01 2071 0074 UB AMSTERDAM    AANLEIDING TER BEVORDERING DER HUISSELYKE GELUKZALIGHEID, DOOR HENDRIK. MATTHIAS AUGUSTUS CRAMER, PREDIKANT TE QUEDL1KBBRO. UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD, Te AMSTERDAM, By G. W. van EG MOND, MDCCLXXXVI.   VOORBERICHT VAN DEN SCHRYVER- jjjfoeken van eenen algemeen • nuttigen inhoud\ welke opgefteld worden voor Leezers van verfchil* lende vermogens, gezindheden en omftandigheden, hébben voor derzelver opftellers zeer veele zwaarigheden in. Ik heb het dikwerf by het fchryven van deeze Aanleiding ondervonden, hoe moeijelyk het is, om te bepaalen, hoe veel of hoe weinig ' men van eene zaak zeggen moet of niet; welke ftukken verdienen' breedvoerig voorgefield te zvorden, en welke men flechts als ter loops behoeft aantehaalen; uit welke oogpunten men de zaaken be~ fehouiven, welke leiding en uitdrukking men verkiezen moet; en wat dies meer is. En is dan een Scbryver het omtrent deeze zaaken met znh-zdtoen eens; dan is '? allyd nog eene oübeflisde gewig* tige vraag: Schynt het do L-ezers ook zo toe ? De uitvoering, de bewyzenen ophelderingen, welkeons fchynèn voldoende te zyn, kunnen het voor hen misfehien niet weezen. 't Geen wy noodza/zkelyk 'oordeelden, kunnen anderen mogelyk als nutteloos 'befebouwen; en V geen voor ons duideiyk is kan vjor anderen Jomtyds zeer duister zyn. In "t kort, een Scbryver, die niet een bal is, waarmede de ydelheid {peelt, zal niet ligt gevaar loopev. van xynen arbeid te gelooven: Exegi monumeutum -v^e perennius, — en wel het minst alsdan, wan. neer by over zedtkundige flojfen voor vei jcbillendê * 3 f0r"  IV VOORBERICHT (oorten van Leezers fchryft, en het oprechte mg' merk beeft, om van nut te zyn, en zo veel in hem ès, de fom van het zedelyke goede, en dus ook van de waare gelukzaligheid ondtr zyne Medebrosde' ven te vermeerderen. Vtel eerder, dan ik befloot, om iets te fchryven ter bevordering van de zedelyke gelukzaligheid, heeft niet alleen myn beroep, maar ook tekere ger.eegenheid voor dit foort van beezigbêid, my op lettende gemaakt op den plaat der menfchen in ha huisfelyk leven , op het meenigvuldige ombekende goede, waarmeede God hetzelve heeft gezeegend, en op de oorzaaken, waarom zo veele van deeze Goddelyke iveldaaden ongebruil 9 en ongenooten bly•yen enz. Dikwerf heb ik overlegd, met welk eene aanhiddelyke Wysheid de Voorzienigheid den huis-' fclyken flaat ingeflsld, en tot dus verre in de wasreld onderbinden heeft; dat dezelve volkomen daar. toe aefchikt is, om meenigvuldige gelukzaligbeden onder de fiervelingen uittebreiden ; en hoe alge' meen rust , vergenoegdheid, blyd/chap, en veele duizend andere wenfebelyke dingen zyn zouden, wanneer wy ons onze huisfelyke plichten beter bekend maaken, en deze hen gewilliger en gemoedelyker vervullen zouden.. De verwaarloozing van deeze pligten , welke men zich. gelyk al bet goede, zo gaarne tot eenen last maakt, daar zy toch de groot fte weldaaden voor ons zyn, berooft ons van het geluk van bet huisfelyk leven. Hoe veel, hoe zeel -vjordt'er niet door verboren! — Dat'er zeer -yeel rnln&cr huisfelyk geluk onder de Chriitencn plaats heeft, dan 'ernaar de hoedanigheid en verlichting van de tegenwoordige iyêen ~ nog pieer, dan 'er by de waarneming van de heiligfie ge-  van den SCHRYVER. v geboden des Christendom! kon plaats heiben, daarvan ligt de oorzaak, gelyk het my toe/chynt, wel mede daafïn, dat men by de opvoeding, voornaamelyk in toeneemende jaaren, tot dus verre hoofd' zaakelyk flecbts daarop heeft gezien, om den jonger,aamen, hen met nieuxve geneugten en gelukzaligheden hekend te maaken, hunne lastigheden te verzachten, hen tot hunne plichten optewekken, heil de* zeiven van eene aangenaams zyde te tooffen, en ter beoefening van dezelven optewekken; o ik zou ■■■■ y dan rykeiyk genoeg beloond rekenen! ^ Dit is V, het welk ik %'enscb. Het (laat in de hati-  van den SCHRYVER. vn handen van dien , die alle onze onderneemingen ten goede beftiert, in hoe verre ik het genoegen hebben zal, de vervulling van deezen wensch te heieeven. God y die goede bedoelingen niet zonder zegen laat, geeve dat ook dit boek voor Christelyke J.eezers niet zonder nut zyn mag , om deugd, genoegen en waare hlydfchap onder hen uittebreiden. Hy zy gepreezen, dat by my ter opftelling van hetzelve krachten en gezondheid verleend heeft! IN-  INHOUD. Eerste Vertoog: Algemeene befpiègelin-^112* gen over het huisfelyk leven, i Tweede vertoog: Eenige hinderpaalen van de huisfelyke gelukzaligheid, ao Derde Vertoog: Vermaaningen enlesfen voor Egtgenooten. . 07 Vierde Vertoog: Pligten van de Ouders. *è Vyfde Vfrioog: Over de pligten der kin- * < deren jegens hunne Ou. ders. . , gt Zesde Vertoog; Over de pligten van Heeren en Vrouwen en van de dienstboden. . iot Zevende Vertoog: Over de huisfelyke eendragt; of over den huisfelyken vrede. . .117 Agtste Vertoog: Over de VoortrefFelykheid van de vroomheid in het huisfelyk leven. l<< Wegende Verto»g: Over de huisfelyke aandacht; of den huisfelyken Godsdienst. . 170 Tiende Vertoog: Over de groote nadeelen, welke de verachting en onverfcbilligheid jegens den Godsdienst in het huisfelyk _ TT leven veröorzaaken. . 108 Elfde Vertoog: Naarftigheid in den ar. beid en werkzaamheid. 214. Twaalfde Vertoog: Overde HuisfelykeGen regel heid. . .. 240 Dertiende Vertoog: Over de Verkwisting »7 en Uitgaaven. . 266 veertiende vertoog: Over de Spaarzaamheid. 292 Vyfiiende VERTooci:Over de Maatigheid. «11* zestiende Vertoog: Over de Vergenoegd- heid en Tevredenheid. 32Ö  EERSTE VERTOOG. ALGEMEENS BESPIEGELINGEN OVER HET HU1SSELYKE LEVEN. Hoe oneindig verfchillende en meenigvuldig zyn de vtrbincenisfen, in welke de menfchen met eikanderen leeven! En welk is onder alle foorten van geielichappen , waan'n wy by elkïnderen leeven, het eerfte, het natuurlykrtel» Zonder kyf het huisfelyk gezelfcbap. De waereld kan veele andere verbintenisfèn airhans eenen tydlang misfen ; mtar deeze zekerlyk niet. De vernietiging van dezelve zou het veiligfte midJel zyn, om van de aarde eene woestyne en een fchiomelyk eenzaam verblyf te maaken. Zy is bet waarop de welvaart van het menfchelyk gedacht, het beftaan der volken, en. byna het geheele geluk van het menfchelyke leven berust. Het grootlle gedeelte der menfchen leeft in dezelve, en zy, die 'er niet in leeven, zyn verfteeken van veele geneugten en gelukzaligheid, en A van  ft ALCEMï ENE BESPIEGELINGEN van zo veele dringende aanfpooringen en opwekkingen ten goede, dat zy 't ten minsten met zichzelven niet wel zouden meenen, indien zy dit geluk niet met een blaakend hart wenscheen. Geen eene levenswyze is zo gepast aan onze behoeftens, geen eene zo gevoeglyk voor alle ftanden, geen eene ftaat op zulk eenen ontegenzeggelyken prys vooralle menfchen, van den Regent af tot den arme in de nederigftehut toe: voor geen eene zyn wy in de tegenwoordige waereld zo eigenlyk gefchaapen, dan voor deeze. Zy heeft het voorrecht, dat de wyze en goedertieren Schepper der menfchen dezelve zelf onmiddelyk ter onderhouding van het menfchelyk geflacht, en ter bevordering van de menfehelyke gelukzaligheid heeft verordend. De grondlegging van het huisfelyk gezelfchap is de verbintenis tusfeben «gtgemoten, tusfehen man en vrouw, of het huwelyk/ In hetzelve leeven egtgenooten, volgens de fchikking van God, met eikanderen in de naauwfte , onwraak* baarfte, door de liefde zelve geftrengelde, endoor een geheel leven voortduurende verbintenis. Hand in hand verloopen de dagen van hun leven: niet als aan een juk gebonden; maar naar eene vryë keuze met elk anderen verëenigd, om zich elke geneugte des levens door een gemeenfchappelyk genot dubbel te veraangenaamen, om zich aantemoedigen to: ■alles, wat pligt en deugd genoemd wordt, om in eiken last gaarne te deelen, en zich denzei ven daardoor gemakkelyker te maaken, en de één voor den anderen, tot het rustbrengend graf toe onaffcheidelyke lotgenooten op hunnen weg te zyn. Oordeek zeiven, gelukkige egtgenooten! of ik re veel, of ik meer, dan de waarheid heb gezegd? — En gy, ongelukkigen! aan welke ik nooit dan met een innig medelyden denk, dit kon, dit behoorde, dit woest  övër met hüisselyks levSN. 3 moest de gehuuwde ftaat ook voor u zyn; dit is dezelve naar de bedoeling vau hem, die denzelvea verordend heeft. Dat hy dit voor u niet is, daar» van ü^gen de oorzaaken in u-zeiven. Gy, die dee* zen 'allergewigtigften ftap nog niet hebt gedaan, die gy nog buiten het huwelyk leeft, wacht u, dac gy denzelven niet eerder doet, dan tot dat gy met de hooglte waarfchynelykheid vooraf ziet, da£ gy zo gelukkig zyn zult. De zaak is te gewigtig, dan dat gy u daarby Zoudt laaten leiden door de wkpeltuurige ligtvaardigbeid en fchiclyk voorbyfnellende hartstogten. Het geluk van dit geheel leven, en veeltyds ook wel van hec toekomende berust daarop. — Uit de verbintenis tusfchen e?t* genooten ontftaat een andere tak van ha huisfelyk sezelfcbap naamelyk het gezeljcbap van Ouden en kinderen. Indien God egrgenoocen zeegent met kinderen, dart worden hunne beezigheden daardoor vermeenigvuldigd en gewigtiger, en hun leven wordt gelukkiger.' want nu heeft hy hen panden der liefde, ter aankweeking en opvoeding toevertrouwd» In wiens handen kon hy ze ook veiliger overgeeven, wien kon hy met meerder recht verpligten» om 'er zorg voor te draagen en ze optevoeden » als de geenen, door welke hy hen het leven gaf? Het volmaaktfte modél van de -pligten der Ouders ie^ens hunne kinderen is het gedrag van God zei* ven jegens alle zyne fchepfelen, en voornaamelyk ïegens ons menfchen. 'tGeen hy aan ons doet als; Vader van ons-allen, moeten wy, zo veel de be* krompen maat van onze krachten toelaat, aan onze kinderen doen. Dit is de algemeenfe wet, welke alle de pligten der Ouders in zich bevat. - De derde verbintenis in het huisfelyk leven is eindelyk die tusfchen Heeren en knechten, of tusfchen iUeA a Wi  ALGEMEENE BESPIEGELING £-£3 ren en Vrouwen en de dienstboden. Daar zyn veele huisgezinnen, vooral in de laagere ftanden, waarin deeze verbintenis niet plaats heeft. Maar wanneer er dienstboon zyn in de huizen, dan befchouwr men ze als leden van het huisgezin, niet zozeer naar de burgerlyke gefleldheid, als wel veelmeer naar de zedekunde. En wy bepaalen ons hier ten eenemaal daartoe, om deeze fchikkingen van de zedelyke zyde te befchouwen. Dienstboden treeden onder ons, en in onze landen, met een huis of familie m eene verbintenis, om geduurende zekehliï i vo?r,e" beP«Jd loon, veele foorten van huislelyke beezigbeden en arbeid met trouw en zorgvuldigheid te verrichten, hunne Heeren en Vrouwen e«ie gewillige gehoorzaamheid te bewvzen, en voor hen door hunne naarftigheid nuttig te worden Alle deeze perloonen , die tot den huisfelyken ftaat benooren: egtgenooten, ouders en kinderen, Heeren en knechten, leeven te famen, om hunne dagen gelukkig, gerust, vergenoegd en blyde doortebiengen .en met verëenigde krachten tot deeze bedoeling aantebrengen , 't welk in hun vermoogen ftaat. Want dit is het oogmerk van alle roenfchelyke verbintenisfen, van alllonze onderneemingen en wenfehen. Niemand treedt in eene veromtenis, of onderneemt daaden, of doet eenen wensen, 0f hy denkt 'er zyn geluk door te vermeeraeren en tot eenen boogeren trap te brengen. Dit oogmerk gelooft de verkwister door zvn brasfen en zuipen, de vrek door de vergadering van lchatten, de naarftige door zynen noesten arbeid Ll?"f door^nf werkeloosheid, dedeugdzaame door de zuiverheid van zyn hart en van zyne zeden Ün fl'u Zl h6bben aUen één "Httrzy Haan verfchiüende wegen in, om hetzelve te berei-  «VER HET HU1SSELYKE LEViH. 5 ken. Maar wie ziet niet, dat de meesten zich van dit doel verwyderen, terwyl zy gelooven hetzelve nader te komen ? —— Deeze algemeene, en by alle menfcbelyke onderneemingen zo onloochenbaare zucht naar de gelukzaligheid alleen overtuigt ons reeds oncegenzeggelyk, dat de Schepper den mensen gemaakt heeft, opdat hy ook zelfs in die leven, het welk evenwel fleebfs een begin is van zyn beftaan, zo veel vreugde en goeds zal genieten, als de Voorzienigheid hem geev*n kan, dat is, zo veel als hy naar zyne gesteldheid hier kan genieten. Uit dien hoofde zyn ook alle van God gemaakte inrichtingen onder de menfchen even zo veele met wysheid gekoozene middelen, om hen gelukkig te maaken. Hiertoe tahoort nu ook het huisfelyke leven : het zal den mensch ge'ukkig maaken. En gelyk als de menfehelyke gelukzaligheid over 't algemsen ten deele tydelyk en ten deele geestelyk is, gelyk als beide deeze foonen zeer naauw onderling verbonden zyn , zó is hec ook aldus geleegen met de gelukzaligheid van het huisfelyke leven. „ Hoofdaaakelyk is de huisfelyke ftaat daartoe gefchikt, om de tyde„ lyke of burgerlvke welvaart der menfchen te „ bevorderen." Man en Vrouw, Ouders en Kinderen,Heeren en Vrouwen en Dienstbooden leeven tot dat einde by eikanderen , opdat zy door hunne verëenigde krachten zich de behoefcens en het g?mak van dit leven verfchaffen, eikanderen onderfteunen en helpen zullen, zo veel als zy hiertoe in ftaat zyn. Van daar is 'c , dat zy-alle deel neemen in't geen één van hen overkomt: dat alle hunne pogingen dit gemeenfchappelyk oogmerk bedoelen; dat zy de ééa den anderen helpen en onderfteunen; dat zy met verëenigde krachten de hiaderpaalen A 4 , van  6 A h G E M EE N E BESPIEGELINGEN vsn' hunne burgerlyke welvaart tegengaan; dat zy de lastigheden tefaamen draagen, om zich dezelven voor eikanderen ligter te maaken. Reeds van deeze zyde befchouwd is de huisfelyke ftaat allerdierbaarst en verëerenswaardig: wie zal dit niet gaarne toeftemrnen? Ons oordeel zou echter zeer eetiivydia, zyn» zo wy denzelven alieenlyk daarom wi'üen hoogachten, dewyl hy onze tydelyke welvaart bevordert. Hy kan en moet ook volgens „ Cods oogmerk ter vermeerdering en uitbreiding 5,, yan de zedelyke of geesttlyke gelukzaligheid der „ menfchen verllrekken." Uoe veele wysheid ftraalt ook met opzicht toe deeze bedoeling by denzelven door! Het is niet alleen om ons ty.'e;yk voordeel • dat wy in huisgezinnen byëen leeven,* want, Vrienden ! wat zouden anderszins onze verbir.temsfen voor voorrechten hebben boven de gezelfchappen, waarin de dieren met elkirideren leeven, om hun voee'fel te zoeken, en zich het één het ander hulp toetebrengen. Ik althans zou niet één kunnen opnoemen, ü/ugd en braafheid zyn voor de dieren onbekende goederen, maar voor ons niet. 2y syn in betrekking tot ons reeds voor deeze we* reld bronnen van de. duurzaamfte en grootfte ge» neugcen. Dezelven te zoeken, te ontvangen en jemeenfchappclyk daarop tueteleggen, da. wy 'er telkens verders in komen, en ons genoegen, onze blydfchap en onze onvergaogkelyke hoop van tyd tot tyd vermeerderen , dit dii' is het verheevener geluk % het welk wy in den huisfelyken ftaat kunnen vinden. Daardoor wordt hetzelve ryk aan zedelyke geneugten , waarvan een mensch , die alieenlyk voor deeze aarde leeft, niets weet, en niets ondervindt ; daardoor wordt het een voorwerp van ds goddelyke zegeningen en van her, goddelyk welbe- haa»  OVER HET HUISSELYKE LEVEN; f baagen ; daardoor worde het eene fchool der jieuTrd. O hoe bekoorlyk is 't, wanneer vroome huisgezinnen, die zo naauw door.de banden der natuur verëenigd zyn, zich door een vroom leven den hemel op de aarde verfchaffen, en gebruik maaken van de dagelykfche en meenigvuldige o-eleaenheden, en dringende opwekkingen ten goe* de: wanneer zy de één voor den anderen leeraars en gidlèn tot de christelyke godzaligheid worden; wanneer zy zich onder eikanderen door woorden en aaaden tot hunne pligten opwekken; wanneer zy by alle hunne beezigheden de zorg voor hunne tylyke welvaart wysfelyk weeten te paaren met den yver voor hunne heiligmaaking; wanneer zy hunne onderlinge verkeering tot een middel maaken, om zich zodanig met eikanderen te verbinden, dat zy de hoop koesteren, dat, wanneer eerlang alle aardfche verbintenisfen zullen vernietigd zyn, hunne zielen zich nogthans in het toekomende leven weder vinden, en onaffcheidelyk by eikanderen blyven zullen. — De deugdzaame christelyke liefde is ook hier de band der volmaaktheid. Gelukkige huisgezinnen van vroome menfchen! gy be. wyst door uw voorbeeld, dat geene, wat wy hier zeggen. Het is zo, gy zyt een zeldzaam verfchyn» fel. Maar nooic kan de zedelyke, gelukzaligheid van het huisfelyke leven daardoor iets van haare waarde verliezen, dewyl weinige dezelve kennen, dus ook weinige dezelve naar waarde fchatten, en even zo weinige dezelve zoeken, — Was niet het goede ten allen tyde zeldzaam onder de ftervelingen? Zag niet de grootfte hoop akyd daarover wech , al lag her nog zo naby en onder de oogen? Kunnen niet alle de niet misgunde zedelyke geneugten en gelukzaligheden in het huisfelyke leven genieten? A 4 J*  8 ALOEMBrTNB BESPIEGELINGEN Ja zygouden het gewisfelyk kunnen; want voor ftlle heeft God hetzelve daartoe ingericht: maar «aar zyn flechtj weinigen, die willen — Beide foorreu van huisfelyk geluk, her aardfche en he: tee.«t=!yte moeten in eik huis geptÉft ban, Alieenlyk waar dit pliars neeft . % 3e huislllyl e tZ *C£JÏ"k'"*et .W** « eerwaardige ftaat. Het een gepaard met het ander geeft aan het huisfelyk leven de regre waardigheid ' en fielt netJrelve oP zvnen ejgerilykeh pryj vVahneer men SenT" ^-.hoc'gfoot deinidwS weken her huisfelyk geluk heeft op dc welvaart van het geheefe men-chelyk geiWen var erkele menfchen, en hoe onuirfpreekelyk veel nadeel het gebnk van dit geluk doet, o hoe achtenswaardig cn wenfchelyk zou het ons daardoor worden! Doch SS ,c.ok. zonder dic m^eij iyk onderzoek zeer gemakkely^ beweezen worden, dat de hu'sfelyke ftaat den grootften invloed heeft op de wel,aart der menfchen, zodra wy flechrs bef.ffen, hoe oneindig lltfvfZT H 1rrd0°r OTCr de ^hee,e waereld Wannen- ik het huisfeJyk leven als „ het eerfte ,, en oucfte foort van gezelfehap op de aarde, t\s „ eene ocrmdaeJyke poddelyke fchikking" be. fchouw. dan maakt my dir den huisf lyken ftaat zeer veieerenswaardfg. Vrienden en Vriendinnen! Mofes van de Schepping der waereld. Laar ons ZZ'rJ % ^ Cen lnwoortr en Heer der aarde wv hï'r • >" van dk °°g« ^k hebben SaSS* ' feheell,see" ™gebreid\n diepzinnig «p*Mk uoodig. Hce yeifchilknde ook de g£ voe-  OVER HET HUISSELYKE LEVEN. $ voelens van de uitleggers 7yn over her verhaal van Mofes, de daarin liggende hoofiih Hingen lyden nogthans daardoor weinig of niets; want wy ontdekken ontegenz?ggelyk daarin de vólgende (hikken. Vooreerst: God maakt eene waereld, welke e^n gedenkteeken van zyne heerlykheid voor de oogen van alle redelybe fcneplèlen is, in welker voortroffehke inrichting zy zyne magr, wysheid, goedertierenheid , heiligheid en meer van zyne verheevene ei^erfcharpen ten klaar'ren zuil n erkennen. Ten tweede: God maakt de aarde voordenieuwee'.c' apen menfchen ter woóning; tot een vérblyf, alwaar zy eenigen tyd van hun 'aftaan doorbrengen» de goederen des levens in rust en onfchald genieten, en trachten ztolleiï, om door de beoefening der deugd hunnen Schepper zodanig te behaagen en gelykvormig te worden, dat hy hen eindelyk waardig keurt, in eene volmaaktere waereld overgevoerd te worden. Ten derde: Van een wys en goedertieren Schepper, die de menfchen met meer, dan vaderlyke tederhartigheid bemint, kon men nu niets anders verwachten, dan dat hy de menfchen in die on'Handigheden brengen, en hen rykelyk voorzien zou van alles, wat zy tot hunne welvaart noodig hadden , wanneer hunne woonplaats , de aarde# voor ben een verblyf van geneugte en geluk zyn zou. Tot dat einde fchonk hy de menfchen alle foorten van goederen; tot dat einde fchiep hy man en vrouw, bragt ze byëen, verbond ze ten naauwfte met elkanderen, gaf hen de heerfchappy over de aarde, en zegendeze. Hier is God zelf de Stichter van het hu-velyk, de eerfte, oirfprongkelyke en noodzaakelykfte verbintenis onder de menfchen. Hy is dus de Gronélsgger van het huisfelyk leven. Zonder dit zoude het menfchelyk A 5 ge*  fO ALGE ME ENE BESPIEGELINGEN geflacht, zelfs niet eens voor eenen korten tyd, hebben kunnen beftaan. Zonder dit zou de aarde dat geene niet kunnen zyn, waartoe de Schepper dezelve had gemaakt, naamelyk de verblyfplaats van het menfchelyk geflacht; zonder dit zou de mensen dat geene niet kunnen worden , wat hy evenwei worden, zyn en blyven zou. - Aldus leefden dan de eerfte inwooners der aarde in het eenvoudig huisfelyk gezelfchap byëen als man en vrouw, kinderen en ouders, Heeren en knechten, en 'er verliep eenen geruimen tyd , voor dat men andere Handen en ordeningen buiten deezen kende, welke van tyd tot tyd ontltonden, toen het getal der men» fchen zich vermeerderd had, en meenigvuldige oorzaaken hen noodzaakten, om zich te verdeden in grooter' en kleiner pattyën en gezelfchappen. „ liygevolg is de huisfelyke ftaat de grondflag ,, van het gezellige leven, en van alle overige bur„ gerlyke fchikkingen." Het eerfte gezeiichap, het waare modél van de onfchuldigfte, natuurlyklle en gelukkigfte levenswyze onder de menfchen, was, gelyk wy getoond hebben, dat, waartoe God man en vrouw, ouders en kinderen verëenigde , toen hy den menfchen op de aarde hunne woonplaats had aangeweezen. Hieruit zyn alle de overige Handen ontftaan, en hebben zich van tyd tot tyd telkens meer vermeenigvuldigd en veianderd, naar maate de tyden , behoeftens, omftandigheden en zeden zulks noodzaakelyk hebben gemaakt. In de eerfte tyden der waereld, toen het menfchelyk geflacht zich nog niet in veele volken verdeeld, en in meerder gewesten uitgebreid had, was 'er behalven de huisfelyke nog geen andere ftaat. Elk huisvader was het hoofd van zyn huisgezin, en alle leden van hetzelve ftonden hem, gaarne alle dc voorrechten toe,  ©VER HET HUISSELYKE LEVEN. II toe, welke hy noodzaakelyk moest hebben, wanneer zyn huis naar eenen gelukkigen ftaat in 't klein zou gelyken. Hy was onder de ?ynen vader, leeraar, wetgeever en rechter- In *t geen hy wilde fchc-pte men behaagen, zonder zwaarigheid te maaken. Daar zyn ook in hatere tyjen akyd geheele volken geweest, en in algeleegen gewesten zyn er thans nog zodanigen, waarvan elk huisgezin voor zich onder de befcherming van den huisvader, als het opperhoofd , leeft. Op deeze wyze leefden Loth, Abraham, Ifaak en j ikob met hunne huisgezinnen in hunne tyden. tin zonder zodanig eene huisfelyke regeering kan , by gebrek van andere fchikkingen geen gezelfchap onder de menfchen x lans du-iren en gelukkig zyn. Zo als daarna de byzondere omftandigheden zulks vereischten vermenigvu'dlgden zich ook de ftanden onder de mentenen. De nood, welke veele dwong, om zich tegen geweldige aanvallen van hunne roofzuchtige medebroederen te.verdeedigen., de neiging, om verre togten in woeste landftreeken te doen, en grootere onderneemingen uittevoeren, en zeer veele andere redenen veroorzaakten, dat zich veele huisgezinnen verëenigden , waarvan de opperhoofden isich byëen voegden, en in geraeenfchap over den geheelen hoop regeerden, óf aan een de geheele h"erichappy opdroegen, die hen of door zyne overpage daartoe noodzaakte, óf zich door zyn uitmuntend beleid en fterkte zo hoog verheven had. Op deeze wyze omftonden de Overheden en Onderdaanen, en de verëenigingen van meerder huisgezinnen, welke in één gewest woonden, tot kleiner' en grootèr'-volken. Aan huisgezinnen, welke aanzienelyker en magtiger waren, onderwierpen zich de geenen, die zwakker waren, zodanig, dat deeze de eerften moesten dienen, en zo doende omftonden de  ff alcemeene bespiegelingen ^ia^sïï»? ge;ukkig zyn' z° * gely: ÏÏn ïïrv7 ^ ^ Waarde behoudc> fenWhl? 10 de ?efchiedenis voorbeelden genoeg heeft; maar zodra de huisfelvke (har lvdr zal hetzelve zekerlyk met ffcrfcï rT ^ y ' onlang „aderej" Ee" m~SPtS^ wanneer hy m zyn nie tki sj f „«' , -"gebralde le„„, * , fcórfchr en véele ?' men ftell' ? • , y"e °°gmerken bereikt? meLh i' t y u ve!,e opzichten een gelukkig mensen is. Laat echter dit eenige hem ontbreeken ^t hy geen blyde huisfelyk leven leidt. Laat fS die h^l'ï egtgen°OC' ee" Vacteïof Moeï;" die hunne kinderen ontaard zien, en -veel hartrat uan dezelven beleeven, een kind\ het welk geen S W. kan zyn ove- in? M er Wd tr00sten en fchadeloos hou*n ? öien mag zich hier in gedachten in deeze ' om*  Over hbt hüisselyke leven. 15 ©mftandigheden plaatfen, en dan zyn eigen gevoel raadpleegen ! Het huisfelyk geluk is in dit leven verre vvech het grootfte; en daarëntegen een lid van een kwaad huisgezin te zyn, misfchien het zwaarfte van alle de aardfche lydeo. De ongelukkige, dien dit lot te deel valt, zal zich, al geniet hy ook anderszins de wenfchelykfte voorrechten, altyd ongelukkig achten, indien hy niet zyn geheel gevoel wil verlogchenen. Ik vraag daarenboven elk, die een gelukkig huisfelyk leven leidt: zou hy het met eenig ander leven, al was 't nog zo luisterryk, wel willen verruilen? Zodra als wy leden zyn van een huisgezin, en 'er in leeven, hangt van ons huisfelyk geluk of ongeluk onder alle uiterlyke dingen ons geluk, onze rust en tevredenheid het meest af. Duizend en nog duizend geneugten worden ons daardoor óf veraangenaamd óf ten eenenmaal ontnoomen. In alle bewoonde landen leeven de menfchen byeen verdeeld in huisgezinnen. De naaste verbintenis, waaiïn elk ftaat, hy mag arm of ryk, oud of jong zyn, is die met zyn huisgezin en maagfchap. Hoe beeter de fchikkingen en inrichtingen zyn, welke het huisfelyk leven der menfchen betreffen, dies te gemakkelyker valt het voor ^huisgezinnen, om zich te voeden en te onderhouden; in 't kort: „ hoe meer een Staat zorg draagt voor het huis„ felyk geluk van zyne inwooneren, en hoe groo„ tér het getal van gelukkige huisgezinnen in den„ zeiven is , dies te gelukkiger en bloeijender is „ dezelve." Wyze Overheden hebben derhalven ten allen tyde zorg gedraagen, om wetten te gee» ven, en fchikkingen te maaken, welke dienden, om de waardigheid van den huisfelyken ftaat te onderhouden en te vermeerderen. Want van waar -UB-  14 ALGEMBENE BESP1 EGELINGEN anders zo veele wetten van dien' aart onder de wyste volken uit alle tyden en gewesten , zo men niet reeds voorlang had begreepen, dat een zeer groon gedeelte der welvaart van 't Geheel, afhing van het huisfelyk geluk der onderdaanen ? Laat ons eens ftelleu, dat in een land of in eene ftad veiligheid, rykdom, koophandel, in 't kort alles zyn zou , 't geen de onderdaanen anderszins uiterlyk gelukkig maakt ; -maar dat men geen zorg had gedraagen, dat het huwelyk in zyne waarde wierd gehouden; dat men de pligten des huwelyks heilig moest houden; dat de kinderen tegen hunne Ouders zich konden misgrypen , zo als zy maar wilden; dat orde, gehoorzaamheid, onderwerping, liefde en trouw voor het huisfelyk leven onbekende deugden waren. Zou wel iemand wenfchen, daar te leeven? Welke wanorde en welk een be* derf zou 'er in 't kort ontftaan ? Hoe ras zou zich van den huisfelyken ftaat het bederf over alle Handen en klasfen der menfchen verfpreiden? Ook hier vertoont zich het Christendom van de voortreffelykfte zyde, en de zedenleer van onzen Verlosfer wettigt haare innerlyke dierbaarheid daardoor, dat zy door haare voorfchriften voor het huisfelyk geluk der menfchen zodanig zorg draagt als nooit burgerlyke wetten gedaan hebben, en doen kunnen. In onzen godsdienst ligt eigenlyk de grond, waarom het huisfelyk leven onder ons veel meer geluk toebrengt, en op zulk eenen hoogen piys ftaat, al* het nooit in eenen heidenfchen Scaat geweest is, en zyn kon (*> Hoe veel, heeft de opvoeding der kin- («) Niemand heeft dat geene, 't welk ik hier flechts met weinige woorden heb aangeftipt, beter getoond, daH Rothe in zyn voonreffeiyk boek: Von dem Etnfiusjt #s CAristentfiums auf den Zujtand der Féiktr von Europa-  OVER HET HUISSELYKE LEVEN. t$ kinderen door het Christendom gewonnen? Alle de eigenfchappen, welke den besten burger en den nuttigden onderdaan vormen , gehoorzaamheid, trouw, naarftigheid, geduld, onvermoeide yver, gewillige opvolging, oprechtheid en wat dies meer is, worden door eene christelyke opvoeding de ontluikende jeugd gewisfelyk veel dieper ingeprent, dan zulks door alle andere middelen mogelyk is. Dezelfde eigc.;fchappen , welke de opvoeding in ons aankweekt, zyn het, welke ons tot goede leden van het huisfelyk gezelfchap, en tot de beste onderdaanan maaken. Zo als een mensch zich gedraagt in zyn huisfelyk leven, zal hy zich ook ia de groote waereld gedraagen a!s burger en lid van den Staat. Een Hechte huisvader, by voorbeeld, is zekerlyk ook geen goed onderdaan: want wie zyn eigen huis niet wel voorftaat, hoe kan men van dien iets goeds verwachten, wanneer hy openlyke aangelegenheden bezorgd; pligten, welke hy jegens zyn huis en jegens de zynen niet oefent, zal hy jegens zyn vaderland en zyne medeburgers nog veel meer verwaarloozen. Kan men hoopen, dat hy, die zyn eigen vermoogen verkwist, een goed huishouder over vreemde goederen zyn zal ? Wie met zyne huisgenooten in twist en tweedragt leeft, en dezelven wreed en onrechtvaardig^ behandelt, hoe kan men van dien iets goeds verwachten, wanneer hy een overheids-ampt bekleedt? En zo ook in het tegengeftelde: uit goede huisgezinnen, die vroom en gelukkig leeven , komen goede onderdaanen, Leeraars, Overheden. Gelukkig is het land, en veel heil woont in dien Staat, waarin veele zodanigen zyn? „ Het huisfelyke leven biedt ons de heerlykfte 3» gelegenheid aan, om ons in alle deugden te oe«  16" ALGEMEENE BESPIEGELINGEN „ oefenen." Laat ons Hechts befcffen, hoe talryfe ra gewigtig de phgten zyn , welke egrgenooten eikanderen moeten betoonen,enaan de één den anderen verfchulagd is pligten, welke de Man jeg n" 2" P ' fl f VrouwJ^ens «naren Egtgenoot naar de voorfchnfren van her Evangelie teböeferen opgeroepen wordt ; laat ons loken aan de verpbenngm der Ouders jegens hunne kinderen, en der kinderen jegens tarwe Ouders, van Heeren en Vrouwen jegens, hunne dienstboden, en van de diensboden jegens hunne Heeren en Gebieders, fe?;t?S rrWeeëenL' Wat een Christe" iö d™ huisfelyken ftaat voor het tydeiyk en geestelyk welzyn van zyne naane bloedvrienden doeSn moet, £ 2! laat ons oordeelen — Hoe veele heerlyke gelegenheden om zich ,n het goede te oefenen, biedt met het huisfelyk leven op aarden aan? Hoe dikwerf worden »y niet door onze huisfelyke verbintemsfen rot zachtmoedigheid, tot toegeevendheid, tor zwygen, tot trouw, tot dienstvaardigheid tot eene onvermoeide naarftigheid in ons beroep aangefpoord? En wie deeze en veele andere gezellige deugden niet aan de zynen leert beoefenen, wie dezj.en niet jegens hen bewyst: wanneer de band, welke hem aan de zynen verbindt, de beoefening van deeze deugden niet tot eene zaak maakt, welke het geweeten eïscht, by dien zal men d.zdven ook wel w alle andere onhandigheden vruchteloos zoe. ken. Het heste middel, om ons de beö-fe- rnng van het goede geoial;kelyker te maaken; is dit , wanneer wy toelëggèh, om de on;en wél te behandelen. Doen wy dit, dan valt het ongemeen gemakkeiyk, ja het volgt van zeiven, myne Vrienden! dat men ook jegens anderen, met welke men niet zo naauw verbonden is, doen zal, het welk men  OVER HET HUISSELVKE LEVEN. 1? men gewoon is, jegens de zynen te doen. - "Wilt gy zien , hoe zichtbaar de Voorzienigheid is by de lotgevallen der menfchen, zoekt gy"b!yken van haare goedertierenheid, welke uw hart treffen, overtuigen en met troost en hoop vervuilen zullen, o, myn Christen! fla dan flechts de lotgevallen en veranderingen van uw huis en van de uwen gade! Wanneer gy ontdekt hebt, wat God aan hen doet, zult gy welhaast met verlichte óogen zien, hoe hy zich in de regeering der groote waereld openbaart. — Is 'er ooit iets, 't welk in onze harten werkzaam zyn, 't welK ons regt gemeenzaam met de wegen van God maaken, 't welk goede gezindheden verwekken en verfterken kan, 't welk ons opleidc tot oplettendheid op zo meenig loon der deugd, het welk zy in dit leven reeds verfchaft, het is de oplettendheid op de losgevallen der menfchen, welke men in de betrekking tot zyn huisgezin ondervindt. Het is gewisfeïyk ook eene fterke oproeping ter beoefening van onze huisfelyke pligten, dat zy zo dikwerf hunne belooningen onmiddelyk met zich brengen. God kent onze zwakheid, en hoeft ook daaromtrent genadiglyk voor ons gezorgd, dat wy door deeze opwekkingen dies te fterker ter b oefening van onze huisfelyke pligten zullen aang.'fpoord worden. Wie kan by voorbeeld ontkennen, dat de opvoeding der kinderen vte! moeite, overleg, geduld en zorgvuldigheid Verëischt ? Vaders ed 'Moeders! die uwe pligten kent en oefent, zo veel als in uw vermoogen is, ondervindt gy zulks niet dagt lyksch ? Maar hoe minder gy u door alle deeze lastigheden laat wederhouden, hoe meer gy doet, waartoe gy in deezen opzichte verpligt Zyt, dies te meenigvuldiger zyn de vruchten , welke gy dagelyksch inöogst. Geen dag Zjd 'er verloopen, B waar?  l8 ALGEMEENE BESPt EGELINGEH waarop de vreugde over uwe kinderen u niet rykelyk alle moeite vergeldt. Nu eens zult gy u verblyden, wanneer gy ziet, hoe goed en gehoorzaam zy zich gedraagen ; dan zult gy ontdekken. dat hunne misdagen verminderen, en goede eigenfchappen in hunne jonge zielen ontluiken en opgroeijen; dan zullen zy hunne krachten beproeven, en uw goed voorbeeld naarbootfen; dan zult gy u verheugen, wanneer zy by andere goede menfchen door hun goed gedrag liefde en gunst vinden, en zich daardoor den weg tot het geluk in de waereld baanen ; dan zal uwe ziel ten uiterfte getroffen worden, wanneer zy u door daaden en woorden de aandoenelykfte blyken van hunne dankbaarheid geeven. — Zyn dit niet groote belooningen daarvoor, dat gy aan uwe kinderen hebt gedaan, 't geen gy verpligt waart te doen? Goede kinderen van vroome Ouders! die gy hunne lesfen en voorfchriften gaarne zyt gehoorzaam geweest; hoe veel zegen zal u zulks toebrengen voor uwen geheelen leeftyd 1 Dat gy nuttige leden van de maatfchappy, dat gy vroom en verftandig, dat gy vrienden van God en oprechte eerbiedigers van de deugd geworden zyt, dat gy uwen weg door dit leven op een goed pad aanvaardt en vervolgt, dat gy denzelven gelukkig volbrengen zult, dat gy zonder bittere wroeging aan de jaaren uwer jeugd terug kunt denken, dit zyn zegeningen en belooningen daarvoor, dat gy uwe Ouders gehoorzaam zyt geweest, en u van hen to: deugd en braafheid hebt laaten opleiden. Vervolgt deeze befpiegelingen nog verder, waarde Leezers! Befchouwt de byzondere pligten, welke in den huisfelyken ftaat voor u de gewigtigften zyn, en onderzoekt, wat nut zy aanbrengen, en hoe zy enmiddelyk met "belooningen gepaard gaan. Met ver-  OVER H ET HUISSELVSE LEVEN. 1$ verwondering zult gy zien, dat veele dingen daarvoor, dat gy uwen pligt hebt betracht, eenë on> middelyke en ryke vergelding zyn, welke gy tot dus verre Biet als zodanig hebt aangemerkt.' Gy zult 'er geen berouw van hebben, deeze beezigheid dikwerf te herhaalen. Hoe meer gy zoekt, dies te meer zult gy vinden. Maakt hiervan gebruik als een middel, om m*;t hen veeltyds (toffe tot nuttige gefprekken te vinden, wanneer gy met de uwen van uwe beroeps - beezigheden rust. Die zal u gewisfelyk zeer vervrolyken, tot uwe beezigheden Herken , en de dierbaarheid van de huisfelyke deugden regt loeren kennen en hoogachten. Hoe veel zou hier nog kunnen gezegd .worden? Indedaad zeer veel! Maar mogten toch deeze weinige gedachten veelen van myne na'uurgenooten oplettender maaken op de groote waady van het huisfelyk leven hen tot nadenken brengen over het gewigt en den invloed van. hunne farm'lie-verbintenisfen op hun geheel geluk; hen aanmoe 1'gen, om beetere voorneemens optevatten , en do >r een verbeeterd gedrag het geluk van het huisfelyk Isvea te zoeken, daar zy by den mangel van hetzelve zo onëindig veel goeds moeten misfen! Mogt ik toch niet Vruchteloos hoopen, en deezen wensen niet te vergeefsch gedaan hebben!"^— Aan den huisfelyken Haat , waarin God ons heeft gefield, door ons voorbeeld zyne regte waardigheid weder -e geeven, en in de ftflte een regt blyde en gelukkig leven te leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid, is eene verdienste, welke ons voor de rechtbank van rede en deugd zekerlyk meerder wezen lyke waarde geeft, dan zo veele andere verdienden, welke ons in de oogen der waereld verheffen, en «mis voor onseigengeweetenfchaamroodaiaako t. —* Ba IWEfi.  so eenige hinder paalen van de TWEEDE VERTOOG. eenige hinderpaalen van db hu1sselyke gelukzaligheid. jCL« is altyd voor elk, die niet zonder overleg wil handelen en leeven, een gewigti^e plio-t, om de hinderpaalen te leeren kennen, welke zyne gelukzaligheid in den weg liggen , en hem de bezitting en het genot van het goede, waarüit dezelve ontftaat, moeijelyk maaken. Juist dan, wanneer wy hierover ernftig onze gedachten hebben laaten gaan, kunnen wy van den goeden uitflag van onze onderneemingen meer ve/zeekerd en in de zorg voor onze welvaart gelukkiger zyn. Hierom fchynt het my een van de hoofdöorzaaken te zyn, dat 'er niet meerder huislelyk geluk onder ons plaats,heeft, dewyl men zo weinig denkt aan deszelfs hinderpaalen , en dezelven op het best genoomen , nu in deeze dan in geene zaak meent te vinden, waarop toevallige omftandigheden onze gedachten vestigen. Ik oordeel het althans der moeite waardig te zyn, om de zaak met bedaardheid te overleggen. Van waar is het, dat veele huisgezinnen zo gelukkig niet zyn, dan zy wel konden zyn ? Van waar is het, dat zo veelen de lastigheden van het huisfelyk leven ondervinden, maar weinig van de geneugten  KUlSSELYKE GELUKZALIGHEID. 21 ten van hetzelve genieten ? Zouden niet de vol» gende ftukken veeltycs hiervan de oorzaak zyn. _ • Vooreerst zekere misdagen in de opvoeding; waarby men, minder dan men behoorde te doen, zorg draagt voor de voorbereiding der kinder n tot het "toekomend huisfelyk leven. Onze tyden heb» ben zekerlyk het groote voorrecht, dat men veele moeite doet, om de opvoeding der kinderen te verbeteren , en van zo veele misdagen te zui 'eren. Hoe veele kundige en waardige mannen hebben zich niet door fchriften, proeven, voorbeelden, verbeetering van oude en het aanleggen van nieuwe kweekfchoolen met opzicht tot het levende en de toekomende rreQachten de grootde verdienden verkor, ven ? Dat veele proefneemingen niet wel gelukc zyn, is niet te verwonderen; want dit is het lot van alle menfchelyke onderneemingen. In den huisfelyken daat te treeden, is evenwel een van de gewigtigde Happen in het geheele menfchelyke leven , een ftap, denwelken, weinigen uitgezonderd, elk indedaad doet. Heeft men denzei ven by de opvoeding der opgroeijehde jeugd wel genoeg in het oog gehouden ?" Billyk behoorde een gedeelte van dezelve een foort van voorbereiding tot het huisfelyk leven te zyn. De jongelingenen dochters worden niet genoeg daartoe voorbereid. Zodra de jongelingen tot zekeren ouderdom gekomen zyn, wordt 'er voor hen esn beroep gekoozen, of zy verkiezen het zelf; en dan worden hunne beezigheden en het ondervys , het welk zy genieten, zodanig ingericht, dat zy daartoe voorbereid, en hen de noodzaakelyke bekwaamheden verfchaft worden in die beezigheden, waarmede zy, gelyk men gewoon is te zeggen, eerlang de kost moeten winnen. De dochters, wanneer men dezelven wél opvoedt, B 3 oefe«  22 EENIGE H I NDERPAALEN VAN DB oefenen zich in r'eeze en geene huisfelyke beezighecen, welke zekerlyk mede tot haare toekomende bedoeling behooren, maar haar dezelve op verre na nog niet in derzelver uitgeftrektheid leeren kennen. Dit is nu zeer goed! Maar wanneer het dan hiermede gedsan is, gelyk 't dan gemeenlyk gaat: hoe weinig, hoe zeer weinig is dit dan! — Men beden] e de ui geftrektheid van de pligten des huisfelyke'; le-ers! Zonder daarin onderweezen, en met cferztlver g'ewigt en hoedanigheid heeter bekend te zyn, dan fomtyds op het best genoomen door deez® of geene toevallige he-ïnnering gefchiedt, aanvaarden zo ve len van ons hun huisfelyk leven. Kan het anders zyn, dewyl zy hier in zo veule ftuUen ten eenemaal aan zich-zdven overgelaaten zyn; dewyl zy dus zo willekeurig, zonder doorzicht en voorfchriiten hanoelen,- dewyl zo veek j >nge egtgenooten iYioeders, Vaders, en wat dies meer is, zyn, zonder dat geene te kennen, waartoe hun lTaat hen verpligt.- kan het. zeg ik, anders zyn, als dat de huisfelyke ftaat door deezen misdag aan veele rampen onderworpen , en dat het huisiëlvk geluk daardoor zeer verminderd worden moei? Niemand zal ligtelyk zo vermeetel zvn, om eene konst of een beroep te beezigen, waarvan hy niets beeft geleerd; maar in den huisfelyken ftaat te leeren , en gelukkig te leeven, daartoe denkt men bekwaam te zyn, al heeft men 'er zich weinig of niéts toe voorbereid. O vrienden van het goede { deeze gedachte kan - veel brklaaren van 't geen gy dagjflykfch in de waeield ziet gebeuren. Ouders en Leeraars! hier is een ruim veld, het welk nog weinig bewerkt is. Zal het huisfelyk geluk vermeenigvuidigd worden , dan moet de opvoeding van de opgrceijende jeugd meer opzettelyk daartoe  HUISSELVKE GELUKZALIGHEID. 53 ingericht worden. Hoe men dit zot.moeten aanten, en hoe men beleid en omzichtigheid daarbv met eikanderen zou moeten paaren, kan ik hier niet toonen; hoe zeer het ook de moeite waardig zoude zyn, om 'er breedvoerig van te fFeekeni Men befchouwt het huisfelyk leven te veel van ééne zvde , en zoekt alieenlyk het huishoudJyk voordeel van hetzelve. En dit is een nieuwe hmderpaal van het huisfelyk geluk, 'er Leeven indedaad veele perfóonen als egtgenooten, als ouder», als kinderen, als dienstboden, of in andera herrekkineen in één huis byëen, en zoeken mets anders , dan zich te voeden, en zich het leven gemakkeljk te maaken. Mannen befchouwen hunne Vrouwen als perfóonen , die daartoe dienen, dat zy-hunne huishouding bezorgen, hen van veele hmsfe yke beezigheden ontlasten, en de kinderen opvoeden, Ouders voeden hunne kinderen op, en vergaderen voor hen, om hen een goed vermoogen natelaaten; Heeren en Vrouwen houden dienstbooden, alleei ïys om door hunnen arbeid voor een gering loon dies te meer te winnen; Kinderen houden zich aan hunne Ouders, om van hen gevoed, tot waerelilyke beeziftheden opgeleid te worden , en eerlang van hen te erven. Hoe weinig, hoe eenzydig m >eten niet daardoor de huisfelyke geneugten worden! Hoe onfterk is by deeze omftandigheden de band, welke de huisgezinnen onderling verbindt! Hoe weinig voedfel voor het hart en de goede gezindheden! En dus hoe weinig loon voor de lastigheden, arbeid en zorgen van den huisfelyken ftaat, wanneer men in denzelven niet ook een middel vindt, om zich mede in deugd te oefenen, en haare belooningen voor zich te vermeenigvuldigen! Met dat aeene, wat ik heb gezegd, zyn zekere ö B 4 an-  24. EENIGE HINDBRFAALEN VAN DE andere misdagen vermaagfchapt, welke by het huiïweo begaan worden. Hoe meenigëen zou ziel» iwsfcbien voor zich-zelven moeten ichaamen, wanseer hy zyne oorzaaken en oogmerken by het aangaan van een huwelyk roncüit zou moeten zesgen« Veclryds zyn alleen ligchaamelyke voorrechten en vluchtige irdrukftlenby jonge lieden de eenW grond tot eene verbmtems, welke eerst met het &en ein- 3a ha lpdr,ukf-?!en ve^™ en de verbintenis houdt ftand; Is \ dan wel mogelyk, dat hieruit geliKkige huwelyken kunnen worden? Anderen, aanpfpoord door behoeftigheid, hebzucht of foortgeJyken hartstogten, treeden in het huwelyk met per- £nnCDM Zy ef" aanziendyk vermqogen hebben. Men kan wel niets andeis verwachten, dan dat daarby de verbintenis van de perfóonen zelve, en de daaruit voortvloeiende pligten een bywerk blv' ven. Meenig jongeling denkt' door de verbintenis met deeze ot geene familie zyn geluk te maaken of op eenen vasten voet te brengen. Geleid door deeze gedachten vervalt hy op een huwelyk. Een engehuuwde vrouw in de familie moet riu de ofieranae van zyne oogmerken worden. Men d*nkt er weinig aan, of zy wel voor hem is met opzicht tot net Charakter en de denkwyze. Genoeg hV gelooft, zyne oogmerken door haar te kunnen bereiken en dit is de grond tot een ongelukkig huwelyk. Doch dit zy hiervan genoeg! ^ Zodanige dingen zyn te bekend, en te uewoon, dan dat wy 'er ons lang mede konden beezig houden. Voor het overige zouden wy tot de dingen, welke de huisfelyke gelukzaligid onder ons verminderen, ook de alte verregaande weelde en de verdartelde neiging tot gemak mede moeten reeke-* nen. Du js een kwaad , waarover meenig Staat- kuni  HUISSELYKE GELUKZALIGHEID. 25 kundige met den Zedenleeraar dezelfde klagten uitboezemt , en het welk , hoe algemeen het ook reeds is, zich evenwel altyd nog meer uitbreidt. INaar de tegenwoordige inrichting van het huisfelyk leven hebben wy meerder behoeften?, voornaamelyk onder menfchen van eene befchaafde levenswy. ze, dan onze voorouder?. Bynevolg zyn de uitgaaven grooter: maar het is Hechts in zeer weinige gevallen, dat onze inkomften ook naar evenreedigheid grooter worden, veeltyds zyn ze zelfs nog geringer. Veelen van ons zyn van hunne jeugH af in 't geheel niet gewend aan zuinigheid en werkzaamheid. In huizen, waaüi men eertyds niet alleen met zyne inkomlten kon uitkomen, omdat Man en Vrouw en Kinderen zich den arbeid niet tchaamó^r • maar waarin men zelfs nog voor het toekomende iets vergaderde, heerfchen thans gebrek en behoeftigheid. Men begeert niet alleen om goed, maar ook naar zynen ftaat luifterryk te kunnen leeven. Men laat de beezigheden en den arbeid over aan de dienstboden, zelfs zodanigen arbeid, welke by eene verftandige fcbikking noodzaakelyk alieenlyk voor Heeren en Vrouwen behooren. Men zoekt niets, dan gemak en genoegen. Huisraad, kleedini, fpy> zen en drank worden van tyd tot tyd prachtiger. Dewyl men geene bekwaamheid he~eft tot nuttige beezigheden, en by verwyfdheid en eene weelderige denkwyze geen lust heeft te leeren 't geen men nog wel zou kunnen leeren; dewyl men de leedigheid voor een voorrecht reekent, het welk aan onzen ftaat voegt, en nogthans den geesfel van den verveelenden tyd niet voelen wil; dewyl men dag en nacht reikhalst, naar vermaaken, welke de zintuigen aanprikkelen en den geest krachteloos maaken; Verdeelt men zyn geheel leven tusfchen flaap, leeB 5 dig.  HÓ EEN I GE HïNDERPAALEN VAN DE digheid en wellustig brasfen. Het is klaarblykelyk hoe veele treurige gevolgen zulks moet naar zich fieepen. De weelde verteert onze inkomften, er» laat niets over voor meenige andere noodzaakeiyke behoefte. Veele huisgezinnen leeven by alle den zwier, welken zy maaken,indedaad in bekrompen omftandigheden. De meenigvuldige verftrooijingen berooven ons van den tyd en van de neiging ter vervulling van de gewigtigfte pligten jegens onszelven en de onzen. Wy worden zodanig gewoon san eene onrustige levenswyze, dat ons den tyd lang valt, zodra wy fomtyds eens met de ónzen alleen zyn. De verbintenisfen tusfchen de leden, vart het huisgezin worden meer en meer losfer, en de liefde van dezelven jegens eikanderen van tyd tot ryd zwakker , alchsns telkens onregelmaatiger. Huisfelyke geneugten zyn veel te ongemaakt, en voor onzen bedorven fmaak veel te eenvoudig en te natuurlyk, dan dat wy dezelven zouden weeten op den regten prys te ftellen en te genieten. Hierhy voegen zich nog veele andere dingen , welke by al den uiterlyken zwier ons le'"en ellendig, maaken , en ons byna niets ovcrlaaten van het huisfelyk geluk. Dikwerf drukt ons het gebrek, dikwerf ondervinden wy den last der verftrooijingen, dikwerf de ongemakken van de meenigvuldige ge» zelfchappen, dikwerf beftraft ons eigen gevoel ons, dat wy ons van den ftroom der gewoontens zo verre hebben laaien wechfleepen. Eene ernftige gedachte, welke wy evenwel niet alcyd kunnen myden, eene gedachte aan onze huishouding , aan onzen egtgenoot, aan onze kinderen, aan al het geluk, het welk wy in hen zouden kunnen genieten, en indedaad niet genieten, is altyd een pyl, welke ons hart wondt. — In dit alles liggen niet zelden r maar  HUISSELYKE GELUKZALIGHEID. maar zeer dikwyls de oorzaaken, waarom 'erzoweirig huisfelyk geluk onder de menfchen is. Wie 'er toe in ftaat is, die beharcige deeze gedachten, en vermeerdere dezelven uit zyne eigene ondervinding. En wien moet dit niet in onze tyden zeer gemakkelyk vallen? Hoe veel grooter zoude het getal van gelukkige huisgezinnen kunnen zyn, m.'ien dit alles óf in 'c geheel niet, óf ten mintbn voor 't grootiie gedeelte niet plaats had! Hoe veel verë fcoen wy met veelal naar onze tot de weelde overhellende denkwyze voor onze huishouding, wanneer dit flechts toerykende zyn zal! Hoe zeer zyn onze nemingen en onze fmaak bedorven! Wy vinden zo wéinig bekoor* lykheid in het huisfelyk geluk, als een hoveling iu de eenvouwige kost van den Landman. Zekerlyk treffen deeze befchuldigingen niet alle huisgeziönént; maar van hoe veelen zyn ze nogihars waarj Hy, die verkeering heeft in verfc'ieidene huisgezinnen, waaiïn kinderen zyn, zal vee al ontdekken, dat de Ouders in hun gedrag jegens ae kinderen, en in hunne grondbeginfelen en gevoelens omtrent de opvoeding der kinderen ten eenemaal van eikanderen verfchillen. Hoe dikwyls virdt men, dat by voorbeeld één van beide de Ouders buicenl'poorig teeder en toegeevende jegens zyne kinderen is, en de ander hen daarentegen ftreng en emftig-Jpehandelt ? Ja ibmtyds zyn de Ouders zo weinig met zich zeiven in dit ftuk eensgezü d, dat zy zonder oorzaak jegens het ééne kind wreed en jegens het ander zacht en toegeevende zyn? Het ééne kind is de lieveling van den Vader, en het ander van de Moeder; dit ontvangt van haar eene weelderige opvoeding, wanneer het eerfte by elke gelegenheid haare ftre,)gheid moet ondervinden , en zodanig is het ook a in den kant van Vader geleegen. Wie ontdekt hl s niet insgelyks • een  «8 EENIGE HINDERPAALEN VAN DE een hinderpaal van de huisfelyke gelukzaligheid ? Hoe VS pT' °?ftaat niec hierüic tusfchen eggenooten<- Eik verbeeldt zich, dewyl hy alieenlyk naar eene onberaaden neiging handelt, dat hy wél doet, en mispryst het gedrag van den ander. Hier is nu zaad genoeg, waaiüit dagelykfche tweefpalt, twist, en zeJts nog wel grooter ongeregeldheden opgroei- J, ™klnd» hec welk zich « zyne neigingen door de Moeder begunfligd, en door den Vader Jeüremd ziet; t Welk her foraryds zelf wel mede hooi t, üoe de,Ouders daarover twisten, zA zich welhaast voegen aan de zvde, waar het befcherming vindt. Het zal de beftraffiogen en vermaaningen van den Vader met ter harte neemen, en 'er zich dus ook niet naar verbeeteren; he: zal 'er koelhartig en onverschillig by worden; en daardoor zal ook deszelf, liefde en achting voor den Vader weldra verdwyneu. Zyn er meer kinderen, dan één, dan zal zodanig eene opvoeding ben jegens eikanderen koelhartig, nydig, wraakzuchtig maaken, en veel twist en tweedragt verwekken, welke fomtyds zelfs by toeneemende jaaren niet eens wedeiöm uitgebluscbt wordt. Ik zal niet eens zeggen, dat zulk een verkeerd gedrag veeltyds van de Ouders op de Kinderen wordt voortgeplant. By veele menfchen, die hunne kinderen op deeze wyze opvoeden, zou men de eerde oorzaak van deezen misflag gewisfelyk, zo men dezelve zou willen opzoeken, daarin vinden, dat zy het in de huizen van hunne Ouders zo gezien hebben, even zo opgevoed zyn, en dus, wanneer zy zeiven den huisfelyken (laat aanvaarden, hunne kinderen even zo: behandelen, als hunne Ouders hen gedaan hebben, zonder verder de gevolgen van dit gedrag te overleggen. Kan dit nu wel een gelukkig leven zyn, waaneer de kinderen, de groot/te zegenvan  HUISSELYKE GELUKZALIGHEID. fi£ van een huis, geduurig gelegenheid geeven tot twee. dragt en krakkelen 9 Hoe kunnen de kinderen goed worden, wanneer zy niet weeten, wien van beide Ouders zy moeten volgen; wanneer zy welhaast ondervinden, dat zy van hen naar hartstogten en niet met verftand geregeerd worden ? Het is volftrekt noodzaakelyk voor Ouders, dat zy 't met eikanderen eens zyn over de regelen, naar welke zy hunne kinderen denken te behandelen, opdat de één niet afbreekt 't geen de ander bouwt, en beiden daardoor een onherftelbaar nadeel veröorzaakên , dewyl zy rust vrede en geneugten uit hun huisfelyk leven bannen. Wanneer 'er dienstboden zyn in een huisgezin, dan hebben zy geen kleinen invloed in de welvaart van het huis. Zy ftaan voor eenen tydlang met hetzelve in eene verbintenis, leeven 'er in, en neemen deel in deszelfs beezigheden. Dus kan men de onderhouding van dezelven voor zich gemakkelyk en nuttig maaken, wanneer men ze met eene behoorlyke zorgvuldigheid verkiest, hen met verÜandbehandelt , en binnen hunne paaien weet te houden. Maar wie by deeze zaak achteloos en onvoorzichtig handelt, kan zich daardoor ook veel onrust berokkenen. Men vindt onder dezelven weinige menfchen van eenen goeden inborst, omdat "de meeften van zodanige perfóonen van de jeugd afin vreemde huizen dienen ,en voor het grootfte gedeelte door de flechte levenswyze van hunne Heeren en Vrouwen en door eene kwaade behandeling bedorven worden. Hierom heeft men oorzaak dies te omzichtiger te zyn, wanneer men dienstboden voor zyn eigen huis verkiest. Men ftaat toch altyd voor eenen tydlang met hen in betrekking , en dikwerf hangt van hun gedrag een gewigtig gedeelte van onze huisfelyke welvaart en van ons  EENIGE HÏNDERPAALEN VAN BE ons genoegen af- Verkiest men ze niet gelukkig, dan veröorzaaken zy ons onrust en veriirekken ons tot lasr. Hunne beezigheden zyn voor het grootfte gedeelte van dien aart, dat de geest daarby juist geen voedfd vindt, en d^ wyze, waarmede zy gewoon zyn, om zelfs dat geene werktuigkundig te doen, waarby zy hunne ziel nog zouden kunnen vormen, is mede de oorzaak, dat zy met opzicht tot hunnen geest zo verre achter blyven. De fchuld daarvan ligt zekerlyk aan Hoeren en Vrouwen, en het blyft een vroome wensch", dat rieeren en Vrouwen hunne pligten beeter mogten waarneemen. In veele huizen houdt men de dienstboden zodanig, dat het byna fchynt, alsof men met opzet daarop toeleide, om ze ten eenemaal tot werktuigen te verlaagen. Men gelooft 't misfebien zelf niet, hoe veel dit ter vermindering van het huisfelyk geluk toebrengt. En hoe voor. baarig, onbedacht en naar welke verkeerde grondbeginfelen verkiest men niet fomtyds menfchen van beide fekfen tot bedienden ? Men houdt zich voldaan , wanneer zy in allen gevalle flechts bekwaamheid hebben tot den arbeid, waartoe men ze wil gebruiken , en zich daarby niet verdacht maaken aan ontrouw. Hoe weinig bekommert men zich over hun Charakter in andere opzichten ? En hoe veele andere gebreken hebben zy niet anderszins dikwerf, waardoor zy ons ten uiterfte lastig in het huis worden ? Veeltyds hebben zy zeer weinig kennis van hunne pligten en van den Godsdienst over 't algemeen: kan men dan wel veel op hen vertrouwen? Dit gebrek te verbeeteren, en hen in de kennis te doen vorderen, gefchiedt zeer zeldzaam, en is veelal ook vruchteloos. Terwyl dan hun ge^st door hunne beezigheden ter neêrgeflaagen en 'er zo weini r 0p gezien wordt, om hen opcewekken, te verbeeteren, hun  HUISSBLVKE GELUKZALIGHEID. 3t hunne liefde en vertrouwen te verwerven, zyn ze om die rede nadeelig voor onze huisfelyke rust, en vermeerderen onze zorgen; daar zy voor ons van veel meer nut zouden kunnen zyn, wanneer wy zorgvuldiger waren in onze keuze en hen beeterbe* handelden Indien 'er veele huisgezinnen waren , waarin Heeren enVrouwen zulks deeden; de fchier algemeene klagten over de dienstboden zouden welhaast verminderen. Heeren en Vrouwen , die de bedienden hard behandelen, kunnen geen ftaat maaken op hunne liefde en op hunnen yver in den dienst: want geen mensch is zo laag, dat hy de indrukfelen van zachtmoedigheid, van welmeenendheid en van eene liefdelooze behandeling niet zou ondervinden. Zo veele dienstboden zulke Heeren en Vrouwen hebben zo veele geheime tegen partyders, voeden zy fomtydsin hun huis. Zy zyn de tirannen in het klein, en de arme dienstboden de gedrukte onderdaanen. Zonder het ftrengfte opzicht zóeken zy het juk aftewerpen, het welk" hen ondraaglyk valt. Haaien zich Heeren en Vrouwen die zo ftreng over de dienstboden heerfchen, niet zelf eenen zwaaren last op den hals? En wanneer zy aan den anderen kant zo zwak zyn, dat zy hun gezag niet weeten te handhaaven; dat de dienstboden op hun woord weinig acht (laan, en aan den wil van hunne Heeren en Vrouwen nier. meer voldoen , dan 't hen zeiven goed dunkt; datzy zich de één boven den anderen verheffen, en over eikanderen heerfchen willen; ja zich zelfs wel van meerder vryheidjegens den Heer of de Vrouw bedienen, dan betaamelyk is: moeten alle deeze omftandigheden de rust van het huis niet ftooren, en het huisfelyk geluk verminderen? Om niet te verre uittewyden , zal ik 'er thans niet van fpreeken, hoe veel invloed de dienstboden hebben in den goeden naam van een huisge* zin,  3a eenige hinderpaalen van de zin, in de opvoeding der kinderen, in de welvaart en veele andere dingen. Met even zo veel leedwezen befchouw ik de huisgezinnen, waarïn men de dienstboden weinig acht, en zyne pligten jegens dezelven met ligtvaardigheid verwaarloost, en waaiïn men hen te veel gezags toeftaat. Dit laattie is een blyk van groote zwakheid, en het eerfte van eene waare geweetenloosheid. Van het één zowel als van het ander hebben Heeren en Vrouwen meerder en grooter nadeel, dan men wel denkt. Wanneer Man en Vrouw met eikanderen in één huisgezin leeven, komt 'er zeer veel op aan, dar. zy zich het behoorlyk gezag weeten te gee. ven. Het gezag van beiden is in een huisgezin zo naauw aan el kanderen verknocht, dat 't alieenlyk dan gereegeld toegaat, wanneer de één den anderen onderfteunt; wanneer de Man daardoor gelooft te winnen, dat hy het gezag van zyne Egtgenoot op alle mogelyke wyze handhaaft, en de Vrouw het voor haaren pligt reekent, om haaren Man achting te betoonen, en by de perfóonen, ,die tot het huisgezin behooren, te verfchaffen. Eéne zaak, wel« ke zekerlyk in veele gevallen omzichtigheid en beleid verëischt, wanneer één van beiden klaarblykelyk gebreken en zwakheden aan zich heeft. Dubbel verëerenswaardig indedaad zyn die Egtgenooten, die de gebreken van den zwakkeren wys* felyk weeten te verbergen, dezelven hunne fchadelyke indrukken te beneemen, of ten minften dezelven, zo veel als mogelyk is , te verminderen. Maar waar de Huisvrouw zich een alte groot gezag over den Man aanmaatigt, of de Man o^er zyne Gade; waar de Vrouw aan haaren Man eenen ftrengen Heer vindt, die over haar, gelyk over het ander huisgezin , heerscht; of waar het te-  HÜISSELYKE GELOKZ ALlÓHÈtD. tegenövergefleld geval plaats heeft, daar Zoek Ik geen gelukkig huisgezin* Want maatigen zy zidii de één over den anderen zonder oorzaak te veel gezags aan, dan is hunne liefde jegens eikanderen gewisfelyk niet oprecht. Is eene vrouw driftig, opvliegende en heerschzuchtig jegens haaren zachtzinnigen en toegeevenden man, zal zy wel ligtelyk over hem en de overige perfóonen in het huis zeker foorc van gezag zoeken te verkrygen: maar hoe ongelukkig is 't , wanner kinderen en dienstboden zien, dat de Vrouw zelve haaren Man veracht , die , van haar onderdrukt, zwygt en zucht! Kan in zoodanig een huis blydfchap en vrede zyn? Is een Man , zal ik zeggen zo zwak of zo onverffondig, liefdeloos en boosartig, dathy den perfoon kan onderdrukken, welker geluk het zyne, welker genosgén het zyne is, welker gezag het zyne zyn moet; die zich aan hem verbond, om alle haare hoop , alle haare wenfchen , naast God door hem vervuld te zien; die van Ouders en Familie fcheidde, om geheel en al de zyne te zyn, kan hy 't, zeg ik van zich verkrygen; om haar hard te behandelen, om haar vrvheid en gezag te beneemen: welken naam verdient hy in die geVal? Wanneer een wreedaard gelukkig is , die zyne Slaaven pynigr, dan is hy 't ook. ——• Rampzalige huizeji, waarïii men voorbeelden vindt tot deeze befchryvingen! Gaarne ftemm' ik toe, dat zekere omftandigheden her font. tyds noodzaakelyk maaken , dat één der Egt. eenooten zich een grooter gezag moet aattrüaatigen, wanneer naamelyk den ander fomtyds zodanige zwa'heden , gebreken of zelfs wel ondeugden bezit, welke nog meer nadeel zouden doen, zo dit niet gefchiedde. Hec is altyd een geluk, wanneer by C voor*  34 EENIGE H1NDERPAALEN AAN DS voorbeeld een Man zich door verkwisting met zyn huisgezin ongelukkig zou maaken , en de Vrouw weet hem door beleid en gezag te wederhouden; wanneer een Vrouw buiten ftaat is, om zich zeiven en de huishouding te beftieren, en de Man haare plaats vervangen kan. Het is zeker dat de één aityd daardoor meer verliest, dan wel te wenichen was. Maar uit dien hoofde is dit ook geen middel, om de huisfelyke gelukzaligheid te vermeerderen; maar wél een middel, om grooter onheilen te verhoeden. Huisgeziunen, waarin goede zeden en vroomheid heerfchen, zyn verre wech gelukkiger dan anderen. Waar deeze huisvesten , daar is ook rust, geregeldheid, vredelievendheid, naarftigheiddienstvaardigheid , en het geheel gevolg der deugden, welke wei voor de Waereld geen blinkende luister byzetten,maar dies te meerder ftille en onbenydde waare gelukzaligheid toebrengen. De waare ongeveinsde vroomheid, een wandel naar de voorfchiiften van het Christendom is de bron van alle deeze gelukzaligheden. Waar wy dus de eersten niet yinden, daar zyn de laatflen ook nier. By vergelyking zyn 'er weinige vroomen en dus ook gelukkige huisgezinnen. Het gebrek aan vroomheid en deugd is een van de gewigtiglïe oorzaaken, waarom'er niet meer. der huisfelyk geluk in de waereld is. Dedeuo-dzaame is 't alleen , die zyne pligten kent en oefïent; hy alleen weet, waar toe hy ris Vader, Moeder, Kind, Egtgenoot, Heer en Knecht, verpligtis; hy alleen heeft 't geleerd, waarin hy de regte waar dy van het huisfelyk leven zoeken, en hoe hy het genieten moet. Waar is een geluk of een geneu-r. te, welke gy hoopen kunt in het huisfelyk leven te genieten, zo de deugd niet uwe leids-en raadsvrouw is?  BUISSELYKE GELUKZALIGHEID» 35 is? Wie zal u uwe huisfelyke pligren leeren kennen . zo zy u niet onderwyst ? Wie (bengelt As banden des huwelyks ter gelukzaligheid; wie handhaaft de rechten der Ouders, en leidt de kinderen nltyd op het pad der gehoorzaamheid; wie maakt Heeren en Vrouwen toi befchefrriers en Weldoeners Van hunne Dienstboden , en leidt deeze laatdért zonder dwang, zonder uiterlyk geweld op tot hunne pligten ? Alieenlyk de deugd of een werkzaam Christendom. Ook daardoor wettigt de Godsdienst Vin Jefus zyn Goddelyk aanzien, zyneonfehatbaare waardy, dat hy het huisfelyk levert gelukkig maakt. Mogten toch zo veele huisgezinnen , die deszelfs weldaadigen invloed tot dus verre nog niet gekend en niet ondervonden hebben , denzelven op den regten prys Hellen, en tor hunnen leidsman verkiezen: ö hoe ras, hoe ras zouden zy gelukkig worden! Wanneer de leden van een huisgezin hunne pligten niet betrachten , welke hen ter gelukzaligheid opleiden, wanneer zy elkaaderen niet gehoorzaamen, niet volgen willen, hui beroep verwaarloozen, niet getrouw en naaritig zyn in hunne beezigheden , niet jegens eikanderen liefdenryk, dienstvaardig , toegeevende , deelneemende zyn; wanneer twist, tweedragt, nyd en anderelaageondeugden partyfehappen onder hen verwekken, en hen doen vergeeten, dit hunne eigene welvaart altyd afhangt van het algemeen welzyn van het huis eb dat zy hunne huishouding nooit kunnen benadeelen, zonder zich-zei ven fchade toetevoegen, dan kan de toeftand van een huis wel niet de beste zyn, en in zodanig een huis is gewisfelyk weinig ckristelyke deugd. Deeze en veele andere foortgelyke dingen zyn wei gewigtige en werkzaame hinderpaalen, dat zeer C 2 veels  EENIGE HINDERpa ALEN aan |£ veele huisgezinnen zo gelukkig niet zyn , dan zy zouden kunnen zyn. Maar zouden dezelve in 't geheel niet kunnen overwonnen worden ? Zekerlyk kan zulks gefchieden. Laat ons flechts de handen niet in den fchoot leggen 9 en niet leedige aanfchouwers zyn by rampen , welke ons zo naby zyn, ons veelal mede treffen, en de dagen van ons leven zo bitter maaken. Hebben wy vermogen genoeg, (en dit nebben wy, zo wy 'er flechts gebruik van maaken) dan zal het ons, geleid door den Godsdienst, reden en ondervinding , ook niet cntbreeken aan middelen , om dezelven met een gelukkig gevolg by ons en anderen tegen te gaan. Maar wy moeten het niet laaien by koelhartige zuchten en werklooze voorneemens. DER-  VERMAAMNGSN EN LESS2N VOOR EGTC.EN. 37 DERDE VERTOOG. VERMAANINGEN EN LESSEN VOOR EGTGENOOTEN. JLk zal roy daardoor niet laaten wederhouden, om deeze gedachten ter neêr te {lellen , dat ik begryp, hoe onmogelyk het is , om de gewigtigfte pligten van Ëgtgenooten op zo weinige bladen te bevatten , als ik 'er volgens myn plan aan toewyën kan. Daar zou een eigen boek toe verë scht worden , zo ik dit wilde onderneemen, daarënboven is het ook door anderen vóór my reeds op zulk eene nuttige en leerryke wyze gefcbied, dat ik dit ftuk misfchien ten eenemaal zou kunnen overflaan , indien ik niet hoopte, zelfs door eenige byzondere lesfen van nut te zyn. Veele Ëgtgenooten zyn zekerlyk zo diep in het ongeluk wechgezonken, en hunhe verkeerde denkwyze , waardoor zy hun leven ellendig maaken , is by hen zodanig tot eene tweede natuur geworden., dat zelfs de ernftiglfe voortellingen mogelyk by hen zouden vruchteloos zyn. —— Het is een' gedachte, het welk het innigst medelyden kan verwekken, dat 'er zo weinige Egtgexiooten zyn , die een gelukkig leven leiden , en dat'er meer van hen, dan men misfchien zou denC3 ken,-  §8 VERMAANINGEN EN LESSEN ken , ongelukkig zyn. De naauwe banden tusfchen M n en Vrou v, de tchier volftrekte aft hangkdykheid der welvaart van den één van de welvaart vt,n den ander, maaken het onheil van pen ongelukkig huwelyk, volgens myne denkbeelden , grooter, dan eenig ander onheil in dit levsn hoe genaamd. Somtyc;s liggen de oorzaa» ken s waarom perfóonen niet regt gelukkig met eikanderen leeven , enkel en alleen in een achteloos gedrag , en in een foort van ligtvaardigheid en nalaatighcid , welke gemakkelyk zou kunnen wechgenoomen worden , zodra men .'er Hechts wilde op toeleggen. Veele Ëgtgenooten leeven in pnmin en misverftand, welke jaaren lang ifand houden , zonder dat zy - zei ven weeten , wat 'er de reden van is. Misfchien zeg ik voor deeze qn anderen iets, waarvan zy gebruik kunnen maa? ken , of 't welk hen ten minsten aanleiding tot nadenken geeft , en hen op het regte fpoor brengt, om de oorzaaken van hun ongeluk te vinden. De grond van een duurzaam en telkens ver? meerderend geluk in het huwelyk is eene deugdzaame overë ndemming der gezindheden en nc>» si'£ n. Strooken de gezindheden en neigingen van beiden niet met elkandercn, dan is 't. onmogelyk, dat Ëgtgenooten gelukkig met elkandercn leeven kunnen. Laat ons eens het 'geval Hellen, dat een verlhndige en bedaarde vrouw in het huwelyk treed met een manspcrioon, die een Charakter heeft, 't welk van bet haare ten eenetrcal verfchilt. Zy is opgeleid tot een (til huisfelyk Kycp, en gewoon aan eenvouwige huisfelyke geneugten. Zy vei acht en mydt ruilchende verftrooijingcp en vcnuaakdykheden naar de mode, welke den  VOOR ËGTGENOOTEN, 39 den geest bederven. Haaren Man te behangen, dienly oprechtelyk bemint, haare huisfelyke beekbeden waartcneemen, haare kinderen goed optevoeden , en zo dikwerf als de tyd zulks toelaat, zich door een verltandig leezen van goede boeken te vervrolyken en tot haare pligten te verterite*,, dit zvn haare voornaamfte bezigheden. Maar haar Eatcenoot ftemt te weinig met haar overeen, dan dat hy door haar, en zy door hem zoude kunnen oelukkig zyn. Hy is zeer voor ruifchende vermaaken en verttrooijingen; hy houdt dikwerf groote maaltyden, buiten welke zy uit hoofde van hunnen Haat en van hun vermoogen zeer wel zyn konden: hv wil haar mede doen deel neemen in zyne gezelr fchappen- hy is by zodanige verflrooijingen zelden by zich- zeiven. Zyne Vrouw zoekt hem door lief koozingen en verftandige voortellingen daarvan federt dat zelfs de eerlte weesen van het huwelyk verloopen zyn , hebben deeze allen indruk verlooren. 't Geen hy niet uit liefde allen uiuruti vcuwivm. •■ — ~j jegens haar doet, zoekt iy van hem te verkrygeil door zvne liefde jegens zyne kinderen. Zy beezigt . - , , „„, ham iwprrehaaleu,. alle mogeiytce miuueieu, « . . dat het werk der opvoeding voor hem gewigtig en aangenaam worden zal, ten einde hem daardoor als •tware vaster te verbinden aan zyn huis en huisgezin, maar vruchteloos. HedehT zegt hy, heb ik den tyd niet, om my met de kinderen te bemoei jen: daarmede laat hy zyne Egtgenoot met haare kleine onfchuldigen ftaan, en fpoedt naar zyne ge-... zeifchappen, of zoekt andere vermaaken naar zynen fmaak. — Zy zwygt, en haare oogen volgen hem met traanen. Eigenlyke tweefpalt valt 'er wel zelden onder hen voor :' maar kan dit een gelukkig huwelyk genoemd worden? Een Man, wiens beJ ö C 4 roe'  4° VERMAANINGEN EN LESSEN roep beflaat in feurgerlyke beezigheeden, die veel «erfland en goede hoedanigheden heeft, is onder anderen van gevoelen, dat het befchaaven van den geest door het leezen eene zaak is, welke alieenlyk voor de geleerden behoort, en by anderen van meerder nadeel, dan voordeel zyn zoude. Hy is voor 't overige een Man van eene goede denkwyze; alieenlyk heeft hy behalven den Bybel en eenige ftichtelyke boeken weinig geleezen. Deeze Man treedt in het huwelyk met eene vrouw , die eene goede opvoeding heeft gehad. Zy heeft geleezen, zonder dat,het tot dus verre by haar eene hartstogt is geworden. Haar Man is reeds in den bedaarden ouderdom, en heeft het voorneemen, om den lust aan dit genoegen ten eenenmaal by haar uitteroeijen. Hy begint daaröver met haar te boerten, allengs verandert zyn' boert in fpot, en eindelyk kant hy er zich regelregt tegen aan. Zyne Vrouw ontdekt het ydele in zyne wederleggingen, en het onredelyke in zynen eisch ; zy mag niet meer leezen. Haare neiging neemt toe, en het leezen wordt nu by haar een' hartstog*. Nu poogt zy, om haaren Man tot andere gedachten te brengen; en dewyl zy in 't geheel niets kan uitvoeren; dewyl veeltyds twist en tweedragt uit dit verfchil van hunne gevoelens omtrent dit iluk ontftaan; wendt zy 't over eenen anderen boeg. Zy verzuimt door haar meeïiigvuldig leezen de huishouding , zy wordt koel jegens haaren Man, en hy jegens haar, omdat zy zo weinig overëenftemmen , en zy leiden beiden een leven met elkanderen, het welk in de beste dagen van hun huwelyk noch koud noch warm is. Dus is 't altyd zeer veel gewaagd, wanneer perfóonen een huwelyk met eikanderen aangaan, die weejen , dat hunne wyze van denken niet overëenflemt, WW  VOOR ËGTGENOOTEN. 41 Want dat de één zich naar den ander voegen zal, is onzeker, en gebeurt wel zeer zelden. Zodanig een onberaaden flap eischt dan een geheel leven tot eene offerande. Eéne volmaakte overeanftemming van gezindheden is wel niet mogelyk; maar perfóonen, die gelukkig met eikanderen willen leeven, moeten evenwel in hoofdzaaken niet van eikanderen verfchillen, nog veel minder de één den anderen legenfpreeken. Zelfs moet het gemoedsgeftel van Ëgtgenooten niet alte zeer verfchillen. Eene Vrouw van een levendig gemoedsgeftel zal nooit gelukkig leeven met een Man, die geheel ongevoelig is ; en zo ook integendeel. Maar eenig verfchil van gemoedsgeftel, beftrerd door beleid, verhindert niet alleen veeltyds het geluk van het huwelyk niet, maar het bevordert hetzelve veelmeer. Eene Vrouw van een bedaard Charakter kan door haare maatiging veel invloed hebben op eenen Man , die door zyne vlugheid tot buitenfpoorigheden wordt wechgefleept, wanneer zy met eene behoorlyke omzichtigheid handelt. Ja zy kan hem zelfs van tyd tot tyd van zyn gebrek geneezen. Hoe veel kan een verftandig Man niet doen by de gebreken van een' Vrouw, welke uit haar gemoedsgeftel ontftaan, zo de ftyfhoofdigheid niet alle hoop bp verbeetering verydelt? Geene vriendfchap in de waereld^kan naamver, gemeenzaamer en openhartiger zyn; niet ééne heeft zuljce iterke en heilige banden; niet ééne heeft dagelyksch meer nieuwe bekoorlykheden , dan de vriendfchap tusfchen gelukkige Ëgtgenooten. Hebben alle andere foorten van deugdzaame vriendfchap ten allen tyde de grootfte loffpraaken van de wyste Mannen verdiend; heeft men dezelven het geluk en den hemel in het menfchelyke leven genoemd ; C 5 wel-  4-2 VEE MAANINGEN EN LESSEN wcike lof zal groot en waardig genoeg zyn voor de vriendfchap , welke onder Gehuuwden plaats beeft ? De banden van bloedverwantfchap zyn zacht en door den hemel geltrengeld. Zy ver* ëenigen Ouders en Kinderen , Zusters en Broeders, en andere bloedverwanten: maar zeer verre overtreft de liefde en de vriendfchap tusfchen Man en Vrouw dit alles ! In een gelukkig huwelyk zyn beiden van éénen geest bezield ; zy hebben dezelfde bedoelingen , vooruitzichten en neigingen ; zy, leeven, om elkanders geluk en blydicbap te volmaaken. Dit is het loon voor hunne menigvuldige moeite , fierkt hen tot elke beezigheid , maakt hen elke lastigheid geraakkelyker. Niets is zo moeijelyk te verzaaken, waartoe zy niet gaarne de ééne voor den anderen zouden befluiten , geen ongemak zo groot, hetwelk zy niet zouden op zich neemen , wanneer het ten beste van den anderen verftrekr, en een blyk van liefde wordt. De liefde maakt 't hen gemakkelyk , om eikanderen met zachtmoc* digheid en toegeevendheid te behandelen. Zy beezigen hunne huisfelyke aangelegenheden met eene evengclyke trouw en verenigde krachten; geen een heeft een eigendom voor zich-zeiven, waaraan een ander niet hetzelfde recht en deel zoude' hebben , geen één wint iets , het welk by niet gaarne met den ander zou deelen. Zy hebben lyden en geneugten in gemeenfehap. 't Geen den één overkomt befchouwt de ander als zyn eigen lor. Zy deelen den overvloed, welken de Voorzienigheid hen fchenkt, even zo gaarne met eikanderen, als den laatlten beet broods, al is 't ook, dat hy, die denzelven heeft, niet weet, waarmede hy in bet vervolg zynen honger ftilleh zal. Ontdekr de - ' één  VOOR ËGTGENOOTEN. *.3 één aan den anderen kleinhartigheid of achteloosheid in het goede, hy zoekt hem wedeiön optebeuren en te {Terken ; ontdekt by gebreken, hy tracht dezelven met zachtmoedigheid en omzichtigheid re verbeeteren. Nooit verwekt hun onderling gezelfchap by hen walging en verdriet. Zy zyn altyd voor elkauderen nieuw, en fietst by elk anderen. Onderhoudingen over hunne huisfelyke aangelegenheden, over de opvoeding van hunne kinderen, over hunne vrienden, over hun geluk, over deugd en godsdienst, over hunne byzondere lotgevallen, en over de ziehtbaarfte blyken der goddelyke Voorzienigheid, welke zy dagelyksch in hun leven, veeltyds zelfs in kleine vesjpderingen vinden , geeven hun overvloedige ftof tot nuttige, aangenaame en blyde gefprekken in hunne eenzaarne uuren. — Lieve vrienden! dit is iets, maar ook flechts iets van het beeld van een gelukkig huwelyk , het is de hemel op aarden. Hierom durf ik echter nog niet onderneemen, te beweeren, dat de huwelyken, zelfs de besten, zo als men die onder de menfchen vindt, ten eenemaal volkomen zouden zyn. En hoe zouden zy dit ook kunnen zyn in eene waereld, waarin de beste menfchen ook hunne gebreken en zwakheden hebben? Inmiddels is evenwel het huwelyk; al is het niet ten eenemaal volkomen, by dit alles een allergelukkigfte en wenfchelykfte ftaat. Naar myne denkbeelden moet ook een huwelyk in den beginne geen overvloed hebben aan geluk en geneugten, welke daarna, gelyk het wel genoeg gebeurt, met eiken dag wederom afneemen. jonge Ëgtgenooten moeten niet alte groote verwachtingen van eikanderen hebben , opdat 't voor hen niet onverwacht en ©düngenaam is, wanneer zy daarna door de onder-  44 VERMAANINGEN EN LESSEN vinding genoodzaakt worden, om deeze verwachtingen te verminderen. Befchouwen zy zich als menfchen, en beminnen zy de één den anderen met het voorneemen, van zich te verbeeteren; weeten zy dit voorneemen met beleid en onvermoeid te werk te hellen: zy zullen in de vruchten van hunne pogingen dagelyksch nieuwe geneugten vinden, en aangenaame belooningen genieten ; en het geluk van hun leven zal met de jaaren wel vermeerderen en niet verminderen. Hiertoe wensch ik dat de volgende lesfen en raadgeevingen voor myne Leezeren en Leezeresfen van nut moogen zyn! Het eerfte van alle de verëischtens tot een gelukkig huwelyk is de Huwelyks- trouw. Perfóonen, die met eikanderen in het huwelyk leeven, hebben zich openlyk voor God en menfchen op het plegtigfte aan eikanderen verbonden, om de een jegens den anderen eene geheel onverbreekelyke trouwe te bewyzen; de één den anderen zodanig te beminnen, dat zy zich nooit en onder geen voorwendfel, hoe genaamd, zullen te buiten gaan, om een gedeelte van hunne neiging aan andere perfóonen te fchenken. Van de eerfte pligten , welke de huwelyks - trouw allen Ëgtgenooten oplegt, zal ik hier niet fpreeken. Zy zyn zekerlyk bekend genoeg. Menfchen, die in ftaat zyn, om daartegen te zondigen, verdienen afkeer en vei achting. Zyn de' wellustige buitenfpoorigheden by ongehuuwde perfóonen fchandelyk, wat zyn ze by perfóonen, die in het huwelyk leeven, en daardoor, behaKen de zonde tegen zich-zeiven, nog de fchandelykfte trouwloosheid aan den Egtgenoot pleegen, en den* zeiven daardoor op de allergevoeligfte en wreedfte wyze krenken. Maar ik zal nog eenen ftap verder gaan. Ëgtgenooten, die gelukkig met elkauderen Jee.  VOOR ËGTGENOOTEN. 43 leeven, moeten met opzicht tot de huwlyks-trouw zodanig naauwgezet zyn, dat zy ook den allerminllen fchyn met de uiterfte zorgvuldigheid myden. Deeze zorgvuldigheid moet niet flechts zo verre gaan , dat zy zich onthouden van alle daaden en handelwyzen, welke aan eene fchynbaare verdenking van groove trouwloosheid voedfel kunnen geeven; want de banden van eene hartelyke liefde Zyn zó teeder, dat zy óok kunnen befchadigd worden door zodanige dingen, welke nog lang geenen fchyn van eene groove trouwloosheid geeven. Veele Ëgtgenooten verbreeken nooit op eene groove wyze de onderlinge trouw, en 'er heeft wel nooit eene eigenlyke jaloersheid onder hen plaats gehad. Maar een oplettende opmerker ontdekt in hun gedrag jegens elksinderen eene zichtbaare koelheid. Ik geioof, dat de oorzaak hiervan geleegen is in de wyze, waarmede zy met eikanderen verkeeren. Wanneer zy eenigen tyd tefaamen hebben geleefd, dan ontftaat 'er onder hen een foort van dagelykfche onverfchilligheid, omdat zy niet geleerd hebben, om zich de één den anderen te onderhouden cn nieuw te blyven. In plaats nu, dat zy 'er op zouden denken, om deezen misdag voorieko* men, zoeken zy andere uitwegen. Zy zoeken uitfpanning en verlustiging in de verkeering met anderen, welke zy de één aan den anderen niet vinden. De één volgt in dit frak den ander. Ik heb dikwerf in groote gezelfchappen, waarvan de leden my vreemd waren, het wettig befluit opgemaakt, dat juist die perfóonen Man en Vrouw waren, die zich met de uiterfte koelhartigheid en onverfchilligheid behaldelden. Dit geval is niet zeldzaam. Ontbreekt by zodanige Ëgtgenooten niet die teedere liefde en achting, welke volftrekt wezenlyk behoort  46 VER BI AA WlNGEN EN LESSSN hoort tot het geluk van zodanige perfóonen , dié in zulk eene naauwe betrekking leeven ? Zy zyn in eenen ftaat , welke flechts eene zwakke fchaduw overlaat van het bekoorlyke beeld van har-} telyke huwelyks-liefde en ' huwelyks -geluk. Ik kan my onmogelyk verbeelden , dat Ëgtgenooten zich by eene ftandvastige liefde zodanig zouden kunnen behandelen , als .veelen zo kharblykelyk doen. Hoe meer voorrechten en goede hoedanigheden verftandige Ëgtgenooten aan elkanderen ontdekken, dies te dierbaarer zullen zy voor eikanderen worden, dies te gelukkiger zulbn zy leeven. Maar zyn wel de menfchen geheel zonder gebreken? Niemand zal beeter in Itaat zyn , om aan anderen gebreken te ontdekken, dan zodanige perfóonen , die geduurig zo by elkanderen zyn, en de één den anderen in zulke verfchillende gefteldhe* den , en onder zo meenigvuldige omftandighedtn zien handelen, gelyk Man en Vrouw. Veele gebreken kunnen voor anderen lang , ja voor altyd verborgen blyven, welke deeze binnen eenen korten tyd aan eikanderen ontdekken. En geen verftandige Vrouw zal in het huwelyk treeden met de verwachting, om aan den man een geheel volmaakt mensen zoneter alle gebreken te vinden. Dus is 't een pligt voor Ëgtgenooten , dat de één omtrent de gebreken van den anderen niet onverfchillig en achteloos zyn moet. Hoe meer gy eikanderen bemint, dies te oplettender flaat de één den anderen gade. Niet aböf uwe hanen daardoor koel worden, en uwe wederzydfche hoogachting verminderen zoude. Het zy verre van my, om u dien raad te geeven ? Neen ! wanneer gy elkanders gebreken en zwak." be*  VOOS. ËGTGENOOTEN* 47 beden leert kennen vergeet dan by elke zodanige gelegenheid niet, gy die gebreken ontdekt, dat gy ook diergelyken hebt; vergeet niet , dat gy als onvolmaakte menfchen met eikanderen leeft, die de één den anderen moeten helpen op den weg ter volmaaktheid, welke gy nog niet hebt bereikt. Ik wil zeggen: tracht elkanders gebreken te verbeeteren. De tweede les. Zy, die gelooven, dat deeze pligt moeijelyk is te beoefenen, en het geluk van het huwelyk vermindert, mistasten zeer. Hy veroorzaakt veelmeer, dat de liefde duurzaamer, werkzaamer en van tyd tot tyd fterker wordt. Zyn wy gelukkig in onze proefneemingen, om de één den anderen tot het goede optewekken, en onze gebreken te verbeeteren: hoe groot is het loon, 't welk wy daarvoor te verwachten hebben ! Wy zullen eikanderen telkens dierbaarer worden , hoe meer wy zien, dat de één ter verbeetering van den anderen iets heeft aangebragt. INiemand's lesfen en voorbeelden kunnen ook meer een gelukkigen indruk maaken, dan die van eene teedere Gade op haaren Egtgenoot, en van een braaf Man op zyne Vrouw. Want waar de liefde zelve alle verdenking van kwaade oogmerken belet, en met den grootllea nadruk ter opvolging en verbeetering aanmoedigt, wat kunnen daar niet verftandige voorftelüngen doen ? Hebben boezemvrienden niet dikwerf by zodanige gelegenheden oorzaak, om ten uiterfte omzichtig te zyn,. of zelfs wel te zwygen, waarin Ëgtgenooten zonder alle achterhoudenheid met eikanderen kunnen fpreeken? Ik wil echter daardoor geenszins te kennen geeven, dat Ëgtgenooten by alle hunne pogingen elkanderen te verbeeteren, niet alle omzichtigheid, behoedzaamheid en beleid moeten aan-  48 VERMAANINGE» EtJ LESSEÖ aanwenden. Een wys beleid moet hen leeren, hoe zy zich by de gebreken van elkander moeten ge* draagen, om hunne bedoeling te bereiken en zich indedaad te verbeeteren. Zonder zodanig een beleid kan altyd een Egtgenoot, al is zyn wil nog zo goed, meer nadeel dan voordeel doen. Wanneer een Man zyne Vrouw, die een levendig gemoedsgeftel heeft, haare gebreken dikwerf met drift, ter ontyd, in de tegenwoordigheid van anderen zou onder het oog brengen : zou haar dit niet tot wederfpannigheid aanzetten , veel krakkeel, veröorzaaken, en hem van haare liefde berooven? Niemand wil het zich gaarne met bitterheid laaten zeggen, dat hy onrecht handelt. Vooral oordeel ik 't noodzaakelyk, dat hy, die den anderen iets heeft te zeggen, denzelven moet overtuigen, dat zyne herinnering geen andere bron heeft dan eene waare, oprechte en hartelyke liefde, niet zo zeer door herhaalde verzeekeiingen , als wel veelmeer door de wyze, waarmede hy zyne herinnering voorftelt. Hy moet hiertoe den regten tyd verkiezen, naamelyk wanneer de gemoederen van beiden bedaard zyn, en niet door hartstogten beftormd worden. Hy moet zich ook wachten , om niet te verre te gaan; om niet de gebreken van den anderen door buitenfpoorige befchryvingen te vergrooten, en niet te dikwerf of te meenigvuldig te berispen. Berisping verbeetert alieenlyk, wanneer men dezelve zeldzaam en met omzichtigheid beezigt. Te veel lof is meer een hinderpaal van het goede, dan een middel om het?elve te bevorderen ,• en alte veele berisping zal de gebreken van anderen eerder vermeerderen, dan verminderen. Wie omzichtig is, gelyk ik van verftandige Ëgtgenooten verwacht, dien kan ik, om hieromtrent naar de omftandighe- den,  VOOR ËGTGENOOTEN. 49 heden, welke telkens plaats hebben, de regte maat «e treffen , geen beeteren raad geeven, dan deezen: Elk gebrek, hetwelk gy, myn Vriend! ontdekt aan den perfoon, die u in de waereld de liefdé is , moet u aanzetten tot het teederhartigfte, oprechtfte medelyden. Tracht dit altyd by u te verwekken, wanneer gy, o Man! aan uwe Gade, of wanneer gy, o Vrouw! aan uwen Egtgenoot gebreken ontdekt, en laat uw hart vol zyn van medelyden, wanneer gy denkt op middelen, om dezelven te verbeeteren; dit zal u de beste middelen aan de hand geeven, om uwe oogmerken te bereiken. Maar men moet 'er ook naauwkeurig op letten, of dat geene, 't welk ons aan anderen toefchynt een gebrek te zyn, indedaad ook een gebrek is. Hoe gemakkelyk kunnen voorbaarigheid, vooröordeelen en andere dingen van dien aart ons eene zaak zodinig ten toon (tellen, dat wy dezelve voor een gebrek houden, daar zy 't echter niet is. Ja, 'er zyn zelfs gevallen, dat gy kunt verleid worden, dat geene ce berispen, het welk pryswaardig is; voornaamelyk loopt gy gevaar ora dit te doen, wanneer gy blind zyt omtrent uwe eigene lieflte neigingen. Een Man, die eene fterker zucht heeft tot zuinigheid, dan hy by zynen ftaat en omfhndigheden behoorde te hebben , heeft by voorbeeld eene verftandige Vrouw, die wel niet verkwist , maacgiogthans meer geneegen is tot eene betaamelyke müdaadigheid, dan-hy, zal zyne Vrouw mogelyk van verkwisting beR-huldigen, en wel zelfs moeite doen, om haar van dit gewaande gebrek te geneezen. Eene Vrouw, die haare zucht tot ydelheid, tot zwier en_ verkwisting meer volgt, dan de rede; die niet ziet op de omftandigheden en noodzaakelyke behoeftens van haar huisgezin, maar alieenlyk haare wenfchen volD doea  5© VEHMi AN1NGEN EN LESSEN doen 'en haare dwaasheid offeranden brengen wil, zal wel alle middelen opzoeken, om haaren Egtgenoot overtehaalen, om zich naar haare neigingen te voegen, en doof zyn tegen zyne voorftellingen. Zy zal het in hem als een misfiag befchouwen, wanneer hy haar in haare wenfchen niet toegeeven wil. Daar zyn meerder gevallen, waarin men zich nog gemakkelyker vergisfen kan. Ik heb deeze flechts aangehaald, om verftandige Egtgenoo en gelegenheid tot nader overleg te geeven. Wat volgt hieiüit? Dit: verftandige Ëgtgenooten moeten vooial onpartydig onderzoeken, of dat geene, 'c welk den één aan den anderen mishaagt; ook wezenlyke gebreken zyn, dan of hunne vooröordeelen hen zulks als zodanigen ten toon ftellen. Hoe lig. telyk loopen zy anderszins gevaar, om de één den anderen te veröngelyken, en voor eikanderen fchadelyk te worden! O gy Ëgtgenooten! die gelukkig met eikanderen wenscht te leeven, oefent toch vooral zachtmoedigheid, toegeevendheid en geduld jegens eikanderen! Zodra gy ophoudt, om dezelven te befchouwen als deugden, welke gy eikanderen by uitftek moet bewyzen , loopt gy zekerlyk het grootfte gevaar, het geluk in uw huwelyk te verbeuren. Laat uwe pogingen, om de één den anderen te verbeeteren, ernstig en verftandig zyn, laat u nooit daarby in drift brengen ; en wacht u , dat uwe liefde daarby niets verliest! Vergeet niet, dat gy hierby nooit tot de hoogfte volmaaktheid zult komen, en dat gy evenwel gelukkig met eikanderen kunt leeven, wanneer gy ook in dit ftufe met alle oprechtheid doet, 't welk in uw vermogen ftaat. Bedenkt, dat 'er altyd aan wederszyden gebreken zullen overblyven, welke als menfchelyke zwak-  VOOR ËGTGENOOTEN, $i zwakheden nooit ten eenemaal zullen uitgeroeid worden. Verdraagt dezelven liever aan eikanderen met geduld. De één zal altyd aan den anderen iets moeten over het hoofd zien. Zelfs zal de volmaaktheid gepaard met onvolmaaktheid uw geluk vermeerderen. Wilt gy de één den anderen ver« beeteren , verbeetert u-zeiven dan ook. Weest niet fcherpziende by de gebreken van uwen Egtgenoot, en blind voor uwe eigene, welke misfchien nog grooter zyn. De één draag' des anderen lasten! Vindt gy iets aan eikanderen te berispen , gy kunt u veeltyds daardoor zeer goed den weg baanen tot elkanders hart, dat gy uwe eigene gebreken bekent, en u wacht, om uw eigen voorbeeld den anderen met onvoorzichtigheid als een modél aantepryzen. Handelt zodanig , dat dezelve door uw voorbeeld onderweezen wordt, maar wordt hierby niet uwe eigene lofredenaars; want 't geen het eerJte bouwt, zal het laatfie wederom vernielen. Het is bekend, hoe veel goede voorbeelden over 't algemeen kunnen bewerken. Zy zyn altyd van dies te meerder nut, en wy volgen dezelven dies te gewilliger, fomtyds zonder dat wy het zelf merken , hoe* grooter onze liefde en achting is jegens den perfoon, die ons met zyn voorbeeld voorlicht, en hoe naauwer de betrekking is, waarin wjunet denzelven leeven. Hoe veel, hoe onüitfpreekelyk veel goeds, myne Vrienden en Vriendinnen! die gy elkshderen m dit leven 01 affcheidelyk verzelt, zult gy de één den anderen kunnen toebrengen, zo gy u dagelyksch door goede voorbeelden opwekt en aan • moedigt! — Laat 'er u byzonder aan geleegen legden , om zulks te doen in zodanige dingen, waarin gy nog zwakheid by den anderen ontdekt. Op D a des»  f$ VERMAANINGENENLESSESg deeze wyze zullen Man en Vrouw zich op den we*" Öer deugd beh< uden, en hand in hand bet doel der volmaaktheid telkers nader komen. Het derde iluk , 't welk ik niet ten eenemaal oraangeroeid kan laaten, is de liefde , gemeenzaam vertr üweri , en dienstvaardigheid , welke onder Egrgi rooten moeten plaats hebben. Het volkomen ven ouwen is een van de bekoorlykfte betooningen d- r liefde; en wie verdient hetzelve meer, dan de één Egtgef.oor van den anderen? Wien kunnen wy ónze geheimlle aangelegenheden , wenfchen eri ged.clrcn veiliger openbiarcn, dan dien perfoon, wier geluk het onze , wiér wenfchen de onzen, wier' bs.hoeftens de onzen zyn?- Van wien kunnen wy n-eerder deelneeming, oprechter' raadgëevingen en een getrouwer fülzwygen verwachten, dan van onzen fcgtgenoot ? Wie heeft meer 'recht op de geheirren van uw hart, als uwe Gade, myn Vriend! of als uw Egrgenoótj myne Vriendin!- Wilt gy u onttrekken van het gemeenzaam vertrouwen, dan is hét leven in uw huwelyk niets meerder waardig, dan zeker drgelyksch gezelfcbap, waarby u den tyd verveelt. Het is dé ziel van het huisfelyk geluk; even dierbaar in geneugten en in lyden. By dit: a'.hs is echter ook het gemeenzaam vertrouwen zender omzichtigheid 'en beleid fomryds fchadelyk. Het is de zaak van veele menfchen niet, om te Zwygén; eenigen zullen uit hun eigen aart van gulhartigheid alies klappen , en anderen kunnen Hechts veele dingen riet'zwygen. Ëgtgenooten die die gcbi'ek'aan elkanderen' ontdekken, hebben reden, om by hun gemeenzaam' vertrouwen behpedz-am te zvh.' Zy' zullen. Veel'verdriet uit den weg neemen,'er. meerig' o amgenaam' uur minder hebben, waLneer zy 'liever dié zauken voor zich houden, wel-  - VOOR EGTGENOOTS Ni Welke r.y noodig vindeh geheim te houden ; 'én welke woaifchynelyk n.iet geheim zouden blyveri j zo zy eikanderen dezelven wilden ontdekken. Ift ben verzeekerd, dat 'er veel onheil minder in de waereld zoude zyn, wanneer veele Egtgenobkén deeze les der wysheid van wederszyden niet te véél verwaarloosden. Want de openhartigheid houdt öp een pligt te zyn, en is zelfs een misdag, zodi-a zy nadeel doet , al is 't zelfs on ier Egtgehöofen; waar dezelve anderszins een van. de eerde p i^ten is. Verftandige Ëgtgenooten verfchooaen tl -an.Ieren ook hieromtrent. Een Man moet fomtyds zaakén voor zich houden; en nan zyne Gade niet ontdekken , wanneer hy daaüi geenen raad eri byftatïd hoopen kan, maar wel vreezeri moet, haar onrust en zorg te veröorzaaken, zonder dat dé zyne daar* door vermindert. Mannen, wier openlyke béezig. heden of beroep op hen-alleen berust t zullen niet zelden in dit geval komen. Daarë.iboVen zyrt dólt de Vrouwen gemeenlyk benasuwder en zdrglyké? by zodanige dingen., waarvan zy geen doörzi'chê hebben, als het wel noodig is; ja zy maaken wel zwaarigheden en zyn ongerust, voorül wtinüecr zy uit hoofde van haar gemoedsgeftel daartoe Overhellen, daar zy toch geheel gerust zoüden kunriérf zyn. Is 't niet zo* dat onder zodanige dmlhndigheden onze'liefde tot onze Vrouwen ons gebiedt té zwygen en dezelven te verfcboöneri 9 G.'nomërt ook, dat onze aangelegenheden zorglyk zyri; vêrz.vaaren wy dan onzen last niet dubbel; wm'léer wy denzelvén zonder hoodzaakelykheid mede óp de1' fch^uders van ónze Vrouwen leggen; zonder dit wy kunnen hoopen, het minste daardoor becoördeeld te worden? Somryds, maar rnogelyk 2d dik3 wvls niet* kömen gehuuwde Vrouwen örfitfdUS D 3 ttt$  54 VERMAANINGEN EN LESSEN hunne Mannen in het zelfde geval, en dan is hetzelfde , 't geen ik thans gezegd heb , ook haar pligr. Het komt my voor, alsof ik by myne oplettendheid op het wederzydfche gedrag der Ëgtgenooten ontdekt heb , dat eenigen een geheel zonderling denkbeeld moeten hebben van "het gemeenzaam vertrouwen. Zy geeve/i hetzelve op eene geheel byzondere wyze te kennen. Zy gedraagen zich zodanig jegens eikanderen , alsof zy in 't geheel geen achting voor elk anderen hadden. Hunne boert, hunne gefprekken, zelfs in de tegenwoordigheid van anderen, hebben dikwerf eenen toon, welke zeer naar verachting zweemt. Zy meenen zich zodanig te kunnen bejegenen, omdat het naauwfte gemeenzaam vertrouwen en onderlinge liefde hen daartoe een recht geeft. Ik voor my ben van dit gevoelen: hoe grooter het waare gemeenzaam vertrouwen onder Ëgtgenooten is, dies te meer hoogachting bewyzen zy eikanderen , en dies te minder veröorlooven zy zich zodanig een gedrag. Hoe veel recht ook liefde en vriendfchap aan Ëgtgenooten geeven, om geheel vry met eikanderen te verkeeren , zo weinig laat de zorgvuldigheid, om de één den anderen te behaagen , hen toe, om zich zó te behandelen. Het onderdek gewisfelyk eene onbetaamelyke gevoelloosheid , wanneer iemand zyn eigen gevoel zulks niet zegt. Voor vertrouwde vrienden is alles gewigtig, waardoor zy elk anderen behaagen of mishaagen kunnen. Hoe veel naauwer de banden zyn tusfchen Ëgtgenooten, dan tusfchen andere vrienden, zo veel minder kunnen zy iets als eene kleinigheid befchouwen, waardoor zy eikanderen behaagen  VOOR ËGTGENOOTEN. 55 een of mishaagen kunnen. De kleinfte handelwyze moet voor Ëgtgenooten van veel gewigt zyn , zodra zv zich daardoor behaagen of mishaagen kunnen. By hoe veel duizend dingen komt het anderszins m de waereld niet zo zeer daarop aan, hoe gewigtig dezelven op zich - zeiven zyn, als wel veelmeer hoe fterk de invloed is, welken zy op onze welvaart hebben ! Daarnaar moeten wy dezelven ook befchoüwen en beöordeelen. Eene zaak kan zeer wel over 't algemeen van weinig belang zyn, en eene daad kan niet veel fchynen te beteekenen; maar juist daardoor wordt dezelve gewigiig, wanneer gy als Vrouw of als Man dezelve uwe oplettendheid niet onwaardig oordeelt, om u ook hieromtrent naar den anderen te voegen, en daardoor blyken van uwe geneegenheid te geeven. Ik befchouw deeze poline, om ook in kleine aangelegenheden zyne leneegenheid te toonen , en dezelven zyne oplettendheid niet te laaten ontgaan , als een middel, waardoor Ëgtgenooten aan hunne liefde dagelyksch nieuw voedfel geeven, en het geluk van hun leven geduurig vermeerderen kunnen. De gezindheden en wenfchen van Ëgtgenooten met opzicht tot de kinderen is het laatfte fr.uk, het welk ik hier nog moet aantippen. Daar zyn huweIvken , welke voor eenen tydlang gelukkig zyn; waarin beiden gerust en vergenoegdleeven. Maar na verloop van eenige jaaren openbaart zich van tyd tot tyd eene klaarblykelyke koelhartigheid en misnoesen of by beiden of ten minsten by éen van hen, dewyl de hemel hen niet met kinderen zee* gent. Hoe weinig deeze koelhartigheid ook fomtvds in den beginne fchynt te beteekenen , zoo fchroomelyk zyn de ongereegeldheden en verwoesringen , welke dezelve in vervolg van tyd m de huisgezinnen na zich fleept. Hieruit ontltaan dik& D 4 werf  5 VERMAANINGEN EN LESSEN werf verfchillen en eehe veeljaarige vyandfchi p ondet Ëgtgenooten, buitenfpoorigheden tot wulpsneid en andere ondeugden, en nog veele andere onheilen, welke ik niet eens noemen mag. Elk, die het geluk van zyn leven niet wil bloot Hellen aan een oogfchynlyk gevaar , heeft indedaad de grootfte oorzaak, om dit ftuk wél te overleggen • en daarover met zich-zeiven te raadpleegen, vdór dat hy in het huwelyk treedt. Ik mag my verbinden aan eenen perfoon, aan wien ik wil, ik kan nooit met zekerheid weeten, of God my by haar met kinde* ren zeegenen zal. Hoe zal ik my gedraagen, wanneer het fomtyds niet zou gefchieden, terwyl het zo onzeeker is? Zal ik 't ook kunnen verdraagen, zonder tegen de Voorzienigheid te murmureeren, zo zy my dit geluk zou weigeren ? Zal ik ook niet zondigen tegen mynen onfchuldigen Egtgenóot of onfchuldige Gade ? Zal ik my ook genoeg kunnen beveiligen tegen de onredelykfte en krenkende meening, dat ik den anderen de fchuld hiervan geef, en hem myne liefde onttrek? Hoe onzeeker is 't, of ik ook in ftaat ben, om kinderen optevoeden tot Gods eer, en tot myne vreugde? Myn geheel geluk hangt nu hier in de waereld byna alleen daarvan af, dat ik myne Gade van harte en beftendig bemin. Nooit zal de alte heevige wensch, om kinderen te hebben, dit geluk ftooren. Ik zal 'er met mynen Egtgenóot dikwerf ernstig , christelyk en liefdenryk over fpreeken. Wy zullen ons verëenigen , om ons zo ten eenemaal aan Gods wyze Voorzienigheid overtegeeven. Schenkt hy ons kinderen, wy zullen dezelven met eene hartelyke dankbaarheid van hem aanneemen, en alles, wat onze krachten en ons vermogen toelaaten, doen, om ze wél  VOOR EGTGENOOTEB. S7 wél optevoedenl» Schenkt hy ons geen kinderen, hy wist dat wy ook zonder dezelven gelukkig zyn konden, en wilde, dat wy het zouden zyn. Wy zullen niet tegen hem zondigen. Het zal onze rust, ons genoegen niet ftooren, en onze helde niet verminderen. — Aldus moéten welgezinde perfóonen van de zaak denken en oordeelen, zo zy zich-zeiven liefhebben, zo hunne rusten hun genoegen hen dierbaar is. Dan zal hun genoegen en hunne liefde gèwisfelyk nooit gevaar loopen, om door wenfchen, geteeld, door toomelooze nartstogten, vernield te worden. * Mannen en Vrouwen! Alieenlyk rede en deugd maaken de banden, welke u verëenigen, heilig. Laat deeze u leiden, dan zal eene innige onderlinge geneegenheid u van tyd tot tyd eikanderen dierbaafer en u door een blyde leven, zelfs in het lyden, gelukkig maaken, en tot eene zalige onllerftelykheid opleiden 1 — D $ VIER"  58 TLIGTID TAH VIERDE VERTO O G, FL1GTEN VAN DE OUÖERS. ^j^yanneer God een huisgezin met kinderen zeegent, dan zyn dezelven voor de Ouders het dierbaarfte onder alle de aardfche goederen. Nooit doet my iets meer aan, niets kan my hier van fterker overtuigen, dan wanneer ik zie, hoe hartelyk dikwerf arme menfchen hunne kinderen liefhebben. Zy lyden zelf gebrek, alieenlyk om den honger van hunne kinderen te lullen, en hunne naaktheid te bedekken: zy zyn vol van moed en aarfelen niet, om zich aan elk gevaar bloot te {lellen, wanneer zy de onfchuldige panden van hunne liefde zullen befchermen. O, hoe onuitroeibaar moet God in de zielen der Ouders de neiging voor hunne kinderen geplant hebben! Hoe ongelukkig zouden ook de kinderen zyn in de handen van veele Ouders, zo niet de Schepper der menfchen hun de onwederftaanbaare liefde van hen, waarvan zy het leven hebben , genoegzaam als eene befchermfter had medegegeven! Lieve bemelfche Vader! hoeaanbiddelyk en wys is uwe fchikking! En hoe kan het anders zyn, dan dat uwe kinderen u dierbaarer, waardiger en onfchatbaarer zou» den zyn , dan alle andere aardfche goederen, gy goe  DE OUDERS. 59 goede Vaders en Moeders! zy zyn immers panden van uwe liefdel Zy zyn 't, waardoor de band tus* fchen u nog vaster, nog onöplosfelyker wordt, dan dezelve reeds was door uwe wederzydfche neigingen. Uwe liefde en uwe pligten jegens hen, uwe onvermoeide zorgvuldigheid voor hunne welvaart vermeerderen met de beezigheden van uw huisfelyk leven ook uw geluk, en noodzaakt u ongemerkt, om in uwe gezindheden en grondbeginfelen eikanderen van tyd tot tyd gelykvormiger te worden. Dat men eens bedenke, hoe veele zorg en moeite getrouwe Ëgtgenooten aanwenden , vóór dat een kind gebooren wordt, in welke verwachting zy eenen tydlang doorbrengen, welken angst en fmarten eene Moeder verdraagt, hoe veel zy terftond in de eerfte dagen van haar gemak, rust en krachten moet opofferen, om den jongenmensch in 'c leven te houden, en met haare borst te voeden. Is het wonder, dat zo duur gekochte en met zo veel moeite bewaarde fchatten , als kinderen federt de eerfte oogenblikken van hun leven af voor de Ouders zyn, hun dierbaarer blyven, dan iets anders in de waereld hoe genaamd? Kan 'er grooter en onveiantwoordelyker ligtvaardigheid uitgedacht Worden , dan wanneer zy zodanige panden der liefde verwaarloozen en hunne pligten jegens hen verzui. men? In het oogenblik, dat eene "verloste Moeder haar levend kind aanfchouwt, ftroomt 'er eene onüitfpreekelyke vreugde door haar hart, zy vergeet allen angst , alle fmarten en gevaar, houdt zich voor dit alles rykelyk beloond, en ziet mee nieuwe geneugten, wenfchen en hoop uit op haar© toekomende dagen. — Moeder-harten zyn 't alleen , die eigenlyk het Goddelyke in het woord van enzen Heere ondervinden: „ Eene vrouw, die har-  PLIGTEN V A H n haar kind gebaard heeft, denkt niet Weer aa* j, den angst om de blydfchap;, dat de mensch ter ,, waereld gebooreh is" (*). En een M.n* die zyne Gade bemint, welke hy nu als Moeder befchouw;, terwyl hy zyn nieuwgebooren kind op zyne armen neemt, wat ondervind , wat gevoelt zyn hart? Men moet de kinderen befchouWen als perronnen, voor welke God de Ouders belastte zorg te draagen, terwyl hy ze hun gaf, en die hy aan hen toevertrouwde, dat zy dezelven langs eenen veiligen weg tot de gelukzaligheid zouden opleiden. Onkundig en zonder ondervinding treeden de kinderen in de waereld. Onbekend met het toonneel, waarop zy eene rol moeten (peelen, en met het geflacht onder het welk wy leeven, en waartoe zy mede behooren; onbekend met de hinderpualen, welke zy op hunnen toekomenden weg zullen ontmoeten 5 onbekend met de middelen , waarioor zy hunne welvaart moeten bevorderen — worden zy gebooren. Onder de befchtrmïng van de ondervindingen, kundigheden en trouw van hunne Ouders beginnen zy de jaaren van hun leven. Veel, zeer veel komt 'er op aan, met wtlke trouw en omzichtigheid Vader en Moeder van den beginne af hen behandelen. Hunne natuurlyke goedaardigheid veroorzaakt; dat zy volkomen en in alle opzichten op hunne Ouders vertrouwen , en dezelven byna in alles, hoe genaamd, gelooven, zo de Ouders zich zeiven niet door onvoorzichtigheid van het zo noodzaakelyk vertrouwen der kinderen berooven. De denkbeelden van goed en kwaad , weike zy vaa (•) joh. XVIs as.  DE OUDERS. 6ï fan hunne Ouders door onderwys en voorbeeld aanneemen , flaan diepe wortelen.. Zy gewennen zich, om de dingen en goederen in de waereld even zodanig te befchouwen, te wenfchen, te verfoeijen, als zy dagelyksch van Vader en Moeder zien. Zy neemen foortgelyke gezindheden aan jegens andere merfchen; in 't kort, zy vormen zich naar hunne Ou :e;s, terwyl zy dezejyen nabootzen. Op. dien weg, langs welken hunne Ouders hen leiden, gaan zy gemeenlyk voort. Al is 't ook, dat 'er ui.zunderingen zyn, dat kinderen beeter worden, dan hunne Ouders, is het evenwel fchrikkelyk, om, het te waagen, de kinderen met onvoorzichtigheid te behandelen, in de verwachting , dat zy zich door ons nier zullen laa.t;n verleiden. Het is immers niet genoeg, dat Ouders hutme kinderen in de waereld leiden; de vraag is, op welken weg zy de-'.elven leiden. Want hiervan hangt eerlang hun geiuk af; hieiöp berust het, of zy eerlang onze, asch zullen zeegenen of vloeken. Hierom laat de, Voorzienigheid de menfchen eerst zeker getal van jaaren in de waereld leeven, en geeft hen gelegenheid , om kundigheden en ondervindingen genoeg te vergaderen, vódr dat zy O jders worden, op dat zy hunne kennis aan de gelukkige leiding van hunne, kinderen zullen beiteeden.'. Deezen pligt op eene, Mgrvaardige wyze en met achteloosheid uit het oog verliezen, en door zyne eigene fchu.ld het getal van ongelukkige menfchen voor de aarde, en misfchien. ook voor de eeuwigheid vermeerderen, dit moet toch web het Vader en Moeder-hart zwaar, drukken , en eene groo,:e verantwoording in de, toekomende eeuwigheid dreigen. De goed-ren,, welke God aan de menfeheri heeft toevertrouwd, van welker gebruik hy eerlang rekenfehap van hen ei-  $2 PLIGTEN VAN eifchen zal , en welke wy moeten aanmerken als middelen, om onze pligten jegens onze kinderen te vervullen , zyn meenigvuldig. By de grootfte en dierbaarfte goederen is het misbruik of de verwaar» loozing het meest fchadelyk ; hoe uitgeftrekt in de gevolgen , hoe gevaarlyk in de uitwerkingen, moet 't dan zyn, wanneer Ouders het dierbaarfte onder alle de gefchenken van God, hunne kinderen, zeiven verzuimen, en niet op den weg tot eene waare en duurzaame gelukzaligheid leiden! De kinderen zyn in hunne eerfte jaaren hulploos. Hoe jonger^ zy zyn, dies te minder zyn zy in ftaat, om zich dat geene te verfchaffen, wat zy noodig hebben. Van hunne Ouders ontvangen zy de eerfte weldaaden, en met het getal van deeze weldaaden vermeerdert ook hun vertrouwen en hunne liefde jegens dezelven, wanneer dé Ouders niet door zeer groote misdagen in de opvoeding zich - zeiven van beiden berooven. Wanneer uw hart, myn Vriend! »iet door de gewoonte en door voorbeelden bedorven is , elke aanblik van een hulploos mensch zal u gewisfelyk tot medelyden en werkzaamheid opëïchen. Staat gy nu nog zelfs met denzelven in eene nadere betrekking; hoe diep zoudt gy moeten vervallen zyn, zo gy den hulploozen zonderonderfteuning zoudt willen laaten, indien het in uwe magt was; of ten minsten, zo gy niets meer kunt doen, zonder uw medelyden 1 Zelfs de geenen onder ons, die aan hunne broederen hulp en medelyden weigeren , trachten evenwel hun onredelyk gedrag voor zich-zeiven en anderen door meenigvuldige voorwendfels eenen fchyn te geeven, of, zo zy kunnen, te verbergen. Maar juist daardoor zyn ze hunne eigene rechters, en fpreeken het vonnis over :dch- zeiven uit. Hunne ontfchuldigingen , hunne yde-  DSOUOERS. Dj ydele uitvluchten zyn de beste lofreden voor den pligt, om hulp te bewyzen aan anderen, die dezelve noodig hebben. Zyn'wy dit verfchuldigd aan alle andere menfchen, zyn wy het dubbel verfchuldigd aan hem, die met ons in eenige betrekking ftaat: hoe onkreukbaar, hoe heilig moet deeze pligt jegens uwe kinderen zyn voor u, gy Ouders! Niemand in de waereld is u nader, dan deeze. Willekeur en keuze hebben dezelven niet aan u verknocht. De Schepper der menfchen gif ze u, en liet het aan uwe liefde en trouw over, om voor hunne welvaart zorg te draagen. Hunne hulploosheid, de zwakheid van hunne vermogens en van hun doorzicht, hunne vlugtigheid en onërvaarenheid i'preeken dagelyksch met den grootften nadruk in uwe harten. Zo bitter als het gevoel is, wanneer uwe krachten niet zo verre reiken, dan uwe wenfchen, of wanneer gy uit menfchelyke zwakheid misgetast hebt; zo onüitfpreekelyk aangenaam en beloonende is de blydfchap, wanneer gy aan uwe kinderen hebt gedaan, wat gy hebt kunnen doen. Van de eerfte dagen van hun leven af zult gy zien, dat zy in ver«j mogens toeneeraen, en dat zich dezelven meer en meer ontwikkelen, In den beginne volgden zy u met eene blinde gehoorzaamheid, welhaast zullen zy dit doen, omdat zy zien, hoe goed gy'tmet hen meent, en hoe klaarblykelyk het hen wélgaat, wanneer zy u volgen. Zy zullen eihdelyk leeren, om uwe wenfchen voortekomen, zy zullen gelukkige proeven neemen, om hunne Kundigheden te volgen, welke zy onder uwe aanleiding hebben vergaderd; en gy zult met aandoeningen van uwe ziel hen nazien, wanneer zy eindelyk, van Gods zegen en uwe wenfchen verzeld, langs goede] we-  6-i PLIGTEN VAN gen tot hun geluk voortgaan. Welk een loon voor •*t geen gy aan hen gedaan hebt! De Ouders leeven als *t ware in hunne kinde^ ren nog na hunnen dood. Want het is ten minden meestal het geval, 't welk alle Ouders mee de grootfte waarfchynlykheid moeten verwachten, dat zy vroeger fterven, en hunne kinderen in de waereld achterlaaten. Als hun kroost en hunne nakomelingen onderhouden zy dus hunnen naam en hunne gedachtenis by de na-waereld. Zy treeden met de gebreken of met de deugden, welke de opvoeding hen heeft gegeeven, in onze plaats. Zyp hunne ziels-vermogens en hunne ligchaamskrachten gevormd, hunne neigingen op het goede gevestigd, hun hart zowel als hun verftand verbeeterd, dan hebben wy dezelven tot hun eigen geluk en tot zegen voor het volgende geflacht opgevoed. Al het goede , 't welk zy na onzen dood verrichten , hunne verdiende omtrent den Godsdienst , omtrent de deugd, de waereld en hunne evenmenfehen is eene verdienste, waardoor wy ons by de na-waereld vei eeuwigen. Wanneer onze kinderen zich eerlang achting, liefde, dank, toe* juiching verwerven , dan behoort ons akyd daarvan een gedeelte , wanneer onze opvoeding den grond daartoe gelegd heeft. Zyn wy dan ook reeds tot onze rust ingegaan ; dan hebben wy dies te geruster ten graave kunnen daalen, wanneer wy in de hoop voorzagen , dat de onzen het getal van goede en braave menfchen eerlang vermeerderen en dat wy door hen de na-waereld mede gelukkig maaken zouden. Indien wy dit tydflip in den ouderdom 'nogbeleeven, o hoe gelukkig zyn wy, die wy vreugde aan onze kinderen zien! Niets kan den ouderdom wei  DE OUDERSi 63 wel meer gelukkig maaken, niets kan wel de lastigheden van denzelven meer veraangenaamen, en het leven blymoedig maaken, dan dat wy ooggetuigen zyn van het geluk van onze welöpgevoedde en welgeaarde kinderen, en van hen nog de dankÖfferen der kinderlyke liefde ontvangen kunnen. — Aan den anderen kant kan ik my ook niets ver» heelden, het welk treuriger voor Vaders en Moeders zoude zyn, dan het tegendeel van dit alles. Zodanige Ouders, waarvan ik thans heb gefprooken,zyn weldoeners voor het toekomende geflacht, en verryken den hemel met inwooners. Maar hoe ongelukkig zyn daarentegen zodanige Ouders, die hunne kinderen flecht opgevoed en dezelven verwaarloosd hebben , die van hun kroost , door hunne fchuid één of meerder menfchen in de waereld hebben laaien gaan, waardoor het getal der ondeugenden, der bedriegers, der onrechcyaardigen vermeerderd wordt? Sterven zy, vóór dac zy volkomen zien, hoe het hunnen kinderen gaat, dan rust 'er een vloek op hunne asch., Hunne ongelukkige kinderen zullen misfchien eens begrypen, dat het mede de fchuid van hunne Ouders is, dat zy in de ellende zyn weggezonken , en hunne gedachtenis gewisfelyk niet zeegenen. De na-waereld , voor welke hunne kinderen tot fhaffe leeven, zal hunnen naam met af keier en verfoeijing noemen tot. een waarfchuuwend voorbeeld. . Beleeven zy 't zei ven," dat hunne kinderen volwasfen zyn geworden,, dan zal elke mistred, welken zy doen, elke misdaad^ waaraan zy zich ichuldig maaken , elk ongeluk, het welk zy zich op den hals haaien, hun geweeten doen ontwaaken, en zo het te laat is, dagelyk.ch hunne harten, gelyk een fhydende dolk,. E doof-  66 PLIGTEN VAN doorwonden. Wee dien, die door zyne fchuid ongeluk aan zyne kinderen beleeft! God is in den volmaaktften zin de Vader der menfchen. Hy geeft zich - zeiven deezen grooten en verëerenswaardigen naam in zyn woord; niet flechts uit hoofde van eene gelykvormi^heid, maar omdat hy indedaad volkomen is 't welk Ouders, hoewel onder veele bepaalingen, voor hunne kinderen zyn : Schepper, Onderhouder, Bevorderaar van hun geluk. Wat is zyne geheel byzondere Voorzienigheid over de menfchen 9 Niets anders, dan eene leiding eri vorming van dezelven tot hunne gelukzaligheid. Hetzelfde bedoelt ook de opvoeding, welke Vaders en Moeders aan hunne kinderen geeven; zy zal dezelven tot gelukkige menfchen vormen, zy zal hen het waare goede leeren fchiften van het fchynbaare, zy zal veröorzaaken, dat zy alieenlyk het waare goede zoeken en beminnen, zy zal ligchaam en ziel zodanig vormen, dat wy van beiden kunnen gebruik maaken, en leeren 'er zulk een 'gebruik van maaken, dat wy onze eigene welvaart zoeken en vinden. De regeering van God over de menfchen in deeze waereld is dus het volmaaktfte voorbeeld voor de Ouders. Hy heeft hen den pligt opgelegd, aan die perfóonen, die van hen naast hem het leven hebben, onder zyn opzicht, leiding en zegen, hetzelfde te doen, het welk hy als de Vader van allen aan het geheele menfchelyk geflacht doet. Kinderen opvoeden is dan eene groote achtenswaardige beezigheid, eene heerlyke naarvolging van God. Hoe gewigtig en verëerenswaardig moeten voor alle Ouders hunne pligten jegens hunne kinderen worden, wanneer zy dezelven van deeze zyde befchouwenl Zullen zy hunne kinderen door de  DE OUDERS. de opvoeding tot gelukkige menfchen vormen; dan moeten zy voor het Jighaam en voor de ziel zorg draagen. Dezelfde Schepper, die ons voor deeze waereld het tegenwoordig ligchaam gaf, wist ook, dat wy hetzelve hier in geenen deele konden ontbeeren. Elk gebrek van hetzelve, elke ziekte, elke fchade, het welk wy fomtyds aan enkele leden lyden, veroorzaakt ons veele lastigheden, en geeft ons daardoor te kennen , hoe noodzaakelyk een gezond ligchaam is tot onze welvaart. Hoe veele menfchen worden niet alieenlyk door gebreken van hun ligchaam in hun tydelyk geluk verhinderd! Ja, hoe groot eenen invloed heelt het ligchaam op de ziel! 't Geen het ligchaam verzwakt en hinderlykis, onderdrukt en belet de ziel ook. Een ongemak aan het ligchaam, een' wanorde in de fpieren, welke door eene kleine kwetfuur kan veroorzaakt worden, maakt de ziel van een wys man zowel zinneloos, als de zjel van een eenvoudig mensch. Het fchranderfte en verftandigfte brein wordt duister en ftomp by eene ligchaamelyke ziekte. By gevolg is eengezond en gebruikbaar ligchaam hier tot ons geluk voor ons even zo onöntbeerelyk, als eene redelyke ziel. Dus betreft het eerlle ftuk der opvoeding het ligchaam. Ouders moeten, zo veel als in hen is, zorg draagen, dat hunne kinderen gezond zyn, en leeren, om hun ligchaam op de beste wyze te gebruiken, vooral tot die levenswyze, welke zy fomtyds eens mogten verkiezen. Zekerlyk komt 'er zeer veel op aan, of de kinderen een gezond ligchaam mede ter waereld brengen. De Moeders hebben hierin meer deel, dan zy fomtyds denken en gelooven. De geenen onder haar, die dit als eene nieuwigheid befchouwen, en die gemoedelyk gtE s noe£  6*8 PLIGTEN VAN noeg zyn, bm wel te willen leeren wat zy hier moeten doen, zo zy zich-zeiven niet aan pligt-verzuim willen fchuldig maaken, zullen zekerlyk met veel genoegen onderwys kunnen vinden in de nieuwe Schriften van eenige vermaarde Geneesmeesters (*). Kinderen, die met een gezond ligchaam ter waereld komen, worden zwak, ongezond en fomtyds zolang als zy leeven, ellendig, wanneer de Ouders dezelven verwaarloozen. Voeden zy dezelven alte weeldrig op, dan worden zy alte teeder en zwak. Geeven zy hen fpys en drank , welke voor hun jong ligchaam nog te fterk zyn, overlaaden zy hunne maag met meerder fpyzen, dan zy noodig hebben, Zy zullen welhaast in de traagheid van de alte veel gevoedde kinderen, in het opgeblaazen, verbleekt gelaat en in duizend andere kwaade toevallen de gevolgen van hunne onvoorzichtigheid moeten zien en betreuren. Ja veele Ouders offeren indedaad door hunne lekkernyën en meenigvuldige fpyzen met eene dwaaze liefde hunne kinderen in de eerfte jaaren wederom aan den dood op. Geeft uwe kinderen in de eerfte jaaren flechts eenige fpyzen, welke gemakkelyk kunnen verteerd worden; gewent hen met omzichtigheid allengs aan zwaarder kost, wanneer hun ligchaam fterkte genoeg heeft ontvangen, om dezelven in gezonde voedende fappen te veranderen; laaten zy eeten, om zich te verzaadigen, en niet om zich te overlaaden; ftelt ben van 't begin af bloot aan alle foorten van weeder , verfchaft hen beweeging genoeg, opdat hunne leden zich uitzetten , en krachten ontvangen kunnen , dan zullen uw© (*) By voorbeeld: Zücse&t's DiXt der Sehwatigtm SSugenden.  DE OUDERS, Ó9 *we kinderen gezond blyven. Maar komen hen nogthans zonder uwe fchuid , ziektens over , gy zult zien, hoe gelukkig hunne natuur veeltyds de ongemakken tegenftaat en dezelven overwint, wanneer gy daarby den raad van een kundig Geneesmeester gemcedelyk opvolgt, zo de toevallen van eenig belang zyn, en by zodanigen, welke met veel beteekenen, voornaamelyk voor een fpaarzaam1 gebruik van eeten en drinken zorg draagt. Veele van hun daalen om die rede reeds in de eerfte jaaren wederom ten grave. Zodanige zwakke kinderen moeten de Ouders met eene dubbele zorgvuldigheid behandelen. Een goed boek, of nog beeter, een kundig Geneesmeester zal hierby voor hen de beste raadgeever kunnen worden. Door eene gereegelde levenswyze in de jeugd kunnen de ongemakken des ligchaams en der gezondheid veeltyds nog wel gelukkiglyk verbeeterd worden. Zyn dezelven van dien aart, dat zy niet volkomen kunnen wechgenoomen worden, gy kunt ze ten minsten daardoor verminderen, en voor uwe kinderen het treurig lot, een ziekelyk ligchaam te hebben, door uwe trouw en zorgvuldigheid veel draaglyker maaken. En ftelt eindelyk ook eens, dat uwe moeite vruchteloos zou zyn, 't welk gy echter met zekerheid niet vooiaf kunt weeten; dan hebt gy u over den ftaat der gezondheid van uwe kinderen althans niets te verwyten, en kunt u daarmede gerust ftellen dat God wyze oorzaaken moet gehad hebben -% uwe pogingen niet met een gelukkig gevolg te begunstigen. — Ik weet, dat'er onder ten minfte vyftig Vaders en Moeders, die dit leezen, wel de helft zyn, die wel tegen dit alles,met grond niets weeten intebrengen, dan dat zy zeggen: dit alles is. nu zeer goed; maar het zyn lesfen voor menfchen, E 3 die  7° PLIGTEN VAN die niets anders te dosn hebben, dan zich met hunne kinderen te bemoeijen, die ryk genoeg zyn, om zo veeje kosten aan de opvoeding van hunne kinderen te befteeden. Voor onzen ftaat, gefteldheid, beezigheden en omftandigheden is dit te veel gevergd. Maar ik vind ook deeze verfchooning ten eenenmaal onvoldoende. Voor de gezondheid der kinderen zorg te draagen , verëischt zeer weinige kosten, veeltyds niet eens zo veel, als de wyze van opvoeding, welke gy hen geeft, en waarby gy niet voor hunne gezondheid zorgt. Tyd zult gy zekerlyk ook wel kunnen vinden, zo het u flechts niet ontbreekt aan lust, om uwe overige beezigheden daarnaar te fchikken. Dit kunt gy hier en elders aan voorbeelden in alle ftanden zien, zo gy flechts onder uwe medeburgers wilt rond zien. Het tweede ftuk der opvoeding betreft de ziel. Een kind wordt met zyne vermogens gebooren. Maar dezelven te vormen, het verftand te ontwikkelen , en den wil ten goede opteleiden, is het werk van de opvoeding. Met de beste vermogens gebooren en flecht opgevoed worden , dat deeze goede vermogens eene verkeerde richting ontvangen, kan den besten mensen voor zyn geheel leven bederven. Het zaadkoorntje bevat ook den keen tot den vruchtbrengenden boom. Maar werp dit zaadkoorntje wech , dan wordt het vertrapt; plant het in aarde, welke daartoe niet bekwaam is, of pasf den jongen opgroeijenden boom niet wel op, gy zult 'er nooit goede vruchten van zien. Zou ik 't dan de moeite niet waardig oordeelen, om aan myne kinderen te doen 't geen de hovenier en de landman met zo veel zorgvuldigheid aan zyoe ge« wasfen doet, om goede vruchten inteöogften. De tw§§ hoofd-vermogens van de menfchelyke ziel zyn  DE OUDERS» 71 zyn verftand en wil, welke eene evengelyke zorgvuldigheid en vorming vorderen. By den wil kan volftrekt niets uitgevoerd worden, zo het verftand onze pogingen niet onderfteunt. De vorming yan het verftand zal altyd onvolmaakt zyn, althans niets tot onze welvaart toebrengen, zo de wil niet verbeeterd wordt. Dit alles te doen is het werk der opvoeding. Zy moet het verftand door goed gekoozene middelen tot eene waare kennis van het goede opleiden, en daardoor den wil tot eene ongedwongene oefeaing van onze pligten brengen. Zy moet niet alieenlyk leeren wat een kind doen moet; maar ook, zodra hetzelve boven de eerfte jaaren is, waaróm men het daartoe aanzet, welke voordeden het hoopen kan, wanneer het volgt, en wat het te vreezen heeft, wanneer het niet gehoorzaamt; hoe het zich by de beoefening van zyne pligten moet gedraagen, en hoe het zich dezelve kan gemak ke« lyk maaken. Zy moet beginnen van het gemakkelyke en allengs voortgaan tot het geen zwaarer is. Zo doende wordteen kind niet overlaad, niet afge. fchrikt, maar de oefeningen in het goede worden voor hetzelve gemakkelyk en aangenaam. Van tyd tot tyd leert het zyne pligten vervullen uit eene oprechte neiging voor het goede, en zyne daaden worden deugd. By deeze gelegenheid moet ik ook fpreeken van het gebed, als een uitmuntend middel, om zich telkens op nieuws tot de pligten jegens zyne kinderen optewekken, en zich de vervulling van dezelven gemakkelyker te maaken. Het bidden naar het voorlchrift van Christus, blyft, by alle de verachting, waarmede de menfchelyke ligtvaardigheid dit werk der,aandacht verlaagt, een' van de voortreffelykfte oefeningen der deugd. Wie de meenigvuldige E, 4 zwaa-  £ï PLIGTEN VAW zwaarigheden kent, welke goede Ouders by hunne pogingen omtrent hunne kinderen ontmoeten; wie het weet, hoe ligtefyk men moede en lusteloos wordt , wanneer men zyne oogmerken niet altyd bereikt; wie overweegt, hoe krachtig een vroom gebed ons in onze pligten verfterkt, wanneer wy met de bewustheid van de Goddelyke hulp handelen, die zal den pli^t des gebeds by de opvoeding van zyne kinderen altyd befchouwen als eene zaak van het grootfte gewigt. Het is ontegenzeggelyk, dat God het is, die ons in den ftaat ftelt, waarin wy zyn, die de omftandigheden en gelegenheden zodanig befchikt, dat wy, zo wy 'er het regte gebruik van maaken, ligtelyk de noödige kennis van ónze pligten jegens onze kinderen ontvangen kunnen , die door zyne hart - beftierende kracht onzen wil telkens op nieuws opwekt, en onze kinderen gehoorzaamheid jegens ons onderwys en onze lesfen inboezemt : zöu het dan niet werbillyk, zou het biet onze pligt zyn, om onzen Vader in den hemel om dit alles aanteroepen? Kunnen wy het goede met zekerheid van hem verwachren, zo wy geene begeerte naar zyne weldaaden te kennen geeven, t?rwyl wy immers wel weeten, dat dit hem zo aangenaam isf Men zie eens op zichzelven. Verftrekt het ons niet tot eenen grooten troost, wanneer wy met een getrouw en deelnéernend vriend over onze aangelegenheden kunnen fpreeken ? Is óns hart daarby vol van zorgen, het zal ligter worden, wanneer wy dezelven voor hem hebben uitgeboezemd; zyn wy befluit- en radeloos, zyn oordeel zal veröorzaaken, dat wy ons vast bepaalen, of zyn raad zal ons eene goede uitkomst toonen , welke wy buiten hem mogelyk niet zouden gezien hebben; ftaan wy zo gereed, om ons door zwaarigheden van - -■ he»  pE OUDERS. /3 het goede te laaten wederhouden, zyne opwekking zal óns wederom nieuwen moed geeven; hebben Wy misgetast, hy zal ons wederom op den regten weg leiden. -— Hoe veel te meer kunnen wy zulks verwachten van God, die ons' te bidden bevoolen en ten allen tyde te hooren beloofd heeft! Dikwerf hebben wy juist geene vrienden by ons, wanneer wy de krachtigde opwekking tot deezen of geenen pligt jegens onze kinderen noodig hebben. Maar God is altyd by ons; hy vergunt ons altyd gaarne, om met hem te fpreeken; hy zal ons nooit zonder troost en verfterking laaten gaan. Welk een geluk, o gy Ouders! Maakt gy 'er ook gebruik van? Het verllandig en vroom gebed van een waar Christen is een voortreffelyk middel, om over zich-zelven en over zyn gedrag jegens zyne kinderen natedcnken. Dikwerf zal het een middel worden, om ons misdagen te toonen, welke anderszins onze oplettendheid zouden ontgaan zyn, en ons eenen aangenaamen en gerustftellenden troost verfchatfen, al is 't ook, dat wy met alle onze pogingen het doel niet volkomen kunnen bereiken, hetwelk wy naar onzen wensch ons hadden voorgedeld. Hoe veel gelukkiger zouden de Ouders in hunne pogingen omtrent hunne kinderen zyn ; hoe veel Wyzer en beeter zouden zy veelal de opvoeding inrichten, wanneer zy hunne verkeering met God niet zo dikwerf verzuimden , en trachtten , . om dezelve beeter tot deeze byzondere bedoeling te fchikken! Ik ben over 't algemeen overtuigd, dat men ook hierom veel minder waare vrienden van het gebed vindt, dan men wel onder de Christenen vermoeden zoude, en dat het ook hierom van' zo weinig nut is , dewyl de minden daarby regt in hunne byzondere aangelegenheden indrinE 5 gen:  f4 PLIGTEN TAN gen, hunne omftandigheden behoorlyk overdenken , en daardoor leeren ; om het gebed overéénkom'lig met hunne gelteldheid interichten. Die is eene konst, waartoe geene groote geleerdheid verëischt wordt; maar flechts zo veele kundigheden, als elk goed Christen billyk behoort te hebben, en — een goed, vroom hart, het welk 't met God , met zich - zelven en met zynen evenmensch goed meent. Ouders , die de opvoeding van hunne kinderen in de eerfte jaaren of geheel en al verönachtzaamen, of dezelve als eene kleinigheid aan de dienstboden overlaaten, hebben zekerlyk zeer verkeerde gevoelens van hunnen pligt en van het gewigt der zaak. De eerfte jaaren zyn voor de opvoeding van zeer veel belang. De ziel is dan zo teeder, dat zy zowel de indrukken van het kwaade, als die van het goede aanneemt. Deeze eerfte indrukken in de ziel van een kind moeten dus ook, omdat zy de eerften zyn, zeer vaste wortelen fchieten , en zo ligtelyk niet wederom verdwynen, dan de volgende. Elk kan zich door zyn eigen voorbeeld hiervan overtuigen. Het zal niemand moeijelyk vallen, om zich veel uit zyne eerfte jeugd te binnen te brengen, en, by nader onderzoek vinden, dat veele van de eerfte indrukken , welke hy heeft ontvangen , zeer lang , ja zelfs wel geduurende zyn geheel leven hebben Hand gehouden. Daar zyn menfchen, die'er volwasfen zynde nog tegen worftelen, en ze niet volkomen overwinnen kunnen , hoe lastig dezelven ook voor hen zyn. Men ftell' eens by voorbeeld, de vrees, of den ongewoonen afkeer van veele dingen. Hoe dikwerf weeten zekere menfchen niet te verhaalen, waardoor dezelve in hunne vroegfte kindsch-  DE OUDERS, 75 kindscbheid by hen ontdaan is? Hieruit leide ik de gevolgtrekking af, dat, gelyk ik reeds heb gezegd, de denkbeelden, welke wy in onze tedere kindschheid van elke zaak vormen, gemeenlyk duurzaam en bedendig zyn. Dit gefchiedc niet eerst, wanneer wy vier, vyf of meerder jaaren hebben bereikt, maar reeds aan de borst van de Moeder, van nee eerde jaar af. Van dien tyd af moet dus de zorgvuldigheid der Ouders voor de kinderen beginnen. Zo vroegtydig moeten zy reeds waaken, dat hunne kinderen' niets kwaads zien of hooren; en zo het al onvermydelyk is, dat men hen naar hunne vatbaarheid daarvan eenen afkeer inboezemt. Zien of hooren zy iets kwaads , en hunne oplettendheid is op andere dingen gevestigd, dat zy 'er juist geene aandoening van hebben, is *t veeltyds het best, dat men geheel en al zwygt: want wanneer zy niet Veel op eene zaak letten , zal de indruk ook wel ras wederom verdwynen, waarvan het juiste tegendeel plaats heeft, wanneer men hunne oplettendheid aanzet, en hen de dingen, welke zy zo zeer niet bemerken, door lange redeneeringen als gewigtig voordelt. Schoon men aan geheel jonge kinderen van één of twee jaaren nog weinig doen kan, om eene neiging ten goede by hen te verwekken , en hen aan de beoefening van hetzelve te gewennen; kan men nogthans zeer veel doen, om ze tegen de dikwerf bekoorlyke uitlokkingen van het kwaade te beveiligen, en de neigingen tot het* zelve te beletten. Hiervan kan men zich niet beeter overtuigen, dan wanneer men opmerkt, hoe veele niet flechts kindfche ondeugden, maar zelfs kwaade daaden twee- tot driejaarige kindeten reeds pleegen. Van waar komen die? Wie heek hun het kwaad eerst geleerd? Want van zich-zeiven heb-  PL10TEN VAN bebben zy 'c toch indedaad nier. Voorbeelden» welke zy gezien of gehoord hebben, hebben hen verleid; en de fterke indruk veroorzaakt, dat zy dezelven dikwerf herdenken en ze naarbootzen. Had dit niet , zo niet geheellyk , evenwel voor een groot gedeelte kunnen belet worden? O boe noodzaakelyk , ja hoe allernoodzaakelykst is 't, dat de Ouders van het eerfte jaar af zorgvuldiglyk over hunne kinderen waaken, opdat zy niet reeds, ten goede bedorven zyn , en hun hart voor de indrukken van hetzelve te zeer is toegeflooten, wanneer zy willen beginnen, om. hen daartoe opteleiden! Niets is ook wel biliyker, dan dat Ouders hunne kinderen zeiven opvoeden , indien dit eenigszins doenelyk is. Want 'er kunnen misfchien flechts zeer weinige gevallen zyn, waaiïn men zich van zulke pligten kan ontdoen. By zoonen, by voorbeeld heeft hier zekerlyk eene uitzondering plaats, wanneer dezelven onder het opzicht van vreemden gebragt worden, om de weeten fchappen en konften te leeren, of anderszins tot die levenswyze opgeleid te worden , waarvan zy eerlang hun onderhoud moeten hebben. Doch. ook hier is, 't de pligt der Ouders , dat zy even zu zorgvuldig zyn , om hunne kinderen te brengen in zodanige huizen, waatïn hun hart niet wordt bedorven, als zy wel xorg dtaagen , om ze te brengen aan zodanige plaatfen, waar zy wél onderweezen worden in de beezigheden van hup toekomend beroep. Over het laaifte moet men het eerfte niet vergeeten. Meenige jongeling wordt daardoor bedorven, wanneer hy het huis van de Ouders verkat. Ik heb dikwerf gezien, hoe achteloos Ouders hierby geweest zyn, wanneer hunne zoonen op andere Schooien gezonde»."  DE OUDERS. ff den wierden. Zy onderzochten fomtyds, welke de naaste fchöol was, welke wegens haare Leeriirs beroemd was. Hier zochten zy, om de uitgaven te bezuinigen , een verblyf, het welk niet veel kostte. Men huurde een' kamer in een burgerhuis, en de jongeling moest in den winter bv den huiswaard en zyne kinderen zyn verblyf houden. Weihaast gemeenzaam met de zeden van den gemeenen hoop, en zonder eenig opzicht wierd hy wechgefleept tot veele laagheden, dat de Ouders zich ove? hem moesten fchaamen. Somtyds dient de armoede der Ouders hier wel tot eenige verfchooning; maar zy zouden nogthans dikwyls, wanneer zy ö'ok niet in ftaat waren, om veel te kost te leggen, indien zy moeite wilden doen, een verblyf kunnen vinden, waar de kinderen onder eenig opzicht zyn, en niet bedorven worden zouden. — Doch het is myri voorneemen niet, om dit hier breedvoerig optegeeven. Ouders moeten hunne kinderen zeiven opvoeden, zolang zy dezëlven onder hun opzicht hebben. Zy kunnen hen niet onderwyzen in alles, wat de kinderen moeten leeren. Maar hunne vorming over het Geheel, hunne zeden, hunne gezindheden, de zorg voor hunne gezondheid blyft altyd , wat de hoofdzaak betreft, een werk van de Ouders. Ik weet zekerlyk wel, dat helaas! veele Ouders in alle ftanden weinige bekwaamheid hebben, om hunne kinderen optevoedeti; maar dit is hunne fchuid. Zy zyn weinig met verftand te werk gegaan, zy hebben de zaak als eene kleinigheid befchouwd, en 'er zich nooit over bekommerd, waartoe de natuur, de rede en de Godsdienst hen verpligten. Zyn zy 'er over onderhouden, zy hebben zich voor andere menfchen en voor hun geweeten ontfchuldigd met de gewoone onnoozele uitvluchten, welke ik niet eed  ^3 PLIGTEN VAN eens zal herhaalen. Elk mensch , van wat Maat ook, behoorde her. althans van den tyd af, dat hy in höt huwelyk treedt, rot zyne voornaamfte beezigheid te maaken , om zich uit boeken, door gefprekken met verftandige Ouders en op eene andere wyze , waartoe het niemand zo ten eenemaal aan gelegenheid ontbreeken kan, met zyne plichten bekend te maaken, om niet eerlang gevaar te loopen, door eene flechte opvoeding van zyne kinderen het getal te vermeerderen van die menfchen , die door de fchuid van hunne Ouders ongelukkig zyn geworden. In de eerfte jaaren hebben de Moeders voornaamelyk deel in de opvoeding der kinderen. Zy zyn meer onder haare handen en onder haar opzicht, dan onder de handen der Vaderen. De Voorzienigheid heeft de Moeders ook voorzien van uitfteekende vermogens en gaven , om voor haare kinderen in de eerfte jaaren der jeugd nuttig te worden. O , zy kunnen dan veel , indedaad reeds zeer veel doen , zo zy flechts willen. Maar hoe dikwyls laaten zy zich door gemak en andere dingen verleiden, om haare Moederpligten afteftaan aan ligtvaardige minnen en andere vrouwelyke dienstboden, die niet veel beeter zyn! Genoomen ook, dat deeze menfchen nog zo goed waren, het zal hen echter altyd ontbreeken aan de verëischte kundigheden. En al hadden zy ook deeze, haare trouw en zorgvuldigheid voor de teedere kinderen zal immers nogthans nooit gelyk ftaan met de trouw , zorgvuldigheid en onvermoeiden yv2r van eene gemoedelyke en teedere Moeder. De liefde van de kinderen jegens hunne Ouders is een van de eerfte en aangenaamfte vruchten, welke zy van de opvoeding in öogiten; en van deeze verliezen zy oneindig veel, wanneer zy de opvoeding aan de dienst-  DE OUDERS» 79 dienstboden overlasten. Deeze worden in de plaats der Ouders de eerfte weldoeners der kinderen, en zo veel die daardoor by hen winnen, zo veel verliezen de Ouders aan hunnen kant. Hoe noodzaakelyk het ook is, om kinderen reeds in den beginne tot liefde en goedaardigheid jegens de bedienden van het huis aanrezetten, zo onvoorzichtig is 't, wanneer men zulks wilde doen op zodanig eene wyze, dat de Ouders zeiven daarby moesten verhezen, 'twelk gewisfelyk gefchiedt, wanneer men de kinderen van de dienstboden laat opvoeden. Somtyds gebeurt het wel, dat onze kinderen met een zieklyk ligchaam gebooren, of door verzuim met opzicht tot de levenswyze bedorven worden; en niets is onredelyker, dan wanneer wy zodanige arme fchepfelen daarom wilden verachten en verwaarloozen. Zy hebben het zieklyk ligchaam buiten hunne fchuid; en gelukkig is't voor u, Ouders! wanneer gy u- zeiven niet behoeft te befchuldigen , dat zy hetzelve door uwe eigene fchuid hebben. Zy verdienen het grootfte medelyden, en hebben de voorzorg van hunne Ouders dubbel noodig. De ondervinding bewyst door duizend voorbeelden, dat zwakke ligchaamen by toeneemende jaaren door eene goede gereegelde levenswyze gezond en fterk worden. Ik heb Ouders gekend, die zodanige kinderen by uitftek lief hadden, maar zonder overleg door hunne liefde voor hen nog fchadelyker werden, Zy waren zó toegeevende , dat zy de meeste ondeugden by hen over 't hoofd zagen, en hen lieten eeten en drinken, wat en hoe veel zy flechts wilden. Men moet immers vreezen, zeide men, dat het arme zieke kind zich moeijelyk zoude maaken, wanneer men zynen wil niet deed. Het is alte zwak, men moet hetzelve meer toegee. ven  gö pi, 1GTENVAN ven, dan anderen. Deeze hmdelwyze is dan altyd de veiligde weg, om zodanige kinderen aan ziel efi ligchaam nog ongelukkiger te maaken, dan zy reeds zyn. Zy worden ftyf hoofdig , wederfpannig en ondraaglyk , en hunne gezondheid wordt telkens meer bedorven. Andere Ouders vervallen in plaats van dit tot eenen anderen misdag. Zy worden by de aanhoudende zieklykheid en zwakheid van hunne kinderen jegens dezelven onverfchillig, en draagen niet zorg genoeg, om ze van de ligchaamelyke zwakheden te bevryden. Wie ziet niet, dat men hen daardoor even zo veel nadeel doen kan? De middelweg is ook hier altyd de beste. En verftandige Ouders zullen door hun eigen overleg deezen middelweg ligtelyk kunnen vinden. De natuur der zaak gedoogt niet, om in een zo kort beftek voorschriften daarvan te geeven. Zodra men begrypt, dat men door eene toegeevende alte teedere behandeling en door eene kwaalyk befteedde harde bejeegening zeer tegen zieklyke kinderen misdoet, zal men 'er ook het grootfte belang in ftellen, om 'er zich voor te wachten, en aan zyne'pligten jegens dezelven te voldoen. Zo verfchillende de kinderen zyn met opzicht tot hun gelaat en. andere ligchaams-gefteldheïd, 70 zeer verfchillen zy ook in de ziels - vermogens. Veele geeven in den beginne blyken van minder vatbaarheid en verftandelyke vermogens. Veele hebben o-eheel andere neigingen. Dit onderfcheid ziet men ttn klaarden wanneer 'er verfcheidene kinderen by eikanderen zyn. De blydfchap van Vaders en Moeders over de gewaande of waare ziels - vermogens van het een of ander hunner kinderen, welke zy by het een of ander niet ontdekken, is zeer verleiden* de. Gemeenlyk oveirteden zy zich, dat de geenen dé  DE OUDERS. 8l de uitmuntendfte ziels-vermogens hebben , waarby zy de grootfte gelykvormigheid met zich-zelven meenen te vinden , of die zy anderszins een bünde neiging toedraagen. Kinderen, die juist geen uitfteekende ziels - vermogens hebben , worden veeltyds in de opvoeding verwaarloosd ; en evenwel is het zeer onzeeker , of zich dezelven niet in 't vervolg van tyd by eene beetere opvoeding, zeer goed zullen ontzwachtelen, en of niet de gewaande gebreken , nog zeer veel zouden kunnen verbeeterd worden. Het is immers niets zeldzaams, dat 'er zich met de jaaren vermogens openbaaren , waarvan men tevooren weinige blyken befpeu'rde. Somtyds is alieenlyk eene zwakheid des ligchaams of eene verkeerde behandeling de oorzaak, dat kinderen voor eeuen tydhng achterblyven , en zy verdubbelen hunne fchreden, zodra zy 'er niet meer door worden wederhouden: Hebben zy indedaad niet veele vermogens , dan is 't dies te noodzaakelyker , dat die , welke zy hebben, met de uiterfte zorgvuldigheid ten goede gevormd worden , zo wy de kinderen niet ten eenemaal in hun geluk willen beletten. Openbaaren zich by eene zorgvuldige opvoeding zeekere ziels - vermogens, welke wy misfchien by hen niet zouden verwacht hebben, dan hebben de opvoeders zodanig eene belooning , welke hen alle hunne moeite vergoed, en eene vreugde , welke alles te boven gaat. En al ware 't ook, dat alle naarftigheid , welke wy aan de opvoeding befteeden, ons niet met overvloedige vruchten aan onze kinderen zoude beloonen, al ware 't ook, dat 'er zich nooit groote ziels-vermogens by hen zouten ontwikkelen , het blyft nogthans , dewyl wy dit niet eens niet zekerheid kunnen vooraf zien, altyd F on-  8 2 PLIGTEN VAN onze pligt, om alles aan hen te doen, wat wy kunnen. Schoon wy niet altyd dat yan hen kunnen maaken wat wy gaarne willen; moeten wy evenwel zodanige goede en gelukkige menfchen van hen vormen, als mogelyk is. Van kinderen, die weinig of zwakke ziels-vermogens hebben, zal toch gewisfelyk meer worden , wanneer zy wél opge-r voed, dan wanneer zy verwaarloosd worden. Hoe geringer de maat is van hunne weinige vermogens , dies te noodzaakelyker zyn dezelven voor hen, om hun befiaan in de waereld te vinden. Dies te meer is 't dus voor u, Ouders! een pligt, om zorg voor hen te draagen, en u ook niet te laaten wechfleepen door het fchadelyke vooroordeel, alsof gy alieenlyk aan kinderen van groote verwachting moeite en kosten befteeden , en de zwakkeren zorgloos aan hun noodlot overlaaten moest. Even alsof deeze niet even zowel uwe kinderen waren , dan de eeriïen , even alsöf zy niet juist zo veel recht hadden op uwe liefde en trouw, en alsöf zy dezelve niet even zowel noor dig hadden. Daarenboven hebben onze tyden nog het voorrecht , dat 'er zeer veel over de opvoeding gedacht , gefchreeven en ook gedaan is. Het zy opk , dat men onder deeze meenigte van Schriften over de opvoeding veel vindt, het welk middelmaatig, en veel 't welk flecht is: hoe meenig voortreffelyk boek heeft niet ook de waereld door het enthufiasmus der opvoeding in onze dagen, ontvangen ! Hoe gemakkelyk zal het braave Ouders en opvoeders vallen , om daaruit onderwys te neemen van hunne byzondere pligten en van de beste middelen om telkens hun oogmerk te her  p % OUDERS. 83 bereiken (*). Zyt gy geneegen en yverig genoeg, lieve Ouders ! om het welzyn van uwe kinderen te bevorderen, wekt u dan fomtyds daartoe op door het leezen van verftandige Schriften; dan zult gy veel kunnen doen, en uwe pogingen zullen ook gewisfelyk met ryke zegeningen bekroond worden. VYF (*) Het kleine boek van Nösse'lt von derErziehung zur Religion; Se'nf's Gefchaft der Erziehung vin der nutzlichjlen und angenehmfien Seite betrachtet , zyn boeken , welke ieder behoorde te leezen- MiUïb s opvoedingskunde , Rese'witz voortreffelyke Schriften in dit vak, veel uit BiSï'uow's talryke Schriftan wenschte ik, dat meer geleezen en gebeezigd wierden. Want toe nog toe is 't over 't Geheel genoornen veel te weinig gefchied. Men heeft 't 'er by gelaaten, dat mefi er van heeft gefprooken. Daar zyn wel groote gezelfchappen waavïn men van deeze Mannen en hunne Schriften vrypostig fpreekt en dezelten beoordeelt , en kent toca naauwlyks meer, dan de tytels van hunne boeken. F 3 VYF-  84. OVER de PLIGTEN DEll KINdERBN VYFDE VERTOOG, over de pligten der kinderen jegens hunne ouders. «i ie den Heere vreest, die eert ook den „ Vadër, en dient zyne Ouders, en houdtze voor „ zyne Heeren (*> Gy Kinderen! weest gehoor„ zaara uwen Ouderen in den Heere, want dat is „ biliyk O1*)." Welk een voortreffelyk gebod» rnyne jonge vrienden! welk eene heerlyke vermaaning ! Veelen van u genieten het nooit volpreezen geluk, dat zy hunne Ouders nog in het leven zien, en onder hunne befcherming en leiding leeven. O dat gy, gelukkige Kinderen! nooit des morgens mogt ontwaaken, zolang gy nog Vader en Moeder hebt , waarop dit niet één van de gedachten is, welke u tot een dankbaar gebed tot uwen Vader in den hemel aanvuurt: „ l< ontwaak , ik leef, en „ myne Ouders leeven. Hoe gelukkig ben ik! Ik „ zal dan ook deezen dag het geluk wederöu ge„ nieten, om my in hunne goedheid te verheugen, „ en denzei ven onder hunne befcherming en zacht„ zinnige leiding te doorleeyen. Heden zullen zy ». we" (*) Sü. Ut: 8. Ephef, Vl: ?. *  JEGENS HUNNE OUDERS,1 85 ^ wederom voor myn heil zorg draagen , gelyk zy ,j van myne jeugd af gedaan hebben, en niets ver- zuitnen, om deezen dag voor my tot eenen bly„ den dag te maaken; Alle hunne waarfchuuwin„ gen, bevelen en onderwys zullen hierop doelen. „ Daarvoor zy God gedankt, hartelyk gedankt! Ik iy zal dan ook aan mynen kant doen wat ik kan, en j, alle myne zwakke krachten vergaderen en gebrui,, ken, om hen door eene gewillige gehooizaam- heid olyken van myne liefde te geeven, opdat zy i9 niet oorzaak hebben , om met misnoegen over j, my, vol van bekommering deezen avond ter rust „ te gaan." Ja , geloof 't, lieve Kinderen! zo doende zult gy den dag met vreugde te gemoen gaan, en aan de zyde van uwe Ouders mét-blydfchap doorbrengen. Denkt er dikwerf' aan, wat gy zoudt verliezen, zo God u uwe Ouders zou ontneemen. Zekerlyk weet gy dit verlies naar des/.elfs grootheid nog niet volkomen te beoardeelen, omdat gy 't nog niet hebt ondervonden. Maar gy zult toch wel onder de jonge lieden, met welke gy verkeert, eenigen kennen, die Vader- of Moederloos zyn. God zorgt zekerlyk ook voor hen; maar vergelykt eens uwen ftaat met den hunnen: hoe veel goeds geniet gy dagelyksehj het welk zy ten eenemaal moeten misfen! Ziet gy niet fomtyds dat kinderen van aanzienelyke lieden na den dood van hunne Ouders gebrek lyden, dewyl zy niemand meer hebben, die hen verwerft 't geen zy noodig hebben? Ziet gy niet, dat zy meenigmaal hunne jeugd zeer bekrompen moeten doorbrengen, dat zy in de handen van wreede meufchen vallen, die hen nog erger behandelen, dan den geringilen bediende ? Ziet gy niet, hoe zy zonder raad en troost in de waereld omdwaalen, en zo dikwerf tot het kwaade v-.riekl F 3 wor-  iC OVER m PLIGTEN DÏR KINDEREN worden, omdat zy-zelven te onbedreeven zyn, en niet meer goede waarfchuuwingen en lesfen hooren uit den mond van hunne Ouders, die reeds in het graf rusten? — Slaat hier acht op! Uw hart zaï aangedaan worden; gy zult uwe ongelukkige jonge medebroeders beklaagen. Denkt 'er aan, zo dikwerf gy ze ziet, of verneemt, hoe 't hen gaat, en vraagt dan u-zeiven: hoe veel gelukkiger ben ik? Myne Ouders leeven nog. Het had ook reeds kunnen gebeurd zyn , dat zy reeds geltorven waren. Ook weet ik niet hoe long God my dezelven laaten zal. Thans heb ik ze nog. Ik wil my dan in dit myn geluk van harte verheugen, en nooit vergeeten, hoe veel ik aan hen moet dank weeten. ——- „ Wat doen Ouders aan hunne kinderen ; en hoe „ veel hebben de kinderen hunne Ouders te verdan,, ken ?" God is in den volmaakften zin de Weldoener der menfchen, en al het goede, 't welk zy genieten, ooit hebben genooten, en in hettoeko> mende nog zullen genieten, komt uit zyne handen. Alle goede en voikomene gaven komen van boven neder. Maar hy heeft de waereld eens naar zyne hoogde wysheid zodanig ingericht, dat hy zyne gefchenken niet onmiddelyk onder de menfchen verdeelt, maar hy geeft dezelven aan den één door den anderen, opdat wy daardoor dies te naauwer met eikanderen verëenigd worden, en door het goede, het welk de één altyd uit de handen van den anderen ontvangt, aangefpoord worden zullen, om hem lief te hebben, en onze pligten jegens hem te vervullen. Zal de waereld beftaan, myne Beminden ! en wilt gy niet het grootfte nadeel lyden aan uwe welvaart, dan moeten liefde en dankbaarheid u ten naauwlle aan uwe ligchaamlyke Ouders verbinden. Hierom maakte God ze ook voor u tot de groot-  JEGENS HUNNE OUDERS. 87 grootfte en aanhoudende Weldoeners, en fcbenkt u door hen zo veel goeds, dat gy hen nooit genoeg kunt dank weeten. Herinnert u eens eenige dingen, welke gy van uwe Ouders en Moeders hebt ! „ Gy leeften aan wien moet gy naast God, dit leven dank weeten ? Van wien wierd gy gebooren, en door wien hebt gy het licht der waereld aanfchouwt < Uit leven, zult gy my antwoorden, hebben wy van onzen Vader en Moeder. Zy waren 'er, eer gy er waart. Zy genooten het geluk, menfchen te zyn; God wilde u dit groote geluk deelachtig maaken, en liet u door hen in de waereld treeden. Nog vóór dat gy aan het licht kwaamt, droeg eene teedere Moeder u onder haar hart, nog vóór dat gy haar kende, en haar voor alle de fmarten en zorgen danken kondet, bragt zy u ter waereld. Is dit leven u dierbaar, verheugt gy u, dat gy menfchen zyt; o verdank het den geenen, door welke gy het hebr, en waarvan God u als menfchen heeft laaten gebooren worden! Daar zyn veele goede menfchen m ce waereld, die gy oorzaak hebt hoog te achten en te beminnen: maar ik hoop van u, dat onder alle aeeze menfchen uwe Ouders voor u de besten en verëerenswaardigften zyn, en altyd blyven zullen. Gy reekent 't immers toch voor het grootfte geluk, kinderen te zyn van hen, die gy als uwe Ouiers kent. Want zoudt gy wenfchen andere Vaders en Moeders te hebben, dan zou ik niet weeten, waarvoor ik u houden moest. — Dus is 't eene nieuwe weldaad voor u , dat God u juist van hen liet gebooren worden. „ Door hen hebt gy 't geen gy tot dus , verre ter onderhouding van uw leven hebt noodig " gehad." Daar was een tyd in de eerfte dagen van uw leven, dat gy naauwlyks bewustheid had van u-zelven, dat gy hen beiden nog niet met ómv F 4 be-  88 OVER DE PLIGTEN DER KINDEREN bekoorlyken Vader- en Moeder-naam kondet noemen, toen hebt gy reeds uwe teedere handen naar hen uitgeftrekt. Gy weec dit niet meer; maar zy weeren het, en herinneren zich hetzelve dikwerf met aandoening. Welk een noodlot zoudt gy toen reeds hebben moeten ondergaan, zo zy u niet in dien hulploözen ftaat met een teeder hart hadden gekoesterd ? Uwe geduldige Moeder droeg u op haare handen, en voedde u met haare borsr. Gy wierdt grooter, en met eiken dag had gy ook meer lot uw onderhoud noodig. Zy gaven u voedfel en kleeding. Gy gingt zonder zorg aan uw tafel, en doet dit misfchien nog. Denkt niet, dat zulks van weinig belang is! Het veroorzaakte gewisfelyk meenig Vader en Moeder veel moeite en zorglyke uuren, om altyd zo veel te verfchaffen, als uw onder, houd verëischte: want ik kan gerust onderftellen, dat weinige Ouders zo veel overvloed hebben aan tydelyke goederen, dat zy niet noodig hebben, voor hunne kinderen te zorgen of te arbeiden. Gyr myne jonge Leezers en Leezeresfcnl hebt immers zo veel verftand, dat gy de zaak begrypen kunt» Overlegt 't eens, hoe veel het uwe Ouders kost,, en hoe veel zy moeten belteeden om u te onderhouden ; hoe veel. uwe Vaders en Moeders zichzelven onttrekken , zo gy geen gebrek zult lyden;. welk een groot gedeelte van dat geene, het welk zy door hunnen dagelykfchen arbeid, moeite en zuinigheid verwerven, wederom voor u moet uitgegeevtrt Worden, om u kleederen en brood re bezorgen» Gy zult,, naar myne gedachten onmogelyk zonder aandoening hieraan kunnen denken. Hoe zeer moeten veele van uwe Ouders zwoegen en flooven, om u uvye behoeftens te verfchaffen; hoe gaarne doen zy dit, en offeren hun leven en krachten voor u. op; hoe  JEGENS HUNNE OUDERS. 00 hoe gewillig weigeren zy zich-zeken genoegen en gemak; om u flechts te kunnen bezorgen! *- j, De gezondheid is een zeer dierbaar goed, het „ welk uit de handen van God komt, tot welks „ behoudenis echter uwe Ouders gewisfelyk zeer „ veel hebben toegebragt." Zelfs reeds in uwe eerfte levens jaaren, lieve Kinderen! hebben zy 'er veel by gedaan. Wordt de gezonaheid van een mensch in de eerfte jeugd niet met alle zorgvuldigheid waargenomen, dan is hy veeltyds geduurende zynen geheelen leeftyd daarvan beroofd. Meenig kind, het welk men in deezen opzichte verzuimd heeft, moet hierom vroeg fterven, en meenig kind moet met ziekte en ongemak worftelen, zolang als het leeft. Evenwel hebben de meesten van u lieden gezonde ligchaamen, en hieraan hebben hunne ver-1 Handige Ouders zekerlyk zeer veel deel. Gy wist immers in uwe kindschheid niet, wat u goed of fchadelyk was. Onder honderden van u zouden zekerlyk flechts weinigen zyn, die hunne gezondheid tot de jaaren van hunne jongelingfchap zouden behouden hebben, indien uwe Ouders niet zo zorgvuldig voor dezelven gewaakt hadden. Maar zy hebben dag aan dag by fpys en drank, daarop gezien , dat u dat geene flechts wierd gegeeven, het welk nuttig voor u was, en niet meer, dan tot uw onderhoud noodig was; zy hebben u zo veel zy konden, beveiligd, dat gy niet verkouden en verbit zyt geworden, en tegen duizend anderen dingen, welke voor het leven en de gezondheid een wesenlyk vergif kunnen worden. En gelooft my, dat het indedaad een lastig en moeijelyk werk is, dit opzicht over u dagelyksch geduurende verfcheidene jaaren voorttezetten, tot dat gy zo verre gekomen zyt, dat zy u veiliger aan u-zeiven kunnen overlaaden F 5 Hoe  over de pligten der kinderen Hoe lief moeten zy u toch hebben, dat zy dit evenwel, gedaan hebbent Maar verbeeldt u niet, dat uwe Ouders van den tyd af, dat gy in de jaaren van uwe jongelingfchap treeden zult, of'er reeds in getreeden zyt, minder aan u doen, dan toen gy nog geheel onmondige kinderen waart. Neenl hunne zorgen en tevens hunne verdienften vermeerderen. „ Zy droegen zorg voor uwe toekomende „ welvaart." Zyn zy 'er toe in ftaat, dan trachten zy door eene verftandige zuinigheid en naarftigheid voor u te vergaderen , om 'er u mede te onderfteunen, of het u na hunnen dood natelaaten, wanneer gy eens begint een eigen beroep te aanvaarden, of anderszins in den huisfelyken ftaat treedt. Zy laaten u, Zodra gy 'er oud genoeg toe zyt, tot eene levenswyze opleiden, of zy doen het zeiven, zo zy kunnen, opdat gy eerlang daarin uw onderhoud vinden, en voor de waereld van nut zyn kunt. Zy leiden u in de waereld, om u dezelve te leeren kennen, en deelen u hunne ondervindingen mede, om u vêrftandig en omzichtig te maaken. En dit alles refchiedt, dewyl zy wenfchen, dat het u in de waereld mag wélgaan. Nog één ftuk, het welk ik u noodzaakelyk nog onder het oog moet brengen. Uwe Ouders hebben omtrent u de groots ver" dienfte, dat zy zorg draagen voor de vorming van V hw hart en voor de verlichting van uw verftand." Gv zult u nog zeer wel kunnen te binnen brengen, dat wy verre wech zo veele nuttige kundigheden niet liad, dan thans; dat gy weinig of genoegzaam in't geheel niet in ftaat waart, om het goede van het kwaade te onderkennen; dat gy geene kennis hadt van uwe pligten, welke u thans heilig zyn, en waarvan gy weet, hoe gy ingevolge van dezelven ak croede menfchen en als Christenen tot welbehaao f, a  Jegens hunne ouders. $i £en van God en andere menfchen leeven moet. Hebt gy dit alles van u en door u-zelven geleerd ? Neen ! uwe Ouders hebben het u geleerd, of, wanneer het hen fomtyds aan bekwaamheid en tyd ontbrak , laaten leeren. Dat dus uw hart in de deugd en Uw verftand in kennis heeft toegenoomen j moet gy insgelyks den geenen dank weeten, van welke gy het leven hebt. Dat gy nu hoopen kunt hier nuttige leden van de maatfchappy, en eerlang burgeren des Ijemels (want ik denk , dat ik met vroome kinderen van Christelyke Ouders fpreek) te worden, is immers wederom ontegenzeggelyk hunne verdienfte. O over hoe veele allergewigtigfte zaa. ken kon ik u niet ook in dit ftuk onderhouden, zo ik niet flechts voorgenoomen had, om ze u alieenlyk in de gedachten te brengen.' Nu nog eens alles te faamen genoomen, wat ik hier heb aangehaald; hoe veel goeds hebt gy uwe Ouders niet te verdanken ? Wat hebt gy, 't welk gy niet door hen hebt ? Welke voorrechten geniet gy, waartoe zy u niet gehulpen hebben ? Het tydefyke leven, uw onderhoud, de behoudenis van uwe gezondheid , uwe tydelyke welvaart, de vorming van uwe ziel ten aanzien van het verftand en het hart, dit zyn immers zekerlyk wel de grootfte goe» deren, welke een mensch zich hier wenfchen kan* En dat gy u thans in uwe jeugd in dezelven verheugt, en ze geniet, dit hebt gy naast God, de liefde, trouw en zorg van uwe Ouders te verdanken. Gy ziet in hen uwe grootfte weldoeners. Geen ander mensch kan zó veel aan u doen, als zy. Alles wat zy aan u gedaan hebben en nog doen , kunt gy hen nooit volkomen vergelden, want het goede, 't welk gy van hen hebt, is te meenigvuldig, en uwe krachten zyn hiertoe op verre na niet vol-  pa OVER DE PLIGTEN DER KINDEREN voldoende. «... ■■ < Maar het is eene andere vraagi Wat kunnen Ouders nu met recht van hunne „ kinderen verwachten?" Laat ons dit onderzoeken: watit wy moeten 'er toch wel niet weinig belang in Hellen i dat wy weeten, wat wy hen als onze grootfte weldoeners, als perfóonen, die door Gods onmiddelyke fchikking over ons gefteld en onze opperhoofden zyn , te verdanken nebben. By gevolg: wat kunnen Ouders van hunne kinderen verwachten ; wat zyn de kinderen verpligt aan hunne Ouders te bewyzen,- welke zyn de pligten der kinderen? Lieve Kinderen! wy fpreeken hier met u als aankomende Christenen. Hoort, welke pligten God u in zyn woord voorfchryft! Gy zult vinden, dat her. dezelfden zyn, waartoe de drift van uw dankbaar hart, uw natuurlyk gevoel en de natuurlyke billykheid u reeds aanïpooren. En zal 't niet aandoenelyker voor u zyn, zal 't niet een diepen indruk by u maaken. wanneer ik u met de woorden van uwen grootften Vriend, die u bemint, hoogacht en zeegent , die een groot welbehaagen heeft aan goede kinderen , die zelf zulk een vroome zoon van zyne Ouders was; wanneer ik u met de woorden van jefus zeiven uwe pligten onder het oog breng? Leest dezelven hier, en graveert ze diep in uwe zielen. God heeft gebooden 9 zegt hy, gy zult Vader en Moeder eeren (*)''" dat is: gy zult hen hartelyke liefde en achting toedraagen. Weinige woorden, maar van eenen zeer gewigtigen inhoud! Uit dit voorfchiift.vloeijen alle de pligten der Kinderen. Hetzelfde zegt Paulus, hoewel met andere woorden : „ Gy kinderen l weest gehoorzaam uwen C) Matth; XV: 4.  JEGENS HUNNE OUDERS. 93 uwen Ouderen in den Heere'' (omdat God het begeert, en gy uit eene dankbaare liefde jegens hem verpligt zyt, zulks te doen) „ want dat is bil]yk (*)." En elders (**) gebiedt dezelfde Apostel , „ dat de kinderen leeren moeten, den Oude» ren gelyk te vergelden," en zich voor de groote weldaaden, welke zy van hen genieten, dankbaar te bewyzen, waardoor zy flechts kunnen. Uit deeze geboden vloeijen nu de volgende pligten: Vooreerst: ,; Gy kinderen ! hebt uwe Ouders lief!" Het zou immers ten eenemaal overvloedig zyn, om u hier te verklaaren, wat ik hiermede wil te kennen geeven, en hoe gy dit begrypen moet, want gy-alle weet zekerlyk wel , welke de oprechte en hartelyke neiging is, die de liefde genoemd wordt ; gy gevoelt dezelve genoeg by zo veele gelegenheden in u.jegens hen, die u wéldoen, en goeds bewyzen. Deeze, en geen andere drift was 't, welke reeds in u ontwaakte, vóór dat gy nog in ftaat waart om woorden uit te fpreeken, en uwe banden reeds onder onverftaanbaare toonen met vrïendelyke lonken naar Vader en Moeder uitftrekte; zy was 't, welke u reeds vroeg leerde, hunne naa» men eerst uittefpreeken; zy was 't, welke u reeds zo dikwerf met eene innige vreugde heeft vervuld, wanneer gy flechts by uwe Ouders kondet zyn ,• zy is 't, welke u zo naauwkeurig doet letten op hunne wenfchen en hunnen wil, en u zo wél onderwyst, hoe gy u moet gedraagen, wanneer gy hunne toejuiching en hun welbehaagen wilt verdienen; zy is 'r, wel- (*) Ephef. VT: i. Q i Tim - V: 4.  p4 OVER DE PLIGTEN DER KINDEREN welke u zo blyde maakt, wanneer gy daarvan ver« zeektrd zyt. -—Vindt gy uwe Ouders treurig, dan zie ik u ook misnoegd, myne jonge Vrienden ! en vindt gy ze vrolyk, dan zie ik u ook vroiyk en blymoedig. Komen hen rampen over, of zyn zy ziek, dan zyt gy beangst, ongerust, en fchynt alle u anderszins zo gewoone vlugheid verboren te hebben. Welt zelfs de gedachte in u op, dat gy ze wel zoudt kunnen verliezen, dan zyt gy ontroostelyk. Zegt my toch , wat is van dit alles de oorzaak? Is 't niet uwe liefde? —— Dus heeft de Schepper u immers deeze drift door de natuur zelve reeds ingeplant; dus hebben wy immers niet noodig, om deeze gezindheid eersc in u te verwekken ; dus behoeven wy u immers flechts te vermaanen en te waarfchuuwen, dat gy dezelve niet moet onderdrukken en beletten , dat gy u niet moet laaten verleiden, en uwe Ouders onmenfchelyk behandelen; dus moeten zy u alieenlyk onderwyzen, hoe gy zodanig eene goede neiging van uw hart voldoen, en op de beste wyze vervullen moet. Ja, dit is zo! De liefde is ook hier de bind der volkomenheid, welke u en uwe Ouders zo oriöplosfelyk aan eikanderen verbindt. Hoe meer gy ze lief hebt, dies te meer behaagt gy Gode, die u deeze Ouders daaróm gaf, dat gy hem daarvoor uit dankbaarheid boven alles lief hebben, dat gy hen naast God met uwe geheele ziel lief hebben zoudt. Gy wenscht toch zekerlyk, dat zy u hartelyk beminnen, en u rykelyk wéldoen zullen, opdat gy regt vrolyk aan hunne zyde leeven kunt? — lk zal u daartoe een beproefd middel aanpryzen: bemint ze oprechtelyk, en betoont hen uwe liefde op alle wyze, zo als gy maar kunt: dan zult gy zekerlyk hun hart ten eenemaal voor u inneemen. Lief-  JEGENS HUNNE OUDERS. 95 Liefde verwekt en yoedt wederliefde. „ Ja, hoor „ ik u zeggen , dit zullen wy doen ; onderwyz' „ ons flechts, waarde Vriend! wat wy als kinderen „ moeten doen, om hen regt te bewyzen, dat wy „ hen van harte liefhebben, opdat wy zien, of wy „ hen tot dus verre onze liefde regt hebben bewees, zen, en hoe wy 't in het toekomende van tyd tot „ tyd beeter en volmaakter kunnen doen." Welaan dan, volgt my met uwe gedachten! De liefde is de vervulling der wet; de korte inhoud van alle uwe pligten. Uit haar vloeijen, gelyk uit eene zuivere bron, alle de voorfchriften voor uwe gezindheden en gedrag jegens Vader en Moeder; jegens Leeraars, Opvoeders en jegens allen die over u gefield zyn, en die hunne plaats, zo niet geheel en al, nogthans zekerlyk voor een gedeelte vervangen. Kinderen zien in hunne Ouders hunne grootfte weldoeners, die zy in de waereld hebben, en die maakt de dankbaare liefde voor hun tot een pligt; maar zy zien ook in hen perfóonen, die God over hen gelleld, en een gedeelte van zyne heerfchappy over hen opgedraagen heeft, en dit fchryft hen voor, „ om de oprechttle hoogachting en eerbied „ jegen hen te koesteren, en by elke gelegenheid te „ bewyzen." Dit is hun tweede pligt. Gy zult uwen Vader en uwe Moeder eeren , beval God reeds in oude tyden door Mofes, en Christus heeft dit op nieuws herhaalt en ingefcherpt (*_). Hoe zeer verdienen alle Ouders dit! God zelf heefc ons in hunne handen overgegeeven, en ons aan hun beftier opgedraagen. Zy munten ook in kundigheden boven fauane kinderen uit, althans zo lang al? (*) Matth. XV: 4 en volg.  g6 OVER EE PLIGTEN DER KINDEREN als deeze nog niet volwasfen zyn. En gefield ook, dat wy in onze kennis in veele (lukken verder zouden komen, dan zy; zal evenwel gewisfelyk hun ouderdom, dewyl zy zo veel langer hebben geleefd, dan wy, htn altyd nog voorrecht genoeg verkenen. Hunne meenigvuldige ondervindingen, welke zy in de waereld vergaderd hebben , het taai geduld, 't welk zy met onze zwakheden en gebreken hadden, de onvermoeide pogingen voor onze welvaart, en alles wat zy om onzent wil verloogchend en voor ons opgeofferd hebben, o hoe eerwaardig maaken die hen in onze oogen! Worden zy ouder en neemen hunne krachten af, o laat ons dan bedenken, dat zy een groot gedeelte van dezelven befteed hebben, om ons gelukkig te maaken, en hen met den dïepften eerbied de handen kusfchen. Het kan, ■myne jonge Leezers ! wel gebeuren , dat de één of de ander van u de hoop heeft, om meer in de waereld te worden, dan Vader en Moeder waren, en eerlang een aanzienlyker plaats in de burgermaatfchappy te bekleeden ; of misfchien heeft het lot hem reeds tot een aanzienelyken ftaat en post verheeven; of misfchien wordt hy ryk, en is van arme en geringe Ouders gebooren. Ik vermaan u hartelyk, zo gy hiertoe hoop hebt, of reeds in zodanige omflandigheden zyt: laat uw geluk u niet zodanig verblinden, dat gy hierom uwen Ouders de veilchuldigde achting en eerbied onttrekt. Dit zou onchristelyk en verfoeijelyk zyn. Gy haalt u zelfs reeds de welverdiende verachting van verftandige menfchen op den hals, zo gy uwe Ouders hieröm niet hoogachten of u zelfs wel over hen fchaamen zult. Zyt gy meer, dan zy; oordeelt gy u verHandiger; hebt gy meerder aanzien in de waereld, dan zy; geniet dan deeze voorrechten met dank voor  JEGENS HUNNE OUDERS. 9f voor God! Maar zeg my, myn Vriend! kan uw ftaat, uwe rykdom of wysheid wel maaken, dat uw Vader of Moeder ophouden, uwe Ouders te zyn? Hebt gy hen nu in uwen welftand niet even zo veel te verdanken, als tevooren ? De vraag is immers niet , of deeze perfóonen geringe daglooners, of ambachtslieden of diergelyke zyn: maar of zy die zyn, waarvan g-y zyt gebooren, en die u hebben opgevoed? Dit zyn, dit blyven zy, wie gy ook zyn'moogt. Hoe hooger uw ftaat is, dies te meerder eerbied moet gy hen bewyzen ; want zy zyn het toch, door welke God u in de waereld deed komen , die onder alle menfchen de grootfte verdienden omtrent u hebben, al waart gy ook een Vorst of Koning geworden. De Ouders van Jefus waren geringe heden, en hadden weinig tydelyk vermogen. Maar met welk eene hoogachting behandelde hy hen by alle zyne oneindige voorrechten, welke hy boven alle menfchen had ? Welken eerbied en liefde bewees hy hen niet van zyne jeugd af? Hoe droeg hy nog ftervende aan het kruis zyne Moeder op aan zynen meest gelief koosden Leerling? Was die niet een blyk van de tederhartigfle neiging en innigfte hoogachting, welke hy haar toedroeg? Wy zullen ons immers niet fchaamen, of het de moeite wel waardig achten , om zyn voorbeeld te volgen ? — Even zowel als wy nu verpligt zyn, om onze Ouders, zolang als wy leeven, lief te hebben, moeten wy hen ook , zolang als wy leeven, de grootfte achting en eerbied bewyzen. Wel is waar, de verbintenis, dat wy van hen gevoed worden, en met hen in één huis leeven, houdt gemeenlyk.op, zodra wy volwasfèn zyn; maar deeze verandering van onze uiterlyke omftandigheden moet geen invloed hebben op onze gezindheid jegens hen. Wat G zou- I "  udt willen dulden. Ach, wanneer dan hun laatfte u.ir komt, dat zy van u zullen fcheiden, wanneer hun dervende mond u zeegent, en zy tot God gaan, om hem te pryzen, dat hy hen in u met goede, dankbaare kinderen heeft gezeegend, en tot hem te fmeèken, om u uwe Helde en trouw te vergelden, —' o wat zal dan uw nart by hun fterfbed ondervinden ! Hoe zulkn uwe zielen in aandoet ing a's wechrmelten ! Welk eene innige blydfchap er, gerustheid zal het voor uzyn, dar hun laatfte woord nu dank en zegen voor u is! •— Wat moét daa-ë-egtn een ongehoorzaam en ondankbaar kind aan het ftert bed van zyne Ouders ondervinden ? „ O, naar maate de dood hen met elke ademhaal, lirg meer nadert, moet het denken: hunne wee" zenstrekk^n, hunne woorden, elke ftuiptrekking doOrbooren my het hart! Ik heb veiö^rzaakt, dat " zy over my zuchten, zo zy my ook niet hebben " gevloekt; ik. heb hen het leven verkort, en ge" maakt, dat zy hunne dagen met traanen heoben '• befproeid. Zy gaan in de eeuwigheid, en alle " myne zonden, alle de pligten, welke ik jegens ' hen verzuimd heb, treeden met hun voor God, " en zullen my aanklaagèn, al-zouden zy ook zwy- \ gen. Bidden :, belyd^nis van myn berouw, „ zuchten kunnen my by hen nog wel vergiff x\ié ., verfchaffen; maar myn geweeten, myn geweeJ ten j — Zal ik wel ooit hun giaf zonder inner» " lyke ontro.ring kunnen zien , en 'er zonder vrees £ aan kunnen denken , dat ik hun eerlang in de „ eeuwigheid weder vinden zal? Zal,ik ook deeze  JËGENS HUNNE OUDERS. lóf ti gedachte dan , wanneer ik eerlang, gelyk zy „ thans, den dood naby ben, kunnen gebruiken, „ om my te verkwikken en te verfterken." Dit en nog veel meer moet het geweeten aan ondankbaare Kinderen zeggen, en tot hunne verfchrikking als waarheid zeggen. O God! ontfermende Vader over alles wat kind heet in den hemel en op de aarde l zonder u kunnen en vermoogen wy niets» Onze beste voorneemens zouden vruchteloos zyn, zo wy niet door u daarin zouden verfterkt worden. Vervul toch onze harten met eene harrelyke dankbaarheid jegens onze Ouders; bewaar ons, dat wy nooit tegen hen zondigen , maar hen, zo lang als onze oogen open ftaan , met onze geheele ziel beminnen en eerbiedigen , op dat de waereld ook daaraan erkennen mooge , dat wy getrouwe naarvolgers van Jefus zyn, en van de jeugd af naar zyne geboden wandelen. —— ZES-,  toS OVER DB PLIGTEN VAN DE HEEREN EM ZESDE VERTOOG OVER DE PLIGTEN VAN DE HEEREN Eft VROUWEN EN VAN DE DIENSTBODEN. JoLet is een van de voortreffelykfte blyken der goddelyke Wysheid, die alles zo zeer goed ten onze beste in de waereld heeft gereegeld, dat de verbintenisfen, welke onder de menfchen plaats hebben,- door de behoeftens der menfchen zeiven onderhouden worden. Welk eene wanorde zou 'er niet binnen eenen korten tyd ontdaan, indien dit zo niet was 9 Elk zou groot en aanzienelyk, en niemand needrig zyn en dienen willen; elk zou willen heerfchen en beveelen, niemand zou willen volgent en gehoorzaam zyn. Welke gevolgen, welke ongeregeldheden zouden 'er niet in de waereld ontftaan , wanneer God deeze neiging der menfchen niet zodanige magtige en onöverkomelyke hinderpaaJen in den weg had gelegd, welke dezelve ahyd binnen haare perken hielden? Daar zyn in de wae= reld onnoemelyk veel menfchen meer, die anderen dienen , dan die anderen beveelen kunnen. De meesten van ors leeven meer,-om gehoorzaamheid te bewyzen, dan zich gehoorzaamheid te laaten bewyzen. Deeze zeer wyze fchikking van God is 't? waaruit ook in het huisfelyk leven de Haat van Heeren  VROUWEN EN VAN DE DIENSTBODEN.' Io periöonen, die by ons in dienden ftaan. Laat ons nu ook vervolgens de vraag beantwoorden: Wat moeten Christelyke dienstboden wanneer zy gemoedelyk in hunnen ftaat willen handelen, jegens hunne Heeren en Vrouwen doen?" Laat ons hier het wyze en leerryk onderwys van Paulus ten grondflag leggen ? Ik zal flechts deeze hoofdpfaatfen aanhaalen. Hy zegt: „ Gy knechten! weest gehoorzaam uwen ligchaamelyken Heeren met vrees en beeven Cmet eenen hartelyken eer» „ bied) in eenvoudigheid uws harten, als aan yi Christus: niet met dienst alleen voor oogen, als ., den menfchen te behaagen; maar als de knech„ ten van den Christus, die den wil van God doen „ van harten, met goedwil'igheid. Laat u dunken, dat gy den Heere dient, en niet de men'v fchen ; en weet, all' wat goed een iegelyk doen „ zal, dat zal hy van den Heere ontvangen, hy zy „ een knecht of een vryë (*)." Hoe klaarblykelyk en , C*»0 Ephet VI: 5-8.  VROUWEN EN VAN DIENSTBODEN. 12> en rmrtraakende is die onderwys ! Hoe gewigtig maakt de Apostel voor de knechten hunne pligten jegens hunne Heeren , dewyl hy dezelven niet flechts voorftelt als pligten jegens menfchen, aan welke zy hoogachting en gehoorzaamheid verfchuldigd zyn; maar voornaamelyk als pligten, welke Christus, hun Verlosfer van hen eischt, en welke zy dus ook altyd als een godsdienst moeten befchouwen. Even zo nadrukkelyk fpreekt de¬ zelfde Apostel: „ Gy knechten! zyt in alle dingen „ gehoorzaam uwen ligchaamelyken Heeren, niet 5, met dienst voor oogen, als om menfchen te be„ haagen, maar in eenvoudigheid des harten, vree„ zende God. En all' wat gy doet, doet dat van „ harte, als den Heere, en niet den menfchen. , En weet, dat gy van den Heere ontvangen zult „ de vergelding des erfdeels: want gy dient den 9, Heere Christus,* maar wie onrecht doet, die zal ontvangen het onrecht 't geen hy gedaan heeft; want daar geldt geen aanzien des perfoons (*)". Alle voorfchriften, welke de Apostel hier geeft, komen daarin overeen, dat hy, gelyk de hoedanigheid der zaak zulks met zich brengt, gehoorzaamheid van hen eischt. Maar gelyk als de wee van het Christendom by alles, wat zy ons voorfchryft, zich van burgerlyke wetten daardoor onderfcheidt, dat haare eifchen zich veel verder uitftrekken, en eene veel grooter' volmaaktheid eifchen, dan die: zo is 't ook hier geleegen. Zelfs zeggen de burgerlyke wetten: de knecht moet zynen Heere gehoorzaam zyn. Dit zegt het Evangelie ook. Maar het verheft dit gebod tot een' wet der deugd. De (*) Coll. Hls 22—25.  llC) OVER RE PLIGTEN VAN HEEREN EN De knecht moet zynen Heere gehoorzaam zyn,' heet het, niet met dienst alleen voor oogen, niet flechts in uiterlyke daaden uit dwang ; maar met goedwilligheid. Maar hoe kan men zich eene vrywillige gehoorzaamheid voordellen zonder liefde? De eerfte onderftelt de laatfte als een noodzaakelyk verëischte. By gevolg moeten Christelyke dienstboden , knechten of dienstmaagden , of hoe zy anders genoemd worden, hunne Heeren en Vrouwen by uitflek lief hebben en hoogachten. Ik doel hier in *t geheel niet op de uiterlyke hoogachting en eerbied ; maar voomaamelyk. op de oprechte gezindheid van het hart. Want zonder deeze laatfte is de eerfte niets, dan geveinsdheid, of behoort, om op de heuschfte wyze daarvan te oordeelen, in 't geheel niet in het gebied der Christelyke zedekunde. En deeze perfóonen, die gy voor uwe Heeren en Vrouwen erkent, zyn ook uwe achtingen liefde by uitftek waardig. Ik zal dit niet ten bewyze opgeeven , dat hun ftand hen zelfs reeds verëerenswaardig zou kunnen maaken; want dit zou mogegclyk alieenlyk tot eene uiterlyke achting. en niet tot eenen Christelyken eerbied en liefde verpligten. Maar wanneer de verlichte Paulus zegt: Gy knechten ! weest gehoorzaam uwen ligchaamelyken Heeren met vrees en beeven, of, om zyne gedachten met duidelyker' woorden uittedrukken; weest hen met eenen hartelyken, oprechten eerbied gehoorzaam; wanneer zeg ik, een verlichte Apostel zo fpreekt, dan beflist dit uwen pligt: gy moet uwe Heeren en Vrouwen lief hebben en eerbied bewonen! Veelen van u roodzaakt wel hun ftand, dat wy hun onderhoud door hunne dienden moeten verzerven; de aeu.se ftond echter aan u, wien gy WÜ3  VROUWEN EN VAN DIENSTBODEN. ia?' wilder, dienen. Gy hebt uwe Heeren en Vrouwen gekoozen , en u dus ten minden aan deeze vrywiilig onderworpen. Zy moeten u toch indedaad zeer waardig zyn. Het ftaat u ook vrij, om dezelven na verloop van eenigen tyd wederom te verlaaten. Maar zo lang als gy by hen zyt, hebt gy evenwel van hen brood, voedfel en onderhoud. God geefc hun, en u door hen. Dus zyn zy 't, waarvan God zich bedient, om u zo veele weldaaden medetedeelen, zy zyn't, die zorg voor u moeten draagen; zy zyn 't, die een gedeelte van hunne inkomften aan uw onderhoud befteeden; zy zyn 't, die u beftieren en leiden moeten. — Een groot gedeelte van uwe welvaart hangt dus van hen af. Gy kunt ook niet ontkennen , dat gy hen veele zorg en moeite veroorzaakt. Hoe ? Zouden zy dan niec een recht hebben, oin uwe achting en liefde te kunnen eifchen ? ■■ Ik zou u beklaagen, wanneer gy by Heeren en Vrouwen zoudt dienen, die gy niet oprechtelyk lief hadt en hoogachtte; want hoe ongelukkig is men , wanneer men dagelyks moet verkeeren met menfchen, ja wanneer men zo zeer van hunnen wil afhangt, die men noch hoogacht noch bemint ? En dit is evenwel het geval, daar de dienstboden in zyn. Hoe moeijelyk zal het u daarenboven vallen, aan hem te gehoorzaamen, 't geen gy evenwel doen moet? Befchouwt dan den pligt, om uwe Heeren en Vrouwen hartelyk hoog te achten en lief te hebben, als eene zaak, waar. door gy uw leven zeer kunt veiaangenaamen. Het kan u niet onverfchillig zyn, om hunne liefde iritewinnen. Hoe meer zy u beminnen, dies te meer zullen zy u met goedaardigheid behandelen, dies te meer zullen zy trachten uwen dienst gemakkelyker je maaken, en dieb te getrouwer voor uw welzyn zor-  128 OVER DK PLIGTEN VAN HEEREN EN zorgen. Wenscht gy zulks? Betoont hen dan eerst uwe liefde, dan zal de liefde u wel leeren, hoe gy hunne harten winnen kunr. En wat de zaak het grootfte gewigt byzet: hebt uwe Heeren en Vrouwen lief, want daardoor d^er gy den wil van God, en vervult het gebod van Jefus Christus Zo lang als gy dus niet zo diep vervalt, dat gy Christus uwe gehoorzaamheid weigert, zult gy ook uwen Heeren tn Vrouwen uwe liefde niet onttrekken. Deeze, naamelyk de waare liefde, is de moeder van de vrywillige gehoorzaamheid. God bewyst ons zyne liefde, om ons liefde inteboezemen, en door deeze ons tot gehoorzaamheid aantezetten. „ Dit is,de liefde tot God, dat wy zyne geboden „ houden." — Even zo is 't ook onder ons menfchen. „ Dewyl Christelyke dienstbod*n hunne „ Heeren en Vrouwen lief hebben: zyn zy ook „ verpligt, om hen te gehoorzaamen," dat is, met alle mogelyke bereidvaardigheid en trouw te doen 't geen zy begeeren. Wacht u, myne Vrienden! voor de gedachte: ik werk nret voor my, maar voor myntn Heer en myne Vrouw. Dus zyn de beezigheden niet de mynen. Ik gewin en verliez' 'er niets by. Ik moet met mynen arbeid mynen Heer en myne Vrouw alleen bevooi deelen, en door myn zuur zweet hen rust en gemak bezorgen. Ik zal my niet dood werken. Deeze en foortge- Jyke gedachten zyn de naaste weg, om u traag, wedeilpannig en lusteloos te maaken, en ook het laatfle vonkje van gewillige gehoorzaamheid by u uittedoovtn. Gy zyt altyd nog op den verkeerden weg, zo lang als gy uwe gehoorzaamheid niet befchouwt als een pligt, welke de Godsdienst vordert. Gy dient met uwen arbeid den Httreen niet den ifitnfchin, fchocn gy denzelven voor menfehtn verricht  VROUWEN EN VAN DIENSTBODEN. lap richt. Want het gebod van God maakt u denzel« ven tot een pligt. Eene gedwongene gehoorzaam, heid is zonde tegen uwe Heeren en Vrouwen, en zonde tegen God. En hoe lastig maakt gy u daardoor het leven! Hoe gemakkelyk zal het u daarentegen worden, wanneer gy uwe beezigheden inden dienst met een' gewillig hart verricht ! Wie weet niet, dat zelfs een gemakkelyk werk moeijelyk valt, wanneer wy hetzelve gedwongen doen; en hoe zeer het de lastigfte beezigheden gemakkelyker maakt, wanneer onze neiging en eigen vry befluit.ons daartoe aanfpooren? Zal het dan niet voor eiken dienstbode een heerlyk middel zyn, om hem de lastighe. den van zyn beroep gemakkelvk te maaken, wanneer hy raar den eisch van de Christelyke zedekunde zynen Heer en zyne Vrouw gewilliglyk geho .rzaamt? Buiten dit zal tiet byna onvermydelyk zyn, dat hy Heer en Vrouw niet zo trouw behandelen en door zyne dien Hen voor het gy in die beroep het goede, het welk gy moest doen, I dan  330 OVER DE PLlGTBW VAM HEEREN EK dan zal hy u zulks ook wel vergelden. Want heï goede , 't welk ieder doen zal , zal hy van den Heere ontvangen, hy zy een knecht of een vryë. Onderfteld dan nu ook, dat uwe Heeren en Vrouwen ook veeltyds uwe trouw en den yver in uwen dienst rïiet erkennen, of zelfs wel door eene onredelyke behandeling tegen u zondigen: dan ontflaat u zelfs dit niet van den pligt der gehoorzaamheid. Zondigen zy tegens u, zoudt gy u daarom dan ook willen laaten verleiden, om wederom tegen hen te zondigen ? Neen, Christenen l uw Heer gebiedt u, om hen gewillig te gehoorzaamen ,* en zyn gebod blyft voor u eene wet, zo lang als gy hen dient, zy moogen het u dank weeten of niet. Liever fcheidt van hen in vrede, wanneer gy den bepaalden tyd hebt gediend, eer gy uw ge weeten door ongeboorzaamheid befmet. Het eerfte veröorlooven u de wetten der Overheid en des Christendoms , het laatfte verklaaren beiden voor ftrafwaardiig. Gy knechten zyt gehoorzaam uwen Heeren met goedwilligheid, dit is het voorfchrift, het welk de Schrift u geeft. Weest ben gehoorzaam in alles, wat uw beroep van u eischt in alle dingen, welke billyk , regt en goed zyn. Zou het noodlot u treffen, om zodanige perfóonen te dienen, die zo geweetenloos zouden zyn , dat zy u wilden gebruiken tot daaden en beezigheden , welke tegen het geweeten zyn, dan onderwerpt u niet aan hunne eifchen. Indien gy dit zoudt doen , dan zoudt gy de menfchen dienen, en Gode de gehoorzaamheid weigeren. Onderfteld, zy wilden u verleiden tot zondelyke daaden, welke tegen de geboden van God of tegen de wetten der Overheid zouden aanloopen: dan houdt uwe verpligting, om hen  VROUWEN EN VAN DIENSTBODEN. l$t hen te gehoorzaaraen, in dit geval op. Zouden zy het beproeven, om u onder de aangenaamfte beloften tot Wellust, tot trouwloosheid jegens anderen 9 tot onrechtvaardigheid, tot leugen en tot andere zonden te verleiden : o weest dan nuchteren en waakzaam! Gehoorzaamt Gode meer, dan deeze menfchen ! Zouden zy u onder het een of ander fchynbaar voorwendfel ten kwaade willen verleiden ; wat toch zoude het u baaten , al ware 'c ookj dat gy de geheele waereld won, maar fchade leed aan uwe ziel en dus uit menfchen. behaagen uw geweeten zoudt kwetzen? De gehoorzaamheid jegens uwe Heeren en Vrouwen verbiedt u in 't geheel niet , om hunne geboden en eifchen te beproeven. Zyn ze niet tegen God en den Evenmensch , zondigt gy daardoor niet tegen u-zeiven: dan weest gehoorzaam. Maar zyn ze zodanig , dan moet niets in de waereld in ftaat zyn, om u te beweegen , dat geene te doen 't welk zy begeeren. Gods woord zy ook hieromtrent de beste en veiligfte leidsman voor u! 't Geen daartegen is kan geen mensch u gebieden. Nog één woord van de gehoorzaamheid jegens Heeren en Vrouwen, Gelukkig zyn de dienstboden , die vroome Heeren en Vrouwen hebben! Elk , die het onderhoud van zyn leven in den dienst van anderen zoekt, zie mede daaröp, dat hy vroome , braave menfchen vindt, welken hy dient. Heeft iemand het ongeluk, om by kwaad* Heeren en Vrouwen te zyn, dan dien' hy hen getrouw, maar laate zich noch door hunne woorden noch door hunne voorbeelden mede tot het kwaade wechfleepen. Vindt hy vroome Heeren en Vrouwen , hy zie op hun voorbeeld, en neeme hunne vermaaningen, waarfchuuwingen en opwekkingen I 2 wel  2,'U OVER DE PLIGTEN VAN HEEREN ETS wel ter harte. Gelyk als zy verpligt zyn, om ook mede voor uw geestelyk welzyn zorg te draagen, myn Vriend ! zo zyt gy ook hierin gehoorzaamheid aan hen verfchuldigd , dat gy het met dankbaarheid aanneemt, wanneer zy u vermaanen en aanleiding geeven tot eenen Christelyken wandel , en dat gy hen met de grootfte bereidvaardigheid volgt. Ook in dit ftuk dient gy niet alieenlyk hen, veroorzaakt gy ben niet flechts door uwe gehoorzaamheid vreugde, maar ook uwen Heere in den hemel, die hen over u heeft gefield. ,, Trouw en geheimhouding zyn noodzaakelyke „ hoedanigheden van een goede dienstbode." Menfchen , die indedaad zwygen kunnen, wachten zich ook voor eene ontydige nieuwsgierigheid. Zy houden zich gaarne binnen hunne paaien, en trachten niet, om zulke dingen in het huis te weeten, welke hen niets raaken. Het is ten minften een groot gebrek aan omzichtigheid, wanneer men alle voorvallen aan elk in het huis bekend maakt. Hoe veele onheilen ontftaan niet uit deeze onbedachte openhartigheid van Heeren en Vrouwen jegens hunne dienstboden ? Maar al is 't ook, dat Heeren en Vrouwen hieromtrent omzichtig genoeg zyn, dan zien , hooren en ondervinden de dienstboden evenwel veel, het welk zy moeten geheim houden, het mag kwaad of goed zyn. Weeten zy iets kwaads, dan zyn ze dubbel verpligt, om het voor zich te houden; of het moesten al misdryven zyn, door welker geheimhouding zy tegen God en den Evenmensch zouden zondigen. Het zou echter oek onrecht zyn, om dezelven openlyk te verfpreiden. Dringt uw geweeten u dan, myn Vriend! wanneer gy zodanig kwaad van perfóonen uit het huis, of ook van uwe Heeren en Vrouwen zeiven pet zeker- heid  VROUWEN EN VAN DIENSTBODEN. 133. heid weet, om hetzelve aantetoonen; breidt her dan nier. uit voor de waereld, maar geef het in 't geheim en met alle omzichtigheid en menschlievendheid te kennen aan die perfóonen , wier pligt het is, om tegen het kwaade te waaken, en hetzelve te beletten» — Gy zuk hierby altyd zeer wel doen, wanneer gy menfchen vooraf raadpleegt, van welke gy vertrouwen kunt, dat zy zwygen zullen, en v*n wier oprechtheid en ku rdigheid gy eenen veiligen raad kunt verwachten, om verzeekerd te worden, of gy het kwaade, 't welk u bekend is, geheim houden of te kennen geeven moet. Voor het overige doet gy best, u over niets te bekommeren, 't welk u niet raakt. Het zou ook de fchandelyklle ondankbaarheid zyn, wanneer u iets in vertrouwen wierd gezegd, en gy zoude dit vertrou wen daardoor willen beloonen, dat gy het anderen zoudt weder zeggen. Hoe bitter zou het voor u zyn, wanneer een ander zulks aan u deed! Houd altyd de gouden les in het oog: Wat gy wilt, dat de menfchen u zullen doen, doet gy hen dit ook: en wees ten hoogtte omzichtig jegens alle menfchen , aan welke gy vindt, dat zy gaarne naar vreemde aangeleegenhe» den vraagen, en geheimen ontdekken willen. Hoe yveriger zy onderzoeken, dies te ligt vaardiger zullen zy uwe openhartigheid misbruiken, wanneer zy iets van u uitgelokt hebben. Het is ten minfte eene onnoodige fnapjuh igheid, wanneer dienstboden, al zyn het onverfchilhge zaaken, welke zy in huis zien en hooien, zo gaarne verder uitbreiden. Zy verbeuren daardoor het vertrouwen van hunne Heeren en Vrouwen. Want het is wel niet onwaarfchynelyk , dat men van zulke perfóonen denkt: het is by deeze menfchen toe eene gewoonte geworden, om alle kleinigheden, welke zy weeI 3 ten,  £34 0VER DE TL^TEM VAN HEEREN EN ten, zonder oorzaak iedereen medetedeelen, hoe moeijelyk, hoe fchier onmogelyk zou het hen zyn, om iets te verzwygen, het welk voor my van zo veel gewigts is, dat ik wenschte hetzelve geheim te houden? Ik moet my voor hen wachten. Al syn ze in hunnen dienst voer 't overige nog zo goed, moet ik echter alles voor hen verbergen, hec welk de waereld niet weeten moet. „ Een „ iegelyk mensch zy fnel om te hooren , maar langkzaam om te fpreeken (*)." „ Waar „ veele woorden zyn, daar gaat het zonder zonde niet toe, maar wie zyne lippen houdt, die is „ verftandig (**>" Men mag het befchouwen zo als men wil, de geheimhouding is en blyft eene voortreffelyke h ledanigheid, en de fnapachtigheid eene fchidelyke ondeugd. Weest behoedzaam in uwe redenen, en betoont u ook hierin als getrouwe dienaaren van uwe Heeren en Vrouwen. Wanneer gv uw eigen voordeel behartigt, wanneer de genegenheid van uwe Heeren en Vrouwen en de rust van het huis, waarin gy leeft, u niet onver* fchillig zyn, wanneer gy niet ondankbaar zyn en niet dikwerf zondigen wilt : leert dan zwygen, opdat gy ook hieromtrent alle goede trouw betoont, en de leer van God, onzen 2Jaligmaaker verfiert C***). Waar in één huis meerder dienstboden zyn, gebeurt 't dikwerf, dat de één den anderen trachc te verleiden. Baatzuchtige , traage , trouwlooze dienstboden beezigen veeltyds de konstgreep, dat gy (*) Jakob. 1: 19. (**) Spr. Sal. X: 1» r*) TU. II; W,  VROUWEN EN VAN DIENSTBODEN, 135 2y de overigen in hunne belangens zoeken overtehaalen , om niec van hen verraaden te worden. Waarfchuuwt uwe mede - bedienden , wanneer gy ziet , dat zy hunnen pligt verzuimen , en gee»t het, indien zy zich niet willen laaten waarfchuuwen, met omzichtigheid te kennen. De trouw, welke gy aan uwe Heeren en Vrouwen verfc uldigd zyt, verpligt u, om hen niet alleen zelf ge. n nadeel te veröorzaaken, maar ook te beletten, dn anderen nevens u hen niet benadeelen. Maar wacht u ook, dat gy uwe mede-bedienden niet uit nyd , haat, wangunst en andere oorzaaken , by uwe Heeren en Vrouwen zwart maakt en belasEert. Achterklap houdt niet ftand , dan voor eenen korten tyd, en zulk eene trouwloosheid ftraft welhaast dien zeiven, die 'er zich aan fchuldig maakt. Daarentegen wacht u, „ dat gy onder „ eikanderen geen party maakt tegen uwe Heeren „ en Vrouwen." Hoe treurig is 't , wanneer deeze hunne dienstboden moeten aanmerken als heimelyke vyanden in hun huis! Alle vrede, alle eendragt, al het vertrouwen gaat verlooren. .Heeren en Vrouwen zyn genoodzaakt , om zulke menfchen ftrenger te behandelen, dan zy anderszins zouden doen, en zich ein elyk zelfs van hen te ontdaan. Is het dan eene w kleine zonde, om hen in plaats van gehoorzaamheid, trouw en genegenheid, kwaade ftreeken, valschheid en boosheid te bewyzen? Hy, do dit regens menfchen, tegens zyne naaste gebieders doen kan , is Gode eewisfelyk ook niet getrouw. Wie zynen broeder niet lief heeft, dien hy ziet, hoe kan die God lief hebben, dien hy niet ziet? -— En nu ten floc nog ééne les, myne Beminden ! Heeren en Vroawen zyn menfchen. Gy zult zwakheden en I 4 Se'  l$6 OVER tfE PLIGTEN VAN HEEREN ENZ. gebreken aan hen ontdekken. Wacht u, dat gy u niet laat verleiden , dezelven van hen overteneemen , of hen daarover hard te beöordeelen. Hoe meer gy hen onttrekt van uwe achting, dies te minder kan het u by hen welgaan. Uwe dien° ften zullen u tot eenen drukkenden last worden, wanneer gy dezelven zult bewyzen aan menfchen, die gy in uw hart veracht. Keurt hunne gebreken af; maar veracht hen daarom niet. Dit betaamt geen Christen. Gy dient hen; en God heeft hen over u gefield. Beoordeelt hen met billykheid, en misbruikt hunne zwakheden nooit ten hunnen nadeele. God heeft eenen getrouwen knecht lief. — Zyne oogen zyn op u gevestigd. Daar is ook niets van al het goede, 'twelk gy in uw beroep hebt gedaan, dat u niet zal vergolden worden: gy moogt het openlyk of in *t verborgen gedaan hebben. Ziet toe , dat gy een goed geweeten behoudt voor hem die alles aan het licht zal brengen, 't welk hier gefcuied is. ——»  •135' ZEVENDE VERTOOG: J OVER DE HUISSELIJKE EENDRAGT; 01? OVER DEN HUI SSEL1JKEN VREDE. jCDat gy in vrede en eendragt met de uwen leeven, dat gy een regt gerust en blyde, dat is naar myne gedachten, een gelukkig leven met eikanderen leiden moogt, is de wensch van myn hart. Al zyt gy, die dit leest, my onbekend, ik deed echter deezen wensch voor u met de grootfte oprechtheid , toen ik de volgende gedachten ter nederftelde. Ik fchreef voor u, en wenschte van u en van duizenden myner mede-broederen geleezen te worden, die ten minften mynen goeden wil achten, het geluk van de huisfelyke eendragt, zo zy 't reeds hebben genooten, op den regten prys ftellen, en zo zy 't tot hier toe nog niet hebben gekend, daar» öp letten en leeren mogten , om het te zoeken. Wat toch zou uw leven zyn zonder vrede en eendragt ? Wanneer uw ftaat anderszins in de waereld ook nog zo voordeelig zyn zoude, en gy zoudt uwe wooning niet kunnen befchouwen als de plaats, alwaar gy in den fchoot van de uwen de ftille vruchten des vredes en der eendragt kondet genieten, alwaar liefde en genegenheid u verwachten, alwaar gy u zonder alle vrees voor listige lagen, en kwaade 1 5 ge:  Ï3§ OVER DE HUlSsELÏJÜS EENDRAGT gezindheden, ongemerkt van de waereld, als Va« der, Moeder, Broeder, Zuster, Vriend, Huisgenoot met de uwen zoudt kunnen verblyden: al zouden uwe overige voorrechten ook nog zo groot zyn, en gy dit voorrecht zoudt moeten derven, en leefde in een onrustig en onvreedzaam huisgezin; dan zou ik u toch ten hoogde beklaagen. Het zou my zwaar vallen, te draagen, wanneer ik omringd was met eene meenigte van twistzieke menfchen. Ik zou echter denken, nog gemakkelyker met honderd menfchen van dit üach buiten myn huis rond te fchieten, dan myne dagen met één of twee van dezelven in den fchoot van myn huisgezin doorte. brengen, en de dierbaare uuren van myn leven aan hunne booze willekeur opteöfferen. De huisfelyke vrede is my dierbaarer, dan elk ander voorrecht. — Hier en daar in alle gewesten, onder alle Handen zyn gelukkige huisgezinnen, die in vrede en eene huisfelyke eendragt met eikanderen leeven. Hoe wyze en goedertieren is God, dat hy ook dit foort van menfchelyke gelukzaligheid niet tot een voorrecht van zekere tyden, waardigheden en uiterlyke voorrechten heeft gemaakt! De ryke kan dezelve niet voor zyn geld koopen, en de aanzienelyke erft ze niet over met het aanzien, het welk zyne geboorte of zyne waardigheden en overige verdienden hem geeven. Elk moet dezelve zoeken op den weg der beoefening van de gezellige deugden. , ,. ; • Laat ons een oog flaan op het gelukkig verbiyf, op de gezeegende woonplaats van vredelievende menfchen! Elk hunner wacht zich, om den ander te beleedigen, en maakt'er byzonder werk van, om op alles te letten, waardeer hy hem zou kunnen /  O? OVER DEN HU1SSELIJK.EN VREDE. l& oen mishaagen, om het, zo veel in hem is, te myden. Elk zoekt de gezindheden en neigingen van de overigen in het huisgezin te leeren kennen, en hunne wenfchen en geneigdheden optefpooren, om zich daarnaar te voegen, om hen in alles voortekomen, en zich van hunne geneegenheid telkens meer te verzeekeren. Elk ontdekt in den anderen eenen vriend, aan wien hy zich gerust kan toevertrouwen, wiens liefde zyn wensch is, terwyl de bedoeling van zyn geheel gedrag jegens hem is, om zyne geneegenheid te verwerven. Niet één is den anderen onverfchillig. Geniet de één een geluk, dan verblyden zich allen; ontmoet den één een ongemak , dan is elks hart vol van deelneeming, en elke hand is gereed, om hem te helpen, om hem te redden, of ten minden hem hetzelve zo verdraaglyk te maaken al= mogelyk is. Verêifchen de beezigheden of andere omilandigheden, dat 'er één uit het huisgezin voor eenen tydlang moet afweezig zyn, men ziet het aan alle de overigen; dat zy zyne afweezigheid ongaarne zien, en de tyd van zyne wederkomst is voor allen een blyde feest. Gebeuren 'er ook gevallen, waarvan een twist-zoekend mensch zich zou kunnen bedienen, óm tweedragt te berokkenen, dan zoeken zy door toegeevendheid en een verftandig overleg, door openhartige belydenis van hunne misdagen, en door pogingen , om dezelven te verbeeteren, het kwaad afteweeren. —— Gelukkig zyt gy, goede menfchen! By u woont eendragt en vrede. „ Hoe fraai en „ lieffelyk is 't, dat broeders eendragtigiyk by elk„ anderen woonen (*)!" Veel, zeer veel kan'er tot  14-0 OVER DE HUTSSELiJKE EENDRAGT 'er tot hunnen lof gezegd worden van hunne gezindheden en van hun gedrag jegens eikanderen; maar het is nog veel beeter, om zodanige voorbeelden van huisfelyke eendragt te zoeken, hun geluk te leeren kennen en hoogachten , en hen volgen. Kunt gy u de zon zonder warmte; en den dag zonder licht voordellen , dan kunt gy u ook de gelukzaligheid zonder vrede en eendragt voordellen. Zy is 'er zo oraffcheidelyk aan verknocht, zy is een zo gewigtig gedeelte van dezelve, dat zelfs de heilige Schrift all' het volmaakte geluk, het welk de Godsdienst de menfchen belooft, met het woord Vrede beteekent. Zy noemt hetzelve den vrede Gods, den vrede, welken Jefus geeft» Eigenlyk, wel is waar, belooft deeze vrede geene tydelyke voorrechten en aardfche voordeelen, maar doelt op onze veiëenigingmetGod, op de innerlyke rust van het geweeten; en op eene hoop, welke buiten de peiken van dit leven uitloopt. Maar dezelfde Godsdienst , die u deezen hemelfchen vrede fchenkt, gebiedt u ook, om u als een vriend van den vrede onder uwe broederen te gedraagen. Hy maakt het zelfs tot een onderfcheidend kenmerk van zyne beminnaars , dat zy eene ongeveinsde liefde jegens elkanderen moeten bewyzen. Hieraan, zegt onze Heer, zal men erkennen, dat gy myne Leerlingen zyt, zo gy u onder eikanderen lief hebt. En waar liefde is, daar is ook vrede. Wie zou nu hierop wel het naaste recht hebben? Ontegenzeggelyk immers wel de uwen en alle, die in uw huis leeven. Indien gy met deeze, niet eendragtiglyk leeft, indien de Christelyke liefde niet zo werkzaam is in uw hart, om eendragt tusfchen hen en u te bewerken en te onderhouden: dan kan indedaad ook niet ééa  Of OVER DEN HUISSELIJKEN VREDE. I4I één ander mensch de minfte hoop hebben, dat hy lang met u in rust zal kunnen leeven, zodra hy met u in eenige betrekking Komt. 't Geen gy aan de geenen, die in uw huis zyn, niet doet, zult gy gewisfelyk den geenen, die buiten uw huis zyn, nog minder bewyzen. Neem er flechts eens tyd toe, om te overleggen, hoe weinig gy voor uw eigen perfoon de huisfelyke eendragt tot uwe welvaart zult kunnen ontbeeren. Gy zult gaarne gelukkig leeven, dit is zekerlyk uw wensch. Dus wenscht gy u veel goeds, gy begeert hetzelve met een gerust en blyde hart te moogen genieten: is dit zo niet? Gy kunt het zekerlyk wel niet verwachten, dat alle uwe wenfchen, welke gy in uwe geheel leven hebt, zullen vervuld worden, en het zou ook niet goed voor u zyn. Gy kunt echter gelukkig zyn, wanneer gy het goede, het welk uw hemelfche Vader u fchenkt, flechts hoogacht, en 'er het regte gebruik van weet te maaken. Maar gy moet 'er zorg voor draagen, dat gy ook rust genoeg hebt, om hetzelve met een blyde hart te genieten. Maar zou 'er tusfchen u en de overigen, die met u in één huis woonen, geen vrede zyn, terwyl gy dagelyksch by elka-ideren zyt, dan zoudt. gy gewisfelyk, al zoudt gy nog zo veel goeds genieten , by dit alles een ongelukkig mensch zyn. 'tGeen Christus zegt van een land, waarin onësnig. heid heerscht (*), kunnen wy gerust van elk byzonder huisgezin zeggen: „ een huis, indien het met zich-zelven oneens wordt , wordt woest." Het tydelyk geluk van enkele menfchen berust daarop , dat zy hunne krachten verëjnigen , om de hin- (») Luk. XI: 17.  142 OVER DE HUISSELIJKB EENDRAGT* hinderpaalen van hunne welvaart wecbteneemerij en door eene gemeenfchappelyke onderfteuning zich den weg door dit leven op alle wyze te vetaangenaamen. Hierom zoeken de menfchen eikanderen , hierom voegen zy zich zo gaarne in groote en kleine gezel fchappen byëen, hierom leeven zy ïb huisgezinnen. Hoe eendragdger zy onder eikanderen zyn, hoe meerder trouw zy eikanderen bewyzen, dies re gelukkiger zyn zy, dies te gemakkeiyker zal 't hen worden, om rampen te verduuren, en zich dat geene te verfchaifen, het welk zy naar hunne omftandigheden noodig hebben. Hoe aangenaam is het voor u, wanneer gy dienstvaardige menfchen by u hebt! Hoe heugchelyk is 't voor u, wanneer elk, die in uw huis is, vriendelyk en liefderyk jegens u is! Hoe zeer wenschc gy niet, dat niemand van hen zich tegen u verzetten, maar dat elk u met bereidvaardigheid voorkomen mooge! Ik vind in deeze gezindheid niets onbetaameiyks. Maar ik laat het over aan uw oordeel, of zodanig een wensch niet ten hoogde onredelyk zou zyn, wanneer gy met uwe huisgenooten in twist en tweedragt leeven, wanneer gy u niet zodanig jegens hen gedraagen zoudt, als gy tcch begeert, dat zy zich jegens u zullen gedraagen? Zo weinig als zy onder zodanige omftandigheden ftaat zouden kur nen maaken op uwe dienstvaardigheid , wanneer gy hen niet geneegen waart, zo weinig zoudt gy "t van hen kunnen verwachten, wanneer gy in twist met hen leefde. Dus komt hier wederom de gouden les van onzen Heiland in aanmerking: wat gy wilt, dat de menfchen u doen zullen, doet gy hen dat ook. Gy zoudt misnoegd worden, wanneer de uwen trouwloos jegens u handelen, en u noodzaaken zouden, om aChter- hou-  QF OVER DEN HU ISS BLIJKEN VREDE. I43 houdende en wantrouwig jegens hen te zyn. Niets fcnynt u tot het huisfelyk geluk noodzaaklyker te zyn, dan de trouw. Gy oordeelt regt. Doe dan ook moeite, om u van hunne trouw te verzeekeren. Gy keurt mynen raad goed. En wanneer gy dezelven flechts een weinig overlegt, zult gy zien, dat hy indedaad niets anders te kennen geeft, dan dit: tracht, de neiging en de liefde van de uwen intewinnen , en leef met hen in vrede en eendragt: want zolang als deeze by u heerscht, kunt gy van hunne trouw verzeekerd zyn. Gy ziet het gaarne, wanneer zy zich in uw geluk verheugen, en in uwe wederwaardigheden deelen. IVlaar doet gy dit dan ook ? Wanneer gy ook veinst, om dit te doen, twyfel' ik 'er evenwel aan, en moet 'er aan twyfelen, wanneer ik zie, dat gy geene geneegenheid voor hen hebt. — Ik zal hier af breeken, fchoon het zeer gemakkelyk zyn zou , om deeze gedachte nog verder uittebreiden , en u van alle kanten te toonen, hoe onmogelyk het is, dat gy gelukkig onder de uwen kunt leeven, zo de dierbaars vrede en de gouden eendragt niet met u onder een dak woonen. Ik hoop, dat wy 't hierin volkomen eens zyn , en zelfs kunnen twistzieke menfchen ons hunne toejuiching niet weigeren. Indien wy konden hoepen , dat veele menfchen meer de Item van hunne rede; dan hunne ongelukkige neigingen en aangenoomen gewoontens volgden , zouden wy gaarne onze poging , om hen eendragt en vrede te prediken, voor overvloedig verklaaren. Dit is nu zekerlyk zo niet. Een blik in de waereJd, waarin wy leeven, leert ons bet tegendeel. En evenwel wenschten wy met alle oprechtheid, dat elk met de zynen zyn leven in vrede en rust mogt doorbrengen. Misfchien zal dat  144 OVER DE HUISSEL1JKE EENDRAGT dat geene, 't welk wy nog willen zeggen, wanneef men 'er een goed gebruik van maakt, nog iets kunnen toebrengen, om dit oogmerk te bereiken. Vooreerst moeten wy hier de vraag niet ten eenemaal met ftilzwygen voorby gaan : ., Wat moet „ men doen, wanneer men gelegenheid heeft, om „ menfchen onder zyn huisgezin opteneemen, die „ twistziek zyn , of zelf tot zulk een huisgezin ,, overtegaan 9" Ik fpreek nu hier niet alleen van de naauwfie verbintenisfen, waarin men met zulke perfóonen, by voorbeeld door een huwelyk komen kan; maar ik befchouw de zaak meer algemeen, wanneer iemand naamelyk met anderen in een huis- . felyk gezelfchap treedt , het zy voor altoos, of voor eenigen tyd, en onder welke omftandigheden het ook zyn mag. Wie zyr.e rust bemint, die kan by deeze zaak niet onverfchillig zyn. En wie zich zonder gewigtige oorzaaken inlaat met onvreedzaame menfchen, die hy tevooren kende, moet daarby óf niet de beste oogmerken hebben , óf zeer ligtvaardig en onbefuisd te werk gaan. Over 't algemeen befchouwd , geloof ik, dat 't de beste raad is, dat men zodanige naauwe verbintenisfen met zulke perfóonen mydt, wanneer men dezelven reeds vooraf van deeze zyde kent. Dewyl de geveindsheid onder de menfchen zo groot is, valt het veeltyds zeer moeijelyk, om ze van deeze zyde te leeren kennen. Hoe veele fchynen , zolang als men niet gemeenzaam met hen omgaat, het juiste tegendeel te zyn van dat geene, wat zy indedaad zyn, wanneer men hen van naby door eene dagelykiche verkeering leert kennen Wie dus een vriend is van zyne eigene rust en van zyn eigen genoegen, wachte zich hier voor eiken onberaaden ftap, en laate zich niet door vleyëade maar onge, gren*  OF OVER DEN HU1SSELIJKEN VREDE. ' 145 gronde verbeeldingen verleiden, om naaüwkeurige verbintenisfen aantegaan met perfóonen , waarvan hy weet, dat zy niet lang met iemand in vrede kunnen leeven. Zou ik my dan om tydelyke voordeden, of om andere oogmerken met twistzieke : men/chen inlaaten, om my naderhand bloot te ftel. len aan berouw, wanneer ik myne rust aan hen heb opöfferd , wanneer het eens zo verre is, dat her. van hunne eigenzinnigheid afhangt, of ik gerust \ en gelukkig zyn zal of niet? Zal ik my bloot ftellea ij aan het gevaar, dat zy my-zelven dikwerf gemelyk maaken, en dat ik, wanneer ik gefhadig met hen i| omga, van tyd tot tyd wel zelfs zo verre gebrage word , dat ik zelf tot dien misflag vervall', welke j hunne dagelykfche verkeering my zo lastig maak' ? I Wanneer ik ook denk iterk genoeg te zyn, om veel van hen te verdraagen, wanneer ik ook myne rust voor eenen tydlang aan hen wilde opófferen: zou ik in dit geval den goeden wil moeten hebben, om hen van hunnen misflag te geneezen, en met waarfchynelykheid vooraf kunnen zien, dat myne pogingen niet vruchteloos zyn zoud«n. Buitendien zal het beeter voor my zyn, om twistzieke Ij menfchen te myden; want waaróm zal ik hen, wan- J neer ik met hen in één huis leef, gelegenheid geeven , om dikwerf tegen my te zondigen, en my S bloot (lellen aan het gevaar, om my ook aan hen te misgrypen? Ik heb immers voorbeelden genoeg 1 voor oogen; hoe meenigvuldjg het kwaad en hoe onüitfpreekelyk het ongeluk is, het welk daaruit ontftaat. Zy zullen my tot waarfchuuwing verftrekken. Ho,e ongelukkig is een man, die eene twistzieke gade heeft ? Hoe deerniswaardig is de vrouw, I die haar leven met een twistziek man moet door- | brengen! Hoe zeer kan zelfs reeds een woelige K huis*  lid OVER DE HüissELIJKE EENDRAGT huisgenoot of dienstbode allen overigen het leven bicter maaken! ... Maar zekerlyk ftaat het veeltyds niet m onze willekeur, om hier te kiezen 't geen wy willen, Mogelyk leeven wy nu reeds met twistzieke menfchen in één huis. Zyt gy dan nu in dit geval, deerniswaardige Vriend ! en zyt gy 'er door uwe eigene onvoorzichtigheid in, laat u dit dan tot een les verfbxkken, om voor het toekomende omzichtiger te zyn, en laat het u tot waarfchuuwing die» nen. Thans zullen wy ten anderen onderzoeken, wat gy in deeze omftandigheden doen moet. Zie voolal op u- zeiven. Daar zyn gefchillen ge-, reszen onder de uwen. Gy klaagt, en ik zie er u over treuren. Hsbt gy 'er zelf ook wel iets toe aangebragt, om dezelven te veröorzaaken en te voeden? Zo gy hier uwe eigenliefde hooren wilt, zult gy u gemakkelyk rechtvaardigen. Maar neem deeze vermaaning niet kwaalyk. Gy weet immers , dat een twistziek mensch de fchuid altyd fchuift op zyn party, waarmede hy in gefchil is. Verongelyk andere niet. Misfchien zyt gy niet geheel en al onfchuldig. Beproef u met oprechtheid, en overlegg' alle omftandigheden. Het zou immers kurmen gebeuren, dat gy door de verandering van uw gedrag zeer veel daar toe kondet toebrengen, om een vr.de te herftellen en te behouden. Zekerlyk zal het u overwinning en zelfverloochening kosten 5 maar gy zoudt 'er zeer veel by winnen. O (paar geen moeite, zo gy den vrede bemint: „ Zalig zyn de vredemaakers, want zy zullen Gods km„ deren heeten (♦>!" Was 't dan, dat gy u on; (*) Matth. V: 9.  OF OVER DEN HUISSELIjKEN VRSDEÏ l^f fchuïdig vondc, eh dat de fchuid aan anderen lag, zo veel te beeter zou dit voor u zyn; dies te eerder kon ik hoopen, dat gy zo veele liefde voor uwen ftrüikelenden evenmensch had , om alles te doen, wat in uw vermogen was , hem op den weg van verbeetering en verandering van zyne gezindheden te brengen. Aan wien zyt gy dit meer verfchuldigd, dan aan iemand, die met u in één huis leeft? Zyn uwe pogingen emftig genoeg, en is hy 'er nog niet in verhard, dan kunt gy ook hoopen, om hem te gewinnen. Geen moeite moet u te lastig zyn, uwen broeder te gewinnen, opdat gy in liefde en eendragt by hem kunt woonen , 't geen tot hier toe niet kon gefehieden: want kent gy eenen grooteren Christen - pligt ? Het geval is zeldzaam, dat uwe pogingen ten eenemaal Vruchteloos zouden zyn , wanneer gy met eene behoorlyke wysheid en omzichtigheid te Werk gaat. Gy moet ten minften alles beproeven ; en Heil* eens, dat ten laatften ook alles vruchteloos Was, moet gy 'er nogthans geen berouw van hebben. Gy vindt belooning genoeg in de gerustftelling, dat gy gedaan hebt 't geen gy als een Christen moest doen, \ geen de liefde van u eischte. Het overige, \ welk in uwe krachten niet ftaat, kunt gy dan gerust overlaaten aan dien, die de harten Van alle menfchen beftieren kan naar zynen wil. Maar, zegt gy, hoe dan, wanneer ik nu eens onder myne huisgenooten menfchen heb, die by alle myne pogingen, om ze gewinnen, nogthans voortgaan met twist en or.ëenigheid te ftichten ; wat moet ik dan doen? Inaien niet hooger pligten ü gebieden, om niet van hen te fcheiden, of om ze van u te verwyderen, myn Vriend! dan zou ik u het laatfte aanraaden. Het is beeter dat gy niet in K &. één  148 over. de ruissemjke eendragt één huis leeft, dan dat gy onder één dak woont, en het ryk van tweedragt bouwt. Aldus deeden Abraham en Lot. „ Laat 'er geen twist zyn „ tusfchen my en u — eilieve ! fcheid u van „ my, (*) —" zeide Abraham tegens Lot. Mogelyk zoudt gy wel vrienden onder eikanderen kunnen zyn,- maar uwe Charakters verfchillen te veel van eikanderen, dan dat gy gevoeglyk aïtycï by eikanderen zoudt kunnen zyn. Verkiest dan 't geen de liefde tot den vrede u inboezemt. — Maar 'er zyn huisfelyke verbintenisfen , welke wy niet naar onze willekeur wederom fcheuren kunnen, by voorbeeld tusfchen Ouders en Kinderen, tusfchen Man en Vrouw. Het is dies te treuriger, wanneer deeze in ©nëenigheid leeven, en de Christelykgezinde party het niet zo verre kan brengen, om eenen duurzaamen vrede te maaken! — O hoe wenschte ik, dat geen één van myne Leezers hier moest denken : Ach dat ik toch deezen toeibnd nooit uit myn eigen ondervinding had leeren kennen ? Ik leef met een twistziek Man of met eene krakkeelzuchtige Vrouw ; ik heb ongehoorzaame Kinderen, die my de dagen van myn leven door hunne wederfpannigheid bitter maaken, en ik kan 'er my evenwel niet van ontdoen. Scheid' ik van hen, dan moet ik of zy moeten gebrek lyden, of nog ongelukkiger worden, dan wy reeds zyn. Of ik heb Ouders, die my niet behandelen als Christelyke Vaders en Moeders behoorden te doen, die tweefpalt aanrechten en voeden; myne pligten verbieden my, om van hen te fcheiden. Myne poringen, om mynen Egtgenóot, of myne Gade, Va-r (*) Gen. XIII: 8, ft  OF OVER DEN HUISSELÏJKEN VREDE. 149 Vader of Moeder, Zoon of Dochter tot andere gedachten te brengen, zyn vruchteloos geweest; wat zal ik doen? Draag uw lot, gy Lydér! zo lang als het Gode behaagt; zoek u telkens meer te verfterken in eene Christelyke gelaatenheid; laat u niet door beleedigingen tot mismoedigheid aanzetten! Hoe veel heeft uw Verlosfer van twistzieke menfchen met eene Goddelyke zachtmoedigheid verdraagen! Leer dit van hem, en tracht flechrs, om daarby zonder zonde te blyven. Word' niet moede, om ,te beproeven, of gy niet door toefpreeken en toegeevendheid den anderen van zyne rampzalige twistziekte eenigszins kunt geneezen. Misfchien overwint gy nog met den tyd, zo uw geduld niet alte fchielyk verfhauwt. Wacht u, dat gy niet zeiven gelegenheid geeft tot onëenigheid. Vergeet niet, dat ook zulk eene zwaare beproevingnaar de goedertierene bedoelingen van God, u ten beste dient. Zy zal zekerlyk voor u eene goede uitkomst hebben. Ten derde „ myd alles zorgvuldig, wat huisfe„ lyke onëenigheden veröorzaaken en aankweeken „ kan." Deeze les behelst zeer veel. Zoudt gy den nyd en de wangunst zodanig den teugel vieren, dat zy u ook zo verre bragten, om anderen in uw huis het goede niet te gunnen, het welk zy met recht hebben, hoe lang zou de vrede by u huis. vesten 9 Zelfs zullen uwe opgroeijende kinderen niet eens eendragtig onder elk anderen zyn, zo gy 'er niet een waakzaam oog op hebt, dat de nyd niet onder hen ftand grypt. Hoe waarachtig is de uitfpraak: „ Waar nyd en twist is, daar is wanorde „ en enkel kwaad ding CV' Een nydig mensch zwygt C) Jakob. III; 16. K3  IgO OVEft DE MUÏSSELIJKE EENDRA01?' gwygt niet ligt. Zyne gezindheid ftraalt by zyne redenen en handelwyzen door, de harten fcheiden zich van eikanderen, en afkeer en onëenigheden komen vroeg genoeg. Wees waakzaam, om deeze kwaade Hukken in de geboorte te fmooren, zo gy ze by de uwen ontdekt. Even zo gevaarlyk oor • deel' ik 't, wanneer huisgenooten achterdocht en wantrouwen tegens eikanderen hebben. Een mensch, van wien men met grond niets goeds verwachten kan, kan nooit een nuttig lid van eene maatfchappy zyn, welker gelukzaligheid gegrond, vest is op liefde en vertrouwen. Noodzaakt hy ons door zyn gedrag om hem te wantrouwen, en ons voor hem °te wachten , dan brengt hy ons in de onaangenaame gefteldheid, dat wy hem uitwyken, en ons nogthans als huisgenooten naderby blyven moeten , dan wy wel wenfchen. Zyn wy daarentegen uit argwaan, welken vooröordeelen en verbeeldingen voeden, wantrouwig jegens eikanderen, dan is t dies te erger, Deeze is gewisfelyk de vruchtbaarfte moeder van twist entweedragt, welke moeijelyk zyn byteleggen. Want menfchen , die achterdochtig jegens eikanderen zyn, gelooven het kwaade, 't welk zy zich verbeelden, van anderen. Maar omdat zy 'er geen bewys van hebben, houden zy gemeenlyk hunne waare gedachten achter, wanneer het 'er op aan komt, en zeggen niet, wat zy eigenlyk voor gronden hebben , waarom zy kwaalyk jegens anderen gezind zyn; want zy wee* ten wel, dat zy niet kunnen bewyzen 't geen zy zich verbeelden. Uit dien hoofde zyn huisfelyke onienigheden, welke uit argwaan ontftaan, altyd gevaarlyk en gemeenlyk zeer langduurig. Men kan geiterlyk eene zeer ryke bron van huisfelyke ram- p§n  Of OVER DEN HUISSELÏJKEM VREDE. 15I pen toeftoppen , wanneer men zich-zelvèn voor argwaan wacht, en 'er op let, dat hy niet by de onzen influipt. Wees niet trotsch en opgebiaazen. Een mensch, die ydele eer zoekt, werkt onmiddelyk tegen zyn oogmerk, wanneer hy de trotschheid den teugel viert. Het zyn alleen laaggeestigen, die hem vleijen; die hem echter in hun hart even zowel verachten , als de braaven doen. Hoogmoed betaamt een Christen volftrekt niet: alleen den ootmoedigen geeft God genade. Betoon dan liefde en hoogachting aan elkëm; maar voornaamelyk aan uwe huisgenooten, en zie toe, dat elk, die in uw huis is, zulks ook doe. Een opgebiaazen mensch veracht anderen, met die hy omgaat. Zyne hartstogt is van dien aart, dat hy denzelven niet zal onderdrukken. Zy, die het meest met hem Verkeeren , zullen zyne beleedigende behandeling het meest ondervinden. In 't kort: opgeblazenheid baart verachting, verachting baart beleediging; beleediging baart ot:ëenigheid en twist. Wilt gy uw huis tegen het laatfte beveiligen, dan wacht u bewaar de uwen voor het eerfte. ■■1 "■»» De liefde is de moeder van vreds en eendrage. Waar gy de laatfte vindt, zult gy de eerfte zekerlyk niet vruchteloos zoeken; en wanneer de eerfte de harten der menfchen bezielt, dan woont de laatfte zekerlyk ook onder hen. „ Zie 'er dan, ten vier„ de, op , dat gy niets verzuimt, waardoor gy „ liefde en vertrouwen onder de uwen verwekken, „ vermeerderen en aankweeken kunt," zo gy anders den vrede in uw huis bemint. Dit is onder alle middelen ontegenzeggelyk het veiligfte en werkzaamfte Buiten dit zou al het overige vruchteloos zyn, al ware 't ook, dat gy nog zo veel moeite K 4 zoud'  I5& OVER DE HÜRSELIJKE EENDRAGT zoudt doen. Zo ik het beproefde , om alleen door gezag en dwang eendragt en vrede te ftichten ; wat zou ik toch uitvoeren? Op het best genomen zou ik het zo verre kunnen brengen, dat myne huisgenooten zich zouden wachten eikanderen zwaar te beleedigen : maar ik zou niet kunnen hoopen , waare eendragt in de gezindheden daardoor te verwekken. Maar zouden wy het kunnen verkrygen , dat wy de één den anderen befchouwden als broeders , als menfchen, die hunne vreugde en hun geluk daaiïn zochten, om elkanders achting en vertrouwen te verdienen, elkanders waar geluk te behartigen, en de één den anderen met dienstvaardigheid vóór te komen : o hoe blyde , hoe gelukkig zouden wy leeven! Wy zouden eikanderen met genoegen en yver dienen , en eiken pligt met vreugde vervullen , omdat wy in denzelven een middel zouden vinden , om onze huisgenooten door de daad te zeggen: lk bemin u als mynen broeder, en wensch u te overtuigen , dat ik het goed met u meen, en uw vertrouwen tracht te verdienen. .— Zou dit wel zo moeijelyk zyn 9 Zou het ons, die wy Christenen zyn ; wel zwaar vallen? Neen, zekerlyk niet! Wy dienen immers den God des vredes. Ons geheel beroep beftaat daarin , om God boven alle dingen en andere menfchen als ons-zeiven lief te . hebben. Doen wy dit, dan zal 'er ook vrede in onze huizen woouen. Zo dikwerf als dus ook deeze of geene hartstogt in ons ontwaaken , en ons tot misnoe* gen jegens de onzen aanzetten zou; zo dikwerf als wy gelegenheid zouden hebben, om met hen te twisten; zo dikwerf als zy ons ook door hun ge*  OF OVER DEN HÜISSELijKEN VREDE. 153 gedrag daartoe zouden aanfpooren, moet nog> thans de liefde niet zodanig in ons nerven , dat wy vyandige gezindheden jegens hen koesteren, en de zon over onzen toorn laaten ondergaan. „ De liefde verdraagt alle dingeu, zy hoopt alle „ dingen, zy lydt alle dingen." Al was het ook, dat onze evenmensen , dat iemand in ons huis ons beleedigde, moet ons nogthans geen kwaade argwaan bezielen. Met eene liefdenryke zorgvuldigheid moeten wy de beleedigingen verdraagen, zonder drift ons verdeedigen , wanneer het noodig is; en ons opbeuren met de (treelende hoop: onze mistastende evenmensch zal tot inkeer ko» men, en ons zyn hart weder fchenken. Dan zouden wy immers den vrede tusfchen ons en hem wederom herfield hebben.' —— Welk een groot gewin ! Geene opoffering zal ons te dierbaar zyn, geene poging zal ons te lastig vallen, orn hetzelve te verkrygen. Zouden ook andere kwaade menfchen in 't geheim het zaad van onëenigheid in myn huisgezin willen uitftrooijen , ik zal my zorgvuldig voor hen wachten. Zy moogen zich ook nog zo zeer onder het masker van vriendfchap verbergen, ik zal ze evenwel ontdekken. Hoe meer zy ook hunne kwaade bedoelingen geheim houden, dies te omzichtiger zal ik zyn , om my niet van hen te laaten blindoeken. Zodra ik bemerk, dat iemand myner bekenden kwaad fpreekt van myn huisgenooten , en my niet klaar bewyst 't geen hy zegt, zal ik hem niet gelooven. Vind ik zelfs by hem eenen afkeer van iemand, of andere onzuivere oogmerken, het zal my verftrekken tot eene waarfchuuwing, om op myne hoede te K 5 zyn,  J54 OVÜR. BB UUÏSSELIJKE EENDRAGT ENZ."1 zyn, en liever, indien ik moet vreezen, dat hy voor myne huisfelyke rust zou kunnen gevaarlek worden, zynen omgang myden. Maar den Vriend, den bode des vredes zal ik gewillig myn oor leenen. Was ik met de mynen door eenigen feil verrascht en tot onëenigheid verleid geworden , en iemand biedt zich aan als bemiddelaar, hy zal myn hart gewisfelyk niet geflooten vinden. Ik zal hem danken, ik zal hem harcelyk lief hebben, dat hy de rust onder ons wederom herfteld heeft.  AGTSTE VERTOOG. • VER DE. VOORTREFFELIJKHEID V ah DE VROOMHEID ÏN HET HülSSELIJK LEVEN. orde 'er ooit eene uitdrukking der heilige Schrift voor een Christen door dagelykfche aangenaame ondervindingen op nieuws bevestigd, het is die van den Apostel Paulus: „ De godzaligheid „ is tot alle dingen nut (*)•" Want wat is de Christelyke godzaligheid anders, dan eene daadige beoefening van de verheevene, gadelooze aanleiding ter gelukzaligheid, welke God ons voor dit en het toekomende leven in zyn woord heeft gegeeven? Somtyds fielt men het Christendom voor als een Godsdienst, welke ons onderwyst, hoé wy gerust kunnen fterven, en welke ons de veilige hoop geeft, dat wy in de toekomende waereld volkomen en eeuwig gelukkig zyn zullen. Dit is de Godsdienst ook: maar hy is nog meer. Hy leert ons ook, hoe wy hier in dit leven, in elke betrekking, in elke verbintenis gelukkig kunnen zyn. Zy, die van des« zelfs voortreffelyke aanleiding tot de zalige eeuwigheid (*) ï Tim. i?: t.  156" OVER DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DE heid fpreeken, doen niet wél, wanneer zy daarby vergeeten, aan de Christenen te zeggen, dat hun Godsdienst ook daartoe gefchikt is, om hen hier gelukkig te maaken; en dat hunne gelukzaligheid hier reeds begint, en telkens toeneemt, naarmaate zy - zeiven in de waare godzaligheid vorderen. Dit verzuimen, dit een Christen niet met aandrang voorftellen, is indedaad niet anders, dan geen gebruik maaken van eene fierke opwekking tot de daadige godzaligheid. t, De godzaligheid is tot alle dingen nut;" zy is de bron van al het waar geluk ook voor dit leven; zy leert het u regt kennen, en met wysheid genieten, „ zy heeft de belofte van dit „ leven!" Is deeze lof, welken wy aan de Christelyke vroomheid toekennen , waar, is het geen ydele roem, welken wy uic eenen wélmeenenden maar te verregaanden yver aan dezelve geeven, Vrienden! dan moet dit daardoor bevestigd worden, dat een menseh de Christelyke vroomheid niet alleen gemakkelyk, wanneer hy wil, in eiken ftaat, en in elke omftandigheid , waarin hy hier is , oefenen kan ; maar dat ook de beoefening van dezelve hem altyd tot zyn waar heil opleidt, hem van deszelfs genot verzeekert, en hem de zuivere geneugten daarvan laat fmaaken. Hoe gemakkelyk kan dit beweezen worden! Hier is de plaats j'uist niet, om *cr ons breedvoeriger over intelaaten : wy zullen echter poogen, om hetzelve op het huisfelyk leven toetepaifen. Gelukkig zult gy in uw huisgezin en met uw huisgezin leeven, zo gy met de uwen vroom zyt. De vrees des Heeren is het be¬ gin der wysheid. Vooreerst zyn 'er veele aanmerkelyke voorbeelden in de heilige Schrift opgeteekend, waarüit men klaar  vroomheid in het huisselijk leven. is? klaar zien kan, dat de treurigfte gevallen in huisgezinnen onmiddelyk plaats hebben, wanneer ook Hechts enkele leden van dezelven God en hu;.ne pligten jegens denzelven vergeeten. Was nier. de afgunst van Kaïn de eerfte oorzaak, dat de aarde roet menfchenbloed befproeid wierd, en zyne Ouders de grievende fmart ondervonden, door hem zich van eenen zoon beroofd te zien? De twist van Jakob en Esau fcheurde den band van hunne onderlinge vriendfchap , en veroorzaakte, dat de eerfte zyn's Vaders huis moest verhaten. En onder hunne laatere nakomelingen, dewyl ze beiden Stamvaders wierden van twee volken , wierd de vyandfchap nog lang gevoed. Eli leefde in groote achting onder het volk Israël: maar zyne blinde toegeevendheid jegens zyne zoonen berokkende hem een treurig einde , en bevorderde den ondergang van zyn huis. „ Zyne zoonen vraagden niet naar „ den Heere (*). Hunne ondeugden hadden hen by het geheele volk gehaat gemaakt. Hy wierd door eenen fchielyken dood weggerukt, en zyne zoonen eindigden hun leven in den oorlog. Hoe veel kommer moest niet Jakob by de misdryven van zyne zoonen, en voornaamelyk by hun laatfte boevenftuk , aan J o s e p h gepleegd , ondervinden! — Wat bewyzen alle deeze voorbeelden? Dit , dat misdryven en buitenfpoorigheden ook door haare verderffelyke gevolgen, welke zy over een huisgezin verfpreiden , zich-zelven wreeken, en genoegzaam voor zich-zelven waarfchuuwen, zo men flechts niet blind zyn, of zyne Goren tegen de Item der ondervinding toeftoppen wil. Nooit zou (■•) i Sam. IU .*  t§ü over DE VOORTREFPEtljKHEID VAN E?Ë zou Kaïn Abel gedood, Esau Jakob gehaat en vervolgd, Eli's zoonen zich aan de fchandedelykfte wandaaden fchuldig gemaakt hebben^ indien zy niet de lesfen van hunne vroome Vaders uit bet oog verlooren, en hunnen God vergeeten hadden. Raadpleegen wy ten anderen de heilige Schrift.? hooren wy de Item van Jefus en zyne Apostelen, Wanneer het aankomt op de vraag: waarop berust de geheele Christelyke zedekunde , welke is de eerfte wet, waaruit alle onze pligten voortvloeijen, welk is het voorfchrift, welks beo fening ons op den regten weg tot de gelukzaligheid leidt, dan is het antwoordi „ Hebt God boven alles, en uwen „ evenmensen lief als u-zelven!" Alle uwe pligten5 o Christen! zyn gevolgen, welke vloeijën uit dit met eene onnavolgbaare wysheid vastgefleld gebod. Het behelst dezelven alle; of, gelyk de Heere met andere woorden zegt: in hetzelve hangen de geheele wet en alle Profeeten. Hebt gy. het altyd voor uwe oogen, dan zult gy het leven en alles genoeg hebben. Wanneer ik dan nu met myn huisgezin gaarne gelukkig zyn, en my-zeiven en dtn mynen gaarne goede dagen verfchaffen wilde: wat zou ik dan moeten doen? Zou ik goud vergaderen, opdat ik met de mynen overvloed had, en anderen ter verwondering over myne welvaart en tot den nyd gelegenheid geeven kon V Hierby zouden immers nog onrust, twist en andere meenigvuldige rampen myn gewaand geluk tot eene fchitterende ellende kunnen maaken. Zou ik naar eer en andere dingen trachten, in de gedachten, dat de welvaart van myn buis vast gegrond was, wanneer ik die had ? Ik geloof, hoe weinig het my ook onverfchillig is, of ik |van andere menfchen hoog- ge-  VROOMHEID IN HET HUISSELIJTI LEVEJï. 155 geacht word of niet^ hoe weinig ik het ook voor onrecht houd, om de achting van andere braave menfchen te zoeken, en wanneer ik dezelve heb, my 'er over> te verblyden : zou immers nogthans door alles, wat eer in de waereld wordt genoemd, de verbintenis tusfchen my en de mynen, en onze rust en onderling genoegen weinig of niets kunnen winnen. Ja, wanneer ik myne gelukzaligheid op zodanige dingen wilde grondvesten, dan was dit niets anders, dan deeze dingen te zullen gebruiken tot iets, waartoe zy in 't geheel niet kunnen gebruikt worden. Hetzelfde vind ik by alle overige dingen in de waereld; geen één van dezelven kan ik befchouwen als een algemeen en veilig middel tot het huisfelyk geluk, zodra ik ze zonder vooroordeel met oplettendheid gade fla. Maar zodra ik integendeel de evangelifche menfchenliefde aanmerk als een geheel byzonder voorfchrift voor my en myne huisgenooten, dan vind ik, dat dezelve een volkomen en onbedrieglyk middel tot het huisfelyk geluk voor my worden kan, en zekerlyk wordt, wanneer ik met de mynen zodanig leef, alsöf wy daarom in zulk eene naauwe betrekking onder eikanderen ftonden, om ons te faamen altyd daarin te oefenen. Zolang als wy eene ongeveinsde geneegenheid jegens eikanderen ondervinden, zal het ons tot eene waare vreugde verftrekken, om met eikanderen te leeven, en ons de één den anderen elke uur zoo blyde te maaken als mogelyk is. Zou 'er Ook iemand onder de mynen zyn, die deeze hemeifche gezindheid nog niet had gekend; dan zullen wy, denwelken ze niet vreemd is, ook daarin vreugde vinden, om 'er hem mede bekend te maaken en dezelve van tyd tot tyd in zyn hart re planten. Dus beruiten de Christelyke deugd en het huislelyk geluk  2ÓO OVER DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DE luk op denzelfden grond, naamelyk op ongeveinsde liefde. Is dan het laatfte niet ten naauwfte verknocht aan de eerfte? De liefde islangkmoedig, en zal my dus leeren, dat ik toegee wen heid en geduld bewyzen moet omtrent de gebreken der geenen, in wier gezelfchap ik leef, en dat ik ze, wanneer zy zwakheden hebben, mee zachtmoedigheid draagen moet. De liefde is vriendelyk, of goedaardig en liefdenryk, door haar zal ik de harten van myne huisgenooten kunnen winnen, wanneer ik hen eene hartelyke geneegenheid toedraag, en eiken goeds doe, zo veel als ik kan. De liefde is niet afgunftig; zy is niet nydig. Want het is volftrekt on« mogelyk , o Christen! dat gy iemand iets goeds zoudt kunnen misgunnen ; al is 't ook, dat gy het zelf niet had, en het u toch eerlang wenscht. Gy weet immers , dat God, die het uwen broeder heeft gegeeven, zo tyk is, dat hy 't u ook geeven kan , zo het u goed is , zonder dat hy noodig heeft, om 't hem wederom te ontneemen. Zoudt gy u zelfs tot den nyd jegens iemand van uw huisgezin laaten wechfleepen, hoe moeijelyk zou het u vallen , om by deeze gezindheid by hem te leeven ! Gy zoudt immers hem en u de dagen des levens bitter maaken. De liefde is niet opgeblaazen: zy verhovaardigt zich niet, om anderen nevens zich daardoor te verootmoedigen, en hen uwe waare of gewaande voorrechten op eene onaangenaame en onbetaamelyke wyze te kennen te geeven. Baatzucht kent de Christelyke liefde niet, zy zou anderzins van natuur moeten veranderen, welke juist daarm beftaat , dat wy onzen evenmensen geneegen zyn , en hem gaarne van het onze mededeelen , zo veel als wy kunnen. —— Lees, myn Vriend! zelf de gadelooze befchryving vaa  Vroomheid in hét huiselijk léven. ttfJ van de Christelyke menfchenliefde by Paulus (?) 4 en zie, hoe ongedwongen elke eigenfchap van de« zelve kan toegepast worden op de noodzaakelykfte byzondere pligten van het huisfelyk leven. Befchouwt men ten derde het huisfelyk leven ais eenen ftand, welke nooit geheel en al van alle treurige uuren en lyden zal vry zyn: dan kan 'er immers wel niets wenfchelyker voor ons zyn', dan dat geene , waardoor wy ons in deeze treurige uuren opbeuren, en den last der lyden verdraaglyker maaken kunnen: „ Onder alle de middelen, n welke daartoe kunnen gebeezigd worden, is niet ,j één zo werkzaam, dan de Godsdienst, Wanneer wy denzelven regt op deezen ftand Weeten toete„ pasfen." Wees een Christen met de daad, dan zullen uwe lyden u voor een groot gedeelte verdraaglyker worden. Veele van uwe broederen befchouwen een gedeelte van de menfchelyke lotgevallen uit dwaaling en vooroordeel als lyden, daar zy het evenwel niet zyn. Verkiest gy het onderwys, het welk het Christendom u over de verordening van den mensch in deeze waereld geefc, als eenen vasten regel, naar welken gy oordeelt; gy zult in veele ontmoetingen weldaad voor u vinden, welke gy zonder dien regel voor rampen zöudc aanmerken; ook zulc gy de wezenlyke rampen met eene geheel andere gezindheid draagen > dan een eigenzinnig aan zich-zelven overgelaaten mensch. Ën op dit uw oordeel over 't gaen u in de waereld overkomt, komt het immers voornaamelyk aan: of iets voor U een lyden is of niet? Bygevolg: hec Christendom , deszelfs beoefening en aanneeming vaa (*) 1 Cor. XIII? 1-7.  l62 over de voortreffelijkheid van dB van deszelfs bclooningen vermindert indedaad hec eetal van onze lyden. — En wat 'er nog van deeze lyden overblyft: daarby kan u niets beeter troosten, niets beter met de heerlykrte verwachtingen opbeuren, dan de Christelyke vroomheid. Steil' u flechts de huisfelyke wederwaardigheden voor, welke de gemeenften zyn! Iemand verliest zo veel van zyn vermogen, of is op zich - zeiven zo. be-. hoefn'g, dat hy met bekommering en zorg aan het onderhoud van de zynen denken moet. Indedaad een grievend lot! Maar de gedachte: God zal my met de mynen niet vergeeten. Ik zal mynen pligt betrachten. Hy , die gezegd heeft : aanfchouwt de vogelen onder den hemel; aanfchouwt de leliën op het veld ; zorgt niet voor den dag van morgen ; en die my met zo veel toeverzicht tot zynen hemelfchen Vader wyst, zal my niet. vergeeten. Zyn raad is wonderbaarlyk, en hy voert denzelven heerlyk uit. Hy heeft in het beftier der waereld middelen genoeg , om myne omstandigheden te verbeeteren, wanneer het my nuttig is. Welaan ! ik geef my aan hem over : hy zal het wél maaken! — O hoe fterk en verkwikkelyk is deeze gedachte voor een vroom mensch, die om het onderhoud van de zynen zorgen moetl Een imder wordt in zyn huis met ziektens bezocht. Zy treffen hem en de zynen ; zy veröor • zaaken hem kommer en zorg ; zy beletten hem in het bezorgen van zyne huisfelyke aangelegenheden, en kosten hem veelj jn 't kort, zy konden en zouden zyn leven nog treuriger maaken, indien de Godsdienst hem niet troostte, hem telkens op nieuws met geduld waapende, en indien zyne overtuiging van Gods goedertierenheid en wysheid hem niet nog eene weldaadige liefde leer-  VROOMHEID IN HET HUISSELIJK LEVEN. 163 leerde vinden in zulke lotgevallen , waann een ander, voor wien de vertroostingen van den Gods» dienst vreemd zyn, dezelve nooit zou vinden. Dus is een Christen by huisfelyke lyden, hoedanig dezelve ook zyn moogen, altyd, in vergelyking met anderen, die geene Christenen zyn, te gelukkiger, hoe meerder blyde hoop zyn geloof hem veifchaft, en hoe heerlyker de aanwyzing is, welke hy in de geboden en het gröote voorbeeld van Christus vind, om zich juist in zodanige uuren zó te gedraagen, dat zy voor hem draaglyker worden, en tot zyn waar nut verftrekken. De zeer lydzaame onderwerping aan den wil van God, welke een Christen in zulke lotgevallen eigen is, maakt hem tot een voorbeeld van de zynen, en moet elk van hen de christelyke vroomheid in het heerlykfte daglicht toonen. Wist ik flechts dit éénige daardoor te veïkrygen, dat de waare vroomheid my in alle lyden hoe genaamd verfterkte en gerust ftelde, en my eiken huisfelyken kommer welke ik fomtyds in my moet fmooren, veraangenaamde, en welken ik niemand openbaaren kan, dan Gode: dan zou my alieenlyk daarom reeds de troost van Jes u s leer dierbaarer zyn, dan alle andere vertroostingen. Zy verlaat my niet, wanneer ik het meest hulp en troost noodig heb j en wanneer ik anders geenen byftand kan verwachten. Veele menfchen weeten niet, wat waare vreugde is, en hoe men dezelve moet genieten. Het meest zyn de huisfelyke geneugten veelen van hen, die in den huisfelyken ftaat leeven, onbekend. Men befchouwe flechts de gewoone zogenaamde familievermaaken. —- „ Het Christendom vermeenigvulj, digt eindelyk ook de huisfelyke geneugten, en ,a leert ons dezelven regt kennen en wysfelyk geh s „ nie*  I#4 OyER m VOORTREFFELIJKHEID VAN BE - nieten-" niet alleen omdat hetzelve het huisfelyk oeluk over 't algemeen vermeerdert, en de menfchen gelukkiger maakt;, maar ook omdat het ons oplettende maakt op het goede, ons hetzelve oaar leert zoeken en hoogachten, waar wy t anders nogelyk niet zouden zien. Een waar Christen is een wyze. Voor deeze waereld leeft en werkt hy voornaamelyk voor de zynen, waarmede God hein zo naauw heeft verbonden. Zy met hem, en hy met hen verëenigd zoeken hunne gemeenfchappelvke welvaart in de getrouwe beoefening van hunne üligten Ouders, die hunne moeite aan. hunne kinderen daardoor beloond zien, dat hunne vermogens zich van tyd tot tyd meer ten goede ontwikkelen, vinden dagelyksch daarin geneugten en beloonincen, welke zy om geenen prys zouden willen sfrtaan. Kinderen, die vroegtydig door het voorbeeld van hunne Ouders leeren, dat godzaligheid oeluk en gehoorzaamheid vreugde brengt, zouden om niets in de waereld de toejuiching en de blyken van welbehaagen willen misfen , welke^y dager lyksch door hun goed gedrag van hunne Ouders en opzieners inöogften. Al is't ook, dat Christenen in den huisfelyken ftaat misfchien geen groot uiterlvk <*eluk genieten, dat zy misfchien niet m ftaat zvn "om de fchitteiende geneugten duur te koopen, waarnaar zo veele door de algemeene vooröordeelen te trachten worden aangefpoord: zy zullen de^'zeiven niet yverig zoeken. Met verachting zouden zv dit alles van de hand wyzen, zo zy de blydere uuren, welke een gelukkig huisfelyk leven bezorgt, daaraan moesten opofferen. . Wik gy uwe pligten , welke in den huisfely. ken ftaat van u verëischt worden, naauwkeurigef oaar derzelver uitgeftrektheid, onderling verbandM vooy,  vaooauiiiD in het hüissêlijk leven. i<55* v.oörtreffelykheid en gewigt keren kennen; vraagt gy, waartoe gy en de uwen .verpligt zyt; zoekt gy naar de beste en nuttigde aanwyzingen ter beoefening van de dagelykfche beezigheden de» menfchelyken levens; hebt gy opwekkingen noodig , om altyd met lust , wysheid en omzichtigheid te handelen? — Ook deeze kan het Christendom u geeven. Dus verdient hetzelve ondef alle de middelen tot de huisfelyke gelukzaligheid de eerfte plaats. Bygevolg is het eerfte en noodzaakelykfte, waarop elk moet zien, die zyne eigen welvaart behartigt, dit , dat de godzaligheid u zyn huis woone. Doe alles , wat in uw vermogen is , om dezelve onder de uwen uittebreiden en altyd te onderhouden. Hoe meer zy toeneemt, dies te meer zal de welvaart van u-zelven en van de uwen aangroeijen , en dies te minder zal uw geluk gevaar loopen , door de dagelykfche voorvallen van het menfchelyke leven gefchokt te worden. Ik zal hier eenige Middelen opgeeven, waarvan gy zult kunnen gebruik maaken , zo gy anders met ernst wenscht , om met de uwen God te vreezen , en onder de bewustheid van zyn wejbehaagen en van zynen zegen te leeven. Vooreerst wordt daar toe verëischt „ eene waare, „ genoegzaame en nuttige kennis van het Chris„ tendom , en voornaamelyk van onze pligten. Zonder deeze kennis kan 'er geene beoefening van deeze pligten plaats hebben. Want kunt gy wel de eifchen van eenen Godsdienst volbrengen, welke u onbekend zyn? Kuntgy pligten oefenen , waarvan gy niet onderweezen zyt? Het gebrek van eene waare kennis is een van de gewoone oorzaaken, waarom men veeltyds io het huisfelyk leven zo weinig ge-  \66 OVER DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DE biuik maakt van den Christelyken Godsdienst. Het onder wys, 't welk de meeste Christenen ih hunne jeugd hebben gerooten, is gemeenlyk zeer bekrompen en ibber geweest. En al was het ook zo goed, als het zyn kon voor de vatbaarheid van de vroeger jaaren, het heeft nogthans lang opgehouden. Veel hebben wy wederom vergeeten. Zeldzaam zullen de huisgezinnen zyn, waarin niet ook perfóonen zouden gevonden worden, waarvan dit niet moet gezegd worden. Gemeenlyk blyven wy ook daarby ftaan, omdat wy ons verbeelden, dat wy eene voldoende kennis van den Godsdienst, bezitten, wanneer wy tot het heilige Avondmaal toegelaaten zyn, en houden om daarna niet anders daarmede beezig, dan dat wy fomtyds deel neemen aan het onderwys by den openlyken Godsdienst. Hieruit kan men ligtelyk begrypen, hoe bekrompen en gebrekkig de kundigheden van de meeste bejaarde menfchen onder ons van hun geloof zyn. Hoe nood^aakelyk is het dan, dat elk, zo veel als in hem is, ook in deezen opzichte zorgdraagt voor de perfóonen, met welke hy in eene naauwe betrekking ftaat: want is 'er ook eene pligt, welke van meerder belang en heiliger voor ons zyn moet, dan de kennis van God en onze pligten onder onze broederen uittebreiden ? En hoe heerlyk, hoe bekoorlyk is het loon, door zyne pogingen ook flechts eenigen van zyne medemenfchen vroomer, yvyzer en gelukkiger gemaakt te hebben? Hiertoe wordt geen groote en geleerde, maar wel eene genoegzaame en nurtige kennis , en een goede wil verëischt. Huisvaders en Huismoeders, op welke deeze pligt voornaamelyk rast, zyn zekerlyk in onüangenaarne omftandigheden, wanneer het hen zei ven daaiaan ontbreekt, Maar fchaamen zy zich niet, om  VROOMHEID IM HET HU1SSELIJK LEVEN. l6? om in de kennis der waarheid ter godzaligheid zeiven nog toeceneemen, en zich daarin te oefenen, dan zal 't hen nooit ontbreeken aan gelegenheid * om hunne kennis te verbeeteren en uittebreiden. 'Er zyn veele voortreffelyke en nuttige boeken, waaruit zy hunne kundigheden kunnen vermeerderen. Veele Huisvaders en Huismoeders hebben daarenboven ook nog wel gelegenheid, om mee kundigere Christenen te verkeeren , en zich van hunnen raad te kunnen bedienen. Zo veel tyd als deeze beezigheid verëischt, welke voor Christenen altyd eene zaak is, die het geweeten raakt, zal iedereen, wanneer hy geleerd heeft, zyne beezig» heden ttereegelen, en zynen tyd behooriyk aftedee* len , gemakkelyk kunnen affnipperen. Want ik ben overtuigd, dat elk, die zich voor zyn geweeten en by anderen daarmede ontfchuldigt: ik heb 'er o-een* tyd toe, om my te oefenen in de kennis van den wil van God en van myne pligten, indedaad daarmede niets anders te kennen geeft, dan dit: ik oordeel' het juist zo noodzaakelyk niet, om 'er my thans nog mede beezig te houden, ik heb 'er ook geen lust en neiging toe. — Maar't gqen gy-allen behoorde te weeten , gy1 Hoofden der huisgezinnen ! en waarvan u geene ontfehuidiging, noch ftand, noch ouderdom ovneffen kan om het te leeren zo gy het nog niet weet, is dit: welke hoop , welke beloften heeft God my en mynen medechristenen gegeeven ; en hoe moet ik myn geheel leven reegelen, wanneer ik Gode welbehaa» gen, gelukkig zyn, en voor mynen evenmensch van nut worden wil? Weet gy dit niet, wat is dan uw Christendom? Laat'er u dan toch aan geleegcn liegen,.om het te leeren. Doch ik weet ook, dat 'er Huisvaders en Huismoeders zyn, den welken het L 4 «ie*  l5S OVER DE VOORTREFFELIJKHEID VAN Dfi niet ontbreekt aan de noodige kennis van den Gods-? dienst. Het kan hen oftmogelyk lastig vallen, om ten minden veel aan hunne huisgezinnen te doen, al is *t ook, dat zy niet alles kunnen uitvoeren, wat zy wenfchen. Hiertoe is niet altyd een eigen» lyk onderwys noodig. Men verkeert immers dagelyksch met de perfóonen , die tot het huisgezin b;hooren ; men onderhoudt zich mei hen by zo veele gelegenheden, waarby men hen zonder veele om Handigheden en tydverlies hunne pligren te binnen brengen, hen derzelver yoortreffelykheid en de regre wyze , om dezelven te oefenen, toonen, hunne oplettendheid op de belooningen , welke met de meesten van dezelven onmiddelyk gepaard gaan, vestigen; hunne gezindheden van God jegens de menfchen onder het oog brengen, zyne liefdenryke bedoelingen verklaaren, en de weldaadigheid van alle zyne eifchen en wetten voordellen; in 't kprt, waarby men hen zo geheel ongedwongen in hunne kennis verder helpen, met zeer veel voordeel hunne harten ontroeren, en hen tot eenen werkzaamen yver in het goede opwekken kan. Veele van hen bezoeken den openlyken Godsdienst zonder nut, dewyl zy niet weeten, wat gebruik zy 'er van moeten maaken , en dat zy denzelven verkeerdelyk befchouwen als de geheele beoefening van den Godsdienst, daar dezelve voor 't grootfte gedeelte flechts eene aanleiding en opwekking daar:oe is. Het is zelfs reeds geen geringe verdiende, om de geenen, die zulk een verkeerd denkbeeld hebben, daarvan te bevryden, en hen te onderwyzen, wat gébruik zy van den openlyken Godsdienst moeten maaken. En hoe gemakkelyk valt het, zo men zelf niet zeer onkundig is, om zich deeze verdiende ié verwerven! Daarenboven. kan de gemeenfchap > P.6?  vroomheid in het huïsselijk leven. IfS? pelyke huisfelyke (lichting van een Christelyk huisgezin ter verbeetering van de kennis van God en zynen wil zeer veel toebrengen, wanneer dezelve niet flechts beftaat in het -gewoone zingen en bidden zonder aandacht. Met de zynen uit goede fticluelyke boeken leerryke en aan de omftandigheden en vatbaarheid gepaste Hukken leezen; tyd en omftandigheden daartoe regt uitkippen; zorg draagen , dat deeze beezigheid niet vermoeijende en verveelende wordt; met hen — zo men daartoe zelf de noodige bekwaamheid heeft, —— over de waarheden van den Godsdienst fpreeken, zonder juist altyd te toonen , dat men hen onderwyzen wil; zich wachten , dat men by dit alles het Christendom niet voorftelt, als eenen duisteren treurigmaakenden Godsdienst, of het gevoelen bevordert, dat die een Christen is, die eenige hoofd - leerftukken, zonder vrucht te brengen, in een onvruchtbaar geheugen bewaart, gelyk de knecht, die zyn talent had begraaven; alles zodanig voorftellen, dat het werkzaam is ter verlichting en ter heiligmaaking, gelyk CHRisTusen zyne Apostelen gedaan hebben: dit, dit geeft een zeker en waar voordeel. —> Goede God ! voor hoe veele duizenden zou de leer van Christus eene kennis der waarheid tot godzaligheid en eene leidsvrouw ten hemel worden, indien dit meer in huisgezinnen zou gefchieden; hoe zeer zou het geluk van het huisfelyk leven vermeerderen; hoe zeer zouden de rust, het genoegen en alle deugden zich onder ons verfpreiden! Onder de middelen welke dienen ter bevordering van de godzaligheid verdienen ten tweeden de goede voorbeelden vooral eene plaats. Voorbeelden toonen op de leerrykfie en duidelykfle wyze, hoe Sïen de voorfchriften moet opvolgen, welke hee L s woord  Ifty OVER DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DE woord van God ons geeft. ?cGeen by eene fchil» dery dejteekening is , is by den Godsdienst het mondeling onderwys; en het geen by de eerfte de uitvoering met levendige kleuren naar de natuur is, dat is by den laatften de beö .fening van de geboden des Christendoms. Men ziet het immers ook by alle andere beezigheden, hoe fterk de voorbeelden opwekken, en hoe leerryk dezelven zyn. Men onderwyze iemand in eene konst op de duidelykfte en beste wyze, maar laate hem nooit den meester zien arbeiden, toone hem niet, hoe hy de werktuigen gebruiken, en hoe hy doen moet: hoe moeijelyk zal het hem vallen, wanneer men hem aan zichzelven overlaat! Hoe veele dingen leeren wy niet ook alieenlyk door de naarbootfing zonder een byzonder mondeling onderwys ! En wanneer het niet volkomen bekend, wanneer niet elk daarvan overtuigd was: kon ik my immers beroepen op de duidelyke uitdrukkingen der heilige Schrift, en op Jefus en zyne Apostelen , die ons zo dikwerf op hun voorbeeld wyzen. Zy vervangen vooreerst de plaats van de nadrukkelykfte beweeggronden. Met welk eene onwederftaanbaare kracht verwerft zich niet de deugd eerbied in elks hart, wanneer zy ons in levende voorbeelden onder de oogen treedt! Zelfs haare vyanden kunnen haar hunne achting in 't geheim niet weigeren, al zyn zy ook ligtvaardig genoeg;, om haar met den mond te hoonen. Meenig mensch, die zich aan deeze en geene buitenfpoorigheden en ongeregeldheden had overgegeeven, wordt verbeeterd, wanneer hy in verbintenisfen met goede menfchen geraakt. Hun voorbeeld is krachtiger, dan alle leeringen. De fterkfte tegenwerping tegen al het mondeling onderwys: de eisfehen, welke de heilige Schrift aan my doet, zyn  VROOMHEID IN HET HUISSEL1JK LEVEN. l?l zyn voor my, als een zwak mensch, veel te zwaar, dan dat ik het ook flechts zou kunnen beproeven, dezelven te voldoen; wordt ten eenemaal den bodem ingeflaagen, wanneer ik zelfs onder de geenen, die altyd by my zyn, perfóonen vind, die dezelven oefenen , en telkens meer toeneemen in het goede. Ik ken ze anderszins ook , door de dagelykfche verkeering, als menfchen , die even als ik zwakheden hebben, 't Geen zy doen, kan voor my ook niet onmogelyk zyn, zo ik maar wil. Elk Christen moet zich dus befchouwen als eenen perfoon, dien God eigenlyk daartoe beroepen, en juist met die perfóonen verbonden heeft, die tot zyn huis behooren, met het oogmerk, dat hy hen door zyn voorbeeld tót de deugd en tot de godza. ligheid opwekken zal. Niemand moet zich fchaamen, om goeds te doen in de tegenwoordigheid van anderen, niet pm eene pharizeeuwfche roemzucht te voldoen, maar om hen tot naarvolging aantemoedigen. Elk wees oplettende op de gelegenheden , welke hem dagelyksch daartoe zullen aangeboden worden, en maak' hiervan een naarftig gebruik, dan zal hy veel, zeer veel goeds daarmede kunnen ftichten. Goede voorbeelden zyn ten tweede ook daarom leerryk, dat zy anderen toonen, hoe zy het goede moeten doen. Zonder my breedvoerig daarover uittelaaten, zal ik my hier flechts tot één ftuk bepaalen: Veelen valt de toepasflng van de voorfchriften des Christendoms op hunnen ftaat en op byzondere handelwyzen moeijelyk. Voor een gedeelte zal de oorzaak hiervan wel zyn, dat wy beftierd worden door vooroordeel, dat wy gewoon zyn de hoofdzaak van den Godsdienst meer in de ,onmiddelyke oefeningen van denzelven te ftellen, dan in de toepasfing van- zyne geboden op de  OVER DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DE de, byzondere handelwyzen en beezigheden vat» het menichelyk leven. De dagelykfche ondervinding bevestigt het, hoe groot deeze hinderpaal is. En om denzelven wegteneemen weet ik geen beter middel, dan werkelyke voorbeelden. —— Ik zal ten minden doen wat ik kan. Van my zullen de mynen leeren , hoe zy alle hunne handelwyzen tot eenen Gode welbehaaglyken Godsdienst moeten maaken i De heilige Schrift beveelt dit immers zelve: ,, Gy eet, of gy drinkt, of wat gy ?» doer; doet het alles tot Gods eer De openlyke en huisfelyke Godsdienst zal my heilig zyn. Myn eerbied, welken ik by alle godsdienfti* ge handelingen betoon, zal den geenen, die my omringen, te kennen geeven, dat ik dezelven indedaad met aandacht verricht. By alle myne overige beezigheden, hoe ook genaamd, zal ik my wachten , om het minste tegen Gods geboden te doen; ik zal trachten, dezelven alle zodanig te reegelen, als de leer en het voorbeeld van mynen Zaligmaaker van my eischt; ik zal my van elke gelegenheid bedienen, om voornaamelyk myne bekenden, die tot myn huisgezin behooren, te kennen te geeven, dat ik zo en niet anders doe, om dat God het my gebooden heeft, en dat ik in de vervulling van zynen wil myn geluk zoek. Maar ik zal my hierby ook zorgvuldig wachten, dat ik daardoor niet vervall' tot eene dyve en onnatuurlyke wyze van handelen, en met mynen goeden wil te verre ga , anderszins zouden anderen ligtelyk kunnen denken , dat ik een khynheilige was; en dan zou het goede voorbeeld, bet welk ik anderen wilde geeven , by hen alle kracht (*) i Corinth, & 31,  VROOMHEID IN HET HÜISSELIJK LEVEN. 1/3 kracht verliezen , en geen indruk meer maaken. Van gelegenheden, welke ik heb, om werken der liefde, dienstvaardigheid, barmhartigheid, verzoenelykheid, van gehoorzaamheid, van onderwerping en wat dies meer is, te oefenenea, zal ik voornaamelyk met dankbaarheid jegens God gebruik maaken , omdat de ondervinding immers altyd nog toont, dat zy eenen byzonderen indruk op andere menfchen maaken. Dit zal zekerlyk niet vruchteloos zyn. Ik zal 'er my zeer over verblyden, wanneer ik zie, dat veele uit myn huis en van myne vrienden , myn voorbeeld volgen. Ik zal echter daarby den geestelyken hoogmoed niet in myn hart koesteren, wanneer God my dit genoegen fchenkt, maar trachten, ootmoedig te blyven , en de eer geeven aan hem, dien dezelve alleen toekomt. Ten derde moet ik fpreeken van de „ opvoeding 5, der kinderen tot den Godsdienst of tot godzalig- heid." Want wanneer een huisgezin op de vroomheid den regten prys Helt, en dezelve onderhouden wil, dan moet liet zekerlyk poogen, om dezelve aan de kinderen mede te deelen , zo de bejaarde leden van het huisfelyk gezelfchap begrypen , dat zy vooral moeten toeleggen, om den Godsdienst aan deeze jonge menfchen tot eene raads- en leidsvrouw door dit leven mede te geeven. En hy, die zelf weet, welk een onfehatbaar geluk het is, een Christen te zyn, zal zekerlyk alles te werk ftelien, om de kinderen tot het Christendom optevoeden, dewyl zyn hart hem onöphoudelyk aanfpoort, voor hun waar geluk zorg te draagen. Ik kan my de blydfchap van vroome Ouders niet groot genoeg,voordellen, die hunne kinderen tot de god* Karigheid opvoeden, wanneer zy zien, dat dezelven in  1^4 OVER DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DE in hunne voetftappen treeden. Ik ben geen vriend vaa het alte vroegtydig en on verdaan baar onderwys in den Godsdienst; maar de opleiding en voorbereiding van jonge zielen tot de kennis van God en hunne pligten kan, naar myn oordeel, niet vroegtydig genoeg begonnen en niet ernltig genoeg voortgezet worden. Want men moet alleen eens overleggen, hoe fterk en ten deele onüitblusfchelyk de eerfte indrukken zyn, welke wy in onze vroege jeugd ontvangen. Alle moeite is veeltyds te ver. geefsch, om dezelven wederom uitteroeijen. Dingen, welke wy anderen regt diep wenfchen inteprenten, indrukken, welke regt duurzaam en fterk zullen worden, moeten hen in de eerfte jaaren der jeugd ingeboezemd worden. Zou dit niet vöornaamelyk by den Godsdienst en de godzaligheid plaats hebben ? Hierop geloof ik met eene volkomene overtuiging : Ja ! te kunnen antwoorden. Myn beftek laat my niet toe, om breedvoeriger te toonen , hoe dit gefchieden kan, en gefchieden moet. Dit is op eene voldoende wyze gefchied in eenige nieuwe Schriften over de opvoeding (*> Om (*) Voornaamelyk wenschte ik , dat alle verftandige Ouders tot hun onderwys in dit ftuk, het klein uitmuntend Schrift mogten leezen , het welk de Hoogleeiaar Nösselt over dit gewigtig onderwerp heeft opgefteld. Hei heeft den titel: Over de opvoeding tot den Godsdienst. Hier zullen zy kunnen leeren, waarïn de opvoeding tot den Godsdienst beftaat, en hoe dezelve moet ingericht worden. „ Ik oordeel' het allernoodzaakelykst, (zegt de „ Schryver bladz. 7. in de Hoogduitfche uitgaave) om de „ kinderen vroegtydig, zodra zich flechts eenige denk„ beelden by hen ontzwachtelen, en men eenigszins ont„ dekt, datzy reeds voor euiige "pmerking vatbaar zyn, „ voor zo verre hunne vermogens en de natuur der zaa- „ ken  VROOMHEID I* HET HUISSELIjK LEVEN. \?$ Om ons huis tegen kwaade voorbeelden en veele andere ongeregeldheden te beveiligen, „ moeten wy „ ten „ ken zulks toelaaten, met God en de eeuwigheid, in 't „ kort met den Godsdienst niet alleen bekend te maaken, „ maar hen ook zodanig te oefenen, en te gewennen, dat zy uit 'liefde, uit vertrouwen op God, maar niet ,, enkel en alleen uit gronden van het aangenaame, nut„ tige en betaamelyke, leeren handelen. Dit noem' ik „ de Opvoedirg der godzaligheid, en om allen misver„ ftand te myden, voeg ik 'er uitdrukkelyk by; ik fpreek „ niet van een enkel Onderwys, maar van Opvoeding, „ dat is: dat de kinderen niet alleen met het hoofd, of „ zelfs Hechts met hec geheugen ieeren, maar zicb allengs „ gewennen, zodanig te denken en te handelen, als zy het begreepen hebben , niet flechts werktuigkundig, maar vrywillig en uit eene innerlyke xucnt. Ik zeg „ niet: dat men hen alieenlyk onderwyzen en gewennen „ moet om de pligten jegens God te oefenen, of ook „ mee achteraanfteiling, ten minften met minachting van andere pligten, deeze alleen; maar om aile pligten te „ oefenen ook jegens zichzelven, ook jegens anderen ; „ maar niet uit dien giond alleen, dewyl het tegendeel „ fchadelyk, fchandelyk, onbetaamelyk zyn en eene ge„ legenheid tot misnoegen worden zal: maar tevens ook, „ omdat het Gode mishaagt, van wisn wy ten eenemaal „ afhangen, in wiens hand ons geheel lot ltaat, in 'c „ kort: uit achting, liefde, dankbaarheid en hoop op „ hem, als die den Herki dienen, en niet de menfchen , ,, en wee ten, al wat goed een iegelyk doen zal, dat zal 6y „ van den Heere ontvangen. Eindelyk moeten de kin„ deren niet alleen gewend worden aan pligten, deugd, „ zedekunde en de beoefening van dezelve, maar ook „ en wel voornaamelyk, om altyd welgemoed te zyn, „ in alle gevallen het beste van God te hoopen, ook „ dan, wanneer men het niet ziet, zulks van hem ts „ gelooven. Tot dit alles moeten de kinderen ——. ze„ kerlyk naar hunne hoedanigheid, vatbaarheid en bs„ hoefce — maar vooral vroegtydig opgevoed warden". —» Dit is de hoofdgedachte , wtlke door hec geheele boek, met zeer veel doorzicht, deelneeming en op de leerrykfte wyze uitgevoerd is.  " if6 OVER DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DE ten vierde, zo veel als mogelyk is, daarop zien, „ dat wy vroome dienstboden hebben." Ik heb van deeze perfóonen, van het gedrag jegens dezelven , en van hunne pligten in het voorige het noodige reeds gezegd. Hier zal ik my alieenlyk daartoe bepaalen , dat ik de volgende aanmerking maak: De dienstboden kunnen in een huis een zeer groote hinderpaal voor de vroomheid worden , wanneer zy-zelven niet godsdienstig zyn; zy kunnen verleiders en verdervers van een huisgezin worden, wanneer zy ondeugend zyn. Heeft men niet voorbeelden genoeg, dat zy kinderen en ook wel andere perfóonen verleid, en door meenigerlei list tor veel kwaad weggÉfleept hebben ? Bederven zy niet door hunne ligtvaardige redenen en daaden de onfchuldige harten der jeugd? Doch waarom zal ik hier meer van zeggen ? Elk Leezer zal zekerlyk voorbeelden kennen, welke hy-zelf heeft beleefd. Hieruit vloeit de les: Is 1er u, myn Vriend! veel aan geleegen, dat gy met de uwen vroom blyven en oprechtelyk handelen moogt, tracht dan daarnaar, dat gy vroome dienstboden hebt, en doe moeite, om dezelven tot de godzaligheid op te leiden zo veel als gy kunt. Gy maakt u niet alleen omtrent hen zeer verdiend , maar het is ook uw pligt en gy draagt zorg voor uwe en der uwen welvaart, wanneer gy deeze les behartigt en opvolgt. Wanneer dezelve wordt verwaarloosd, dan zal de godzaligheid nooit veel vrucht in uw huis en in uwe familie kunnen brengen. „ Wacht u, dat gy met de uwen uwe vroom'„ heid en uwen Godsdienst niet bepaalt tot eenige oefeningen der aandacht." Dit is onze vyfde les: want dit gebrek is zeer algemeen onder de Christenen , en benadeelt over 't algemeen het daadige Chris-  Vroomheid in het huhselijk leven, iff Christendom ten hoogfte. Voor een gedeelte kan mogelyk dit de oorzaak daarvan zyn, dat fomtyds de Leeraars by het openlyk onderwys zich niet duidelyk genoeg daarover uitdrukken , dat meenig Hoorder daardoor op de gedachten vervalt, alsöf het geheele Christendom daarïn beftond, dat men zingt, bidt en anderszins den Godsdienst by woont, Maar anderdeels omhelzen wel veele menfchen dit gevoelen, om naar hunne verbeelding den Godsdienst gemakkelyk voor zich te maaken. Dan heeft dezelve zekerlyk weinig invloed op hun gedrag. Dit is de oorzaak, dat men huisgezinnen vindt; waarin zeer gezien wordt op het bezoeken van den Godsdienst; waaiïn dagelyksch een getal van gebe* den en gezangen op het uur af, gebeden en gezongen wordt; waaiïn men zich aan eenige ftichtelyke uitdrukkingen gewend heeft, waarvan men by elke gelegenheid gebruik maakt. Maar by dit alles ziet men in den overigen wandel van zulke perfóonen juist niet veel Christendom. Wanneer zy meenen , God door bidden en zingen genoegzaam een foort van fchatting betaald te hebben , dan denken zy alles gedaan te hebben, waartoe zy verpligt zyn* Zy veröorlooven zich gedachten, daaden en redenen, welke zich onmogelyk laaten verëenigen met de pligten van een Christen. Men kan echter de zaak gemakkelyk begrypen. Zulke menfchen bepaaien hunnen Godsdienst tot weinige werktuiglyke handelwyzen ; en tusfchen den Godsdienst en het gedrag van hen ontftaat in het huisfelyk en burgerlyk leven eene fcheiding, waarvan de gevolgen zich over hunnen geheelen wandel uitbreiden. Wacht u, Christenen! om dit fchadelyk vooroordeel by,u en de uwen te begunftigen? Wanneer gy ontdekt, dat iemand onder u op deeze wyze hanM delt,  I78 OVER DE VOORTREFFELIJKHEID ENZ. •dele, tracht hem dan van zyne dwaaling te geneezen, en toont hem voornaamelyk, hoe fchadelyk dezelve is. Draagt 'er zorg voor, dat niet zelfs uwe Godsdienst uwen wandel rtegenfpreekt! Maar gedraagt u zodanig» dat het Christendom zich aan u mooge bewyzen als een Godsdienst, weke u Jeert, om al het godlooze doen en alle waereldfche Justen afteleggen, en maarig, rechtvaardigen godzalig in deeze waereld te leeven. ïk ben althans volkomen overtuigd, dat de gelukzaligheid der menfchen, hoedanig dezelve ook zyn mag, in alle betrekkingen van het burgerlyk leven eigenlyk alleen ontftaat uie de w?are godzaligheid. Dus zult gy dezelve ook in den huisfelyken ftaat vruchteloos zoeken, zolang als gy ze zonder vroomheid zoekt, en.ze niet in deeze endoor deeze weet te vinden. De godzaligheid is tot alle dingen nut. Laat 'er u niet van berooven. Zy zal voor u even nuttig zyn in geneugten 60 lyden; zy zal u tot vredelievendheid, vergenoegdheid, werkzaamheid en alle deugden opleiden, welke u met uw huisgezin een gerust en gelukkig leven bezorgen. Zy alleen maakt u biymoedig en gerust, wanneer gy eerlang van de uwen ieheiden en tot uwe rust ingaan zult. NE*  i?9 NEGENDE VERTOOG. OVER DE HUISSELIjKE AANDACHT; OF DEN HUI SSEL1JKEN GODSDIENST. ^^at is de Godsdienst, lieve Vrienden? Wy beezigen dit woord hier niet in dien zin, waaiïn het ook dikwerf gebeezigd wordt, wanneer men daardoor verftaat de volbrenging van alle de daaden, welke Gode Welbehaagen, of de beoefening van den geheelen Godsdienst: maar wy verftaan daardoor alieenlyk de plegtige beezigheden der aandacht, welke een Christen voor zich alleen, of met zyne huisgenooten, of met de Gemeente van God openlyk verricht, om God en zynen wil van tyd tot tyd beeter te leeren kennen, zyn hart in het geloof te bevestigen, en zich tot de beoefening van vroomheid en deugd krachtig optewekken. Indedaad eene groote, eerwaardige en heilige beezigheid! Eene beezigheid, welke Jefus ons door zyn onderwys, voorbeeld en beloften zo gemakkelyk, bekoorlyk en nuttig gemaakt beeft, dat wy ons-zelven de grootfte geneugten zouden moeten misgunnen, zo wy dezelve niet dikwerf en met eene blyde ziel wilden volbrengen ! Welk eenen eerbied moet eene vergadering van Christenen, die zich onderling M a heb-  IÖO OVER. DE HUISSELÏJKE AANDACHT hebben verëenigd , om in den tempel onder deleiding van hunne Leerëiren hunnen God en Verlosfer eenpaariglyk eer te bewyzen , my niet inboezemen? Het ftaat my niet alleen vry, om op de dagen des Heeren een lid van zulk eene vergadering te zyn ; maar ik kan my ook tot hetzelfde einde daarenboven nog met de mynen verëenigen , zo dikwerf wy ons daartoe opgewekt vinden, om God aantebidden, hem te loeven en te danken, en ik ben verzeekerd, dat myne hakfehke aandacht voor my en myn huisgezin even zo gezeegend is , alsöf ik met hen de openlyke Vergaderingen der Christenen bywoon'. Ik moet God openiyk met de Gemeente dienen , maar tk moet hem ook in myn huis met de mynen dienen. Want de aanbidding van God is met aan zekere tyden en plaatfen gebonden. Maar myne huisfelyke aandacht moet geenszins een werk der «•ewoonte, geenszins een middel tegen den verveelenden tyd , geenszins eene nuttelooze onderhouding zyn. Jefus heeft ons geene bepaalde olaatfen voorgefchreeven, noch zekere tyden vast gefteld. De Vader, dien hy ons heeft leeren kennen, is overal; Hemel en aarde zyn zyn eigendom : hy vervult alles met zyne tegenwoordigheid. Dus» waar ik ben, waar ik myne handen en myn hart tot den Geever van al het goede uitftrek, daar is Gods heiligdom , daar is Godstempel. Ik heb niet noodig ,. om altyd afgeleegene plaatfen te bezoeken, om God aantebidden.. Overal, waar ik ben, kan ik alleen, of met myn huisgezin Godsdienst houden. Ze" De waare godzaligheid en Christelyke gezindheid, welke ons geheel gedrag tot eenen godsdienst maakt, kan wei niet by ons ontftaan, beklyven en toeneemen zonder eene naarllige huisfelyke aandacht. Al het onderwys ter uitbreiding van onze kundigheden, het welk by den openlyken Godsdienst wordt gegeeven," is alleen niet voldoende, om ons die kennis, en die overtuiging inteboezemen, welke een Christen hebben moet, zo wy ons niet voor ons-zelven dikwerf oefenen, om in de kennis der waarheid tot godzaligheid toeteneemen. Eene herhaalde overweeging van 't geen wy gehoord hebben, is voltrekt (0 Ko'os. JU: 15. V**j ï Pet. IJ; 2, 3:  OF DEN HU1SSELIJKIÏN GODSDIENST. 183 tërekc noodzaakelyk, wanneer de heilzaame waarheden ons nier. altyd vreemd bh/ven, wanneer zy onzen geest altyd tegenwoordig zyn, zich voor ons als vGorfchriften by alle gelegenheden ten toon Hellen , en ons van tyd tot tyd zodanig eigen worden zullen, dat onze gezindheid en onze wandel zich dagelyksch meer daarnaar vormen. En hiertoe moet het evenwel komen ; dit is toch de bedoeling, welke elk Christen moet zoeken té.bereiken. —— Onderfteld ook, dat het ons naar onze gedachten niet ontbrak aan kennis: zal dezelve nier altyd dood en onvruchtbaar blyven, zo zy niet door de oefening vermeerderd, op nieuws verftc-kt en levendig gehouden wordt ? Gelyk als wy nooit verre zullen vorderen in de deugd, wanneer wy dezelve niet door eene onvermoeide beoefening onderhouden, en trachten daarin toeteneemen ; zo moet ook een Christen zonder ophouden in de kennis der waarheid toeneemen, wanneer dezelve by hem tot de godzaligheid werkzaam zyn zal. Hoe zeer ontbreekt het hieraan in alle ftanden, klasfen en rangen der menfchen 1 Dit groot gebrek kan mede door niets geinakkelyker en zekerder vergoed worden, dan door den huislèlyken Godsdienst, wanneer wy denzelven met verftand weeten interichten. — Hier kunnen wy leerciirs van eikanderen worden,- hier kunnen Huisvaders en Huismoeders de hunnen, naamelyk kinderen , bedienden en wie anders nog tot het huisgezin behoort, onderwyzen ,* hier kunnen zy zich de één den anderen vraagen, om zonder moeite en veele omflandigheden nog meer te leeren; hier kunnen zy zich tot hunne pligten opwekken, en de één den anderen door zyn voorbeeld aandacht en godsvrucht inboezemen. Hoe meenig gewenschie gelegenheid zal zich hier niet opdoen , lieve M 4 Vrien-  |ê»4 over de huisselijre aandacht Vrienden ! om ons by onze huisfelyke aandacht onze gebreken te binnen te brengen, welke anderszins tnogelyk nog voor ons zouden verborgen gebleeven zyn, en ons liefdenryk zonder bittere befchuldigingen te waarichouwen 1 Zal eindelyk de huisfelyke aandacht voor ons recht nuttig worden, laat ons dezelve dan ook met den openlyken Godsdienst verbinden. Laat dezelve voor ons een middel zyn, om 'er ons toe voortebereiden, en denzelven te herhaalen, de lesfen en het onderwys, welke wy by den openlyken Godsdienst ontvangen hebben, meer en rypelyk teoverweegen; de indrukfelen, welke deeze en geene Goddelyke waarheid op ons gemoed heeft gemaakt, te vernieuwen en te bevestigen; onze gedachten byëen te brengen en te heiligen vóór dat wy den tempel bezoeken, opdat wy piet een zuiver hart voor God verfchynen, en de plaats, alwaar zyne eer woont, gezeegend wederom verlaaten moogen. Zelfs uit deeze algemeene befpiegelingen , myn Christen! zult gy zien, dat de huisfelyke aandacht een zeer gewigtige pligt is voor u en de uwen j een pligt, tot welker beoefening gy, al hebt gy ook nog zo veel werk te verrichten, zoeken moet den tyd aftefnipperen, en ook indedaad gemakkelyk zult kunnen affnipperen, zo gy 'er flechts lust toe hebt, en niet uit eene ongeregeldheid en achteloosheid, waaraan gy fomtyds gewoon zyt, zo meenig dierbaar uur verfpilt, het welk zo heilzaam voor u zou kunnen worden. Want uw Godsdienst eischt immers niet altyd van u eene aandacht, welke uuren lang duurt. Gy kunt korte tusfehenpoozingen op de heerlykfte wyze tot de huisfelyke aandacht befteeden; en gy moet ook met de uwen geene oefeningen der aandacht to? vcrmoeyëns toe houden. Hier kom? ■  W DEN HUTSSELIJKEN G0DSDIENS1, iSj komt 't er immers niet op aan, hoe lang, maar hoe goed; met hoe veel nut, en overësnkomfiig met het oogmerk gy u met God, uwen Heiland en met Goddelyke waarheden hebt beezig gehouden. Dus zouden wy het nu in zo verre eens zyn, dat de beoefening van de huisfelyke aandacht voor elk Christen een pligt en eene zeer heilbrengende beezigheid is. Het is echter niet te verwonderen, dat dezelve dikwerf niet zulke heerlyke vruchten draagt, dan men wel verwacht. — Zegt niet: wy zien evenwel , dat die menfchen, die veel zingen en bidden, die wy byna dagelyksch in hunne huizen zo luid hooren , gemeenlyk niet beeter, vroomer en heiliger zyn. Zy zyn veeltyds erger, dan anderen, zy verfpreiden eenen fchyn van godzaligheid rondom zich, welken hunne daaden tegenfpreeken; althans de waare Christenen zyn onder hen even zo zeldzaam, als onder andere menfchen, die by hunne vroomheid niet zo veel uiterlyke vertooningen maaken. Wy willen gaarne bekennen, dat de ondervinding uw gezegde fiaaft. Maar de fchuid ligt alleen aan de hoedanigheid van zulke onnutte oefeningen der aandacht en aan de perfóonen zeiven. Laat ons tot dat einde, om ons hiervan nog meer te overtuigen, zien, „ hoe wy onzen huisfelyken Godsdienst met voordeel kunnen inrichten." De meeste Christenen zyn gewoon , zich by hunne oefeningen der aandacht, van boeken te bedienen, en het is ook, omdat 'er zo veele zwakken onder hen zyn, omdat voornaamelyk de gemeenfehappelyke Godsdienst, al is't ook, dat'>-r maar weinige perfóonen by elkiinderen zyn, nier gevoeglyk zonder deeze hulp kan verricht worden, voor elk huisgezin zeer raadzaam , om zich van M § gQS!  l86 OVER DE HUISSELIJKE AANDACHT goede , ftichtelyke boeken by deszelfs huisfelyi'e aandicht te bedienen: want van de geheime oefeningen van enkele vroomen, die geene aanvangers meer in den Godsdienst zyn, fpreeken wy thans nier. Deeze laatllen zullen wél doen, wanneer zy zich , ten minften fomtyds, aan hunne overdenkingen zonder hulp van boeken overlaaten, en mar hunne innerlyke gewaarwoordingen zich zonder zekere formulieren met God onderhouden. Maar van welke boeken, en hoe moeten wy ons „ van dezelven by onze huisfelyke aandacht bedie„ nen ?" Het voornaamfle boek blyft ook hier de heilige Schrift, als de bron van al het Goddelyk onderwys, en van alle troost. Maar veele ftukken in dezelve zouden voor een ongeletterd Christen te moeijelyit vallen, om ze gerust tot zyne fhchting toetcpasfen. Dus zullen wy zeer wél doen, wanneer wy alieenlyk zulke boeken van de heilige Schrift, en die plaatfen uit deeze boeken leezen, welke voor ons verftaanbaar genoeg zyn; want 't geen wy niet wél begrypen, is ook voor ons van geen nut. En.zonder aanleiding te peinzen over plaatfen,' welke voor ons zeer duister zyn, doet u meer nadeel, dan voordeel, myn Vriend! Gy kunt daardoor ligtelyk in dwaalingen geraaken, gelyk de ondervinding reeds by veele getoond heeft. Als ' een ongeletterd Christen hebt gy geen beroep, om de duistere plaatfen der heilige Schrift opteheldcreri. Laat dit over aan de Geleerden. De Schrift is buitendien voor u ryk genoeg van inhoud; zy zal u in uw geheel leven werks genoeg geeven, wanneer gy dezelve ook alle dagen leest, en flechts dat geene verkiest, het, welk voor u veritaanbaar is. Houd gy u aan de meenigvuldige heerlyke vernaaien uit de levens-gefchiedenisfen der heilige mannen,  OF PEN HUISSEL1JKEN GODSDIENST^ ÏÏJ/ uen, welke in de heilige Schrift voorkomen. Zoek dezelven op in hec oude en nieuwe Testament, lees ?e met aandacht en herhaal ze dikwerf, Voornaamelyk lees het leven van Jefus naarltig, zo als gy het by de Euangelisten vindt (*). Van veele voor u duidelyke gebeden en lofzangen uit de Psalmen en andere, boeken des ouden Testaments zult. gy ook zeer goed tot uwe ftichting gebruik kunnen maaken. De Spreuken van Salomo, en de heerlyke zo duidelyk als nadrukkelyk voorgedraagene lesfen van Sirach in zyn Zeden-boek kunnen u zekerlyk tot omzichtigheid en vroomheid opleiden. Alles, wat ik u thans met opzicht tot de duidelykheid en verftaanbaarheid van 't geen gy met de uwen of ook alleen uit den Bybel leest, gezegd heb, moet gy als een voorfchrift beezigen by alle overige flichtelyke boeken. Al was een boek ook nog zo goed, al was het u ook van de aanzieneJykfte lieden aangepreezen, het is u evenwel niet ter leezing dienftig , wanneer hetzelve uwe vatbaarheid te boven gaat, en gy ten minften niet eenigszins in ftaat zyt, om dat geene, het welk gy hebt geleezen, in het verband te befchouwen. Laat dit altyd uwe eerfte vraag zyn : „ Verftaan „ wyook, wat wy leezen (**)?" Wan- (*) Wenscht gy ook eere nadere uitlegging van veeie dingen, welke'er in voorkomen, lees dan daar by Hess laatfte levensjairen van Jefus; en de Omfchryvingen van veele boeüen des nieuwen Testaments, welke de Graaf Linar heefc uitgegeeven. (**) Van de meenigvuldige voortreffelyke boeken, welke in onze dagen ter ftichting voor de Christenen gafchreeven zyn, kan ik hier flechis eenige noemen ; Her m e s Gtdsdiensiïg Handboek, de Schriften van ^ollikofe^ ca  |88 OVER DE HUKSEL'JKE AANDACHT Wanneer gy nu alleen of met de uwen leest, bidt of zingt, zie 'er dan op, dat het met aan„ dacht en opletrendheid gefchiedt." Geene beezigheid kan immers wel gewigtiger voor ons zyn, dan ons met God te onderhouden , hem telkens meer te leeren kennen , ons in zyne beloften te verheugen , óns met de vertroostingen van den Godsdienst te verkwikken , en ons verbond met hem te vernieuwen. Laat ons dan in dien tyd van alle aftrekkende gedachten ons ontdoen, ons met eenen heiligen eerbied voor den Overaltegenwoordigen vervullen, en ons hart en verftand geheel en al onderhouden met de heilzaame waarheden van het Christendom. Laat ons voornaamelyk opmerken, 't welk byzonder op onzen ftaat toepasfelyk is ; om naamelyk, als 'er fomtyds een leerftuk voorkomt, het welk wy nog niet duidelyk genoeg en met eene waare overtuiging begrypen, hetzelve op nieuws te overweegen, wanneer wy fomtyds eene waarfchuuwing of beftraffing hooren , welke ons treft, of ons deezen of geenen misflag te binnen brengt, wanneer 'er een troost of opwekking voor • komt, welke or-s aandoet, of welke wy voornaamelyk in onze omftandigheden noodig hebben. Hierop moet men opzettelyk blyven ftaan en trachten en Tobi er; Esnesti's Predikatiën; de boeken van Nösselt en Less over de waarheid van den Christelyken Godsdienst; W. A. Te lle u's Predikatiën over de Huisfelyke Aandacht; Wilmsen's Predikatiën voir Huisvaders en Huismoeders. ——- Doch, ik zal ophouden; want myn lyst zou hier of alte uitgebreid, of alte pnvo maakt worden. Hebt gy meer noodig, raadpleeg' dan braave en kundige minnen, waar toe gy gemakkelyk gelegenheid vinden zult.  OF DEN HUiSSELIJKEN GODSDIENST. lÜ$ ten daarvan voor ons een goed gebruik te maaken* Wy zullen niét doen, gelyk de menfchen, die hunne oogen aikeeren, wanneer zy iets zien, het welk hen onaangenaam is. Wanneer wy iets leezen of hooren 't welk ons geweeten treft, waarby ons hart ons zegt: ik heb dan ook kwaalyk gedaan ! dan moeten wy 'er niet fchielyk over heen flappen, en onze oogen afkeeren, maar ons naauwkeuriger beproeven, de beftrarfing diep in het hart drukken, en trachten dezelve zo levendig te onderhouden, dat zy ons krachtig tegenhoudt, wanneer ons gelegenheid zou aangebooden worden, om op dezelfde wyze te misdoen. Denkende Christenen zullen ook hunne ftichting niet ih zulke boeken alléén zoeken , waarin de éigenlyke leerflukken van den geöpenbaarden Godsdienst verhandeld worden. Zelfs geeft het woord van God ons veele heerlyke aanleidingen , om de werken en fchepfelen van God gade te flaan en zyne heerlyk* heid daaruit te erkennen (*\ Want hec boek dér openbaaring van God in de Natuur is ons immers voor de oogen geleed door denzelfden God, die ons de heilige Schrift tot ons onderwys heeft gegeeven. Van den Tyd, welken een huisgezin aan deeze ■ hei- (*) Christenen zullen ook ter verandering in plaats van de boeken der heilige Schrift tot hunne eigenlyke ftichting en tot hun nader onderwys , een voonrLffeiyk gebruiJc kunnen maaken van zo veele waardige en verftaanbaare boeken, als by vootbeeld: S ander over de Goedertierenheid en Wysheid van Godin de Natuur; Sturm's BeJchouwingen van Gods PFerken op alle dagen van het jaar ; Sulzer's Saamenfpraaken , en veele anderen van dien aart.  I^O OVER DE HUISSELIJKEN AANDACHT heilige beezigheid moet befleeden, kan men niets bepaalen. De omftandigheden der menfchen en hunne gemoedsgesteldheid zyn te verfchillende. De kennis en de beoefening van den Godsdienst is eene zaak, waarin wy van tyd tot tyd meerder vorderingen moeten zoeken te maaken; dus behooren 'er ook aanhoudende en dikwerf herhaalde oefeningen toe. Zo dikwerf als 't ons mogelyk is, moeten wy ons met de aandacht beezig houden ; en 'er zal altyd nog een klein gedeelte van onzen tyd over* fchieten , het welk wy voor ons-alleen of ook met de onzen aan de aandacht kunnen befteeden , zo wy flechts een goed bare, dat is hier, liefde tot God, tot de deugd en tot ons-zeiven hebben, en onzen tyd gemoedelyk uitkoopen. Is 't dan ook juist noodig, om eenen langen tyd ons met onze ftichting beezig te houden? Moet'er dan juist ten minften een uur of langer gebeden, geleezen en gezongen worden ? Zal God onze aandacht fchatcen naar den tyd, welken wy daarby doorbrengen? Ik antwoord': neen ! Wacht u veelmeer , weinige zeldzaame gevallen uitgezonderd, voor larigduurige en dus ook gemeenlyk koelhartige oefeningen der aandacht. Christus beftraft die reeds aan de Heidenen, en waarfchuuwt 'er de zynen voor; want het gaat indedaad de krachten van de meesten onder ons te boven, om zich eenen langen tyd met zulke gewigtige zaaken met nut beezig te houden. ,, Wanneer gy bidt, zult gy niet veele ydele woor,> den maaken, gelyk de Heidenen: want zy mee,, nen, dac zy verhoord worden, wanneer zy veele „ woorden maaken. Wordt gy hun niet gelyk (*)." Het 00 Matth. VI: 7, 8.  of den huïsselijken godsdienst. ijs Het is zeer goed, ja byna noodzaakelyk, dat wy, des morgens ontwaakende, wanneer ons ligchaam door de rust verkwikt is, en onze gedachten nog niet verflrooid zyn, eenen korten tyd aan de aandacht beiteeden, om ons daar' door voor den dag te verfterken , en onze beezigheden met God te beginnen. Hetzelfde moet ook des avonds gefchieden , wanneer wy ons ter rust willen nederleggen. Deeze uuren zyn byna altyd de bekwaamlten tot de huisfelyke aandacht. Voor het overige kan men hier geen algemeen voorfchrift geeVen. Een Christen zal zich altyd naar de omftandigheden voegen, en geenen bekwaamen tyd ongebruikt laaten voorbygaan. 'er Zyn altyd, dikwyls midden onder de beezigheden, oogenblikken, waarin de omftandigheden, gelegenheden en uw eigen hart u tot de aandacht opwekken. Verzuim dezelven vooral niet, en maak 'er gebruik van. Wanneer gy, om flechts het een en ander voorbeeld te geeven , eene onverwachte blydfchap geniet, wanneer gy in uwe beezigheden beeter flaagt, dan gy had gedacht, wanneer het genot der Goddelyke weldaaden uw hart verblydt, en by andere foortgelyke gelegenheden, dan is 't tyd om uwe aandacht te houden, en Gode eene aangenaame offerande te brengen; al zou dit ook flechts door geheime zuchten, of door flichtelyke aanfpraaken aan de geenen gefchieden, die u omringen. — Wat de overige Schi kking van den huisfelyken Godsdienst betreft, wy zullen hier daarover nog eenige lesfen geeven. Althans wy hoopen, dat dezelven als een welmeenende raadgeeving voor onze Leezers niet onverfchillig zullen weezen. Wy herhaalen het andermaal: laat uw Godsdienst niet langer'duuren, dan uwe aandacht; anderszins kan de-  iCJÜ OVER DE I1UISSELÏJKE AAKDAGHT dezelve, indien niet voor u-zelvèn, nogthans gè* wisfe'.yk voor anderen uit uw huisgezin onverfchillig worden , en deeze onverfchilligbeid zal eindelyk zelfs in een fooit van tegenzin veranderen. Dus zult gy by u-zeiven en by de uwen niet wél doen, wanneer gy altyd eenen tyd bepaalt, hoe lang uw Godsdienst zal duuren, of altyd zeker vast getal van liederen, gebeden en overdenkingen by uwe aandacht beezigt. Dit zou, wanneer ik my zo mag uitdrukken, niets anders zyn, dan Gode de eerhewyzingen toetellen. Wy zyn immers niet altyd even bekwaam , en niet altyd even lang gefchikt tot de aandacht. Zo dra als wy niet bekwaam en gefchikt genoeg zyn, om ons langer rher de aandacht beezig te houden, zullen wy zeer wél doen, om onze begeerte Gode kort voorteftellen en herrt om zyn vtiderlyk geduld met onze zwakheid, te bidden. Ontdekken wy, dat de onzen fomtyds alte yerflrooid zyn , wanneer wy ons met hen in de qebeden willen verëenigen: laat ons de zaak dan liever voor dit maai uitftellen, dan dezelve ter ontyd en zonder nut met hen verrichten; maar ons ook wachten, dat wy dit niet gebruiken tot een voorwendfel, om den huisfelyken Godsdienst te vervvaarloozen. ~ Het nadeel zoude immers altyd op ons v.allcn. Veele goede menfchen worden daardoor koel en onverfchillig omtrent de huisfelyke aandacht, omdat zy dikwerf deezen Godsdienst hebben bygewoond, wanneer dezelve alte eenvormig en niet gepast was aan de omihndigheden van die perfóonen. Gy Huisvaders en Huismoeders! of gy, die anderszins gelegenheid hebt, om anderen tot de huisfelyke aandacht opteleiden, mydt deezen misflag vooral zorgvuldiglyk! — Zich altyd uit dezelfde boeken, in dezelfde orde te ftichcert ,.is even. zo  OF DEN HU1SSEL1JKEN GODSDIENST. lp 3 zo veel, als wanneer wy altyd dezelfde fpys zouden o-enieten. Want al was deeze ons nog zo aangenaam, zou zy ons niet door het dagelyksch gebruik welhaast onfmaakelyk, en eindelyk zelfs walgelyk worden? Hoe meenigvuldig is God in zyne werken , hoe meenigvuldige, verfchillende middelen beezigt hy, om ons tot vroomheid en deugd cptc leiden? Laat ons toch ook hieromtrent van hem leeren , hoe wy ons-zeiven moeten behandelen! Hoe onverflandig is 't, om dan, wanneer het u wélgaat, voor God van kruis en lyden te fpree. ken? Ziet toch alieenlyk op de omftandigheden, waarin gy telkens zyt, en fchikt daarnaar uwe aandacht. Hebt gy goeds ontvangen, en zyt gy met de uwen blyde en gezond; dan moet uw Godsdienst prys , lof en dank voor den Eeuwigen zyn. Komt u droefenis over , dan bidt om geduld en onderfteuning. Zyt gy aangedaan by het gezicht van uwe lydende broeders, dan bidt voor hen. Zyt gy achteloos omtrent uwe pligten geweest, dan zoekt u daartoe wedeiöm optewekken. Wilt gy eene zaak van gewigt onderneemen , dan zoekt hulp by den Allerhoogften. In 'c kort, fchikt alles naar de omftandigheden, waarin gy met uw huisgezin zyt; ziet ook op de tyden in het jaar, welke de orde van den openlyken Godsdienst ons indachtig maakt , en maakt 'er gebruik van , dan zal uwe aandacht meer met verandering gepaard gaan, en voor u van grooter nut zyn. Buiten dit zullen wy welhaast ontdekken , - zo wy op ons-zelven acht flaan, dat wy niet altyd even bekwaam zyn tot elk foort van aandacht. Somtyds zal een gebed in 'c verborgen, of ook in de verëeniging met anderen, het meest voor onzen toeftand gepast zyn. In een anderen tyd zal een geestelyk lied onze ziel het N fterkst  194. OVER DE HUISSSLIJK.Ë AANDACHT fterkst aandoen, en toe God verheffen. Somtyds zal eene aandachtige overweeging van deeze of geene leeringen en pligten van het Christendom of van onzen ftaat, het noodzaakelykst, en meeroverëenkomftig zyn met onze omftandigheden. Vergeet niet, myne Christelyke Vrienden 1 om ook hierop uwe oogen te vestigen, Dan zult gy gewisfelyk niet onverfchillig worden by uwe huisfelyke aandacht, zo gy 't anders oprecht meent, en gy zult wel fpoedig de heerlykfte vruchten daarvan voor u en de uwen inöogften. Nog moet ik u billyk waarfchuuwen, dat gy niet tot dien zeer gevaarlyken misflag vervalt, om uw geheel Christendom alleen te bepaalen tot den huis» felyken Godsdienst. Slaat deeze herinnering niet over. Denkt niet: wie doet dat? en wie zal het doen? 1— Is het dan iets zeldzaams, dat veele zogenaamde Christenen het niet laaten ontbreeken aan de gewoone oefeningen der aandacht, en voor het overige in hun gedrag weinig Christendom betoonen? Hebben-zy hunne gebeden opgezegd, hunne ftichtelyke boeken geleezen , dan heeft hunne vroomheid hier genoegzaam haar perk bereikt. Zy denken vervolgens by hunne beezigheden niet aan hunne pligten, en doen zonder fchroom 't geen hun behaagt. Dit is de oorzaak, dat 'er zo veele menfchen zyn, die in de uuren der aandacht dea fchyn van de Christelyke godzaligheid hebben, maar daarna de kracht van dezelve wel fchielyk wederom verloogchenen, van daar zo veele ontaarde vaders, godlooze moeders, trouwlooze en bedrieglyke dienstboden; van daar zo veele menfchen die bedriegen , haaten , lasteren, onrechtvaardig ooed vergaderen, gierig en wellustig zyn, en het voor eene beleediging zouden reekenen, wanneer men  OF DEN HUISSEMJKEN GODSDIENST. I$§ men het minfte blyk zou geeven, dat men aan hunne vroomheid twyfelde. Zy zouden zich gerust beroepen op hun kerk-gaan, en nog meer op hunne huisfelyke oefeningen der aandacht. Maar. myn Christen I laat u daardoor niet misleiden. Denk niet: het is genoeg, wanneer ik alle dagen myne aandacht houde. Neen l maakt dezelve u niet heiliger, vroomer, gemoedelyker by alle uwe daaden, wordt gy daardoor niet yveriger in het goede en af keeriger van het kwaade, dan zyt gy een luidend metaal en eene klinkende fchel. Ik kan u niet duidelyker en nadrukkelykertoonen, hoe uwe oefeningen der aandacht u tot een werkzaam Christendom moeten opleiden , dan de heilige Schrift het doet 5 „ Maar zyt doenders des woords „ ('der leeringen en geboden van Christus) en niet „ alleen hoorders , opdat gy u - zeiven niet be„ driegt. Want zo iemand een hoorder des woords ,. is en geen doender, die is gelyk eenen man, „ die zyn ligchaamelyk aangezicht beziet in eenen „ fpiegel. Want als hy zich bezien heeft, zo gaat „ hy terftond wech, en vergeet, hoe hy gefteld „ was. Maar wie doorziet in de volkome wet der „ vryheid, en daarin blyft, en geen vergeetelyk „ hoorder is, maar een doender, die zal zalig zyn „ in zyn daad. Maar zo iemand onder u zich laat „ voorftaan, dat hy God dient, en houdt zyne „ tong niet in toom, maar verleidt zyn hart, diens „ Godsdienst is ydel. Een reine en onbevlekte Godsdienst voor God den Vader, is deeze: de „ weezen en weduwen in hunn' droefenis te be., zoeken, en zich-zelven van de waereld onbevlekt „ te bewaaren (*)." Elk (•) Takob. I; 22—27. Ni  I96 OVER DB HUISSEL1JKE AANDACHT Elk Christen heeft zyne geheime bekommeringen , welke hy de waereld , zelfs veeltyds zyne boezemvrienden niet kan ontdekken; onder welke by alleen zyne toevlucht in 't verborgen tot God neemen , en by hem raad, troost, onderwys en hulp zoeken moet. By deeze geheime bekommeringen geeft onze wyze Zaligmaaker deeze voortreffelykfte les : „ Wanneer gy bidt, zo gaat in „ uw kamertje, en fluit de deur toe, en bidt tot „ uwen Vader in 't verborgen, en uw Vader die „ in 'c verborgen ziet, zal 't u in 't openbaar vergel„ den (*)." Ik zal dan ook van deeze les van mynen Verlosfer gebruik maaken, en myne geheime bekommeringen in 't verborgen aan mynen hemelmelfchen Vader opdraagen. Zy zyn hem wel reeds bektnd, eer ik mynen mond voor hem opendoe, om te fpreeken. Maar ik ben zyn kind, en dus verpligt , om hem deeze offerande van liefde en vertrouwen te brengen. Hoe zwaar het my onder veele omftandigheden zou vallen, om myne bekommeringen geheel en al te verzwygen , hoe weinig het ook raadzaam is, om dezelven altyd aan menfchen te ontdekken, zo gerust kan ik 't aan God doen. By hem is de beste raad en troost; hy zal my het best kunnen helpen. Laat het u dan welbehaagen , myn Vader! wanneer ik myn hart voor u open legg'. Heb geduld met my, wanneer ik tot u nader' met menfchelyke zwakheid en kleinhartigheid. Sterk', troost', onderwyz' my! Vergeef my wanneer ik misdoe , en fcheld my myne zonden kwyt! — Zalige beezigheid! Deeze ge- («) Matth. VI: 6.  OF DEN HUISSEUJKEN GODSDIENST. lO? geheime verkeering met God , zo gy u daar by wacht voor dweepachtige verbeeldingen, zal u dikwerf heerlyk verblyden en zichtbaarlyk verHerken. Uw Verlosfer zocht dezelve dikwerf toen hy onder de menfchen leefde ; verwyderde zich van alle menfchen, zelfs van zyne leerlingen en bad: nog de iaatÜe uuren van zyn leven bragt hy op deeze wyze door aan den olyf berg, Leert van hem! ——, N 3 TIEN;  10 8 OVER DE NADEELEN WELKE DE VERACHTING TIENDE VERTOOG. OVER DE GROOTE NADEELEN, WELKE DE VERaCHTl NO EN ONVERSCHILLIGHEID JEGENS DEN GODSDIENST IN HET HUISSELIJK LEVEN VERÖORZAAKEN. vVanneer de waare eerbied voor God of de godzaligheid de grondflag van allé menfchelyke gelukzaligheid en ook van de gelukzaligheid in hec huisfelyk leven is, gelyk wy in hec voorig vercoog duidelyk gecoond hebben ;' dan volgc hieruit ontegenzeggelyk, dat vei achting en onverfchilligheid jegens den Godsdienst voor het huisfelyk geluk hetzelfde moeten zyn , wat de pest voor het leven der menfchen is. Beiden tasten aan en vernielen, beiden ftrekken ten verderve, wanneer zy eens heerfchen , en niet door krachtige middelen gekeerd worden. Ik zeg niet te veel: veracht gy God en zyne geboden , maakt gy u los van den onfchendbaaren pligt , van God en uwen Verloifer uit eene dankbaare liefde gehoorzaam te zyn : dan zult gy het nadeel vroegtydig genoeg aan u en de uwen befpeuren. Ik zou echter niet gaarne zien , dat gy door uwe eigene ondervinding deeze waarheid zoudt bevestigd vinden , en wensch alieenlyk , om y oplettende te maaken cp  VAN DEN CODiDIENST VEROORZAAKT. 109 op de talryke voorbeelden in de waereld, waai in gy leeft; want dan zuk gy wel fcbielyk overtuigd worden van 'c' geeq ik gezegd heb. Lees deeze overdenking zonder vooróordeelen , myn Vriend ! Ik zal geenszins een ftrenge rechter van onze broederen zyn. Hierom zullen wy het wel eens zyn , dat over het geheel befchouwd , het waar, werkzaam Christendom juist nog niet zeer meenigvuldig is: Nogthans hebben de meeste menfchen niet daarom zo weinig Godsdienst, omdat zy zich opzettelyk voor vyanden van denzelven verklaaren. Eene onbegrypelyke ligtvaardigheid en eene van de jeugd af gewoone koelhartigheid jegens God, zyne weldaaden, _ en zyne eiichen zyn veelmeer de ziektens , waaraan indedaad veele ter neder liggen. Veele van nen leeven zo ook maar in den huisfelyken ftaat met elkünderen heen, zy verwerven en verhezen vergaderen en verteeren , zorgen voor het tydelyke leven, en maaken zich veele onnutte onrust, zy trekken aan één juk zonder zich te bekommeren, waar de weg heen gaat, en wat einde dezelve neemen zal, en zyn in hun Christendom noch koud noch warm. Veele denken: laat ons eeten en drinken, want morgen zyn wy dood; veele ook: laat ons vergaderen, opdat wy genoeg hebben. Maai gy leeft immers niet voor deeze waereld alleen, niet voor uw aardsch beroep alleen, niet ter bevieediaing van uwe begeerten alleen. De wille Gods is, uwe heiliging. Dit fchijnt gy vergectetj te hebben. Ik ontdek aan u weinig of m t geheel ceen Christendom. Gy komt fomtyds eens in de kerk, en neemt, als 'c veel is, deel in de heilige gebruiken der Christenen; maar gy doet het met een koel hare en dus vruchteloos. Het fchyntutoe, N 4 ^  COO OVER DE NADEELEN WELTiE DE VERACHTING dat alle?, wat gy aan God en uwe ziel verfchuldigd zyt, alieenlyk in deeze handelwyzen bedaar. Uit uw dagelyksch, huisfelyk en burgerlyk leven kan men niet ontdekken, wat gy voor een geloof hebt. Gy fchynt 'er u weinig over te bekommeren, of God en uwVerlosfêr door uwen wandel en door 'uwe levenswyze geëerd of gelasterd worden; of gy de uwen, uwe huisgenooten, kinderen, en anderen van uwe broederen daardoor fticht of voor hen aanflootelyk en ergerlyk wordt; of God dat geene, het welk gy doet, begeert of niet. Gy laat het Christendom wel ongemoeid, gy tracht niet, om hetzelve te verdrukken; maar hec fchynt ook, aliöi gy gelooft, dat het geen Godsdienst voor u is, of dat het ten minften vry onverfchillig is, hoe veel of hoe weinig gy u daar-mede beezig houdt. Zulk eene koelhartigheid, zulk eene onbegrypelyke onverfchilligheid jegens den weldaadigen, voor eiken ftand en voor alle omftandigheden zo wyfèlyk gefchikten , en elkëen in zynen ftaat zo gelukkig maakenden Godsdienst "an Jefus Christus , heerscht by zeer veele, die in het midden van de Christenen leeven. Wanneer iemand in een eenzaam gewest verre van ons had geleefd, eene genoegzaame kenris van de leeringen eh pligten van het Christendom bezat, en onder ons verplaatst wierd, zoude die niet moeijelyk re overtuigen zyn, wanneer hy het leven en de gezindheden van een niet klein getal van ons zou zien , dat zy als Christenen wilden befchouwd worden, en dat zy zich-zelven daarvoor bielden? Eenige kennis van onze gewoone levenswyze, opvoediging, gewoontens en andere dingen zoude hem de oorzaak van dit kwaad wel fchielyk ontdekken. Ik zal hier flechts het één en ander aanfjippen, Voor-  VAN DEN GODSDIENST VEROORZAAKT» 20* Vooreerst moeten wy het Onderwys van de Jeugd mede reekenen onder de oorzaaken, waaiöm 'er zo veel onverschilligheid jegens den Godsdienst onder de Christenen heérscht; want het onderwys en de opvoeding van dezelve in den Godsdienst is over 't geheel befchouwd, nog lang niet zo, als het wei behoorde te zyn, wanneer het Christendom meerder kracht aan de harten der menfchen bewyzen zou, 'er zal nog tyd over verloopen, eer de nuttige verbeeteringen meer algemeen worden, en zich over den grooten hoop der menfchen met eene goede uitwerking zullen uitbreiden. De dwang, waar-* mede hen de Godsdienst wordt ingezoezemd, kan denzelven onmogelyk voor hunne jonge harten beminnelyk maaken, en de krachtelooze, onaangenaame en duiftere wyze van de gemeene leerboeken en van veele Leeraaren zeiven zal denzelven nooit tot een licht maaken , om het verftand opteklaaren en het hart te verbeeteren. Onze tegenwoordige Zeden , de buicenfpoorige neiging der menfchen tot zinlyke vermaaken , de telkens meer naar deeze zyde overhellende huisfelyke en openlyke levenswyze, vooral onder de hoogere en wat mindere ftanden, bekooren ook van de jeugd af zo zeer, dat hét zeer moeijelyk moet zyn, dat iets, het welk de zinnen niet (treek, gelyk als de Godsdienst, zyne werkzaamheid aan ons betoonen kan. De geneegenheid voor aardfche dingen, welke wy meer behoorden te verminderen dan te verfterken, de fmaak aan vermaaken, de liefde tot waereldfche beezigheden en tydelyke goederen, aangekweekt door dagelykfe voorbeelden, groeit in dc harten van veele kinderen op, en blyft zeer veelen in hun geheel leven by. Wie weet, hoe veel dit alles over ons vermag, hoe gemakkelyk het óns N 5 over*  apa OVER DE NADEELEN WELKE DE VERaCHTING averweldigt, en hoe moeijelyk het is, om zich van deszelfs heerfchappy wederom te ontdoen, zal die 'er zich wel over verwonderen, dat zo veele den Godsdienst vergeeten, of ten minden niet hooger reekenen, dan eene zaak van weinig belang. Hoe talryk is de Meenigte van kwaade Foorbeelden in de waereld ? Zy beletten den indruk van het goede. Ouders laaten hunne kinderen in het Christendom onderwyzen , en doen zeiven voor hunne oogen op eene roekelooze wyze het tegendeel van 't geen aan de kinderen onder den heiligen naam van den wil en de wet van God als een pligt wordt voorgefleld. ja , 'er zyn zelfs wel Leeraars, die onderwyzen, beftraffen en waarfchuuwen , en fchynen hunne eigene waarfchuuwingen vergeeten te hebben, wanneer zy niet meer aan de beilige plaats ftaan, en in het burgerlyke en huisfelyke leven verkeeren. Heeren en Vrouwen eifchen van hunne bedienden gehoorzaamheid, naarftigheid en trouw : maar zy beminnen zelf de ledigheid , wygeren aan hunne Overheden de gehoorzaamheid, en veröorlooven zich openbaar veeltyds trouwloosheid jegens hunnen evenmensch. Dit kan immers geene goede vruchten voortbrengen. De oefeningen der aandacht by den openlyken en huisfelyken Godsdienst maaken alleen het Christendom niet uit: maar hoe veele zyn 'er, die dit evenwel denken! Hierom zyn zodanige menfchen ook zo gerust, wanneer zy den Godsdienst hebben bygewoond, zonder zich veel daarover te bekommeren, hoe zy zich als Christenen in hunnen wandel moeten gedraagen. Op deeze wyze houden zy altyd als 't ware eenen fchei - muur tusfchen hunnen Godsdienst en hun leven. De Godsdienst fchynt h^n naar hunne gedachten toe eene fchatung te zyn,  VAN DEN GODSDIENST VEROORZAAKT, 203 zyn, welke zy Gode moeten betaalen, maar geens» zins een middel, om hen tydelyk en eeuwig gelukkig te maaken* Hebben zy dit gedaan, dan gelor> ven zy vry te zyn, en naar hun goedvinden te kunnen leeven. Doch , het is ons voorneemen niet, om onze Leezers hier te onderhouden met breedvoerige befpiegelingen over de oorzaaken van de koelhartigheid en onverfchilligheid jegens het Christendom. Althans deeze weinige gedachten kunnen hen tot eene nadere en nuttige overdenking van deeze zaak opleiden: en dit is tot onze bedoeling genoeg. Wy hebben reeds in het Zevende Vertoog toegelegd, om u, beminde Leezer! te onderwyzen, hoe gy u moet gedraagen, wanneer gy de godzaligheid in uw huis planten, haare vruchten zien, en dezelve by uw huisgezin onderhouden wilt. Mogelyk zullen wy in dit vertoog zulk eenen heiligen pligt voor u nog gewigtiger maaken. Zo voortreffelyk het is, wanneer gy met uw huis den Heere dient, zo veel zegen het uw huisgezin uw beroep, uwe rust en uwe vergenoegdheid toebrengt, wanneer de godzaligheid in uw huis woont: zo onherftelbaar is het nadeel, het welk gy in uw huisfelyk geluk lyden zult, wanneer gy met de uwen niet vroom leeft. De zaak raakt u te veel van naby, zy betreft alte onmiddelyk uw geluk, dan dat ik niec zou kunnen hoopen, dat gy met uwe overdenking u niet nog gaarne eenige oogenblikken daarby zoudt willen bepaalen. ,, Welke zyn de gevolgen van de „ vei fichting en onverfchilligheid jegens den Gods„ dienst in het huisfelyk leven ?" Laat ons onderzoeken, wat 'er op deeze vraag kan geantwoord worden ! Ook hieruit zult gy kunnen leeren; welk een djerbaare fchat het Christendom is, ca hoe veel,  304 0VER DS NADEELEN WELKE DE V2RÜCHTING veel, hoe onnoemelyk veel gy zoudt verliezen indien gy het niet had; gy zult raedeiyden hebben in uwe ziel met de geenen, die geene Christenen zyn , en het ook niet willen zyn; gy zult voor u en deeze uwe broederen yveren voor de goede zaak, en geene moeite ontzien, om in uw huis en onder uwe vrienden en bekenden de christelyke vroomheid uictebreiden. ■ Hoe veel zou ons huisfelyk geluk verliezen , wanneer huisgezinnen alieenlyk by eikanderen leefden , om zich te voeden, hun werk te verrichten en hun tydelyk voordeel te zoeken! Hetgewigtigst, dierbaarst gedeelte van uw geluk: de zedelyke gelukzaligheid van het huisfelyk leven zou daardoor verboren gaan. Want van waar zou dezelve buiten het Christendom komen, uit welke bron zou zg kunnen opwellen, zo gy ze niet uit deeze zoude willen fcheppen? Hoe misnoegd zoudt gy onder de uwen leeven, indien zy niet Christenen waren, indien gy 't niet waart? Waarom zouden uwe kinderen u beminnen en u gehoorzaamen, zo gy ben niet had geleerd, om God te vreezen? Hoe zoudt gy u kunnen verheugen, wanneer zy opgroeiden en deugdzaam wierden, zo gy het zelf niet waart ? Alle uwe zorg en moeite voor het tydelyk gehik van uw huis is byna ten eenemaal vruchteloos, wanneer gy de aardfche goederen niet wyslyk weet te genieten, het welk 't Christendom alleen u leert. Gy zyt gezond, gy bezit zo veel, als gy voor u- zeiven en voor de uwen noodig hebt, gy leeft in uiterlyke rust en veiligheid; maar zult gy den rechten prys wel ftellen op deeze goederen, en zullen ze u zo veele geneugten verfchaffen, als zy wel konden doen? In uw huis is weinig Christendorü. Gy geniet deeze goederen van het aardfche le-.  VAN DEN GODSDIENST VEROORZAAKT. 205 leven zonder te befeffen, van wien zy komen, zonder dezelven te befchouwen als onverdiende weldaaden van eenen goedertieren Vader in den hemel. Dus zullen ze u ook nooit regt dierbaar zyn. Uwe verkeering met de uwen, myn Vriend! zal koel, verveelende en vruchteloos zyn. Alles zal u verveelen, wanneer gy u niet meer kunt onderhouden over kostwinning , over voordeden , voedfel en kleeding. Alleen het tydelyk voordeel is de band , welke u aan eikanderen verbindt. O hoe veel goeds zult gy met het gemis van godzaligheid reeds in dit leven moeten ontbeeren ! Ook in die opzicht heeft dezelve de belofte van dit leven, dat zy u zo veele hartelyke, zuivere geneugten in het huisfelyk leven verfchaft, welke gy zonder haar- nooit zult fmaaken. „ Waar zult gy een zeker onderwys in uwe plig„ ten jegens de tydelyke goederen en jegens uwe „ huisgenooten vinden, zo gy hec onderwys ver„ acht, het welk gy hiervan in de hemelfche ze„ denleer van Jefus Christus ontdekt?" Zy alleen leert op eene voldoende wyze en met eene overtuigende duidelykheid, wat gy als Vader, Moeder, Heer, Vrouw, Kind en Medegenoot van het huis aan u- zeiven en aan het huisgezin, waartoe gy behoort, verfchuldigd zyt, en wanneer gy u zodanig wilt gedraagen, als God en anderen van u kunnen verwachten. Deeze zedenleer van Jefus verachten, is niets anders, dan het licht uicblusfchen, hetwelk onzen weg verlichten moet. Hoe weinig meent hy het goed met zich-zelven, die dezelve uit het oog verliest! Stelt u in uwe gedachten eenen Huisvader of eene Huismoeder voor, die God niet vreezen, zullen die niet gelooven, dat zy genoeg aan hunne kinderen hebben gedaan, wanneer zy dezelven voeden ,  ÜOÓ OVER DE NADEELEN WÉLKE DE VERaÖlTf Nö den, tot waereldfche beezigheden aanzetten en fchatten voor hen vergaderen? Wanneer 'er meer is, het welk zy als hunne pligten moeten befchouwen, waar is buiten den Godsdienst de wet, wel. ke hen daartoe verpligt; waar is de Leeraar, die hen duidelyke en zekere aanwyzing daartoe geeft ? O mogt het toch moeijelyk zyn, om zich zulk een voorbeeld voorteftellen! Mogt toch elke Leezer lang moeten rond zien, en lang vruchteloos moeten zoeken , om zulke treurige voorbeelden onder zyne evenmenfchen te ontmoeten ! — Ongelukkige Ouders, die gy Zonder Godsdienst leeft! beproeft het eens met uwe kinderen, en laat de vrees voor de ftraffa en voor de burgerlyke wetten by hen werken, wat zy doen kunnen. Wie zal hen leeren, u uit liefde gehoorzaam te zyn? Wie zal hen het heerlyk gebod inlcherpen: gy zult uwen Vader en uwe Moeder eeren, opdat het u welga, en gy lang leeven moogt op de aarde? Welke burgerlyke wet zal wyze en werkzaam genoeg zyn, om Heeren en Vrouwen jegens de dienstboden en anderen, waarover zy gefteld zyn, tot liefde, billykheid en zachtmoedigheid te beweegen, en deeze tegen de verdrukkingen en heimelyke geweldenaryën te beveiligen ? Geen ééne , zo het Christendom zulks niet doet. Waar zullen wy dienstboden vinden, die ons uit liefde en om het geweeten geJrouw en gehoorzaam zyn ? zekerlyk daar niet, waar geene godzaligheid is. Met haar ftaan en vallen alle deeze pligten. Waar zy is, daar zyn ze alle; en waar zy niet is, daar kunnen'er naauwlyks nog zwakke fchaduwen van overblyven. ^ Het verderf, het welk door de verachting van aen Godsdienst over den huisfelyken ftaat gebragt wordt, openbaarc zich niet op éénmaal in zyne ge-  VAN DUN GODSDIENST VEROORZAAKT. 20/ geheele grootheid, anderszins zou meenigëen daardoor nog wel afgefchrikc worden. Het komt van tyd tot tyd, myne Beminden! Het werkt als een langkzaam maar eindelyk doodend vergif. „ By „ het gebrek aan vroomheid worden de harten der „ leden van een huisgezin meer en meer bedorven." De ééne kwaade gezindheid overweldigt hen na de ander. En, zo als de wortel is, is ook de boom ; zo als de boom is, zyn ook de vruchten. „ Kan ,, men ook druiven afleezen van de doörnen, of „ vygen van de distelen (*) 9 Geen kwaade boom ,, brengt goede vruchten (**)." En wie zou wel niet wenfchen de zynen te vinden als menfchen van eenen goeden inborst ? Maar ontneemt men hen den Godsdienst en roeit denzelven uit door woorden en voorbeelden , wat kan men hiervan voor een gevolg verwachten ? Zekerlyk niets goeds. Goed of kwaad ; één van de twee kunnen onze gezindheden flechts zyn. Goed zyn ze, en worden het van tyd tot tyd meer , wanneer wy het goede beminnen en zoeken; kwaad zyn ze, wanneer 'er geene liefde en geneegenheid voor hec goede by ons heerscht, maar in plaats van dezelven kwaade gezindheden en neigingen ons regeeren. Alleen de Godsdienst boezemt ons goede gezindheden in: want de Openbaaring in de heilige Schrift is het, welke u zegt wat goed is, en wat de Heere uw God van u eischt. Maakt gy daarvan geen gebruik , om uw hart te verbeeteren en te heiligen; uwe gezindheden en .neigingen zullen welhaast naar de kwaade zyde overhellen, en gij zult in het kwaade (*) Matth. VII: 16. (*») Luc. VI: 44'  208 OVER DE NADEELEN Wt.LKE DE VERÜCHTlNG de toeneemen, naar maate het licht der deugd allengs meer en meer in u wordt uitgebluscht. Gelyk als dit in het algemeen door elke ondervinding wordt bevestigd , heeft dit ook ontegenzeggelyk plaats by byzondere perfóonen. Hy , die ooit den hemelfchen troost van den Godsdienst in de treurige uuren der lyden heeft gefmaakt, zal ook gereedelyk toeflaan, dat het in treurige dagen „een zeer groot verlies zyn moet, wanneer wy ons met deszelfs vertrooflingen niet " kunnen verkwikken." Gelukkig zyt gy, wanneer het u kwaalyk gaat, en gy zeggen kunt: „Ik had veele bekommernisfen in myn hart; maar " uwe vertrooflingen verkwikten myne ziel (*;!' Zekerlyk verleidt een foort van zorglooze ligtvaardigheid ons wel fomtyds , wanneer het ons wel gaat, dat wy niet ernftig genoeg naar troost uitzien, zo het in het toekomende eens veranderen mogt. Maar, myn Leezer! wanneer de treurige dagen komen, kon het mogelyk wel te laat zyn. Het kan immers ahyd zo niet blyven, de ondervindingen van alle tyden en van alle menfchen ftellen het buiten twyfel, dat het u ook niec altyd zal wél gaan. Het verandert zekerlyk. Stand , noch rykdom , noch waardigheden noch anders iets in de waereld zal u kunnen beveiligen tegen de wederwaardigheden deezes levens. Hoe minder ondervinding gy 'er van hebt, dies te dieper zal de indruk zyn, welken zy op u maaken, dies te meer zullen zy u uwe bedaardheid ontneemen, dies te meerder vrees en onrust zullen zy u veröorzaaken. De goede vvil en het medelyden van uwe vrienden, en de middelen, vvel- (*) Ps. XCIV: 19»  van den Godsdienst veroorzaakt, aog welke de menfchelyke wysheid aan de hand geeft, om u re behouden; zyn wel altyd dierbaar: maar in hoe veele gevallen is het één en het ander niet voldoende! Lieve Vriend! laat ons flechts gewoone gevallen ftellen! Gy zyt ziek, en zyt eén Huisvader, gy hebr vrouw en kinderen, gy zyt geen Christen, en vraagt u nu: welke uitzichten heb ik, wanneer ik zou fterven? Wat geeft my hoop en vry moedigheid, wanneer de verfchrikkingen des doods my overvallen ? Hoe zal het den mynen gaan na mynen dood ? Wie zal hen befchermen, leiden en zorg voor hen draagen, wanneer ik uit den tyd ben? Het zy, dat gy gegoed zyt, zyt gy daarön geruster ? Uwe nablyvende kunnen het hunne verliezen. Gy hebt vrienden; maar zy zyn menfchen, zy kunnen hunne geneegenheid jegens de uwen ver* anderen wanneer gy 'er niet meer zyt, zy kunnen ook fchielyk fterven, of by al hunnen goeden wil buiten ftaat zyn, om aan uwe familie te doen 't geen gy wenscht. Wat zal uw hart hierby ondervinden ? Indien gy niet onverfchillig jegens den Godsdienst, en een verachter van denzelven waart; o, dan zou de hoop u verkwikken: ik ben in Gods hand, zoudt gy zeggen. Sterf ik, dan ga ik toe eenen genadigen Vader in den hemel. Daar zal hy my met zyne genade verblyden. De mynen? —* Ja. ik bemin ze, ik zal hen niet zonder aandoening verhaten en hen reegenen. Maar God is by hen. Die is meer, dan Vader en Moeder. Ik heb hen geleerd, om hem te vreezen en op hem te vertrouwen. Hy zal gewisfelyk zorg voor hen draagen en ze befchermen , beeter , dan ik in ftaat ben te doen. —r Dus ben ik gerust; de wille des Heeren gefchiede! Zyn oor is voor hun gebed nooit toegeiloDren, zvn oog ziet alle hunne behoeften O vol-  2Q0 OVER OE NADEELEN WELKE DE VELÜCUTING volkomen, en zyne liefde is altyd ryk genoeg, om hen te zeegenen. Gy weent; de dood heeft u iemand van de uwen of van uwe vrienden genomen ; of gy zyt in gevaar , om iemand te verliezen. Het is een treurig verlies. Maar ik weet u met niets te troollen. Wanneer gy geen Christin zyt, kan ik u niet zeggen, of gy den overleedenen in een beeter leven zult weder zien. My overtuigt 'er myn geloof van; maar gy hebt deeze levendige hoop niet: gyihebt dezelve niet willen hebben, anderszins zou ik 'er met u veel van kunnen ipreeken, hoe gy hem, dien gy betreurt, in de eeuwige vreugde weder vinden, en dan altyd by hem blyven zult. Tydelyke rampen berooven u van het uwe, in welks bezitting gy uw geheel geluk hebt gezocht. Nu is het wech 1 Waarmede kan ik u gerust ftelien ? Het eenigfie was, wanneer ik u de verzeekering zou kunnen geeven, dat gy wederom tot eenen bloeijenden welftand zoudt komen. Maar wie kan dit doen? Wistgy, dat gy niet voor deeze goederen alleen leefde, en geleerd had, om uw grootfte geluk daarin te zoeken, dat gy u als een vriend van God en uwen Zaligmaaker gaarne aan alle zyne leidingen zoudt onderwerpen, en langs den waaren weg der godzaligheid ten hemel zoude wandelen: gy zoudt welhaast bedaaren en u gerust ftelien kunnen. Want dan zou het grootlte goed nog het uwe zyn , hetwelk niet kan verlooren worden. —— Wat zou een geneesmiddel zyn , hec welk alleen voor de gezonden nuttig was; waarvan echter' een ziek mensch, die hulp noodig heeft, geen gebruik kon maaken? Hetzelfde, 't welk een Godsdienst zyn zou, welke voor den mensch nier dan in goede dagen van nut zyn kon. Hoe aanbid» delyk is de wysheid en goedertierenheid, die ons in  VAN DEN GODSDIENST VEROORZAAKT. 211 in de leer van Jefus zulke krachtige vertrooliingen geeft in alle hu'sfelyke lyden , hoe genaamd, en welke ten allen tyde by alle perfóonen en in alle omftandigheden zo heerlyk kunnen gebeezigd worden! ——• Dit alleen maakt het geloof van een Christen voor hem zo oneindig dierbaar en waardig. Om alles in de waereld zou hy in de uuren van huisfelyke droefenisfen het geluk niet willen misfen, een Christen te zyn. Met een hartelyk medelyden denk ik aan u, myne Natuurgenooten l by welke ik 't in zo veele gelegenheden ontdekte, dat het Christendom weinig deel heeft aan uw hart. Ik zag u zorgloos leeven, zo lang als het u wél ging. Maar hoe wierd gy ter neêrgedaagen door angst, vrees en benaauwdheid, wanneer gy de rampen van het menfchelyk leven aan u-zeiven en aan de uwen moest ondervinden ! O hoe moedeloos waart gy dan! De troost van den Godsdienst had geenen invloed by u, want hy was voor uw hart eene vreemde zaak. Menfchen - hulp was te zwak, om d m last van uwe fchouderen afteligten, of u denzei ven draaglyker te maaken , en de God der hulp was u onbekend. Nu moest gy ondervinden en gewaar worden, welken troost in de uuren van huis.elyke lyden gy in den Godsdienst had verachr. Wy kunnen den Godsdienst befchouwen als ee middel, waardoor God ons huisfelyk leven geit' kig maakt, maar wy moeten ook de werkzar" beoefening van denzelven befchouwen als een er van dankbaarheid, het welk wy verpligt zyoaan__ onzen hemelfchen Vader voor zynen zegen.' ° zen huisfelyken (laat toetebrengen. Dris ^ ,, niets anders, dan Gode deeze offerand'te „ geren, wanneer wy den Godsdienst u'"et 0 f O 2 »» V -  212 OVER DE NADEELEN WVXKE DS VERaCiiTING „ verliezen.'' Het zou eene vruchtelooze, ydele verfchooning van myne ondankbaarheid zyn, wanneer ik zou zeggen: ik ben veel te gering, om den verheevenen God zyne goedertierenheid te vergelden. Hy is veel te verheeven, dan dat hy voor' het goede, het welk hy my en de mynen fchenkt, eene vergelding eifchen zou. Neen ! vergelden kan ik hem niet, dit erken ik in oocmoedigheid. Maar dit kan ik, en ik ben verpligt om het te doen, dat ik 't ten blyke, hoe zeer ik alle zyne goedertierenheid en zynen zegen over myn huis hoogacht, hem bemin, eerbiedig'en gehoorzaam ben. Myn Weldoener ziet op het hart, en heeft een welbehaagen zelfs aan de geringde offerande der dankbaarheid. Ik zou het by my •> zeiven nooit kunnen ontfcüuldigen, wanneer ik met de mynen Gode niet wilde dienen , dewyl hy my zo veel goeds doet. Elk geluk, het welk ik beleefde, elke goedheid, welke ik genoot, zou ik met vrees genieten en gelooven, dat 't my gegeeven was, om my myne ondankbaarheid indachtig te maaken. Ik zou eiken dag, dat het my wél ging, denken, dat het de laatfte was, dat God zou ophouden, om voor my te zorgen. Ik kan immers niet twyfelen, of myne godzaligheid Gode aangenaam is of niet. Want zyn woord vereekert my daarvan: wie hem vreest en recht doet, * is hem aangenaam. Wanneer ik hem als een gisten dien'naar de aanwyzing, welke myn Ver■V, zyn Zoon, my heeft gegeeven, met verforen op deezen mynen Heiland, dan ben ik ze*er'1- op den regten weg. Welaan, ik en myn *?uis 'Hen den Heere dienen! Ik kan hem daardoor w3 vergelden ; maar ik zal my ook niet jU^j^maaken aan zulk eene fchandelyke ondankbaarheid (for, hy myn huis zeegent, en ik hem ciaar-  VAN DEN GODSDIENST VEROORZAAKT. 213 daarentegen eerbied en gehoorzaamheid wyger'. Hy zeegent my, en ik zal trachten, om hem met een oprecht hart te eerbiedigen, gelyk als hy my in zyn woord daartoe opleidt. 'Er verloopt niet één dag, dat ik niet goeds van God ontvang'; en elk zyr>er gefchenken moet voor my eene nieuwe opwekking zyn , om myn huis te heiligen tot een plaats, waar zyne eer woont. Mogten toch deeze gedachten iets daartoe aanbrengen, om voor de verachting en onverfchilligheid omtrent den Godsdienst te waarfcbuuwen, en ooit het nadeel ten toon te ftelien, het welk het huisfelyk geluk daardoor lydt! Zyt gy zo verftandig, om van dezelven gebruik te maaken als eene aanleiding tot verdere overdenkingen over u en uwe huisfelyke omftandigheden: zy zullen u gewisfelyk tot veele nuttige befpiegelingen opleiden. Vraag u- zei ven: hoe heb ik tot dus verre met de mynen gek efd? Ben. ik een vriend of vei achter van den -Godsdienst geweest? Zyt gy het laatfte geweest, dan zult gy zekerlyk ook veel ondervonden hebben van de kwaade gevolgen, welke de verachting van Jen Godsdienst over het huisfelyk leven verfpreidt. Nog is het tyd; nog kunt gy met de uwen wederkecren. Verzuim toch niet, om van eiken goeden indruk gebruik te maaken, en Iaat de dierbaare oogen blikken niet vruchtelocs verloopen. — O 3 ELF-  2Ï4- NAARSTIGHEID IN DEN ARBEID ELFDE VERTOOG. NAARSTIGHEID IN DEN ARBEID EN WERKZAAMHEID. El oe gelukkig is de mensch, dien God krachten heelt gegeeven tot den arbeid ! Wanneer hy in het rond ziet, en ontdekt, hoe veele 'er van zyne broederen door ziektens , ouderdom of aanhoudende gebreken aan hun ligchaam onbekwaam zyn tot den arbeid; dan zal hy zyn geluk op den regten prys leeren Hellen. Hoe aangenaam is de belooning, welke werkzaamheid en naarfligheid verfchafitn, wanneer wy des avonds gezond ter ruste gaan, en de bewustheid roede op onze legerflede neemen: wy hebben deezen dag in ons beroep nuttig befteèd! — Met deeze gedachten behoorde gy u ook de rust op den avond zoet en aangenaam te maaken , wanneer gy als Huisvader of Huismoeder, als knecht of dienstmaagd , of anderszins onder andere omftandigheden medelid zyt van een huisfelyk gezelfchap. Want alle perfóonen, die in den huisfelyken ftaat leeven zyn verpligt tot den arbeid. Óm dit te begrypen behoeft men flechts het volgende in overweeging te neemen: Over 't algemeen bewyzen Gods bevél in zyn woord ,en zyn en 'sVerlosfcrs voorbeeld genoeg, dat elk  EN WERKZAAMHEID. 2»5 elk mensch een arbeidzaam en naarflïg leven leiden moet. Onze Haat en onze omftandigheden in de waereld moogen zyn, hoe zy willen, zy kunnen ons hieromtrent geen voorrecht geeven, en geenen vry» brief verleenen. God begeert; dat wy moeten arbeiden. Verval van krachten aan de ziel en het licghaam in den ouderdom, en ziektens zyn byna het eenige, het welk ons vergunt, om ons zonder zonde aan den arbeid te moogen onttrekken. Andere voorwendfels en ontlchuldigingen voldoen volftrekt niet. Men Ieeze flechts de voortreffelyke gelykenis Matth. XXV: 14—30, alwaar onze Verlosfer toont, hoe verfchillende God zyne gaven onder de menfchen verdeelt, en van hen begeert, dat zy dezelven zullen gebruiken, om daardoor zo veel nut te bewerken, als zy kunnen. Maar kan dit wel zonder werkzaamheid en naarftigbeid, zonder nuttige beezigheeden gefchieden? Met hoe veel ernst laat Paulus zich uit over de geenen, die in de gemeente te Thesfalonika een werkloos leven leidden, en niet arbeiden wilden! „ Toen wy by „ u waren, geboden wy u dit, zegt hy, dat, zo „ iemand niet wil arbeiden, die zal ook niet eeten. „ Waot wy hooren, dat iommige van u ongeree„ geld wandelen , en niet arbeiden ; maar zich ,, met alles bemoeyen. Maar dezulken gebieden „ wy, en vermaanen ze door onzen Heere Jefus „ Christus, dat zy met ftilheid arbeiden, en hun ., eigen brood eeten (*). —— Arbeidt, en werkt „ met de handen wat goeds (**). Dit , myn Christen! is een gebod van God, het welk zo algemeen, duidelyk en klaar is, dat het geen nadere • - • uit» (») 2 Thesf. III: 10-12. Êphef. IV: 28. O A  216 - NAARSTIGHEID IN DEN ARBEID uitlegging noodig heeft. Hy begeert, dat gy moet arbeiden. Deezen zynen wil in uwen ftand op de gemoedelykfte wyze vervullen is hem een even zo aangenaame diensc, als wanneer gy onmiddelyke pligten van den Godsdienst vervult: want hy beeft u het eerfte even zo uitdrukkelyk bevoolen, a's het Jaatfte, Hy-zelf, de Heere licht u met zyn Foorbeeld voor: Oröphoudelyk is hy werkzaam omtrent de regeering en onderhouding der waereld, omtrent de befcherming en bezorging van zo veele miliiöenen fchepfelen. Hy flaapc noch fluimert niet, maar is altyd werkzaam. En gy, o Mensch.' dienaar zyn evenbeeld gemaakt, en met zo veele heerlyke vermogens van uwen Schepper begunftigd zyt, zoudt deeze vermogens niet willen gebruiken, gy zoudt het voorbeeld van God niet volgen , en goeds uitwerken willen door uwe naarfïigheid zo veel als gy kunt? — Denk 'er aan, dat Jefus Christus ook hieromtrent den wil van zynen Vader gedaan , en gelyk als hy , goeds gewrocht heeft. Zyn geheel leven was immers werkzaamheid en arbeid. Wy leezen nergens in zyne gefchiedenis, dat hy eenigen tyd in eene eigenlyke werkloosheid heeft doorgebragt. Hy reisde van de ééne plaats naar de andere , en was byna altyd omringd van menfchen. f\'u genas by hunne zieken, dan troostte hy de treurigen, dan onderwees hy het volk, dan verrichtte hy voor hunne oogen zyne groote wonderen, dan wederlei hy de lasteringen van zyne vyanden, dan belirafte hy de ondeugd en prees de deugd aan. Zelfs dan, wanneer hy met zyne leerlingen alleen was, was hy niet lee« dig, maar onderwees hen byzonder. Zocht hy ook de eenzaamheid, gelyk wy een en andermaal by de Evangelisten vinden; dan gefchiedde zulks geens»  EN WERKZAAMHEID. at? geenszins, om geheel en al zonder beezigheid te zyn, maar om zich in 't geheim met God te onderhouden , en zich voortebereiden tot de volbrenging van zyn groot werk, om de waereld met God te verzoenen. Aldus heeft uw Verlosfèr geleefd, wiens'voctftappen gy moet naarvolgen: zo heeft hy zyn le^en, zyne krachten, zynen tyd in de waereld ten goede belteed, en is altyd werkzaam en naarftig geweest, Gy ziet, wat gevolg gy voor u uit zyn voorbeeld moet afleiden. En ,, ons geheel leven in den huisfelyken ftaat „ verpligt..ons byzonder tot den arbeid." De huisfelyke ftaat zal de burgerlyke welvaart der menfchen bevorderen. Hy zal een middel zyn, om ons de noodwendigheden des levens, en, zo het zyn kan, ook'andere behoeften en gemak van hetzelve te verfchaffen. Tot dat einde leeven wy by eikanderen, en verëenigen ons tot kleine huisgezinnen. Dit is mede eene hoofd - bedoeling van het huisfelyk gezelfchap , ai is zy het niet alleen. Wy willen ons met verëenigde krachten voeden , kleeden , elkaideren onderfteunen en byftaan : hoe kan dit zonder eene gereegelde werkzaamheid cn naarftigheid gefchieden? Elk lid van het huisfelyk gezelfchap moet zyn vaste taak hebben in dc huisfelyke beezigheden. Zodra het zoude verzuimen, om dezelve behoorlyk waarteneemen , zou het zichzelven benadeelen , zyn tydelyk geluk verhinderen , en oc-k voor de overige perfóonen in het huis meer lastig , dan nuttig worden. Hoe veel nadeel kan een Huisvader over zyn huisgezin brengen, die zich aan de-traagheid en ledigheid overgeeft-! Hoe veel kan een huishouding niet lyden, door de trouwlooze luiheid van enkele bedienden 1 Dus maakt de hoedanigheid, de'fclükking O 5 en  2i8 NAARSTIGHEID IN DEN ARBEID en de bedoeling van het huisfelyk leven u den ar« beid tot eenen pligt. , Wanneer de huisfelyke ftand ophoudt een „ ftand te zyn, waaiïn naarftigheid en werkzaam„ heid heerfchen, dan zal dezelve zeer fchadelyk „ worden voor den Staat." De bloei van elk land hangt immers daarvan af, dat het veele gelukkige huisgezinnen heeft. Hoe grooter het ge. tal is van ongelukkige huisgezinnen , dies te ongelukkiger is het land. Zullen nu zodanige huishoudingen niet zekerlyk ongelukkig worden , waaiïn men niet tracht, om door naarftigheid zyn onderhoud te verwerven , of, wanneer het reeds vermogen heeft, om hetzelve door naarftigheid en gereegeldheid te onderhouden ? Hoe gemakkelyk kan uw vermogen verkwist worden, hoe ligtelyk kunt gy meer borgen, dan gy in ftaat zyt om te betaalen ! Behelp u liever met hec weiniger, het welk uwe naarftigheid u verwerft, dan dat gy van anderen leent, om niet minder te willen weezen, dan deeze en geene. Geleend geld wordt ligtelyk uitgegeeven by veele menfchen , omdat zy niet weeten, hoe moeijelyk het is geweest om te verwerven. Wat lydc uw vaderland, wanneer gy in plaats van uw brood te verdienen , van het vermogen van uwen evenmensen leeft ! Gy zult op die wyze nooit een goed nuttig burger worden ; en berooft daarënboven anderen ook nog van het hunne. Wanneer men het buitenfpoorige in de levenswyze van onze tyden, de weelde, de verwyfdheid en het gemak der menfchen befchouwc , en daarmede den innerlyken toeftand van de meeste huisgezinnen vergelykt, dan moet men treurig worden. Hoe zeer neemt de armoede toe, hoe verminderen de gegoedde ingezeete- nen  EN WERKZAAMHEID. 21^ nen van hec land ! En wac is hiervan de hoofdoorzaak ? Wy geeven meer uk , dan wy in onze omftandigheden moesten doen , en verlaatcn daarby de voetftappën van onze voorvaderen. Deeze leiden by hunne beezigheden toe op gereegeldheid en onvermoeide naarftigheid. Wy daarentegen zoeken werkeloosheid , gemak en een aangenaam leven. Uit dien hoofde is het thans niet gemakkelyker: ja mogelyk om verfcheidene redenen nog veel moeijelyker, om zich met een huisgezin op eene eerlyke wyzé te onderhouden, dan eertyds. Zo doende kan en moet zekerlyk de huisfelyke ftand voorhet land fchadelyk worden, wanneer deszelfs bedoeling zo ten eenemaal uit het oog wordt verlooren, en men, om zo te fpreeken, met yver daarop toelegt, om zich-zelven nevens anderen aan den grond te helpen. Wilt gy dan u-zeiven en uw huisgezin niet openbaar benadeelen, begeert gy, dat het u en de uwen zal wélgaan, wees dan arbeidzaam; befteed uwen tyd en uwe krachten aan de nuttige beezigheden van uw beroep, en kwyt u getrouwelyk van deezen pligt, al ware 't ook, dat uw arbeid met zeer veele lastigheden zou gepaard gaan. Doe niet, gelyk de akyd beezige lediggargars, die zich wel mee veele zaaken bemoeijen, maar niet, dan met zodanigen, welke voor hen nuttdoos en van weinig belang zyn ; die zich gaarne b:ezig houden met dingen , waartoe zy geen beroep, geene krachten en waarvan zy geene kundigheid hebben, om eenen fchyn te hebben, aböf zy werkzaam waren, en om zich los te maaken van hun eigenlyk beroep.- Maar van den pligt, om uwe beroeps-beezigheden met alle trouw en met eenen onvermoeiden y ver waarreneemen, kan eene andere beezigheid  S20 NAARST IGtiEID IN DEN ARBEID heid u nooit los maaken: want zodra gy deeze uic het oog verliest zyt gy een onnut lid van de menichelyke maatfchappy en een ligtvaardig, ge weetenloos mensch. Lieve Vriend! onze rykdom fpreekt ons niet vry van onzen pligt, om werkzaam te zyn, en even zo weinig kan onze ftand ons het recht geeven, om het leven in ledigheid te verfpillen. Bezitten wy veele tydelyke goederen, dan kan ons dat wel veel gemak verfchaffen, en ons vergunnen, om veele nederige beezigheden door anderen te laaten verrichten; maar volgt daaruit wel, dat wy in 't geheel geen beroep hebben tot den arbeid ? Zelfs is de bezorging en fchikking van onze tydelyke aangelegenheden immers zeer meenigvuldig by veele tydelyke goederen ; en is dus op zich zeiven reeds een gedeelte van onze beezigheden. Wy zyn immers ook niet alleen daarom in de waereld, opdat wy onze inkomften zullen verteeren. Hoe meer wy hebben, dies te meer zal 'er ook eerlang van ons geëischt worden. Een mensch, die zondereenen nuttigen arbeid van zyne goederen leeft, is in de waereld hetzelfde, hec welk een vruchtboom is in een goed land, die wel bladen, maar nooit vruchten geeft. — Een ander denkt: ik zou naar myne krachten en vermogens wel nuttig vooi de waereld kunnen zyn, indien myn ftand het toeliet, om te arbeiden. Wanneer gy denkt, dat gy u daardoor verlaagt, myn Vriend! dan heb ik u niets meer te zeggen, dan dat ik u op het voorbeeld van God doe zien. Hy is oneindig verheeven boven alles, en zyn geheel wezen is altyd weikzaam, om zyne fchepfelen gelukkig te maaken, en zyneheerlykheid daardoor te openbaaren. Verbeeld gy u dan meer te zyn, dan hy? Oordeelt gy, dat arbeid en naar- ftig-  EN WERKZAAMHEID. 2 !2t ftigheid voor u verneederende is, daar evenwel uw Schepper en Onderhouder onüphoudelyk werkzaam is, en nooit rust? Of meent gy fomtyds, dat de ver.'irooijingen van de gezelfchappen-, van den zwier, van de vermaaken u geenen tyd overlaaten tot den arbeid: dan wenschte ik wel te hooren, niet welke waarfchynelykheid gy my zoudt kunnen overtuigen, dat de vermaaken en andere tot eene gewoonte gewordene dwansheden van uwen (land, waartoe misfchien ook eene aan uwen ftand voegende ledigheid mede behoort, pligtelyker en gewigtiger zouden zyn, dan door eene nuttige werkzaamheid de uwen en de waereld te dienen, en het voorbeeld van God naartevoigen. O, overleg hec eens, myn Waarde! hoe zeer de voornaame ledigheid den tyd verniek, de krachten verteert, en hec hare bederft! Moet gy 'er u niet over fchaamen voor God en uw geweeten? Schaamt gy u, om te arbeiden, dan fchaamt gy u ook, om iers goeds te verrichten, uw ftand mag zyn, welke hy wil. Nog eene gedachte, welke eene gewoone verfchooning van zekér flach van menfchen is: ik heb geene krachten genoeg tot den arbeid; ik word 'er alte veel door ""vermoeid, en myne gezondheid wordt 'er door verzwakt. Ik ftemm' gaarne toe, dat onze arbeid niet boven onze krachten moet gaan, en dat een alte zwaare en alte aanhoudende arbeid voor ons leven en onze gezondheid kunnen Ichadelyk worden, Maar dit geval is indedaad op zich-zelven zeer zeldzaam; en wanneer wy zien, dat leven en gezondheid door den alte zwaaren arbeid gevaar loopen, dan is het een pligt, welken wy aan ons-zeiven verfchuldigd zyn, dat wy onze naarftigheid maaiigen; maar geenszins ons aan eene traage ledigheid overgeeven. De laatfte is al-  222 NAARSTIGHEID IN DEN ARBFID altyd zondelyk, en nogthans wil men het fomtyds door meenigvuldige voorwendfelen ontfchuldigen. Elk mensch heeft , althans tot veele ioorten van nuttige beezigheden krachten genoeg, welke zelfs door naarftigheid en oefening vermeerderd en verfterkt worden. Het kan niet anders zyn, dan dat elke ernftige beezigheid een mensch, die alieenlyk eenen tydlang heeft geleefd, om zich te voeden, te rusten en vermaak te genieten, alte fterk aantast en vermoeit, omdat hy 'er zich in 't geheel niet aan gewend heeft. Immers 'er zyn menfchen, die zich by maatige jaaren en een gezond ligchaam zodanig aan de rust kunnen gewennen , dat een korte weg, en eene andere kleine beweeging hen reeds zeer moeijelyk valt. Deerniswaardige menfchen ! Wacht u voorai , myn Vriendl om hun getal tc vermeerderen. De vrek verbergt zyn goud achter tien floten , en durft zich by zyne groote fchatten nooit verzaadigen. Misbruikt de luiaard niet veele fchatten , welke nog dierbaarer zyn, nog veel erger? Hy laat zyne krachten rusten, zonder dezelven tot den arbeid te gebruiken , en door naarftigheid te onderhouden en te vermeerderen, omdat hy vreest, dat hy dezelven zou verliezen. — Wie is hier grooter dwaas, de vrek of de luiaard? Wie handelt het meest onveranwoordelyk, de laatfte of de eerfte? Wy zyn tot den arbeid gefchaapen, en ons ligchaam is zodanig gefchikt, dat een wélgereegeld , werkzaam leven onze gezondheid onderhoudt, en onze ftgchaams ■ krachten en ziels-verraogens fterk en duurzaam maakt. Men behoeft hier flechts naar de dagelykfche ondervinding te oordeelen. Zyn niet, over 't algemeen befchouwd, die menfchen, die van hunne jeugd af het werkzaamfte leven geleid hebben, de gezond- ften  EN WERKZAAMHEID. 223 ften en leeven zy niet het langst ? Ontdekt men niet by de geenen, die de werkloosheid tot een foort van beroep voor zich maaken, dat de meesten van hen zwak en ongezond zyn, dat de meesten vóór den tyd grysairds worden ? Van welke zyde ik dan ook de zaak mag befchouwen, ik vind altyd, dat ik daarom leef, dat ik daaróm in de omftandigheid ben, waarin God my heeft gefteld, opdat ik arbeiden, en met myne handen iets goeds werken zal. Ik mag my befchouwen als mensch, als burger van eenen Staat, als lid van een huisfelyk gezelfchap, alles zegt my: arbeiden is uw pligt! Hóe gelukkig ben ik! Ik kan en moet myne krachten tot het goede belleeden! Hoe aangenaam verloopt myn leven, wanneer ik hetzelve onder arbeid en werkzaamheid doorbreng! Met hoe veel genoegen kan ik op eiken doorgeleefden dag terug zien, wanneer de bewustheid, dat ik denzelven tot nutte beezigheden heb bedeed, my des avonds tot myne rust verzelt! Welk eene aangenaame herdenking zal her voor my zyn, wanneer ik eens oud word, wanneer ik ondervind, dat myne krachten verminderen , en my gedeeltelyk geheel en al verlaaten, en my dan vraag: waar zyn Ze ? Waartoe heb ik ze hefteed ? En wanneer dan de herdenking aan den verloopen tyd my zegt: gy hebt ze gebruikt in uw beroep, in uwe huisfelyke beezigheden , ten dienst van God en van uwen evenmensch, dat is, daartoe, waartoe zy u verleend waren ! Zal fpys en drank my niet dubbel aangenaam zyn, wanneer ik dezelven befchouwen kan als eene vrucht van myne naarftigheid ? Zullen de geneugten, uicfpanningen en rust na den pligtelyken arbeid my niet duizend maal meer verkwikken en aangenaam zyn, dan wanneer ik een leeg. loo-  S24 NAARSTIGHEID IN DEN ARBEID looper was ? — Ja, ik zal het doen! Ik zal arbeiden , oti dit groot geluk te genieten ! —- Gy zyt gelukkig, myn Vriend! die dit befluit neemt! Gy hebt onze geheele toejuiching; gy hebt de toejuiching van alle verfhndigen onder uwe broederen, de toejuiching van uw geweeten en van dien God, die u tot den arbeid heeft gefchaapen. Blyf ftandvastig by uw voorneemen. Laat ons nu met eikanderen raadpleegen, hoe gy hetzelve op de beste wyze kunt ter uitvoer brengen. Vooreerst: vermaaken en uitfpanningen, zo lang dezelven binnen de perken blyven, dienen daartoe, om onze uitgeputte Iigchaams-krachten en zielsvermogens wederom te herfiellen-, maar de arbeid verëbcht gebruik en infpanning van dezelven By gevolg; „ Verricht alle uwe beezigheden met yver en infpanning van uwe krachten." Zo gy by uwe vermaaken uwe krachten zoudt opofferen, en dezelven by uwe ernftige beezigheden wedeiö.n herHellen Willen: dan zoudt gy in beide gevallen eenen verkeerden weg inflaan. Een mensch , die met ernst en yver werkt, kan zeer veel verrichten, het welk een traage arbeider voor onmogelyk zou houden. Eene behoorlyke infpanning van onze krachten behoort mede tot de middelen, welke men in de waereld moet beezigen, om tyd tot andere beezigheden uittewinnen. Want hy, die met infpanning van zyne krachten werkt, zal van tyd tot tyd meerder hebbelykheid in zyne beezigheden ontvangen, en veel binnen eenen veel korteren tyd en beeter kunnen verrichten, dan etn ander, die zynen arbeid met lusteloosheid en floidigheid verricht. Deeze zal zyn werk zeer langkzaam voltooijen , en juist daardoor, in den tyd , dat by ééne zaak verricht, veele anderen moeten' verzuimen,  BW WERKZAAMHEID^ . Het is over 4t algemeen waar: niet elke arbeid verëischt juist, dit wy alle onze krachten daaraan te kost leggen. De maat van de menfchelyke krachten is ook zeer verfchilP len-  flat) NAARSTIGHEID IN DEN AREEID lende. De één gebruikt tot eene zaak zyne krachten niet half, waaraan een ander alle zyne vermogens moet befteeden. En wy moeten hieromtrent de wyze fchikking van God in de natuur volgen, welke hy zodanig heeft gereegeld, dat zy aan elke van haare byzondere werkingen alieenlyk die maat van kracht befleedt, welke noodig was, om dezelve voorttehrengen. Alle leevende fchepfelen hebben ook flechts zo veele krachten ontvangen, als zy naar de fchikking en de bedoeling van God noodig hebben. Hieruit kunnen wy zien , hoe veele krachten wy moeten aanwenden: naamelyk tot elke beezigheid zo veel, als noodig is, om dezelve op de beste en volmaaktfte wyze te verrichten. Laat dit dan ook uw rigtfnoer zyn, myn Vriend! Het leidt u tevens op tot een verfhndig overleg van de hoedanigheid en de waardy van uwen arbeid, en beveiligt u tegen de oraangenaame ondervinding, welke gy buitendien veeltyds zoudt hebben, dat gy te veele krachten aan kleine beezigheden zonder noodzaakelykheid opgeofferd en te weinig tot gewigtiger dingen befteed hebt. De tweede goede raad, welken ik u geeven kan, beftaat daarin: „gy moet met lust en vermaakwer„ ken." Wat gy ook doet, gy moogt het voor u-zei ven of voor anderen doen, wacht u voor lusteloosheid en tegenzin in uwe beezigheden (*), welke tot uw beroep behooren. Gy moogt Heer of knecht zyn, evenwel hoop' ik, dar gy wenscht, om u uw leven zo aangenaam te maaken als mogelyk is. Gy kunt 'er veel toe doen, wanneer gy gaar-. (*) In het zesde vertooo is hierover reeds veel aangeftipt,  EN WERKZAAMHEID. 0,1? gaarne werkt. Wees altyd indachtig , welk een heilige pligt het is, om uw beroep gecrouwelyk waarteneemen; dat gy ook daardoor God op eene hem welbehaaglyke wyze gehoorzaamheid bewyst, God, dien gy nooit met dwang of tegenzin moet gehoorzaameu. Hoe zeer zal niet elk uwer Christelyke broederen u hoogachten en beminnen, die u als eenen getrouwen en ge willigen arbeider leert kennen! O dat gy, die anderen dient, zulks toch wel mogt hehartigen! Wanneer gy denkt dat uw leven lastig en bezwaarlyk is, dan ligt de oorzaak mogelyk alleen daarin , dat het u ontbreekt aan deeze blyde en gelukkige gezindheid. Misfchien, myn Vriend ! zyn uwe beezigheden wel niet zo lastig en onangenaam, als gy u dezelven maakt: want door tegenzin wordt de kleinfte last voor u zeer zwaar. Gemeenlyk heeft dit by u alsdan plaats, wauneer gy de gedachte koestert: ik dien' anderen, het voordeel van mynen arbeid is niet voor my; maar voor de geenen, die ik dien. Vergeet evenwel ook niet, dat gy ook voor u-zeiven werkt. Gy dient anderen: verwerft gy dan niet juist daardoor uw brood en uw onderhoud ? Werkt gy dan niet ook tevens voor u-zelven? Ontvangt gy niet uw loon ook daarvoor, dat gy gewillig in uwe beezigheden zyn zult ? Buiten dit is het onmogelyk, "dat gy het uwe met eene behoorlyke trouw en naauwgezetheid van gevveeten doet, en niet dikwerf door achteloosheid, tegenzin en verzuim de geenen benadeelt, die gy dienu De gedachte: God heeft een welbehaagen aan eene gewillige naarftigheid, verfterke u dan en geeveublymoedigheid. in uwen pligt ! Wacht niet tot dat 'er lust tot den arbeid by u ontftaat; maar verwek en onderhoud denzelven by u tot alle uwe beezigheden P a do»r  228 NAARSTIGHEID IN DEN ARBEID door deeze overdenkingen. Geloof my, dat gy ook by beezigheden,waartoe u ook geen zichtbaar voordeel en geen onmiddelyk loon aanzet, gelyk zekerlyk elk beroep met zich brengt, blymoedigheid en yver by u kunt verwekken. God ziet 't , God weet 't, God wil 't, het is myn beroep, en dit is voor my genoeg by eiken arbeid , om my denzelven gewigtig te maaken en te veraingenaamen. Zo dra als dit plaats heeft, is dezelve ook voor my nuttig. Betreft dezelve nu nog myne onmiddelyke aangeleegenhedén, myne eigene huishouding, de welvaart van myne familie : o waarom zou ik denzelven dan niet gaarne verrichten ! zie ik ook wel één dier , het welk met traagheid en lusteloosheid zyn voedfel, zyne veiligheid, de behoudenis van zyn kroost zoekt ? Deeze heeft God de zichtbaare gewilligheid als een drift ingeplant, en my in plaats- van dezelve de overtuiging van mynen pligt, en zyn welbehaagen aan eene ge« willige naarftigheid gegeeven: zou dit minder by my uitwerken, dan de drift by de dieren ? Zouden deeze my overtreffen ? Dat zy eeuwig verre van my? ,, Wacht u voor de altyd beezige ledigheid 1" Dit is onze derde les. Wie tot deezen misflag vervalt is voor zich-zelven en voor anderen niet alleen onnut , maar zelfs fchadelyk. Wanneer gy een mensch ontmoet, die veel fpreekt van.arbeid, en evenwel geene bepaalde levenswyze heeft; of die zich altyd bemoeit met kleinigheden; of die niet doet 'c geen tot zyn beroep behoort, maar het grootfte gedeelte van zynen tyd aan vreemde dingen verfpik: geloof dan, dat gy eenen altyd beezigen lor  EN WERKZAAMHEID^ ledigganger voor u hebt. De keuze van eene bepaalde levenswyze blyft altyd een pligt, fchoon niet allen , die dezelve niet hebben , hun leven met beuzelingen doorbrengen. Want het valt niet meeijelyk te begrypen, dat iemand, die niet door een bepaald beroep zyne beezigheden voor zich heeft, vooral wanneer hy niet arm is, zich ligtelyk laat verleiden, om zynen tyd met meenigvuldige kleinigheden doortebrengen, en daarby eene vertooning te maaken van een altyd beezig leven; men moet echer niet denken, dat dit alleen van menfchen gefchiedc, die geen vast beroep hebben. Neen! hoe veele zyn 'er, die eene vaste levenswyze hebben en voor welke de beezigheden van dezelve toch het gewigtigfte behoorden te zyn, maar die deeze beezigheden verzuimen, terwyl zy hunnen tyd befteeden aan veele dingen, welké^l ■ thans voor hen van geen belang zyn, en welke zy verrichten met eenen yver , waarover men zich moet verwonderen, welken men echter niet pryzen kan. Eene Huismoeder, by voorbeeld , moet haare huishouding waarneemen, en voor haar huisgezin zorgen ; dit is voor haar het gewigtiglte, want het is haar beroep. Maar zy handelt zodanig, alsöf dit voor haar een gering bywerk was. Daarëntegen haare kleeding genoegzaam alle weeken naar de mode te veranderen, voor haar tooifel zorg te draagen, haare gezelfchappen te fchikken, haare vermaakelykheden te verkiezen , vernuftige fchriften te leezen, en dan met het geleezene in gezelfchappen te fchitteren, dit houdc haare geheele ziel beezig, dit neemt byna al haaren tyd wech. Hoe geweecenloos, hoe onredelyk is dit ? J i wy kunnen en moeien nog eenen ftap verder gaan. Hec P 3 is  S30 NAARSTIGHEID iN DEN ARBEID is nog niet gezegd, myn Vriend! dat gy niet een altyd beezige ledigganger zyt, wanneer gy u bemoeit met zulke dingen, welke op zich-zelven wel van belang zyn, maar niet tot uw beroep behooren. Wat is gewigtiger voor elk Christen, dan zich met de heilige Schrift beezig te houden ? En evenwel kan dit zelfs dwaasheid worden. Wanneer gy by eene burgerlyke kostwinning, als koopman \ als ambachtsman, als konftenaar, als landman, tot de dwaaze gedachten zoudt vervallen, om een uitlegger van de heilige Schrift te worden, en voornaamelyk de profeetifche Schriften zoudt bepeinzen, het welk ik u over 'c algemeen zeer ernftig afraad', en daarby uwe beroeps-beezigheden zoudt willen verwaarloozen : dit zou voor u een zeer beezige ledigheid zyn. Wanneer gy u bemoeit met vreemde aangelegenheden, uwen tyd zonder beroep en noodzaakelykheid befteedt, om de pleidoojen en verfchillen van anderen uittemaaken, aan veelen uwen goeden raad en dienften aanbiedt en opdringt, nieuwigheden vergadert en verder uitbreidt, boeken leest, en 'er vrouw en kinderen over verzuimt, dan zyt gy by alle ontfchuldigingen, welke gy inbrengt, altyd een beezige ledigganger. Dit alles zyn, om 'er öp de heuschfte wyze van te oordeelen, dwaasheden , welke u zo veel dierbaaren tyd kosten, welke uwe oplettenheid aftrekken van uwe gewigtiger' beezigheden, en de neiging tot dezelven verminderen. Wacht 'er u voor ; hec bezwaart uw geweeten , en berokkent u meenig nadeel, waarvan het kwaade voorbeeld, het welk gy de uwen en anderen geeft, geen van de minften is. ■ Alle beezigheden verëifchen in haaren aart eene aanhoudende naarftigheid, tot dat wy dezelven vol- bragt  en werkzaamheid; 231 bragt hebben , en veele moeten byna dagelyksch herhaald worden. Zyn ze noodzaakelyk en nuttig, laat ons dan zorg draagen, dac wy 'er geen verdriet in verkrygen: want daaruit ontftaat dikwerf eene „ neiging tot ongeftadigheid en wispeltuu„ righeid", waarvoor gy u ten vierde zorgvuldig, lyk moet wachten. Niemand is minder bekwaam tot eene nuttige werkzaamheid, dan een verander, lyk mensch. Hy heeft naauwlyks eene zaak begonnen , óf hy (lapt 'er al wederom van af, en laat dezelve óf onvoltooid liggen, of hy brengt dezelve met zo veel haast, tegenzin en achteloosheid tot ftand, dac hy zich - zeiven en anderen het grootfte nadeel doet. Het gebeurt niet zelden, dat zulke menfchen hunne aangeleegenheden met zulk eenen yver beginnen, dac het byna onbegrypelyk is, hoe dezelve zo fchielyk verflaauwen kan. Zyn zy ook beezig met eenen gewigtigen en noodzaakelyken arbeid , eene geringe zaak van weinig aanbelang behoeft 'er flechts optekomen, of een in den weg liggende hinderpaal hun gelegenheid geeven : zy zullen welhaast de handen aftrekken, en met veelen fchynbaaren yver het nieuwe beginnen, zonder het oude voltooid te hebben. Dit is een blyk van eene veranderlyke en fchadelyke gemoedsgefteldheid, welke eiken indruk der hartstogten volgc, ernftige beezigheden als een kinderfpel behandelc, en niet mee verftand maar naar onberaadene invallende gedachten te werk gaat. —— Wy moeten ons immers over 't algemeen wachten, om by alles alleen een zinlyk vermaak te zoeken. Maar doet een wispelcuurig mensch zulks niet openbaar? Naar maate zyne verbeeldingskracht mee hem fpeelc, fpeelt hy ook met dingen, waaróp juist zyne geneegenheid V 4 ver-  23^ NAARSTIGHEID IN DEN ARBEID vervak; onbekommerd, of het ernftige beezigheder^ zyn of niet. Verftandige Heeren en Vrouwen zullen het wel niet aan hunne bedienden goed keuren, wanneer die ten hunnen nadeele zodan'g ?ouden Willen handelen; zo dat zy hier eenen arbeid laaten liggen, en daar eenen nieuwen beginnen; dat zy niet zouden willen doen 't geen tyd, omftandigheden en piigt hun voonchryven, maar dac geene, 't welk hen juist in de harsfenen komt, en het gemakkelykfte is. Men zou de wanorde, en het daaruit voor de huishouding ontftaande nadeel te rechc gewigtig genoeg oordeelen, om zulks met ernst te beletten. Wanneer nu Heeren en Vrouwen zeiven in hun beroep wispeltuurig en veranderlyk zyn, dan moet dit noodzaakelyk nog veel fchadelyker zyn. Gemeenlyk is de wispeltuurigheid een gebrek van den jsugdelyken ouderdom , en men kan dezelve aan deezen het gemakkelykst over 't hoofd zien^ maar zy moet ook met de kindfche jaaren eindigen. Menfchen, die dezelve in eenen meer gevorderden leeftyd niet afleggen, hebben meestal zulke opvoer ders gehad, die hen in dit opzicht hebben verwaarloosd. Meenig anderszins goed mensch kan uic dien hoofde veeltyds in de waereld nergens toe komen, omdat hy dit gebrek der kindschheid nooic geheel aflegt. Lieve Ouders! neemt dit aan als eene welmeenende les. Gewent uwe kinderen vooral van de jeugd af meer en meer aan eene aanhoudende naarftigheid en tot ftandvastigheid in alle ernftige beezigheden, zo zy'eerlang nuttige menfchen en leden van het huisfelyk gezelfchap zullen wordenZy is eene van de noodzaakelykfte eigenfchappen, welke zy moeten hebben, wanneer zy f ene kpnst pf weetenfcbap leeren * en wel zodanig iee.»  EN WERKZAAMHEID» *33 leeren zullen, dat zy eerlang daardoor zich-zelven en de hunnen kost en onderhoud zullen verfchaffen ; eene van de noodzaakelykife eigenfchappen, wanneer zy anderen dienen en zich bemind maaken en nuttig worden zullen; eene van de noodzaakelykfte eigenfchappen, wanneer men zich-zelven niec meenig onnoodig en misnoegd uur wil maaken. Een wispeltuurig mensch kan de aangenaame en beloonende geneugte, welke daaruit ontftaat, wanneer men eene zaak door aanhoudende naarftigheid tot ftand gebragt heeft, niet genieten. Maar zo dikwerf als hy een werk onvoltooid laat, en tot een ander overgaat, zal een geheim misnoegen hem vervolgen en beftraffen, hoe zeer hy het ook tracht te onderdrukken. Hy zal wel moeite doen, om altyd een voorwendfel te vinden; hy zal wel in plaats dat hy zyn gebrek voor zich-zelven bekent, deeze en geene oorzaaken verdichten : maar een dikwerf fchielyk ontftaand misnoegen, het welk wy aan hem ontdekken, bewyst duidelyk genoeg, dat zyne kwaade gewoonte hem veeltyds pynigc. Een bedaard mensch moet niet alleen in zyne ernftige onderneemingen, maar ook zelfs reeds in zyne vermaaken een foort van ftandvastigheid toonen. Hy verkiest dezelven niet zonder overleg, hy geniet ze met verftand en maatigheid, en zy kunnen dus ook voor hem niet zo fchielyk wederom onverfchillig worden. Men kan hier op eene wettige wyze van iemands daaden zyne gezindheid opmaaken. Ziet gy iemand, die duizend beezigheden begint, maar flechts weinige voltooit , die fpoedig een befluk neemt, maar zyne beflnken even zo fchielyk wederom verandert, die zyne huishouding naar invallende gedachten regeert, altyd zo vol is van ontwerpen, P 5 dat  534 NAARSTIGHEID IN DEN ARBEID dat hy het één over het ander vergeet: dan zult gy hierük gerust kunnen opmaaken, dat hy zyne beloften even zo fchielyk vergeeten, zyne gezindheden jegens u even zo fpoedig veranderen, en van zyne denkwyze even zo ligt aftrappen kan. Gy zoudt onvoorzichtig handelen, wanneer gy in eene gewigtigtige zark op hem zoudt willen vertrouwen. Hy zal zich hjden voor uwen yverigen vriend verklaaren, en morgen zult gy reeds ontdekken, dat gy hem onverfchillig zyt; heden zal hy beginnen zynen akker te bouwen, of zyn ambacht waarneemen , en morgen zal hy reeds wederom op iets anders denken; heden zal 't hem in de gedichten komen, om zindelykheid en gereegeliheid in zyn huis intevoeren, en over eenen korten tyd zal de voorige wanorde volkomen wederom by hem heerfchen; heden zal hy beginnen, om zyne kinderen zelf optevoeden, en binnen weinige dagen de geheele zaak wederom vergeeten hebben; heden zal hy een ampt aanneemen , of eene andere levenswyze verkiezen, waarby hy achtingen een behoorlyk onderhoud zou vinden, maar hoe lang zal hst duuren, of hy verricht zyne beezigheden met verdriet , of hy laat ze in 't geheel liggen, om iecs nieuws optezoeken, zonder zich daardoor te laaten wederhouden , dat hy zyne welvaart vermindert , zich en de zynen mogelyk zeiven van het onderhoud berooft, zich by anderen gehaat of belagchelyk maakt, en zich beftraffingen van zyne Overheid op den hals haalt, welke hy maar alte wel heeft verdiend. -— Aldus handelt een veranderlyk mensch ten nadeele van zich-zelven en van anderen. Ten vyfde: alle onze verrichtingen zyn niet even ge.  EN WERKZAAMHElDi 235 gewigtig en nuttig. ,, Wy moeten altyd weeten „ te onderfcheiden, wat noodzaakelyk , minder „ noodzaakelyk, en allernoodzaakelykst is, en ons „ daarnaar fchikken; wy moeten de noodzaakely„ ker' beezigheden niet om de minder noodzaa„ kelyken verzuimen, en den allernoodzaakelykften „ arbeid nooit uitftellen." Deeze les behoort eigenlyk onder de wetten der gereegeldheid, dus zullen wy 'er in het volgend vertoog meer van fpreeken. Wy maaken 'er hier alieenlyk gewag van , als een voorfchrift tot eene nuttige naarftigheid. En de konst, om het noodzaakelyke van het minder noodzaakelyke te onderfcheiden , is niet altyd zo gèmakkelyk, als wy 't ons wel verbeelden. Hy die verftrooijing en verandering bemint, die zo gaarne naar zyne invallende gedachten handelt, zal moeite hebben, zich te gewennen, om te handelen naar een voorfchrift, tegen het welk hy wel niets weet intebrengen, welke hy zelfs pryst, maar dezelve nogthans ontduikt door zodanige verklaaringen, waarby hy, zonder daarnaar te hebben gehandeld; zich overreedt, dat hy hetzelve gevolgd is. Wat baat alle moeite , welke gy aanwendt , en van hoe weinig nut is 't wanneer gy zelfs den geheelen dag beezig zyt, zo gy niet doet 't geen gy behoorde te doen , dat is, het welk uw beroep, omftandigheden en tyd verëifchen ? Somtyds gebeurt het ons ook wel by onze beezigheden, dat wy by alle de trouw, waarmede wy dezelven verrichten, niet met het gelukkigst gevolg werken. De oorzaaken, waarom het ons mislukt, zyn zeer meenigvuldig. Somtyds zult gy ze gemakkelyk ontdekken, fomtyds zyn ze zeer diep verborgen.  NAARSTIGHEID IN DEN ARBEID gen. Een alte groot vertrouwen op ons - zeiven is meer een gebrek by ons, dan een alte groot wantrouwen. Wanneer men nu beezigheden op zich neemt, welke ons vermogen te boven gaan, heeft men meesial het verdriet, dat men niet met een goed gevolg werkt. Wanneer men eene zaak niet ten gepasten tyde doet, niet de behoorlyke middelen daarby gebruikt, en zo voorts, dan heeft men hetzelfde lot re verwachten. Niet zo dikwerf, maar nogthans fomtyds gebeurt het, dat de oorzaaken moeijelyk te ontdekken zyn, en dat de Voorzienigheid wyze redenen heeft, om onze naarftigheid niet zodanig te beloonen, dan wy wel hadden gewenscht. Moeten wy daarom tegenzin hebben in onze beezigheden? Ik antwoord': neenl „Word niet terftond „ moedeloos en verdrietig , wanneer het gevolg „ niet altyd aan uwe pogingen beantwoordt." Dit is de zesde les. Misfchien kan de oorzaak hierin liggen, dat gy u by uwe beezigheden een alte eenzydig voordeel voordele, en uwe byzondere bedoeling alleen als het eenigfte voordeel befchouwt, het welk deeze of geene arbeid u verfchaffen kan. Genoomen eens, dat uwe pogingen dit oogmerk, hec welk gy u had voorgefteld, ook niet altyd bereiken , het zal evenwel de moeite waardig zyn, om naauwkeuriger te onderzoeken, of uwe naarftigheid niet eenig ander voordeel heeft voortgebragt? Somtyds flelc gy u ook hec onzeeker gevolg van uwen arbeid als zeeker voor, zonder 'er oorzaak toe ce hebben. Wanneer gy, by voorbeeld, alle naarftigheid en allen yver in uw beroeps - beezigheden bewysc, om daardoor den geenen, die over u gefteld zyn genoegen te geeven, en hunne gunst te verwerven : zou ik dit geenszins afkeuren.  EN WERKZAAMHEID. 23/ ren, zo gy dit niec flechts tot de eenige, tot de hoofdbedoeling maakt. Zoudt gy dit oogmerk nu ook niet bereiken , het zou evenwel niet recht zyn, wanneer gy daarom in uwe beezigheden traag en achteloos zoudt willen worden. Uwen pligt vervuld, ten beste van de waereld, van het Vaderland en van de uwen gearbeid te hebben, is dit niet op zich-zelven belooning genoeg, wanneer gy ook ter leur gefteld zoudt worden in de hoop, om de gunst van hen, die over u gefteld zyn j intewinnen? Wanneer gy de zwakheid had, om tot een hoofd - oogmerk van uwe naarftigheid eri zuinigheid te maaken , groote rykdommen te vergaderen; en na verloop van eenigen tyd, nadat gy geduurende eenige jaaren alle moeite had aangewend , zien zoudt, dat gy het zo verre niet zoudt brengen , en dat gy van alle uwe moeite niets meer,. dan een ordentelyk beftaan , maar geene fchatten had : zoudt gy daaióm wel misnoegd over de Voorzienigheid zyn , en zeggen kunnen, dat gy geenen zegen by uwen arbeid had gehad? —• Wie zou het gedrag van zulk een mensch niet moeten afkeuren? Ën evenwel, hoe dikwyls denken en oordeelen wy op deeze wyze? Maar by hoe veele menfchen wordt dit oordeel van misnoegdheid niec de oorzaak, dat zy niet met yver en genoegen arbeiden ? Om u, myn Vriend ! daartegen te beveiligen, zulc gy zeer wel doen, dat gy dikwerf het wèzenlyk aangenaam genoegen neemt, om by de beezigheden, welke tot uw beroep behooren , te overleggen , hoe veel nuttigheid de* zeiven aanbrengen. Gy zult daarby over 't algemeen ondervinden, van hoe veel nut gy met uwe naarftigheid in de waereld zyc, en u daardoor te-  038 NAARSTIGHEID IN DEN ARBEID tegen meenig ongerust en misnoegd uur kunnen waapenen. Het is niet waarfchynelyk , dat pligtelyke beezigheden geheel en al zonder zegen zouden zyn, fcboon het wel kan gebeuren, dat het lang duurt vóór dat zy haare vruchten brengen, en misfchien daar , waar de mensch zulks veeltyds het minst verwachtte. Wanneer gy den zegen van uwen arbeid niec ontdekt, dan ligt de fchuid aan u-zeiven. Maar zo gy ook het zeer zeldzaam geval zoudt hebben , dat gy van dat geene, hec welk uw beroep en uwe omftandigheden van u eifchen, geene nuttigheid zoudt kunnen ontdekken: gy moet het daarom niet met minder bereidvaardigheid doen. 1 Denk, dat gy door het welbehaagen van God en de goedkeuring van uw geweecen genoeg beloond zyt, welke gy zekerlyk altyd hebt, wanneer gy doet 'c geen gy verpligt zyt om te doen. Gy kunt u ligtelyk daarover gerust ftelien, en het zonder alle zorgen aan God overlaaten, welk eenen zegen uwe pogingen, die u toefchynen vruchteloos te zyn, zullen voortbrengen. - Hoe meenig naarftige arbeider moet zien, dat ook van menfchen zyne naarftigheid niet erkend en niec zodanig beloond wordt, dan hy het wel had verwacht; en dan is zekerlyk de overtuiging, dat'Wy aan onzen pligt hebben voldaan, een°zeer aangenaame gerustftelling. Ja , zo is het! — Wil ik gelukkig zyn , dan moet ik arbeiden. Dank zy mynen wyzen Schepper en Onderhouder, dat hy eene nuttige en onvermoeide naarftigheid met zoo veel loon en zegen bekroont! Hoe groot is myne blydfchap, wanneer ik zeggen kan: ik voed' my door den arbeid myner handen; wanneer ik by alle, die in myn huis zyn, naar-  EN WERKZAAMHEID* 239 naarftigheid en geregeldheid ontdek; wanneer myn huisgezin in het klein gelykt naar eenen ftaat, waarin alles leeft en alles werkzaam is! Ik zou den dag voor ver* looren reekenen, wanneer ik gezond was en niet gear* beid had; want dit is toch het eenige, het welk myn leven de eigenlyke waarde geeft. Aan krachten zal het my niet ontbreeken, en ook niet aan gelegenheid, om met myne handen iets goeds te werken, zo ik flechts den wil en lust heb, welken ik daardoor by my zal verwekken en onderhouden, dat ik dikwerf bedenk: God, myn geweeten, de mynen en andere menfchen zetten my daartoe aan! — TWAALF-  öüër DE hüissblijkb TWAALFDE VERTOOG» over de huisselyke ger.ee geldheid» JoLet voorig Vertoog övér de Werkzaamheid leidt ons op tot een ander gewigtig onderwerp , het welk 'er zeer naauw, aan verknocht is, naamelyk de Huisselyke Gereegeldheid. De naarftigheid in onze huisfelyke beezigheden' kan niet plaats hebben, zo wy dezelve niet op zekere gereegelde wyze verrichten. Wanneer wy deeze zouden verö' achrZaamen, dan zou dit even zó veel zyn , als genoegzaam opzettelyk daarop toeleggen , dat onze moeite voor 't grootfle gedeelte te vergeefsch en vruchteloos zyn moest. God is een God van orde. Dit is het gewigtigfte van alles, wat'ér flechts kan gezegd worden, om dezelve voor ons tot eenen pligt en tot eene wet te maaken. Ik twyfet 'er in 't geheel niet aan , dat, gelyk ik in alle opzichten den veiligften weg infla, wanneer ik my zyn voorbeeld tot een rigtfnoer voorfteü', dit hief ook plaats heeft. Maar hoe weet ik dan, dat hy een welbehaagen heeft aan alles, wat orde is? Ik behoeve immers flechts zyne werken, alle zyne fchikKingen te befchouwen , dan leer ik: zy zyn alle goed, alle wysfelyk gefchikt. By menfchen zoude ik wel niet  GEREEGELDHE1D. Q,4\l niet altyd roet zekerheid kunnen denken: 'c geen zy doen heeft ook hunne toejuiching, keuren zy ook goed. Dikwerf handelen zy alieenlyk naar hunne hartstogten en keuren af 't welk zy gedaan hebben, wanneer het naauwlyks gefchied is. Dikwerf doen zy ook iets uit verkeerde denkbeelden, en wenfchen, dat het niet mogt gefchied zyn, zodra zy het beeter begrypen. Maar zo* danige gevallen kan men niet denken van den verheevendften , die alle volmaaktheden in de hoogfte maat bezit: „ Hy is niet een zwak mensch, dat hem iets berouwen zou (*)." Dus kan men altyd met zekerheid het befluic opmaaken: God heefc dit gedaan, bygevolg heeft hy 'er ook een welbehaagen aan. Hy heefc alle zyne werken met eene onbefchryflyke wysheid op de volinaaktfte wyze gefchikt. Elk ftaat in zyne lchepping op de regte plaats, elk heeft zynen tyd, zyne bedoeling, zyne nuttigheid, zyne uitwerking. Niet één van zyne werken belemmert het ander, maar het één is altyd tot nut van het ander. Wanneer ik den hemel aanfchouw, dan geraakt myn oog, myn verftand in verwarring. De tallooze fterren fchynen eikanderen naby te ftaan, en zyn echter in eene geduurige beweeging,'zonder eikanderen aanteraaken. Bygevolg moec er eene geheel verwonderenswaardige orde onder hen zyn , naar welke elke haaren eigenen loop neemt, zonder aftewyken van de baan, welke de Schepper haar aanwees. Maar misfchien zyn deeze tafereelen van Gods heeilykheid in eenen alte verren afftand, dan dat O i Sam. XV: 29. Q  242 OVER DE HUlSSBLTJKE dat ik *er niet zekerheid éen bèfluit uit zou kunnew opmaaken. Ik zal flechts blyven in mynen naauwen gezicht*-kring. Hoe gerecgeld en voorcreffelyk wisfelen de tyden, Jaaren, dagen en het weder mee elkanderen af! Hoe naauwkeurig gefehiedt alles in de natuur naar onyéranderlyke wetten ! Hoe behoorlyk blyft alles binnen zyne gezette perken! Alle gewasfen en foorten van dieren blyven zo als zy waren, en tén allen tyde geweest zyn! Onder de menfchen heeft zulk eene wyze inrichting plaats, waarby men de verwonderenswaardige orde ten duideiykfte kennén kan l Neiging, omftandigheden, ftaat bepaalen elks beroep, waaruit zulk eene meenigvuldige vérfeheidenheid der ftanden ontftaat, als rot de welvaart van het menfchelyk geflacht noodzaakelyk zyn. De één kan gebieden, de ander moet gehoorzaamen. De eens gemaakte fchikkingen , welke God tot de grondlegging der aarde en des menfchelyken geflachts noodig vond, blyven ook onveranderlyk by alle de verscheidenheid , welke tyd, plaats en andere dingen onder de menfchen Voorbrengen. In 't kort, waarop ik myne oogen ook fla, elke fchikking in de waereld, welke van God komt, zegt my, dac hy een Vriend is van de volmaaktfte eênftemmigheid en orde ; en dat het waar is, dat hy 'er een welbehaagen aan hebben zal, wanneer ik hem naarvolg' , zo veel myne krachten immer toeiaaten. Wanneer ook in andere 'opzichten de algemeens toejuiching een goed voorÖordeel voor eene zaak kan veröorzaaken, het kan hier ook plaats vinden. Alle menfchen pryzen de gereegeldheid en achten dezelve hoog, al zyn ze ook in hunne eigene beezigheden nog zo achteloos en ongereegeld. Men fla flechts een oog op de 00"-  GEREEGELDHElB. 34§ oordeelen van perfóonen, die in hunne huisfelyke eh overige aangeleegenheden voorbeelden van ongereegeldheid zyn. Zy zullen wel gelegenheid deernen, om hunne ongereegeldheid te verfchoonen; maar zullen dezelve niet ligt koed keuren, wanneet zy dezelve by anderen ontdekken. Laat ons eenen ongereegelden huishouder verzeilen in een vreemd huis, waaiïn even zo weinige gereegeldheid is, ala in het zyne. Laat ons hem op eene gepaste wyze zyn oordeel afvraagen: hy zal ót zwygen, en dus zwygende afkeuren, óf zelfs wel zonder achterhoudendheid laaken 't geen hy ziet. Maar Lat hem treeden in een huis, waarin alles orde, zindelykheid en een goed bellier te kennen geeft. Hoe weinig hy ook zelf zyne beezigheden op eene behoorlyke wyze ordent, hoe ongereegeld ook alles in zyn huis is, hoe verward hy ook is in alle zyne aangeleegenheden : hy zal nogthans zyne goedkeuring niet kunnen wygeren aan de gereegelde ordej waar hy dezelve vindt. Dus moet de orde eene innerlyke, onbetwistbaare voortreffelykheid hebben. Zy is 'c, haar welker wetten de Voorzienigheid de waereld regeert, wier invloed op de "welvaart van hen Geheel en van alle enkele deelen zo klaarblykelyk is, welke even zo noodzaakelyk tot den welftand van geheele landen en ryken, als van elk byzonder huisgezin verëischt wordt. Zy verfchaft ons oneindig veel genoegen en gemak; ja zy voedt en onderhoudt, alles, gelyk als de wanorde alles vernielt. „ Schik alles in uwe huishouding op eene gerae„ gelde wyze," dit is dus eene noodzaakelyke wet, welke gy by alle uwe zaaken in het oog moet hou* den, zo gy gelukkig wilt leeven. Ik kan wel gerust voorónderftellen, myn LeeQ 3 zer!  244 OVER DE BUISSEL1JKE zer!. dat gy wel zult weeten, wat orde is, en heb dus niet noodig, om u hier lang optehouden met breedvoerige nafpooringen van dezelve. Gy oordeelt volkomen wel, wanneer gy in een huis elke zaak vindt, waar zy haare plaats volgens haare bedoeling moet hebben; wanneer gy ziet, dat de beezigheden ter regten tyd verricht worden van die perfóonen, door welke het moet gefchieden ; wanneer dezelven zodanig worden verricht als het moet zyn; wanneer de perfóonen, waaruit het huisgezin beifaat, zich-zelven binnen hunne gezette perken houden, en Heer en bediende, man en vrouw, ouders en kinderen, elk in hun gedrag toonen, dat zy weeten, wie zy zyn, waartoe zy gefchikt zyn , en in welke betrekking zy tot eikanderen ftaan; gy oordeelt volkomen wel, zeg ik, wanneer gy denkt, dat 'er in een huis, waarin gy dit alles yindc, eene gereegelde orde plaats heeft. Dus is 'er in het huisfelyk leven eene drieleedige orde: de èène voor de huisfelyke goederen, de tweede voor de perfóonen, en de derde voor de beezigheden van het huis. Onder deeze drie ftukken oordeel' ik, dat men alles kan reekenen, wat tot de orde in het huisfelyk leven behoort. Hec zal wel hetzelfde zyn, hoe wy dezelven hier in onze verban* deling op eikanderen laaten volgen. „ Wees gereegeld mee opzicht tot uw huisraad, „ tot uwe kleeding en tot uwe overige huisfelyke „ goederen." Dit is voor u noodzaakelyk , gy moogc weinig of veel bezitten. Hebt gy weinig, dan gebied de fpaarzaamheid u zulks,- hebt gy veel, gy zult het om andere redenen even zo zeer aan u-zeiven verfchuldigd zyn. Wie zich in zyn huis zo veel gemak, als mogelyk is, wil verfchaffen, moet  GERGEGELDHEID. fl4£ moet 'er op zien, dat alle beweeglyke goederen en huisraad de plaats hebben , welke voor dezelven verordend is naar het oogmerk, waartoe men dezelven heeft. Eene bekende zaak; akyd echter nog waardig, om hier genoemd te worden. Welk een goed gebruik kan men maaken van de plaats in een huis, wanneer men zich en de zynen hieromtrent gewent aan eene ftrenge naauwgezetheid ? Elk beoordeelt ook daarnaar eene huishouding. Volgt een ongereegeld mensch in zyne woning. Welk een mengfel van gereedfchappen zult gy vinden; welk een onaangenaam gezicht zal zich hier aan uwe oogen vertoonen! Ik mag u hec onaangenaam tafereel vm huisfelyke ongereegeldheid hier niet nog eens affchètfen, het welk gy by eiken flap in zyne woning cntmoecte. Gy vondc byna niet één ftuk huisraad op zyn plaats, morfigheid en onzindelykheid hadden overal door het geheele huis haaren zetel gevestigd , en eene onaangenaame verwarring hield u by. eiken Hap tegen. By u integendeel, gy vriend van orde! vind ik alles geheel anders. Elk ituk heeft zyne bepaalde plaats. Uw huisraad is naar de hoedanigheid van uwe huishouding zeer wél gekoozen, alles is wél onderhouden, alles is daar, waar het gebruikt wordt, en ik zie met veel genoegen, hoe elk in uw huis gewoon is, om zo veel in hem is, deeze goede orde te onderhouden. Zy wach:en zich ook, om geene zaak te gebruiken tot iets, waartoe zy eigenlyk niet verordend is. Want het is indedaad eene zeer kwaade en ongevoegelyke gewoonte , welke meenig mensch heefc, dat hy by zyne beezigheden , wanneer hy iets noodig heeft, gebruikt wat hem in de handen valt, zonder te bedenken, •of de zaak daartoe gefchikt is, en'er door benadeeld Q 3 wordt  S46 over de huisselïkb wordt of niet. Somtyds gaat dit zo verre, dat seï een foort van verkwisting uit onrllaat. Elke zaak, elk ftuk huisraad, al!es wat in het huis is, heeft zyne bedoeling en eigen gebruik, en moet, 7.eer zeldzaame gevallen uitgezonderd, daartoe gebruikt worden, waartoe het gefchikt is. Wanneer het dikweif gefchicdt, dat men neemt, wat 'er voor de hand ligt, zal het nadeel en de ongereegeldheid, welke d&arüit onrrtaan, khar genoeg blyken. Wan«eer ik de tiefchuldiging niet moest vreezen, van alte veel in het kleine uitteftappen, zou het my zeer gemakkelyk vallen , om meenigvuldige niet zeldzaame voorbeelden hier aantehaalen, welke bewyzen 'r geen ik zo even gezegd heb. En dewyl 'er in een huis behalveu de zaaken, welke een huisgezin gcmeenfchappelykgebruikt, nog andere zyn, welke, ten minften met opzicht tot het gebruik, aan enkele perfóonen eigen zyn* zo behoort het mede to: eene gereegelde orde, dat deeze laatften niet onder eikanderen geworpen, noch ook anderszins gemeenfchappelyk gebruikt worden. Elk , dien men het eenigszins kan toevertrouwen, moet deeze laatften voor zich alleen hebben, en voor derzelver gebruik en onderhouding zorgen. Zelfs by kinderen , zodra zy boven de eerde jaaren zyn, is het Zeer goed, om iets; by voorbeeld, van hunne kleeding , fpeelgoed of andere hun toebehoorende zaaken, aan hunne eigene bewaaring overregeeven, hen daardoor van tyd toe tyd onder een goed opzicht aan de gereegeldheid te gewennen, welke hen by meerdere jaaren dies te natuuriyker zal worden , hoe vroeger zy daartoe zyn opgeleid. Hoe gemakkelyk kan men het begrypen, dat eene gereegelde orde in het gebruik van huisraad en goede?  (JEKEEGELDHEiPi 94? deren van een zeer groot nut is in het huisfelyk leven ! Zy is ongemeen nuttig tot hec behoud van nl het huisraad en huisfelyke goederen, en eene wyze zuinigheid is voor elk naar zyne omftandigheden een pligt. Hoe veel meerder goeds kunnen wy met ons tycHyk vermogen voor de onzen en de waereld doen, zo wy flechts willen! De voorbeelden zyn zo zeldzaam niet, dat g^goedde huisgezinnen zich van tyd toe tyd in behoeftige omftandigheden gedompeld hebben, wanneer zy hunne huishouding door wanorde verwaarloosden. En by een maatig, .ia by een bekrompen beftaan komt meenig huis doof eene zorgvuldige regelmatigheid verder, en leek jremakkelyker, dan anderen by een ongelyk groo.er vermogen. Sleeding en andere foorten van hui,raad lyden door een ongereegeld gebruik , wanneer zy hier en daar neergeworpen, verwaarloosd en niet zindelyk gehouden worden, zodanig, dat het onderhoud van dezelven gedeeltelyk nog wel eens zo veel uitgaaven veroorzaakt, dan anderszins noodig was. Men kan gerust oordeelen: waar geen orde is, daar is ook geen zindelykheid, welke het menfchelyk leven zo gemakkelyk en aangenaam maakt, en ons by andere menfchen zo zeer ter aanpryzrng verftrekt. Dus begryp ik zeer wel, hoe lustig en fchadelyk alle foorten van huisfelyke wanorde voor my en voor anderen zyn, en hoe veele kwaade gevolgen dit ééne ftuk reeds na zich fleept, wanneer ik van de zaaken en het huisraad in myn huis geen goed gebruik maak'. Ik zal dit dan geenszins als ëene kleinigheid befchouwen, Myn arbeid in myn beroep en de beezigheden der mynen in de huishouding worden zeer vertraagd, wanneer de geest van wanorde onder ons heerscht. Ik maak my nevens Q 4 hen  OVER DE HUiSSELYKE hen zo meenigen arbeid dubbel lastig, en veroorzaak' , dat 'er veel vruchteloos gefchiedt. Wanneer ik ook aan den eenen kant het één of ander voordeel heb , dan zie ik aan den anderen kant een tienvoudig nadeel. Doe ik onderzoek naar de. oorzaak, dan zie ik by den eeiften opflag van oog: niets is 'er de fchuid van, dan myne ongeregeldheid. By dit alles lyd ik nog het verlies, dat zy, die my kennen, my hunne achting moeten onttrekken, en noch wenfchen -verkeering met my te hebben, noch ook my eenige beezigheden toevertrouwen: want dewyl ik het 'myne zo flecht waarneem, hoe kan ik van hen hoopen , dat zy van my zullen verwachten , dat ik het met het hunne zal beeter maaken? Een ander fooort van orde in eene welgereegelde huishouding, betreft de Perfóonen , die met eikanderen in één huis leeven. Elk lid van een huisgezin heeft zyne byzondere omftandigheid , of genoegzaam zynen byzonderen ftand." Deezen ftand, of om. duideiyker te fpreeken, deeze plaats, welke gy onder de uwen bekleedt, moet gy kennen, zo gy weeten wilt, welke huisfelyke pligten gy moet waarneemen, want zonder deeze pligten te kennen en te vervullen, kunt gy niet gelukkig met de uwen, en de uwen niet gelukkig met u leeven. Andere pligten heeft de Huisvader, andere de Huismoeder, andere de kinderen , andere de bedienden. Hier heet het : elk doe , wat het zyne is! Er behoort indedaad weinig overleg toe, om te begrypen, dat deeze elkanderen niet alle kunnen gelyk zyn, niet eene evengelyke magt, vryheid en gezag hebben moeten. Zo noodzaakelyk als het js, dat 'er in ééne ftad menfchen van een verfchil- lend  GERBEGELDHEID. 249 lend beroep, ftand en rang by eikanderen zyn: zo noodzaakelyk is het ook, dat in elke huishouding , welke uit meerder perfóonen beftaat, de één aan den anderen onderworpen , en wederom de één boven den anderen gefteld is. Heeren, Vrouwen en Opperhoofden van eene, huishouding hebben te gebieden, en elk zyne beezigheden en perken aantewyzen. Zy zyn voor hunne huisgenooten dat geene, het welk Overheden voor fteden en landen zyn ,• Heeren en Vrouwen moeten het Geheel bellieren , in het oog houden, en befchikken; Heeren en Vrouwen moeten zorg draagen voor hun eigen best en voor de welvaart van het overig huisgezin. Hiertoe hebben zy voorrang en gezag noodig. Wanneer zy dit gezag wilden afftaan, zy zouden zich-zelven benadeelen , zich-zelven verachtelyk maaken. Indien de overige huisgenooten dit gezag niet wilden erkennen , zy zouden zich verzetten tegen eene allervvyste fchikking van God. Befeft gy christelyke Huisvaders en Huismoeders! die voorrecht, waarmede God u heeft verwaardigd en acht het hoog! Blyft dat geene, waartoe God u heeft gefteld, en handhaaft door een verftandig gebruik van uw gezag, rust en orde onder de uwen. Met .uw gezag ftaat en valt uw huisfelyk geluk. Maar maakt 'er ook zulk een gebruik van, dat het met billykheid, zachtmoedigheid en liefde gepaard gaat. Want onder alle menfchen zyn die uit uw huis en huisgenooten u de naasten. Wacht u dan ook, om door misbruik van uw gezag tegen hen re zondigen ! Laat alles ordentelyk toegaan! Leert de groote konst, om uw gezag niet zo zeer door vreees , als wel veelmeer door liefde te bevestigen ! Want hebt gy de harten van de uwen Q 5 ge"  8gO OVER DE HUISSSL1JSCE gewonnen, dan kunt gy ook gerust ftaat maaken op hunne achting. Hoe meer gy te gebieden hebt in het huisgezin, waartoe gy behoort, dies te meer betoon u als een Vriend en Weldoener van alle , die tot uw huis behooren. Zie 'er niet alleen voor uw eigen perfoon op, dat gy uw gezag handhaaft, maar heb 'er ook een waakend oog op, dat alle overigen, naar hurme hoedanigheid in het huisgezin, zich niet meer aanmaatigen, dan hun toekomt, en dat zy ook niet door eene ftrenger' onderwerping dieper verneederd worden, dan zulks naar de wetten van eene verftandige orde noodziakelyk is ; want door het één zowel als door het ander lydt de welvaart van het Geheel even veel nadeel. Zo weinig als uw geweeren u, als Christen, veiöorlooft, om uw gezag te misbruiken , zo weinig moet gy ook gedoogen , dat 'er iemand van de overige huisgenooten trots , opgeblaazenheid, heerschtzucht, wreedheid jegens de anderen betoont. Zelfs de geringde mensch draagt het met eenen bitteren tegenzin , zich te laaten regeeren van hen , die niet over hem te gebieden hebben. Gy moet alle de geenen lief hebben, die in uw huis zyn j maar zekerlyk kunnen zy niet allen even vee! deel hebben aan uw hart: anderszins zou, by voorbeeld, uwe liefde jegens uwe kinderen, jegens uwen egtgenóot gelyk ftaan aan die jegens bedienden. En dit zou een onverftandige , onmogelyke eisch zyn. iVlaar laat dit onderlcheid van de trappen uwer neiging jegens de uwen u niet verleiden, om wanorde onder de uwen te veröorzaaken. Geef den geenen , die het grootfte deel aan uw hare hebben , hierom boven de overigen niet zoda-  GE&EE GELD HEID. 251 danige voorrechten , welke deeze noodzaakelyk zouden moeten grieven. Hoe veel nadeel , wanorde, onrust, verdriet , krakkeel ontftaat 'er niec uit, wanneer fomtyds de Ouders uit eene blinde liefde de ondeugden van hunne kinderen tegen de bedienden in het huis in befcherming neemen, en hen toelaaten, dezelven onredelyk, wreed en boosaardig te behandelen ! Billyk is 'c, de vroomfte en getrouwde bedienden zeer ce fchatten en te beloonen: maar het loopt aan tegen alle de lesfen der wysheid en der huisfelyke gereegeldheid, wanneer het op zulk eene wyze gefchiedt, dat daardoor by de overigen nyd en misnoegen verwekt wordt, of dat uwe gunst jegens den één voor den ander ten uiterfte lastig wordt, terwyl gy den eerften boven den anderen te veel magc en gezag tceftaat. Hoe gemakkelyker hec is, dac men tot deezen misftap vervallen kan , dies te meer hebt gy oorzaak, op uwe hoede te zyn. En gelyk als de geenen, die in een huis het opzicht hebben, van hun gezag gebruik moéten maaken overëenkomftig de wetten der billykheid en menschlievendheid , zo moeten de overigen zich aan hen, als hunne gebieders, ook gaarne en gewillig onderwerpen, en zich wachten, de paaien, welke de wetten van den Godsdienst en de huisfelyke orde hen voorfchryven , te buiten te gaan. Van de gehoorzaamheid en andere hiertoe behoorende pligten, welke blyken geeven van onze onderwerping aan de eerfte perfóonen in het huis, hebben wy reeds het noodige gezegd (*)» Thans fpree- {*) Zie het Zesde Vutooi.  §5* OVER DE HÜ1SSEL1JKÊ fpreeken wy alieenlyk van dat geene, het welk de huisfelyke gereegeldheid verëischt. Zodra zich hier de één het gezag en de magt van anderen aanmaatigt, en zyne voorgeleiden geene achting en gehoorzaamheid meer betoont, ontftaat 'er niets, dan verwarring en wanorde. Ik merk het aan als een blyk van gebrek aan wysheid, wanneer Heeren en Vrouwen hun gezag aan de bedienden van het huis prys geeven, en hen toelaaten, om genoegzaam hunne plaats te vervangen. Knechten en dienstmaagden maaken zich - zeiven veel onnoodige onrust, en ftelien zich bloot aan veele gevaaren; en zelfs kinderen doen zeer kwaalyk, wanneer zy zich in hec huis van de Ouders zonder ryp genoeg te zyn in jaaren en verftand en zonder de toeftemming van hunne Ouders te veel gezags aanmaatigeu. Het gevolg hiervan is gemeenlyk veel twist en onëenigheden, die 'er welhaast zullen ontftaan, wanneer in eene huishouding nu de één, dan de ander zich een gedeelte van de heerfchappy aanmaatigt, nu de één , dan de ander niet gehoorzaamen wil; wanneer elk niet zyne hem aange» weezene perken kent, en zich binnen dezelven houdt. Beminnen wy nu vrede en eendragt,,de moeder van alle gelukzaligheid, dan laat ons, die tot één huisgezin behooren, op eene gereegelde wyze met eikanderen leeven, dat is, elk zie op dat geene, het welk tot zyn beroep behoort, hy gehoorzaame zyne gebieders, maake geen misbruik van zyn gezag jegens de geenen, die onder zyn opzicht ftaan, en behandele den anderen met oprechtheid en befcheidenheid. Misfchien overtreedt men fomtyds daarom den pligt van gehoorzaamheid en billyke onderwerping jegens de aanzieneJyker leden van  GEREEGEL DHE1D* 253 van een huisgezin, omdat men denkt, dat het meerder eer is, om te gebieden, dan te gehoorz amen. Maar is gehoorzaamheid dan eene fchande? Heeft de Voorzienigheid u in het huisfelyk leven in eener» ftaat gefield, dat gy meer moet gehoorzaamen, dan dat gy gebieden kunt, dan vertrekt het u indedaad tot eer, om ook hier te doen 'c geen uw beroep eischt, en verftandige menfchen zullen altyd veel meerder achting voor u hebben, wanneer gy u aan deeze fchikking gewillig onderwerpt, dan wanneer gy 't in de gedachten neemt, om dezelve door den eenen of anderen weg te ftooren. Het huisfelyk leven, wanneer de menfchen 'er gelukkig in zullen zyn, kan onmogelyk beftaan, wanneer de leden van de huisgezinnen eikanderen niet gewillig die eer s die achting en die voorrechten betoonen , welke hun naar den aart van hunne verbintenis toekomen. Ik zal hier afbreeken, om nog plaats over te houden voor het derde ftuk van de huisfelyke gereegeldheid , het welk „ alle fborten van huisfelyke „ beezigheden" betreft. Wanneer men deeze zaak in haare geheele uitgeftrektheid en in alle haare gevolgen befchouwt, wie moet dan niet overtuigd zyn, dat de welvaart van eene huishouding hiervan afhangt? De huisfelyke ltaat is een ftaat van werkzaamheid en naarftigheid. Alles is nu eens zodaniggefchikt, en zeer wysfelyk zodanig gefchikt, dat wy de tydelyke goederen ter vervulling van onze behoeften en tot ons gemak door onze moeite moeten verwerven. INiec alsöf de goedertierene Voorzienigheid rust, blydfcbap en genoegen onder de menfchen had verminderen , of het hen moeijelyk maaken willen, om dezelven te vinden. Neen! de wegen, welke daartoe opleiden, zyn genoeg geopend. Zy wilde OBS  454 OVÊR BE HUISSELJJXE ons door ons-zei ven zeegenen; zy wilde ons het groot, het zo aangenaam genoegen verfchaffen * dac wy onze welvaart, met eene behoorlyke bepaaling, als eene vrucht van onze poogingen zouden kunnen befchouwen, om ons vermogen tot de werkzaamheid daardoor den regten weg aantewyzen, en de* zelve geduurig aan den gang te houden. O, weet de werkzaame naarftigheid, welke orëindig-groote voorrechten zy heefc voor den lediglooper, die niec weet, wat een gerust uur is, het welk men door voo;üfgaanden arbeid heeft gekocht, en hoe zoet het brood fmaakt, het welk men zich door veel moeite en arbeid moest verfchaffen; weec zy die, nooic zal zy den lediglooper benyden, al ziec zy Ook, dat hy gemak in overvloed en gelds genoeg heeft! Het klaagen en de misgenoegdheid heerschc overal onder de menfchen. Maar by vergelyking onder de laagere, arbeidzaamer Handen verre wech het minst. Zy hebben het minfte aandeel aan de tydelyke goederen, en gy zult evenwel onder hen de meeste vergenoegde zielen vinden. Hoe hoo* ger de ftand is, hoe meenigvuldiger de rykdonij overvloed, gemak en leedige tyd zyn; dies te meerder geheim misnoegen, gemis aan hartelyke vreugde en veigonoegdheid met onzen ftaat; dies te minder genot van huisfelyke geneugten, en van het meenigvuldige goede, waarmede de naarftigheid zo rykdyk beloonc, zullen wy vinden. Maar naarftigheid zonder gereegeldheid is eeine vruchtelooze tegen het oogmerk ftrydende poging, waarby men her gevolg overlaat aan onzeejtere toevallen. Wateischt de gereegeldheid van ons in onze huisfelyke beezigheden ? Uit hoe veele of weinige perfóonen een huisgezin  GEREEGELDHBZD." 2$$ zm ook mag befhan, elk moet evenwel zeker gedeeke van de huisfelyke beezigheden op zich neemen, zo lang pjs ziektens of andere gebreken hens niet van zyne pligten vry fpreeken. Een goed hutsgezin moet nooit leden hebben, die geheel werkloos zyn, die in 't geheel niet arbeiden. Zelfs hun voorbeeld is gevaarlyk. „ Alle arbeid moet onder „ de perfóonen van het huis op eene behoorlyke #, wyze verdeeld zyn." Elk moet dat geene doen , waarcoe hy bekwaamheid , vermogens en beroep heeft. Anderszins zal de één te veel last hebben, wanneer de ander te weinig arbeid heeft. De eerfte zal door de meenigte van beezigheden genoodzaakt worden, om veele dingen ten eenemaal natelaaten , of dezelven met zo veel haast te ver» richten, dat de huishouding daardoor fomtyds zeer wordt benadeeld. Wanneer niet elk zynen bepaalden arbeid heeft, en men het overlaat aan het toeval , dan moet iemand dikwerf eenen arbeid verrichten, waartoe hy niet bekwaam is; elk ontdoet zich van de beezigheden , welke by nies gaarne doet, en hoopt altyd , dat een ander dezelven zal verrichten , en 't geen genoeglyk en aangenaam is , 't geen iemand met gemak doen kan , daartoe bieden zich meerder handen aan j ïerwyl^'er veele andere dingen verzuimd worden, welke veel noodzaakelyker zyn. Wanneer ik eene huismoeder zie , die met veel moeite den geheelen dag werkt en doet, het geen , althans voor "t grootfte gedeelte, haare dienstboden zouden kunnen verrichten, en wanneer ik daaiëntegen de dienstboden met de oppasfing en opvoeding der kinderen beezig vind ; wanneer zy het zelfs als eene verfchooning opgeeft, dat haare kinderen zee  25^ OVER DE HUISSEL1JKE zeer verwaarloosd en flecht opgevoed zyn , dewyl zy te veel andere huisfelyke beezigheden heeft; dan weet ik niet, of zy meer myn medelyden , dan myn misnoegen- verdient. Wees eene goede huishoudfter, myne Vriendin! maar vergeet daarby ook niet, ook eene goede moeder te zyn. Gy kunt het eerfte zyn,zogy flechts niet verzuimt, het laatfte tevens te blyven. Ik vind eenen huisvader den geheelen dag in rusteloosheid en beezigheid; maar niet met dat geene, het welk eigenlyk zyn beroep is. Nu doet hy 't geen zyne Gade behoorde te doen: dan vind ik hem beezig met een werk , waarby ik hem voor zynen bediende zou houden, zo hy my niet van perfoon bekend was, terwyl zyn bediende leedig ftaat, of den tyd mee onnutte dingen bederft. 2 yne eigene aangelegenheden verzuimt hy , en zy geraaken in wanorde. Wordt hy eindelyk door den nood daartoe opgeroepen; dan geeft hy ze aan anderen in het huis over, of hy verricht dezelven flordig en in grooten baast, omdat hy zich door noodelooze dingen, van den tyd beroofd heeft. De overige perfóonen weeten , fomtyds niet, tot wat einde zy 'er zyn. 'c Geen de één heden doet, verricht morgen een ander; en zo gaat het altyd voort in eene altoosduurende verwarring. Dikwerf*1 worde 'er langer getwist, wie deeze of geene beezigheid verrichten zal, dan 'er tyd noodig is, om dezelve re doen. Veeltyds wordt het noodzaakelykfte geheel en al vergeeten , omdat de één zich altyd op den anderen verlaar. Dit zyn flechts eenige weinige trekken van den toeftand van zulke huishoudingen , waarin niemand zyne aangeweezene beezigheden heefc, en waarin 'er niet op gezien wordt, dat  GEREEGELDHEID. *57 dat elk doet wat eigenlyk voor hem behoort. Hoe minder u, myn Vriend! dit beeld behaagt, dies te gemakkelyker zult gy het nu kunnen begrypen, hoe noodzaakelyk het is, om 'er op te zien, dat alles by de uwen op eenen gereegelden voet is; dat elk weet, wat hy te doen heeft; dat elk aangezet wordt om te doen, waartoe hy bekwaamheid heeft; en dat elk dat geene doet, waardoor hy voor de huishouding van het meeste nut kan zyn. Laat 'c ook by het laatfte niec_ aankomen op het onzeeker geval, of uwe huisgenooten vermogens en bekwaamheid hebben tot dac geene, het welk gy van hen eischt. Dit zou even zo dwaas zyn, als wanneer gy zelf, zonder dit vooraf te bedenken, beezigheden zoudt willen onderneemen, waartoe u de noodzaakelyke vermogens en krachten ontbreeken. Wanneer gy iéts wilt doen, dan beproef u alvorens, of gy hec ook kunc doen. Wanneer gy iets van uwe huisgenooten begeert, dan overlegg' eerst, of zy 'er ook bekwaam toe zyn, anders zult gy nadeel hebben, waar gy voordeden verwacht hebt, en hen hunnen ftaat en beroep, door uwe onberaaden eifchen zeer lastig maaken. Wanneer gy perfóonen verkiest tot uwe bediening, laat het dan uwe eerfte zorg zyn, dat gy u overtuigt, dat zy ook bekwaam zyn tot dat geene, waartoe gy dezelven wilt aanzetten. „ Men moet alle beezigheden met bedaardheid „ en overleg doen." Dit is een andere noodzaakelyke wet der gereegeldheid. Verftrooyingen, achteloosheid en onöplettenheid op onze eigene aangeleegenheden brengen nooit goede vrucnten. Zelfs geringe beezigheden verëifchen altyd, zo zy behoorlyk zullen verricht worden, eenig overleg. R Zya  «i58 OVER DÈ HUISSELljKE Zyn wy gewoon, om niets te doen, waarby wy ons yerftand niet gebruiken, dan zal dit ons veele voordeelen toebrengen. Wy werken dan met meerder deelneeming, omdat nooit ons ligchaam alleen, maar altyd onze ziel mede werkzaam is, Wy zullen ook dikwerf iets met meerder vaardigheid en handigheid verrichten, want onze oplettenticid zal ons veele voordeelen en middelen leeren, om ons de moeite gemakkelyker te maaken, en de beezig* heden te verkorten, zonder dac dezelven 'er zelve door lyden. Alieenlyk reeds uit dien hoofde zou het de moeite waardig zyn, dat men 'er op toe» leide, om by alles, wat men doet, oplettendheid en overleg te gebruiken. Men kan dit voorfchrift aanmerken al£ eene wet der gereegeldheid, en hetzelve voor zich tot eene nuttige les in het huisfelyk leven maaken. Waarom wil ik deeze of geene beezigheid in myne huishouding beginnen, of aan iemand van de mynen opdraagen? Hoe kan dezelve op de gemakkelykfte, nuttigfte en beste wyze ingericht worden? Waarom wil ik het jaist nu doen? Zou het ook kunnen gefchieden, zonder dat ik 'er iets over verzuim', het welk noodzaakelyker is? Is het beeter, dat ik, of dat een ander dezelve verricht? Deeze en onnoemelyk veele andere vraagen, kunnen by elke aangeleegenheid geopperd worden, en men kan dezelven niet beantwoorden , zonder daarby op meenige nuttige gedachten te vervallen. En zodanig een overleg is u niet alleen voordeelig by eiken byzonderen aroeid; maar wy moeten het u ook aanpryzen met opzicht, tot uwe beezigheden over het Geheel, wanneer gy dezelven naar eene gereegelde orde. wilt inrichten. Het zal eene aangenaame en allernuttiglte beezig-  GEREEGELDHEID. zigheid voor u zyn, om uwe huisfelyke aangelegenheden dikwerf in hec geheel te overzien. By alles, wat "er cot hier toe gefchied is, moet gy onderzoeken , of het ook op de nuttigfte en beste wyze gefchied is, en of gy ook misdagen vindt, welke gy in het toekomende ten voordeele van u-zelven en van de uwen nog kunt verbeeteren. En indien het laatfte ook niet zou kunnen gefchieden, is 't evenwel altyd goed te weeten, waar en hoe men tot dus verre heeft misgetast. By dac geene, hec welk in hec toekomende zal gefchieden, moec gy wel bedenken, hoe gy. hec op de beste wyze zoudt kunnen inrichten. Maak u naar den aart van uwe omftandigheden en van uwe behoefcens zeker algemeen ontwerp, waarnaar gy alles inricht, en fchik' dan alle de beezigheden van uwe huishouding zodanig, dac dezelven toe uwe wslberaaden oogmerken en in uw ontwerp pasfen ; overlegg' elke zaak, vóór dat gy dezelve begint, rypelyk, dan zulc gy gemakkelyk kunnen oncdekken, wac gy in elk* by zonder geval moet doen, hoe en wanneer het moet gefchieden, dan zal de peest der gereegeldheid zich binnen eenen korten ityd over alle uwe beezigheden uitbreiden. Daardoor zult gy ook fpoedig leeren oordeelen, wanneer gy iets moet doen, of niét, om „ alles p, ten gepasten tyde te doen5',- dat is, om elke beezigheid0 alsdan te verrichten, wanneer het voor onze welvaart het meeste nut toebrengt. Het gelukkig gevolg van eenen arbeid hangt zekerlyk even zo zeer daarvan af, dat dezelve ten gepasten tyde gefchiedt, als dat men dezelven anders met alle mogelyke zorgvuldigheid verricht. Is niet de weg cot ons geluk in de waereld reeds half afgelegd, R » wan*  &6o OVER DE HUISSEL1JKE wanneer wy de konst geleerd hebben, om zodanig gebruik te maaken van den tyd en de gelegenheid, als zy zich ons aanbieden ? 'er Zyn menfchen, die het by alle hunne bekwaamheden en gaven lang zo verre niet brengen, dan men wei zou verwachten, en wel alleen, omdat zy niet geleerd hebben, zich naar den tyd en de omftandigheden te fchikken, maar dikwerf iets ter ontyd doen, en ter ontyd ook iets nalaaten, hec welk had moeten gefchieden. 'er Zyn menfchen, van welke men niet kan ontkennen , dat zy aan hunne huisfelyke beezigheeden naarftigheid genoeg befteeden, die 'er echter op verre na zo veele voordeden niet van kunnen hebben, dan men verwachten kon, die 'er zich ook zeiven over verwonderen en klaagen, en by welke indedaad de voornaamfte misflag daarin ligt, dat zy het meeste, wat zy doen, ter onreehten tyd doen. Het is bygevolg niet genoeg, dat wy zien, of onze beezigheden op zich ze!ven goed en nuttig zyn; of zy ook eigenlyk voor ons behooren ? Laat ons ook daarop zien, of het de regte tyd is, of wy thans niet iets noodzaakelykers verzuimen, of wy ook nu een goed gevolg van onze pogingen kunnen verwachten ? Is dit zo, dan kunnen wy gerust hand aan het werk flaan, en hoopen, dat wy niet vruchteloos zullen arbeiden. Nog ééne les over de gereegeldheid van onze huisfelyke beezigheden : „ Men maake eene ver„ ftandige verdeeling van zynen tyd; men bepaale, >» hoe veele uuren van den dag men (buitengewoo„ ne gevallen uitgezonderd^ met de zynen tor „ den arbeid, en hoe veele men tot de rust, ver„ kwikking en uitfpanning befteeden wil." Naauwkeuriger kan deeze les niet bepaald worden. Daar kun-  GEREEGELDHEID. 2fjl kunnen even zo weinig vaste uuren tot den arbeid bepaaid worden, dan dat men zeggen kan, welke het ètgenïyk, en hoe veele het zyn moet. Dit moet gefchikt worden naar de verfcheidenheid van onzen arbeid en van ons beroep. Doch ik oordeel' eene naauwkeuriger' bepaaling niec eens noodzaakelyk, al was dezelve ook mogelyk. Elk moet de hoedanigheid van zyne beezigheden kennen; en zo dra als men dezelve kent, kan men gemakkelyk zeggen, wanneer dezelven op de gevoegelykfte wyze kunnen en moeten verricht worden. Zodra wy die weeten, kunnen wy ook fchielyk vast (tellen, welke onze gewoone uuren van arbeid en rust zyn zullen. Hiervan moeten echter alle de beroeps-beezigheden uitgezonderd worden, welke afhangen van toevallige omftandigheden, welke wy moeten verwachten en welke niet in onze willekeur flaan. Buiten dit geval, wanneer uw beroep niet van dien aart is, dat uwe beezigheden van toevallige omftandigheden afhangen, zult gy zeer wél doen, myn Vriend! wanneer gy voor u en de uwen daarop ziet, dat gy ter regtsn tyd arbeidt, en ter regcen tyd rust geniec. Laat'deeze orde zo weinig geftoord worden, als mogelyk is. Zy zal u en de uwen de beezigheden gemakkelyker maaken en het leven veraangenaamen. Wanneer gy eenen vasten tyd tot den arbeid en eenen vasten tyd ter rust en ter verkwikking bepaalt, dan zal dit van het goede gevolg zyn, dac gy binnen den eens bepaalden tyd meerder ter uitvoer brengt, en met uwe beezigheden verder komt, dan een ander, die door zyne ongereegeldheid zo veel tyd verliest, welke hy door eene goede fchikking óf ten voordeele van zyne beezigheden, óf van zyne rust en uitfpanning met weinig R % moei-  2.6% OVER DE HÜ1SSELIJKE moeite zou kunnen uitwinnen. Wanneer gy met uw huisgezin ter regten tyd arbeidt, en ook ter regten tyd iust geniet, zal dan niet de gedachte aan den lyd der uitfpanning u en de uwen vrolyker en blymoediger tot uwe beezigheden maaken? Uwe dienstbodep doen alsdan zekerlyk dat geene, het welk gy van hen begeert, veel gewilliger, dan wanneer zy altyd de begunftiging van een gelukkig toeval moeten verwachten, dat zy eens kunnen rusten. En zonder dit, kunt gy immers niet eens eene verdeeling maaken in de hmslelyke beezigheden, welke evenwel allernoodzaakelykst is. Niets is mogelyk gevoeglyker, om jonge lieden tot openlyke beezigheden, ter waarneeming van gewigtige ampten voortebereiden, en goede, braave burgers te vormen, dan, wanneer zy aan eene gerei gelde orde in het huisfelyk leven gewend worden. Wimt gelyk als een mensch zich in zyne jonge jaaren gewonen kan aan gebreken, welke hem door zyn geheel leven verzeilen, waarvan de blyken zich over zyn geheel gedrag uitbreiden; kan hy zith integendeel o< k aan het goede gewennen. Laat den jongeling, die in het toekomende beezigheden zal waarneemen, wi Ike orde en naauwkeurigheid ve^ëiichen, die openlyke ampten bekleeden zal, waarby zyne eer, zyn goede n?.am en zyne achting, ja waarby veeltyds het geluk van veele honderd menfchen afhangt van eene naauwkeurige en gereegelde wyze van handelen, in eene ongereegelde huishcudig opgevoed, aan ongereegeldheid in zyne daaden, in zyne kleeding, in de verdeeling van zynen tyd, in het genot van zyne vermaaken gewoon zyn; wat zal 'er van hem worden ? Als een man, die zyne beezigheden heefc, die een ambacht heefc  GEREEGELDHEID. 263 heeft of handel dryfc, en wat die? meer is, zal hy zich door zyne achteloosheid aan den grond helpen. Als een man in een openlyk ampt, zal hy zich en anderen door de yerwaarloozing van zyne pligten benadeelen. Tot dit alles was in zyne vroegere jaaren in zyn huisfelyk leven de grond gelegd. Laat daarëntegen den man, die een goed huishouder is, die zyne geheele huishouding zorgvuldig reegeit, ra wiens'huis men het by den eerden opflag, waarop men ook zyne oogen vestigt, rerftond ontdekt, dat naarftigheid en eene gereegelde orde by hem overal doordraaien; laat zulk een man openlyke aangeleegenheden, waartoe hy in ftaat is, op zich neemen, en ziet hoe hy handelen zal. Wy zouden ons zeer vergisfen, en alles zou ons bedriegen moeten, wanneer wy niet met zekerheid van hem vooraf zouden kunnen zeggen: hy doet zyn ampt eer aan, en door zynen arbeid zal hy nuttig worden voor zyn Vaderland. Naarftigheid en zuinigheid zyn gevestigd op eene p-ereegelde orde. Deeze zegt my: doe altyd t welk het noodzaakelykst is; doe niets zonder beraad en overleg; befteed 'er den behoorlyken tyd en moeite aan; leg 'er op toe, dat gy elke zaak zó begint en zQ uitvoert, als de natuur van dezelve vetëischt. Zyn dit alles niet wetten, welke ik nooit uit het oog moet verliezen, zo myn arbeid eene nuttige naarftigheid, en niet eene onnutte moeite zonder eene waare bedoeling zyn zaW Het één kan dus van het ander niet gefcheiden worden. Wil ik naarftigheid in myn beroep befteeden, dan moet de orde my toonen, wat ik te doen heb, en hoe ik het doen moet. Wili ik mvn eigendom behoorlyk waarneemen, onnoodrge l 6 R 4 W  2Ö4 OVER DE HUISSEL1JKE uitgaaven myden, en van myne goederen zulk een gebruik maaken, dat ik daardoor het grootfte nut doe: dan moet ik immers wel weeten, hoe het met de mynen geleegen is, wat ik heb en niet heb , wat ik zonder nadeel aan eene zaak beueeden kan , of niet ? Wat is dit anders, dan dit: zonder eene gereegelde orde kan 'tr geene verftandige zuinigheid plaats hebben ? Ik kan zekerlyk buiten dien wel zuinig zyn tot gierigheid toe , en my gewennen, karig en gierig te zyn, terwyl ik zuinig zyn wil. Maar ik zal, zo ik daarby zonder overleg handel', dikwerf zuinig zyn, wanneer ik met eene maatige uitgaave waare voordeden zou kunnen behaalen! Myne gierigheid zal flechts fomtyds voordeel , maar zekerlyk veel meer nadeel brengen. Maar wanneer ik integendeel .als een goede huishouder handel', en myne-aangelegenheden ken, en daarnaar de verdeeling van het myne reegd': dan zal ik gewisfelyk veel geruster en gelukkiger kunnen leeven, dan ik thans zonder dit alles leef. Gy wenscht , myn Vriend ! in uw huis een gelukkig leven te hebben. Gy klaagt over verlïrooijingen ; gy zegt, dat uwe huisfelyke aangelegenheden te meenigvuldig zyn, dac gy 'er zodanig mede overkropt zyt , dat gy zelfs tot de noodzaakelykfle uitbanningen geen tyd hebt; gy vreest dat gy eindelyk nog onder uwe beezigheden zult moeten bezwyken. 1 Het kan zyn, dat gy in dit geval zyt, en dat noch een kwaade luim, noch de neiging tot traagheid en gemak u deeze klagten uitpersfen. Maar neem my niet kwaalyk, wanneer ik evenwel byna moet vermoedm , dat de fchuid voor een gedeelte aan u-zeiven Jict Gy kunt zeer veele huisfelyke beezig- he.  GER.EEGELDHE1 D. 2t> j heden hebben. Maar zyn dezelven menigvuldiger , dan dat uwe krachten daartoe zouden voldoende zyn; is 't onmogelyk, orn dezelven door anderen te laaten verrichten : dan houdt dat geene, het welk uwe krachten ten eenemaal te boven gaat, op, een pligt voor u te zyn. Mogelyk neemt gy ook veeltyds eenen last op u, zonder dat gy het noodig hebt. ——- Doch hiervan zal ik nu niet fpreeken ; maar dit zal ik u evenwel in bedenking geeven : of gy niet misfchien meenig uur zoudt kunnen uitwinnen , zonder in uwe beezigheden veel te verzuimen , wanneer gy uwen tyd beeter verdeelen en uwe beezigheden anders reegelen zoudt; wanneer gy misfchien 't geen gy doet , met meerder overleg doen , en veel op eene andere wyze beproeven zoudt, dan gy tot hier toe zyt gewoon geweest. Want zyt gy zo volkomen verzeekerd , dat gy alles op cie beste wyze gedaan hebt ? Die geloof ik niet! Beproef het ten minften eens! Overlegg' het zelf; zie hoe andere doen Czou het niet wel de moeite waardig zyn, om meenig voordeel van hen te leeren ?) hebt gy verftandige vrienden, luister' dan naar hunnen raad, en fchaam u niet, om denzelven te volgen , zo gy hem goed vindt! . Ik denk , gy zult u daarby zeer wél bevinden. Ik weet geenen beeteren voorflag te doen , om uw huisfelyk leven zo gerust te maaken als mogelyk is, dan deezen: Schikk' alle uwe huisfelyke aangcleegenheden zo regelmaatig, als doenlyk is, en denk. altyd , dat de tyden en omftandigheden veranderen , en dat gy ook uwe fchikkingen daarnaar moet veranderen. Houd ook nooit op, om de fchikkingen in uwe huishouding te overleggen, wanc gy zult altvd wat te verbeeteren vinden. —- —• R 5 DER-  2(56 OVER DE VERKWISTING DERTIENDE VERTOOG» PVER DE VERKWISTING EN DE UIT GAAVEN. (Grod deelt de aardfche goederen indedaad niet kariglyk, maar rykelyk onder ons uit. De meesten hebben meer tydelyke goederen , dan zy noodig hebben. Hy handelt niet, als een gierige Heer, die zyne knechten niet meer geeft, dan zy tot de hoogde nooddruft gebruiken; maar als een goedertieren Vader , die zynen kinderen mildaadig en rykelyk mededeelt. In deezen opzichte is het waar: „ De „ aarde is vol van de goedertierenheid des Heeren." Ons dierbaarst aardsch goed is het tydelyk leven, en onmiddelyk daarop volgen de aardfche goederen, welke ter onderhouding en tot gemak van hetzelve verftrekken. Gelyk als wy nu zekere pligten omtrent het leven zelf moeten waarneemen, gelyk als het niet onverfchillig is, of een mensch hetzelve goed befteedt, dan niet,- ofhy het hoogacht, dan of hy het minacht; of hy tracht om hetzelve te behouden, dan te verkortent zo ftaat het ook niec aan onze willekeur, hoe wy onze tydelyke goederen en ons vermogen gebruiken of misbruiken, en of wy dezelven goed of kwaalyk befteeden willen. Het Christendom fchryft ons wetten voor van het  EN DE UITGAAVE N. 267 gebruik van onze tydelyke goederen. ——• Hec is ook zeer gemakkelyk te begrypen, dac elk verftandig mensch by hec gebruik van zyn vermogen, hec welk God hem heefc gefchonken, zich zekere regelen moet voordellen, naar welke hy hetzelve befteedt: want zelfs onze tydelyke welvaart hangt 'er van af. Een ligtvaardig en onbefuisd mensch, die zyne goederen gebruikt, naar maate zyne harrstogt hem zulks inboezemt, of zyne onberaaden denkbeelden hem gebieden , zal immers zekerlyk niet zo veel goeds met hec zyne kunnen uitvoeren, hy zal zich niet zulk een gerust en gelukkig leven verfchaffen, dan een verltandig man, die met overleg en naar ondervinding handelt. De verkwister, die zich door onnutte en voor hem fchadelyke uitgaaven arm heefc gemaakt, en de gierigaard, die over zyne fchatten waakt, en naauwlyks befluiten kan, om zyn genoegen te eecen, zyn beiden even deerniswaardige dwaazen. Geen van beiden weet van dac.geene, hec welk hy heeft, een regt gebruik te maaken. De één werpt het zyne wech, alsöf hy het in 't geheel niet noodig had; en de ander fchynt niet te gelooven, dat hy de tydelyke goederen voor dit leven heeft, maar zich te verbeelden , dat hy zyn ieven om de goederen heefc. Waartoe hebben wy onze tydelyke goederen, zo wy dezelven niet beeter weeten te befteeden ? En niemand zal 'er een regt gebruik van maaken , die daarby niet zekere regelen volgt, welke vloeyën uit de kennis van' derzeiver hoedanigheid, van derzelver waardy en van de bedoelingen , waartoe de Voorzienigheid ons dezelven heeft gegeeven. Befchouwen wy de zaak zedekundig, myne Vrienden I en hooren het onderwys, hét welk de Christelyke zedenleer ons daar- ©vér  2 63 OVER DE VERKWISTING över geeft: dan wordt de gedachte van het gebruik en misbruik van ons vermogen nog gewigtiger; hec wordt eene zaak, welke hec geweeten betreft. Al het tydelyke is een gefchenk van God; alles, wat gy hebt, myn Christen 1 is niec geheel uw eigendom , maar flechts gekend goed , het welk uw Itemelfche Vader u heeft toevertrouwd, om daarmede wysfelyk en naar gemoede huis te houden, opdat gy 'er eerlang rekenfchap van voor hem kunt afleggen. Hy heefc ze u wel vry gegeeven tot uwe welvaart. Maar gebruikt gy ze tot nadeel vanuzelven en van anderen; gebruikc gy ze zodanig!, dat gy '«ynenNaam daardoor ontëert: dan zal hy die van uwe handen eifchen. Wees dan omzichtig by dac geene, hec welk gy doec! Al het goede, 'c welk de Heere u geeft, is hem dierbaar, en elk misbruik van hetzelve tegen zyne wyze en goedertierene bedoelingen, eene verachting en zichtbaare beleedi» ging van zyne milde goedertierenheid. „ De waardy en de nuttigheid van de tydelyke „ goederen te kennen, en regt te weeten, hoe men „ dezelven moet befteeden," is dus eene zaak, welke ons niet flechts als goede burgers en leden van eenen ftaat moet bekend zyn, maar welke ook behoort tot de hoofdftukken van de Christelyke omzichtigheid. Hiervan hangt, zo lang als wy hier leeven , een groot gedeelte van de menfchelyke gelukzaligheid af, en de gevolgen van derzelver gebruik of misbruik ftrekken zich zelfs uit tot in de eeuwigheid. Zegt niet onze Verlosfer zelf by meer, dan ééne gelegenheid, dat de menfchen, die ze niet regt gebruiken , dezelven tot een hinderpaal op den weg tot hunne zaligheid maaken kunnen? Das kan ik door het tydelyke, hec welk my  EN'DE UITGAAVE N. S"6g my tot een zegen gegaeven is, voor my-zeiven fchadelyk worden: en het komt ook hierby, gelyk by al het goede, niet alleen daarop aan, dat ik het heb, maar voornaamelyk, dat ik het wel befteede. Ik kan by een klein of maatig vermogen voor my en de mynen gelukkiger leeven , dan wanneer ik tien maal zo veel had, en het niet goed wist te gebruiken. O God ! verleen my toch wysheid, om hieiïa den regten weg te vinden, dat ik myzelven door het misbruik van uwen aardfchen zegen niet benadeele , denzelven noch verkwist, noch anderszins tot kwaade eindens befteede, noch my daardoor laat verblinden, dat gierigheid en karigheid my op het dwaalfpoor leiden! „ Voor- „ ëerst weet ik, dat ik myn tydelyk vermogen, „ het mag veel of weinig zyn, befteeden moet, „ om my en de mynen te onderhouden, en ons de „ noodwendigheden en het gemak van dit leven te verfchaffen." Zonder voedfel en kleeding kunnen wy niet leeven. Wy hebben onze krachten, om dezelven te befteeden tot een nuttigen arbeid, en mee onze handen iets goeds te werken; 't geen wy daardoor verwerven of hebben verworven, of 'tgeen ook anderen door hunne naarftigheid voor ons vergaderd hebben, moeten wy befchouwen als een zegen van God, waardoor hy ons geeven wil , wat wy tot ons ©nderhoud noodig hebben. Wil ik dan niet ondankbaar jegens hem zyn; bemin ik my-zelven en de mynen," wensch ik gerust en gelukkig in de waereld te leeven: ik zal daaröp moeten zien, dat ik alles , wat ik heb, zo goed befteede, als de rede my door de ondervinding leeren, en tyd en omftandigheden my aanraaden zullen. Zelfs zie ik, dat de dieren hun voedfel tot hun onderhoud  37© OVER DE VERKWISTING houd genieren naar de wetten van orde en maatigheid. Zy doen dit zonder daartoe een redelyk vermogen te hebben, in plaats van het welk de Voorzienigheid hen hunne natuur-driften tot veilige leidslieden heeft gegeeven. Maar ik ben veel meer, dan zy. Bygevolg moet ik van myne aardfche goederen een nog beeter gebruik maaken. Ik moet het gebruik van dezelven niet, gelyk zy , bepaalen tot myn onderhoud. Al het tydelyke is 'er om het geestelyke. Ik leef immers hier in de waereld, om my in de deugd te oefenen. Is dit leven my hiertoe verleend, dan zal ook elk tydelyk goed, het welk ik bezit, my daartoe verleend zyn. „ Dus zal ik het vervolgens moeten befteeden } om my „ door het gebruik van hetzelve in de deugd te „ oefenen;" want dit toont hec Evangelie my by alle gelegenheden. Ik moet my vrienden maaken met myne tydelyke goederen , en aan de armen goeds doen,' ik moet my oefenen in de verloogchening van het aardfche; ik mag my op eene onfchuldige wyze vermaaken ; ik moet rechtvaardig en billyk zyn , wanneer ik met mynen evenmensen handel'; ik moet myne driften en begeertens perken ftelien en dezelven leeren beteugelen; ik moet myne beezigheden met een hart vol van liefde en dankbaarheid jegens God waarneemen; ik moet hec aardfche genieten, om in deszelfs onfchuldig genot Gods liefde en goedertierenheid te erkennen , en daardoor tot een kinderlyk vertrouwen jegens hem opgewekt te wordeu. Dit alles zyn pligten, welke my gebieden , het gebruik en het genot van het tydelyke rot eene geduurige beoefening der deugd te maaken; en daardoor kan ik my met aardfche goederen hemelfche fchatten koopen. Dit is de  EN DE UI TGAAVEN. &?l groote bedoeling, waaróm God my een kleiner of grooter gedeelte van tydelyke goederen heeft toegedeeld. En hieruit kan ik ook begrypen, waarom lk juist niet meer en niet minder heb, dan ik heb, zo anders de fchuid aan my niet ligt; — naamelyk, omdat ik naar myn doorzicht, naar myne krachten en omftandigheden juist zo veel en niet meer tot myne welvaart kon gebruiken ; als my gegeeven is. — Een Christen moet dus ook toeleggen, om met zyn tydelyk vermogen zo goed huis te houden, en zo veel wezenlyk nut te doen, als hy kan. Onmiddelyk tegen deeze zo redelyke, verftandige eh heilige wet handelt de Verkwister. Hy befteedt zyn geld of zyne overige goederen zodanig, dat zy óf in 't geheel van geen nut zyn, óf toch op vérre na niet van zoveel nut, dan ze zyn konden, wanneer hy 'er dat gebruik van maakte, het welk de burgerlyke omzichtigheid en de Godsdienst voorfchryven. Het is juist niet noodzaakelyk, dat men een man van grooten rykdom zyn moet, wanneer men zich aan deeze fchadelyke en gevaarlyke ondeugd wil fchuldig maaken , fchoon het byna een algemeen vooroordeel is, dat men by de verkwisting alleen aan ryke lieden denkt, want ook menichen ineenera middelmaatigen ftaat, ja zelfs armen verkwisten op hunne wyze even zo wel als gegoedde menfchen.' Elk nutteloos en fchadelyk gebruik van het uwe is verkwisting. De ryke maakt 'er zich aan fchuldig, Wanneer hy duizenden verfpilt tot dwaasheden, zinlyke vermaaken en ydelheden , en niet bedenkt, hoe veel beeter , wyzer en Cbristelyker hy tenminsten een groot gedeelte van deeze uitgaaven zou kunnen befteeden; en de arme is een verkwiscer, wan-  *7* OVER DE VERKWISTING wanneer hy heden eenige ftuivers op eene onnutte wyze verdoet , dewyl een drukkend gebrek hem misfchien weinige dagen daarna laat ondervinden, hoe veel beeter hy gedaan zou hebben, wanneer hy ook dit weinige gefpaard had, om voor zich en zyne kinderen de noodige kleederen en brood te koopen. —— De bezittingen en omftandigheden des menfchen zyn oneindig verfchillende. De uitgaaven, welke voor den éénen in 't geheel niet te zwaar noch buitenfpoorig zyn, zouden voor eenen anderen de grootfte verkwisting zyn; en de zuinigheid, welke wy voor deezen laatften pligtmaatig en noodzaakelyk vinden , zou misfchien by den eerften eene openbaare wrekheïd en gierigheid verdienen genoemd te worden. Iemand kan in zekere omftandigheden komen, welke hem volftrekt noodzaaken tot uitgaaven, welke in eenen anderen tyd zowel tegen de burgerlyke omzichtigheid, als ook tegen de Christelyke zedekunde zouden ftryden. En op éene foortgelyke wyze vermeenigvuldigen zich de gevallen zodanig, dat het moeijelyk valt, om zulke voorfchriften en merkteekenen optegeeven, naar welke men terftond by den eerflen opftig, zonder eerst met oplettendheid te zien op den aart der omftandigheden , zou kunnen oordeelen, wat al of niet verkwisting verdient genoemd te worden: want juist deeze moeten daarby altyd mede in overweeging genoomen worden. Wy kunnen echter dit ftuk hier niet overflaan, zonder ten minften de volgende gedachten, als eene proeve, daarover ter neer te ftelien. Dewyl wy met christelyke Leezers fpreeken, kunnen wy dat geene, het welk wy hier zullen aan-  1 S DE UITGAAVEN.' ij j aanftippen, in het kort voordellen, dewyl wy anderszins breedvoeriger zouden moeten zyn, dan het oogmerk van onze befpiegelingen toelaar. Wy gaan gewisfelyk niet te verre , wanneer wy terftond in den beginne „ alle de zondelyka uit„ gaaven , waartoe de wellust, de ydelheid en „ iborcgelyke ondeugden ons aanzetten, verkwis,, ring noemen." Het komt hier niet.daarop aan, myn Vriend! of gy uwe oogmerken weet te verbergen , en de geliefkoosde konst hebt geleerd, om uwe uitgaaven voor de oogen van anderen eenen onfchuldigen , of zelfs eenen goeden fchyn te geeven. Gy hebt hier met uw geweeten te doen, en 'er kunnen zelfs fomtyds gevallen voorkomen , waaiïa gy oorzaak hebt, zeer op uwe hoede te weezeu, dat gy voor u-zelven niet genoegzaam goede bedoelingen onderfchuift, en de kwaaden , welke gy indedaad hebt , ongemerkt voor uwe eigene oogen verbergt. ——— Hier kan geen voorwendfel , geen uitvlucht u ontfchuldigen : het kwaad kan nooit goed zyn, gy moogc het ook befchouwen van welke zyde gy wilt. Want genoomen ook , dat gy zulk eenen overvloed van tydelyke goederen had, dat gy in 'c geheel geene reden hïd, te vreezen, om u en de uwen door zwaare uitgaaven ooit in verleegenheid te zullen brengen: zo heeft God u dezelven gewisfelyk niet daarom zo rykelyk toegedeeld, dat gy ze zulc befteeden tot den dienst der zonde , ter voldoening van uwe verkeerde neigingen, en om kwaad re doen en te bewerken. Wie veel ontvangen heeft, van dien zal ook eerlang veel geëischt worden. God eischc van ons allen reken lchap van het aan ons toevertrouwde talent, gelyk de $ Heer  £74 OVER DE VERKWISTING Heer van zyne knechten (*). Hoe, wanneer wy nu bevonden wierden als zodanigen , die zyne goederen tegen zynen wil kwaalyk en tot hun eigen nadeel bedeed hadden? —— Ten tweede „ zyn ook alle uitgaaven zonder eene verdandige „ en goede bedoeling verkwisting." Ik zal het hier met dilzwygendheid voorby gaan, dat een mensch , die by zyne uitgaaven geen overleg gebruikt; maar alleen naar zyne invallende gedachten handelt, noodzaakelyk zeer dikwerf meer kwaads, dan goeds met zyne uitgaaven uitvoert. Maar indien dit ook zo niet was, is nogthans elke uitgaave onrecht en drai waardig, waarby gy in't geheel geen oogmerk hebt. En al was 't ook, dat gy 'er by geval iets goeds mede zoudt uitvoeren, zoudt gy'er échter niet de minde verdiende by hebben. Tot wat einde hebt gy dan verdand en Godsdienst, zo gy 'er geen gebruik wilt van maaken , dewyl de tydelyke goederen u byna alle oogenblikken de heerlykde gelegenheden aanbieden, om beide deeze onwaardeerbaare weldaaden te gebruiken ? Wy zouden hier zekerlyk te verre gaan, zo wy wilden zeggen, dat menfchen, die een gezond verdand hebben , met hunne tydelyke goederen altyd zo handelden ; of dac 'er veele menfchen waren , die hec hunne zonder alle bedoeling wechwierpes : maar dat 'er in 't geheel geen voorbeelden van zyn zouden , dat men alleen naar zyne invallende gedachten met het zyne omgaat, daarvan bewyst de ondervinding hec tegendeel. Ten derde : „ Elke uit- „ gaave , al is dezelve ook op zich-zelven „ befchouwd, goed en nuttig, is zondelyk en dus „ eene (*) Matth. XXV: 14 en volg.  ÈN DE UITGAAVEN." &7$ „ eene verkwisting, wanneer dezelve u aan noodzaakelyker* uitgaaven belet." Wie zou 'er wel aan twytelen, dat een geleerde, wiens beroep hec verëischt, een nuttig gebruik maakt van zyn geld, wanneer hy hetzelve befteedt aan boeken, waardoor hy zyne kundigheden en zyn doorzicht vermeerdert? Maar wanneer hy hierin zo verre zou gaan, dat 'er van zyne uickomiten niet zo veel over bleef, als noodig was, om zich en de zynen te onderhouden z wie zou dit wel kunnen goed keuren ? Is het niet een heilige pligt voor een Christen, om werken der barmhartigheid te oefenen, en zyne behoeftige broeders te onderdennen? Maar wat zouden alle verftandigen oordeelen, wanneer iemand, die een goed beftaan had voor zich en zyn huisgezin, zyn vermogen onder de armen uicdeelen, of aan milde gedichten befteeden wilde, dat hy 'er zelf arm door wierd, en met de zynen nood lyden moest ? De zynen blyven hem toch de naasten; en de heilige Schrift verklaart het zelfs voor heidensch en geheel onchristelyk , wanneer men niec eerst voor hen wil zorg draagen. Hy berooft zich ook door-zyne verkwistende uitgaaven op eenmaal van alle gelegenheid,, om in het toekomende nog langer veele behoeftigen goeds te doen, en vermeerdert daardoor, dac hy zich-zelven arm maakc, hec getal der behoeftigen door zich-zelven en zyn eigen huisgezin, 't Geen hy doet houdt op deugd te zyn, en wordt zonde. Dus kan ik my ook niet daarmede verfchoonen, dac ik myn vermogen een nutte bedeed heb,- want 'c geen ik als nuttig oordeel', en het ook op zichzelven is, is het niet meer, zodra ik daardoor verhinderd word aan hec noodzaakelyker en nuttiger gebruik van hetzelve. Wanneer het één mee het S a an«  2 f6 OVER DE VERKWISTING ander niet beftaan kan, dan blyft het laatfte alleen een pligt. Maar om nu te zien wat nadeel alle deeze foorten van verkwisting doen; dat zy indedaad tegen uw geweeten zyn, o Christen! hoe zorgvuldig gy dezelven moet myden ; hieitoe is mogelyk geen beeter middel te vinden, dan de Jcbadelyke gevolgen van dezelven te Overweegen, en dezelven van tyd tot tyd ernstig te behartigen, wanneer wy fomtyds eene neiging tot het één of het ander misbruik 'van ons vermogen by ons zouden befpeuren. En ontdekt gy over 't algemeen, dat gy 'er toe overhelt, laat u dan dit overleg dies te meer aanbevoolen zyn, ert herhaal hetzelve dies te meer en ernftiger; .tot dat gy deeze neiging volkomen overwonnen hebt. „ Al het goede, het welk gy dooreen verftan* diger gebrui!^ van uw geld Zoudt kunnen bewer„ ken, Wordt belet, wanneer gy hetzelve onnoodig „ verkwist." Laat ons eenige voorbeelden opgeeven, welke zo zeer zeldzaam niet zyn. Ik wil eens onderftellen, dat gy uwe neiging tot vrolykheden en vermaaken opvolgt, en daaraan een aanzienelyk gedeelte van uwe inkomften befteedt. Gy leeft dikwerf vrolyk met uwe vrienden en bekenden. V:.n verre fchynt uw huis een zetel van vermaak te z\n. Maar uwe kinderen zyn niet wel opgevoed. Zy zyn van een kwaad gedrag, en groeijen op zonder eenige vorming. Gy verkiest voor ben Leem rs, die gy flechts weinig gelds behoeft te geeven , en gy bekommert u weinig over hen. Het geen gy ontvangt , geeft gy ook wederom uir. Sterft gy dan eens, gy zult een arm huisgezin nalaaten, voor het welk gy had kunnen zorg draagen, zo gy uwe plig-  EN DE UITGAAVEN. Hf? pligten niet aan uw vermaak had opgeofferd. ' Hier komt een braaf man en verzoekt u, om hem door eene kleine geld-leening uit eene groote verleegenheid te helpen: maar gy weigert 'c hem. Het deftig gastmaai, het welk gy onlangs hebt gegeeven, heeft uwe kas uitgeput; of uw geld is reeds gefchikt voor lust-reizen en andere dingen, welke gy gemakkelyk zoudt kunnen uitltellen , of zelfs geheel nalaaten. Hy moet u dus verlaaten, zonder dat hy hulp by u heefc gevonden. —— Gy hebc vermogens en bekwiamheden, om een zeer nuttig mensch in de waereld te worden; maar uwe onöverlegde en kwaalyk befteedüe uitgaaven beneemen u tyd en lust, om iets goeds te leeren. Gy verfpilt zo lang als gy nog wat hebt, uwe gezondheid en krachten lyden, de tyd verloopt, en eindelyk wordt gy een onnut en ongelukkig mensch, die zich-zelven en de waereld tot eenen last is. Overleg' eens, wat gy dan zyt, en wat gy integendeel had kunnen worden, wanneer gy het uwe beeter beileed bad. ,, Een veikwiscer kan ligtelyk wechgefleept wor,, den tot andere ondeugden en zonden, waartoe , hy anders nooit zou vervallen zyn." Men heefc 'reeds voorlang aangemerkt, dat eene ondeugd nier, JigielyK alleen is; maar dat zy alcyd van eene rei van anderen verzeld worde. Ik zal 'er hier in 'c geheel niec eens van fpreeken, dat de verkwisting gemeenlyk gepaard gaac mee wellust, ligtvaardigheid tn ydèUieid. Maar arglistigheid, bedrog, onrechtvaardigheden komen veeltyds voorc alieenlyk uit onze neiging tot verkwisting , en hierom maaken zich oók dikwerf menfchen aan deeze ondeugden fchuldig , die gewisfelyk hun geweecen npoic met S 3 dier-  Ö78 OVER DE VERKWISTÏNS diergelyke zonden zouden bezwaard hebben , zo zy zich niet van die rampzalige neiging lieten regeeren,. Hier vinden wy een mensch , die meer uitgeefc, dan zyne omftandigheden toelaaten. Wy houden hem voor het overige voor een verftandig en rede]yk man, maar wy verwonderen ons, waar hy de kosten van daan neemt tot zo veele onno.idige uic gaaven: maar het duurt niet lang, of zyne fchuidëifchers komen op. Hy heeft meer geleend, dan hy ooit wederom kan betaalen, om naar zyne neigingen te leeven. Zyne fchuldëifchers worden gedeeltelyk bedroogen, en anderen ontvangen flechts weinig van 't geen zy te eifchen hebben. Hy moet zyn vaderland, buis, vrienden en maagfchap verlaaten en vluchten, wanneer hy niet in de handen der Overheid vallen wil. Daar leeren wy eenen Rechter kennen, over wiens onrechtvaardigheden de onderdaanen klaagen, die de hem toevertrouwde penningen aantast, die den geene hec recht toekent die de aanzienelykfle gefchenken geeft, op wien de zuchten der lydende onfchuld zwaar rusten. Hy fchynt indedaad een zo kwaad man niet te zyn, en evenwel zyn die befchuldigingen helaas J meer dan alte waar. Maar zyne inkomften zyn op verre na niet voldoende, om zyne uitgaaven, om de pracht van zyn huisraad, om zyne gastmaalen en vermaakelykheden goed te maaken. Wat doet hy nu? Hy neemt gefchenken, hy krenkt het recht, hy verdrukt de onfchuld, om zyne uitgaaven goed te maaken. Nu kan men het begrypen, dat hy dikwerf zodanig handelt, als zyn Charakter het indedaad met met zich brengt. Hier zien wy eenen man , die getrouw, naarftig en omzichtig is in zyn bero ep, maar altyd in bekrompene omftandigheden leeft,  EN DE UITGAAVEN. leeft, dewyl zyne verkwistende en ydele vrouw meer uitgeeft, dan hy verwerven kan , en aan hem en haare kinderen tot een bedriegfter wordt. Daar vinden wy eene vrouw, die by alle trouw, omzichtigheid en zuinigheid, waarmede zy haare huishouding bezorgt, met alle fmeekingen en redeneeringen niet zo veel op haaren man verwinnen kan, dat hy van zyne geheime en openlyke verkwistingen afzien, en vrouw en kinderen niet in armoede en behoeftigheid dompelen mocge. Daar zien wy eenen zoon, die dagelyksch tegen zyne Ouders zondigt, en hen door zyne beleedi^ingv.n kommer en zorgen veroorzaakt, omdat zy hem zo veel niet willen geeven, als ny wel verkwisten wil. Hoe gemakkelyk zou men deeze lyst van zonden, waartoe de verkwisting verleidt , niet nog kunnen vermeerderen : maar dit voorgeftelde is genoeg voor ons, om te zien, hoe gevuailyk en fchadelyk zy is. Is'er iemand, die zich aan dezelve heeft fchuldig gemaakt, die neeme deeze gelegenheid waar, om zichzelven te onderzoeken: dan zal hy zekerlyk ontdekken, dat zy hem ook verleid heeft tot andere • zonden, waartoe hy anderszins wel niet zou vervallen zyn. „ Niets is vcor anderen meer verleidende, dan „ het voorbeeld van eenen verkwister." Hy leefc ruimer, dan anderen van zynen ftand, geeft meer uit , geniet meer zinlyke vermaaken, maake met zwier, en daardoor komt hy by zeker foort van menfchen in achting en aanzien. Laage zielen dringen zich by hem in, zy vleien en pryzen hem, om van zyne dwaasheid hunne hebzucht, wellust en andere laage hartstogten te voeden. - Deeze lof, deeze%ldyeryën, deeze fchynbaare toejuiching, wanneer zy met onze hoofd-neigingen oveiëenftemS 4 men,  2.2o OVER DE VERKWISTING men, bekooren ons zeer. Hierby komen nog de drift tot naarvolging, en de valfche eerzucht, eigenliefde en ydelheid; hoe gevaarlyk is dit voor zwakke harten; hoe verleidende voornaamelyk voor de onbedreevene jeugd! Deezen ouderdom zyn bovendien de ondeugden het meest eigen, welke in een naauw verband ftaan met ligtvaardigheid , wellust en ydelheid. O laat u waarfchuuwen, myne jonge Vrienden! laat u waarfchuuwen, wanneer gy zodanige voorbeelden ziet, en volgc dezelven niet! Bedenkt het, welke de gevolgen daarvan zyn. En gy, die de uwen, uwen vrienden en bekenden, die gy uwen evenmensen zodanige voorbeelden geeftbedenkt, wat gy doet.' Kunt gy de gedachte zo ten eenemaal vergeeten, of dezelve met uwe gewoone losheid voorbygaan, wanneer zy in u opkomt, dat de onbedreevenen en ligtvaardigen, die in uwevoetftappen treeden, zich eens op uw voorbeeld beroepen, en wanneer zy ondervinden, hoe ongelukkig zy geworden zyn, u aanklaagen en vloeken zullen? Voornaamelyk zal uw voorbeeld voor de uwen fchadelyk zyn. En al ware 'c ook, dat gy in uw leven niet arm zoudt worden: hoe, wanneer uwe nagelaatenen, door u verleid, deeze ievenswyz > zouden voortzetten ? Dan kan het evenwel niet lan» duuren, of zy moeten in ongeluk, en ellende geraaken. Gy, die verpligt zyt, voor hunne welvaart zorg te draagen, brengt hen door uw eigen voorbeeld in het verderf. Ja zo is het! Want ein- delyk moet uw vermogen uitgeput worden, en uw huisgezin m armoede geraaken, wanneer uwe nako: mehngen zo heen leeven, als gy doet. Wie heeft dan de fchuid? Vak 'er dan niet een groot gedeelte van dezelve op u ? o o „ Wie  EN DE UITGAAVEN. 28 J „ Wie zyn vermogen verkwist, die berooft zieh daardoor van de noodzaakelyke middelen , on veele gewigtige pligten, voornaamelyk jegens de „ zynen te vervullen." Hy moet de zynen voeden, onderhouden, zyne kinderen opvoeden, zyne familie zo goed als mogelyk is bezorgen; kan hy dit by de verkwisting zo doen, als hy het verpligt is te doen? Hy moet hen door zyn voorbeeld toonen, hoe zy een wys en gemoedelyk gebruik moeten maaken van de goederen deezer aarde; hy moet hen onderwyzen, hoe zy 'er zuinig mede omgaan, ter regten tyd mildaadig zyn, en dezelven ter eere van God befteeden kunnen ; kan dit een verkwister doen? —— Hy moet hen toonen, hoe zy daardoor weldoeners van hunnen evenmensen worden, en by derzelver gebruik rechtvaardigheid, billijkheid en beleid bewyzen moeten: Kan dit een verkwister doen? —- Dit alles kan niet gefchieden, zo hy - zelf het zyne niet goed weet te befteeden. Dikwerf moet hy hen noodzaakelyke dingen onttrekken, omdat hy het daartoe verêischte geld aan eenen onnutten overvloed heeft verfpild. ,, Hierby komt nog, dat een verkwister, hoe „ ligtvaardig hy mogelyk nu ook is, zich-zelven „ zwaare zorgen en bitteren kommer voor het toe-. „ komende berokkent." Verkwisting is wel nooit zonder ligtvaardigbeid en zorgloosheid ; maar by den ongelukkigen, die door dezelve bedierd wordt, komen evenwel ook uuren , waaiïn de gedachte: hoe zal het eindelyk met my worden? als eenen zwaaren last op zyn hart valt. Wanneer hy fomtyds eens voor een korte poos van zyne verftrooijingen uitrust; wanneer hy alleen is; wanneer hy een waarjïhuuwend voorbeeld ziet; wanneer zyne uitgaaven S 5 heoj  282 OVER DE VERKWISTING hem veeltyds met afkeer en walging beloonen; wanneer de weelde zelve hem niet meer voldoen kan : dan welt deeze gedachte wel by hem op, maar hy zoekt dezelve, althans zo lang als 't mogelyk is , door andere gedachten te onderdrukken. Maar komt het dan eindeiyk zo verre met hem, dit hy zynen ondergang voor oogen ziet, dat armoede, behoeftigheid en duizendvoudige ellende hem als een gewaapend man overvalt: dan zinkt hygemeeulyk krachteloos neer. Zyne oogen openen zich; hy ziet eindeiyk, wat hy gedaan heefc; hy ondervindt de gevolgen van zyne handel wyze,- hoe minder hy gewoon is, om zynen wenfchen iets te weigeren , dies te ondraaglyker valt het hem thans, om aan het noodmkelyke gebrek te lyden, hec welk hy chans niec meer ontgaan kan. Hy ziet zynen tegenwoordigen ondergang voor zyne oogen, en de toekomst dreigt hem met vreesfelyke rampen. Di zynen klaagen en zuchten over hem, zonder datby in ftaat is; om van hunne klagten en zuchten een einde te maaken, en de traanen aftedroogen, welke het gebrek hem uitperst. Ach, myn Vriend! deeze verfcheuren het hart! Vreesfelyke ftaat! O, lieve Vriend! laat u waarfchuuwen, wanneer het zo verre nog niet met u gekomen is! Zoudt gy wel de jaaren van uwe jeugd in verkwisting en wellust willen doorbrengen; om u daarvoor in de toekomende dagen zulk een noodlot op den hals te haaien; een noodlot, waarvan gy by al het ysfelyke, 't welk 'er mede gepaard gaat, zoudt moeten bekennen: het is alleen myae eigene fchuid, my-alleen moet ik aanklaagen 9 Laat ons verder gaan ! Dit is/t nog niet al, het welk gy te vreezen, het welk gy gewisfelyk te  EN DE UITGAAVEN. 283 te verwachten hebt. „ De bitterfle knaagingen „ van uw geweeten , en eene zwaare rekenfchap „ voor God wachten ook op u." Gy mistast indedaad, zo gy waant, dat uw geweeten, dewyl het tljans flanpt, nooit zal ontwaaken. De tyd komt zeker , dat gy tot meerder overleg komen, en uwe tegenwoordige handelwyze met geheel andere oogen beichouwen zult, dan thaijs. Gy moogt veel of weinig verkwist hebben , 't is in dit geval hetzelfde. Had gy een goed lot ont> vangen , en waart gy gezeegend met een aanzienelyk vermogen , dan is uwe verzwoor., ling dies te grooter. Had gy weinig ontvangen, men zal juist geene rekenfchap van veele goederen van u kunnen eifchen : het is echter in dit geval ds hoogffe billykheid, dat gy met het weinige , 'twelk gy had, dies te zuiniger en omzichtiger had moe» ten huishouden, en gy zyt dus evenwel ttraffchuL dig, wanneer gy ook den kleinen fchat, welken de Heer u had toegedeeld , niet eens geweeten hebt, goed te befteeden. Gy kunt niet kJaagen, dat gy niet meer hebt ontvangen; want uw voorbeeld bewyst genoeg , dat gy niet in ftaa■'. zoudt geweest zyn , om meer goederen waarten eemen. Gy zoudt zekerlyk even zo kwaalyk daarmede hebben huisgehouden, als met het weinige, *twelk gy gehad hebt. — Overlegg' eens gemoedelyk, wat gy gedaan hebt! Laat ons emftig met eikanderen over deeze zaak fpreeken ! Myne tydelyke goederen, zy moogen vetl of weinig zyn, zegt gy, zyn gefchenken van God, dit beken ik, gefchenken , welke ik ten mynen beste en tot zynt; eer behoorde te befteeden; waarover hy eerlang rekenschap van roy eifchen zal. De Fleere onderzochr, dit  fi84 OVER DE VERKWISTING die zegi Jefus my, hoe zyne knechten met het hun toevertrouwd talent hadden gehandeld. Hy eischte rekenfchap van den huishouder, van wien hy hoorde dat hy zyne goederen had verkwist. Dit heb ik ook eerlang te verwachten. Welaan dan, myn Vriend! oordeel* u-zelven vóór dat gy «geoordeeld wordt! Uwe uitgaaven zyn niet geëvenreedigd aan uwe inkomften; of genoomen ook, dat gy zo veel niet uitgeeft, dat gy zoudt kunnen vreezen, arm te worden : hefteed gy dan ook uw vermogen op de bsste wyze, om 'er in de waereld zo veel nuc mede te doen, als gy kunt en moet doen? O, hoe veel had gy beeter kunnen befteeden ! Hoe veel goeds had gy niet door het gebruik van het uwe kunnen bewerken, 't welk niet gefchied is! Zo veele werken van barmhartigheid, van liefde, van vriend» fchap zyn verzuimd, waartoe gy gelegenheid had, en uw beroep u verpligtte! Hoe veel geruster en gelukkiger had gy zelf met de uwen kunnen leeven; hoe veel beeter hadden uwe kinderen opgevoed, en de uwen bezorgd zyn kunnen; by hoe veele duizend, gelegenheden had gy hun een goed voorbeeld kunnen geeven, 't welk gy niet gedaan hebt! Gy had veel beeter, als het door u gefchied is, kunnen toonen , dat gy alle de aardfche goederen als gefchenken van Gods weldaadige goedertierenheid achtte! Hoe weinig zyt gy hem daarvoor dankbaar geweest. Hoe weinig hebt gy u door het gebruik van dezelven in de gehoorzaamheid jegens hem geoefend { Hoe weinig hebt gy door de bezitting van dezelven •uw hart in de liefde en in een kinderlyk vertrouwen jegens hem verfterkt! O, gy hebt indedaad veel verlooren, en u door uwe onnutte uitgaaven eene zwaare verantwoording op den hals gehaald' Wan*  EÏ3 *> E UITGAAVEN. fifif? Wanneer gy de item van uw geweeten wilt hooren, dan moet gy beangst worden. Nog zou het misfchien tyd zyn, om tot u zeiven te komen. Al wa. re 't ook, dat gy het nadeel, 't welk uwe verkwisting heeft veroorzaakt, niet ten eenemaal zoudt kunnen wechneemen; misfchien zou 'er echter nog veel kunnen veranderd worden, en gy zoudt ten minften uwe fchuid niet van tyd tot tyd vermeerderen. Gy zoudt deeze uwe ondeugd kunnen afleggen , en door een bèeter gebruik van uwe nog overgeblevene bezittingen bewyzen, dat gy met dankbaarheid erkent, hoe dierbaar u Gods aardfche weldaaden zyn, en dat gy dezelven, naar zynen wil tot uw waar nut befteedt. Laat de tyd niet verloopen, toe dat hec te laat is! Want hebt gy u eens door uwe fchuid arm en ongelukkig gemaakt, cf verrascht zelfs de dood u by uwe tegenwoordige levenswyze: dan is uw toeftand allerfcfirikkelykst, wanneer dan uw geweeren eerst begint, u met rechtvaardige befchuldigingen te folteren. Ontbreekt met wel aan treurige voorbeelden, dat verkwisters, die niet eerder tot zich-zelven kwamen, dan dat zy in armoede en duizendvoudige ellende gedompeld waren , zo verre gegaan zyn, dat zy hand aan zich-zelven gtflaagen hebben, en zelfmoorders geworden zyn? Zo verfoeyelyk zulk eene daad altyd is, zy bewyst echter tot uwe waarfchuuwing, hoe fchrikkelyk de ftaat is van eenen verkwister, die met zyn geweeten en met zo vee'-e uiterlyke ellende moet worftelen. -— Wie dit alles met bedaardheid overlegt, zal wel willen toeftemmen, dat de verkwisting, welke alle foorcen van een onnut en fchadelyk gebruik van tydelyke goederen onder zich begrypt, eene ondeugd is,  «86 Over de verkwisting is, welke zeer gevaarlyke en uicgebreidde gevolgen heeft. Maar wanneer men deeze ondeugd niet meer zo openlyk verdeedigen kan, neemt men ten minften zyne toevlucht tot ontfchuldigingen, om zyne fchuid eenigszins te verminderen,en de?e'"e als een foort van noodzaakelyk kwaad voorteftellen. „ Ik „ moet, hoor ik iemand zeggen, veele uitgaaven „ doen, welke grooter zyn, dan myn vermogen ;„ toelaat, en waarby ik myn geld zekerlyk niet op „ de beste wyze befteed, omdat my ftand zulks verëischt:' Maar hoe dikwerf is dit een enkelvoorwend/el, onder het welk men zyie geneegenh eid voor de verkwisting zoekt te verbergen ! Onze ftand kan niet meer van ons eifchen, dan onze overige omftandigheden toelaaten. Hy kan geene uitgraven, hoe ook genaamd, ontfchuldigen, of zelfs tot een pligt maaken, welken onze goederen niet gedongen, en de zedekunde verbiedt. Hoe dikwerf verbeeldt men zich ook, dat onze ftand eene zaak noodzaakelyk maakt, waartoe ons indedaad niets, dan naaryver, ydelheid, wellust, opgeblaazenheid en eene kwaade gewoonte verleiden. Niet door uwe fchadelyke en buitenfpoorig; uitgaaven, maar door eene verftandige en gereegelde levenswyze, en door de gemoedelyke vervulling van uw beroep moet gy, als een Christen, uwen ftand eer aandoen. „ Ik ben het nu eens zo gewoon," zegt een ander. Het kan waar zyn 't geen hy zegt. Hy kan in weelde en verkwisting opgevoed zyn j hy kan nog veel vermogen hebben, maar ook reeds een aanzienelyk gedeelte van zyne tydelyke goederen verkwist hebben. Maar hoe?wanneer hy eenen dief betrapte, die hem wilde befteelen, en die tot zyne verfchooning zeide: ik ben 'i nu reeds lang zo ge-  EN DE UITGAAVEN. 287 gewoon: zou hy hierin wel genoegen neemen? En deeze dief berooft anderen van het hunne, en de verkwister berooft zich-zelven. En over uwe gewoonte, myn Vriend! twisten wy niet, maar wy vraagen, of dezelve billyk, verftandig, pligtelyk en christelyk is? En gy zult immers wel niet van u kunnen verkrygen, om dit (taande te houden?Uwe gewoonte heeft de ftem van de rede en den Godsdienst tegen zich. Doet gy dan wél, wanneer gy 'er by blyfc, of doet gy beeter, wanneer gy u zeiven overwint en dezelve aflegt? Heeft uw hart nog zo veel goedhartigheid, dat gy tot het laatfte overgaat; dan zulc gy wel ras ondervinden, dat gy by eene verftandige bepaaling, en beeter gebruik van het uwe veel gelukkiger kunt leeven, dan thans, terwyl gy een (laaf zyt van zulk eene fchadelyke gewoonte , welke u met zulke fchromelyke gevolgen dreigt. Meenig mensch is genoeg overtuigd, dat zyne uitgaaven en'c geen hy anderszins befteedt, geenszins geëvenreedigd zyn aan zyne overige omHandigheden; maar hy gelooft ontfchuldiging genoeg te hebben, wanneer hy „ de meenigvuldige „ verkeeringen met anderen" opgeeft als eens zaak, welke zyne verkwisting noodzaakelyk maakt. Men kan ook niet ontkennen,, dat wy ons dikwerf om gewigtige redenen van veele verkeeringen niec terftond kunnen ontdoen. Maar het komt altyd op ons aan, hoe veel kosten dezelven ons veröorzaaken, Onverftandig blyft het altyd, wanneer wy in de uitgaaven voor de ryken niet willen onderdoen. Hiervan is opgeblaazenheid of ydelheid de grord. Wanneer wy niet doen 't geen onze krachten niet toelaaten, niet ruimer leeven en anderen vergasten, dan wy by onze inkomften en noodzaakelyke uitgaaven kun-  Ê 88 OVER DE VERKWISTING kunnen doen, wie kan die afkeuren P Een verftandig en weldenkend man zal ons juist daarom hooger achten. En om den lof of de toejuiching van eenen ryken zot te behaalen , zullen wy immers wel niet de gewigtiger pligten jegens God, ons-zelven en de onzen opofferen, welke ons gebieden , om fpaarzaam met ons vermogen omtegaan. Bovendien zyn veele verkeeringen met andere menfchen zo noodzaakelyk niet, dan de verkwister wel waant. In veelen heeft hy zich zekerlyk ingelaaten , welke hy zonder het minfte nadeel wederom vernietigen kan , en veele zullen van zelve te niet loopen, zodra hy zich overgeeft aan eene verftandiger' en fpaarzaamer' levenswy* ze. Menfchen, die laag genoeg zyn , om met zyne verkwisting op eene verregaande wyze voordeel te doen, en van zyne zwakheid, onnoozelheid cf ydelheid op eene flingfche wyze gebruik te maaken, zullen welhaast wechblyven, wanneer zy merken, dat hy niet meer zo gewillig is, om zich van hen te laaten verblinden, en van het zyne te laaten berooven. En van dien aart is de grootfte hoop der aanhangers van den verkwister. Even zo weinig nu, als de aangehaalde ontfchuldigingen voldoende zyn, zullen het ook anderen zyn, waarvan men gemeenlyk gewoon is, zich te bedienen. „ Zfl „ ik myn leven niet genieten, zegt de jonge wel„ lustling, die met volle handen de goederen wechi, werpt, welke zyne voorzaaten hebben vergaderd, ,, zal ik myn leven niet genieten, terwyl de jaaren ,, der jeugd nog duuren, en ik niemand te bezor., gen heb?" Zekerlyk, myn Vriend! zult gy uw leven genieten. Gy mistast zeer, wanneer gy u verbeeldt, altöf wy u daarvan zoude willen weder- hou-  EN DE UITGAAVEN. 285) hoüden. Regt blyde, regt gelukkig zult gy zyn, dit is onze geheele wensch. Juist dit is de oorzaak, waarom wy u voor de verkwisting waarichuuwen. Zy veroorzaakt, dat gy in plans van een gelukkig mensch te zyn , een ondeugend mensch wordt; zy berooft u van het uwe zo dat gy over eenen korten tyd gebrek zult moeten ly* den; zy vernielt uwe gezondheid en verkort het leven; zy maakt, dat goede, verftandige en deugdZaame menfchen u moeten myden; zy haalt u een fnel berouw, en bittere knaagingen van het geweeten op den hals. Leef zo gemakkelyk en zo blyde als gy kunt,* maar niet ten koste van uw geweeten, van uwe deugd en van uw toekomend geluk. Dit doet gy zodra als gy u aan de verkwisting overgeeft. Wy wenfchen alleen u daarvan te wederhouden, dat gy u niet door uwe tegenwoordige onvoorzichtigheid in het toekomende een treurig lot berokkenen zult, wanneer gy uwe tegenwoordige dwaasheid te laat erkent, en uw ongeluk niet meer kunt veranderen. Laat ons eens ftelien, dat gy zonder familie en bloedvrienden leeft, en dus om die rede althans niet noodig had, omzichtig en verftandig met het uwe te handelen; dan is dit immers ook het eenigfte voordeel van het tydelyke niet, dat wy voor de onzen zorg draagen. Als een , Christen, en als een vriend der deugd hebt gy immers ook buitendien duizend gelegenheden, om uwe goederen op de voortreffelykfte wyze te befteeden. Kunt gy niet zo meenige geneugte genieten , zonder dat gy daardoor zondigt ? Kunt gy niec zo meenig goed mensch met het uwe onder/leunen? Kunt gy niet meenig arm mensch helpen, en de traanen der bekommering van zyne ©ogen afveeT gen ?  20O OVER DE VERKWISTING gen? Kunt gy niet zo meentgen dank, zo meen?, gen zegenwensen verdienen? Hebt gy zelf geene nabeflaanden, elk ander mensch is immers uw broeder, en gy moet denken, dat God u daarom rykelyk heefc gegeeven, op dat gy aan hem doen zult 't geen de groote wet der christelyke liefde u gebiedt, om u door zulk een gebruik van de aardfche goederen, fchatten voor de eeuwigheid te vergaderen. — Laat ons nu nog ééne ontfchuldiging der verkwisting aanftippen. „ Wat zou zegt men , „ de waereld daarvan zeggen, zo wy zouden wil„ len beginnen, eene andere levenswyze te hou„ den?" Zwakke uitvlucht! Hec is een gevoelen, tegen het welk de dagelykfene ondervinding flrydt, wanneer men zich verbeeldt, dat iedeiëen ons pryst, wanneer wy buitenfpoorige en onnutte uitgaaven doen. Weinige zyn 'er flechts, die den verk wister pryzen, de meeilen berispen hem openlyk, of ten minften in 't geheim. Zou hy hierover de ftemmen willen opneemen, hy zou de meeften tegen zich hebben, en onder deeze alle menfchen van doorzicht en van eene goede denkwyze. De hoop van aanhangers, vleijers en zogenaamde vrienden, die trachten zich van den overvloed van den verkwister te verzaadigen, pryst en ftreelt hem wel. Maar hy kan gerust gelopyén» dat 'er onder honderd van zodanige menfenen, de meeften hem in hun hart berispen en verachten. Het is alleen hun febadeiyk eigenbelang, het welk hen daartoe brengt, dac zy zyne ydelheid ftreekn. De weinigen, die zyne uitgaaven in hun hart goedkeuren, zyn onnoozele en da-irby ondeugende menfchen. Alle de overigen verlaaren hem, v.anneer hy zoude arm worden. Zouden zy dit wel doen, zo zy zyne waa-  EN DE OITÖAAVEN. £Qt Waare vrienden waren? Rn deeze zyn het dan, voor wier oordeel en afkeuring hy vreest, om wier wille hy zyn leven op deeze wyze gelooft te moeten voortzetten. Ik kan onmogelyk denken, dat Wy nog vrienden van onverlfandige uitgaaven en van eene onnutte verkwisting zullen blyven, wanneer wy dit alles overleggen, en gegrond vinden. Wat zou 'er dan nu nog voor my overig zyn ? Nuttige lesfen te geeven; naar welke wy onze uitgaaven moeten bepaalen en reegelen. Maar dewyl deeze lesfen en weeten dezelfden zvn, welke de fpaarzaamheid ons voorfchryft: zallen wy dit doen in het volgende Vertoog, wa.rïn wy deeze tot onze huisfelyKe gelukzaligheid zo noodzaakelyke deugd zullen verhandelen. T z VEER-  £0 2 OVER DE VEERTIENDE VERTOOG. •HBCec is eene in de waarheid gegrondde opmerking , dat de middelweg de weg der deugd is. Hec is onrecht, de tydelyke goederen te gering te achten , en met verachting te befchouwen; Onrecht 9 d zeiven op eene ligtvaardige en geweetenlooze wy. ze wechtewerpen; onrechr, dezelven ter verzadi. ging van zyne lusten en begeertens te misbruiken: maar het is ook aan den anderen kant onrecht, met Zulk eene heevige begeerte naar het aardfche te trachten, dat wy de gewigtiger' pligten daarover vergeeten; onrecht, hetzelve met eene onverzadelyke begeerte te zoeken, in deszelfs bezitting zyn geheel geluk te (tellen, en zich goede en kwaade middelen te veröorlooven, zo men het flechts daardoor kan magtig worden. Het eerfte is, gelyk wy in bet Dertiende Vertoog hebben getoond, verkwisting, en het laarfle is gierigheid. fNiec alle verkwiscers zyn in hunne ondeugd even buitenfpoorig, en niet alle gierigaards gaan in hunne hebzucht even verre. Ook hier hebben gelyk by alle deugden en ondeugden, verfchillende trappen plaats. De minde graad van verkwisting komt naby de mil • daadigheid, en de minde graad van gierigheid komt het naast by de (paarzaamheid. OVER DE SPAARZAAMHEID. De  SPAARZAAMHEID. 293 De Gierigheid openbaart zich op zulk eene verfchillende wyze,. en verfchynt in zo meenigvuldige gedaantens onder de menfchen, dac het indedaad niec zeer gemakkelyk vale, om dezelve van de fpaarzaamheid te onderkennen, en in. byzondere gevallen haare perken naauwkeurig te bepaalen. Op de gemakkelykfte wyze kan men dezelve ontdekken van die zyde, „ wanneer zy ongeoorloofde midde.„ len beezigt, om het eigendom te behouden of „ te vermeerderen." Wy zyn als Christenen verpligt, om dat geene, het welk wy hebben, te bewaaren, en onze tydelyke welvaart zo goed te verbeeteren, als wy kunnen: maar wy moeten het niet doen door onrechtvaardige middelen, en -geene kwaade wegen inflaan, om een goed oogmerk te bereiken. Wy mistasten, wanneer wy gelooven, dat wy ten minften voor den rechterftoel der. christelyke zedekunde eenige toegeevendheid verdienen, wanneer wy ter bereiking van een oogmerk, bet welk op zich-zelven goed is, kwaade middelen verkiezen. Zelfs de rede en de burgerlyke wetten gedoogen dit niet eens. Anderszins, zou een arm mensch niet meer ftrafwaardig zyn, wanneer hy my het myne door eenen diefftal had ontvreemd, zo hy zich daarmede zou kunnen vry pleiten, dat hy het had gedaan, om zyne behoeftigheid te verminderen. Dit laatfte moet hy doen, zo goed als hy kan, het is zyn pligt; maar niet verder, dan rechtmaatige middelen hem zulks vergunnen. Even zo is 't geleegen met het tegenover ftaande geval. Wie verfoeit niet dien mensch, die door eene bevallige houding, door alle mogelyke dienstvaardigheid en vriendelykheid eenen. anderen cot zyn voordeel zoekt inteneemen, en zyn vertrouwen te T 3 ver-  254 »»!R DE verwerven, om hem daarna dies te gevoeliger te kunnen benadeelen 9 Wie zou het kunnen kwaad keuren, dat wy alles doen, wat m onze krachten ftaat, om de gunst en de genegenheid van anderen te winnen ? Maar deeze handehvyze wordt vertoeij lyk, w„nneer daarby fltnkfe ureeken en baatzuchtige oogmeiken bedoeld worden. Dit zou zyn, iets gi eds doen, op dat 'er kwa i 1 uit zou voortkomen. Beezige gy dan, om uw eigendom te be-? houden of te vermeerderen, zodanige middelen, welke naar de natuurlyke billykheid, naar de burgerlyke wetten, of naar de zedenleer van Jefus verwtrpelyk zyn; of vindt gy, dat anderen zulks doen: dan zyn zodanige handelwyzen zichtbaars onrechtvaardigheden en eene ftratwaardige gierigheid. Zie 'er naauwkeurig op, warneer gy u en anderen in dit ftuk wilt btöordeelen: maar draag 'er ook zorg voor, dat gy naar de waarheid oordeelt. Vervolgens is dit een blyk van de gierigheid, ,, dat zy dikwerf uitgaaven mydt,Wanneer haar omftandigheden dezelven toelaaten, en de „ zedenleer, dezelven tot een pligt maakt." Alle Ouders, by voorbeeld, zyn verpiigr, om hunne kinderen zo goed optevoeden, als mogelyk is: maar zyn 'er niet gierige Vaders en Moeders, die 'er veel minder aan befteeden, dan zy wel konden doen; die het gewigtiger oordeelen, om hunnen kinderen geld natelaaten, dan u door eene guede opvoeding tot gelukkige en nuttige menfchen te maal»en; die ze liefst aan het onderwys van de geenen toevertrouwen, die hen voor het minfte geld, en niet, die hen het best onderwyzen ? Meenig gierigaard, die by een aanzieneiyk vermogen geen familie heeft, fluit zyn hart toe voor de indrukken van  SPAARZAAMHEID. 205 van het medelyden, en trekt zyne hand terug van zyne naastbeftaanden en vrienden, al kon hy hen nog zo gemakkelyk, door eene nog zo maatige onderiteuning uit hunne behoeftige omftandigheden helpen. Hy berooft zich liever zelf van de vreugde, om anderen door zynen overvloed gelukkig te maaken, en hunnen dank en zegenwensch te verdienen , dan dat hy van zyn geld zou kunnen fcheiden. Menfchen, die zo ongHukkig /yn, met hem in één huis te leeven, en vari hem aftehangen, ondervinden de uitwerkingen vin zyne vrekheid, Hy zal hen zeer bekrompen" en armoedig onderhouie ■■, en zelfs her weinige, 't welk hy genoodzaakt is voor hen uittegeeven, met zyne zuchten, klagten en verwytingeh verzeilen. De verkwister heefc gaarne veel, om veelte kunnen uitgeeven: „ maar „ de gierigaard reikhalst naar aardfche goederen, , om ze flechts te hebben en re bezitten; niet om dezelven met verftand te gebruiken." Verder kan onze dwaasheid mogelyk niet gaan. Wat toch kan ons eene zaak helpen, zo wy 'er geen gebruik van durven of willen maaken? Hoe is 't mogelyk, om tydelyk góed met zo veel moeite re zoeken en te vergaderen, alleen om hetzelve onder zorg en vrees te bewaaren? Het zou immers hetzelfde zyn, myn Vriend! of gy u tot een wachter over vreemde fchatten liet aartftellen . dan of gy uwe eigene fchatten bewaakt. Want gy hebt van derzelver bezitting e^en zo weinig, als'dat zy eenen anderen toebehoorden. Wat zullen ze u baaien? Dat zy u zorg en moeit, veröorzaaken , dat gy gelooft, dezelven nooit, veilig genoeg te kunnen bewaaren, u nooit verzaadigc, nooit genoeg hebt, telkens naar meer tracht,  296 OVER DE tracht, by elke kleine uitgaave beeft, dit is uw ge? ' woon noodlot, gy gierigaard! Wacht u voor de rampzalige begeerte naar rykdom, welke u zo ongelukkig maakt! ,, De eerfte „ offerande, welke de gierigheid van haare flaaven „ eitcht, is het genoegen en de zielsrust." En met het verlies van deeze hebt gy, o Mensch! het geluk van uw leven verlooren. Leer van dat geen, wat gy hebt, een verftandig gebruik te maaken, en hetzelve te onderhouden. Uw geluk en uw genoegen hangen gewisfelyk niet daarvan af, dat gy veel hebt, maar dat gy dat geene, het welk God u fchenkt, met verftand weet te gebruiken. „ Die ryk willen worden, die val- len in verzoeking en ftrikken, en veele dwaaze. „ en fchadelyke lusten, die de menfchen doen ver„ zinken in het verderf en de verdoemenis. Want „ de gierigheid is eene wortel van alle kwaad. „ Ma-ar gy, Mensch Gods! vliedt dit alles; maar ?, jaag na de gerechtigheid, de godzaligheid, hec ,, geloof, de liefde, de verduldigheid, de zacht„ moedigheid (*)." Met hoe veel recht kan de verlichte Apostel dit alles zeggen! Welke ondeugd is al 's \ ware beter daartoe gefchikt, om onze harten te vergiftigen, dan de gierigheid? Welke ondeugd verleidt ligter, dan deeze, tot onrechtvaardigheid , toe boosheid, bedrog, onbarmhartigheid en tot alle de gezindheden, welke ook het laatfte vonkje van Christendom uitblusfchen? Dus kunt gy als een gierigaard het ryk Gods niet beërven (**). „ Waar uwe fchat is, daar is ook uw hart (*) 1 Tim. VI, 9, 10, ir. (**) 1 Corituh .VI, 10.  SPAARZAAMHEID» 297 hart {*)." Terwyl de gierigaird fchatten op de aarde tracht te vergaderen, zal hy zekerlyk verzuimen , de hemelfche fchatten te zoeken. En al wilde hy dit ook doen, zyn hart is 'er toch niet vatbaar voor. Zyne liefde tot het aardfche moet eerst ophouden, zyne begeerte naar het tydelyke moet eerst uitgebluscht worden , vóór dat de christelyke godzaligheid plaats in zyne ziel vinden kan. Hy bemint zich-zelven niet, hoe zou hy God en zynen evenmensch kunnen beminnen, hec welk evenwel het eerfte en grootfte gebod van het Christendom is? Hy leeft, om zyn eigen pyniger te zyn. Zorg, vrees, kommer, wantrouwen, nyd verzeilen en vervolgen hem overal. Zyn huis is duifter en treurig. Misnoegen en verdriet woonen op zyn en der zynen voorhoofd. De laatften moeten by zynen overvloed dikwerf mee hem gebrek lyden aan de noodzaakelykfte behoeftens. Hy verzelc elke uitgaave, welke hy heeft, met klagten en verwytingen. Hy zucht geduurig over de tyden, vertrouwt nooit iemand volkomen, en murmureert tegen de Voorzienigheid, omdat zy hem nooit genoeg geeft. Zyne huisgenooten befchouwt hy alleen als werk. tuigen, om telkens meer byëen te brengen, en door hunnen arbeid meer te winnen,, dan hy-alleen in ftaat is te doen. Hoe beter hy zich daartoe van hen kan bedienen, dies re liever zullen zy hem zyn. Maar meent gy, dat hy het daarom weet te erkennen, dat zy door hunne naarftigheid zyne fchatten vermeerderen, en zynen voorraad helpen vermeenigvuldigen? Geenszins! Hen oprechtelyk lief te hebben, op eene behoorlyke wyze zorg voor hen te (*) Msttth. VI, 21. T5  2p§ OVER DE te draagen, zich met hen een gerust en verge»;. noegd leven te verfchaffen , van dit alles weet by niets. Eiken, dien hy by zich heeft, en niet gebruiken kan, om zyne fchatten te vermeerderen, befchouwt hy met tegenzin, en reekent uit, wat hy fpaaren kan, wanneer hy hem niet moest onderhouden. Dikwerf kost het zyn hart veel flryd en tegenfixibbeling, wanneer hy zelfs met zyne beste vrienden en naastbeftaanden zyn brood moet deelen. Zulk een rampzalig leven heeft een gierigaard.' Een leven, hec wek tegen de menschheid zowel als tegen het Christendom even fterk ftrydt! Zie hier nu, myn Christelyke Vriend! by hec begin van ons vertoog over de Spaarzaamheid een korte fchets van eene ondeugd, welke zich zo gaarne achter haaren naam verfchuilt, hoe zeer zy ook indedaad daarvan verfchilt, om u te beveiligen, dat gy beiden niet met eikanderen verwart! Want het gebeurt niet zelden, dat men de gierigheid als fpaarzaamheid, en omgekeerd de fpaarzaamheid als gierigheid befchouwt. De gierigijart noemt zyne vrekheid, fpaarzaamheid, en de verkwister beftempelr de verftandige fpaarzaamheid van een wys man, met den naam van gierigheid. Het is echter voor uw huisfelyk leven en de getrouwe beöeffening van zo veele pligten volftrekt noodzaakelyk, dat gy weet, hoe gy het uwe moet befteeden, om noch tot het één, noch tot het ander uiterst te vervallen. Verkwist gy uw goed, dan doet gy zeer veel nadeel, en hebt 'er het nut niet van, het welk de Voorzienigheid u wilde verfchaffen, toen zy het u fchonk. Zyt gy gierig, dan maakt gy 'er het gebruik niet van, hec welk gy 'er van moet maaken, maar  SPAARZAAMHEID. SQ9 maar gy zyt een onwaardige knecht van uwen Heer, jie hec aan hem toevertrouwde talentin de aarde begraaft, zonder daarmede te woekeren. —— Welaan iaat ons hier de gouden middelilraat zoeken! Zy mydt het één en het ander gelukkig, de fchadelyke uitgaaven van den verkwister, en de inhaalige gierigheid van den vrek. God heefc ons al ons tydelyk vermogen gegeeven, opdat wy hetzelve tot de %a ire welvaart van ons en de onzen zullen befteeden. Ons aandeel aan het tydelyke is niec even groot; meenigëen heeft veel, meenigëen wei. nig ontvangen. Ook zyn onze behoeftens naar den aan der omliandigheid, waarin wy zyn, zeer verschillende. Het één zo wel als hec ander moeten wy noodzaakelyk mede in aanmerking neemen, wanneer wy willen oordeelen, hoe veel of hoe weinig wy naar de wetten der fpaarzaamheid kunnen en moeten doen. Want wat leert zy ons anders, dan hoe wy volgens den raad van rede en ondervinding onze uitgaaven op eene behoorlyke wyie moeten bepaalen? Bedenk het, myn Christen! het uwe is u gegeeven, om hetzelve te gebruiken , maar niet te misbruiken; bedenk het, das gy het met hebt tot gebruik van uwen perfoon alleen, maar ook voor uw huisgezin en voor andere menfchen; bedenk het, dat gy het als een gefchenk uit de handen van eenen wyzen en goedertierenen Vader hebt ontvangen, die u veel te lief heeft , dan dat hy 'er niec op zien zou, hoe gy zyne weldaaden befteedt, die veel te rechtvaardig en heilig is , dan dat hy niet eerlang eene naauwkeurige ukentc ap daarover van u zou eifchen Laat dan o* hier ie dankbaare liefde jegens God* en zyn «.n uws Verloslérs voorbeeld a onderwyzen' om*  £03 ©VER DE ora nooit onvoorzichtiglyk te handelen omtrent de goederen deezes levens» Maak u tot dat einde, voornaamelyk wat de fpaarzaamheid betreft, de volgende twee lesfen bekend, en geewen u, om by alle gelegenheid dezelven te beoefenen Vooreerst : „ Myd nooit eene uitgaave, welke de „ ftaat van uw vermogen u toelaat, wanneer de„ zelve tot de waare tydelyke welvaart van u en de uwen, of ter beö.ïening en bevordering „ van de deugd en christelyke godzaligheid ver„ ftrekt." Want hier toe hebt gy hec tydelyke ontvangen; en wanneer wy het daartoe hebben hefteed, dan hebben wy 'er altyd het beste gebruik van gemaakt. Ten tweede: „ Veröorloov' ,, u nooit overvloedige en onnutte uitgaaven," al zyn ze nog zo klein, en al zyn uwe rykdommen ook nog zo groot. Want al zouden die ook niet zo hoog loopen, dat gy daardoor behoeft te vreezen voor armoede en voor andere gevolgen van de verkwisting: het ftrydt evenwel tegen de gemoedelykheid van een Christen, wiens pligten by het gebruik vaa het aardfche zo heilig zyn, wanneer hy zyn eigendom befteed heeft aan iets, het welk zulk een voordeel niet aanbrengt, waarover hy zich voor God kan verblyden. Wy hebben reeds in het voorige Vertoog getoond, wat wy onder zulke overtollige uitgaaven reekenen, Wy vreezen niet zonder grond, dat beide deeze lesfen niet voor elk duidelyk en gebruikbaar genoeg zullen zyn, wanneer wy dezelzen niet nog door eene breedvoerige aanwyzing tot de ipaarzaamheid zouden ophelderen. Om u aan de fpaarzaamheid te gewennen, en by eenig overleg gemakjkelyk te kunnen ontdekken, wat  SPAARZAAMHEID. 301 wat gy hieromtrent moet doen, fla acht op ds volgende Hukken: Vooreerst: „ Leer uwe noodzaakelykfte be„ hoeftens behoorlyk kennen," op dat gy weet, wat gy noodzaakelyk gebruikt of niet gebruikt, om u en de uwen te onderhouden. Eene les, zonder welke men onmogelyk in de waereld verre komen kan. De fchikking van onze beroeps - beezigheden en van onzen huisfelyken arbeid berust daarop, dewyl zy ten doel hebben, om ons dat geene te verfchaffen, het welk wy tot onze onderhouding noodig hebben.. Indien gy nu niet weet, wat u het noodzaakelykfte en onöntbeerelykfte is, dan zult gy zekerlyk ook niet altyd de regte keuze doen by uwe beezigheeden. Want gy zult gevaar loopen, al is 't ook, dat gy altyd iets doet, hec welk nuttig is, dat geene te verzuimen, 't welk juist het noodzaakelykfte was, om door uwe naarftigheid zorg te draagen voor de onöntbeerelykfte behoeftens. Ontftaan hieruit niet veelal de grootfte misdagen in onze huisfelyke fchikkingen, en by het reeo-elen en verdeelen van den arbeid onder de leden van°de huisgezinnen? Niet aan elk worden die beezigheden opgedraagen, welke voor hem meest gepast zyn; niet dat geene gefchiedt, 't welk het noodzaakelykfte was, en van de beste gelegenheden en tyden wordt geen gebruik gemaakt. Hierby komt ook dit nog : elk verftandig mensch moet zyne uhgaaven zodanig verdeelen, dat hy eerst de kosten befteedt, welke zyne noodzaakelykfte behoeftens verëifchen, en heeft hy deeze bezorgt, dan denkt hy ook aan het minder noodzaakelyke. Kan hy dit wel doen, wanneer hy niet weet, wat hem tot zyn onderhoud ontbeerelyk en onöntbeere- lyk  3Ó2 OVER DÉ lyk is? Jefus zelf ondërwyst zyne Leerlingen; ora het noodzaakelyke van het minder noodzaakelyke te leeren onderfcheiden, wanneer hy met hen fpreekt van de tydelyke zorgen, en zegt: „ Is he leven „ niet meer, dan de fpys, en het ligchaam niet „ meer, dan de kleeding Wie zyn geld zou willen befteeden aan de kleeding, zonder vooraf zorg gedraagen te hebben, waarvan hy zien en de zynen voeden zal, zou die niet zonder overleg han» delen ? En zyn misgreep zou openbaar daaruit ont« ftaan, dat hy deeze genoemde les niec had waarge«ootn'en. Dus is het een zeer nuttige raad, dat wy moeten poogen, om onze noodzaakelyke behoeftens behoorlyk te leeren kennen; dat wy weeten, welke dingen, en hoe veel of hoe weinig wy daarvan naar onze omftandigheden gebruiken; wat tot de onöncbeerelyke noodwendigheden, en wac tot gemak en vermaak behoort. De zaak is wel op zich-zelven niet moeijelyk; zy is echter ook zo gemakkelyk niet, als men zich fomryds wel verbeeldt. Stel u eens voor, myn Vriend! dat gy 'ergenoeg van weet, wanneer gy zegt: Dat geene, het welk rot onderhouding van het leven en de gezondheid behoort, als voedfel en klee hg, is het noodzaakelykfte: al het oveiige dient a leen tot ge* mak en vermaak. Gy oordeelt hiero ntrent wel recht; maar weet gy dan nu ook reeds, hoe veel 'er voor «, naar uwe omftandigheden, hoe veel 'er voor de uwen en voor uwe huishouding toe vercischt wordt? Hebt gy 'er ook aan gedacht dat de meenigte en de hoedanigheid der behoeftens byna met eiken dag verandert, naar maace de tyden en Matth. VI, 25.  SPAARZAAMHEID. 303 en omftandigheden in de waereld veranderen ? He» den kanu iets onöntbeerelyk zyn, het welk na verloop van eenige dagen voor u ten eenemaal onnoodig en overvloedig is; en zo ook omgekeerd. Wik gy dan eene verftandige en gereegelde verdeeling maaken, dan zult gy'noodzaakelyk zezr dikwerf moeten onderzoeken, wat gy juist thans noodig en niet noodig hebt, zo gy het niet wilt waagen, om uwen huisfelyken welltand aan het zichtbaarse gevaar bloot te ftelien. Zeg niet: God zorgt voor my! Want wel dit zo veel zyn, als: God onder-, fteunt myne traagheid en achteloosheid ; gelyk hec hier zal zekerlyk niets anders kan zyt : dan moet ik u antwoorden, dat gy u zeer vergist. God zorgt, gelyk hy beloofd heeft, voor u alieenlyk in dien zin-, dat hy u zeegent, wanneer gy u beroep getrouw waarneemt, en dat hy u het noodzaakelyke geeft tot uw onderhoud. Hy heeft het aan u overgelaaten om hetzelve te gebruiken, en verltandig te verdeelen, en tyd en omltandigheden te raadpleegen, hy heefc u door uwe rede en door zyn woord aanleiding gegeeven tot uwe pügcen, opdat gy weet, hoe gy 't moet gebruiken. Doet gy dit niet, dan is 'net uwe eigene fchuid. Hebt gy nu behoorlyk overlegd, wat voor u noodzaakelyk en onöntbeerelyk is - of niet; „ over„ reeken dan ten tweede ook uw vermogen en uwe „ inkomften," om dezelven met uwe behoeftens te vergelyken. By deeze vergdyking van onze behoeftens en inkomften zal het welhaast blyken, hoe veel 'er, wanneer wy onze behoeftens verduld hebben, nog van onze inkomften overblyft. Men moet hierby echter het zekere en het onzekere behoorlyk van eikanderen onaerfcheiden. O-ize inkom*  ge>4 ©ver db komften ftaan niet allen op eenen vasten voet. By veele levenswyzen, waarby de hoedanigheid van tyden en veele andere omftandigheden grpoten invloed hebben, laat het zich nooit regt naauwkeurig bepaalen, hoe hoog wy onze inkomften kunnen brengen: dikwerf heeft ook onze naarftigheid niet het gevolg, 't welk wy daarvan hebben verwacht; hierom moeten wy altyd, wanneer ons onze bereekening niet zal ter leur ftelien, alieenlyk op onze vaste inkomften ftaat maaken, en voor de onzeekeren zulk eene kleine fom bepaalen, als wy met de grootfte waarfchynelykheid kunnen verwachten , wanneer de omftandigheden ons ook nog zo weinig zouden begunftigen. De eerden moeten zodanig befteed worden, dat wy 'er de noodzaakelykfte behoeftens van kunnen voldoen, en de laatften moeten gefchikt worden tot zodanige dingen, welke wy in alle gevallen kunnen ontbeeren, al zoude dat geene, het welk daartoe bepaald was, niet inkomen. De weinigfte menfchen hebben vaste inkomften tot hun onderhoud. De meeften, als de koopman, de konftenaar, veele geleerden, alle ambachts- en landlieden, alle dienstboden en daglooners kunnen by het begin van een jaar niet zeggen, hoe veel zy zullen verdienen. De voorige tyden geeven ons geenen vasten meetftaf. Alles hangt hier af van de hoedanigheid der tyden, omftandigheden en gelegenheden, van hunne naarftigheid en oplettendheid, van hunne gezondheid en verbintenisfen met andere menfchen, van het beleid, waarmede zy de fom van hunne inkomften weeten te vermeerderen, zonder evenwel gierig te zyn, of hunnen evenmensch daardoor te benadeelen, van duizend andere dingen, welke niet alle kunnen opge-  SPAARZAAMHEID. 30J geteld worden, en eindeiyk van Gods zegen. Wanneer wy dit alles wél overleggen ^Vrienden! dan zal dit ons deeze les geeven: elk, die zulk eene levenswyze heeft, waarby hy zyn vermogen en zyne inkomften voor het toekomende niet met zekerheid bepaalen kan, moet , zo hy niet onverftandig handelen wil, zyne inkomften zodanig bereekenen, als hy hoopen kan, dat dezelven nog blyven zullen, wanneer veele onverwachte tosvallen en omftandigheden dezelven ook zouden verminderen. En om deeze reekening te maaken, is het noodig, dat men den aart van zyn beroep en van zyne bezigheden niet flechts over 't algemeen kent, maar ook zyne eigene en vreemde ondervindingen uit de voorige tyden wel in het oog houdt. Verwerven wy meer , dan wy ver» wacht hebben, dan zullen wy dies te vergenoegder kunnen zyn over onze bereekening, wanneer wy dezelve naar de opgenoemde les gemaakt hebben, en een dies te beter beftaan hebben. Verwerven wy minder, dan zuilen wy geen gevaar loopen, om ons enj de onzen in groote verleegenheid te brengen, omdat wy op onzeekere winsten geen ftaat hebben gemaakt. By dit alles zouden wy nu nog geenszins voor onze tydelyke welvaart en voor onze rust op de best* wyze zorg hebben gedraagen, wanneer wy onze verdeeling zodanig maakten, dat onze uitgaaven onze inkomften altyd gelyk waren: want deeze zyn immers niet ten allen tyde dezelfden. Wanneer gy altyd zo veel uitgeeft, als gy hebt ingenoomen, zulc gy veeltyds wel uitkomen, maar daarnaa wederön gebrek moeten lyden. Hieruit vloeit voor u de derde les derf fpaarzaamheid: ,, Leg zo gy eenigszins M kunt, iets van het uwe wech, om hetzelve in tyd V ,> van  3©6 * 6> v e n d E ,, van nood te kunnen gebruiken." De tyden en omftandigheden zyn immers niet altyd dezelfden. Daar kunnen duizend onverwachte gevallen opkomen, waarby gy u genoodzaakt vindt, om meerder uit cegeeven, dan gy juist indien tyd ontvangt. Hoe zou het u in zulke gevallen gaan , wanneer gy zo onöverlegd gehandeld, en altyd wederom uitgegeeven had 'r geen gy had verworven? — „ Zyt gy dan „ eenigszins in ftaat", myn vriend.' dan zie ook. op de torkomende tyden, en leg iets van het uwe wech. Ik weet zekerlyk zeer wel, dat dit niet altyd mogelyk is. Hoe veele menfchen, zegt gy, zyn dikwerf in zodanige omftandigheden, dat zy alleen de tegenwoordige behoeftens voldoen, en onmogelyk voor de toekomende dagen vergaderen kunnen! Gy hebt recht myn Leezer! en gy zyt misfchien zelf in die omftandigheid geweest, of zyt 'er nog in. Maar hier zyn twee gevallen; het eerste is dit: uwe inkomften en noodzaakelykfte uitgaaven zyn even groot; gy kunt voor 't toekomende niet zorgen, al zoudt gy ook nog zo bekrompen willen leeven. In dit geval heb goeden moed; denk, dat God u in deezt- omftandigheden heeft gefteld; dat de tyden en omftandigheden beeter kunnen worden; let wél op, dat, zo dit zoude gebeuren, gy dan vooral niet verzuimt, om van deeze gelegenheid gebruik te maaken. Steun voor het tegenwoordige gerust op bet woord van uwen Verlosfer, die u verzeekert, dat uw hemelfche Vader weet, wat gy behoeft, en dat hy zorg voor u draagt. Zorg' niet voor den dag van morgen ; maar berusc 'er in, dat elke dag zyne eigene plaag hebb*. - Het tweede geval is dit: dat gy door eene kwaade verdeeling van uwe inkomften en uitgaaven u zeiven ver*  SPAARZAAMHEID. 3»£ verhinderd, ora van tyd tot tyd voor de toekomende tyden iets wech te leggen. En hier kunt gy ligcelyk bdeffen, wat wy u zullen aanraaden. Verander' uwe fchikkingen; bezuinig 't geen onnoodigis, enleer,om uwe zaken beeter naar uwe omftandigheden kunnen inrichten. Kunt gy dit zeiven niet doen, raadpleeg dan verftandige en ervaaren vrienden. Be« denk, hoe veel geruster en gelukkiger gy den toekomende tyd kunt verwachten, dat toekomende rampfpoeden op verre na niet zo drukkende voor u zyn zullen, en hoe zeer gy uwen kommer zuk kunnen verzachten , wanneer gy zo veel gespaard hebt voor den tyd van nood, als gy hebt kunnen doen.— Ik moet hier nog eene aanmerking byvoegen ter opheldering van de les: leg iets wech voor den toekomende tyd! naamelyk, wy willen daarmede vooral niet te kennen geeven, dat elk aanzienelyke geldfommen zal wechle^gen. Die kunnen flechts zeer weinige menfchen doen, en dus zyn het ook deeze weinige maar alleen, die de fpaarzaamheid daartoe verpligt. Maar daar zyn meer, die toch iets kunnen vergaderen; en de meesten, den welken ook dionmogelyk is, kunnen toch ten minsten daarop toet leggen, dat zy min of meer iets overig hebben voor de toekomende tyden, dat zy niet eiken dag verteeren, wat zy fomtyds verwerven, zonder te weeten, waarvan zy den volgenden dag zullen leeven. Elk moet hier zynen ftaat onderzoeken, en voor zich en de zynen doen, wat in zyn vermogen is. Dit zouden nu de hoofd - wetten van de verftandige fpaarzaamheid zyn. Daar zyn noch eenige noodzaakelyke aanmerkingen, welke wy korter kunnen V a ©p-  £0» OVER DE opgeeven. Wy zullen ze aan onze Leezeren ter tocs vo'irileüen. Het zyn de volgende : Men moet de 'waardy var. elke zaak, welke „ n en m-odig Ineft, naauwkeur g leeren kennen en ,, fchatten." Hoe oikwtrf zullen wy bedroogen en verfchulkt wo den, wanneer wy deeze les niet in 't oog houoen. Zyn 'er niet onder die geenen, die van den handel leeven, menfchen genoeg, die zich zonder fchroom gaarne van de onkunde van anderen fciediei en, om hun veel meerder gelds afteëüchen, dan ae zaaken waardig zyn, welke zy daarvoor ontvangen ? Zou men niec dagelyks bedroogen worden, wanneer men by zodanige dingen altyd op de verezeekeringen van anderen wilde vertrouwen ? Hoe meenig mensch loopt niec in de waereld alles tegen , of geraakt ?elrs in fchulden en armoede, omdat hy de waaidy der zaaken, welke voor hem tot het menfcnelyke leeven behooren, niet kent? Hoe noodzaakelyk. is het dus, dat men niet alleen over 't algemeen de hoedanigheid en de waardy van dat geene het wek men noodig heeft, kent, maar, dat men ook wel weet te beöordeelen, hoe veel of hoe weinig elke zaak naar onze omltandjgheden van nut is of met. Eene zaak kan voor anderen eene groore waardy hebben, en voor my weinig. Het komt 'er op aan, hoe noodzaakelyk dezelve voor my is,en met hoe veel voordeel ik 'er gebruik van kan maaken. Want gy hebt uw geld niet altyd wél hefteed, wanneer de z ak dat geene waard g is, wat gy 'er voor geeft; maar fLciits dan, wanneer gy dezelve ook voor den betaalden prvs voor u kunt gebruiken, en naar uwe omlLtu'iph dtfti noociig hebt. Hoe veel kunt gy verkwisten, zo gy niet daarop ziet.' —. Wacht  SPAARZAAMHEID. 3«2 „ Wacht u, zo veel als mogelyk is, voor fchul„ den." Men kan veel gemakkeiyker leenen, dan betaalen. Gy ontheft u ook in de daad van veel bekommeringen en moeijelyke zorgen. Men kan wel niet akyd de fchulden ten eenemaal mydenZy zyn by veele kostwinningen noodzaakelyk; het blyft echter altyd een plicht, om ze zo veel te my den en te verminderen, als eenigszins in ons vermogen ftaat, en de omirandigheden zulks toelaaten. Want zo veel als wy ichuldig zyn, is van ons vermogen onzeker, of veelmeer, het behoort ons in 't geheel niet toe. Iedeiëen, die uic hoofde van' zyn beroep en handteering niet noodza-keiyk tehuis den moet maaken, doet beeter, wanneer hy buiten de hoogfte noodzaakelykheid, en zonaer t«J weeren, ua. vanhy het weder betaalen kan, liever alles inydt, wat hem in fchulden brengen kan. Hoe kan men met een g .rust hart gebruiken of genieten 't geen een eigendom van den evenmensch is, en waarvan men niet weet, of, en hoe men het hen wederom zai kunnen betaalen ? Het blyft altyd eene oud.- en zeer nuttige les: een klein goed te ontvangen, het welk wy met recht bezitten, is beeter, dan een groot goed, het welk wy ons wenfchen, mee gevaar te zoeken. „ Uit „ dien hooide is het ook in de meeste gevallen niet „ verftandig, wanneer wy ons wezenlyk vermogen „ opofferen aan de hoop van eene onzeekere groote„ re winst." Althans het is altyd beiispelyk, wanneer wy dit doen op zulk eene wyze, dat wy ons bloot ftelien aan het gevaar, om in armoede en behoeftigheid te geraaken, indien wy in onze ontwerpen en verwachtingen zouden te leur gefteld worden. Ons doorzicht, wat de toekomst betreft, is veel te onzeeker, dan dac wy hetzelve zonder overleg zouden y 3 kun=  3IO OVER. DE kunnen volgen. En wanneer ons beroep het al noodzaakelyk maakt, moet het toch zo weinig en met zo veel omzichtigheid gefchieden , als mogelyk is. Hoe meenig mensch in de waereld zou ge* lukkiger zyn, wanneer hy deeze door duizend ondervindingen bevestigde les niet uit het oog verloor. Die alles, zo wy 'er het regte gebruik van maaken , en hetzelve op onze byzondere omftandigheden met de noodige omzichtigheid toepasten, christelyke Leezer.' zal ons den veiligen middelweg toonen, op welken wy van het laage pad der gierigheid, en van de gevaarlyke hoogtens der verkwisting even verre blyven. Het blyft toch altyd een groot geluk, wanneer men de tydelyke goederen behoorlyk weet te fchatten, en geleerd heeft, om dezelven gemoed e lyk te gebruiken. Zo veel zy alsdan tot een gerust en vergenoegd leven kunnen toebrengen, zo ongerust en ongelukkig kunnen zy ons voor ons geheel leven maaken, wanneer wy dezelven op de één op de andere wyze misbruiken. Laat ons dan ook verftan dige huishouders zyn, die hun tydelyk goed gemoedelyk waarneemen, opdat wy 'er voor God mede kunnen beftaan, en by de menfchen eer daarvan hebben; dat wy ons geweeten noch met de zorge der gierigheid, noch met de ligtvaardigheid der verkwisting bezwaaren; dat wy de eer van God en de oefening der christelyke deugd ook by het gebruik van het tydelyke tot onze hoofd - bedoeling maaken; dat wy mee ons talent voordeel doen, als getrouwe knechten van onzen Heere; dat wy van onzen Verlosfer leeren, om gebruik te maaken van alles, wat God ons voor dit leven heeft gegeeven, die ook de overgeblevene brokken liet vergaderen, op dat 'es  SPAARZAAMHEID. 311 'er niets vergaan zou. Laat ons geen uit¬ gaaven coen vóór dat wy op eene behoorlyke wyze overlegd hebben, of onze omftandigheden zulks ook toelaaten. Hoe veele lesfen der wysheid vinden wy in deeze eenige gelykenis: „Wie ,, is 'er onder u, die eenen Tooren bouwen wil, „ en zit niec te vooren, en overflaat de kosten, „ of hy 't heefc, om uittevoeren; opdat niet, „ wanneer hy den grond gelegd heeft, en kan „ 'c niec uitvoeren, alle, die het zien. hem be„ ginnen te befpotten, en zeggen: deeze mensch „ begon te bouwen, en kan 't niet uitvoe- „ ren (** )•" Hoe veel zou 'er niet nog kunnen gezegd worden ter aanpryzing van de fpaarzaamheid! Zy is voor den mensch, die gelukkig wenschc te leeven, voor den burger, die een nuttig lid van den Staat zyn wil; voor een Christen , dien de liefde tot God en zyne pligten leiden; voor den arme, die weinig; heefc ter vervulling van zyne behoeftens; voor den ryken die veel bezit; voor den Jongeling, als voor den Grysaard; voor den hoogen zoo wel als voor den nedrige even gewigtig. even noodzaakelyk. Door haar kunnen wy, zelfs by een maatig of gering vermogen, oneindig veel goeds voor ons , voor de onzen en voor andere menfchen bewerken, hec welk zonder haar voor ons onmogelyk zou zyn. ■ Door haar zyn wy veillig, dat wy geene verkwisters en g'erig- aards worden. Door haar alleen kunnen wy ons tegen de bittese armoede in haare fchrikkely- ke C) Luc. XIV. *8-so. V4  3 IS OVER. DE SHARZAAMHlip, ke gevolgen befchermsn: want het blyft zeeker, dat de armoede veel kwaads leert. —— Zy is met opzicht tot het tydelyke volftrekt noodzaakelyk tot een gerust en gelukkig leven. • Zy is het die, verzeld van orde en vergenoegdheid, ons zo dikwerf en met zo vee! nadruk indachtig maakt, hoe dierbaar de tydelyke goederen zyn, wanneer dezelven regt gebruikt worden. Van zo veel gevvigts is eene wyze fpaarzaamheid/ VYF;  • ver. d e maatigheïd. 3I3 VYFTIENDE VERTOOG. B e voorige befpiegeling leidt ons op tot eene andere, welke wy hier insgelyks moeten plaatfen, om dat de deugd, waarvan wy willen fpreeken, zo veel invloed heeft op onze gezondheid en onze huisfely* ke welvaart. De fpaarzaamheid befiaat in de noodzaakelyke konst, om ter bewaaring van ons tydelyk vermogen , ons op de gouden middelftraat tusfchen de gierigheid en de verkwisting te houden. En gelyk als zy ons de lesfen voorfchryft, welke wy by het gebruik van onze goederen moeten waarneemen, zo onderwyst de Maatigheid ons in de konst, om fpys en drank,niet naar deaanfpooring van onze begeertens, maar naar het voorfchrift van de rede en de ondervinding tot behoud van onze gezondheid en tot een onfchuldig vermaak te gebruiken. Men rekent wel fomtyds ook de maatiging in het genot van andere zinlyke vermaaken tot de maatigheid, maar dewyl wy in het vervolg byzonder hiervan zullen fpreeken, kunnen wy dit gevoeglyk overflaan; te meer, dewyl men meest gewoon is, onder de maatigheid voornaamelyk eene verftandige bepaaling by het genot van fpys en drank te verftaan. By gezonde menfchen gaat het genot der fpyzen altyd gepaard tnec eene aangenaame prikkeling, welke een zinlyk y 5 g« ovsu. de Maatigheid.  314 OVER BE genoegen verwekt - en hoe onfchadelyk, jahoevveldaadig dit genoegen ook is, kunnen wy hetzelve nogthans zeer ligtelyk misbruiken, zo wy daarby alleen onze begeerten willen volgen. Wanneer een ftrenge Zedenleerair , dien "een duistere zwaarmoedige geest bezielt, ziet, dat oveidaad in eete» en drinken, dat dronkenfchap en 'c geen daarmede verzeld is, naamelyk verwyfdheid en wellust, den mensch bederven, zo onnoemlykveele rampen in zyn lot mengen, en het ryk der deugd verwocften: kan hy zekerlyk ligt verleid worden, om bet goede met het kwaade te veröordeelen, en al het onichuldig genoegen by het genot van fpys en drank , onder de vleefchelyke lusten en zondelyke begeertens te tellen. En 'er zyn ook wel menfchen geweest, die anderen een ftreng vasten en zulk een bekrompen gebruik van groove fpyzen, waarby zy naauwlyks het leven konden behouden, als eene byzondere Gode welbehaaglyke oefening der deugd met een goed inzicht hebben aangepreezen, en hebben ook wel hieromtrent met hun voorbeeld voorgelicht. Maar van zodanige leerftellingen, welke regelrecht tegen onze eerfte gewaarwordingen ftryden, weet de Dybel niets. Christus was zelfs meermaalen by Gastmaalen tegenwoordig, waar men zich door het genot der fpyzen niet Hechts verzaadigde, maar 'er ook vermaak en vreugde in zocht. Zou God wel het meenigvuldige aangenaame voor onzen lmaak in de voedende middelen gelegd, zou hy wel zulk een aangenaam genoegen met het ftiljen van onzen honger en dorst gepaard hebhen; zo hy het in eenigen opzichte fchadelyk voor ons had geoordeeld om die genoegen te genieten ? Ik althans geloof dit niet, Alles, alles zal ons immers vreugde veröor-  MAATIGHEID. 315 zaaken , en ons voedfel ook. Wech dan, Christenen ƒ met de duistere gedachten , alsöf het voor ons te laag was, alsöf het ons verhinderde, om naar het doel der volmaaktheid te ftreeven, wanneet wy ons met vreugde en welbehaagen verzaadigen, maar ook wech met de neiging, om ons door deeze op zich zeiven zo onfchuldige zinlyke vermaaken zodanig te laaten boeijen, dat de buik, gelyk de heilige fchiiftzegt, onze God wordt/ Al zou de zonde der onmaatigheid ons ook in een nog zo bekoorlyk gewaad verfchynen,' al z»u ons gemoedsgeftel, al zouden verleidende voorbeelden , al zou onze zinlykheid als eene voorfpreekfter van dezelve optieeden , en ze ons onder het kleed vm de gewoonte, van de fyne levenswyze, van het onfchuldig vermaak tot onze vriendin willen maaken : zy het verre van ons, om dezelve daarvoor aanteneemen. Hoe onbetaamelyk zou het zyn , wanneer wy ons van haar zouden laaten beheerfchen, daar wy vrienden zyn van eenen Verlosfér, die ons door zyn voorbeeld de maatigheid zo nadi ukkelyk heeft aangepreezen.' Alle gaven van God zyn goed, niets is verwerpelyk, wanneer het met maatigheid en dankbaarheid wordt genooten. Wy hebben geen verbod meer over zeekere fpyzen, gelyk de Israëlieten, Voor de reinen is alles reine Het fchynt ook byna niet noodig te zyn, om de maatigheid als eenen pligt aantepryzen, dewyl de hoedanigheid van ons ligchaam en onze liefde tot de gezondheid en tot het leven dezelve zo noodzaakeo lyk maakt. Wie weet het evenwel niet, dat zy zn dikwerf niet erkend, maar vergeeten wordt, en dat haare voorfchriften ten nadeele van ons leven en van onze gezondheid zo dikwerf overcreeden wor den?  $10 ©VER DE den ? r—m Het is ons geoorloofd , christelyke Broeders / om ten allen tyde, wanneer het voor ons ligchaam goed is, om ons te verzaadigen met de heerlyke en meenigvuldige voedende middelen, welke God ons zo rykelyk bereidt en fchenkt. Wy behoeven dezelve nooit met vrees en zorg re genieten. Met een blyde hart de fpyze nuttigen, en met een vrolyk aangezicht onzen hemelfchen Weldoener daarvoor pryzen, dit is eene aangenaame offeiatide, welke wy hem toebrengen. Hy gif het immers, om onze krachten te verfterken, m ons hert te verblyden: zou 't hem dan nie> u\ behaagen, wanneer wy het ook daaroe gebruiker ? Laat O' s flechts 'de lesfen der maatigheid niet uit het oog verliezen, welker ovenreeding niet alleen het Christendom, maar zelfs de memchheid ontëert. De Dieren weeten door hunne ingeplante drifter, wanneer zy genoeg hebben, en de mensch, het edeifte onder de fchepfelen van Grd op de aarde , die nevens zyn gevoel ook de rede heeft, gaat de vasfgeftelde paaien te bu;ten / De maatigheid onderhoudt onze gezondheid, weize door niets fterker kan gefchokt worden, dan door ongeregeldb id en onmaatigheid. De Zedenleetiürs en Geneesmeesters zyn het eens, dat de toeneemende zwakheid onder de menfchen van de telkens meer zich uitbreidende weelde en onmaatigheid ontllaar. Zwakke ligchaan.en worden daardoor welhaast ten eenemaal vernield. Van de jeugd af reeds verwend, geheel afgeleid van den weg der fpaarzaame natuur, treeden veele van ons niet zodra in de mannelyke jaaren, of hunne ligchaamen zyn bedorven, hunne iawendige deelen zyn flap en krachteloos gemaakt, en zy zyn magteloozer, dan oude Gryzaards onder onze voorvaderen. De jaaren tusfchen de jongheid en  MAATIGHEID. 317 en 'den ouderdom zyn dan gemeenlyk de jaaren des dood?. Sterkere ligchaamen kunnen wel de fchokken fomtyds wat langer uithouden,* zy bereiken echter op verre na het doel niet, het welk zy by een maatiger leven hadden kunnen bereiken. Neem eens het gezondfte en fterkfte mensch, laat het flechts eenige dagen in brasfen en overvloed doorgebragt heboen. Eenige overdaadige Gastmaalen, waarby hy zich met lekkernyen en verfchillende dranken overlaadt, zuilen veeltyds reeds vetöorzaaken, dac de blos der gezondheid van zyne wangen als afgeveegd, en de fierheid uit zyne oogen verdelgd wordt, welke te voorer. daaruit doordraaide. Zyne leven Jigheid en krachtige vrolyke werkzaamheid zullen verdweenen zyn. Zo veel kan brasfery en onmaatigheid in weinige dagen uitvoeren .' — ,, Ons ligchaam is im-; „ mers de woonplaats der ziel, en het werktuig, „ waardoor zy alles bewerkt." Wanneer wy daa nu dit Ligchaam door onmaatigheid vernielen, dan is dit immers niets andeis; dan zynen geest aan onverbreekelyke keetenen kluisteren, den.elven met opzec beletten, om iets goeds te werken, en zyne volmaaktheid nader te konen, de verftandelyke vermogens verdrukken en den wil aan het dwaalen helpen. Beneem uwe oogen het licht, en fluit u op in eene duistere plaats, dan zyn ze voor u van geen nut» Stop uwen ooren toe,dat 'er geen geluid kanindrin. gen, dan zyn ze voor u van geen gebruik. Ik beken het, dat hy, die dit doen zou, een dwaas zoude zyn. Maar is dit dan meer dwaas, fchadelyk •n berispelyk, dan wanneer gy uw ligchaam gerust aan de onmaatigheid overgeeft, om hetzelve te vernielen , terwyl uw onfterffelyke geest, dien uw Verlosfer zo duur heeft gekocht, telkens meer door zin-  3i8 OVER DE zinlyke lusten verlaagd, zyne waardigheid vergeeten, en eene ongelukkige offerande van zondelyke begeertens wordt ? Hoe zullen Christenen dit verantwoorden, denwelken gezegd is: „ Zo laat nu de zonde „ niet heerfchen in uw fterffelyk ligchaam , om .,, haar gehoorzaam te zyn in haare lusten (*)." Kalmte des gemoeds, rust der ziel, fierheid en een blyde moed by onze beezigheden, hoe wenfchelyk zyn die - hoe noodzaakelyk, om onze dagen hier gelukkig te doorleevenl En hoe zeer hangt dit alles af van onze levenswyze! Laat den vergenoegden' landman, den goeden burger van eenen middelmaatigen ftaat, die by zyne maatige kost, en een bekrompen bèftaan gezond en naarilig is, eenen tydlang onmaatig leeven, hoe ras zal hy traag en lusteloos worden tot zynen arbeid, welke hy te voo • ren met genoegen verrichtte:, hoe ras zal hy het geluk niet meer kennen, om geflerkt dooi- eenen gerusten flaap des morgens tot zyne beezigheden te ontwaaken; hoe ras zal hv ondervinden, dat zyne drift tot zyn beroep verflaauwt, en dat zyn werk hem lastig valt j dat hy de aangenaamheden der rust niet meer /maakt, welke de maatig leevende man van den volbragten arbeid met zekerheid als de eerfte belooning van zyne naarftigheid verwacht? Hoe zeer pryst zich de maatigheid ook aan , wanneer men dezelve befchouwt met opzicht tot de huisfelyke vooideelen, en als een byzondere tak van de fpaar.zaamheid ? Het is ten eenemaal onvermydelyk, lieve Vriend! dat dronkenfchap en onmaatigheid uw huis tot een zetel van verkwisting en ongeregeldheid maaken. Hoe kunt gy met de uwen vergenoegd leeven, uw vermogen zodanig verdeelen en be- (*) Rom. VI, 12.  BAiiroBïlBi 319 ■befteeden, als gy moet; boe kunt gy zorg draagen voor de gezondheid van u zeiven en van uw huisgezin ; hoe kunt gy hetzelve opleiden tot eene gefeegelde en yerftandige levenswyze; hoe kunt gy gebruik maaken van den tyd zo als uw beroep zulks vetëischt, warneer gy geen maatig en nuchter leven leidt, 't Geen andere verkwisten, om hunne tong te kittelen, en hunne zinnen te verdooven, kunt gy veel beeter befteeden, en gy kunt 'er veel meer nut van hebben. Leef niet, om te eeten en te drinken, maar eet en drink,om te leeven en gezond te zyn. Denk niet: 't geen anderen van mynen ftaat doen, moet ik ook doen ; maar doe wat recht is, wat uw vermogen, uwe gezondheid, uw ftaat, en de heilige pligten van uwen Godsdienst u veröorlooven, welke u leert, om fpys en drank, als goed» gaven van God, met dankbaarheid en maatigheid te genieten. „ Myn kind! beproef wat uw ligchaam gezond „ is (*)," zegt een wyze Zedenleeraar der oudheid, en zyn raad is gewisfelyk eene zeer nuttige les ter bevordering van de maatigheid. Deeze les geeft eigenlyk zo veel te kennen : let 'er zorgvuldig op, wat voor uw ligchaam nuttig en niet nnttig is, en wacht u voor alles, wat hetzelve zou kunnen benadeelen. Voor zo verre nu de pligt om voor het behoud van myn leven en van myne gezondheid zorg te draagen, gebiedt maatig te zyn,moet ik wel eerst daarop zien, dat ik myn ligchaam leer kennen naar deszelfs krachten en den invloed, welken die fpys en drank op hetzelve hebben, welke ik geniet, of gelegsnheid hebben mogt om te genieten. (*) Sir. XXXVII, 30.  320 OVER DB By een gezond en fterk ligchaam zal ik dit ligtelyk kunnen beöordeelen naar myn gevoel en myne gewaarwordingen. Maarinziekelyke omftandigheden, cn over 'c algemeen by een zwak ligchaam behoorc 'er al meer toe, om te onderfcheiden, wac voor ons nadeelig of niec nadeelig is; en hy, die in dit geval gelegenheid heeft, om fomtyds den raad van een verftandig Geneesmeester te hooren, maake vooral gebruik van dit voordeel. ■ Ook onze jaaren, levenswyze en beroep hebben, gelyk bekend is, eenen grooten invloed op ons ligchaam , en moeten dus hier ook in aanmerking genoomen worden. — In 'c korc, leer uw Ligchaam naar deszeifs tegenwoordige en voorige gefteldheid, naar uwe cegenwoordige uicerlyke omftandigheden en naar den invloed kennen, welken hec voedfel op hec zelve heeft. Tracht vervolgens ook te ontdekken, welke fpys en drank voor u de dienftigften zyn; welke u benadeelen, en welke u een genoegzaam en gezond voedzel geeven. Verheel u niet, dat dat geene voor u het gezondst is,het welk uw ligchaam het meest voed. Vooral niec / Alte voedzaame fpyzen aite dikwerf te genieten, is fchadelyker voor hec ligchaam, dan alle groove fpyzen, welke niec goed kunnen verteerd worden. Een boom, die gezond blyven en vruchten draagen zal, moet niet in eene al te vette aarde ftaan. Deeze dryft te fchielyk, om dies te fehielyker te verdorren. Geniet *t geen u by krachten en eenen blyden moed onderhouden kan; geniet niet, of toch zeer zeldzaam en maatig , wat uw ligchaam met al te veele fappen zou kunnen overlaaden. Neem het ligchaam waar, nogthans zo,dat hec niec dertel worde. Myd al*  I A A T 1 O H fe I Ü, 3J1 Üte fpyzen zorgvuldig, welke fchadelyk voor uzynj 'eh kunt gy dit niet doen, cracht dan teh minften üw ligchaam van tyd tot tyd met alle mogelyke omzichtigheid daaraan te gewénnen. Onderzoek, wat voor u w ligchaam gezond is, maar öok, hoe veel voor hetzelve gezond is. De gezóndile en onfchuldigfte fpyzen ert dranken zyn nadeelig, wanneer men'er meer van geniet, dan orts goed is. Hoe dikwerf mistasten wy hier f Veele menfchen gelooven reeds naar deeze les dér maatigheid! geleefd te hebben, wanneer zy maar niet meer genie» ten, dan zy gelooven, dat zy thans zonder nadeel kunnen gënieten. Wannéér de vriend van den wyn en van andere fterke dranken zich maarniet dronken drinkt, dan gelooft hy reeds maatig te zyn, en hy is't indedaad niet ,• maar dan is hy maatig, wanneer hy 'er niet iri eene grootere triaate en niet rheerrnaalen van geniét, dan noodig is, om zyhe gezondheid te onderhouden, zyne krachten té fterken, en zyn hart te verheugen. Het is eene kwaade gewoonte by veele menfchen, dat zy zich gewend hebben, veel meerder fpyzen te nuttigen, dari zy naar de gefteldheid van hun ligchaam en van hunne levenswyze moesten doen. Zy gelooven, wanneer Zi.ktens deeze overdaad niet térftond ftraffen, dac zy dan bok dé paaien niet te buiten gaan. Maar traaghêid werkloosheid en kwaade luimen wellen zeer dik werf op uk deeze bron. lïnalisdit ook niet, al blyfc men'er eenen tyd lang geheel gezond by, ómdat hetligch^m aan de overmaat van fpys en drank kan gewend worden: de gevolgen: kömen nogthans dikwerf nog lang daarna, wanneer men dezelven niet meer verwacht. — Doch, het is myn oogmerk hier niet, om lesfen der gezondheid! hier ter neder te Hellen, Welke men liever uk den mond Van den Geneesmeester hoort. Ik wilde ailleenlyk toonen, dat de zorg voor ohs leven en voör onze gezond-; heid de maatigheid tot een pligt maakt. Wanneer men by eene zaak niec zeekeré orde waarin S-eerat  322 OVER DE neemt, gebeurt bet zeer ligtelyk, dat men *er teveel of te weinig in doet. „ Laat ons dan by ons eeten en drin,, ken ons gewennen aan zeekere orde ,rt zonder echter daarby te vervallen in eene angstvallige ftiptheid. De laatfte maakt het ligchaam verwyfd en alte gevoelig:de eerfte onderhoudt deszelfs gezondheid, en wy kunnen daarby het best weeten, wat voor hetzelve goed is» Gereegeldheid is genoegzaam de ziel van de onderhouding aller fchepfcïen in de waereld. De dieren, die geene rede hebben , welke hen zegt, wat geregeldheid is , hebben driften , gefchikt naar de wetten van orde en maatigheid, welke zy tot verwonderens toe ftiptelyk volgen, indien de mensch hen niet verwent. En wy zouden deeze zo heilzaame wet verwaarloozen ? Neen , laat ons, om niet onmaatig te zyn, gereegeld leeven,* laat ons nooit zondjr bedoeling, nooit tot weelde en wellust, nooit, dan wanneer het nuttig is. dan ter regten tyd, nooit meerder voedfel geniecen, aan voldoende voor ons is. Anderszins kunnen wy het dagelyksch brood niet met dankzegging en een goed geweeten genieten , maar het zou alieenlyk dienen, om ons ligchaam te bederven , onze begeertens gaande te maaken, in eene gevaarlyke beweeging te brengen, en ons alleen tot een zinlyk leven te v-rlaagen. Dit moet verre zyn van Christenen, die niet leeven, om hunne vleeichelyke lusten te dienen , maar God met eenen nuchteren en maatigen wandel te eerbiedigen. Onze onderhouding en voeding maakt een aanzienlyk gedeelte uit van onze uitgaaven, ,, en dus „ moeten wy daarby ook op de gefteldheid van ons „ vermogen zien." Wie meer tydelyke goederen heeft, kan ook , zonder een verkwister te zyn, meenigvuldiger en kostbaarer voedfelen genieten, zo hy 'er flechts de behoorlyke maat in weet te  Maatioreïd'. £5$ tê nouden. Zy komen van God, en zyn goed* wanneer ik dezelve met maatiging geniet. Ik moet 'er echter niet meerder gelds aan befteeden , dan myne inkomften toelaaten, ik moet my door mynë ruime tafel niet arm maaken, of beletten, andere noodzaakelyke uitgaaven te doen, en voor de mynen zorg te draaien; anderszins wordt myn eeten en drinken eene geweetenlooze verkwisting. Ik zal my voor my - zeiven wachten, en 'er alle de mynen zorgvuldig aan gewennen, dat wy geene lekkere wellustlingen worden, 't Geen my te duur is zal ik hiet genieten, maar vergenoegd met geringe kost* hetzelve gaarne overlaaten aan hen, die meer gegoed zyn. Ook wil ik myne tafel niet met veelerhande fpyzen opfmukken, welke veel geld kosten en lekker zyn, om mynen ftnaak te verzaadigen, al Was ik ook ryk genoeg, om dezelven te kunnen betaalen: anders word ik een weekling en een flaaf Van den buik. Ik zal by een ruim vermogen maatig zyn , want ik ben een Christen , opdat ik het vleesch niet zodanig voede, dat ik den geest daardoor doode. Zelfs zal .ik my fomtyds van dat geene, het welk ik zou kunnen hebben, vry willig iets onttrekken , zonder gierig te zyn, om Heer over myne neigingen te blyven, en my aan de onthouding en zeifverloogchening te gewennen, welke my tot myn geluk zo volftrekt noodzaakelyk is, gelyk ik dagelyksch ondervind. ——• „ Voor het overige zal het voor my eene hoofd-; ;, wet zyn, om nooit te eeten en te drinkens zon*» der my mét een dankbaar hart voor God te ver„ blyden, en hem regt harteiyk te danken, dat hy my fpys en drank fchenkt, om my te voeden en & te verkwikken". Ik heb geenen kostelyken maaltyd noodig, om dit zonder dwang en vrywillig te doen, Wanneer een gezonde honger myne fpys X 2 kun-  3H O V E R O E kruidt, dan zal ik by mynen hu'sfelykerl eenvoud!* gen naütyd meer onfchuldige aangenaamheden on>> dervinden, dan elk wellustlirtg, die zynen fmaak eens verwend heeft. Wanneer ik ook niets meer had, dan dat ik water uit de bron fcheppen kon, om mynen dorst te llillen, en zo veel broods, als ik tot myne verzaadrging noodig heb, zal ik het evenwel nooit zonder dankzegging genieten. Het is Gods gaave, en voor my genoeg. Ik eet of ik drink, het zal alles tot Gods eer gefchieden. Zou dan zyne eer alieenlyk daar woonen, waar de ryke met walging aan zyne ruim opgedischte tafel zit? Neen? zy is daar, waar zyne kinderen hun dagelyksch brood eeten, en zich by eenen geringen voorraad in zyne goedertierenheid verheugen. Indien ik een beeter lot had, en my rykelyk voeden kon met meenigvuldige fpyzen, ik zou ligtelyk, door myne zinlykheid verleid , tot onmaatigheid kunnen wechgefleept worden, wanneer ik God en zyne wyze bedoelingen daarby zou vergeeten. Om maatig te blyven , zal ik God altyd voor oogen hebben. Nooit zullen my de voorbeelden van ligtvaardigheid en achteloosheid onder de Christenen , hoe meenigvuldig ook , verleiden, om het gebed aan de tafel enkel en alleen als eene gewoonte mede te doen. Dat 'er zo veele als gedachtenloos by het tafel - gebed daar ftaan , dat het aan veele misbruiken onderworpen is , zal voor my geenszins een grond zyn, om hetzelve te verzuimen. Hoe zeer misbruikt men fpys en drank? Zal u dis ooit doen overgaan, om honger te lyden? En evenwe! is hier hetzelfde geval! ■ ■ Waar ik my verzaadig' daar zal myn hart zich ook tot God verheffen. Myne dankzegging aan God voor de fpyzen zal my blyde maaken tot het genot van dezelven , en my tevens tot eene dagelykfche waarfchuu- wieg  MAATIGHEID. 9*5 «ine verftrekken, om dezelven niet in onmaatigheid ^ verkwisten. Heb ik eerst met aandacht gebeeden dan zal myne ziel niet terftond alle vroome bevindingen zodanig verliezen, dat zy my niet zoude indachtig maaken, wanneer myne zinnen my alte fterk aanprikkelen, om te befeffen: 't geen ik thans wil misbruiken tot wellust en drorkenfcbap, is een eirendom van God. Hoe zal ik het verantwoorden . wanneer ik tegen hem en zyne gaaven zondig'? - Treed ik aan myne tafel, en de gedachte welt in my op, dat anderen het veel beeter hebben, dan ik, dit zou my zeer misnoegd maaken of aanfpooren kunnen, om in het toekomende meer te befteeden aan fpys en drank, dan ik doen kan zonder mynen ftaat te benaadeelen: maar het gebed zal my v?n deeze zwakheid geneezen , en maaken, dat ik myne fpyzen meteen vergenoegd en blyde hart zal nuttigen! Het zal my de gedachte in haare geheele kracht laaten ondervinden: ook dat geene, 't welk ik nu heb, is alleen een gefcbenk van Gods genade; ook dit heb ik niet verdiend! Ik zai deeze gedachte niet in myn hart opflui- ten maar dikwerf gelegenheid neemen, om'er met de mynen van te fpreeken, om ze tot eene dankbaare vergenoegdheid en maatigheid te gewennen. Het gebed by de tafel zal voor my en voor hun eene eerwaardige en heilige plegtigheid zyn. Maatigheid en vergenoegdheid zullen in ons gezelichap zyn, onze fpyzen kruiden, en ons tegen onmaatigheid , walging en brasfery beveiligen. Hierby vertrouw ik vast op mynen Hemelfchen Vader, dat hy my met myn huisgezin niet verlaaten, dat is voor onze nooddruft zorg draagen, en een maatig vermogen tot ons onderhoud fchenken zal. „ Hy is getrouw, hy zal het ook doen!" — ° X 3 Ztib-  j96 over ©e tevredenhesb ZESTIENDE VERTOOG, over de Tevredenheid en vergenoegdheid, J£ndien bet mogelyk was,- dat Christenen elkahderèn zouden kunnen benyden, indien het ooit zou geoorloofd zyn, om deeze ondeugd ook flechts de minfte plaats in onze zielen te vergunnen, het zou misfchien alieenlyk in dit geval zyn, wanneer wy zien , hoe allergelukkigst de te vreden en vergenoegde vriend van God in eiken ftand en onder alle omftandigheden leeft. Gy zult vruchtloos poogen, om hem het fchitterendfte geluk, om hem den rang van een Vorst en Koninglyk geweld en fchatten voor zyn gerust hart aantebieden; zyne gelukzaligheid is htm zó dierbaar, dat hy by elke verwisfeling oaëindig veel zou verliezen. Zyn voorbeeld is het klaarfte bewys voor de waarheid van de gedachte van Paulus: „ Het is een groot gewin, wie „ godzalig is, en laat zich genoegen (*)," Gelukkig is hy , die s i >t met onftuimigheid begeert \ geen hy niet heefc; die zich niet laat verleiden door de dwaalh'g, dat die flechts gelukkig is, wiens Wen- (*) i Tim, VI, o,  SN VERdENOBGDHEI wenfchen vervuld worden , die omringd is met ftaat, waardigheden en overvloed, deeze blinkende fchaduwbeelden, welke duïzende najaagen, en zich bedroogen zien , wanneer zy dezelven gegreepen hebben; die het goede, het welk de Voorzienigheid hem gaf, kent en weet te fchatten en te genieten: — gelukkig is hy, die zo veel behaagen vindt in zynen ftaat en omftandigheden, dat hy de?elven voor geen anderen wil verwisfelen; dieeenen iegelyken gaarne zyn goed gunt, omdat hy voor zichzelven zo veel heeft, als hy behoeft, en gelooft te verdienen: gelukkig is hy, in wiens ziel tevredenheid en vergenoegdheid woonen! Nooit kan een verheevene ftaat, nooit kunnen goederen den mensch de tevredenheid fchenken. De waare rust des gemoeds berust op deugd en vergenoegdheid. Geniet, myn Vriend ! 5cgeen God u verleend heeft, 2 gaarne af van 't geen gy niet hebt. Llke ftand in de waereld heeft zynen voor- en tegen fpoed. God is Heere! hy deelt zynen zegen uit naar zyne wysheid ; niet gelyk wy gemeenlyk wenfchen, negthans zodanig, als hy vindt, dat het voor ons heilzaam is. Wanneer gy dan zo veel. met beat dan anderen ; zult gy dan terftond denken, dat zyne liefde u vergeet? Hy geeft ons meer, dan wy verdienen, en nooit zal Hy ons geeven t geen ons fchadelyk is. . , r A Alleen de waare Wyze, de Vriend van God kent de vergenoegdheid; hy alleen kan u onderwyzen, dat zy§ meer is, dan alle fchatten en lang welken weg gy dezelve moet zoeken. Ho, gerust kTopt zyn hart, en welk eene blydlchap bedekt zyn voorhoofd! Hoe gelukkig leefchy in zyn huis, en hoe zeegenen de zynen den tyd, dat zy,met hein X 4  S2§ OVER DE TEVREDENHEID verkeeren? Bezit hy tydelyke goederen, zy boei/et, zyn hart niet, en maaken zyne dagen niet vol onrust. Hy acht dezelven als gefchenken uit Gods milde hand, en poogt, door een gemoedelyk en wys gebruik van dezelven zyn tydelyk geluk te ver» meerderen, en eerst de zynen, en benevens hen zynen behoeftigen evenmensch wéltedoen. Zy yermeenigvuldigtn zyne geneugten en zyne ru«t! Want zy zyn voor hem een middel om iets goeds te bewerken. Is hy arm, hy flr.apt daarom niet minder gerust , en ontwaakt even zo blvraoedig, atsöi hy groote fchatten bezat. Hy denkt: meer, dan ik heb, zou voor my fchadelyk zyn; want anders zou God my meer gegeeven hebben. Het i. genoeg voor hem, zich te verheugen in het weinige , 'twelk hy heeft. Hy weet, dat hy altyd nog meer heeft, dan hy naar verdiende zou kunnen eifchen. Vrees en zorgen voor het toekomende plaagen hem nier. Hy is overtuigd, dat die God, die hein van zyne jeugd af, die hem ook heden niet vergeeten heeft, morgen ook nog leeft, en in eeuwigheid dezelfde blyft Hy ziet immers menfchen genoeg rondom zich, die niet meer hebben, dan by, en is ootmoedig genoeg, te bekennen, dat veele van hen het toch veel eer verdienen dan hy. Is hy niet geëerd en aanzienlyk voor de waereld; hy is zich - zeiven groot genoeg. Hy weet , dat de regte waardy van den mensch niet afhangt van het oorde-1 van den grooten hoop. Zyne eer heiraat daaiïn , dat hy zynen ftand, en niet zyn ftand hern eer aandoet, dat hy by zich - zeiven, getrouw aan zyne plichten, bewustheid heeft van de toejuiching van God en zyn geweeten (*). Zyn f) Zie het volgende 2'sveïïtihïis& Vaiooc;  EN VERGENOEGDHEID. gac) .Zyn beroep is hem heilig, al is hetzelve lastig en met veel moeite verknocht, al is het ook niec volkomen overëenkomftig met zyne wenfchem Hy zegt by zich-zelven: myn ftand en myne levenswyze zyn voor my de besten. Aan andere foorten van beroep zie ik alleen het aangenaame, 't welk my bekoort. De lastigheden en bezwaarlykheden van eenen anderen ftand ken ik niet, en kan dus ook . niet oordeelen , of myne fchouders fterk genoeg zouden zyn, om dezelven te-draagen. Want men moec de lastigheden van eenen ftand of van een ampt zelf gedraagen hebben, zo men dezelven wil beöordeelen Ik heb het ook niet onderzocht, om met zekerheid te weeren, of ik meerder bekwaamheid heb tot eene andere levenswyze, dan tot de myne. En onderfteld ook, dat ik, of myne Ouders en Opvoeders misgetast, en niet dat geene voor my gekoozen hadden, het welk best voor my gepast was; is echter nu het zeekerst, dat ik olyf 't geen ik ben, en het verftandigst en biilykst, om mee den ftand en het beroep, 'c welk ik eens heb, vergenoegd te zyn. Want de Goddelyke Voorzienigheid beftiert alles. Hoe misnoegder ik in myne levenswyze ben, dies te ongelukkiger zal ik altyd Zyn; dies te minder zal ik trachten, om de pligten van dezelve te vervullen, dies te lastiger zal ik my het leven maaken , en bygevolg ook myn geweeten dies te tueer met zonden befmetten. Het is nu eens zo, Myn beroep mag nu lastig, het mag nu niet zo volkomen voor my gepast zyn: ik zal evenwel tevreden zyn, zolang als ik het heb, en alle moeke aanwenden, om hetzelve met getrouwheid te vervullen. Want zolang als ik het heb, is het van God, Ik zal my niec afflooven met angsr,X 5 ' vat-  33© eVER DE TEVREDENHEID vallige wenfchen, en niet door gevaarlyke proefnee. mingen naar een andere levenswyze trachten. Indien God my echter daartoe eenen vsiligsn weg zou 'aanwyzen, zal ik zynen wenk volgen, en dan ook gerust de nieuwe baan betreeden, waarop hy beilooten heefc, my te leiden. Maar zou dit ook niet gefchieden, dan weet ik, dat ik in mynen tegen* woordigen fiand voor de waereid van het grootfte nuc ben, om dac God my 'er in laac. - Zo denkc een vergenoegd en tevreden Christen ; en door deeze gezindheden gefterkt, handelt en lydt hy met eene ftandvastige en bedaarde ziel. Zyn arbeid, al is dezelve ook lastig, onaangenaam en vermoeiende , perst hem nooit zuchten en murmureering uit. Hy befchouwt denzelven als een pligt, en ik heb, denkt hy, myne ligchaams - krachten en ziels-vermogens daartoe, dac ik ze alle aan de vervulling van myne pligten moet befteeden. Dan heb ik met myn talent gewoekerd. Dus verricht hy zynen arbeid gaarne, zolang dezelve voor hem een pligt ïs, en zyne krachten daartoe voldoende zyn. Wanneer deeze hem begeeven , dan troost zyne ziel zich met deeze gedachte: ik heb gedaan wat ik doen kon ; en zo God het zou goed vinden, dat ik meer zou moeten doen, hy had my ook meerder krachten verleend. Komen hem lyden , droèfenisfen, ongelukken aan zyn vermogen over, wordt zyn huis en zyne familie met ziektens en dood bezocht; hy ondervindt dit als mensch , en verbergt zyne gewaarwording niec achter een geveinsde gevoelloosheid : hy is 'er echter verre af, om 'er met de Voorzienigheid over ce murmureeren. Zelfs wanneer zyn oog traanen van menfchelyke zwakheid weent, zegt zyn hart en mond mee een Christelyk ver?  EET VERGENOEGD HEI B* 331 vertrouwen: „ De Heere heefc hec gegeeven, de „ Heere heefc hec genoomen de Naam des Hee* „ ren zy geloofd {*) De grooce hoop van eene zalige onfterffelykheid vefhefc den Chriscen boven zyne lyden, en verzelt hem door alle zyne lotgevallen. Maar hy heefc ook sis een bewooner van deeze aarde , aaidfche verwachtingen, welke onzeeker zyn, en veeltyds verlooren gaan. Doch hy weec, hoe wisfelvallig zy zyn, en befchouwt dezelven dus nooic als zodanigen, welke zo zeeker zyn, dac hec hem onverwachts zou overkomen, en hem zeer zou kunnen ontrusten, zo dezelven al niet-zouden vervuld worden. Zyne vermaaken, hoe aangenaam ze hem ook zyn, en met welk een blyde hart hy ze ook weet te genieten, bekooren hem nooit zodanig, dat ze hem noodzaakelyk zouden zyn tot zyne vergenoegdheid. Hy heeft dezelve nooit zo zeer gezocht, en nooit zo meenigvuldig genooten, dat zyne ziel niec zonder dezelven blyde zou kunnen zyn. Een vergenoegd mensch is hec nuttigfte lid van hec huisfelyk gezelfchap; hy is altyd gerust, en ook by hec weinige, hec welk hy fomtyds heeft, blymoedig. Indien 'er onder zyne huisgenooten zodanigen zyn, met wier denkwyze de zyne niet volkomen overpenftemc, hy zal ze mee veel geduld draagen, en eenen aanhoudenden yver betoonen, om dwaalenden op den regten weg te helpen. Moet hy zyn brood deelen met een talryk huisgezin, en uic dien hoofde van veele dingen afzien, hy zal hec coch mee een gewillg hart doen, en God danken, die de zynen (*) Job I, 21.  53C OVER DE TEVREDENHEID nen zonaauw met hem verbond, dat zy zich onderling tot een fteun verftrekken. Hy zal zich veel liever met hen aan eenen foberen maal tyd verzaadigen, dan het geluk, om zonder hen aan eene weiöpgedischte tafel te fpyzen , daar tegen verruilen. O gelukkige menfchen , vergenoegde zielen! waarom is uw getal onder de ftervelingen toch zo klein? O dat toch veele van uwe misnoegde medebroederen den fchat, welken gyhebt, naamelykeen vergenoegd en tevreden hart, wisten te achten en te zoeken! Maar hun leven is vol van treurigheid, zorgen en bekommering. Te recht kan men van hen zeggen: „ Zy gaan daarheen als een' fchaduw, „ en maaken zich veel onnutte onrust,- zy verga„ deren , en weeten niet wie 't krygen zal (*)." Het goede, waaraan hec niet ontbreekt, weeten zy niet te fchatten. Bezit meenig misnoegd mensch tydelyk vermogen, en leeft in eenen goeden welftand, dan zal hy zeggen: wat baat het my, ik kan niet vergenoegd zyn, want ik ben niet gezond; of men bewyst my niet eer genoeg, en erkent myne verdienden niec. Is een ander mee zyn huisgezin gezond, en ftaat in achting, dan denkt hy: waartoe dient my ftand en gezondheid, ik ben niec ryk genoeg , om mynen ftand eer aantedoen, en myne gezondheid met blydfchap te genieten. De arme zegt met een zwaar hart: ik zou gaarne blymoedig willen zyn, wanneer ik flechts niet zo zwaar moest werken, en een ruimer beftaan had; maar ik heb te weinig, om vergenoegd te zyn. — Van dien aart zyn (*) Ps. XXXIX, 7.  - EN VERGENOEGDHEID. J3g zyn de oordeelen der misnoegden in alle (tanden en klasfen der menfchen. Hec is een kenmerk , 'c welk hun eigen is, dac zy altyd wenfchen 'c geen zy niec hebben, en niet achten 't geen zy bezitten. Geeft aan eiken deezer ondankbaaren 'c geen hy thans wenscht. Onderfteld eens, dac nog heden de arme ryk, de nederige geëerd, de zieke gezond, en dac hy, die over den arbeid klaagc, in een gerusc leven ovwrgebragt wierd: zullen zy dan vergenoegderzyn? Wanneer gy die gelooft, myn Vriend! dan mistast gy zeer. Is'er één van hunne wenfchen vervuld, dan treeden 'er tien anderen wederom in de plaats, waar by hun hart even zo onrustig is. De wenfchen van een misnoegd mensch houden nooit op, en zyne zorgen neemen geen einde. Hy weet dé konst, om de fchuid van zyn misnoegen van zich af te fchuiven. Nu befchuldigt hy ronduit, of toch op eene bedekte wyze de Voorzienigheid; dan lege hy de fchuid op andere menfchen,- en dan geefc hy wederom andere oorzaaken op, welke zyne gezindheid ter verfchooning moeten dienen. Gemeenlyk oordeelt hy zich by de verbeelding van zyne verdienden , niet genoeg beloond. Dit is de oorzaak, waarom all' het goede, 't welk de Voorzienigheid hem fchenkt, zyne duistere ziel niet verblyden, en zyn koud hart nooit tot dankbaarheid verwarmen kan. Hy is de oorzaak, dat hy zelf en de zynen een treurig en onrustig leven leiden. Alle de geenen zyn te beklaagen, die met zulke duistere zielen in eene nadere verbintenis ftaan, en hunne klagren, zuchten en murmureeringen dagelyksch moeten hooren. - O hoe deerniswaardig zyt gy myne ongelukkige en misnoegde broeders/ Die gy u-zeiven door uwe eige»  334 - ovfeR bë tevredenheid' éigene fchuid zulk een treurig Jot berokkent/ Het Vale moeyelyk, orn u van uwe ziekte te geneezen, omdat gy niec eerder kunt gezond worden , dari wanneer men u overtuigd heefc, dac de fchuid aan ü ligt, en niet aan die dingen, waarop gy dezelvd gemeenlyk werpt, en deeze overtuiging is by u niet gemakkelyk te bewerken. Het is echter niet onmogelyk. De hoofdbron van uwen geheelen ramp ligt in een foort van zelfbedrog, wanne* gy u gemeenlyk overreedt, geheel andere oorzaaken tot misnoegen te hebben, dan gy indedaad hebt. De ondankbaarheid en gebrek van eene hartelyke liefdé jegens God zyn algemeene bronnen van alle menfchelyke ondeugden , misflappen en kwaade gewoontens, en het behoorde genoeg te zyn, dezelven alieenlyk genoemd te hebben, om by elkeen, by wien niet alle eerbied en liefde jegens God is uitgebluscht, den fterkften afkeer van zyn misnoegen te verwekken. Met welk een recht kunnen wy meer vaft hem eifchen, dan hy ons geefc? Is niet elke misnoegde gedachte eene befchuldiging tegen hem, als of hy ons niet vaderlyk en liefderyk had behan* deld? Gy zucht, en bekent dit, myn Vriend? zö gy anders thans eenigszins voor een bedaard overleg vacbaar zyt. Maar het misnoegen is nu eens by u toe eene gewoonte geworden. Neiging en voorbeelden, en duizend andere dingen hebben u hetzelve genoegzaam tot eene tweede natuur gemaakt. Op eenmaal kunt gy 'er u niet van ontdoen, maar eene aanhoudende oplettendheid op u-zelvrn, en eene oprechte liefde tot God en tot uwe welvaart* Irengen u gewisfelyk, zo gy flechts wilt, zo verre, dat gy u allengs overwinnen zulr. Beproef het fltchtsl Het begin is zwaar 5 maar het zal u van tyd » tot  SN VERGENOEGDHEID. 333 tot tyd gemakkelyker vallen. De zaak heeft ook by elk nog haare byzondere oor2aaken. Wees dan voornaamelyk oplettende , om de geenen te ontdekken , welke het fterkst tot uw misnoegen mede werken. Misfchien zyt gy gewoon aan wispelturigheid en veiaodering, en ondervindt ligtelyk eenen tegenzin tegen uwen arbeid, vermaaken, verkeering en verbintenisfen, zo gy dezelven niet dikwerf kunt veranderen; misfchien is uwe ziel vervuld met eene geheime onverzadelyke opgeblaazenheid; misfchien zoudt gy gaarne een traag en werkloos leven willen leiden , terwyl uwe omftandigheden u noodzaaken , om werkzaam te zyn ; misfchien laaten gierigheid en hebzucht u geen rust ; misfchien kunt gy 't niet verdraagen > wanneer het andere menfchen wélgaat, zyt onrustig, wanneer niet clks oogen op u gevestigd zyn , wanneer niet ieder u pryst, niet elk uwe verdienften opvyzelt, en gy niet overal den voorrang hebt. — ■ Onderzoek u - zeiven , of niet opgeblaazenheid , of nyd , of andere onzuivere onverzaadelyke wenfchen en nei« gingen uw misnoegen voortgebragt hebben , en hetzelve voeden ? Meent gy het goed met u-zelven , dan zult gy de bron van hét kwaad gewisfelyk ontdekken; en het zal u ook niet onmogelyk worden, om dezelve toeteftoppen. O hoe wél zult gy te moê zyn , wanneer uw hart begint de rust te fmaaken, welke gy tot hiertoe niet gekend had! Indien het waar is, dat niet die gelukkig is, die veel goeds heeft, maar hy, die een blymoedig gebruik maakt van het goede, 't welk de Voorzienigheid hem heeft gefchonken ; dan kan immers de geene alleen flechts gelukkig'leeven, die  3$6* OVER DE TEVREDENHEID! die vergenoegd is. Was de vergenoegdheid eenë gezellin van den rykdom , de eer en den overvloed; ö dan zou zy daar hec meest moeten huisvesten , waar men ze hét minst vindt, onder dé voornaamen en aanzienelyken in de waereld. My dunkt, wy hebben hier hec overtuigendst bewys, dat niet de bezitting, maar het wyze en dankbaar genot van het goede vergenoegdheid verleent* Hoe meenig ryk man zorgt en is bekommerd, hoe hy zich en de zynen onderhouden, en zyne fchatten vermeenigvuldigen kan, terwyl de arme met zyn talryk huisgezin zo gerust aan zynen arbeid gaat, en denkt: God zal het zeegeoen, dat wy geen gebrek zullen lyden; en hy is tevreden $ wanneer zyn zwaare arbeid hem flechts zo veel inbrengt, dat hy zich met zyne kinderen des avonds mee een geringe kost verzaadigen kan ? O, wat benydenswaardig geluk ! Goede God ! geef ons toch een vergenoegd hart! Leer ons toeh op u ce vertrouwen , en vergenoegd ce zyn mee dac geene , hec welk gy ons door uwe mil daadige goedertierenheid fchenkt! Wanneer wy wilden begeeren , dac gy alle onze wenfchen zoudt vervullen, dan zou die indedaad zo veel zyn , als begeeren, dac gy onze wenfchen voor u toe eene wet zoudt maaken. Zo wy niet eerder wilden vergenoegd zyn , dan tot dat wy in "t geheel geen ongemak* ken meer in de waereld te verdraagen hadden, dan zouden wy de waereld moeten uitgaan, of de waereld zou om onzentwd geheel anders moeten zyn , dan zy indedaad is. Zonder dit alles kan een Christen in eiken ftaat, by alle de ongemakken deezes levens een vergenoegd hart hebben, wanneer hy tracht, om zich van de volgende lesferi  EN VERGENOEGDHEID. 337 fen vast te overtuigen, en dezelven te beoefenen, lesfen , welke reeds meenigëen den weg tot de vergenoegdheid getoond hebben. Niets heeft misfchien voor den zwakken mensch meer bekoorlyks,dan de aangenaame verbeeldingen, welke hy vormt van zich-zelven. Hier vleyën hem de eigenliefde en de ydelheid met aangenaame harsfenfchimmen, welke eigenlyk niets zyn, dan droomen van een waakend mensch , niets, dan dwaallichten, welke den wandelaar in de duisternis verfchynen , om hem te verblinden en te verleiden. „ Wacht u daarvoor, myn Vriend/ „ wees ootmoedig en befcheiden , en ftell' uwe ,, verdienden by de waereld en de Voorzienigheid „ niet op eenen alte hoo?en prys, anderszins zult „ gy nooit vergenoegd zyn." Ik zal-hec u in 'c geheel niec betwisten , dac gy voorrechten hebt, maar geef hec alieenlyk over aan uw oordeel, dac gy u zeer gemakkelyk kunc bedriegen in de meeriing, welke gy hebc van derzelver waardy. Befchouw eens andere menfchen ! Zoneter liefdeloos re zyn , zulc gy vinden , dac zy fomtyds in dac opzichc hunne verdienden hec hoogde fchatten, en de meeste voorrechten gelooven ce hebben, waarömtrenc zy de minden hebben. Zoude gy ook niec in die geval kunnen zyn? Doch wy zullen eens dellen, dac gy hierin gelyk hebt., en dat men u de voorrechten moet toekennen , welke gy uzelven toefchryft, gy kun echter zeer ligcelyk in uw oordeel over u-zeiven mistasten, en tegen hec voorfchrift van het Euangelie handelen, hec welk begeert, „ dac niemand meer van zich moec hou„ den, dan hem betaamt te houden (*)," zo gy . niec (0 Rom. XII. 3.  338 OVER DE TEVREDENHEID niet tevens uwe gebreken en onvolmaaktheden be. boorlyk kent, en dezelve by uw oordeel mede in aanmerking neemt. Want wie alleen zyne goede hoedanigheden fchat, zonder daarby op zyne gebreken te zien, die bereekent zyne waardy even zo flecht, als een Koopman, die het gereede geld, het welk hy voor zyne waaren ontvangt, voor een zuivere winst houdt , zonder alvoorens daarvan aftetrekken wat zyne waaren hem hebben gekost. Deeze laatfte zal nooit met zyne reekening kunnen beftaan, en de eerfte zal zich verbeelden volmaakter te zyn, dan hy indedaad is. Maar zuit gy, gelyk billyk is, uwe gebreken met oprechtheid onderzoeken, en, wanneer gy aan uwe verdienften denkt,, dezelven altyd mede in het oog houden, dan zult gy ook befcbeiden over u-zei ven oordeelen, en zien, dat de Voorzienigheid u by het lot, het welk zy u in de waereld gaf, niet onrechtvaardig, maar wys en goedertieren behandeld heeft. Voeg hierby nog , dat 'er meer onder uwe medebroederen zyn, die misfchien minder gebreken, en even zo veele voorrechten hebben, als gy, en gedeeltelyk niet eens zo gelukkig zyn, dan gy. Met wat recht kunt gy begeeren, den voorrang boven hen te hebben? —— Wees befcheiden, dan zult gy ook vergenoegd zyn l ,, Leer ook de dingen in de waereld, waarvan „ gy omringd zyt, nader kennen,- en overtuig' u voornaamelyk van tyd tot tyd meer, hoe dikwerf „ onze verbeelding ons misleidt by die dingen, „ waarvan wy gelooven, dat wy gelukkiger zou„ den leeven, zo wy dezelven hadden," Een ftukje glas, of een gemeene keifteen blinkt dikwerf van verre, gelyk een edelgefteente, en wanneer wy degelven van naderby befchouwen, vinden wy ons bedroe-  EK VERGEÜlOEGDMÈiD. 339 droogen. Aldus is het geleegen met onnoemelyk veele dingen in de waereld / Wy zien dagelyksch, hoe dat andere menfchen door den eerflen aanblik bekoord , door een verkeerd denkbeeld van c geene wy niet hebben. misleid, tot ydele wenfchen wechgefleept worden; wy beöordeelen hunne misflagen naar de waarheid, en ftruikelen op denzelfden weg, waarop zy gevallen zyn. Befchouw flechts de meeste dingen, welke uwe begeertens gaande gemaakt, en u met een rykhalzend verlangen vervuld hebben! Hoe veel onrust hebben zy u veroorzaakt, zo lang als uwe hartstogten in beweeging waren! Hoe veele hebt gy niet ontvangen, en zyt 'er thans by koelen bloede blyde over, dat uw wensch niec voldaan is, omdat gy nu begrypt, dat de bezitting van dezelven u zo gelukkig niet zou gemaakt hebben , dan gy eertyds gedacht hebc 9^——— Hoe veel hebc gy ontvangen, waarnaar gy getracht hebt, en waarvan gy dacht, dat de bezitting van hetzelve u regt gerust en vergenoegd zou maaken ? Zyt gy 'c dan ook geweest, wanneer uw wensch voldaan wierd ? Zekerlyk zeer zelden/ Want wanneer gy hadt, 't geen gy begeerde, vondt gy 'er dat niet in, wat gy tevooren geloofd hebt. Uwe verbeelding had u misleid. Wees dan in het toekomende wyzer! Denk niec, dat alles, wat men wenscht, gelukkig maakt. De fchyn bedriegt zeer dikwyls. Zyn de meeste dingen , naar welke de menfchen trachten, wel waardig, dat zy 'er zich zo veele zorgen en onrust over maaken ? Neen , zekerlyk niet/ Gy zult veel geruster en vergenoegder zyn» zo gy de waardy der dingen in de waereld leert fchatten niec naar de eerfte indrukfelen, welke zy op uwe zinnen maaken, maar naar derzelver waar nut, het welk gy 'er van hebben kunt. — Y ss. Man*  34° OVER DE TEVREDENHEID Mannen van doorzicht en eene beproefde ondervinding hebben de waereld reeds lang deeze les gepredikt: „ De menfch, .die vergenoegd lee„ ven wil, moet meester blyven van zyne wen„ fchen, en zich wachten, dat zy hem niet mees- „ ter worden." Leeven, zonder te wenfchen en te hoopen, zou wel niet anders zyn, dan even zowel ongelukkig leeven, als zich door zyne wenfchen en hoop geduurig laaten flingeren. Maar ik moet myne wenlchen noodzaakelyk binnen de paaien houden; dezelve niet te verre uitbreiden; niet op alte veele dingen vestigen; vóór dat ik wensch, weeten wat ik wensch ; en, dewyl elke wensch onzeeker is , met maatigheid en befcheidenheid wenfchen, opdat myn verlangen de rust van myn hart niet ftoore , en dat ik bedaard kan blyven, zo ik my in myne uitzichten zou ter leur gefield zien. Dit is zekerlyk een zwaare les, en niemand heefc de beoefening van dezelve wel altyd volko. men in zyne magt. Nogthans kan een Christen veel , zeer veel by zyne verhevener uitzichten doen, om zyne hartstogten ce beteugelen, en zich gerust te Hellen. Het ftaat toch altyd vast, dat de weinigften van onze wenfchen vervuld worden, en dal wy zeer ongelukkig zouden zyn, indien dezelven alle vervuld wierden. God, wiens oog verder ziet, dan hec onze, voor wien de dingen in de waereld in een geheel ander licht verfchyncn, dan voor ons, houdt met zyne wyze goedertierenheid zeer veel terug, het 'welk ik begeer, omdat hy weet, dat het voor my van geen nut zou zyn, Ik zal dus ook niec myn eigen pyniger zyn, en my door onftuimige wenfchen laaten flingeren, maar leeren, om my te maatigen. Is 'c niet genoeg dat elke dag . jt ?y- ■  EN VERGENOEGDHEID» 34* zyne eigene plaag beeft, zal ik my ook nog inde onzeekere toekomst plaagen veröorzaaken, en, dewyl ik myne wenfchen ruimfcboots den teugel viere, dagelyksch de onaangenaame ondervinding hebben, dat ik niet ontvang, waarnaar ik getracht heb ? —— Ik zou geene goede gedachten van u hebben , ik zou u voor zeer onredelyk moeten houden, myn Christelyke Vriend t zo ik wilde gelooven, dat gy in ernst begeerde, dat in uw beroep en in uwen huisfelyken ftaat alles naar uwen wensch zou gaan. Neen! ik onderftelf zo veel doorzicht by u, dat gy wel begrypt, dat het gewisfelyk niet goed voor u zou zyn, wanneer alles zó was, als gy wel wildet. Wy kunnen al het goede hier niec volkomen genie* ten. Veele goederen in de waereld zyn van dien aarc, dac zy niet by eikanderen kunnen zyn. Wanneer wy het één hebben, moeten wy het ander ontbeeren, en wanneer wy dit willen deelachtig worden, moeten wy het eerfte daaraan opófferen. Veel vermogen, by voorbeeld, veroorzaakt ook veele moeite en zorgen, wanneer men hetzelve op eene behoorlyke wyze wil befteeden, en 'er zyn flechts weinige menfchen, die in ftaat zyn, om by de bezitting van hetzelve hunne zielrust te bewaaren. Wanneer gy nu mes de uwen een maatig bc-ftaan had, en daarby een gerust leven zoudt kunnen hebben , en gy zoudt nu willen beginnen misnoegd te worden , omdat gy geene groote fchatten bezat i vergeet dan ook niet, dat gy, indien uw wensch vervuld wierd, veel van uwe rust en van uwftil leven hetwelk u evenwel zo lief is, zoudt verliezen, wanneer gy grooten rykdom had. God geeft u geen rykdom, om dat gy daarby veel van uwe tegenwoordige gelukzaligheid zoudt moeten opófferen. Gy Y 3 zoude  343 OVER BS ÏBVREDENHEitl zoude over kst en zorgen klaagen , en wenfchen 'm uwen voorigen ftaat te zyn. Mogelyk hebc gy andere dingen in het oog, welke gy denkt, dac u nog ontbreeken aan uwe vergenoegdheid. Maar doe toch eens de moeite, en overlegg' hec mee bedaardheid, of gy ook niec zulc ontdekken, datgy, omze te bezitten, zo veel goeds zoudt moeten misfen, dat gy wel niet zoudt kunnen befluiten, om • ze daar tegen te verwisfelen, zo u de gelegenheid daartoe wierd aangebooden, — Deeze zeer gewigtige gedachte ieevert ons deeze les op: „ Leer hec goede, „ hec welk God u heeft gegeeven regc kennen en „ genieeen. Overweeg by 't geen gy niec hebc, „ hoe veel gy zoude moeten opofferen, om hetzelve „ deelachtig te worden; hoe veele u zeer dierbaare „ goederen gy zoude moeten verzaaken, zo gy hec „ zoude willen bezitten en genieten. Hebben an„ dere iets, 'c welk u ontbreekt, denk niet, datzy „ daaróm gelukkiger zyn, laat daarover den nyd niet „ by u opkomen. Zie veelmeer ook, hoe veel zy „ niet hebben, het welk u te deel is gevallen." Gy zult dan welhaast leeren, om veele dingen in de waereld met geheel andere oogen te befchouwen, en 'er geheel anders over te oordeelen, dan men gemeenlyk doet. O, hoe dikwerf zult gy u opgewekt vinden , om by de befchouwing van uwen flaac ce zeggen: „ Wees cevrede, myne ziel! want „ de Heere doec u goed (*). God geefc elk meer, dan hy beloofd heeft, en meer, dan hy verdienc. Wanc zelfs hy, die hec kleinite deel van tydelyke goederen, en her geringfie { (*) Pt. CXVI, 7.  EN VERGENOEGDHEID. 343 lot ontvangen heeft, moet altyd nog bekennen, dat het een genade-gefchenk uit de hand der Voorzienigheid is; hoe kan hy 'er dan misnoegd over zyn, dat zy hem geen grooter maat toedeelde? Had hy niet wel verdiend, dat zyn Heere hem aldus aanfprak: „ Ziet gy daarom fcheel, dat ik zo goedertieren ben ?" Kan men ook by eene ondankbaare verachting van kleine weldaaden wel hoopen, dac de Heere ons de grootere vedeenen zal? Want ontevredenheid en onvergenoegdheid met 't geen men heeft, behooren mederot de onveitptwoordelykfte ondankbaarheid jegens God. Zy zyn eene berisping van zyne wyze goedertierenheid, en onderftellen, dat wy gelooven , óf dat onze Vader niet weet, welke ftaat voor ons de beste is, en hoe veel wy behoeven, óf dat hy het ons niet geeven wil. Elke berisping van zyne wegen is eene verloogchening van zyne wysheid en goedertierenheid. Kan ook eene dwaasheid grooter zyn, dan deeze ? Als een Christen kunt gy uaan dezelve niet fchuldig maaken. Gefchiedt dit evenwel, dan handelt gy alleen als een zwak en lafhartig mensch. Als Christen kent gy uwe groote, verheevene verordening tot de zalige onfterffelykheid, als Christen weet gy, dat uw ftaat en uwe omftandigheden op de aarde eene voorbereiding tot dezelve zyn % dat alles, wat'er toe behoort, badoelt, dat het gebruik van het tydejyke u dienen moet tot eene oefening en ter volmaaking in de deugd : hoe kunt gy over God misnoegd zyn, wanneer het u by uwen ftaat, by uwe omftandigheden in de waereld, en by uwe goederen, niec ontbreekt aan gelegenheid , om in de vroomheid en Christelyke godzaligheid toereneemen ? En dit zult ev immers wel niet durven ftaande houden. ^ Welk  g44 OVER DE TEVREDENHEID ENZ. Welk een gering loc had uw Verlosfer onder de menfchen gekoozen ? Hoe gerusc en mee welk eene kalme ziel leefde hy in eene waereld, waar van hy zelf zeide: „ Des Menfchen■ zoon heeft niet, „ waar hy zyn hoofd nederlegt." Met welke ongemakken en rampen moest hy niet geduurende zyn geheel leven worftelen? Wat zal dan uw pligt zyn, wanneer gy hem wilt gelykvormig worden ? Met eene hartelyke dankbaarheid vergenoegd zyn met het lot, het welk God u heeft toegedeeld , en God met een vergenoegd en vroom leven eerbiedigen. Dit is eene hoofdzaak van uw beroepDoe zo, dan zyt gy een Christen.