01 1123 17+2 UB AMSTERDAM  OVERDENKINGEN BIJ HET GEBRUIK van het II. AVONDMAA L, voor DENKENDE CHRISTENEN; door V. K. VEILLODTERi uit het hoogduitsch vertaald DOOR G. H. R E I C H E. LEERAAR DER LUTUERSC HE GEMEENTE TE LEIJDEN. te ZUTPHEN bij H. C. A. T H I E M E. m d c c c.  li  INHOUD. Zin en oogmerk der viering van het Heilig Avondmaal .... Pag. I Waardij ven een bezadigd nadenken over ons zeiven . • fl3. De verordening van den Mensch . - 34 Waardij der deugd . 41 Ellende der zonde . 48 Handleiding tot korte Gebeden . • 6° Oj> den dag der Avondmaah viering. Des ( Morgens . • • • 71 Voorbereidende Overdenking Bij de viering van het Heilig Avondmaal. Algemeene Bespiegeling ... 85 Befchouy/ing der voleindiging van Jezus . 91 De gedagtenis van den Rechtvaardige blijft in zegeninge . • • • I{93 Gerustheid in den dood . • - i°9 Liefde 118 Uitzichten in het toekomende . • Aanleiding tot Godsdienstige aandoeningen en voornemens . • • • x35 Vrolijk uitzicht in de toekomst . • 144 Aanleiding tot opwekkende Gebeden > *47 Aan jonge Christenen bij hun eerjle viering ,Vétn hef H. Avondmaal ' . T5* Nog  INHOUD, Nog eenige opwekkende Geestelijke Liederen tjx Bede om verjlerking in de deugd . 174 Vro -me wandel . - i • 176 Lof- en Bedezang . . . 179 Lofzang . ... iSr Kerkgezang ter öyerweeging van Christus lijden ■ . • • 183 Jezus in zijn lijden ons voorbeeld . i8<5 Jezus verhoogd . . • Truo.tzang . . . . I9r Zin  VOORREDE Door Godsdienst vérftaan wij, in het algeméén4 alles wat ftrekken kan, om door onze uiterlijke; daaden of inwendige gevoelens, God, de oneindige oorzaak van alles, onze eerbiedige hulde te bewijzen, want alleen va'n zulk eën eerbewijs; geenszins van een' eigenlijken dienst, kan hiér toch de lede zijn. Zulk een eerdienst, ingericht naar het voorbeeld en het voorfchrift van Jefus en zijne Apostelen, draagt den naam van Christclijken Godsdienst, en vooronderftélt in zijne belijderen een har* telijke overtuiging en aanneeming van de historifche en zedelijke waarheden, welke daartoe betrekking hebben* zo als dezelve in de fchriften des * Ou- D E S VERTAALERS;  li VOORREDE. Ouden en Nieuwen Verbonds, bovenal in de Iaatstgemelde, zijn opgetekend, en, als de bekendmaaking van Gods naderen en laatften wille aan de menfchen, niet te onrecht met den naam van Godlijke Ofenbaariug beftempeld worden. Wanneer wij inzonderheid den eerdienst der Christenen, als zodanig bepaalen, brengen wij tot deszelfs leeringen alles wat op waare wijsheid, zedelijkheid en deugd, op het geluk en de rust der ftervelingen daadelijk betrekking en invloed heeft; terwijl, om deeze waarheden in ons hart meer en meer te bevestigen, en ons van derzei ver nut en voortreflijkheid door ondervinding te overtuigen, het den Stichter van onzen Godsdienst (die de behoeften van den zinnelijken mensch zo door en door kende,) behaagde, om ons twee bijzondere plegtigheden, van Doop en Avondmaal, voor te fchrijven, van wier uitwerking en invloed wij meer door eigen gewaarwording en gevoel kunnen oordeelen, dan, door de fcherpzinnigfte bewijzen, voor het verftand betoogen. Daarenboven ligt zulk een inwendig bewijs binnen den kring ook van het eenvoudigfte vernuft, dat zich, ten deezen opzichte, niet ligt door drog-  VOORREDE. «i drogredenen zal laaten verbijsteren, maar, door de weldaaden.die het fmaakt en gevoelt, tot den ver©orzaaker deuelven wordt opgeleid. Het befluit hier, even als de blinde, waarvan de Euangelifche gefchiedenis verhaalt, dat, toen deeze door den Heiland zijn gezicht weder had verkregen, men zijn dankbaarheid trachtte te ontzenuwen, door zijn' weldoener in een ongunstig licht te .plaatfen. „• Weet gij wel (zeiden de Farizeeuwen) dat deeze „ mensch een zondaar is?" „ Dat hij een zon„ daar is, zei de erkentelijke man, weet ik niet; „ maar één ding weet ik zeer wel, dat ik blind M was, en dat ik nu ziende ben." Joann. IX. v. 24, 05. Even zo zal elk welmeenend Christen die op zich zei ven behoorlijk let. ook hieromtrent een genoeglijke-overtuiging befpeuren, en het indedaad bij hem heeten, gelijk wij die uitdrukking ergens in.een andere betrekking leezen; „de geest ge„ tuigt dat de geest waarheid fpreekt." Jefus, zeiden wij, die zo wel wist wat in den mensch was» oordeelde het, naar zijn verheven menfchenliefde, noodig om in de laatfte oogenblik&£n van zijn verkeering met, en bij het affchcid* 2 nee-  ir VOORREDE. Deernen van zijne discipelen, ben, door een krachtig werkend middel, aan zijn weldaaden, beloften en verdiensten omtrent hen en het menschdom te herinneren, ten einde hen optebeuren, te vertroosten, en op de moeilijke rloopbaan, die zij zouden intreeden, te bemoedigen, en bezigde hiertoe de inftelling van het heilig Avondmaal. Zijn hartelijke genegenheid echter bepaalde zich hier bij niet eeniglijk tot zijne discipelen, maar ftrekte zich ook uit tot allen, die hem als hunnen Heer en eenigen Meefter zouden erkennen: Het betoog van onze duurzaame verpligting, om, in navolging van 's Heilands discipelen en de eerfte Christenen deeze feestviering beftendig te onderhouden, is, door kundige mannen, op veelerleije wijzen, gevierd; tot welks ftaaving ons altoos van niet weinig kracht is voorgekomen, een aanmerking, inzonderheid door den beroemden Doddridge aangedrongen, dat, indien msn hieromtrent in den beginne al mogt gedwaald hebben, dan toch de Heiland, in zijn nadere openbaaring aan' den Apostel Paulus (r. Cor. XI vermeld) deeze dwaaling zou hebben te keer gegaan'; teiwijl dezelve, integendeel, de eerr  VOORREDE, v eerfte Christenen in dat gebruik bevestigt, hen alleenlijk tegen de misbruiken, welke bij deeze plegtigheid in zwang gingen, waarfchouwende. Wat men ook zeggen moge, het is zeker, dat de herinnering aan zekere peribonen en zaaken, ten bekwaamen tijde en onder gepaste omftandigheden, van ouds af, te recht wierd bevonden als zeer gefchikt, om, op een zinnelijke wijze, in het gemoed zodanige aandoeningen te verwekken, die, het met dankbaarheid en vroomen eerbied konden vervullen. Een fpreekend bewijs, met betrekking tot het onderwerp dat wij thans bedoelen, ontmoeten wij in een gebruik, dat bij d& ïilnuA? Jooden, wanneer zij hun Paaschfeest vierden, plaats had, waarvan de geleerde Hufnacel heeft aangetekend, dat de Huisvader alsdan den dischgenooten met deeze woorden plag aantefpreeken: „ dit is „ het ligchaam van het Lam," dat onze Vaders in „ Egijpten aten;" om hen hierdoor die allergewigtigfte gebeurtenis, in dat merkwaardig tijdftip, op het levendigst voor den geest te brengen. C*) AI- (*) Deeze aanmerkelijke plaats van Hufridgel is te vinden in jjVpjMONS JLnlv/urf ciner Eibl. Thevlogii. §. 124. * n  yz VOORREDE Alles wat (trekken kan, .om zodanige gevoelens voorttebrengen, om het fluimerend befef van het gewigt onzer geestelijke verlosfing in ons optewekien, het hart te verwarmen, en in een blaakende dankbaarheid te doen ontbranden, met één woord onze Godsdienstige aandacht, bij deeze hoogwaardige plegtigheid, voedfel te verfchaffen; — alles, zeggen wij, wat hiertoe kan ftrekken, moet de» Christen aangenaam zijn, hij moge, voor het overige, ook omtrent de verklaaring van de woorden van de Inftelling des heiligen Avondmaals, op deeze of geene wijze denken, en bij voorkeur dit of een ander Godgeleerd ltelfel voor zich het bevatlijkst vinden. Ieder Christen zal van zodanige opwekkingen en aanleidingen te gereeder gebruik maaken, naar maate hij dezelve meer gepast vindt voor zijn bijzondere behoeften. Onze Schrijver vond zich, uit dien hoofde, ook opgewekt om deeze ftoffe op nieuw te bearbeiden, en de menigvuldige fchriften van dien aart met nog één te vermeerderen, daarbij zijn opzettelijk oogmerk opgeevende, welke klasfe van Christenen hij inzonderheid trachtte nuttig te weezen. Dit was  VOORREDE. vit was althans, in geenen deele, voor zodanigen, welke deeze feestviering van 's Heilands dood maar al te dikwerf uit loutere fleur bijwoonen; of -alleen voor zodanige eenvoudige zielen, wier geest zich, bij derzelver overweeging, flechts in een zeer engen kring van denkbeelden beweegt; —. maar alleen voor zodanigen, dien het niet zo zeer om eigenlijke voorbereiding en leering, als om opwekking en voedfelftof voor hun overpeinzingen te doen is, en, in dien zin, den naam van denkende Christenen verdienen. Wanneer men deeze zijn bedoeling altoos in het oog houdt, twijfelen wij niet, of men zal 's mans aanleg en bewerking goedkeuren. Men zal zich van dit algemeen nuttig gebruik daarom ook te meer mogen belooven, naardien hij zorgvuldig vermijd heeft, zich tot de Godsdienstige begrippen van zijn bijzonder Kerkgenootfehap te bepaalen, en zelfs &Ai.r, waar hij eenigzins in 't verklaarende zou kunnen vallen/ zich liever van algemeene uitdrukkingen heeft bediend , gelijk, onder anderen, bij de omfchrijving van de woorden der Inftelling, waarbij hij den geleerden Niemeijer letterlijk heeft gevolgd? dit,  yin VOORRED K. dit, voor het overige, met befchcidenbeid, aan het oordeel van elk waarheidminnaar overlaatende. Achter dit werk zijn, in 't ooripronkelijke, gevoegd eenige Godsdienstige Gezangen,, op dit onderwerp toepasfelijk; gelijk men eenige vaerzen, naar den gewoonen fmaak der Duitfcheren, hier en daar in het werk vindt te pasfe gebragt. Wij hebben, wanneer wij ons daarvan geen goede vertaa* lingen konden herinneren, ten minften voldoende equivalenten opgezocht; en daartoe onder anderen gebruik gemaakt van Veertig Gezangen, door den Heere J. Lublink, de Jonge vervaardigd, en aan zijne vrienden medegedeeld, waartoe hij ons, ten blijke van zijn achting vóór dit werk, wel de vrijheid heeft gelieven te vergunnen,- en ons zelfs in het overzien der vertaaling wel bevorderlijk willen zijn. Wij betuigen hem deswegen onzen dank, en houden ons verzekerd, dat hij zijn medewerking in deezen rijklijk zal vergolden achten, in de vervulling van onzen wensch, dat dit gefchrift aan deszelfs hoofdbedoeling, de frichting en het zielenheil van vcele oprechte Christenen, moge beantwoorden. , 11Y-  }!r&y*jf /u'f' ***** *f *'~"A'/Z niet rrat XV cfom.'   ZIN en OOGMERK de 11 viering van hit HEILIG AVONDMAAL, Het is eene eerwaardige bezigheid, aan welk» zekerlijk ook de meest verlichte man, met aandoening, deel kan neemen, de gedagtenis te vieren Van éenen grooten voleindigden. Het is van uitfteekend nut, in ernftige uuren, nadenkend, onder de ontflapenen te verwijlen, in den geest ftil te ftaan bij de grafplaats van verdienftelijke mannen,, het beeld van hun algemeen nuttig leven m ons geheugen te herroepen, of uit den mond der gefchiedenis te vernemen, wat zij waren en volbrachten; ons te verheffen tot de blijmoedige erkentenis van menschlijkc kracht en waardij, door het oog te vestigen op hunne duurverworven grootheid, door te ttaaren op de nog voortduurende zegeningen van hunne eertijds betoonde werkzaamheid, als de heerlijke gedenktekenen van hunnen roem; hier bij te hartelijker de zaligheid van de roeping te gevoeIsn, ook nog voor de laatfte nakomelingfchap wel-, X daa"  C ft ) daadig werkzaam te zijn, en op die wijze ons hart voor zuivere, veredelde deugd te ontvonken. Hoe meer de mensch in den kring zijner afleidende bezigheden, gewoon aan het dagelijkfche en gemeene, noodzaaklijkerwijze bezig met zoo veele kleinigheden des levens, ligtelijk in gevaar komt ara het groote doel zijner hoogere en eeuwige verordening uit het oog te verliezen, zich, ongemerkt, in zijne eifchen aan zich zeiven te vetiaagen, zijne liefde tot het verhevene en edele en zijnen ijver in het worstelen naar volmaaking verzwakt te zien; desterneer heeft hij zodanige herinneringen aan opwekkende voorbeelden, zulk eene Verlevendiging van zijne heiligfte aandoeningen noodig, Waare grootheid bekoort, verheft, bezielt en verfterkt. Zoo lang de denkbeelden van zulke voorbeelden rondom ons zweeven; zoo lang wij, bij alles, wat wij doen en ondervinden, in leed en vreugd, het oog op dezelven vestigen, ons zelvcn dan alleen met welgevallen befchouwen, wanneer wij hun gelijkvormig zijn, zoo lang zullen wij niet afdwaaien van het pad langs het welke wij, onvermoeid, tot een hoogere reinheid des harte en kracht van deugd moeten ftreeven. Noopt ons, nog, bovendien, een blaakende dankbaarheid tot menigvuldige herinnering aan die groote ontflapenen; waren zij voor ons hart in het bijzonder belangrijk als weldoeners, vrienden en leeraars; wandelen wij nog, gemeenfchaplijk met veelen onzer broederen, in het ftraalend licht van op-  C 3 ) opklaaring, dat zij verfpreidden; gevoelen wij nog\ met deezen, den zegen van hunne edele werkzaamheid — 6 dan verhoogt dit heilig dankgevoel de waardij van ons gedenken aan hunne verdiensten, maakt den indruk volkomen, en het feest hunner gedagtenis voor onsi als een familiefeest, deste belangrijker en dierbaarer. Zoo vierde, weleer, reeds de oude waereld de gedagtenis van groote mannen, die zich bij het menschdom verdienstelijk hadden gemaakt. Zoo vergaderden, fomwijlen, . onder het verlichtüe volk der oudheid, de difcipels .dan den eenen of anderen vermaarden geftorven leeraar der wijsheid, op zijnen jaarlijkfchen ^fterfdag, om aldaar zijn beeld zich levendiger te vertegenwoordigen, en aan zijne lesfen en liefde zich dankbaar te herinneren. Zoo moesten dus ook zulke feesten der deugd en der liefde menigvukliger van ons worden gevierd. Telt niet misfehien ieder huisgezin, onder de verheerlijkten, den eenen of den anderen, die aan hetzelve eenmaal toebehoorde, en wiens geest moest voortleven in den kring van hun, met welken hij voornoenen omwandelde? — Wel nu, indien zij, die hem naazien in de gewesten der onfterflijken, fomwijlen tot zijn! gedagtenis zich verzamelden; indien hier, als het ware, de geest van den verheerlijkten rondom hen zweefde; indien zij hier zich aan zijne leeringen herinnerden, en eikander onderling beloofden die op te volgen; indien zij elkander enkele fchoone trékken uit zijn A a le'  '( 4 ) léven verhaalden; indien hen de deugd, door het gedenken aan den geenen, dien zij vereerden, dierbaarer wierd; indien zij, met eenen edelen trots, zich gelukkig gevoelen, van eenmaal in de nabijheid van dien waardigen man geleefd te hebben, en zijne leerlingen, vrienden en naastbeftaanden te zijn geweest; indien zij elkander onderlinge liefde en getrouwheid beloofden ter liefde van den man, die hunne harten aan zich verbond; indien zij dan het befluit in zich bevestigden, zoo groot te worden, als hij was, zoo gerust te fterven, als hij lïierf; indien daa"r, bij de herinnering aan zijn blijmoedig einde, eene traan van weemoedigheid in hunne oogen blonk; indien zij over de verwijdering van hem treurden en zich evenwel om zijn zalige voleindiging verheugden; — welk eenen indruk zou zulk een famieliefeest niet maaken; hoe moest hetzelve hen niet ontvonken, verheffen, verfterken! hoe moest dit deszelfs deel genooten niet tot liefde en getrouwheid in de deugd verplichten! Zekerlijk zoude zulk een gedagtenisviering nog zegenrijker zijn, indien het door een geheel volk wierd gevierd; indien de man, tot wiens eere het wierd aangelegd, in een hooger licht verfcheen, als de weldoener en vader van een geheel volk, als een wetgeever, dies door-voortreflijke inrichtingen, de leden van den ftaat veredelde en tod broederen vereenigde, als een menfchenvriend, die Voor zijn vaderland zich grootmoedig opofferde. En echter kan men zich nog een zielverheffen. , der  C 5 ) der beeld van menschlijke grootheid, nog een hooger feest van deugd' en liefde, een verbondsfeest voorftellen, waarop menfehen uit verfchillende natiën en waerelddeelen, bezield met de zelfde aandoeningen, elkander belooven om, gelijkelijk, naar zuiverer deugd en volmaaking te zullen ftrceven. Hoe !• indien een man van eenen godlijken geest en hart, zich een hooger ontwerp vormde en ter uiU voer bragt; indien zijn liefderijk plan niet een volk, maar het geheele menschdom omvatte; indien hij aan hetzelve dat gene wilde geeven, het welk ook de voortreflijkfte ftaatsregelingen verre overleeft, wijsheid naamelijk door godlijke leeringen, en aanfpooring tot deugd door het volmaakfte voorbeeld; indien hij, op die wijze, voor de hoogere behoeften van het menschdom, voor deszelfs voortgang tot dat doel, 't welk bij ieder aardfche wisfelvalligheid pal ftaat, voor hunne rust en hoope zorgde; indien hij dit plan, met eene grootmoedige zelfsverloochening voortzette, aan deeze pooging alle zijne voorrechten en verwachtingen opofferde, ea voor de voltooing zijner heerlijke bedoelingen ftierfi met eenen moed en eene onverfchrokkenheid ftierf, die, op zich zeiven, wederom verheft en verfterkt en wij vierden dan zijne gedagtenis, vierden die onder ieder hemelsftreek, gevoelden ons naauWermet eikanderen vereenigd, door gelijke ontvangen zegeningen, door een gemeenlchaplijk ftaaren op eenen, dien wij, als den bewerker van ons geluk, vereeren..; gevoelden ons, allen verlicht door zijn A 3 voor-  C 6" > voortreflijk onderwijs, vertroost door zijne beloften, bezield door zijnen geest, den geest van hoogere deugd; wandelden zoo allen, hoe gefcheiden Ook door duizendvoudige betrekkingen en'echter allen vereenigd tot één groot doel, op één pad zoude dan hét feest zijner gedagtenisfe niet een waar familiefeest in eenen hoogereq meer uitgebreiden zin weezen? een feest der liefde, dat zich verre boven alle beuzelachtige verfcheidenheden verheft; een feest der deugd, dat een verfterkend voedfel trekt uit het aanfchouwen van al het groote en voortreflijke? moest dit niet den wankelenden onderfteunen, den zwakken verfterken, den meer gevorderden ontvonken, en de menschheid tot dien verheven geest, welke eene algemeeHe veredeling bedoelt, verhellen? Is dit flechts eene ftreelende gedagte? Of is derzelver uitvoering misfchien reeds nabij ? Is dit heilig verbond van deugd en broedermin niet reeds gefloten onder die millioenen, welke allen, uit de verfte gewesten, omhoog zien naar 'eenen godlijken ftichter van den Godsdienst, naar dien uitmunten" den man, die hen, door zijne hemelleere en voortref! jk voorbeeld, tot eene klaarer kennis en zuiverer vereering van den Eeuwigen, tot een kinderlijk geloof, tot eene kalme rust en eene blijmoedige hoope opleidde: die voor hen leefde, ftreed en ftierf? Gevoelen zij niet allen zich naauwer vereemigd en nader vermaagfehapt door gelijke zegeningen en gelijke geloften? En wanneer zij het  ( 7 ) het feest der gedagtenis van dien grooten Volmaakt ten vieren, is zulks niet het aandoenlijkfle familiefeest? is het niet nog zielverheffender, dan wij ons hetzelve in den beginne voorftelden, naardien het nu geheiligd wordt door den godsdienst? Kan ik mij wel een eenvoudiger aandoenlijker feest verbeelden, dan, wanneer de leerlingen van eenen grooten man te zamen komen, om, bij het blijde genot vaa Gods gaven, van brood en wijn, zijne gedagtenis te vieren; zieh da.ar aan zijne keringen en daaden, met eerbied ën dankbaarheid, te herinneren, over de hooge waardij en kracht der menschlijke natuur zich te verblijden, het geloof aan deugd in zich te verfterken en, uit het zien op hem, moed en kracht te ontkenen tegen de uuren der beproeving; daar befluiten te neemen, die der verheerlijkten waardig zijn, en tot de hoop van eene aanftaande wedervereeniging met hem verheffen; Aiit de liefde van God te aanbidden, die door den mensch zoo veel volbrengt, en ook voor het rijk van waarheid en deugd met wijsheid en liefde waakt; daar die broederenliefde in zich aantekweeken, welke uit de waarneeming van gelijke behoeften en voorrechten zulk een rijk voedfel trekt, en zich over de eeuwigheid te verblijden, waar wijsheid, deugd en liefde tot de heerlijkfte voleindiging rijpen ? Zoude het voor het meest opgeklaard verftand wel nadeelig kunnen zijn, om aan een zodanig feest, ter eere van deugd en verdiensten, een aandoenlijk aandeel te neemen? Kan ook eeA 4 W-r  c. 8 > nlge verfcheidenheid van godsdienstige gevoelen? daarvan affchrikken? Berust de zaligende werking' van deeze feestviering op de beflisfing, in welke bijzondere betrekkingen tot de Godheid deeze weldoener der menfchen ftond, en niet, veelmeer, op de herinnering van dat gene, 't welk hij voor ons was, en voor ons volbracht? Zoude ook hij, die deszelfs onderwijs voor zich zeiven niet meer meent te behoeven, echter in hem, met eenen heiligen eerbied, den man niet zegenen, die zijnen tijdgenooten, en, naa hen, aan zoo veele millioenen menfchen verlichting en rust verfchafte, en thans nog aan zoo veelen verfchaft? Verheft en bemoedigt niet ook den fterken het voorbeeld van hooger deugd? Is deeze ook niet verplicht, om haar openlijk hulde te doen? Is hij niet gehouden, blijmoedig, ieder middel te gebruiken, 'c welk hem met zijne broederen nader vereenigt, en met hun in dat verbond te treden, hetwelk zij, pleclitiglijk, ter verheerlijking van waarheid en deugd oprichten? Is een zodanig feest niet een wezenlijk •feest der liefde, waar ieder verfcheidenheid van geloof en ftand vergeten wordt, en de menfchen elkander als broeders op een en het zelfde pad ontmoeten? Een zodanig familiefeest, zulk een feest der deugd, der liefde en der dankbaarheid, is nu het Avondmaal des Heeren: behoort het ten minsten en kan het zijn. Uit dit gezichtpunt kan en moest liet befchouwd worden. Of men hetzelve uit dit oog-  C 9 > oogpunt altijd befchouwd heeft, en, zelfs thans „og, algemeen, als het eenig ware, befchouwt, doet/ hier niets ter beflisfing. Het éénvoudige en waare wierd meermaalen over 't hoofd gezien. Maar of het wezenlijk het waar* is, kan misfchien op de meest overtuigende wijze, gefchiedkundig Worden ingezien. De oirfprong van dit heilige feest, de geestgefteldheid en oogmerken, m en met welken het de nadere vroegere vereerers van Jezus en zijnen godsdienst vierden, mogen ons hieromtrent 1 inlichting geeven. Wij moeten terug keere» tot dat toneel in het leven van Jezus, hetwelk de naaste aanleiding gaf, om het feest zijner gedagtenis te vieren: wij moeten onderzoeken, welke beweegredenen hij tot dit plechtig toneel van affcheid, öp den laatften avond van zijn leven, had. Dit moge'ons leeren, of zijne difcipels in zijnen zin en geest dachten, wanneer zij die plechtigheid tot eene meer L levendige vertegenwoordiging van dit voor hen zoo heilig uur, herhaalden en aanbevolen, en of ook wij in zijnen zin en geest denken, wanneer wij het feest zijner gedagtenis uit dit gezichtpunt befchouwen. Jezus had nu bijkans drie jaaren, de beste bloeicndfte jaaren des levens, in openlijke, dikwijls zeer moeilijke werkzaamheid doorgebragt, had van alle aanfpraak op een aangenaam levensgenot afgezien, en zijne krachten geheel aan den dienst van het menschdom toegewijd. Veel was door hem, in dit korte tijdvak, reeds verricht: veelen had hij verA 5 bliid'  C 10 ) fclijd, menig lijden weggenomen, menige traan does opdroogen. Hij had veel zaad der waarheid uirgeftrooid; doch niet dan bij weinigen droeg het vruchten. Kleen was het geral zijner getrouwe aanhangeren, en ook deezen ïchenen zijne groote oogmerken niet te bevatten. Ondank en een verkeerde be&ordeeling waren, daarentegen, meestal zijne be.looning: vooroordeelen en baatzuchtige oogmerken Honden, overal, zijn groot plan, om de waereld door verlichting gelukkig te maaken, in den weg. Men zag enkel op zijn perfoon, dacht aan aardfche voordeden, en vergat zijne voortreflijke leeringen. Hij zelf dus ftond, uit zich-zei ven, de voltoojing van zijn heerlijk werk in den weg. Nu vatte hij. een grootsch befluit. Vuuriger dan ooit klopte toen zijn hart voor de menfchen, die hem. verkeerd befchouwden: hij wilde de verblinden door een groot offer redden. Deeze voleind ging van zijn ontwerp lag nu in zijnen dood. Deeze zoude ieder baatzuchtige hoop in het hart van zijn volk doen ophouden; deeze zoude hunne opmerkzaamheid wederom henen leiden op. de keringen, tot welker verzegeling hij zijn bloed vergoot; deeze zoude hunne harten voor hem en de deugd gewinnen; deeze zou eenmaal, in de naderende dagen der verlichting, zijne vertrouwden verfterken, om, met eenen gelijken moed, voor de heilige zaak van den Godsdienst te kampen. Met dit grootech befluit verliet hij, dierhalven, nu het vreedzaam Galilea, om, in de hoofdftad van het land, hetzelve ten uit-  C " ) uitvoer te brengen. Deeze reize was het pad to*, de daarftelling van het dierbaare offer, hetwelk de verblinding der menfchen vereischte, en even dit pad wierd gekenmerkt door de, menschlievendfte daaden. Zijne liefde groeide aaffnaar maate zich zijn grootsch befluit verfterkte. Dan dit had nog eene zeer fmertelijke zijde, de fcheiding van zijne vertrouwde lievelingen, die hem, ook thands, nog niet begrepen, en dus niet in ftaat waren, bij het fmertelijk gevoel der fcheiding, zich door de gedachte optebeuren, dat hij, ter bereiking van groote oogmerken, hen ontrukt wierd. Hij had, wel is waar, van tijd tot tijd, met eene tederhartige verfchoning, getracht, hen tot die verfchrikhjke gebeurtenisfen voortebereiden, en hen eindelijk, met eene vertroostende deelneming in hunne bekommering, zijn nabijzijnd einde, op eene beflisfende .wijze, bekend gemaakt. Doch ook zij koesterden aardfche verwachtingen, en Jezus glorierijke intogtbinnen Jeruzalem fcheen dezelve te begunstigen. Toen echter Jezus hen, herhaalde maaien, verzekerde: ik zal nu niet lang meer bij u zijn; toen hij thands alles in den geest van den eerlang-voleindigden fprak en verrichtte, toen ontwaakten, eindelijk, treurige voorgevoelens in hunne harten; toen bekroop hen eene bange weemoedigheid, en zij behoefden nu, meer dan ooit, troost en verfterking. Er waren thands nog maar twee dagen tot het berin van het Paaschfeest, hetwolk Jezus, tot hier" b toe,  toe, fteeds in de plaats van den huisvader met zijne vertrouvvlingen gevierd had. Zij vraagden van. hem wederom zijne bevelen ter aanrichting van den nachtlijken maaltijd, en gaarne deelde hij hen dezelve mede: het was toch voor de laatfte maal, dat hij in den vollen kring zijner lievelingen zoude verkeren. Thands, op den laatften avond, had hij zijn groot werk, als Leeraar van het volk, voleindigd; thands trad hij uit den kring van openbaare werkzaamheden, om nog de laatfte kostbaare uuren zijnen lievelingen toe te'wijden, om hier nog, gelijk een ftervende, met alle kracht van deugdzaame vrimdfchap op hen te werken, hunnen moed te ontvonken, hun vertrouwen op God te verfterken, hunne liefde tot hem in hunne harten te bevestir gen, en ook, door deeze liefde, hen voor de heilige zaak der waarheid en deugd te gewinnen. Zij alleen waren hem overgebleven uit den grooten hoop der zulken, die hem, weleer, juichend vergezeld hadden; op hen.rustten zijne groote uitzichten. Met deeze denkbeelden, omringd van beeltenisfen des doods, met moed en hoop, met weemoedigheid en liefde, deelneemend en plechtig, trad hij in hunnen kring. In een vol gevoel van het bloeijendst leven en echter gewijd aan den nabijzijnden dood, treurende in het voorgevoel-der ernstige fcheiding, en nogthans vervrolijkt door de zaligheid, welke de bewustheid van verhevene deugd verfchaft als zodanig bevond hij zich in hun midden, en in den toon van eenen, nu wel-  < *3 i weldra, voleindigden, fprak hij hen in deezer voegen aan: Zoo zie ik dan nu, blijmoedig, mijnen wensch vervuld, om met u nog eenmaal het feest van dankbaare herinnering aan onze voormaalige bevrijding te vieren. Het is de laatfte reis, dat ik, bij een vriendenmaal, mij in uwen kring verheugen zal. Wanneer gij nu, in het toekomende, te famen komt, en dit brood geniet; wanneer gij u door het gewas des wijnftoks verkwikt, - denkt dan terug aan den tijd, toen ik met u, op deeze aarde, dankbaar genoot, het geen onze vader in den hemel ons gaf; denkt terug, dat ik, ee« mensch als gij, door deeze gaaven het behoeftig ligchaam verkwikte. Een beter voedzel genieten wij eenmaal, te famen, in 't verhevener rijk des Vaders. Ziet, ik breek dit brood! Wel dra wordt ook dit ligchaam mishandeld, geflagen, gewond. Neemt dit brood; denkt, dat het mijn ligchaam is. Het zal zich, op het innigfte, aan uw lichaam mededeelen. Alzo deele zich ook de gedachte aan mijn, voor u opgeofferd, leven aan uwen geest mede. De troost der godlijke vergiffenis, welken mijn dood u verzegelt, verkwikke denzei ven, wanneer hij onder het gevoel zijner zwakheid bezwijkt, en geeve hem kracht, zich door de verzekerdheid opterichten, dat, ook voor hem, God de liefde is. - Neemt deezen kelk, en drinkt allen daar uit! Hij zij u een onderpand van het nieuwe verbond, hetwelk ik ftichte, en hetwelk vergiffenis belooft aan hem, die zich verbetert,  t 14 ) tert, en hem alles doet hoopen van zijtien ontfermer! Ziet, wanneer gij, in het toekomende, zonder mij, bij elkander te famen zijt, wanneer gij den verfterkenden wijn plengt, ziet 'er dan mijn bloed in, zoo als gij het weldra, weldra zult zien ftroomen, wanneer ik verraden, veroordeeld, gegeesfeld, tot fmaadheid verhoogd, aan het kruishout zal hangen; en gelijk deeze laavende drank u verftèrkt, zoo verfterke u dan ook de gedachte: dat ook voor u het bloed der onfchuld vloeit! Ook ü verzekert hetzelve, dat hij, die zijnen geliefden overgeeft tot in den dood, met hem u alles zal fchenken. Doet het, mijne uitverkoorenen, doet het dikwijls tot mijne gedagtenis! Vergeet hem niet, die u zelfs in zijne heerlijkheid, niet vergeeten zal: en flaat het niet in het vermogen van uwen gewilligen geest, om zich ïteeds tot mij, den onzichtbaaren, té verheffen, komt hem dan door dit middel van herinnering te hülpe, en herhaalt deeze gedachte voor uwe zielen: „ Hij, die ons beminde, gelijk geen vriend on& uou bemind heeft, gelijk niemand ons beminnen zal, hij begeerde, dat wij zijner, bij het brood, dat wij breeken, bij den kelk, waaruit wij drinken, zouden gedenken; — en wij willen, ja wij willen, zoo lang wij hier omzwerven, zijner gedenken!" Zoo iets was het toch wel, wat de Verhevene bij de eenvoudige woorden dacht, welken zijne Difcipelen ons optekenden, misfehien ook wel, als ten hoofddenkbeeld uit zijne plechtige redevoering, door  t *5 ) 'door aandoening dikwijls afgebroken, onthielden. Wat zouden toch wel deeze zijne geliefde vertrouwelingen, bij dit ernstig affcheid hebben gevoeld? Eene ftomme weemoedigheid heerschte, buiten twijfel, in hunnen kring. Hun gevoel van liefde tot hunnen grooten Leeraar ontwaakte in zijn kracht. Dood en graf zweefden voor hunne oogen. Zij zagen hem dulden, en zich zeiven verhaten. Maar toen zich, naderhand, weder licht in hunné zielen begon te verfpreiden, toen zij zich boven Oude, vooroordeelen verheften, en het lijden en den dood van Jezus uit een hooger gezichtpunt leerden befchouwen; toen de kamp der liefde doorgeftreden, hunne weemoedigheid in vreugde veranderd was, en zij nu het groot ontwerp van Jezus niet^ een helder oog overzagen — toen moest hen Jezus nog veel eerwaardiger voorkomen, nog veel dierbaarer worden, dan hij hen voorheen, in de dagen van zijn aardfche leven, was; toen wierden hen de herinneringen aan het een of ander heerlijk bedrijf in zijn leven nog gewigtiger en belangrijker, en heilig wierd hen nu, boven al, het gedenken kan het voorig plechtig affcheid. Zij vertegenwoordigden derhalven dit aandoenlijk tooneel zo dikwerf voor hunnen geest, als zij bij hun eenvoudigen maaltijd, vertrouwlijk bij eikanderen waren. Zij genoten brood en wijn, herhaalden onder elkander de treffende affcheidswoorden, en vonden Bu niéuwe nadere betrekkingen tot hem in hunne zie-  C i* > zielen. Ook zij waren, in hun gevaarlijk,beroep* als aan den dood toegewijd: het uur der fcheiding moest fteeds voor hunne oogen zweeven. Dair vonden zij dan nu verfterking in het levendig gedenken aan hem, die eenmaal met de grootfte gerustheid, van hen affcheid nam; dair richtten zij zich op door zijnen moed en beioofden hem getrouwheid tot, in den dood; diir vertoonde zich zijn beeld levendiger voor hunne zielen; dikt werkte zijn geest levendiger op hen, en verfterking van hunnen godsdienstigen ijver, een heilige geestdrift, bevestiging van hun geloof, van hunne liefde en hoop, waren de uitwerkfelen van zulke plechtige uuren. Met een gelijke gezindheid, tot het zelfde doel, genoten ook de eerfte Christenen dit vriendichapsaiaal: ook zij trokken uit deeze plechtigheid eene gelijke verfterking van hun geloof, yan hunne deugd en hunne liefde.. Het was en bleef altoos een gedagtenisfeest van Jezus. Het affcheid in den avond van zijn leven,, was Hechts het punt, van waar hunne aandachtige overweging uitging: want in zijne volle grootheid moest wel voor hunne oogen de inan ftaan, dien zij, in den geest, zoo moedig zagen fcheiden, zoo gerust fterven. Ons ontbreken nu, zekerlijk, veelen.van die nadere betrekkingen, in welken de eerfte vereerers van Jezus, als zijne eigenlijke leerlingen, tot hem ftonden; wij zagen den Heere niet. Maar, is hij, daarom, voor ons minder, dan hij voor hun was?  C "7 ) Vertoont hij zich niet ook aan ons in zijne eerwaardige grootheid? Eerbkdigen wij hem niet ook als den Leeraar der waarheid, als het verhevene voorbeeld van zuivere deugd en belanglooze, alles opofferende liefde?' Zijn niet ook wij zijne leerlingen, vereerers en vrienden? Zijn niet, misfchifn, onze eerbied en liefde even deswegen des te zuiverer, dewijl ze alleen uit de erkentenis zijner verdiensten voortvloeijen? Durven en moeten wij dus niet, zon Ier aanmerking zelfs van inftelling of bevel, het feest zijner gedagtenis, als het feest van dankerkentenis en van deugd vieren? Wanneer wij ons zodanig in den geest, in zijne omftandigheden, op den laatften avond van zijn leven, verplaatfen; wanneer wij met hem gevoelen, hoe het groote bewustzijn van deugd en algemeene nuttigheid ook in de bitterfte oogenblikken moed geeft, hoe de edele ziel, met eene hemelfche weltevredenheid, op de voleindiging van zijn groote oogmerk blijft ftaaren, hoe hij, met engelen blijdfehap, zijn heerlijk dagwerk befluit, en hoe de deugd haaren getrouwen vereerer, ook in den heetften ftrijd, moed verleent ; wanneer wij van de grootheid, die Jezus dair betoonde, uitgaan, en zóó zijn geheele werkzaame leven overzien, zijne leeringen doordenken, dezelver geest bevatten, zijne laatfte vermaaningen, als heilige vermaaningen van den nu voleindigden, voor onzen geest herroepen, ons voorneemen dezelve te vervullen, ons door zijnen geest bezield gevoelen, ernftig befluiten om tot de verdere voltooijing van zijn B heei-  C 13 ) heerlijk ontwerp werkzaam te zijn, en God aanbidden, die den zegepraal der waarheid bereidde — hoe, zouden wij dan uit deeze viering niet eenen rijken zegen fcheppen? Wanneer wij dia* allen, die aan het heilig vriendfchapsmaal deel neemen, tot één verheven doel verzameld, door een gelijk, godsdienftig belang gedreven, van gelijke vroome aandoeningen en befluiten zien doordrongen; wanneer déir het denkbeeld van broederlijke gemeen, fchap ons dierbaarer, en de voorftelling van zaligheid, die uit haar zou kunnen voortvloeien, in ons recht levendig wordt, wanneer daar het heerlijk ontwerp van Jezus tot zulk een broederlijke vereening wordt, en wij, met eene zaligende aandoening voornemen, tot deszelfs uitvoering krachtdaadig medetewerken — vieren wij 'dan niet een feest van broederlijke eendracht en famielieliefde? — Zouden wij dus eerst, angftiglijk onderzoeken, of de voortduuring van de avondmaalsviering wel een uitdruklijke verordening van Jezus zij, daar twee der Evangelisten de veel betekenende woorden: Doet zulks tot mijne gedagtenis! in haar verhaal er niet bijvoegen? Ach, indien eerst een uitdruklijk bevel van Jezus, tot de viering zijner gedagtenis, tot de openlijke huldiging van zijne verdienften, en tot de plechtige geloften der deugd, ons moesten opleiden — hoe beklaaglijk zou dit weezen. Wie kan eenen vriend vergeeten? Wie zal niet dankbaar zijne asch vereeren, ook wanneer hij hem zijn aandenken, en het uur van affcheid, niet uitdruklijk  C 19 3 lijk aanbeval? Door ons hart alleen aangefpoord* getrokken door eenen heiligen eerbied en door liefde tot dien grooten menlchenvriend, die, als een offer der waarheid en der deugd, fneefde, laat ons bij zijn feest verfchijnen! Een zuivere begeerte naar de verfterking, welke het aanfchouwsn van het einde van dien rechtvaardigen geeft, geleide ons, in den geest, naar zijne grafplaats: vuurige dankbaarheid verplichte ons tot verheerlijking van den Godlijken, die zich voor de waereld overgaf: een blaakend verlangen naar waarheid, deugd en kracht tot een moedigen voortgang leere ons ftaaren op zijn algemeen nuttig leven, op zijn lijden en zijn einde! Hem volge dan onze blik in de wooningen der verheerlijkten, alwaar hemelfche zaligheid den overwinnaar beloont. Zóó blijve ons de viering •van Jezus dood, .zonder allen uiterlijken dwang, iets heerlijks en verheugends. Zóó bevestige het feest zijner voleindiging in ons geloof, liefde en hoop, doe onze harten blaaken voor het waare, edele en groote, ontvlamme onzen godsdienftigen aandacht, ontvonke onzen moed, verheffe ons 'boven het aardfche, en opene voor ons eene bron van den rijkften geestelijken zegen. Als dan ii het gewisfehjk voor ons een dag des heils; alsdan vieren wij hetzelve waardig, vieren wij het geheel in den geest van Jezus! B a O?   OP DEN DAG DER ONMIDDELIJKE VOORBEREIDING TOT DE VIERING VAK HET AVONDMAAL.   c 23 y W A A R D IJ VAN EEN BEZADIGD NADENKEN OVER ONS ZELVE N. Het is aandoenlijk, ons een verzameling van menfchen voorteftellen, die zich allen, zonder onderfcheid van ftand, geboorte of ouderdom, tot de bekentenis vereenigen: „ Ach wij allen hebben, „ tot hier toe, op menigvuldige wijze gedwaald!" Het is een heilrijk beginnen, fomwijlen uit den kring der verftrooijingen en zorgen des levens te treeden, om, in de ftilte eener heilige aandacht, voor ons zeiven te léven, om, losgerukt van de onvermijdelijke werkzaamheid omtrent zo veele beuzelingen, ons tot ernltige befpiegelingen te verheffen, zorgvuldig ons binnenfte te doorgronden, en ons hart te onderzoeken! Alles rondsom ons, hoe groot en menigvuldig, hoe fchoon en verrukkend het ook wezen moge, ontfangt toch eerst zijne wezenlijke waardij van ons hart. Ons hart kan ons groot maaken en ons verhagen, kan vreugd of fmart rondsom ons veripreiden, ons verontrusten of opbeuren. Wat zou het den mensch baaten, al won hij ook eene geheele waeB 4 " reld  C *4 > reld ten kosten van zijne ziel, van zijn geweetea of de rust van zijn hart! Wat kan hij er voor geven, om de vrede met God en zich zei ven de eenigfte zaligheid, welke geen ongeval kan verftooreri, te koopen? — Maar vereischt het niet een menigvuldig ftilitaan, een geheel onbevooroordeeld nadenken, eene herhaalde zelfsbeproeving, om dit hart te leeren kennen? Werkt niet alles, wat-ons omringt, zoo magtig op het aelve? Staan wij niet, zoo lang wij hier omwandelen, onder den invloed van uiterlijke dingen? Omringt ons diir niet, van zoo menigvuldige zijden, het geduurig gevaar van te dwaalen, ons zeiven te bedriegen, en, door de begoochelingen van baatzuchtige hartstochten, misleid te worden? Zinlijk zijn de indrukzelen van buiten; aanlokkende de verderflijke voorbeelden; bedrieglijk de eerfte opwelling van zonde; dringende zoo veele gebeurtenisfen in ons leven. Daarom hoopen wij gebreken op gebreken; daarom wijken wij zoo dikwijls af van het pad tot het groote doel der menschlijke verordening; daarom verflaauwt zo dikwijls, onze heilige ijver voor waarheid en deugd; daarom zijn wij ons zeiven dikwijls zoo ongelijk. Zoo waar is ,het — en wie heeft deeze waarheid niet dikwijls ondervonden? — dat het menschlijk hart ligtelijk trotsch, en vertfwagt is* Het vergeet, door de volheid van het goede, zijnen God, is voor zich zeiven alles, zoekt het eene volkom ene voldoening in aardfche geneugten, wordt ongevoelig omtrent het lijden van anderen, dewij! het  C *5 ) het geen eigen kent, en vindt alles, alles wat het zoekt, hier op de aarde. Geheel anders wordt het door beproevingen geftemd. Zorgen buigen het zelve fomtijds geheellijk ter neder: het gevoel van vreugd wordt onderdrukt: het bezwijkt onder den last der rampen, en vindt, waarheen het ook ziet, geenen troost in het verganglijke! — Dit is de gefteldheid van ons hart; van onzen vriend en reisgezel door dit leven, zonder wien wij niets zijn, en door wien wij alles zijn kunnen: de gefteldheid van ons hart, 't welk groot en klem maakt, ontrust en vertroost, verheft en ter nederflaat' 't Is waar, de bemerking van deeze zwakheid is fmartelijk; maar deeze fmart is heilzaam, want zij fpoort ons aan tot waakzaamheid en tot het ftreeven naar meerder fterkte. Hoe veel gewinnen wij voor ons leven, wanneer wij onze zwakheid kennen. Wij kennen ons zeiven, daarom verbeteren wij ons. Zekerlijk moest ons hart nooit vreemd voor ons worden. Welgelukkig derhal ven bij, die met zijn binnenfte gemeenzaam tracht te worden, die zijne duistere gewaarwordingen voor zich ontwikkelt, die wantrouwig is omtrent de lokkende ftem der liefkozende neiging, en fteeds bemerkt, werwaards hem zijn hart wil leiden! Maar is dit met de zelfde zorgvuldigheid, wel altoos mogelijk, in den drang van de verftrooijingen en zorgen des levens? Ook de eedele man gevoelt niet altoos dezelfde kalmte en dezelfde vatbaarheid voor dit ernstig B 5 ove3>  C SS ) overleg. Uit dien hoofde wijden wij dan ook aan deeze groote zorge voor het welzijn van onzen onfterflijken geest fomwijlen, bij uitftek, een heiligen dag van rust, waarop wij, losgerukt van de zorgen voor het verganglijke, de ftille uuren van heilige aandacht genieten. DsUr leven wij dan voor ons zeiven en onze edelere belangen; dstór zien wij, met een vuuriger begeerte, ep het groote doel van de menschheid; daar zweeft, in grootere klaarheid, het beeld van den volmaakteren deugdzaamen rondom ons, en wij gevoelen een verlangen en kracht in ons, om ons tot hem te verheffen Daa-r bemerken wij te ligter het vernederende der zonde, wijden ons hart, op nieuw, aan de allessahgende deugd, en verzamelen, door plechtige befluiten, moed en krachten voor 't werkzaame leven. Daar erkennen wij het gevaarlijk vermogen van het zelfbedrog, en gaan, om hetzelve te ontvlieden, in ons zei ven. DUx vraagen wij ons, ongeveinsd, voor God: wat waren wij toen wij eenmaal in foortgelijke uuren eener meer vuurige deugdliefde, heilige befluiten opvatteden, en wat zijn wij thands? Welken van deeze befluiten hebben wij volvoerd, welken moeten wij vernieuwen, en waardoor geraaken wij tot derzelver volbrenging? Zijn wij waarlijk vaster in het goede, meer zelflfcmdig edeier en grooter geworden? Beminnen wij de deugd om hare eigene waardij, vereeren wij hare wetten, om derzelver innerlijke heiligheid? Is het onze oprechte, vuurige wensen, iteeds wijzer en beter, of,  C 27 > of gelijk Jezus het uitdrukt, fteeds volkomener te worden? Erkennen wij dit oprechte ftreeven naar volmaaking voor het hoogfte doel des menschlnken levens? Eerbiedigen wij de heilige verplichting van den mensch, om zich aan dit ftreeven met infpanning van zijne edelfte krachten toetewijden? Hebben de verhevener goederen van den geest en het hart zoo veel bekoorlijkheden voor ons, dat wij van harten bereid zijn, aan derzelver verkrijging glansrijke voordeden en dierbaare wenfchen en verwachtingen blijmoedig opteofFeren? Is het dus niet bloot onze wensch, maar is het onze voornaamfte zorge, om fteeds volmaakter menfchen te worden? Berekenen wij dat gene, 't welk wij ondernemen willen, 't welk wij ondervinden en waarnemen, enkel naar deszelfs invloed op ons uitwendig geluk? Denken wij daarbij blootehjk aan het zinlijk genot, 't geen het ons belooft, onbekommerd wegens de werking, welke het op onzen zedelijken toeftand kan hebben, en de gevaaren, welken voor onze deugd en de rust van ons gemoed daaruit kunnen voortvloeijen? Of befchouwen wij dit alles uit een hooger gezichtpunt? Zouden wij wel geneigd zijn, een glansrijk lot vaarwel te zeggen, indien wij met reden moeten vreezen, dat het ons aan onze plichtbetrachting hinderlijk zou weezen, en onzen voortgang in het goede ftuiten? Of fluipt niet fomwijlen de heimelijke wensch in onze ziel, dat ons andere, gemaklijken wetten mogten gegeven zijn? Zouden wy  ftfefcto. ahKen geen ftraffe de„ 0Vertreder de, met hever de zinlijke begeerten volgen* Hooren wy alleen naar de (tem van g bij elke aanfpooring tot het goede" Of reeds te vreden, met het ' * ™J -ken volbracht te heob^ ÏL^^ cns metenkel daar mede, met flechtf eT^LS onzer pbchten vervuld te hebben, en waanden onS m t0t de ovmreöiag van andere, niet minder Z -gnge voorfchriften bevoegd, althans ^1 te van dezelven verontfchuldigd. Bleven - ven gelijk in ons deugdzaam'ftreeven en ver ttt-die^^ gen waren'? l£ * V°ta- welke wij zoo Jarn^^^ * d L Ïe " Cene heifflelijke ****** «"der de dnjfvceren van onze daaden? Ontaa,.tte 2 -7 -e deugd in bloote voorzich^^^ de 0:Pd 7fd Zi£t? V--d-' belemme! w.] dioefhead voor ons zeiven daaruit zagen ontfpnngen? En wanneer uit het kwaade a\rdfchc vreugde voortvloeide, wanneer wij ons die Z fchermmg en zegenpraal konden belooven, waar«aar wip, in den drang, zo vuurig ,3aakt n W!" gunsteden wij dan het zelve niet? ve2Jtn wu ons niet tot het zelve? Misprezen J-aad overal, waar en bij wien wij het vonJde^ On.  C 29 ) Onder welk eene gedaante het zich ook aan ons vertoonde? Verontfchuldigden wij niet in ons, wat wij in anderen veroordeelden? Ontnamen geene verkeerde grondbeginfelen aan onze deugd hare reinheid? Staat dezelve nog op dat punt, op 't welk zij eertijds ftond? Of hebben wij haar tot €enen hoogeren graad verheven? Of wierd zij duisterer, laauwer, zwakker, wankelender, dan zij voormaals was, fchoon zij nog in geen ondeugd veranderde? Zijn wij thans misfchien ook van een verhevener deugdliefde nog even verre verwijderd, als wij het immer waren? Of gevoelen wij thands, meer dan eertijds, dien hartelijk gewenschten vrede, die zachte kalmte, welke niet, dan in de harten van Gods lievelingen huisvest? En wanneer wij nu zoo, met alle oprechtheid, ons zeiven erkennen; het beftaan van zoo menigvuldige zwakheden en ondeugden in ons zeiven, het gebrek van zoo menige voortreflijke hoedanigheid erkennen, wanneer wij berouwhebbend en echter bemoedigd door het geloof aan ons zei ven, vernieuwde heilige befluiten opvatten, hoe gewigtig wordt ons dan de vraag? Waaruit fcheppen wij hoogere kracht tot de verbetering? Hoe geraaken wij tot dat doel van reinheid des harte en grootheid van deugd, tot het welk te naderen wij door ons hart verordend en opgeroepen worden? Waardoor behaalen wij de overwinning over onze tegenftreevende neigingen? Waardoor fterkte tot de vervulling onzer heilige beloften? Wat moeten wij  ( 30 3 wij doen, om, in ieder opzicht volkomener t« worden? Hoe brengen wij, hij voorbeeld, meerder vlijt in ons beroep, meerder orde in onze vlijt? Hoe meerder opgeruimdheid in onzen omgang, meerder minzaamheid in onze verkeering? Hoe eenen meer ongeftoorden vrede in ons huis en eene meer onwankelbaare rust in ons hart? Hoe ontwennen wij ons zoo veele gebreken en onbe. taamlijkheden: gebreken van grilligheid, van on* verfchilligheid jegens anderen, van onbuigzaamheid, van drift, van bedilzucht, van omgang? Hoe vergoeden wij dat geen, het welk ons nog ontbreekt in onwankelbaarheid van grondbeginfelen, in bedaardheid van overleg, in kalmte van hartstochten, in geduld in wederwaardigheden, in gelijkmoedigheid in droeve omftandigheden, in een zuiver genot van het tegenwoordige, in hoope op het toekomende? Hoe geraaken wij dus tot die zelfftandigheid en vastigheid, welke fteeds het erkende goede volgt? Tot die fterkte, welke over de baatzuchtige bewegingen der zinlijkheid zegepraalt? Tot die zelfverloochening, welke geene opofferingen ontziet? Tot die liefde, welke ook dooï fmartelijke ondervindingen niet wankelend wordt gemaakt? Tot die tevredenheid, welke bij. ieder wisfeling van het lot, vergenoegd, den grooten geevet der vreugde eerbiedigt? Tot die gelatenheid, welke in ftille onderwerping de leidingen van den Alwijzen volgt? Tot die onverfchrokkenheid, welke ieder gebeurenis van het leven, zelfs het ein-  C SP ) einde van het zelve, kloekmoedig te gemoet ziet? —— Zulke onderzoekingen zijn een rijk gewin voor ons hart. Dan wordt de mensch zich zeiven eerst recht bekend, gewint aan ootmoed en fterkte, erkent zijne zwakheid en gevoelt zijne kracht, gevoelt zich op nieuw ontvonkt tot al wat goed en groot is. Zulke ftonden van overpeinzing, zulke oogenblikken in ons leven, bevorderen dus, ongemeen, den zegen der deugd. Wij kunnen, wel is waar, aan deeze naaste zorge voor ons geestelijk welzijn iederen dag toewijden; doch onbetwistbaar is hiertoe bij uitftek gefchikt de dag der onmidlijke voorbereiding tot de viering van het feest der gedagtenis van Jezus. Hoe meer, naaraelijk, door zulke overdenkingen onzen godsdienstigen zin gevormd, onze liefde tot de deugd verfterkt, onze vatbaarheid voor het waarlijk groote opgewekt, ons hart verwarmd, en ons verlangen naar volmaaking bezield worden, met eene des te hoogere achting, te heiliger genoegen, en dus ook met eenen te grooteren zegen zullen wij nu bij het beeld van dien Godlijken man vertoeven, ter eere van wiens gedagtenis wij vergaderd zijn; des te zuiverer zullen wij zijne grootheid bevatten, des te krachtiger zullen zijne lesfen op ons werken, des te verfterkender zal zijn voorbeeld voor onsworden. Onze verachting van de zonde wordt dan nog levendiger, onze moed fterker door het bevestigd geloof aan menschlijke kracht en waardij. 6 & Wij  < v 3 Wij neemen nu,, met eene blijde bereidwilligheid* befluiten, die des voleindigden waardig zijn, tot wiens gedagtenisfeest wij ons voorbereiden. Gemeenzaam met heilige gedagten, bezield van heilige aandoeningen verichijnen wij dan morgen bij het verbondsfeest der deugd en der liefde, gevoelen ons meer verheven ook door het aanfchouwen van hen, die met ons een gelijke getrouwheid belooven, vernieuwen en verzegelen, met eene vuurige dankbaarheid, onze geloften, en vieren het zelve dus waardiger en gezegender! Daarom zij ook de dag van heden ons gewigtig! gewigtig als een dag van rust, van ernstige overdenking, van de zegenrijkfte bezigheid met ons zei ven! Wij wijdén hem, boven anderen, aan het groote werk onzer hervorming; wij verfterken ons in het goede; wij verzamelen krachten voor die uuren, waarin de deugd dan alleen zegeviert, wanneer zij tot eene gelukkige heblijkheid wordt; wijbrengen dien, eigenlijk, recht door voor de eeuwigheid ! Ach, dat Gij hem hiertoe zegende, gij Alontfermer! dat de gedagte aan U, den alweetenden en heiligen, den getuigen en rechter onzer daaden, vooral op heden ons recht levendig mogt doordringen. Ach, dat wij toch niet ons zei ven bedriegen, en ons binnenfte voor ons mogten verbergen! Ook de aandoeningen van weemoedigheid en berouw le«den tot U, verfchonende Vader! Uw vrede YeJieft wederom hem, die U ernstige heilige ge-  C SS ) geloften toebrengt. Daarom fmeeken wij tot u om kracht tot zelfkennis, tot overwinning van onze zwakheden, en tot veredeling van onzen wil, om moed en zelfvertrouwen, om ftandvastigheid m het goede, om fterkte ter volbrenging onzer heilige voornemens: dat het gevoel onzer wanbedrijven ons niet ter neder buige, dat wij ons, geloovig, wederom verheffen tot het ijverig worftelen naar het hoogfle kleinood hier beneden, den vrede der deugd, de zaligheid van een zuiver bewust zijn. Wij belooven u, plechtiglijk, dit ernftige poogen; wij belooven u eeuwige trouw. Wij willen ons met vergenoegen met het geen wij reeds zijn: wij willen ons uitftrekken naar hoogere volmaaktheid, naar hoogere zuiverheid van hart en van deugd: wij willen, met iederen dag, het verheven doel naderen, waartoe gij ons het leven gaaft. Wij willen onze aandoeningen U wijden: wij willen waaken over ons zeiven, en tegen het kwaad kampen. Heilige vader, onderhoud ons in Uwe waarheid! Verfterk ons tot eene heerlijke overwinning. Geef ons kracht en meed, de baan der deugd eeuwig te bewandelen. Bewaar onze harten aan haar getrouw tot op den dag onzer volmaaking, op dat wij waardig worden, eenmaal in uw hooger rijk te leven, waar waarheid en vrede eeuwig zijn vereenigd! C DE  C 34 ) DE VERORDENING VAN DEN MENSCH*. Is het leven van den mensch flechts een droom, die op den rand van het graf verdwijnt? Is mijne verordening hier beneden, mij, door een ftreelend bedrog, in ilaap te laaten wiegen, in het zinlijk genot alleen mijn geheele geluk te vinden, en het ligt zeer kort tijdvak van mijn beftaan zoo goéd door te droomen, als mij mogelijk is? Heb ik eene gelijke verordening met die -fchepfelen, welken, na een kort genot, wederom tot niet worden, en flechts daartoe gefchapen fchijnen, om de menigvuldigheid van wezens in deeze waereld te vergrooten? Staa ik in den dienst dér natuur, of ben ik, als een vrij wezen, gefchikt tot hoogere eindens, en dus vatbaar, mij boven dezelve te verheffen? — Waar toe zijn mijne geestelijke Vermogens en vatbaarheden mij verleend? Moet ik dezelve, ongebruikt, laaten rusten? Of moet ik ze befchaven, ten einde hierdoor in tweeftrijd te komen met mijne zinlijke neigingen, en mij eenmaal,, op den rand van het graf, over de verloorene uuren van genot te beklagen ? — Leef ik flechts voor mij zeiven, en heb ik alle mijne plichten omtrent mijne broederen vervuld, wanneer ik flechts mijn geluk niet ten koste van hun ellende verwerf? Stelt  t 35 ï Stelt mijn hart mij te leur, wanneer het mij den vuurigen wensch inboezemt, algemeen nuttig voor • de waereid te leven, en, zelfs met kostbaare opofferingen, het welzijn mijner broederen te bevorderen? — Waarheen doelt toch die rijkhalzende, eh hier nooit bevredigde, begeerte naar een helderer licht, naar een zuiverer bewustzijn, naar hoogere werkzaamheid, naar volmaaktheid? Is het eene bedrieglijke ontevredenheid, wanneer het verganglijke mijn verlangen niet voldoet, het tegenwoordige mijne Ziel niet verzadigt; wanneer ik wensch bevrijd të worden van de kluisters, welke mij het omhoogftreeven beletten; wanneer ik, door mijnen aanleg, gewezen worde op eenen voknaakteren toeHand; wanneer ik mijn aardfche leven flechts als den eerften trap van mijn geheele beftaan befchouwe? Is het trotschheid, wanneer ik, in het gevoel mijher verhevene krachten, mij te groot befchouwe, om aan de zinlijke voldoeningen dezer vluchtige oogenblikken te blijven hangen? Is het vermetelheid, wanneer ik, vol heiligen eerbied voorde deugd en den grooten geever harer wetten, eenen toeftand verwachte, waar dezelve, door rechtvaardige vergelding, wordt verheerlijkt, waar de lotgevallen der menfchen met derzeive zedelijke waardij in naauwe overeenftemming ftaan; waar de rampen des braaveh rijk beloonende vruchten dragen, waaide onfchuld gerechtvaardigd, de getrouwheid bekroond wordt, en alles, wat ik hier beneden niet Ca vat-  C 36 ) vatten en ontraadzelen konde, in overeenftemming en klaarheid wordt opgelost? — Waar kan ik deswegen de beflisfing vinden, naar welke mijn hart zo zeer verlangt? Alleen in het geloof aan U, groote wetgeever en regeerder, heilige en rechtvaardige! Ja dat geloof rechtvaardigt de ftem van mijn hart, verzegelt mijne hoope! Is mijne rede Üw gefchenk, dan zal dezelve mij niet misleiden: zijn de wetten van het goede Uwe wetten, dan durf ik hen blijmoedig volgen: verkreeg ik dit verlangen naar hoogere goederen van U, dan zal hetzelve voldaan worden: beftuurt gij de waereld, dan zal zich alles in haar naar de heilige wetten der deugd moeten bepaalen, dan zal ik eenmaal die ontwikkeling, overeenftemming en volmaaktheid vinden, welke gij mij deed zoeken en begeeren! Ja, met blijdfchap, dankbaarheid en aandoening erken ik mijne hoogere roeping! Mijne roeping tot het ftreeven naar waarheid en deugd, tot eene zegenrijke werkzaamheid voor de waereld, tot eenen aanftaanden overgang in de gewesten der onfterflijkheid, waar ik eene vrijere ontwikkeling van mijne vermogens, voldoening van mijn uitgeftrekt verlangen, der ontraadfeling van alles, overeenftemming en volmaaking vinden zal! — Ik ben dus niet voor het verganglijke , niet voor de kortduurende bekooring der zinnen gefchapen! Uitgelokt door de fchoonheden en geneugten, welke de vader der natuur rondsom mij verfpreidde, tot een fchul-  C 37 ) fdiuldeloos genot, zal nogthands dit genot niet mijn eenige en hoogfte wensch zijn. Een hoogere roeping gefchiedt aan mij door mijn hart, door' dien eerbied'jegens de deugd, welken de Alheilige zelf in mijne ziel plantte: „ ik moet deugdzaam zijn, en fteeds beter trachten te worden; ik moet mijne plichten vervullen!' Er is voor mij een hooger kleinood, dan de bekooring der zinnen en aardfche bezittingen; de volkomene goede wil, naamelijk, met denwelken alles, wat hij volbrengt en buiten hem is, heerlijk overeenftemt. Ik kan mij derhalven, wanneer ik als een redelijk fchepiel oordeele, niets hooger, niets wenfchelijkers denken, dan deezen volmaakten heiligen wil, waarvan de bewustheid onze hoogfte zaligheid uitmaakt, Hij is het hoogfte goed, aan hetwelk ik blijmoedig geloovc; het hooge doel, 't welk mijne rede, door den godsdienst geleid, mij voorftelt. Ik weet nu, wel is waar, dat ik, als een eindig fchepfel, dit nimmer volkomen zal bereiken: maar, hetzelve geduurig nader te komen, mijnen wil meer en meer te veredelen, mijne plichten fteeds volkomener en getrouwer te vervullen, mijne gezindheden meer en meer te zuiveren, mijne deugd meer en meer te louteren en zoo geduurig het groote wezen te naderen, dat ik als de eerfte bron van alle goed eerbiedig — dit is mijne verordening voor tijd en eeuwigheid'. Daartoe zal ik derhalven mijne krachten infpannen, daarom zal ik met ijver ftreeven naar de waarheid: niet, om door haar bezit te C s fchit-  C 33 ) fchitteren, maar om door haar opgeklaard te worden omtrent het geen, wat in ieder omftandigheid mijns levens het zedelijk beste is5 en om door wijsheid kracht ter volbrenging van hetzelve te verkrijgen. Daar heen zullen mijne genietingen en geneugten mij leiden: zij zuilen raij dankbaar en te vreden doen worden, zij zullen mijne blijmoedigheid verfterken, mijne . werkzaamheid verhoogen, mijnen wil veredelen. Daar heen zal ik mij uitftrekken door mijne werkzaamheid voor de waereld: want indien ik de deugd als het hoogfte goed eerbiedig, dan moet ik haar ook poogen te verfpreiden; is het mijn vuurigst verlangen, mij te volmaaken, dan moet ik ook anderen tot dit geluk zoeken opteleiden. Daar heen leiden mij ook mijne rampen; want zij zijn gefchikt om mij die wijsheid te leeren, welke de grondflag van het goede is; om mij te leeren, over mijne neigingen te heerfchen, de waare eeuwige goederen beter op hunne waardij te fchatten, mij los te fcheuren van het verganglijke, mijnen wil aan heiliger wetten te onderwerpen, en mijne getrouwheid aan de deugd door opofferingen te verzegelen. Tot deeze verordening leidt mij zelfs het einde van mijn aardsch beftaan. Het brengt mij merklijk nader aan het groote doel, want het leidt mij uit den zeer beperkten toeftand, waarin mijn betere wil zoo dikwijls bezweek; het verdrijft de nevelen van dwaaling, welken zoo dikwijls mijn willen te leur ftelden, het verbreekt dc kluisters, welken mijn vrijer vluch'ï  < 99 | vlucht verhinderden,; en voert mij ofj een-, gemuU, lijker, effener pad,, waar ik nu raseer voortga*, en, in de fnellere.-nadering tot de Geheid, onuitfpreeklijks zaligheid vinde. Zoo opbeurend,-zco groot en heerlijk is mijne verordening! Erken ik dit met een blijde overtuiging en volg ik haar met getrouwheid, hoe veel moet ik hiervoor niet gewinnen! De goüsdienst heeft nu het bindzel van voor mijne oogen we* genomen; devoorige raadzelen zijn ontknoopt, die tweeflrijd in mijn binnenfte verontrust mi] mi niet meer, want mijn hart heeft beflist, hetzelve volgt de betere ftein die* in mij Ipeekt. Ik wankel nu niet meer*onzeker ginds ën herwaarts; mijne twijfelingen zijn verdwenen. Ik heb den reenten weg door 't leven'gevohden. Hetgeen mi] nog bedroeft, zal verdwijnen, wanneer mijn wil meer gezuiverd, meer veredeld zal worden. Hetgeen hier beneden mij nog een wangeluid fchijnt te zijn, zal eenmaal opgelost worden in volmaakte harmonie. Ik erken nu mijne hooge waardij, en gevoele eenen edelen hoogmoed, wanneer ik mij dezelve voor den geest breng. Uit haar bewustzijn fchep ik kraeht tot getrouwheid en blijden moed tot opofferingen. Een heerlijk uitzicht opent zich voor mijne poogingen, eeuwige vorderingen in zuivere zaligheid is mijne groote hoop! Hoe meer ik>et licht der waarheid nadere, hoe meer ik aan vastheid in het goede gewin, hoe meerder ik in krachten aanwin des te helderer wordt mijn pad, des te C 4 »•  C 4° ) zaliger mijn bewustheid, des te hooger mijne blijdschap. En wanneer ik dan eenmaal overgebragt worde in een fchooner gewest, wanneer ik overgaa van gelooven tot aanfchouwen, wanneer het doel der voleindiging mij glansrijker van verre tegen blinkt m hoe zal dan mijn juichtoon klinken! — WAAK.-  < 4* 3 WAARDIJ DER DEUGD. Indien ik, getrouwelijk, heb pad mijner eeuwige verordening bewandele, indien het mij gelukt, m alles het goede te willen, en indien ik deezen veredelden wil, met volle kracht en zuivere liefde, pooge te volgen, dan heb ik het waare kleinood gevonden, door alle wijzen en goeden, onder ieder hemelsftreek, ten allen tijde geëerbiedigd ; dan wandele ik aan de hand der deugd. Eene eerwaardige leidsvrouw! Omtrent haare waardi] zijn het allen eens. Niet dan in eenen hartstochtelijken toeftand kan de verblinde mensch haar gering achten. Ook de booze, die zich aan hare zaligende leiding onttrok, eerbiedigt haar in ililte, en benijdt, in de oogenblikken van eene betere gezindheid, den gelukkigen, die aan hare hand ZOO veilig, zoo gerust, zoo blijmoedig, zoo vol van hoop op het pad des levens wandelt. Hoe gelukkig ben ik dierhalven, indien het mij gelukt, mijne getrouwheid omtrent haar te bewaaren, mijn hart haar eeuwig te wijden! Ik vinde, buiten God, geen waardiger verhevener voorwerp mijner zuiverde vereering en liefde, dan de deugd ; ja ik eer hem zeiven, als de eenige bron van alle goed, wanneer ik de deugd eerbiedige. Zij is het C s ho°s"  C 42 ) hoogfte goed! Alleenlijk in de ernftige pooging, om hare heilige wetten te vervullen, vind ik waare voldoening, zalige overeenftemming met mij zeiven, gevoel mijner waardij, rust en hoop! Zij is de grond van mijn geloof aan God en zijne Voorzienigheid, van mijne tevredenheid, van mijnen inwendigen vrede en van mijn geloof aan onfterflijkheid. De wonderen der natuur leiden mij op tot ,de aanbidding van den Almachtigen, Al wijzen en Algoeden: maar meer nog dan zij allen onderricht mij van zijn beftaan die heilige achting voor het goede in mij zelve, welke de Allervolmaaktfle alleen mijnen geest kon inprenten. Zij leert mij» ïiaamelijk, aan eenen verhevcnen oorfprong van deeze heilige gewaarwordingen, aan eenen eeuwigen wetgever gelooven; zij geeft mij het troostrijk vertrouwen, dat alles, hier beneden, door dit heilige wezen tot verhevene doeleinden worde beflierd; zij toont mij» in 'tverfchiet, rechtvaardige vergelding, een eeuwig voortgaan tot hoogere volmaaktheid en zaligheid. In be| bezit der deugd heb ik dus iets .duurzaams gevonden; een onbeperkt goed, 't welk ten allen tijde, in iederen toeftand, onder iedere afwisfeling van het lot deszelfs zuivere waardij behoudt. Uitwendige goederen zijn niet algemeen en onvoorwaardelijk altoos goed; derzelver waardij berust zoo dikwijls op veelvuldige omftandigheden, misbruik kan haar tot nadeelige gefchenken doen worden: maar nog nooit heeft de zuivere deugd haren vereerer te leur gefield: zij is algemeen goed,  C 4S J goed, zij vervult ieder hart met een zalige bewust* beid, met vrede en rust. De zuivere goede wil openbaart zich, en verfpreidt waar-geluk in de hut zowel, ajs op den troon. Ongunstige emftandigheden kunnen beletten, dat deszelfs werkzaamheid zich heerlijker vertoone; maar nooit is hij aan het noodlot gekluisterd, nooit kunnen die beletfelen hem onderdrukken. Deugd leeft en werkt,, .onaf, hanglijk van alle uitwendige macht, in het hart der menfchen. Alleen de bewustheid van haar te bezitten vergezelt hen in ieder toeftand van loet le-. ven. Wie durft den fterveling zijn edel willen, zijn verlangen naar volmaaking ontrooven? Wie hem in zijn ftreeven naar gelijkvormigheid met God fluiten? Houdt de deugd dan op, fchoon en groot, te zijn, wanneer zij lijden en opofferingen vordert?, Is niet de verdrukte onfchuldige veel zaliger,* dan zijn magtige vervolger? — Hare kracht ligt dus-, onverdelgbaar, in haan wezen ! Traanen van berouw zijn dikwijls het gevolg van het bejagen der geluks goederen, te leurftellingen verfcheuren liet hart van hem, die bij hen zijn zaligheid zoekt, en, zelfs aan het doel zijner wenfehen, wenscht zich dikwijls de benijde gelukkige weder in zijn voorige afzondering te rug. De heerlijkfte gefchenken der natuur kunnen gevaarlijk worden, zelfs voortreflijkheden van den geest baaren dikwijls mismoedigheid en kommer. Maar, nog nooit heeft het iemand berouwd, de ftem der rede te hebben opgevolgd; nog nooit verliet iemand, met een  c 44 y een wel beraden befluit, de baan van bet goede; nog nooit wenschte iemand, het pad ter heerlijke Volmaaking nimmer betreden te hebben; nog nooit verlooren waarheid en deugd, bij welke wisfeling van zaaken en overtuigingen, ook haar geheiligd ontzach; nog nooit voerden zij iemand op het dwaalpad, die gewillig hare hoogere leiding volgde. Na zijnen val verliet niet zelden de voorheen geprezen braave man het glansrijk toneel, en bevond zich nu rijker en zaliger, dan te vooren. Hij had het geloof aan zich zei ven, de bewustheid der deugd, den zegepralenden vrede van zijn hart gered. Hij had zich door zijn lijden, een verhevener tevredenheid met zichzelven gekocht, en den zegepraal der waarheid en deugd door zijne opofferingen bevordert: Maar dit gevoel fchenkt zaligheid, en van deze zaligheid heeft ieder een voorgevoel in de oogenblikken van zachtere kalmte: Want aller harten bevatten ontvanglijkheid voor waarheid en deugd, die natuurlijke liefde tot het goede, welke 's menfchen hoogeren ooriprong verkondigen. Eerbiedigden en bewaarden allen deze heilige achting, volgden allen, getrouw, de ftem der wet, welke door hun hart tot hen fpreekt, dan zoude het groote verbond van vrede en zaligheid zijn gefloten. Want deugd knoopt de natuurlijke banden van liefde vaster te zamen. Dan alleen, wanneer de menfchen van haar pad afwijken, verwijderen zij zich van eikanderen: dan kennen zij niet meer hun groot gemeenfchaplijk belang, dan  C 45 ) dan verflikken eenzijdige wenfchen en baatzuchtige bedoelingen de neigingen van zuivere welwillendheid , dan vindt de enkele mensch op zichzelven zijn geluk niet ftrookende, met het geluk van den anderen. Maar, indien veredeling het groote doel van allen ware, indien zij, met vereenigde krachten, hetzelve najaagden, indien zij in het zedelijkgoede hunne hoogfte zaligheid vonden, — ö wat zou hen dan van elkander kunnen affcheiden? Allen gewinnen, wanneer allen der deugd hulde doen! En wordt niet het gewin, hetwelk zij ons geeft, geduurig grooter? — Hoe zuiverer, beproefder, volmaakter mijne deugd wordt, des te meer wordt het gevoel mijner waardij verhoogd, des te grooter en vaster wordt mijn inwendige vrede, des te onwankelbaarer mijne rust! Deeze' goederen verliezen nooit hunne zaligende kracht. Zie, hoe de zinlijke geneugten des levens verwisfelen en verouderen! hoe ieder tijdvak den fmaak verandert; hoe ieder bekoring van het genot afneemt, hoe, met het naderen van den avond des levens, de eene bron van hetzelve na de andere verdroogt; hoe dan zelfs de zielsvermogens van den mensch verminderen! Wat vergezelt nu den moeden pelgrim tot aan het graf? Wat verheft en verfterkt hem zelfs nog daar? Zijn zuiver hart, zijn gelouterde veredelde wil, de bewustheid zijner edele daaden, de rust der deugd! Hij ftapt, als een onfterflijke, onvermoeid voort op het pad zijner geestelijke ontwikkeling en volmaaking: aldaar  C 4« 3 ëaar is Voor hem geen ftilftand, geene vvisfeling! Zijne kennis van het goede wordt fteeds zuiverer èn volkomener, zijne hebiijkheid in de volbrenging Vari hetzelve, fteéds grooter de overwinning, fteeds ligter de blijdfchap, welke ieder plichtbetrachting aanbrengt, fteeds aangroeijende, zijn hart fteeds beter en vaster, hierdoor zijn aangename bewustJieid fteeds fterker, het gevoel van zijne waardij fteeds levendiger, zijn inwendige vrede fteeds rijkelijker beloonende. Hoe meer hij zich los fcheurt van het verganglijke, des te hemèlfcher wordt zijne gezindheid: zijne zaligheid, zijn voorgevoel, zijne hoop ftijgt in denzelven graad, naar maats dè zon zijns levens daalt. De deugd leidt niet alleen tot een genist affcheiden; zij overleeft het graf, zij verzelt en zaligt ook den verheerlijkten. Ook aan de andere zijde ligt haar rijk; ook daar is dè volkomene zegepraal! ook daar het land van ontwikkeling en vrijheid! Hier beneden gis ik reeds, in heilige oogenblikken, wat ik daar zijn, wat ik gevoelen zal, wanneer mijne kracht tot het goede zich onbeperkter ontwikkelen, wanneer zeldzaamer eenige zwakheid mijn vrolijk bewustzijn verzwakken, wanneer mijn befluit niet meer zoo dikwijls bezwijken, wanneer mijn wil heiliger en fterker zal worden, wanneer een hoogere vrede mij dan mingeftoord vergezelt, wanneer ik fneller veort gaa tot de heerlijke voleindiging door Waarheid en deugd. Daarom wordt ook hier beneden mijn geloof aan onfterflijkheid geduurig vaster, hoe volkome-  <. 47 1 mener ik worde, en ik erken levendiger, met: ievet vordering in het goede, mijne verordening voor de eeuwigheid. Gelukkig, wanneer ik eenmaal het doel bereikt, wanneer ik den ftrijd met hartstochten en verzoekingen doorgetreden, wanneer ik het kleinood bewaard, den vrede des harte uit de ftormen van het leven geied zal hebben! Dan ben ik u, den oneindigen, nader gekomen! Dan vereer ik, in dieper aanbidding, uwe goedheid, die den onfterflijken fchiep tot een eeuwigen voortgang in het goede: dan roem ik u ook voor de beproevingen, die mijne wenfehen veredelden, mijn geloof bevestigden, mijn verlangen naar het eeuwige vormden: dan verlaat mijne ziel, juichend, haar verganglijk hulzel. Ik ontflaap in vrede en verheerlijk nog, door mijn zacht einde, den zegen der deugd. Dan, dan aanfehouw ik klaarer uwe grootheid, ftreef krachtiger voort tot de voleindiging der rechtvaardigen , en geniet, zegepralend, de zaligheid, eeuwig uw vereerer, uw lieveling te weezen 1 EL-  C 48 ) ELLENDE DER ZONDE. In de uuren van Godsdienstige aandacht en afzondering valt het ligt, de zonde te verzaaken. Wanneer wij dan met een helderer oog, op onze groote verordening acht- geeven, en de heiligheid der godlijke wetten met eenen zuiveren eerbied erkennen; wanneer wij dan, vrijer van de verflaafdheid aan het verganglijke, onze baatzuchtige driften meenen overwonnen te hebben; wanneer de vrede der deugd ons doet gevoelen, wat eigenlijk echte zaligheid is, en de bewustheid onzer waardij ons fterkte verleent — dan kunnen wij de menigvuldige afdwaalingen van het menschlijk hart niet verklaaren, en fchrijven ons misfchien eene fterkte toe, dewelke wij nog niet verwierven. Want ook deze heilige uuren van verhevener liefde ter deugd gaan voorbij; wij keeren weder terug tot onze zorgen en afleidingen, worden, op nieuw, verrascht door het kwaade, en gevoelen dan onze zwakheid. Dezelve geheelijk te overwinnen, is ons aardsch lot niet: maar vrijer te worden van haren invloed, fteeds minder te zondigen, onze kracht tot het goede meer en meer te verfterken, en de heerfchappij der rede meer en meer te bevestigen, dit ligt binnen ons bereik. Nog wandelen niet allen het pad,  ( 49 ) prul, 't welk derwaards leidt; nog wankelen veelen, want zij erkennen het verlaagende der zonde niet, zij befej&'en niet,.in welke gevaaren onbezonnenheid en. ligtvaardighcid dikwijls- ftortcn. Wij zullen derhalven, de bann der volmaaking met manhjker vastigheid bewandelen, wanneer, in de uuren van bedaarde overdenking, ons dikwijls de vraag voor oogen zweeft: Waar toe wordt de mensch door.de zonde gebragt? Is 't flechts verftooring van het geluk uwes aardfehen levens, van uwen bloei, van uwen welrtand, van uwe vermaaken, welke gij te vreezen hebt, wanneer gij het goede verlaat ? Of dreigen u, dien God tot eene hoogere verordening het beftaan gaf, niet voortduurende droevige gevolgen, wanneer gij aan de driften van eigenbaat en van zinlijkheid gehoor geeft? — Waarin beftaat uw onloochenbaar hoogfte voorrecht, 't welk u boven alle fchepzelen der aarde verheft, u in den rei van . hoogere wezens plaatst, en u de vatbaarheid verleent, u tot de deugd, tut de gelijkvormigheid met God, en tot de zekere hoop van een eeuwigen voortgang ter volmaaktheid te verheffen ? Is het niet uwe reden die u adelt? Geeft niet haar getrouw gebruik tot die heilige bedoelingen welke gij, onder hare leiding, zult bereiken, u alleen dit gevoel van waarheid, dat u met een rechtvaardig en zalige bewustheid uwer waardij vervult? Waarheen geraakt gij dus, wanneer gij u aan de leiding van deeze veilige jpermeesteresfe en vriendin onttrekt ? Wanneer gij D ui  C 50 ) u, door dwaaling en bijgeloof, door waan en grilligheid laat beftuuren? Wanneer gij, te dikwerf, het kleine als groot, het kwaade als goed, het fchadelijke als nuttig, het haatelijke al wenfchelijk befchouwt?' Wanneer gij, zonder nadenken eri onderzoek, niet naar het geen onbetwistbaar recht is, maar naar de inboezemingen van uwe hartstochten handelt? Wanneer gij, door ongehoorzaamheid, uwen eerbied jegens den alheiligen wetgever verzaakt, wanneer gij, opgeroepen tot waakzaamheid en omzichtigheid, u zodanig gedraagt, als of u geene wet gegeeven ware? Wanneer gij die lighaams- en zielsvermogens, welken tot zoo heilige oogmerken, tot uwe volmaaking, tot uwen vrede en den zegen van het menschdom u gefchonken wierden, misbruikt tot uwe verlaaging, uwe ellende en het ongeluk uwer broederen! — Hoe fpreekt gij dan niet u zeiven op eene verlaagende wijze tegen! Hoe handelt gij dan zoo verkeerd, hoe zoo geheel tegen de waarheid, de orde der dingen, het doeleinde van uw beftaan en de oogmerken van den Eeuwigen! En zulk een gedrag zoude u niet verlaagen; u niet van een voorrang en de waardigheid verfteeken, die gij, als een edel mensch, door een getrouw gebruik uwer rede, kost bezitten? — Kunt gij het loochenen, dat ondankbaarheid den mensch diep verlaagt ? en treft u niet dit gevoelig verwijt, wanneer gij de gaaven misbruikt, welken de eeuwige goedheid u tot uw geluk verleende? Wanneer gij dus, door onmatigheid,  5i > Leid, uw ligchaam verzwakt, en de krachten van uwen geest vernielt, wanneer gij uwe vermogens tot het kwaade gebruikt, uwen tijd verbeuzelt, en enkel aan de bedwelmende verflrooijingen der groote waereld toewijdt? Wanneer gij, door een onverftandig genot der levensgeneugten, uwe blijmoedigheid , uwe gezondheid en uwen welftand verftoort, in plaats van dezelven, door deezen, te bevestigen en te verhoogen? Wanneer gij, door een Qiiëdel gedrag, die genen bedroeft, welkengü, doormen.-chlievende daaden, gelukkig moest maaken? - Uwe broederen te zegenen, was de wil van den algemeenen Vader; en nu bedroeft gij hen door uwe zelfliefde, door uw gebrek aan verfcb.ning en infchik• lijkheid, uwe liefdeloosheid, uw geftreng oordeelcn Gij had, misfehien, reeds gelegenheid tot edele groote daaden van weldaadighcid; God riep u tot eene opofferende werkzaamheid. Dan deeze ze. gepraal was nu voor u niet bereikbaar. Gij gevoelde geene kracht in u ter daarbrenging van duure offerhanden: eigenbelang heeft uwe mensch)ievende neigingen verdikt en uwen moed verlamd: gij volgde nu enkel uwe baatzuchtige neigingen. — En op die wijze ontrooft u dan de zonde, wanneer gij, zorgeloos hare bekoovingen volgt, ook de vrijheid van uwen geest. Welk een ontzachlijk, onteerend verlies! Eindelijk uwe wandaaden zijn niet Hechts overijlirgen en zwakheden. Ook waakende, ook met overleg zult gij zondigen, wanneer gij u niet, bij tijds, wapent en uwe kragt handD a haaft.  C 52 ) haaft. Ieder verzuimd oogenblik, ieder herhaalde misftap maakt u de terugkeering op de baan van het goede moeilijker; door elk uitftcl ter uitvoering van uvvè edele voornemens wordt hare toekomftige vervulling meer bezwaarlijk. De voldoening uwer onzuivere begeerten wordt u, eindelijk, tot een droevige behoefte; de gewoonte oeffent nu over u hare verfchriklijke rechten. Gij zondigt dan met bewustheid. Gij verzuimt het goede, 't welk uw hart wil, gij volbrengt het kwaade, hetwelk gij, tegen uwe betere overtuiging afkeurt. Gij gevoelt u, op die wijze, fteeds nader aan de zonde verknocht en zij heerscht hu, ook over u in een kalmer toeftand. Uw geweten ontwaakt fomwijlen, de ftem van den inwendigen rechter doet zich hoorërï, gij fielt u voor eenige oogenblikken te weer, gij kampt, en bezwijkt. Nu zijt gij reeds een ongelukkige flaaf uwer verkeerde neigingen geworden, gevoelt u, in de uuren van meer bezonnenheid, ongelukkig in deeze verlaagende knechtfehap, en vermoogt evenwel niet, om u lostefcheuren. De ftem der rede wordt bij u verdoofd door de vleiende uitnoodigingen uwer zondige lusten; gij hebt een voorgevoel van uw ongeluk, en vermoogt echter niet meer, hetzelve aftewenden. Gij belooft, misfehien, zelfs tot de deugd wedértekeeren, en fnelt nogthans weder henen naar het pad, waar van gij, fchreijende, uwe oogen afwendde. De fchoónfte bloefem van uwen geest, de vrijheid van uwen  ( 53 ) uwen wil is verwelkt, de adeldom uwer natuur ontluisterd, uwe hooge waarde ontwijd. En wat belooft u, daar en tegen.de zonde? Kunt gij naar die ongebondenheid haakcn, welke, eigenlijk, niet dan verachting en qyerfchreding is der voorgefchreven paaien, u van alle veiligheid berooft, u aan de menigvuldigfte gevaaren blootftelt,, en, fteeds verder, van het doelwit verwijdert? Wenscht gij een fpeelbal van dwaaüng en toeval, een fpeelbal van iedere kleine verandering, welke, binnen en buiten u, plaats grijpt, een fpeelbal van de mode en den heerfchenden toon, een fpeelbal van zoo veele menfchen te zijn, die u, nu tot deeze, dan tot geene dwaasheid weg floepen, of zich van uwe zwakheden en hartstochten ter bereiking hunner baatzuchtige oogmerken bedienen V — Zullen de vermaaken, welken de zonde u aanbiedt, waarlijk uw hart voldoen? Zijn ze, ook na het ge. not, ook bij de herinnering, ook in hare gevolgen dat gene, hetwelk zij in den beginne voor,u waren? Wcegen zij bij u meer dan het verlies van zoo veele zuivere edelere geneugten, 't welk gij hierdoor lijdt, en het gevaar van het berouw en de imarte, aan welke gij u hierdoor bloot ftelt? Volgen niet, vroeger of laater, walging, ellende, fchaamte, kommer en zelfverwijt het vermaak naa, dat u de zonde verfchaft? Kan hetzelve wel de toets van een bedaard nadenken over u zeiven en uwe verordening, over hetgeen gij zijn en worden zult, doorftaan? — Ook rust belooft u de zonde. D 3 'Maa:;  C 54 ) Maar wat is deeze rust anders, dan bedwelming en vergetelheid van al dat gene, 't welk u gewig= tig en heilig behoorde te zijn? En hoe lang zal dan deeze' bedrieglijke rust' duuren? Kunnen u niet duizend toevallige gebeurtenisfen uit dezelve met fchrik doen oprijzen? Moet dezelve niet zoo dikwijls worden afgebroken, als gij uit uwen droom ontwaakt, zoo dikwijls het zelfgevoel in u wakker wordt, en gij tot eenig nadenken komt? Zoo dikwijls u de eene of andere gedachte aan God en het toekomende verfchrikt! En, zal ze niet, vroeger of laater^ voor de angstvallige onrust ruimte maaken, al gebeurde dit ook eerst in de uur des doods, bij uwen overgang in de eeuwigheid? — Ach, de duurzaame kalmte der ziel, zonder welke wij, zelfs in den' fchoot van het geluk, ons ellendig gevoelen, woont flechts in een onbevooroordeeld zuiver hart.' Gerustheid heeft haren troon flechts gevestigd in de ziel, wier gewaarwordingen, wenfchen en neigingen allen op één doel gericht zijn, wier vermogens ter bereiking van het éénige hoogfte doelwit werkzaam zijn. Dan alleen, wanneer gij het eens zijt met u zeiven, wanneer gij een vast punt hebt, waar op uw oog zich vestigt, wanneer uw verlangen, hoopen en poogen naar eene edele richting ftrekken, zal ze uw hart gelukkig maaken. Wanneer gij derhalven in eenen geduurigen ftrijd met u zeiven leeft, wanneer tegenftrijdige neigingen uwe blijmoedigheid verftooren, wanneer gij, door uw angstvallig ftreeven naar genot, u  C 55 > u ieder genot verbittert, wanneer gij alle onaangenaamheden der te leur ftelling gevoelt, wanneer geene vreugd u zuiver geluk verfchaft, omdat dezelve , bij u met zorge en kwelling vergezeld gaat — 8 hoe ongelukkig zijt gij dan, hoe vlucht dan uw vrede van u! Hoe kunt gij, bij de verwijtingen van uw geweten, blijmoedig omhoog zien tot God, den rechter van ons hart en onze daaden? Hoe omhoog zien met de vrijmoedigheid en met het beloonend vertrouwen, waarmede de vroome aan hem, als den zegenenden vader, denkt? hoe de blijde ontwikkeling uwer lotgevallen van hem verwachten, wiens waarschouwingen gij verachtte, wiens pad gij niet bewandelde? — Hoe kunt gij rust gevoelen, wanneer uw oog op het voorleden valt, en gij daar in zoo menige ontwijding uwer raenschlijke waarde, zoo menig treurig uitwerkfel uwer zondige driften, zoo menig ongelukkige uitbersting nwer hartstochten bemerkt: wanneer gij in uwe bedrijven flecht een aaneenfchakeling van buitenfpoorighedeu en' dwaasheden ontdekt; wanneer gij zoo menigen ellendigen ziet, die door u ongelukkig wierd, zoo menig eenen, die uw voorbeeld verleidde, zoo menig een in zijn fmart door u nog meer gedrukt, zoo menige traan van kommer door u uitgeperst? Ach, met geen berouw vermoogt gij uwen kostelijken leeftijd voor u, helaas, nutteloos verftreeken, weder koopen! Te vergeefsch wenscht gij nu, het kwaad niet gebeurd te kunnen maaken, dat eenmaal door u wierd bedreven! Uw D 4 vrede  C 5« 5 yrede is geitoord: haar verlies ïs het verfchriklijk loon der zonde! ■—■ Behoeven wij, bij zodanige overtuigingen, nog een waarfchuwend tafereel van de akelige verwoestingen, dikwijls door de zonde veroorzaakt, van haren nadeeligen invloed op onzen aardfchen welftand, en van de ftrarTende vergelding, welke haar aan geene zijde des grafs verwacht? Neen, niet uit flaaffche vreeze moet de'mensch zich voor eike overtreding van de heilige voorfchriften der deugd wachten! Hem verfterke die edele hoogmoed, welke alle zelfvernedering vermijdt, hij houde zich ftaande voor het hooge gevoel van menfchlijke waarde, hij worde afgefcKnkt door het gevaar, van zijn dierbaarfte kleinood, de vrijheid van zijnen geest te verliezen, hem verplichte een zuivere eerbied jegens den Alheiligen, gehoorzaamheid jegens den hoogften wetgeever en dankbaarheid jegens den goedertierenften weldoener tot de zorgvuldigfte waakzaamheid en trouw! Dat onze. verachting der zonde uit zulke zuivere bronnen voortvloeijen! Ja, uit deeze edele beweeggronden willen wij haar ook heden plechtiglijk afzweeren; van deeze aandoeningen bezield, belooven wij u, den Al wetenden, onzen vernieuwden ijver in het goede, meerdere omzichtigheid, kinderlijke liefde en blijde gehoorzaamheid. Heilig zij ons elk uwer wetten; gevestigd onze gezindheid in alle verzoekingen, onwankelbaar onze moed in alle opofferingen voor het goede! Wij willen waaken over  C 57 3 over ons hart, ten einde onze betere overtuiging geduurig zegtpraale, opdat wij de waardigheid van zedelijke fchepfelen niet meer verloochenen, op dat onze vrijheid ons niet meer door het geweld der hartstochten ontrukt worde. Wij kennen hoogere goederen, dan die, welken de waereld ons fchenken k'an. Naar die hooger goederen haakt ons hart, om deeze te verwerven fmeeken wij uwen bijftand. Heilige Vader, onderhoud ons in uwe waarheid! Geef ons fterkte ons lostefcheuren van het verganglijke, en onze zaligheid te vinden in het ftreeven naar dat gene, * welk eeuwiglijk blijft, naar. waarheid en deugd, in het geloof aan U, den grooten vergelder, en de hoope der onfterflijkheid! Ü worden onze zielen geheellijk toegewijd: laat ons daaraan getrouw blijven, zoo lange wij hier yerkeeren. Gij zijt onze God, van uwe geboden willen wij niet afwijken, Hoor onze geloften, zegen ons befluit, verfterk onzen heiligen wil! Veszel gij ons allen in leven en dood, op dat allen, dien gij het beftaan gaaft, ter deugd en onfterflijkheid, de korte levensbaan met getrouwheid wandelen., op dat zij allen het voorgeftelde doel bereiken, en eenmaal in uw hooger rijk, elkander mogen weder vinden!. Sneller dan de fnelfte pijlen Van gefpannen boogen ijlen, Vliegen mijne dagen heen. D 5 Ach!  C 53 ) Ach! na weinig korte Honden Zijn zij door den tijd verflonden, Als een damp, die ras verdween. * * * Zou ik hier dan naar vermaaken, Die zoo vluchtig zijn, nog haaken, Die, gelijk een rook vergaan? Laat de vreugd ons hier verrukken, Of de tegenfpoed ons drukken, 't Is met beiden ras gedaan. % #Ê Gaaft gij mij 't kortltondig leven Om naar heiligheid te ftreeven, U gelijk te zijn, mijn God! 'k Wil dan ook, met alle krachten, Naar dat heerlijk doelwit trachten, Van mijn eindloos zalig lot. * * * Zondaars, met verharde harten, Die uw Vaderliefde tarten, Wachten een verfchriklijk loon. Vroomen, die volijvrig poogen Uw te dienen, naar vermogen, Naadren, God! eens voor uw' troofu * * * Leer mij toch de onmeetbre fchatten Van het duurzaam heil bevatten, Dooi  C 5? > Door uw gunst voor ons bereid). Leer mij ernftig overweegen Hoe mijn leeftijd, hier een aegen Worden kan voor de eeuwigheid, « » * 'k Zal dan u met ziel en zinnen, 'k Zal mijn broedren vuurig minnen, Deelen in hun fmart en vreugd, 'k Zal dan met gewisfe fchreden Op het fpoor mijns Heilands treeden, ; 't Spoor van onbezweken deugd. w * * Als de zonde mij verleiden, Mij van U, mijn God, wil fcheiden, En mijn vroomheid wanklen doet; Kom mij dan met uw genade, Met uw' goeden geest te ftade; Sterk mij dan met nieuwen moed, ■ * * Zoo flijte ik mijn levens dagen Naar uw heilig welbehagen, In den ftrijd van deugd en pligt: Tot mijn ziel, van 't ftof ontheven, Eeuwig leeven zal en zweeyen In een onbeneveld licht., HAND.  C ft> '3 HANDLEIDING TOT KORTE GEBEDEN. iv xiog zijn wij met, wat wij eenmaal worden zullen. Op eenên verren afftand fchittert het doel, tot welks nadering wij geroepen zijn. Tot eene zuivere deugdbetrachting, tot eene eeuwige volmaaking wierden wij van u, ö God, gefchapen. Daartoe ontfingen wij van u kracht; derwaards, voeren ons uwe leidingen; daartoe verfterkt ons uw godsdienst! Wij verheugen ons over deeze heerlijke verordening, wij danken u, van wien wij dezelve ontfingen ; wij belooven u heden, plechtiglijk, nieuwe trouw in het worftelen naar voleindiging. Voort te gaan in kennis en volbrenging van het goede, het zuiveren onzer gezindheden, ter veredeling van ons hart, het geduurig ftreeven naar al wat groot en voortreflijk is, zal het hoogfte doel van ons leven zijn. Onwankelbaar,' gelijk thands in het uur van heilige aandacht, moete dit befluit bij ons vast ftaan, ook in den tijd der beproeving. Wij denken aan de verftrooijingen van het leven en fmeeken tot u: laat, wanneer wij wankelen, uwe kracht zich magtig betoonen in ons zwakken! Bevestig onze liefde tot het goede, op dat wij, ook in de uure der verzoeking, onze harten zuiver bewaaren. Leer ons in alles doen naar uw welbehagen, en geleij ons op de baan des vredes! Al-  OC 61 35 feTS 5i« ^1 . .. Alleen de mensch met een rein hart verheft vrolijk zijn gezicht tot u, Vader van allen! alleen, het fchuldloos geweeten geeft eenen zaligenden vrede. En echter, verlaaten zoo veelen de baan. , van het goede; verlaaten de veilige leiding der' deugd. Ach, dat ook wij nimmer afwijken van: het heilig pac, tot het eeuwig geluk! dat wij fteeds mogten wandelen met voorzichtigheid; dat wij in alles mogten luisteren naar dè ftemme derwijsheid en deugd! Verfterk ons, Eeuwige, tot den zegepraal over de aanlokfelen ten kwaade, laat de gedachte aan uwen heiligen wil ons ter getrouwheid verfterken! — Ons leven fpoedt zoo fnellijk voorbij: geef, dat wij den tijd van te zaaiT jen zorgvuldig waarnemen, dat wij, reeds vroeg, ons hart aan u toewijden; dat wij in ieder omftandigheid van ons leven getrouw bevonden mogen worden. Leer ons bedenken, wat tot onzen vrede dient! En nadert dan de avond van ons leven, laat hij voor ons zacht en vrolijk zijn. Verfterk dan onze hoop; doe dan, milde Schenker der onfterflijkheid, ons die hemelsrust gevoelen, met welke de vroome, na volbracht werk, blijmoedig deeze aarde verlaat. ^ ^> Albeminnénd en goedertieren zijt gij, voor 'wien nie-  i 62 ) niemand onfchuïdig is! Gij, die met vaderliefde u over uwe kinderen ontfermt; ach, ontferm u ook over ons! Onuitfpreeklijk veel goeds hebt gij ons bewezen; verre boven alles wat wij bidden en bevatren verheerlijkt zich dagelijks aan ons uwe liefde. Aan u alleen hebben wij te danken den zegen van den godsdienst, de kracht onzer gebeden, de werkingen van bet avondmaal, *t welk onze liefde tot hem, die voor ons ftierf, onderhoudt én werkzaam maakt tot hét hoogfte gewin voor ons hart en óns' leven. Mogt toch deeze vaderlijke goedheid het hart uwer kinderen ontvonken — eh welk eene weldaad hebt gij ons daardoor betoond, dat Wij uwé kinderen heeten! — tot ijver voor al wat goed is. Mogt toch ons leven ten getuige ftrekken van dë oprechtheid onzer befluiten, om voor hem te leeven, die voor ons' geftorven is f Mogten wij toch allen van ons geweeten het getuigenis ontvangen, u, den Heiligen, voor oogen en in het hart te hebben! Uw geest verfterke ons, om deeze gelofte onverbreekbaar te houden: In geene zonde te zullen willigen, of te handelen te* gen uwe heilige geboden.' Onderzoek -gij ons, 0 God! en beproef, hoe wif het meenen; zie, of wij op eenen goeden weg zijn, en leid ons op den eeuwigen weg, den weg Van godzaligheid, deugd en rust! Onder de men- fehen  ( 63 'J ixhen kunnen wij menfchen bedriegen; wint de menfchen zien flechts het geen Voor oogen is'. Maar gij kent ook het geen Wij in ftilte wenfchen en begeeren; gij kent ons hart! En echter bedriegen wij ons zei ven. Ach, hoe veel vermag niet de ftem der toejuiching van onze broederen. Geef* hemelfche Vader, dat zij nimmer weer ons hart bedwelmen; dat zij nooit uwe kinderen verleiden moge, op haar meer te achten, dan op uwe onderrichtingen! Daar in vinden wij troost, den troost Van een goed geweeten voor u! Voor u, voor wien onze zwakheden niet bedekt zijn! En echter gedenkt gij onzer naar uwe groote goedertierenheid. Laat al ons ftreeven naar volkomenheid gedeijen, niet door de hoop van den roem, dien wij voor menfchen hebben, maar door de gedachte aan u, die kracht geeft tot het willen en het volbrengen; laat het gedeijen door de kennis van ons zeiven. In dat denkbeeld ligt een onnoembaare zegen: laat ons dien allen ondervinden. Het maakt ons gemeenzamer met onze zwakheid, op dat uwe kracht zich aan ons verheerlijke. Het is magtig in de zwakken; en gevoelen wij ons fterk, is onze werkzaamheid voor duizenden gezegend, flaagt, het geen wij beginnen, en verfpreidt zich voor ons, onder uwen bijftand, veel zegen over anderen: maak dan ons hart bekwaam tot eene ootmoedige aanbidding uwer vaderlijke goedheid; Niet ons, Heer, niet ons, u behoort de eere en dank! A1  C 6-4 >) / i^-ï Al ons denken en weèten, wat wij gevoelen efi rioopen, wat wij verwachten en vreezen, alles leidt ons tot u, den onbereikbaaren! Echter zijt gij nabij eenen iegelijken onder ons! Nabij den vriend Tan het goede, nabij den onderzoeker der waarheid! Want waarheid en zegen ftroomen van u, op uwe tallooze waerelden! Mogten wij altoos het goede kennen en erkennen! — mogten wij altoos de waarheid verkiezen en, indien wij haar vonden,' mogten wij, dan, door u geleidj voor haar leeven! Wie uwe onderrichting niet hoort, fluit zijn oor voor de wijsheid, welke tot het doel der onverganglijkheid, door 't verganglijke, zöo veilig geleidt. Jezus Christus ging ons op deezen weg voor! Laat ons Hem hooren, gelijk hij u hoorde; Hem leeven, gelijk hij u leefde! 5^5 fe^ Wie is van den hoogften zegen op aarde, van den zegen uwer trouwe verëerers, Aanbiddenswaardige, zeker? Hij die onfchuldig leeft en recht doet, en de waarheid fpreekt van harte! AH' uw doen, is waarheid. Voor haar ftierf Jezus, Waarheid leerde gij ons! Haar te erkennen — 6 hiernaar ftreeve onze geest! Vrij te worden door haar —<. hier in flage ons hart! Alle uwe beloften zijn waar-  t 0*5 O waarheid: ach, laat ons daarom merken op uwe onderrichtingen, op uwe vertroostingen, op uwe waarfchuuwingen! Gij wilt ons niet verlaaten, indien wij flechts met een gerust -geweeten op u vertrouwen: laat ons dan in het ongeluk niet vertfaagen. Zalig zijn, die'rein van harte zijn; en deeze zaligheid belooft gij: laat ons daarom, volijverig voor al het goede trachten naar het eeuwige leven! De godloozen heWen geenèn vrede < dit woord van u is een verfchriklijk getuige tegen het geluk van den zondaar! Ach', heilig gij onzen geest en hart door waarheid! i Uw woord is waarheid! Doordrongen, 6 God, van de zalige gewaarword dingen, welke de gedachte aan u ons hart inboezemt, erkennen wij den hoogen zegen, u, onzen Vader, en Jezus, uwen geliefden, te vereeren. Ach, dat wij allen den zegen der eeuwigheid deelachtig wierden, die uwen trouwen vereerer verwacht' Onderhoude daartoe in onze harten de overtuiging, dat ijver voor *t goede, vertrouwen ep uwe vaderliefde, naauwgezette werkzaamheid voor ons eigen en het welzijn van onze broederen,-, dat het emftig ftreeven om een gerust geweeten te: bewaaren, dat wijze voorzichtigheid om ons onbe:. vlekt te behouden voor,.de waereld., en een vast. geloof aan de hoope der eeuwigheid — dat dit de, fcuivere godsdienst voor ,u, den Vader ,zij. Wary-: E neeï  neer wij, biddend, onze handen tot u verheffen, dat dan onze geest tot u bidde! Als wij ons voor üwen altaar verzamelen; dat dan ons hart zich tot u verheffe! Als ons gezang uwen lof verkondigt, ' dat dan ftille deugd ons ten waarborg flrekke van uw welbehagen; en als wij uw woord hooren, ach, geef ons dan kracht, naar hetzelve te leeven! fe?> Gefchapen, ö God, naar uw beeld, gevoelen Wij de hooge waardij der deugd; want gij hebt ons uitgerust met heerlijke gaaven van den geest, om het kwaade te verwerpen, en het goede te kiezen. In ons hart hebt gij uwe wet gefchreven. Ach, dat wij den geest meer gehoorzaam waren, dan de zinnen! Maar thands zuchten wij nog allen, hoe zeer ons ook, boven duizenden, de leeringen van Jezus en zijne hooge zegeningen tot de deugd verfterken, onder den druk van het zinlijk ligchaam, 't welk ons den zegepraal over de zonde moeilijk maakt. Aan welke zwakheden hebben wij ons niet fchuldig gemaakt, van onze jeugd af aanhoe menige zonde heerscht nog in ons; wie kent zich zei ven vrij van afwijkingen! De mensch — ach, wat is hij voor u! Ach, wek in ons op den geest van nadenken en van zelfbeproeving, ten einde wij ieder dag minder mogen dwaalen, de aanlokzelen der zonde wederftaan, en niets, zelfs niet het geluk van den zondaar, aan de deugd voor  C ft ) voor te trekken, ook dan niet, wanneer zij onder rampen zucht. En vermag zij het niet, ons te gewinnen; isdeftemme der verleiding fterker; dan de roeping tot onzen plicht; en vinden wij in en rondsom ons niets, hetwelk onze onfchuld beveiligen, onzen moed in de gevaaren verfterken, ons geweten onbevlekt behouden kan - dat ons dan de gedachte redde: Hoe zouden mj zoo groot een kwaad doen, en ons aan u verzondigen? Van u, Oorfprong van alle het licht en allé Waarheid, van u, den alleenwijzen, fmeeken wij waarheid en wijsheid. Gij geeft ons gaarne, op ons fmeeken, hetgeen ons ontbreekt. Gij hebt ons reeds onderweezen door uwen Zoon, en aan dit onderwijs hebben wij alles te danken, de kennis van u, den alleen waaren God, en de krachtigfte middelen tot e® gelukkig leven en tot eenen zaligen dood. Deeze leeringen geduurig verder natefpooren, haren zin geduurig beter te bevatten, hare kracht aan geest en hart geduurig meer te ondervinden - ach, daarom bidden wij u! Lw geest, de geest van Jezus, beziele ons allen, opdat wij, gelijk hij, der waarheid getrouw blijven, gelijk hij, alle bijgeloof tegen werken; gelijk hij, alle krachten der deugd heiligen; gelijk hij, voor de waarheid leeven, voor de waarheid lijden, voor de waarheid'fterven. E a  C 63 ) Zoo lange wij leeven, zij u woord, ö God, ons licht, opdat wij, qp het donker pad des levens, veilig het doel der voleindiging kunnen naderen. Onzeker, waar de wegen uitloopen, op welken het oog, vol verwachting, henen ziet, vinden wij — dank zij uwe vaderliefde!; — Volkomen gewisheid, waar wij die zoeken, in het onderwijs van uwen Zoon! Hij is de' weg, de waarheid en het leven; door hem geleid, komen wij tot u. Alle onze moeite op aarde, het rustloos ftreeven van den geest naar waarheid'en deszelfs rustlooze werkzaamheid; de wenfchen, voor welken wij zoo veel arbeiden en dulden; de 'ftrijd met ons zeiven; de zorge voor ons welzijn en voor het welvaaren van hen, die wij lief hebben, en voor het best van alle menfchen; — ach, wat ware dit alles zonder u, zonder den troost, dat ivij van u, en zonder de zeker* heid, dat wij tot u komen? Hemel en aarde vergaan; gij blijft! Wij worden ftof, maar onze geest verheft zich tot u! Daarom vindt ook ons hart, al wordt het ter leur gefteld door het zichtbaare, dat verganglijk is, in het onzichtbaare, in u, den Eeuwigen, rust. Deeze rust fchenkt gij aan het hart, voor hetwelk gij alles zijt. Schenk dezelve ook aan ons! OP  OP DEN DAG DE». AVOVDMAALS VIERING,   C 71 ? DES MORGENS. j/joo wekt mij 't rijzend morgenlicht Weêr tot den aangenaam en plicht Den Schepper aller dingen, Wiens liefde, als Hij, oneindig is, Op nieuw, voor mijn behoudenis, Een dankbaar lied te zingen. U, Heerl Ter eer' Hier te leeven, Wil ik ftreeven, En de krachten Daartoe uedrig van u wachten. * * * Geef, geef ó God der liefde en magt! Dat zonde en dwaasheid, als dees nacht, Voor altoos van mij wijken: Zo zij mijn gantfche levenstijd Aan u en uwen dienst gewijd; Zo zal mijn Godsvrucht blijken. Uw magt, Die 'k wacht, Kan mij fchraagen, Weert mijn plaagen, Weert mijn zorgen. Voor uw cog is niets verborgsa.  C 7* ) Ook midden in het aardsch gewoel, Doet mij een edeler gevoel Uw godlijk bijzijn fmaaken. Ik volg gewillig aan uw band, Tot daar ge, in beter vaderland, Mijn heilftaat zult volmaaken. Ja, God! ' " Mijn lot, Hoe 't moog' weezen, Zij geprezen, Als de ellenden Slechts in uwen hemel enden. Zoo dikwijls uwe zon ons tot nieuwe werkzaamheid wekt, vader der menfchen, verheffen wij ons gezicht tot u met dank en aandoening'! Verfterkt door die wijze inrichtingen der natuur, welken het werk uwer goedertierenheid zijn, volgen wij, blijmoedig, uwe roepftem tot eene zegenrijke werkzaamheid. Wij tellen Hechts weinige uuren, eer de nachtrust voor ons wederkeert, en echter, hoe veel kunnen wij in dit kleine tijdvak niet volbren. gen! Brengen wij die Honden getrouw aan onze groote roeping door, verzamelen wij in dezelve nieuwe kundigheden en meer heblijkheid in het goede, arbeiden wij tot geluk der waereld, ö dan zien wij, blijmoedig, ieder avond ons een fchrede nader aan het groote doeivvit van ons aardfche leven- 'tm ... njim prfti Van u komt de kracht, welke de pelgrim nodig heeft, om zijne waze gezegend te. voleindigen. Gij *¥' ' i 3 be-  O 7% 5 bezorgt onze veiligheid, daarom heffen wij, bij ons ontwaaken, ons dankbaar gezicht tot u; Gü roept ons op de baan van werkzaamheid, daarom betreeden wij dezelve welgemoed. Valt dan de avond, dan eindigen wij, met een vrolijk gedenken aan u, den Alomtegenwoordigen, ons dagwerk; daalt eenmaal onze levenszon, 6 dan verlaaten wij, met een zaalige gerustheid, deeze aarde. Gindsch rijst voor den voleindigden een fchooner morgen! Doch met nog vuuriger erkentenis roepen wij U aan 6 Vader, in dit plechtig morgenuur; met nog Wijdere verwachting zien wij den dag te gemoet, dien hij ons aanbrengt. Hij zij ons plechtig en heilig' Wij hebben een voorgevoel van zijnen zegen" den zegen van bedaarde overpeinzing,, van godsdienstig aandacht, van heilige aandoening. ■Min geprangd van de zorgen des levens, meer vatbaar, door ftilte en rust, voor de indrukzelen van het groote en voortreflijke, verzamelen wij heden nieuwe krachten tot het najaagen van waarheid en deugd, tot volhandigheid in het goede, tot zuiverer liefde, tot getrouwere volbrenging van ons werk op de aarde. Ach, dat onze groote hoop niet worde te leur gefteld! Gij ziet dezelve met welbehagen in ons hart leeven, hoogfte Alontfermer: laat ons dan ook * hare vervulling ondervinden! Onttrek ons aan de -waereld; verhef ons tot u; ftort heilige rust in onze zielen. Geef ons eenen hoogeren zin, voor waarheid* zuiver en veredel onze liefde tot het E $ S°e-  C 74 ) goede, doe ons, op nieuw, in uwe vereering zaligheid vinden. Wij nemen heilige befluiten, wij doen geloften van beijvering ter deugd en eene opofferende getrouwheid. Geef ons kracht tot de vervulling, kracht tot de waardige viering van deezen feestlijken dag. Wij wijden hem toe ter gedachtenis van den verhevenen, dien gij ons zond; wij danken u, die gij zijn groot werk deed gedeijen; wij doen, bij zijn graf, hulde aan de deugd; wij zweeren hier, ons hart aan de waarheid en liefde te zullen toewijden; wij doen geloften van vertrouwen en moed; wij verzamelen, uit de herinnering aan den grooten Lijder, onvertfaagdheid tegen de dagen des ongeluks, wij verfterken ons, door het ftaaren op zijn gerusten uitgang, tot de vrolijke verwachting 'van het ernliig uur der fcheiding. Verhoor ons, Vader, en zegen onze geloften! Wij bidden u niet om aardfche goederen, wij geeven, blijmoedig, onze lotgevallen over aan uwe wijze beftuuring, wij willen, kinderlijk, uwen heiligen wil volgen, en u, dankend, aanbidden, ook wanneer lijden ons deel zal zijn. Maar om uwen dierbaarHen zegen fmeeken wij tot u, om een zuiver, u toegewijd hart, om kracht tot volbrenging van het goede, om vertrouwen en blijde hoope. Dat wij den weg tot het groote doel onzer beftemming niet misfen, dat het ftaaren op hetzelve ons in het omhoogftreeven verfterke, dat wij aan alles vaarwel zeggen, hetgeen onze waarde ontwijdt, dat wij ons fteeds meer en meer losmaaken van den invloed  C 75 1 vloed der vooroordeelen en zonde, dat wij ons verheffen tot de heerlijke vrijheid van den geest door deze, u welbehaaglijke bede, heiligen wij ons tot de gedachtenisviering van uwen geliefden. Zegen dezelve, Vader der menfchen, opdat zu verfterkcnd zij voor onzen geest en voer ons hart, dat zuivere aandacht ons doorgloeie, en wij, nog in de eeuwigheid, ons over dit zalig uur mogen verblijden 1 VOOR-  c 76 y VOORBEREIDENDE OVERDENKING. Naar 't onvergjinglijk leven, • In 't rijk omhoog gefticht, Moet ik fteeds ijvrig ftreeven; Dit is Gods wil, mijn plicht, De heerfchappij der zinnen, Der zonde en haar genot, Moet ik weerftaan, verwinnen, Dan wacht me een zalig lot. * * * Gij ziet, gij kent mijn poogen, Mijn Vader! ach verfterk Mij door uw alvermogen; Volvoer 't begonnen werk: Blijf, blijf mij onderfchraagen Door uwen geest en kracht, Zo worde uw welbehagen Ook eens in mij volbracht! Met deze gevoelens verheft zich thans onze aandacht tot u, 6 God! en hoe konden zich dan ook, 6 gij Allerheiligfte, onze geest en ons hart tot u verheffen, aldien niet het bekoorlijkiie voor beiden in zuivere, edele deugd gelegen ware! Ach, hoe konden^wij aan u denken, ooxlprong van alle volmaakt-  C 77 } Naaktheid, hoe met vreugde aan u denken-, fndieft voor ons de deugd niets dan een onbekende ijdele naam ware, van welken wij niets begrepen, niets gevoelden! God, gij ziet, wat op den diepften bodem van onze harten, waartoe geen mensehlijk oog kan doordringen, verborgen ligt! Gij kent-het geheele weeffel onzer daaden, hoe fijn ook gefpqnnen — het bekleedfel, dat ons omhult, in alle zijne plooijen en tooifels. O toon, ons, wie wij zijn, en,hoe ( het met onze deugd gefchapen zij; geef, dat de begoocheling der eigeliefde ons niet verhindere, om te zien, het geen gij ons doet bemerken> dat de heilige gelofte van dezen dag geene begoocheling zij, waarmede, de geveinsdheid, wel zich zeiven en anderen, maar geenszins u kan bedriegen. — Alleen die deugd, welke zich, met waare vrijheid, aan de heilige wet vasthoudt, welke zij " diep eerbiedigt, en die niet, baatzuchtig en be* angftigd vraagt: wat zal mij daarvoor gewor" den? — alleen die deugd zij ons eeuwig heilig, zoo als gij eeuwig heilig zijt — zij het hoogfte ]] doelwit van ons leven en van ons poogen!" ' Dit zweeren wij u — bij den dood van Jezus, die deeze deugd predikte en beleede^ zweeren wij het, en is het waarheid, hetgeen de mond fprak, zult gij dan op ons vertoornd zijn, 6 Vader, dat deeze deugd niet reeds voorlang was, hetgeen zijweezen moest? Zult gij onze zwakke, wankelende fchrei  ( 78 3 fchreden op haar baan, ons gebrekkig ftreeven naar dezelve ons niet vergeeven? Zult gij met ons eerst moeten verzoend worden? O dan kenden wij u immers niet, gelijk Jezus Christus u ons leerde kennen! En dan kenden wij zelfs het oogmerk van uwen dood niet, ö gij, die ons van de vreeze voor God, verloste! Neen, onze godsdienstige aandacht verheft zich getroost tot u, door wien wij zijn en leeven —* tot u, die alles wijslijk regelt en beftuurt. U leeven wij, u fterven wij! Gij ziet alles, wat met zuivere edele deugd, en onze poogingen ter verkrijging van dezelve, ftrijdig is, en ftaat ons bij, wanneer wij, in en buiten ons, naar het goede trachten. Gij doet, in het verborgen, tot en met onze werkzaamheid veel meer, dan wij verftaan en bezeffen kunnen; met u — ja wij vatten nieuwen moed — met en door u moet het haar welgelukken. 't Is waar, gij beloont zuivere, edele deugd niet met dat gene, 't welk zij niet zoekt, niet met een zichtbaar gewin van aarclfcbe goederen. Deeze goederen fchiept gij tot deugdbetrachting, niet tot deugdbelooning; met verganglijkheid kan toch het onverganglijke nimmer beloond worden. Maar aan gelukzaligheid, overeenkomende met de behoefte en verdienste van elk, laat gij het niemand ontbreken , die zich dezelve waardig maakt. Gij zijt onze God! Laat vrij het toekomende voor ons verborgen zijn! Dit verwachten wij 'er blijmoedig van..  C 79 3 van, dat ons verlangen naar gelukzaligheid die bevrediging zal erlangen, welke gij, Alwijze en Algoedertierene, kunt verkenen, een bevrediging veel hooger, dan die, waarnaar de wenfchen der ■baatzucht zich uitftrekken. Met zuivere, edele liefde, ter deugd doordrongen, werpen wij, Vader der menfchen, ons dan ook heden, en aan het autaar, zorgenloos, in uwe armen. Gij zult ons niet verlaaten, noch verzuimen! Ja wij zien

B IJ DE V I E R% N G VAN Ö E T ALGEMEENE BESPIEGELING. Eene heilige feestviering heeft hier welgezinde menfchen bij een gebracht; dankbaarheid den Godsdienstigen kring gevormd, welken ik thands met aan; doening binnen trad. Dit uur is der zielverheffende herinnering aan ëenen grooten voleindigden toege. wijd. Heilige befluiten moeten het voor het verr volg van ons leven kenmerken, deszelfs zegen voor geest en hart ons nog eenmaal, bij het terugzien op de afgelopen baan, met dankbaarheid en vreugde vervullen. Dat kalmte en heilige ftilte in het midden van Ons heerfche! Wij verkeeren hier als onder de ontflapeuen. Wij verwijlen bij het graf van dien godlijken.man, die de menschheid, doorzijn uitmuntend werkzaam leveft, verheerlijkte, wijsheid, vrede en hoope op de aarde bracht; — bij het graf van onzen weldoener, vriend, en leeraar. Wij vieren, terwijl wij zijn gedachtenis eeren, het feest der deugd en der liefde; wij ftaaren op hem; en verzamelen uit dit aanlchouwen moed enjterkF 3 te:  C *4 ) te: wij zweeren hem getrouwe gehoorzaamheid en prijzen hierdoor tfod, die hem tot ons neder zond: wij zien hem met eene ftille grootheid affcheid neemen, en onder lieflijke beelden zien wij zijn ontflaapen. Zoo werkt thands nog zijn geest op ons; zoo zijn wij recht eigenlijk hier in zijnen naam vergaderd, en dit zaligend uitwerkfel van zijne leer en bedrijven op onze harten, deeze verhoogde vatbaarheid voor den indruk van zijn heer. lijk voorbeeld, deeze veredeling onzer zielen door het gedenken aan zijne grootheid, is de waardigfte gedachtenisviering van zijnen dood: de vuurigfte dankbaarheid en liefde kunnen ons tot geene waardiger opleiden! Welke befpiegelingen, welke aandoeningen ftroomen van alle kanten op ons toe, bij het ftaaren op de laatfte uuren van eenen'waardigen geftorven! Den man- van eene groote ziel in het voorgevoel des hemels te zien ontfluimeren, dit vervult ons met weemoedige en blijde gewaarwordingen, verplaatst ons in eene godsdienstige, heilige gefteldheid des gemoeds, het verwekt indrukzelen, die, nog lang, zegenende blijven voortwerken. De gelatenheid, waarmede hij zijn einde ziet naderen, de rust, waarmede hij het uur van beflisfing vrolijk te gemeet ziet, de hoope, waarmede hij op de gewesten der onfterflijkheid ftaart, zijn geenszins de vrucht der oogenblikken van zijn tegenwoordig beftaan; zij zijn de kostelijke vruchten van een Vroegeren zaaitijd, het loon van een weldoorgebragt voor-  C SS ) voorledens, de oogst der waarheid en deugd. Zijn geheele leven moest daar toe dienen, om hem gerustheid bij bet graf te bereiden: het is dezelfde geest van grootheid, met dewelke hij eenmaal handelde, waarmede hij thands de waereld verlaat, dezelfde geest van gelatenheid, waarmede hij eenmaal in het-leven, waarmede hij thands in den dood den wil des Allerheiligen volgt. Deezen «eest te kennen, en - in zo verre die bereikbaar is - zich denzelven eigen te maaken, is het werk en het befluit van den leerling bij het graf van zijnen grooten leeraar, zijnen vader en vriend. Hier ziet hij de lesfen bevestigd» welken hij mededeelde, zijn gedrag gerechtvaardigd, zijn geloof verzegeld, zijne hoop bekroond; zo keert hij telkens in den geest, weder terug tot het fterfuur van den ontflaapenen, en ontleend uit dit zien, uit de gedachtenisviering van zijnen dood, bezielende kracht tot het goede, opbeurenden moed en verfterking van het geloof. Zoo werke dan ook thands uw geest op ons, groote voleindigde! Zoo trachten wij, denzelven ons eigen te maaken. Zoo vieren wij thands het feest van uw zegepralend ontflapen. Wij houden ons niet op bij het min gewigtige; wij ftreeven naar het geluk van uwe grootheid te aanfehouwen, uw heerlijk ontwerp te bevatten, en tot deszelfs volvoering met eene heilige getrouwheid werkzaam te zijn. Waarheid en deugd, gerustheid en hoope, celoof aan God en een eeuwig leven te verfprei• F 3 den,  den, was uw oogmerk; om dit groote doeï te bereiken, werkte gij, leed gij, ftierft gij. Ook daar» toe te werken, te dulden, en — vordert het de plicht — in een vast vertrouwen op de eeuwige wijsheid, die alles tot de voleindiging beftiert, te fterven, dit belooven wij u plechtiglijk op de feestviering van uwen dood. Wij willen altoos eerbiedig op u blijven ftaaren, waarneemen, hoe gij, door uw leven, de waarde der deugd verheerlijkte; hoe gij hare wetten zoo heilig eerbiedigde, zoo getrouw vervulde; hoe gij, met eene weergaluoze grootheid, enkel ter bereiking van Gods oogmerk, ter verlichting en bevordering van het geluk des menschdoms leefde; hoe gij, als een waar menfchen vriend, ook op de geringere behoeften van uwe broederen merkte; hoe gij, met hoogheid en zachtmoedigheid, met warme deelneeming en vriendfchaplijke zorgvuldigheid, onderhen wandelde; hoe gij met uw alvermogen op hunne gemoederen werkte, de kracht der waarheid door uwe magtige leere verheerlijkte, en, ons ter verfterking toonde, wat de mensch vermag, dien een ernftigen wil, gevoel van plicht, moed en godsdienst bezielen. Van u willen wij leeren, onwankelbaar te zien 'op ons groote doel, en alle onze wenfehen, al ons poogen en iedere oeifening van onze vermogens op het groote éénige, op zuiverer deugd te richten. Wij willen geene moeite, geen oiTer ontzien, 't welk door plicht en menschlijk geluk kan gevorderd worden. Wanneer onze nei- ging  ( 87 ) ging zich hier tegen verzet, wanneer de zinlijkheid ons wil misleiden en ons hart doen wankelen — dan zal het ftaaren op u, 6 Heilige, ons voHerken, dan zullen uwe getrouwheid, uw zegepraal ons aanfpooren, en ook onder 't plengen onzer traanen willen wij de hoogere roeping der deugd volgen. Gij hebt veel geleden: wanneer ook wij het pad van droefenis moeten bewandelen, wanneer onze hoop begint te wankelen, wanneer wij de fchikkingen van den Eeuwigen niet bevatten - dat dan tri ons hart.het geloof nederdaale, dat u verfterkte; 6 dan vestigen wij ons gezicht op u, en vertfaagen niet; dan aanbidden wij, met onderwerping, den ondoorgrondelijken; dan verbeiden wij het ópklaarend tijdvak der ontwikkeling van zijne heilige oogmerken, der openbaaring van zijnen genadigen wil. En wanneer wij eenmaal tot het einde van onze aardfche loopbaan zijn genaderd, dan zij met ons die gelatenheid, welke, bij uw affcheid, in Viw hart leefde,' dan lagche ons uw vrede toe — wij willen dien op uw fpoor trachten te verwerven. - Dan verfterke ons de fchenker der onfterflijkheid tot die heilige kalmte, waarmede gij eenmaal ontfliept! 'k Leg, in God getroost, bij 't fterven Alle moeite en zorgen af; 'k Rust dan in het ftiüe graf, Tot ik 't hemelsch goed zal erven Dat zich opdoet in 't verfchieu Ik verlaat mijn' Jezus niet. F 4 '* Z*  C 88 ) 'k Zal door hem eens weêr herleeven; 't Eeuwig rijk der zaligheid Is mij door zijn gunst bereid: Hij zal mij genade geeven Als hij me in zijn vierichaar ziet. Ik verlaat mijn' Jezus niet. Jezus zal mijn toevlucht blijven Tot hij mij in 't heilrijk oord, Daar geen ramp de blijdfchap ftoort, Als een burger in zal lijven, 'k Stijg dan boven 't aardsch. verdriet, Ik verlaat mijn' Jezus niet. Zoo werke uw geest op onze harten, zoo werke hij voort tot aan het einde der dagen! Zoo brenge het zaad, hetwelk gij eenmaal uitftrooide, nog fpade heerlijke vruchten! Zoo ftrekke dit heilig uur, dat, dankbaar aan uwe gedachtenis gewijd, zoo zegenrijk voor geest en hart door ons word doorgebragt, ten blijke van de waarde des menfchen, die, door een getrouw gebruik zijner verr mogens, zoo krachtig op.de laate nakomelingfchap kan werken! - Wij aanbidden God, die ons deeze kracht verleende; wij vereeren in het ftof hem, onder wiens leiding het goede gelukkig flaagt, de waarheid zich ftaande houdt en veifpreidt, de 'L ^ ":.' : \ : " ?eugci  C 89 ) deugd zegepraalt. U brengen wij onzen lof toe, d e ons tot het zaligend gevoel van deeze waarde verhefte; wij' ftreeven om van haar een geduurig I re bewustzijn te verkrijgen, wij danken «,. rvoleindigde! wiens voorbeeld ons fcer verfterkt Dat alles, wat wij onderneemen ons ople e tot veredelde deugd, tot zuivere liefde, tot een blijmoedig geloof aan den algemenen Vader * een vrolijk uitzicht in de gewesten der onfterflnhheid. Wanneer gij zegenend op ons neder ziet, dan gedenken wij aan u, met een gerust gemoed, dan zijt gij in het midden onder ons. O wees ook thans met ons! Wij vernieuwen, in dit heilig uur, de geloften van geloof en deugd. Wif-eeren-trouw aan de 'waarheid, welke gi, leerde- wij belooven u éen ftandvastig moedig ftreeven naar verbetering, wij'belooven allen onzen broederen zuivere daadelijke liefde: wij wijden ons, op nieuw, aan den. dienst der deugd en van bet menschdom. Met dit ernftig befluit vieren 6 Heilige, het feest van uwen dood.. HetTelve maake ons dit uur eeuwlg onvergeetehjk Dat wij nog aan den rand van het graf ons hetÏÏve t binnen brengen, en u, onzen grooten leeraar, voor de zegeningen van dit feestmaal ter deugd en liefde mogen danken, F 5 Stak •til . *  BB- C 9° ) Sterk hiertoe ons ijvrig poogen , Dierbre Heiland! door uw kracht. Stel ons levendig voor oogen 't Werk door u voor ons volbracht} Laat zo ieder discngenoot, Bij 't herdenken van uw dood, *t Eeuwig heil der godgezinden Hier, bij voortmaak, ouder vinden )  ( 01 > BESCHOUWING DER VOLEINDIGING VAN JEZUS. Ook het weemoedig medelijden brengt ons tot ftreelende gewaarwordingen, en wordt emdehjk opgelost in vrolijke lofzangen. Het aanfchouwen van den vroomen Lijder vertegenwoordigt aan onzen geest de gewigtigte lesfen, opent uitzich en en wekt voorgevoelens en aandoeningen, welke ons aan het gfoote doel van -^T^ïS ren. In het lijden blijkt de zaligheid dei 1blijde hoope; voor den treurenden klinkt de belofte der rust; de blijdfehap der overwinning beloont den waa enkamp, en ginds aan het graf, waar luide de ver«anglijkheid wordt gepredikt, verfterk de ftervel ng fijn geloof aan onfterflijkheid. Zoo leidt bok zelf: het Treurige den mensch, die een zuiveren zin aankweekt voor 't eeuwig waare en onverganglijke, tot een opgeruimde heilige vreugde: zoo leert het hem verkwikkende hoogere wijsheid. Zoo onderwijze ons ook het vieren van Jezus dood! Zoo beure ons ook op, zoo verfterke ons ook de befchouwing van zijne zegepraalende vob-  C 93 > eindiging! Zoo boezeme dezelve — (ach, en hoe zeer behoeft dit de mensch onder den druk des levens!) vertrouwen, gejoof, moed en hoop in onze zielen! Ook de zwaarfte beproeving gaat voorbij: ook hij, de grootfte Lijder vond eindelijk rust! Daar, waar de bitterfte fmaiten eindigen, en het uur der verlosfing den moeden vrede en vrijheid aanbrengt, lei ook hij zijnen last neder. Aldaar wierd hij gered uit de handen van ondankbaare menfchen, aldaar behaalde zijn geloof de overwinning, wierd zijne grootheid zegepraalende verheerlijkt. Aan het graf rijst de dageraad des levens! aldaar weent dc Lijder zijn laatfte traan, aldaar vlieden zorge en kommer, aldaar eindigt het ruuwe pad, daar dringt de deugd, na den volbrachten ftrijd, door, tot de beloonende voleindiging, aldaar is de vergelding van zuivere getrouwheid, aldaar de zegepraal der waare grootheid. Aldaar wordt het helderer voor den geest van den eerlang verheerlijkten, aldaar wordt het vooruitzicht fteeds vrolijker: mooglijk nog één uur, en de zalige wandelt, op den lichten morgen der eeuwigheid, op de paden des vredes en der onfterflijke vreugde. Laaten wij, derhalven, de plaats zegenen, waar het vreedzaame ftof en aarde den ontflapen broeder overdekt' Laat ons gaarne verwijlen onder de dooden, ten einde, door het aanfchouwen der voleindiging van den vroomen, onze gezindheid voor het edele en goede gevormd worde! Aldaar herftelle zich onze geest  t *3 3 ëéest uit het gewoel, zie, met meer bedaardheid. Op het verganglijke, bemerke, hoe op den avond van het leven alles wegzinkt, hoe diegene te vetgeefsch den last der zorgen torstte, welke alleen Lr een bedrieglijk fchijn fchoon ftreefde en daar en tegen, hij met fchatten overlaaden, het doel bereikt, welke blijvende goederen inzamelde; hoe hij thans uitrust van al den arbeid, dien hij, ter eere der waarheid, deorftofid; hoe de deugd zegepraalt, hoe zij, na den getrouw volvoerden ftnjd, beloont, hoe de heldere avonduuren van het leven ons voor de hitte van den dag volkomen fchadeloos ftellen, en hoe, bij de blijdfchap der «ogenblikken van affcheid, alle de dierbaarfte offers van het voorledene niet in vergelijking komen! Hier rusten zij, die voor ons henen gingen tot de onfterflijkheid, nu onder vreugde zangen, dan onder traanen. Thans is het volbracht! verworven de beloonende grootheid, tot dewelke zoo menig een, langs het ruuwe pad der tegenfpoeden wierd opgeleid. Eenmaal rusten ook wij in het graf! Nog een oogenblik dan is ook onze loop voleinA- d O dat wij denzelven vrolijk mogen befluifen-'dat wij onzen blik, thands reeds, op den hemel mogten vestigen: dat wij krachten verzamelden tot het gedenken aanbraave verftorvenen, om, op hunne baan, door overwinning in den ftnjd, door moed in lijdens, door getrouwheid in het uur der beproeving, de rust der voleindiging te^vinden welke flechts beproefde deugd te wachten heeft.  c 94 y Deeze zegen der gedachtenisviering van het afkerven der braaven, worde ons ook heden ten deel, gij godlijke dierbaare Heiland! op het feest uwer voleindiging! Wij vieren hetzelve met weemoedigheid en vreugde, met heilige aandoening. Wij verwijlen, in diepen eerbied, in den geest bij de plaatfe uwer rust, en gedenken aan u, aan uw werkzaam zegenrijk leven, aan uwen ftrijd en overwinning, aan uwen moed en kalmte, aan uwe gelatenheid en grootheid in het uur der beflisfing. ö! Dat de herinnering aan dat geen, 't welk gij volbracht, met een beflisfenden indruk op ons werkte! dat wij, bij uw graf de leeringen bevatteden, welken het aanfchouwen van het einde des rechtvaardigen ons geeft! - Lijden bewerkte de verheerlijking uwer grootheid; op een moeilijk pad verwierf gij dezelve! Wanneer wij op hetzelve u zien wandelen; hoe gij, miskend en aangerand door laag* .zielen, met eenen heiligen ijver voor waarheid en deugd kampte; hoe ieder pooging der erglistigheid, om uw grootmoedig befluit van opoffering te doen wankelen, flechts uwe ftandvastigheid verheerlijkte; hoe gij, in een bang voorgevoel der naderende doodsangften, over de wedergevende liefde tot het leven zegepraalde, hoe, in het beflisfend oogenbhk, van keuze niet wankelde, maar gij u aan de fchikkingen des Eeuwigen kmderhjk onderwierp. Hoe daar uw geloof, uwe hefde, uwe gehoorzaamheid beproefd bevonden wierden: hoe gij, in het hevigst fmartgevoel, u niet  C 95 ) riet tot de verfchoonlijkfte zwakheid verlaagde, «oo diep gevoelde, en echter zoo ftandvastig verduurde: hoe gij, in hooge overpeinzing, de oogmerken van uw lijden nooit vergat, ook onder den druk der kwellendfte gewaarwordingen, het gunstig oogenbhk tot onderwijs bemerkte, op de traaren der uwen lette, en hun lijden betreurde: hoe gij, aan het graf, met eene godlijke zachtmoedigheid, voor uwe vijanden bad, in het laatfte oogenblik nog den 'plicht van kinderlijke liefde vervulde, en u teen zacht en blijmoedig, tot rust neigde i ja, wanneer zoo uw beeld voor onzen géést zweeft, dan ftaat gij voor ons in godlijke Hoogheid, dan verwarmt zuivere heilige eerbiediging uwer grootheid onze harten, dan gevoelen wij ons zeiven fterk en verheven, fidderen met voor de droevige dagen des levens, en zegenen de beproevingen, welken de Eeuwige over ons verhengt. Zij voeren tot den zegepraal der deugd: ginds verheugt zich de verklaarde, bier op aarde £eleden te hebben. De baan van kommer en traanen - dit leert ons, aanbidlijke Verlosfer, uW voorbeeld - is het pad tot de echte grootheid. Deeze wordt niet dan met moeite verkregen door dierbaare offeranden; zelfverloochening is de kroon der verdiensten, een hooger bewustheid van onze innerlijke waardij de prijs van den kamp. In detl fchoot van het geluk ontwikkelen zich gemaklijk de min moeilijke, bevallige deugden; maar de zwaardere plichtbetrachtingen -- moed, geduld.  C 9* ) onvefwinlijk' vertrouwen op God, èn volhardende getrouwheid, worden eerst door Jijden voor ons mogelijk. Zich zeiven te vergeeten, te verloochen nen, en enkel voor de groote oogmerken van God te leeven; het vuurigfte verlangen te onderdrukken, wanneer de plicht zulks gebiedt; geneugten te verruilen tegen fmart en kommer; in het kleine getrouw te zijn, waar niets den kamp van het hart verraadt, in ftilte te weenen, en echter te gehoorzaamen; veracht te worden» en echter de heilige roepftem van het goede te volgen; fmarten te oogHen voor uitgeftrooide weldaaden, en echter niet moede te worden in het weldoen; te vertrouwen zonder een vrolijk vooruitzicht op hulpe; op den rand van den afgrond te zvveeven, en echter het kwaads te wederftaan, dat ons in denzelven dreigt neder te Horten — dit is groot en heerlijk! Zoo verheffen rampen den fterveling, zoo rijpt deszelfs grootheid onder traanen. Zij doen zijne fluimerende krachten ontwaaken, leeren hem, dikwijls, eerst haar beftaan kennen, en betoogen -de fterkte van den mcnschlijken geest, die, in het gevoel zijner hoogere roeping, zich losfeheurt van het verganglljke, de aanlokzelen der baatzucht overwint, zich boven deeze aardfche betrekkingen verheft, en moedig de baan tot het heerlijk doel wandelt,' dat hem uit eene andere waereld te gemoet blinkt. ,. Daarom verwijlen wij ook gaarne bij de gefchiedenis van vroome Lijders: daarom vinden wij zoo veele zielsverheffing en fterkte in de herinnering aan  C 97 3 aan den grooten voleindigden, wiens beeltenis dit. thans voor oogen zweeft. Zwaar was de ftnjd, dien hij moest doorworftelen; van hem eischte zijne roeping duurbaare offeranden. O wat zijn, in vergelijking van deezen, de beproevingen, die op ons wachten! En zullen wij, bij geringer lijden ons geloof, onze waarde en onzen moed verloochenen? Bij geringere bezwaren moedeloos worden? in den min gevaarlijken ftrijd bezwijken? - Wij worden niet van alles beroofd: ons lagchen geduurig nog, voor het aardfche leven, ftreelende verwachtingen aan, welken voor het oog van Jezus, zo dra hij het befluit genomen had, zich voor de waereld over te geeven, geheel en al waren verdweenen. Van ons eischt de deugd flechts be. heerfching van baatzuchtige driften, beperking onzer wenfehen, veredeling onzer neigingen, en, m veele gevallen, afftand van een vluchtig genot voor hoogere goederen. En zullen wij nu wankelen in deezen ftrijd tusfehen de zinlijkheid en den geest? Ons niet losfeheuren van de flaaffche verkleefdheid aan het verganglijke? Niet kampen, met kracht en zelfvertrouwen, naar de vrijheid, tot welke de heilige gehoorzaamheid aan reden en godsdienst ons opleidt? Niet geraaken tot het vreedzaam bewustzijn der deugd, 't welk ons boven deeze waereld verheft? - Slechts weinigen worden door de deugd tot grooter offeranden opgeroepen. Hoe! indien zij nu ook aan ons deezen ^isch deed? Indien de plicht het gebood, door d© Q over*  C 93 ) oyergifte van onze dierbaarfte goederen, onze getrouwheid aan den dag te leggen? Indien wij verwaardigd wierden, ter eere van de deugd en ter bevordering van menschlijke gelukzaligheid, te lijden? Indien zich daar een nieuw pad, ter bejaaging van echte hoogheid en waarde, voor ons opende? — Zouden wij dan hetzelve niet betreden? niet naarvolgen het voorbeeld van onzen grooten Leeraar? niet letten op de wenken der godlijke Voorzienigheid? niet hooren naar de roeping der godlijke liefde tot ons eindelijk geluk? niet jaagen naar het dierbaarlWkleiuood, de wezenlijke waarde der deugd? ons niet gefterkt gevoelen door het heilig getuigenis: dat het lijden van deezen tijd niet waardig de heerlijkheid, diewij door hetzelve deelachtig kunnen worden? - Neen, wanneer ons hart wil vertfaagen, wanneer wij, nog onbeflist, wankelen, dan, verfterke ons tot een moedigen aanvang het zien op die vroome mannen, welken eenmaal voor waarheid en deugd grootere zwaarigheden verduurden, dan verheffe ons de herinnering aan u, den heiligen Lijder! Laat het licht der waarheid, welke gij leerde, ons voorlichten op het donkere pad: laat uw voorbeeld onze harten ftandvastigheid, kracht en onderwerping inboezemen.. Gij gevoelde een lijden, , dat ons niet kan bedreigen: wij zullen ons geloof niet doen wankelen door geringere moeilijkheden. Wij willen ons opbeuren door het vertrouwen op hem, die ons, met vaderliefde, tot voleindiging leidt, en met lijdzaam^.*"-•-> 3 heid  C 99 3 J2eid tot hem bidden: uw heilige wil gefchiede! Wederliefde zal ons verfterken tot duurbaare offeranden; onze hooge roeping ons verfterken tot het ftreeven naar het onverganglijkc. Het pad tot de waare grootheid is ons door u afgebakend, wij willen - hoor gij onze gelofte! - wij willen hetzelve bewandelen ook - indien de Eeuwige liet eiscbt - onder kommer en traanen. Wij kennen, door u, hoogere goederen, dan de bevrediging van aardfche wenfchen; eenen hoogeren roem, dan dien, .welken de waereld geeft. Wij reikhalzen naar voleindiging! Gaarne en blijmoedig verruilen wij den glans van veel - geruchtmaakende daaden me. de ftillc bewustheid van zuivere deugd, de vermaalden der woelige ftervelingen met het lijden voor waarheid en recht, de toejuiching der waereld.met de veel hoogere verzekering der godlijke heide. Wij willen omhoog ftreeven naar lichten vrijheid:. ' wij willen de rampen zegenen, welken de Eeuwige t „, yn maaken — ook dit leert over ons gehengt. Zij maaken w ons uw voorbeeld - ons fterk en groot, verheffen ons boven het verganglijke lijden tot de rust van hoogere volmaaktheid en eenmaal tot een vreedzaam affcheid van deeze waereld. Zoo gewint ons leven hier in het ftof, door net gedenken aan uw dulden en uw einde, voor ons nieuwe bekoorlijkheid. Wij fcheppen, uit de he nnering aan uwe rust, een opgeklaarder befchouwing van deze waereld, eene verhoogde te vredenheidl met onze lotgevallen, heilige onderwerping, G a &t  C ieo ) en, boven al, troostrijke verkwikkende hoop, die ons in allen tegenfpoed opbeurt. Deeze onderfteunde u in den zwaaren ftrijd, bemoedigde uwen geest in den nacht der lijdens, en lachte u zelfs nog aan in het oogenblik der'fcheiding. God beloonde uw vertrouwen, hij was aan den' rand des grafs uwé fterkte, en hij, de Albarmhartige, geleidde u tot de hooge vreugde der overwinning. Wij aanbidden, onder ons lofgezang, de eeuwige liefde, die ook uit het bangfte lijden redt, wij verheugen ons in den Ahnagtigen, die ook van den dood verlost, en verfterken, bij uw graf, ons geloof aan den grooten geever der onfterflijkheid. Bezielt ons een vast vertrouwen op hem, '6 dan zullen wij in geenen toeftand vertfaagen, dan kan de ftervan hoope voor ons nooit ondergaan. Zij ftraalt voor ons dan op het helderfte, wanneer menfchen ons voor verlaaten houden; zij lacht dan het lieflijkfte, wanneer de donkerheid deezes leevens ons omringt, zij biedt ons, vertroostend, haare rechterhand, wanneer ons laatfte fteunfel wegvalt. Ons lagchend uitzicht'in de eeuwigheid kan door geen ongelukkig lot verduisterd, de hoop op een beter beftaan ons door geen macht ontroofd worden. Door haaren ftaf worden wij gefchoord. De tijd der beproeving zal een einde neemen. Aldaar is nog eene rust voorhanden! Ginds, wervvaards uw blik, voleindigde! nog ftervende heeneftaarde, — ginds is vrede, en 'er rolt gecne traan meer uit het oog vri hem," die God t'huis riep in de gewesten der heer*  heerlijkheid. Derwaards flrekt zich ook onze hoo^ uit, wanneer de loopbaan van dit leven eindigt. Ginds is triomf en vrijheid! _ ■ . Ja, de deugd triomfeert! De braave, (hen men zo lang verkeerd befchouwde, ziet niet te vergeef, het uur zijner rechtvaardiging tegemoet^ Vooru, gij verheven Lijder, verfcheen hevnog>er den. De hoon der boosheid verftomde eindelijk onder uw kruis- Stilte der befchaamingjn o^ettine heiligde het uur uwer voleindiging. Welk e n zegen voor ons! ook deeze triumf verheft ons t0t de aanbidding van den Eeuwigen, die den zegepraal der waarheid bevordert, de deugd beIh rmt, de getrouwheid beloont. Wij vreezen nu nie de vijanden van het goede; wij verflaauwen ^t" onzen ijver. Onder de behoedende leiding van den Almachtige» rijpen, uit het zaad, t welk wij hier uitftrooien, eenmaal, zegenrijke, heerlijke vruchten. Laat ook de ondank ons vervolgen en kwaadfpreekendheid ons grieven, indien ons hart Z verdoemt, indien flechts de Alheilige met liefde op ons nederziet, indien flechts onze innerlijke rechter getuigt, dat wij, aanbiddelijke Leeraar, uwe wLdig handelen! De zalige bewustheid van een rein hart en van onfchatbaare verworvene ^diensten verfterkte u in bet lijden. Wij willen over onze onfchuld waaken, ten einde wij den vrede der deugd bewaaren; wij willen, met kracht en ijver, naar de zaligende overtuiging ftreeven,fer waereld van nut te zijn geweest. Dan zienwy r» n Vro^  ( 104 ) vrolijk den grooten dag der openbaarmaaking onzer harten te gemoet, dan neigen wij ons zachtelijk tot de rust, en geeven verheugd onzen geest in Gods vaderhanden over. Wanneer wij ü dan ginds ontmoeten, Leeraar, Redder, Zaligmaaker! Wanneer wij u zien, u, die voor ons ftierf, en dien wij thans reeds heilig beminnen en ceren; wanneer de ibet der zaligen ons ontfangt, die, eenmaal, door uwe leere verlicht, door uw voorbeeld verbeterd, door uw lijden gefterkt, u, hunnen lofzang toejuichen — dan zullen wij, in den morgenftond der heerlijkheid, uwe grootheid in een helderer licht aanfchouwen, en, met zuiverer, hemelfche en opgetogen verwondering aanbidden. Hetgeen wij thands flechts door voorgevoel kennen, in den kring van hen, die, ontvlamd van heilige aandacht, met dankbaarheid en aandoening uwe gedachtenis vieren, zal ons eenmaal onuitfpreeklijk zalige vervulling worden, wanneer wij in de eeuwigheid worden opgenomen, en wij, rondsom u vergaderd, met vuurige erkentenis jegens hem, die u op de aarde zond, het feest der onfterflijken vieren. DE  ( »3 3 DE GEDAGTENIS VAN DEN RECHTVAARDIGE BLIJFT IN ZEGENINGE. Waarlijk deeze is een vroom mensch geweest L- Zoo fprak, aangedaan, een onpartijdige, die Jezus zag fterven, en deeze ongemaakte uitroeping Z de fchoonfte loffpraak op den ontftapenei. Hij was goed!" fpreekt zacht de weenende liefde bi "h t graf van den dierbaaren oprechten. He.hge ftilte heerscl bij zijne rustplaats. Hier verbeid men angftiglük het oogenblik, t welk zijn hulz l bedek wenk vol hoope, het oog ten hem , zoekt daar den geest, die dit hulzel verbet, en ve b iidt zich ovVde onfterflijkheid, welke eenLtl J den lieveiing weder geeft. Wie zoo en „raave daalt, die is vereeuwigd in de 1uiten der ST, op welken hij werkte. Hij is met geheel v n hun afgcfcheiden; zijn geest leeft onder hun, f Lkt uit hun; zijne beeltenis omzweeft hen fiU - weldaadig; zijne tot eenen ftaf op hunne verdere reize. Zi] denken e de jk niet vreugdetraanen aan zijne fchoone vob e nd ging; richten zich oP, in het lijden, door de £i zijner overwinning en ****** beid; leeren wegzien overliet vergangl.jkc, verW1jlen nu liever onder de dooden, en z.en blijmoeG 4 *  C "4 3> tig het uur te gemoet, hetwelk van de fmarte der fcheiding tot de vreugde des wederzien* roept. Zoo werkt de verklaarde, nog aa„ geene zijde Van het graf, op zijne teruggelaatene broederen; zoo bl.jft z,jne gedachtenis in zegeninge, verwerft der deugd hoogere vereering, en verfpreidt licht en kracht, moed en geloof. Hij heeft hun in zijn verfterkend voorbeeld een kostbaare erfgifte nagelaaten. - De werkelooze mensch is wel ras vergeeten: de gedachtenis van hem, die door verfmei de elende zich onvergeeflijk maakte, is een waar fchrikbeeld. Maar lieflijk en zacht verwarmend, gelijk de bedaarde herdenking van ontvlodene ge«engten, verheffend, gelijk het aandenken aan de verdweene pracht der natuur, is de herinnering aan den ontflapenen rechtvaardigen. Zij is gelijk aan het vriendelijk gerternte, hetwelk boven de ge boorteplaats blinkt. Men kent nog het fchoone pad, t welk Gods lieveling bewandelde; men her haalt zijne leeringen, verhaalt zijne daaden ver wijlt gaarne langer bij de glansrijke oogenblilcken, m welken zijne grootheid luisterrijker doorftraaide, denkt met weemoedigheid, aan zijn kampen, met tnomfeerende vreugde aan zijne overwinning. Daar erft dan de deugd der ouderen voort op faunne kinderen; daar handelt de teruggebleven echtge. noot in den geest des ontflapenen, en voleindigt her fchoone werk, 't welk deeze hem tot eene er! gft naliet. Daar leeft de vroomheid van den huisvader voort in hen, welken hij, door een godsdiens. tig  c ros ) tig gedrag, tot de zuivere vereeririg van God opleidde Daar is de ontüuimerde vriend, nog aan geene'zijde van het graf, de befchermëngel van den teruggeblevenen lieveling! „ Zij hebben eenen goeden man begraven!" fpreekt de deugdzaame, die eenmaal in zijn nabijheid leefde. Gelijk aan het graf van eenen vader, weenen allen, die hij eenmaal ten fteun en redder verftrekte. Mett roemt nu luide de waardij van hem, dien men, misfchien, wel eer over het hoofd zag, dewijl hij zonder gedruisch werkzaam was. Men eert nu gewillig en met blijdfchap de ftille deugd. Zij daalt onbezwalkt ten grave: erkentenis en zegening heiligen de rustplaats van den edelen. Daar ontwaaken nu, hier en daar, de voortreflijkfte aandoeningen; daar ontwikkelt zich menig heerlijk befluit; daar verfterkt zich menig edel voornemen. Daar worden' liefde en dankbaarheid gevoed, daar verkrijgt de deugd haren prijs; daar vestigen zich de blikken der ftervelingen op eene betere toekomst; daar gevoelt men inniger het gewigt der hoope van een eeuwig leven. Deezen zegen uit eene betere waereld ontfangen wij ook heden. Wij heiligen deeze uure aan de plechtige herinnering van den verhevenen, die ons door zijn voorbeeld tot zuiverer deugd opleidde, door zijne opofferende liefde ons eeuwig verplichtte, door zijnen dood ons vrolijk leerde fterven. Eeuwen verliepen zedert den tijd van zijne korte omwandeling, en echter leeft zijne gedachtenis nog q £ dank»  C 106 ) dankbaar onder de zijnen, nog verzamelen zich edelen, in alle deelen der aarde, tot de heilige viering van zijnen dood, en fcheppen verlichting en fterkte uit de dankbaare herinnering aan zijn edel leven. Nog zegenen hem, met vreugdetranen, allen, die uit zijn godlijk onderwijs verlichting, fpoorflagen tot het goede, geruste gelatenheid m den druk der fmarten, vertroosting onder het geween, en hoop aan het graf trekken. Nog danken zoo veelen hem voor de kracht, welke zijn voorbeeld hun geeft. Nog gevoelen ook wij, door de viering van dit heilig liefdemaal, de uitwerkzelen dier liefde, met welke Jezus, op dien laatften avond zijnes levens, voor de verfterking van de zijnen zorgde. Door zijne befchikking zijn ook wij hier tot het aandoenlijkfte familefeest verzameld. Hem danken wij dus de zaligheid dier godsdienstige aandacht, welke ons thans verheft, de ernftige befluiten, welken wij hier, doordrongen van zijne grootheid, opvatten, het voedzel, het welk onze liefde uit het gedenken aan zijne grootmoedige opoffering trekt, de gerustheid, welke tot het voorgevoel van gindfche betere waereld verheft. Zoo veel vermag de mensch door een ernftig willen,, door een getrouw gebruik zijner krachten, door waarheid en deugd! Zoo vermag de edele alleen door geest en hart, door vroomheid en liefde nog op de laatere nakomelingfchap te werken, zoo blijft hij, nog daar, in een verbond met hun, onder welken hij eens wandelde. O  c i«7 y O alleen om dit voortduwend werken laat ons daar naar trachten, dat onze gedachtenis in zegeninge blijve, wanneer wij eenmaal van hier icheiden Dit zij de onfterflijkheid van den roem, waar naar wij ftreeven! Onze veredelde geest leev* voort in hen, van welken wij fcheiden; onze .jv£ voor het geluk der menfchen draage nog laat Uetliike vruchten: deeze verblijdende hoop verfterke ons op het pad van den uitgang des levens!*"De edele fte.ft niet. Zuivere liefde verheft zich boven de verganglijkheid. De banden der deugd verennigen de bewooners der aarde met de verklaarden des hemels - het uur der voleindiging ontrukt ons des nemeis w„preid. Ginds beihst aan de berisping, van de waereLcv een hoogere rechtvaardige rechter onze waardij; eg nds oordeelt de Alheilige onze daaden. Maar om der deugd willen, weike door beloonende naroem gewint, en door edele 'voorbeelden verheerlijkt WOrdt, om der menfchen willen, die uit de gedachtenis van den rechtvaardigen aanfpoormg en verfterking fcheppen, laat ons wenfehen er, ftreeven dat achting en liefde ons eenmaal tot de rust van het graf vergezellen, dat onze ^tenism Leninge onder hen blijve. Ons vooroeeld werke nog na onzen dood; de achting der edelen «, voor onze geliefden vergoeding voor de fmart van ons affcheiden! Op ons graf ruste geen vloek geene uitgeperfte traan brenge klachten tegen ons in! Niet dan zegen moete ons volgen! Zacht en  r xos ) lieflijk zij de herinnering aan ons allen, voor hn«, die eenmaal met ons wandelden; dierbaar zij onze gedachtenis voor onze geliefden, eerwaardig voor den ftaat, dien wij dienden; en, met de traan der weemoedigheid in het oog, fpreeke ieder oprechte hij ons graf: zacht zij uwe rust! GR  GERUSTHEID JN DEN DOOI, 8 Hjrewenschte dag der dagen, Die, van overal, J£rposc en ouders, vriend en piaagen» Weêr verëenen zall Daar wij, wijzer met de wijzen. God voor eeuwig zullen prijzed, Die ons, uit deez* duistren nacht^ In het licht des levens bracht. § * * " "' ' ^ " Veelligt naderen die ftoaden Ook wel ras voor mij? Dan ben ik van leed en zonden . Eeuwig, eeuwig vrij. 'k Wil mij ernftig voorbereiden Tot het uur van zalig fcheiden, Dat mij, uit dit traanendal, In het Godsrijk voeren zal. Ta, de vrolijke herinnering aan het volbrachte goede volgt ons na tot in de eeuwigheid! dezelve ftroomt vrede, hemelfche gerustheid in het vermoeide hart van den wel dra ontflapenden, verlicht hem het donker pad, en verfterkt hem in den laatften ftrijdl Reeds den aardfchen eindpaal nabij; vei«  verwacht zelfs de edele nog eene uure der beproeving: wel is waar de laatfte, maar echter eene beproeving - de uure van fcheiding aan hef graf. Hoe is daar alles, rondsom hem, veranderd! Nieuwe gezichtspunten, nieuwe gewaarwordingen, nieuwe uitzichten! Eene juiste befchouw^g der dingen, juistere waardeering onzer waardij?, onherroepelijkheid onzer daaden, hier affcheiding, ginds rechtvaardige vergelding!, Welgelukzalig is hij, die hierdoor niet verrascht wordt, dien de gedachte aan zijn einde niet verfchrikt'; het zien op den rechter niet verontrust; wien vrede en geloof gerustelijk doen influimeren! Het getuigt van waare grootheid en gee« zaligheid, met gerustheid en eenen heiligen moed te fterven * met blijdfehap te volgen, gelijk een kind de ouderlijke roeping, wanneer God ons/tot de voleindiging wenkt; terug te zien, met een zuiver hart, op de doorgewandelde loopbaan, mét een zacht verlangen te haaken naar het oogenbiikder verklaaring, en — verfchijnt hetzelve dan, onzen geest, met eene hooge blijdfehap, in Gods vaderhanden over te geeven! Ook tot deezen zegepraal verfterkt ons de deugd. Haar licht verftrooit den nacht der vrees; in hare armen rust men zacht, zacht cok in het graf. Haar pad is rust; rust ook in den dood. Zij fluit den lijdzaamenvdie, ook onder lijden, haar getrouw bleef, met engelenblijdfchap de oogen, en bekroont zijn moeilijk dagwerk met een vrolijk avonduur. ]zt deugd geeft kracht tot een grootmoedig fcheidon! Ook  Ook de jongeling gaat, aan hare hand, in de lente van het leven, zachtlijk ten grave. De rechtvaardige is ook in zijnen dood getroost! Waarom zoude hij vertfaagen? voor wien zou hij beeven? wie op het pad der wijsheid en der deugd naar het land der onfterflijkheid wandelt, wie zijn leven Gode en der deugd toewijdde, wie zijne dagen met weldoen kenmerkte, en dus met een rijk beloonende bewustheid den eindpaal bereikt - kent geenen vijand, voor wien hij behoeft te fidderen. Hem verfchrikken niet de ijslijke gedaanten, welken het beangst geweeten zich fchept, niet de vrees voor den rechtvaardigen vergelder der eeuwigheid. Slechts hij, die zijnen tijd doordroomde, die kwaad- werkte, die kommer en traanen zaaide onder zijne broederen, met hunne zuchten beladen, ten grave daalt, moge over zijn verlooren leven treuren, moge angst en vreeze in de uure van het fcheiden gevoelen. De deugdzaame vreest den rechter niet. Wie van een zuiver hart is, met een edel bewustzijn naar een beter waereld overftapt, vindt den beloonenden Vader, die de zwakheden zijner kinderen liefderijk vergeeft, en hunnen oprechten ijvec.'met zuivere zaligheid bekroont. Wie edel leefde, kan den dood, als eenen vriend, te gemoet zien/ Hem verfchijnt dezelve in êene lieflijke gedaante.. Hetgeen de flaap voor den moeden pelgrim, hetgeen voor' den matten wandelaar de aankomst in zijn vaderland, hetgeen voor den gevangenen de vrijheid, hetgeen voor den droomen-  C na ) den een vrolijk ontwaaken, hetgeen voor afgefcheidenen een verrukkend wederzien is — dit is dè dood voor den lieveling van God! Hem roept dezelve op tot den oogst van fchoone daaden. Hrj heeft immers niet te vergeefsch geleefd; hij was de zegen van zijne broederen; hij heeft veel zaad van het goede uitgeftrooid, veele vruchten der wijsheid en deugd ingeoogst; hij daalt rijk ten grave. Dit is de fchat, die hem elders vergezelt. Haar aanlchouwen geeft hem kracht en blijmoedig, heid op het einde van zijne loopbaan. Hij kent nu die hoogere goederen, welker ongeftoord bezit hem ginds verwacht; hij reikhalst naar de ontraadzelingen, welken hij in het land des lichts'durft hoopen; hij verheugt zich, aan geene zijde van het graf vrij te zullen worden van de belemmeringen, onder welken hij nog zucht; hij heeft een voorgevoel, welk wezenlijkheid hem alleen de betere waereld belooft. En deeze lieflijke ruiling, dit oogenblik der vervulling van zijn vuurig ver» langen zoude hij vreezen? Misfchien de laatfte ontwaaking van het menschlijk gevoel vreezen? Zou hij voor den dood wel beeyen, Die hem, uit dit traanendal, 't Spoor tot zulk een eeuwig levea In het Godsrijk baanen zal? Laat dan vrij zijn vleesch bezwijken; Jezus bijftand zal hem blijken: Zoo wordt 's levens laatfte fnik Hem het zaligst cegeuMik. . Het  C «3 ) \ „ Het is volbracht!" welke zaligheid ligt in deze gedachte voor hem, die gaarne veel wilde volbrengen! Aan den eindpaal te ftaan, de laatfte hand te leggen aan het bezwaarlijk dagwerk, flechts nog eenige flappen voor zich Jg zien tot in het geliefde vaderland, de zorgen van het dikwijls kommervol' zaaijen te verruilen met de geneugten van het veilig bezit op den nabij'zijnden ochtend van den oogst - welk gevoel van rust, welke verwachtingen geeft deeze heldere voorftellmg! Welk eene belooning voor den edelen, die derzelver gewigt weet te bezeffen! Daar ligt nu de terug gelegde loopbaan achter hem, en vertoont zich aan hem gelijk een doorgewandelde landftreek, dewelke de laatfte ftraalen de avondzon nog eenmaal vriendelijk verlichten. De wandelaar denkt met een dankbaar gevoel aan de geneugten van zijne reize, en is echter blijde, dezelve te hebben afgelegd: hij ziet zich nu nabij het einde. Dit was het doel zijner pelgrimaadje, en is nu wel dra bereikt. Ook bezwaamisfen ontmoette hij op zijnen weg, ook met tegenfpoeden moest hij worstelen: maar nu zijn zij voorbij, nu is den ftrijd volftreden, nu is het goede volbracht, nu ftaat de edele, verrijkt met fchatten van wijsheid en lieflijke herinneringen der deugd, aan den overgang in eene betere waereld, werwaards zij alleen, van alles, wat hij bezat, hem volgen. Hij heeft ze gered uit zoo menigen ftorm,' hij heeft ze bewaard tot aan het einde. Weleer wist hij niet, of hij in het jj wor-  C "4 ) worftelen naar waarheid zegepralen, of hij zijne edele oogmerken ooit bereiken* zijne menschlievende ontwerpen doorzetten, zijne getrouwheid aan de deugd zoude ftaande houden. Nu is 't volbracht! volbracht het beroep van den deugdzaamen burger, den menfchenvriend, echtgenoot en vader! Nu legt hij den gantfchen last der zo -gen aan het graf «eden Hij heeft de overwinning behaald, die hij, ZO dikwerf, met vuurige aandacht fmcekte. God heeft hem veel goeds doen gelukken; de eeuwige heeft hem gefterkt in den moeilijken ftrijd. Voor hem ftraalen nu, in helderen glans, waarheid, godsdienst en geloof. Hij heeft de waardighe d verworven, om nu, wel dra, in Gods hooger rijk te leeren; hij verheugt zich, verplaatst te worden in een fchooner gewest, en aanlchouwt zijn e nde met een lagchend gelaat! — Dit is de zegepraal der deugd! hare waardij verzegelt het uur der voleindiging van den rechtvaardigen. — Waar vertoonde dezelve zich heerlijker, dan bij uwe voleindiging, groote Leeraar van het menschdom? Was het niet het terug zien op het volbrachte goede, hetwelk u in den laatften kamp verfterkte? — Ook in des levens bloesfem denken wij nu, zonder verfchrikk'ing, aan de rust van ons graf: gij immers hebt dezelve, door uw ontflapen, tot eene zachte fluimering gewijd. O wees ook hier ons heerlijk voorbeeld! Hoe gemoedigd fprak gij, nog verre van den eindpaal, reeds van het heengaan tot uw vaderlijke wooning! Hoe moedig en  ( n£ > cn gerust wijdde gij u zeiven aan den verfchrik-'lijkften dood! Met welk eene volkomere tegenwoordigheid van geest zaagt gij denzelven naderen! Hoe vervulde gij, nog in de laatfte oogenbhkken, den plicht der tederfte zorgvuldigheid voor de uwen! Hoe verduurde gij, met éene edele onderwerping, met eenen heiligen moed, den zwaaren kamp! Met welk eene blijde hoope gaaft gij uwen geest in Gods vaderhanden over! Gij had den Eeuwigen vereerd door heilige gehoorzaamheid, gij had uwe getrouwheid beproefd door dierbaare offeranden, gij had veel volbracht tot zegen van het .mensrhdom- Die g«irfrhe reeks van fchoone daaden zweefde, aan het kruis, voor uwe oogen; u klonk nog de dank der geenen, die door u gered waren in de ooren; voor u opende zich lieflijk het heerlijk toekomende. Gij zaagt, in den geest, de vruchten van het heil, door u voor de nakomelingfchap gezaaid lf- en gij ftierf blijmoedig. Wij gedenken uwen dood op dit heilig feest, en' fmeeken tot God: Vader! het einde van deezen rechtvaardigen zij ook ons einde! - ó dat wij eenmaal allen, op het, einde van onze loopbaan, met een vrolijk bewustzijn konden uitroepen: het is volbracht! Ö dat ook ons eenmaal het licht van waarheid en deugd ons pad naar de eeuwigheid ophelderde! Ó dat wij, reeds thans, onwankelbaar mogten overtuigd worden, dat geen offer te duurbaar is, om door hetzelve een vrolijk affcheidsuur maétig te worden. Ook wij zullen zacht ontflapcn, Ha wan»  C 116 ) wanneer wij naar, uw voorbeeld, bet pad van deugd en liefde bewandelen! Hoogheid en fchijn zinken weg aan het graf; alleen de herinnering van edele daaden blijft ons verzeilen. Alleen het vrolijk terugzien op het voorledine, verlicht de gewesten der toekomst. Wij prijzen u, gij voleindigde, voor de verzegeling van dit geloof. Gij hebt ons het pad tot een gerust influimeren gebaand. Wij doen de plegtige geloften, hetzelve te zullen bewandelen. Nog in ons fterven zullen wij op u blijven ftaaren. Uw beeltenis, dat ons thans ver-' kwikt, vertoone zich dan ter magrige verfterking aan onzen geestI TTw vieAf zij mi»f ons! 'k Zie vrolijk, vol vertrouwen, uit, Naar 't einde van Gods raadsbefluit, Als ik, van zonde en dood bevrijd, Dan zegevier op. dood en tijd. * * # De dood komt mij niet fchrikli'k voor; Hij baant mij 't waare levensfpour: Door 's Hoogften magt verwint mijn hart, Waar 't fterfbed dreigt, en 't fcheiden fmart. * * * Wanneer van ons, door yGod vereend, De laatfte hier heeft uitgeweend, Dan zien we elkander juichend weêr; Dau kent ons heil geen wisling meer. Heer  Heer onzer dagen! uw genaê Verzelle ons allen, vroeg en fpaê, Maak ons getrouw aan pligt eïj deugd, En krooue ons eind met vrede en vreugd. Hj LIEF*  t 118 > LIEFDE. Het was een grootfche gedagte van Jezus, een rijk der liefde en des vredes te vestigen, en de menfchen, door de heilige aandoeningen van de zuiverfte welwillendheid, tot één huisgezin te vereenigen. Zij zijn, 't is waar, reeds vermaagfchapt door de banden der natuur en van eene gemeenfchaplijke verordening. Een zelfde oorfprong, eene gelijke afhanglijkheid van een hooger wezen, een gelijke roeping, gelijke broosheid, gelijke terugkeering tot het ftof, gelijke hoop van onfterflijkheid; dit alles plaatst hen' in de klasfe van kinderen, die, door hunnen Vader, met gelijke liefde, tot één groot doel worden opgevoed, en bij welken het burgerlijk onderfcheid geenen invloed op het Hart moest hebben. Doch, 'waan en bijgeloof verleidden hen eenmaal, om deeze groote leer te vergeeten, die heilige wetten der natuur niet te achten. Toen verfcheen Jezus Christus, om de verdwaalden weder tot ééne familie te verzamelen, om, door de leer van zijnen en onzen Vader, de fcheidsmuur af te breken, welke een godsdienstig wangeloof had opgericht, om de menfchen door dén godsdienst weder op te leiden tot zuivere liefde, om in de geestrijke aanbidding van den Eeu-  C «9 ) wigen, hun een niéuw fteunpunt van vereeniging fe geevenv hunne fluimerende aandoeningen weder óp te wekken, de verfcheurde banden weder aan te hechten, en een nieuw familie • verbond te (lichten. Dit behoorde tot het plan van zijn leven; dit tot de oogmerken van zijn dierbaar offer. Liefde tot God en tot de menfchen was de inhoud van Zijne voorfchriften; liefde predikte zijn voorbeeld; liefde leidde hem tot den heuvel des doods. — O, dat gij uw heerlijk doelwit geheel bereikt ha 1, gij voleindigde verlosfer! dat uw geest, de geest der liefde, zoo ais dezelve thands in onze harten leeft, ons fteeds bezielde en geleidde! dat deeze heilige vergadering het afbeeldzel der liefde ware in het gantfche leven der uwen! Hoe zijn wij in haar zoo zalig! hoe zwijgen thans de beuzelachtige, baatzuchtige neigingen en hartstochten, die, helaas zoo dikwijls! in de luidruchtige woelingen deezes levens, ons pijnigen en van elkander fcheiden: hoe is nu die doodelijke koelheid geweken, met welke wij anders, misfchien, de wenfchen, geneugten en fmarten onzer broederen onverfchillig voorbij gingen. Veiftomd zijn de toonen van nijd, van afgunst en van wraak — ach, dat zij voor eeuwig mogten verdommen! Stilte, rust en liefde wijden deezen heiligen kring tot een treffende beeltenis van ons toekomend beftaan in het land van eeuwige rust. Wij reiken elkander de hand van broederfchap: vergeeten zijn thans de nietswaardige Betrekkingen van het leven, die wij toch eenmaal H 4 «m  C 12© ) aan het graf zullen moeten neder leggen. Wij zijn teruggekeerd tot de natuurlijke gelijkheid van ééne roeping en ééne hoop: wij herinneren ons hier, met vernieuwde levendigheid, onze gemeen-fchaplijke reize naar den hemel: wij vallen neder voor hem, die onzer aller God en Vader is.; wij verzamelen fterkte uit de gedagte aan U, onzen yerhevenen leeraar: wij naderen het altaar en zweeren u h^er, bij het gedenken aan uwen grootmoedigen dood, zuivere, algemeene, heilige liefde.. Wij fmaaken rust, en een voorgevoel van den toekomenden hemelvrede in het land der eeuwige rust. O dat deeze rust der liefde ons ook van hier verzelde in den kring der afleidingen deezes levens! dat zij eenmaal het uur van onze affcheiding mogt heiligen! Dit was uw wensch, voleindigde Verlosfer! Liefde was de eisch van uwe laatfte vermaaningen; liefde bragfr u op het lijdensfpoor; het heerlijk uitzicht op den zegen der menschheid fterkte u in den laatften ftrijd. Dat liefde ook ons verfterke! Zij leere ons zegepraalen over ons hart, zij leere ons dulden en vergeeven; zij maak ons mildaadig en groot, zachtzinnig en moedig; zij verheffe ons, wanneer wij verwaardigd worden, voor het welzijn van onze broederen te lijden; zij verfraaije ons het uitzicht in gindfche gewesten, waar eenmaal de uwen allen tot hoogere zaligheid rijp worden! Niet flechts een teerhartig gevoel zal ons, in 't vervolg, meer opwekken tot weldoen, neen, het denkbeeld van plicht, van den x , , hei-  C Ï2T 3 heiligen wil des liefderijken Vaders der menfchen, van uwe dierbaare bevelen, van de waardij der menfchen, van hunne eerwaardige voorrechten zullen ons voor iedere onrechtvaardigheid beveiligen, zullen ons hart tot het zuiverde medegevoel ontvonken, tot de ijverigfte werkzaamheid opwekken. Wij zullen werken voor den zegen der waereld, leeven in anderen, gevóélen met anderen. Wij zullen, met eene zuivere deelneming, vrolijk zijn in den kring der vrolijken, in Jiunne blijdfchap ons verheugen; en, door ongemaakte vreugd, hunne vreugd verhoogen. Wij zullen ons hart voor het zegenend medelijden openen, met eenen verzachtenden troost den lijdenden verkwikken, met een teder gevoel van broederliefde de traanen der bedrukten doen opdroogen. Onze liefde omvat allen! Wij zegenen allen als metgezellen op den weg naar een beter leven, wij eerbiedigen in hun den genen, die hen fchiep tot waarheid, tot deugd en onfterflijkheid. De bedrieglijke fchijn van glansrijke daaden zal ons niet meer misleiden! Wij eeren de ftiHe deugd, de onbemerkte werkzaamheid Groot zij ons, ook in den afgezonderdften kring, ieder, die naar de wetten van den Allerheiligften wandelt, en zijne gehoorzaamheid door een ftillen kamp doet blijken; gezegend zij van ons ieder, die voor het heil der menfchen werkzaam is; hooger geacht, dan de held, dien de geichiedenis vereeuwigt, de edele, die, ook onde; traanen, zijnen plicht betracht! Verbannen uit ons  hart zij ieder baatzuchtig terug zien op ons zeiven! Wij leeven voor uw groot ontwerp, aanbiddelijke Verlosfer der waereld 1 tot de uitbreiding van het rijk der waarheid en der deugd, tot de vervroeging Van een tijdftip van algemeenen vrede en eendracht. Bezield met deeze groote bedoeling verheffen wij ons tot de moedigfte zelfverloochening, en zegenen de offeranden, welken wij aan de menschheid toebrengen. Wij verzamelen hiertoe krachten uit uw voorbeeld, verheven Voorganger! Gij ftierft den dood der liefde! Wij tellen ons, met eene trotfche vreugd, tot de Uwen, omhelzen elkander in den geest, belooven elkander onderling, in dit plechtig uur, de getrouwfte vervulling uwer heilige bevelen, uwer laatfte vërmaaningen — liefde en eendracht — verheugen ons over de heerlijke vruchten, welken onze befluiten zullen opleveren, en aanbidden God, die ons door u verfterkt, in het worftelen naar voleindiging! O, wanneer wij eenmaal het doel bereikt hebben, wanneer ieder overblijfsel van vooroordeelen ontwijkt en ieder hindernis der liefde verdwijnt, wanneer wij in uw hooger rijk leeven, alwaar zuiverer deugd het verbond des vredes heiligt, wanneer wij eenmaal onder de verklaarden wandelen — ö hoe zalig zullen wij dan zijn door liefde! Heilig, heilig is de bandj Die den ftervelingen Samen hecht door 's Hoogften hand, Kroont met zegeningen, Za*  ;&ögjdt der maatfchappij Hier ten deel gévallen! Zulk een Schepper eeran wij, Vader van. ons allen: s * * Ja ega Vader, die altijd Voor ons heil blijft waaken; Die z\j» kindren wijd en zijd Wil gelukkig maaken; Dis den trotfchen overmoed' Breidelt in zijn puogèn, En het nederig gemoed Opbeurt uit den hoogen. # * * po&, die 't al te vcorfchijn bracht Blijft fteeds aller hoeder. Wie zijn. medemensen veracht, Hoont in.hem zijn' broeder, ! Hoont zijn Vader, die hem fchiep* Die zijn kroost genegen In 't gezellig leven risp, Tot .elkanders zegen. * * » Zou ik niet in leeren druk Met mijn' Broedren lijden? Zou ik niet in hun geluk- Mij met hen verblijden? rtZij  C 13* ) 't Zij mijn'naasten treurt of juicht, 't Gaat mij btide aan 't harte: 'k Deel, .a/s 't leed hen neder buigt, Meer nog in zijn fmarte. * m i Broeder, 'k wil n, zo ik kan, Gaarne helpen draagen: Is 't onmooglijk; dan, 6 dan, Wil ik met .u klaagen. Stort uw traanen in mijn' fchoot; Staak uw bange zuchten; 'k Zal u troosten in uw' nood, Tot uw rampen vluchten. « • * Zo zult ge eens, na 't leed verblijd, Dankbaar mij omarmen, En ook over hem die lijdt, U, met mij? erbarmen; Ja, ook mij, in 't ongeval, Zelfs in de oogenblikken Als mijn einde nadren zal, Met uw troost verkwikken. UT-  C 125 ? UITZICHTEN IN HET TOEKOMENDE. Dat het geduurig beter moge worden, reeds hier op aarde: dat de menschheid fteeds meer en meer moge naderen tot de rijpheid van het meer volmaakte — dit was het vuurig verlangen, het groote doel der pogingen van alle wijzen der oudheid. Door deeze hoop bezield begonnen zij hunne werkzaamheden; derwaarts worftelden zij; aan dit dierbaar doel brachten zij hunne offeranden toe. Hiertoe te werken, was ook het groote plan van Jezus. Den nacht van bijgelovigheid te verftrooijen, en de menfchen te leiden op de lichtrijke baan der waarheid; uit den weg te ruimen, hetgeen hunnen voortgang belemmert; hunne zielen te verheffen door den edelen trots, dien de bewustheid inboezemt, naar godegelijkvormigheid te ftreeven, en hunnen moed te verfterken door een vrolijk uitzicht in het toekomende, daarvoor leefde, daarvoor ftierf de Godli:ke! Zijn dierbaare nalaatenfchnp voor ons was de voleindiging van dit ontwe.p. Dat élk, wie nu den Verhevenen eerbiedigt, zich door het geloof verfterke, dat het eenmaal beter zal worden.1 en hem thans plegtig de g 1'fte doe, met kracht en moed daartoe te zullen medewerken, dat het beter worde. O, hoe ver-  C 126 > verheft ons dit geloof: deeze hoop verfpreidt licht over 't measchlijk leven en deszelfs werkzaamheden; dit uitzicht in het toekomende vervrolijkt alles.' Nu blijven wij ons oog niet flechts vestigen op "dit kortftondig aardfche leven; wij begeeren geen gantschlijke en almachtige verandering door onze werkzaamheden tot ftand te brengen; wij cifchen niet, hier reeds de vruchten van onzen arbeid te aanfchouwen: — neen, wij vergenoegen ons, mede te werken ter bereiking van Gods oogmerken; wij vertrouwen de eeuwige Voorzienigheid, onder welker beftuur het zaad van het goede rijpt; wij aanbidden God, met dankzegging, voor het vermogen van nog zegenrijk na onzen dood te kunnen voortwerken; wij ftaaren op de verre toekomst, uit welke ons ontwikkeling van vermogens, voleindiging en hoogere vrijheid van geest te gemoet ftraalen. Wanneer dan ons hart treurt over onderdmkte vermogens, over menschlijke afdwaalingen en zwakheden: wanneer het hoopen van den edelen in kommer verandert; ach, wanneer wij reikhalzen, in de verbijsteringen des levens; naar den hemel van rust, die, in de uuren van godsdienstige aandacht, ons zo zeer bezaligde; wanneer wij met ons zeiven kampen; wanneer wij treuren over wederkeerende gebreken —"dat ons dan het geloof verheffe, hetwelk gij, ö Godlijke verzegelde: dat het beter, dat alles eenmaal volmaakter zal worden! Laat ons dan worftelen, dat wij, reeds hier benedan, den beteren toeftand naderen, dat een  C «7 > een helderer kennis, hoogare kracht ter deugd e» eene meer onwankelbaare rust ons geluk vermeerdert , en wij ook' onder de menfchen vrede en vreugd verfpreiden. In ons ligt de kracht, omhoog te ftreeven naar eenen beteren toeftand; al wie dezelve ontwikkelt en oeffent, al wie, met ftandvastigheid, worftelt naar wijsheid en deugd, al wie den kamp niet fchuuwt met dat geen, het welk ons tracht neder te drukken, en het verheffen tot reiner zaligheid verhindert; al wie haakt en met kracht ftreeft naar licht en vrijheid — zal voldoening vinden van zijne heilige begeerte, zal hier reeds een hoogeren vrede gevoelen, zal, ook wanneer rampen zijn oog in traanen baaden, echter dankbaar roemen, dat het nu beter met hem is geworden, — en, des te vuuriger aanbiddend* z ch over de eeuwigheid verblijden, waar hij eenmaal fcliielijker rijpen zal tot hoogere volmaaktheid! - O laat vrij menige vreugd des levens verdwijnen, menige aardfche wensch verijdeld worden, menige droeve zorg ons kwellen! Brengt dan niet alles, wat wij, geleid door den vader der menfchen, gevoelen en ondervinden — brer.gt dan niet alles ons nader tot het groote doel? Staat dan de groote waarheid niet onwankelbaar vast, dat den geenen, die God liefhebben, alle dingen ten behten dienen? En zal dan deeze kamp met ons hart, met zwakheden en twijffelingen, met zorgen en wederwaardigheden, met in- en uitwendige vij- an-  C "8 ) anden — zal dezelve niet eenmaal, aan het graf, een einde neemen? niet heerlijk beloonend een einde neemen voor hem, die denzelven, met kracht en getrouwheid, heeft doorgeftreden ? Vestigt uw gezicht op den verhevenen lijder, wiens zegepraalende voleindiging wij vieren: ook hij ging eindelijk in tot de woonplaats der rust; op den zoelen avond zijnes levens volgde de morgen van zegepraal en vrijheid. Ook voor ons flaat eenmaal het uur der bevrijding, der vervulling onzer heilige hoop. Wij rijpen tot volmaaktheid, en door haar tot een eeuwig geluk: het zal eenmaal beter worden! Niet altoos zal ik wandelen in het duister dal, in het land van dwaalingen en te leur Hellingen; niet altoos kampen met onzekerheid en twijffelingen. Eenmaal gaa ik over van het geloof tot het aanfchouwen. Hier blijft het hoogfte weeten Hechts ftükwerk; hier worftelt het bijgeloof met de verlichting, het licht met de duisternis; hier bedekt nog zoo veelen een digte (luier; hier vind ik opgaaven en raadzels, welker oplosfing ik aan deeze zijde van het graf niet durf verwachten; hier ftrek ik mij, dikwijls te vergeefs, uit naar licht en waarheid. Het zal eenmaal beter worden! Ik wandel, dooide avondfchemeringen van dit leven, den morgen der eeuwigheid te gemoet, die brengt mij tot het licht en tot de vrijheid. Hoe zal zich daar alles aan mijn verlicht oog in hoogere klaarheid vertoonen, hoe daar de dwaaling ontvlieden, de nevel verdwijnen, de onzekerheid ophouden. Daar zullen mij  C 129 3 mij de rampen der bange twijffeling niet meer kwellen, daar zal ik in volkomen famenbang aanfchouwen het geen ik hier flechts ftukswijze, afgezonderd van het geheel, kende, daar, met diepe aanbidding, voor heilig en goed erkennen, wat ik hier flechts met kinderlijke onderwerping, in het geloof aan den Ondoorgrondelijken, billijkte! — Niet altoos zal de kamp met zinlijkheid en zwakheid duuren. Hier zucht nog mijn geest onder den druk van zijn gebrekkig hulfel, hier ftaa ik onder den invloed van uiterlijke dingen, hier werkt het verganglijkc nog zoo machtig op mij. Hier gevoel ik mij dikwijls ellendig door mijne eigen fchuld, wefcklaagend over mij zei ven, wanneer de zonde mij verrascht. Hier vordert de volbrenging van het goede dikwijls dierbaare opofferingen; hier wordt mijn vrede vaak door «mij zeiven gcftoord, mijne rust afgebroken, de tevredenheid met mij zeiven verijdeld. Het zal eenmaal beter worden! Mijn pad leidt naar het land der wijsheid. Hoe zal ik juichen, wanneer, eerlang, mijn geest van dit hul-_ zel zich losrukt, wanneer hij zich verheft boven het verganglijke, wanneer de kamp geëindigd, de prijs behaald is! Wanneer ik intree.de in de gewesten van reinere deugdbetrachting, wanneer aldaar mijn wil meer gereinigd, mijn gevoel heiliger, mijne kracht meer verhoogd is, en ik op die wijze in mijn oprecht poogen gelukkiger flaag; wanneer, ip den kring der verklaarden, mij een zuiverer gevoel bezielt, wanneer ik mij op een hoogeren trap  C 130 ) geplaatst zie, verheven tot den rang der onlterflijken, wanneer ik aldaar min belemmerd mag arbeiden naar de oogmerken van den Eeuwigen, die ik nu duidelijker erken, aldaar niet meer op' het onzekere zaaije, aldaar terftond ontvang en geef, en een oneindige kring van heilige werkzaamheid zich aan mijn gezicht vertoont! — Als dan zullen ook de zorgen verdwijnen, die, mij hier nog ter neder buigen: ik kamp, wel is waar, hier reeds met dezelven, ik ftreef wel daar naar, dat mijne onderwerping, mijn vertrouwen op God, mijne gerustheid de overwinning mogen behaalen. Doch, hoe dikwijls ftelt mijn eigen hart mij niet te leur; hoe zinkt fomwijlen, in dagen des tegenfpoeds, mijn moed; hoe ontbreekt het daar dikwijls den fterveling aan fterkte van geest! Ach, hoe ménig een legt eerst het pak zijner zorgen bij het graf neder, en voleindigt zijnen loop niet dan met trranen! Maar als dan zal hij verkwikking fmaakeiiï Eerlang, wanneer ik de eindpaal der verklaaring heb bereikt, dan is het moeijelijke pad afgelegd; dan is de beproeving volbracht, de fmert overwonnen; dan worden de traanen opgedroogd, door menschlijke verdrukking uitgeperst; dan bedroeft mij niet meer het onrechtvaardig oordeel derzulken, die mij miskenden; dan rust mijn oog in gindfche lichtrijke gewesten, en ik adem vrijer. Ginds is het vaderland van vroome zielen! daar, waar onfchuld en deugd woonen, daar heerscht vrede! Ginds behoef ik voor geen erglistigheid te vreezen; ginds  C xf J ginds wordt de waarheid aangebeden, welker glans de fnooden hier beneden niet kunnen verdragen; daar wordt de deugd geëerbiedigd, welke de waereld hoon.'e, de edele ijver, die hier, onder traanen, volhardde, met vreugd en zaligheid beloond. Ginds is de reine' wil de band van heilige vriendfchap in den kring der verklaarden. Ginds zal het beter met u worden, gij mijne broeders, voor welken, hier beneden, het licht der waarheid nog niet opging. Ach, hoe veelen wandelen nog in de fchemering, zuchten onder vooroordeel en, maaken zich ellendig door verblinding, verd'enden, wegens hun goed hart, een beter lot. Millioenen kennen hunne verordening, hunne waardij, hunne krachten nog niet: millioenenmisbruiken dezelve tot dwaasheid en zonde. Veelen worden verhinderd aan hunne vrijere befchaaving door hunne omftandigheden, verleid door voorbeelden, ter neder gedrukt door zorgen. Veele heerlijke vermogens blijven onontwikkeld, veele vatbaarheden ongebruikt, menig voortrefiijke aanleg fchijnt te vergeefs gelchonken. Doch dit fchijnt flechts zó. Verhef uw gezicht tot liet toekomende, zie verder dan op dit beginnend tijdvak, verzei, in den geest, uwe broederen, tot de volgende trappen van hunne btftaanlrkheid, en een nieuw helder gezicht zal u verkwikken, groote milde hoop voor die genen, die God, zo Wel als u, fchiep tot een eeuwig voort^a.m, zal u vervrolijken. Alles zal eenmaal volkoffleiier worden! Hetgeen hier fkchts' Ia  C 132 > begon, volcindige bet toekomende, betgeen hier kiemde, zal ginds heerlijk rijpen. Op de jaaren der kindsheid volgt het tijdvak van den manlijken ouderdom. In het rijk van den Albeminnenden en Alwijzcn is geene kracht verfpild: zij ontwikkelen zich allen en gedeijen tot volmaaktheid- Onafmetelijk is de loopiaan, die ginds voor den onfterflijken zich opent. Ieder aanleg zal daar eenmaal ontwikkeld, ieder bloeslem van het goede gekoesterd, ieder kiem van deugd vruchtbaar gemaakt, ieder edel'gevoel verfterkt, ieder heilig voornemen ten uitvoer worden gebracht. Eerlang rijst voor ons allen, aan het graf, een heldere morgen. Zijn licht zal allen omdraaien, en dan verdwijnen alle hinderpaalen van waarheid en van deugd. Daar zullen allen, door God tot een eeuwig geluk geichapen, verplant worden in een beteren grond, alwaar iedere kracht zich ontwikkelt, waar ieder overblijfsel van vooroordeelen en verblinding verdwijnt, waar de dwaalende verlicht, de wankelende verfterkt, de verleide verbeterd zal worden. Eerlang zullen zij komen, van het Oosten en van het Westen, alle die edelen, welken zich, in den ftaat van beproeving hier beneden, voor den hemel vormden, en zich vereenigd vinden in het hooger rijk van den Vader. In hetzelve is vrijheid, vergoeding voor rasvoorbijgaande ellenden, ontwikkeling, voleindiging, zaligheid! Alsdan, wanneer wij, even gelijk thans, tot heilige oogmerken voor u, Verlosfer, verzameld zijn,  (133 ) zijn, dan verheft zich onze lofzang, ter eere van U, die ook ons. zaligde door leer en voorbeeld; dan vieren wij U ter eere, gelijk thans, een feest der dankbaarheid; dan prijzen wij U voor den zegen van Uw lijden,' ook voor den zegen der gedagtenisviering van uwen dood, ook-voor den zegen van dit heilig uur! — 6 Beste troost der fterflijkheid, Die 't hartverkwiükcndst licht verfpreidt! 'k Geloof een eeuwig levcn_ Ach! zo mij deeze troost ontviel, Hoe zou mijn radelooze ziel Niet voor de toekomst boeven! Waar zogt mijn fel gefold gemoed Dan heul in bittren tegenfpocd? Dan waggelde ik aan mijnen ftaf, Door 't aakligst jammerdal, naar 't graf: Dan zweepten mij de ellenden Langs de ongewisfe levensbaan: Dan zou ik 't jammerlijkst beftaan In bangen doodsangst enden. Wat wordt de vreugd van 't aardsch geflacht, Bij 't denkbeeld van dien naaren nacht! En is de korte levensvreugd Nog altcos wel het loon der deugd ? I j Moe*  C '34 ) Moet zij niet dikwerf klaagen, Terwijl de boosheid zegeviert, In dartlen voorfpoed welig tiert, En vroomcn blijft belaagen? VV=iar prangt idet al de flaavcrnij? Wat hart is hier van dw.aüng vrij? * * * ö Welk een heil! ik weet gewis, 'k Weet, dat mijn ziel onfterfiïjk is, Dat haar geen dood kan trefTen: Al zinkt dan 't lijk in de aard', geen'nood Zij zal zich over graf en dood In zegepraal verhenen. 6 Zalig fterven! welk gewinl Gij voert mij 't hemelsch erfrijk in. * * * Hoe klopt mij 't hart! mijn zielgezicht Befchouwt van verre in 't eeuwig licht Reeds de aangelande fchaaren, En aller vroomen talloos tal, Dat immer de aard' bevolken zal, Tot dat we ons loflied paaren, En dankbaar knielen voor den troon Van God en zijnen grooten Zoon. AAN-  C 135 > AANLEIDING TOT GODSDIENSTIGE AANDOENINGEN E N VOORNEMENS. Met hoogheid en zachtheid, met waardigheid en liefde wandelde Jezus Christus op aarde. Wij vestigen, eerbiedig, ons gezicht op hem, bij de feestviering van zijnen dood, en aanbidden, met eene vuurige dankbaarheid, den Eeuwigen, onder wiens Vadef - beftuur hij werkte. Gewijd aan den dienst der waarheid, geleid door een heiligen ijver voor het goede, gefterkt door godsvrucht en liefde, leefde de Godlijke tot zegen der menschheid, luisterde alleenlijk naar de eerwaardige roeping van zijnen plicht, volgde alleenlijk den inwendigen aandrang om nuttig te zijn, en offerde de beste geneugten des levens, het vuuxigst verlangen van het hart, den bloesfem van zijn kortduurend aardsch beftaan op aarde op, aan het groot ontwerp van anderen te verblijden, te vertroosten, te zegenen. ^ * Noo.£  C »3« ) Nooit deeden de bekooringen van het kwaad hem wankelen, nooit verfchrikten hem gevaaren, nooit vermoeide hem ondankbaarheid. Reinheid van het hare geeft moed, liefde ontvonkt, vertrouwen op God verfterkt, gevoel van plicht verheft, tot waare grootheid. De echte deugd zegepraalt en haare waardij wordt verheerlijkt in den ftrijd. Zegepraalend heeft Jezus Christus dien doorgeftreden. Hij werd gehoorzaamd tot den dood! — ö Hoe eerwaardig en vei heven vertoont hij zich thans voor onzen geest, als den waaren menfehenvriend! Hij, de 'leeraar der onweetenden, de trooster der bedroefden, de lieveling van God, de roem der menschheid, ingewijd tot de onfterflijkheid. Niet te vergeefs bracht hij der menschheid dierbaare offeranden. Het zaad ging op, 't welk hij, wandelende in liefde, uitftrooide. Eeuwen zijn vervlogen, en nog rijpen de vruchten van zijn zegenend zaaijen: nog wan elen millioenen in het licht, welks linialen hij verfpreidde, gevoelen zich zalig door volbrenging van zijne heilige wetten, en gefterkt door de kracht van zijn heerlijk voorbeeld, richten zich op, in bekommering, door zijne vertroostingen, icheppen fterkte uit de grootheid van zijne ziel, en ontflaapen gerust in het geloof der onfterflijkheid, 't welk hij in den dood verzegelde. Wie kan de volheid der zegeningen overzien, welken Jezus Christus verfpreidde? Licht en gerustheid, vrede en hoop bracht hij op de aarde. Ó Hoe danken hem nu, in  C *37 3 in het land der verklaaring, de zaligen, die doqt hem aan de deugd weder gegeeven, onder bange beproeving gefterkt, in rampen bevestigd, en voor den hemel werden gevormd ! Zoo veel vermag één groot, uitmuntend man te werken! Zoo veel vermag de reine, heilige wil. zulk eene" zegenrijke kracht ligt in den mensch verborgen; zoo werkt bij voort, wanneer zijn bekleedfel reeds in ftof en asfche nederzonk; zoo werkt hij voort van gedacht tot geüacht, onderhoudt het geloof aan de menschlijke waardjevoedt een edelen trots oP de echte waarde van den mensch, en verheft het gezicht der ftervehngen tot God, den eeuwigen geever van het goede, tot den hemel, waar deeze kracht zich eerlang nog heerlijker zal ontwikkelen. Ach, dat wij dikwijls aan dat betere toekomende mogten denken! dat wij over het uur der voleindiging ons verheugden: dat wij, van een hooger verlangen doordrongen, weg zagen over het vergangiijke, en daar opheldering, voldoening, volmaaktheid zochten, waar het hooger genot onzer beftaanlijkheid begint! Wanneer hier reeds een rijkdom van zulke krachten zich omwikkelt, hier reeds de wonderen der godlijke liefde zoo rijkelijk verfpreid zijn, hier reeds de volheid van geneugten mij verkwikt, hier reeds, in heilige uuren, een zuiverer gevoel het hart ten hemel doet verheffen - wat zal ik eenmaal zijn, hoe werken en genieten, in het land I 5 der  ,C 138 ) der vrijere ontwikkeling, waar Jezus Christus den loon der getrouwheid ontfing! Gij, Voleindigde, hebt ons den weg tot den hemel, tot het Vaderland van rust, tot het land des lichts en der vrijheid afgebakend: gij hebt de baan tot de waare grootheid, tot het omhoog ftreeven naar God, tot den gejukfta'at der zaligen gekentekend; gij hebt ze bewandeld! — Wij volgen u: wij verwijlen gaarne op eene aarde, waar wij, naar uw voorbeeld, geroepen zijn om zoo veel goeds te volbrengen. Wij danken God voor de volheid zijner gaaven; wij prijzen hem voor eiken lichtftraal der waarheid, voor elke kracht ter deugd, elke verfterking tegen de verzoeking, elke aanfpooring tot weldoen. Ook in rampen zij ons hart ftil. Dan eerst, wanneer wij alles volbrachten, daale voor ons de avond des levens, en dan zij ons einde zacht en helder! Tot dit einde nadert, willen wij ons vormen naar u, naar uwe leer, naar uw voorbeeld. Alleen diegenen, welke rein van harte zijn, zijn Gods lievelingen, zijn waardig de heilige geneugten aan geene zijde van het graf. Alleen diegenen, wier hoogfte wensch veredeling van ziel is, vinden nooit zich te leur gefteld, vinden eeuwig hun haakend verlangen voldaan. Alleen diegenen die tot hem bidden in geest en in waarheid; zijri zijne waare vereerers. Alleen in het hart, door eendracht en vrede bezielt, woont het gevoel der godlijke liefde. Wie omhoog ftreefc naar de ver- lich-  ( IS9 > lichting der deugd, verzamelt fchatten voor de eeuwigheid. Wie op den Vader van allen ver. trouwt, gevoelt eene zachte gerustheid, en wandelt blijmoedig. Wie de geneugten der mcnichen bevordert, en de traanen der ongelukkigen doet opdroegen, eert God. Wie het erkende goede met een heilige getrouwheid opvolgt, tracht naar het hoogfte kleinood der menfchen, de vrijheid van den wijzen. Wie voor de groote oogmerken van God leeft, gaat in den dood henen tot den Vader. Wie volhardt tot aan 't einde, wordt zalig. Zoo leerde de verklaarde, het feest van wiens dood wij thans vieren. Te volbrengen, hetgeen hü leerde; te voltooijen, hetgeen hij begon - was Sne laatfte bede aan zijne geliefden. Dit te vervullen, zij onze roem! het is de eenige reine offerande welke dankbaare liefde hem kan toew,jden Wat hij leerde, volbracht hij zelf; verzegelde bii met zijnen dood. Langs een moeilijk pad klom hi op tot grootheid. Met heldenmoed bevestigde m in lijden'zijne eerbiediging van het goede zijne overleving aan God, zijne menschLevendhetd, zijn geloof aan een eeuwig leven. ' 6 Dat wij hem gelijkvormig wierden, den verhevene*, die de waardij van ons geflacht verheerlijkte! dat zijn geest op ons rustte! dat ons befluit, naar zijn voorbeeld te handelen, tot volb.eng.ng rijpte! dat deeze heilige drift voor het goede, deeze reine eerbiediging van waare grootheid, dit verlangen naar haar ons geduurig bezielde; dat g  C 140 3 ons verzegelde in het gewoel des levens; dat zij ons hefchermde in den ftrijd, tot welken de wil des Eeuwigen ons misfchien nog oproept! Wij willen dien ftandyatstig ftrijden! Wij aanbidden God, die ons beriep tot den zegepraal der rede en der deugd, die ons kracht verleende tot het omhoog ftreeven naar de vrijheid van den geest; die ons daarin een zekeren waarborg ichonk van onze onfterflijkheid! Ach, dat wij hare zaligheden waardig wierden 5 dat wij de waarde der menschheid door onzen wandel verheerlijkten; dat wij in alles de ftem van het goede volgden; dat, eindelijk, vrede met ons zeiven, en overeenftemming van onzen wil met uwe heilige wetten, 6 gij boven alles verhevene! ons bezielden; dat wij reeds hier derwijze tot u naderden — dit, dit is de vuurige wensch van ons hart, dit zij eeuwig het hoogfte doeleinde van ons beftaan! — De waereld vergaat! de droom des levens vervliegt, de bekooringen der zinnen verdwijnen, de nevel der dwaaling wordt verftrooid bij het graf. Wat zou het baaten, wanneer wij ons nog lang over het aardfche wilden kwellen, wanneer wij naar fchijngoederen greetig bleeven haaken, wanneer wij aan het verganglijke onze krachten verfpilden, welken ons God, ter verkrijging van eeuwige goederen, verleende? Deeze zorgen leveren geen gewin voor ons op! zij bereiden ons flechts een te laat berouw voor die oogenblikken, wanneer het,  het bedrog ophoudt. Hij alleen, die den wil van God doet, féèft gelukkig in eeuwigheid. Hij alleen die rijk in wijsheid en deugd, met zalige herinneringen aan het voorledene, der voleindiginge nadert - gevoelt rust en vrede bij het graf. Alleen geestelijke zegeningen vergezellen ons in een beteren ftaat. God zal aldaar geeven eenen iegelijken naar zijn wei ken! — Zoo vloeit dan bij het graf de laatfte traan: zoo eindigt hier het zuchten der miskende onfchuld, en het ftandvastig geloof wordt gekroond. Zij, die met traanen zaaijen, zuilen met vreugde oogften. Er is nog eene rust voor handen voor het volk van God> Wanneer ik wandel aan geene zijde van het graf, zal ik, aanbiddend, in 't licht erkennen, wat hier in fchemering was ingehuld, zal ik, met een heilige dankbaarheid, God prijzen voor den zegen der aatdfche regenlieden. Wel dan Christen ! moedig de oogen Naar omhoog gericht, Daar de geest, aan de aarde onttoogen, Zweeft in 't ecu wig licht, In *t gewest, daar tegenfpoeden, Kriig, noch pest, noch honger woeden; Daar geen vriend zijn vriend betreurt. Of hun fcheiding 't hart verfcheurt. 5 Gewenschte dag der dagen, Die, van overal, Beroof)  C 14= ) Kroost en ouders, vrcnd en maagen, Weêr verëenen zalj Daar wij, wijzer met de wijzen, God voor eeuwig zullen prijzen, Die ons, uit deez' duistrcn nacht, In het licht des levens bracht. Dat dan ons hart ftil zij, xvanneer ook beproeving ons lot moge weezen! Zij loutert onze gezindheid, verfterkt ons geloof, verheerlijkt onze deugd, en heldert voor ons het toekomende op! Wij ftaaren op U, den Verlosfer, en wankelen niet in dagen des tegenfpoeds. Gij hebt geworfteld, en uw vertrouwen op God, uwe hoop zegepraalde. Gods heilige wil gefchiede! — Zoo willen ook wij bidden tot den Ondoorgrondelijken, en, even als gij, onze levensbaan met moed en gerustheid eindigen. Ach, dat wij eenmaal allen, op den rand van het graf, met een hemelfche blijdfehap mogten kunnen zeggen: Het is volbracht! Ja, ik zal verrijzen uit het graf; 'k Wacht blij dat tijd/lip af: Onfterflijk leven Zal hij mij namaals geeven, Die 't leven gaf. * * * Hier toch wordt het hemelsch zaad gezaaid, Tot hij 't voor eeuwig maait En guêrt in ichoven. Dank  C 143 > Dank zij in 't hof der hovet» Hem toegezwaaid! « « * Dag van juichen, die mij reeds verbeidt, En 't grootst geluk bereidt! 'k Zal dan verrijzen Om 's Hoogften gunst te prijzen In eeuwigheid. * * * -' Als een droomende, die eerst ontwaakt, Zal ik me, als gij genaakt, In u verblijden, è Dag; die. eens, na 't lijden Mijn heil volmaakt.  C 144 ) VROLIJK UITZICHT IN DE TOEKOMST. D e fcfirik des doods, des. graf kuils nacht, Vliedt, God der waarheid! voor uw macht! Mijn geest, waarin ge uw ftraalen fchiedt, Vreest nu 't bederf van 't ligchaam niet. * * * : Schoon mij deeze aardfche hut begeeft. Mijn ziel, die even werkzaam leeft, Befchouwt die (looping ongeftoord, En (tijgt omhoog naar fchooner oord. * * * Een fpreekend, innerlijk gevoel, Verkondigt mij een hooger doel; Dat ftreeven naar een eeuwigheid Is 't pad van 't heil, voor mij bereid. * * * Gij zijt het, liefderijke Opperheer! Dien ik als Vader ken en eer: Die zielwaardij toont hoe gewis Mijn hoop op 't hemelsch erfgoed is. Uw  C 14* ) * m a Uw woord leert mij dit zonneklaar t Maakt mijn geloof onwankelbaar. Hoe hoog is 't menschdom u verplicht, Door Jezus dierbre leer verlicht l O zalig uitzicht ook voor mij! Mijn ziel is tot verrukking blij. 'k Zie reeds van verr' de gloriekroon., In Christus 't Tijk genadeloon- * ... * * Daar blijkt me uw wijze raad, d God! Zo gunstig voor mijn eeuwig lof: 'k Geniet daar, vrij van leed en druk, Door uw genaê, 't volmaaktst geluk,. * * * ff Hoe fnaakt' ik reeds uw weldaên hier! AlgoeJheidl 'k dank uw hoog. bellier, Dat mij.geringen tegenfpoed Altoos zo rijküjk heeft vergoed. , * * * De kindschheid van mijn eerst bertaan Wijst mij een hooger uitzicht aan. Uw liefde, die mij hier geleidt, Blijft ook miju deel in de eeuwigheid.  * * * Tc Zie vrolrlc, vol vertrouwen, alt Naar 't einde van Gods raadbeiluit, Als ik, van zonde en dood bevrijd» Dan zegevier op dood en tijd. * * • * De dood komt mij niet fchriklijk voor; Hij baant mii 't waare levensfpoor: Door Hoogften macht verwint mijn hart, Waar 't fterfbed dreigt, Gn -t fcheiden fmart. * * * Wanneer van ons, door God vereend. De laatfte hier heeft uitgeweend, Dan zien we elkander juichend weêr; Dan kent ons heil geen wisling meer. * * * Heer onzer dagen! uw genaê Verzel/e ons allen, vroeg en fpaé, Maak ons getrouw aan plicht en deugd, En krooae oas eind' met vrede en vreugd. AAN-  C M7 > AANLEIDING TOT OPWEKKENDE GEBEDEN. Aanbiddend vallen wij neder voor U, den Heer van ons leven! Door U tot hetzelve geroepen, genieten wij ontelbaare weldaaden, die ons doen gevoelen, hoe goedertieren Gij zijt! Alles, water leeft, verzadigd Gij met welbehagen! Uit den mond des zogelings hebt Gij ü lof toebereid, zijn Hameien verkondigt uwe almacht, zijn toenemende wasdom uwe liefde. Welke heerlijke vermogens ontwikkelen zich in het leven van den mensch, onder uw vaderlijk opzicht; welke^ geneugten oogden wij niet in het leven, dat wij aan U toewijden; en met welk eene blijmoedigheid kunnen wij niet, op den laatsten avond, in het vertrouwen op hem, die den dood de macht genomen heeft, uitroepen: Onze affcheid is in vrede! Vader, in uwe handen bevcelen wij onzen geest! Want in den dood vinden wij — geprezen zij uwe vaderliefde! - een hooger leven, wij, die niet zien op het zichtbaare, maar op het onzichtbaare. Be: zwijken onze zinnen en zinkt het ligchaam in het ftof, dan zijn wij van onze overwinning over den dood verzekerd door Jezus Christus: Gij ftheidt K 2 de  ( 14* > de getrouwe vrienden van het goede en van deugd niet, dan om ze weder te vereenigen: Onfieiflijk leven Zult Gij ons geeven! Wij vergaan; maar Gij, ö Eeuwige! blijft. De uwen zijn wij hier in het leven; de uwen eenmaal in den dood!. In het leven: want dit is een gefchenk van U; in den dood: want op uw woord brengt dezelve ons nader tot het doel der voleindiging. Onvermogend, om al het goede te bevatten, 't welk deeze aarde ons aanbiedt, zoo lange wij leeven, ftamelen wij flechts van de zaligheid, die Gij ginds bereid hebt voor uwe vereerers. Tot haar leidt de dood. Hij verijdelt alle uitzichten en wenfchen voor het verganglijke; maar hij voldoet het verlangen naar het onverganglijke! Hij maakt een einde aan de vermaaken deezes levens; maar hij verfchaft eeuwige blijdfehap. Hij kost traanen, heete traanen van dankbaarheid en liefde; maar Gij, Vader, doet dezelven opdrogen! V> «55 Eerlang zijn wij aan het doel! Gelukkig zijn wij, wanneer wij dan alles getrouwlijk volbrachten: gelukkig hij, die zoo als Jezus Christus, zijne loopbaan eindigt: gelukkig wij, wanneer wij het uur van fcheiden vrolijk mogen zien naderen! Want, zift Gij ook in den dood nog onze Vader; wij  C 149 ) wij gaan dan heen tot U. Aanbidding zij U toegebragt, voor onze hemelfche hoop! Zij verfterkt den vermoeiden; beurt ons in rampen op; geeft kracht en gerustheid. Nu wandelen wij, met eene meer verhevene onderwerping, ook op het moeilijke levenspad; aan geene zijde van het graf openen zich voor ons lieflijker valleijen. Nu verheugen wij ons hartelijker over ons leven hier op aarde, eene nog heerlijker woonplaats za' ons ginds eenmaal opneemen. Nu beeven wij niet voor het einde van onze tegenwoordige pelgrimaadie; de dood is voor ons flechts een doorgang naar het land des vredes. Geloofd zij hij, die dit geloof door lijden en dood verzegelde: geloofd zij hij voor de kracht van zijn heerlijk voorbeeld! Hem brengen wij onzen lof toe op het feest van zijn ontflaapen. Het einde van deezen rechtvaardigen, zij ook ons einde! Ach, dat wij op zijn fpoor wandelden, dat wij in den ftrijd met de tegenfpoeden zegepraalden, dat wij met getrouwheid alles voleindigden! Alsdan beloont ook ons, bij liet graf, het gadlijk bewustzijn: het is volbracht! dan geeven wij onzen geest met blijmoedigheid in uwe handen over! ' Tot U, gij Verhevene! verheft onze geestl zich in dit heilig uur! Gij woont in een ondoordringbaar licht; en echter brengen millioenen geesten  C 150 ) u den dank toe, welken onze lippen flechts ftamelen, en prijzen den Vader onzes Heeren.' Wij paaren ook onze ftemmen met hun danklied, en verheugen ons over de zalige toekomst, die u ons beter zal leeren kennen en volmaakter danken. Hem, dien Gij tot zegen van het menschdom op aarde zond, naamt Gij van de aarde tot U op; en juichend ftaaren wij hem naa! Boven al ons denken verheven zijn de zaligheden des hemels; wat kunnen fterflijken van het toekomende bevatten? — Maar wij bevatten zijn woord: - ik gaa heen tot mijnen Vader, en tot uwen Vader! - eh bidden, gelijk hij voor ons bad: Ach, Vader, dat, waar Hij is, ook wij eenmaal mogen zijn, op dat wij zijne heerlijkheid aanfchouwen! *s=i Zegen, ó God! verfpreidde over de menigte zijner aanhangeren de dood van uwen geliefden! Zegen ook over ons en alle onze broeders! Uit liefde tot de menfchen zond Gij hem op aarde, uit liefde tot de menfchen gaf hij zijn leven! Wie bevat deeze wonderen der liefde en de volheid harer zaligheden! Wat zouden wij misfchien thans weezen zonder hem, zonder zijne leer, zonderde heilrijke uitwerkfelen van zijnen dood, zonder de zekerheid eener zalige voortduuriug in de eeuwigheid? Onuitfpreeklijk was zijn dulden en lijden; ach, leer ons de zaligende kracht van een on-  C 151 ) «overfchuldïgd lijden erkennen! Onuitlpreeklijk was zijn dulden en lijden voor ons; ach, verfterk pns, om hem te beminnen, gelijk hij ons beminde. Ja, uw voorbeeld, groote Zaligmaaker der merfchen, verfterke ons, omw/J, gelijk Gij, rechtvaardig als Gij, en als Gij voor onzen hemelfchen Vader te leevwj Hec verfterke ons, wanneer droeffenisfen ons prangen en de zonde over ons Wil heerfchen, met de overwccging dat ook de .verzoeking een einde neemt! - Ja, doe de beproeving van ons leven met dien troost eindigen; dat wij fterven, en gij ons opneemt in uwe heerlijkheid. ^ feS) ' Voor alles, wat wij zijn en bezitten, voor ons leven, ons leed en onze vreugde zij u onzen dank gewijd! O dat de groote bewijzen uwer vatlerlijke gunst, welken wij kunnen inzien - en hoe veelen van dezelven - gaan ons begrip te boven - ons mogten opwekken tot uwe daftkbaare wederliefde 1 Gij hebt ons allen bemind; voor ons allen is Jezus Christus geftorven; voor ons allen heeft hij h00g geprezen zij zijne liefde! - de onwankelbaare hoop van een eeuwig leven boven alle twijfelingen bevestigd. Ach, wat kunnen wij doen, om dat eeuwige leven te bejagen? U beminnen van gantfcher harte - en hoe zalig wordt niet het Bienschlijk hart door uwe liefde? De geest van K 4 >  < J5* X Jezus ontvonke en verfterke ons tot deeze liefde» Ook om onzen naasten gelijk ons zeiven te bemin^ nen, - daartoe fchenke ons, ö groote Verlosfer, uw voorbeeld nieuwe kucht i r;t *■ e cnosier' broeders J 1,lcwwe wacht! Gij ftierft voor uwe *S 6 ^ hem dan uwe heerhjkheid aanfchouwen. Tot deeze bhjdfchap m de eeuwigheid, in het zalig wedervinde, van Jezus, moete ons zijne leer en voorbeeld voorbereiden. U heiligde hij verftand en wil, geest en hart: hij leefde, hij ftierf voor tnme broederen. Zijn roeping op aarde was, TJ onder de menfchen in den mensch te verheerlijken; o dat zijn geest ons allen tot dit leven mogt Ver-  C 153 ) verteken, op dat onze geest u geheiligd en onberispelijk behouden worde tot op den dag zijner toekomst! feS^ <'daar ae in dankbre weêrmüi blaakt, Zijn liefde en lof mag zingen. Die toon, Zoo fchoon Voor de zinnen Doet van binnen De offeranden Met meer geur en ijver branden. K * * En zou die godgewijde gloed 't Erkennend overtuigd gemoed Jjiet meer en meer doorgloeijen ? ; Zou niet de goedheid van mijn' God ( Mi ja mond, om mijn gelukkig lot, Van lof doen overvloeijen ? Geen fmart Kan 't hart . Immer deeren, Of verneêren, Welks vertrouwen Op Gods liefde «n gunst mag bouwen, N  * <* sr- Ja, Godl uw goedertierenheid ; Is over al uw werk verfpreid, In onuitputbren zegen. Uw gadelooze liefde, uw magt, Die 't al uit niet heeft Yoortgebragt, Verzelt ons allerwegen. In raad En daad Uwer waardig, Zijt gij vaardig Alle ellenden Van uw kindren af te wenden. | * * Gij, God! gij zijt het hoogfte goed. Wat mag 't vertrouwend, vroom gemoed Niet van uw goedheid hoopen! Wat heil! de weg tot uwen troon Staat, in uw dier beminden Zoon* Voor alle zondaars open. In nood. Eu dood, Angst en fmarte, Kunt gij 't harte Sterkte geeven In de hoop op 'f eeuwig leeysn. feil  « c * God! leer mij zelf de zonde vliéfl, En altoos op uw goedheid zien In voorfpoed en in lijden. - Uw geest verfterk mij, dag, aan dag, Dat ik mij, door een vroom gedrag, Aan Uwen dienst moog' wijden l 6 Heer! Uwe eet En genade Vroeg en fpade Ons bewezen, Zij eeuw uit, eeuw in, geprezenl. AAN  AAN JONGE CHRISTENEN BIJ HUN EERSTE VIERING \ VAN HET H. A V- O-N D M A A L' Vertoeft nog eenige oogenblikken, eer Gij, met eede, de geloften van vroomheid én "liefde zweert. Gij nieuwe medegenooten van ons geloof, Gij, welken dankbaarheid en verlangen naar verfterking .in onzen kring bragten. Wij neemen U op in onze gemeenfehap met heilige liefde; wij aanbidden God, die u voor dit zalig tijdftip deed rijp worden, wij gevoelen, met U den'zegen van deeze oogenblikken. Mogt'Gij U nu ook gantfchelijk, al het gewigt van deezen ftap, de heiligheid der geloften, die Gij bereid zijt om af te leggen, en de ernftige verplichtingen, die Gij daardoor op U neemt, erkennen, ten einde deeze oogenblikken beflisfend mogten worden voor Uwe kracht ter deugd, geduurende uw geheele leven, en eenmaal voor Uwe gerustheid in de uure des doods — dit, dit is onze vuurige wensch, dit fmeeken wij voor U, welken God nu nader met ons vereenigt. Erkent,  kent, Geliefden! en gevoelt, wat de eerfte viering van Jezus dood voor zijne getrouwe vrienden is; welke veranderingen dit tijdpunt in hun moet voortbrengen, welke heilige verplichtingen het feest der gedagtenis van den Godlijken oplegt, van hem, die reine deugd leerde en uitoeffende; welke uitzichten zich ttiahs voor U, als meer gevormde menfchen, openen, en voor welke hoogere zaligheden Gij nu, pp het pad der verlichting, welke Jezus Christus veiip eidde, vatbaar kunt worden. Gij leefde, tot hier toe, in de onvergeetbaare gelukkige jaaren der kindsheid, wandelde zonder Zorgen, met .den vrolijken geest van onfchuld, aan de hand van wijze leidsmannen, ontfirgt onderwijs en verfterking door leere en voorbeeld. Gij kende nog niet de fterkere verzoekingen tot het kwaade, niet de gevaarlijke uitnoodigingen tot het afwijken van het pad der onfchuld, niet de aanloklëlen, die het havt met de ontroering van alle geiustheid en hoope bedreigen, met de veelvuldige btflommeringen van het menschlijk leven, die dikwijls eenen zoo moeilijken ftrijd, zulke dierbaare offeranden vorderen. Gij leefde in dagen des vredes, in den lentetijd van het zaaijen, waarvan wij nu bij u den zegen verwachten. Thans begint voor u een nieuw tijdvak.' Gij zijt gerijpt tot een eigen, vrijer denken, onderzoeken en beflisfen, zijt ingetreden in de jaaren, in welken men van den onderweezenen, denkenden mensch mag v^rrouwen, dat de Godsdienst nu voor hem zei-  < ito ) zeiven eene zaak van de grootfte aangelegenheid Voor het hart is geworden, dat hij nu vatbaar is om zich door Godsdienst en reden te laaten beftuuren, en dat hij daardoor waardig is geworden, om verplaatst te worden in de hoogere klasfe der zelfdenkende verëerers van God en Jezus Christus. Onzer aller gebed is verhoord. Wij zien U, met dankbaare vreugde, in den kring onzer godsdienstige aandacht; zien U bereid, bij het heilig feest der gedagtenis van Jezus, om hem, plechtiglijk, als den leeraar der waarheid en den bevrijder van de ellende der zonde te huldigen, u blijmoedig als belijders'van zijne eerwaardige leere te bekennen, haar eeuwige getrouwheid, en aan haren grooten verkondiger dankbaare gehoorzaamheid te zweeren, cn, aldus, nu zeiven de geloften op U te neemen, die voormaals in Uwen naam, met vertrouwen en liefde, den Eeuwigen gedaan werden. Het is een gewigtig, plechtig uur, hetwelk Gij thans beleeft! Hetzelve wijdt U toe aan de waarheid, voor welke Jezus leefde; het verplicht U tot dien ijver in de deugd, welken de Godlijke Verlosfer met zijnen dood verzegelde; het verheft Uwe zielen tot de vrolijkfte hoope; het opent U heldere uitzichten in die gewesten, alwaar God de getrouwheid beloont. Ach! dat deszelfs herinnering U altoos voor den geest zweeve in uw leven, U verfterke in den kamp der beproeving, U nog vrien-  ( ï<5i 3 vriendelijk aahlagche in liet oogenblik der beflisfing bij het graf! Aan den godsdienst, welken Jezus leerde, hebt Gij den zegen van dit uur te danken. Deezen godsdienst nu, geduurende uw gantfche leven, door uwen wandel te eeren, voor zijnen veredelenden invloed uwe harten te openen, zijne vertroos* tingen te omhelzen, zijne beloften op U toe te patfen, en hem dus, als edele vroome menfchen, getrouw te zijn tot aan het einde — is eene verpligting, welker vervulling Gij thans belooft. Dat dezelve U altoos heilig blijve - voor den vrede van Uwe ziel in het leven, voor Uwe gerustheid en hoop aan den rand des grafs, 'voor uw eeuwig heil - wenfchen wij dat voor U, en fmeeken met U tot God, dat hij U verfterke om deeze dierhaare gelofte te vervullen. Tot hier toe, kost Gij nog niet den geheelen zegen van den Godsdienst ondervinden; nog niet ondervinden, hoe hij fterkre verleent in den harden kamp, hoe hij ons ftaande houdt in de dagen de* beproeving, hoe hij moed en vertroosting inboezemt onder het fmartelijk fcheiden. En echter ook Gij jonge Christenen, moogt en kunt, volgens uwe kundigheden en ondervindingen, reeda beflisfen over de waardij van het geloof aan God, van het blijmoedig opzien tot hem, als uwen Vader, van de hoope eener zalige onfteiflijkheid. Wat ware, zonder dit, het leven der menfchen? Ho^ veel ontbeelden wij zonder hetzelve? Hue veeA L ge-  C ï6a ) gewinnen wij door dit geloof! Met welke aandoeningen zouden wij onder het gefchaapene omwandelen, indien het ons niet de liefde des Eeuwigen verkondigde? Hoe verloor dan alles voor ons de belangrijkfte betrekking! En hoe klopt nu, daarentegen ons hart zoo vrolijk, opgebeurd en getroost, zoo vol van gerustheid en hoope tot God, die hier ons zoo nabij is door de wonderen zijner goedertierenheid,. tot denwelken ons nu alles henen wijst, wiens voorzorg in alles zoo zichtbaar is, in wiens werken wij nu de hoogfte almacht en wijsheid aanbiddend vereeren! Hoe wordt ons ieder vreugde van ons leven, ieder vrolijk uur, zelfs ieder zinlijk genot zoo veel zoeter, meer veredelend en dierbaarer, wanneer wij dezelve heiligen door het dankbaar opzien tot haren goedertierenen geever! Hoe werkzaam was niet de gedagte aan den Allerheiligften reeds in uwe jonge harten! Hoe befchermde en bewaarde dezelve uwe onfchuld! hoe gaf hij U fterkte in den nog ongewoonen ftrijd tegen het kwaade! Hoe gevoelde Gij, op den avond van eenen wel doorgebrachten dag, U zoo zalig, in de groote bewustheid der godlijke goedkeuring! Dit zijn ondervindingen van den zegen van den Godsdienst uit uwen kring. Nog zielverheffender ondervindingen zult Gij eenmaal fmaaken, wanneer Gij, alléén op u zeiven, door het leven wandelt, wanneer de deugd dierbaarer offeranden van U eischt, wanneer God U beproevingen oplegt, wanneer de toekomst voor uw  .( i6*3 > uw oog bewolkt wordt, wanneer uw geloof, uw vertrouwen op God en uw moed door lijden beproefd zullen worden. Gelukkig dan, wanneer Gij op het moeilijk pad niet verlaaten wandelt, wanneer Gij ftaande blijft door een godsdienstig geloof, wanneer dan de kracht der leere, die Jezus Christus verkondigde, uw hart verheft, zijn grootsch Voorbeeld van lijdzaamheid U voor oogen zweeft, en het geloof aan den toekomenden gelukftaat, welken hij door lijden verwierf, in uwe zielen licht en onderwerping doen afdaalen! en wanneer eenmaal het uur des affcheids ook voor de uwen nadert, wanneer God hen afroept, met welken Gij, door liefde vereend, op aarde omwandelde, wanneer Gij zeiven de korte baan voleindigd hebt, het verganglijke U niet meer behaagt, dtt bekoorlijkheden der aarde voor uw oog verdwijnen, en uw moede ziel naar hoope en uitkomst fmacht — ach, dan zult Gij gevoelen, met dank en verrukking gevoelen de vertroostingen van den Godsdienst, den onuitfpreeklijken zegen der verlichting, welke. Jezus Christus verfpreidde! Dit ftaaren op zijne verdiensten ontvonke dan thans uwe harten tot eenen heiligen aandacht, tot lof en dank jegens hem, wiens gedagten;s Gij alhier viert. Om die zegeningen voor het merschdom te verwerven, verfcheen hij, leefde hij, werkte hij- Om zijn groot werk te voleindigen, ftierf hij aan 't kruis. Het is dus een' hoogwaardigfe.st, 't welk wij thans vieren. Wie aan hetzelve JL, a deel  C «*4 ) deel neemt, viert den zegepraal der deugd, huldigt haar bij het graf van den Godlijken Middelaar, die hare hooge waardij verheerlijkte, zweert, op zijn pad te zullen wandelen, naar zijn voorbeeld te leeven, en te volbrengen, hetgeen Hij, in den naam des Eeuwigen, verkondigde. Deeze heilige verplichting worde thans van U levendig erkend en gevoeld, Gij medegenooten van ons geloof en van deeze eerwaardige feestviering! Voor U kan het nu niet meer verborgen zijn, tot welk een verheven roeping God U fchiep. Eeuwige vordering in wijsheid en deugd, en, hierdoor, nadering tot den Verhevenen — dit leerde Gij kennen als uwe verhevene verordening. Daarom overweegt wel ernftig het gewigtig oogmerk van dit heilig feest ter verfterking in het omhoog ftreeven naar voortreflijkheid en grootheid, ter verfterking op het pad tot de zaligheden der deugd in het land der onfterflijken. Niet door ijdele plechtigheden vereert de Christen den Eeuwigen. God is een geest, en die hem aanbidden, moeten hem in geest en in waarheid aanbidden. Een reine en onbevlekte Godsdienst voor God, onzen Vader, is: de weduwen en weezen in hunne droeffenis te bezoeken, en zich zeiven van de waereld onbevlekt te bewaaren. God zal, eenmaal, geeven eenen iegelijken naar zijne werken! Dit geloof zij U, gij welgezinden! dierbaar; het zij de richtfnoer van uw leven. Onwankelbaar huisveste in U deeze overtuiging: - alleen reine Godsvereering verheft de ziel,  ziel, de deugd alleen adelt, het reine hart alleen verwerft de goedkeuring des Eeuwigen, alleen het vrolijk terugzien op een wel volbracht leven, alleen de herinnering aan edele daaden — leiden tot een zacht ontflaapen! Gij waart tot hier toe vroom en goed: daarom neemen wij U, met liefde, op in ons verbond. Gij zoude hetzelve eenmaal onwaardig bevonden worden, indien Gij bleeft, wat Gij thans zijt, indien Gij geene vorderingen maakte in kennis en deugd, en fteeds meer veredeld en voor hoogere zaligheid vatbaar U telkens liet vinden bij de gedagtenisviering van Jezus. Befchouwt, van nu af aan, uw leven als eene nieuwe loopbaan. Begint het heilzaam werk eener oprechte zelfbeschouwing en beproeving. Waakt over uw hart; bewaart uwe onfchuld! Slechts diegenen, welken rein van harte zijn, zijn Gods lievelingen! Verzamelt nu met meerder ijver de kundigheden, welken de braave man zo zeer behoeft, om zijne pligten, met getrouwheid, te vervullen. Wandelt als denkende menfchen, van welken, met recht, een grootere ijver van deugdbetrachting gevorderd kan worden. Gaat onvermoeit voort op de baan van het groote en voortreflijke. Hij, dien Gij thans, op het feest van zijnen dood, vereert, heeft dezelve afgebaakend. Wordt fteeds waardiger de zegeningen, welken God der waereld, door Jezus Christus, mededeelde. Toetst alles, wat gij denkt, gevoelt en wenscht, terwijl gij het gedenken aan God en aan de eeuwigheid daarmede verbindt; L 5 ter-  C 166 ) terwijl gii aan u zeiven afvraagt: Mag dit geweeten worden van den Allerheiligften ? Durf ik, in mijn gebed, van dat gene fpreeken, wat mijn hart mij, zoo even zegt? Is de wensch, dien ik gevoel, een wensch voor de eeuwigheid? Kan ik het denkbeeld: „ Wat het gevolg voor mij kan zijn, indien ik heden ftierf, 'met mijne aandoeningen en handelingen vereenigen?" — Denkt, bij alle deeze eilchen, welke aan u gedaan worden, dikwijls aan de godlijke uitfpraak: Wien veel gegeeven is, van dien zal men veel eifchen! Veel is aan U, gij gezegenden! boven duizenden, verleend. De zegen uwer opvoeding en van het verkregen onderwijs wettigen onze groote verwachtingen omtrent U. Waarmede wilde gij u verontf'chüldijen, indien Gij gewoone menfchen wierd? Gevoelt het gewigt van deeze verwachtingen van *?, gevoelt het met eene vuurige dankbaarheid jegens God, die U kracht verleende, om tot de waare grootheid op te ftreeven, en die U, in de jaaren der jongheid, zoo vaderlijk geleidde. Het b^hoore mede tot de heilige viering van deezen dag, de volheid der verkregene zegeningen te overzien. Verlaat toch het pad niet,'op het welk God zijne goedertierenheid zoo rijkelijk aan U verheerlijkte, zonder uwe ziel dankbaar en vrolijk tot hem te verheffen: de deugdzaam- wandelaar ziet, eer hij affcheidt van het lieflijk oord, nog eenmaal, met een dankbaare aandoening, op hetzelve terug. Maar, treedt de nieuwe loopbaan ook niet in, zon-  ( 167 ) zonder grootfche befluiten. De jaaren, in welken Gij thans leeft, zijn beflisfend voor uw geheele leven; zij zijn het tijdftip der grondlegging van uw karakter. Thans kunt gij nog, met zo weinig moeite, u zelve overwinnen: maar wanneer eenmaal ongelukkige driften in U ontwaaken, dan vorderen dezelven #enen harden kamp. ö! Op dat Gij deezen kamp niet behoeft te kampen, dat Gij niet moogt wankelen en bezwijken, wanneer verzoeking, kwaade voorbeelden en verleiding U beltonnen, — ó hoort dan nu de bede der zuiverde liefde: verzamelt u grondbeginzelen; ftreeft naar eene volleedige en duidelijke kennis uwer pligten, en volgt dan, onwankelbaar, het erkende goede! Of Gij, vergezeld, van kalme rust, gezaligd door een inwendigen vrede, vatbaar voor zuivere vermaaken en vervrolijkt door blijde hoope, door het leven zu.lt wandelen - dit, dit hangt van U zelven af, van uwe wijsheid en deugd, hangt daar van af, of Gij tevredenheid met U zeiven, de bewustheid der godlijke liefde en vrolijke uitzichten in de toekomst voor Ü zult bewaaren. Wanneer deezen in U leeven, wanneer uw hart U niet verlaat, dan zult Gij niet vertfaagen in het lijden, niet bezwijken in zwaare beproeving, niet beeven, wanneer eenmaal uw levenseinde nadert. De waereld vergaat: elk bevindt zich eenmaal aan het einde van den weg, waar het aardfche hem verlaat. Alsdan verdwijnt voor hem, hetgeen hem voormaals bekommerde of vermaakte. Hoe arm is dan hij, L 4 die  m C *8 > die flechts voor het verganglijke leefde! Maar driewetf gelukkig, daarentegen, is hij, die geestelijk rijk het doel bereikt, en fchatten verzamelde voor de eeuwigheid! Leeft, zoo als gij, ftervende, wenfchen zult, geleefd te hebben! Leeft zoo, mijne dierbaaren! dat het uur des affcheids U eenmaal vrolijk en vriendelijk toe lagche! — Dit is onze wensch, onze dringende bede. Wij volwasfenen zullen vroeger fcheiden; laat ons fcheidpn met de hemelfche gerustheid, dat wij U op dat pad verlaaten, het welk derwaarts leidt, waar wij elkander weder in de armen zullen vliegen! In deeze gezindheden en aandoeningen verfterke en bevestige U het feest der gedagtenis van den dierbaaren Heiland, die zich ook voor uw geestelijk geluk zulke. dierbaare verdiensten verwierf. Denkt daar met eerbied en gevoel aan zijne opofferende liefde; herinnert U zijne leeringen en zijn Voorbeeld; leert door hem de deugd eeren, die ons groot en heerlijk maakt, die in het lijden verfterkt, in den dood ons boven deeze waereld verheft; aanfchouwt zijn vreedzaam einde, en verzegelt daardoor uw geloof aan een beter beftaan, aan geene zijde van het graf! Wij treden, vol edele vreugde, door deeze heilige feestviering, met V in eene nader verbindtenis. Wij wenfchen er U vuurig, geluk mede; wij zegenen U bij dezelve in met eene dankbaare aandoening. God, die, zo barmhartig en goedertieren, U in den tederen leeftijd uwer jeugd geleidde, verheerlijke aan U zijné va-  vaderlijke liefde ook in de rijpere jaaren van uw leven! Hij zij met U op uwe nieuwe loopbaan; hij la'ate U rijpen tot roem der menschheid, tot zegen der waereld, en tot vreugde der zuigen, die U, in betere gewesten, eenmaal in hun gezelfchap zullen opneemen. Zweert nu, blijmoedig, aan den besten godsdienst eene eeuwige gehechtheid en trouwe. Die Godsdienst leide U, als een getrouwe vriend, door het leven! Hij zij uw ftaf, uwe fterkte, uw troost, en eenmaal het licht, dat uw pad, bij het graf, vriendelijk verlicht! Zweert blijmoedig, bij de viering van Jezus dood, om zijn grootsch voorbeeld te zullen volgen, zijne heilige beden te vervullen! Zijn beeld zweeve rondom U; zijn geest ruste op U; zijn aandenken verfterke U! Belooft, blijmoedig, bij de herinnering aan hem, die voor de menfchen ftierf, zuivere heilige liefde aan alle uwe broeders! Alleen hij, die aan de hand dier liefde door 't leven wandelt, is waardig om overgebragt te worden in de gewesten des vredes en der liefde! — Nadert met deeze geestgefteldheid, ernftig en blijmoedig, hst heilig outer! Neemt en eet! De geest van godsdienstige aandacht ruste op U met zijnen vollen zegen! Wie naar reine deugd hongert, zal nitft te vergeefs fmachten! Verblijdt U In God, die vaderlijk vergeeft en uw lot wijslijk bettuurt! Verblijdt U over de beloonende eeuwigheid en ftreeft, door reine •edele deugdbetrachting, hemelwaards tot de vreugd der onfterflijken! L 5 Neemt  C i?o ? 'Neemt en drinkt.' Aanbidt God: Hij is de liefde! Vereert dankbaar Jezus Christus: hij ftierf Voor de menfchen! Alleen een reine ijver Voor de deugd eert den Godlijken! In zijn voorbeeld ftraalt de waardij der menschheid! Al wie, naar hetzelve, volhardt tot aan het einde> wordt zalig! Ginds zal het beter worden! Ginds is licht en vrijheid! En wanneer Gij dan nu, op die wijze, de zaligheden van eene meer verhevene aandacht fmaakt, wanneer een godlijke gerustheid, wanneer de lieflijke vrede Gods, wanneer een voorgevoelen des hemels U boven deze waereld verheft — zweert dan blijmoedig, dit pad des zegens, het pad van godsdienstige vroomheid ;iimmer te zullen verlaaten! God zij met U ter vervulling uwer heilige geloften! Hij bewaare uwe zielen, hem toegewijd, tot op den dag uwer aardfche voleindiging en die zalige uuren, wanneer wij elkander, in het hooger rijk van den Vader, ter genieting van eeuwige en ongeftoorde blijdfchap zullen weder zien! NOG  C 171 1 NOG EENIGE OPWEKKENDE GEESTELIJKE LIEDEREN. ]Naar 't onverganglijk leven» In 't rijk omhoog gefticht, Moet ik fteeds ijvrig ftreeven; Dit is Gods wil, mijn plicht. De hecrfchappij der zinnen, Der zonde en haar genot, Moet ik weêrftaan, verwinnen, Dan wacht me een zalig lot. * * * 'k Heb, aan mijn' plicht verbonden. Reeds van mijn prilfte jeugd, Den zegen ondervonden Der godlijk-fchoone deugd. Zich  c m 3 Zich aan haar dienst te wijden Is hier ons hoogfte goed, En fchenkt, in ramp en lijden, Gelatenheid en moed. Hij, die voor euveldaaden Zich hier zorgvuldig wacht, En altoos welberaden Gods wil en wet betracht, Mag met vertrouwen hoopen Op 't loon der deugd bereid, Ziet reeds den hemel open, En eeuwig zaligheid. Hoe moest mij dit doen blaaken In uwen dienst, mijn God! Mij de ondeugd doen verzaaken, Uit trouw aan uw gebod! Tc Moest bovenal u minnen; En echter raakt mijn hart, Doör 't .fnood bedrog der zinnen s In 't zondennet verward. Gij hebt den weg ten leven * Het eenig waare fpoor, Mij duidlijk voorgefchreven; Uw zoon ging zelf mij voor;  C 173 ) Ondanks die liefde blijken, Voel ik te menigwerf Mijn kracht en lust bezwijken, Dreigt mij een wis bederf. Gij ziet, gij kent mijn poogen, Mijn Vader! ach verfterk Mij door Uw alvermogen; Volvoer 't begonnen werk: Blijf, blijf mij onderfchraagen Door uwen geest en kracht, Zo worde uw welbehagen Ook eens in mij volbracht. BR-  B E DE OM VERSTERKING IN DE DEUGD. L,tOsgoqq sria fa ,ph iiy. aat mij, 6 God! uw goede geest verfterken, Om tot mijn heil en 's naasten nut te werken. Leer mij de driften hier met moed beftrijden, De zonde mijden. tréer mij den tijd, mij hier vergunt tot zaaijen, Zo ik hier na gewenschte vrucht zal maaijen, Leer mij den zegen van het heuchlijk heden Met nut befteeden. <\ Laat mijne deugd in 't kampen nooit bezwijken: Leer mij verzoeking,'waar ik kan, ontwijken, En van uw hulp het fchraagen mijner krachten Vertrouwend wachten. * * * Dat nooit der fnooden voorbeeld mij verleide; Dat niets mij hier van uwe liefde fcheide; Dat ik, gefterkt door u, 't gevlei der zinnen Moge overwinnen. Laat  ^ $ Laat ramp of tegenfpoèd mij nooit vertfaagen; En fchenkt mij hier uw goedheid blijde dagen, Laat mij dan nooit, hovaardig of vermeten, Die gunst vergeeten. * * » Berokkent drift of lust mij zielsgevaareti, Ach! doe dan ras de hartstochten bedaaren. Schenk rust na ftrijd, en deel mij uwen vrede Genadig mede. * * * Dan zal mij niets in 't edel ftreeven hindren; Dan zal ik, in den rei van uwe kinderen, Mijn Vader! voor uw dierbre gunstbewijzen, U eeuwig prijzen. VROO«  VROOME WANDEL. 2fo vruchtloos uw bekommering Op 't uur peinst van uw fterven, Zo wis zult ge eens, 6 ftervelingi De onfterflijkheid verwerven. Dan wacht u, uit de hand van God, Een zalig of rampzalig lot. * * * Het voegt den Christen hier op aard' Naar 't hoogst geluk te ftreeven. Het loon is wel den arbeid waard. 'De hoop op 't zalig leven Is de eêlfte troost in tegenfpoed, Schenkt in verzoeking kracht en moed. * * * Ik weet, dit leven is dé tijd Waarin mijn trouw moet blijken. God ftaa mij bij, als in den ftrijd Mijn kracht en moed bezwijken. Door u gefterkt kan mij het woên Van zonde en hel niet fiddren doen. Wat  Wat hier mijn lot zij, vreugd of fmart,- Nog veel of weinig dagen, Mijn Vader! fchep in mij een hart Dat, rein, u kan behaagen: Dan volg ik fteeds, gerust en ftiU Uw' hoogen raad, en wijzen wil. * * * Dit zij mijn roem: dat ik u eer', U dien, met ziel en zinnen, Mijn hoogst geluk: u meer en meer Oprecht en trouw te minnen; Mijn troost: uw godlijk toevoorzicht; Mijn hoop: uw heil in 't eeuwig licht» * * i Dat ongeloof noch fpotternij Mij nooit dit fteunfel rooven! Ik weet, wiens leer ik hier belij'; 'k Weet, wien ik mag gelooven. Waar vond ik anders hulp in nood? Waar fterkte en bijftand in den dood? * * * Ons zwak verftand blijft fteeds op aard' Met nevelen omgeeven. Eerlang zien we alles opgeklaard, Als, in een hooger leven, M Het  C 173 ) Het grootsch ontwerp van 't fchoon heelal, Zich voor ons ontvouwen zal. * * * Dan zal ik op een' blijden toon Mij in uw koorzang mengen, 6 Englen! en voor 's Hoogden troon Mijn dankbaar offer brengen. Verrukkend lot, dat mij verbeid, In de onafmeetbaare eeuwigheid! * * * En gij, verheerlijkt Menfchen vriend, Die, door uw leer en lijden, Zoo veel voor 't menschdom hebt verdiend! Help mij den doodkamp ftrijden, En voer me in 't hemelsch paradijs, I Uw liefde en grooten naam ten prijz'. LOF-  C 179 > LOF- en BEDEZANG. 't Lust mij God, mijn God te roemen, Die zijn liefde alöm verfpreid; Dien ik mag mijn' Vader noemen, Die me, als Vader, gunstig leidt» Die, zo hartelijk mij genegen, In genade fteeds gedenkt; Die mij leven, welftand, zegen, Die mij alles, alles fchenkt. * * * Ja, mijn Schepper! aller leven Tuigt, hoe gij voor 't fchepfel waakt: Allen geeft en wilt gij geeven Wat hun waar geluk volmaakt. Van den mensch, uw beeld op aarde, Tot den worm, die 't oog ontvliedt, Leeft niets, groot of klein van waarde, Dat uw voorzorg niet geniet. * * * Ook mijn korte levensdagen Zijn bij u geteld, mijn God! Uw aanbidlijk welbehagen Schikt mijn aardsch'en eeuwig lot. .. M 2, Gunst*  C 180 ) Gunstrijk vloeit, voor mij, uw zegen Uit uw milde vaderhand, Voert gij mij, langs effen wegen, Naar mijn hemelsch Vaderland. * * * Niets is u, mijn God, verborgen; Niets kan uw gezicht ontgaan; Al mijn wenfchen, al mijn zorgen, Ziet gij, eer die nog ontftaan; Kent de kronkelende paden, 't Dwaalfpoor, dat mijn hart verleidt, Al de roerfels mijner daaden, Ontrouw of gehoorzaamheid. * * * Ach! aanfchouw mijn nedrig poogen: Schenk mij ijver tot mijn plicht: Sterk, beftraal mij uit den hoogen Met uw al verkwikkend licht: 'k Zal dan fteeds uw gunstbewijzen Smaaken met erkentenis, En uw dierbre goedheid prijzen, Die, als gij, onëindig is. Kt LOF-  C ï3i > LOFZANG, Schoon met ftamelende tongen, Zij hier uw naam ter eer' gezongen, Uw hooge lof, ö God! verbreid: Tot we eens met vereende klanken, Omhoog in 't englenkoor u danken, 6 Heer van tijd en eeuwigheid! Gij, die in gunst befchouwt Het hart, dat u betrouwt, Verfmaadt ook niet Den dankbren lof, Die, hier in 't ftof, U 't fchepfel, als zijn offer biedt. * * * Op dat u wierd eer gegeeven Gaaft ge ons; ö God! beftaan en leven, En met dat leven veel geluk. Onnavolglijk in uw wegen, Hebt ge ook voor ons dien milden zegen Gemengd met tegenfpoed en druk, M 3 Nu  C 18a y IVu kwelt geen leed ons meer; 't Komt van uw hand, Ó Heer! Dit geeve ons moedp Dit trooste ons hart, In 't felst der fmart, En wijze ons op een eeuwig goed! * # * Laat ook onze lofzang rijzen, Om Hem, den grooten,Zoon, te prijzen, Die 's Vaders gunst vocp ons verwierf; Die als mensch op aard" verkeerde, Door onderwijs en voorbeeld leerde, En ons ten zoen, aan 't kruishout ftierf; Die eengebooren Zoon Zit thans op 's Vaders troon, . En hcerscht met macht ln 't rijk, van waar Der vroomen fchaar Hem éénmaal als haar' Rechter wacht. KERK*  c ï83 ) KERKGEZANG TER OVERWEEGING VAN christus LIJDEN, H eilige Geest! daal uit den hoogen Neder op dees Christenfchaar, Thans gevest met ftaarende oogen, Op den grooten Middelaar. Laat, ö troost van 't vroom gemoed! Door uw kracht, onze aandachtsgloed Waardig 5t heerlijk voorwerp (tijgen,; Doe verkeerde driften zwijgen. * * * Laat uwe invloed ons bellieren, Geest, dien Jezus ons verwierf' Nu wij hier gedachtnis vieren Hoe hij voor ons leed en ftierf. Schilder hem voor ons gezicht In het hartbetoovrend licht, Dat verloste en dankbre zielen Schreijend bij zijn kruis doet knielen. M 4 Tooa  C 1*4 ) Toon ons Hem, den Eerstgeboren, 't Hoofd van 't heilig vreêverbond. Doe de gulden reên ons hooren Uit zijn' goddelijken mond. Voer ons naar Gethfemané, Daar wij hem, in 't hevigst wee, Door beangstheid fchier bezweken, Driemaal vuurig hooren fmeeken. * * dk Toon ons, wat hij heeft geleden Van een woest baldadig rot, Wat hij al heeft doorgcftreden, Steeds geduldig in zijn lot: Hoe hij fpot en hagen hoon, Purpermantel, doornen kroon, Wreede vuist- en geesfelfhgen, Stil, gelaten heeft verdragen. * # * Toon zo ons, als weg gezonken In verrukking, 't ichuldloos lam. Dat, aan 't moordhout wreed geklonken Ons verzoenen op zich nam. Vloeit, ach! vloeit zijn dierbaar bloed, Druk dan dTép in ons gemoed, Hoe alleen zijn bitter lijden, Arme zondaars kon bevrijden. , Laat  m , « f Laat onze aandacht niets ontflippen, Laat geen woord uit zijnen mund, Aan ons luiftrend oor ontglippen, In dien plechtig' laatften ftond. Laat, als hij met volle kracht, Moedig uitroept: 't Is volbracht! In die zegekreet ons hooren 't Groote heil al de aard' befchoren. Kom dan nedrig neêrgebogen, Duurgekochte Christenfchaar | Vestig uw gelovige oogen Op uw trouwen Middelaar. Hou dus in gedachtenis Jezus die geftorven is. Ongeftoord door aardsch gewémel, Voer dit uwe ziel ten hemel! * * * Leer hier zo gewillig lijden, Als uw Heiland willig leed; Leer den doodkamp moedig ttrijden, Zo als hij dien moedig ftreed. Ach! regeert ons Jezus zin, Dan is fterven ons gewin; Dan bezielt ons 't vast vertrouwen Eeuwig hem in vreugd te aanfchouwen. M5 JE-  l *w y JEZUS in zijn LIJDEN ONS VOORBEELD. TT XT.oe toonde gij uw liefde aan de aarde, Mijn Heiland! in elk woord en daad; Gij, die uw leven zelfs niet fpaarde, Naar 's Vaders voorbedachten raad! Gij ftelde, op dat ge ons. mogt bevrijden, U moedig aan het bitterst lijden, Aan 't woeden uwer haatren bloot, Gij fmeekte zelfs voor die ontzinden, Dacht liefdrijk aan uw zwakke vrinden, En minde hen tot; in den dood. ■J £''LV" * '5 Kost gij uw liefde ooit vergelijken Bij deeze, 6 heilige englenfchaar? Deed ooit een ftervling liefde blijken, Zo groot als onze Middelaar? Van 's Hemels troon op aard' te daalen, Te declen in ontelbre kwaaien, Te fneeven in de fel(le pijn, Zich van geen leed noch hoon te wreeken, Voor moordren om genaê te fmeeken j Wat liefde kan toch grooter zijn? Dat  • «.-riov Lsc3 i3-ti bxpw;ï :Ii lts mXx r-suïaibl rat aft nengdss gibson;1 niD Dat de. ehglen, die Gods troon omringen 4 Op u, verwonderd de oogen flaan! Wij, uw-verloste lievelingen, , Wij bidden u, 6 Heiland! aan. Wij, die uw kruis als Christnen eeren, Ach! mogten wij van u hier leeren Wat broedermin, wat vriendfcbap is! Zo dragen we ons in 't leed gelaten, Zo fchenken we allen, die ons haaten, Uit 's harten grond vergiffenis. Hoe! 'k zou detwraakzuchfcniet verbannen, Daar Jezus zelfsop Golgotha, Aan 't bloedig kruis, zijn moordtirannen Verzeekring geeft van zijn genaê? 'k Zou hier mijn broedren kunnen krenken, En aan 't verheven voorbeeld denken Van hem, die voor zijn broedren ftierf? =k Zou mij aan hunnen dienst niet wijden, Daar Jezus, door zijn fmartlijk lijden, Voor hen het hoogfte heil verwierf. * * * Neen; 'k tracht, hoewel met zwakke fchreden, Mijn Heiland! u op 't edel fpoor Van broederliefde na te treden. Ach! licht met uwen geest mij voor. Dan  ( i8S J Dan zal ik kwaad met. goed vergelden, Grootmoedig zeegnen die mij fchelden, Hen winnen door vergeeflijkheid; Op dat zij mij ook hulp bewijzen, Mij eenmaal zeegnen, en u prijzen Voor ft loon, dat me uw genai bereidt.  c 189 y JEZUS VERHOOGD. Gij, die tot heil van ons gedacht. Geleefd hebt en geleden, Uw heerlijk werk op aard' volbracht, Den grooten ftrijd volftreden, Juicht nu, verhoogde MiddelaarI In 't lot van uw verloste fchaar. * * * Gij juicht nu in het heerlijkst loon, Na uw grootmoedig fneeven: Gij heerscht nu op uw' glorietroon Als Heer van dood en leven, , Omringd, verheerlijkt door een' ftoet, Die u, zijn' Redder, blij begroet., ♦ * * Wat vreugd ziet gij, na 't bangst verdriet, Wat Godsvreugd u befchoren! Wat tal van kindren ziet gij niet U door uw Woord geboren! Zo fpreid de daauw, in d'ochtendftond, Zijn droppelen talloos op den grond. En-  ( trp > • * * En al!' die zaligen zijn u Ten eereprijs gegeeven; (Wat heerlijk lot!) zijn allen, nu Van fchuld en ftraf ontheven, Door u verzoend, voor eeuwig vrij; En met die zaligen ook wij. Ook wij! — Ja, eindeloos geluk Wacht ons aan 't eind der dagen; Ook ons, fchoon nog van 't flaaffche juk Der zonde niet ontflagen, Is 't leven en de onflerflijkheid Door u, door u alleen bereid. * * • 0 Welk een heil, als we, in den drang Van uwe gunstgenooten, Den galm van 'c hemelsch koorgezang Door ons gejuich vergrooten, Als 't hart van reine liefde zwelt, En 't oog in vreugdetraanen fmelt! * ' * * ö Jezus fchenk ons moed en kracht Uw kruisfpoor op te ftreeven; Zo worde ook onze loop volbracht, U de eer daarvan gegeeven: Zo reikt ge ook ons eens van uw' troon, Na leed en ftrijd, de zegekroon. TROOST-  C i9ï -5 TROOSTZANG. Schoon Gods hoog beftier en wegen Duister zijn voor ons gezicht; Streeft het onze wenfchen tegen, Voor zijn oog is alles licht j AHes wat hij wil en doet, Is oneindig wijs en goed. * * * Zou ik dat in God niet roemen, Wat mijn eng begrip bezeft? Zou ik dat als laakbaar doemen, Wat mijn zinnen minder treft? Sterveling beklaag u niet, Dat uw oog niet verder ziet. # # * Schikt een vader zich naar 't willen Van zijn onërvaaren kind? Zullen wij Gods raad bedillen Wij, zoo magtelüös, zoo blind? Mensch, uw aardsch en eeuwig lot Is hier wachten, dair genot. Laat  C 19* ) * * * Laat dan af van 't vruchtloos ftreeven Naar verganglijk waereldsch goed: Kan God heilig zijn, en geeven Wat uw lusten flechts voldoet? Wee, ö ftervelingen, wee! Gunde u God altoos uw beê. * * * Pelgrims onder 't aardsch gewemel Voegt ons fteeds tevredenheid: In ons vaderland, den hemel, Is ons rust en lust bereid. Naar en glibbrig zij ons pad, 't Brengt, in 't eind', naar Salems ftad. * * * Daarom, ook op ruuwe wegen, Christnen! is 't geduld uw pligt. Wat hier ftnart, wordt namaals zegen, Wat hier nacht is, namaals licht., Alles wat ons hier bezwaart, Wordt da*r eeuwig opgeklaard.