01 2128 5696 UB AMSTERDAM  BEROEP OP HET GEMEEN GEVOEL ( OF HET GEZOND VERSTAND) TEN BEHOEVEN VAN DEN GODSDIENST. UIT HET ENGEL;SCH, van den EERWAARDIGEN HERE Dokter in de Godgeleerdheid en Predikant , te Methven , in Schotland. TWEDE DEEL. TE UTRECHT, By J. C. ten BOSCH, Boekverkopen mdcclxxxii.   X 23 M O V ®. EERSTE BOEK. Over het gezag, waar op wy de eerïte waarheden omhelzen. HooFDSt. Bladz. 1. De Rede eifcbt9 dat wy de terp waarheden alleen op loaar gezag aannemen, op ftrajfe, van wegens gekheid en onver ft and, overtuigd te worden, zo wy zulks niet doen. . 1 2. Waar in het zelfde -onderwerp vervolgd word. . • • 11 3. Verder vervolg van het voorgaande 16 4. Het isfchande voor een manvanverftand, dat hy, om eerfte waarheden te geloven, de toevlugt tot enig ander gezag neme., dan de eenvoudige infpraken der rede. , 24 5. Wy hebben het gezag der rede, m ent grotere en -meer volkomene mate, vow het * a geloof  iv INHOUD, Hoofdst. Bladz. geloof der eerfte waarheden, dan voor het geloof van enige waarheden, die uit dezelven, door redeneerkunde, zyn af teleiden . . -35 6. Wy behoren nimmer te wanhopen aan 's menfchen verzaking van ydele redeneringen , en hunne omhelzing van eerfte waarheden , op het gezag der rede. . 49 TWEEDE BOEK. Over het beftaan van GOD. 1. Het beft aan van God is ene alteklaarblykelyke en heilige waarheid, om aan der menfchen redenkavelingen onderworpen te zyn. . . 60 2. Men heeft der hairkloveryen van twyffelaren te veel aanmoediging gegeven, door zig. in redenkavelingen, omtrent het beft aan van God, intelaten. . 68 3»  INHOUD. v Hoöpdst. Bladz. 3. Het redeneren uit overeenkom/I, voor het heft aan van God, diend voornamentlyk , om de grove ongeremdheid van de tegenoverftaande ftelling in vollen dagligt te plaatfen . 77 4. leder een, die niet geheel onnozel is, kan de onzigtbare volmaaktheden van God , uit de zigtbare over'êenftemming des Heelals, befchouwen. . . 82 5. Een Man van verftand zal beruften iii het geloof van énen God-, tot dat hy reden zie, om te vermoeden dat 'er meer dan één'beft aat. . . 89 DERDE BOEK. Over de Goddelyke Eygenfchappen. 1. Het beft aan van God te erkennen, en %yne Eygenfchappen te betwiften, is een blyk van grote domheid of van de uit erft e verkeerdheids ... - 96 * 3 2-  m I N H O ü D. Hoofdst. Bladz. 2. De ondervinding, welke de menfchen van Gods goedheid en regtvaardigheid hebben, maakt, alk aarfelïng, omtrent deze Eigenfchappen, ten enemale onvetfchoonlyk. 109 3.. Het weinig hez.ef, 't geen de menfchen van Gods goedheid en regtvaardigheid hebben, moet aan de fnoodheid hunner harten worden toe gefchr even. . ii9 4. Het is onmogelyk voor een Wezen van volf rekte voldaanheid , onregt te plegen , of niet, in alle gevdhn, te doen, H geen billyk en betamdyk is, . 126 <. Ten b!yke, dat zy,. die der Godheid bare verfc' '''digde eer ontzeggen, zig aan de verjoi iiyitfe misdaad fchuldig maken, kan men zig, veilig, beroepen op hen, die het geringde bezef hebben overgehouden van 't geen men een' weldoender of Vader, enen Opperheer of regter, verfchul- digd is. ... . 137 VIElR-  inhoud. m VIERDE BOEK. Over de Voorzienigheid. HoorosT. 1. Het is onmogdyk, voor'gefchapene wezens, een enkel ogenblik tyds, onaf hanglyk van hunnen Schepper te beflaan of te •werken. • • J47 2. Byzondere bedélingen der voorzienigheid grypen plaats, zonder de minjle inbreuk op algemene wetten. • • • iöo 3. Zonder ons te vermeten , dat wy het ' Goddelyk plan volkomen bevatten, zien wy duidelyk , hoe alle dingen indiervoegen ingerigt zyn , dat zy onze najaging van deugd en gelukzaligheid bevorderen. . 17* * 4 VYF"  vin INHOUD. VYFDE BOEK. Over de zedelyke Regering. HooFpsr. B.'adz. 1. De eigenzinnige denkbeelden aangaande de Goddelyke goedheid , onlangs ter hane gebragt, worden duidelyk wederfproken , door de verfchynzels huiten , en de flem desj gewetens binnen, ons. . 178 2. Het is onmogelyk, dat de Opperfle beft uurder de regtvaardigheid zoude opofferen aan het geluk zyner Schepzelen. .184 3. De Opper (Ie regeerder heeft regt , om zyne Schepzelen te beflieren , met een juift opzigt op hun verdienfle en wanverdienfle. . . . . . .196 4. AU& menfchen zyn.genoeg bewufl van Je hoogde voortreffelykheid der Zedelyke waarde , om hun gemor te fiillen, daar over  I N H O U D.[ a HOOIDST. BladZ- over , dat dezelve het uitevfte eind» en doelwit der Goddelyke regeringe zy~ »o6 5. Zoo lang de menfchen afkerig zyn van hunnen pligt, moeten zy misnoegd wezen over het plan van God. . « 215 ZESDE BOEK. Over de Zedelyke verpligting. 1. Het is wartaal], te twyfelen aan onze verpligting, om elk verflandig wezen, waar mede wy verhonden zyn, met wel' voeglykheid te behandelen. . . 229 J! Het is wartaal , onze verpligting in twyffel te trekken , om God te dienen met de bekwaamheid, welke wy bezitten , en om ons by hem te vervoegen , om 't geen ons daartoe mogte ontbreken. 242. • • • " * < 3i  *! I N J I O U £>. IJq.ofd.st. Bladz. 3.. Te verzoeken of te verwagten, dat God ons zal bekwaam maken , om te doen, 'f geen hy air ede in onze magt gefield heeft, om te vetrigten » is dwaasheid en vermetelheid. . . . . 250 ■ ■ 4. Het is een ydel en hersfenfchimmig lontwerp , dat men regt wys en goed tragt te worden, zonder een gedurig vertrouwen opeen Goddelykgeleide en invloed. 268 ZEVENDE BOEK. Over het Geweten. j. Wy hebben een gevoel, zo wel als ent gewaarwording , van Zedelyke voortrejfelykheid. . . .282 2. Een gevoel' van verdien/Ie of wanverdienfle is eigen aan een redelyk wezen.  INHOUD. ** Bladz. Hoofdst. , Het zedelykgevoelkanm volle werking wezen, terwyl het geweten geheel en al ledryveloos as. 4 Getuigenis te geven, aangaande ons\al of niet volbrengen van onze zedelyke verpligting , h de taak dts g^tens. 306 < rjeuitfpraakvM'tgeimtmisaltydoverwkomftig de waarheid, en daarom mort dezelve doorgaan. • . • 3 6. Iletisonmogelyk, het gezag te veragten, ofdenregtbank te ontfnappen van pet ge- . 3 i9 weten. AGTSTE BOEK. Over een Toekomend Oordeel. l Zig optehouden, met, op ene keurige wy' ze , over een toekomend oordeel te twisten ,  X" INHOUD. HoOFDST. n, , Bladz. ten , terwyl wy ons behoren toetekggen , om ons zeiven voor ene zoo ontzaggelyke gebeurtenis te bereiden, is onvergeefty- ke dwaasheid. . . nnj • 334 a. Vervolg van het zelfde onderwerp. 353 3. Vervolg van het zelfde onderwerp. 366 4. Vervolg van het voorgaande. . 37! NEGENDE BOEK. Wederlegging der Tegenwerpingen , tegen de klaarblykelykheid der eerfte waarheden. 1. Het geloof der eerfte waarheden ruft op gronden, die onbetwiftbaar zyn; dog dat der bygelovige y ver aren niet. . .380 2. Alle eer(le waarheden , hoe verfchei■ den ook in andere apzigten , hebben dezelfde 9gdat is ene voljlagene, blykbaarheid. . . - . 392 .3-  INHOUD. xüi HOOFDST. BladZ- 3. In het beoordelen van enig ftuk, heeft wen geen agt te Jlaan , op willekeurige onderftellingen , wanneer dezelven aangekant zyn , tegen bekende feiten en entwyfelbare '/waarheden. • « 4.. Onze denkbeelden van Goddelyke waarbeid zyn niet duifier der of onvolkomen* 9 ■ dan onze denkbeelden zyn van ontelbare , i dingen in de natuur , waarop wy, zonder aarzelen, voortgaan. . • 4^° 5. De weinige aandagt , welke wy aan de eerfte waarheden van Godsdienft en Zedenkunde verlenen , en geenzins enige mangel aan blykbaarheid, is de ware reden van de zwakheid van om Gelove. 6. Het gedrag der twyfelaren , omtrent hunnen Hemelfchen meester , verfchild niets van het gedrag van ondeugende dienstknegten omtrent hunne aardfche meesters : )  xv INHOUD Hoofdst. Bladz. ters: en het hulpmiddel voor heiden is ener lei. . ... 437 BESLUIT. Gcrigt aan ver.ftandige en vrome lieden. 1. . . . • . „ . 435 II. .... . 444 HL . ...... 460 . . * . 469  BEROEP op het GEMEEN GEVOEL,. (of' HET GEZOND VERSTAND) TEN BEHOEVE VAN DEN GODSDIENST, EERSTE BOEK. ■Over het gezag, waar oP wy de eer,fe waarheden omhelzen. EERSTE HOOFDSTUK. De Rede eifctit, dat fa» de eerfte Waarheden alleen ■ op haar gezag aannemen, op firaffe van wy met den rol van gekken willen fpelen) even Heilig en met dezelfde verzekering moeten verklaren als over andere zakelykheden. Wy befpeuren in de menfchen, nietalleen de zintuigen, maar ook de neigingen en aandoeningen, die in andere dieren gevonden worden; en niet alleen de lagere en grovere aandoeningen,maar ooktevens die edeler aandriften, welken de voorwerpen van onze liefde en agting zyn : en wanneer zy zig, in gelyke kragt en met gelyke blykbaarheid, by de menfchen opdoen, als by andere dieren, zyn wy gehouden haar dezelfde maat van ontzag toetedragen. Maar wy befpeuren, ongetwyffeld, ene grotere voortreffdykheid inden menfch, welke op eene meerdere agting by ons regt heeft. Wy kunnen een zwyn en een paard , een hond en een' padde, denzelfden trap van agting met betonen, zonder ene ftompheid aan den dag te  ï2 Beroep ot het te leggen, der menfchelyke nature zeer kwalyk pasfende: en nog veel minder kunnen wy een fchurk, dezelfde agting toedragen, welke wy een eerlyk man verfchuldigd zyn , zonder ene ongevoeligheid aan den dag te leggen, welke nog fchandelyker is. Wy bewonderen de verhevene, en beminnen de weldadige neigingen en bedryven van enkele dieren : dog kunnen dezelven niet als onderwerpen van ene zedelyke goedkeuringe befchouwen, naardemaal wy weten, dat zy het gevolg niet zyn van oordeel en vrye verkiezinge: wy kunnen nogtans deze goedkeuring den menfch niet weigeren, die, zonder behulp van natuurdrift of dierlyke aanprikkeling, en dikwyls in weerwil van deze beiden , edele en verpligtende daden doet , met oordeel en uit ene vrye keuze. Wy veragten de lage, en hebben een affchrik van de boosaartige neigin» gen en bedryven van enkele dieren: egter kunnen wy die niet veroordelen naardien wy weten, dat zy niet uit vrye verkiezing voortvloeyen: nogtans moeten wy die zelfde neigingen en daden in de menfchen veroordelen, wanneer zy biyken uit vrye keuze te fpruiten. en deze onze veroordeling moet zwaarder zyn, naargelang der vryheid van verkiezing,  gemeen Gevoel. 13 zing, waar mede zy handelen. Men zal mogelyk hier op zeggen , dat wy zodanig gefield zyn, dat wy dezerwyze over deugd en ondeugd moeten oordelen, ware het niet, dat wy ongelukkig iets in onze geitellen befpeuren, ,'t geen ons doet neigen om te haperen of zelfs te falievouwen en ons te vergisfen omtrent deze onderwerpen. Maar, in fpyt van die verdraaidheid van oordeel, welke niet dan al te dikwyls uit onze heftiger aandoeningen voortfpruit, zullen wy altyd iets in het geftel des menfche ontwaar worden, 't geen getuigenis dezer waarheid draagt. Dat het menfchelyk verftand, met alle de vermogenis der redelyke ziele, even zo zeer bloot ftaat om verdraaid te worden, als de leden en wezenstrekken des menfchelyken lighaams, en dat de verdraaying in het éne geval als zo wanftaltig en onnatuurlyk kan zyn, als in het ander, zal niet ontkend worden: dog in weerwil van de grootfle verdraaying, kan elk, dieniet geheel onnozel is, het onderfcheid tuffchen deugd en ondeugd befpeuren, wanneer die beiden zig ten volle voor hem opdoen. In weerwil van de fterfr fte drift van een bedorven hart, onderfteund door alle da konftenary van een misleidend hoofd,  14 Beroep op het hoofd, kan iemant, die niet gek of uitzinnig is, een oordeel, naar waarheid, vellen, indien hy flegts op zyne hoede zy. Let op de gevoelens , die naruurlyker wyze in het hart van een deugniet opwellen , by het lezen van der menfchen bedryven, in een verfierzel of gefchiedenis; en geef insgelyks agt, op de gevoelens, die zig deze heden onverhoeds laten omvallen, wanneer zy Oordelen over de hande'ingen des gemenen levens, waar in zy zeiven niet betrokken zyn, èn gy zult de kragt der waarheid zien. Alhoewel 'er , om verfcheidene redenen, te wel béfceh.d, dan dat het nodig zy dezelven op te tellen, ene al zo grote verfcheidenheid van beoordelingé plaats hebbe, omtrent ondeugd en deugd, als omtrent gedaante en koleur, getal en maat, egter blyft het altyd onmogelyk voor iemant, die geen onnozele is, om zyne goedkeuring niet te geven aan een perfoon, die doet, het geen hy behoord te doen en den zodanïgen niet te veroordelen, die, tegen zynen pligt handeld, indien in het een zo wel ais in het ander geval, de handel wyze een gevolg van eigene keuze zy; en het is alzo onmogelyk om deze goed of afkeuring niet te vergroten, naar evenredigheid van hec denk-  gemeen Gevoel. i5 denkbeeld, '1 geen hy heeft , aangaande het goed of het kwaad, 't geen de menfch bedreven heeft, en de mate van vryheid van verkiezing, waar in hy handelde. Gelyk 'er gene redenen of bewyzen te paffe komen, om ons oordeel te onderfteunen, in het bepalen van het onderfcheid tusfchen ligt en duifternis, regt en krom; zo hebben wy gene redenen of bewyzen nodig, indien wy ons flegts voor verleiding onzer driften hoeden, in het bepalen van het wezenlyk onderfcheid tusfchen deugden ondeugd , of van de klaarblykelyke verphgtingen der zedelykheid. en aangaande deze kundig zynde, bezitten wy de eerfte beginzels dier wetenfchappe. DER-  i6 Beroep op het DERD£ HOOFDSTUK. Verder vervolg van het voorgaande. D elage en grove denkbeelden, die de Wilden zig van de Godheid vormen, en voornamelyk de ligtzinnigheid en onöplectenheid s van velen zelfs onder ons, by de volkomene ontvouwing der Goddelyke volmaaktheid, geven aanleiding om te vermoeden dat de menfchen, aan zig zeiven gelaten zynde, nimmer tot de ware kennis van God zouden geraken: dog dit behoeft den zulken in gene ver, legenheid te brengen, die voorbeelden ten overvloede, by zig zeiven en anderen, kunnen optellen van onöplettenheid op verfcheidene andere waarheden, die zig met ene gelyke blykbaarheid opdoen. Er is niets gemener , dan lieden van een voorzigtig gedrag, hunne onkunde te horen belyden, aangaande de duidelyke waarheden, op welken zy geen agt floegen, en. hen over zig zeiven te zien verwonderen, omdat zy dezelven zo lang over 't hoofd gezien hebben: En 'er zyn miffchien maar weinigen, die niet te befchuldigen zyn over zulke verwaarlozingen. Door  GEMEEN GïVO'eL,' *F Door het niet in aanmerking nemen van deze en dergelyke voorvallen , die niet ongewoon zyn , fchynen lieden zelfs van goed verfland , het voor een regel te houden , dat alles , wat niet algemeen bekend is , met blykbaar kan wezen. — Dog onze gefteldheid is zodanig* dat wy flegts ene oppervlakkige kennis bezitten van 't geen wy onvolkomen befchouwen , en dat wy niets met al weten van de duidelyke waarheden , waar op wy geen agtflaan: ook gebeurd het niet zelden,' dat lieden , die zeer wel zien , enen vreem den voor enen bekenden houden , tot dat zy met dé vereifchte oplettenheid *yne wezenstrekken befchouwd hebben* Byaldien de menfchen , 't zy woeft of befchaafd , op gene andere wyze hunne ogen op Hemel en Aarde veftigen, dan het domme vee , is het wel mogelyk, dat zy, even weing als dit, van God weten. Dog de vraag is , of iemand , die geen volflagen gek is, met mogelykheid , de verbazende orde , welke in het Heeül heerfcht, konne befchouwen , zonder den toevlugt te nemen tot een wezen van oneindige volmaaktheid, als den maker en beftuurder van alles? En wy antwoor3 dén  li Beroip op het den: neen, het is niet mogelyk, een redelyk wezen te wederhouden , om order met oogmerk , weldaden met goedheid, of (haffen met regtmatigheid in zyne denkbeelden te verbinden :• aangezien dit alles tot de infpraken d_s gemeenen gevoels behoord. Men heeft wel, in alle eeuwen, pogingen gedaan, om van deze zaak enige andere redenen te geven ; dog alles te vergeefch : want byaldien iemant geen gek is , zal hy gene diepe wysheid aan toeval of blinde noodzakelykheid toefchryven , nog uitbundige en onverdiende goedheid , aan boosaartigheid en eigenbaat; nog ongemene rampen , aan enige andere oorzaak dan aan regtvaardigheid , by een wezen , welk boven de verzoeking van kwaad te doen verheven is (*). De (*) Die onheilen alleen, welke , volgens de natuur en gefteldheid der dingen, verknogt zyn aan, en de gevolgen van een kwaad gedrag, zyn, in den ftrikten en eigenlyken zin, ftraffen: en men heeft alleen op dezen het oog , wanneer men Tpreekt van aanduidingen der Goddelyke regtvaardigheid. Wat het Lyden der kinderen of van onnozele dieren betreft, het ftaat niet aan het gemeen gevoel om hier van reden te geven. Maar zulke maten van geluk of elende te verwagten , welken geevenredigd zyn naar ons goed of kwaad gedrag:  gemeen Gevoel. *9 De Menfchen mogen deze waarheden over •t hoofd zien, en velen verkiezen dus te handelen; dog het is niet in hunne magt , om te geloven, 't geen zy willen , om dat zy die verfchynzels der nature niet kunnen omkeren , waar door deze waarheden aangekondigd worden , nog op enige aanmerkelyke wyze die vermogens verwringen , die hun als redelyke wezens byzonder eigen zyn. De Godsdienftige begrippen van verfcheidene woefte volkeren, zyn plomp genoeg, dog men heeft, tot nog toe, niemant onderdezelven zo zwak verftandig gevonden , dat hy in twyffel ftond over het verband tusfchen oorzaak en gewrogc. Zy zyn veeleer te voorbarig in hunne befluiten: en verbeelden zig, door ene over- yling gedrag ; onder het beftuur van een allervolmaakst wezen , dit, zegge ik, is onvermydelyk voor een man van verftand. — En het verband, welk airede nu plaats heeft, tusfchen deügd en geluk en ondeugd en etende , verfterkt niet alleen die verwagting , maar overtuigd ten volle een oplettend gemoedt , aangaande de regtyaardigheid en wysheid van den opperften beftuurder. Deze waarheden mogen door redeneringen verdonkerd worden : maar zy ontlenen het volkomenfte gezag van de rede en het gemeen gevoel. Ba  20 Besoep op set yling van oordéel , dat 'er al zo vele Goden zyn , ais Namurverfchynzels.' Ook behoeven wy ons niet zeer te verwonderen, dat zy de zon., de maan en de fterren voor bezield houden en byna alle de hoofdftoffen voor gepafte voorwerpen van aanbiddinge , daar wy zeiven zulk ene (terke neiging aan den dag leggen, om in ondergefchikte werkers, en zelfs in bloot toeval, dat vertrouwen te fielten , 't geen wy alleen aan het Opperwezen fchuldig zyn: maar hebben grote reden om ons over onszelven, over onze medeburgers en over de eeuw, waarin wy leven, tefchamen, dat'er zo veelarbeids aan te koft gelegd moet worden, om eene onwankelbare toeftemming te weegtebrengen , aan de duidelykfte en gewigtigfte waarheden. De eerfte waarheden van Godsdienft en Zedenkunde, ftaan, blykbaar, gelyk met de eerste waarheden van alle konflen en wetenfchappen, en met de eerfte beginzels van een verftandig en regtmatig gedrag in allen opzigte. Zy ftaan of vallen te gelyk met eikanderen. Indien gy de éne geloofd, moet gy ook de anderen geloven, en zo gy dezen in twyffel trekt, moet gy ook genen in twyffel trekken: want allen ruften zy. op enerley gezag ; en wanneer fiegts dit gezag beter begrepen , meer geëerbiedigd en warmer  gemeen Gevoel. *f wanner gevoeld word, dan het tegenwoordig gedaan word of kan gedaan worden, zal hy, die het beftaan ende voorzienigheid van God, het wezenlyk onderfcheid tusfchen goed en kwaad, de gepafte ftraffe voor het één en de gepafte beloning voor het ander in twyffel trekt, yoor een al zo zeer onnoiel menfch gehouden worden , als hy , die de wezenlykheid der ftoffe en beweging, der zwaarte, of des dierlyken levens, of enige andere al'.erduidelykfte beginzels van wysheid, of gemeen gevoel, in twyffel trekt. Wy hebben ongetwyffeld eenige vordering in geleerdheid gemaakt; dog een weinig meer voortgangs zal ons doen zisn , dat wy de nevelen van ene valfche wetenfchap nog niet hebben doen opklaren , dat wy nog ter naau, wernood van onze eigene waardigheid bewuft zyn , en naauwlyks enig bepaald oordeel durven vellen over de eenvouwdige infpraken der rede en des gemenen gevoels. Vraag een beroemd wysgeer , of er enige 'reden is, om de eerfte beginzels te geloven? En hy zal u verklaren , dat hy 'er gene weet.: maar lang gewoon zynde, dezelven te geloven, zal hy zeggen , dat wy ze moeten geloven. Beklaag u by enen anderen wysgeer B 3 van  1% Beroep op het van mam, minder onregtzinnig dan dezen, en hy zal u betuigen , dat onze gefteldheid zodanig is , dat wy blykbare waarheden moeten geloven : dog dat hy liever den toevlugt in dezen verkiert re nemen tot enige inwendige voeling, dan tot het gezag der rede. Vervoeg u by die wysgeren, die voor regtzinnig te boek ftaan , en allen komen zy hier in over een, dat wy noodzakelyk moeten geloven, allen fchreeuwen zy luidkeels tegen alle ondernemingen, om ene duidelyke waarheid in twyffel te trekken; dog zyn in *t algemeen agterlyk, om zig op de enkele infpraken der rede te verlaten, of zelfs van haar gezag melding te maken. Zulk een gedrag, zult gy zeggen , is vreemd, in lieden van verftand , die met een vermogen om onderfcheid te maken tusfchen ene duidelyke waarheid enenetaftbare valfchheid, welie zy rede noemen, begaafd zyn , en zig niet weinig laten voorftaan , op dat uitmuntend voorregt , waar mede hun maker hen onderfcheiden heeft. Maar gy moet niet denken, dat de geleerden geheel en al boven den invloed van het vooroordeel zig bevinden. Wanneer zy eenszo gewend zullen worden aanhet gezag der rede , als zy zig gewend hebben aan de kragt der redeneringen , dan zullen zy zo veel en nog  gemeenGevou. n nog groter eerbied voor de eerfte als voor de laatften betonen: ,n dan zullen alle eerfte waarheden ia gelyken rang gefteldworden : en hy , die aan de eerfte waarheden van Godsdienft en Zedenkunde t*yffeld , voor al Zo groot een gek gehouden worden , ah by die aarsfeld omtrent de grondregels der bcholen. , B 4 VIER-  •H Beroep op het VIERDE HOOFDSTUK. Het is fchande voor een man van verftand , dat hy , om eerfte waarheden te geloven , den toevlugt tot enig ander gezag neme , dan de eenvouvdige infpraken der rede. O ene noodzakelykheid om ergens optehouden, pf enige andere noodzakelykheid, cnafhangelyk van de rede, waar onder, zy onderftellen, dat wy ons bevinden, om onze toeftemming te geven. Die moet een man van eenvouwdig verftand en die niet bedreven is in de kunftftreken der geleerden , vreemd voorkomen. Word de wiskundige, en elk die op ene juifte wyze redenkaveld, door het gezag der rede tot aan'de grondregels of eerfte waarheden- geleid, en .verlaat de rede hem dan? Men. zoude integendeel denken, dat de ftem tier rede dan,'op ene duidelyker en beflisfchender wyze zig zoude laten horen, dan op enigen anderen tyd : en dat een redelyk wezen, grondregels of eerfte waarheden vafter moeft geloven, dan enige andere waarheid, welke hy volgens de regels der redeneerkunde kan afleiden, en zig zeiven onder ene fterkere verpligting moeft bevinden, om zo te doen, uit hoofde van die rede waar mede hy verwaardigd is. Dan byaldien.de rede met 'er daad een,menfch pegeve, wat ftaat hem dan te doen ? Wat verband is 'er tusfchen het geloven van ene waarheid , en het gewoon zyn , om op ene zekere wyze te denken ? want kan ik niet gewoon zyn, valfch te denB 5 ken?  2  4° Beroep op het ten , en voorgeven , daar uit te redeneren • • maar wy bwoepen ons op alle de fchryvers' over de redenkunde, of het één voor een mid. delterm kan doorgaan, of het ander voorredeneren gehouden worden? Allen komen zy hier in overeen, dat 'er drie termen noodzakelyk zyn, om juist te redenkavelen , en geven verfcheidene regels op, om 'er een gepast ge. bruik van te maken: En naardien men enige agting verfchuldigd is aan het oordeel der zulken, die zig meer byzonder op de konst van redenkavelinge hebben toegelegd, behoren wy met te fchielyk te zyn, om iets voor redenering uittegeven, tot dat wy, de drie termen, by de redenkundigen gevorderd, ter nedergefteld hebben, en kunnen aantonen, hoe de waarheid gebleken is, door de middelterm met de twee overigen te vergelyken. Alleredenkavehj egter geheel ter zyde gefleJd zynde> M, ieder mensch van verftand ftaande houden da* het licht, welk hy ziet, Jicht is, en de fteen ' dien hy voeld, fteen ; en (toevallige wanor_' deus uitgezonderd) zig verzekerd houden, dat hy niet kan mistasten. ' ^™^dekenn, of wyze van betoog zuhen wy de wezenlykheid der ftoffe en der bewegipge, de kragt des vuurs, 0m brandflof. fen  gemeen Gevoel. 4* fen te verteren, en het vermogen in de dieren, om zig ginds en herwaarts , naar welgevallen, te bewegen, aan den dag leggen ? 'Er mogen algemene waarheden gevonden wor. den , waar onder wy deze verfchynzels betrekleen: maar zal ons redeneren uit deze algemene waarheden ene gelyke overtuiging te wege brengen met die, welke in eiken redelyken geest ontftaat, alleen door blote aandagt ?- Of zal enig wys mensch, waarheden „ zo volkomen blykbaar , aan eenigerhande foort van bewys wagen? Als menfchen van verftand , ge, loven wy, dat hy die wys handeld, wys is, en: hy, die regtvaardig handeld, regtvaardig is: als'mede dat' wy den regtvaardigen behoren te eerbiedigen, den wyzen agting toetedragen,.en den goedwilligen te beminnen. Is het numogelyk, deovertuiging, welke wy aangaande deze blykbare waarheden hebben, door redeneerkunde te vergroten? Wy dagen enig mensch uit, indien hy met 'er daad enes menfchen verftand bezitte, om op de werking van het vuur te letten, en aan deszelfs kragt, om brandftoffen te verteren, te twyffelen: of op de bewegingen der dieren , en te twyffelen, dat zy voorzien zyn van een vermogen van werkinge en zelfsbepalinge, welk C 5 der  42 Beroep op het der levenloze (toffe niet eigen is: of de aandak te vestigen op het gedrag en de handehv}2e der menfchen, en te twyffelen aangaande der ze ver verftandelyke vermogens en redelykè gefcmktheden, of 0p de order en overeen, ftemmmg des Heelals , en te twyffelen aan. gaande het beftaan en de volmaaktheden van God; Maar by aldien hy ene fcherpZin„ige redeneerder zy, kunnen wy hem niec ^ gen om zyne tceftemming te weigeren aan g^olgen, d,e, volgens vastgeftelde regels van redeneringe, uit enige algemene beL zeis kunnen afgeleid worden: om dat het niet anonze magt is, dezelven indiervoege aftelei. derf, ah nodng is om de toeftemming aftepersfen Wiskonfhge betoging ter 2yde gefte,d svnde, M de vraagj ofen.ge redener./ J trent enig onderwerp, zo ftnkt betogende kan gemaakt worden, als alle twyffeJing kan V0Qr komen by een gemoed, welk tot twyffelinff overheid? weshalven men of alle redenering aan een kant moet leggen, of met zeer veel behoedzaamheid aan wenden , ter handhaving van eerfte waarheden. Redenen, bewys en be. Jogwg, mogen van nut Zyn om ene gefchiktheid tot geloven te wege te brengen , maar wees vooral op uwe hoede, om 'er u niet al te zeer  gemeen Gevoel. 43 zeer op te verlaten; Want, zo gy ' t doet, zal de e rfte on'.dekking van enen misfhg in enig gedeelte uwer redeneringe ene aarsfehng verwekken • en de gemeenmaking ener zodanige ondekkinge verfpreid enen algemenen geest van twvffelarye , d,e de vrienden der waarheid met weinig in verlegenheid brengt, en eindehk uit loopt op de verwoefting en ontlui{tering van Godsdienst, deugd en gezond verftand. Wy ftaan gaarne toe, dat al de kragt der welfprekendheid nodig is, om de aandagt van domme, agteloze en onbezonnene fchepzels te doen vestigen op de menigvuldige vertoningen van het beftaan en de volmaaktheden van God, welken hen omringen: nogtans houden wy ftaande,dat hy , die onbekwaam ts om de onzienlyke dingen van God, uit de dingen die hY gemaakt heeft, te zien, of om zynen geest te onderregten , aangaande de hoofdphgten van den Godsdienst, door middel van de her. baalde verklaringen, in zyn woord vervat, onbekwaam is, om door bewysredenen overtuigd te worden; naardemaal zulk een met ene onoverwinnelyke wanorder worfteld, die gy dolheid moogt heten, of enigen anderen naam ge° ven,  44 Beroep op het ven , dien gy welvoeglyker oordeeld. - . Na die alles, is her; jammer, omtrent ditonderwerp enig gefchil te hebben, met de vrienden van den Godsdienst. By aldien zy verkiezen te zeggen, dat zy de eerfte waarheden uit de verfchynzels opmaken , laten wy deze manier van uitdrukkinge gelden , onder voorwaarde dat zy ingedagten houden, dat het gevolgonmiddelyk ne onvermydelyk, uit ene behoorlyke oplettendheid op het voorwerp, en zonder behulp van een middelterm, voortvloeyd: of byaldien zy, zodanige klaarblykelyke en noodwendige aflei! dingen redenkaveling verkiezen te heten, wil. len wy over een woord niet twisten, mits zy toeftaan dat zulk redeneren niet onderhevig zy aan die dwalingen en misvattingen , waar voor wy in alle andere oeffening der redenerende bekwaamheid bloot ftaan. '£r zyn in de Wiskunde eerfte beginzels, die zommige wiskonftenaars beweren , te kunnen betoogd worden, en gevolglyk niet geregtigd te zyn tot den rang van grondregelen; en .welken door anderen nogtans, tot dezen rang gebragt worden , uit hoofde van de noodzakelykheid waar onder elk zig bevind, om derzelver waarheid toe te ftemmen, zodra zy flegts naar behoren  gemeen Gevoel. 45 horen worden voorgedragen ; en 'er zyn, in alle andere wetenfchappen, en in het geheel veld der nature, ontelbare waarheden, waar omtrent een verftandig man geen ogenblik kan twyffelen op derzelver behoorlyken voordragt, en welken diensvolgens fchynen bevoegd te zyn om onder den rang van eerfte beginzels gebragt te worden , dog die, ten minften oogfchynlyk , zeer veel blykbaarheids ontlenen van derzelver naauwe overeenkomst met andere ontwyffelbare waarheden. .Naar zommiger mening behoord men deze waarheden, gelyk grondregels, alleen op het gezag der rede, aantenemen; en naar die van anderen , moeten zy door een foort van redenering, byzonder eigen aan klaarblykelyke waarheden , overtuiglyk gemaakt ' worden. Dan, zonder te twisten over 't geen al of niet redeneren genaamd kan worden, lieden van oordeel zullen hier in overëenftemmen , dat de blykbaarheid, in dit geval, van enen geheel anderen aart is, dan die, welke uit deoeffening der redenerende bekwaamheid, omtrent betwistbare onderwerpen, ontftaat. Wy hebben, bereids, het gevaar erkend, om mistetasten,-zo wel in de oeffening van de oordelende, als de redenerende bekwaamheid, om*  4°" Beroep op het omtrent ingewikkelde en duistere onderwer. den, en zyn overtuigd van deongerymdheid om het gezag des gemenen gevoels aan enige zodanige beoordelingen toetefchryven en ge reed, om het tot onderwerpen te bepalen die eenvouwdig en klaar zyn, en gefchikt naar de vatbaarheid van elk, die het verftand enes menfchen bezit. Zommigen wenden voor, dat alle juiste redeneerders zig op het gemeen gevoel beroepen , niet alken in eiken tred dien zy voortgaan , maar ook by de eindely! ke uitkomst en het gevolg van 't geheel. Dog , ex is een verbazend onderfcheid nu. Ichen de overtuiging, uit enesamengevoegde befchouwing van ene menigte van betrekkingen en verbintenisfen,~hoe klaarblykelyk ook in haar zeiven , ontftaande, en tusfchen die welke voortvloeyd, uit de enkele aandagt op ene duidelyke waarheid, wanneer zy naar behoren word voorgedragen, of met ene tegenoverftaande ongerymdheid in vergelyking ge. fteld ; en 'er is een zeer groot onderfcheid tusfchen de bekwaamheid, om in het eerfte en in het laatfte geval uitwyzing te doen Wanneer een regtsgeleerde de zaak 'van zynen fchutgenoot ( Client ) voor den regter be-  gemeen Gevoel. 47 bepleit, kanhy,'c zy hy redeneerd of zig alleen te vrede houd met enen bchoorlyken voordraf van 'c geval , in alle deszelfs omHandigheden, niet gezegd worden *g op het gemeen gevoel te beroepen , maar op ene kennis welke buitengewoon en alleen den zod'anigen eigen is, die bevoegd zyn, om in zulke zamengeftelde gevallen te oordelen. Maar wanneer een rtgtsgeleerde , of iemant anders, eenvouwdige waarheden ter neder field die blykbaar zyn voor elk, die niet geheel'onnozel is dan beroept hy zig op het gemeen gevoel, en heeft regt op dat g-loof, welk uit een hoger gezag voortfpruit. Om enige waarheid, of ene menigte van waarheden , tot voorwerpen des gemenen gevoels te maken , moeten zy gemakkelyk en duidelyk te befpeuren zyn voor elk, die het verftand van enen mensch bezit, en zyn alleen voor de zodanigen onbevattelyk, die van deze bekwaamheid geheel verfteken zyn , of die , door toeval of konftenary, het zelve dermate verzwakt hebben , dat zy voor gek moeten gehouden worden. 'Er is ene verkregene zo wel als natuurlyke gekheid. Niet alleen in de wetenfch^a'r  43 Beroep op het maar ook in alle andere bedryven , maken dikwyls de menfchen zig zeiven tot gekken, door ongemeen wys te willen zyn : en by de zul ken is de zwarigheid om de toeftemming aan zekere klaarblykelyke waarheden te verwerven, by na zo groot, als by geboren onnozelen: Indien 'er egter enig overblyfzel van opregtheid en goed verftand plaats hebbe, kan en behoord men zig daar op te beroepen, ten einde hen vatbaar temaken voor de voorgeftelde waarheid, of hen te overtuigen van het misbruik hunner verftanden, 't geen derzelver omhelzing voorkomt of in den weg ftaat: en het maakt geen onderfcheid , of men op de enkele infpraken der rede te werk gaat of op gevolgen, die, uit klaarblykelyke feiten, onvermydelyk voortvloeyen , mits de voordragt der waarheid zo duidelyk en tastbaar zy, dat die, of detoeftemming verwerve, of ene overtuiging van gekheid en onverftand te weeg brenge : En het laatstgemelde oordeel, is, hoe onaangenaam, nogtans nuttig en in vele gevallen noodzakelyk, om den weg te banen ter omhelzinge van klaarblyke waarheid , waar aan men nimmer behoord te wanhopen. ZESDE  gemeen Gevoel. 49 ZESDE HOOFDSTUK; Wy leboren nimmer te wanhopen aan 's menfchen verzaking van ydele redeneringen, in hunne om. belzing van eerfte waarbeden, op bet gezag der rede. Cjfeef een kind of een boer ene fiaauwe' en onvolkomene fchets der wetenfchappen s en hy Hort 'er zig mede in ondoorgrondetyke depten.. . Helder zyne zwarigheden op, en geef voldoenehd antwoord op zyne talieloze vragen, en hy zinkt nog dieper. Toon hem het verband der waarheden, en ontvouw hem den keten van oorzaken en ge. wrogten, en, zonder verwyl, begeeft hy zig aan het behaaglyk werk van kaftelen te bouwen , en gaat met groot vermaak voort, om zyn geftigt te vergroten, te verbeteren en te verfieren; Dan, zo hy wezenlyk goed verftand bezitte , kan hy , na verfcheidené vrugteloze pogingen, gebragt worden, om op zyn fundament te letten : en het zelve naauwlyks zo■ danig vindende of niet genoegzaam om zyn gebouw te onderfchragen , kan hy overreed worden, om naar beneden te komen, cm vaster grondflag te leggen , en met fteviger H. Deel. werk*  yo Beroepophet werkftolfen te bouwen. Eens ieders opmerking zal hem voorbeelden van individu's aan de hand geven, die zodauigen weg hebben ingeflagen ; en een weg niet zeer afwykende van dezen , is door het gros der geleerden betreden geworden, van de herleving der letteren tot op dezen tegenwoordigen tyd. De verfcheidene ftelzels van regtzinnigheid en onregtzinnigheid, waar over onze voorvaders de waereld beroerden , beflaan menige dikke boekdelen ; en de verfcheidene vermoedens , gisfingen en hersfenfchimmige onderftellingen, waar mede de hedendaagfche twyffelaars den godsdienst hebben gepoogd te ondermynen , maken geen gering aantal uit. De voortgang der Geleerdheid, met oplettendheid befchouwd zynde, brengt gevoelens ter bane, die men gewilliglyk zoude dempen, by aidien zulks, beftaanbaar met het belang der waarheid konde gefchiéden. De Hr. Descartes verfcheen , met ene edelaartige ftoutbeid, door voortreffelyke vermogens onderfteund, onder de eerften, om ons van den ondragelyken last te ontheffen, die immer de menfcheiyke bekwaamheden knelde: maar ongelukkig begon hy met de fchandelyke dwaasheid van zyn eigen beftaan te betogen. Hr. Locke wierp zig, met een  semeen GïvoU. . 5* een vernuft , gefchikc voor de grootheid zy. ner onderneminge , op , om alle valfchheden en herfenfchimmen uit de wetenfchap te verbannen; maar, ongelukkig, den voornaamften toègang der waarheid over 't hoofd ziende , beweerde hy, dat alle onze kennis uit zinnelyke gewaarwording ontleend word , en uit overweging van onze denkbeelden dier gewaarwordinge: En dus ftelde hy zyne navol, gers in de noodzakelykheid , om waarheden te betogen , omtrent welken geen man van verftand ooit enigen cwyffel voedde , en welken inderdaad tc klaatblykelyk zyn, om bewys of betoog te behoeven of te geheugen. Het ongelukkig gevolg van deze onderftellmg vertoonde zig weldra by enen Schryvcr, van grote verdiende, die onbewimpeld ftaande hield , dat wy geenc blykbaarheid hadden , voor de dingen, die wy met onze ogen zagen en met onze handen voelden: en dat huizen, landeryen, menfchen en paarden niet anders dan denkbeelden waren: en dat men met gene mogelykheid enig bewys voor derzelver beftaan konde bybrengen. En de Hr. Hume, het zelf. de beftek volgende, ondekte, dat wy geen bewys hebben, voor enige of voor alle de wetten der nature of voor den maker dezer wetten. j3 g Schoon  5* BSROEP OP HIT Schoon wy, by eiken proef, zware lighamen naar het middelpunt zien vallen , kunnen wy (zegt hy) met geen fchyn van'reden , ene wet der natuur by brengen, volgens wel! ke zy nederdalen. Alhoewel wy dagejykfch vuur, hout en andere brandftoffen zien verteren , kunnen wy hier- uit niet befluiten* dat vuur ene kragt heeft, om brandftoffen te verteren. Schoon wy in ons een vermogen befpeuren , om van onze zitplaatfen op te ftaan, en van de ene plaats naar de andere te lopen, worden wy, daer door', met geen voldoenend bewys voorzien, dat 'er zodanig iets, als kragt , in de natuur plaats heeft. Niettegenftaande wy het onderfcheid tusfchen deugd en ondeugd al zo overtuigelyk bemerken als tusfchen ligt en duifternis , zoet en bitter hebben wy deswegen geen regt om te bel fluiten , dat 'er, in de natuur der dingen " onderfcheid is tusfchen deugd en ondeugd. En eindelyk, alhoewel wy ene waereld bewonen vervuld met wysheid en goedheid , en waar in alles, van eeuw tot eeuw, met verbazende geregeldheid voortgaat , hebben wy geen grond , om optemaken , dat 'er een groot goed en wys wezen beftaat, welk de maker en beftuurder van het geheel is. Deze  Gemeen Gevoel. 53 • Deze zyn ontroerende verfchynzels ener verbafteringe , niet alleen in onze Godsdienftige en Zedelyke gevoelens , maar ook tevens W onze manier van denken omtrent alle nuttige onderwerpen, en in 't byzonder omtrent de beginzels van een regtfchapen gedrag. Laat ons egter niet wanhopen. De Let¬ terkundigen in Frankryk worden befchuldigd over volflagene Godverzakery , en de wuftheid diens landaarts zet der befchuldiginge vry wat fchyns by: dog deze dwaasheid kreeg nimmer voet, en is te hopen, dat nooit voet zal krygen, in Britagne (*); want, alhoewel onzefchryvers, federt onlangs, grof gezondigd hebben tegen de beginzels van goed verftand, en alhoewel 'er vele dingen famenlopen, om een gunftig onthaal dezer buitenfpongheden te weeg je brengen , zal het egter niet gemakkelyk vallen , op een nationaal karader de overhand te krygen. Laat iemants verftand nog zo zwak zyn, en zyne neiging tot Ongodsdienftigheid nog zo fterk: zo:hy nogtans flegts een weinig van dat goed verftand blyve •behouden, waar mede onzeLandaart zig enen ge- (♦) Nog ook ia Nederland, mogea wy 'er biüyk bj voegen. D 3  54 BlROEp OP HET geruimen tyt onderfcheiden heeft, zal hy zig zeiven in de noodzakelykheid gebragt vinden om het geloof der eerfte waarheden te omhel! zen. Hy moge zig zeiven vermaken met de verbeelding, dat de waereld zig zelve het be. ftaan gaf, of dat zy, door een blind geval of noodlot, werdvoortgebragt; maar geloven kan hy dit niet. Hy moge beweren, dat 'er niets in de natuur gevonden word, welk overeenkomt met onze denkbeelden van de fchoonheid , 'waardigheid en uitmuntende voortreffelykheid van zedelyke waarde , en zwakke gemoederen met dergelyke wonderfpreuken verbyfteren, even gelyk zy verbyfterd worden met de bewering, „ dat de hitte niet in't vuur >» is", nog, „ de koleur in het voorwerp"; dog hy zal, indien hy flegts den toevlugt tot zig zeiven neme, bevinden, dat dit alles niet dan geleerde wartaal is. Hy moge zig zeiven, en misfchien anderen, vertellen, dat God geen agt flaat op het goed of kwaad gedrag zyner ichepzelen: maar daar is iets binnen in hem, 't geen hem vaH 't tegendeel onderregt. En alhoewel hy geflepenheid genoeg bezitte, om de bewyzen voor enen toekomenden flaat, die uit de onftoffelykheid der menfcheiyke ziele ontleend zyn, te verbluffen, zal hy nog- tans  cemeïn Givon. 55 tans nimmer in ftaat zyn , zyn gemoed van die hope en vreze geheel te ontledigen, welken eiken zedelyken werker natuurlyk eigen zyn. Zyne gewaarwording der eerfte waarheden moge flaanw en duifter zyn; zy is egter wezenlyk en, byaldien hy zigzelvenregtdoe, genoegzaam, om hem tegen twyffelary te hoeden niet alleen, maar ook om een ftandvaftig beginzel van een wys en betamelyk gedrag by hem te worden. ~ Zommigen zyn gezegend met zintuigen van gezigt, waardoor zy in ftaat zyn de voorwerpen, klaar, ftyf en fterk te bekyken; het gezigt van anderen is flaauw , duister en verward : maar het zwakfte oog zal ten minfte de buitenkanten ontdekken, en kan, door herhaalde oeffening, trapswyze tot enenaauwkeuriger en bepaalder befchouwing geraken van grove voorwerpen , ja , door gepafte vlyt , misfchien ten lefte, zo veel onderfcheiding bekomen, als nodig is voor de algemene doeleinden des levens. Het gemeen gevoel heeft, gelyk alle onze andere vermogens, verfchillende trappen van fterkte, by verfchillende perfonen. Zy , die van een mannelyk verftand zyn, bezitten het in enen trap, die het onmogelyk voor hun maakt, om in het beoordelen van D 4 ene  56 Beroep op het ene klaarblykelyke waarheid te aarszelen: en dezen zyn in 't algemeen onbeweeglyk in het gelove (flaunch believers). Anderen, die van ene flerke verbeelding, dog zwak oordeel zyn, weiffelen : en menfchen van een fchitterend vernuft en bedorvene harten , zyn bekwaam om de meelt verwilderde verdig(Ze]s, ftrydig met de duidelykfle en gewigtigfte waarheden, aan te nemen. Egter byaldien 'er flegts een fprankje goed verflands by een menfch is overgebleven» kan hy overtuigd worden van; het onderfcheid tusfchen opregt verftand, en tastbare ongerymdheid, wanneer die beiden in vol dagligt' gefield worden : En byaldien hy niet befloten hebbe voor gek te fpelen , kan hy zig laten overhalen , om alle ydele verbeeldingen pp te geeven, en tot het geloof der eerfte waarheden over te gaan. Want gelyk het flegtfle en raeeft bedorven gehemelte, na herhaalde proeven, het onderfcheid tusfchen zoet en bitter zal ontwaar worden; en gelyk het minfte mufijkale oor , na her! haelde toeluisteringen , tusfchen gelykftemmigheid en wanluidenheid onderfcheid zalmaken : en gelyk de onbefchaafdfle wildeman, door gedurigé vergelyking, een geregeld gebouw van, een verwarden hoop bouwftoffen zal  gemeen Gevoel. 57 zal weten te onderfcheiden, zo zal iemant, die maar een weinig boven den ftaat van enen onnozelen is , onderfcheid weten te maken tusfchen eerfte waarheden en derzelver te. genoverftaande ongerymdheden , wanneet zy beiden in helder dagligt gefteld wor- d£Men denke niet, dat de menfchen, omdat zy roet het gemeen gevoel geboren zyn , zig zei ven, zonder hulp, volgens juifte regels, kunnen gedragen, met opzigt op dit of het toekomend leven. Dit zoude de zelfde misdag wezen, als zig te verbeelden, dat de menfchen, zonder onder wys, een ftelzel van Landmeetkunde konden opmaken , om dat ieder een met de beginzels dier konfte geboren is, en alle'menfchen, werktuigkundigen in't byzonder, deze beginzels, enigermate, in praktyk brengen. Ieder een, die geen onnozele is, kan onderfcheid befpeuren tusfchen dége. lyke taal en louter onzin , wanneer het een en ander in vol dagligt by hem vertoond word : dog de meefte menfchen (de geleerden niet uitgezonderd) hebben nodig , dat men hun dezen vriendelyken dienft betqne. Wy zullen derhalven de eenvouwdige waarD 5 held  58 Beroep op he.t heid Y menfchen oordeel voordragen, en hun gevoelen daar over vragen, Wy zullen hun de tegenoverftaande valfchheid onder het oog brengen, en insgelyk ook hier over hun oordeel innemen. Zy zullen gelegenheid hebben, om de éne mee de andere te vergely. ken, en te oordelen, welke al en welke niet met het gemeen gevoel beflaanbaar is, en wy zullen hen verzoeken, zig, gelvk betaamd, in dezen te gedragen. Wy zullen gene beuzelagtige redenen voor den dag brengen, om klaarblykelyke waarheid te onderfteunen, nog losle vermoedens plaats geven in tegenfpraak van dezelve; maar beloven, dat, zo zy gelyk menfchen van verftand en opregtheid zig ge. dragen, in de beflisfinge dezer zake, zy, met 'er tyd, ene onwankelbaarheid van gelove zullen verwerven, welke geëvenredigd is naar de eerlykheid hunner pogingen en den trap van redelykheid, dien zy bezitten. Men heeft doorgaans gedagt, dat de eerfte waarheden van den natuurlyken Godsdienft , by de oude wyzen gezogt kunnen worden.' —— dan dit is ene gemene dwaling: naardemaal de aloude wyzen, fchoon zy ons ene grote verfcheidenheid van voortreffelyke gedagten , op ene voortreffelyke wyze, hebben me- de-  „ ,11 EI N GEVOEL- S9 aegedeeH , geen vredig —nftel va» nadaar na beget.g »,ƒ ■» «" ,k den toets aes a B Schriftuur nemen , IS:, die wrangs gene» a„=konde» wete»,maar ook tevens.ee» Ha , v komen e» nadrnkkelvk vertoog. behelsd v van 'tmenfehdom ontfnapt zyn. Tot dezen bron der waarheid, moeten wy ic hpr te hopen , zonderhalven en mogen wy » he te h P > der der twyffelarye aanftoot te^ zelfde wyze, toevlugt nemen * wy doen tot de fchriften van Anftotele. , to of Zoröafter. ' TWE-  °o Eekoepqphet TWEDE BOEK. Over het beftaan van God. EERSTE HOOFDSTUK:. Set beftaan van God is ene al te klaarblykelyke en heilige waarheid, om aan der menfchen redenkavelingen onderworpen te zyn. 5> KJ ver geen onderwerp, zegt de Hr. Hu. » me, is een groter aantal van wysgerige re„ deneringen aangewend geworden ,°dan voor „ het bewys van het beftaan der Godheid, en „ ter wederlegginge van valfche onderfte'llin „ gen der Godverzakeren: En egter is het een „ gefchil onder de godsdienfligfte wysgeren „ of iemant der mate verblind konne zyn, om 5, een befchouwelyke Godverzaker te wezen. „ Hoe zullen wy deze tegenzeggelykheid „ overeenbrengen?— De dolende ridders, die „ overal rond liepen, om de waereld van dra„ ken en reuzen te zuiveren, voedden nimmer „ enigen den minften twyffel, aangaande het „ beftaan dezer gedrogten." Men moet toeflaan, datdegodsdienftigewys. geren zig zeiven voor deze fpotterny bloot gefield  gemeen Gevoel. 61 fteld hebben. Overtuigd zynde , gelyk zy waren, dat niemant, by zyne zinnen zynde aan het beftaan en de volmaaktheden van God konde twyffelen, behoorden zy , de zaak der Godistery , aan een beroep op het gemeen gevoel, verbleven te hebben. Dog uit mfchikkelykheid voor het gebrmk der fe.ho. ten, die, gelyk Hr. Locke zegd, redenen* ,en tot den toetfteen der waarheid gemaakt hadden, wilden zy volftrekt, zig van bewysredenen bedienen, en verwekten daar door zekeren trap van twyffelary , by flegthoofdiee menfchen, aangaande de duidelykfte , gewi.dpfte en heiligfte waarheden ter waereld. De'gewyde Schryvers brengen geen bewys bY voor het beftaan en de volmaaktheden van God. Zy zeggen ons , dat zyne onzienlyke dingen duidelyk gezien worden uit zyne fchepzels : dat de Hemelen zyne eer verkondigen en het uitfpanzel zyner handen werk ; dat de dag aan den dag fprake uttftort, en de nagt aan den nagt wetenfchap leerd. Zy nodigen de menfchen , om hunne ogen te openen en de diepte van wyshèid , de onafmetelykheid vn magt, en de verkwisting van goedheid aantemerken, welke geen verftand kan peilen,  6** Beroep op het Jen , en aan welke gene verbeelding pa}en kan nellen. Zy verwyten het menichdom , de domheid van zig te verbeelden, dat Hy • die de ogen geformeerd heeft, niet zoude' aanfchouwen , dat Hy , die de oren geplant heeft , niet horen zoude , en dat Hy , die den menfchen verftand gegeven heeft, zelve geen verftand zoude bezitten : en dikwyls beftraffen zy hen over hunne onoplettendheid, op het beftaan, dö tegenwoordigheid en volmaaktheden van God : maar nimmer ontginnen zy een reeks van reden kavelingen, om ene waarheid , welke te duidelyk is , om enig bewys te behoeven, te betogen. Toen de onverftandige harten der menfchen verduifterd geworden waren , door de ydele verbeeldingen der zodanigen , die zig voor wyzer, dan al de rest, uitgaven, deed God de wysheid der waereld verftommen , door een tal van ongeletterde lieden te ge'magtigen, om een zamenftel van waarheden openbaar te maken, die door het gros over 't hoofd gezien waren , en over welken de geleerden onderling twistten: dog die, ondekt zynde, zig zeiven aan de rede, het oordeel en het geweten van elk, die een gezond verftand  • gemeen Gevoel. 63 ^-r-r. ttpt is de taak der fland beaat, aa-prenH»» godgeleerden en der wy,g~ren, den menfchen in vollen dagligt voortedra 1 en de fchuldigeandagt en eerbied voor fet'zelve op te wekken , en hier in mogen zv zig zeiven enen goeden uitflag beloven; Jaar het betogen te ondernemen van ietsx .een te duidelyk is, om enig bewys toetela ten , moet altyd flegte gevolgen na zig ^t' betoog voor het beftaan en de volmaaktheden van God, door den Aarts-msfchop van Cambray, is het gemeen wel beken , en eder een ziet, dat deze diepdenkende chryv£r in zyn eerfte deel, de verfchynze Isder n^ire Jzulk een ligt plaatst welk elk re delyk gemoed, de volkomenfte overtmging en den levendigften indruk, verfchaft en moet verfchaffen , van het beftaan.en de vo.maak heden der Godheid. Maar in zyn twede deel, arbeid hy aan ene wederlegging der god verzakmJe itenebehendigheidenduifterheidenzelfs ene blykbare onzekerheid van boven natuurkun. dige bewysredenen, welke in ftaat is, enen zwak gelovigen aan 't wankelen te brengen, en enen ftouten tegenfpreker, moed en vu> trouwen inteboezemen.  «4 Beroep op het Men brengt bier tegen in, dat onze kennis, aan. gaande het beftaan en de volmaaktheden vanGod nietgelyk onze kennis van groeyinge en andere klaarb.ykeJyke wetten der Nature, uk enkele oplettendheid op deverfchynzelsvoortfpruit, maar uit ene agterëenvolging van redeneringen , die in den geeft omgaan, zonder opgemerkt te worden, ün de kennis, zegt men, die wy hebben , dat werken van diep door. zigt, ontwerpen van ftaetkunde by voorbeeld van oorlog en bouwkunde , ontgonnen en ter uitvoer gebragt worden door verftandige wezens, van bedrevenheid en bekwaamheid, geëvenredigd naar de grootheid des werks , befluiten wy, dat de vorming van het Heelal', een werk van onbegrensde volmaaktheid, ontworpen en volvoerd moet zyn , door een wezen van enewysheid, magt en goedheid, welke onze bevatting te boven gaat: en dat, zo wy deze voorafgaande kundigheid niet bezaten, wy nimmer tot het befluit konden geraakt zyn. Dan alle deze onderftellingen zyn beledigend voor de waarheid: want.alhoewelwy den maker der Nature, door dezelfde bekwaamheid, ontdekken, waar mede wy den maker van enig ander werk van overleg ontdek-  eEMEEN Gevoel: 6 5 dekken, en , fchoon de oeffening dezer bekwaatnheid omtrent het éne onderwerp onze oeffening daar van omtrent het andere, des te gemakkelyker make: egter is onze voorafgaan, de kennis van het één niet noodzakelyk, ter onzer beöordelinge van het ander. Gelyk iemant, die in-ftaat is,- om over een plan van ftaatkunde teoordelen, aangaande de bekwaamheid van deszelfs ontwerper kan uitwyzing doen , buiten aanmerking van bouwkunde , oorlog , of enig ander werk van overleg; zo kan ook hy, die over de verenigde kragten, welken zig in het zamènftel der nature opdoen, weet te oordelen, over de volmaaktheid van deszelfs maker j uitwyzing doen , buiten aanmerking van zyne kennis aan enig ander werk van overleg: naardemaal zyn oordeel niet gegrond is, op ene vergelyking van het éne zamènftel met het ander, maar op ene eenheid van oogmerk, door ene naauwkeurige gepastheid van delen en vereniging van kragten, be» reikt en volvoerd. Zommigen menen, dat een wilde, gene kennis aan werken van overleg hebbende, met inftaat zoude zyn, om het wezen en de volmaakt, heden van God, uit enige befchouwingen van het zamènftel der nature , waartoe hy mogte lh Deel. E S<8"  66 Beroep op het geraken, op te maken* Dan dit is een on- gegrond vermoeden. By aldien iemant, 't zy woest of befchaafd, een zo zwak verftand bezitte, dat hy geen onderfcheid weet te maken tusfchen ene verrigting, die met oogmerk en zonder voordagt gedaan word , zal hy, ongetwyffeld , niet inflaat wezen, om enige kundfchap te verwerven aangaande het wezen en de volmaaktheden van God, uit de verfchyn. zeis der nature: maar dan kan men onder/Hellen, dat zulk een zig in enen flaat van onnozelheid bevind; naardemaal het kenmerkende der on. nozelheid, gelyk getoond is, in ene onbekwaamheid beftaat, om toeval van oogmerk te onderfcheiden. Dan , onnozelheid terzyde gefield zynde, zal elk, met gepaste hulp, werken van overleg klaar befpeuren en over de bekwaam, heid des werkmeeflers oordelen. De onderflelling van ene agtereenvolging van redeneringen, welke zo fchielyk in den geest zoude plaats grypen , dat men 'er niets van ge. waar word, is ten enemale willekeurig • en goeddunkelyke onderflellingen zyn der waarheid ten uittcrfte nadelig, en geven aanleiding tot die menigte van hersfenfchimmige flelzels^ waar door het menschdom misleid geworden is. Tot nog toe heeft men onderfleld, dat het ver. band  gemeen Gevoel. 67 band tusfchen oorzaak en gewrogt, door ene opeenvolging van redenkavelingen, bewezen word: 't geen enen vernuftigen fchryver gelegenheid gaf, om ene algemene twyffelary intevoeren, door de valschheid dier redeneringen aantetonen. Het blyft derhalven over, dat wy der waarheid regt doen, door alle beuzelagtige redeneringen, op eigendunkelyke onderftellingen gegrond, ter zyde te Hellen, en ons tot de oeffening te begeven van dat vermogen, om ene klaarblyke waarheid te ondekken, waar door wy onderfcheiden zyn van onnozelen en lagere dieren. £ 2 TWÊ-  68 Beroepophet ïWEDE HOOFDSTUK, Men heeft der hairkloveryen van twyffelaren té veel aanmoediging gegeven , door zig, in redenkavelingen omtrent het lefiaan van God, in te laten. w y hebben airede de ongepastheid doen zien, om het geloof der eerfte waarheden op bewysredenen te vestigen, De ongepast¬ heid, by voorbeeld, Van zulke redenkavelingen, als kunnen aangewend worden ter overtuiging van de wezenlykheid der zwaarte, groeyinge, of van enige andere dier eerfte natuurlyke waarbeden, welke zig by de befchouwing der verfchynzels op doen, is airede aangewezen : en het betaamd ons, het zelfde regt te doen aan ene waarheid , welke niet minder blykbaar en meer gewigtig is, namelyk het beftaan van God, welke tot dus verre voor de hairkloveryen der twyffelareh blood Itond , door dien men zig voor dezelve, op ene ongepafte wyze, van de konst van redeneren be» diende. 'Er kan gene agterëenvolging van redeneringe ten behoeve van deze hoofdwaarheid worden aangewend, welke niet of valsch of beu-  SE ME E N GEV O EL. beuzelagtig zal bevonden worden." Want by aldien de voorafonderftellingen ( Premues ) voor toegeftaan genomen worden , moet de redenering beuzelagtig zyn : of by al^en de voorafonderftellingen aan bewys onderworpen worden, in dien gevalle, kan 'er geen regtmatig befluit gemaakt worden. De voorafonderftellingen zyn dezen l Een werk , dat overleg aanduid, moet enen verftandigenmaker worden toegefthreven: de waereld is een werk , 't geen overleg aanwyst &c. : WK ftellen , zeker , waar aan Kder verftandig mensch, zyne toeftemming, op het eerste aanhoren, geeft: of aan welken hy met in ftaat is dezelve te weigeren, wanneer hy flegts dq duidelyke mening der uitdrukkingen vat. Byaldien zy egter aan bewys onderworpen worden, zal het niet zo gemakkelyk vallen, der2elver waarheid vastteftellen , als men gemeenlyk denkt: en wel om deze duidelyke reden om dat zy , gelyk alle andere eerfte waarheden , te klaarblykelyk zyn, om door enig middel van bewys of vorm van beto, ringe i nog duidelyker gemaakt te worden. Lat ons de proef van 'c eerste voorftel » men.t geen de redenkundigen de Jfe« E3  70 Beroep op het noemen. Een werk, dat overleg of oogmerk aanwyst, moet aan enen verftandigen maker worden toegefchreven. Niets is meer volkomen blykbaar , of kan gereder toegeftemd worden door een man van gezond verftand : maar by aldien een mensch van verdraayde hersfenen , zulk een werk aan toeval verkoos toe te fchryven , moet men hem met gene bewysredenen wederleggen. Het is ydel hem te zeggen , dat wy gene kennis hebben aan zodanigen , bv geval voortgebragte , werken : nairdernaal hy beweren zal , dat alle de kragten van het geval ons nkt'bekend zyn. Gy moogt op de onwaarfchynlykheid , of, zo gy wilt , op de onmo^etykheid aandringen , om de Wade of de iEnëides , voor den dag te brengen , door de Letters van het ABC. toevallig onder eikanderen te hurfelen: dog hy zat u zeggen, dat men de vorming van het heelal, niet toefchryft aan zulk ene toevalligheidals wy in ftaat ?;yn voorttebrengen, maar aan ene toevallige omwenteling van on deeltjes, welke onbepaald en eeuwig is. Hy zal u zeggen, dat men, door herhaalde worpen van den teerling, een, binnen een bepaalden tyd  gïmeen Gevoel. 7* tyd , gegeven getal kan gooijen i en hy zal diensvolgens {taande houden, dat alle mogelyke Handen der nature uit onbepaalde omwentelingen der ftoffe , kunnen voortgebragt worden : en byaldien hy geneigd is , om meer vertrouwen te Hellen op de konst van redenkaveling , dan op de eenvouwdige infpraken der rede » zal hy geen kamp geven. De Hr. Hutchifon heeft ondernomen de volftrekte onmogelykheid te betogen , dat zulk een zamengefteld (complicated) ftelzel, als deze waereld is, of zelfs een veel geringer ftelzel dan dit, door toeval zoude veroorzaekt gewordt zyn , uit hoofde van de oneindige menigte van ftrydige toevallen , welken by elk gedeelte Zig moesten op doen, om den toeleg te verydelen En deze vernuftige fchryver, moet erkend worden, zo verre gekomen te zyn, als menfcheiyke fchranderheid kan komen , ter voldinginge van het bewys. Maar de Hr. Hutchifon was een te goed wysgeer , om dit voor ftrikt bewys te houden : en vernoegde zig diensvolgens met het, een ten naaften by betoog te noemen; 't geen inderdaad , niets anders is, dan het ftuk, den twyftelaren gewonnen te geven ; naardemaal niemant zig E 4  ?2 Beroep op het verpligt zal rekenen om in iets te beruften s welk geen volledig, maar flegts een ten naasten by, betoog is. Een man van gezónd verftand, ziet op een*, maal, dat orde nit overleg voortvloeyd , en wanorde uit toeval ; en dat oneindige omwentelingen van toeval, by aldien'er zodanig iets konne onderfteld worden, oneindige wanorde zoude ten voorfchyn brengen : Maar zig van bewysredenen over zodanig een onderwerp te bedienen, kan niets anders te wege brengen, dan de menfchen;, ongelukkig te brengen tot het verwarren van hunne verftanden met hersfenbeeldige onderftellingen omtrent den oorfprong der waereld, en hen zig te doen verfhouten, om ongerymdheden, omtrent een aller gewigtigst onderwerp, ftaande te houden, in tegen, ipraak van het gemeen gevoel. Wy zullen met het volgend voorftel of de Minor niet beter flagen , dan met het eerfte of de M lior. Want alhoewel zig niets blykbaarder voor ons opdoet, dan de orde des Heela's, zal men nogtans dezelve bezwaarlyk kunnen verdedigen tegen enen hardnekkigen tegenfpre. ker. Ontvouw ene vuurmachine of enig art. der zamengefteld konsttuig, aan iemant, die ge-  gemeen Ge voel. 73 gene kennis heeft aan foortgelyke dingen , en hy zal, in 'c eerst, verbaesd ftaan en zoniet weinig over de uitvinding daar van verwonderen: zo hy egter een wargeest **, zal hy op het een of ander weten te vitten, zonder dat gy in ftaat zyt, hem voldoening te geven Hy Sl by brengen.dat vele dingen een verkeerd inzien hebben, en dat enige dingen op zulk eneknoeyagtige wyze gemaakt zyn, als geenzins de hand van enen konftenaar aanwyst. Uy moogt hem hier op antwoorden, dat gy heton. derwerp niet genoeg verftaat, om van el*ding reden te geven, en dat hy gene bekwaamheid bezit, om het geheel te bevatten: dog ny zal opzyne tegenwerpingen blyven ftil ftaan enhet tegen de waarheid uithouden. Op deze wyze maken onkundige en waan wyze lieden, tegenwerpingen tegen plans van regeringe en alle werken van overleg, die zy niet ten volle begrypen; en op dezelfde wyze bedillen dartele vernuften het plan der voorzienigheid en zelfs het ftelzel der nature,en houden zig hardnekkig aanjhunne te. genwerpingen, buiten alle mogelykheidomdoor feewysredenen wederlegd te worden. Het is gemakkelyk hun een verband van del^n en eenheid van oogmerk aantetonen, welES " ke0  74 Beroep op het leen zy niet kunnen tegenfpreken: maar zy kunnen, aan den anderen kant, vreemde en onbegrypelyke vertoningen aanwyzen, die evenweinig kunnen ontkend worden. Gy moon tegen hen inbrengen , dat zy geen regt hebben , om enig bewys op hunne onkunde te gronden ; dog zy beweren, dat zy, als twistredenaars, regt hebben, om hunne toeftemming in te houden, tot dat zy overreed zyn. Gy zege hun , datzy door uitterlyke vertoningen kunnen misleid worden; maar zy houden ftaande, dat, zo lang deze vertoningen niet opgehelderd zyn, zy verpligt zyn, om hun oordeel optefchorten. Het verdiend opmerking, dat twyffelaren en zelfs ongelovigen, de eerfte waarheden niet ronduit ontkennen , of beweren, dat zy van alle blykbaarheid ontbloot zyn: maar datzydievolkomene blykbaarheid niet in zig hebben, welke verëischt word om een onwrikbaar geloof te wege te brengen; en deze blykbaarheid kund gy hun niet verfchaffen, door enige of door alle manieren van betoginge. Al wat zy beogen is, hunne toeftemming te wederhouden: En dat zullen zy doen, en dit moet men toeftaen, dat zy regt hebben te doen, byaldien het ftuk in gefchil befiischt moet worden volgens deregels van redeneringe, en ï) iet door het gezag des gemenen gevoels.  gemeen Gevoel. 75 Gy moogt verfcheidene zwarigheden oplcsfchen , en op-verfcheidene tegenwerpingen voldoenend antwoord geven. Gy moogt meer doen. Door ene naauwkeurigebefchouwing ,kuntgy, ten genoegen van twyffelaren, tonen, dat, 't geen onregelmatig fchynt, in den hoogden graad regelmatig is: datfehynbare wanorde, onbemerkte overëendemming is, en dat ene oogfchynlyke mistal, ene fraayheid is in de werken van God: Dog gy zult hem met dit alles den mond met floppen. Gy moet hem altyd nog iets meer en meer ophelderen: en kunt zyne tegenwerpingen niet ten voile beantwoorden, ten zy gy het geheel verklaard: en dat kunt gy niet doen. Het goed verftand vorderd wel, dat hy zig met de minfte voldoening te vreden houde: maar hy vraagt bewys: en naardemaal gy u hiermede hebt ingelaten, moet gy het hem zonder bepaling cf iets agterwegen te laten , geven. Het zyde twyffelaar door ene baldadige nieuwsgierigheid, door enen geest van tegenlprekinge of een nog flegter beginzel gedreven worde, men moet toeftaan, dat hy , als twistredenaar, regt hebbe om met zynen eisch aantehouden: en by weigering, zyne toeftemming te jug te houden: 't geen hy met meer gemak en ruim zo bevallig kan doen, in den loop van een ge- fchil  76 Bexioepop het fchil ftryd, dan hy konde gedaan hebben, byaldien gy de waarheid, door een enkel beroep, aan zyn oordeel verbleven had. Het is verbazend , dat deze belemmering , welke aan de wyze van betogen vast is, dus lange over 't hoofd konde gezien worden, door zo vele vrienden van den Godsdiénst, die door hun goed verftand , zo wel als door hunne geleerdheid uitmunten: en nogtans kan elk foortgelyke voorbeelden bybrengen, van menfchen, die een goedverftand bezitten, en zig zeiven , in den dagelykfchen handel teloorftellen, door al te veel gezet te zyn, om waarheden te bewyzen, welken te duidelyk zyn, omenigbewysof betoog te gehengen. DER.  gemeen Gevoel. 11 DERDE HOOFDSTUK. Het redeneren vit overeenkomst , voor het beftaan van God , dlend voornamentlyk , om * grove ongeremdheid van de tegenoverfiaande fielhng , in vollen digligt te plaatfen. T)c Hr. Hume maakt enige tegenwerpt Stegen het redeneren uit overeenkomst (analogical reafoning) ten bewyze van Gods beftaan: en fchoon zyne manier van redenkavelen reeds in vroegere jaren, in praktyk Was,e'nmen zig daar van in volgendexyden, naar alle waarfchynlykheid, nog ^bedienen: verdiend egter de aanmerking van dezen fchranderen fchryver , even zeer onze aandant als zyne andere tegenwerpingen tegen eerfte waarheden: immers zal het niet onf kend worden, dat het heelal, ene byzonuerheid is, welke tot generlye foort kangebragt worden, waaraan wy kennis hebben; en dat wy diensvolgens niet kunnen redenkavelen uit werken van konst, over de vorming van het Heelal, gelyk wy gevolgen afleiden uit de éne foort, waar aan wy kennis hebben, met opzigt op ene andere , wélke toe den zelfden rang behoord, _^  7ö* Beroep op het Uit aanmerking, dat grote werken van allerly flag, ontworpen en ter uivoer gebran worden door een wezen, welles bekwaamheid geevenredigd is, naar de grootheid des werks ■ befloiten de menfchen, dat het HeeJkï, welk alle andere werken van overleg, die wy ken nen of ons kunnen verbeelden, te bovengat een wezen van onnadenkelyke magt en wys.' heid ten maker moet hebben : en verklaren allen de zodanigen voor onredelyk , die aars fezelen, om deze waarheid te erkennen. Doff" het is niet geraden, deze hoofdwaarheid aan den uitflag van deze redeneringe te verUyvenj naardemaal een twyffelaar , door de regels ener ftrikte redeneringe, u het befluit zal ontdraayen, en dezer wyze zig zei ven in' zyn ongeloof of twyffel aangaande de waar. heid verfterken. Uwe redenering moet derhalven, zo gy de zaak aan dien uitflag ver. biyft, ffrikt betogende zynde, anderzins zult gy het fluk verliezen. Niettegenftaande alle de voorbeelden, die wy kunnen by brengen van werken van over leg , die derzeiven beflaan aan een verflan. dig beginzel fchuldig zy„ , ei, alhoewel 'er geen voorbeeld kan gevonden worden , van enig dergelyk werk , uit ene andere oorzaak voort-  gemeen Gevoel. 79 voortgefproten , kon 'er nogtans altyd plaats zyn , om de mogelykheid Van het ding te onderftellen , byaldien die onderftelling enigermate beftaan baar ware met het gemeen gevoel. Onze tegenftrevers zullen , zo zy met overfchreeuwd worden, door dat gezag, gene zwarigheid maken > om te antwoorden: Dat wy gene kennis hebben aan alle de mo* gelyke oorzaken , die zulk een buitengewoon uitwejkzel konden te wege brengen : en wy zouden deze tegenwerping moeten laten gelden, zo wy het gemeen gevoel met op onze zyde hadden: maar het gemeen ge. voel veld eensflags alle zulke onderftüllingen ter neder. Cicero , onder de ouden , en Feneloa en Tillotfon , onder de hedendaagfchen , hebben ons de redening uit overeenkomst, in haar volle kragt , voorgedragen. Dog dezelve naauwkeurig beoordelende , zullen wy de overreding, daar in opgefloten, niet bevinden voorttefpruiten uit de kragt der redeneringe zelve , maar uit den verborgenen , onbcgrypelyken invloed des gemenen gevoels. Het is , ten dezen einde, der opmerkinge waardig , dat de Engelfche Aartsbisfchop de  gó Beroépophet de man is , die het (tuk volkomen regt behan> deld. Het zy men zulks moete toefchryven aan de leiding zyns oordeels , 't geen by üitftek juist was, of aan dien ryken ader van Vernuft en fchranderheid , waar door hy zo zeer uitmuntte , hy heeft het gantfche gefchil in deszelfs ware ligt gefield; Sprekende van de kapel van Hendrik den 8ften, te Westmunster, bediend hy zig van deze v/oorden : „ Op zekeren tyd , gelyk „ de Vertelzels gewoonlyk beginnen , ontmoetteri de bouwfloffen van dac geftigt, „ fteen , kalk , hout, yzer lood en glas j „ eikanderen gelukkiglyk, en fchikten zig zeer „ toevallig , in die fraaye orde , in welke „ wy die tans zo naauw zien zamenVerbon. „ den , dat 'er al zeer veel zoude moeten gebeuren , om ze wederom van één te „ fcheiden. Wat zoude de waereld denken „ over iemant , die zulk een gevoelen , als dit is , ter bane ging brengen en een „ boek daar over fchryven." Dit is inderdaad onwederftaanbaar. Hy moet van allen verftand ontbloot wezen, die, vooreen ogenblik, zulk ene onderflelling kan plaats geven, met opzigt op enig welgeregeld gebouw : en hy moest geheel verfleken zyn van vernuft,  gemeen Gevoel. 8i nuft, die , met betrekking tot de vorming der Heelals, den toevlugt ging nemen, tot onderftellingen , die ieder menfch van verftand zig fchamen zoude, op een gemeen gebouw toe te pasfen: en wat ook het gevolg van zulke redeneringen by ervarene redentwisters moge zyn, wy kunnen gemftelyk flaande houden , dat, zo men het onderwerp regt doe, ieder menfch van gezond verftand zig gedrongen zal vinden , het beftaan van God te erkennen , van wegen de blykbare ongerymdheid en taftbaren onzin der tegenftrydige onderftellinge. De kwalyk gepafte, en men veröorlove my te zeggen, de onwaardige wyze, waar op deze Hoofdwaarheid, door de geleerden is behandeld geworden , is geheel en al hier aan toe te fchryven, dat zy niet naar behoren in aanmerking genomen hebben, hoe gereed , en met welk ene duidelykheid en ontwyffelbare zekerheid een man van verftand uitfpraak doet over het onderfcheid, tusfchen een bedryf, dat met of zonder oog. merk gefchied • 't geen derhalven in ene meer byzondere overweging zal verdienen ge» nomen te worden. . ll.D„>. * ViïR-  gi Beroep op het VIERDE HOOFDSTUK. Ieder een , die niet geheel onnozel is , kan, de onzigthare volmaaktheden van God, uit de zigtbare overëenjlemming des Heelals lefcbouvoen. N iets is blykbaarder , word ichielyker be> fpeurd , of is ons gemeenzamer bekend , dan het onderfcheid tusfchen oogmerk en geen oog. merk. Wanneer een onbekommerde voorbyganger door een fteen gewond word, dien een metzelaar in 't wilde heen wierp, komen wy allen hier in over een, dat hy by toeval gewond werd , geen menfch wyt de daad den met. zeiaar , naardemaal hy dezelve niet beoogde, ieder een fchryft zulks aan toeval toe: dat is , aan de oeffening van magt , zonder oogmerk. Wanneer de kaartebladen wel ter degen gefchud zyn , krygt ieder fpeler zyn fpel by toeval : en zy die een kwade kaart krygan , kunnen over niets dan over 't geval klagen. Byaldien de uitdeler, in plaats van de kaarten wel te fchudden, de zeiven byëen legd, vind hy, die een flegte kaart krygt, zig benadeeld , en klaagd, niet over toeval, maar over hem , die de flegte kaart met opzet gaf. Hec  gemeen Gevoel. 3j Het onderfcheid en de ftrydigheid tusfchen toeval en oogmerk, is zo duidelyk te befpeuren, dac niemant, dan kinderen alleen, daaromtrent kan in twyffel hangen: en dezen zelfs beginnen het te bemerken , by de eerfte flikkering der redelykheid. Zo dra kinderen van den louter dierlyken tot den redelyken ftaat overgaan , en in iets anders beginnen vermaak te fcheppen , dan 't geen tiunne verbeelding treft of hun fmaak kitteld , veftigen zy ( hun aandagt op werken van overleg, en verluftigen zig niet weinig met hunne geringe bekwaamheden tot de zulken aan te wenden, die binnen het bereik van dezelven zyn: en'tgeen gemeen en der opmerkinge waardig is, zy fcheppen insgelyks vermaak , in het omverrewerpen van hunne maakzels, en in het befchouwen van de wanorde , waar in zy derzelver bouwftoffen gebragt hebben , zig zeiven dus vroeg onderregtende omtrent het onderfcheid tusfchen daden, die met of zonder oogmerk ge. fchieden, en het verfchillend uitwerkzel en bewerking van beiden , befchouwende de enen met ene vermakelyke verwondering en de anderen met lachgende verbaaftheid. En dit is niet alleen het bedryf van onze jongere jaren , maar van ons geheel leven. Want F 2 de  84 Beroep op het de grote oeffening en de voorname bezigheid van alle menfchen , van den koning op den troon, tot den boer op den mefthoop, befhat in het vormen en volvoeren en het genot te nemen van ontwerpen van gedrag en werken van overleg. 3 Men moet der dierlyke genietinge , welke wy met de lagere dieren gemeen hebben , zekere gedeehens van tyd toewyden ; maar de voort arae. zorg , de grote bekommering, de arbeid en poging van allen , de geringfle en laagfte menfchen niet uitgezonderd, flrekt daar heen, om gewaarwordingen en gevoelens van enen verhevener rang in te volgen; uit welker involging, en niet uit die van on^ ze dierlyke neigingen, wy het genot des levens rapen. Laat iemant de verfcheidenheid van voorbeelden van dezen aart, zig te binnen brengen , die zig ter zyner opmerkinge voordoen, en dan zeggen, of hy kan onderftellen, dat 'er een redelyk wezen, 't zy wild of befchaafd, konne gevonden worden, dat onbekwaam is, om werken van overleg en oogmerk in oogfchyn te nemen, en d.zelven te onderfcheiden van de voorbrengzels van toeval of iets, dat zonder voordagt verrigt word. De  Gemeen Gevoel. 8j De vermogens van den redelyken geeft, hebben, selyk alle onze andere vermogens, in ^SiS*-.*** Pl-ts, by veilende perfonen: zommigen zyn , door hitte en over. l]\nR ener ontftelde verbecldinge, bekwaam, L al tefchielyk enig den waar het zig niet vertoond: anderen, van'wegens koelheid van verbeeldde en ftompheid van gedagten, beduren het met, waa'het zig blykbaar opdoe, DogbyaldKO 'er ene zi.t are verbintenis en vereniging plaats hebbe van magt, beweging en werkinge by kend worden, oogmerk te zyn, en het zehe t n toeval , het tegenoverftaande daar van, komen gebruik van zyne redelyke vermc^s ^Waar de vereniging twyffebgtig is, daar is ook plaats voor hapering, gisfmg en m.svau ing: en in dien gevalle kunnen de heden m^- heid. bezitten. 'Er is egter , zelfs in dit 1, nitt weinig hoofdbrekens aan vaft, - ^ vooroverleg, en overleg voor toeval te laten doorgaan, by het zwakfte verftand k ,r waaromtrent de men^he^mee.  8ó° Behoef op het fchranderheids of juiftheids van oordeel laten blyken, dan wanneer zy over de^e tegen eikanderen aanlopende verfehynzels uitwyzing doen. Byaldien de gelykênis naar werken van overJeg, zig flaauw opdoe, gelyk zulks inde beeltenisfen van menfchen en dieren, die zig in de * 'wolken vertonen , plaats heeft , maken zy gene zwarigheid, om de zei ven aan het geval toe tefchryven. Dan, byaldien de gelykenis naauwkeurig is, gelyk in de afbeeldzels van vliegen, vifchgraten en visdchen, die in marmer of amber gevonden worden, nemen zy liever den toevlugt tot enige andere onderftelling, dan te geloven, dat zulke volmaakte werken, door een toevaüigen zamenloop van ondelen konden voortgebragt zyn. Kan men zig nu verbeelden, datzy, die over dusdanige onderwerpen zo naauwkeung en flellig fpreken, verlegen zouden zyn over den oorfprong des Heelïls? Dat zy die de vorming van een vifebgraat, een vlieg of enig enkelddier, aan een toevalligen zamenloop van ondelen fchromen toe te fchryven, zouden befluiten, om die verfcheidenheid van dieren , welken dit ftelzel bewonen, benevens het ftelzel zelf, zo wonderlyk voor derzelver geryf gefchikt, aan enige zoda- ni«  gemeen Gevoel. 37 ni,e oorzaak of aan iets anders toetefchryven, dan aan de beftelling van een wys, magtig en genadig wezen? ,, Wy hebben teveel reden om de menfchen te verdenken, dat zy, omtrent alle dingen, leugens vertellen of tegen hun mening praten , Lar het is onmogelyk voor iemant, die niet Lkald.om in goeden ernft tetw^n, aangaande het beftaan en de .volmaaktheden van den Schepper der Nature, indien hy z g Zelven regt doe. Het is gemakkelyk voor den 'ft, een ander verhaal van zaken te verzingnen en het valt gemakkelyk, ons zelven toneLVte verbeelden, die nooit heftenden, nog komft hebben met de waarheid der zaken , Zr indien iemants verftand niet gekrenkt " zalhy deze verdigtzels voor gene wezenIk'e dingen houden nog zal hy zyn beft doen, om die voor zodanig te laten doorgaan, er een bepaald oogmerk, om z,g ze ven " bedriegen. Het gemeenfte en inderdaad Lg igfte rniddel om de eerfte waarheden te ontwyten.is dat men zyne gedagten zoveel °" y ' ,a,n,n veftiad, als ons eni- on andere vuui«v.r.- ^ ge,n»e de.zdver blSk»aar„eid d„« vergeL en uk het oog verliezen . dan d» » « F 4 11  88 Beroep ophet armhartige manier van handelen, niet ongelyk aan de praktyk van kleine Kinderen, die hunne hoofden bedekken, om het gezigt te vermyden van voorwerpen, die zy weten, niet te kunnen ontvlieden. VYF-  gemeen Gevoel VYFDE HOOFDSTUK. Een Man van verftand zal beruften in bet geloof Van énen God, tot dat hy reden zie, om te vermoeden, dat 'er meer dan één hefiaat. T} overyverige vrienden van den GodsdTenft, niet te vreden, met het beftaan en de volmaaktheden van God door bewysredenen aan te tonen, hebben zig gewend, om te bewyzen, dat 'er geen andere God is, dan één- 't geen ten uitterfte ongerymd is. Want om'niet te fpreken, van hun handelen tegen de regels van juifte redenering, door het bewys voor iets ontkennends op zig te nemen, 7y behoorden, ten minfle, eer zy enige voldoening omtrent het onderwerp aanboden , onderzogt te hebben, of iemant, die by zyne zinnen is, in onze verligte eeuw, enig vermoeden heeft, dat 'er meer dan éen God zoude beftaan, en waar op dit vermoeden gegrond is; want men behoord zo veel infchikkelykheids niet te hebben, voor de onkunde, de zwakheid en misvattingen der menfchen , dat men dezelve tot moetwillige dwaasheidAftrekke; nog behoren wy enige aanmoediging te geven aan herfenfchimmige onderY 5 ftel-  Beroep op het {tellingen, of geveinsde voorwendzeb van twyffelaren. Onderftel, dat gy kennis gekregen hebt aan het een of ander uitmuntend werk, de Geeft der Wetten, by voorbeeld, en, in den kring uwer vrienden, uwe agting betuigd voor den yver, het oordeel en vernuft van den fchryver: dog dat gy door dezen of genen onbefcheiden redeneerder word ingevallen, die u zegt, dat gy niet verzekerd zyt, of dit werk aan énen of wel aan meer fchry veren moet worden toegekend. Gy houd op , en vraagt hem, of hy enigen anderen fchryver daar van kend, dan den Baron de Montesquieu, dan of hy iets in het; werk zelf vind , 't geen hem aan'eiding geeft, om aan iemant anders te denken? En byaldien hy zegt, van neen; gaat gy voort met Montesquieu te pryzen, zonder op zyne tegenwerping te letten. Op dezelfde wy. ze handelen wy omtrent alle andere onder, werpen , de Godsdienft alleen uitgezonderd: tegen welken het menfchdom zig zo lang veroorloofd heeft, de ydelfte vermoedens op te werpen. Zo dra een man van verftand kennis krygt aan een regelmatig werk of plan van wys gedrag, neemt hy onmiddelyk toevlugt tot een ver-  GEMEEN GEVOEL. 9* .erftandig wezen, wiens bekwaamheid geëvenredigd is naar het gewrogt : nog zal hy, L zy desaangaande behoorlyk onderregc zynÜe eJ hem zulks dmdelyk blyke, eer. mede makker in hec zelve erkennen: omdat een werk van overleg één en niet meer dan enen :aker ; voor een g-zond verftand, aar.wy* Het werk zelf mag gelegenheid geven, tot de onderftelling van ene verfcheidenheid1 van, ondergefchikte werkers; dog, op d>e onderfte lingg, bepaald zig de geeft tot, en beruft »n énen maker alleen. Byaldien gy wel onderrist zyt, dat uw Orologie hec werkos, met valénen, maar van een aantal konftenaren, doet gy wel, dit te geloven: dog du is pne reden voor my , om in diervoegen over mvn Orologie te oordelen: fchoon ik wifte Tde verfchillende delen, door verfchillende werkmeefters gemaakt waren. Het zelfde kan aangemerkt worden, van een paleis, een lcnip een Sevegt of ene belegering, of enig ander werk van overleg. Of 'er niet een Genood, fchap kan onderfteld worden, welk met zulk cne volmaakte eensgezindheid famenfpant m het voortbrengen van het een of ander groot werk, dat de eer daar van, niet meer den enen, dan den anderen, toekome , zullen wy ' aan  0i Beroep op het aan hec onderzoek overlaren van hun, dia in zulke gefchilftukken behagen fcheppen : maar 't geen hier in overweging komt , is niet, wat de menfchen mogen beg.ypen , maar 't geen zy zullen geloven : en wy beweren , dat, zonder goed bewys voor het tegendeel, het gemeen gevoel akyd beraden zal in het geloof van dien énen maker, dien de verfchynzels ukwyzen ; en dat het ten aanzien van alle onderwerpen, de taak des Gemenen Gevoels is, alle hersfenfehimmige onderfteliingen te verbannen , en te beruften in het geloof van wezenlykheden, die door werken van nature of konfl worden aangewezen. En byaldien men gene behoorlyke zorg droege , om dit voorregt onzer redelyke nature deszelfs volkomene uitoeffemY.g te laten hebben , zoude 'er ene einde zyn van alle zekerheid: wy zyn dan terflond in een toverland en blootg^lleJd aan alle de dromen en beguichelingen van valfche geleerdheid. Deze manier van denken is zo natuurlyk en billyk en zo overëenkomftig met de rede der menfchen, dat zelfs die genen, welken verydeld waren in hunne overleggingen, en wier overftandige harten dermate waren verduifterd geworden, dat zy Hemel en Aarde met een  gemeen Gevoel. 93 éen sefpuis van Goden vervulden, fteeds cgter den toevlugt namen tot één, den grootften en beften, den vader van Goden en mer> C Door vreze , door vleyery en door zwakke Harpelovigheid , namen zy ene menigte van mindere Godheden aan t dog door de kragt van die bekwaamheid , welke het kenmerkende der redelykheid uitmaakt, hielden zy 2W fteeds aan de vaftftelling, van éne eerfte oorzatk en opperften wetgever. En fchoon het waar is, dat zy, op ene fchendige wyze, de aanbidding en eer tot mindere wezens overbragten, welke men alleen den opper, ften verfchuldigd is , (gelyk wy maar al te gereed zyn, aan de wetten der natuur of zelfs aan enen zwakken fterveling, die hulde te bewyzen, welke alleen Gode toekomt;) mag men nogtans altyd in twyffel trekken , o enig volk ooit zo bedorven of verdwaasd was, dat het een opperft wezen geheel uit het oog verloor: of, byaldien 'er zulk een ^vonden wierde , kunnen wy niet denken dat een man van verftand, enig ander middel zoude voorflaan, om het tot betere gedagten te bremzen, dan door hetzelve te wyzen op dia verwonderlyke overeenftemming en een- heid  n Beroep op het heid van oogmerk, welke zo luifterryk ten toon gefpreid ligd , over het gelaat der nature. Toen de volkeren van God afvielen, en de ydelheden nawandelden, behaagde het hem, tusfchen beiden te komen, en door menigerJeye tekenen en wonderen, van eeuw tot eeuw herhaald , de kennis en dienft van zig zelven, onder één volk te bewaren, tot dat het groot ligt, zo dikwyls voorfpeld en zo lang verwagt, verfcheen, welk het veelgodendom verbande, en het geloof en den dienffc van den énigen God , onwrikbaar vaftftdde. En zullen wy nu, in het aanzien van dat ligt, het geloof dier lere gaan vaftftellen, doormiddel van overnatuurkundige bewysredenen ? zullen wy, die zo Zeer klagen over de losbandigheid der twyffelaren , op ene dartele wyze, een bewys ondernemen uittevinden van ene waarheid, waaraan niemant, die by zyne zinnen is, in goeden ernfl twyffeld? De navolgers van Manes , hadden regt op voldoend antwoord, om dat zy hunne zwarigheden op wezenlykheden grondden: maar het is beneden de waardigheid van enen godgeleerden of wysgeer tegen hersfenfehimmen te vegten. Deze oude ketters, waren op verre na  «emeem Gevoel. 95 na zo ftout niet, als onze hedendaagfche befpiegelaars, die niet fehromen, om beiden het natuurlyk en zedelyk kwaad aan den goddehken wil toe te fchryven: want, g.lyk al}e fchuldige perfonen fteeds geneigd zyn, om de fchuld van tig aftefchniven meenden zy in de noodzakelykheid te zyn, om den toev ug van al het goed of kwaad in de WaereR Deze grove dwaling is egter, federt lang reeds,^eibannen ; en de voorftanders van den Godsdienft kunnen zi, niet verpligt agten , de eenheid van God te bewyzen , ten minfte tot zo lang met , als de een of ander zig opdoed, die, iri goeden ernft, kan verklaren, dat hy vermoed dat er Ler dan één is, waar aan hy die aanbiddmg en gehoorzaamheid toekend, welke de fchnldige vergelding is van zyn beftaan en behoud* nisfe en tot dat hy de ene of andere waarfchynl,ke reden van dit zyn vermoeden te berde brengt. DER-  96" Beroep op het DERDE BOEK. Over de Goddelyke Eigenfchappen. EERSTE HOOFDSTUK. Het left aan van God te erkennen en zyne Ei* genfchappen te hetwi/len, is een blyk van grott domheid of van de uitterfte verkeerdheid. JGEet is onmogelyk het beftaan van God te geloven, en onkundig van zyne Eigenfchappen te wezen: naardemaal, zo wy het één, op het getuigenis van de verfchynzelen der nature, aennemen, wy ook het ander, op dat zelfde getuigenis, moeten omhelzen: en byaldien deze verfchynzels ons enige kundfehap in 't geheel geven, zy ons aangaande beiden onderregten. Het wezen van God is , gelyk trouwens het wezen van alle andere dingen , hoe ook genaamd, voor ons verborgen: en alles wat wy van enig ding weten, komt op zekere kragten of Eigenfchappen uit, welken wy agten aan dat ding eigen te zyn. Daar zyn zekere Eigenfchappen, dit tot hout, fteen, of meta, len behoren, waar aan wy kennis hebben: en dit  cemïen Gevoel. 97 dit is alles, wat wy 'er van weten. Daar zyn zekere hoedanigheden, Kragten en eigenfchappen, aan planten, dieren en jedelyke wezens eigen: en onze Kennis van dezen maakt al de kennis uit , die wy van zulke dingen bezitten: en op dezelfde wyze, beftaat onze gehele kennis, die wy hebben, of kunnen hebben, van het opperwezen , in de kundigh den , welken wy van deszelfs vermogens en volmaaktheden bezitten: en, by aldien de verfchynzels der nature ons en;g denkbeeld in t geheel aangaande God verfchaffen , moeten zy, gelyk gezegd is, ons een denkbeeld van zyne Eigenfchippen opleveren. Wy erkennen, dat het onmogelyk is, het denkbeeld van God genen ingang by ons te vergunnen, wanneer wy het oog flaan oP fle verfchynzels der Nature: dog, byaldien wy ons zelven met gene wuorden, zonder betekenis, vergenoegen, moeten wy, ten zelfden tyde, erkennen , dat wy ons onmogelyk enig denkbeeld kunnen vormen , van het onafmeetlyk ftelzel der nature, zon Ier een denkbeeld van de onafmetelykheid zyner magt , welke het zelve fchiep en in ftand houd : dat het onmogelyk is , het eindeloos verband, en de vereniging van oorzaken, allen G t0C  r>s Beroep op het tot één groot doeleinde zamenlopende, op te merken , zonder een denkbeeld te hebben van de ondoorgrondelyke diepte van Gods wysheid : dat het onmogelyk is, de menigte van levendige fchepzelen te befchouwen , die hy in wezen gebragt heefc, die hy in wezen bewaard, en voor gevaar beveiligd, en welken hy aanhoudenden en weldadigen nooddruft verleend , zonder zyne onafmeetbare goedheid en vaderlyke zorg te erkennen. En wen wy ons te binnen brengen de velerleye fmerten van lighaam en geeft, die hy verbonden heeft aan, endoen voortvloejenuit, byna elke afwyking van zedelyke regtheid, reeds in dit leven, en den natuurlyken fchrik, dien elk fchuldig gemoed voor ene naauwkeuriger vergelding in enen anderen flaat heeft, is het ons onmogelyk, het denkbeeld te ontwyken van zyne vreesfelyke regtvaardigheid : want alhoewel de volkomene openbaarmaking der Goddelyke regtvaardigheid, niet kan verwagt worden, totdat dit toneel is afgelopen, en de zedelyke werkers ryp ten oordele zyn: nogtans kan ons de gefteldheid der dingen ook deze eigenfchap genoegzaam leren , en wel zodanig, als allen die genen onverfchdonlyk maakt, m  gemeen Gevoel. 99 maakt, die God in gene fchuldige erkente. his houden. Een wilde, die door de bosfchen loopt, om zyn' roof te agtervolgen, of zynen vyand natezetten, zonder aan iets verders te denken, mag weinig weten van Gods volmaaktheden, fchoon hy aangaande zyn beftaan niet onbe, wuft is. Misfchien zullen enige weinigen van den lageren rang van menfchen, zelfs onder ons, die de Hemelen, cn dc aarde, gelyk het domme vee, bekyken, en mogelyk enige weihi.en van hogen rang , wier aandagt alleen is ingenomen , met groote fchatten te vergaderen , te vermeerderen en te genieten , het zelfde onvolkomen , flaauw en duifter denkbeeld Van God hebben, als de onkundigfte wildeman • dog alle zodanige onkunde is ten enema3l onverfchoonlyk: naardemaal Gods onzienlyke dingen, gelyk de Schriftuur fpreekt, klaarlyk doorzien en verftaan worden , uit de zienlyke dingen, zyne fchepzelen: en naardemaal de Hemelen en de aarde, de zee en de mgt het vuur, de hagel en de fnéeuw, de volmaaktheden des fcheppen aan elk verftandio- wezen verkondigen en openbaar maken. Onkunde omtrent God, en gebrek aan behoorlyke kennis aangaande zyne volmaaktheG 2 den'  100 Beroep op het den, is onverfchoonlyker in deze, dan in enige andere eeuw: naardien wy ene verfcheiden* heid van uicmuntende fchry veren bezitten , die alles, wat wy hier omtrent nodig hebben, te weten en in agt te nemen, met ene duidelykheid en juiftheid, welke de hoogfte voldoening verfchaft , hebben aangewezen. ■ Laat enen wilden , een klok of zakuurwerk zien, en hy zal geheel verbaasd ftaan: wys hem het gebruik aan van deze werktuigen , en hy zal het vernuft van den konftenaar erkennen: doe hem, zo veel zyne vatbaarheid kan toereiken , het verband en de zamenvoeging der delen befchouwen, en zyne verwondering over de bekwaamheid des konftenaars zal geëvenredigd zyn, naar zyn denkbeeld der werktuigkunde. Even zo zal, de onkundigtte, onoplettenfte en domfte menfch, die geen onno. zele is, by aldien hy, met matige oplettenheid, de werken van Derham, Ray, of het Schouwtoneel der Nature van den Abt de Pluche leeft , niet alleen een bezef, maar ene bevinding, ontwaar worden van het beftaan en de volmaaktheden van God. Of zo iemant tegen de moeyte mogte opzien , om boeken te lezen, of bedugt wezen , dat hy door de behendigheid van vernuftige fchry vers mogte  cemeen Gevoel, ioi te misleid worden, laat hy ftégts rond zien, met de minfte aandagt, op enige weinig ontwyffdbare feiten: op de geregelde agterèenvolging van dag en nagt, van zaay en oogsttyd : op de regelmatige opvolging der dieren, van leden en vermogens, naar derzelver levenswyze gefchikt, voorzien: op de juifte evenredigheid, in de geboorte van mannelyken en vrouwelyken waargenomen, den naauwkeurigen en regelmatigen toevoer van kruiden en planten , voor derzelver onderhouden voedzel; op de nette plaatzing der hemelfche lighamen, met derzelver ftandvaftige en regelmatige omwentelingen van eeuw tot eeuw: Laat hy zyne aandagt wenden tot deze en ene menigte van andere dingen, die zig blykbaar voor ons opdoen, en laat hy dan zeggen, wat hem dunke van de magt, wysheid en vaderly- ke zorge van den Maker der Nature. Want het komt hier niet op redeneren, maar alleen op oordelen , aan. Lieden van fmaak en oordeel zien Cicero en Demoflhenes in, en verklaren dezel ven voor redenaars: zy lezen Homerus en Virgilius, en zyn verrukt over hunne vindingryke en fcheppende vermogens; dog kunnen , naar het fchynt, de volmaaktheden van God in zyne G 3 wer-  iob Beroep o? ■het werken niet ondekken. Zy gaan pp reize, en, bezien, met de diepfte oplettendheid, de overblyfzelsder aloude beeldhouw-fchilder en Bouwkunde, en zyn vol van den lof der konftenaren : waar zy zien het maakzel des Heelals, over 't hoofd, en gevenvoor, onkundig te zyn aangaande de volmaaktheden van deszelfs werkmeefter. Uit de daden , die van Lycurgus, Solon en Numa Pompilius verhaald worden, erkennen zy dezen voor groote ftaatsmannen, en wyze wetgevers; maar zy aarsfelen omtrent het beftuur van den Opperften wetgever. Allen verklaren zy, als uit enen mond, den Heer Ifaak Newton voor by na goddelyk , omdat hy ons een duidelyk en beftuanbaar berigt van het ftelzel der Planeten gegeven heeft: maar zy erkennen de volftrekte volmaaktheden niet van Hem, die de Hemelligten gefchapen heeft, en derzelver bewegingen be: ftuurd. Dit is zulke een onopregte en onbü. lyke handelwyze , als geheel niet verfchild van regtftreekfche Godverzakery, ei welke, buiten twyffel, de des fchuldigen met fchaamteenyerbyftering zal aangrypen, indatgedugt tydftip , waar op de eer der Goddelyke Ma-  gemeen Gevoel. 103 jcfteyt gehandhaafd zal worden, voor engelen, menfchen en duivelen. Wy kunnen God niet met onze oogen zien, of hem met onze oren horen, of zyn wezen door onze uitterlyke zintuigen voelen: ook horen , zien of voelen wy genen der levende fchepzelen, waaraan wy kennis hebben ,'t zy redelyken'of redelozen: maar, gelyk ons de woorden, degedaanten.de gebaarden en verfchillende bedryven der dieren, de vermogens, waar van zy voorzien zyn , klaar vertonen, en gelyk wy, door de geregelde werking der natuur-wetten op ene ontwyffelbare wyze, aangaande het beftaan dier wetten, onderrigt worden, welken wy door onze zintuigen niet ontwaar worden nog kunnen ontwaar worden; zo leveren ons de werken van God een naauwkeuris klaar en volkomen vertoon op van zyne volmaaktheden: en kunnen wy onze toeftemming niet geven in het één geval, en in het ander aarsfelen , zonder ons aan de groilte fchennis fchuldig te maken. En te vergeefch zullen wy ons beroepen op de onafmeetlykheia ' des voorwerps, of de zwakheid onzer vermogens , ter verfchoninge van onze ongelovigheid, naardemaal die verontfchuldiging geheel G 4 beU*  io4 Beroep op het beuzelagtig is. Daar het regt aankyken van de zon ons de ogen doet fchémeren, en ons noodzaakt, om ons van een middel te bedienen, waardoor de kragt van hare ftralen gebroken word , kunnen wy hier uit enigen grond halen , om te twyffelen aangaande het beftaan van dat ligt, of van d.n luifter, waar mede het omgeven is? Lord Bolingbroke heeft, met veel vertoon van godvrugtige nedrigheid , ondernomen , de menfchen afteraden , om enig denkbeeld aangaande de zedelyke volmaaktheden en het zedelyk b.ftuur van God tekoefteren: en heeft, met geen minder vertoon van godvrugtigen yver, een ftreng vonnis over alle Godgeleerden en Wy?geren, van Plato af tot aan Dr. Clarke, geveld , die zulke leringen ftaande houden : dog zyn Lordfchap was onbedagtzaam genoeg \ om vier boekdelen te fchry ven, over een onderwerp, 't geen hy niet naar behooren overwegen had, en gevolglyk niet verftond: maar alhoewel hy deswegens blykt onkundig te zyn, is het nogtans ontwyffelbaar waaragtig, dat de ongelykmatige kennis , welke wy van enig onderwerp bezitten , ene alzo wezenlyke kennis is, als die, welke evenmatig is. De ken-  gemeen Gevoel. kennis , welke een kind van drie jaren oud heeft, aan de perfoon van deszelfs moeder, is al zowezenlyk.al.de kennis welke dat zelfde kind van dat zelfde voorwerp heef, op Zvn de,tiende jaar: en deze wederom alzo we. zenlyk,a's de kennis, welke hy op zyn drieën twindgfte jaar bekomt, welke alle de byzonderheden van geftalte , gelaat en wezens, trekken in zig bevat en, uit dien hoofde, gelykmatig kan geheten worden. Godgeleerden en Wieren hebben de be. hooilvke behoedzaamheid en zedige omzigtigheid niet altvd in agt g nomen, in hunne redekavelingen over de Goddelyke natuur en volnaaktheden: en mogelyk behoren alle reden, kavelingen, omtre-1 dit onderwerp, aan een kant gelegd te worden, en alle onze denkbeelden regtftreeks ontleend uit het enkele ge.uigenisdernaruur-verfchvn els,of de uitdrukkeivke verklaringen der H Schrifen: want dan zullen onze begrippen , hoe ongelykmat.g en onvolkomen, altyd naar waarheid zyn: ot , byald-len zy van enige misvatting mogten verzeld gaan, nogtans zodadig wezen, als aan onzen ftaat paft, en aan de eindoogmerken van ons beftaan beantwoord. G 5 De  ic6 Beroep op het De denkbeelden, die wy tegenwoordig van God hebben, fcnieten al zo veel te koit by de denkbee.den , die wy van hem, in enen meer volmaakten ftaat van beftaan, zullen hebben , als de kennis, welke een kind van drie jaren van zyne Ouders heeft, by die kan halen, welke het op zyn dertiende jaar zal hebben. En de denkbeelden, die wy van God zullen bekomen, by onzen eetften toekomenden ftaat, zullen, denkelyk, tekort.fchier.en by de denkbeelden , die wy, binnen weinige eeuwen daar na, zullen verwerven: en ,naar alle waarfchynlykheid , zullen onze vermogens zig ontwikkelen , en onze befchouwingen van God en zyne aanbiddelyke volmaaktheden, tot onze onuitfprekelyke vreugde, gedurende alle de tydperken van ons beftaan, verbeterd en uitgebreid worden. Laten wy, ondertusfehen , onzen maker nog ons zelven zo zeer beledigen, dat wy zouden lochenen, enige kennis van zyne Eigenfchappen te bezitten, om dat wy dezelyen niet kunnen bevatten, of om dat wy het voorwerp op zulk ene wyze niet belchouwen, als wy hier na mogen doen: want, gelyk jonge kinderen ene genoegzame kennis van hunne ouderen heb-  6EMKO GEVOU. I°7 hebben, om aan alle hunne oogmerken te be. antwoorden, zo weten wy genoeg van God, om hem te vrezen, liefcehebben, te gehoor, zamen en op hem te vertrouwen. Dit » wysbegeerte, en dit is gemeen gevoel. Door het verwaarlozen van die vermogens , welken ons van de mindere dieren onderfcheiden, kunnen wy in enen ftaat van onkunde en ongevoeligheid vervallen , die maar weinig van de hunne verfchild; en, door ene darte,e involging onzer ydele verbeeldingen , m weerwil der klaarblykelyke waarheid, kunnen wy tot ongerymdheden overflaan , die nog verderfelyker zyn, dan de onkunde der wilden: Dan, by aldien wy ons, gelyk betaamd en pligtelyk is, willen gedragen, kunnen wy tot al zo klare en onderfcheidene bevattingen en voelingen van de Goddelyke volmaaktheden gerak.n , door de bekwaamheid welke ons van de lagere dieren onderfcheid, als wy, door de vermogens, die wy met dezelven gemeen hebben., van andere voorwerpen hebben: en hoe meer wy onzen edelen vermogens derzelver loop geven, hoe meer zy in kragt en levendigheid zullen aangroeyen , en ons , fteeds, juifter , klaar-  io8 Beroep op het der en kragtiger bevattingén en voelingen der eerfte waarheden verfchaffon, tot dat zy, ten lefte, het befturend beginzel van ons ge. drag worden. TWE.  gemeen Gevoel» «oo TWEDE HOOFDSTUK. De-ondervinding , welke de menfchen van Gods goedheid en regtvaardigheid hebben? maakt aüe aarsfeling, omtrent deze eigenfchappen, ten enemale onverfcboonlyk. ]J3-iar wy van alle kanten omringd zyn, van toonbeelden der regtvaardigheid en goedheid van God, met welk een gelaad kunnen v/y daaromtrent twyffelen , of gebrek aan blykbaarheid wegens dezelven voorwenden ? De menfchen mogen weigeren, in het ligt te komen, of hunne ogen voor het zelve fluiten, maar, by aldien zy de opregtheid en het goed verftand, hun verleend, willen aanwen, den, by de voorvallen, die dagelykfch en ter aller ure gebeuren , zullen zy het onmogelyk' bevinden, om van de zegeningen des levens reden te geven , zonder den toevlugt te nemen tot de goedheid, of van deszelfs onheilen, zonder den toevlugt te nemen tot de regtvaardigheid van God. Dat wy, benevens ontelbare andere fchepzels , ene verfcheidenheid van zegeningen bezitten , welken de gelukzaligheid onzes levens uitmaken, is iets, dat niet betwist zal  tto Bero'epop het zal worden: en dat het meerendeel van deze zed geningen niet aan onze eigene fchranderheid , of vïyt, is toetefchryven, maar uit de gefteldheid der nature en de goedheid van haren fchepper afgedaald , is een ander fluk , 't geen alzo weinig kan betwifi worden. Nu waar aan zullen wy deze weldadigheid in den maker der Nature toefchryven ? Was hy onder enige noodzaakelykheid, om ons deze gunften te verlenen? Hy was volkomen volmaakt en gelukzalig, eer dat wy in wezen kwamen ; en zoude volmaakt en gelukzalig blyven , fchoon wy tot ons eerfte niet gingen wederkeren. Wy durven hem niet verdagt houden , dat hy zyne gunften , met enig flinks oogmerk, verleende, en even wei. nig kunnen wy hem van eigenbaat verdenken : want hoe kan hy, die alles het wezen gaf , en die geen ding van noden heeft, van boosaartigheid of eigenbaat verdagt worden ? Indien wy hem derhalven van gene flinkfche of eigenbatige oogmerken kunnen verdenken , en bewuft zyn, dat hy onder gene noodzakelykheid zig bevond , om deze waereld voortte brengen , en haar dermate te ltofferen y als hy deed , welke reden zullen wy dan geven , van 't geen wy by ons zelven gevoelen, en  gemeen Gevoel. t« en van k geen wy zien in ene zo verbazende verfcheidenheid van fchepz, len ? Waarom gat hy ons het wezen, en waarom heeft hy ons die begeerten en vermogens gefchonken \ waar door wy onderfcheiden zyn? En waarom heeft hy ons ene zo grote verfcheidenheid van voorwerpen gefchonken, om die vermogens uitteoeffenen , en die begeerten te vervullen? wy mogen vermyden de waarheid te zien, en ongenegen zyn om dezelve te erkennen : en geen wonder , dat wy zulks doen: want, byaldien wy denken , aan 't geen hy voor ons gedaan heeft, en welk ene flegte vergelding wy hem toebragten , moeten wy met fchaamte en verlegenheid bevangen worden. Dan,fchoon onze harten zo koud waren, als Ys, en zo hard , als een Diamant, wy zouden ester ons zelven gedrongen vinden , te erkennen, dat ons wezen, benevens alle zegeningen', die wy genieten , uit genen anderen bron konden voortvloeyen, dan uit het vermaak, welk de Godheid fciiept in het mededelen van gelukzaligheid aan zyne fchepze- !en. . En byaldien hy waarlyk vermaak fctiept, in gelukzaligheid medetedelen, kunnen wy dan twyffelen , dat hy goed is? En, byal- dien  113 Beroep op het dien wy Gelukzaligheid zien uitgedeeld , in ene verf».heidenheid van gedaanten, meer dan wy in flaat zyn te bevatten, en reden hebben om te geloven , dat zy, boven onze ver. beelding , en waarfchynlyk boven het begrip van alle gefchapt_ne verflanden , door alle de onbepaalde geweften der ruimte werd verfpreid, en indien wy zelven, in ons, de uitwerkzels dier algemene weldadigheid ontwaar worden : kunnen wy dan ongevoelig zyn van de verpligtingen, waar onder wy ten aanzien der Goddelyke goedheid liggen ? En zullen wy ons zelven toegeven in ydele verbeeldingen ener valfche wysbegeerte , ten nadele van onzen groten weldoener ? Is het wysheid , is het dankbaarheid , of is het goed verftand , te aarsf.kn omtrent de goedheid van God ? '£r zyn onheilen , zo wel als zegeningen, in het leven: cn gelyk de laatften getuigenis geven aan de goedheid , zo doen de eerften zulks aan de regtvaardigheid van God. Het is gemakkelyk , zegeningen aan weldadigheid toetefenryven : dog, zo men kwaataartigheid , grilligheid en fnoodheid terzydefteld , gelyk cie , in het beftuur van God, geen plaats kunnen hebben , zal het  Gémeen Gevoel. iiS het onmogelyk zyn , om reden te geven van de onheilen des Levens, zonder de toevlugt toe zyne regtvaardigheid te nemen. In de uitdeling van gunften, behoord men te geloven , dat de Goddelyke weldadigheid door wysheid beftuurd word: maar in onheilen toetelaten of opteleggen, moet men geloven, dat hy een ftrikt opzigt houd op regtvaardigheid : en kan men , zonder de heilloofte goddeloosheid, genen den minften trap van fmert of elende onderftellen, die niet voortvloeyd uit deze eigenfehap : en daarom is men, 'c zy men wil of niet, gehouden, de regtvaar. digheid van God te erkennen in alle gevallen van fmert of elende, die men by anderen be. fpeurt of by zig zelven ontwaar word. (*) Gy (*) Ik heb airede geweigerd , reden te geven van het lyden der kinderen en mindere dieren, omdat dit ftuk niet binnen het bereik des Gemenen gevoels valt. Zy. die zig zelven vergenoegen met ene blote onderHelling, kunnen, zo zy willen, tot enen anderen ftaat van beftaan toevlugt nemen, waar in de dieren ene volkomene vergoeding van het onverdiend lyden ftaan te ontfangen, terwyl wy ons zelven te vreden houden, met alleen dat gee'n te beweren, wat wy weten. Immers behoren wy in tegendeel te weten, dat het lyden van onnozele dieren, in enen ftrikten zin, tot het ftelzel kan behaH ren,  H4 Beroep op het Gy moogt verlegen ftaan over verfcheidene bedelingen der voorzienigheid , en zulks is in genen dele te verwonderen: dog, 't zy gy deze of gene daad der Goddelyke regeringe al of niet kund nafporen, gy zyt verpligt, dezelve voor regtvaardig te verklaren: naerdemaal het niet in uwe magt is, te begrypen, dat ren , waar van zy een deel uitmaken, en vergoed ja meer dan vergoed worden door weldaden, uit dat zelfde ftelzel ontleend: dog het is, zonder ene openbaring, of enige bekende waarheden (data) in de natuur, niet mogelyk aan te tonen, hoe het lyden van enkele «lieren kan vergoed worden of tot het ftelzel behoren, volgens ftrikteregtvaardigheid, ook is het niet mogelyk de regtvaardigheid natefporen van verfcheidene bedélingen der voorzienigheid, zelfs omtrent zedelyke werkers. • Egter belet ons dit niet, om reden te geven van de welverdiende onheilen van vele fchuldige perfonen , waar aan wy kennis hebben, of, om ons aan de algemene ftelling vaft te houden, dat 'eronmo. gelyk enigerhand lyden, onder ene volmaakte regering, kan plaats hebben, welk niet betamelyk is, naar ftrikte regtvaardigheid. Ene kennis voortewenden, welke wy niet bezitten , is dwaas; —— En de kennis , welke wy hebben, te ontveinzen, is onöpregt. Hierom kunnen wy weigeren, reden te geven van het lyden der onnozele dieren, maar moeten de welverdiende onheilen van redelyke werkers aan de Goddelyke regtvaardigheid toefchryven.  eiMEEH Gevoel. "5 dat de opperde wetgever, by enige aanmerk ' onder ene verzoeking kan wezen, om g' j n;r 7vt av verfchuldigd, ten anders te doen. Dit zyt gy & ,n mindere wezens te erkennen, en aanziene van mindere we nffchoott nüg veel meer ten aanziene van God. Offchoon LLts handeling geen vertoon yan regtieiu , ,, __a- vpei eer a s het te- .aardigheid hebbe , maar v ee .enoverftaande zig opdoe . egter, y * bewuft en wel verzekerd zyt van de oprLhTdzyner neigingen, en, in het tegen. ;üSrdig geval, gene verzoeking voor em befpeurd,om onregt te doen, zyt gy gehond n te onderftellen, dat hy volgens regels vanW-ardigheid, die gy niet kund aanw^en gehandeld heeft: Dog 'er is ene I g oneindig fterkere verplig*^- g danig te oordelen over de goddelyke oeftieHat een regtvaardig menfch , door „ng, om dat een regt B ^ onkunde of zwakheid , van ae w " enigheid kan afwyken S maar ta. «* |elyk Is , dat de Oppe.lte Wetgever d.c zoude doen. , • De menfchen hebben, in alle eeuwen, hude en bittere klagten aangeheven over de on. gelyke uitdeling van goed en kwaad , en m Ft byzonder over de zegenpraal der on engd en goddeloosheid op de regtvaardigheid H 2  ztS Beroep op het en godsvrugt: en verftandige en vrome menleken hebben, nu en dan, zig in dezen-kreet gemengd, dog akyd met ene uitdrukkelyke voorbehouding van de volmaakte regtheid des opperden wetgevers:, zommigegeleerden hebben enen voorafgaanden ftaat van beproeving onderfteld, om reden te geven van de onvermydelyke rampen, waar aan het menfchlyk geflagt onderworpen is: en alle menfchen, geletterden en ongele-tterden , hebben de toevlugt genomen tot enen toekomenden ftaat van vergeldinge, om de onheilen dezes levens te herftellen: en misfehien zyn de wysgeren van onzen tyd de enigfte lieden , die de ligtvaardige vermetelheid gehad hebben , om de rampen, die wy gevoelen en vrezen , optelosfchen, zonder de regtvaardigheid van God in aanmerking te nemen. Onze latere fchry vers wyzen ons, niet onduidelyk, op beletzels, uit de natuur en gefteldheid der dingen ontftaande, welken gene onbepaalde wysheid en magt konden overfchreiden: maar dus doende, zondigden zy , niet alleen volgens de beginzels van gezonde wysgeerte, maar ook van 't gemeen gevoel: want het is wartaal, van beletzeis en hinderpalen te praten , uit de gefteldheid van din-  Gemeen Gevoel. 117 din?en ontftaande, waar aan het Opperwezen, uic vrye keuze , het beftaan gafy Menfcheiyke of andere eindige regeerders kunnen , om den vrede en de orde der Maatfchappye te bewaren , zomtyds in de noodzaak wezen > om hunne onderdanen ftrenger te behandelen , dan zy anders zouden verkiezen; maar 'er kan zulk ene noodzakelykheid gene plaats grypen, onder de goddelyke regering: ook ftaat het ons niet vry, zwarigheden en beletzeis aftebeelden , waar over wy ge"e bevoegde oordelaars zyn , terwyl wy alle voorvallen kunnen oplosfchen , uit de volftrekte volmaaktheden der Goddelyke nature en de regtheid van den Goddelyken wil. Allen ftaan de onmogelykheid toe, dat de Godheid ftrydig met hare eigene wezenlyke volmaaktheden zoude handelen, in de vorming of uitvoering van haar plan; en gevolglyk, moet de duifterfte leuze of het flaauwfte vermoeden, als of God ene gefteldheid der dingen hadde voortgebragt, welke hem in de noodzakelykheid zoude brengen, om zyne onderdanen onbehoorlyk te behandelen , of om enigerhande onheilen toetelaten of opteleggen, die niet ftrikt,betamend waren, als onwysgerig, godslafterlyk en verfoeylyk, verworpen worden. U 3 ' Het  iiS Beroep op het Het is der opmerkinge waardig, dat de kristelyke openbaring dit ftuk volkomen opgehelderd heeft, door ons een plan van regering aan te wyzen, waar in wysheid, regtvaardigheid en goedheid enen vollen luop hebben, en waar in ieder daad van goedheid ene daad van regt. vaardigheid is, ingevolge der tusfchenkomfte van enen, die voorzigzelven en anderen verdiend heeft: Een perfoon, namenlyk, van de hooglte waardigheid, die, door den loop ener onvergelykelyke gehoorzaamheid, in den ftrikften zin des woords, allerleye gunften voor zyne aanhangeren verdiend heeft, welken anderzins in genen dele met wysheid, billykheid of regtvaardigheid beftaanbaar waren, om aan hun verleend te worden. DER-  gemeen Gevoel. DERDE HOOFDSTUK. Het weiniS lezef, 't geen de menfchen «an die, in juifte overeè'nkomft met de vaftgeftelde wetten, tot het voortbrengen van zulke uitv/erkzels gebezigd worden. Dan dit zy, zo 't wil , het betaamd ons , alle dingen te befchouwen als van Qod komende , 't zy middelyk. of onmiddelyk , 't zy door ene regtflreekfche beftelling of door toelating: en wy behoren, in 'c byzonder , te geloven, gelyk de fchrifiuur fpreekt, dat alle goede en volmaakte gave van boven afdaeld : en dat hy , behalven den overvloed van zegeningen , die gefladig van zyne goedertierenheid afvloeid, velerleye zegeningen, zoo lighamelyke als geeftelyke, aan vrije werkeren verleend, op het regt gebruik van de vermogens, waar mede hy hun begaafd heeft. Wanneer wy het aardryk omploegen , en, door behoorlyken arbeid, den grond bereiden, om het zaad te ontfangen , hebben wy reden te wagten , dat hy door gepaften daauw en regen , en verfcheidene andere kragten , waar aan wy weinige kennis hebben , ons een overvloedig  gemeen Gevoel. 157 Gig gewas zal fchenken : gelyk wy , aan den anderen kant , wanneer wy verzuimen onze taak te volbrengen , niets dan diftels en doornen te wagten h:bben. Op gelyke wyze , wanneer wy behoorlyke moeyte aanwenden ter aankweking van onze ge. moederen , mogen wy verzekerd zyn van de medewerking ener verfcheidenheid van kragten , deels bekend en deels onbekend , om de vrugten van een goed leven by ons voorttebrengen , gelyk, aan den anderen kant , by verzuim van te doen , 't geen hy eifcht , onze gemoederen met fchadelyk onkruid zullen overdekt worden. Indien hy ons gebed om zekere gunftbewyzen tot ene voorwaarde gemaakt heeft , om dezelven te verkrygen, dan moeten wy daarom bidden, en zyn verzekerd , dezelven, op ons gebed, te zullen verwerven: gelyk wy, aan den anderen kant, verzekerd zyn , dezelven niet te zullen verkrygen , wanneer wy verzuimen, daarom te bidden. Indien hy de volharding in den gebede noodzakelyk gemaakt heeft, om 'er wel in te flagen, moeten wy aanhouden , anders kunnen wy op genen goeden uitflag ftaat maken : of, byaldien hy het geloof tot een verëifchte gelteld heeft van de  ij3 Beroep op het de verhoring onzer gebeden , moeten wy hem in den gelove bidden , anders zullen wy te vergeefsch bidden. En wy bewegen God , in 't algemeen , niet door enigen dergelyken invloed , als wy op de befluiten van zwakke ftervelingen kunnen hebben , maar door het volbrengen van dien oppermagtigen wil , die onveranderlyk is , en waar aan alle dingen, in hemel en op aarde, zig moeten overgeven en onderwerpen. Elk deugdzaam menfch , die het onderwerp naar behoren overdagt heeft, kan ene verfcheidenheid van voorvallen opnoemen, alzo wisfelvallig als de verandering van het weder , en ene verfcheidenheid van ingevingen , al zo bovennatuurlyk , als de verhaalde ingevingen van Socrates geleigeeft waren, die , fchoon hy ze niet in alle derzelver trekan naargaan , indiervoegen, dat zy door de bekende wetten der Nature kunnen worden opgelofcht , hy nogtans gemakkelyk kan verklaren uit de wetten der zedelyke regeringe , en in 't byzonder uit die grondwet , waar van onze Zaligmaker gewag maakt: Dien, „ die heeft , zal gegeven worden , en hy „ zal overvloediglyk ontfangen ; maar van „ dien , die niet heeft, zal genomen wor- „ den,  gemeen Gevoel. 159 „ den , ook dac hy heeft." En élk boos menfch kan, zo hy wil, ene groote menigte van tusfchenkomften ten zynen voordele optellen , welken , zo hy 'er zig naar gefchikt hadde, hem een beter, wyzer en gelukkiger menfch zouden hebben doen worden, dan hy is. En 'er is alle reden om te verwagten , dat wanneer dit toneel zal afgelopen zyn, en de geheimen van der menfchen harten bloot gelegd, al de waereld zal zien , dat, in weerwil van tegenkanting, wanorde en verwarring, uit het verkeerd aanleggen van toebetrouwde vermogens ontftaande, het geheel bezuurd geweeft is, volgens de volmaakfte regels van oppermagt , wysheid, regtvaardigheid, goedheid en waar» heid : en dan zal al de waereld zig verenigen in die hulde en lof, den opperften Wetgever door Mozes toegebragt: „ Dat hy de rot„ fteen is , wiens werk volkomen is : want „ alle zyne wegen zyn gerigte : een God van „ waarheid , en geen onregt , regtvaardig eA „ regt is hy." TW£-  i6o Beroep op hu TWEDE HOOFDSTUK. Byzondere bedélingen' der voorzienigheid grypen plaats, zonder den minften inbreuk op algemene wetten. rJ\vee klasfen van menfchen , namelyk ongelovigen en geeftdryvers , in alle andere opzigten wyd van eikanderen verfchillende , dog dezelfde bekrompene denkbeelden en halsfterrige gevoelens hebbende, beweren ronduit , dac byzondere bedélingen der voorzienigheid onbeftaanbaar zyn met den geregelden loop der nature. Beiden erkennen zy , dat deze aardbol en alle de andere kloten , waar mede dezelve verbonden is , derzelver omwentelingen , met grote regelmatigheid en eenparigheid , gedurende vele duizenden jaren volbragt hebben ; en alhoewel zy de verwisfelingen van ftormbuyen en zonnenfchyn, *van winden en regens , van fneeuw en hagel niet kunnen nafporen ; zyn zy nogtans . gedwongen te belyden , dat alle deze verwisfelingen voortgezet werden , met ene regelmatigheid, voor het welzyn der menfchen en andere dieren vorderlyk , en ingevolge van algemene wetten , die een gedeelte van het  Semeen Gevoel. iét het plan der Voorzienigheid uitmaken; dog zy kunnen niet gemakkelyk geioven , dat elke gebeurtenis , van allerleyen aart, zoude voorvallen ingevolge van bepaalde wetten, en tot het zelfde plan behoren. De Geeftdryver field vaft , dat elke zegening, zo wel Geeftelyke als Lighamelyke , aan hem en de gemeenfchap , waar toe hy behoord , verleend , van God komt, niet volgens bepaalde wetten , want die komt hem onmogelyk voor , maar door ene byzondere tusfchenkomft , kragtiger dan en zomtyds aanlopende tegen de werking van vaftgeftelde wetten. De Ongelovige is genegen , de grote ge. beurtenisfen der voorzienigheid Gode toetefchryven; dog trekt de mogelykheid in twyf.' fel, datZy tot elk gering voorval zig zoude uitftrekken en alle ftrydige werkingen vereffenen : en befchouwd diensvolgens dingen van dezen aart , als beneden de waardigheid zynde van den Opperften beftuurder; en zyn oordeel afmetende naar menfcheiyke regerings. ontwerpen , komt het hem ongerymd voory iets aan Gode toetefchryven , dan de enkele buitenkanten van regeringe, bewerende , dat zaken van minder belang aan het geval , of het geen hy den natuurlyken II. Deel. li loop  lói Beroip op het loop der dingen noemd, moeten worden over-' gelaten. Het is ten uitterften moeijlyk, de zulken tot beter verftand te brengen , die omtrent Grondwaarheden dolen; vooral wanneer de doling reeds diepe wortelen gefchoten heeft, en, naar gelang van hunne onkunde, hardnekkig geworden is. Men verhaald , dat, by de komft van Columbus in America , de inboorlingen uittermate verwonderd ftonden over de konft van Schryven , by de Europeërs in gebruik : en. zy fpraken 'er waarfchynlyk op dezelfde wyze over, als onze kleine wysgeren doen over dit en vele andere onderwerpen. Waanwy. ze haarklovers waren gereed , op de veragtelykfte wyze den fpot te dryven met de mogelykheid , om 's menfchen gedagten , op enigen afftand , mede te delen , door tekens op papier, die gene gelykenis altoos hadden, met de daar mede verbeelde zaken. Zy die van ene ftrydige geaartheid waren, mogtén de zaak geloven , maar de toevlugt nemen tot de Toverkonft of enige bovennatuurlyke werking ; terwyl de Spanjaarden , dié geen geheim in het ding zagen , de verwaandheid van den enen en de ligtgelovig. heid des anderen, met gelyke veragting, konden  gemeen Gevoel. 16*3 den behandelen : en , buiten twyffel, zien verhevener wezens neder, met een mengzel van beklag en verfmading, op velen van onze zwakke en onbefcheidene redekavelingen over de huishouding der Voorzienigheid. Hoe eenStelzel, zo oneindig zamengevoegd,kan beftuurd worden , en hoe alle deszelfs verfcheidene delen kunnen bewaard, en derzelver verfchillende en ftrydige kragten dermate gerigt worden , dat zy allen zig verenigen in het bevorderen van de Eindoogmerken der natuurlyke en zedelyke regeringe , dit , zegge ik, gaat, ongetwyffeld, onze bevatting, en waarfchynlyk de bevatting van alle gefcha- peneverftanden, te boven. Maar wat dan? de zaak is egter onbetwistbaar. Ieder ondeël van ftoffe ontfangt zyn beftaan en gedaante van den wil des Opperften beftuurders : elke kragt van beweginge, 't zy werktulglyke, dierlyke of redelyke, vloeyd uit denzelfden bron voort: en gevolglyk is het even onmogelyk voor enig ding , in den hemel , boven ons, of beneden op deze Aarde, of iri de Wateren onder de Aarde, om naar enige andere rigting te werken of zig te bewegen, dan het van den Maker der natuure ontfangt,als zig aller eerft het beftaan. of de gedaante La te  IÖ4 Beroep op het te geven. En alhoewel hy zommigen gefcha. penen wezens een vermogen van zelfswerking gegeven heeft, en zorge draagt , om aan dat vermogen enen vollen loop en vrye oeffening te geven ; nogtans weet hy elke mogelyke bepaling , welke zy hunnen wille kunnen geven, met alle de gevolgen, die daar uitvoortvloeyen: enkan, door zyne albeheerfchende hand , de verfcheidene bewegingen des gehelen ftelzels dermate raar de uitkornft afmeten , dat niet alleen alle verwarring en wanorde voorgekomen, maar zyn plan tot een nog hoger trap van volmaaktheid daar door opgevoerd worde. Een wysgeer, en inderdaad een man van verftand, ziet God in alle dingen , zoo wel in de duifternis , als in het ligt, zo wel in de vleugels van een vlieg, als in de eenparige omwenteling der waereldkloten, en zoo wel in de rampfpoedigfte als in de heuchlykfte gebeurtenisfen , wetende, hoe onmogelyk het is , dat 'er iets, zonder zyne beftelling of toelating, kan gebeuren. Een wys menfch ziet, behalven de wetten , waar aan hy kennis heeft, en de kragten van werkinge , waar van hy voorzien is , zig zelven aan ene verfcheidenheid van natuurwetten en kragten onderworpen , waarvan  gemeen Gevoel. 165 van de gezondheid zynes Lighaams , de welgefteldheid van zynen Geeft, en de vcorfpoed zyner verrigtingen , afhangelyk is, die hem geheelenal onbekend zyn, maar volmaakt bekend by den Opperden beftuurder, en volkomen onder zyn gebied. Buiten de natuurlyke uitwerkzeis van zyne vlyt en pogingen ter verkryginge van wysheid en deugd, vind hy zyne vordering verfneld of vertraagd, door duizend toevallen, die hy niet meer na kan fporen, dan den loop der winden of de verandering der faizoenen , dog die hy geloofd, dat door de zelfde wysheid, regtvaardigheid en goedheid geregeld worden, welke het geheel in ftandhoud en bewerkt , en welken hy als regelmatige delen befchouwdvan het algemeen plan der Goddelyke regeringe. Deze dingen hebben een vreemd aanzien by kleine wysgeren , zyn ongeiooflyk voor enigen , en geheimzinnig by anderen , maar blykbaar en duidelyk voor menfchen van verftand en degelyke wysgeren. Men kan niet nalaten te lagchen over de armhartige uitvlugten, waarmede de gewaande geleerden zig behelpen , om zig uit de verlegenheid te redden, waar in zy zig bevinden , omtrent de werking van den Heiligen Geeft , en de Wedergeboorte, welke, voor. L 3 een  1(36 Beroep op het een man van juist oordeel, gene zwarigheid altoos baard. Zien wy niet de zelfde zon , maan en Herren , de zelfde lugt en dampkring , ene oneindige verfcheidenheid van hoedanigheden voortbrengen in verfchillende onderwerpen , naar mate zy onderfcheidenlyk gefield zyn , zonder den minflen inbreuk op de orde der nature of de geringde belemmering of flrydige werking harer wetten ? weten wy niet allen , dat de ASmagtige God de verftandelyke vermogens in verfchillende maten uitdeeld, naar dat hem zulks beft voorkomt over» ééntekomen met natuurlyke, uit elkanderlopende en verfchillende, geaartheden , aan de zodanigen, die onder het zelfde ftelzel van algemene wetten leven , van de zelfde ouders zyn voortgefproten , aan den zelfden tafel eten en aan de zelfde verkering , vermaken en genietingen deel hebben , zonder enige verandering van zyn algemeen plan, voor zoverre wy weten of reden hebben, om te vermoeden ? Waarom kan hy dan niet, met het zelfde gemak , en behoudens gelyke handhaving van de order der nature, en zonder den geringften inbreuk op enigen van hare wetten , ene volflagene omkering van begrippen en neigingen tewegebrengen , en tevens nieu-  gemeen Gevoel. ï6? nieuwe heblykbeden van denken en handelen , in de zulken , die zig aan zynen invloed overgeven , en zig,naar zyn geleide gedragen? Byaldien dit Huk, volgens de eigene regels van goed verftand en ware wysgeerte , verklaard werd , waar van men zig bediend in de opheldering van zaken, die van zeer veel minder belang zyn , zoude de wedergeboorte even zo verftaanbaar wezen; als alle andere gewrogten der nature, waar aan wy de meefte kennis fchynen te hebben, of byaldien het onmogelyk zy , de huishouding van God, in dit, of in enig ander van zyne werken, ten volle te verklaren, 'er kan gene zwarigheid in fteken , om het te geloven. De wyze, waarop God alle dingen voor den genen, die hem liefhebben, doet medewerken ten goede, is, ongetwyffeld, verre boven onze bevatting, dog al zo ligt te begrypen, als dat hy lood doet zinken en hout doet dry ven, in het water. De loop' der Nature, leverdons, onöphoudelyk, twederley foort van voorvallen op: de éne , welke voortvloeyd uit bekende oorzaken , en al zo regelmatig haren gang gaat als de opvolging van dag en nagt ! de andere uit onbekende oorzaken , op ene wy L 4 ze 9  IÖ8 Beb oipoï het ze , welke voor ons alzo wisfelvallig is als het draaijen van den wind , of de verandering van het weder ; en beiden egter wezenlyk tot het goolyk beftuur behorende, en, uit dezen hoofde , orize einffige opmerking en naauwkeurige aandagt vorderende. Hy verdiend een dwaas geheten te worden , die , de bekende wetten der nature niet in agt nemende , zyn leven, zyne gezondheid of zyn welvaart toevertrouwd, aan 't geen men wisfelvalligheid heet : en hy is niet wys , die , blotelyk op de bekende wetten der nature fteunende , en op die vermogens , waar van hy voorzien is , geen agt flaat op wisfelvallige gebeurtenisfen. Hy alleen is wys, die , uit enen geheiligden eerbied voor den Opperflen Befluurder , zig godsdienflig fchikt naar die wetten , waar aan hy kennis heeft, en zig met een ingewikkeld vertrouwen op hem verlaat , ten aanzien van de uitvoering en voltrekking van zaken, die zyn eigene magt te boven gaan; gevende door het één zyne gehoorzaamheid aan, en door het ander zyn geloof in God, te kennen. Dit is godsdienst, dit is wysbegeerte en dit i$ gemeen gevoel. Gelukkig ware het voor zommige ingebeelde  GEMEEN GEVOEL. 1^9 de geleerden, voor de zulken in 't byzonder, die van enen godsdienftigen en vrydenkenden aart zyn, dat zy of zeer veel meer, of zeer veel minder van de wetten der nature wisten , naardemaal zy zig dan gelyk verftandige lieden zouden gedragen , die binnen hunnen kring bleven, de pligten van hun ftand waarnamen , en het beftuur der waereld voor den Almagtigen God over lieten. L 5 DER-  170 Beroep op het DERDE HOOFDSTUK. Zonder ons te vermeten , dat wy bet Goddelyk ■ plan volkomen bevatten , . zien wy duideiyk, : hoe alle dingen indiervoegen ingerigt zyn ,, dat zy onze naja'ging van deugd en gelukzaligheid - bevorderen. Schrandere fchryvers, zo wél digterlyke als die in onrym fchreven , hebben gepoogd, de tegenwerpingen der ongelovigen optelosfchen, door zig toeteleggen , op ene volkome en aanëengefchakelde voordragt van het plan der voorzienigheid : dan , daar wy hunne yver pryzen,moeten wy hunne onvoorzigtigheid laken: naardemaal zy ene onmogeiyke zaak ondernomen hebben. Hadden wy dezelfde grondige kennis aangaande het ftelzel der natuur, welke konftenaars bezitten van werktuigen, ftaatslieden , aangaande ontwerpen van ftaatkunde, en legerhoofden , aangaande krygskundige werkingen, wy zouden dan in ftaat zyn, om te zeggen , waarom God alle dingen gemaakt heefc , zoo als zy zyn: en naauwkeurig aan. tetonen , hoe alle de delen famenlopen tot het uitterfte einde en doelwit der goddelyke  gemeen Gevoel. 171 keregeringe, en, langs dien weg, ene volkomene oplosfinge te geven , aan alle] tegenwerpingen , die by ons zelven , of in de gemoederen van anderen mogten opryzen. Maar dit is een foort van kennis , welke wy ons niet kunnen aanmatigen. Het is reeds ftout genoeg , dat men alle de bewegingen van het ftclfel der planeten , uit de wetten der Meetkunde , gaat verklaren,- maar, het beftuur van het Heelal uitteleggen is ene al te verregaande roekeloze onderneming voor fchepzels van zulke bepaalde en bekrompene verftanden: gelyk duideiyk gebleken is, door haren ongelukkigen uitflag. „ Het is waarlyk verbazend zegt een fchrander fchryver, „ dat de menigvuldige „ misflagen, welken de verhevenfte verftan[ den, die zig op het maken van famenftellen toeleidden , door latere ondekkingen, de "t een na den anderen, gebleken zyn begaan " te hebben , de wysgeren van onzen tyd „ niet konden genezen van het verwaten be„ grip, 't geen zy hadden opgevat, aangaan. de het bereik en de alg noegzaamheid des „ menfchelyken verftands, en van deuitzinni„ ge onderneming, om, door de zintuigen, „ die wy bezitten , de verborgene wonderen „ der  172 Beroep op het „ der ftoffelyke fcheppinge natefporen ; in „ 't byzonder, nadat het meerder ligt, 't geen „ door toevallige ondekkingen over de na. „ tuurlyke dingen verfpreid geworden is, de „ zwarigheden des te meer vermenigvuldigd en ,, vergroot heeft, en deze geheimenisfen des „ te onöplosbaarder ons moet doen voorko„ men." „ Daar na , antwoordde de Here Job uit „ een onweder en zeide : wie is hy , die „ den raad verduifterd , met woorden zon„ der wetenfchap ? Gord nu, als een man, „ uwe lendenen : zoo zal ik u vragen , en „ onderrigt my. Waar waart gy , toen ik „ de aarde grondde ? geeft het te kennen, „ indien gy kloek van verfhnde zyt. Wie „ heeft hare maten gezet ? want gy weet het: „ of wie heefc over haar een rigtfnoer ge. „ trokken ? waar op zyn hare grondveflen „ nedergezonken ? of wie heeft haren hoek„ fteen gelegd ? Toen de morgenfterren vro„ lyk zongen, en de kinderen van God juicht„ ten."Job.38 vs. i — 8. Wanneer het moedig Ros zig zelv' bewuft zal wezen, Waarom men 't nu weêrhoud, dan doet den fpoorflag ▼rezen; Of  gemeen Gevoel. i?3 Of aan den dommen Os bekend is, om wat reê.n Hy nu het kouter trekt, dan weêrzig ziet bekleên Met kransfen, of als God by den Egypter eren: Dan zal ook 's menfchen waan en onverftandeerft leren Het nut en einde van zyn werkinge en beftaan, Van zyne Iydingen en van zyn vrye daan; Waarom hynu bepaald, dan uit zig zelv' gaat werken, Nu zig voeld aangeport, dan weêr zyn' wil beperken, En waarom hy, alsflaaf, nu kruipt in 't nedrig ftof , Fluks, als een God gediend, gebied in'tglansrykHof. Pope. 't Geen de vermetele nieuwsgierigheid der menfchen onverfchoonlyk maakt, is , dat zy geheel nodeloos zy : want hoe redelyk het ook moge wezen , dat wy de oogmerken gadeflaan van die genen, waar mede wy iets te doen hebben: of hoe verfchoonlyk het'ook zy , in onderdanén , de oogmerken hunner Vorflen in agt te nemen , wy hebben ons niet te bemoeijen met de maatregelen der Goddelyke regeringe, naardemaal wy een genoegzaam rigtfnoer voor ons gedrag , en tevens genoegzame aamoediging vinden in de blyken, die zig voor ons opdoen van de volkomene regtheid en onveranderlyke volmaaktheid van God. Is iemant bedugt , dat hy, of zyn belang, door den Opperften befluurder, zal worden over 't hoofd gezien ? dat hy be-  174 Beroep op het bedenke , hoe God de ravens voed en de ] ^lyen kleed. Zoo hy vreesd , dat hy volders ftrenge regtvaardigheid zal behandeld worden , laat hy zig die talleloze blyken van onverdiende gunft te binnen brengen , welken hy en menige anderen dagelyks ondervind. Dog byaldien hy zig met de hoop op ftraffeloosheid in zyne ondeugden mogte vlei» jen , laat hem het oog flaan op rampzalige deugnieten , die onder de deerlyke gevolgen van hun wangedrag zugten , en niet vergeten, wat hy zelfs geleden heeft, op zyne afwyking van de paden der wysheid en deugd. Ontbreekt het iemant aan meer ligts in deze gewigtige Hukken, dat hy de Openbaring raadplege, welke God het menfchdorri verleend heeft. Maar zo hy er opgefteld mogte zyn, om alle duifterheden opgeklaard, alle tegenwerpingen beantwoord te zien, dan moet hy het tydihp verbeiden , waar van de openbaring gewag maakt'; wanneer de wysheid, regtvaardigheid en goedheid van God zal ge. handhaafd worden ten aanzien van al de wae. reld." Dit is gemeen gevoel ; en waar by , hoe zeer de wysgeren daar op mogen finalen alle lieden van gezond verftand zullen beruften. Zon-  ge-mee'N Gevoel. 175 Zonder ons zelven ene volkomene bevatting van bet Goddelyk plan aan te matigen, Kunnen wy de gemene klagten tegen de voorzienigheid , uit hoofde van. de ongelykmatige uitdeeling van uitwendige voordelen , zeer gemakkelyk, den mond flxppen: naardemaal dezelven eniglyk voortvloeyen uit 's menfchen lage bevattingen , en hunne valfche beoordelingen van het hoogde goed. „Ge. „ lyk Goud tot Zilver, zo ftaat Deugd tot „ Goud," is ene niet min regtmatige dan fraaye fpreuk. Maar geloven zy wel de juiftheid van deze gedagten, waar over ?y zig verwonde, ren? neen zy: ware het anders, zy zouden geen grond altoos voor hunne klagten over de voorzienigheid vinden : zy houden veel van fraaye dingen over de deugd te zeggen, maar geloven niet , dat zy het beste ding is in de waereld : of hun geloof is ten minften niet beter , dan dat van het gros der kriftenbelyderen : want de menfchen moeten, in hun hart, zilver en goud boven deugd fchatten, daar zy haar, dagelykfch, voor een gering deel van deze metalen verruilen. Ondertusfchen gelaten zy zig,de deugdzamen te eerbiedigen, en klagen, dat de voorzienigheid den zelven geen groter deel van zulke voordelen verleend ,  ij6 Beoip op het Jeend, welken hen bekoren, en waarin zy 'smen • fchen opperde gelukzaligheid dellen. Dan t byaldien de menfchen waardiger gedagten voed* den overdedeugd en de goddelyke huishouding, zy zouden, by een naauwkeurig onderzoek , ene volkomene overtuiging erlangen. Want, zo zy zig zelven op de beoffening der deugd gingen toeleggen , zy zouden de zaken dus gefield vinden , dat hnnne vordering, naar evenredigheid van hunne vJyt, zoude wezen, en, naar evenredigheid van hunne vordering in deugd , ook hun inwendig vergenoegen; tot dat zy , ten lefle, onder de hoede en het geleide van God, tot zulk een toppunt van volmaaktheid zouden geraken , als hen bekwaam konde maken , om alle uitwendige voordelen ligt te agten. Het is klaar , dat God den menfchen ene verhevener gelukzaligheid toegefchikt heeft , dan welke ontftaat uit het genot van rykdom, eer , gezondheid of fterkte van lighaam en geeft, ja een deelge» nootfchap der goddelyke nature en de onbegrypelyke gelukzaligheid, daar uit voortvloeyende , en de zaken zo befchikt heeft , dat iederéén , die, in goeden ernft , zig overeenkomflig zyn oogmerk wil gedragen, naar gelang van zynen yver, voorfpoedig zal wezen: waar  Gemeen Gevoel. 177 waar van zo wel goede als kwade menfchen, zoo wy 'er maar de geringde agt op flaan, ten getuigen kunnen drekken in dit leven , en éénmaal een volkomen getuigenis zullen geven, wanneer het tóneel ten einde gelopen zal zyn: want dan zal de wysheid magt en goedheid der Goddelyke huishouding in vollen luider zig vertonen, en God geregtvaardigd worden, in alle zyne wegen. II. Deel. M V Y f.  i-rg Beroep op het VYFDE BOEK. Over de Zedelyke Regering.) EERSTE HOOFDSTUK. Be eigenzinnige denkbeelden aangaande de Goddelyke goedheid, onlangs ter bane gebragt, worden duideiyk wedersproken, door de verfchynzels buiten, en de ftem des gewetens binnen, ons. J^yaldien wy van enen Vorffc of wetgever horen of lezen, in enig afgelegen deel der waereld , of van overoude tyden , die, met onvermoeijde naarftigheid, het geluk zyner onderdanen bevorderd, door den gehoorzamen gepafte beloningen toetedelen en gelyke ftraffen aan de ongehoorzamen, verwonderen wy ons uittermate over zyn karakter ,• en even zo behoren wy der Goddelyke volmaaktheden alle fchuldige agting te betonen , naardemaal zy zig duideiyk vetonen in de regering der waereld. Velen egter fchynen ongevoelig te zyn van de beminnelyke en aanbiddelyke volmaaktheden van den Koning der Ko. ningen , die, van eeuw tot eeuw, het allervolmaakfte plan van regeringe, ten oirbaar zyner onderdanen, gevolgd heeft: en enigen tonen  semeen Gevoel. 179 tonen zig te onvreden over die oeffening van regtvaardigheid, waar aan zy al hunne veilig, heid verfchuldigd zyn, en onder welke zy zig behoudenis en [gelukzaligheid beloven^ mogen , naar mate zy zig overeenkomftig de billykfte en heïlzaamfte wetten gedragen. De menfchen fpreken veel van oneindige goedheid in God: waar door zy geenzins volmaakte en onfeilbare regtheid, maar ene vriendelyke goedwilligheid, zonder maat of paal , verftaan: 't geen ene grove ongerymdheid is, naardemaal de goedwilligheid van een verftandig wezen geregeld en afgemeten moet worden , naar de waarde des voorwerps; en ene blinde, niet onderfcheidende, toegenegenheid,, omtrent enig Voorwerp, gene volmaaktheid, maar veel eer ondeugd en zwakheid is. Wy pryzen de zulken niet, die hunne weldaden, zonder oordeel, uitftrooyen : maar berifpen hunne onoplettendheid, of beklagen hunne zwakheid, en behoren zorg te dragen, om der Godheid gene eigenfchappen toetefchryven, die tot onëre van mindere wezens zouden ftrekken. Liefderyke toegenegenheid, op welke ene verfchillende wyze betoond en hoe verre uitgeflrekt, moet, in alle gedaanten ,geregeld worden, door,dat is', afgemeten naar , wysheid en goedheid: en M a ge*  80 Beroep op het gevolglyk is de onbepaalde goedheid jegens voorwerpen van bepaalde waarde, welke dwaze lieden Gode toefchryven, duidelyke onzin. De tegenwoordige ftaat der dingen laat niet toe, dat de zedelyke regering ten volle openbaar gemaakt worde. En vaderlyke zorg voor allen, zonder uitzondering, doet zig duideiyk op: dan, onder ene volmaakte beftiering, kunnen de regtvaardigen hunne beloningen niet verwagten, dan na dat zy volkomene blyken gegeven hebben van hunne aankleving aan de geregtigheid ; nog zullen kwade menfchen verdienen geftraft te worden, dan na dat zy zig zelven onverbeterlyk getoond hebben. Een ftaat van beproevinge moet, diensvolgens , naar den aart der zaken, die naauwkeurige uitdeling voorgaan , in welke de goedheid en regtvaardigheid van God ten volle zal vertoond worden. Egter worden wy, door dat verband, welk, in de tegenwoordige gefteldheid, zigtbaar is tusfchen ondeugd en rampfpoed en deugd en gelukzaligheid, genoegzaam onderrigt aangaande de zedelyke volmaaktheden van den Opperften Wetgever, en zodanig, als ons reden geve, om, in het verder beloop der Goddelyke regeringe, ene volkomener vertoning van dezelven te wagten. Hoop en vre-  siMüïN Gevoel. i8r vreze zyn gepafte beweegmiddelen voor zedelyke werkers, in enen ftaat van beproe'vinge, en ten diepfte in'smenfchen boezem geplant: dog die onmatige eigenliefde , welke de bron is van alle de misdagen , die de menfchen in de befpiegeling of praktyk begaan, doet hen een denkbeeld opvatten van liefderyke toegenegenheid, ontferming en vergeeflykheid in Gud, als ware dezelve onbepaald: en byna elk vleid zig zelven met de hoop , dat hy het voorwerp der onbeperkte goedheid is, in weerwil van 't geen hy daar tegen gevoeld en vreesd , en tegen al het getuigenis aan van de verfchynzels buiten en de ftem van het geweten binnen in hem. Het is bezwaarlyk te zeggen , of de roekeloosheid dan wel de fnoodheid van deze manier van denken de meefte opmerking verdiene; dog is het klaar, dat de menfchen zwarigheid maken, een voorregt aan den Almagtigen toetekennen, 't geen zy zelven het meeft vafthouden. Poog hen te beduiden , om het onderfcheid tusfchen enen vyand en enen vriend over 't hoofd te zien, en zy zulleu u in 'taangezigt uitlachen: egter juift dit verwagten zy van God. Indien een tegenparty ïig op ene behoorlyke wyze onderwerpe, zulM 3 len  ig2 Beroep op het Jen zy zig mogelyk zulks laten welgevallen ; byaldien hy zyn gedrag verbetere, zullen zy, misfchien, hem in gunft aannemen : maar hem, buiten dit, in gunft te ontfangen, of hem als een vriend te behandelen, dit zullen zy zeggen , ongerymd, onredelyk, onnatuurlyk en ftrydig met alle regelen van ene billyke handelwyze te zyn : vooral, wanneer deze tegenparty, by zyne volharding in het kwaad, ene fmadelyke veragting voegd van alle middelen , welken zyn aangewend , om hem tot beter gedrag te brengen : en egter wenden zy, op ene aller huichelagtigfte wyze, voor (want geloven doen zy het niet) dat zy alle deze infchikkelykheid verwagten van enen goeden God, omtrent de moedwilligfte en ver. jnetelfte zondaren. Zodanig zyn de verdraayingen van oordeel, waar voor denkende fchepzels bloot ftaan , wanneer zy , de infpraken van vroomheid en goed verftand verzakende , zig zelven overgeven aan de vleyende ingevingen van ene valfche geleerdheid. Wy behoeven ons niet te verwonderen, dat fchepzels , bewuft van hunne ftrafbaarheid by Gods regtvaardigheid, hun beft doen, om deze eigenfchap uit de Goddelyke regering te verbannen : dog alles is te vergeeffchs; want,  gemeen Gevoel. 183 byaldien de kundigheden, welken wy van Gods goedheid verkregen hebben, ons verpligcen, om den toevlugt te nemen tot ene onmogelyk^ heid, om de onheilen, die wy ontwaar worden en vrezen, aftewenden, dan ontftaat de vraag , of deze onmogelykheid uit zwakheid, dan uit regtvaardigheid, in den Opperften Wetgever voortvloeyd? en naardemaal 's menfchen geeft zig tegen de eerfte onderftelling aankant, moeten wy noodzaakelyk beruften in dat geloof , aangaande de volmaakte regtheid des Opperften beftuurders, en dat bezef van wel of kwalyk verdiend te hebben, 't geen ten diepfte in 's menfchen hart is ingefchreven. M4 TWE'  184 Beroep op het TWEDE HOOFDSTUK. Het is onmogelyk , dat de Opper/ie bejiuurder de regtvaardigheid zoude opofferen aan het geluk zyner fchspzelen. Jjj^'k , die de minfte kennis heeft aan de fctiriften der geleerden, zal zekere drift en yver befpeuren, om zig van de Goddelyke regtvaardigheid te ontdoen, in alle befchry vingen , welken zy maken van de Goddelyke huishou. dinge ; en hy zal , te gelyk, ontdekken , met welke elendige uitvlugten zy zig moeten behelpen , omreden te geven van het kwaad, dat in de waereld is , zonder de toevlugt:: te nemen tot deze ontzaggelyke eigenfchap. Om de velerleye onderftellingen voorbytegaan van hun, die van zwarigheden fpreken, waar mede zelfs de Almagt zoude hebben te worftelen, en van ene noodlottigheid, uit de natuur der dingen ontftaande, welke, zonder ene groter ongelegenheid, niet kan verholpen worden : om alle zodanige verdedigingen onaangeroerd te laten , welken, hoe gepaft ook, om regeerders van bepaalde bekwaamheid te verdedigen , hier nimmer in aanmerking kunnen komen; laten wy een weinig agt Haan op ene ftel-  gemeen Gevoel. 185 (telling, waar mede velen der geletterden zo ongemeen in hun fchik fchynen te wezen, namelyk, dac God een zeker aantal zyner fchepzelen toelaat , boos en rampzalig te worden, voor het welzyn van het geheel: ene foort van barbaarfchheid , welke men niet zal aantreffen in enige welgeftelde regering. Toen deCzaarvan Moskovie Koning William voorfloeg, om een van zyne matrozen, voor zyn vermaak, te laten kielhalen, zeide men hem, dat de wetten van Engeland niet gedoogden, dat een onderdaan, buiten fchuld, enige ftraffe werd aangedaan; en toen hy hier op voorfloeg , om een van zyne barbaren te laten kielhalen , zeide men hem andermnal, dat alle vreemdelingen , gedurende hun verblyf in dit land , onder de befcherming van deszelfs wetten waren: en dit wórd verhaald tot eer van de Brhfche Staatsgefteldheid. Wanneer een onderdaan , door zyn wangedrag , zyne vryheid, zyne leden, of leven, volgens de wetten van zyn land, verbeurd heeft, wettigd en vorderd de regtvaardigheid zyr.e ftraffe: maar te onderftellen , dat, buiten zulk ene verbeurte, een of meer onderdanen kunnen opgeofferd worden aan het welzyn van het geheel , dit is ten uitterfte aanftotelyk. ZulM5 len  iS6 Beroep ophet len wy een Heidenfch vorfl veroordelen , om dat hy zyne onnozele dogter ging opofferen , voor het verrkrygen van ene gunftige koelte naar de ftaten van Griekenland , en , ondertusfchen , deze onregtvaardigheid den Almagtigen God aantygen ? Beval God niet, de Kananieten uitterooyen , voornamelyk, om deze verfoeylyke wreedheid F En zullen wy dezelve in ene wysgerige ftelling brengen ? Deze Goddeloze dwaasheid doet ons zien, hoe gevaarlyk het zy, van de eerfte waarheden van Godsdienft en de eigenaartige gevoelens van 'c menfchelyk hart aftewyken. De enige dragelyke onderftelling, omtrent dit onderwerp, is deze, welke niet het welzyn van het geheel, maar van elk individu, het uiterft einde en doelwit der Goddelyke regeringe maakt: verzekerende ieder een , de duivels niet uitgezonderd, dat zy, door ene gepaste reeks van fmerten, ter gelukzaligheid zullen gebragt worden. Dit is ene Lere, welke geen goedaartig menfch zal willen tegenfpreken , en welke geen zedig man zal willen beweren , buiten het gezag der openbaringe : naardemaal , ingevalle van verbeuringe , het aan den regter, en aan hem al leen  gemeen Gevoel. is? leen ftaat, ontflag te verlener. En egter kan zelfs deze ftelling geen plaats grypen, zonder, de onderftelling van ene verbeuring naar regtvaardigheid; overmits het, buiten ene verbeuring naar regtvaardigheid, ongerymd en godloos zoude wezen, te onderftelien, dat de opperfte wetgever gehele menigten van fchepzelen, langs de wegen van ondeugd en elende , tot die gelukzaligheid zoude laten opleiden , waar.toe hy hen, op ene veel aangenamer wyze voor hem zelven , en min ftnartetelyk voor hun, brengen konde. Gy ziet dus, dat regtvaardigheid onaffcheidelyk is van onze denkbeelden van God, en niet kan uitgefloten worden, uit enigerhandeoplosfing van zaken, welke 'smensfchen vernuft konde uitdenken. Onze hedendaagfche geleerden willen hebben , dat wy i gelukzaligheid , enkele gelukzaligheid , als het uitterfte] einde en doelwit der Goddelyke regeringe zullen aanmerken. Dan hoe] veel reden 'er moge wezen, om de gelukzaligheid der regtvaardigen te verwagten, daar is geen grond, om te geloven, dat God kwade menfchen gelukkig zal maken. Zy houden met veel vertrouwen ftaande, dat een wezen , volmaakt gelukzalig in zigzelven, geen ander oogmerk konde hebben ,  i88 Beroep op het ben , met het 'in wezen brengen van fchepfelen , dan om dezelven gelukkig te maken. Maar dit is ene onvergeeflyke onbedagtzaamheid. Want, byaldien het enig oogmerk met fchepzels in wezen te brengen, hen gelukkig te maken ware, dan konden zy, zelfs geen ogenblik, aan fmart of elende onderhevig zyn : — naardemaal de Opperfte beftuurder, ten aanzien van zyn oogmerk, in geen enkel geval, nog voor een enkel ogenblik tyds, konde te loorgefleld worden. Zulke ontwerpen, als door wezens van bepaalde vermogens beraamd worden, kunnen, inde uitvoering, misfen: maar geen gebrek kan Hem worden toegefchreven, wiens verftand oneindig is , en wiens magt gene palen kend. Deze ftelling moet derhalven, in den grond, verkeerd zyn. In fchriften over dit onderwerp, worden het enig en uitterst oogmerk voor één en het zelfde ding gehouden: om reden dat ondergefchikte einden van gelyken aart als middelen zyn, die in 't oog gehouden en agtervolgd worden,metopzigt alleen op het uitterfte einde en oogmerk, welk'derhalven hetenigftis, in ieder welberaamd plan. Het gemeen gevoel zal, ter naauwer nood, zwakke ftervelingen magtig maken, om het uitterst einde en doel-  gemeen Gevoel." 189 doelwit der Goddelyke regeringe te epalen : egter ichynt de grootst mogelyke aanwas van zedelyke waarde het befte te ftroken met de dingen, die zig voor ons opdoen, en met de waardigheid des Opperften regeerders; en werd, in de laatfte eeuw, waarfchynlyk bedoeld, met de Heerlykheid van God, waar voor mentans de Gelukzaligheid van 't fchepzei gewisfeld heeft, by hen, die ene meer lenige Godgeleerdheid begunftigen : ene dwaling, welke ftrekt, om de deugd te verlagen, tot den rang van een flordig of ondergefctnkt oogmerk , hoedanig ene plaats zy fteeds bekleed by huichelaren en fchurken van allerley foorten, die 'er geen verder agt op flaan, dan voor zo verre zy tot hun oogmerk diens, tig is. Zy redenkavelen dus, dat elk regtfchapen vader alles, naar zyn uitterst vermogen, zal aanwenden, om zyne kinderen gelukkig te maken; dat er naauwlyks iemant zo weinig goedwilligheids bezitte, die, zo hy de magt hadde, niet iederéén, die in wezen is, en vooral dien hy in wezen gebragt heeft, zo gelukkig zal willen maken, als hy konde: en befluitenhier uit volftrekt, dat hy, die alle andere wezens in goedertierenheid overtreft, alles doen zal , wat mogelyk is, om zyne fchepzels gelukkig te  i9 Nogtans weigeren wy dit regt , zo algemeen erkend en aangedrongen, aan Hem, van wien wy ons leven, den adem en alle dingen ontvangen: en zyn dwaas en baldadig genoeg, om ons te verwonderen, dat hy het zelve van ons vorderd; en hier uit ontftaat, al het murmureren tegen Gods beftuur, waar toe de menfchen zo zeer genegen zyn , als mede het berugt gefchil over den oorfprong van het kwaad, 't geen de geleerden van alle eeuwen , zo onoordeelkundig, bezig gehouden * heeft. Wy zyn niet onbewuft, dat het geheel oogmerk der Godheid is, om ons van lage en niet waardige naarjagingen , tot de behartiging en be-  GEMEEN GE VOlït. *« betragting dier algemene geregtigheid te brengén , welke den luifter en de gelukzaligheid van een redelyk wezen uitmaakt; dogJer fchuild zekere mate van fnoodheid in 's menfchen hart, welke, doorvalfche geleerdheid aangeprikkeld ea verftout , hem Ontwerpen van regeringe doet verzinnen , diebeter van zyn fmaak zyn , en welke de bron blykt te wezen , van alle die ftraffe denkbeelden en beledigende taal, • tegen den opperften Wetgever , waar in , nieuwsgierige luiden zig zo lang hebben toegegeven. * Zommigen wenden voor , dat een menfch niet in ftaat is, om verder, dan 'tgeen met zyne eigen neiging overéénkomt , zig naar het Goddelyk plan te fchikken of enige daad vae gehoorzaamheid te verrigten: en om dezer meninge fteunzel bytezetten , zyn de luiden tot vreemde befpiegelingen overgegaan , omtrent belanghebbende en be'angeloze lief Je jegen God en de deugd, waar mede wy nie;s te doen hebben: dan wy zullen ter voldceninge van de zulken, die genegen zyn, zig zelven de moeyte te geven, om zig aan den dienft van God te gewennen , aantonen , dat, byaldien zy (met Gods hulp ) volharden , in de betragting van hunnen pligt uit beginzels, die zy airede be. zit-  aj2 Beroep op het zitten, zy, ten bekwamen tyde, die meer edele beginzels zullen bekomen , waar van zy zig ontbloot bevinden ; naardemaal de liefde der deugd, om haar eigen inklevende voortreffely kheids wille, niet alleen verkrygbaaris voor, maar zelfs den zodanigen niet ontgaan kan, die, volgens de beginzels van gemeen gevoel, en gemene eerlykheid, in den dienft van God te werk gaat. En ten blyke der waarheid van deze be. wering beroep ik my, op de gemene praktyfe der menfchen in alle andere verrigtingen en op de welbekende beginzels van 's menfchen Geeft. Is 'er enig aantal van menfchen, die zig aan deze of gene levenswyze of nuttige bezigheid overgeven, uit enige andere, dan zelfszoeken. de beginzels? en zyn 'er velen der genen, wej» ken in dier voege zig bepalen , die niet, eerlang, zig zelven dermate gewennen , aan de levens, wyze, welke zy gekozen hebben, dat zy dezelve , niet flegts boven de ledigheid maar boven alle andere bezigheden , den voorrang geven ? 'Er zyn , in dit en in alle andere gevallen, uitzonderingen: dog dezen toegeftaan zynde, zal het ene algemene wet der nature bevonden worden , dat de menfchen behagen krygen, in allerleye nuttige en prysfelyke levens* wyze, welke zy lang aan één agtervolgd hebben.  Gemeen Gevoel. ben. De verkleefdheid, welke de menfchen hebben , zelfs aan beuzelagtige verrigtingen , waar aan zy lang gewoon waren , is waarlyk verbazend , en , byaldien gy agt geeft op de zul ken, die zig op de fchone of flegts op de nuttige konften hebben toegelegd , en inzonderheid op die genen , welken zig aan ene levenswyze overgaven, die hunne meer edele vermogens in volkomene oeffening houd , eh alle edelaartige gevoelens der menfcheiyke ziele gaande maakt, zult gy befpeuren, dat zy dezelve met een ongemeen vermaak aankleven, uit een bezef, dat zy hebben , van derzelver eigene voortreffelykheid. Zy zyn niet dwaas genoeg, om het voordeel of de eer te veragten, welke haar mag verzeilen ; maar, buiten aanmerking hier van, gevoelen zy, en kund gy in hen befpeuren, ene ware en beftendige en fterke verkleefdheid aan de bezigheid om haar zelfs wille: en het is een allervuigfte laffer, te zeggen, of te kennen te geven , dat de dienft en gehoorzaamheid van God minder bekwaam is, om het hart der menfchen tot zig te trekken, gaande te houden en aan zig te verbinden. Denkt gy , dat het mogelyk is voor een jong menfch, om zig aan het beftuur van enen wy-  224 Beroep op het wyzen en goeden vader , voogd of meefter > je onderwerpen, en flandvaftig voorttegaan in het naaU'vkearig opvolgen zyner bevelen , zon,der eee liefde voor den dienft te krygen, waar aan hy zig heeft overgegeven ? Byaldien het kind, of de wees, of de knegt, ene onhandfche en gedwongene gehoorzaamheid pleegt, en de moeyte niet wil doen, om zyn gemoed aanzy. nen pligc te gewennen, zal hy nimmer zynen meefter of zynen dienft beminnen: maar hier voor is gene zwarigheid by hem, diezigzelven aan dea dienft van God overgeeft; naardemaal hy den byftand van God kan verwagten, in het volbrengen van zynen wil: en , byaldien hy volhard , in zynen pligt te doen, tot dat hy, met de Goddelyke hulp , zyne verkeerde neigingen te onder gebragt heeft, niet miffen kan, God lief te hebben met geheel zyn hart en ziel en uit alle zyne kragten , en aan dé betragting der deugd, om haar eigen inwendige voortreffelykheids wille, toegewyd te wezen. Dit gehele ftuk derhalven , 't geen by dé nieuwsgierigen, tot zo veie belemmerende vragen aanleiding gegeven heeft, loft zig zelven in dezer voege op: dat, by aldien wy inden dienft van God volharden, uit aanmerking van.onze ei-  S £ M E E N G E VO Ê L; 425 eigen veiligheid en geluk, wy, ten bekwamen tyde , hem uit meer edele beginzels zullen dienen ; want zodanig is de gefield, heid der Natuur , welke in alle andere verrigtingen plaats grypt, en niet misfen kan plaats te grypen in den Godsdienft* Wilden de menfchen , in het beoordelen van den Godsdienft, zig aan de zelfde grond, regels van goed verftand houden , volgens welken zy, in alle andere zaken van belang, te werk gaan , zy zouden gemakkelyk vele zwarigheden uit den weg ruimen en hun pad ongemeen effen vinden. Geen ftuk is meer verdonkerd geworden door netelige gefchillen , dan de hulp en byftand , dien wy van God verwagten , in hetftreven naar een deugdzaam karakter , en geen ftuk is duidelyker voor het gemeen gevoel. Buiten aaamerking van de breedvoerige verklaringen van Genade , en de herhaalde beloften van aanmoediging , beftiering en byftand , in de Euangelifche openbaring gedaan , ontvangen wy , door het enkel gezag der rede en van 't ge. zond verftand , ene grotere aanmoediging , om naar een deugdzaam karakter te ftreven , dan , waar op iemant zig kan beroemen, in II Deel. P enige  9&6 Beroep op het enige van de prysfelykde en nuttigde levens■wyzen , waar aan hy zig heefc overgegeven. De Landman weet, dat hy, zonder den invloed des Hamels , al zo onbekwaam is, door al zynen arbeid, een enkel graan korreltje van Tarwe of Geril te doen omfpruiten , als een Dier het leven te geven. Des niet tegenftaande doet hy zyn werk , in behoorlyk vertrouwen op de voorzienigheid , met onvervulde n aardigheid: en zoo ook behoren wy te doen. De Landman geloofd, dat God , indien het hem behage, een ryken Kcorr.öogd , buiten zynen arbeid , kan voortbrengen; maar zo hy niet inderdaad een dwaas is , zal hy daarom zynen. arbeid niet ftaken: nog behoren wy dit te doen. De Landman weet, dathy zwaar moet werken, of van honger derven ; . en wy kunnen ins- gelyks weten, zo wy willen , dat wy of ons ten hoogde moeten bevlytigen, om een deugdzaam karakter te verkrygen, of nog veel elen. diger omkomen. Indien het uiterd einde en doel der Goddelyke regeringe gelegen zy, in den hoogd. mogelyken trap van zedelyke volmaaktheid voorttebrengen, dan moet het geheel ftelzel der  öïmeen Gevoel: I»? der Natuur en elke beweging, in ieder deel daar van, ten voordele (trekken van hem, ie naar de deugd ftreefd ; en „et er daad gelove , 't geen velen fchynen Tn twyffel te Leken , dat God de waereld beftierd, en een deugdzaam karakter in grotere waarfe houd , dan alle zyne overige werC kan hy zig -ven verzekerd houden L alle de aanmoediging, gunft eri byftand dien hy redelyker wyze kan wenfehen. Laat i der l derhalven, met zig zelven voor de Old^r Niemant, die naar een deugdzaam karakter ftaat , behoefd zig «. h,c geringfte te bekommeren over den by. ftand'dienhy nodig heeft,- want hier aan hap-rd het geenzins, maar aan een heimlyken afkeer van het Goddelyk plan, hoedanig een man van verftand en geeft onwaardig is. Het is een hoge trap van dwaasheid en vermetelheid, zig te verbeelden, óf te hopen, of de afgelegenfte verwagting te voeden , dat de allervolmaakfte regeerder van de wyzeen biiiyke maatregelen zyn. beftuur. aal iappen.omdedwaze, onbillyke en go e-  32g Beroep op mi loze bégeertens van onzedelyke menfchen in« te volgen. Het verftandigtte, befte en gelukkigfte , dat de menfchen kunnen doen, is, hunnen eigen onregtmatigen wil aan den wil van God opteöfferen , tragtende, door alle middelen, die in hun vermogen zyn, om zig zelven volkomen overcegeven aan zyn plan.  «emiekGevoil. 229 ZESDE BOEK. Over de Zedelyke verpligting. EERSTE HOOFDSTUK. Het is wartaal, te twyffelen aan onzs verpligting, om elk verjlandig wezen, waar mede wy verbonden zyn, met welvoeglykheid te behandelen. C3ngelooflyk b5Tna is de kraSc der Sew00n' te, om den geeft aan maatregelen , hoe ongerymd ook , te gewennen, die gemeenzaam geworden zyn. Byaldien een Indiaan of Perfiaan van goed verftand verhaald werd , dar, enigen tyd geleden, de beroemfte mannen in de geleerde waereld zig bezig hielden, met onder eikanderen te reden twiften over de wezenlykheid van deugd en ondeugd; of, by voorbeeld, de pligten van regtvaardigheid, matigheid, dankbaarheid, naam - verfierde en ingebeelde pligten waren: danof wy met 'er daad gehouden waren , deze en dergelyke deugden te betragten ; dax 'er aan weerskanten gehele boekdelen gefchreven zyn , het gefchil de P 2 diepfte  230 Beroep op het diepfte aandagt tot zig trok , en dat elk ftelzel deszelfs aanhangers hadde. Zoude de vreemdeling geloof flaan aan dit verhaal? Zoude hy niet veel eer vermoeden, dat men beoogde zyne ligtgelovigheid om den tuin te leiden , en, of het alles voor boert aanmerken , of zig verzekerd houden , dat 'er de ene of andere geheimzinnige betekenis onder deze vreemde vertelling moeft fehuilem ? of, zo hy ten minfte het geval voor waar aanname , hoe groot zoude zyne verbaasdheid moeten wezen ! vreemde denkbeelden moeft hy hebben van de tegenftrevers , ook zoude hy zig niet minder verwonderen over de verdedi. gers der deugd , en een hevig vermoeden opVatten omtrent de overhand van onkunde eh barbaarfchheid by het geheel lighaam des volks. Egter heeft deze handelwyze> hoe onbegrypelyk ook by enen vreemdeling, onder ons voortgeduurd , zonder veel opmerkens. Het onderwerp , 't is waar, verdiende de naauwkeurigfte oplettenheid : de wederzydfche navorfchingen waren keurig genoeg: men maakte vorderingen van enig belang , in de afgetrokken wetenfchappen : de ftoutheid van de éne party fcheen enige beteugeling ncdig te  gemeen Gevoel. 231 te hebben, en de yver van de andere zyde was ten rnintle verfchoonlyk: maar om ernftig te fpreken , kunde niet die yver, die fcherpheid, doordringenheid en uitgeftrektheid van gedagten , alzo gepaft en met meer voordeels befteed geworden zyn ? Waren er zulke navorfchingen enigermate nodig? Moeiten overnatuurkundigen en geflepene redenecrders ingeroepen worden , om onze verpligting aan. tetonen , om het goede te doen en her. kwanatelaten? Kunnen wy zonder het gemeen gevoel te verzaken , onkundig , twyffelende , of ongevoelig zyn aangaande zodanige verpligting ? He: is nodig, hoog nodig, om de zelve op te wekken , te verlevendigen en aantedringen.maar'erkan, buiten den invloed van valfche geleerdheid, gene plaats wezen, om aan dat geen te twyffelen, welk ieder menfch van gemeen verftand, by den eerften opflag, zal en moet befpeuren. Byaldien twee voorwerpen u, te gelyk, in het oog vallen , kund gy niet nalaten, de betrekking van hoogte en afftand ontwaar te worden, in welke zy omtrent eikanderen ftaan; en gy zult, onmiddelyk , zonder behulp van redenering , die betrekking bepalen. Onderftel derhalven, dat 'er twee verftandige wezens P4 zyn,  23& Beroep op het zyn, in zekere betrekkingen of verbintenis fen omtrent eikanderen ftaande, kund gy met mogelykheid nalaten , zekere wederzydfche pligten optemerken , die de één den anderen fchuld is ? Laten zy meerderen en minderen, fchutsheren en fchutsgenoten, weldoeners en gunftelingen wezen ; of laat hen,. zo gy wilt, onderfteld worden, in alle opzigten gelyk te zyn en onafhangelyk van eikanderen: by aldien 'er egter enige betrekking of verbintenis tusfchen de zelven kan begrepen worden, zal 'er zekere pligt, naar die betrekking of verbintenis, afgemeten, op den enen omtrent den anderen ruften. Nu ,• zo dra dat geen , welk het éne verftandig wezen aan het ander fchuldig is , zig aan ons opdoet, (en in vele gevallen is zulks duideiyk ) word de verpligting erkend. Het denkbeeld van myn en zyn is alzo onaf/cheidelyk van verftandide wezens, die met eikanderen in betrekking of verbintenis ftaan , als het denkbeeld van gedaante onaffcheidelyk is van beftaan. Huizen, landeryen, geld en dergelyke onderwerpen van eigendom ter zyde gefield, of onderfteld zynde, dat die allen gemeen zyn, kund gy onmogelyk nalaten, een denkbeeld te vormen van -zeker regt, welk elk individu toebehoord ,  gemeen Gevoel. *33 behoord, 't geen derhalven moet erkend worden hem toetekomen van elk, waar mede hy verbonden is. Dat ieder hec zyne behoord te hebben , en dac niemant eens anders regt behoord aantevallen of te verkorten, zyn voorftellen , al zo blykbaar in zig zelven , even weinig aan twyffel onderhevig , alzo onbetoogbaar , en even zulke wezenlyke grondregels, in den ftrikften zin, als een enige der zodanigen, die voor eerfte beginzels van wetenfchap gehouden worden. 'Er zyn ontelbare verpligtingen, uit ene verfcheidenheid van betrekkingen en verbincenisfen ontftaande , welken niet gemakkelyk te ondekken of met naauwkeurigheid te bepalen zyn s-' omtrent welken wyze en vrome menfchen kunnen misleid of kwalyk onderregt worden , en om welken te weten , e.n naauwkeurig onderzoek dikwyls nodig is: maar verpligtingen , die uit biykbare betrekkingen voortfpruiten , zyn voorwerpen van het gemeen gevod Zy mogen over 'thoofd gezien, of met ten volle opgemerkt worden , gelyk het gemeeniyk gaat met voorwerpen der uiterlyke zinnen } maar, byaldien zy dégelyk den geeft voorgedragen worden, zullen zy de toep5 ftemming  234 Beroep op het ftemming verwerven van elk , die met het verftand enes menfche begaafd is. Wy moeten zorgvuldig onderfcheid maken tusfchen ene geneigdheid om verpligtingen optevolgen en ene bekwaamheid om dezelven ontwaar te worden. Kwade menfchen zyn van de éne verfteken, maar niet van de andere. Een fcherp vernuft, gepaard met een fnood hart, zal vee] toebrengen, om de duidelykfte gevallen te verdonkeren en te verwarren: maar het is ondoenlyk, allen gevoel van pligt uitterooyen , zonder dat bezef van klaarblykelyke waarheid te verbannen, welk het kenmerkende van den redelyken geeft is. By aldien gy enig menfch erkend prysfelyke hoedanigen te bezitten, vind gy u zelven gehouden, om overëenkomftigegevoelens jegens hem te koefteren: om zyne wysheid agting toetedragen, zyne grootmoedigheid te bewonderen, zynegodsvrugt, kuifchheiden matigheid te eerbiedigen,enhem,om zyne opregtheid en edelmoedige goedwilligheid, te beminnen. Tezeggen, dat iemant beminnelyke hoedanigheden bezit, en hem niet lief te hebben , naar evenredigheid van deze zyne hoedanigheden , of dat hy van een agtenswaardig karakter is, en hem den fchuldigen eerbied niet te be»tonen, is ene tastbare  Gemeen Gevoel. -*35 re ongerymdheïd, en ten uitterfte aanftotelyk voor het gemeen gevoel. Alhoewel gy voor u zelven gene baat had, by deze deugden , kund gy egter u zelven niet ontflaan van de verpligting , om haar zodanige agtinge toetedragen. En byaldien hy u enige gunften bewezen'heeft, zal ene vergelding van dankbaarheid, geëvenredigd naar de waardy der verleende gunften, en de belangeloze goedwilligheid van den weldoener , ene fchuld wor. den , in enen zo ftrikten zin, als men zig verbeelden kan. ■ Zal het nodig zyn, op de dankbaarheid en de klaarblykelykheid di r verpligtinge aantedringen? Hoedanig ook de gefteldheid des harte moge wezen , genen, dan louter onnozelen , behoefd gezegd te worden , dat edelmoedige daden , uit ene gcedemerne neiging ontftaande, regt hebben op ene vereelding van gelyke, en, indien mogelyk, van ^otere edelmoedigheid ; en dat dankbaarheid ene verpligting is van den ftrikften aart. De menfchen mogen deze verpligting matigen, verzagten , en al doen wat zy kunnen, om dezelve te ontwyken, of hunne cnregtvaardigheid in hare verwaarlozing te vergoelyken, gelvk zy dikwyls omtrent andere verpligtingen 3 doen,  £36 Beroep op het doen, maar naauwlyks zulc gy iemant zo onbefchaamd vinden, en zo geheel ontbloot van allen gevoel van 't geen regt is, dat hy de verpligting van dankbaarheid zal ontkennen. Met één woord , |enig ding voor behoorlyk aantemerken , en re aarfeleo omtrent uwe verpligting , om daar aan te beantwooitien , is niet minder aanfbtelyk voor het gemeen gevoel, dan deze bewering : —- dan iets, op den zelfden tyd, kan zyn, en niet zyn. Menig een word dermate door het leven gefcheurd van hevige driften , en is zo vol van voorwerpen van verfchillende najagingen, en zo verblind door zyne verkleefdheid aan de zelven, dat het, in vele gevallen, nodig zy, hem deze en vele andere verpligtingen voor den geeft te brengen; dog zy behoeven flegts errinnerd te worden; want zedelyke verplig. ting, vanallerlyenaart,iseen voorwerp des gemenen Gevcels, en word even duideiyk befpeurd, zo niet even aandoenlyk gevoeld , als andere voorwerpen , door middel van onze uiterlyke zintuigen. Al hoe wel de menfchen zeer na aan den ftaat der dieren kunnen geraken, kunnen zy egter zig zelven niet geheel en al ontdoen van dat bezef der zaken , welk hunnen rang byzonder eigen is. Stel hun de zaak voor  ISMEIH GEVOït1. *3? voor ogen , en zy zullen zig verklaren, mogelyk flaauw en niet zonder aarfeling , egter zullen zy , in alle duideiyk gevallen, zig verklaren , gelyk alle andere menfchen. Ware het mogelyk, het opperwezen tot een voorwerp der uiterlyke zinnen te maken , geen menfchelyk fchepzel zoude deszelfs verpligting behoeven in gedagten gebragt te worden, om hem te dienen en te gehoorzaamen. En by aldien gy het voor mogelyk houd, dat onze afhangelykheid van God en onze verpligting, om hem te dienen en te gehoorzamen, ten enigen tyde, alzo taftbaar konde gemaakt worden voor den redelyken geeft, als voorwerpen der zinnen voor onze lighamelyke zintuituigen zyn , dan is het gemakkelyk te voor. zien , in hoedanig een ligt, ongodsdienftigheid zig alsdan j zoude opdoen : nog kan de aller onbedagtzaamfte en agteloofte, ten enigen tyde, geheel onkundig wezen , dat wy een wezen van volftrekte volmaaktheid behoren aantebidden, de levendigfte dankbaarheid aan onzen opperften weldoener te betonen , hem te beminnen om zyne goedheid , te betrouwen op zyne wysheid , getrouwheid en vaderlyke tederheid , zyne magt en regtvaardigheid te vrezen e/i ons aan zyn gezag te onderwerpen.  ïjS Beroep op het* derwerpen. Te geloven, dat 'er een God is J die het gehele ftelzel der Nature fchiep, onderhoud en regeerd , en alle uitkomften beftierd, delende ontelbare trappen van gelukzaligheid uit, aan ontelbaare wezens, en aan ons in 't byzonder ; dit te geloven, en hem ondertusfchen dien dienft en gehoorzaamheid te ontzeggen , welke hem toekomt, of hem niet, naar onze befte vermogens , te dienen en te gehoorzamen , is de grootfte van alle onge. rymdheid , entevens ene foort van fnoodheid , welke van den heiloobften aart k. Byaldien enige pligt tegenfpraak konne lyden , hec moet zyn, dien wy omtrent ons zelven verfchuldigd zyn: naardemaal men hier omtrent kan zeggen, dat wy een dubbtld karakter voeren, tegenftrydig en onbestaanbaar, dat van opperheer en onderdaan, fchuldenaar en fchtildeisfcher; en onderfteld moeten worden, zulke verpligtingen , indien 'er zodanigen zyn , naar ons goedvinden , te kunnen doorhalen. Zie daar een knoop, vaft genoeg, om het vernuft van enen louteren redenkun*:digen bezig te houden , dog die op eenmaal losgemaakt word , door het gezag des gemenen gevoels. In geen ding komt het menfchdom meer over een, dan aangaande het geen qen  «ÏMKEN CBVOtl Ö39 eén ieder zig zelven fchuldig is. Inzonderheid, hebben * lieden van moed een levendig gevoel van deze verpligting. Zig zelven te verwyten , is een gemeen zegswoord : en zig zelven nooit te vergeven, is niet ongewoon. De fmert, welke iemant lyd, na zyn belang of zyn eer verraden te hebben, door lage involgingen, levtrd een volkomen bewys op; van de wezenlykheid dier verpligtingen, en van de moeijlykheid, ja onmogelykheid, om dezelven uit te wisfchen. Hy , die zig zelven, door het fpel, in den grond geboord heeft, weet zeer wel, wat hy aan zig zelven verfchuldigd is; ook weet hy, hoe zyn eigene dwaasheid te ftraffen,' en is uittermate vernuftig in het nemen van wraak op zigzelven: en zelden is hy in ftaat het vonnis van zyn eigen gemoed te onduiken , of zyne vergramde gedagten te bevredigen. 'Er zyn {welbekende voorbeelden van zodanigen , die , om de ftrengfte van alle ftrafoeffeningen te ontgaan , zig zelven van het leven beroofden. Dit ftuk verdiend onze byzondere opmerking , naardemaal het ons niet alleen , de aangevoerde waarheid ten vollen beveftïgd , maar ons insgelyks een levendig vertoon en foort van voorfpeiling opleverd van ene nog grotere  BlROÏP OP Hit , grotere elende, welke op kwade menfchen ; in enen | anderen ftaat van beftaan , wagt. Velen , moet men bekennen, zyn 'er, die ene ongelukkige behendigheid bezitten, om de rekening met zig zelven optemaken. Byaldien hunne fnoodheid voor het oog der menfchen verborgen is , of zo zy, 't geen zomtyds gebeurd, by de waereld ligt geagt word, gevoelen zv maar weinig ontroering binnen zig. Dan, alhoewel zy, door ongevoeligheid, konftenary , of ene menigte van bezigheden, het oordeel van hun eigene gemoederen te boven komen : kunnen zy nogtans zig zelven niet beveiligen tegen de verfchrikkingen van een hoger vierfchaar. Ieder een weet , wat een knegc aan zynen meefter fchuldig is^ en ieder een moet toeftaan, dat hy,'die hem het wezen gaf, regt heeft op zynen dienft, en al wie flegts dragelyk billyke denkbeelden koefterd aangaande de Goddelyke regering, moet enigermate op zyne hoede zyn tegen het gevaar, om de vermogens en bekwaamheden , welken hem toebetrouwd zyn, te misbruiken of te verwaarlozen. Zy, die 2elven meefters zyn, of over zulken gezag voeren , wier_ pligt het is, om zig zelven ge- reed  ö e M e e ïi Gevoel. a^i reed te houden tot het ontfangen van hunne orders of hec uitvoeren hunner bevelen, weten, de zodanigen van hunne onderworpelingen , wel te verwycen en te ftraffen , en dikwyls ftreng genoeg , die , door baldadigheid j luiheid en onraacigheid, van wac aart ook , zig zelven onbekwaam maken voor de pligten van hunnen ftand. Nu, uic het geen zy, by deze gelegenheden , ontwaar worden , kunnen zy , zo zy willen , oordelen over hun eigen toeftand met betrekking tot den Almagtigen God : by aldien zy geloven , dat 'er een God is, die de waereld beft uurd. Laat de invloed van kwade opvoeding , voorbeelden en heblykheden, de ver. draaydheid van oordeel , en ongevoeligheid des harte, waar voor de menfchen bloot ftaan,, zo groot wezen , als zy willen , en by velen zyn zy verbazend, de fnoodheid en goddeloosheid van zulk een gedrag is nogtans altyd openbaar ; en geen vernuft, gene konftenary, gene drogredenen, zyn inftaat, het oordeel des gemenen gevoels te verbluffen , byaldien iemant, in't geheel, over ene zo duideiyk zaak, oordeeld. II. Deel Q TWE-  342 Beroep op het TWEDE HOOFDSTUK. Het is wartaal , onze verpligting in twyffel te trekken, om God te dienen met de bekwaamheid , welke wy bezitten , en om ons by hem te vervoegen, om 'r geen ons daar toe mogte ont' breken, Jnjy moet een vreemdeling wezen, met betrekking tot den ftaat der geleerdheid in latere tyden , die onkundig is van het ongdyk, den belangen van Godsdienft en deugd aangedaan , door de hate'yke befchouwingen der Godde'yke huishoudinge , welken noodwendig voortvloeyden uit een gefchil over de natuurlyke vermogens , waarin de {godgeleerden en wysgeren , enige eeuwen geleden , met 20 veel hevigheids , ingewikkeld waren,' en hy vergrypt zig grof , omtrent het oogmerk van dit Beroep , die verwagt, dat wy ons in dat gefchil zullen inlaten, of 'er enige agr op fiaan. Het verband tusfchen verpligting en vermogen om de [verpligting naartekomen doet zig  Gemeen Gevoel. 243 zig'ten blykbaarften op ; en is zoo onfchendbaar, dat j byaldien men het laatfte weg neemt, de eerfte van zelve vervalt. In alle verdragen , en zonder een uitdrukkelyk verdrag , begrypt men, dat al wie, in het volbrengen van zyne verpligting te kort fchiet, der ftraffe onderworpen is i wie egter dage ooit , dat enig menfch onder ene verpligting was, om te doen , 'c geen hy geen vermogen heeft, om te verrigten ? Uitzinnigen en dwingelanden , die vaak dol genoeg zyn , mogen op verpligtingen- aandringen, om onmogelyke dingen te volbregen s maar het is onverantwoordelyk , dat geleerde lieden een fpitsvoncig gefchil over ene zodanige onderftelling gaan voeren. Daar is niet alleen een blykbaaren onfehendbaar verband tusfchen ver. mogen en verpligting; maar de laatfte is naar hec eetfte afgemeten: 't geen, in't voorbygaan , de geleerden onder ene verpligting legd, om de menfchen aangaande de uitge. ftrek'theid dier vermogens te onderigten, naardemaal zy, naar gelang daar van , verantwoordelyk zullen wezen, by hem, van wien dezelven zyn afgedaald. De H. Schriften, die q2 de  2^4 Beroep op het de ware, zo niet de enige bron van gezonde Wysgeerte en goed verftand, omtrent deze onderwerpen , zyn , verklaren ons, dat hy, die tien talenten won , ene geè'venredigde beloning ontfing, met het geen hem aanbetrouwd was , en zynen yver, in het aanleggen daar van ; en dat hy , die vyf talenten won, op gelyke wyze , ene naar zyne getrouwheid en yver geëvenredigde beloning ontfing; en dat hy, die flegts één talent ontfangen hadde, niet over het hoofd gezien, maar ftrengelyk geftraft werd, om dat hy geen winft deed, gelyk hy behoorde , en men verwagt hadde. 'Er word gezegd, dat,deze luije en boze dienflknegt zyn fchuld poogde te verfchonen of te vergoelyken, door zynen meefter een onregtvaardig en haatlyk karakter aan te wryven ; dog, in ffcede van ene nodeloze verdediging of ydel twiftgeding over een zo duideiyk ftuk , vinden wy de bron der fchennisfe aangewezen, en hem ene overeenkomftige ftraffe opgelegd. Deze enkele gelykenis zoude men gedagt hebben dat genoegzaam ware , om, by de geleerden , het in gefchil trekken voortekomen van ons vermogen , om de verpligtingen , waar  UïMïlN GEVOlt 245 waar onder wy liggen, optevolgen , en de nadelen, uit dezen twift voortvloeyende: dog valfche geleerdheid was altyd ene vyandin van Godsdienft en Deugd. Byaldien men het gemeen gevoel geraadpleegd hadde, zoude, denkelyk , een gefchil van allerverderflykften aart , of geheel voorgekomen , of weldra ten einde gebragt zyn; en, byaldien de menfchen nog de fchuld dige agting aan het gemeen gevoel willen betonen , zullen zy zig zelven van alle zwangheden ontheven vinden , waar over zy altyd klagen , en het geheel van den Godsdienft, in dat helder, klaar en aangenaam ligt zien ten voorfchyn komen , als waarin het gelaat der nature zig opdoet, by hec wyken van die hevelen en wolken, waar mede het verduifterd, was. Een heer roept zynen hofmeefter by zig * en geeft hem te kennen , dat hy een gezelfchap ten. maaltyd verwagt, en verzoekt hem, zorg te dragen voor een behoorlyk onthaal. De dienftknegt , gelyk men onderftellen kan, is een losfe knaap , en vergeet zyns meesters bevelen , of laat na, dezelven ter uit- Q. 3 voer  846 Beroep op het voer te bregen. —- Hec gczclft/nap ver- fchynt , en ziet, 'er is geen' onthaal , qf flegts een gering en fchraal onthaal De heer , ( gelyk men vry geloven mag ) is ten uiterfte misnoegd , eri vangt een gefprek aan met zynen dienftknegt , waar yan elke byzonderheid uwe aandagt waardig zal wezen. Hoe komt het, dat gy de ,, maaltyd niet in gereedheid bragt, waarvoor ik u myne orders gal ? Gy gaaft ,, orders voor eentreffelyk onthaal, dogvoor„ zaagt my van geen geldi genoeg tot dat ein- „ de. Weet gy niet dat ik gelds ge- „ noeg hebbe , voor alle myne behoeftens ? „ of meend gy , dat ik van u vorderen zoude, ,, om myn tafel te voorzien, zonder u geld te ,, verfchaffen ? Ik was befchroomd , „ om u over de nodige penningen lastig te „ vallen. Hoe! befchroomd, om my „ over myne eigene zaken lastig te vallen, en „ daar het u niet onbekend konde zyn , hoe myn eer, in dit geval , betrokken was ! „ of denkt gy, dat ik morren zoude, over de „ uitgave, welke voor myn eigen onthaal, en „ dat myner vrienden, nodig was ? Myn „ heer!  gemeen Gevoel.' *4? „ heer! ik zoude niet in gebreke zyn geble, ven," om uwe bevelen optevolgen , ware „ zulks in myne magt geweeft: maar het geld, 't geen ik in handen hadde, was op verre „' na niet toereikend, en ik meende niet , dat ik verpligt was, meer aantefchaff en." Hier moet het gefprek een einde nemen; en " ieder een befpeurd , welke behandeling de dienftknegt kan wagten van een man van verftand en moed : immers een knaap van dien aart kan in. geen geregeld huisgezin geduld worden. Weinigen hebben de ftoutheid, om zig tegen den Almagtigen God aanteftellen , zo als deze dienftknegt zig omtrent zynen meester gedroeg: maar velen handelen uit dezelfde beginzels : en dezelfde gevoelens kunnen opgemaakt worden , uit de narde uitdrukkin. gen , welken velen zig laten ontvallen over de Goddelyke huishouding : en, dat nog meer te beklagen is , Zulke gevoelens zyn in alle de fchriften der geleerden, over dit onderwerp, verfpreid; fchoon 'er gene enkele gedagte van dezen baldadige» dienftknegt is, die, van het vernis der geleerde taii , waarop j. mede  Bikoïp op h e\ mede zy vermomd is', ontledigd zynde, een man van verftand genen geweldigen aandoot geven zoude. En nu , byaldien!de menfchen, eens vooral , dit lafterlyk gefnap wilden laten varen, en naar het gemeen gevoel luifteren , zoude i zig d i verpligtingen , in' het klaarde , fterkde en overtuigende ligt aan hun vertonen , waar onder zy liggen, om de vermogens , die zy bezitten , hoe gering deze vermogens ook mogen zyn , te bededen en om zig by God te vervoegen , om 't geen hun ontbreekt, in het vad geloof, dat hun behoefte vervuld zal worden: en op dezen dégelyken grondflag kunnen zy het gebouw ener Godsdiendige betragtinge gaan optrekken, welk by de uitkomd zal drekken tot eer van God en hun eigen onuitfprekelyk voordeel. Ene naauwkeurige aanwyzing der natuurlyke vermogens zoude, gelyk aangemerkt is , van groten diend zyn voor het menfchdom : maar , incusfchen het den geleerden behaagd , ons daar mede te begundigen 3 kan ieder één , door zyne eigene opmerking en ondervinding (die hem, na alles 3  gemeen Gevoel. &49 lei, de zekerde en befte onderrïgting kan geven ) ontdekken , wat hy al , en wat hy niet kan doen , en wat derhalven God van hem verwagt en eifcht, en wat hy gehouden is , van God te verzoeken en te verwagten» Q5 DER-  250 Beroep op het DERDE HOOFDSTUK. Te verzoeken of te verwigten^ dat God ons zal bekwaam maken , om te doen, '| geen by aU rede in onze magt gefield heeft, om te verrig. ten , is dwaasheid cn vermetelheid. n weerwil van onzen afkeer van ydele gefchillen over duidelyke waarheden , moet 'er iets gedaan worden , om ons te overtuigen aangaande het vermogen van zelfsbepalinge: buiten die, zal alles, wat gezegd is, of kan gezegd worden, ten behoeve der deugd , niets te beduiden hebben : naardemaal alle menfchen , geletterden en ongeletterden , bygelovige yveraars of vrydenkers, niet enkel twyffelagtig , maar ongelovig zyn, ten aanzien van de wezenlykheid dezes vermogens. Neem den een' of anderen uit het gemene volk by u, en wys hem zommige pligten aan, welken hy verwaarloosd, dog zeer gemakkelyk, cf met weinig moeite, verrjgten kan, en zoramige ondeugden , die hy involgd, dog welken hy even gemakkelyk, of met alzo weinige moeite , kan verbeteren; en, byaldien  gemeen Gevoel. 251 hy een opregt man is, zal hy erkennen , dat het dus met hem gelegen is : maar, byaldien gy hem dringt , om deze ondeugden te verbeteren , en die pligten te volbrengen , zal hy zeer vele fraaye dingen zeggen , aangaan, de zyne verpligting, om zo te handelen: dog hy zal hier mede befluiten , dat zo lang God hem daar toe niet bewerke , hy niets kan uit. voeren: 't geen gy vooreen volledig antwoord moet houden op alles, wat gy gezegd hebt, of kund zeggen, en voor ene verklaring, die ten volle aanduid , dat al uw arbeid verloren is. Zo gy u zelven vervoegd by menfchen van ene ruime opvoedinge , zult gy dezen geneigd vinden, om de denkbeelden des gemenen volks, op ene zeer befpottelyke wyze, te behandelen, en hen, ftyf en fterk, een vermogen van zelfsbepalige horen beweren. En byaldien gy aan het optellen gaat , van de ondeugden , die door de oeffening van dit zelf bepalend vermogen , met groot gemak en weinig moeyte, kunnen verbeterd , en de pligten , die op gelyke wyze en langs dien eigen weg , kunnen volbragt worden , zullen zy u toeftaan, ,dat, in deze en vele dergelyke gevallen , de men. fc hen  55a Behoef op het fchen in ftaat zyn, om meer te doen, dan zy met 'er daad doen. Maar zo gy flegts de geringde leuze geeft , als of gy verwagtte , dat enig aantal van menfchen, in enigen gevalle, hoe genaamd , dit vermogen zal oeffenen, en deze hervorming te weegbrengen, zulien zy u voor een dweper houden, en ronduit verklaren , dat gy gene reden hebt , om iets dergelyks te verwagten. Zy zullen , met het gemeen , niet zeggen , dat zy niets kunnen doen, zo lang God het in hun niet bewerkt ;, maar zy zullen beweren , dat het bereids gefchonken vermogen niet toereikende is: en dat het, zonder, de ene of andere aandryving, ydel is, te verwagten, dat de menfchen hunne neigingen aan hunnen pligt zullen opofferen , hoe zwak ook die neiging en hoe gewigtig de pligt mag wezen : want, in waarheid, zy flaan geen geloof aan een zelf*bepalend vemogen , in wat geval ook. Men leerd het gemene volk zeggen: dat zy gene ftokken of blokken zyn , maar men heeft hun insgelyks leren zeggen , datzy, zo lang God niet in hun werkt, niets kunnen uitvoeren; 't geen op het zelfde uitkomt, als of zy geloofden, dat zyeven onbekwaam waren, om zig zelven te bepalen, als een  gemeen Gevoel. 253 eet ftok of een blok. Menfchen van betere op. voedinge zyn geleerd te zeggen , dat zy een zelfs bepalend vermogen bezitten, en, in zekere gevallen, hunne neigingen, zeer gemakkelyk, of met weinig moeyte, kunnen te keer gaan; dog men heeft hun doen geloven, dat zy, in genen gevalle, hoe ook genaamd, tegen ene overheerfchende neiging kunnen te werk gaan, zonder door de ene of andere aandryving bepaald te worden: 't geen , met 'er daad, (niets anders is , dan het zelfsbepalend vermogen te lochenen, 't geen zy fchynen te erkennen. Lieden van opvoeding zyn altyd overbodig gereed , met de ongerymdheden en tegenftrydigheden des gemenen volks door te flryken , zonder in aanmerking te nemen, dat zy zelven in de eigene ongerymdheden en tegenftrydigheden vallen; want, na al hun gepraat omtrent een zelfsbepalend vermogen , is het duideiyk , dat beiden geleerden en ongeleerden, ongelovigen zyn met betrekking tot dit vermogen; en dat zy, derhalven, befluiten, in die ondeugden voorttegaan, waar aan zy verflaafd zyn , tot dat zy , op den enen of anderen tyd , worden aangedreven, om ene hervorming te beginnen. Te  *54 Beroep op het Te vergeefsch zoud gy u by de vrydenkers vervoegen , om een hulpmiddel voor deze kwale : naardemaal dezen, fchoon zy, meer dan alle andere menfchen, boven de vooróórdelen des gemenen volks behoren verheven te zyn , de grootfte flaven van dezelven zyn, die wy kennen ; en, in plaats van dezelven te verbannen , al de kragt van hun vernuft aanwenden , om haar gelove en gezag by te zetten. En de Hr« Hume, die volkomen regt heeft op enen verheven rang , in deze klasfe van menfchen, heeft zelfs ondernomen, te betogen, dat 'er gene blykbaarheid is, of zyn kan, van een zelfsbepalend vermogen. Een bewys aantebieden van de wezenlykheid enes vermogens, waar van wy bewuft zyn , is gene mindere dwaasheid , dan dat men de wezenlykheid der ftoffe en der beweginge gaat bewyzen : dog elk verftand-g en vroom menfch behoord, de volgende duidelyke waarheden in aanmerking te nemen. Daar wy niet onkundig kunnen zyn, dat God verwagt eneifcht, datwy, terzake van pligt, tegen onze neiging ons bepalen zullen, en wy bewust zyn by ons zelven, dathy ons in flaat gefield heeft, om dus te handelen : is  gemum Gevoel. 2^5 Is het niet alleen baldadig en n betamelyk, " maar ten uitterfte dwaas, in dat geval, te wagten, dat hy tusfchen beiden zal komen, en , op die onderftelling , het maken van die bepaling uitteftellen, welke wy weten , . dat wy behoren en kunnen maken , op hope van ene tusfchenkomft, welke zoude kunnen gebeuren, dog welke wy gene reden hebben, te wagten. Het is ene gelyke dwaasheid, en welke verz-ld gaat van dezelfde foort van gevolgen , ais de dwaasheid der genen , die de pligten van hun beroep verwaarlozen, in hope op den enen of anderen hogen flaat, die hun te beurt mogt vallen , of op zekeren gelukkigen keer hunner zaken , waar door zy , op eenmaal, ryk zullen worden. De noodzakelykheid te beweren ener tusfchenkomfte, welke wy gene reuen hebben om te verwagten, en waar mede geen één vau de honderd verwaardigd word, is ene gruwelyke goddeloosheid : naardien dit op niets minder uitkomt, dan te verklaren, dat het Opperwezen negen en negentig van de honderd laat verloren gaan, by gebrek van ene tusfchen komft, welke noodzakelyk is, om hen to het doen ,van 't geen regt is, en hetvermyden van het  456 Beroep op hei het geen verkeerd is, te bepalen : en voor. te we den, dat wy door dez° beweerde noodzakelykheid ener tusfchenkomfte of aandrift om onzen wil te bepalen , onze pligt verzuimen zouden mogen biilyken , verfchonen, of vergoelyken is ene heilloze verzwaring van fchuld. Dit geloof aangaande de noodzakelykheid ener aandryvinge , of tusfchenkomfte, waar mede gemoederen van allerleye rangen van menfchen zo diep doortrokken zyn , is een van de verderflykfte dwalingen , en ene der rykftebronnen van ondeugd en dwaasheid, heden ten dage bekend. Want fchooh 'er enigen gevonden worden, die zig zelven gene moeyte in 't geheel willen geven, om wys en goed te worden, 'er zyn velen meer, die zommige misflagen zouden verbeteren en zommige gebreken in hun karakter hervormen, indien zy geloofden, dat zy daar toe inftaat wa=' ren. En wv dagen ieder menfch uit, om re« den te geven van de gebreken in het karakter van vele welgezinde perfonen, die zy niet verhelpen , en van misflagen, welken zy niet' verbeteren, dan uit hoofde van valfche begrippen, aangaande aandryvingen en tusfchen- komften  Gemeen Gevoel sj7 komften, welken zo algemeen de overhand hebben en zo vroeg worden ingezogen. Een hulpmiddel voor deze kwale is zekerlyk zeer te wenfehen , dog niet gemakkelyk te vinden ; want het ftuk is te klaar , om enige redenering te behoeven, en de menfchen hebben nog niet geleerd, de fchuldige agting te betonen aan de klaarblykelyke voorfchrifceh der fchrifture en des gemenen gevoels. De gelykenis van de talenten,en de verbeelding van het koningryk van God onder een mostertzaad, verdiend van elk, 'c zy kristen of ongelovige, dikwyls gelezen te worden: naardien deze plaatfen der fchrifture meer waarheids en goed verftandsbeheizen, dan alle deboekdelen,die ooic over dit onderwerp gefchreven werden of zullen worden. En byaldien iemant genoeg braafheids en gezond verftands bezitte, om te geloven, dat hy rekenfehap fch'uldïg is over een vermogen van zelfsbepalinge, 't geen hy bezit, hoe gering dat vermogen ook wezen mag, en byaldien hy ingelyks zulk een gnnftig gevoelen van den opperften Wetgever koesterd, om te geloven en te verwagten, dat deze, wanneer hy het vermogen s om het goede te doen en het kwade te vermyden, waar mede hy begaafd is, beffend , zyn vermogen vermeerderen zal; laat hem dan de proef nemen, H. Deel. & 0Iïi  258 Beroep oï hjt om zyn geloof in praktyk te brengen, en hy zal weldra het goed gevolg der proefneminge ontwaar worden. Genomen zynde, dat iemant geen Juft heeft tot, maar veeleer een afkeer van, godsdienftige verrigtingen: egter, byaldien hy vind, dathy, met groot gemak, of met weinig moeyte, in zyne binnen kamer kan treden en de deur agter zig toefluiten , en zynen Vader in het verborgene bidden , laat hem zulks doen , en hy zal het goed gevolg dier proeve ondervinden: en hoe dikwyler hy de proef neemt, hoe aanmerkelyker het gevolg zal wezen. Onderfteld, dat hy geen luft heefc tot, maar veeleer een afkeer van een fchelling, of een ftuiver of zelfs een duit , aan een behoeftig perfoon te hefteden: byaldien hy nogtans weet, dat hy het behoord, en in zyn hart ontwaar word, dathy het kan doen, laat hy het dan doen. En zo hy het doe , in het gelove en de verwagting, dat God 2yn hert uitgebreider zal maken , zal zyn hart met 'er daad uitgebreider worden; en fteeds meer en meer , naar mate hv volhard in deze onderneming. Byaldien iemant ce luft bekruipt, om in een onbetamelyk gefprek deel te nemen, 't geen hy, in den grond van zyn hart, veroordeeld , maar ondertusfchen be-  gemeen Gevoel, U9 bevind, dat hy zyne tong in toom kan houden ; laat hem zulks doen , en hy zal zig vryhouden , en hoe dikwyler hy dezen regel in agt neemt, met hoe veel meer gemak en vermaak hy zig daar van onthouden zal. Het zelfde kan gezegd worden , met opzigt op het drinken van een volgend glas, 't geen hy geloofd te moeten overflaan : en inderdaad het zelfde kan aangemerkc worden, met opzigt tot byna alle ondeugden , waar in de menfchen zig, zonder bezef of'gevoel , toegeven , wegens een valfch begrip, dat zy niet kunnen, en gevolglyk , ftrikt gefproken , niet gehouden zyn , om dezelven te verbeteren: immers'er konden verbazende veranderingen ten goede, in der menfchen geaartheden en zeden, gemaakt worden, byaldien zy het goed verftand bezaten, om duidelyke waar. heden te geloven, en de eerlykheid om, 'tgeen zy geloven , in praktyk te brengen. In zware beproevingen mogten zy de verwagte tusfchenkomftenaandryvingnodig hebben, en dezelve ontwaar worden; maar in gewone gevallen, waar in God hun airede [het vermogen gefchonken heeft.om zynen wil te doemzalhy, byaldien zy zig flegts enigermate getrouw aanftellen en op hem vertrouwen, hunne vermogens vermeerderen. R z D°S  zóó Beroep op het Dog, byaldien iemant, aan den anderen kant, onder beuzelagtige voorwendzels van onbekwaamheid , of dwepige verwagcingen van on« middelyke aandryvingen, verzuime te doen , 't geen hy, tin gemoede, weet, dac hy behoord te doen, en bewust is, te kunnen doen, wat denkbeeld zullen wy ons van zodanig iemants karakter vormen ? of wat oordeel zullen wy Over zyn lot vellen ? Te verwagten , dat deze man, zig getrouw gedragen zal, in zware beproevingen ,of in gevallen, waar in zyne kragtdadige neiging tot het goede, door ene gelyke fterke aandryving ten kwade, word opgewogen; te verwagten, dat hy, uit agting voor zynen pligt, de worfteling tegen zyne verkeerde neigingen zal doorzetten en ten behoeve van zynen pligt befluiten; of in enige gevallen, hoe ook ge. naamd, te verwagten, dac deze man zig, jegen God of de menfchen, zi] gedragen, volgens zuivre beginzels van Godsdienft of deugd, is openlyk ongerymd. En , onderfteld zynde, dat de Godheid enige agt flaat op 's menfchen goed of kwaad gedrag, zoude het niet minder ongerymd wezen, ie verwagten, dat hy zulk enen mee enen nieuwen invloed zal verwaardigen, om hem te doen befluiten, tot het geen, om welk te volbrengen, hy hem bereids genoegzame bs*  Gemeen Gevoel. 261 bekwaamheden en genoegzame beweegredenen verleend heeft. Want alhoewel de Godheid, op zulk een tyd, of in dier voege , mag tusfchenbeiden komen , als zy het dienftig oördeeld, is 'er egter, in het tegenwoordig geval, geen grond, om ene gunftige tusfchenkomft, maar veel eer het tegendeel, te verwagten. Byaldien een menfch de geringde moeyte niet wil nemen , om zodanig ene daad van Godsvrugt omtrent God, of van regtvaardigheid of liefdadigheid omtrent zyne medemenfchen, te verrigten, welke hy weet, dat hy behoord, en bewust is, te kunnen verrigten; of, byaldien hy zig gene de minde moeyte wil geven, om die verkeerde neigingen te onder te brengen , welken hy weet , dat hy behoord, en vind,' te kunnen onderbrengen: ■ wat is 'er van hem dan te wagten ? Wat oordeel zullen wy vellen over zulk een karakter en gedrag, volgens enige bekende beginzels van Godsdiend of zedenkunde ? of wat mogen wy als de eindelyke uitdomd van zulk een gedrag verwagten, volgens de beginzels van gemeen gevoel? Het is niet gemakkelyk te bepalen, wat een goedertieren God, ten behoeve van de zodanigen, kan doen, die hunne doling zien, en geneigd zyn , om dezelve te verbeteren: maar het lot R3 vaji  aö2 Beroep op het van hun , die van ene tegenftrydige geneigdheid zyn , is blykbaar. Wat kunnen wy verwagten , dan 't geen wy dade'yk zien gebeuren , dat zy hun leven gaan eindigen, zig zei. ven vermakende met loutere befpiegelingen omtrent Godsdienft en zedenkunde, zonder het minfle regt op een Godsdienflig of zedelyk karakter? Voor zo verre zy tot goede daden aangedreven worden, doorgeaarcheid en omftandigheden, kunnen zy van ongemeenen dienft zyn; en in zo verre zy tot kwade daden aangedreven worden , zullen zy van gelyken ondienfl wezen, voor het belang der maatfchappy en des menfehdoms, zo wel als voor hun eigen belang. Zy zullen, 't zy zy al of niet willen, aan het eindoogmerk der .Goddelyke regeringe dienftbaar gemaakt worden, gelyk allegefchapene wezens Zyn; maar, datzy, in dit of het volgend leven, als onderdanen van Gods koningryk zouden behandeld worden , is onbeftaanbaar met alle de denkbeelden van Godsdienft, dieonsderede of de optnbarirg opleverd. Byaldien 'er zodanig iets zy, als weder/pan» nigbeid tegen wettig gezag, en byaldien wy enig denkbeeld van enen wederfpanneling kunnen vormen, dan moeten alle de zodanigen voor  gemeen Gevoel; *6"3 voor: wederfpannelingen tegen het beftuur van God gehouden worden. Hy, die enen bekenden pligt verwaarloosd, of enekennelyke verpligting Godsdienft of deugd fcbend, door den vlyenvanden invloed van deze of gene fterke neiging, of de hevige aanhitzing van enige geweldige drift, ftaat, zonder twyffel,bloot, om, als een wederfpanneling, geftraft te worden, overmits hy het in zyne magt hadde, om het geweld zyner verkeerde neiginge te wederftaan.. — Dan, in dit geval, is wederfpannigheid minder heilloos, dan in het ander. In het laatfte geval, zal met weinig in agt genomen worden, de moeylykheid, om zulk enen kragtigen tegenftand te boven te komen ; en 'er zal zeer veel verzagting plaats grypen; naar mate de tegenworfteling moeylyk was: dog, in het laatfte geval, waar in de moeylykheid weinig of geen is, en de ongehoorzaamheid, uit loutere onagtzaamheid, voortvloeyd, komt gene verzagting te pas. En, byaldien de wederfpannigeperfoon in zyne hardnekkigheid volhard , om gene andere reden dan om 3dat hy de moeyte niet doen wil, om zig als een pligtmatig onderdaan te betonen, zal hy aangemerkt worden als een moedwillige wederfpanneling, en als een vyand van de goddelyke regering behandeld worden. R 4 En  2ó4 Beroep op het En naardemaal dit het bekend geval is ener grote menigte onder het menfchdom, behoord zulks dan wel over 't hoofd gezien te worden ? kunnen uwe medemenfchen, en voornamefyk uwe byzondere vrienden en naverwanten, of kunnen die genen, 't zy godgeleerden of wys. geren, die voor de deugd en het geluk des menfchdoms zig voordoen, te waken, zulk een karakter met onverfchilligheid befchouwen ? kan 'er iets wreders bedagt worden, dan de verwagtingen van aandryvingen te koesteren, welken deze lieden geen regt hebben, te verwagten, en welken geen enen van de duizend te beurte vallen ? kan 'er iets dwazers en te gelyk wreders zyn, dan hen te verbyfteren en te verwarren met eindeloze gefchillen over vryheid en noodzakelykheid , wanneer gy hen , met ronde woorden, kund en behoord te zeggen, dat zy, ongevoelig, naar een flaat van moetwillige goddeloosheid ondeugd en elende afhellen , byaldien zy de vermogens verwaarlozen , diezy, zekerlyk, bezitten, en die zy zelv' weten , dat zy bezitten. Mogelyk zullen zy niet van gedrag veranderen, offchoon hun gevaar hun zo duideiyk voor ogen 'gefield word. — Maar mogelyk zullen zy al; cn niemant isin ïlaat, te zeggen, hoe zy zullen  gemeen Gevoel 265 zullen handelen, dan na dat de proef ter deeg genomen is. Zo lang de godgeleerden en wysgeren hunne drift voor ydele navorfchingen niet hebben afgelegd, en de konft geleerd, om de aandagt der menfchen wt duidelyke en gewigtige waarheden te bepalen , hebben zy geen regt, om te klagen over het onbedagtzaam deel desmenfchdoms: want men kan rondüit fhande houden , dat menigen zig beter zouden aanftel- len , dan zy doen, zo zy beter behandeld werden. Men kan hier tegen inbrengen, dat, hoe gemakkelyk hetzy, een en andermaal, zekere pligten waartenemen, en zekere ondeugden te vermyden, het egter niet gemakkelyk is, nog zelfs mogelyk , zonder enen goddelyken invloed en onderfteuning, in dien levensloop zo lang voorttegaan, dat men 'er ere heblykheid van verkryge. ■ Inderdaad dit is ook zo. Dog vulks behoefd niemant af te fchrikken, om te doen/tgeenhy weet,dat hybehoordehkan doen. Want indien hy naar hetkristelyk plan te werkgaat, zal hy zig zelven onder het bellier en het opzigt bevinden van enen, op wien hy zig volkomen kan verlaten. En zelfs, volgens het plan van zuivre Godistery , kan en behoord hy, te geloven, dat zedelyke volmaaktheid het uitterst R 5 einde  266 Beroep op het enaVen doelwit der Goddelye regeringe is; en dac, gevolglyk, gelyk bereids is aangemerkc, elke beweging van het ftelzel, ten voordele is van hem , die zig toelegd , om den wil des opperften wetgevers te volbrengen. Geloofden de menfchen , in goeden ernft, dat deze waereld , en alle dingen in dezelve , onder den invloed en het beftuur zyn van enen alwyzen, almagtigen, allergenadigften' God , die het welzyn zyner fchepzelen, fteeds, in agt neemt, en, door elke aanporring van binnen, en elke bedeling zyner voorzienigheid van buiten, hunne :deugd en gelukzaligheid beoogd te bevorderen ; en konden zy overgehaald worden, om zig aan hem te onderwerpen , en gelyk gehoorzame en leergrage kinderen, hec weinigje te doen , 't geen hy nen airede bekwaam gemaakc heeft, te verrigtcen , in verwagting van verdere invloeden en onderfteuning; zy konden niet misfen , die volmaaktheid van deugd en gelukzaligheid te bereiken , waar voor zy , oorfprong lyk, gefchikt zyn : maar de menfchen verliezen God, als enen zedsly. ken beftuurder, uit het oog, zyn niet getrouw in het aanleggen van die vermogens , welken hun toevertrouwd zyn, en verlaten z'g niec zo vol-  Gemeen Gevoel. «67 volkomen, g: yk ïy behoren, op het' verkrvB,n van meerdere vermogens, na ene behoorlvke aanlegging van die g nen, welken zy airede hebben. E" hier Ult onlftaan de menigvuldige dolingen, waarin zy , » het beftuur hunnes levens, vervallen. VIER-  *ó*3 Beroip op het VIERDE HOOFDSTUK. Het is een ydel en hersfenfihimmig ontwerp, dat men regt wys en goed tragt te w,rden, zon. der een gedurig vertrouwen op een Goddelyk ge. leid? en invloed. TV- J. ^iemant, dan een weetniet en bygelovige yvëraar, kan onbewuft wezen, Van de waardye dier velerleye verhandelingen en redenvoeringen over Godsdienft en zedenkunde, waar mede het gemeen, niet lang geleden, zig' vereerd vond; en egter, na ene oplettende befchouwing van die allen, mag men vragen , of zy zo wel gefchikt zyn , om derzelven einde te bevorderen, als men, met reden, mogt ver^agt hebben. De voorname pligten des levens zyn daar in voorgefteld, met ene klaarheid , en aangedrongen met zulke billyke en rede/y! ke beweegredenen en aanmerkingen, dat,zoie. mant naar reden wil luifteren, hy daar aan zyne toeftemming moet geven, en, zo hy zig door reden wil laten befturen, hy zig moet onderwerpen. Dan, byaldien hy onredelyk blyke te wezen ( en hier haperdhet) is al deze arbeid, ten goten dele, verloren; en 'er fchynt geen hulp  Gemeen Gevoel; ao^ hulpmiddel te kunnen uitgedagt worden voor de welbekende dwaasheid des menfchdoms. Onderftel, dat een menfch aan gierigheid , ydelheid of ongevoelighed is overgegeven : wat zoud gy met hem beginnen ? wys hem enen anderen en beteren levensloop aan. • Dit is buiten twyffel, goed: maar hy heeft geen luft, om dien te volgen. Dring hem, door beweegredenen , bewyzen, en gewigtige bedenkingen, Dog ook dit zal niet ge- noeg wezen. Zyne neiging, geworteld in de natuur, enverfterkt door heblykheid, leid hem elders henen. Gy raad hem, om het vermogen , welk hy heeft, aan te wenden, hoedanig het ook mag zyn, Hellende zyn vertrouwen op God, en gy verzekerd hem van enen goeden uitflag. Dit is ongemeen wel: maar de zwarigheid blyfc altyd over: de man is onwillig. Uit welke oorzaak die onwilligheid ontftaat;, de zaak is duideiyk; en zo lang 'er geen kragtdadig hulpmiddel voor dezelve gevonden word, is uw arbeid verloren. Laat dit gedaan worden , en alles is wel; maar zonder dit, zullen alle anderen pogingen ontydig blyken te wezen. Voorftellen , omtrent andere onderwerpen, die redelyk zyn, ontmoeten een geheel ander onthaal.  2,-py. Beroep op het onthaal. Geef den gieregaard eneleuze van winst, en gy gebied zynen wil. Wys den eerzugtig^n den weg van bevurderinge, en hy zal door gene zwarigheden te rug gehouden worden. De Held word heet op moeylykheden en gevaren, en vliegt naar het teken van eer, gelyk een valk naar het wild Waar ene vooraft gaande geneigdheid, in genoegzame fterkte , plaats heeft, daar is het gemakkelyk, de menfchen aan den gang te helpen ; maar daar deze ontbreekt, of flegts zwalfis , zullen beweegredenen , ontleend van de n uttigheid, van waardigheid, van voldoening van den verhevenften aart, en zelfs van noodzakelykheid, bezwaarlyk overhalen. Hoe moeylyk is het voor het gros, van allerlye rangen , ene levenswyze te verlaten , waar aan zy lang gewoon waren ? Laat de verandering, als nog zo betamelyk worden voor gedragen, en aangedrongen door redenen, die niet te beantwoorden zyn , het helpt niet, zy hebben geen oordeel, of zy bezitten gene opregtheid, om uwe bewyzen regt te doen: of het mangeld hun aan die agtirg voor het goede, en zelfs aan dat opzigt op hun eigen belang, welk noodzakelyk is , om hen tot een befluit te brengen. Men is dikwyis in verzoeking , om  Gemeen Gevoel 27* om te denken, dat zy geen vermogen van zelfs bepalinge bezitten. Maar dit is geer^inshet geval. Indien gy behendig genoeg zyt, om hunnen wil flegts zo verre te buigen, dat zy enige weinige proeven nemen, zullen zyblyken, alle die vermogens te bezitten, die aan redelyke wezens eigen zyn : voorenaleer dit gedaan is, kund gy niet flagen. Dus gaat het, in de gewone verrigtingen des levens; en even zo gaat het, in de zaken van Godsdienft en deugd. En kan het overthoofdzien van, of het niet behoorlyk oplettend agt ftaan op dit duideiyk verfchynzel, niet wel een van de voornaamfte hinderpalen zyn voor het gelukkig flagen onzer uitmuntende Godgeleerden en wysgeren. Geef my ene plaats, om mynen voet vaft te zetten, fprak Archimedes, en ik zal de gehele waereld optillen: geef ons een gewillig gemoed, zeggen de hedendaagfche Godgeleerden en wysgeren, en wy zullen alle menfchen bekeren. Laat ons, egter, niet zeggen, dat hun arbeid verloren is: want zy hebben veel goeds gedaan , fchoon niet al het goed, dat gedaan konde geweeft zyn, of nog gedaan konde worden , onder ene betere behandeling. Een menfch, die natuurlyk geneigd is ter dcugdsbetragtinge, zal, zo verre deze zyne natuur- lyke  273 Beroep ö ? h ë t lyke neiging ftrekt, zig aan hunne redenerin. gen en lesfen overgeven: maar byaldien 'er een. enige piigc zy, waar van hy enen natuurlyken afkeer heefc ('t geen het gevalvan velen is) of byaldien hy enigen flerken weerzin heefc in de betragcing dier deugden, waar cegen zyne na tuurlyke geaartheid is aangekanc ('c geen hec geval is van allen, by welken de deugdzame heblykheid niec gevormd is) kan hy door gene redeneringen gewonnen worden, nog door de kragtigfle bewyzen worden overgehaald , om zyn gedrag te veranderen. Men mag en behoord mee hem te redenkavelen : maar gene redenkaveling zal van gewenfehcen gevolge wezen. Men behoord hem te., vorderen, •dac hy zig tes;en zyne verkeerde neigingen aankante : maar hy wil niec; nog behoord gy te verwagten, dat hy hec zal doen. Zo lang de Godgeleerden en wysgeren niec becer bedreven zyn , in de fpringveren van 't menfeheFyk hart te roeren , dan zy zyn, of zig gelaten te wezen , kunnen zy hun bedoeld oogmerk niec bereiken. En al bezaten zy alle de welfprekendheid van Griekenland en Rome, zouden zy niet te weegbrengen, 't geen zy op hec oog behoren re hebben : ik meen, de zodanigen voor hec verderf te hoeden , die gene moeyte  Gemeen G e v o e u a?3 moeyte willen doen, om zig zelven te behouden, en, daar toe , de verouderde dwaasheid van het menfchlyk hart te verbeteren en te gettezen. Hier fchuild iets, welk ene dieper aandagt eifcht, dan men tot dus verre daar aan verleende; iets, 't geen, daarenboven, op een middel wyft, om de menfchen ter deugd te vormen , 't geen maar al te veel verwaarloosd is. Een verftandig vader zal de deugd van zyn kind niet aan verftandige voorfchriften , fchone raadgevingen en bondige redeneringen wagen; maar, wanneer hy het in de waereld zend, zal hy hem enen opziener geven, zo hyde kosten kan goed maken, en wel enen, die getrouw en bekwaam is, die op zyn gedrag zal letten , hem tydige onderrigting van gevaar geven, zyne voorbarigheid beteugelen, zyn goede neigingen aanprikkelen, hem tot zy. nen pligt nopen, en, met één woord, hem , met oordeel en tederheid, vormen en opvoeden zal. Hy zal het goed gedrag zynes zoons niet laten aankomen op de indrukken, die hy, door goeden raad, op zyn hart kan maken, alhiewel hy ook hier omtrent niet ingebreke zal blyven; maar zal hem, by zyn ver-  474- Beroep ophbt trek, duideiyk onder het oog brengen de bekwaamheid,getrouwheidenbraafheid.van zynen opziener , en hoe zeer hy zynen raad nodig heefc, tevens en degevaarlykegevolgen van zig ftout of onpÜgcmatig tegen hem aan te ftellen : en hy zal meer werks maken , om zynen zoon een regtmatig bezef van alle deze zaken inteprenten, dan van enigen anderen weg, dien hy kan inflaan , om zyn gedrag te vormen. Hier is derhalven een gepaft model, om nagevolgd te worden door godgeleerden en wysgeren , en door allen, die de moeylyke taak ondernemen, om het menfchdom ter deugd te vormen. Het menfchelyk geflagt, zy in 't byzonder , die nog geen deugdzaam karakter bekomen hebben , en zelfs de zodanigen , die reeds zo verre gevorderd zyn , behoren in in het zelfde ligt befchouwd te worden, als de onbedagtzame, ligtzinnige en voorbarige jongeling, wiens natuur tot vermaak overheid, en die geen zin heeft in bedwang, Onderrigtingen , raadgevingen , drangmiddelen ter deugd , hoe redelyk , bondig en kragtig, zyn voor de zulken van gelyke geringe kragt, als voor jonge lieden, welken gy aan het  Gemeen Gevoel. 275 het fterk blokken wild helpen , nog is uw vooruitzigt van goeden uitflag ene zier zekerder in het ene geval , dan in het ander; maar, in beiden, behoren de wysfte en kragtigfte maatregelen genomen te worden. Het behoord , derhalven, het voornaamfte doel te zyn van alle onze onderwyzers in Godsdienft en deugd , dat zy de menfchen onder een goddelyk gdeide en invloed brengen; want, zonder dit te doen , zullen alle hunne voorfchriften ongenoegzaam bevonden worden , en niet dan een louter ontwerp , 't geen , gelyk de bygebragte mogelykheid , om de 'gehele waereld optetillen, geheel onuitvoerlyk is. Om niet te fpreken van die waanwyze drogredenaars, die, met de regte houding van kwakzalvers, den godsdienft en deszelfs onderwyzers fchandvlekken , en hunne geheimen als het enigfte hulpmiddel voor de ondeugden en kwalen des roenfchdoms uitventen : 'er zyn wysgeren , die enen eerbied voor den Godsdienft belyden , en godgeleerden , wier hartelyke aankleving aan deszelfs belangen niet kan in twyffel getrokken worden, 'die, alhoewel zy nimmer de genoegzaamS 2 heid  a7Ö ' Beroep op het heid onzer vermogens ftaande hielden, egter, in hunne vertogen aan de menfchen, op die onderflelling fchynen te werk te gaan : en, alhoewel zy nimmer twyffelden aangaande de noodzakelykheid der goddelyke hulp en beftieringe , nogtans 'er der mate agterhoudend en befchroomd over fpreken, als of zy het deedden ; en die, zonder enig kwaad oogmerk, en enkel door ene al te verregaande behoedzaamheid , geen regtgedaan hebben, aan ene van de duidelykfte en gewigfte leringen van Godsdienft. De hedendaagfche godgeleerden verzuimen even weinig , de geloofsleringen inteprenten , als hunne voorgangers de leer der goede werken vergaten : maar, gelyk wy gene zwarigheid maken , om de dwaling van den enen aan den dag te leggen, zo moeten wy , met gelyke openhartigheid, ce doling van den anderen erkennen; en komen hier in over. een , dat alle zulke gedeeltelyke handelingen aan een kant moeten gelegd worden, en der eerfte waarheden regt gedaan. Om het verwyt van Geeftdryvery , den groten bullebak der tegenwoordige tyden , te ontduiken , erkennen wy , geredelyk, de nuttigheid en noodzakelykheid , om alle oogfchyn- lyke  Gemeen G ë v o e l. 277 lyke middelen aan te wenden , om wys en goed te worden: dog moeten , naar het denkbeeld, 't geen wy van den menfch en van de deugd hebben, het onmogelyk voor hem agten , een deugdzaam karakter te bereiken , zonder een vriend aan zyne zyde, om hem daartoe te brengen en te nopen : en wy kennen genen vriend , in het heelal, om zig deswegens op te verlaten , dan énen; zulks wyalle onderflellingen, ten behoeve der deugt, als eigendunkelyk moeten befchouwen, die ons niet tot God opleiden. Hy alleen is onmiddelyk tegenwoordig by 's menfchen geeft, ten allen tyde en by alle gelegenheden, aanfchoud eiken fpringveer van •werkinge en ahe bewegingen der ziele, voorziet alle gevaren, en elke, zelfs de minfte, afwvkins van de regelmaat] de regtheid ; en J , , L„U,-.0r). ny aueen weei., m i^uo , u«- 5^^vo ~ en hulpmiddelen aan te wenden. Zyne wysheid en magt alleen zyn genoegzaam, om verborgene noden te vervullen , heimelyke hinderpalen uit den weg te ruimen , en ene nodige onderfteuning te verlenen in zware beproevingen. Hy alleen kend de ontelbare konstenaryen, om de kragt van duidelyke pligten te verzwakken of te ontzenuwen ; en hy alleen S 3 ver-  278 Beroep op iïët verftaat dé konfh, om den wil met het voorwerp van deszelfs afkeer te bevredigen , zonde minde inbreuk op onze vryheid ; en, laat ik 'er by voegen, hy, en hy alleen, heefc de goedwilligheid , hec geduld en de vader* lyke toegenegenheid , om den flryd uittehouden , met een zo dwaas en wêerbarflig fchepzel, als de menfch: en aan hem, der. halven, behoord elk , die naar een deugdzaam karakter flreefd, zig overtegeven. Het groot geheim , 'om de menfchen Gecsdienflig en daigdzaam te maken (indien het een geheim mag genoemd worden , 't geen zo baarblykelyfc is voor 'c gemeen gevoel , en al de waereld behoorde te weten ) is dus, hen te over. reden , om zig aan God over te geven , gelyk leerzame en pligtmatige kinderen aan enen braven en bekwamen zeden meefter. Men heeft niet nodig te herroepen, 't geen : over de vermogens der nature gezegd is, om dat zy wezenlyk plaats hebben , en om dat God ons van der zei ver oeffening ter deugds verkryginge geenzins wil ontdaan; dan, by» aldien het nodig zy , de menfchen te onderrigcen aangaande de vermogens, die hun zyn toebetrouwd, en voor welken zy verantwoordelyk zyn , is het niet minder noodzakelyk hen  Gemeen Gevoel. 279 hen teonderregten, aangaande de verfcheidene bedelingen der voorzienigheid, welken ftrekken, om hen die vermogens te doen gebruik en en aanwenden: want, gelyk dezen noodzakelyk zyn , zyn zy ook even zeer verantwoording daar voor fchuldig. Niet alleen die meer ontzaggelyke bedelingen der voorzienigheid, die onze opmerking „ietontfnappen, nog kunnen onfnappen, maar toevallen , die , dagelyks , gebeuren, en dienen, om ons andere inzigten, andere gevoelens' en andere neigingen te geven, dan wy gemeenlyk hebben: en niet alleen die gevoelig doordringende ontdekkingen, die ons zomtyds te beurte vallen, en die wy gereed zyn Gode toetefchryven; maar elke fiaauwere aanduiding wegens ons gced en kwaad gedrag, wel. keons zonder toeroeping of nodiging verleend word, behoord uit een en dezelfde bron en oorfprong afgeleid te worden. En eindelyk, elke opwelling van binnen, en elke omftandigheid van elke gebeurtenis, welke, in den loop der dingen , dat is onder het beftuur des opperften wetgevers, voorvalt, en ftrekt, om ons van da dwaling onzes wegs te rug te trekken, en ons tot de gehoorzaamheid des regtvaardigen te brenS * S4 gen'  &8o Beroep op het gen, behoord het voorwerp onzer byzondere oplettendheid te wezen. Het gro» des menfchdomsbezit geen oordeel, om deze bedelingen, in dat ligt, te befchou-t wen: of zo zy 'c bezitten , zyn niec genegen , om 'er behoorlyk agt op te flaan, en nog veel minder, om daaraan mede te werken ; en'daarom is het de poft van alle onderwyzers in den Godsdienft , dezelven ten tcne te ftellen, en ene ftrikte aandagt op, en involging van, dezelven in de gewetens der menfchen te prenten: naardemaal buiten dit, alle hunne natuurlyke vermogens, al waren zy nog menigvuldiger en aanmerkelyker, dan zy zyn, niet beter zullen wezen , dan de reuzenkragten van enen bloodaard, ofdefchatten van een vrek. Metéén woord, men moet niet gehengen , dat de menfchen vergeten, dat zy zig in den ftaat van minderjarige kinderen bevinden,- die, door God opgevoed, tot ene onbegrypelyke hoogte vaneeren gelukzaligheid kunnen opftygenjmaar, aan zig zelven gelaten zynde, in dwaasheid, ondeugd en elende, moeten verzinken, gelyk zy, helaas ƒ in 't gemeen doen. Wy zyn onder het beftuur en de voogdyfchap gefteld van dien Heiligen Geeft, die, onmiddelyk, by ons allen tegenwoordig zynde, de zeden  'semeen Gevoel aSi den der goeden en der kwaden aanfehouwd, en ons behandeld, gelyk wy ons omtrent hem gedragen. „ Sacer ineft in nobis fpiritus fanc !Us, bonorum malorurr.q>ie cuftos & obfer. „ vator: et quemad nodum nos illum tractamus , ita et ille nos " Zo fprak een Hei. denfeh Wvsgeer: en hoe fchandelyk zal het zyn , byaldi n ien.ant van ons onkundig aangaande ene zo groteen gewigtige waarheid bly. ke te wezen. SS ZE'  282 Beroep op hit ZEVENDE BOEK. Over het Geweten. EERSTE HOOFDSTUK. Wy hebben een gevoel, zo wel ah ene gewaarwording, van zedelyke voortreffelykheid Vee- zyn wy verpligc aan de edelmoedige pogingen diens wysgeers, die zyn beft deed, om de zedelyke verpligting , van uit de kil. koude geweften der afgetrokkene denkinge , tot haren [natuurlyken zetel, het menfchelyk hart, te brengen: dog wy bedanken hem niet voor het uitvinden van een zedelyk gevoel , als tot een byvoegzel voor de menfcheiyke ziel, naardemaal niet minder een gevoel, dan ene gewaarwording van zedelyke verpligtinge, haar wezenlyk eigen is. Een louter verftand is een onding: want alhoewel wy ons, in het afgetrokkene, een wezen kunnen verbeelden, met vermogens van den. king en oordeel , zonder goed-of afkeuring, behagen, of mishagen, vreugde of droef heid, en zonder enige aandoeningen of neigingen, uit het voorwerp van deszelfs befchouwinge oat?  Gemeek Gevoel, 283 ontftaande , egter ziet elk , dat zulk ene enkele veerbeelding des verftands is , zonder op enig ding in de natuur gegrond te zyn. Het is waar, het ftaat ons niet vry, Gode, de aandoeningen van 's. menfchen geeft, zelfs de beften, toetefchryven, maar wy kunnen al zo weinig begrypen, dathy een onverfchillig aanfchouwer is , van 't geen in de waereld omgaat; want het genoegen, welk hy fchept in de werken zyner handen , het vermaak, en het welbehagen, waar mede hy op de zodamgen nederziet,die zyn beeld dragen , en de tederheid, mêwarigheid en vriendelyke zcrg,welke hy heeft voor allen, die vatbaar zyn voor gelukzaligheid en elende, met zynen onverzoenbaren afkeer van zedelyk kwaad , overtreft alles, wat wy gevoelen, zo zeer, als de hemelen ho-erzyn, dan de aarde, of liever, als het eindige, door het oneindige, overtroffen word. Het is ons moeylyk, te oordelen over de gevoelens zelfs van gefchapene geeften, die niet, gelyk wy , met vleefch en bloed omhangen zyn nog wier redelyke vermogens, in der zeiver oeffening, belemmerd en verhinderd worden door die velerhande voorwerpen , waar mede wy ons omringd bevinden: egter moe- ten  234 Beroep op het ten wy geloven , dac zy gevoelens en neigingen hebben, die overeenkomen niet hunne gewaarwording van gewigtige waarheden: en naardemaal hunne redelyke vermogens enen vryen loop hebben , moeten wy insgelyks geloven, dat hunne gewaarwordingen en voelingen ene meer naauw keurige overëenkomfl met de waarheid der zaken hebben, dan de onzen. Belangende hec menfchlykgefhgt, gykundu niec verbeelden, dac iemant orde, ichoonheid, waardigheid of nuttigheid, in enig voorwerp, kan befchouwen , zonder enen trap van genoegen , geëvenredigd naar zyne befchouwing der zake. Nog kund gy u hem verbeelden, als vuigheid, elende, wanorde of wanflaltigheid befchouwende, zonder een geëvenredigd mishagen. Ook is het niec mogelyk , te begrypen, dat een denkend wezen niet daar toe zoude neigen,'t geen hem vermaak verfchaft, en vlieden van 't geen hem walg of mishagenverwekt. Zender de toevlugt te nemen tot natuurdrifielyke aandoeningen of neigingen , moet gy altyd cnderlTellen , dat redelyke gewaarwording, enigermate, van redelyke voeling verzeld gaat. Of , byaldien gy , gelyk ik zeide , in het afgetrokkene, teze Keiden  g'jE'm een Gevoel. 285 ■beiden van één fcheid, en u zelven een we. zen voo'field , in de oeffening van het één, zonder het ander , dan moet gy , by nadere overweging, overig! zyn, dat dit een louter hersfenfchun , of een gewrogt der verbeeldingeis: naardemaal gy in de natuur niets zult vinden, on uw denkbeeld te wettigen. '£r zyn voorbeelden van menfchen, die van zommige voorwerpen een levendig gevoel hebben , met ene volflagene ongevoeligheid omtrent anderen, die ene gelyke aandoening verwekken : en 'er zyn voorbeelden van de zulken die ene klare bevatting hebben van zekere' waarheden , met ene blindheid omtrent anderen , die even klaarblykelyk zyn: en het een zo wel als het ander behoord aangemerkt te worden, als wanorders, waaraan 'smenfchen peeft onderhevig is , en, als grotendeels, te wyten aan ons eigen wangedrag of kwaad beftuur van ons zelven. Desgelyks zyn 'er enige weinigen , die alle dingen , met ene onverfchilligheid, fchynen te befchouwen; en 'er zyn enige weinigen, die of twyffelaars zyn, of zig dus opdoen , omtrent de allerduidelykfte en klaarfte waarheden; maar deze zyn monfters, die  «86 2 E R O I ï OP H « * die niet geteld moeten worden, wanneer wy over de menfcheiyke natuur oordeelen. Het is opmerkelyk , dat de menfchen ene belangeloze liefde voor waarheid en regtvaardigheid, voor goedwilligheid en gods vrugt hebben. De wysgeer , die in verrukking van vreugde , op de ondekking der waarheid, een offer liet ontfleken , en de ongevoeligheid van enen Archimedes , by het ontvangen van een fteek , door zyn lighaam heen,,terwyl hy in diepe gedagten ftond , zyn krag. tige bewyzen voor de waarheid dezer lere» Dan wy hebben niet nodig, op zulk een vergezogt getuigenis aftegaan : naardemaal 'er zig ook nog , onder ons, niet weinigen bevinden , die, met meer luft en vermaak, een groot deel van hun leven doorbrengen , in de befchouwing van waarheden , waar by zy geen ander belang hebben, dan alle redelyke fchepzels. En dit is niet alleen eigen aan lieden van letteren , of aan een klein getal van uitgelezene verftanden ; want de ruuwfte menfchen hebben ene onverzadelyk dorft naar wetenfchap , en fcheppen een ongemeen vermaak , in de ondekking der waarheid , en in het  gemeen Gevoel." aS? het byzonder der zedelyke waarheid ; vertogen over een goed en kwaad gedrag zullen hun een veel aangenamer voedzel verfchaffen, dan de fmakelykfte fpyze en drank. Deze zyn aandoeningen en neigingen niet eniglyk van dezen en genen individu, van deze of gene byzondere geaartheid, maar het menfchelyk geflagt in 't gemeen eigen : en moeten diensvolgens naauwkeurig opgemerkt en onderfcheiden worden van zodanige deugdzame neigingen , welken meer aandriftelyk genoemd mogen worden , en waar mede zommige lieden bevoorregt zyn ' aangezien zl den enigen vallen grondflag uitmaken, waar op een volkomen deugdzaam karakter kan gebouwd worden. Gelyk alle andere verftandelyke vermogens , of zedelyke voelingen, zowel als gewaarwordingen , in onderfcheidene mate , by onderfcheidene perfonen gevonden worden, naargelang van derzelver verfchillende geaartheden^ toeftanden, omftandigheden, en hebbelykheden van denken en handelen, en als de edelfte van alle onze voelingen uitmakende, kunnen zy, om deze reden , aan groter ver- fchei-  ,*88 B E R O EP O T HET fcheidenheid onderworpen zyn : dog zyn ze tevens, gelyk alle andere gewaarwordingen van den redelyken geeft, in deze of gene mate , by elk afzonderlyk te vinden , die den naam van redelyk verdiend. De koellte , ftomp'te en ongevoelige harren bezi ten dezelven , niet zo als men zou.ie wenfchen en verwagten, maar in deze of g ne mate 'Er doet zig, zomtyds by zekere geltellen , ene vreemde ongevoeligheid in de ziel op, geiyk 'er ene dergelyke doofheid en ongevoeligheid, in zommige delen van 't lighaam, plaats kan hebben': maar, byaldien zelfs dezen door anderen naauwkeurig opg merkt worden , of byaldien zy , op hunne eigene gevoelens by zekere gelegenheden, willen letten, zullen zy zig niet geheel ontbloot vinden van het zedelyk gevoel. 'Er zyn enkele voorbeelden , , by welken het geheel verloren gaat; gelyk, in zommige gëvaarlyke omftandigheden , alle tekens van leven ophouden, en men niets dan den dood kan verwagten : maar zelfs , by dezen, kan het, door ene gepaste behandeling , wederom opgewekt worden ; en begind het dikwyls, onverwagt, te herleven, op tref-  oeméen Gevoel: a8£ treffende voorvallen. Het is niet bepaald tot vrome menfchen : dezen bezitten het, op ene hun byzondér eigene wyze i maar kwa» de menfchen bezittten het ook , en dikwyls in ene mate , welke de goedheid van hun ka* rakter verre overtreft. IL Dttk T TWE.  TWEDE HOOFDSTUK, Een gevoel van verdie nfte of wanverd'enjle is eigen aan een rcdelyk wezen. JE n gevoel van verdiende en wanverdienfte is zeer na vermaagfchapt aan, dog egter onderfcheiden van een gevoel van zedelyke voortreffelykheid. Verfchil in 't voorwerp moet verzeldgaan van Verfchil in de gewaarwording» 'Er zyn daden , die waarlyk beminnelyk en agtens waardig zyn, en nogtans tot gene beloning bevoegd: gelyk 'er, aan den anderen kantr bedryven van de allerhatelykfte en verfoeylykfte natuur zyn , die aan gene ftraffe onderworpen zyn. De tedere zorg en gedurige oppasiing van ene moeder omtrent haar kind leverd een uitftekend genoegen op, en heeft eifch op onze goedkeuring: dog kan van alle verdienften ontbloot zyn , naardemaal zy. onder den invloed van ene blinde aandrift zig kan bevinden , die zy niet in ftaat is, te keer te gaan. Deverradery, wreedheid en verfchrikkelyke barbaarfcheid van een dol menfch is een gepaft voorwerp van misha* X T : sen>  Gemeen Gevoii; 291 gen, afkeer en verontwaardiging: maar egter geenzins ftrafbaar , om dat hy tot zulke bedryven aangezet word, door een dryfveer, die hy niec kan wederftaan. Zal er verdienfte of wanverdienfte plaats hebben, moet er keuze en zelfsbepaling voorafgaan, en gelyk de daden uit ene bepaling van den wil , op ene vrye verkiezing , moeten voortvloeyen , zo moet ook derzelver verdienfte of wanverdienfte ryzen or dalen , in ene juifte evenredigheid met den trap dier vermogens. Ouders bezitten ene grote mate van natuurlyke genegenheid , die zy gemeen hebben met de lagere dieren , en zyn in zulke omftandigheden geplaatst, als aan de volkomene oeffening van deze aandrift geen hinder kunnen toebrengen of weerftand bieden: zy bevorderen , diensvolgens , de belangen hunner kinderen , zonder aarzelen , zonder daar over te twyffelen ,of by mogelykheid dit te kunnen doen. Zy handelen zekerlyk wel; zalven zyn zy over 1 hun goed gedrag voldaan, en elk onzer, die het gadeflaat, neemt er genoegen in. Maar kan men het als verdienftelyk voor hun be- fchouwen? ' Zo verdienftelyk, als hun T a go^d  '392 Be soï'f Of hs t ' goed ged*ftg , of dat van anderen , moet aangemerkt worden , in gevallen, waar in zy door gene zoda'nige onwederftanbare aandrift gepord wdrden ? Kend het gemeen gevoel die verdienden toe aan het pligtmatig gedrag Van ouderen , in deonderftelde omftandighedeny welke het aan brave daden toefchryft , van verfchillenden aart, in de gewone handeling des' levens ? Gewisfelyk neen. Men verandere dan den ftaat des gevals, en zie, hoe het zig keerd. Onderftel een Ouder, ene moeder, by voorbeeld, omringd van verzoekingen tot vrolykheid, vermaak en pragt, in welk alles zy zeer veel fmaak heeft: geef haar het voordeel van natuurdrift; dog fta tevens ene aanprikkeüng toe van deze aanlokzels, die van gelyke of byna gelyke kragt is met dezelve: onderftel dat er een tweeftryd tusfchen dezen ontftaat, of dat 'er mogelykheid is , dat zy zoude kunnen ontftaan: en, byaldien zy, of gene mededinging geheugd, of, inden ftryd, ftandvaltig den voorrang geeft , waar zy dien behoord te geven , heeft zy gene verdienfte? Zal zy niet gehouden worden , niet alleen by haar gezin en vrienden , maar by allen , die met gemeen ge-  gemeen Gevoel 293 gevoel begaafd zyn, zig a's ene brave, deugdzame, en verdienftelyke moeder gedragen te hebben ? Onderftel, aan den anderen kant, dat dezelfde verfchrikkelyke daden, door enen dolleman begaan , door iemant bedreven worden , die niet krankzinnig is ; die wel ontvlamd is door drift , en wiens neigingen en oordeel tevens in wanorde gebragt zyn; dog in wanorde gebragt en ontdoken door ene drift, die hy in zo verre zoude hebben kunnen voorkomen, beteugelen of overwinnen, dat zy hem niet,, zonder zyne toeftemming, of ten minfte zyne oogluiking, tot een zo haatlyk bedryf konde aangedreven hebben : treffen wy hier gene wanverdienfte aan, in ene juifte evenredigheid met de natuur van de misdaad en het vermogen van zelfsbepalinge in den werker? Laten wy dergelyke navorfchingen voor gene nu'.teloze haarkloveryen houden , nog menen , dat enejuiftheid van denkbeelden ons buiten de grenspalen van 't gemeen gevoel zal vervoeren : integendeel is.de ingeflopene wartaal en onzin, in den Godsdienft en de Zedenkunde, voornamelyk toetefchryven aan onnauwkeurigheidT 3 vatt  294 Beroep op het van gedagten omtrent deze onderwerpen. Wy behoren , met alle mogelyke naauwkeurigheid, die waarheden te kennen , welken de voorwerpen van eenvouwdige gewaarwordinge zyn : en gelukkig ware het voor ons , in., dien wy ons hier op voornameiyk bevlytigden.. Diüwyls heeft dit onderwerp den pynbank der Scholen doorgedaan; dog het behoord tot hec gemeen gevoel. Alle daden, zo goede als kwade , die, op ene vrye keuze, uk de bepding^ van den wil voortvloeyen , zyn voorwerpen, dier gewaarwording, en waaromtrent men zip-, zonder aarzelen, verklaard, zo dra zy, naar behoren , den geeft worden voorgedragen. Men ziet derzeiver verdienfce en wanverdienfte aam* fchouwelyk; en geen menfch is verlegen, om te zeggen , of de daad prys - of' hak waardig is , beloning of ftraffe onderworpen. Wanneer iemanc, die met gezag bekleed is , ene naauwkeurige uitdeling van beloningen en ftraffen doec , kund gy de bemüing en het volkomen genoegen van den gemenen man befpeuren. Misfchien beklagen 2y deni misdadigen; maar zy keuren zyne ftraffe goed , en zeggen , dat hy ze verdiend heefc. Zo.,. aan  Gemeen Gevoei 295 aan den andere» kant, de toedeling niet naauw* keurig is, klagen zy, — waar over? over onregtvaardigheid } dac is daar over, dat de Regter de regelmaat van verdiende of wanverdienfte , welke zy in hunne gemoedeïen hebben , of te buiten gaat of te kort doet. De luiden zyn misfehien eer gereed , om te klagen over al te grote ftrengheid , dan bermhartigheid : en , by die gelegenheid , zeggen zy : hec was te veel , meer dan nodig was , of de misdadiger verdiende : waar in zy hun oordeel , zo wel als menfchlievendheid en juistheid van denkbeelden, omtrent alle deze dingen , aan den dag leggen. Dog zy belgen zig aan flapheid zo wel als aan ftrengheid , wanneer dezelve te verre gaat, niet alleen uit hoofde van derzelver afgelegene kwade gevolgen, maar ook uit hoofde van derzelver onmiddelyke uitwerkzels, ter vermindering van den alfchrik van ondeugd. Zy hebben derzelver palen, aan beiden kanten welken zy nier. kunnen gedogen, dat overfchryd worden. Indien de Regter het oordeel dermate met bermhartigheid weet te matigen, T 4 . dac  gof) Beroep op-het dat de ondeugd afgefchrikt en te keer gegaan konne worden, met zo weinig leeds voor den fchuldigen , als mogelyk is, zyn zy ongemeen voldaan ; maar alle aanmerkelyke afwykingen van den regel ener regtvaardige beftieringe verwekt een onmiddelykgefchreeuw, niet alleen wegens de beginzels van menfch. lievendheid, en billyke ftaatsregeringe, maar ook uit hoofde van dat bezef van verdienfte en wanverdienfte , 't geen zo diep in 's menfchen geeft geworteld is. Deze aanmerkingen zyn zo juift , en doen zig zo geredelyk en bJykbaar op , voor allen, die de geringfte kennis aan de menfcheiyke natuur hebben , dat men zig moer verbazen over de ombefchaamdheid en dwaasheid der hedendaagfche twyffelaren , wanneer zy ondernemen , > onze natuurlyke verwagting van ene naauwkeurige vergelding, by den Regter des heelals , uitterooyen of te verzwakken. Het is onsnatuurlyk eigen, ongemeen verlangen. . de te zyn , naar ene Openbaring van God, over een zo gewigtig ftuk : en zy moeten zonderlinge perfönen wezen, die dit niec zyn : maar het is ons volftrekt onmogelyk , onze  gemeen Gevoel. 297 onze hope en vreze, omtrent het toekomende, te laten varen. Het gemeen gevoel is een te fterke party voor alle redeneringen der waereld , omtrent dit ftuk. T s DER*  398 Beroep op het DERDE HOOFDSTUK. Hst zedelyk gevoel kan in volle werking wezen, terwyl het geweten geheel en al bedryyelooi. is. ■ J^ehalven het bezef van verdienfte en wanverdienfte, 't geen wy overwogen hebben, is ene bewuftheid van beiden 's menfchen geeft eigen, weike niet door ons over 't hoofd moet gezien worden. Het één draagt gemenelyk den naam van zedelyk gevoel; de andere is de uitoeffening van dat Gevoel op ons goed of kwaad gedrag, en wora, doorgaans, het Geweten geheten. De onderfcheiding is wezenlyk en aanmerkelyk , verdienende meerder aandagts, dan men gewoonlyk daar aan verleend, Gelukkig ware het voor de waereld, byaldien ze, altyd , zo naauw onderling verknogt waren , als in 't algemeen ge'dagc word : dog het is 'er geheel anders mede gekgen ; immers kan het zedelyk gevoel en dus ook het bezef van verdienfte en wanverdienfte in volle werking wezen , wanneer het Geweten geheel en al ftil zit, of flaauw en zwak is in deszelfs werkingen. Op Nathans verhaal betref-  Gemeen Gevoel. 299 betreffende het Ooylaui, was Davids zedejyk gevoel levendig en in volle kragt : cog zonder enige bewuftheid van fchuld, tot dac de Profeet hem toeriep : „ Gy zyt de maai" Op deze toepasfina op zig zelven en zyn eigen gedrag, kwam hy onder de magt van'c gew,ten: en van dien tyd af,, hadde hy geheel andere gewaarwordingen en voelingen , dart hy te voren hadde. Qftsid konde niet onbewuft zyn, van de heilloze euveldaden,, welken hy begaan hadde ; waarfchynlyk hadde hy enig üaauw en duifter bezef van zyn fchuld , er enige bekommering over denzelven: maar geenzins. die bcwaftheid, welke bekering werkt, en den weg baand, om met God verzoend te worden. God zond dethai. ven, op dat hy niet verloren ginge , ?yn profeet, om hem van zynen dwaalweg te rug te brengen : en de profeet volvoerde zynen laft , met veel behendigheids. Men meend » dat Nathan zig van ene gelykenis bedien* de, uit vreze , dat David zig belgen zou. de , wanneer hy duideiyk fprak: dan deze bedenking ftrookt niet met de agting- , welke deze godvrugtige koning Gods gezanten toedroeg. Het is waarfchynlyker , dat de Profeet  300 Beroep op het Profeet, op ene verftandige wyze, bedoelde, zyne edelmoedige gevoelens ten volle gaande te maken , voor en al eer hy hem te kennen gaf, hoe veel belang hy zelve by de zaak hadde , ten einde hy , langs dien weg, de toepasfing daar van op hem maken konde , wanneer hy het minft bereid was, om de. zelve te ontwyken of weerftand te bieden : want de menfchen zyn , natuurlyker wyze , zeer gereed en behendig om de kragt van de ene of andere befchuldiging tegen hen van zig af te fchuiven. Nathan volbragt, over 't geheel, den pligt van een goed geweten by David , en bragt by hem die bewuftheid van wanverdienfte te wege , waar over wy fpreken. Het mag vreemd fchynen, dat een vorft van zulk ene godsvrugt, en een zogoed oordeel, als koning David, nodig hadde, die grove euveldaden , waar aan hy zig fchuldig gemaakt hadde, errinnerd te worden. Maar hebben wy niet zeer vele dergelyke voorbeelden, in het dagelykfche leven ? Om niet te fpreken van de zulken, die ongemeen fcherpzigtig zyn, in het opmerken van de misflagen hunner medemenfchen , en geheel blind voor hunne eige-  GeIieen Gevoel 3or ne , vind men 'er gene anderen, 'van betere geaartheden , wier Redelyke karakters gene evenredigheid hebben , met de verhevenheid hunner kundigheden en de kiefcheid hunner gevoelens ? En wederom anderen, van uitftekende, waarde , in velerleye opzigten , die gebreken en misflagen over 't hoofd zien, welken zigtbaar voor elk buiten hen zelven zyn? De waarheid is, het gros zelfs van regtgeaarte menfchen houd zig doorgaans meer op met de befchouwing van deugd en ondeugd, in 't algemeen, dan met de nafporing van hun eigen gefteldheid en daden. De eerfte valt gemakkelyk en vermakelyk , de laatfte niet ; en, diensvolgens, legd men zig meer toe op het éne , dan op het andere ftuk. Menigte van lieden nemen toevlugt tot boeken , tot uitgelezene gezelfchappen, en .het toneel, om hun zedelyk gevoel aan te kweken, en fchynen wel in hun fchik te wezen , over de vordering , welke zy maken , die zeer van hun ftuk zouden gebragt worden, op een wenk van 't geweten , omtrent enige dingen , in ..hunne geaartheid en zeden: en wien het zeer fmertelyk zoude vallen , dezen prediker een geduldig gehoor te verlenen ; en daarom dragen  302; P>EHt>£2> » 1> filH gen zy zorge,, om andere bezigheden voofr hunne :gedagten te vinden. Menfchen van volmaakte deugd mogen groter vermaak fcheppen in den ommegang met *ig zelven , dan in het verhevenfte vertoog, over, en de treffenfte afbeelding van,zedelyke voortreffelykheid ; maar gemeen flag van menfchen ontmoeten, in deze oeffening, zeer veel duifterheids en vervvarrings, zeer vele fmerten en verdrieten: en daarom houden zy zig op met de aankweking van het zedelyk gevoel, welk die ongelykheid en onevenredigheid te weeg brengt , tusfchen ons algemeen bezëf van verdienfte en wanverdienfte, en de werking van bet geweten. Het éne, dikwyls geöeffend wordende, word levendig en fherk: daar integendeel het ander, verwaarloosd wordende , zwak word en aan het kwynen flaat. Daarenboven hefteden de menfchen alle de krakten van fpitsvondigheid, tegen het getuigenis van 't geweten, gelyk de hedendaagfche twyffelaren doen, tegen de kiïftelyke openbaring: Het is niet in hunne magt, om ongelovig te zyn: maar zy willen tegenwerpingen maken, zy willen lang redeneren; en, met behulp van ved hairklovery, en velerleye • è uit*  Gemeen Gevoel. ukvlügten > houden zy hunne gemoederen enigermate in twyffel , en weren het ernflig geloof af, in onaangename en ontrustende waarheden. Dat zy niet zo goed zyn , als zy behoorden 'te wezen, zullen zy geredelyk erkennen : maar dat zy onöpregt te werkgaan, dac zy niet eerlyk zyn , dat hun praktyk tegen hunne betuigingen aanloopt, dit zullen zy niet toeftaan, bet. geval, ten minfteniet ontwyffelbaar het gevah, te zyn; zy houden zig verzekerd , dat zodanig iets niet tegen hen kan bewezen worden. Dus ftellen ongelukkige menfchen alle hunne vermogens van redeneringe in 't werk, om uitftel, voor een poos, te verwerven : een korte en flegts onvolkomen trooft van luttel waarde ; want 'er blyft , na dit alles , zekere vreze over, zeker vermoeden, zekere twyffel omtrent de waarheid der befchuldiging : ene zekere bewuftheid van wanverdienfte, fchoon zwak, flaauw, en duifter. Overweeg flegts, hoe vroeg de menfchen geleerd worden, zig zelven op geboorte, rykdommen , magt en aanzien, te verheffen: hoe veel zy zig laten voorftaan uithoofde van deze uiterlyke voordelen , en hoe onophoudelyk zy yveren , in hec naarjagen deizelven ; en  §04 beroep op het: en gy zult u geenzins verwonderen , dat zy zo weinig bewustheids hebben van verdienfte en wanverdienfte : veeleer zal het u vreemd dunken , dat zy in 't geheel enige hebben : en egter word, te midden van alle deze wanorde en verwarring, het getuigenis van 't geweten gadegeflagen. Een deugdzaam menfch heeft, op den grond zynes harte , ene bewuftheid van opregtheid , welke hem ene geftadige verkwikking verfchaft; en ene fnood menfch kan," ten minfte, het vermoeden "niet van zig fchuiven, dat alles niet zodanig by hem is , als het behoorde, en als hy zoude wenfchen , dat het ware. Indien het tydftip ftaat te komen, waarop deze wanorde zal verdwynen , deze valfche gevoelens wederlegd , en deze valfche grond' regels ten tone gefield worden , en de menfchen in volkomene vryheid gefield , om zig zelven in een eigenaartig ligt te befchouwen, dan zal waarheid en geregtigheid de overhand krygen: de vrome zal zyn hoofd, met vreugde, opheffen; de bedriger en de half eerloze zal metfchaamte en verbystering overdekt, en doorgriefd worden van onuitfpekelyken angft. Dit heeft de Euangelifche Openbaring verklaard;  Gemeen Gevoel. 2nS klaard: en 'er is geen fchaduw van ï*ed om 'er aan te twyffelen: ja , daar is alle reden ter waereld, om zulks te verwagten, aangezien de natuur duideiyk hier op fcbynt te wyzen. Dan het is onze tegenwoordige taak niet , om dit fluk verder natefpdren. Laat het genoeg wezen , dat het, zonder behulp van geleerdheid of uitgeweikte bewyzen , duideiyk blykt, dat een gevoel,van zedelyke voortreffelykheid , een bezef van verdienfte en wanverdienfte , te gelyk met ene bewuftheid van het een en ander , in zekere mate , den redelyken geeft eigen is: en dut wy deze gewaarwordingen niet kunnen verzaken , zonder het kenmerkende onzer redelyke nature k optegeven. II. Deel. V VIER,  305 Beroep op het VIERDE HOOFDSTUK. Getuigenis te geven aangaande ons al-of niet volbrengen van onze zedelyke verpligting, is de taak des gewetens J[~]i"et woord geweten , zo als het gemeen]yk gebruikt word', is ten uiterfte dubbelzinnig : Men houd het voor elke beoordeling , 't zy ware of valfche, twyflelagtige of wisfe , welke de menfchen ovr hun goed of kwaad gedrag vellen. Van hier het denkbeeld enes dwalenden , kwalyk onderregten en misleiden gewetens. Men verward het met de wet of regel van pligt, volgens welken wy oordelen , en onderfteld , dat het in zig zelven gezag hebbe , om voor en tegen te gebieden , dikwyls onafhankelyk van, en zomtyds in tegenfpraak mee de wet van God : van hier het denkbeeld van een zwak, fchroomvallig , en , gelyk het met zeer veel gepaftheid mag geheten worden , een kwaad geweten. Dog het geweten , is, in deszelfs ware en eigenlyke betekenis, niets anders dan ene duidelyke tiitfpraak omtrent ons al of niet over-  Gemeen Gevoel. 307 overeenkoraftig gedrag , met de regelmaat van onzen pligt, in kennelyke gevallen: gelyk dievanNathan,indeze woorden: „ Gyzyt „ die man!" zeggende een Ichelm, dac hyeen fchelm is , en een' eerlyk' man, dat hy een. eerlyk man is: en enen , die voorgeeft opregt te zyn, dathy de man niet is , voor wien hy wil gehouden worden: dat zyn karakter twyffel- agtig , verdagt en onvolkomen is. Een gemakkelyk en klaarblykelyk oordeel, 't geen nogtans, door fchroom en bygelovigheid aan de éne, en door onbefchaamdheid en onöpregtheid aan de andere zyde, weinigen, in alle deszelfs uitgeflrektheid, bereiken, dog 't geen naauwlyks, door iemant, geheel en al, kan ontweken worden. Apofhel Paulus geefcons een duideiyk en verftaanbaar berigt van deze gehele zake. Sprekende van de Heidenen, die gene gefchrevene wet hadden , zegd hy , „ zy waien zig „ zelven ene wet," voor zo verre de goddeiy* ke bevelen in hunne harten gefchreven waren en hy voegd 'er by, „ hunne konfcientie me„ degetuigende , en hunne gedagten hen be,, fchuldigende of ontfchuldigende," naarmate zy wel of kwalyk handelden. Hy verward V 2 hef  go8 Beroep op het i het geweten niet met de wet, of fchryft het enig. ander werk toe, dan dat van mede te getuigen aangaande 's menfchen al of niet overëenkomftig gedrag met de wet van God. Hy bepaald het getuigenis des gewetens niet aan betwistbare punten , welker kundfchap van woordziftery of fchoclfche redenkunde kan afhangen ; maar brengt het tot gevallen van regt en onregt, die allerduidelykft zyn, zodanigen, die openbaar voor ailen waren en niet onbekend by de Heidenen zelven. Op andere plaatfen , gebruikt deze Apoftel de taal van den gemenen man , en fpreekt van ene zwakke, misleide, en bedrogene konfcientie, gevende zulke regels aan de hand voor 's menfchen gedrag in zulke gevallen , als met voorzigtigheid, gemeen gevoel en gemene eerlykheid overeenkomen : dog hier is zyn berigc, aangaande de natuurlyke infpraken van 's menfchen geeft , ten uitterfte juift en wysgerig. Hy neemt in aanmerking, 't geen zeer natuurlyk en onvermydelyk is: 's menfchen gedagten hen befchuldigende of ontfchuldigende , naar mate het getuigenis van 't geweten ten hunnen voor-of nadele is. Misfchien worden  gemeen Gevoel. 305 worden er gevonden, die weinige ondervinding hebben , van 't geen, waar van de Apoftel gewag maakt: want in zommige gevallen , gelyk ik hebbe aangemerkt , doen zjg zonderlinge verkeerdheden op, in het menfchelyk hart ; dog elk moet toeftaan, dat zyn berigt der zake met alle de denkbeelden overeenkomt, die wy ons van enen redelyken geeft kunnen vormen; ook zal het niet moeylyk vallen , reden te geven , van zulke uitzonderingen, als zig te dikwyls opdoen , in het gemene leven* Men hoord doorgaans de luiden , op enen verheven trant , over het geweten praten. Zommigen noemen het de ftem van God, anderen heten hec Gods ftedehouder; en allen fchryven een heiig gezag daar aan jtoe , die genen alleen'uitgezonderd , die, zig gelatende meer wysgerig te fpreken, beweren , dat het niets anders is, dan het vermogen van Rede , toe ene volkomene werking gebragt, in den gewonen loop der voorzienigheid. Deze onderfcheidingen zyn meer in naam, dan wezenlyk, en de aandagt onwaardig van enen regtfehapen wysgeer. Zo maar de ontdekking gedaan worde , verfchild hec niet, V 3 of  joi Bes oep op het of zy onmiddelyk door God , of door de tusfchenkomft van enen ftedehouder , en of zy, in den vaftgeftelden loop der dingen , of op enige andere wyze gedaan worde. De gemene man maakt zeer veel onderfcheid tusfchen den gewonen loop der planeten en ene zonsverduiftering, maar een wysgeer befpeurd even klaar de hand van God , in beiden. Byaldien ik begunftigd ben met ene gewigtige ontdekking ter rnyner behoudenisfe , waar naar ik niet zogt ,-% en welke ik, byaldien ik zulks gedaan hadde , . door myn eigen vlyt niet konde bereikt hebben, dan ben ik •verpligt , om dezelve , als ene openbaring van den hemel, aantenemen, daar in te be»uften en God daar voor te danken , gelyk David deed , na dat Nathan gelaft was geworden, om hem aan zig zelven te ontdekken , waar toe hy, op gene andere wyze, konde gekomen zyn : aangezien onze kennis of gisfing, omtrent den weg, langs welken deze ontdekkingen tot ons komen , ons niet meer behoord te weder houden, om dezelven Gode toe te fchry ven, dan onze kennis van de Landmeetkunde of van de vVaterweegkonft,^ ons behoord te beletten , de velerleye werkin gen  Gemein Gevoïl jjïS gen der voorzienigheid aan den Opperften koning toetefchryven, indien wy, in 't geheel, geloven, dat 'er een God is, die deze waereld regeerd. V 4 VYF-  312 Beroep o p h e t VYFDE HOOFDSTUK. De uit/praak van 't geweten is altjd overeenkomJlig ie waarheid, en daarom moet dezelve doorgaan. \y^anneer de geleerden over het geweten for.hcn , fchynenzy onder zekere bedremmeli g te zyn , d.ehun zeer kwalyk paft en nadeüg voor den' Godsdienft is. Zy fchryven het een heilig gezag toe , en egteY ftaan zy 'er op , om dit gezag onder enige bepalingen te leggen. Zy noemen het geweten ene Godfpraak, en beweren, nogtans, dat het valfche antwoorden kan geven : en alhoewel zy de menfchen vorderen , om een geheiligde agt te ftaan op deszelfs beflisfingen , als afkomftig vanGods ftedehouder, willen zy, ten zelfden tyde, dat zy die beflisfingen aan ze' keren anderen regel zullen toetfen. Is het mogelyk , deze tegenftrydigheden overè'ente. brengen ? Ja , het is mogelyk , in¬ dien wy de moeyte willen doen, om ons een regtmatig begrip aangaande het geweten te vormen : aangezien de belemmering enkel voort-  Gemeen Gevoel. 313 voortvloeyd , uit valfche en verwarde denkbeelden aangaande hetzelve. Het geweten is geen wetgever , • maar een Regter: en deszelfs taak be ftaat niet, in het voorfchryven van pligtsregels, maar in getuigenis te geven aan ons al-of niet volbrengen van de verpligtingen , die wy op ons gelegd vinden; en ons, overeenkomftig daar mede, vry te fpreken, of te veroordelen. Het geweten zal u niet zeggen , of gy,al of niet, den Hcre een dag behoord te heiligen, maar, indien gy anders onderrigt zyt, dat gy dit behoord te doen , zal het geweten u deszelfs goedkeuring verlenen , wanneer gy volgens uwen pligt handeld. Het geweten zal u niec zeggen, dat gy van deze en gene foorten van fpyze niet moogd ecen : maar, byaldien gy geloofd, daar van niet te mogen eten , zal het geweten u veroordelen , wanneer gy daar van eet. Het is uw poft, de befte onderrigting te bekomen , die gy kund , aangaande het geen God, in het één en ander geval, beveeld of verbied: maar het is de taak van het geweten, om over uwe getrouwheid te oordelen , in het vermyden van 't geen God verboden , en in het volbrengen van 't geen V5 hy  314 Beroep op het hv geboden heeft. En hier cmnrent kan de uitfpraafc van 't geweten niet feilen , en zal , diensvolgens , bekragtigd worden, door hem, in wiens naam het handeld. Het is ydel, u zeiven te verfchonen,over het niet volbrengen van 't geen God bevolen heefc., onder voorwendzei, dat hy het mogelyk niet kan bevolen hebben : want, bjaldien"gy geloofd, dat de pligt bevolen is , zal uw geweten u zeggen, dat gy gehouden zyt, te gehoorzamen : en het is ydel , u zelven te verfchonen , over het bedryven van iets , 't geen gy geloofd of vermoed, dat God verboden heefc; want uw geweten zal u zeggen , dat gy zonde doet, in het bedryven van 't geen gy geloofd of vermoed kwaad te zyn, 't zy het dus al of niet moge wezen. Hec is ydel, u op onkunde of onzekerheid te beroepen , omtrent het geen gy behoord te doen of natelaten , want het geweten zal u zeggen , dat gy getrouw behoord te werk te gaan, naar hec ligt, dat gy hebc, en hec zal uw gedrag goed- of afkeuren, naar mate gy dit al of riet doet. Met één woord, het is ydel, konflenaryen omtrent hec geweten aantewenden, want het geweten oordeeld over de opregtheid van oogmerk, en deszelfs uitfpraak is beflisfend. Het bepaald zig  gemeen Gevoel. 315 zig niet tot die redenen en betrekkingen, wa ar uit de verpligting, in deze of gene gevallen,kan ontflaan; maar tot 's menfchen inzigten, wuaromtrenc het niet kan mistaften, en waar over deszelfs uitfpraak door God zal goedgekeurd worden. Het is onze poft, gelyk reeds gezegd is , om, zo veel wy kunnen, de klaar? fte en volkomenfte onderrigdng te bekomen, aangaande zonde en pligc: maar wy hebben niec nodig, ons geweten te onderrigten,want, daar hec enïglyk over de opregtheid van onze handel wyze oordeeld , doet het met zeer veel gettouwheid en waarheid daar over uitwyzing, buiten ons toedoen. Gy zulc niet doden; — gy zult niet ftelen; gy zult niec egtbreken; gy zult den Heere uwen God aanbidden ep hem alleen dienen; en alles wat gy wild, .dat u' de menfchen doen, doet gy hup ook alzo, —- ter volbrenginge van deze en vele dergelyke duidelyke, pligten , liaan wy in gelyke verpligting, als waar onder de Joden waren, om die bevelen te volbrengen, die 'zy van den berg Sinü hoorden afkondigen ; en die zy lazen op die Tafelen , die door Gods vinger gefchreven waren; en het geweten geefc tans het zelfde getuigenis aangaande  $i6 Beroep op het de het al of niet volbrengen dezer pligten, welk het zal geven voor den regtbank van God. Er zyn insgelyks andere pligten, die uit deze en dergelyke eerfte waarheden af te leiden zyn, dog die zig niet zo duideiyk opdoen; dan zodra zy blyken, pligten te zyn, geeft het geweten, op gelyke wyze, getuigenis aangaande ons al of niet volbrengen derzelven. En niet alleen getuigd het geweten aangaande ons volbrengen van kennelyke pligten , maar insgelyks aangaande onze opregtheid in het nafporen van die pligten, dieniet zo volkomen zyn vaftgefteld. Byaldien wy onkunde voorwenden, ten aanzien van pligten, die klaarblykelyk zyn, of tegenwerpingen by één rapen, om derzelver blykbaarheid te verdonkeren , of enige konfljes gebruiken, om de fchaal naar dien kant, waar heen wy neigen, te doen overflaan, is het de poft van 't geweten, om het bedrog te ontdekken en te veroordelen; en het is onze pligt, ons aan deszelfs vonnis te onderwerpen: en byaldien wy zodanig handelen, zullen wy die opregtheid van oordeel leren , welke, in dit leven, van meer gewigtsen, in de ogen van God, van ene hogere waarde is , dan alle wetenfchap; en by aldien wy anders te  Gemeen Gevcei,, Z*7 te werk gaan, vetzaken wy het karatóvan vroomheid en lopen het uitterfte gevaar, om aan onze eigene uitvindingen overgegeven te worden. Byaldien wy, op het erkennen van deze of gene verpligting, ons, op ftaanden voet, tot het volbrengen daar van begeven , zal het geweten ons toejuichen, en aanmoedigen ; dan zo wy nodeloos uitftel nemen , of°ydele verontichuldigingen maken, met oogmerk , om de verpligting te, ontwyken of te ontzenuwen, zal het geweten een vonnis, naar behoren, over ons ftryken, welk door God zal bekragtigd worden, zynde het gewe- ■ ten waarlyk Gods onderkoning. De twyffelaar wil niet geloven, dat de beteugelingen z-yner dartele uitvallen van God komen, of dat de klare onderrigtingen, welken zyn eigen gemoed hem opleverd, aangaande zyn bedriegelyk handelen omtrent de bewyzen van den Godsdienft, de ftem van God zyn; want, alhoewel hy erkend, dat God de Waereld beftuurd, heeft hy geen denkbeeld van zodanig ene medewerking met het menfchelyk^art, en merkt alle deze dingen aan, als dromen van zuffende geesten. De fnode gelovige (en 'er zyn velen zodanigen) vermoed niet, dat zyn toefluiten van de inge wanden  3i8 Beroep op het wanden der bermhartigheid voor zynen broe. der , of zelfs het verkorten van zyns naaflens regt hem onbekwaam maakt voor de goddelyke gunft. Alhoewel hy, nu en dan, zulke duidelyke onderrigtingen des aangaande ontvangt, als gene plaats voor twyffel over laten , befchouwd hy die egter niet 'als de mening van God. Hy is gereed, de Apoftolde geloofs-artykelen, de tien Geboden, en verfcheidene andere waarheden, die veel weiniger blykbaarheids hebben, teonderfchryver i egter zal hy die onaangename Waarheid, dat hy uit Gods gunft is, nietonderfchryven, en alhoewel hy dit niet toefchryft aan bygeloof ofeigenzinnigheid, zal hy nogtans zig daar aan niet onderwerpen, a's aan een goddelyk von-, nis ; en nogtans , byaldien God , met ene . hoorbare ftemme van den Hemel ging fpreken, zouden fnode menfchen, en al wie in Verzuim of fchending van wezenlyke pligten leven, dat zelfde vonnis horen, 't geen hun geweten veld, en geen ander: want het geweten is de ftem van God.  gemeen Gevoel 3i£ ZESDE HOOFDSTUK. Hei is onmogelyk, het gezag te veragten, of den regtbank te ontfnappen, van het geweten. "^Ja alles, wat wy van geweten horen fpre* ken, is 'er reden om te vermoeden, dat deszelfs beftaan enkel denkbeeldig is, by het gros des Menfchdoms. ' Ieder één is in flaat, om 'er ene befchryving van te geven, en deszelfs byzonderen taak aantewyzen: en elk een erkend deszelfs heilig gezag: maar waar vinden wy een bewys van deszelfs beftaan? zien wy niet velen, en zelfs lieden van eenag. tenswaardig karakter, in verwaarlozing van düidelyke pligten , en in het bedryven van düidelyke misflagen leven, zonder enige zodanige verwytingen van 't geweten , of aanwyzingen van fchuld, als wy onderftellen? Zyn 'er niet menigen, die hunne verpligtingen omtrent God erkennen, zonder dezelven te vol- ' brengen , en zonder de minfte ongeruflheid over hun niet volbrengen daar van? Zyn 'er gene fchynvrienden der deugd, die in ene deugdelyke fchending leven van enigen der wezenlykfle pligten van zedelykheid? En zyn er  320 Beroep op het 'er niet velen, nog goddeloos, nog ondeugend, dien hun tyd en talenten op ene wyze hefteden, welke zy nog voor God, nog voor zig zelven , kunnen verantwoorden, en die egter al zo geruft flapen, en zig even vrolyk en weltevreden, by alle gelegenheden, aanftellen, als of zy een zeer pryswaardig en zedelyk gedrag hielden. Het geweten, zeggen wy, moet hen veroordelen , en hunne gedagten moeten, ftaag, nu en dan, hen befchuldigen? maar wat gezag hebben wy, om dus te fpreken. Wat bewys kunnen wy bybrengen voor die werking, welke wy aan 't geweten toefchryven ? Het valt ligt, een bewys te geven voor het zedelyk gevoel, zelfs by lieden van een onverfchillig karakter, ja zelfs by fnode menfchen: maar wat bewys kunnen wy bybrengen voor dat vreesfelyk goddelyk gezag, welk wy aan het geweten toefchryven , en voor die fcherpe en doordringende vertogen, welk 'er onderfteld worden by iemant plaats te hebben, diezigfchuldig kend? op een onvervvagten rampfpoed,in krankheid, en in het nabygezigt des doods, zult gy zeggen, fpreekt het geweten, met luider fterrjne. Dit gebeurd, het is waar, zomtyds : maar zien wy niet velen, die dezelfden  geMeïh Gevoel 324 den zyn , in tegenfpoed als in voorfpoed, en al zo verhard en ongevoelig in ziekte , als in gezondheid ? En hoe gewoon is het, de men fchen ten dood te zien gaan , zonder enige bekommering ,in 't geheel , die wy befpeuren , of ten minfte zonder zodanige bekommering , als overeenkomt met de fnoodheid en ydelheid van hun leven ? Wat zullen wy van deze dingen zeggen ? Men kan niet wel beweren , dat de menfchen , in alle eeuwen, omtrent een ftuk van zo veel gewigt en belang , zouden gedoold hebben, en egter is het moeylyk , verfchynzels in de natuur te vinden,; om hunne mening te billyken. Het is moeylyk , redén te geven van hun toefchryven van zo veel vermogen aan het geweten , als zy in 't algemeen gédaan hebben , zonder dat zy enige reden hier voor hadden : en nogtans zal een naauwkeurig onderzoeker geen gevoelen op alge* meen gerugt aannemen, zonder enig bewys. Er moet de ene of andere voorname dwaling , of aanmerkelyke onnauwkeurigheid plaats hebben , in der menfchen oordeel omtrent dit ftuk : want, zonder twyffel , heeft ieder menfch j die ene redelyke ziel bezit , een geweten: fchoon elks geweten dien taak II. Deel. X niec  rgaa <'Behoef cr het niet volbrengt, dien wy het zelve aanwyzen. ! Hec is waarfchynlyk, dac het geweten der meefte menfchen in 'c geheel niec werkt, of flegts zeer flaauw werkzaam is: niet zekerlyk met ene genoegzame kragr, om ene verandering van gefteldheid en zeden te weeg te brengen : en waar. fchynlyk met gene genoegzame kragt, om by hen zelven opgemerkc te worden. Na dit alles, blykt het beftaan des gewetens, niet eniglyk uit de oeffening van deszelfs vermogen, by zekere voorvallen, maar ook daar uit, dat het, behoorlyk getroffen zynde, altyd in beweging kan gebragt worden- Onder enige weinige uitzonderingen , zulc gy den man , die niet zal blozen, niet bedremmeld vinden', of enige ongerustheid en verlegenheid by hembefpeuren, wanneer gy hem enige voorname verwaarlozing van zynen pligt om■ trent God , zynen evenmenfeh, of zig zeiven , onder het oog brengt, i Byaldien gy met hem over die ftuk begind te redenka velen, zal hy u involgen, en moed fcheppen , naar mate hy voortgaat met redenka- velen, hoe beuzelagtig en ongegrond zyne Ve'deneringen mogen wezen. Indien gy zyne rhartstogten gaande maakt , zal hy zig met yver i verdedigen , en de befchuldiging met . . .. . ver-  Gemeen Gevoel 323 verontwaardiging en afkeer van zig werpen. Maar byaldien gy de behendigheid hebt, om hem, op ene gepafte wyze , op het zeer te trappen , zal hy voelen, en, naar gelang van de opregtheid zyner geaartheid , zig tot uwe beftraffingen keren , of liever tot het gezag van zyn eigen geweten. Werden fnode menfchen , en die genen, welken op enen flegten weg zyn , met dezelfde behendigheid aangefproken , waar mede zig Nathan tot Da. vid vervoegde , wy zouden verfcheidene blyken vinden , zo niec van die opregtheid en verootmoediging 4 waar mede deze vorst zynen misflag bekende , nogtans van het wezenlyk beftaan en het oppergezag des gewetens. Het geweten; is geen verdigtzel, maar een ding van het uitterft gewigt, naardemaal,hec zelve hec vermogen is , waar door de Almaguge God zyn zedelyk beftuur oeffend: en welk, fchoon het, voor een poos, mag fluimeren, in volle beweging zal gebragt worden, 't zy terbekeringe van zondaren, in dit leven,'t zyter hunner ftraffe, in 't toekomende. Men kan zig , ten aanzien van de volgende gevallen , de werking van het geweten betrefX 3 fende „  g24- Beroep op het fende, en onze ernfligfte overweging verdienende, op elks opmerking en ondervinding beroepen. i. Indien wy het geweten onder de vermogens van 's menfchen Geeft verkiezen te rekenen , moeten wy nogtans toeftaan , dat het niet, gelyk onze overige vermogens, onder ons beftuur en bedwang Valle. Wy kunnen ons verftand, ons geheugen , en oordeel bezig houden, omtrent welke voorwerpen wy willen , en elk vermogen of bekwaamheid van lighaam of geeft in oeffening brengen , en daar mede voortgaan of ophouden , wanneer het ons geluft: maar wy hebben zo veel niet te zeggen over het geweten. Wy kunnen de daden onzes levens overzien , en ze goedof afkeuren , naar mate wy 'er reden voor vinden , fchoon wy daarin , by gebrek aan oeffening , niet zeer bedreven zyn : maar wy zyn niet inftaat, naar welgevallen , die düidelyke befchouwing , en dat doordringend gevoel der zaken by ons te weeg te brengen , welk wy aan het geweten toefchryven. Wat zoude een vroom menfch wel willen geven, dathy, altyd, het regt en onregt in zyn gefteldheid en daden zo klaar befpeur- de  Ge meen Gevoel. 355 de en zo duideiyk gevoelde, als hy , by zekere gelegenheden , doet! En, wat zoude een fnood menfch wel willen geven , om bevryd te zyn , van zekere befchouwingen van hem zelven en verwytingen van het geweten , welken hem , nu en dan, ontrusten ! Het geval van fnode menfchen is kenlyk, als die, gelyk de Aartsbisfchop Tillotfon aanmerkt, tegen hun geweten mogen zeggen , als Achab tegen Elïjah , „ Hebt gy my gevonden, 6 „ myn vyand ? " en gelyk de duivels tegen omzen Zaligmaker, „zyt gy gekomen, omonste pynigen voor den tyd ? Byaldien iemant zyn geweten volkomen aan den gang wiste te brengen , zoude hy het ook byna in zyn vermogen hebben , om zig te bekeren : Ik zegge niet geheel en al, om dat de werking van het geweten kan verydeld of te keergegaan worden ; maar byna , aangezien het ten uitterfte bezwaarlyk valt, de kragt van het geweten te wederftaan, wanneer het in volle werking is. 2. Alhoewel'er gepafte middelen zyn, waar van men zig kan bedienen , om het geweten wakker te maken j komt egter de zegen van God, en van hem alleen. Indien de Landman X3 de»  326 B e r -o e p op het den grond gaat losmaken , en pl-eg n , en, op den gepascen tyd , zyn zaai daar in Itro >y. en , kan hy oogft vuwagien : egter niet met volftrekte zekerheid : naardemaal God zynen arbeid kan zegenen of verydelen, en hem een fchraai of overvloedig gewas geven, naar mate hy het dienflig oordeeid. En even zo is het ook ten aanzien van de werking des gewetens. Indien wy Gods woord, aanhoudend, lezen en horen prediken , en onze gefteldheid en daden met de regelmaat van onzen pligt vergelyken , en ons geval opregt aan God voordragen , in onze heimelyke Godsdienffoeffening , zullen wy , ontwyffelbaar, de werking van 't geweten verwerven : dog niet altyd , en in zodanige mate , als wy wen. fchen en verwagten ; aangezien de werking van 't geweten niet noodzakelyk] verbonden is , met de betragting dier pligten , maar van het goddelyk welbehagen afhangt; en naardemaal her Gode dienflig kan agten , ons gelove en onze lydzaamheid te oeffenen : en e'mdelyk om dat het een grondregel der goddelyke regeringe blykc te wezen, nadere ontdekkingen te verlenen of in te houden , naar mate wy een goed of kwaad gebruik maken van die genen, welken ons verleend waren. 3- De  Gemeen Gevoel 327 3, De werking van het geweten word ons gefchonken , naar gelang van onze geneigdheid , om deszelfs infpraken op te volgen. 'T zy wy het geweten , de Goddelyke ftem of den onderkonng van God noemen, of wat begvip wy 'er ons ook van mogen maken, dit weten wy , dat het de menfchen behandeld, gelyk een voorzigtig en goedertieren vriend den genen behandeld , dien hy wenfcht te verbeteren. Indien wy genegen zyn, om loopjes te gebruiken, en de waarheid te mishandelen of te ontwyken , of deszelfs gezag met den voet te treden , trekt het geweten deszelfs vermaningen in, of luifterd ons die flegts ftil in 't oor, gelyk men zegd: en byaldien wy 'er hardnekkig opgefteld zyn , om onze neigingen , het kofte, wat het wil, optevolgen, dan houd het ten enemaal op met deszelfs vertogen : maar, zo dra wy genegen zyn, ie luifleren , ontdekt het ons de waarheid : en [in.dien wy genegen zyn, om haar enen volkomen ingang te verlenen , treed de waai heid 'in ons gemoed , even gelyk het ligt in het oog valt, en wy zien onzen toeftand, gelyk een, door den' cagt overvallen , reiziger alle X 4 Vüor"  328 Beroep op het voorwerpen, in derzelver ware ligt, befchouwd, by het opgaan der zonne. Voor een onwillig gemoed , zyn deze ontdekkingen vernederend en fmartelyk ; want niets kan meer zodanig wezen , dan dat een menfch zig in enen flegten ftaat bevind , waarvan hy ongenegen is afteftappen ; dog, aan den anderen kant, opend het geweten de aangenaamfte , de mceftj opbeurende en verheugende vooruitzigten voor een gemoed, dat genegen is deszelfs geleide te volgen: en deze vooruitzigten vergroten en vermeerderen, by eiken tred , dien hy in zynen gang vorderd. Hier van , weet niemant , dan een vroom menfch, of die reeds 'enige vordering in goedheid gemaakt heeft, volledig getuigenis te geven: maar al wie de minfte ondervinding heeft van het opvolgen van hetgeleide des gewetens , kan niet onkundig wezen, dat, naar gelang wy het ene gebrek verhelpen, het ander zig op doet: en dac, naar gelang wy onze verkeerde neigingen te onder brengen , de goeden de overhand krygen , met ene toenemende vreugde en klaarheid ; en dat , gelyk onze gezigteind-r verwyderd , wanneer wy eeq  Gemeen Gevoel. 329 opgaanden grond beklimmen , even zo onze befchouwingen , onze vooruitzigten, en ons vergenoegen , vermeerderen en toenemen naar mate van onze vorderingen , tot dat wy die volmaaktheid van deugd en gelukzaligheid bereiken , waar voor wy , oorfprongeJyk , gefchikt waren. Weshalven het geweten dat vermogen blykc te wezen , waar door het zedelyk beftuur geoeffend word, tot trooft en vergenoegen van den goeden, zo wel als tot fchrik van den ongehoorzamen onderdaan. 4. Alle pogingen , om de magt van het geweten te ontduiken , zyn dwaas en ydel. Ene gewaarwording, en voeling van zedelyke waarde van verdienfte of wanverdienfte te lochenen ofte ontveinzen, is ene opzettelyke dwaasheid, weir mg minder, dan die van te redeneren tegen de vermogens van met onze ogen te zien en met onze handen te voelen ; en het beftaan van het geweten te ontkennen of in twyffel te trekken , is even zo ydel als de wezenlykheid van een zedelyk gevoel te lochenen of in twyffel te trekken. Wy kunnen , wel is waar, een nitvlugt zoeken, om het gezigt van onze misflagen en gebreken te ontwyken, even g—k Dat het gros des menfchdoms zelfs deze moeyte niet wil nemen ; j maar voortgaat met de genieting van het tegenwoordige , ten blykbaren koste van al 't geen zy vrezen in het toekomende. Dit is, inderdaad , ene ysfelyke fchildery des menfchelyken levens: maar zy is juift, en verdiend elks oplettendheid : want ieder één, hoofd voor hoofd » is meer of min betrokken in  Gemeen Gevoel 333 ïrf de befchuldiging : en zy leverd ons tevens de enige reden op, die men geven kan, van de elenden , waar aan wy onderworpen zyn , van 't geen wy gevoelen in dit leven, en van 't geen wy , hier na, vrezen,  534 Beroep op het AGTSTE BOEK. Overeen Toekomend Oordeel EERSTE HOOFDSTUK» Zig op te houden, met, op ene keurige wyze, over een toekomend Oordeel te twisten , tem wy ons 'tenoren toeteleggen , om ons zelven voor ene zo ontzaggelyke gebeurtenis te berei* den , is onvergeeflyke dwaasheid. JLford Bolingbroke , die ene zo yverige voorvegter is voor het beftaan en de voorzienigheid van God, is niet minder yverig in het wegwerpen van onze natuurlyke denkbeelden aangaande zyne zedelyke volmaaktheden, en zyne zedelyke regeringe , tevens en van de verwagting , die wy hebben , aangaande ene juifte vergelding onzer goede en kwade daden- Dan nimmer werd een groot vernufc , op ene meer buitenfporige en met er daad ydele wyze, gebruikt. Want, in weerwil van alle konftenaryen van redenkonft , van welfpre» kendheid , zwetfen en temen , door zyn Lordfchap aangewend , ieder een , die geloofd, dat er een God is, zal geloven , dat hy het goede bemind en het kwaade haat; ;TOA en  gemeen Gevoel. • 335 en diensvolgens verwagten , dat hy het éen belonen , en hec andere ftraffen zal. Het is zeer aanmerkelyk, dac zy , die in goden van een ondeugend karakter geloofden, ftrydig met hun Godsdienftig ftelzel j allen van die gevoelen waren. Zodanig is de kragt des gemenen gevoels, omcrenc dit ftuk. 'Er is onderfcheid tusfchen de ongevoeligheid, van welke de fchrifcuur gewag maakt, door hec toefchroeyen van de konfeientie als met een brandyzer, en ene volfkgene uitblusfching van hec zedelyk gevoel. Driften, vooroordelen, kwade hebbelykheden van denken, en bovenal kwade heblykheden van handelen, kunnen de éne te weegbrengen : maar niets dan de uitdoving der zedelykheid kan de andere veroorzaken. Lieden, die uitgeleerd zyn, in bedrog en knevelary , verfchynen dikwyls voor God , zonder vreze ; of, byaldien zy enigermate bedugt zyn voor het goddelyk mishagen , ter oorzake van deze .^ondeugden, hopen zy nogtans, vergiffenis te zullen verwerven , uit aanrnerkinge van hun goed gedrag, in andere opzigten* Een ligemis zal , even dus , met vertrouwen pracen over zyne hope op God , onvreden van zekere goede hoedanigheden , die hy weet , te bezitten, zonder  33t* Beroep op het der enige ongeruflheid te laten blyken over die ondeugden , waar van hy niet onkundig kan wezen. Wy zien , dagelyks, voorbeelden van dien aart, en men kan 'er gemakkelyk reden van geven : dog 'er blyft fteeds een bezef over van het onderfcheid tusfchen regt en onregt tusfchen verdienfte en wanverdienfte. De ligtmis verfoeyd de ondeugden van den bedrieger , en de bedrieger die van den ligtrnis r 7.y veroordelen eikanderen wederzyds, en kondigen, de een den anderen , Gods oordelen aan: alhoewel zy, zo verblind als zy zyn, door hunne driften , hun eigen gevaar niet zo gereed befpeuren. Wanneer hunne driften verliaauwen , en de rede opklaard, en hun* ne vermogens van oordeel der zeiver volkomene en vrye oeffening bekomen hebben, dan beginnen zy voor zig zelven te vrezen. Op het ogenblik , dat een bedrieger zig zeiwen als een bedrieger leerd kennen, verheft hy zyn vertrouwen op God; en op het ogenblik , dat een ligtmis zyne ondeugden in derzelver waar ligt befchouwd , veroordeeld hy zig zelven en beefd op de gedagten van by God veroordeeld te zullen worden. Ook is het niet mogelyk, dat dit anders kan wezen : want, alhoewel wy zymryds, door eigen liefde  Gemeen Gevoel. de dermate verblind zyn , dac wy ene gun ■ ftige uitlegging geven aan de ondeugden , waa raan wy verflaafd zyn , ja ons zeiven vleyen , dat God , cp dezelfde wyze, d&Sé over denkt , hebben wy nogtans niet allen gevoel verloren van het onderfcheid tusfchen goed en kwaad , nog kunnen wy ons zelven wys maken , dat ondeugd en deugd even aangenaam by God zyn. Men befchuldigd de kristen Godgeleerden en Wvsgeren, dac zy ce veel op afgeCrokkene denkbeelden bouwen , met verwaarlozinge, en zomtyds in tegenfpraak , van de eenvouwdige gewaarwordingen van den redelyken geeft : maar hunne tegenftanders, die hen deze dwaasheid ten laste leggen , zyn hen verre voorby gelopen , door hnnne omgerymde en ydele pogingen , om 's menfchen verwagting van gelukzaligheid of elende , overeenkomftig hun goed af kwaad gedrag , welke wezenlyk aan dé redelykheid eigen is , weg te redeneren. Te vergeeffch , zoud gy een vroom menfch tragten te overreden , om gevoelens optegeven, die zo juift over-één ftemmen, met alle denkbeelden , die hy van God heeft, en die, tegelyk, de voorname troeft en fteun II. Dal Y zyns  238 Beroep op het zyns levens zyn : en, aan den anderen kant, kunnen kwade menfchen , hoe zy ook willen , de vreze voor een ftraffe , welke zy bewuft zyn , te verdienen , niet te boven komen. Wat oogmerk Lord Bolingbroke mag gehad hebben, met ene zo ydele uitgieting van geleerdheid , zullen wy ons'; niet vermeten , te bepalen : maar , byaldien hy , zo als blykt , niets minder bedoeld hebbe, dan de menfchen boven de hoop en vreze, ten aanzien van het toekomende, te verheffen, durven wy wel zeggen , dat hy geen wysgeer is ; aangezien hy- de kennis der menfcheiyke natuur niet. bezit, welke tot dat karakter behoord. Een vrygeeft , die zig zelven in zyne ondeugden geruft poogd te ftellen , zal vry beter en gereder hier toe geraken, door de ene of andere heilloze daad von fnoodheid, of door enen aanhoudenden loop van ligtmisfery en ongebondenheid , dan door alle de. fyne redenkavelingen , in de vyf boekdelen van6 Lord Bolinghroke's wysgerige werken , vervat: als die, buiten dat, van luttel kragts zouden wezen. Na dit alles is het jammer, dat zulke bekwaamheden der mate misbruikt wor. den , en dat. iemant , die met ongemenen uifter  gemeen Gevoel 33? luifter ten voordele der deugd konde gefchenen hebben , zig zelven zo zeer verlagen wilde, Hadde deze Edele 'Lord zig te vreden gehouden, met de driestheid der geleerden te fnuiken , in hunne redenkavelingen over de Goddelyke natuur en volmaaktheden , wy zou« den met vermaak geluisterd hebben naar die godvrugtige uitroepingen , waar mede hy het goed gedagt heeft , zyne werken optepronken. En, byaldien hy, met de behendigheid, welke hy aan den dag legd in Schoolfche gevoelens overhoop te werpen , de waarheid op haren- eigen grondflag gefteld hadde , zoude hy duurzamer roem voor zig zelven behaald, en aanmerkelyker dienft aan het menfchdom gedaaan hebben. Maar door zo volftekt, en op zulk [enen hogen en meesteragtigen toon, te eisfchen , dat wy alle denkbeelden opgeven van Gods zedelyke volmaaktheden en zedelyke regeringe , tegelyk met onze natuurlyke hope op en vreze voor enen toekomenden ftaat, heeft hy zig een gezag aengematigd, waar aan geen verftandig man zig zal onderwerpen. Hy ontkend niet, nog kan hy ontkennen , dat God een volkomen regt heeft, zo wel als ene Y z ge-  340 Beroep op het genoegzame magt, om beloningen en ftraffen aan ons en alle zyne andere onderdanen, in een ander leven , zo wel als tegenwoordig, uictedelen. Hy beweerd alleen , dat wy, niet in ftaat zynde, om zyn plan te bevatten, of in het voornaam einde en oogmerk zyner regeringe doortedringen , buiten ene openbaring, niet ftellig verzekeren kunnen, dat hy dus zal handelen. Nu , dit al eens toegeftaan zynde , moeten wy ons, egter , aanrrierken als verantwoordelyk voor God , wegens onze daden : en in ons gedrag behoorlyk agt flaan op zyne gunft en mishagen , niet alleen voor het tegenwoordige ,J maar ook in alle toekomende tydperken van beftaan ; ook kunnen wy niet anders, zonder den blaam van uitftekende dwaasheid. Op ene nieuwsgierige wyze te gaan navorfchen, wat mogelyk en niet moogelyk is in de natuur, en welk het voornaam doeleinde en oogmerk der goddelyke regeringe mag wezen , is te vermetel voor kortziende ftervelingen , en behoord niet tot dit beroep. Maar het is onze taak, deftouteverzekering van zyn Lordfchap ter toetre van het gemeen gevoel te brengen ; en geen onderfcheiding van rang of  Gemeen Gevoel. 341 of vernuft zal ons wederhouden, om deze vryheid te nemen omtrent iemant, die de geleerden, met zo grote veragtingbehandeld, en het gemeengevoel des menfchdoms zo grof gehoond heeft. Hy behoefd ons niet te errinneren , dat vele voorteffelvkheden , in onze natuur, by de Goddelyke , gene plaats hebben , of zig enige moeyte te geven, om te bewyzen, dat de Goddelyke volmaaktheden van de onzen verfchillen, als oneindige van eindige, en onbepaalde van bepaalde : want dit alles liaan wy toe. Onze wysheid , onze magt, onze goedheid, en alle onze andere volmaaktheden , kunnen niet met de zynen in vergelyking komen. Alle onze denkbeelden van hem zyn ongelykrr& tig. Maar wat nu ? Moeten wy, daatöm, in 't geheel niet over hem denken ! Immers zyn Lordfchap veröorlofd ons, aangaande zyne wysheid, magt en goedheid te denken. Maar waarom over deze volmaaktheden? Want verfchillen zy niet evenzeer van de onzen, en gaan zy niet even zeer onze bevatting te boven , als zyne bermhartigheid en regtvaardigheid ! Maar, zegd hy , wy hebben de zelfde blykbaarheid niet voor zyne regtvaardigheid, wel- y 3 k*  Beroep e p h e t ke wy hebben voor zyne andere volmaaktheden. Staad het ons dan vry , te twyffelen of hy regtvaardig is? Durven wy zeggen, dit goed en kwaad , regt en onregt op enen gelyken voet by hem ftaad? dat hy dezelfde agting heeft voor een bedrieger, een knevelaar, een ligtmis, als hy heeft voor den godvrugtigen, den goedertiernen, den regtvaardigen ? Of zullen wy , uit ene gemaakte zedigheid , beweren , dat, voor en al eer wy van het tegendeel onderregt zyn , goede en kwade menfchen op de zelfde wyze door hem ftaan behandeld te worden ? of met geen ander onderfcheid, dan in dit leven gemaakt word, waar dikwyls „ enerley wederraard den regt„ vaardigen en den godlozen ; den goeden, „ en den reinen , en den onreinen ; dien j „ die offerd , en dien, die niet offerd; dien, „ die zweerd, en dien, die den eedvreesd?" Is dit gemeen gevoel ? Lord Bolingbroke heeft zeer naauwkeurig het onderfcheid aangewezen , tusfchen bewys , waarfchynlykheid , en gisfing : en hy houd ftaande , gelyk een bekwame redentwister , dat alle redeneringen uit de verlchynzels der nature , ten behoeve van ene toekomende vergelding, te kort fchieten  gemeen Gevoel. 343 fchieten by bwys of zelfs by waarfchynlykheid. Dog zyn Lordfchap heeft ene waarheid van groot gewigt over 'c hoofd gezien , welke niet behoefd onderfteund te worden door bewys, waarfchynlykheid , of gisfing, ene waarheid tevens van dat belang , als nimmer behoord , uit hec oog verloren te worden , en welke , wel overdagc zynde , alle redeneringen omtrent dit ftuk opfchord. Deze waarheid is, dat alle menfchen verantwoordelyk zyn aan hem , die hnn^het wezen gaf en onderhoud; en verpligt zyn , zig , ten allen tyde , gereed te houden , om aan hem ■rekenfchap van alle hunne daden te geven. Hoe deze klaarblykelyke en gewigtige waarheid zyner Lordfchap konde ontlhappen, eh waar het van daan komt , dat dezelve zo weinig word gadegeflagen by vrienden en vyartden van den Godsdienft , dit, zegge ik , vale niet gemakkelyk optelosfchen. De Heer van zeker huisgezin is vertrokken , is naar een verafgelegen land gegaan, zyne terugkomft is onzeker : enigen zeggen , dac hy al, anderen , dac hy niec zal wederkeren : : ftaat het zynen dienaren vry, Zyn weik te verwaarlozen ? 8*n zy niet geY 4 houden ,  344 Beroep op het houden , om voortgegaan met het waarnemen zyrer zaken, met die naarftigheid en getrouwheid , welke hen kan bekwaam maken, om zig by hem te verantwoorden , op zyne wederkorr.fi ? Vorderd niet de gemene voor. zigtigheid, het gemeen gevoel, zo wel als de gemene eerlykheid , dat zy dus te werk gaan ? Zy hebben zig niet optehouden , met ydele redeneringen omtrent 't geen al of niet kan gebeuren : en alle geneigdheid , om het oor te lenen, aan redenkavelingen van dien aarr, verraad bedorvenheid van verftand of oneè'rlykheid van hart , of beiden. Laat de wederkomft des Heren zo onzeker wezen , als zy wil j er kan gene onzekerheid plaats hebben , ten aanziene van 't geen zy te doen hebben; ook kunnen zy, behoudens gemeen gevoel , of gemene eerlykheid , zig niet ontflaan van dus te handelen, tot dat zig enig bewys , waarfchynlykheid , of wel gegronde giifing ten minfte , op doe , dat hun heer niet zal wederkomen. De toepasfing is duideiyk : wy zyn gehouden ons , omtrent onzen Hemelfchen Heer volgens dezelfde regels van gezond verftand en gemene eerlykheid te gedragen , volgens welken wy ons gedragen om  gemeen Gevoel. 345 omtrent onze aardfche Heren : en zo niet, verdienen wy , om onze ongetrouwheid en onvoorzigtigheid geftraft te worden. Lord Bolingbroke fpreektvan detrotfcheuitzinnigheid van de Plato, van Ariftoles's fchitterende wartaal, en behandeld alle geleerden, van Plato tot aan Dr. Clarke, als dwepers, uithoofde van derzelver haairkloveryen in het reaenkavelen voor enen toekomenden ftaat , terwyl hy intusfchen zelve zig aan ene onvergeeflyke buicenfporigheid fchuldig maakt. Zy hebben , mogelyk onbedagtzaam , de natuurlyke infpraken van den redelyken geeft gepoogd te verfterken , door de fpitsvondigheden der fchoolfche redenkunde : dog hy doet , met gelyken yver , en met onbedagtzamer roekeloosheid , zyn beft, om deze gevoelens te verdonkeren , door redenkavelensen, die ruim! zo fpitsvindig zyn. Alle zyne bewysredenen , in volle k> toege. ftaan zynde , betreffen eniglyk de ftelzels der geleerden , en voldoen geenzins een man van verftand. Hy geloofd, dat hy de godgeleerden en wysgeren geheel uit het vJd geliagen en verftrooyd heeft: en pocht daar op niet weinig : dog heeft, gelyk vele andere al Y 5 te  346 'Beroep op het te verwaande kampvegters , zyne overwinn:n~ te verre a_r,(ervolgd , en field'zig bloot voor de fpotterny van vcrftandi;;e lieden , die hem zullen zeggen , dat, hoedardge onzekerheid ook moge plaats hebben in de redeneringen der wysgeren , over deze 'diepzinnige {tukken , het een ontwyffelbaarf ding is van het grootfte gewigt en kragt, dat wy verantwcor, delyk voor God zyn ; en dat, indien hy ons niet een zeker bewys , waarfchynlykheid of gisfing kan aan de hand geven , dat wy niet met 'er daad tot rekenfchap zullen geroepen worden , wy juift blyven, daar wy waren, Zonder den minften trooft van al zyns Lordfchaps arbeid te ontfangen. Inderdaad, dezeontzaggelyke waarheid , dat wy verantwoordelyk zyn wegens onze gantfche gedrag by enen, die ons voor altoos gelukkig of elendig kan maken , is van meer gewigte en kragt * dan alle de bewysredenen der geleerden, en behoor, de allen gefchil omtrent dit ftuk voorgekomen te hebben. Lord Bolingbroke bediend zig van de Hr. Locke's bewering , aangaande de mogelykheid, dat ftoffe bekwaam kende gemaakt worden, om te denken en te overwegen. Maar dit is ene  Gemeen Gevoel. 3^7 ene armhartige uitvlugt. Want wat doen de gisfingen der wygeren omtrent het wezen der ziele af? Het ware te wenfchen, dat grote mannen meer op hun hoede waren , om de waereld niet te verbyfteren met onbegrypelyke denkbeelden ; alhoewel, wanneer hunne gemoederen warm zyn in het nalporen der waarheid, zy niet altyd de 'vereifchte omzigtighheid kunnen in agtnemen. Maar wy zeggen nog eens, wat doen de gisfingen der wysgeren omtrent het wezen der ziele af ? Want bat zy wezen, wat zy wil, dezelfde magt, die tans haar in wezen houd , kan haar beftaan voor altoos doen duren. Nieuwsgierige lieden mogen zig zelven in de war helpen met vragen omtrent, ftoffelyke en onftoffe» ke beftaanlykheden; maar een wys man zal zig geruft verlaten, op die magt, welke het heelal in wezen bewaard , gelyk, aan den anderen kant, een kwaad menfch, van die zelfde almagtige hand , verdiende ftraffe zal vrezen. Byaldien enige redenering onze aandagt V/aardig zy , dan behoren wy, met grote verwondering en vermaak naar den prins der wysgeren te luifteren , die , in het aaanziert van den  343 Beroep op het den dood , de onftervelykheid der ziele en de gelukzaligheid van vrome menfchen , in een ander le^en, beweerde: dan, onder die verfcheidenheid van bewysredenen , door dezen groten en deugdzamen man aangevoerd , kan gene zo grote voldoening geven aan een eenvoudig verftand, als zyne aanmerking aan Crito , dat het doodlighaam , waar over hy zo bekommerd zig toonde , Socrates niet ware ; dat Socrates die geen was, die fprak , redeneerde en zyne denkbeelden fchikte, en die , gelyk , hy zeide, zig weldra 't zoek zoude maken. Dit is gemeen gevoel. Niemant denkt , dat zyn hoofd of zyne benen , of zelfs zyn gehele lighaam, hem zelven uitmaakt. Ieder een is bewust van een ander en edeler ik: en van ene zelfswezenheid , waar voor een ftukje ftof, 't geen deszelfs gedaante en afmetingen gefladig veranderd , onvatbaar is ; en ieder één , die dit geloofd , behoord verzekerd te blyven , zonder zig in verbyflering te brengen omtrent het wezen der ziele , dat de zelfde almagtige kragt , die, op ene voor ons onbegrypelykel wyze , onze zelfswezenheid , onder ene geftadige toe - en afvloeynng van ondelen, van  Gemeen Gevoel. 34f> van gedagten , neigingen en verbeeldingen , in alle de voortdurende tydperken van ons beftaan, bewaard heefc, ons dezelfde gelykwezende perfonen kan doen blyven , in alle coekomende tydperken , en ons een loc toevoegen , 'c geen , fmec alle mogelyke naauwkeurigheid, afgemeten is, naar ons karakcer en gedrag, Lord Bolingbroke beweerd , dac de kristen Godgeleerden de Goddelyke regering in het tegenwoordig leven , over onregt vaardig, heid befchuldigd hebben , om de noodzakelykheid aan ceconen van ene regtmacige vergelding in hec toekomend leven. De aanhaling van zyn Lordfchap is onbillyk , en ten hoogfte beledigend. Hy behoorde te weten , dac de grote godgeleerde en wysgeer , met wien hy zyn lyft van dweperen eindigd , en dien hy zig vermeet, met een zweem van veragcing ce behandelen , by verfcheidene gelegenheden , en in 'c byzonder in cwee uicmuncende leerredenen over die onderwerp , aangetoond heeft, dat ene zedelyke regering airede begonnen is , en vooregaat , in het tegenwoordig leven, en haar volkomene vol-  35» Beroep op het volmaking in het aanflaande leven flaat te ont* fangen. De Kristen - Godgeleerden verzuimen niet, de menfchen de onderfcheidene behandeling voor ogen te houden, welke zy kunnen verwagten , ingevolge van hun onderfcheiden gedrag, in het tegenwoordig, zo wel als in het toekomend leven. Zy wekken de bozen op, om in aanmerking te nemen, datzy, niettegenftaande het langdurend geduld omtrent hen geoeffend, en de vele onverdiende gunften hun bewezen , in 't algemeen , gedwarsboomd, te loor gefield en verydeld worden in alle hunne oogmerken , om de gelukzaligheid te vinden in ondeugd of in uitwendige voordelen , fchoon fchuldeloos verkregen. Zy houden , aan den anderen kant, den regtvaardigen voor ogen , hoe zy telkens bemoedigd , geflerkt en begunfligd worden, naar gelang van de opregtheid hunner handelingen ; en dikwyls boven hunne hope en verwagting. Zy wyzen naauwkeurig de menigvuldige rampen aan , zo nationale , als huysfelyke en perfbonlyke , die gemeenlyk de boosheid en goddeloosheid vergezellen : en tevens de zegeningen, van verfchillende  Gemeen Gevoel. 35* de foorten , door de voorzienigheid als be? loningen uitgedeeld van een. braaf en naauwgezet , gedrag ; en tQnen , zeer juift, het naauw verband aan , in den natuurlykeo loop der dingen , tusfchen elke afwyking van den regel der geregtigheid , en verfcheidene nadelen , voor onze lighamen , voor onze zielen, voor ons belang en voor onze agting. Met één woord, zy tonen aan, dat de verfchynzels der nature volmondig getuigenis geven aan het zedelyk karakter van haren maker : en dat hy zo naauwkeurig agt flaat op' verdienfte en wanverdienfte , * iq. ..Óen tegenwoordigen loop der dingen , als beftaanbaar is met enen ftaat van beproevinge en de betrekkingen en verbintenisfen , die tans tusfchen de regtvaardigen en onregtvaardigen plaats hebben. Zy vallen, wel is waar, Lord Bolingbroke niet toe , in het beweren , dat dit al de vergelding is , welke men behoord te verwagten. Integendeel merken zy het aan , als ene wisfe voorbode van ene volmaaktere oeffening van geregtigheid , in enen toekomenden ftaat. Men laat het aan  3f2 Beroep ophet aan het oordeel van het algemeen , om te zeggen , welk gevoelen meest beflaanbaar is met het gemeen gevoel , dat van zyn Lordfchap, of het hunne. TWE.  Gemeen Gevoel " 353 TWEDE HOOFDSTUK. Vervolg van het zelfde onderwerp. If3_ Hr. Hume kómt met Lord Bolingbroke overeen, in de vryheid te gispen, die de godgeleerden en wysgeren genomen hebben, in hunné redenkavelingen omtrent de natuur en volmaaktheden van God. Hy beweerd, in den perfoon van een Epikurift, dat de Godheid in de natuur een afzonderlyk wezen is, zonder tot enigerhande foort te behoren, waar uit de wyze van haar beftaan kan worden afgeleid: en dat 'er derhalven gene vergelyking kan gemaakt worden , tusfchen haar en andere wezens, en geen gevolg, met regt, getrokken , uit de vermogens en hoedanigheden van andere Wezens , met opzigt op de volmaaktheden , welken wy haar toefchryven ; en wyders beweerd hy , dat wy , op gene juifte wyze , de ene volmaaktheid uit de andere kunnen afleiden , nog dé zelfde vol» maaktheid door ene vorige ophelderen. Hy voegd er by , elke uitoeffening van ieder beginzel van werking is ene genoegdoenig, geII. Deel. Z Ijk  354 Beroep op het ]yk ny het heet , van dat beginne], zodat 'er gene plaats overblyft voor de verwagting van ene verdere uitoeffening. Deze dingen zyn aartig, en hebben de gedaante van juiste wysgeerte , dog te 'gelyk een vreesfelyk aanzien voor den gehelen Godsdienft ,• maar laat ons dezelven toetfen aan den regel des gemenen gevoels. De Godheid is , buiten kyf, een byzonder wezen , in hare natuur ; om deze reden, dat alle andere wezens derzelver beftaan van haar ontfangende , aan zulke bepalingen moeten onderworpen zyn, als haar goeddunkt i waartegen God niet kan bepaald worden door enig ander wezen : en diensvolgens , op ene geheel onderfcheidene wyze van dezelven , moet beftaan. '£r kan gene vergelyking gemaakt worden tusfchen andere wezens en hem: nog is het veilig, uit de wyze van beftaan, de vermogens of volmaaktheden van ondergefchikte wezens, tot die van hem te beduiten. Des niettegenftaande kunnen wy niet voorwenden, onkundig van zyne .volmaaktheden te zyn : ook kunnen wy ons , uit dien hoofde, niet verfchonen wegens ons verzuim van hem te leren kennen : naardemaal \vy een veiliger Weg  gemeen Gevoel. 555 ■ weg hebben om tot de kennis zyner volmaak heden te geraken , dan door enige dergelyke redenkavelngen , of zelfs door enige redenering hoe genaamd. Zyne wysheid, magt en goedheid , en zelfs Zyne regtvaardigheid , liggen duideiyk ten tone gefpreid in de huishouding dei* nature ; zy zyn al zo wel voorwerpen van eenvouwdige gewaarwordinge , enj kunnen al zo klaar befchouwd worden , door het oog der rede , als de uiterlyke gedaanten door het lighamelyk oog gezien worden. Wy hebben wel zulk ene düidelyke befchouwing niet van de Goddelyke regtvaardigheid , nog kunnen wy die hebben voor den tyd der vergeldinge : maar wy hebben genoegzamen grond, om deze uitkomfl te verwagten : ook kunnen wy deze ontzaggelyke verwagting niet ter zyde ftellen , behoudens enig gezond verftand!, Wy komen derhalven hier in met den Hr. Hume en alle andere Vrydenkers overeen, dat wy alle redeneringen, omtrent dit ftuk , varen laten : dog eisfehert 't geen zy , bülyker wyze, niet kunnen Weigeren , dat zy hunne daden gaan bellieren, volgens zulke düidelyke kundigheden , als Z 2 zy  356 Bbüoep op hit zy aangaande de Goddelyke natuur en vol* maaktheden hebben. Zy, die zig voor vrye denkers uitgeven , waren lang gewoon , zig te beroepen op hunne onkunde aangaande zekere waarheden, die zy niec kenden , ter hunner verfchoning van hun verzuim van behoorlyke oplettendheid op 't geen zy weten. Men heefc zig aUereerfl van deze konstftreek bediend tegen zommige punten der kriftelyke openbaringe , en men gebruikt dien tans tegen het beftaan en de volmaaktheden van God , dog dezelve loopt te zeer in 't oog, om menfchen van een regtfchapen oordeel te misleiden : immers is het bewys van gelyke kragc . indien wy hec toepasfen op de werken der nature , als wanneer wy het toepasfen op den maker der nature : naardemaal wy even weinig in ftaat zyn, om de enen , als den anderen te bevatten, en onze denkbeelden aangaande de eerften even zo ongelykmatig zyn, als aangaande den laatften. Wy mogen gelykmatige 'denkbeelden hebben van werken van konft ; om dac onze vermogens daar mede gelykmatig zyn : maar daar is geen tding in de natuur, welk wy ten  ff E M E E N GEVOEU 357 fen volle verdaan , of waar van wy gelyk- ma.ige denkbeelden kunnen verwerven. Men behoefd niemant, die een wysgeer is , te zeggen , dat wy niets van enig ding weten, dan enige weinige hoedanighedenen , die zig voor ons gezigt opdoen: en zélfs dezen kennen wy niet verder, dan ons kortzienend oog kan reiken. Alles behalven dit is ene verborgenheid voor ons , en al zo zeer ene verborgen, heid , als de natuur en volmaaktheden van God, of de geheimzinnigfte leerftelling n van 't kristelyk gelové. En egter zullen genen , dan gekken, (Je kennis van enig ding in de natuur opgeven , om dat zy het geheel niet in ftaat zyn te bevatten. En waarom zouden de menfchen dwazer handelen in den Godsdienft , dan omtrent andere Hukken ? De voorzigtigheid eifehr', dat wy toezien , om over gene zaak te redeneren , uit beginzels , die wy niet wel begrypen : en om die reden, geven wy het den viydenkeren gewonnen, met hun bewys tegen de uitgewrogte redeneringen van Godgeleerden en wysgeren, over ftukken, die hun begrip te boven gaan , dog kunnen hen geenzins pntflagen agten , van de behoorlyke aandagt te verlenen aan zulke dtiidely» Z 3 ke  j58 Beroep op het ke kundigheden, als zy, uit de natuur , vin het beftaan en de volmaaktheden van God hebben. Wy hebben ons bereids verklaard tegen alle ondernemingen , om het onverklaarbaar plan der voorzienigheid uitteleggen, en tegen het cnbedagtzaam reden geven vnn 't geen zig moge opdoen , en het beantwoorden van tegenwerpingen, omtrent,dit onbegrypelyk ftuk, als kan gedaan worden omtrent zaken , die wy door en door verftaanj maar wy kunnen, zonder het vermogen van gewaarwordinge geheel opte geven , waar door wy onderfgheiden zyn van beeften en onnozelen, onze kennis niet lochenen aangaande die diepte van oogmerk en die uitgezogre praktyk, die in 't geheel doorftraald. Het is ons voorregt , en hec is onze pligt, als redelyke wezens, de magc en wys. heid van God zo verre na te fporen, als on?e vermogens kunnen toereiken : en waar dezen ons begeven, betaamd het ons wel, or,ze onkunde te belyden , en , met ftijzwygen,te bewonderen en eerbiedig aan te bidden , 't geen wy niet kunnen begrypen. Wy zyn verre af, van onze goedkeuring re geven, aan die wilde, onbefcheidene, onbepaalde  Gemeen Gevoel. 359 faalde denkbeelden van goedheid in God , welken velen hebben ontleend van de zwakke toegevendheid dér ouderen omtrent hunne kinderen , en van vorften , omtrent hunne gunftelingen ; naardemaal dezelven zyne majefteic ontëren. Maar wy zullen , aan den anderen kant, zeer ondankbaar omtrent hem, en onbillyk tegen ons zelven, handelen , indien wy niet behoorlyk gevoelig zyn van de vaderlyke toegenegendheid en vriendelyke zorge , van de langmeedigheid en vergeving , welke zo luiflerryk zig opdoet in de huishouding der voorzienigheid ; en waar van wy zelven zo veel ondervinding hebben.' Wy vermeten ors niet^ uit enig ding , waar van wy in dezen tegenwoordigen ftaat kennis hebben, te betogen, dat 'er een toekomende ftaat van beftaan zal wezen : maar dit weten wy , dat niemant, met enigenfchyn van reden, kan beweren , dat 'er geen zal wezen. Wy vermyden , uit de denkbeelden , die wy van ene volmaakte kbefturing hebben , te bewyzen , dat 'er eenmaal ene meer naawukeurige uitdeling van beloningen en ftraffen zal plaats hebben, dan zig tegenwoordig voor ons opdoet , maar wy verwagten, natuurlyker wyze, dezelve, Z 4 en  360 Beroep op het en te zeggen , dac wy dit niec dóen , is de eigenaartige gevoelens van hec menfchelyk hare te logenftraffen. De vreugde, de vrede, de vergenoeging , en andere menigvu! lige voordelen, welken, in den natuuriyken loop der dingen , de beoeffening van weldoen vergezellen , zyn genoegzaam , om onze hoop aanteraoedigen: gelyk, aan den anderen kant, de uitgezogce onheilen naar lighaam en zie! , welken de naiaging van ondeugd en d-vauheid ten gevolge heefc , genoegzaam zyn , om onze vreze levendig te houden , voer 't geen, in enen anderen ftaac, kan plaats grypen, en het gemeen gevoel zoude ons, fchoon wy gene openbaring hadden , ons gedrag leren aanleggen, onder een behoorlyk opzigt op ene gebeurtenis, die van zo veel gewigt en belang voor ons is. Belangende 't geen de Hr. Hume beweerd van de uicoeffening enes beginzels van werkinge , als genoegdoening gevende aan dat zelfde beginzel , ftaan wy toe , dat zulks , in zekere mare, plaats heefc : maar dat dezelve zo veel voldoening geeft aan het beginzel of aan den werker , als gene plaats kan laten, voor de verwagting van ene nieuwe uitoeffe- ning  gemeen Gevoel 361 ning, dit kunnen wy niet toeflemmen. Toeft, de Hr. Hume een voorftel in de wysgeerte, hadde uitgefchoten , 't geen niemant dan hem konde voor den geeft komen , oeffende hy zeker beginzel van werking , waarmede de Natuur hem onderfcheiden hadde, en gaf , overeenkomftig zyn eigen manier van fpreken , voldoening aan dat beginzel, maar men zoude zeker voorbarig handelen , indien men ging beweren , dat hy , dus doende , zulk ene volkomene voldoening aan dit beginzel gegeven hadde , om nooit iets anders van dien aart uit te oeffenen: want, zo gy maar enige wéinige bladzyden met lezen voortgaat , zult gy verrafcht en onderhouden worden met iets anders , en naderhand al wederom met iéts anders : nog kund gy, met enige zekerheid bepalen , wanneer dit beginzel van werking ten volle voldaan zal wezen. Wy befchouwen , gemeenlyk, de éne'uitoeffening van een beginzel van werking, als een onderpand van een ander , en herhaalde uitoeffeningen van het zelfde beginzel , is een genoegzame grond (wanneer zig gene reden voor het tegendeel opdoet) om ene Z *; voort-  3 wyze van beftaan. Zy klagen over de onvol, komene, duiftere en flaauwe denkbeelden, die zy hebben , aangaande de wetten ener onzigtbare waereld; maar fchynen niet te denken aan de duiftere , flaauwe en onvolkomene denkbeelden , die zy hebben , aangaande alle voorwerpen , rondom hen, die zy nogtans geloven , en moeten geloven , wezenlyk te beftaan. Om dat de werkingen der natuur gemeenzaam voor hunne gedagten zyn , menen zy , dat zy ze verftaan , en , om dat zv weinig gewoon zyn over den Gods* dienft te denken , noemen zy) dien geheimzinnig: dog zy zyn van beiden even onkundig, hebben een gelyk gezag voor beiden , en zyn gehouden , door het gezag der rede en des  4i£ Beroep crp hét des gemenen gevoels, om zo wel in de ene als in den anderen te beruften : en dit zouden zy doen , waren zy niet misleid door deydele verbeeldingen van kleine wysgeertjes. De wysgeer, de wiskonftenaar , de geneesheer , als mede de landman , gaan voort in hunne onderfcheidene bezigheden , zonder ietswets te klagen over de duiftere , onvolkomene en flaauwe denkbeelden , die zy hebben van de wetten der nature : en wy zouden, op dezelfde wyze, omtrent den Godsdienft te werk gaan, meenden wy het even opregt, als zy: maar dat doen wy niet; en hier haperd het alleen : zo dat de grond der klagte niet gelegen is, in de flaauwheid en duifterheid onzer denkbeelden , maar in gebrek aan ene gepaste genegenheid om onzen pligt te betragten, of, om duideiyk te fpreke , in gebrek aan opregtheid des harte. De aanmerking van eer en tegenwoordig belang vtrpügc de menfchen, op de wetten der nature agt te flaan, dog zy zyn onder gene noodzaaklykheid , om op den Godsdienft, en 't geen daar toe behoord, te letten, dan uit een bezef van pligt ,• en gelyk dit, by het gros des menfchdoms , ongemeen zwak is zo  gemeen Gevoel 417 zo is het even dus met hünne aandagt op en hun geloof in de eerfte waarheden van den Godsdienft gelegen. Er zyn tyden en gelegenheden , waar in de meefte menfchen, en vooral twyffelareq, ongemeen op deze dingen letten, en dan flaan zy 'er zeer ernftig geloof aan , en tonen zig byfter godsdienftig: maar, zjdra de vreze over is , vervallen Zy op nieuw in hunne vorige ongelovigheid en twyffelary. Of God de zaken niet indiervoege konde gefchikt hebben , dat de menfchen onder de zelfde noodzakelykheid zig moesten bevonden hebben , om zig naar de wetten van Godsdienft te gedragen , waar ónder Zy door de wetten der nature gebragt zyn < is ene vermetele vraag ; naardemaal wy bewuft zyn , dat hem zulks niet behaagde : en daar wy insgelyks weten, dat hy wagt en eifcht, dat wy hier omtrent uit ene vrye verkiezing zullen handelen , en enkel uit aanmerking van pligt, zo betaamd het ons , ons overeenkorr.ftig zynen wil aanteftellen. En de enige raad, dien men geven kan , aan menfchen , die over duiftere en flaauwe denkbeelden van Godsdienft klagen , is , dat zy zig e en redelyk hebben te gedragen met op. zigt op den Godsdienft, als zy andere menII. Dtel Dd . fchen  418 Beroep op het fchen zien bandelen , in de ondeifcheidene bezig'ie ien des levens: en dat 'er dan ten einde zal wezen aan hunne k!ag:e. Zy, die zi;$ geladig oeffenen, om ene onerge'yke konfcienie te nebben , voor God en de menrchen , hebben even zulke klare denkbeelden van de verpligtingen van Godsdienft en ZeJenkunde, als geneeskundigen of landbouwers hebben van de wetten der nature. VYF-  Gemeen Gevoel 4*9 VYFDE HOOFDSTUK. De winige aandagt , welke wy aan ae eerfte waarheden van Godsdienft en Zedenkunde verlenen , en geenzins enige mangel aan blykbaarheid is dü ware reden van de zwakheid van ons gelove. J^iet tegenftaande ai'es wit gezegd kan worden voer de blykbairheid der eerfte waarheden , en om tceteftaan , dat de eerfte beginzels van Godsdienft en zedenkunde , op enen gelyken voet ftaan met de eerfte beginzels van alle konflen en wetenfehappen, en met de grondregels van een regtmatig gelrag, van allerieyen aart, beweerd men , dat men fteeds reden hebbe , om te klagen , dat de beste verftanden en vroomfte gemoederen de beginzels van Godsdienft en Zedenkunde niet zo vaft en onwrikbaar geloven kunnen , als zy anders eerfte waarheden geloven. Dan het is niet ongewoon, dat de menfchen zig by onmogelyke dingen ophouden , en dan klagen over te loorftelling: en 't geen erger is, dat zy klagen over onmogelykheden van hun eigen maakzel. Dd & Wy  4&o Behoef op het Wy zyn, van onze kindsheid af, gewoon, ons over de bekende wetten der nature te verklaren: by vooi beeld; over de f. ragt des vuurs, om brandftuffen te verteren} en het vermogen der dieren, om, naar welgevallen, hier en daar heen te lopen : en wy herhalen dit oordeel ieder dag, en bykans elk uur, en verkrygen, dus doende , ene vastheid van Gebof omtrent deze zaken, 't geen de vermoedens der twyffelaren, met ene majeftueufe veragting, verdryft Dan, weinig geckffend zynde in de befchouwing van die vertoningen der goddelyke volmaaktheden , die zig rondom ons opdoen, of van de hoogfte voortreffelykheid der zedelyke waarde , is ons geloof zwak, ftaan wy in gevaar , om ons zelven , door alle tegenwerpingen, over hoop geworpen te,zien, enfchy. nen wy proeven , redenen en bewyzen nodig te hebben , om ons zeli en ftaar.de te hou. den. Doet zig hier iets op, waai van men niet gemakkelyk reden kan geven ? Al hoewel wy ons geloof in de eerfte waar. heden niet gronden op hebbelykheid en zamenvoeging van denkbeelden : zyn deze nogtans wetten der nature , die onze aandagt verdienen : en, zonder ene behoorlyke op-  Gemeen Gevoel,; 421 oplettendheid op dezelven , kan de invloed der waarheid op 's menfchen geeft niet regt begrepen worden. Wy horen dikwyls dingen vertellen, wegens de geringe kragt der waarbeid op 's menfchen gemoederen , die ten enemale ongelooflyk zyn. Wy verwonderen ons vaak over de weinige overè'enkomft, welke zig tusfchen der menfchen oordeel en praktyk opduet; en hebben al zo dikwyls gelegenheid , om ons te verwonderen over den geringen invloed , dien de volkomenfte overtuiging van hun oordeel op hunne gefteldheid en zeden heeft. Maar deze zwarigheden zvn gemakkelyk opteiosfchen , door ene matige kennis van de wet der hebbelykheid: want waarheden, die flegts zelden met ople'tendheid overwogen worden , hoe blykbaar , hoe gewigtig en van hoe veel belang zy ook mogen wezen , maken niet dan enen geringen indruk, en hebben flegts enen zwakken invloed : daar integendeel waarheden,^ welken de voorwerpen ener heblyke oplettendheid zyn , aan den geeft vaflkleven , onwrikbaar geloofd worden, en epen aanmerkelyken invloed op het gedrag hebben. Uit de wonderlyke bedryven van postuur Dd 5 makers  422. Beroep op het makers en koordedanzers, ftaan wy geredelyk toe de verbazende kragt der hebbelykheid , in de buiging der leden: en uit het niet min wonderlyk gedrag der oude Lacedemoniè'rs, en der hedendaagfche Amerikanen , op den pynbank, erkennen wy insgelyks , dat de fterkte van geeft al zo wel, door oeffening, kan vergroot worden , als die des lighaams: maar, zo iemant wil beweren, dat het oordelend vermogen , door herhaalde oeffeningen , kan uitgebreid en verfterkt worden , zal hy bezwaarlyk geloof verwerven, zelfs by de geleerden ; en egter is niets zekerder. Verkrygen niet ftaatsmannen, leger-hoofden , geneesheren , en zelfs werktuigkundigen , door reffening, ene juiftheid zo wel als vlugheid van onderfcheidinge, die men te vergceffch by anderen zoude zoeken , en welke zy zig , niet zonder herhaalde oeffeningen van het oordeel, konden eigen gegemaakt hebben ? Hy, die, vyftig malen, het onderfcheid tusfchen ene düidelyke waarheid en ene willekeurige verbeelding heeft opgemerkt, oordeeld met ene vlugheid en fiksheid, welke vyftig ma'en groter is, dan waar mede een ander oordeeld, die . et onderfcheid flegts eenmaal heeft opgemerkt, en hy, die hon-  Gemeen Gevoel. 4a3 honde "draaien dit onderfcheid in agrgenomen heeft, fpreekt mat ene vlugheid en fiksheid, honderd malen groter enz. Het verraad diensvolgens ene grove onkunde aangaande de kragt der heblykheid, wanneer men verwagt, dat iemant, die zyn oordeel omtrent enig ftuk niet geöeffend heeft, aanftonds ene gelyke onderfcheiding zal verkrygen , als hy, die dit gedaan heefc. Wy zien , van onze jeugd af , zeer grote agting bewyzen , aan rang en eertytels , en kunnen niet nalaten een denkbeeld van waardigheid aan deze dingen te hegten. Men ziet de ryken gevleid, ontzien en benyd, en voorzien van menigerleye geryflykheden des levens; en verenigd, d ens volgens , het denkbeeld van geluk, met dat van rykdommen. Het valt gemakkelyk, iemant te beduiden;, dat rang en eertytels gene waardigheid met zig brengen , en dat rykdommen gene gelukzaligheid kunnen te weegbrengen, ten zy ene onzekere en voorbygaande; maar .byaldien gy verwagt; dat deze overtuiging, hoe volkomen, welke in een korten tyd kan verkregen worden , een evenwigt zal weten te maken, voor ene wyze van denken, waar aan hy zo lang gewoon was, zuid gy u niet weinig vergisfen. '£r is naauwlyks een inboor. D d 4 ling  424 Beroep op het? ling van een règerings vorm, onder welken eertytels erflyk zyn , die zig zelven niet op geboorte laat voorftaan en anderen uit dezen hoofde waardeerd. De man zai, zo hy geen gek is , erkennen, dat de deugd en nog veel minder de rang zyner voorouderen hem enige waarde kan byzetten: dog dit neemt niet weg, dat zvn moed ryst of daald, op het noemen van aanzienlyke of gemeen flag van lieden, waar van hy afgedaald is. Zodanig en zo groot is de invloed van gewoonte en heblykheid op het oordeel, en tevens op de geaartheid en zeden der menfchen. Indien iemant onder gemanierde menfchen is opgebragt ,verkrygt hy niet alleen ene gemakkelykheid en vaardigheid om met allerley flag van lieden, op ene welvoeglyke wyze om te gaan , maar hy krygt tevens ene overtuiging, dat het dus behoord, zo diep in zynen geeft geprent, dat hy verflagen word, zo hy in zynen pligt omtrent den een of ander te kort fchiet of fchynt te kort te fchieten. Dog hier uit moet gy geenzins befluiten , dat gy , binnen den omtrek van enen korten tyd, ene even kragtige overtuiging by hem zult kunnen te wege brengen , aangaande zyne verpligting, om zig, op ene gepaste wyze, omtrent God te gedragen. Indien gy, wegens de blykbaarheid der verpligting  G e m een Gevoel. 4«t£ cing, de welgeplaatstheid van zyn verftand eri zelfs de goedheid van hart, op iets ander ftaat maakt, hebt gy gene kennis aan de gefteldheid van 's menfchen geeft. Gyzoud, met even veel reden,mogen verwagten , dat een fterlc menfch, niet gewoon aan den arbeid , een even zwaren last konde dragen, als kruyers en sjouwers, als dat iemant, in 't geheel niet gewoon zynde, te oordelen, of gewoon zynde naar grilligheid te oordelen , op eenmaal den genen zoude kunnen evenaren, wiens oordeel omtrent alle zaken ongemeen geöeffend is. Laat iemant de Godheid ten voorwerpe ener heblyke oplettenheid maken, enhyzal, allengs, een geloof verwerven, van hare reinheid en tegenwoordigheid , welke ten tegengifte zal verftrekken voor de voorwerpen der zinnen en der verbeeldinge; laat zynoog, in de waar. nemingen van zyn beroep, fteeds gevefligd zyn op het regC der zake , en hy zal gevoelens vanbillykheid en eerlykheid verkrygen , die zyne zelfszoekende neigingen zullen fnuiken: en laat hy , in de genietingen des levens, nimmer zyne waardigheid uit het oog verliezen, en hy zal weinig gevaar lopen van die vermaken, die den ondergang van andere lieden bewerken: met één woord, laat hy zig zeh en Dd 5 regt'  426 Bkroip Oï h1i regtdoen, en hy zal, door ene goddelyke be* ftieringe en invloed, een geloof verwerven in de eerfte waarheden, welk overeenkomt met derzelver klaarblykelykheid en gewigte , dog zo hy dit niet verkiesd, is er geen hulpmiddel voor hem. Het mag wonderfpreukig fchynen, dog het is niet te min ene zekere waarheid, dat het ge. meen gevoel , gelyk het inderdaad meer ver. diend, zo ook meer in ftaat is, aangekweekt te worden, dan een van onze andere vermogens» ZES-  Gemeen Gevoel. 427 ZESDE HOOFDSTUK. Het gedrag der twyffelaren, omtrent hunnen Hemelfchen Meefter, verfchild niets van het gedrag van ondeugende dienftknegten omtrent hunne aardfche meejlers: en het hulpmiddel voor beiden is enerlei. Jf^ord Schaftesbury zegd van hem zelven en van andere losbandige fchryvers, dat zy gene ongelovigen, maar zwakgelovigen, zyn: en hy fpreekt naar waarheid; aangezien het hun onmogelyk is, de eerfte waarheden niet te geloven; fchoon het waarfchynlyk is, dat zy gene fterke gelovigen zyn of kunnen zyn, door een gebrek in het gemeen gevoel, 't geen zy niet naar behoren hebben aangekweekt, en waarmede zy niet veel fchynen op te hebben; maar 't geen zy,integendeel, fchynen te veragten en te verwaarlozen, als het kenmerkende van lage geeften. Wy horen niet, dat Newton, Bacon, Loc* ke en Boyle zwak gelovigenwai en, maar, onder lieden van lagere verftandjn, treffen wy menig een aan, die weinig onderfcheid fchynt te maken, tusfchen eerfte waarheden, enher- fen-  428 Beroep op het fenfchimmige onderftellingen. Ook behoeven wy ons, des, niet te bevreemden: want, \n 'het dagelykfehe leven, treFen wy nlètweini gen aan, die vry wat fcherpzinriigheids en dog luttel oordeels bezitten, die ongemeen vlug zyn in fouten te ontdekken, en vaardig om hulpmiddelen aan te wyzen , ontwerpen te beramen, en hunne gevoelens door eindeloze redeneringen te verdedigen, en die, ondertusfchen ene zwakheid endtbbering aan den dag leggen, met betrekking tot de eerfte beginzels in befpiegeiing en praktyk. De beginzels van gemeen gevoel en gemene eerlykheid zyn in elks gemoed geprent, dog doen zig by enigen, van nature, ongemeen zwak voor, en worden nog zwakker, door mis. ruik en mangel aan ene behoorlyke aankweking. Dat elk verftaodig man een dwaas in zynen boezem draagt, is de aanmerking van een aanzienlyk perfoon, die de menfcheiyke natuur, in alle hare gedaanten, zeer wel kende: En deze aanmerking verdiend, omtrent dit ftuk, onze oplettendheid, want weinigen zullen, zonder de inboezemingen van dezen inwoner te beteugelen , tot het onwrikbaar ge. loof geraken,..'t geen men der eerfte waarheden  Ge meen Gevoel. 429, beden fchuldig is. Vreemde denkbeelden en koppelingen van vreemde denkbeelden komen op in den geeft, zelfs van verftandi. ge menfchen . die, hoe meer zy gevierd worden, hen d<-s te meer van 't ftuk helpen; maar by aldien zy dezelven met veragting behandelende, zig, op het geleide van hun beter oordeel, op den regten weg begeven, zullen zy , ten bekwamen tyde, van deze vreemde indringers ontflagen raken. Byaldien uw vriend klaagd , dat zyne benen geen kragts genoeg hebben, om hem te dragen; of dat hy in alle gezelfchappen, waar hy komt, kwalyk ontfangen word, zult gy u zelven niet veel moeyte geven, om deze ongerymdheden te weder leggen, maar hem raden om zyne leden vry te gebruiken, en op zyre zaken te letten , gelyk andere menfchen; niet twyfelende, of hy zal, byaldien hy als een man van oordeel zig wil gedragen, allengs beginnen te denken gelyk dezen. Hy kan even afkerig wezen om uw raad in praktyk te brengen, als an* dere^lieden zyn, om hunne neigingen, in andere opzigten, te keer te gaan; maar, 't zy hy dien opvolgd of niet, dezelve zal hetregte middel blyken te wezen. t Byaldien iemants gedagten, door de voor- wer- 1 ■  43<5 Beroep op het werpen der zinnen en der verbeeldinge\ onder weinig aandagts op de Godheid, geheel en al'zyn ingenomen, is hec niet te verwonderen , dat hy zynen geeft in enen ongewoi nen plooi gebragt vind, wanneer dezelve mar enen onzigtbaren God en ene onzigtbare waereld gewend word. En byaldien hy de goddelyke tegenwoordigheid zig als wezenlyk tragt voorttefteikn, en, in zyne binnenkamer, zyn hart te ontfluiten voor zynen hemeifchen vader, moet hy zig niet verwonderen , indien zyn geeft zig tegens deze oeffening verzet , en de onzin, waaraan hy zo lang gewoon was, telkens wederom by hem opkomt Maar ,byaldien hy, op het geleide van zyn befte oordeel, zig in deze oeffening'getrouw en openebehoorlyke wyze kwyt,< en kloekmoedig in deze oeffening voortgaat, zal hy,ten bekwamen tyde tot een vaft geloof der eerfte waarheden geraken, veel fterker, in allen opzigte, dan '£ geen door den arbeid der geleerden te verkrygen is. Het zwak geloof, waar over Lord Schaftesbury klaagd, en waarover;zeer velen anderen te klagen hebben, bepaald zig niet eniglyk tot den godsdienft , maar heeft plaats omtrent al ]e de pligten des gemenen,levens; en is ruim zo  Gemeen Gevoel 43- zo veel, indien niec veel meer, toetefchryvea aan or.è'erlykheid van hart, dan aan mangel van verftand Daar zyn menigte lieden van gord verftand, die grote fommen gelds verkwiften tot ydele en dwaze oogmerken, welken veel beter konden en behoorden hefteed geworden te zyn , buiten alle bedenking, dat zy daar aan kwalyk gedaan hadden. Er zyn bekende fchrapers, en openbare dronkaarts, die niet geloven zullen, dat zy dit karakcerhebben. Men vind menig knegt, in de huizen der Vorften, en in burgerhuizen , aan diefagtige praktyken overgegeven, zonder het geringfte denkbeeld, of met ongemeen flaauwe denkbeelden , dat hy kwaad doet. Met deze, luiden te redeneren , zal luttel baten: en de overtuiging, uit de gevolgen voortfpruitende, komt vaak te laat: dan, zo zy een zwak duifter geloof der waarheid, 't geen in 'tbinnenfte hunner gemoderen huisveft?, 'een weinig wilden botvieren , kan zulks van een gelukkig uitwerkzel wezen. De verkwifter zoude leren , de talenten, die hem toebetrouwd zyn, met meer zuinigheids aan te leggen, de guit en dc ligtmis zouden de vuige praktyken ontwaar worden, waaraan zy zig overge ven  43^ Beroep op het ven, en de op buit loerende dief zoude verfchrikt worden op het denkbeeld van eens anders eigendom aan te randen: en elk van hun zoude, naar mate hy in een goed gedrag voortging een welgefteld hart en een gezond oerdeel, wel> ken cp gene andere wyze kunnen verkregen worden,verwerven. Gy zult niemant aantreffen, die een zwakker geloof heeft, aangaande de eerfte waarheden van den godsdienft, dan dienftboden van vorften of zelfs van byzondere menfchen aangaande de trouwe, welke zy hunnen he. ren fchuldig zyn , en egter kan in geen van beiden deze gevallen zwakheid van gelovetor. ene verfchoning van hunne misflagen worden ingebragt; wanneer men een knegt over dievery befchuldigd, en inzonderheid, wanneer hy zich | in gevaar ziet, om ontdekt te worden, bloofd hy van fchaamte: en op gelyke wyze , wanneer de menfchen zig in gevaar gebragt vinden , om ter verantwoordinge geroepen te worden, wegens hun verzuim der pligten van den Godsdienft, zyn zy in de uitterfte verlegenheid: en, zelfs in volmaakte gezondheid en volkomene veiligheid , hebben zy geen zin, om over ongodsdienftigheid be. fchuldigd te worden: 't geen een bewys is, dat  Gemeen Gevoel: 433 dat zy , in het b'innenfte van hunne gemoederen, ene overtuiging hebben van de waarheid, en dat de zwakheid van hun gelove voort, fpruit, uit een fchandelyk gebrek aan verftand , of uit ene nog fchandelyker eerloosheid van hart. Daar is geen knegt, die zo weinig verftands heeft, om niet in konfcientie te weten, dat hy naarftig en getrouw behoord te wezen, in de dingen van zynen meefter, zo wel in des» zelfs; af wezen, als in zyne tegenwoordigheid: hoe zeer ook deze waarheid by velen veronagtzaamd en by zommige knegts befpot word; en daar is niemant, die zo weinig ver ftands heeft, om niet te weten , dat hy gehouden is, zynen Maker aantebiddert en te dienen, hoe zeer deze pligt by velen Verwaarloosd en by zommige fatzoenlyke lieden word! uitgelagchen. Daar is geen wezenlyk onderfcheid , tusfchen deze beide gevallen; ook is 'er geen wezenlyk onderfcheid in der menfchen denkwyze omtrent klaarblykelyke verpligtingen, maar in 't geen zy by zig zelven te weeg brengen, wanneer zy de eerfte waarheden ontvangen. Het geloof der goddelyke en zedelyke waarheid te verkrag- II. Deel. Ee ten  ^34 Beroep op het ten is onmogelyk , en het te veinzen is laag: maar daar is niets laags of ondoenlyks, in te handelen volgens het geloof, da- wy hebben , hoe zwak dat geloof ook moge wezen. B Er  Gemeen Gevoel: 435 B E S L U Y T. Cerigt aan verflandige en brave Menfchen. EERSTE HOOFDSTUK. JEI-t moge vreemd voorkomen, dat men zig in dit Beroep, zo veel bezig gehouden heefc omcrenc de eerfte waarheden van den Natuurlyken Godsdienft, en geen werks gemaakt heefc, om de waarheid der Kriftelyke Open. baringe te verdedigen, Dog men gelieve in aanmerking te nemen, dat het gefchil, fe. derc de laatfte jaren, merkelyke verandering ondergaan heeft. Dr. Svifc, die zig weel verftond, om een fnedig ding te zeggen, merkte, enigen tyd geleden, by de twyffelaren aan, dat hunne redekavelingen tegen de waarheid van 't kriftendom weinig invloec's by hem zouden hebben, zo lang zy niet alle denkbeelden van God en Godsdienft wiften te verbanner,; en zy fchynen" de leuze gevat te hebben, want hunne beroemfte fchryvers hebben, onder fchyn van tegen hec kriftendom te yvcien , alle hunne bekwaamheid in 't werk Ee 2 ge-  43<5 Beroep op het gefield, om dè grote waarheden van den N3. tU'irlyken Godsdienft te ondermynen. Zy ge. laten zig, gelyk de oude Epicuriften, over de Godheid te praten, dog beroven haar van hare wezenlykfte eigenfchappen, en in 'c byzorder van de zed:in;gen, die haar een voorwerp van hope en vreze maken , en van al den eerbied, die denjnaamvan Godsdienftig draagt; ten einde zy das , met zo weinig aanftoots als mogelyk is , hunne bedrogene aanbidders mogen misleiden, en luiden, die anders ligtvaardig genoeg zyn, in die elenden mogen inwikkelen, welken de verregaanite ougodsdienftigheid vergezellen. Een twyffelaar van hogen rang wend alle de vermogens aan van ene levendige verbeelding, in een Lofzang aan de Godheid , zonder een woord te reppen van hare liefde voor het goede en haren afkeer van het kwade: en zonder zig hetgeringfte te laten ontflippen, dat zy hare opregte dienaren zal belonen ; maar wel onder menigvuldige fterke trekken tegen de lage en baatzugtige praktyk, om zig zelven harcr guntte aantebevelen, door enen geheiligden eerbied voor het gezag harer wetten. Een ander van gelyken rang, en nog groter ftout.  Gemeen Gevoel. 437 floutheid, fchilderd alle onze denkLeeUenvan Gods zedelyke volmaaktheden en zedelyke regeringe , als louter grillig en vermetel af, verzekerd ons, dat men aan gene toekomende vergelding behoefd te denken , en wil heb" ben, dat wy alle onze vooruitzigten tot den tegenwoordigen ftaat der dingen bepalen. Een wysgeer van onzen tegenwoordigen tyd , die zig al zo drieft uitlaac, als een enige van zy. ne voorzaten, verzekerd ons , dat 'er in de natuur gene Data zyn, waar uit men de god. delyke eigenfchappen kan af leiden, dat de fchoonheid, waardigheid en ;hoogfte voortreffelykheid, der deugd toegekend, louter denkbeeldig is ; en dat alle de agting, haar fchuldig, voortvloeid , uit hare (trekking tot gemak en nut: en byna allen tragten zy , met vereenigde kragten, ons te betogen, dat de menfchen:alle zedelyke werkers zyn, en ge, volglyk niet verantwoordelyk voor hunne da. den. Het is onmogelyk, dat deze fchryvers geloof kunnen verwerven by menfchen van gezond verftand: maar zy zyn algemeen gelezen en met toejuiching ontfangen, en zy moeten indruk gemaakt heöben. Desgelyks hebben Ee 3 ^  43& Beroep op het zy hunnen lezeren, en ook velen, die nitnmer de moeyte nemen , om ze door te bla. deren, zekere algemene redeneringen tegen de eerfle waarheden aan de hand gegeven. En dit heeft gevolgen gehad: want de fcha. duw van ene tegenwerpinge is voor zommigen genoeg , om dat ernftig geloof en die volkomene overtuiging der waarheid te ver. dry ven, die ons tot de betragting van den Godsdienft opleid. En zo lang de verbeeldingen der twyfelaren niet aan een kant gelegd zyn , 'en de gemoederen der menfchen bekwaam gemaakt, om over de eerfte waarheden te ourdelen , zal het ydel wezen hun de kriftdyke Openbaring voor ogen te houden: want, alhoewel zy zig mogen vermaken met het twiften over hare waarheid, zy zyn niet in ftaat, om enig nut uit hare leringen te t leken. By aldien de eerfte waarheden van den natuurlyken Godsdienft begrepen, geloofd en toegeftaan worden , dan zal hec geloof in het Kriftendom van zelve volgen: maar, by al. dien iemant zig kan veroorloven, te denken, dat reguaardigheid en fchelmery, kuisheid en ontugt, godvrugt en goddeloosheid, een u en  Gemeen Gevoel 439 en het zelfde zyn in de ogen van den almagtigen God , legt hem niets gelegen aan den Kriftelyke Godsdienft, nog zelfs aan enigen Godsdienft. En by aldien hy enig vermoeden heeft, dat God de heiligen en regt vaardigen niet zal belonen , en ae goddelozen en ongehoorzamen ftraffen , is hy niet beter, dan een Godverzaker; naardemaal hy of geloven moet, dat de Beftuurder der waereld niet is, of dat erger is, dat hy geen regtvaardige beftuurder is. Byaldien de tegenwoordige poging , om de waarheden van den Natqurlyken Godsdienft te verdedigen , van enig goed uitwerkzel is, zal men er ene verdediging van de Kristelyke Openbaring op laten volgen : naardemaal de fchry ver van het Beroep zig verzekerd houd, dat de blykbaarheid voor beiden dezelfde is: want, indien het erkend word, onmogelyk te zyn , dat men behoorlyk agt geve op enige weinige verfchynzels der nature , en twyffe. Ie aan het natuurlyk en zedelyk beftuur van God , hoopt hy te zullen doen zien, dat het even onmogelyk is, behoudens het gemeen gevoel , om agt te geven op enige weinige aanmerkingen, uit de befchouwing der heiEe4 15ëc  44o Beroep op het llge fchrifcen voortvloeyende , en te twyffeJen aan derzelver goddelyken oorfprong. Maar, in den tegenwoordigen toeftand van za, ken , fchynt ene verdediging des kristéndóms ontydig te wezen, en ene wederlegginge van de inbeeldingen ter twyffelaren is van meer belang , dan men gemeenlyk denkt. Alhoewe de onheilen van onzen flaat niet geheel of voornamelyk te wyten* zyn, egter zyn zy enigermate toetefchryven , aan dien geeft van ongeloof en ongodsdienftigheid , die zo lang de overhand gehad heeft, en die tans byna algemeen geworden is. Toen het Roomfche Gemenebeft ten hoogften toppe van grootheid geklommen was , en , door losbandigheid van zeden, tut den uitterften rand van dien afgrond gebragt, waar in het wel dra werd ingeftort, is het aanmerkelyk, dat de' menigte van allerleye ftandën en van gene veragtelyke karakters de leer vanEpicurus omhelsde : en het verdiend opmerking , dat zeer velen onder ons , meer dan in vroegere tyden gezien is., zig opgedaan hebben, aan vermaak en aan geld, als het middel tot vermaak, geheel verflaafd zy nde , die genen godsdienft belyden , geen agt flaan op de Godheid, die niets verrigten met oogmerk om hare goedkeu- ring  Gemeen G e v o el. 44t ring te verwerven , en zig niet bekomme. ren, om dingen te vermyden , die haar mishagen ; maar die, onder zeer, veel ophefs van gezellige pligten , by alle gelegenheden, even weinig gevoel blyken te hebben van hunne verpligtingen, omtrent hrnne Maker , als het ftomme vee. Dit kan aan verfcheidene oorzaken worden toegefchreven , maar moet, grotendeels geweten worden , aan ene verkeerde manier van denken omtrent den GodsJienfti: aangezien het ongelooflyk is, dac lieden van gemeen verftand dus zouden te werk gaan, indien zy , in goeden ernft, aan deszelfs eerfte waar» heden geloof flttógem Zy befchoüwen grote ondeugd als verderflyk voor de maatfehappy, en als ftrafbaar , om die reden ; en geloven dat ene betamelyke agting voor godsdienstige gebruiken , om verfcheidene redenen , betamelyk en noodzakelyk Is; dog verdergaan zy met hunne befchouwingen niet. Zy (temmen de vermoedens der twyffelaren wel niet toe, dog zy verwerpen ze ook niet, of niet met de verdiende veragting. Zy erkennen , dat de hoofdleringen van Godsdienft en Zedenkunde zeer veel fchyns van waarheid of waarfchjnlykheid hebben, dog geloEe 5 ven  442 Beroep op het ven niet dat zy volftrekt ontwyffelbaar zyn. Met een woord, hun geloof in deze waarheden is niet zodanig, dat het hen kan overhalen, om hun gedrag4 te veranderen , of hun de minfte ongeruflheid veroorzaken, over die vergetelheid van God , waar in zy gevallen zyn. Hoedanig een uitwerkzel ene Aardbeving , of Feftziekte, of een vreesfelyke inval van de Franfchen, konde hebben, is onzeker: maar het fchynt vast, dat erzo veel agtig voor God en goed geweten geen plaats heeft, als de Natie, onder enige flrenge beproeving, zoude behouden: en naauwlyks zo veel , als noodzakelyk is voor de bewaring van welvoeglykheid en goede orde. Ydel zyn alle onze vorderingen in den koophandel, de handwerken, en den landbouw, indien wy, volgens de natuur der dingen , en naar het regtvaardig oordeel van God , op den kant gebragt zyn van dien ver. fchnkkelyken afgrond, waar in de Romeinen zig plotfeling neder fronten, door ene veragting van de eerfte waarheden van Godsdienft en Zedenkunde. Of dit me; 'er daad de toeftand dezer Natiën is , moet aan het oordeel gelaten worden van die weinigen, die in ftaat zyn, om, met voorbyzien van tegenwoordige win- ften  Gemeen Gevoel, 44$ iten en tegenwoordige vermaken , het oog te vestigen op de veiligheid van hun land; maar dit is blykbaar, dat ongeloof , ongevoeligheid en zelfs onkunde aangaande de eerfte waarheden , in ene buiten gewone mate heerfcht onder lieden» van rang. en aanzien , en, 't geen nog meer te bejammeren is , onder zulken , die anders agtens waardige karakters bezitten. 'Er blyft derhalven gene hope ter waereld meer over, [dan in die mate van vroomheid en goed verftand, welke nog gevonden word, onder een volk,'t geen wel eer door deze hoedanigheden beroemd was ; en het is hier op , dat wy ons beroepen. TWE-  444 B ER 01 P OP HET TWEDE HOOFDSTUK. Byaldien de lezer de verwag.ee voldoening uk dit Beroep niet getrokken heeft , m et hy zulks niet toefchryven aan enigen mangel van blykbaarheid in de waarheden , orat:ent welken, ui van gezag in de regtbank, op welke, men zig beroepen heeft ; maar aan het een of ander gebrek in de wyze , waar op de waarheid is voorgedragen , of mogelyk aan de wyze , waar op zy ontfangen is. De konft om ene klaarblykelyke waarheid in de; geeft te brengen , gelyk het ligt in het oog valt, zo zeer by de ouden in praktyk , moet erkend worden , heden ten dage flegts weinig bekend te zyn: ook is het niet minder waar, dat de luiden , tans, meer genegen zyn , om toevlugt te nemen tot ene menigte van redeneringen en bewyzen , dan tot de eenvoudige infpraken der rede en des gemenen gevoels. Behalven dit, huisveft 'er in den geeft een vermogen , waar op men maar al te weinig Iet , 't geen de duideiyk fte voorftellingen der klaarblykeiykfte en gewigtigfte waarheid weet te verydelen; want, ge-  gemeen Gevoel. 445 gelyk het lighamelyk oog zig, naar welgevallen , opend en fluit, en minder of meerder dagligts inlaat: even zo verleend ook het verflar.d der waarheid , 't zy geheel of gedeeltelyk, ingang of fluit dezelve buiten, naar mate gy verkiesd. Gy geeft uwen vriend zekere waarheid in bedenking , welke van groot belang voor hem is 3 en welks baarblykelykheid gy meend , zyne opmerking niet te kunnen oncfnappen : en gy verwonderd u , over de koele wyze , waar op hy dezeive ontfangt. Gy tragt haar nog duidelyker en taastbaarder te maken , en gy vind u op nieuw te loqrgefteld. Hy verwerpt ze wel niet ; hy fchynt haar enigermate zyne toeftemming te geven, maar niet in dier voege , als overeenkomt met de klaarblykelykheid der waarheid, of met het goed verftand van uwen vriend , en gy zyt verlegen , om reden van zodanig eea gedrag te geven: maar gy begrypt niet, en mogelyk bemerkt hy het zelve niet, dat hy dit vermogen, om zyn verftand, naar welgevallen, te fluiten of te ontQukcn, oeffend, even als wy onze ogen open - of toedoen, zonder daar op agt te geven. Aan  446" Beroep op het Aan het gebruik of liever misbruik dezes vermogens , hebben wy de menigte van valfche en eigendunkelyke gevoelens teetefchryven , die, in alle eeuwen, de overhand gehad hebben onder redelyke fchepzelen. Hier aan hebben wy de blindheid der Joodfehe natie toetefchryven , van welke gezegd werd , dat zy ogen hadden en niet zagen. En aan dezelfde oorzaak hebbe men de byna volflige. ne blindheid te wyten , welke zig by lieden van goed Verftand , in deze verligte eeuwe, opdoed : want niemant is zo blind, als hy, die niet wil zien. De grote waarheden van den Godsdienft komen zo zeer overeen met de natuurlyke gevoelens van 's menfchen geeft, en da tegenoverftaande ongerymdheden zyn der mate belagchelyk, dat men het onmogelyk zoude vgten voor enig man van verftand , dat hy zoude aarszelen , om aan de enen zyne toeftemming te geven en de anderen te verwerpen ; en mogelyk zal dit , na ene opregte vergelyking, enigermate zo wezen : maar het gaat niet zo gemakkelyk , om die volkomene toeftemming aan de eerfte waarheden van den Godsdienft te weeg te brengen , welken wy aan andere waar-  gemeen Gevoel? 44? waarheden geven, die niet blykbaarder zyn, maar meer van onzen Tmaak, en dit zal nooit kunnen uitgewerkt worden , voor en aleer de vri. nden van den Godsdienft. zig meer toe* leggen, dan zy doen, om der menfchen agting te verwerven voor de waarheden, wei* ken zy voordragen. Leerlingen van timmerlieden , fmeden en fchoenmakers, nemen geredelyk alle berigtea aan, die men hun geeft, betreffende de beste en volmaakfte wyze, om die konften te oeffenen, waar mede zy hun brood flaan te winnen ; desgelyks zuigen zy , die zig der we'tenfchappen toewyden , die waarheden, met zeer veel gretigheids, in, welken de grondflagen uitmaken voor de byzondere wetenfchap , waar in zy zig oeffenen : maar de uiterlyke aanklevers van G'dsd:.enft en deugd, zullen , met groten ernft en bedaardheid, de klaarblykelykfte en gewigtigfle waarheden horen en lezen , en haar alleen in zo verre ingang vergunnen of weigeren, als met hunne neiging ftrookt. Want 's menfchen geeft krimpt zig in, gelyk de gevoelige plant (*), op (*) Hec kruidje roer me niet, in onze taal geheten^  448 Beroep op het op de minfte aanraking, die den zelven hlo* derlyk is , en verbergd zig voor waarheden, die ontroering baren. Het is derhal ven van geen of weinig nut, dat de menfchen zig met den Godsdienft en de Zedenkunde bemoeyen, byaldien er gene zorg 'gedragen word, om het misbruik dezer vermogens van 's menfchen geeft vooritekomen , door hun , die de eerfte waarheden voordragen, endoor hun, die hunne aandagt daar aan verlenen. Geloven en niet geloven worden gemeenlyk als daden van den geeft befchouwd, die noodzaakelyk en onvermydelyk zyn , en gevolglyk nog goed nog kwaad : en met betrekkinge tot waarheden, die enkel befpiegelend zyn, is dit zo; maar ten aanziene van waarheden , die het hart treffen én den wil bepalen , is het geheel anders gelegen. Men heeft geen beter bewys van enen onöpregten geeft , dan ene vaardigheid en behendigheid , in het verdonkeren of ontwyken van ds klaarblykeiykheïd der duidelykfte verpligtingen , en men behoefd geen degelyker verfchynzel te vorderen van een eerlyk hart, dan ene gulhartige toeftemming aan waarheden , die met deszelfs genegenheden ftrydig zyn.Indedaad, het is :aj zo moeylyk, ene onwrikbaar  gemeen Gevoel. 449 baar en beflendig oog te flaan op waarheden, die ons in den weg flaan , als het is , de onaangenaamfle en afzigtelykfte voorwerpen flyf en fterk aantekyken: en gy zult 'er weiniger aantreffen , die tot het een, dan die tot het ander inftaac zyn* fchoon men tot beiden, door manmoedige en dikwyls herhaalde pogingen , kan geraken. Dat het leven onzeker en de dood zeker is, zyn de ontwyffelbaarfle waarheden , die zig voor 's menfchen geeft kunnen opdoen , en die her minfte geloof verwerven , door die fterke zugt ten leven, en dien afkeer van den dood, welken den menfchen 'zo natuurlyk zyn. Wanneer zig ontruftende verfchynzels voor ons opdoen, dan zyn wy fterk gelovigen , naardemaal wy bekwaam zyn, de rampen te geloven , die wy vrezen: dan, zo dra de fchrik verdwenen is , flaan wy over tot een tegenflrydig gevoelen , om de onnozelfte redenen , die men zig verbeelde kan : en niets is meer gemeen dan de menfchen te zien wankelen en naar den gunftigtten kant overhellen, tegen het oordeel van vrienden en geneesheren en zelfs tegen hun eigen oordeel aan. Is dit niet een duideiyk bewys van het vermogen, 't geen de geeft heefc, om het verftand toete, II, Deel, Ff fluiten,  453 Beroep op het fluiten, naar welgevallen, voor de klaarblyke* lykfte waarheden De toeltand, waar in iemant zig zelven bevind op den dood van enen waarden vriend, is iets ongemeens in de natuur*, en van veel dienft voor ons tegenwoordig oogmerk. Na dat wy zyn vonnis hoorden vellen, en de treurige uitkomfl, vol angft en vreze ,v federt enige uren, en misfehien federt enige dagen voor uit zagen , is zy nogtans niet daar, of n en word aangegrepen door nieuwe angft niet alleen, maar met bevreemding, en ftaat men verbaasd, als of'er iets onwagts gebeurde,- want in weerwil van alle blykbaarheid voor het tegendeei , koefterd men het geloof en de hoop , dat zyn vriend weder herftellen zal. Nu, indien de eigenliefde alzo veel kragts heeft , om het verftand te blinddoeken als de vriendfehap , hebben wy ons dan te verwonderen, dat kwade menfchen niet geloven, dat hun gevaar zodanig is, als het is , en dat zy zig niet volkomen zullen laten overtuigen, voor dat het hun overkomt , of voor dat hunne ogen , door ene byzondere tusfehenkomft der voo• zinnigheid, geopend worden ? Ieder een weet het gewone gedrag van kinderen en dienftboden, wanneer zy openen mis.  Gemeen Gevoel." 451 misflag betrapt worden, met welk ene onbedeesdheid zy de befchuldiging van zig weren, wanneer hun die niet kan aangetoond worden, en hoe behendig zy die weten te ontwyken, wanneer zy te bewyzen is. Na dat de waarheid hun in al haar kragt voor ogen geaeld is, en alle hunne bewysredenen en draaijeryen den mond geflopt zyn, zult gy uit hun gelaad befpeuren, dit zy ze niet in hare volle uitgeflrektheid toeftemmen, maar haar, zo na zy kannen, naar hun ei. gen zin vouwen en plooyen. Ook moet zulks niet worden toegefchreven aan de vreze voor ftraffe; naardemaal zy het dikwyls doen , wanneer ene rondborftige bekentenis der waarheid hen niet alleen voor ftraffe zoude beveiligen, maar hen de toegenegenheid hunner meefteren e ouderen zoude deen verwerven: en men kan het, in'talgemeen, voor ene gegronde aanmerking houden, dat geen menfchelyk fchepzel anders zal handelen, zo jang hy niet genegen is, zig te verbeteren; want niemant zal ene waarheid ingang vergunnen, welke hem onruft verwekt, zolang hy niet gewillig is, om peis te maken met zig zelven, door zyn gedrag te veranderen. 5 Ff a Gy  45a Baoï? of hit Gy zult denken, dat deze afkeer, om der grote waarheden van den Godsdienft ingang te vergunnen, alleen in kwade menfchen vallen kan, maar, indien gy, door kwade menfchen, verftaat allen , die zig niet met de praktyk van den Godsdienft bevredigd hebben , vreze ik, dat gy het geheel geflagt, enige weinigen flegts uitgezonderd, daar onder bevatten zult: want het gantfche geheim van het ftuk ligd in ene heimelyke vreze , die de meefte menfchen bezield, van zig onder verbintenislen gebragt te vinden, die zy niet genegen zyn, naar te komen. Zy zyn nog onkundig van de waarheid des Godsdienfts, nog ongevoelig van deszelfs verpligtingen, en kunnen gezegd worden . op zekere wyze, daar aan geloof te flaan; maar begrypende.dat zy, hunne volkomene toeftemming daar aan gevende, aan dezelven. niet zouden kunmnbeantwoorden , door een leven te leiden, als zy doen, weren zy dit ge.oof, zo veel zy kunnen, van zig af. Elk één wen fcht,natuurlyk, dat hy in gjed verftand met zig zei ven moge leven, en vrede hebben in zynen boezem: en moet, ten dien einde, zyne beginzels met zyne praktyken eniger mate beftaan-  Gemeen Gevoel. '453 ftaanbaar maken: en, zo hy niet genegen is, de laatften aan de eerften te onderwerpen , zal hy tragten, zo veel hy kan, om zyne begir zels van zyne praktyken athangelyk temaken, ofhy zal in 't geheel niet over het ftuk denken. Daar zyn luiden , in de waereld , die , door enen geheiligden eerbied voor de waarheid, haar ingang zullen verlenen, 't zy ze voor of tegen hen, 't zy dezelve aangenaam of fmertelyk is. Maar zy zyn weinigen : zy mogen wel de heerlyken op aard e geheten worden: aangezien zodanig iets niet te verwagten is van het gros des menfch. doms. De joodfche natie zoude veel eer den dood gekozen hebben, dan te erkennen, dat de zoon des timmermans, gelyk zy hem noemden , de beloofde Mesfias ware: ook moeten de Heidenen onderfteld worden, ten uiterfte afkerig geweeft te zyn van een Godgeleerd ftelzel, waar by de ongebondenheid van leven veroordeeld werd, waar aan zy zo lang gewoon waren: en in alle eeuwen en volken, zullen de luiden ongenegen zyn, om waarheden, hoetaftbaar ook, te omhelzen, die hunne ondeugden veroordelen, [en\ hen onder verpligting brengen, om deugden te betragten], waar in Ff 3 zy  454 Beroep op hst geen behagen hebben. De luiden praten tt vergeefsch van geloven: want, in waarheid, wy hebben denzelfden natuurlyken afkeer, om ene onaangename waarheid ingang te verlenen, als wy hebben, van een btttren drank in te zwelgen , en doen hei één, met al zo veel weerzin, als het andere. Het omhelzen der waarheid , zelfs van onaangename waarheid , is noodzakelyk om deugdzaam te worden; maar 'er is ene zekere mate van deugd, ik hadde byna gezegd heldhaftigheid, nodig, om onaangename waarheden enen volkomen en onbelemmerden ingang in het hart te verlenen. Het is verbazend, dat de vrienden van den Godsdienft dit zo weinig in aanmerking genomen hebben; en, dat, onder de menigte van yverige voorfpraken, die zig in deze en in de vorige eeuwe opgedaan hebben, zo weinigen zig meefter gemaakt hebben van die konftgreep, die vereifcht word, om den wil te bevredigen met de omhelzing van dac geen, waarvan dezelve enen geweldigen afkeer heeft. De Zaligmaker der Waereld maakt gewag van ene geneigdheid om zyne geboden te doens als een vereifchte, om zyne leer aan te  G e meen Ge v o el. 455 ce nemen. Een zetregel weinig in aanmerkinge genomen by het gros zyner leerhngen, die i even als anderen , het meefte aandringen op overtuiging van het oordeel, zonder zeer veel agt op den wil te flaan. Overweging ester en ondervinding ftemmen over een , „Iet met hunnej afgetrokkene kundigheden, maar met de verklaringen van hem, die gene onderrigting nodig hadde aangaande den menfch, want hy wifl, wat m hem ware. Buiten de zulken, die over het voelen heen fchynen te wezen, zult gy bezwaarlyk iemant kunnen overtuigen van een gebrek, waar aan hy is overgegeven, ten zy hy enigermate geneigd is, om het te verbeteren: daar integendeel iemant, die moeds en eer. lykheids genoeg bezif\ om zig aan deverbetering zyner dwalingen te begeven, doordat zelfde goed beginzel, tot ene geftadige overweging derzelven zigbrengen kan: en, alhoewel hy nog niet befloten heeft zig te hervormen , kan hy nogtans, byaldien hy de geringfte neiging van dien aart heeft, derwaarheid gehoor geven: en, daar wy gene oordeelaars zyn over 's menfchen inwendige ge. neigdheden, is het betaamlyk, hun de waar 6 Ff 4 held"  45* Beroep op het heid voor ogen te houden ; met die verzekenng, nogtans, dat zy, geheel of ten dele, ie gang zal verwerven by hun verftand, aar" g-ng zy geneigd zyn , om haar in praktvk te brengen. Gelyk de eerfte waarheden van den Gods. Jenft.mec de eerfte beginzels va„ een ver. ft«ndig en regtmatig gedrag , in veJerJ -gen overeenkomen, doen zy dit byzon. derlyk daarin, dat zy beiden dikwyls aaneen gelegd worden , en p,aats maken Voo ydele verbeeldingen, die voor een poos d overhand nemen. Alhoewel men genieenlyk -Kend , dat de menfchen zig redelyker ge! dragen ten aanzien van de belangen des le vens, dan met opzigt oP die van Godsdienft endeugd; „het nogtans te over bekend , dat zTehir, tegenW°0rdi^ e» Ogende nood: ^akelykheid is, om zo te handelen, de men£hen zig even dwaas aan ftellen, omtrent het eén als omtrent het ander ; en dat zy t geen nog meer te bejammeren is , hunne dwaasheid met zien, voor dat het te laat is omzete herftellen. Niets gebeurd meer, dan' dat menfchen van goed verftand, als 't ware mt dendroom ontwaken, en, met fmert, den een  Gemeen 'Gevoel. 45^, een of anderen misftal ontdekken, dien zy enen geruimen tyd over 't hoofd gezien hadden, en die, by aldien zy daar op agt gegeven hadden, zeer vele onheilen en ongelegenheden zoude voorgekomen hebben , welken zy tans niet kunnen voorkomen of hèrfldlen : en wanneer wy in aanmerking nemen, dat dit zo' menigmaal plaats heeft, als het doet, in de dagelykfche verrigtingen , behoeven wy ons geenzins te verwonderen, dat zulks ook plaats grypt omtrent dat geen, welk den Godsdienft en de Zedenkunde betreft. Menfchen , die uit den waereld fcheiden , by het volkomen en onbelemmerd gebruik hunner redelyke vermogens , hebben in 't algemeen een ftelze van Godsdienft en Zedenkunde waar aan zy te voren gene kennis hadden, of 't geen zy niet zo klaar befchouwden , of zo vaft geloofden , of zo levendig gevoelden , als zy tans doen, niec door enige verandering in den ftaat der dingen , of der redelyke vermogens van 's menfchen ziele , maar van wegen ene noodza, kelykheid , waar onder zy zig bevinden , om der waarheid ene aandagt te verlenen, welke zy nimmer te voren daar aangaven; wanthadFf 5 den  45? Beroep op het den zy daar op agt gegeven , zy zouden: fteeds, dezelfde zaak , in het zelfde ligt, befchouwd hebben. 'Er is geen kragtdadig geneesmiddel voor dit kwaad , zo lang opgemerkt en zo zeer bejammerd, dan een van deze twee dingen : dat of God 's menfchen wil gaat dwingen, of dat de menfch zyn eigen wil gaat opofferen aan de aanzoeken van zynen Maker; en helaas! 'er is weinig hope, dat een van deze beiden gebeuren zal. Daar is geen grond , om te verwagten , dat God dat geen zal doen , ten behoeve van een enkeld menfch of van ene menigte individu's, 't geen hy konde gedaan bebben , en niet verkoos te doen , ten hehoeve van velen , die airede , in hunne hardnekkigheid , verloren gegaan zyn , en dat enig aanmerkelyk deel des menfchdoms, vrywillig, hunne begunstigfte verbeeldingen zoude ter zyde ftellen , en ene fmertelyke onaangename waarheid tot in het binnenfte van hunne harten ingang verlenen , is eer te wenfchen , dan te hopen. Alhoewel het ons betaamd, in een ftuk van zo veel gewigts, zelfs op de geringde hoop aftegaan. Hoe ongewoon de trap van opregtheid en goed  Gemeen Gevoel 459 goed verftand ook z*', welke vereifcht word, om den geeft te onderfteunen tegen de mode der tyden , men zal nogtans altyd en ove 'il zekere mate van deze hoedanigheden vinden: en, byaldien ene hartelyke omhelzing der eers. te waarheden niet verwagt kan worden, mag men egter , zelfs by de menigte , op enen groteren eerbied voor dezelven hopen , dan tans de overhand heeft. Bygelovige yveraren en twyffelaren zullen zeer bëzwaarlyk zig aan het gezag des gemenen gevoels onderwerpen ; maar waneer menfchen van oordeel de lugt beginnen te krygen van de goddeloze wartaal , welke men , fints enigen tyd, ter bane gebragt heefc, is 'er reden , om te] hopen, dat zy , uit dien hoofde , de fchuldige aandagt zullen verlenen aan de blykbaarheid, waar mede zig de eerfle waarheden opdoen ; en dat enigen, hoe gering ook in getale, dezelven, tot in het dieplte van hunne harten zullen inlaten. DER-  <09 Behoep op het DERDE HOOFDSTUK. M- behoefd niet verre te rugge te gaan in ue gefchiedenis van zyn eigen land , om verfcheide- e aanmerkelyke tusfchenkomften der voorzienigheid optemernen , ten behoeve van deze natiën ; en men behoefd al.een zyne q. gen opteflaan , om te zien, dat wy tot heden, hec meeft begunftigde volk van God, in Europa, zyn , en te gelyk de meeft openlyk god. loze natie, misfcbien tot enen trap , die al. Ie klagtehier omtrent ydel en vrugteloos maakt. Verfcheidene families zyn, fints enigenktyd, uit de duifternis opgekomen , en in voordelige en blyde omftandigheden geraakt , en velen tot overvloeden aanzien geklommen: en, onder dezen , is 'er mening één in zulke gelukkige omftandigheden geplaatst , dac hy naauwlyks zyne ogen konne opflaan , zonder het een of ander behaaglyk voorwerp ont. waar te worden, die, van 's morgens tot *savonds , van den enen dag toe den anderen, naauwlyks de vergelding ener dankbare gegedagte aan zynen groten weldoener weet opte dragen , of gevoel fchynt te hebben van zyne verpligting om dit te doen. Velen, die e niet  gemeen Gevoel 4Ö1 niet ongevoelig zyn , van 't geen zy anderen fchuldig zyn, die gehouden willlen worden , elk het zyne te geven , en die zig zouden fchamen, indien zygeen gevoel bleken te heb. ben van de verpligtingen van regtvaardigheid en dankbaarheid , fchamen zig niet over de groffte pligtsverzuimen omtrent God. Welke reden zullen wy geven van zulk een onredelyk en onbetamelyk gedrag, by lieden , die den mond zo vol hebben van rede en van regtvaardigheid. Indien wy al de zulken aan een kant ftellen , die zigzelven aan hunne lusten en driften hebben overgegeven, waar aan zullen wy die openbare ongodsdienstigheid van meer geregeld denkende menfchen toefchryven , en die vervreemding van den Godsdienft, die zig by lieden van kiesfche gevoelens en beminnenswaardige geaartheden opdoet ? Het gemeen van allerleye ftanden liet zig , in alle eeuwen , door hunne lusten en driften , of door de mode der tyden, beheer, fchen , dog het valt moeylyk te begrypen, hoej denkende perfonen , en zelfs zulken, die beminnenswaardige hoedanigheden en loflyke karakters bezitten , al het genoegen, 't geen zy konden trekken uit den godsdienft , in dit leven , en te gelyk alle hoop op geluk. zalig.  462 Beroep of hét zaligheid , in een volgend, kunnen opofferen aan dwaze vooroordelen , of de voldoening Vart lage lusten. Hier is iets , welk ene diepere aandagt waardig is , dan die genen daar aan verleend hebben , die het opregtfte belang ftellen by de eer van God, het welzyn der rnaatfchappye en de gelukzaligheid des menfchdoms. Zy geloven^ dater een alwvs, almagtig Wezen beftaat, welk deze waereld fchiep en onderhoud: maar bekommeren zig niet , om met dat Wezen bekend te worden. Is dit redelyk? Zy kunnen die verbazende magt en diepte van wysheid niet ontkennen, welke zig in alle zyne werken opdoet ; maar zy aarzelen omtrent zyne regtvaardigheid en goedheid. — Is dit billyk ? Hebben zy enige reden, om den Almagtigen van fnoodheid of onvriendelykheid te verdenken , of te twyffelen, dat hy alle mogelyke vo naaaktheid bezitte ? Zy lochenen niet, dac alles wat zy hebben , en waar op zy hopen , van zyne onverdiende goedheid afdaald; maar, indien hy hen en hunne vrienden niet zo gelukkig wil maken , als zy wenfchenen hopen, en indien hy hunne gelukzaligheid niet tot het opperfte doel en einde zyner regeringe wil maken , zullen zy zyne goed-  GEMEEN G I V O U. 463 goedheid betwisten. Is dit betamelyk, is dit dankbaar ? Ons zelven te vleyen met een eigenaartig gedrag omtrent allerleye foorten van perfonen , terwyl wy het Opperwezen over het hoofd zien , is dwaas; en ons zelven het karakter van eerlyke menfchen aan te matigen , terwyl wy bewuft zyn , van het niet betonen van die hulde en gehoorzaamheid , welke wy den Almagtigen God fchuldig zyn , is ene onöpregtheid, niet minder dan die der grootfte huichelaren. Zy gedragen z'g omtrent hem , op zulk ene wyze, als geei Ouder in zyn kind zoude gedogen , geen heer in zynen knegt, geen vorft of o* verheid zoude gedogen in zyne onderzaten r en egter vrezen zy niet voor zyn misnoegen. ■ Is dit gemeen gevoel ? Met alle voordelen van ene ruime opvoeding , koefteren zy denkbeelden van God en Godsdienft, die al zo laag, onbepaald, onvolkomen en ongerymd zyn, als die van loutere wilden; en regtvaardigen zig zelven , door de fyngefponnen haarkloveryen van enige weinige fchryveren, die by het gemeen in groot aanzien zyn. Betaamd deze manier van denken een volk, dat uitmunt door deszelfs braafheid en goed verftand ? Wy  464 Beroep öp het Wy zyn tot ene benyds hoogte van ryk> dom, magt en grootheid geklommen : Is ons gevaar minder , om die reden ? Hebben zig niet ontzettende verfchynzels onder ons opgedaan ? 't Geen God zal doen , behoord niemant zig te vermeten , te voorfpellen; maar wat hy kan doen , en wat wy reden hebben om te denken , dat hy zal don, valt ligt te bevroeden. En byaldien God zyn hand tegen ons ging uitftrekken , en, na de zul» ken , die in den raad der ftaatkundige wysheid zitten, verdwaasd te hebben , de harten ging flap maken van hun , die den kryg van onzen poorten keren ; 't geen hy, niettegenftaande onze natuurlyhe dapperheid , zeer ligt kan doen; en byaldien wy, onbekwaam wordende , dien verbazenden handel ftaande te houden , waar in onze roem en flerkte gelegen is, wy even onbekwaam wierden, om onze regten in het kabinet of in het veld tegen onze mededingers te verdedigen : indien afzonderlyke bankbreuken van een verval van publiek credit gevolgd wierden, en ons gedurige berigten in de oren klonken , dat de éne familie na de andere tot armoede en elende verviel: en zo wy, op een aanval van buiten, een kutere hoop van jin hagel bleken te wezen,  Gemebn Gevoel; 465 wezen, zonder beftuur, zonder orde, zonder moed of beleid, ■ - dan zouden wy zien , waar mede wy ons ophouden , en wat wy federt ene eeuw verrigt hebben; dan zullen wy allen fmaak verliezen , voor de fpitsvindige hairklovingen der vrydenkeren, en gedwongen worden te bekennen, dat „er waariyk een God „ is, die op aarde heerfcht." En alhoewel men geneigd ware, gelyk velen zyn , om zig niets meer aan het algemeen te laten gelegen liggen , zy behoren egter fteeds ontzag voor God te hebben , naardemaal hy I hen kan, en vroeger of later zal, beroven van alle die voordelen, die de vreugde en trotfcheid hunner harten uitmaken. —— Weldra kunnen zy, door de ene of andere van die menigvuldige wisfelvalligheden , waar aan de menfcheiyke zaken onderworpen zyn , in zwarigheden ingeftord worden; die hen ten enemale radeloos maken. Of hunne lighamelyke kragten kun. nen , door ene verborgene aanraking van Gods hand, verteerd j worden , en flapeloze nagten kunnen hen overvallen; en dan is het mogelyk, dat zy aan God denken ; of, byaldien nog dan niet, egter zullen zy, wanneer de boze dag komt, de dag der benaauwdII. Deel. Gg heid  $66 Beroep opheT heid en dcf bezoekinge, naar alle waarféhvn» lykiieid , hem dan verkiezen aanteroepen. Of b/alJien zy , gelyk niet ongewoon is, in delfde ongevoeligheid fterven , waar in zy k.f'en , ?ii!lcn zy zig rcgrans niet zo dra Vcrftoten zien van zyn aangezigt, en ver we» ze;i rot akoos durende duisternis en wanhope, of de overdenkingen van hunne dwaasheid , tr:innigheid en overgeeflyke ondankbaarheid, z-<üen zf? in hunne gemoederen dringen, en •byten gelyk ene flang en fteken als een adder. ~— Deze zyn onheilen, die de vrydenkers ons mogen zeggen , dat niet gebeuren zullen , dog tegen welken zy ons geen borg •kunnen ftellen. De verkwiftende jongeling wil niet geloven, dat hy een dwaas is: maar, de vermaningen zynéf befte vrinden in den wind flaande, geeft hy zig meer en meer over aan dwaze verteringen, tot dat ene bankbreuk en gevangenis hem overkomen, en dan moet hy de waarheid erkennen, alhoewel hy haar reeds eerder konde gekend hebben, daar zy altyd duideiyk was. De diefagtige knegt zal niet erkennen, dat hy iets misdoed, voordai hy ontdekt en weggejaagd worde: en dan laat hy van fchaamre het hoofd hangen. En de ondankbare zal ailerleye uitvlagten zoeken, om zyne ver-  Gemeen Gevoel 467 verpügtingen aan zynen weldoener te ontzenuwen , tot dat hy hem getergd heefc, om hem uit zyne gunft te verbannen, en hem overtegeven aan de ongenade en elende, die hy zo wel verdiend, en dan zal hy mogelyk zig zelden voor enen fnoden onverlaat houden : dog hy konde zig al lang daar voor gekend hebben, aangezien het ah.yd duideiyk was. Op gelyke wyze, by aldien wy alle ydeJe verbeeldingen varen laten, en moed en eerlykheid hebben , om ons befte oord. el te Volgen , in weerwil van de mode dertyden, kunnen wy de ongenade en elende voo komen, welke wy reden hebben , te vrezen , ter oorza':e van ons dwaas , onwaardig en onpligtmatig ge. drag omtrent den Almagtigen God, Laat dan een iegelyk , die dankerkentenis vorderd 5 van de zulken , die hy verpligt heeft, denken wat hy Gode fchuldig is. Laten allen , die gevoelig zyn over ene onpligtmatige of veragcelyke behandeling van hunzelven, denken aan hun eigen gedrag omtrent God ? En byaldien enig. menfch geloofd , dat hy regt heeft, om de verwaarlozingen of verbrekingen van de banden van regevaardigheid of dankbaarheid omtrent hem zelven te ftraffen , laat hy zig niet vermeten j om de Gg a regt.  46S Beroep op het regtvaardigheid van God te betwisten, of zig te vlyen met de hope op ontkoming, door toevlugt te nemen tot beuzelagtige voorwend, zeis van ongelove of twyffelarye : maar laat hy handelen naar de blykbaarheid, welke hy heeft , tot dat hy , door de goddelyke hulp en onderfteuning, dat gezond oordeel bekome en die opregtheid van hart, die hem zullen bekwaam maken, om een voorwerp der goddelyke gunfte te zyn. vier;  Gemeen Gevoel, 4<59 VIERDE HOOFDSTUK. ngeloof en twyffelaary zyn tot de uitterfte hoogte gedreven, in deze etuwe, en luiden , afkerig van den godsdienft zynde, hebben 'er zig , zoo vee! zy konden , van bediend: dog alles te vergeeffch. Wanc, gelyk de valfche manier van denken, bybedorvewe hovelingen en dïefagtige knegts aangenomen, den genen luttel baat, die tot bekentenis gebragt is, dac hy het belang van zyn land verraden, of zyns meefters eigendom aangerand heeft.; zo zullen ook die begochelende begrippen , waar door de menfchen zig hebben laten mislei. den, met betrekking t3t den Godsdienft, hun weinig baten , wanneer de waarheid aan den dag komt. Het zwak geloof, 'c geen knegcs hebben ten aanzien van de trouw, die zy hunnen meefteren fchuldig zyn, is niet altyd een voorwendzel , maar wezenlyk : egter ftrekt de valfche manier van denken voor beiden toe gene verfchoning: naardemaal zy voortvloeyd uic ene fchandelyke verönagezaming van zig zelven , of van ene nog fchandelyker involging van de gewoonte der tyden. »—— Elke eeuw heeft hare heerfchende dwaasGg 3 heid,  47o Beroep op het heid, waar 'egen het eens ieders belang is, op zyne hoede te wezen; en waartegen geen behoedmiddel ter waereld is , dan die nu ter van goed verftand en opregtneid , waar mede hem God gezegend heeft; en deze zal, met Gods hulp, genoegzaam wezen , indien hy niet verkiesd met den ftroom mede te gaan: dog hier voor is , en kan geen behoedmiddel wezen. Dezelfde getrouwheid en ftandvaftigheid , welke vereifcht word , om een regtmatig bezef van Godsdienft onder lieden van aanzien te bewaren , is niet minder nodig , in me, nigvuliige gevallen, om ene reg'matige wyze van denken en handelen te bewaren, met betrekkin ge tot deze en gene düidelyke pligten des gezelligen levens: dog deze deugd , hoe nuttig, hoe noodzakelyk, en welk een wezenlyk gedeelte zy van een goed karakter uitmaakt , is niet gemeen ; en misfehien zoude de aankweking van dog deugd alleen meer toebrengen , om de menfehen beftendig aan hunne pligren te verbinden , en hunne gemoederen te hoeden voor de godloosheid en onzin, die in zwang gaat, dan alle de re.neringen der geleerden. Met één woord, onze vorderingen in twee der  GEMEEN Gü V O E L» 4.71 der voornaamfte wetenfchappen gaan langs den zelfden weg voort: want gelyk, in het dage!y«fch leven, het veiiigfte en kortfte pad, cm 'wys te worden , gelegen is, in het ftandvastig handelen volgens de welbekende grondregels Van voor/.igtigheid, zonder op beuzelagtige gefchillen te letten , eVen zo is ook, in den 'Godsdienft, die van de voorzigtighe dniet verTchild , dan in waarde, uitgeitrektheid en gewigt, de regte weg, dat wy getrouw en ftand"Vaftig volgens de waaroeden handelen,die wy geloven , en waaromtrent wy genen den minften twyffel kunnen voeder,- zonder enige agt te flaaft op de ydele hairkloveryen der twyffelaren. Het is onmogelyk, een onbedagtzaarn menfch dat vertrouwen inteboezemen op de grondregels vaneen verftandig gedrag, als iemant heeft, die gewoon is, zig daar na te gedragen; het is onmogelyk, een oneerlyk hart tot dat bezef van zedelyke voortreffeiykheid te brengen, 't geen iemant kan hebbeu, die het zig eigen gemaakt heelt, om te doen, 't geen regt is, en te fpreken, zo als hy denkt; en het is onmogelyk, den man, die zig door zinne'ykheid en verbeelding laat beheerfchenjaan ene beften lige en en duurzame overtuiging te helDen aangaande het beftaan 'en de tegen woordigaeid van God , waar aan wy  Beroep op het wy kunnen geraken , door ons zelven geftadig teoeffenen, om ene onërgerlyke konfcientie te bewaren, beiden voor God en de menfchen. 'Er is ene gewaarwording , overtuiging, voeling en onwrikbaar geloof van eerfle waarheden , uit de praktyk ontflaande, welke voorlieden van befpiegeling ene verborgenheid kan wezen ,• maar die verre alles overtreft , 't geen door! enig bewys kan te weeg gebragt worden , zelfs dat der zinnen niet uitgezonderd. Wy zyn genegen , om befpiegeling in de plaats van betragting te ftellen, en om dat geen van veel denkens te verwagten , 't geen eniglyk door regtmatig te handelen word te weeg gebragt ; dog alles te vergeeffch: want, byaldien wy als wyzen willen denken, moeten wy als wyzen leren handelen: indien wy de gevoelens van eerlyke menfchen willen hebben , moeten wy opregt wandelen, regt doen en de waarheid fpreken met onze harten: en, indien wy het geloof van Gods uitverkorenen willen verwerven , moeten wy ons gehele gedrag door enen betamelyken eerbied voor zyn gezag laten befturen , onder een geftadig vertrouwen op zyne hulpe en onderfleuning. Laten wy dan, alle konftenary aan een kant leggende , die ongemene fchroomvalligheid , om  Gemeen Gevoel. 473 om onze gevoelens in praktyk te brengen , laten varen , alzo afkerig wezen van onbetamelyk te handelen, als ongerymd te denken, en al zo eerzugtig , om ons van het gemeen te onderfcheiden , door de zuiverheid onzer zeden , als door de juistheid onzer gevoelens: en wy zullen, onderden Goddelyken byftand, de ydele verbeeldingen der twyffelaren te bovenkomen , en die gewaarwording en voeling der eerfte waarheden verwerven , welke het voorregt onzer Redelyke Natuur uitmaakt, en de ware bron is van onzen roem en ons galuk. Einde van het Twede en laatfte deel.