01 1178 6521 UB AMSTERDAM  J. L. E W A L D OVER VOLKS-VERLICHTING, E N J. G. ROSENMULLER OVER CHRISTELIJKE VERLICHTING.  En God fprak: het worde licht, en het werd licht, F.n God zag , dat het licht goed was. JIOSES AMflAMSZOQ.T.  OVER. VOLKS - VERLICHTING; HA ARE GRENZEN EN VOORDEELEN. a o o r J L. E WAL D, ne v e n s DRIE LEERREDENEN o v E r DE WAARE CHRISTELIJKE VERLICHTING, door J. G. ROSENMULLER. AMSTERDAM bij W. Holtrop, 17-93.  II n'est aucun som plus digne d'un Iegislateur , que celui de 1'education de Ia jeunesse. Pans un age encore tendre ces jeunes plantes sont susceptibles de toute sorte d'irapressions. Si on leur inspire 1'amour de la vertu et de la patrie , ils deviennent de bons citoiens , et les bons ciroiens sont les derniers remparts des empires. Si les piinces meritent nos lonanges en gouvernant leurs peuples avec jusrice ; ils enlevent notre amour en elendant leurs soins jusqu'a la posïciiié. FRÉDERIC II.  Den menschlijkfte Vorsten.   Ik draage Uwen naam in mijn hart, ezi noerae denzelven niet, daartoe is liet gezelfchap mij te groot en te gemengd. Maar Ü alleen durve ik dit klein gefchrift opdraagen, welks onderwerp en taal ten minsten iets is voor uw hart. ■ . . U beledigt geen éénig woord , dat ik fchrijf; G ij bezit * 3  een menschlijk hart, dat ook kloppen kan voor de zaak der menschheid. — G ij dueht geen oproer , wanneer G ij menfchen vormt; Gij zijt nog vervreemd van het ontmenscht gevoelen, als of de menfchen in onmenfchen zouden veranderen , zoo draa men hen menschlijk behandelde. Gij zijt  dus het beste publiek voor dit gë« fchrift. Ik kan llechts fpreeken en fchrijven4, maar weinig daadlijk toebrengen; vergunt mij dit genoegen, Gelukkigen! G ij, die niet over de verlichting van het volk behoeft te fchrijven, maar dezelve kunt bevorderen. MogC * 4  het uitftorten van mijn hart in U het verheven gevoel van menschlijkheid ook Hechts ééns verleevendigen , wanneer het door veele, dikwerf miskende en misbruikte , daaden van menschlijkheid , verzwakt werd! Welk eene uitfteekende belooning zou dit voor mij wezen! —-  BERICHT VAN DEN VERTAALER. Dat waare verlichting niet anders dan bij uitjtek heilzaam is en zijn kan -voor den mensch op zich zeiven, zoo wel als voor de menschlijke maatfchappij; dat zij even zoo noodzaaklijk is voor onze gelukzaligheid als voor de vorming van ons ver/tand en hart, die tot ons geluk volftrekt vereisóht wordt ; . dat zij daarom het aandeel nioet zijn niet Jlechts van eenigen, * 5  x DE VERTAALER maar van elk, naar maate van zijne omftandigheden en vatbaarheid ; en gevolglijk ook wel degelijk van het volk; ■ dat zij tegenftand ontmoet van verfchillenden aart ; • dat zij aan verfcheidcn misbruiken onderhevig is, waar voor men zich heeft te wachten ; • dat men zoo wel eene valjche verlichting aantreft ah eene w a a r e , de duivel zich vertoont als een engel des lichts , en verlichting , gelijk de Godsdienst, vaak tot een dekmantel der boosheid moest dienen , ook zomtijds het dekkleed wezen moet voor het ondermijnen van Godsdienst, rust en goede zeden : dit alles zijn zaaken , zoo dikwerf gezegd, en door onzen fchrijver zeiven in zulk een helder daglicht geplaatst, dat het zeer overtollig zijn zou, met eene breedvoerige ontleding daarvan, den leezer hier bezig te houden. Dat ik verlichting kende, eer ik hei  AAN DEN LEEZER. xt •werk van onzen waardigen fchrijver las; dat ik derzelver nuttigheid , noodzaaklijk^ heid en misbruiken inzag; dit en veel meer behoeve ik even zoo min te zeggen, als dat ik reeds verfcheiden Hoogduitjche ftukjens vóór en tegen de verlichting had ge leezen , die mij echter meestal veel te partijdig voorkwamen , en mij dus zoo veel te fterker deeden haaken naar een gefchrift, dat, minder partijdig en meer gegrond, dit onderwerp behandelde. Jk vond in twee Hoogduitfche tijdfehrif ten, welken men zeggen kan, dat bijkans lijnrecht tegen elkander aanloop en , beöorJeelingen van ewald's boek, die hei zelve wederzijds ten Jterkften aanpreezen. Dit verf trek te mij tot de groot/te blijk, dat onze fchrijver onpartijdig moest zijn te werk gegaan : ik bezorgde mijzelven het boek, en vond mij, bij het leezen daar van, niet alleen in mijn denkbeeld volkomen bevestigd;  Xii DE V E R T A AL ER maar ook mijne verwachting op de aan genaamfte wijze overtroffen. Bij etlijke aanmerkingen, die ik mij hier en daar veröorloove , hehbe ik achter deeze Nederduitfche uitgaave gevoegd: drie vertaalde leerredenen van den zeer geleerden en eerwaardigen jïosenmuller , over dit zelfde onderwerp ; in welken hij het waare denkbeeld van echte christelijke verlichting ontvouwt, de hinderpaalen daaivan aantoont en derzelver bevorderingmiddelen aan de hand geeft. Zij , die veelligt van denkbeeld zijn , dat men, om de verlichting waarlijk te bevorder ren , 'er niet openlijk van moest gewaagen, 'er niet over prediken, zullen moeten toe. ftaan , dat men, bij de omftandigheden , die thans daadlijk in dit opzicht plaats grijpen,'er veilig en zonder gevaar van nadeel voor de verlichting, zóó over prediken  AAN DEN LEEZER. xm mag, als rosenmui-, ler gedaan, heeft. Indien het volk nog niets van den naam van verlichting wist; indien de vijanden van dezelve hun dien niet reeds hadden doen kennen , ja alles in het werk ge/teld, om, door dezelve met haatelijke kleuren te fchilderen , hen 'er van af te fchrikken en 'er tegen in het harnas te jaagen ; dan zou ik zelf gelooven , dat het best ware , niets openlijk van verlichting te gewaagen , maar dezelve in het verborgen uit alle krachten te bevorderen ; doch even zoo min men zich thans, om een voorbeeld bij te brengen , behoeft te ontzien , om openlijk van het nadeel eener ondeugd te fpreeken , die in het verborgen woedt en zich algemeen verfpreidt, uit vreezc dat dezelve al te bekend mocht worden , even zoo min behoeft men te vreezen , aan de verlichting afbreuk te doen , wanneer men openlijk toont, dat dezelve niet dan wel. daadig zij, daar zij reeds bekend genoeg  xiv DE VERT AA LER is, en , helaas ! door de meesten , die haar flechts Lij naarne hennen, als een verjchriklijk monster bcjchouwd wordt. De fchrijver der leerredenen is , gelijk elk weet, Lu th e r s ch ; ik zal des daarom niet nodig hebben , mij te verontfchuldigen, dat ik de bijbelteksten , die hij aanhaalt, naar de vertaaling van l ut h e r gegeeven heb, daar men anders gewoonlijk zich bedient van de staatenoverzctting. Zij zijn ook weinigen, en juist hierin 3/ukt l ut her zich bijzonder duidelijk en krachtig uit. Voor het overige denke ik in dit ftuk zoo onpartijdig, dat ik wel van de vertaaling des heeren van hamelsveld gebruik had willen maaken, en niets vuuriger wenfche, dan dat, op hoog gezag, den christenen eens eene bijbel - vertaaling in de handen mooge gegeeven worden , die de volkomenheden van de st aaten - overzetting en die  AAN DEN LEEZER. xv van l u t h e r in zich verëenigt, en derzeiver gebreken vermijdt of verbetert. Dan zou ten minsten , om hier flechts één voorbeeld bij te brengen , de leeraar, die met alle mogelijke gronden het vooroordeel omtrent duivels - bezittingen , duivels - aanvechtingen en duh>els - inwerkingen op den mensch, met derzelver geheel gevolg van fpooken , nachtgeesten , toverhekzen , enz. enz. enz. is te keer gegaan, niet zoo dikwerf van zulken, die zijne gronden vergeeten , en aan de bijbel -vertaalin g blijven hangen , de tegenwerping moeten hooren: maar de duivel, zegt immers de bijbel zelf, gaat rondsom, als een brullende leeuw.' Ik hoope dat deeze bladen onbevooroordeeld geleezen en derzelver inhoud wil behartigd moogen worden , wanneer het niet zal kunnen misfen , of da ivaare v e r li c h tikg zal in alle opzichten niet langer zoo  xri DE VERT. AAN DEN LEEZER.. zeer miskend,, gelasterd en verhinderd, maar veel eer uit het waare oogpunt bejchouwd, geëerbiedigd, ja als zins worden bevorderd, en dan , ter belooning , ons, ja der geheele maatfchappij, heil en zegen Jchenken, Willem Goede, luthersch. Leeraar te Campen.  Ontwerp en fcliets van dit gefchrift. No. i. M en vindt thans weinig openbaare vijanden van de verlichting , maar zoo veel te meer h e i m 1 ij k e n. Een gedeelte van dezelven heeft'er despotieke oogmerken bij, waarom het zich tegen de verlichting aankante , hoewel het de voordeelen van dezelve anders wel inzie. Zulke menfchen moest men niet wederleggen , maar menschlievender zoeken te maaken. Wederleg"en helpt hier niets. No. 2. Een ander gedeelte v.an dezelven verdient echter , dat men hun gronden voorhoudt. Zij zien het misbruik, dat men van de vei lichting maakt, en eene blinde geestdrijverij voor dezelve, voor oogen ; men houdt hun zeer veel als een gevolg van de verlichting vóór, wat 'er geen gevolg van is. Zij kunnen niet anders , dan zich tegen da verlichting veiklaaren. Zij moeten eerst onderricht worden omtrent de v er'Yi chi i u g , waarin dezelve belt «ft t, en welke derzelver paaien zijn ten opzichte van her volk , wanneer /iij overtuigd zullen worden.  XVIII })* No. 5. De be f c h r ij v ing , wat verlichting zij , wordt voortgezet, en met de denkbeelden vergeleeken van K A NT, MENDELSZOON, RE H BERG, DECKER en Z E R R E K N E R. No. 4. Hier uit blijkt, dat men eerst moet bepaalen , waaromtrent het volk moetverlicht worden?welke de p a alen zijn van de volksverlichting? alvoorens men iets ten voor- of nadeele van dezelve kan beweeren ; dewijl een geheel onbeperkte verlichting gewislijk geen zaak voor het volk is. No. 5. Ieder al t 0 u i t g e ft r e k te verlichting is nadeelig voor het volk , om dat zij den landman te veel afleiding geeft , daar hij zijne krachten op één punkt moet vereenigd houden. No. G. Nadeelig is insgelijks iedere foort van verlichting , die tot hai r kl o o ve r ij en t w ij ff e I zu ch t verleidt. Het nadeel , voor het volk ontfprnitende uit Gods dienftige, zoowelals Staatkun d ige twijff el zucht. Waare christelijke verlichting omtrent de Staatkundige betrekking van de onderdaanen en de overheid tot elkander. No. 7. Eefchaaving , cultuure kan even zoo nadeelig worden.  ♦([ XIX > Zij is echter onderfcheiden van de verlichting; ging en gaat nog altijd eenen geheel anderen weg. De v e 11 i c ht i n g kan ook niet daar toe verleiden , om dat zij tot een geheel ander doel arbeidt. No. S. In het algemeen kan men het bezwaarlijk bepaalen , tot welke Voorwerpen de verlichting zich moet uitftrekken. Gemakkelijker evenwel nog, wat de Staat daar bij voor hetvolk doen moet. Deeze voorwerpen worden bepaald. No. 9. Het o n d e r w ij s van de j e u g d is het voornaamfte middel , om de verlichting uit te breiden. Zeer veel konde men echter ook door fi i c h t i n g e n , i 11 r i c h t in g e n , feesten voor het volk bewerken , hel welk de ouden z.00 goed verftonden. Nog meer kan men doorhet voorbeeld uitrichten. No. 10. Godsdie 11 ftige verlichting is de hoofdzaak voor het volk. De grondbeginzelen van de Godsdienftige verlichting worden zielkundig ontwikkeld , en derzelver paedagogifche wijsheid aangetoond. No. 11. Zulk eene doelmaatige verlichting is voor de ond erda a n e 11 gewislijk voordeelig. Zij is zulks immers blijkbaar voor elk enkel mensch; en wat men 'v.i dit opzicht omtrent enkele men f c hen  < xx J. beweeren kan, geldt mede van een geheel volk. De gelchiedenis bevestigt het insgelijks. Voorbeelden uit de tijden, toen Jezus op aarde verf c h e e n , en van de h e r v o r m i n g. No. 12. Maar dit niet alleen ; zij is ook voordeelig voor den regént. Zulks blijkt uit de natuur van de zaak, want de verlichte onderdaan kan meer lasten opbrengen, en houdt zich evenwel in ftand. D e ge fch i e d e n is leert het. Voorbeelden van Rusland, Pruisfen, en de merkwaardige gevolgen van den vorst van eis kar i , die door daaden zoo wel verlichtte als 'er toe aanfpoorde. Ook de ondervinding bevestigt het. De Staaten in Eu. ropa ftaan ten opzichte van hunne betreklijke macht in den zelfden rang , dien zij ten opzichte van de verlichting bekleeden. Dit wordt beweezen door eene kleine Statistifche tafel. Charlatanerie fchat graaven, d. u iv e lba n n e n en pleitzucht zijn daar te huis, alwaar men geene verlichting vindt. De verftandigfte vorsten in Duitschland bevorderen dezelve daarom; ook „ide.is de groote heeft veel voor de opvoeding van den landman gedaan , en wilde nog meer doen. No. i3. Men brengt tegen de verlichting in , dat zij den  *C xxi D* lust tot arbeid beneemt. Zulks ftrijdt echter tegen de ondervinding in alle landen. Dat de weelde 'er door vergroot wordt; dit kan alleen een gevolg van de befchaaving of verfijning, maar nooit van de verlichting wezen. De eenvouwigheid van zeden zou verlooren gaan. Men begrijpt, niet, hoe zulks mogelijk zij ? No. 14. De voornaamfte tegenwerping daar tegen is : de verlichting maakt ongehoorzaame onderdaanen ; dit bewijze onze verlichte eeuw , zoo rijk aan opftanden. Zulks ftrcedt echter geheel en al met de gefchieden is der omwentelingen in de Nederlanden, in Zwitzerland, in Rusland en in Frankrijk, die geheel andere oorzaaken hadden. No. 15. Ook de ondervinding bevestigt de waarheid niet van deeze tegenwerping. In de onverlichtfte landen vindt men de meefte oproeren ; en in de verlichten heeft de wederfpannigheid geheel andere oorzaaken , die opgenoemd worden. No. 16. In de natuur van de zaak is het ook niet gelegen. In geheel despotike Staaten is de verlichting zekerlijk nadeelig; maar wanneer de re* * 5  *C XXII > geering zacht is, of Hechts menschlijk ; dan is de verlichte onderdaan ge wislijk beter te regeer e n , om dat hij meer denkbeeld heeft van recht en onrecht, en het nadeel, dat uit de wederfpannigheid voortvloeit, beter bereekent. Maar indien ook een verlicht volk zwaar er om te regeeren ware; dan is het daar en tegen den regent ook meerderwaardig. En al was het dit ook niet: dan eischt de waarde en de m o g e 1 ij kh e i d van den mensch , om in volmaaktheidop te k I i m m e n , evenwel, dat de regent aan zijne vorming arbeide. Eene naarede aan goede vorsten.  over VOLKS-VERLICHTING. • * I. Do edeldenkende rochow zegt ergens, dat de acten , betreffende de voor- en nadeelen der verlichting gelloten z 'jn, en dat het publiek in dceze zaak de uitfpraak heeft gedaan , zoo dat men zich hier op niet verder behoeft in to laaien 1.) Indien hij van het publiek I.) FniEDniCH EBERHARD VON R OCIIOW, Op zijn LmdgoedRec kan : deeze waare edelman, die in Duitschland , door verfcheiden zeer goede fchriften voor de fchoolen en over de opvoeding», maar bijzonder door zijnen kinderfreund , bekend is , en die zoo veel te meer bekend verdient te zijn , om dat bij dat gene, wat bij fchrijft, zelf 'beoeffent en in zijnen kring bcoeffe- A  o over VOLKS- cler fchrijver en fpreekt; clan heeft hij zeekerlijk recht. Buiten eenige weinige nacht-uilen, die tegen het licht morren, om dat zij het niet verdraa- ncu doet , zegt dit in het voorbericht voor zijn voortreflijk handbuch in katechetifcher form für lehrer, die aüfklüren wollen und dürfen. Halle 1783. Hij maatigt echter zijn gezegde eenigzms in eene aanmerking bij dit voorbericht voor de tweede uitgave van dit hoek , J78!> ' Elk leezcr begrijpt tevens aan- ftonds zonder veel moeite , dat dit gezegde van kochow op ons Nederland geheel met past, en alleen voor' Duitschland gemeend is : zelfs niet met de bepaaling, die onze Schrijver 'er bij maakt omtrent het fchrijvend publiek. Adres aan B en H en P, ja bijna aan alle de letteren van het geheele a, b, c. — Of zullen wij alle die fchrijvers , die zich tegen de verlichting aankanten, onder de nacht-uilen  VERLICHTING. 3 gen kunnen of om dat men bij naclit beter op roof kan uitgaan, waagt geen fchrijver het meer, om openlijk partij voor de domheid te neemen. Maar het fch rijvend publiek is op verre na het geheele publiek niet. Wie niet in het openbaar werken kan, werkt in het verborgen; en menigmaal zoo veel te fterker en gevaarlijker , juist om dat hij in het verborgen werkt. Het is buiten dien zeer natuurlijk, dat hij, die vecht voor dc duisternis , ook in het duister vecht. Het zou immers eene vol/lagen onweetendheid in de krijgskunde verraa- ranglchikken ? Ik voor mij heb 'er niets tegen, dewijl men ook bij minehva een uil plaatst, maar dan moeten 'er niet eenige weinigen f taan. A z  4 over VOLKS- dën, wanneer Cofaken eene armée op helder lichten dag in het vrije veld wilden aanvallen ! — ,, 77 rCy a que ,, lignorancc ou la force, zegt d'alembeht, ,, qui peuvent maintenir l'er- 7-eur', Jotz règne pasfe des qiCelle ,, efe lutter contre la veritè , en em,, pruntant les armes de la raijon; ,, eest d dire la discus/ion.'1'' — Dat is , ,, 'er is niets , dan de domheid en ,, het geweld , hetwelk de dwaaling ,, kan doen ftand houden ; haar rijk ,, gaat te gronde , zoo draa zij durft ,, ftrijden tegen de waarheid, door ge,, bruik te maaken van de wapenen der reden of van het verftand, ,, dat is , van een naauwkeurig onder„ zoek." In het verborgen kan men van menig eenen grond gebruik maaken , die  VERLICHTING. 5 bij het publiek volftrekt niets meer gekit. Men kan van menigvuldige nadeelen fpreeken, die echter nooit uit waare verlichting ontltaan zijn , en 'er nooit uit ontftaan kunnen. Spreekt men nu hier van in het openbaar, dan ziet men duidelijk, dat de reuzen windmolens zijn, en dat niemand van het licht blind of raazend wordt. Opmerklijk is het, dat men de vijanden van de verlichting thans in geheel andere f tand en vindt, dan voortijds. Voorheen waren het priesters , die daar tegen ijverden, om zoo doende hunne geestlijke opperlieerfcliappij of hiërarchie te kunnen vestigen; ' tegenwoordig zijn het ftaatkundigen, die 'er tegen arbeiden; om deezerwijze het alleen zaligmaakend despotismus te bevorderen. Wat echter de zaak zelve betreft, hebben de laatften zoo wel A 3  6 over VOLKS- recht, als de eerften. Men moet iemand gewisfelijk de oogen niet open maaken , wanneer men hem bij den neus wil omleiden. Dit hangt alles zeer wel met elkander zamen! Intusfchen zou de tijd verlooren wezen, dien men befteeden wilde, om deeze foort van menfchen te wederleggen. De meesten zijn fchrander genoeg, om de voordeden der verlichting te begrijpen; maar juist deeze voordeelen ftrijden met hun belang. 3) Wie a.) Even als de pharizeeuwen, de fchriftgeleerden en -grooten onder de Jooden ten tijde van onzen Zaligmaaker , die , wanneer zij ook inzagen, hoe veel voordeel je zus op allerlei wijze het volk verfchafre , evenwel nijdig op hem waren, en wel zoo veel te nijdiger , als de verlichting van het volk Ttreed met het belang van hunnen hoogmoed of fchraapzucht. y er t.  VERLICHTING. 7 in troebel water visfchen wil, gelooft wel, dat men in beider water- beter zien kan; maar juist daarom behaagt hem het helder water niet; de visfchen zien dan ook zijne angels, en laaten zich zoo gemaklijk niet vangen, als wanneer het water rondsom hen zeer troebel is. Men boezeme zulke menfchen meer eerbied in voor de menschheid; men overtuige hen, dat geen mensch enkel tot een lastdier of paddeftoel, en geen volk bloot tot eenen veeftapel gefchapen is , dien men maar kreeg om te melken, te fcheeren of te flachten; men vorfcho middelen uit, om het eerfte en natuurlijkfte gevoel in hunnen kranken boezem op te wekken, dat hij , die een menfehengezicht heeft , een mensch is, en dat elk, die een mensch is, zoo wel de rechten van A 4  8 over*VOLKS- den mensch toekomen, als ons: dat hij meer worden k a n , en daarom ook meer worden m o e t. Met één woord : men m a a k e hen tot betere menfchen, eiï dan zijn zij voor de verlichting gewonnen. 3) 5) Ik kan veelal zeer wel, ook ten opzicht, van ons land , inftemrhen met het geen de recenfent van dit hoekje , ia ]iet B r o n s w ij k s c h Journal, Julij I?gu op dit gezegde van onzen fchrijver aanmerkt, wanneer hij zegt : Wat hij hier ter eere van den geestlijken ftand beweert, geldt ten minden van een gedeelte der proteftantfche geestlijkheid , (ook bij ons , want een B. , een H. zijn hier Hechts uitzonderingen op den regel en moet men bijna niet eens onder de geestlijkheid tellen.) Jammer is het daarbij maar, dat zij zich altijd nog het recht zoeken aan te maatigen, om de paaien van kunde en verlichting , naar hun Godgeleerd famenftel en believen te willen vast-  VERLICHTING, o II. Dan 'er is eene andere foort van menfchen , die zich tegen de verlichting van het volk aankant, maar die ftellen en 'er niet toe befluitcn kunnen , om eene foort van monopolie met de waarheid vaarwel te zeggen. (Kluisters van kerklijke formulieren en de verheffing van een zeker fystema tot eene» hcerfchenden godsdienst, brengen bij ons hier toe zeekerlijk niet weinig bij.) Wat den raad aanbelangt, om de ftaatkundige beftrijders der verlichting eerst tot betere menfchen te maaken , en hen daar door voor dezelve te gewinnen, deeze is op zich zeiven 'zeer verftandig en gepast , maar; helaas! wel niet uitvoerbaar; want menfchen, die eens zo diep gezonken zijn, fchijnea voor eene zedelijke verbetering in dit leven wel niet meer vatbaar.) Wij willen evenwel naar den aart der liefde , ook hier nog het beste hoopen, en zulk eene zedelijke verbete- A 5  over VOLKS- achting verdient en overtuiging met redenen waardig is, gelijk elk redelijk denkend mensch, al is het ook dat hij dwaalt. Zij hebben meestal het misbruik van de verlichting gezien; 4.) de genoemde valfche ftaat- ring is toch ook veel verkieslijker, dan wan» neer alles gewelddaadig moet gelchieden.) Men moet maar hoopen , dat God , om zoo te fpreeken, de boomen zal beletten, dat zij niet tot den hemel opgroeijen. Ook werkt misfchien het toeneemend gevoel der onmacht van deeze heeren, om dit hun oogmerk te bereiken, eene verandering i„ hunne Jenk. heelden en in hun gedrag. Vert. SU Gelijk krukken altijd het beste handwerk bedorven hebben, zoo ook doen de zulk en oneindige fchade aan de verlichting , die voor ver lichters of verlichten willen doorgaan, wanneer zij de nodigfte waarheden wankelbaar zoeken te maaken, de deugd van kuren fteua berooven; zelf voorbeelden zijn  VERLICHTING. n kundigen hebben hen daar op nog meer opmerkzaam gemaakt; men heelt van een losbandig en ilecbt gedrag, met de ftreelendfte troostgronden voor den mensch fpotten en lachen , de goede orde in de wereld en menschlijke famenleving willen om. keeren , en toonen den waan te bezitten , als of verlichting toomloosheid van zeden en gedrag , ja losmaaking van alles zij , wat. den mensch als mensch , als burger en als christen betaamt. Hoe veelen van deeze foort worden 'er ook in ons vaderland niet gevonden ! en is het dan wel wonder , dat braave lieden, maar die den geest van onderfcheidin" niet genoegzaam bezitten , afkeer van. de verlichting krijgen, als zij zien, dat zulke lieden zich deezen eerwaardigen naam toeigenen? Intusfchen is het de plicht van die braaven , om ook hier eerst te onderzoeken , eer zij veroordeelen, en niet de zaak om het misbruik , ligtvaardig te verwerpen. V E B. T.  12 over VOLKS- faun veele zaaken afgefchilderd als gevolgen van de verlichting, die gevolgen van geheel andere dingen zijn ; en dewijl zij wezenlijk voor het geluk van den landman en de rust in den Staat bekommerd zijn , houden zij, in oprechtheid hunnes harte, elke pooging, om het volk betere denkbeelden te verfchaffeu, voor fchade. Jijk. Den meesten van zulke lieden kan men het waarlijk niet kwalijk nemen, dat zij tegen de verlichting, van het volk zijn. 'Er wordt over dit onderwerp zoo veel gefchreeven, wat geheel ruaw , niet doordacht, noch bekookt is, 'er worden zulke zonderlinge , dikwerf belachelijke , en menigmaal uitzinnige voorftellen gedaan ; onze zwermers ia de verlichting zijn dikwerf zoo blind, en verbrijzelen zelfs meesterftukken. op eene zoo  VERLICHTING. i3 Gottifche wijze, om dat zij eene voor hen onrechtzinnige o n v e r 1 i c h t i n g verraaden; dat de bedaarde, eerlijke man hier door in de daad wel in verwarring kan gebragt worden. Hij, die andere bezigheden heeft , en den geiteden mengelmoes van gefchriften betreffende de verlichting niet kan doorleezen, treft ligtelijk zoo iets buitenfpoorigs aan , als bij voorbeeld • eenen zedekundigen Catechismus zonder Godsdienst ; 5.) eenen voorflag 5.) Zie necker de Vimpor tancc des opinioiis ré lig ie uJe s , bladz. 4°- (Dat voortreflijk boek over het gewicht der Godsdienftige begrippen, het welk zoo jammerlijk flecht, ja bijkans onleesbaar in de hollandfche taaie is overgezet.) De akademie zou den besten met eenen prijs bckroonen ; en necker maakt daar bij deeze aanmerking : Hen nest plus ehimerljue , que de pre-  ï4 over volks- hoe men den landman tevens tot eenen natuur- wis- en werktuigkundi» ,, tcndre retenir un homme entminé par une ,, imagination impetucuje , en csjayant de ,, rappeller a Jon jouvenir des principes et „ des injiructions, qui , aux termes du pro,, gramme de l'academie , doivent étre le ,, rcjuhat de Vanalyfe ; de la methode de l'art de definir, de de-velop,, per les idéés, et de les circon* >. ferire." Dat is, „niets is meer van allen,, grond ontbloot , dan wanneer men waant een mensch , die weggelleept wordt door ,, zijne onftuimige verbeeldingskracht , in ,, bedwang te willen houden , door te ,, beproeven , om hem die grond beginzelen ,, en lesfen weêr voor den geest te bren,, gen , die , om de woorden van het pro,, gramma der academie te gebruiken, het ,, (loteinde moeten uitmaaken van de ont,, leding der leerwijze der kunst ,, om bepaalingen te maaken, en de denkbeelden te ontzwachtelen,  VERLICHTING. 15 gen, en tot eenen deïst maaken kan; . eene theorie van wetgee- ving ten gebruike van het volk, of een betoog der gelijkheid van de rechten aller menfchen, ten gebruike van het volk. Iets van die natuur vindt hij gewislijk; want het getal van fchriften, die in deezen fmaak gefchreeven zijn , is groot, waar onder men. de rochows en heckers en foortgelijken meer 6.) verliest. Wie ,, en te O m f c hr ij ve n." — Wanneer is de verblindfte dweepzucht toch wel ooit tot grootere buitenfpoorigheicl verval, len? — 6.) Onder deeze Jbortgelijken is vooral de ook hij ons met roem bekende saiizmas te rekenen; en het verwondert mij , grootlijks , dat onze fchrijver , om het drietlad vol te maaken; deezen kundigen man en waaren verlichter niet heeft genoemd. Bec-  16 over VOLKS- kan het toch den eerlijken , bedaarden man kwalijk neemen, wanneer hij deeze boeken wegwerpt endezelven met een God bewaare ons voor verlichting en vuur snood ! voor eeuwig vcrwenscht ? Had menig ver- keb is ook reeds eenigzins Lij ons bekend , doordien hij de fchrijver is van het nooden hulp-boekje, waar van men ons de fchors in eene vertaaling gekeverd heeft terwijl men het pit en merg daar van heeft weggelaaten en zich aan dit boekje even zoo zeer heeft bezondigd, als aan den Thuriger Bode van saltzman , door dit laatfte alleen maar voor den vuist weg te vertaaien met verfcheiden grove fouten , die toonen, dat de overzettcr niet eens de hoogduitfche taal verftaat , zonder eenige verftandige fchifting en zonder 'er eenigzins op te letten , wat eigenlijk voor ons N e d e r 1 a nd e r s dient, en wat Hechts D u i t s c h 1 a n d aangaat. V E B Tj  VERLICHTING. 17 lichter de macht, 'om zijne denkbeelden tot daadlijkheid te brengen , hij zou even zoo verlichten, gelijk zekere aap , waar van de fabel zegt: Een aap ftak eens, desnachts , een bosch vancederboomen In brand, en riep daar bij, «van blijdfchap ingenomen, Toen bij het alles om zich heen' zoo helder zag » Loopt, broeders ! komt toch hier, en ziet wat ik vermag ; »Ik hebdendonkerennacht in klaaren dag herfebapen ï" Nu kwamen groot en klein, met één woord alle de aapen , Van wijd en zijd daarbij , bewonderden dien glans , En riepen, heel verrukt: n lang leeve broeder Hans! » Hans aap is waardig dat men hem een eerzuil ftieht • » Want heel de waereld is door zijn verftand verlicht." Al wie nu cederboomen kent, en weet, dat zij het gewrocht van eeuwen zijn, wie zelf een boschje van cederen heeft , welks fchaduw hem menigj maal verkwikte, naa dat hij des daags last en hitte gedraagen had, ■ bedankt gewis voor zulk eene VérlichE  18 over VOLKS- ting. Buiten en behalven dit ziet men liet misbruik van de verlichting aanftonds zoo klaar, en de goede gevolgen der waare verlichting vertoonen zich zoo fpade , ja moeten dit zoo fpade doen, indien zij waare verlichting zijn zal, dat ook hierdoor natuurlijker wijze menig redelijk denkend mensch in verwarring wordt gebragt. .Wie de manier niet weet, waar op zich de wijn door gesting ontwikkelt, zal 'er ligt toe kunnen vervallen, om alle gesting als nadeelig te befchouwen, wanneer hij ziet, dat zoo menig vat 'er door in ftukken fpringt, en al de most 'er drabbiger en icherper door wordt! — Wat is verlichting? en welke zijn de paaien van die verlichting voor het volk ? Die vraagen moet men dus vooral den eerlijken regent en ftaatsclienaar eerst dui-  VERLICHTING. ig delijk beantwoorden, alvoorens bij 'er van overtuigd kan worden, dat verlichting u-, ook voor het volk 4 voordeelig zij. III. Mij dunkt, het woord zelf beeldt reeds op de treffendfte wijze af, wat men door verlichting verftaan moet. Licht, waar te vooren duisternis heerschte; het uit den weg ruimen van de voorwerpen, die het licht verhinderden deszelfs ftraalen onbelemmerd ergens op te fchieten; van de wolken, waar door de zonnefchijn te rug gehouden werdt. Eigenlijk en zonder zinnebeeld gefprooken dus: —die toeftand , waar in men de zaaken , die ons omringen, zoo ver ons oog,, onze gezichtkring zich uitftrekt, duideB 2  20 over VOLKS- lijk en juist kan zien. Een verlicht mensch, een verlicht volk, is een mensch, een volk, dat eene juiste kennis draagt van die voorwerpen , die het zelve omringen en gekend kunnen worden; en daar bij in ftaat is, om •Zoo draa het maar wil, nog meerderen te leer en kennen. Verlichten heet:.iemand in ftaat ftellen, om dingen, waar van men kennis krijgen kan , duidelijk en juist te kunnen leeren kennen. Alles, wat kant, mekdelszook; re ii berg, b ecker, en z e r r e n- n e n over de verlichting zeggen , hoe verfchilleud ook de verklaaring is, die zij van dit denkbeeld geeven, komt natuurlijker wijze op dat gene uit, wat ik hier zegge, en heeft dit als tot een middenpunkt 7.) En nu ziet 7.) \olgens kast is de verlichting het uitgaan  VERLICHTING. 21 men gemaklijk, dat de verlichting op zich zelve geen vermogen mededeelt van den mensch uit dien onmondigen ftaat , waar in hij zich door zijn eigen fchuld bevindt. (Berl. Monatfchr. 84- Dcc.) Deeze definitie zoo wel, als zijn geheele opftel , is eene geestig uitgedachte wijsgeerige allegorie, welke een kant alleen zóó uitdenken konde. Alleenlijk vooronderftelt dezelve , dat elk verlichte , zijn eigen licht voor zich zeiven moet haaien en ontfteeken ; het welk echter , gelijk de gefchiedenis en do ondervinding leert , nooit de zaak van elk mensch geweest is. Kant belijdt dit in zeker opzicht zelf. » Wie de voetkluisters vaii leerftejj> lingen en formulieren ook afwierp, (zegt hij) » zou evenwel zelfs over de fmalfte gracht » eenen onzeekeren fprong doen , om dat hij :» aan eene dergelijke vrije beweeging niet- ge» woon is." En in de daad fchijnen de meeste menlchen tot eenen geduurigen onmondigen ftaat beftemd te zijn , eu het komt 'er maar op aan , of zij goede voogden over zich B 3  eg over VOLKS- om zaaken te leeren kennen; maar alleen de hinderpaalen uit den weg verkiezen. Allen , die mondig geworden zijn , ftonden toch zeekerlijk eenen tijd lang onder voogdijfclinp. — » Verlichting is", volgens me ijdels zo o n, (Berl. Monatfchr. 84. Scpt.) 5) verftandige kennis van , en veritandig naden' 3) ken over de dingen des menschlijken levens > » naar evenredigheid van haar gewicht en » haaren invloed op de beftemming van den w mensch." Volgens becseb , (Verfüch iiber die Aufklarutig des Landmannes, pa". » 18.) waarheid en een juist verband van denkw beelden." Volgens zehrenher (über Volks-aufkl'arung , pag. 7.) «die weldaadi3; ge poogingen , aangewend , om het volk juist j) zoo veele nuttige kundigheden mede te » doelen ," enz. Men ziet , dat het hoofd¬ denkbeeld bij deeze onderfcheidene befchrijVingen altijd het zelfde blijft , alleenlijk minder pasfende op het woord en het geen 'er door afgebeeld wordt , en door de definitie reeds eenigermaaten inneemende ten voordee-  VERLICHTING. 23 ruimt, waar door derzelver kennis tot dus verre verhinderd werdt. Zoo zeeker het is, dat veele dingen onzichtbaar blijven , men mooge zoo veel licht ontfteeken als men wil; even zoo zeeker blijven veele dingen voor den mensch onmooglijk om te kennen, zelfs bij alle mogelijke verlichting. — Niet alle dingen kan men op ééne en dezelfde wijze leeren kennen. Eeïiigen alleenlijk door naadenken; anderen alleen door de zinnen, door ondervinding , door de gefchie- denis. Bij den helderften zonnefchijn kan le van de verlichting , het welk ik, door mijne eenvouwigo verklaaring van het woord , geenszins wilde doen. B4  s4 over VOLKS- men niet zien hoe de nachtegaal zingt, en hoe de druif fmaakt. Be kennis van cenige zaaken is voor alle menfchen nodig; van, andere Hechts voor eenen zekeren ftancl, voor eene zekere klasfe van menfchen. Over het algemeen genomen, kan men, wel is waar, geene grenslijn trekken, waar binnen de verlichting van eenen mensch of Staat zich zou moeten bepaalen, dewijl zulks met de natuur van den mensch geheel en al fchijnt te ftrijden , wien eene onbeperkte vorming van zijnen geest als zijn eigendom 'toebehoort. Maar bijaldien eene juiste kennis van het geen noodzaakhjk, ja onontbeerlijk is, word verwaarloosd door de kennis van het minder noodzaaklijke én het geen men Iigter ontbeeren kan; wanneer de mensch te beperkt is van vermogen , om beide  VERLICHTING. a5 te gelijk te kunnen bevatten, en hij het een en ander Hechts ten halven begrijpt: dan wordt eene uitgebreide verlichting nadeelig. Het is goed, wanneer een ieder juist leert denken over de betrekkingen, waar in God tot hem en hij tot God ftaat ; over zijne beftemming en zijne plichten; over zijne betrekkingen met opzicht tot de jmenfchen, waar onder hij leeft, over het geen tot zijn beroep behoort en over de beste wijze , om aan hetzelve te beantwoorden. Dit fchijnt onloochenbaar te wezen. IV. Maar het toont ook duidelijk, dat de vraag: is verlichting nuttig? zeer onbepaald is. Zal dezelve zoo B 5  aS over VOLKS- veel lieeten: is het goed om juist en bepaald te leeren denken? Wie zal 'er dan aan twijfelen ? ■ Het is waar, men heeft door eene academie de prijsvraag zien uitfchrijven: of misleiding 8.) voor het volk nadeelig 8.) In Let hoogduitsch ftaat taufchung — een woord , hetwelk zich in het nederduitsch, niet aóó laat vertaaien , dat men 'er het geheele denkbeeld van uitdrukt. Het woord misleiding drukt het Hechts ten halven uit, en is aan den anderen kant tevens weer te hard. Door taufchung verftaat de' duitfcher en dit denkbeeld moet men 'er bijzonder in deeze prijsvraag aan hechten zulk eene misleiding, die met een heilzaam oogmerk gepaard gaat omtrent hem , dien men misleidt : eene fchikking naar zijne denkbeelden , ook wanneer zij valsch zijn , om daar uit voor hem goede gevolgtrekkingen af te leiden, of, op het hoogst genomen, eene voorftelling en inprenting van , op zich zelf ver-  V E RLICHTING. 27 clan nuttig zij ? ■ Doch ik zou ook waarlijk niets weeten te zeggen, om dezelve te billijken of te veront- fchuldigen, clan dat zij van eene academie voortkwam 9.) Maar zal de vraag dit te kennen geeven: Is het raadzaam , om elk met alle voorwerpen van het verftand bekend te maaken? Elk op te leiden tot eene juiste kennis van alles, waar over men naadenken kan? Is het mogelijk, raad- keerde begrippen , maar waar uit iets goeds kan ontfpruiten voor liet verftand , bart of gedrag van liem, dien. men in diervo'ege tauspht. V e r t. 9.) Of liever van den twijfelaar d'alembert, voor wien alles een onderwerp tot eene vraag uitmaakte. Zie mi ra beau cl c la Monarchie Prusfienne. I- deel, blad*. 21G. van de uitgave te London.  a8 over VOLKS- zaam, nodig, orrMiet volk nopens alles bepaalde en duidelijke denkbeelden bij te brengen ? Zelfs omtrent zaaken , ■waaraan het anders nooit denken zou, nooit behoeft te denken ? Wie, die het volk kent, zal dan niet gereedlijk neen zeggen ? Wie , die het volk kent, zal niet den land- en akkerbouw verlooren achten, wanneer de boer gaat peinzen over een nieuw rnaakzel van den ploeg, indien hij de verfchillende foorten van aarde in derzelver eerfte grondftoffen wil oplosfen, of de natuurlijke gefteldheid der huisdieren uit af beeldzeis in prenten wil leeren kennen ? Wien , die het volk kent, zal geene huivering overvallen bij de gedachte dat hetzelve gaat haairklooven over het beftaan van eenen God, en van een leven na dit leven; of het beftaan en de rechten der overheid  VERLICHTING. 29 •uit liet recht der natuur wil ontwikkelen , en met gronden van het verftand voor zichzelven beflisfen zal, of 'er een recht van eigendom plaats vindt dan nipt? Ik ten minften zou zoo fchielijk als mogelijk een land poogen te verlaaten, alwaar de landman tot zulk eene verlichting overhelde. Indien zulks evenwel niet zal gebeuren en blijkbaar nadeelig is : omtrent welke voorwerpen moet het volk dan verlicht worden, of juist en bepaald leeren denken? Welke zijn de paaien van eene doelmaatige verlichting voor het volk? En op welke wijze moet men het 'er toe brengen om juist te denken ? Dit zou nu de vraag zijn, die zich, mijns bedunkens, uit de gewoone kennis, die men bezit van het volk, en van de wijze, om op het . zelve te werken , zoo wel als  3o over VOLKS- uit de beftemming van hetzelve , gejnaklijk laat beantwoorden. V. Verkeerd en nadeelig is elke al te ver uit gef trek te verlichting: alles, wat het volk tot weet-allen maakt. De landman is 'er toe beftemd, om in zijnen bepaalden kring getrouw en geftadig te arbeiden. Het komt 'er bij hem in het geheel niet op aan, om veelerleije zaaken te weeten en veelerleije zaaken te verrichten; maar om eenige weinige zaaken wél te weeten getrouw en fteeds te beoeffenen, om den eenvouwigen arbeid van zijn beroep geduurig en onvermoeid te verrichten. Weet hij van veelerleije zaaken ; neemt hij te menigvuldige bezigheden onder handen: clan verftrooit  VERLICHTING. 3i hem zulks te veel en verdeelt zijne opmerkzaamheid te zeer. Hij laat wel eens iets werktuiglijks achter wegc, wat verricht worden moest, om iets meer befpiegelends onder handen te nemen , het geen niet geheel in den haak was. In plaats van zijn mest op het land te brengen, knutzelt hij aan hoornen ; in plaats van zijne rogge op den rechten tijd te zaaijen, maakt hij proeven met eene zaaimachine. Zijne denkbeelden zijn bekrompen ; zijn brein kan niet veel te gelijk bevatten, indien hij het zoo juist, duidelijk en bepaald begrijpen zal, dat hij 'er veilig een daadlijk gebruik van maaken kan. Nergens in bereikt hij eenen hoogen trap van vaardigheid, om dat hij eene vaardigheid in al te m e n i gvuldige zaaken wil hebben. De beroepsbezigheden en zaaken van zulk  32 over VOLKS- eenen hoogverlichten landman gaan Hechter, dan die van den domften boer met den bekrompenften geest. Honderde voorbeelden van landlieden , die zich aan befpiegelingen overgaven , hebben zulks geleerd. VI. Verkeerd en nadeelig is elke verlichting, die den mensch tot haairkloverij en twijfelzucht verleidt io.) Godsdienftige twijfelingen io.) Als een blijk van mijne onpartijdigheid ten opzichte van onzen fchrijver , voege ik hier - bij de volgende aanmerkingen van den reeds gemelden recerrfent , in-het Bro nsw ijkiche Journal, welken bijkans dit geheele zesde Ruk betreffen , en den lezer ook niet onaangenaam kunnen zijn, vermits hij daar door  VERLICHTING. 33 baaten geen mensch en allerminst het volk. Het fpoort mij Waarlijk tot wordt in ftaat gefteld , om de zaak, dooiden fcbrljvéf voorgedragen , onpartijdig en van alle kanten te befchouwen. , , De Woerden, zoo zegt de beöordeelaar , verkeerd en nadeelig is elke verlichting, die den mensch tot h air kl oo v er ij en twijffelzueht verleidt, hebben mij niet behaagd , om dat men 'er eene geheel verkeerde uitlegging aan geeven konde , ja zelfs wegens die verklaaring , welke de fchrijver 'er bijvoegt. (NB. het woord griibelei, dat de fchrijver bezigt , kan hairklooverij , maar ook eene diepzinnige naarVorfching , in eenen goeden zin , heeten ) Men koude misfchi'en h air k lo o v e rij en twijfelzucht verwisfelen met diepzinnig naarvorfchen en twijffelen, en in dit geval zou de ftelling van den fchrijver zeer verkeerd , ja verderflijk zijn. Alle verlichting moet met twijffelen en diepzinnig naarvorfchen beginnen. Zij voorönderftelc naamlijk, c  * 34 overVOLKS- geene werkzaamheid aan, noch boezemt mijn hart eenigen troost in , wan- naar den zin , dien men in liet gemeene leven aan de woorden hecht, dwaalingen en vooröordeclen , die men voor juiste inzichten en waarheden verruilen moet. Nu is immers , om zulk eene ruiling te bewerken , niets noodzaaklijker, dan dat de mensch beginne te twijffelen aan de juistheid van zijne tot hiertoe gekoesterde meening en overtuiging , dat hij naarvorfche omtrent de gronden van derzelver verkeerdheid en het juiste van de tegenovergeftelde. Eene ware verlichting , die wij in eigendom en ons zeiven zullen te danken hebben , kan op geene andere wijze ontftaan : want wie , zonder twijffeliugen eu zonder eigen onderzoek , zijne gekoesterde dwaalingen ook wel met waare denkbeelden en juiste groudftellingen verruilt , maar enkel op het woord van anderen, die is niets minder dan waarlijk verlicht, en zweeft geduurig in het gevaar , om even zoo ligt weèr tot nieuwe dvvaalingen te verval-  VERLICHTING. 35 neer ik niet weete, wat ik gelooven en waar aan ik mij vasthouden zal, len , als hij de oude verlaaten heeft. Dit hev-estigt de ondervinding. Alle godsdienstige zoo wel als ftaatkundige reihchting van vevfcheiden volken is daarmede aange. vangen , dat zij aan de bij hen heetfchende vooröordeelen en valfche grondftellingen begonnen te twijffelen en de waarheid , met mfpanning van alle hunne geestvermogens , aankleefden. Zoo lange men gevolglijk nog toeftaat , dat 'er in ons godsdienftig en burgerlijk* fystema en in onze volksgevoelens nog heerfchende vooröordeclen en valfche grondftellingen worden gevonden , is 'er voor hem , die het wél met het menschdom meent , geen andere weg open , dan , naar zijn best vermogen en op alle mogelijke wijze, twijffeliugen daar tegen in 't gemoed op te wekken. — Ik kan in de daad niet begrijpen , hoe de waardige fchrijver van dit werkje, in deeze afdeeling, zoo geheel ongegrond en tegen zijn eigen oogmerk C 2  36 over VOLKS- Jn de gewichtigfte aangelegenheden van mijn leven. Natuurlijker wijze aan , geredenkaveld heeft. Ik zou bijkan» alles moeten uitfchrijven , en elke ftelling bijna met aanmerkingen moeten verzeilen , om alle de onbepaaldheid en verkeerdheid, die daar in heerscht, aan te toonen. (En dit alles wat fchrijver en beöordeelaar hier zoo verfchillend zeggen, komt, mijns bedunkens , daar van daan , om dat de fchrijver hier niet genoeg in het oog houdt , en misfchien de beöordeelaar even zoo min , wanneer 'er over het algemeen ge "proken wordt, en wanneer deeze redeneering bijzonder op den boer, land- en handswerksman toepaslijk wordt gemaakt. Misverftand, zegt zeker fchrijver, ik meene claudius in zi.neir ui sinus, omnia fua J~ecum portans, komt gewoonlijk daar van daan, dat de lieden elkander niet verftaan , en dit zou men eenigermaate ook hier niet ten onpas kunnen zeggen.) -Aanftonds na de aangehaalde Woorden, zegt hij: Go dsdi enf t i g e t wij f-  VERLICHTING. 37 moet ik wankelen tusfehen liet recht en het onrecht, wanneer ik 'er nog Telingen baaien geen mensch en allerminst het volk. Hoe kan men zoo iets toch beweeren ? -—- Zeekerlijk baaten twijffelingen als twijffelingen niet; en dit hebben verftandige menfchen ook nooit beweerd. Maar zijn dezelve dan niet evenwel eene volftrekt noodzaaklijke voorwaarde , wil men van eene tot hier toe als waarheid befchouwde dwaaling bevrijd worden ? —— De fchrijver zegt vervolgens: al woont onze buurman ook in eene ellendige hut enz. Maar eer hij nu zoo wijs worden kan , moet hij dan niet aan de goede en doelmaatige gefteldheid van zijn eigen wooning beginnen te twijffelen? Moet hij beide wooningen niet zorgvuldig met elkander vergelijken en over derzelver waarde nagedacht en gevorscht hebben ? Qf zal hij misfehien maar enkel op het woord van een ander af, het mooge dan uitvallen zoo als het wil , zulk eene gewichtige veran- C 3  38 over VOLKS- niet van verzeekerd ben, of 'er ook wel zulk een groot onderfcheid tusfchen recht en onrecht plaats vindt. Natuurlijker wijze moet ik zidderen voor lijden en dood, bijaldien ik niet weete, waarom ik lij de, en of ik na den dood nog iets te verwachten heb. En evenwel is h ij , die bekwaamheid en tijd tot nadenken heeft, nog in ftaat, om 'er zich door te denken. Hij kan 'er zoo lange door arbeiden , tot dat hij tot zeekerheid geraakt, en weet dan zoo veel te gewisfer, wrat waardering onderneemeo ? Dat zou toch ten minflen geen verftand kunnen heeten! _— Tot zoo verre de recenfent omtrent dit ftuk. Aangaande de ftaatkundige twijffclzucht , enz. zullen wij hem ftraks nader hooien , terwijl wij hier afbreeken , om de aanmerking, die al ruim genoeg is uitgedijd , niet al te groot te maaken. v F. R T.  VERLICHTING. 3o beid is. Maar de bekrompen landman , die van de jeugd af aan in het zweet zijns aangezichts zijne beete broods moet eeten, wien de uuren voor zijne ruste zoo zuinig zijn toegeteld , en die noch tijd noch vermogen heeft, om na te denken hoe zal die dat doen? Hij zal een twijffelaar zijn en een twijffelaar blijven , ea daar bij niets doen noch nalaatea uit godsdienftige gronden ; de godsdienst zal hem. geen troost geeven , wanneer hij vertroosting behoeft , om dat hij die zeekèrheid mist, wrelke alleen tot werkzaamheid aanfpooren zoo wel, als troost en gerustheid verfchaffen kan. Gij hebt hem den ftaf ontnomen , rampzalige vcrlichters ! waar op hij in het wandelen fteunde ; en nu kan hij in het geheel niet meer gaan, nu hij ten eenenmaale vrij C4  4o over VOLKS- wandeleu zou! Ik weete in de daad niets, wat ougerijmder is en tevens meer vijandfchap tegens het menschdom verraadt, dan wanneer men het volk onder de hand te verftaan geeft: — deeze of geene leerftelling van den godsdienst, die men reeds lange geloofd heeft , is niet waar! Het geen men reeds eeuwen lang in den bijbel gevonden heeft, ftaat 'er wezenlijk niet in ! Men moet niet alles zoo opvatten , als het daar ftaat! Jezus en zijne apostelen hebben veele dingen bepaald gezegd j die toch maar enkel Joodfche vooröordeclen waren ! enz. n.) ll.) Hoe kan onze fchrijver toch zoo iets beweeren , zegt gemelde beöordeelaar , daar het blijkt , dat het grootfte gedeelte van alle godsdienftige dwaalingen , dweepejijen enz. uit kwalijk begrepen plaatzen des  VERLICHTING. 4i En bijaldien dat ook dit alles zóó ware , welk eene onbehoedzaamheid , bijbels heuren oorfprong ontleend bebben en nog ontleenen ? — Ik moet aan deeze aanmerking gereedlijk mijne toeftemming geeven, en voege 'er nog bij , dat ik waarlijk onzen fchrijver niet met zich zelven weete te verccnigen , wanneer hij eenige bladzijden verder zegt: de landman moet zijnen bijbel beter leeren verftaan, en meer bekend worden met deszelfs wezenlijke leerftellingen , met den geest des bijbels , met zijne plichten , enz. En daarbij, moet men dan nu nog alles in vertaaüngen van den bijbel laaien vinden , wat men 'er voor eeuwig in meende te vinden ? Mag het volk dan geheel geen deel hebben in de vorderingen , die men zederd dien tijd gemaakt heeft, wat i de verklaaring van den bijbel en de daar uit voortvloeiende Godsdienftïge ftellingen betreft? Mag hetzelve daarvan niet even zoo wel de vruchten plukken, als de geleerden?  42 over VOLKS- zulks aan liet volk te zeggen ! Welk een nadeel, indien liet zoo iets ge- Waar toe dan de laatften ? Waar toe predikanten ? Moeten die dan maar voor zich zelren en voor hunne broodwinning zorgen ? Moeten zij maar zeggen met de Joodfche geleerden: het gemeene volk is vervloekt en weet van de wet niet? Moeten zij huichelaars worden , wanneer zij iets beter inzien en het maar verzwijgen of 'er zomtijds zelfs regelrecht tegen aan fpre- ken moeten ? . Het is waar, het komt er veel op aan, hoe men het volk iets zegt , en in dit fuik heeft men zeekerlijk de voorzichtigheid van Jezus en zijne apostelen in acht te neemen ; zoo ver moet echter onze _ voorzichtigheid nooit gaan , dat wij waarheden , waar van wij overtuigd zijn, en die, wél begrepen, zeer veel lichts over den bijbel verfpreiden en zeer vruchtbaar voor 's menfchen gedrag zijn kunnen , gelijk de door onzen fchrijver aangehaalde , geheel en al voor het volk verzwijgen;  VERLICHTING. 43 looft! —— Niet alleen twijffelt het volk nu aan eene waarheid en verwerpt dit of dat gezegde van den bijbel: het twijffelt aan alle waarheden, en geeft den bijbel in het geheel niet meer volkomen geloof, en natuurlijker wijze gelooft het nu den bijbel als dan het allerminst, wanneer dezelve zich het fterkst tegen zijne hartstochten aankant. Verzamelt dan eens wijsgeerige gronden of beweegredenen voor het volk, om hetzelve tot eerlijkheid en deugd, tot kuischheid, maatigheid en gezeglijkheid op te wekken, en gij zult zien, want dan zou onze behoedzaamheid waare huichelarij worden. Het gevreesde nadeel zal 'er niet uit voortkomen , dat, maar hoe, men hen dit alles bijbrengt. V E E T.  44 over VOLKS- wat die uitwerken ; gij zult weid ra bevinden, dat zij allen te zamen genomen voor bet volk niet zo veel waardig zijn , als ééne enkele plaats uit den bijbel: als dit ééne woord : G o d beeft bet bevolen ! God wil het! Wanneer ook de hoekzuil aan een huis in de daad veel beter uitgehouwen en fierlijker bearbeid eajn koude, dan gefchied is , zoo laat een verftandig bouwmeester dien liever zoo als hij eens is, om het huis niet in gevaar te brengen, van omver te vallen of in te ftorten. Al woont onze buurman ook in eene ellendige hut ; het toont evenwel geene wijsheid of menfchenliefde aan, hem zijn huisje boven het hoofd af te breeken, zoo dat hij nu op de ftraat moet flaapen! Indien gij iets doen wilt en kant, bouw dan  VERLICHTING. 45 een fterker en gemaklijker huis voor hem, en laat het aan hem zeiven over, of hij zijne hut verlaaten en dat huis betrekken wil , dan niet. Hij zal tcch wel van zelf zoo ver» ftandig wezen, en het ontbreekt hem dan ten minften nooit aan dak. 12.) ■ - '■ E ij kans even zoo naadeelig is de Staatkundige twijfelzucht; het uitpluizen der rechten van den landsheer en den ond e r d a a n. 13.) Menigmaal hebben 12. ) Men zie hier bij de voorige aanmerking van den recenfent in het Bronswijksch Journal betreffende deeze gezegden. Veii, 13. ) Het uitpluizen van eii het nadenken over de rechten van den landsheer en onderdaan , zegt meergemelde beöordeelaar , zou nadeelig wezen. — Kooit. Niets is hedzaamer en noodzaaklijker voor het grondvesien van  4(5 over VOLKS- raadsheeren en ambtenaaren mij verzeekerd, dat zij met niemand minder konden te recht komen , dan juist de rechten der menschheid. Geene der zoe menigvuldige Staatkundige wanordes en ongeregeldheden , geene der zoo menigvuldige gebreken in het Staatsgeftel kunnen ooit veranderd worden , alvoorens eene al^emeene twijfeling , aan derzelver geldende kracht en doelmaatightid , de gemoederen hevig aantast. Wie durft wel hoopen , dat ooit de verbetering der Staatkundige gebreken in dit opzicht uit de hoogte zal komen , en dat de regenten en derzelver dienaars , uit heur eigen overtuiging en naauwgezetheid van geweten , de misbruiken van hunne macht en de daar mede verknochte menigvuldige verkeerdheden , vernietigen en- affchaffen zullen ? Alleen een volk, dat, ten n.inften wat het grootfte aantal van deszelfs leden betreft , aangaande de rechten van landsheer en burger volledig onderricht is , en zich geene aanmaatigingen, die tegen recht en re-  VERLICHTING. 47 met de fchranderfte boeren. Deeze hadden zoo veele drogredenen in voorraad , en waren met zoo veele den aanloopen , laat welgevallen; maar met eene koene, moedige en fteeds werkzaamo ijverzucht voor het behoud van deszelfs natuurlijke en verkregen voorrechten waakt , mag hoopen , een wijs-geregeerd en gelukkig volk te zijn en te blijven. Het Ichijnt mij daarom toe, de heilige plicht van elk denkend en eerlijk man te wezen ; om, in zijnen kleinen of grooten kring van werkzaamheid , de kennis der natuurlijke en burgerlijke rechten van den mensch , even zoo wel als die van zijne plichten, zoo veel mogelijk te verspreiden. Men moet zelfs met vrijmoedigheid, gepaard met befcheidenheid en eene kloeke voorzichtigheid , de gebreken van den Staat, waar in men leeft, aan zijne medeburgeren zoeken te ontdekken en 'er hen opmerkzaam op maaken, dewijl dit de eenige weg is, langs welken men allengs eene einj delijke verbetering daar van mag hoopen. Yeet.  48 over VOLKS- fpitsvindigheden en Jlinkfche ftreeken bekend, dat men met hen ten eenemaale het geduld verloor. Men heeft mij wel eens dergelijke voorbeelden als bewijzen voor het nadeel , uit de verlichting ontfpruitende, te gemoet gevoerd. En zeekerlijk is zulk eene verlichting voor het volk volftrekt naadeelig. 14.) De •4,) Ik ben 'er zeer verre van af, om voor zulk eenevalfche verlichting in de bres te fpringen ; maar evenwel geloove ik, dat het zomtijds ook geen kwaad kan doen , wanneer eens zulke heeren rechters , ambtenaaren of hoe zij heeten moogen , die zelf zoo menigwerf zich van allerlei flinkfche ftreeken bedienen, om den armen boer cf anderen hunner onderhoorigen Hechts te villen , lieden aantreffen , die ook zoo iets van foortgelijke kunsljes verftaan en hun handen vol werks geeven ; al ware het maar ,  VERLICHTING. 49 gronclftellingen van den godsdienst zijn hem niet duidelijk genoeg verklaard , niet diep genoeg ingeprent. Zulk een mensch bouwt zijnen akker, bezorgt ^ijn vee, en voert zijne huishouding eenvormig en werktuiglijk , zoo als hij het van zijnen vader gezien heeft. Hij bezit alle de vooroordeelen en al het bijgeloof van zijne gebuuren, en is dus van geene eenige dat zij hier door , als door het zien ia eenen ipiegel , daar zij van zich zeiven toch anders geen kwaad zien kunnen , het laage en onrechtmaatige van dergelijke kunstgreepen leerden hezeffen. En hwe menig een rechter van deezen ftempel mag wel over de fpitsvindigheden en flinkfche ftreeken van eenen burger of landman klaagen , alleen om dat hij zich niet zoo goedwillig als anderen het vel laat over de ooren haaien! V e n t. D  5o over VOL KS- zijde verlicht. Alleen een paar pogchers van advoeaaten 15.) hebben hem, voor zijn gereed geld , een weinigje van zijne rechten voorgezwetst, en hem mistrouwen jegens zyne overheid ingeboezemd. De mensch wil gaarne veele rechten bezitten ; wil ongaarne lasten opbrengen en gehoorzaamen. De begoocheling van den valfchen advocaat ftreelt dus zijne natuurlijke neiging. Hij Jlaat 'er geloof aan, om dat zij hem welkom is en zulks zoo veel te eer, hoe minder zijn ver- l5.) Zóó noeme ik dit flag van advoeaaten , niet om hen te bei'chimpen , maar om hen te onderfcheiden van rechtfehapen advoeaaten , voor welken ik zeer veele hoogachting koesiere, die zeer veel goeds kunnen ftichten, en die deeze rampzaligen even zoo zeer verachten als ik.  VERLICHTING. 51 ftand gevormd en bekwaam is, om de ongegrondheid daarvan en het doorftraalend oogmerk van den rabidist geheel te kunnen begrijpen. Indien hij waarlijk verlicht was , dan zou hij zich zóó niet bij den neus laaten leiden, of zich , onder nog veele dankbetuigingen daar en boven , niet zoo vreeslijk de beurs laaten ligten. Maar wilde men echter uit zulk eene rabnlisten fpitsvindigheid een beiluit opmaaken ten nadeele van de waare verlichting , dan zouden wij even zoo handelen, als of men het licht voor fchadelijk uitgaf, om dat dwaallichten iemand in moerasfen brengen. Het voorbeeld van Geneve heeft ons duidelijk geleerd , wat zelfs een hooge trap van verlichting omtrent 's menfchen rechten, wat de fcherpziunigfte ftaatkundige naavorIchingen uitwerken, bijaldien deeze beD 2  52 over VOLKS- fchaaving maar eenzijdig is, en 'er geene waare christelijk - godsdienftige verlichting bij ten gronde ligt. ,, God ,, wil, dat ik mijne overheid gehoor,, zaame, en haar de lasten opbren„ ge, die zij mij oplegt. Ik zondi,, ge tegen God, indien ik zulks niet doe , want de overheid ftaat niet bij ,, geval op haaren post, maar God ,, heeft ze daar geplaatst. Wanneer „ ik meene , dat mij onrecht gefchiedt, dan mag ik haar dit voorftellen, ,, haar om gerechtigheid, om hul,, pe , om het verligten van mijnen last, ,, om genade 16.) fmeeken; ik mag iC.) Het woord genade, merkt de beöordeelaar bier bij aan , is door den fchrijver hier zeer ongelukkig gekouzen en zeer te onpas ter neder gefleld; want de gemeenfte mensch in den Staat, (en voornaamlijk in een vrij  VERLICHTING. 53 ,, recht bij mijne rechters zoeken, die door haar aangefteld zijn, maar ik ,, moet mij onderwerpen aan de üït- ,, fpraak van de overheid." . Zet hier de waare leere van Christus ten deezen opzichte , en de eenigfte verlichting, die het volk aangaande deszelfs rechten noodig heeft. VIL Nog eene zeer verkeerde verlichting gemeenebcst,) moet weeten en gelooven , dat liet de plicht, en niet genade, van den regent is , geen mensch onrecht te laaten doen. Zulk eene verwarring van denkbeelden, die, helaas! in het brein van menig regent en onderdaan heerscht, baart oneindig veel ongeluk en moet ten eenenmaale met wortel en al nitgeroeid worden. V E Pt T. , D 3  SA over VOLKS- beftaat in de b e f c h a a vin g , c ul t u r e ; of liever, deeze is in bet geheel geene verlichting , maar wordt 'er dikwerf mede vermengd door lieden, die niet in ftaat zijn, om denkbeelden, die met elkander gepaard gaan, van elkander behoorlijk te onderfcheiden. Men verftaat 'er eenen veredelden fmaak door in het fchoone , bevallige, in alles , wat de zinnen ftreelt of de verheel dingkracht op eene aangenaam e wijze bezig houdt: een zekere vaardigheid in alle kunften, die voor het vermaak der zinnen of voor een gemaklijk levensgenot arbeiden: bedrevenheid in zulke kunstwerken, met fchrander uitgedachte gerieflijkheden voor het dagelijksch leven. Is eene natie befchaafd ; dan eet zij lek ker , kleedt zich, bouwt en meubileert met fmaak; zij is bekend met  VERLICHTING. 55 fchilderijen en prenten, met fraaije drukformen, met kwartetten. Men danst over liet algemeen wel , en men leert de eens aangenomen plichtpleegingen en beleefdheid - beiooningen , als zijn a. b. c. . Gaarne ziet men het in een meisje over het hoofd, wanneer zij niet goed leezen en fchrijven kan; maar de geheele ftad fpreekt over haare flechte opvoeding, wanneer zij een verkeerd compliment maakt. Het is den jongeling zeer wel geoorloofd, lessing noch nocii ow, klopstock nOcll burger,ba.zedow noch campe te kennen. Geen mensch neemt het hem kwalijk, wanneer hij in een gezelfchap van dames eenen donderfteen vertoont en uit deszelfs zwaarte haar de kracht van den donder verklaart, of met een fchrander gelaat den raad geeft, om een bloemD4  56 over VOLKS- becl te bedekken, op dat 'er geene daattw op valle, of indien hij met aandacht een rheumatismus in wijngeest befchouwt, dien een gegaloneerde kwakzalver door zijne artzenijen verdreeven heeft. 17.) — Wie kan ook alles weeten? — Maar den Oberons-dans niet te kennen, niet te weeten wat esprit de plumes, brodure en platitudes, tête de negre óf fOHg de boèuf is; het nieuwfte moden - journaal niet geleezen te hebben : dat is verfchriklijk! Men begrijpt ligtelijk, wat 'er- de uitwerking van zijn moet , wanneer het njk en voornaam gedeelte eener natie deezen weg is ingeflagen. Wat op zich zeiven van geen belang is, 17.) Allen, helaas! waare anecdoteu.  VERLICHTING. 57 wordt dan gewichtig , en het gewichtige reekent men voor kleinigheden. Alle ernftige bezigheden verwekken eene doodlijke tijtlverveeling; men neemt ze alleenlijk waar, om zoo veel te lekkerer te kunnen eeten, zich met meer fmaak te kunnen kleeden, en op eene meer aangenaame wijze den tijd te kunnen verdrijven. Wat geen voorwerp voor de zinnen is , of de zinnen niet ftreelt, heeft dan volftrekt al het aanloklijke verlooren. Het heet dweeperij en overtollig werk, wranneer men na zoo iets wil ftreeven. Alle mannelijke kracht en werkzaamheid, alle vaderlandsliefde , alle Godsdienftige neigingen, alle vuurigheid van geest voor het geen goed, edel en verheven is, alle zucht tot weetenfchappen, wijsheid en volmaaktheid gaat allengs verlooren. De zenuw van de natio  58 overVOLKS- wordt verlamd: de beenderen worden murw en verliezen derzelver fterkte en vastheil, en natuurlijker wijze zakt het ïigchaam nu krachteloos in een, gelijk de gefchiedenis van zoo menig volk bevestigt. Werdt de verlichting eene aanleiding tot zulk eene ziekte; leidde dezelve ook maar van verre daar heenen : — welkom dan onweetendheid en barbaarschheid.De vriend des volks moest dan voor dezelve waaken, als voor het geheiligdst beeld van den befchermgod 18.) zijner natie! Ver- 18.) Zoo rertaale ik het woord palladium, dat de fchrijver in het oorfpronglijke gebruikt, en wijze den leezer , om deeze overzetting te billijken, naar het woordenboek van scheller en het geen hij daar in, nopens dit woord , zegt. v e r t.  VERLICHTING. 59 bannen moest men den rampzaligen, die maar het kleinfte lampje ontftak, om het volk beter te doen zien! Het zou de plicht wezen van de regeering en het menschdom, om wetten tegen de verlichting te maaken, gelijk men die maakt tegen het invoeren van verbodene waaren, en ieder vreemdeling quarantaine te laaten houden tot dat men wist, of hij ook iets van deeze pest medebracht. -— Dan zij is hier omtrent zeer onfchuldig: ja zij bewaart ons veel eer nog voor zulk eene al te groote befchaaving, om dat hij, die verlicht is , weldra het nadeel -daar van inziet. Waare verlichting arbeidt 'er alleenlijk aan, om den mensch tot een beter mensch te maaken, op dat hij , het geen hij te doen heeft, met overleg en op de beste wijze verrichte ;  6o over VOLKS- dat hij die kundigheden verkrijge, die hij als mensch, als onderdaan, huisvader, landman , handwerksman of koopman nodig heefc; dat deeze kundigheden juist'en duidelijk zijn; dat zijne ziel worde aangefpoord, om verder naa te denken , zoo dra hij in zijnen kring en tot zijne bezigheden naadenken behoeft. Hoe zou dit tot dertele weelde, eene laffe nabootzing van fmaak, en tot eenen fpeelenden geest van kleinigheden verleiden kunnen, die juist eenen tegenzin heeft in alles , wat maar naadenken en werkzaamheid vereischt ? Of is misfchien dat gedeelte van Duitschland, dat het meest befchaafd is , ook het meest verlicht? Verviel Italië door de verlichting tot die weelde en dertelheid, welke 'er thans heerscht ? en was Rome toen ook het meest verwijfd ,  VERLICHTING. 61 toen het op het fterkst verlicht was ? —— Befchaaving zal zeekerlijk voor een volk onmooglijk worden, indien men hetzelve in de diepfte onkunde en rauwheid van zeden laat zitten. Wanneer het in het geheel nergens van weet, dan blijft ook elk middel aan hetzelve onbekend , wat tot gemak en het zinnelijk genot dient , buiten dat geene, waar toe de dierlijke natuurdrift het aanleiding geeft. Dan daar mede heeft men, waarlijk, niet het minfte gewonnen. Geen vader zal immers zijnen zoon de oogen uitfteeken, op dat hij niet door de bekoorlijkheid der vrouwen verleid mooge worden ; en God gaf ons een oog , dat fraaije gedaanten zien ; een oor , dat harmonie en melodie hooren; eene tong , die het fijnfte zout, dat zien ia de fchepzelen be-  62 over VOLKS- vindt , proeven; en eene verbeelding, kracht, die dit alles zich vertegenwoordigen , uitfchilderen en met nieuwe bekoorlijkheden verlieren kan; —— hoewel Hij zeer wel wist, dat deeze zinnen, en deeze verbeeldingkracht tot dertelheid verleiden konden. Al de verlichting is zeekerlijk niet fterk . genoeg, om den ftroom van de zoo machtige zinnelijkheid tegen te gaan, of geheel af te leiden; maar een onverlicht mensch zal zich evenwel gewislijk meer overgeeven aan elk zinnelijk genot, dan een ander, die gewoon is naa te denken over zich zeizen , zijne plichten en beftemming, zoo wel als over een beftendig en duurzaam geluk. De mensch zal immers juist daarom niet onverftandiger handelen, om dat hij meer verftand bezit!  VERLIC HTING. VIII. C73 En nu zouden wij in ftaat zijn, om de voorwerpen te bepaalen, waaromtrent het volk verlicht moet worden, en de perken vast te ftellen, waar binnen, bij de Duitfchers ten minften, de verlichting voor eerst nog 19.) blijven moet. De echte io.) Men lette' vooral op deeze woorden' vooreerst nog, om den fchrijver, in al het geen hij vervolgens zegt, volkomen recht te kunnen geeveu. Hoe meer een volk reeds verlicht is , zoo veel te meer licht kan het ook verdraagen. Hoe minder hetzelve aan verlichting nog deel heef:, zoo veel te omzichtiger moet men, wat de verlichting betreft, daar mede handelen. "Wie heeft, dien wordt gegeeven, zegt onze Heilland, en tot zijne jongeren: ik heb u nog veel te zeggen, maar gij kunt het nog  64 over VOLKS- menfclienkenner haalt hier, wel is waar, medelijdend de fchouderen op, wanneer hij van perken hoort, waar binnen men den geest van den mensch bepaalen wil, die juist daarom de geest van een mensch is, om dat hij zich binnen geene paaien laat houden ; om dat geen despoot, noch academie hem kan voorfchrijven , vaar over hij naadenken moet of niet, en hoe ver zijn naadenken gaan moet. Cook zou evenwel cook geworden zijn, al had niet draagen. Brengt men een zwak oog te veel lichts bij , dan wordt het veel eer geheel verblind , dan dat het nu meer dingen en duidelijker zien zou. Viert men een nog onverlicht volk den teugel , en houdt men het niet binnen zekere paaien, dan gaat het, als een wild paard , hollend voort en verwoest alles. Yin.  VERLICHTING. 65 het parlement ook nog zoo naauwkeurig bepaald, boe ver de verlichting in de kraamen en in de koolenfchepen gaan moest. 20.) En necker zou evenwel thans geen gewoon bankier weezen , al had men hem daar toe op de gewoone wijze opgevoed. Dit echter zijn uitmuntende vernuften, die zich onder alle ftanden zelfs vormen-. Zij behooren niet tot het volk , al waren hunne vaders ook varkenhoeders geweest. Zij gaan hun eigen gang, en verheffen zich met hun eigen veerkracht tot die hoogte, waar na hun geheel wezen ftreeft. Hij , die hen fchiep, kent alleen de paaien van hun denkvermogen en van hunne kracht. 20.) Di: waren , gelijk men weet, de huizen , waar cook werdt opgevoed. E  66 overVOLKS- Ilier fpreeke ik van den grooten hoop , die, zonder 'er toe aangezet te worden, niet naadenkt, zich zelf niet vormt , en niets doet, dan wat hij ter bevrediging van zijne dierlijke behoeften doen moet; aan wiens vèredeliug de Staat moet arbeiden, wanneer hij ooit eenen trap hooger klimmen zal. Ik fpreeke van den gemeenen landen handwerksman, en hunne familien, waar uit toch op verre na het grootfte gedeelte van het menschdom beftaat; — van dat geene, wat niet de een of ander uit eigen aandrift doet maar wat de Staat tot derzelver vorming moet toebrengen. Eu dit is nu reeds van zeiven klaar. Het volk moet dat geene leeren, wat een ieder tot een beter mensch , ingezeten , huisvader , land-, en handwerksman kan maaken. Wat het volk  VERLICHTING. 6? anderzins weeten moet , moet liet grondig en juist weeten; de denkbeelden , waar op hetzelve buiten dien gebracht wordt, moeten waar en d u i d e 1 ij k wezen. Dat gene , waartoe de landman nog bovendien zijn naadenken moet bepaalen, moet hij juist leeren beoordeelen ; het beroep , dat hij moet voorftaan, moet hij v e r f t a n d i g en cloelmaatig leeren waarneemen ; wat men hem toedeelt , moet zeekere, door ondervinding of gefchiedenis bevestigde waarheid wezen. Hij moet zijnen bijbel beter leeren verftaan , en meer bekend worden met deszelfs wezenlijke leerftellingen, met den geest des bijbels, met zijne plichten en met de redenen, Avaarom hem elk ft uk daar van heilig zijn moet. Hij moet zijn lighaam in zoo verre kennen , dat hij ten minften E 2  68 'over VOLKS- weet, wat voor hetzelve in dit of dat gewoone geval fchadelijh is ; hij moet eenige historifche kunde hebben van de oorzaaken der verfchijnzelen, die hij zoo dikwerf rondsom zich ziet. Hij moet zijnen akker beter leeren bouwen, zijnen hof voordeeliger gebruiken , zijn vee beter oppasfen; hij moet zich zelf leeren helpen in die verlegenheden, waar in hij ligt geraaken kan. Hij moet duidelijk en naauwkeurig weeten, wat de overheid hem bevolen of verboden heeft. He handwerksman moet die bekwaamheid en vaardigheid leeren kennen , die hem I tot zijn handwerk nodig en nuttig is. Het meisje moet af dien onderfcheiden vrouwlijken arbeid dien zij eens in het vervolg voor de haaren , of om haar onderhoud te verwerven , zal moeten verrichten, met die rasfe  VERLICHTING. 6-9 vaardigheid en in die volmaaktheid leeren, die maar mogelijk is. Zij allen moeten hun verftand in zoo verre vormen, dat zij verder kunnen naadenken over dat geene, wat voor hun als menfchen en in hunnen kring gewichtig zijn moet. Gevolglijk : Juiste, bepaalde en voor het volk gefchikte denkbeelden omtrent den godsdienst en zijne plichten ; Vaardigheid in het zuiver en welluidend zingen van eenvouwige liederen , om godsdienftige gevoelens op te wekken en aan te kweekeu ; Gemeenzaame kennis met goede, voor het volk gepaste, vrolijke, eenvouwige liederen, om de ilechte, die het volk vergiftigen, te verdringen , en hem tot eene onfchuldige vrolijkheid bij zijnen arbeid op te wekken; — E 3  7o over VOLKS- Duidelijke begrippen omtrent regen en wind, donder en blikzem , benevens andere gewoone verfchijnzelen in de natuur ; Eenige kennis van liet ' menschlijk lighaam, benevens daar op gebouwde diaetetifche grondftellingen, en ontkennende regelen; 21.) Si.) Ik zal niet nodig hebben , voor den leezer aan te merken, dat de fchrijver door diaetetifche grondftellingen zulke verftaat, die den laefregel betreffen, en aantoonen hoe men in eeten , drinken, zitten, wande- - len , woonen , ftudeeren, arbeiden , enz. overëenkomftig met de gezondheid, moet te werk gaan ; en even zoo min dat hij door ontkennende (negative) regelen zulkeii meent , die ons leeren, wat wij vermijden moeten , om onze gezondheid te bewaaren of te herftellcn, in tegenoverftelling van ftellige (pofitive) regelen, dia ons middelen aan de band geeven of artzenijen voorfchrij-  VERLICHTING. 71 Juiste denkbeelden nopens de beste wijze, om zijn land en zijnen bof te bouwen, zijne boomen , zijne bijen, en zijn vee te behandelen, ven , waar van wij tot liet gemelde doeleinde gebruik moeten maaken. Deeze .Iaatltcn heeft hij gewislijk daarom niet in het onderwijs van den gemeenen man willen vervlochten hebben, om dat hij overtuigd was , dat dezelven het volk meer nadeel dan nut te wee brengen , doordien men , zonder den arts , toch niet onderfchciden kan , of de ziekte wel zodanig is , als men zich verbeeldt, en men dus ligt verkeerde middelen kan gebruiken , om dat men even zoo min de gepaste hoeveelheid der middelen kan bepaalen , en dewijl men door dusdanige voorfchriften zeer ligt verleid wordt, om aan zich zeiven of anderen te kwakzalven, en den zoo onontbeerlijke!! arts te verwaarloozen. "V E R T. E 4  72 over VOLKS- en voordeel uit zijne voortbrengzelen te haaien : Eenvouwige en bepaalde middelen', om zich zelf zoo goed mogelijk te helpen , wanneer gevaar of nood hem plotsling overvalt; En kennis van de burger-wetten des lancls, waar in hij woont. Ziet daar, het geen men den landman nog, behalven leezen, fchrijven en reekenen , en vooral uit het hoofd reekenen, bijbrengen moest. 22.) De 21.) Wanneer ik met deeze voortreflijke opgave van ewald de nuttige werkzaamheden vergelijke van onze Nederlandfche maatfchappij : Tot nut van het algemeen, en eenigen van derzelver hier aan zoo zeer beantwoordende gewrochten bechouwe, gelijk hij voorbeeld, de verhandelingen over Gods beftaan , over de beste opvoeding der jeugd, de fchets van den braaven man, de plichten van handwerkslieden en  VERLICHTING. 73 Terlichting verder uit te Aftrekken, en hem met meerdere voorwerpen voor dienstboden, de vo 1 k sli e dj en s , en den volksroman Hendrik en Anna, enz. dan verheugt zich mijn hart ; dan zegene ik den eerften oprichter dier lofrijke maatfchappij en allen , die derzelver verheven doel helpen .befchieten ; dan verwondert het mij niet, dat dit genootfchap van tijd tot tijd in leden en departementen aangroeit ; maar ik ftaa veeleer verbaasd , dat men niet reeds overal departementen heeft opgericht, en dat 'er do» fteden en plaatzen van belang gevonden worden , alwaar men dezelven te vergeefs zoekt. Het is waar, de Nederlander gaat niet overhaast, maar langzaam en bedaard te werk ; dan het nut van deeze maatfchappij is reeds zoo blijkbaar, dat men niet langer behoeft te draalen ; en door het aantal van derzelver leden te vergrooten , bevordert men dit nut natuurlijker wi.ze nog meer. De christen leeraars in ons land moesten hier in , volgens hunnen pnve r mij de lij ke n plicht, overal voorbeelden worden, E 5  74 over VOLKS- zijn verftand bekend te maaken, boude ik niet voor dienftig, om dat bij al het overige , de wiskunde , de werktuigkunde, en meer andere wee- want op hen zijn de oogen des volks gelicht , en waarlijk zij zullen aan geenen dage van iets meer rekenfchap moeten geeven , dan dat zij hun fystema zuiver en volledig gepredikt hebben. Met medelijden , maar ook tevens met eene billijke verontwaardiging befchouwe ik gevolglijk ook zulke menfchen, die of uit gierigheid , of uit luiheid , of uit domheid , of zomtijds uit nog haatelijker beweegredenen , zulke edele werkzaamheden niet willen helpen bevorderen: ja zich 'er menigwerf in het geheim of in het openbaar zelfs tegen aankanten ; te meer , daar dit genootfchap , volgens deszelfs onomftoothjke grondwetten , voor Staat noch Kerk ooit gevaarlijk worden, maar wel den bloei en welvaart van beiden , door het uitbreiden van waarheid en deugd, bevorderen-kan. V E R T.  VERLICHTING. j5 tenfchappen niet tot dien trap leeren kan, dat hij 'er gebruik van kan maaken , en om dat alles, wat bloot befpiegelend is, voor hem niet deugt. In handwerkfchoolen intusfchen en in ' burgerfchoolen wordt eenige wiskunde en een weinig oeffening in het tekenen vereischt, om dat veele handwerkers daar van gebruik kunnen maaken. Ook kennis der onderfcheiden landen, en bijzonder van derzelver verfchillende voortbrengzelen, kennis van de materialien, die door handwerkslieden bearbeid worden, en van de werktuigen en waaren, die zij bij hunnen arbeid gebruiken , komt daar te pas , en diende de plaats in te néemen van de latijnfche taal,, .welke de geleerde alleen nodig heeft. 23.) 23 ) Dat dit bijzonder toepaslijk is op de gewoone  76* over VOL KS- IX. Onderwijs, dit fpreekt van zeiven , is het v o o r n a a m f t e middel, waar door men zulk eene doelmaatige verlichting kan bevorderen ; natuurlijker wijze moet men bij de jeugd beginnen, aan deeze arbeiden , en daar uit een nieuw en fclioolen in Duitschland, en de onze dus niet zoo zeer raakt , ziet elk van zeiven. Waar vindt men echter ook bij ons de openlijke en gewoone fclioolen, waar in het kind of de jongeling dat leeren kan , wat hem naderhand als burger , als land- of handwerksman te pas komt , en waar hij niet veel eer met ftok en plak gedwongen wordt, om veele zaaken te leeren , in hoope , van ze, zoo fpoedig als mogelijk is, wederom te vergeeten ? Vui.  VERLICHTING. 77 beter geflacbt vormen, indien het volk eenen trap hoogcr zal opklimmen. De mensch over het algemeen, en bijzonder de mensch onder het volk, heeft op eene zekere hoogte van jaaren, reeds partij genomen. Zijne denkwijze heeft zich vastgezet: hij heeft zich eene manier van handelen gekozen, waar van hij niet ligt afwijkt. Hij is nti reeds, wat hij is , en wordt niet ligt iets anders. De kracht der gewoonte immers werkt menigmaal zoo onwederftaanbaar op ons , daar ons verftand evenwel zoo veele denkbeelden bevat : hoe veel te meer dan op den landman, bij wien alles, van zijne jeugd af aan, op ilechts zeer wreinige denkbeelden .te huis kwam ! Dit alles is waarheid , en ieder, die aan de vorming van het volk arbeidt , wordt dit  7» over VOLKS- zeekerlijk bij ondervinding gewaar. Intusfcben geeft men evenwel, mijns bedunkens, den moed al te ligt op, om het tegenwoordig geilacht te veredelen; men bepaalt zich al te zeer bij het mondeling of gedrukt onderwijs, hetwelk zeeker bij den volwasfen landman van weinig of geene uitwerking is. De oude wetgeevers verftonden de kunst, om tot het volk te fpreeken, veel beter. Zij maakten zekere toebereidzelen, inrichtingen; verordenden zekere ceremoniën, volksfeesten, plechtigheden ; drukten den ftempel van Godsdienst op menig eene goede inrichting , en maakten ze daar door voor het volk heilig. Zij deeclen hun voordeel met het gevoel van eer en fchande, den nationaalen hoogmoed , het esprit de corps, de ijdel-  VERLICHTING. 79 heid, ja zelfs met zekere volksvooroordeelsn, om uit te werken, wat zij bewerken wilden. - Zij fpraken dikwerf voor de oogen , voor alle de zinnen te gelijk, voor de verbeeldingkracht en voor het hart , en men verftond hen natuurlijker wijze beter, dan wanneer zij enkel dooiden dooden , gedrukten letter , of op langdraadige en verveelende gronden gefproken hadden; natuurlijker wijze prentte zich dit dieper in, dan een landsbevel in den ileependen kancelaarijltijl, dat van de landsvaderlijke. voorzorg predikt. Veelen onzer tegenwoordige wetgeevers vooronderftellen, dat men op het volk hoofdzaaklijk door middel van het verftand moet werken; en zij richten , gelijk men ligt begrijpen kan, niets uit. De oude wetgeevers wisten, dat men door  8o over VOLKS- de zinnen en het hart, door de verbeeldingkracht en het verftand vereenigd op het volk werken moet; en zij deeden , dat ligt te vermoeden is, zeer veel af. Caesar en iphittjs bewerkten door hunne inrichting van de circenhfche en olympifche fpelen , meer dapperheid, buigzaamheid , eerzucht, naijver in den krijg, en vaderlandsliefde,, dan zij met al hun onderwijs ooit hadden kunnen bewerken. De zwarte foep Qsvscr^io^ van lycurgus had meer invloed op de vorming van zijne Spartaanen , dan eenige wet tegen de weelde ooit hebben kan; en mozes, of God door mozes (want het is hier het zelfde , wie het was,) verwekte dóór zijn paaschfeest meer Godsdienftig gevoel , dan hij, door het geftadig voor te prediken, óóit zou hebben kunnen  \ VERLICHTING. 81 te wege brengen. Maar, men moest waarlijk een geheel boek fc'irijven, om dit in zulk een helder daglicht te plaatzen, als wel geleideden koude; en dit zou in de daad een woord op zijn' tijd gefprooken wezen. Hier kan ik Hechts wenken geeven ; en wie oogen heelt, om te zien, die zie ! — Het is meer in den geest van onzen tijd , om op den vplwasfen laudirtan door voorbeelden te werken; en hst voorbeeld werkt ook natuurlijker wijze het mees't op hem uit. Hij kan, met zijne bekrompen denkbeelden, onmogelijk de gronden voor eene zaak beöordeelen, en hij gevoelt het, dat hij ze niet beöordeelen kan. Ook laat hij zich, uit wijze grondregelen der philofophie zijns levens , op alle deeze gronden geheel niet in- Hij en zijne ouderen, zo wel als zijne gebuuF  82 over VOL IS- ren, bevonden zeer dikwerf, dat men iets met gronden aanprees, waartegen de eenvormige lieden geen woord konden inbrengen , en dat die met zoo veele gronden beweezen nieuwigheid echter niets deugde. Hoe zou hij nu, om zulke verdachte gronden , iets onderneemen ? Zijn gezond menfchenverftand zeet D hem, dat de ondervinding de proeffteen is van de deugd, of fchadelijkheid van elke nieuwigheid, en geen mensch kan het hem kwalijk neemen, wanneer hem dat geene, wat lij bij ondervinding kent, liever is , dan het geen hij nog in het geheel niet kent. Ziet hij echter, dat het nieuwe beter is; dat het iuet minder moeite vergezeld gaat, van beter uitwerking is en meer voordeel verfchaft; brengt gij hem voorbeelden onder het ecg, die hij op zijn gemak van alle  VERLICIITIN G. 83 zijden, onder alle cmftandigheden, en bij aanhoudendheid befchouwen kan; neemt gij in het geheel geen proef $ om, door dwang, overtuiging bij hem te bewerken, maar laat gij hem zig op zijne eigen wijze overtuigen, zoo langzaam , als hij zelf nodig vindt: —» geloof dan zeeker, dat hij het nieuwe aanneemt. Het komt mij voor, dat' ik in sciiloezer's Staats-anzeig e n geleezen heb , dat een zeker vorst den aanbouw van voederkruiden voor het vee in zijn land gaarne wilde aan den gang helpen. Hij liet een ftuk land daar mede bezaaijcn , dat voor de plaats van het Hot lag, waar over de landlieden menigmaal gaan moesten. Dikwerf bleeven zij b j het land ftaan, en verheugden zich over het fchoone voeder , zich verwonderende , hoe het mogelijk was, dat men hetzcl- F a  84 OVERVOLKS- ve zoo menigmaal koncle maaijen, en men het land zoo voortreflijk konde gebruiken. Zij vroegen nu , wat dat was , en hoe men het land moest behandelen. Men beantwoordde hunne vraagen eenvouwig weg; geen mensch maakte het toepaslijk op hen; niemand zocht hen 'er toe over te haaien. En zij begonnen voederkruiden aan te bouwen , en bouwen ze thans tot hun zeer groot voordeel nog aan. 24.) Een 24O Aan de goedheid van eenen ongenoemden heb ik het volgende uitrrekzel uit eenen geloofwaardigen brief te danken, waar door de gegrondheid van mijn denkbeeld met een nieuw voorbeeld bevestigd wordt. — en de domheer begon aanftond» zeer veele moerbeziënboomen aan te kweeken : ook liet hij op zijn eigen kosten, zijnen tuinier onderrichten omtrent de geheele manier boe men met de zijdewormen moet omgaan.  VERLICHTING. 85 voorbeeld van vorstenwijslieid , liet welk tevens een fcliets kan opleveren Hij had daartoe , een uur of vier van daaf, gelegenheid gevonden bij eene huishouding, die zich reeds lange met den zijdebouw had bezig gehouden. De tuinman leidde zich vervolgens voor zig zei ven op den zijdebouw toe: en zijne vrouw en kinderen , die naa den fchooltijd tot allen huis - arbeid , zoo als de tijd van het jaar die vereischte , door hunne arbeidzaame ouderen , waren opgeleid; gebruikte hij mede tot deezen arbeid. Op éenen namiddag hoorde de domheer een paar knaapen voor zich gaan , die zeer luid met elkander fpraken. Hen naderende , begreep hij dat zij een' kleinen koop van zijde' wormen met elkander floten ; en hoorde tot zijne blijdfchap , dat heiden zeer wél de echte kentekenen van goede zijdewormen wisten. Dat zal zeeker goed gaan , zcide de domheer bij zich zeiven, 'er is reeds lust daar lc.e. In hot volgende voorjaar verzochten twee r 3  86 over VOLK S- van de manier, hoedanig men het volk omtrent zekere voorwerpen vellichten moest. boeren , die eerst onlangs daar aangekomen waren , hem om levendig hout. Hij kende hen reeds als gewillige lieden , en fprak bij die gelegenheid van hunne nieuwe huishoudjng, ,, Ik zie," zeide hij verder, dat ,, gij 'er nog wel zoo iets in tusfchen„ tijden bij verdienen wildet. De lasten zijn „ zeekeilijk veel , en de uitgaven met weinig, Hoe, luidjens! als gij u eens op den zijdc,, bouw toeleiddet ? Zij verichalt u zeeker veel ;, voordeel: en wanneer de oogst begint , „ dan is de aibeid met de 'zijdewormen ge,, daan en men krijgt aanftonds gereed geld.' Zij waren 'er teritond gewillig toe , en nu liet hij hen naar den tuinman gaan , die hun zijdeworm - popjens geeven en ook zeggen moest , hoe zij verder daar mede moesten handelen, Planken tot ftelladien , zeide hij , zou men ook wel bezorgen ; en wat hun 'er nog meer bij ontbrak , moesten zij  VERLICHTING. 87 X. Het komt bij bet volk wel het allermeest aan op Godsdienstige ver¬ den tuinman Hechts melden, die hen helpen en hun geeveu zou, wat zij daartoe nodig haddpn. Moerbeziën - bladeren konden zij ook om niet , uit zijne planfagie krijgen. Reeds meermaalen hadden zij de raadgeevingen van hunnen landheer waar en nuttig bevonden. Zij vertoefden dus niet , maar deden op het oogenblik , wat zij zoo even gehoord hadden, en hun vriend , den tuinman , hielp hen op alle wijzen voort. Tot hunne blijdfchap ging ook alles zeer goed. De andere boeren wilden 'er hen wel ' menigmaal van aftrekken door herhaalde fpotternijen en andere blijken van verachting van deezen hunnen ongewoonen arbeid ; dau zij ftoorden zich daar niet aan; maar volgden ftandvastig den beteren raad van den landheer op. Zij bevonden ook weldraa , hoe voordeelig hunne nieuwe bezigheid in de daad voor hen geworden was: F 4  88 ovehVOLKS- licliting; [deeze moet ten minften den grondfl ag uitmaaken van alle want tegen den herfst , op eenen zondag , naa geëindigden godsdienst , wanneer de hoe. ren gewoonlijk eene zamenfpraak houden riep de domheer , die ook bij den Godsdienst tegenwoordig geweest was , de beide zijdeteelders bij zich , en gaf elk tien .nieuwe blanke daalders. „ Dfc hebt gij," zeide hij hun vriendelijk, „ verdiend aan uwen arbeid met de wormen. Weest verder „ vlijtig met de uwen: en gij zuit nog ., verder bevinden , dat arbeiden duizendmaal „ beter is , dan lui en ledig in de kroeg „ te liggen, tijd en geld te verfpeelen, en „ dan met vrouw en kinderen honger te " ljjden." —— Hoe veranderde nu het gezicht van alle de overige boeren ! Neen , dat hadden zij niet gedacht, dat 'er zoo veel voordeel uit dat weinigje arbeid , en dat in zulk eenen korten tijd , konde ontfpruiten. Zij gingen , verwonderd over alle die' fraaije blanke daalders, elk naar zijn huisje: en ds  V VERLICHTING. 89 de overige. Zonder deeze worden de banden van den Staat verbrookea , wensch , om toch ook zulke blanke daalders te verdienen, werdt bij hen freeds levendiger. H6t volgende voorjaar was reeds begonnen, toen de eene boer voor, de ander naa , bij den domheer kwam , en ook om zijdewormpopjens verzocht. Voor ditmaal echter werdt het hun , hoewel niet op eene harde wijze of met verwijtingen , maar op eene zeer zachtzinnige wijze , afgellagen —- om hen naamlijk recht begeerig daar op te maaken. Den beiden eerften intusfchen gaf men weder , even als in het vorige jaar , alles, wat nodig was , tot eene nieuwe zijdeteelt ; nu waren zij nog ijveriger , en hun winst —— dit begrijpt men van zeiven — was nog grooter : want voor ditmaal werden 'er aan elk wel vijftien en , wel te letten , wederom even zulke geheel nieuwe blanke daalders uitgedeeld ■ en op even die vriendelijke wijze, als voor eon jaar. Nu was 'er geen einde aan het E 5  go over VOLKS- en is de verftandigfte wetgeeving niet vermogend , om zulks te beletten. „ On fe li vreroib d une grande „ iltujion ," zegt necker, wiens gedtmiig bidden en fmeeken om zijdewormpopjens ; en nu de domheer zag , dat het hun waare ernst was , terwijl de moerbezienboomen nu ook meer lof gekregen hadden , deed hij alles, wat .ij hebben wilden, of ' om volkomen de waarheid te zeggen , dat hij eigenlijk reeds zoo lange gewild had. Hier door zijn zij nu ook allen gegoede lieden geworden, en onvermoeid in hunnen vlijt. Waarhjk het valt toch zoo geheel bezwaarlijk "iet , om iets nuttigs in te voeren ; men moet het maar goed en verftandig beginnen, en niemand moet zich aan tegenfpreekers Romen, die zomtijds uit luiheid en eene domme eigenbaat zich daartoe laten bewegen.  y e r l uc h t i n g. 91 [tem toch hier wel geldend is, 2.5.) „ fi Ton espereroit powvo i r „fond er la m orale fur la „ liaifon de Vinterêt particu,, lier avec Vinterêt public, „ & A' /'o« imaginoit, c/ue l'em„ pire des loioc Jociales put fe ,, p as fer de Vappui de la reli„ a-ion." dat is: ,, Men zou zich ,, zeiyen zeer verblinden, in,, dien men hoopte, de zedenkunde te kunnen bouwen op ,, het verband van elks bijzon„ der belang met het algemee,, ne best,en wanneer men zich „verbeeldde, dat het gezag „ der maatfchappijlijke plich- 25.) De l'importance des opinions religiën fes. pag. 04.  ga over VOLKS- ,, ten niet door den Godsdienst behoefde onderfteund te „worden." — En nu volgt aanftonds de vraag, hoedanig moet men omtrent Godsdienftige onderwerpen verlichten? Moet men zich maar alleen tot leerftellingen van den zoogenaamden 26.) na tu u rl ij ken Gods- 26.) Met recht zegt de fchrijver zoogenoemde natuurlijke Godsdienst: want het is nog de Traag, of er wel in het geheel een waare teneenenmaaie natuurlijke Godsdienst gevonden wordt , dat is zulk een Godsdienst, waar van de mensch alle waarheden , ftelliugen, troostgronden of plichten geheel en al uit zich zeiven gehaald heeft , zonder dat God op de eene of andere wijze aan dien mensch zeiven , of aan zijne voorvaderen er iets van zou hebben geopenbaard. Ik maake geen zwarigheid , om zulks ronduit te ontkennen , en vreeze zoo veel ta min-  VERLICHTING. 93 dienst bepaalen : of is 'er ook een famenftel van christelijke geloofsleeringen nodig? Is het voldoende, wanneer men het volk alleen maar der hierom als al te rechtzinnig verketterd te worden, dewijl zelfs les sin g , wien niemand toch voor al te rechtzinnig zal houden , dit denkbeeld reeds ge.uit heeft in zijn» erziehung de,s m en fch e n - g e f 1 e c ht s.' Dat het verftand der menfchen zich deeze eerst-geopenbaarde waarheden heeft eigen gemaakt , dezelve beredeneerd , met bewijzen uit de rede onderfteund , 'er gevolgen uit afgeleid en ze dus , als het ware , ten opzichte van zich zeiven in natuurlijken Godsdienst veranderd heeft, beweert leiiisG , wel is waar, ook , en hier in geeve ik hem gaarne mijne toeftemmiug ; maar dit is ook geheel iets anders , het welk het zoo even beweerde niet omver ftoot of wegneemt. Yut»  94 overVOLKS- deszelfs plichten infcherpt? of moet men het ook zeggen, wat het zelve te gelooven heeft? Moet men hoofdzaaklijk door bewijzen van het verftand op hetzelve werken, of alles op eene zekere auctoriteit bouwen! Dit fchijnt toch onloo¬ chenbaar te weezen : de mensch wordt door zijne neigingen geregeerd. Hij handelt, zoo als hij denkt en gevoelt. 27.) Wie zijne uitwendige f.) Hoewel het ook even zoo waar is, dat de mensch gevoelt en denkt , zoo als hij handelt. Het uitwendige werkt op het inwendige , gelijk het inwendige op het uitwendige. Maar wanneer men iemand tot handelingen Wil bepaalen of aanzetten , zonder dwang of geweld , door Godsdienftige middelen ; dan is 'er geen andere weg open , dan die van werking'op het inwendige, op het gemoed.  VERLICHTING. 95 da ad en wil beftuuren , moet op zijne inwendige gemoedsgefteldb e i d werken , $f hij richt in het geheel niets uit. Gronden van het verftand begrijpt het volk maar zeldzaam; en ook die gronden, die hetzelve begrijpt, brengen weinig vruchten voort, om dat het volk hoofdzaaklijk niet door zijn verftand, maar meer door zijne zinnen , verbeeldingkracht en hart geregeerd wordt. Dit fchijnt ontegenzeggelijk te zijn: het is niet genoeg , dat men den mensch plichten voortelt; maar de hoofdzaak is, hem dezelve zoo gewichtig te maaken, dat hij 'er door tot het beüuit gebragt wordt, om ze te betrachten: dat hij zich zelfs veroordeelt, indien hij ze .niet vervulde , en dan alleen over zich zeiven voldaan is, wanneer hij dezel-  96 over VOLKS- ven beoeffend heeft. 28.) — En nu, dunkt mij, laat zich de weg gemaklijk 28. Men vindt zoo veel eerlijke mannen , wier hart voor het goede klopt tot geestvervoering toe, die geftadig alleen maar op de z e d ekunde aandringen, van de zedeleer alles verwachten , en elk ander Godsdienftig onderwijs voor overtollig houden , zoodra hetzelve niet juist een' of anderen plicht ten voorwerp heeft. Ik koestere waare hoogachting voor deeze mannen, en hun doel is ook het mijne: maar hunne middelen om dit oogmerk te bereiken , fchijnen mij toe volftrekt niet overe'enkomftig te weezen met de natuur van den mensch. De mensch doet daarom iets nog niet, al zegt men bem. ook, dat hij zulks doen moet; hij is dan veel eer genegen , om het tegendeel te verrichten. Het menschdom Iaat zich niet tot de deugdbetrachting commandeeren, gelijk een regiment infanterie, om manoeuvres te maaken. Wat zou 'er toch;  VERLICHTING. 07 aantoonen, dien men met de Godsdicnftige verlichting moet in liaan, bijaldien men zielkundig handelen wil. Hij , die aan het volk Godsdienftige Verlichting wil mededeêlen, moet daar voor zorgen, dat het God en de Godlijke wel uit een kind groeijen, hetwelk men geduurig vóórpredikte , beval en verbood , zonder eenig gezag of eenige liefde der ouderen, waar op dit alles fteunde? zonder dat hij , die hetzelve vóórpredikte , zich zeiven en zijnen woorden bij het kind gewicht wist bij te zetten? Zijne gehcele menschlijkheid zou verlamd en gekrenkt worden , of hel gevoel voor de vrijheid en menschlijke kracht zal bij hetzelve aan het muiten flaau ; het zal de hem verachtlijke kluisters verbreeken, en erger worden , dan het ooit geweest is. Het is zeldzaam , dat men zulks in onzen tijd niet' gevoelt, terwijl men zoo fraai van de veredeling van het menschlijk hart weet te praaten. G  98 over VOLK S- manier van handelen met de men' fchen zoo wel , als zijne eigene betrekking tot God in zoo verre leert kennen , als nodig is, om dat geene te doen, wat hetzelve nu, dewijl God zulks wil, moet verrichten , en om getroost dat geene aftewachten, wat het van God te verwachten heeft. AI wat daar toe niet behoort , of hier mede in geen betrekking ftaat ; dat is ook niet voor het volk. 2Q.) 'Er ligt den Staat hoofd- 39) Een woord voor zulke leeraars des volks , die zich op den kanzei en in catechizatien geduurig bezig houden met geleerde gcfchillen en haairkloverijen in den Godsdienst en in de verklaaring van den bijbel, die zij dikwerf, hoe zeer de bijbel 'er zelf voor waarfchuuwt, en hoe weinig het volk 'er zelfs van begrijpt, nog wel voor de eenige waare rechtzinnigheid willen doen door-  VERLICHTING. go zaaldijk aan gelegen , dat het volk daardoor bete re menfchen wor- gaan ; en waarbij zij de zoo noodige zedenpüchten voor bet volk ten eenenmaale uit liet oog verliezen , en tevens een woord voor hen, die, gelijk onze Schrijver in de voorige aanmerking toont, zoo geheel het tegenövergeftelde van de eeiften zijn, dat zij de geloofswaarheden geheel voor vruchteloos houden , en met een drooge ficllige zedenkunde alles willen uitrechten, en dus met het beste hart meer fchaaden dan nut te wege brengen. Mochten zij allen toch met opmerkzaamheid bedenken , wat de Schrijver in deeze geheele afdeeling zoo fraai als onpartijdig zegt en daarbij fteeds de aanmerkenswaardige woorden van den onfterflijken mosheim in 't oog houden: de zedeplichten zijn, als 't ware, in den Godsdienst het uurwerk; de geloofswaarheden het gewicht, waardoor het uurwerk in gang gehouden wordt. Vim. G a  ioo over VOLKS- de; dat hetzelve , om dat God het wil, en uit beztf van plicht, dat gee. ne opvolge, waartoe men het niet door de macht van de overheid kan dwingen ; o m d a t G o d h e t w il, en uit bezef van plicht, dat geene nalaaten, wat zelfs het fcherpstziende oog van den vorst niet ontdekt , en de machtigfte arm van den regent niet beletten kan. Hetzelve met zijne plichten bekend te maaken, is gevolglijk niet toereikend; elke plicht moet het volk lief en heilig wezen: de wil moet in het zelve worden verwekt, om die te vervullen; men moet het eenen grond daartoe aan de hand geeven, die bij hét zelve ook als zodanig geldt. In vreeze alleen mag dezelve ook niet beftaan; want men doet dat ongaarne, wat men «it vreeze doet; en wat men ongaarne  Verlichting. 10i verricht, daarvan ontilaat men zich zoo fchielijh, als maar mogelijk is. Natuurlijker wijze bedoelt de Staat dit in het geheel niet bij de vervulling dier plichten ; de Staat zelf heeft 'er reeds belang bij, dat aan het volk des* zelfs plichten fteeds heilig zijn en blijven ; dat het zich nooit aan de betrachting van dezelven zoeke te onttrekken. En hoe zal men clit bewerken? Eiken plicht op zichzelven te bewijzen , gaat niet aan ; en allerminst voor het volk. Menig eenen grond begrijpt het niet; veroordeel, gewoonte , en de daar mede ftrijdende hartstochten maaken hier honderden van tegenwerpingen, die ten minften b ij hem, die dezelve maakt, zeer veel gewicht hebben. Dikwerf is ook dat geen , wat 'er tegen menig eene zedekundige beweegrede wordt ingebracht, G 3  102 over VOL KS- op zichzelven b e f ch o uw J , waarheid, en op zich zeiven befchouwd, wel beredeneerd. Het is niet akijd van een goede uitwerking, wanneer men niet al te ftreng op zijn recht ftaat en toegeevend handelt ; niet altijd verzwakt de wellusteling zich, en de dronkaart krijgt niet altijd een zieklijk lighaamsgeftel. Men neeme 'er Hechts de proef van, om bij eene dorpgemeente geftadig alleen met beweegredenen van het verftand te willen werken , en men zal bevinden, van hoe weinig uitwerking dit is. Maar waardoor zal men dan anders werken? waar door het volk, dat zoo bezwaarlijk tot iets te beweegen is, aanfpooren tot de betrachting van die plichten, die het meest tegen zijne neigingen inloopen ?  VERLICHTING. io3 Wat zien wij in eene huishouding? alles gefchiedt om dat de vader het wil; om dat h ij het gezegd heelt; op zijn woord! de vader is in de huishouding zulk een gewichtig perzoon geworden, dat hij maar behoeft te fp reeken, en het geldt meer, dan wanneer een ander honderd beweegredenen had voorgefteld. Wat zien wij in eenen wel-ingerichten Staat? alles gefchiedt, om dat de heer het wil, om dat hij het bevolen heeft; op zijn woord ! De lieer is in den Staat zulk een gewichtig perzoon geworden , dat hij maar behoeft te beveelen, en het geldt meer, dan wanneer een ander honderd beweegredenen had bijgebracht. In eene goede huishouding gehoorzaamt men , om dat de v ader, en in eenen geregelden Staat, om dat de h e e r , een gewichtig perzoon is. G4  io4 over VOLKS- Hoe? wanneer 'er nu een wezen gevonden werdt, dat voor een geheel volk het zelfde was, wat een vader in zij n h nis , een regen t in zij n 1 an d is ? . Met dit wezen meer en meer den mensch bekend te maaken ; eerbied , dankbaarheid en liefde jegens hetzelve te verwekken ; deszelfs macht zodanig voor te ftellen, dat men gevoelt, dat dit wezen het recht heeft , om g eh o o r z a a m li e i d te eisfchen , en deszelfs liefderijke wijsheid zoo leevendig af te fchetzen, dat men 'er gaarne aan gehoorzaamt: dit zou , mijns bedunkens , eene manier van werken zijn, voor de natuur van den mensch, voor 't menschlijkst gedeelte van ons genacht, voor het volk bereekend; eene manier van werken, waar mede men veel verder moest komen, dan met alle ande- .  VERLICHTING. io5 re werkzaamheden. Dankbaarheid, vertrouwen en liefde , weet men, wordt veel meer aangevuurd door een verhaal van het geen iemand wezenlijk gedaan heeft, dan door de beste algemeene befchrijving. Wij neemen dan het gereedst deel in iemands lot. gevallen en ftellen belang in hem , wanneer wij hem zien handelen en lijden, of wanneer wij van zijne daaden en lotgevallen koren. Indien men dus van dit wezen verhaalde, wat men Hechts van hetzelve te vernaaien weet; indien men de menfchen bekend maakte met deszelfs daad en en lotgevallen... zou dit juist het middel zijn, om vertrouwen, liefde en eerbied bij hen op te wekken, wanneer zij daar voor ook maar eenigzins vatbaar waren! Deezen weg moet men ook, mijns bedunkens, inflaan, om G 5  ïoG overVOLKS- den mensch tot Godsdienst op te voeden , te vormen en te veredelen. 3o.) Men maake de menfchen bekend met de werken der natuur , die zij rondsom zich zien; en doe hen hierin de macht, wijsheid en goedheid van God erkennen. Men verhaale hun gefchiedenisien uit den bijbel, om hen te leeren, hoe God altijd voor de menfchen zorgde, behoeften voor den mensch ver- 3q.) Voortreffelijk heeft saltzman dit aangetoond, in zijn gcfchrift over de werkzaamfte middelen, om de kinderen tot Godsdienst op te leiden, welk hoekje ook reeds in 't Nederduitsch vertaald is, en niet alleen tot, een [richtfnoer kan dienen bij het onderwijs van kinderen maar ook zeer wel van zulke volwasfen en bejaarde menfchen , waarvan ewald hier fpreekt, vermits saltzman juist denzelfden weg inflaat, dien onze Schrijver hier aanprijst. Vest.  VERLICHTING. 107 •wekte, maar dezelve ook bevredigde ; met welk eene vaderliefde, maar ook vaderlijke geftrengheid, Hij de menfchen opvoedde. Men ftelle hun het ongeluk der geenen voor oogen, die God niet gehoorzaamden , en het geluk van hen, die Hem ten minften gehoorzaamen willen. Men geeve hun gef chi e dkundig e bewijzen in handen, waaruit zij voor zichzelven de waarheid kunnen afleiden, dat God de Opperfte Heer is, wien de menfchen gehoorzaamen moeten; de Wijste Vader, wiens bevel ons gelukkig maakt; dat gehoorzaamheid aan zijn bevel eene artzenij, en ongehoorzaamheid vergift is voor het menschlijk gellacht. Men maake hen bekend met jesiis, als met het evenbeeld van God, dat ons door Hem als nader toegebracht, meer verzinnelijkt, voor ons bevattelijker en  io8 over VOLKS- roet ons meer vennaagdfchapt is. Men verhaale hen veel van zijne macht, wijsheid en liefde, op dat hun elke les, die Hij gaf, elk woord, dat Hij fprak, gewichtig worde. Men herhaale dit alles dikwerf; men geeve van alles liever meer dan één voor. beeld, dewijl dit voornaamlijk dient ingeprent te worden, dewijl dit de grondflag is, waar op alle Zedelijke verbetering rust. Vernaaien van bijzondere daaden van jezus, als: blijken zijner liefde en goedheid , en van zijne bijzondere lotgevallen , zijn voor liet zedelijk gedrag even zoo min overtollig, als het overtollig is, het kind iets te vertellen van zijnen goeden vader, of den onderdaan van zijnen goeden heer of regent. En nu , wanneer eerst God en zijn evenbeeld Jezus voor den mensch gewichtig ge-  VERLICHTING. 109 worden zijn, wanneer hem het denkbeeld diep is ingeprent, dat het onrecht en fchadelijk zij , Hem niet te gehoorzaamen; dat het recht en nuttig zij, Hem op zijn woord te volgen, nu zegge men hem : j e z u s beval: Vergeeft, zoo wordt u vergeeven; Geeft , zoo wordt u gegeeven; Alles , wat gij wilt, dat u de lieden doen , doet dat ook aan anderen ; Bemint u onder elkander , gelijk ik u heb lief gehad ; Hebt uwen naasten lief, als u zeiven, —i Hij liet door zijne jongeren en leerlingen beveelen: Gij mannen hebt lief uwe vrouwen ; Gij vrouwen zijt onderdaanig uwen mannen ; Ouderen voedt uwe kinderen op door tucht en vermaaning tot den Heere; Kinderen zijt gehoorzaam uwen ouderen om des Heer en wil; Gij heeren bewijst uwen knechten, wat  Ho over VOLKS- recht en Billijk is ; gij hebt immers ook eenen Heer in den hemel; Gij knechten zijt gehoorzaam üwen lighaamIijken heeren, niet alleen voor humls oogen , maar met Godsvrucht; Een iegelijk zij onderdaanig der overheid, die macht over hem heeft ; Geeft elk, wat gij fchuldig zijt _ eer. dien de eere toekomt; Wie niet arbeidt, zal ook niet eeten ; Dient eikanderen, elk met de gave, die hij ontvangen heeft. Men zegge hem dit in den naam van dien God, van wien hij nu reeds zoo veel weet, wiens woord hem door honderden van vernaaien van zoo veel gewicht geworden is; wiens wijsheid , macht, liefde , cn onbeweeglijke gerechtigheid hij reeds uit zoo veele proeven kent. Men zegge hem dit in den naam en uit den mond van dien ju zus, wien het geluk  VERLICHTING, m der menfchen zoo zeer ter harte ging, dat Hij alles daar aan ten beste gaf en opofferde ; die zoo zeeker •wist, dat de zonde al het geluk van het menschdom verftoorde , dat Hij zijn leven opofferde , om, gelijk Hij zelf zeide, de macht der zonde te verzwakken. Mij dunkt, dit moest werken. Zonder mij 'er op in te laaten of de zaak zelve eene openbaaring van God zij of niet, komt het mij fteeds voor, dat deeze 'leerwijz e meer zielkundig en voor het eer f te onderwijs gefchikt is, dan eenige andere. En al wie nu in ftaat is, om te berekenen, van welken eenen invloed de gemoedsgefteldheid en manier van handelen bij den mensch zij op het welzijn van den Staat; oordeele zelf, of  112 over VOLKS- zulk eene .Gocisdienftige verlichting voor den Staat nuttig of nadeelig zij. Mij dunkt in de daad, men moet aanftonds, zoodraa men flechts eenigzins naadenkt, van zelf begrijpen, dat doelmaatige verlichting voor een volk niet fchadelijk zijn kan. Ten minften zou het een zeer zonderling en aller, onbegrijplijkst verfchijnzel wezen, bijaldien dezelve ook maar geheel zonder eenig nut was. AL wie beweert, dat eene verftandige verlichting nadeel doet, moet zeeker vooronderftellen, dat de kennis van God en onze plichten van eenen nadeeligen invloed zij op de verbetering en veredeling van den mensch; en hierin .wordt hij genoegzaam wederlegd door  VERLICHTING. n3 de gefchiedenis van alle tijden en volken. 3l.) Of hij moet gelooven, dat het voor den mensch fchadelijk zij , wanneer hij heter wordt, of nadeelig voor den Staat, wanneer zich verbeterde onderdaanen of burgers in denzelven bevinden ; met andere woorden : ■ 3i.) Of zou hij veelligt -willen heweeren , ddt het naadeelig ware voor een gezellchap , in een vertrek vergaderd , om den avond genoeglijk door te brengen , bijaldien men hetzelve met een gepast aantal van kaarzen verlichtte ? Dan verdiende hij geene wederlegging: en ging hij zoo verre, als men van diderot verhaalt; die gezegd zou hebben , het denkbeeld van eenen God zij zoo nadeelig voor den mensch en de menschlijke maatfchappij , dat men den eetften , die den naam van God noemde ; de tong moest uit den hals gerukt hebben ; verdiende hij dan niet onze gantfche verachting , en konde hij wel eenig recht hebben om over't voor-of nadeel van de verlichting te fpreeken ? Vest. H  n4 over VOLKS- dat eene rooversbende gelukkiger zij dan een Staat, waarin goede zeden heerfcben ! r-> Wat ten opzichte van enkele perfoonen en bijzondere huishoudingen waar is , moet toch ook wel waar zijn ten aanzien van een volkje of volk ; wat voor ieder enkel medelid van den Staat voordeelig is, kan onmogelijk voor eenen geheelen Staat fchadelijk of zonder nut wezen. En gaat het den enkelen landman op zichzelven niet beter: maakt hij niet van alle kanten meerdere vorderingen, is hij niet in alle opzichten veel voorfpoediger , wanneer hij zijne plichten en zijne beftemming kent;wanneer hij met overleg zijn beroep waarneemt en bezorgt, den landen tuinbouw beter verftaat, zijne boomen en zijn vee beter weet te behandelen , en zich in verlegenheid weet te helpen ? Heeft hij niet meer vreugde  VERLICHTING. ti5 m zijn huis, bij zijne kinderen, bij zijne dienstboden, wanneer bij zachtzinnig en menschlievend is geworden: en niet enkel gevreesd, maar ook geacht en bemind wordt? Zijn 'er niet meerdere bronnen van vreugde voor hem geopend, zoodraa hij iets weet van de verfchijnzelen der natuur rondsom zich, van de kunstdriften der dieren, van het kunfüg gebouw der planten; die hij dagelijks om en bij zich heeft? En welk een rijke bron van genoegen is voor hem niet geopend, wanneer hij zijn land verbetert, zijn akker hem meer oplevert , en hij ook Hechts eenige voeders hooi, een clouzijn fchepels koorn, en een paar fchepels ooft, befchouwen kan met het aangenaam bewust zijn, dat dit de vrucht is van zijn eigen vlijt! Is zulk een landman wel alleen bekwaam tot eeten en drinH 2  xiö over VOLKS- ken, of tot een enkel dierlijk genot, zoo als gewoonlijk plaats vindt omtrent den onbefchaafden mensch? En wanneer men 'er nu aan arbeidt, om alle, of de meeste landlieden zóó te doen worden, zóó te doen genieten, zóó te doen werken en zoo veele bronnen van genoegen aan hen te verfchaf- ■fen is het dan wel mogelijk, dat zulks zonder nut blijve ? Mij dunkt, elk woord, dat ik 'er verder over verfpilde , zou overtollig wezen. Ook wordt dit door de gefcbieden is onwederfpreeklijk bevestigd! Onbetwistbaar is het , dat men de meeste verlichting daar vindt, alwaar het christendom heeft ftand gegreepen; en even zoo onbetwistbaar is het, dat de menfchen naar evenredigheid het gelukkigst, de troonen het meest bevestigd, zijn , en de Staaten het meest  VERLICHTING. 117 bloeijen in die landen, waar het christendom heerscht. Ontegenzeggelijk vindt men over het geheel meer verlichting in Protestantfche dan in Roomschgeziude landen; en onbetwistbaar is het, dat men meer werkzaamheid en meer geluk des volks in Protestantfche landen aantreft. Verlichting was van oucls altijd de thermometer van goede zeden en geluk des volks. De koophandel en handwerken bloeiden ; de zeden werden meer zacht en befchaafd; alles ging naar wensch in het tijdperk, toen j e> zus van Nazareth optrad, toen Zijne leer en de Romeinfche befchaaving het verftand verlichtten. Maar alles ging ook weêr achteruit, toen de overkomst van vreemde onbefchaafde volken, het leenrecht en het verval van het christendom de verlichting ftrpmden. In het westen bevond H 3  n8 overVOLKS- zich cle koophandel bijna geheel en al in de handen der Jooden. ZelfYerdeediging en eigen wraak waren ten eenen* maale onbepaald. De ftcrkfte had het grootftc recht, en men vondt verfchriklijke voorbeelden van de rauwheid van zeden. Sigismündvs, koning van Bourgondien, liet zijnen broeder ctodo siir met zijne geheelet familie in eene bron werpen ; clotarius liet zij. nen oproerigen zoon met alle de zijnen verbranden; een andere clotarius, koning der Franken, liet de Koningin BRïïifechilde drie dagen lang op de wreedfte wijze pijnigen , deed haar leevendig aan den ftaart van een wild paard binden , en zoo in ftukkeu fcheuren. 32.) Men ziet, dat de mensch Zie : Verfucb. einer gefchiclite der cultur  VERLICHTING. 119 in een ontmenschte , in liet wreedfte van alle dieren ontiiartte, zoodraa hem het licht ontbrak, dat hem verlichten moest. Hij is alleen in zoo verre mensch, als hij verlicht is. En even zoo ging het ten tijde van de hervorming. Nog kort te voren, in de twaalfde eeuw, liet een heer van adel, in deezen ftand vond men ten dien tijde de meest verlichte menfchen, — bij eene zekere plechtigheid, dertig duizend ftuivers op ecu' geploegden akker zaaijen , en een ander dertig van zijne beste paarden plechtig verbranden , om pracht en rijkdom te vertoonen. 33.) Men kon* de reeds vooruit vergeeving koo- dcs menschlichen geflechts. (von Adelting ) 6. abfch. §. 24. pag. 54g enz. 33.) In hetzelfde boek , 7. abfch. §. 22. pag. 410. H 4  ï20 over VOLKS- pcn voor elke zonde , die men nog begaan vilde , zelfs voor bloedfchande en oudermoord. En boe geheel anders vertoonde het zich nu, naa de hervorming ! De Trotestantfche vorsten waren de kleinfte, maar de machtigfte, om dat zij de meest verlichte waren ; de Hoomschgezinde waren grooter , maar evenwel minder machtig, omdat het hun aan verlichting ontbrak. 3/f.) Nooit 34.) Zie: th e pref ent State of Europe ,11. deel , bladz. 16 en 17. alwaar beweerd wordt ,' dat zelfs nog de Protestanlfcbe partij der Roomscbgczinde het hoofd kan bieden ; tweeëndertig millioenen Protestanten tegen zevenenzestig millioeuen Roomschgezinden , de eer■ften op het hoogst, de laatften op het minst gereekend. De zevenjaarige 001 log zou deeze gedachte volkomen bevestigen , indien 'er geen rnedeeik aan de zijde der Protestanten was geweest, die zeekerhjk zoo veel gold , als •enige millioenen.  VERLICHTING. 121 is de verlichting in laatere tijden fchielijker toegenomen, dan in het tijdperk van i525 tot l56o; en nooit zag men meer werkzaamheid; nooit zag men den moed en het geluk des volks meer toeneemen , dan in hetzelfde tijdperk, 35.) 35.5 Ik kan mij niet wederhouden, eene plaats uit ehler's wenken voor goede vorften, opvoeders van prinfen en vrienden des volks , aftefchrijven , die het tot hiertoe gezegde uit ondervinding bevestigt, en tevens geheel en al overeenkomt met mijne, eigene ervarenis. ,, Wanneer ik mij maar ,, enkel die opmerkingen voor den geest ftelde, die ik ten opzichte van de landlieden „ en van hen, die met zwaaren arbeid zich ,, geneeren moeten , op meer dan ééne plaats .,, gemaakt heb: zou ik 'er niet zonder den ,, uiterlten afkeer aan denken kunnen, dat ,, men ook maar de vraag konde opperen, „ of misleiding (taufchung) of onbefchaafd- H 5  123 over VOLKS- XII. Wil de Regent dus liet geluk van zijne onderdaanen behartigen en bevor- ,, liekl voor bet volk voordeelig zij dan niet, ,, Ik heb lange onder landlieden verkeerd , ,, waar bij men veel verlichting aantrof. Bij ,, de aanzienlijtftc boeren niet alleen , maar „ ook bij de gcringfte arbeidslieden en dag,, looners vond men niet weinigen, die zeer goed in de leerftellige en zedekundige „ waarheden van den Godsdienst onderricht ,, waren , die met vrucht en kunde van zaake algemeen nuttige gefchriften leezen kon,, den , en in het reekenen tot aan de laud,, meetkunde toe gevorderd waren. En ner. gens heb ik meer goeds van onderfcheiden " n»tnnr bij de menfchen gevonden, dan bij ,, die landlieden. Zij waren bij uitftek ,, van harte bereidwillig, om alle ,, de plichten van goede burgers ,, in den Staat getrouwlijk te beoef„fenen. Hunne kunde deed in het min-  VERLICHTING. 123 deren; wil hij bewerken , dat zij beter voortkomen, dat de koophandel bloeije, fie geen nadeel aan hunnen menigvuldigen „ en muren arbeid. 'Er heerschte bij die „menfchen een zekere zucht, om allen hu n,, nen arbeid met een zeker overleg te ver„ richten. Allen hadden eene zekere be,, kwaamheid , om de dagen en uuren van ,, rust en uitfpanning , zonder ongeregelde en „ wilde vermaaken , in eene huislijke fulte , ,, met leezen en onfchuldige genoegens, door „ te brengen. Het gedrag van eenige ruuwe ,, en flechte jnenfcfaeü , die zich aan het „ zuipen, kaartfpel , vechten en aan andere „ ongeregeldheden overgaven , befchouwde „ men in het algemeen als iets, het welk niet ,, alleen ftrijdig was met plicht en geweeten , „ maar waarbij men ook zijne eer , achting en ,, goeden naam onherftelbaar verloor. Omtrent „de wetten van' recht en billijkheid vond „ ik b.j hen eene algemeens buigzaamheid, ; en zulk eene onbaatzuchtige gewilligheid , ten opzichte van kleine dienstbetoonin£cii  124 over VOLKS- dat de zeden meer verzacht en befchaafd worden, dat 'er meer bronnen van genoegen voor het volk worden geopend , hetwelk men waar. lijk bij deszeïfs menigvuldige lasten wel eenige vreugde gunnen mag: dan „ en beleefdheden, dat yeelen dikwerf fchaam„rood werden en het hun griefde , „dien „ men hun daarvoor eenen drinkpenning aan„ bood. Geen het minfte misbruik maakten „ zij van den ftaat. eener volkomen burgerlijm ke vrijheid, waarin zij'zich bevonden. Uit » alles , wat men daar zag, ftraalde het „ door , dat de mensch , door het voor„ recht van verftand en oordeel, hem door „ de Voorzienigheid medegedeeld , eene roeping verkregen heeft, om klaare en duidehjke denkbeelden nopens de gewichtigfte " ftnfeken ' tI!e tot de menschlijke gelukza*' Iigheid tel,ooren ■ te erlangen , van zulke „kundigheden gebruik te maaken,, en zo.  VERLICHTING. i25 moet hij ongetwijfeld verlichting bevorderen , al is het ook, dat het volk niet aanftonds begrijpe, welk eene groote weldaad hetzelve daardoor te beurt valt. Maar ook dan zelfs, wanneer hij zoo vaderlijk , zoo menschlievend niet dacht; wanneer hij, door doende in burgerlijke vrijheid te leeven. Op andere plaatzen , alwaar ik zoo veel ,, befchaaving bij deeze klasfe van menfchen ,, niet aantrof, heb ik doorgaands de te,, genövergeftelde onvolmaaktheden ontdekt. ■,, Zag ik dus alleen op deeze mijne opmer,, kingen terug , die ik zederd verfcheiden ,, jaaren gehad heb: dan zou het mij waar- lijk bevreemden, en ik moest 'er mij over ,, verwonderen , dat men 'er nog aan twij,, felen kan , of het ook wel voordeelig ,, mochte zijn , het volk tot eenen hoogen „ trap van verlichting te laaten opklimmen!' (Ifte abhand. wie weit es dem volk zutraglich fey , aufgeklart zu werden. pag_ 3. enz.  226 over VOLKS- eigenbaat geleid, zijn volk maar enkel als een koop vee befchouwde , dien men moet zoeken te bewaaren , om 'er zoo veel voordeel , als maar mogelijk is, uit te trekken: dan moest bij nog , om zijn eigen voordeel, verlichten ; en dit zou altijd het voordeeligfte ftuk van finantie wezen, dat hij onderneem en konde. De natuur der zaake , de ' g efchiedenis en de ondervinding van ons zeiven toont dit zoo klaar, als de zon aan den hemel fchijnt. Neem eens twee landhoevenaars, waar van elk veertig fchepels zaad, of twintig morgens land bezit van dezelfde deugd en waarde; de een is verlicht, en denkt naa over de natuur van den grond en hoe dezelve kan verbeterd worden ; hij verbetert dien allengs, Z0° veel hi) kan; gebruikt elk ftuk,  V E R L I C II T I N G. 127 waartoe hij hetzelve maar gebruiken kan ; bouwt voederkruideii aan; vermeerdert zijn vee en zijnen mest , en verbetert ook daar door zijn land weder. Hij plant hoornen aan , en bouwt hop, brouwt voor zich zeiven goed en goedkoop bier, opdat hij het Hechte niet duur behoeve te betaalen. Zijne kinderen en zijne dienstboden gewent hij aan orde, vlijt en een zedig gedrag, terwijl hij hun zelf daarin tot een voorbeeld verftrekt. De ander bouwt zijn land even zoo werktuiglijk, als hij het van anderen gezien heeft ; laat wild en woest liggen, wat voorheen wild en woest lag ; gebruikt tot veeweide; wat te vooren veeweide was- Hij kan weinig vee houden, om dat hij weinig voeder heeft , en dat weinige is nog Hecht, geeft weimg mest, weinig voedztA voor zijn land. Hij kent geen ver-  128 over VOLKS- maak, dan in de herberg eens recht te zuipen, en verfchaft zich dit genoegen , zoo dikwerf hij maar geld heeft. Kinderen en dienstboden leeren deeze levenswijze van hem, en gaan even zoo als hij te werk. Gefteld eens, de behoeften van het land vereischten, dat elk van deeze landlieden jaarlijks tien guldens meer moest opbrengen; wie van beiden zal die belasting clan wel het best betaalen kunnen, en daar bij een ordentlijk onderdaan blijven? En wanneer het den eerften ook bezwaarlijk valt, wie van beiden zal wel het gemaklijkst hulpmiddelen daar toe vinden ? Wie van beiden zal het best zijne inkomften weten te vermeerderen en zijne uitgaven te verminderen? — Dit behoeft men immers niet eens te vraagen! En het geen bij enkele perfoonen waar is, blijft immers  VERLICHTING. 129 Ook waarheid in het algemeen. Indien een verlichte landman meer belastingen kan opbrengen, dan een Onverlichte ; dan moet immers ook een verlicht volk voor den Staat meerder waardig zijn , dan een onverlicht; zelfs dan , wanneer men de waarde van den mensch ook maar enkel Matkandig wilde berekenen naar de fomme, die hij jaarlijks opbrengt. Ook toont de g e f c h i e de nis zulks duidelijk genoeg. Wanneer iemand in het begin van deeze eeuw voorfpeld had , dat het ruuwe woeste Rusland binnen tachtig of negentig jaaren op denzelfden trap van befchaaving zou komen , als andere rijken in Europa; dat het zijne vlooten van vijftig ichepen van linie zou hebben , 36) daar het 3£>.) Zie:: Statiiüfclie ueberficlit der voraehmlïs I  i3o over VOL KS- vóór honderd jaaren nog geen jacht bezat; 37.) dat Petersburg., het welk toen nog maar uit een paar visfchershutten beftond, op verre na een der grootfïe en glansrijkfte fteden van Europa zou wezen; dat dit rijk viermaal honderdduizend man der beste troepen van Europa hebben zou; 38.) dat het in den uitgebreidften koophandel jaar. lijks bijna zoo veel gewinnen zou, als het inkomften had in het begin der regeering van peter dengrooten; 39.) Europ. Staaten , bladz. 81, Daarin worden zelfs zestig opgegeeven ; dan dit fchijat toch wel te veel te wezen. 37. ) In den jaare 1691, liep het eerfte van fta- pel. Zie: Allg. welt - gefchichte. iG band, 8 Abth. bladz. 558. 38. ) Zie : hupel's Nord. miscell. 5 ft. bladz. 19 , enz. 3g.) Volgens loiEit (de uitgave van i785) 2 tl».  VERLICHTING. i3i dat de inkomften van zeven of agt millioenen tot vijf en dertig millioenen roebels zouden opklimmen ; 40.) dat men door het geheele rijk fclioolen, geneeskundige inrichtingen en een wetboek zou bezitten; meu zou zulks immers niet geloofd hebben. Evenwel is het waar : wij zien dat ongelooflijk verfehijnzel voor onze oogen. En waardoor klom dit land tot deeze hoogte? Wanneer men ook voor de verovering van Poolen , die geen bloed kostte, twee millioenen inwooners, 4l0 ei* bladz. tjCg. bad dat rijk zeven of agt millioenen roebels aan inkomften: en tbands gewint Rusland jaarlijks zeven millioenen met den koophandel. Zie : AU. welt - gefch. 16 b. 8. abth." bladz. 980. 40. ) Ziet hupel, 1 fc bladz. 166 enz. 41. ) Zoo veel geeft sshlóüb op. Briefw. heft 3'. bladz. 48. Het getal der gezamenI 2 ,  i32 over VOLKS- dus een twaalfde gedeelte van alle de Rushfche onderdaanen, 'er afreekent; een twaalfde gedeelte der vergrooting van dit rijk aan deeze aanwinst toefchrijft: Van waar dan het overige ? Die vierentwintig millioenen roebels meer aan inkomften ? Die vijftig fchepen van linie, enz.? Indien 'er enkel MiciiAëLs en iwans geregeerd hadden , zou dan dat rijt wel de helft zijn van het geen het thans is ? Neen; het was peter de groote, die misfchien juist zoo hard en geftreng gevormd was om de hervormer lijke inwooners is ia deorfnede vierentwintig millioenen. Zie : o in de.n Verzeichnils der Statthalterlchaften enz. bladz. 84. De Kiim kan men 'er" nog niet bij rekenen, om dat die tot hier toe nog wel meer onkosten maakt, dan dezelye op brengt.  VERLICHTING. t33 van een rauw en onbefchaafd Yolk te wezen , en de even zoo groote, maar meer menschlievende caxhikisa, die gelijk een vrucbtbaare regen op eene hevige donderbui volgde — het waren deeze twee menfchen, die hier de befchaving en verlichting verfpreidden, waardoor het rijk tot deeze verbaazende hoogte klom. Deszelfs driemaal honderd duizend vierkante mijlen maakten^ het niet tot dat geene, wat het nu is, want die had het reeds bijna alle zederd eeuwen her. De v e rlichting was het, die hetzelve tot het voornaamfle rijk in Europa verhief. Pruisfen had onder f rede rik den eerften, (1713) omtrent dertig duizend man troepen; onder f re de Rik w 1 e 11 e l m den eerften (1739) twee en zeventig 1 3  134 over VOL KS- duizend, 42.) en thans over de tweemaal honderd en vier- entwintig duizend, 43.) en heeft dus zijne krijgsmacht in minder dan tachtig jaaren bijkans zeven-achtfte gedeelten vermeerderd; de groote fred erik heeft, geduurende zijne vijf- en veertig jaarige regeering, het aantal van volk in zijne oude erfftaten bijna in zich zeiven verdubbeld; 44.) en 42O Zie : Mem. de Brandenb. (Eerl. uitgave van 176/.) 2 tb. bladz. IjG. 201—20". 43.) Zie: Milit. bibl. 2 ft. bladz. 121 en i?5. 440 Zie : Academifche verhandeling van den heer graaf van herzbehg, 1785. bladz. 29. In het jaar 1740 bedroeg naamlijk het aantal volk , de militairen mede ingefloten , 2,2'|0,ooo. menfchen: hetzelve werd tot 17S5 vermeerderd met 1,760,000 ; gevolglijk met ii van de geheele natie , en in dit tijdsgewricht werden 'er over de agthouderd nieuwe dor-  VERLICHTING. i35 wanneer men ook op alle de nieuwaangeworven landen (Sileziën, Westpruisfen en Oostfriesland , die twee millioenen inwooners , en dus een derde gedeelte van liet geheele aantal volk voeden;) een derde gedeelte Van de vermeerdering der troepen rekent, dan blijft 'er evenwel nog eene vermeerdering over van ten minften vier-vijfde gedeelten , die men tot de macht van de oude Staaten rekenen moet. Gewislijk zou deeze Staat nooit tot die hoogte zijn opgeklommen, zonder den geftrengen, bekrompenen , maar huishoudelijken , ftandvastigen f re de kik wie ii el ai , die alle zijne macht, als het ware , tot één eu- pen, buitenwerken en etaLlisfementen aangelegd, die omtrent 2,5öooo menfcban in aich bevatten zullen. I 4  i36 over VOLKSkel punkt van werkzaamheid vereenigde , en zonder den alles bevattenden geest en de alles overwinnende kracht van FiiEDEKiic, zonder de vormiug en hefchaving, die zij in zoo veelerlei opzichten aan hun volk wisten te verfchaffen ; zonder verlichting, die de ziel is van eiken Staat! 4.5.) Gewislijk zal dezelve nog hooger klimmen onder den vreedzaamen , fieeds gewapenden F RE DE RIK WILHELM, die ZOO gOed voortbouwt op den eens gelegden grond, met zoo veel wijsheid de gebreken van de voorige Staatsgefteld* beid vergoedt, en de menfchen zoo menschlievend weet te regeeren. Rusland 45.; VVie weet niet hoe gaarne deeze groote Monarch zijnen onderdaanen vergunde over hem, zijne daadenen bevelen zoodanig te denken, te fpreeke.n en le fchrijvcn als zijzelf goedvonden , mids dat zij ook flechts — a e-  VERLICHTING. i3/ en Pruisfen toonen ons blijkbaar, hoe zeer een rijk kan bloeijen, wanneer twee groote regenten elkander fchielljk opvolgen, wanneer zij lange regeeren, en wanneer de laatfte dat geene voortzet , wat de eerfte begon ! Nog een bewijs vertoont zich aan mijnen geest, wel minder glansrijk en bekend , maar des niet tegenftaande een ipreekend en ontegenzeggelijk voorbeeld van het geen één enkel 'groot man op een volk vermag; hoedanig zijn eigen ftil voorbeeld in ftaat is, om te verlichten, tot iets goeds aan te fpooren, krachten op te wekken en een geheel moedeloos volk uit een verval te redden, waar in men raad noch hulpe zag. hoorzaamdeu ; en ^iertoe verpligtte hij hun even gcmaklijk , door het zeer krachtdaad!» middel van a,5o,ooo gewapende mannen , die hij altoos bij de baud hadt. I 5  t33 over VOLKS- Katania was tot den laagften trap van ellende gezonken. De ftad was verwoest en al de koophandel was vernietigd. Alles zuchtte onder den last van het leenrecht, dat alle krachten ontzenuwde. Palermo werd geduurig alleen , en tot nadeel van alle de overige fteden begunftigd; aan onderfteuning van de regeering durfde men dus in het geheel niet denken. In tegendeel : — de ftad werd nog gedrukt door het ongelukkig fystema van het koorn op te koopen en in de pakhuizen op te fluiten, het welk in de hel is uitgedacht , alle levenszappen uitzuigt, en dat de vruchtbaarheid van geheel Siciliën in den zak brengt van eenige weinige Staatsdienaars en kooplieden. 'Er was maar één eenig middel tot redding over, en dit beftond daar in , dat men zich door  VERLICHTING. x39 eigen werkzaamheid wederom zocht te verheffen! Maar van waar den moed daartoe genomen, daar alles dien deed zinken! Hoe konde men den traagen Italiaan tot zulk eene werkzaamheid aanfpooren , die geen ander geluk kent dan ledige rust en zinnelijk genot? — De vorst igjïatius van bis kaki, die befchermgod van zijne natie, wilde zelfs een voorbeeld geeven, en gaf bet ook! Hij wilde de Kataniërs met de daad toonen , dat aanhoudende vlijt, zelfs dat geene , weet mogelijk te maaken , wat geheel onmogelijk fchijnt. Op de onvruchtbaarfte lava liet [hij eene villa oprichten, grachten uitgraaven ; aarde clerwaards brengen; en herfchiep den harren rotsfteengrond in een woonplaats van vermaak; de fnelvlietende en alles met zich lleepende rivier, de Salfo, leidde hij over eene  i4o ovzrvOLKS- brug, die hij over den Simmetus liet bouwen , op zijn landgoed, om den rijstbouw te bevorderen. Dezelve was elfhonderd entwintig voeten lang, en veertien honderd voethoog; de waterleiding, tweeduizend v ij fhonderd en twintig voeten lang, kostte honderd duizend fkudi. 46.) Toen in den jaare 1781. een vreeslijke orkaan alles verwoestte , liet h j aanftonds nieuwe tekeningen maaken , om het weder op te bouwen, en zijn naavolger wil het werk voleindigen en nog duurzaamer maaken. De Katanièïs zagen voor hunne oogen , wat vlijt en aanhoudende werkzaamheid vermogen; hoe dezelve de elementen trotzeeren , 46) Bijna I20)ooo daalders, dat is over de 2oo,oqo hollandfcjie guldens.  VERLICHTING. i& en de natuur naar hunnen wil kunnen leiden , zoo dat de mensch daar door gelijk een God kan werken. Zij onderneemen het, om de ftad weder op te bouwen; en, daar zij in het begin van deeze eeuw nog een puinhoop was, is zij thans een der prachtigfte fteden van Siciliè'n. Het geheel is een werk van vijftig ja aren; en binnen dit tijdperk groeide het aantal van volk van veertien duizend aan tot veertig duizend en nog meer! Z'j bouwden eene haven voor dertig duizend dukaten. En toen, kort naa de aardbeving in Kalabriën, een verfchriklijke ftorm den Molo ten eenenmaale verwoestte , gaven zij aan de regeering nieuwe ontwerpen over , om het werk vaster en minder aan verwoesting onderhevig weder op te bou-  Ï42 OVER VOLKS- wen. 47.) Waardige voedfterlingen van den edelen biskaki! • Peter en catharina van Rusland, Freder ik van Pruisfen , eiskari en dergelijke mannen meer, toonen door hun voorbeeld allerduidelijkst het laage en den mensch ontè'erende, dat 'er in ligt, wanneer men bij alles, wat nieuw is, aanftonds voorwendt: „ dat zal niet goed gaan !" Het klimaat, den na- tionaalen geest, de gewoonte, alles overwint men , zoodraa Hechts een man, uitgerust met wijsheid en kracht, en bezield door eenen brandenden ijver, om iets te doen , op zijne plaats Itaat en werkt! De natie neemt zijne d e n kwijze aan, als of het van eeuwigheid 47.) Men vindt deeze geheele zoo belangrijke gefchiedenis in bartels brieven over Kalabriën cn Siciliën. Hoogd. uitg. 2 tb. bladz. 258 enz.  VERLICHTING. i& haar eigen denkwijze geweest was. Hij verbindt ze aan zich, trekt ze met zich in de hoogte, en hervormt dezelve , zonder dat zij hetzelve merkt. Alle kracht, die zij bezit, brengt hij tot werkzaamheid, en wekt nieuwe krachten op, die zij te vooren zelve niet kende, zoo dat zij binnen korten tijd verbaasd ftaat over zich zeiven en over het geen zij geworden is. Welk plan van flnantie en oeconomie, welke fomrae gelds zou den koning van de beide Siciliën, Hechts enkel ftaatkundig befchouwd, wel zoo veel voordeel hebben aangebracht , als één enkele biskaki! Zulk een man is de fohepper van een volk in zijnen kring van werking.. Hij ont* wikkelt den mensch uit het dier, waar in hij verborgen lag, en dan eerst regeert de monarch over menfchen , en trekt alle voordeden van hen, die  144 over VOLKS- men van menfchen trekken kan; maar die men nooit hij hen kan behaalen, die Hechts halve menfchen cf nog onvol wasfen vruchten zijn. —' Dan wij behoeven niet eens tot de gefchiedenis van voorige tijden te rug te gaan ; de ondervinding Van het • geen rondsom ons zeiven gebeurt leert elk, die maar leeren wil, welke Staaten het meest bloeijen; onverlichte, onbefchaafde, of zulke , waar verlichting heerscht. Hoe meer werkzaamheid men in een land vindt, zoo veel te meer geluks vindt men ook bij het volk, zoo veel te rijker zijn de natie en de regent. En nu bedenke men eens : welk eene werkzaamheid vindt men in Engeland, welke in Italiën. Hoedanig is zij gefteld onder den verlichten aartshertog van Toskanen en hoedanig in den Kerke-  VERLICHTING. i45 lijken Staat! Hoedanig in de Pruisfifche' landen en hoedanig in Spanje ! Het is geen wonder, dat de nu overleden graaf van herzberg vroeg: hoe het toch mogelijk zij, dat een Staat van 3(5oo vierkante mijlen tweemaal honderd en vier en twintig duizend man troepen konde onderhouden ? In het verlichte Geneve zijn werkzaamheid en maatigheid zo algemeen als kunde. Alles arbeidt daar van den vroegen morgen tot dat de zon ondergaat ; als dan gaat elk wandelen , en deezen tijd noemt men Theure perdue. .48J Hoe veele verlooren uuren vervliegen 'er in het onverlicht Italië , Spanje , Portugal, ja zelf in het minder befchaafde gedeelte van 48.) Zie KLoKENBRijfK.'s Auffaze , a band, bladz,' 158. iSc,. K  i46 over VOLKS- Duitschland! — Dan op dat elk duidelijk inzie, dat verlichting de maatftaf zij der waare macht van eenen Staat, en dat zij eene natie meer doet bloei, jen , dan de natuurlijke vruchtbaarheid en de rijke voortbrengzelen des lands ooit in ftaat zijn. om te kunnen doen; flaa men zijn oog op de hier tegenoverItaande tafel. Niemand zeker zal 'er aan twjffelen, of de hier opgenoemde Staaten bevinden zich ten opzichte van de verlichting bijkans in den zelfden rang , waar in zij hier geplaatst zijn. En nu kan elk, die oogen heeft, zien , dat de trap van verlichting, waarop zij ftaan, tevens de maatftaf is van hunne macht ; dat Italië daarom niet fterker bloeit , al ligt het onder eene zoo vruchtbaare luchtftreek; en het keurvorstendom Brandenburg daarom niet behoeft achter te liggen, al heeft het  De voornaamfte Staaten van I . , , Europa ftaan omtrent, naar den Heeft vier, Aantal van Inwoonors tike Tierkan*» Elk inwooner trap van hunne befchaaving, in kante mijlen. volk. op elke vier- Inkomften. voor Etan StaL^m, den volgenden rang. , kante mijl. L enM" staat ,aarhjks ' °P waardig I. —1 ■ Engeland. 338a 8,000 000 3366 84,000,000 M,7i»«Daald- tol-Daald (volgens (zieCrome Daalders. *>' ^"«alti 10* Daald. Grew , in überdie Grösfe Grom e.) enz, bl. 3o63i9.) Frankrijk, ^'Tb ü ,q 1f.,3o0,^° 2500 '°7,ooo,oooDld. ro.yooDaall 4f Daald. ■> (volgens Jl u- (bchlozers i>t. (Necker 1 ?< sching.Cro- A.) (XVecKei.) of iets meer. me.K ecker. 3. Pruisfen. 36oo 6000,000 1667 22,000,000 Dld. 6.n€)aalJ sa -rwj (volgensHerz- (volgensHerz- (IJÜsching.) °'IIiJ;laIi 3j Daald. 4_ berg.) berg. 784.) De vereenigde Ne- 6.5 2,500,000 (het 4000 .18,000,000 DU. a8,8ooDaatd. l3 Daald derlanden. middengetal " vauPestels ot iets meer. en Grom es opgave, en van de lijst" van den graaf v a 11 Maiüebois. 5 85-) Het Groothertogdom 555 1000,000 27:4 3 000 000 Dld iu * n u « rt» n Toskanen. (Het midden, (volgens Jage- -,000,000 Dld. 8493 Daald. 3 Daald. getal tusl'cben mann.) Büschin g en Cro m e.) 6. Span jen. 8889 Io,5oo,ooo Il3a 3o,ooo,ooo Dld. 53-5 Daald \etsmiadcr (Het midden- (naar de tel- JJ<^ ^aata (jan getal tusfchen ling van den ' 3 Daald, Lopcz en graaf d'AranBüschiRg ) da. 78.) 7- Portugal. 17,1. 2,36o..ooo Il3o 7,000,000 Dld. 35oo Daald Bijkans (Cr ome, ' 3 Daald. volgens Zon o a i.) 8. De Kerkelijke Staat. 900 a,95o,ooo 2477 2,000,000 Dl.1. 2222f Daald Bij**» t Daald. Nu vergelijke men eens bijvoor!», den Kerkdijken Staat met Pruisfen, of Spanje met de Vereenigde Nederlanden, en vraage dan : Van waar dit onderfcheid ? —. en vraage daarbij: Waar worden de enderdaanea liet meest door de belastingen gedrukt? Wcgcnwct -M"- 14*   VERLICHT. ING. .47 maar eenen dorren zandgrond; dat de onderdaanen in den Kerkelijken Staat voor hunnen regent veel minder waardig zijn, dan de inwooners van het groot-hertogdom Toskanen, en evenWel veel meer gedrukt worden en veel armer zijn, dan de laatften; dat despotismus, valfchc grondftellingen ten opzichte van regeering en Godsdienst, met één woord, onverlichting, een paradijs in eene woestijne, en den mach- ticften Staat in den allerzwakften verin andert, en dat vrijheid, menfchenliefde, eene verftandige regeeringsvorm, met één woord , verlichting , eene woestijne in een paradijs herfcheppeiii en de grootfte macht van den monarch in eenige weinige' vierkante mijlen vereenigen kan. Zonder verlichting is het volk geheel en al overgegeeven aan deri K 2  U8 overvOLKS- kwakzalver. Elk, die • eenige gaven bezit , om goed -te zwetzen en veel vertooning te maaken, kan de beurs van het volk ledigen en zijn leven helpen verkorten. Ten fpijt van alle daar tegen gegeeven verbodfchriften en alle waakzaamheid omtrent dit ftuk, word de fomma van menfchen door deeze geneesheeren verminderd ; en meestal rijst hun aanzien bij het volk nog meer, wanneer de overheid hen vervolgt. Zonder verlichting behouden alle zoogenoemde wijze mannen, bezweerders , duivelbanners en fchatgraavers hunne voorige rechten. Zij bederven den landman het verftand, en ledigen hem de beurs, bijna zoo dikwerf, als zij zelf maar willen. 4^) zelfs de prote3. 4» In ons vaderland niet alleen den landman-  VERLICHTING. Ï49 tantfche landman gaat naar een klooster en vraagt den munniken om raad, wanneer hij waant dat hij zelf of iemand van de zijnen zich in des duivels macht bevindt; en men drijft den duivel uit, maar dikwerf zelfs de fatzoenlijkfte burgers. Naauwlijks zou men het gelooven , dat het bijgeloof in ons land nog zoo algemeen was , als het wezenlijk is. Ik zelf heb 'er onder anderen eens een levendig voorbeeld van gezien , terwijl ik een zeer fatzoenlijk man willende bezoeken, hem betrapte in onderhandeling met eene oude zoogenaamde toverhekfe , die hem uit de kaarten zou zeggen , waar een zakje gelds gebleeven was, dat hij verlooren had. Door op mijne hoede te zijn in het Ipreeken en haar zelve door mijne antwoorden te misleiden , terwijl ik haar ook voor mij eens de kaarten deed leggen , en zij mij niet kende, kwam het bedrog wel haast aan den dag , en ftonden de heer en de heks beiden weldra met befchaamde kaaken. Vee t. * 3  l5o OVER VOLKS- tegen de Behoorlijke betaaling : dit fpreekt van zelf. Maar wat nog erger is dan dit alles •, zonder verlichting is de landman altijd pleitziek en valt dus ligt in handen der rabidisten, het welk bijzonder het geval fchijnt te wezen hij den onverzettelijken Duitfcher , die op zijn recht ftaat. In de Staatsberichten van schloezer 50.) vindt men eene aanfpraak aan cle Duitfchers in NoordAmerica, waar aan de uitgeever met recht deezen tijtel gegeeven heeft: Het verval der Dui tfchers in No ordAmerica totde oude barbaarsch- heid. ,, De wetenfchappen," wordt hun daar, onder anderen gezegd , s ,, ftellen den Duitfcher in ftaat, om veel ,, beter koop te kunnen leeven. Laat 5o.)48fte ftuk. No. 54.  VERLICHTING. i5i ,, ik u dit Hechts, door het bijbrengen ,, van eene enkele omftandigheid, zoe„ ken op te helderen. Het is zonder„ ling, dat de advoeaaten het meeste „ geld van de Duitfchers trekken. De „ Duitfchers zijn veel meer in proces,, fen gewikkeld, en wel meer over de „ geringfte kleinigheden, dan de En„ gelfcheft. Eén enkel woord , één „ enkele gelaatstrek brengt den Duit„ fcher terftond in zulk eene woede, „ dat hij zich naauwlijks weet in te „ houden. En wat is het gevolg daar „ van? Hij loopt na den richter; die ,, fteekt zijn geld in den zak en ontbiedt „ den aangeklaagden voor zijne recht„ bank. Nu neemt elke partij eenen ü advocaat aan en men vervolgt elk,, ander van de eene rechtbank tot „ de andere; de advocaat lacht 'er in „ zijn vuist om, en wordt rijk door het K 4  152 OVER VOLKS- zweet en de dwaasheid van zijnen „ Duitfchen cliént. Op het laatst, wan? *> neer de advocaat ziet dat 'er niets ,, meer voor hem van te haaien valt, ,, geeft hij zelf wel eens den raad , om het een paar mannen ter beflisi ,, fmg in handen te ge even. Na dat de goede Duitfcher nu veele onkosr ,, ten gedaan heeft, is hij 'even zoo ,, ver gevorderd, als te vooren , toen hij „ begon; met dat onderfcheid alleen, s> dat zijn volle beurs is ledig gemaakt, en hij . menigmaal huis en hof zelfs, daar bij heeft moeten verpanden." — Deeze aanfpraak mocht men even zoo wel voor de Duitfchers , ten minften in het Noordelijk gedeelte van Duitschland , houden: want hier gaat het juist zoo toe 5t.) 5i.).Voor de Nederlanders zou eene UergeIijke '  VERLICHTING. t53 Over de geringfte beuzelingen, die men maar bedenken kan; over het recht op eene weide, naauwlijks een halven gulden waardig; over de vraag: of men een venfter mag openen, dan of men het geiloten moet houden? over een paar voeten land, waar op naauwlijks een handvol koorn kan groeijen; over de voorfte plaats in de kerk en foortgelijke kleinigheden meer, heeft i' ■— " fpraak volftrekt niet pasfen of behoeven. Bewijs?' Wel, in deeze gezegende tijden, waar in niemand anders klaagt , klaagt evenwel menig advocaat over de Hechtheid van tijd en dat.hij moet uitdroogen als een bokking! ——* Binnen kort worden wij misfchien zoo verlicht; — zoo verlicht, dat zelfs artzen , kwakzalvers, doodgraavers , fcherprechters enz. hunne klachten met die der advoeaaten vereenigen! —— • Faustin ! vergeef mij deeze uitroeping f — * - Vest." K5 .  t54 OVER VOLKS- men procesfen geveerd, die vijftig, zestig guldens en meer kostten, en die de rechter niet konde verhinderen, om dat hij den lieden immers hun recht moest laaten behouden. Zullen verlichte menfchen wel zoo dwaas zijn, en zulk eene kinderachtige eigenzinnigheid hebben? Ook bevestigt het de ondervinding > hoe meer onverlicht de landman is, zo veel te meer pleitziek is hij ook; • en hoe meer zucht hij tot procesfen heelt, zo veel te meer.bevindt hij zich in de macht van winzieke en gewetenlooze advoeaaten. Want juist wanneer de rechtfehapen man hen afwijst , vallen zij in handen van den rabulist, die de vreugde te kennen geeft over het blijkbaar recht, dat aan hunne zijde is, hun dit nog klaarer voor oogen ftelt, over den menigvuldigen arbeid fpreekt, dien hij tot zijne  VERLICHTING. i55 verdeediging moet onderneemen , ja zomtijds zelfs van de boeken , die bij deswegen moet koopen, zich rijklijk pro arrha laat betaalen, het eene vel papier naa het andere volfmeert, appelleert, rechtsmiddelen in het werk ftelt en de akten laat verzenden; en eindelijk, als het geding verlooren wordt, op den onrechtvaardigen rechter fchcldt,die over zulk eene rechtvaardige zaak een nadeelig vonnis konde vellen. Zoo doende, heeft dé rabulist het geld in den zak, en de eenvouwige landman koestert mistrouwen jegens zijne overheid in zijn hart; en dit is enkel daar van het gevolg , om dat hij ten rechten tijde niet verlicht wordt. De verftandigfte regenten Van Europa zijn ook reeds lange van de voordeelen der verlichting overtuigd, en hebben overëenkomftig met deeze over-  i56 over VOLKS- tuiging gehandeld. Jozeph en ca- tiiarin a, ïbedeeik dl frederik .wilhelm, de markgraaf yan baden, de hertog van brons wijk en de vorst .van dessaü met één woord: 'de edelfte en verftandigfte vorsten hebben 'er reeds groote fommen gelds aan ten koste gelegd, mannen 'er toe beroepen , collegiè'n 'er toe benoemd, boeken 'er toe laaten fchrijven, en kweekfchoolen voor fchoolmeesters opgericht. En wanneer zij menigmaal hun verheven doel niet troffen; wanneer men de verkeerde middelen daar toe gebruikte: dan was dit meer de fchuld van hunne raadslieden, dan van hen zeiven. Zelfs fredrik de groote, die anders alles doorzette, wat hij begon, heeft veel meer verlichting en beter onderwijs voor den landman gewenscht, dan hij in ftaat was om te  VERLICHTING. t5f bevorderen. In veele ftukken gelukte liet hem zeer wel. Hij liet, door edikten of landsbevelen, de landlieden onderrichten , hoe zij voederkruiden, komijn en rijst aanbouwen, hoe zij moerbeziën-hoornen planten en zijdewormen behandelen moesten; 5a.) en men weet, dat bij hen veele voederkruiden aangebouwd, en veele zijde gewonnen worden. Maar veele zaaken bleeven, ik weete niet waarom, een bloote wensch.-, Iti het jaar 1763, kort op zijn te rugkomst te Berlijn, liet hij het geestlijk' departement in Silenen, en de groot, vicarius van den bisfehop te Breslau 52.) Zie mirabeau de la Monarchie Prusfienne , i fte deel, bladz. 228 en 229. die, ten bewijze bier van , uit de verzameling van «dikten van i756 , No. 89 en go. en van 1767 Na.; 20 en 21 aanhaalt.  i58 over VOLK S- weeten , dat men geene lieden tot onder -oi'ficieren konde krijgen, die fchrijven en rekenen konden ; liet werd hun derhalven ernftig aanbevolen, om voor den goeden ftaat der fcholen , en voor de verbetering van dezelve zorge te draagen. In het zelfde jaar deelde hij aan den preiident van het opper-confistorie bericht mede, dat hij in Saxen agt fchoolmeesters had aangenomen, waar van 'er vier in het graaffchap Mark en vier in Pommeren moesten aangefteld worden. Hij beval, om hun goede plaatzen te geeven en hun tegen den nijd te befchermen; zij zouden anderen tot een voorbeeld dienen, en de overige fchoolmeesters onderwijzen : 53.) _____ • 53.) Zie mibaiseau, gié deel, bladz. 127- i3> waar , uit de-verzameling van edikten van 1/63 No. 5 wordt aangehaald.  VERLICHTING. 159 het eerfte denkbeeld van eene kweekfchool voor fchoolmeesters, zoo goed als hetzelve in het brein van eenen koning, die volop werk had met dingen van eene geheel andere natuur, en bijzonder vóór zes en twintig jaaren , konde opkomen. Ik weet niet, waarom mui hem geene doelmaatige kweekfchoolen voorfloeg, terwijl hij Zelfs geheel en al op den rechten weg daar toe was; maar ik geloove daarom zeer wel, dat 'er gegronde redenen voor zijn konden, al zijn mij dezelve ook onbewust. 54 ) Hier van is echter dat £4.) „ Het ontbrak," zegt hierop de, b eö ord e e laar van dit gefchrift, in het B r a u n s c h w e i c h's Jo urn al , ,, dit kan ik den fchrijver verzeeke„ ren , niet aan de noodige voorflagen , maar wel „ aan fondfen , om dezelven werkftellig te maaken, en tot eene geëvenredigde bszolding voor  16b over VOLKS- edikt een doorfiaand betoog, dat ook FHKDiEiK. na een beter onderwijs van de fchoolmeesters op het land." — En, voege ik hier bij , zorgde de groote iridirik zoo krachtdaadig voor het onderwijs van den gemeenen man , en daarom voor goede fchoolmeesters zeiven , en ontbrak het enkel aan goede fondfen, om zijnen edelen wensch geheel te Bevredigen : wij moogen hetzelfde van onze landsvaderiw verwachten, wanneer hun door de werkzaamheid der edele maatfchappij Tot N ut van t Alg e me e n , door derzelver poogingen ter oprichting eener kw eek fc hooi vo or fchoolmeesters, door hunne bijdragen daar toe in geld , zoowel als die van andere volksvrienden , de mogelijkheid daar van getoond, en de fondfen zelve worden aangewezen , zoo dat zij Hechts nodig hebben , om zulk eene nuttige inrichting te befchermen , en de fchoolmeesters , die daar in zullen gevormd worden , en die , na., tuurlijker wijze veel beter tot hun beroep in ftaat zullen zijn dan onze gewoone , op eene gepaste' •wijze te bevorderen en te handhaven. Vi n t-  VERLICHTING. 1G1 den landman haakte, hetzelve als eene zaak van gewicht befchouwde ; en dat het zijn fchuld niet was , dat het niet reeds vóór twintig jaaren in zijne Staa- ten verbeterd werdt. Vorsten ! die naar z ij n voorbeeld aJtfd uniform. draagt, naar z ij n voorbeeld dagelijks de parade bezoekt, en let op eiken knoop, dien de foldaat verlooren heeft, en op eiken vooruitftaanden foldaat enneus, zonder dat gij 'er die redenen voor hebt, die hij hadt: verfchaft uwen landman naar zijn voorbeeld ook betere fchoolmeesters, en eene betere opvoeding. Daar toe hebt gij even zoo goede redenen , als hij 'er toe had ! XIII. Waarlijk men kan het naauwlijks he? grijpen, onder welk een y.oorwendzel  lés over VOL KS toc h men zich tegen de verlichting in eenen Staat kan aankanten ; welke tegenwerpingen 'er moogen gevonden worden , die men eenigzins durft laaten hooren, bij die onloochenbaare voor-' deelen van dezelve, zoo zichtbaar als de zon op den heidéren middag. Men zegt 'er veel tegen ; maar het is waarlijk naauwlijks der moeite waardig, om 'er iets op te antwoorden, om dat hij, die het zegt, 'er meestal zelf niets van gelooft. Hoe durft rnen bij voorbeeld zoo onbefchaamd zijn , om voor te geeven, als cf het volk, zoo draa het verlicht is, verwijfd zou worden en niet zou willen arbeiden ? Wel zoo! dan heeft de heilzaame domheid misfchien in Bei. jeren meerdere werkzaamheid te wege gebracht; dan is in S a x e n en te G e n e v e Yeelligt alles vervuld met le-  VERLICHTING. iG3 diggangers, wegens de verderJflijke verlichting , die men daar aantast! In Spanje moet de werkzaamheid dan wel ten hoogften top gereezen zijn, om dat de domheid en het bijgeloof aldaar te huis zijn ; en Engeland is gewislijk in de droevigfte werkloosheid verzonken , dewijl deszelfs arme verdwaalde inwooners al te verlicht zijn! Een fchepzel uit de maan mag men zoo iets kunnen wijsmaaken; maar waarlijk geenen bewooner van deeze aarde, die nog hooren en zien kan ! . Welk eene verwarring van denkbeelden geeft het niet te kennen, wanneer men zegt: door de verlichting wrordt het volk met meerdere gemakken van dit leven ber kend , het krijgt nieuwe behoeften ; en de weelde nee.rit bij hetzelve de overhand ! — Laat ik eens voor een oogenblik vergeeten, wie dit gewoonlijk zegt, L 2  164 over VOLKS- in welk. een tijdperk en waarom men zulks te kennen geeft, en of liij, die zoo fpreekt, ook met de daad toont, dat hij van het nadeelige der weelde overtuigd is. Ik zou hier anders bitter kunnen worden, en dat wil ik niet. Maar ik bidde, bij het gezond menfchen - verftand ! wat heeft de verlichting toch met het gemak van dit leven, met de lighaamlijke behoefte, met de weelde te doen? Zal de landman wel beter willen eeten en drinken, en zich met meer fmaak of kostbaarer willen kleeden, enkel daarom, vermits hij God en zijne plichten , zijne betrekking tot de overheid, en de verfchijnzelen in de natuur, die hij rondsom zich ziet, beter kent? om dat hij zi nen akker beter weet te bouwen, en zijn vee beter te behandelen ? Een gevolg van de befchaving, van eene al  VERLICHT I N G. i65 te verre gaande vertedering kan do trek tQt weelde misfchicii wel wezen; maar ee-n gevolg van de verliclitiug is zij nooit. O." is men veelligt bevreesd voor den welftand van den landman, die door de verlichting vergroot wordt, en waar door hij in de mogelijkheid wordt gefteld, om eens eenen goeden dag te hebben ? Of vreest men misfchien voor zijn gevormd verftand, waar door hij clan ook over de gemakken van dit leven naadenken,,, en zich misXchien het een of ander daar van verfchaffen koude? Nu, ik zou den* ken, men mocht dit toch wel eene klasfe van menfchen gunnen, die veel zwareren arbeid verrichten moet, clan wij allen, en die veel minder genoegens heeft, dan wij allen genieten. Ik wilde ten minften niet gaarne die «een wezen , die hun verftand in duisL 3  i66 over VOLKS- ternis hieldt, en zulks met opzet daarom deed , opdat zij zich geeme gemakken van dit leven zouden kunnen verfchaflen. Dat deezen hun tot geene behoefte worden, daar voor hebben in veele landen de behoeften van den Staat, van de regenten en van de ftaatsministers reeds genoegzaam zorge gedraagen. Wat men eindelijk zegt omtrent de eenvouwigheid van zeden, die door de verlichting zou verlooren gaan, dit is misverftand en gebrek aan verlichting zelve in eenen zeer hoogen giaad. Waare. eenvouwigheid van zeden , matigheid , arbeidzaamheid , vertrouwdheid , _ het ftil genot van de natuur en huislijkheid kan bij de verlichting zeer wel plaats vinden. Ja nog meer: de mensch moet reeds eenigermaate zijnen ftaat van ruwe on-  VERLICHTING. 167 befchaafdheid verlaaten, en dus eenen zekeren trap van verlichting beklommen hebben, eer hij zoo menschlijk worden kan. Maar dat de mensch zijne kinderachtige denkbeelden fteeds zoude behouden, dat hij, even als een kind, over, den hemel, de aarde, de verfchijnzelen in de natuur rondsom zich en zijn eigen lighaam zou denken, daar toe is hij niet beftemd, Jioe veel aanloklijks deeze foort van denkbeelden ook voor een kind mooge hebben. Men kan zeer veel eenvouwigheid van zeden bezitten, zonder dat men juist behoeft te gelooven, dat de zon in de zee nederduikt, of dat 'er, bij een onweder, een wagen in de wolken rolt. Een weinig gezond menfchenverftand berooft ons van deeze eenvouwigheid van zeden niet! L 4  t68 over VÓLKS- XIV. Doch alle deeze tegenwerpingen worden Hechts van ter z;jde gemaakt: men maakt 'er geene zaak van groot gewicht uit. Ook zijn dezelve niet berekend voor regenten en ministers i maar veel eer voor eene zekere foort van wijsgeereu en dweepers, die, zelf midden in het genot van alle de gemakken deèzes levens, onophoudelijk teemen over het verminderen der behoeften en de eenvouwigheid van zeden. De voornaamfte tegenwerping, die men tegen de verlichting te berde brengt, zal op de vorften werken, en kan dit ook, om dat dezelve hen aan hunne zwakke zijde aantast, en hun een ingebeeld gevaar voor oogen ftelt , hetwelk zekerlijk , op zich zelve be'fehonwdj eene vreeslijke vertoo-  Verlichting. j6q hing maakt. -t ,, Door de verlicht* ting — zegt men -h wordt de geest Van wedcrfpannigheid en oproer bij het volk wakker gemaakt. Als bj den mensch de denkbeelden zich meer ontwikkelen, dan gevoelt hij, dat hij een mensch is, de rechten van een mensch bezit, en tot de vrijheid van een mensch beftemd is. Over alles, wat hem bevolen wordt, vorscht hij naa, of hij ook waarlijk verplicht is , om 'er aan te gehoorzaamen.. Hij weet geen maat te houden, gaat de paaien te buiten , en is een zo veel te hechter onderdaan in even die maate, waarin bij een meer verlicht mensch wordt. De voorzienigheid geeft duidelijke wenken genoeg, dat het eigenlijke volk werktuiglijk yoortarbeiden en zonder naadenken leeven moet, en dat het zoo wel als zijne regenten daar bij L 5  170 over VOLKS- het meeste voordeel hebbe. De geest van oproerigheid, die zich heden ten dage alom vertoont, en die in onze eeuw meer dan in ééne der voorige uitblinkt, is alleen een gevolg der heillooze poogingen, om zelfs in den laagften ftand licht te verfpreiden. Geen regent kan meer regeeren; geen amptenaar is meer in aanzien ; de boer is niet meer te bedwingen, als dat zóó voortgaat," — Nooit kon deeze tegenwerping meer fchijn hebben, dan tegenwoordig, daar de geest van oproer zeekerlijk aanfteekt als de verkoudheid; daar die zich zelfs onder den foldaatenftand verfpreidt, die van der jeugd af tot gehoorzaamheid gewend is; daar het volk, of veel eer de geest van hen , die hetzelye lekïen, de oude Staats - inrichting omver werpen , en eene nieuwe, naar zijn eigen  VERLICHTI N G. 171 zin, wil invoeren. Dezelve moet invloed hebben op cle regenten, en wel zoo veel te meer, hoe zwakker zij zijn, hoe minder zij dezelve, geheel doorzien kunnen, en hoe meer despotiek z:j gaarne zouden regeeren villen. Het (is dus der moeite vel waardig, om eens te zien , op welke gronden zij berust. Leert de gefchiedenis het ons misleiden, dat verlichting tot ongehoorzaamheid en wederfpannigheid aanzet ? Men doorloope de gefchiedenis van de bekendfte Staatsomwentelingen; van de beroerten in deze eeuw, die menig een reeds met den naam van de eeuw der oproeren beftempeld heeft, en befchouwe de bronnen, die een ieder zien kan. Geneve zondere ik hier uit, waar in de daad zoo wel een volkomen gebrek aan eene Godsdienftige  over VOLKS- gemoedsgefteldheid, als de gewoonte, om zich met ftaatkundige hairkloverijen bezig te houden, gevolglijk eene eenzijdige, valfche verlichting, mede oorzaak was van het oproer. Maar wat heeft de verlichting toch met alle de overigen te doen ? Waren het de befchaafdfte , of de onbefchaafdlte menfchen, die oproer verwekten? Was het de verlichting, die de Nederlanden aan de Spanjaarden ontrukte, en de Zwitzers tot hun zoo menschlijk , «oo heilig bondgenootfchap aanzette? Verloor Engeland America , om dat het aldaar misfchien te veel had verlicht? V/ aren het de verlichten in het Ruslifche rijk, die zich onder pu o ats chef tot eene bende van ftruikroovers, moordenaars en brandA'chters verëenigd hadden? Of waren het de verlichten onder de Fran-  VERLICHTING. i73 fche nrftie , die zich aankantten tegen de bloed en merg uitzuigende aristocraaten, de Bastille beftormden, en door wier wraakzwaard de launats, de berthiers en foulons vielen? Was het de verlichting, diedenverlichter .t o s e p h zijne Nederlanden dreigde te ontrooven ? Neen; de rechten clcr Nederlanders werden, gelijk elk weet, door karel den vijfden, en hunne gewetensvrijheid door het fchrikmonster granvelle op de onuitftaanlijkfte wij/,e gekrenkt; zij werden door inquifitie en kettergerichten gedrukt, en hun adel, door de fpotternij van barlaimokt, ten uiterften verbitterd. 55.) De protestanten werden 55.) Hij zcule, gelijk bekend is, tot de bertoginopperlandvoogdesle , dat zij zicb door zulke b«-  i74 °ver VOLKS-, in hunne Godsdienftige vergaderingen onophoudelijk geftoord en getergd , en door de wreedheden van alba, door zijne hoogheid, die alles tegen hem verbitterde en met alle menschlijk gevoel ftreed , tot vertwijffeling gebracht. 56.) Had men dox carlos en £ om o»d gevolgd , de Nederlanden zouden misfchien nog in handen van den Spanjaard zijn. . En Zwit- zerland ? aukecht èischte van de vrije Zwitzers , dat zij zich voor eeuwig aan de befcherming van zijn huis zouden onderwerpen , terwijl hij hen dreigt met zijn vreeslijk krijgsheir. Hij gaf hun voogden, die bij delaars (gueux) niet moest laaten tang maaken. Van daar de naam van Geuzen. 66.) A. W. gefch. van outhut en chay ji band, bladz. 6o_ 74.  VERLICHTING. 17S hen in haast moesten komen, om dat zij recht als voogden handelden, om dat een van hen, gesslek, eenen Twinghof bouwde. Deeze bloedëgels wierpen het volk, wegens den gering, ften misdag in duistere toorens; beichimpten het oude en lange geëerbiedigd gedacht des land - adcls , en begonnen de vrouwen en dochters uit dit edel' gedacht te lebenden. Gessleb, eischte eerbiedbetooning ■ voor den hertogs-hoed van een volk, het welk niet eens gewoon was , het hoofd of hart van eenen despoot te eerbiedigen. Gelijk het volk te Parijs het allermeest tegen den ontmenschten foulon verbitterd werdt, om dat hij gezegd had, dat het volk nog leeren moest hooi te eeten ; zoo verbitterde het de Zwitzers ook het meest, dat zij van de knechten dier  176 overYOLKS^ voogden hooren moesten : de boereu mochten den ploeg zelf trekken. 57.) En nu eerst, daar de ongerechtigheid al hun menschlijk gevoel en al hunne kracht had opgewekt en getergd , verëenigden zich de woudfteden tot dat verheren en eenvouwig bondgenoodfchap , het welk de grondllag van de vrijheid der Zwitzers, en, volgens mullbr, 58.) de grondllag van de Staatsgefteldheid des geheelen mensch? doms uitmaakt. Elk mensch, die zich niet tot een Haaf gebooren gevoelt, zegt met dien vrijen man : ,, Het is lastertaal, een misdaad van gekwet,, fte menschheid , wanneer men zulk „ een bondgenootfchap oproerig wil 57-)Allg. Welt-gesch. 17 band , 1 abtb. blad?.. 600-607. 58.) Zie A. W. Gxi7 b. 2. abth. bladz. 58.  VERLICHTING. 177 „ noemen. Welke rechten zal men der menschlijke maatfchappij einde,, lijk nog overlaaten, indien zij deezen ,, niet bezitten kan, zonder oproerig te wezen?" 59.) Vertwijffeling, waar 59.) ,,Zij verbonden zich naamlijk , om één éénig volk , en als het leger van een heir , voordevrijheid uitgerast , te worden. Zij herhaalden, dat hij , die eenen heer toebehoorde , jegens denzelven den behoorlijken plicht zoude waarnec. men , en hem alleenlijk niet dienen zoude tot eenige onbillijke handeling tegen de woudfteden; want , wie zijn land overgaf, diens lijf en goed zou , als van eenen meinëedigen verraader , aan de bondgenooten vervallen wezen. Geen woudftad zou eenen Heer moogen aannecmen, zonder de overige te raadplecgen : in het algemeen zou nooit, zonder den gemeenfchaplijken raad van alle de bondgenooten , een verplichtend verbond met buitenlanders , zelfs geene onderhandeling , ondernomen of gefloten worden ; ja eene algemeene inwilliging zou zelfs nodig zijn, wanneer M  178 overVOLKS- in men door onmenfchelijke onderdrukking geftort wordt, getergd natuurlijk gevoel., dat men mensch, dat men vrij is : gevoel, het welk alles waagt, 0111 dat de mensch niets meer te verliezen heeft, en niet ellendiger worden kan : priester- en oppofitiekabaalen, aristocraaten- damiagogen- zoogenaamde pa- ook Hechts aan verdreeven moordenaars den toegang in het vaderland wederom zoude geopend worden." (Wegens de dikwerf bedenkelijke vreden of kleine oorlogen , die uit bloedwraak ontftonden. Een al te groote verlichting vondt hier toch wel nog geen plaats?) ,, Voor het overige zouden zij en alle hunne nakoomelingen den eeuwigduurenden eed houden , om geduurig , op eigen kosten, binnen en buiten lands, tegen elk, die iemand hunner geweld aandeed of aandoen wilde , met lijf en goed , elkander raad en hulpe te verfchaffen." muller op de zoo even aangehaalde plaats.  VERLICHTING. 179 triottenkabaalen , die de mensch zoo Yeel te blinder volgt, hoe minder hij verlicht is ; gebreken in de regeering , geweld of zwakheid van dezelve ten onrechten tijde; wijsheid van den regent, wat het oogmerk, en despotisme , wat de middelen betreft; of eene vaderlijke handelwijze van den regent omtrent de middelen , en despotisme in het oogmerk; fystematifche ijverzucht van de eene macht tegen de andere : d it, en geenszins de verlichting, was de oorzaak der beroerten, welke de ge. Lhiedenis ons verhaalt. XV. Dan veelligt leeraart de ondervinding ons, dat de verlichting oproerige onderdaanen maakt? Misfchien ziet men, in onze , gelijk men zich uitdrukt, M 2  180 over VOLKS- zoo verlichte eeuw, de gevolgen van het licht, dat, zo als men zegt, tot in de laagfte klasfen verfpreid is ? ■ - Het fcbijnt in de daad zoo. De geest van vrijheid heerscht thans overal. Het volk, wanneer het te dikwerf misleid en bedrogen wordt, wil niet meer blindelings opvolgen hetgeen zijn regent gebiedt; wil zich niet meer , onder den fchijn van landsvaderlijke voorzorge , bij den neus laaten leiden, zich als melkvee behandelen, en als nachtvee verkoopen laaten. De ouderdaanen en derzelver vertegenwoordigers, wanneer zij eens tot het uiterfte zijn gebracht, gevoelen en zeggen het eindelijk eens , dat zij ook menfchen zijn. Menigwerf gaan zij ook de paaien te buiten. Het volksgevoel is in den beginne waar en rechtmaatig, maar wordt in het vervolg altijd onrechtvaardig en uitfpattend, en  VERLICHTING. i8r eindelijk dikwerf raazernij en on- menschtheid. Beroerten zijn koort- zen in het lighaam van Staat, die den zieken dikwijls tot geneezing dienen, maar hem altijd verzwakken en zomtijds geheel van het leven berooven. De wederfpannigheid in America —■ in Holland in de Nederlanden —. in Frankrijk en zelfs hier en daarin het Duitfche rijk waar komt dezelve anders van daan, dan van die gevaarlijke verlichting, die in Europa hoe langer zo meer veld wint? 60) En 60.) Dat , in veele van de opgenoemde gevallen , de ver 1 i chting eeuig deelheeft, kan, mjns bedunkens , niet wel ontkend worden , en zulks ontkent ook onze fchrijver niet, gelijk uit het vervolg van zijne redeueering blijkt. Maar i n zo verreis dezelve ook alleen gevaarlijk voor onderdrukkers der menschheid, of van het volk; M 3  1Ö2 OVER VOLKS- ik voege 'er bij : — bijna onophoudelijke beroerten in Perhen , ■ iu Egypten in het Ottomansche rijk! o Die verlichte Beys ! die verlichte Bas- nooit voor vorsten, die eene betaamlijke vrij. heid , de rechten van mensch en burger , befcher. men , en waarlijk Jandsvaderen zij*. Gelijk godsdienftige verlichting den mensch van de boeijen der domheid, des bijgelocfs.der vooröordeelen, des ongeloofs en der ondeugd ontflaat, zoo onthelt de verlichting omtrent zijne rechten en plichten hem van den last, dien onderdrukkers hem willen opleggen. Wat 'er dan bijkomt van beroerten , gewelddaadigheden , ja zelfs van ontmenschtheid, moet men aan zijn zinlijk gevoel, aan zijne drift, aan zijne woede toefchrijven , en niet aan de verlichting; want vondt de laatfte in a 11 e o pzichten bij hein plaats, zij zou hem leeren zijne hartstochten, driften en woede te beteugelen,en dezelven zodanig door zijn opgeklaard verftand te beheerfchen , dit zij met te zeer uitfpatten konden, Vi.n x.  VERLICHTING. i83 fa van Skutari! —— Daar moet clan de verlichting wel veel langer reeds geheerscht hebben en veel algemeener zijn , om dat 1er geen einde is aan al de beroerten ! .. . Niet waar ? Men ziet, dat 'er toch nog andere oorzaat ken zijn kunnen , waar door het volk tot wederfpannigheid gebracht wordt, dan de verlichting!" Men ziet, het is geen juist gevolg , dat, vermits eene toeneemende verlichting en de geest van oproer zich in het zelfde tijdperk openbaaren, ook de eene de oorzaak van den anderen zijn moet. Laat het zijn, dat de publiciteit 6l.) 'er iets toe heeft 61 ) Ik heb het niet gewaagd, cm dit onduilsch woord door een Nederduitsch te verna'en, dewijl ik geen eer:ig woord gevonden heb , dat den gebeclen zin daar van uitdrukt Het geeft naamlijk te kennen eene meer algeinecne M 4  *84 over VOLKSbijgebracht, om den nevel van heilig, beid te verdrijven, dien men anders de hoofden der grooten zag omringen; om den geheimzinnigen flujjer op te ligten, waar onder men anders fteeds verheven wijsheid vermoedde , enthans menigmaal ook zwakheid en iets menschlijks ziet. Laat dit zoo zijn, en dit is ook wel ongetwijffeld Maar de waare oorzaaken van die wederfpannigheid loopen al te zeer in het oog; dan dat men die in de, waarm im nog niet zeer ver gevorderde, k;**e m * - voeren flechts hef CeniSe WeWSen WaS, verk ~" g~ -,heid van drllfcpers «en meer «rehrinlr geb«i,k maaken van dezelve, e„ mee'" ai°— ^ tot leezen en ^ happen, zelf. biJ dengemcenen man. ^ ir. T.  VERLICHTING. 185 verlichting zoeken zou. Wanneer werd de hiërarchie zoo rasch en zo manmoedig aangetast: de hiërarchie of geestlij i ke opperheerfchappij, welker verdedigers in alle eeuwen den geest van oproer het bietst wisten te ontvlammen? Wanneer gaf men over het algemeen zoo veel acht op de rechten van enkele landen, fteden, klasfen en perzoonen? Wanneer offerde men zoo dikwerf, en zomtijds zoo geheel buiten noodzaaklijkheid, het welzijn van enkele perzoonen op aan een plan voor het geheel? Wanneer werd 'er zoo veel aan inrichtingen, leerfchoolen en wetgeeving verbeterd en verergerd? Wanneer zoog het despotisme van monarchen en aristocraaten het volk meer al het merg uit de beenderen, gelijk bij voorbeeld in Frankrijk , alwaar het gezicht der nitfpattende weelde van de grooM 5  l8fl over VOLKSten, den armen moest woedend maaken, die geen brood hebben, maar hooi vreeten zou? en die zulks hoorde uit den mond van eenen man , wien het beste brood naauwlijks goed genoeg voor zijne honden was ? '£r waren tijden, wanneer men in enkele gevallen meer onmenschlijk te werk ging: maar wanneer en waar bracht men de ontmenschtheid zoo in een fystema, wanneer en waar volgde men hetzelve zoo hardnekkig en zoog men het arme volk Z°° metIïodiek alle zijne levenslopen **' ds ia ^ankrijk? Natuurlijk is het, dat, in zulk een geval, zelfs de onverüchtfte in woede en vertwijffeling geraakt, en zich 'er tegen verzet; natuurdat hij in zijne woede te vérgaat. Het despotisme van het volk wreekt zich aan het despotisme der pachters, der ministers en der aristocraaten.  VERLICHTING. 187 Geen recht is dan het volk heilig, om dat ook zijne rechten niemand heilig waren. Zoo doodt de Voorzienigheid heeren door bijen; en wie zal wel op de bijë vloeken, om dat zij in haare zelfverdeediging "te vér ging? Nog meer : het volk ziet nieuwigheden, en begrijpt niets van derzelver oogmerk. Het wordt gedwongen, om de levenswijze te verlaaten, waar aan het gewend was ; het wordt een recht ontnomen , dat het van zijne voorouderen heeft overgeërfd. Het zal iets verrichten , dat hem zwaar valt, m'sfchien tot zijn eigen voordeel: maar het gevoelt het bezwaarlijke daar van alleen, zonder eenigzins op het voordeel te letten, dat 'er uit voortvloeit. Men verftoort iets, dat hem heilig was ; men verbiedt een gebruik, dat hem lief was. Men wil het verftandig hebben, en het begrijpt  i8Ö over VOLKS- niet, waar toe hem de wijsheid zal dienen: Dit alles verwekt bij hem natuurlijker wijze mistrouwen en wederfpannigherd tegen zijne regenten ; en deeze wederfpannigheid gaat bij het zelve zoo veel te meer met eigenzinnigheid en halsftarrigheid gepaard, hoe meer mistrouwen hetzelve bezit, en hoe minder het volk de zoo menigwerf weldaadige oogmerken van zijnen regent kan inzien, gevolglijk hoe minder waare verlichting bij hetzelve heerscht. Voegt men hier nu nog bij , dat de geest van oproer aanfteekt als de pest, en ten allen tijde eene befmettelijke ziekte geweest is, ja natuurlijker wijze aanfteekend zijn moet, om dat geen mensch gaarne gehoorzaamt, gaarne lasten opbrengt, en het voorbeeld, dat hij voor zich ziet, de hoope in hem opwakkert, dat hij thans vrijer worden kan: voegt men  VERLICHTING. 189 dit alles te zamen, dan zijn 'er immers reden genoeg voorhanden, waarom de geest van oproerigheid zo veel veld wint, zonder dat de onfchuldige verlichting, die buiten dien nog overal zoo onmachtig is, de fchuld daar van behoeft te draagen. XVI. Of zou het misfchien in de natuur der zaake gelegen wezen, dat verlichte menfchen ongehoorzaame onderdaanen zijn ? Werkt misfchien de vorming van ons verftand, de ontwikkeling van onze denkbeelden , duidelijker en bepaalder begrippen van de voorwerpen, die ons omringen; werkt veeliigt de kennis van onze betrekking tot God en van onze plichten, uit derzelver natuur zodanig, dat de  igo OVER VOLKS- mensch zich nu gedrongen gevoelt, om alle banden te verfcheuren , alle betrekhingen te verbreeken, en in deeze wereld alleenlijk op zich zeiven en zijn eigen voordeel te zien? Onbegrijplijk üou dit zeekerlijk wezen; veele zoogenaamde Staatkundigen echter redeneeren zodanig , als of dit werklijk plaats vondt. ,, In den Staat," zeggen zij, ,, moet ,, de boer niet denken en naavors,, fchen , maar gehoorzamen, wanneer ,, alles den behoorlijken gang zal gaan. „ Zoo draa hij 'er over naavorscht, ,, of het geen men hem beveelt, recht ,, dan onrecht zij; zoo draa houdt ook „ alle onderwerplijkheid op. Wie zou ,, een ambtenaar of regent zijn willen , ,, wanneer de boer zich aanmatigde , ,, om zoo wel te denken , als de amb,, tenaar ? Gehoorzaamheid i— of aan de „ kaak S — Dat is de beste zedekunde  VERLICHTING. 191 ,, voor den boer, en de eenige, die „ bij, met betrekking tot zijne overheid, nodig heeft." Zeer waar, ten minften zeer te zamenhangend, op zich zeiven befchouwd. Mo n t e s qtj ie tj, die groote kenner van Wetgeeving en Staatskloekheid, fpreekt juist zoo, en ik zal 'er menigen eenen dienst mede doen, waanneer ik zijne woorden hier aanhaa- le. jjLJe ftiptfte gehoorzaamheid ," zegt hij, ,, voorönderftelt onkunde bij ,, hem, die gehoorzaamt; ja zelfs bij ,, hem, die beveelt. Hij behoeft niet naa ., te denken," te twijffelen of te over,, leggen ; hij behoeft maar te willen. ,, In zulke Staaten heeft de opvoeding „ alleenlijk ten oogmerk, om het hart ,, vreeze in te boezemen, en het ver,, ftand met eenige weinige eenvouwi,, ge grondftellingen van den Godsdienst ,, bekend te maaken. Weetenfchap-  102 OVER VOLKS- j, pen zijn daar gevaarlijk en de naij- „ ver verderfüjk. 'Er vindt ,, dus geene eigenlijke opvoeding plaats. ,, Men moet alles neemen, om iets te ,, geeven; men moet Hechte menfchen „ maaken, om goede flaaven te heb- „ ben." Niet waar, vijanden van de verlichting! dat is als uit uwe ziel gefprooken? Niet waar, gij teekent deeze plaats voor u op , en vindt nu toch ten minften iets in dit boek, wat voor n is? Ik zal dezelve voor u in de taal van dien grooten man 'er laaten bijdrukken , op dat gij die in haare geheele kracht leezen kunt. 62.) Maar 62) Zie zijnen Esprit des Loix, in het vierde boek, het derde hoofdftuk, daar woordelijk ftaat als volgt: L'extréme obeissance suppose de l'ignorance dans celui, qui obeit,- elle en suppose méme dans celui, qui commande; il re'a point a  VERLICHTING. 193 nu ziet gij ook tevens , dat hij van gee. nen anderen dan van eenen — Despotieken,Turkfchen Staat— fpreekt; dat hij de grondftellingen opgeeft , waar naar zulk een Staat moet geregeerd worden. En hoort nu ook van hem, hoe zulk eene Staatsgefteldheid gefchapen is,*ïhoe zij werkt en werken moet, wanneer . zij met zich zelve zal overeenkomen. ,, Gelijk een vrij ge,, meenebest deugd , en eene mo,, narchie eerzucht nodig heeft; zoo déliberer , a don ter, ni a raisonner ; il nh qua vouloir. Dans les e t a ts de sp o t iques l'educalion se reduit a, metlre la crainte dans le coeur, et a donnêr a l esprit la connoissaitce de quelques principes de religidii fort simples. T^e 'savoir y sera dangereux , V etnulalion funeste, L'b\liication y est donc en quetque fac.on mille. 11 faut oler tont , afin de donr.er quelqne cho* se; et commencer parfaire un mauvais sujet, pour faire un Ion csclafe. N  i£4 over VOLKS- „ nodig is de vrees in eenen despotie„ ken Staat. Deugd heeft men aldaar niet nodig en eerzucht zou 'er ge„ vaarlijk wezen. Lieden, die zich „ zeiven recht weeten te waardeeren , „ zouden in ftaat zijn , om beroerten te verwekken. De vrees moet al „ den moed ter neder Haan , en ieder ,, vonkje van eerzucht uitblusfchen. „ Zonder üddering kan men van zulk ,, eene affchnwlijké regeeringswijze niet „ fpreeken. De fophi van Perfien, „ dien mi ei veis onlangs van den „ troon wierp , zag de regeering„ form vallen, vóór -de overwinning, „ enkel om dat*hij geen bloed ge. „ noeg vergoten had." 63.) — Hier 63.) In het derde boek , het negende hoofdftuk. Comme il faiit de la -verin dans une repu-  VERLICHTING. i95 vindt men geenen middenweg —* Dan , laate ik deeze plaats , welke naauwlijks te vertaaien is, liever in de volle kracht van het oorfpronglijke hier inlasfchen ; ,, II lï'y a point %,, de temperament, de modification, d'accommo dement, de ter mes, iïe* blique, et dans une monarchie de Vhonneur; il Jaut de la crainte dans un gouvernement despotique ; pour la vertu , clle ny est point necesjaire, et Vhonneur y Jeroit dangereux. Des gens capables de s'es timer heaucoup eux mémes , scroicnt en ctat, d'y faire des revolutions. II Juut donc , que la, crainte y ahatte lous les courages , et y elelgne jusqu'a'u nioindre sentiment d'ambition. ' On ne pent parler Jans Jrémir de ces gouvernemens monstrueux. Le Jophi de Perfe , detroné de nos jours par Miriveis; ■vit le gouvernement perir avant la conquéte , par ce qu'il n'avoit 'pas versé asjés dt> fang. N a  io6 over VOLK S- „ quivaleiis, de pourparlers, de rew montrances, rien d" egale, ou de ,, meilleur d propojer: V ho mme ,, est une crcature, qui obeit „ d une crcature, qui veut." Het gaat dus vast: wilt gij despooten zijn , gij , vorsten ! dan moet gij alle verlichting tegengaan ; alles, wat de menfchen maar kan te binnen brengen dat zij menfchen zijn. Zij moeten niets weeten, dan : 'er is een God , wien men met vreeze en fidderen moet eerbiedigen, of zijn donder ftaat gereed om ons te verpletten, en eeuwige helfche kwellingen wachten op ons. 'Er is een vorst, wien men blindelings moet gehoorzaamen, of het tuchthuis ^ de kaak en de galg ftaan ons te wachten. *Hoe meer zij dan naar domme lastdieren gelijken ; hoe meer elke kiem van menschlijkheid bij hen verflikt is; zoo  VERLICHTING. 197 veel tebeter onderdaaiien zijn zij voor u. Zeekerlijk behoorde dit als daa in uw fystema , het welk ook de wreedfte tyran moet hebben en opvolgen. Maar dit wilt gij immers niet! een tyran of despoot wil niemand uwer wezen. Gij bee^t te rug voor kaaken , tuchthuizen en galgen, die u dan moesten omringen , voor Staatsinquifiteurcn , die dan uw oog, voor a Lil as , louvois 640 en launays, die dan uw rechte hand zijn moesten. Uw hand weigert de ontelbaare bevelen, om deezen en geenen in hechtenis te brengen, te teekenen , die gij dan teekenen moest. (34.) Louvois, die den raad gaf tot de brandftichtingen in de Palts. Zie liier omtieut nog onlangs schiÖua's St. A. 5i. heft ,nr>. 44 •> L°dewijk de Groote , brandfticbter in Spiers. N 3  tq8 over VOLKS- AI uw menschlijk gevoel wordt wak ker, wanneer gij aan die duistere kerkers denkt, waar in, God weet hoe veele ! ellendigen, naar dat fystema, verfmachten moesten. Het hart zou u zelf in het lijf bloeden , wanneer gij al ■wat edel is , wat gevoel voor vrijheid en menschlijkheid heeft, gelijk de pest, uit uwe Staaten verbannen en onder enkel flaaffche zielen leeven moest, en gij voorziet zelf, waar zodanig een fystema, eindelijk, moet heenen leiden. . j\rn dan , '.gij, vorsten! in dit geval behoeft gij ook voor de verlichting niet te fchroomen. Zij zal u Van den troon niet ftooten! Bij eene zachtere en meer m ens chip e regeeringwijze behoeft men niet eens te vraagen, of de verlichte onderdaan beter te regeeren zij dan de onverlichte. Al heeft de regent ook geen  VERLICHTING. 199 waar menschlijk gevoel, geenen eerbied voor de menscbJijke natuur; indien bij maar zoo veele Staatkundige verlichting bezit, om zijne onderdaanen en zijn land zoo goed te gebruiken, als zij gebruikt kunnen worden: dan gehoorzaamt de befchaafde man buiten kijf, om dat hij het voordeelige van de gehoorzaamheid, en het nadeel, dat uit de wederfpannigheid ontfpruit, inziet; om dat hij weet, hoe veele gerustheid en veiligtfeid, hoe veele befcherming en geluk hij aan eene welgeordende overheid te danken heeft. En werd hem zelfs eene Christelijk-Godsdienftige verlichting ten deele, dan gehoorzaamt hij zelfs in zulk een geval, wanneer hij zonder nadeel voor zich zeiven ongehoorzaam zijn kon : hij gehoorzaamt, om dat het b i 11 ij k is ; om dat god het wil; om dat elke overheid, zelfs de N 4  *oo over VOLKS- onrechtvaardigfte, naar de woorden.van zijnen Heer, door God is ingéfteld. Het kmd zal immers zoo veel te gefióörzaamer worden , wanneer het alles weet, wat zijné onderen voor hetzelve deeden, Wat het hun te danken heeft, hoe ongelukkig het zonder dezelven zijn zoude: wanneer het weet, dat God zelf van hem gehoorzaamheid jegens zijne oudercn,begeert;dat het dus God gehoorzaamt, wanneer het hun gehoorzaam is; dat het geluk of ongeluk fjus levens 'er van afhangt , hoedanig het zich jegens zijne ouderen gedraagen heeft! En kan het vel anders gefteld «iP met de ondérdaanék jegens hunne overheid? —_ Ieder ^ ^ natuure zich ongaarne in zijne vrijheid bepaalen; hij brengt niet gaarne lasten °P J «ij buigt niet gaarne zijnen wil onder den wil van een ander mensch.  VERLICHTING. aot Dg mensch., met zijnen verheven' koningsgeest, ftrecft 'er geduurig na , om te heftuuren , te befchikkeii, te hcerfchen; volgen wil hij alleen maar, gedrongen door liefde en vertrouwen. Dit gevoel wordt door de verlichting niet eerst in hem wakker gemaakt; hij bezit het reeds , om dat hij en in zoo Verre hij een mensch is. Het fterkfte bezit het echte kind der natuur. Vertoont 'er zich nu eene gelegenheid, of llegts de mogelijkheid , om zich ongeftraft te kunnen tegenkanten ; dan grijpt de onbefchaafde mensch die met beide handen aan. Hij berekent niet, welke gevolgen zulks hebben en welk nadeel het hem zal toebrengen, hoe onveilig en zonder befcherming hij zou wezen , wanneer hij zich ook van zijne overheid ontdeed. Hij berekent dit aLJes niet; want hij berekent niets. N 5  202 OVER VOLKS- Recht noch onrecht is hij hem van den minsten invloed. Daar toe behoort reeds eene zekere foort van befchaving, die men bij hem niet zoeken moet. De eerlijkfte, menschlievendfte Staatsdienaar zelfs fpreekt te vergeefs met hem. Hij mistrouwt hem zoo wel, als eiken anderen dienaar van den Staat; en zijn mistrouwen is zoo veel te blinder en ongeneeslijker , hoe bekrompener van geest hij is. De eerfte mooge hem nog zulke goede, onwederlegbaare gronden voorftellen y mooge ze met nog zoo veel- licht en duidelijkheid affchiideren : het baat alles niets. De onbefchaafde mensch beproeft die gronden niet; hij beproefde toch nooit iets! Hij denkt 'er Hechts aan, wie het zeide, en dat dit een dienaar van den Staat was. „ // est ausji jacüe » ók is eene opmerking van fhedebik,  VERLICHTING. 203 „ de prouver d un homme clairvoyant „ la necesfitè rfune chose, par des „ bonnes raiföns, qu'il est imposfible „ de faire fentir Vevidence d un esprit „ bornè, qui fe defie de foi menie, ,, et qui craint que les au tres nel'ega„ rent.'1'1 Dat is: ,, Het is even zoo ge,, maklijk , om een verlicht mensch de ,, noodzaaklijkheid van het een of an« ,, der met -gegronde redenen onder het oog te brengen, alsjiet onmogelijk „ is om de klaarblijklijkheid daar van ,, aan een' bekrompen' geest te doen ge„ voelen, die zich zeiven mistrouwt , ,, en vreest, dat ook alle andere men,, fchen hem misleiden." " En dit geldt zoo wel bij Boeren , als bij Koningen en Staatsministers. De rabulist is juist zijn man, om dat hij hem recht geeft, naar zijnen zinfpreekt, en hem verzeekert, dat hij recht be-  204 over VOLKShouden zal. Aan deezen geeft hij gaarne zijnen verborgen' fpaarpenning, het beste ftuk vee uit zijne ftal , het beste ftuk van zijn zelf vervaardigd lijm waad. Gaarne neemt hij een kapitaaltje op , om hem voor zijne moeite te beloonen, die hem ten minften — belooft, om zijn recht te verdeedigen. Geheel anders is het met den verlichten man gefteld ! Hij laat ook niet gaar. ne zijne vrijheid beperken ; hij wil even zoo min gaarne lasten opbrengen. Gaarne gehoorzaamen, doet hij ook niet; want hij is een mensch. Maar hij kan hooren, en hij hoort ook; kan beproeven , en beproeft ook. Wanneer hein zijA ambtenaar iets voorftelt, neemt hij het zeekerlijk niet op zijn woord aan. . Maar hij let op de gronden en begrijpt die; want voor hem is hetnaadenken geene ongewoone zaak. Kan  VERLICHTING. ao5 de ambtenaar hem overtuigen , dan laat hij zich ook overhaalen. Ten minften verwerpt hij zijn voorftel niet blindelings. Hij begrijpt, dat veele zaaken nodig zijn kunnen, die hij niet nodig hield ; dat menig een bevel zeer goede oogmerken hcbbe, die hij niet bevroedde ; dat zijne overheid meer vaderlijk voor hem zorge, dan hij ooit gedacht had. Is hem dit zoo duidelijk nog niet; dan berekent hij ten minften de kosten van een proces , de gevolgen van zijne weclerfpannigheid, het tijdverlies , de wanorde in zijne huishouding, in vergelijking met de verhoogde belasting , met het drukkend bevel. En in de meeste gevallen gehoorzaamt hij , om dat dit voordeeliger voor hem , om dat hij verftandig is. Menigmaal doet hij took iets uit verkleefdheid aan zijnen landsheer, waar van alleen de ver-  20(5 OVER VOLKS- lichte onderdaan, maar nooit de geheel onbefchaafde , iets weet of gevoelt., Hij gehoorzaamt ook wel eens uit bezef van plicht, om dat hij zulks als recht en billijk befchouwt; om dat zijn bijbel hem zulks gebiedt. En, in de daad, 'er is geen Godsdienst op den geheelen aardbodem van deeze zijde voor den Staat zoo voordeelig, als de Christelijke, die, zelfs ondereenen kj2r o, zijnen belijderen beveel: „ een „ ieder zij onderdaanig der overheid, „ die macht over hem heeft; want « 'er is geene overheid , dan van „ God !" . Dan gefteld ook, dit alles ware anders; het vondt werklijk plaats, dat een verlicht volk bezwaarlijker te regeeren ware dan een onbefchaafd; het ware in óm daad meer genegen tot ,wedèrfpannigheid en oproer, en vereisch-  VERLICHTING. 207 te meer opzicht en wijsheid: wel nu, zoo maake men van deeze wijsheid gebruik, en het is 't immers wel waardig, dat men dezelve 'er aan ten koste lcgge? Zelfs in dat geval zou het evenwel nog eene Staatkundige dwaasheid wezen, en eene onvergeeflijke fout in de berekening van de Staatsmacht, indien men zijn volk geen deel liet neemen in de verlichting. Eene kudde fchaapen is zeeker gemaklijker te regeeren, dan eene kudde menfchen ; maar wie zou echter niet liever regent van honderd menfchen willen wezen, dan van honderd fchaapen, al was het hem ook maar om niets anders, dan om de wolle te doen? De verlichte is den Staat tienmaal meerder waardig, dan de onbefchaafde. Van hem kan meer geëischt, hem kan een grooter last van den Staat opgelegd worden;  2.o8 over VOLKS- in alle omftandigheden en verlegcnheden kan men hem veel beter gebruiken. En bij alle de lasten, die men hem oplegt, bij alle de dienften, die men van hem vordert, blijft hij nochtans in eenen beteren toeftand , en helpt zich zeiven voort en op de been, wanneer de onbefchaafde Polak in zijn nest half verhongert. Door de verlichting alleen wordt de mensch eerst recht een mensch; en geene heerfchappij brengt meer voordeel aan , dan heerfchappij 'over menfchen. Geene is tevens edeler , zet meer adel bij, en is Gode meer gelijkvormig, dan zij! . Al had men ook goen voordeel bij de verlichting te verwachten; al vloeide 'er ook nadeel voor de finantie uit voort — Vorsten! wilt gij dan menfchen Hechts alleen als huisdieren gebruiken ? Zullen millioenen van hen al-  VERLICHTING. ao9 leen maar beftaan, om uwe fcbatkisten op te vullen, om uwe gunstelingen , en zomtijtls zelfs uwe maitresfen te mesten, om uwe zucht tot zoogenoemde monarchaale grootheid te bevredigen? De mensch is'er blijkbaar toebeftemd, om fteeds verhevener te worden, om geftadig toe te neemen in verftand en volmaaktheid. Hij is zoo veel minder dan een dier , wanneer hij gebooren wordt, en zal, eens, zoo veel verhevener worden , dan het dier is : een cederboomtje , dat lange door den doornftnuk befchaamd gemaakt wordt, maar eens hooger dan alle boomen opgroeit, en zijnen top ten hemel beft. Gelijk dit ten opzichte van een enkel mensch waar is; zoo vindt het ook plaats omtrent een geheel volk. De kiem daar toe ligt reeds in hem, die bij het kind wracht op de ontwikkeling O  aio over VOLKS- cloor zijnen vader, en bij het volk op de ontwikkeling door den regent. En deeze kiemen zoudt gij alle onontwikkeld willen laaten ; zoudt ze willen verflikken , om zo veel te gewilliger flaaven te hebben ? Waarlijk! gij begeert toch niet, dat men u voor konstkenners zal houden, wanneer gij een jong genie in de fchilderkonst het penceel en pallet liet ontneemen, om hem voor uwe hoffchilders verw te laaten wrijven ? of wanneer gij , voor eenen ont> luikenden gluck, viool en klavier wegiloot, om hem nooten te laaten fchrijven, en inftrumenten te laaten ftemmen ? Gij zult tcch wel geene paardenkenners willen lieeten , wanneer gij het edele Spaanfclie ros, terftond in zijn derde jaar . den ftalrneester ontneemt, om door hetzelve het koorn voor uwe houden op den molen te laaten brengen?  VERLICHTING. 211 En nooit kunt gij aanfpraak maaken op den eerwaardigen naam van v o r ft en, koningen, menfchen regeerders, wanneer gij menfchen behandelt als mest- en ploegbeesten, en hunnen verhevenen aanleg als mensch zorgvuldig verbergt onder het bedekzel van het dierlijke, wraar onder dezelve verborgen ligt. Gij hebt menfchen in uwe macht, maar gij regeert ze niet- Doch dit gefchrift is immers voor edeler vorften beftemd , die nog iets beters kennen dan hunne inkomften; bij welken de mensch nog eene hoogere waarde bezit, dan die men in guldens kan berekenen. Gij ftelt 'er uwe eere in, om menfchen menschlijk te regeeO 2  212 o v £ r VOLKS- ren, uit menfchen menfchen te vormen , uit menfchen alles te maaken , wat 'er uit gemaakt kan en moet worden. Met ootmoed en dankbaarheid jegens hem, die u in deezen post ftelde, gevoelt gij u als zijn beeld, dat verlichten , opwekken , bezielen , leiden en beftuuren zal, en zijne zaligheid daar in vindt, wanneer het veelen verlicht, bezield en gevormd heeft. Vaart voort, met ftil en algemeen te werken, gelijk uw voorbeeld , de zon. Zijt onvermoeid , gelijk zij het is; en brengt, gelijk zij doet, alles naar zijnen aart tot rijpheid. Laat het u niet verbijsteren , wanneer de mensch , die een zwak gezicht heeft, over hellicht klaagt, wanneer de kinderen der duisternis tegen het licht woeden. Het verbijstert immers de zon niet, wanneer de zwakke van gezicht zijne oogen toe/luit, en  VERLICHTING. ai3 de dief eenen eeuwigduurenden nacht wenscht ! Denkt nooit, dat de Voorzienigheid uwe oogmerken dan dwarsboomt, wanneer 'er zich zoo menig- D vuldige hindernisfen vertoonen , die men niet vooruit zag, en die van de menfehen niet afhangen. De Voorzie, nigheid bemint nooit de duisternis, maar wil altijd het licht. Wanneer de zon des morgens met eenen dikken nevel ftrijdt, en eerst laat doorbreekt; dan ziet men den helderften herfstdag en de zon blijft zichtbaar. Fr e dek ik, en KATHARiNA,en biskajii, en zoo veele anderen van den zelfden ran°-. toonden met de daad , dat de mensch kan doen , wat hij emftig wdl, dat hij ook licht kan ontfteeken in den ftikdonkeren nacht. Manmoedig, ftandvastig in uw oogmerk, en kinderlijk , leenig en zacht in de middelen daartoe ; opmerkO 3  214 over VOLKS- zaam op alles , waar toe de geest vaa uw volk u eenen wenk geeft, op elke gelegenheid , die de Voorzienigheid ti aanbiedt , en fteeds bereidvaardig , om elke goede kiem , die zich vertoont, te helpen ontwikkelen en aankweeken ; verftandie genoeg , om te zien de heldere plaats, de goede zijde des volks en van ieder enke. len ftand , zoo wel als van elke bijzondere fpeeling, en menschlievend genoeg , om daar op te werken, opdat van daar het licht zich verfpreide over het geheel; bezielend, niet voor één en enkelen ftand , voor ééne enkele klasfe alleen ; maar , even als Gods zon, bezielend voor eiken ftand , voor e 1ke klasfe, zoo dat elk gevoele: Het js ook onze regent, en elk juiche , om dat hij het is; liefderijk, liefde, ademende, en liefde rondsom u verfpreidende, zoo dat verkleefdheid aan  VERLICHTING. 215 u , aan uwen perzoon, de ftil-, maar krachtig-werkende drijfveer zij, die alles in beweging brengt; uwe tegenwoordigheid , uw woord , gelijk een zomerregen na eene verzengende droogte, waar door alles herleeft en wrél gelukt ö Vorften! wanneer gij dit rijt; dit hechts geheel en in ern6t zijn wilt: dan zal het u gelukken om het grootfte en verhevenfte werk tot ftand te brengen, dat een mensch ooit onderneemen kan : dat, naamlijk , om menfchen rondsom u te vormen. Wanneer gij dan de werking ziet van dat nieuwe licht; ziet , hoe het bijgeloof en vooroordeel deeze nachtfpooken doen verdwijnen , hoe de aandrift tot werkzaamheid zich uitbreidt, en met denzelven welvaart en tevredenheid; hoe Godsvereering en wéldoen den menfchen meer en meer dierbaar worden; wanneer gij ziet, dat men ook O 4  aio" over VOLKS- met landlieden als met menfchen fpreeken, en hen als menfchen overtuigen kan ; wanneer orde, zindelijkheid en eene verftandige inrichting overal zichtbaar worden , en men het aan het groeten en het gezicht der kinderen reeds ziet, dat in hen het menschlijk gevoel en de menschlijke geest werd opgewekt, aan het onfchuldig vrolijk lied der jeugd reeds hoort, dat menfchen aich ook met den landman bemoeiden, en hem leerden, wat hem niet bederft en hem evenwel een vrolijk uur fchenkt; dan zult g,j u verheugen, dat gij vorften zjjt. Gij- aanfchouwt uw land, gelijk een vader zjne ^opgevoede kinderen, waar aan hij zelf de hand leende; gelijk „ God alles aanzag , wat Hij gemaakt had, en, ziet! het was zeer goed." Het is niet aangenaam den troon te  VERLICHTING. 217 verlaaten, en onderdaan te worden ; bijzonder , wanneer men op zijnen troon iets goeds bewerkte en bemind werd. Het is aangenaam , koning te blijven , wanneer men eens koning is. En gij zult bet blijven, ook in bet land van vrijheid en onverganglijkheid. Uwe heerfchappij is zoo eeuwig, als de liefde en de dankbaarheid. ,, JWous avons vu des monarchies naitre et mqurir} des peuples , de barbares, quils etoient, se policer, et devenir le modele des nations. — Nos beaux jours arri-veront donc comme ceux des autres; nos prétentions sont d^autant plus justes, que nous avons payè le tribui d la barbarie, quelque siécles de plus, que les meridionaux. FRJ3DE11I C II."  (f> Op bladz. 41, in de aantekening, reg. 8, van onder, ftaat: eeuwig, lees: eeuwen.  DRIE LEERREDENEN OVER DE WAARE CHRISTELIJKE VERLICHTING, POOK y. C. ROSENMULLER.   LEERREDE over DE WAARE CHRISTELIJKE VERLICHTING. Joh. XIV. 23 -3i. 'Jezus antwoordde — 1 laaten wij ■van hier gaan. VOORAFSPRAAK, 6 Heiige Geest ! daal op ons neer, Daal in ons hart, dat zwak en teêr, Blijft op uw' invloed wachten! è Hemelsch licht! laat uwen -gloed Steeds werkzaam zijn in ons gemoed, Opdat w' uw wil betrachten! Bewerk , en fterk Ons geduurig! Doe ons vuurig Tot u treeden Met ootmoedige gebeden. A 2  4 over DE WAARE 3 li T * rr rr T Geef kracht en nadruk aan uw woord! Stort ia elks ziel, daar 't word gehoord, Een heilig vuur van hoven: Opdat w', op een verheven toon , U, met den Vader en den Zoon, Als God, eerbiedig looven! -Blijf gij, ons bij: Onderricht ons En verlicht ons Door uw ftraalen ! Eaat ons in 't geloof nooit dwaalen ! Amen ! MIJNE AANDACHTIGE HOORDEREN ! Nooit is 'er misfchien meer gefprooken en gefchreevéir over verlichting, dan in onze dagen ! -Hier roemt men de. verlichting van onzen tijd ; daar hoort men bittere klachten over gebrek aan dezelve. Eenige wenfchen en prijzen dezelve aan als noodzaaklijk, heilzaam en nuttig, en (tellen 'er eene eere in , iels ter bevordering daarvan te hebben toegebracht, of" te kunnen toebren-  CHRISTELIJKE VERLICHTING. 5 gen ; anderen fpotlen 'er mede , en ftellen dezelve voor als een groot onheil, waar uit men de thans in zwang gaande onverfchilligheid in den Godsdienst, en het zedenbederf voor het grootfte gedeelte moet afleiden, het welk. in onze dagen heerscht, en hand over hand toeneemt. Veelen , die alles, wat nieuw is, alleen om dat het nieuw, is, of nieuw fchijnt te wezen, haaten, gaan In hunnen ijver zoo verre , dat zij het woord verlichting niet eens verdraagen kunnen , en zich verontrusten, of aan hunne fpotternij den ruimen teugel vieren , zoo draa zij hetzelve maar hooren noemen of uitfpreeken. Maar gelijk het in de meeste gevallen gaat , dat men over woorden twist , die men niet verhaat of niet verftaan wille, zoo gaat het ook in dit ftuk. Men fpreekt en fchrijft vóór en tegen de verlichting, zonder te weeten of juist te bepaalen , wat men 'er door verftaan moet; en menig een A 3  6* over DE WAARE fchijnt zich waarlijk meer te itooten aatt het woord zelve, dan aan de zaak , die daar door uitgedrukt wordt : want men bedenke hechts , dat het in de H. Schrift zelve voorkomt, of men gebruike daar voor de in onze taal meer bekende uitdrukkingen : een juist en bepaald onderricht omtrent gewichtige zaaken, en de daardoor verkregen duidelijke kennis van nuttige waarheden dan zullen zeer weinige menfchen het loochenen , dat de verlichting eene zeer goede, nodige en wenfchenswaardige zaak zij, fchoon ik niet wil ontkennen, dat rer ook menfchen gevonden worden, die meenen, dat het goed en nuttig zij, om den grooten hoop in onwetendheid te laaten , en de verlichting van het gemeen, zoo veel mogelijk , te verhinderen. Dewijl het nu in onze dagen eene zoo gewoone zaak geworden is , om voor en tegen de verlichting te fpreeken, dat 'er zelfs onder de gemeene Christenen in dea  CHRISTELIJKE VERLICHTING, 7 -geringften hand , Hechts weinigen zullen te vinden zijn, die 'er niets van gehoord hebben ; dewijl dit woord ook in de daad zeer dikwerf gemisbruikt , en in eene geheel verkeerde betekenis wordt opgevat, zoo heb ik mij voorgenomen, om in eenige leerredenen breedvoerig over dezelve te fpree* ken , en de vraagen ï waar in beftaat de waare christelijke verlichting waar door wordt zij gehinderd en door welke mid* delen kan men dezelve bevorderen zoo duidelijk als maar mogelijk, te beantwoorden. Zulke overdenkingen zullen zeer gepast zijn , bijzonder op dit feest / hetwelk wij in deeze dagen vieren : Want wij vieren , volgens eene aloude gewoonte bij de Christenen, gedachtenis van die weldaaden , welke wij den H. Geest te danken hebben ; en eene der voornaamfte weldaaden beftaat , gelijk wij reeds in onze vroege jeugd geleerd hebben, daar in , dat de H, Geest ons met zijne gaayen verlicht. DeeA4  8 /óver DE WAARE -ze - verlichting van den H. Geest is de r/aare.-christelijke verlichting, waartoe op jderi eerften pinkfterdag der Christenen te Jeruzalem -t \ de grond gelegd is ; die zich van deezen dag af aan , binnen korten tijd, zeer verre heeft uitgebreid; die voor de wereld een groote zegen geweest is, en om welke hartgrondig af te fmeeken, wij, gelijk ten allen tijde , bijzonder in deeze dagen , de gegrondfte redenen hebben. God zegene dan , ons voorneemen tot Zijne eere, en onzer aller flichting. Laat ons Hem daarom ootmoedig fmeeken, op volgende wijze} enz. ——«  CHRISTELIJKE VERLICHTING. 9 Text: joh. XIV. 23-01. INLEIDING. De voorgeleezen woorden , mijne aandach.tige hoorderen ! zijn genomen uit het zoo merkwaardig als zielroerend gefprek , waar mede onze Verlosfer, vóór zijn heenengaan uit deeze wereld , van zijne jongeren affcheid nam. Zijne apostelen zouden de werktuigen wezen, waar door hij de wereld verlichten en verbeteren wilde. Tot dit gewichtig beroep had hij hen tot dus verre door zijn mondeling onderwijs voorbereid ; hij had hun echter , wegens hunne zwakheid , nog niet alles kunnen ontdekken , wat hun nodig was te weeten; waarom hij zijne belofte herhaalde, dat hij , naa zijn heenengaan tot den vader , hun eenen anderen trooster, dat is, eenen anderen leeraar , helper en leidsman zenden zou, die A 5  ïo over DE WAARE het onderwijs , door hem begonnen, verder zou voortzetten, en hen toerusten met die gaaven , die zij tot hun verheven beroep nodig hadden. Zulks heb ik tot u gefprooken , terwijl ik bij u geweest ben, zegt jezus. Zoo veel heb ik u mondeling willen zeggen , terwijl ik nog met u perzoonlijk konde omgaan. 'Er zijn echter nog veele zaaken voor u overig te weeten , die gij tot hiertoe nog niet kondet bevatten; en daarom heb ik 'er reeds zorge voor gedraagen, dat gij vervolgens daar in zult onderwezen worden. De trooster , de groote leeraar, helper en leidsman, de geest der waarheid , dien mijn vader in mijnen naam zenden zal, dien u mijn vader zal mededeelen , met oogmerk , om de goede zaak van mijnen Godsdienst le bevorderen , dezelve zal u alles leeren, wat gij nog no« dig hebt te weeten, en u herinneren , wat ik u gezegd heb. Deeze belofte van je zus is nu , gelijk  CHRISTELIJKE VERLICHTING. n wij allen weeten, in de daad vervuld geworden. De apostelen des Heere werden, naa zijn affcheid , met buitengewoone gaaven van den geest toegerust, en ook daar door in ftaat gefteld , om het bijgeloof, dat bij den Jood en Heiden heerschte, aan veele oorden der wereld, van den troon te ftooten, de kennis van den eenigen waaren God, en echten Godsdienst, van de waare deugd en Godsvrucht alöm te verfpreiden , en dus , binnen korten tijd , eene verlichting te bewerken, die alle wijzen en verftandigen van dien tijd, niet tot ftand zouden hebben kunnen brengen. Duurt deeze verlichting dan nu , in onze dagen , nog voort ? Is zij toe- of afgenomen ? En wanneer dezelve niet zoo groot en uitgebreid is , als zij wezen moest of zijn konde, waar door wordt zij gehinderd? Hoe kan dezelve bevorderd worden ? De beantwoording van deeze vraagen zal voor ons allen , om meer dan ééne rede, van  i2 over DE WAARE gewicht en nuttig wezen. Voor het tegenwoordige evenwel zullen wij alleenlijk, bij het denkbeeld zelve blijven itilftaan, en zulks duidelijk poogen te ontwikkelen. Vvij zullen dus fpreeken over de waare Christelijke verlichting. Wij zullen 'er ons werk van maaken , om de volgende vraagen te beantwoorden : I. Waarin beftaat waare verlichting in het algemeen } II. Wat heeft men in het bijzonder te verftaan door waare Christelijke verlichting ? EERSTE DEEL. Te vooren reeds hebben wij u herinnerd, mijne hoorders! dat het woord verlichting meermaalen in de H. Schrift voorkomt, en het zelfde betekent, als de uitdrukkingen, die in onze taal meer bekend zijn : een duidelijk onderwijs, duidelijke en bepaalde  CHRISTELIJKE VERLICHTING. i3 denkbeelden , betreffende gewichtige zaaken «ene duidelijke kennis van belangrijke waarheden. Men weet naamlijk, dat onweetendheid in zulke zaaken , die men nodig heeft te weeten , zeer dikwerf met duisternis vergeleeken wordt, en dat wij, zelfs in het gemeene leven , van een onkundig en onverftandig mensch pleegen te zeggen: het is duister in zijn verftand. Wanneer nu de onweetende beter wordt onderricht, zoo, dat hij de zaaken, die hem te vooren onbekend en duister waren, juist begint te begrijpen , dan zegt men : bij hem gaat een licht op zijn verftand wordt opgehelderd 1 verlicht. Wat is gevolglijk verlichting in het algemeen? Het is. befchaaïing van het verftand en vonning van het hart , onderricht in zaaken van belang, welker kennis ons kan dienen, om in het beroep , dat ons de Voorzienigheid heeft aangewezen, goede, nuttige, te vreden en gelukkige menfchen te worden. Nu  i4 over DE WAARE zal , naar het oogmerk van God , ïede'r mensch , tot den welvaart van zijne broederen , het zijne toebrengen; ieder mensch zal te vreden en gelukkig worden. Daarom heeft elk eene zekere maate van nuttige kundigheden nodig , de geleerde zoo wel als de ongeleerde, de voornaame zoo wel als de geringe , de koopman , de konfte* naar, de handwerksman, ja, de geringfte daglooner. De maate zelve daar van kan men, wel is waar, nooit naauwkeurig bepaaien; maar zij moet verfchillend wezen, naar het onderfcheid van bekwaamheden, ftaat en levenswijze. Wat de een weeten moet; kan den anderen zomtijds zeer ontheerlijk , ja , zelfs geheel onnut zijn. De ongeleerde , de handwerksman, de daglooner kan een verftandig en nuttig rnan wezen , al bezit hij ook niet de kundigheden van eenen geleerden of ftaatsdienaar ; en deeze laatfte kan daar en tegen ook weêr veel ontbeeren , wat den eerften zeer nodig en  CHRISTELIJKE VERLICHTING. i5 nuttig Is te. weeten. Eeii ieder moet''dus hoofdzaaklijk en yoor alle dingen naar die kundigheden ftreeven, die hij voor zijn per. zoon nodig heeft, om een nuttig en gelukkig mensch te worden ; ezi andere weeten-. fchappen moet hij als bijzaaken befchouwen , of dezelve geheel en al aan anderen overlaaten. Een mensch kan zomtijds zeer Teel weeten, en evenwel niet verlicht zijn; want., wanneer hij datgeene, wat hij weet, niet gebruiken kan —™ wanneer hij misfchien ook niet eens het voornoemen heeft, om 'er gebruik van te maaken , dan zal hij nooit verftandiger , en dus ook nooit goed en gelukkig worden. De gemeeneburger en handwerksman moge nog zoo veele fchriften leezen , indien hij 'er zijn beroep bij verzuimt, en juist in die zaaken een vreemdeling blijft, welker fcenni&' hem het allernodigst is ; verdient hij dan den naam wel van een verftandig én verlicht man? En zoo is het gelegen in alle. order-  *6 over DE WAARE • fcheiden. ftanden der menfchen. Veelweete-rij, zonder oogmerk of bedoeling, is geen verlichting. Zij is veel eer fchadelijk, gelijk de ondervinding fteeds geleeraard': heeft, en nog dagelijks bevestigt; en in, dien dezelve nog meer de overhand nam zou zij de geheele maatfchappij in duigen' doen vallen , de menfchen uit hunnenkring van werkzaamheid brengen , waar in hen de Voorzienigheid geplaatst heefthen veranderen in niets doende zwetzers en lediggangers, en hen juist daar door ten eenèn^' maale ongelakkig maaken. Hij alleen kan met recht verlicht ge- noemd worden, die den ;arbeid en de be-1 zigheden , die op hem liggen , bij uitftek goed kent, en weet te verrichten; die ze met een waarlijk goed gevolg en zodanig verricht, dat hij zelf niet alleen en zijne huishouding, maar ook zijne medemenfchen, 'ct wezenlijk nut en voordeel uit trekkeri1 die zich in alle . zijne bijzondere omftan-"*  CHRISTELIJKE VERLICHTING. 17 d-igheden en betrekkingen zodanig weet te lidlikken, dat hij den moed nooit zinken Iaat, maar fteeds een gerust en vrolijk hart bewaart, of zich ten minften, naa droevige oogenblikken , wel draa weer in de wegen der voorzienigheid kan gerust ftellen. Hier. in beftaat de verlichting in het algemeen, mijne hoorderen! Laat ons nu ook zien, waar in de waare christelijke verlichting in het bijzonder gelegen is. TWEEDE D E E L. Onder alle vcrfchillende foorten van kundigheden is 'er geen eenige voor elk mensch in eiken ftand zoo nuttig en onontbeerlijk ten minften in eene zekere maate onontbeerlijk tot zijne gelukzaligheid , —— als eene duidelijke en bepaalde kennis yan den Godsdienst. Want de Godsdienst, cn bijzonder de Godsdienst van jrzus, is niets anders , dan eene aanwijzing tot waare gelukzaligheid , en is bijgevolg, de allerbelangrijkfte weetenfehap. Daarom wordt jezus, als 13  18 over DE WAARE de grootfte Ieeraar van het- menschdom, in de h. fchrift , zeer dikwerf het licht, het licht der wereld genoemd , en hee- ten zij , die zijn onderwijs aangenomen hebben, verlichten. Omtrent de onweetende Heidenen zeide paulus, (eph. IV. 18.) dat hun ver/tand verduisterd was, en zij vervreemd waren van het leven , dat uit God is, door de onweetendheid , die in hen was, door de blindheid hunner harten; (2 cor. IV. 4.) terwijl hij van zich zeiven en zijne mede- apostelen beweert : v2 c°r- IV' 60 God> die het licht gebood uit de duisternis te fchijnen , die bij de fchepping van onze aarde , door het woord van zijne almacht , licht uit de duisternis ten voorfchijn bracht, heeft eenen Alaaren Jchijn in onze harten gegeeven heeft ons verftand verlicht en duidelijk onderwe. zen , opdat door ons ontftaan. zoude de verlichting der kennisfe van Gods klaar, heid in het aangezicht van jEZVS CHRIg.  CHRISTELIJKE VERLICHTING. i9 tus, opdat deeze juiste kennis van den grooten , majestueufen God, zoo als dezelve in de leere van j e z u s begrepen is , door ons ook aan andere menfchen medegedeeld , en hoe langs zoo meer verfpreid zou worden. Waar in beftaat gevolglijk de waare christelijke verlichting ? In de befchaaving van ons verftand en de vorming van ons hart, naar de leere van jezus; in eene duidelijke , juiste en leevendige kennis van dien Godsdienst , dien onze Verlosfer het eerst gepredikt, en door de apostelen in de wereld gevestigd heeft, en die ons in ftaat fielt , om , bevrijd van bijgeloof en alle zwaarmoedige dweeperij , als deugdzaame en tevreden menfchen te leeven en te fterven. Want- de Godsdienst van je zus is, gelijk wij reeds te vooren zeiden : eene aanwijzing tot waare gelukzaligheid. Hij onderwijst ons duidelijker en met meer zeekerheid , dan alle wijsbegeerte , en elW B 2  20 o v e ii DE WAARE andere Godsdienst , omtrent onze waare beftemming en de beste wijze , om aan dezelve te beantwoorden. Hij leert ons Gods algemecne vaderliefde en voorzienigheid. -— Hij geeft ons niet alleen de beste aanwijzing , maar ook de krachtigfte opwekking en hulpmiddelen aan de hand, om onze zinnelijkheid te beheerfchen, onze hartstochten te beteugelen , de plichten , die onze ftand van ons eischt. met overle^ . en, hoe gering zij ons ook fchijnen moo. gen , met alle vrolijke gewilligheid, eerlijk en getrouw te beoeffenen; ons in alle wederwaardigheden en lijden , ja zelfs in den dood , gerust te ftellen met den troost van de allesregeerende voorzienigheid .van God , en de heuchlijkfte uitzichten in de eeuwigheid. Hij is dus nuttig en werkzaam voor dit en het toekomend leven, dewijl wij , door deszelfs voorfchriften getrouwlijk op te volgen , wijze, deugdzaame , nuttige en tevreden menfchen , en  CHRISTELIJKE VERLICHTING. 21 ook eenmaaal deelgenoten der zaligheid worden kunnen. — Hier uit zien wij , dat men de christelijke verlichting wél ' moet onderfcheiden van de geleerde veelweeterij , en van eeneweetenfchap enkel voor het geheugen. Men vindt menlchen , die zich, geduurende hun, geheele leven, met het leeren der zoogenaamde Godgeleerde weetenfchappen bezig houden ; die eene menigte van zaken en wo >rden in hun geheugen hebben geprent , en die men evenwel niet voor verlichte christenen houden kan. De redev hier van kan men zeer ligt inzien. Veelen bekommeren zich naamli.k meer om woorden dan om duidelijke denkbeelden. Maar wat baaten woorden , die men niet verftaat, en waarbij men niets denkt ? Zal het verftand , bij. zulk eene duistere kennis, niet even zoo verduisterd blijven, als' of men in het geheel niets wist? Anderen verftaan wel hetgeen zij geleerd B 3  22 over DE WAARE hebben; dan wat zij leerden, is de zuivere leer van jezus niet, zoo als dezelve door hem en' zijne apostelen gepredikt is, maar grootendeels leer van menfchen, valfche en geheel verkeerde verklaaring van de uitfpraaken des bijbels ; het zijn 011vruchtbaare en fpitsvindige vraagen , die niets ter verbetering en gerustftelling kunnen toebrengen ; die men naauwkeurig kan beantwoorden, zonder dat men 'er verftandiger, deugdzaamer en tevredener door wordt, dan eenig ander mensch, die in zijn geheel leven niets van dat alles gehoord heeft. Zulke menfchen , zij moogen nu geleerden of ongeleerden heeten, zij moogen leeraaren of toehoorcrs zijn, kan men toch waarlijk niet voor verlichte , wel onderweezene christenen houden , hoe veel zij ook moogen weeten. Ik bevveere nog meer: Zij zijn gewoonlijk veel minder verlicht, dan andere christenen, die wel minder weeten, maar dat weinige ook zoo  CHRISTELIJKE VERLICHTING. 23 veel te beter verftaan. Want door eene hoogmoedige verbeelding op hunne kennis blijven zij met eene ftijfhoofdige hardnekkigheid ftilftaan bij datgeene , wat zij in hunne kindsheid en vroege jeugd, zeekerlijk met veele moeite, in hun geheugen hebben geprent. Wat het gemeenfte, maar gezond menfchen - verftand, als onnutte kleinigheden , fchadelijke vooröordeclen , bijgeloof en dweeperij erkent, zoo draa men het zelve Hechts duidelijke gronden voorhoudt, dat befchouwen zij als van het ui- terfte gewicht dat verdedigen zij als godlijke waarheid en de zuivere leere van jezus , alleen maar om recht te behouden, en niet in de verdenking te geraaken, als of zij tot hier toe iets niet wel geweeten hadden, en nu eerst nog beter leeren moesten. Waare christelijke verlichting , bevrijdt ons van fchadelijke vooröordeelen , van eene ftijfhoofdige gehechtheid aan menschlijke B 4  24 over DE WAARE uitfpraaken en leeritellingen, van een bij. geloovig vertrouwen op ledige, niets betekenende gebruiken en enkel uitwendige dingen , die tot de verbetering van Let hart , en eene, christelijke gerustheid des gemoeds, niets het minfte toebrensen h dezelve menigmaal hinderlijk zijn. Zij is, gelijk ik reeds gezegd heb, eene duidelijke, bepaalde en leevendige kennis, niet van menschlijke verdichtzelen en onvrucht. haare geleerde fpitsvindigheden , maar van de zuivere leere van Christus , die er geheel en al op uit is, om ons lot verftandige,' goede, nuttige, tevreden en gelukkige menfchen te maaken. Deeze verlichting heeft , wel is waar, haare onderfcheiqen trappen, en kan, natuudijkerwijze , niet bij allen , al hebben zij ook het zeilde onderwijs in den Godsdienst genoten , even groot zijn. Zij kan ook, bij de verfchiüende bekwaamheden, wSjae van opvoeding en uitwendige om-  CHRISTELIJKE VERLICHTING. aS Handigheden van zoo veele menfchen, nooit geheel algemeen worden. Intusfchen kan men een tijdperk nog altijd christelijke verlichting toefchrijven, indien het grootfte, of ten minften een groot gedeelte der leeraars en toehoorers juiste denkbeelden bezit, overëenkomftig met de leere van jezus, betreffende God en zijnen wil, deugd en ondeugd , geluk en ongeluk, en dergelijke gewichtige waarheden meer zoo dat een ieder zoo veel weet , als hem nodig is te weeten , om zijne plichten met overleg en blijde gewilligheid uit te oeffenen , zijne hartstochten in toom te houden , geduldig in lijden , getroost in den dood te zijn , in die vaste overtuiging , dat zijn tegenwoordige toeftand, zijne geheele beftemming niet uitmaakt, maar alleen een ftaat is van beproeving en voorbereiding tot eene hoogere beftemming. Wij begrijpen nu, hoope ik, wat waare christelijke verlichting is ? Of wij ons derB 5  25 over DE WAARE zelve kunnen beroemen , dan niet i waar door zij gehinderd? waar door ^ bevorderd wordt ? dit zullen wij thans niet onderzoeken, maar daar van op eenen anderen tijd breedvoeriger handelen. Ten beiluite vermaane en bidde ik u hog: denkt over datgeene naa , wat n heden gezegd is. Ongetwijffeld hieldt zich menig uwer tot hier toe voor verlicht, die zulks niet was. Geduurende deeze feestdagen hebt gij tijds en gelegenheid genoeg, om over n zeiven te denken , en uwen toeftand te leeren kennen. Doet zulks dan ook met allen ernst en naauwkeurigheid, die het gewicht der zaake vereischt'. Bidt God om verlichting. Tracht de gaapingen, die gij in de u nodige kundigheden vinden moogt, allengs in te vullen, opdat gij ver/tandiger en beter wordt; dan zult gij Oofc gelukkig wezen. God, en de Vader van onzen Heere JEZUS c„RxsTüs geeve u wijsheid en inzicht , en een verlicht ver-  CHRISTELIJKE VERLICHTING. 27 ftand, op dat gij recht moogt inzien, tot welk eene onbefchrijflijk groote gelukzalig, heid gij door jezus Christus geroepen zijt, en verfterke u , om zijnen wil te doen, op dat gij zalig moogt worden. Amen!  LEERRE DE over DE VOORNAAMSTE HTNDERPAALEN , DIE DE WAARE CHRISTELIJKE VERLICHTING BELETTEN. Joh. III. 16 - 11. Jezus /prak tot Nicodemus : Zoo lief heeft God • • ■ want zij zijn in God gedaan. VOORAFSPRAAK. Uw woord1 , ó God! uw rein gebod Verborg men lang m 't duister, Tot dat het weèr , gelijk weleer , Verfcheen in -vollen luister, 't Apostelfchvift , uw hemelgift , Wordt weêr door ons geleezen ; Met blijden klank, zij onze dank Daar voor aan U bewezen!  over CHRISTELIJKE VERLICHTING. 29 't Is door uw kracht in 't licht gebracht. Ach ! doe het verder 'werken ! Uw gunst verlicht' het zwak gezicht Van hen , die dit niet merken ! Zij blijven , Heer ! aan eene leer' Van menfchenvonden kléeven , Schoon 't geen gij zegt, hen onderrecht ISaar eindloos heil te ftreeven. . •;;■>; >fW sl> JMpjfc-USC-asimo {i* .'.ffaJ» Slaa van omhoog ook gunstrijk 't oog Op die verdoolde fchaaren, Die , blind door drift , zich tegen 't fchrift , Dat gij ons fchonkt, verklaaren ! Hun onderzoek durft zich aan.'t boek Aan 't heilig boek niet waagen : Keen, 't moet ter zij' als ketterij .• Het heillicht mag niet daagen ! Verbe:er hen , God ! vernietig hunne aanüagen .' en bevorder bij ons waare christelijke verlichting! Am«n! mijne aandachtige hoorde ren ! Wij hebben gisteren breedvoerig aangetoond , wat men door waare christelijke  3o over DE HINDERPAALEN verlichting verftaan moet ; en al wie datgeene , wat ik daaromtrent gezegd heb , met aandacht overweegt, zal 'er bezwaarlijk aan twijffelen, of de waare christelijke verlichting zij eene zeer goede en. nodige zaak. Indien wij nu verder vraagen , of dezelve zederd de tijden onzer voorvaderen af- dan toegenomen hebbe ? dan zouden wij ondankbaar jegens de voorzienigheid handelen , wanneer wij het menigvuldige goede , waar door het tegenwoordig tijdperk, het welk wij beleven, boven het laatst-verloopen rutmunt , miskennen en gering achten wilden. Men heeft zich in onze dagen alle moeite gegeeven, om op den weg van eigen onderzoek, ons gebaand door onzen onfterflijken uitheb, en andere groote kerkhervormers , verder voort te gaan, de Godlijke leere van jezus meer en meer van menscldijke bijvoegzelen te zuiveren, en aan dezelve , door eene gegronde uitlegging van het bij-  DER CHRISTELIJKE VERLICHTING. 3i belboek, en voornaamlijk van de fchriften der evangelisten en apostelen, haare oorfpronglijke beminnenswaardige gedaante we» der te geeven. Men heeft niet alleen zeer goede voorilagen gedaan, ter verbetering van het onderwijs in de fchoolen en van den openlijken Godsdienst, maar men heeft ook hier en daar begonnen , dezelven ten uitvoer te brengen. Verfcheiden bijgeloo, vige en fchadelijke vooröordeelen, die eertijds bijkans overal gemeen waren , hebben van derzelver aanzien taamlijk veel verlooren, en men beftrijdt ze onbevreesd. De evangelifche grondftellingen van broederlijke verdraagzaamheid zijn in onze dagen meer algemeen geworden, dan zij voorheen waren. Deeze en meer andere foortgelijke voorrechten van ons tegenwoordig tijdperk zal elke menfchenvriend , met eene vrolijke dankbaarheid jegens de goede voorzienigheid , erkennen, behoorlijk waardeeren , en tot zijn waare voordeel aanwenden en gebruiken.  32 over DE HINDERPAALEN Dan, bij dit alles zouden wij ons evenwel zeer bedriegen, indien wij ons verbeeldden , dat de waare christelijke verlichting thans reeds zoo verre gevorderd zij, dat "er voor ons weinig of geheel niets meer bij overig zin zou om te doen. Het aantal van verlichte en wélonderweezen christenen is in alle klasfen nog altijd zeer gering. Omtrent zeer veelen , zoo niet om-, trent de meesten, moet men met droefheid belijden , dat zij de duisternis meer beminnen dan het licht. De onkunde in zaaken van den Godsdienst, die 'er bij. den grooten hoop plaats vindt, is zoo groot en medelijdenswaardig, dat veelen niet eens de eerfte grondbeginzelen van het christendom wél begreepen hebben en verftaan. Van daar die dvvaaze neiging tot geloof aan wonderen in onze dagen, aan zwarte konften, verfchijningen van geesten en allerlei loort van geheimenisfen, die zich niet alleen van den gemeenen hoop, maar voor-  DER CHRISTELIJKE VERLICHTING. 33 naamlijk van een aanzienlijk aantal lieden van hoogeren rang heeft meester gemaakt, zoo dat men nu wel draa niet meer weeten zal, of men zich meer zal beklaagen over de dweepzucht , of over het ongeloof van onze dagen. Van menig een oud en fchadelijk vooroordeel is men, wel is waar, zoo taamlijk te rug gekomen ; maar men heeft daar en tegen weer nieuwe en even zo nadeelige omhelsd. Wel eer ftelde men hij voorbeeld zulk een groot vertrouwen in oeffeningen van de aandacht en in den openlijken Godsdienst , dat men meende , de geheele Godsdienst beftond in veel te bidden , te zingen en menigmaalen het h. avondmaal te genieten. In onze dagen vervalt men tot den geheel tegenovergeltelden , even zoo nadeeligen , zoo niet nog fchadelijker' waan, dat alle dergelijke oeffeningen geheel onnodig en te vergeefs zouden zijn. Men was eertijds gewoon , om al het geen de leeraar zeide, zonder C  34 over DE HINDERPAALEN eigen onderzoek , maar blindelings te gelooven. In onze dagen veracht men het predik-ambt , en gelooft daar en tegen alles, wat onbefchaarnde zwetzers tot nadeel van den Godsdienst zeggen en fchrijven , hoe zeer het ook ftrijden mag met alle gezonde denkbeelden en verftandige grondbeginzelcn. Eertijds rekende men het zich tot een plicht , om , zonder onderzoek , alles te gelooven , wat Hechts geheimzinnig en onbegrijplijk was, en voor de leere van christus werdt uitgegeeven. Thans ftelt men 'er eene groote eer in , niets het minfte te gelooven. Eertijds was men huiverig , om Hechts in kleinigheden van het geloof zijner voorvaderen af te wijken. In onze dagen wordt men onverfchillig omtrent waarheid en dwaaling , en omtrent allen Godsdienst. Zoo geraaken de arme menfchen, tot hun eigen verderf, van den eenen dwaalweg op den anderen. Daar het nu, helaas ! meer dan al te  DER CHRISTELIJKE VERLICHTING. 35 zeeker is, dat de waare christelijke verlichting nog op Verre na zoo veele vorderingen niet gemaakt heeft , als wel te wenfchen . ware , zal het der moeite wel waardig zijn, om eens te vraagen en naauwkeurig te onderzoeken, waar in men de fchuld hier van voornaamlijk moet zoeken, en waar door zij hoofdzaaklijk gehinderd wordt. Het algemeene antwoord op .deeze vraag vinden wij in onzen tegenwoordigen text. Intusfchen zullen wij u ook nog andere hinderpaalen , die dezelve beletten, te binnen brengen, die bijzonder onze dagen eigen zijn, en zullen ons daar door den weg baanen , om op eenen anderen tijd breedvoerig te fpreeken over de middelen , waar door dezelven kunnen uit den weg geruimd worden. Laat ons God, om verlichting en bijftand tot ons tegenwoordig voorneemen aanroepen, enz. , . C 2  36 over DE HINDERPAALEN Text: joh. III. 16-21. I N L E I D I N ' G. Jn den u voorgeleezen text , mijne aandachtige hoorderen! verzeekert onze Verlosfer met de aandoenlijkfte woorden, dat. God genegen zij, om alle menfchen, zon. der onderfcheid van ftaat en geboorte , in tijd en eeuwigheid gelukkig te maaken, en dat Hij, naar zijne ontfermende liefde, en met dit zelfde vaderlijk oogmerk, het uiterfte middel daar toe heeft beproefd, dat Hij zijnen ééngebooren zoon in de wereld gezonden heeft, opdat allen , die aan hem gelooven , niet zouden verlooren worden , maar het eeuwige leven hebben. Maar Hij ontdekt ons ook tevens eene der voornaamfte redenen , waarom desniettegenftaande zoo veele menfchen in hunnen ellendigen toeftand blijven en eeuwig verloo-  DER CHRISTELIJKE VERLICHTING. 37 ren gaan. Dit is het oordeel, zegt hij, dat het licht in de wereld gekomen is, en de menfchen beminden meer de duisternis, dan het licht, want hunne werken waren boos. Wie kwaad doet, die haai het licht , en komt niet aan het licht , opdat zijne werken niet bejtraft worden. Deeze woorden , die wij naaderhand verklaaren zullen, geeven ons aanleiding, om in de tegenwoordige oogenblikken de voornaam/ie hinderpaalen voor te ftellen , die de waare christelijke verlichting beletten. Deeze voornaamfte hinderpaalen zijn de volgende. I. De heerfchende zinnelijkheid , en de, daar uit ontftaande, traagheid tot ernstig naadenken over den Godsdienst. II. De al te buitenfpoorige fchrijf- en leeslust, die in onze dagen, hand over hand , toeneemt. C 3  38 over DE HINDERPAALEN III. De zoo verkeerde en gebrekkige wij* ze, waar op men de jeugd gewoonlijk in het christendom onderricht. EERSTE DEEL. De heerfchende zinnelijkheid, en de , daar uit ontftaande , traagheid tot ernftig naadenken over den Godsdienst, is ten allen tijde een van de voornaamfte hinderpaalen geweest, waar door de christelijke verlichting belet werdt. Zij was het reeds ten tijde van jezus en zijne apostelen; zij was het in alle de volgende eeuwen ; en zij is het nog tegenwoordig in onze dagen. Je. zus kwam in de wereld, als een licht, gelijk onze text zegt, als de grootfte onder alle leeraaren, die ooit op aarde verfcheeuen zijn. Hij kwam met oogmerk , om niet alleen zijne eigen natie, maar ook allengs het geheele menschdom te verlichten en te verbeteren, het Joodfche bijgeloof en de heidenfche afgoderij uit te  DER CHRISTELIJKE VERLICHTING. 39 roeijen , en daar tegen overal waarheid, deugd en gelukzaligheid te verbreiden. Maar waarom vondt hij toch zoo weinig toejuiching? Waarom werd zijn perzoon en zijne leer door het grootfte gedeelte van het Joodfche volk veracht en verworpen? Wij vinden het antwoord in onzen text. Be menjchen beminden de duisternis meer dan het licht. Zij bevonden zich , naar hunne verbeelding , bij hunne onweetendheid zoo wél , dat zij het licht van eene betere verlichting niet eens wenschten of begeerden. Hunne werken waren boos. Zij wilden niet aan het licht komen , zich het onderwijs van jezus, als van den grootften lceraar, niet ten nutte maaken , noch hem Hechts aanhooren. Zij vloden hem veel eer, uit vreeze , dat hunne werken mochten beftraft , hun geweten getroffen , hun gedrag berispt worden. Tot hier toe hadden zij geene andere dan aardfche goederen gekend , geene andere dan zinnelijke genoeC 4  4o over DE HINDERPAALEN gens en vermaaken begeerd. Daar jezus nu kwam, en hen opmerkzaam wilde maaken op betere goederen , op geestJijke, hemelfche en eeuwige genoegens-, befchouwden zij hem als eenen vijand van hun gewoon vermaak , als eenen verftoorer van hunne ruste. Zij konden het niet eens verdraagen, wanneer hij hen van iets beters onderrichtte, wanneer hij hunne ondeugden beftrafte, en hen tot deugd vermaande. Daarom kwamen zij niet tot het licht, tot deezen verheven en beminnenswaardigen leeraar , die hun verhand verlichten en hun hart verbeteren wilde. Zij fchuvyden hem en zijn onderwijs, en namen niet eens de moeite , om , over het geen hij ?eide , naa te denken. Daarom konden zij ook onmogelijk verlicht en verbeterd worden. Deeze heerfchende zinnelijkheid , en de , daar uit ontftaande, traagheid tot alles , Wt een ernftig naadenken over den Gods-  DER CHRISTELIJKE VERLICHTING. 41 dienst vereischt, is ook nog in onze dagen onder de voornaamfte hinderpaalen der waare christelijke verlichting te reekenen. Want bedenkt het maar zelf, mijne hoorders! hoe is het mooglijk, dat menfchen, die, door eenen ftroom van aardfche zorgen , vermaaken en beuzelingen , geduurig worden weggefleept, hoe is het, zegge ik , mogelijk, dat zulke menfchen tot zichzelven komen , en met ernst over gewichtige aangelegenheden naadenken kunnen ? En evenwel is de ligtzinnige neiging tot zinnelijke vermaaken , tot wellustige verwijfdheid , tot pracht en overdaad , de heerfchende ziekte van ons tijdvak , bij alle de verfchillende klasfen van menfchen. Orde, maatigheid en eene verftandige fpaarzaamheid Ichijnen bij de meesten geheel onbekende deugden te wezen? De hand. werksman is niet Hechts te onvreden met dat maatig voedzel, met die zindelijke en onkostbaare kleeding en met het fober huisC 5  42 over DE HINDERPAALEN raad , met zijnen ftand en zijn beroep over- eenkomftig, maar hij wil zelf in gee- nen deele wijken voor den rijker en meer gegoeden burger. De gemeene burger wil even zoo kostbaar leeven als de voornaame en rijke, en deeze ftelt 'er wederom eene bijzondere eer in , wanneer hij boven anderen van zijnen ftand , in pracht en overdaad kan uitmunten. En wat is dan nu het gevolg hier van? Dat men de veel gewichtiger zorge voor zijn eeuwig belang, dat men de vorming van zijnen geest tot wijsheid, deugd en rechtfchapenheid , bijna geheel en al daar door vergeet. De geringe burger en die van den middenftand heeft zoo veel te doen , om zich zijne, zoo wel waare als ingebeelde behoeften , te verfchaffen, dat hij weinig tijds overig behoudt, om met ernst aan den Godsdienst te denken ; terwijl die tijd , dien hij 'er nog toe konde belteden , reeds voor de gewoone vermaaken.bepaald is. Den rijken  DER CHRISTELIJKE VERLICHTING. 43 en voornaamen fchijnt het buitendien eene veel te onaangenaame en verdrietige zaak te wezen , dan dat zij zich 'er mede zouden willen bezig houden, om over God, over deugd en ondeugd, over dood en eeuwigheid, en over andere daar mede verknochte waarheden , naa te denken. Wijdt men ook zomtijds eenige oogenblikken aan den openlijken Godsdienst, of aan de huislijke aandachtoeffeningen toe ; wel draa worden alle opwekkingen ten goede wederom verftikt. Bij de voornaamen gewent men de jeugd, en bijzonder die van de vrouwlij ke fexe , reeds vroegtijdig tot allerlei ijdelheid , vertedert dezelve , en voedt dezelve meer op naar de verwijfde grondregelen van de mode, dan naar de ernftige grondbeginzelen van het christendom. In den middenftand en bij de laagere klasfe wordt de jeugd voor het grootfte gedeelte aan zich zelve overgelaaten, en arme kinderen moeten dikwerf zonder alle opvoeding  44 ovek DE HINDERPAALEN opgroeijen , dewijl de geringe loon van hunne ouderen naauwlijks toereikend is, om hun datgeene te verfchaffen, wat zij, naar hun begrip , tot de noodzaaklijke behoeden des levens rekenen, zoo dat 'er weinig of geheel niets overig blijft, om aan de opvoeding der kinderen tot Godsdienst, ten koste te leggen. Hoe kan men nu aan christelijke verlichting en wasdom in kennisfe denken, wanneer 'er niet eens een goede grond toe gelegd is geworden? Het is waar , 'er wordt in onzen tijd meer dan ooit gefchreeven en geleezen over de opvoeding en verlichting van alle klasfen van menfchen; en dit moest zeekerlijk een goed vooroordeel voor ons tijdvak inboezemen. Dün oo{c hIer omtrent begaat men zoo menigvuldige en groote fouten, dat ik geen oogenblik in bedenking ftaa, om te beweeren, dat de al te buitenfpoorige fchrijf- en leeslust, die in onze dagen hand over hand toeneemt, meer tot eenen  DER CHRISTELIJKE VERLICHTING. 45 hinderpaal verftrekt , dan tot een bevorderingmiddel van de waare christelijke verlichting. TWEEDE DEEL. Hij , die zijne tijdgenooten en misfchien zelfs de naakomelingfchap door gefchriften wil onderwijzen , neemt gewislijk eenen grooten en gewichtigen taak op zich. Niemand anders, dan een verftandig en verlicht man , die de weetenfchap, welke hij anderen wil onderwijzen , zeer goed en be> ter dan veele anderen verftaat, moest zich aan zulk een moeilijk werk waagen. Maar hoe veelen moogen 'er onder de honderden , ja , duizenden, welke in onze dagen als fchrijvers optreeden , gevonden worden, die met die inzichten , kundigheden en bekwaamheden voorzien zijn , welke men met recht van hen zou kunnen verwachten. Ik zal thans niet fpreeken van die ellendige, gevaarlijke en nadeelige gefchrif-  46 over DE HINDERPAALEN ten , welker eigenlijke bedoeling is , om verderflijke en fchadelijke grondbeginzelen te verfpreiden, en , zoo mogelijk , al het natuurlijk gevoel voor deugd en Godsdienst, ten eenenmaale uit te roeijen. Ik fpreeke alleen maar van die, welken meer of min betrekking hebben op Godsdienst en zeden. Hier werpt zich elk , die meent , iets nieuws of wat niet geheel gewoon is, te kunnen zeggen , tot leeraar op , zonder 'er zich over te bekommeren , of hij nut Richten dah nadeel doen, de eenvouwigen onderwijzen of in verwarring brengen zal. Twijffelingen tegen den Godsdienst, waaromtrent men zich door ervaaren mannen in ftdte konde laaten onderrichten, brengt men in gefchriften voor de wereld openlijk ten voorlchijn, om den roem te behaalen, dat men een fchrander fchrijver is, zonder te bedenken , hoe weinigen 'er onder den grooten hoop van leezers gevonden worden, die in ftaat zijn, om die twijffe-  DER CHRISTELIJKE VERLICHTING. 47 lingen te onderzoeken en te beproeven. Waarheden, die men niet begrijpt, of niet begrijpen wil, en over welke men nooit heeft naagedacht, worden maar driest ontkend en belachlijk gemaakt, en dat gefchiedt gemeenlijk in zulk een' beflisfenden toon , als of men alle de gronden voor en tegen rijplijk had overwoogen , daar men evenwel bekwaamheid noch lust tot zulk een onderzoek bezit, en zelf nog als een ootmoedig leerling onderwijs diende te ontvangen. Hoe kan toch , door zulke gefchriften , christelijke verlichting bevorderd worden? Wordt dezelve daar door niet veel eer belemmerd en verhinderd? En zoo groot de fchrijilust in onze dagen is, even zoo groot is ook de leeslust. Het verdient wel geene berisping, wanneer ook zulke perzoonen , die zich op weetenfchappen niet hebben toegelegd , hunne fnipper-uuren of overigen tijd, naar hunne omftandigheden , en in zoo verre zulks,  48 ovkr DE HINDERPAALEN zonder verzuim der plichten van hun beroep , gefchieden kan , hefteden tot het leezen van eenige nuttige boeken. Men moet dit veel eer billijken en prijzen, wanneer zij het doen met oogmerk, om wijsheid en deugd te leeren , en om in het algemeen nuttige kundigheden te verwerven. Maar omtrent veelen kan men geenszins zeggen , dat zij zich, tot zulk een verftandig einde , met leezen bezig houden. Zij leezen, zonder eenige verftandige keuze, alles, wat hun maar voor de hand komt , zonder te vraagen, of zij ook van het geen zij leezen willen, een nuttig gebruik zullen kunnen maaken of zij 'er iets in vinden zullen , wat tot vcrlichting van hun verhand , en ter verbetering van hun hart kan verftrekken ; maar enkel tot tijdverdrijf, en om zich te vermaaken. Hier bij verzuimen zij niet alleen hun beroep , het welk de voorzienigheid hun heeft aangewezen , tot groot nadeel  DER CHRISTELIJKE VERLICHTING. 49 Van hunne huishouding en familie, maar zij komen op het laatst ook in zulk eene verwarring, dat zij zelf niet weeten , wat zij gelooven , en waar aan zij zich houden zullen. Dewijl het hun aan de kundigheden ontbreekt, die zij nodig hadden, om het geleezenete beöordeelen, zoo gelooven zij heden dit, cn morgen weêr iets anders. Wat zij liet laatst geleezen hebben, Ichijnt hun zoo lange waarheid le wezen , lot dat zij door het leezen van iets anders tot een geheel tegêhövèrgefteld gevoelen gebracht worden. Zoo doende, blijven hunne denkbeelden en begrippen altijd duister en verward , en aan waare overtuiging is bij hen in het minste niet te denken» Bij al hunne gewaande veelwecterij weeten zij niets recht, zoo als zij het weeten moesten. Hun verftand wordt niet.verlicht en hun hart niet verbeterd. Zij blijven zo onverftandig en verkeerd in hun doen,, als zij altijd geweest zijn. D  5o over DE HINDERPAALEN DERDE DEEL. Onder de voornaamfte hinderpaalen, die de waare christelijke verlichting beletten , behoort ook eindelijk de zoo verkeerde en gebrekkige wijze, waar op de jeugd gewoonlijk in het christendom wordt onderwezen. Jdet is waar, het ontbreekt in onze dagen even zo min aan menigerlei voordagen tot verbetering van het onderwijs in de fclioolen , als aan goede leerboeken , en nieuwere inrichtingen voor de opvoeding. Maar wat heeft men dan tot hier toe daar mede uitgericht? Hoe Veel heeft de waare christelijke verlichting door dezelven gewonnen i Iets, hoope ik, maar gewislijk nog zeer weinig. De menigte van deeze voordagen is zo groot, en de grondftellingen der opvoeding , die men aanbevoolen heeft, zijn dikwerf zo verfchillend en fpreeken elkander zoo fterk tegen , dat ouderen in den voornaamen en befchaafden ftand menigmaal naauwlijks weeten , welken zij kiezen en volgen  DER CHRISTELIJKE VERLICHTING. Si zullen , al hebben zij nog zulk eenen goeden wil. En dewijl zij het voor onnodig houden om met verftandlge leeraars raad te pleegen , valt hunne keuze niet zelden juist op het Uechtfte. Dan zeer veele leeraars en ouderen houden het voor iets zeer gevaarlijks , om van den ouden leertrant, waarnaar zij zelf onderwezen zijn , iets het allerminfte af te wijken. In de ongerijmde vooronderftelling, dat al het oude goed zij, enkel om dat het oud is, en al het nieuwe niets deugt , enkel om dat het nieuw is, verwerpen zij alle voordagen tot iets beters , zonder onderfcheid. Van daar, dat het onderwijs in den Godsdienst meestendeels nog jieduurip- als eene weetenfehap, enkel voor het geheugen , befchouwd en ingericht wordt, zonder dat men daarbij veel zorgt voor het verftand en hart. Nog altijd moeten de kinderen in hunne tederfte jaaren, eer zij nog de gewoone taal, in den dagelijk-fcheri omgang, goed verftaan, eene menigte van D 2  5z over DE HINDERPAALEN zwaare vraagen en antwoorden, eene menigte van bij belfpreuken en pfalmen in hun geheugen prenten , die de Ieezer dikwerf zelf niet verftaat, en die hij dus, al wilde hij ook, niet verklaaren kan. Een ieder , die anderen onderrichten wil, volgt anders den verftandigen grondregel, dat men met leeringen van het ligte tot het zwaarere moet voortgaan. Deezen verftandigen en onbedrieglijken regel neemt de geringfte handwerksman, bij het onderwijs van zijnen leerling, zoo wel in acht, als de leeraar van de verheevenfte weetenfchappen. Alleen bij het onderwijs in den Godsdienst, als de allergewichtigfte wcetenlchap , houdt men deezen verftandigen grondregel voor ontbeerlijk. Hier is men 'er geheel onbekommerd over, of men met het ligte, dan met het zwaare , begint , ol men verftaan wordt dan niet ; of de leerling dat geene> wat hem wordt bijgebracht, thans en in het vervolg van zijn leven kan gebruiken of niet gebruv ken. Kan men zich wel iets meer ver-  DER CHRISTELIJKE VERLICHTING. 53 keerd verbeelden? Maar wat, is 'er ook het gevolg van ? Dit, dat zoo veele menfchen , hun geheele leven door, onweetend blijven, en nooit tot eene duidelijke , zeekere en leevendige kennis komen van de voornaamfte waarheden van den Godsdienst. Want hetgeen zij, zonder verftand of naadenken, geleerd hebben , is weldraa weer vergeeten , en wat zij 'er, ten naauwer nood, nog van in hun geheugen behouden , kan hun zeer weinig baaten, om dat hun verftand 'er niets bij denkt, en hun hart 'er niets lij gevoelt. Komt hier nog bij, dat men geheel geen onderfcheid maakt tuslchen wezenljke en niet wezenlijke keringen van den Godsdienst, dat men aan menschlijke bijvoegzelen even zoo groote waarde toekent als aan Godiijke waarheden ; dan ontftaat hier uit voor de kinderen uit den voornaamen of midden-ftand een nog veel grooter nadeel. Wanneer naamlijk dergelijke gebrekkig' onderwezen kinderen in andere weetenfchappen meerdere vorderingen maaken, en D 3  54 over DE HINDERPAALEN zelf beginnen naa te denken over waarheid en dwaaling, dan merken zij dikwerf, dat zoo menig eene ftclKng, die men hun in hunne jeugd als eene waarheid van den Godsdienst heelt voorgehouden , volftrckt geen verftandig onderzoek kan doorftaan. Nu beginnen zij te twijffelen. Dewijl zij in hunne jeugd zulk een gebrekkig onderricht genoten hebben, kunnen zij dergelijke twijffelingen zich zeiven niet beantwoorden ; an^ dere verftandige menfchen willen zij niet vraagen; of zij vervallen in handen van zulken, die met even zo gebrekkige kundig, heden nog de ftoutheid paaren, om met alles te fpotten, wat zij niet verftaan. Nu verwerpen zij het geheele christendom, en blijven of alleen bij den natuurlijken Godsdienst, of worden onbefchaamde /potters, en verachten alles, wat Godsdienst heet. 'Er zijn zeekerlijk nog meerdere hinderpaalen, die de christelijke verlichting beletten, waar toe men voornaamlijk ook de ge-  DER CHRISTELIJKE VERLICHTING. 55 breken bij den openbaaren Godsdienst en zo menig een Godsdienftig gebruik moet rekenen , dat geheel geen oogmerk heeft en volftrekt niet voor onze tijden past. Zeer veel konde ik hier omtrent nog zeggen, maar ik zal voor ditmaal duiten, en het . aanbeveelen van eenige middelen ter bevordering van de christelijke verlichting tot op eenen anderen tijd befpaaren. Denkt over het geen ik ü thans gezegd hebbe, in kilte od eene christelijke wijze naa; en daar de hinderpaalen, waar van ik gelprooken heb, niet anders, dan door het verbeteren en- afleggen van de misdagen, die ik heb aangetoond en beftraft, kunnen uit den weg geruimd worden , zoo wendt van nu af alle. moeite aan , om dezelve daadlijk af te leggen en te verbeteren. Een ieder doe het zijne , wat hij als regént , als huisvader , als leeraar of opvoeder van de jeugd doen kall . _ hij doe het zoo goed , en met die naauwgezetheid van geweten, als hij het D4  56 HII*DERP. DER VERLICHT, voor God gelooft eens te kunnen verantwoorden. Wanneer gij dan Let uwe doet, dan 2d G0dmve Pingen zegenen, zo dat gij meer en meer wascht ea ^ ^ kennis der waarheid en in al, wat goed is • en zoo doende, zult gij ook de kracht VJ JEZÜS Godsdienst tot uwe verbetering en t0t UWeih trOOSt ^le de omftandighéden van. uw leven, ja ze3fs in den ^ fmaaken. Dit k ™;- 1 mijn harte - wensch ; en God verlioore demeïi/«v. aenzcJven °m zijne eeuwige liefde en ontferming - Amen>  LEERREDE OVER EENIGE MIDDELEN TER BEVORDERING VAN DE WAARE CHRISTELIJKE VERLICHTING. Jon. III. i - i5. En daar was een mensch onder de Pha- rizeè'n ——- maar het eeuwige leven hebben. VOORAFSPRAAK. Zie , ö Jezus ! ons bijeen , Om ons door uw woord te luchten , Dat uw geest ons kracht verleen , Om ons naar uw leer te richten ! Laat geen aardfche zorg ons krenken , Nu w' op 'theinelsch heilgoed denken. * Ons bepaald en zwak verftand Is met nevelen omtoogen , Zoo gij in dees' duistren ftand Ons geen licht fchenkt uit den hoogen. Zoo de mensch iets goed zal werken, Moet gjj — zelf hem daar toe fterken. * Doe zulk dan , ó licht der wereld .' Amen,, D 5  53 MIDDELEN TER BEVORDERING 1 mijne aandachtige hoorderen ! Wij hebben in eenige leerredenen over eene zaak gefprooken, waaromtrent in onze dagen de gevoelens der menfchen zeer verdeeld zijn , naamlijk over de waare christelijke verlichting. Vermits dit woord , zoo wel als de zaak zelve, die men daar mede wil te kennen geeven, zeer dikwerf in eenen ge* heel verkeerden zin wordt opgevat of met opzet gemisduid', en dewijl veele christenen hier door in hun geloof worden in verwarring gebracht, hebben wij nodig geoordeeld, om voor alle dingen eerst .een duidelijk denkbeeld van de zaak te geeven. Wij hebben naamlijk getoond, dat men een tijdvak als dan op eene christelijke wijze verlicht kan noemen , wanneer het grootfte of ten minften een groot gedeelte der Ieeraaren zoo wel als der toehoorers , eene juiste , duidelijke en levendige kennis bezitten van de leere van jezus, zoo als deeze leer door haaren Godlijken infteller zeiven en door zijne apostelen is voorgedraagen; en  VAN DE CHRISTEL. VERLICHTING. 59 dat deeze christelijke verlichting grooter of geringer kan wezen, naar maate de belijd-jrs van deezen Godsdienst, zich meer of minder bevrijd hebben van de banden van menschJijke inftcllingen, fchadelijke vooröordeclen en eene zwaarmoedige dweepzucht. Wij hebben opgemerkt, dat deeze verlichting ook bij ons nog lange zo verre niet gevorderd is, als wel te wehfehen ware, en dat zij onder anderen hoofdzaakïijk verhinderd wordt door de heerfchende zinnelijkheid, en de, daar uit ontftaande, traagheid tot' ernhig naadenken over den Godsdienst; door den buiten fpoorigen fchrijf- en leeslust, die in onze dagen hand over hand toeneemt, en door de verkeerde wijze , waarop men de jeugd gewoonlijk in het christendom onderricht. Nu hebben wij nog één gewichtig ftuk te verhandelen. Wij moeten naamlijk de vraag beantwoorden: Welke zijn de veiligfte en onbedrieglijkfte middelen , waar door deeze christelijke verlichting kan bevorderd worden? m  6o MIDDELEN TER BEVORDERING Hoe kunnen de hinderpaalen, die dezelve beletten , uit den weg worden geruimd oi ten minften verminderd worden? -—. . Jn het algemeen kan men deeze vraagen gemaklijk beantwoorden. Hij, die iets goed wil leeren , moethet van hem leeren, die zulks het best verftaat. Wie dus de leere van jezus recht wil leeren verftaan, zal dezelve het best cn veiligst van hem zelveh leeren kunnen. Dit is zijn eigenwil cn bevel. Want hetgeen hij eens tot zijne jongeren zeide, (matth. XXIII: 8 — ,0.) betreft ook ons: een is uw meester (leeraar en leidsman) Christus. Indien wij dus kunnen te weeten komen, wat j e z u s geleeraard heeff zouden wij dan daarin niet berusten ? En wij kunnen het te weeten komen. Wijvinden het, naamlijk, wat de hoofdzaak betreft, in de fchriften der evangelisten en apostelen, die zijn mondeling onderwijs genoten hebben, en door den geest van God, dien Hij hun toezond , geleerd zijn geworden^  VAN DE CHRISTEL. VERLICHTING. 61 De fchriften der evangelisten en apostelen zim dus de veiligfte bronnen, waar uit de leeraar zoo wel als de toehoorers hunne Godsdienftige kundigheden voornaamlijk moeten fcheppen. Hoe beter zij deeze bronnen van hunne kennis weeten , zoo veel te juister zal ook hunne kennis zelve wezen, en zoo veel te gemaklijker zal het hun vallen, om waar" heid van dwaaling te onderfcheiden en zich te verwijderen van fchandelijke vooróordeelen en zwaarmoedige dweeperij. Dit zullen alle oprechte verëerers van jezus Godsdienst wel gaarne met mij willen toeftaan. Dan hier vertoonen zich nieuwe en wel zeer groote zwaarigheden. Deeze h. fchriften , waar uit wij onze Godsdienftige kundigheden het veiligst kunnen fcheppen, zijn op veele plaatzen duister; de leeraars zelf komen in het verklaaren van dezclven niet overeen , en verdeden zich in partijen, waarvan elk gelooft, dat hij de waarheid op zijne zijde heeft. 'Er zijn veelen onder,  6z MIDDELEN TER BEVORDERING die zich het veiligst dunken , wanneer zij zich houden aan het menfchelijk gezag, en die elke afwijking van de wijze van verklaaren, waaraan men zederd eeuwen hier gewoon is , voor eene kwaadaartige verdraaijing en vervalfching der h. fchrift houden. Anderen zijn van gevoelen , dat onze voorouderen ook hier omtrent niet alles hebben gedaan, wat 'er gedaan konde worden en dat men, bij het licht, hetwelk thans over veele weetenfchappen is opgegaan, nog zeer veele zaaken , die men tot hier toe verkeerd heeft begreepen , of die door voorige leeraaren zelve met duisternis bedekt zijn, meer en beter moete ophelderen, dan men tot dus verre gedaan heeft: en dat juist dit het veiligfte middel zij ter . bevordering van de waare christelijke verlichting. Waar bij zullen wij nu blijven berusten? Hoe zullen wïj ooit tot eene gerustltellende zeekerheid komen omtrent eene zaak, voor ons zoo van het niterfte aanbelang? Dat dit gewichtige vraa-  VAN DE'CHRISTEL. VERLICHTING. 63 gen zijn, zult gij allen, M. H. met mij moeten toeftaan. Ik zal liet daarom heden beproeven , u hier omtrent mijnen christelijken raad mede te deelen, en u eenige middelen voor te Haan, waar door, niettegenftaande deeze zwaarigheden j waare christelijke verlichting kan bevorderd worden. Laat ons God bidden, enz. Text: joh. III. 1 - i5. INLEIDING. In de u voorgeleezen woorden van onzen text , mijne aandachtige hoorderen! wordt ons een man voorgefteld , dien men in zijnen tijd onder de aanzienlijkfte leeraaren konde tellen, en ook hield voor een meester in Israël, maar die evenwel des niettegenftaande nog verre te rug was in de waare kennis van den Godsdienst, en leerbegeerig tot jezus kwam , met dat edel oogmerk, om van  64 MIDDELEN TER BEVORDERING hem, als van een nog veel grooler en door God gezonden leeraar , ondervveezen te worden. Het eerfte, dat jezus van hem en anderen van zijns gelijken begeerde, beftond hier in: Zij moesten hunne Joodfche vooroordeelen en hunne zinnelijke en aardfche manier van denken afleggen ; zij moesten, als het ware, van vooreii af aan beginnen, en geheel nieuwe menfchen worden, wanneer zij zijn onderwijs wel verftaan, en daar door verftandig, deugdzaam en gelukkig wilden worden. Want dit is de zin van de woorden (vs. 3.) Voorwaar, voorwaar ■ ik zegge u: het zij dan . dat iemand op nieuws gebooren worde , kan hij het rijk Gods niet zien. nicodemus, (want zo heette de man, van wien mj fpreeken ,) beloofde , in den beginne, dat hij hier toe thans te oud was; en dat het hern te zwaar zou vallen: ja misfchien geheel onmogeli'k zijn, om aan deezen eisch te voldoen. Hoe kan een mensch, zegt hij tot jezus,  VAN DE CHRISTEL. VERLICHTING. 65 geboren worden , wanneer hij oud is ? Kan hij ook wederom in zijns m.oeders lighaam gaan , en geboren worden? Hoe is het mogelijk , dat een man van mijne jaaren eerst zoude beginnen op nieuw te leeven ? Is dat niet even zoo onmogelijk, als wanneer een man wederom een kind zou worden? En dat het hem evenwel met den tijd gelukt is, het onderwijs van jezus te bevatten, en daar door zijn verftand te verlichten , kunnen wij daar uit met zeekerheid opmaaken , om dat hij van deezen tijd af aan , een jonger van jezus geworden en dit tot aan zijn einde toe gebleeven is. Mochten toch alle menfchen, geleerden zoo wel als ongeleerden , dit roemwaardig voorbeeld van eenen n i c odemus naavolgen! En daar dit een der veiligfte middelen is, ter bevordering van waare christelijke verlichting, wanneer leeraar en toehoorers , met onpartijdige liefde tot de waarheid, van jezus leeren, leidt E  66 MIDDELEN TER BEVORDERING dit ons van zeiven tot het ftuk , het welk wij vooj genomen hebben, om heden te verhandelen. Wij «uilen u, naamlijk: Eenige middelen ter bevordering van de waare christelijke verlichting voordellen. En deeze middelen beftaan: I. In een zorgvuldig en verftandig gebruik maaken van den bijbel , en goede ftichteh'jke boeken ; en II. In eene betere opvoeding van de jeugd tot Godidienst. EERSTE DEEL. Een zorgvuldig en verftandig gebruik maaken van den bijbel is dus het eerfte middel, waar door de waare christelijke verlichting kan bevorderd worden. Want dewijl men de leere van. jezus, in den bijbel, en bijzonder in de fchriften van de evangelisten en apostelen, het allerzuiverst en met de grootfte zeekerheid vervat vindt,  VAN DE CHRISTEL. VERLICHTING. 67 zoo moet men ook de kennis van dezelve, voornaamlijk uit deeze bron fcheppen. Men moet gevolglijk deeze fchriften dikwerf leezen ; maar men moet ze leezen met naadenken. Want wanneer wij dezelven of in het geheel niet, of geheel verkeerd verftaan , of ze naar onzen zin verdraaijen, om 'er dat geene in te vinden, wat wij daar in wenfchen te vinden , dan zullen wij door het leezen van dezelve niet verlicht, niet duidelijk en bepaald onderwezen worden , maar wij zullen aan alle die vooröordeelen en dwaalingen , die wij m onze kindsheid ingezoogen hebben , vast verkleefd blijven, en ons evenwel verbeelden , dat wij de zuivere leere bezitten. Maar , zult gij zeggen, de bijbel is zwaar om te verftaan. Hoe kan men van ons eisfchen, dat wij ons die menigvuldige kundigheden verwerven zullen , die tot het verklaaren van denzelven verëischt worden? Ik ftaa hier omtrent gereedlijk E 2  68 MIDDELEN TER BEVORDERING toe, M. H! dat 'er van gemeene christenen op verre na zoo veel niet kan geeischt worden , dan van leeraaren , wier eigenlijk beroep het is , het volk te onderrichten. Deeze zijn bijzonder verplicht, om den waaren zin der godlijke uitfpraaken, met allen mogelijken vlijt , naa te /peuren , zoo dat zij , met de nodige taalkunde en andere hulpmiddelen uitgerust, zonder partijdige vooröordeelen, even verre verwijderd van eene ftijve verkleefdheid aan menschlijk gezag, als van eene onbedachizaame zucht tot het geen n euw is, niets dan zuivere onvervalschte waarheid zoeken. Dit is de voornaamfte en heiligde plicht van ieder christelijk leeraar, en nooit kan hij het voor God verantwoorden, wanneer hij zich in zulk eene zaak van het allergrootfte aanbelang nalaatig betoont. Want hij is 'er toe beroepen, om het woord van God, zoo als het in dit heilig boek vervat is, le leeraaren en te verklaaren.  VAN DE CHRISTEL. VERLICHTING. 69 Maar hoe zal hij dat geene verklaaren en leeraaren, wat hij zelf niet genoegzaam verhaat? Zou dit niet het zelfde wezen , als of de eene blinde den anderen den weg wilde wijzen { Edoch, ik predike niet voor leeraaren. Ik zal hier omtrent dus niels meer zeggen, maar aan die christenen alleen, die geen leeraars zijn, eenige regelen aan de hand geeven, hoedanig zij den bijbel, en in het bijzonder het nieuwe testament , leezen moeten , om hun verhand te verlichten , en hun hart te verbeteren; want , dat ook deeze verplicht zijn, om , bij het onderwijs van hunne leeraaren , de h. fchrift zelve te leezen, en, naar het voorbeeld van die te Berheën (h a n dl. XVII: n.) te onderzoeken, of het wezenlijk zoo is, als hunne leeraaren hun zeggen, vooronderftelle ik als eene bekende zaak. De vraag is maar, hoe de gemeene chrisferï , die geen leeraar is , de fchrift tot verE 3  7o MIDDELEN TER BEVORDERING lichting van zijn verftand, en verbetering van zijn hart, leezen en gebruiken moet ? Hier omtrent geeve ik de volgende weinige , maar gewichtige , regelen aan de hand. Leest voor eerst elk boek van den bijbel in zijn behoorlijk verband , en met den ernftigen wensch, om 'er zoo veel van te leeren verftaan , als mogelijk is. Ik zegge : elk boek van den bijbel in zijn behoorlijk verband •— want wanneer men eene plaats op zich zelve befchouwt, zonder te letten op het geen 'er voorafgaat of 'er op volgt, dan is zij menigmaal duister, of kan in meer dan éénen zin worden opgevat. — Maar zoo draa men dezelve in haar behoorlijk verband leest, en het voorgaande met het geen daarop volgt, naauwkeurig met elkander vergelijkt, dan wordt zij niet zelden op éénmaal duidelijk. Daarom is het zeer noodzaaklijk , dat men bij voorbeeld elke gefchie. denis, ieder' apostolifchen brief van het be-  VAN DE CHRISTEL. VERLICHTING. 71 gin tot het einde doorleest, op dat men de meening en het oogmerk van den heiligen fchrijver recht leere inzien. Het is wel waar, dat voor den gemeenen man, al neemt hij deezen regel ook nog zoo zorgvuldig in acht , neg veele woorden en zaaken duister blijven, bijzonder in onze gewoone vertaaling van den bijbel, die zeekerlijk in dien tijd, toen dezelve vervaardigd is, voortreflijk konde heeten, en tegenwoordig in de daad nog achting ver. dient , maar ook , gelijk alle arbeid van menfchen , haare gebreken heeft. Dan ook dit is eene weldaad van onze tijden, dat men zich thans, met meer ijver dan ooit, 'er op toelegt , om de h. fchrift hoe langs zoo duidelijker en juister te vertaaien , en dat men het ook aan andere hulpmiddelen niet laat ontbreeken, waar door het voor alle christelijke leezers gemaklijker kan worden gemaakt, den bijbel te verftaan. Deeze poogingen zullen naadenkende chrisE4  72 MIDDELEN TER BEVORDERING tenen met dank , jegens de Voorzienigheid erkennen en tot hun waare voordeel ge. bruiken. Door het bedachtzaam gebruikmaaken van zulke hulpmiddelen zullen veele zaaken voor hen duidelijk worden, die hun te vooren duister en onverftaanbaar waren. Komt hier nog bij, dat men met het gebed, met oprechte liefde tot de waarheid, en zoo geheel zonder vooroordeel leest, als of men ook bekende dingen voor de eerfte maal geleezen had; dan zal men altijd iets gewichtigs vinden ,' het welk men te vooren nog niet opge. merkt had. Leest den bijbel, ten Veelen, geduulIg met het °°è^k , om wijzer en beter te worden. Dit is eCn zeer gewichtige regel , dien men niet genoeg infeherpen kan. Want wanneer mCn dit oogmerk fteeds voor oogen heeft, zal men niet alleen wezenlijk nut uit het leezen van den bijbel trekken, maar cok bevinden, dat de mees,  VAN DE CHRISTEL. VERLICHTING. 73 te zwaarigheden , die uit het duistere van enkele plaatzen haaren oorfprong ontleenen, van zeer geringe betekenis zijn. De grootfte zwaarigheden, naamlijk, vindt men in die plaatzen van den bijbel , die eigenlijk niet met dat oogmerk, dat v\ij ons daar uit zouden onderrichten, om wijs, deugdzaam en zalig te worden, maar om geheel andere redenen zijn opgetekend. De boeken van den bijbel , zoo wel van het oude verbond als van het nieuwe testament, zijn, gelijk elk weet, niet op eenmaal, maar in zeer verfchillende tijden , en voor zeer verfchillende menfchen het eerst befchreeven. Offchoon nu alles , wat in den bijbel ftaat, onfeilbaar waar en zeeker is , kan evenwel niet alles , hoe waar het ook zijn mooge, voor alle menfchen , in alle tijden, van even groot gewicht wezen. De gedachlregisters der patriarchen, de wetten van den Levitifchen Godsdienst, de befchrijving van de Mofaï1 E 5  >4 MIDDELEN TER BEVORDERING fche hutte des Stichts , de verdeeling van het land Kanaan , onder de twaalf ftammen van Israël, de Joodfche ftaatsgefchiedenis, en veele andere dingen , die in het oude verbond voorkomen , waren voor de Israëliërs , voor welken zij het naast gefchreeven waren, zeer gewichtig, en zij kunnen ook door ons met nut geleezen worden. Maar kunnen zij dan voor ons christenen even zoo gewichtig en nuttig wezen , als de zoo zielroerende en leerzaame gefchiedenis en lesfen van JEZUS? Zal iemand wel zoo onverftandig zijn, om uit geflachtregisters, uit Mofaïfche offerwetten, of uit de befchrijving van het land Kanaan te willen leeren, hoe hij als een christen moet leeven en fterven ? Zal het hem wel nadeel aan zijne zaligheid doen, of hinderlijk zijn voor zijne deugd, wanneer hij deeze en zeer veele foortgelijke Rukken van den bijhei niet verftaat? Wanneer hij eene menigle twijffelingen, die  VAN DE CHRISTEL. VERLICHTING. 75 daar tegen te berde gebracht worden, niet beantwoorden, eene menigte zwaarigheden, die de geleerde daar bij aantreft, niet op- losfen kan ? > Wanneer gij dus het oude verbond leest, zoo leest het voornaamlijk met dat oogmerk , om uit de gelchiedenisfen , daar in vervat, de wijsheid, goedheiden gerechtig, heid van God in de leidingen van zijn volk, en den weg der voorzienigheid, in de trapswijze verlichting van het menschdom op te merken, en de daar in voorkomende voorbeelden van goede en kwaade menfchen, tot uwe eigen aanmoediging of waarfchuuwing aan te wenden. Leest het met dat oogmerk , om de verheven befchrijvingen van de Godheid, daar m vervat, en de lesfen der deugd of troostgronden , die 'er hier en daar in voorkomen, in uw gemoed te prenten. Leest het nieuwe testament met dat oogmerk , om u met jezus, met zijne Godlijke waardigheid en  ,6 MIDDELEN TER BEVORDERING zijn beminnenswaardig karakter, met zijne zoo merkwaardige lotgevallen, zijne groote weldaaden en verdienften ten opzichte van het menschlijk genacht, zijne beloften en bedreigingen, behoorlijk bekend te maaken, zijne verheven zedenlesfen te leeren kennen, opwekking tot deugd en troost in lijden daar uit te trekken. Ik ben 'er vast van overtuigd, wanneer gij den bijbel, en bijzonder het nieuwe testament, met dat oogmerk leest, dat gij dan dit heilige boek ten uiterfte zult beminnen. Duistere cn zwaare plaatzen zult gij gaarne voorbij, gaan, en ze aanmerken als zulke, die eertijds zeekerlijk haare nuttigheid hadden , en thans nog voor menigen leezer nuttig zijn kunnen, maar die echter niet tot uw troost of onderwijs zijn gefchreeven. Gij zult u alleenlijk tot dat geene bepaalen, waar van gij een nuttig gebruik tot uwe verbetering kunt maaken, en wanneer gij dit maar wél gebruikt, dan zult gij  VAN DE CHRISTEL. VERLICHTING. 77 moeten belijden , dat het waar is , het geen de apostel (col. II: 2 , 3.) zegt , dat naamlijk. in de leere van jezus, (die hij de verborgenheid van God en Christus noemt,) alle ichatten van waare wijsheid en kennis verborgen liggen; dat men gevolglijk daar uit, tot opheldeiing van het verftand en tot verbetering van het hart, meer kan leeren , dan uit alle andere boeken in de wereld. Wat nu andere ftichtelijke boeken betreft , men heeft zeekerlijk, in de keuze van dezelven, groote behoedzaamheid nodig; wie echter met zijn nieuw testament recht bekend is en het zelve meermaalen aeleezen heeft, zal ten minften geen fmaak vinden in die fchadelijke fchriften , waar in de leer van jezus en zijne apostelen beftreeden, ja hunne gefchiedenis in fabelen veranderd wordt; waar in onze verlosfer en zijne apostelen als mannen worden voorgefteld, die in veele zaaken, den Gods-  78 MIDDELEN DER BEVORDERING dienst betreffende, gedwaald hebben, en wat iets „dergelijks meer zijn mooge. Voor het overige zal hem het groot verfchil in de verklaaring van duistere cn zuaare fchriftuurplaatzen niet meer aanftootlijk wezen. Hij zal zich aan datgeene houden, wat hij daar in tot opheldering en toepasfing der hoofdleeringen van den Godsdienst vindt; en wanneer hij dat maar wél bedenkt, en zorgvuldig gebruikt, dan zal hij gewislijk fteeds wijzer, beter en tevredener worden. Doch, ik moet hier afbreeken, hoe veel ik 'er nog zou kunnen bijvoegen, om ook nog een paar woorden te zeggen van het tweede middel ter bevordering van de waare christelijke verlichting , de betere opvoeding van de jeugd tot Godsdienst. TWEEDE DEEL. Door eene goede en doelmaatige opvoeding van de jeugd in het christendom  VAN DE CHRISTEL. VERLICHTING. 79 moet de grond tot eene betere christelijke verlichting voornaamlijk gelegd worden. Want niemand zal immers loochenen dat 'er ook in onze dagen volvvasfen lieden in alle klasfen gevonden worden, die juist zoo denken, als nicodemus in den beginne dacht, toen hij tot jezus kwam: Hoe kan een mensch gehooren worden, wan* neer hij oud is? Hoe kan ik in mijne jaaren , bij mijne bezigheden, eerst weer beginnen, om iets beter te leeren, dan ik het tot hier toe wist? De kindsheid en jeugd is het tijdperk, waar in men nog het meest bekwaam is, om onderrichting te ontvangen. Grondbeginzelen, d e ons in dit tijdperk bijgebragt worden , prenten zich het diepst in de ziel, en zijn gemeenlijk werktaam in het ge.heele volgend leven. Hoe veel zou de waare christelijke verlichting 'er dan niet bij winnen, bij aldien alle kinderen van voornaame en geringe ouderen, reeds vroegtijdig voor fchadelijke  8o MIDDELEN TER BEVORDERING vooróordeelen bewaard, en , naar de zuivere, onvervalschte leere van jezus, tot wijsheid en deugd werden opgevoed! Maar dan moest men 'er ook. zorge voor draagen door deeze en geene goede inrichtingen, dat ouderlooze en verlaaten kinderen , die voor het grootfte gedeelte in eene dierlijke zinnelijkheid , tot last van de maatfchappij en tot hun eigen bederf, opgroeijen , behoorlijk onderwijs konden verkrijgen. Men moest 'er in het algemeen voor zorgen, dat de fclioolen voor den burger en het volk eene betere inrichting verkreegen — dat 'cr geene andere dan bekwaame en ervaren leeraaren werden aangefteld , van welken men konde overtuigd zijn, dat zij zoo wel de vereischte kunde als den goeden wil bezaten, om de jeugd goed en zorgvuldig te onderwijzen _ dat die dan ook van het nodig onderhoud werden voorzien , en van de armoede en verachting ontheven, waar on-  VAN DE CHRISTEL. VERLICHTING. 81 der zij menigmaal moeten zuchten | op dat zij door drukkende zorge der neering niet moedeloos gemaakt, maar veel eer in ftaat gefteld werden , om zich zelf te verlichten , en dan hun gewichtig ambt met zoo veel te grooter bemoediging en leevendiger ijver waar te neemen. Ik weet wel, dat dit tegenwoordig nog maar enkel vroome wenfchen' zijn , welker bevrediging afhangt van de grooten der aarde, als van de voogden en voedfterheeren van het menschdom; — dat onze ftem zeldzaam tot hunne ooren kan doordringen , en dat men ook in de daad eerst veel zwaarigheden moest overwinnen , alvoorens wij van daar de gewenschte hulp verwachten konden. Maar ik weet ook , dat het in onze ftad niet aan menfchenvrienden ontbreekt. die door de Voorzienigheid overvloedig met rijkdommen gezegend zijn , en gelegenheid hebben , om , als bezitters van aanzienlijke goederen , zeer veel toe te brengen lot het waare welzij van een zeer F  82 MIDDELEN TER BEVORDERING groot aantal menfchen. Ik bidtle u, edele menfehenvrienden! uit naam van allen, die u als voogden en vaders moeten befchouwen, en die voor een gedeelte hunne eigene behoefte niet kennen ik bidde u , behartigd het geen ik gezegd heb. Komt hun met uw gezag , en met een gedeelte van uw tijdlijk vermogen te hulpe, en geeft u de moeite, om, zoo veel gii kunt, tot het verbeteren en in ftand houden van christelijke in. richtingen voor de fclioolen bij te brengen. De Iaate naakoomelingfchap zal uwe gedachtenis daar voor eerbiedigen, en God zal u daar voor in tijd en eeuwigheid rijklijk zegenen. En u, christelijke ouderen .' bidde en vermaane ik in den Heere , draagt gij ook het uwe zorgvuldig daar toe bij, dat uwe kinren vroegtijdig tot godsdienst worden opgevoed. Zorgt voor hun onderwijs in het christendom, zo zeel het in uw vermogen is. Herinnert u aan het geen ik onlangs zeide  VAN DE CHRISTEL. VERLICHTING. 83 over de gebrekkige wijze , waar op men de jeugd in het christendom onderricht, en vermijdt deeze gebreken. Draagt 'er wel zorge voor, dat uwe kinderen zich een genoegzaam aantal van^bijbelfpreuken en goede christelijke gezangen in het geheugen prenten — want het geheugen moet iets hebben, waar aan het zich houden kan. Maar begint , naar mijnen raad , met het ligte en gemaklijke, en gaat zóó trapswijze tot het zwaare over, op dat het gegeeven onderwijs voor het verftand en voor het hart even gewichtig en even nuttig worde. Hoedt u , dat gij in de tegenwoordigheid van uwe kinderen niets fpreekt of doet, waar door de goede indrukzelen, die het onderwijs in het christendom bij hen gemaakt heeft, zoude kunnen verzwakt worden , maar overtuigt hen veel eer door uw eigen voorbeeld , dat het christendom wijze en goede menfchen maakt. Dan zult gij hen zoo wel als u zeiven gelukkig • Fa  84 MIDDELEN TER BEVORDERING zien , en u met hen niet alleen hier , maar ook nog meer in de eeuwigheid verheugen. Dit zij dan genoeg gezegd over de middelen Ier bevordering van de waare christelij. lijke verlichting. Ik zou over deeze geheele zaak niet zoo breedvoerig gefprooken hebben, indien .ik niet wist, dat veelen uwer gewoon zijn , om over den Godsdienst naa te denken , en goeden , christelijken raad gewillig aan te neemen. Wat ik gezegd heb , heb ik daarom gezegd, dewijl ik u allen, gelijk mijne eigen ziel , beminne, en om dat ik uit al mijn hart wensche, dat het u en den uwen in tijd en eeuwigheid mooge welgaan. Neemt dan mijnen christelijken raad raad in liefde aan: overdenkt alles voor God en den rechterftoel van uw geweten, en ftelt dan ook uwe poogingen daadlijkin het werk, om naar jezus leere wijzer en beter te worden ; zoo zult gij ook fteeds meer en meer te vrede en gelukkig worden , en zult u met mij verheugen, niet alleen hier, maar ook en wel bijzonder  VAN DE CHRISTEL. VERLICHTING. 85 eens in die betere wereld , voor het aangezicht van jezus Christus en zijne heilige engelen, waar alle nevelen van onweetendheid en dwaaling verdwijnen, waar wij God in het zuiverfte licht erkennen , en in zijne verëering en liefde volmaakt 'vergenoegd en zalig zijn zullen. Amen! Zijnen heiligen naam zij prijs en eere, nu en in alle eeuwigheid, Amen!  Ter drukkerije van H. van Munster, te Amsterdam.  A5 Gar. 12 _ J KI. Tijdschr. no. Vlgnr. Loc. A4 Gar. 16 Kap- Gar. 20 T ~~ / ond. 30 S/\rA/ £4SJ Titel: Aanwijzingen Klientcode: i