STAATS- E N KARAKTER-KUNDIG E BYZ ONDERHEDEN betreffende FREDERIK den II. KONING van PRUISSEN. Uit het Hoogdititsch (Naar den derden Druk.) ACflTSTE DEEL. 'sGRAVENHAGE, By ISAAC van C L E E F. mi) c c l x xx i x,   STAATS* s n KARAKTER-KUNDIGE BY ZONDER II EDEN betreffende den ; KONING van PRUISSEN. IVXen had een Smokkelaar zyn wagen met Aard* Appelen afgenomen, om dat er zakken Koffyboonert onder verborgen gelegen hadden', èn hem had men irt de gevangenis geworpen. Hy vond gelegenheid, om aan den Koning té ichryven, e.il dien in de aandoenlykfte bewoordingen voor te ftellerl, dat hy geen grof overtreeder van 's Konings wetten was; de uiterftc nood, in welke hy met zyne Vrouw en veele Kinderen zat, by gebrek van befhan, had hem gedwongen , dezen ftap te doen, doch daar hy nu groot beVIII. Ü£el. A rouw  2 Ryzonderheden betreffende den rouw van had. De Koning gaf hier op last, om dezen man in vryheid te dellen, en hem alles weder te geven, dat men hem ontnomen had. Inmiddels waren Paarden, Wagen, Aard-Appelen en Zakken reeds verkocht,, en men wilde het derhalven met geld afmaaken. Maar hy , die bericht gekregen had van 's Konings order , wilde volftrekt zyne zaaken zo weder hebben , als zy hem afgenomen waren. Dit was nu niet moogelyk , en derhalven gaf men den Koning bericht van dit voorval,' die daar op antwoordde; Men niogt maar zien, hoe men liet met den man vind; hy had hem ééns zyn woord gegeven, dat hy het geen hem ontnomen was, weder bekomen zou, en nadien hy de zaak naar den woordelyken zin opvatte, 20 kon hy hem geen ongelyk geven , en men moest hem zoeken te vrede te fielten." Dit laatftc gefchiedde ook, doch zo, dat men den man, van wien hier gciproken word , alles op het duurfte betaakn moest. De Koning liet elk een ten opzigte zyner kundigheden recht wedervaaren. Dit openbaarde hy byzondcr jegens die Geleerden, die hy met zyne verkcering en briefwisfeling verwaardigde. Hy fchatte zelfs zich zeiven minder en hunne fchriften veel hooger, dan de zynen , alhoewel men weet , dat de laatften in fcherpzinnigheid, vernuft en fynen voordragt da cerften dikwyls ver te boven gingen. Daar en tegen kon  Koniiig van Pruisfen. 3 kon hy het ook in deze Geleerden zoo min als in andere Perfoonen dulden, wanneer zy hunne gedachten over regeerings- en krygs-zaaken te kennis gaven. Wanneer zy dit deeden, behandelde hy hen zonder eenige verfchööning , en maakte hen ten hoogden befchaamd. Zeker Geleerde , met wien de Koning dïkwyls fprak, kreeg het op zekeren dag, na dat hy lang over Letterkundige onderwerpen gclproken had , in het hoofd, om zich over den Zevenjaarigen Oorlog, over de daar in voorgevallen veldflagen en marfchen, met een zeker vertrouwen, die iemand veftoonen moest, der zaaken kundig, uit te laatem De Koning, die hem tot hier toe heel gundig geweest was, veranderde nu van houding en toon , en zeide: Myn Heer! ik had niet gedacht, dat gy u met dingen bemoeidet, van welken men de kennis onmooglyk grondig krygen kan tusfehen vier muurèn en uit drboge boeken. Het is tyd, dat wy afbreken, anders bederft gy myn vermaak , dat gy my door medecleeling van uwe ervaarenheid in de wetenfehappen hebt aangedaan. Een Onder-Officier van myne Gariiizoen-Regimenten weet zeker meer grondigs te zeggen van den oorlog, dan gy-" En daar mede liet hy den Weet-al befchaamd daan. A a fa  $ Byzonderheden Betreffende den In 1741 nam de Koning uit Franfchën dienst eencfl Officier van het Regiment van den Maarfehalk van Saxen in zyn dienst over, en gaf hem een Regiment Hufaaren. Deze was de Ovèrfte van Malachowski* De Koning hield zeer 'veel van dezen man , en geloofde , in het vervolg een zeer bekwaamen Generaal aan hem te zullen hebben; doch hy beleefde de vervulling van deze verwachting niet, alzo Malachowski het ongeluk had, dat hy in 1745 den 12 April in cene fchcrmutzeling by Grootftralitz door onvoorzigtigheid van één van zyn volk doodlyk gewond wierd , en eenige dagen daar na te Brieg ftierf. Toen de Koning dit vernam, was hy er zeer door getroffen, en zeide over tafel: „ Myne Heeren, my1 ne Armee lyd een groot verlies. Malachowski is „ dood. Hy was een braaf man, maar ik heb, toen „ ik hem voor het eerst zag, in zyne Phyfiognomie „ iet treurigs ontdekt, dat nu vervuld is." Dit gezegde des Konings gaf aanleiding, om van de Phyfiognomiekunde , van Horoscoop trekken en van voorzeggingen te fpreken; Men bragt voor en tegen redenen van deze dingen by, en eindelyk hield iemand van het gezelfchap de gegrondheid dezer kundigheden (taande met het voorbeeld van den voormaligen Staatsdienaar van Ilgen, die aan Patkul zyn ongelukkig lot zou voorzegd hebben. De Koning zeide: „ Ik heb Ilgen heel wel gekend, maar hy be-  Koning van Pruisfen. 5 bezat niets minder dan de kunst, om iemand zyne lotgevallen te voorzeggen. Hy was een ervaaren man, die lang in 't Kabinet van myn Grootvader en Vader gearbeid, veele mpnfchen gezien en bad leeren kennen , en die daarom ook veel zeggen kon, het geen iemand, die zo veel niet wist als hy, in verwondering moest brengen. Veel daar van kan getroffen geweest zyn, en dat heeft den eerlyken man den naam van een' Waarzegger doen verkrygcn." Hy was van het vuurig Temperament van Karf.l den XII zo wel onderricht , als hy den onrustigen Patkxjl van naby kende, zo dat het van hem een loutere gisfing was, dat wanneer de laatfte in de magt van den ecrften kwam, het welk naar de gefteldheicl der toenmalige omftandigheden heel ligt mooglyk was, die hem niet wel behandelen zou. Dit was de hecle kunst, die hy kende, Een ander Officier , die aan tafel tegenwoordig was, zeide: „ Nadien nu de Koning een getuigenis, dat zo algemeen voor voldoende erkend werd, voor de mooglykheid der voorzegging van iemands aanftaande lot, zo klaar wedeilegd had, waarom hy dan zelf werk maakte van de Phyüognomickunde , die toch ook zeer onzeker was, om daar uit iemands lot vooraf te bepaalcn?" De Koning, wien misfehien deze vraag niet aang;A 3 naam  «5 Byzonderheden betreffende den naam of te onvoorziens was, of die ze niet beantwoorden wilde, hernam: „ Ik heb de Phyfiognomiekunde beftudéerd , en zy heeft my veele dienften bewezen , en yoor mpnigen flechten Kerel gewaarfchouwd en beveiligd. Doch op dat ik u toone , dat ik deze kunst zeker verfta; zo moet ik u zeggen, dat gy, volgends uwe Phyfiognomie trouwen, een kwaad Wyf krygen en hoorens dragen zult." En hier mede brak hy dit gelprek af. De Oflicier werd rood en verlegen, om dat hy niet dacht, dat de Koning wist, dat hy waarlyk voornemens was, om te trouwen. De Koning was ongemeen in zyn fchik met zyne Artillery, en zeide mecrmaalen: ,, Met myne Artille„ ry kan ik doen, wat ik wil." In den Zevenjaarigcn Oorlog gebeurde het , dat zeker Generaal by geval in een Defilée kwam, daar een Kanon lag omgevallen. De Officier, die hier het Gefchut kommandeerde, was een braaf man, die zyn' pligt, by voorkomende gelegenheid, als een gemeen Soldaat, deed. Hy bevond zich hier ook onder den hoop, die bezig was, om het omgevallen Stuk weder op te richten. De Generaal, welke met zyn byhebbend volk zyn weg niet vervolgen kon, begon op de Artilleristen te fchelderj , en bedreigingen uit te werpen. De Officier van de Artillery, die door zy- ncn  Koning van Pruisfin. y nen arbeid reeds verhit was, en die wist, hoe onmooglyk het was , om hier plaats te maaken , dit hoorende, fprong te voorlchyn , met den hefboom in de hand , en wilde naa den Generaal , dien hy misfchien ten ecrften niet kende, flaan. Maar deze ontweek by geluk den (lag , reed terftond naa het Hoofdkwartier, en vertelde den Koning met veel ophef dit gantfche geval. De Koning luifterde bedaard, lagchte en zeide: ,, Myn waarde N***, deze lieden „ gaan met grove dingen om , men moet hen dan „ wat ontgaan. Ik zelf wagt my, van onder hen te „ komen, Wilt gy wel gelooven, dat een poos ge„ leden, een Gefehutknecht my byna met de zweep „ om cle oorcn zou geflagen hebben, als men hem „ niet belet, en hy my herkend had. Laat dis „ luiden maar gaan!" —- In den oorlog, om de Beyerfche opvolging, toonde een Officier van 's Konings gevolg hem eene breede lyst van de Vry-Bataillons, die by de Keizerlyke Arr mee zouden opgericht worden, om in dezen oorlog tegen de Pruis/en te vechten. De Koning bekeek dit blad met een vluchtig oog , en keerde zich vervolgends tot den Officier, met de vraag: ,, Zyt gy ooit „ bang geweest voor papieren Soldaaten?" „ Neen," antwoordde hy: ,, Nu," zeide de Koning , ,, dan zult gy dit ook voor deze Bataillons niet 3, behoeven te doen." A 4 1 Vit-  3 5J Byzonderheden betreffende den Uittrekzel uit een' Brief. Geen aandoenlyker, en het hooge voorwerp waar* diger en meer voegende lofrede kon op den Grooten Frederik na zyn dood gehouden worden , dan de ftomme en ftilzwygende , daar ik getuigen van geweest ben. By gelegenheid der Herfst-maneuvre van het jaar (17S7) was ik te Potsdam. Terwyl ik de ftad bekeek, werd ik twee Generaals ontwaar, welke met fnelle lebreden na de Garnizoens-kerk fpoedden, welke zo even opengezet was. Dit maakte my oplettend, en ik volgde hen. Zodra zy in de Kerk waren gegaan , namen zy den hoed af, gingen na den Predikftoel toe, en bekeeken de grafplaats van den Grooten Frederik en zynen Heer Vader aldaar. Na daar een gcruimen tyd op geftaard te hebben, keerden zy zich om. Hunne oogen ftonden vol traanen. Zy gaven elkander de hand, die zy levendig drukten, en dus fpoedden zy de Kerk weder uit. De dén ging rechts , de ander linksom, zonder dat ik één woerd van hun gehoord had. Voor my als aanfehouwer was deze vertooning zo ftaatlyk en treffend, dat my ook tegen wil en dank de traanen uit de oogen berstten. Vat dacht ik niet al in deze oogenblikken! De beide Generaals waren van der jeugd af in het geleide en gezelfehap van den Grooten Vorst, geduurende zyne gloricryke regeering , geweest. Helaas ! voor hun was hy niet meer! Toen  Koning van Pruis/en. <3 Toen de Keizer onder het incognito van Graaf van Falkenstein te Parys was, bezocht hy onder anderen den vermaarden d'Alembert, die met den Koning van Pruis/en beftendige briefwisfeling hield. De Graaf Falkenstein vraagde by hem, naar zyn verblyf by den Koning van Pruis/en P d'Alembert gaf hem hier op onder anderen ten antwoord: dat hy zich voornaamlyk beklaagde, dat hy in het voorleden jaar zyne opwagting niet by hem gemaakt had, toen hy in Neisfe eene byëenkomst met den Keizer had; maar thans bleef hem niets meer over, om te wenfchen. „ Het was zeer natuurlyk , zeide de Graaf van „ Falkenstein, dat de Keizer, die jong en leergier „ rig is, zulken Vorst, als de Koning van Pruis/en ,, is, wensen te zien; die een zoo groot Generaal, een Vorst van zoo grooten naam is, en eene zoo ,, groote rolle gefpeeld heeft. Het was, voegde hy er }, by, een leerling, die zynen meester bezocht." De gantfche wereld was genoodzaakt , zyne uitmuntende grootheid te erkennen. En fchoon hy fomlyds nyd kon verwekken, oordeelde hy echter zeer gefchikt over zyne betrekkingen, en voelde diep, hoe duur hy deze eere betaalde. Hy zeide: „ Waarlyk , 5, de eere, om het groote rad der gebeurenisfen in A 5 3, Eu-  lo ■ Byzonderheden betreffende den „ Europa tc doen wenden, is een zeer harde arbeid; „ de min luifterryke toeftand van onjffhanglykheid, „ aangenatnen lediggang en vergetelheid , is naar „ myn gevoel veel gelukkiger, en het waare deel van „ den Wyzen in deze wereld. Ik denk dikwyls aan „ Rhynsberg, en aan dien ongedwongen vlyt, die „ my met de weteirtchappen en kunlten gemeenzaam ,, maakte. Maar met dit alles is er toch geen Staat, „ die niet zyne bitterheden heeft enz." Moede van het gewoel des oorlogs, zeide hy tegen Jordan : „ Wanneer zullen wy eikanderen onr „ der dien vreedzamen beukeboom te Rhynsberg, of den ftaatlyken lindenboom in Charlottenburg „ weder zien ? Wanneer zullen wy op ons gemak „ over het belagchelyke der menfehen, en de nictig,, beid van onzen toeftand praaten kunnen? Ik vcr„ lang met ongeduld na dezen gelukkigen tyd, en dit „ zoo veel tc meer, nadien men, van alles wat in de „ wereld beproefd hebbende, gcmecnlyk tot het bes3, ten te rug keert," Na zyns Vaders dood fchryft hy: „ De onöphou.„ delyie arbeid, die my zedert zynen dood ten deel „ geworden is, heeft my kwalyk zoo veel tyd gela- „ ten,  Koning van Pruis/en. 11 „ ten, om my aan myne billyke droefheid over te „ geven. Ik heb gedacht, dat ik my zeiven nu ge„ heel aan myn Vaderland verlchuldigd was , en ,, daarom heb ik zoo veel gearbeid, als in myn ver,, mogen was, om het algemeen welzyn te bevorde- Voor den veldflag by Lisfa ftelde men hem voor, dat de vyandlyke Armee nog ééns zoo fterk was, dan de zyne. Ik weet het wel, gaf hy ten antwoord, maar daar blyft my geen andere uitweg meer overig, dan te overwinnen of te fneuvelen. Ik zal ze aantasten, al hongen zy ook aan den tooren van Breslau. Soortgelyke uitdrukkingen zyn, gelyk de Lezer reeds van zelf begrypt, daarom merkwaardig, dewyl daar door de gerustheid van zynen verheven geest, en zyne onvertzaagdheid, in de gevaarlykfte omftandigheden , in een ontwyfelbaar licht geplaatst word. Een gemeene geest zou eindelyk tegen zyn lot verbitterd zyn geworden. Wy hebben wel veele aandoeniyke, maar nooit bittere klagten jegens zyne gemeenzame vrienden van hem gehoord. Dikwyls vond de Koning, by het gemak en de rust van de vrede vermaak in liet grappige en in korricaiuren, het zy dan in ligchaam of in geest, het welk hem  12 Byzonderheden betreffende den hem meermaal ftof tot verlustiging gaf. De Generaal Wyhlich en de Overfte Balby waren beiden ongemeen kort eü gedrongen van geftalte. Over tafel werd van hard lopen gefproken; en by deze gelegenheid kreeg de Koning het in den zin, om te vragen; wie van deze beide lyvige Ileercn wel het hardst lo-> pen kon? Nademaal nu elk van zich zeiven beweerde, dat hy de hardde loper was, en de Koning reden had, om te gcloovcn, dat zy beide veel liefde tot het geld hadden, flocg hy hun een wedloop voor, waar van de belooning een zyden beurs, met 100 Frederiks d'Or zyn zoude. Zy namen het aan. De Koning telde deze fom zelf in de beurs, en gaf ze aan den Generaal Wintjerfeld over. Na dat de tafel opgenomen was , begaf de Koning zich met zyn gezelfchap op de groene trappen. Winterfeld moest in het portaal aan de lange brug, de beurs met opgeheven arm om hoog houden , en nu begon de wedloop der twee korte mannetjes, van het yzeren hek af, 700 fchreden ver, die naauwkeurig afgemeten waren. De groote begeerte naar den prys, en de voorafgegane twist fpoordc beiden zoodanig aan, dat zy hun uiterfte best deeden, en hunne korte beenen zoo na zich haalden , dat zy bykans op den neus vielen. De Koning lagchte op dit grappig gezigt zoo derk, als men hem zelden zag lagclicn. Balby kwam omtrent twee fchrceden vroeger aan, en behaalde de 100 Frederiks d'Or. Maar zy hadden zich beiden zoo buiten adem gelopen, dat zy naa huis moesten ryden. Ooly  Koning van Pruisfem 13 Ook plagten belagchlyke misgrepen omtrent het Welvoeglyke in brieven aan hem, hem tot lagchen te beweegen. Weinige jaaren voor zyn dood , zond hem iemand uit Pruis/en met de post een Dorschkopf uit Pruis/en. De zender wilde zyne zaaken te deeg doen, en fchreef op het adres: Aan den Aller doorluchtig ft. en, Grootmagtigjien Koning de Heer, de Heer, Fredericus Borusforum Rcx, Koning van Pruis/en. Woonachtig op het Slot, Hier nevens een pakjen , waaf in een Dorschkopf. Deze word met water gekookt, en o!y en azyn er over gedaan,* Dit itnaakt heel goed. Cito Citisfime. Franco. te Berlin. In  14 Byzonderheden betreffende den tri een voorgaand Deel dezer Byzonderheden, hebben wy den Lezer twee, toen nog ongedrukte, brieven van den Koning aan den Keizer medegedeeld, welke hy ten dien tyde aan denzelvcn fchfeef, wanneer Josef voorwendde, met den Koning in onderhandeling te willen treden, om daar door tyd te winnen, ten einde zyn Leger faam te trekken. Zie hier de derde Brief, dien de Koning by deze gelegenheid fchreef. Uit Schoonwalde van den 18 April 17ÖS. ïleer Broeder! De bewyzen van vriendfehap, welke Uwe Kéizerl. Majefteit my behaagt te geven, hebben voor my eene onfehatbare waarde; zeker, dezelve word in de daad van niemand zoo hoog gefchat, en, als ik het zeggen mag, bemind, als van my; en alhoewel onvoorziene oorzaaken tot eene verfdieidenheid van gevoelens over politieke onderwerpen aanleiding geven, verandert dit toch niets in de genegenheden, die myn hart ééns aan dezelve gewyd heeft. Nadien Uwe Keizerl. Majefteit begeert, dat ik met myne gewone vrymoedigheid over de moeilyke onderwerpen , welke het hoofd-onderwerp zyn van onze tegenwoordige bezigheden, mag fpreken-, zoo ben ik zeer bereid , om zulks te doen, doch onder beding, dat dezelve, ge- lyk  Koning van Pruisfen. lyk tot hier toe, myne openhartigheid ten besten gelieve te duiden. Vooraf verzoek ik Uwe Majefteit, niet te gelooven, dat ik door dwaaze eerzucht voortgefleept, de trotfche gedachten koestere, om my tot eenen fcheidsrechter der Vorlten te willen opwerpem In mynen ouderdom is het vuur der hartstogten gedoofd, en haare hecrfchappy is voorby; myne rede heeft de fpecl-ruimte myner werkzaamheid paaien weten te ftellen. Wanneer ik derhalven deel neem in de nicuwfte gebeurtenisfeu in Btyeren , zo gefchied het daarom, dewyl het belang van alle Duitfchc Vorlten , tot welken ik ook behoor, in deze omftandigheid is ingevlochten. Wat deed ik clan? Ik onderzocht de wetten , de conftitutie van het Duitfche Ryk, en het Artikel van de Westfaalfehe vrede, dat betrekking op Beyeren heeft, dit alles heb ik met het geen voorgevallen is zo vergeleken, om te vernemen, of die wetten en verbindtenisfen zich met de tegenwoordige bezitneming lieten overeenbrengen. Doch ik moet bekennen, dat ik, in ftede van de gewenschte overëenltemming, niets dan ftrydigheid gevonden heb. Uwe Majefteit vergunne my, dat ik, ten einde myne gedachten duidlyker uit eikanderen te zetten, my van eene gelykenis bedienc. Te weten, ik wil het geval Hellen, dat de thans regeerende linie der Landgraaven van llesfcn zich in het geval bevond, om binnen kort uit te fterven, en dat de Keurvorst van Hannover, uit hoofde van een met den laatften der genoemde. Votften gefloten vcrgelyk , het land be-  iö Byzonderheden betreffende den bemagtigdc , onder voorwendzel , dat hy deszelfs toeftemming daar toe had; onbetwistbaar zouden als dan de Vorftcn van Rh vfelds, welke van denzelfden ftam zyn, deze erfenis opëifchen, als hun toekomende, dewyl den bezitter van een leengoed alleen het vruchtgebruik daar van toekomt, en hy volgends alle leenwetten omtrent zyne goederen geene verdragen aangaan, noch fchikkingen maaken kan, zonder de toeftemming der leens-maagfchap, welke in dit geval de Vorftcn van Rhynfelds zouden zyn, te verkrygen, en de Keurvorst van Hannover zou van alle Gerechtshoven een verwyt ontvangen, dat hy zich gewapender hand in het bezit van een betwist goed gefteld had; hy zou het Proces verliezen, en de kosten dra* gen moeten. Het is wel iet anders, wanneer het de erfenis van een geheel uitgeftorven huis betreft, op' welke dan de voor handen zynde erfnemers een recht verkrygen : zoo als in Saxen by het afftcrven der Hertogen van Merfeburg , - van Naumburg en Zeitt gebeurde. Dus waren tot heden toe de wetten en' het gebruik in het Heil. Roomfche Ryk. Thans kom ik tot de rechten van te rug keering 4 waar van in het Manifest, welk het Keizerl. Hof bekend gemaakt heeft , gewaagd word. Ik herinner my nog, dat in het jaar 1740 de Koning van Poolen dit recht wilde doen gelden, ten einde de aanfpraak, welke hy van den kant zyner Gemaalin op Bohemen maakte, daar op te gronden; en ik weet nog, dat de  Koning van Pruis/en. 17 de toenmalige OostenrykfcJie Staatsdienaars de grinden , welke de Saxifclie uit dit recht wilden afleiden, zeer nadruklyk wederlegd hebben , om dat zy van den Oostenrykfchen kant, met beftendjge flandyastigheid , voor onduchtig en ongenoegzaam verklaard zyn. Maar kan nu een recht op den éénen tyd ongenoegzaam wezen, en op een' anderen tyd weder niet ? Ik beken Uwe Majefteit , dat my dit tegenftrydig voorkomt. Verder zegt Uwe Majefteit, dat men zich met den Hartog van Tweebruggtn kon vinden, wanneer de Keurvorst van Beyeren mogt overlyden. Ik waag het hier vrymoedig by te voegen, en waarom niet tegenwoordig ? Want dit zou doch wezenlyk zyn, zaad te willen bewaaren tot nieuwe onrusten en nieuwe twisten, daar evenwel niets verhindert, om deze onrusten thans te gelyk en in ééns voor te komen en te verhoeden. Uwe Majefteit vergunnen my nog, dat ik er iet met betrekking tot den Keurvorst van . Saxen by voege, dien men naar den Keurvorst van den Paltz wil verwyzen, doch om den eerften te vrede te ftcllen, moest deze laatfte niet geheel geplunderd worden. Zou men dan geen anderen weg kunnen uitvinden, om hem te vrede te (lellen % Ik geloof toch, dat deze zaak wel de moeite waardig is; men moest die middelen en wegen punt voor punt opgeven. Vervolgends zouden zy tot bepaalde grondregels dienen kunnen, over welke men in onderhandeling zou kunnen treden. VIII. Deel. r, Na-  i8 Byzonderheden betreffende den Nadien het Uwe Majefteit behaagd heeft, te vergunnen, dat ik openhartig raag fpreken, en dezelve zoo waard is, om de waarheid te hooren, heb ik het gewaagd , eenige gedachten te openbaaren , welke Hof tot vergelyk zouden kunnen geven. Ondertusfchen ben ik toch van gevoelen, dat er tot foortgelyke onderhandelingen Staatsdienaars verëischt worden. Uwe Majefteit moge beflisfen , of dezelve ten dien einde den Graaf Cobenzel, of wien dezelve anders goedvind, daar toe willen beftemmen, om een voor het menschdom zoo heilzaam werk te verhaasten. Het is eene moeilyk te ontwarren Chaos, dat beken ik, maar de zwaarigheden moeten den moed veel eer aanvuuren dan affchrikken. Kan men ze niet te boven komen, dan eischt de menschlievendheid echter, dat men er de proef van neme; maar wenscht men oprecht vrede te hebben, dan bevestige men die op eene duurzame wyze. Voorts bid ik Uwe Majefteit , zich verzekerd te houden , dat ik deze belangen nooit met dèrzelver perfoon vermenge. Gy boert met my Sire. Zeker, gy hebt geen leermeester nodig. Gy zult elke rolle , die gy op u wilt nemen, met roem volbrengen, want de Hemel heeft u met de zeldzaamfte bekwaamheden van geest begaafd. Het behaagc u zeiven tc herinneren, dat Lukuleus nooit een leger geboden had, toen de Romdnfche Raad hem na Pontus zond. Naauwlyks was hy daar aangekomen , of hy deed zyn  Koning van Pruis/en. 19 zyn proefftuk daarmede, dat hy Mithridates floeg. Mag Uwe Majefteit overwinningen bevechten, ik zal zeker de ccrfte zyn , om derzelver roem te verkondigigcn; alleen voeg ik er by, evenwel geene overwinning over my! Ik ben met de gevoelens des volmaakt* lte hoogachting en den grootften eerbied Heer Broeder, Uwer Keizerl. Majefteit goede Broeder en Neef Frederik. Als de Koning terftond na den zevenjaarigen oorlog door Achter-Pommeren reisde, kwam hy ook in een dorp , waar verfche paarden voor zyn rydtuig moeiten gefpannen worden. Op de plaats, waar dit gefchiedde, ftond een bejaard man, met eene oude en eenige jonge Juffrouwen. Deze negen zeer diep voor den Koning. Zodra hy ze ontwaar wierd, groette hy beleefd weder, en wenkte den man, dat hy nader treden zou. De Koning. Wie zyt gy, goede oude man? B s Dt  20 Byzonderheden betreffende den De Heer van Z. Uwe Majefteit! ik ben de gewezen Hoofdman van Zastrow. De Koning. Zastrow? Zastrow? Heer v. Z. Ja; die zelfde Zastrouw, die, indien Uwe Majefteit het genadigst geliefde te herdenken , by derzelver regiment als Kroonprins, gediend heb als tweede Luitenant, en die naderhand als Hopman zyn ontflag bekomen heeft. De Koning. Ja ik herinner het my nu heel wel. Hebt gy niet als Jonker by myn» Kompagnie gediend? ■ Heer v. Z. Juist, Uwe Majefteit! De Koning. Myn hemel! leeft gy nog? Ik wist niet, dat gy meer in de wereld waart. Heer v. Z. Liet is in de daad ook een wonder, dat ik nog leef. Maar de hemel wilde het zoo; anders hadden de rampen des oorlogs my wel in het graf moeten ftorten. De Koning. Hebt gy ook geleden? Heer v. Z. De Rus/en hebben my alles ontnomen en verwoest. Dt  Koning van Pruis/en. z\ De Koning. Zy hebben my ook veel fchade gedaan; wy moeten ons zeiven troosten. Heer v. Z. Indien Uwe Majefteit een gunftig oog op ons wilde (laan. Men ftreelt ons met de houp, dat Uwe Majefteit het arme Pommeren weder op de been zult helpen; en het verdient zulks ook wel. De Koning. Dit is geen leugen; ik wil u goede lieden geern allen weder op de been helpen, en het zal ook zeker gefchieden; maar gy moet er my wat tyd toe vergunnen en dit zult gy ook wel doen, wanneer gy bedenkt , wat die rampzalige oorlog my gekost heeft. hebt gy Zoonen ? Heer v. Z. Ik heb ééncn Zoon gehad. Hy diende by een Regiment in Sileziën, en is by Frankfort gebleven, De Koning. Hem! en wie zyn dat dan? (Op de Juffers wyzende.) Heer v. Z. Myne Vrouw en myne Dochters. Ik heb haar hier moeten brengen, omdat zy zoo geern haaren Genadigen Lands-Vader wilden zien. De Koning. Nu, groet ze toch van my. Terwyl de Koning met dezen Hopman fprak, en B 3 nu  82 Byzonderheden betreffende den nu en dan naar deszelfs Vrouw en Dochters keek, neigden dezen telkens wel wat ftyf, doch zeer diep cn geduurig. Wanneer dit ettelyke keeren gebeurde, begon de Koning eindelyk hard op te lagchen. Myn lieve Zastrow. Ik befpeur, dat de zeden hier zeer veranderd zyn; want voor den zevenjarigen oorlog konden de Pommerfche Dames zulke Kom plimenten niet maaken. Nu vaar wel, ik zal zeker can u denken. Eene arme Freule van S . . wier Broeder by de Armee als Officier gediend , maar zyn Regiment kwaadiiartig verlaten had, fchreef aan den Koning, en fchilderde de misdaad van haaren Broeder af als een fout van de jeugd; verzoekende tevens, dat zyne bezittingen , welke de Fiskus wilde intrekken, haar gefchonken mogten worden, nadien zy zich in behoeftige omftandigheden bevond ! De Koning liet zich van deze zaak berichten , en fchreef vervolgends op den kant van het bericht: „ Zynen heer, wien men fchuldig is te dienen, te verlaten, is geen fout van de jeugd, maar een hoofd-misdaad. Nadien zy arm is, kan zy zyn goed behouden." De  Koning van Pruis/en. 23 De Koning fprak ééns , by gelegenheid van een Cour ten Hove , met eene Dame. Hy bcfpcur.de, dat zy haare oogen dikvvyls naar zekere plaats keerde, en vraagde haar eindelyk: Waar zy zoo ftipt naar keek? ti Myn hemel! hernam de Dame, (ter- wyl zy op een paar oude Generaals wees, die genodigd waren, en niet wisten, hoe zy zich by de plegtigheden van dezen dag gedragen zouden,) „ ik beklaag die heeren daar heel zeer; de tyd moet hun volftrekt heel lang vallen." De Koning keek nu ook derwaards, en zeide: „ Mevrouw! deze braave man"nen moet men aan het hoofd van hunne Regimenten zien, als men hen beöordeele wil; indien men in hunne plaats een paar Kamerheeren wilde plaatze;i, wat zouden de Soldaaien wel doen?" „ Zy zou¬ den dansfen," hernam de Dame heel naïf, en de Koning lagchte hartelyk. Na den veldflag by Kollin ging de Koning, zoo als bekend is, na Runburg, en was heel diep in gedachten. Van het paard geftegen ging hy op eene oude buis eener fontein of bron zitten, keek zonder opzien op den grond, en trok met zyne rotting allerhande figuuren in het zand. Ondertusfchen verzamelden de Officiers van het leger rondom hem ; maar toen zy zagen, dat hy zo diep in gedachten zat, na•men zy eene diepe ftüte in acht, en wachten met het B 4 grootst  24 Byzonderheden betref inde den grootst verlangen, wat er gebeuren zou. Dit omtrent een kwartier lang geduurd hebbende , keek de Koning op déns om hoog, en zyn wezen hadt de gewoone vrolykheid: „ Ha!Metrenl zeide hy, „ hier moeten wy niet talmen; de tyd is te kostelyk. Neemt uwe zakboekjens. En nu gaf hy hun zyne bevelen op. Doch toen hy kort daar op de rest van zyne fchoone Lyfgarde zag , ontvielen hem de traanen. „ Kinders!" riep hy het volk toe, „ gy hebt een' „ kwaaden dag gehad." Helaas! antwoordden zy, wy zyn niet goed aangevoerd. Nu hebt maar geduld , vervolgde de Koning ; ft zal alles weder goedmaaken. De volgende Declaratie , welke de Koning na de overwinning by Chotufitz by het Parool openlyk liet doen, verdient buiten twyfel, door middel van deze verzamelingen, ook bekend gemaakt te worden, Daar ftond in: Dat, nademaal verfcheiden Officieren by deze Actie zich boven anderen byzonder gediftingueerd hadden, en zyne KoningL Majefteit bekend was, dat dezelven, als eerlievende Officiers met geld of andere vergeldingen niet te beloonen waren , zyn Majefteit het voor derzelver pligt hield , de zoodanigen door een buitengewoon avan»  Koning van Pridsfen, 25 avanceinent , ten besten van derzelver Armee, voor ditmaal buiten hunnen rang te avanceeren. Zyne Majefteit was Verzekerd, dat geen verftandig Officier haar dit kwalyk zou nemen , maar dat veel meer alle anderen, die zich by voorvallende gelegenheden even zoo diftingueeren zouden , het geern zien , en ook die genen voor geen braaven en ecrlievenden Officier houden zouden, die op zoo iet wat te zeggen zou vinden, dewyl extraordinaire daaden ook op eene extraordinaire wyze beloond moesten worden. Doch den genen, die door de dispofitie der Ba* taille, niet aan het gevecht gekomen waren; liet zyne Majefteit allergenadigst verzekeren, dat dezelven de eerfte keer, als zy daartoe komen zouden, eene evenredige vergelding van hoogst-dczelve te wachten zouden hebben, en dat het derhalven Hechts op de eerfte gelegenheid aankwam, om insgelyks hun geluk te maakeu. Het is bekend, dat de Koning in zyne kleeding eene buitengemeen groote zuinigheid in acht nam. Doch dit gefchiedde alleen zedert den Zevenjaarigen Oorlog, en by het klimmen zyner jaaren; doch zekerlyk niet uit gierigheid , gelyk kortzigtige lieden misfehien gelooven.' Ily hield veel meer groot van het gemak, en kon aan zyn lyf niet veelen, dat fpanB 5 de  26 Byzonderheden betreffende den de of drukte; om die reden hield hy meer van oude ftevels, oude hoeden en oude kleeren, dan van de allernieuwde en allerprachtigde. Hy gebood ééns aan zyne bedienden, om een rok voor hem te laten keeren, die reeds genoegzaam verfleeten was. Gy weet niet, zeide hy tegen hun, wat voor een huiken dit is; ik kryg niet ligt zoo goed ivedcr. Het was hem heel lastig, als hy by gelegenheid van 't bezoek van den Grootvorst een nieuwe Garde-Uniform moest laten maakcn. Hy bevond zich liefst in zyn daagfche rok, en gaf, gclyk zeker Schryver zich uitdrukt, in zyne oude ftevels Europa wetten en befchaaving. De Koning bezocht ééns zyne Zuster de Princcs Amalia tc Berlin. Zy befpeurde , dat zyne oogen rood en ontdoken waren, en gaf hem daar over haare bekommering te kennen. „ Het is niets, zeide de Koning; misfchien een toeval, dat door de ruwheid 'van de lucht veroorzaakt is." De Princcs verzocht, dat hy toch den Oogmeeder Cyrus wilde ontbieden, opdat die zou kunnen beöordcelen , of zyne oogen ook voor ecnig gevaar blootftonden, welk men door goede middelen mogt kunnen voorkomen. De Koning gaf ten antwoord: dat vind ik goed ; maar de man zal misfchien niet hier wezen. O ja! hernam de Prin-  Koning van Pruisfen. 27 Princes, hy is myn dienst, en ik bedien my van hem met groot voordeel. Dan kan hy komen, zeide de Koning; die tevens een teder afTcheid nam van zyne Zuster. Cyrus kreeg terftond bevel , om zich by den Koning op Charlettenburg te begeven. Ily kwam 's middags aan, maar moest tot om vier uurcu wachten, voor dat hy binnen werd geroepen. De Koning zat nog aan tafel. Toen Cyrus binnen kwam,' gebood de Koning hem, hy zou zyne oogen bekyken, en hem zeggen , of hy ook den ftaar zou krygen. Cyrus bracht den Koning aan het venfter, en wreef zyne oog- appelen. Vervolgends moest de Koning de oogen open doen, en toen zeide hem Cyrus : het is enkel een toevloed van bloed , die uwe Majefteits oogen ontdoken heeft, en geen ftaar. De vlakken in het wit van de oogen beftaan uit eene vetachtige ftoffe, die zich faamgezet heeft, zodat er geenc Operatie nodig is, om dit kleine ongemak weg te nemen. • De Koning. Wat moet ik dan, doen? Cyrus. Uwe Majefteit! bet oogwater, dat ik hier by my heb, zal u zo min helpen, als dat, het geen daar ftaat. (De Koning had al een fleschjcn oogwater van den Chirurgyn Schmucker ontvangen, dat hy op zyne tafel had ftaan.) Gy behoeft alleen zuiver bronwater te nemen, een linnen doek daar in te doopen, en dat eenige uuren op de oogen te leggen J dan zal de zaak geholpen zyn. ' De  z8 Byzonderheden betreffende den De Koning. Heer! dat is niets; zoo veel tyd heb ik niet. , Cyrus haalde de fchouders op. De Koning. Hoe opereert gy den Jlaar? Cyrus. Wil uwe Majefteit my vergunnen, dat ik deze pen ééns nemen mag? • De Koning. Ja, ja, neem hem maar. Cyrus (een fchryfpen van 's Konjngs lezenaar nemende;) Uwe Majefteit verbeelde zich, dat dit het initrument is , daar ik my by de operatie van bedien. De Koning. Goed, dat wil ik wel doen. Cyrus. Daar-ga ik mede in het oog, haal het uit, en trek er den ftaar af. De Koning. Zo? ik heb my de zaak zoo niet verbeeld. Ik geloofde , dat het een vlies was, dat men van de oogen ligtte. Cyrus. Zo als ik het uwe Majefteit getoond heb, zo is het. (Ondemisfchen wilde de Favoriet-hond des Konings op de Sofa fpringen; en alzo hem die te hoog  Koning van Pruisfen. 25 hoog was, keek hy naa Cyrus om, om hulp. Cyrus, die wist, hoe geern de Koning zag, dat men zyne honden vriendelyk behandelde, hielp den hond. De Koning nam dit wel op; maar zeide echter: laat hem maar begaan, hy kan daar beneden blyven. (Vervolgends ging hy voort.) De Koning. Waar zyt gy van daan? Cyrus. Uit Kuftrin. De Koning. Dan moet gy my docli kennen. Cyrus merkte, dat de Koning op zyne voormalige gevangenis doelde; doch hy wilde zich in dit gefprek niet inlaten; maar zeide; neen uwe Majefteit, dat ik weet niet; want ik ben eerst . . . geboren. (Hy gaf zich voor jonger uit, dan hy wczenlyk was.) De Koning. Neen , dan kan het zeker niet zyn. Waar hebt gy geleerd ? Cyrus. By Bonnesz kwam ik in het onderwys. De Koning. En toen? Cyrus. Werd ik Kompagnie-Veldfcheèrer. De Koning. En toen? Cy-  30 Byzonderheden betreffende den Cyrus. Toen heb ik den tweeden Sikzifchfn Veldtogt mede gedaan, en' de belegering van Praag mede bygewoond. De Koning. Dan zyt gy ook een held. Nu en toen? Cyrus. Teen heb ik myn ontfiag genomen. De Koning. En toen ? Cyrus. Ben ik op reize gegaan, heb Duitschland, Frankryk , Zwitzerland enz. gezien ; vervolgends, ben ik hier gekomen, om myn brood te winnen. De Koning. Dat is toch uitmuntend. Nu mynt lieve man, God behoede u. Deze keer kreeg Cyrus voor zyne moeite niets. Eenigen tyd daarna kreeg de Koning weder eene zwakte op de oogen. Hy zeide dan tegen zyne bedienden: myne Zuster heeft my ééns een' man gezonden , die zich met oog-cuuren ophoud; ik weet niet, waar hy zich thans bevind; men moet er ééns naar vernemen, en hem hier brengen. Dit gefchiedde. Cyrus werd naa Potsdam ontboden. De Koning fprak hem toen met de volgende woorden aan. Als  Koning van Pruis/en. 31 ■ Als ikryde, komt het my geduurig voor, ah of my een vliegjen voor de oogen zweefde. Cyrus. Dat komt van volbloedigheid. Uwe Majefteit moest zich maar, als dit geval voorkomt, ceu ader laten openen. De Koning. Zo? • en nergens anders van? Cyrus. Ook wel van ouderdom. De Koning (met drift) Heer ! ik ben niet oud. (na eene kleine poos, met meer bedaardheid:) Maar nu word ik het. Myn goed man, God behoede n; ik zal u wat laten geven. Men telde hem op 's Konings bevel 4 Frederiks d'Or, waar voor hy kwitantie moest geven. In Breslau leefde een man, met naame Arletius , Reftor by ééné der Hoofdfchoolen aldaar, die groote kundigheid van veele dingen had, byzonder van de gefchiedenisfen van Silezién. In het jaar 1779, als de Koning te Breslau in de winterkwartieren was, en zyn ledigen tyd toen met de letterkunde doorbracht, vraagde hy den Staatsdienaar van Harïzberg naar Silezifche Geleerden. Deze groote begunftiger van alle Geleerden noemde den Vorst den Rector Arletius , dien de Koning terftond deed ontbieden. Ar- le-  36 Byzonderheden betreffende den letius had wel veel met boeken, maar des tc minder met menlchen omgang gehad; daarom fprak by recht uit, zoo als hy dacht, zonder op aanzien van perfooncn, of zeden en manieren acht tc geven. Dit zyn natuurlyk gedrag' behield hy ook jegens den Koning ; en deze had daar zo veel vermaak in, dat hy dikwyls met hem praatte. Ééns beweerde de Koning, dat zeker Graaffchap in de alleröudfte tyden tot Silezién behoord had. ,, Dat is niet waar," antwoordde ArletiuS. ,, Waarom niet ?" vraagde de Koning. Om dat geen geloofwaardig fchryver van Silezién 'zulks zegt, hernam Arletius; ik zal er uwe Majefteit aanftonds van overtuigen. Hy liep heen , en kwam in korten tyd weder met een dik Kwartyn. Dezen floeg hy op, toonde den Koning eene plaats met den vinger, en zeide: „ daar, hier ftaat het uwe Majefteit; en daarom is het niet waar." Kort daarna noemde hy den Koning eenige duiitere naamen uit de oude Slavifche en Bchemifclie gefchiedenis. Dc Koning gaf te kennen , dat deze hem geheel onbekend waren. „ Zo ? zeide Arletius , dat verwondert my zeer! Uwe Majefteit heeft evenwel dc Memoires de Brandebourg gefchreven." Dus bracht Arletius het ook als een groote fout aan, dat de Koning van zyne munten het D. G. (Dei gratia, van Gods genade) had weggelaten. De Koning hernam, dat men dit op gecne munten der oude Keizers vond. „ Ja! antwoordde Arletius, dat waren ook Heidenen." Na  Koning van Pririsfenh 33 Na dien tyd ontboodt de Koning dezen man dikWyls by zich, als hy te Breslau kwam; en alzo hy geloofde, dat hy, evengelyk de meeste onderwyzers in de fchoolen, arm was, fchonk hy hem telkens 100 daalers aan goud, Doch Arletius was wel gegoed , dus maakte dit gefchenk hem in het eerst treurig , dewyl hy geloofde, dat de Koning in gedachten was, dat hy het geld brood nodig had. Inmiddels was hy ongemeen moedig op de eere, om met den Koning te^fpreken, en befloot, van de 400 daalers aan goud een cpenlyk gedenkteken op te rechten j welk deze gunst zoude vereeuwigen. In 't eerst wilde hy alle de muntfpeciën, die in Sileziën gangbaar waren, in 't goud laten flaan, maar toen hy by den Koning daar toe vryheid verzocht, gaf deze ten antwoord: dat hy niet gewoon was, zyne munt in eene andere masfa te laten flaan, dan zoo als hy het ééns heflemd had; de oude Re£tor zou zyn geld maar houden. Eindelyk kwam hy op de gedachten, om vier gouden Medailjens te laten flaan, op welker ééne zy* de 's Koniugs afbeelding, en op de andere de Her* kules Mufarum te zien is. De arbeidzaamheid en werkzaamheid van den Koning was zoo groot, dat hy in de eerfte jaaren van zyne regeering bykans niet wilde flapen , om maar fteeds te kunnen arbeiden. Hy had niet meer dan een VIII. Deel. C paar  34 Byzonderheden Betreffende den paar uuren tot zyne rust beflemd, en dronk, om den flaap te weeren, zeer dikwyls fterke koffy. üoch bier door geraakte zyn bloed in zo fterke beweging, dat men vreesde dat hy eene beroerte zou krygen. Hy moest ook deze levenswyze fpoedig nalaten. Voor den Zevenfaarigen Oorlog arbeidde hy nog dikwyls tot laat in den nacht. De toenmalige Kamer* hufaar Deybert verzekerde, dat hy heel dikwyls tot vier uuren in den morgenftond fchreef. Eens had deze de wacht, en ftond op eenigen afftand achter den Koning, die zat te fchryven. Eindelyk raakte hy aan het (luimeren, en eer men het dacht, viel hy zoo lang hy was op den grond, 's Konings honden blaften hevig. Dc Koning fprong op, en vraagde Deybert , die fpoedig opgedaan was , cn zich weder dyf op zyn' post gedeld had, ,, wat fcheelt u ? '* Uwe Ma* jedeit vergeve my, antwoordde Deybert, ik ben tegen wil cn dank in flaap geraakt, en toen moest ik vallen. De Koning was geheel niet kwaad , maar vraagde: ,, Hebt gy u ook bezeerd?" Neen, Uwe Majefteit, hernam Deybert. „ Nu dan is het wel. — Hoe laat is het?" Half twee, Uw Majefteit, „ Nu* dan is het tyd, om het bed te zoeken." Terwyl de Koning zich liet ontklecdcn , zeide hy : Gy zoudt geen goede nachtwacht geweest zyn, Deybert! De nachtwachts, antwoordde Deybert, daan ook zo lang niet op hunne posten, en (tapen overdag uit. Ja, ja, dat is heel wel, vervolgde de Koning; maar dan  Koning van Pruis/ent 35 dan zovdt gy toch onder het gaan vallen. Daar hebt gy wat voor den fchrik. De Koning vereerde hem 10 Frederiks d'Or. Hy hieldt volftrckt niet van overtol'ige verderfden, en kon die niet dulden. Aan zyn horlogie droeg hy, in plaats van eene ketting, enkel een zyden koordjen $ daar het fleutcltjen aan hing. Als hy eens zeker Regiment voor by zich heen liet marfcheeren befpeurde hy by eenen Officier eene ongemeen groote horlogieketting, met eene menigte veriierfclen. De Koning vraagde hem: ,, Myn hemel! wat hebt gy daar? " — De Officier wist eerst niet, wat de Koning meende. Maar deze wees op zyne horlogie-ketting; en thans gaf hem de Officier ten antwoord: het is myne horlogie-ketting. „ Zo! zeide de Koning, ik meende, dat het een heel klokken/pel was; laat dat tuig toch 'Wig." Van het groot geheugen van den Koning, daar wy reeds meer van gefproken hebben, verdient nog het volgend voorbeeld aangehaald te worden. De Majoor B * * in B * *, die de eerfte veldtogten van den Koning medegedaan had , had geduurende dezelven als vuurwerker gediend by het eerfte Bataillon Garde, en 's Konings geheele achting door zyn goed en C a dienst^  35 Byzondèrheden betreffende den dienstvaardig gedrag verworven. Hier had de Ko« jjing dikwyls gelegenheid gehad, om hem te zien. Op zekeren tyd, als de PruifffcLe Armee tegen over de Oostenrykfche ftond , bezocht de Koning dikwyls 's nachts enkel in een Roquelaure gewikkeld, en alleen van éénen adjudant verzeld, de voorposten, de batteryün , en dc wachten, By deze gelegenheid kwam hy op zekeren nacht ook by de battery, by welke B * * diende, die zich insgelyks van den flaap onthield , om , zo er iet voorviel, terftond by de hand te wezen. De Koning befpeurde tegen over de battery, naar den vyiind toe, een fterk vuur, en wilde weten, wat het zelve te beduiden had. Niemand wist dit. Doch B** zeide; Uwe Majefteit, ik zal een witten lontdok recht op het vuur affchicten, zoo dat wy morgen net weten kunnen, waar het geweest is. De Koning vond dit goed. Den volgenden morgen recognofceerde men dien oord, daar men eene vuurplaats vond en fpooren, dat hier een fterk vyiindlyk piket gedaan had. Dit piket liet de Koning 's nachts door Kavallery overvallen en opligten. Lang na den Zevenjaarigen oorlog bezocht de Koning het tuighuis te B * * en vraagde na zekere Kanonnen, die hy by gelegenheid den vyiind ontnomen en na B** gezonden had. B** herinnerde zich dezelven terdond , vertelde tevens den Koning de byzondere omdandighedcn daar van , en wees hem de Kanonnen, die er nieuw  Koning van Pruis/en. 37 nieuw uit gegoten waren. De Koning vraagde: Zyt gy er dan mede by geweest, toen deze Kanonnen buitgemaakt werden? B** antwoordde: ja! Maar, vervolgde de Koning, gy hebt immers by de Garde gediend? Weet gy nog wel, toen gy met dien witten lontjlok de plaats merkten, waar het vyandlyk Piket ftond , dat ik vervolgends liet opligten. B** ftond verbaasd over de geheugens-kracht van den Vorst. By gelegenheid van een toertjen te paard in Pommeren ontmoette de Koning eenen Boer, die zich in de ftadvrolyk gedronken had, cn in 't na huis gaan een liedjcn zong; Waar zyt gy vandaan? vraagde de Koning; de Boer noemde de plaats. Wat zegt gy daar dan van den Koning van Pruisfen? Myn heer, zeide de Boer, terwyl hy ftaan bleef, en de hand om zyn hoofd zwaaide; de Koning kan zyn zweep nemen, en ryden, waar hy wil, het gaat hem aüyd wel. Zo, zo, antwoordde de Koning al lag- chende, terwyl hy vergenoegd voortreed. Op de reize naa Maagdenburg in het jaar 1775 ontmoette de Koning eenige lieden, die pakken op den rug droegen. Hy deed zyn rydtuig ffilhouden , en vraagde hen : Wie zyt gy ? —*■ Zwitzers, —C 3 Waar  •jS Byzonderheden betreffende den Waar wilt gy heen ? Na Berlin en dan na Frankfort. Be Koning. En wat hebt gy daar dan? Zy. Het zyn doeken. De Koning. Wollen laakens? die heeft men hier niet van doen. Zy. Neen Uwe Majefteit , fyne zyden hals- en fnuifdoeken. De Koning. Die heb ik ook in menigte in myne Staaten. Zy. Dat gelooven wy niet, uwe Majefteit; want onze doeken worden fterk gezocht, en wy hebben dergelyken hier nog niet gevonden. De Koning. Dat is niets; gy fleept het geld maar uit het land. Ik zal er zorg voor dragen, dat gy niet weder behoeft te komen. Voort. Toen de Koning weder te Potsdam gekomen was, fchreef hy terftond aan den Staatsdienaar van Görne. „ Myn waarde Staatsdienaar van Görne. Ik  Koning van Pruis/en. 29 Ik-hcb daar lieden ontmoet, die zich voor Zwitzers uitgeven , en veel geld voor zyden ffluifen halsdoeken uit het land fleepen. Dit is nu geheel tegen myne Intentie, en men moet zorg dragen , dat dergelyken ook by ons gemaakt worden. Ik weet met zekerheid , dat men in Silezi'ën fync linnen doeken maakt , die zoo goed tot gebruik zyn, als de zyden; en ik wil, dat gy het daar heen zoekt te brengen , om deze linnen doeken meer in gebruik te brengen, alzo die voor de menfehen heel goed zyn , en men moet door toegevendheid hen in hunne dwaasheid niet verfterken, alzo zy geheel van de wyze zyn. Ik ben Uw enz. Frederik. Wanneer de Koning den thans regeerenden Hertog van Kourland voor de eerfte keer gezien had , gaf hy te kennen, dat hy veel verftand en geest by hem gevonden had. Zeker hooge perfoon, die zich toen by den Koning bevond, wilde hier verfcheiden bedenkingen tegen maaken, en zeide onder anderen : By eenen Rus kon men by geval wel fomtyds verftand ontmoeten ; maar hunne onbefchaafdheid was daar tegen des te grooter. Dus nam by voorbeeld, een Rus de vryheid, om in het prachtigst vertrek, tegen C 4 den  4° Byzonderheden betreffende den den wand te fpuwen. De Koning befpeurde, wat de Prins meende; maar floeg hem op den fchouder, en zeide: „ Myn Prins, als gy 20 jaaren in Siberiën gezeten hadt, dan zou het eene groote vraag zyn, of gy nog wel zoo veel goede manieren zoudt hebben als 4e Hertog van Kourland. In bet jaar 1750 bevond zich in Berlin zekere S...r Majoor van P...f. De Koning liet dezen door den Commandant , Graaf van Hack , uit de ftad brengen. P...f beklaagde zich bier over, en keerde zich tot den Gezant , Baron van Bulow , welke aan den Koning eene memorie ter hand Helde, maar het volgend befcheid kreeg: „ Myn waarde enz. Baron van Bulow. Ik hoop,UEd.zal zich niet iemand aantrekken,die, zoo als de Majoor van P... f van zoo Hechte conduite is, dat hy Uwe voorfpraak zeker niet verdient; Ik moet U Ed. alleen zeggen, dat ik zeer naauwkeurig van hem onderrecht ben; alzo hy voor dezen paadjen geweest is by den Markgraaf Karel , waar hy zyne handen niet zuiver gehouden heeft, en uit hoofde van meer foortgelykc onvoegzaamheden weggejaagd is. Wanneer er Franfchen te Berlin komen, en mauvais Jnjets zyn, dan trekt Milord Tyrconnell zich hun.  Koning van Pruisfen. ' 41 hunner niet aan, dewyl het eene zaak is, die de Policy betreft, en zulke luiden jaagt men de ftad uit. Nu zult gy, geloof ik, ook over het tegenwoordig geval geen ophef maaken , nadien ik bevolen heb, hetgeen naar overhaasting gelykt. Bovendien is deze van P... f myn vafal, dien ik derhalven zoo veel te eer gerechtigd ben dus te behandelen , als hy zulks door zyn gedrag, en kwaad credit, daar hy zich zei ven by my in gebracht heeft, verdient. Ik beu enz. Potsdam den i^Decemb, 1750. Frederik. De voormalige Abt van het Klooster Kamenz, met naame Tobiüs, had dikwyls de eere , om met den Koning te fpreken , en iet aangenaams van hem te hooren. Op zekeren dag kwam hy by den Koning, als het zeer heet was. De Koning, die lust had om te boerten , vraagde hem : hoe veel graden het in het vagevuur wel heetcr waren , dan dezen dag ? ■ ■ Uwe Majefteit gelooft immers niet aan het vagevuur, hernam TobiSs ; en daarom zou het nutteloos zyn, haar een denkbeeld te geven van deszelfs hitte. Zy zou toch denken, dat zy een leugen van my hoorde. Ik weet, myn goede TobïAs, antwoordde de Koning, C 5 dat  42 Byzonderheden betreffende den dat gy niet liegen kunt, en daarom doet gy my vermaak, wanneer gy my oprecht zegt , wat uwe kerk van de hitte van het vagevuur leert. Nu dan, zeide Tobiüs, indien Uwe Majefteit het gelieft te weten, zo moet ik haar zeggen, dat er drie graden in het vagevuur zyn. In den ecrften komen die genen, welke berouw over hunne zonden gehad hebben, zonder daar boete voor te doen; de tweede is voor die genen beftemd, die wel boete voor hunne zonden gedaan hebben, maar nogthans met eene neiging tot zondigen geftorven zyn : en in den derden graad komen zy, welke volftrekt niet geloovcn, dat zy zondigen kunnen: en deze zyn de Grooten dezer wereld. Deze graad van het vagevuur is de fterklle, en ik zal naar» ftig bidden, dat Uwe Majelteit daar niet in komen moogt. Ach doet dat toch, myn waarde TobiSs; zeide de Koning al lagchende, het zal niet voor niet gefchieden. Niet lang daarna zond de Koning aan den Abt een gouden doos, waar in een briefjeu lag, daar de Koning op gefchreven had: Souvenir, om aan myne verlosfing te arbeiden. Op den terug marsch uit Bohemen, in den Be^erfchen Succcsfie-oorlog, maakte het Regiment, thans Lignowsky mede dc achterhoede uit, by welke zich de Koning ook bevond. De Overfte van Lydow van dit Regiment had het ongeluk, van in den arm gekwetst  Koning van Pruis/en. 43 kwetst te worden; zodra de Koning dit zag, was hy ten hoogden over hem bekommerd, en na hem toerydende , zeide hy hem : Myn waarde Sydow ! gy zyt gewond, maak maar, dat gy voortkomt, om voor uwe wonden te zorgen; ik zal hier alles wel waar nemen , dat er ge ene wanorde voorvalt. Ook bezocht hy naderhand den Overden, cn beklaagde hem zeer over zyn ongeluk. Toen de Koning, na de laatde keer in Sileziën de revue gedaan te hebben , te Breslau kwam, voelde hy reeds de lhiertelykc gevolgen van de verkoudheid, die hy zich by dezelve op den hals had gehaald. Hy fchreef zichzelvcn een Recept voor , welk hy naa de Apotheek zond. De Apotheker las het, en vond alles zeer buitenfporig opgegeven. Hy toonde het dan aan Doctor Morgenbesser , die het meer dan de helft verminderde. Vervolgends zond men het Geneesmiddel aan den Koning, cn liet hem tevens zeggen: dat men het Recept niet gevolgd had, dewyl Doctor Morgenbesser verzekerd had, dat, indien dit gedaan was, Zyner Majedeits leven in het grootde gevaar kon geraaken , of we] geheel verboren gaan. Hier op liet de Koning Doctor Morgenbesser. ontbieden , en vraagde hem , waarom hy het Recept veranderd had? Morgenbesser verklaarde aan den Koning de kracht en derkte der van hem begeer-  44 Byzonderheden betreffende den geerde Medicynen. Hier fcheen de Koning mede voldaan te wezen. Den volgenden nacht had hy zo yslyke pyn, dat men hem hard op hoorde fchreeuwen. '1 oen hy 's morgens daar aan op reis ging, en door liet voorvertrek kwam, alwaar de aanwezende Generaals, Staatsdienaars en andere voorname perfoonen vergaderd waren, om hem voorfpoedige reis te wenfchen, had hy zich dicht in zyn mantel gewonden, hield den hoed voor de oogen, en keek niemand aan, gelyk hy ook geen woord fprak. Het is byna ongegrypetyk , hoe de Koning, die toch een wysgcer cn menfchcnkenner was, zich zo dikwyls door de gcftalte en het uitwendig voorkomen liet misleiden, en zyne gunst aan menfchen fchonk, die ze niet verdienden, of ze zelfs misbruikten. Zulk een geval was het volgende: Ecnige jaaren, na den Zevenjaarigen Oorlog, vond de Koning by zyne Garde een heel welgemaakt man, met naame Vogellym, daar hy ongemeen veel liefde voor kreeg. Het is niet te befchryven, met welke gemeenzaamheden hy denzelven verwaardigde, die hy ecliter heel weinig verdiende , dewyl hy er een misbruik van maakte. Voor het overige bediende hy zich van hem, om berichten in te winnen. Daar voor kreeg Vogellym veel geld en andere gefchenken van den Koning. In deze gunftige omftandigheden verzorgde hy zich van fraaie klee-  Koning van Pruisfen. 4^ kleederen en bedienden; was dan in Berlin, dan in Potsdam , verfcheen in burgerkleeding op de beste openbare plaatzen , en maakte geen geringe vertooning. Doch elk vreesde voor hem , en ging hem geern uit den weg. Generaals en aanzienlyke Officiers bogen zich voor hem, als zy hem zagen, en poogden maar van hem af te komen. Ondertusfchen fprak hy fteeds met den Koning , by wien hy den vryën toegang had. Ja, men zegt, dat, als de Koning eenige keeren van ziekten overvallen was, die hem verhinderden, zyn naam te teekenen, Vogellym dit voor hem gedaan heeft, om dat hy 's Konings hand zoo naauwkeurig kon navolgen. Zo ongemeen was de Koning dit mensch toegedaan ; ja hy zou voor een edelman verklaard zyn, indien hy het door zyne eigene domheid niet verhinderd had. De Koning zeide ééns onder anderen over tafel; ik heb in een oud Stamboek den naam van Vogellym gevonden, en geloof byna, dat royw Vogellym een edelman is. Niemand gaf hier antwoord op, waarop de Koning gebood, om hem binnen te roepen. Hy kwam. Is het niet waar Vogelly'm, vraagde hem de Koning toen, dat gy een edelman zyt? > Vogellym haalde de fchouders op, en-antwoordde: Neen, uwe Majefteit, ik ben maar van geringe afkomst, en een herders-zoon. Poeil riep de Koning uit met eene heel verdrietelyke houding , ga maar heen! Eu>  46 Byzonderheden betreffende der, Eindelyk nam het met dezen man een treurig e:n* dc. Nadcmaal elk een wist, in welke gunst hy Hond by den Vorst, zoo vervoegden zich veele perfoonen by hem , die gewigtige verzoeken by den Koning doen Wilder). Dan nam hy op zich, om voor hun te toeken; grootendecls had dit een gelukkig gevolg, en dan liet hy er zich goed voor bctaalen. Onder anderen vervoegde zich ook zekere fteenkoper, met naame G. die een aanzienlyken eisch op het bouwkomtoir te Potsdam had, by Vogellym. Deze nam eene fomme gelds aan, en beloofde daar in tegen, hem zekerlyk te zullen helpen. Thans droeg hy de zaak van den fteenkoper aan den Koning voor; maar ditmaal bedroog hy zich zeiven. Alzo de Koning van dit verzoek niets weten, noch de geldfommen, daar hy om gevraagd had, aceordeeren wilde. Vogellym was daar over verlegen; cn dewyl hy zyn credit niet geern verminderen, en ook dc ontvangen gefchenken niet geern voor niet wilde genoten hebben. Stelde hy ccue ordonantie op aan het bouwkomtoir, waar door dit aangezegd werd , om G. te betaalen ; en deze ondertekende hy met 's Koning naam. liet komtoir had juist geen geld by kas; en fchreef daarom aan den Koning verzoekende, dat hy deze fom uit zyne Chatouille wilde opfchicten. Toen de Koning dit voordel ontving, ftond hy verbaasd, en gebood, het bedrog naauwkeurig te onderzoeken. De fteenkoper werd verhoord, en bekende ten eerden, dat hy zich aan Vogellym vervoegd had. Deze werd nu ook ge-  Koning van Pruisfen. 47 gearrefreerd, en toen ontdekte men nog eene menigte andere bedriegeryën, die by gepleegd had. Daar op liet de Koning hem dertig maaien door de fpitsroeden lopen, en op de vesting Spandau zetten. Toen de Koning, na de overrompeling by Hoekkirchen zich eene lyst liet geven van het verlies der armee, vond hy het Regiment van Winterfeld (laatst Alt-B ornftad') geheel niet gemeld. Waar is dit Regiment gebleven? vraagde de Koning met veel bekommering. Men zeide hem , dat het, daags voor de overrompeling , naa Bautzen gekommandeerd was, om brood te haaien, en dat men niet wist, wat lot het gehad had. Nu, dan heeft de duivel het zeker gehaald, riep de Koning vol gemelykheid uit; dat braave Regiment! Maar dit Regiment had de uitmuntendfte maatregels genomen, zich in eene linie gefteld, de broodwagens op zekere tusfchen-wydten doen opryden, en in deze voordeelige plaatzing zyn lot afgewacht. De vyiind, die van verre een zoo groot front van Infantery zag , en de broodwagens voor kanonnen hield , waagde het niet, om er een aanval op te doen, en liet het Regiment zich gelukkig by de armee van den Koning voegen. Toen de Koning vernam , dat het Regiment met het zo nodige brood was aangekomen, begaf hy zich by hetzelve, en zeide : Het is waar, ik heb het Regiment van Win-  48 Byzonderheden betreffende den Winterfeld altyd voor braaf gehouden, en ook ditmaal) daar ik het reeds verloren gaf, heeft het alle myne verwachtingen overtroffen. Ik zal het nooit vergeten. Toen de Oostenrykers de vesting Schweidnitz overrompeld hadden, kwam midden in den nacht een Adjudant in 's Konings kwartier. De Koning fliep, ert men moest hem wekken. De Adjudant werd binnen gelaten. Wat brengt gy ? Vraagde de Koning. Uwe Majefteit , niet veel goeds , antwoordde de Adjudant ; Schweidnitz is overgegaan. Dat is niet waar, hernam de Koning. Zeker, Uwe Majefteit, vervolgde de ander, de Oostenrykers hebben het overrompeld. Hemel! het is niet waar , zeg ik u, en maak, dat gy voort komt, riep de Koning in toorn. De Adjudant liet zich niet van zyn ftuk brengen, en herhaalde zyn bericht met zulke byvoegzels, die den Koning van de waarheid fcheenen te overtuigen. Nu, loop dan voor den duivel; gy zyt een rechte Jobs-bode, en kom nooit weder onder myne oogen; zeide de Koning eindelyk met groote gemelykheid. De Officier, die den Koning reeds ecnige maaien heel onaangename tydingen gebracht had, en daarom met recht den naam van een' Jobsbode verdiende, begaf zich weg, en was in groote verlegenheid, of de Koning dat met zo veel hevigheid uitgefproken, loop voor den duivel! niet in ernst mogt  Koning van Pruis/en. 49 mogt gemeend hebben. Maar de Koning dacht er niet verders aan, en deze Officier is in 't vervolg nog Generaal geworden. Wanneer , op 's Konings bevel, te Potsdam drie Geneesheeren voor hem moeften verfehynen, uit welken hy zich cenen Lyf-Artz wilde verkiezen, had één van dezen, wien bekend was, dat de Koning geern zelf Geneesheer wilde zyn, befloten, om met hem geheel als Artz te fpreken, zonder aan zyne Koninglyke waardigheid te denken. Maar zyn voornemen veranderde fchielyk. De Koning vraagde hem : Gy zyt toch ook wel by het Gasthuis? Ja, Uwe Majefteit , hernam de Geneesheer. Nu hoor ééns, ging toen de Koning voort , ik hoor, dat gy lieden daar in 't Gasthuis zoo onbarmhartig met de menfehen omgaat, en hen plaagt; dat moet en zult gyniet doen, en ik raade u gevoel tg hebben , en de arme lieden wel te behandelen. Want, denk ééns, hoe ongelukkig deze menjchen reeds op zich zeiven zyn, die daar in komen; en gy wilt hen nog ongelukkiger maa- ken? Hier voelde ik , zeide deze Geneesheer naderhand , de grootheid van den Koning geheel, welke my in verwondering zette. Als de Koning in den Zevenjaarigen Oorlog by VEL Deel. D hands*  50 Byzonderheden betreffende den Landshui ftond, reed hy op zekeren morgen na dc voorposten, en ontmoette een Piket Hufaaren. Goeden morgen, Hufaaren! riep hy dit voik toe : hoe gaat het u? Uwe Majefteit wy (taan hier te loeren, of worden beloerd , antwoordden zy. Dat moet gy niet dulden, ging de Koning voort : maar hoort ééns, wie van u lieden durft daar naa dien oord te ryden? Ik heb daar Oostenrykers gezien, en wou er geern een fiuk of twee van hebben. Als het anders niets is, zeide een Huiaar, dat zal fchielyk gebeuren: ik zal maar een paar Hufaaren medenemen. Nu kameraads , wie gaat er mede ? ■ Terftond fprongen drie andere Hufaaren voor deti dag, die zich daar toe aanboden. Eindclyk wilden zy allen voort. Neen, neen, zeide de Koning, gy moet allemaal uw post niet verlaten. Anders kondt gy ongemak hebben. Maar gy vier, (terwyl hy op de Hufaaren wees, die zich eerst aangeboden hadden,) zyt fterk genoeg. Rydt heen , en doet uw dingen knap. De Hufaaren reden voort , en kwamen op den oord , waar eene vcldvvacht ftond, welk op dit bezoek geene gedachten had. Zy gaf wel vuur, maar de Hufaaren vlogen uit elkander, vielen hun in den rug en in de zyde, en ligtten hen gelukkig op. Toen zy hunne gevangenen by den Koning brachten, riep deze hun toe: Bravo kinderen ! Ik zie wel, men kan alles met u doen. Ik zal u beloonen. Maar myn zoon, gy bloedt toch, zeide hy tegen dénen Hufaar. Ei dat fchaad niets, hernam deze. Uwe Majefteit zal wel een plei- fter  Koning van Pmisfen. fter hebben , om deze wond te heelen. Ja myn zoon, zeide de Koning, ik zal voor u zorgen; ryd maar te rug, en laat u verbinden , en kom dan by my. De Koning prees hem naderhand in 't openbaar, en liet hem een gefchenk geven, en beval zyn Kommandant, om hem Wachtmeefter te maaken. Ook befchonk hy dc andere Hufaaren, die in deze onderneming deel gehad hadden, ryklyk. Het Regiment thans van Lichnowsky, had in den Slag by Sorr allerroemrykst uitgemunt , waarom de Koning het van dien tyd af zeer begunftigde. Hy gaf de gemecnen, die zich daar by tegenwoordig bevonden , als ook de weduwen, welke haare mannen daar in verloren hadden, eene byzondere toelage, en vernam telkens, als hy over dit Regiment de monftering deed, hoe veel lieden er nog overig waren, die den veldflag by Sorr hadden bygewooud? Eens vraagde hy met hetzelfde oogmerk den Kommandant vau het Regiment, den overleden Overften van Deizelsky. Deze noemde hem een zeer klein getal. Die eerlyke lieden worden fteeds minder, zeide de Koning; het is waar, dit Regiment heeft toen ongemeen braaf gevochten, en ik zal dit nooit vergeten. Kon ik maar allen beloonen, zo als ik wenschte! D s Voor  52 Byzonderheden betreffende den Voor den Slag by Torgau werd bet Regiment Kavallery van St. Ignon gevangen gemaakt. Men vraagde den Koning , waar de gevangens heen gebracht moeften worden? Na Torgau, antwoordde hy, alhoewel Torgau nog in 's vyiinds handen was. By het voltrekken van 't huwelyk van Prins Henrik liet de Koning een prachtig vuurwerk afftcken op de Spree by Charlottenburg. Het ongeluk wilde, dat op zekere praam , onder de brandbare ftoffen, daar die mede geladen was, brand kwam, zoo dat de Artilleristen, welke daar by waaren , zwaar befchadigd wierden. De Koning zondt er terltond eenen Adjudant heen , om te zien, wat er gebeurd was. Toen deze boodfehapte , dat er veiTcheidcn Bombardiers en Arteleristen gevaarlyk gebrand waren, was de Koning zeer aangedaan, en zeide: ,, Geen genoegen word ooit geheel genoten; ik wilde geern een deel der vreugde van dezen dag geven, om daar door het ongeluk , welk deze arme lieden bejegend is, af te kopen; doch wat wil men tegen het noodlot doen? Dat men toch voor de ongelukkigen zorge. Toen de Koning dc eerfte keer na zyne komst tot de Kroon, te Berlin kwam, viel er juist een vruchtbare  Koning van Pruis/en. 55 bare cn aangename regen, die na het ruwe weder, dat voorafgegaan was, heel onverwacht kwam. Een gunfleling des Konings, die by hem in het rydtuig zat, maakte hem over'dit voorval het volgend kompliment; dat deze regen eene voorbeduiding ware van eene gelukkige regeering, vruchtbaar in groote daaden. De Koning gaf hier op ten antwoord: Dat hy wenschte, dat hy waarheid mogt /preken; ondertusJchen verzogt hy hem zeer rriendelyk, om er niemand iet van te zeggen, dewyl de menfchen anders gelooven zouden, dat hy Profeeten in zyn gezelfchap hield. De Koning liet ééns, zyne troepen in tegenwoordigheid der Koningin van Zweeden by Tempelhof maneuvreeren. Vervolgends vraagde hy haar: Hoe haar zyne Soldaaten bevielen? Myn Broeder, gaf de Koningin ten antwoord, ik ben er moedig op, dat ik in een land gebooren ben, welk zulke waardige mannen voortbrengt. En ik ben er moedig op, zeide de Koning, dat ik een ooggetuigen van hunne daaden geweest ben, en dat gy hun geen bloot kompliment maakt. Na den flag by Rosbach werd de Koning, onder de gevangen Franfche Officieren, een fchoon man geD 3 waar,  54 Byzonderheden betreffende den waar , die den eenen arm in een band droeg. De Koning vraagde hem naar zynen naam, zyne familie, en naar andere omftandigheden. Eindelyk zeide hy tegen hem : Ik zie , dat gy gewond zyt. Ja Uwe Majefteit, gaf de (Meier ten antwoord, ik heb deze wond aan uwe dappere Ruitery te danken ; maar zy bezorgt my het geluk, dat ik eenen zo grooten Vorst als Uwe Majefteit van naby zien mag. De Koning gaf ten antwoord: Ik beklaag U, en hoopt dat gy fpoedig weder genezen zult zyn; doch op dat wy eikanderen meemaalen zien, zult gy dezen mid. dag by my eten. By zekere revue onthaalde de Koning zekeren Generaal aan zyne tafel, die hy onder anderen ook vraagde: Of hy in zyne Provintie goeden wyn kon hebben? De Generaal zeide, hy gaf niet veel om wyn , en zocht zich met goeden Pontak te behelpen. En waar krygt gy dien dan van daan? vraagde de Koning. Uit Stettyn. Nu dan wil ik U een goeden raad geven; wanneer gy wyn aft Stettyn laat komen, zo neem dien terjlond op het vaartuig, daar hy mede aangekomen is, in beflag; want, krygt de Koopman hem eerst in den kelder, dan zal hy u vervalschten wyn verkoopën, en gy zult lelyk bedrogen worden. Deze Annecdote is voldoende, om te toonën , dat aan 's Konings oog ook niet het geringde in zyne Staaten ontfnapte. Ge-  Koning van Pruis/en. 55 Geduurende den Zevenjanrigen Oorlog diende er by de Garde zeker Hopman van B**, die naderhand by Kollin fneuvelde. Recht tegen over dezen Hopman woonde een Muzykant van 's Konings Kapel, die geineenlyk 's nachts om elf uuren, en zelfs laater, als hy t'huis kwam, zich op de Fagot plagt te oefenen. Dit viel den Hopman zeer lastig, om dat het zyn' flaap Hoorde. Hy liet dan den Muzykant vriendelyk verzoeken, om deze oefening op te fehorten. Deze liet hem antwoorden: Dat hy het 's avonds best vond,,om zyn Inftmment te beftudceren, en dat hy hoopte, dat niemand daar iet tegen te zeggen zou hebben. De Hopman werd hier op zeer vergramd , en fchoot des anderen daags by den Muzykant het ééne glas naa het ander in met een windroer. Deze liet toen den Hopman vragen, wat dit te beduiden had? De Hopman gaf ten antwoord; hy exerceerde met het geweer, dat hy behandelde. De ander wendde zich nu tot den Koning; wicn hy het gantfche geval fcbfiftelyk voordroeg, met by voeging; dat hy zyn leven niet zeker was. Dc Koning liet naar den geheelen famenhang der zaak naauwkeurig onderzoek doen , en zeide vervolgends den volgenden avond op het Concert tegen den Muzykant: Gy hebt over den Hopman geklaagd; maar de man hetft geen ongelyk, want de nacht is gemaakt, omteflapen, en ik begeer van u niet, dat gy 's nachts voor my fpeelen D 4 zult;  56 Byzonderheden betreffende den zult; laat dit dan in 't vervolg blyven. Doch tegen den Hopman zeide hy by de Parade: Ik heb er voor gezorgd , dat gy in het vervolg gerust Jlapen kunt; maar ik verzoek u tevens, dat gy uw wiendroer niet meer gebruikt. De Heer van Launay legde den Koning ééns de rekening voor van de jaarlykfche inkomften uit de Accyfen en Tollen, en toonde hem tevens aan, dat hy deze keer een aanzienlyk overfchot zou bekomen. Dit was den Koning zeer aangenaam; maar hy wilde het geld terftond aangewezen hebben, en het duurde hem te lang, dat de Heer van Launay vergat, om hem iet daar van te zeggen. Hy keerde dan zyne uitgeftrekte hand in de lucht verfcheiden maaien om, en zeide telkens: oü il y a t'il, „ waar is het dam?" Wanneer de Koning het Klooster Leubus in Silezïèn bekeek, en men hem eindelyk in de zogenaamde Vorftenzaal bracht, werdt hy van de pracht derzelve verrascht. Hy keerde zich dan om, en zeide tegen de omftaande Gecstclyken : Myn hemel, menfehen! zegtiny toch, wat gy met alle deze dingen doet? By  Koning van Pruisfen. * 57 By gelegenheid eener revue omftreeks Tpnpelhof verloor hy in h fterk galloppeeren zyn rotting. Hy rekende op dit verlies niet ééns, maar hield zich bezig met de marfcheerende Soldaaten , wanneer een Rydknecht kwam aandraaven , en hem den rotting bracht. De Koning nam hem heel vriendelyk aan, en zeide: Ik bedank u zeer voor den rotting, dien gy my daar wederbrengt, en zal u wat laten geven, (tevens gebood hy, dat men hem een Daalder zou ter hand ftellen.) Maar ik zou u nog meer bedanken, cis gy my het lint ook mede gebracht hadt. Dat heeft niets te beduiden, gaf de Rydknecht ten antwoord, dat kan men voor eenige duiten weder koopen. Maar hier niet , myn Vriend! hernam de Koning , die vriendelyk genoeg was, om met een gemeen mensch zo veel te fpreken, 's Konings Lyf koetzier, Pfund , die zo veel jaaren in zyn dienst geweest was, nam dikwyls vryheden, welke de Vorst met veel geduld verdroeg. De Koning reed eens met hem, en deze begeerde, dat hy een' anderen weg zou nemen. Ryd dien weg, zeide de Koning, die is nader en beter. Dat moet ik wel anders weten , zeide Pfund , ik heb hem zoo dikwyls van myn leven gereden. Maar gy moet hem niet ryden. Zit maar dood ftil, Uwe Majefteit, ik verfta het beter, hoe en waar men ryden moet, herD 5 "nam  58 Byzonderheden betreffende den nam Pfund , terwyl hy de zweep over de paarden lag, dat zy over itok en blok liepen. Wat wil ik doen ? Zeide de Koning toen regen zyn reisge- zehchap ; ik Koet maar doen, wat de Heer Pfund wil, om dat hy het beter verftaat; Ondertusfcben nam Pfund alleen dan dergelyke vryheden, als hy merkte, dat de Koning in een goeden luim was. Wanneer de Koning in 't jaar 1768 door zyne W".stfaalfche Provintiën reisde, reed de Burgemeefter van eene kleine ftad voor hem. Dc Koning vraagde hem ergens na, en kreeg daar op een antwoord in 't Fransch. De Koning. O hol Ik geloof zelfs, dat gy Fransch kunt fpreken ? De Burgemeefter. Om u te dienen, uwe Majefteit. De Koning. Waar hebt gy dat dan geleerd ? De Burgemeefter. Ei, uwe Majefteit, wy hebben de Franfchen zo lang hier gehad, dat men het wel heeft moeten leeren. De Koning. Nu waarachtig] als gy het daar van hebt, zo zal ik de Westfaalenaars wel om verfchoo- ning  Koning van Pruis/en. 59 ning moeten vraagen, dat ik tot hier toe geloofd heb, dat zy niets leeren konden. Want overal, waar de Rusfen in myne landen geweest zyn, heb ik nog niemand gevonden, die het Rusfisch van hun geleerd heeft. De Burgemeefler. Ja , uwe Majefteit , die zyn ook zoo niet voor de verkeerïug, als de Franfchen. De Koning zeide lagchende: dat zullen uwe Vrouwen wel getuigen. Als de Koning in 't jaar 1763 voor de eerfte keer weder in zyn vertrek op het Slot te Ber Mn kwam, wierp hy zich in een' leuningftoel, en zeide: Het is my , als of ik een reis om de wereld gedaan had, en nu weder in myne wooning te rug kom. • Die grap heeft deze keer langer geduurd, dan ik dacht, en na my zeiven geplaagd en vermoeid te hebben , vind ik geene verbetering, dan dat ik weder keer, daar ik uitgetrokken ben, dat myne jaar en zyn toegenomen, en dat ik veel zal moeten opruimen, het geen de oorlog in wanorde gebracht heeft. In de jaaren 1771 en 1772 had de Koning den Gene-  6o Byzonderheden betreffende den pferaal van B * * * mede gebruikt, om bet Kordon in Poolen te trekken. By deze gelegenheid kon deze voor zich zeiven zorgen, gelyk hy ook deed. Doch, alzo hy veel van de gastvryheid hield, en geern vrolyk leefde , ging het verkregen geld fpoedig weder voort, en hem bleef weinig of niets over. De Koning hield eenige jaaren daar na de revue over zyn Regiment, en zeide by deze gelegenheid tegen hem; Nu myn lieve B * * * ik hoop , dat gy toch ge/paard zult hebben, en u zeiven nu in goeden doen bevindt? — Waarachtig uwe Majefteit, antwoordde de Generaal, het is alles weder voort, en als er niet fchielyk weder een Kordon in Poolen getrokken word, weet ik niet, hoe ik het maaken zal, om myne uitgaven goed te maaken, Myn lieve B * * * hernam de Koning, terwyl hy hem zacht op den fchouder klopte, een verftandig huisman zaait en oogst; maar hy kykt ook uit, dat hy iet voor den winter bewaare, op dat hy geen gebrek behoeft te lyden. Ik beklaag u. De Koning was een vyaud van alle partyfehappen en aanhangmaaken in den Godsdienst, hy kon daarom de Moravifche Broeders niet wel lyden, om dat zy allerwegen bekeerlingen zochten te maaken. Onder anderen vernam hy , dat zy zich ook in Pruisfen fterk begonnen uit te breiden. Hy ftelde daarom in 't jaar 1748 eene Kommisfie aan, welke last had, om de  Koning van Pruisfin. 61 de grond-beginfelen dezer lieden, zoo flipt rhooglyk, te onderzoeken; Aan dezelve gebood hy uitdruklyk, toe te zien , dat zy geen meer Profelyten maakten. Ik wil niet, fchreef hy eigenhandig onder eene Kabinets-orde, dat men de goedhartigheid en ligtgeloovigheid der menfchen zal misbruiken, en bemin myne onderdaanen te zeer, dan dal ik ze zou laten misleiden. Toen de Lotery in 't jaar 1763 door den Geheim* raad Kalzabigi zou ingevoerd worden , fprak de Koning met hem over -dit onderwerp, en zeide: Ik geloof niet , dat uw plan voortgang zal hebben, dewyl het land te veel door den oorlog geleden heeft. Kalzabigi verzekerde, dat hy al te wel en te Hipt onderzocht had, of zyne voorflagen mooglyk waren, zo dat hy niet in 't geringfte tvvyfelde, of zy zouden haar oogmerk bereiken. Dat zal my heel lief zyn, hernam de Koning, ik vrees maar, dat gy aan uwe Fortuin een al te fraaie maske gegeven hebt, om dat gy er zo vast flaat op maakt. De Koning vernam eerst heel laat door den Overften Quintus , dat Gottsched , Luther met betrekking tot het geen, de Koningin zyne Memoires de Brandenbourg van dezen vermaarden Hervormer ge-  62 Byzonderheden betreffende den gezegd heeft, verdeedigd had. Daar op zeide hy al Jagchende tegen den Overften : De man zal zyne moeite bezwaarlyk in dit leren beloond krygen, en ik zou hem nooit geantwoord hebben. Gemeenlyk werden alle jaaren de Kadetten te Potsdam aan den Koning voorgefteld, welke als Jonker onder de Regimenten by de Armee zouden komen. By zulk eene gelegenheid vraagde de Koning zekeren Kadet naar zyn naam. De Kadet noemde dien. Gy zyt niet van Adel , zeide de Koning. Dc Kadet antwoordde met eene edele vrymoedigheid: Uwe Majefteit heeft toch myn Vader daar voor gehouden. De Koning. Wie was dan uw Vader ? De Kadet. Myn Vader was Kapitein van Regiment, en is in den vcldflag by Leuthen gebleven. De Koning. En hoe heette uw Vader? De Kadet noemde den naam nog ééns. De Koning. Gy /preekt niet duidlyk, myn Zoon. Ik heb in de daad uwen Vader wel gekend, en hy was van eene goede Familie. Ik zal u ook by een goed Regiment plaatzen. In  Koning van Pruis/en, 53 In 't jaar 1783 bejegende den Ambtman te Wusterhaufen, wien de Koning wel kende, het ongeluk, dat zyn Comtoir-Schryver een aanzienlyke fomme gelds ontvreemde, met zyne Dochter voort ging, en zich naa Saxen begaf. De Ambtman ging terftond naa Potsdam, Helde zich den Koning voor, en vertelde hem zyn ongeval. De Koning zeide: Myn lieve Vriend , gy zyt onvoorzigtig geweest , en hebt het derhalven aan u zeiven te wyten, dat het u zo gaat; maar ik kan u thans niet helpen; de Kerel zit in Saxen, en daar kan ik hem niet zo gemaklyk opvatten, als gy misfchien denkt. Gy moet geduld hebben, en als er zich eene goede gelegenheid opdoet, om u van dienst te zyn, zal ik voor u zorgen. Eenige dagen daar na fchreef het Saxifche Hof aan den Koning , en verzocht om de overlevering van eenen Gelukzoeker , die in Saxen flegte pasfen gedaan, en zich vervolgends in het Pruisfisch gebied begeven had. De Koning had dit naauwlyks verftaan, of hy zeide: dit is eene gewenschte gelegenheid, om den eerlyken Vent in Wusterhaufcn te helpen; en tevens beval hy, dat men aan het Hof van Saxen zou antwoorden: dat de Koning genegen was, om deszelfs verlangen geern te voldoen, indien het daar tegen den gevluchte?! Comtoir-Schryver wilde overleveren. Deze zaak veroorzaakte veel omfhag, en het was moeilyk, om  64 Byzonderheden betreffende den om den laastgemelden overgeleverd te krygen. Maaf de Koning bleef er op ftaan, en de misdaadiger werd eindelyk na veel over en weder fchryven gevangen naa Berlin, en van daar op de V&sting gebracht. Dc Ambtman kreeg zyne Dochter en ook wat geld weder. Eenige jaaren daar na overleed hy , en zyne Weduwe moest nog eenige gerechts-kosten voot de gemelde zaak betaalen. Zy keerde zich tot den Ko« ning, cn verzocht om ontllag van deze kosten. Deze bewilligde terftond in dit verzoek, en fchreef op den kant van het bericht, dat hy zich deswegenshad doen geven : Ongelukkigen moet men niet nog meer drukken. In Potsdam kon de Koning zich zelden openlyk laten zien, zonder van bedelaars, die gemeenlyk Invalide Soldaten waren, omringd te worden. Op zekeren dag kwamen hem twee zoodanige lieden in den weg, zo dat hy ftil moest houden. Wat iviit gy? riep de Koning hen toe. Uwe Majefteit, antwoordden de Invaliden, indien gy ons niet verzorgd, moeten wy als honden crepeeren. Ei wat! vervolgde dc Koning, gy moet naa Berlin by den Generaal Weuell gaan , die zal u helpen. Dat God zich ontferme, antwoordden de Invaliden, daar zyn wy al driemaal, geweest, en die kan ons ook niet helpen. Nu dan helpe u, wie wil, zeide de Koning met gemclykheid, ter-  Koning van Pruis/en. 65 terwyl hy voortging. Neen zeide de ééne Invalide op een' toon , die de grootfte gemclykheid te kennen gaf, daar fla de henker in; de één kan niet helpen, en de ander wil niet. Toen de Koning dit hoorde, keerde hy zich terffcond om, cn zeide: Gy moet my niet nageven, dat ik u niet helpen wil; gaat «e; Berlin, daar zal wezenlyk voor u gezorgd worden. En de Koning fchreef aan den Generaal-Luitenant van Wedell : Myn waarde Generaal-Luitenant van Wedell ; ik zend u hier twee Invaliden, die gelooven, dat alle hulp voor hun verlooren is. Doch om hun het tegendeel daar van te toonen , zo zult gy hun met eene bediening, evenredig naar hunne vermogens ten fpoedigften verzorgen , en toezien, dat deze arme menfehen, die hunne gezondheid aan het Vaderland opgeofferd hebben , brood krygen. Ik ben enz: Op zulk eene nadruklyke aanbeveling werden deze twee fpoedig verzorgd. De waardige Generaal-Luitenant van Kalsow, die reeds een gunfteling van Koning Frederik Willem den Eerften geweest was, en wien ook Frederik de Tweede achtte, had het ongeluk, dat hy, by VIII. Düel. E den  66 Byzonderheden betreffende den den inval der Rusfen in de Nieuwmark veel tegen» fpoed leed. De Koning , toen hy na de vrede in deze oord kwam, legde by dezen ouden Generaal op ieszelfs Landgoed een bezoek af, en zeide hem met veele aandoening: Myn waarde Kalsow , men heeft my gezegd, dat gy van de Rusfen in uwe rust geftoord zyt. Ik beklaag u van gantfcher harte, en wees verzekerd, dat ik myn best zal doen, om alles weder goed te maaken. Heeft myn genadigfte Koning zo veel geleden, antwoordde Kalsow , dan zal het my ligt vallen, om het doorgeftaane leed te vergeten. Ik beklaag alleen myne zwakheid, dat ik uwe Majefteit niet heb kunnen volgen; cn niet dat weinige, dat de vyiind my ontroofd heeft. Gy behoort tot die mannen, myn waarde Kalsow, die ik hoogacht, ging de Koning voort, en wier getal daaglyks mindert. Houd het zo lang als mooglyk is, en ik zal my altyd verheugen , wanneer ik hoor , dat liet u wel gaat. Kalsow overleed niet lang daar na. De Koning vertroostte de Weduwe met een' brief, welke voor den overledenen het waardigfte monument kon zyn, terwyl hy aan haar tot aan haar dood toe een aanzienlyk jaargeld gaf. De Koning kon niet wel dulden, dat zyne Officiers zich met burgerlykc bezigheden inlieten, of met byzaaken ophielden, waar door zy in den dienst nalatig kon-  Koning van Pruisfen. 67 konden worden. Hy had eens eenige bezwaaren over eenen Hopman gekregen, die zich ten nadeele der Burgery in zyn garnizoen met den akkerbouw en veefokkery ophield. Toen de Koning op de naastvolgende revue kwam, cn het Regiment bezag, daar de Hopman onder hoorde , vraagde hy hem: Wat het graan koste , hoe veel tonnen bier uit een mud mout gebrouwen konden worden ? en meer dergelyke huishoudelyke zaaken. De Hopman werd daar over verlegen, en zeide: hy kon op dit alles zyne Majefteit geen voldoenend antwoord geven, zo als dezelve begeerde. Nu, dan zult gy van de Kompagnie ook niet veel weten , zeide hem dc Koning toen met een Waarfchuwenden blik, en verliet hem. De Hopman liet zich dit genoeg wezen, en verkocht fpoedig zyn' akker en gantfche boerdery. De Koning vernam alles , wat in de kleinfte hoeken van zyne Staaten voorviel, en dus bleef hem ook dit niet onbekend. Toen hy in het volgende jaar de Kompagnie van dezen Hopman weder monfterde, zeide hy tegen hem: Uwe Kompagnie is zeer verbeterd; wat hebt gy Jchoon volk! ga zo voort, en ik zal aan u denken. Kort daar op ontving de Hopman een gefchenk van 500 Daalers, ook gaf hem de Koning in 't vervolg nog verfcheidejl tekens van zyn genoegen en gunst. Dat de Koning het verlies van den Generaal van E 2 Seid-  68 Byzonderheden betreffende den Seidlitz byna voor onherftelbaar hielJ, fehynt daar uit te blyken , dat hy een jaar na deszelfs dood, wanneer hy zyn gewezen Regiment monfterde, tegen den nieuwen 'Chef zeide : liet is waar, een fchon Regiment} maar Seidlitz onibi eekt. Nadien 's Konings nieuwsgierigheid van jongs af zeer groot geweest was, zo had hy van vecle dingen byzondere kundigheden verworven. Dus wist hy by voorbeeld van de adelyke Familiën in de Pruisjifche Staatcn heel naaüwkeurig, of cn hoe zy zyne Voorvaderen gediend hadden, dan of zy hun ongenegen geweest waren ; cn dienvolgends regelde hy zyne gunst of ongunst jegens hen, ook was het hem bekend , hoe de Regimenten in zyne Armee van de oudfte tyden af gediend hadden. Hy zeide daarom dikwyls van het voormalig Regiment van den Hertog van Berern, (thans van der Goltz) welk in den Spaanfchen Succesfie-kryg in Ilalïên byzonder had uitgemunt : dit Regiment heeft het huis (Brandenburg) veel eer aangedaan. Een Regiment Kavallery had, ten tyden van Koning FrbdbIUK den Eerden, een opftand verwekt, dit was de reden, waarom .de Koning hetzelve, niet- i te-  Koning van Pruis/en. 65 regendaande het zich naderhand dikwyls braaf gedroeg, nooit recht lyden kon. By eene revue deelde de Koning de fchikking uit voor eene volgende manoeuvre , zonder dat de Chef van het gemelde Regiment er het geringde van vernam. Deze was hier in 't eerst over verlegen, maar hielp zich zeiven , en onderzocht, wat dc Koning belast had te doen. Op den dag van de manoeuvre verborg hy zich met het Regiment in een bosch, viel de Armee van den Koning onverhoeds in de flank, en rukte in vollen draf tot het hoofd voort, daar zich de Koning bevond. Toen deze dit Regiment zo onverwachts zag aanrukken , riep hy : Kanon hier! Kanon hier! Maar de Oeneraal zeide : Uwe Majefteit late de Kanonnen maar blyven, alzo zy haar nergens toe dienen kunnen. Deze manoeuvre verraste den Koning , maar veranderde zyn ongundige gedachten van dit Regiment niet. By eene andere gelegenheid vertoonde dit zich nog duidelykcr. Als dc Koning dit Regiment dc gewoone manoeuvres had laten maaken, zeide hy tegen den Chef: het Regiment ryd heel fiecht, het deugt volftrekt niets. Maar by Torgau deugde het toch wel, antwoordde de Generaal. Dal is wel waar,'hernam de Koning, maar het is toch een oproerig Regiment, Zo dacht dc Koning, en daarom behoeft men zich niet te verwonderen, waarom eenige Familiën in zyn dienst haar geluk niet maakten. 1 Daar waren altyd redenen voor handen; maar weinigen kenden die. E 3 Iu  70 Byzonderheden betreffende den In 't jaar 1772 diende zicli by den Koning zeker Koopman aan , met naamc Wind, uit Zwol, die, tegen zeer aanzienlyke Beneficiën, een Fabriek van Kastoorhoeden in de Koninglyke Staaten wilde aanleggen. De Koning zond dit voorflel daar het hoorde , en had er eigenhandig by gefchreven: Ik heb geen Wind meer in myne landen nodig, alzo ik al genoeg heb. Het is merkwaardig , dat dc Koning niet geern zag, dat perfoonen in zyn dienst, die hy achtte, en bruikbaar vond , trouwden. Hy leed dit zelfs van zyne mindere huisbedienden niet; ook jaagde hy er verfcheiden van hun weg, wanneer hy vernam, dat zy gehuwd waren. Hy geloofde, dat deze lieden, die zich aan eene vrouw verbonden hadden, hunne activiteit in den dienst verloren. Een Officier van de Kavallery ftond by den Koning in groote gunst. Hy fprak dikwyls met denzelven op de vriendelykfte wyze, cn had hem de vryheid gegeven, om regelrecht by hem te komen, zelfs als hy nog te bed lag, welk anders alleen in de dringendfte omftandigheden gefchieden mag. Bovendien had  Koning van Pruis/en. 71 had hy eene Prebende voor dezen Officier uitgezonderd , welke hy hem ook zeker zou gegeven hebben, indien deze niet in het hoofd had gekregen, om te trouwen. Dc Officier fchreef deswegens aan den Koning. Deze weigerde hem tot tweemaal toe confent tot het huwlyk, maar gaf het hem eindelyk, nadien hy niet ophield te verzoeken. Van dezen tyd af was de Koning niet meer zo vriendelyk jegens hem als voorheencn. Daar hy hem anders by elke revue na vccle omftandigheden, zyn perfoon betreffende vraagde, zo vernam hy thans alleen by hem naar de belangen van het Regiment. De eerfte keer, dat dc Koning hem na zyn huwelyk zag, zeide hy tegen hem: Gy ziet er niet wel uit; gy moet ziek zyn! Ik ben nooit zo wel en gezond geweest , als thans , Uwe Majefteit, antwoordde ue Officier. Neen! Neen! hernam de Koning, zeg dat maar niet; gy zyt niet gezond; en zedert fprak hy geen woord meer met dezen man, dat hem betrof. By een doorbraak der Elve in de Oude Mark, waren eenige bruggen weggefpocld , welker onderhoud verfcheiden naby dezelve gelegen dorpen toekwam. Doch alzo dezen veel geleden hadden, konden zy de kosten niet opbrengen , en verzochten daarom: de Koning wilde die op zich nemen. Men E 4 deed  72 Byzonderheden betreffende den deed den Vorst deswegens voordellen, doch, hy was toen reeds misnoegd over de groote kosten, die hy uit hoofde van den watersnood had moeten maaken, en floeg dus dit verzoek af. Nademaal echter de herftelling der bruggen volftrekt nodig was , werd hem ten tweedemaal een verzockfchrift overgeleverd. Op den kant van hetzelve fchreef de Koning: Wanneer myn Vader oportet ft hreef, (*) dan wist men, wat dit beduiden moest; thans wil men my dat oportet voorfchryyen! ik heb geen penning. In het laatfte jaar van den Zevcnjaarigen Oorlog liet de Koning den Zanger Porporino te Breslau komen, en vraagde hem: hoe het hem al ging? De ander antwoordde: droevig genoeg, nadien ik de tegenwoordigheid van Uwe Majefteit zo lang heb moeten misfen, en de bedenkclyke toeftand , waar in dezelve zich bevonden beeft , my dikwyls in vrees heeft gebracht. De Koning floeg hein op den fchou- der, (*) Koning Frederik Willem de Eerrte had de gewoonte , als hem eenige voordellen om het inwilligen eeniger gelden, tot bezorging van nodige werken overgeleverd werden , en hy geen goeden luim had , op denkant te fchryven : oportet. Dat was te zeggen: men moest zich, zo goed als men kon, trachten te helpen.  Koning van Pruisfen. 73 der, en zeide: Ik hoop, fpoedig rust te zullen krygen , en dan zal ik aan u denken. Dat heeft Uwe .Majefteit al dikwyls gedaan, hernam Porporino. Dit gezegde bevreemde den Koning, waarom hy vraagde: Wanneer dan? Wanneer dan? ——■ Uwe Majefteit, vervolgde Porporino , maakte my dikwyls tot Keizer en Koning; doch het hielp my niet veel; alzo deze waardigheden maar weinige uuren duurden. De Koning lagchte hartelyk, en zeide: dit zy hoe liet zy, ik verzeker u , menige wezenlyke Keizer en Koning heeft niet meer gedaan, dan gy in de Carneval, als gy in de Opera Koninglyke en Keizerlyke rollen fpeeldet. In 't jaar 1750 diende zich een Fransch Muzykant by den Koning aan, en verzocht, dat hy hem hooren, en dan in zynen dienst wilde nemen. De Koning liet den Kapclmeefter Graun by zich ontbieden, tegen wien hy zeide: Hoor ééns, Graun, daar wil een Franschman voor my fpeelen. Maak toch, dat de Windbuil verneemt, dat hier ook Muzykanten zyn. Ik wil hem dezen avond hooren. Graun nam eenige van zyne zaaken mede, en verfcheen op het Concert. De Franschman was hier. Deze fpeelde een Concert met veel vlugheid en gemaaktheid. De Koning vraagde , of hy voor de vuist op het lezen af fpeelde ? Dc Muzykant zeide ja. Toen wenkte de Koning Graun, deze legde hem een ftuk van zyn werk voor, waar in E 5 een -  1\ Byzonderheden betreffende den een fraai Adagio voorkwam. Het eerfte Allegro ging redelyk; maar toen het tot het Adagio kwam, zoo verilechte de uitvoering. De Koning wachtte het einde niet af, maar verliet het Concert-vertrek. Hy zond den Muzykant een gefchenk, en liet hem tevens aanzeggen : dat hy neg veel moest keren , om in Duitschland zyn geluk te maaken. Zekere Weduwe in Berlin verzocht den Koning, om haar klein huisjen, het welk dreigde i:i te Horten, te laten opbouwen. De Koning liet haar antwoorden : voor eene Weduwe was een huis jen heel goed: zy had geen huis van doen. De Koning was ééns by het exerceeren over zeker Kapitein zo voldaan, dat hy hem over tafel openlyk prees, en er byvoegde: Ik zal den man de orde pour le merite geven. Naauwlyks was de tafel opgenomen , of de Kapitein verftond van zyne vrienden, wat er gebeurd was, cn nam reeds by voorraad gelukwenlhingcn aan. De Koning, die van alles, wat cr omging, bericht kreeg, was daar over te onvrede; en gaf den Kapitein de orde niet. Wanneer hy de volgende keer deszclfs Kompagnie monfterde, zeide hy tegen hem : dwaalen is menschlyk. „ Dat heb ik  Koning van Pruis/en. 75 ik helaas dikwyls ondervonden !" antwoorde de Hopman. Daarom moet men niet alles gelooven, wat de menfchen fnateren, hernam de Koning, hem tevens verlatende. Na den veldflag by Rosbach had de Koning tot zyn middagmaal eene fchotel Ramalats, die hem ongemeen wel fmaakte. Hy nodigde zyn gezclfchap om er ook van te eten, alzo het een voortreflyk gerecht was, dat heel wel voegde in dezen veldtogt. Het heeft geest, myne Heeren, zeide hy, en verjierkt de hersfens, en dit hebben wy thans van doen. Toen de Koning vervolgends met zyne iVrmee na Sileziën tot den dag by Leuthen marfchcerde , en zich met de gedagen Armee van den Hertog van Bevern verëenigde, ontftond cr onder de Knechts van de beide Armee een hevig gejank; dewyl de Knechts van 's Konings Leger beweerden , dat die van het andere voor hun wyken moesten. Dc Koning kwam er juist op aan, dat zoortgelyke twist ontdaan was. Hy reed daar op zelf naar dc plaats, daar dit gebeurde, en vraagde: wat er te doen was? Een of twee ftoutc Pakknechts, die uit Saxen gekomen waren, en met al dit gekyf verhit waren, zei.ien met  76 Byzonderheden betreffende den met groote ftoutheid; gy zult ons zelf gelyk geven, Uwe Majefteit, dat die rekels rcfpcct voor ons moeten hebben, om dat zy zich van de Oostenrykers het jak hebben laten uitborftelèn. De Koning lagchte hartelyk over dezen twist om den rang , en zeide: Gy zyt zotten, en ik rade u vrede te houden; anders zal ik u allen het jak laten uitborjlelen. Wanneer de Koning na het innemen van Brieg in den eerften Silezifchcn veldtogt, eenige gevangenen van de gewezen Keizerlyke bezetting bezag , zeide een oud Keizerlyk Soldaat tegen hem: „ Waarlyk! Uw Majeftei,t is, zedert ik haar niet gezien heb, een recht hupsch Heer geworden." Hebt gy my dan wel gezien? vraagde hem de Koning. „ Ja zeker! hernam de gevangen Soldaat. Ik heb u heel dikwyls in 't leger by Muhlberg gezien; toen diende ik den Saxen, en ftond voor uwe tent op fchildwacbt." Zo, zo, zeide de Koning al lagchende, en zich tevens na zynen Paadjen keerende, zeide hy; geef hem toch iet uit oude kennis wege. De Koning werd dikwyls door tegenftrydige berichten, die hy gemccnlyk zelf ophaalde , verleid, om voorfchriften en ordonnantiën te geven , die geheel niet  Koning van Pruisfën. 77 niet doelmatig waren. Op zekere reize naar de revue ontmoette hy ééns van Kuftrin een drift rundvee, welk Slachters van Berlin voor zich uit dreeven. Dc Koning deed zyn rydtuig itilhouden, en vraagde deze lieden: waar van daan ? De Slachters. Uwe Majefteit, wy zyn Slachters van Berlin. De Koning. Wat wilt gy dan met dat vee daar? De Slachters. Het is flachtvee, Uwe Majefteit; wy dryven het naa Berlin, waar het onder het werkvolk verdeeld wordt. De Koning. Waar hebt gy die osfen gekocht? 1 De Slachters. In Polen. De Koning. In Polen ? Kondt gy het hier in 't land niet d,oen? Daar is hier immers eene goede veefokkery ? De Slachters. Ja , Uwe Majefteit , heel goed; maar zulk vee, als wy nodig hebben , kunnen wy hier niet krygen; anders zouden wy die kostbare reize wel fpaaren. De Koning. Dat geloof ik niet. Nu reist in Gods naam; ik zal er nader onderzoek naar doen. Toen  *3 Byzonderheden betreffende den Toen dc Koning vervolgends in Pommeren kwam, fprak hy met den Krygsraad S * *, dien hy voor een goed Oeconomist hield , en vraagde hem : hoe het kwam , dat er geen Jlachtvee in 't land aangefokt wierdt, zo dat men het uit Polen moest haaien? ■ Dat is niet nodig, antwoordde de Krygsraad; daar is hier vee genoeg ; maar de Slachters hebben die eigenzinnigheid; zy kopen het niet, en gaan liever naa Polen. Ik heb , vervolgde hy , goed flachtvee genoeg, maar er komt er geen een, die het my afhaalt, en jaarlyks zend ik bede kudden Hamels buiten 's lands, daar ik niet afkan komen. Dit bericht maakte den Koning boos , zo dat hy bevel gaf: „ Dat er geen bnitenlandsch flachtvee ingebracht mogt worden, alzo er in 't land genoeg was." Het is bekend , hoe lang dit gebod werdt in acht genomen. Misfchien gaf een foortgdyk geval aanleiding tot het volgend antwoord. De Kramers in Berlin verzochten den Koning om verligting en herftelling van hunnen vervallen handel. Toen hy dit affloeg, en zy hem vraagden: waar zydan in handden zouden? — antwoordde hy: in Kalveren. Dc edele Frederik trad ééns af by een' Predikant in  ; Koning van Pruis/en. 7^ in de Nieuwmark, en zag aan deszelfs woon-vertrek met groote letters gefchreven : wie aan tien tanden heeft gegeven, zal hun ook wel brood daarvoor geven. Nieuwsgierig, om den zin van deze woorden te weten , liet hy den Predikant roepen, die hem de volgende opheldering gaf. Hy had uit medelyden de Weduwe van den overleden Predikant met 10 Kinderen getróuwd; cn dezen hadden, God dank! nog geen honger behoeven te lyden. De Koning. Is dan uwe plaats zo voordeelig? De Predikant. Ach , Uwe Majefteit! het komt krap aan. Doch het is zo, dat wy er het leven by hebben. De Koning. Nu, gy hebt een goed werk gedaan, ik zal voor u zorgen. Kort daar na krygt deze Predikant eene zeer voordeelige plaats in JVestfaaien. Maar hy had geen middelen, om zich zeiven, zyn huisgezin en andere dingen uit dc Nieuwmark derwaards over te voeren, en verzocht derhalven by den Koning om een Voorfpan. ,, Voorfpan, antwoordde de Koning daar op, kan ik u niet geven, maar wel 20 vosfen (Frederiks d'Or) die even goed trekken zullen. Het  8o Byzonderheden betreffende den Het Regiment, dat thans van Langefeld heet, en in Maagdenburg ligt, had in tien Zevenjaarigen Oorlog de winterkwartieren in Altenburg , welk als 't ware, een tweede Kapua voor de Pruis/en was. Zy hadden hier vol op te eten en te drinken, cn leefden alle dagen heerlyk en in vreugde. Wanneer datzelfde Regiment in den daar op volgenden veldtogt te SmirJitz in Moravie'n (fond , om de belegering van Olmutz te dekken, had het volk byna niets anders te eten, dan boonen. Zy klaagden daar ééns over by den Koning, die hen in 't voorbygaan vraagde, hoe het hun ging? Ach! Vader, riepen zy, wy moeten altyd boonen eten. Kinders, zeide hy, Altenburg kan niet overal zyn! En het volk was te vrede. De volgende byzonderheid is den Uitgever van hooger hand gunftigst medegedeeld. Voor de bataillc by Leuthen brak de Koning heel vroeg met zyne Armee op. Hy reed , verzcld van zyn gevolg, een eind wegs voor uit, en als hy achter zich een zacht geruis hoorde , vraagde by een' van zyne Adjudanten, wat dit beduidde? Deze antwoordde : dat de Soldaaten geestelyke morgenliederen zongen; of hy zou heenryden, om dit te verbieden. Neen', zeide de Koning, blyf hier; zich. vervolgends na eenen zeer verdienitelyken Generaal keerende , met  Koning van Pruis/en. SI biet déze woorden: Meent gy niet, dat ik met zulk volk van daag overwinnen zal ? Wanneer de Profesfor in de Geneeskunde, Hof» man te Halle , overleden was , die twee honderd Ryksdaalers inkomen had, vraagde de Staatsdienaar, Vryheer van Furst , den Koning: of hy van dit inkomen aan den Profesfor Böhmer een honderd Ryksdaalers , en den Profesfor Junker (die geheel geene bezolding had) ook een honderd Ryksdaalers wilde vergunnen? zo fchreef de Koning op den kant: Als hy bekwaam is, ja; maar is hy een ezel» dan moet men een ander zoeken. 's Konings tegenzin tegen de Theologanten zal men tót de volgende Byzonderheden genoeg zien, om dat hy geloofde, dat zy allen huichelaars waren. De Profesfor Sulzer vervoegde zich by den Schoolraad van 't Gymnafium van Joachims-thal met verzoek , dat men hem , uit hoofde van den zwakken (laat zyner gezondheid, van het ambt van Vifitator van dit Gymnafium wilde ontdaan. Dit werdt den Koning bericht, en men floeg tevens in plaats van VIII. Deel. F Sul-  ?2 Byzonderheden betreffende den Sulzer den Hofprediker Noltanius voor. De Koning fchreef op den kant: Geen Paap! daar komt niets van. Merian zal er wel voor pas/en. By zekere gelegenheid , als men hem te kennen gaf, dat het niet zo gcmaklyk was, een Profesfor in dit vak te vinden, drukte de Vorst zyn gevoelen van een' Theologant op de volgende wyze uit: Een Theologant is ligt le vinden ; dat is een dier zonder reden. De Profesfor Moldenhauer , die tevens Predikant was te Koningsbergen, fchreef in 1765 den 16 April onmiddelyk aan den Koning, dat men hem in Hamburg tot Predikant by de Domkerk wilde hebben, en verzocht om verlof, om deze beroeping te mogen aannemen. Dit verkreeg hy. Maar naderhand fpeet het hem, en hy liet den Koning door de Pruisfifche Regeering voordragen: indien hy Adjunct wierd van den ouden Predikant Jester , die eene voordeeligc plaats had, dan wilde hy weder blyven. De  Koning van Pruis/en. 83 Dc Koning nam deze wyfeling van Moldenhauer üngunftig op, en fchreef op den kant: De vervloekte Paap weet zelf niet, wat hy wil. De duivel haal' hem! De Doctor in de Theologie, G. A. Franke'te Kalle, wilde volftrekt geene Komedie in Halle toelaten. Deshalven werden van den kant der Univerfiteit aan het Generaal-direetorium te Berlin vertoogen gedaan, dat dezelve aanleiding gaf tot wanorde, en derhalven verboden moest worden. Dit , hier over gecorrespondeerd hebbende met het Geestelyk Departement, berichtte den 3iften January 1745 den Koning, dat de Univerfiteit te Halle voorgedragen had, de Komedianten uit Halle te doen vertrekken, dewyl in de Komedie onder de Studenten twist ontftaan, en tot vechten gekomen was, waar by één aan de hand gekwetst was. Het hing derhalven van zyne Majefteit af, of dc Komedianten in Halle blyven zouden ? De Koning fchreef eigenhandig op den kant: Dat is de fchuld van dat geestelyk muggenpah Zy moeten fpeelen , en de Heer Franken , of hoe de S heet, moet er by zyn, om de Studenten voor zyn zot voorftel openbare fatisfa&ie F » U  84 Byzonderheden betreffend* den te geven, en my moet het Attest van de Komedianten toegezonden worden, dat hy daar geweest is. Als dit Attest niet terftond kwam, kwam er den 17 February een bevel van den Koning aan het Geneneraal-directorium: dewyl hy nog geen effect van zyn bevel gezien had, zo moest hem dit Attest nopens den Profesfor Franke nog voor zyn vertrek naa Silezièn gezonden worden. Hier op antwoordde het Gcneraal-direclorium: dat het niet zou nalaten, dit Attest terftond na den ontvangst aan zyne Majefteit te behandigcn. De Koning fchreef op den kant. In 't vervolg zullen de Heeren Paapen wel verfiandig worden, en niet denken, om het Directorium en my by den neus te hebben. De Paapen te Halle moeten kort gehouden worden: het zyn Euangelifche Je/uiten, en men moet hen by alle gelegenheden niet het minjle gezag inruimen. Men zegt, dat de Koning Franke te veel gedaan , en dat het hem naderhand gefpeten heeft. De Koning was met de directie van den Abt Haiin over het School te Kloosterbergen zeer te onvrede, en  Koning van Pruis/en. 8y en drukte zich daaromtrent op de volgende wyze uit: De Abt deugt niets; men moet een' ander in dien post hebben. Geen mensch wil zyne kinderen daar heen zenden, om dat de kerel een overgedreven poè'tifche zot is. Hier op werd den Vorst de Directeur Frommann voorgeflagen , dien hy ook goedkeurde , onder beding: als hy maar geen muggezifter was. De Koning meende by den zogenoemden geeftelyken ftand ook hoogmoed en titelzucht waargenomen te hebben, en dit bracht hy 1753 in een Kabinetsbevel heel wel te pasfe by. Myn waarde geheime Staatsdienaar, Vryheer van dankelmann. „ Nadien de tegenwoordige Veldprediker van het Regiment Oud-Wurtenberg, Struensee , zich by my bezwaard heeft, dat het Lutherfche Opper-konfiftorie het hem onlangs opgedragen Super-intendentfchap op de Altftad in Brandenburg in eene enkele Infpectie wil veranderen , niettegenftaande dit het oudfte Super-intendentfchap in de Keurmark is, en F 3 de-  86 Byzonderheden betreffende den deze titel aan zyne voorzaten van ouds af gegeven is ; zo laat ik u zyn vertoog toekomen, met bevel, om de aangewezen omftandigheden flipt te examineeren, en het nodige daaromtrent te beichikken. Want ah hoewel ik den geestelyken hoogmoed, en verwaandheid, om met groote titels te praaien, geenszins approbeer, zo zie ik toch niet, waarüm men hier in verandering maaken, en het niet by dc oude fchikking laten wil." 's Konings haat tegen de Geestelyken ondervonden zelfs hunne kinderen , wanneer zy om verzorging verzochten. De Priesters-Dochters (fchryft by) waarom trouwen die H.... niet. Zo zy gebrekkig zyn, kan men ze verzorgen, maar zyn zy gezond, dan kunnen zy trouwen of werken , dat voegt voor haar' Jland. Zeker Landprediker fchreef ééns aan den Koning, en verzocht hem, dat hy hem de jagt in het bosch , naast zyn dorp gelegen, vergunnen wilde. De Koning, die federt het bekende geval in zyne jeugd dit onmcnschlyk vermaak verachtte, fchreef op het verzockfehrift van den Predikant; De  Koning van Pruisfen. 87 De Paapen moeten zingen en bidden, en hunne Boeren tot het goede vermaanen. Wat wil de gek met de jagt doen ? Omtrent het jaar 1777 zond het Gereformeerd Kérken-directorium alhier den tocnmaligen Koninglyken Dom-kandidaat B. naa St. , om als Vicaris het ambt van den ouden en zwaklyken Konfiftoriaal-raad en Hofprediker W. te voorzien. Omtrent anderhalf jaar daar na zond het zelve hem een beroep als Gereformeerd Predikant te Straatsburg in de Ukermark. Hier op keerde zich de Stettynfche Gereformeerde Gemeente tot den Koning , en verzocht hem , by wilde baar den tydelyken Vicaris B. tot werklyken Predikant geven, dewyl zy met hem zo voldaan was, dat zy geen beter wenschte. De Koning begeerde hier op een bericht van het Kerklyk Directorium, of er ook verhinderingen waren, waarom B. deze Predikantsplaats niet bekomen kon. Het Kerklyk Directorium antwoordde : daar waren zekerlyk verhinderingen; want vooreerst had zyne Majeftéit deze plaats alreeds door een Kabinets-orde aan den Hofprediker St. in Schw. toegezegd ; en vervolgends was de Kandidaat B. ook nog te jong voor een zo voordelige plaats, nadien er nogveele andere Geestelyken waren, die reeds federt langen tyd zich met ongelyk Hechter plaatzen zich vergenoegen moesten. De Koning F 4 fchreef  88 Byzonderheden betreffende den fchreef hier op eigenhandig: Indien er anders geene verhinderingen zyn , zo moet B. die Gemeente hebber:, dewyl de Gemeente hein hebben wil. En dus werd deze na den dood van W. ook werklyk als Konfiftoriaal - raad en Hofprediker bevestigd. Maar dc Hofprediker St. bekwam de Hofpredikers-plaats in C. De Koning vraagde ééns aan één' van zyne Paadjen, of hy wel zyne honden het eten op den behoorlyken tyd bezorgde. O ja , hernam de Paadjen, eerst zorg ik voor Uwe Majefteit; dan voor uwe honden, en ten laatflen voor-my zeiven. De Koning zweeg (lil. Maar den volgenden morgen , liet hy den Paadjen komen, cn zeide tegen hem: koffy voor my; befchuit voor myne honden; en dit goud horlo^ gie voor u. Eéns wandelde de Koning in zyn tuin te Sans* Sm -", en vond een' Tuinman, daar hy anders wel mede plagt te praaten , bezig met een hem weinig pasfend werk. Hy vraagde hem; wat hy daar deed ? „ O! antwoordde de Tuinier, ik doe zo iet tot tyd- verdryf!" Hebt gy ook tydverdryf van doen? zeide de Koning driftig; en van dit oogenblik af fprak hy nooit weder tegen hem, 's Ka-  Koning van Pruis/en. 89 's Konings Bedienden waren gcmeenlyk gewoon, des avonds , als hy reeds te bed gegaan was , dc overgebleven einden der wasch-kaarsfen onder eikanderen te deelen. Op zekeren avond, als zy by het vuur daar mede bezig waren, ftond de Koning onverwachts op, en wilde zyn Kamer-lackey roepen. De Bedienden, die hem hoorden, ontftelden hier zo van , dat zy gezamenlyk wegliepen , en de waschkaarsfen lieten liggen. De Koning treed in 't vertrek, en ziet hen weglopen. Hy gaat hun na en roept vergcefsch.- Niemand wil verfchynen, uit vrees voor zyn' toorn. Hy keert dan bedaard weder te rug; ergert zich over de fiechte bediening, neemt de kaarsfen en gooit ze gezamenlyk op het vuur. Hy ging vervolgends-weder te bed, en den volgenden ochtend was alles vergeten. Na het meubileren van het nieuw Paleis by Sans~ Souci, liet de Koning wylen den Kastelein Gigard ontbieden, om aan de vertrekken in de Belle-Etage haare aanwyzing te geven. De Koning beftemde de vertrekken , welke van de Koninglyke Familie bewoond zouden worden ; maar zeide te gclyk tegen den Kastelein, gy kunt toch niet lezen of fchryven. O ja, zeide deze, die zich daar op voorbereid had, F 5 ter»  90 Byzonderheden betreffende den terwyl hy volgens 's Konings opgave de verkregen aanwyzing met een potlood optekende. Wat hebt gy nu gefchreven ? Vraagde dc Koning , en wilde het opftel zien. De Kastelein verzocht verfchoond te zyn. Op 's Konings bevel wees hy eindelyk zyne optekening, en als de Koning daar eenige lange ftreepen, en eenige nullen op vond, lachte hy hartelyk. Nu moest de Kastelein zyn opftel verklaarcn, die bekende, dat elke lange ftreep een' Prins, cn de nul eene Prinfcs betekende. Ondertusfchen had by de volg-orde der vertrekken zo in zyn geheugen geprent, dat als hem de Koning uit zyn opftel cn in en buiten dc rei toetfte, hy in die Examen heel goed Haagde. Kort na den Zevenjaarigen Oorlog werdt over tafel van zeker gevecht gefproken, omtrent welks byzondcre omftandigheden de Koning niet van het zelfde gevoelen was als de tegenwoordig zynde Generaals. Om nu deze tegenfpraak te beflisfcn, gebood hy een Paadjen, Calabria , te roepen. Deze Calabria, een Italiaan van geboorte , was Granadier by het Kommando der Garde, welk de Koning altyd in den Zevenjaarigen Oorlog by zyn perfoon had , en de Koning had meermalen proeven van zyn flipt geheugen gezien. Het gebeurde, dat Calabria juist mede op het Slot de wacht had; hy trad dan met zyn patroontas op den rug de eetkamer in. Hier ftond hy aan  Koning van Pruis/en. 91 aan het einde van de tafel, alwaar nog een geheele Faifant op den fchotel lag. „ Hoor eens, Calabria , zyt gy by die actie daar en daar geweest?" Ja, Uwe Majefteit. „ Nu, vertel dan ééns, wat er ge- beurde." Hier op vertelde Calabria alle om Handigheden juist zo, als de aanwezende Generaals beweerd hadden. „ Gy hebt mis," hernam dc Koning, ,, bedenk u ééns." Na veele verzekeringen van Calabria , dat hy gclyk had , riep hy eindelyk met verheffing van Hem: Uwe Majefteit, als het geen ik gezegd heb, niet waar is, dan geve God, dat ik aan dit Faifant den dood eet!" en op het oogenblik pakte hy den Faifant uit de fchotel in zyn patroontas, maakte rechts om keer, en Hapte hart, zo als by dit Tempo gewoon is, met den voet by, cn was even zo fnel de deur uit. Een luid gefchatcr van lagcheu van het gantfche gezelfchap was hier het natuurlyk gevolg van, en de Koning fcheen met de onverwachte bcflisfing van den twist voldaan te zyn. Geduurende den veldtogt van 1761 gebood de Koning zynen toenmaligen geheimen Kamerheer Deining, dat hy hem een paar lieden zou voorflellen, uit welken hy een' tot Lackcy kon verkiezen, om dat er een elders bezorgd was. Eenige dagen daar na bragt Leining den Koning twee perfoonen , eenen Berlyner en eenen Sileziër. Dc Koning, eenige vragen,  02 Byzonderheden betreffende den gen , byzonder naar hunne geboorteplaats gedaan hebbende, gebood hen uit de kamer te gaan, en zeide tegen Leining: „ Ik wil den Sileziër houden." Leining zocht toen den Berlyner den Koning aan te pryzen , die naar zyne mcening veel boven den anderen uitmuntte: „ Neen, hernam de Koning, de Berlyner opvoeding deugt niets ; Ik ben ook niet veel waard, om dat ik daar geboren ben" In Berlyn gebooren , hervatte Leining , dat is waar , maar in Potsdam gemaakt. In de laatfte jaaren van 's Konings regeering was hy met den geheimen Finantie-raad van Launay, die Prcfident was van de Accyfen en de Regie, niet zo voldaan meer, als wel eer, cn dat liet hy hem by veele gelegenheden voelen. Als Launay eens op den jaarlyksch gewoonen tyd aan den Koning den ftaat der bezoldingen had toegezonden, vond de Koning, naar zyne gedachten, dat er te veel Calculateurs waren bygefteld, cn hy ftreek by de Provintiale Departementen meer dan de helft daar van uit. Gelyk hy by Berlyn by de generaale adminiftratie tien of twaalf dergelyke Calculateurs opgetekend vond , fchreef hy eigenhandig op den kant : Mon Dieu, quelle joule de Calculateurs ! Neuton a calculé le ciel ö3 la terre , & n'en a pas eu un feul. (Hemel ! welk eene menigte Calculateurs! Neuton heeft hemel en aarde berekend, en cr geen een' gebruikt!) Om-  Koning van Pruis/en. 9$ Omftreeks het jaar 1753 gebeurde het, dat de Koning Juffrouw Auguste , eene vermaarde fchoone Danléresfe by de Opera te Berlin, onverwachts op het Slot ontmoette. By de korte woorden wisfeling, die hier by voorviel, deed hy onder anderen de dubbelzinnige vraag: Comment va le commerce, Mademoifelle? (hoe gaat het met de neering?) waar op hy van de looze Auguste dit ftekelig antwoord kreeg: Fort mal, Sire ! depuis les Dames de qualitê s'en meient. (Heel Hecht, Sire ! zedert de voornaame Dames er zich ook mede bemoeien.) Zeker fchoon, groot, jong perfoon van 19 jaaren, met naame Westphal , geboortig van Kleef, was heen gegaan , en had onder de Hollandfche Garde dienst genomen. De Koning vernam dit terftond door den Hopman van Blankensee , die in dat Hertogdom op werving lag; wien hy zonder uitftel ten antwoord gaf: „ Doe uw best, myn waarde Hopman, dat „ gy dien jongen perfoon, op welke wyze het „ ook zyn moge, magtig wordt. De Hollanders ,, hebben geene groote kerels van doen, maar j, nog minder moeten myne landskinderen by ' „ hun  94 Byzonderheden betreffende den „ hun dienst nemen. Tk kan hun ook kaas en „ brood geven , het volk beter gebruiken dan „ zy, en tevens hebben zy eere, en worden als „ Pruisjifche Soldaaten geacht." De Kapitein van Blankensee vervolde fpoedig 's Konings wil, en de jonge Westphal werd vervolgends voor de Lyfgarde naa Potsdam getranfporteerd. {Het volgende heeft de Uitgever overgenomen uit de nog onvertaalde: Souvenirs d'un citoyen van den Heer Formey.) Ik zou geen einde vinden, indien ik alles zeggen wilde, wat ik denk, wat ik gevoel, en wat ik, met betrekking tot dezen Grooten Koning weet. Maar na dat ik ééns op het fpoor gekomen ben, om het voorledene my te herinneren, zo vergunne men my, om eene fchets van de betrekkingen , in welken ik met hem geftaan heb, te ontwerpen. Zy zyn zonderling genoeg, om my in een levend aandenken te blyven; en ik geloof juist niet, dat men my om het geen ik met de naauwkeurigfte waarheid daar van zeggen wil, van zelfs-zoeking zal kunnen befchuldigen. Toen de Kroonprins zich nog in Rhynsberg ophield , was ik in bricfwisfcling met den Heer Jordan de-  Koning van Pruis/en. deze nam daar uit aanleiding, om fomtyds van my te {preken, en de letterkundige nieuwstydingen, die ik hem i'chreef, aan den Prins mede te deelen. Ik gaf toenmaals een maand-werk uit onder den titel: Merkuur en Minerva, waar in het één en ander betreffende de Wolfiaanfehe Filofofy , daar de Prins zich toen mede bezig hield, in begrepen was. Ik waagde zelfs eenige poëtifche fTukjens. Het één heette: de Republiek van Plato, en zou eene befchryving zyn van de manier van leven te Rhynsberg. De Prins nam dit gunftig op, en vermeerderde het met aanmerkingen, waar door hy dan bewees, dat hy een beter dichter was, dan ik, het welk ik hem ook nooit heb willen betwisten. In dien tyd, 1736, lag my de Staatsdienaar, Coo ceji, eenige hinderpaalen in den weg, toen ik een bediening zocht, daar ik met recht aanfpraak op kon maaken. Ik nam myn' toevlucht tot het aanzien van den Prins, dat hy my ook ten dienfte deed komen ; en op ééns waren alle verhinderingen verdweenen. Wanneer op zekeren dag de Prins met den Heer Jordan voorby het Fransch Kollegie ging, ftond ik juist voor de deur; ik groette hem. Hy vraagde aan Jordan: wie ik was? Toen deze my noemde, zeide de Prins: Hoe? hy is een Predikant? Ik heb my altyd verbeeld, dat dut hem te rug heeft gehouden,  96 Byzonderheden betreffende den den, om nader kennis met my te maaken, en ik beken , dat ik my zeiven daar mede geluk heb gewenscht. De jaaren verliepen , en de Koning beklom den troon. Zou men het gclooven, dat hy terftond den tweeden dag van zyne regeering den Heer Jordan aan my zond, om my te zeggen: dat zyne Majefteit wenschte, dat ik fpoedig een Letter- en Staatkundig Journaal wilde aanvangen, waar toe hy zelf de doffen zou leveren. Dit werk was niet zeer naar myn fmaak , evenwel kon ik het niet afzyn. Ik begon dan, en den 9 July 1740 verfcheen het eerfte ftuk in klein Folio, onder den titel: Journal de Berlin, ou •nouvelles politiques litteraire^ , chez Amhroije Haude. Wanneer de bydragen, welke de Koning my beloofd had, te zullen geven , niet meer geregeld inkwamen , zo als in 't eerst, fchreef ik deswegens aan hem, en kreeg het volgende antwoord: ,, Ik heb uwen brief wel ontvangen; en ten einde u in ftaat te dellen , om uw Journal ,, de Berlin te kunnen vervolgen , zende ik u „ hier mede eenige nieuwstydingen, betreffende den tegenwoordigen tyd, ook zal ik er voor „ zorgen, dat gy er het vervolg van zult be« ,, komen. Ik hoop, dat gy er met verdand cn „ voor-  Koning van Pruis/en, 97 voorzigtigheid gebruik van zult maaken. Ik „ ben Uw „ zeer wel genegen Koning Berlin den 18 Octob. Frederik." 1740. (Hier volgt het één en ander, dat of geheel gcene, of alleen eene zeer verre betrekking op den Koning heeft, en daarom niet tot byzonderheden van hem gerekend kan worden. Wy willen derhalven den Schryver in de laatfte tooneelen zien, en hem weder Inreken laten.) Ik werd dan, (zegt hy,) geheel onverwacht, dcit 524 December 1779. met den Heer Merian by den Koning ontboden. De audiëntie duurde van 3 tot half 5 uuren. Het was we! myn proefftuk niet, om met Koninglyke perfoonen te fpreken; ondertusfcheu was het onderfcheid tusfehen het gefprek met hem, met welken ik weleer de eere had te fpreken, en tusfehen het gefprek, met eenen Koning, als Frederik, toch zeer groot. Evenwel voelde ik geene andere aandoening, dan vreugde, welke alle de anderen overwon. De Koning, die uit myne antwoorden terftond myne open- en trouwhartigheid befloot, fchc-en genoegen in myn karakter te vinden; en federt heb ik in de daad by de Audiëntiën, die ik by hem had, meer vermaak genoten , dan in eenig ander gefprek VEI. Deel. G met  98 Byzonderheden betreffende den met Grooten. De Koning fprak zeer geern, fpraïc zeer goed, en had eenen onuitputlyken voorraad van denkbeelden en kundigheden. Het kwam alleen daar' op aan , dat men recht naar hem luisterde, en één woord tuslchen beiden wist te pas te brengen , doch zonder aanfpraak op verftand te maaken. Het is hun, die daarmede wilden fchitteren, nooit gelukt. Bovendien alzo ik bykans met den Koning van denzelfden ouderdom, en altyd in Berlyn geweest was, dezelfde perfoonen kende , en dezelfde gebeurenisfen beleefd had, zo was het genoeg, fomtyds een voorval van een halve eeuw geleden, mede te laten invloeien , opdat de Koning die terftond opving, en alles uitputte, wat hy daar van wist. Nooit zal ik het vuur van zyne oogen, de zagtheid van zyn gezigt, het beminlyk lagchen zyner lippen, en al het verpligtende, dat hy zeide, vergeten. Alleen die gefprekken, waar in hy zich op Theologifche of Filofofifche twisten inliet, waren wat bczwaarlyk. Hy had een magazyn, daar hy alle zyne pylen uit ontleende , te weten de fchriftcn van Voltaire. ik beweerde dan geftadig ftellingen, die hem wederfpraken; en wy werden fomtyds daar omtrent zo hevig, als of wy de openbare Leerdoelen bekleed hadden. Intusfchen liep toch alles by flot op een goed einde uit; en het eenige, het geen daar by ftuiten kon, was, dat men zyn tyd niet zo aangenaam had doorgebracht, dan wanneer er over de fchoone wetenfehappen, hiftorifche byzonderheden enz. gepraat was. De Koning  Koning van Pruis/en. 09 ning wist alles zodanig te behandelen, als of hy ef zicli wezenlyk toe voorbereid had. By voorbeeld, ik herinner my, dat eens het gefprek viel op de Staatkunde van Tiberius en het tegenftrydige in het karakter van dezen Keizer. De Koning, die altyd geern tegen fprak, hield eene verdeedigings-reden voor Tij5erius, waar in hy bewees, dat deze zich noodwendig zo had moeten gedragen, als hy deed. Hy fprak een goed halfuur lang daar over, zonder te ftotteren, op de allerbelangrykfte wyze , zo als Tacitus , en beter zelfs dan Tacitus. De Koning hadt de genen, die hy tot dergelyke gefprekken ontbood, nooit toegelaten te zitten. Een veel hooger ouderdom, dan de myne toen was, en veel aanmerklyker zwakheid, had echter aan niemand dit voorrecht toegebracht. Ik zou my zeiven ook wel gewacht hebben, daar aanfpraak op te maaken, indien ik niet in het geval van volftrekte noodzaaklykheid geweest was. Myne voormalige en fteeds dimrende aanvallen van Jigt hebben my eene zwakheid in de beenen veroorzaakt, welke my tot in het jaar 178/ nog wel heeft toegelaten, om redelyk verre wandelingen te ondernemen, maar zy vergunden my niet, om lang op ééne plaats te ftaan. Ik hield derhalven de twee eerfte gefprekken niet dan met de uiterfte moeite uit, en leunde op alles, dat ik met myne banden beryken kon, zo veel doenlyk was. Dit werd de Koning gewaar, en terftond in 't begin van het G a der-  loo Byzondei heden betreffende den derde gefprek, zeide hy tegen my : ik zou gaan zit» ten. Ik deed zulks niet, en had ongelyk, dat ik het niet deed, alzo het hier op geene komplimenten aankwam , het was een bevel, dat met gehoorzaamheid beantwoord had moeten worden. Eindelyk, toen ik de vierde keer by hem kwam, was het eerfte, dat de Koning my zeide: Ik wil mynen vasten Secretaris nog langer houden: ik beveel hem , dat hy ga zitten. Van dien tyd af, vond ik altyd een armftoel zo gereed ftaan, dat er alleen een klein tafcltjen tusfehen den Koning en my ftond; en ik heb het onvermengd genoegen van zyne gefprekken, om zo te fpreken, by droppels ingezogen. Thans wil ik iet bybrengen, waar uit af te nemen is, hoe men heel gemaklyk en aangenaam met hem kon verkeeren, indien men, zonder de paaien van eerbied te buiten te gaan, voor de vuist en openhartig met hem fprak. Na den dood van den Geheimraad Guültieri, had my de Prinfes Weduwe van Wurtemberg, die x&Kopenik refideerde, tot haar' Secretaris gemaakt. Myn voomaamfte werk beftond eigenlyk daar in, dat ik de brieven opftelde, welke zy by verfcheiden gelegenheden aan de Koninglyke perfoonen te fchryven had, welke zy in den bloede beftond. In de audiëntie , die ik den 26 December 1780. by den Koning had, zeide ik tegen hem: Uw Majefteit zal een fraaien brief van 'my krygen; ik hoop, datzy er ook heel fraai op zal antwoorden. — Hoe  Koning .van Pruis/en. 101 Hoe zo ? • Het is een brief, welken dc Prinfes te Kopenik tot een Nieuwjaar aan Uwe Majefteit fchry- ven zal. Zal die van u zyn? Ja, Sire. Nu Aapte de Koning hier van af. Drie dagen daarna kreeg de Prinfes het volgende antwoord, daar ik een afll'hrift van bewaard heb. Mevrouw en Nicht. „ Ik heb met veel erkentelykheid, daar ik van „ doordrongen ben, den oprechten en verplig„ tendeu Zegenwensch ontvangen, -welken uwe „ Koningl. Hoogheid by de tegenwoordige wis,, feling van het jaar aan my gedaan hebt. Ik „ bid u, verzekerd te zyn, dat ik groot belang „ ftelle in de duurzaamheid van uw leven, en ,, dat het my aangenaam is, u de oprechte wen„ fchen te kunnen herhaalen, welken ik nooit „ zal ophouden, voor uw welvaart en beftendig „ vergenoegen te doen, enz." De Prinfes was door zulken brief van vreugde uitgelaten; nooit had zy eenen zo gunstigen cn vriendelyken brief ontvangen, en zy wist niet, hoe zy daar aan gekomen was, het welk ik my ook wel wachtte, om haar te zeggen. Te naauwer nood deelde zy hem my mede; zo bezorgd was zy, dat hy verlooren kon raaken. Men kan zich ééns verbeelden , hoe my dit vermaakte. G 3 Ik  IC2 Byzonderheden betreffende den Ik ben veertien maal by den Koning geweest, de ' laatfte keer den 14 January 1785. Mijne zieklykbeid heeft my tweemaal belet, om zyne bevelen te volbrengen. In den Winter 1786. kwam hy niet te. Berlin. Doch, ik moet nog byzonder gewaagen van eene myner audiëntiën by hem. Ik* had last van de Akademie, om den Koning alles over te zenden, wat zy voor hem kreeg. De Graaf de la Cepede zond hem 1782. eene menigte boeken, die ik hem benevens eenen brief van twee of drie regelen toezond. Daar op ontving ik het volgende antwoord; „ He bedank u, dat gy my de werken cn bricven van den Graaf de la Cepede hebt toc„ gezonden, welke hy aan dc Akademie voor „ my geaddresfeerd heeft. Het zal my lief zyn, „ indien gy het antwoord, dat ik hier byvoeg, ,, aan hem bezorgt. Ik bid God, dat by u in „ zyne heilige hoede neme." Potsdam Frederik. den 22 Jun. 1782. Onder aan had de Koning eigenhandig gefchreven, zo als ik het hier plaatze, terwyl ik zyne fpeUing aaauwkeurig behoudc, P  Koning van Pruis/en. 103 Je Salue Le Secretaire perpetuel de Uaccadetnie &f Come Lon dit que Le 24 ïlpaffera ici pour Maryer fa file a brandebour, fefpere de pouvoir Mettre enperfonne Mon Hommage a fes piéds.. (Ik groet den vasten Secretaris der Akademie, en nadien men zegt, dat hy den 24 hier door zal komen , om "zyne dochter in Brandenburg vut te trouwen, hoop ik, hem in perfoon myn eerbied aan zyne voeten te kunnen afleggen.) Zulk eene nodiging was niet te wederftaan. Den 5 Augustus kwam ik in Potsdam, nadat ik het den Koning vooraf had laten weten, en bleef 's middags te eten by den Franfchen Predikant, den Heer Pelet. Om twee uuren kreeg ik met eene boodfehap bericht, dat ik om vier uuren met eene koets na Sans-Souci zou afgehaald worden. Toen ik daar kwam, vond ik aan de hoogte een draagftoel, waar in ik moest opgedragen worden. Deze oplettendheid deed my aan tot traanen toe. Ik werd in eene zaal geleid, in welke de Koning kort daarna ook verfclieen. Deze is de ecnigfte keer, dat ik hem ftaande en gaande gezien en onder vier oogen met hem gefprooken heb. Ik ging in een armftoel zitten naast dc Kanapee, daar de Koning op zat. Het gefprek duurde anderhalf uur , en betrof grootftendeels den Godsdienst, dit maakte my het zelve dan min aangenaam, G 4 al"  r 104 Byzonderheden betreffende den alhoewel voor het overige de Koning heel gÖedaartJg omtrent my was. Ik wil hier flechts éénfin trek uit dit gefprek aannaaien, die verdient bewaard te worden , dcwyl hy mede zeer bepaaldelyk 's Konings karakter tekent. Ik fprak, hoe zeer zyne Onderdanen de verlenging van 't leven van zulken Koning, als hy was, reden hadden te wenfchen, en hoe zeer hy zelf nog wenfchen moest, om tot wclzyn van zyn Volk te leeven. Zeker niet, zeide hy hier op met een vasten toon en oog; indien de dood dit oogenblik kwam, zou ik tot u zeggen goeden nacht Heer F. De Koning was zelfs zo minzaam oplettend omtrent my, dat hy my den volgenden dag wat uit zyn Wynkelder tot voorraad op myne Brandenburgfcae rcize Zond, De Koning had my terftond in 't eerfte gefprek gevraagd , u-aar ik van daan was ? tc weten, van waar pyne Familie afftamde? Ik was blyde, dat ik hem kon antwoorden, dat ik een cerlyk Champagner was, en dat ik de aangeboren Vaderlandfchc openhartig- en trouwhartigheid behouden had. Gy houdt dan wel van Champagner wyn! Sire, ik heb myn Vaderland nooit verzaakt, 's Anderen dags ontving ik eene mand, waar in voor dc helft flesfen Champagner, en voor de andere helft Tiroler cn Bourgonje waren. Toen hy my de Iaatfte keer wyn zond, was er e:n waarlyk Pantominisch komiek toneel vooraf gegaan, welk I  Koning van Pruisfen. 105 welk de goedheid cn vrolykheid van den Koning al te zeer tekent, dan dat ik het niet zou bybrengen. Het was den 24 December 1784. Het gefprek betrof, gclyk gcmecnlyk, in het eerst verfchciden onderwerpen. Na verloop van een half uur brak de Koning het plotslyk af, keek my aan, en vraagde: Drinkt gy Champagner? Neen, Sire! En waarom niet ? Om dat ik ze nu niet heb. En waarom hebt gy ze niet? —- Omdat uwe Majefteit ze my niet gegeven heeft. Hier mede was dit uit; maar, een halfuur daarna ftond de Koning op, en reikte met zyne hand op eene tafel, die voor hem ftond , terwyl hy zeide : Myn Secretaris fpeelt my toch menigen pots. Hy nam , of deed zo, als of hy pen en papier nam, en telde, als of hy fchreef, de fyllaben: myn Se-cre-ta-ris heeft geen Cham-pa gncr meer. Toen fchoof hy het papier weder van zich af, en zeide: Nuzal ik er wel om denken; en thans ging het gefprek weder voort, 's Anderen dags kreeg ik de mand met wyn. Kan men zo veel goedheid vergeten? niet de voortrcflyklieid van het gefchenk, maar de wyzc, zo goedig als hy was, geelt aan dit alles zoo veel waarde. Intusfchen heeft de Koning het daarby niet laten blyven, maar in 1782. myn Jaargeld uit eigene beweging vermeerderd. Ik heb hier voor reeds gewaagd, dat, wanneer het O 5 &u  io6 Byzonderheden betreffende den ée'n of ander onderwerp op liet tapyt gebragt werd, men zich niet overhaasten moest, om er zyn gevoelen van te zeggen, en nog veel min, om eenen beffisfènden toon aan tc nemen, nadien de Koning anders tot het tegengeftetde gevoelen overging, waar uit dan een Controvers plagt te ontdaan, welke het gefprek heel levendig maakte , cn gemeenlyk daar op uitliep, dat men in onverfchilligc dingen tot zyn gevoelen overging. Doch het is nog iet zonderlings, dat de Koning zich fomtyds hield , als of hy-eene zaak niet wist, die hy beter wist, en als of hy bevreemd was, wanneer men er met hem over fprak. Zie hier een voorbeeld. De Akademie had eene Metaphyiifche vraag over dc primitive kracht opgegeven, die aan den Heer d'Alembert zeer duister wasvoorgekomen. Deze had in zyne bricfwisfeling met den Koning daar mede gefchertst, en deze laatde nam daar uit aanleiding, om dc Akademie te bevelen, (doch zo, dat by haar tevens vergunde , om de eerfte vraag ook te behouden,) om nog eene andere op te geven; te weten: Is het geoorloofd, het Volk te misleiden? enz. Deze vraag werd dan opgegeven, en er kwamen eene menigte Verhandelingen in. Ik nam daar uit gelegenheid, om te zeggen : Ik kryg eene menigte Verhandelingen over die buitengemeenevraag, welke de Akademie opgegeven heeft. Wat voor eene vraag? Of het geoorloofd zy, het Volk te misleiden? — Heeft men deze vraag opgegeven? — Ja, Sire! Toen begon hy, dezelve omftandig lü:  Koning van Pruis/en. 107 uit éen tc zetten, en te zeggen, hoe hy ze behandelen zou; en wel met die vrolykheid, die hy over alles, wat hy fprak, wist te verbreiden. Het zou zeer onvoorzigtig geweest zyn, hem te laten blyken, dat hy zelf die Vraag had opgegeven, en dat men enkel zyn bevel gehoorzaamd had. De Generaal van Götzen verhaalt als ooggetuigen de wondere bewaaung van den Koning in den Veldjlag by Kunnersdorf, op de volgende wyze. De Rusfifche Armee ftond met haaien rechte vleugel tegen dien weg heen, die van Frankfort naa Krosfen loopt; van daar ftrèkte zich hunne linie over ccnen fpitzen berg achter het L\orp Kunnersdorf, en reikte tot aan den Muhlberg, die, even als hun gantfche front, door eene verfehanfing gedekt was. Op dezen Muhlberg gefchiedde onze hoofd-attaque, gelyk by ook gelukkig ingenomen wierd, en 80 (lukken vyandlyk gefchut reeds in onze handen waren, toen het verzien van eenige kleinigheden, misverHand , en de groote hitte, door welke ons Volk, by het beklimmen en innemen van dezen Berg al te zeer afgemat waren, den Koning de overwinning, die hy werklyk reeds bevochten had, weder ontrukte. Achter den Muhlberg is een Huk Lands, de zoogenoemde  lo3 Byzonderheden betreffende den de Kocgrond , op het welk de Rusfen, wyl zy de mocilykheden van dit terrein kenden, al hun gefthul richtten , waar door die Oord ongemeen gevaariyk werd. Evenwel bleef de Koning zich juist hier in de nabuurfchap onthouden, om zyne fchikkingen te maaken, en de Troupen door zyne tegenwoordigheid aan te moedigen. By zyn perfoon bevonden zich toen onder anderen de toenmalige Overfte en Generaal-Adjudant van Krusemark , dc tegenwoordige Generaal-Luitenant van Prittwitz , (toen Ritmeester van de Ziethenfche Hufaaren, met een gedeelte van zyn Efquadron,) behalven ik nog eenige VleugelAdjudanten , en eene menigte van af- en aankomende Generaal cn Staf-Officieren, elk van welken zich beyverde, om 'sKonings orders te bezorgen, en voor den Slag behulpzaam te zyn. De Generaal Seidlitz, die hier by den Koning kwam, om voor te dragen, dat de Kavallery in dezen Oord niet goed kon ageeren , werd met een kleine kogel door de hand gefchotcn , zo dat hy zich van het Slagveld moest laten wegbrengen; de Hopman en Vleugel-Adjudant van Wendessen werd hier insgelyks door de borst gefeboten , aan welke wond hy den volgenden nacht overleed; ook werd de toenmalige Kapitein en Vleugel-Adjudant van Cocceji niet ver van den Koning af in den arm gekwetst, en een dergelyk lot hadden in denzelfden omtrek eene menigte Subalterne Officiers en gemeene Soldaaten; nogthans bleef de Koning daar oiibeweeglyk Haan, wanneer zyn paard, een bruine En-  Koning van Pruisferk iep Engelschman, dat hy den Vogel noemde, door een kogel gewond werd. De Koning ftceg af, en riep om een ander paard, welk een ander Engelschman, een Vos van kleur was; midlerwyl werd het gevecht fteeds heviger, cn door het menigvuldig fchieten werd een tweede referve-paard van den Koning, de Brillant genoemd, zo wild, dat de Stalmeester Wekeer , die er op zat, te rug moest ryden. Steeds even onverfchrokken zond de Koning den eenen Officier na den anderen met orders heen, zodat op zeker oogenblik juist maar ik en een Paadjen, Henn'eberg genaamd, by hem waren , toen ik een kogel hard tegen 's Konings paard hoorde aanflaan, en terdond een ftraal bloed van een vinger dik uit de borst zag fpuitcn. Nu begon dit paard te fteigeren; op het zelfde oogenblik draaide ik, die met den Koning in gelyke linie ongeveer drie fchreden ver van hem ter rechtehand ftond, met myn paard achter den Koning om, ten einde hem te hulp te komen, wanneer hy zich juist op de linke zyde af wilde werpen, naiemaal zyn paard, uit vermoeidheid, reeds op'de knieën zat. Een Onder-officier, die, meen ik, van het Re* giment toen Lestwitz, thans Tranenzien , was, fprong juist toe, en greep den Koning by den anderen arm, zodat hy, onderfteund door dezen Onderofficier en my, niet te vallen, maar op de voeten te ftaan kwam. De Koning gebood den Paadjen, hem een versch paard te haaien, en ftond een poos te voet by my; nademaal ik nu geen paard zag komen, zo bood  Iio Byzonderheden betreffende den bood ik den Koning het myne aan, docli tevens met die waarfchuwing, dat het wat fchichtig was. De Koning fteeg er op, en maakte een draai naa de linkehand. Intusfcheu kwam er een kleine kogel, liep door het Hongaarfche dek, dat over den zadel lag, en in het opfteigen wat omhoog gefdiooven was, liep vervolgcnds door den toegeknoopten rok van den Koning tnsfchen de zak en de heup in, pasfeerde het Vest, verbryzelde 's Konings gouden Etui in de zak, en bleef daar naast in de zak leggen. De Koning keerde zich om, en zeide : Ik geloof, dat ik eene contulie van een kogel gekregen heb; evenwel bleef hy onbewecgiyk ftand houden. Ondertusfehen waren de Generaal Krusemark en meer anderen weder by den Koning gekomen om rapport te brengen, wanneer wy allen den Koning zeer dringend baden, om deze voor zyn perfoon al te gevaar] yke plaats te verlaten. Toen zeide by die onvergeetlyke woorden: Wy moeten hier alles beproeven, om de Bataille te winnen , en ik moet hier, zo wel als gy lieden , myn' tliot betrachten ! —— Eenige dagen na de Bataille vraagde de Koning den Generaal van Götzen, of hy hem dit paard wilde overdoen? Het ftaat ter bevele van Uwe Majefteit, antwoordde de toenmalige Vleugel-Adjudant, alleen moetik aanmerken , dat bet eenige ondeugden heeft. Ik heb het bereden, hernam de Koning, en heb er niets van befpeurd; ik zal het terftond betaalen. Eenige uuren daarna zond hem de Koning honderd Dukaaten voor dit  Koning van Pruisfen. 11 r dit paard, en na dc Vrede fchonk hy hem ter bclooning van zyne Krygs-vcrdienflen cn perfoonlyke trouw voor den Koning, een Leen in het Graaffchap Glatz, (te weten, de Goederen Scharfenek, Tunfchendorff^ en het geen er toe behoort,) welk aau eenen Bloedverwant van dezen Officier, den Graaf van Götzen, door Keizer Ferdinand den Tweeden , verleend was geweest, en nu door het overlyden van den laatften Graaf van Götzen aan den Koning vervallen was. Het Regiment van den Prins van Bernburg (thans van Thadden) had , door eene verkeerde dispofitie van deszelfs aahvoerer, in de belegering van Bresden, in den Herfst 1759. zyne anders gewoone dapperheid niet betoond. De Koning, die volgends rapport van den Generaal daar van oordeelde, en dgeerte , zedekunde, gefciiiedenis cn wetgeving kwamen by de rei af voor. De heerlyke eeuwen van Auoustl's en Lüdewyk den  Koning van Pruisfen. 137 den XIV. de goede maatfchappy der Romeinen, Grieken, en Franfchen, de Ridders onder Francois I. de gulheid en moed van Henrik IV. het herlecven der wetenfehappèh en derzelver wisfelvallighedcn zedert Leo X. Byzonderheden van fchrandere geesten van voorige tyden , hunne gebreken , de misfiagen van Voltaire, de hoogmoed van Maupertius, de, hypochondrie van den Marquis d'Argens, dien de Koning fomtyds uit dc grap 24 uuren lang het bed kon doen houden, alleen door hem te zeggen, dat hy er niet wel uitzag met dén woord, zoo veel, dat ik het alles ónffioöglyk meer weten kan. Alles zo menigvuldig en aantreklyk, dat hy er by wist te voegen, zeide hy met eene zeer zachte, redelyk ftille Item, die even zoo aangenaam was, als dc beweging van zyne lippen, in welke eene onuitfpreeklykc lieftaligheid lag. En zoo ik niet mis heb, bemerkte men juist daarom niet, dat hy, even als* de helden by I koteer , wat babbelachtig was, hoewel verheevcn. '(*) Hy was gewoon, alleen in tegenwoordigheid van vier of vyf Generaals, die geen Fransch verftonden, niet den Maschefe Luckesini te praaten, en hy deed zich Cj Hier volgen in 'r oorfpronglyke eenige regels, djo, zo nis zy da^r fuan, geen' zin geven, en welke de Ove.mter zo veel eer zonder bedenken heeft &'egi;é dat gy daar niet meer deugdet, dan by my. O Sire, zeide ik hier op, Uwe Majefteit zyt hem vergoeding fchuldig, voor de Sabel-houwen, die hy zedert op het hoofd gekregen heeft. De Koning hernam tegen my: dat heeft maar al te veel geleden. **, heb ik u nog gisteren niet VOt van myn goeden Pruisfifchen honig gezonden? ,, O zeker," zeide **, om hem bekend te maaken , want als Uwe Majefteit het daar by braeht, dat gy er aftrek van kreegt , dan waart gy de grootfte Koning op aarde. Het word toch alleen in uw Koningfyk, maar daar voor ook in menigte gevonden. # Weet  ■Koning van Pruis/en. 149 Weet gy wel, zeide de Koning op zekeren dag tegen my, dat ik in dienst by uliedengeweest ben? Ik heb myne eerfte wapenoefeningen voor het huis van Oostenryk gedaan. Myn God, hoe verloopt de tyd! Toen hy dit myn God zeide, vouwde hy de handen op zekere wyze iamen, waar door hy eene ongemeen goedhartige en zachte houding kreeg. Weet gy wel, dat ik de laatfte ftraalen der genie van Prins Eugemus heb zien fchynen ? Misfchien heeft Uwe Majefteit zyne genie daar aan ontftoken. . O myn hemel, wie kon den Prins Eucexius evenaaren ? Die meer weegt; b. v. iemand, die dertien veldflagen gewonnen heeft. Hy nam zyne befchcidene houding aan; en zulks kan men ligt doen, als men groot is. Hy deed, als of hy my niet verftond, en zeide: Als de kabaal, welke Prins Eugenius, veertig jaaren lang in zyne Armee altyd tegen zich heeft gehad, hem wilde benadeelen , maakte zy gebruik van den tyd, dat zyn geest, die 's morgens opgewekt genoeg was, door de moeilykheid van den dag esn weinig verfirooid was; K 3 en  I50 Byzonderheden betreffende den en zo maakte men, dat hy dien Jlechten marsch naa, Mcntz ondernam. Gy zult my van u zeiven niets nieuws leeren, Sire ; ik weet alles, wat Uwe Majefteit gedaan, en zelfs, wat gy gezegd hebt. Ik kan u iet van uwe reize naa Straatsburg, en in Holland verhaalen , als ook het geen op zeker vaartuig voorviel. By gelegenheid van den vcldtogt aan den Rhyn herinner ik my ook nog, het geen my één van onze oude Generaals verteld heeft , dien ik mcermaalen aan het fpreken gebracht heb, om hem te hoor en, zo als men oudeManufcripten leest. Hy was zeer verwonderd , als hy een jong Pruvfisch Officier, dien hy niet kende, tegen eenen Generaal van vvylen den Koning, die het bevel van dezen en van Prins Eugenius by de parool bekend maakte, „ dat er niet gefourageerd zou worden," hoorde zeggen: En ik gebied het, al zou men de voeraadjen ook van het altaar haaien. Onze Kavallery heeft ze van doen; met één woord, ik wil het. Gy ftelt my in een al te gunflig licht, zeide de Koning. Vraag deze Heeren maar naar myne hamen en caprices; zy zullen ti fraaie dingen van my zeggen. Prins Eugenius moet doch voorheen zeer beminlyk geweest zyn. En zeer bemind, Sire. Dc ontdekking, die uwe Ma-  Koning van Pruis/en. ryt Majefteit in de brieven van de Paltzgravin gedaan hebt, bewyst, dat hy zulks fterk en zeer knap was, en dat men hem om deze hoedanigheid Mevrouw Chimon noemde. Wat? Weet gy ook myn fcandala? Ik moest niet gezegd hebben, wat ik ontdekt had; want een groot man, zeide hy lagchende Heeft altyd, vervolgde ik het overwigt over zyne vyanden ; —- maar Wy hebben zekerlyk viel my de Koning, nog al fterker lagchende Caesar , Alexai*der , Vendome en Kabinat. Het gefprek werd nu zeer levendig. Wy kwamen weder op byzonderheden, die in heel weinig werken verborgen of opgetekend zyn : by voorbeeld, zeide ik, die van Lodewyk XIV, O hoe veel moeite doet men niet, om de memoires van ** te verbranden, nadien men met hem zeiven zo niet handelen kan; want dit eenige boek/preekt er alleen van, en men vind het byna geheel niet meer. Ik heb my déns met eene menigte waare of valfche boeken gèamufeerd , die van Refugiés gefchreven zyn, en die men misfchien in Frankrjk. geheel niet kent. Zy zyn in denzelfden fmaak, als les amours K 4 da  l$i Byzonderheden betreffende den du pére de la Chaife, la chajje aux de Mr. le Dauphin en le Waar hebt gy doch al die fraaie dingen gevonden? Zo iet zou my 's avonds beter amufeeren, dan de verkeering met eenen Dotter van de Sorbonne (*) dien ik hier heb, en dien ik tracht te bekeer en. In eene Boheemfche Bibliotheek , waar ik twee winters aan dén myn tyd mede doorgebracht heb. Wat ? twee winters in Boheemcn ? Wat duivel deedt gy daar toch? Is dat al lang geleden? Neen, Sire, dén of twee jaaren. Ik was erheen gegaan, om in ftilte en met alle gemak te kunnen lezen. De Koning lachte, cn het leek, als of hy het my dank wist, dat ik hem den kleinen oorlog van 1778 niet noemde , van welken hy , naar my dunkt, niet geern fprak. Hy merkte wel, dat het geduurende de winterkwartieren geweest was; maar het was hem lief, dat ik daar van zweeg, even gelyk eene andere keer, toen hy van Berlin en van de nieuwe gebouwen fprak, welke hy daar gefticht had. Hy was een oudé tooveraar, die alles raadde, en wiens gevoel volftrckt niet fyner zyn kon; daarom merkte hy (*) De Abbée de Val du Pe'/rau,  Koning van Pruis/en. 153 hy dan ook heel wel, het geen ik hem niet zeggen wilde : dat ik Berlin zeer veranderd vond , zedert ik daar in geweest was. Te weten , ik had hem dan moeten zeggen, dat ik mede by het Corps van den Veldmaarfchalk Lascy geweest was, dat deze ftad in 1760 bemagtigde. Even daarom , dewyl dc Heer van PviED van het tweede innemen dier ftad, ouder den Veldmaarfchalk Haddix , by den Koning gewag had gemaakt, kon deze hem niet lyden. Nopens den Doctor der Sorbonne, daar hy alle dag mede disputeerde, zeide hy my op zekeren dag nog: ■maak toch, dat ik van hem ontjlc.gen raak. Ik geloof niet, gaf ik hem ten antwoord, dat Uwe Majefteit en myne aanpryzing hem by ons heel dienftig zou kunnen zyn, O neen, zeide de Koning: ik wil om des armen duivels wille aan de Keizerin van Rusland fchryven; Wint hy begint my te verveelen. Myn hemel! welke domkoppen zyn de tegenswoordige J'anfenisten! Men had het Port-Royal, de werkplaats van hunne , genie , niet moeten verwoeden , hoe dweepersch het er ook uit zag. Over het geheel men moet niet verwoeden. Waarom handelde men eok zo met die lieden, welke de gratiën van Rome en Atheenen in pand hadden, met die voortrejlyke profesfores lmmaniorum, die hoog-eerwaardige vaders? Buiten twyfel k 5 gig  154 Byzonderheden betreffende den zal de opvoeding daar door verliezen. Maar daar myne broeders, de Katholyke , de Allerchristelykfte, de Allergetrouwfie, en de Apoftolifche Koningen hen verjaagd hebben, zo verzamel ik, de allerketterjle zo veelen van hun , als ik kan; en misfchien zal men nog by my zyn hof maaken, om er eenigen van te krygen. Ik zeide ééns tegen de mynen : Eenen reEtor, als gy, myn vader, kan ik heel goed voor 300 daalers verkopen; U, hoog-eerwaardig Pater Provintiaal, voor 600, en zo de anderen naar evenredigheid. Ah men niet ryk is, maakt men fpeculatien. Dewy] ik my niets meer herinner, en geene gelegenheid gehad heb, OM den grootften man, die ooit geleefd heeft; meermaalen te zien, moet ik hier afbreken. Alles wat ik hier van hem verhaal, is woordJyk waar, en wie hem gekend heeft, zal zyne manier van doen daar in vinden. Ik wil niets meer, dan hem voor die genen affchildcren, die het aeluk niet gehad hebben, om hem te zien. Zyne oogen, die niet zo fterk als in zyne afbeeldingen, maar dooi te werken in het Kabinet en de moeilykheden in den oorlog ftyf waren , werden zachter , wanneer hy een' fchoone trek van grootheid van ziel en gevoel hoorde of vertelde. Niettegenftaande eenige kleine uitvallen, die ik my, zo als hy wist, in gefprekken en fchrifteu veroorloofd had, maar die hy ongetwyfeld op rekening van mynen pligt ftelde , die tegen zyn belang aanliep, vereerde hy my tot aan zyn dood toe, en nog  Koning van Pruis/en. 155 nog kort voor denzelven , met kenmerken van zyn aandenken. Hy gaf de minifters in -JVeenen cn Pelersburg menigmaal last, om my daar van te verzekeren. Ik geloof niet meer aan aandoeningen en duisternisfen, by den dood van Caesar en Jesus Christus , omdat er geene geweest zyn by den dood van Frederik. den Grooten. Verbetering van eenige plaatzen in myne levens-befchryving van den Generaal van Fink, welke voor deszelfs gedachten over krygskundige onderwerpen geplaatst is. (Dit kan ook tevens tot eene opheldering over ééne of twee plaatzen in de nagelaten werken van den Koning van Pruisfen dienen.) Ik heb bladz. xn. van een handfchrifr van den Generaal van Fink gewaagd, dat ik toen nog niet gelezen had, maar het welk ik alleen wist, dat er was. Uit het zelve lever ik thans een uittrekzcl, om bet gezegde bladz. x. xi. xu.enxm. te verbeteren; en te gelyk te dienen tot eene opheldering van eenige plaatzen in de nagelaten werken des Konings. De Generaal Fink zegt: „ ïsTa-  tjS Byzonderheden betreffende den ,, Nadat ik met myn Corps den 12. Nov. 1759. den gelukkigen marsen, van Ehdorf na Nosfen gedaan , en den Veldmaarfchalk Daun gedwongen had zyne voordeelige legerplaats te verlaten, zond ik den 13 vroeg de Generaals Wunsch en Gersdoiif af, om den vyiind te vervolgen , en van zyne verdere bewegingen berichten in te winnen." „ Namiddags was ik uitgereden, om het terrein te bezien, als my de Generaal Wunsch ontmoette, cn zeide: dat de Koning hem bevolen had, my te zeggen , dat ik nog dien zelfden dag naa Dippolds-walde moest marfcheeren." „ Het was reeds 3 uuren nademiddag ; de pakfcaadjen, en een gedeelte van het zwaar gefchut waren nog achter, en konden niet voor 's avonds aankomen. Nadien nu de Koning dicht by was, fpoedde ik my zelf na hem toe, om deswegens vertoogen te doen, en tevens verdere bevelen te haaien. Ik ontmoette hem in het dorp Krb'gis, als juist de Generaal .Lentulus by hem was. Hy ontving my, tegen verwachting, zeer onvriendelyk, en vraagde my: Wat ik wilde, en of ik zyne bevelen niet gekregen had? Als ik hier op antwoordde, dat ik hier kwam, met oogmerk, om ze tc ontvangen, gebood hy my terftond na Makfen te marfcheeren. Op myn voorftcl van onmooglykheid, kreeg ik ten antwoord: Gy weet, dat ik geene zwarigheden dulden kan. En al wat ik  Koning van Pruis/en. 157 ik verkrygen kon, was verlof, om eerst den volgenden dag derwaards op te breken, en myn weg over Freiberg te nemen; de laatfte woorden des Konings, die tevens myne geheele afvaardiging behelsden, waren : Heer, maak toch, dat gy voort komt! De brieven en orders , naderhand ontvangen , tooncn genoeg , hoe zeer ik verhaast wierd, om den post by Mak/en in bezit te nemen. Den 15. Nov. kwam ik by Dippolds-walde aan; den 16 zond ik den Generaal Wunsch met de voorhoede na Mak/en, maar bleef zelf Haan , in hoop , dat de Koning zyn gevoelen veranderen zou, en my met myn Corps zo niet hlootftellen. Maar dewyl dc inkomende brieven het tegendeel bewezen , marfcheerde ik eindelyk den 17 zelf na Mak/en, om my , wegens langer uitftel, geene verantwoording op den hals te haaien; doch ik liet, om de communicatie vry te houden , de Generaals Büdstedt en Vasold, met 3 Bataillons en 'd Eskadrons by Dippolds-walde achter." De Generaal Fink heeft by zyn gefchrift negen brieven van den Koning gevoegd, daar ik alleen de volgende plaatzen uittrek. ,, Krögis den 15 Nov. Gy hebt uwe zaaken heel wel gedaan, dat gy uw marsen voortzet, en zodra gy maar by Makfen zyt, hebt gy voor u eene heel goede pojitie." „ Km  158 Byzonderheden betreffende der, „ Krögis den 16 Nov. Ik bedank u heel zeer voor uw rapport, en hoop, dat gy thans fpoedig in die goede pofitie zult komen, die ik wensch. Zodra ik iet ftelü'gs van hem (den Generaal Beck) verneem, zal ik u dat op het oogenblik berichten, en gy zult, zodra gy u by Makfen gevestigd hebt, door uwe patrouilles, die gy tot aan Pirna toe zenden kunt , zeker de beste berichten daarvan inzamelen." Limbach den 17 Nov. Van 's Konings eigen hand: Brentano zou order gekregen hebben, om naa Makfen te marfcheeren. Komt hy daar, zo rekommandaer ik ten besten om aan hem te denken. Nu zullen wy in weinige dagen de vruchten dezer fchikking oogden." Fink den Koning gemeld hebbende, dat hy de Generaals van Lindstedt en van Vasoed by Dippoldswalde gelaten had, antwoordde de Koning hem: Limbach den 18 Nov. ,, Ik heb uw rapport wel ontvangen. Ik geef u daar op ten antwoord, dat gy beter doet, met het gantfche Corps op te marfcheeren, cn nadien zy misfchien fterk mogten aankomen, zouden zy hetzelve van u gedetacheerde Corps over hoop kunnen werpen. Integendeel gaat gy met de gantfche masfa, voornaamlyk als gy uwe Kavallery by u hebt, dan vindt gy de beste gelegenheid, om de  Koning van Pruis/én. 159 de Ryks-armee, indien zy daar mogt zoeken te pas- feercn, te omlingelen enz." Waar op Fink dc beide Generaals met hunne Corpfen tot zich trok. De Brief, door my bladz. xu. aangehaald, op welken Fink tot een Vesting-arrest van een jaar (*) en . tot kasfatie veroordeeld werd, luid woordlyk aldus: „ Myn waarde Generaal van Fink , ik zcnde u mids dezen ingefloten over het Rapport van den Generaal Ziethen , waar uit gy alles zien zult, en laat dit alles aan uwe fchikkingen en nodige dispofitien over. Bi ben enz. F r e s e r i k." Wilsdruf den 18 Nov. 1759. Nafchrift van 's Konings eigen hand: ,, Gy zult of met de Ryks-volkeren of Sincere te doen hebben." Hier omtrent zegt nu de-Generaal Fink: „ Men heeft my voorgeworpen, dat de Koning my in zynen laatfle brief de vryë dispofitie had overgelaten, waar op ik had moeten te rug trekken; maar men bedenkt niet» (*) Niet twee jaaren, zo als ik bladz, xm. gezegd heb.  ióo Byzonderheden betreffende den * niet , dat de Koning in dcnzelfdeii brief met elgefl hand fchreef: „ Gy zult met de Ryks-volken of met Sincere te doen hebben.'' Indien hy in plaats van dit gefchreven had : Ik laat het aan uwe dispvfitie over, om den post te behouden, ofte rug te trekken, dan had ik my kunnen verdeedigen , indien ik de laatfle party gekozen had; maar nu wil ik eens {lellen , ik was, op 's Konings onbepaalde uitdrukking, te rug getrokken, en de vyiind had daar op, zo als zeker te wachten was, den post by Makfen bezet, en ik was vervolgends ter verantwoording geroepen, en had tot myne verdeediging 's Konings brief willen voor den dag brengen , zou men my niet op het eigenhandig nafchrift gewezen hebben? Hoe kon ik met dc Ryks-armee of met Siaxere te doen hebben, daar de ëéne by Kotta, cn de ander by Posfendorf ftond , als ik niet in myne plaatzing by Makfen bleef?" „ Ook verwondert het my ongemeen, hoe men in het verhoor dc pofitie by Makfen tot een f'echten post heeft willen maaken (*), daar de Koning ze in alle (*) Van de vragen den Generaal FlNk by het verhoor voorgelegd , was de eerfte: waarom hy in den fleehten post by Makfen was blyven ftaan? De Koning in zyne nagelaten Werken (V. Deel bladz. 54.) zegt: // fe fia mala propos a [oh pofle, qui auroit e'té paflable, ill auroit en affez de monde pair occuper.  Koning van Pruis/en. ï5i alle zyne brieven een veiiigen, goeden, cn zeer voordeeligen post noemt." Nadien ook de Koning zegt: dat Fink den Generaal Wunsch, die er zich doorflaan wilde, verboden heeft, dit te doen, dewyl hem en zyne Amtgenoten hunne bagaadjen meer ter harte ging dan hunne eere (*); zo wil ik hier omtrent Finks verdeediging in een uittrekzel zeiten. De actie eindigde met het vallen van den nacht. Ik rccognosccerde op het zorgvuldigite alle wegen cn toegangen, maar vond alles bezet. By deze: wanhopige omftandigheden befloot ik, nog voor den dageraad den vyiind aan te tasten, en er door te flaan, ook had ik alles daar toe reeds gefchikt, en dc Generaals afgevaardigd. Doch de Generaal Rebentisch ftelde my voor , dat dit eene vruchteloze onderneming was , nademaal het Corps tc zeer gefmoltcn en het volk vertfaagd was. Alle de overige Generaals zweegen , alleen Wunsch meende, dat men toch beproeven moest, om met de Hufaaren en Dragonders te ontfnappen, en bood aan, in de duisternis den vyiind voor- CO „ Mr. IVimfch vonlut percer avec la Cavallcrie* Mr. de Fink £? fes collegues, plus attachés a leur bagage, qiïa leur répr-tation , lui dcfendirent toute hoftilité." (Oeuv. Poflh. T. F. P. 56.) VIII. Deel. L  If5a Byzonderheden betreffende den voorby te fluipen, en langs den Plauenfchen grond, over Posfendorf (welk de vyiind echter reeds bezet had) zich by den Koning tc voegen. Ik zag de onmooglykheid van dit ontwerp ; doch om my zelvcn niets tc vcrwytcn tc hebben, gaf ik hem zyne afvaardiging, zo als hy die begeerde. Dit gebeurde den ai Nov. 's morgens om 3 uuren. Ilywist, dat ik my nu aan den vyiind overgeven, en den Generaal Rebentisch gelasten zou, om de voorwaarden, zo goed doenlyk, te fluiten. Doch het geen ik voorzien had, gebeurde ook. 's Morgens om 8 uuren, was de Generaal Wunsch nog geen 1000 pasfen voortgerukt. Ily had nog veel defileën te pasfeeren, en dat in 't gezigt van het Corps van Brentano , dat voor hem ftond, en der Ryks-armee en Panduren, die hun in den rug en op zyde ftonden. By de afvaardiging had ik den Generaal Wunsch gezegd, ik zou den vyiind met pourpkritts zoeken op tc houden, op dat hy tyd mogt winnen , om te ontkomen. Maar de Generaal Lascy , toen hy den Generaal Wunsch miste, en zyne beweging gewaar wierdt, begeerde van my, dat ik hem bevel zou zenden, om halte te houden , en zich insgelyks over te geven. Ik maakte geen bedenking, om zulks te doen; in de zekere onderftelling, dat de Generaal Wunsch , indien hy eenige mooglykhcid zag, om door te komen, zich aan myne bevelen niet kreunen zou, wel wetende, dat een reeds gevangen Generaal hem geene bevelen meer kon uitdeden. En dus zond ik, op menigvuldig dreigen, zelfs  Koning van Pruis/en. i6"3 zelfs een tweeden Officier af, en zou er nog meer gezonden hebben, als men het begeerd had, om daar door den Generaal Wunsch gelegenheid te geven, om te vernemen, hoe het met my Hond, en tevens, om die afgezonden Officiers aan 's vyiinds handen te onttrekken. Maar Wunsch , in plaats van uit dit alles nut te trekken, kwam te rug, en gaf zich met zyn Corps gevangen. De Generaal Lascy kon by deze gelegenheid zich niet onthouden,om hemin'tgezigt te zeggen, dat zyne gantfche onderneming eene Fanfaronnade was." ,, Ik was helaas! niet in de om Handigheden, om op eene groote Kapitulatie te Haan, maar zag my gedwongen , om my cenvouwig gevangen te geven. Dat ons onze Bagaadjen gelaten wierd, gefchieddc zuiver op myne mondelinge voordragt , die ik naderhand deed; want nadien wy toch gevangen waren, hield ik het voor myn pligt ten voordeele van hun, die aan myne bevelen waren toebetrouwd, zo veel te doen, als ik kon. * .. * * In gevolge het Biographisch Lexicon is Fink eerst in het jaar 1744 in Pruisfifchen dienst getreden, en den 7 Nov. 1764 Deenfcln Generaal der Infantery geworden , heeft in Jan. 1766. de Dannabrog-orde L z ver-  164 Byzonderheden betreffende den verkregen (*), en is den 24 Febfuary 1774 te Koppenhagen overleden. Zyne Gemalin Uliuca Hew ïuëïTA van Bugenhagen , met welke hy in Nov. 1754 getrouwd was, is den 13 Maart 1766. geftórven. M. A. van Winterfeld. Verbetering van eene plaats in deze Byzonderheden. Bc heb beloofd, dat ik by voorkomende misvattingen in deze verzameling van Byzonderheden, dezelve terftond verbeteren zoude: verfcheiden verdienftelyke mannen hebben deze moeite reeds op zich genomen, waar voor ik hun oprechten dank beting. Doch niemand zal misfchien eene verbetering van het uiterfte gewigt op zich kunnen of willen nemen, wetkc eene Byzonderheid van den Heer Ridder van Zimmerman betreft. Deze zo fcherpzinnige geleerde giste terftond met recht,dat zy van een'Barbier oorfpronglyk moest zyn, dcwyl cr eene barbiers uitdrukking (f), in was. Ik (*) Maar de Orde van den Zwarten Adelaar heeft hy nooit gehad , alhoewel de Schryver van het Biograph. Lexicon zulks zegt. (f) De Befcheiaen aanmerking van den Ridder daar omireut luid aldus bladz. iÜS. Ia  Koning van Pruis/en. 16$ Ik deel daarom hier eenen brief mede, welke de gisling van den Heer Ridder bevestigt. Aan den Uitgever der Byzonderheden, terftond na het uitkomen van het Boek : Iet over Frederik den Grooten enz. Het is toch recht lief, als men zo ziet drukken, het geen de één of ander van onze kunst onder het baardfehrapen aan zyne kalanten vertelt. Alleen fpyt het my, dat dc Heer Ridder TJEd. voor den auteur Van deze Anecdote uitvent, daar zy evenwel eigen- lyk In het Hl. Deel der Byzonderheden enz. bladz. 8. lees ik de volgende plaats , die eene kleine verbetering fchynt nodig te hebben, naar my dunkt: „ De bekende vrolykheid „ van geest van dezen grooten Koning verliet hem zelfs in „ zyne pynelykfte ziekten niet. By zyne laatfte ziekte „ had hy den Hannoverfchen Lyfmedictis Zimmerman ont> boden, om hem te bedienen. Hebt gy al veele menfehen na de andere wereld geholpen? vraagde de Koning. De ,, Geneesheer antwoordde: niet zo veel ah Uwe Majefteit, waar ook niet met zo veel roem." Dit zou fchoon zyn, dit moet ik bekennen , maar het is niet waar. Vooreerst de Koning deed my deze vraag niet in zyne laatfle ziekte, toen hy, naar de Barbiers uitdrukking van den Schryver der Byzonderheden my ontboden had, om hem te bedienen maar in het jaar 1771; cn ten tweeden, dit waarlyk vernuftig antwoord is verdicht. L 3  ï66 Byzonderheden betreffende den lyk van my afkomflig is. Alzo ik ze mondeling aan veele Hecren verteld heb, zo heb ik de woorden juist niet zo accuraat afgemeten, en de Heer, die ze UEd. heeft toegezonden, moet er zeker niet om gedacht hebben, hoe grooten refpecf. men aan een Koninglyken Groot-Britannifchen Lyf-artz, Hofraad, bovendien een Ridder, fchuldig is, wanneer men van zo iemand in een gedrukt gefchrift melding maakt. Thans wil ik UEd. deze byzonderheid zo affchryven, als ik ze in UEd. verzameling wenschte te zien; misfchien kan ik my daar door by hem geliefd maaken, dat hy my tot de hoogwaardigheid van zyncn fomulus promoveert , als hy ééns naa Londen ontboden word, om den Koning van Engeland gunftigst by te fpringen." ,, De bekende vrolykheid van dezen grooten Ko„ ning verliet hem zelfs in zyne pynelyke ziekten „ niet. By zyne laatfle bad hy den grooten, wyd,, vermaarden en eenigen Artz in zyne foort, den ,, Ridder , Heer (van) Zimmerman gehoorzaamst „ verzocht, of hy wel de goedheid zou willen heb„ ben, om te Potsdam by hem te komen, hem ge„ zclfehap te houden, en hem met zyne zo groote, „ menigvuldige , wyd-omvatteude kundigheden te „ diverteeren, en hem te leeren, welke regelen hy in „ acht moest nemen, om Zyne gezondheid weder te ,, herftellcn; terwyl hy (de Koning) van zyne zyde „ daar voor geern zyn gantfche hart wilde openleg- gen,  Koning van Pruis/en. 167 „ gen, en hem zeer groote Staatsgeheimen openba„ ren , die by niet ééns aan zyne Staatsdienaars toe- „ vertrouwde." Dus zou deze Byzonderheid op eene welvoeglyke wyze verhaald zyn. Het overige kan zo blyven, als het gedrukt is. In hoop op dc vervulling van myn wensch heb ik de eer, met de grootfte bereidvaardigheid tot tegendienst te zyn enz. De Barbier uit de gouden Zon te *. Als de Koning, in den tweeden Silezifchen veldtogt, voor den flag by Striegau, met zyn leger by Silberberg lag , werd hy van een' hevigen honger aangevallen, zodat hy zyne bedienden gebood hem fpyze te bezorgen , onder bedreiging , dat , zo zy zulks niet ten eerften deeden, hy hen zelf zou opeten. In aller yl viel men.op de worften, welke te Silberberg gemaakt worden, en vraagde den Koning, of hy daar van geliefde te eten ? De Koning had er niets tegen, en gebood alleen, dat men hem ten fpoedigften deze worften bezorgen zou. Dit gedaan zynde, at hy er een heele fchotel vol van op, met dc grootfte graagte, en riep, toen de maaltyd gedaan was uit: Adieu faucyfen, falvelat- en alle worften, die er in de wereld zyn ; by deze worften zyt gy L 4 niets.  168 Byzonderheden betreffende den niets. Ily kon deze kost ook volftrekt niet vergeten en fprak er heel dikwyls van. Alle foorten van worst, die men hem op tafel bracht, wilde den Koning niet fmaaken, zo was hy ingenomen met die Silberberg' fche worften. Kort daarna fchreef hy aan den Abt van het Klooster, Kamentz, genaamd Tobïös, een' man, daar de Koning dikwyls mede praatte, als hy in de nabuurfchap was: Myn waarde oude Tonnis, ik zend u hier eenen van myne Koks, die door uwe goede voorzorg, Silberbergfche worst, welke ik voor de allerfmaaklykfte boude, die my ooit zyn voorgekomen, zal leeren maaken. De Abt verwonderde zich over deze Commisfie, byzoudcr nadien hem de Kok, welke hem dezen brief overgebracht had, verzekerde, dat hy dergelyke worst even zo goed, ja beter bereiden kon, en dat enkel de honger, den Koning de Silberbergfche worst fmaaklyk gemaakt had; desniettcgenftaande ging by met den Kok op het rytuig, Eeed geheel Silberberg door, en deed onderzoek naar de beste maaker van worst, welke den Kok zyne Kunst leeren moest'. De Koning had een Muzikant in zyne Kapel aangenomen, met welken hy fomtyds boertte. Op zekeren avond, toen dezelve by het gewoone Koncert verfcheen, prees de Vorst hem wegens zyne groote bekwaamheden, en maakte hem Ko'mplimentcn, die al-  Koning van Pruis/en. 169 alles bevatten , wat men iemand ftreelends zeggen kon. De goede man wist niet, hoe hy aan deze bejegeningen kwam. Den volgenden avond had de Koning een heel ander humeur, en keef op hem; onder anderen zeide hy tegen hem: hoort gy, gy zyt gek, ik zal u naa het dolhuis zenden, cn gy zult niet wcgraakcn, zonder te vernemen, dat ik myn woord boude ; gy deugt nergens toe enz. Zulk eene tegenftrydige behandeling behaagde den Muzikant geheel niet, en nadien hy van natuur aandoenlyk was, bleef hy den volgenden avond in het voorvertrek ftaan, terwyl de andere Muzikanten in 's Konings vertrek na het Konccrt gingen. De Koning, die hem miste, vraagde naar hem, en kreeg ten antwoord, dat hy in de voorkamer was. Daar op zond de Koning een paadjen, en liet hem vragen, of hy niet wilde komen? De Muzikant gaf ten antwoord: de Koning was zyn genadige heer; doch hy was zyn Muzikant en niet zyn Hofnar. Dit antwoord werd den Koning weder gebracht, welke deed , als of hy er geen acht op floeg, maar zeide: Mynehcercn, heeft niemand van 11 een Quint. Men bezorgde hem er terftond dén, dezen zond hy aan den Muzikant in de voorkamer , en liet er by zeggen: hem zou misfchien een Quint ontbreken , hier was er één, en nu kon hy maaken, dat hy binnen kwam. De Muzikant bedacht zicli niet lang, ging in het vertrek aan zyne lezenaar, en fpeelde met een heel ernftig wezen. Omtrent het einde van het Koncert kwam de Koning by hem. L 5 en  170 Byzonderheden betreffende den en luifterde hem zoetjens in het oor: gy hebt hier niets meer te doen, dan te ipeelen, en u vervolgends weg te pakken. De Muzikant zocht naderhand door het voorwenden van ziek te zyn, zich aan 's Konings gezicht te onttrekken, het welk hem gelukte, zodat hy hem vergat. Men wil wel zeggen, dat Frederik de Tweede de Kunst verdaan heeft , om de fynftc en fchrftnderfte mannen, door zyn gelaad en houding, zyn oogen cn actiën in verlegenheid te brengen. Hy had ééns uit Parys een' vermaard goochelaar ontboden, opdat die voor hem fpeclcn zou. Deze man was een algemeen geacht meester in zyne Kunst; maar de Koning liet hem, toen hy met hem fprak, eenige van de Kunften zien, die hy in zyne magt had, het welk den goeden man zo verlegen maakte, dat die tegen hem zeide : Uwe Majefteit, ik zie heel wel, dat ik hier niet veel opgang maaken zal, cn verzoek u daarom verlof, om morgen maar weder te vertrekken. De Koning lagchte, en liet hem vertrekken. Een byzonder voorbeeld,hoe gemaklyk de Koning, in voorkomende gevallen , middelen wist te bedenken , die hem alleen maar te binnen kwamen, als niemand anders ze bedenken kon, is het volgende. Daat  Koning van Pruis/en. 171 Daar was in zyn vertrek, op liet Slot te Berlin, een vledermuis ingeflopcn, die met veel gedruisch heröm vloog. De Koning was juist bezig met het lezen van eenige gewigtige brieven, zoo dat hy geen acht floeg op het geen rondom hem voorviel maar zyne bedienden waren dapper in dc weer , om door tzisfen en in dc hand te klappen, het beest te verjaagen. Eindelyk werd de Koning het ook gewaar, wat is er dan te doen ? Vraagde hy. Uwe Majefteit! gaf men ten antwoord, daar is een vledermuis ingeflopen, en wy zyn bang, dat die kwaad zal doen. Nu, jaagt hem dan weg. Op het oogenblik, dat de Koning dit zeide, begonnen de bedienden te fchreeuwen , met hunne zakdoeken in de lucht te fchermen, venffers cn deuren open te zetten, en veel alarm te maaken. De Koning hoorde dit een poosjen aan, maar toen hy zag, dat de vledermuis niet week, en toen het geraas hem verveelde, zeide hy : Nu, wie zal dan het beest wegjaagen ? 's Konings bedienden begonnen toen op nieuw tc tieren, en nog meer te raazen. De Koning zeide vervolgcnds: ftil! — Gy zyt allen domme duivels; en toen zyn degen nemende, haalde hy dien uit dc fchedc, ging in 't midden van de kamer ftaan, hield hem in de hoogte, en glinfterde er mede in de lucht. De vledermuis werd door den glans verblind, wilde toevliegen, en kvvetfte zich fchielyk aan den degen, zodat zy dood nedcrviel. Neemt hem hu weg, zeide de Koning, gy kunt ook niets doen. Van  17* Byzonderheden betreffende den Van dc bekende vlucht des Konings, als Kroonprins , en zyne gevangenneming, zyn nog de volgende byzonderheden merkwaardig, 's Prinfen vlucht gebeurde uit Wezel. Hy had twee Overften tot ge2elfchap, aan wier opzicht zyn heer Vader hem had toevertrouwd. Toen deze vernamen , dat de Prius voort was, ftegen zy te paard, zetten hem na, en onderhaalde hem even binnen dc grenzen, hetgeen niet zou gebeurd zyn, indien 's Prinfen voerman niet getalmd, en wat harder gereden had. De Overften zeiden tegen den Prins; Hy mogte het niet ten kwaaden duiden , dat zy hem te rug voerden, nadien zyn Va.ler hem aan hun op hun hoofd af had aanbevolen. De Prins zeide heel koeltjens : dat konden zy doen. Toen hy voor den Koning gebracht werd, vraagde deze hem: Waarom zyt gy voortgegaan ? De Prins zou gezegd hebben: omdat Uwe Majefteit een tyran is. Daar op zou de Koning den degen getrokken , en naar den Prins hebben willen fteeken, waarvan hem de Generaal van Dossow te rug hield. Dy werd vervolgens naa Berlyn getransporteerd, alwaar het bekend onderzoek tegen hem gehouden werd. Insgelyks zou dc Chatoulle van den Prins gearrefteerd worden. Maar de Koninginne moeder verzocht  Koning van Pruis/en. 173 sochr. voor af om het zelve, onder voonvendzcl, om ze édns te zien, het welk toch niets hinderen kon, dewyl zy gefloten was, en de Prins er de lleutel van had. Op dezen grond werd haar dit vergund. Doch zy liet achter uit het Charnier den draad, daar het mede aan een gehecht was, uit haaien, en de papieren , die voor den Prins het gevaarlykst konden zyn, wegnemen, waar door zy hem een grooten dienst bewees. De Paadjen Keith, die, geduurende den tyd, dat men den Prins by Wezel te rug gehaald had, verzonden was, reed de poort uit, om hem te volgen, toen de wachthebbende Officier hem zeide: Zoo even heeft men uwen heer den Kroonprins gearrefteerd. Keith, die terftond merkte, hoe laat het was, herftelde zich toch op het oogenblik, en gaf de fchouders opnaaiende ten antwoord: dat zal niet veel te beduiden hebben. Maar naauwlyks was by de poort uit of hy gaf zyn paard de fpooren, en by geval aan den Rhyn een vaartuig gevonden hebbende, ontkwam hy gelukkig, en bergde zyn hoofd. De Prefident der Neumarkfche Krygs- en Domeinkamer , v. L .... een oprecht braaf man, die zyne pligten jegens den Vorst, dien hy diende, verbond met  174- Byzonderheden betreffende den met een fchrandere oplettendheid op 's lands welvaa* ren en, heil, had met Frederik den II. dikwyls te doen, en handhaafde zich telkens tegen hem, dewyl hy het waarnemen eener flipte deugdzaamheid, ten grond van zyne handelingen legde. Op zeker jaar was de oogst in dc Nieuwmark Hecht uitgevallen. De Koning kwam op den gewoonen tyd te Kujtrin, om dc revue, en fprak by deze gelegenheden met den Prcfident, die hem den Hechten Haat des lands voorHeldc, cn tevens verzocht, om hem, tot deszelfs verbetering, 2000 mud graan, uit demagazynen aldaar, tc laten afgeven. De Koning Hoof hevig op , en zeide: De duivel ja! ik zal u niets geven. De Prcfident hernam hier op , met groote maar betaamlyke vrymoedigheid: het was het welzyn der hem toevertrouwde Provintie, daar hy voor fprak, en hy moest zyne Majcllcit hooglyk verzoeken, om zyne bede in te willigen. De Koning bood hier op 500 mudden, die hy wilde afgeven. Geen fchepel kan ik misfen, hernam de Prcfident; deze behoefte is zoo bepaald als nodig. Als ik uit Silezïin te rug kome, antwoordde de Koning, kunt gy u hieromtrent by my weder aandienen. De Koning kwam te rug van dc revue in Sileziën, L . . . was ook weder daar, en Helde den Vorst op nieuw, de noodzaaklykheid, om de Provintie te helpen, op het levendigst voor. Dc Koning fulmineerde,  Koning van Pruisfen. 175 de , en hield zich, als of hy van geen graan, dat hy geven moest , iet wilde weten of hooren. Thans verzocht de Prefident, indien de Koning zyne bede toch niet geliefde te verhooren, dan wilde hy in genade bedenken, dat hy Prefident enkel zyn pligt volbracht had, om 's lands waare nood te fchilderen, en geene ongenade op hem werpen, indien de gevolgen nadeelig waren. De Koning reed voort, zonder iet te zeggen, en liet den Prefident bedroefd flaan. Maar naauwlyks was hy te Potsdam gekomen, of hy zond een voortreflyk Kabinets-fchryvcn af aan den G. v. L . . . ., waar in hy zyne voorzorg voor de Provintie byzonder gunftig prees , hem niet alleen het verzoek om graan geern inwilligde, maar ook de vryë befchikking over de Magazynen overliet, nadien hy hem voor een ecrlyk man hield, die niet meer uitgeven zou , dan wezenlyk nodig was. Hy had zyne deugdzaamheid by deze gelegenheid op de proef gefield, en beproefd gevonden. Want zo hy maar een fchepel van zynen eisch had laten vallen, zou de zaak niet zuiver geweest zyn. Hier uit ziet men , hoe genadig de Koning voor 's Lands welvaaren gezind was en dat alles aankwam op de wyze van voordel, met welke men hem de behoefte des lands op het hart bond. rx  176 Byzonderheden betreffende den De Koning monflerde éëhs zyne Artillery, en was met het .vuuren niet te vrede. Gy kunt allen meer, zeide hy, en van het paard li-eigende , ging hy by een Kanon, dat hy zelf richtte, en liet afdeken. By geluk trof dc Kogel het opgeftoken doel. Ziet gy wel, zeide de Koning, gy doet geen moeite, om behoorlyk te richten; anders zou het beter gaan. Ja dat gaat niet altyd zo, antwoordde een oud Kanonnier. Dat wil ik u toonen, hernam de Koning, en richtte het Kanon nog ééns. Men fchoot het af, en de Kogel nam eene heel andere richting. Daar ziet gy het, riep de Kanonnier uit, bet is altyd niet raak. De Koning febudde het hoofd, en zeide: gy hebt gelyk, myn zoon, ik zie het wel. De Koning begeerde ééns eeii man tc Potsdam te fpreken, die in zyn dienst was, en daarom dikwyls met hem te doen had; zodat hy zelden eenigen tyd voor zich zeiven over kon hebben. Nu gebeurde het, dat deze man genodigd was, om als gevader te Haan, het welk hy niet wel weigeren kon, en het toen aannam, omdat hy meende, dat de Koning hem thans niet zou ontbieden. Schiciyk aangekleed , wilde hy tot dit Godsdienftig werk uitgaan , als er een bediende van den Koning kwam, en hem zeide, dat zyne Majefteit hem ten eerden wilde fpreken. Men kan zich de verlegenheid van dezen goeden man verbeelt den,  Koning van Pruis fen. 177 den, die niets anders wist te doen, dan den bedienden te verzoeken, om den Koning te zeggen : dat by hem ziek had gevonden, en dat hy gevo'glyk zyn bevel niet gehoorzamen kon. Niet lang daar na, als de bedienden weg was, begaf hy zich op weg, maar zie , welk een ongeluk! de Koning komt hem juist tegen ryden. Vol verlegenheid over dit onverwacht geval, boog hy zich diep voor den Vorst, en verwachtte zyn vonnis. Maar de Koning keek hem met een vergenoegd gezicht aan, cn zeide: Ha, zyt gy evenwel daar, myn goede . . . . j nu dat is my lief, ik heb u zo noodzaaklyk te fpreken. Stap af, riep hy den rydknecht toe ga gy op zitten en volg my. Wat was hier te doen? de rydknecht fteeg af, en de gevader moest met zyne zyden kousfen, cn ondcrklecrcn tc paard zitten; De Koning reed een redelyk ver eind met hem rechts en links rond, zonder hem iet van gewigt tc zeggen. Dit gedaan zyhde, zeide hy tegen hem: nu myn lieve . . . kunt gy in Gods naam verder gaan; neem het my niet kwaJyk, als ik u belet en opgehouden heb, om iet beters te verrichten. Toen de Markgraaf Karel overleed, Hortte de Koning traanen, die hy hem, gelyk hy zeide, fchuldig was. Hy hield ongemeen veel van dezen uitmuntenden Prins. De rede daar van was oorfpronglyk van VIH. Deel. M dc  i7o Byzonderheden betreffende den de overrompeling by Hochkirch. Dc Koning waagde zich zeiven by deze gelegenheid zonder eenig ontzag in het hevigfte vuur, en zou zonder den Markgraaf, zeker zyn einde gevonden hebben; doch, deze fprak hem toe met eene byzondere ftandvastigheid, om het moorddaadig gewoel te verlaten, nadien zyn perfoon hier voor zo groote gevaaren was blootgefteld. Dewyl dc Vorst zich in het eerst niet wilde laten overreden, om dit te doen; zo bedreigde hem de Markgraaf, dat hy hem met geweld zou laten wegbrengen , en dit werkte zo veel uit, dat de Koning begon bedacht te zyn op zyne veiligheid. Maar hy bedankte hem hier voor in het vervolg, dikwyls met de tederfte uitdrukkingen, en verzekerde, dat hy hem veelfchuldigwas. In de oude vestingwerken Van Gïatz Honden do beelden van den H. Florian en den H. NepomuceNus. De Koning, die dc vesting bekeek, om er verbeteringen aan te doen, vond deze beide beelden, en vraagde: wie zyn dan deze twee heeren ? men zeide hem, dat de één de H. Florian , een befchermheilig tegen gevaar van vuur , cn de andere de H. Nepomucenus , de patroon van Silezïën was. Daar op hernam de Koning: Florian kan ik niet gebruiken , om dat ik niet bang voor het vuur ben, maar die andere moet op den nieuwen obfervations-tooren. komen, die aan den kant naa Boheemen toe Haat, en  Koning van Fruisfen. 179 en dan zal hy, hoop-ik, wel acht geven , dat men niet in myn land valt. Dit bevel is ook ftipt opgevolgd, en het beeld (laat nog heden op den gemelden toorn, op den hem aan^ gewezen post. 1778. By het verblyf des Konings in Schatzlar, een klein Lioheemsch Stadjen, woonde hy aan het uiterfte einde van deze plaats, in het huis van een Schoenmaaker , en liet terftond in zyn vertrek een kagchel ftoken. Dit nam de Schoenmaker heel kwalyk, en verklaarde dit voor eene onderneming, die tegen zyne rechten als huisheer ftreed. Eindelyk vernam de Koning dit en beval den Schoenmaker te vragen, hoe veel zyn huis kosten moest? 70 daalers, was het antwoord. 'Terftond liet de Koning deze fom betaalen, en er nog honderd dukaaten fleutelgeld byleggen, welke grooten gunst den Schoenmaaker heel onverwacht kwam , en verbaasd deed ftaan, dewyl er niemand in de wereld zou gevonden zyn; die hem zo veel voor zyn armhartig huis zou gegeven hebben. Spotswyze zeide men daarom , dat de Koning door dezen koop een Keizerlyk inwooner cn Boheemsch burger geworden was. M 4 De  iSo Byzonderheden betreffende den De Koning, die altyd heel yverigc, werkzame en kloeke geesten opzocht, beloonde zodanigen, als hy ze ontdekt had, niet alleen, maar wist hen ook terftond op hunne rechte ftandplaats te Hellen, waar in zy werkzaam, cn nuttig voor hem konden worden. Tn den Zevenjaarigen Oorlog, wierp hy den toenmaligen Majoor van Reichman , met een zwak Bataillcn, in Liegnitz, om dat tc verdeedigen. Deze ftad was open, en niet het minst verfterkt, om een' vyiindlyken aanval te wederftaan. Toen Reicilman daar gekomen was, en deze Hechte geftéldheid zag, fchudde hy het hoofd, en zeide: wat zal ik hier met myn Bataition maaken , als ik geene middelen van verdeediging voor my heb ? Alzo hy nu kennis had van de Vestingbotvwkunde, gebood hy, dat men terftond graften maaken, redouten opwerpen, en het terrein , zo veel mooglyk was, met pallisfaden bezetten zou; zo dat hy in ftaat was, zich toch eenigermaten te verweeren, als de vyiind hem mogt willen aantasten. Ondertusfchen was het gelukkig, dat niemand op hem afkwam. Toen de Koning kort daarna te Liegnitz kwam, en dit van verre zag , zeide hy: wat duivel? is Liegnitz verfterkt ? Hier om¬ trent kon men hem geene opheldering geven. Hy vraagde dan verder: wie ligt daar in? REICH- man, gaf men ten antwoord. De Koning gebood, dat deze by hem zou komen. Verfcheencn zynde, vraagde hy hem: waarom hebt gy dat gedaan ? Reiciï-  Koning van Pruisfen. i8r RèICHMAN antwoordde met eene hem eigene vrymoedigheid: Uw Majefteit! als ik my verdeedigen wilde en moest, dan diende ik natuurlyk naar hulpmiddelen om te zien, en ik heb my zeiven zoeken te helpen , zo goed als mooglyk was. Heel wel, zeide de Koning ; ik zie wel, wien ik voor hebbe, doch ik moet u maar zeggen, hier deugt gy niet; ik zal u ergens anders toe gebruiken. Frederik benoemde dezen braaven man tot Kommandant te Maagdenburg, daar de voorgaande Kommandant niet veel bad kunnen doen voor deze vesting. Toen Reichman daar aankwam ftond hy verbaasd over den Hechten toeftand, in welken hy deze zo gewigtige vesting vond , en maakte zich zclven fpoedig, door zyne fchikkingen het vertrouwen waardig , dat de Koning hem gefchonken had. . De Generaal van Winterfeld leerde, geduurende zyn verblyf in Karehbad, den namaligcn Pruislïfchen Generaal-majoor Joan Karel Vryheer van Rebentisch kennen, welke een bekwaam Officier was, en dit befpeurd en van hem gehoord hebbende, dat hy zin had, om by de Pruis/en dienst te nemen, zo prees hy hem den Koning aan , die dezen voorflag goedkeurden, en Rebentisch in zyn gevolg aannam. Na den llag by Praag, werden dezen man van verM 3 fchei-  lS% Byzonderheden betreffende den fcheiden Officiers verwytingen gedaan, als of hy zich niet van zyn pligt gekweten had. Rebentisch was hier zeer verlegen over , en wendde zich tot zynen protector Winterfeld. Deze raadde hem, om aan den Koning te fchryven; het welk hy ook deed, en onder anderen de uitdrukking gebruikte , dat hy overtuigd was, als een eerlyk man gediend te hebben, en wenschte alleen , den uitvinder van dit kwaad gerucht, dat van hem zoo fmaadlyk verbreid was, te kennen , om hem te toonen , dat zyn hart op de rechte plaats zat. Daar op kreeg hy het volgend antwoord in gefchrift: Myn lieve Overfte van Rebentisch , de verwytingen , welke men u nopens door u verzuimde bravoure gedaan heeft, kunnen u niet treffen noch beledigen, nadien ik u kenne, en genoegzaam weet, dat gy een braaf en eerlyk man zyt, die nooit nalaten kunt, den vyand, daar het nodig is, onder dc oogen te zien. Gy kunt overtuigd zyn , dat ik ieder, die in 't hoofd mogt krygen, u in uwe eere te beledigen, te recht te helpen, en tot uwe fatisfactie te beftraiTen, terwyl ik u verzeker , dat ik (leeds uw genadige Koning ben en zal blyven. Frederik. In 't leger voor Praag den 30 Mey b  Koning van Pruisfsn. 183 In zekere Provintie des Konings, nam de Generaal van een Regiment, daar in bezetting liggende, eenen Kantonist aan ,. doch die een eenige zoon was, en zyne moeder, die weduwe was, haare boerdery hielp waarnemen, welke zonder zyne hulp te grond moest gaan. Ondertusfchcn floeg de Generaal op deze omftandigheden geheel geen acht; maar liet den jongeling de monteering aaptrékken , hoewel zulks tegen de algemeene fchikkingen des Konings ftreedt. De moeder zocht hulp, die zy niet vinden kon, en keerde zich eindelyk tot den Juilitie-miniller dezer Provintie. Deze trok zich ook haare zaak heel werkzaam aan, en liet den Generaal fchrifteiyk verzoeken om bet loslaten van dezen jongen boer. Hier op antwoordde de Generaal geheel niet, of hy liet zeggen: dat van die zaak niets komen kon. De Minifter ging dan zelfs in zyn rydtuig zitten, en reed naa den Generaal, om dien te verzoeken, dat hy de arme vrouw wilde helpen. De Generaal kwam hem te gemoet zodra hy hem in 't oog kreeg, en zeide onder andere harde uitdrukkingen : Moflfieur ! ik weet , wat gy wilt, maar ik zeg u rond uit, de kerel komt nu en nooit los; en daarmede liet hy hem ftaan. Deze aanfpraak en bejegening bracht den Minifter in groote verlegenheid , en nadien by geloofde, befchimpt te wezen, fchreef hy regelrecht aan den Koning, wien hy het gantfche geval ter eigene beflisfing berichtte. M 4 Dc  184 Byzonderheden betreffende den De Koning antwoordde hier niet op , maar kwam kort daarna op de revue, en monfterdc het Regiment van dezen Generaal. Niets deugde daar aan : het volk exerceerde ellendig , marfcheerde Hecht , was geheel verwilderd , en dc Officiers hadden hunnen jolige niet volbracht. De Kommandant van het Regiment Helde den Koning voor, dat hy en de gezamenlyke Officieren , geduurendc den exercitic-tyd, alles gedaan hadden , om het Regiment in orde te brengen, cn het zyne Majefteit zoo voor te ftellen, dat zy zich van zyne goedkeuring verzekerd konden houden.' Doch dit alles hielp niet. By de volgende maneuvres hield de Koning geduurig ftil voor het gemelde. Regiment, daar hy elk oogenblik iet aan te bedillen vond. Men ftond er algemeen over verwonderd, waarom de Koning juist zo ongunftig op dit Regiment kon zyn. Doch dit had zyne reden, eq deze was juist die, welke bier voor gemeld is. Toen hy den laatftcn dag, na het aflopen der revue, van alle aanwezende Generaals affcheid nam , zeide hy tegen den Generaal, die den Minifter zo onbetaamlyk bejegend had, zeer nadruklyk : Moniieur . . .! Monfleur . . . ! Uw Regiment deugt den duivel niets, cn wacht u, dat ik toekomende jaar het niet in zulke wanorde vind ; anders zult gy met my te doen hebben. Sapieriti Jat. By  Koning van Pruis/en. 185 By gekken, wier al te fterke of liever verdorvene verbeeldings-kracht op hooge dingen gevestigd is, hebben dikwyls kleinigheden door Grooten gefproken, eene geheel itrydigc uitwerking , en geven aan derzelver denkbeelden eene byzondere en onverwachte richting. Tot een voorbeeld kan de volgende gefchiedenis dienen. Voor den Zevenjaarigen Oorlog leefde er te Breslau een Goudfrnid, met naanie Christiani; een man, wiens befchaafd voorkomen elk een bedroog, en voor hem innam, zodat men geloofde, een man van ftaat cn aanzien voor zich te hebben; doch wanneer hy fprak, verloor men dit gevoelen, dewyl hy zichzelven verraadde, dat hy van gemeene opvoeding, en meer dan een halve gek was. üe voormalige Staatsdienaar van Munchow , die geene familie om zich had, en dus naar zyne neigingen leefde, cn de Vorst Bisfchop van Scijafgotsch, hadden hun vermaak met hem, zodat hy hun tot een voorwerp dienen moest, daar zy zich mede verlustigden en vermaakten. Eens maakte deze Heeren het met Christiani al te boos; zo dat hy zich van zyne uitftekende ligchaams kracht bedienen wilde, om zich zeiven lucht te maaken. I Jy joeg zyne bcgunftigers de tafel om, en het zou misfchien niet wel met hun afgelopen hebben, M 5 als  186 Byzonderheden betreffende den als er geen hulp gekomen was. Zedert dien tyd verfcheen hy niet meer in hun gezelfchap , en bleef achter. De Bisfchop, die zich zeer aan hem gewend had, cn zonder hem niet vrolyk kon zyn, deed zyn best, om hem weder tot zich te trekken, liet hem by zich komen, fprak hem vriendelyk toe , en benoemde hem tot zynen Houtvester, het welk Christiani weder te vrede ftelde. Daar werd een diploma voor hem uitgevaardigd, in het welk de titel met veel verfieringen en trekken, uit welke Haazen, Aapen, en Zwyuen in groote menigte te voorfchyn fprongen, cn met andere vrolyke SchiLleryën verfierd was. Christiani wilde in 't eerst om deze verfieringen, die hem toch bedenklyk fcheenen te zyn, dit diploma niet aannemen; maar toen men hem verzekerde, dat dit alleen toefpelingcn op de jagt cn op zyne verkregen bediening waren, liet hy zich de zaak wel gevallen , en van dien tyd af ging hy als een Houtvester gekleed. 'Ook reed hy telkens den Koning voor, wanneer die in Sileziën kwam. Dit gefchiedde ook ééns op zekeren tyd. De gedaante van Christiani viel den Vorst in het oog , zo dat hy hem uit de koets toeriep: lieer Baron van Schnappuff! Heer Baron van Schnappuffl Hebt gy niet mis in den weg? — Zult gy my niet verkeerd leiden? Christiani keerde zich hier op tot den Koning, nam zynen hoed vol eerbied af, cn zeide: lk bedank Uwe Majefteit voor deze hooge genade, die haar gelieft my tc vergunnen; voorts kan ik Uwe Majefteit onderdanigst ver-  Koning van Pruis/en. 187 verzekeren , dat ik derzelver perfoon den besten en veUigften weg breng. Heel wel! Heelwel! hernam de Koning, die niet dacht, dat zyne fpottcrny gevolgen zou hebben. Maar Christiani nam van dat uur af den titel aan van Vryhccr, Heer van Schnappuff ; Hy veranderde zyne kleeding , welke nu aan de Uniform van de Armee gclykvormig werd ; hy droeg in den zomer linnen onderkleedercn ; kocht omftreeks Neisfe een klein landgoed , by het welk omtrent 24 boeren, een kleine vyver, waar in eenige kerpers gevangen werden, en een klein ypenboscbjen behoorden. Hier uit formeerde hy zich Rcgaliën, en ondernam dan hy de Kamer dan by de Regeering Procesfen met zyne buuren. Dan hadden zy de grenspaalen verzet, dan zyne heide beftolen, of zyn vyver ledig gevischt. By dezen nuttelozen handel, genoot hy het voor hem dierbaar vergenoegen, dat hy heel dikwyls las: Dc Baron van Schnappuff contra N . . . en N . . . Dus leefde hy een heelcn poos lang, zonder dat iemand in den zin kwam, om hem zynen aangenomen titel van Yryheer te betwisten, nadien hy als een bekende gek tc boek ftond, geene kinderen had , en zyn karakter wereldkundig was. Maar eindelyk liep het wczenlyk door met den goeden Baron, zodat hy naa Breslau gebracht werd in een verblyf voor krankzinnigen gefchiktj alwaar hy ftierf, In  ï 83 Byzonderheden betreffende den In den cerften Silezifchen oorlog waren er by de Armee nog veel oude Generaals, die tot deze waardigheid door langen dienst geraakt waren, zonder van de krygskunde en het geen daar toe behoort, iet te verftaan. In den veldllag by Chotuzits kwam de Koning by zulk eenen man, dien hy gebood; laat het kanon over het kruis richten. De Generaal reed naar zyne Brigade, cn gebood de Artillery, zy zouden het kanon over het kruis richten. Dat is gedaan , gaf men ten antwoord. En waarom niet geheel ? Wil gy terftond 's Konings bevel volbrengen, of ik zal het hem aandienen, en zy zult allemaal gekasfeerd worden. Nu, hoe zullen wy het dan maaken? Vraagden de Kanonniers; daar op gebood hy hun, om de affuiten kruiswyze over elkander te leggen. Toen de Kanonniers zagen, dat er met dezen wonderlyken man niets uit te richten was, fchoon zy hem zyne onnozelheid aantoonden; zo lieten zy het gefchut zo ftaan. Kort daarna kwam de Koning er by, en dit fchoon fpectakel ziende, riep hy in toorn uit: Wat duivel! doet gy daar? Men gaf hem bericht, wat de Generaal op ftraffe van kasfatie bevolen had. Nu ftond de Koning tusfehen toorn en lagchen, en zeide: Myn hemel! zou men wel kunnen gelooven, dar er zulke domme duivels waren ? By eene Minister-revue te Potsdam, welke de Koning  Koning van Pruis/en. 3S9 hing alle jaaren plagt te houden, was ook de Minister van H . . . . tegenwoordig. De Koning had hem eenige dagen te vooren een extract gevorderd, om het welk uit te vaardigen eerst de berichten van de Kamers ingehaald cn afgewacht moeiten worden. Twee Kamers waren met hunne berichten niet ge* reed, het welk oorzaak was , dat dit Extract niet zo fpoedig kon opgcfteld. worden, als de Vorst wel begeerde. Dc Koning vraagde den Minister: waar zyn de berichten, die ik begeerd heb? deze gaf.ten antwoord: zy waren nog te Berlin; hy had ze nog niet kunnen ter hand ftellen, nadien zy nog onvolledig, en de nodige berichten nog te wachten waren. Haal my die aanftonds, zeide de Koning met grooten yver. II . . . bleef volkomen by zyn ftuk, en wilde gaan. Waar wilt gy heen? riep hem de Koning toe; naa Berlin gaan, antwoordde de Minister, om de Berichten te haaien, zo als Uwe Majefteit bevolen heeft. Blyf gy hier, zeide de Koning, cn wacht, tot dat alles klaar is. Nadat het werk voltooid en de Etats opgetrokken waren, nodigde de Koning alle de aan* wezende Ministers ter tafel, en tegen H . . . zeide hy: volg my in den tuin. H . . . volgde, en terwyl de Koning zich met hem over verfcheiden onderwerpen in gefprek inliet, nam de Minister de gelegenheid waar, om hem verfcheiden gewigtige berichten van vreemde Mogendheden mede te deelen, die den Vorst zeer aangenaam waren, en hem vrolyk maakten. Over tafel zeide hy tegen II ... : Hoor eens myn  Ioo Byzonderheden betreffende den myn lieve II . . . dc wyn zal u niet fmaaken (het was Rhynfche wyn,) neem Champagne of Hongaarfchen, misfchien ftaat die u beter aan. Als de Ministers affcheid namen, zeide de Koning tegen H...: myn lieve li . . ., gy kunt nog tot morgen hier blyVen, ik wou u nog geern fpreken. De Minister genoot nog den volgenden dag veel gunst van den Vorst. Dus wist de Koning alles op den besten kant te wenden, cn weder goed te maaken, het geen hy by overhaasting gedaan had , als men er hem maar tyd toe liet, en op het laatst moest elk een met hem te vrede zyn. , Maar het was ten uiterften moeilyk, om zich jegens den Koning gefchikt en verftandig te gedragen, wanneer het gebeurde, dat men te gelyk met hem en met zyne broederen en bloedverwanten te doen had. By voorbeeld. Het Regiment Kuirasfiers, hetwelk de Markgraaf Frederik van Brandenburg-Schwedt had, (thans Prins Louis van Wurtemberg) werd gekommandcerd door eenen Overften, met naame Bredow. Aan dezen droeg de Markgraaf verfcheiden veranderingen, by dit Regiment op, welke de Koning by de revue hooglyk afkeurde, en zich daar over hard tegen Bredow uitliet. Deze meende, zich te kunnen rechtvaardigen, wanneer hy zich op de orders van den Markgraaf beriep, gelyk by ook deed. Doch  Koning van Pruis/en. jot Doch de Koning zeide hem hier op met veel hevigheid: De Markgraaf heeft niets nieuws te bevelen, dat niet met myn dienst, en de orde, die ik eens voor al by myne Armee ingevoerd heb, overeenkomt; cn ik rade hem, dit in 't vervolg te laten blyven. De Overfte gehoorzaamde den Koning , en haalde zich daar door weder het ongenoegen van den Markgraaf op den hals, die hem te gemoet voerde, dat hy zyn Chef was, en dat hy doen moest, wat hy gebood. De goede Overfte vertoonde hier op eene fchriftelyke order, die hy van den Koning ontvangen had, het welk den Markgraaf zeer verdroot. Deze fchreef terftond aan den Koning , cn beklaagde zich zeer by hem, dat hy hem als zynen bloedverwant by een' Edelman vernederde , en hem zelfs de voorrechten van eenen Chef van het hem toevertrouwde Regiment ontnam, nadien hy den Kommandant van het zelve toeftond, om zyne bevelen niet te gehoorzaamen; en op deze wyze wilde hy het Regiment liever niet langer hebben. Deze gezegden van den Markgraaf ftieten den Koning zeer; ondertnsfehen wilde hy echter niet met hem breken, en Bredow moest alles op zich nemen. De Koning fchreef aan hem: Hy zag wel, dat hy zyne bloedverwanten tegen hem wilde opftoken, en dat hy zich niet wel wist te gedragen. Kort daarna kreeg hy een Garnizoen-regiment. De  I92 Byzonderheden betreffende den De volgende Kabinets-order is merkwaardig, vati vvege de kortheid van uitdrukking, welke de Koning ten behoeve van eenen Tabaks-fpinncr aan de Tabaks-adminiftratie liet afgaan , die over dezelve geklaagd had, dat zy hem geen werk wilde geven. De Tabaks-fpinner Meyer moet redenen hebben , waarom hy zich over ulieden bezwaart; en deze wil ik naauwkeurig aangewezen hebben , indien ik anders UI. genadige Koning zyn zal. Frederik. Potsdam den 18 Augustus 1768. In Breslau word niet, zo als tc Berlin en in andere plaatzeu van de nachtwachts, by het roepen op het uur , gezongen; Hb'rt ihr Herren und lasz 't euch Jagen; maar eenvouwig: de klok heeft tien enz. De reden daar van is dc volgende. De Koning woonde na het bombardement van Breslau , nadien zyn paleis om ver gefchoten was, in de ftad, cn hoorde op zekeren avond den nachtwacht zyn gewoone: Hórt ihr Herren, und lasz 't euch Jagen, opdeunen. De Koning, die misfchien in geen goeden luim was, vraagde: wat dit beduidde ? Men verklaarde hem dit oude herkomen, zo goed als men kon ; maar hy zei-  Koning van Pruisfeh. toe; Ècide: dit is dom vee, ik ben hier heer, en niemand anders. Daar op werd den nachtvvachts verboden, hb'rt ihr Herren te zingen j en dit verbod is tot heden toe behouden en waargenomen. / De Koning had eene byzönderë achting voor den overleden Generaal-majoor van Stille , deels uit hoofde van zyn voortreflyk karakter, deels uit hoofde van zyne verkregen kundigheid en geleerdheid; Hy ontbood hem meermaals naa Potsdam, om zyn gezelfchap te genieten, en zocht hem zyn Verblyf zo aangenaam te maaken , als mooglyk was. Stille rookte veel Tabak hét welk de Koning niet wel veclen kon, en om daar door den Koning niet onaangenaam te wezen, poogde hy zich, geduurende zyn verblyf aldaar , daar van te onthouden. Doch dit was hem heel lastig, en beroofde hem zelfs van zyne gewoone opgewektheid en levendigheid; het welk de 'Vorst met zyn fcherpziende oog dra ontdekte , en naauwkeurig zich aan de reden daar van liet gelegen zyn. Stille had zich jegens den eenen en anderen gemcenzamen vriend uitgelaten, dat het hem moei^ lyk viel, om het tabak rookeil na te laaten, en deze gaven den Koning die omftandigheid te kennen. Da goediiartige Vorst beval terftond, geduurende StilLe's afwezertdheid dén besten knastcr en eene menigte pypch op zyn kamer te brengen, op dat hy zyn' VIII. Deel. N ' fasf  104- Byzonderheden betreffende deii lust voldoen mogt. Toen Stille t'huis kwam, eri dit kleine magazyn van tabak en pypen vond, befpeurde by terftond, dat de Koning hem dit genoegen verfchaft had. Nu laafde hy zich zeiven naar zyn welgevallen, en teen hy des anderen dags den Vorst zyn' dank wilde betuigen, liet deze hem niet eens te woord komen, maar klopte hem op den fchouder, met deze woorden: Het is geen goede hospes, daar de gasten zich geneeren moeten. De Koning reed eens door eene ftraat in Potsdam, en merkte, dat er voor zeker huis eene menigte menfchen tc hoop gelopen was. Hy begaf zich derwaards, en liet onderzoek doen, wat de reden van deze vergadering ware ? ■ Alen verhaalde den Koning, dat zekere zydewerker met zyne vrouw elkander met groote hevigheid afrosten. Laten zy op 't oogenblik hier komen , zeide dc Koning. Elk was nu oplettend , wat hier gebeuren zou, en de twistende echtgenooten werden by hem gebracht. De Koning zeide tegen den man: wat hebt gy voor? De man antwoordde : myn wyf gedraagt zich flecht jegens my, en heeft zich zelfs aan my willen vergrypen. Is dat waar ? vraagde de Koning aan de vrouw: Ach neen ! zeide deze ; myn man is een liederlyke vent, en heeft my erbarmlyk geflagen. De' Koning vraagde verders aan den man: hebt gy het eerst geflagen? Neen antwoordde dc man. Thans keerde  ■ Koning van Pruis/en. I95 keerde de Koning zich naar de vrouw, en vraagde: hebt gy bet eerst geflageh? Waarachtig niet, hernam zy. Dan zyt gy gek, ging de Koning voort met eene lagchende houding; geen van beiden heeft den anderen eerst geflagen, derhalven hebt gy eikanderen niet geflagen, en gy verheelt u maar iet, dat niet gebeurd is. Verdraagt u met elkander, en leeft vreedzaam; ik zal onderzoek naar u laten doen, en de eerfte, die gelegenheid tot twist geeft, zal ftreng geilraft worden. Nu reed de Koning voort. De echtgenooten fchaamden zich en verzoenden met elkander ; maar de toekykers verwonderden zich over 's Konings gemeenzaamheid, die dezen avond in zyn gezelfchap roemde, dat hy een gewigtig en goed werk verricht had; nadien door zyne bemiddeling de rust in een onëenig huishouden hcrfteld was , het geert hem zo veel genoegen gaf, als of hy een vrede gefloten had. De Baron van M . . . ., had zich door zyne ongemeene neiging tot het fpel, van zyn groote bezittingen ontdaan, en zich geheel te grond geholpen; zo dat hem naauwlyks zo veel overfchoot, om zyrt leven te onderhouden; Hy fchreef in zyne verlegenheid aan den Koning, en verzocht om een klein renfiocn. De Koning, die dezen man kende, antwoordde hem zeer vriendelyk: Het fpeet tu:m zeer, dat de N • it>~  iorS Byzonderheden betreffende den tegenwoordige fehikking niet toeliet, liem te kunneff helpen; ondertusfehen zond hy hem hier nevens een adres, dat misfchien nuttig voor hem kon zyn. Dit adres waren de beide aazen, welke by het antwoord van den Koning gevoegd waren. liet is ongemeen aangenaam, om te lezen en op ta merken , met welke gunst de Koniug mannen van verdiende, en die zich door hunnen dienst-yver by hem bekend gemaakt hadden , behandelde. Daar door word men in daat gedeld , om te oordcelen, hoe deze Vorst het mooglyk maakte, dat elk een zich aan hem toewydde, en yverigst zyn best deed, om zyne goedkeuring te bekomen. Een gewigtig gedenkduk van deze natuur toont het volgende voorbeeld. De Generaal-majoor en Kommandant van het Regiment Kuirasfiers van den Markgraaf Frederik , de Graaf van Podewils , had reeds als Majoor in den flag by Mohvitz uitgemunt, en den vluchtenden vyiind tot voor de poort van Brieg vervolgd. De Koning prees hem toen openlyk met veele loflyke uitdrukkingen, hong hem zelf de orde pour le merite om, verhief hem in 't volgende jaar in den Graavendand, fchonk hem Ambtshoofdmanfehappen, fchoone paarden, cn Brillantc Ringen, en aanzienlyke Geldlbmmen. Dit verdubbelde den moed  Koning van Pruis/en. Ï97 moed van den Graaf, en hy vermeerderde zyne ver« dienden in de veldflagen by Hohenfriedberg, Kesfehdorf, en by andere gelegenheden, in welken zich de Pruii/ifche wapenen geëerd en ontzaglyk maakten. Ondertusfchen fehcenen de fchrifrclyke verklaaringen van den Koning aan dezen Generaal dierbaarer te zyn , dan de boven aangehaalde gefchenken , cn deze verdienen hier vooraaamlyk "eene plaats. In het jaar 1750 fchreef de Koning aan den Graaf. Myn waarde Gencraal-majoor van Podewils. Nadien ik by de laatde revue in Pommeren, het ouder uw. Kommando ftaande Regiment aan manfehap en paarden merklyk beter heb gevonden, zo dat het tot myn hoogde voldoening drekte, en ik dit aan uwen ongemeeneu vlyt en zorgvuldigheid heb toe te fchryven; zo heb ik u in Confideratie hier vau, de my gemelde 3000 daalers by de Generaal-krygs-kasfe geöffereerde Regiments-gelden in genade willen confereren , waartoe ik dato dezes order gedeld heb, om het u tegen Quitantie te betalen, en dient zulks tot uwe decharge, om u tegen alle toekomend navragen , dat deswegens ooit aan u of de uwen gefchieden mogt , tot eene bondige verzekering, dat noch gy noch de uwen deswegeus nooit aanfpraaklyk zyn, noch daar.over N 3 refpou-  198 Byzonderheden betreffende den refponfabel' gemaakt zult worden. Ik ben uw wel genegen Koning Frederik. Pelershoff, den 8 junj 1750. In 't vervolg bad de gezondheid van dezen Generaal veel geleden, cn dit noodzaakte hem verfcheiden maaien om aanzoek te doen om zyn ontflag, hetwelk hem geweigerd werd. In 1752 fchreef hy op nieuw aan den Vorst, om zyn ontflag, nadcmaal eene ziekte hem onbekwaam maakte tot den dienst. De Koning antwoordde: Myn waarde Gcneraal-majoor, Graaf van Podewils. Nadien gy in uwen brief van 24 dezer andermaal aanzoek doet om uwe dimisfie, en tevens meldt, dat zeker toeval u "buiten ftaat gefield heeft, om langer te dienen, zal het my lief zyn, als gy my zonder omftandigheden zult meiden, waar in dit toeval eigenlyk beftaat, ten einde ik my wegens uw verzoek vcrvolgends kan > determinecren. Ik ben uw weigenegen Koning Frederik. Potsdam den 28 Sept. 1752. Ilier  Koning van Pruis/en. 199 Hier op berichtte de Generaal, dat hy van kwaad* ëartigc Hemorrhoidaale toevallen een fterke maag- t kramp en genadige pyn in de leden op het hoogst geplaagd vvt'erd, en dat hem zyn naderende ouderdom geene hoop van genezing overliet. Dc Koning antwoordde: Ik heb uit uw fehryven van 5 dezer gezien, waarin uwe toevallen, wegens welke gy om uwe dimisfié aanzoek gedaan hebt, eigenlyk bcltaan. Nu beklaag ik u deswegens heel zeer; doch nadien ik geloovc, dat het zelve nog wel te genezen zat zyn, raade ik u, daar voor iet goeds, ook in allen gevalle in de aan [taande lente een bron- of bad-kuur te gebruiken , terwyl ik wenfche, u in mynen dienst nog langer te behouden enz. Frederik. Potsdam den 9 Oclober 1752. Podewils berichtte den Koning uit Beïgard den 33 October:. boe hy terftond na den veldtogt in Silezïin, de baden cn byna jaarlyks de bronnen zonder gevolg gebruikt had, maar dat de jigt in zyne leden hem niet toelieten, om te ryden of dienst te kunnen doen; in de voorgaande Lente had hy bykans aanN 4 hou-  £oo Byzonderheden betreffende den houdend ziek gelegen, gelyk als thans, cn zo ging liet alle dagen. Ily moest wel, voegde hy erby, de ondeugendlïe man in 's Konings Armee zyn, indien hy in eenen zo uitmuntenden post om zyn ontflag aanhield , terwyl hy nog zou weten , dat hy dienst kon doen ; doch tevens rekende hy het ook tegen allen pligt van een welgezind Vafal tc zyn, indien hy zyne bezolding trok, zonder daar voor dienst te kunnen doen. Deze waren zyne eigenlyke omftan(hghedeu, welke hy den Koning niet verheden kon, indien zyn dienst en het Regiment daar door niet zouden lyden. De Koning fchreef tc rug: Ik heb, uit uw fchryven van den 13 dezer, de redenen gezien, welke u verpligten, om uw verzoek om uwe dimisfie te herhaalen. Zulks doet my zeer leed, en ik wenschte wel, dat gy uw bcllait nog mogt veranderen , doch iu gevalle gy er op zoudt blyven Haan, zo moet gy u deswegens tot het aanftaande voorjaar getroosten, nadien ik, uit hoofde van verfcheiden belangryke omftandigheden by dit Regiment voor "s hands onmooglyk verandering kan maaken enz. Frederik, Potsdam den rp Ocl-uber Pc9,  Koning van Pruis/en. 201 Den 20 November zond de Generaal aan den Koning de maandelykfche lyften van het Regiment over, en meldde tevens van zyn perfoon; dat hy uit hoofde van den hevigcn aanval zyncr ziekte , uit hoogden nood verfhout had, hoopende op 's Konings welnemen, om zich op zyn Landgoed, naby Stolpe gelegen, te doen tranfportecren , alwaar hy eenen heel goeden Geneesheer gebruikte. By het Regiment zou hy alles zo befchikken, dat niets verzuimd zou wor? den. Maar als de Koning gebood, dat by zich weder by den Staf vervoegen zou, zou hem geene ziekte , hoe zwaar zy ook ware, verhinderen, om tc gg7 hoorzamen. Dc goedhartige Vorst antwoordde 5 Nadien ik uit uw fchryven van den 23 dezer gezicn heb, hoe gy, uit hoofde der hevige ziek? te, waarmede gy .te Stolpe overvallen zyt, het verre retour naa Belgard niet hebt kunnen onT derncmen, maar nu naa uw Landgoed by Stolpe gelegen hebt laten brengen ; beu ik daar mede niet alleen heel wel te vrede, maar vergun u ook heel geern, ja begeer zelfs van u, dat gy op gemelde Landgoed blyven , en van daar niet eer weder tot het Regiment gaan zult, voor dat uwe gezondheid geheel herfteld zal wezen, en gy de nodige krachten zult verzameld hebben, om zonder eenig gevaar of nadeel van uwe gezondheid N 5 we-.  t02 Byzonderheden betreffende den weder naa uw regiment te kunnen gaan. ' Onder-» tusfehcn betuig ik u mids dezen myn waar medelyden, over de ziekte, die u overvallen beeft, en het zal my aangenaam wezen , als ik uwe volkomene hcrftelling vernemen mag enz. -Frederik. Potsdam den 27 November 1752. 1 Den 24 December gaf de Generaal wederom bericht 'van den ftaat van het Regiment, en tevens van zich zeiven: Hy bevond zich nog onder de kuur van den Geneesheer , die hem wel wat verzachting bezorgde , maar het oude ingewortelde ongemak niet wegnemen kon ; hy bedankte voor de gunltige Koninglyke toezegging , om hem de nanftaande Lente uit zynen dienst in genade te ontllaan, en wenschte-, dat zyn' opvolger by tyds kwam, opdat er niets verzuimd wierd. Het hier op volgende antwoord was: Ik heb uit uw fchryven van den 24 dezer onreern verftaan, dat het met uwe gezondheid nog niet beteren wil. Doch nadcmaal ik deswegens nog niet alle hoop verlooren heb , zal ik ook over uwen post niet eer disponeeren, tot dat ik op myne reizc naa Pruis/en het Regiment cn u zei-  KorAng van Pruis/en. 203 zeiven gezien heb; tct zoo lang zult gy geduld hebben , en alle mooglyke middelen ter uwer genezing aanwenden. Ik enz. Frederik. Potsdam den 29 December 1752. In 't volgende jaar vervoegde zich de Generaal den 11 Maart wel weder by den Staf van het Regiment te Belgard, maar zyn ongemak was niet weggenomen. Hy moest zich te paard laten helpen, en leed onder het ryden hevige pynen. Hy fchreef dit uit Belgard, den 14 Maart, aan den Koning, en voegde er by: Ik zal myn uitcrfte krachten aanwenden, dat er by de voorjaars-cxercitiën niets verzuimd worde , maar tevens was hy in de vaste hoop, dat de Koning hem, volgends zyne belofce, na den exercitie-tyd, van zynen post ontdaan, en hem het verzocht ontflag in genade fchenken zou. Ily kreeg hier op tot antwoord: Ik heb uit uw fchryven van den 14 dezer gezien , dat gy wel by het Regiment , aan uw Kommando toevertrouwd , zyt aangekomen a maar dat het met uwe zieklyke omftandigheden tot hier toe in het minst niet gebeterd is. Dit doet my zeer leed , ik wil daarom ook niet, dat  104 Byzonderheden betreffende den ' gy u by het exereceren boven uw vermogen vermoeien zult , echter wensch ik van harte, dat ik, wanneer ik op myne reize naa Pruis/en het Regiment zien zal, u heter en als 't mooglyk is, geheel gezond vinden mag. Ka het aflopen der revue fchreef dc Generaal, uit Belgardy den 24 Juny weder aan den Koning: Allergenadigfie Koning en Heer ! Ik heb het uiterfte myner krachten aangewend , om uwe Koningl. Majefteit thans dit jaar , in gevolge derzelver hooge orde, het Regiment op te leiden , gelyk ook by de revue zoo wel als in Coslin allerönderdanigst voor te ftcilen, dat myne aanhoudende zieklykc pmftandigheden my binten ftaat (lellen, om langer te dienen, en ik zou tegen myn geweren cn aan Uwe Koningl. Majefteit verfchuldigden pligt handelen , indien ik dezelve mids dezen het geringfte van myne continuccrcndc zwakheid verbergen wilde, het geen tot'nadeel van derzelver dienst zou kunnen ftrekkeu. Ik zie my derhalven ongeern cn tegen wil en dank gedwongen, om Uwe Majefteit nogmaals allerönderdanigst te fmecken , om my, na mynen byna veertig jaarigen dienst, in hooge genade te ontdaan, gelyk ik my dan voorts aan de aücrhoogftc edelmoedigheid van Uwe Koningl. Majcflek, by myne nog korte levens-jaaren en mid*  Koning van Pruis fen. 205 tmqvlelmitlge middelen van beftaan, eenvomvig onderwerp, en niets meer beklaag, dan dat myne treurige gezondheid en gebrek van ligchaamskrachteD my niet willen toelaten, om my deze gunst, door het contiuueeren in mynen dienst, waardig te maaken. Op dit verzöekfchrift kwam eindelyk de volgende oninglyke verklaaring: Myn waarde Gencraal-majoor, Graaf van Pcn dfavils. Ik heb uit uw fchryveu van 24 dezes gezien, dat uwe fiechte gezondheids-omllandigheden u gelegenheid geven, om op nieuw aanzoek te doen om uw ontflag. Alhoewel ik nu zeer wenschte, 11 nog langer in myn dienst te behouden, echter kan ik u by deze aangewezen omftandigheden daar niet toe verpligten , maar wil u de begeerde dimisfie, hoe ongeern zulks ook gefchied, hier mede in genade accordecreu. Gy kunt derhalven alle Regiments-zaakcn, benevens dc Kompagnie maar ■ aan den Overften Luitenant van Selchow overleveren, aangezien ik aan denzelven wegens het overnemen van het Kommaudo , en het bezorgen der Kompagnie, tot dat ik daarvan nader zal disponccren, de nodige order op heden bezorgd heb. Voorts kunt gy verzekerd zyn, dat ik met uwen dienst tot hier toe volmaakt te weds geweest ben , en u ook  206 Byzonderheden betreffende den ook derhalveH by alk gelegenheden blyken van myne gunst geven en beftendig blyven zal uw weigenegen Koning. Frederik. Potsdam den 28 Juny 1753. Podewils gaf, volgends 's Koning bevel, alles over aan den Overften Luitenant van Selchow , en 1 begaf zich op zyn landgoed Barzin. 'Hy gaf hier van bericht aan den Koning., en ontving daar op het volgende antwoord: Myn waarde Gcneraal-majoor, Graaf van Podewils. Ik heb uit uw fchryven van 29 der voorleden maand gezien, dat gy thans alle Regiments-zaaken , benevens de Kompagnie, en wat daar toe behoort , aan den Overften Luitenant van Selciiow overgeleverd hebt. Dit is in zo verre heel goed, doch ik verzeker u daarby nogmaals , hoe het my heel fenfibel is, dat uwe gezoiidheids-omftandighcden u niet willen toelaten, om in myn dienst te continueeren, cn uw leven daar in te befluiten. Ik wensch ondertusfcb.cn , dat gy ook, buiten uwe dagen in volkomen ge• noegen rooogt doorbrengen , als waar toe ik van myn kant al wat mooglyk is, bybrengen, cn  Koning van Pruicfcn. 207 cn ten dien einde blyven zul uw wc'gcnegen Koning . Frederik. ,n Potsdam ■ >L; CT \r ■ r Sm. ien 5 Augujlus 1753. Zulk een voorbeeld van behandeling van een Koning , zo als Frederik de II. was, omtrent zyne dienaaren, is zeer merkwaardig en verdient voor de nakomelingfchap bewaard tc worden. Men moet erkennen , dat deze Vorst jegens perfoonen, van welken hy overtuigd was, dat zy hem eerlyk en trouw gediend hadden, Koninglyk dankbaar was, gelyk hy dan ook zyne geheele verachting voelen' liet aan de genen , van welken hy het tegendeel wist.. Dus fchreef een in ongenade gevallen ftaatsdienaar op zyn ziekbed aan den Koning: hy voelde, dat hy fterven zou, zyne Majefteit mogt toch in genade gelieven, hem den moeilyken flap in de eeuwigheid, daar doof gemaklyker maaken , dat hy hem weder zyne verlooren genade fchenken wilde. De Koning antwoordde : fterf maar in Gods naam, het is zo heel wel. De Baron van Pölnitz wilde den Koning bewegen, om hem eene fomme gelds te kenen. De Koning 4 J  fcoS Byzonderheden betreffende den ning, die wist, dat by overal zyn credit verlooreu bad , en dat by onlangs by den joodfehen Bankier Ekraim om eene forhme geweest was, zonder dat by die bad kunnen verkrygen, zeide tegen hem: Hoor ééns, myn lieve Pölnitz, ik kan u thans niets bel* pen, hoe geern ik ook wilde; Maar ik zal u iemand Wyzen, die u zeker uit uwe verlegenheid zal helpen. Pölnitz fpitfte de ooren, en verzocht den Koning, om hem dézen behulpzamen man, zo dra mooglyk, bekend tc maaken. Ga naa Berlin, zeide de Koning, en maak uw nood maar aan Ffraim bekend, die zal u zeker geven, wat uw hart begeert. Pölnitz haalde droevig de Ichouderen op , en antwoordde : Ei Uwe Majefteit! nu zie ik wel, dat myn credit ten einde loopt; ik ben reeds by hem geweest; maar het was vergeefs; hy geeft niets. Dan kan ik u, niet helpen, hernam de Koning; want ik heb niets, om te leenen. Frederik de Tweede bevond zich, in dc laatflc karen van zyne regecring, in geene aangenaame omftandigheden. De Generaals , met welken hy zo groote daadeu verricht had, de Staatsdienaars, welke zyne Staaten in dien meesterlyken toeftand baddert helpen brengen, in welken hy die naliet , en zyne vrienden, die de vermaaken van zyn leven met hem gedeeld hadden, waren weg en dood. Nu moest hy zyne bezigheden en zyn vertrouwen grootendeels aan man-  Koning van Prüisfen. èöf? mannen overgeven, die jong waren, die hy nog niet behoorlyk kende, en die hy nog opkweeken moest. Hy klaagt zelf in zyne fchriften over deze treurige gefteldheid; en van hier was het ook, dat hy alleen zyne eigene gevoelens .volgde, die geern boven anderen koos, en den raad van andere lieden $ hoe goed zy het ook mcenen mogten, verwierp , dewyl hy, in gevolge der menigte ondervindingen, die hy had, zeker gelooven moest, alles te kunnen overzien, het geen men hem wilde aanpryzen, en het beter van eeii ander te verftaam Zeker Generaal, die als Paadjen by hem gediend had, ontving op zekeren dag van den Koning bevelen , die zyn best deed, om hem zyne meening heel duidelyk en verftaanbaar tc maaken. De Generaal luifterde wat onachtzaam , naar het geen de Vorst zeide, en bediende zich eindelyk van deze uitdrukking , zelfs by herhaaling : wat dat betreft , Uwe Majefteit, dat weet ik heel wel. Wat weet gy ? • zeide de Koning , onverwachts met hevigheid ; gy weet niets, en dat gy weet, weet gy van my* Nadien de Koning van zyn perfoon en alles wat hem betrof, zeer veel hield, kon hy niet ligt berisping verdragen, die hem betrof. ' VUT. Deel. O Ze-  2ro Byzonderheden betreffende den Zeker bekwaam en in krygswctcnfchappen heel ervaaren Officier, kwam in den Zevenjarigen Oorlog by den Koning in necfeger by Leipzig, liet welk .by zelf aangelegd bad ; de Koning vraagde hem: Wat hy cr van dacht, en hoe het hem beviel? De Officier, die by ongeluk niet Wist, dat hy een werk van den Vorst bcöordeelen zou, zeide: Uwe -Majefteit ! ik vind , dat het Hecht geiippuiëcrd is. De Koning keerde hem op het oogenblik den rug toe, cn fprak jaaren lang geen woord tegen hem, tot dat een verloop van tyd de zaak weder goed maakte. De Broeder van gcmeldcn Officier was in een Civielcn post, en moest eens voor den Koning verfchynen. Hoe heet gy? Vraagde hy hem. Toen hy zyn' naam noemde, was het is dc Overfte van N... een' Broeder van u ? Ja Uwe Majefteit! was het antwoord. De Koning vraagde verders : Zo? Zyt'. gy ook zo fchrander als uw Broeder? Hier op volgde enkel een ophaalen der fchouders, en de Koning brak dit onderwerp af. Kort voor den intogt in Saxen, in 't jaar 1756, verzocht een Officier van de Lyfgarde den Koning om zyne bemiddeling by het Saxifche Hof, nopens een Proces, dat hy in Saxen had. Dc Koning floeg hem op den fchouder, cn zeide al lagchende : heb maar ccn weinig geduld, ik heb daar ook een Proces aan  Koning van Pruisferi. Mn de hand, cn wil met u eene gemcene zaak maaken. De Koning hield ook zyn woord, want toen hy in 't bezit van Saxen was , noodzaakte hy het Gerechtshof, voor het welk de zaak van den Officier hangende was, om hem recht te bezorgen, en hem te voldoen. Te Berlin leefde voor eenige jaaren zeker rtian^ met naame Kunov, dien men gemeenlyk den Koedoctor plagt tc noemen , die verfcheiden gelukkige kuuren gedaan had, en daarom heel dikwyls geraadpleegd werd. 'Nadien hy nu het geluk had, om de Prinfes Amalia' van een beginzel van waterzucht te helpen, nam deze Prinfes hem onder haare befcherming , en bewerkte by den Koning , dat het aan Kunov vergund werd, om ziekten te genezen. Hier tegen kwam men onmidlyk by den Koning op, en ftelde hem voor: Kunov was wel op voorfpraak van de Prinfes zo ver gekomen, dat hy zyne kwakzalvery oefenen kon , maar daar uit zou veel kwaads ontftaan, en het menschdom groot gevaar lopen. De Koning fchreef op den kant van dit voordel: gy zyt allen groote kwakzalvers, en nadien het nog niet uitgemaakt is, wie van u de grootdeis, zo laat dezen kleinen kwakzalver lopen. O a Als  21 i Byzonderheden betreffende den Als de peneraal-luitenant van Stutteriieim van zyn laatde ziekbed, den Koning berichtte , dat by aan zyne opkomst twyfelde, en dus van hem affcheid nam, kreeg hy het volgende fchnftelyk antwoord. Myn waarde Generaal - luitenant van Stutterheim ! Het doet my zeer aan, dat gy zelf, ingevolgen uwen van den 2odcn, alle hoop op herdcl van uwe gezondheid, thans opgeeft. Ondertusfchen kunt gy verzekerd zyn , dat gy uw lot in geene beter handen dan de myne vertrouwen kunt. Het aandenken aan uwe, my en het Vaderland bewezen dienften zal by my onvergeeflyk blyven, en nooit zal u by uw onvermogen tot verdere dienden verzuimen veel min verdoten, uw bedendig weigenegen Koning Frederik., Potsdam den 10 July 17 03. By alle ondervindingen, die Frederik de Tweede, tot het midden van den Zevenjaarigen Oorlog, reeds gemaakt had, bezat hy echter toen nog niet geheel die gedeldheid, welke een geoefend held in 't oogenblik van een hem verrasfend gevaar behoorde te betoonen. Des niet te min wist hy de gevolgen van een gebrek, welk alleen uit zyn Temperament ont- ftond ,  Koning van Pruis/en. 213 ftond, door eene grootheid van geest , te overwinnen , waar van in de gefchiedenis naauwlyks foortgelyke voorbeelden zouden kunnen aangewezen worden. Op den avond voor den nacht tusfehen den 13 en 14 Oclober i75S) wanneer Daun hem by Hochkirch overviel , werd hy van veele kanten vergeefsch gewaarfchuwd , om tegen de toenemende bewegingen van den vyiind op zyne hoede zyn. Ook bleven de berichten van verfcheiden verfpieders en overlopers, die daar mede overëenftemden, by Frederik zonder uitwerking ; en het was onzeker , of de gewaande zekerheid des Konings enkel daar uit ontftond, dat hy den vyandlyken Generaal onbekwaam achtte voor een' ftap, die tegen de Raifon de Guerre fcheen te zyn, dan of hy zoo als verfcheiden wezcnlyk verzekeren Willen, door een valsch rapport van zyn hoofdfpion in het leger van Daun (*) misleid was. GeCO Deze zou hem tot hier toe nooit door valfche berichten misleid hebben, en zelfs toen, daar hy ontdekt, en onder voorwaarde genade gekregen had, dat hy den Koning door valfche berichten tegen het aanffaande gevaar gerust maaken zou, door nood gedrongen tot een Verrader jegens hem geworden zyn. Men beweert, dat Daun dezen man, die hem te gevaarlyk fcheen, daags na de overrompeling op den Spielberg in veiligheid gezonden heeft, O 3 van  214 Byzonderheden betreffende den Genoeg, de gevolgen waren beflist. Elk weet, dat niettegenftaande de nederlaag , welke byzondcr zyn linkevleugel leed, en het onhcrftclbaar verlies van zynen Veldmaarfchalk Keith , de Koning den 14, vroeg onder het oog van den vyiind eene nieuwe legerplaats by Dobrefchutz betrok, en eer hy nog verfche troepen aan zich kon trekken, met het overfchot van zyne geflagen Armee den overwinnenden vyiind het hoofd bood. Ieder verwonderde zich over de tegenwoordigheid van geest, met welken hy den volgenden morgen , toen hy voor het front van zyn Regiment opreed, een gemeen Soldaat op dc ftoute aanfpraak: „ Fritz, Fritz, dat was te lang geflapen." Bedaard en lagchende antwoordde : Dat helpt niet! Een andere keer zullen wy vroeger op- Jiaan. Maar weinige van onze Lezers zullen met de volgende zekere byzonderheid bekend zyn , uit welke Frederiks karakter, en dc wyze, hoe hy zich in het oogenblik van een fchielyk voorkomend onverwacht gevaar plagt te vertoonen, duidlyk kenbaar word. Naauw- van waar hy na de vrede weder in vryheid gelteld , cn vervolgends in de lente 1764 te Potsdam gekomen is, ora voor den Koning een voetval te doen. De Vorst zou hem vergifnis gefchonken, en ter gedachtenis zyner voorgaande dienden aan den Minister Hagen met een voorfchryvingsbrief gezonden hebben, waar op hy in het Houtvestersdepartement bezorgd en eerst in 't jaar 1783 overleden zou zyn. Zyn naam zou Scholkerr geweest zyn.  Koning van Pruisjen. 215 Naauwlyks was de eerfte aanval 's morgens om 4 uuren gevolgd , en men hoorde de eerfte fchootcn, of de Koning werdt van zynen Adjutanr uit den flaap gewekt. „ Het heeft niets om het lyf. Het zyn enkel Panduraden," zeide de Vorst, die nog half flaapdronken was tot dat eindelyk meer flechte rapporten inliepen, en er wegens het toenemend vuuren uit, grof en klein geweer aan eenen ernftigen aanval niet getwyfeld kon worden. Cy geluk was de Koning ook dezen nacht, gelyk byna altyd, niet geheel uitgekleed geweest; doch.eer hy te paard fteeg, rukte het vyandlyk vuur allengs zo na, dat dc kogels bereids bet venfter invlogen. Alle tegenwoordig zynde Officiers drongen thans ernftig by hem aan, om dit vertrek te verlaten, het geen hy ook eindelyk deed, hoewel onder zeer hevige uitlatingen van toorn over het bedrog van zynen verfpieciers, dien hy allerhevigst fcholdt, terwyl hy de glazen van het céne venfter van zyn woonvertrek uit woede met zyne rotting inflocg. Naauwlyks was 's Konings Armee met groot verlies, hoewel onderden dapperften tegenweer, te ruggetrokken, en het Dorp door de vyimden bezet, of verfcheiden Oostenryklclie Officiers begeerden het huis en vertrek, daar de Koning gewoond had, te zien. Een der Staf-Officieren verkoos dit laatftc, zoo lang hy hier lag, tot zyne wooning. De omftandigaedeu veranderden fchielyk, ondertusfehen O 4 Vel-  ?i6 Byzonderheden betreffende den verliep er eenige tyd, voor 'dat de Pruisfifche troepen hier weder post konden vatten, by welke gelegenheid het geval eenen Officier van deze laatften in hetzelfde vertrek bracht. Toen hy van eene oude Vrouw, de penigfle bewoonfter van dit huys , vernomen had, dat de Koning in den nacht der overrompeling alhier gewoond en de glaazen; die nog Huk waren , met eigen handen ingeflagen had, werd hy oplettenderen befpeurde, dat dén der ruiten, die Frederiks toorn ontgaan waren, befchrevcn was. Hier vond hy tot zyn ongenoegen de volgende versjens gefchreven: Held Frederik floeg deez' glazen ft uk. En ik wou Frederiks bedryven Zoo graag op deze ruiten fchryven. Nu zingt geen Dichter zyn geluk, Terftond werd er onderzoek gedaan naar den maaker van deze verzen. De Vrouw verhaalde, dat de Oostenrykfche Officier, die het laatst in deze kamergewoond had , hetzelve in haare tegenwoordigheid met zyn ring op de ruit gefchreven had. De Pruis boos, en vol edel ongenoegen over deze verfmading van zynen Koning , ging op en neder , herlas het fpotvers van zynen vyiind verfcheiden maal, en vroeg eindelyk om een diamant -fteentjen. Flet werd gebracht; en nu fneed de Officier onder de bovenfraande regelen het volgende repliek , dat eenen Kleist waardig zou geweest zyn, Wie  Koning van Pruis/en. 217 Wie durfde een zo vermetel ftuk Beftaan, en Frederiks bedryven, Op brosfe venfter glazen fchryven! Het marmer vordert dit geluk!! Het is merkwaardig , dat deze befchreven ruiten onder zo veele doormarfchen en inkwartieringen, ja zelfs onder gevaar van brand, tot aan de vrede 1763 bewaard bleven, wanneer een Keizerlyk Officier van 't Regiment d''Alton , die de gefebiedenis , welke daar toe behoorde, vernomen had, ze van den toenmaligen eigenaar van dit huis , voor eene geringe fomme gelds kocht en met zich nam, Dezelve werden my (den toezendcr van deze Byzonderheid) in Jan. 1778 by den Baron v. K. benevens een hoed vertoond , dien de Koning in den veldflag van Planian (Kollin) van het hoofd zou verloren hebben; en liet fcheen wezenlyk, dat men op deze {tukken zo grooten prys ftëlde, dat men ze kwalyk met reliqüien van den Heil. Franciscus van Asfifis verruild zou hebben. Men weet, dat de achting altyd zeer groot geweest is , die men zedert de vrede 1763 in de Keizerl. Koningl. Staaten overal voor Frederik had, en nog heden kan de Patriot daar eene menigte gegronde 0 5 b y.  ii3 Byzonderheden betreffende den " ■ byzonderheden verzamelen, die misfchien zyne aandacht in Potsdam en Berlin ontflipt zouden zyn, waar by men zich tevens verwonderen moet, dat onder dezelven veel meer tot wezenlyken roem des Konings , dan tot zyne berisping ftrekken. In goede gezelfehappen zo wel als in bierkroegen luiftert men nog heden met graagte na alle zelfs weinig beduidende berichten van Frederik , en de gedrukte Byzonderheden worden daar meer verzwolgen dan gelezen. Zo groot is de.indruk, welken zyne verdiende zelfs op zyne vyanden gemaakt heeft. In Beyëren gaat deze verëering der inwooneren, inzonderheid zedert 1778. eenigermate nog veel verder. Byfta in alle vertrekken hangt de beeldenis of de Silouette van hunnen befchermer. Aan de deuren der herbergen en boeren huizen ziet men dikwyls de belagchelykfte korricaturen van prenten, die Frederik den Tweeden verbeelden zullen , en zelfs in Kloosters vind men bewyzen voor deze gezindheid, gelyk dan eenigen van dezelven tevens fabrieken en drukkeryen van foortgelyke prenten uitmaaken. De bekende Prof. en Boekhandelaar Stroül te Munchen bezat eene heel goede en welgèlykende fchildery van den Koning. Deze gaf aan een arm maar bekwaam Schilder, die op zyne doorreize by hem om een reispenning kwam, den raad, om deze fchildery eenige maaien te kopiëren , waar toe men dan ook ter-  Koning van Pruisfen. 219 terftond liefhebbers vond , die den Kunftenaar heel grootmoedig betaalden. Van toen af behoefde deze niets meer te doen, dan Koning Frederik te fchildcren, en zelfs met hulp van anderen kon hy dra zoo veel kopyën niet afleveren, als er wel befteld wierden. Men verzekert, dat deze man door deze enkele onderneming den grond gelegd heeft tot zyn goed geluk. Zyne Doorl. Hoogheid, de regcercnde Hertog van Courland verzocht in 't jaar 1784 by het bouwen van 'eene nieuwe Slotkerk op eene van zyne Siiezifclie bezittingen , om 's Konings goedkeuring als zyn Opperheer, waar op hy het volgende fcbriftelyk antwoord ontving: „ Doorluchtige Hertog, vriendlyk geliefde Neef!" „ Volgends dc gröndbeginfels myner regeering, hebben alle Natiën eene volkomenc vryheid van geweten; en Uwe Doorl. kunt derhalven, zonder eenig bedenken, die in derzelver Misfivc gewaagde " Euangelifche Kerk, naar derzelver eigen goedvinden, laten ftichtcn. Ik fchenk hier toe myne goedkeuring en bewilliging; en blyf daartegen met byzondere vriendfehaplyke genegenheid Potsdam den 10 Nov. 17 84. Uwe Doorl. enz. De  22o Byzmderheden betreffende den Dc gefpraakzaamheid cn gemeenzaamheid van den Vorst jegens zyne gemeene Soldaaten was , inzonderheid in den Zevenjarigen Oorlog, ongemeen groot, gelyk wy er reeds verfcheiden voorbeelden van bygebracht hebben. Zelfs dan , wanneer hy niet heel gefchikt fcheen voor hunne invallen en grappen, was hy toch nooit gewoon , om zich onvergenoegd te betoonen. Op den marsch na Sileziën, kort voor den veldflag by Leuten, riep een Grenadier den Koning, die voor het front van 't Regiment met eenige Generaals en Staf-Officieren reed , eens toe: „ Goeden morgen, Fritz ! " De Koning antwoordde hem niet. De Soldaat hier over te onvrede, nam zyn muts, en wierp ze den Vorst op den rug, waar op deze omkeek en vraagde : Wat is dat ? zyt gy bezopen ? " ■ ,, Het is (nam de Generaal van Lestewitz het woord,) die en die, (hy noemde dén' der oudfte Soldaaten by het Regiment, die by den Koning in perfoon bekend was,) hy heeft Uwe Majefteit al twee maal goeden morgen gewenscht." ,, De kerel is gek. Laat men hem twee gulden geven!" was 's Konings antwoord. Als  Koning van Prnisfen. Als in den oorlog van 1778, juist als hy by het recognosceeren ftil hield, en den oord door zyn kyker overzag, de eerfte vyandlyke kogel op die wyze ge» fchoten werd, dat dc bovenfte takken van den boom vielen , daar de Koning onder ftond , zeide hy: Dat is waar, zy doen my toch wezenlyk de eere aan, om de eerfte kogel op my te fchieten." Eenige jaaren voor zyn dood werd de Koning van het Podagra en Chiragra tevens aangetast, waar by nog het ongemak van 't water kwam. De Lyfartzen oordeelden het nodig , om hem in deze omftafldigheden alle hevige gemoedsbewegingen te verbieden. Eens zat hy, half in lood befloten, zonder zich te kunnen bewegen , en eischte drinken. De Kamerhufaar , die hem bedienen wilde , gedroeg zich zo onhandig, dat hy hem beftortte. „ Ja, als ik maar boos mogt worden, hoe zou ik u Maar de DoStor--hebben het my verboden, Kerel ! en dat is uw geluk!" zeide de Vorst ten hoogften vertoornd, en met een gezigt, vol vuur, dat met het geen hy zeide, het zeldzaamfte contrast maakte. ,, Ik wil niets nemen, ik wil niets meer gebruiken !" zeide de Vorst in zyne laatfte ziekte , wat on-  222 Byzonderheden betreffende den Ongeduldig tegen zynen Geneesheer , wanneer deze hy hem aanhield, om de voorfchreven geneesmiddelen toch naar het voorfchrift, en zonder eigenzinnige verandering, te gebruiken. (*) ,, Maar Uwe Majefteit moet" hernam de Medicus: „ Gy zyt uwen onderdaanen en land uwe bewaaring verfchuldigd!" . „ Myne onder daanen ? O die zullen my fpoedig vergeten!" was 's Konings antwoord. ,, Zeker , geene goede rechtfehapen onder daanen, in wier geheugen gy onflerflyk zyt." Hernam dc Lyf-artz. • „ En evenwel," gaf de Koning ten antwoord, na een langen tusfehenpoos, terwyl hy met een peinzend oog den Doctor aankeek: ,, En evenwel heeft ■men Frederik Willem vergeten, die grooter was dan ik. Ook (*) Frederik had de gewoonte, om dikwyls zyn eigen Doftor te willen wezen, en de recepten naar believen te veranderen; en men kan in de daad niet ontkennen, dat hy door lange ondervinding aan zich zeiven, en uit hoofde van zynen waamemenden geest eenige geneeskundige kundigheden gekregen had.  Koning van Prai'fen. 223 Ook dit gezegde is een bewys, dat Frederik by alles, wat hy weleer door de geftrenghcid van zvn Vader en onder de herhaalde misverftanden met hem geleden-had, nogthans-tot zyn dood toe, een groot gevoelen van deszelfs verdienden had , gelyk dit ook uit veele plaatzen van zyne fchriften nog zigt* baarer is. Als een Berlinsch Geneesheer 1780 in het hoofd! kreeg, om een werk over de laatfte ziekte van den Koning , waar in hy beweerde , dat de Lyf-artzen 's Konings ziekte geheel niet kenden, en zyne Majefteit den raad gaf, om zich aan beter Geneesheeren te vertrouwen, aan den Vorst voor te ftellen, en om vergunning tot drukken en opdragt aan hem te verzoeken , ontving hy het volgend antwoord: Hy had zyn boek doorbladerd , en Jchor.k „ hem het genadig bevel, om noch over zyne „ ziekte, noch over zyne gezondheid, in 't versj volg iet meer te fchryven." Indien het aan den éénen kant niet ontkend kan worden, dat Frederik , geduurende den loop vanden Zevenjarigen Oorlog p inzonderheid by gelegenheden,  224 Byzonderheden betreffende den den, als hy geloofde, dat men op hem lette, en ee;i natuui'lyk betoon misfchien van invloed kon zyn , zekere hardheid en gebrek aan mcnschlievendheid of gevoel fcheen te ontdekken, en B. V. by de tyding, dat deze of gene van hem zclven gekommandeerde Officier in de uitvoering der van hem bevolen onderneming gebleven was, met oogfchynlyke koelheid ten antwoord gaf: Een goed Officier! maar hy had geen geluk!" of (zo als men beweeren wil) eens by het bezigtigen van een flagveld, op de ftcrvenden wyzende, in deze , eenen Nero waardige, woorden uitbrak: „ Zy zyn betaald!" Zyn er daarentegen zeker duizend trekken van mcnschlievendheid en een edel deelnemen aan het lot der zynen als zo veele gedenktekens van zyn uitmuntend hart. Wy deelen hier alleen die Byzonderhcid mede, welke Frederik byzonder in de eerfte jaaren van zyne regeering van dezen kant zou karakterizeeren, en voor welker echtheid het hart der meefte Lezers zo geern met ons zou willen inftaan, dewyl er gefpro- ken word van Frederk, den grooten lieveling der menschheid. Elk een weet, dat de Koning nooit uit zucht, om veroveringen te maaken, maar alleen tot befcherming van zyne Staatcn en verydcling van vyandlyke aanflagen den krygsfakkel voor zyne heirlegers uitdroeg. .Juist dit was het, dat zyn gevoelig hart by zo veele rampfpoedige toncelen bedaardheid verfchafte. Op  Koning van Pruis/en. 22j Op het fiagveld van één zyncr eerfte Batailles, by welks bezigtiging hy, (nog ongewend aan deze de menschheid ontroerende toneelen,) de uitcrfte aandoening bewezen had, liet hy voor zyne gefneuvelde Soldaaten een' zuil met dit opfchrift, door hem zeiven vervaardigd, oprechten: Rust, rust hier zacht, geliefde zooncn! Daar myne traanen droefheid toonen. * Ben ik de oorzaak van uw dood, Zo ftraff' my God, en breng m' in nood! Maar heeft een ander fchuld daar van, Daar is een God, die 't wreeken kan. Zelfs in die tyden, toen de Koning in Sans-Souci woonde, bleef het voor ieder een vry, om daar te komen/; en zyne nieuwsgierigheid te voldoen. Inlanders vermyddeu hier by alleen, om 's Konings gezigt te ontmoeten. Maar die genen voornaamlyk , die Buitenlanders fcheenen , werden van tyd tot tyd op 's Vorften bevel naar hunnen naam en ftand gevraagd. Op zekeren tyd gefchiedde deze vraag aan een ryken Pastybakker uit Hamburg, die in de Alleeën van 's Konings Tuin kuierde, en wegens zyne dikte "s Konings opmerking tot zich trok. Zo dra de VIII. Deel. P Ko-  226 Byzonderheden betreffende den Koning hoorde, wie deze vreemdeling was , herin* nerde hy zich, dat hy van de bekwaamheid van dezen man in zyn vak ergens iet gehoord had. De Paadjen werd op nieuw gezonden, om hem te zeggen, dat het zyne Majefteit lief .zouzyn, indien hy, na vooraf zyne nieuwsgierigheid voldaan te hebben, zich onbezwaard in de Hofkeuken wilde vervoegen, en met den Koninglyken Hof- en Lyf-Patisfier nadere kennis maaken. Of nu deze last voor den goeden Hamburger te gevaarlyk fcheen te zyn voor zyn pastyen-ercanum, genoeg, het antwoord kwam cate- geiisch hier op uit : ,, Hy had geen tyd l" Ja nu, als het zo is!" hernam de Vorst , toen men hem dit onverwacht antwoord bracht, terwyl hy zyne gevoeligheid achter een hrgchjen zocht te verbergen. Doch ten eerften werd er bevel gegeven, om een keukenwagen met achü 'muilezels te b'efpanuen , en voor het fchielyk Voortkomen van dezen man, die geen tyd had , om op de beste wyze tc zorgen. De Paadjen moest zich nu verzehi van eenen Lyf knecht op nieuw by den Hamburger vervoegen, en hem beduiden: „ Dat het zyne Majefteit recht gefpeten had, dat hy geen tyd had, en dat hoogstdezelve derhalven ook volftrekt hem niet langer dacht op te houden;" waar mede hy dan den Slot-tuin uitgevoerd , en zonder hem tyd" tc laten, om zich te bedenken, of te cntfchuldigenop den wagen getild werd, die (terwyl men hem een voorfpoedige reize wenschte) in vollen ren voortreed. Onze avanturier hoop-  Koning van Pruis/en. 227 hoopte, maar vergeefsch, dat men hem naa de herberg zou brengen , daar hy dien morgen eerst was aangekomen, cn zyne goederen nog had. De reize ging buiten de ftad om, en in vollen ren naa Berlin, alwaar , by zyne aankomst voor het posthuis reeds een andere wagen met even zo veel postpaarden bcfpannen, gereed ftond, welken een voor uit rydende Jager befteld had. Ook hier werd hem verzekerd, dat, dewyl men wist, dat hy geen tyd had, ook hier reeds alles klaar voor hem was. Onder deze verzekering, werd hy dus alleen van den eenen wagen op den anderen getild, ook niet min promt op alle Stations van tien Hamburger post-koers tot aan het grens-post-ambt Lenzen bediend, alwaar hy wel in min dan 24 uuren maar yslyk gefchud aankwam, zonder dat hy in dien tusfehentyd gegeten of gedronken had. Men zette hem eerst op de Pmisfifche grenzen af, en beduidde hem , dat zyn goed hem met de post volgen zou , terwyl men hem tevens verder voorfpoedige re'ize en even promte bediening toewenschte. Zekere Peter Groote uit Lubek, die zin gekregen had in den Pruisfifchen krygsdienst, en die ook zyn wensch, om daar by geplaatst te worden, door toedoen van den Generaal Chasot , naderhand vervuld zag, keerde zich in 't eerst met een verzoekP a fchrift  228 Byzonderheden betreffende den fchrift aan Frederik, waar in hy verzocht, als Kor* net by een Regiment Hufaaren geplaatst tc worden. De Koning antwoordde hem heel kort: Ik heb geen Kornet Peter van doen" De Koning was, zo als bekend is, een vriend van Lakonifche puntige antwoorden, zo als hy dan zulks ook van zyne gunftelingen, inzonderheid van Qunxtus Icilius gewend was. Lieden in tegendeel, die nog niet in zekeren graad zyn vertrouwen bezaten, moesten zich van deze vryheid met veel voorzigtigheid bedienen. Een en hetzelfde antwoord op zekere vraag kon naar het onderfcheid der perfoonen, die ze gaven, zich heel dikwyls in onderfcheiden uitwerkingen vertooncn. Dus B. V. werd eens zeker vermaard Geneesheer die eerst 17S6 te Berlin overleden is, terftond na zyne beroeping in 's Konings Staaten , by zyn eerfte gefprek met den Koning onder anderen al boertende gevraagd: ,, Hoe veelen hy er wel al op het kerkhof geleverd had ?" Deze hernam met eenige gevoeligheid: Niet zo veel Sire! als gy, inden Zevenjarigen Oorlog. Dit antwoord bracht ernsthaftigheid te weeg by den Koning, die dit gefprek heel fchielyk afbrak, hem gaan liet, en zedert nooit weder by zich ontbood. Men  'Koning van Prnisfen. 229 Men hegft deze anecdotc in 't vervolg aan den vermaarden Lyf-artz Zïmmekman (die dezelve ook, gelyk wy hier voor reeds zagen, heeft tegengefproken) willen toefchryven, echter met het byvoegzel, dat deze geleerde, die zyn wereld verftaat, den-Vorst op cene'woordlyk even eens luidende vraag op eene zeer vcrpligtende en zelfs naby vleyery komende wyze, geantwoord zou hebben. Niet zoo veel, en ook niet met zo veel roem> ,, als Uwe Majefteit!" I Iet was voor den Toezender van dit Bericht verrasfende , dat hy in het Giornale Enciclopedico te Uologna uitkomende , (het welk thaus buiten kyf voor het beste Italiaanfche Journaal kan gehouden worden) No. xxxi. Septembre 1786. p. 247. onder het opfchrift: Anneddoti de laatstgcmelde gebeurenis met Zimmeeman op de volgende wyze verhaald vind: // Dottore Zimmermann effendoji por tato a 3, reder e il fovrano di PruiJJia negli ultimi giorni della vita di quel Monarca, quefti gli difte „ barzellettando: Dottore, quanti ne avete am- „ mezzati in vita voftra ? Non tanti, gli „ rïfpofe il medico, ne con tanta gloria, come „ V. M." P 3 Het  S33 Byzonderheden betreffende den Het was eene byna altyd geopenbaarde Oorlogsregel van den vereeuwigden Monarch, dat hy zynen vyiind opzocht, en aantastte, in plaats van zich te laten aanvallen. Alleen in den Beyerfchen oorlog (1778) fcheen het hem meer uit ftaatkundige gronden dan in eenig ander opzigt al te bedenklyk , om juist deze manier van doen te volgen, het welk dan van den één' en anderen uit heel verfchillende gezigtpuntcn beoordeeld werd. Kort na het uitberften van dezen oorlog fchilderde de R. K. Overfte Graaf Stuart van het Regiment Colloredo aan eene tafel in Praag de toenmalige afpecten en gefteldhcid der openbare omftandigheden op eene zeer vernuftige wyzc, als volgt: Daar zitten vier hceren aan ccne Quadrille-tafel met de kaarten in de hand. Saxen zegt: Ik pas. Frankryk. Ik pas ook, maar ik heb twee Koningen , en ik hoop gevraagd te worden. Oostenryk. Ik heb een aas, en vraag. Pruis/en. (na eenig bedenken.) Als ik geforceerd word, danfpeel ik Solo! Uier  Koning van Pruis/en. 231 Hier komt tc pas, het geen Frederik in Maart 1784 (op een tytl, wanneer de uitvinding van Mongolfier wegens waarfchynlyk groote nuttigheid voor de nakomelingfchap geprezen werd) jegens den toenmaligen Franfchen Gezant by gelegenheid van een gefprek over de ftaatkundige gefteldhcid van Europa te kennen gaf: , De Elementen, "zeide de Koning, zouden dus tegenwoordig rcdelyk wël verdeeld zyn. Rusland breid zyne heerfchappy over de aarde uit Fraukryk wil in de lucht gebieden. Engeland beheerscht het water. —— Daar blyft dan alleen over, om vuur te kommandeeren. De woordfpeling , daar het hier op aankomt, is eigenlyk in de Franfche uitdrukking van het woord nog voelbarer, en moest als eene zeer fyne Pointe, vooral in 's Konings mond van eene zeer uitftckendc uitwerking zyn voor den Gezant. Verfcheiden van bun, die om den Koning waren , iieten zich meermaalen fpottend uit over de Luchtbollen en het nut, dat daar van te' wachten was, doch Frederik wilde het nooit geheel met hun deus zyn. Zyne verklaring hier omtrent zou eens de volgende geweest zyn: P 4 » De-  232 Byzonderheden betreffende den „ Deze uitvinding is thans nog een kind in de „ wieg. Maar wie kan weten, myne Heer en, 3, wat voor een man nog eens van dit kind wor. „ den kan? De middelen, waar door Frederik zich wist te verzekeren van de liefde van zyne Soldaten, waren ontelbaar. Gemeenzaamheid was echter één der werkzaamften voor hem, die als 't ware, den moed van zyne troepen verftaalde, zo dat zy met blydfchap alle mogelyk ongemak verdroegen. In Boheemen was ééns gebrek van Proviant in de Armee, het welk nu en dan morren by den gemeenen man veroorzaakte. De Koning was hier van verwittigd. Op zekeren morgen pasfeerde hy het front van het Regiment hifautery thans Braun, en zag een Soldaat, die een ftuk Kömmiesbrood met buskruid beftrooide en opat, „ Goeden morgen1. Hoe /maakt het? geef er „ my ook wat van! Dus was 's Koning aanfpraak. De Soldaat reikte hem een redelyk groot ftuk toe, het welk de Vorst voor het oog zyner Soldaaten opat, zeggende: „ Het  Koning van Pruis/en. 233 Het gaat nog al vry wel! Maar het zal „ fchielyk beter worden, kameraads! Hebt „ gy niets te drinken ? " Terftond baalde er één een fleschjen met brandewyn uit den zak en gaf het hem. De Koning zette het aan den mond, en dwong zich in de daad, om er een teug uit te nemen , waarna hy bedankte en voortreed , terwyl het grootfte deel van het Regiment hem eenparig achter na riep : „ Leve onze „ Vader Fritz!" De Kapelmeester Graun, die reeds door veel werken hypochondriek was geworden, ftond langen tyd in beraad, den Koning om vergunning te vragen tot een aanftaand tweede huwelyk. Hoewel hy zeker ook zonder dit verzoek tot dit heilig werk wel had mogen overgaan. Doch eindelyk nam hy een kort befiuit, en fchreef erom. 's Vorften antwoord luidde zo gunftig mooglyk, en ging verzeld met eene vermaaning, om zyn voornemen te voltrekken. Doch te gelyk gaf Frederik , die Grauns befluiteloosheid kende , bevel aan den toenmaligen Proost Suszmilch , om den ondertrouw zonder uitftel te voltrekken. Ingevolge van deze order, die vroeger by dezen Heer aankwam , dan 's Konings antwoord by Graun, kwam Suszmilcii by Graun voor zyn tuin P 5 op-  234 Byzonderheden betreffende den oprydcrt , alwaar hy zich in gezclfchap van eenige vrienden en ■ van zyne bruid vermaakte, en gaf het oogmerk van zyn onverwacht bezoek, door het vcrtoonen van 's Konings bevel, te kennen. Hoe zeer nu ook Graun , die nog niet ééns zyne Huwelyksgeboden gehad badt, er tegen protefteerde , echter geloofde Suszmilcii geen gehoor aan zyne tegenwerpingen , noch aan dc bedenkingen , die de bruid maakte, te moeten geven, maar ging op fiaande-voet tot het werk over , terwyl hy verzekérdc , dat de Koning, uit kracht van zyne order, voor al het overige moest infhan. Dc heilige plegtigheid begon op een fchoonen Zomerfchên avond, cn was naauwlyks geëindigd, toen het nog ontbrekende antwoord van den Koning aankwam. Graun reed kort daar op met zyne jonge, zo fpoedig tot zyne vrouw herfchapen bruid, als een hoogst-gclukkig man, naa huis. Geduurende de belegering van Schweidnitz in 't jaar 1763 reed de Monarch ééns, verzeld van zyn gevolg, en éenen der Koningl. Prinfen in de loopgraven rond, wanneer er juist een kanonkogel tusfehen hun ncderviel, waar door 's Prinfen paard zo onrustig werd, dat het zynen ryder afwierp. De Koning lagchte en zeide, na dat de Prins weder opgedaan was,  Koning van Pruisfen. 235 was, en op nieuw te paard wilde ftygen: venés, venés! Les boules ne Jont pas pour tles Princes! (Kom maar hier! kom maar hier! daar worden geen kogels voor Vorften gemaakt!) Misfchien wilde Frederik toen op een dergelyk Bon mot van Karel XÏI. doelen, daar onlangs ook Keizer Josef op zal gedoeld hebben, wanneer hy op eene dringende waarfchuwing , om zich voor het vyandlyk vuur niet te zeer bloot te ftellen , antwoordde , ,, dat er voor een Keizer geen kogels gegoten worden." Verfcheiden lieden hebben opgemerkt, dat Frederik zich in gevaarvolle omftandigheden als een aanhanger van het Fatalismus gedroeg. Zelfs Guibert in zyn Eloge van dezen onfterflyken Vorst geloof te recht, iet hier van in die aandoenlyke groote woorden te vinden: ,, Wilt gy dan eeuwig leeven?" met welke Frederik by Kollin het reeds door drie aanvallen afgematte overfchot van zyne fchoonfte Infantery tot een nieuwen aanval opwekte en den dood tc gemoet voerde. „ Gek, waarom bukt gy? Uw naam (laat er niet op!" riep de Koning eenen Grenadier, die bukte, toe by het opmarfcheeren voor Leutuen, terwyl een vyandlyke kogel al gonzend over hem heen vloog. Doch  23Ó Byzonderheden betreffende den Doch indien de volgende, zo dikwyls verkeerd en verbasterd aangehaalde ByzonderheirJ gegrond is, welke ten minften een' zeer waardigen Staf-officier, die zelfs een getuigen daar van geweest is, tot borg heeft, zou dezelve meer dan al het voorgaande dienen , om een denkbeeld te geven van de byzondere tegenwoordigheid van geest van dezen Vorst in het oogenblik van het grootfte gevaar. Frederik , die onder zorgelyke omftandighcdcn altyd meer fnuif plagt te gebruiken, dan gewoonlyk, bevond zich juist in een foortgelyk kretiek oogenblik , van het welk de uitkomst van den veldilag by Torgau afhing, toen de voorraad van voedzel voor zyn neus op was. Dit gebrek verdroeg hy een poos met geduld; maar alzo zyne hand geduurig als door een machinale beweging in de Iedere zak was, waar in hy ten dien tyde het Depót van dezen proviant in het bovcnftc gedeelte van dc voering van zyn rok plagt te dragen, en hy zyn trek niet langer wedcrftaan kon, keerde hy zicli tot den Overften Luitenant G * * *, die met eenige andere Officieren naast hem ftond, en vraagde hem om een fnuifjen. Deze Officier, die zich bewust was , dat hy by den Koning juist niet in gunftc ftond , fcheen te ontftellen, maar was echter fchielyk met zyn doos klaar, die hy geopend den Vorst wilde overhandigen , toen op dat oogenblik een kogel hem arm en doos hem tc gelyk ontnam, 's Konings paard deed een kleinen lproag, cn  Koning van Pruis/en. 237 en de Koning zeide, terwyl hy zyne voorige ftandplaats weder hernam, met een koel gelaad , terwyl hy enkel zyn oog fcheen te vestigen op de gevallen doos: j, het is jammer van de fnuif!" Nu keek de Vorst een poos door zyn kyker, en befpeurde, dat de Infantery van zyn linkervleuger begon te deinzen. Haastig cn met eenige vcrwerring, die hy poogde te verbergen, keerde hy zich nu naar den Majoor H * * (een geboren Franschman) die insgelyks dicht by hem was , en als een fterk liefhebber van fnuif- bekend was , en riep hem toe: j, Vous m'en donnerez donc ! Car il faut de conténance! " (Dan moet gy my een fnuifj'en geven; want hier is Contenance nodig!) Men kan denken, al bad de vcrtaaler van deze gebeurenis het niet verzekerd , dat deze tweede Officier , by zulk een voorbeeld van zyn voorganger, wat in verlegenheid geraakte, en meer fnuif geftort zal hebben, dan de Koning misfchien nam. Ach! dat God zich ontferme, Uwe Majefteit! de Rusfen hebben onze mannen doodgefchoten! Wat zullen wy arme vrouwen nu met onze vaderloze weezen beginnen ? Dus fchrecuwde al huilende eene menigte vrouwen den Koning te gemoet, toen hy by bet re- ti-  S38 'Byzonderheden betreffende den tireeren , na het verliezen van den flag by Kuntrjdfcf by het eerfte veer kwam , doch alwaar geen volk v»;as, om hem over tc zetten. „ Bedaart KirJers! hernam de Vorst, terwyl hy fchroomvallig omkeek naar een troep Kofakken, die hem vervolgden. Kyk , ik geef u myn woord op den jongften dag krygt gy allen uwe mannen weder l Met deze woorden gaf hy zyn paard de fpoo,ren, en rende voort. Van de gefchiedenis van het Hoog verraad van den Baron Warkotsch, die den Koning in het Hoofdleger by Strehlen in 't jaar i~6i in handen der Oostenrykers wilde leveren, zyn gedeeltelyk flechts onvolledige , gedeeltelyk , met de waarheid ftrydende berichten in de Byzonderheden vair Frederik geplaatst. Wy willen thans den Brief van den Baron van Warkotsch op Schb'nbrun aan den Overften van Wallis van het Regiment van Laitdon, die zich van 's vyands zyde tot deze expeditie wilde laten gebruiken, aan onze Lezers mededeclen. Het is dezelfde brief, van de Jager Keppel, toen in dienst van den Baron, en thans Houtvester (*) omftreeks Oran- (*) Men mag hier wel vragen : „ Was dit zyne ge-  Koning van Pndsfen. 239 Oranjenburg, by Berlin, op aanraden van zyn Eua'ngeliichen. Biechtvader in plaats van hem, zp als de voörigen te bezorgen, aan den Koning overbracht, en na welks lezing de Vorst in deze merkwaardige woorden uitbrak. „ Warkotsch is heel ziek. Men mogt hem jj wel raden, om op reis te gaan," (Naar een naauwkeurig aflchrift van het origineel gedrukt.) , , Den 29 Nov. 1761. „ Daar is niets véranderlyks voorgevallen. De „ wagen of de koets ftaat voor de deur, en kan „ toch uit hoofde van den Herken regen wel „ weggebracht zyn. Daar is nergens een Pi„ ket, of Hoofdwacht, ook geen Marqueten,, der: Het Hoofdkwartier is niet zo pompeus, „ als by u: ik ben er van daag geweest. Ik zag ,, over dag één fchildwacht, op ftraat, cn by „ nacht werd ik er geen' ontwaar, zo dat op „ zyn meest twee fchildwachten voor de kamer „ ftaan, die heel klein is, en misfchien één aan „ de deur. Vrees niets. Gy maakt een groot „ geluk, en zo gy al tegen vermoeden niet mogt „ fla- „ gehcele beloning na eenen voor den Staat en Koning 5, zo gevvigtigen dienst ?"  240 Byzonderheden betreffende den enz. flagen, zo kan ü niets overkomen, dan mis» „ fchien gevangen te worden. Zo veel dient „ ook tot bericht, dat er thans zich Jagers te „ voet, een 20 of 30 man, uit 'hoofde van de „ defertie te Peigert bevinden. Derhalven, de„ wyl gy een gids hebt, is het geheel niet no„ dig, om over Pagert te gaan, maar gy laat „ dat aan de linkerhand liggen. Morgen ver„ trekt de Krygskas, en van daag zou de Ar"* „ tillery vertrokken zyn. Dus was het nog best „ Maandag nacht; want ik kan er niet voor in„ ftaau, dat niet de vogel misfchien Dingsdag „ nacht ontvliegt. Adieu! v. Wakkotscik