Stad, die moet men zoeken te bewaa., ren." De  Koning van Pruisfen. 95 De Koning reed ééns voorby de Garnizoenskerk te Potsdam, als juist de Trompetten en Bazuinbasfen geftemd wierden. „ Wat bromt hier zo ? " vroeg de Koning, toen men hem zeide, dat het de orgelpypcn waren: „ Ik dagt het wel, dat myne vroome Pots„ dammers zich weder een feestdag gemaakt hadden." Zingt men dan nu het nieuw Gezangboek? Vraag de Koning niet lang na het merkwaardig befcheid , dat hy aan de bekende vier Gcmccntens gegeeven had; „ In fommige Kerken," was het antwoord, „ zingt men het, en in fommige niet." Daar voor zullen ook de Zangers een oud en nieuw Gezangboek in den Hemel hebben. Terftond daar op keerde zich de Koning deftig om, zeggende: „ 't Is droe„ vig , als zelfs dezelfde Gcloofsgcnooten zo ver„ fchillende grillen hebben; als of ik over de waarde „ of onwaarde der Gezangboeken kon oordeelen! „ Als de Priesters in myne Landen het goed noe„ men, dan ben ik te vrede, maar als de geestelyk„ heid er zelve over in oorlog geraakt, dan zal ik „ my wel wagtcn, om my in hunnen twist te men„ gen; Ik kan onmooglyk beter doen dan het oud „ en nieuw Gezangboek tevens toe te ftaan, om dat „ er toch ook een oude en nieuwe fmaak is; Paulus „ zegt ook: Beproeft alle dingen , en behoudt het „ goede." „ Laat  96 Byzonderheden betreffende dun ,, Laat my toch eens de beste Hoogduitfche Dfeb> „ ters inbinden," gebood dc Koning zekeren gelecr„ den. Daar zullen niet meer dan vier Bande* „ zyn:" n TJwe Majefteit vergeve my," zeide hy, „ als ik maar de uitgelezenfte Dichters neem, „ dan zullen er wel 30 Banden zyn." „ Gy ver- „ baast my," zeide de Koning, „ Laat ze „ my déns tellen, Sire, zo als zy my te binnen ko„ men, en ik zal de waarheid gezegd hebben." Opitz, Canitz, Boomer, Ramler , Klopstok , Gedicke, Gesner, van Kleist, Gleim, Vosz, Burger , dc Graaf van Stolberg , Wieland , Göthe, Hölty, Pfeffel, Göckingk, van Tiiu.m- mel , van GerSTENBERO , GoTTER , ClAUDIUS , Gellert, AVeisze , Hagedorn , Lessing, van ILaller, Zaciiariü, Uz, Duscii. . „ Genoeg, genoeg," riep de Koning, „ en dat „ zouden alle groote Dichters zyn daar ken ik „ de minften van, zo vcele kan cr Frankryk en En., geland niet aamvyzen — met dén woord , ik ,, wil dc besten ingebonden hebben." Na eenige bedenkingen zeide de Koning 5 „ Het fpyt my „ toch, dat liet te laat is, om regt goed Hoogduitsch „ te leeren , cn zekere vooröordeelcn tegen myne „ geleerde braave Landgenooten af te leggen ! Doch 35 gy  Koning van Pruiffin. 97 ,, gy zult my vergecven, ik kan ze thans niet genoeg meer toetzen." Een jong Huishouder zou naa Engeland reizen, om aldaar na het huishouden op een Landgoed onderzoek te doen. Maar vooraf begeerde de Koning van hem een Opftel over verfcheid.cn punten van 't Boeren landleeven, op dat hy zyne vatbaarheden zou kunnen beöordeelen. Hy bragt het Opftel, maar dit was zo verwerd en wydloopig, dat de Koning hem vraagde : ,, of hy ook dorfchen kon ?" De jonge Huishouder, die deeze vraag in dcrzelver waare beteekepis verftond, nam fpoedig zyn Opftel mede, cn bragt het 's anderen daags aan den Koning wederom. Deeze fpoedigc verandering behaagde den Koning, ook vond hy nu het Opftel zeer goed cn verftaanbaar. „ Dat is goed," zeide de Vorst, „ als men dorscht, „ moet men zuiver dorfchen, en altyd Kaf en Koorn „ onderfcheiden. Dat voegt elk braaf Landman. „ Gy zult goed worden, reis in 's Hemels naam naa „ Engeland, en leer wat goeds." De Koning kon alle Thyfiognomiën jaaren lang onthouden. Eens ontmoette hy een Boeren jongen hï Sileziën op den weg , die een ftuk .gelds verboren IV. Deel. G had,  08 Byzonderheden betreffende den had, dat hy met huilen en traanen zogt; dc Koning ontfermde zich over hem, keek hem flapt aan , en Wierp hem een ftuk gouds toe. Eenige jaaren daar na, kreeg hy denzelfden Boeren Jongen in Sileziën in t gezigt! Dc Koning liet hem vraagen, of hy niet voor eenige jaaren in dien zelfden ltreck geld verboren en gezogt had? De knaap antwoordde ja, cn voegde er eene dankerkentenis by, dat zyne Majefteit hem toen een ftuk gouds gegeevcn had. „ Geeft er hem nog twee ," zeide de Koning , „ want deeze omftandighcid doet my God voor myne „ fcherpe oogen danken, die ik nog in mynen hoo„ gen ouderdom heb." Op zekeren tyd ontmoette de Koning een ftok-oud Besje , dat met radys cn rammclas tc koop liep. „ Geeft toch die arme Vrouw 20 Daalers, en laat ze „ naa huis gaan, dat fchreeuwen kan ze onmooglyk „ uithouden." Naauwlyks was de Koning eenige fchreden voortgegaan, of er kwam weder eene oude vrouw met dezelfde koopmanfehap, en die even hard fchreeuwde. Genoorzaame Dienaar, zeide de Koning : ik moest vry wat 20 dalers hebben, als ik aan alle oude wyven, die my tegen komen en fchreeuwen, twintig dalers zou geven'. Ondertusfcheii liet hy haar een' dukaat toewerpen. Ze-  Koning van l'ruisfen. 99 ■ Zeker Paadje was zo ftout , om in een opengelegen boek te loeren , dat de Koning voor zich had. Dc Koning merkte het; kunt gy het le- zen ? was zyne vraag. „ Lezen wel," hernam de ontfielde Paadje, „ maar niet verdaan!" Nu fpaar dan de moeite ook maar, zeide de Koning, en lees niet! De Koning kon* niet veelen, als by zyne toertjes te paard, zonder zyn bevel, een mantel of overrok medegenomen werd. Op zekeren kouden Herfstdag was hy by zulk een toertje heel koud; Ik wenschte toch , zeide hy, dat ik myn' mantel mede genomen had. Één van zyne bedienden , die hem heimlyk verborgen had , kwam er terftond mede voor den dag ! De Koning keek hem ernftig aan: Wie belastte u den mantel mede te nemen? ,, Uwe Majefteit! dee„ ze buitengemeen koude dag!" Nu, een half uur in de wagt, omdat gy hem zonder myn bevel mede nam, en dan ico dalers, omdat gy hem uit goede voorzorg medegenomen hebt. Maar doe het in 't vervolg niet weder, de menfehen mogten anders denken, dat ik niet van 't vuur kon komen. G t. Eens  too Byzonderheden betreffende den Eens bekeek de Koning by zyn verblyf in Hirschberg het Kerkhof, dat rondsom van pragtig gebouwde venvulfzels wemelt, die men in allen gevalle voor kleine Kapelletjes aanziet. Wat zyn dat voor huisjes?" vraagde de Koning. „ Venvulfzels der „ Kooplieden," was het antwoord. „ Nu dat is „ waar," hernam hy ; „ die Haat ftrekt zich hier „ zelfs tot de dooden uit! " . Ter zelf Ier plaats trok de Burgerwagt ééns op, en hield by zyn kwartier het dringen van het volk tegen met de kolven der Snaphaanen en met Hagen. De Koning merkte dit uit zyn vertrek met veel ongenoegen. „ Laat myne goede enderdaanen my zien, zo „ langzy kunnen en willen; ik verheug my, dat zy „ my liefhebben, en geern zien." De Koning hoorde eens op zyne reizen een groot gedruisch in zeker Dorpshuis. Hy kwam nader, en yèrftond, dat dit het School was. Ik moet toch ook ééns in 't School gaan; daar mede ftecg hy af, en na binnen. De Heer Schoolmeefter, die zeker niemand minder dan den Koning vcrwagtte, cn ook den Ko-  Koning van Pruis/en. 101 Koning niet kende , liet zich niet ftooren, verzogt den Koning te gaan zitten, en verklaarde den Kinderen in zyne eenvoudige opregtheid het Vyfdc Gebod in den Katechismus, zo goed als kon. Onder anderen zeide hy: „ En als gy Soldaaten wordt, moet „ gy ook uwen Koning als Vader en Moeder lief „ hebben, opdat het u wel ga, en gy lange leeft op „ de aarde." Dit ftond den Koning zo wel aan, dat hy kort daarna dezen man in eene aanzienlyke Stadsfchool verplaatftc, en byna alle jaaren onderzoek liet doen : ,, Of die braave Uitlegger van het Vyfde „ Gebod nog leefde?" Over tafel werd eens by den Koning gewag gemaakt van den Godsdienst der HernJiuthers, onder anderen ook: dat jongelingen en jonge dochters hunne byzondere Godsdienst-uuren hadden. ,, Uat is „ eene zeer verftandige fchikking," zeide de Koning; „ Want daar jonge lieden famenkomen, daar ,, is gcmeenlyk alle aandagt weg, als zy elkauderen „ in 't oog hebben; Ik heb deeze aanmerking wel „ gemaakt in de Lutherfche en Katholyke Kerken." ,, Daar flaat een oud Man buiten, Paadjen vraag 5, déns wat hy by my tc zoeken heeft?" ,, Hy G 3 » Z'd  102 Byzonderheden betreffende den „ zal terftond weder naa huis gaan, uwe Majefteit! „ Hy heeft enkel vernomen', of zyn Zoon, die in ,, 's Konings keuken aangenomen is, zich wel ge- „ draagt?" Dat is een braaf Vader! Kon ik toch alle Vaders jong rr.aaken, die zorgvuldig vernemen naar het gedrag van hunne Kinderen! dat de oude Man toch wat te eeten kryge! Dc Koning vond onvenvagts een Paadje , die in een boek las : „ Wat leest gy daar?'" De Paadje wilde het boek weg rutzelen. „ Hier ik mag toch wel zien, wat gy leest ? " Het waren de Poëftes diverfes, en wel met verfchciden onderhaalde plaatzen, welke betrekking op het zedelyke en menschlykc hadden. "„Wie heeft dat onderhaald? „ Myne Moeder," zeide de Paadje. „ Zy gaf my „ dit Boek op weg, cn zeide: Als ik myn' Koning ,, niet zag, moest ik er in lezen. Maar ik berg. j, de het boek, omdat ik nog te zwak ben, om het „ te verftaan." Leest daar in, zo veel als gy kunt, zeide dc Koning , en vraagt my , als er het één of ander onv erft aanhaar voor u is. Uit dit Boek kan ik u de beste verklaaring geven. Als uwe Moeder u bezoekt, zo zeg het my. Daar werd édns by den Koning gefproken van de Egyp-  Koning van Pruisfen. 103 Egyptifche Mumiën. „ 't Is jammer," zeide Quintus, „ dat het balzemen derzélven verloren is ge„ raakt." „ Dat is het niet," hernam een ander, „ want zeker Doftor Nietzky in Halle meent, dee„ ze Kunst weder gevonden te hebben, en aan zeke„ ren jongen Graaf Sciiimmelman zou er reeds eene „ proef van genomen zyn." Ja, zeide de Ko¬ ning, ah iemand nu maar eenige duizend jaaren leven kon, om te weeten: of Ntetzky gelogen had of niet! Ondertusfchen wil ik liever myn ftof aan de aarde weder geven, dan daar van eeuw tot eeuw ah Miemie liggen. "Wylen de Koning was ongemeen gezet op den ouden Beddemeefter Adriani, die zich veele jaaren lang in den Krygsdienst pryslyk gekweeten had. Op zekeren dag liet hy zich naauwkeurig vertellen , hoe het nog in dc kamers van de voorige Koningen van Pruisfen uit zag? - ,, Dat toch niet dc geringfte „ van de aloude merkwaardige meubelen van die „ groote Mannen wegkomt , elke kleinigheid van „ zulke groote menfehen is een heiligdom voor de ,, Nakomclingfchap , om zich hunner dankbaar' te „ herinneren." —— By deeze gelegenheid liet hy zich van den ouden Adriani ook de lyst voorleggen van kannen, bekers en tabaks-pypen, die nog in 't vertrek van het zogenoemd Tabaks-Kollegie bewaard werden , hetwelk wyleh zyn Heer Vader gelucht G 4 had.  i°4 Byzonderhedcn betreffende den had. Ook bladerde de aandoenlykc Vorst lan¬ gen tyd in het Boek, daar zyn Heer Vader, Hy zelf cn zyne andere Broeders , en de toenmalige voornaamlte Generaals en Officieren ingeteekend hadden, d-e «fat Tabaks-Kollegie mogten bywoonen. — AU Aduiam riep eindelyk de Ronjng uit, waar z-f alle du tyden heen? Zy zyn vervloog als Tabaks-rook! By zeker gefprek in den cirkel des Konings kwam men ook op dat teder onderwerp: „ Of, en in hoe „ verre ,^ Koningen eenen gunfteling mocflen heb- ben ? " Myne Heerm f ze.de cindc]yk de K°°,ng; " Ik WM< dat ik geen' gunfteling heb; men zegt wel, dat Axhalt de myne is, maar het is niet waar; hy is alleen myn getrouwe hond (*) . dien ik wegens zyne trouw bemin enhoogachte; maar gy kunt veilig tegen ieder een zeggen: dat hy niet myn gunfteling is, en dat ik my , al myn leven, ge. fdgt heb , en altyd wagten zal, cn iemand tot myn' gunfteling tc maaken. De (*) Dit doelt daar op, dat Aw/j.t, ook tegen 's Koi'ngs Wil , by verfcheiden gelegenheden van ziekte me. nigen nagt voor > Vorften deur, enkel in zyne klederen lag, en waakte, hetwelk de Koning vernam, en hem deezen eervollen naam verwierf  Koning van Pruis/en. 105 Dc Koning ging ééns zonder eenig gezelfchap door verfchcide llraaten van Potsdam, Eén derSchildwagten oefende zichzelven in veri'cheiden Tempos, zonder den Koning bemerkt te hebben. Toen hy vlak by hem was , ftelde de Soldaat zich in poftuur cn prefentecrde het geweer. Braaf, myn Zoon, zeide de Koning , gy kunt uwe Tempos goed : maar op fchildwagt is het één der voornaamfle Tempos , de oogen overal te laaten gaan ; cn daarmede wierp hy hem een ftuk gouds toe. De Koning reed ééns voorby een' Schildwagt, cn vraagde, ,, hoe laat het was?" Ik heb honger, antwoordde de Soldaat. De Koning verftond hem, en fchonk hem een' Dukaat. By zekere reize des Konings door Frankfort, fprak de Koning eenige oogenblikken met zekeren Profesfor , die hem onder anderen ook vertelde: dat zyne vrouw eene gekroonde Dichteresfe was. Heeft zy. u ook gekroond, myn waarde Profe:for? vraagde de Koning al fpottende, G 5 Ééns  lo6 Byzonderheden betreffende den Ééns keek dc Koning uit zyn vaifter te San<$r,:ui op de Ruinen , en zag daar een mensch , die op dert losfe houten langen ladder tot op het mfetëêl. werk geklonterd was. „ Daar boven is een waag„hals," zeide de Koning tegen een' Looper, „ die niet wceten zal, dat men op de ruinen hals en „ beenen breeken kan ; loop ééns heen , cn waar„ fehuwt den armen duivel, dat hy niet ongelukkig „ worde, want daar ftaat die oude rommelaary niet „ voor. Neem ook een flesch wyn voor hem mede, „ die kan by uitdrinken, of' in de zak fteeken, maar „ niet weder hier komen , om te klonteren „ maar verfchrik hem toch niet." De Looper kwam, voibragt zyn bevel , de waaghals kroop al bevend naa beneden, en hy, en de Looper, dronken vervolg mds fhands voets 's Konings gezondheid , uit de bouteille, op de ruinen. „ Hoe komt het," vraagde de Koning aan een van zyne Tuiniers, „ dat ik dit jaar zo weinig Perziken A Be* ? " De roofvogels ! de roofvogels! zeide de Tuin.nr.n. „ Ja wel, ja wel," hernam de Koning, ,, dat kan óok wel zeker de waare reden zyn; kan „ men die niet weghelpen ? " Naar dat het komt, antwoordde de Tuinman. „ Het is erg," zeide de Ko-  Koning van Pmisfen 107 Koning, „ dat myne Tuiniers geen meer gezag „ over myne Perziken hebben , dan de roofvogels " „ Lieve Kok," zeide ééns de zicklyke Koning, „ ik heb van daag geen eetenslust, wat doe ik, om „ dien te krygen ? " Ik zal zorg draaien, zeide de Kok, en ging heen. Ondertusfchen was de Koning begeerig , om te weeten , wat hy hem zou klaar maaken ? en verwagtte met zeker verlangen den tyd, van eeten af, maar daar kwam niets. De Koning wagtte nog een half uur , en daar kwam nog niets ■ eindelyk liet hy den Kok met eenige ge- melykheid vraagen: of hy hem honger wilde laaten lyden ? Terftond kwam de Kok zelf met zyn' fehotels, en zeide: „ Uwe Majefteit vergeve my gena- digst, ik kon anders voor uwen eetlust geene zor„ ge draagen , dan dat ik haar wagten liet; Bod „ geve, dat gy myne fehotels met eetlust gebruikt." De Koning lagehte , en fpysde met buitengemcene graagte. 'Myn Kok heeft gelyk, zeide hy toen; Honger is de beste Kok. Hier op zond hy hem een goed prefeut voor zyn recept. Paadje, vraagde de Koning, waar zyn de Kersfen, die h.ier geflaan hebben? ■ „ Uwe  108 Byzonderheden betreffende den „ Uwe Majefteit heeft ze opgegeeten." Dat is niet waar. ,, Ik heb het met myne oogcn gezien." Wilt gy meer weeten, dan ik? „ Dat wel niet" zeide dc Paadje Hamerende, ,, maar." Ondcrtusfchen had de Koning zich bedacht, en zeide op een' zagter toon. Gy meet my nooit tegenfpreeken, dat past niet. „ Ja Uwe Majefteit," hernam dc Paadje, „ ik „ deed het om myne eere, gy zoudt wel „ kunnen denken, dat ik de kersfen opgegeeten „ had, cn daar bewaare my God voor!" Ja, als gy het om uwe eere gedaan hebt, zeide dc Koning al lagcheude, dan is het wat anders. ln zulke gelegenheden hebt gy gelyk, om my tegen te fpreeken. De overleden Gallery-infpeclor Oester retch was éëns met zeker bekwaam jong Kuultenaar op de Schil-  Koning van Pruis/en. 109 Schildcrgallery, om een ftuk af te teekenen. Onverwagï trad de Koning binnen; de jonge man verfebrikte hevig, cn liet van fchrik de heek teekening vallen. Bedaar, bedaar, myn Zoon , zeide de Koning gunftig, ik neem dat niet kwalyk. -De Koning zag, dat de jonge groote gefchiktheid tot de Schilderkunst had, en beloofde hem op ftond onderfteuning in zyne Kunst, cn thans is hy door de bemoediging van wyleii den Koning, cn door zyne gunst, één der eerlte Duitfche Kunftenaars. Kostbaare doozen waren de voornaamfte liefhebbery van den Koning. Ééns had hy eene groote menigte van dezelven voor zich ftaan, zodat één der binnen geroepene Paadjes van den fchittcrenden glans deezer Juweelen ongemeen aangedaan was. Zou ik u deeze doozen wel kunnen toebetrouwen ? vraagde de Koning. „ Ach neen , uwe Majefteit, —— ik zou er zeker geen ééne fteelen, en ik wilde liever myne Zilveren , die ik van wylen mynen Vader geërfd heb, er nog byleggen; maar men mogt ze my ontfteelen! Ach, ik bid onderdaar.igst, om my met zo veel gunst niet te verwaardigen." Dit rondborltig en fchrander antwoord verwierf den Paadje 's Konings grootlté vertrouwen, en eene voortreliyke gouden doos. Als  I io Byzonderheden betreffende den Als wylcn de Koning ééns eene groote menigte oud zilver liet verfmeltcn , zeide zeker Generaal; dat het toch jammer was van zulke merkwaardige {lukken, die als oudheden geworden waren. ,, Lieve „ Generaal," zeide de Koning, ,, het is nooit jam„ mer, als iet den ftaat ten nutte llrekt; bovendien „ is myn flot niet meer verfierd met zulke aloude ,, rariteiten, vooral thans, nu men alles modern wil „ hebben, en ik modemizeer thans maar. Ga- „ vg de Hemel, myn lieve Oude," vervolgde de Koning, ,, dat wy ons ook konden laaten ver/mei- „ ten!" ,, Dat wenscht uwe Majefteit zeker „ niet," zeide dc Generaal; ,, O ja', als ik „ zilver bleef, en alleen het fchuim, de oude on- zigtelyke gedaante, wegviel waarom niet? Ik zou zeker de eenigfte niet zyn, die dit wensch„ te!" Één van 's Konings bedienden, die niet dagt, dat de Vorst zo digt by hem was, haalde een (huifje uit zyn zak, en fnoof. De Koning zag het op eenigen afftand, en riep hem toe: ,, Snuif gy?" ,, Ja, uwe „ Majefteit! " „Hebt gy ook eene doos?" ,, Myne doos beftaat helaas uit papier! " „ Daar, „ daar hebt gy zes dukaaten, fpaarwat; maar geef „ voor eene doos niet meer dan zes groschen, daar „ kunt gy in de verlak-fabriek een heel goede doos „ voor krygen.,, dat weet ik." Op  Koning van Pruis/en. in Op zekeren tyd diende zich een Jongman by den Koning aan, die eene heel voortreflyke hand, maar geen één woord goed gefpeld fchreef. „ Men moet „ den armen Duivel voorthelpen," zeide dc goedhartige Koning; ,, Één van myne Kanzellisten zal hem „ de fpelling wel leeren, hy zal fchoon worden; on„ dertusfehen tot dat hy zelf Kanzellist kan zyn , „ zal ik hem uit myne Chatoulle alle maand 12 Daa,, Iers geven, liet gaat den armen fchelm met zyne „ fraaie hand, even als menig dom Meisje met haare „ fchoonheid." Zeker Koninglyk Bediende was , wegens zekere zaak, tc Spandou gekomen ; doch hy ontdekte terftond na zyne arrefteering, dat hein ongclyk gedaan was. Op ftond liet de Koning hem in vryheid fielten, cn naa Potsdam ontbieden:" Ik bedank uwe Majefteit," zeide de geftrafte man, „ voor de genade, dat gy my van myn arrest ontfiagen hebt." Neen, goede man, zeide de Koning, ik dank u; dat gy my gelegenheid gegeeven hebt, om regtvaardig tegen u ie zyn. Ik zal u en uwe kinderen niet vergeeten. Kry-  H2 Byzonder heden betreffende den Krygen myne honden hun behoorlyk voedzel? . Vraagde de Koning aan eenen Paadjen. „ Eerst gy, „ dan de honden, dan ik," antwoordde de Paadje. De Koning, dien dit Lakonisch antwoord fmaakte, deed den Paadje weder voor zich komen, en zeide: My koffy, myne honden biscuit, en gy dit horlogie. De Koning reed eens een toertje. Onder weg ontmoette hy eene Boerin, die haar Kind de borst gaf. Toen zy den Koning ontwaar werd, wilde zy zich wegmaaken. Maar hy wenkte haar heel gunftig, dat zy zich in haar moederlyken pligt niet zou laaten Itooren. By haar gekomen, vraagde hy haar; wie zy was, wie haar man was, cn of zy ook huishouding en beflaan had? De arme Vrouw bekende, dat haar man voor weinige wecken begraaven was, dat zy fchulden had, dat zy haar kleine huisje wilde verkoopen, en zich met haare Kinderen naa Potsdam of Berlin in een huur wilde begeven. De Ko-' ning liet vervolgends flipt onderzoek doen naar de omftandigheden deezer Weduwe; en vernomen hebbende, dat deeze lieden niet door liegt huishouden agter uit gegaan waren, zo liet hy haar het huisje behouden , betaalde haare fchulden , cn zette haar weder in eene goede bedoening. Of  Koning van Prüisfen. 1*3 Op zekeren tyd behaudigde iemand den Koning een verzoekfehrift, daar deeze uitdrukking in fond: „ daarom ben ik terftond tot de regte fmidzc ge„ gaan." De Koning zond het verzoekfehrift, daar het behoorde, met deeze woorden: ,, Dc goede man ,, heeft iri de fmidze misgchad; maar ziet toch toe i „ of men uit zyn yzer wat fmeeden kan?" De Koning hoorde van zekeren Officier, die ongemeen bang was voor het onwedcr. Heeft de man veldjlagen bygewoond? Vraagde de Koning. „ Hy „ is één der vcrdicnftelykftc Officiers, die meer dan honderd lidteekens aan zyn ligchaam vertooncn „ kan." Dan beklaag ik den goeden man, het is een vatuurlyk gebrek! Dat niemand hem het zelve 'verwyte! Één van 's Konings Bedienden , die het licht te bezorgen had, had ééns vergecten, nog eene kaars aan te ftecken. Wat is dat te zeggen? vraagde de Koning. „ Ik heb het vergceten, uwe Majefteit," zeide de Bediende rondborftig: „ Uwe Majefteit ziet „ toch genoeg." Verlaat u daar niet op, zeide de Koning lagchende; menigmaal kan ik niets anders dan de onbekwaamheid van myne Bedienden zien; ondertusfehen moet gy my altyd het licht bezorgen. IV. Deel. H Is  ii4 Byzonderheden betreffende den Is myn paard daar? vraagde dc Koning ééns haastig : een heel nieuwe Paadje zeide in zyne onnozelheid: „ Ik geloove , dat het nog vreet!" Dat zou niet goed zyn, myn zoon; doet gy zo niet; als gy by my zult zyn, dan moet gy niet gaan zitten eeten; maar ziet gy, gy hebt het paard onregt gedaan , het ftaat daar reeds. Eén van 's Konings Bedienden werd fchiclyk opgeroepen, cn verzogt ootmoedigst om vergeving, om dat hy nog zo verward om het hoofd verfcheen! Als gy maar niet in 't hoofd verward zyt, hernam de Koning gunltig, dan is er niets meer te zeggen. Men denke niet, dat de Koning geheel onkundig was in de Hoogduitfche Taal; Hy wist ze zelfs tot de grootfte fynhcid toe door zyne altyd tegenwoordige fcherpzinnigheid te gebruiken. Hy hoorde eens voor eene School het luid geraas der Kinderen. Wat is dat? vraagde dc Koning; „ Het zyn Kinderen, die zo luid leer en (lemen)." ■ Neen, neen, zeide de Koning, het zyn Kinderen die zo luid tieren (J'drmen).  Koning van Pruis/en. "5 De Koning eischtc eens fchielyk een glas water; de Paadje, die te gaauw was, glistc op de geboende vloer uit, en viel met 'net glas vlak voor den Koning neder. Ach nu ben ik altyd van uwe gunst beroofd , riep hy verfchrikt. Neen, myn zoon, zeide de Koning gunltig; dat doet water niet! Ta den geleerden cirkel des Konings wierp de Vorst eens zelfs de vraag op: wie toch de grootjle man van oude en niemve tyden geween was? Alles zweeg, cn keek den Koning aan. O, ik weet wel, wat gy lieden daar mede zeggen wilt maar deeze trot- fche droom zy verre van my! de beste is de grootjle! Of die er al geweest is, thans is, of ééns zyn zal, —— dat weet God! Van eene eerlykc Boerin in Sileziën die het geluk had gehad, om den Koning by eene reize naa Breslau eenige vrugten aan te bicden, ontving hy, benevens een groote nieuwe ben, den volgenden Brief: II 9 LiE-  116" Byzonderfieden betreffende den Lieve , genadige Heer Koning ! „ Alzo bet niet beter uitgevallen is; (te weten , „ de vrugten) zo moet gy het zo voor lief nemen, „ als wy het hebben. Ik en myn man hebben het n beste nitgezogt, cn zo goed hl vlas cn hooi ge„ pakt, als mooglyk was. Gebruik het met ge„ zondheid; God fchenk U een lang leven, dat „ gy nog vcele jaaren ons iets belooven kunt; wy „ zullen altyd het beste voor u bewaaren. Ik cn „ myn man verzoeken u toch al te zeer om uwe „ gunst, voornaamlyk nadien ons arm goedje zo „ in verval is, cn er reeds 120 Ryksdaalers, 10 „ Böhmen en 1 Dreyer fchulden op loopen. En „ hier mede beveelen wy U aan de Almagtigc hoe- de Gods, en blyven tot in 't graf Uwer Koninglyke Majesteit „ eeuwig-getrouwe en onderdaanige ,, onderdaanen j> Ik en myn Man N. N. De Koning beantwoordde deezen Brief gemeenzaam als volgt: Goe-  Koning van Pruisfen. 117 Goede Moeder! „ Ik bedank u voor uwe fchoone vrugtcn. Als ,, God my leven en gezondheid verleent, kom ik „ toekomende jaar weder; befpaar my maar wat, „ op dat ik wat vinde, als ik weder wat beloof. „ Dat gy op uw goedje 120 Ryksd. 10 Böhmen en „ 1 Dreyer fchukl hebt, is geheel niét goed; gy ,, moet knap en ordentlyk huishouden, want an,, ders zoudt gy zeker meer agter dan voor uit ,, raaken. Ik zend u hier 200 Daalers, die ook ,, heel goed ingepakt zyn, betaalt daar uwe fehul„ den van, en maakt uw goedje zuiver, en over„ leg uwe dingen knapjes, dit raad ik u ernflig, 9, als uw lieve genadige Koning Frederik. Myn Hemel! zeide dc Koning op zekeren dag , dat hy ongemeen overloopen werd, alles plukt my, en vil van my hebben! en daar is toch, niemand armer dan Koningen! De onverflandige menfehen denken, dat het alles myn geld is, dat zy aan lasten opbrengen, en ik moet zelf accynzen betaalen, en dan denken zy wonder wat te geven, als zy my eenige Grofchen brengen, die ik hun toch over hort of lang tot Daalers maaken moet, II 3 tin  118 Byzonderheden betreffende den Één van 's Konings Paadjes was zo met tandpyn geplaagd, dat het eindelyk voor den Koning zigtbaar wierd. „ Ik moet den armen fchclm van zyn tandpyn afhelpen," zeide hy tegen één der aanwezende I keren. „ Gy ," riep hy toen hevig, „ terftond hier wat hebt py daar wéér voor een dommen trek gefpecld? terftond naa de wagt, en laat u 50 flokftagen tellen! geene omjlandigheden voort gy deugniet!" „ Hemel, wat heb ik ge¬ daan ? " zeide de arme Paadje, die zich in den grootden angst cn ontdeltenis aan 's Konings voeten wierp. Voort, zeg ik, zonder etn woord meer te fpreeken, voort. De Paadje ging bevend heen, en waggelde naa dc trap toe. Maar terdond deed de Koning hem te rug roepen: Doen uwe tanden u nog zeer, myn Zoon? vraagde hy met eene zagte dein. „ Ach, neen, uwe Majclteit, alle tandpyn is my van fchrifc overgegaan!" Dat wilde ik maar, myn Kind, zeide de Koning goedhartig; ik wil wenfchen, dat zy geheel voor u over mag zyn ! ga nu heen, en koop u voor dit ftuk goud wat goudpoeder. Digt by het Slot tc Potsdam fpeelde eene heek troep Jongens Soldaatje. Dc Koning keek er naar uit het venster, cn merkte, dat dc Schildwagt ze uit elkan-  Koning van Pruisfen. 119 elkander wilde jaagen. Doe dat niet, riep hy; het begin van den dienst moet toch ééns gemaakt worden; en tevens zond hy den Jongens eenige Daalers tot eene verkwikking. Op nieuwjaar gaf zeker jongman den Koning eene gelukwenfching in verzen over. De Koning liet hem by zich komen, en vraagde: of hy die verzen zelf gemaakt had ? De gelukwenfchcr verlegen zynde, antwoordde, neen. „ Nu dat is goed, hier wil „ ik u iet fchenken, om dat gy die verzen niet ge„ maakt hebt, want als gy ze gemaakt hadt, had ik „ u in 't Dolhuis laaten brengen. Maar doet toeko„ mende jaar die moeite niet weder. Men weet, hoe één van den Hofftoet des Konings in zyne laatfte dagen in de hoogde ongenade viel. Zyn ftok-oude Vader wilde zich aan de voeten van den Vorst werpen, en om genade voor zynen Zoon bidden, maar de Koning liet dit niet toe. ,, Ik zou „ hem nog meer ftraffen," zeide de Koning, „ om „ dat hy eenen zo ouden braaven grysaard in de j, noodzaaklykheid brengt, om een' zo harden flap ,, voor den onberaaden Zoon te doen; men verzekere „ den ouden Man van myne gunst, maar voor den „ Zoon heb ik niets over." II 4 li  120 Byzonderheden betreffende dtn In 's Konings laatfte levensjaar werden hem nog verf'cheiden plans tot verbetering cn opgang der Porcellcin-Fabrick voorgedragen. Lieve Hemel, zeide de zieke Koning, hoe kan men my thans met breekhaare waar belasten, daar ik zo zeer aan myne eigene brosheid te denken heb. Toen wyfen dc Koning fteeds zieklyker werd, liet hy zich dikwils in de open lucht en in de zon brengen 5 Dit noemde hy zyne laatfte verkwikkings-llonden. Dan wees hy met eene vrolykheid, die iemand tot traancn beweegde , naar de zon , zeggende : Deeze is nog de eenige vriendin, die my op de wereld toelagcht! Vervolgends keek hy geroerd in haar weldaadig licht, en riep uit: Haast zal ik u nader - komen! Kort voor 's Konings einde leidde de Hertog van Courland nog een bezoek by hem af. Frederik ontving hem afgemat, maar in een goeden luim, en vraagde: of hy ook een waker nodig had? Ik begryp uwe Majefteit niet! zeide de diep aangedaane Hertog; „ helaas, helaas!" ging de flaapelooze Koning voort, „ moet ik uwe Doorlugtighcid zy dan zeg- 53 £Cn |  Koning van Pruis/en. 121 w gen; dat ik deeze arme nagtwagt ben, en dat al „ zo veel weeken? geen van alle de wakers „ moet elk kwartier luider hooren liaan, dan ik! „ daar ziet gy nu: dat ik my niet, zonder bekwaam, heid, tot waker aanbiede!" Dc Hertog weenende keerde zich om, om zyne traanen te verbergen. „ Ik dank uwe Doorlugtigheid voor deszelfs mede» „ lyden," zeide de Koning; „ ook dat is troost, „ als men traanen van medelyden verdient; o! als „ u dierbaar medelyden my ook flaap aanbragt! Gy ziet er altyd zo droevig uit, ah ik u roep, zeide de Koning tegen eenen Paadje; wat fcheelt u? „ My treft het lyden van uwe Majefteit zo zeer" — en hy wischte de traanen van zyne oogen. Goede fchelm, zeide de Koning: ik wil toch nog zien, dat ik voor m\n fterven uwe droefheid in vreugde verrader e; eenige dagen daarna vereerde de Koning Jiem een Banknoot van 1000 daalers. In de tegenwoordigheid van den vermaarden Zimmerman, gebruikte de Koning juist zekere vrugt, die deeze hem eenige uuren tc vooren zeer ernftig verboden had. Zimmerman trok daar op een bedenklyk gezigt, en herhaalde zyn dringend verzoeKII 5 Wees  ï22 Byzonderheden betrefende den Wees maar niet bekommerd , zeide de Koning, zo lang als gy by my zyt, zal my de goede God deez? fchoone vritrht niet laaten hinderen! Zeker, een heel fyn Compliment voor den grooten Geneesheer. ,, Hoe is het geneesmiddel van eergisteren uwe Ma„ jefteit bekomen ? " vraagde een ander Geneesheer Als een' oud' man , aan wien alle Eskulaaptn en Galenen der aarde niets meer kannen aflekken. Het geneesmiddel kan heel goed zyn, maar ik ben niet meer goed voor liet geneesmiddel! Doch ik ben een mensch, als alle andere menfehen; ook Koningen moeten zich deeze laatfte wisfeling laaten welgevallen; zy zal zo erg niet zyn! ■ Een kleine jongen van 8 jaaren uit een Dorp by Potidam was gewoon, voor den Koning voor uit tc loopen, als hy uit Sans-Souci naa dc flad en op de parade reed. j*>ngen, wat loopt gy my dan altyd voor uit, myn paard zal u nog eens trappen. ,, Dat 's niets," zeide de kleine guit, „ daar voor heb ik toch den Koning gezien." Dit naïyè antwoord van den kleinen Jongen bragt zyne Ouders in de grootfte gunst van den Vorst, en hy trok zich dien Jongen aan tot zyn einde toe, en nog heden zelfs  Koning van Pruisfen. T23 zelfs zou voor hem, zo als te vóoren, gezorgd zyn. Zeker Referendarius hield onmidlyk by den Koning zeiven om eene bezorging aan. De Koning, vvien men juist het beste denkbeeld van zyne bekwaamheden niet gegeeven had, fchreef onder zyn Verzoekfehrift: „ Ik kan u den post niet toever„ trouwen , omdat gy geen brein in het hoofd „ hebt." „ Heeft dan de Koning er in ge- ,, zien?" berstte de Refc, endaiius, van ver¬ driet, uit. Doch dit onbezonnen gezegde kwam juist in een gelukkig oogenblik tot 's Konings ooren. ,, De man heeft gelyk," zeide de Koning lagchende; „ ik heb er niet in gezien; hy moet meer van ,, zyn hoofd weten , dan ik of een ander; hy zal den „ post hebben." En hy heeft hem ook werk- lyk, en neemt hem waar met alle eere en braafheid. De Koning fprak ééns met een man, die hem zeer veel activiteit fcheen te hebben. Het gefprek viel ook op land-vermaaken, onder anderen op Voljcrcs. Waar toe zyn die? vraagde de koning. „ O „ Sire, zeide hy, men moet toch ook iet voor de „ verveeling hebben!" Zo! hebt gy ook vervetting? " Dy deeze woorden keerde de Ko-  1=4- Byzomterheien betrefende den Koning zich donker om , en fprafe met den man, die fomtyds verveeling had, geen woordje meer. Ééns liet zich de Koning vcrfcheiden gedichten voorlezen, die men ter eere van zyn' geboortedag gemaakt had. Hy hoorde elk oogenblik het woord Vider. „ Veel vernuft en geest vind ik wel in „ deeze Verzen niet," zeide hy, „ maar des te „ meer liefde en genegenheid jegens my, en daar ,, ben ik volkomen mede voldaan. Myne onderdaa„ nen kunnen my geen fchooner vers maaken, dan „ wanneer zy my hunnen goeden Vader noemen; „ want in myne geheele regcering heb ik myn best gedaan, om het te wezen." De Koning vroeg eens haastig om eene pen: zyn Staatsdienaar Herzberg was tegenwoordig, en gaf hem die, welke hy juist in de hand had, met die ontfchuldiging: dat zy voor zyne Majefteit niet deugen zou. „ Herzeergs pennen fchryven altyd „ goed," zeide de Koning gunftig, Men klaagde ééns in 's Konings tegenwoordigheid over  Koning van Pruis/en. 125 over het flegte November-weder. God heeft alles wys gefchikt, zeide de Koning; in fleclit weder moeten wy braaf werken, om by mooi weder tyd te hebben , om het te genieten. My , armen man, gaat het zo wel niet; want welke dag is er, die my geen' last aanbrengt! Over het gemeen, kan niemand van het weder minder dienst hebben, dan Koningen! Ééns maakte een allerverfchriklykst onwcder den Koning wakker. Hy had belast, dat niemand voor 5 uuren by hem zou komen; Daar kwam ook niemand, onaangezien er yslyke flagcn waren. Het nagtlicht was uitgegaan, de Koning fchelde. Mag ik waarlyk binnen komen vraagde een nieuw bediende bevend door 's Konings deur. „Ja, kom maar, doch alleen by myn nagtlicht, „ nooit by my, fteek het op, en leg u in Gods „ naam weder te flaapen." „ Verftaat gy u goed, om tanden te trekken?" vraagde de Koning den vermaarden Tand-meester K * * *; ,, Niet zo goed, om ze te trekken, als wel „ om ze te bewaaren." Bat is braaf, zeide dc Konmg9 gy zult myn Tand. meester wezen; ik zal u dikwils laaten ontbieden. Ik heb altyd Tand-mees- ters  126 Byzonderheden betreffende, den ttrs gekend, die trekken wilden, ah zy my aanzagen: Ik ben zeer in myn fcliik, dat ik u heb leer en kennen. In *s Konings Concert verloor de Vorst eens zich zeiven dermate in zekere Cadans, dat hy geheel de ftcm inhield, cn op dc zaal, met de fluit aan den mond, op en neder ging. Dit duurde wel over de zes minuuten; fchiclyk ging hy weder aan de lezenaar, en eindigde de fchoone lange Cadans in den behoorlyken toon. Toen het Adagio uit was, verzogt hy het gezelfchap vergeving wegens zyne verftroojing, met het gunftigst oog. „ Ik heb van „ daag ccn heel zwaaren postdag, myne Heercn, ,, ik maakte geduurende de Cadans een brief klaar; „ het zal niet meer gebeuren!" De Koning ontmoette ééns eene moeder met twee dochtertjes , tweelingen van 8 jaaren. Wie zyt gy ? „ de vrouw van een Koopman in ftolTen alhier." Zyn dat geen tweelingen? „Jz, uwe Majefteit." Hebben zy de pokjes al gehad? „ Nog niet , uwe Majefteit." Als de Meisjes groot zyn, en ik leef nog, dan zal ik haar een uitzet geven, gy zult ze toch wel zo opvoeden, dat zy goede man-  Koning van Pruis/en. 127 mannen waardig zyn? De moeder geroerd zyn- de, weende van vreugde. Nu , zo als gezegd, ik zal voor de Meisjes zorgen; zy behaagenmy; zorg gy voor haare opvoeding, en herinner my nu en dan myne belofte , ik zal het niet kwalyk nemen. De goede Vaderlyk-gezinde Koning reed voort, en de moeder was in haare vreugde over de kinderen heel buiten zich zelve: Maar weinige maanden daar na, lagen de lieve Meisjes in 't graf; kwaadfoortige pokjes hadden haar weggefleept. Dc bedroefde moeder was zo koen , dat zy haar verlies, den goeden Vorst meldde, en haar Zoontje van elf jaaren in zyne gunst aanbeval. De Koning liet haar een vriendelyken Brief fchryven , en haar van zyne zorg voor haaren Zoon verzekeren. Maar deeze ftierf ook weinig jaaren voor de Vorst naa de Eeuwigheid ging. — Dit was waarlyk veel vreugde en veel droefheid voor eene tedere moeder! Bische lag eens op een Foliant te flaapen, daar de Koning in las. Het beestje Hiep zo vast , dat het den goedaanigen Frederik niet van het hart mogt, het in zyn flaap te ftooren. ,, Ik moet ondertusfehen „ een ander werk beginnen," zeide de Koning, en ging fchryven. Intusfchen werd Bische wakker, en begon zoetjes, het blad tusfehen de tanden te nemen, daar het op gelegen had. Gelukkig merkte de Koning  123 Byzonderheden betrefende den ning het; „ Neen, Bischer," zeide hy , tevens opfprirtgen.de én hem van liet bock nemende, „ dat „ gaat te ver; eerst wilt gy my niet laaten lezen, »» c'an wilt gy myn boek heel opëeten; gy zyt een Grobiaan, voort met u oiidcr dc kagchcl." „ lïoe komt het," zeide de Koning, „ ik hoor' „ dikwils het Klokkcnfpcl elk oogenbKk bcycren, en ,, dikwils hoor ik het hcele weeken niet." ■ „ Dat doet dc wind" zeide een Paadje, die tegenwoordig was. Dat kan wel zyn, zeide de Koning; maar gy zult heel wel doen, als gy u van den wind zo niet laat bewegen, als dit Klokken/pel. Qcaxz was buiten twyfel dc cenigfte Virtuofe, die den grooten Koning alles zo vcor de vuist Weg zeide, cn zeggen dorst. Zyne hoogagting en toegevendheid voor hem was onbegrensd, en wat Quanz wilde, zou dc goede Koning om alles in de wereld niet anders gewild Hebben! Het is waarlyk tc verwonderen , hoe dc verheeven Vorst zich altyd naar Quanz wil fchiktc, zo dra het op zyne troetelvriendin, de fluit, aankwam. Elke fluit, die Quanz hem van zyn eigen maakzel bragt , kreeg hy ten mïnften tienmaal boven dc waarde betaald. Elk nieuw  Koning van Pruis/au 129 dieuw Solo , elk nieuw Concert van hem, verrukte den Koning , en hy verhief het als een heiligdom. Deeze gevoelige goedheid fcheen Quanz hoogmoedig te maaken, cn men heeft opgemerkt, dat hy by meer dan ééne gelegenheid den Muzikaalfchen Dictator fpeelde, doch het geen eenige andere mannen, dien Quanz in verdienften toch niet evenaarde, uit Kollegie-vriendfehap verdroegen. Men heeft ongemeen veele byzonderheden van den Koning en hem. Thans zy het genoeg, dénc der gewigtigften uit tc kippen, welke bcwyst, dat Frederik, die onbevreesd zich tegen dc halve wereld verzette, waarlyk fomtyds voor zynen Leermeester Quanz fcheen te vreezen. Het geval was dit. Quanz bragt hem ééns eene nieuwe Jluit, maar met dit uitdruklyk beding, dat de Koning ze binnen vier dagen nog niet aan den mond moest zetten, om dat zy nog niet droog genoeg was. De Vorst ten hoogden begecrig, om te hooren, hoe zy klonk ? bragt ze nog dien dag mede in zyn Concert, het geen Quanz voor ditmaal, wegens onpaslykheid, niet bywoonde. ,, Ach myne Hecrcn ," zeide de Koning vrolyk, „ hier heeft myn Quanz my eene „ nieuwe fluit gebragt, en die mag ik in vier dagen „ nog niet befpeelen, om dat zy nog meer droogen „ moet! Is het niet wreed ,' dat hy my eene „ fluit brengt, die ik niet bcfpceleii mag; Kon „ hy ze niet liever houden? het is juist, als of hy „ my daar mede op dc proef wilde Hellen. Het hin„ dert immers de fluit niet, als ik ze befpeel? het IV. Deel, I „ zyn  i^o Byzonderheden betreffende den zyn maar grillen van mynen Quanz ; zegt my „ ééns, zou het dc fluit wel hinderen?" De Memmen waren verdeeld; en na veel voor en tegen, zeide de Koning met eene aangenaame deftigheid: „ Myne Hecren, Quanz gaf my eene wet, en wet- „ ten moet men houden!" Daar mede lag de Koning de fluit op eene Lezenaar, nam zyne gewoo- ne, en fpeelde zyn Concert. Elk ftond verbaasd over de infehiklykheid van den goeden Vorst maar nu volgt eerst het treurig toneel. De Koning uitgcfpeeld hebbende, ging met 't muzyk in de hand tot één' der Muzikanten, dien hy een paslage, welke hem voorkwam valsch tc zyn, tooncn wilde, maar was zo ongelukkig, dat hy tegen de Lezenaar ftiet, daar de nieuwe fluit op lag; zy gleed af, cn lag gebroken aan 's Konings voeten. Geene der levensgevaaren , welke de onvenvinlyke doorftond , hadden ooit zyn gezigt verbleekt; maar in dit oegenblik ftond Frederik als een lyk , flocg de handen iaamen, cn riep: „ Ach Hemel! wat zal myn Quanz „ zeggen! liee zal ik hem weder goed maaken ! wan,, neer zal hy my weder eene nieuwe fluit brengen! " Het gantfche gezelfchap had de grootfte wcHprckcndhcid van doen, om den gcvoeligen Koning moed in te fpreken. Na eene lange, waarlyk aandoenly- ke Pauze, zeide hy: „ Op ftond pennen en papier „ hier, een Protoko! opgeftcld, en van u allen on„ derteekend; in 't Protokol moet ftaan, dat ik de „ fluit niet aan de mond gehad, maar dat ik ze alleen „ aan  Koning van Pruis [en. 13 r *,, aan 't gezelfchap heb willen tooncn , cn dat zy ,, door' een ongelukkig toeval gebroken is." ■ Het bevel werd oogenbliklyk volbragt. 's Ahde* ren daags en den volgenden dag was Quanz er. Maar de Koning was zeer in zyn fchik, dat hy niet om de fluit dagt. Doch den daar op volgenden dag kwam de Koning met het treurigst gelaat in 't Concert, houdende de Hakken der gebroken fluit in beide de handen. „ Ach myn lieve Quanz, riep hy uit," zie eens , hoe ongelukkig ik geweest ben ; „ het gantfche gezelfchap zal getuigen , dat het myn ,, fchuld niet was, dat deeze fraaie fluit, het werk „ van mynen Quanz , door een onvoorzienen floot, „ van den Lezenaar viel, en in (lukken brak; Wees „ toch niet boos; ik ben al boos genoeg op my zel- ,, ven , dat ik ze brak." Terwyl de Koning dus fprak, werd hem ook het Protokol van 't gezelfchap ter hand gefield, en elk zeide Quanz de waarheid , en verhaalde hem het gebeurde , zo als het zich toegedragen had. De Koning ftond heel verlegen op den agtergrond, cn wagttc Quanz vergifnis af. Maar deeze was onhoflyk genoeg , om een heele poos by zich zeiven tc grommen. ■ ,, Al wel! al wel!" zeide hy cindelyk , met zyne gewoone trotfche houding: ,, In twee jaaren zal uwe „ Maje'leit geenc nieuwe fluit van Quanz hebben. „ lk moet het my laaten welgevallen, als myne met „ moeite gewerkte fluiten, van uwe Majefteit niet in „ acht genomen worden. 1 Het is my daar by om de I 2 „ eere,  132 Byzonderheden betreffende den „ eere, en niet om geld te doen; Godweet, of ik „ van myn leven weder eene zo voortrcilyke fluit zal „ kunnen maaken." Quanz was , het hecle Concert over, gemelyk, terwyl de Koning weder levendig werd, en den Hemel dankte, dat dit genadig onweder voorby was. Want Quanz matigde zich meermaals aan, om regt in ernst boos op den Koning te zyn; cn het was wylen den goeden Koning werktuiglyk geworden, om alle zyne kwaade luimen met de tederfle toegevendheid van een' vriend af te vvagten. Evenwel kon Quanz in dit Concert niet af, om den Koning, die deeze keer in 't fpeclcn zich zeiven overtrof, een dricvouwig Bravo toe te roepen , dat den Koning des te aangenaamer was, om dat hy nu alles vergeven en vergeeten had. Quanz nam hier op de (lukken van de fluit, lymde ze aan één, cn zy kreeg door deeze val een veel fchooncr toon, dan te vooren. Dc Koning gaf ze dikwils al boenende den naam Faustine, en zy bleef, zo lang hy dc fluit fpeelde, zyne geliefde fluit. • De Koning gebood zynen Graun ééns, om de proef van eene nieuwe Opera van hem te geven, omdat hy de generaale proeve, die binnen weinige dagen zyn zou, niet kon bywooncn. Graun volbragt het bevel, en de proeve ging voort. Ongelukkig was de Koning dat uur niet wel gedisponeerd, en Graun  Koning van Pruisftn. 133 Graun moest met wysgeerige zelfs verloochening zien, dat de Koning met zyn potlood fteeds de eene zyde na de andere in het partitur doorhaalde, die hem niet beviel. Graun liet hem bedaard doorhaaien , en wagtte met ftille bewustheid, van d& waardy van zyn werk, het einde af. Graun, zeide de Koning toen; dat alles moet anders gemaakt worden; alle die zaaken zyn uwes niet waardig, en behaagen my niet. ,, Dat fpyt my van harten," zeide , Graun , ,, Ondertusfchen zal ik geen ééne noot „ veranderen, want overmorgen is het de generaale ,, proef, en in drie dagen kan er geen nieuws meer in geftudeerd worden. En dan het gewig- „ tigt argument, dat ik voor my heb, zal ik uwe „ Majefteit zeggen, als zy genadiger zal zyn." Graun , op u was ik nooit ongenadig maar ik wil uw argument aanfionds hooren. ■ ,, Nu dan," zeide Graun , terwyl hy zyn partitur in de hand nam, „ over dit ftuk ben ik Koning." De Koning lagchtc, werd op ééns lustig, en zeide: Graun, gy hebt gelyk! het blyft alles ftaan. ■ De Koning liet zich de reisbefchryving van eenen vermaarden Berlynfchcn geleerden voorlezen, en werd van de edele vrymoedigheid en treffendè oordeelen van deezen opregten fchryver, die zeker niet altyd aan de gantfche Natie behaagen zouden, dermaaten I 3 aan-  134 Byzonderheden betreffende den aangedaan, dat hy hem liet ontbieden, en hem van zyne hoogstgimltige goedkeuring verzekerde. Dat is braaf, dat is regt, zeide hy in zyn gefprek met hem. Gy hebt myn credit; maar past op, dat de munniken en paapen u niet beet krygen, als gy weder in Katholyke landen komt, zy zouden u uwe waarheidsliefde zuur laaten opbreken. Maar dat is heel goed, dat men met verfland en waarheidsliefde door de wereld reist , anders krygen wy, in plaats van goede reisbefchryvingen, louter Romans en Fee'ënfprookjes; het is toch zonneklaar, dat men veel in reisbefchryvingen liegt, vooral in zulken , die van JlylUoren op hunne kamers opgefleld worden, of nog doller, van zulken, die als windbuilen door de Landen vliegen. De Koning was in de eerfte jaaren zyner regeering met zyn gevolg ééns in een bosch, omfïreeks Potsdam; een fchriklyk onweder overviel hem, en een fchaterende donderdag fplytte niet ver van hem af eene majestueuze Eik, werpende die met haar duizend takken voor 's Konings voeten. Laat ons eerbied hebben voor God yJlmagtig, zeide de verheven Koning, reed toe, en bekeek de Eiken brokken, bleef den geheelen weg over tot Sans-Souci toe, in 't diepst gepeins verlooren. Als  Koning van Pruis/erf. 135 Als men ééns van Schwerins dood fprak, en alle de omftandigheden daar van aan den Koning nogmaals verhaald werden, kwamen hem de traanen in de oogen; Hemel, zeide hy, fchooner dood kan men niet Jlerven! hoe dikwils zal ik mynen Schwerin nog beweenen en benyden! Ik wil van daag wel een toertje te paard doen. „ Wat verhindert uwe Majefteit daar in?" vraagde een Prins, die tegenwoordig was; myn pligt ■ en merk dit by deeze gelegenheid op , myn Frins; het vermaak moet levenslang voor onzen pligt wyken, en wilt gy dan ook het fchoon en goed gevolg Weeten? dan zal u elke pligt tot een vermaak worden! „ Toen hebben myne goede Berlyners het my „ kwalyk genomen," zeide de Koning, als er van 't einde van den zevenjaarigen oorlog gefproken werd, ,, dat ik by myne terugkomst hunne eere„ boogen, Illuminatiën en innaaien ontging, en dag„ ten, dat ik er niet over voldaan was; maar ik „ weet beter, waarom dit gefchiedde: Zy moesten „ myne .traanen niet zien, die ik dien avond ftort- I 4 « tC >  136 Byzonderheden betreffende den „ tc, omdat ik hen zo lang, hoewel zonder myu „ fchuld, voor het ongemak en verfchrikkingen van ,, den kryg heb moeten blootftellen. De Koning gaf menigmaal aan Voltaire , toen hy in Berlin was, een gedicht, om het na te zien, en hier of daar eene uitdrukking door een fterker woord tc veredelen. Terftond liep Voltaire er mede rond, en zeide: „ Daar heeft my de Koning een wasch gc„ geven , die ik wasfehen moet." Dit vernam de Koning , en de lompe fchertz ergerde hem. Voltaire, zeide hy, breng my terftond myne wasch wederöm; daar is my ingevallen, dat gy dikwils met zwarte zeep wascht, en daar is myne wasch te goed toe. Zedcrt dien tyd had Voltaire niet meer de eere, om zelfs maar één vlakje voor den Koning tc wasfehen. Zeker jong Officier at by den Koning, en alzo de Koning zich zeer veel met hem in gefprek inliet, zo viel het eindeiyk den Officier moeilyk, om altyd vaardig te antwoorden, en in deeze verlegenheid ftiet hy zyn glas Pcntak- JVyn om, waar over hy bloedrood werd. Bravo myn Zoon! zeide de Koning , het is edel. dat men bloed rood word, als men onfchuldig bloed vergooien heeft! vergiet het vanuwleven niet meer! — Een  Koning van Pruis/en, 137 Een arm Proponent, die door lang wagten en talmen tot het uiterfle gebragt was, maar die met dit alles grondig geftudeerd had, nam het ftout bel!uit, om den Koning aan te {preken, het kostte wat het wilde. Ten ongelukke trof hy juist een' dag in Potsdam, dat dc Koning volftrekt niemand wilde toclaatcn. De Proponent was nu hier, de zuurc reize was gedaan, hy liet zich dan niet affchrikken; en na zeer harde en gevoelige afwyzingen der Schildwagts, die hem nergens op Sans- Souci wilden doorlaaten, verfloutte hy zich, om over eene heining van den tuin, te klimmen, daar hem geen Schildwagt zag. Angstig wagtte hy nu agter een dicht boschje zyn lot, en het oogenblik af, dat de Koning verfchyncn mogt. Hy verfchcen ook, en de zwarte gedaante bleef op eenigen afltaud als een muur ftaan. Hier, riep. de Koning en wenkte. r Wie zyt gy ? hoe komt gy hier in? Ik had belast, dat van daag niemand toegang zou gegeeven worden, ,, Ik ben een Godgelcer„ den, uwe Majefteit, de nood dwong my; ik was „ hier; ik kreeg ftooten met de kolf van den Snap-i „ haan , en klom over de heining." Dat is juist niet fraai, hernam de Koning in een zachter toon, weet gy niet, als gy een Godgeleerden zyt, dat het Huurlingen zyn, die niet dosr de regte deur ingaan? „ Dat weet ik zeer wel, uwe Majeiteit ! maar als den Herder de regte deur voor den neus toegefineeI 5 „ ten  138 Byzonderheden betreffende den „ ten word, dan moet hy wel door eene andere in„ gaan !" Dat gezegde luid windrig , maar voor deeze keer mag het gelden; waar zyt gy van daan? — „ Van O te ** vegt men met elkander, en men heeft gemeenlyk weinig geftudeerd! ■ „ Met verlof, uwe Majefteit, ik uitgezonderd; ik houde het met de Geestelyke wapenen." Is dat wezenlyk waar? ,, ja zeker uwe Majefteit!" Nu gaat dan heen, gy zult een beroep hebben. Dronken van vreugde, vatte hy 's Konings rok, cn wilde bedanken. Al wel; overmorgen hebt gy het beroep, maar met Conditie , dat gy de Geestelyke wapenen niet l.tat roesten. De Koning vernam , dat omtrent Pinkfteren zo veel voeders Berken-takken met loof naa Berlin gebragt wierden, daar men, volgends gewoonte, dc kamers mede verfierdc. Hy liet dit verfcheidenmalcn zeer fcherp verbieden; maar desniettegenftaande bragt men van jaar tot jaar hcimlyk heele boeren wagens vol van zulk Bcrken-rys in, cn de Boeren, die het inbragten, gaven voor: dat beetje ryswerk was van hunnen grond en bodem. Wat zal ik doen? zeide de goede Vorst, het is ten minflen myn fchuld niet, als het hout verkwist word, en myne nakomelingen van koude vergaan moeten. Men  Koning van Pruis/en. 139 Men kwam ééns te fpreken van het opicbikken van het Koninglyk Slot te Berlin. Nu, welke kleur zou ik het wel geven laaten? vraagde de Koning lagchen* de. Daar kwamen dan vcrfchcklen kleuren ter baan, Myne Heeren , zeide de Koning , uw fmaak , om myn huis op te fchikken, is myn fmaak niet: Tyd en ouderdom kunnen alleen Konings Slooten waardig opfchikkem Als de Koning in den zevenjaarigen oorlog ééns by eene goede Burgervrouw in Sileziën afftaptc , beklaagde zy hem, dat hy in een' zo zwaarcn oorlog ingewikkeld was , die hem zelfs niet eens in den Winter rust gal'! Ja, ja, zeide de Koning, die in een' ongemeen goeden luim was , dat is altyd zo vrouwen aart, dat zy ons mannen niet laaten nisten; thans zitten er my twee op den hals, die my geern heet wilden hebben ! Gy zult dat wel in de Couranten gelezen hebben. (Daar lag er juist één op tafel.) Voor eenige jaaren, toen er een zo groot gefchryf voor cn tegen het beltaan van een Duivel was, kwam dit zeldzaam geval ook ter oorcn van den Koning. Daar heeft men nu het goede Christendom al 18 eeuwen  140 Byzonderheden betreffende den wen eenen Duivel laaten gelooven, zeide hy; en nu valt het eenige Heeren Zwartrokken in, om den armen fchelm met zyn ftaat niet eens het beftaan te gunnen ! waar zal dan de Hel blyven , als er geen Duivel meer is ? foei! die verfcheidenheid van ge. voelens! dat men toch het gemeene volk niet op den doolweg helpe I i Ten tyde toen het critizccren der precken in Berlin dc mode was, (lelde men den Koning voor, dat dit tc ver ging, en dat de agting voor den Godsdienst en Geestelyken (tand by den gemecnen man verlooren raakte. Als dat zo is, dan moet men zulk tuig niet meer vry laaten drukken! Maar de Heeren Priesters behoorden ook zo te preeken , dat de eere van den Godsdienst door hun gezwets niet gekrenkt word. Want veele Predikanten kunnen wel Jlrenge berispin~ gen verdienen, maar ik wil niet, dat er de Godsdienst en de gemeene man onder lyd. Zy zyn my beide te dierbaar, om ze door neuswyze lieden, die alleen babbelen , en niet prediken, te laaten mishandelen. Als de Koning déns by uitftek hard van het Podagra geplaagd werd, begon hy, midden onder zyne pynen overluid te'lagchen. O, riep hy uit: Heer Epio  Koning van Pruisfen. 141 Epictf.et! Heer Zeno! hebt myn Podagra maar, de Stoicyn zal u wel vergaan! Ilier op liet hy zich eenige keeren midden onder zyne pynen de kamer op en neder leiden, en zette zich toen met zyne gewoone wysgeerige bedaardheid weder op zyn ftoel neder. In den zevenjaarigen oorlog bezogt de Koning in Saxen een Dorpfchool, en vond, dat de Kinderen, die daar onderwezen werden, gcdeeltelyk wel fchryven, en op de vragen, die men hun voorlag, voor de vuist en goed antwoorden, ja zelfs wel wat Latyu opzeggen konden. Hy verwonderde zich zeer daar over, en toen men hem op zyn onderzoek duidelyk aangetoond had, dat het by de opvoeding der jeugd voornaamlyk aankomt op de inrigting der Schooien, en op de keuze van goede en bckwaame Schoolmeesters , daar men in Saxen byzonder acht op flocg, zo befloot hy terftond, om verfcheiden Saxifche Schoolmeesters in zyne Staaten te zenden, om de jeugd op de Dorpen te onderwyzen. Ook ftelde hy voor acht van dezclven goede inkomften vast. Hier deed de Koning iets pryswaardigs; doch het fchynt, als of hy in 't vervolg de beweegredenen deezer daad vergecten had. Te weten, op zekeren tyd diende zich een oud Onder-Officier aan , om eene foortgelyke vakante Schoolmeesters plaats ; doch alzo hy zyn Examen niet kon doorfhan , werd hy afgewezen. Daar  142 Byzonderheden betreffende den Daar op keerde hy zich tot den Koning, en verkreeg1 eene Kabinets-ordcr , dat hy moest aangesteld wol* den. Men gaf toen den Koning berigt, dat de man tot het ambt niet deugde, dat hy beklceden moest, alzo hy de daar toe nodige bekwaamheden niet bezat. Maar de Koning gebood in eene andere Kabinets-ordcr, dat men den Ondcr-Oflicier zonder verder tegenfpreken zou aanftcllen. „ Gy zult toch," fchreef hy er by, „ iemand niet verftooten, die zyn Moed ,, en kragten voor het Vaderland gewaagd heeft?'" — Hier fchynt de Koning eenigzins misgehad te hebben. Doch misfehien had men hem de zaak niet behoorlyk opengelegd, daar hy anders gewoon was acht op te liaan. Zeker man fcheef ééns aan den Koning: Hy was door tegenfpocden van zyn beftaan beroofd, maar thans was er eene gelegenheid voor handen, waar door hy zich weder helpen en gelukkig kon maaken; hem ontbraken daar toe allecnlyk 6000 Daalers, en hy hoopte , dat de Koning , die hem als een ryk en genadig Heer geprezen was, zou hem dit geld niet weigeren. Van het ontvangen van dit verzoek was hy zo vast overtuigd, dat hy er tevens de kwitantie byvoegdc, welke op eene fom van 6000 Daalers leidde. Dc Koning zond dit verzoekfehrift aan den Staats- die-  Koning van Pruis/en. 143 dienaar van Hagen, met het volgend Kabinetsfchryven te rug: Myn waarde Staatsdienaar van Hagen. Gy zult uit het nevensgaand verzoekfehrift van iemand zien, dat de man niet wel by 't hoofd is. Als het mooglyk is, hem daar van te overtuigen, dan zal het my aangenaam zyn. Ik wilde niet geern, dat meer van myne onderdaanen zo gek wierden, om te gelooven, dat ik zulke Sommen te fchenken had, als deeze gek van my begeert. Wil hy niet gelooven, dat hy een gek is, zo kunt gy er hem in myn' naam van verzekeren, en in allen gevalle een Kwitantie geven. Maar kan men hem anders op eene vaste wyze helpen, dan zult gy het nodige daar toe bezorgen. Ik ben uw wel genegen Koning. Potsdam den 17 Mey 1768. Frederik. In de keuze zyner bedienden volgde de Koning het voorbeeld van zyn' Vader niet, die daartoe lieden uit burger familiën plagt te nemen, maar hy zag by de zynen meer op het .wezen, gelaad, ftatuur cn haairen, cn begeerde voor 't overige van hun noch opvoeding noch kunde. Men  T44 Byzonderheden betreffende den Men zegt, dat de Koning ééns één' van zyne bedienden beeft weggejaagd, omdat hy hem in de Anti. Chambre bezig vond in 't leeren der Franfche Taal. Als men onderftclt, dat de Vorst by zyne gèwigtige bezigheden niet wilde nagegaan worden, en dat hy al te veel voorbeelden beleefde van de onredelykhejd van zulke bedienden, die eene opvoeding hadden gehad , zo kan men deeze handelwyzc gemaklyk ontfchuldigen. Boven al had hy in zyne bedienden gcern eerlykheid en een vryë natuurlykc uitipraak zónder gemaaktheid. Nog maar weinige jaaren voor zyn dood gaf hy zyne livrey aan een Handwerksgezel uit het Ryk , dien hy by geval voorby zyn Slot zag gaan. Met hem wel voldaan zynde, vraagde hy hem"eens of hy ook nog broeders had? Toen de bediende ja zeide , moest hy er één van naa Potsdam laaten komen, dien dc Koning insgclyks in zyn dienst nam. Hun beider goed en deugdzaam gedrag , en hunne oplettendheid in den dienst , maakte hen by den Vorst meer en meer aangenaam, en dikwils fprak hy met hun op een' gemcenzaame wyze. Ééns vraagde hy hen : of zy nog een' vader hadden? hoe oud die was? en waar hy zyn beftaan van had? Toen zy deeze vragen beantwoord hadden , wilde hy ook weten : of zy vlytig aan hem fchreeven? Zy verzekerden, dat zy ditdeeden, en te-  Koning van Pruis/en; 14? tevens , dat zy hunnen goeden ouden vader meermaaien iet van het geen zy befpaard hadden, overzonden. Hier over was hy zeer voldaan, prees hunne kinderliefde , gebood hun meermaalen, om hunnen vader te groeten, en deed onderzoek, hoe hy voer en of hy nog gezond was? Eindlyk liet hy zelfs deezen man op zyne kosten te Postdam komen , fprak zeer vriendelyk met hem over veclc zaakcn, en prentte het den zoons, die hy by den vader als cerlyke lieden prees , vast in , om hem wel te I oiithaalen, en aan niets gebrek te laaten hebben; hy : befehonk hem ryklyk, toert hy weder naar zyne woning verlangde te keeren, cn liet hem gaan, verbaasd over de gunst, die hem gebeurd was. I Zelfs hebben bedienden van den Koning openhartig beleden, dat hy dikwils zeer flegt bediend wierd j , en dat men dikwils het noodzaaklyklle voor zyne oppasfmg vergat. De Koning was B. V. gewoon, 's nagts wakker te worden, en dan eischtc hy van * den bedienden, die de wagt had, een glas water met i Citroen. Op zekere reize bleef de Koning in een klein fladje oveniagten , en gebood : men zou toch 3 niet vefgeeten, water en Citroenen klaar te houden; Om middernagt werd de Koning wakker, zo als ge: woonlyk, en vroeg om water : maar men had ver: geeten , voor deeze kleinigheid zorge te draagen. I Één van de bedienden liep op zyn kousfen langs de 1 morsfige (laat, na een' Apothecar, die in de buurt i| IV. Deel, K woon-  iitf Byzonderheden Betreffende den woonde, klopte hem op, cn kreeg by geluk een Citroen. Ondeitusfchen verveelde het den Vorst, die wederom riep; eindelyk zeide men hem; dat dc Citroen vergeeten was, en dat men zyn best deed, om er een tc krygen. De Koning zeide toen alleenlyk: Gy zyt toch fchurken ; ik heb het u nu zo duidlyk gezegd, dat gy voor deeze nesterye'n zorg zoude draagen. Twee bedienden hadden altyd de nagtwagt in 's Konings voorvertrek. De één daar van zat by de deur, en als de Koning wakker wierd, cn riep, zo bragt hy hem een glas water. Weinige jaaren voor 's Konings overlyden, was édns de bediende, die het water bragt, zo onvoorzigtig , dat hy den Koning , die juist fterk lag te zweeten , over en over beftortte. Door deeze onvoorziene verkoeling, kreeg de Koning eene niet geringe onpaslykheid ; maar hoe ftreng misfehien een byzonder perfoon de onvoorzigtigheid van zynen bedienden in foortgelyk geval geftraft zou hebben, de Koning dagt er niet verder om , dan dat hy eens voor al op de daad zynen bedienden eenige fcheldwoorden gaf. Vier-  Koning van Pruis/eiii 147 Viermaal in 't jaar plagt de Koning zich ader te doen laaten , en bediende zich daar toe gcmeenlyk Van den Veldfcheerer van de ééne of andere Compagnie der Lyfgarde, of van een' Kamerhufaar, die iet van de Chirurgie verftond. De geen , die den Koning ader zou laaten , moest geen geringe ftoutmoedigheid hebben; gedecltelyk, omdat hy de daartoe gekooren lieden zeer fcherp aankeek en aanfprak , gedecltelyk, om dat zyn perfoon alreeds een' Herken indruk maakte , die iemand ligt van zyn ftel kon brengen. De Koning hield zelf het bekken, om het bloed te vangen, en was er niet gemelyk om, als de ader voor dc eerfte keer niet getroffen was, hoewel hy het geern zag, dat de wondhecler vaardig en knap in zyne zaak was. Voor iedere keer betaalde hy eenige Frederiks d'Ör. Insgelyks verkoos de Vorst om hem te raleeren geene byzondere perfoonen, maar , als één van zyne barbiers vertrok , nam hy ien eerden den besten, die by de hand was. De Koning had eene menigte Kamerheeren , van welken hy de minften zag , ja van welken hy de meesten niet ééns kende , daarom zeide hy ééns al fpottende: Ik heb zo veel Kamerheeren, als er dagen in 't jaar zyn, en als ik er éênen van doen heb, dan is er niemand. Ka Op  148 Byzonderheden betreffende den Op eene andere keer zeide hy , geduurende het Karnaval, als er een groot Bal by het Hof zou zyn, tegen den overledenen Generaal Luitenant van Kammin: Hoor toch ééns Kammin ! ik geef morgen een groot Bal; nodig er toch myne Kamerheeren op. „ Wie zyn dat, uwe Majefteit ? " vraagde Kammin. Ei, hernam de Koning, weet gy dat niet ? Myne Vaandrigs uit het Garnizoen. De Koning befpeurde , gelyk hy zeer oplettend was, dat, geduurende en na den zevenjaarigen oorlog , de zeden van Berlin, byzónder met betrekking tot de fchadelyke luxe, zeer verergerd waren. Deeze zo algemeen Wordende luxe, de losbandigheid in denken en fpreeken, in kleeding, gebaarden en handelingen ftak al te zeer af by het gedrag, welk de Berlyners onder dc llegeering van zyn' Heer Vader hadden gehouden. Dc Koning zou daarom ééns, als er juist van Berlin en dcszelfs inwooners gefproken wierd, tegen een' van zyne gunftclingen gezegd hebben. Ik wou myn pink van elke hand geven , als die van Berlin nog zo dagten, als ten tyde van myn' Vader* Eeni-  Koning van Pruisfen. 14(3 Eerijge bcweeren, dat de Koning de rolle van Hamlet by Shakespear beftudeerd en nagevolgd heeft. Die het blyfpel Hamlet , en 's Konings leven van naby kent, zal ligt begrypen kunnen, welke grondregels hy daarvan toepaslyk gevonden heeft. Als men hem verhaalde, dat dit ftuk te Berlin dikwils ten tonccle gevoerd wierd, en dat er telkens buitengemeen veel aanfehouwers waren, gaf hy zyn ongenoegen tc kennen door zyne houding, en zeide : ik weet niet, waarom dit gek volk naa deeze dingen loopt; zy moeten weinig te doen hebben. Zeker man, met naame Dietpjcii, die aanzicnlyk groot van gcftalte was, fprak ééns den Koning aan: kleine God! groote Frederik ! de Koning antwoordde gezwind: kleine gek! groote Dietrich! ging toen fchielyk heen, cn liet den Suppliant verlegen ftaan. De Koning wees plans, die op onderdrukking zyner onderdaanen uitliepen, altyd van de hand, vooral wanneer er hem gegronde vertoogen tegen gedaan werden. Ééns deed iemand hem den voorllag: dat hy in de Provintiën magazyncn moest aanleggen, daar de Landman dc gewonnen aardappelen zou brenK 3 gen.  15° Byzonderheden betreffende den gen. Uit deeze voorraadshuizen zouden zy dan weder verkogt, en tevens Fabrieken aangelegd worden , in welken men poeder cn Itekcdranken uit deeze producten bereidde. Dit plan beloofde den Koning groote voordeden; maar toen hy het aan het gcneraal-dircctoriijm mededeelde , om deszelfs gedagten te verftaan, en dit hem bewees, dat dc uitvoering van zodaanig plan eene algemeene onderdrukking van den Landman en armoede zou veroorzaaken, zo verwierp hy het, en wilde er niets meer van weetcn. Zeker Italiaan overhandigde den Koning een ander plan, volgends 't welk hy het Opera-wezen, tegen eene aanzienlykc Som, in pagt wilde nemen. De Koning fprak hier over met den vermaarden Quanz, Deeze zeide alleen : Heel wel, maar dan moet uwe Majefteit ook het opfchrift der Berlynfche Opera (Fredericus Rex Apollini et Mujïs) laaten wegne* men. „ Dat de Kerel (de Italiaan) nooit weder onder myne oogen kome! " zeide de Koning met hevigheid , en brak het gefprek fpoedig af. Wy hebben reeds gezegd, dat de Koning veel van bonden hield. Gemecnlyk waren het windhonden, daar  Koning van Pruisfen. 151 daar by zich mede vermaakte. In zyne vertrekken lagen kleine lederen ballen , die hy hun voorwierp, en daar hy ze mede liet ipeelen. Deeze honden verzelden hem ook by zyne wandelingen in Sans-Souci, aan tafel, en zyne byzonderc lievelingen zelfs in zyn Kabinet en op 't bed. Op zekeren avond fchreef de Koning druk in gewigtige bezigheden, cn langer dan hy anders plagt te doen. Zyn lievelings-hond, die het uur wist, op 't welk de Koning te bed plagt te gaan, en wien de tyd te lang duurde, fprong agter op den ftoel, haalde hem dc pen uit de baud, fprong toen weder op den vloer, en keek den Koning aan. Deeze was al te druk in 'zyne bezigheden, dan dat hy den fynen trek van den hond kon bewonderen; veelmeer joeg hy hem weg, nam de pen weder op, en arbeidde voort. Maar het duurde niet lang, of de hond herhaalde zyne maneuvres. De Koning begon toen hard op te lagchen, en zeide: Gy hebt gelyk: het is tyd, om te bed te gaan, kom maar! Zeker deftig man, dien de Koning had laaten ontbieden , om met hem over verfcheiden zaaken te fpreeken , bejegende een zonderling voorval. Terwyl hy voor den Vorst ftond, en met groote fierlykheid iet bezig was te bewyzen, fprong de favoriet-hond van den Koning op eene daar by ftaande tafel, en haalde den goeden man de paruik van de regte naar de linke K 4 zy-  15* Byzonderheden betreffende den zyde. Dit bragt hem van zyn (tel, en hy begon te frotteren; De Koning joeg de hond weg. De fpreeker hei-Helde zich , cn begon weder te fpreeken • maar het duurde niet lang, of de hond kwam weder' en trok hem zyn Staatlyk hoofdhuizei van de linke naar de regte zyde. Nu was hy geheel van zyn Huk, maar durfde zyn ongenoegen niet laaten merken. De Koning daarentegen lagchte hartelyk, zeggende: Ziet gy wet, gy nebt ongelyk; myn hond weet zelfs, en herïr.nert u, dat gy de waarheid moet fpreeken. Naast het Koninglyk Slot te Sans-Souci is eene byzondere plaats tot eene hegraafhisplaats voor 's Konings honden. Boven elk ligchaam van een hond is een lang-vierkante Heen gelegd, daar enkel denaam van den doodca hond op gehouwen is. Toen dc KoningWcst-Pruisfen kreeg, bevond zich onder zyne Vafallen zeker Graaf, die met dc nieuwe fchikkingen in deeze Provintie zeer onvergenoegd was, en voorwendde, dat hy daar by zeer veelc goederen verlooren had, cn dat hem groot onregt gedaan was. De Standen cn de Adel vergaderden, om den nieuwen Landheer optewagten; alleen deeze Graaf was daar toe niet te bewegen. Doch naauwlyks was dc  Koning van Pruisfen. 153 de Koning aangekomen , vraagde hy terftond naar deezen Graaf, en als dezelve nu geern of ongeern kwam, fprak de Koning met hem op de vriendelykfte wyze, vraagde hem met veel naamvkeurighcid naar omftandigheden , die zyn' Vader , Grootvader , Voorouders en Bloedverwanten betroffen, en wist tevens zo veele byzondere omftandigheden van hun aan te haaien , dat de Graaf er heel verbaasd over ftond, cn geduurig weder uitriep: ah Sire , quel memoire! quel memoire! Vervolgends vraagde de Koning den Graaf, of hy niet, alzo hy een ryk man was, een voegzaam en goed Landhuis wilde bouwen, om zynen Landgenooten daar door een voorbeeld ter navolging te geven. Tevens deelde hy hem verfeheiden denkbeelden mede, hoe dit best gefchieden kon, cn liet hem toen met veel gunstbetooning gaan. Hoe veel vooröordeelen de Graaf tot hier toe tegen den Koning had gehad, thans was hy over hem verrukt, cn roemde zyne grootheid, cn zyne vriendclykhcid by alle zyne vrienden en bekenden, De Koning gaf een byzonder voorbeeld van grootmoedigheid in den cerften Silezifchen oorlog , toen hy tegen de Keizerlyke Armee gekampeerd lag. Men bragt hem een' verkleeden Spion, die zonder omflag beleed, dat de vyanden hem naar 't Pruisfisch Leger gezonden hadden , mec last , om de fterktc en het K 5 ge.  iy+ Byzonderheden betreffende den getal der Regimenten uit te vorfchenr. Op 's Konings bevel moest de man te paard flygen; Twee Hufaareö moesten hem tusfehen hun beiden nemen, en zo het Leger door en weder door ryden. By elk Regiment moest hem de naam duidlyk gezegd worden. Toen dit alles gedaan was, en de Spion geloofde, dat men hem nu tot loon aan den eerften boom den besten zou opknoopen , zond de grootmoedige Frederik hem uit het Leger met deeze woorden: Nu kimt gy heengaan, en vertellen, vsat gy gezien hebt. Wy hebben in deeze Verzamelingen reeds mecrmaalen aangemerkt , dat de Koning in zyne laatfte jaaren wantrouwig geworden was , cn van veelen periboncn, die in zyn dienst Honden, geloofde, en zelfs te kennen gaf, dat hy van hun misleid cn bedroogen wierd. In dc daad is ook deeze groote Vorst, met al zyn doorzigt , fomtyds misleid cn bedrogen geworden. Verlcheiden voorbeelden zyn daar van nog in versch geheugen; doch wanneer fixecken cn ontrouwigheden bekend wierden, ftrafte dc Koning de overtreders zelden zo breng, als zy welverdienden. Te vooren, byzonder in dc jaaren voor 1756, had hy zeer dikwils op deezen of geencn zulk een vertrouwen , dat het hem volftrekt onmooglyk was, om er het geringfte wantrouwen tegen op tc vatten. Hy  Koning van Pruis/en. Ij5 Hy verliet zich dan niet alleen heel onbepaald op hun, maar liet in vecle gevallen niet t;éns het vastgestelde cn gewoone onderzoek en rekening doen. Als dc Directeur der Koninglykc Komedie, de Baron van Sweerts overleden was, wilde men eene byzondere Commisfic aanftellen , die zyne papieren cn rekeningen zou doorzien. Toen men nu van den Koning begeerde , dat hy deeze Commisfic wilde autorifeeren , zeide hy: Ei wat! ik wil niet, dat men na de dood van deezen eerlyken man in zyne papieren wroeten, en zyne erfgenaamen ontrusten zal; ik weet , dat hy eerlyk geweest is , en ontjla hem mits deezen. De Generaal Majoor van de Artillery Beauvray, bad tot zekere vemgting eene fomme van ioooo Daalers uit 's Konings kas ontvangen. Toen de uitgaven reeds gefchied waren , vorderde men deezen trouwen dienaar des Konings, die voor het overige met de Lands-inrigting niet heel bekend was, rekening af van het belleden der gemelde fom. Beauvray nam een "blad papier, cn zette daar op: ioooo Daalers ontvangen, ioooo Daalers uitgegeeven. Men was hier mede, gelyk natuurlyk is, niet te vrede, en deed derhalvcn den Koning bericht. Deeze gaf ten antwoord: Laat den eerlyken man met vrede, ik ontjla hem. Zeker  15Ö Byzonderheden betreffende den Zeker Krygsraads , die , geduurende den zevenjaarigen Veldtogt , veele bezigheden by 's Konings Armee, en buiten dien eene zwaare Kas onder zich had gehad, verzogt den Koning, by het einde van den oorlog, dat hy de goedheid wilde hebben, van te beveelcn , wicn hy rekening zou doen. Dc Koning antwoordde: Niemand; ik ken u als een getrouw en opregt man, en geve u mits deezen de nodige kwytbriej. Hoe gunltig de Koning deezen Krygsraad ook was , egter geraakte deeze in eenige verlegenheid; want hy had eenige gelden vooruit gefchooten , cn kon zich nu wegens dezelven niet meer aandienen. Het is bekend, dat de Koning in 't jaar 1768 eene reize deed naa zyne Westfaalfchc Staaten. Te Wezel kwamen vier Gedeputeerden van dc Republiek der Verïenigde Nederlanden by hem. Één van deezen wilde eene aanfpraak aan den Koning doen. Maar deeze viel hem terftond in, zeggende: lk weet de goede gezindheden reeds, welke hunne H. Mogenden jegens myn perjoon voeden; maar ik heb thans geen' Staats-Secretaris by my, die ze zou kunnen beantwoorden, en zal den ouden Generaal Wylich daartoe gebruiken. Alleen bid ik H. H. M. om  Koning van Pruis/en. 157 om verfchooning, indien de ftyl wat op zyn Soldaats zyn zal; ondertusfchen fchryven Soldaaten geern, zo als zy het meenen. Toen de Koning nog Kroonprins was, vergunde hy, uit vriendelykheid, aan veele lieden zonder geboorte , als zy maar vrolyk waren, dat zy hem naderen mogtcn. Dit had hen zo ftout gemaakt, dat zy geloofden, toen de Prins den troon beklom, dat hy alle hunne dwaasheden en buitenfpoorigheden zou door de vingeren zien. Maar deeze Heertjes bedrogen zich ; want toen terftond by zyne komst tot den troon, fommigen van hun in Charlottenburg vcrfcheiden kuuren aanvingen, liet hy hen, zo dra het aangediend was, in arrest zetten, en als verftoorers der openbaare rust ftraffen, zonder dat er in aanmerking kwam , dat hy hen te vooren met zyne verkecring begunftigd had. Na den Veldflag by Molwitz ftond de Koning een poos by Slrehlen gekampeerd. Hy zelf had zyn kwartier op 't heerlyk Slot aldaar genomen, welk aan eene Weduwe vrit een aanzienlyk gedacht behoorde. Door verzuim van 's Koning bedienden ontftond er by nagt onvoorziens brand. De Vrouw van het Slot was  Ij8 Byzonderheden betreffende den was door den fchrik geheel ontftcld, en pakte in der' yl haare kostlykheden byëen. Zy had ook alreeds een gedeelte daarvan in haar hemd voor zich, toen zy bedagt, dat het toch goed en pligtelyk was, dat zy haaren hoogen gast, het gevaar, daar hy in was, ontdekte. Zonder er om tc denken, dat zy enkel in haar hemd was, liep zy naa 's Konings kamer, ging voor zyn bed, maakte hem wakker, en verzogt hem met de tcderftc bewoordingen, om zich zo fpoedig mooglyk, in veiligheid te begeven. De Koning was ontftcld over den toeftel van zyne waardin ; maar weldra begon hy tc lagchen , cn verzekerde haar, dat zy gerust kon zyn , alzo hy voor zyn perfoon wel zorg zou dragen; zy mogt nu maar op zich zelve bedagt zyn, alzo zy nog ongekleed was. Thans bedacht de Dame zich , dat zy ongekleed was, en verfchrikte. De Koning zeide toen al lagchende: Mevrouw, ik bid u , verlaat my. Als er iemand kwam, zou hy gelooven, dat ik wylen uwen Gemaal zogt te beledigen. Niet lang voor zyn' dood ontving de Koning meermaalen bezoeken van lieden van zyn huis , of van mannen , welken hy een byzonder vertrouwen gefchonken had. Onder de laatften was ook de Graaf V... van wien reeds melding in deeze verzamelingen gemaakt is, en met wien de Vorst dikwils zeer ■ vro-  Koning van Pruis/en. 159 vrolyk gewoon was tc boetten. Op zekeren dag bragt de Koning over tafel het gefprek op Gcestverfchyningen, cn op de mooglykheid, om die te voorfchyn te brengen. Men beweerde tegen den Vorst, dat deeze kunst zeer twyfelagtig was, en meestal op vooröordeelen beruste. De Koning bemerkende, dat de Graaf zich in dit gefprek had ingelaaten , hield op eenmaal volftrekt ftaande , dat de zaak niet zo geheel onzeker was , dat er waarlyk lieden waren, welke deeze kunst verfionden. Dat hy zelf er iet van wist, maar er nooit gebruik van gemaakt had, om dat weinig lieden het verdragen konden, dat zy een' Geest zagen. Gy zoudt toch immers, myn lieve Graaf.... aar tig loepen, als ik u eens een' Geest vertoonde? Vergeef my uwe Majefteit, antwoordde deeze, gy weet al te wel, dat myn hart op de regte plaats ligt, gelyk ik door daaden meen bewezen te hebben, en ik zal nergens voor vreezen, al toonde men my den Duivel zclven. De Koning lagchte hier op, en verzekerde met veel omflag van woorden, dat het geene kleinigheid was, eene Geestverfchyning in koelen bloede by te woonen. Een ander aanzienlyk gast, dien de Koning de rol, welke hy by deezen boert te fpeelen had, reeds te vooren had opgedragen, begon nu, de zaak toe te vallen, en dringend te verzoeken , dat de Koning hun toch een proef van deeze zo groote kunst wilde toonen. De Graaf voegde hier zyne ftem by. Eindelyk verklaarde zich de Koning na eenige weigeringen; dat hy  i6o Byzonderheden betreffende den hy het wel doen wilde , maar van daag was het te laat; morgen na het eetcn zou hy het Gezelfchap wczenlyk een Geest laaten zien. Den volgenden dag, tegen het einde der niaaltyd* herinnerde den van de Gasten den Koning zyne belofte. Deeze was na eenige kleine verfchooningen gereed , om ze te volbrengen. De Tafel afgedekt zynde, deed de Koning alle bedienden uitgaan, nam vervolgcnds een kleinen zwarten ftok , fprafc eenige onverftaanbaare woorden , en maakte met den ftok verfcheiden cirkels in de lucht en op den grond. Vervolgens gebood hy den Gasten, de deur van de naaste kamer te openen. Naauwlyks was dit gcfchicd, of de Graaf fprong van ontfteltenis agter uit, werd bleek, en kon geen woord fpreeken. Hy zag in de kamer, die geopend werd, zyne eigene Ge* maalin, in 't wit, met langzaamen tred binnen treden , ftil ftaan, en hem fcherp aankyken. Dc Graaf wist zeker, dat zyne Gemaalin op reize, en op eene plaats was, byna 16 mylen van daar, het was hem derhalven onbegrypelyk , dat zy op ddns hier kon zyn. (Te weten , de Koning had dc Graavin met extrapost na Sans-Souci doen komen , en tot dit fchouwfpel laaten voorbereiden.) Den Graaf lang genoeg in verbaasdheid gelaaten hebbende, zeide hy: Nu , hoe ftaat het met uwe dapperheid ? Ga toch heen, en omhels den geest, die u wel bekend moet zyn. Ik heb u willen /paaren, daarom vertoon ik u  Koning van Pruis/en. 161 eert bekenden geest. Eindelyk ging de Graaf, op herhaald bevel des Konings, naa zyne Gemaalin toe, omhelsde haar, en was nu overtuigd, dat dc Koning hem een grap gcfpeeld had. De Koning beloonde oude Officieren, wier dapperheid hy kende, dikwils op eene verrasfende wyzc, als zy reeds geloofden, dat hy hun lang vergeeten had. By het Regiment, dat thans van Kenitz heeft, diende weleer zeker Kapitein, die zich in den zevenjaarigen oorlog ongemeen braaf gekweeten had, maar ook zwaar gewond was geworden. Na de vrede nam hy zyn ontflag met het Karakter van Majoor , en trouwde met eene ryke Weduwe, met welke hy een aanzienlyk landgoed by Breslau bekwam. Hier leefde hy in vrede, en geloofde geheel 'niet meer, dat dc Koning nog aan hem dagt. Maar de Koning fchreef hem weinig jaaren voor zyn dood ,, omtrent in de volgende bewoordingen: ,, Hy verheugde zich, dat de Majoor nog leefde; hy had hem nog in goede gedagtenis gehouden, alzo hy hem wel gediend had; deeze diensten waren tot hier toe onbeloond gebleven, maar het was hem ook heel wel bekend, dat hy zich in goede omftandigheden bevond , en juist niet zonderling gunstbewyzen van doen had , het welk hem zeer lief was; doch thans fchonk hy hem IV. Deel. L de  162 Byzonderheden betreffende den de Postmeesters plaats te Stolpe, hy zou die wel als eene daadlyke bediening niet zelf aannemen ; maar dat deed niets ter zaake; deeze plaats was van eene aanmerklyke waarde ; by kon ze verkoopen, maar moest toezien, dat by er een goede fomme gelds voor kreeg, en buiten dien nog een jaarlyks penfioen er by bedong. Tevens beval hem de Koning tc Potsdam te komen. De Majoor kwam ; De Koning prees hem nogmaals wegens zyne bcwezene diensten, en raadde hem, wel toe te zien, dat hy de gedagte Postmees* ters plaats wel aan den man hielp. De Majoor kreeg er voor ioooo Daalers aan zilver geld, en 500 Daalers jaarlyks penfioen. Frederik had voor het Regiment, thans Lignitsky , welks dapperheid hy in zo veele gevallen, cn byzonder in de Veldflagen by Soor, Praag, Leuthen, Zoindorf, Lignitz en Torgau beproefd had, eene heel byzonderc agting, welke hy by veele gelegenheden te kennen gaf. Hy reed eens, geduurende den Beyerfchen Succcsfie-kryg, met een aanzienlyk pcrfoon verzeld , door het Kamp van zyn Leger , en zeide , toen hy by het gemelde Regiment gekomen was: Als ik Soldaaten zien wil, moet ik dit Regiment zien. By  Koning van Pr'aisfen. 163 By de Speciaal-rcvuc in de Diergaarde te Berlin 1783, als de Regimenten van 't garnizoen van Berlin, naar gewoonte, volgends de jaaren van dienst, agter den anderen (tonden, reed de Koning, het Regiment van Bornjledt en Braun bezigtigd hebbende, de volgende Regimenten rond, cn monfterdc het Regiment , toen Duna. Zedert dien tyd behield dit Regiment den voorrang boven de andere Regimenten van 't garnizoen van Berlin. 't Granadier-Bataillon, het welk mede uit de twee Granadier-Kompagniën van dit Regiment belfond, ftceds braave aanvoerers had , en by alle gelegenheden uitmuntte , kreeg in den zevenjaarigen oorlog, toen het reeds op het punt , ftond , om dc aangewezen Winterkwartieren te betrekken , van den Koning bevel , om weder voorwaards tegen den vyand te marfchecren. Op den marsch reed de Koning naast dit Bataillon, wanneer een Granadicr hevig begon te vloeken, en onder anderen hard op zeide: Dat weet de Duivel, wat wy gedaan hebben, dat wy altyd voor op moeten, terwyl anderen gerust op den bultzak kunnen liggen blyven! De Koning dit hoorende, zeide: vreest maar gerust , kinderen , gy zult daar voor des te beter Winterkwartieren hebben. „ Fiutz, riep de Granadicr , als gy maar niet liegt!" Neen, waarö.gtig niet , hernam dc Koning in den welmeenendlteit toon , ik hov.de myn woord ! „ Nu dan willen La wy  164 Byzonderheden betreffende den wy den Duivel uit de Hel jagen !" riep de Granadier. Eene menigte Officieren van gemelde Regiment hadden zich roemrugtig gekweeten. Ik noem hier alleen uit den zevenjaarigen oorlog den Overllen van Stechow , van Benicke , van Butzke en van Rathenow , welke aan hunne wonden, in verfchëiden Vcldflagen gekregen, ftierven; den Majoor van Wedel , die in den flag by Zorndorf bleef; den Generaal-Luitenaut van Forkade , van wien reeds in een ander ftuk dcezer Byzonderheden gewaagd is. De Koning gedacht fteeds aan deeze mannen , trok zich hunne Kinderen aan, en maakte by veele gelegenheden gewag van hunne verdienften. Zo gaf hy b. v. in 't jaar 1766 aan den Zoon van den voormaligen Overftcn van Forkades Regiment, van Benicke, (thans Pvegeerings-Prefident in Aurieli) tot zyne opvoeding eene jaarwedde van 100 Daalers , en zond deswegens de volgende Kabinets-order aan het Gene. raal-Direclorium. „ Zyne Koningl. Majefteit allergenadigst befloo„ ten hebbende, den nagelaaten Zoon van wylen „ den Overften van Benicke alhier, uit aanmer„ king, dat gedachte deszelfs Vader hoogst den. „ zeiven als een braaf en regtfehaapen Officier, ,> gediend heeft, tot zyne opvoeding en onderhoud „ eene  Koning van Pruis/en. 165 „ eene jaarwedde van een honderd Ryksd. van de „ kleine, by de Generaal-Domeinen, of Generaal„ Krygskasfe vakant zynde Penfioenen , toe te „ (laan, maakt zulks mids deezen , aan deszclfs „ Generaal-Dire&orium bekend , met bevel , om „ het verder nodige deswegens te bezorgen." Berlin, den 26 Jan. 1766. Aan het Generaal-Directorium. Frederik. De overledene Koning!. Tenor-Zanger by de Opera, Romani, was een liefhebber van den drank, en beging dikwils, als hy dronken was, onbctaamlyk-en buitenfpoorigheden. De Koning, die hem als Zanger zeer achtte , deed veele moeite , om hem zyn gebrek af te wennen; doch na verfcheiden proeven, bevond hy, dat het er flegts erger mede wierd. De Koning bevond zich ééns op eene algemeene proeve. Hy had bykans een uur voor het Orehest geftaan en geluisterd, toen het hem op ééns te binnen kwam, om op het Theater te gaan, en den Zangers iet te zeggen. By geval kwam hy aan een Kabinetje, daar Romant onder een flesch rooden wyn zat, en een kapoen met veel graagte gebruikte. De Koning L 3 fprak  icö Byzonderheden betreffende den fprak oncicrtusi'chen hard cn deftig. Romani hoorde het, werd bevreesd, cn verbeeldde zich, dat dc Koning nu regJregt in zyn Kabinet zou komen. Ily nam dan tien wyn onder den arm, den kapoen in de hand , en fprong fchielyk in een ledige kas , daar men de klederai voor de Opera-Zangers in ophing. Doch alzo de kas niet vastltond, en door Romanos hevige beweging uit zyn evenwigt raakte , zo viel hy met hem om. In 't vallen brak hy dc ilesch, cn bcftortte zich over cn over met rooden wyn. Ondertusfehen moest hy niet lang daar na optrecden. Men zogt hem overal cn kon hem niet vinden. Dc Koning werd cr kwaad om , cn gebood eraftig , den Zanger op te zoeken, ook volgde hy de zoekers zeh'. Eindclyk kwam men in het Kabinet ; men zag de omgevallen kas , hoorde cr gedruis in, beurde ze op, cn Romani kwam in de zeldzaamfte gedaante voor den dag. Zyn gezigt was met Bontal bezoedeld, en daar door heel onkenbaar geworden. De Koning lagchte , en zeide in 't Italiaansch : Ha, Monffeur Romani ! daar men mede zondigt, word men mede geftraft. Toen na den zevenjaarigen oorlog de Opera D>do voor de cerfte keer op de Opera te Beitin gegee\eu wierd, had Romani in dezelve de rol van den Moorfchen Koning Gaiiba. By de vertooning had hy zich dron-  Koning van Pruis/en. 167 dronken gedronken, en kon niet zingen, ook begon hy zelfs eenige maaien tc ftruikelen. De Koning werd daar over misnoegd, en gebood na het eindigen der Opera, men zou den liederlyken Koning der Mooren, zo als hy zich uitdrukte , naa de NieuwMarkt (dc Hoofdwagt) brengen. Derwaards werd hy in zyn Theaters-kleding, tusfehen eenige Granadiers , gebragt, en zo voerde men hem ook de volgende Opera naa het Opera-huis. Door deeze kaftyding werd hy voor een' korten tyd verbeterd, maar 's Konings toorn was fpoedig bedaard. Dc Koning richtte zyn fcherpziend oog fpoedig op alle voorwerpen, en zogt tevens goed te,(lichten, daar het maar zyn mogt. Dus ontgingen hem ook in de Opera de Choor-lecrlingen zyne oplettendheid niet. Hy vond ééns een jong mensch onder hun, \ wiens- voorkomen hem wel aanitond. , Ily deed hem ' by zich in 't Parterre haaien, en vraagde hem naar < zyne afkomst, omftandigheden van middelen, c. z.v. ' Als de Leerling, die dc zoon van een armen Schoenmaker was, op alle deeze vraagen koen en wel ant, woordde , vraagde de Koning hem verder : of hy, zin in de Muzyk had ? Toen hy ja zeide, beloofde de Koning daar voor tc zullen zorgen , dat hy.wat ; goeds lecren mogt, als het hem ernst was , ook bedelde hy wezenlyk een jaargeld voor hem , cn, L 4 1L-t  !<53 Byzonderheden betreffende den liet hem door ëin' zyncr Kamer Muzvkanten in de Muzyk onderwyzen. Deeze mensch ftudeerdc ver volgends , bekleed thans eene Juftitie-bediening in Pruisfen, en zal aan eenen zo genadigen en weMaa-, digen Vorst ongetwyfcld met een dankbaar hart gedenken. De Koning hield veel van de fyne Franfche wy, nen, en was wel ééns gewoon, zich daar aan vrülyk te drinken. Dan behandelde hy dc perfoonen, die. bij hem waren , met heel byzondere goedlieid; maar nooit is hy zo dronken geweest, dat hy tegen zyne grondregels zou gehandeld hebben. Één van zyne kamerdienaars wilde geern trouwen. Hy bad er den Koning reeds dikwils over aangefproken , maar altyd een afflaaitd antwoord gekregen. Op zekeren dag had de Koning een glas wyn meer gedronken, dan gewoonlyk , was zeer opgeruimd , en boertte met zyne bedienden, byzondcr met gemelden Kamerdienaar. Deeze wilde den goeden luim van den Vorst zonder nut niet laaten voorby gaan. Iiy verzoat dan den Koning om tocltemming tot zyn huwelyk. Zo vrolyk als de Vórst geweest was, zo deftig werd hy op ééns, en zeide: gelooft gy, gek, dat gy nu met my doen kimt , wat gy -wilt ? voort met u en met uw . , . ., ik wil er niets meer van hooren. Ais  Koning van Pruis/en. 16$ Als de Koning in den Karnevals-tyd te Berlin was, dan moest daaglyks de Hoofdman van de Slotswagt 's avonds om 9 uuren rapport doen van alles, wat in de Hoofdftad in- en uitgepasfeerd , cn verders gebeurd was. De wagthebbende Officiers aan de Stadspoorten Waren ten dien einde gelast, om dit alles ïian den wagthebbenden Hoofdman van de Slotswagt tc berigten , welke dan foortgclyke berigtcn verzamelde , cr eene naauwkeurige fpecificatie van liet maaken , en die den Koning op den gemelden tyd ter hand ftelde. Daardoor leerde dc Koning van tyd tot tyd zyne Officiers kennen, (waarom er ook een byzonder bevel gegeeven werd , dat, geduurende het Karneval de Slotswagt van alle dc Kapiteins van de Regimenten in Berlin van tyd tot tyd betrokken moest worden,) en was in Haat , om hunne bekwaamheden te beüordeclen. De Hoofdman liet zich in de Antichambre aandienen, en moest dan in 's Konings vertrek komen. Dc Koning bevond zich in zyne gewoone volledige kleding , cn had den degen op zyde. Hy ontving vervolgends het Rapport, keek het door, vraagde den Officier naar zyn' naam, zyne Familie, diensttyd, welke veldtogten hy bygewoond had, enz. Als er recrutcn ingekomen waren, wilde de Koning weten, wat het voor landslieden waren , welke grootte zy hadden , cn by welke Regimenten zy zouden kcw men. Maar hooldzaaklyk kwam het er op aan, hoe L 5 de  r7o Byzonderheden betreffende den de Vorst gedisponeerd was. Had by een' goeden luim , dan deed hy uitvoerige vraagen aan den Officier , cn toetfle daar door deszelfs tegenwoordigheid van geest. B. V. hy vraagde : hoe veel het graan kostte? hoe hoog het water was? (Een Officier, dien hy ééns vraagde: of het water hoog was ?• antwoordde : niet zo hoog, als voorleden jaar. Nu moet men aanmerken, dat in het voorgaande jaar het water ongewoon hoog geweest was. De Koning glimlagchte , en zeide : Ja, ja, gy hebt gelyk; dat weet ik.) > Of, hy ■ deed onderzoek naar de Familie en derzelver middelen. Het is ongelooflyk , hoe naauwkeurig de Koning de -adelyke Familicn in zyne Staaten, derzelver verbindtenisfen cn omftandigheden kende. Veclen hunner kon hy er dikwils meer van zeggen, dan zy zeiven wisten. Daar waren dan ook wezenlyk lieden in dc Armee, die hun leven er voor gelaaten zouden hebben, dat de Koning alles wist, en in zyne uitfpraaken onfeilbaar was. Het hoofd-doel van den wyzen Koning by deèze handelwyze was wel voornaamlyk , zyne Officiers daar toe te brengen, dat zy niet alleen hun best decden, om hunnen dienst te leeren kennen, maar zich ook met andere zaaken bekend te maaken. Hy was daarom ook zelfs met den goeden wil, en zeer dikwils met een' bloot antwoord te vrede, alhoewel het niet op zyne vraag paste , als het maar tegenwoordigheid van geest ontdekte. Kon iemand hem door ... ver-  Koning van Pruisfen. i?ï vernuft of fcherpzinnigheid verrasfchcn, dan was ge-, wis zyn geluk, gemaakt. Hy flocg zulk iemand zeer ftipt gaande, en verhief by de eerfte gelegenheid, als hy zulks het minst vcrwagtte. Die genen misten onfeilbaar hun doen, die zich op vermoedelykc vraagen van den Koning fcherpten, cn te vooren in hunne gedagtcn mc,t den Koning fpraken. Gemeenlyk lag hy hun vraageu voor , daar zy alleen uk kragt van eene natuurlyke tegenwoordigheid van geest voegzaam op konden antwoorden. In den zevenjaarigen kryg marfcheerde 'de Koning ééns in Sileziën door een dorp. Aan deszelfs einde ftond eene boerin, die een korf met heel fchoon e ju> pelen droeg. De Koning , die een liefhebber was van deeze boomvrucht, nam er in 't voorbyryden een af, en zeide tegen zyn' paadjen: geef de vrouw een Frederik d'Or. Toen de vrouw dit ftuk.gouds 'kreeg, was zy buiten haar zelve van vreugd, liep den Koning na , en riep : Uwe Majefteit , neem tqch de heele mand met appelen. Gy hebt. my ai.te gunltig betaald! De Koning wenkte haar, om te biyven ftaan,. en zeide: gaat maar heen, gaat maar heemik heb ger.csg^ „ Nu, als het zulk een genadig Heer niet wel zou; gaan, dan wou ik niet langer leven! Denk aan my, Uw Majefteit ! gy zult vergenoegd en gezond hier weder te rus komen!" Eenige weeken daar na, als de  i72 Byzonderheden betreffende den de vyanden allerwegen verdreeven , en Sileziën van hun verlost was, kwam de Koning weder door dit dorp, om naa Breslau te gaan. Het wyf fond aan den ingang van het dcrp, en had weder een korf met uitgelezenc appelen. Zo dra de Koning by haar was, ging zy op hem aan, bood haare appelen aan, en zeide: „ Ik heb het uwe Majefteit wel geprofeteerd, dat gy vergenoegd cn gezond weder hier zoudt komen, en ik verheug my hartelyk; dat de lieve God myn gebed verhoord heeft. Maar, neem nu ook vry een appeltje mede, dat zal u regt verkwikken, want her. is fchoon lief ooft. Dc Koning fegchte , nam twee appelen uit den korf, en wilde de vrouw weder iet laaten betaalen; maar zy riep: God bcwaare uwe Majefteit, gy hebt my dc laatfte keer te veel gegeeven; vergun my maar dat ik de overige appelen&die Heeren daar geven mag. Hier op bood zv haare appelen aan 's Konings gevolg aan, en riep den Koning fteeds na: God zegene u! God zegene u, uwe Majefteit ! De Koning was over de gulhartigheid van deeze arme Vrouw zo aangedaan, dat hy tegen Ziethen, die naast hem reed, zeide: ik wemchte, dat alle Sileziërs zo omtrent my dagten! Betaal hun de appelen maar zo goed, als aan dit Wyf, hernam Zir.TiiEN, dan zullen zy u Complimenten'genoeg maaken. Als  Koning van Pruisfen. 173 Als dc bekende Generaal van Waerave tc Maagdeburg geftoryeq was, vraagde de Kommandant deezer Vesting den Koning fchriftelyk, waar hy bcgraaven moest worden ? De Koning antwoordde hier op: waar men wil; alleen niet binnen de Vestingwerken. Want ik geloof, dat hy ook nog zelfs na zyn dood aldaar onnut zou kunntn worden. Het is bekend, dat de Generaal - Veldmaarfchalk Graaf van Schwerin ééns de Armee des Konings verliet, zich op zyne landgoederen begaf, en aldaar als een ambteloos man leefde. De Koning was daar onvergenoegd over, maar gaf het niet tc kennen, en vertoonde integendeel de grootfte onvcrfchilligheid. Lang daar na ontmoette de Koning den broeder van den Generaal-Veldmaarfchalk, den Landjager-meester Graaf van Schwerin op de redoute, en zeide tegen hem: hoe vaart uw broeder Schwerin? • ,, Hy bevond zich heel wel op zyne Landgoederen, antwoordde de Landjager-meester, en houd zich bezig met derzelver verbetering." Groet hem toch , vervolgde dc Koning; hy is een braaf en verdienslelyk man, dat is waar; maar hy is ook eigenzinnig, en vergeet, dat ik Koning ben. Ah  174 Byzonderheden betreffende den Als dë Koning den Generaal-Vcldmaarfchalk \.\.-, Kèith na den Veldflag by Lowofitz vraagde ; wat oordeel-hy daar over velde? antwoordde deeze met groote vrymocdigheid : „ het was een Koninglyke Veldflag, als een Generaal ze geleverd had, dan kon hy er mede verdiend hebben, dat hem het hoofd voor de voeten gelegd was. Als uwe Majefteit zo tegen dc Rus/en wil vcgten , dan zult gy altyd geflagen worden." Dc Koning, die nog niet tegen deeze natie gevogten had, fchreef na den Veldflag by Zorndorf aan.den Generaal-Vcldmaarfchalk: Ik heb de Rusfen gezien en geflagen, maar vond wilde dieren voor my. Toen het hieuw palcis by Potsdam gebouwd werd, bevond cr dc Koning zich dikwils by, om te zien, of het werk wel werd voortgezet. Op zekeren dag zag hy eenen ouden Grysaard , die als Daglooncr werkte, cn ftcencn aankruide. De groote langte van deezen man, cn zyn eerwaardig voorkomen trokken dc oplettendheid des Konings tot zich. Hy ging naa den Grysaard toe, en vraagde hem: „ zyt gy Soldaat geweest ? " De Grysaard. Ja uwe Majefteit. De Koning. By welk Regiment? Dê  Koning van Pruis/en. 175 De Grysaard. By het Regiment, welk uwe Majefteit als Kroonprins had. Ik was er al onder, toen het nog Goltz heette, en ben er mede in 't Brabandfchc geweest. De Koning. By welke Kompagnie ? De Grysaard. By die , welke eerst de Overfte van Bork , en naderhand de Kapitein van Hellerman had. De Koning. Zo hebt gy my dan dikwils gezien? De Grysaard. Ach, lieve Hemel! ja uwe Majefteit. Of ik ook herdenk , welk een lief Heer gy waart! Ik kwam dikwils by bet Vendel-Pclotton , en ik weet nog heel wel, hoe uw Heer broeder Ferdinand , als Vaandrig' by het Regiment kwam, cn hoe dat lieve kleine Prinsje zo naast de Vendels by de revue mede marfchceren moest; dan riep uwe Majefteit elk oogenblik : past op myn broeder! past op myn broeder! Ach Hemel! waar zyn die tyden heen, uwe Majefteit? Nooit cgter heb ik ge- dagt , dat ik nog ééns met uwe Majefteit fpreeken zou! 1 loc dikwils heb ik by u dc Ordonnance gehad! hoe dikwils heb ik het toen wel gehad, en hoe weinig dacht ik toen, dat ik in myn ouderdom agter de kruiwagen loopen, en myn ftramme kneukels nog zo zou gebruiken! De  170" Byzonderheden betreffende deft De Koning. Hoe heet gy dan! De Grysaard. Maarten Schmtot. De Koning. Uit welk gewest zyt gy? De Grysaard. By Fehrbellin gebooren. De Koning. En waarom gingt gy van het Regiment? ■ De Grysaard. Ik kreeg een ongemak aan den hals, dat zeer gevaarlyk was ; daarom kon ik niet mede voort, cn men liet my in 't jaar 43 loopen. De Koning. Loopen? Zonder 11 te bezorgen? De Grysaard. Ja; Toen men zag, dat het wat beter met my wierd, zeide men: ik kon nog werken; en alzo de Heerèn dit meenden, en myn ongemak genas, zo deed ik verder geene moeite, cn werkte als Daglooncr, waar iet te verdienen viel. De Koning. Zyt gy getrouwd ? Hebt gy kinderen? De Grysaard. Ja , uwe Majefteit. Ik heb eene oude Vrouw. Myn drie Zoonen nam het Regiment aan,  Koning van Pruisjen. 177 Har), cn zy zyn alle drie in den zevenjaarigen oorlog gebleven, liet is my recht lief, dat het zo met hun ging. Het heeft my zo wel niet willen gelukken, hoewel ik, zo goed als zy, met lyf en ziel een Soldaat was, en my menige kogel om de ooren fuisde. Nu moet ik kruien. (Hier ontvielen den eerlyken ouden eenige traanen-.) De Koning. Nu weest maar tc vreden; arbeiden is geen fchandc. - Ik zal zien, of ik verbeteren kan., het geen men verzuimd hefcft. Gy zyt een Invalide , en moet verzorgd worden; daar zal ik voor zorgen. Laat uw kruiwagen ftaan, en gaat, waar gy wenscht te leven. Ik zal u uw nodig onderhoud laaten ter hand Hellen. De Grysaard. Ach lieve Hemel! Uwe Majefteit wilt myn engel zyn, en my armen Krygsknecht niet verftooten ! Ik zal nu niet in ellende ftervcu, daar ik •altyd voor gevreesd heb ! God dc Almagtige vergelde het u! De Koning (aangedaan.) Nu ga maar heen; dient u in Berlin aan by het Krygs-Dcpartement, daar zult gy wel hooren, wat cr gebeuren zal. De Grysaard kuste den Koning veele maaien de hand en de flip van den rok, en benatte ze met traanen. De Koning moest zich met geweld van hem IV. Deel. M los-  Byzonderheden betreffende den losfchcuren; cn gaf op ffaande voet bevel, dat deeze oude Invalide maanderyks zo veel ontvangen zou, dat hy leven kon, cn niet meer behoefde te werken. Deeze begaf zich op een Dorp, in den omtrek van lehrbellin , daar hy voor omtrent tien jaaren overleeden is. Dc Koning zou niet wel zo hoogen ouderdom bereikt hebben, als hy in de daad bereikte, indien hy zyn best niet gedaan had, om zyne natuur cn kragten flipt te lecreu kennen. Alhoewel hy den raad zyner genccshccren aanhoorde, zo fcheen hy er toch niet verder op te letten, en wilde in aanvallen van ziekte altyd zich zeiven helpen. De jaarlykfche aanvallen van het voet-euvel wist hy zo te beftuuren, dat zy op de behoorlyke tyd uitbraken, en hem in die bezigheden niet konden hinderen, by welken hy zich in het openbaar vertoonen moest. Als hy ze in de lente tegen den e.\erceer-tyd niet kreeg, werd hy daar gemelyk over, en zogt ze opzetlyk door verkoelingen te doen voortkomen. Hy ging dan met bloote voeten op den kouden grond van zyne kamer, of kleedde zich heel dun, en ftelde zich bloot voor de ogtendlucht. Hy had altyd een voorgevoel, als deeze ziekte wilde uitbreken, en plagt dan tegen zyne gemeenzame vrienden al boertendc te zeggen; Ik verwagt een voornaam bezoek ; of: ik zal fchielyk weder gasten (de pynen) krygen.  Koning van Pruisfen. i?9 hi de laatfte jaaren zyner rcgcering, toert de Koj ning byzonder in het voorjaar dikwils ziek was, was 1 het dikwils: hy zcu niet op dc revue komen , maar 1 die van iemand anders laaten houden; doch dan vertoonde hy zich weder met de wakkerheid van eenen Jongeling , cn met dc levendigheid , die men altyd by hem gewend was. Een vernuftig vriend van den Koning wenschtö : hem ééns geluk met eene nieuwe verovering. Nu waar in beftaat die dan ? vraagde dc Vorst. ■ ■ Een ryke Jood heeft zich in uw Majcfleits Staaten neder gezet, en is een Christen geworden, antwoordi de dc Hoveling. Ik verheug my waarlyk niet over • deeze verovering, zeide de Koning; en een poosjen daar na : ha ik merk wel, de patroon verveelt de , Zondenbok, en heeft zich nu onder de Schaopen bei geeven; maar de goede Schaapen mogen wel oppasfen, i dat hy haar Bok niet word, en dat haar wol aan zyne hoornen blyfl zitten. Voor vccle jaaren reed de Koning verzeld van ze1 ker Generaal door eene Silezifche Stad. De Generaal I befchouwde zeker huis met veel oplettendheid. De \ Koning, dit bemerkende, vraagde hem: wat is dat ? M a Ik  i8o Byzonderheden betreffende den „ Ik verwonder my over den goeden inval ," antwoordde de Generaal, „ die de Hospes van deeze Herberg gehad heeft, dat hy uw Majeftcits beeld tot een uithangbord verkoozen heeft." Wal? vraagde de Koning , moet ik dat zyn ? „ Ten minften het ftaat cr onder," hernam de Generaal. De Schilder is een fchurk geweest, vervolgde de Koning; maar, doet de Waard myn beeld ook eer aan? ,, Ik heb eenige keeren by hem gelogeerd, zeide de Generaal , en ben heel wel bediend geworden." De Koning. Nu, dat is my lief, en ik vergeef den man zyn inval. De Generaal. „ Ja, uwe Majefteit; maar hy laat zich ook goed bctaalen." De Koning. Ook daar doet hy wel aan; Want gelooft gy wel, dat hy beter koop zou zyn, als uw beeld boven de deur hing ? In de eerfte jaaren van zyne regeering had de Rolling dikwils zeer vrolyke invallen. Onder anderen liet hy een Rarekick maaken, in welke twaalf grappige vertooningen te zien waren. Als hy opgeruimd was, dan liet hy deezen of geenen kyken, om zich te vermaaken met deszelfs verrasllng. Deeze perfoo- nen  Koning van Pruisfen. iftr pen vond men hier in een grappigen opfchik verbeeld. B. V. De Hoffnyder reed, met de elle in de hand, op een Bok ; een Lyfmedicus van den Koning zag zyn hoofd op den romp van een' Aap, die een klisteer zette; een Hoveling was als een Haan verbeeld, en bevond zich onder Hoenders, welker koppen naar de dcrftelfte Hofdames gefchildcrd waren. c. z. v. In den zevenjaarigen oorlog nam de Koning zyn nachtverblyf by eenen Geestelyken op een Dorp omftrecks Leipzig. Doch hy kon den geheelen nacht niet flaapen, dewyl er eene menigte muizen in huis waren, en zelfs in 's Konings vertrek, een aanhoudend leven maakten. Naauwlyks was de dag aangebroken , of de Koning ftond op, liet den Predikant by zich roepen, en zeide: Hoor eens, verftaat gy u ook het uitleggen van droomen? De Predikant. Niet zonderling , uwe Majefteit; alzo ik er niet veel op reken. De Koning. Geloof dat niet. Menige droom heeft zyne wezenlyke beteek-nis. Ik ~~al u den mynen verhaalen. Ik droomde , dat uw geheele keuken vol muizen was. Wat bet eekent dal? De Predikant. Ik weet het niet. M 3 De  iHs Byzonderheden betreffende den De Koning. Ik denk , de Hemel geeft my daar door te ver ftaan, dat myne proviant bedienden my dapper befteelen. De Predikant. Ach neen, uwe Majefteit, ik vreezc , dat de droom uit natuurlykc oorzaaken oorfpronglyk is; want ik ben, helaas! in myn huis van dit ongedierte zeer geplaagd , en weet cr my byna niet voor te bergen. De Koning. Zo! Dan moet ik mis hebben. Nu , neem hier deeze Fr ederiks d'Gr , en koop er muizenvallen voor, op dat ik in 't vervolg beter flaapen kan, als ik u ééns weder bezoeken mogt. Toen de Koning na dc vrede in 't jaar 1763 naa Berlin reisde, was hem het Schuttersgild van zekere ilad te paard te gemoct gereden. Dc Schutters Koning naderde het rydtuig van den Vorst, zeide, wie hy was, en wilde beginnen eene redenvoering te houden. Laat dat maar blyven, Heer Neef! zeide de Koning, ik weetal, wat gy heb': en wilt. Ge- draag u maar altyd wel in uw Koningryk, dan zullen wy goede vrienden blyven! Adieu rydi voort! Op  Koning van Pruisjen. 183 Op zekeren dag fprak de Koning met den bekenden Milord Marsciial , dien by zeer genegen was, heel gemeenzaam. Het gefprek had de lotgevallen der menfehen ten onderwerp. Zeker Milord! zeide de Koning, het lot, dat my trof, om Koning te zyn. is niet het aangenaamfle en leste. De meejle menfehen laaten zich door het uitwendige van deeze waardigheid verblinden; doch, ziel ééns wat heb ik van myn geheele leven ? moet ik niet meer arbeiden , dan iemand myner onderdaanen ? moet ik niet alle myne handelingen zo inrichten, dat ik hun Jleeds ten dienfle fta, en het algemeene best zoek te verkrygen? en fchiet er voor my wel meer over , dan het geen veelen onder hun met veel groot er gemak genieten kunnen? En dit alles is nog niet genoeg. om hen zo voldaan en gelukkig te maaken, als ik wensch. Onder malkander bederven zy dikwils meer, dan ik goeds Jlichten kan; en de nadelige gevolgen, die daar uit öntfiaan , worden grootendeels aan my toegefchreeven. Geloof my, Milord, kon ik alle menfehen gelukkig maaken, dan zou ik myn wensch verkreegen hebben. Maar , hoe veele hinderpaalen worden my Jleeds tegengefleld, en ik most te vrede zyn, als ik jlegt; hier of daar iet goeds kan voortbrengen , daar het kwaad de overhand fchynt te hebben. 1 M 4 &  134 Byzonderheden betreffende den In 't jaar 1785 werd eene dergelyke byzonderheid van den Koning bekend. Hy zeide vol aandoening tegen den Bisfchop van Ermeland: geloof my, wist ik alles, kon ik alles zelf lezen, zelf beantwoorden, (doch ik ben maar één mensch!) myne onderdoonen zouden zeker gelukkig zyn. De Koning wilde, dat niemand van zyn' troon geweerd wierd. Tc Potsdam werd elke Boer gevraagd: of hy iet by den Koning te verzoeken had? Men weet, dat dc Koning 4 mylen ver lieden door een jager te paard liet te rug haaien, die niet verfeheencn waren, alhoewel I op het rapport geftaan had; „ heeft iet by zyne Majefteit te verrigten." De Mcrkgraaf Frederik van Brandenburg-Boy. reuth , en deszelfs Gemaaün , 's Konings Zuster , dccden, onder den naam van eenen Graaf cn Graavin van der Mark, eene reize naa /taliën, van welke zy eerst, na een lang afzyn, den 3 February 1756 weder in hunne Hofplaats te rug keerden. Dit lang afzyn uit hunne Staatcn had aanleiding gegeeven tot een gerugt , als of de Markgraaf genegenheid had, om den Roomseh-Katholykea Godsdienst aan tc nemen. Dc Koning zond by deeze gelegenheid den volgenden Brief aan zynen gezant te Regensburg, waar in hy zyn gevoelen over deeze gewaande Godsdienst-verandering op eene voor de 1'roteftanten zeer Voordeelige wyze uitdrukte, ,-, Ou-  Koning van Prüisfelt. 18* „ Onze genadige groete U vooren! Wclgebooren raad, lieve getrouwe. Wy hebben zcdert eenigen tyd, niet zonder verwondering, maar tevens met groot misnoegen vernomen, het geen van fommige, ongetwyfeld jegens ons Koningl. Keur-huïs kwalyk gezinde pcrfooncn, onder dc hand, ja zelfs in de openbare nieuwspapieren , uitgeftrooid is, als of onze veel geliefde Zuster, cn derzelver Gemaal, de Markgraaf van Bayreuth, hun beider tot hier toe bekende Proteftantfcben Godsdienst veranderd , en daar tegen den Roomsch-Katholyken zouden aangenomen hebben. Nooit hadden wy ons kunnen verbeelden, dat uit eene zo önfchuïdige reize, als die welke onze Zuster naar warme landen gedaan heeft, cenig en alleen tot dc mooglykfte hcrftelling haarer gezondheid , foortgelykc hoogstnadeelige en ons zeer ter harte gaande gevolgen getrokken zouden zyn, voornaamlyk daar ons Koningl. Keur-huis één van die genen is, waar van men geen voorbeeld van verandering van den Proteftantfcben Godsdienst, zcdert eeuwen by hetzelve bekend , weet by te brengen , cn dc Godlykc Voorzienigheid , gelyk wy hartgrondig wenfehen en hoopen , hetzelve in 't vervolg daar voor bewaaren zal. Zelfs heeft de Markgraaf tot ons genoegen betuigd, hoe ver hy af is, om ons en zyne onderdaanen door eene Godsdienst-verandering te bedroeven, alzo hy' kortling uit Frankryk in zyne Landen wedergekeerd en dc aldaar ingevoerde M 5 Cm- i  i36- Byzonderheden betreffende den Communie opcnlyk bygewoond heeft. Gelyk wy nu nodig gevonden hebben, aan veifchcidene van onze Ministers, die zich aan vreemde Hoven bevinden , last tc geven, om zodaanige lasterlyke en hoogst treffende tyding, voor één der grootfte van fommige onwaardige en kwalyk-gezinde lieden verzonnen groove onwaarheden tegen elk en een ieder op alle wyzen te verklaaren; zo hebt gy op uw vcrblyfplaats desgclyks te doen, cn gy kunt daaromtrent met te meer zekerheid tc werk gaan, nadien onze oprechte gezindheden tot bewaaring van den Preteltantfchen Godsdienst aan het Corpus Euangelicorum aldaar genoegzaam bekend zyn; cn onze daar op doelende voorzorg ook altyd een der voornaamlte voorwerpen van onze Koningl. regeering zyn en blyven zal. Wy zyn u in gunst genegen. Gegeven te Berlin den i Maart 1756. Frederik. Onder dc genen , die by het uitberilen van den zevenjaarigen oorlog overhaafte flappen deeden, behoort ook byzonder dc voormalige Bisfchop van Breslau, Vorst van Schafgotsch, een tot hier toe gewezen heel byzonder Vriend des Konings. Hy maakte zich reeds in den Zomer 1757, toen zich de Oostcm-ykfche troepen in Sileziën verbreidden, verdacht, dat  Koning van Pruis/en. 187 dat hy het niet oprecht met den Koning meende. De Vorst gaf hem dit ook in een' eigcnhandigcn brief, gedateerd iz Sept. 1757. duidlyk tcverftaan; doch hoe meer de Oostenrykers dc ftad Breslau naderden , des te meer ontdekte de Bisfchop zyne gezindheid. Eindelyk toen zy deeze ftad daadlyk in handen krecgen, kon hy zyne blydfchap over deeze verandering geheel niet meer verbergen. Doch toen kort daar na de Koning, den 5 Dcc. 1757, de overwinning by Leuthen bevogt, had hy reden, om.over zyn gedrag berouw te hebben. Hy weck by tyds de ftad uit, cn begaf zich onder de befcherming der KeizerinKoningin. Dc Koning was over dit gedrag zo onvergenoegd, dat hy alle zyne Bisfchoplyke goederen verbeurd verklaarde. Thans zond de Prelaat den volgenden ootmoedigen brief aan den Koning: Sire! De eerbied volle onderdanigheid en onverbrecklyke trouwe, welke ik altyd jegens uwe Majefteit heb waargenomen , zo lang ik het geluk gehad heb, onder uwe gloryryke regecring te ftaan, liet my op de geduurzaamheid van deeze genadige befcherming tot aan myn levens-einde hoopen, zonder dat ooit eene foort van argwaan ontftaan kon, waar van ik, Sire, van uwe zyde my des te meer  188 Byzonderheden Betreffende den verzekerd hield, als myn gedrag fteeds behoedzaam en volmaakt overëenkomffig die dankbaarheid was, welke de gunst van uwe Koningl. Majefteit, die ik myn gantfche leven niet vergecten zal, verdient Des niettegenftaande, Sire, heb ik met de uitterfte fmert uit het fchryven, waar mede Jroogstdezelve my den 22 September 1757 tut Nattoburg in Saxen vereerd heeft, moeten zien, dat ik dit droevig lot niet heb kunnen ontgaan ; cn na dien tyd heeft wvc Koningl. Majefteit zodaanige blyken jegens my gegcevcn , welke my van alle hoop om uwé gunst weder te erlangen, berooven. Deeze bewegingen voerden myne levendige fmert op het hoogfte, en zo ver, dat ik het befluit nam, om my na Rome te begeven, en aldaar het einde van deezen oorlog af te wagten, om my geheel van die omftandighcid te verwyderen, welke my tot hier toe zo wel van den kant van uwe Koningl. Majefteit als ook van het Kcizerlyke Hof zo veel onheils cn' verdriets verwekt heeft. Want weinige dagen na het overgaan van Breslau aan dc Öostenrykfche Armee, kreeg ik van haare Keizerl. Majefteit door derzelver Commisfaris-, den draaf van Kolowrat bevel, om na Johannisberg te gaan, cn aldaar tot' het einde van den oorlog tc blyven. Doch toen ik naderhand zag , dat dc onrusten zich ook derwaards uitbreidden, nam ik het befluit om verder na Rome te gaan, als het eenige, dat my in myne verlegenheid overig bleef. Dewyl egter myne gezond-  Koning van Pruisfen. 189 zondheid de ftrengheid van het weder en de wanorde mynes huislyke zaaken my niet vergunden, deeze reize in ééns af tc leggen, zo ben ik voor 's hands hier te Nicolsburg in 't Kapücyncr Klooster gebleven , alwaar myn ingetogen levenswyze midden onder deeze ordens lieden , welke wegens hunne onthouding van alle wcreldfche bezigheden in goeden reuk zyn, my , gelyk ik hoop , buiten alle vermoeden by uwe Koningl. Majefteit ftellen zal. Doch nadien ik my tegenswoordig in ftaat bevinde, om myne reize te vervolgen, zo ben ik niet in gebreke , om uwe Koningl. Majefteit hier van gehoorzaamst berigt te geven, tevens onderdaanigst verzoekende, overtuigd tc willen zyn, dat ceniglyk het ongeluk van uwe op my gevallen ongenade my tot deezen ftap genoodzaakt heeft. Hoe ver ik ook van uwe Koningl. Majefteits perfoon verwyderd zal zyn, nogtharis zal myne trouw cn fchuldigfte dankbaarheid zo onvenïndcrlyk zyn, als de eerbiedigde onderwerping , waar mede ik de eer heb, my te noemen Uwer Koninglyke Majeiteit Ondcrdaanigftc trouw gehoorzaamfte Nicolsburg Vorst Bisschop van Breslau. den 30 January ï/58. Het  ioo Byzonderheden betreffende den Het antwoord des Konings op dit fchryven luidde als volgt: Monfiear le Prince Evêque de Brejlau! Ik heb uwen Brief van 30 Jan. a. c. gelezen. Welks Inhoud my bevreemden zou, indien ik dit niet wegens de ondankbaarheid van uw voorig gedrag vermoed had. Hetzelve heeft met veel tc openbaarc bewyzen verzeld gegaan, dan dat gy dit tegen ü zeiven verbergen kunt. Juist nu ik met myne Armee in aanmarsch ben, om de voortgangen van den vyiind te fluiten en Sileziën te bevryden, neemt gy het befluit, om eene Provintie te verlaaten , welke u myne weldaaden had moeten herinneren. Ja , zelfs op het oogenblik , dat ik Breslau nader, nu dc Hemel myne rechtvaardige Wapenen met dc heerlykfte voortgangen zegent , vertrekt gy van daar. Uit angst van een kwaad geweetcn cn dewyl gy u zeiven fchuldig voelt, begeeft gy u onder de befcherming van eene Mogendheid , welke met my in openbaaren oorlog gewikkeld is; en thans onderftaat gy nog, om my het genomen befluit zelf te melden, u met de laflte voorwendzcls te verfchoonen , en er de valfche verzekeringen eener trouwe by te voegen, welke gy toch in de wezenlykfte {bakken verbroken hebt. Neen , dit gedrag is te fnood en te fchandclyk. Ik kan u niet anders aanmerken, dan als een ver- raa-  Koning van Pruisfen. 19T raadcr, die tot de zyde myner vyiinden over gegaan is, en vrywillig eenen post vcrlaaten heeft, dien gy, ten aanzien der pligren van uwen ftand nooit had behooren te vcrlaaten. My blyft dan van myn kant niets overig, dan zodaanige maatregelen te nemen , welke my het dienstigst zullen fchyncn. Doch u wil ik aan uw eigen lot overlaatcn. Ik weet gewis, dat een zo onverfchoonlyk gedrag, als het uwe, onfeilbaar de verdiende ftraf na .zich zal fleepen. Gy zult noch de Godlyke wraak , noch dc veriigting der menfehen ontgaan kunnen. Want hoe verdorven deeze ook zyn mogen, zy zyn het toch niet in zulken graad, of zy hebben een afkeer van verraadery en ondankbaarheid. Frederik. Breslau den 15 Febr. ■ Dc Franfche Generaal-Luitenant , Graaf van Mailly , die in den Slag by Rosbach gevangen was geworden , had op zyn woord van eer verlof gekregen , om eene reize naa Parys te doen. Hy hield in 't jaar 1758 by den Koning aan om ver- lan-  102 Byzonderheden betreffende den langing van dit verlof, en verkreeg van dcnzelven den volgenden gunffigen eigenhandigen brief; Myn Heer de Graaf! Ik Ha u de verlenging van uw verlof des te liever toe, nadien het my verheugt, eenen man van verdienftën dienst tc doen , en nadien ik altyd van mening geweest ben, dat de tegenfpoedige gebcurtemsfen der Koningen byzondere perfoonen zo min mooglyk, ongelukkig behooren te maaken. Neem zo veel tyd, als gy nodig hebt, om uwe zaaken in orde te brengen. Als het Weencr-IIof, zo als ik meen reden te hebben , om tc denken , wat buigzamer mogt worden, en het Cartel houden, zo kunt gy, by deezen tyd, dc voor u zo onaangename reize -fpaaren , nadien de uitwisfeling gcfchieden kan, zonder dat gy nodig hebt, uw verblyf te veranderen, bk bid God, dat hy u in zyne heilige hoede neme. Frederik. Uittrekzel uit een eigenhandig fchryven van den overleden Staatsdienaar van Derschau aan den geheimen Finantie-Raad van Breukenhof, betreffende het gefprek des Konings met zyne Staatsdienaaren, te Potsdam, in het jaar 1770 den ilten Juny. De  Koning van Pruisfetii 193 De Koning liet de gczamcnlyke Ministers van het Generaal-Direetorium op deezen dag naa Potsdam ontbieden , om mét hun het jaarlyksch gewoon onderzoek over den toeftahd der Domeinen en Finantiën in zijne Staaten, met lands vaderlyke zorg te overzien. Toen wy te Potsdam aankwamen, vernamen wy, dat de Koning zich den volgenden dag naa zyn Paleis zou begeeven; dit gefchiedde ook, cn wy vervoegden ons derwaards. Zyne Majefteit ontving ons met een zeer gunftig gelaad, zeggende: Myne Heeren ik heb ü laaten komen, om gemeenjchappelyk met u lieden onze huishouding te onderzoeken. Hem verzekerd hebbende, dat wy ons daar behoorlyk toe hadden voorbereid, vervolgde hy met ons te melden, dat hy Oderbrug, dat dit jaar fterk door overftrooming geleden had , zelf had gezien , maar de gewaande groote fchade lang of na zo niet gevonden had, als men ze hem had afgcfchilderd. Men moest zich niet ten eerften door in 't begin vrceslyk voorkomende verwoestingen der Natuur laaten verfchrikken; alzo zy fpoedig veel weder goed pleeg te maaken , het geen zy bedorven had. By Freienwalde waren alleen een paar kleine dykbreuken, omtrent 25 huizen eenigzins befchadigd , en het gantfche verlies dei* Ingezetenen zou toch niet meer dan ettclyke voeders hooi bedragen, en op zyn hoogte het zaad bedorven zyn. Vervolgends zeide de Vorst: Dat gy my derhalven voor Remisfiën en vergoedingen zo groote JV. Deel. N fom-  194 Byzonderheden betreffende den fommen in rekening gebragt hebben, vind ik niet nodig. Ondertusfchen heb ik er 60000 Ryksdaalers voor aangewezen. De Staats-Dienaar van Hagen kan, als het water afgeloopen is. zelf heen gaan, en alles nader onderzoeken. Doch ik ' kan u myn groot ongenoegen niet verbergen, dat ik opgevat heb, toen ik de Kerk te Oderbrag niet gedaan rond. Ik wil, dat gy den Overjlen Luitenant Petri weder op nieuw fcherpen last geeft, dat hy maakt, dat de Kerk afkomt; of hy mag yréezeit. Hier op nam zyne Majefteit de lyst der aan te wyzen gelden, cn gaf tc kennen: hoe hy 1) De gelden tot herftel van Oderbrug reeds had aangewezen. 2) Ook wilde hy geern de 13000 Daalers tot dc nieuwe Plauënfche Sluis betaalcn; 3) Verders, de kosten tot de Kuimsficrs-Paardcftallen tc Kyiitz ; de bouwgeldcn voor Belgard, cn voor het Hospitaal en Weestrtiis overnemen; want deeze uitgaven waren zo nodig als nuttig. 4) Dc kosten, welke tot dc Haven van RugenWalde en Kolberg verëischt worden, liet hy over aan het Generaal-Direccorium. -Dit  Kening van Pruisfen. 195 Dit gedaan zynde, zag zyne Majéftesit dc generaal* Öaat van dc Gcneraal-Domein cn Generaal-Krygskas met een fcherp oog na, cn ondcrteekcnde ze allen. Vervolgends opende hy zyne Mappc , cn haalde er een papier uit, waar uit hy ons de aanzienlyke fommen oplas, die hy voor dit jaar beftemd had , om zyne Staaten , zo veel mooglyk , te onder'deunen. Onder deeze {ommen muntten voórnaamlyk uit 300000 Daalers voor den Adel in Pommeren; 20000 Daalers voor de Provintic Hohenjfein; en 30000 op afrekening van het gemaakte plan , tot herftel der Keur* 'markjclie fteden. By de eerfte dcezer posten zeide dc Koning: Myne Heeren , ik recommandeer u byzonder de in fiandhouding en onderfieuning van den Adel; ik maak er veel werks van , want ik heb hem nodig voor myne Armee en Staatsbefluur. Het is u bekend, hoe veele 'gewigtige mannen ik daar uit reeds gekregen , en wat ik door hun uitgevoerd heb. Ik merk met ongenoegen , dal hy hier en daar begint te daaieu; en dit vilde ik niet geern , vooral, nadien het my thans blydfchap geeft, dat hy begint befchaafder, orden* lyker, en bruikbaarer te worden. Wy bragtcn hier tegen in, dat wy zyncr Majefteit» latlds vaderlyke inzigten ten hoogftefl vereerden , daar van levendig doordrongen wrarcn , en die, zo veel in ons was, werkzaam zouden maaken. Hier Na op  ioö" Byzonderheden Betreffende den op nam dc Koning dc voorliggende papieren by één , cn begaf zich in eene andere kamer, ons beveclende te wagtcn. Na een korte poos kwam hy weder, en bragt ons door de pragtigc kamers van het nieuw* Paléis na het cet-vertrek. Voor het ceten lprak dc Koning met ons over vcrichciden onderwerpen, cn zeide onder anderen: dat hy geem zag, wanneer zyne onderdennen met nuttige oogmerken reizen in vreemde Staaten ondernamen, en gebruikbaare kundigheden in hun Vaderland te rug bragten. Geduurende zyn laatfte verblyf in Pommeren had hy den Oppcr-Ambtman Sydow te Kolbatz gezien, die met zyn Zoon in Engeland geweest was, en aldaar den Engelfchen landbouw geleerd had. Zy hadden er verftandvan, om den bouw van Turnips en Luccrne te bevorderen; en daar waren in Pommeren reeds zeer goede proeven van opgeleverd. Hy wenschte, dat dit ook in de Keur- en Nieuw-Mark gefchieden mogt, en wy moesten daarom in korrespondentie komen met deeze lieden, en het nodig onderrigt tot deezen bouw laaten overzenden; als ook fchrandere Landbouw-Schryvers uit de Keurmarkfche Ambten naa Kolbatz zenden, die niet alleen den bouw van den Turnip en Luccrne, maar ook van den Hop, welke ons zyne Majefteit zeer fterk aanbeval , leeren, en hunne verzamelde kundigheden weder op de Ambten alhier toepasfelyk konden maaken. De Landman heeft in de Mark nog te veel eigenzin-  Koning van Pruis/en. 197 nighcid en tegenwil tegen nieuwe fchikkingen, hoe nuttig en goed zy ook waren. De Beambten moesten daarom altyd eerst een begin maaken met bruikbaare dingen; als de onderdaanen dan zagen, dat het goed ging , zo zouden zy wel volgen. Gy gelooft niet, myne Heeren, riep de Koning met veele levendigheid uk, hoe er my alles aan gelegen is, om de lieden fchrander en gelukkig te maaken ; maar gy zult zo wel als ik ondervonden hebben, hoe veel tegen fpraak men vind, al heeft men ook het beste oogmerk. Wy verzekerden zyne Majefteit , dat wy helaas ! zulke ondervindingen hadden gehad, maar er ons niet door lieten affehrikken, om met alle infehiklykhcid cn geduld de onderdaanen op den weg tot hun best te leiden, ook zagen wy reeds hier en daar veele goede vruchten van. Men moest hoopeu, dat dc tyd alles meer en meer verbeteren zal. Dat wev.sch en wil ik, zeide de Koning daar op, cn ging toen verder voort: Ik heb befpeurd, dat nog veele zesjaarige Landeryën met koorn bezaaid worden, doch het welk den Landman naauwlyks de kosten opbrengt. Het zou beter zyn, indien deeze Landeryën met dienjlig gras en klaver tot kunst-beemden gemaakt wier den; dit zou een kragtig middel kunnen zyn, om de Jlalvoedering, zo zeer bovenalle weiden te Jiellen , in te voeren, waar door hei bouwland meer mist krygt, en de Landbouw veel flerker voortgezet word. Zonder dat ik ééns van het voordeel wil gewagen, dat dit weden van het ree op ftal tot nut 'van het melkvee aanbrengt. N 3 Wy  193 Byzonderheden betreffende den Wy antwoordden hier op aan zyne Majefteit, dat reeds voor eenige jaaren in de gezaifienlyke KeurAmbten de zesjaarige Landeryën afgefchaft en aan de Houtvesters toegelegd waren. Doch als cr nog foortgelyke by dc Edellieden en Boeren gevonden worden , zouden wy niet verzuimen, om ze in dc beste geflejdfaeid te brengen. Ik vind ook, zeide de Koning, dat in de Keur. Mark, welker bloei my zeer ter harte gaat, mg veele onvruchtbaar e zandvelden, cn zandige ftreckcli zyn. Bus heb ik, by voorbeeld, op myne laatfte te mg reize over Freienwalde, naa Berlin, de ftreeken om Löwenberg, Stransberg, Arlandsberg, en Wemauehen zo gefield gevonden, en ik wenschte wel, das men allen vlyt aanwendde, om deeze ftreeken op de ééne of andere wyze nuttig te maaken. Ik weet, wat de yver daar by doen kan, en wat op veele plaatzen reeds is uitgewerkt. Be Broogmakery der groot* Möfche by Stendal fchynt my toe, eene hoofdverbetering te zyn, daar ik byzonder acht op geef, om daar van iet te kunnen toeleggen aan de woeste"plaatfen in Stendal, op dat men des te eer lieden vinde ter bebouwing; en bown dien kan van het overige van deeze Droogmakery nog eene volkplanting van vreemdelingen aangelegd worden. Beeze nuttige verbetering moet het eerfte werk zyn der nieuwe deputatie. Dé Byënteelt en Zydeteelt moet men, zo veel mooglyk is, in bloei zoeken te brengen. Be Moerbeziën Boomen zyn'  Koning van Pruisfen. ï99 zyn zo veelvuldig toegenomen, dat men er eene menigte van Zy de-wormen mede kan voeden, ook zal het voor den Byënteelt zeer goed zyn, wanneer in de ftreeken, daar zy met nut kan bezorgd worden, de Beambten jaarlyks een zeker aantal Byënftokken meeten aanleggen, van jaar tot jaar daar mede voortgaan, en zo ook ten aanzien van de Zydeteelt jaarlyks een zeker getal Kokons tegen gereede betaaling aan het Zyde-Magazyn afteveren. Ook vernam zyne Majefteit naar dc Droogmakeryën aan den Pvhyn, cn by Sieveisdorf en naar dc gcfteldhcid der Kolonisten aldaar. Wy antwoordden: dat onlangs de daar toe benoemde Kommisfarisfen te Frifacx met de belanghebbenden aldaar hadden gehandeld ; maar dewyl deeze ftreeken overftroomd waren , zo kon men den aanleg van ten minften 100 familiün voor 's hands niet ten uitvoer brengen , noch er een duidelyk plan van maaken, cn men moest het Haaien van het water afwagten. De Koning was daar mede voldaan, en zeide alleen: dat water! dat water! Vervolgends leide ons zyne Majefteit deszelfs wil open nopends de Hoven, die hier en elders aan gelegd zouden worden , en wille, dat dit voornaamlyk om en by Berlin, B. V. agter den tuin der Academie , op den weg naa Tempelhof cn Lichtenberg, daar nog veel onbebouwdZandlandwas, zou gefchicN 4 c^cn'  üoo Byzonderheden betreffende den den. Doch zeide de Koning , deeze lieden zuilen geen kleine Hoven hebben; maar men zal hun zo veel land aanwyzcn, dat elk eenen grooten Hof, byzorw der om vruchtboomen tc planten en te kweeken, verKiygt, op dat zy ooft bekomen, om in te leggen en tuinvruchten kunnen inzamelen. De boomen zullen hun gegeven worden , en zy moeten dragen. Het Ui, veniers-Land zullen zy met Straat - modder uit Berlin, en byzonder met den klcy en aarde uit dc ten dien einde op te klaaren vuile llooten mesten en bruikbaar kan maaken, "Wy toonden den Koning aan : dat cr reeds ecu plan gevormd was, om honderd dergelyke Hoveniers familiëu op den Aveg naast het Invaliden huis aan te leggen. Zyne Majefteit keurde dit niet af', en gaf ten antwoord : Het is my hetzelfde , als maar de ledige en zandige plaatzen om Berlin bebouwd worden , en de menfehen land genoeg bekomen. Daar zyn nog zo veele plaatzen, die ik onmooglyk zo laaten kan; zy hebben my dikwils droevig gemaakt, als ik ze pasfeeren moest. Het is my heel niet lief, dat men de ingelegde vruchten nogfteeds vit Saxen koopt, en, naar men zegt, uit behoefte koopen moet. ->— Men moet bedacht zyn, myne Heeren, om de vrurhttamtling op 'l land cn by de ambten algemeener te maaken; want het geld meet men zo veel mooglyk, toeken te behouden. Vei  Koning van Pruis/en. zot Verders vernam de Koning, naar liet Etr.blisfement by Muhkmbeck , de Rcvuekosten van dit jaar , en gebood, lieden te bezorgen , die mergel opzogten, welke men, gelyk hy geloofde, by Rudersdorf vinden moest. Ten Hot gewaagde zyne Majefteit liet dén cn ander van de Silezifche Bergwerken, van de bevordering van 't vervoeren van ftcenkoolen, cn het gebruik deczer kooien by Bleekcryën , Tegelbakkcryën en Kalkbrauderyëu ; ook zou men dc myncn van Kobald voornaarnlyk zoeken voort tc zetten, cn in den Winter berigt bezorgen, zo wel van het geen gefchied was, als van het geen nog gefchieden zou. Gy ziet, myne Heeren, zeide de Vorst, ik heb my een weinig voorbereid, om u lieden het nuttige en nodige voor myne hoofdprevinciën aan te wyzen. Ik hoop van znre vlytigheid eene fpoedige vervulling myner verwaglingen, en dat gy my toekomende jaar veel aangenaam, verjlag zult doen. Aan myne vn-'eijleuning zal het nooit haperen; maar gy moet my ook de bronnen niet haten opdroogen, waar uit het gtfehitden kan. Wy verzekerden zyne Majefteit , dat al wat mooglyk was door ons zou aangewend worden, om deeze vcrëeringswaardige lands vaderlyke oogmerken ia de kragtigftc werkzaamheid tc brengen. Hfer op ging de Koning met ons aan tafel. Onder het eeten was dezelve byzonder gunltig en fpraakzaam, boerrende meermalen, cn ons verbaasd laaiende over dit gunltig Koninglyk onthaal. N 5 De  £02- Byzonderheden betreffende den De Koning bad één , van zyne twaalf Lyfjagcrs tot Houtvester in Sileziën aangefteld. Toen dc Monarch tot het doen der Revue derwaards reisde, fteeg hy by hem af, en vroeg hem, ,, of by met zyn te„ genwoordig lot te vrceden was! O ja!" antwoordde dc Houtvester; ,, ik bedank uwe Majefteit , dat zy de hoogfte genade gehad „ heeft , om my , in myncn ouderdom een gerust „ ftuk brood tc gecven; maar!" (hier trok hy de fchouders op.) Nu, wat dan, zcidc de Koning, ah gy te vreeden zyt ? „ Myne wooning, is in zo treurige omftandighec„ den, dat ik daagelyks gevaar loop, om ze boven „ myn hoofd te zien inftorten." Ja, daar in kan ik u niet helpen; gy meet u aan de kamer in vervoegen. „ Ik heb reeds driemaal gefchreeven, doch geen „ gehoor gevonden." Wie weet, hoe, en of gy ook wel geed gefclireeven hebt. „ Even  Koning van Pruisfen. 203 „ Even zo," antwoordde de Houtvester, als of „ ik aan uwe Majefteit zelfs febryve." Nu, hoe dan? „ Allcrdoorluchtigfte , grootmachtigfte Ko-»' „ ning! allergcnadigften Koning en Heer! " En men heeft u toch niet geantwoord! dat is flechtï De Koning ging eenige maaien de kamer op en neder, en beval den Houtvester, om pen , papier en inkt te brengen. Nu fchryf, zeide dc Koning, ik zal u di&eeren, even zo als gy voorheen gefchreeven hebt. Allerdoorlugtigfie enz. „ Zyne Koningl. Majefteit, beveelt uwe Koningl, „ Majefteit , om de wooning van den Houtvester „ H. * * * te * * * ten langfte binnen 4 maanden d da„ lo, te laten opbouwen, en zo niet verzekert zyne „ Koningl. Majefteit, dat uwe Koninglyke Majefteit 5, de donder liaan zal." Onderteeken nu verder, als naar gewoonte ik ben tot in de dood enz. De Houtvester, was onder dit fchryven in groote' ver-  *04 Byzonderheden betreffende den verlcgendheid , cn zeide dat hy ongelukkig zoude worden. Laat my daar voor zorgen, zeide de Vorst, geef my één pen, en den brief. De Koning fehreef op den kant op het Verzoekfehrift. ",§' *' K' / ' > f'; •.. v.".: .'; '.;: . .... Als het verzoek des Houtvesters H * * wederom geen ingang vind , zal ik met uwe Majefteit zelfs fpreeken. s F RED E R I K. Terftond na den ontfangst van dit Verzoekfehrift, Wierd van de kamer, eene bezending met extrapost afgevaardigd , en by de wederkomst des Konings, waren alle handen bezig, om zyn bevel tc gehoorzamen. De Koning was ééns in zyn Kabinet, geheel alleen , en fchelde om één van z\ \k Kamerlakcicn, , cr kwam cgter niemand. De Monarch ging zelfs in 't voorvertrek, daar de bedienden zyn moeten, maar ook hier was cr geen één te vinden. Na dat dc Koning door verfcheiden kamers gegaan was, kwam hy byeeu Schildwacht, die het geweer prezenteerde{ ^ Ga heen , zeide dc Koning, en haal my één van die fehurken van Kamerlakeien,  Koning van Pruisféns üoj „ bat kan ik niet doen," zeide dc Soldaat, „ ik moet op myn post blyven, maar als uwe Majefteit „ my wil afiosfen, dan zal ik aaufronds gaan?" Dc Soldaat maakte geweer hoog, en gaf het aan den Koning over, die het aannam , naast zig neer zetten, cn daar by ook zoo lang Haan bleef, tot de Soldaat weder te rug kwam. De Koning gaf hem liet geweer eigenhandig weder, en zeide: Gy zyt een braaf Soldaat, die den dienst verflaat, Hy liet hem vcrvolgends een ryklyk gefchenk gecven. De Koning dagt zynen Kabincts Raad II. nog in dc expeditie kamer te vinden , en ging dcrwaards. Doch dc Kabinets Raad was reeds weg, en hy vond in zyn plaats een Jongman zitten, die fchreef. Wie zyt gy! vraagde hem de Monarch. „ Ik ben dc Schiyver van den Kabinets Raad H**." Zoo, zeide de Koning, kunt gy fchryven? Deeze vrage bragt wel is waar , de Jongeling in groote verlegenheid, maar hy beantwoorde die evenwel tamelyk vrymoedig met, M ja." Nu  206 Byzonderheden betreffende den Nu fchryf dan: „ Als een goed Ruyter, een goed paard bcrycU „ dan heeft hy geen zweep noch fpoorcn nodig." — Spooren, herhaalde de Schryver zagtkens , cn de Koning voer voort te dicteeren! „ Hy kan het met „ dc mond wel klaren :" (hier kletfte dc Koning, éénige maaien met de tong.) Dc Sciiryver was vcrleegen, dat hy dit met de pen niet kon uitdrukken, 't welk zyne bedremling zodanig deed vermeerderen, dat hy de pen ftil neder lag. Nu ziet gy vrel s dat gy niet kimt fchryven! De Koning keerde zig om, en liet hem befchaamd zitten. In de laatfte ziekte, was dc Koning zo zwak, dar. de KamerhusTaai", hem in zyn geheim-vertrek moest brengen. Dc Kamerhusfaar was nog bezig, om hem te helpen, toen hem zyne vuiligheid ontliep, en dc hand van den Husfaar bevuilde. ■ De Koning, die dit terftond bemerkte, zeide met eene aandoenlyke flemme: Zoo  Koning van PruisJ"en. 207 Zoo gaat 't, als de mensch oud en zwak word* — ga heen, en wascht u terftond! Toen de Kamcrhusfaar hem weder te bed gebragt had, beval hem de Monarch eene Chatouille te openen , cn er eene rolletje voor hem, uit te nemen. Hier hebt gy Zeep, zeide de Koning! het waren 20 Fredriks d'Or. De Koning was op dc wacht Parade geweest, en vond, by zyne te rug komst, in een kamer een Kristallynen Kroon geheel vergruisd op den grond liggen. Hy werd cr toornig over, cn liet alle dc Bedienden tot zig komen, om tc onderzoeken, wie deze fchade veroorzaakt had. Geen van allen wilde het bekennen , het geen den Koning nog meer vergramde. Eindelyk kwam cr één tc voorfchyn , cn zcidc, uwe Majefteit, ik zal het maar bekennen, ik ben zo ongelukkig geweest! Maar hoe komt het zo! vroeg de Koning verder. „ Ik wilde de kaarsfen opzetten, bezag my in de ,, fpiegel, die daar over hangt, en toen viel de Kroon 5, na beneden, uwe Majefteit, ik was half dood! Honds-  2o8 Byzonderheden betreffende den Hondsvot, dat is niet waar , zeide de Monarch, keerde zig om, cn was door deze opregte bekentnis * bevrecdigd. In dc- Schermutzeling by Gorlitz , had de Kok, van den - Markgraaf Kakel een Soldaat gevangen gemaakt , en bood hem den Koning aan! „ Wié fcyt gy!" Kok! a lilyft gy toch by uwe Keukenfpaan!" Dit was het Douceur dat hem dc Koning zeide. De Koning kwam daags, voor den flag van Gorgau, in een dorp, alwaar hy zyn nachtverblyf dag: te vinden. Kan ik in dit huis overnachten ! vraagde de Monarch , aan iemand die voor dc deur ftond. „ Neert," zeide deezen, ,, daar is hier maar eene ordentlyke „ kanier, alwaar de Markgraaf Kakel logeert. En „ in de agterwoning, zyn de vloerdeclen der vertrek» „ ken opgebroken! " „ Nu dan zal my wel een Boer herbergen," antwoordde dc Koning, en reed voort. Deeze perfoon was juist dezelfde Kok van den Markgraaf Karel. In  Koning van Pruisftn* 200 ïn den zevenjarigen oorlog, vreesde dc Koning des nagts een overval van den vyiind, die tegen over zyne Armee gelegerd ftond* De Monarch beval, dat zig ieder nederliggcn, maat wakker blyven moest; dewyl hy zelfs voorneemens was, den vyiind in den morgenftond aantetasten. De Koning bedekte zig met zynen mantel, en leide zyn hoofd op een patroontas nefler. Wie vertelt my wat! zeide de Koning, tegen eenige Grenadieren, op dat ik ter deegen wakker blyve. Ik uwe Majefteit," zeide er aanftonds één, en begon eene gefchiedenis der tover Godinnen, op eens hoog dravende toon te verhalen. De Koning hoorde hem eenen gefuimen tyd geduldig aan, de Soldaat verloor zig zelf in 't vertellen, cn liet zig deeze uitdrukking ontvallen: ,, Een hondsvot, die 't niet gelooft." Terftond antwoordde de Koning , ik geloov' het> maar houd op, ik wil van u niets meer weeten. IV. Deeju. O By  2-i o Byzonderheden betreffende den By zekere gelegenheid, wilde dén bekend Gecstlyke, wiens naam met een D. begint, en met rik eindigt, by den Koning eene gelukwenfching, in verzen afleggen. - Deeze Geestlyke, was zeer klein van perfoon, cn fprak den Koning dus aan : „ halve God ! groote' Frederik hier begon hy te frotteren, en kon niet verder fpreeken , dc Koning antwoordde hem oj> ftaande voet: „ vofflagen gek, kleine D rik;" keerde zig om, en liet den redenaar Haan. De Kamcrhuslaar Z. had 's nachts by den Koning de wacht, en dagt, dat de Vorst Hiep. Juist over 't bed hing een fpiegel, en voor denzelven ftond cc-n Toilet met verfcheiden doozen , die altyd met fnuiftabak gevuld waren. Den Kamerliusfaar ging flil naar het Toilet en nam uit 's Konings dagelykfche doos een fhuiffe. Dit zag de Vorst, en een heele poos daar na, riep hy den Kamerhiisfaar, „ geeft my de doos!" Vcrvolgends — „doet ze open,-—neemt toch een fnuifje." Dk  Koning van Pruis fin* 211 Dit rhaakte tien Kamerhusfaat verlegen, hy maakte de ééne buiging na de andere, en verontfchuldigde zig, dat hy geen fnuiftabak gebruikte. Hier wlerd de Vorst boos, en zeide, „fchurk, ,, behoud de doos, want zy kan ilegts éénen lieer „ hebben." De man dr.gt toen, dat hy de gunst des Konings verlooren had, maar zyne vreeze, was zonder eenige verdere gevolgen. Na eenen gelukkigen flag, waar in zig de Husfaa« ren, byzonder hadden doen uitmunten, vraagde de Monarch aan eenen troep, die hem ontmoetten: „ Maar lluslaaren, hoe durfdet gy lieden het te „, waagen, om op de zwaare Kavallery intehouwen! „, die Kerels hebben immers dc hoofden met yzer. „ beilaagen!" Een Husfaar antwoordde den Koning: „ Uwe Ma*, jelteit, wy houwen ze van onder dén buik op?" Over dit antwoord lagchte de Koning zeer hartlyk. O 2 De  212 Byzonderheden betreffende den De Koning liet voor eenige jaaren zynen Juwelier van Berlin, te Potsdam by zig komen; deeze nam een gebeden voorraad van Waaren meede, wyl'hy dagt cenigen Koophandel tc kunnen doen. Hoe gaat het, myn lieve B***! fprak hem de Koning aan. „ Slecht uwe MajelTeit." Ja dat geloof ik wel, ik heb ook geen geld, en gy gelooft misfchien, by my iets te verkoopen: maar ik wil u flegts zien! „ Hoor eens, myn lieve B ***,'' verhaalde dc Koning onder anderen, „ toen ik laatst in Sileziën was, „ heb ik opgemerkt, dat de Kooplieden daar, vry „ wat meer werk .doen, en zig met hunne zaaken „ meer bekommeren, dan die van Berlin." „ In Bresïau is de inrigting zoo, dat de poort zeer „ vroeg geflooten, en geen Voetganger meer ingcla„ ten word. Zy blyven in hunne Kantooren zitten, „ en als hun potsdag voorby is, dan bezoekt de éene „ vriend den anderen , en laat zyn weinigje cetcn ,, achter zich aan dragen." „ Dat doen de Berlincrs niet, die maaken van den „ nacht, den dag, en van ééne ftad, één dorp." „ Nu  Koning van Pruis/en. **j „ Nu ik dit weet, heb ik bevolen, dat de poort „ eerst om tien uuren moet gcflooten worden." Een zeker Staf-Kapitein van 't ** Regiment, bad in Berlin de wacht op het Slot. Zyn Chef was hem niet zeer genegen, en wilde voor al zynen adel niet laaten gelden, ofTchoon deeze Kapitein van ieder Officier en bekende, werd hoog geacht. Alles wat door de poort van B** inkomt, moet op dc Hoofdwacht aangegeeven worden, van 't welk de Regiments Schryver, uit naam van den wachthebbende Officier, een geheel Raport opmaakt, dat de Kapitein 's anderen daags 's morgens den Koning moet overhandigen. Op dit Raport ftond onder anderen de naam eens vrcemdelings , uit een zeer afgelegen , en aan den Kapitein nog onbekend gewest. Dc Kapitein van * * * zond zyn bediende naar huis, cn liet hem Buschings aardsbefchryving haaien. Hier vond hy cene voldoenendc befchryving van dit gewest, 't getal der inwooners aangetcckend, cn yerfcheiden andere berichten. j • O 3 °P  2T4 Byzonderheden betreffende den Op zyn Raport hart hy by dc ondertekening het woordje van geheel weg gelaten. De Koning vraagde den Officier aanftonds , waaide plaats lag, uit welke de vreemdeling voorwendde te weczen, op alle vraagen, die dc Koning, aan den Officier weegens dit land deed, wist dezelve vaardig en overecnkoniflig te antwoorden. Dc Koning vraagde hem, „ ofhy van adel was?" Ja, antwoorde de Officier; maar dewvl myne voor, ouderen Bohee;nfche edellieden waren , zo wil men deezen adel niet laten gelden. „ Heer Hopman van E ***,» zeide de Koning „ ik verheug my, dat gy meer kennis, dan van uw ,, Vaderland alleen , verkreegen hebt; vaar voort, „ uwe oogenblikken , buiten dienst verrichtingen * „ nuttig tc faefleeden, 's Anderen daags, teen dc gezamentlykc Generaals van 't Garnizoen, by den Koning 0p 't generaal Pa. role kwamen, ging de Koning recht op den Gouverneur, en Chef des gedagten Officiers toe, cn zeide: „ Hoor myn waarde ***, gy hebt een braaf Offi, ,, cier, die veel kunde bezit, onder uw Regiment, „ die ik als zodanig, nog niet gekend heb. Het is de Hopman van E***, die gisteren dc wacht op ., het  Koning van Pruisfen. , , wft en ik begeer', dat gy my „ het Slot gehad heen, vecl ais m0- V00r deezen Hopman van E selyk is, zorg draagt, geweest was, te beveiligen. Een Zwaardveeg, in ^ gevonden werktuig,^ m was, dat men gen, en waar van de kim J ^ ^ ^ daar mede, flefte aoorhakken kou- zondcr ^ werktuig te befchadtg* ^ ^ de. Hy beval het den Vo^* ^ zelvc, -e -g^-^^ldtogt zeer dienstig zo als hy meende , m eenen ^ ^ ^ k0n ? "«ren hebben wy al ge- verzoekfehrrft: „Moordge ^ ^ ^ noeg, die V*****^ hun wedet levendig te gen , maar nog -ne o d. „ maaken wanne er men ze „ dien de Suppliant zulk een ^ d ' han hy zig weder aandienencn >k ongetwyffeld zoo bdooncn, dat by » zyn" De O 4  216 Byzonderheden betreffende den De, Koning was met zyne Artillerie ongèmeen in 55 Kan ik alles doen, wat ik wil." ueneraal digt l)y een 2>>fltt kwam J,„ ,,.„ r %.omgevallen. De Officier, 1' ? gTfT" J~*. « een w'^, ^£■ ty voorkomende noorfzaaklyklicid d. «J 1 -.-.%ltMj!isIUli;;l« gon, op dc Artellcristcn te fchelden « i ■ - ^» hun re gOrnfa, ÏÏS^^K" *n Lom t Kc, aM[!ocn «ta tó6 * = „ Myn waarde N . . , ' , »U,tc' zel" »foMedin;e„on,,dierMv::tC,;/:™:'-t  Koning van Pniisfen. 2I7 onder hen te komen. Wilt gy wel geloven dat " I o kort geleeden, de Voerman die by één der ZZZ wasset de zweep byna om de ooren had n hy my niet herkend had. moei „ maar laten begaan 1" Het voortreffelyke Regiment van Brunnink ia Cöslin dat zig in de veldtogten des Konings zoo int- ia 't begin, die achting niet, welke hy m t v rvolg -oor hun voedde. Wyl 't zelve grootendeels uit .enen Herken trek tot eeten en dnnken he ft, zetde de Koning dikwils tot dit Regiment: gy fc * « yerkens; als ik in'i leger by u kom', danftinkth^ want gyl. doet niets dan eeten, cn Dit Regiment betoonde cgter in t vervolg, cene bm; ^gemeene dapperheid. In den ilag by Sjor deed bet een tweden aanval.. Voor hen ftaandc kanten namen in den eerften aanval de vlugt Toen dc Commandant van 't Regiment , ^nOverfte ^ Blankenburo , die ook in den üag wierd doodgefchoteri , tot de zynen in goed Pofnmrsah ze^c Kerls, n denken wol, dat de da vor aen feiad " lopen! Ne; wy folten man heran, drum m^ kenfeunsplatz; drum bolt je brav : Marscl^ O 5  Byzonderheden betreffende den ™ tgevegt, by-.^J; fmo ten was ri^™ i , ' dat zecr ge- ment Y a*' bcv''ccs hy d-'t Reei mem-, vee] gunst? en y t Kegi- Pmmer/che Garde. iVols' z>'nc Een 6ty/^w, die u;t ,]oo kelary zou geftraft Word ™n *Smm ft**, om genade bad, op de volgende! & 55 Zoo Jecve i!,- In j„ n » evc, als die va„ de„ Koning dI™ ^0^"' 55 my-  Koning van Prüisjin. 219 „ myr.en opzichten, Koninglyke gedagtcn tc heb-; •„ ben cn te behouden , op dat ik , uit Pfalm „ 118. vs. 6, met de Koning Davit» kan uitroe„ pen : de Heere is by my. Ik en zal niet vreezen. 5, Wat zal my een menfche doen? De Koning , die by 't ontvangen van dit fmeckfchrift, in een goed humeur was, fchreef eigenhandig , op den rand van het zelve: „ dc Koning Dafith „ heeft nooit met fmokkelaars te doen gehad, cn dus „ heeft dc Heer patroon zyne Bybel Lt&uur hier „ zeer t'onpas bygebragt; maar aangezien hy my dc „ eer heeft aangedaan, my met den Koning Dafith „ te vergelyken, zoo kan men den guit voor ditmaal „ laten gaan; doch als hy weder komt , dan mar„ cheert hy met zynen Koning Dafith na Spaniau i „ Sela!" Ecu Smids Knegt, uit ecu Silefisch dorp , nam, in dien tyd, toen in den zevenjaarigen oorlog dc vry Baitaillons by dc Pruisfifehc Armee werden opgerigt, als Onder-Officier dienst, onder 't Corps, waarvan de Overften Quintus de Chef was, cn betoonde zig zoo braaf , dat hy ten laatlle Major wierd, en de orde pour le merite verkreeg. Hy werd, byde afdanking van dit Battaillon, aan zyn lot overgelaten, cn, dewyl hy te vergcefseh hier en daar om onderfteuning gezogt had, zoo keerde hy gebet 1 wanhoo- pend  520 Byzonderheden betreffende den pcnd weder na zyn dorp te rug, alwaar by de moker wederom in de vuist nam, en daar mede zyn onderbond zogt te bekomen. Doch met dit al, liet hy «iet na, de orde pour le merite oncnlvk tc dragen cn dit bevestigde, dathy, nicttegcnllaande zvne'nederige afkomst, een man van eer cn gevoel geweest is. Op zekeren dag, tcrwyl hy voor den Smidsbaas van 't dorp werkte , geviel het , dat de Generaal Seidlitz voorby reed, cn den zonderlingen Smid, met de orde pour le merite om den hals, in 't oog kreeg. Hy naderde hem, cn vraagde: wat hy met die orde deed! De Smid verhaalde den Generaal zyn gantfche lotgeval , dat denzelven zoo zeer bewoog, dat hy hem de hand gaf, cn beloofde, zig zyner by den Koning te zullen gedenken. Seidlitz hield zyn woord, en berichte kort daar op, den Koning alles, wat hy gezien cn gehoord had; waar over deze zyne verwondering uitdrukte, en verzekerde, den man te zullen helpen, mids, dat hy eerst met QiHMTus des aangaande gefproken had, Het was juist in de tyd der Revue. Quintus was konings gevolg, cn at des middags aan zyne tafel. Toen de Koning en zyn gezelfchap wat vrolyk geworden waren , begon dc Vorst tc fpreeken. Quintus ! gy hebt knap tuig by uw Lattaillon tot üiliciers genomen. Men verhaalde my onlangs , dat'' m 't dorp niet ver van hier , ccn Major van u aan 't fmceden is. Hoe is toch die Cykloop aan dc orde putr  Koning van Pruis/én. ut pour le merite gekomen ! Quintus hernam: Ach! ik herinner my die braave Kerel! — Ja, ik wenschte wel, dat uwe Majefteit veel zulke Smids, in het veld had gehad. Deeze heeft zeker het zyne gedaan , en uwe Majefteit is zelfs tegenwoordig geweest, toen hy die orde in Saxen verdiende. Waarom (vroeg de Koning verder) hebt gy my deezen man niet bekend gemaakt ? * Quintus antwoorde: dat is gefchied, maar uwe Majefteit was te dier tyd te zeer tegen de vry Battaillons vooringenomen , en heeft hem daarom doorgefchrapt. De Koning lagchte, en zeide terwyl hy het hoold fchuddc: hy heeft geen geluk gehad, anders moest ik hem geholpen hebben. Nu hoor dan! Ik wil den man een penfioen geeven, wyl hy 't verdient; maar dan moet hy ook de orde uit de fmids winkel houden, en zig üil nederzetten tot ik hem roepen zal. Hier op bekwam de gewezen Uajor in de daad een penfioen , dat tot zyn onderhoud toereikend was, als mede een gunftig fchryven des Konings, waar al hy zig met veel goedheid tegen hem uitliet, cn zig beklaagde van hem niet eerder iet vernomen te hebben. De Major die niet had kunnen droomen, zoo ras uit de fmids winkel verlost tc zullen worden, was opgetogen van vreugde, toen hy hoorde, dat de Koning zyne krygshaftc verdiensten, gerechtigheid had laten wedervaren, en genoot de vrugten derzclve in gerustheid en dankbaarheid.  222 Byzonderheden betreffende den In dén twcden Silezifchcn veldtogt, bragt men deil Koning , een transport Oostcnrykfche gevangenen. De Vorst bemerkte daar onder een Jonker van een Kavallerie Regiment , die een gelukkig voorkomen had. Hy vraagde denzelven naar zynen naam, naar zyne familie , en naar veel andere zaaken , die de Jonker gezamentlyk tot des Konings genoegen, met eene edele vrymoedigheid beantwoordde. Eindelyk bood hem de Koning aan, of hy als Lyfpaadje in zynen dienst wilde treeden, en toen dc Jonker dit aannam, beloofde hy, voor hem en voor zyn toekomend geluk te zullen zorgen. Deczc perfoon dagt echter niet zoo goed als de goedhartige Frederik; want by eene zekere gelegenheid, toen hy den Vorst by 't recognosfccrcn vergezelichapte, verwyderde hy zig ongemerkt, en ging niet alleen tot de Oostenrykers over, maar nam nog bovendien 's Konings pels, en twee hem toebchoorende verrekykers met zig mede. De Vader van den Paadjcn was Commandant qenei Boheemfche vesting, en ontfing den boosaartigen Zoon, toen hy met zynen-buit voor hem kwam, ea een braave daad meende te hebben uitgevoerd, zeer lkcht. Hy liet hem arrelïeeren, en zond hem ' nevens de pels cn de verrekykers tot den Koning te rug. In eenen bygevoegden brief, beklaagde hy zyn 'ot, dat hy eenen zoo onbezonnen Zoon had geteeld, die de genade van den grootften Vorst, op eene zoo laag  Koning van Pruisfen. 223 laag bezielde wyzc, verbeurd bad, en liet aan den Koning, de middelen over, waar door by hem ftraffen wilde. Dc Koning zond den Zoon aan den Vader te rug, met eene byzondere verzekering zyner achting; doch liet hem tevens zeggen: nadien zyn Zoon zig zyner Koninglyke genade onwaardig had gemaakt , achtte hy denzclvcn daar door genoeg geftraft; willende zig niet bedienen van de aan hem ovcrgelatcne tuchtiging , én wenschtc , dat hy den Vader in 't vervolg eere aandoen, en zynen misftap vergcctelyk maaken mogt, v. aar aan hy echter twyfeldc. Terwyl hy bekennen moest, dat hy zig ditmaal door een goed gezigt had laten verblinden, en zig helaas vergist had. De Vader jaagde, zo men zeide, zynen onberaden Zoon weg, cn onterfde hem tot ftraf, zyner groote onbezonnenheid. De Koning was gewoon, om zeer dikwils en met veel achting, van Karel de twaalfde, Koning van Ziveeden , te fpreeken , bewonderde zynen grooten heldenmoed, dien hy in de grootte geranten had bc-tooud, en beklaagde het ongunftig lot, dat hem in de laatfte jaaren zyner regeering gdtroll'en had. Op Sans-Smci vond men in 's Konings eetzaal Karels borst-  •224 Byzonderheden betreffende den borstbeeld van koper, het welk hem dikwils gelegenheid gaf, om van deezen Noordfchen held tc fpreeken. Toen dc tegenwoordig regeerende Koning van Zweeden , by zyn' Oom, te Berlin een bezoek afleidde , cn Fuederik by de eerde intrede zyns Ncefs in dc kamer , bemerkte, dat dezelve handfehoenen met groote overflagen droeg, wendde hy zig tot één zyner vertrouwden, en zeide tot hem: „ die hand* fchoenen zyn cr nog;" cn daar op fpoedde hy, "in den Koning tc omhelzen, 't Is bekend, dat Karei, de twaalfde zeer groote handfehoenen droeg, met dewelke men hem zeer dikwils heeft afgcfchilderd. In de eerfle jaaren zyner regeering had de Koning, een Lyfpaadje, van Sydow genaamd. Deezen zond hy op zekeren dag, met een mand vol fchoone Mcikersfen aan de Koninginne Moeder, om dezelve daar op tc onthaalen. Svuow nam de mand, en opehde dezelve onder weg uit nieuwsgierigheid. Naauwlyks ontdekte hy de voortrelfelyke Kersfen, of hem overviel een zeer groote eetlust, zoo dat hy, zonder verder nadenken, befloot, dien tc bevredigen, en at zc op. By zyne wederkomst verzekerde hy den Koning, dat hy zyn bevel naauwkeurig volbragt had. De Vorst  Koning van Pruisfen. 225 Vorst geloofde het; maar dewyl het geviel, dat hy kort daar op de Koningin fprak, en haar vraagde: hoe de Kersfen gefmaakt hadden! Zoo werd hy ten uiterfte boos, toen hy hoorde, dat zy er geerie gekreegen had. De Koning bevroedde aant ronds, dat de Paadje gefnoept had, en naauwlyks was hy in zyn vertrek gekomen , of hy zette zig neder , en fchrcef een briefje aan den Adjutant van de Lyfwacht, waar in hy denzelven beval, om brenger dcezes vyftig dugtige fabelflagen , zonder eenig voor afgaand' onderzoek, te geeven. Hier op het hy van Sydow roepen, en beval hem, dit briefje op {taande voet naar den Adjutant te brengen. Sydow , die fhrn was , begreep a-anflonds , dat dit brief je van geenen goeden inhoud was; hy nam dan by 't uitgaan van 's Konings kamer , een doek , hield die voor de wang, en klaagde zynen makker, dat hy verfehriklyke tandpyn had gekreegen, en nu wilde de Koning ook juist tot zyn ongeluk hebben , dat hy j| den Adjutant een briefje bracht, kortom , Sydow haalde zynen makker over, om de hem opgedragen 'boodfehap te verrichten , maar naauwlyks was de arme duivel by den Adjutant gekomen, en naauwlyks had deeze het briefje geleezen, toen hy de deur tocfloot, zyn degen nam, en den Paadje de geadfigneerde vyftig Hagen toet. 1de , niettegenftaande dezelve erbarmelyk fchreeuwde, en tegen zulk eene behandeling ten fterklren protefteerde. IV. Deel. P Bo-  226 Byzonderheden betreffende den Bovcu dien moest hy nog quitantie geeven van dc ontfangene flagen, en deeze quitantie zond de Adjutant aan den Koning. De Vorst zag die naauwlyks, of ontdekte by de ondcrteekening , eenen andere naam, dan dien van Sydow. Hy liet hem roepen, en hy vcrfcheen met een gerust gelaat. Ik heb u bevolen," zeide de Koning, „ dat gy „ het.brief je by den Adjutant zoudt brengen!" Sydow hield in 't eerst Maande , dat hy 't gedaan had, doch toen hy merkte, dat de Koning daar van reeds bceter was onderrigt, verfchoonde hy zig met de gewaande tandpyn. Wat zou de Koning die de list ontdekte , doen ? Hy begon zeer hartelyk te lagchen, en deed niets anders dan den Paadje met de vinger dreigen. Van dien tyd af, kreeg de Koning veel genegenheid voor Sydow , en vereerde hem met zyn vertrouwen , en zyne gunst. (*) Het is bekend, dat Polen van eene meenigtc bedelaars , (*) Men verhaalt deeze byzonderheid ook van den thans nog leevenden Generaal Luitenant van Knobelsdorf ; doch men kan met waarheid verzekeren, dat hy aan 't verbaalde voorval geen aandeel heeft gehad.  Koning van Pruis[en. 227 'laars, en zwervende landlopers overftroomd is , en dat ongeagÉ den armelyken toeftand in welken de byzondere leden van deeze voor 't land ten uiterfte fchadelyke lediggangers , over al rondlopen , nogthans veelen van hun goud geld, in hunne kleedcren genaaid mede voeren. Dc Vorst van S , wiens vermogen zeer verminderd was, verzon een list, die hem uit zyne verlegenheid redde. Hy liet over al bekend maken, dat hy op édnen daar toe beftemde dag, zoo veele armen fpyzen cn kleedcn zou , ais zig in zyn Kafteel zouden laten vinden; Toen deeze dag verfchcen, waren er ook in de daad eenige duizenden beedelaars van alle oorden tegenwoordig. Het Kafteel van den Vorst was met eene fterke wacht van Dragonders bezet» om, zoo men 't noemde, den aandrang aftekeeren, en men liet flegts den éénen beedelaar na den ander in 't Kafteel komen. Hier was eene kamer gefekikt, alwaar ieder een nieuwe kiel, een brood en een fles brandewyn wierd behandigd. Daar tegen moest hy zyne vodden afleggen. Dit was een beding, waar toe in 't eerst geen beedelaar wilde komen. Maar men dwong er hun met geweld toe, en jaagde daar op den nieuwgekleeden drom, nicttegenftaande zyne klagten, in den tuin, en van daar, met geweld uit het gebied van den Vorst, die dan ook de vodden doorzoeken liet, en eene zoo groote meenigte Dukaaten daar in vond, dat hy zig van zyne fchulden ontdoen kon! P 2 Men  228 Byzonderheden betreffende den Men verhaalde dit geval aan den Koning, die desweegens hartlyk lagchte, en daar over meenige vrolyke aanmerkingen maakte. Niet lang daar na reisde de Vorst door 's Konings Staatcn , en kwam ook tc Berlin. De Koning liet hem tc Potsdam ten eeten verzoeken. Over tafel zeide hy tot den Vorst: „Myn waarde Vorst van S...., men heeft my gezegd, dat de Poolfche armen veel aan u te danken hebben , wanneer zult gv de beedelaars wederom eens kleeden!" . De Vorst antwoordde: „ Uwe Majefteit, weit het al te wel, » dat goede werken. door goede beloningen worden „ agtervolgd. Ik geloof niet. aan wonderen ; maar „ de Hemel zegende eene weldaad, die ik in eenen „ tyd bewees, dat ik zelfs arm was, zeer ryklyk." De Koning lagchte en zeide: „ Eene tweede proeve van dien aart konde u wel eens niet gelukken, en „ ik vreeze, dat men uwe goede werken wel voor eene „ zonde zóu kunnen verklaren, indien u de lust bej, viel, die te herhaalen. Ééns had de Koning een bezoek afgelegd, by zynen Broeder; dc Prins van Pruisfen, en zeide, zo als hy in zyn rydtuig klom: „ By myn Broeder Hendrik !" dat is, de Koning wilde daar heen ryden; doch een nieuw aangenomen bediende riep met luider Item-  Koning van Pruis/en. 229 flemme den Koetzier toe: by myn Broeder Hendrik! — De Koning keerde zig om, en zeide: „ gy flungel! — Ik zal u dit broederjehap beduiden!" En lagchte daar op hartlyk. De volgende byzonderheid, verhaalde de InfpecJor der Koninglyke Gallereien Oesterryk dikwils aan zyne Vrienden, cn deeze fchynt eeniger maaten op te helderen, waarom de Koning de Vadcrlandfche Konilenaren, niet zoo zeer achtte, als zy wel wenschten. Wéinige jaaren , na den zevenjarigen Veldtogt, kwam de Koning , met den Overften Quintus op zekeren dag, in de Schildery Gallery , toen cr zoo eeven een voortrefFelyk ftuk, dat hy in halten had laten kopen , was opgehangen. De Infpeftor der Gallery Oesterryk deed den Koning eenige uitmuntende fchoonhceden van 't ftuk opmerken , en 't i'cheen, als of de Vorst, in de betrachting dcrzclven geheel verzonken was. Eindelyk keerde hy zig tot den Overften Quintus, en zeide: ,, Het is waar, Italien heeft groote mannen voortgebragt, en wel in eenen tyd, waar in 't van alom verontrust en verwoest wierd, hoe lange zal. 't nog duuren, eer men dergelyken in Duitschland zal hebben ? " P 3 Quin-  %$o Byzonderheden betreffende den Quintus. „ Zoo lang, tot dat de Etótfche Vor„ ften , de Duitfche talenten , gerechtigheid doen „ wedervaren. Geloof het uwe Majefteit, wy heb„ ben voortreffélyke vernuften , maar 't ontbreekt „ hen, aan opwekking en bemoediging." De Koning. Ach, zeg my daar niets van, myn Grootvader en Vader, hebben ten dien einde pogingen gedaan, die hun niet gelukt zyn, en ik heb er in 't geheel geen hoop op. Quintus. „ Zcdert, zyn dc zaaken zeer veranderd." De Koning. Neen, neen', het ontbreekt de Duitfchers aan kracht, en aan vuur, in Italiën worden de Kunftenaars gebooren, by ons worden zy het, en dat gelukt niet altyd. Ik ken nog geen een duittch Komfonist, die eenen Raphael, Titian, en Caracci, flegts in 't minst evenaaren kan. Ik heb met Knoeelsdorf daar over dikwils gefproken, en hy heeft my altyd gelyk gegeevcn. Ondertusfchen is 't toch goed, dat men by ons doet, wat men kan. Misfchien verandert nog eens de invloed van onze luchtjtreek, en dan is 't altyd goed, dat men van te voren gewerkt heeft. Quintus. „ Ach , uwe Majefteit ! de Vorftcn „ kunnen vervullen, wat dc luchtftreek laat ontbrec- „ ken.  Koning van Pruis/en. 231 „ ken. Wat Leo de tiende, de Medicis, en Fran„ cois de eerjle bewerkten , kan uwe Majefteit „ ook by ons doen. De Kunften ftreeven naar eene „ belooning, en deeze beiden genieten onze Duitfche „ -Kunftenaars niet." De Koning. Ja, ja! ik weet al, wat gy zeggen wilt; maar 't is my voor 's hands nog oneindig aangenaamer , als ik goede akkerbouwers , en nuttige handswerkslieden, dan overvloedige Kunfttnaars , hebbe. Laat de buitenlanders behouden wat zy hebben. Het is beter, dat men hun wat toewerpt, dan dat men onze lieden van winst aanbrengenden arbeid aftroont. Als onze grond milder word, zal men ook meer voor de Kunften, kunnen doen. Daar op ging dc Koning fpoedig voort. Een Corporaal der Invalides van dc Garde, deed zyn best om een Aniptje tc bekomen, het welk men hem echter affloeg , dewyl hy gecne borgtogt kon Hellen. Ily wendde zig dan tot den Koning, die aan het Kollegie waar van dit arapt afhing, fchrcef: De Invalide Corporaal N. ... is my zedert veele jaaren, als een eerlyk man bekend, en kan dat ampt zonder borgtogt hebben. Het is niet te denken, dat hy in zynen hoogen ouderdom, een fchelm zou worden. Doch indien eene borgtogt volftrekt noodzake- p 4 *y*  232 Byzonderheden betreffende den lyk is, dan zal ik die op my nemen.' Ik denk kre-. dit te hebben. In 't jaar 1782 ontweck een Vaandrig van 't Garnï, foens Regiment van Natalis G... n, en nam daar op als Tambour diens', by 't Garnifocns Regiment van Berrenbauer. Volgends betover hem gevelde Krygsvonnis , werd hy veroordeeld , om lecvens lang aan de Vestingen tc moeten werken. Toen dit vonnis, door den Generaal Major van Natalis , aan den Koning om 't te oudertcekenen, vyierd. toegezonden , antwoordde hem de vcrftandige Vorst. Myn vaarde Generaal Major van Natalis ; de voomaligen Vaandrig G van 'l u aanbetrouwde Regiment, zal, in plaats van de hem toegelegde ftraffe, om levens lang aan de Vestingen te moeten werken, volgends uw rapport van den 13. zyn geheele leeven lang Tamboer blyven, waartoe hy zig na zyne defertie by Berrenilaulr heeft geëngageerd. Deze ftraf zal gevoelig genoeg voor hem zyn, en dus is het tegen hem uitgevaardige krygsvonnis, veranderd van uwen wel genegen Koning. Frederik, Potsdam den 15 Qctober 1783. Aan den Generaal Major van Natalis, Toen  Koning van Pruis/en. 233 Toen de Koning met den Overften van Balby, zig eenen korten tyd incognito in Holland bevond, om de merkwaardigheden aldaar te bezien, begeerde hy een Hollandfche Pasty, waar van men hem de voortreffelykheid , buitengemeen geroemd had, te eeten. Balby moest clan op zig nemen, om er eenen by de Hospita van 't huis, waar in zy woonden, tc bcftcllen. De Hospita zag den Overite op dit bevel, van 't hoofd tot de voeten met een foort van verachting aan , en vraagde : ,, wel myn Heer , gy wilt een „ Pasty eeten, maar kunt gy die betalen! cn „ weet gy wel, dat een Pasty dertig gulden kost!" — Balby verzekerde, dat deeze prys voor den vreemdeling, met wien hy reisde, en die in haar huis was, in 't minfte niet te hoog was; want , dat hy eene Virtuofe op dc fluit was, die, wanneer hy zig flegts eenige uuren liet hooren , geld in overvloed kon krygen. De Hospita vroeg verder , wat een Virtuofe beduidde! 1 Balby lag haar omftandig uit, dat de vreemdeling een voortreifelyk fluitenfpeeler was, die op zyne kunst reisde. ,, Wel myn Heer" riep dc Hospita, „ dan moet ik hem toch ook hooren," daar op liep zy in de kamer des Konings, zette beiden de armen in de zyde, en zeide, tot denzelven: „ myn Heer als gy zoo fchoon kunt fluiten, wilt gy „ 'c dan voor my ook wel eens doen!" De Koning wierd door deeze aanfpraak cenigfms verrascht; P 5 Bal-  ?34 Byzonderheden betreffende den Balby vertelde hem egter met weinige woorden wat er voor afgegaan was. Hier op nam de Koning zeer gewillig de fluit , en fpeelde daar op zoo raeesterlyk, als hy kon, en wel een geruimen tyd lang, zoo dat de Hospita van 't fpeelen geheel betoverd, niet van haar plaats wilde gaan. Eindelyk, toen da Koning ophield , zeide de Hospita tot hem ; „ wel myn ,, Heer, 't is waar, gy kunt fchoon fluiten, en wel „ een Oortje verdienen, nu zal ik u ook een Pasty „ maken?" ■ Een jong Officier had zyn Vaandel verlaten, en zig na Polen begeeven. De Fiskus maakte aanfpraak op zyn vermogen , dat niet geheel onaanzienlyk was. Hier door werden ondertusfchen de Ouders van dien Officier, die meer, en nog daar en boven kleine kinderen hadden , in groote verlegenheid gebragt, dit bewoog hun, aan den Koning te fchryven, en hem om genade en vergifnis, als mede om het behoud van 't vermogen huns Zoons, te verzoeken. De Vorst antwoordde hen: . Ik ben in uwe familie geene zulke buitenfpoorigheden gewoon , als uw onberaden Zoon begaan heeft. Kan hy my misfen, dan zal ik hem ook wel misfen kunnen. Hy mag komen, waar hy wil, zoo ben ik gewis verzekerd, dat hem de flap berouwen zal, dien hy  Koning van Pruisfen. 235 hy gedaan heeft. Dat gyl. echter in uwen ouderdom , de onbezonnenheid uw es Zoons, zoudt boeten, begeer ik niet, of fchoon het de wetten eenigermaten eifchen. Hoopende, dat gyl. uwe overige kinderen wel opvoeden, en goede grondregels inboezemen zult, die hun heren , wat zy aan 't Vaderland en aan my verJchuldigd zyn, zo fcheld ik u lieden de fom kwyt, waar op myn Invaliden Fiskaal aanfpraak wil maken, en ik heb des aangaande de nodige beveelen gegeeven. Ten bewyzc, dat de Koning nooit zoo aanftonds de hem gedaane voorflagen biliykte, offchoon zy den lande voordeel beloofden, en Oekonomisch fchecnen tc zyn; cn dat hy den welvaart en de gezondheid zyner onderdanen daar by fteeds in 't oog hield, kan de volgende Kabinets-ordre ftrekken, die de Vorst op eenen voordragt van den Hofapothekar Meyer, in Stettin, uitvaardigde. „ Aan zyne Koninglyke Majefleit van Pruisfen, onzen allergenadigjlen Heer, heeft de Hofapothekar Meyer , aldaar de hier bygevoegde voordragt overhandigd, waarin hy aanduid, dal 't hem gelukt is, niet alleen de Dantziger Brandewyn, en Franfche Liqueurs en Reukwateren, uit Koorn Brandewyn te ftooken; maar ook aan de Koorn Brandewyn, die hoedanigheid van den Franfche Brandewyn by te zetten, waar  536 Byzonderheden betreffende den waar van hy ook proeven gezonden heejt , die hem echter ongeopend zyn te rug gezonden. Nu was het wel goed, en wanneer hy dit regt ver ftond, dan kon er wel iets goeds uit voortkomen, en dan zoude hy ook wel verlof daar toe kunnen kreigen ; maar alvoorens, komt het er op aan, of hy die zaak in den grond verJiaat, en of hy ook enkel onfchaadelyke dingen, daartoe gebruikt. Hoogst dezelve beveelt derhalven mits deezen gunjliglyk , aan de Pommoftlie Kamer, dit alles met behulp van het Kollegium Medicum al. daar, nader te onderzoeken, en in 't byzonder zig door Meyer te laten aanwyzen, wat voor zaken hy daar toe gebruikt, op dat men overtuigd zy, dat hy daar toe niets aanwend, wat de gezondheid fchaadelyk of nadeelig is. O-er 't geheel, heeft de Kamer de geheele zaak, op 't naauwkeurigfie in overweging te neemen, en dan daar over naar goeddunken te berichten." / F reder ] k. Potsdam den 9 Aüguftus irSo. Jlan de Pommerfche K. Kamer. .Toen hier op dc Fommerfehe Kamer verzee&er Ie, dat na gedaan onderzoek met de boven genoemde Bxaadewyneu ca Liqueurs, niets fchadelyk, en der men-  Koning van Pruis/en. 237 menfchelyke gezondheid nadeeligs, daar in bevonden was: gaf de Koning aanftonds aan den Hofapothekar Mf.yer het verzogte verlof, en fchonk hem ook, drie jaaren naderhand, eene aanzienlyke fomme gelds, tot zyne aangelegde Franfche Brandewyn ftookèry. Juist tegen over het Koninglyk Slot te Potsdam woonde een man, die des morgens, cn terftond na het eeten gewoonlyk in 't venfter lag, en een pyp tabak in dc open lugt rookte. Dit mishaagde den Koning, die dit zeer dikwils had opgemerkt; en toen hy op eenen middag voor 't venfter kwam, en den tabaksrooker weder in 't oog kreeg, die zig door zyne tegenwoordigheid niet verhinderen liet, zond hy er eenen Paadje heen , die hetfi zeggen moest: dat zyne Majefteit , hem als eenen goeden nabuur, liet raaden , om niet zoo Jpitdig op liet eeten tabak te rooken , wyl daar door de beste verteer.ngs Jappen verloren gingen. Men zal zig gemaklyk kunnen verbeelden, dat de goede man dit compliment verftond; hy liet wel is waar zyne gewoonte niet na, maar tot derzelver uitoeffening, bediende hy zig van 't agterfte gedeelte van zyn huis. Niet  238 Byzonderheden betreffende den Niet lang na den zevenjarigen Veldtogt, kwam de Koning in de Nieumnark, en vond digt by Kustrin den Landraad van W zonder hem tyd van fpreeken te geeven, zeide de Vorst tot dcnzelven: „ik heb zoo wat van landjehade en misgewas gehoord. Gy komt zeker, om my wat geld aftetroonen?" De Landraad. „ Het eerfte is maar al te waar; „ het laatfte hangt van uwe Majefteits lands vaderly„ ke genade af, om welke aftefmeeken, ik hier ge- komen ben." De Koning. Die fchade zal niet veel om 't lyf hebben, men maakt altyd grooter gefchreeuw dan nodig is. De Landraad. „ Ten minften zullen er veele on„ derdanen ongelukkig, worden, indien uwe Majefteit „ hen niet wil helpen." De Koning (reikte den Landraad zyne vlakke hand toe.) Neemt hier maar wat van. De Landraad. „ Daar is uwe Majefteit niet ge,, Woon zyne fchatten te bewaren." De Koning, ja , daar is veel van fchatten te praaten. Ik moet altyd geeven. Wie geeft my de Remifen? De  Koning van Pruis/en. 239 De Landraad. ,, Ik weet het fonds niet, waar „ uit uwe Majefteit die neemt." De Koning. Nu , hoor , gy kunt goed babbelen. Ik zal met Brenkendorf fpreeken; gaat gy maar by den Prezident van de Kamer, en toon hem de fchade naaawkeurig aan. Wat ik doen kan, zal ik doen. De Landraad. ,, Ik bedank uwe Majefteit onder„ danig voor deeze genade." De Koning reed een weinig verder, keerde plotsling weederörn, en vraagde den Landraad: Is de Major van W.... van 't Regiment Frederik., Kurasfiers, een nabeflaande van u? De Landraad. ,, Myn Broeder, uwe Majefteit." De Koning. Dat is my aangenaam! 't is een goed. Officier. Ik denk hem binnen kort te zien, en ik zal hem zeggen* dat ik u hier gefproken heb. Adieu!  DRUKFOUTEN. T.Deel. Rladz. 9. reg. 5. van ond. Haat laarzen lees: broeken. II. Deel. Bladz. 30. reg. 9. ftaat zeep lees: mostaard.