01 1764 5663 UB AMSTERDAM  D E BOEKBESCHOUWERS'; O F | ONZYDIGE BE'Ó ORDE EL IN G, NIET ALLEEN VAN DE I UITKOMENDE SCHRIFTEN, MAAR OOK VAN DE ! TEGENWOORDIGE RECENSENTEN EN HUNNE BEÖOSDESLINGEN, ! I BENEVENS EENIGE Ïm engelstukken. I 8 Alles ter Veideediging van den Chrisfelykm Her* | vormden Godsdienst en zyne regtzinmge bentvel vers; mitsgaders ter aanmoediging van waare P 'Geleerdheid en Deugd. Door een Genootfchap, onder de Spreuk'. 1 SUUM C U'I ZU E' 1 | 't Theologifche Geviftteerd en Geapprobeerd. | rTRSTTÏÏTË L. No. i. I 1^-57^..y« ~***n ingenaaid mnlet doorgefiokert worden. 'ê i "x | TEROTTERDAM9! I* fry N ICO L AAS CO RN£ L* 1 Drukker en Boekverkooper op de Meent.  INHOUD, UITTREKSELS en BEOORDEELINGEN Van de volgende Boeken: Bladz: G. Bonnet, Voorbereidzelen tot verklaarin? en | ' eene fchetswyze opheldering van Salomons Prediker . • bi. i D. van den Hoeck, Belydenis des Geloofs , ïfte Stukje, enz. . • 5 Th. Hoog, Aart en Voordeden eener Vroege Godzaligheid .1.8 Gefchiedenis des Joodfchen Volks, (voor denkende Leezers van den Bybelj a Deelen n Dé Zedelyke Waereld voor Neerlands Jongelingen JufFerfchap enz., 3 Deelen . 18 3. C. Gatt erer, Algem. Geographie, ifteDeel 23 Hiftorisch Schouwtooneel van 's Waerelds Lotgevallen enz., 1D. 1 en 2 St., 2 D. 1 en 2 St. 36 G. C Clauüius, Leerzaame bezigheden voor Kinderen , * 3^ J, F. M a r t 1 n e t en A. van den Berg, Nieuw Gefchenk voor de Jeugd, 2de Deel 41 Stichtend en Vermaakiyk Handboek voor Kinderen . ■ . • • 43 F. W. Gleims, Fabelen <• . 47 HENGELSTOKKEN. Over 't Boeken maaken en leezen . bl» 1 Rusfifche Aneedoten • • « 14 Wenken van eenen Vader aan zynen Zoon, by zyne aanvaarding van het Leeraar Ampt 17 De Voortrenykheid van Gods Woord, Dichtftuk 33 " b K/^Si *""*x Bladz:a? regelaa;^» ü veel goeds en fehoons in »c* beö^ alles; want 'er zyn nog eenige moeiiyit P > rf i. Hoofdft: 3: Ui 4: 13-xó' 7' 27 y' men  SaJomons Prediker. S men, gelyk de Heer van der Palm doet, hier en daar een ftuk most verplaatfen , verkiest de Prof: by leven en welzyn, in een Byvoegzel tot zyne Schetswyze op* heldering, naderhand meede te deeien. De Hoogleeraar neeme ons niet kwaalyk dat wy betuigen , dat wy liever hadden gezien, dat deeze Voorrede niet afzonderlyk , maar hy die andere byzonderheden ware uitgekomen, en in een ftuk jen agter deezen twee. den druk uitgegeeven; dan had men dat nawerk te faa» men gehadt. Voords achten wy het onnoodig, iets meer over die Schetswyze Opheldering van den Preediker te melden: zy is genoeg bekend en geacht , ook by die geenen , die in de Verklaaring van den Preediker, eene andere leiding van gedachten volgen. Wy wenfehen dien ouden Hoogleeraêr, zoo veel onderfteuning in; zyn zoo gewigtig en voor de Kerk, zoo nuttig, Werk, als hy noodig heeft , om voor dezelve, nog lang kundige en doorkneede. Leeraars te vormen; en fpade ga hy over t©t het onderwys in den Hemel. Belydenisse des Geloofs der Gereformeerde Kerken in Nederland, verklaard en uitgebreid, door Daniël van den Hoeck, Predikant te Baarland. Eer ft e Stukje. Te Utrecht by G. T. van Padden* burg en Zoon, gr. 70 Bladz. gr. 8vo< ƒ:8: De reeds bejaarde Daniël van den Hoeck, die al veele jaaren den Euangeliedienst in onderfcheidene Gemeentcns heeft waargenomen, vondt zich geneegen om ook iets by te draagen ter aankweeking van de. zuivere Gereformeerde bevattingen over de Leere der S. en heeft dit willen beproeven , met het gemeenmaa* ken van Redevoeringen over de 37 Artykelen der NeA 3 der*  6 Daniël van den Hoeck, ever dprlandfche Geloofsbelydcnis, zoo als die in hét Nationale Synode van Dordrecht, 1618 en 1619, tot een Formulier van eenlgheid in de Leer, voor de Hervormde Kerk in Nederland, is gemaakt en erkend. Dewyl de Schryver, op den Titel en Bladz: 3 en 5, Kerken heeft gefchreeven, wordt hy daar over, door de Schryvers van te\Vaderk Bibh 4de D. N*. 8 bladz. 348, gegispt , als of hy 'er meede te kennen gave, dat er me» dan eene Gereformeerde Kerk in Nederland ware; maar zou het, onder verbetering , dien Schryver met vrviHan Kerken, dat is, Gemeentens, te fchryven : en is het niet waar, dat iedere Kerk of Gemeente in Nederland, verbonden is, die Belydenis, als een Formuher van eenigheid, te houden; of, ftryd zulk eene uitdrukkins tegens kunst en fmaak? Indien dit zulk een misfla^is, diene men te zorgen dat het Hoofd der Belydenis worde veranderd; want daar in vinden^wy: Bely der.isfe des Geloofs der Gereformeerde KERKEN m Nederland; fchoon wy ook uitgaavcn hebben geleezen, daar- Kerke in plaats van Kerken wierdt gevonden. 't Komt ons voor, dat men in de beöovdeehng , met derselyke vitteryen niet behoorde aan den dag te komen: Iv zouden tydig zyn in de beoordeling van Gefchriften, waarin men voorgaf, naar de beste taalregels te fCuïtVfden geheelen aanleg van de gemelde Recenfie , blvkt dat die Schryvers den voordgang van dit Werk niet begunffigen: anders zou het verzoek in de voorrede, om de naamen van hun, die het geheele Werk voor f'lVïflf-b verlangden te bezitten, aan hunne Boekverkoopers «■meiden, om te beöordeelen of het de kosten wel goed zoude maaken , dus met zyn opgenomen, Zulk eene voorzorg , wyst nog niet zeker aan, dat men zelfs zich van het Werk geene groote gedachte vorwe; maar kan en mag worden toegefchreeven, aan de zoo merklyk verflapte lees-lust onzer Landgenoten,  de Belydenis des Geloofs. *r met betrekking tot het Godgeleerde, Vooral is dit, in deeze dagen, waarin men, of openbaar, of heitnlyk, de Vrydenkery begunftigt, en tegens de Formulieren van Eenigheid en de bepaalingen van het Dordrechtfche Natio* tiale Synode, eene gevestigde vyandfchap heeft, nog meer noodig. Wy houden ons verzekerd, datdeLeerftukk.cn, in die Belydenis bevat, de Leere der H. Schrift uitmaaken en beklaagen het zeer, dat men zynen afkeer 'er van, doe blyken. Wy gelooven, ja, dat men tegeniwoordig die Belydenis doet zeggen, dat. wat zy nooit heeft gemeend; maar dit zoeken wy niet dleen by zulke Gereformeerden, die men als Rigide Orthodoxen opgeeft, maar vooral by hun, die alle bepaalingen der Leerftukken, onder één Genootfchap, vyandig zyn, Wy gelooven, ja, dat men uit gelyktydige Schryvers van de Reformatie, allerbest beöordeelen kan, wat men door deeze en geene fpreckwyzen van de Belydenis te gelooven heefr, en het rou niet kwaad zyn , dat de Schryver, indien 'er een vervolg op dit Proefje kwame, zulks, in het overigen kortlyk deede; al waare het maar in eenige aanmerkingen: Vooral ten aanzien van de Geloovigen en de Leere der Verborgenheden. Wy hebben by het leezen van dit Proefje bevonden, dat het met alle vryheid mogte worden goedgekeurd, volkomen regtzinnig zynde: 't behoord zeker niet onder die ftukjes, die geleerd en zwierig zyn; men zal het in eeneu draaglyken en klaaren ftyl vinden, zynde niet langdraadig „och uitgerekt: zeker gaat het, dat een Schryver niet misdoet , wanneer hy bewyzen van andere geleerden , die goed en bondig zyn, overneemt; en wat zou 'er een aantal gefchriften, van dewelken men vry wat ophefs maakt, te rug blyven, indien 'er geene anderen, dan zulken , waarin men oude en vaak verdeedigde waarheden, weederom bekendmaakt en uitgeeft, aan 't licht kwamen. De bewyzen. A 4 van  4 Daniël van den Hoeck, ever enz, van Hellenhroek zyn ook niet nieuw. Mooglyk is dié goedhartige en welmeenende man, gelyk de BibliotheekSchryvers hem verkiezen te noemen, niet bekwaam genoeg öm fyn gefpcnnene Methaphyfijche bewyzen aan te brengen; maar daar verliezen wy niet veel aan: had men nooit zyne overnatuurkundige befchouwingen te veel bot gevierr, men zou de eenvouwige waarheid niet orider zoo veelerleye gedaantens hebben zien mismaaken. Wy meenen dat de Gereformeerden 't genoeg met zulk een foort van bewyzen, als men in dit ftukje vindt, kunnen doen. Met dit alles komt het eene bewys ons bondiger voor dan het anderen. f Wy gelooven, dat zulke eenvouwige Leerredenen over de Belydenis onzer Kerk, in deeze dagen, waarin men van dezelve , met zoo veel miskenning en verachting fpreekt, hoogstnoodzaaklyk en te wenfchen zyn, en daarom zal het ons aangenaam zyn , dat 'er zich zoo veele Leezers mogen opdoen, als 'er noodig zyn om de volgende vier-en-dertig Artykelen, op dien zelfden voet te behandelen. ' ' ' , , Dit zoo zynde, zouden wy van gedachten zyn, dat de Schryver zyne Toepasfingen wat uitgebreider en meer be. werkt zoude kunnen maaken; want hetbeoefFenende van die Leerftelfels, is een voornaam ftuk , dat in de meeste Leerboekjes ontbreekt. De Aart en Vook.dp.elen eener vroege Godzaligheid, voorgejield in eene Leerrede, door Thomas Hoog, Predikant te Leeuwarden. Te Leeuwarden, by Cornelis van Sligh, Boekverkoper in de St. Jacobjiraat x?q2 , gr. 3a Bladz., gr.8vo, ƒ : 6 : » De ongedachte Beroeping van Leeuwaarden, alwaar de Eerw. Hoog flechts korten tyd had geleeraart, naar zyne geboorte Stad Rotterdam, op hem, tot droef.  Th. Hoog, vroege Godzaligheid. 9 heid der Gemeente, en vooral van zyne hartlyk geliefde Leerlingen, uitgebragt, heeft de uitgave deezer fchoone en hianlyke Leerrede veroorzaakt, en zy mag niet alleen voor de Leeuwaarders, maar ook voor alle jonge lieden in alle Gemeentens, een heuchlyk aandenken, aan die gewigtige zaak, die in dezelve wordt behandeld, geeyen: zy kan tot nut van het algemeen dienen, en wypryzeadie, met alle vrymoedigheid, ter leezinge aan. De Leeraar neemt de betuiging van Obadja, den Hofmeester van Achab, i Kon. 18: \%.b.. Ik Uw Knegt, nu vteeze den Ileere , van myne jongheid op , tot zyn onderwerp, en, na iets van het beloop der gebeurtenis, in dat Hoofdltuk voorkomende, te hebben gezegd, geft hy eene korte fchets van een jong mensch, die den Heere vreest, waar in hy hem beziet als eenen, die God vreest alles poogt te doen wat Hem aangenaam is, en te vermy» den, wat zyn heilig ongenoegen kan gaande maaken, en hy neemt in zyne jonge dagen, een welberaaden befluit» om zyn volgend leeven, geheel aan de vreeze des Heeren toe te vvyén. — Men belpeurt van dien tyd zynerjongheii af, een Godvreezend beginfel in zyn geheel beftaan en wandel heerfchende. — De gefteldheid van zyn hart heeft een geftadig aandenken aan God en den Verlosfer. — Godsvrucht regelt alle zyne gangen — in het huisgezin — in zyn werk en bezigheden — in zyne verkeering — in zyne lotgevallen — in zyne uitfpanningen en vermaaken. Nu is de Leeraar bedacht om de voordeelea van zulk eene vroege Godzaligheid te fchetfen. Is de Godzaligheid een groot gewin, is men dan niet des te gelukkiger, naar maate men die heilryke gevolgen te eerder geniet. — Zulk eenen, die Go de vreest, bezit eene groote voortreflykheid — is beveiligd tegens de verleidende kragt der aliergevaarlykfte verzoekingen — blyft bevryd voor veele moeilykheden, welke in eenen volgenden leeftyd de bekeering zeer bezwaarlyk maaken ; ja, dikwerf geheel beletten# .— Hy is in de gelegenheid om A 5 zicb  io Th. Hoog, vroege Godzaligheid. zich te bereiden tot eenen veel grooteren trap van geukzalighe'd in de toekomende Waereld, dan een ander.—• Hy heeft dat vooruit, dat hy airyd bereid is tegens eenen ouverwachten dood — Zulk een verlhekt oofc anderen ten zegen. — De Godzaligheid van eenen jongen mensen, kan een ongemeen grooten invloed hebben op het gedrag en het welzyn van anderen. — Zy is eene ftof van ongemeen e blyüfchap voor regtaa-te Ouders en andere deugdzaatue lieden. -—— Zy maakt hem vroeg een nuttig lid der maatfehappy — en kan den grond ook ieggen tor. en hoope geeven van, eene Godvreezende nakoomlingfchap. Ieder dier belangryke (tukken wordt in die Leerrede, met eene manlyke voordragt, die, noch kruipend, noch windrig is, noch daar men geen valsch tooifel eener inbeeldende welfpreekenheid in ontdekt, breeder uitgewerkt' Gaarne gaven wy eene en andere ftaal om ons oordeel te billyken, maar wy meenen dat zy van dat belang zyn, dat men dezelven, in die korte Leerrede, zelfs zal leezen. 'I erwyl men geenen minderen fmaak zal vinden, in de byzondere, opwekkende aanfpraaken aan jonge Lieden, die nog nimmer met aandacht den Godsdienst van deeze gevvigtige zyde hebben befchouwil. — Aa11 jonge Lieden, die den Keere vreezen — terwyl hy dezulken , die in hunnen leeftyd verder zyn gevorderd, maar in hunne jeugd de vreeze Gods hebben verworpen, en zoo onbegryplyk dv^aas zyn van nog te blyven volharden , gevvigtige leslen geeft — en ook de oude Godzaligen, die van hunner jougheid af God hebben gevreest, niet vergeet. Ge-  Geschiedenis des Joodschen Volks. Iï Geschiedenis des Joodschen Volks , van Abraham tot de Verwoefiing van Jerufalem. (Voor denkende Leezers van den Bybel.) Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Dordrecht, by de Leeuw en Krap 1792. 2Deelen, te faamen 620 Bladz;, gr. 8vo, ƒ 3 - 12 - : " Voor hun, die zich noopens de Lotgevallen des Jbadfchen Volks, tot op de laatfte Verwoetting van Jerufalem , nader willen onderrichten, en, by het leezen der Hiftorifche Boeken van de H. S, inzonderheid by die van het Ouden Teftament, eenen leidsman wenfchen te hebben, die hun het overzien van het geheel gemaklyk maaken , en, by verfcheide Gefchiedenisfen , waar by zich zvvaarigheden van meenigerlei natuur opdoen, licht kan geeven, is dit werk eigenlyk opgefteld, en zy, die hetzelven gebruiken, zullen daarin, voor een goed gedeelte , hun begeerten voldaan vinden. Doch wy vinden ons varpligt, o;ize Leezeren te waarfchouwen, dat zy deeze Gefchiedenis des Joodfchen Volks, met veele omzichtigheid moeten gebruiken, daar wy van hun vertrouwen, dat zy niet gaarne hun zegel zullen hangen aan alle de ophelderingen, welke de Schryver van de eene of andere Gefchiedenis geeft. Men vindt in dit Werk verfcheidene dingen, die eene nadere en bedaarde overweeging vereisfchen. Over het algemeen is het ons voorgekomen, dat, wanneer de Schryver van het eenvouwig Gefchiedverhaal des Bybels, of, van de meest aangenomene begrippen der Uitleggeren afgaat, Hy ons te weinig, of in 't geheel niet, de redenen opgeeft, waarom hy zulks doet, en ook geene bewyzen genoeg bybrengt, waar op zyn gevoelen fteunt. Wy weeten zeer wel, dat men in een Gefchiedkundig Werk, zoo als dit, niet zoo veel omflag van bewyzen voor een aangenomen begrip kan vergen , als  |S Geschiedenis des als wel in een Uitlegkundig Werk wordt vereischt; dan, het is ons ook altyd zoo voorgekomen, dat men toch, in welk Werk het ock zy, geuofgzaame gronden en bewyzen behoord by te brengen, of ten minften aan te flippen, indien men van de letter der Gefchiedenisfe, of van de meest aangenomene gevoelens, afwykt, en wanneer men dit niet doet, zal 'er by den denkenden en oordeelkundigen Lee. Zer, altyd zekere^ onvoldaanheid overblyven. Wy zullen nu voordgaan om eenige plaatfen op te gee. ven, waar op onze bedenkingen het meeaten zyn gevallen; want wilden wy dit van allen doen, wy zouden de paaien eener beöordeeüng verre te buiten gaan. In het Eerfte Deel vinden wy, bladz: 18, in de aanteekening die de Schryver maakt, op het geen wy by Mo s e s, Gen es. xvili leezen, het volgende: „ Het ftiydt met „ het oogmerk van dit boek, niy met de aanvoering en „ beoordeeling der gevoelens van veele Geleerden over „ deze gebeurtenis in te laten. Slechts eenefchynt my aan„ neemlyk en een nader onderzoek waardig te zyn. Wa„ ren namelyk deze reizigers niet veeliigt Prieiters, en, „ zowel als Abraham en Melchifedek, dienaars van den „ eenigen God, aan welken het Opperwezen zich geopen,, baard had.^ Het is zo, een hunner die zich zeker door „ de kleeding of eenig ander teken, van de anderenzalon» j, derlcheicien hebben en dien Abram by voorrang behan3, delde, fprak als God zelfs; doch het is bekend, dat „ deze wyze van fpreken, veelal den van God gezonden Propheten eigen was. — De gewoone meening is: het „ was God met twee Engelen." Wy geeven het eiken onbevooröordeelden Leezer van den Bybel in bedenking, of in de, door den Schryver voorgedragene meening, minder zwaarigheid fteekt, dan in de gewoone, die daar te boven nog, door de voornaamfte nieuwfle Uitleggeren wordt omhelst. Men vindt in het ganfche Gcfchiedverhaal niets, dat ons noodzaakt de gewoone meening te verlaaten. Des Schryvers zeggen: dat als God zelfs te fpreeken, veelal den  Joodschen Volks. den van God gezonden Propheeten eigen was, doet hier niets af, alzoo men , wanneer dit gebeurt, altyd zeer duidlyk kan opmaakeii, of de Godsgezant als Jehova, of de Godheid zelve, fpreckt. Veel j ja zeer veel, zouden wy ter verfchooning van het. Caraftcr van Loth, het welk bladz: 24 en volgg. van dit Werk, in een zeer ongunftig licht wordt gefield, kunnen bybrengen, indien wy opzetlyk eene verdeediging voor hem moeiten fchryven. Wy vraagen hier flegts, hoe de Schryver zyne tcekening van Lot h's CaraSter, met aPetr:ilI:8 kan overeenbrengen, indien men aan 'sApostels woorden geene vergezogte en gedrongene verklaaring wille geeven. Wy vinden het ongerymd, Wanneer men de Bybelheiligen volkomen vry wil fpreeken van hunne misdagen en gebreken die zy gehad hebben, wy Willen dezelven zeer gaarne erkennen : het is ook geenzins het oogmerk der Gewyde Schryvers, ons leevensfehetfen te geeven van volmaakte Heiligen; maar men handelt, met dit alles, geenzins ter goeder trouwe , wanneer men derzelver gebreken tragt te vergrooten, hunne handelingen, welke even gemaklyk, zoo niet gemaklyker en ongedrongener •, ten goede kunnen worden geduidt, in een ongunflig daglicht plaatst, en dit meenen wy ook by ohzen Schryver, met betrekking tot het Caraclet van Jakob, bladz: 40. &c. te befpeuren. Waarom zoude men Jakob's droom, Ge nes. xxxi: ïo enz. voor geenen Godlyken droom kunnen verklaaren, zonder God tot eenen bevoorderaar van bedrog te maaken, (gelyk de Schryver zich, in eene aanteekening op bladz: 55, uitdrukt) en waarom moet Jakob, in dit geval, juist by de hedendaagfche roofzuchtige Arabieren worden vergeleeken ? Kan men alles niet gemaklyk uit de denkwyze van de menfchen van dien tyd, die gewoon waren alles, als de uitwerking eener byzondere Voorzienigheid te befchouwen , verklaaren? Kan men alles, Wat wy, met be- tekking tot dit voorval, by Moses, ter aangehaalde plaatje, 'X  14 Geschiedenis des plaatfe , Ieezen, wel zonder een byzonder beftunr der Voorzienigheid, die J a k o b recht wilde verfchafFen tegens Labans onrechtvaardige verdrukkingen, begrypen? En wat was 'er natuurlyker, dan dat de Voorzienigheid hem eenige vergelding, voor die verdrukkingen, uit Labans Kudde toevoegde? Wanneer de Schryver Jakobs Worfielïng, in de aan» teekening op bladz: 62, voor eenen droom wil verklaaren, was het noodzaaklyk geweest, andere en meer voldoende bewyzen by te brengen, dan zulken, weike wy daar voor zyn gevoelen vinden. Wat belet ons deeze Worfteling voor eene waare gebeurtenis te houden, wanneer wy daar by Jakobs woorden, Genes: xxxii: 30, ennogmeer Hosea xin, vergelyken? By de verfchyning te Bethel', daar hy God in eenen droom had gezien, zegt hy niets dergelyks. En de vrees, dat een mensch Gode niet kan zien , zonder te derven, ontmoeten wy wel meer in Gods Woord; doch nimmer uit het zien in eenen droom, maar altyd uit een daadiyk zien ontftaande. Vry ongunftig is het oordeel, het welk de Schryver, bladz: 69, van Josephs CaraSter in zyne jeugd, vooral met betrekking op zyne broederen, velt. Wierdt Jo se p ii, om dat zyn vader hem boven zyne broederen beminde, (want, dat Jakob Joseph ten opziener over zyne broederen aanllelde, zoo als de Schryver van dit Werk zegt, leezen wy by Mos es niet) uit dien hoofde zoo hoogmoedig en verwaand, dat hy zich, waakende en droomende, verbeelde, verre boven zyne broederen te zyn verheeven? Dit verklaaren wy uit Josephs gedraagingen, op goede gronden, niet te kunnen opmaaken. ,, De denkbeelden" op dat wy ons van de woorden van den Heere Niemeyer in zyne Characlerkutule des Bybels , 1 deel, bladz: 365, bedienen, „ van de fchooven, welke zich voor de zyne „ boogen, van de Zon, die hem eerbied betoonde, ware» diep in zyn gemoed gedrukt. Hy verhaalt ze in „ zyne eenvoudigheid, zekeilyk, zonder ze ergens op toe te pas-  Joodschen Volks, i$ „ pasfen, en men ziet hoe weinig hy gedacht heeft zynen. broederen iets te zeggen, waar door zy konden worden ,, beleedigd;" want na dat zy hem met harde woorden hadden toegegraauwd: „ Zoudt gy onze Koning zyn?" kwam hy andermaal tot hen, en zeide: „ Hoort eens, ik heb wederom eenen droom gehad." — Op de aanmerkingen over de Gefchiedenis en het Caratler van B i l é a m , welke in dit Werk, bladz: 155enz. voorkomen, Kan men ook veel zeggen, en dewyl dit iets is, waar over onder de Uitleggers zoo verfchillend gedacht wordt, hadden wy gaarne gezien, dat de Schryver minder gezogt en gedrongen geredeneert, of zyne gevoelens, met meer voldoende bewyzen hadde geltaafd. Maar wat heeft den Schryver bewogen, om bladz: 173, tegens het uitdruklyk verhaal by Jo s ua vi: 20, ter needer te (tellen, dat de Israëliërs, by de belegering van Jericha, de muuren dier Stad omver haalden, en op deeze wyze meester van dezelve wierden ? voegende er vervolgens, ia de aanteekening, nog het volgende by: „ langen ryd heeft men gelooft, dat Jericho's muuren door fchreeuwen s, omver gevallen waren. Het zy genoeg dit gevoelen „ flechts aangehaald te hebben ; het weederlegt zich zelfs. Alleen konde men vraagen: waar toe zoo „ veele omftandigheden ? Het antwoord is : om dat de „ Israëliten zelve bevreesd waren, en trapswyze dapper„ heid moeiten leeren." Waarlyk, indien men op zulk eene wyze met de Bybelfche Gefchiedverhaalen wil om. fpringen, kan men van dezclven alles maaken wat men verkiest. Met betrekking tot het recht der IsraijHers op Kanaan^ leezen wy, bladz: i83* het volgende: „ Het zoude ge,, heel buiten het bedek van myn W rk zyn, indien ik j, my hier nopens de aanhaalmg en beoordeeüng van ver„ fchcide gevoelens der Geleerden over dit ïtuk wilde in„ laaten; weshalven ik my vergenoege, die vraag flegts )9 met eene andere te beantwoorden: Wat voor een recht 8, had-  iS Geschiedenis dei den de Europeërs op de Indiaanfche ^bezittingen ? » „ Over het algemeen hadden de Israëliten, naar het toen„ maalige recht der volken., hel volkomenfte recht op Ca,, naan; want naar de denkwyze van dien tyd, was het recht des fterkeren het deugdelykfte , en men konde s, zich daar nederzetten , waar niemand woonde, met 9, welke men geen (een) verdrag had gemaakt. God, ,, die voorzag , dat de Israëliten dit land eens zouden „ veroveren, beloofde daarom Abraham, dat zyne nako,, melingen het bezitten zouden." Elk Leezer, dunkt ons, moet hier aanftonds. het ongerymde der vergelykingen tusfchen het recht der Israëliërs op Kanaan, en dat der Europeanen op de Indien, in 'toog vallen.. Welke ongerymde en onwaardige denkbeelden van de Godheid, moet men zich, uit zulke redeneeringen vormen? Verre zy God van godloosheid en de Almagtigen van onrecht, en zoude men tot zulke ongerymde begrippen van God, het zy met eerbied gezegd, niet geraaken, wanneer Hy den Israëliërs, geen ander recht op Kanaan, dan dat van den fterkften hebbende, in hunne verovering van dit Laad, zoo dikwerven op eene zigtbaare wyze, zyne hulp deed ondervinden! Abrahams nakomelingen hadden een ander recht op Kanaün, dan dat van den fterkften, als zynde, van onheuglyke tyden af, een land der Hebreeuwfche Herderen geweest, en waar van zy nimmer afftand hadden gedaan, en derhalven mogten zy 't van de Kananiten , als onwettige bezitters, terug eisfchen. Bladz: 315, maakt de Schryver van den Satan , van welken wy 1 Kron: xxi: 1 leezen, eenen Staatsdienaar van Koning D A v i d. Maar op welken grond dit ge. fchiedt, wordt ons niet gemeld. Zou de Schryver het' verfchil, 't welk tusfchen deeze aangehaalde plaats en sSam: xxiv, waar ons deeze gebeurtenis ook wordt verhaald , niet anders weeten te vereffenen ? In dit Werk wordt ons zoo dikwerven gezegd, dat de menfchen van. dien tyd, gewoon waren, alle byzondere voorvallen, aan het  Joodschen Volks. ij het onmidlyk beftuur der Godheid toe te kennen ; en, v/aarom dit "ook niet hier by a Sam: xxiv aangenomen? Terwyl men, by het Boek der Chronyken, laater dan die van Samuel, en, volgens de meefte waarfchynlykheid, na de Babylonifche Gevangenisfe gefchreeven, aan eenen kwaaden geest, aan den duivel zelve, kan deuken: wordende het menschdom toen meer met de denkbeelden van de we; kingen der booze geesten op de menfchen, onder toelaating van God, bekend. De Hemelvaart van den Propheet E11 a wordt in het Tweede Deel van dit Werk, bladz: 37, op deeze wyze begreepen: i, Dat een vuurige blikfem Elia doodde en ,, hem geheel verteerde , zoo als de Offeranden meenig„ maal verteerd wierden, en zoo Itierf E lia geduurends „ eenen kraakenden donder. El Isa daar tegenwoordig ,, zynde, borg alleen den mantel van Elia enz." Wan. neer men zulke zinbeeldige uitleggingen, van het geen ons in den Bybel, zoo klaar en duidlyk als eene, waarlyk voorgevallene , gebeurtenis wordt voorgedreagen, aanneemt, kan men in 't geheel met geene zekerheid meer bepaakn, wat men in de gewyde Gelchu dverhaalen, als wezenlyk ge. beuid zynde, moet gelooven. Was onze beöordeeling al niet reeds te lang geworden 1 wy zouden, over het geene ons bladz: 2o, met betrekking tot den droom van Belsasar en deszelfs uitlegging door Daniël, wordt gemeld, nog al 't een en 't ander kunnen opmerken; doch wy zullen dit voor thans ftilzwy. gende voorbygaan, vertrouwende, dat onze gemaakte bedenkingen genoegzaam zyn, om onzen Leezeren te doet» zien, op welk eene wyze zy dit Boek moeten gebruiken. Onze gemaakte bedenkingen beletten ons ook , eenig Üittrekfel van dit Werk te geevèn, ten einde onze Leezet ren met deszelfs ftyl bekend te maaken. Wy moeten van denzelven betuigen dat hy maulykis; terwyl de zaaken op eene bevallige en onderhoudende, wyze worden voor! gedraagen: fchoon het ons voorkomt, dat de Schryver feeter zoude hebben gedaan, zyn Werk in zekere hoofd? ftuk-  Geschiedenis^ enz. ftukken te verdeelen, als welk voor den Leezer alzlns gemaklyker zoude zyn geweest. Eindlyk moeten wy nog melden, dat bladz: 28 van het Tweede Deel, regel 6 van onderen , eene rdr.ftoorende drukfout plaats heeft, en men daar voor fchadelyk, onfchadelyk moet leezen. Ook vinden wy den naam van Hezel, overal, verkeerdlyk Hbtzel, gcfcbreeven. Gons Zedelyke Waereld, voor de Nederland' Jche Jongeling- en Jufferfchap, geopend, en in eene reeks van opwekkende Wandelingen en Godvruchtige Gejprekken nader hefchouwd, door eenen Kristen IVysgeer. lil Deelen. Te Amfterdam byJ.B. El we, 1792, in kl: Svo. Behalven eene Verdeediging van 16 bladz: voor het Derde Deel, te faamen 571 bladz: ƒ 2 - 4 : Veertig Verhandelingen, onder de benaaming van Wandelingen, maaken den inhoud der twee eerlte deelen van dit Werk uit, va;i het welk ons niet wordt gemeld of het ooifpronglyk, dan we!, eene vermaling, zy; fchoon wy uit den inhoud het laatfte meencn te kinnen opmaaken. Maar waarom zulks dan niet op den Titel of in een voorbericht gemeld! Dewyl men dan deeze letterarbeid beter konde beöordeelen en de kooper geen gevaar liep om, in 'c denkbeeld dat hy een oorfpronglyk werk kogt, zich Overzettingen aan ie fchaffen van ftukken, die hy reeds in zyne boekery, Onder eenen anderen titel, in het oorfpronglyke heeft. Hoe de Schryver nu op het denkbeeld zy gevallen, aan deeze Verhandelingen den naam van Wandelingen te geeven, verklaaren wy niet te kunnen begrypen. Met geduld hebben wy dezelven, ten einde toe, geleezen; maar wy hebben 'er niets in kunnen ontdekken, dat den naam van eene zuivere Euangelifche Godsvrucht verdient -, fchoon 'er op den Titel van Godvrugtige Gejprekken wordt gewag gemaakt, Wy zouden onze Nederlandfche Jongeling- en jfuf.  Gods Zedelyke Waereld 191 Jufferfchap, voor dewelken deeze Zedelyke WrereUvcm. Gvd word geopend, uit al ons hart beklaagcn, indien hunne Godsvrugt op geene betere gronden {leunde, noch uit andere grondbeginfels voordfproot, dan men, hier en daar,, in dit Werk aantreft. Eene reeks van Zedekundige — (bf hoe zullen wy de» zeiven noemen!) Verhandelingen, over deeze en g^ene onderwerpen , treft men in de twee eerfte deelen aan 5, doch zy zyn, zonder orde, door eikanderen geplaatst, en pryzen zich, noch door aangenaamheid van ftyl , noch door duidelykheid van behandeling, aan. WTy hebben in dezelven niets ontmoet, het welk wy niet in andere Werken, op eene meer bevallige en inneemende wyze voorgedragen, hebben geleezen. Eindelyk, wy zouden ons een ongunftig denkbeeld van den fmaak onzer Nederlandfche Jongeling- en Jufferfchap vormen, indien deeze Wandelingen, door hun met genoegen en goedkeuring wier. den geleezen. Wy durven ze ten minnen hun niet aan» pryzen. Maar, op dat niemand ons eenigzins van eenzydigheid „ in onze mingunftige beöordeeling van dit Werk, verdenke, zullen wy een en ander uit het zeiven affchryven. Na dat de Wandelaar, ia het Eerfte Deel, bladz: 15, had bericht, dat hy op zekeren zondag den openbaaren Godsdienst had bygewoond, en, vervolgens uitwandelen' gegaan was, waren zyne gedachten op de gehoorde pre, dikatie gevahen, en zie hier wat hy, na reeds een en an. der daar van te hebben gezegd, verder aanmerkt. De zoogenaamde inleiding, (van de openbaare Leerredenen in "t gemeen fpreekende) die eene voorbereiding tot de leerrede behoorde te zyn, is veeltyds reeds eéne redevoering in 't klein, welke de oplettendheid van veele toehoorders reeds zoo ve~re uitput, dat zy daar na niet veel anders weeten te doen,dan te flaapen, of aan andere dingen te denken. De verdeeling der Predikatie is ingevoerd, om het geheugen van den gemeenen man te geinoet te komen en zyue aandacht gaande te houden. Het oogB z merk  4® 7«  a? ]• C. Gatiijuj 5. Lucca. 6. Ragufa. 7. St. Marino. 8. Gerfau. IV. Geestlyke Staat en: t. De Pauslyke Kerkftaat. 2. De RidJerrtaat Maltha &c. V. Verfcheide Geestlyke en VVaereldlyke Hertog c/ommen en Vbrfendommen: voornaamlyk in Italien en Duitschland. Hier op laat de Heer Gatterer eene, hem eigene, wyze van verdeeling der Ëuropeërs, volgen; naamlyk: C. In elf Hoofdvolken, met opzigt tot de elf Hoofdtaaien welken zy fpreeken. Eene wyze van verdeden , die door dé kundigfle Aardbefchryvers wordt goedgekeurd , (fj waarom wy het ook niet onnoodig achten, ditbelangryk gedeelte, ge. heel af te fchryven. I. De Biskayers, of, zoo als zy zich zeiven noe¬ men, Euscaldunacx Oudtyds Iheren, Aquita«en, Kantabren en Vasconen, doch by de hedendaagfche Spanjaards Eascongados , en by de Fianfchen Bascos en Biscayaos genoemd. Hunne taal heet, onder hen zeiven Eysquera% Euscara of Esquara: doch by de Spanjaarden Bascuence of Lengua Bascongada, e,n by de Franfchen Basque. Men fpreekt dezelve in verfcheide, ten deele fterk afwykende en onverftaanlyke tongvallen, aan deeze en geene zyde der Pyreneën. II. De afkoomelingen der Oude Britten , die zich zeiven in Neder-Brittannie Breyzads, en in Walles Kymri, doch himne Taal Kymmsreg* noemen, W. (j) Abrisz der Erdkandc &c, von F. Q.'Cenzler, t. b. p. 4 7  Üeogrdphis. '4 BI« De Hooglanders in Schotland, de lerlanders en de Bewoners der Hebriden, of zoo als zy zich zeiven noemen, Gaël of Caël en Albanick, en hunne Taal Galic of Caëlic: by de Ouden Kaledoniers en Deucaledoniers, doch in de middentyden Pikten en Schotten genoemd. IV. Zulke Volken , welke dogter; aaien der uitge. ftorvene Latynfche fpreeken, dat is: jO De Spanjaarden, wier Taal het meest van de Latynfche behouden heeft, en welke in drie tongvallen , den Kastiliaanfchen of eigenlyk Spaanfchen , den Katalonifchen en den Portugeefchen geiproken wordt, 2} De Italiaanen, wier Taal in twee tongvallen gefchreeven wordt, in den Roomsch Florentynfchen en in den Graubundifchen : welke laatite zich de Romanfche en Keurwelfche noemt. 3.) De Franfchen , wier Taal drie tongvallen heeft, den Orléanlchen, den Provincaalfchen en den Gaskonjefchcn. 4. ) De IValachcn , of, zoo als zy zich zelren noemen üumunje, (zoo als hunne Taal liw munyschtye') zoo wel in Walachye als ook in Moldavië, Zevenbergen, Hongarye, enz. V> De Duitfchers of Germaanen: (1. De Hoogduitfchen: #z.) De Franken en Opper-Saxen, wier Tongval in Frankenland, Hesfen, Thur'tnge» en Meisfen, door den gemeenen man, fchoon dikwyls met groote vcrfcheidenheid, gefproken wordt. bJ) De Beyerfchen, wier Tongval zich niet alleen over Beyeren, maar ook over Oostenryk en Bohemen uitgebreid heeft» c0 De Zwaben , wier Tongval in eigentlyk Zw*'  $«► ƒ. C. GilTTEHERy Zwaben, in den Elzas en in Zwitferland gefproken wordt, (a. De Nederduitfchen : *.) De Platduitfchen , in den Westfaalfchen en Neder- Saxifchen Kreits, in het Brandenburgfche en in Pommeren. #0 De Friefen, wier Tongval in Ditmarfens hier het zuiverst) in het Sleeswykfche, en in Oost- en Westfriesland gefproken wordt. e.) De Nederlanders , in de Vereenigde en Oostenrykfche Nederlanden, wier Tongval onder den naam der Holiandfche of Vlaamfche Taal bekend is. C3. De Engelfchen, wier Taal eene Zuster der Friefche is. Zy wordt gefproken door: a.) De eigenlyke Lngelfchen, en è.) De Nederlchotten. (4. De Scandinaviers, dat is: a. y De Deenen, b. ~) De Zweeden, c. ) De Noorwegers en dl) De Yslanders. VI. De Finnen; tot deezen uitgebreiden Volksftam behooren: 1. De eigenlyke Finnen, zoo wel in Zweedsch. als Rusfisch Finland, die zich zeiven Suoma lainen noemen ; doch door de Rusfen Tfchuchonets genoemd worden. 2. De Lappen, in de noordelykfte gewesten van Noorwegen, Zweeden en Rusland, die door de Rusfen Lopari genoemd worden, zoo als de Zweedfche Lappen zich zeiven Same, of Saotne en Altnag noemen. 3. De Ishorski in Ingermanland, naar de Ishora of den Ingerftroom, aidus genoemd. 4 De  Qeographie. 4, De Esthen, in Estland, in de Rusfifche Jaarboeken Tschud en door de Finnen firo-lainen genoemd, $. De Liren i by Salis in den RigaaTchen Kreits, en in Kourland aan het Angrischitrand. 6. De Permiers, in de Yslandfche Verhaalen Biarmiers genoemd. %j. De Syrjaanen, welke Volken aan de Vloeden Wytfchegda en Wym woonen, en zich zeiven Komt noemen. 8. De Mordivinen , in het Rusiisch Mordwa. genoemd ; doch die zich zeiven Mokfchu noemen, in hft Nifchegorodfche, doch voornaaralyk in het Orenburgfche. Hnnne Taal wykt zeer af van den tongval der overige Finnen; gelyk dan ook een byzondere Stam van hun, die zich Erz ja noemt, eenen, een weinig verfchillende Tongval heeft. 9, De Tfcheremifen , of zoo als zy zich zei¬ ven noemen, Man', in het Nifchegorodfche , doch voornaamlyk aan de linker zyde der Wolga, in het Knfanfche en in het Orenburgfche , wier Taal fterk met de Tartaarfche vermengd is. ïo. De Hongaaren , of Ungri , die zich zelveit Magyar noemen. Tot de Turkfche Volkftam behooren nog^ drie Volkeren , welke echter niet in Europa, maar in Aziawoonen, naamlyk de Woten, of IVotjaken, de Wtgu. ten en feKodefcbe Ostjaken. VII. De Lettefche of Lethaufche Taal 1. Word heiden nog gefprooken door a, de eigenlyke Letten in Letland, b, de Kourlanders, en c, de Lethauers. &. Werd  3* j. C Gat*erer, 2. Werd voortyds ook gefprooken dooide Pruisfen. VIII. De Sclaven I. De Rusfen, wier Taal ook in Poolsch Rus* land gefprooken wordt, s. Dé Poolen, hunne Taal Word ook ift zommige gewesten van Pruisfen, door de Aanzienlyke in Lethauen en Silene, eertyds overal, thans aan geene zyde van den Oder gefprooken. 3. De Bohemers, Wier Taal ook in Moravie, en ten deele in Hongaryeh gefproken wordt. 4. De Slabaken in Hongaryen, alwaar men over- blyffels byna van alle Sclavifche bevolkingen vindt. 5. De Bulgaaren. De Bulgaarfche Taal wordt in het Turksch gebied door de Bulgaarfche landlieden, gelyk ook door de Raitzem in Servië {Lingua Rafciana) gefproken: voor het overigen zyn de eigentlyké Bulgaaren geen Sclaven, maar maken een Volk met de Walachyen. 6. De Serviërs, 7. De Bosniërs, 8. De Sclavoniers y 9. De Kroaten, en 30. De Dalmatiërs (preken echter met eenige verandering de Blyrifche of Krotisch- Dalmatifche Taal. De taal - uitfpraak der Sclavoniers houd men voor de fierlykfte taal-ukIpraak der groote Sclaventaal. f I. De Wandaalen of Wenden , die zich zeiven Sorben noemen, (a. De Zuidlyke of Oostenrykfche Wandaalen, het Wandaalsch of Wendisch , word in het Hertogdom Krain, en inzonderheid in de Wendifche Mark, geiyk, fchoon niee overal, in Karnten, Stiermark en in Ismen gefproken, (N De  Geograplut* ^3 (b.De Noordlyke Wenden. 1. Eertyds fprak men Wendiscli in de Lau- fitz, in Meisfen, in de Mark Brandenburg , in Meklenbufg en een gedeelte van Lunenburg enz: 2. Thans fpreeken alleenlyk nog Wendiscli een gedeelte der Inwoners van de Lauiitz, de bewoners van den Kotbufifchen Kreits, de K&sfuben en de Wenden in de Lie nenburgfche heide in het Ampt Luchons. IX. De Arnauten of Albaneefen, hunne Taal, die op zich zeiven Arnauthesi, word in een ge» deelt e van Dalmatie, in Albanië en Epire.op de Eilanden Kórfu , Cefalonie , Zante enz^ Ja hier en daar ook op het vaste land, tol voor de Poorten van Konltantinopel gefproken. X. De Grie/sen. Het geen van de Oud Griekfche Taal en de Nieuw Griekfche of Romanifche nog leeft, is fterk met andere Taaien, inzonderheid «r.et de Oud Latynfche , Italiaanfche en Turkfche vermengd. Menfpreekt het Nieuw Grieksch, behalven op het vasteland, ook op> de Eilanden van den Archipel, in Cypren en Natoliën. Zy word het zuiverst in de Gewesten van den Berg Athos, en door de landlieden, in Moréa gefproken. XI. De Turken en Tartaaren , het hieuwlTe Voll^ in Europa 1. De Ottomanfche Turken* 2. De Krimfche Tartaaren. 3. De Nogayers. .. * Behalven deeze Elf Haofdvolken, wonen in Europa nog , , I. als kleine Volken: Arabiers in de Alpuxara in Spanje en op Malta; en Samojeden, Zoo wel de Mefeenfch* Samojeden, dieaan den Vloed Meefen wonen en zich C zei-  3* C. J. GATTERER, zelvcn Objondirs noemen, als ook de Pujioferifche of Jugrifche Samojeden, die zich zeiven Chafowo of Chitritfi, noemen. £. Als handeldryvende of omzwervende Vreemdelingen, ge.yk de Jooden, fchier in alle Europefche landen; de Armeniërs, voornaamlyk in het Zuid-Oostlyk Europa , en de Hordens in veelen, inzonderheid zuidelyke landen, van het Schiereiland de Krim af, tot in Spanje. Wyders Iaat dc Heer Gatt,eReR, hierop, by wyze van Toegift, volgen: zoodanige Mogendheden, van Wier wil en onderneemiüg, het geluk of ongeluk van het Menschdom afhangt; als: 1. Groot-Brittannien, degrootfceZeemagtinonzetyden. 2. Frankryk, magtig te Land en te Water, 3. Oostenryk \ Tweegroote, geftadig toegeruste Land- 4. Pruisfen 3 mag'ten. j. Ras/and, Deeze groote Landmogendheid begint ook te water magtig te worden. 6. De Ottomanfche Porte: in de iö eeuw te Land en te Water, en in de 17de te,Land ontzachlyk." In de nadere befchouwing der afzonderlyke Ftaaten, heeft de Heer Gatterer de ijatuurlyke verdeeling ren leidraad genomen, en maakt dus eenen aanvang met het Pyreneescb Half-Eiland , en wel het eerst niet Spanje. Al het geen wy op dit gedeelte van 's Mans as beid zonden kunnen aanmerken, beftaat enkel hier in, datrly, in het faefchryven van iedere Provintie, de kortheid, wat te veel, in 'toog heeft gehouden: ten minften had hy ons, meteen kort woord, eenig bericht moeten geeven, van de voordbrengzelen van elk Landfchap, deszelfs voornaamfte beftaan, en ook, eene, eenigzins uitvoeriger, befchryving moeten doen der Steden; vooral had hy liet getal van derzei-  GeograpMe. 35 zeiver inwooners, enz. Cf) dienen op te geeven: wel is waar, dat dit Werk dan nog wel een deel meer zoude hebben uitgeloopen, doch, wat zvvaarigheid! Het was 'er ook, daarentegen, des te nuttiger door geworden. Ten bewyze dat wy hier niet partydig oordeelen , zullen wy onze Leezers zelf laaten beflisfen, terwyl zy, uit het hier ter needergeftelde, 's Mans wyze van voordragt leeren kennen. Wy verkiezen Frankryk, en wel: 3, J. Het Gouvernement van Champagne en Brie. Bergen : Les Voges, of het Vogifche Gebergte in het Zuid-Oosten. Vloeden: Van het Zuiden naar het Noorden : de Seine , de Marne , de Aisne, welke |a 1'Isle de France zich in de Oife ftortj en de Maas. ^ Steden: Rheims in het Noorden en Bourbon les Bains QAqucc Borvonis) in het ZuidOosten. 6. Gouvernement van Sedan, met de Stad van denzeitden naam, aan de Maas. en wat verder: 16. Gouvernement van den Eizas. Bergen : be* Vogifche Gebergte in het Westen» Vloeden : de Rhyn in het Oosten en de Lauter op de Noorder grenzen. Steden: de Hoofdftad Straatsburg in het Noorden, en nieuw Brifach in het Zuiden, beiden aan den Rhyn.* Na dat het geheele Ryk derwyze befchreeven is, laat de Heer Gatteiier nog eene korte, ftaatkundige Be- fchry- (f; By voorbeeld, op zoodanige wyze byna , ingericht, als Canzlers Abrisz der Erdkunie, BuschIngs, Auszug aus feiner Erdbefchreibung. De Aardryksktsndige Schets agte* het vertaalde Werk van G. A c 11 e n w a l l , by den Disk' kei doezes uitgegeeven, enz: C a  £6 C. J. G A f T e R e R, enz. fchryving van Frankryk volgen, waar in wy leezen, dat dit Ryk eenen omtrek Qf) heeft van lo,20oGeogr: □ mylcn 25 Mill. Inwooneis, 107 Mill. Ryksd. Inkornflen, eene Landmagt van 300,00a man en een Vloot van 250 zeilen. Voor het overigen is den Druk van dit Werk zeer wel uitgevoerd, en men kan zien, dat de Heer Vertaaler een man is, die zich nog op iets meer, dan op het Vertaaien, verftaat. — Het ware in tusfchen te wenfchen, dat Heden, deskundig, inplaats Van altyd Vertaalingen op te disfchen, ons op wat meer Vaderlandfche Voordbrengfelen onthaalden* (t) Dit zal Oppervlaktemaetcn wazen. — De verdeeling van Frankryk in 83 Departementen (thans telt men 'er 84.) fchynt opzetlyk agterwege gelaaten; dewyl anders de Vertaaler, hier var, v^wel met een kort woord gefproken zoude hebl»en : of, het zou J^ieten zyn, dat dit Werk reeds lang vertaald had gelcge». Historisch Schouwtooneel- van 's Waerelds Lotgevallen, of kort aan eengefchakcld berigt der voornaamfte Gebeu' tenisfen van dezen tyd, verrekt met Levensfchetzen van vermaarde Perfoonen, en Befchryvingen van zoodanige Landen , Steden en Plaatfen, als by uitfleekenheid aanmerking verdienen. ilte DeeTs 1 en 2 ftuk. 2de Deels 1 en 1 ftuk. Met Plaatcn en Kaarten , gr. 8vo. Te Haarlem , by A. Loosjes P.Z. 079*) de prys is ƒ 13 - 14 - '|~xit uitgebreide Werk, dat, naar luid van het Voor., X bericht, uit vier Hoofdvakken beftaat, in zich bevattende: i. Een kort verflag van het gebeurde geduurende een tydsverloop van 3 Maanden, zoo in de Natuurlyke, als Staatkundige en Burgerlyke, Waereld der onderfcheiden Natiën, Landen en Staaten des Aardbodems , enz: als ook II. Egte  Historisch S c h ö u vv f o o n e k l. 37 ,11, Egte Stukhen, byzonde:ïyk tot 'het Staatkundige betrekkelyk, als ingediende Memorien &c., en UI. LeevenMcherzen van reeds overfeedencn , of nog ih leeven zynde, vermaarde Perfoonen, &c. met IV. Plaatsbefchryvingen van deeze en geene, meest beroemde Oorden en Steden der Waeréld. — Beantwoord voor als nog, aan de opgegeeverte Titels, en levert eene verfcheiüenheid van Leevensverhaalen en Belfhry vingen van .Landen en Plaaffen op. , Voor het ilte ftuk , nat met january 1791 aanvangt^ heeft msn, by '"yze van eene Inleiding, eene ftaatkun-lige befchouvving van Europa, waar uit men, op meer dan eene plaats, cte bedoeling ces Schryvers, by het foag* menftellen van ' een zoodanig ■ Werk ,. ten duidelykft'ni befpenrt. Dit ftuk is verrykt met het Pourtrait van, wylen, Keizer Leopold II, en esne welgetlokeii Kaan van Ismail, en bevat, behalven het Gefchiecikuiioige ui' de ondertcheiden Gewesten der Wuéreld, en de daar toe betreklyke Bytaagen, de Leevensbë chryving van gemeklen Vorst , benevens de beienryvihg van dé'iksfarabilche Stad hma'il. Het 2de ftuk behelst, buiten een Hiftoriesch Verflag én egte Hukken, het Leeven van den weldoener van het mensch* dom, J. Howarp, benevens een Pourtraic van dtnberuchten Cagliostro, met de Leevensbeïchryvrng van dien vermaarden Bedrieger: waar agter het Leeven van MicnAéLis. met eene opgaave van aile zyne bchriften, vo.'gt. Het 2de Deels ilte Stuk lr^ud in, boven het Staatkundige en/Me Byia^ge», eene Af beelding van het verbranden van 's Lands Magafyn teAmfterdam, met eene weigefteken Kaart van Franlryk , volgens de verdeeling in 83 Qe* partcmenten, die gevolgd wordt door eene korte, maar C 3  38 Historisch Schoüwtooneel. zaakryke, befchryving van het Franfche Ryk, voor zoo verre het de omfhmdigheden thans nog toelaaten. En eindelyk. Behelst het ade Deels 2de Stuk, behalven het Gefchiedr en Staatkundige, de Pourtraiten van Mirabeau, Paine en de la Fayettk, van:welke twee laatften on? twee Leevensfchetfen worden meedegedeeld. Schortende wy ons oordeel over dit Werk op, tot het vervolg ons in ftaat ftelt, daar van eene ouzydige en gegronde beöordeeling te doen. Leerzaame Bezigheden voor Kinderen. Naar het Hoogdititsch van G. C. Claudius. Met Plaaten. In 's Gravenhage , hy }. C. Leeuwenstyn, 1793, i2mo, 173 bladz; ƒ 1 - 4 - Een aangenaam en nuttig Werkje voor Kinderen, het ' welk ons, by het doorleezen, welbevallen heeft, en dat wy , onbefchroomd, aan alle Ouderen en Opvoederen durven aanpryzen, om het hunnen Kinderen en Kweekelingen in handen te geevfn, daar-men in het zeiven, den Kinderen eene neiging tot deugd, gehoorzaamheid, braafheid en ede'e gevoeleus tracht in te .boezemen, en hen, op allerhande wyzen, van kwaade hoedanigheden en verkeerde heblykheden zoekt af te trekt en. De volgende dertien (tukjes maaken den inhoud van d:t Deeltje, dat van een tweede (laat te worden gevolgd, uit; I. De gelukkige Verandering. II. De Verrasching\ UI. De Kleine Losbol. IV. De Kleine Verwaande. V De Vreesachtige, VI. De Nieuwsgierigheid. VII De ■Bezige te ontyde. VIII. Eens anders fchade behoord altyd oplettend te maaken. IX, De Morfebel. X. De ge. firafte moedwil. XI. De kindlyke Dankbaarheid, XII. De Laster  Leerï. AmE Bezigheden. 39 Laster treft den Opregten niet, XIII. Briefwisfeling van den kleinen Justus aan zyne Zuster. Liet het bellek van plaats zulks toe, wy zouden onze Leczeren gaarne den inhoud van het eerfte Stukje meededeelen; dan wy zullen ons nu met het tiende Stukje, de geflrafte Moedwil, dat onder de koitfte behoort, moeten vergenoegen. Zie hier het zelve: „ Reinhart had gezien, hoe Jan, de Zoon des Tuinmans, die juist veel ouder was, al de boomeh kon opklauteren. Hy had het reeds eenige maaien bedroefd, en het begon hem te gelukken, dat hy door hulp der handeijt reeds half wége den boom opkwam. Zyne Ouders hadden eene oude Kindermeid, die de Kinderen bedorf, of door aan dezelve te veel wil te géven, het kwaad, datzy déden, te vérzwygeu, en dus meest oorzaak was, dat de Kinders ftout en ongezeglyk werden. Doordien Reinhart reeds zédert eenigen tyd geklauterd had, had hy gedurig zyne Klederen gelcheurd. In plaats nu dat de Kindermeid de Ouders moest gewaarfchouwd hebben „ verzweeg zy het, verftelde des avonds. het geen by dag verhavend was. Reinhart was hier door zeer lloutmoedig geworden, en klauterde hoe langer hoe meer, wyl het altyd nog zoo wel algeloopen was. De oude meid lachte dikwyls over zyne roeklooze bedryven , en fterkte 'er hém in." „ De Kersfen begonnen ryp te worden. Reinhart was in den tuin, zag naar de Kersfenboomen, die ongemeen vol vrugtcti waren, en hy kreeg zeer lust. De begeerte werd fterk by hem. Hy begon te klauteren; het ging béter, dan hy dagt. Ben ik zoo dikwyls tot over de helft geweest, zonder ongemak te lyden, zeide hy by zig zeiven, zal het nu ook wel gaan, het is nog flegts een klein eind tot in den boom; en hy klauterde voord. Hy was wézenlyk reeds tot aan de takken gekomen, als de kniën hem begonnen te béven. Hy greep eenen Herken tak, die niet ligt kon bréken, om zich vast te houden, en riep help 1 help! Zyne kleine zuster Jetje hoorde het C 4 ge.  4© L E ê ft 2 a a me Bezigheden. gefchreeuvv, liep naar den tuin, en zag haaren broeder aan eenen tak tusfchen hémel en aarde hangen, die haar bad, iemand te halen, die 'er hem afhielp. Jetje floeg de handen zamen , en wist in dezen nood niet wat zy zou doen. Zy riep om den tuinman , doch eer die re hulp Icon komen, konden Rein har ts handen het niet langer uithouden; hy moest los laten, en viel j'ammerlyk van den boom af. Zyn arm was gebroken en zyn ganlche aangezigt bebloed. Hy lag als dood, en men dagt niet, dat men hem weêr zou kunnen doen bykomen. Jetje fchreide bitter, zy veegde het bloed zagtjes ivan haars broeders aaugezigt, en riep hem in het oor, of hy haar nog hoorde. De ouders kwamen ook, en waren zeer bedroefd. Het duurde ruim een halfjaar eer Reinhart weêr volkomen heriïeld was." # „ Nooit, zei Je hy, toen hy voor het eerst wéder uitging, nooit zal ik wéér zoo roekloos zyn; wanneer ouder lieden my waarfchouwen, zal ik gehoorzaamen; ja zelfs, fchoon ik eenige reizen gelukkig in zulke moedwillige bedryven ware geweest, gelyk by myn eerde klauteren , zal zulks my niet verleiden, om daar in voord te gaan." „ Hy dagt al zyn leven aan den ongelukkigen val van den boom en het is altyd nog goed, wanneer men door de geléden fchade leert , zich in agt te némen, om niet nog ongelukkiger te worden." De plaatjes, welke in het Werkje Worden gevonden benevens het vignetje opgiet titelblad, zyn ook wel uitgevoerd; maar wy hadden gaarne gezien, dat de Vertaaling, op fommige plaatfen, minder ftroef en zonder Germanisme/} ware geweest. NlEUV?  j. F. M a r t i n E t , Nieuw Gefchenk voor de Jeugd. 41 Nieuw Geschenk vo»r de Jeugd , door J. F. Mart in et en A. v. d. Berg. Tweede ücel. Te AMSTERDAM, by J. ALLART, I?Q2, 12010, gr. 172 bladz: ƒ : T5 - De Kundige , arbeidzaame en waardige Leeraaren, Martinet en van den Bfrg, gaan envermoeid voord in bunne lofwaardige bedoelingen, om ook door hunne fchriften , derNederlandfche Jeugd ten nutte te zyn. Na dat zy Verfcheidene Stukjes, onder den titel van, Gefchenk voor de Jeugd, welke onder onze jonge Laudgc nooten zeer wel bekend zyn, hadden uitgegeeven, zyn zy te raade geworden, het zeiven af te breeken, en met de uitgave van een Nieuw Gefchenk voor de Jeugd, waar van wy thans het Tweede Deel aankondigen, te beginnen ; onder anderen ook, zoo wy ons niet bedriegen, om deeze redenen: om dat zy, voor welken het eerstgenoemde eigen* lyk is gefchreeven, te groot zyn geworden, en om zulken, die tegens de hooge kosten, vereischt om zich 't geheele Werk eigen te maaken, opzien, in ftaat te Hellen, met den tyd hunnen kinderen, een nieuw en volledig Werk, te kunnen in handen geeven, Wy moeten van het zeiven betuigen , dat het volkomen aan de verwachting , die wy 'er van hebben opgevat, beantwoord De kundige Schryvers geeven , in het zeiven, eene Géographie van Zuidholland, die op eene aangenaams en bevallige wyze is gefchreeven, en waarin men veele merkwaardigheden zal aantreffen, die men in Werken van grootere uitgebreidheid , te vergeefsch zal zoeken. Een net afgezet Kaartje van Zuidholland, Jdoor den twee-en. tagtig jaarigea J. van Jagen gefneeden, flrekt niet weinig io: zyne verfraaijing. By gebrek van plaats, is het Mengelwerk, in dit Deeltje, weinig; doch de Schryvers belooven, dit in de volgende deeltjes te zullen vergoeden. De flukjes, in dit Tweede Deeltje te vinden, zyn: Van eene Zeeftar. Het oog van C S een  42 J. F. Martinet, een Zeekreeft en een Duizendpoot, keurig in plaatjes afgebeeld. Vaderlandfche Trou in het houden van zyn gege' ven Woord. Verklaaring van eenige Vaderlandfche Spreek■woorden, als: I. Acht uwen vyand niet te klein. II. Meid in huis , Juffrouw op flraat. Het jonge Boomt je, DichtItukje. . Aan myns Vaders Geest, Dichtstukje. Wy zullen het (tukje: Vaderlandfche Trouw in het hou- ■ den van zyn gegeven Woord, onze leezeren ten proeve mededeelen. Dus luidt het zelve: „ Men maakt zulk eenen verbazenden ophef, in de „ Romeinfche Gefchiedenis^ van de trou van Regulus, die, „ om aan zyn gegeven woord te voldoen, uit Romen, ,, naar Karthago, tot zyne vyanden wederkeerde, fchoon hy zeker wist, dat hy daar het zwaarst lyden en deu „ fmertelykften marteldood te wachten had." „ Waarom is de naam van zulken onzer landgenoten, „ die, om de oefening van dezelfde deugd , even zoo ,, doorluchtig zyn, als de Romeinfche Regulus, niet meer ,, algemeen, althans onder ons zeiven bekend en beroemd? Wy kennen Regulus en wy roemen hem, maar — hen kennen wy naauwlyks, of in 't geheel niet." Een van deze doorluchtige Nederlanders is geweest „ Arnold Beiling, Hy bevond zich in het Kaneel „ van Schoonhoven, en hielp dat in 1424, voor Gravinne „ Jakoba van Beyeren, verdedigen. By de overgave van de Vesting, wierdt aan alle de manfchappen in dezelve, „ behoudenis van lyf en goed toegedaan. Doch van deze „ gunst was ArnoldBeiling uitgefloten. Hy werd „ veroordeeld om levendig begraven te worden. Evenwel „ gaf men hem, op zyn woord van eer, een maand lang „ verlof, om zyne huislyke zaken te bezorgen." „ Wat ander man zou zich van die gelegenheid niet be„ diend hebben, om zyn leven te redden, en, zonder aan „ zyn gegeven woord te denken, dathy in alle gevalle als „ afgedwongen kon aanmerken , het wederkomen vergeten „ hebben. Maar daar toe was de naauwgezetheid van den J$ eerlyken Beiling veel te groot. Wat beweegrede.  Nieuw Gefchenk voor. de Jeugd. 43 „ nen, wat gebeden en fmeekingen, 'er ook door de zyncu °' raogtèn voordgebracht en in't werk gefield worden, hy ',' bleef onverzettelyk. Hy keerde weder, en zyne vyanden 'y, waren laag en onmenschlyk genoeg om hem by eene s, mo'.enwerf even buiten Schoonhoven, levendig te be„ graven." Stichtend en VeRma'ak.lyic Handboek voor Kinderen en Kindervrienden. Gevolgd naar het Hoog. duitsch van den Heere Salzman. Te Leiden by A. en J- Honkoop, 1792, 8vo, 178 bladz: ƒ:18- Om Kinderen van jongs af tot arbeidzaamheid en zuinigheid aan te fpooren, en tevens voor die neigingen tot grootheid, pracht en weelde, welke, helaas! ook in de bnrgerrangen van ons lieve Vaderland, maar al te ftêrfe aan*ézet en getroeteld , onder de zekerfie voorteekenen moeten worden gerekend , dat ons Vaderland fterk naar zynen ondergang helt, te waarfchouwen : dit byzonder doel, te gelyk met het algemeen oogmerk, om alle jonge Leezeren gehoorzaame kinderen en eerlang ook , braave Burgeren en goede Christenen te doen worden, gelukkig te bereiken, op dat de eer van God, het welvaaren van dit Land en het heil des Menschdoms, worde bevorderd, is de edele wensch der Uitgeeveren van dit Handhoekje. Da nukken, die den inhoud daar van uitmaaken, zyn, zoo als ons in 't Voorbericht wordt gemeld, uit SalzmAn's Unterhaltungen fur Kinder und Kinderfreunder, ontleend; mén is. in de keuze , ter bereiking van het oogmerk, wel getlaagd, en wy twyifelen 'er geen oogenblik aan, of het zal van zulke kinderen, die gewoon zyn dergelyk foort van Werkjes te leezen, met genoegen worden ontvangen, en zy zullen 'er veele dingen in aantreffen, die hen te gelyk tot ïeeringe en vermaak moeten yerftrekken. DitT  4 + Stichtend en Dit Handboekje beftaat uit de volgende vyftien (tukjes » welkers iaatfte vvy on^en Leezeren zullen meededeelen , om hun wat meer van naby , met deszelfs Inhoud bekend te maaken; als: L Het Boeren Kermis - Feest. II' Het bedrogen Meisje. III Het arme Meisje ziet nu zelve, dat zy bedrogen is. IV. Het Duivenhok. Eene Briefwisfeling., V. De Jood. VI. Het Musfchennest. VII en VIII. Het werkzaeme Huisgezin. IX. Nog iets van de Jrbeidzaembeid. X. Morgenlied. Met een fraai uitflaand Muziekplaatje; XI. De Muggen/leek. XII. Denkt, dat het meest, van u zeiven afhangt, genoegen te hebben, Blyfpel. XIII. De Kauw. XIV. De groote Buitenplaets , en XV. Heer Vroegop. Het vyftiende, oflaatfie (tukje, Heer. Vroegop, luidt dus: „ De Heer Vroegop droeg met recht dezen naem. In den Zomer (bond hy ten drie uuren, en in den Winter ten vyf uuren op. Wanneer hy, na zyn morgengebed gedaen te hebben, de opgaende zon, den rooden hemel zag, en al dte vreugde gevoelde, welke menfchen, die vroeg opftaen, gewoon zyn te fmaken , dacht hy dikwyls: ol dat ook myne kinderen ondervonden , 't geen ik tans gevoele." „ Somwyl liep hy nae het bed zyner kinders, (lootte hen zachskens aen , en zeide: „ Lieve Jan, lieve Willem l o wat fchoone — wat luisterryke moigenifond! nu gaet de zon op; komt en ziet!" Maer daer werd geen opitaen gedacht. — De kinderen wentelden zich misnoegd om, wreeven de oogen, en riepen: „ Wy hebben no°- te veel flaep ;" en zoo fliepenze weder voort. De Heer Vroegop wist wel, dat kinderen van vyf of zes jaeren wat langer moeten flapen, dan volwaslén menfchen , en dreef hin daerom niet, om alle morgens zoa vroeg op te (iaën als hy. Maer om zes uuren, dacht iiy, konden zy doch het bed wel verlaten," „ Hy bad hen daerom, maer dit hielp niet; hy dreigde maer ook dit hie'p niets; hy verweet hen hunne flaeprjjr* hjgids ook dit kon nog niet baten. Dit bedroefde den goe. den  VERÏfAAKLYK HiNDBOEt. 45 den man fterk; want hy had zyne kinderen lief. Straffen wilde hy hen niet; om dat hy wist, dat ze niet uit boosheid zoo traeg waren." „ Dan hy zat op zekeren morgen ten agt uuren aen zyn fchryftafcl eu bedacht, hoe toch zyne kinderen te verbeteren. „ Vader! (riep Jan,) daer draegt een vrouw kerfen — dhftekende kersfen voorby. o ! Koop ons toch hem in, wat hy te doen had. „ Laet de vrouw hier komen, (zeide hy,) en een bord volkerfen geven." Jan liet zich dit geen tweemael zeggen , maer bracht ongcnbliklyk de begeerde kerfen. De Vader nam die Beer bedrad aen, en atze op, zonder zyne kinderen ccn eenige ~cn re bieden. Dit maekte hen zeer bedroefd." „ „ Hebt sryüedeti ook wel lust (vroeg hy) om kerfen tc cetcn?H Zy zagen hem gretig en al lachende aen, maer antwoorden niets." « 5» Ja, ja, (zeide hy) ik zie het al, gy zoudt ook gaern kerfen eeten. Goed, morgen zult gy die hebben; maer dan moet gylieden ten zes uuren opftaen. Een kind dat zich verflaept, verdient dit ontbyt niet- Eik van u, die my voortaen ten zes uuren goeden morgen komt zeggen , zal van nu af kerfen of eenig ander goed ontbyt hebben ; maer die, dien ik, wanneer het zes uuren flaet, nog iri 't bed vinde, zal een droog ftuk broods voor lief moeten nemen." " ,, Zy hadden nu wel gaern terftond kerfen gehad; maer terwyl zy zagen, datze die niet konden verwachten , zoo lang zy zich verfliepen, beloofden zy, in het toekomende op het geltelde uur te zullen opltaen. Maer zy hielden Hecht hun woord. Drie dagen moest hun Vader hen na zes uuren wekken. Dan riepen ze wel altyd: „ Hoe laec is het!" en de Vader antwoordde: ,, het is zes uuren geflagen." Daer kwamenze dan weenende voor den dag; klagende: zoo krygen wy dan van daeg al weder geene kerfen." " „ Jan was eindelyk kloekmoedig genoeg, om zynen Vader te vragen; „ Lieve Yaderl hoe zullen wy het toch be-  46 Sti«htend en VuRMAAitLYK Handeoês. beginnen om vroeg op te komen ? Wy wilden zoo gaern, maer wy verflapen ons alle dagen weder aen." " „ „ Dit zal ik u zeggen, (gaf by hem ten antwoord) wanneer gy uw avondgebed gedaen hebt, en in het bed klimt, zegt dan by u zeiven: „ morgen wil ik om zes uuren opftaen, dat ik kerfen kryge." — Zegt dit zoo lang tot gy in flaep valt, dan zult gy wel ten rechten tyde wakker worden." " „ De kinderen fielden veel belang in kersfen te eeten. Zy bevlytigden zich dus om den zelfden avond den goeden raed van hunnen Vader te volgen. „ Eer het den volgenden morgen zes uuren floeg, fpron. gen zy reeds nae de fchryfkamer van hunnen Vader, en riepen: „ Goeden morgen! goeden morgen, Vader luf! hebt gy wel gerust! — heeft het al zes geflagen?" " ,, „ Neen, neen," (antwoordde hun Vader al lachende:} heden zullen 'er kerfen moeten wezen.' " " „ De kinderen liepen fchielyk te rug in de flaepkamer, namen, zoo als zy gewoon waren, koud water om den mond te fpoelen, en de handen en het aengezicht te was, fchen en kwamen toen weder hunnen even zoo verheugden Vader te gemoet loopen." „ Daer Honden de kerfen reeds gereed. Zy fmuldcn bracf aen dezelve en van dien tyd af verfliepen zy zelden — zeer zelden — het ontbyt. Zy bevonden 'er zich zeer wel by. In den zomer kreegen zy eerst kerfen, dan bezien, in den herfst pruimen of appelen, en iu den winter een fmaeklyk ontbytfruk met boter of honig." Nu zyn ze reeds ouder en verftandiger geworden, en ftaen uit eigene beweging zoo vroeg op als hun Vader." „ Wanneer ze nu de zon zoo fchoon ?ien opgaen, het luisterryk morgenrood aenfehouwen , en de aengenaeme koelte van den morgenftond gevoelen, vooral als ze in de lente den nachtegaeï en den Leeuwrik hooren, dan zeggen ze dikwyls: „ Goede God! hoe fchoon is de morgen! hoe goed zyt gy jegens ons geweest, door ons eenen zoo goeden Vader te geven en te laten behouden, want, had „ hy ons niet zoo opgevoed, dan ware al dat goede ons onbekend gebleven.' ! F. W.  F. W. G £ E i MS, Fabelen 47 F. W. Gleims, Fabelen. Uit het Hoogduitsch nagevolgd. Te Amsterdam by j, Allart 1792, gr. 8vo, 117 bladz: / 1 - 10 : - CGaarne hadden wy gezien, dat men, in het vertaaien "$ en uiigeeven van deeze Fabelen, met meer oordeel ware te werk^'gegaan, en onze Landgenooten flegrs de zoodanigen gelevert, welke nieuw waren , daar men 'er in dit Werk nu verfcheidene aantreft, die te zeer bekend zyn en welke men dus gemaklyk had kunnen ontbeeren. Maar wy moeteu evenwel betuigen, dat de meefte tiieuwe Fabelen, in dit Werk voorkomende, ons wel zyn bevallen, zynde het rym, eenige weinige fplaatfen uitgenomen die wat ftyf zyn, zeer vloeibaar; terwyl duidlykheid, ongedwongenheid en beknoptheid, deeze Fabelen kenfchetfen. In twee Boeken, worden ons, behalven twee Aanfpraa. ken aan Prins Fredrik van Pruisfen, een vyftig lal Fabelen geleverd, waar van wy onze Leezeren 'er twee zullen meededeelen, ten einde hen in ftaat te fteilen, om over derzelver verdienften te kunnen oordeelen. ...*.» • De Adelaar en de Leeuwrik. Een Adlair trof, op zyne fteile baan, Een zingend Leeuwerikje aan, En hoorde haar, met uitgezochte klanken, Voor 'tftille hemelruim der heemlen Schepper danken. De fnelle, fteile hemelvlucht Des Adlaars ging nu trager door de lucht. Hy bleef, ganfch oor, voor de onnayolgbre zangen, Die deze kleine zangfter zong, Op zyne breede wieken hangen, En voelde rein vermaak, dat zyne borst doordrong* Zit, fprak hy, op! myn vleugel zyn uw wagen, Ik zal u naar den hemel dragen» Ngeiij  4s F. W. Glïims, Fabelen. Neen, zei de Leeuwrik, neen! myn lied Moet ik den Schepper aller dingen, Beneden op deze aarde zingen, Een hooger vlucht betaamt my niet. Gy vliegt, om hem, op uwe wys, te loven,' Tot hem in hooger kring naar boven. 6 De Leeuw en drie Tïguis. Eens fluimerde de Leeuw, de zorg voor zyn gebied En zynen volken rust vergunt hem 't flapen niet: Hy lag als op een fprong, om zoo het mogt gebeuren, Dat zich een vyand merken liet, Dien zoo terftond van een te fclieuren. Drie Tygers zagen hem. De één (prak aldus: ,, ziedaar! „ Dit is het oogenblik, om op hem aan te vallen, „ Hy flaapt: zyn ryk behoort ons allen, „ Wy kunnen 't deelen met malkaar." Zyn makkers zeiden : „ Goed! die raadflag laat zich hooren-'' Dus floten zy met eeden een verbond. Doch de eed, hoe zagt des eerden Tygers mond Hem lispte, kwam den dierenvorst ter ooren, Dees luistert fcherp en hy gelooft naauw 't geen hy hoort. De tweede Tyger zwoer. Wat deed de Leeuw toen voord/ Hy kwam met heldenvuur in de oogen, Terftond grootmoedig aangevlogen; Had, zelfs eer hy noch zwoer, den derden afgemaakt. De tweede werd vry fterk van zynen klaauw geraakt, Maar de eerfte vloed uit al zyn krachten; Betuigde fteeds zyn vyand grootlyks te achten, Om zyn voortreffelyk beleid En onvermoeide waakzaamheid. Maar fpotte ook fteeds met hem, die zich zoo rrs liet kwetfen»' De laatfte hield niet op van zweifen, „ Wy hadden hem in onze macht, „ Zoo hy ons maar had afgewacht,"  MENG E L IV E R K, over. i BOEKEN MAAKEN en LEEZEN, En wat boven 'dezelve is, myn Zoon f wees gews:;fchuwd: van veel Boeken te maaken, en is geen einde, 'en veel Leezens is vermoeijing des vletfches, Salomo» Men behoeft niet meer dan eene gemeene kennis aan Salomo, den grootflen onder alle de Koningen van Israël, om te weeten, dat hy van dien Geest der Wysheid, waar meede hy door God op zuil: eene ongemeene wyze begunstigd was, een voortreflyk gebruik hebbe gemaakt , niet alleen ten oirbaare van dat Volk, over het welk hy regeerde, maar ook van de geheele nakoomlitigfchap, welke zyne fchriftcn leezen en overdenken zoude. Hoe goed is't, dat de Heer gezorgd hebbe, dat zyn6 Schriften bewaard en ter kennisfe van verafgelegen volken, in verfcheide Waereld-deelen, zyn gekomen. Las die van God geleerde in het groote boek der Natuur : alles boezemde hem eerbied en liefde jegens den Schepper en Onderhouder van alle zyne fchcpfelen in; hy bewonderde zyne allesmagt, wysheiri en goedheid. Las hy het boek van Gods byzondere Openbaarihg, en befiudeerde hy de gewigtigfte Waarheden, welke dezelve bevdt, hy wierd door eene blaakende liefde tot dien God, die zich eenen , by Hem vergcieeken , niets waardigen menfeh, aantrekt, en hem zoo gelukkig poogt te maaken, a's met zynen kring, waar in hy geplaatst is, mooglyk iss gedrongen, en zyne vordering van eene redelyke gehoor* zaamheid aan zyne regtmaatige beveelen , verklaarde hy allerbillykst en verlangde die te volbrengen. Zou hy, die, na den afloop van 'zoo veel eeuwen, de woorden aan het hoofd van dit (tukje geplaatst, beweerde soekbesch; i_D; Nq. i» m-enöelw, A te  2 ME NG E L WE R Kt te waarfchuwen tegens het maaken van nuttige boeken, over de noodzaaklykc waarheden van den Godsdienst, en ten ge. noegen van het gezellig leeven, wel naar de meening van den gekroonden Wysgeer handelen? Hy kende te zeer het nut van goede Schriften, die zoo ervaaren was, dat hy ze juist naar hunne waardy konde beöordeelen. Zulke gedachten kan men van den wysten man der waereld, die niet alleen de.Egyptenaar», maar ook de verftandigften der Oosterlingen, Ethan , den Esrahiter, en Heman en Challol en Darde, de Zoonen Mahols , in wysheid voorby ftreefde, niet vormen: hy wa» het, die eender voornaamfte Schryveren van dien tyd was, en die ongemeen veel heeft gefchreeven; want 'er is melding van drieduizend Spreuken, Van duizend en vyf Liederen, en van zyiïe algemeene, Natuurlyke Historie, behandelende den Aart der Boomen, van den Cederboom, het cieraad van den Libanon , tot den neediïgen yfop, die uit den muur wast: hy gaf niet weiniger eene Gefchiedenis der Dieren, zoo van Land- ais Waterbewooners , en 't was geen wonder, nademaal hy deor den byzonderen Geest der wysheid vau Go O, was verlicht geworden. Weinig, dit is zoo, is 'er van Sa?omons uitgebreide werken tot onze kennis gekomen, maar, 't geen wy door de Godlyke Voorzienigheid kunnen leezen , is genoeg om ons zyne juiste en Go de verheerlykende, denkbeelden over den Godsdienst en de gedraagingen der fchepfelen omtrent den Heere, te doen kennen. Zoudt gy het wel voor eene, geheel verwerplyke, opvatting over SalomonsPreediker, aanzien, indien men beweerde, dat het een Boek over het hoogde Goed ware, op eene aangenaatne wyze voorgedraagen in zyne Characters, vvaar door het zich van die dingen en genietingen, die men by veelen voor het hoogde Goed aanziet, laat onderfcheiden. De Preediker, niet Hechts als een bloot befchouwer van die zaaken welke hy leezen laat, aangemerkt, maar erkend voor zoo iemand, die alles had doorkroopen en het kwaad  MENGELWERK, s kwaad zoo wel als het goed kende, die zyn pericon aan zynen Zoon met vrymoedigheid ten voorbeelde konde ftellen, was van zyn ftuk, om het zelve van alle kanten te vertoonen, en uit meer dan een gezichtpunt te laaten zien, geheel meester. Het Zedekundige in den Preediker, is uitmuntend: hy , die gevoel van iets verhevens en fchoons heeft, en dat in denzelven niet kan erkennen, mag wel twylTelen, of zyn gevoel wel fyn genoeg zy. 't Leeven dat hy tcekent, is blymoedig,en de bedaarde vrolykheid verlaat hem niet, ook dan niet, wanneer by in onfpoeden geraakt, en hem de doornen, die aan de deugdbetrachting vast zyn, pynlyk fteeken. Die needrig en ootmoedig voor Gode leeven, en alles aan Hem wil toebetromven, die de dingen van doezen tyd, in allerlei leevensftanden waar in de mensch kan komen, op zynen regten prys wil ftellen , die-moet zich met den Preediker gemeen 'maaken. Voor alle kevensftanden vindt men 'er lesfen in, en die 'er zich naar wil fchïkkèn, zal aan zyne beftemming beantwoorden, en zich nergens over befchuidigen. Zou die Man, die wel wist, dat men niet génöèg kan zeggen, dat niet genoeg geleerd kan worden, zynen Zoöne het fchryven van goede , en tot dat oogmerk ftrekkende, boeken, hebben willen ontraaden? Zou hy hem het leezen van welingerichte boeken hebben willen afleeren? Dit kan ik niet gelooven; want, nam zyn Zoon hem tot zyn voorbeeld, hy zou niet alleen tot den geleerden arbeid van anderen ingaan en denzelven gebrui. ken, maar vooral ook, zyne gevoelens, ter opklaaring van 's menfchen begrippen en regeling van zyne daaden ter verkryging van het hoogde goed , aan zyne tydgenooten niet alleen, maar ook aan zyne nakóomlingen, willen agterlaaten: hy zou zich op alle de vereischtens van eenen geleerden en kundigen fchryver. toeleggen : hy zou niet alleen het gewigt en de aangelegenheid der gaaken, maar ook derzelver voordragt, berekenen. A % Met  4 MENGEL WE R K. Met hoeweinig omflag teekent hy eenen regt geleerden Schiyver en Leeraêr , in het 9 de vers: En voords, dewyl de Prediker wys geweest is; zoo leerde hy het volk nog wetenfchap; zyne Koninglyke veihevenheid eu de roem, d?t hy heinde en verre verworven had - maakten zyne Jesfen byzonder aanm^rklyk : du wierdt neg vermeerderd wegens zyne menfehenkenriis, hy zag veele menfchen van allerhar.de geaartheden, hy beltudeerde de. zeiven, en teekende de fchoonlte tjtara&ers. Is het niet een bewys eener doordringende wysheid » wanneer men, in korte, veel zeggende, woorden , gevvigtige zaaken kan bevatten : wanneer kor;; Spreuken , de belangrykfle waarbeden aan den dag leggè 1, Hy (telde veele Spreuken in orde; fchoon wy3 die zoo veele eeuwen na Salomo leeven , de nett; orde het verband dier fpreuken, niet kunnen bloot leggen, het is 'er . toch in. Een Engeïsch bosch moge heden in den finaal; vallen , fchoon men 'er allerhande hoornen en heesters door elkanderen in plaatst : maar ik denk niet , dat het met den Knaak in Boeken zoo ver zal gaan , dat men eene Rabfodie van allerhande losfe en onvoeglyke voordellen, voor iets fchoons en bevalligs zal aanmerken. Salomo kende onderfcheid in den ftyl en fchryfwyze • hy wist, dat het ftroeve en gebrekkige eene oniangenaame gewaarwording by de Leezers verwekte, en daarom zogt hy* aangenaame woorden , uit te vinden, eu zynen voordragt, in zulke bewoordingen, die, noch 011verftaawbaar door hunne gemaakte verhevenheid , noch kruipend laag waren. Hy wschtie zich voor Sophifttry en vnlfchc redeneeringen; hy fprak just, en betoogde zyne gezegdens, bondig: hy gaf fchoone woorden, die aanlokkend en ftreelend waren : belangryke woorden , die van ieder daar voor erkend moesten worden, dewyl zy eene onberekenbaare nuttigheid handen. Salomo kende onderfcheid in zynen ftyl en fchryfwy- se;  MENGEL WE R K. S ze: hy wist zich te wachten voor alles, dat wel het por ftreelen, en op de verbeelding werken kon , maar niets wezenlyks ' van agreren naliet : hy poogde zulke zaaken te fcliryven , die billyk en regt waaren ; nimmer fchreef hy ontuchtige woorden , die eerbaare oogen en ooren konden kwetfen : nooit gaf hy vcrtellingjes op , die kinderen wel aandachtig, maar geene kundige ooren, opmerkzaam kannen manken, —— Alles dat hy fchreef was , regt en billyk en had op het leeven en de lotgevallen zyner Lëezeren, eenen wezenlyken invloed. Bovenal had hy zich aan de waarheid verbonden en haar hulde gedaan : hier by bleef hy , en wachtte zich zorgvuldig om niet buiten het ipopc der waarheid te treeden» Van alles dat Salomo , onder de leiding van Gods Geest heeft gefchreeven , mogen wy gelooven dat het regt zy , woorden der waarheid: dan, het is eene loutere gisting , dat Davids geliefde, een Boek zoude hebben gefchreeven, onder deezen Tytel: Gefchrift dei- Opregtigheid, of, de oprechte woorden der waarheid: mogelyU heeft men deezen Tytel, uit deezen tekst gehaald. Die duivelbannery gelooven , mogen het getuigenis van Flavius Josephus, Joodfche Ottdh: 3fte Boek, 2de Hoofdft: gelooven, dat hem van den Heere byzonder ware geleerd , de kunst van duivels uit te dryven en te verbannen, dat die kunst van Salomo zy befchreeven, en dat men zich van dezelve , in zynen tyd, nog met een goed gevolg bediende. Van Verftand- en Zeden bedervende gefchriften, had Salomo eenen afkeer; daar tegens waanchuwt hy zynen Zoon. Hy ftelde zich tegens deydelheid, waar by men verdichttels , alleen tot vermaak en om den kostlyken tyd te dooden, fchryft en die aan ligtzinnigen overgeeft. Maar hy was een vriend en aanpryzer van alle zulke gerchriften, die dienftig waren en konden ftrekken , ter vermeerderinge van kennisfe en deugd ; fchriften , die A3 be  C M E N G E LW E R K. het verftand befchaaven en het hart verbeetereii, kunnen met genoeg worden aangepreezen. Al wat van dien regel afwykt, -en, aan de waarheid getoest, de proef niet kan doorftaan , moest Salomo's Zoon vermyden; hy moest niet anders zoeken te fchrv. ven en te leezen, dan aangenaame woorden, woorden der wysheid en regte zaaken, woorden der waarheid, die op het verftand en hart, invloed maaken. Koe averegts handelen zy dan niet, die oordeelen, dat de wysfte van het Oosten, zich, in dien tyd reeds,zoude hebben verzet tegens het vermeenigvuldigen van boeken, en tegens het vermeerderen van leezers van dezelven : daar hy alleen flegte en nietswaardige boeken, dieniets anders doen dan ,- het bederf van het menschlyk hart grooter maaken en hem van de beöeffening van die phgten, welke hem, als een redelyk Schepfel , omtrent tokken Zynen na3Sten Cn ZiCh Z£lven 3 VOes'en » af te En hoe fterk onraadt hy het veel leezen van zulke «egte boeken, mdien men ender de vermoeijing des vleescnes, de benadeeiing van het zeiven wil brengen: dingTehoeft aanZie" VM ^ bcel?en- geene uitbreih^T 27 ?,1 de Preediker Juist fpreekt van vermoeij. ZLtv eJï f?'zm het niet vreemd zvn> da* fcy ook zyne" -Coon heboe gewaarfchuwt, tegens het leezen zonder overdenking en overleg, dat boek by boek leest zonder verftand of opmerking om het geleezenen te ge' ormkeii, zoo dat het, het geleezenen terftond vergeet. -jy het eindigen van dit Jaar overdacht ik , hoe het met ons Ieezend publiek zy gelegen. Ik moest erken«en, dat er reden van klagten zyn ; dat 'er, over het algemeen, minder leesmst gevonden wordt, dan te vooren, en dat'er verfcheide omftandigheden faamenloopen, om den Boekhandelaar te doen klaagen dat zyne geicünrten, die hy uitgeeft, niet worden geleezen, maar, tot zyn nadeel biyven liegen. Maar,  MENGEL WE R K. i Maar , wanneer ik op dit ftuk doordacht — het is Immers wel eene overdenking waardig - moest ik zeggen: „ 'er wordt te veel gefchreeven en te veel gelee3, zen. " Wienïs het onbekend, hoe veele gefchriften van allerhande foort 'er uitkomen , losfe , dartele en het tonder van 'smenfchen verdorvenheid door hunne vonken, aanfte: kende , ftukken komen 'er niet uit, dia terftond in ieders lianden vallen, en zoo veel ligtzinnige leezers ook zoo veel vuurige aanpryzers vinden, die zoo veelen bederven , als hunne driften daar door ontfteeken en in viam worden gezet? En, dat nog het allerflegfte is, weinig ftukjts van dien ftempel kernen 'er uit, of men ontmoet 'er, laffe en haatlyke, befpottingen van dan Godsdienst en deszelfs voorftanders, in: en, helaas 1 dat men naar dm aanleg, 'er volftrekt niet in zou zoeken,ontmoet men 'er in. Wat kan men 'er anders uit belluiten, dan, dat de Schryvers van dezelven , verftandig genoeg zyn, om door zulke onverwachte, aanvallen op den Godsdienst, denzelven onder den gemeenen man, zoo wel als onder aanzienlyken en wyshoofden , verachtlyk te maaken. Zouden zulke flegte Schryvers onder de hand ook bededen , om de pryzenswaardigen Menfchenvrienden , welke tot nut van het algemeen werken, en het zeiven, met een redelyk verftand, meer fmaak in den Godsdienst zoeken te doen krygen , heimlyk tegen te werken, en, langs dien weg, dat nut, nutloos te maaken? Hoe vergiftigen zulke Gefchriften den heilzaamen Geneesdrank, die het gemeen in den Godsdienst wordt toegediend om ze Menfchen, en Christenen te maaken. Men zou flegt doen , indien men de bevoordering ia kundigheden, verachten en loogenen wilde, dat eene goede verlichting te wenfehen ware. Maar, hoe zeer men ook , op deezen tyd, als op eene verlichte eeuwe , roeme, men moet onderfcheid tusfchen eene, waare en valfche, verlichting maaken, en iemand, die niet geheel blind is, A 4 zal  8 M ENGE L W E R Av. zal gronds geno"g vinden, om die zoo verhemelde verlichting, als eene valfche , verlichting aan te merken, die den mensch van den eenigen weg, langs welken hy tot een duurzaam geluk kan komen, afleidt, en op paden voert, die, hoe aangenaam, bekoorlyk en betooverende zy ook fchynen , denzelven tot zyn bederf en eeuwig ongeluk zuilen brengen. Er treeden veele Schrif.en aan het licht, welke ingericht zyn om, alles wat van een gefcheiden is, by een te brengen: men verbeeld zich den weg te hebben gevonden, om alle verfchillcnde partyen te vereenigen; men is in zynen fchik met, een algemeen Christendom, en men noemt dit,.Verlichting en Hervorming: 'er zyn Leeiaêrs, die grootsch zyn op de:i Tytel van , Leeraêrs van de algemeene Christelyke Kerk , welke gegrond is in eene idgemeene verdraagzaamheid; maar men brengt leerftelfels aan , welke genoeg doen bemerkan , dat men van den Godlyken Bybel, een geestloos geraamte maakt, en zich vleid, indien men die listige ftelfels der Nieuwe Hervormers aanneemt-, men dan, tot eere van het gezond verftand, een algemem geloof zal hebben , zonder dat men zich met die verborgenheden, die men tot hier toe heeft geëerbiedigd, bemoeije. Het zcdclyk ftelfel, dat, volgends de Zede - Leer des Bybels , tot hier toe nog Hand heeft gehouden, moet weg , en men rekent zich gelukkig, indien men een Christendom voordbrengt , dat geheel geestloos, met eene mceuigte fraaije bladeren, maar zonder vrugten is. Welk een draai kunnen de dingen krygen, indkn men maar de kunst verftaat, fraaije naamen aan de dingen te geeven : die. verlichting heet, by uitftek , wysheid eu Phtlofophie; en dee^e is , tegenwoordig , op den troon geplaatst, zy zwaaid haaren Scepter en heerscht over atles, wat waarheid is. Voor haare uirfpraaken moeten, de eerfte waarheden van het Christendom, wyken, men gaai van trap tot trap voord , om de eerwaardige verborgenheden , die in de H: Schrift worden gevonden, weg  M E N G E LW E R K. fj te redenen, en verklaart de voorftanders en beweeï-crs van dezclven, voor butrikken , weetnieten, domöoren en bedriegers, die de menfchen , tegens de reenten van het gezond verftand aan, by het geloof Tan dezelven willen houden. Thans moeten alle Leerftukken voor de Rechtbank der menl'chlyke reden worden gebragt, en, z mder eenigen acht op het algemeen bederf, dat in het menfchlyk verftand is gekomen, te liaan, velt men vonnis, en dat valt ten nadeele van aen Godsdienst der Christenen, voor al van dien der Proteftanten, uit. Hoe flegt en onguur men ook, .over den Bybel en zyne voorftellen, hebbe durve fpreeken en fchryven, 't fchynt of men befpeurd hebbe dat dit niet konde worden volgehouden : daarom is men aan eene andere zyde overgeflagen, en men zal aan den Bybel, onder het gezag van de reden , toeftaan, dat men zich aan deuzelven houde en hem l"aten gebruiken ; maar , het kost weinig moeke te merken , dat die verlichters, eene Brochure van hunne vrienden, hooger dan den geheelen Bybel, fchatten, en, 't geen alles afdoet, men heeft eene, nieuwerwetfche Uitlegkunde, waar door men alle die oude Stellingen, die de bevatting der verlichting tegen gaan, 'er uit doet, uitgevonden; want, nu kan men, met verfchillende leezingcn en eene critic9 die men oordeelkundig noemt, dien Bybel, juist doen zeggen, wat men wille. Het verhaal van den Val van het eerfte paar menfchen , alwaar een boozen geest inkomt, aan denwelken de Bybel naderhand verfcheide maaien heeft gedacht en dien hy zyne werkingen in de Zondaaren nog niet heeft ontzegd, was van dien aart, dat het met de Leere yan den Middelaar in een naauw verband ftond, ja, dezelve te zeer bevestigde; daarom moet men tot dien ftouten ftap komen, dat men alle de plaatfen en gezegdens, die van Engelen en Duivelen fpreeken, zulk een draai gave, dat derzelver werking geheel wlerdè vergeeren, waar door men de kans tehoon krygt om eea nieuw licht, over de eerfte, maar A $ ge-  MENGELWERK gehaatte, gefchiedenis van den val, te verfpreiden, 200 men maar gelukkig genoeg is, daar van eene aanneemlyke Fabel te maaken, en alles, door eene inkleeding en allegorie, Klaar kan opgeeven. In de Gefchiedenis van Jefus Christus en de Schriften der Apostelen, waren veele voordellen, die zulk eene Fahel niet begunstigden, maar, deeze denkende Geesten, vonden een gepast middel, ook die allen weg te redenen: men moest de menfchen maar doen gelooven dat dergelyke denkbeelden, volksdwaalingen waren, en dat Christus en zyne Apostelen,zich daar naar hadden gefchikt,om hunne jeeringen gemaklyker te doen ontvangen: 't is dweepery, wanneer die ouderwetfche Bybelverklaarers oordeelen , dat men, door dergelyke gewaagde, begrippen, den besten ©lier Leeraaren ten bedrieger, en zyne Gezanten, door Zynen Geest bezield, tot llegte verleiders maakt. Om dit zonder gevaar te kunnen leeren, moet men de menfchen maarbeleezen, dat zy die verfleeten gedachten, als of Jefus Christus de waarachtige Zoon Gods ware , gouden laaten vaaren: dat men hem maar moet aanzien als een gemeen, maar fchrander, menfeh; men behoeft hem nog met de Sociniaanen voor geenen Propheet te houden; maar hem gelyk aan andere menfchen te dellen, die niets onbeproefd laat om zyne oogmerken te bereiken, en zich daar toe van de Apostelen , die Enthiijiaftifch zyne (tellingen aankleefden, bediende. Men kan in deeze dagen zeggen, dat 'er geen einde zy aan het maaken van zulke Boeken. Frankryk en Engeland, hebben daarin, weleer, zeer veel gedaan..: de Franfche en jLngelfche Wysgeeren, hebben al hun vermogen te werk gefteld, om het oude Geloof aan eenen Godiyken Bybel , $n het betrouwen op de uitlegging der Geestlykheid, te verzwakken, als ftrydig tegeus het gezond verftand, dat geene kundigen, maar het gemeen kan voldoen. Dan de oglyk deezen onderdaanig zal moeten wezen. Gy weet het, dat eer en geluk fteeds afwisfelend zyn; maar, nergens gefchied cteeze wisteling zoo fnel, dan aan dit Hof. Ct) Dit (f) De Graaf And-sas va-: Oitermaw, kwam in ,7c4 naar Rusland , hy tiad eerst in d.enst van den Vicè. Admiraal Cruis. Eenige jaaren laater wierdt hy Onder-Stuur, man, LMmftein zegt, Lieutenant) in Rus ■Keizerlyken dienstPeter den Iften nam hem wel rasch la zyne Canjelary, en verhief hem, in 1721, tot Geheimen Canfelary-Raad, en kon daar op, in den Vryheeren ftand. In 1723. wierdt hy, volEens Manjiein, alreeds Vics-Canfelier; maar eerst in 1725, van Cathaiuna I., openlyk wt Ryks-Vice-Canfelier en werklyker». Geheim-Raad benoemd. De Keizerin Anna ftelde hem, on. der haare Regeering, aan het hoofd haarer Staatsdienaren, welken rang hy , met veel wysheid en Staatkunde, wist te handhaven. Deeze Iaatfte was zoo groot, dat hy , geduurende het beflnur deezer laatfte Monarchin, eenige jaaren lang m zyn huls bleef, onder voorwendfet van niet re kunnen laan en dit gefchiei-,e alleen maar • om den Hert°s van Kourland te myden; zynde dit de eenige reden, waarom hy niet ten Hove kwam. Ondertusfchen , Cen dit bewyst zyne kundigheden eeven volkomen) wist hy, onder vyf verfclul. Jende Regeeringen, zynen Post te behouden, tot dat hy etn-  MENGELWERK,, i? Dit laatfie Artyhel ban niet byzonder op de Regeering van de tegenswoordige Keizerinne C atharin a II. worden toegepast. delyk, onder Keizerin E lts abeth, in 174J, fa hechtenis genomen, en veroordeeld wierd om leevendig geradbraakt te worden. Reeds had men kern zyn hoofd op het blok doen leggen, toen trien hem in zoo verre genade bewees,- dat men hem met zyne familie, naar Berefow in Siberieti, verbande, alwaar hy, na verloop van vier jaaren, ftierf. Zyne Huisvrouw wierdt vervolgens te rug geroepen, jen zyne.Zoonen hebben zyne gedachtenis, door hunne groote verdie;:ften, iq Rusland zeer verheerlykt. Wenken van eenen Vader, aan zynet] LZoon, by zyne aanvaarding van het L eeraaRampt. QNaar het Hoogduitsck.*) Ik had zeker, uit hoofde van myn zwak lichchaamsgeiïel j nimmer gedacht, dat ik het vermaak nog zou beleeven, van U, myn Zoon! ten Leeraar eener Gemeente beroepen te zien; maar Gods goedheid, welke zoo dikwerf in myn leeven , meer aan my heeft gedaan, dan ik kon bidden of begrypeny heeft ook hier in myne verwachüng overtrof, fen. Ik breng haar daar voor myne neederige dankzegging toe, en zy fchenke U, in Uw Ampt en Huis, zoo veele zegeningen, als myn vaderlyk hart U toewenscht. Gy kunt U gemaklyk verbeelden hoe innig getroffen ik ben, daar het U niet alleen bewust is, welke liefde ik U toedraag, maar ook, hoe fterk my alles aandoet Ja, ik kan my niet van traanen weerhouden , wanneer ik den weg der Voorzienigheid, met U in dit geval gehouden , naga. Gy preedikte , en dat wel zonder eenige byzondere bedoeling te hebben. — Uw tegenswoordige Befchermer , zonder van U iets te weeten , hoorde U  ié MENGEL JVE R K. Gy gaaft hem genoegen, hy deed onderzoek naar Uw zedelyk _ gedrag , kreeg goede getuigenisfen van U, liet U by zich komen , bood U ee^e plaats aan , en Gy naamt dezelve , maar; evenwel niet eer , dan na dat Gy dit, gelyk zulks betaamde , ryplyk hadt overwogen , in de vreeze Gods aan. Is dit niet eene duidlyke leiding der Voorzienigheid. Dit is het zeker, maar ook des te beter voor U: want, indien Gy ü nu fomtyds in treurige oogenblikken en onaangenaame omftandigheden bevindt , zal het bewustzyn , dat Uwe roeping eene beftelling van Gods Voorzienigheid was, U opbeuren, vertroosten en verfterken. Dan, ik heb ook eenige dingen op myn hart, weke ik voor U ter neer zal fchryven , en welke van U , uit hoofde Uwer kindcrlyke liefde te mywaards, zekerlyk met g.aené ligtzinrJgheid zullen wórden verworpen* Denk , het is de taal van myn' Vader, welke het alryd wel met my heeft gemeend, en Uw hart zal zich voor de yermaaningen, welke hy U geeft, ontfluitcn. Ik heb U dikwyls het gèwigtige , het moeilykc, en} niet zeide , het , met weinig aardfche beiooningen, [gé* pnaid gaande Leeraarampt , onder het oog gebragt, eer Gy volkomen het befluit naamt , U deezen itand geheel e') al toe te wyën; want ik behoore geenzms onder het getal zoo veeier Vaders, welke gelooven, dat hunne Kinderen juist moeten worden, het geen zy zelfs zyn, zonder dat zy veeltyds derzelver vermogens en geneigdheid iiS aanmerking neemen. Gy zult U nog wel herinneren met welke behoeften ik fomtyds , by mynen veelvuldlgen arbeid, had te ftryden, en hoe moeilyk my de opvoeding van U en Uwe Zuster, uit hoofde myner geringe inkomften , viel : ook dit verbergde ik niet voor U; doch Gybleeft ftandvastig by Uw voorneemen, en liet U door niets affchrikken. God zal my wel helpen , was dikwyls Uwe taal, en Hy heeftj U ook zichtbaar geholpen eu zal het nog voorder doen. Ik was ook met de vpcjdringen, welke gy in de Weetenfehappen maakte, te vree-  MENGELWERK. 19 vreede , en Gy hebt zoo veele kundigheden verkreegen, dat Gy zeker met vrucht zult arbeiden indien Gy van dezelve een goed gebruik maakt , en 'er geduurig meer en meer in toeneemt. Maar , denk niet flechts , myn Zoon l dat gy atics reeds hebt geleerd, en geheel volmaakt zyt. Gy hebt goede gronden gelegt, maar gy moet op dezelven voordbouwen. Jk ben reeds oud, doch ik leer nog daaglyks en zoek myne kundigheden uit te breiden; want het blyft eene eeuwige waarheid , die niet voorwaards gaat, gaat eindeiyk ageer uit. Gy hebt nu, na een erhftig' overleg, deezen ftand voor U verkoozen, maar gevoel nu ook deszelfs gewigt. Hy is gewigtig voor den tyd en voor de ééuwigheid, voor U en voor anderen. God , Uw Veriosfer, Uwe Overheid, de Staat , Uwe Gemeente en allen op welken Gy Hechts invloed kunt hebben , vorderen van U , dat Gy alle Uwe kragien zult mfpanrten om goed te {lichten, én", zoo wel door keringen, als door voorbeelden, ge» iyklyk nuttig'te worden. En ik geloof dat Gy dit ook voorneemens zyt, en, uit dien hoofde, my gaarne zult hooren. _ ^ Zoek voor alle dingen de liefde Uwer Gemeente te verwerven; want dit is het eerfte noodzaaklyk ftuk om zyn Ambt niet zegen waar te neemen, en maakt al het ove. rip-en gemaklyk. Hier uit ontftaat betrouwen, achting en buigzaamheid: en , bezit een Leeraar zulks eens , dart kan men hem geluk wenfchèn. Ik hoop niet, dat het met U zoo zal gaan als met my. Ik wierd, by het aanvaarden van myn Ambt, gehaat; had vyanden en wierd zelfs vervolgd , zonder iemand te hebben beleedigd, en zonder dat ik , in 't begin , eens de reden wist.. Eerst; langen tyd naderhand, ontdekte ik, dat een' anderen, zin, in mynen ftandplaats had gehad , en , toen hy zag dat hem zulks was mislukt, fchootl ik den Koninglyken weg was ingcflagen, llrooide hy allerhande leugens van my uit, en maakte de Gemeente tegens my op. Ik dacht toen aan de wooidcn van onzen. Heere Jezus: Zalig zyt Ba „ gy,  20 MENGEL W E R K. » gy» sis u de menfchen fnaaden en vervelgen en He„ gende kwaad tegens u fpreeken , om mynent wille." Matth: 5: 11, en myne party verloor, in de daad, daar de menfchen my van tyd tot tyd leerden kennei, en juist van het tegendeel van het geen hy van my had gezegd, wierden overtuigd , hunne achting , welke te mywaards, uit dien hoofde, begon toe te neemen; doch het maakte evenwel, het begin van myn Ambt, buitengemeen moeilyk, en koste my jaaren, voor dat ik het zoo verre had gebragt. . Maar Gy zult: de liefde van Uwe Gemeente zeker verkrygen ; indien Gy Uin Uwe eisfchen maarig, in Uwen omgang gemeenzaam, hefderyk en vritndlyk zyt ; indien Gy U, m Uw Ambt, aandonds ieverig betoont, en de menfchen ten eerden zoekt te overtuigen , dat Gy het goede met hun voorhebt en hun vriend zyt. Ik weet, hoe meenig een zich hier door heeft benadeeld, dat by? zoo dra hy op eene plaats kwam, aandonds alles wilde veranderen en naar eenen nieuwen finaal; inrichten. De Gemeente heeft, zonder dat, by dergelyke veranderingen, veele uitgaaven, en wanneer zy raar te boven, nog zoo veele onnjodige kosten moet maaken , wordt zy, natuurlyker wyze, verdrietig, en ziet haaren Leeraar voor trots en ligtvaardig aan, of bezwaart zich ook wel over hem. Behalven date moeten juist de armen, in derge. lyke zakken , gewoonlyk het meede toebrenge- ; want de rykeren weeten zich daar van, of geheel te ontdoen, of op eene andere wyze fchadeloos te dellen. Bel'paar Uwe Gemeente, uit dien; hoofde* en veroorzaak haar, zonder eene dringenüde noodzaaklykheid , geene nieuwe uitgaaven. Spreek tot elkeen, met Uwe anders gewoone vriendlykheid; maar, gedraag U ook voorzichtig, en laat U, vooral door zulke lieden, die zich aandonds in den beginne by U zoeken in te dringen, niet inneemen, noch verblinden: want deeze zyn, dikwerf, de flegtden'en ge. vaarlykden, die, of Uwe zwakke zyde willen ontdekken, cf anders, onfchuldige menfchen, by Uin een flegt aan. zien  MÈNGELWERK. »/, zien brengen. Iemand, die redelyk en eerlyk denkt, dringt zich nergens in , fchoon hy ook niet aanllonds fchuw te rug wykt; hy ftaat pal en wacht eerst het tydftip af, waarin by dien man , aan wien hy zyn vertrouwen wil fchenken , leert kennen. Zoo ging het met my , daar ik my in 'c begin door myne onervaarenheid liet misleiden. Door zulke menfchen misleid, zag ik zulke lieden , die in de daad de regtfehapenften waren, voor myne tegenpanyders, of ten minden, voor flegtdenkende perfoonen aan ; want, daar veele lieden vreezen, dat men hunne wanbedryven mogte ontdekken, zoeken zy anderen in eenen kwaaden reuk te brengen en trachten te beletten, dat men, door hun vooringenomen, in 't geheel geen verder onderzoek naar hun^doe. Maar op zoodanige wyze kan de Leeraar , wanneer zulke flegte menfchen zich, in den beginnen, by hem indringen, ook de beste lieden, zonder zyne fchuld , enkel uit onvoorzichtigheid , verliezen. Maak uit dien hoofde , indien Gy dit gevaar wildt vermyden, geene byzondere peifoonen tot Uwe vertrouwlingeu; maar, verkeer met elkeen en wees zelfs oplettende , zoo zult Gy Uwe Gemeente wel leeren kennen. Veele Predikanten zyn, wanneer zy het worden, eveneens als meenigen jongen Vaandrig , die voor de eerde xeize eene wacht doet. Zy beelden zich zeker meer in dan hunne Generaals. Zoo ken ik iemand, die zoo trots was, dat hy niemand groette, noch het groeten van anderen beantwoordde. Maar, wat was het gevolg? dit, dat niemand hem eenigen dienst meer deed, of den hoed voor hem afnam. Verheel U daar by, nog eens, wat'er wel van de jeugd van dit Dorp moest worden, daar zy zulk een voorbeeld had. De Apostel zegt: dat de een den anderen moet voorgaan, en dit moet een Predikant vooral doen , op dat hy hier meede ook toone een op. volger te zyn van de Godsdiendige keringen, die hy aan anderen voordraagt. Maar hy doet het ook niet te vergeefsch, want hier door verwerft hy zich de liefde van B 3 zync  22 MENGELWERK, zyne Gemeente en verwekt vertrouwen, daar een ieder, Jntegendeel, den trotsaart vliedt. Myn Zoon ! Gy zyt wat driftig en zult maar al te dikwyls gelegenheid hebben, waar in Gy blyken van Uw geduld en zachtzinnigheid zult moeten geeven. En hier m verzoek ik U dat Gy, wanneer U iets ontmoet, het welk Uwe drift kan gaande maaken , aan U zelven eu Uwe temperamentsnei-ing gedenkt en U niet overhaast. Over t algemeen, ga niet in Uw eerde vuur te werklaat eerst Uw bloed verkoelen en Gv zult zeker geheel anders handelen , dan Gy wel in Üwe eerde drift zoudt hebben gedaan. Verkeer met Uwen Schoolmeester, op eene, met liefde gepaard gaande, voorzichtige wyze, en houd den gulden middelweg tusfchen eene re groote gemeenzaamheid en trotsheid. _ Zoek hem , door het betooneu eener ou-e. veinsde vnendfehap te winnen , en zyn hart, met betrouwen jegens U, te vervullen, dan kunt Gy met eikanderen veel goeds dichten. Vergeet uit dien hoofde het gevvigtige en eerwaardige van zynen dand niet; maar bedenk, dat hy ons vooruitwerken en de grootde moeite op zich moet neemen, en dat wy, zonder hem, weinig kunnen uitvoeren. Hy is de onder- , Gy zyt de opocrleeraar: maar, in den Heere, verricht gy eenerlei werk Deswegens moet Gy hem ook altyd, op eene, met zvn ambt overeenkomende, gefchikte wyze, behandelen |Gv verliest hier by niets , maar moedigt hem veel eer daar door aan, wanneer hy zier, dat hy van U wordt geacht en hier door vermeerdert Gr tevens zyn aanzien\y de Gemeente, eu hier op moet Gy vooral zien; wan- Uw wezenlyk gezag gaat met eikanderen ten naauwden «e. paard. ö Het deed my dikwyls leed, wanneer ik zag, hoe men deeze heden tot een bedendig voorwerp van befpottinff maakte eu , mdien men iets belachlyks voor den da-wilde brengen , men maar al te dikwyls eenen Dorpsschoolmeester ten voorbedde nam. Dan, jden hemel zy ge-  MENGEL WE R K. Ö3 gedankt! het is een voorrecht voor ojize tyden, dat men thans, over het algemeen, de waarde van doezen dand, weer te erkennen en te fchatten. Dan, helaas! er zyn SKlfis nog veele Leeraars , die hunne Schoolmeesters tot allerhande verachtiyke dingen gebruiken , hen met minachting bejegenen, alle gelegenheden waarneenaen om hen verachtlyk te maaken, en hen, op deeze wyze, hunnen boot-moed te doen gevoelen. Doch hoe liegt zulks is, behoef ik u- niet te zeggen ; want op zoodanige wyze, haait men zulk eenen man , maar al te dikwyls , den haat' der Gemeente op den hals, en belet hem veel goeds te dichten: of, men zet hem tegens zich zeiven op, en wordt daar door in de onaangenaame omdandigheid gebragt, van hun, op gelyke wyze, veele beleedigingen,fe moeten verdraaien. Ik heb reeds gezegd, dat Gy tusfchen het gemeenzaame en trotfche den middelweg moet houden,"en dat hou ik voor zeer noodzaaklykj want, doar trotsheid maakt men zoo iemand fchuw en mismoedig, en door eene te groote gemeenzaamheid , verliest men eindïyk zelfs zyne achting , en kan , wanneer men iets heeft te zeggen , niet eens zyn gezag gebruiken. Dan, itfïn kan daarom evenwel vrienden blyven, en men moet dit zvn. Ik ken een aarizieiiiyk Heer, die op de liefderykde, vxiendlykfte en vaderlykfte wyze met zyne onderhoorigen omgaat: zy hebben allen eenen vryen roegang tot hem, vinden by hem, raad, onderrichting en hulp; déswegeus beminnen zy hem ook uit al hun hart. — Ja, hy verkeert zoo gemeenzaam met hen , dat hy , fomtyas, -wel teng een pyp tabak met hen rookt — maar, daarom vergeet hy zich zeiven en zyn QharaSter niet, zyne ondèrhoorigen weeten altyd , dat hy hun Heer is, en dit wil ik, dat Gy ook altyd onder; 't oog zult houdeu: Ik had eens eene moeiiykheid met myn* Schoolmeester: het was de eeniglle die wy ooit hebben gehad, daar hy uit overyhng eenen misiiag had begaan ; doch toen kon ik ook myn aanzien geheel en al tegens hem gebruiken, en na" verloop van eenige dagen , wierdt deeze moei- B 4 lyk- \  24 'MENGELWERK. iykheid, zonder dat 'er anderen aan te pas kwamen, uit den weg geruimd: liefde en een nieuw betrouwen, namen order ons, derzelver plaats weeder in. Ik weet nu niet, hoe Uw Schoolmeester beftaat; want, in de daad , vindt men ook , in deeze waardige orde, gelyk onder alle ftanden, veele, die niet zyn 't geen zy behooren te wezen; dcch ik zie niet één' Schoolmeester Voor zoo flegt aan , die niet door eene verftandige behandeling zoodanig zou kunnen worden verbeterd , dat hy zyn ambt eer aan deede. Hebt Gy liet geluk van eenen braaven man te vinden , die zelfs reeds goede kundigheden bezit, zich moeite geeft om de Jeugd op eene gefchikte wyze te vormen, gaarne nog iets leert, altyd Verder wenscht te komen, dan moet Gy hem niet Hechts alleen aanmoedigen , maar hem zelfs met raad en daad byftaan, hem'eenen vryen toegang tot U vergunnen, de noodige onderrichting geeven en hem de gefchikfte boeken niet laaten ontbreeken. Maar, behoort hy onder de lustloozen en traagen, verdubbel dan Uwen iever om hem uit zynen flaap op te wekken. Maar zyt hier in ook voorzichtig en ga niet met haast, maar met bedaardheid te Werk. Doe in het begin niet blyken, dat Gy in het Schoolouderwys groote veranderingen en verbeteringen Wildt onderneemen , en fpreek op geene verachtlyke of belachlyke wyze van de thans plaats hebbende misbruiken , gebreeken en vooroordelen; maar, laat liefde Uw innigst grondbeginfel zyn, volgens het welk Gy alles behandelt; want, is de Schoolmeester lustloos en traag, eoo volgt hy zynen ouden flenter , die hy van buiten Weet en hem derhalven gemaklyk valt; moet hy nu, in eens, daar van afwyken, dan valt hem zulks moeilyk, hy is aan geen denken gewoon, de zorg voor zyn huisgezin drukt hem ook, en nu begint hy over de nieuwigheden van den Predikant te klagen. Dit hoort de Gemeen; e , zy wordt wantrouwende , beroept zich op het ouden, waar toe de Schoolmeester dan rykiyk het zynen toedraagt; zy zeggen : wy zyn ook op deeze wyze onder  MENGELWERK. 25 dei-richt geworden en zyn evenwel geene gekken ; onze Kinderen behoeven geene Geleerden te worden, enz: en op zoodanige wyze worden dan aan de beste bedoelingen, onoverkoomlyke zwaarigheden in den weg gelegt. Veele jonge Leeraars hebben het 'er meede bedorven, dat zy in het begin te ihel en te driftig voord wilden; maar ook dan, wanneer Jzy zagen hoe weinig zy konden uitvoeren, verdrietig wierden en alles lieten liggen. Ik heb een Predikant gekend , die in eens , in zyne Gemeente, al het bygeloovigen, met wortel en tak, wilde uitroeien ; maar hy begon het op eene verkeerde wyze en kende de menfchen te weinig. In plaats van zyne Gemeente, deswegens, op eene gefchikte wyze, in den toon der liefde te onderhouden, fpotte hy op den bitterften met haare bygeloovigheid; fprak van niets anders dan van redenloosheid en dwaasheid, fmaalde en fchimptc op dezelve, — Dan wat won hy hier meede P dit, dat zy zich tegens hem aankanttcden, en hun bygeloof, om hem te trotfeeren en te ergeren, by alle flechts mooglyke gelegenheden, zelfs in 't openbaar, uitoeffenden. Doch ik kom tot het School te rug, en zal U zeggen hoe ik het maakte. Ik bezogt het zeiven zeer naarftig, en begon, door alle Clasfen heen, zelfs te onderwyzen. Ik liet de Kinderen het A. B. C. op eene betere wyze» opzeggen, het Spellen, Leezen, Schryven en Cathechifeerde zelfs. In het begin was myn Schoolmeester wel misnoegd, dat ik in veele dingen anders te werke ging, dan hy tot hier toe wel gewoon was; doch hy gewende 'er zich langzaamerhand aan en het (tuitte hem niet meer. Ja , zelfs had ik het genoegen , te befpeuren hoe hy zich de moeite gaf, zyne leerlingen, naar myne leerwyze te onderrichten, en dat hy my om raad vroeg, wanneer hy zich in het een of ander niet konde helpen. Op dus* danige wyze wierdt alles , zonder gerucht te maaken, uitgevoerd en ik bereikte volkomen myn doel. Het oude fpreekwoord: ,, Rome is ook in eenen dag niet gebouwd j, geworden," — bragt ik my daaglyks te binnen, en 13 5 hieF  s<5 MENGELWERK. hier door won ik ook, daar ik langzaam en voorzichtig voordging, en myn geduld niet liet vermoeien: gedmirig wanneer myne Ambtsbroederen klaagden , behoefde ik zulks niet te doen ; ik kon veele dingen verbeteren en doelmaatiger inrichten, 1- :t geen zy in hunne Gemeentens niet eens durfden beproeven : doch zy hadden in 't begin alles reeds omver geltooten , of waren niet bedaard genoeg, en konden niets, zonder opzien te maaken, doen; en op deeze wyze gelukte het hen nooit. In tegendeel, zy die my volgden, en zoo geheel in het ftille het goede zogten te verbreiden, waren daarin even zoo gelukkig als ik. Men kan zeker aan veele dingen eene betere inrichting geeven : dan , het komt hier flechts op de wyze waar op men het begint aan. Had ik myrt Schoolmeester iets te zeggen , ik deed het zeker niet in tegenwoordigheid van zyne Leerlingen, maar zei het hem op eene liefderyke wyze, verzogt hem, daar ik kon bevelen, en bewoog hem hier door, dat hy zich de moeite gaf aan myn verzoek te voldoen. In het begin fhtitte her my zeer tegens de borst, fchoon zulks gewoonlyk op het Land het geval is, dat de Ouderen hunne Kinderen niet naarftïg, en des Zomers byna in 't geheel niet, naar de Schcoie zonden. Jk wendde my tot de Ouderen, ftelde hun in 't openbaar en in 't byzonder, daar ik ze by my liet komen, derzetver nut en nadeelen voor, en won hier dooreenigen. Toen maakte ik eene inrichting , volgens welke myn Schoolmeester, des Zomers de groote Kinderen , die hunne Ouderen moeiten helpen werken , flechts één uur des voormiddags in *t School hield en ze dnn liet gaan ; ook dit werkte veel goeds uit. Ik dacht: het is beter iets, dan in *t geheel niets , en ik kon in de daad de redenen , die de Ouderen wegens hun werk bybragten, niet geheel omver ftooten. Kindelyk hield ik een gefprek met de Opziendcrcn der Gemeente, en wy befloten, dat men by het Doopen van Kinderen en het Trouwen, nog een byzonder zakje voor de arme Schooljeugd zoude laaten rondgaan. Ins- gehjks  M ENGEL IV ER Rï 27 gelyks liet ik dit doen op zulke Feestdagen, op welken het gewoone zakje niet rondging ; terwyl ik , vooraf, myne tochoorrieren, van het oogmerk waar toe dit gefchiedde, óhderfich'te Al het geld nu, het welk wy op deeze wyze byecnvergadcrJcn , bcdemde ik tot eene Schoolkas: had het beduur daar van, en deed myne Fekening voor de Gemeente. Ik liet nu, gedeeldlyk kleine brooden bakken, gedeeldlyk kleederen maaken. De broo» den wierden, gewoonlyk Zaturdags avonds, onder de behoeftigde Kinderen uitgedeeld; en op fommige tyden kreegeti zy eenige kicederen; dan, 'er ging hier meede eene noodzaaklyke voorwaarde gepaard , dat zy naardig ter Schoole moeden zyn gegaan , en die hier in verzuimd had kreeg niets. Dif was van een groot nut en de Kinderen gingen, van tyd tot tyd, alle ter Schoole. Maar, om ze ook tevens tot den arbeid aan te fpooren,, kogt ik van 't geld uit de Schoolkas , ook Vlas en Wol, liet de Kinderen, die zulks konden en wilden doen, fpinnen en breien , terwyl ik vervolgens, een gedeelte daar van, tot linnen en andere doffen Het bereiden , 't geen dan wierdt gebruikt om dc behoefïigen te kleeden. Maar, het geen de Kinderen verdiend hadden, betaalde ik hen ook , en op deeze wyze konden zy , niet Hechts iets verdienen, maar wierden, daar te boven, ook nog gekleedt. Toen myne Gemeente zag, dat de inrichting die ik gemaakt had, goed was, gaven de meede gegoeden nog veele gefchenken van vlas , wollen en linnen. Maar ik begon , zoo als gy kunt merken, geheel in't klein. Myn eerde fonds tot de Schoolkas was zes Pfenningen; evenwel liet ik den moed en het betrouwen op God niet vinken. Maar, om nu de Kinderen der meer gegoeden onder myne Gemeente , ook tot het Schoolgaan aan te moedigen, liet ik fomtyds een onfchuldig landfeest, onder myn opzicht, aanleggen , aan welks vermaaken flechts de naardigden deel mogten neemen, en onder weiken de alleriiaarfhgden eenige byzondere voorrechten en aanzien genoten. Maar  MENGELWERK. Maar zult Gy zeggen, waar blyft de Schoolboekeryf* Ook hier voor wierdt gezorgt. Ik kogt zelfs het een en ander nuttig boek , gaf het mynen Schoolmeester ter leeziuge, en fprak 'er vervolgens met hem over: tot zyn beftendig gebruik bezorgde ik eene goede Bybelfche Gefchiedenis, eene goede handleiding tot het Catechifeeren en eene goede INatuurlyke Gefchiedenis, by dewelke ik het liet berusten Iemand, die lust en vermogensjheeft, kan zich dan wel verder voordhelpen , en waar zulks ontbreekt, zyn alle Boeken vruchtloos ; zy zyn eene ïedele fchat: daar te boven, kan men van de minde Schoolmeesters denken dat zy veel leezen; daar de meeden zoo gering beloond worden, dat ze , zoo dra de Schooi uit is, aan ander werk moeten denken,.om zich met de hunnen, flechts op eeiie behoeftige wyze, te kunnen onderhouden, Dit zyn nu myne gedachten met betrekking tot de School. Doch ik heb ü" nog zeer veele dingen te zeggen; want myn wensch is, dat Gy een geheel regtfchaden Leeraar wordt en Uw Ambt eer aandoet. Dan ik zal U zeker alles niet in eens kunnen zeggen: evenwei zal ik het van tyd tot tyd, indien ce hemel my in 't leeven fpaart, doen. Lr zullen misfehien veele dingen onder zyn , waar meede gy uw voordeel zuit kunnen doen; want ik fpreek by ondervinding en ben ten deele door fchade wys geworden. Ik beging hier en daar misdagen, taa:r ik had ook niemand, die my, op eene behooriyke wyze, te regt hielp. Ik hoorde, op de Hooge School, de Theologia Pafioralis, maar by eenen man, dienim. mer eene Gemeente had gehad, en deihalven moeden hem veele zaaken , die den Predikant ontmoeten , ont* flippen. Zulke mannen ontwei p:n gewoonlyk hunne Théorie, en gelooven dan, alles volgens dezelve te kunnen fchikken ; maar men bevindt niet zelden , dat het met de praftyk geheel anders dan met de théorie gaat. Uit dien hoofden is het altyd myn wensch geweest, dat 'er op elke Hooge School, eeu' gefclnkt en ervaaren Dorps-  MENGEL WE R K. zo Dorpspredikant, die verfcheiden ftandplaatfen had gehad, wierde aangefteld en alleen de Dorps Thèologia Paftoralis in allen derzelver omvangen, moede voordraagen. Zulk een Inftitut zou zeker zeer nattig zyn; want de meedeti die iri de Godgeleerdheid dudeeren, worden Dorpspredikanten , en voor deezen fchynt my , in de daad, nog niet genoeg gezorgd te zyn. Had men zulk'een man, hy kon ook veele goede regelen, met betrekking tol de in en uitwendige inrichting van het Huishouden, meede deelen, en hier door meenigen jongen Predikant groote voordeden aanbrengen, Doch dit zyn wenfehen, en welke voordeden brengen die aan ? Wie zal op de wenfehen en voorftellingen van eenen Dorpspredikant letten V Ik ben , over het geheel genomen , ook geen vriend van wenfehen, maar neem de dingen liever, zoo als zy zyn, en zoekze te verbeteren , zoo veel ik kan ; want met wenfehen worden de dingen geen hair breed anders, of beter dan zy zyn. Maar , daar Gy my in het byzonder hebt gevraagd, hoe Uwe Leerredenen in te richten, zal ik U deswegens nog iets zeggen. Het verblyd my dat Gy Uwen Vader niet verfmaadt, maar gelooft, dat hy U hier in ook nog eenen goeden r£ad kan geeven, en dit zal ik naar myne beste vermogens doen. Gy hebt gedudeerd in eenen. tyd, die, in veelen opzichten, groote voordeden heeft; want, fchoon ik oud ben, verwerp ik daarom niet alles, het geen nieuw is: maar ik beproef en onderzoek zelfs. Vind ik iets goeds, clan maak ik 'er my meede bekend, en gebruik het tot myn voordeel , het zy het oud of nieuw, van deezen of van geenen zy gezegd. Maar op de Schooien is ook reeds eene betere leerwyze inge» voerd, en men leert daar, niet flechts meerdere, algemeen nuttige dingen, maar men kan ook , indien men naarltig is en Genie bezit, in één Jaar meer voorderingen maaken , dan voorheen in twee, of wel in drie. Men ziet op de Hooge Schooien maar op het beöeffenende en bruikbaare, lk moest my met Contrmrfen en de Pole- miken%  3° MENGEL IV E R Ju mikcn, tegens de Ketters, die lang vergecten Waren en waar van ik , geduurende mynen gebeden dienst, niet eens gelegenheid had , gebruik te maaken, kwellen; ik hoorde eene drooge dogma!ica, met alle, flechts mooglyke onderfcheidingen , en had ik my daar by willen houden, ik had zeker weinig nuts gedaan. Dus hebt Gy hier in , veele voordeden boven my gehad; want ik moest eerst met moeite door veele dingen heen werken, die U gemaklyk wierden gemaakt. Doch maak nu ook een goed gebruik van Uwe kundigheden en denk zelfs. In de daad gaat thans meenig Leeraar op eenige Hooge Schooien te verre en ik heb Candidaaten gefproken, die de eerfte Waarheden van den Chriftelyken Godsdienst lochenden, en alle geloof, het welk zy voor fchadeiyk uitkreetcn, verwierpen. Maar mooglyk hebben die Hecren zelfs niet eens geweeten , wat een reddyk gdocf Was; ja, zy toonden dat zy zelfs de grootfte domkoppen waren , daar ze hunne Hoogleeraaren , dien ze misfehien niet eens regt hebban verftaan , zoo napraatten en in hunne woorden een blind betrouwen ftelden; want maar al te dikwerf, gaven zy my, wanneer ik naar bewyzen vroeg, in derzelver plaatfe, ten antwoord: die —■ of die— ik mag de naamen niet noemen — zegt her. Maar, ik hoorde zulke voorwerpen ook over de Natuur- en de Zedekunde, op eene wyze, die erbarmiyk was, preediken. Zy vertelden veele dingen, zonder orde en faamenhang, hadden nieuwerwetfche woorden uit de Carteiiaanfche Wys'oegeerte, fpraken van de Critica van het rein vernuft, en bragten het zoo verre , dat hunne toehoordcren, geeuwden of fliepen , hen met groote oogen aanzagen, of zich ergerden. Laat U derhalven door het nieuwe, enkel om dat het nieuw is , niet verblinden , en neem, over het algemeen , niets zonder onderzoek en overtui. ging aan ; maar volg den gulden regel van den Apostel op: „ beproeft alle dingen en behoudt het goede." Alle Uwe Leerredenen moeten , indien Gy wezenlyk nut wildt doen, Bybdsch zyn j doch dit wil niet zeggen,  MENGELWERK. 31 gen , dat Gy flechts eene meenigte van Schriftuurplaatfen moet opzeggen, maar , dat de waarheden, die Gy wilt voordraagen , of zelfs onniidlyk uit den Bybel moeten getrokken, of ten minden met Bybeltekden en bewyzen zyn onderfchraagd. Met deeze taal zyn de toehoorderen bekend, en verdaan ze beter dan men dikwerf denkt. Ik heb 'er fomtyds de proef van genomen en veele my ner toeboorderen naar de beteekenis van de eene of an. dere fpreuk gevraagd , en tot myne verwondering, het naauwkenrigst antwoord gckreegen. Maar de menfchen moeten met den Bybel 00k bekend zyn; want het zyn Christenen en geene Heidenen , en indien zy denzelven meihadden , waar aan zouden zy zich dan houden ? Vvysgeerige gronddellingen zyn voor den gemeenen man niet: hy verftaat ze niet, of, wanneer men ze hem verdaanbaar maakt, onthoudt hy ze niet. Uit dien hoofde is ook nimmer een Wysgeeng faamcnftel den Godsdienst van een Volk geworden ; maar het bleef flechts altyd in eenen zekeren kring van geleerden. Blyft derhalven by den Bybel, tot denwelken Gy, als een Leeraar van den Chrillelyken Godsdienst , zyt ge • weezen. Hy geleidt U niet flechts zeker, maar geeft U ook middelen aan de hand, om regt algemeen nuttig te worden , en gy vindt in denzelven , voor alles wat flechts eenigermaate behoefte voor den mensen is, eenen ryken voorraad, gelyk Gy tevens ook verzekerd kunt zyn, dat Gy daar door het meest zult kunnen werlten. Want de lange ervaarenheid in myn Ambt, heeft het my doorgaans bevestigd, dat in de leeringen, waarheden en voorftellingen der Heilige Schrift, eene fterke kragt, om het hait te verbeteren en gerust te ftellen , ligt opgefloteiu Eene eenige uitfpraak, die ik fomtyds, by gefchikte gelegenheden , myne toehoorderen onder het oog' bragt, deed dikwyls, en ik kan het byna beweeren, gewoonlyk, meer dan de grootfte toeftel van andere woorden. Het Euangelie, de troostvolle Godsdienst van Jesus Christus, is  3a MENGELWERK, 's nog gedaurig eene kragt Gods om zalig te maaken, allen welken het zelve, gelooven. Ja , die het zeiven gelooven ! In de daad, men fpot thans met het geloof, en ik las onlangs, in een openbaar papier, dat nog wel voor den gemeeuen man beftemd is , hoe "er , om de verwildering en ongodsdienfligheid van eene Gemeente regt levendig te teekenen , wierd gezegd : de voorgaande Predikant preekte niets anders dan geloof." Maar kan men wel altyd enkel geloof preediken, moeten zelfs door den flegtften Predikan'., niet altyd andere waarheden daar meede worden verbonden V En wat toch is 'er geichikter om den mensch gerust te (Tellen en hem , ter uitoeffening zyner pligten aan te fpooren, dan een redelyk geloof, dat op eene regte kennis is gegrond. Preek uit al uw vermogen en vermaan uwe toehoorderen tot alle mooglyke waarneemingen hunner pligten ; zeg hun nog zoo veel van de zich zelve beioonenrle deugd, en fpoor hen by dit alles niet tot geloof aan, zoo zult gy zien, wat het gevolg daai van is. Zy zullen U laaten preediken en doen wat hun behaagt; want zy'zien zoo veele voorbeelden , dat het den godleozen welgaat, dat de listige bedrieger tot een groot aanzien geraakt, dat den kruipenden huichlaar zyne bedoelingen gelukken, en wat zou hun nu van zulke wanbedryven terug houden, indien zy , noch aan God , noch aan de Eeuwigheid, geloofden ? Maar is zelfs het bewys van Gods aanwezen, voornaamlyk by deH gemeenen man, niet op het geloof gegrond ? Moet het geloof niet aanneemen , dat 'er eene eeuwigheid , eene belooning voor het goede , en eene flraffe voor het kwaade is. Het Slot in No. 2.  DE VCOKTHEFLYICHEID Vfin hes WOORD GODS» I-»*^at and'ren vrij die boeken prijzen, Waai in, door eanig fnood verhaal Van dart'le of geile gunstbewijzen , 't Bedorven hart, op zulk eea taal Verflingerd, van het pad der zeden Gevoeleioos wordt afgeleid En d' ed'le Godsvrucht fnood vertreeden Om de aardfche Vreugde die het vleid. Ik moet volftreks die keuze doemen, Maar dürf, ó Heer! Uw heilig Woord, Volmaakt in allen deelen noemen: Is zulks ooit van een boek genoord! ö Neen! Alleen Uw Woord, befchreeveö Op Uw bevel, bezit die eer: 't is. ook de regel van ens leeven En Onzen wandel, Hemelheer. Veel honderd boeken moogen pronken Met eenen fchat van kundigneèn, Of fteeds der leez'ren harte ontvonken Door fierlijk opgefmukte reen ; Maar, zijn Uw wijze Bijbeiblad'ren, Niet onnavolgbaar, edel, fchoon: Of, kan de Ziel geen fchat vergad'ren Van Wijsheid Bit Uw heilgeboón? ja^ groote Hemelheer t Üw Woorden, Zijn als een Öphir voor de Ziel: Hier vind een mensch, uit alle de Oorden» Al wat ooit onder d' aandacht viel Van nijv're en wijze Stervelingen, In kort beftek bij een vervat, En kan in 't merg der kunde dringen; Uw wijsheid pronkt op ijder blad. Laat Esculaap den róem verheffen Dier Werken, waar in de edie Kunst Om al de wonden die ons treffen, Met hulp van 's hemels dierbre gunst, Door keur van midd'len te geneezen, -Kort, klaar en keurig, wordt geleerd En aan den fterv'ling aangepreezen; * Zijn roem, hoe wettig, is verkeerd, Gods  C3*) Gods Woord alleen is den gewonden Een Cilcad, een h?r*lplaars . waar Het hatt, geheel gekwetst door zonden, Door jtjus, d' eeuwgen Middelaar» Met levensbaifc-m wordt beftreeKerij Waar door zijn wonden, icnoon befinet %let vui'en etter en gebreken, Verbonden word?n en genet. Dat vrij een Arts bij t' Uc'itendkrcken, ! "en ganfehen dag, gftheel de:> racht, Zijn bijzijn leene aan 2-iine zieken: Dit bijzijn is van zw:>kke (tracht; Het kan geen* lijder ooit behoeden , Dewiil oe dood hern needer, \ Eer 't "eenig Sterv'ling kan vermoeden; Geen mensch is vrij van 's doods g weid. Alleen éé Öijbelblad'ven kunnen, ó Opperhemelrnajeiteiti De Ziel zulk een ge^.ndheid ennren, Die duurzaam is In eeuwigheid!; Die zijn 't Bcthisda voor de V'oomcn: Hier krijgenze, in geen Waterbad, Maar in de purperroi-de öroomen Van Jefus bloed, dien dierbren l.hat. In geeftelffke hongersnooden, Is 't nimmerfeilend Bjbeiboek, « Een Betlilehtm , ten huis der Broodeh; CeWijl de Ziel; bij 't onderzoek Der Bijrielroll', zich "kan verzaden Aan geeftaiijke hemelfpijs, En 't overfchot in korven laden, _ Den wonderwerker ror een' prijs. Voor hun die geeftehjk verfmnchten, Zijt Gij, 6 tiimmerfeilend Woordi Een' Elim vol fonteinen te achten : Een Elim, waar het groen bekoord Der geettelijke Vreedepalmen, D;,ar Gij de dorre zielen drenkt, En 't Vreêiied hen in 't oor doet galmen, Daar Gij hun Zielen vreede fchenkt. Gods  (35) Gods Woord is als deri fterken Toren Van Izaï'.t gezalfden Zoon Aan *t Voik ter Zaligheid verkoren: Hier hangen aan den wand ten toon' De wapenen van duizend helden, Waar meê zij, door Gods hulp gefchraagd, Hunn' wreev'len vijand needervelden, Van welken val 'nog de aard waagt. Of, leeft men in verdrietlijkheden, Omringd door rampen, vol van druk, Gods Woord doet ons cp 't heilfpoor tretden, En doet de zan van ons geluk, Vergeeftelijkt ter kimme rijzen: Het kan ons 't egte en regte fpoor Naar de eeuwig zaal'ge vreugde wijzeö Van 't vrolijk juichend Ecg'lenchoor. 't Ts vol van kragt aan kragteloozen, En doet niet fchaars des duivels list Om zijn gering vermogen bloozen, Wen zij der Vrootnen heil betwist — boekbeschouwer; De Waarheid der Schriftuürlyke His* torie van den Apostel Paulus, beweezen uit eene vergelyking der Brieven, welken zynen naam \ voeren , met de Handelingen der Apostelen en met eikanderen, door William Paley, M.A. Aardsdekeiivan Car/isle. Uit het Engelsch. Te Haarlem, by Francoïs Bchn. 1792. Behalven de Voorrede, groot 393 Bladz: gr: 8vo, ƒ 2 - 10 : Eké ten einde loopende agttiende Eeuw, eene Eeuw, I waar in de vVysbegeerte tot eene hoogte is gefteigert, waar op zy , inde voorige, verlichte tyden niet is geweest, heeft niet alleen de voordeden eener Wysgeerige verbetering, maar cok haare nadoelen, ondervonden : of zy de beste Staatkunde hefebe bevoordeeld of benadeeld, mógen de Staatsmannen oitmaakeri. Dat 'er eene zekerheid aan verfcheide Godgeleerde betoogen zy gegeeven , msg men danklyk erkennen; maar eene te ver gedreevene Wyebegeerte , die vooral bezig was om eene Go&iyke en genadige Openbaaring, van den hemel aan ons menfchen gegeeven, te ziften, en aan derzelver waarheid begon te tarnen, is inzonderheid op de leere der zaligwordinge, uit genade, door Jesus Christus, den Middelaar , welke de allergrootfte verdorvenheid, die de nieuwe Wysgeeren niet konden, noch wilden gelooven, zoude wegneemen, gefloord. Men poogde, eens vooral, de Gcdiykheid en waarheid der H. Schriften , op losfe fchroeven te zetten, en men hernieuwde de aanvallen, die in voorige eeuwen, tegens de Heilige Boeken wel ondernomen, maar mislukt Waren. Boeoesch: ï. Deel. No. 2, D Ge-,  W. Pal e y , Gedankt zy de Godheid , dat zy alte de vyftfldlyk* heden tegens de Openbaaringe, hebbe doen dienen oni de waarheid en Godlykheid van dezelve, zoo veel der' ker aan te klemmen, als men die poogde los te maaken. Kwamen de doorfleepen Deïsten ten voorfchyn, de geleerde Leland verzette zich, met nadruk, tegens dezelven. Lilienthal verdeedigde den Bybel zyne waarheid en Godlykheid: Wy hebben onzen Polygrapkus, Y. van Hamels veld, die den Bybel, lang:-, het ipoor van Lilienthal, maar korter, heeft verdeecigd. Door het tegenfpree&en van de waarheid, wolden de liefhebbers van dezelve aangevuurt , om ze op verfcheidene wyzen te verdeedigen, en, onder de bondige {lukken, welke de aanranding van de H. Schrift heeft veroorzaakt, raag men ook datgevvigtig gefchrift,'t welk wy thans van den Aardsdeken van Carlisle, William Paley, voor ons hebben, rekenen. Dr. LaRdner heeft eenen onfterflyken roem behaald door zyn Bock, de Geloofwaardigheid der Euangelifche Gefchiedenis; dewyl hy daar in zeer gelukkig Haagde, vcornaamlyk in eene aaneengefchakelde Hiftorie van het'Leeven van den H Paulus, uit de Handelingen der Apostelen opgemaakt. Maar het fcheen aan onzen gewerden Schryver toe, dat men, langs eenen anderen weg, naarr.Iyk,' door eene vergelyking van Paulus Brieven met de Handelingen der Apostelen, een genoegzaam bevvys kondeopmaaken, dat die Brieven, waarlyk van Paulus waren gefchreeven Dit zeer' wel opgefteld gefchrift, doet zynen Schryver eer aan ; alleen komt bet ons voor , dat het wel wat duidlyker had kunnen zyn : bet vordert eenen ingefpannen aandacht, indien men het regt zal vatten en het gewigt van het bewys begrypen. Het behelst zestien Hoofdftukken: in het eerfte ontvouwt  Dj Waarheid der Hist: van den Ap\ Paulus, ji vouwt hy den aart van zyn bewys , dan volgt zyne overeenftemming, gehaald uit de Brieven van Paulus , uitgezonden die aan de Hebreen , die hem geen bewys fchynt op te leveren, en waarvan Paulus, niet algemeen voor den fchryver wordt gehouden; 't 15de Hoofdftuk geeft zyn bewys op uit de onderteekening der Brieven en het 16de, het befluit. Wy zullen onze Leezers eenigzins nader met den aart van 's mans bewys bekend maaken: Hy vergelykt de dertien Brieven , op den naam van Paulus gaande , met het verhaal van Lucas aangaande dien Apostel der Heidenen, in de Handelingen der Apostelen, en ook onderling. Hy geeft te kennen 9 dat „ oyereer.ftemrüingeu eu eenpaarigheid tusfchen Brieven , draagende den naam eens alouden fchryvers, en eene aangenomene Hiftoiie van diens fchryvers leeven , niet noodzaaklyk meedebrengen een bondig bewys van de waarheid van beiden, om deeze redenen: 1. Om dat de Hidorie, geheel of gedeeldyk kan opgemaakt zyn uit de Brieven, in welk geval het duidlyk is, dat de Hiitorie geen nieuwe kracht geeft aan de klaarblvklykheid, weike de Brieven reeds hadden aan de hand b 2. Ofde Brieven kunneft opgemaakt zyn geworden uit de Hidorie: eene foort van bedriegery, welke z :kerlyk kam te werk gefield worden, en die, zonder eenig bykomend bewys, of gezag, de fchynvertooning van beftaanbaar. heid en overeenftemming noodzaaklyk zoude voordbrengen. 3 Of de Hidorie en de Brieven kunnen hunnen grondflag gehad hebben in eenig gezag aan beiden gemeen: B. V, in eenige verhaalen eu overleveringen, welke verfpreid wierden in de eeuw in welke zy wierden opgegelteld, of in eenig oud gedenkfehnft, 't welk thans verlooren is , en door de beide Schryvers geraadpleegd wierdt; in welk geval insgelyks de Brieven, zonder egt D a te  52 W. P A L e y, fte zyn, kenmerken van overeenftemming met de Hiftorie konden opleveren ; en de Hidorie, zonder waar te zyn, mer de Brieven konde overeen [temmen." Hier uit leid hy af, dat overeenftemming en eenpaarigheid, daar alleen kan worden vertrouwd, waar die onderfcheidene onderftellingen geene plaats hebben. Hy denkt, met opzicht tot die Schriften van het Mieuwe Verbond, dat zyn bewys voor de egtheid van derelvc, uit de voorbeelden van overeenftemming, zonder een bepaald ontwerp, nagenoeg beflisfend is, om dat men geene verziering kan aanwyzen onderfteld te zyn, zooadat 'er geen bepaald ontwerp gevolgd zy. " Dus komt zyn eigenlyk bewys voor de Egtheid der Schriftuurlyke Hiftorie van Paulus en der Brieven op zynen naam gaande, hier op needer: 'er is niet alleen eene onderlinge overeenftemming, maar ook eene overeenftemming en eenpaarigheid, die in eene meenigte van byzonderheden niet kon zyn bedoeld, zoo dat de Gefchiedenis en de Brieven , niet door eenen zelfden perfoou kunnen zyn opgefteld, en dat de Opftelter der Gefchiedenis, 5ï welken invloed de Maan wordt geoordeeld té hebben op — en welke nadeelen hy aan, de lichaamen doet. De Agtfte Brief onderzoekt, wat de Spreukfchryver heeft bedoeld , wanneer hy in het 21 (Ie Hoofdft,: het 16de vers, zegt: Een mensch die van den weg des ver* jlands afdwaalt, zal in de Gemeente der Rephaim, der Dooden rusten. De Schryver verklaart wel * geene geneegenheid te hebben , in deezen Tekst aan een dal Rephaim, waar in eene flegte begraafplaats was, die men met het flegtfte foort van menfchen vervulde, te denken: maar hy geeft eene, hem invallende, gedachten op, naamlyk: zoo iemand verftandeloos en onbezonnen van den weg der deugd afwykt, die zal in de vergadering dier overledenen blyven, aan welken men, na hun fterven,' byna niet meer denkt:" vergel: Spreuk: 10: 7, de naam der gndioozen zal verrotten. De Negende Brief fpeurt na, wat het dal Josaphats beteekend , en hoe 'er, by die gelegenheid, eene byzondere uitlegging van Gods gerichtshandelisgen in het zeiven, wordt voorgefteld. De Schryver is het met hun eens, welke oordeelen, dat het dal Jofaphats, het dal Be rac ha, waar in de Heer, op eene ongewoone wyze, deMoabiten, Ammoniten en Edomiten, die tegens Koning Jofaphat waren opgekomen , heeft verflagen, en dat, wegens dit merkwaardig voorval, dien naam kreeg, zy. Hy brengt hier toe ook het Gehenna, Matth: 5: 2a. Die tot zynen Broeder zegt, gy dwaas , die zal ftrafbaar zyn door Gehenna, of het helfche vuur. De vervulling van die Godfpraak, brengt hy niet alleen tot het begin van het N. T., maar laat die doorloopen; voornaamlyk gist hy: „ dat hier 's Heeren laatfte gerichtshandeling over alle zyne en zyner Kerke vyanden, in gelykheid met die voorgevallen in her dal Beracha , of dat van Jofaphat worde aigeteekent." Die gedachten bewyst hy, zoo uit  6t Ph. VER maat, Brieven. Tiït de faamenhang als uit de woorden van den Tekst: welk bewys men kan leezen. By gewag van Gehenna, dat Helle wordt vertaald, heeft den Heer Ve rmaat, by gelegenheid van het aangemerkte over Joel 3: a, kortlyk onderzogt waaide Helle zy, alwaar men verfcheiden gedachten der ouden, dienaangaande bekend, vindt opgegeeven, terwyl 'er meede van het meest aangenomen gevoelen, dat de ftrafplaats, diep en verborgen , onder deeze onze bewoonde aarde zy, wordt gefproken. Deeze Brief bdkit de Schryver dus: „ Zalig is hy die noit zal weten waarde Helle, maar wel bevinden zal, waar de Hemel zy." Onder vei betering komt het ons voor, dat het niet onzalig zy te weeten, waar de Eelle is, indien men maar aan de draf der Helle niet onderhevig wordt: beter zoude dit flot zyn geweest: — Zalig is hy, die nooit ondervinden zal waar de Helle, maar wel waar de Hemel is. Lazarus, voor Lydenden. Uit het Hoogduitach van J. L. Ewald. Te Utrecht by de Wed. S. dk W a a l" en Z o 0 n , • 791 • Behalven het Voorbericht 147 bladz., gr. 8vo. De prys is ƒ 1 - 6 : \\ 7 y hebben dit (tukje van den Ecrw. Ewald met W gevoel en deelneeminge geleezen, en wy weeten dat 'er meer zyn , die het met veele aandoeningen en vrucht hebben geleezen: kan het wel anders zyn , daar in elk mensch een lyder is te vinden, en derhalvcn zulke onderrichtingen en vertroostingen niet ontynig zyn. In het kort Voorbericht verklaart zich de Schryver: dat dit Gefchrift bevat de uitlating van zyn veiftand en hart , daar deze gefchiedenis aanleiding toe geeft; denk-  J. L. Ewald, Lazarus, voor Lydenden C3 denkbeelden, die zy in hem verwekte, gewaarwordingen, die zy in hem leevendig maakte, niets min; maar ook niets meer." Het is vol van aandoenlyke voordragten, en het opent eene fontein van redelyke vertroostingen voorde Christenen, terwyl 'er met minder voorfchriften in worden gevonden , welke de Christen, in zyn geheel leeven, met vrucht kan gebruiken: het treffende, dat in de fchriften van den denkenden Ewald dooiftraalt, is ook hier te vinden; mooglyk zrd men denken, dat het, hier en daar, wat langwylig zy, evenwel kunnen wy niet zeggen, dat het verveelend is De Inhoud van dit belangryk ftukje wordt dus opgcgeeven: Een oog-opflag op Lazarus opwekking, een klein dicht ■ ftukjen: Het goede huisgezin te Bethanièn. — Karakterkundige befchryving van Lazarus, Martha en Maria. Hoe zeer zy ook verfchitden, zy beminden eikanderen, en wierden van Je sus bemind. — Laten wachten en wachten. Gefchiedenis tot vers 6. Het blykt duidlyk, dat Jefus daar wachten liet, en nog wachten laat, nog meer, dat 't op 't uiterften aankomt. Oplosfmg van dit raadfel. Treurig gevoel, moedeloosheid, klein geloove. <-— Gefch: tot vs: 10. Karacter van droefgeestigheid. Gedrag omtrent zulke menfchen. Stilte. Het verdïietiyke van zwygen, van ftilte. Waar zy op dé verkeerde, én waar op de rechte plaats Haat. Hoe men daar toe geraaken kan; welke kracht zy geeft. Geloofs trappen. Gefch: Jtot vs: 44. Galoofstrappen by de Joden, by Maria, Martha en Lazarus. Eigen hy zonderheid van J e s u s. Gedrag van Jtsüs omtrent het zwak geloof; -— Hy geeft grond om te gelooven : maar draagt zorge, dat geloof geloof biyft. Ongeloof beweegt hem tot ongenoegen, doch het welk tot medeiyden overgaat. Hy dcet meer dan men gelooft» Hy, voelt, van waar hy zyne kjacht heeft, en dankt den Vader  tfd J. L. Ewald, Lazarus, voor Lydendetu Vader. Grond der vastigheid van J e s u s. Alge- meene uitrpraken by byzondere gelegenheden blyven ah gemeene uitfpraken. Het is voor ons van belang te weten van waar Jesus zyne vastigheid ontleende. Zy ontftond uit zekerheid omtrent het geen hy behoorde te zyn ; en waarlyk was. Daar uit kunnen wy ook vastigheid ontkenen. Nog ziet Jesus op onvastert. — Hy zorgde' voor hulp, wanneer de Zusters zich zeiven hulpeloos gevoelden. Vorming van Gods kweekelingcn. — Troetelkinderen worden het zorgvuldigst opgevoed. Menigvuldigheid der middelen dezer opkweeking. Eenigen daar van zyn: de menfchen, onder welken iemand opgroeit; de wyze , op welke God en de Godiyke Openbaring hem dierbaar gemaakt wordt, de fchooue, groote natuur, iri welke iemand leeft, menfchen, van welken hy miskend wordt; menfchen, die hem beminnen in de foelie afwisfeling zyner Lotgevallen. Verfchillende uitwerking óp verfchillendè menfchen. — Natuurlyk, dat zoodanige daad werkte, en verfchillend werkte. Veelen geloofden daar door aan Jesus; anderen verhaalden het aan de' Schriftgeleerden. Onderzoek tot welke party wy behoord zouden hebben, indien wy tegenwoordig geweest waren. Overzigt — een klein Dichtltukjen. Alles is even fraai, en wy zyn verlegen, wat wy tot een proefje zullen geeven. Voor de voet valt dit volgende, onder No. 14, bladz: 35, op Stil t b, Zwygën, niet Handelen. , Daar is veel lyden, waar in de mensch middelen gebruiken, en zich zeiven moet zoeken te helpen, ook' menschlyke hulp kan en behoort te begeeren, waar in het zonde zoude zyn, indien hy (til bleef en enkel op God wachtte, zonder zelfs iet te doen. Nooit zal 'erhulp van den hemel komen, zoo lang 'er nog hulp op aarde te krygen is. De vermogens, die Hy in ons zeiven en in menfchen legde, deze heeft Hy reeds gegeven, eu het zou eigenzinnigheid en hardnekkigheid zyn, als men  J. L. Ewald, Lazarus, voor Lydcndeii 0*5 ook andere hulp dan van Hem zou willen begeeren.' Gy zult en moet geneesmiddelen gebruiken , wanneer gy ziek zyt; u verdedigen, wanneer gy miskend en vervolgd wordt; middelen tot uw befhan zoeken, wanneer het u daar aan ontbreekt; menfchen om raad en hulpe vragen, wanneer gy raad en huJpe van hen hopen moogt. Ook dan, wanneer gy u zeiven helpt, of wanneer anderen u helpen, heeft God u geholpen, die u dit vermogen gaf, dat vermogen en die liefde voor u in andere menfchen gelegd heeft. Mnrx menigmaalen wenkt God, dat men geen hulpe by menfchen zoeken moet. Wanneer men alles reeds refgèefsch beproefd heeft; wanneer men geene andere dan flechte, ongeoorloofde middelen zou kunnen aanwenden, dan is het een teeken, dat men behoort hal te zyn, en op hem te wachten» 't Is zoo , ook dan zou de mensch dit nier gaern doen. Hy ziet uit en jaagt naa hulp , overal waar hy mogelykheid van hulp gisfen of nie: gisfetx kan. Geen mensch is zoo zwak, zoo laauw, tot wier: hy zich niet wendt, geen middel zoo verkeerd, zoo dwars, dat hy niet ter hand Haat. Hy klaagt, waar hy deelneeming, en waar hy geene deelneeming vindt; waar men hem gaerne en niet gaern hoort. — Waar zyne klagten verdaan tu niet verdaan worden. — En dit alles moest hy niet! Hy behoorde zich binnen te houden, zich zeiven ade klagten te verbiedes, om dat al dit klaagen verzwakt. — Hy moest elk vermogen fpaarzaam byeen houden, en wachten, tot 'er hulp en een beter tyd komt. Het zou zeker onnatuurlyk zyn, indien men niets verders doen zou. Wie in 't water lig; , grypt zelfs een ftroohalmpjen aan, om 'er zich aan te houden. Men eer in hongersnood zelfs de afï'cbuwlykfte fpyzen, dit ligt in de menschlyke natuur, — Het was overfpanning, verlochening van alle menschlykheid by dien wy. zen, die volltrekt over geene pyn klaagen, geen pyn, als pyn meer voelen wilde. Die geen' God kent, vart E GpD  €6 J. L. Ewald, Lazarus, voor Lydeiiden God niets verwacht, die kan nier anders dan klaagen, onrustig zyn. zich zeiven willen helpen, vooral in nood hulpe zoeken: „ „ Wat zullen wy eeten? waar mede zullen wy ons kleeden?' hoe zal het gaan.^ — zoo klaagen de heidenen zegt Jk sus," die van God niet weeten." " En hy berispt het in hun niet, oat zy zoo zyn. Men moet hopen, op God Jïeuneft,op God vertrouwen, wanneer men fiil zyn, en bedaard wachten wil, — en juist, om dat zoo veelen art niet doen, daarom zyn zoo weinigen Mi daarom is er zoo veel onrust in hunnen geest. Aen! de klemgcloovige mensch denkt reeds, dat alles verloren is, wanneer uod aheen msftr helpen kan; wanneer hy zich alleen wax op God ^risten rroet, dat hy dan reeds verlasten is. „ „ eheel anders is de mensch, die eenen God kent, die StlfticM, almagüg, alwys, en Vader w. „„ Laaimy al zen hy, van menfchen niet eens geholpen weiden ; ffi ik"ook my zeiven niet kunnen helpen, dan heeft God het zich voorbehouden, om my mynen last af te necmeu, en myn geluk te bezorgen, en ik beneraaarom rict te erger aan, dewyl toch de Almagt.ge myn Vader fc en myn lot alleen beftuurea wil 1 lk zie nog wel Bfcént hulpe- maar hoe weinig zie ik kortz.gtige! Hoe dikwvls gehemde het geen ik r.iet voorzien had , het Sen at fchcrozinnigfte r.iet voorzien hadt! Hoe dikwyls kwam "'er huïpe in ééne week, in één uur, cmr men hetzehs niet van verre gisfjta ton ! - Ik heb wel al hmg gewacht, maar dat behoeft my met te verwonderer, wanneer ik zyne hunJclwyzc kenne. - Allen hebben moeten wachten , die Hy hielp alleen die het lE«us wachten, die Hy het meeste beminde. - Wachten laten is juist een teken, dat Hy op zyne wyze als 2 God helpen wil. Dikwyls fchynt my wel de hulp onmooglyk te zyn — my zwakken meinet.; maat wat kan oSogryk wezen, wanneer 'er van den Alm^ft-  J. L. Ewald, Lazarus, voor Lydenden. 6f tigen gefproken wordt! «-»> Eens vooral: dit is toch zeker, en geen verè'erer van den Bybel kan liet ontkennen , dat God hulpe beloofd heeft aan den geenen, die hulpe behoeft, en gelooft, dat My zyn woord houden kan, en wil en zal. Op hem za! ik dan wachten, zwygen, dulden , verdragen, zoo goed als ik kan. Zoo zeker als God God is, zoo zeker kan ik hulpe van hem verwschten." " Anders kan volftrikï de gezindheid niet wezen by iemand, die gelooft , dar God zyn Almagtige Vader, en dat e'.e Bybel Gods Woord is. Wees myn Ziel dan Jlille Wyl toch Godes wille U ter hulpe ftaatl Zyn uur zal toch komen, Schoon geen klagt in V fchroomen, Uit uw lippen gaatAlles is Gods werk! Uwes Vaders wille Wees myn Ziel dan Jlille! n Twee Vólks-Leeraars, een Gefprek tusfchen Agapetus en Se ton. Uit het Hoogduitsch van J. C Lava ter, Vertaald door J. van Loo> Predikant te Ootmarfum. Te Utrecht, by W. van Yz er worst, Academie - Drukker, 179a, ui gr. 8vo. Behalven 't Voorbericht, 156 bladz:, de prys is ƒ i - |~\e Nieuwe Hervormers, in Duitschland vooral, 2yn JL> er op uit, om den Bybel plaats voor hunne verlichting te doen maaken, en, in het Ryk der waarheid, E 3  4& J. C. Lavater, de W5'sgceren den toon te laaten zetten: 't kan niemand verwonderen, dat zy, die eene genoegzaame overtuiging hebben van de Waar- en Godlykheid der Upenbaaring, dit met geene onverfchillïgheid kunnen aanzien : de zaak van den Godsdienst is te belangryk voor ieder een 9 dan dat zy zich zouden laaten leiden onder de ketenen van eene bederve Wysbegeerte, die ftout genoeg is, om daad-zaaken, die genoegzaam beweezen zyn, te ontkennen, en ftelzels, die door het gezond verftand en Gods Woord aangcklemt worden, door eene nicuwerweifche wyze van uitleggen, op losfe fchroeven te zetten, zoe niet geheel weg te redenen. Men vindt in Duitschland doorkneede mannen , die de vaart van deeze nieuwe Leer poogen te fluiten. Onder deezen is ook de zoo bekende, en by veelen vereerde J. C. Lavater, welke in een Gesprp.r tusfchen AgapetUs en Seton, twee VolksLeeraars, Vry bondig die oude begrippen bevestigt, en de losheid dier nieuwe gevoelens, aanwyst. De by ons, door zyne gewigrige Schriften, bekende en veel geachte Oottnarfumfche Leeraar, J. van Loo, drukt zich in een kort Voorbericht dus uit: „ ik had dit Werkje van den beroemden L avater pas gelezen , of ik wenschte , dat het most vertaald worden. Daar niemand dezen wensch voorkwam, befloot ik dit zelfs te onderneemen. Ik begon het , ik voleindigde het, en myn verftand en hart vonden zich daar zeer wel by" Agap etUs zit in een open boschje , dat eene ryke en lieflyke Jchaduw geeft, by een volle koele bron. — Se ton loopt uit eene dorre, fchaduwlooze heide naar de bron drinkt en zegt: „ Heerlyk water! " Eene gepaste aanleiding tot die redewisfeling, die 'er tusfchen deeze twee Volks-Leeraars zal voorvallen: zy saat over het ftelzel der Nieuwe Hervormers, waar van fa Se-  Twee Volks'Leeraars, 69 Seton een voorftander is, en dat van de oude Leeraars van het Christendom, wier zaak Agapetus verdeedigt. Volgens de opgaaf van Sïton , is het ftelfel van die Leeraars: Ik ieer aau öe waarheidzoekers waarheid , echte zuivere wysheid, vry gebruik van haar eigen reden, ik ontwen hen van alle bygeluof aan overleveringen, aan wonderveifcliyningen, aan openbaaring en ingeving- ik leer hen te geloven in hunne vyf zinnen, in hun eigen algenoegzame reden, die geen GodlykOnderricht behoeft; ik maak hen vry en gelukkig, alleen door zig zelf, en door myne verlichtende en alle dweepery verdryvende leere." Hy heeft met die Nieuwe Leeraars gemeen, te fpreeken „ van den groten hoop van onwetenden en onverlichten, die onder het yzeren juk des bygeloofs, der dweepery, des Priesters bedrogs, helaas! niet eens zugten, maar in domheid voort geloven en zig aan den leiband van ftelüge gddlyke keringen , en voorgewende openbaringen blindlings laten leiden en bedriegen. — den «rooten hoop van deze domme napraters noem ik volk" Het oogmerk van die leer is verlichting, verlosfmg, geweetensvryheid, gelukzaligheid. — Zulke leeraars denkan over het oogmerk en plan van Jefus, als of dat zou geweest zyn: „ de menfchen rechtftreeks van alle geloof in Heilige Goddelyke openbaringen, wonderen, ingeevingen te verlosfen, de menfchen tpt zulk een vry en uitgebreid gebruik van hunne reden te brengen,'dat zy dit alles, ja hem zelfs kunnen misfen; dat hy'ten doelwit had, de menfchen alleen tot geloof in den algemeenen Vader, en tot liefde op te wekken, tot geloof in den onzienlyken Vader, die zyne krachten door de geheele natuur uitftroomt, zonder geloof is zyn zigtbaren zoon, en tot liefde zonder eenig uitzigt op Heilige belooningen. —" E 1 De  ?o j. C. Lavater, De beantwoording van die bedenkingen van Seton, door Agapetus, zyn treffend, dit kan de leezer uit het volgende beöordeelen. Seton. „ En nogthans is dit zeilde geloof fhet oude naamJyk) hoe noodzaakiyk het ook moge fchynen , de moeder van alle bygeioof, en bygeloof de moeder van dvveepery, van onverdraagzaamheid, van geweetens tyranny. Agapetus. Daar op heb ik reeds geantwoord, en nu vraag ik op nieuw: Is het geloof in Christus meer een bron van bygeloof, als uw voorgewend geloof in den Alvader! Is het geloof meer een bron van gevaarlyke dingen, als de liefde, die de moeder van alle verliefdheid, minncftreken, ontugt en haare gevolgen is.? Wien wilt gy toch voor eenen zotten drogredenaar, voor een Sophist houden, indien gy er hem niet voor houdt, die tegen, het oog en oor in heftige uitroepen uitvaart, om dat er geene lastering, geene zamenzweering, zonder het oor, mogelyk is, om dat het cog de begeerlykheid teelt, die begeerlykheid de driften des vleefches gaande maakt, en deze zoo dikwyls jammer envertwyfe- ling baaren. Waar toe is de mensch daar, als om zyne kragten te leeren gebruiken , zelfs door het misbruik? — En kan hy dan ooit met regt voorgeaven geroepen te zyn tot een Volks-Leeraar, die eene wortelkragt der menschlyke natuur zoekt belagchelyk temaken, weike een gedeelte van zyn leven en genot uiimaakt en den fmaak van alle levensvreugden verhoogt — eene kragt die elk mensch elk oogenblik nodig heeft, en zonder welke hy dan eens pen (laaf, dan eens een tyran aller menfchen zoude zyn — eene  Twee Folki'Leeraars, 71 eene kiagt, die betrekking heeft op het zigtbaare ? — Stel eens dat ec-i Philoiboph van uw flag u, toengy zoo even van de heide kwaamt- ftaande gehouden, en u naar uwen dorst gevraagd, onderzogt, daar voor bewyzen afgevorderd, en de geloofwaardigheid uwer verzekering beknibbeld hadt, orn dat zy niet kon bewezen worden, tm dat zy alleen op uw eigen getuigenis rustte —— wat zoudt gy gedaan hebben? Seton. Hem als een ellendigen Sophist, als een hard gevoelloos mensch van my gefloten. 1 Agapetus. En wanneer u een ander was tegengekomen, die u van dweepende ligtgelövigheid bcfchuldigd hadt, om dat gy naar den herder had geluisterd, en op het ruiichen van deze bron afgegaan waart, die u bewyzen van uw ongeloof afgevraagd, en met alie kragt van zyne reden bewezen hadt ï, „ dat zig reeds zo onnoemelyk veele ftervelingen hadden bedröogen , wanneer zy naar een onbekenden wegwyzer gehoord, of naar zoo een ruifchend geluid geluisterd hadden, en dat derhalven dit geen verftaridige reden kon zyn om uwen weg te agtervolgen — gy moest hem bondige bewyzen voorleggen, waarom gy dezen weg ging , en waarom met zo veel fpoed, zo gy u by hem het aanzien van een Phüofooph wilde geven." " Hoe zcudt gy zulk een mensch afwyzen? naar uwe Piiilofophie, of naar uw gevoel' Seton. Als een onverdraaglyken Pedant, Eene Philofophic, die'my elk vrolyk genot ontrooft, die my alles ongenietbaar maakt, is eene duivelfche Philofophie." E 4 Dit  7a J. C. LavATsr, Twee Filks• Leeraars. Dit wordt verder uitgebieidt, en van Agapetus voordgezet. Het Werkje is, over het geheel, leezenswaardig; echter zal eenLeezer, die met de Schriften van Lavater bekend'is, hier en daar zynen, hem zoo byzonder eigenen, geest vinden, en die daarin met hem niet inlfemt, denzelven aan hem laaten. B: V: bladz: 120 en 144. Hoe was het te wenfehen, dat, indien niet allen, ten minden eenigen van die Se tons, die overal den boven-zang willen hebben , terug keerden , en de, federt zoo lang, beproefde en voor tyd en eeuwigheid goed bevondene, Euangelifche Waarheden, op nieuw voor altyd hulde deeden. Euangelische Gesprekken naar het Kort Begrip van den Ckristelyken Godsdienst, in Brieven van den Heere W: v. H» Uitgegeeven door eenen Euangelie Vriend. Te bekomen &c. gr. 12(5 bl. kl. 8vo. de prys is ƒ - 12 - tTfy leeven onder het Euangelium, en hebben deel W aan die ruime beloften die daarin, aan Zondaars worden voorgefteld.- dan, het is tegenswoordig een tyd, waar in men , aan den eenen kant, te ver van de denkwys der eerfic Hervormeren is afgeraakt, en aan den anderen kant, zich te weinig voor het Pelagiaanfche wachtende, reet des menfchen ellende en die leeritukken die daar aar, zyn verbonden, gemaklyk weg kan. Dit ftukje behelst gefprekken over het Kort Begrip, 3 . e d Euangeütch noemt en naar de voorrede, niet :n, maar voor zondaars gemeen zyn gemaakt, hoog van Jefus, en laag van zich zeiven te lee- ren,  EUANGELISCHE GESPREKKEN, 73 ren denken — om, door de heilryke beloften van het Euangelie, aan zondaars gedaan, een verzoend hart en lust tot vvaare heiligheid te krygén. Het behelst drie Brieven , die aan eene Mevrouw .zyn gel'chrcevea , wier zoon, dien hy zegt een ongelukkig onderwys te hebben genoten, hy een geregeld onderricht in de bfovoimde Leere, volgens 'tKoRT Begrip geeft. In die Brieven geeft >hy de voorderingeu van deezen Jongen Heer op, en Helt duidlyk voor, hoe hy zyne gedachten ever de Leere des Euangeliums leidt. Het Utikje is zeer wel en in eenen zuiveren en vloeienden ftyl gefchreeven; de fchrvver heeft de vraagen en antwoorden in het Kort Begrip , in zuiver Hollands gefteldt, en de waarheden geieidlyk behandeldt. Dan, de geëerde fehiyver zal ons eene en andere aanmerkingen niet kwaaiyic neemen. In het veertiende antwoord, dat in ons Kort Begrip dus voorkomt: door eenen alzulken Middelaar, die ffamen waarachtig God en een waarachtig rechtvaerdig menfche is, heeft hy voor t'faamen, gefchreeven zo welde vvaare God als een waar—mensch is. Wy zouden die verandering niet goed keuren; want de Middelaar is niet maar zoo wei God als mensch, maar zyne Godheid heeft de menschheid aangenomen: die wee natuuren zyn in die ééne perfoon vereenigd. Hy is de God- mensch. In het vyftiende Antwoord wordt gezegt, dat onze Heer Jezus Christus, in één perfoon, is de waare God; maar in het volgende over dat antwoord, komt niet van dat in één perfoon in: wy gelooven die verborgenheid der godzaligheid, die groot is, God geopenbaard in 't vleesch: men is tegenswoordig huiverig om van die hooge verborgenheid te fpreeken, fchoon de Bybel die duidlyk leert, Joan. li 14. By het drie en twintigfte antwoord, wykt hy van het Kort Begkip, eenigzins af, naamlyk, naar de begrippen van de opftellers der Artikelen, wordt hier de E y al-  74 EüANGELISCHE GESPREKKEN. almagtige fchepping van hemel en aarde, bepaaidlyk aan den Vader toegekent; fchoon wy voor ons, uit jfoan. ï: 3. Koïï. i: 16 en Hebr. V £>. liefst zoudeu befluiten, dat de Vader alle dmgen heeft gefchapen door den Zoon» Deopftellers der Artikele:i hebben, met regt, de fchepping aan den Vader'toegeëigend; want, ieder der drie Goddeiyke perfoonen heelt een byzonder werk, fchoon de Zo n en H; Geest, alt waarachtig God, ook fcheppen. Wy willen niet zeggen, dat men op eene behoorlyke wyze niet kunne dellen . dat God de Vader, door den Zoon, alles hebbe<• gefchapen: maar wy weeten, hoe de Ariaar.cn uit Koll. I; 16. hebben befloten, dat Christus, het eerste en heer'yke fbbepfei zy geweest, door 't welk de^-Vader alles hfeft gefchapen, en dat dit de Godheid van Christus benadeeld; waarom wy, als gereformeerd, 'er by moeten blyyen, dat dc- Vader eigenlyk, dan zonder uitfiuiting /au den Zoon en den H. Geest, die beide waarachtig God zyn , alles hebbe gefchapen. Wy zouden in de uitbreiding van het een-en-dertigde antwoord hebben verlangd, dat de Leerling gelegenheid hadde gehad om te kunnen antwoorden, hoe Christus, door zyne drie Ambtsverrichtingen, juist dat geen wegnam , dat de zonde had aangebragt ; naamlyk : als Propheet verdryft hy , door zyn zalig onderwys , de blindheid; als Hooge Priester, draagt hy den vloek der zonden, terwyl hy , als Koning , de heerfchappy der zonden te niet doet. By het 35de antwoord, wordt door den Leerling gevraagt: „ Wat zegt het, dat dc Heilige Geest geges, ven is , on de menfchen te wederbaren en in alle waarheid te leiden! " En geantwoord : Zonder over de gepastheid van het woord wederbaren hier te oordeelen, zeggen wy liever , dat de opdelle"s van het Kort Begrip er door verdaan, de bekeering als het gevolg van een oprecht  EUANGEMSCHE GESPREKKEN, fS geloof, waar toe de Geest zich bedient van het Woord, om ons van de waarheid of zekerheid der Godlyke genade, die ons istoegebragt, te overreeden, Rom:]u6." Dat Kort Bbgrit is een uittrekfel uit den Catechis» mus, en blyft in die zelfde orde; en kan men dan wel Begrypen, dat de opftellers van het K o r t Begrip, door de-weederbaaring of weedergeboorte, dc bekeedng, als een gevolg van het Geloof, hebben verdaan? Hoe ftrcokt dit met de'twaalfde vraage en haar antwoord ? „ Zyn wy uit ons zeiven dan onbekwaam tor eenig goed en geneigd tor alle kwaad?" Hier wordt eenvouwig een allenthalvig onvermogen ten goede, en eene over* helling tot het kwaade, geleert, en dit noemt de Tarfer, dood te zyn, Eph: 2: Plaatst nu het Kort Begrip hier de weedergeboorte, ons dunkt dat de genadige bewerking van den H. Ueest voor het geloove gaat , en dat de weederbaaring, den mensch de gefchiktfte heblykheden tot eene regte kennis, toeflemming cn vertrouwen, geeft. In het antwoord op de een-en-veertigfle vraage, iseetl drukfeil ingéfloopen, die zinftoorend is: „ daar men het woord van Goi recht preedikt en de Sacramenten bedient daer (die moet zyn naer) deinftelühg van Christus." Wy zouden gaarn gezien hebben, dat de kenteckens van de vvaare Kerk wat breeder waren uitgewerkt , op dat men wiste , wat tot het regt preediken van het woord van God behoorde: naar ons inzien behoort 'er toe, dat men het volgens den Bybel en de Formulieren van.Eenigheid, die men vrywillig heeft aangenomen , doe. Wy zouden over d? zes-en twintig Gelprekkcn 1103 verfcheidene aanmerkingen kunnen maaken ; maar wy zullen het by deezen laaten: zy zyn genoeg om de Lee» zers van ons Tydfchrift te doen merken, dat dit Leerboekje met omzichtigheid moet worden gebruikt, terwyl wy het met gaarn, tot een algemeen Cathechifeerboekje zouden neemen. Het  76 Hst Vaderland. Het Vaderland, met geheel nieuw geteekendc en gekleurde Kaarten van iedere Provincie, de Gen»* laliteitslanden en de geheels Republiek, en zeer ge* wigtige Vaderlandfche Afbeeldingen. Te Amsterdam, by Johannes Al/art, 1791. groot 587 Bladz: gr.8vo,/5 - ij ~ *~7 00 wel als 'er twee foorten van Reizigers en LandJ^A befchryvers worden gevonden , zyn 'er ook twee van Eoekbeó'ordeelaars of Recenfenten aanwezig. De eerfte foort houdt zich onieedig , met de uitkomende Schriften, met gezetten aandacht te beöordeelen: het fchoone, zoo wel als het gebrekkige , voor zoo verre het beftek zulks toelaat» den leezer duidlyk onder het oog ie brengen, en de feilen, op de minst hoonendfte wyze, den Schryveren, of Vertaaleren, aan tetoonen: De tweede foort van Recenfenten, acht volkomen aan haare verpligting te hebben voldaan, wanneer zy flechts het een of ander Werk, vlugtig befchouwd, voetftoots beoordeeld, en, naarmaate 'er can, hier of daar, eene plaats voorkomt, pryst, of laakt; zonder dat de (zoogenaamde) Recenfenten van dien ftempel, eens emftig overweegen, aan welke zyde de fchaal van een Werk, overhelt: of aan den kant van het wezenlyk nuttige, of aan dien van het waarlyk gebrekkige. Zoo hoog de alomme geachte Schryvers van de Montly Riview, der Allgemeine Literatur Zeitung (van Jena.) der Allgemeine Duitfche Bibliotheek, der Annalen'der Geographifchen en Statifchen Whfenfchaften , met de Algemene Komt- en Letter.Bode, in gegronde kundigheid en onpartydige beöordeelingen, uitfteeken, en deswegens den hoogften lof verdienen , even zoo hoog fteeken ook de Schryvers van de Vaderlandfche Bi- v blhtkeek en der Letteroefeningen, benevens de Recenfent, uit, in Waanwysheid, Vitzucht, en partydige oordeelveilingen. Wat  Het Vaderland» ?7" Wat toch kenmerkt de Letterkunde eener Natie beter, dan het algemeen buitenlands getuigenis , dat zy bekwaaine en onbevooroordeelde Recenfenten bezit. Kan dit een buitenlander, die met onze oorfpronglyke Schriften bekendis, van de onsen getuigen? Wie geen volkomen vreemdeling in de Werken onzer nabunrsm is, zal dit genoegzaam kunnen beantwoorden: — terwyl wy alleenlyk nog betuigen, da: het ces feart, zoo weinig S waar vernuft, in deeze voorgewende geleerden; zoo veel partydigheid, in deeze zoc^enaassde onpartydigen; en zoo weinig yvsr om Vaderlandfche Geniën aan te : moedigen , in deeze, zich noemende , Vaderlandfche Schryvers, aan te treffen. Wy willen hier niet herhaalen, het geen wy in ons Voorbericht hebben gesegd, maar zullen, (voor zoo verre het onze vermogens todaaten) zoo veel mooglyk, aan alle die pligten trachten te voldoen , welke in waare Recenfenten worden vereischt; doch in hoe verre nu de Heeren Schryvers der Vaderlandfche Letteroefeningen, aan hunne verpligting als Recenfenten hebben voldaan, mogen onpartydigen , uit hunne beöordteling van het Vaderland, beflisfen. Althans, het bevreemd ons zeer, dat gemelde Schryvers hekben kunnen goedvinden , in No. 7 van hun Tydfchrift voor 't afgelopen Jaar 179a , dit Werk, het welk zoo wel tot 2ene nuttige, als aangenaame tydkortitjg, kan worden gebezigd, zoodanig af te fchilderen, als Ware het der leeringe geheel onwaardig: daar nachthans dit zelve werk , onzes bedunkens, vry wat meer dan eene naauwkeurïge befchrjving der Vaderlandfche Torens, zoo als hun Wel-Ed. bet, fpotswyzc, gelieven te noemen, behelst. — En, dat de Heeren Letieroefienaars dit ook zelfs moeten hebben gevoeld, bewyst hun getuigenis ten opzichten der Befchryving van de Beverwyk volkomen. Wel is waar dar 'er„ hier eu daar, wel eens een misuag zy ingeflopenr, (en in welk werk fluipen die niet in!) doch is daarom een geheel Boek verwerpt, en,  78 Het Vaderland. en , verdiende dit, over het geheel welgeichreeven Werk, eene zoodanige Recenfle, of, laaten \vy liever zeggen, yerguifing en befpotting, als wy in No, 7 , met leedwe?en aantreffen! Dan, waarde 2 eezers ! men behoorde voorzeker de Vaderlandfche Letteroefeningen reeds voor lang te* zyde te hebben gelegd, daar derzelver faamenftellers ons zoo veele onwaarheden op de mouw fpelden, en neg ons veele zoutlooze , wanlmaaklyke en l'cherpe, fpyzen opdisfchen. — Maar, dat zy een wezenlyk prullen werk, wy meenen dat van den Abt de la Forte, dat voor het tegenswoordigen, byna door niemand meer wordt geleezen, by hunne vergelyking tusfchen Reizigers die in Perfoon, en de zoodanigen die in hum:e verbeelding reizen, in aanmerking durven brengen, is iets, dat ons ten hoogden verwonderd. De aarmeikmg van den wannen Haart, het rocken van ee:i pyp Tabak, en het drinken van een fles Wyn &c., als zaaken zynde die daar niet te pas kwamen, en dus kenmerken van het geöeffend vernuft dier SchryverenÜ gaan wy ftilzwygcnd voorby; maar wy herzeggen het, dat het ons bevreemt, dat men een' Schryver, als den Abt de la Porte, die nimmer zyne bronnen: waar uit hy puttede, opgaf, en zoo veele oiuie verfleetene plunjen voor nieuwe kleedcren venttedc, zoo meenigvuldiamaal heefjf durven pryzen en zich het geeven van uittrekzels veröorlooven, daar men intusfehen onzeker was s of deszelfs berichten, al of niet , egt waren. Dan, om onze Leczeren nader, met het hier bovengenoemde Werk bekend te maaken , weete men dat het in dertien Hoof3Bukken, eene beknopte, maar zeerzaakryke befchryving van ons ganschGemeenebest, benevens de Geneialiteits Laaden, bevat, die by wyze van vraagen en antwoorden, op eenen zeer aangenaamen en onderhoudenden trant, wordt voorgedragen ; terwyl dit Boek tevens is verfierd met ten geheel nieuw en fraaiïlel wel  Het Vaderland. 79 Wel geftoken Kaarten, zoo van de Republiek der zeven Provintien, als van de Gerieraliteits Landen: daar te boven prykt hetzelve met agt fchoon gegraveerde, en *p het Vaderland toepaslyke, plaaten. Tot een ftaaltjen hoe dit Werk doorgaande is gefchreeven, wangen wy het, ons uier. alleen naar de overige Provintien, maar zelfs naar de Generaliteit te begeeven» en vooidreizende tot in den omtrek van Breda, de befchryving dier Stad, uit hetzelven, hier over te neemen. „ Hier ziet gy, fiisichen de Meyery en het Markgraaffchap, de Baronuy van Breda, waar in de Stad va;: dien naam, naast by de Stad Geertruiden Burg gelegen is. De Bredafche Kapoenen worden s zo wel als al het Wild dat hier valt, voor zeerfmaaklykgehouden. DeBaronny behoort aan 't Huil va:: Oranje. Men rekent dat 'er meer dan 30,000 Inwoon ers ten platten lande gevonden wor* den. — De Stad Breda ligt in het midden dezer Land» ftreeke, aan 't ftroompjen deA: 't'.7elk breeder zoude geweest zyn, en waar van zy den naam zoude hebben. Zy heeft eene goede haven en eenigen handel met Holland en Zeeland. Er is eene Jaagschuit naar het Dorp Ter Heide. De Wallen zyn met boomen beplant. Het Kafteci in 't noordelyk gedeelte der Stad, is een Vorstlyk Gebouw door Willem den derden voltrokken. De lengte van het Turffchip, waar mede het Kaï'bd eertyds ingenomen werdt, is, op den muur der buitenöe graft, doof groote iteenen afgetekent. Men vertoont daar ook het gat, waar door het Schip binnen den omtrek van het Kafteel kwam. In den Spaanfchen Oorlog, heeft de Stad veel geleden. De Huizin zyn hier netter en zinlyker, dan doorgaands in Staats -Braband. Men telde 'er omtrent 11000 Ingezetenen. De groote Kerk, eertyds aan de H. Maagd toegcwydt, munt uit onder de openbaare gebouwen. Da Toren, met een Klokfpel, is omtrent drie hondert voeten hoog. Voor 't laatst der voorige eeuwe, was hy nog hooger; na den brand dien hy doof onweder leedt, werdt hy herltelt, zo als men hem tegen-  Het Vaderland. tegenwoordig ziet* Onder de graflieden in de Kerk is 'er een van zwart en wit marmor, Begraafplaats van een Heer en Vrouw van Breda, waar op hunne lyken verbeeld zyn, onder eenen Zerk, die op de fchouders van vier zogenoemde Heldenbeelden rust. Deeze Kerk, en eene andere wordt door vier (vyf) Predikanten bedient. De Roomschgezind™ hebben 'er Kapellen. Hier is ook gelegenheid voor Kosikopers. Er is een doorluchtige School. De verrrek':en van 't Stadhuis zyn geregeld eu net. In 't zelve, zier men sene afbeelding van den Bredafchen Toren , kunftïjf van hout gewerkt. Men maakt binnen de Stad nog Lakens, het Bredafche Bier is bekend. Ten tyde der Spaanfche beroertens is den handel I hier reeds vermindert en naar Holland en Zeeland geweken. Eene Sc'di/tfury .cr:ia.ute zicil hier Jaarlyks met ffchieten naar het wit. Er zyn twee Burgemeesters. Buiten de Stad zyn fraaye Wandelwegen. De Bösfclw Poort uitgaande, komt men in een Laan en Starrebosch, waarin een agtkantig Speelhuis van den Baron. Buiten de Antwer^fehe Poort loopt een ftrzatweg tot aan het Dorp de ïlage of het Haagje, (anders 'sPrinfenhage) tusfchen Boomen en Tuinen. Uit het Haagje komt men in 't Liesbosch, door een der laanen van dat Bosch, ziet men op den Bredafchen Toren. De Wandelweg naar het Dorp Giuneken en het Mastbosch, is ook zeer vermaaklyk. De Turfvaart is door eene Maatfchappy der voor» naamfls burgeren gegraven, en van veel dienst voor de Stad en het platte land; 'inzonderheid ook om dat door middel derzelve , de ommeflreeken van Breda, onder water kunnen geset worden) zy loopt door de Heide tusfchen de Bosfchcn naar de kant van Antwerpen. Te Rózendaal, aanzienlyk Dorp in de Baronny, oefenen de Rocmschgezinden hunnen godsdienst in een houten Schuur, die de gedaante van eene Kapel heeft. Zuik foort van Kapellen, hebben ze ook (nog veel) in de andere dorpen der Baronny. Zoon.  Het Vaderland. St, Zoon. 't Schynt dat den Roorafchen hier meerdere vryheid, dan elders , gelaten wordt. Vader. Wy zyn hier aan de grenzen, zo naby dé Oostenrykfche Nederlanden daar de Roomfche godsdienst zo zeer als ergens gehandhaaft wordt; en de Staatkunde wil hier mooglyk minder in 't ooglopende onder* fcheïdmgen. Oosterhout is een zeer groot dorp, daar men zich met den Landbouw, Lakenhandel en Potiebakkeryen geneert. By deze plaats is een Nonnenklooster.' Ter Heide is ook een aanzienlyk Dorp." Johan van Oldenbarneveld, door Petronella Mokns. Te Utrecht by G. T.van Paddenburg en Z o o n, 1792 , gr. 8vo. 344 Bladz: ƒ 2 - 4 - Hoewel wy niet gaarne beflisfen wilden , in hoe verre aan onze Schryffter by de Opdragr voor de vernieuwde Uitgave van de Werken van J. van Vondel door haaren Vriend B, Bosch, de eeretitel van Neerlands grootfie Dichteres , naar waarheid, of by dichterlyke grootfpraak worde toegeëigend , te meer, dewyl haare maagdelyke nedrigheid zich niet gaarne by de van Merkens, de Lannoys en anderen, in gelyken rang zou willen dellen, kan men evenwel aan haar de eere niet misgunnen, dat haar dichtader zagt en rollend vloeit in dit aandoenlyk tafereel van den, op het fchavot onthalsden grysaart, waar aan geen Nederlander, van wat party in Staat of Kerk, ooit zonder killen fchrik gedenken kan, dat op eenen meederlyken trant bezon» gen is. F Zon-  82 Petronella Moens, Zouden wy iets aanmerken ; wenschlyk waare het, dat de Dichteres zich, voor zekere ligt mydbre feilen gewacht had, alsb. v. In de fcanjie der regels; op bi: 19, regel 5: „ Den wellust van haar Ziel voor beulen te befchermen,"In de harde faamenvoeging van Letters, die naauw uit te fpreeken zyn; op bl: 25, r. 8. » „'Het veld! 't triumf bed van der helden dervende eer,"— In min wel overdachte en de proef van gezond oordeel niet doorftaaude Allegorien; op bl: 22, r. 5 en 6. „ Ach, dat dat myn treurge Ziel, in Salenis vrye flreeken, Den heldren morgendauw van eeuwge bloemen zoog!" op bl: 137, r. 1 en 2, van onderen: „ Een perfcbe blikfemvlam voert de onfchuld naar den hoogen, En fchittert de oogen blind van trotsheiden verraad." De Dichteres wil iets, voor den Staat akeligs en noodlottigs teekenen , en gebruikt hier uitdrukkingen , die juist het tegendeel zeggen ; want wat kon heilzaamer zyn , dan dat de onfchuld verhoogd en de trotschheid en *t verraad verblind en onbekwaam tot onderneemingen wierden ? Dan wy willen by zulke kleinigheden niet ftille (laan; dewyl zy te laag zyn voor de hooge vlugt van dien Poëtifchen geest, aquila non captat muscas. Wy hebben meer te zeggen: 't kan zyn, dat deeze verlichte dagen, waarop het Voorbericht wacht, toelaaten, den rechtfchapen Patriot,den martelaar vanftand* vatte deugd, OldenbarneveLd, te bezingen; dan , evenwel willen wy, in onze onnozelheid, wel vraagen, of dit nu en op zulk eene wyze te bezingen, wel tydig en voorzigtig is? De Dichteres heeft het zoo zeer geladen op Go mm er s aanklevers, die de tweedragt in de Kerk kweekten, omzigtig, niet lafhartig dulden wilden, dat Arminius hunne leer door nieuwigheden verbasterde en  Johan van Oldenbarntveld. 83 en hunne belydenis onderstboven keerde, en zy gebruikt haar pen en dichtvermogen, om het kortsgefmoorde vuur van Burgertw'st en misnoegen tegens eene, door 's Lands Overheid gevestigde Conftitutie, en het daar door gegarandeerd Stadhouderfchap, op te wakkeren en in ligte 1 aaye vlam te doen uitbreeken, en wie is nu de grootde tweedragtdoker ? De Geestlykheid,, die in Go ma rus dagen geen inbreuk in haare, reeds' ge ves« tigde, Kerkiyke Conftitutie dulden wilde, oIPetroneU'A Moem s} die de gevestigde Conftitutie van den Staat zoekt te ondermynen en benadeelen? voorzeker, j dat dit Boek ongehinderd gedrukt en openlyk verkogt en geleezen wordt is, wat men ook, in deeze dagen, van tirannie en overh'eerfching klaagt, een onweerleggelyk bewys, dat de vryheid van de Drukpers, nog onbelemmerd en onbeteugeld blyft: of, in goeden ernst, wie, die het fyjlhema van Oldenbarweveld regt kent, als in de jongde dagen van beroering ontwikkeld en voordgezet , en door 's Lands Hooge Magten finds de Omwending van 1787, openlyk veroordeeld, zal zich niet moeten verwonderen, dat men in 1792, in openbaaren druk durft fchryven: ,, Mogten alle myne Land* genooten op Barneveld ver lieven, met dezelfde begin'fels voor de VkYHEiD bezield worden , en, des noods derven," Voorbericht bladz: ni. Intusfchen ware het te wenfehen, dat onze Dichteres in haare verhaalen meer onpartydig en getrouw geweest ware. De Romanfchryver en Dichter, mogen zoo veel aan hunne verbeelding toegeeven, als zy meenen de verfraaying van hun duk, en tot vermaak van hunne Leezers te vorderen, maar de Hidorie ■ Dichter moge by ileraaden vormen: hy mag de grondtrekken der Gefchiedenis niet veranderen en verdonkeren. Veel zou hier te zeggen zyn, maar zouden wy de deugd en braafheid van den Held van dit duk verdenken, den Man, die met een roode Letter in den Almanach der Locvedeinfche of Arminiaanfche Factie geteekend daat! Dit F 2 waar  84. Petronella Moens, waar een crimen lafa majefiatis, zoo niet naby èt fnoodfte blafphemie. Wy kiezen liefst iets anders: op bladz: Co-74 wordt ons de handelwys van Maurits omtrent het Huwelyk van zyne Zuster Emilia met Don E ma nuül van Portugal, afgebeeld als tiranniek en enkel de vrucht van trotschheid, eigenbaat en wat niet al, dat voor Kerk en Staat gevaarlyk zy, zoo zelfs, dat zy Ba rn e veld hieraf doet zeggen: Wadz: 74: r. 8, 9 en 10. „ Welk aklig voorgevoel wordt in myn Ziel verfpreid!... j, Prinfes! vergeef myn fchroom ; 'k blyf Maurits grootheid ceren! s, Ach ! dat zy nooit ontaard in zucht tot dwing- landy! —■ Indien wy nu Wagen aar, Faderl: Hift: vin. D. 32. B. b<: 489, Certsier in zyne Gefchiedenis def Nederlanden, 4. D. 2. St. bl: 372~376, die vast geen Oranjevléijerszyn, en dengelyktydigenGelclnedfchryver Bor, Fervolg der Nederl: Oorlogen, 34 B'., fol: 2a, Vergelyken, zullen wy duidelyk zien, dat de Prins met, zonder goede redenen dit Huwelyk afkeurde , om dat Don E-MANfëL, zoon van den verdreeven Koning Don Antonio, een Heer was, die ter waereld geene middelen had, om dat hy Rooms-Catholyk was en dus hier niet geavanceerd noch geëmployeerd kon worden, om dat men hem flechts voor een Bastaard Kind des Kom nings hield, wesbalven Maurits vooraf eischte, dat ïySzyn Moeder noemen zou en bewyzen, dat hy een "Late Zoon en Erfgenaam des Kroons was. Wy zul?en z n, dat, hoewel men vreesde, dat Prins Maurits zyne Zuster op het flot te Dillenburg zou gevan'en zetten, hy haar, offchoon ter fluik en door een X (tegens 's Lands wetten) getrouwd, flechts van nn tlof verwyderde, vry met haa.en Gemaal naar Wefel uekSn en haar jaargeld uit Vaders Bloed van 3000 Gulden volgen liet en zelfs naderhand hen beiden toclteud ta HoSd weeder te keeren, en zich nog eenen geru.  Johan v/t» Oldenbamevclti. 8J men tyd voor haaren dood, met haar heeft verzoend: terwyl evenwel de Portugeefche Prins, na den dood van zyne Gemaalinne, bewyzen gaf, hoe billyk Maurits hem verdacht en wantrouwde, ais gaande, by zyn trouwen met eene Spaanfche Vrouw, in de maatregelen van het Spaanfche Hof, waar van hy alle zyne eisfchen op de Kroon van Portugal verzogt, over. Ëindelyk kunnen wy naauwlyks onze oogen gelooven, dat de Dochter van een Gereformeerd Prediiunt, op zuik eene hoonende wyze van de Gereformeerde Predikanten en hunne pogingen tegens den indrang der Arminiaauen (preekt en dat een Hervormd Leeraar, B. Bosch, voor dit duk een zwellend lofvaers fchryft. Indien dit de vrucht eener losbandige Vryheiüsrazetny is, dan danken wy den Hemel, dat die gelukkig aan banden is gelegd. Leest, tot een Haaltje dat wy niet te veel zeggen, en verwonder U Regtzinnig en Uwe Kerkvoorrechten, beminnend Leezer! deeze regels uit den Zevenden Zang: Wis fchetst den jammerftaat der kwijnende gewesten, Door burgertwist gedreigd, door dwinglandij geboeid? Terwijl de zielendwang nu vrij heur trcon durft vesten, Naast *t onter, dat onteerd, door w.raakzucbts vlammen gloeit. De Kerkvergadring, die de Christenheid ontheiligt, En trotsch het heilig recht van vrijen Godsdienstfchendt, Die Kerkvergadring, door der Staaten magt beveiligd, Veroordeelt -— bant en doemt, wie haar gezag ontkent. 6 Dorthl tot veiligheid van Neêrlands recht verrezen, Gij hebt de zegepraal der huichlarij aanfchouwd; De Kerkgefchiednis zal elke eeuw uw' naarn doen lezen, Naast Trenten, daar de dwang U even heilig houdt. De denkwijs is bepaald, ten hoon der Godgeleerdheid, Die agtbre wordt op nieuw haar hartvriendin ontrukt j Haar trouwe wijsbegeerte, een wreekfier der verkeerdheid.,; Het langgefmeed ontwerp is dus naar wensch gelukt. F 3 D»  85 I*E t r ONE ll a Mo E n s, enz. De onduidelijkfte leer zweeft op der trotfchen lippen, Schoon nooitdoor 't hart erkent, 't eenvoudig woord ten fpijt 't Gedrochtelijk gebouw van ftrijdige begrippen Wordt tot een kerker voor 't gezond verftand gewijd. Het Redenlicht, die draal van d'ongefchapen luister, ' Dat fprekend fchaduwbeeld van Gods zêlfftandigheid, Het Redenlicht wordt ftout veragt — en 'takligst duister, Door bijgeloof gedroomd, dekt 's aardlings Majefteit, Nu durft de onwetenheid zich aan 't vooroordeel huwen, En ziet zich toegejuicht door noordfche menfchenhaat; Zij doet 't ligtzinnig volk verdraagzame eendragt fchuwen, Als of die dochter Gods de Kerk en 't land verraadt. Wollen in Frankryk. gegroeid, voor allerfynfle Lakenen, niet min als de Spaanfche gefchikt, met Proeven geflaafd door den Heer Daubinton. Vertaald en met Aanmerkingen vermeerdert, door P. T. Coupe rus' Groot, behalven het Vlorwerk, (zynde een Opdragt aan de Heeren Direcleuren van den Oecovomifchen Tak) 39 bladz: in gr: bVo. Te Gouda, by W. Verblaauw, 1792, de Prys ij f - 10 - -fc x et iever grypen wy de gelegenheid aan, om een jVI Werkjen, dat de verbetering van onze, meer en meer afncemende, Manufatiunren ten doel heeft, onze Landgenooten aan te kondigen. Het behelst, voor eerst, eene zaakryke opdragt, waarin de Vertaaler verflag doet van de welgelukte pogingen van den Ridder Jonas Ahlftröm, om, door middel van Engelfche en Spaanfche Rammen , den vervallen toeftand der ZweedfcheSchaapen te verbeteren, waarvan de Heer Couperus tevens de mooglykheid , met betrekking op ons Land, aantoont, indien flechts, zoo als wy van harte wenfehen, Neêrlands ou- dea  Wollen in Frankryr gegroeid, 8? de„ en'beroemden fcver ^^ató^ bevoorderd, het geen hy des te nood» Uy ^ om de voorzegging die de Heet Da^ bin treurig vooruitzicht op, voo het lot wachten, bevat wyders: ... »• Wy kunnen niet nalaaten, het voiöeuuc, u» ^S^, — en » Laken van de Wolle myner hoederyen hebbende doen maaken , om te weeten , of het zoo fyn als dat van Snaanfche Wol zoude zyn, verlangde ik ook te zien, of Eefcliikt was, de fehoone fcharlakeiikleur aan te neernen? Om 'er een proef van te hebben, zond ik aan den Heer M; Oger, in de Gobelinlche Fabriek, honderd pond Wol Uit myne hoederye. F 4. u*  83 Wollen in Frankryk gegroeid. De Meer Oger , na een Scharlaken gekleurd ftuk van de;,£ ve vervaardigd te hebben, deflde ï zvne waarneemingen ^ede, in den volgenden «Eö? T? Myn Heer! I ?Ch-rIaken gekleard Lrken» 'c we'k vvy U be- loofd hadden in onze fabriek te zullen vervaardig, uit oe honderd ponden Wol, van de, in Uw Serve en wy hebben het genoegen U te betuigen , dat £ü£°Trs rs?zien tusfchen dTe v- ?ori-en 1P 16 Wjl '"y" gemaakt' dat ™» al een gioot kenner moet zyn, om het te bemerken. WW 1S,Z ,'eden °m tC §eIoOTen' dat, byaldien U* XS"6' f» dle gevolgelyk, dat fchitterend It' Jn . T n°°d!g 18 om aaiJ ons Scharlaken den - 25 * , ^ geeven, volkomen bezat in de eerfte Sïdl P f(nrV Z0° a'S mcn in SP'™J"e" doet SSw. gevraslchc» ™». ^t verfchil'van de eerfte Wol, ten vowfcele van de Uwe zoude geweest zyn Indien gy ü fa ^ vervo!g dc ^eite S geS om dit fchiften en wasfehen in het werk te dellen, hou! den wy ons verzekerd dat 'er dan geen meer verlies op Uw Wol, als op de Spaanfche plaats zal hebben: die verliest tien ponden op dc honderd, daar de Uwe twintig heef: afecgd , het geen vvy byzonder toefchryven aan de tweed, en derde Wollen, die veel korter zynde onder het vlaaken verlooren gaan, en on= een verfchil ' van omtrent een twintigfte deel hebben doen Men, op de lengte van het ftuk; fchoon wy'evenveel inflag en kevong hadden genomen, als voor onze andere Laken, van Léonfche Wol, welker fynbeid dezelve voor meer mflag vatbaar maakt. Hoe het ook zy, VT zyn bereïd U dezelve prys als voor de Spaanfche te betaalen, e* wy bedingenSll alle  Wollen in Frankryr gegroeid. Sg alle in 't vervolg, en zullen ons, zoo vvy de voorkeur febben, daar voor zeer vc^gt - ^ ^ dft 5d7e heerlykfte belooning zy» voor Uwen yver, waar door gy alk Fabriekeurs, voor altyd, zoo vee I de er aan U verpUgt hebt, naar umte zy door zich tf moeten onderwerpen aan de ondraaglyke ölrechten welke men telkens in Spanjcn vordert , mmder zéker zyn, van die Wol nog lang tot hun gebruik te zullen kunnen houden. Wy zyn met hoogachting De Julienne Oger en Comp, Eigenaars van de Konitiglyker Lakenfabriek en Verwerven van de Gobelins," De Vluifen (dus vervolgt de Heer Daubenton) inde Fabrieken van Berry, Abbeville, Louviers en de Gobelins, tot het Laken gebruikt, waaren van Roufillorfche en Spaanfche Rammen en Ooyen, en van die raslen gekoppeld met Schaapen van Auxois, Vlaande•en Engeland, Marokko en Tibet, welker Wol in myne hoedcry verbeterd is, tot den hoogden trap van de Roüfillonfche en Spaanfche fvnheid. Het Roüfillonfche Ras heeft zich in denzelven trap van fynte gehouden, zedert I7«7 tot heden, en het Spaanfche, zedert 1777» zonder dat ik, om het m dand'te houden, genoodzaakt ben geweest , in myne hoedery één öcnig Ram of Schaap van Roufiüon of Spanten op nieuw te doen komen , zoo dat men het behouden van deoverfyne Wol-, niet mooge toefchryven aan de vernieuwing van oorfpronklyke uit RoufiUon of Spanien ontboden raslen." * J F 5 Zoo  9o Wollen in Fiankryk GEcaoEip. Zoo veel oordoelen wy, voor ditmaal genoeg te zyn, onze Leezers onder het oog te brengen, terwyl wy intusfchen, de nadere bewerkingen van den Vertaaler, met verlangen te gemoet zien. Wilhelmine Arend, of de gevolgen van het overdreven gevoel. Eerfte Deel. Te Leyden hy B. Onnekink, 1793. In groot 8vo. 310 Bladz: de Prys is f 1 - 16 - W/ yrhebben het meermaalen vreemd gevonden, dat v v fommige Vertaalers , wanneer zy iets hebben vertaald, zulks op den Titel, of in het Voorbericht van hunne Vertaaling, niet melden; ofdatzy, iets hebbende vertaald, niet te kennen geeven, uit welke taal zy dit hebben gedaan, als waarvan wy in dit Werk, dat wy thans aankondigen, weeder e.m voorbeeld hebben. Uit den inhoud kunnen wy befluiten, dat het eene Vertaaling uit het Hoogduitsch zy ; maar kan elk Leezer voor wien dit Boek is gefchikt, zulks doen-? Erl welke redenen heeft men, om voor zyne Leezeren verborgen ie houden, uit welke taal men zyn Werk heeft vertaald? Het is te overbekend, welke nadeelen en verwoestingen het zoogenaamde Sentimenteele alöm, ook zeifs in ons Vaderland en onder onze Laudgeuooten, heeft aangerecht, dan dat wy zulks breedvoeriger zoude behoeven aan te toonen. f^et is derhalven zeer pryzenswaardig, dat waare en verflandige menfehenvrienden, dit van alle kanten en op allerlei wyzen in hunne Schriften zoeken aan te tasten en te keer te gaan; ten einde zoodanige voorwerpen, welke daar aan ïeeds verflaafd zyn, daar van, indien het mogelyk was, te regt te brengen, of anderen, die tot het zeiven eene zekere neiging beginnen te gevoelen, daarvan te rug te honden. Om zulke oogmerken te bereiken, komt ons dit Werk, 2fer gefchikt voor en de Vertaaler, zynde de Schry*  W i h ii s l, m i n e Arend. qi Schryver der Tafreelen voor het Memchdom , verdient deswegens de goedkeuring onzer Landgenooten. In Wilhelmine Arend, de Heldin van dit Werk» zien wy, tot welke buitenipoorigheid, een al te fterk gefpannen gevoel iemand verleiden, en tot weike (tappen het aanleiding geeven kan; daar anders beminnenswaardige Vrouwen, door deeze dwaasheden, zich zeiven en hunne Echtgenooten in een gewis verderf (torten, en zulke Huwelyken , welke anders benydenswaardig zyn, tot de ongelukkiglten der waereld maaken. —SVlyn Heer Arend, de Echtgenoot van Wïlhelmine Arend , leert ons, door zyn voorbeeld, hoe ongelukkig zich iemand maakt, wanneer hy de huwlykstrouw verzaakt en zich begeeft in de armen van zulke uitvaagfels van het fchoone geflacht, zoo als Jufvrouw P o u i t l y: ons in dit Werk geteekend wordt, welker hoofdbedoeling geene andere is dan zich, ten kosten van hun, die zich aan hunne verleidingen overgeeven, te verryken, en hen, in een verderf te Horten, waar uit zy zich niet meer weeten te redden ; hebben zy dit oogmerk bereikt, dan laaten zy zulke ongelukkigen aan hun beklaagenswaardig lot over en overladenze, daar te boven, nog met alle blyken van verachting , tot welke hun affchuwlyk hart bekwaam is ; terwyl ons de listen en verachtenswaardige laagheid van bedriegers en gelukzoekers, op het zigtbaarfte in haaren Broeder aan den dag worden gelegd. Emmelina, Charlottk Smith. Uit het Engehch vertaald. Met Plaaten. Eerfte Deel. Te Leiden, by H. Trap, 1793. In gr, 8vo, 242 bladz. f 1 - 16 - Emmelina Mowbrav, de Heldin van deeze Gefchiedenis, eene natuurlyke dochter van den oud-  92 Emmblin a, door. ©udften broeder van Lord Montreville, hadt, tot op haar zestiende jaar, op een oud Kasteel, in eer» afgelegen gedeelte van het Graaffchap Penbroke , gewoond, zonder veel, vau het geene 'er in de waereid omging, te weeten, en zonder van anderen, met eenige opmerking te worden befchouwd; doch op dat tydftip van E mme lina's leeven, vondLordMoNTREViLLE goed, om met zynen eenigen Zoon, den erfgenaam van alle zyne goederen en titels, en eenige andere Hecren, eenige weeken op dat oud Kasteel, dat door Emmelina wierd bewoond, door te brengen, en 'er het vermaak van de jagt te gemeten, Hier wierd zy door Del amere, den zoon van Lord Montrlville, die fmoorlyk op haar verliefd geraakte, opgemerkt. Lord Montreville, die zulks niet gaarne zag, fpande alles in , om de gevolgen daarvan voor te komen. Ten dien einde wierd Emmelina , met haare toeltemming, maar zonder weeten van DelameRE, naar Swanfea, by eene Jufvrouw Watkins, vervoerd. Delamere ontdekte wel dra, door zyne nafpeuringen, het nieuwe verblyf van Emmelina, by welke hy zich fpoe» dig bevond, en aandrong om zyne liefde met weederliefde te beantwoorden. Emmelina, liet door haare vriendin, ingevolge eene belofte aan Lord Montreville gedaan, zyn Lordfchap berichten, dat zyn zoon zich in Swanfe* bevond. Lord Montreville begaf zich, in allen yl, derwaards en na eenige vruchtloos poogingen op zyn* zoon te hebben gedaan, wierd Emmelina andermaal, doch ook met haare volkomen toeftemming, naar een volkryk dorp, drie mylen van Londen, vervoerd, alwaar zy haaren intrek by eene Jufvrouw Ashwood nam. Schoon DelaMere hiervan fpoedig verwittigd wierd en haar oogenbÜklyk nazettede , was het evenwel eerst, na verloop van eenigen tyd, dat hy zeer toevallig van de nieuwe verblyfplaats van E m. m e l i n a wierd onderricht. Hy begaf zich dikwerf by haar en wierd van haar altyd, op eene wyze ontvangen, die haar in allen deele tot  Charlotta Smit». 93 tot eere moest verftrekken. In dit nieuw verblyf hadt Emmelina verfcheidene ontmoetingen,- ook wierd haar een party ten huwelyk voorgeflagen, die zy van de hand wees, alhoewel zeker afhangling van Lord Montreville, haar> door verfcheidetie, beleedigende drangmid» delen, hiertoe tragtte te noodzaaken. Zoo verre gaat dit Eerfte Deel, 'twelk goed gefchreeven en vry wel vertaald is; alleen hadden wy gaarne gezien, dat men hier en daar wat korter ware geweest, alzoo wy vreezen, dat dit Werk wat te uitgebreid zal worden. — In dit deel ontmoeten vvy ook verfcheidene tusfchenkomende omftandigheden en Charakters, welke zeer goed zyn uitgevoerd. De zuivere Nederduitsche Spel-, Leksen Spr aak-School, waar in de Jeugd, en allen, die hunne Moederfpraak grondig zoeken te kennen, van 't A, B, C afaan, tot een volkomen kundigheid in Spellen en Leezen toe, als ook in de eerfte gronden der Sp kaak -kunde op de gemaklykfte wyze, in korten tyd, regelmatig worden onderweezen. In twee Stukjens , ontworpen door den Schryver der alom bekende Gelderfche Trap der Jeugd, Bastiaan Cramer , Hoog- en Nederduitsch Onaerwyzer, thans Schoolmeester in 't Nieuwe Weeshuis der Stad Arnhem. Te Leiden by D. Du Mortier, en Zoon, en te De venter by Jan Hendrik de Lange, 8vo, ƒ - 5 - Het oogmerk om het onderwys voor de Jeugd gemaklyk te maaken , is lorlyk en verdient door eiken weidenkenden menfch , met alle kracht onderileund te worden. Maar wanneer iemand de vereischte kun-  $4. B» Cramer, kuade niet heeft, of een ontworpen plan onnaauwkeurig en vol gebreken uitvoert, doet hy, hoe zuiver zyne bedoelingen zyn mogen, onbefchryflyk veel nadeel. Dit is waar in alle takken van onderwys ; maar vooral in de Spraakkunst en de Spelling der woorden. Weinig, — genoegzaam geen, goede boeken zyn 'er over de Spraaken Spel-kuust gefchreeven, die men kan zeggen, ten opzichte van grondig onderwys , zuivere ('maak, aangenomen Spraakgebruik en naauwkeurige waarneeming der grondregelen , voor het Schooiónderwys gefchikt te zyn : dit fchynt de reden geweest te zyn, die den Heer Cramer bewoog, om in vroegeren tyd een Gelderfche Trap der Jeugd op te dellen en ie doen uitgeeven (welke, zoo als zyn Ed: zegt, de goedkeuring van kundige onderwyzers heeft weggedragen.) Door het vertier van dit itukje, dat geen gunftig denkbeeld omtrent den fmaak der Schoolmeeders in het gemeen inboezemt , aangemoedigd, heeft zyn fcd: „ den Schooien „ eenen nieuwen dienst willen bewyzen, met een genoeg„ zaam geheel nieuw voordel (dit zal zekerlyk opftel moeten wezen) te ontwerpen" Wy hebben dit werkje naauwkeurig ingezien, maar kunnen geen reden vinden, om het zelve voor het Schooionderwys aan te pryzen. Behoudens elks vryheid in zynen byzonderen trant van fpeilen, waar over wy vyandig zyn te muggeziften, begrypen wy, dat geene vooringenomenheid noch dyfzinnigheid, maar wel de redenmaatigde regelen en het geheiligd gebruik van de beste hedendaagfche Schryvers de regeimaat moet zyn, langs welke men de Jeugd in het Spellen onderricht. Ook moet men vooral in een Spel-boek, zich zeiven in zyne eigene grondregels gelyk blyven. Uit de volgende (taaltjes zal men kunnen zien, dat noch het een, noch het ander, in het werkje van den Heer Cramer in acht is genomen, i. Het is tegen den hedendaagfehen fmaak om quaad, blixem, ontjach3 in  SpeI-9 Lees- en Spraak-Schoof. j)j [in plaats van kwaad, feükfem, ontzag, te fchryven, of ten minften beide wyzen van fpelling voor goed op te geeven, en dus ftilzwygend aan de keufe van den leerling te laaten. 2. De Heer Cramer blyft zich zeiven niet gelyk: pag. 28 leest men: „ waar in dikwih geftruikeld word? en pag: 35: „ ten grond/lag van dat heerlyk gebouw gelegt." Voords leest men pag 36: „ eenigzintsxze&e weet," en pag: 41 vindt men :., reden * Pag: %\l ,, medeklinkers." Pag: 47: meedeklinkers," zoo ook in de Voorrede: „ meede-ondcrwyzers* 3 De Heer Cramer fchryft overal word voor wordt in de derde perfoons uitgang, en fchynt dus in dit eene woord de fpelling van dt te verwerpen, die hy weederom in andere woorden, als een kind leerd; hy leerdt traags wat fcheeldt U? en in ontelbaare andere plaatfen, ge* bruikt, daar dezelve vollTrekt niet moet gebruikt Wor» den, en dan weederom in dezelfde gevallen de fpellin* yan dt, d en t met eikanderen verwisfelt. 4. Zyn Edi is in de gedachten der woorden niet naauwkeurig: op den titel ftaat, School in het vrouwlyk, en in de Voorrede : „ den Schooien dienst bewyfen," denkelyk in het onzydig geflacht: eindelyk zyn veele fpreekwyzen, als: „ aan de goedkeuring beandwoorden, " voor de goedkeuring wegdiaagen: „ om 't lieve kroost te fchaa„ ven tot verftand, het lollend Weesje'''' en dergelyke niet zeer fpraakkundig. Wyraaden den Heer CraMer* hem m zyne byzondere gevoelens vrylaatende, daarop. m de uitgave van zyn volgend Stukje, wat meer oplettend te zyn, en dan kunnen wy hem verzekeren, dat het van meer nut zal zyn. Boy.  9eeze gefchiedenis, denklyk eene Vertaaling, beantJ woord in de uitvoering, in geeneri deele aan het onderwerp. Indien de Schryver de aandoenlyke tooneelen, daar in voorkomende, met meerder vuur had befchreeven, zoude dit Werkje, voor des kundige Lcezers, niet zonder eenige verdienden zyn: dan wy hoopen, indien de Schryver of Vertaaler, zich, zoo wel in taalkunde, als in fiyl , een weinig meerder oeffend, dat 'er als dan nog eenige goede voordbrengzels van hem zyn te wachten.  MENG EL WERK, FRAGMENTEN OVER. DE FORMULIEREN van EENIGHEID, De Bybel is een Godlyk gefchenk van önbereken» baare vvaardy: nooit daalde 'er grooter zegen voor Zondaars op aarde uit den hemel needer: dat Boek overtreft oneindig alle fchriften, waar in men middelen oni ryk en gelukkig te worden vindt; want het leert dert nensch een onfeilbaar middel kennen om zulks eeuwig te zyn- Dat middel Haat 'er niet by eikanderen in opgegeeveit in alle zyne byzonderheden, waar in het bedaat, ers welke deszelfs eigenfchappen zyn* hoe men het kunne ennen, hoe het gebruikt moet worden, wielke de uitwerkzels en gevolgen daar van zyn; zoo dat men 'er ir» •en kort en geleidlyk faamenftel, ieder ftuk afzonderlyk unne vinden ; maar ieder mensch , welke het zelve oodig oordeelt, en hoe kan het zyn, dat niet ieder edelyk fchepzel dit voor zich ten hoogden belangryfe feeure? mo?t dat middel, ih alle die byzonderheden, jia dat boek opzoeken, en poogen te vinden. Het bevverp van genade en heil voor ellendige iterveiingen, is zoo uitneeraend groot en liefderyk, dat wy het zelve met eene verbaazende bewondering moeten BoEKBEscu: I, Deel» No. 2. Mengel w» C aan-  sj MENGELWERK. aanfchouwen; en zou het zelfs eene Gods liefde, die zoo ongemeeten en onverdiend is, niet ten hoogden benadeelen, wanneer men verwaten genoeg ware , die handeling van den vrymagtigen God te beduien en te beknibbelen, orn dat men alles, wat men heeft te wceten, te gelooven , en te betrachten , in dat boek niet by clkanderen vindt? Wie zal tegens eenea weldaadigen, wanneer hy ons zyne goedheid jegens ons geheld bekend te maaken in een lang gefchrifc, daar verfcheidene, 6 zoo veel andere dingen , inltaan , die ons dgenlyk niet raaken, morren, of weigeren dat gefchrift met belangneemenden aandacht te leezen om 'er alles, wat ons geluk raakt, uit op te «ametaijEn zal men over de handelwys van den God der Heide zelve, te onvreeden zyn, om dat by wil, dat men zyïn wil geheel zal leezen, en aandachtig, uit dat geheel, S tf l eeuwigen gelukftaat betrekking heelt , opzamelen? Genomen, de Heer hadt ons zelis een volledig faamenftel van die waarheden en pligten gegeeven, dat in allen opzichten genoegzaam ware; zou de wysneu ge mensch, die alles beöordeelen, die zyne geSten den vryen teugel vieren, en alies daar naar wil Ttden , 'er geene gebreken in vinden V Wy zouden Srhande ongunftige bèöprdeelingenen, dat nog flegter is, gewaagde verbeteringen daar van, voor den dag ^dank de Algoedheid eerbiedig, dat hy den rede1V1 „ mensch waardig genoeg hebbe verklaard om uit di Ldmyn van zulke onmeetlyke fchatten, die te zoePen* die hem gevallig zyn, en het lieideryk doelwit van TnZh volpree^n mensenvriend , kunnen bereiken ~ Wy mogen 'er groots op zyn; en de onderzoe£ naar dat wezenlyk geluk, moet ons alle poogingen doen verdubbelen, om het zelveje vinden. Is het derhalven~de7^oeite niet overwaardig , dat Z uit dat allerdierbaarst Boek, die waarheden ««*  MENGELWERK. 35 mele , welke tot onze zaligheid noodig zyn geweeten, geloofd en beoeffend te worden? Dan, wie weetniet, hoe de meeste bedorvene menfchen geenen lust daar aan hebben, terwyl zeer veelen in de gelegenheid niet zyn om dat te kunnen doen ! Wat is 'er daarom wenschlyker, dan dat Mannen, die zich daarop van jongs op toeleggen , dit werk voor anderen doen , en het aan hun meededeelcri P Er heerscht eene verfcheidenheid in Godsdien ftige begrippen , ook onder hen , die den Bybel voor Gods Woord houden, en men is het niet eens in die Hellingen, die men tot noodzaaklyke waarheden moet maaken; doch , hoe ver de bevattingen uit eikanderen loopen, men heeft by ieder Genootfchap zyne regels , waarin men faamenftemt, dat is, men houdt eenltemmig vast, dat die en die waarheid, in den Bybel, onder zulke bewoordingen , zy begreepen , en van den mensch zoo geloofd en zoo betracht moet worden. Wie heeft ooit eene weetenfchap, zonder vaste Hellingen, die men by eikanderen voegt, geleerd? B. V.het Corpus Juris , de Bybel der Rechtsgeleerden , is van kundige mannen zoo behandeld, dat men Inflitutiones en Pande&en heeft verzameld, om die wetten, die in het Corpus Juris zyn verftrooid, by eikanderen, onder zekere Titels, gerangfehikt te hebben. Zal men dan zoo wel geene Bybelfche Inflitutiones mogen hebben als rechtsgeleerden ? Waar is 'er een Onderwyzer, die zich van geen Systhema. of Epitome bedient, om zyne leerlingen, langs eene zekere orde,die weetenfchap te leeren ? En heeft niet iedere weetenfchap C g haare  4o MENGELWERK. haare vaste Hellingen, die, by alle leeraars van dezelve, hoe onderfcheiden hunne denkvvyzen ook. zyn mogen, op dezelvde wyze worden opgevat? Is het dan wel redelyk, dat men alle Systhema over de waarheden in den Bybel verfpreid, waar in die te faamen gebragt en in orde worden gefchaard, afkeuren, en als nulloos, of de vryheid van denken en gelooven aan banden leggende, zal oordeelen ? Men roepe alle de weêrfpreekers' van Systhemata te faamen ; men onderzoeke hunne vooröbrengfelen over die dingen , die men moet gelooven en betrachten, men zal by°hen juist zoo wel een Systhema vinden als by dé geenen, die door hun worden weederfproken. Men verzaamele alle de fchriften tegens Systhemata en Formulieren; men zal bevinden, dat zy in de hoofdftellingen aile overeenkomen, en hoe ondcricheiden ook hunne leidingen zyn mogen , zy komen allen daar op nccder: die hunne Hellingen aanneemt, en die belydt, dien houden zy voor eenen broeder, en'eriseeneAtfrm»»/< tusfchen hen, en men zou met recht kunnen zeggen, dat zy zoo wel' aan banden liggen als de Systhemattcl en Formulier-beminnaars. De verdraagzaamheid van hun , die zoo Herk op eche afgemeenè verdraagzaamheid roemen, is aan het omhelzen van zekere Hellingen, waar door zy onder eikanderen zyn véreenigd, gebonden, en wee dien, aïe daar van afwykt; want hy gevoelt terftond de Hagen van verdraagzaamheid, die den gedagenen zullen doen klagen en protesteeren, dat hy onverdraagzaam wordt behandeld. Hoe verfchillen zy, die deeze Helling vasthouden ,; dat men in alle GodsdienHige Gcnootfchappcn zyn waaien eeuwig geluk kunne vinden , en hoe vinnig vaart  MENGELWERK, men tegens eikanderen uit over de wyze, hoe dat heil daar in zal worden gevonden: terwyl het zeker gaat, dat 'er in de bevattingen van onderfcheidcne Genootschappen, tegenftrydige Hellingen worden beweerd, waar door ieder, naar zyn gevoelen, dat geluk uitfluitend kan beVoorderen. Men lecze de Schriften van Bésten en Naturalisten, en men zal 'ergeen oogenblik langer aan twyffelen, Hoe veel verfchillen Home, Bolingbrok.e, Morqan en Voltaire van eikanderen , en nochtans vindt men by ieder een Systhema van die Hellingen, die het geluk der menfchen bevoorderiyk zyn moeten: die de controverfen uit de fchrilfen van die vier genoemde voorvechters der Naturalistery opzaamelde, zou 'er al een goed boek meede kunnen vullen. Dc Bybel is het hoofd boek by alle Christen Genoot1'chappen, waar uit zy alles haaien, wat 'er ter bereiking van hun waarachtig en eeuwig geluk noodig is te weeten en te beoefTenen ; maar de denkwyzen der menfchen zyn yerfchiliend. en lcopen ver uit eikanderen; zoo gaat het niet alleen met Godsdienfiige, maar ook met Natuurlyke, Wysgeerige, Staatkundige, Rechtsgeleerde eu Zedekundige waarheden: hoe waarachtig is het: zoo veel hoof. den, zoo veel zinnen! Wie neemt het kwaalyk aan Genootfchappen, dat zy onder zich zekere waarheden bcpaalen , welke zoo. lang van alle de leden van dat Geuootfchap moeten worden erkent, als zy 'er leden yau willen blyven P vaart men tegens die regelen en bepaalingen uit, als of die d?r menschlyke rechten en vryheid benadeelden? Neem alle dergelyke bepaalende regelen weg, en het Genootfchap is een herfenfchira; want het geen de leden van het zelve characterifeert, is verloopen, e» h»t a?^^'^h^p heeft zyn beflaan niet meer. C 3 Iemands  42 MENGEL WE R K. Iemand, tegens zynen wil en dank , 'asn de regels van een Genootfchap te willen kluisteren, is onordelyk, en dit belaagt de waare vryheid, en zulk eene handelwys wordt nog flegter, wanneer men zulk een flaafs juk om der menfchen geweetens wil wringen : 't is, en blvft eene onveranderlyke waarheid, dat niemand eens anders geweeten moge noch kunne binden, dan God zelf. Het gaat vast door, dat niemand, willens en weetens, eene, by hem bekende en geloofde, dwaaling zal aankleeven , in zaaken, die met zyn eeuwig belang op het naauwfte zyn verbonden. Maar ieder heeft ook recht, dat voor «ene dwaaling te houden, 't welk hy meent, dat hem van zyn eeuwig geluk afleiden en in een tegenovergefteld ongeluk zal (torten, en dit mag hem niemand, met dwang of geweld, betwisten. Er moet geene andere, dan eene redelyke overtuiging, in 'zaaken van dat gewigt, plaats hebben: eene overtuiging met geweld en dwang , maakt huichelaars en bedriegers, die by de eerfte gelegenheid , die 'er komt, die gewelddryvende overtuigers zullen vervloeken en veriaaten. Ieder redelyk mensch is voor vermeerdering van kundigheden vatbaar, en het overkomt hem dikwyls, dat hy door nieuwe redenen en bewyzen, in eene, by hem eens aangenome bevatting , worde verfterkt: maar aan den anderen kant is het even mogelyk, en gebeurt het niet weiniger, dat'er redenen komen, onderzocht, gewikt en gewogen worden , die genoegzaam zyn, om te vooren aangenomene (tellingen, krachtloos te maaken, en als onwaarheden te doen verwerpen : dit zal by ieder kenlyk Zyn, vooral brenge men hier toe, zoo veele terug ée-  MENGELWERK. 43 genomene begrippen, als men inlaatere Schriften van Geleerden ontmoet, en die eenen onbevooroordeelden Geleerden, die eerlyk genoeg is, en het zich niet tot (chande rekent, voorgaande misvattingen en dwaalingen te erkennen en te beteren, kenfchetfen: hoe zeer het ook waarheid is, dat dergelyke gebeterde misbegrippen, by anderen, voor gewigtiger en bondiger wordea gehouden , dan die, weike men by eene nadere ontdekking heeft aangenomen. 't Is dan eene echte en te pryzene verdraagzaamheid, wanneer men den weg van herhaald onderzoek op de waarheden, voor ieder denkend mensch niet alleen openlaat, maar den, van zyne voorgaande gevoelens terug gekeerden, mensch, noch lastere, noch mishandele, laatende het volkomen aan hem over , een Genootfchap, dat by hem valsch geoordeelde Hellingen, als Hellingen aan dat Genootfchap eigen, aanhoudt, teverlaaten, en met zyne Hellingen op zich zeiven te blyven, of tot een ander Genootfchap, wiens Hellingen met zyne denkwyze ftrooken, over te gaan. Nimmer brandmerke men zoodanige als eerloos, maar men erkenne, dat zy openhartig handelen, en die vryheid, die zy zelfs neemen, aan anderen niet opzeggen. Geheel anders moet men, om die zelve reden, over zuiken oordeelen, die met begrippen, vlak flrydig tegens de gevoelens van hun aangenomen Genootfchap, bezwangerd, wel in de voorrechten en baaten van het zeiven willen deelen, als of zy 'er leden van waren, daar zy het zelve vcrraaden, en, of openlyk, of heimlyk, deszelfs grondflagen ondermynen, of poogen omver te werpen; zulken zyn aterlingen en, agter het masker van het Genootfchap fchuilende, verraaders, die, zoo dra zy bekend C 4 raa-  ity. MENGELWERK. raakcn, met fehamte overlaaden, en van alle de voo: rechten van dat Genootfchap worden beroofd ; zulK een verdient, en heeft het zich zelfs te wyten, wan* heer hem het zelfde lot te beurt valt, dat den kraai in het gezelfchap der fchoonepaauwcn, met hunne veederen pronkende, is overkomen: of dat men hemdraffe, gelyk men jn een land, daar de muntrechten worden gehandhaafd , den vallenen munter doet. Laat hy dit aan jych zeiven en niet aan het Genootfchap wyten. De Bybel is, buiten al'e tegenfpraak, het Boek, waar Jn wy alles kunnen vinden , dat ons geloof en onze beoeffening werk kan verfchaffen, en dat alles, 'tgeen 'er in voorkomt, onfeilbaar, herkomende van den God der Waarheid, die niet kan liegen, maar die zyne redelyke Schepfelen, in den Haat van hun bederf, zoo veel bekend heeft willen maaken, als zy, ter bereiking van tün eeuwigduurend geluk, noodig hebben. ■ Er liepen verfcheidene omfïandigheden te faamen, die aanleiding gaven tot ondericheidene opvattingen van het geen 'er wierdt geleezen : hier toe bchooren, dat dit Gefchrift oorfpronglyk in eene taal is gefield, dieniet overal, maar zelfs op de minde plaatfen, wordt verdaan, waarom men zich , ter verkryging van die zekerheid, met eene vertaaling van die Schriften, welke nooit in flaat is, den eigenlyken geest van het oorfpronglyke uit ie putten, moet te vreede houden. De oorfpronglyke Gefchriften zyn riet meer te vinden. Wy hebben alleen Affchriften die wy kunnen gebruiken ; Joch, behalven dat de Affchriften nooit in alles naauwkeurig aan het origineele beantwoorden, maar feilen in s " ' zich  MENGEL WE R K. 45 z;ch hebben, is men in eenige onzekerheid aangaande üie dingen, welke aan ons ter zaligheid zyn geopenbaard. Men pleege met onderfcheidene Vertaalingen van de Oosterlingen , Grieken, Latynen, Franfchen, Engel1'chen, Hoog- en Nederduitfchen raad, en de ongelykvormigheid zal terftond blyken : van waar die onderfcheidene en verfcbillende leezingen, die van tyd tot tyd, door kundige Mannen, in het O. en N. Testament zyn opgegecven. Hoe ver ftaat de eene..Uitlegging van de andere af? Reeds federt zoo veele eeuwen zyn de nieuwe Uitleggingen dier Boeken nog niet uitgeput. — Dit alles , en dat 'er meer zou kunnen worden bygevoegd, heeft de aanleiding tot de twyffeling , of men wel waarlyk in alles op de H. Schrift konde afgaan, gegeeven. Men ontkenne , het geen hierin waarheid is, niet; maar men wachte zich zcrgvuldig om te beweeren, dat men van de belangrykfte waarheden niet verzekerd kunne zyn. Wy danken der waakzaame voorzienigheid Gods voor haare trouwe zorge voor de ongelukkige ftervelingen, dat zy die waarheden, welke eenen wezenlyken invloed op hunnen welvaard hebben, klaar en onweederfpreeklyk hebbe bewaard: van minder aangelegenheid zyn die verhaalen en voordragten, waarover zco veele verfchillende denkwyzen heerfchen. Aangaande die dingen, welke men gelooven en betrachten moet, kan men gerust zyn, dat men die daar in allen, genoegzaam en verftaanbaar, vindt, zonder dat men naar de meening van dezelven behoeve te raaden, of veel geleerdheid en critiek heeft over hoop te haaien, om vast te ftellen, wat eigenlyk tot zaligheid moet worden gelooft en beoeffent, C 5 Men  4<5 ME NGE LWERKC Men zoeke by alle ongewyde Schryvers zulke duidlyke voorzeilen aangaande de oorzaak en eerfte wording der dingen: niemand zal er ons bondiger over onderrichten, dan de Bybel doet Ndem: .«: J, verge . Hand: IV: 24- Hoe fchoon wordt de Godlyke onder, houding en regeering in het to4de Snaarhed bezongen . Kan men van's Heeren byzondere Voorzienigheid omtrent den mensch wel beter onderrichting begeeren, dan de Tarfer aan die Wysgeeren in den Areopagm heeft ^leeraard, Hand: XVII? Met hoe weinig woorden openbaart hy ons die geheele zaak Rom: XI: 36; «Wg ffem. door Hem, en tot Hem zyn alle dingen, Hem zy de Heerlykheid in der eeuwigheid! Wat men ook aangaande des menfchen oorfpronglyke rechten en zoo ongelukkig verdorven beftaan , m de tieidenfche Schriften leest : het is niet te vergelyl en Set dat verhaal, dat ons door Mofe is nag n Genef: III: En dat van Paulus zoo ontegeuzeglyk » de drie eerfte Hoofdftukken van zynen Brief aan de Romeinen, is opgehelderd, nverl dien perfoon kunnen miskennen : het weeae, :rc;!en"wfntigfte, veert.gfte, Indere Snaadiedercn, behalven eenige Propheeten,  MENGEL WE R R~. 47 ben'er van gewaagt. Kan 'er iets duidlykcr zyn, dan het verhaal van 'Jefus Christus in alle zyne byzonderheden , in de Euangelien en de Brieven van Paulus! Wanneer men alles van Hem met bedaardheid heeft geleezen , moet men verklaaren, dat het eene vaste waarheid zy, dat de Zaligheid in geenen anderen zy, en dat 'er, onder den Hemel, geen andere naam gegeeven zy, waar in men zalig moet worden, dan in den naame van Jefus , Hand; IV: 12. Wie twyffeld een oogenblik, of het geloof het eenig midctel zy om deel aan die verlosfing door Christus te verkrygen ! jFoan: III: 36 wordt dit onvvcederfpreeklyk geleert. Kan men beter en redelyker Zedeleer ergens vinden, dan die door Jefus Christus en zyne Apostels is voorgedraagen: eene Zedeleer, die niet geltemt is om den mensch te vleiën, en de pligten, naar zyn genoegen te regelen; maar die opofferingen vordert, die tegens de genoegens van den betrachter invliegen : daar de gewoone Zedeleer den menscli in de allergewigtigfte omflandigheden van zyn leeven, in kruis en onfpoeden, verlaat, en aan zich zeiven overgeeft ; daar geeft de Zedeleer des Bybels ons het nut der tegenfpoeden op, en verfchaft zoo veele troostgronden , dat het niet vreemd luidt, wanneer men leest, dat die man welgelukzalig zy die verzoekingen verdraagt ; wanneer hy beproeft zal zyn als zuiver goud, zal hy de kroon des leevens ontvangen. De liefde Gods, de waare zelfsliefde, en de liefde tot den evenmensen, zelfs zoo ver uitgebreid, dar men zynen naasten moet liefhebben als zich zeiven, en, daalde natuur en het gemeen gevoelen van den bedorven mensch 'er een regel van heeft gemaakt, gelyk hy my gedaan heeft, zal ik hem weeder doen, daar 'dampt de Godlyke Zedeleer in, dat men den vyand en den haater zyne liefde met moet onttrekken: waar vindt men eigens eene, zoo veel beduidende ipreuk, ais Matth: V: 44. Zegent dieu vloeken, bidt voor de geenen die u geweld aandoen - met  m MENGELJVER K. met een woord, en dat begrypt alles in zich: Hebt uwe vyanden liefl Leeraars, die zich van jongs af, aan de weetenfchappen, en voornaamlyk aan de Koninginne 'er van, hebben toegewyd, zonderden,zich af, om die hier en daar verftrooide waarheden, üh den Bybel op te zaamelen, in verband en orde te brengen, en dus een kort begrip van die belangryke waarheden , aan hunne Gemeentens ter hand te dellen. , . Het groot vereischte daarin is, dat alles , wat er in zulk kort begrip wordt gevonden, op de H: Schrift zy gegrond, en daar meede overeenkome, en tegens geene duidlyke voordellen dryde; en waar dit zoo is, moet men die voordellen zoo onfeilbaar zeker houden als de Schriftplaatfen, waar uit die zyn gehaald. Men kan met recht zeggen , dat de H:_ Schrift de eenige en onfeilbaare regel van ons geloof is , en dat zy het moet blyven, zou dat een kort begrip, of Fqr„«Her, daarvan afWykende, moet worden verworpen: men kan uit dezelve niet bewyzen, dat dit of dat ge ïerde, in de H: Schrift dus of'«oo verdaan moet worden; maar ik kan uit de gezegdens van de li: Schrift, wd^overeenkomst van dezelve met dc Formulieren Tantoonen; en die zoo handcld, is op den eenigen veiU, gen weg om de waarheid te kennen. Schoon het waarheid is, dat 'er maar één zin in den Bybel de waare is, is het nochthans zener dat de Bybdfche voordellen, aan onderscheidene zelfs aar, eger, drydige, verklaaringen zyn onderworpen : zoo is het va» vroegere tyden aan geweest, zoo is het nog, en vooral Z t ze d'ageii, daar de Uitt^-deeeHen geheel nieu-  MENGELWERK. 49 wen dmi heeft gekreegen , en men een middel heeft nagedacht om de H. Schrift te laaten zeggen, at men naar zyne begrippen, gaarn hadt, dat zy zeide. B V die de meuwerwetfche Vertaaling van hetN: T: door BarhdÏ leest en ze «aar blindlings volgt, die nooit heeft™. va7deVlm? m %bel duid'yke -nvvvd gen van de Godheid van Jefus Christus heeft gevonden zal jooit in zyne gedachten krygen, dat onze geëe b edigde Zahgmaaker hetGodlykwezen bezit: even zoozal ?„fm gaan met de gewigtige leere der Verzoening door Hem zoo „adeehge, denkwyze, dat de Reden over^oDM baaring een befiisfend gezag heeft, zal alleverbVrgl heden en derzelver onbegryplykheid , wegvv ernen i d,e verborgenheden, die men in de H Schrift l eeft Z S 2w Ctrkenr' 'm, Zyne gingen verkla £ £ fteel weglaaten en doen vergeeten. S' è r.Jrl^T mCn nu befPeu«, dat eene meenigte van S vlt,ren gdieemr^e> verklaaringender&ByS iche voortellingen, voornaamlyk van die, welke een onmidïyk verband met onze Zaligheid hebben ,T„ Vo0r" ctos vT' W°rdt "0°d"aki^k> da£ om £ chaos van verwarringen by een Genootfchap van belyders voor te komen, de waarheden, dienden Bvbel fce , waai aan zich alle de leden van dat Genootfcha., moeten houden: ik IchryF leden van dat GenöoSpP welke zich vrywiüig, en uit overtuiging, by het ze'-n hebben gevoegd, moeten houden, en zo'ader we £ er" kernen», zy zich van dat Genootfchap affcheidln Heeft  so MENGELWERK. Heeft men wel een geregeld Genootfchap, dat niet zyne wetten, regels en verbindenisfen heeft: zal de band tusfchen de leden van zulk een genootfchap niet los en verbroken worden, zoo dra men onverfchillig is cf de leden zich aan die regels houden of niet ? Men antwoorde hier op onbedrieglyk, en men zal die regels voor noodzaaklyk houden. Moet het niet op dezelfde wyze begreepen worden in een Kerklyk Genootfchap? Eenftemmigheid in de hoofdpunten van de leer, is dc band: neem die eenftemmigheid weg, en het Genootfchap zal ophouden een Genootfchap te zyn. Zoo begreep het de Hervormde Kerk in haare opkomst; en van hier is het; dat zy, om de eenftemmigheid in haare leere te bewaaren, terftond zekere Formulieren , waar in de fchakel der waarheden wierdt opgegeeven, en aan welken alle de leden, die 'er vrywilhg hunne toeftemming aan gaven, wierden verbonden, bepaalde: zoo is de Heidelbergfche Catechismus en de Belydenis in 37 Artikels, door Guido de Bres ontworpen, welken door de Hervormden wierden aangenomen , en in de Nationaals Synode te Dordrecht I6»8, 1619 zyn overgezien en op nieuw bekrachtigt, en waarby , met opzicht tot eenige byzonderheden in de leere, naar de omftandigheden van dien tyd, de dordrechtsche canones Of leerregels zyn gevoegd geworden. Die Formulieren bevatten in zich , de Charaétenfeerende Leerflukken van den Hervormden Godsdienst, zoo dat niemand kan zeggen gereformeerd te zyn, dan die dezelve aanneemt, eu by eige overtuiging, ouuen eeni¬ gen dwang, dezelve verklaart zulke waarheden te bevatten, die juist zoo in de H. Schrift worden geleerd. Zoo een, die zich tot dat genootfchap begeeft, erkent, en gelooft, dat die Characterifeerende waarheden, v • 7 * ' zoo  MENGEL IV E R. K. 51 200, en niet anders, in den Bybel worden geleerd en in zoo ver die , met Gods onfeilbaare uitfpraaken in zyn woord overeenkomen , houdt hy ze voor waarheden die ieder lid van dit Genootfchap moet aanneemen en gelooven, wil hy in dat Genootfchap blyven» C—" 'jU ... 1.JÜW Wie kan het de Kerk kwaalyk neemen, datzybegeere dat haare bezoldigde Leeraars, welken zy aanneemt om die waarheden, in de Formulieren bepaald, zoo en niet anders aan hunne Gemeentens te leeren; zich daar aan zullen houden, zonder daar van af te wyken. Het fhat niet alleen ieder, die tot dat Genootfchap overgekomen is, en als Leeraar daarin wil leeren, volmaakt vry , maar het wordt cok van hem gevordert, dat hy, by herhaaüng, alle die Characterifeerende, leerltelfels van de Hervormde Kerk, met de uitfpraaken der H. Schrift, overweege, vergelyke en becordeele. Niemand wordt genoodzaakt om zich by dit Genootfchap te voegen; want daaruit moet alle geweetensdwang geweerd blyven, die 'er in komt, komt 'er vrywillig, en op eigen overtuiging in: hy doet eene onderteekening, even ongedwongen, en vrywillig, dat hy zich in zyne openbaare en byzondere oeffeningen, by die Formulieren zal houden, en ftemt met zyne vrywillige onderteekening toe, dat hy zich voor vervallen van de voordeelen van dat Genootfchap zal houden, zoo dra hy van de eenftemmigheid in de Leer, van die Formulieren, afwykt. itBIBÊÊÊBÊS9ÊSSBSÊÊt Niemand behoeft eenige fchande te vreezen, wanneer hem, na zyne onderteekening, eene andere overtuiging aankomt, waar by hy gelooft, dat de leer des Bybels, anders dan die der Formulieren zy, en hy niet van de waar-»  52 MENGELWERK. waarheid der Leere van die Formulieren kunnende worden overtuigd, dat genootfchap verlaat, en zich niet meer voor een lid van het zelve laat houden: zulk een gedraagt zich als een eerlyk en gemoedlyk man, die om geen voordeel wil huichelen. Die van het genootfchap, die wel denken , mogen 'er leed over dragen, en zich bedroeven, maar niemand zal hem van trouwloosheid befchuldigen. Geheel anders moet men oordeelen over zulken, die, niet tegenftaande zy tegens die vastgeftelde, en door hun vrywillig ondergeteekende Formulieren leeren, evenwel willen worden gehouden en gerekend voor waardige meede leden van dat genootfchap en de voordeden daar van blyven genieten. Deeze zyn ouder de gevaarlykfle vyanden der liervormde Kerk te rekenen ; want zy behouden daar door gelegenheid om het onkruid, terwyl zy, die voor de eenftemmigheid in de leere moeten waaken» flaapeu, tot nadeel van eenvouwige menfchen, die zy tothet toeftemmen van zulke vreemde leetftukken overhaaleh, in den akker te zaaien. Vervolg en Slot, van de Wenken van eenen Vader aan zynen Zoon. (Bladz: 32.) ^ _ — De reden kan het wel gisfen, kan het ook Wél door analogijche befluiten, tot den hoogllen trap van waarfchynlykheid brengen, dan, derzelven zekerheid, sen blyft, wel verdaan zynde, toch altyd een werk ies geloofs. En genomen, gykondt dit]alles,doorbefluien, uit de rede afleiden, uwe toehoorderen zouden detelve niet verftaan, en het zou by hen, niet van die Uitwerking zyn, die eene enkele plaats uit den Bybel, eene  MENGEL WE R K. j-g eene verzekering : dit is de waf van God." vermag. Ik ben, zoo als gy weet, geen Vyand der rede en wysbegeerte, ik aehlze beide als de grootde gefchenken van God, en ik ben ook geen Vriend van het blind geloof en bygeloof; maar ik vermeng daarom het een niet met het ander, en verwerp, orn het bliudgeloof, dat altyd groote nadeelen, zoo in het gemeen als in het byzon.» der, kan veroorzaaken, het redelyk geloof niet. En dan denk ik, dat het 'er altyd op aan komt: of de Bybel waar en eene Godlyke openbaaring is? Ishydit, zoo als ik, gy, en zeker alle goede Christenen daar van overtuigd zyn, dan is het zeker de allerotiveniiitwoordlykde zonde, wanneer de Leeraaren van den Godsdienst, hunne toehoorderen, het geen hy zoo. duidlyk leert ca het geen by elk mensch, die den Godsdienst van Jesus balydt, de eerfte eisch is, die altyd het redelyk geloof is , niet voordraagen: ,, zonder geloof is het omnooglyk Gade te behaagen," zegt de Bybel, en dit is nattiurlyk; want die niet gelooft, verlochent God en verwerpt alle openbaaring. Maar het geloof maakt evenwel traage, achtlooze en luie menfcfien — zegt men thans; doch is het ook beWeezen ? Enkele voorbeelden beflisfen niets,, anders kan ik 'er eene meenigte voor het tegendeel bybrengen. Zoo heb ik, helaas! eenen Leeraar van den Godsdienst gekend, die altyd met eenen verachtlykcu, toon van het geloof fprak, in tegendeel de zedeleer en liefde boven alles verhief,- doch, waarlyk, derzelver eerfte grondbeginfelen niet opvolgde ; maai- nydig, wraakgierig, ten hoogden trots en inhaalend was, ja, zelfs zyne Ambtgenooten, door allerhande boosaartige trekken, ten hoogden ergerde. Dit was nu een Leeraar der deugd, zonder geloof; doch, zoo als ik reeds heb gezegd, enkele voorbeelden beflisfen niets. Ik zal U, integendeel, aan uwe geboorteplaats herinneren. Wy laaten in ons dorp niemand honger lyden, laaten geenen armen vreemdeling, hy mooge een Jood, of lloomschgezinde, een Gereformeerde, of Luther;.. D aars  54 MENGELWERK. aan, of wie hy ook zy, of, hulpeloos en zonder onderfleuning wezen, indien hy by ons komt; wy zorgen, op alle moogiyke wyze \ bor de zieken en draagen in het fcyzondef zorge, dat 'er altyd eenen verftandigen Arts by geroepen worde. Wy hebben verfcheide goede nieuwe mrickringen gemaakt, nieuwe boomkweekeiyen aangelegd, eene groote meenigte boomen, op anders woeste en leedige pïaatfen geplant, oiue velden door den klaverteelt verbeterd, tot hier toe 0117e fchattingen en belastingen naar behooren betaald,, de pleitzucht, door dewelke zoo meenig huisgezin zich vx>r deezen heeft bedorven, vaarwel gezegd, en dit alles met ons oud Bybelsch geloof; want dit heb ik 'er door yerftaan, wanneer ik tot hier toe, van het geloot fprak , en zoo min iémand my kan dwingen, eene zaak voor waar aan te neemen, en aan dezelve myne toeftemming te geeven, en dat alken, om dat hy ze gelooft, zoo min begeer ik zulks van myne toehoorderen, maar ik wys hen naar den Bybel: dien moeten zy gelooven enzich'alieenbydèttzelven houden ; zy moeten my feerst dan geiooven, wanneer zy bevinden dat myne voordvagten met de waarheden der Heilige Schrift overeènftemmen, en zy op billyke "gronden overtuigd zyn, dat het geen het welk ik hun zeg, redelyk en waar is; want Jo5n»es fcherpt een ieder reeds in: „ omniet een' iegelyken «rees^te eelooven ; maar de geesten te beproeven of zy uit God"zyn". 1 Joai*. IV; 1. Ondertusfchen zou ifc wel gaarne eene; plaats willen weeten, waar de Gemeente, met verwerping van het BybelsCh geloof, zèdelyk beter dan wy zyn, is geworden! Ik ontken niet, dat'er, hier of daar, ook onder ons, niemand zou worden gevonden, die een fle^t huisvader en een traag Christen is, maar dit zyn Hechts uitzonderingen, en uitzonderingen Vindt men overal. Doch ik wilde 'er u flechts aan herinneren, opdat gv U Biet laat meede fleecen wanneer men thans zoo druk leert, Ichryft en fcreêkt; ,, het geioof maakt den mensch traag en acht1 loos,"  MENGEL WE R K. 55 loos," want de Jeugd -is maar al te zeer geneegen oih het nieuwerwetfcbe te omhelzen. Waren de menfchen by liet waar, rein en redelyk Bybelsch geloof gebleeven, men zou zeker, federt eenige jaaren , m zoo veele ryken en ïtaaten, zulke grooté opfchuddingerj niet hebben zien gebeuren; .want men zou dan Gods bevel op eene redelyke wyze hebben opgevolgd : „ gehoorzaam alle menschlyke overheid om' des lieer en wille — en , alle ziele zy den raagt en over „ haar gefield, onderworpen" Doch men verblindde hen door honderde voorftellingen van de rechten van den mensch en van eene zoogenaamde Vryheid, trok hen van 't geloof aan Gods woord af, om ze des te zekere? te kunnen leiden, en men veroorzaakte hier dóór ook de grootfte verwarringen, waar van men overal de fpreekendfte voorbeelden heeft. Maar zeg my, hoe zou het ook anders kunnen zyna indien de mensch de waarheden der Heilige Schrift niet meer aanneemt,- en in derzelver getrouwe opvolging alleen "zyti waar geluk zoekt? Want waarom vervult' de mensch altyd zyne pligten, zelfs dan ook, wanneer zy hem moeüyk worden ? Waarom verlochent de Christen zich zeiven en weigert zyne hartstochten te bevreedigen? Waarom is hy zelfs regtfehapen, daar hem. ïnemant gadeflaat, en daar hy, door het overtreeden zyner pligten, een fchynbaar voordeel, en door derzelver getrouwe uitoeffening, misfehien fchade, hierop aarde kan hebben! Waarom is hy onder het lyden geduldig en bemoedigd; onder beleedigiugen zachtmoedig en vergeevende ; zynen meerderen gehoorzaam , zyner Overheid onderdaanig ? Daarom, om dat de' deugd dit eischt? O! de deugd is maar al te dikwerf eene iedele benaamjngj Deugd , zonder geloof in Go o en Jesus, is gelyk een fpinrag, 't welk, daar het geene vastigheid heeft, door de kleinfte beweeging wordt verwoest. Slechts daarom gevoelt de Christen zich gedrongen, ten allen tyde en onder allerhande* •O 3 #BS-  $G MENGELWERK. omftandigbeden, zyne pligten volkomen te vervullen, om dut hy gelooft, dat God e» zyn Vetlosfer hem gadeü/y ook zyneintreede m Zeik deedt.  70 MENGELWER K. In 1769 wierdt hy, door den thans regeerenden Koning, tot Bekanus van het Stift Bdrdowik benoemd, en toen in 1787 de Göttingifche Hooge Schoot derzelver vyftigjaarig Jubelfeest vierde, vereerde hem de Godgeleerde Faculteit aldaar, met de waardigheid van DoEtor. by woonde, op een gedaan verzoek, het Jubelfeest in perfoon by, en was van alle Leeraaren, welke op du. Hooge School, ten tyde van derzelver oprichting waren aangefteld, de eenigfte, die nog in leeven wasv gnd* de Hoogleeraar Hollmann nog kort voor hetJubJfeest overleeden. . In 1788 vierde hy , als Predikant, zyn vyfafflaang Tubelfeest, waar van eene befebryving, met de, by me iele'-enheid gedaane Leerrede, en de op hem gemaakte •| Sen, fs uitgekomen. - Tot het einde var. zyn leeven, zynde hy in July 179* overleeden, bezat hy eene grJte vlugheid van geesten verrichtte zyne ambtsbezigheden, met eenen öngemeeneniever. - Zyn metlte Schriften, welke hy heeft uitgegeeven, zyn ook m onze taal overgezet, BESPIEGELING en VERZUCHTING, By DE WAARNEEM INC VAN DEN DAGERAAD. onlangs op reis zyn de, moesten wy, *s morgens vroeg, O Svf vervolgen. Tydig wakker wordende, ■, Pt«n« nachdicht, naar beneeden-, dan,'er was ging* , ^"gJ^J*. aail den Hemel, toen ik nog geene feben^g 11 ^ my buiten d> deur^ fcheen eene be. Vemeemen, welk weeder ne heJ. was trokke lucht te zyn, althans, b ^  MENGELWERK. ?r nog duister, ö, Dacht ik, hoe akelig is evenwel de duisternis! en ik verlangde zeer naar de morgeufchemering; ik ging in huis, naar boven op onze kamer die tegen het oosten uitzag, en, na een weinig vertoevens, opende ik de blinden eu vernam aan den Horifon de eerfte aankomst van den Dageraad Ik liet de blinden open, en, daar myne opmerkingen zich op den voordgang van den Dag vestigden, blies ik het nagthcht uit, en verblydde my by de toeneeming van het allerheuglykst licht, en het gezicht der Oosterkim me ,• ieder oogenblik zag ik nieuwe voorwerpen, alles fcheen te worden herfchapen, en met nieuwen luister ten voorlchyn te komen. Eindlyk rees de gulde Zon , geheel boven de kimmen, en die naare duistere nagt, verwislelde inden Ichoonften dag; by deeze gelegenheid maakte ik de volgende gelykenisfen by my zelve, en eindigde met eenige peinzende overweegingen van Gebeden en Dankzeggingen; — Ik zeide by my zeiven: Gelyk; de Dageraad door de Duisternis wordt voorgegaan, zoo wandelt een geloovig Chrisien, eer hem de opgang uit de hoogte beftraalt, in eenen duisteren nagt van ongeloof, i.wyffel en vooroordeelen. Gelyk de Dageraad aan de Oosterkimmen zyn glansch begint te vertoonen, en daar door de voorwerpen langzaamerhand , fchoon verward , zichtbaar beginnen te worden; zoo begint een geloovige op de eerfte beftraaling van den Heiligen Geest, zyne vooroordeelen, en dwaalingen te zien en op te merken, en dezelve, fchoon niet volkomen , als oorzaaken van zyn ongeloof en twylfelmoedigheden, te befchouwen. Gelyk de Dageraad meer en meer aanbreekende, de Natuur fchynt te herfcheppen, en telkens nieuwe voorwerpen doet ten voorfchyn komen, zoo wordt een geloo < vig Christen, door Gods toeneemende genade, en de meerdere beftraaling van den Heiligen geest, als geheel herfchapen, en ziet de kuilen , omdwaalingen , e» hinderpaalen, die hem in zynen weg (tonden, nu van  7a MENGELWERK. naby. waar door zyn geloof nog meer cn meer toeneemt; terwyl hy, hoe langs hoe meer, zyn gevaar, waaraan hy, toen hy nog op den weg des ongeloofs in de duisternis verkeerde, was blootgcfteld, ziet. Gelyk zich dc Dageraad eindiyk, door de opkomende Zon, in eenen vollen Dag veranderd, en zich daar meede vereenigd, zoo gaat ecu geloovig Christen in het Geloove voord, van deugd tot deugd en van kragt tot kragt, tot hy zich met de Zon der Gerechtigheid, Jefus Christus, vereenigt, waar door hy hier uamaals in het Koningryk van Hem , zynen Zaligmaaker, als de Zon op den middag zal blinken; want het pad des Rechtveeidigen is als de Dageraad, voordgaande en lichtende tot den vollen Dag toe. „ 6 Bron van alle Licht! Wat dankzegging zal ik U „ toebrengen , dat gy my uit den akeligen Nagt der „ zonde tot het eeuwig Zalig Licht des Euangeliums „ hebt overgebragt; hoe yst myne ziel, wanneer ik nadenk in welk gevaar ik was om voor eeuwig om teko„ men, toen ik in het duister omdoolde, daar ik op „ den rand des verderfs, als op eene afgryslyke fleilre, „ in het duister voordging, en dus in gevaar verkeerde „ om in eenen Afgrond van eeuwig onheil needer te l, dotten: — Gelooft zy Uwen nooit genoeg gepreezen Naam, dat door Uwe Godlyke genade de Zon des H Heils, met haare verlichtende draaien , ook in myne „ ziel, ter kimme rees! Laat zy verder in dezelve op- ' ryzen, en op het onelfen pad deezes Levens, my ten \l gidfe zyn; en, is het al dat de wolken en dampen, ' die uit het overgebleeven bedorven grondbeginfel van \\ myn hart opryzen , haar fchynfel bezwalken, laat haar ' licht 'er nog altyd door heenenfehieten; en, zal zy ',' door mynen dood nog eenmaal moeten taanen, dit zal , flechts van korten duur zyn ; want daar na zal ik, als " op den vollen middag, door haar eeuwig fchitterend „ licht worden befcheenen ; wanneer alle Ichaduwcn „ zullen  MENGELWERK. 73 „ zullen vlieden, en 'er in eeuwigheid geen nagt meer .„ zal zyn; wanneer Jefus myn Zaligmaaker, als de Zon „ der Gerechtigheid, voor myne ziel, alles in allen zal wezen. SE NS waai. EN CHRISTENS lof DER. GODHEID: Of uitbreiding van Syrach XVIII; I—6, x 'lis de eeuwige Opperheer, Jehova! God der Goden, Die geene duuring, geen begin, noch einde kent; Die alles naar zyn' wil, door zyn beveelcn v/end, Die door zyn' enk'lenwenk, door'tuitten van Geboden, Door 't woord, ik wil, het zy, *t heelal door zyne magt, Hit niet heeft voordgebragt. Ja, alles wat 'er is, is door zyn hand gefchapen; Slechts in een oogenblik, heeft Hy, door zynen wil, Waar op nog de Aarde draait, als op haar vaste fpil, Het Stof, dat nog in *t niet, gansch werkloos lag te flaapen, Her voord geroepen en het fchoone Waereldrond, Up zyn hevel gegrond. Hy is rechtvaardig, ja, een rotsfteen, aller wegen Blinkt zyn rechtvaardigheid, als God , als Richter, uit: Niets is 'er dat op aard zyn wraak voor 't kwaaddoen ftuit, Niets maakt zyn liefde tot het goede meer geneegen; Hy is de Heer alleen, 6 welk een troost voor my! Geen ander is 't dan Hy. Ik mag my aan zyn zorg gerustlyk toebetrouwen, Hy is de Schepper, die 't Heelal gefchapen heeft, En voor wiens heilgen wil, al de aard, gehoorzaam beeftWelk eene vreugd, myn Ziel, verfchaft u dn befchouwen» Door eene fpan heeft Hy het Waereldrond gebouwd, 'tGeen nog zyn hand behoud. E 3 Want  ?4 MENGELWERK. Want Hy, Hy is een Vorst, een Heerfcher aller dingen, Die 'tkwaade van liet goed, naar zyn rechtvaardigheid, Gelyk een vlekloos God, als Richter onderfcheid, En zoo de daaden wikt der brooze ftervelmgen , Eu dan het boozen ftraft, pf, de eed'ie deugd beloont En zyne gunst betoont. Wien gaf Hy immer magt zyn weiken te verkonden ? Wie heeft zyn groote daên nog immer nagefpeurd? Gewisf'iyk neen, dit is op Aard nog nooit gebeurd, Geen frerv'ling leeft 'er die zyn Wysheid kan doorgronden; Of ooit de grenzen zag van zyne Moogenhecii: Dit hèeft God nooit geleên. Wie heeft de kragt van zyne Majefteit berekend ? Wie zyn barmhartigheid den iterveling bepaalt P Wie is 'er die op Aard met zulk eene eere praalt? Wie heeft ze ooit afgefchetst, veel minder afgeteekend? Geen fchepfel was 'er ooit, bewonder dit, myn Ziel! Wien zulks te beurte viel. Des Heeren wonderhetin kan niemand ooit vermind'ren ; Daar God geen fchaduw zelfs van oromekeeringkend: Zyn goedheid is ook nooit vermeerdering gewend, Dit zou het Godlyke in zyne eigenfehappen hindïen. Uw trouw, ö Hemelheer! is eene onwrikb're trouw, Die ik met dank befchouvy. Wanneer de mensch voleind Uw goedheid na te fpooren, Als dan begind hy eerst en heeft nog niets gedaan; Maarblyftbetooverd door verrukking, roerloos ftaan,Daar alles hem het hart kan ltreelen en bekooren, i £n houd hy op, dan heeft hy pas het minile deel; Want hem ontbreekt nog veel. V Myne  MENGELWERK. 75 Myne Heer en! In de Critis waar in Frank ryk, waar in Europa thans verkeert, is het meer dan waarfchynlyk, dat de magtigfte Vorsten van ons waerelddeel, in den oorlog zullen worden ingewikkeld; althans doet het zich aanzien, dat het Duitfche Ryk (hoe log \ook anders dit vereenigd Lichaam zyn mooge) eerlang ten tooneele zal treeden, om, doormiddel van de Ryksarmé, met en benevens de vereenigde kragten van de andere Mogenheden, waare het mooglvk, meede te werken, om de zaaken in Frankryk op den ouden yoet te herftellen. — Dit deed mybeiluiten deeze vertaaling uitjeen, eerst nieuwlings uitgekomen Werk (Annalen der Staat krafte von Europa I. D: von A: T: Randel) UEds. toe te fchikken. In verwachting dat gy dezelve wel een plaatsjen in UEds. Mengelwerk zult willen inruimen, heb ik de eer my te noemen &c. ' A: D: Rotterdarn 1792. Duitschland is het best gewapendst gedeelte van Eijra^ pa. Zyne troepen, die, over het geheel genomen, wel geöelFend zyn, maaken een ontzachlyk getal uit; want, zelfs in den ftilften vreede, houden de Duitfche Vorsten, Cmet influiting van eenige, buiten het Ryk liggende troepen) over de <5co,ooo gewapende Manfchappen op de been: blykens de hier onderltaande Tabelle. Nochthans onderhoudt de Keizer, zoo min als het Ryk, eene fiaande Krygsmagt, ter befcherming van het zeiven; maar, in tyd van nood, wanneer het op den Ryksdag beflooten is oorlog te voeren, wordt 'er eene Ryksarmé, door, en op kosten van de gezaamlyke Ryksftanden, opgericht. De Manfchappen, die als dan ieder van de Ryksftanden, als zyn Ryks- en Kreitsaandeel, verpligt is te leveren en te onderhouden, worden in zekere Regimenten verdeeld; doch zoodanig, dat  ?6 MENGELWERK. dat iedere Kreits, de beftelling heeft over zyne'eigene Kreitstroepen, Kreitskas en het algemeen bewind. De bepaalde fterkte en faamenftelliiig van deeze Ryksarmé, is gegrond op eene overeenkomst ofRyksbeftuit Van 1681, toen Straatsburg door de Franfchen werdt overrompeld. Er wierdt by die gelegenheid beflooten, dat het Ryk, beftendig eeue Armé van 40,000 man op de been zoude houden, naamlyk: 12,000 man Paardenvolk, waar onder 2,000 Dragonders, en 28,000 man Voetknechten. Doch het nader beiluit in 1702, om dit getal tot 80,000 man in tyd van vreede, en iao,oco man in oorlogstyd te verhoogen, is nimmer door de Keizerlyke goedkeuring bekragdgd geworden. — Ingevolge van deeze overeenkomst, is het getal Manfchappen, dat ieder der 10 Krcitfen aan de 40,000 man byd-raagr, aldus: . Pe Keur Rhynfche Kreits 600 man Ruit: 2,707 imvoetv. Opper Saxifche ï,322 2>7°7 Oostenrykfche 2,522 J>5°7 ~ ^ Burgundifche l,3*ï 1—s»7°8 _ Frankifche — S>8o 1,902 — w Beyerfche — 800 1,454 «>■ Schwabifche ■ i,321 3>?°7 ' Opper-Rhynfche— 491 *,8^3 * Westfaalfche 1,32- *>7°8 • «. Neder Saxifche 1,322 3» 7°? —- Van alle Kreitfen is de Oostenryklche het meest bewaard: waarfchynlyk om dat dit Huis gewoonlyk eene groote Krygsmagt op de been houdt, en by de,toen ontftaane onlusten, het meeste belang had. Boaemen \$ zonder aanflag gebleeveu, of fchoon in 1708, de Répdmisfe voor de Keurwaardighcid. tot ftand kwam, geyeren werdt, uit hoofde van zwakheid, ten opzichW van zyn aandeel in de Ruitery, vrygelaaten, en, jnde Trlple Alliantie, heeft deeze Kreits, nog maartot het leveren van ,twee Regimenten Infanttry , of g.473 man, willen vcrftaan.  MENGELWERK. f7 Behalven de Oppei bevelhebbers van iederen Kreits wordt 'er gewoonlyk, zelfs in Vreedestyd, een Hoo*' bévelhebberfchap aangefteld, dat uit een Generaal Veldroaarfchalk, een Generaal-Veldtuigmeester, een Generaai van de Cavallery en een Generaal - Veldmaarfchalk Lieutenant, beftaat, Deeze posten worden, om de geJykheid van de Religie in acht te neemen, doorgaans dubbe], en ook fomtyds maar enkel, bekleed- Ingeval de Keizer, ais algemeen Legerhoofd, ni-t ift perfoon het bevel voert, word 'er door een byzonder Ryksbeflmt , een Opperbeveiheer verkoozen, die den Rang voor allé andere Chefs der in- en buitenlandse Mogendheden heeft: terwyl de overige Generaals, waar van er geen' eenige in Vreedestyd SoJdy trekt, hunnen rang, naar derzelver Ouderdom, neemen. Volgens het yerkiezing.;verdrag van 1742 , zou 'er, in tyd' van Oorlog, nog eenen byzonderen Ryks- Krygsraad moeten worden opgericht; dan, hier is niets van gekomen: maar, alle de Krygszaaken worden, door het KrygsCollegie der K: K: Erflanden, befluurd: terwyl heaanfêhaftefj van Artilhry\, Munitie en verdere Leg-rbenoodigheden, op den Ryksdag wordt bepaald. Zoo dra is het Leger niet verzameld, of het wordt, door den Keizer zelfs , m Perfoon, in zynen en in 's Ryks eed benomen en met byzondere Krygsarticulen voorzien. ° De Ryks-Operations.Kas zorgt voor de noodige kos-" t-n tot bet in werking brengen van het Leger; dan, offchoon iederen Kreitsfland het zynen bydra gd te betaaling der vereischt wordende dingen, blyven 'er nog neraalftaf, het zenden van Couriers, het betaalen van Spions enz: die op rekening van het gantfche Ryk S R 0mm defZe te vinde»> morden de zoogenaamde zomermaanden gevorderd: elke RfmermTSS^ rel 5, voornam een tojt mix Rome te doen, om zich door  ?8 MENGELWERK, bedraagd circa 50,000 Florynen. Doch in plaats van de aldus genoemde Lege/iade, (f) waar de uitgefchreeyene Romermaanden betaald wierden, heeft men de Stadskamerre Regensburg, de inzaameling en betaaling derzelven, geheel opgedraagen. De Duitfche Krygskonst, zoo wel als perfoonlyke dapperheid, moet hoofdzaaklyk worden gezogt, in de Legers van de Huizen Brandenburg en Oostenryk; zoo ook byde troepen der Huizen Brunswyk, Hesfen en Saxen, in welker Arméën de grootfte Krygstactiek, zoo wel als de beste orde en noodzaaklyke ondergefehiktheid, plaats vind. En, dat derDuitfchen Kloekmoedigheid niet twyffelachtig is, hebben meenigvuldige proeven be weezen. Hoe het intusfehen bygekomen zy dat de Ryksarmé, iu den laatstgevoerden zevenjaarigen Oorlog, en wel byzonder in den flag by Rosbag, van een viermaalen minder fterk Pruisfisch Leger, zonder het leveren van eenen eigenlyken Veldilag, tot m het hartje van Duischland wierdt gedreeven? — hier van worden, buiten de begaane misflagen van den Franfcheri bevelhebber, de volgende oorzaaken opgeeven; „ Verfcheide Regimenten befbnden ruit de troepen „van 10, 12 en meer, verfchillende Ryksftanden , j, wcar van fommigen, vooral die der ftifteu, zulk een \y ruw en armoedig voorkomen hadden, dat ze veel eer „ gefchikt fchecnen, om een trampan Westfaalfche „ Hammen te Convoyeeren, dan in het Leger te die- nen. door den Paus te laaten kroonen, dewyl de Randen hier toen, in plaats van hem met'een zeker getal manfehappen, zoo te paard als te voet, op eigen kosten, geduurende zc-s Maanden te vergezellen, elk voor zyn hoofd, maandlyks \% Florynen voor eenen Ruiter en 4 Florynen voor eenen Voetknecht betaalde, welk geld Rmirmaanden wierdt ge* noet»d. tt) Zoodanige Steeden waren: Nurnisrg, Augsburg, Frmkfwt aan den Main en Lcipzich.  MENGELWERK. 79 „ nen. By geen een Battaillon waren de Veldftukken, „ noch Geweeren, gelyk; van de honderd Snaphaanen „ gaven 'er naanwlyks twintig vuur; het gemis van Al„ gemeene Magafynen, lei veele zwaarigheden in den „ weg, vooral, door dien elke Rvksftand zyn Contin. „ gent ook in de Veldbenoodigdheden moetende op„ brengen, fchier ieder eenen afzonderiyken Entre„ preneur had, die, de een' vroeg, de anderen laat. „ enfommigein'tgeheel niet, het benoodigde leverden, „ waar door de Veldheer zich, dikwerven buitenltaat „ bevondt, iets van gewigt te onderneemen; daar te „ boven kon hy geen voorgenomen marsch geheim hou„ den; dewyl hy, om deeze en andere redenen, ver„ pligt was, zyne oogmerken aan verfcheidene lieden te „ vertrouwen; hier by kwam nog de afgunst onder het „ gemeen, alzoo de eene Compagnie gebrek moest ly„ den , terwyl de andere van alles ryklyk verzorgd „ wierdt, en wanneer het gebeurde, (gelyk maar alte „ dikwils gefchiedde) dat zoodanige Compagnien, ofmin„ dergedeeltens derzelven, door hunne" Entrepreneurs „ wierden verlaaten, zagen deeze ellendigen zich aan „ den uiterften komme- blootge&ld, en zy zouden van „ honger hebben 'moeten omkomen, indien in dat ge„ val, het Hoofd-Proviand Directorium niet voor hun „ hadde gezorgd: nog minder geregeld gefchiede de „ uitdeeling der Soldy; zelden had eenig Regiment de „ noodige Monteering by de hand, maar veeltyds ge„ brek aan Koufen, Schoenen en anders, en eindelyk waren de Regimems Bevelhebbers van geene genoeg, „zaamemagt voorzien, om onbekwaame, baldaadige of trouwlooze Adjudanten en Fouriers af te danken „ en anderen in derzelver plaats te Hellen." De volgende labelle, uit voorgemelden Schryver ontleend, zal Uwe Leezers, met een opllag van-het oog, de wezenlyke kragten van Duitschland doen kennen.  T A B E L L E Der groot* en kluns MAGTEN van DUITSCHLAND. Uit de beste Schryvers overgenomen. Staaten. G rooi te. r ? Krygsmagt Dnitfcbe llnwooners.'Inkomften. inde Ti«k.MyIe.| Vreedestyd. OOSTENRYK. a) Duitfcha eaüiüandrcheStaaten (10,800 21,000,000 75,000.000 280,000 ' t y b) Daitfche Staaten edltmt. 4,200 10,000,0001 ■ PRUISEN. a) Duitfcta en UUlandfche Staaten (s,54°) 6,000,00026,000,00c 2co, 000 b) DuitfchsStaaten, zonderSilefis l>5°° 2,570,000! SAXEN « - 736 2,000,000 7,joo,ooc jo.ooo PALTZ-BEYEREN - 99° 1,900,000 0,000,000 ^^35,000 BRUNSWYK LUNEBURG 5H 880,000 4,000,000 *6,ooo MAINTZ - - ïi0 »5o, 000 1,500,000 »,2oo TR1ER • 120 260,000 600,00c 1,200 KEULEN en MUNSTER ïsa 5?o, 000 s.oóo.opc 5> 100 HESSEN-CASSKL - *5« 435-coo 2,ioo,ooo 9,000 HESSEN-DARMSTAD - 102 250.000 1,200,000;. 5>ooo WURTTEMBURG ■ «55 600,000 2,400,000 s.000 ANSPACHBAYREUTH - 120 4=°-°»° t'000'000 3000 BRUNSWYK-WOLFËNBUïïKl 94 185.000 1,500,000 3.000. MEKLENBURG - - 2rio 300,000 1,300,00c !,25o HOLSIEIN - - m 3io,ooo 900,00c 6,100 ZWEEDSCH-POMWEREN 70 106,000 235.000 2,800 BAADEN - - 65 *00'000 »'5<».ooo 3.000 GOTHA - 53 165.000 700,000 2,000 SALTSBURG - - 180 280,000 2,000,00c 1,000 WURTZBURG eu HAMBERG '55 243-ooo £.500,000 , 3,ooo j_yI{t . ... 105 220, CO» 1,500,000 2, 00O HhTaïta 9^348' 22,234-000 144.935.000 685,150 „fin een rond »~ «.«SS*» I**0J00't Voorbericht van dm Vertaaler, 332 bladz. in gr. Svo. De prys is fa-4 ^anneerrnen de magtfpreuken der hedendaagfche V V Nieuwe Verlichter* en Hervormers leest, en over weegt waarmeede zy den Bybel van zynen n druk e„ gezag zoeken te berooven, zou men moeten denken V,? hunne rcd 200 krachtig daZ^l\^ beelden, die men van den Bybel gemaakt heT T door, als kaf voor den wind ,\erfCen moïuen' Zy mogen, over het algemeen, by deezen en Senen die niet genoegzaam op de oogmerken van den £ , ' OP de wyze, hoe die daarin uitgewerTt word „f™ vat, byvai vinden, zoo dat zv df» r^i. ge~ Jeid dier Bybelfche wLhede/, £ S^0^" gebrekKig, erkennen: maar warneer de n,,/V maar Wy laaten gaarne aan alle die geachte ™~ welke ui deeze dagen de eer van ^„ n . 7 Schryvers, hnhnen roem, ^oo^lZ'SSïS Vhetd?^ doch wy meenen alle reden tl hïhZ BybeI-bc™aars: ichen Predikant KöVpe " J ^ den Pommer' j-» *t R.MofoN. "^"ff f Ve/^d,gerS den, over het Recht der Vorften ' 1 , Lan" üoekbesch: 1. Deel. No ^ ' 0m denrL<*raaren van " J* G den  o8 D. J. Köpmr, den Godsdienst tot een vastftaande Formulier te verpligten, meefter- en manlyk heeft gefchreeven) en deszelfs kundigen en netten Vertaaler, voor dat fchoone ftuk, waar van wy het Eerfte Deel aankondigen, hartgrondig te bedanken. Niet minder fchoon dan de veel beduidende Tytel, De Bybel, een Werk der Godlyke Wysheid, is de uitvoering van het zeiven ; het klaare en bevadyke van den ftyl van den oorfpronglyken Schryver, is zeer wel door den Vertaaler gevolgd, die in dezelve zyne oordeelkunde aan den dag gelegt heelt, en aan wien dit Stuk zeer wel toebetrouwd was. Wy verzekeren hem , dat hy geenen ondienst gedaan heelt, met hier en daar eenige bekortingen te maaken ; het geen wy hier vinden, is een wel faamenhangend geheel, S deTeezing van allen, die het met den Byvel en den Proteftamfchen Godsdienst wel meenen, «verwaardig zoo dat wy hopen onze geëerde Leezers het Tweede Deel pprlan^ te doen kennen. De Eerwaardige Kopper is een dier Leeraars, die vnst houdt aan het voorbeeld der gezonde woorden londer naar het nieuwen jeukerig te zyn. Hoe liefljk drukt hy zich in zyne Voorrede daar over uit : „ lk heb S geluk, of ongeluk, het Proteftantfche Leerfteüel, de&s elfs weezenlyke deelen te erkennen voor de waare Chrift lyke Leer, en het van harten toegedaan te zyn, S u blinde partyzucht, of eenigerlei dwang, maar S vrye en volkomene overreding, en na dikwyls de bewvzen voor en tegen te hebben overwogen. Dit Werk is, behalven de Inleiding, die eigenlyk aanWVst op wat wyze hy te werk gaat, naamlyk: „ NaS,V91 het geheel de nauwkeurige inrichting en de IZ uftemmlnrder deelen met het bedoeld oogmerk JS™ ™yze, als het alles daar is, met hebbe kLnen uitgevoerd worden zonder diepe nzichten, zoo Sdeffi van het Werkgeen broddelaar maar een bouwmeester geweest zyn. — Dit  De Bybel, een Werk der Godlyke Wysheid. pp Dit Deel behelst twee Afdeelingen, en iedere Afdee. hng drie Hoofdftukken. De ■eerfte Afdeeling beantwoord deeze vraage: Welk is het oogmerk, dat de Bybel, over 't geheel genomen, aanduid, en te kennen geeft? Het oogmerk is drieledig. Het eerfte is, eene opeenvolging van genachten, van den Eerften Mensch af tot op Jefus Christus. Het tweede: eene duidelyker openbaaring van Gods ouzichtbaare Kracht en Heerlykheid. Het derde: om een voordduurenden grondflag tot den waaren Godsdienst en de Zedekunde in de VVaereld te verfchaifen. De Tweede Afdeeling betoogt, in drie Hoofdftukken. dat alle ftukken en gedeelten des Bybels, die voor handen zyn, genoegzaam zyn tot de bedoelde oogmerken. en daar aan beantwoordende. ' Ieder der voorgemelde Hoofdftukken word breeder be handelt. In het Eerfte Hoofdftuk wordt beantwoord" wat er in den Bybel , met opzicht tot het Gedacht! rekenkundige, gedaan is. in het Tweede — Wat is in den Bybel, met opzicht tot de openbaaring der'Heer lykheid van God, verricht? In het Derde - Wat is U den Bybel, met opzicht tot Godsdienst en Zedelykheid, In het Tweede Deel heeft men drie Afdeelingen te - wachten; de Derde onderzoekt de vraag: Is bet mogelvk dat zulk eene verzaameling van boeken , die een%™ laamengefteld.geheel opleveren, zonder eenen bvzonde ren mvloed van God, tot fiand kon gebragt woX Dat met neen beantwoord wordt: waar uit van m£L* ^b%%3F* -Ds£yM* vloed S^b^eS ' ^ ^ f? * * De Vyfde bevat eenige aanmerkingen over ond^r»,», pen, die in het gemeen, het gedraaf met oJ^ttTn Ga By-  joo D. J. Kopper, Bybel en den Bybelfchen Godsdienst, betreffenj waarmeede dit, zoo gcwigtig Werk, bellonen wordt. De Schryver onderzoekt niet alleen, hoe dat driederlei oogmerk , overal in die Schriften 't heerfchende zy, maar bewyst ook te gelyk, dat de uitgekozene bedoelin% zeer wel eenen maaker van verftand en wysheid, waar door dat werk uitneemend verhoogd wordt, waardig zy: geevende hy, san de eene zyde, het belang en gewigt daar van op, en vervolgens, dat het m de daad in den Bybel bedoeld zy. De Schryver befluit, uit het opgegecvcne, wngaatMi. de Geflacht rekening: „ Derhalven van het eerfte hoek van Mozes af tot Lucas toe vertoont zich, niet verborgen, of twyffelachtig, maar duidelyk en volledig, eene naauwkeurige GeOacht-reekenkundige ichakel , meer ot minder door alle de Bybelfche boeken voordloopend , en zy valt kennelyk in 'toog als e.genlyk oogmerk. Men bedenke nu: het eerfte lid aan deze fchakel rs Adam het laatfte Jefus ; eene opeenvolging van Gedachten, geduarende omtrend vier duizend jaaren aaneengefchakeid' Waarlyk dit is een voorneemen, dat bewond.r mg "en verbaasdheid verwekt! Het volgende zal doen blySn, of het van eenen onkundigen, of alleen van eene meefterlyke hand kon uitgevoerd worden. Bondig toont hy, in het opgeeven van de dnidelvkere nnenbaaring van Gods onzichtbaare Kracht en HeerlykS S dat het Boek der Natuur , met genoegzaam n'm van God zoo veel te openbaaren als noodig S Z 'er een genoegzaam aantal van zoodanige daaden d^triStto Godheid, welke men in de Bybelfche ffïï? w3d het werk van eenen f'beT Swrocht der vereenigde krachten van meerdere? n zwvït de natuur op deze vraag. - Ishy, die alles Z wrY dleen boven de menfchen in magt verre ver- gS* rf? ***** °°k * m £  De Bybel, een Werk der Godlyke Wysheid. ior beantwoord. Zekerlyk was hy aanweezig voor de door hem gefchapene dingen, maar hoe lang beftond hy voor dezelve? Men is zekerlyk, alleen door de werken der natuur met het eerst opgeleid tot een volledig begrip in de leere van God als door voorafgelegde gronden , maar geheel omgekeerd, de gevolgtrekking, de leerftellingen, waren 'er reeds, men verkreeg die van elders. —" Zyne behandeling der Wonderwerken verdient alle opmerking, en dit oogmerk wordt in den Bybel.geleerc Exod. 7: icvDenter. 4: 34 35. en 32: 39 40.Jelaiay2:16. Joan. a: 11. 1: 14. 14:9.10. Ten aanzien van het derde oogmerk merkt hyaan, dat uit zulke verrichtingen van God, alleen het wezenlyk beftaau van God en vervolgends zyne onbepaalde Magt, zyne Alweetendheid en Opperfieerfchappy over alle dingen blykt: maar dit is voor den Godsdienst op verre na niet genoeg; daar toe behoort ook noodzaaklyk eene kennis van de befluiten, den wil, de bevelen, verordeningen , beloften en bedreigingen van God, met één woord, eene kennis van Gods Zedelyke regeerin°over de Waereld, dit is het derde oogmerk, waartoa de Bybel dienen moet» Zal 'er onder de menfchen eene waare Godsdienfu>„ heid zyn, dan moeten zy eene duidlyke, en in zekeren trap volledige, kennis van God, zynen wil, en welgevallen hebben. Hier toe geeft hy deeze zes ftukken op • „ 1. De kennis van de Allerhoogfle volftrekte Voll maaktheid van God, waartoe behooren de Eeuwigheid Aimagt Overaltegeuwoordigheid, Alweetendheidü Ontbreekt het ten eenemaal aan kennisfe hier van of,. die te gebrekkig, dan ftelt zich de mensch in d/Jra maate, God of in't geheel niet, oftfwIIV^T ^ aeszeirs wille, dit, of dat doe, of Godsdienftie zv Werdfal? O °d ï°g ^ dC da3d °»^broken otr do Wereld als Opperheer, zoo dat Hy alles naar zynej 3 wil  102 D. J. KÓ'l'f ER, wil beffiert, op de eene plaats zegent, op dc andere bezoekt; of laat Hy alle dingen, na ze eens door de aan haar medegedeelde krachten in beweeging gebragt te hebben, ook ongeftoord voordgaan, en de uitkomst van alles afhangen van eene onveranderlykc noodzaaklykheid, of het blind geval? 3. Wat heeft God met ons menfchen voor? bcpaalen zich zyne oogmerken met ons tot dit tegenwoordig keven alleen, of {trekken zy zich verder en tot over oen dood uit? „, . , , 4. Befchouwt God het gedrag der menfehcu eigcnlyk als een Richter, die het goede belooncn en het kvvaade ftraffen wil; of is hy daaromtrent even zoo onverfchilhg, als wanneer hy in de dierlyke wereld het ééne dier het andere ziet vervolgen, jaagen, roovcn enverfcheuren? 5. Wat is eigenlyk by God goed, watkwaaa? waar mede wordt hy vereerd ? wat behaagt, wat mishaagt hem? . , . y-„' 1 6 Wanneer wy door het een of ander het misnoegen', en den toorn van God hebben verwekt, is 'er dan grond om te hopen op begenadiging? en zoo ja, waar door en op welke wyze?" Dit alles werkt hy nader uit en toont aan, dat dit door Natuur en Rede niet genoegzaam gefchieden kunne: hoe fchemeren; die dingen by de Heidenen, zoo wel bv de Wysgeeren als by de gemecne veritanden : dit toont hy uk Socrates zelf aan, welke, nog kort voor zvnen dood wilde, dat een haan aan JEfcuhap zoude oJofièrt worden. D.e Bybel eigent zich dit oogmerk ook toe: Deut. 11: i8-ao. 29: 29- 3i:p-«* pr- 22: 28—32. Luc. \v, s8. Joan. ao: 31. a Inn. a: 3. 1 Petr. i'. 23—"25» Overvloedig zyn de zaaken, welke vervolgens worden aangevoert, om te betoogen, dat alle {tukken en gedeeltcn des Bybels, die voor handen zyn, genoegzaam zyn tot de bedoelde oogmeiken , en daar aan beantwoorden. Daaf  De Bybel, een Werk der Godlyke Wysheid 103 Daar in behandelt hy de byzonderheden van die Ge* flacht-rekening vry uitgebreid; wy wyzen onze Leezers lot het werk zelve. Schoon zal hy het tweede oogmerk van Gods HeerJykheid opgeeven, en dat onder deeze titels: (I) God heerscht over onzienlyken en zienlyken. (2) Over de Hemelfche ligchaamen. (3) Het Vuur. C4) De Lucht. (S) Het Water. (6) De Aarde. (7) De Delfltoffen. (8) De Veldgewasfen. (9) De Vruchten etf al wat tot' voedzel dient. (10) Over de Dieren. OO Over de Menfchen. En O2) Over alle dingen , hoe toevallig zy ook zyn, of fchynen mogen. >—■ By gelegenheid dier Hukken, krygt men eene verdeediging der waarheid tegens verfcheidene nieuwerwetfche opvattingen ; B. V. Zoo redenen zy, die de Godfpraaken van Christus geen goed hart toedraagen: „ „ Jefus wilde den natuurlyken Godsdienst, in Lalle zyne zuiverheid, leeren, en zyne landgenooten afaren-» gen van veele vall'che begrippen. Maar hy kende hunne ïbyfhoofdigheid en vooral hunne vooroordeeleu , met opzigt tot hunne zoogenoemde heilige boeken, en hunne gehechtheid aan zekere, daar op gegronde, gevoelens. Hy fchikte zich derhaiven, om zyn groot oogmerk te bereiken , naar hunne zwakheid , bediende zich van hunne wyzen van fpreeken, paste zeer veel uit hunne, daar voor gehouden, heilige boekan, op zich en zyne leere toe. Hield zich, als waren die de grond , op welken hy bouwde, en nam daar uit zelfs zyne bewyzen, alles om ingang by hen te vinden. Hy handelde hier in als een' wyzen, die zich voegt naar de zwakheid der menfchen om iets goeds te kunnen uitrichten. De wyzen onder de Grieken deeden even zoo, en,dit is zeer wel beftaanbaar met waarheid en oprechtigheid." " &c „ Dit heeft eenigen fchyn, maar ook niet meer dart fchyn, en wel eenen, die zeer bedrieglyk is. Zeker is het de pligt van elk leeraar, zich te fchikken naar da zwakheid van anderen ; maar waarin, en hoe verre? G 4 Niet  d- j» Kopper, Niet alles op eens uitfchudden ; met het geene h gemaklykst en aangenaamst is, een begin maaken, van 't geene 't moeiiykst is, voor een tyd niet fpreeken; het duistere op eene, naar ds vatbaarheid bereekende wyze, voordraagcn, vooroordeelen, niet met ongefchiktheid en drift, op eenmaal omver te werpen; misvattingen by zynen leerling fomtyds onopgemerkt voorby te gaan; maar elke gelegenheid daar by waar te neemen, om zyne denkbeelden opgeklaarder te maaken, en eenige betere leiding te geeven, dit alles, en nog meer van dezen aart, is even zoo beftaanbaar met de goede trouw en waarheid, als met de regelen van een verftandig onderwys , en Jezus, gelyk ook zyne Apostelen geeven hier een uitneemend voorbeeld. Maar , opzetlyk iets leeren dat ten eenemaal onwaar is, dwaalingen die men vindt, bevestigen; iets dat men zelve voor valsch houdt, met ernst als entwyfelbaare waarheid en als belangryk infcherpen; dit dóbii in de zaak van den Godsdienst, welke zoo. tedef is, dat een weinig vergifs gemaklyk 't geheel bederft , ten minden daar voor fchadelyk is , en dit te doen, om ingang te vinden, en een aanhang te maaken, dit kan met geene oprechtheid beflaan , of 'er is geen onderfcheid meer tusfchen een ecrlyk man en een bedrieger. Nooit heeft Jezus zich op die wyze naar anderen gefchikt; zyne Apostelen ook niet. ook geen mensch, die te boek ftaat voor een die achting verdient. Zy hebben allen , met de onbuigzaamfte Hand vastigheid, eer alles verdraagen , dan iets van dien aart willen doen. — Gefteld dan, Jezus wist, dat het denkbeeld der Jooden van eenen beloofden Mesfias, ongegrond ware, en hy dus die ook niet kon zyn; Hy ftaat evenwel op, en zegt: Ik ben die, verzekert dit op de plegtigfte wyze, noemt zich by uitftek den Afgezant des Vaders, en in den verhevenften zin, een Zoon van God, die de werken des Vaders doet, de zonde vergeeven en Zalig maaken kan. Hy begeert ingevolge daar van, in die hoedanigheid!, Godlyke eere , onbepaalde onderwerping, ge-  De Bybel, een Werk der Godlyke Wysheid. 105 geloof aan Hem in alles; overreedt zyne leerlingen , om Hem daar voor te erkennen en te belyden, onder bedreiging van de zvvaarfte draf. Is dit alles eene kleinigheid? Men moet niet wee ten wat Godsdienst zy , als men niet ziet, dat het geene. Jezus vorderde, eene aanmaatiging ware van de rechten der Godheid. Om deze nu te bewyzen , beroept Hy zich op Mozes en de Propheeten , als hebbende van Hem gefchreeven, en dit zou Hy hebben gedaan, fchoon weetende dat het zoo niet was ? en alleen, om ter bevordering van het ware en goede, zich te voegen haar de zwakheid der menfchen! Neen! dit is onmogelyk — wy beflmten derhalven met reden, verwachteden de Jooden eenen hun beloofden Christus, 'er moet dus ook het één en ander, aangaande Hem voorfpeld zyn, eu Jezus kon en moest zich naar waarheid, op zoodanige Voorzeggingen beroepen." Het derde oogmerk, wat is in den Bybel gedaan met opzicht tot Godsdienst en Zedelykheid? wordt niet weiniger naauwkeurig uitgewerkt: en daar toe worden verfcheide gewigtige vraagen beantwoord : Wat levert de Bybel met opzicht tot den Godsdienst? Die Godsdienst is tweederlei, de een die flechts voor een zeker land, en bepaalden tyd was, en afgefchaft is noemt Hy der Joodfchen Kerkplechtigen, en den ande? ren, die voor alle tyden en plaatfen gefchikt is, den Algemeencn Godsdienst. Van den eerden wordt vervolgens gehandelt, en verIcheidene weetenswaardige zaaken aangaande den Offerdienst opgegeeven; die der leezing overwaardig zyn. Gy kunt de Hoofdleere des Bybeis onderfcheiden behandeld vinden in de volgende vraagen: (1) Welke gedachten hebben wy ons te maaken van de Godcklyks J&igenfchappen ? J (2) Regeert God nog op den duur in den eigenhkflen &s», en door eenen daadlyken invloed over de Wereld Os of  loo* r, J. K Ö P P E R, ef laat hy alles zynen eigenen gang gaan, uit hoofd: van de eenmaal daar aan meedegedeelde krachten. (3) Wat heeft God voor met ons menfchen? bepaaler, zich zyne oogmerken met ons alleen tot dit leeven , Oj ft rek ken zy zich tot over den dood? (4.) Befchouwt God de daaden der menfchen als een Richter, die de goede beloonen en de kwaade ftrafen wil, of is hun gedrag hem onverfchillig? (5) Wat is by God eigenlyk goed, en wat kwaaü. waar door vereert en behaagt men Hem, en waar door wisliaagt men Hem? (6) Wanneer de mensch zich het ongenoegen van L-oa heeft waardig gemaakt, is 'er dan genade te verwagten, tn zoo ja, koe en waardoor? Alle deeze Hoofdleeren worden met Schriftplaatlen beweezen, verftandig uitgebreid, en de bedenkingen tegens deeze en geene voorftellingen, genoegzaam beantwoordt. Gy vindt hier wat Zedelyk en de Zedeleer geheeten wordt - van waar het vermogen om zedelyk goed te doen, en wel in eenen zoo verheven zin, as een aan God geheiligd mensch , kome j welk het onderfcheid tusfchen zedelyk goed'of kwaad is, en wat men in elk geval, als zedelyk goed zynde, te doen, wat, als kwaad, na te laten heeft. Hieir zyn de gedachten van den Schryver te vinden over eenig^ bekende vraagen : Heeft de Wet des Ouden Perbouds thans nog een verbindend gezag f He f de Wet der Tien Geboden thans nog eenig gejTg of eenige nuttigheid? Hoe wil de *M, *J \7y ons zullen gedraagen omtrent onze vyanden ? Wat fchryft de Bybel voor met opzicht tot de Godsdtenftige Ft:Ttt^ Kortlyk aan : waar in de Joodfche en de" ChnsthTke Godsdienst van waar in die al verfchillen : met in de Grondvvaarric ST met opzicht tot de gezindheden omtrent God, — niet ten opzichte der Zedekundc ; maaier  De Bybel, een Werk der Godlyke Wysheid 1x7 doet zich een verfchil op — dat afhangt van eene omHandigheid „ de Heilige inrichting van God, welke hy » volgens zyn belluit heeft gemaakt, en wil geëerbiedigd hebben, Jezus Christus als de Heer der Heerlykheid, en uit kracht van zyne aller volmaakt ft e gehoorzaam' held tot in den Kruisdood, ook eene oorzaak der Eeuwige Heerlykheid, moet erkend worden voor V geen hy is, en als zoodanig worden aangenomen en vereerd. Wy zouden ons zeer bedriegen, indien men uit deeze korte fchets van dit keurig Werk, niet genoegzaam konde bemerken, hoe het van veele andere Werken, ter verdcediging van den Bybel gefchreeven, onderfcheiden is, naamlyk, het overweegt den Bybel als een geheel, welks deelen tot zekere oogmerken zyn faamengevoegd, zoo dat dezelve volmaakt beantwoorden aan het bedoelde ontwerp, en juist door deze , met het doelwit overeenkomende zamenvoeging ten bewys ftrekken , dat het geheel een Werk zy , waar toe de Godlyke Wysheid heeft medegewerkt P Wy pryzen het onze Leczers ernffig aan, en wy twylfelen niet, of zy zullen naar het tweede Deel verlangen, wanneer wy hun eenig uittrekfel zullen meededeelen, om over den voordragt van den Zelteminfchen Schryver en Haarlemfchen Vertaaler te kunnen oordeelen. Aanmerkingen over 'sMenfchen vermogen en onvermogen in den Godsdienft, of de uitgeftrektheid der bekeerende Genade , volgens de Grond» ftellingen in de beroemde Brieven van Philadelphus en onzer uitmuntendfte Godgeleerden, door een Medelid en Beminnaar der Hervormde Kerk. Te bekomen Eerfte Stuk, behalven het Voorbericht, groot 20-5 bladz. in er. Svp. De Prys is ƒ 1 - 5 Dit Werkje komt zonder naam van Schryver of Uit* geever ten voorfchyn, en de Titel verzekert ons, dat de grondftellingen van de beroemde Brieven van Pm-  108 Aanmerkingen over Philadelphus daarin gevolgd worden. De Schryver noemt zich een Meedelid en Beminnaar der Hervormde Kerk: wy moeten dat op dit getuigenis gelooven , en dus vertrouwen dat in dit Werkje geene LeerHellingen , dan die zuiver Gereformeerd zyn, zullen voorkomen: maar wy zyn daar in, door een Kerklyk onderzoek en goedkeuringe, niet gerust gefield, 't welk evenwel de wil der Kerkelyke Vergaderingen is, en waar omtrent de Placaaten van den Souverain duidelyk fpreeken. 't Is tegenswoordig vry gemeen, dat men zich aan die vastftellingen niet bekreund ; fchoon het waarheid is, dat 'er ook wel zuivere Gereformeerde Stukken, zon ■ der Kerklyke Approbatie voor deu dag komen, 't welk zeker daar aan is toe te fchryven, dat men zich tegens in het duister fcbuilende Schryvers verzettende, gevaar loopt van, onder den fchyn van weederlegt, perfooncel aangetast en ongenadig gehavend te worden, waar tegens zich die verftandigen, door hun naamloos fchryven, dekken: de vryheid, die men zich in dit Stuk aanmaatigt, wordt meer algemeen, en, terwyl men hier in geene krachtdaadige Voorziening heeft, zal het binnen kort geheel ophouden: doch wy wenfehen dat 'er irachtdaadig voor gezorgd worde. Dit Werk is op de leest dier Schriften, welke men tegenwoordig, als het zoogenaamde Nieuwe Licht verdeedigende, aanmerkt, gefchoeid, en heeft eene naauwe verwantfehap met zeker Boekje, nog niet lang bekend en zich voordoende als zedige Gedachten over eenige Volksbegrippen in de Gereformeerde Kerk, derzelver ironnen en geneesmiddelen. Wy laten aan ieder zyne leiding van gedachten vry, maar kunnen niet nalaten aantemerken, dat men, als Gereformeerd, gelooven de, dat de Leerftellingen, welke Characterifeerende zyn, en in den Catechismus, de Belydenis en de Verhandelingen van de Synode van Dordrecht in den Jaaren 1618 en 1619. voorkomende, gelooft worden uit den Bybel gehaald te zyn , en daar meede  V Menfchen vermogen enz. 109 meede overeen te komen, het vreemd vinden moet, dat men Hellingen beweere , welke met onze Formulieren niet wel overeen te orengen zyn, en foms uit de Formulieren, voor zyne Hellingen, gezag bybrenge, gelyk men in dit Gefchrïft omtrent het Geloof en den H. Doop , ter wegneeming van een gedeelte der Erfzonde, doet. Het is in deeze dagen voor de rechtzinnige Leera van veel belang, dat men op zyne hoede zy tegens Pelagianery en dweepery; wy houden die beiden voor gevaarlykcklippen , waar op men in dezelve meer of minder ftoot, daar men uitdrukkingen gebruikt, die, zoo zy al niet duidlyk een van die beiden gevoelens uitdrukken, ten minden daar zeer naar gelyken, en die men, verklaarden de Schryvers niet, dat zy tegens Pelagianery en dweepery waren, daar voor zou aanzien. Wy wenscheen wel, dat men zyne befpiegelingen en heete verbeeldingen minder bot vierde. Wy vreezen, dat men het eene uiterfte willende vermyden, het anderen ongelukkig te naby komende, den waaren middelweg niet genoeg houde. Wy ontkennen niet, dat deeze aanmerkingen wel gefchreeven zyn, en wy hebben 'er verfcheiden in gevonden^ die goed, en in deeze dagen tydig zyn, maar 'er zyn 'er ook, die wy niet gaarn zouden overneemen. Dit Deel, het volgende zullen wy by eene nadere ge* legenheid aankondigen, bevat in zich twee Hukken, waar van het eerfte een Kort Voorftel en Verklaaring van 's Menfchen vermogen en onvermogen, onder het Euangelie behelst. In het zeiven zyn vier Hoofddeelen.—Het Eerfte zegt iets over 's Menfchen natuurlyke vryheid, waar in de Schryver Turretin volgt in zyne Werken, L Deel, de 7de Verhandeling, waar op hy de redeneering van den fchranderen Sh erlok, Predikant te Londen, Hoofd. 3, bladz. 80, Iaat volgen. — Het Tweede gaat over den aart van onze verdorvenheid en onvermogen. — Het Derde handelt van de bekeerende Ge-  lis Aanmerkingen over Genade, welke ons onvermogen te hulpe komt. — Het Vierde over den Haat des gefchils,of de hoofdzaak, welke in dit Werkje moet beweezen worden. Wy zullen de twee gevoelens, die hier omtrent zyn , met de woorden van den Schryver opgeeven. „ i. Het gevoelen van de eerstgemelden, (Lampe, He'llenbroek, Franken1) zoo ik het wel begreepen heb, komt hier op uit: dat alle Menfchen door den Afval van Adam in een ftaat van volftrekte onmagt vervallen zyn , een natuurkundig,, (zou het niet beter geweest zyn een natuurlylO" gebiek der Zielvermogens, het welk niet dan door een fcheppend Alvermogen kan worden herfteld: dat God zommigen deze genade der bekeering verleent , door welke in een oogenblik een nieuw levensbeginsel wordt ingeftort, zoo dat de mensch in dat eerfte tydpunt geheel lydelykzy, en totdit werk geene pogingen toebrengen noch het zelve eenigzins kunne wederftaan ; doch naderhand uit dit be- ginzel werkzaam worde. Laat ons nu zien het gevoelen der laatstgemelden, (een groot aantal onzer Godgeleerden) 't welk ik voor had in dit Boekjen te verdedigen: dit komt hier op uit. Dat alle Menfchen zedelyk verdorven zyn , cn zonder Gods Woord en Geest onmogelyk tot een Chnstely* Geloof en Bekeering kunnen gebragt worden. Doch dat deze vernieuwende genade onder het Euangéhe,aan alten aangeboden en langs eenen zekeren weg te verkryèen is zoo dat de reden onzer onbekeerlykheid geenans daar in te zoeken zy, dat God ons geene genade verpligt is, noch ichenken wil; maar dat elk in eigen perzoon deze groote genade verwaarloost en verwerpt, door welke hy anderzins tot een waar geloof en zaligheid kond- a-eraaken. Of, met veel korter woorden : dat Kus Christus*» wel tot bekeering als vergeeving der zonden aan allen welmeenend wordt aangebooden , en dus ook voor ieder verkrygbaar is." - " Wv "eeven aan de Leezers in bedenking, oi het ge3 ° voelen  •* Menfchen vermogen ent. ut voelen van den Catechismus en der Nederlandfche Bdy. denis, die geheele natuurlyke verdorvenheid niet voorftaat,daarde eerfte in 't Antwoord op de 7de Vraag zegt: „Uit den Val en de Ongehoorzaamheid onzer eerfte Voorouderen Adam en Eva in het Paradys, daar (let wel!) onze natuur alzoo is verdorven geworden, dat wy — " en de Belydenis Art. 14. „ Want het Gebod desLevcop, dat hy ontfangen hadde, heeft hy overtreeden en heieft hem van God, die lyn ware leven was, door de fonde afgefcheiden, hebbende. NB. zyne geheele Natuure verdorven." — Zyn die Godgeleerden dan ook niet vdor een natuurlyk verderf en onvermogen, als uit de zonde van Adam oorfpronglyk ? Waarom meldt dz Schryver dan alleen Lampe? In het tweede Stukje tragt de Schryvef de volgende Hoofriftellingen te bewyzen: Vwr eerst: Dat 's Menfchen verdorvenheid en onvermogen niet in een natuurkundig, of wezenlyk gebrek in onze Zielsvermogen?, beftaat; maar van eenen zecielyken aart is. Hoofd. 1. 7e» tweeden: Dat daarom de Bekeering niet door eene wonderdaadige herfchepping en inftoning van eeni nieuw beginfel, maar op eene redelyke wyze, door Gods Woord en Geest, gefchiedt, Hoofdft. 2. Ten derden: Dat wy onder het Euangelie reeds eenige Genade van Gods Woord en gemeenere invloeden van den Geest. deelachtig zyn, Hoofdd. 3. Ten vierden : Dat verdere Genade , tot bekeering en een heilig leven, aan elk wordt aangeboden, en niet onmooglyk is te verkrygen, Hoofdd. 4. Eindelyk, zoekt hy, in eenVde Hoofddeel, deze Hellingen , met eenige algemeene gronden , nog verder aan te dringen en te bevestigen. By ieder van die Hoofddeelen worden eenige Afdeelingen gemaakt,welken wy denLeezeren zullen meededeelen. De eerfte Afdeeling fpreekt over die plaatfen, welken van den ftaat der Heidenen fpreeken. De  112 Aanmerkingen óver ]De tweede — betoogt, dat de woorden van duisternis en dood, alleen eene zedelyke ongefchiktheid aanduiden. De derde — onderzoekt die bewysplaatfen , welke keren , dat Gods Genade noodzaaklyk is. De vierde — eene natuurkundige onmagt kan uit de >on dervinding niet worden afgeleid. De vyfde —« de Schrift leerd ons , dat de natuur en oorzaaken onzer ongefchiktheid zedelyk zyn. Het tweede Hoofddeel behelst vyf Afdeelingen. De eerfte — geeft ophelderende Aanmerkingen over eene bovennatuuilyke, doch zedelyke bekeering. De tweede — is, onze vernieuwing gefchiedt niet onmidlyk , maar altyd door zekere middelen. De derde — onze bekeering is niet geheel lydelyk, maar eene vrywillige werkzaamheid. De vierde — onze bekecring wordt niet in een ©ogenblik» maar by tyd vervolg volbragt. De vyfde — dat de redenen voor eene wonderdaadige Zielverandering ten uiterften ongegrond zyn. Voor het derde en vierde Hoofddeel gaat eene Inleiding, waar in gehandeld wordt over de uitgeftrektheid der Godlyke Genade; over den ftaat der Natuur en der Genade; Geest en Genade; over de benaaming van vrye Genade, algemeene en byzondere Genade. In het derde Hoofddeel bewyst hy, dat vvy, in de Kerk, reeds eenige Genade van Gods Woord deelachtig zyn. Die Voorrechten brengt hy tot deze vyf, en behandeld die in byzondere Afdeelingen. De eerfte is' Jefus Christus heeft onze Bekeering mooglyk gemaakt, of de groote hindernisfen weggenomen. De tweede de Inftelling des Genaden - Verbonds neemt de onmooglykheid onzer Bekeering weg. De derde — dat 'er groote algemeene Zegeningen aan de gantfche Kerk zyn belooft en verbonden. De vierde — handelt van de algemeene Kerk-voorrechten, de bediening des Woords, der Bondteekenen, en meedewerking van den Geest. De  *t Menfchen Permogen enz. ^eVyfde,^Vert00nt^ dht de Kerkleden in het petneen reeds een Inftorisch of tóefWnd gelcJ f^iSf De lutfte bewysr, dat de Leden der Hervormde -ds veele Genadegaven hoven den «taEKSÖ. Xrgt:0^ ^ t0£ r«hikt hy wedoom vier ïoSJff^ * eer? Christüs niet alleen ter ver. S^Sto* ^ Ch alge- «<£^ gCdaan 3an dc^nen,dieGod ^dietefFn'f^r^T' Üit döbelöf^ aan de Kerk, « aie net fcuangehe gelooven. ^g^éente*^ 5?$ Uit het gaande; * Op. «b van eenige fchyn bezwaarcn. Ecu vyfde Hoofddeel (laaft de beweeZene ftllimr uit nieer algemeene gronden, met vyf Atdeelinger,. g ' Ue eerde beert een bewys uit den aart vani tietGenarie2S£2* in °0ds S-ade eril^khS de^slrlT Uk algeÖieên **** Cn hahde1^ De derde - uit de zwaarigheden , welken in een ander kerbegnp 0„oplüsb3ar hier gduk^ kin^mefï ~ f Haart ™n ^ geloof eh heiligmaaMng met de ondervinding vergeleeken, Terwy] eene vyfóe alles befluit dt de overeenften- wiS o' etn" o? dat Tlf* ^* wach en hebben: Wy twytrelen 'er geenzfns L, 5hZ *ff en onzydige Christenen, zullen vetfel1Èidene zaX  si4 Aanmerkingen evtr ▼inden, die te wenfehen waren, dat men algemeen erkende; by voorbeeld : aangaande de Sacramenten, welke by veelen op zulk eene wonderlyke wyze verklaart en tot gebruik gebragt wordeu , zonder op den eigen aart der indelling te denken. Doch wy zyn niet overreedt, dat de oude Chara&eri» feeiende Leer der Hervormden in den Catechismus en de belydenis behoeve verhaten te worden. Wy bedroeven ons, dat men de Leer der algemeene en natuurlyke verdorvenheid uit de Schriftplaatfen niet ontdekken kan; neen / de Bybel fpreekt niet zuinig van dat ongeluk; al wat 'er de Catechismus van zegt, is ov- reenkomftig met eene natuurlyke vcrklaaring der Bybel-Teksten; het geer* men aanmerkt over Genef: 5: 3. Adam gewen eenen Zoone naar zyn beeld, als of dit zoude zyn een Zoon van eenen naar Gods beeld herftelden Menfche, kan 'er, dunkt ons, niet door, of men verliest al den nadruk der tegenoveritelling van Gods Beeld , naar het welk Adam gefchapen was; en gelooft men, dat dc Mensch, by zyne bekeering, naar Gods Beeld herfteld wordt, dan zal 'er nog minder nadruk in die tegenftcllmg zyn; dewyl dan Adams Zoon ook weederom dat Beeld van God moet ontvangen hebben: daar het waarheid is, dat dc Mensch, by zyne geboorte, niet meer dan eenige overblyfzels van Gxls Beeld heeft: Wy willen geene verdeediging van die overige plaatfen fchryven, want ons Gefchrift is 'er niet toe gefchikt: 't geene wy Gen. 6:5. en 8 41. vinden, is genoeg om ons de grootte en 'algemeenheid der bedorvenheid te keren kennen : het gedichtzei der gedachten van 's 'Menfchen harte is, ten allen dage, van zyne jeugd aan, alleenlyk boos. De Heer Schryver neeme het ons niet kwaalyk, dat wy niet kunnen toeftemmen, dat dood, duisternis, en dergelyke bewoordingen, in de Brieven van Paulus voorkomende , maa? alleen den toeftand der Heidenen voor Üunrïe bekeeringe tot het Christendom te kennen geeven: seen, zy tcekenen den ftaat van alle Menfchen, zoo lang  *s Menfchen Vermogen 'eiilt. j iJd zy niet Ieevêndlg gemaakt, iioch verlicht worden; want jinst de dood volgde op de zonde van Adam, welke toen duisternis was s> wanneer hy God agter het geboomte van den Mof meende te kunnen ontvlugten; en zoo waren alle zyne Nakomelingen iiiiettegenftaande de Godlyke Openbaaring | want, Myn Heer , gelooft immers ook, dat dc Heidenen, in het Huis van Noach, Van de openhaaring, die 'er toen was, kennis gekreegen hebben! Wy erkennen met den Schryver, die weldaaden, welke de Oude Vaders en de Israëliërs, naar den aart van Gods huishouding, gehadt nebben, en roemen nog meer, die Genade, welke de Christenen te beurt gevallen is, maar durven die geene leevendigmaaking noch verlichting noemen, die ztegt by ons wat meer, naamlyk, de vernieu> vving door den H: Geest. Wy neemen niet aan die dweepachtige en myitique verklaarmgen, die men, hier en daar, van de weedergeboorte oi de leevendigmaaking en verlichting der Menfchen,vindt, te verdeedigen ; maar met dit alies,zVn wv van gevoelen, dat de Wëedergebeörte, Leevendigmaakitjoen Verlichting, veel meer zeggen, dan de Schryver'er aan hecht: wy kunnen ons niet verbeelden, dat men vryheid hebbe, de eigenaartige beteekenis der woorden zonder gevvigtige reden, te verlaten , en 'er eenen overöragtigen zin aan te hechten; wy gelooven, dat de fpreelc. wyzen van een nieuw Schepfeï, eenen ouden én nieu. wen Mensch, en de getuigeniafen daar van, met di- flaauwe verklaaringen niet uitgeput worden ; die betrekken onder zich eene vernieuwing en verbetering van den «e. heelen Mensch. b Zoo vast wy aan een eeuwig befluit der Verkiezing en der Verwerping gelooven, en niet kunnen vinden, dat de voordragt van Paulus Rom: 9:, ons daar niet heenen leiden zoude; zoo vast gelooven wy. dat dit befluit onbckeud ls, en hier zoo blyven zal; waarom wy het «reenen regel, noch van onze eigene daaden, noch van die nn anderen maaken; en het is niet voegzaam, over de 2 mogelyk-  316" Aanmerkin«bn ever mogelyk- of onmogelykfk id van Zalig te worden, uie dat befluit te redenen. De voordellen des Bybels zyn algemeen: Komt tot my, alle die belast en beladen zyt. Leeraars, die geene byzondere openbaaringen krygen, moeten Jefus Christus aan allen, zonder onderfcheid, voorftellen, cn den wille Gods, aangaande het zaligen in Christus, bekend maaken. Men kan groote kundigheden in de Waarheden hebben, en al vry ver in het Hiftonsch Geloof gevorderd zyn, ja wy achten het Hiftorisch Ge oof tot dc Zaligheid noodig; maar wy ïrellen, dat het een gebrekkig Geloof zv, zoo lang de H: Geest den kundigen de gekende Waarheden niet beiangryk voor zich zelvcn maakt, zoo dat hy dezelven uit een waar eigen belang befchouwt, dat wy aan die byzondere. verlichting of aan de weeciergebooite toekennen, 't welk geleerd wordt, wanneer wy oen dativus., die in den Griekfchen Tekst gevonden wordt, in de vertaaling behouden : Naar zynen wille heeft hy ons gebaard, niet door, maar voor het woord Jacob. i: 18; want dan begint zulk een de loepasling van dat woord op zich zelfs te maaken. Wanneer het hart geopent wordt, geeft het oor acht op het geen gefprooken wordt, Hand: 16: 14. Wy kunnen niet ontveinzen, dat ons die leiding van gedachten niet fmaakt , en gelooven, dat 'er voor de Aankleevers van de Leer van den Catechismus en der' Neder!andfche Belydenis , genoegzaame Bybel-gronden zyn. Wy fchryven tene Iiecenfie.cn geen Boek, anders konden wy nog verfchcidene dingen aanmerken. Onderwyzing in den weg der Gelukzaligheid, volgens ■ de Leer van ]e zus. Te Gouda hy M. van Lopjk en Comp , 1792. Groot 154 Bladz, in kl. ivo. De prys is f o ia - o Een Stukje, op zich zeiven wel gefchreeven, dat zet kerlyk aan die geenen ("maaken zal, die in de Zedeleer, die heden zoo veel aanhang maakt, hunne Geluk- za-  Onderwyzing in den weg der Gelukzaligheid. H? zaligheid meenen te kunnen vinden. HëtTóöót afin drie Hoofddeelen. De tellingen, welke de Schryver voordraagt, betoogt zLUY,r kmeer SchliftP!a^"> dieny oordeelt dat zyne Helling bewyzen. fcJX Pryzen,f1,e dü ^erboekjes; welke *>eene drooge befchouwmg alleen, maar ook' eene welgefchikte beoefL «ng aanwyzen; dan wy kunnen niet zeggen, dat wy al™ alszoodaniS> Gereformeerden kunnen 2 „ df vM}te" eeneEuangelifche Zedeleer, waar ,„ alle pligten , die 'er te verrichten zyn, met het Geloove en de genade Gods in Christus Jezus veibon- den zyn: gelyk men vindt, dat de Zede - keten van Pe. trus in zynen aden Brief het eerfte Hoofd; daar van een voorbeeld geeft De Chara&erifeerende Leerftukken van de Hervormde Kerk, van de Verdorvenheid, van den Verlosferen zyne Borgtogtelyke gerechrigheid , zal geen Gereformeerde daar ui, naar zyn verlangen, aantreffen. Wy zullen uit het tweede Hoofdftuk daar van een ftaal geeven „ God onze opperde Vader heeft ons naar zyne oneindige wysheid niet zonder oogmerk in de wZ reld geplaatst. Hy wil, als een algoed Vader, dat hï ons welga, en dat wy waariyk vergenoegd mo'en £2 ven - met enkel voor een' korten tyd, maai voor eeuwig niet enkel ten deele, maar geheel en al. ü Dit is het Hoofdoogmerk van God met ons tot welks bereiking Hy ons zelfs behulpzaam zyS en £ ™ Vader trapswyze wil opleiden: a fetr «• o t 2:2-4- ïPetr. j. IO# Hebr> Jfl. ^ * » n* Rvk v^God'?, h£Vk' my'/Ver mv" bcflaa" «- hefi Kyk van God, te verheugen, daar God zulke verheven oogmerken met my heeft. verneven JrJ6^ ïefderyke °^fflerken des Ailerboogten met ro/roïV 6-^12 inrkhtinS onzer Nature, "veTkc ÏZetfniï^;5 mW ^«baarheden; want'm o„s «erscftt. «iet alleen eene onuitwischbaare Begeerte naar tl i ^ eene  f ï§ Vnderwyzing in den weg ccne waare en onafgebrokcne Gelukzaligheid; maar wyhebben tevens de vermogens om ze te kunnen genieten ;< dewyl onze ziel tot eene fteeds toeneemenden wasdom cn geluk gefchaapen is. Met deze vatbaarheden heeft God ons, volgends zyne Wysheid en Goedheid, voorzeker niet te vergeefs voorzien. Maar , naar de onveranderlyke inrichting van God" Cdit zal het betluit en voorneemen Gods zyn) „ zyn Ce. lukzaligheid, en Rechtfchapenheid, of Liefde en uitoefening van het geen recht is, ren naauwften verbonden, e:: het kon den mensch fkgts welgaan , naar maate, dat hy wel gezind is, en wel handelt. Want enkel uit eene dcugdzaame geneigdheid kan innige vergenoegdheid, en uit deugdzaame daaden Hechts het goede en aangcnaame voor ons voordvloekn; waartoe ook voornaamlyk het welgevallen Gods behoort. t, Petr. 3: 10 11. Matth. 5: E. Jet 3: 10." Waar is hier des menfchen raagt ? Hy heeft natuurlyk eene geneigdheid ten kwaade, Genef. 6": 5. Hy kan niets doen buiien Christus, en alk pligten, welke niet uit het gcloove en vereeniging met Christus zy°» kun * nen den Heere niet behangen: dit is zeker, de mensch moet Godlyke genade hebben zal hy goed doen: van die begrippen is de Hervormde Kerk niet, dat de mensch in dien verdorven ftaat, waar in hyis, die natuurvermogens hebbe om God te kunnen dienen naar zynen wille, volgens den Tarfer, Rora. 8: 7., is het Ledenken des vleeschs vyandfehap tegen God , het onderwerpt iich aan Gods wet niet, het kan ook niet. Uit zulke bevatt/ige» kan de Hervormde zien , dat; zulk eene Zedekunde niet voldoet aan 's menfchen beftaan, en dat by, by het beoeffenen van alle die pligten, op zulk ccne natuurlyke wyze, niet genoeg hebbe. ?er eeuwige gelukzaligheid: zoo wordt het Christendom fen verfynd Heidendom: God geeve, dat die pligten , welke hier yoorgefchreeyen zyn, de ziel en het keven .ent-,  der Gelukzaligheid, um •ntvangen door eene Ieevendige geloofs-vereeniging , met Christus , veroorzaakt door den Geest des Geloofs , die als de plaatsvervangende B>>rg voor ons, geworden is wysheid van God, rechtvaardigoiaaking, heiligmaaking en verlosfing. Proef van eenige Verbeteringen in de Nederduitfche Overzetting des Bybels , naar de hedendaagfcht Spelling, ter bevordering van naarfligcr en aange. vaamer leezing der Heilige Schrift. Te Utrecht by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1792. groot 287 bladz behalven het Koorbericht in 8vo. De Prys is f 1 - 10 _ TT et: ftaat deeze Schryvers gewis , zoo wel als JL JL MicHAeLis, Hamels veld en anderen, vry, om eene verbceterde Vertaaling van den Bybel te geeven. Hoe goed wy ook onze Vertaaling achten te zyn in den Staaten Bybel, nochtbans, zal geen Taalkundig mensch , die het oorfpronglyke met het vertaalde yergelyken kan, die yertaaling aanmerken zonder gebreken te zyn. Vooral zal niemand in dee^e dagen, waar in de llollandfche fpraak zoo aarimerkiyk verbeterd is, zeggen, dat dc Staaten Bybel niet alleen zyne gemoedlyke nuttigheid hebbe , maar 0rk dienftig zy om eene zuivere taal te k>r>ren. Die de verbeterde Pfalmen , in hunne taal, met die van de» Bybel vergelykt , zal wel wenfehen, dat hy ook e-ns den Bybel 111 zulk eene taal leezen mogte. Naar ons oordeel is deeze Vertaaling beter Hollandsch dan die m den gewooaen Bybel; maar wy houden ze niet voor volmaakt: dit gevoelen, vertrouwen wy, dat «le Schryvers 'er ook niet van hebben. Wy bekennen, dat der Staaten- en deeze Bybel i» den grond dezelve blyvcu, en dat wy niet kunnen zien, H 4 dai  120 Proef yan. eenige Verbeteringen dat 'er Charaèïerifeerede Leerftukken van onze Kerk ia verdonkerd of misvormd worden; is 'ereene verbeererde opgaaf van de oudcrwetfche cn verfleetcne woordca Wyf in Vrouw — wie kan dit fcwaalyk peemen ? — Terwyl 'er in deeze Proef nog niet aan de Dichtkundige Boeken gewerkt is, gelooven wy wel dat die eene ' verbetering noodig hebben, en wy zouden, moeften wy die geeven, ons ook van die Scbryvtrs bedienen, welke iu de Voorreden gemeld zyn; maar ook met alle voorzigtigheid, alzoo men zich in de Dicht duk!* e. eene al te groote vryheid veroorloofd. Ook vindt men den naaroe, Jkhovah en Jah, altyd onvertaald gelaten, cn voor Adonai isHscR, met Hoofdletters, gefield, gelyk men in den Staaten EvaEL gewoonis, Jehovah, te fchryven Heeüe. Tot een proefje zullen wy het 17de Hoofddeel van i Numeri geeven, zuo dat wy ter flinke hand de Vertaa-, ïrrig van den.Sta aten Bybel, en ter rechte hand die van de Schryvers plaatfen zullen. Die Schryvers meenen, dat het 17de Hoofddeel reeds met het 361b vers van het 16de beginne: zoo dat het ifle vers van het 17de Hoofddeel, naar dien Bybel, by 'urn het 1.6de is» 1. Doefprack de Heere r. QïG ) Toen fprak JetotMofe, leggende: hov^htotMofcs,zeggendes 2. Spreekt tot de kmde,. 2..O7.) Spreek tot de kin» renlsraéls, ende neemt yan deren van Israël * cn neem hen, voor ekk vaderlick van hun, voor elk yadcrlyk huys eenen ftaf, van alle huis esnen (taf, van alle hare Overften, nae het huys hunne Ovérften, naar't huis, harcr Vaderen , twaelftta- hunner vaderen, twaalf (ia-, ven: eensyegheliekenuacm ven; den naam van ieder zult fu't gy fchryven op fynen gy fchryven op zynen ftaf. ftaF:" 3. Doch Aarons naem fult 3- Cl8^ En dcn na:"» van ghy fchryven op den (laf van Aaron zult gy fchryven op Lcri: want een flat' falder den Staf van Levi: want 'er zy»  in de Nederduitfche Overzetting des Bybeh. lai zyn voor het hooft des huy(es harer vaderen : 4. End* gby fultfe wechleggen in de Tente l< r t'fao enkorafie : voor de getuygenisfe, daer heften ick aiec «lieden rfamen kc men fal, 5. Endehet fal gefehie ien; dat de (laf des maiis, weie ken ick lal verkoren hebbi n, fal bloeyen : ende ick lal ftillen de muraiureerir^en der kinderen Israéls tegens my, devrelcke fy tegens uiie • den murmureeren. 6. Mofedanfpracktotde kinderen Isra'ls, ende alle hare Overlten gawn aen hem eenen (taf, voordekenOverfte eenen ftaf naehcthuys liarer Vaderen, twaelf Sraven : Aarons ftaf was oock onder hare Haven» 7. Ende Mofeieyde defe fiaven wech, voor het aengefichte des Heeuen, in de Tente der Getuygenisfe, 8. Het gefchiedde nu des anderen daegs, dat Mofe in deTente der Getuygenisfe iugingh; ende liet, Aaro.ns ftaf, voor den huyfe Levi •blpeyde: want hy brachte bloeyH s zal maar een (laf zyn voor ieder hoofd van h:t huis hun» nes vatic-e,f 4. (19.; En gy zu'rze wegleggeniri 'eTern derza.nenk mst: vu >v hét getuigenis, waar henen ik tot uLed n pleeg te komen. 5. '20 ; En het zal ee"chieden , dat de (laf vai- dien man, welken ik verkoren zal beboet), bloeien zal: dies zal ik van mj doen ophouden de murmureeringen der kinderen van Israël , met welke zy tegen ulieden murmureeren. 6 (21.) Mofes dan (brak tot de kinderen van Israël, en alle hunne Overften gaven aan hem eenen (taf, vo r eiken Overften eenen ftal, naar 't huis hunner vaderen , twaalf (laven : Aaron., ftaf was ook onder hunne (laven. 7 ( 2.) En Mofes leido deze (laven weg, voor het aangezicht van j e iï o v a h; in de Tent der getuigenis. 8- 23.) Het gefchiedde nu den volgenden dag, dac Mofes in d-. Tent der getuigenis inging; en ziet, Aarons ftaf voor het huis van Levi, bloeide: want, hy bragt knop,-  122 Proef van eenige Verbeteringen bloeyfel voort, ende bloesfemde bloesfem, enae droeg amandelen. p. Doe bracht Mofe alle defe ftaven uyt van voor bet aengefichte des H e e r e n tot alle de kinaeren Israëls: ende fy faghen het, ende na • snen , elk fynen ftaf. 10. Doe feyde de Heere tot Mofe: Brengt den ftaf Aarons weder voor de getuygenisfe, in bewaringhe, tot een teecken voor de vvederfpannigekinderen: alfoo fult gy een eynde maken van hare murmureeringen tegen my, dat fy niet en fterven. I r. Ende Mofe dede het: ghelyk de Heere hem ge» boden hadde, alfoo deed' hy. 12. Doe fprakendekinderenlsraè'is totMofe, feggliende: Siet..wy geven den geest, wy veigaen,wy alle vergaen. 13. Al die eenigfins nadert , tot den Tabernakel des Heeren, fal fterven: ful?en wy dan den geest gevende verdaen worden ? knoppen voord , en bloefemde bloefem ; en droeg amandelen. 9. f240 Toen bragt Mofes alle deze ftaven uit van voor Jehovahs aangezicht, tot alle de kinderen van Israël, en zy bezagen dezelve, en namen ieder zynen ftaf. 10. (25.) En Jehovah zeide tot Mofes: breng Aarons ftaf weder voor het getuigenis, in b.-waring, tot een teeken. Voordewederfpannige kinderen; op dat gy een einde maakt vaa hunne murmureeringen tegen my, en dat zy niet fterven- IJ. (26.) En Mofes deed het; gelyk Jehovah het geboden had, zoo deed hy. 12. (27.) Toen fpraken de kinderen van Israël tot Mofes, zeggende: ziet wy geven den geest, vvy vergaan , wy alle vergaan! 13. (28.) Al wie eenig. zins nadert tot den Tabernakel van Jehovah, zal fterven ; zuilen vvy dan, den geest gevende, verdaan wornVn? t Wy merken alleen mr.ar aan, dat hetllebreeuwsch in onze Vertaaling, in den naam van den Leidsman der Israëliërs , dien zy Mofe fpellen, beter dan by deeze Heeren , zy gevolgd; want uit het Hebreeuwfche kan »en geen Mofos maken. Wy  in de Nederduitfche Overzetting des BybeJs. 1,2.5 Wy kunnen niet zeggen , dat wy verwachten dat het: verlier van deeze Vertaaling, genoegzaam zyn zal om den Boekverkooper 1'chadeloos te Hellen; de omftandigheden van den tyd , begundigen zulk ccne onderneeming niet. f. G. Rosen muller., Gefchiedenis van denGodsdienst , voor Kinderen. Naar den vierden verbeterden Druk uit het Hoogduitsch vertaald door G. H. Reiciie, Leeraar te Zutphen. Te Zutphen, by A.van El dik, t?» te Amsterdam, by Wessing en vander Hey, l7P2« In O&ava., 129 Bladz. f o - 18 - o "JV li ct een byzondcr genoegen hebben wy dit Werkje jLVl. van den Heer Rosenmuller, 'm het welk der Jeugd, in vieren vyftig Afdeelingen, de voornaamfte Bybelfche en Kerklyke Gefchiedenisfen, van de Schepping af tot op den tegenswoordigen tyd toe, ontvouwd worden, geleezen. De verhaaltrant van den Schryver is naar de vatbaarheid der Kinderen gefchikt: byna onder elke Afdeeling zyn Aanmerkingen geplaatst, welke zulke leeringen en zedepligten in zich behelzen, als op eene gefchikte wyze, uit de verhaalde Gebeurtenis kunnen worden getrokken. Wy durven het onder de meenigvuldige Werkjes, welke men daaglyks ten diende der Jeugd in het licht ziet komen, gerust aan alle Ouderen en Opvoederen aanpiyzen, om hetzelve hunnen Rinderen en Leerlingen in handen te geeven. Wy zullen onzen Leezeren de elfde Afdeeling, de verheffing vanJoseph getiteld, als ten der kortften in dit Werkje voorkomende, ten proeve meededeelen. ,, God weet allerhande middelen, om de zynen uit 3, hunne nooden te redden 3 en na hunne droefheid te ver-  Ï24 J. G. RoSIMMüLLEl) », verblyden. Zoo deed hy ook met den Godvruchtige» „ Jofeph, Op eene wondervolle wyze had hy denzelven „ in bet hart gegeven , wat de aroom vap Koning Pharao „ beduidde , en zulks gaf gelegenheid tot zyn geluk. „ Toen hy vcor Pharao kwam, (prak deeze zeer vrhn„ delyk met hem, en verhaalde hem oogenbiiklykzynen s, droom. ,.„ Ik droomde, (prak hy, dat uit de rivier „„ [dt Njl'] zeven fchoone vette Koejen opreezen, 55j5 die in het gras der weide gingen N3a hen reezen „„ zeven lelyke en magere Koejen insgelyks uit de rivier op, en voegden zich by de zeven veuen, welken ,; . san den oever gingen Deeze zeven magere Koejen „,, .•erflanden de zeven ('cho aien en vetten, en men zag „•5 het hun niet aan; zy bleven lelyk en mager, gelyk s.„ voorheen. Ik om waakte, en had myne overpeitifin„„ gen over dezen droom; ik Hiep weder in, en had „„tenen tweeden droom. Ik zrg, namelyk, zeven 5t,» ichoone en volie airen, uit dé < Korenhalm opgroeien, en daar na zeven di:nne airen, dooreenen heeten wind ,;„ uugedroogd, en de zeven dunne airen verflonden ,s,i de zeven grooten en vollen."" „ ' aaawlyks nad Hharao zynen droom verhaald, of „Jofeph wist reeds de betekenis van denzelven: want ,! God had het hem geopenbaard Beide droomcH, „ zeide hy, hebben één en dezelfde betekenis. God wi'l „ den Koning bekendmaaken watHy doen wil. De zeven „ vette Koeien betekenen zeven vruchtbaare Jaaren, wel„ ken God zal laaten komen; de zeven volle Korenairen betekenen het zelfde. De zeven magere Koeien daar „ en tegen, en de zeven dunne airen betekenen zeven onvruchtbaare Jaaren. Eerst zullen dc zeven vrutht„ baare jaaren komen, en daar na zullen, zeven jaaren „ lang , eene grooie duurte en honge-snood komen. „ Maar dat de Koning zulks, tweemaal achter eenen „ gedroomd heeft, betekent, dat het zelve gewis en „ fchielyk komen zal. % „ TeJTens gaf Jofeph den Koning den raad, dat hy y, naaf  Gefchiedenis van den Godsdienst. *ft? ,, naar eenen verftandigen man moest omzien, die in de ,, vruchtbaare jaaren zorge droeg, dat het vyfde deel „ van a: het graangewas 't welk in het land groeien zou, „ vergaderd en tot de duure jaaren bewaard wierd. ■ „ Dit behaagde den Koning en zyne Raadslieden zoda» mg, dat hy zeide: waar zullen vvy eenen man kunnen „ vinden, die zon veel verftand van God ontvangen heeft? „ Maar tot Jofeph zeide hy: „„ Niemand is zoo ver„„ Handig en wys, als gy zyt, gelyk ik befpeure. Gy „,, zult de voornaamfte man aan myn Hof zyn, en het „„ geheele Volk zal uwe bevelen gchoorzaamen. Gy „„ zult, van nu af, een Heer zyn, over geheel Egyp„„ ten, en my alléén zuh gy als Koning eerbiedigen.'1'* „ Hier op deed hy zynen ring van den vinger, en ftafc „ hem aan den vinger van Jofeph; hy deed hem een „ kosrelyk kleed aantrekken , hing hem eenen gulden) „> ketting om den hals, iiet hem op eenen konïwgiyken wagen ryden en vóór hem uitroepen, dat ieder een „ zich vóór hem zoude ter neder buigen. Dus wierd ' s» Jofeph op eenmaal een groot Heer, en Pharao gaf hem „ de Dochter van een voornaam Egyptifch Priefter tot „ Echtgenoote." 1' AANMERKING. ,, Hoe wys en wonderbaarlyk zyn de wegen en be„ ftieringen van God ! dikwyls is juist dat geen, 't welk „ ons ongeluk fcheen te wezen de weg en het mildel „ tot ons waare geluk. Indien Jofeph door zyne broe„ deren zoo niet ware mishandeld en gelyk een Haaf „ verkocht geworaen, hy zou nooit een Heer van ge„ heel Egyptenland gewoiden zyn. Wees niet ongedul,i dig en wantrouw niet aan de Voorzienigheid. wan„ neer gy wegens uwe deugd vervolgd word. Op het „ einde gaat bet roch den vroomen wel; misichien ïeeds hier in dit leven, maar voor zeker in de eeuwigheid.— „ Wie tot eere komen wil, moet tc voren /ydeu." Wy zyn het met den Heere Reiche, in zyn Voor- bericht  ïüö J. G. ROSENMULLER, bericht voor dit Werkje geplaatst, volkomen eens, dat Kinderen zeer vatbaar voor en begeerig naar Gefchiedverhaalcn zyn. Wy erkennen derzelver overgroot nut; maar wy zouden niet gaarne onze toeftemming geeven, aan het geene zyn Eerw. verder zegt: „ door het van ., buiten leeren der leerftellige waarheden van den Gods„ dienst, welken dikwyls voor het Kind onverftaanbaar „ en cnbegrypelyk zyn, eh waar door alleen aan het „ geheugen werk word gegeven , terwyl het verftand „ ongeoefend, en het hart onaangedaan en ongebeterd ,, blyft, word de Godsdienst maar al te ligt gehaat en s, walgiyk in de oogen van het Kind, en verliest zeer ,, veel van deszeifs, anderzins zoo werkzaam en godlyk „ vermogen ter verbetering , gerustftelling en zaliging „ van den mensch, — en zulks niet flechts in de kind-„ feite jaaren, maar zeifs in eenen meer gevorderden „ ouderdom, ja wel van den geheden navolgenden leeft „ tyd. Mocht men toch dit meer en meer inzien, en ,, trachten te verbeteren!" Het is ons niet onbekend, dat men tegenwoordig, by fommigen, op deeze wyze redeneert, en dat men het onderricht in de leerftellige waarheden van den Godsdienst , by de Jeugd, tot eenen verderen ouderdom, dan men voorheen wel gewoon was, verfchuift; maar wat is meesttyds het gevolg daar van? Zeker ook dit, dat de op deeze wyze opgevoede Kinderen, weinig, of in 't geheel niets, van hunnen Godsdienst weetcn, noch hun leevensgedrag naar deszelfs voorfchriften inrichten. Wy zyn altyd in het denkbeeld gevveect en zyn het nog, dat men den Kinderen niet te vroeg, zoo wel met de leerftellige, als metandere waarheden van den Godsdienst, kunne bekeiidmaaken; en dat men in het eerfte onderwys der Kinderen, veel, bet welk zy met hun verftand niet kunnen bevatten, aan het geheugen moet aanvertrouwen ; het geene zy in hunne eerfte jeugd leeren, blyft hun in hunnen verderen leeftyd by en word niet ligt uitgebluscht; worden zy suder van jaaren, zy keren begrypen, het geene zy ir» vroe-  Gefchiedenis van den Godsdienst. iaj» vroegere dagen hebben geleerd. Hoeveel moet men ook met m het verhaalcn van Gefchicdenisfen, al gefchiedt zulks op de bevatlyufte wyze , aan het geheugen overlaten, om dat een Kind het met zyn oordeel nog niet kan begrypen ? Wy kunnen ook niet zien , dat het voordraagen der leerftellige Wiarheden , dikwyls den Godsdienst by het Kind voor altyd gehaat maakt, of het moet op eenë ongeichikte w-ze gefchieden i doch dan geldt ZHljts ook by het voordraagen van Gefchicdenisfen. in tegendeel, wy kennen waardige Leeraaren en Onder, wyzers der Jeugd, als meede godvruchtige Ouderen, welke hunne Kweeklingen en Kinderen de Ietrfteliige Waarheden van onzen fchoonenGodsdienst, op zulkeenewvze weeten voor te draagen, dat zy hen daarvoor nog Jank! baar zegenen en in alle hunne gedragingen toonen den grootften eerbied en de diende hoogachting voor denzelven te hebben. Dit is ten minften zeker, dat Kindeien dat ahe Menfchen, nimmer tot eenige wczenlyke kundig heden kunnen komen, zonder in het begin veel aan h.in toe Skaten.11 * ^ vooroordeel Het geene wy in het Werkje zelve, bladz 2, leezen„ Onze Aarde heeft 5400 duitfche mylen, of 10800 uuren gaans in den omtrek," geeft ons de gelegenheid aan de band, om onze Leezeren, welke zulks met weeten te onderrichten, dat, wanneer men by kundige Sc e" Schryvers va„ my1en ]eestj men niet moet denL„, dï zulk eene myl twee uuren gaans zy, fchoon men het S dit Werkr 200 vindt, en de Duitfchers, in hunneVe meene gefprckken, door ééne myl _ twee ^ 1 verftaan. Z>™ Duitfche mylen maaken üecCZSZ gaans uit; want ééne graad is vyfcien Duitfche mvlen of twmngNederlandfche uuren, en derhalve» heeft" ,"; omïïk.geen IOy°°' maar fl** — » na-a rm?P^f ••69iïaat'aan het 1,00fd de'-vyftiendeAfdeelöig. de Reu, der Israël/ten naar Egypten ; doch moest *yn  12* J. G. R 0 S E N M U L l E R. zyn naar Kanaan. Ook hadden wy gaarne gezien, dar men bladz %\% Conftanz, in plaats van Costnits gefchreeven liadde, als zynde die Stad, by onze Nederlanderen, meer onder dien naam bekend. Tegenwoordige Staat van ZweSDEN, door den Heef Catteau, uit het Fransch vertaald, en met Aantcekeningen en Byvoegzcls vermeerderd. Te Ut,-kcut by B. Wild en J. Altheer, en te Rotterdam by J Meyer, 1792. 378 Bladz., in groot Svoj de prys is f 2 -4-0 edert dat Hkrmanns Statiflifche Schilderungen \. von Rusland, Thaabups Danske Monarchies Statiftik en het bovengemelde Tarreel van Zweeden, zyn aan het licht gegeeven, heeft men een meer dan oppervlakkig denkbeeld der Noordlche Rykeh Verkree» gen. Wy zullen *an dit Fraije Werk, dar ons by het door. leezen byzonder gefmaakt heeft, onze Leezers, uit fomHiige Hoofdftukken, iets affchryven. Het geheele Werk is in 23 HoOfddeelen verkleint, waar agter ten flotte is bygevoegd , de Regeringsvorm door de wtaaten Van Zweeden, in 177a, geteekend. I. Hoofddeel, Natuur en Aardrykskundige Ge» fteldheid. Schoon Zweeden zich onder eene ftrenge Luchtftreek geplaatst vind, geniet het echter eene veel aangenaamer gematigdheid, dan zulke Gewesten van Azia en Amerika, welke op dezelfde breedte gelegen zyn ■ ongerwyffeld is het zelve dit voordeel verfchuldigd aan de Wateren , die het uefproeijen en doorfnycien; als mede aan den trap van bebouwing, tot w lken het gekomen is. DeDondet laat zich zelden in dit Land hooren ; men vreest 'ef geen vergiftige Dieren ; de Aardbevingen verfpreiden. 'er geen fehrik en ontfteldnis: Zemmige Geleerden deg Lands  C a t t e a u, Tegenwoordige Staat van Zweeden. 129 Lands beweeren, dat 'er nog fpooren zyn van gewezene brandende Bergen; doch zy brengen geene overtuigende bewyzen by. De fyne en zuivere Lucht, die de Zweeden inademen, geeft hun fterkte en bewaart hen voor befmettelyke Ziekten. De Pest heeft fomwylen verwoestingen onder hen aangerigt, doch waarfchynlyk hadden zy de befmetting daar van in Zuidelyke Landen bekomen. Zy bereiken dikwyls eenen hoogen ouderdom. Volgens een berigt van den Heer Vargentin,^elders ïfPdrgentyn genoemd) heeft men inde laater ;yden,in een ïydperk van negen of tien jaaren, geteld 2035 Mans *n 354° Vrouwen boven de 90 jaaren; 212 Mans en 328 Vrouwen tusfchen de 100 en 105 jaaren; y. Mans «n 36 Vrouwen tusfchen de 106 en 110 jaaren; 22Mans en 0 Vrouwen tusfchen de 111 en iac jaaren; een Man van taa en eene Vrouw van ïn/ iaafen. Volgens L1 n n a t u s, vind men in Zweeden 1300foorten van Planten, van welken 2:0 in de Artzenykunst van gebruik zyn , en 1400 foorten van Dieren. Wolven, Vosfen, Haazen, Roofvogels, jonge Hoenders, Korhoenders, Zee* en Rivier-Visch, vind men 'er in overvloed ; Beeren, Elands, Dasfen, Reebokken, Sabeldieren , Revers cn Bimfings zyn 'er zeldzaamer. Men heeft opgi merkt, dat 'er aan géne zyde van OostGothie geen Beuk hout en aan géne zyde van Upland geenF sfehbut gmeit: de Berkeboom groeit in ade de Provinciën; de Bosfchen , waar mede Zweeden be.iekt is, bedaar! echter meest uit Py,i en fkmiebonmen, zy'Zyn den gantfehen Winter grorr en verkwikken de ongen, die door het eenvormig wit der fneeuw vermoeit zyn; te midden van eenen algemeenen dood vertoonen zy het beeld des levens. „ . "—• Zweeden is ryk in Delfltoffen. Op veele plaatfen wordt het Yzer gelyks de aarde gevonden; men vind het in aders en in klompen; gemeenlyk js het in eenen kolk van vlambaar Yzer bevat. De DelfItot van Danemora, m Ubland, is de beate. Dt Koper-  13° Catte/iC, mynvanThalun is 180 vadem diep,(elders (laat ïo8ovoet) en de Mynftof is een harde berglteen Te Sala, in de Provincie Wener manland, vind men de beste Zilvermyn des Lands. Sinds eemge tyd zyn 'er ook in Wermeland gevonden. Pe Goudmyn te Aedelfors , in Smaland, geeft weinig Goud. De ingewanden der Aarde leveren verders Lood, Marmer, Al uin, Kalkfteenen, Steenkoolen, Vitriool, zeldfaamc Vërfteeningen, Porphyi, Amau-len, 'Zeilfleen, Schalie, Ta!k, Zwavel, Faerlemoer, &c. Hier op laat de Heer Catti au eene befchryving der Bergen en Rivieren volgen. Men rekent 360 Mineraals Bronnen in Zweeden. De Wateren van Mede\i^ in OostGothie, zyn zeer beroemd. Stokhnlm. welke in de 13de Eeuw door Bikger, bygenaamd Jarl, gebouwd werd, ligt, deels in Upldnd en gedeeltlyk in Sudermanland; men ziet de Grenzen deezer twee Laudfchappen in eene der flraaten van de Stad. II. Gefchiedkund.ge Schets. III. Naam, Wapens, Titel des Konings, Hof, &c. IV. Ferbintenisfen met vrtemde Mogendheden. V. Regeerings gefleldheid. In dit Hoofddeel kcmen veele wetenswaardige dingen voor; onder anderen eene Acte van Verémging van den 3 April 1789, waar by de Regeerings vorm van 177a ten grond wordt gelegd. VI Inwendig Beftuur. Zweeden in 28 Gouvernementen verdeeld wordende,, zoo volgt hier eene naauwkeurige , maar beknopte Befchryving der onderfcheidene Gouvernementen. Van deezen zyn die van Malwoehus ,Cüriftiaanftad, Blekkingen en Ooftrogothie, de mees' bevolkte J die van Geileburg, West-Nordland er. Uleohorg, de uhgeffrektften: die van Wes ter manland, Kopparherg, Carlftad en Oerebro, de rykden in N'vnen en Smelteryen. Betreffende de bediening van het Recht: het Ryk is in vier Koninglyke Gerich^hoven verdeeld, naamlvk. 1 datvan Stokholm, gevestigd 1614 ; 2; Abo 1623; %j Joenhping 1634, cn 4) Wafa 177 J. Een  Tegenwoordige Staat van Zweeden. 131 . Een Aards- en 13 Bisdommen maakt de Geestclyke verdeeling uit. Het Aardsbisdom van Upfal is bet eenig. fte Lutherfche.,. Wyders vindt meri hier eene uitvoerige Befchryving der verfchiiiende Staats - Collegicn , |_hier .omtrent hebben nochthans zedert onlangs gevvigtige veranderingen plaats gehad] weken te Stokholm haaren Zetel ;houden. VII. Godsdienst. De Zweeden worden ais niet zeer verdraagzaam afgeteekend. Toen Xodewyk XIV het Ëdicl van Nantes herriep, zogten de ikgtöüèrs daar van eene,fchuilplaats m Zweeden; doch Karei XI met Zyne Geestlykheid te raade gaande , was hunne poging te vergeefs. 119e het zy, zegt Cattuu: de Franfche hervormden, welke in Zweeden eene fchuilplaats zogten, werden afgewezen, en dit Ryk verloor de fchoonfte gelegenheid, om de nyverheid en vlyt in deszelfs fchoot te doen bloeijen. De Aanhangers van den hcruchten ZwedenhurgCte vooren een DelfflofkenneO zyn nog talryk in Zweeden. Sedert i776 zyn 'er de Jooden eerst geduld geworden, en zyn hun te Stokkom en elders Synagogen toegedaan. In 1778 werdt de Verdraagzaamheid door de Staaten openlyk bekragtigd. - Zie hier op welke Voor waarden: 1.) Lieden van eenen vreemden Godsdienst, [dat isnaamiyk, buiten de Lutherfche Geloofsbelydenisfel ie zich m Zweeden neederzetten, hebben geene rpraak op de Ambten des Ryks. a.j Mogen geene 0^ ,aare Schooien hebben om hunne Lee/uitt brefden ï ) Geene Zendelingen binnen noch buiten het Ryk zen-' ien 40 Dat memand, hoe genaamd, KlooftersTal nogen dichten, 5.) Dat de Jooden nergens ander dan e Stokko m e„ 0p nog eenige andere plaatfen, Syna- St worïe^bJ? n^.""'2 °P hCn behoorJyk ^ ,epast worden. 6.) Dat 'er geene openbaare Omdragen uilen mogen plaats hebben. 70 Dat tegens zuikeu'de Zweeden, die hunnen Godsdienst verben, volgens de 1 2 Wetten  IJS C A T T E A U. Wetten des Lands (a ) zal te werk gegaan worden. 8.) Dat geen Vreemuen van eenen anderen Gutisdier.st Lid van den Ryksd?g zai kunnen wezen In 178' is het den Roomfchnczinden, met de voorfchreevene bfepaslirig, echter vergund^ hunnen Godsdienst openlyk te belyden — Ingevolge van dit Verlcf, heeft de Patts eenen Apostolifciien Stedehouder in Zweeden gezonden Vin Burgerlyke en Lyffïraftyke ffctteit. De BSrgertyké en Lyflrraflyke Wetten van Zweeden, zyn meer overtenkóraénde met de g-nore grondhegir.fels der reden, rechtvaardigheid en memchlykheid, dan die van veele andere Landen Het Rootntche Recht w^rdt op de Univerfiteiten onderwezen ; doch alleenlyk als een voorwerp van geleerdheid; waarvan de kennts den Rechtsgeleerden fomwylen nuttig kan wezt n: voor her overigen hebben de duiftere en dikwyls onverftaanbanre inftellingen van Jufliniaan en Theodcfius in het geheel geen invloed op het lot der Zweeden: de oorfpronglyke Landwetten fpreeken hen vry of veroordeelen hen. Deeze Wetten zyn niet door het willekeurig gezag, te midden der vericbrikking en verflagenhetd der Volken, voorgefchreeven , maar zy zyn het gevolg van de raadpleegingen en overweegingen der Laniis Vergaoering De Pynbank wenk in het begin der Regeering van den laatst overleeden Koning, Guftaaj lil, afgefchaft. De Rechters moeten ftiptelyk den zin der Wetten volgen ; het is hui; op draf van boete cn afzetting verboden, dezelven vo'gens hun belang en neiging te verklaaren of uit te leggen. Indien zy door dergelyke verraadery eenen Burger of Inwoon» het leeven of de eer doen verliezen, moeten z\ het vonnis ondergaan, het welk zy tegens hem uitgefproken hebben, enz. IX. Krygs- (a) De ftraf, welke de Wet, in dusdanig geval, voor. ehryft, is.banning en berooving van al de.Bur&criyie Voor.(.luen,  Tegenwoordige Staat van Zweeden. ty£ IX. Krygs inrigtii-igen. De Nationale Armee wordt door den Schryver aldus opgegeeven 23 Regimenten Voetvolk, . . 24000 Man, g . Kavaliery, daar onder begieepcn de Sun- daard des Adels, . . %Aoó J Regimenten Dragonders, . 340j In het geheel 34,800 Man. Behalven dit Nationaal Leger , heeft Zweeden altyd een Corps Troepen , die op den voet van vreeroden geworven en onderhouden worden. Zie hier de ftaat derzelven: 9 Regimenten Voetvolk, . . 9000 Man. 2 . Kavaliery, . . 8co Artillery, 2900 In k« geheel .arfco ManT" üe Vloot zou, volgens onzen Auteur, beftaan, uit' 24 Scheepen van Linie, ,a Fregatten en een evenredi» ;; getal Barken, Bregantynen en Sloepen. Scheepen vaS 1 den eerften rang voeren 70, de anderen 60 en de Fregatten meeftendeels 40 ftukken, Dc Scheerenvloot beftaat uit omtrent Go platbodemde Vaartuigen, cn de Ma-me gewoonlyk uit 15000 Man. (a) By een zeer wys Reglement, is het den Officiëren der teTïen f.eemaStgeÖOrl°°fd' °P KooP™%kheepea X. Rid. (•) De Schryver meldt ons niet, welk Jaar deeze ongave 1. ter mcdepgefleld.. In ,789 was het Leger 67,926 Mm fterk behalven nog de Vry zuigers en de DaSer. die destyds gewapend waren. De Vlooi, die in de grootê Vloot de Scheerenvloot en het Galeyen-Esquader wordt af. ) gedeeld, wordt door foinmigen hooger aangetogen- Boek- Be scu: I S  ?J34 * C a i t e a uy X. Ridder-Ordens. XI. Inkomften en Uitgaven der Kreon. Wy hadde'n hier met reden eene meer naauwkenrige opgave verwacht; want het geen wy hier aan den voet der bladz:, uit Cantzlers {Mémoires du Royaume de Suóde), (waarfchynlyk door den Vertaaler) vinden te boek geflagen, is veel te oud, om tegëhswoordig in nanflag te kunnen brengen. In 1789 bedroegen de fchulden der Kroon 41,300,000 Ryksdalers. XII, Bevolking. Ingevolge eene berekening van den Heer Wargentyn, heeft Zweeden van 1772—'.782, en dus in den tyd van io Jaaren, eene vermeerdcrinc; van 200,000 Zielen in zyne bevolking bekomen. Thans rekent men het Ryk, gelyk gewoonlyk, op nagenoeg 3nü^li'oénën Ingezeeicnen. Men telt 'vnSiokholm 70,000Zielen,- (anderen noehthans 20,000) in Gothenhurg ao,ooo— in Norhiping 9000— in Carlskrcna 9000— in Abo 8000, in Cr/ie 600 in Fablun, Malmoe' cn Landicrcna 4000— Dit zyn de meest bevolkte Steden; onder de anderen zyn 'er, die geen 300 Inwoners bevatten, (a) " XIIL Natuurlyke Rykdommen. 'Er zyn weinig foorren van Visch , of zy worden in dc Wateren, die Zweeden omringen cn doorfnyacn . gevonden. De Visch in de taal des Lands Strosmming gphczm:, en die men elders niet kent, wordt in vericheiden (treeken der Baltifche Zee in zulken overvloed gevangen, dat dezelve ecu wezenlyk gedeelte van het voedfel des Volks uitmaakt. De Zalm-flcckcryen van Halmflad, Rls-Carleby cn Norkoeping, vcrfchaflln veel Zalm. De Haring had, geel uuren de eenige Eeuwen, de Zweedfche Kusten verlaten ; doch verfcheen 'cr weeder omtrent het midden der tegenswoordige: de voornoemde Visfche- ryen (a) Dcese opravc tt geheel verfcb'Hend Vrin die vry elders aanmfFen. Sitikhvlm, gelyk we zeiden, beeft by de mec"e AardryksKuodigeD j van 75 10: So,ooo Zielen.  Tegenwoordige Staat van Zweeden. ijj IJtn zyn in de Provincie van Bohus: de vangst wordt het eeiie Jaar door het andere op 300,000 tonnen geïchv-, fa: dke ton bevat 1000 Haringen. De Zweedfche Haring is echte* nooit zoo goed als deHollandfche; op de Susten van ner Noorden komende , is dezelve oud en vermoeid vin de reis; ook verdaan de Zweeden de konst van dien te zouten en te kaaken zoo wel niet als de Hollanders. In de tneeUe P!ovineiL'n zyn, volgens CatteaU, Yzcrmyfeii; d ch kunnen, zonder verzuim van andere takken van nyveibeid. alle niet bewerkt worden: die, welke men bewerkt, leveren jaarlyks 1200,000 fchippond Delfïlöf of Ertz op , welke 400,000 fchippond Yzer uitlevert, en, volgens eene Verhandeling vaa den Raadsheer Stocken/lrom, worden tot deeze werken in het gantfche Land 2.1600 Menfchen gebruikt. . Het jaar;yks pY0ünQ. der Kopermynen wordt hier van 5 tot 6000 fchippond gerekend; dat der Züveraiyn te Salberg 16 tot 1800 mark; de Ertz geeft hei noodige Lood tot de fmeKing; minder ryk is de Goudmyn van Aedelfors; zy werdt in 170,5 ondekt; doch haalt de kosten der beweiking niet op De Loodmyn in Finland is nog niet genoegzaam bekend* Te Dylta, in de Provincie van Nericie, heeft men alle' Jaaren uit de Zwavel bergftof, 300 fchippond Zwavel 8 a 000 fchippond Koperrood en 1700 tonnen Rood. ' Andrarum, Lofvars &c. leveren, het eene Jaar door het andere gerekend, 7000 tonnen Aluin. XIV. Land- en Akkerbouw. Dit is een zeer beiangiyk Hoofddeel. Wy zonden hier gaarne meer van willen affchryven; dan daar ons beftek zulks niet toelaat, zullen onze Leezers zich 'flechts met eenige trekken moeten vergenoegen. Zweede». (a) Coxe fpreekt wel van 600.000 tonnen. Zis zyne Brieven, SfteDcei, pag: 128. 14  "oJ C A T T E A TJ, Zweeden doorreizende, vindt men wel bearbeide Velden bedekt met Tarw, Rog, Gerst en Haver. Aan Weylanden ontbreekt het niet; 'er zyn naluurlyken en konlbgen; dezen geven het beste Hooi; doch kunnen met meer dan eens gemaaid worden. De meefte Groenten zyn bekend en worden geteeld; Aardappelen groeien er in overvloed, en het Volk begint 'er werk van te maken. Sedert eenige Jaaren beviytigd men zich ook zeer met Vlas- en Hemrip-teeld; en 'er komt ook veel minder van buiten in. De Tabak, waar van de Noorüfche Volken groote Liefhebbers zyn, is in Zweeden ook zeer getrokken, en men ziet in den omtrek der Hóofdilad en van eenige andere Steden, veele Tabaks-Landen. De Honingbeyen worden ook niet verwaarloosd; maar de Luchtstreek fchynt haar niet gunftig te zyn 5 mooglyk heeft men de teelt en zorg, welke zy in de koude Landen vorderen, nog niet geiioeg beoelfend. DeBosfchen, Wateren, Moerajfen, Rotzeil en Heilanden , beflaan byna de helft van die groote uitgeflrekthcid, welke Zweeden vormt: de vermogende Landbezitters bebouwen veele woestliggende gronden; dunnen oeBosfchen; droogen de Moerasfen up, en roeijen de Heide uit; Jaartyks ziet men Akkers en Weilanden vermeerderen; en alle Jaaren maakt de nyvcrlieü veroveringen op de Natuur. De groeijing kwynt lang in het Noorden ,■ zy Iyd en verliest dikwyls de beste kragten, ■ . — Men zaait in de maand Mey, en oogst in de maand Augustus. De Zaaden welke men in den Herfst zaait, leveren een niet minder treffend verfchynzel : Zy fchieten op en maken Veld-tapyten van het feboonrte groen; maar de Sneeuw komt, en verbergt piotslyk die ryke verfiering ; het oog ontdekt dezelve gedurende zes of zeven Maanden niet, en acht ze voor altyd verdweenen ; by de hernadering der Lente ver- fchynt  Tegenwoordige Staat van Zweeden. '37 fchynt zy weeder in al haare fchoonheid; zy heeft zich onder het dikke kleed, waar meede zy bedekt was, gevoed ; wel verre van haaren luider en frisheid verloren te hebben, vertoont zy zich met nieuwe bekoorlykheden, en vervrolykt alle oogen. • L Het Vee is een der gewigtigde deelen van de Landhuishouding ; de Zweeden weeren het, en verwaarlozen het niet; maar he. Vee is klein in deszelfs Vaderland, gelyk in het gamlche Moorden en het zou nog kleiner zyn, indien de foorten niet waren verbeterd door de vermenging van vreemde ra^en, het kan Hechts geduurende vyf of zes Maanden weiden; het overige van het Jaar is het onder dak , en kost den Eigenaar veel van onderhoud. * 'Er zyn veele andere zwaarigheden, die van de Luchtftreek voordkomen, en den Landbouw nadeel doen; droogeLenter» en vochtigeOogsitydjiaate of vroege vorst de fchaduw en koude, welke dikke en moerasQge öosfehen veroorzaken, de werkloosheid, waar toe de lange Winters aanleiding geeven , geduurende dewelke den Mensch aan den flaap der Natuur deel neemt. Zie daar de voor naamde hinderpaalen, welken deLuchtdreek in Z weeden den goeden uiiflag van den Veld-arbeid in den wc iteld, enz. (a) 3 XV. Nyyerheid. Dit geheele Hoofdduk, als ook de twee volgende Hoofd- deelen, (a)De bovenmaattge hitte des Zomers - die alsdan aan het groeibaara eenen te zeer verhaallen wasdom geevende, de Gewasfen te gevoelig maakt, by de minlle fchielyke verandering van den dampkring, en de drooge Zomers, welker koite nachtenaan.de half verzengde Planten ue noodige v«rtdsfehing niet verfchaffen om ze te verleevendigen, zyn insgelyks groote hinderpaalen, welke ds Akkerbouw in Zweeden ontmoet. Deeze aanmerking van den Vertaaler kwamhier juist ter fcei!:ev;ierd,- Lunne feelten, met de behendigheid van zien tegcus de koude te b fonuten, benevens het Postwezen en Wegen zyn in Zweeden voortreffeiyk ; de Boeren leveren de Paarden; men betaaM voor ééa Pr.ard, vo,;r iedere myl, vier fchell:, uitgenomen in de.'iteden, alwaar men zes fchell: moet betaaien. Op elke postrir is een zeker getal Paarden bedemd; wanneer deeze niet toerei, kende zyn, haalt men Vr n-eer in de nabyheid. Hy, die de Paarden verfchaft, legt den Reiziger een boek voor, welks bladzyden in vericheiden Colommen verdeeld zyn; de Reiziger tee^end, daar in den dag en het uur van zyne aankomst aan; zynen naam en titel, de plaats van waar hy komt , en die , werwaards hy gaat; het geral der Pr. rden die hy gebruikt, en de wyze op welke hy gediend is O) De Paarden zyn klein, zien 'er flegt op het oog uit, maar ioopen foeif. XXI. Over («) Hoewel ren zoodanig Aanteekerboek alzins nuttig '7, en het te wenfehen ware, dar liet overal p'.ats vond. * >e. weeren echter fommfgen, dat riit Boek hier van die nntngheid niet is, dan men zich wel bui-cn V L-- nds verbeeld. BoÊK.ljilSCliüüWEB.  14.2 Catteau, Tegenw: Staat van Zweeden. XX f. Over de Taal. XXII. Konflen en Weetenfchappen. Reeds in de voorgaande Eeuw vestigden de eigenlyk gezegde Weetenfchappen de aandacht de-Zweeden; doch vooral hebben.zy federt het begin van de tegenswoordige in deeze loopbaan uitgemunt. Linn^us heeft eene omwending in de natuurlyke Gefchiedenis te weeg gebragt. Solander, Jonas,Bergius,Thuweerg en Sparman hebben syn dellèl ontwikkeld:. Wallerius, Bergman, Scheele en Wilke,hebben over de Natuur , benei- en Delfftof kunde een nieuw licht verfprcid ; Polhem, K l ing en s ti e rn a, Celsius, Stroemercu War gent in, hebben de gelukkigde ontdekkingen in de Wiskunde geaaan; BeNEDICTUS BeRGïUS, KRYGERenFlSSCHE VL- stroem, hebbende gronden der Natuurlyke Weetenfchappen op den Akkerbouw, den Koophandel en de Nyverheid , gehikkiglyk toegepast, — enz. Het XX'tïf of laaide Hoofddeel handelt over de'Oudheden, dan zoo wy vertrouwen, zullen onze Lezers alree^s meer dan een oppervlakkig denkbeeld van dit Werk' gekregen hebben, weshalvcn wy het overigen hunne leesgraagte aanbevelen; terwyl wy ons tevens verzekerd houden, dat zy den tyd, tot het doorbladeren van dit Werk bedeed, zich niet zullen beklagen. Uitspanningen in de Eenzaamheid, door Wa b e Kamp, met Plaaten. Te Amsterdam hy Wessing en Van der Hev, 1792, gr. 330 Biadz. bVo. De prys is ƒ 2 - 10 o Dit Zedekundig Werkje , bcdasnde in Fragmenten en Verhaalcn, als : De Vriendfchap, de Vertroosting, het Genoegen* aan de Moeder van een in zyne geboorte geftorven Kind, de Mensch, de weder gevonden Zoon. Het Paard en de arme Vrouw, aan Cefife de Mensch, Tweede Afdeeling, is in eenen aandoenly- ken  Wabe Kamp, Uitfpannitigen, &c. 145 ken en ongedwongen ftyl gefchiceven ; }a, wy durven zeggen, wezenlyk gefchikt, om den geest meer en meer ter verbetering van 's Menfchen hart op te wekken. De Schryver geeft, onder anderen, een treffend Tafrecl van de zoo edele gevoelens der waare Vriendfchap, het onfchuldig en nuttig vermaak der Saamenleeving; even flerk fchetst hy de verderflykheid in het verkiezen van zoogenaamde Vrienden , die zich uit eigen belang dien edelen naam onwaardig durven aanmaadgen. Wy zullen hier eene trek doen invloeien, welke de Schryver, in dit belangryk Vertoog , zoo fenoon behandeld , en waar in hy te regt zegt: „ Is dan de Vriendfchap eene zoo edele en verhevene geestdrift, zoo volgt daar uit van zelve, hoe zeer ten onregte dikwyls haar fchooue naam aan eene fckandelyke verkeering gegeeven wordt Menfchen, die geene andere betrekking op elkander hebben dan de kostbaare fpyzen en lekkernyen, weken zy aan dezeivde taftl onder niets beduidende gejprekken eene vuile boertery, of woest geraas inzwelget); die df kragten van ziel en lighaam, tot fch;mde der menschheid, in eene zee van wyn verfmooren; fnoodaarrs die eene verbindtenis vormen, om de geheiligdfte pli2r.cn des menschdoms aanhoudend te fchender;,noemen elkander vrienden. - Kan "er iets redeloozer, kan 'er byna iets fchandelyker zyn dan zulk eene genaamde vriendlna^? Welke zyn de gronden waar óp ze gebouwd is.? - Een enkel dicilyk genoegen, waarom men den kostlyken tyd verwaarloost, fcharten verfpüt, zyne gezindheid bederft, zyne ziel verlaagt en zich geneel o-ubekwarvm maakt ter verrigting van die bezigheden, weiken ons door God en de natt:ur zyn opgelegd. En welke zyn de gevolgen van eene zo onwaardige Vriendfchap?-- Zy verwoest gelyk eene invreetende kanker de wel'aart der huisgezinnen ; veïfhudt met eene nimmer zatte gulzigheid het erfdeel des nageflachts, en vermeerdert dus de algemeene armoede; terwyl zy tevens alle vonken der deugd in de ziel uidduschc, en in de eeu- wigneid  144- Wa b e Kamp, Uitfpanningtn, &c. wigheid bygevolge de verlchriklykfle uitzigten opent. -~ Verre zy dus van ons eene zo fchandelyke vérkepring, eene zo zeer het menschdom verlaagehde Vriendfchap" wier grondflagen zwelgery cn zedeloosheid ,■ wier einden tydlylre cv. eeuwige rampen zyn. — 6 Gy allen dan, die rven'uigd zyt van het aanwezen uwer onderflykc zielen; die i,we gezondheid waardeert; die uwe verpligtingen aan het naakroost kent, en uw vaderland viiung ben int! ontvliedt deze fchandelyke gezelfchappen, deze gewaande Vrier-dfchap. dien edelen naam gehéél onwaar—- En gevoelt uw ban dat aan het zelve een raadsman, een vriend ontbreekt, zoekt hem dan onder dezulken, die blyken geeven, dat zy niet alleen het gczelfchap der menfchen, maar ook hunne perlbonen beminnen , en alles aanwenden om het tydlyk en eeuwi"welzyn hunner natutirgenooten te bevoorderen." Zyne Vertoogen over den Mensch zyn niet minder wel gefchreeven. In 't kort, dit Werkje kan, zelfs in de Vernaaien die daar in voorkomen, tot een wezenlyk nut verfhekkcn. Ja, wy durven het den Leezer aanbevelen, en wy vleien ons, dat de Schryver in zynen arbeid zal voordgaan, op dat een ieder de voorbrenglèls zynerpenne als een waar gefchenk aan deMaatfchappy, ter bevoor' dering van den goeden fmaak, en om de leesgierigheid tot het leezen van goede Boeken aan te moedigen, moge befchouwen en roemen. M E N-  MENGELWERK. Verhandelino over ds grootheid Gods in Natuur en Genade.-. Te regt mogen wy met Élihu uitroepen, Job 36:261 Siet God is groot en wy begrypen het niet, wanneer wy p?et hem, Gods verbafende en Almagtige werkingen in de Natuur, waar in zoo veel oneindige wysheid doorftraald, befchouwen. En wie toch, die maar met een oppervlakkig oog, zich zelve en al het geene buiten ons is, en onder ons bereik valt, befchouwd, zal niet den dichter van een der verheevene dicht/tukken, der oudheit nadamelen ,. Pf: 104:24 : Hoe groot zyn uwe werken 6 Heere, Gy hebt die alle met wysheit gemaakt, het aardryk is vol van uwe Goederen. En nog meer behoort Godverheerlykende bewondering het harte te doortintelen, wanneer vvy in deeze opgenoemde byzonderheden , eenigzins dieper zoeken in te dringen, en uit het groote, het fchoone, het eerbiedwekkende, dat daar in doorliraald, tot den Almagtigen Formeerder op te klimmen. ■—- Befchouwen wy ons zeiven, wy vinden dat ons lichhaam een kondig faamengefteld werktuig is, 't welk in alle deszelfs deelen tot het geheel befchouwd, in de juide evenredigheid ftaat; een lichhaam, faamengevoegd door beenderen, die als zoo veele pylaaren en binten het gebouw onderfchraagen en faamenvocgen; zenuwen en peefen, die aan dezelve kragt en beweeging verrchafien; aderen, door welke als zo veel Canaalen, het bloed en de leevensfappen overal worden rondgevoerd en leeven meededeelen, en dit geheel, gansch cierlyk'aangevuld met vleesch, en digt overwogen met eene huid, J™*dalI^iets mindc-' dan een heerlyk Schepfel uit- Boekbesch: t Deel. No. 3. Mekgelw: F Spo©<  8* MENGELWERK. SDOoren wy verder na, -de werkingen welke in dit flichhaam plaats hebben; het gébruik van fpys en drank, de yerteerjng, de afleiding en de voeding, van en door dezelve; de byzondere detlen des licbhaarrs, zoo uit- als inwendig, elk derzelver noodzaaklykheid , tot het geheel, derzelver jnifte vorming en plaaifing, en de werking van de eene op de andere. i Merken wy vervo gens op, die deelen, welke voorde zintuigen gefchikt zyn , en de werking der zintuigen zelve, wie zal dan niet al aanfronds gedrongen worden uit te roepen, God, myn manker, is groot.' — Nop; meer, wanneer wy dit lichhaam befchouwen, als vcreenigt met eenen ohftoflyken Geest, waarin deredelyke vermogens huisvesten, en dus van veel meer waardy en hoogeren oorfprong, dan het lighaam, begaa!d merken ■ nis, die zich verfpreid over alles wat onder de zintuigen valt, of daar san kan gebragt wurden; kennis die van zich zeiven begint, en is het regt, te midden door al het gef'chrpenen heen , in den oneindigen eindigt; met o .rJeel ter onderfcheiding van het geene onder hnare bevatting is, redeneerende uit het voorleedene en tea'enswoordige, met opzicht op het toekomende, op zekere of vvaarlcbynlyke gronden, dan vooral, wanneer de uitknullen der zraken uit de oorzaaken kunnen afgeleid worden ; met een wil, die befluit uit het gjeene door veriland en oovdet'1 gebczifti w.nu, verwerpende of verkiezende cn die daar na het werktuiglyke doed handelen, wie moet rVn niet vèrbèzend uitroepen, God djszelfs oorzaak is Groot, oneindig grooc ! Hui r \. v, in de tweede plaats, het hoofd op, om het geene ons omringt waar te neemen, hoe valt dan niét Mrillohdg dénfcliönnehSterren Hemel ons in 'toog! wcli; eene beerlyke Zon vercierd het Uitfpanlël, en welke d;enfteen toon , hoe heerlyk verheft zich hier een Berg, en hoe majetlueus vertoonen zich geheele keetens derzelve, 't zy zy den Zomer of Winter ten toon fpreiden, of foms drie jaarfaifoenen op onderfcheidene hougte van een derzelveu. Hoe fchoon lacht ons daar een Dal toe, waar de Akkers met koorn belaaden, of met vruchiboomen beplant zyn; hier kronkeld zich een beek, of vertoond zich de Ichoonheid der Rivieren en Meiren, die zoo wel als de groote Zeên met vlottende kalleden, of kleindere en Vislchers Vaartuigen bevaaren worden. Ginds verheifen zich trotfche Torens, die eene welgelegene fctad aanduiden, dit al'es is Gods werk , en her geene door s'menichen handen gewrogt wierd, is door die Eeuwige oorzaak in het valland zyner Schepfelen gelegt. Nog is het drievoudig Ryk der Natuur ter onzer korte befchouwing overig. Het Ryk der Dieren is uitgebreid en byde duizenden van foorten, die land en zee en lucht bewonen, worden 'ergeduurig nog aideien ontdekt, en mooglyk zyn 'er nog zoo veele , en nog meer onbekend. Welk eene wysheid in hunne vorming, maaklel en gedaante . onderfcheidene aart en neigingen i welk een afltand t us* fchen  MENGELWERK. 8j- fcheii den Elephant en de Vloo, welk een onderfcheid tusfchen het Paard en de Mug, welk een verfchil tus[Ibhen den Adelaar en het kleinfte foort van Visfchen, welk eene fterkte in fommigen, «reik eene fchoonheid in het vel, de vederen en fchubben deezer fchepftlen, welk vernuft in deezen, welke andere hoedanigheden weeder in anderen. — _ Het groeiend Ryk is niet minder onze opmerking waar. dig, wanneer men van den hoogen Ceder tot het laage Gras afdaale; wanneer wy Bloemen en Kruiden, Giaanen Bolgewasfen in aanmerking neemen. Hier zien wy trotfche fchoonheid, uitgebreide nattigheid, daar verhevene Couleuren , genezende krachten en voedende eigenfclnppen, in alle deeze gewrqgtea van den Heere der Natuur verfpreid. En hoe moet onze verwondering ryren, wanneer wy in de dtdzende bladen, die zich aa« eenen uitgebreidén boom besinden, Wel oppervlakkige > lykheid , maar in elk derzelven, groote «erfcneidètiheid ontdekken. — Daalen wy in de ingewanden der Aavde. deeze heeft de groote Schepper ook met Metadeu en Edele Gefteentens doorweeven; welk eene waarde oezv de Di - ant welk een heerlyk aanzien het Goud, >?elk een»nntu» heid het Yzer. Wie gaf üsn r'ecze Metaalen dvzrtvtv glans en hardheid, en aan h#t Marmer deszelfs duurzaamheid; ook hier mftraalu 'sMaakers grootheid luifter. ryk door. — En niet alleen ftelde God, door eenen enkelen wenk zyner Airaagt, zoo veel groots daar ,• maar dat alles wordt finds zoo veele Eeuwen, door eene geduurige voorzienigheid, onderhouden, bewerkt en belluurd • hXS h°e hn r'?' h°e groor' hoe verbaafend, hoe luifterrol, nu alle deeze werken van den Heere der Natuur, van den God des Geheel-als ook zyn, zy komen 211 F% wanneer de Christen, de doer Jefus bloed verlosten Godsvriend, de werken zyner ieuwig dankwaardige Genade, met het oog des Geloofs ? 3 befchou-  26 MENG E L IVE R K. befchouwen mag. De hoogverlichtc T11 a r s e r, moest hier verwonderd van zeggen: O diepte des Rjksdoms, beyde der wysheyt en der kennisje Gods , hoe ondoorfoekelyk zyn' zyne oordeeien en onnafpeurlyk zyne wee ■ gen .' Rom: i ; : 33» . , En zoi'dcn wy hier iets van beichouwen, God heilige het aan onze harten ! dc door Jefus verworven Geest, zonder welke wy niets vermo .cn, bcltraaie onze /.iele tot waar zaligmaakcnd heil! „ Ja! vefheeve jelus, die „ alle Macht in Memel en op Aarde bezit, voer heer. „ fchappy in onze harten, dat wy ons in waa e ootmo c „ voor uwen Genadeloon buigen * weesGy onzeL' io> , man, leer ons U, als onzen Zaligmaker huu^n, „ en in den geloovc onze van natuure üOemwaarüigc 7ie'en ter zaliging i» Uw handen, ve.rroiiweuci ovw-, "geeven, om eenmaal den Drie.Eetdgen m alk zyne „ werken en daaden volmaakt cn eeuwig te kennen "Om^eS'denkbcehltc vo.mcn ^, de annbidde. Ivke, alles overtreffende grootheid der Godlyke Ge adc, vorderd de aangelegenheid der Zaake, dat wy dezelve Siel, fchoon korjlyk, befchouwen, cn aan 2al oWlven hooiwaaklyk hier op uukomtm. De Almagtigen fchept eene Waereld, d. vo lrnaa, „oed w-s, dat is, in alles volmaakt overeenkom fhg net dotleüule'van cfen grooun FonnceJsr; eene Waereld ffffdfc fctio?nhedeh dei N*tour, waalman wy zoo even iets opmerkt hebben. . y gee,: cfiens a.n het eciile menfchen paar het annvezc. ei plaa.de ,at 11l , r, „ a ..viir» • fïaei s Uitnscb was ook volop oeezc-fchoonc Ai.iuL, üjje..- Saki Poed en mr,r de g&*ft4 ^ £S pfo^iuk yf» ***** f iden y,e)vu wy hem te voo cn befchouwd hebbe,, Zjpc ziele was b gaaft met ztu.c ^^^y^m^f^^ mis » ■* * voonairo!yl/ue zan; Ogjeu, ^;,n ZYre natuur vatbar wa*, konueii geleiden - m s 01 Zk licm, alles &d op zynen wenk gereed, ter meede.  MENGELWERK. 87 werking tot zyn geluk; alleen hy was vernnderlyk, en hoe koude dat anders zyn-. dewyl God zyns gelyke niet voordbragt, alles was hem geoorloofd, dewyl alles tot zyne belangehs. gefchikt was, alleen hy mogt de vrucht van ée'nen boom, onder alle de menigte welkers vr,;chten zynen fmaak konden ftreelen en zyn gezichtveraanzenaamen, niet eeten, en hier in bezwykt by zoneter nóódzaake en vywi ilig.,- hy laat zich verleiden en overtreed dat gebod, waarop hem door zynen Schepper en Wetgever den dood gedreigd was; dus een rebel in \ Ryk van d.n opperden li viing geworden zynde, wierd hy van eenen vriend Gods zyn vyand, en haalde, onverfchoonlyk en rechtvaardig, het heilig óiigenoegen Gods over zich, ca aoor de gevo gen o k over al zyn nakro >st. Dus onherdelbaar gevauen met alle die, natuurlyker wyze, ut hein zouden worden; dewyl hy het geene daar hy dooi leeven moest verbroken had, zoude het mensch* dom eeuwig in dien rampflaathebben moeten zuchten, zou niet de ongehoud ne en hoogst vrye ontferming des Eeuwigen, hem had willen herdellen. • Wie was nu de mensch in den fchakel der Schepping, van hoe weinig aanbelang de geringe bewooner van deeze kleine Pla^ neet, die Hechts een dipje van 'tHeel-al is? En de hooge God, had niet nooajg van menfchen handen gedient te worden, daar ouiiitfpreekjyk veel millioehen heerlyker vyezers, in 't uitgebreide ruim der fchepping, 0p zynen wenk gereed daan en hem volmaakt eeren en dienen En welk was nu het middel, dat deeze herftellin* 'dat deeze verzoening te weeg bragt „ ü aanbidlyfcVontferming, Eeuwig ',er moet Gy ontvangen " — niets minder, dan de eige Zoon van God, die met Hem dcelfde Godlyke hoedanigheden bezit, en van alle Eeuwigheid bezat; die moest het vleesch aanneemen, uit eene vrouwe gebooren worden, in armoede op deeze Waereld verkeeren, gehoord, befpot, gefmaad, gemarteld, gedood worden, en wat is derhalven , de verborgenheid der God. F 4 za.  8« MENGELWERK. zaligheid groot, God geopenbaard in het vleesch. i Tim. 3: itf. Hier voor verdomde het verflaud der Engelen zelve, zy waren begeerig hier in te zien; en dit zal derhalven h>t verheeven onderwerp zyn en blyven, van alle die Troongeesten , met de gezaligden uit Adams nakroost, waar in zy in alle Eeuwigheden dofte genoeg tot Godverheerlykende verwondering zullen vinden, om Gode en het Lam, alle Eer en lof en dank voor deeze groote verlosfing toe te brengen. — Nog eens; zoo was dan van dit gezegend Aardryk, door de zonde des menfchen , Gods gunst geweken, en de mensch verre , ja zeer verre , van God afgedwaald , en hoe groot was de rampdaar, daar hy zich in ftortte, daar hy buiten en los van God wierd, .".onder wiens nabyheid 'er in 't gantfche ruis-, der Schepping geen leeven is, en hc: groot was zyne misdaad, daar hy niet alleen alle de zynen met hem oiïgelukkis maakte, maar ook het heerlyk oogmerk Gods, by dc Schepping verydelde; dewyl zyne Eere, of de beöc;;ing vm dezelve geene plaats meer in 'smenfchen harte koudjfc bi én, en hy zulks, door de verduidering zyns verftands, ook door zich zelvcn, uit debefchour.' derfchepfelen buiten h .3. «iet vo! j^nde konde leeren: ech.er daar de Gcdbud geene doeïéindens heelt, of de middelen zyn ook teiTens befloten om die te boieilren, overwoa zyne genade het rechtvaardig ongenoegen tegens den fchender zyner wetten ; en zulks was van aller stuwen Eeuwigheid, eer de mensch aanwezen had, reeds hem goedertieren toegedacht. Jezus treed als verlosfer en middelaar tusfchen beide, en door die verlosfing word deeze kleine Aarde, met derzelver geloovige bewooners, van zeer groot aanbelang in den keten der Schepping ; die Godlyke Heiland is toch den zynen eene oorzaak van eeuwige Zaligheid geworden , en door Hem is het dat de vernieuwde en gezuiverde Aarde eens door de zachtmoedigen en hun zaad erflyk zal bezeeten worden; ja door Hem wil God, zoo veele  MENGELWERK. gp veele in Jezus gelooven-, uit die tegenftanders, uit die Ryksrebellen, boven de gevallene Engelen tot de hoogfte Zaligheid leiden En uit dit oogpunt befchouwd, worden de werken der Natuur eerst regt groot in de oogen nes Godverheerlykenden Natuurbefchouwers: want door den luisrervollen invloed van Jezus verdienden, krygt allés een heerlyker gedaante en wordt alles waardiger. En zugt nu nog het gantfche fchepzel, en is het zelve als m barensnood, verwagtende de openbaaring der kinderen Gods, Rom. 8: 10,22. fcioe luistervol en hoe volkomen zal de gedaante des Heel-als eens voor de ge» zaligden zyn, na den afloop der Eeuwen, na dat alle dit tydperken vervuld zyn, die door den Koning zyner Kerkrover dezelve bsftemd zyn, na dat hy eerst zyne iicerlykheid en magt, op deeze Aarde eenige Eeuwen byzonder zal ten toon gefpreid hebben, dan zal het einde daar zyn, Openb. 20:7, dat Hy het vonnis zal uitfpreekeu over me geenen die Hem niet gekend hebben en niet wil* den; kennen,en die geenen die Hem doorliet ware gelcofgev beriigd hebben, voor welke laatfte het Nieuw Jeruzalem, als die Stad Gods, waar van Hy zelve de konflenaar cm bouwmeester is, uit den Hemel zal neederdaalen "JJ eene nieuwe Aarde, Openb. 21, waar in al het oud'a 5 te met gedaan zyn, en alles heerlyk nieuw zal we^ea. en God volmaakt in Natuur en Genade, Eeuwig zal ver* heerlykt worden. Dit verhandelde geeft nu verder aanleiding tot dt volgende aanmerkingen: — 6 6 Verwacht het Vervolg, P.V  $0 MENGEL W ER K. oplossing der vraage: is RACHAB, van welks wy JOSUA Jl. en ver volgens leezen , eene herbêrgie rster, OF e £ n E hoer f. geweest, en WAT hangt 'fc R van bb b csliss INft DEEZtR vraage a f ? {Naar het Hoogduitsch.") r"\e inval, om Rachab in eene Herbergierlicr te J hetièheppen, is deszelfs oorfprong aan de ii beelilins: zulker mannen •> welke 'het voor onverklaarbaar, ten Kiuften vooronwaarlchynlykhebben gehouden, dat zulke ;erlyke en braive lieden, als de vertpieders van Josua ^varen, juist het huis eener openbaare hoere totnun verVlyf zouden gekozen hebben , veifchuldigd. Mistchien ejcheen het hun ooK. toe, niet wel met de heiligheid der Godsiegeering te kunnen overeendemmen , dat deeze -uannen, onder de veeie üiwoouers van Ji-:nciio, juist fc(.u« hoere zouden uirgezogt hebben, om dezelve tot een voorwerp hunner verfchoonhig , by dc verdelging der inwooners dier Stad , te (lellen , cn daar te boven, voor de voorfpiaak van zulk een ondeugend viouwsper»ï/*i) dat verkoopen aanduidt. Goed, zeiden zy', nu zyn wy klaar. Het wortelwoord voegt beter voor ccne herbergierfter , dan voor eene hoere. liene herbergier^er is juist zoo iemand, welke haare fpyzen en dc gerieflykheden van haar huis, aan anderen voor geld overlaat. Nu vervallen alle zwaariglicden die men niet weg kari neernen , indien men Raciiab eene hoere laat blyven, Is zy flechts eene herbergieriter, dan had Josua zelf, by haar zy.;en intrek kunnen neemen, en 'et blyft niets over, dat met Gods heiligheid kan (trydeii Wat is 'er berispenswaardig in, indien de voorzienigheid zulke lieden beloont, welke aan anderen liefdaadigheid bewyzen en hun het leeven fchenkr, welke dat van adderen met gevaar van Lhun :eigen gered hebben? Door zulke gevolgtrekkingen heeft al meenig ge'eerd gevoelen, waar by deszelfs uitvinder in ftilte zyn verftand en vïndingryk vernuft gezegend heeft, deszei Ts aanzyn verkreegen. — Maar is nu alles in de daad wél zoo ais het behoort? Zyn de zwaarigheden by het tegeriovërgefteld gevoelen wezenlyk zoo groot, dat men dezelve niet anders dan door deezen weg kan 'ontwyken ? Kan het wortelwoord van sr»^ in 't geheel op geene hoere geduid worden ? Deeze vraagen, dunkt my, zyn al -,'d nog wei een weinig opmerkzaamheid waardig. Wanneer men de geheele zaak, op eene redèlyke wyze, in.derielyer faamenhang, in ovcrweeging neemt, vervallen alle zwaarigheden, welke men hier meent te vinden.—- De  S»2 MENGELWERK. De verfpieders komen te Jericho, dit was voor hun een? Vyandlyke Stad. Jrlet zou tegens alie voorzichtigheid aan geweest zyn, in eene zoogevaarlyke plaais.. all<- ftraaten te doorloopen, denklyk war, het oogmerk hunner reizc meer, om de geneigdheden des volks, dan .velde fterkte der Stad te verfpieden. Befpeurden r.y by de'inwoners moedlooze harten en vertraagde zieïen , deeze tyding zou den Israë'leren van meer belang zyn, dan een omftandig verhaal der fteikte deezer Stad Maar cm nu de geneigdheden der inwooners te ontdekken, daar toe was het eerfte het beste huis, even zoo gefchikt als een ander: en het geen het digule by de poort was, was juist het veiligfte. Het huis van Rachab moet zoo geplaatst Zyn geweest, en zeer digt by de Stads muur, of misfchien wel op denzelven gedaan hebbe;i, (f) om dat ze de verfpieders met eene zeel kon neórlaaten en op deeze ,-/yze uit de Stad helpen. Kan men het derhdven den verfpiederen wel kwaalyk neemen, dat ze het eerite huis verkozen , caar ze even zoo goed , als in eenig ander, fre; oogmerk hunner reize konden bereiken, en nochihans zco "'eel gevaar niet liepen, dan wanneer zy zich te midden inde. Stadbegeeven hadden? — Maar by eene openbare hoere 'ra te keuren , was evenwel fchandelyk i ■ 'ient deeze g.-onte en overdree- vene naauwgerchei i? Wanneer heeft Gods woord ons alle burgerlyk verkeer asat ondeugende lieden verboden? - In het bhm van een wouwsperfootf te gaan, dat een kwaaden naam beeft, toödèr dsat roe gerechtigd te zyn, of aan het vl/en cte vbenkeur boven alle anderen te geeven, bïdien men zyn oogmerk in elk ander, even goed kan bereiken, zulks kan zeker verdacht voorkomen. "Want, wanneer-men geene gféde oogmerken by eene zaak kan ontdekken, de*kt m.n [,e;/oonlyk aan flegte. Mnar in dit geval bevonden zich de verfpieders niet. Zy hebben redenen en gronden genoeg voor zich, om hn eerfte en naaste huis tot hun oogmerk te verkiezen , zonder Cj) Josuau: 15. wordze.!ksbulten twyffe! geileld. (vht.)  MENGEL WE R K. 9? det vooraf lang naar het zedelyk charafter van deszelfs bewooner onderzoek te doen. En alhoewel het hun ook gezegd ware geworden , dat hier een vrouwsperfoon woonde, weike een kwaaden naam had, kon het hunnen goeden naam, in die omftaiidigheden, waar in ze zich nu bevonden , nochtans niet benadeelen, dat ze het zeiven verkozen. Dan, men behoeft niet eens zoo verre te gaan. Wie geeft hun , welke van R&chab zoo gaarne een kuisch en eerbaar vrouwsperfoon willen maaken, het recht, om als befl'st te vooronderflellen, dat de verfpieders van de leevenswyze van Rachab wel onderricht zyn geweest ? Wat is 'er minder waarfchynlyk dan dit? Kent men dan aanftonds de lieden, zoo dra men op eene vreemde plaats komt? Of is misfchien eene ongeregelde leevenswyze iets, dat men op het voorhoofd van elk vrouwsperfoon kan leezen ? — Maar het Griekfche wortelwoord, waar van een? hoere word afgeleid , past, uit hoofde van deszelfs oorfpronglyke be • teekenis, toch beter op het denkbeeld van eene hcrbergierlter, daar liet zoo veel als verkoopen beteeltend — dit bewyst nog minder dan het eerfte. Want de Griekfche taal kan. hier in 't geheel niets beflisfen, daar het eerfte verhaal deezcr geheele gefchiedenis tot het O. T« behoort, en derhal ven moet het hier meest op de betee« kenis van het Hebreeuwsch woord pQlï van het welk x*fvn flechts eene overzetting is, aankomen. Maar dit woord zegt, in deszelfs oorfpronglyke en alle daar van afgeleide beteekenisfen, nooit iets anders, dan het misbruiken des lichhaams tot fchandelyke lusten. Glassius wil wel beweeren, dat het zoo wel eene herbergier/iet ais eene hoere beduidt, maar hy brengt niet één bewys voor dit gevoelen by. Stockius beweert het tegendeel, zoowel van het Hebreeuwsch als van het Giieksch woord, zoo als Seb. Schmidt ook doet. Daar men nu uit het geheeïe Oude Teftament geene plaats kan aantoo. «en, waar TiHW door eene hoere moet worden overgezet. ver-  34 ME N G E L WE R K. vervallen ook alle bewyzen, welken men daarom uit het fpraakgehruik wil ontlecnen. Maar zelfs het Gritksch woord, ingevalle dit nier iets kon beflisfen, zou in de daad ook meer voor de beteekenis, welke Luthgr aangenooroen heeft, dan wel tegens dezelve zyn. Stamt™,^ van een woord af, dat verkoopen bereekent, dan heefc men op verre na nog geen' grond, om aanftonds aan fpyz?n, welke zulk eene perfoon te verkoopen heeft, té denken. Deeze afleiding is eigenlyic veel meer gefchikt voor het bedryf eener hoere. Want deezeu naam behoorde men niet aan elk Vrouwspe:foo:i, welke buiten het huwelyk een kind overwint, te geeven; maar Hechts aan zulken, welke haar lichhaam voor ged voor elk een veil hebben- En zulks is ook in onze moedertaal {hit Hoogduitsch} de eigenlyke beteekenis van het woord hoere. Maar het geene het zeldlaamfle by het gev< telen, dnt Rackab geene hoere , maar eene herbergierfter geweest zy, is, dat men in dietyden, (tt het geheel nog niets van op.nbanïe herbergen wist; want Wanneet men toen in eene Stad kwaraê, alwaar men geene wienden en bekenden had, plaatiTe raeh zich op (traat en wnchtte tot 'er iemind kwame en zyn huis tot eene ver biviolaats aanbood, welke gewoonte nog veele eeuwen nadehand heef: (land gehouden, zoo dat men het niet eers kan vermoeden , dat de Verfpieders , by hunne komfle te jPericlw, naar de beste herberg zullen gevraagd hebben, en op deeze wyze in het huis van Ra c h a« gekomen zyn. Maar wat hangt 'er nu van dc brfl'ffinge van deeze vraar" af? - Zeker geen geldofs artykei. ~ Maar het denkbeeld is evenwel "ruchtbaarer, indien ik my, het geene Rachab hier doet, vooTftellè, als de daad van een vrouwsperfoon, het welk van een liegt gedrag is, dan wanneer ik my verbeelde, dat zulks verricht zy geworden door iemand, van welke men, voor het overigen, noch goed, noch kwaad kan zeggen. Het loopt altyd meer in'toog, wanneer men zoo iemand eene edele daad  MENGELWERK. 95 daad z'tt verrichten, van welke men geene andere dan flegte verwacht, dan dat men hem, wiens ie ver , om goed te doen, ons reeds bekend is, op eene verflandi»e en liefderyke wyze werkzaam vindt , of" zoo iemand, welke men in 't geheel, noch van eene goede, noch van eene kwaade zyde kent. Hoe treffend word ik door een voorbeeld van het eerde foort geieerd, om raet aanftonda eiken broeder op eene liefdelooze wyze te veroordeelen of alle hoope omtrent zyne verbetering te la-en vaaren' indien ik hem op eene drafbaare wyze zie vallen. Wat zou men zeggen, zoo hy weer moed greep, van zynen val opdoud en door de uitoefening van de eene of andere groote cn edele daad, alle de zoodanigen agter zich terug het, welke by eenen uiterlyk eerbaaren wandel, nochthans zeer arm in goede werken blyven. In welk een veld van waarheden kan deeze enkele gedachte, wanneer ze flechts verder voordgezet word, ons niet brengen ? Rachab als eene Hoere befchouwd, rechtvaar^ digt God tegens hen, d;e Hem van wreedheid beschuldigen, om dat Hy de inwooners van Kanaan in .yren toorn liet verdelgen. Men kan nu niet zeggen, dai Hy het hun aan waarfchuwingen, opwekkingen en aanlpoo-, ringen, welke gefchikt waren om hen'tot eene betere kennis van God op te leiden , heeft laten on.'breekcn Men kan nu niet zeggen, dat Hy, na dat ze hunne bekeering zoo lang uitgefteld hadden, hen niet meer zou hebben willen aannecmeu, indien ze van hunnèverkeerdheden waren teruggekeerd. Want Gods daaden, waar van Kachab gehoord had, warende anderen ook bekend en Int befluit, dat zy daar uit opmaakte, konden de anderen ook doen. Wat wis 'er du- meer te hoopen, dan dat God hen, zoo wel zou gefpaard hebban als Hv Kachab gedaan heeft , wanneer zy haart goede Geneigdheden waren geiykvormig geworden, waartoe°zy alle ook dezelfde aanfpóoring en gelegenheid als die vrouwsperfoon , van zulk eene buitenfpoonge leevenswyze, hadden. Hoe zichtbaar munt zy boven alle haare Laad-  90 MENGELWERK. Landgenooten uit, door haar wys overleg eti voorneemen yan zich onder de befcherming van den Allerhooglten, ohder Welke de Israëliërs het zoo goed hadden, te begeeven. By alie haare overige Landgenooten, brengen de donderen van den God Jakobs , flechts eene flaaffche vreeze en fchielyke vcrfchrikkinge , maar geene ware verbetering en onderwerping te weeg. Hunne ongelöo vige harten wilden het altyd nog eerst beproeven, of ze tegens dien God niet zouden kunnen beftaan. Uit dien hoofde wierden 'er alle toebereidfelen tot. tegenweer gemaakt. Slechts Rachab is zoo verftandig, om uit de wonderen, welke God tot hier toe, ten voordeele der Israëliërs gedaan had, dit wel beredeneerd beilmt te trekken: de God Israëlsis een God van hemel cn aarde. Alles wat ook de Heidenen met alle hunne afgoden zullen onderneemen, om Israël, dat door zulk eenen magtigen Cod befchermd word, in hunnen weg op te houden, zal noodloos en te vergeefs zyn. Om de gunst van deezen grooten en hoogcn God te winnen, zal ik hen, die Hem Xcreëren, liever wel doen, misfchien zal Hy my desdegens ook barmhartigheid laten weedervaaren, en my ket leeven fchenken, dat ik als eene Heidinne, en als iemand, die tot hiertoe van een liegt leevensgedrag geweest is, verbeurd heb! Ik wil geene Heidinne meer blyven! Ik wil gaarne eene Israëlitifche worden, en dien God, die de zynen op zulk eene vermogende wyze befchermt, aanbidden en veieeren! Hoe veel wint zy by deeze vergelyking? Befchaamt zy niet hier meede haare geheele Natie van den Koning af tot den Bedelaar toe, zoo dat Paulus met recht van haar geloof kon roemen ? Men moet derhalven, door het voorbeeld van Rachab gefterkt, zeggen, dat God vooruit gesien heeft, hoe deeze godlooze volken, fchoon Hy ze nog langer gedragen erf de middelen om zich te bekeeren aangeboden had, zulks evenwel niet zouden gedaan, maar, integendeel nog meer in boosheid toegenomen hebben, en derhalven het treurig gevolg eener nog grootere langmoedigheid Gods zouden  MENGELWERK. ffen geweest zyn. Men moet thans betuigen, dat eene geweldige verdelging van hen, van den aardbodem, mi.5fchien nog het eenig middel was, om meenige ziel onder hen te redden, welke, by de aannadering des doods met alle zyne verfchrikkingen, nog bewogen wierd, om haare toevlugt tot den waaren God te neemen. — Topal Osman, of de Rechtschapen Turk» ^Naar het HoogduiPSth.) De eigenlyke geboorteplaats en het geboortejaar van onzen Osman vinden wy in de gefchiedenis nies opgeteekend, hoe veele moeite wy ook gedaan hebben om dezelve op te fpooren. Wy zullen dus met het vol« gende ons verhaal beginnen. Osman wierd in het Serail van den Sultan opgevoed op eene wyze, welke alleen voor de Kinderen derChristenen, $ie in plaats der fchattingen gegeeven worden j bellemd is. Maar daar de Turken thans de voordeden van zulk eene wyze van opvoeden beginnen in te zien, plaatfen zeer veele Lieden onder hen, hunne Kindéren, ten dien einde in het Serail. In het Jaar i rJoo, toen Osman omtrent vyf en twintig jaaren.oud kon zyn, wierd hy uit het Serail, waarin hy Martalas Bachi, of Opziener der wagens geweest was, op last des Sultans, genomen, en kreeg bevel om naar JKairo te gaan, om eenige JJeys in die gewesten, welke opeeneonrechtmaatige wyze uit hunne bezittingen waren verdreeven, in dezelven weeder te herdellen. Hy reisde, ingevolge dien last, ever Land tot Said; maar daar de overige wegen door de Arabieren zeer onveilig gemaakt wierden, nam hy hier eene Schalk, (een TurkschKopp. vaardyfehip) en wilde nu verder naar Damiate zeilen; «raar hy moest vooraf nog eene andere reis doen: hem, G wat-  08 MENGELWERK. ontmoette naamlyk een Spaanfche Kaper van Ma/orka. De party was wel tamelyk ongelyfc ; maar de begeerte om hunne vryheid en goederen te behouden, gaf den Turken moed , om zich ten allerllerklten te verdeedigen. Toen de Spaanfchen hen eindelyk aan boord klampten, wierd 'er veel bloed vergooten, daar de Turken als Leeuwen vogtcn; en indien de overige Turken Osman's dapperheid waren nagevolgd, zouden zy misfchien de flaaverny hebben kunnen ontgaan ; dan zy wierden evenwel eindelyk door de meenigte overweldigd, en Aga Osman wierd met den Sabel in de vuist gevangen genomen, na dat by aan zyn' arm en fcbinkel zeer gevaarlyk gekwetst was geworden. De Spaanfchcn, welkers Schip op Zee veel geleeden had, zeilden vervolgens naar Maltha. De dapperheid, welke Osman had doen blyken, of mogelyk het verhaal der overige reizigers, dat hy zich op reis bevond , om een geheim bevel van den Grooten Heer ten uitvoer te biengen, maakte, dat hy, boven ïyne overige ongelukkige tochtgenooten, op eene zeer uitfteekende wyze wierd behandeld, om dat men hoopte een aanzienlyk losgeld van hem te zullea trekken. Maar hy wierd aan zyne wonden zeer gevaarlyk ziek, onder welke die, die hyaan zynen fchinkel bekomen had, de gevaarlykfte was; hy bleef ook geduurende zyn geheel leeven hinkende aan dezelve , waarom hy van de Turken, naar hunne gewoonte, den toenaam vau Top al Cden lammen) kreeg. Naauwlyks waren dc Spaanfchen binnen de haven van Malta ingeloopen, of de toenmaalige bevelhebber der haven, Vimcent Aslniaud, geboortig van Mar. feille, welke wegens zyne onvertfaagdheid le Har dl bygenaamd wierd, begaf zich aan boord van hun Schip, het welk hy alyd, ambtshalven , doen moest. Hier zag hy den ongelukkigen dga in kluifters, en na eene korte onderhandeling, deed hy den bevelhebber eenen aller, aeldzaamften voorflag. ' *, Ver-  MENGELWERK. 9® „ Verricht eene fchoone daad „ zeide Osman tot hem , „eu beyryd my. Gyzult hier by niets verliezen." Arniaud zeer verwonderd over deezen voorflag, vroeg nochthans ten eerden aan den Spaanfchen Kapi'einJioeVeel losgeld hy voor deezen Turk moest hebben ?Ik verlaai hem niet onder de duizend Zechinen , antwoordde de Spanjaard. Hier op wendde Armaud zich rot Osman, en zeide: ik zie u thans voor de eeifle reis irt myne haven, ik ken noch u, noch uwe vrienden, en gy doet my een der zeldzaamfte verzoeken, om u aanftond* op uw woord en eerlyk voorkomen te bevryden, en zonder eenige verzekering dan uwe oprechtheid , duizend Zechinen te waagen. Zeer goed, hernam Osman, wy kunnen aan weerskanten doen wat wy willen. Ik leg hier in boeien; het is dus natuurlyk, dat ik middelen zoeke, door welke ik uit deeze onaangenaame omdandig» heden kan geraken en myne vryheid verkrygen; maar gy hebt integendeel ook het grootfte recht om myne eerlykheid in twyli'el te trekken. Ik kan u, helaas! geen ander onderpand dan myn woord van eer geeven, en gy zyt niet gedwongen om daar op af te gaan. Ondertusfchen zeg ik u nog eens, dat het u zeker niet berouwen: zal, indien gy dit waagt. Men kan niet zeggen, of de vrymoedige wyze, de manlyke houding,en de zeer inneemende gelaatstrekken van. den jongen Turk, Arniaud een goed gevoelen van zyne oprechtheid inboezemden, dan of de zeldzaamheid der omftandigheden hem het mistrouwen benam, het welk hy tegens eiken anderen vreemdeling had kunnen opvatten; genoeg, Arniaud had reeds half het befluit genomen, om hem zyn verzoek toe te daan: maar het verwonderlykfle vsh alles was, dat hy, na de zaak ryplyk overwogen te hebben, zyn eens genomen befluit niet het minst veranderde. Arniaud ging vervolgens naar den Grootmeeder PeRellos, om hem verflV van zyne ambtsverrichringen te geeven, en kwam daarop den volgenden dag ten eerden weer in de haven, waar hy G a het  xoo MENGELWERK. het eindelyk met den Spmjaard, wegens de loslaating van Osman, voor 600 Zechinen eens wierd, welke hy ook aanftonds betaalde. Hy nam hem toen met zich, op eene hem toebehoorende Franl'che Bark , het een Wond-, Heel- en Geneesheer haaien, en beval hun de gezondheid van Osman op het dringendfte aan. Zoo dra hy weer herfteld was, Helde hy zynen Verloslër vjor, dat hy naar de Levant om geld zou fchryven, om hem te kunnen betalen. Maar, vervolgde hy, daar dit nog lange'duuren kan en gy my reeds met zoo veele weldaa•denhebtoverladen,hoope ik uwe grootmoedigheid niette misbruiken, indien ik u om eene nieuwe gunst aanfpreeke. Zend my 00 myn woord van eer naar huis , en vei laat u wegens de'betaaling op myne eerlykheid. Arniaxtd •doofde, dat hy flechts ten halven grootmoedig zou ge. wceot zyn, indien hy hem ook dit verzoek niet toeftond. Maar hy deed nog meer; na dat hy hem allerhande gedienftigheden had bewezen, gaf hy hem deze'fdeBark, waarop hy hem had laaten brengen, met ▼erlof, om daar over naar welgevallen te btfclnkken en heen te reizen, werwaards het hem behaagde. Osman, welke als Slaaf te Malta kwam, maar ook den volenden dag reeds weer vry was , zeilde, na verloop van agt dagen, met een Schip, over welk hy het bevel veerde, weer uit deeze haven. Hy kwam gelukkig te Damiate, van waar hy den Nyl opwaards tot aan Kairo " V0er. DaaSs na zyne aankomst, liet hy den Kipt«in der Bark ioco Zechinen betaalen . welke hy aan ~vn' Verlo=fer moest overhandigen ; maar aan hem verarde hv twee kostbaare Pelfen , ter waarde van 500 Ssters. En na dat hy den last des Sultans had uitgevoerd, reisde hy zoo fpoedig weer terug, dat hy de tyding van zyne gevangenneeming, zelfs ntorConJJanttn». ^ffifföTwierd Osman naar Lucrta in Albanië ge.orden waar l.y een' langen tyd zyn verblyf hield en Senl^óordgïng, om met Aknxauo eene bneftg  MENGEL WE R K. lot teling fe onderhouden, welke ook meesttyds met gefchenken van zynen kant vergezeld ging. Ja zyne dankbaar-, heid ftrektc zich zelfs byna tot de geheele Franfche Natie mt, daar hy gecne gelegenheid verzuimde, om de Frarifchen, welke een of ander met hem te doen hadden, blyken van zyne toegenegenheM te geeven. Toen het eindelyk tusfchen de Venetiaanen en Turken tot eenen Oorlog kwam , verzaamelde de Groot-Vizier Ar.i Bas sa, welke in Mor6a wilde indringen, zyn Leger by Corinthe, alwaar flechts één naauwen doortogt de eenigfte weg te land naar dit Schiereiland was. De onderfcheidene Troupes, welke het Leger der Turken uitmaakten , verzaamelden zich , uit alle gewesten des Ryks, ten befleraden tyde, op de hun aangewezene posten, behalven Kaua-Mustafa Bassa, het bevel over eene bende van 3000 man voerende, welke drie da» gen te laat by het Leger aankwam. Dit uitftel koste hern zyn hoofd, het welk de Groot-Vizier liet afflaan. —. Top al Osman, welke van begeerte brandde, om zich by deeze gelegenheid te doen uitmunten, wierf, zonder bevel, 1000 man, op zyne kosten. De dag, op welke men den doortogt te Corinthe wilde aantasten', bood hy zich aan, om met zyne bende vooruit te trekken cn den doortogt te overweldigen. Zyn verzoek wierd ingewilligd; doch de fchrik, welke de aannadering van een groot Leger reeds overal verfpreid had, was mis* fchien de rede, dat Osman de eer van eene, redelyk duurgekogte, overwinning niet kon verwerven, fchoon hy niet alleen den doortocht veroverde, maar tevens ook de Stad innam. Hy wierd deswegens door den Groot* Vizier niet alleen tot Bajfa van twee Paardeflxarten benoemd, maar hy gaf hem ook de geheele uitrusting van den ongelukkigen Kara Mustafa. Het volgende Jaar diende hy by de belegering van Korfm als Lr. Generaal, en liet in dezelve veel moed en dapperheid blyken; want toen de belegering opgebrokin moest Worden, bleef Osman nog drie dagen voor de Stad G S leggen,  ie» M ENGEL JV E R K. leggen, om den aftogt van het Turkfche Leger te dekken ; hy voerde dit met veele kundigheid uit cn trots! iiiet verder af, dan na dat het geheele Leger in zekerheid was. Het was nu haast tyd, om eenen man met zulke bekwaamheden een eigen bevelhebberfchap op te dragen. Daar hy van zyne Soldaaten algemeen geacht en bemind Wierd, wierd hy met algemeene goedkeuring tot de waardigheid van Generaal verheven. Maar , hoe meer hy zich deed uitmunten , des te meer maakte hy de jalouzy Van anderen gaande, welke weldra in vyandfehap veranderde. Dit is tot fchande der menschheid in alle lieden de gewoone uitwerking van groote verdienden; maar derzelver gevolgen zyn nergens zoo gevaarlyk dan ïn Turkyen. Ten dien tyde viel 'er iets voor, het welk onzen Osman byna het leeven zou gekost hebben. 'Er ontdond naamlyk tusfchen hem en eenen Bafa, misfehien denzelfdcn, welken hy te Korju zulke gevvigtige dienden gedaan had, eenhevigeri twist, welke Top ai* Osman evenwel tot eer verftrekte ; maar dewyl de 'Befa msgtfger was dan hy, bragt die het zoo ver, dat men zyn hoof 1 op prys delde, en zyne goederen verbeurd verklaarde. Osman ontging dit onweer, de Woede van zyn' vyand, door eene fpoedige vlugt. Hy zwerlde lang verkleed „ onbekend en van de zynen verlaten, om, tot dit hy eindelyk te Salonichi kwam, alwaar hy zich een' tyd lang ophield; maar van waar hy zich weer in gemeene Matroozenkleeren op eene galei begaf en naar Confïantinopel reisde. Terwyl hy hier door de bemiddeling! zyner vrienden , vergifnis zogt te verwerven, vernam hy, dat zyn vyand, welke tot hier toe zyne verdeediging altyd in den weg was geweest, was afgezet geworden. Zyne vryverldaaring geleek Kaar eenen zegepraalenden optocht, en by kreeg niet alleen alle zyne goederen terug, maar wierd ook nog tot Seraskkr of Opperbevelhebber van Moréa benoemd. Toen  mengelwerk:. ics Toen by deswegens de gelukwenfchingen der Confuls der vreemde Mogenheden ontving, gaf hy den Franfchen de grootde blyken van zyne toegenegenheid, Hy droeg den FranfchenConful op, om aap Arniaud te Malta, te fchryven, hem zyne bevordering te melden, en te verzoeken, dat hy hem één' zyner Zoonen zou overzenden, voor weikers geluk hy thans kon zorgen. Een derzelven begaf zich ook fpoedig op deeze uitnodiging naar Moréa, en had in drie jaaren tyds, zoo wel door de bekomene gefch'eriken van den Seraskier, als door de voordeden, welke hy hem in den Koophandel verfchafte, een taamlyk aanzienlyk vermogen verworven, het welk ' nog grooter zou hebben kunnen zyn, indien hy niet teveel van vermaaken had gehouden. Top al Osman's geluk wierd graoter naar maats zyne verdienden meer bekend wierden. Hy wierd tot Bafa van drie Paardedaarten en tot Beglerbey Q Stadhouder) van Servië benoemd, het welk een der voornaamde Gouvernementen van het Turkfche Ryk is, en* daar het aan Ilongaryën grenst, des te gewigtiger is. in het jaar 1727 reisde de Kapitein Arniaud met •> zyn' Zoon van Salonichi naar Nis/a, om Topai, Osman, welke aldaar zyn verblyf hield, te bezoeken. Zy wierden op de teederde en minzaamde wyze van hem ontvangen, en hy leidde, als 't ware, den luider van zynen hoogen dand geheel ter zyde, hy omarmde hem, diende hun Sorbet en welriekende Wateren toe , en deed hen op een' Sofa zitten. (Eene eer, welke een Bafa van den eerden rang aan zeer weinig Lieden, en over het gemeen aan geene Christenen bewyst, en waar over te Conftantinopel, tusfchen den Groot-Vizier en de buitenlandfche Gezanten, dikwyls hevige twiften ontdaan zyn.) Hy overlaadde hen met eerbewyzingen en gefchenken,zoo dat deeze reis hun 15000 Livres aan voordeel aanbragt. Toen zy eindelyk affcheid namen, zeide de oude Arniaud, dat hy hem voor zyn dood no» als Groot-Vizier te Conftantinopel hoopte te begroeten G 4 di*  i?4 Mengelwerk. ditwss toen ten tyde flechts een wensch, maar welks v/eldra tot wazénlykheid kwam. Dc Groot-Vizier Ibrahim Bassa wierd in den grooven opfland des Jaars 1730, op eene jaromerlyke wyze vermoord, na dat hy deezen gevaarlyken post dertien jaaren bekleed had, en in minder dan één jaar tyds, waren 'er na hem reeds drie eikanderen opgevolgd. ■ In d;; maand September des Jaars ï 731 wierd Top al Osman naar Conftantinopel geroepen, om dien moeiiyken post , welke in de toenmaalige omftaudigheden gevaar'yker dan ooit was, te bekleeden. Doch op zyne reis naar Conftantinopel wist hy nog niets hier van. '1'eiwyl hy onderweg was, liet hy den Franfchen C011fui te Salbnichi3 naaf Malta aan den Kapitein Arniaud fchryven , dat hy voor het toekomende aan het Hof moest leeven, maar dat hy en zyne Kinderen, Topal Osma,n overal konden bezoeken, waar het geluk hem lieeneh voerde. Zoodra hy in Conftantinopel aangekomen was , l^et hy den Franfchen Afgezant verzoeken, dat hy nog eens aan zyn' ouden vriend zou fchryven cm hem te komen bezoeken, en dat hy zulks zeer fpoedig zou doen, daar een Groot-Vizier niet gewoon was lang te regeeren. Kapitein Arniaud kwam met zyn' Zoon, in Jannary des Jaars 1732 te Conftantinopel; zoodra Osman hier van bericht kreeg, zond hy zyn' vertrouwften Officier naar hem toe •, en liet hem melden , dat hy hem den volgenden dag gehoor zou verkenen. Arniaud verbeeldde zich, dat dit op eene zeer bedekte wyze zon gefchieden,om denTurken geen' aanftoot te geevcn,wan« neer ze zagen, dat hy op zoo eene vriendlyke en beleefde wyze met Christenen omging, daar 'er, wegens den pas gcfliiden opfland, in veela gemoederen nog eene gisting plaats hadde. Beide de Franfchen begaven zich des anderendaags, op het vastgeftelde uur, naar het Paleis des Groot-Viziers, by zich hebbende de gefchenken, welkt jity van Malta meedegebragt hadden; deezebeftonden uit vei»  MENGELWERK. ie? verfcheidene kisten met Citroenen, Oranje-Appels, verscheidene foorten van ingelegde Vruchten, Oranjtboomen niet bloesfems en vruchten , en zeer vee'e Kanaryvogels, van welke de Turken veel werk maaken ; doch ket geen dit alles nog in waarde te boven ging, waren twaalf Turken, welke Arniaud uit hunne fkaverny vrygekogt had. Alle deeze Gefchenken wierden , op bevel van den Groot Vizier , in eene groote,Zaai ten toon gefield , om van alle de aanwezenden bezien te kunnen worden; maar de oude twee en zeventig jaarïgen Arniaud wierd, benevens zyn'Zoon, by den GrootVizier ingeleid, welke hen, in het byzyn van de grootfle Ambtenaaren des Ryks, op de liefderykfte wyze ontving. Ziet hier, zeide hy tot de Omftanders, op de vrygemaakte Slaaven wyzende, uwe Broeders, welke thans hunne vryheid genieten, na dat zy langen tyd in flaaverny gezucht hadden. Deeze Franschman is hun Verlo.-fer. Ik ben ook eens Slaaf geweest, gelyk deeze Lieden. Ik was met ketenen beladen, ziek en gewond; befchouwt in hem ook den geenen, welke myne ketenen verbrak en my vrymaaktej hy is myn Befeherraer. Myn leeven, myne vryheid, myn geluk, alles heb ik aan hem te danken; zonder my te kennen, gaf hy een aanzieniyk losgeld voor my, zonder eenig ander onderpand dan myn woord van eer. Is 'er wei iemand, ja zelfs een Mufelman, in ftaat om zulk eene edelmoedige daad te verrichten? Alle deAanwezenden vestigden thans hunne oogen op den eerwaardigen Grysaart, en zapen hem, welke de hand van den Groot-Vizier met zyne beidet handen bedekt hield, flyf aan. Alle de dienstlingen van den Minifter, alle de lieden in huis, zeiden tot eikanderen: ziet dit is de Aga, want de Turkfche flaaven noemen hunne Heeren Aga, de Befchermer des Groot Viziers; aanichouwt dien Man, welke onzen goeden Heer vrygemaakt heeft. Vyf Jaaren van te vooren, toen Osman nog Bafa te Nisfa was, had by zynen ouden Vriend uiet willen G 5 toe-  loê MENGELWERK toelaten, om hem de hand te kusfchen. Thans, daar hy Groot-Vizier was, liet hy zulks evenwel toe, te meer, daar — deGrooten des Ryks 'er by tegenwoordig waren, I welke het zich tot eene groote gunst zouden gerekend hebben, daar zy te vreede moeiten zyn. met de eer van flechts den zoom van het kleed des Viziers te mogen kusfchen, en welke 'er in 't geheim over meesmuilden, dat zulke nietswaardige Ongeloovigen , zoo eene groote gunst genoten. De Groot-Vizier vroeg Vader en Zoon naar veele omHandigheden, welke hunnen ftaat, handel en het verhes, welk zy federt eenigen tyd geleeden hadden, betroffen. Na dat hy hen op eene gunftige wyze aangehoord had , beantwoordde hy hunne klagten met de Arabifche woorden: Alla Kerim, of Gods voorzorge is groot. En deeze voorzorge ftelt my juist in ftaat, om tiwe ouiftandigheden te vetbeteren, voegde hy 'er by. Hy beval vervolgens in hunne tegenwoordigheid, welk gebruik 'er van hunne meedegebragteGefchenken moest «gemaakt worden. Van welke hy het grootfte gedeelte aan den Sultan, de Sultane Moeder, en den Kislar Jga, of het Hoofd der zwarte Gefneedenen , zond. Beiden de Franfchen namen eindelyk affcheid, na dat hy hen met ▼eele blyken van zyne vriendfchap vereerd had; zy begaven zich naar hunne wooning by den Franfchen Algezant, aan welken zy door Topal Osman nog op eene byzondere wyze waren aanbevolen geworden. Kort voor hun vertrek, hadden zy nog eene geheime audiëntie by hunnen edelen Vizier, welke, daar hy geene ceremonieel behoefde in acht te neemen, zynen rang geheel vergat, en flechts dacht aan dat geenen, dat hy zynen "Weldoener verfchuldigd was. Hy had hem nu niet alleen bereids het losgeld voor de twaalf bevrydeSlaaven laten betaalen; maar hy hielp hem ook aan de voldoening van eene oude fchuld, welke Arniaud byna reeds voor verloren had aangezien, en voegde 'er daarenboven nog aanzieniyke Gefclienken by, gaf hem ook nog verlof , om  MENGELWERK. 107 om te Salonichi eene geheele lading Kobrn voor niets in te lcheepen, het welk federt veele Jaaren den Vreemdelingen was verboden geweest. Dit bragt Arniaud eene winst van 18000 guldens aan. De Groot-Vizier gaf hem te verdaan , dat hy voor hen niet alles kon doen, wat hy wel wilde. Hy herinnerde den jongen Arniaud aan zyne reize naar Mor da en aan dien tyd, toen het aan hem dond, om door de door hem daar toe aangebodene gelegenheid een groot fortuin te maaken. Hy befloot de audiëntie met deeze woorden: dat een Bajja in zyn Gouvernement een Souverein Heer is ; maar dat een Groot Vizier te Conftantinopel nog een' grooter Heer boven zich had.» Tupal Osman bragt thans door zyne vlyt en waakzaamheid in Conftantinopel alles weer in orde, alwaar federt den laatden opdand de vermetelheid en wanorde in hét Staatkundige zoo weinig belet, als de duurte der leevensmiddelen weggenomen had kunnen worden. En alhoewel men hem van eene te groote drengheid befchuldigt, is het nochthans zeker, dat hy den allerergden booswigt niet zonder eene ontvangene uitfpraak van den Mufti ter dood veroordeelde. Misfchien was 'er in zulke hrxhlyke omltandigheden een man van een eenigzins drenger gemoedrgedel noodig,om een' nieuwen opdand voor te komen en de algemeene rust weer te herdellen. Dit is zeker, en het verdrekt hem tot eene groote eer, dat hy algemeen betreurd wierd, toen de Sultan hem in Maart 1732 afzetlede. De Mufti was eenige dagen te vooren afgezet geworden, om dat hy in den Divan, alwaar men over de Perfifche zaaken raadpleegde, benevens den Groot-Vizier Osman, tot den Vreede geraaden had, Zy delden beide de noodzaaklykheid voor, om het verdrag, het welk deGouverneur van Babyion, als Gevolmagtigde des Sultans, met de Perfiaanen had aangegaan, te bevestigen. Top al Osman had deezen dorm langen tyd vooruit gezien en dond hem met eene groote gelatenheid door. Toen  ie8 MENGEL WE R K. Toen hy het Rykszegel had afgegceven en uit het Serail gegaan was, vond hy alle zyne ambtenaaren in her Hof zeer bedaard Haan. Waarom bedroeft gy u, zeide hy tot hen, hebt gy niet dikwerf genoeg van my gehoord, dat een Groot- Vizier zelden lang in zyne bediening blyft. Ik ben 'er lang om bekommerd geweest ; hoe ik dezelve zou verlaaten. Nu dank ik God, want men kan my 'niets venvyten, de Sultan is met myne dienften tc vreede, ik ga gerust en vergenoegd van het Hof. ily gaf vervolgers bevel, dat men een openbaar offer zou doen, dat by de Turken vóór en na een verkregen geluk eene gewoonte is, cn liet onder zyne dienstboden ceneibaime gelds uitdee'ten, om zich daar voor tc vermaaken. Hy dacht toen ook aan den ouden Arniaud en gaf bevel, om aan hem te fchryven, op dat hyzich wegens zyn ongeval niet zou bedroeven, daar hy nog hoopte hem weer te zien. Schryft ook naar Salonichi, dat men hem het koura leverc, zoo als ik bevolen heb, want by Alla' indien men hem flechts dén fchcpel minder geeft, zal ik toonen, dat Topal Osman nog niet dood is. Na dat hy allerhande fcli ik kingen in zyn huisgezin gemaakt had, vertrok hy naar T;ebifonde, waar over hy tot Basfa was benoemd geworden. Nimmer geleek de afzetting van een' Groot-Vizier minder aan eene ongenade dan deeze. 'Er is ook geen vc oibeeid voor handen , dat een Staatsdienaar in dergelyke omflandigheden nog zoo veel eer en aandien heeft behoeden. De Sultan liet hem zeggen, dat hy zyn' zo m la. Conftantiiiopel zou laten, daar hy zelve voor zyn geluk wiide zorgen. En vier dagen naderhand bad die zelfde zoon de eer om aan den Sultan het gcehenk, dat zyn Vader hem op het feest van Batrum toegedacht had, te overhandreiken. Het bellond in een Paardetuig, dat met Juvveeieu omzet was, cn 5C000 Piasters waardig gefchat wierd. Dit had Topal Osman voor zyn vertiek zynen zoon nog uitdruklyk aanbevolen , fchoon zulks niet meer noodig was, daar hy thans geen Groot-Vizier meer was.  mengelwerk:. r0g Na verloop van weinige dagen, terwyi by nog op reis was, kreeg hy op nieuws bevel om het leger in Perfieit te gebiedenj na dat Aly Bassa, de voorige Seraskier, in zyne plaats tot Groot-Vizier was benoemd geworden» Osman trok zeer bedaard derwaards, om van zynen opvolger in het Groot-Vizierfchap hel bevel over te nee» men; waarin hy misfehien zyn Vaderland grootere dienHen gedaan heeft dan hy in zyn' post van Groot-Vizier zou hebben kunnen doen. by bezat het geheim, ota in een geheel veiwoest land, vier honderd mylen van de Hoofdltad, dikwerf zonder geld, foldaaten en leevensmïddelen, een' zeer moeilyken Oorlog te voeren. Den 39 July 1733 behaalde hy wel eenige gewigtige voor* deelen op de Perfiaanen, welke hy buitendien nog int veele kleine gevegten overwon ; maar zyn ongelukkig noodlot wilde, dat hy op het einde van dat zelfde Jaar van Thomas Koulijcan, welke naderhand Sch'ach Nadir genoemd wierd, met eene vo^r hem al te grooto overmagt wierd overvallen en geduurendc den flag, denklyk door zyne eigene foldaaten , welke in denzelven begonncn te muiten, gedood wierd, na dat hy Hechts den ouderdom van omtrent agt en vyftig jaaren bereikt had. Wy eindigen het leevensbericht van deezen grootmoedigen Turk, met de volgende woorden: ,, wanneer de „ dankbaarheid, hoe eigen zy anders ook aan groot„ moedige harten isjiiochthans voor eene zeer zeldfaame deugd onder de grooten gehouden word, moet men „ evenwel bekennen, dat ze door de geduurige herinne„ ring van Topal Osman aan zynen weldoener een/ „ nieuwen luister verkreegen heeft." LEE*  ilo MENGELWERK. leevensschets van johan august noes' selt, doctor en hoogleeraar der godgeleerdheid, en bestuurder van het koninglyk godgeleerde seminarium te halle- (Naar het Hoogduit sch.") . JdHAN August Noesselt wierd den 2 Mcy 1734 te Halle gebooren. Zyn Vader, welke den. zelfden voornaam had, was daar een aanzienlyk Koopman, Voorzitter der Kooplieden, benevens Raadsheer en Opziener der Zoutwerken ; een zeer verftandig, fchrander en braaf man , welke aJtyd zeer werkzaam was, om het wclvaaren der Stad te behartigen, en nu nog, van allen welke hem gekend hebben, zeer hoog gefchat word, Zyne eigene opvoeding is van eenen grooten invloed op de befchaaving van zynen zoon geweest. Hy was zeer Godsciienlrig, maar nochthans een vya::d van alle bygeloof en dweepzucht. Hy kende de onderfcheidene gedaante, welke de Godsdienfiige dweepery gewoon is aan te neemen, om anderen door eenen goeden fchyn fe bedriegen, zeer wel, en maakte zynen zoon vroegtydig opmerkzaam op dezelve, om zich daar voor te kunnen wachten. Hy boezemde hem by elke gelegenheid in,,'altyd met overleg en bedachtzaamheid te werk te gaan, redelyk te handelen, in zyne oordeelvellingen de billykhèid te betrachten, en in alles, wat hy ondernam, aan God te denken. Zyn huislyken Godsdienst en andere gefprekken in den kring van zyn huisgezin, maakren de beste indrukken. De Heilige Schrift, welke hy naarftig beoeiïende, liet hy niet flechts ieezen, maar verklaarde dezelve ook, zoo goed als hy volgens zyne toenmaalige begrippen, welke geenzins te verachten waren, kon. De verdraagzaamheid was in die tyden nog iets zeldzaams, dan dit was zy niet in het huis van Noes-  MENGELWERK. m Noesselt. Hy had veel omgang met de Gereformeerden , voomaamlyk met Franfche vluchtelingen gehad, had met eenen derzelven veele jaaren als Koopman in Compagnie gedaan; had ook in Saxen, welk hy ander» als zyn Vaderland zeer veele liefde toedroeg, en 'mHalle waar toen ten tyde het Pietismus de overhand had,^*! ratisten twDweepers van allerlei foort, van tyd tot tyd hun aauzyn hadden, veele harde vonnisfen gehoord, en derzelver gevolgen gezien, het welk zeer veel toedroeg, om hem van de waarde der verdraagzaamheid te overtuigen, welke hy vervolgens zynen zoon ook inboezemde, en hoe zeer hy anders aan zyne eigene Godsdienitige begrippen gehegt was, kantte hy zich evenwel tegens alle geest van partyzucht. Onze Noesselt fleet een gedeelte zyner fchooljaaren op de Latynfche School van het HattfcheWeeshuis; op welke toen ten tyde vcrfcheidene goede Leermeesters waren, waar van de tegenswoordigeSuperintendent Rtc hter, te Brunswyk nog leeft, welke hem voor de Hoogefchool voorbereidde. Hy was voorheen ook op eene byzondere School geweest, welker Leermeefter, fchoon zyn onderwys in de Latynfche Taal en de Gefchiedkundi^e Weetenfchappen zeer bekrompen was, evenwel de verdienden had, dat zyne Leerlingen, het geene zy leerden, geheel moesten leeren, daar hy het hun dikwyls deed' herhalen en 'er geduurig weer over liet denken, tot dat zv in alles eene zekere vaardigheid en hebbelykbeid verkreegen, welke fcnier werktuiglyk was. In de Weetenfchappen helde hy het meest tot de Gefchiedenis fen, Oudheden en tVelfpreekenheid over. In de Dichters vond hy veel fmaak; doch in weerwil van zyne liefde voor dezelven, gaf hy evenwel aan goede Schryvers in Profa altyd eene zekere voorkeur. De Letterkundige Gefchiedenis en de kennis van Boeken was eene geliefkoosde oeffening van onzen Noesselt, welke hem reeds in zyne Schooljaaren onleedig hield; doch «y was zoo gemaklyk niet voor hem, als zy thans voor ons  fti MENGELWERK ons worden kan, daar wy in dat vak reeds zoo veele hulpmiddelen en yoorbereidfelen bezitten; dit ontbrak hem, en derhalven meest hy, alleen door eigen naarftigftighcid, zonder vreemde leiding, 'erzich doorheen werken en eenen weg baanen; dan dit was zeker niet zonder nut, vermids hy op deeze wyze veele dingen beter en zekerer leerde, dan dat hy zich geheel aan de leiding van anderen had overgelaten; maar het heeft aan den anderen kant hem ook veel tyds weggenomen, welken hy nog op eene nuttige wyze had kunnen befteeden. Eveneens ging het hem met de Taaien, voomaamlyk met het Grieksck, in welke eigen naarftigheid cn beleezenheid het meede moeden doen, daar 'er op delioogefchool, op welke de Oosterfche Taaien wel geleerd worden, toen ten tyde ook niemand was, welke over de Griekfche en Latynfche Schryvers voorleezingen wilde houden , zoo als tegenwoordig byna overal gefchiedt tot groot voordeel der geenen, welke, of op de Schooien geen.goed ondciwys genoten hebben, of hunne meedegebragte kundigheden verder volmaaken willen. De Schriften van den zal: Ernesti en dc daar door en op andere wyzen hem bekend geworden zynde fehriften, hebben hem hier in grooten dienst gedaan. Deeze beoeffening der oude Schryvcren is op zyne verdere Letterkundigevorming van eenen grooten en voordeeligen invloed geweest, en leerde hem zien , dat men de oude Schryvers niet alleen om hunne Taal, of Oudheden moet leezen cn beoelïenen; maar dat men uit dezelve ook zeer veele nuttige waarheden en grondregelen, dc kunst om zich juist en bepaald uit te drukken, in weinig woorden veel te zeggen, zyne gedachten naar behooien te regelen en met élkaiideren te verëenigtn, en veele goede uitleg- eu oordeel-kundige regelen, welke zelfs by het verklaaren van den Bybel van nut zyn, kan leeren. Op zoodanig eene wyze toegerust, opende Noesselt zyne Akademifche loopbaan in zyn zestiende jaar. . Onder de Leeraaren op de Hooge School te Halk, bediende  MENGELWERK. ir3 hy zich in de Godgeleerdheid van het onderwys vnn Baümgarten, Knapp en Freylinghausen; in de Taaien waren Mic 11 aöl i s , s tiebri t z en Simonis zyne Leeraaren; in deGefchiedeuisfen Wiede burg, in de Wysbegeerte Meier en Web er] Vyf Jaaren ftudeerde hy te Halle, en daar het o irde'el van zulk eenen man als Noesselt, met betrekking tot zyne Akademifche Oéffeningen, voor eik een belangvol en leerryk kan zyn, zullen wy zyne Waarneemingen, met zyne eigen woorden, hier eene plaats inruimen. „ Op de Hoogefchool heeft my het meefte nut aangebragt: 1. De beoclFening der Wolfiaanfche Wysbegeerte, welke over het geheel genomen, toen ten tyde daar meer dan Wel anders in zwang was, en welke my voornaamlyk door haare duidelykheid der begrippen en den bedaarden gang in het denken , waar door men gewoon word, om van alles wat men aanneemt, duidelyke bewyzen op te geeven, innam. 2. In de Godgeleerdheid had ik het meede nut uit Baumcartens nauwkeurigheid, en geene weetenfchap was my nuttiger dan zyne WeederleggendeGo-lgj. Jeerdhcid, voomaamiyk zyne wyze, om elk gefehilftui te bepaalen. Behalven dat dezelve het wezenlykfte nut had van te leeren wat 'er eigenlyk onderzogt moest worden, en my gewende, om door het uiteen houden der bewyzen voor en tegen, alle misverftand te leeren affnyden, heeft zy my voomaamiyk leeren zien , dat ik veele dingen niet wist of verbond, weike ik my nogthans verbeeldde te verdaan en te weeten, en zy heef è my niet alleen opmerkzaam gemaakt op de vermeende hoofdzaaken, maar ook op derzelver bepaalingen, be-, perkingen en naauwkeurige uitdrukkingen. Dit beveel© ik voomaamiyk onze itudeerende Jongelingfchap aan. Ook heb ik ten dien aanaien veele verpligting aan de. Schriften van J. Müs/eüs en voomaamiyk aan zyne Verklaaring over drie en negentig Vraagen. *ï 3. Vaa  H4 MENGELWERK. 3. Van elk gefchilftuk met deszelfs bewyzen voor ert"; tegen, maakte ik een kort Uittrekfel, en ontwierp zoo goed ik kon, myne gedpchten over een my voornaamlyk toefcbynend ftrydig of belangryk ftuk. 4. Ik oeffende my niet Hechts, fchoon eerst in myne laatfte Jaaren aan de Hoogefchool , in alle openbaare wyzen van redetwisten, maar ook in kleine gezelfchappen van vertrouwde Vrienden, over door ons zelve ten dien einde vervaardigde Verhandelingen. „ Behalven dergelyke verrichtingen heb ik het naderhand nog zeer nuttig en als eene voortreffelyke oeflening gevonden, om uit de Boeken, welke ik las, korte ineengedrongene Uittrekfels te maaken, en dezelve gedeeltlyk met onderzoekende Aanmerkingen, twyllelingen, of aanvullingen, zoo goed ik kon , te voorzien. Het is byna ongelooflyk, hoe zeer men hier door gewoon word, om fpoedig het geheel te overzien, het vvezenlyke van het toevallige te onderfchciden, enz." Op het einde van zyne Academifche Oeffeuingen, verdccdigde Noesselt, onder voorzining van üavmg ar ten, een dispuut: de admirandis fingularis pro- videntict divina1 vertigiis in pacc Pasfavienji. - Waar na hy met het einde des Jaars 1755 eene geleerde reis ondernam , zoo om andere Duitfche Hoogelchooien te leeren kennen, als om de door zyne Letter oefTeiiingen verzwakte gezondheid, te heritellen. i iy doorreisde Duitschland en Zwitzefland, en ging vervolgens naar Parys, alwaar hy zich eenen tyd lang meende op te houden, en van de daar voor handen zynde Boekeryen, als ook van het verkeer met geleerde Mannen, gebruik te maaken. Dsn de zevenjaarigen Oorlog noodzaakte hem om Parys in November 17JG weer te veriaten en naar huis te keeren. In Oclober 1757 begon hy te Halle als Magifter Voorleezingen.te houden. In *t begin was het zyn voorneeroen, om geheel zyne neiging te volgen, en zyne Voorleezingen der oude Letterkunde en Welfpreekenheid toe te  MENGELWERK. ixf te wyen, en zulks gedeeltelyk uit eigen verkiezing eu gewoonte, gedeeltelyk om dezelve der fludeerendc Jongelingfchap, welke toen ten tyde daar aan geheel ongewoon was, cn weinig fmaak of kundigheid in dezelve had, belangryker te maaken, die aan deheocffening der Godgeleerdheid te paaren i en by zyne geneigdheid tot de beoeftening van den Godsdienst, het der Godlyke Voorzienigheid over te laten, of dezelve hem onder zulke omftanuigheden, tot die Weetenfchappen en de eigenlyke gezegde beoeffening der Gefchicdenisfen, of tot de Godgeleerdheid beftemmen wilde. Het vak der Gefchiedkunde,als ook der Wyshegeerte,was toen ten tyde genoeg van Leeraaren voorzien , terwyl hy zoo min over de Kerklyke Gefchicdenisfen, als over de Godgeleerdheid, Voorleezingen mogt houden. Uit dien hoofde hield hy in het begin Voorleezingen over Cicero's Boeken de Oratore, de Rhetorica van Er nesti, enz. Vervolgens opende hy een uitlegkundig Collegie over het Nieuwe Teftament, het welk hy van dien tyd af, tot nu toe, voordgezet heeft. Van deeze Voorleezingen zegtNoESSELT. Tot hier toe was het de gewoonte op alle Hoogefchoolen, om byzondere Boeken der Heilige Schrift een half of geheel Jaar lang te verklaaren, hetwelk dit nadee! had: 00 Dat, terwyl men hierin meer ten oogmerk had, om Godgeleerde Leerftakken en ftichtelyke Gedachten uit het voorhanden zynde Boek af te leiden, of gefchilftukken te bepaalen, de wezenlyke verklaaring van den eigenlyken zin of geheel verwaarloosd, of meer als by. werk en eene voorbereiding tot het aangenomen .hoofd-' oogmerk aangezien wierd; 0*0 Dat men dingen in dc Heilige Schrift zag, of haar dezelve wel opdrong aan welke de Heilige Schryvers zeker niet gedacht hebben, ten minften, dat men by de bepaaling van den zin ook altyd meede op dat geenen zag, en zogt, wat men gaarne daar uit wilde bewyzen en beflisfen. (3 ) Zy wierden onnoodig wydloopig, ook om het halve Jaar ten einde te brengen, en al bleef men by derzelver zin, H 2 hiekt  ,-tï MENGELWERK. hield men zich nochthans ten ontyde met wydloopige taalkundige Ophelderingen, of zoo als het toen in de mode begon te komen, met Ophelderingen uit de aangenomcne zonderlinge Wolfiaanfchc VVysbegeerte ontleend, bezig, en verklaarde Bybelfche begrippen volgens dezelve; (4.) DeToehoorer wierd met de gantfche Heilige Schrift niet bekend, welke hy nochthans behoorde onderzogt te hebben, voor dat hy het Leeraar Ambt aanvaardde. Van deeze nadeelen overreed, waagde ik het, om het ocheele Nieuwe Teftament in den loop van twee Jaaren te verklaaren, het welk nog deeze voordeden voordeToehoorers heeft: (i.)Dat hunne opmerkzaamheid tusfchen den zin van het N. T. en de daarüit af te leidene zaaken onverdeeld word gehouden ; C2.) Dat zy meer fmaak voor de H. S. krygèn, en dezelve belangryker voor hun word ; C3-) Dat zy zich aan eene zorgvuldige onderfcheiding van het waare fpraakgebruik des Bybels, het welk myn hoofdoogmerk was, gewennen; gelyk ook (4.) aan het waare Parallelismus en den geheden geest des1 Bybels, welke by eene aanhoudende leezing, die door geene vreemde leerftellige of weederleggence Aanmerkingen afgebroken wierd, voor den 'foehoorer veel semaklykér valt te ontdekken, dan dat het N. T. niet lèheel agter een voord geleezen word. Ik heb hier door voor my zeiven veele dingen geleerd, op welke men met ligt'vk valt, wanneer men altyd andere Uitleggers of den arbeid van Vreemden leest. In deeze Voorleezingen hébten de wyze van veiklaaren van wylen Eknesti, vooral, na dat hy zyne Iafiitutio Interpret is N. T. uitgeven had, en Grotius, my goede dienften gedaan fchoon ik eerst van kngzaamerhand de waarde van deezen onfehatbaaren, en door de Godgeleerden voorheen zoo verachten en belasterden Man , inzag, en veele dingen'in zyne Annotationes leerde verftaan, welke ik in het begin niet geheel verftond; uit welken hoofde ik overreed ben, dat de meeflen, welke Grotius w-en, het halve voordcel 'er niet uittrekken." s Noesselt  MENGELWERK. xl? Noesselt had het genoegen, dat deeze Voorleezingen met eenen onvermoeden byval gehoord wierden, en van dien tyd af aan voor eene algemeene bahoefte van de daar iïudeerende Godgeleerden gehouden wierden. Ook op andere Hoogefchoolen volgde men hem na, en federt fcbynen op veele Proteftantfche Hoogefchoolen dergelyke Voorleezingen gewoon geworden te zyn. Tot het geene , het welk de letterkundige befchaaving en volmaaking zyner kundigheden het meest bevoorderd heeft, rekent de Heer Noesselt voomaamiyk zyne Verdeediging van den Christlyken Godsdienst, (f) en hy hottdt het voor een wezeniyk geluk, dat hy tot dien arbeid gekomen is. De bearbeiding van dit werk, en de noodzaaklykheid, om op zoo veele hier en daar geleezene twyITelingen te antwoorden, leerde hem het wilkeurige van veele oude bewyzen en het ontoereikende van veele gronden, met welken men voorheen den Bybel en den Godsdienst verdeedigde, kennen; tevens wierd hy op veele andere Waarneemingen gebragt, en kreeg aanleiding om gewigtige nafpeuringen te doen, zoo dat hy aan den eenen kant den kring zyner Godgeleerde kundigheden uitbreidde, en aan den anderen kant van veele dingen overtuigd wierd , welke hy tot hier toe flechts geloofd had. Hier by kwam nog deeze omftandigheid, dat hy onder de Godgeleerde Schriften, deels veele Engelfche, deels veele onzer Godgeleerden geleezen had, welke nog in de zestiende Eeuw gefchreeven hadden, voor dat de Godgeleerdheid door Symbolifche Voorfchriften, en door de tot gelyke waardigheid verhevene Godgeleerden deizeventiende Eeuw, beperkt en den geest van verder onderzoek, tot eene misdaad gemaakt was geworden. (In de daad waren 'er onder de Godgeleerden der zestiende Eeuw (t) IKt voortrcflyk Werk is oo£ in onze Taal overgezet geworden. [Vk*t;] H 3  jiS MENGEL IV ER jZ. .Eeuw veel meer Zelfsdcnkers en Waarheidsvrienden * dan onder die van de zeventiende en de eerde dertig Jnaren van de agttiende Eeuw, in welke men flechts napraatte, by de woorden zyner Lcermcefters zwoer, en den Canon der Godgeleerde Weetenfchappen reeds voorgcdoten, dat wil zeggen, dat men alle onderzoekingen voor afgedaan aanzag, hield.") Ten dien tyde,in welken Noesselt zyne Godgeleerde Kundigheden door eigen onderzoek belchaafde,outdond die groote gisting, welke vooral na het Jaar 1760 der Godgeleerdheid eene geheele nieuwe gedaante gegeeven heeft Dat zulks op het faamenflel en de overtuigingen van Noesselt ook eenen grooten invloed zal gehad hebben, kan men gemaklyk gisfen ; maar het geene hem hierin het meest verblydr, en waar voor by meent God te moeten danken, is, volgens zyne eigene woorden, het navolgende: „ Voer eerst: dat ik aan den eenen kant aan de Lutherfche leerbegrippen, of, zoo men wil, aan de rechtzinnigheid zeer ieverig verknocht was, en 'er my met dien ernst aan. liet gelegen leggen, dezelve doorgaans, zelfs met influuhjg van alles, wat ik in het vervolg van tyd, als 2cer ongegrond cn niets beduidend in de gewoone rechtzinnigheid leerde befchouwen, in het licht te zetten, met nieuwe gronden te verderken, en dezelve voor my 'zulk eenen vorm te geeven , dat ik aan alle kanten 'er fcheen op te kunnen bouwen , -~ en dat ik het my thans nog duidelyk bewust ben, hoe zeer ik elke nieuwigheid my wel niet tot zonde maakte , maar my welven evenwel niet zonder tangen firyd, en dan eerst 'er aan overgaf, wanneer het my onmoogiyk toefcheen, het beter begreepenen te weederdaan, het welk my gerust fielt, dat ik veele dingen, welke men voor rechtzinnig ïidudt, of 'er voorheen voor aanzag, tegens andere begrippen, niet uit iïgtzinnighcid, ter loops, of uit begeerte voor het Nieuwe, of om de mode te volgen, maar na een naauwkeurig onderzoek verruild hebbe." . Aan den anderen kant, heb ik altyd het onderzoeken bemind,  MENGELWERK. tln, voor den, door hém hoog gefchat wordenden Befluurer, welken dien post tot hier toe bekleed had, onveranderd zouden blyvetL De Heer Noesselt heeft ook verfcheidene Werken in net Hoogduitsch en Latyn gefchreeven, en tot heden toe neemt hy zyne posten met veel genoegen waar». Proeve  MENGEL JV ER K. I2Ï Proeve van een Catechismus voor Kinderen» ( Nacr het Fransch, ~) I, \T 7at is liet zoet aanwezig te zyn, te denken en W te gevoelen! Ik zal aanwezig blyven om dc Natuur te gehoorzaamen; ik zal denken, om de waarheid te kennen ; ik zal gevoelen om de deugd te beminnen. II. Ik zal wel doen, om dat zulks aangenaam is te verrichten; iit zal het kwaade nalaten, om dat het zelve het hart met afgryzen en bitterheid vervult. III. Des morgens zal ik myn hart voor het vermaak van aanwezig te zyn, wel te kunnen doen, openen. Des avonds zal ik my tct flaapen begeeven, met het genoegen , dat ik den dag in onfchuld doorgebragt hebbe. Den volgenden dag zal ik trachten dat goede te doen, het welk ik daags te vooren niet gedaan heb. IV. Ik zal alle de goederen van dit leeven zonder hoogmoed en onrechtvaardigheid genieten. Ik zal alles laten vaaren , het welk ik niet zonder gemor en misnoegen kan bezitten. V. ó Waarheid! Wees tot een licht voor mynen geest, ö Deugd ! wees het eenigde voedfel voor myne ziel. ó Wcldaadigheid! ó Liefde! 6 Vriendfchap! Wcest de eenigfte bezigheden van myn leeven. VI. Ik zal de Menfchen liefhebben, om dat ze myns gelyken zyn. Ik zal myn beüaan met dat van anderen verderen. Ik zal myne toegeneegenheid tot alle Menfchen uitdrekken, op dat myn hart altyd vervuld zy met het vermaak van te beminnen. VII. Indien het waar is, dat de Menfchen thans meer bedorven zyn dan voorheen , zal ik de toegeevenheid cn zachtzinnigheid tot myne gewoone gezelinnen maaken , op dat ik door de rampen en gebreken van anderen niet ongelukkig zy. H 5 VIII. Ik  X22 MENGELWER K, VIII. Ik zal in den voorlpoed van anderen gelukkig zyn, om dat ik dien met vermaak zal befchouwen. Ik zal de ongelukkigen, welke ik niet kan onderfteunen, beklaagen. Ik zal in hunne ongemakken deelen, dewyl ze hier door ligter voor hun worden. Ik zal den booswigt en zyne daaden vergeeten , daar ik ze zou moeten haaten. IX. Ik zal niet leeven dan om te beminnen het geene goed en beminnenswaardig is. Et zal myn hart voor het vergift van den haat en nyd toefluiten, op dat her daar door niet bedorven worde. Ik zal de onrechtvaardigheden van anderen dulden, zonder my te beklaagen, dewyl ze genoeg geftraft zyn , dat ze ondeugend zyn. X. Ik zal zachtzinnig en gevoelig in het geluk zyn, op dat ik het waardig worde. Ik'zal geduldig en moedig in tegertfpoed zyn, op dat ik dezelve overwinne. XI. Ik zal over het geene, dat my geduurende myn leeven overkomt, niet morren, om dat ik de oorzaaken, noch bedoelingen daar van niet kenne. Ik zal de groote uitgebreidheid van het heelal en deszelfs afgronden befchouwen, op dat ik my geneeze van den ^hoogmoed, dat ik my verbeelde iets te zyn. Ik zal de zorge, welke de Natuur voor baar kleinfte Schepfelen draagt, befchouwen, ten einde ik my niet verbeelde, dat ik verlaten ben. XII. In myne leedige uuren zal ik de orde en de pracht uwer werken, 6 Natuur! aanfehonwen, op dat ik onophoudclyk ftclfe hebbe, om my te verheugen. Alle leevendige cn leevenlooze Schepfelen gehoorzaamen uwer ftemmc, en vinden derzelver geluk in die gehoorzaamheid. Ik zal aan uwen wil onderworpen zyn, op dat ik met hen gelukkig zy. XUI. Ik zal den arbeid, de deugden, het vernuft cn den' moed der Menfchen , benevens hunne verhevene denkbeelden bewonderen, en zal my verheugen indien ik bun gelykvormig ben. ó Mensch ! welke u tot het verachilyke der ondeugd en der godlooze bedryven verlaagd.  MENGELWERK- ij.3 laagd hebt, laat uw aandenken uit myn geheugen gewischt zyn, op dat ik over myn aanzyn niet behoeve te bloozen! XIV. ó Hoope! vervul myn hart met de verzekering, dat ik myn leeven in de onfchuld zal doorbrengen, op dat ik begeerte hebbe om te" leeven. Myn hart gevoels nooit, dat het moede wordt in het weldoen! Ik zal het keven aanzien als een veiganglyk goed, het welk ik zonder tegenzin weer zal overgeeven , om dat ik 'er een goed gebruik van gemaakt en het zelve genoten heb. De deugd is meerder waardig dan Let leeven, om dat ze den Mtnsch gelukkig maakt, en men alleen moet leeven om gelukkig te zyn. XV. En gy! die over myn lot befchikt, geef my veele pligten om te vervullen, op dat myn hart veele itoffe tot genoegen hebbe. Laat my liever ophouden te leeven, dan dat ik eene misdaad zou begaan j laat my nooit liegt genoeg zyn, om het ongeluk van een leevend wezen te veroorzaaken ; de vaischheid zal verre van myn hart, de leugen zal niet in myn' mond zyn; want ik zal 'er meede winnen, wanneer ik my zoodanig vertoone, als ik ben. ANKCDO/ts, betriklyk din cardinaal; DE VaüDEMONT. {Naar hel Fransch,') TT\eeze CardinaaJ wierd door den Paus gelast, om de 4L/ Abtdyen en de Klooftere in de gantfche uitgeftrektheid van zyn gezantfehap te hervormen. Het gevolg aan zyne pogingen niet beantwoord hebbende, floeg hy aan Clemens den VUL voor, om voor altyd de Huizen, in welke hy de goede order niet had kunnen her-  m MENGELWERK. herftellen, te vernietigen. De Paus antwoordde hem: dat hy hem gezonden had om de zieken te geneezen, l, maar niet omze omhals te brengen." Eene Les voor Overwinnaars. {Eene Oofteifche Anekdote naar het Engelsen*} Toen Al ex and ek zyne Wapenen in de Indien gebragt had , verzaamelde een groot getal Braminen zich digt by hem, en (tampte met een groot geweld tegens den grond. Hy begeerde te weeten wat zulks beduidde : „ elk mensch," antwoordden zy, „ is zoo veel aarde toegelegd, als wy met onze voeten ireeten; Gy Koning! zult niet meer hebben: fchoon " Gy door eene iedele nieuwsgierigheid, met verachting ' der rechtvaardigheid, gedreevcn word, en van land " totlandreist, zonderuzeiven, noch uwe togtgenooten, ' eenige rust te vergunnen" Hy wilde, dat Da n dam is, de vorrnaamfte der Indifche Wyzen, by hem zou komen, zyne Doden gelastende, dat ze hem zouden zeggen : dat hy de Zoon van Jüpiter was, en het in zyne magt ftond, om hem te beloonen of te ftralïen. „ lk ben,' antwoordde de Wyzen, „ zoo wel een Zoon van Jupiter. als hy; en wat zyne belooningen betreft, kan hyj er " geene geeven: want hy heeft niet genoeg voor zich " zeiven; en wat zyne ftraffen aangaat, het ergfle dat * hy kan aandoen, is , dat hy my van een lichhaam, ' dat door ouderdom verfleeten is, vcrlosfe, en my in een' ftaat van volmaakte gelukzaligheid herfteUe.'  D E B0È EL BESCHOUW EiR ; O F ONZYDFGE BEÖORDEELING, | NIET ALLEEN VAN DE UITKOMENDE SCHRIFTEN, j MAAR OOK VAN DE TEGENWOORDIG» RECENSENTEN j EN HUNNE BEOORDEELINGEN, BENEVENS EEN10E j HEIGELSTUKK.E NV' Alles ter Verdeediging van den Christelykcn Her- j vormden Godsdienst cn zyne regtzinnige Schry- j vers; mitsgaders ter aanmoediging va» waars [ Geleerdheid en Deugd. \ i Door ten Genootfchap, onder de Spreuk; \ \ S U U M C U I QU E. f f / Theologifche Gevifiteerd en Geepprebeerd. f ' . \ EERSTE DEEL, No. 4. j N15. Dc Stukjes ntvcten ingenaaid tn niet diorgejloken worden jj — , _ _ j| »^K'&r*&j'érgeen toekomend leven, dan vertoont de Godlyke liefde In haare gunstbewyzen zich zeer beperkt en oiiniagtrg hie* beDk breidt hy uit, en hoe groot hy ook Gods wcldaaden maakt, hy erkent toch fmertlykc en gevoelige lyders; eu wï zouden zy niet zyn, was de yder niet onfterve. Ivk S'legts de onfteryelykheid, de verzekerde verwStïl van een toekomend leven verftrooijen deze veromrustende.donkerheid, frelten de eeuwige liefde in Sd lister daar. - Zoo kan een mensch lydeu, tot aan het graf lydéii; zoo kun deze aarde weinig vreugde  Befchcitwingen over het toekomend. Leven. 14J voor zyne kommervolle ziel hebben, en nogtans blyvt God lievde"! —■ Voords betoogt hy dat toekomend leeven uit het groote oogmerk Gods, naamlyk, eene weedcrlicvde by zyne zegeningen en weldaaden. „ Eene dankbaare wederliefde voorondcrftelt noodzaaklyk de vaste overtuiging, dat alle kwaad , alle 011fpoeden, welke my, zonder myn toedoen, treffen, van dc boogfte wysheid en goedheid my toegezonden worden , wezevdyke weldaaden voor my zyn." < „,, God is Vaderof, dat het zelvdc is, God is liefde, zegt, even zoo waar als fchoon, een der vereerenswaardigde leeraaren van onzen Godsdienst. „„ Vader, als hy onze wenfehen vervult, en vader, als hy ze niet vervult: vader, als hy ons met weldaaden verheugt, cn vader, als hy ze ons door zyne voorzienigheid onttrekt: vader, als hy ons zegent, eu vader, als hy ons tugtigt: vader, als het ons welgaat, en vader, als het ons kwalyk fchynt te gaan : vader, als hy ons het leeven inblaast, en vader, als hy ons door den dood in een ander leven roept."" — En dit is juist dat onwrikbaar gelöov, welk in de ziel moet heerfchen , zal ze recht vol van eene dankbaare , recht innige wederliefde tot den Onëindigen zyn. Maar, eilieve! hoe zou — dit leven als uw alles, als het eenig dool van uw aanzyn befchouwd,' ,bydie duidernis, welke u en uw lot omringt - zulk een toeverzigt mogelyk zyn? Wel is waar, dat de eeuwig* heid niet altoos noodigis, om deze duisternis op te klaaren, om Gods wvsheid en goedheid te rechtvaardigen: (als deze eenige rechtvaardiging behoefden) reeds in dit leeven word ons niet zelden het onlochenbaare weldaadi"-e in het lyden ontdekt, en In eenen kastydenden, eenen zegenenden en weldoenden'God getoond. — Maar wie zou het durven ontkennen, dat deze en geene deze bevredigende ontwikkeling hier beneden niet vindt, dat hy, door den last van zyn lyden te nedergedrufct, de aaide verlaat, en te vergeevs naa verlichting zucht? K 3 fa  K. W. Goldammer, Ja, liier is alles meer kecm dan ontwikkeling , meer fcliemering dan licht, meer toerusting dan voleinding, meer voorbereiding dan genot. — Hier is cn blyvt in de verborgene wegen der voorzienigheid meenige weg.donker, onverklaarbaar geheimvol! Hoe zou dus, zonder die zekere hope op een ander leven, zonder de gewisle verwagting eener volkomen ontwikkeling van dezefebynbaare verwarringen, zulk een dankbaare lievde, welke onze geheele ziel vervullen en de alifs zegenende vereering van den beminnenswaardigften vader uitmaakeii moet, mogelyk zyn? — O myn hart! in het ftof zoud gy u werpen, voor hem, den Onbegrypelyken, den Onrafpeurelyken; met eenen biddende eerbied uw uiers, uwe onmagt , uwe geheele al hanglykheid gewaar worden; maar — ham ook beminnen, recht innig en kinderlyk beminnen ! — Slegts dan , als ik weet, dat ik een leven te gemoet yle, waarin alle deze donkerheid wegzakt, waarin een godlyk licht my omdraait; waarin de bedekte wegen der godheid niet meer verborgen , maaf voor myn verklaard oog openleggen ; waarin ik alle ly den, alle moeilykheden , als weldaadige middelen tot een hooger vermaak , tot grootcr zaligheid erkennen , waarin ik de hand, die my iJoeg, dankend zegenen zal; flegts by deze overtuigingen kan geene duisternis, geen kwaad myne lievde verzwakken cn myn hart verkoelen, moet alles, het goede met het kwaadé, my geduurig vaster aan een wezen verbinden, welk, by al de duisterheid tan myn lot, by elk ongeval, welk my treft, dc liefde is.— En is dus niet dan eerst de hoogde volkomenheid dezer dankbaare wederlievde mogely'., wanneer in de wooningen der onftervelykheid de vadewke lievde van God in haaren vollen luister, in haare "eheelé onmeetbaarheid zich openbaaren zal ? Wanneer ik dan ervaaren zal, dat alles, wat my overkwam, wat my verheugde en bedroevde, eene wyze lievde was ; wanneer ik die fmartlyke fcheiding, deze langduurige iiekte, deze moedbenemende veriede- Bug  Befchouwwgen over het toekomend Leven. 151 ling myner edelftc oogmerken , dit treurig ongeval — wanneer ik dit alles in derzelver weldaadig gelaat zal aanfchouwen, alles als middelen tot myne hoogere volmaaking, ter afwending van ver grootere rampen, terverbeerlyking der oniiitputbaare wysheid en goedheid van den Oné'indigen zal erkennen, —o, dan, dan word in een onafgebroken genot van zoo veele onüitlpreekelyke zaligheden, het groot oogmerk van den Algoeden volkomen bereikt, dan zal de vuurigfte wederliefde tot hem, die my zoo oneindig heeft lievgehad, met een innig gevoel van wellust, myn geheel hart vervullen, aan alle zyden zal dan die verheven lofzang weergalmen: „„ God is liefde! "" In de zevende Beschouwing komen verfcheiden gewigtige en opmerkenswaardige redenen voor, welke de Heer gehad heeft om ons zoo weinig van het toekomend leeven te openbaaren. Laat ons een proefje daar van opgeeven : „ De christlyke godsdienst moet tegen de heerfchende zinlykheid aan werken, en hy zou door eene nadere ontdekking van het toekomend leven zyn zoo waardig doelwit misfen. Een vollediger onderwys zou der waare deugd meer liinderlyk dan bevoorderlyk zyn. Het zou het vrolyk genot des levens verminderen en den last der wederwaardigheden verzwaaren. Het zou de inbeeldingskragt ontvlammen , de dweepery bevoorderen , en hier door de Zoo weldaadige bezigheid en werkzaamheid in het gemeene leven verhinderen en onderdrukken; en eindelyk zou, door eene naauwkeuriger bepaaling dier gelukzaligheid, de opmerkzaamheid op, ende begeerte tot dezelve minder aangevuurd en onderhouden worden. —" Duidelyk is de volgende bewerking van dat ftuk, dat Vooral verdient aandachtig geleezen te worden. Alleen merken wy nog aan over de negende Beschouwing, waarin de gemoedelyke Schryver handelt over den ftaat der zielen na den dood tot de opftan* tüng, dat het ons voorkomt eene losfe gisfing te ayn, K 4 die  ij* K. W. GoldAmmer, enz. die wy vinden bladz: 270. ,, Hy denkt over het lot zyner medefchepzelen, welke nog op deze aarde verkeeren; en in welke nieuwe, veel fchoonere gedaante vertoont zich hier ook alles aan zyn gezigt!" (zou het niet beter geweest zyn aan zyn verftand) „Ry beoordeelt zyne broederen niet naar het uitwendige eu in het oog vallende, naar het geen den zinlyken mensch zoo ligt verblindt en verwart. Van zyne eigene grootheid, van het gevoel zyner zaligheid befluit hy tot het geene wat zy oolc zyn en worden zullen. — Wy pryzen dit Gefchrift met alle vryheid aan onze Mede-Christenen aan, en wenfehten, dat onze Lutherfche Broeders in Duitschland en elders, zoo eerbiedig handelden over (lukken van onzen fchoonen Godsdienst, en wy zullen, by de afgift van het tweede Deel onze Leezeren daar over nader Onderhouden. Leerredenen over het Gebed des Heeren , door N. Kiessklbach , Leer aar by de Altftadtcr Gemeente te Rotenburg aan de Fa/da. Uit het Hoogduit fch. Te Amsterdam, by Wesstng en van der Hey, 1792. 258 bladz. in groot 8vo. De Prys is f 1 • 10 » Om hetonverantwoordiyk misbruik, het Welk men, helaas! overal van het Gebed, het welk Jesus Chris' vus ons naliet, maakt, gaarne afgcfrhaft te zien, heeft Li Schryver deeze Leerredenen ter druk per fe gegeeven, zich te méér daar toe aangefpoord vindende , daar de ondervinding hem geleerd had, dat het onderricht en de opwekkingen, welke Leeraaren zich by den openbaaren voordragt ten doel (lellen, van zeer korten duur zyn. Na in de drie eerde Leerredenen, de aanleidende gelegenheid tot en het oogmerk van het Onze Vader, ~ den 'geest van dit Gebed, en de gezindheden, welke het in  N. Kissselbach, Leerredenen, Ijj in den Bidder veronderftelt — en het troostvolle en leerryke van de aanfpraak aan God in het Gebed desHeeren, onderzocht en ontvouwd te hebben, gaat de Eerwaardige Schryvar over, om in de agt volgende Leerredenen, den inhoud der zes beden, met het befluit van het allervoluiaaktfle Gebed, te overweegen. Het welk hy op zulk eene wyze doet, dat men overal fpooren van des Redenaars gezonde menfchenkennis, juist oordeel en bondige Uitlegkunde ontdekt; terwyle de klaare en bevat'elyke fiyl, welke in deze Leerredenen heerscht, dezelve voor de allereenvouwiglten en minstgeoefende verftaanbaar en duidelyk maaken. Meer geoefenden zullen 'er ook veel in aantrelfen, dat hun genoegen zal geeven; weshalven wy niet fchroomen, om deeze Leerredenen als een nuttig Handboek aan alle> Huisgezinnen der Christenen aan te bevelen. Wy zullen onze Leezeren nu een en ander ter proeve* mededeelen en wel vooreerst uit de derde Leerrede ; het troostvolle, welk in de aanfpraak van het allervolmaaktst Gebed ligt opgelloten. Üus begint de eerwaardige Schryver, na de woorden deezer aanfpraak op zich zeiven verklaard te hebben. Welk een troost voor ons , myne vrienden! wanneer wy nu van dezen of genen nood gedrukt worden , wanneer het ons dan aan kragt mangelt, om deze of gene neiging te bedryden , om dezen of genen plicht te vervullen , waarom zouden wy ons dan niet tot God vervoegen P Wy hebben immers de vryheid om Hem te mogen aanroepen; ffy is onze Vader, met kinderlyke vrymoedigheid mogen wy dan immers ten allen tyde en aan alle plaatzen ons hart voor Hem uilfchudden; Hy is niet onbermhartig, dat Hy ons niet hooren zou: neen, Hy bemint ons, en begeert ons geluk, e» wy behoeven niet te vreezen, dat het Hem mogelyk aaa' de middelen en het vermogen mangelen zou, om zich over ons te ontfermen : neen, Hy is onze almagtige Vader, legen wiens wille niets beflaanbaar is. — Is K 5 dat  154 N. K i E s's I i- B A C H, dat dan geen ontegenzeggelyke groote troost voor ons, dat Jesus Christus ons God als onzen Vader leert aanfpreeken, die in de hemelen is, als dat wezen, dat by de tederfle liefde omtrent ons menfchen tevens de onbepaaldfte magt bezit? En is dit voor ons niet by zonder gewigtig, dat Jesus ons dit leert , Hy , die God op het naauwkeurigst kende? Voorzeker ja, want nu kunnen wy 'er ons zeker op verlaaten s dat de Behcerl'cher der waereld onze vriend en Vader is." Laten wy nu nog zien, wat de Redenaar ten befluite van zyne Leerredenen over het gebed des Heeren zegt. „ Hier mede befluiten wy onze Leerredenen over het allervolmaakst gebed van Jesus, waarin ik geen ander doel gehad heb, dan om u dit voortrelTelyk gebed duidelyk, verftandig en gewichtig te maaken, en uvoor het al te menigvuldig gebruik van het zelve by iedere gelegenheid te waarfchuuwen, vermits zulk een gebruik niet alleen tegen het oogmerk van Jesus, en het doel zo wel ïtls den inhoud van het gebéd ftrydt, maar ook ongelukkig den weg baant, om allen aandacht en eerbied van het hart geheel te verdikken, en in een ydel geklap te veranderen, waar door een Christen zich onder zyne waarde vernedert, en zich Gods ongenoegen op den hals haalt. Een wydloopige vcrklaaring van het zelve hield ik voor uoodzaakelyk, om dat wy in onze jeugd wel geleerd hebben om het op te zeggen, maar niet om het behoorlyk te verdaan, en dewyl het indadaad onzinnigheid is, om zich, by het gebed tot God, van zulke woorden te bedienen , die men of in het geheel niet, of verkeerd verftaat. Maar daar het by het bidden niet voldoet, dat wy in dat oogenblik, waarin wy ons gebed opzenden, het hart tot God verhellen, maar daar wy ook over het algemeen zulke'gezindheden koefieren , en dat alles doen moeten, wat God van ons afvordert, en als eene voorwaarde, om ons te verhooren, veronderltelr, ■*■ heb ik u tevens die gezind- en werkzaamheden trachten te leeren, die volftrekt uoodzaakelyk zyn, om het in waar-  Leerredenen. ' 155 waarheid lot God te kunnen opzenden. Mogt ik myn oogmerk bereikt hebben, ó hoe zeer zou ik my verheugen, wanneer liet voortreffelyk gebed van den grooten Verlosfer, door myne Leerredenen, u allen, of flegts eenige weinigen by vernieuwing gewichtig en onfchatbaar geworden was ! Hoe zeer zou ik my verheugen, wanneer gy allen, of flegts weinigen onder u, daardoor opgewekt en tot het vast befluit gekomen waart, om het onze Vader nooit door een aandachtloos opzeggen weer te ontheiligen , maar het alleen in de heiligfte en beste uitren met waare gemoedelykheid en ernftig nadenken uit te fpreeken, ja, myne Toehoorers ! dan zou ik het uur zegenen , waarin ik het befluit nam, om u nopends den geest van dit gebed, deszelfs inhoud, en de gezindheden, welke het vordert, te onderrichten. Dan zou ik God met een geroerd hart danken, dat Hy my de kragten tot een nuttig werk fchonk en bewaaren wilde. Maar hoe treurig is my het denkbeeld, dat mis ■ fchien ook deze Leerredenen over het onze Vader , gelyk veele andere, alleen gehoord werden, zonder verder een' blyvenden indruk op uwe harten te maaken. Maar ik wil my daar niet aan overgeeven, ik verwagt veeleer, dat gy bedenken zult, dat een Dienstknegt, die den wil des Heeren geweeten, en niet gedaan heeft, met dubbele flagen zal geflaagen worden, dat Gy liefde voor God en Jesus en voor u zeiven hebben zult, en 'er u yverig op toeleggen, om fteeds als navolgers van Jesus te denken, te begeeren, te fpreeken en te handelen, op dat gy ook als Christenen op de rechte wyze tot God bidden moogt. Dan kunt gy 'er u zeker op verlaaten, myne Vrienden! dat gy geen vergeefsch gebed tot God zult doen. Hy verhoort toch de goede wenfehen zyner Kinderen, die Hem in geest en waarheid, naar het voorbeeld van Christus, om de be. vordering van hun geestlyk en eeuwig welzyn, om wysheid en deugd verzoeken, en zich met betrekking tot hun tydelyk geluk aan den wil van den Alwyzen onder-  IJ6 N. KlESSELBACH, &C derwerpen. Ja, dan kunt gy 'er u zeker op verhaten, dat gy, als vvaare dienaars van den Heiland, hier op aarde reeds in de deugd en godzaligheid zult wasfen, dat God alle uwe uiterlyke nooden tot uw best beftuuren,enueens, na hetailoopcn van uwen proeftyd, door een' zaligen dood zal overbrengen tot het volle bezit van die altoosduuiende vreugde , die voor waare dienaars van God en Christus is weggelegd in eene andere wae reld. Amen !" Hier en daar had de Vertaaler wel wat naauwkeuriger kunnen zyn, en op fommige plaatfen zich van zulke uitdrukkingen kunnen bedienen , welke gefchikter en eigenaartiger voor den Kanfel waren dan die, welke by gebezigd heeft. Ook zegt men niet van het voorleedene, zoo als wy Bladz. 20 vinden: heden over agt dagen, maar wel; heden agt dagen. C. F. BahRDT Dogmatifche Leerredenen, Uit het Hêêgduitsch vertaald, met eene Voorrede en eenige aanmerkingen voorzien door D. C. van Voorst, Predikant te Hien en Dodewaert. Te Utrecht, hy W. van Yzerworst, 1793. 168 Bladz. In groot Octavo. ƒ 1 • 2 • De Eerwaardige Van Voorst geeft ons hier eene vertaaling van Leerredenen, gedaan door een'Man, welke in zyn perfoon ons een treurig voorbeeld oplevert, tot welke uiterften iemand kan vervallen, wanneer hy bot viert aan dc ongerymde denkbeelden, welke een tc ver gedreeven waan van geleerdheid doet geboren worden, en wanneer men niet meer met die oprechtheid van hart en naauwgezetheid van geweeten, welke by elk een moeten plaats hebben, in het nafpeuren dier Waarheden , welke van den grootften invloed op ons eeuwig geluk zyn, verkeert, om dezelven, voor zoo ver het voor ons eindig verftand mogelyk is, te doorgronden. Meer  C. F. Bahröt, Dogmatifche Leerredenen. 157 Meer dan eens dachten wy, onder het leezen deezer Leerredenen, hoe kan het toch mogelyk zyn, dat iemand, welke zoo zeer van de/gewigtigfte en noodzaaklyklte Waarheden van den Christelyken Godsdienst fcheen overtuigd te zyn, naderhand alles , wat in zyn vermogen was, zelfs niet eens ter goeder trouw, heeft aangewend, om dezelve te ontzenuwen, en van derzelver voornaamfte fterktc te berooven. —■ Ja, zoo veel eerbied als Hy in deeze Leerredenen omtrent den gezegenden perlbon van onzen Godlyken Verlosfer en zyne Zoenverdienden betoont, zoo zeer heeft Hy in het vervólg van tyd dezelve veracht, en gctragt, om den Zoon van God, en alles, wat Hy tot wezenlyk heil van het menschlyk gedacht gedaan heeft, by anderen in verachting te brengen, cn tot een voorwerp van befpotting te maaken. De bedoeling van den Eerwaardigen Van Voorst, by het uitgeeven deezer Leerredenen, is, om door dezelve het waare Dogmatisch preediken te leeren : dan zyn Eerw. gelieve het ons niet kwaalyk te neemen, wanneer wy daaromtrent van geheel andere gedachten zyn, en rondborftig verklaaren, dat dezelve jons voorkomen geenzins gefchikt te zyn tot goede modellen, om naar dezelve Dogmatifche Leerredenen in te richten. Want het zy men lette op de wyze van voordragt, of op de behandeling der onderwerpen in deeze Leerredenen , men zal geene redenen vinden, om ze van dien kant aan te pryzen. Het zou ons veel meer genoegen verfchaft hebben, indien zyn Eerw. had kunnen goedvinden, zoo als Hy ia de Voorrede verklaart byna te hebben bedoten, eenige Dogmatifche Leerreden van zyn eigen maakfel in het licht te geeven, van welken wy, wegens zyne bekwaamheden, met lof onder onze Landgenooten bekend, met grond hadden kunnen verwachten, dat dezelve voor onze joage Leeraaren en anderen, welke tot het openbaar Leeraar» Ambt worden opgeleid, meer gefchikt zouden zyn, otn hun te leeren, hoe Dogmatifche Waarheden met nut en dichting op den Kantel kunnen behandeld worden. , Wy  Ij8 C. F. B a h r d t, Wy wenfehen, dat zyn Eerw. dit nog eens ten uitvoer brenge. Met veel genoegen hebben wy geleezen, het geene de Eerw. Vertaaler in de Voorrede over het Dogmatifche of leerftellig preediken aanmerkt, en ons zeer verblyd, dat zyn Eerw. behoore onder het getal dier geenen, welke van begrip zyn, dat dit, al zoo zeer als het behandelen van andere Waarheden, van de uiterfte noodzaaklykheid zy, indien men geen volflagen Indifferent ismui wil voorftaan. En fchoon zulke Leeraaren, welke dit by gepaste gelegenheden doen, by anderen, en wel meest by aulken, wier verkleefdheid aan de gewigtigite Waarheden van den Christlyken Godsdienst, juist de fterkfte niet is, veracht, voer domkoppen en bekrompen verftanden worden uitgemaakt, verftrekt het hun evenwel tot troost en bemoediging, dat 'er op zeer veele plaatfen van ons Vaderland nog Lieden genoeg gevonden worden, welke het aan gecne kundigheden en gezuiverde godsvrucht ontbreekt, en die dergelyke leerltellige Leerredenen , op eene ftichtlyke wyze voorgedragen, met het grootfte genoegen en met wezenlyke Vrucht aanhooren. In dit Deel worden ons door den Eerw. Van Voorst vyf Leerredenen geleveri , terwyl 'er in een tweede nog zes ftaan te volgen, welk elftal een onaftcheidelyk geheel uitmaaken. Zy draagen de volgende Opfchriften; I. Over den perfoon van Jesus. II. Jesus Christus , de Leeraar van het menfchelyk ge f acht. III. Be hoog/Ie trap van gerustflellende Zekerheid , waartoe Jesus Christus door zyne Leer opgeleid heejt. IV. Van de Wonderwerken , waar door Jesus de GoddelykhelJ van zyne zending heeft bevestigd. V. De zekerheid van Jesus Leer uit de Voorzeggingen der Propheten bewezen. VI. Jesus het volmaaktfte Voorbeeld van eene onberispelyke deugd, VIL Hoe J e sus door zynen dood den Godsdienst van het Nieuwe Verbond heeft verzegeld. VIII. Van de Verzoenende kracht van Jesus Dood. IX. Van de heiligende kracht vanjssVs Dood, X. Troost en  Dogmatifche Leerredenen. 159 en Gerustfteüing, welke uit den Dood van onzen Verlos, fer voortvloeit. En XI. De Overwinning van Jesus Kruis op de doods-angften behaald. Men kan niet ontkennen, dat 'er in deeze Leerredenen, welke met eene kerklyke goedkeuring, en daar, waar nog het een of ander bedenkelylc was, met kleine Aanteekeningcn van den Vertaaler voorzien zyn , veele fchoone zaaken gevonden worden; maar zy misfen over het geheel, die juistheid van orde en duidelykheid van voordragt, welke allernoedzaaklykite vereischtens zyn in Redevoeringen, welke voor eenen gemengden hoop van Toehoorers gedaan worden. Het geene wy Bladz. 36 leezen: „ Geen Engel werd „ myn Middelaar ! Een Iterveling, een Mensch, ge,, lyk ik-, werd uitverkoren , om de Woning der God„ heid te worden. — Èen van even datzelfde gedacht—» „ waarvan wy allen afdammen, —• werd Gods Vertrou,, weling, — de Meer van Hemel en Aarde !" Behelst ook weinig naauwkeuriglieid, en zou by fommige Leezeren het denkbeeld kunnen doen gebooren worden, ak of Jesus menschlyke natuur, vóór de vëreeniglhg met de godlyke, reeds beftaan hadde , het geen evenwel zooniet is, endoor den Schryver, in deeze Leerredenen, ook geenzins geleerd word. Iets dergelyks, welk ook tot verkeerde gedachten aanleiding kan geeven , ontmoeten wy op bladz. 44. De vertaaling deezer Leerredenen had ook vloeibaarer en zuiverder kunnen zyn. I)e Eerwaardige Van Voorst heeft aan dezelve overal het Hoogduitsch gewaad niec genoeg ontnomen, waar door 'er veele harde en onzuivere Nederduitfche uitdrukkingen in gevonden worden. Zyn Eerw. vertoont zich met meer voordeel als een oor- fpronglyk Schryver, dan als een Vertaaler. Ook vinden wy in het Werk veele Parenthefen, waaromtrent wy in het onzekere verkeeren, of ze van den Schryver dan wel van den Vertaaler zyn. Eindelyk voegen wy onzen wensch by die des Ver- taaiers,  ïtfo G. F. Bahrdt, Dogmatifche Leerredenen. taalers: dat door de uitgaave van deeze Leerredenen, het Dogmatisch preeken, thans by veelen zoo zeer verachr, meer i» gebruik moge geraaken» De Israë/itifche Godsregeering befchouwd ah de bron van de letterlyke redenen en oogmerken der Mojatfche Wetten , gevolgd van een Aanhangzel over den ftyl der H. Schrift, byzonder in diProphetien, door Gerard Jacob Voorda. Te Leeuwaarden, byC. va nSligh, Zender Jaar. getal, te faamen 243 Bladz. In groot O&avo. ƒ t - 8 - ** Set zeer veel genoegen kondigen wy onzen LeezejVl ren dit Werk van den geleerden Voorda, opgedragen aan het Hoog Eerwaardig Genootfchap ter rerdeediging van denChristlyken Godsdienst, opgericht in 's Gravenhage, aan, daar het een voordbrengfel van onzen eigen Nederlandlchen grond is, en deszells Schryver. als meede onze Landgenooten, tot geene geringe eer verltrekt, dat 'er onder hen nog Mannen gevonden worden , welke in eene zuivere Uitleg-, gezonde Oordeelkunde en grondige Geleerdheid , voor geene Buitenlanders behoeven te wyken. In het eerde Hoofdftuk van dit Werk ontvouwt de kundige Schiyver ons den eigen aart der Theocratie or Godsregêering , en beantwoord de tegenwerpingen , welke tegens zyne bepalingen daar van, gemaakt worden, op eene voldoende wyze. Het tweede Hoofdltuk wordt belleed ter beantwoording derVraage: „ Ot eene Theocratie volgens haaren aart en natuur voiltrekt medebrengt, dat de Geestlyken de Regenten zyn; en dat de Hoo^epriefter (onder God als Koning) het opperbewind, Zoo°:n 't Politique als Kerklyke, moest hebben"? Dit gefchied ontkcmiender wyze, evenwel zoo, dat aan de Geestlykheid nochthans aanzienlyke Voorrechten worden toegekend. Van de gevolgen, welke uit deeze . • Gods-  G. j. Voorda, de Isfaelitifche Godsregeering lefch: \Sl Godsregeering voortvloeiden, wordt in het derde Hoofdftuk gefproken. Waarna de geleerde Schryver overgaat, om in de volgende tioofddeelen van dit Werk, de betrekkingen , welke, zoo aan de zyde van God, als aan die tier Israëliërs, uit deeze Godsregeering ontftonden, te ontvouwen, en uit die betrekkingen, de Wetten te verklaaren , die het Opperwezen aan liet Volk van Israël heeft gegeeven, 't geen alles met zoo veel oordeel, kunde en beleid gefcbied, dat het volkomen beantwoord aan de bedoeling, welke de Schryver zich by liet onderneemen van dien moeilyken taak, heeft voorgefteld. Alles wordt op eene klaare en duidelyke wyze behandeld; hier cn daar een nieuw licht over fommige Wetten van Mos es en fommige Schriftuurpiaatfen verfpreid, en de tegenbedenkingen van anders gevoelenden, op eene befcheidene wyze cpgelost. In het Aanhangfel over den ftyl der H. Schrift, heb- , ben wy ook verlcheidene weetenswaardige zaaken aangetroffen, van welken men zich met veel nut in het verklaaren en behandelen van veele Schriftuurpiaatfen kan bedienen. Om niet te wydloopig te worden, moeten wy ons voorneemen , om onze Leezeren een of ander uit dit leezenswaardig Werk meede te deelen , laten vaaren. Evenwel kunnen wy niet voorby,om dat geene, hetwelk door den Schiyver, ter verefTening van Marc. XV:iy met Joan. XIX: 14, in zyne Tiende Aanmerking óver den ftyl der H. Schrift, wordt voorgefteld, hier eene plaats in te ruimen. Nadat Hy had aangemerkt en door een klaar voor. beeld uit Levit, XXV : 25, z6 bevestigd, dat het enkel gebeurd, dat in den Bybel de telling verftaan" moet worden by vvege van de terug-rekening van een toekomend tydftip af tot het tegenswoordig, en geenzins by wege van afloop van een voorleeden of tegenswoordig tydftip tot het toekomend, gaat Hy dus voord: „ Laat ik de vryheid neemen van in overwcegine Boekbesch: I, Deel No. 4, L t»  itfï G. j. Voord a, te geeven , of dit ook eenen gevoegelyken weg zou openen konnen, ter wegneeming van de groote b denkelykheil omtient het uur der Kruiziging van Jeius, door het verfchd der beide Evangelisten Marcus en Johannes?" „ Marcus zegt C. 15:25, en 't was de derde uur, en zy kruicigden hem; Johannes daar en tegen zegt C. 9:14, en '/ was de voorbereiding des Pafcha, en tmtrent de fesde uur.'" Wanneer wy den text van Johannes aldus eens opvat'ten : „ het was de voorbereiding tot het raderend „ Paaschfeest, van het welk tot het tegenwoordig tyd„ ftlp nog om en by fes uuren te goede waren :' dan was 't van 't Paaschfeest terug geteld wordende, op dat tydttip omtrent de fesde uur, en men had nog ongeveer fes uuren tyd van vooibereiding, eer her feest begon. Deze wyze van aanvatten is zeker zeer ongedwongen en niet buiten voorbeeld, gelyk wy gezien hebben: laat ons nu beproeven cfze voldoet, dat is', of langs dezen weg Johannes en Marcus gelyk fpreeken.' Met het dachten derPaaschlammcren nam het Feest zyn aanvang: dit nu moest eefchieden tusfchen de twee „vonden, dat is in een tydvak, 't welk verliep van dat de zon begon te daalen tot haren geheelen ondergang, aanvang ncemende met drie uur 's namiddags, wanneer 't by de Jooden de negende uur was. —- Dit is de gewoone opvatting van de fpreekwyze tusfchen de twee „ronden, die buiten twyffel goed is: want het gedmmg avond-of er, en het reuk-ofer moeiten ook tusfchen de twee avonden aargeftoken worden. Ex op. 29:59 en :8, nu, ten uur des reuk-offers was al het volk builen by den Tempel biddende , en deze uur was dus de uur des gebed. Loc, l : io, en wy weeten uit ACT3 :1, dat de uur des gebeds de negende uur was. Dus begon dtn het Paaschfeest ten negenden uur C vo gens onze telling, 'snamiddags ten 3 uuren)en vn ,^u tmtrent de fesde uur terug geteld zynde, ^0 vallen wy  De Israelitifche Godsregeering befchouwd, enz. 16% van ze'rs op de derde uur, of omtrent de derde uur, die Marcus vermeld, en dus is 'er geen de. minde ftrydigheid tusfchen de beide Evangelisten, vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat Johannes geene flipte tydsbepaaling heeft; maar door 't woordje omtrent: eenige ruimte laat." „ Óf 'er tfgen deze opvatting zwaarigheden inge bragt kunnen worden, we«t ik niet: ik geef dezelven ter beproeving aan het oordeel van Kundigen over: doch 't is der moeite waardig, dat op deze fchynllrydigheid der Evangelisten gedagt worde, dewyl de vereffeningen, die gevvooclyk gegeeven worden, geen fteek kunnen houden.'} Wy wenfehen, dat de Heer Voor.da verder zyne uitgebreide Kundigheden zal bedeeden, om ons eerlang weedcr iets over het een of ander ftuk derH.Godgeieerdheid, of het geene daarop betrekking heeft, te leveren» Kinder-Preek over Marcus 10 vs. 13—%6, of Jefus als de beste Kindervriend, betoond aan Kinderen, die tot Hem gebragt wier den, gepredikt voor Kin' deren, ie Utrecht door Gerardus Mas man, Predikant aldaar. Te Utrecht,^G. T van Paüdenbi'RG en Z oon,,.179-5. In Duodecimo, behalven de Aanfpraak aan de Kinderen, 48 Bladz. De prys is f o - 6 - o. X7 iemand kan ontkennen, dat federt lang de jeugd, IN het opkomend Gedacht, de lieve Plantfoenen, van welker deugd- ,of ondeugdzaamheid de vooruitzichten op een volgend Gedacht grootendeels afhangen, al te ongelukkig vervvaar'oosd zy; dar men die teedere verltanden geene genoegzaame gelegenheid gave, om zich te ontwikkelen op eene geleidelyke, en met den aanwas L 2 hunner  t0"4 O. M a s m a n, hunner vermogens overeenkomende, wyze. Dan, Gode zy dank! geleerde Mannen hebben het zich tot geene oneer gerekend, hunne welgefneedene pennen ten nutte der Kinderen te gebruiken, zoo in eenen gebonden als losfen ftyl. Hoe zeer wenschten wy, dac alle de (lukken , voor de Kinderen vervaardigd, tot dat oogmerk recht gefchikt waren; maar hier in is ook bederf: 'er komen veele Schriften uit, welke de Jeugd verdaneleu, en ze maar al te ongelukkig,buiten de kennis van den Godsdienst houden. Wy kunnen zeggen, dat'er, in zeker opzicht, tcgenswoordig voor de Kinderen te veel gefchreeven wordt, en deugdzaarne Ouders, en zy, aan welken dc vorfflin« van de Kinderen toevertrouwd is, veel voorzichtigheid0 noodig hebben, om eene kipping te doen uit die meenigte van Gefchriften, op dat zy hunne Kinderen nuttige Boekjes in de hand geeven. Het Schoolwezen is in deeze dagen, ook bi.Iyk een onderwerp voorden aandacht van kinderlievendeMannen geworden; daar over is veel goeds gefchreeven, maar, tot onze fmerte , fchynt de tyd nog niet gebooren te zyn, dat 's Lands Vaderen die raderen aan het werken ^Haarlem heeft verfcheiden gevallen, waar door die Stad byzonder aanmerklyk en beroemd is , maar onder d>e verdient ook aanmerking, dat 'er iederen dag des Heeren, door eenen der waardige Leeraaren , eene K'ndkrPr eek gehouden wordt: het verwondert ons, dat dit fh andere Steeden geene Navolgers gevonden heeft; want die wvs van onderrichten doet te Haarlem zeer veel goed, cn van eene uitgebreide nuttigheid, met alleen voor Kinderen, maar ook voor Bejaarden, welke van die Predikatiën gebruik maaken. H -,he t eeïaar Niet alleen heeft de vermaarde Haagfche Leeuar Reouleth, na zyne bevoordering m s Haage, daar keguj^iwi, j pop eken gehouden, eene of meer Kinber-^ks-^ ö .  Kinder-Preek. 165 Maar wy hebben hier ook voor ons eene KinderPkeek van den Wel Eerw. Heere G. Masman, Leeraar te Utrecht, die onlangs van Haarlem derwaards beroepen is, en die door hem, tot veelei lei nut voor zyne Hoorcrs, gehouden is geworden. Zy heelt eenen eigeuaanigen Tytel: Jefus als de beste Kindervriend; zy behandelt een gewigtig onderwerp, dat wy vinden Mare 10: '.3—16. Na eene gepaste Vooraffpraalc, wordt alles dus geregelt, dat 'er verhaalt wordt, wat 'cr eens met Kinderkens, die tot den Heere Jefus gebragt wierden, gebeurd is; wordende de woorden kortlyk en voor Kinderen vatbaar verklaard. Daar na fielt de Leeraar uit die ftof eenige Vraagen voor, welke hy beantwoord , om zyne Kinderen het gewigt van dat verhaal te doen opmerken. Zie hier eenigen .• „ Wat zou de begeerte en het oogmerk van die menfchen wel geweest zyn voor hunne Kinderen ? Waren die ziek? of haddgu zy eenig ongemak, van welk zy moeiten geneezen worden" Wilden zy dan goud of zilver van der. Heere Jefus voor die Kinderen hebben? — ïs 'er noch niet iets, dat volwasfene en oude Menfchen alleen nodig hebben ? is dat wel voor Kinderen? moeten die niet wagten, tot dat zy wat ouder zyn V* Wyders vraagt hyover het liefderyk Chara&er van Jefus.' „ Ziet gy dan ook eenige liefde in het hart van Jefus? Maar welke blyken gaf hy dan van zyne liefde ? Maar is dat dan al liefde, als iemand vrienülyke en fchoone woorden fpreekt"? De Toepasfing, of het derde Deel, is niet minder gewigtig voor de onderfcheiden Handen. God ze<*enfs deeze Kinder-Preek voor allen! 1-3 fraagtn  166 Vraagen over de Gefchiedenisfen Vraagen over de Gefchiedenisfen van den Bybel. te Amstelda m, by Cornëlis d-e V p. i e s I792, i 'i gr. 8vo, behalven het Voorbericht 103 Bladz. de prys is f o - 14 • o, \\7y keuren zeer goed alle mogelyke middejerj uit te denken, om de Jeugd aan het leeren te helpen, en het zelve voor haar gemaklyk te maaken. Wy geiooven ook , dat 'er nuttigheid zy in het opgceven van Vraagen , die men de Leerlingen laat beantwoorden. Wy' pryzen het oogmerk van den üpfteller van deeze Vraagen over de Gefchiedenisfen. —— Maar, naar de inrichting van hel zelve, fchynt het ons toe veel te omfla£iig,en niet wel re leeren te zyn door Kinderen: deeze Vraagen kunnen zeer goed zyn voor volwasfene Menfchen", welken den Bybel leezen. 'Er dient, naar or.s inzien, een trapswyze voorgang te zyn in het onderwyzen van de Jeugd, en dit maakthet noodzaaklyk, dat men van de noori;;ssklykne Gefchiedenisfen ,die de Jeugd behoort te weeten, en waar van zy niet wel onkundig zyn kan , allereerst handele , cn daar na tot andere overgaat. Dit Stukje, uit dit gezichtpunt bezien, zou dan omgewerkt moeten worden, op dat de gewigtufte gebeurenisfen, welke op 'sMenlcheii leeven en beftaan eenen grooten invloed maaken, by eikanderen te vinden waren. _ Maar laat ons den Opttcller in zyn Voorbericht hooren: ,, Dit Vraagboek is famengelteld ten gebruike van eene Kevkelyke Oefening met de Jeugd, en het zou gewis den Opitcller aangenaam zyn te verneemen, dat het zelve ook in andere Christelyke Gemeentens in gebruik kwame, en de plaats verving (althans met opzicht tot cigenlyk gezegde Kinderen) van zoogenaamde Catechizatien over de Leeiltelling van den Godsdienst of liever 0vcr Kerkelyke Syfthemata, om welke te begrypen, h« verftand van Kind^cn van agt tot veertien jaaren, * * zeiden  van den Bybel. 1*7 eelden genoegzaam toereikende is, 'en welke dus volftrekt onnut, zo niet fcbadelyk zyn." Wy kunnen dit aan den Schryver niet toeitemmen'. wy hebben alle achting voor de Bybelfche Gefchiedenisfen, en gelooven derzelver nuttigheid; maar wy denken dat de noodzaaklyke Waarheden van den Godsdienst aan de Jeugd moeten ingeprent worden, op dat zy al vroeg wsti&n, wat zy gelooven moeten van God en zich zeiven: het kan niet gehchent worden, dat veele Catechizeerboekjes niet gefchikt zyn voor de eerfte jeugdlyke begrippen; maar die kan men van allen niet zeggen: het ware te weniichen, dat men 'er hadde, welke in eenen voordragt de noodzaaklyke Waarheden bekend maakten, zoo dat zy niet alleen naar de vatbaarheid der Jeugd waren, maar ook haar aanzetteden tot zulke pligten, als zy, uit kracht daar van, aan God, zich zeiven en hunne meedemenfehen fchuldig waren; waarin men meer dan voor het verftand, ik meen, voor het hart, werkte. De Schryver doet zich voor als iemand , die geea vriend is van de Kejklyke Syfthemata; maar, het zy ons geoorlooft te vraagen, of zyne Vraagen ook geen Syfthemata van die Gefchiedenisfen opleveren, het welk anderen weederom op eene andeie wyze doen zouden; Parits modis bene fit. Zou het niet goed geweest zyn, dat de Schryver een of ander proefje van het beantwoorden vaa Vraagen hadde mcedegedeeld, op dat de jonge Beoeffenaars van deeze Vraagen een model hadden, waar naar zy zich konden fchikken? Het geheel is afgedaan in 17 Hoofdftukken, behalven eene Inleiding en Aanhangzels: hier en daar is eene aanmerking, die niet buiten den haak is- die het Werkje gebruikt, zal hier of daar wel eene drukfeil in de getalen vinden, b. v., bladz. 78 in de 137 Vraag, vindt men: „ Geef eens op de gelykenis, die gy voorgefteld vindt s, in het Euang. van Mattheus , Hoofd. 40 vs. I—16, I* 4 „ dit  163 Prangen ever de Gefchiedenisfen „ dit moet zyn 20." In de I3i)!te: „ Wat gebeurde ,, met de Vrouw van Zebedcus en haare Zoonen?" „ Maic o vs, 35-—40, daar is het Mare. 10. Wy zullen een Haaltje van de Vraagen aan onze geeerde Leezers opgeeven , en verkiezen daar tce het TWAALFDE H O OF D D E E L , Van J E S U S Opftandtilg tot aan zyne Hemelvaart. „ Vr. i. Voerden die gezegde Vrouwen haar voorneemen ook uit? Mare. 16 vs. 2—8, vergeleken met Luc. 21 vs. 2~ 8. a. Wat dceden zy toen? Luc. 24 vs. 9—ir, Johan, ao vs. 1,3. 3. Hoe gedroeg zich Petrus en een ander Discipel? Joann. ao vs. 10, zie ook Luc. 24 vs. 12. 4. Wat wordt ons nu, betreffende Maria, verhaald? Joan. co vs. ii—18. 5. Wat meldt ons Joannis van de wagt, die by het graf was geplaatst geworden , Matth- 28 vs. 11—15 (Her zal voor Joannes Mattheus moeten geleezen worden.) 6. Heeft Jefus zich nu aan zyne Discipelen vertoont? 1 Cor. ij vs. y, 5, 7. 7. Vinden wy ook niet nog van eene verfchyning aan twee Discipelen, hoe was die? Luc 24 vs. 13—- 16". 2. Welk gefprek hadt Jefus met hen? Luc. 24 vs. 17—27. 9- Hoe gefchiede nu de ontdekking van Jefus, dat hy het zelv' was, die met hen (prak ? Luc. 24 vs. 28 -31. 10. Hoe maakten deeze goedeMenfchen het nu? Luc. 24 vs. 32 35. 11. Wat gebeurde hierop? Luc. 24 vs 35-43. is. Wat meldt Joannes hier nog van ? Joann. 20 vs. 19- 23, 13. Wat  van den Bybel. 169 13. Wat verhaalt Joannes ons aangaande Thomas, een der Discipelen van Jefus ? Joann. 10 (:o) vs. 24, 25. 14. Wel nu verkreeg ny zyne begeerte? Joann. 2c vs. 26 -29. 15. Heeft Jefus zich nog wederom geopenbaard? Joann. 21 vs I—7. 16. Wat gebeurde by deeze [gelegenheid? Joann. 21 vs 8—14. 17. Wat gebeurde na het middagmaal ? Joann. 21 vs. 15—24. 18. Wat gefchiede vervolgens? Matth. 28 vs. 16—20, vergeleken met Mare. 16 vs. 15—18. 19. Wat vinden wy nog hier toe betrekkelyk aangetekend, Hand, 1 vs. 4—8? Wy laten ieder zyne vryheid, maar twyrfelen zeer, of de zuivere Hervormde Leer 'er by winnen zoude; 'er hoort eene duidelyke Onderwyzing te zyn in de Characterifeerende Waarheden van onzen Godsdienst, met een volledig bewys voor dezelven uit duidelyke Schriftplaatfen, en dit zal men vergeefsch in deeze Hiftoniche Vraagen zoeken. Of moet men alleen Bybelfche Kiflorien leeren; wy meenen, dat men noodig hebbe te weeten alle die Waarheden, welken men gelooven en betrachten moet, om wezenlyke gronden te hebben, waarop men zyne uitzichten op eene eeuwige Zaligheid door Christus, bouwen zal. L 5 Schriften  170 Schriften voer en tegen Schriften voor en tegen het Koninglyk Pruis fis ch Religions-Edict van den 9 July 1788. Vit het Hoogduitse.^ Eerfte Stukjen. Te Utrecht by W. van Yzerworst, Akadetnit-Drukker, 17 2. Behalven het Voorbericht van den Vertaaler 183 Bladz-, gr. $vo, f 1 - 4 - o. Tweede Stukjen, gr. 146 Bladz. De prys isfo- 80. Dit eerde Stukjen geeft ons eerst woordlyk het R Rligions-Edict van den 9 July 1788. Welk Edicl eene meenigte van Geleerden, tegens en voor hetzelven,aan het fcln yven gebragt heefr, welke in dit Weikje worden gerecenlèen; zy zyn aïlen niet van dezelve waardy, maar komen daarïn overeen, dat zy de bevoegdheid van den Koning, om zulk een Edict uit te vaerdigen, of in twyffel trekken, of met meer of min befcheidenheid ontkennen, en beöordeelen de gebreken, die 'er uit te wachten zyn, terwyl zy die breed uitmeeten; daar anderen dit Edict als noodzaaklyk verklaaren , op hunne gronden verdeedigen en de haatlyke gevolgen die men 'er aan toefchryft, loochenen. Meest alle de Tegenfchryvers houden het daar voor, dat zulk een Edict, der vryheid van geweeren en der geleedheid nadeelig zyn moet; maar anderen toonen aan, dat het alieen bepaald, wat men in een Genootfchap, waarin men zich vrywillig begeeven heeft, uit hoofde van zyne verbindenb, verpligt is, en waar voor men betaalt wordt, terwyl ieder buiten dat Genootfchap, zyne vryheid behoudt. Het tweede Stukjen vertoont ons het Vernieuwd Censuur Edict voor de Pruisfifche Staaten, uitgezonderd Silesikn, gedagteekend, Bohn den'19 December .788 , 3 vellen in Folio , gedrukt by G J. Decker en Zoon, Koning!yke Geheim Jpper-HofBoekdrukker, en daarin wordt die toomlooze vryheid der Drukpers, naar 's Ko»iiigs wil, bepaald, zoo dat alle  het Religions-Edict. 171 alle Boeken en Schriften, uit te geeven in 's Konings Landen, aan de verordende Cenfuur ter approbatie voorgelegd , en zonder derzelver verlof, niet gedrukt, noch, het zy openlyk of hcimlyk , verkogt zullen worden; zynde het oogmerk van die Cenfuur geenzins, om een betaamlyk, ernltig en befcheiden, onderzoek, der waarheid, te verhinderen, of anders den Schryveren eenigen nutteloozen cn lasteen dwang op te leggen- maar alleen en voomaamiyk, om dat geen te ftooren, dat tegens de algemeene grondregels van den Godsdienst, tegens den Staat, zoo wel dc zedelyke als burgerlyke orde ftrydig is, of op de belediging der perfoonlyke eer en goeden uaam van anderen uitloopt. Terwyl 'er vervolgens nog verfcheiden Schryvers voor en tegen het Edict van 9 July 1788 opgegeeven worden. Op het einde is nog geplaatst de Verordening, betreffende het E x amen der C andidat e n of Proponenten in de Koninglyke Pruissische Landen. Daar in vind men eene Schets, naar welke de Examens moeten ingericht worden. Die weet, hoe zich in Duitschland federt eenigen tyd Nieuwe Verüchters en Hervormers opgedaan hebben, welke hWittÈ pogingen verdubbelen , om de gewigtiglte Waarheden van den Christelyken Hervormden Godsdienst aan de uitfpraaken van de reden en eene geheej vrye uitlegkunde te onderwerpen, waar door de Leer vau 'sMenfchen algemeene bedorvenheid; de eeuwigheidder ftralfen;de verborgenheden van de ürieeewheid; van Jefus wezenlyke Godheid, en zvne Borgtochtlyke Verzoening uitgemonftert, en eene verfynde Wysgeerige en Heidenlche Zedenleer ingevoert en fmasklyk gemaakt worden, zal ligt begrypen, hoe de Koning wille, dat geene jonge Lieden, door die fchadelyke Hellingen voor* ingenomen, of onbekwaam om de ourie Leer des Bybels tn der daar meede overeenkomende Symboüfche Boeken en  17* Schriften voor en tegen het Relïcions-Edict. en Formulieren, met vrucht te verdcedigen, tot Leeraars over Gemeentcns, wtlke die oude Leer erkennen , ge • looven,en geleerd willen hebben, voordaan aangenomen en geordent zullen worden. Dewyl weinige onder ons de gelegenheid hebben, om alle die Stukken in het oorfpronglyke te leezen, en het voornaamite in dit Boek wordt opgegeeven, zoo dat men genoegzaam in ftaat is, om te beöordeelen, aan welken kant de fchaal overflaat, vooral indien men geene losbandigheid vryheid noemen wil ; zoo pryzen wy ditGefchrift aan de Leezers aan, en dit te meer, naardien men in unsLand, openbaareen geheime Aankleevers heeft aan die Tegenfchryvers tegens dit Edidt. — En die,wanneer zy het gedaan konden krygen, onze Catechismus en de Belydenis, voorat de bepaalingen van het Nationaale Synode vmDordrecht in i6i8en 1619, zouden alle hunne kracht verliezen, en men zou ze verwerpen als kluifters voor die geenen , welke vry willen denken, en men zou (God verhoede het! ) binnen kort eenen geheel naar den hedendaagfehen fmaak gebragten Bybel, in de plaats van onzen Staaten-Bybel, hebben. Myne Kinderlyke Traanen, JwElisabeth Maria Pos t. ^ Amsterdam, ^ J. Ai, l art, 1792. In gr, 8vo,9iBladz. f 1-5-0. Het overlyden cener waardige Moeder, gaf aan onze Schryflter, welke reeds door haare andere Wer. ken, met zoo veel h-.fs onder onze Landgenooren bekend is, gelegenheid, om haar dit eenvoudig Gedenktëeken, zoo als zy het noemt, uit waare liefde, dankbaarheid en.Godsdienst, op te rigten. Wy ontdekken in dit kleine Stukje, dezelfde genie, denzelfden fmaak en bevall gheid, welke in haare andere Werken doordraaien, en dezelven met zoo veel graagte doen geleezen worden. Wy  Jiïyne Kinderlyke Traanen, deer E. M. Post. 173 Wy vertrouwen, dat onze Leezeren volkomen met ons zullen inftemmen, dat eene zoo edele Vrouw, zulk een Gedenkteeken , haar door eene teederbeminnende Dochter opgericht, overwaardig is , wanneer wy hun het Godsdienftig Characrer deezer Vrouwe, zoo als wy het in dit Werkje vinden, meededeelen, en van het welk onze Schryffter zegt , dat allen , welke deeze Viouw van naby gekend hebben , gaarne zullen bevestigen, dat ze niets dan waarheid heeft gefchreeven , en den roem inftemmen, haar door alle haare Vrienden gegeeven: Zy was onder de braaven eene zeer zeidzaame Vrouw." „ Met hoe veel weemoedig vermaak," dus begint onze Schryffter , „ herinner ik my nog die vrolyke oogenblikken, die uwe kalme, fal God geruste, en door al uw lyden grooter en grooter wordende ziel, zelfs dikwyls onder de benaauwdheid uws ligchaams hier genoot. Nog dunkt my, zie ik u, met eene neérgebogen, afgematte houding, in uwen leunftoel neêrgezeten, terwyl uw gefolterd ligchaam de rust niet vinden kon, die gy zocht; , doch de opflag van uw oog was dan evenwel helder, en blonk door een zalig gevoel van Gods liefde en trouw, en eene onveranderlyke hoop op de waereld daar geen lyden woont, maar daar Gods vaderliefde de traanen van de oogen afwischt. Onderfteund, vrolyk, ja zalig door die hoop, wildet gy uw zoo treurig leven, en al uw lyden, met niemand, den allergelukkigften burger niet ruilen ; en gy- gevocldet, hoe beklaagelyk uw lot ookfeheen, u benydenswaardig in alle uwe ellenden." „ Schoone , edele Godsdienst! die zoo veel troost in lyden, zoo veel gerustheid op de grenzen des levens, en zoo veel hemelfche vreugd in het fterven verfebaft"! „ Hoe dikwyls befpraken wy de kracht van dien Godsdienst, lieve Moeder! voor u en voor ons! hoe dikwyls gevoelden wy die, zelfs wanneer wy, met eene bedaardheid, die hy alleen werkt, onze toekomftige icheiding, uw weggaan, en ons nablyven, befpraken; wanneer wy bot vierden aan de zoete hoop van eeuwig wederzien, cn  374 Myne Kinaerlyke Traanen, en u intusfchen gelaten loslieten, en de zaligheid toewens chten, waar na uw hare zoo verlangde! Als wy van het affterven, van het wederontmoeten van onzen Vader, van uwe langgeftorven kinderen, vrienden en bekende reisgenooren op den hemelweg met u ipraken, als wy dat genot voorftelden dat uw lyden duizendmaal vergoeden, en in den kring der zaligen, die u voorgingen en aanmoedigden, zou doen vergeeten, ö! Moeder! hoe veel n oeds gaf ons, en gaf u dan de Godsdienst, om te lyden, te draagen, en goeds moeds te blyven in alles." Godsdienst was, en bleef altyd haar ganfche leven door, en alle deszelfs verwicfehngen en zwaarigheeden,— haar eenigst, haar onveranderlyk geluk; het was haar niet flechts een fchoon denkbeeld, een woord dat wel klinkt, — maar haare gantfche ziel was daar van doortrokken ■*- in elk haarer handelingen liet zy die edele gezindheid fpreeken, en zyne voorfchriften te volgen , was haar niet flechts pügt, maar zaligheid. Zy verbond dien niet aan zekere in 't oog vallende bedryven, of, binnen de muuren van haar kamer, maar aan de kleinfte daad van haar huislyk leven. Zy fprak weinig van haare pligten, maar zogtze alle te vervullen. De eerbied en ernst, die haar hart bezielden , Ipraken in haar deftig gelaat, en ond^rfcheidden zig van die norfche ftyfheid, die van zig floot. — Haare vro- lykheid was nooit ydel, noch ontydig; maar zy was waar, en edel; zy lag verfpreid op haar gelaat, eu vertoonde zig in eene bedaarde tevredenheid , —;— die het geluk van het Christen leven voor vreemdelingen van het zelve uitdrukte, eu haare medechristenen dikwyls met een edelen nayver bezielde, en deed wenfehen om te gelyken naar haar. In één woord, haar gantfche ziel was doorweeven met eenen Godsdienftigen zin, en haar zuiver verftand had daaraan eene zoo edele richting gegeven , dat hy, fchuw van dweepagtige beuzelary, — «le reine bron werd, waaruit eene rey van de fchounfte deugden,  door E. M. Post. ijf deugden , als een milde iTroom , voordvloeiden — deugden, welke haar in de ftilte verborgen leven verfierden, die haar beminnelyk deeden worden voor anderen." Tevredenheid en goede moed ■ in alle wisfelvailigheden van het leven , hadden eene voornaame plaats onder dezelve. Altyd was, ahoos bleef zy dit, in voor en tegenfpocd, daar, waai de moed zoo menig Chüs'en ontzonk, bleef de haare vast; en het geloof aan Gods beloften maakte deze zwakke, door veele wedeiwaardigheden beproeiile Vrouw, tot eene moedige heldin, — daar, waar een ander klaagen zou, juichte zy van dille hoop op haaren God"! ,, Bedaarde rust en elfenbaare gelatenheid, in alle de verfchillende omftandigheden van haar leven, was eene andere hoofdtrek van haar Karakter. In overvloed gaf zy haar hart niet aan de dingen, die geen wezen hebben ; en in behoefte was zy niet arm, maar te vreden in haar deel. Haare vuurigde wenfehen waren bedwongen door berusting in den wil van haaren Hemelfchen Vader; Hem vertrouwde zy het beduur van haar geheel lot, van haar lyden en haare vreugde : den door Hem Leftemden tyd rekende zy , tot haare verlosfing uit dit dal der traanen,voor dui besten, en wagtte dien vrolyk af. Haar verlangen naar die zalige ontbinding was geene lafhartige moedeloosheid onder de rampen; het was eene edele trek naar zuiverer deugd, naar onbelemmerder Godsdienst, naar beter genoegen dan de aarde oplevert. En haare bedaardheid , wanneer die langgerekte wensch, telkens als zyne vervulling naby fcheen, nog werd te leur gefield, was geene koele onverfchillig- heid, maar geduld ; engelen geduld door Jefus voorbeeld in haaren deugdbeminnenden boezem gekweekt. Hoe dikwyis dond ik vetffomd over die grootmoedigheid, en me: een gemengd gevoel aan haar ziekbedde , zag haar met eerbiediger liefde en leergieriger hart aan, en knielde voor God, die my zulk eene Moeder gaf." f, üa  37<* Jiïyne Kitidtrfyks Traatiefi, „ En van al dit groote, van al dit goede gevoelde zy zelve niets: onbewust van haare waarde, werd zy fchooner in het oog van God die haar kende ; terwyl zy als eene dood arme Zondaares de verlosfing door Jefus bloed aannam, gaf zy de eer van haar geluk en van haare deugd beiden arm de Godlyke genade; en wanneer wy wilden leeren door haar voorbeeld, wees zy ons alleen op dat van haaren grooten Meefter, van wien zy geleerd had nederig te zyn van hart.'' „ Dien edelen, Christelyken zin oefende zy ook in alle dille huislyke pligten uit; hoe ieverig was zy daarin, ook dan als zy moejelyk, als zy lastig en tegen haare neiging waren ! — hoe fpaarzaam gebruikte zy den tyd! elk wegvliegend oogenblik wilde zy niet dan met nut verliezen, . zelve wars van alle ledigheid, prees zy haare Kinderen arbeidzaamheid en yver aan, en leerde nog lterker door haar voorbeeld. In de laatite maanden van haar leven, bezielde haar, in weerwil der afmattende , lust en moedvcrdoovende krankheid, — dezelfde neiging ; terwyl haar verheven geest in heldere oogenblikken reeds in de onltoflyke waereld rondzweefde, arbeidde haare zwakke , afgefloofde handen nog, by tusfchenpoozen, voord, tot zy mat ncdervielen; het laatite werk , dat zy flechts ten halven volbragten , zal ons, als een duurzaam gedenkteken van haaren edelen yver, dierbaar zyn, zoo lang wy leven; in lustlooze oogeriblikken zal het ons de les herhaalen die zy reeds onze Jeugd inboezemde: „ Koopt den tyd uit."" ,, Zoo gcrustloos edel als haar gantsch, voor de waereld verborgen leven was , waren ook deszelfs laatite bedryven. Niet om haaren roem, maar om dien van haaren Verlosfer, om dien van den Godsdienst verlangde zy altyd juichende te fterven, en dat verlangen is vervuld. Zy fprak wel niet veel , niet lchitterend, niet tegen eik dien zy zag — over haare vetwagting m haar geluk, — maar zy gevoelde 'er de volle kracht ran; drukte meest al de hemclfche rust van haare ziel, en  door E. M. P e s t. 177 en de b'ymoedige hoop, die haar vervrolykte, in haar gelaat, of in korte woorden, uit, en niemand verliet het leger haarer krankheid zonder dis volle overtuiging dat Godidiecst zaligheid is , cn zonder dien wensch in zyn hart: „ myn einde zy als het haare."" Dankbaarheid a?.n menfchen, dankbaarheid vooral aan God wat een hoofdtrek van. haar, karakter , dan zelfs wanneer andere menfchen haar beklaagden in 't midden van haare zwaare benaauwdheid, dan dankte zy Gods goedheid voor elke verademende; tusfehenpoos die haar kracht gaf om op nieuw te dulden; en voor «iets Was zy angftiger dan dat zy in de-bedwelming van 't lyden die goedheid miskeiinen , en niet roemen zou." .,, ... ,• ,, ïn hoe veele hoopende , hoe veele vrolykeT, hoe wemige klaagende PGdmen en Liederen, ademde zy het gevoel haarer ziele, en het vertrouwen baars geloofs uit, zelfs m 't midden van de rampen die haar drukten! — In zamenflemming met die baaien God lof te zingen, was een feest voor haar hart — en haare ftem was dan harmonie. Toen de verzwakte Natuur haar dit heilig vermaak weigerde; toen de gedrukte borst niet dan beevende roonen fcheppan kon, beklaagde zy haar onvermogen met gcvoeligen fpyt — en zag uit naar dat leven , waar geene zwakheid haaren edellien wensch meer verhinderen zou , waar haare neiging en haare krachten wouden zamenftemmeu ; en zy zogt haare dankbaare , vrolyke 5 iel te doen ademen in de liederen die wy voor haar zongen." . . * Wy moeten ,hier van afltappénj daar deeze CharacT:erfchets a) vry lang geworden is. - Dc volgende Onder werpen maaken den inbond van dit fraaje Werkje uit- Aan den Geest van myne Moeder. Myne eerfte èe dachten hy het lyk van myne Moeder. By de VC4oe" ring van het Lyk. In de fchemering. De Dood Jan mynen Broeder. De Bybel, en de Hairhk ÜOEiiBESCu; I. Deel, No. 4. U fa/dg  178 Hulde van mynen Geeft aan Nederland. Hulde van mynen Geest, aan Nederland. 7e Utrecht by de Weduwe S. de Waal en Zoon , 1792. In groot O£tavo , 154 Bladz., a f i'- 4 - o T~"Vt Mengelwerk, door deszelfs Schryver opzetlyk JL^1 voor Nederland gefchreeven zynde, en derhalven reeds, by het ontwerpen en bearbeiden daar van, in zyn hart, een eigendom zyner Landgenootcn geworden zynde, begreep Hy, dat hy grene bevoegdheid had a»ter te houden, waarom Hy tot deszelfs uitgaave befloot; zynde het derhalven zyn Geest, welke deeze hulde aan het VaderlaHd doet; waar uit vvy tevens zien , wat de aanleidende oorzaak tot den Titel van dit Werk gegeeven heeft. Wy ontmoeten in het zelvcn dc volgende Onderwerpen : Inleiding. De Batavieren, (een Lierzang.) De Ver gang. lykheid De Weelde. De Godfprc.ake van Barneveld. (een DichtftukO De Kwaadfpreekenbeid. Het huislyk Geluk. De Zondag, heilig voor het Christendom, De beste Sterveling, (een Dkhtftuk.) De Mensch , vty geboren. De Opvoeding. liet nut aer Eenzaamheid, (een'DichtftukO nut en ""deel der Geleerdheid. De Deugd, een zegen der fterfljkheid, (een Dichtlhik.) De eael'moedige Ongelukkige. J)e gevolgen der Dronkenfehap. De Koophandel. Voor Nederland, (een Dicht- Wy zyn het volkomen eens met het geen de Schryver in dc Inleiding zegt: „ De afgelopen rampvolle tyden van beroerten hebben veel toegebragt, om de masfa der Gefchriften te vermenigvuldigen, en, nog heden vreest de Leezer , zo ras hy eenig Boek in handen neemt, 'er trekken van partydigheid in te zuilen yinden; d^aröm is het niet, dan met huivering, als by zich verledigt den inhoud in te zien-" Maar daar de Schryver hier van overtuigd is, verwonderen wy ons, dat hy dit 'm  Hulde van mynen Geest aan Nederland. in fommige Onderwerpen niet wat meer in het oog gehouden heeft; dewyl men dezelven niet geheel en al van alle partydigheid kan vrypleiten. Ook geeven wy in bedenking, of onze Schryver, in het Dichtftt&jie, de Batavieren , de voorwerpen niet uit een al tc (omber ge« zichrspunt befchouwd heeft? Wy kunnen ook geenzins onze toeflemming geeven aan het geene wy bladz. 63 van dit Mengelwerk leezen : „ Allen (Godsdienfr.cn) hebben hunne vestiging door „ de dweepzugt of het zwaard ontvangen." Wy hadden gaarne gezien, dat de Schryver ons zulks door voorbeelden, al was het flechts met een enkel woord, gefhafd had. Ten minften, wy, voor ons, zouden niet gaarae cer.cn Godsdienst belyden, van weiken wy overtuigd waren, dat dezelve geene andere gronden noch gezag had, dan die, welke geweld, of dweepery daar aan gegeeven hadden. Op dezelfde bladz. komen nog meer gezegdens voor , welke in 't geheel niet zonder bedenking zyn. Dan, het geen wy Kier terheêr gefield heb'rn, dient geenzins om de waarde van dit Werk te verkleinen. Wy moeten, dit weinige uitgezonderd, van het zeiven bekennen, da: het deszelfs Schryver eere aandoe:, en dat hy met veel fmaak, juistheid en doorzicht, zyne Onderwerpen behandelt. Ook verheugen wy 'er ons over, dat het deszelfs geboorte aan een' Nederlander verfchuldigd,, en das een oorfpronglyk Ho'landfch Werk'is. Wy zouden nu ook gaarne het een of ander Onderwerp, Wt eene proeve van des Schryvers behuiddiiitr, meededeelen, indien wy onze paaien niet wilden te buiten gaan. Onze Leezeren geheven zich derhalven met de meededeeljag van het volgende Dichiftukje te vergenoegen. DE BESTE STERVELING. Heeft Natuur haar fchoon verloeren, Voor een altyd zugtend hart? Levert zy nooit rein genoegen, Voor een ziel, die 't noodlot tart? . M 2 IS  ïJo Hulde van mynen Geest aan Nederland* Is de Sterv'iing dan een voorwerp, Dat, bepaalt met denkiugs-kragt, Zoo verheven door zyn orde. Van zyn broeders wordt veracht? gya lü...,ua £yn 't alleen flegts de aardfchc fchatten — Rykdom — trotschheid — overdaad, Die den mensch, in 't oadermaanfche, Brengen tot een hoogcn ftaat? Is het wezen, door de God hei o Voor eene eeuwigheid bereidt, Dan de fpeelbal van de dwaashein Van een broze fterflykhéid? gHg-fl"f'S Neen! de Ziel die haare grootheid, Dia haar eigen lüifter kent, Die gevoel heeft van haar pligten, Heft zich boven alle ellend! Die den Godsdienst kan waardeeren, Kan, in deeze rampwoedyn, Hoe misdeeld van aardfche goed'ren, Voor zich zelf geiukkig zyn! — Jtly.ï wiens hart der deugd geheiligd Trouw zyn evenmensen bemint ■ Die met de armen droef kan weenen, Is de beste menfchen vrind! Kan hy ongelukkig heeten, Die des Scheppers gunst gevoelt; In wiens borsv. 't verhevendst denkbeeld, Van Messias kruisdood woelt? Kan  Hulde van mynen Geest aan Nederland. Itl^ Kan hy ongelukkig heeten, Die 't heel • al genieten kan; Die met eerbied —— liefde en teérheid, Neerziet op des Scheppers plan? Vindt de ziel geen ftof tot juichen, Die de hoop als zuster groet; Zuik een hoop, die in den boezem 't Allerreinst genoegen voedt? ~— Waarom twist de trotfche fterv'ling Toch op aard' met de Opperma«t, Van wier arm hy onderileuning, En, na 't graf, zyn redding wagt? Waarom tragt hy, fier ——- vermetel, Hier in 't eeuwbefluit te zien; Daar Gods gunften hem, met woeker, Duizend —— duizend zegens bien? Laat God de armen hooploos weenen ? Treurt de deugd ooit zonder troost? Hoort de Hemel niet de xugten, Die de weêuw of 't weesje loost? BESSBM Spreidt de Seraph der genade, Niet zyn wiek op de onfchuld uit? Op haar, dien, verdrukt, vernederd,! De onlpoed vaak den boezem fluit ? —- Biedt de Aardsgoedheid niet haar zegen Aan verbonden huwlyksmin? ;: Stort zy niet het reinst genoegen, Aan het hart der Oud'reg in? '- r Zweet  182 Hulde van mynen Geest aan Nederland, " Zweeft 'er niet een heir van Eng'len, Oin des zuiglings wiegje heênj Pie , met duizend liefdezorgen. Waalten op zyn tedre treên? Mensch! gevoel dan uw beftemming; Blyf gelaten in uw lot; ïoon uw' eerbied voor de Al wys heid, Van een fcbepzlen minnend Gooi —~ Sterveling! gy vriend van Jisus! Edel Schepfel! zugt niet meer; Leg het anker uwer hoope, By den Bekkeneel'-berg neer! « Leer aanbidden leer genieten Leef te vrede in uwen kring; Hy, die Goo cn Mensch zal eeren, Is de beste Sterveling! Kf i noud van Adelfjng,//; zeven Zangen, door Mr. JanJacob Ve r e u l. Te Am s terda w , hy J. A l l a r t, 1792. /» 'gTOOt OSttVê , 82 Bladz. Be prys is-f l - 10 - O —-1 en Verhaal, geplaatst ia dt Vaderlandfche Bibliotheek; JTi IVBeel^o- t., het KlJderswoord genaamd, gaf, volgens het Voorbericht, den Heere Ver eul de eerfte aanleiding tot het vervaardigen van dit Dicbtftuk. Zy, welke die twee Hukken met eikanderen willen vergelyken, zullen zien, dat onze Dichter het Verhaal, het Ridderswoord, geheel cn al, naar een eigen Plan omgewerkt, vu groot en veranderd heeft. Ook heeft de Heer Vereul, door *yneingekschte Tafreelen en Uitweidingen ,  Reinoud tan Adelfih». 183 dingen, de zedeu en denkwyzen diertyden, zoo naauw. keurig en eigenaartig gefchetst, dar wy niet twvS'elen, of dit Dichiir.uk zal de goedkeuring onzer Landgenooten wegdraagen , welke wy tot eene proeve een gedeelte van l;et begin van den eerften Zang zullen meededeelen. Uit d'ouden ftatn van Adclfing Was held by held gelprooien ; Thans bloeide in Reinoud, Diediyks Zoon, De laetrtc zyner looten. De braeve Diedryk was beroemd Door Godvrucht, moed cn trouwe. Zyn erfgoed was het beste deel Der weelige landouwe. Maer fchoon zyn oog zomtyds met vreugd Op al zyn rykdom ftaerde, Zyn Kind, zyn Reinoud was voor Item Een fchat van hooger waerde. Boe dikwerf deedt de gryze Held Den wensch, dat na zyn fterven Zyn zoon niet flechts der Vadren goed, Maer ook hun deugd mogt erven! En de edle hoop, dat eens dit heil Zyn grysheid zou verblyden, Deedt hem aen Reinoud's vroegfte jeugd Zyn teêrfte zorgen wydën. Geen voedflers voegden Reinoud méér; Hy telde zeven jaeren, En moest voortaen aen 't Kindcrfpel Reeds Ridder - oefning paeren, M 4 Zya  «*4 l J« Verf. u l. Zyn Vader wilde zelfs rnet hei» Die nieuwe tack beginnen , En leidde 'i Knaepje by de ban* De ruime Burgzael binnen. Trofeén, verzameld uit den buit Behaeld op dwingelanden; Der Vadren beeld cn wapentuig, Verfierden daer de wanden. s, Aenfcbouw", fprak Diedryk tot zyn Zoon ,, De beeldtnis uwer Vaderen; „ Vrees, zoo gy hun onwaerdig wiwdt, „ Vrees immer hier te naderen. „ Gy zoudt de verf op hun gelaet „ Van gramfchap zien verbleeken. Hun fchim zoude uw vervolger zyn Om zulk' ecu' hoon te wreeken. ,, Geen hunner was aen ongeloof, „ Aen lafheid, woordbreuk, fchuldigt Zie of niet nog het ganifche land „ Hunn' naem als heilig huldig'. Wees dapper, koen, en vroom als zy:} „ Verkies het wreedlte fneeven, „ Dan dat uw beeld ook hier niet pronk* „ Voor 't oog der laetlïe neeven. ' Zie al dit wapfntuig, myn Zoon! „ Den fchrik der Saraceenen; 3, Gefmeed uit damasceenen ftael, «t Vliedt alles daer voor heenen*. Maer  Reikoub van Adflïinc. ïty g, Maer zo gy «et dit eigen ftael Het heilig recht woudt dwingen, ;.Straks brak het, en 't vermorfeid gruis,, ,, Zoude u in 't aenzicht fpringea. Befcherm 't Geloof, het heilig land, „En de edele Jongvrouwen. „ En blyf, meêr dan uwe eigen kragt „ Der Heilgen hulp vertrouwen. ,, Zie dees trofeên, in llag by flag „ Op 't ongeloof bevogten; „ Dees paerdeftaerten , zevenvoud „ Ora zwaerd en lans gevlogten; j, Dit ftuk van 's Heilands dierbaer kruis; „ Dies tros van oorlogsvaenen; .» Deee' baerd van Sultan Solimanj Dees zilvren halve maenen; Vermeerder zoo dien fchat, myn Zoonf „ Voor 't oog van 't nagedachte, 3, Dat elk der Vad'ren ryken buit Gering by d'uwen achte." —*> Dees fpoorflag was den jongen knaep Niet vruchteloos gegeeven. Sints bleef by in zyn' engen kring ■ Alreeds naer glorie ftreeven. Ui  ï8(5 D. II. Pu r g o l d, Ver li/ alen» Behelzende het aangenaamfte en nuttigde uit de Gefchiedenis, tot eigen verlus" tiging en cm in de gezelfcliapperi niet onkundig te verfchynen, Eerfle Deel. Naar de Tweede verbeterde Hoogduitfche Uitgave van Daniël Heinkich Purgold, Schryver van het Refultaat royner meer dan Vyftig-jaarige Overdenkingen over den Godsdienst van Jesus. Te Gouda , by M. van Loopje enCoMP., 1792. In groot QEtavo, 14.6 Bladz. ö/o-lo-o De volgende Onderwcrr.en maaken den inhoud van dit Boekdeel uit: Kening. De oudfte bekende Ryken in Afia. Het Ryk der Grieken. De Romeinen. De Remcinfche Republiek wordt tene Monarchie. Conflantinus en Julianus. Theodcfius en Verval van het B.oomfche Ryk. Karei de Groote. Het Notdlot der Keizerlyke Waardigheden in het Westen onder de Opvolgeren van Kar:! den Groeten. De Keizerlyke Waardigheid in het Westen naa het uit ft erven van den Carolingifchen Stam. Keizer. Het Duitfche Ryk. Schoon deeze Onderwerpen in eenen aungenaamen ltyl gefchreven zyn, kunnen wy nochthans in alles met liet geen de Vertaaler in 'zyn Voorbericht van dir Werk zegt, niet iniremmen. Het fchynt ons toe , dat hy te zeer de Lofredenaar van het zeiven is ; dit motten wy 'er van zeggen: dat men 'er niets nieuws in zal aantreffen. Men kan niet zeggen, dat het aaneengefshakelde Gefchiedenisfen zyn, en als Fragmenten kan men ze alle ook niet wel aanmerken. In het Onderwerp, Conftantinus en Julianus, verheft de Schryver, naar onze gedachten, al te zeer, den eerHen. Constantinus was zeker, in veele opzichten een uitmuntend Vorst; maar hy had ook groote gebreken. De Schryver, dien Keizer verdeedigende tegens de hefchuidiging van hun,-welke voorgeven, dat hy uk iuiicljelaary  V e r h a a l e V. I87 htricheiaary tot den Chriatlyken Godsdienst zou ovcrgcgaan zyn, en zegt onder anderen: „ Wie uit huichelaary „ tot eenen anderen Godsdienst overgaat, die moet 'er „ zich groote voordeden van verbeelden. — Is 'er wel , ooit 'een Proteftantfche Vorst Roomsch geworden, zonder daar Kroonen of andera onderfleuningen voor „ te bekomen?" enz. — Omtrent Coultatuinus „ bewyzen alle omltandigheden, dat hy zich niet de „ minde voordeden by zyne Godsdienst-verandering s, kon voordellen; hy kon en moest veel eer aandoet verwekken by de Grooten, die allen nog het Heiden* ,, dom omhelsden." Wy geeven het onze Leezeren in bedenking, of hier tegens niet veel kon ingebragt worden? Tegens zyne Vraag : Is 'er wel ooit eenProtcdantsch Vorst enz., meenen wy het voorbeeld van den voorigen Landgraaf van Hes/en - Kasfel te kunnen bybrengen, weike den Roomfehen Godsdienst . omhelsde , zonder dat men ooit heeft kunnen merken, dat hy hier door groote voordeden genoten heeft; en wat Constaintinus betreft, laten wy thans in het midden, uit welke beweeggronden by het Christendom omhelsde, dit Hechts aanmerkende, dat 'er honderdlei anderen, fchoon verkeerde oogmerken by hem kunnen plaats gehad hebben, waarom hy tot den Godsdienst der Christenen overging, Wy hebben dit alleen gezegd, om te doen zien, dat, wanneer men iemands Charactcr wil verdeedigen, men toch vooral behoord te letten op alles wat 'er met eenige waarfchyidykhèid tegen ingebragt kan worden, om het zelve, zoo veel mogeiyk, uit den weg te ruimen. De Aantéekeningen. welke de Vertaaler 'er hier en daar bygevoegd heeft, zyn zeer nuttig, en verfpreiden licht over eene en andere zaak, welke door den Schryver behandeld of aangeroerd wordt. Maar de Vertaaling had op veifcbeidene plaatfen minder dubbelzinnig en duidelyker kunnen zyn. Wy hebben ook veele uitdrukkingen en woorden in dezelve aangetroffen , welke in het geheel geen zuiver Hollandsch zyn. By voorbeeld, Bladz. 13.  > lït D. H. Pitrsolo, Ver.'laaien. Bladz. 13 in vreemde landen aangezstene ; Blad. 34, de eene voor de andere na, ziende op Landfchap, welk van het onzviig gedacht is; Bladz. 3-2. Een doodendgif in het fchoonfie forcelein; wat moet dit beteekeneu ? Blad. 43 word van de Mtgifiraat met manlyke voprnaamen gefproken, daar dit woard vrouwlykis- Bladz. 44 viaden wy de Naricht. Wat zegr Bladz. 73. Hy dacht zynen Schoonzoon te ftorten ? Heeft het woord despoli' j eer en deszelfs burgerrecht in onze taal wel verkreegen, om het op ecue voegzaame wyze te gebruiken ? Ook vinden wy overal Heer voor forst, of Man gefchreeven, dat in onze taal vry vreemd klinkt, en geduurig vindt men het woord toch voor doch gebezigd,. Emmelina, door Charlotte Smith. Uit het Engelsch vertaald. Met P laaten. Tweede Deel. Te Letben , hy P. H. Trap, 1792. I» groet OBavo ,224. Bladz. De prys is ƒ t - 16 - ® In het voorgaande Deel Cf) van dit Werk, lieten wy Emuelina by JufvrouwAsuwoRD, in eenvolkryk Dorp naby Londen. Delamere aan den eenen kant de cnverzettelykheid zyner Ouderen kennende, om, ooit in een huwelyk met Emmelina toe te Hemmen, welk zoo zeer tegens hunne Staatkundige en grootfehc bedoelingen ftreed, en aan den anderen kant bevreesd zynde, dat Emmelina, volgens haare plegtige belofte, aan Lord Montreville gedaan, zonder zyne toefternrnïng, met hem nimmer in den echt zou urceden, kwam einderyk tot het befluit, om haar te ontvoeren en 'er meede naar Schotland te reizen, om aldaar een bedekt huwelyk met haar aan te gaan. Hy daagde hicrïn naar wensch; dan Emmelina, door den fchrik cn de verontwaardiging over deeze handeiwyze van Delameri, in eene gevaarlyke ziekte vallende, moest deeze reis ten kalven (a) A». 2. Bledu. 91.  Emmelina, door Charlotte Smits. halven gefkakt worden, Drlambre met reden beducht zynde, dat de toeftand van Emmelina erger mogte worden, zag van zyn gemaakt ontwerp af, en bragt haar by eene goede vriendin, te Weodfield, welke zy, gcduurende haar verblyf te Swanfea , bad leeren kenaen, terwyl DkLamere, niet verre van daar, eene wooning huurde, om dts te nader by zyn bemind Voor» werp te zyn. Mevrouw Montreville, zyne Moeder, intuslchen gevaarlyk ziek geworden zynde, wierd hy naar Lenden opontboden. Daar zynde, beloofde hy zyne Ouderen, om eene reize op het vaste Land te gaan doen 5 weike niet minder dan één Jaar «iuuren zoude; doch onder die voorwaarde, dat, ingevalle hy, na verloop van dien tyd, 'er nog op bleef aandringen, om Emmelina ten huwelyk te neemen, zyne Ouderen zich daar tegens niet langer zouden aankanten. Del amiere deeze beloften gedaan hebbende, verkreeg, na vecie tegenkantingen van de zyde van Emmslina, de verzeke* ring, dat zy, geduurende diea tyd, naar geene andere huwelyks - voordellen zou luitïercn, of zich met iemand anders in den Echt verbinden. Hier meede eindigt, voor zoo ver de hoofdzaak betreft, dit Tweede Deel, welk even gelyk het Eerfte met verscheidene leezenswaardige tusfchen- inkomende Verhaalen en Charaéter - fchetfen doorvveeven is. Louise de Va lr o se. Te Dordrecht, by 13.]. Mo a k s, 1793. In groot Olïavo, 176"Bladz. De prys is f 1 - 16 • o T Wanneer men het begin der Voorrede van dit Werk W inziet, zou men zich verbeelden , dat het een oprfpronglyk Werk was; ten minden de toon, welke 'er in gevoerd word, zou ön3 in zulk een vermoeden kunnen doen vallen; doch waar toe dan zulk eene zwellende Voorrede ? Welk Schryver zal zich zeiven en zyn Werk door  1Q3 LOUISE DE VALROSE. door zulk een hoogdraavend Voorbericht aan de befpotting zyner Leezeren blootftellen ? vroegen wy ons zeiven af. Maar verder voordleezende, zagen wy, dat het eene Vertaaling was, cn nu verdiende de Vertaaler wegens zyn Voorbericht eenige verfchooning; alhoewel het ons toefchynt, dat hy beter zou gedaan hebben, wanneer hy hetzelve had agter'wegcn gelatenof 'er een voor geplaatst, we'k meer naar den aart van zyn vertaald W< rk was ingericht. Doch het geene wy, met betrekking tot het Voorbericht, gezegd hebben, flrekt geenzins ter henadeeling van het Weik zelve, welk wy, over het geheel genomen, met genoegen hebben geleezen en'er veele Cb.ararf.ers van onderfcheidene perzoonen in aangetroffen, die eigenaartig en juist geteekendzyh; zoo dat wy niet fchroomen, om het zelve aan onze Nederlandfche Leezers cn Leezeresftu, als een aangenaam en nuttig Boek aan te bevelen. In een en twintig Hoofdfhikken worden ons een gedeelte der Lotgevallen van Louis e ds ValRose, eene rykc Burger Dochter ui: IVcenen, Heldin deezer Gefchiedenis, bel'chrceven , waarin wy zien, hoe ongelukkig en beklagenswaardig het in de daad is, wanneer eene Jonge Schoonc zulk eene Moeder heeft als de Moe der van Louise ons hier word geteekend, waar door zy gevaar loopen van op klippen te verzeilen, welke allergevaarlykst voor haare eer en toekomende om> ftandigheden zyn, en haar dikwyls in een' afgrond te néér (forten, waaiüit zy zich maar zeer zeldzaam weeten te redden. Wy raaden het derhalven aan alle Moeders, welke haare Dochters voor de groote Waereld willen vormen, aan, dit Werk met aandacht door te leezen , terwyl zy'er veele dingen in zullen aantreffen, welke men maar al te dikwyls ziet gebeuren, en zy uit het gedrag van de Moeder van Louise veel ter haarer onderrichting en waarfchuwmg kunnen leeren. Jonge Schoonen zullen hel lich ook niet beklaagen dit Leesboek in handen genomtm te hebben. Ook zullen veele Echt-  Louise de Valrosb ior Echtgenooten, uit het voorbeeld van Louise's Vader, kunnen leeren, welke de gevolgen van een te onberaaden vertrouwen en onvoorzigtig gedrag kunnen zyn. De edele, de zuivere en belanglooze vriendfchap van eene Victor ine voor Louise, hebben vvy in dit Werk ook met veel genoegen in derzelver handelingen befchouwd; iioe nuttig en voordeeiig zou het niet voor eenige jonge Schoonen zyn, wanneer zy op deeze waereld in veele omftandigheden, waarin zy zich fomtyds bevinden , zulk eene edele eu waardige Vriendin ontmoette. Wy moeten eindelyk van dit Werk ook nog zeggen, dat 'er eene zuivere redekunde in heerscht; de deugd word 'er in haar fchoon ontvouwd, terwyl de ondeugden, bmtenfpoorigheden en het zinlooze onder de lieden van den zoogenaamdehió» ten, niet de leevendigfte kleuren 'er in afgemaald worden. De Vertaaler verdient ook de dankzegging zynerLandgenooten, voor deszelfs vvelüitge«oerde vertaaling van uit Leerboek; alleen merken wy 'er dit van aan, dat wy de woorden aandacht ia het manlyk gedacht gevonden hebben, daar het nochthans van het vrouwlyk is. Vintzenried, of de Gedenkfchrift en van den Ridder de Courtille, een' Tyagehóet en bekenden van den beroemden J. j. KoUsseau. Te Dordrecht, by B. J Mokks', 1792. In duodecimo, \40" bladz,, behalven eene voorrede van den Franfchen uiigeever en eene van den Vertaaler van 20 bladz- De prys is / 1 - o - o T>;.aar de Nederduitfche Vertaaler ons, in zyn Voorl.J bericht te verdaan geeft, dat hy voorneemcus is, om de Cohfesfions van J. J» Rousseau, de Memoires van Mevrouw de Wa r k n s eu van C l a u d e A n e t, ook in onze moedertaal te leveren, zou hy, naar onze geuachten, veel beter gedaan hebben, dat hy daarmede eerst een begin gemaakt hadde, wanneer wy meer aan deeze Gedenkfchriften zouden gehad hebben; dewy! zy ons  J£ft TlNÏZïKHIïB, •m nu niets anders opleveren, dan de leevensbefchry%nag en lotgevallen van eenen man , welke flechts by zeer weinigen onzer landgenooten, die de Confesfions wan j. j. Rousseau geleezen hebben, bekend is, en men, bovendien, uit deeze Gedenkfchriften van den Ridder de Courtill» , zeer weinig zal haaien, dat eenig licht over den zonderlingen Geneeflchen Wysgeer verlpreidt. De voorrede van den Franfche Uitgeever , voor 't grootfte gedeelte tegens de Franfche Journaalisten ingericht, had ook zeer gcvoeglyk door den Vertaaler kunnen weggelaten worden. Be Nieuwe Meeder de Gans, of 'aaugenaame Avondvertellingen voor Kinderen. Opgefteld uit mondelyke 'verfraaien. Met fraaye plaaten vercierd. ÏVAmstei.»am,Z>vGer brand Roos, 1793. In Octavo, 151 Bladz. Be prys is f o- 16 - o Beiden, zoo wel de Schryffter als de Uitgeever deezer Vertellingen, zouden der Nederlaadfche Jeugd den glooiden en gevvigtigflen dienst gedaan hebben, zoo zy dezelve maar terug gehouden hadden. ïn eenen tyd, waarïnzoo veele kundige mannen voor Kinderen gefchreeven hebben, en nog fchryven op eene Wyze, welke hun oordeel befchaaft, hun vérftand met nuttige en aange* naaine kundigheden verrykt en hün hatt va beiert,' hebben wy geene dergelyke oudwyffche vertellingen meer noodig vanfpooken, Tovergodinnen, geeftvn en dergelyke beuzelaaryen meer, welke nergens anders toe dienen, dan om de Jeugd de nadeeligfte denkbeelden en gevoelens by te brengen, om welke uit te roeien, vei Handige ouderen cn'opvoeders dikwerf eenen geruirjnen tyd noodig hebben. Acht zich de Schryffter voldaan, indien 'er Leezers gevonden worden , die dezelve met genoegen ontvangen, wy zouden integendeel de jonge Leezers en Leezeresfen, aan welke dezelve in handen gegeeven worden , grootlyks beklaagen. ■ MEN-  MENGELWERK. Verhandeling over de grootheid Gods in Natuur en Genade. Vervolg en flot van Bladz 89. Ti TT eek God alles gewrogt, om zyns zelfs wille * ■ 1 f dat is tot Zyne Heerlykheid, dan is het ook de byzondere pligt van elk redelyk wezen, om daar toe meede te werken, 1. hi de befchouwing der Natuur. 2. hi 't aanneemen Zyner Genade* 2. Zien wy onze verre afwykmg van God, zy leert ons arnanglyk beftaan, en de onmogelykheid om ons zeiven te redden, en verlichting van Gods Geest af te bidden.—. 3. Zien wy een bron van heil in en door Jefus Chris, tus geopend, zulks fpoort het heilbegeerig hart aan om by den Verlosllr alles te zoeken, wat ter Zaligheid noodig is. * 4. Uit de befchouwing van de Godlyke Almagt en de beduuring over alles, leerd hetGodelievend gemoed, alle zyne zorgen, ook de tydelyke, op den Heere wen- En eindelyk ten je. _ De Herftelling door Jefus, van alles wat door de zonde bedorven was, doet den waaren Godsvriend volkomen op zynen God vertrouwen en op de eeuwige Zaligheid wachten, Wat dan het ifte aanbelangd, Heeft God alles ge. wrogt &c. Dewyl het redelyk fchepfei alleeif, God op de regte wyze kan verheerlyken, zoo is de mensch. als een redenmagtigen bewooner der aarde, ook ten hoog. iten verphgt zynen Maaker eere toe te brengen; Wie is toch oorzaak van zyn beftaan ? Wie is zyn weldoder? Mengelw: I. Deejc , No, 4. | Wi9 i  «5 MENGELWERK. Wie is zyn verzorger en behoeder? Zoo hy met geheel onaart is, en zoo alle Godsdienfthre begripnen, niet geheel by hem uitgedoofd zyn, zal hier van eenig be cf in zyne ziele overgebleeven zyn, dat hy door aandagt en verder door eerbiedige overdenkingen met afbidding van Gods hulpe opwekken kan , en opwekken moet. En hoe veei is 'er, dal ons omringd, behalven de befchouwing van ons zelve , zoo als hier vooren is aangetoond, in de Natuur, dat hem hier toe gereédelyk aanfpooren moet. hoe fchielyk zyn wy toch , om op 't zien van een kunstfl.uk , het vernuft en de kunde van desfelfs maaker hoog te roemen , naar maate dat het ons fraai toefchynd, en niet zelden worden aan de zoodanige, en te regt,ecnige beloonmgcn torgevoegd;wat behcoren dan niet zoo veel te meer, op 't gezicht van het hcerlyk Kunstsewrjgr der Natuur, onze ziekn de Grootheid des Grooten maakers te bewonderen en dankbaar te vereeren; byzonder dan, wanneer men zich, gelyk dat behoort, als een deel van dat groot geheel befchouwd, en dus als daar meede in naauwe betrekking traande. Verder als men overweege, hoe veel 'er tot 's menfchen dienst en om des menfchen wil, door des Albefluurders vrye goedheid verordend cn befcbikt is , zoo moet verwondering ons aandoen, dat de ï^atuur voor zondaaren, ten diende ftaat en 's Heeren genade troon geopend is,— En dit laafte is het adé ftuk, waar toe, naamlyk tot welkers aanneeming wy ten duurden verpligt worden. Onze verre afwvking van God, fpeurden wy reeds in onzen ftamvader na, wy zagen, hem en ons in hem, van de Godlyke gunst vervreemd , en altyd ongelukkig; maar nu bied de vrye Gcds ■ ontferming een middel van de hoogde waarde ter redding aan, en zyn Zoon verklaart zich "gereed, om de zulken te redden en gelukkig te maaken. Welke duure verpligting nu legt 'er op moedwillig rebelleercnde onderdaanen , dien door een goedertieren Vorst, pardon werd aangeboden , en aan wien anders dan aan hun zelve zuilen zy de regtvaardige vergelding,  MENGELWERK. xvj gelding hunner dwaasheid te wyten hebben , zoo zy weigerend en halftarrig blyven. ■ Geene onnutte bepeinfing van Gods verborgen Raad, kan hier te rug houden, ten minden moet zulks niet zyn, maar de middelen, zoo genadig verörderd, moeten nietverfmaad noch verworpen worden; en aan wien is de belofte onbekend, dat op dit zoeken, door den Eeuwig waarheidfpreekenden mond , vinden beloofd is ; en wiens gewisfe zegt niet, dat aan het einde van dien weg, door God zelve gebaand , de plaatfe des geltiks gelegen is. En zoo kan de mensch onder des Heeren hulpe meedewerken, ter bereiking van Gods oogmerk by de fchepping, en her- Helling van alles, dat Zyne hoogde eer is. n. Zien wy ome verre afwyking van God en hoe moet dus, de befchouwing hier van, ons met diepe verootmoediging leeren, voor Hem, die onze Rechter en Opperheer is, voor Hem die kragten en vermogens gaf, maar die moedwillig, door den eerden mensch, voor hem en alle de zynen, ten kwaade gebruikt zyn, en deswegens uit kragte Zyner volkomenheden ftralTen moet, ons te verreederen. Wanneer wy verder de verre afwyking van God, buiten wiens gemeenichap, geen geluk is, eenigzins mogen bevatten, en onze afhanglykheid,van Hem, onze geestlyke onmagt, ons eenigzins klaar word, door de verlichtinge des Geeftes, dan eerst bevat men de onmogelykheid van zelfs redding, dan ziet men dat het betrachten van pligten, hoe noodzaakiyk ook op zich zeiven, niet voldoende kan zyn, maar dat er een middel van hooger waardy in de Plaats moet komen om zyne verantwoording in te zoeken. Hoe zeer het bedorven Natuurbeftaan hier tegens aandruisfe; hoe zeer men deeze waarachtige en op Gods woord gegronde waarheden , zoekt te ontzenuwen en te verduifteren; de ziel die verwaardigd word , om by s'Geelles licht hier inzien in te hebben, zal dezelve gereedelyk erkennen, en met het gantfche harte toefremsien, door een leevendig gevoel van dc onfaalbaarheid . I a varj  ilè MENGELWER K. van dezelven.— Getuigt dit, alle gy, die den Heere Jefus/ als uwen Zaligmaaker, door het geloof, huldigt of wenscht te huldigen -— Het is hier juist niet volllrekt noodig, orn dit alles met de meev.igten der bewyzen, die s'Heeren eeuwigbiyvend woord aan de hand geeft te ftaaven; want hebben zoo veele bekwaame Pennen, tot hier toe nog niet kunnen overtuigen, wat zoude ik dan , met myne geringe poogingen afdoen — en wy die aan deeze waarheden kennisfc hebben, zullen dezelven gereedelyk toeftemmen; als ook dat-tot de minile bevatting, ik roeene zaaligmaakende bevatting, hier van, de verlichting , van den door Jdiis verworven Geest noodig is, en ons dageiyks, ja ooger.bliklyk daar om doen fmeeken, Uit overtuiging dat het de Geest is die levendig maakt Joan. 6 . 13, waarom het toch een yder vry ftaat te bidden. Welke aanvaftgtyke dankzegging geeft het ons, dat vvy niet ongevoelig zyn vot>r onze Eeuw ge beton* gens, dat wy ons zei ven nader hebben leeren kennen, in onze flégtheid, diepe onwaardigheid en nietigheid, en inzien in den weg der eeuwige ËuahgéTifïtïê zaligheid, hebben mogen krygen. En welke vtiurige wentellen kan dit alles wel eens verwekken, om zoo geheel tot roem van die vrye en Eeuwige genade gefteld te worden. — 3. Zien wy een bron van heil in eu door J. C. geopend&c. Ja welk heerlyk, uitlokkend en bemoedigend getuigenis, dat'er door den Heere Jefus, een bron van heil tot reiniging vjm alle ongeregtigheden geopend, en in Mem alles overvloedig te vinden is, wat tot eeuwige redding kan noodig zyn; by Hem, die alle magt in Memel en op aerde hezit; Matth. 28:18; by Hem, den Verneederde en geleèden hebbende, maar nu boven alle magt en kragt verhoogden Zaligmaaker, voor wien ellen knien zig moeten nederbuygen, Phil: 2:10. Hoe moest dit het heilbegeerig hart niet meer en meer aan* fpooren, om by dien jefus alles te zoeken, dat alles e zoek en , wat tot ons waar geluk en Zyne eere te vin* deflZÏÏ — als verlichting van het duifter verftand  MENGELWERK. ra* ^verbuiging van den wil, leiding, kering en onderwyzing, wyzingen des Geefres door verborgen onderwys , en door opmerkzaam - maaking, wat te betragten of te vermyden is Heiliging en reiniging, zuiverheid in oogmerken en wandel, en geduurige vergeeving van misdaaden cn afvvykingen, en voorbidding by den Troon. Heerfchappyvoenng in 't hart, ter onderbrenging van allen tegenliand, allen vyandfchap, of ten minften beteugeling derzelve, ten einde 'de werkingen des Geeftes niet tegen te ftaan. Heerlcnappy van genade, om zoo geheel in ftaat te zyn, tot eer van den Drie Eenigen, te denken?, te fpreeken | en te werken. Verder tot onderbrenging van ongeloof en de veelvuldige bedenkingen en tegenwerpingen van het zeiven Van Natuuriyken hoogmoed en alle de ontelbaare meenigte van bOoze opwellingen des harten, eu beftryding van het boozen, in een woord , ter afwending van alles wat hinderlyk en ter fchenkjng van alles wat bevoideriyk tot des Heeren dienst zoude zyn, en wie die met een heylbegeerig hart , tot deeze eyndens top Jefus kwam , is ooit uytgeworpen. J'oan 5:37. Neen dit is onmogelyk; want Zyn eeuwig waarheidfpreekenden mond heeft dit zelve betuigd. Schep dan moed, myne ziele, wend het naar Jefus heen ; dan hebt gy Zyne hulpe tot in de Eeuwigheid te wachten; „Ja dier„ baare Verlosfer gedenk myner, in uwe heerlykheyt, „ maak my gewillig, gy wild my redden, en dat zal „ ook uwe Eeuwige Eer zyn" 1 > 4. Uit de befchouwing van de Godlyke almagt &c. Ja wy zien uit het te vooren befchouwde, de Godlyke almagt, zorge en beftuuritig in -'t algemeen, en die van den Heere Jefus in het byzonder, over de geenen die Hem zoeken, en wat bemoedigd zulks het godlievend harte, om alle zorgen, alle bekomfficrnisfen op Hem te laten aankomen. Daar't heilig woord hem leerd- dat Iiy 't maaken zal. .O.— eu is de ziele wel gefteld cn mag zy door 't geloof regt de Grootheid en Genade I 3 van  1%0 MENGELWERK van haaren maaker,wiens doen enkel wajefieyt en Heer lyk» totf/s, befchouwen, dan kanzy aan niemand veiliger, dan aan den opperheer van alles, haare zorgen aanbeveelen; dewyl toch Zyne voorzienigheid zoo wel voor den mier als voor den Seraf zorgt,zoo wel voor het gras als voor der, Ceder, die voorzienigheid, die zich geduung door goedertierenheden uitlaat, welke eiken morgen nieuwe %n. En als de Zaligmaaker zelve zegt, de hairen uwes hoofde zyn alle geteld, Matth: 10:30, dan kan ook des waaren Christens. lot niet alleen, met voor Hem onbekend, maat moet in allen deelen welbefchikt zyn, en blyrt hy getrouw, alhs meet hem ten goede meede werken; Ronv 8.28 al ware het ook, gevaaren, rampen en ongelegenheden. En zoude Hy, die het Plan voor het groot Heelal ontwierp en ingevolge het zei ven alles daarfteldej die Zonnen en W aerelden op Zyne handen draagt, die over volkeren en ryken behist cti ieders lot beftemd, Zyn Volk en dus ook yder derzelve niet gadellaan. Zou de getrouwe Herder, die zelve getuigd, dat nlemw{ de Zynen uyt zyn hand zal rukken, met zorgen , leiden, Kaagenvia zaligen. En hoe gerust, getroost en getnocdied doet dit de Christen, door de woeilenye deezer aarde heenwandélen, en het vertrouwend oog naar het Vaderland dermate heenenwenden. Dit oeitend zyn geduld 't verfchaft hem lydzaamheid, en tut alle deeze goedheden en draagingen Gods , leert hy menfchenliefde, en weldadigheid* hy zorgt dus ook voor de Zynen, in dien Kring vvsar in de voorzienigheid hem Helde; het leerd hem getrouwheid in zynen ftand. — Ten 5e, de her/lelling door Jefus, van alles g?. den vvaare Godsvriend vind in zich zelve nog wel veel gebrek , maar erkend daar in tevens Gods wysheid; want UngS dien weg word vrye Genade te meer yerheerIvk- n hy mag vertrouwend hoopen, dat in hem dat gebrek ook eenmaal volkomen zal herfteld worden. Hy vind het hoogwys, dat zyn lichhaam moet fterven, en tot die ftoffen weederkeeren, waar uit het genomen is; om  MENGELWERK. 131 om eens heerlyker ta verryzen. Hy Iaat de zorge over dat ftof, aan den albeftuurder over, hy weet dat zyne voorzienigheid over het /.elven zal waaken; en hy heeft een hcerlyk uitzicht op de Eeuwigheid', waar al het oude zal te niet gedaan zyn en alles nieuw zal wezen; hy wordt verrukt en verheugd in Gode, wanneer hy zich verbeeld, dan öntflagen te zullen zyn van een gebreklylc en zondig lichhaam , bevryd van de rampen'der waereld, öntflagen van alle zorge, cn dat Jefus alle traanen van zyne oogen zal afwisfen, en met eeuwige vreugde ver wisfelcn. Openbar En was het zyne wensch, die hy hier niet konde bereiken, om geheel ter eereGods te leeven , daar zal hy er volkomen toe in ftaat zyn, om in een hieuwen Hen:cl en eene nieuwe aerde, waarin gerechtigheyt woont, Openb. 21: God in Natuur en genade,,eeuwig en volmaakt te verheerlykeu. — En gymyne meede Zondaaran, onder wiens oog deeze verhandeling komen mogtc , gy die nog nooit regt bedagtzaam geweest zyt op uwe eeuwige beiangens, die geen belang fteld om door den Heere Jefus gezaligd te worden, zo gyl. fl ms eene bekoring of overhelling voor of tot den dienst van God, by de overdenking deezer dingen gevonden hebt, overweegt eens nader en ernflig hoe verganglyk en nietig de aardfche dingen zyn, wat zy oote mogen beloven, in tcgenoverfteliing der Eeuwigen , die alleen maar geluk kunnen aanbrengen. Bid God om de verlichting van zynen H. Geest, zoekt alles wat gy vind dat u ontbreekt, by den Volmaakten Borge, dit zult gy u nimmer beklaagen — en dat nu wel ligt u een last is, zal dan uw lust worden: gy zult er waarlyk wel meede uitkomen , iti alle ongelegenheden, zelfs en voor al in de uure des doods. Ja het einde van dien weg zal waar geluk en Eeuwig heil zyn. Hier toe geeve de Heere licht- kragt en Genade, tot Roem zyner Een« wige ontferming. Amen! £ 4 Vïjb  i-jz MENGEL fy ER K. vyf en twintig " MERKENS WA ARDtGE VRAAGEN uit db HEILIGE SCHRIFT» (Naar het ,Hoogduinch.~) Eerde Vraag. Is de Waereld in de Lente gefchapen ? Veele gelooven,, dat de Waereld in de Lente gefcha* pen zy, dewyl de Schrift verhaald, dat het Aardryk op Gods Bevel begon te groenen, 't geen anders alleen in de Lente gefchiedt. i Hoewel 'er veelerlei Bewyzen zyn , dat dit Heelal in den Herfst zy gefchapen, zoo is dit reeds uit die eenige Plaats der Schrift openbaar, alwaar wy Exod. Hoofdfh 23:16. den Hebreër zien gebieden, het Feest des Tabernakels by den uitgang des jaars te vieren, wanneer hy alle zyne Vruchten van den Velde zoude ingezaameld hebben. In Hoofdd: 34 vs. 0.2. van het zeiven Boek beveelt God, dezelfde Plegtigheid ten dien tyde te vieren , wanneer na den Omloop des Jaars alles ingezaameld wierd. Het is dus geenen twyffel onderworpen , dat het Begin en het Einde des Jaars in den Herfst zyn geweest , en dienvolgens de Waereld 01a deezen tyd zy gefchapen. Tweede Vraag. Heeft God by den Aanvang der Waereld, wanneer by de leeven de Lichhaamcn fchicp, ook die gefchapen, welke uit vuile dof, uit dooden, verrotte Lichhaaipen, ontdaan ? Wy antwoorden met Augustinus ch Thomas, dat de uit vuile Lichhaamen o'htilaande Dieren by den aanvang der Waereld geenzins zyn gefchapen geworden, de wyf *er taog geen dood, verrot Dier was» Derde  M E N n Men ch a'Jeen, heeft iiy als eenen Vriend beminnen, met hem als in eenen yertrouwlyken omgang daan en aan zyne geluKzaiigheid willen zien deelen. 'fen Vierden: alles wat God heeft gelchapen, cn m di? Waere,d(leHel daargedeld is,kan den befchouwenden Mensch tot erkentenis Gods, en dier Meede.hand leiden, die zulke fchoone, zulke bevallige Dingen Iclnep. Op dat echter den Mensch niet noodig hebbe deeze kennis ^buiten zich en als van verre te zoeken, zoo heeft God zyn heeriyk Beeld in den Menfche zelfs gelegd, het welk geheel alléén, verre meer , dan alle overige dir.gen te faamen, Gods Magt en Natuur in hem uitleggen zoude. Wanneer dus de Mensch dit Beeld eer Godheid in zich zelveu befchouwd, zoo erkent hy, welk een God het is; want, dewyl zyne Ziele Gode gelyk is, zoo moet hy ' uit  MENGELWERK. 14$ uit zich zeiven denken, dat het Beeld [Gods even zoo volmaakt als zyne Ziel onvolmaakt zy. Twee en Twintigfte Vraag. Hebben ook de Engelen iets tot de fchepping des Men. fchen toegebragt ? Dat ook de Engelen tol de Vorming des menschlyken Lichhaarns in iets hebben gediend, wil ik juist niet geheel verwerpen; waarin echter deezen dienst hebbe beftaan, betrouwt zich Augustinus geenzins te bepaalen, hoewel eenige Vermeerden. juist, als hadden zy zelfs 'er by ,geftaau , zich niet bedenken te bewyzen, dat de Engelen de ftoife te faamen gezogr, hier uit een Leem ( Materie) gemaakt, en uit het zeiven het menschlyk Lichliaam gemaakt hebben, aan het welk zoo dan door God het Leeven gegeeven, en eene redelyke Ziele ingeblaazen is. Doch he: is niet geloofbaar, dat dit door de Engelen gevormde INamaakfel, een waar menschlyk lichhaam zy geweest; want 'er heeft zich in het zei ven geene zulke Vermenging der Hoofdftoffen , geeii zulk Temperament bevonden, gelyk in 't menschlyk lichhaam zyn moet; het heeft geen Vleesch, geen Gebeente, geene Zenuwen, geene Ingewanden , niet die natuur yke Warmte en Leevensgeeften gehad, zonder welke het menschlyk Lichhaam niet beftaan kan. Drie en Twkuïgfte Vraag. Is Adam, zoo ten opzichten des üuderdoms als des Lichhaarns, volkomen gefchapen? Wy houden het met Augustinus voor waarfchynlyk, dat Adam in eenen volkomen Ouderdom zy geienïpen; want daar God alle overige Dieren volgent Ouderdom en Lichhaam volkomen fchiep, zoo kunnen wy dit van den Mensch des te eerder denken, die al het overige in waarde te boven ging. Naauwlyl:s waren Adam en Eva gefchapen, wanneer de Schepper teeds tot hun zeide: Wast en Vermeenigvuldigd; waar uit zich genoegzaam laat afneemen, dat zy beiden in eenen vasten rypen, en ter Voordteeling bekwaamen. Ouderdom zyn gefchapen. & t * Eenigea  i44 < MENG EL WE R A Eenigen zyn van meening : dat Adam en Eva in die Jonglingsjaaren, in dewelken Christus van den Dooden opftond, naamlyk, tusfchen het dertfgfte en veertigfteJaar, het eerden Licht aanfchouwden; doch het is geloof baarer,dat in de toenmaahge Tyden die Ouderdom des Menfche eerst met het Vyftigfte Jaar volkomen zy geweest. De Menfchen hebben toenmaals tienmaal langer, dan nu gekeft, gevolglyk heeft ook de eigenlyke Ouderdom langer dan hu, langer de Kindschheii, langer de Jeugd, geduurd, en gevolglyk de hooge Ouderdom vry laater aangevangen. Wanneer wy den toenmaaligen Ouderdom des Menfchen van negen honderd Jaaren betrachten, zoo heeft de Jeugd van den eerften Mensch onmooglyk voor het Vyftigde Jaar kunnen aanvangen- Hier uit trekken eenigen het Befluit, dat Adam het langde van alle menfchen, ja nog langer dan Methufalém, hebbe gekeft, welke, naar de getuigenis der Schrift, zyn Ouderdom tot 969 Jaaren bragt; want, wanneer God Adam in eenen vólkomenen , rypen Ouderdom , dat is , in 't vyftigde Jaar, gefchapen, en hy zoo 930 Jaaren geleefd heeft, zoo moet hy noodwendig zyn leeven tot over de 980 Jaaren hebben gebragt. Omtrent de Volkomenheid des Lichhaarns , waar in Adam gefchapen is, mogen wy het zelfde gevoelen. Vier cn Twintigfte Vraag Is het Lichhaam van den eerden Mensch eerder gevormd ,. dan zyne Ziel gefchapen ? In de Apocryphe Eoeken, vinden wy, in het 4de boek Esdras, Hoofdd. 3, dus: Gy Heere ! hebt Adam een dood Lichaam gegeeven, maar ook dit was een werk uwer handen; gy hebt hem eene Ziel ingeblaazen- en hy werd leevendig voor U. Even zoo zegt ook Chryjïomut: Overdenk, dit zyn zyne Woorden, de Orde der Schep, pinge Adams, en overweeg by U zeWen, wat dit Lichhaam was, eer de Ziel daar in geftort wierd; een werkloos Beeld. Dat , wat den Mensch tot zulke groote waarde verheft, is niets anders, dan de van God hem  MENGELWERK. 145 ingeftortte Ziel. Hier door wil hy duidelyk aantoonen, dat het Menschlyk Lichhaam eerst uit eenen Aardklomp gevormd en de redelyke Ziel eerst nadehand in het reeds gevormd Lyf ay ingeblaazen. Voor het overigen zyn echter eenigen der geleerde Mannen, en onder deezen Thomas, van meening, dat het Lichhaam van den eerden Mensch niet voor de Ziel, maar zy beiden op eenen en dsnzelfden tyd zyn gefchapen geworden. Want,zeggen zy,daar God by de eerde Schepping alles in eenen volkomen daat fchiep , zoo heeft Hy zeker de Ziel niet zonder Lichhaam, of het Lichhaam z:-nder Ziel gefchapen, dewyl beiden dan in eenen onvolkomen daat zouden geweest zyn. s Ik voor my, ben van gedachten, dat eerst het eene gedeelte des Lichhaarns na het anderen zy gevormd, en toen, wanneer het tot de vorming van het laatde gedeelte kwam, ook de redelyke Ziel, te gelyk met dit laatde gedeelte zy gefchapen; en den, in de gedaante eens menschlyken Lichnaams, volkomen gevormden Aardklomp, ingeblaazen zy. Vyf en Twintigde Vraag. Waarom kan de redelyke Ziel, daar zy na 'smenfchen dood buiten het Lichhaam bedaat, ook niet voor de wording des Lichhaarns bedaan.? Dat de Ziel na den Dood des Menfche bedaat, gefchiedt uit eene natuurlyke noodwendigheid, zoo wel van het menschlyk Lichhaam , als der redelyke Ziele, Want daar de mensch derflyk, doch de Ziel onderflyk is, zoo moet zy na deszelfs dood noodwendig agterblyven en door alle eeuwigheden bedaan; daar voor het overigen de redelyke Ziel een gedeelte van den mensch zelfs is; zoo doet zich geene oorzaak op, waarom zy reeds voor de Geboorte des menfchen gefchapen worden, of beftaan moede. K S *s He*  I46 MENGELWERK. 'sHEILANOS OPSTANDING. Iets meer dan Profa. Jf omtChristenen, laat ons zonder ophouden, de onJV uidpreeklvke liefde van onzen God verheffen» wy zullen eene "eeuwige Vreede ftnaaken, van het oogen- I bilk af, dat hy zich verwaardigd Zy e Beloken te vervullen : Zyne nimmer moede meedogenheid maakt thaiis ons lot tot het fchoonfte; My noodigt ons tot Zynen Genadethroon, Zynen geliefden Zoon uit hetGrat we.derbrengende. _ Die liefdeiyke en vermoeiende Verlosfer, heeft de Uverwinmng op dea Dood behaald; Hy heek zyne wreede woede "beteugeld, en heeft ons Erfgenaamen zyner Heerlykheid gemaakt : Uit zyne Doorigroeve opklimmende, heek hy ons allen over den Dood d ,er. zegepraalen; indien wy ftandvastig op zyne treeden wandelen, zullen WY een eeuwig leeven gemeten. Het dierbaar Bloed, da-: Hy voor ons in de ystykheden eener fchandelyke ifraïfe geftort heeft , heeft den Toorn van den kerken God, bevreedigd en^dei'Godlyke Gerechtigheid voldaan - Zoo dra de Vreede des Menfchelyken Geflachts gefloten was ; zoo dra Jeins ^,ne Borgtocht betaald had, opent zich zyn Gsaf; mets u"er, dat Hem in de banden des Doods, die Hem omringden, langer gekluifterd houdt. Waar was 'er immer luiftenyker Zegepraal, dan die van den Heiland over Dood cn Graf! De Heilige Engekn daalden needer op de Aarde om die voor onze Oogen te verheerlyken en dit heilig Wonder te vieren ZyjLo„en in deezen Jefus het eeuwig wezen , des grooen Koning der Koningen, tot wien de magugfte Vae eldbeeifchers, zullen zy tot Zyn ryk ^^J^g in de door hem verworvene Genadegoederen jeelen, onwaardige Weederfuannelingea zich begeeven moeten,  MENGELWERK. 14? ja, tot den fchandelyken, den vervloekten, den door God zelfs vervloekten, Dood des Kruisfes, erkennen en eerbiedieen. Welke Vreug .e! Welke zoete Verrukking! Oifze Simfon, O ! Verdiende zonder weedergade, treed zegepralende uit het yslyk Gedenkteeken , zyne Deure vcrbreekende op het oogenblik zyner ontwaakiitg: in den vroegen Morgen neemt hy zyne hinderpaal weg, en verkondigd my, dat de waar? Gefoóvigên , na deeze zyne Verryzenis, fchoon in het zondig ftof en de magt des Grafs, nochthans van den Dood verlost zyn. O wreede Jooden ! gy zult onzen Jefus niet verhinderen, dat hy uit zyn Graf verryze, en gy al re vermeetele en al te zwakke Krygsknechten, vreest niet dat iemand tjem wegaeemc; 't is vergeefsch dat de dwaaling u vergadere om voor te komen dat men zyn lichhaam ontvoere, het Opperwezen, de Leevensvorst, kan niet in de Heeri'chappy des Doods blyven. Beeft, rk zie Zynen Heiligen Engel glinfferende in. eene nis van zonverduifterende ftraalen, in deeze plaatfe komen ; magtige Afgezant des Opperhemel Konings, komt hy den fteen van zyn Graf afwentelen : Erken dien aanbidlyken Zaligmaaker , want Hy alleen is de Opperheer, en het is fchriklyk in de handen des Almag» tigen te vallen. Maar gy, wien een godvrngtigen yver bezield, fielt u geruit, het is tyd, heilige Vrouwen, uwe bittere Droefheid te eindig.n, en uwe Zielen rust te geeven. Jefus is niet meer hier; aanfchouwd het Graf waarin deezen Zaligmaaker gelegt wierd, hy is, in weerwil der zorgen zyner fiere Vyanden , uit dfiege duiftere fpelonke uitgegaan. Spaart des in deeze gelegenheid, alle uwe Reukwerken, bh'nde Magdalena, Jefus, bevryd van het verderf, leeft weeder, eu uwe kosten zyn nutloos. Deeze liefderyke Zaligmaaker heeft door Zyne Godlyke goedheid K 4 onzen  I43 MENGELWERK. onzen last op zich willen laden; maar door de reuk zynfl heiligen oorfprongs, heeft Hy de yslykheden des Gruis te niete gedaan. Hier zien uwe Oogen — zeer zekere — zeer onbetwistbaare— bewyzen ter bevestiging zyner heilaanbrengende' Opftanding; vrees dan niet meer, in uwe droeftems, dat Hy de Ketenen des Doods niet hebbe verbeen: Hy had gezegd, dat Zyn Heilig Lichhaam met in Het grai zoude blyven , en Zyne magt herfteld Zyne Natuur, drie dagen na zyn treurig fterven. Deezen almagtigen Verlosier befchouwende, doen Zyne zoete toonen Ü Hem erkennen; en gy kunt uw zalig heit niet uitdrukken, dan door uit te roepen: Myn. Heer en myn Meefter! Beteugeld uwen onbefcheiden en yUekii yver; Gy zult eene andere gelegenheid vinden, gaat. voor het tegenswoordigen volgens Zy11 woord, Zyne Opftanding verkondigen. Haast U dan — de Waarheid welke gy te verbreiden hebt is van te veel aangelegenheid om niet van oor tot oor te herklmken — Vertoeft geen oogenblik — Jeru-; falem — het gantfche Joodfche Land, allen de verlinkte afftammelingen Abratns, die, toen hen de nu verreezen Heiland als eene klokhen haare kiekens, onder de vleugelen Zyner Ontferming wilde Vergaderen, toen, in dien dag, by dat aanbod van genade, door den langbelootden. Mes'lias zelfs gedaan, niet wilden bekennen wat tot hunne Vrecde diende , dondere uit uwe mond de fchrikmaar in het moorders harte: de Heiland is waarlyk opgeftaan. — Haast u, nog eens, gaat Zyne getrouwe Discipelen verblydcn; bevryd hen van hunne doodsanglten door hun deeze groote gebeurtenis te fchetfen: Zegrhun dat dees Gcdlyken Zaligmaaker, om hun te overtuigen* binnen kort zelfs Zyne Zegenpraal voor hunne oogen zal bevestigen; en hun met'Zyne dierbaare gaven var! genade en • almagt overvloedig begenadigen. Getrouwe Discipelen, verheft den Heere; Uw Opper- '< heer, zoo geducht in Zynen heiligen Raad, zoo vrees-, lyk  MENGELWERK. i49 lyk in Wonderwerken , vervuld door Zyne Zegepraal over den Dood, de Heilige Godfpraaken ... Gy rwyfféfê' ?er aan — Uw wankelend geloof kan zulk een zomïerlmg heil niet vermoeden; doch wacht n wel uw harte "te verharden, wanneer Jefus zich aan'u vertoond. Dan hoe! Thomas gy twyffelt meer dan alle; dit is de vrugt eener drafwaardige afwezenheid: wees gelooviger, of Zyne gevoeligheid ontzegt u Zyn aanbiddenswaardig byzyn; wanneer gy deezen goeden Meeder voor u zult zien , betoon Hem uwen eerbied en geloof, en wees niet nalatig, te .«kennen dat Hy uw'God, uw Zaligmaaker en uwen Koning is. Jerüfalem, da af van uwe dwaaling, kom dit dierbaar flagt-offer aanbidden; geloof, indien gy Zyne woede wild voorkomen, dat Zyn Bloed alleen uwe misdaad kan uitvvisfchen. Weleer blind, ongeloovig en ongevoelig-, verdiende gy eene rechtvaardige ftraffe; indien gy het nog blyft, zal uw' ondergang onherftelbaar wezen. Open uwe oogen voor het fchitterendst licht, tfêï in u zelve en kom den dorin voor, Jefus verrees Zegepraaiende uit het Graf, en fpreekt u nog deeze woorden toe; Om myne geftrénge wraak af te wenden, moet men vervuld van yver tol my komen, en my door een hart, vervuld van eerbied en geloof, zyn leevendig berouw betoonen. Wie zou dien Zaligmaaker niet onderworpen zyn? Zyne Liefde was altyd gadeloos, Hy wil Zyne fnoodde Vyanden zaligen %mids dat alle hunne hoop zich op Hem gronde. Laten wy dan, wy Christenen, door eene zonderlinge drift vervuld, zyne goedertierenheid onophoudelyk verheffen: Laten wy deezen opperden Weldoener, ' die onze wenfehen door Zyne genade heeft vervuld, onze hulde toebrengen. Vreezen wy de yslykheden des Doods niet meer, onze Jelus heeft, door Zyne heilige Offerhanden, over zyn wreed vermogen gezegepraald, en der Godlyke gerechK 5 tigheid  150 MENGEL WE R K. tigheid voldaan: dat ons voord aan een leevendige yver veivoere, Hy heeft ons tot Zyn nieuw Israël gemaakt; toen Hy als Overwinnaar uit liet Graf uitging, oiulloot Hy ons de deur eens nieuwen Hemels. Door het vermogen Zyner ülferhande, heeft Hy onze fchuld volkomen behaald; 'er is dus geene Verdoemenis meer voor Zyne Uifverkoorenen , wiens Vreeverbond gefloten is; de. Heeren arm heeft onze Verlosfing te wc ge gebragt, zegenen vvy Hem, looven wy Zyne goedertierenheid; ja, dat men alomme Zyne Wetten eerbiedige. Wat ontbreekt 'er aan myn volmaakt geluk ! Jefus zegepraalt, en Zyne Godlyke Goedheid doet my de Vorstlyke Grootheid gevoelen, die myne Ziel in den Hemel by Hem bewaard is: dat het Heelal van vreugde juiche, laat ons God met plegtig gezang verheerlyken , Zyn Schoptzoon heeft ons het fpoor gebaand, dat ons ter eeuwige Zaligheid geleid. De groote Herder zyner Schaapen uit het Graf verreazen, fchenkt zyn Volk een nieuw leeven, zyn Heiligen Geest zal zyne dierbaare Kudde weiden ; die ter eeuwige heerlykheid vormende: Hy heeft het Geweld des grooten Draaks verwonnen , ik vrees zyne wreede woede niet meer; dat het Heelal tegens my i'aainenipanue, in Jefus Christus ben ik meer dan Overwinnaar. Ja, ik ben vrygekogt van de Mei ! v Gelukkige en gedenkwaardige dag! Myn Zaligmaaker leeft, Hy is opgedaan ; waar is, ó Dood! nu uwe Zegepraal? ik vrees de Hagen uwer geduchte zeisfen, ons wel eer zoo vcrfchrik'yk, niet meer; het Lam Gods heeft , door zyn heilig Bloed, de Goddelyke Wraak omwapend. Christenen , laat ons den Heer der Heeren looven; laat ons den weg volgen op denwelkc Zyne Item ons roept; daar Hy ons Koningen en Pneliers maakt, moeten wv als in een nieuw leeven opltaan: Onze harte door eene" heilige blydfchap vervuld, doen ons het Heelal door onze Lofeezangen, ter eere van Hem die op den throon zit en den Lamme, vervullen ; laat ons Gode verheerlyken, die  M ENGE L W E R K. iyr die volgens Zyne beloftenislèn, door Zynen bemincfen, in deuweiken Hy een welbehagen heelt, onze bunden heeft' verbioken. Gentel getroffen door den rykdom Uwer weldaa lig* heid, ontvonkt door eene vv.mige begeerte, welke ik iii myne ziel voel blaaken, wil myn hart Uin aile eeuwigheid verhoogen; duld Heere snik een gewyden gloed: altyd vervuld door eene heilige vrynio^dighe'd en gevestigd, betrouwen , zal ik mynen Zaligmaaker op deeze benecdea Waereld looven , in afwachting van eens, door Zyne goedertierenheid en genade, met Hem in de gewesten der talige onftcrflykhcid, den Hemel bier boven, te zuilen zege praaien, en dees myn gtbiekkigen lof, eeuw uit eeuw in, in den rei der Geeden der volcaakte rechtvaardigheid, voor Zynen tbioon, zonder gebrek te vervangen. I)ü VEP.T WYFFELDE JAKOB. Eene Leevensbefchryvtng voor Christen Kinderen. Ta Ken is een Jongeling, die, van een onberisplyk ,J gedrag, eer en pligr altyd heeft onder 't oog gehouden; doch, het geen hem wel het allermeest verliert, is' zyne uitlleekende Godsvrucht: hy heeft een viy gegrond begrip van Gods onbegryplyk wezen, en de daar aan verknochte, aanbiddenswaardige eigenfchappen; hy heeft een inzien in den rampzaligen toedand van zyne verdorvene Ziel; hy weet dat hy in zonden ontvangen , in ongerechtigheid gebcoren. ten voorwerpe der Godlyke wraake moet verdrekken, zoo deeze niet als een barmhartig Richter te werke ging. Deeze twee Zaaken, en het grondig inzien in dezelven, hebben hem tot den eenigen Heilland Jesus gebragt, die hy aan den put zyner genade, waar hy drinken ter lesfinge van den lichhaamlyken dorst zoekende, het water des leevens, voor niet en zonder prys heeft gekogt, leerde kennen, Dit maakt hem, op God be-  152 MENGELWERK. betrouwende, zoodanig gemoedigd, dat hy in een leevensgevaa!, door oiigeiukkig ingenomen vergift veroorzaakt, en dus, naar oogenfchyn , op zyn derf bedde zynde geraakt, met vreugdetranen op zyne bleekbedorvcne wangen, na hy in een verzekerd vertrouwen, jegens zy e omftaande Vrienden , van zynen Bondsborg had gefproken, van riem uitriep* „ Ja Hy kelt, en ik zal leeven, Er. eens opflaan over 't /lof; Hoor reeds 't Lied van '/ Hemelhof, Hem tet glorie opgeheeven; Zalig die ten beurtzang heeft: Goël myn Ferlosfer leeft." En verdiende du?, met dubbel recht, dat men hem ten liefhebber, een beminnaar van God en Godsdienst en van Jefus zalige gemeenfchap noemde. Ma" SPAANSCHEN. (Naar hst Hoogduitsch.) Tj"er fpreekwoord zegt van de Spaaufchen, dat zy 1 ï geheel zyn het geen zy zyn. Hel is over net algemeen moeilyk het Character eener geheele Natie te fchetfen, voarnaamlyk van zulk eene, welke voorheen op het land gewoond, heeft, cn in de daad nog heden ten dag', r.r.-.rdc cnde.fci2eide.3e lahdfchapp'en, welke ze bev.'oonr,iet-5 ondöfcheidende in haar Characler heeft. Zoo zyn by voorb. de Catal miers arbeidzaam en bedryvende; de Calldfanen trótsch en deftig; de Valentiaansu ma riei m loos. Alle koórddanfcps en marktfchrecnwers zyn uit dat ga: cfzoo als alle dienstboden mt Aj?urietam welke men eene b titengewoone getrouwheid, maar een zeer bekro ipen y fftand toefchryft. De Gahcïers zyn de arbcidza-, ;f e en doorkrui-fen het ge-' hecle Land, om a! bet % ,-aare akkerwerk en andere zwaaren arbeid te verachten. V/y zullen ondertusfchen die deugden eu gebreken , wette men aan de geheele Natie, over het algemeen, toekent, Kragten te b-fchryven: dat hier omtrent groote ui • rf >eti plaats grypen, zal elk verftandig mensenziel) gemaklyk kunnen verbeelden. De goede hoedanigheden det S lanjaardèn zyn: Eene fchfcr algerqeéne maarigheid in eèten cn drinken. Eene ftandvas igheid in de grootfte ompoeden en weederwaardjgheden. Eene zeldzaamè getrouwheid in het houden hu nier beloften. Een edelen moed. welke geen gevaar fchuwt, gepaard met een ftandvastig beilaan, zoo dat ze niet gemaklyk door bet een of ander van hun ftuk kunnen gebragt worden, Eerlykbeid, ftandvastigheid en dienstvaardigheid: voor hunne vrienden doen ze alles, wanneer zy ze door eene lange ondervinding beproefd hebben ; anders zyn ze behoedzaam in hunne vertrouwlykheid, koel en agterhoudende. Zy bezitten eene oprechte liefde voor hunnen Koning. De SpaanMengelw:I. Deel, No.4. L fchen  I58 MENGELWERK. fchen hebben in 't algemeen veele goede en edele trekken in hun Character, welke ze eerst dan doen zien, wanneer men hen regt kent. Tot de gebreken, welke taamlyk algemeen zyn, rekent men: eene pnverdraaglyke trotsehheid, voornaamlyk omtrent de ültfteekéndheid hunner Natie ; gierigheid welke hen dikwerf tot onrechtvaardige nadoelen verleidt, ut frhnnn 7v iuist eeene voornaame huishoudkundigen zyn. *2£?j3££ en wraakzuchten algemeenlte gebreken; doch de twee: laatftefchynen by eene meerdere befchaavinge der Natie, af tc nee „Ten Luiheid en haat tegens allerlei arbeid. Wreedheid '"Delpatfthen zyn doorgaans klein van portuur, mager en rank, maar zee? fterk van ledeuiaaten en voor het overigen welgemaakt. Hun hoofd is klem en hun tra r pik "wart. Hunne oogen zyn leevendig, maar hun tut\ dit zeer ernflig: de kleur van iiun gelaat valt zeer m het bmme. De Vouwen zyn ongemeen leevendig, en beminnen de leedighéid, als meede eene geduungealw.s icW van vermaaken. Zy zyn grootendeeIs ^Igem-akf. Voorheen Helde men veele belachlyke dingen op rekening der Spanjaarden. Alles ging m mantels ge"S met groote neergelegene hoeden, met brillen Tn roöte lange degens. De korte mantels en kraagen en d'oow i >B • * Toen de voorige Konmg bevel S ïa d es £gt gelegd en de Franfche kleeding u, Svoerd zou worden, was 'er deswegens byna eenen opS in Madrid ontdaan. Thans is men er aan gewoon geworden en 'er is niets van de oude kleeder. dra-t overgebleven, dan de lange mantels, in welke men zich inwindt, en deeze zyn, wegens het veranderlyk weer, even zoo gefchikt als nuttig. - Het hoofdvermaak der geheele Natie zyn de ftierengcvegten , welke wel zoo nroeilyk zullen zyn om af te fchaffen, daar ze tot een hartstocht zyn geworden; het gemeen verpandt deszelfs S n en huisraad, om deeze gevegten te kunnen byki-cl wooneH,  mengelwerk- js9 woonen. Het is iets zonderlings , dat zelfs verftandige lieden en het voor fynere gewaarwordingen, beftemde geflagt, in deeze wreede tooneelen, welke harde bloeddoitftige^geneigdheden inboezemen, vermaak vinden. De Spaanfcben houden veel van danfen , voornaarnlyk van hunnen Fandango, welke de semeene man, zoo dikwyls danst, als hy flechts kan. Eik gedeelte van het lichhaam is hier by in beweeging, recle houdingen zyn ongefchikt. Zy klappen geduurig met hunne klapboutjes, {Caftagnetten) en liaan de maat met hunne voeten. De Tafeivermaaken kennen de Spaanfchen niet, want zy onthaalen hunne vrienden zeldzaam. Bamilien, welke met eikanderen verkeeren, onthaalen eikanderen fom;yds wel eens op een Collation van chokolaad, banket en zuikergebak, welk men Refresko noemt ; maar waarop het voorders zeer flyf toegaat. Aan den eenen kant zitten de mannen en aan den anderen kant de vrouwen , wordende de ververfchingen laugs de ry af aangeboden Niemand ftaat van zyne plaats op. De gefprekkén zyn zagt en gaan met veele tusfchenpoozingen ge • paard Het lieffte gerecht der Spaanfchen is de Ölla podrlga , welk in een faameiimengfel van allerhande vleesch en groenten beftaat- De leevenswyze van veele Spanjaarden, voomaamiyk van het vrouwlyk gedacht is binnen een' zeer eenvouwigen kring beperkt ; des morgens ontbeeten hebbende , gaan ze in de mis, des middags gebruiken ze hun middagmaal, gaan vervolgens rusten en eindelyk wandelen. De natie is in h.Jt algemeen, nadat de Vorften uit het huis van Bourbon den troon beklommen hebben, zeer veranderd. Het Franfche ceremonieel is in plaats van het ftyve Spaanfche in gebruik geraakt; da galanterie is onde. dc aanzienlykfte in de mode gekomen en de jaloezie is weg geraakt. In hetljaar 1777 heeft de Koning het openbaar geesfelen van vermomde perfoonen en veele ergerlyke gewoonten [by de procesfien, verboden. L 2 DE  «-o MENGEL W E R R~. DE OORSPRONG der NIEU WSPAPIEREN. (AW het Hoogduit sch, j Dc oorfrrong der Nieuwspapieren klimti niet hooger dan tot het hegin der zeventiende eeuw op. Derzelver geboorteplaats is Venetien, toen ten tyde de fchuilplaats der vryheid en tevens het middenpunt der Europeaanfche onderhandelingen. Men noemde ze Gazetten, van het woord Gazetta, eene kleine munt, welke men daarvoor betaalde. Sedert onheuglykc tyden had men dergelyke Nieuwspapieren in China: dagelyks komt daar de Rykscourant te voorfchyn, en wel op bevel van re: Hof. Deeze bepaalt zich flechts tot China, daar integendeel onze Couranten ade waerelddeelen bevatten. Alfchootl ze dikwerf door valfche geruchten mismaakt worden, bicden zydes niet te' min der Gefchiedenis bruikbaare ItofFen aan. De verkeerde berichten in de eene Courant worden 1:1 ce andere verbeterd. De Geneesheer Tukofra stus R e n a udot,gat in het Jaar 1631 vf&antryk de eerfte Couranten uit. Hiertoe kreeg hy eenen verlofbrief, welke langen tyd het erfdeel van zyn tuis Was. in Duitschland vindt men reeds gednnVe nieüwStydfagen van het Jaar 1515, doch welke nog niet periodicq verfcheenen, maar naar tvdsomftandigheden , ais byzondere berichten, te voorfchvn Kwamen. By voorb.„ Nieuwe tydmg van de lurken zoo als een goed vriend, welke daarmeede by " geweest is, vmlVeenen naar Neurenberg gefchreeven " heft 1529. Nieuwe tyding, zoo als de Stad Munfier " is verooverd geworden 1533 Meer gelykvormigheid met de thans gewoone Nieuwspapieren had het zoogemamde Frankfortfch*. De misfen te Brankfort aan den Main zyn van ouds af ftérk bezogt geworden. Zoo als bu te Venetien de Koophandel en de daar meede ge.paard gaande briefwisseling, aanleiding tot den oorfprong  MENGELWERK. iüi der Gazetten had gegeeven, zoo had het zelfde ook te Frankfort plaats. Gewoone weeklykfche posttydingen treft men ree Is, onder dit opfchrift, in het Jaar <6'?8 aan. Het is ook buiten allen twyiTel, dat-de dertigjaarige oorlog eene meenigte van Dagboeken , Relaafen, Postryders enz. heeft voordgebragt- In laatere tyden zyn de Nieuwspapieren zoo wel tot een tak der ceconomie, als der daatkunde geworden. Buitengewoone fommen worden thans door de Leidfche Courant.de Annalen vaa Linguet en andere bekende Kieuwspapieren gewonnen. — Door zulke bladen word aan den eenen kant de nieuwsgierigheid des volks van binnenlasdfche zaaken op buitenlandfche geleid; maar aan den anderen kant word het volk, zoo wel als deszelfs» beduurers ftoffe tot de gewigtigde vergelykingen én toepasfingen aan de hand gegeven. De, Schryver van een Nieuwspapier onteeit zich zeiven, als hy de gelegenheid verzuimt, om door eene goede keuze, zoo wel van de zaaken, als van de woorden, op den geest des volk» te werken. Op het voorbeeld der Staatkundige Nieuwspapieren begon men in Frankryk, in het Jaar I65j, ook met het drukken van gebeurde nieuwigheden, fn Duitschland waren Te^zel en Thomasius onder de eerden welke het gemeen aanpériodicque aankondigingen ui!|het ryk der Letterkunde gewenden. Men telt thans in Duitschland over de dertig geleerde Nieuwspapieren. la Engeland voerden Addissoïi en Stikle de weekbladen, als zedekundige Nieuwspapieren, in. Het zyn gedeeltelyk zedekundige Tydfchriften over de verandering van den fmaak en der zeden. In Zwitferland heeft men de invoering van dergelyke Weekbladen aan Lödme* ,en Breitin«er te danken.  %6t MENGELWERK. Het Character ber Jacobynen, meede gedeeld in eenen Brief. ( Uit het Haógdmtsch.) Ik kan niet voórby U te melden, dat ik onlangs een belangryk gefprek gehad heb, met een meede lid der Jacobynen. Daar het geval wilde, dat ik op zekeren avond met hem fpyzen moest, hield ik my of ik zyne Party geheel was toe gedaan; Dit gelukte my zoo wei, dat ik niot alleen zyn vertrouwen won , maar dat hy zelfs zyn gantfche harte voor my open lag, en my alle zyne geheimen openbaarde. Eerst hoorde ik dat hy een der Zendelingen van de Jacobynen was, gefchikt om de gronddellingen der Franfchen alemme uit te breiden , dc volken tot opdand aan te hitfen en de Vorften •m den tuin te leiden. Zyne Party had, volgens zyn gezegde, net uitgebreidde plan, dat er immer in een menfclilyk brein was opgekomen ; want de Franfche Revolutie kon men, tot hier toe, Hechts als een ligte rukwind aanmerken, in vergelyking van den ftorrq die 'er, door middel van de Jacobynen, zich eerlang ovcr Fraukiyk en over geheel Europa zou verheffen. Onze Schriften, zeide hy en nog meer de nakaketendc Tydichryvers, zaaijen met ruime handen, in alle waereUdeelen, het zaad van tweedragt en opdand, terwyl de Vorfl.cn , fmds drie Jaaren, de goedheid gehad hebben, om ons naar willekeur te laten handelen. Kon men zeggen dat men met ▼yftien fchoonklinkende woorden eene oiFerhande had te weege gebragt, dan was hunne tooverktmst van vry wat meer beteekenis, daar zy met vier woorden, gelykbeid, vryheid, weedergeboorte en Bespottsmus, de Monarchen van hunne troonen wierpen. Wy, (ging hy voord)zenden onze Apostelen door alle gewesten heenen, cn vinden overal aanneemers, voordplantcrs en vcrdeedi<-ers van onze leer; ten minden zyn wy zeker clat wy altyd twee foorten van Menfchen in onze belangens hebben, naamlyk, fchraapzuchtige en Ideene ledele zoogenaamde  MENGELWERK. i rij mamdePbilofophen, die, de eerden uit belang, en de anderen om in-'de eer te deelen van der verlichting bevorderlyk te zyn, alle grondwetten der Religie, der Zedekunde en der gezonde Staatkunde, voor oude vooroordeelen,to't niets anders diendig dan om het dom gemeen in teugel te houden, verklaaren. Dergelyke verlichte Preedikers hadden zy niet alleen in den burger kring en aan de hooge ichoolen, maar ook aan het Hof, en in de Kabinetten der Vorlten. Maar vroeg ik hem: van waar krygt gy Lieden al die groote geldfommen, die er natuurlyk tot zulk een veruitziend plan vereischt worden ? Want terwyl hetFranfche geld van de eene in de andere hand overgaat, en zich over de gantfche aarde verfpreid, isFrankryk er ten eenemaale van ontbloot? Hebben wy niet, zeide hy, alle Bcurfen der Franfchen in onze handen, en verdaan wy ons niet op het maaken van Asfignaten? Wel is waar, dat we ons uitputten en ons geld verdrooit raakt, maar dit fchryven wy alleen toe aan de Aristocraaten en de Emigranten en hier in flagen wy zeer gelukkig. Ja maar, antwoorde ik: indien gy op zoodanige wyze voordgaat uwen handel buiten 'sLands te dryven, zal Engeland uwe geheele magt verpletten , en uwe Conditutie zal geen voordgang hebben, noch vastigheid erlangen, en gy zult Frankryk in een onheil dorten, waar uit het nimmer zal kunnen opryzen.—s Juist dit is het, zeide hy, dat wy beöogen. Wy begieren geene Conftitutie. Zie daar nu ons eenigde doel De Franfche Conditutie, die wy affchuuwlyk vinden , is geheel zonder plan gemaakt. Mirabeau en onze andere fnaaken van zyne foort, hadden geen Plan, noch bezaten geene bekwaamheid genoeg om er een te ontwerpen. Want al wat zy gedaan hebben, bedaat alleen hier in, dat ze de raderen van het Staats Uurweik aan den gang hielpen, en uit d2 bewecging daar door ontdaan, is een zoo wanfehapen Regeeringsvami gebooren, die noch Monarchaal, noch Republikeins, noch Aridocraats, maar Olokratisch is, waar door ieder L 4 Regeert.  164 MENGELWERK. Regeert. De Vrienden der Conftitutie wenden wei alle poogii gen aan, om hun begonnen werk te voltooijen: dan alle hunne bemoeijin jen dienen flechts om het geheele gebouw te doen inftortcu. Intusfchen vermaaken wy ons met hunne vergeeiTche poogingen ; waar op dat het niet blyken zouden wat wy eigeniyk beöogen,hebben wyhun een twintigtal Decreeten opgegeeven, die, daar ze de zuilen van hun gebouw ondermyuen, het zeiven zeker zullen doen inftorten. Dan eens, maaken wy deeze zwakke Koppen wys, dat onze Party zich met de hunne zal vereeuigen,oni gezaamemlyk de Conftitutie te helpen fchraagen ; dan eens preeken wy hun de Wapenen in de handen, ten einde zy ons niet zouden verdenken, en dus doende brengen wy, in den naam der Conftitutie, niet alleen alle Steden en Plaaden op onze zyde, maar doen colt de NationaaleGuarde, die zelve niet weet wat ze is, van onze wenken afvliegen. Onde'tusfchen, daar'er, volgens onze grondftellingeu, geen midden is, tusfchen een Republikeins en een volftrckt Souverain bellier , zouden wy ons eerder mei. de Ariftocraaten en Kon'ingsgezindert, dan met de Conftitutie Vrieuden, willen verbi oden. — Zie daar her geen ik van hem gehoord heb. Laat ik er nu alleen nog byvoegen: dat deze Club, in eene van haare laatfte vergaderingen heeft bekend gemaakt, dat er nog 1800 andere Clubs met haar in betrekking ftonden en dat de gantiche masfa der Jacobynen, uit "omtrent Fier Millioenen Menfchen beftaat; dat men er buiten Frankryk nog 52 telde, waar van 'er 12 in Duitschland en de overigen in de ondeifcheiden Gewesten der Waereld veripreid waren. DE  MENGELWERK. l65 D E VV A A R E CHRISTENEN, VOÓRTREFLYKER dan G O ü D. T aat Wrekken v"V den Goudgod eeren, JL_i Zich zelv' verflaaven aan hun Geld, Zy zullen toch, hoe ryk, 't geweld Des wreeden doods niet van zich keeren; Zy zullen fterven, en, hun Schat Zal anderen ten Erfdeel' vallen: En hy, die eertyds niets bezat, Zal moedig op zyn' rykdom brallen, En zeker, 't Goud is de cerc waard, Het is het fynst Metaal uit de aard. Maar gy, ó Goudgod! wil riet denken, Dat ik, door zulk een fchyn misleid, Of, om dat ieder een U vleid, Ooit hulde aan uwe magt zal fchenken. — ó Goud! gy moogt op 't Waereldrond, Veel duizenden van dienaars vinden, Uw roem, hoe wettig, hoe gegrond, Kan my nog niet aan U verbinden; Want, zoo myn Ziel hem regt beziet, Dan is 'c een waterbel, een niet. Gy zy het, Godverloofde Zielen, Voor wien myn bor»t in liefde brand, U wyde ik vrolyk harte en hand, Met U wil ik eerbiedig knielen Op 's Heeren breede Voetl'chabel, En Hem, die U heeft uitverkooren, In fpyt van duivel, dood en hel, Hoe zeer rampzalig en verlooren, Ootmoedig looven iu myn' Zang, Tot ik der Eng'len toon vervang'. L j 1,  166 MENGELWERK. Gy zyt het Goud en 't Zout der aarde, Dc dierbre prys van 't Zaligst bloed, Dat voor Uw fcliulden heeft geboet, Door een volmaakt onfehatbre waarde; Gy ?yt het Goud uit Schcba's oord, Dat men Uw grooten Vorst zal geevtn; Dewyl 't zyn Liefde toebehoord En eeuwig voor zyn oog moet ieeven , Htm loovende met diep ontfag Voor zynen heilrb-o n dng by dag. Laat yder een de fynheid roemen Van 'r Grud, dat ieders oog verblind: ö Gy! die Uwen GOD bemmd, U durf ik nog veel fyner noemen; Gy zyt het Goud uit Ophirs Land: Dien'naam is O door GOD gegeeven; Daar Gy door 't allerdierbaarst pand, Door Christus dood, het eeuwig leeven, Uit onverdiende Godsgenaê, Verkre»gen hebt or^G^V^tha. Het Goud ga alles vry te boven, Wat in des menfchen ftikziend oog', Op een verheeve waarde boog'» Ut blyf nochthans den Vroomen looven, Met U, 6 wyze Salomon! Want hy, rechtvaerdig in zyn darden, Blinkt, als een fchitterende Zon: Schoon met geen nietige eer beladen, Verr' boven zynen Naaften nit : Daar Hy zyn wanb^vvven (luit. Het Goud zy luifterryk in de oogen Van Adanrs zondig Nagedacht; Maar kon GOD immer yd'le p;acht, Of aardfche nietigheid gedoogen ? Neen, _ 't is Zyne uitverkooren Schaar, De Heiligen der zondige aarde, Die by het rookend Zoenaltaar, Bekroond zyn met die eer, wier waart.e, Al 's VVaerelds roem en al wat leeft, Oneindig -verr' te boven (ïro-K  MENGELWERK. ïfij Het Goud zy 't zwaarde der Metaalen, En, daarom kostelyk gefchat: Het zy op zulk eene eere pat; Maar, kan die zwaarte in 't minde baaien, By 't vroome Volk zyn zwaar gewigt Van onverdiende zegeningen? Neen, hier toe zyt Ge. 6 Goud', te ligt: Zy, die ooit GODS genade ontvingen, Bezitten eenen fchat, zoo zwaar, Dat de Aard verzinkt in d'evenaar.j Weêrdaat het Goud gedreng beproeven. Waar leefde 'er ooit een vroome ziel, Wien geene proef te beurte viel? En zeldzaam ziet men ze ook venoeven Zoo GOD hen tot een' proelweg wenkt; Dewyl zy vast en zeker weeten, Dat Hy aan hun 't vermogen fchenkt, Om nooit Zyn Wetten te vergeeten: Dus worden ze ook, wanneer 't behoeft, Door GOD, niet door een' mensch, bepro> X Ja, dikwerv' boord men Vroemcn fmeeken, Dat GOD, die hun gedachten weet, Hun harten kent, en al het leed, Dnor hunne zondige gebreken Veroorzaakt, door een enkel woord; Ter hunner Zaligheid kan keeren; Dewyl dit hunner ziel' bekoord, Hen wil beproeven en hen leeren, Naar Zyne goedertierenheid, Hoe best de ziel Zyn_komst verbeid, Ja, fomtyds liaan ze aan 't onderzoeken, En zien naauwkeurig, of hun daên, Met Gods geduchten wil beftaan; Of zy, getoetst aan.de ed'le Boeken Der Heiige Schrift, aan 't Bybelblad, Niet buiten 't regte voeifpoor rreeden: En, hebben ze eens een feil gehad, Dan roepen ze aanftonds in gebeden, Om hulp, in 's Waerelds Oceaan, GOD, hunn' getrouwen Helper, aan. Gee»  l68 MENGEL WE R K. G?en bloote fchyn kan hen vernoegen; Zy hebben, tot in 't binnenst, lust Aan Waarheid en Geweetens-iust; Naar deezen blyven ze altyd zwoegen; Om deezen wenfcheu zy by nacht; Om deezen Imedcen ze alle dagen; Om hun blyft hunne zwakke kragt, Gefadig Gode hulpe vraagen: Die hen zyn' byftand trouw verleend En hunne ellendigheên verkleer.d. Zoo doet Ge, 6 Christ'nen.! en blyft wand'len In Uwen proefwffg eu 't Geloof, En, voor al 's duivels listen doof, Naar 's Heeren heil ■ bevelen hand'lcu. — Gaat voord, hei aardfche Goud vergaat:) Maar Uwe Godsvrucht, meerder .waardig Dan fchatten, aanzien, rang, of ltaat, Houd U elk oogeublik reisvaardig, Naar 't waare doelwit van Uw reis, 'Het overheeilvk Godspaleis» Daar zult Ge, ó vroome Christ'nen! landen, Na 't doorltaan van gevaar en druk, Wen ge uwe ziel, ö welk geluk! Bevelen zult in Jezus handen: Daar, by des Hemels Eng lenfchaar, En al de heiige Feeftelingen, Den roem van Uwen Zegenaar, Op reine hemelwyzen zingen ; _ Daar, eind'lvk, vry van droellenis, Uw' Vormer zien, gelyli Hy is. DE  D E BOEKBESCHOÜWER; O F ONZYDIGE BEÖOR DEELING, NIET ALLEEN V A N D E j UITKOMENDE S CU R ï F T E N, [ i MAAR OOK VAN DE TEGENWOORDIGE RECENSENTEN^ £N HUNNE BEÖOROEELINGEN, $ BENEVENS EENIGE ÏENGEiSTUKKE nJ\ At^l?r¥$ëhs va" de" Christelyken Her- | veis, mitsgaders ter aanmoediging van waa™ | Geleerdheid en Deugd. Door een Genootfchap, onder de Spreuk: I 6 6 ° * vu ioui jg V Theologifihe Gevifüeerd en Geapproheerd. || TEROTTERDAM, £ hNlCOLAASCORNEL f** Drukker en Boekverknoper op dc Meent. * Ë "7*3-  I N H O U D, UITTREKSELS e» BEOORDEELINGEN: van de volgende Boeken: Bladz. J. G. R o s e n m u l l 1 R GefchiedkundigeVerban- ^ deling. • . ^07 Godsdienstig Magazyn. * re;schten "van waaie C. E. H va» AA, de vereiscmc ^ ^ ^ Godsvrucht. • • * b-_e~hfeest. ■ 2 I J. van Loo,, Theophilus cP hetPagehost. Vraagoeffening voor jonge Lieden. ^ ^ Voot eenzaame Vrouwen . • ' WlL D. E. B e k r e r en A. Deken, Cornelia ^ ^ schut, Eerfte Deel. • • ' De jonge Weduwe, of Co rn El. IA SedleY^ ^ Eerfte Deel . • • " * t .238 Landliederen. MENGELSTUKKEN. Bladz: KISK—: ;g Het Doodshoofd. ♦ • * u* To«r De Koophandel der Europeaanen op EgyPten. . W Delphiha, of de soedhaitige Herderin. . .  BOEK BESCHOUWER* G e sgh i KT) k UN d tg e VÉ r mandeling (uw j<=« Trapswyzen Voortgang der Godlyke Openbaaringen, neeyens een A.mhangzel van Aantm rkir;gen 0/>LsssiNGS gefchrlft,. getyteld: De Op' voeding van het Menfchen Gepacht, door Joh am G e o h G R o s . n mv L le r. Vertaald uit het Hoogduitsch naar de Tweede Uitgave, met bygevoegde Aanteekeuinge n. te Haarlem by C. Plaat? •"" ' 1792- in gr, 8;'ö. behalven het Voorwerk, g"«o& 394 Bladz. De Prys is f 2 - 10 ■ T9 het waarheid, dat God voortyds veelmaal en cpvee„ lei lei wyze tot de Vaderen gefprooken hebbende, door de Própheeten, in deeze laatde dagen tot ons gefproken heeft door zynen Zoon, gelyk de Brief aan de gechristende Hebreen aangevangen word? Is't. waai beid, dat de onbegrensde wysheid van God, in geene van haare werken eenige fprongen gemaakt hebbe, maar geleidelyk van het eene getlacht tot het ander, en van het eene f>ort,tot het ander voordgaat ? Is het waarheid, dat vvy eindigen wezens van ligte, eu gemaklyke begiiiieis tot zwaarer Bukken van weetenfchap, trapsvvyze Voordgangen en Vorderingen maaken ? Is het waarheid 'dat de kindsheid van de jeugdige jaa. ren, en die weederom v;a den manlyken Baat in vatbaarheid verfehillen? Zou het dan niet redelyk zyn te gelooven, dat de Heer, de allerbeste Leeraar, in zyne Openbaaring aan de menfchen, trapswyze Voordgangen gemaakt hebbe? Die waarheden, welke aangaande dien godlyke?! Gezant, die het bederf, dat door den ongeiukkigenv'al van Boeübesch: I. Dsel, No. j, W A^m  194 J' ROSENMULLER, Adam veroorzaakt was, herdeden zoude, moesten bekend zyn- wierden niet in eens in haare volkomeneklaar en uitgebreidheid bekend gemaakt dan in onde rfcheïden gelegenheden , heeft God, 'zich naar de kindschheid, of verderen Ouderdom i er menfchen fchikkeude, dezelve trapswyze geopenbaard; naar de omliandigheden des Volks, wierden ,dan deeze, dan geene, waarheden bekend gemaakt, of in byzonderheden uitgebreid, welke naar 's menfchen vatbaarheid en behoefte gefchikt waren; zoo dat ieder tydvak genoeg hebbe aan de openbaaring, die in het zelve gedaan is, om tot de eeuwige gelukzaligheid te grraaken. Wyd uitgebreid zyn de ontdekkingen in de dagen van het N. T. "en van dien aart, dat wy geene redenen hebben o n nieuwe, oumidlyke openbaringen te wachten; nochthans zyn deeze openbaaringen welke wy hebben , niette vergelyken by die, welke wy eens aan de andere zyde van het Gral, wanneer alles wat ten dcelc is, zal te niet gedaan worden te vergelyken. Wie zal een gefchrift, waarin de Trapswyze Voordgang der Godlyke Openbaaringen naauwkeurig aangeweezen word, voor onnut of overtollig aanmerken V Wy althans niet, en wy pryzen den arbeid, welke de vermaarde Leipzigtche Hoogleeraar, Johan Gegrg Rosen muller, daaraan, naar zyne _ denk wys, ten nutte van zyne evenmenfebén bedeed heelt, 't Geen de Hoogleeraar in zyne Voorrede zegt, is maar al te waar, dat men op deeze onrust verwek kende vraag komen kunne; „ Waarom fchenkt God dc gave der Opeubaaring, welke tog alle raerifche'n zoo zeer noodig hebben , niet aan alle volken , zonder onderfcheid? Waarom heeft hy bygeloof cn afgodery zoo zeer den geweldigen meester laaten fpeelon , zonder krachtiger fchikknijren ter beteugeling van dezelven te maaken. Waarom moesten 'er esrst vier duizend jaaren in de ruimte des ivds verloopen, eer de zon der gerechtigheid over de wareld opgaan, en het menschdom verlichten nugf  (Sefckicdkundige Verhandeling. 195 waarom leeven nog heden ten dage zoo veele volken in de plomplte domheid en bolde pnwcetenheid■> zonder vvaare kennisfe van God eu hunne duure verplignngen ?" Op dat wy onze Leezers met deeze Verhandeling wat meer van naby bekend maaken, melden wy, dat voor dezelve eene bereidende Inleiding, waarop de Verhandeling volgt, gaat: men vindt verfcheidén aanteekeningen, zoo van den Schryver als van den geleerden Vertaaler. De gelukzalige Godheid had niet noodig, Schep!els buiten zich voordtebrengen, heeft dit hem nu behaagd, dan zal hy 'er. ook een gewigtig doeleinde meede voor hebben, het welk de Schryver dus opgeeft: „ dat hy de verheerlyking zyner volkomenheden, en den waaren vvelliand zyner omeulyke Schepfelen daar by voomaamiyk bedoeld en op het oog gehad hebbe." Nu by deeze waereld heeft voordgebragt, moet dat doeleinde bereikt worden; hy onderfcheid onze aarde als een kleine dip, vefgeleeken by den maailoozen heerlykeri omvang van het gefch'apendom. Doch hoe gering die (tip ook zyn moge , daar op woolien menfchen , die boven alle andere Schepfelen der aarde dit vooruit hebben, dat zy met reden begunstigd zyn, dat zy kunnen denken, oordeelen, befluiten, eene kennis van God krygen, en met dien ongefchapen geest in eene naauwe gemeenfchap leeven. De Mensch voelt wel dat hy tot zulk eene hooge be(temming gcbooren is, maar bevind.zich hykans (wy zouden zeggen) in een volllagen onvermogen, om overeenkomstig deeze zyne beltemming te handelen; en dit komt wegens zyne verdorvenheid en zonden. Het geen aanleiding tot die algemeene verdorvenheid gaf, was de eeriie zonde van Adam, waar van men in de Schrift leest, waarover gehandeh wordt, en de Schryver ziet dat verbod, van niet te ceten van den Boom der kennisfe van goed en kwaad aan, als willekeurig. De eerde menfchen zyn verlokt en overmand door de ft 2 3«H>  TPÖ J. G. rosen muller, zinlykheid, en zyn in de Zonde en den Doodgevallen: Had de mensch voor zynen val reeds een buitengewoon onderricht noodig, nog meer had hy het noodig, na dat hy zyne eerde onfchuld verlooren had, en zoo is her. met het geheele menfchlyke gedacht. Lessing heeft gefchreeven over de opvoeding van het menschlyk geflacht, en vergelykt die by de opvoeding van den mensch: dit word onderzocht en van het gebrekkige gezuivert. PAULUsheeft, Galat. 3: 23 — en in het 4de Hoofddeel deeze gelyknis van eene opvoeding gebruikt, endelt de Kerk voor als een Kind, onder de belofte, als een Jongeling onder Voogden ten tyde van de wet, ouder het Luangelie als een vcrwasl'cn Zoon : dit geeft den Schryver aanleiding, om in zyne verhandeling de drie groote Godsdienst inrichtingen, die hy verkiest boven de benaaming van huishoudingen, te belchouwcn onder de belofte, ond:v de Wet, en onder het Euangelte. Ot van Adam tot op Mofe, van Mofe. tot op Christus, van Christus tot den tegenwoordigen ieeftyd. Dus zyn 'er drie Afdeelingen in die Verhandeling. Hy bepaalt zyne Leezers tot den Godsdienst der eerde Menfchen voor den val. Zy hadden eene genoegzaame kennis van God hunnen hoosden Schepper en Weldoener. - Zy hebben waarfchvniyk door eene hoogere aanleiding geleerd, hunne yielsvermocens te gebruiken. - Zy leefden in de ruimde onfchuld, hunne deusd was volmaakt, maar vatbaar voor «rooter volmaaking: Hun Lichhaarns gedel was zoo derk, dot zy in zekeren zin onderflyk konden geweest zyn, indien zy hunne eerfte onfchuld niet verlooren hadden. Maar van een toekomstig leeven in eene toekomstige Waereld, of van den Hemel- vindt mennietsm het eerde verhaal van Mofe. • , Daaraan volgt de Godsdienst der eerde menfchen na den Val, die meer Geloofspunten in zich bevat dan doorheen. jjv  Gefchiedkundige Verhandeling, 19? By ondervinding kenden zy de gevolgen der ongehoorzaamheid, hun wroegend geweefen klopte , en overtuigt hen van afval en zonde Hier worden de denkbeelden van den Schryver der Oudwaereldfche Gefchiedenisfen onderzogt. Die menfchen kenden God als Rechter, maar zy hadden nog geen denkbeeld van eenen eeuwigen dood, dit was voor hun te hoog, en Gods openbaaring maakt zulke wyde flappen niet, dat hy dat denkbeeld aan hun geopenbaard zoude hebben. Sterven, dat wisten zy, zou hun lot worden. ffy verklaart de plaats Genef: 3: 15 dan liefst, dat wy aan de menfchen hieruit zulk éene kennis niet moeten geeven, die hun hopen gaf op zyne verdienstenen genoegdoening; want daar toe behooren meer denkbeelden en zaaklyke kundigheden, dan de mensch toen had. Hier aan hecht hy den eerden Offerdienst, die hy als gaven en geichenken, die men der Godheid brengt, aanmerkt. De Godsdienst was toen algemeen, en wierdt op den zevenden dag gehouden. Men erkende God zoo wel genadig als rechtvaerdig, vergeevende als Vader; dankbaarheid vordert gehoorzaamheid, en hier by moet de leer van een leeven na ditleeven, volgens de gebeurtenis Biet tf < n o c h , gekomen zyn. 't Verval van dien Godsdienst; waarfchynlyk verviel n en jn het fchandlyk euvel van ongodistery. Daarop volgde de Zondvloed, die verandering op de aarde gebragt heelt. Noach heeft den waaren Godsdienst voordgeplant, en de Godsdienstleer kreeg nieuwe verordeningen : het verbod van bloed eeten, de Regenboog: die Godsdienst wierd op nieuw door bygeloof en afgodery bedorven. Wat belangt het tydvak van Mofe tot op Christus, hier inkomen gewigtige zaaken voor: want welke indrukken de voorvaderlyke Godsdienst op de Israëliërs ook gemaakt moge hebben, nochthans zyn zy door hun verblyf N 3 in  Ig§ }. C. RosenmulLe r, in Fgyptcu zeer aan de afgodifchc gebruiken der Egyp* tiets verflaafd geraakt, en hierover heeft dc Heer Iterke cn herhaalde verwytingen door"de Propheeten gedaan. Hoe dond het gefchapen na haaren üittogt uit Egypten daar zy zoo veel ge'leeden hadden ? Hoe moeilyk waren zy tot een afgezonderd Volk te maaken? en hoe bleeven zy nog aan Egypten hangen! Geen wonder! dat de lieer aan dat Volk, dat hy alzonderde, zulke wetten gave, die eigenlyk gericht waren om het zelve van de Afgodcry aftebrengen , bedoelende de Heer daar by het heil van het gantfche mensch- lyk eeflacht , . ,. , , Alle de wonderwerken , die geduurende dittydvak verricht zvn, waren juist gefchikt, om te bewyzen, dat de Befchermgod van Auraham, ïsaak en Jakob, boven alle gewaande Goden , oneindig ver verheeven ware. , ' De Heer heeft onder dat Volk eene Godsregeering j Theocratie, opgericht, waarin hyhet Verbond met Abraham gemaakt, vernieuwde, en zich voor zyn Bcfcherm Ld verklaarde, en dat hy zynen hoogde Wetgeever waare, het welk plegtftaatlyk door het zelve is aangeno™Z zoo datlsraéls Volk in zyne «Vurger yke en kerklvke MaatMiappy, alleen van dien Heere aHung, als desSS^^Sifieriyk-fc Koning:-dit wordt uit verfc den wetten beredenr. - Onder anderen mogten 2V zich met geene heidenfche Volken vereenigen. yH eiy komen in aanmerking, of Mofes bjoonmgen e-i draffen na dit leeven gekend heeft en of hy m zyne wetten daar van heeft gebruik gemaakt? De Ridder M. chablis, en de geleen e Ver adel, voegt'er B : Bosc h by, hebben dit uit verfcheiden bewyzen aangetoond. — Maar'er word ontkent, dat hy z.di van d>e leer bedkuïbebbe; in zyne Schriften gebruikt hy al een tydlyke belooningen en itraiïen, - fchoon men hier in ook  Gefchiedkundige Verhandeling, 109 moge verfchillen van den geleerden Schryver, vetdient zyne beredening hiervan, aanmerking. Uit het bevel van God, dat de Israëliërs het Land Canaiïn inneemen, cn de Inwooners van het zeiven verdelgen zouden, blykt de wysheid van Gods inrichting, om dat Israël, als deszelfs byzonderen Befchermjod te behandelen. .— Van het burgerlyke flapt de Schryver tct het Godsdienstige faamenltel over. Hun Gxlsdienst was niet, gelyk die der Aardsvaderen, alleen opbeloften, zonder met veel niterlyke toeftel en plegrigheid bezwaard te wezen, gegrondflaagd: maar dur 1 raëller n werdt eenen bykans ondraaglyken last van moeïlyke Godsdienstgebruiken opgelegd. Dit merkt hy aan wyslyk zoo gefchikt te zyn, wegens de gehechtheid der Israëliten aan de bygeloovige gewoonten der Egyptiers. — (Dan hier in zal de geleerde Schryver, naar ons inzien, niet zèer voldoende van de gedachten van den doorgeleerden Wittius en aïi^dêren afwyken , en het gevoelen van Spencer aanhangen.} De vraag, of veele van de Israc'ütifche Godsdienstgebruiken , tevens ook toekomstige zaaken gel'chctst en voorgebeeld hebben, en in 't byzonder, of zy ook met oogmerk verordend zyn , om de verhevene geheimen van den aanftaanden volkomener Godsdienst, als in eenige fchaduwtrekken aftebakenen, beantwoort de Schryver 'fchoon hy eerst dat gevoelen omhelst heeft, voor al uit den Brief aan de Hebreeuwen, daar hy zyne gedachten over meededeelt, met neen: (doch ook dit gelooven wy niet, dat van alle de Leezers toegedemt zal worden ,) 't zelfde is ook waarheid aangaande zyne bevatting over de Zoenoffers, dien hy huiverig is om tot het Zoenoffer van Jefus Christus te brengen: ons dunkt, dat de Zoenoffers meer dan de Godenmaaltyden by de Heidenen waren : het Zoenoffer van Christus wordt, met fpreekwyzen uit de oude Zoenoffers, voorgedraagen \ ' 3 Cor. 5: ai. en in den Brief aan de H e b r e ë n. N 4 Doch.  ïiC'Q J. C. R. 0 SEN MULLE ft, Doch by den Schryver is zoo veel zeker, „ dat de Mesfias den Israëliten lang .evooren beloofd, aangekondigd en zo duidlyk gekenfclietst ware, dat zy, by zyne komst hem gemaklyk erkennen konden. De Puimen, en onder de Profeeteu de Voorzei.";ingcn yanj asajas behelzen zulke leevehdige voortellingen van dsn toe* komstigen Verlosfer, dat men dik wet f'gelooven zoude, dat derzelver Schryvers 'fprpken van liet geene zy in hunne tyden met eigen ottgen zagen, en niet van het gene nog agter de breede gordynen der verre afzynde toekomst verborgen was. In uog folder tyden cn onder ue laatfle Prufeeten werd zelfs de tyd en d£ plaats be* ftemd, wanneer en waar de Messias zou geboren worden. — De wys op welke deeze buitengewcone Perfoon hun eene uitnecmende verlosfing bezsrgen zoude, geloo! ik, dat dezelve hor fteeds nog zeer denker geb.eeven zy." . Wy zouden niet gaarn met den Schryver,erken. en, dat 'er voor de Driee'eniieid irj her O. T. s;een gei,neg. zaam bewys zoude zyn : wy zouden liever met den kundigen Vertaaler gelooven; dat «pen te vergecfech d?n nadruk van Jefaj: 48: iM-- iö. 6,: 1. 2, 63: 7-10 tegenredent, geloovende dat 'er bewyzen voor die vet' borgenheid in zyn, die vee! duidclykheid hebben. De kennis van den Mesftas is verdonkerd, en de hoofdfom daar van was, by de komst van Jefus Christus alleen, dat hy een groot Koning zyn en zyn Volk eene groote verlosfing bezorgen zoude. .— Eg hier van waren zelfs de volgelingen van jefus niet zuiver. Men kreeg in dienttyd eene hoope op eene uien we Godsdicnstordcning, gelyk Jerem: 31; 31. vergel. Ikbr: 8: 7. Het was, noch tegens de goedheid, noch tegens de wysheid, noch tegens de andere eigenfchappen van God weedcrllrecvig, dat hy zich een Volk uit alle andere Volken der .Waereld afzonderde, en zich voor den byzonderen Bfchcrm-God van liet zeiven verklaarde, en het zelve ' " bo-  Qefchkdkundige Verhandeling. jbr loven andere natiën eenen zoo blinkenden voorrang gaf » Hy deed het ii 't oogmerk, om in vervolg van tyd, enkeidc Leden van het zelven zoo veel te beter en met gelukkiger gevolgen, tot opvoeders van alle overige vVaereldvotken te kunnen gebruiken. Naar den Schaver was het voomaaniite oogmerk Gods , onder bet O. T. de leer van Gods éénheid eu de Waereld te bevestigen, hier nieede is het langzaam toegegaan, en het duurde al lang, eer het algemeen wierd ïsraels God won achting onder de Heidenen, toen de wyze Salomo den Throon beklom, Cen vvy voegen W by, die zou nog hooger geréezen zyn, byaldien hyzicli voor de verleiding van die uit zyn Serail hadde gewacht.) Er zyn by de Israëliërs Tooneelen , welke bewyzen, hoe zich de God van Israël, boven alle andere Goden betoond beeft, verheven te zyn in wysheid, magt en heerlykheid. Niett was toen in ftaat om die Natie de afgodery te omleeren, hierom heeft de Heer die bedreigingen, welke gedaan waren, doen uitkomen, en heeft ze uit hun Land in de gevangenis doen gaan, waarin zy die afgodery afgekeurd hebben; dan daarboven leer-Jen zy "die Natiën den waaien God kennen, gelvk Nebucaduezar Dan : 3 : 29. 6: 27. Door de verflrooijing der Jooden wierd de naam van den God van Jakob onder alle Volken besend. - Uier vindt' men de plaatfen. daar de Jooden, voor de komst van Christus gevonden wierden. De Godsdienst - Vryheid gaf hun gelegenheid orn' Profelyten te maaken. Hoe dit niet tegens den algemeenen haat, die de Heidenen den Jooden toedroegen, ftryd, word aangewezen. Ook word deeze vraag nog beantwoord, „ of dan alle de genen, die noen van den eenigen wat?ren God, noch van den Heiland der wereld eene genoegzaame ken. nis geiiad hebben, eeuwig verdoemd, en ongelukkig Geworden zyn, daar het roch zeker ichynt te zyn, dat N S vee,  20a J. C. ROSINMULLIS., veelen onder hen, alle mooglyke vlyt aangewend hebbers om de waarheid te vinden en zich op de deugd met allen ernst en yver benaarstigJen ?" Dit antwoord zal, gelooven wy,. niet voldoende gerekent warden, by hen, welken in allen nadruk gelooven, dat de zaligheid in geenen anderen , dan in Christus zy, Hand. 4: 12. De deide afdeeling behandelt het Tydpcrk der Godlyke Openbaaringen van Christus, tot op den tegenwoordidigen tyd. Omtrent de komst vsn onzen Zaligmaker , was 'er eene verlichting en befchaaviug onder de Volken, zoo der Grieken als Romeinen, maar het zedenbederf was zeer groot, zoo onder de jouden als onder de Heidenen , (die teekening is waardig geleezen te worden.) Jesus kwam , cn met zyne komst ging der waereld een nieuw licht op. — Het plan, 't welk Jesus ten b:-.te der menrchen maakte, is een eenig in zyne foort, en heeft zich door de voriiting, en voorloopige uitvoering van het zeiven gekenmerkt, als den verhevenften geest, cn als den groctften weldoener der Menfchen, die ooit op Aarde geleerd, gedacht en gehandelt heeft. (Hier zouden verfcheidene Lutheraanen en Hervormden wel gewenscht hebben, te leezen, dat hy zich door dat Plan betoond hadde, de waarachtige God, Godscengebooren Zoone te zyn.) , De aanvang der uitvoering van dit Godsdicnstplau, word terftond na zyne Hemelvaart, door de Apostelen , die zyne leer, zonder onderfcheid, tusfchen Jooden, Grieken en Barbaaren. preedikten , gemaakt, en dit gefchiedde in de toenmaals bekende Waereld. Hier word denkbeeld dat Amerika, en de verst afgelegene gewesten ook deel daarin gehadt hebben, wegens Godsgewoone handeiwys, die zyne wysheid niet in eens volkomen uitdeelt, weederfproken De reden waarom het Euangelie verfaiaad en niet aangenomen wierd, wordt opgegeeven meede in de natuurlyke  • Ge/chiedkuiidige Verhandeling. 203 hyke trotsheid der Heidenen gelegen te zyn geweest, ais wclkeir moesten bekennen, zoo zy die leer aannamen, dat hunne ingebeelde wysheid, zulk eenen gemakiyken weg ter zaligheid niet hadde kunnen uitvinden; de Jooden ergerden zich' aan het Kruis van Christus. —* Het plan des Heeren bragt meede, dat eerst het volle getal der Heidenen moest ingaan , eer gantsch Israei, of de Jooden, het Euangelie aanneemen zouden. ' God kan, noch van partydigheid, noch van liefdeloosheid, befchuldigd worden, wanneer hy niet alle menfchen evengelyke middelen en gelegenheid verfchaft, om tot de kennis der waarheid te komen. Vergeefsch maakt men een gefchreeuw, dat het tegens de gezende reden fliydig is, eenen anderen dan eenen algemeenen Godsdienst voor waatachtig te houden: want de Godsdienst die de fterke geesten voordraagen, is dan ook-niet voor waarachtig te houden ; want hy is niet algemeen. De leéringen van het Christendom zyn gemaklyk, en niemand word geroepen om de verborgenheden te begrypen , en de wys, waar op zy zyn. De Voorrang van den Christen Godsdienst boven den Natuurlykètr, gelyk ook die van Mofes of der wettifche huishouding, word fchoon beweert. — De hooggepreezen Verloslér heeft voorzigtigheid gebruikt in zyn onderricht: hy deed wonderen boven alle de voorige wonderen, om de Jooden te overtuigen van zyne Godlyke zending. — De Zedeleer van Jesus Christus is uitmuntend , en dringt op eenen inwendigen Godsdienst aan, waarin het hart vereischt word. Vooral dringt hy aan op een eeuwig geluk en zaligheid, en dus maakt hy zyne zedeleer belangryk niet alleen voor dit, maar ook voor een ander leeven. Hy vordert niets dan geloof en vertrouwen op zyne magt 0111 te kunnen, en zyne bereidvaardigheid om te vviilen helpen. Niet tegenlraandc uie verkondiging bleef nog by de Joo-  £04 J- C. ROSENMULLER, Jooden het oude denkbeeld van dat bloeiend waereldryk , dat de Mesfias moest oprichten , en hoe vast waren zyne Leerlingen daaraan vast! "Luc. 24: af. zy wierden niet eer geheel verlicht, voor dat zy op den Pinksterdag d;et den H, Geest vervuld wielden. De Godlykheid der Openbaaring in de Schriften van het N. T. blykt ten klaarden: dc Godsdienst is door de Platonifche wysbegecrte al vroeg bedorven; want men fchikte dc leèrdukkën Van den Godsdienst naar dezelve. Aangaande de verdere Kettery word gehandelt , en het fchynt ons toe, dat de Schryver te derk raakende de denkbeelden der Vaderen voor en finds de Niceeniche Kerkvergadering fpreekt: gelyk hy ook daartoe de gewigtige leer der rechtvaardigmaakinge brengt. Voorzichtig handelde men in dc bekendmaakingen der waarheden. Men had geene byzondere bepaalingen voor de Christenen , en men onthield 'er zich van in den gemeenen voordragt der Godsdienstleer by het Volk. Men droeg de waarheden anders voor wanneer men ze tegens de Vyanden van het Euangelie verdeedigen, of haare redenmaatigheid aan den dag leggen wilde; en weeder anders , wanneer men met gemeene Christenen te doen had. Hy haalt een gezegde van G nu g omus Nazi.anzenüs Orat. 44: aan, „ wanneer men den Heiligen Geest foj ( God) noemt by menfchen, die «&»t*i*i {gezond van oordeel zyn), is dit te pryzen: maar wanneer men dus lpreekt by t«n««w5 {die. weinig doorzicht hebben) is men niet (niet Oeconomisch, noch huishoudkundig) deeze fpyze is te fterk te vast, cn voegt niet voor zulkcn, die nog melk drinken moeten."' (Ook hier zal een hervormd Christen alle voorzichtigheid wenfehen.) Onder het voordel van den Heiligen Geest, zegt hv: „ geeft of daat ons maar toe dat Hy(deH. Geest)is. wtfof»» rn (eene kracht der Godheid,) zoo zult gy ook r,« W;s«p*-» (eene overeenftemming met het woord) hebben, (ot ik begew ni, dat gy den IL Geest uitdruklyk God 0 noe-  Gefchitdkiisidige Verhandeling. 20J Hoemen zult.) (Dit behoort onder de gebreken van dien tyd gerekent te worden: tegenwoordig is het hoogst noodig den H. Geest God te noemen, om dat zyne Godheid in den Bybel gegrond is. Gy hebt geenen Mensch maar Gode gelogen, is het liegen tegens den H. Geest. Met die erkentenis, dat by eene kracht Gods zy is men Souniaansch, men mjet zich daar van onderlcheiden, door hem, die Gods kracht genaamd wordt, te verklaaïen voor eene Godlyke bedaanlykheid.)" Ten aanzien van de kennis was men in den eerden tyd de veriichide niet, ten aanzien van de grondige kennis waren zy het niet. De befchouwing van den langzaamen aanwas der kennisfe , moet ons in het beöordeelen van andeten omdenkend en voorzichtig doen zyn- De eerde Christenen hadden in meenige gevvigtige geloofspunten, geene zoo opgehelderde en zuivere denkbeelden, als wy in onze tyden daarvan werkïyk hebben (is dit niet by vergrooting?) 't is niet even veel of men zich by deeze of geene Godsdienst party voege, om dat het nergens gevaariyker is te dwaalen, dan in Godsdiensizaa'ken. Wy hebben, hoe zeer de Christlyke Godsdienst zich nog niet in alle oorden des aardbodems uitgebreid heeft, echter veel (vvy zouden zeggen alle) gegronde hoope, dat dezelve zich eens over de geheele waereld verwydcnzal. Nog is.hier een Aanhangfel over eenige uitdrukkingen in het, door Gottiiold Ephraim Lessing uirgegeeven gefchrift, getyteld: de opvoeding van het Menfchengeflacht, te vinden. Dit duk is, in het Jaar 1780, te Bcrlynuitgekomen: de inhoud daar van is opgegeeven, waarvan de kundige Vertaaler 2egt: ,, wanneer men het zelve onpartydig, en zonder vooroordeelen leest, zal men'er zeker veel goeds in vinden, doch aan de andere kant, ook veel, dat al te los en te onbedacht niet alleen is ter neder gefchreeven , maar zelfs dat den Belyder van het Kristendom gekeel onwaardig is." Wy zyh het hier in met dien Heere vol-  H'6 j. C. RoSEM muller, enz. volkomen eens, en pryzen den Heere Rosen muller dat hy eenige voornaame Hellingen weederlegd* heeft, Zie hier kortlyk de ftellingen, welken er worden beoordeelt. „ Zyn de voorftellingen van het Oude Testament, zyn de wonderen, en de oplianding van Icius, vc.orons thands nog gewigtig en belangryk ter erkentenisfe van de waarheid zyner leer ?" By dit alles vindt men hier een Byvoegfel van den geleerden Vertaaler, die de waarheid der wonderwerken deftig verdeedigt. Een ftuk, 't welk wy ieder vrymoedig ter leezing aanpryzen, betuigende, over her algemeen , dat wy veel oordeelkunde in alle de aanteekenino-en van dien Heer, by het werk zelfs, bel'peurd hebben, en wy zouden, was onze recenjk niet leveruugeloopen, lneivan eene ofandercproetmeededeclen, maar wy verzenden onze Leezers tot het werk zelve. , Kunnen de Schriften van het Mctiwe Testament aangemerkt worden, als het tweede, beter bcgmzcl uoek voor het menlcliengeflachi ?" „ Is het volftrekt noodzaaklyk, dat de geopenbaarde waarheden vervormd worden, byaldien het meniclungc-. flacht daar door zal geholpen worden ?" Nu wy onze Leezers met den inhoud van ditgefchnft bekend gemaakt hebben, zullen zy ons niét ten kwaader? duiden, dat wy geen ftukje, 'er uit geeven. Wy raaden tien by het zelve voorzichtigheid aan, terwyl wy hem verzekeren, dat hy 'er de behandeling van zaaken in zal kunnen aantreil'en, welke wel verdienen met aandacht nagegaan te worden, en die niet zullen nalaten, verfcheide ftukken in een helder licht te Hellen. GO» Sr  Godsdienstig Magazyn. £07 Godsdienstig Magazyn, onder de Zinfpreuk voor Waarheid en Godvrucht Te Utrecht by H. van Otterloo 1787, gr. üvo. 380 Bladz. De Prys is ƒ 1 - 5 - ■ji jen noemt een Magazyn eene plaats, waarin 1V| eene Vergadering is van eebdianae zaaken , die men naar gelang der omuvmdigheden daar uil haaien en gebruikei; kan. Men zoekt voor allerhande foorten van Boeken en Gefchriften eenen Tytel, en daar lëuertccnigentyd, het woord Catechismus en B y d r a a g e is in de mo.de geraakt is, vindt men fchriften van onderfchciueninhoud, met dien naam benoemd. De benaaming Van Magazyn is algemeen, en kan zoo wel wysgeerige, letterkundige, zedelyke als Godgeleerde zaaken iii zich bevatten: het woord Godsdienstig dat hier geplaatst is, ondedcheid dit werkje genoeg. Dit deel behelst in zich den arbeid van twaalf maanden , of van twaalf Nummers; waarby nog zes Bukken zyn, over gevvigtige onderwerpen : volgens een Voorbericht, onderfcheiden van het eerde voor die twaalf Nummers; zal dit Magazyn, het bekende, en met zoo veel vrucht geleezen, EuangelischMagazyn, vervangen. In dit voorbericht word gezegt: „ daar men te vooren flechts ten oogmerk hadt om maandeiyks door kleene dakjes, iets dat leezenswaatdig en ffigtelyk was den Godsdienstminnaar aan te bieden, is thans het plan in zof» verre verandert, dat men liever verkiest twee, drie, of vier dukjes, zoo als het tegenwoordige is, elk jaar uittegeeven, cn daarin te plaatzen, alle zocanige Hukken, als ter bevordering en verdediging der Waarheiden der Godvrucht dienen kunnen, en ademen van den Geest der waare Bybelliefde en ongeveinsde Godzaligheid/' Als zoodaanige worden de zes laatite Bukken o^^tea.  2^8 Godsdien 3 tig* De dingt!}) die itl b^ide voorkomen, zyn, of in pro fa of in dichtmaat : zy hebben hunne waard v, maar het een iè meer oppervlakkig dan het adder, gelyk het in deMagazyileq gaat, waar in de goederen van meerder of minder V' [rdy zyn : echter mogen wy van allen gerust verzekeren, dat zy met genoegen kunnen gekezen worden. S}.cbp.on het eerfte (luk reeds ten Jaare 1787 het licht ge* z h beeft, hebben wy goedgevonden het aan onze g« o'eroe Leezers bekend te maaken. Wy zullen de inhoud van de twaalf cerffe Nummers opgeeven; Fragment u:i -iet Dagboekvan 15. P. W.J Aan God; Lourze-; Overdenking op eenen Zabbath over aa öpfiandi'nge van Christus ; Aan Nedcrlandsch jongeling' fchap; Lpuize} Het betamelyk gemoedsbeflaan van een Christen omtrent God als de beft uur der van alle zyne lotgevallen; Lo.uize; Aandacht op een Lelie\ Vergeej ende liefde; De waare roem ; De Christen hy een zomer? fcfiep morgen in zyn Lusthof; liet voordeel van den Godsdienst ; opheldering van i,e gelykenis Luc. 6: xi -3; Fragment;' Aan eenen Vriend; De uchiend aan'Julia; God mensch geworden ; Jefus by zyne geboorte aangebeden door de wyzen uit het oosten Iviatth. 2: i-i2.; Verteeg over een der mocielykileplichten van een Christen; Gedachten; de ftetvende Christen; Aan de waarheid; de waarheid aan haaren Beminnaar; het Avondmaal; Het is volbracht; Nieuwjaars gedachten;'Heden zoo gy myne ftemme hoort, verhardt uw harte niet; de naderende Dank - en. Biddag', Gezang; de waare blydfchap; Aanmerkingen ter nabetrachting van den Biddag; Gods onbegryfelyke grootheid tn zyn wezen, iu zyn werken, en Tn zyne regeering; Jefus aan H Kruis; Gedachten op een Kerkhof; Fragment; Myne SchuldbeJydenis aan Fanny; Myne dankbetuiging aan Fanny, Ldüïze; Louize; de Bloemhof; de biddende Christen; Bef iegelende gedachten over de naam Jezus. De zes Hukken, die op die 12 Nummers volgen, en die hunne waardy voor gemoedlyke Leezers hebben, zyn; Gods  M a 9 a p * Ki GW* eeuwigheid; Lof van Jefus Zondaars - liefde; ffaenderzoekvanzichzelven; Myne Gedachten; Jefus v«leHeesv l —— Zoudt gy — daar meermaal uw vernagel» Verbrak des vyands fearen boogen, Ons Land niet redden tot uw Eer ? ——- Zal 't recht siet eeuwig i^epraai'm ? En de ontrouw in den afgrond daalen? Zal Neêrlands zaai niet dc uwe zyn? —Zult gy geen fchrik in 't harte jaagen ' Van hen, die Neerland te onrecht plaage» Wier harten vol zyn van fenyn? Ach doe ten b!yk van uw behaagen Aan Neerland, onzen vrede daagen, Verlos het zuchtend Vaderland! —» Dan zal uw Naam door lofgezangen, ' Nog eeuwen lang den roem ontfangen, Als Redder van het Vaderland! —— DeVereischtin van waarïGodsvrucht, om Gods beeld op aarde te weezen, doorC. C. H. van der Aa, Bedienaar des H. Euangelies, in de Gemeente, toegedaan de onveranderde Augsburg* fche Geloofsbelydenisfe ; Lid en Secretaris van dc Ho 11: Maatfch $py der Weetenfchappen, Te Haarlem, byC. Plaat, I792.ingr, »vo. a24bjads, dc prys is ƒ i - 5 : - De werken en beoeffesxg van mare deugd ea god» zaligheid, wórde» gebigd als geede vxtkeul hoe zeer^ ejn betreklyk waard zy, dat by den eenen meer zegt dan by den anderen, is bet £ewb9 dat e(j hok waare God vrucht ii et noodig licht op HAAREN WEG «N het voorbeeld van God te zoeken hebbe, bi. 125 — 140. Dat en hoe in het voorbeeld van Jezus Christus? wordt in de zesde Verhandelingcnderzogt, bl. 141 — 157. En Hoe de Godsvrucht haar verder LICHT 'IN Dt II. S te zoeken HEBBE, Wordt in de zevende Verhandelinge, ten vervolge van de twee laatstvoorgaande Vertoogen aangeweezen, naamly'tinde Voorheelden van verbetering en vroomheid, enz. haare aanwyzinge der Bronnen van een deugdzaam leven enz. bl. IJ8—180: Dtagt/te Vet handeling onderzoekt, wat men te doen hebbe, op dat het licht van gods woord ons op onzen weg tot licht D4B3 ne: en tracht te toonen9 hoe men na verlichting door Gods woord moet trachten, en wat, by ons Gebed daarom, van God verlangen, bL 181 —202. Eindelyk de negende Verhandeling onderzoekt, hoe het licht, dat god ons geeft, voor ons licht worde, of welke hulpmiddelen men daar toe kan en behoort te gebruiken, bl. 207 - 224." Alle die Verhandelingen zyn bewyzen van des Schryvers oordeelkundige naauwkeurigheid, en helderen by die gelegenheid vcifcheideu plaatfen uit Gods woord op: b. v. Pf. 119: 128. Hand!: 9: 6. EP1" 5: 15- l61 Cpr; 15: 58. 1 Tim: 4: 7- Epfc -ö: 10. Eph: 5: 10. Wy kunnen niet afzyn onze leezers iets ter proeve uit die Verhandelingen, die allen fchoon zyn, op tegeeven, en hier toe verkiezen wy de 9 en 10de, § van de 8fte Verhandeling: zoo vangt de éde aan: „ Waarom word dan, (kan men denken ,) het gebed omdeleidinge van Gods goeden Geest op eene evene baane,  De Fereischten van waare Godsvrucht. a,if waarom dat Hy ons leere doen naar zyn welgevallen, door Gods Heiligen gebruikt en aangepreezen? Wat heeft men daarop te verwagten ? Wat nut doet het? „ Wat David aanbelangt: Men neeme ten voorbedde Pf: 143. Deeze is openbaar een Pfaïm, waarin niets voorkomt', 'tgeen reden geeft om te denken, dat hy vs. 10. omeenigê verlichting van God bic":, Daar zegt hy: Leer my doen naar uw welbehaagen', want Gy zyt myn God l Uw goede Geest leide my op eene evenebane. In deeze bede liggen veele zeer merkwaardige zaakèn'i ^ ik niet ahen hier kan ontvouwen. Ik èal ze alleen met den vinger aanroeren. David geeft te kennen. „ Het is Gode niet onverfchilhg, hoe de mensch zyn gedrag fchikke. — Het eene gedrag behaagt Hem, het andere zal Hem mishaagen. — Veele menfchen zyn laag genoeg, om den wil van andere menfchen tot den regel van hun doen te neemen. Anderen trotach genoeg, om hunnen eigenen wil in alles te volgen, ' den' wil van het vleesch en van 't verbysterd vernuft. Maar ik erken, dat het noedig is, naar Gods welbehaagen te doen. God heeft wel door m o z e s en anderen 'in het algemeen zynen JkiI bekend gemaakt; maar, inzonderheid in tyden van beproeving, valt het my dikmaals zeer moeilyk om te beflisfen , wat Gods wil zy in dat byzot-der geval , waarin ikmybevinde. Noch« rans moet ^ ik Gods wil doen, zal ik'gelukkig weezen. Die weg is de eenige rechte, die my rechtftreeksch tot het hoogfte geluk leid. ■ H> weet synen wil aller» best; Hy kon my dien bekend maaken Hyiszsj» God> die zich zoo naa aan my, en aan wien ik my zeiven zoo naauw verbonden heb. Ik twyffel niet. God! of Gy zult uwe belofte van goedheid, my gedaan, vervullen. Ik houde U aan uw woord. Ik bid U, leer my * was Uw welbehaagen zy, doe my zien, wat Gy van n:y vordert. Neig my daar toe, dat ik het doe, en laat Uw goede Geest, die altyd ten goede leid, ook my het rechte pad, 't geen t»t Uw eer, en tot myn waarachtig geluk leid, doen verkiezen." O 5 Vraagt  2l8 C. C. H. van der AA. Vraagt men voorts: „ wat nut hebben wy ons van het gebed om Gods verlichting in byzondere gevallen te beloovenl* Niemand zal van my vergen, dat ik al het nut van dat bidden aantoone. Ik zal alleen op ons tegenwoordig hoofdoogmerk, wat het toebrengc, om ons te leeren doen naar zyn welgevallen, myn oog richten- In geval een mensch waarlyk van gantfeher harte, en dus weimenende. God bid, dat Hy hem leere doen naar zyn welgevallen, enz. dan wenscht hy waarlyk, dat hy Gods welbehaagen, en wat hy doen moest mogt weeten : en zoo hy dat verlangen voor den throon van God hrepgt, zo hy God* als den Beftierder van alles, daarby om zyne hulp fmeekt, hoe kan bet andere uitwerking in hem hebben, dan dat hy daarby en daar naar zyne oplettendheid gewoon is te doen, hoe fcherpziende dezelve gewoon is ons te maaken ? Wat zal dan eene oplettendheid, die vermeerderd word door t&ajuurigverlangen, den verlangen, 't geen zooverre gaat, dat het ook God te hulp roept, niet te weeg brengen in menfchen, die Gods algemeene wetten kennen, en het bchoorlyk gebruik van hun verftand hebben, en zich voorbereid hebben, om het noodige licht in deezen te bekoomen? — Dan ik weet daar beneven , dat van de Godlyke Voorzienigheid alles afhangt, dat de omftandighedtn* die voor&f gaan, cn die ons omringen, dikmaals zoo onzen perfoon op dat punt des tyds, dat vvy zulks noodig hebben, kunnen beloopen, dat ons duidelyk in het oog licht welke zyde wy te kiezen hebben in het geval, waarin wy ons bevinden. Helpt my hier Leezers! met uwe eigene ondervindingen , die gy m loortgelyke gevallen, of zelfs gehad, of van andere geloofwaardige n enfehen vernomen h.bt. Hoe dikwyls heen men gezien dat act zeggen van een eenvouwtg mensch, die cantsch niet voor had ons eenigen raad te geeven eenen oplettenden deedt ftilftaan en denken,■ juist u dat het geval, waarin ik my hevinde\ - Hoe ligt zal ons eene ' ' plaats  De Vereischten van waare Godsvrucht. 2?9 plant: uit de H. Schrift, eene vermaaning, of te voorbeeld, daar wy 'er nier om dagten, voorkoomen, die ons byzonder van dienst is! Hoe vaak geeft ons Wnand raad, die ons het raadfel ontknoopt, fchoon wy niet gedagt hadden, dat het, vooral door dien man te ontlitioopen was, Wat heeft dikmaals eene toevallige aanmerking, die een Bedienaar des E uangelies met een geheel ander, hoewel goed oogmerk maakte, menfchen in hunne omftandigheden een heider licht gegeeven ! Hoe dikmaals heeft een zekere duistere aandrang van ons hart, waar van vvy géén reden konden geeven, ons tot het ernstig onderzoek geleid, en daar door tot de overtuiging, wat wy te doen hadden! Jaa, wanneer de menfchen de gewoonte hadden, van by zich zei. ven, als ik het zo mag uitdrukken, aantekening te houden van zoorrgelyke gelegenheden, diehun ofte den hunnen den weg geweezen hebben, dien zy te wandelen hadden, men zou (denk ik) gewaar woiden, dat dikmaals het hykoomeu van eene kleinigheid genoeg geweest is, cm hun te doen zien, wat in het geval, waar in zy zich bevonden, beeter, dat is, betsamlyker en nuttiger te doen ware: en men zou zien, dat men reden had van God, ais den Beftierder van alles, te bidden, dat Hy ons in die omftandigheden geliefde te doen koomen, die] ons leerden, wat men te doen had naar zyn welbehaagen: en dat zyn goede geest ons op eene evene baane, op den rechten weg, geliefde te leiden, zontler dat men daar door dtvotkomenheidvan Godswoord, om ons te onderrichten ter zatheid, tekortdeed; ofteonmiddelbaare injpraaken des Heiligen Geestes verlangde; en derhalven, zonder dat men God verzoeke: 't geen men doen zou, als men buiten Gods belofte eene onmidde'baare verlichting van Hem begeerde, daar de middelen, die Hy ons gegeeven heeft, genoegzaam zyn, om ons zynen wil te doen weeten, indien wy dezelven behoorelyk gebruiken , en God om Zynen byftand bidden. Naa  C C. H. VAN BER AA. Naa da: ik, (zoo fchiyft hy in de 10de §)dusgttoond heb , wat men van het gebed tot God in deezen al w?.t niet, heeft te verwachten, zal het niet zeer moeir lyk "dien te zien, hoe men het moet aanleggen, om in de byzonderen gelegenheeden van ons leeven te weeten f hoe wy dc algemeene icgcls van ons doen en laaten, die God ons gaf, wectende, de toepasfing daar van op het geval, waar in wy zyn, te maaken hebben» Doch daar van zai ik in de volgende Verhandelinge fpreeken. Laaten wy derhalven, waarde Meede»Christenen 1 niet als de dweepers ofte Geestdryvers, ik weet niet Wel' ke, byzondere of onmiddelbaafe werking van den Heiligen Geest op ons verftand, om te leeren, wat wy doen; en laaten moeten in 't geval, waarin wy ons bevinden, van God verwachten, ofte van Hem bidden. Laaten wy het niet daar op blindlings laaten aankoomeo, en her. gebruik der middelen verwaafloozen, die ons ot leidslieden kunnen dienen: maar laaten wy van onzen kant het onze trachten te doen. Laaten wy nooit vergeeten, dat het doen van Gods •wil het groote doelwit moet zyn van ons allen, want dat dit de eenige weg is om gelukkig te worden, Gods wil is zekerlyk zyne verheerlyking, enHy ftcltZynegrootlb» eere in het bevorderen van onze welvaart. Dus of wy zeggen, dat God Zyne verheerlyking, ofte dat Hy onze waare welvaart zoekt, dit op het zelfde uitkoomt. Laaten wy, zoo veel m ons is, trachten, om Gods Wil te leeren kennen: maar laaten wy daarby het gebed tot God voegen, en Hem om zynen onderftand, zo als ik reeds befchreeven heb fmeeken. Want fchoon David byzondere reden had, om God zynvn God te noemen: Hy is ook onze God: wy hebben verklaard Hem voor onzen God aan te neemen, f&M in alles te willen gehoorzaamen, niets te zullen doen, het geen wy weeten zouden, dat legen Zynen wil aanliep; maaralleen dat, waartoe wy gerechtigd waren om het te doen, en Hy heeft beloofd ook onze God te zullen zyn, en ons te zul-  '3e Verehehten vm mare Gtdsvrucht. «£ï zullen reiden cnet zynen Geest, zo wy het onze deeden» Kouden wy onze belofte, en doen wy het cnze, vertrouwen wy voor het overige op de vervullinge van zyne bele-fte: Hy zal bewyzen, dat Hy Zyne belofte geftand doetj dat wy piet in fchadelyke, en zeer nadeelige doolingen 'jy de oprechtheid van onze harten vallen:, Hyzctl ins niet vtvlaaten mch verzuimen" Wy verblyden ons, wanneer wy in deeze dagen zulke gewigdjs "testen, waarin het Euahgelifcheuitblinkt, lee. zen; de Gedvrucht"Jifnlke de Eerw. v a n d e r A a in haar Characler voorgefteld hesft, is geene Heidenfche Zedeleer. My vergeet niet 's menfchen onvermogen en verkeerdheid te melder, e;: fchaanit zich niet om Van de genade ih-Christus, en het geloove, oud Protestaiisch te fchryven: wy tvvyffelen niet, of zy, die dit Gefchrift leezen, zullen bevinden, dat de Lutherfche Kerk ook nog Godgeleerden heeft, welken juist weeten, hoe men zich voor Pelagianery zoo wel als voor dweepery te wachten hebbe. Theophiluso/' het Paaschfeest, doer j.' vanLoo, Predikant te Octmaffum. Te Utrecht, hy W. van Yzimworst, 1792. Ii5 bladt, li! groot 8vo. f: - (5 : - De opftanding vaK onzen grooten Verlosfer en. Godlykeu Zaligmaaker j een» gebeurtenis zynde, waar op de Godsdienst der Christenen fteunt, en welkers verkondiging, buiten deeze opft?r,ding, iedcl en te vergeefsch zy n zoude, is derhalven een onderwerp, dat overwaardig is, door de waare belyders van Jes us-leer en zynen hemelfchen Godsdienst, geduurig en aanhoudend, met verwondering ea aanbidding ©verdacht leemden; te meer daar dezelve eene inimeftaffe "tot dé vïolykfte overdenkingen eu dc Godvrüchtig'fie "béfchoróvingeh oplevert. De  ö»a J. van L o e. Theoj'hilus. De Eerwaardige van Loo, door zyne uitmuntende Schriften met zoo veel roem onder onze Lanogcnooteii bekend, vereert ons ten dien einde met bet tegenwoordig werk, waarin hy de waarheid, het belangryke en gewigtige, 't welk 'er voor ons Christenen , in de verryzeuis van Jesus Chkistus, ligt opgeQoteri, op eene wy> e ontvouwt, welke ons in zyne gezegden h it grootfte belang doet neemen, en het zelve mét het grootge, vermaak en vergenoegen doet leezen. Ook heerscht in dit werk dezelfde uitmuntendheid van (lyl en bevalligheid van voordragt, welke men in de andere werken van zyn Eerw. ontdekt, en hem als een oorl'pronglyk Schryver keufchetfen. \\y wemchen den Eerwaardigen vANLoodcnoodige kragten eu ondetftéuning toe, om ons in vervolg van tyd dergelyke ftuk'ien over de Hemelvaart van J esus en het Pinksterfeest te leveren. Vraag-Oeffening voor jonge Lieden. Ter be fchaaving van Veiftand en hert. Vraagen. Vraag-Oeffening voor jonge Lieden. Ter befchaaving van Verftand en hart. Antwoorden. Te Utrecht, by de IVeduwe}. van Schoonii o v e n ï 792. In groot Octavo. Lik ftuk van 109 Bladz. De Prys is f - I - 4 : ' De inrichting van dit Weik, het welk wy aan den Heer de P 1 rp 0 nc iier te danken hebben, is zoodanig, dat in het eerfte ftuk van het zeiven3 niets anders dan vraagen over allerhande onderwerpen gevonden worden, terwyl men in het tweede Stuk de antwoorden op deeze vraagen, aantreft. Om de antwoorden op de voorgefteide vraagen des te gemaklyker te kunnen vinden, zyn ze in het tweede ftuk op dezelfde Matte als de vraaaer- ui het eerft gedrukt. In het vcorbericht vinden wy de wyze, waarop men van die Boek gebruik J moet  Vraag ■ Oefening voer jonge Lieden. 223 moet maaken; wy kunnen daaraan in her geheel onre goedkeuring niet weigeren, als ailergefchiktst zynde om het Verftand en her. Hart te befchaaven', en jonge Lieden met eenen fchat van kundigheden uit de Gefchie. denisfen en de Zedekunde, te verryken, Wy wenfehen dat het fpocdig in de handen van veele jonge Lieden in ons Vaderland moge gevonden worden. Het geheel beftaat uit zeventien Afdeelingen, waar van wy onzen Leezeren tot eene proeve, de vierde zullen meededeelen, en wel eerst de Vraagen: I. „ Welke is het doelwit van alle de wetten, die God ons voorgefchreven heeft'? s. „ Wat moet men leeren, ten aanzien van de vergar*•. lyke goederen dezes leevens ? 3' „ Welk grondbeginzel moet men, ten aanzien van de ftreugheid volgen ? 4- „ Wat deed Admiraal de Ruytcr, toen hy, in weerwil zyner vertoogen, bevel ontving, om naa deMiddelandlche Zee te zeilen, met eene Vloot, veel te zwak, voor de onderneeming, waartoe zy beftemd was? „ Breng my een uitmuntend voorbeeld by vanChristlyke nedrigheid in eenen held ? 6. „ Hoe denkt de waare wysgeer, omtrent het verkrygen eenes grooten naams"? Hoe zag dezelfde held den hoogen rang aan, tot den welken hy was opgeklommen? 8. „ Wat is ongejiaklyker wel te draagen, veorfpoed of tegenfpoed? *^ 9. 9, Waarom? ■ ZOt  ft3!$ Praag-Oefening 10. „ Welke wraak nam Lycurgus, op Euribiades, dit hem, in eenen oploop, een 003 had ui^eflagen? il. , „ Hoe begroette Keizer Adtiaan «ker Krygsoverften , die eertyds zyn verderf gezocht haf, .oenhy denzelven, weinige dagen na zyne krooning, ontmoette? 12, „ Waaruit neemen de Oorloogen gemeenlyk hunnen oorfprong ? •3- ,, Waarin eindigen dezelven? 14. Wie zyn meer te beklaagen, een dwingeland, of zyne onderdaanen ? „ Welke goederen ontbreeken gemëenlyk aan déhAK leenheerfcher, in ' midden der Slaaven en pragtigen toeftel, waarmee hy is omringd? 16. „ Welke Zinfprcuk past hem, die, door list en vleicry, tot aanzien, komt? !7« „ Welk antwoord gaf Alexauder aan de moeder van Darius, toen zy zig verfchoonen wilde, dieswegens, dat zy zynen Vriend Ephestion, voor hem, aanziende, zi:  *si' Vraag-Oefening voer jonge Lieden. 23. ,, Zvne overmagt, door eenden dimmen vond, te ont« wvkcn. Noufchirevan, Koning van Perzien, verwees eenen zyner pages ter dooi, om dat dezelve, by ongeluk , wat SsftBi op zyn kleed, bad uitgeftort. De page ziende, dat 'er geen hoop op vergiffenis was, gierden ganfChen ichótel, over dezen f-nverbiddciyl;en meester, uit. Noufchirevan , nog meer met verwondering dan verontwaardiging aangedaan, vroeg naar de rede dezer roekelooze daad? Myn Vorst, zei de page, ik wilde niet, dat mvn dood uwen roem in 't minst bevlekten zou Gy ftaat''oorden rechtvaardigden aller Monarchen , bekend; hiaat dezen naam zoud gy eens verliezen, indien dc nakomelingfcbap wist, dar gy eenen uwer on. derdaanen, om zulk ceum geringen misdag deed fterven. Nouichirevan, tot inkeer gekomen, werd, o^ec zynen toorn, befchaamd en vergaf hem. 24. „ Die der weldaaden." Voor Eenzaamc Vrouwen Naar het Iloogduitsch. ' Te lloTTiiRDA-t, hy N. Cornbl, 1702, in gr. ivo "r.et een Tytel Vignet, groot 13Ü Bladz. de Prys is /- 18 ; - . -r-^aar de RecenfentinN'*. XII, Pag. 5:8, heeft kun\ J ren goedvinden, A'v bovenftaande werkjen, op eene zoo kwaadaartige als fpotzuchtige wyze, met eene fchriliuurplaats uit den Bybel, naamiyk: Jeremla LI, vers 63 te hepoideclen, verdiende hy met volle recht, dat wy niet anders tegens hem aanvoerden, dan 1 Timo« thcum VI, vers 3 en 4- ' .•. ' , •' Doch,' daar ons oogmerk in het Recenfeercn der Boeken enkel en alleen is, de waarde derzelven te bepaalen, wiflej. wy ons niet van magtfpreuken of Bybel. teks-  Foor Eenzaame Fr ouwen 229 teksten bedienen, om een werk te pryzen of te laakcn j dit zou anders eene zeer gemakkelyke wyze van Uccenfeeren wezen. -— Men kan intuslchen .ve! zien, dat de Recenfent de Anekdoten und. Carqiïerziig e am dem leken Pr iedrichs de, vlytig moet beUudeerd nebben; doch in hoe verre het gezegde aan den Spyder., en hetfchiift]yk antwoord dat Freorik aan eenen jongen Prppo,nentg?&. ai of niet e,e,t zy, hadt myn Heer de Recenjini uit de slnecdotes van Nïp 01, Ai kunnen leezen. Eu, of deeze lourt van navolging, by her beöordeelen van een lligtlyk werkje te pas Uouie, laten vvy alle onpartydige befljslén. Het boek dat wc thans voor ons hebben, iseenefaamenlieüii.g van llrief,wyze en anrfe; e kleine Verhandelingen > vveltte, velgens de vooireuen van den Schryver of iaamevilreher, aan het licht zyn gegeeven, om fmaak vooB den Godsdienst cn de deugd te verwekken, endoor eenige vooroeelden in te lcheipen. 1 ; Ter beiëiking van dit oogmerk, bevat het de volgende fligilyke onderwerpen. • Dc 1°/^ Joffer. — De Échtgenoote. — Gewaarwordingen eener Ech.genoote by den dood van haaien Echtgenoot. — Voorbeeld van de Hnwlykstrouw eener Eciitgenuote. — De Moeder. - Befpiegelingen eener Moeder yyer de opvoeding haarer Kinderen. — JEfeefpiegelingen eener Moedei by den Doo d eener deugdzaame Dochter. _ Befpiegelingen eener Moederby den dood van een ontaardKmd. Gewaarwording eener Vrouwe by het Klavier. - - Heilige ftibe by eenen Lentemorgen. De Schoonheid der Ziele. Eenzaame Uuren eener bejaarde Vrouw. — Üver de Karakteis der Vrouwen Kafaktcre eeniger Vrouwen uit deHehifeeSclirift..Belpiegehngen'eeu°r Vrouwe over de ityen. - liet waar geluk van een jong Viouwsperzoon. Afbeelding van denVrouwlyken leevtyd. ■Tot een ftaaltjen, om de wyze, op welke dit boek gefclreeven is, aan onze Leezers en Uezereslén te ieereu kennen, kiezen wy het (lot van het eerde Vertoog» zynde de 4de Brief, waar in Julia aan Louifc fchryft. p 3 VIER-  130 Voor Eenzaame VIERDE BRIEV. JULIA aan L O U ï S E. Toen ik heden myn bed verliet en mynen hemelfchcn Weldoener voor zyne. barmhartigheid myne dankzeggingen toebragt, dankre ik He bi onder anderen ook daar voor, dat Hy inya?nUeene Vriendin gefchonken heeft, welke my den weg des levens kan verzagteit en myn hart bevredigen. Waarlyk, myne JuLia, de vriendfchap is eene weldaad vanGoo, die weinige keu* nen, weinige naar haare verdienden weeten te tehaaen. o Hee zouden wy al het gebrekkige, dat 'er in de waereld befpeurd word, ondervinden, wanneer 'er geen Vriend, geene Vriendin was. in welkers armen wy het geluk onzes levens konden fmaaken! Hoe akelig zou het doornig pad van ons leven zyn, wanneer niemand onze gewonde voeten door een' heelenden balzem en bezielende Kruiden kon verkwikken! Hoe gevaarlyk zou ons bet pad der deugd worden, wanneer niemand ons verilerkte, als vy vermoeid waren: niemand ons 'leidde, wanneer wy dwaalden, en ais niemand ons opbeurde, wanneer wy vielen ! Ja, hoe vreugdeloos zouden ens de «redachten des doods zyn, wanneer wy aan betflervbedde gekluisterd, geen' Vriend, geene Vriendin wisten, welke ons door ddrzelven troostgronden het dal des doods kunnen verlichten er. onze breekendc oogen toeluiken! Tot de gelukzaligheid dezes levens is de Vriendfchap zoo noodig als de lucht tot het ademhaalen. Hieruit kimt Gy gemaklyk befluiten, dat ik veel van eene Vriendin, welke ik waarlyk als een Vriendin befchouwen zal, voordere. Ik voorder zoo veel van U, *ls ik van U , myne beste Vriendin verkryge. Bewee. ohi°-en, welke door de deugd ontvlamd worden. Nei«ineen, welke door geene voordeden kunnen verande» * ' ren.  Vrouwen 23 r ren. Eene Trouw, welke zelvs met den laatften ademtocht des levens niet ophoudt. Deze voorderiugen doe ik eene Vriendin, welke ilc myn geheel hart fchenken wil. Zy moet myne Behoedfter, myne Moeder, myne Lotgenoote in ?t/ongelük, myne Vertroosteres in treurige konden en myn Vergenoegen in vrolyke dagep zyn. Deze denkwyze maakte my altoos het heerlyke Gedicht van mynen ïeeirykea Gkllert aanvallig: vcröorloov my dat wy zyne fchitdery. van een' Vriend op ons zeiven toe pasten. Ons geweeten zal ons hierby éeèné verwynngen kunnen doen. 5 Wees zonder Vriend: hoeveel verliest uw leven} Wie zal u troost en moed in rampen geeven ? Verblyd zyn als uw heilzon draalt ? Wie deelen in uw voor- en tegenfpoeden ? U, in den nood, door trouwen raad behoeden? U wederhoudeii als gy dwaalt? Houdt twyfeling myn' pligt voor my verboren Dees nutte vraag verfterkt me, bant myne zorgen; Hoe gaar Arist hierin te werk? Doe zoo als of Hy in uw hart kon leezen. 'k SJaa't oog op hem: dit doet my rustig wezen: En die eerst wankelde , is nu fterk. W y dellen ons het zelvde doel te vooren • De wysheid Itreelt ons hart, kan ons bekóoren ■ Van beiden word ze oprecht bemind 2 Het zelve goed,, het hoogde goed op aardDe aeugd is 't, die in ons 't genoegen baarde Zy is 't alléén die ons verbindt. Ik werk met vreugd om zyn geluk te ftaaven • Doch t geen ik deed blyve in 't geheim begraayen. Myn hart beloont my; en moet hy Van my een' dienst genieten in zyn byzyn,1 Doeikdiendienst, van fchyn , van dienst zelvs vry zyn, Als diende ik minder hem dan my. * ' 4 A,s  632 Foor Eenzaame Als we een gefprëfc', voi ernüige aandacht Itaakcn, En ons, verheugd van hart, met fcherts vermakken, Dan vormt de fmaak de boertery. 't Vernuft, den geesc, waardoor wy 't fchetzcn leeren, Bezielt de lievde; en dat we cikaêr waardeereu, Blyvt altoos 't vrolyk harte by. Daar . o Myne Louise, eene vreugde des Hemels zweevt door myne ziele, daar ik de eerlte trekken dezer woorden wil ontwerpen. Daar, waar Engelen onze Vrienden zullen zyn, waar geene tweedragtde.us?derw/endfchap krenken kan, waar God zelvs onze Vriend en by ons tegenwoordig is , waar betere Lovzangen op de Vriendfchap zuilen klinken. Daar fmaak ik eerst een Vriendfchap zonder fmetten ; En, by 't geluk van ze eind'loos voord te zetten, Zal ik verhoogd, haar recht verdaan, 'k Zal eeuwig daar haar heil geheel ervaaren, Verheugd zyn, dat wy zoo gelukkig waren, Van vroom te zaaien om te gaan. Louise , deze zalige hope moet den band onzer Vriendfchap vast maaken en de fmanen verzoeten, welke wy vriendlchaplyk met elkandcren deelen. 0>:ze Lievde moet gelukkig zyn. Want haare grondvesten zyn de deugd. Kom maar dikvvcrv, ja zeer dikwery, dat ik U omhelze ; Wy zullen immer het geluk der Vriendfchap cn het heil des levens gevoelen. En wanneer de dood ons eens bekruipt en in zusterlykc omhelzingen bindt, dan zuilen wy hem trotfeeren en onverfchrokken aanfpreeken: Kom, getrouwedienstknegtvan God, gelievde weldoener der oprechte Vriendfchap, fchiet uwen pyl op ons neer. Doch gy moet onzer beider boezem doórbooren. Wy willen verëenigd in uwe (luistere fchuilhóeken nederdaalen en in eene zusterlyke ge-  Vrouwen. £33 gèmeenfchap iiw.eirust ondervinden. — Ja, myne zoete Vriendin, één zelvde oogenblik zal onze oogen fluiten één zelvde graf onze lighaamea bedekken. Wanneer dan eene deugdzaame achoone voorby ons onderaai dscti Bruidvertrek, wandelt, en ons gravfchrift Jeesr, zalzypnsgebeenre zegenen, zich eene dergelyke Begraavplaa's toewenslchen , en dan niet deze woorden van ons grav terug keercn: „ Rust zagt zalige Bewooneresfen van dit „ rerbiyv. En wanneer uwe Asi'che tot een; Seraf op„ waakt, eet de onflervelyke vruchten eener heilige Liev„ de, in de verëeniging der vriendlykfte Geesten!" Laaten wy trots zyn op dit geluk, II)yne' cde]e Lüüiss,! Ik ben ook onophoudelyk enz. * * * 6 Hoe edel hoogmoedig kan ik op zulk eene Vriendin zyn, die niet flegts voor haar zeiven de deugd bemint , maar ook haare Gezellinnen tot deugdzaame Vrouwsperzoonen wil maaken. Hemel! flaa my flegts ééne bede toe. Vergun my nog lange myne beminnenswaardige Leermeesteres. Het welzyn van ons geflaet dc uitbreiding der deugd, de gelukzaligheid der waereld' en de hope der Naneeven, maaken de vervulling dez°r wenfehen noodzaaklyk. Slegts deze Gezellin - 0pde~-i weg myner jeugd moet my geleiden, dan zal » onver moeid op het heilig pad der deugd voordwan delen. Historie van Mejufrouw Cornelia Wildsc hut; of de gevolgen der opvoeding; migegeven doorn. Bekker, Wed. Ds. w£iPFf en A Deken. [Niet vertaald.] Eetfie deel. /«'sGra' VEN AA GR, iylsAAC VanCeeEP I7a^/« groot 0&avo -.56 Bladz. behalven eene Koonede van 24 £kdz. De Prys is f 3. - 8 : - YY Schl'yfflers van dit werk hebben zich, door bet uitgeeven van meer foortgeiyke (tukken, als meede door het in het licht geeven van werken over andere  »?4 Historie van Mejufrouw onderwerpen, met het hoogfte recht, onder onzeLandgenooten een grooten roem weeten te verwerven , e* ftaan by hen, in dit opzicht, in zulk eene hoogachting, dat wy mets, dan het geene belangiyk en nuttig is, uit hunne welverfueedene pennen verwachten. Meerandere werden deezer fraaie , oorfprongl'. fce Nederlandiche Schryfllers, in welke wy hunne bekwaamheid in het fchetfen van Characters, die daadlyk derzelven aanwezen in de waereld hebben, bewonderden, geleezen hebbende, namen wy dit werk, met een gunstig vooroordeel in handen, en eene onpartydige leezing van hetzeivcn, heeft ons overtuigd, dat vvy ons geenzins bedrogen hebben. Schoon C o k NE li a Wildschut, de eigenlyke Heldin deezer getehiedenis is, fpeelt zy in dit deel, het welk wy thans aankondigen, nog geen groote rol :n dezelve; wy verwachten zulks ook eerst in de volgei.de, wanneer men nader tot derzelver ontwikkeling zal gekomen zyn. Dit meenen wy nochthans by voorraad te kunnen zeggen, dat die Brieven, we'ke wy van onze Heldin in dit Boekdeel leezen , elk een zullen doen zien , dat zy maar al te duideiyk toont, tot welk een' verregaanden trap de opvoeding by harr is verwaarloosd geworden. Een aantal van een-en-vceifg brieven , tusfchen verfchillende perlbonen gewisfeld, maaken den inhoud van dit eerde deel uit, waarin ons eene verscheidenheid van Characters word gefchetst, van welke iemand, die ecu weinig waereldkennis bezit, zal moeten getuigen, dat het geene copyen zyn „ waar van men nergens het origineel vind; maar dat ze wel degelyk in dien kring der maatfchappy, waarin zy vooründerfteld worden te werken, hun beltaan hebben. Hier door word dit werk voor onze Landgenooten, (roor welke het eigcnlyk opgelteld is) die fmaak in dergelyke gefchriften hebben, des te leezenswaardiger, daar zy in het zelve niets ontmoeten, dat niet hier of daar, by deezen of geenen, gevonden wordi _ Ge-  Corneiia Wildschut. 235 Gelyk wy al gezegd hebben, word in Cornelia W1 l d s c h u t ons reeds in eenige byzonderheden vertoond , welke nadeelige gevolgen eene verwaarloosde opvoeding naar zich fieept, want „ hoewel wy" om ons van de woorden van onze Schryfllers in de Voorrede te bedienen, „ het niet eens zyn met die Philofophen, „ die dellen, dat de opvoeding ailes doet; zoo gelooven „ wy voor als nog, dat verre het grootfte getal der ,, kinderen worden, moeten worden , 't geen men wil, „ dat ze eens zyn zullen." De dagelykfche ondervinding verfterkt ons langs zoo meer in dit gevoelen. In Hendr ? k van Arkel zien wy duidelyk wat het ongeloof, dat al langs hoe meerder in de aanzienlykftc Handen van Nederland veld wint, op de reden vermag. Abraham Blondel word ons wel vertoond als een Voorftander en Verdeediger van den Godsdienst der Christenen ; doch hoe gaarne, en de Schryfllers beigen zich hier met over, alzoo dit het eenigfte is, dat wy op hartr werk hebben aan te merken, hadden wy gezien , «lat Hy van Ar kel in zyne ongeloovige grondbéginfelen met bewysgronden, welke wat kragdger en overtuigender waren, hoedanigen de christïyken Godsdienst in overvloed aan de hand geeft, ware te keer gegaan. Corneli s DeGro oTdoet zich hier vooralseen allerverwaandst Scheplel, het welk beter eene plaats in het dolhuis, dan in de maatfchappy verdient; dan hoe veele zoogenaamde Dichters en WySgeeren hebben vvy al niet ontmoet, die iu hem, zoo ze voor hunne eigene gebreken niet blind zyn , bun welgelykend afbeeidfel zullen vinden, terwyl zyne Ouderen en Oom, eenige gebreken uitgezonderd, —- dan we>k mensch isdaargeheel' vry van ! ons achting voor zich inboezemen. Hoe veele Vaders, als de Vader van C oh n e l i a , zyn 'er ook in ons Vaderland niet, welke, omeeuezoogenaamde huislyke rust te genieten, liever zien, dat hunne kinderen, uit eene verkeerde en kwaalyk geplaatüe macderlyke liefde, door hunne vrouwen worden be- dor-  S36 Historie van Mejuffrouw CoRnelia Wi ldschut^ dorven, en als nutlooze leeden voor.de roaatfebappyopgekweekt, welke derzelven en hun geflaéht tot een fieraad zouden verflrekt hebben', indien zy wat minder tocgeer venden wsren geweest, zelfs meer handen aan het werk geflagen, en een. waakzaam oog over hun kroost gehouden hebben. Het geene wy van di't werk gezegd hebben, meenen wy genoegzaam te zyn, om o;ize Leezeren ie doen zien , wat zy in.het zelve kunnen vinden. Iletisindenzonden fmaak als de zoo zeer bekende eu zoo veel toegejuichte Sara Burgerhart en VV 1 l l e m L e e v e n p, van dezelfde Schryfllers gefchreeven ; fchoon de grootfte verfcheidenheid tusfchen dezelve in acht is genomen ; alzoo de Characters geheel anders zyn, en in geheel andere kringen en omftandigheden werken. De jonge Weduwe, of C 0 r n é li a Sé d l e y. < 1 ï het Engehch. Eerfte Deel. Te Lf.ïdïx, Ij A. cn J. Honkooi', 1791. 1» groot Oftavo, 2y$ Bladz. de Prys is f l. - 16 : » tt tenry Seymour, een Heer, welke alle-beLI gaafdheden van zielen lichhaam bezat, maar daarby een fterk vrydenker was, was reeds op onze C o rnel ia verliefd geraakt, te-wyl zy nog de fcxhtgendöte van den Heere S eolby was; maar deeze overleeden zynde, met welke gebeurtenis au Werk erg&nlyK eenen aanvang neemt, ftelt hy zyne poogingen te werk, om het hart deezer jonge Weduwe, welke haaren_Eohtgenoot op zyn fterfbed had moeten belooven, haaren hand aan geerien anderen mansperföon te fchenken, dan welke een godsdienstig Character bezat, te veroveren. Ten dien einde worden 'er tusfchen hem en zyne Vrienden, gelyk meede tusfchen deeze en onze jonge weduwe, over dit onderwerp verfcheidene Brieven gewisield. Uit welke Brieven men ziet, dat S« tuov r reeds veele voordgangen ter bereiking van zyn doel gemaakt heelt,  .De jonge Weduwe, o/Cornelia Ssdley. 23^ en hoe zekere ontmoeting met een' En^elfchen AdmiJaal , riaby het Landgoed van Mevrouw Sedley, waarby hy eene wonde in zyn' Schouder kreeg, hem in het veiblyf zyner beminde weduwe bragt, alwaar hybehoorlyk wierd opgepast, en van al het geene hy in zynen toeftand noodig had, rykiyk voorzien. In dit verblyf word hy by het befluit van dit eerfte deel gelaten: óf hy nu zyn oogmerk by de jonge weduwe, welke ons word beièbreeven gahlch niet ongevoelig voor hem te zyn, bereikt heeft en haar tweede echtgenoot geworden is, zullen wy in een volgend deel, dat reeds is 111 tgegeeven, zien. , , Dit deel beftaat uit Twee - en ■ veertig brieven, welke voor het grootfte gedeelte, Hechts bieren daar een weinig langdraadig, in eenen aangenaamen en onderhoudenden ftyl gefchreeven zyn geworden. Eene zuivere Zedekunde word 'er in het oog gehouden, en niets 'er in gevonden , dat voor zedige en kuisfche ooren kwetfend en aanffootlyk is, uit welken hoofden wy het, van dien kant, gerust aan, onze Landgenooten ter leezing kunnen aanpryzen. , Behalven het hoofdonderwerp waarop deeze brieven uitloopen , vind men in dit werk nog verlcheidene andere zaaken behandeld , welke dienen om de leezing daarvan te veraangenaamen. Onder dèeze munten meest uit de brieven, welke derzelver betrekking hebben op een onderwerp, waarin de deugden hel Character van li e n r y Seymour, op eenen fterken toets worden gefield, tiet verhaal daarvan komt hoofdzaaklyk hier op néér. ,, Zeker Engelsch Heer in Genua, kennis met eene ItaliaanfcheDame hebbende gemaakt, wierd fmoorlyk op haar verliefd; men tragtte haar Vader over te haaien, zyne toeftemming tot een huwelyk tusfchen die twee geheven te geeven : dan zulks was te vergeefsch. Zy namen toen het befluit, met eikanderen naar Engeland te vlugten. In dit Land gekomen zynde, weigerde zy, J ui.ia na, zoo was de naam deezer Italiaanfche Dame, om voldoende redenen, een geheim huwelyk met het  23$ De jonge Weduwe, o/Coknelia Skdley-. bet voorwerp haarer liefde, Pkverell genaamd, aan te gaan. Haar minnaar poogde nu, aan zynen kant, een ryken oom over te haaien, zich hunner aan te trekken; dan daartoe deed zich ook weinig kans op. Gedtiurende dat men met het beraamen van middelen tot dat oogmerk bezig was, verloor Peverell, op eene beklagenswaardige wyze, het leeven. J u li ANAhaaren intrek by eenen goeden Vriend van Peverell, by welken Seymour ook in Vriendfchap ftond , genomen hebbende ,' was deeze Vriend thans bedacht, Juliana weérnaarhetir Vaderland terug te brengen, en met haaren Vader te verzoenen. Gaarne had hy dit zelfs gedaan, doch zyne omftandigheden hem belettende, buiten 's Lands re reizen , droeg hy dien last aan Seymour op, welke dien ook met bereidwilligheid aannam, en, in weerwil van zyne, anders loste zeden en gedrag, op eene zoo voorbeeldige wyze, een kleine misdag uitgezonderd, uitvoerde, dat ze de goedkenring van elk een moest wegdragen; met Juliana in Genua aangekomen zynde, «elukte het hem ook, deeze beminnenswaardige Dame met haaren Vader te verzoenen. Na eenigen tyd in Genua en Rome vertoefd te hebben, nam Seymour over Lhfabon de reis naar Engeland aan. Alwaar hy gelukkig aankwam. —— Met veel genoegen zal het verhaal deezer gebeurtenis, in het werk zelve, geleezen worden. Landliederen, naar het Hoogduitsch gevolgd, en op nieuwe Zangwyzen gefield, tot Nut van het Algemeen. 7V Deventer,by]oh JNic. StitziiNGER, 1792= In groot Octavo, 48 Bladz. de Prys is f - : - 8 : Tets toe te brengen ter verlichting, ter befchaaving en ten nutte zynermeedeburgeren, ook voor hun, welke in eenen laageren en min aanzienlyker kring geplaatst zyn, is eene edele en pryzens waardige bezigheid, welke de goedkeuring en hoogfehatting van alle waare menfchen vrienden wegdraagt, en zy, die zich met zulke lofwaardige bezigheden onleedig houden, kunnen daarin nooit genoeg aangemoedigd worden. De uitgeever deezer Landliederen verdient dus de achting en toegenegenheid zyner Landgenooten, dat hy ook iets heeft willen tot brengen ter verlichting en ten nutte van eenen ftand, welke , hoe nuttig ook voor het algemeen, echter in ons Vaderland nog maar al te zeer veracht en zeer zelden naar  Landliederen. 23* uaar'waarde gefchat word. Wenschlyk zoude her gyn, dat men deeze Liederen overal by den Landman in gebruik konde brengen, en de plaats doen bekleeden dier laffe, ongezoute en maar al te dikwerf zedebëderyendé liedjes, welke by veelen nog maar a. te zeer in zwans zyn, Deeze Landliederen, waarvan by elk Lied het eerfte vers met muziekuooten voorzien is, zyn, over het algemeen genomen, in eenen llyl opgefleid, die voor den Landman verltaanbaar en voor zynen kring berekend is; doch het is jammer, dat het rym hier en daar wei eens wat ftootende en de ftyl geen zuiver Nederduitsch is. Er word ook geen onderfcneid tusfchen u en uw, tusfchen ei en y gemaakt. Schoon men eenvouwig en op eene voor den gemeenen man verdaanbaare wyze wil fchryven, behoeft men nochthans de zuiverheid van taal en fpelling in het geheel niet uit het oog te verliezen. Een goed en fpoedigvertierdeescr Landliederen, hoopen wy dat eene nieuwe oplage daarvan, die van deeze onnauwkeurigheden gezuiverd zy, noodzaaklyk zal maaken. De volgende Liederen maaken den inhoud van dit Stukje uit; Ogtend Lof.tang, //«Gellert. Avond Lofzang, ««Gellert. Het Wintervermaak. De ryne Huwlyksmin. By 't inzaayen. Om Regen Danklied hy Regen. Om klaar en helder Weder. Om 'een gezegende Oogst. Maayers gezang. Darfcherslied De gelukkige. Boeren Huishouding. De fchranaete en vergenoegde Landman. Het Melkmeisje. S insters Wintervermaak. Eerlyke Boere Fryagie. Het Ver ge. noegen. Het nut der Bezigheden, en de Deugd, Om onze Leezeren in ftaat te ftellen, om over de waarde deezer Landlieden zelfs eenigzins te kunnen oor deelen, deelen wy hun het volgende meede. AAN GOD. Seer fwaar moet U, ons bofe hart, o Grooote God! bedroeven; Als gy door misdaan uitgetart, U (w) draf niet kund vertoeven! Wy zyn niet waard in onfen nood, Dat U (uw) barmhartigheeden , Ons weder redden van de dood! Siet ons door angst bedreden. 0 Leeft  240 Landliederen. o Leen Ui(uiv) oor tot onfen (onze) bêe! . Laai U o God ! bevveegen ! 't Verd'oogde land bied niets alswêe, Bn friakt na uwen regen; Den rd van niemand onderfcheiden. Anderen neemen "irv voor liet won el woord aan, dat eigen lyk zynen nadruk beeft in uitbreiden, van waar 't gemaklyk de beteekenis van overvloed en voortreflvkheid kan aanneemen . men maakt 'er dan een adjeiïivum van in de gedaante van Asfchen, Atfem, Schalem: in dit denkbeeld hebben ..nze.gel'erde Taaismannen ook verkeerd, en hier door komt het, dat zy het door voortreflyk vertaaien ; 't is waarheid, dat de 'Chaldeeuw het dus heelt , de rechtvaardige is beter dan %yn medgezel; dochmenoordeelt, darmen regelmaaüger niet alleen handelt met 'er een Futurum van te maaken, maar ook , om dat het in de regendelling beier fchynt te zyn, aldus: de rechtvaardige doorzoekt of beproeft zynen naasten, maar de weg der Godloozen leid ze van hetlpoor, naamlyk, door onbedachtzaamheid. Men brengt tot daavrng een getuigenis uit «fefusSyrach, het 9de Hoofdd. het 14de veis,by, maar in onzen Hollandfchen Tekst Is.'t bet! de Vers, **t*t*» ia%v, rm srA y word dok in dien fmaak genomen Spreuk: 17- 7 Een voortref e lyk e lip past den dwaazen niet ■ zoo hebben de CoaJ ie n, Dan: y: 12 K>TiT om ^ een voo-trefdyke geest, vers 14 voottrcflyke wyshéid* in hem is. t Een fchoon getuigenis dèrhalven van eenen rechtvaardigen , die door het gelóövig aanneemen van de volledige gerechtigheid van den Mesjias, rechtvaardig, deugdzaam, en heilig word, fchöoii hier niet volkomen, evenwel me: eene h-geerte om geheel heilig te zyn, dn den weg der GodzaHgheid re wand den en Vr op voord re gaan, beoefenende alle pligten jegens God, zy,;ennias ten en zich zeiven ' "u«us- De naasten van hem moet wel iemand zyn, met w£>n hy in eenig verband (laat, na r die in zyn beftaan en gedraggingen van hem onderfchel -en is; iemand r>t zv nen naasten te hebben, vordert eene viendiyke behan" deling van denzelven v het wórd door Vriend vertaal?' zoo was Hufai de Vriend van David. * Deeze naasten word hlei zoo gewyziet. dat hv ™»i Voortreflykheid kunne'hebben, maar' mtder dan da rechtvaardige, en dus moet aan dien naa.ten dat ontbreeken, dat qle reclrvaardige bezit: hy kan voonrèf. lyk zyn m kunde, geleerdheid, eer enaanzien dom en vermogens, maar met rin alies is hy „. J *ï Techtvaard.ge gelyk deeze is; en hetisnietv-eemd,^" y in zynen aarten werkzaamheden, met den Godlöozen worden? ü£ede ^^^t  172 MENGELWERK. In de benaaming van naasten word ons gewezen, dat, fchoon iemand onbekeerd is, hy niet ophoud de naasten te zyn van den bekeerden mensch, en de bekeering van-hem die heilig word, ontflaat hem niet van de beoeffening van alle die pligten, welke hy aan zynen evenmensch fchuldig is. Nimmer is het eene navolgingswaardige eigenfchap van een bekeerd mensch, dat hy een Mifantrope of menfchenbaater worde, die uit de hoogte, en met verachting op den 01 bekeerden naasten, of dien hy daarvoor houd, neederziet; want in zulk een gedrag eigent hy zich iets toe', dat hem niet gegeeven is, naamlyk een onfeilbaar oordeel over den Haat van zynen naasten, en dit is nadeelig voor de gezelligheid in de faamenleeving. Van hem nu getuigt Salomo, dat de Rechtvaardige voortref elyker -zy dan de naasten: welke voottreflykhcid die naasten, als onbekeerd aangemerkt, ook heeft, die hier niet gelochent word, wanneer oie evenwel in dc weegtchaal van een gezond oordeel opgewoogen word, wint het de Rechtvaardige. Schoon de Rechtvaardige voor zyne bekeering eene flegte geaartheid had, en met alle iyne meedemenfcheu verdorven was; die geaartheid is door Gods genade ver ■ beterd en deugdzaam geworden. Die verandering word met zulke verhevene woorden voorgedraagen, dat men ♦er op moest verliefd werden. Men word uit God gebooren: welk eene edelheid! Een nieuw Schepfel, of heeft nieuw geene voortrèflykheid in veele dingen boven het oude? Der godlyke Natuur deelachtig; wat kan 'er voortreflyker uitgedacht worden ? Hoe laag zinkt hierby de natuurlyke mensch! Deeze is uit den wille des vleeschs en des mans gebooren, een aardeling; de grondflag van de hut, die hy bewoont, is in het ftof. Hy heeft dien Bybelfchen ouden mensch, die verdorven word door de begeerlykheden der verleiding, en als oud, is hy naby de verdwyning: Hy heeft Adams natuur, gelyk die geworden is, na den betreureoswaardigeu val in het Paradys i  MENGEL WE R K. 175 dfs; dit öPeld heeft en vertoont hy in alle». Om alles te faameu te trekken, moet ik zeggen, een Zoon Gods, een Broeder van Jefus Christus, is gewis voortreflyker dan een Zoon van Adam, en een Broeder te zvn van aardfche menfchen: een aardsch, geen hemelsch .mensch moet in voortreflykheid zoo ver van elkanderéri afft au als de aarde van den Hemel. Wie ("chane ooit een Zoon van eenen Slaaf te zyn, zoo voortitflyk als de Zoon van eenen Koning te wezen- Men bedenke hier by het gezegde van den Zoone van Jesfe; is het gering in uwe oogen een Schoonzoon des Konings te zyn ? _ Neem de proef op de geaartheid van den Rechtvaar* digen en van zynen naasten , of fielt; rechtvaardig tegens onrechtvaardig; edelmoedig!tegensteeg, goedertieren te* gens wreed;zachtmoedig tegens wraakgierig;dienstvaardig. heid tegens onwilligheid; liefderyk tegens haatlyk over; de eerden kenfehetfen eenen Rechtvaardigen , de laaiden den onbekeerden naasten. De Rechtvaardige poogt in alles aan God te behaagen, en hem welgevallig te zyn: ieverig te zyn in het beoeffenen van gerechtigheid, is zyne dagelyklcheengeliefdde bezigheid: de godlooze bekreunt zich om het welgevallen van den Heere niet, indien hy maar naar het goeddunken van zyn harte, handelen mag; onrechtvaardig te zyn is by hem geene afwyking. De Rechtvaardige neemt eens Arends vlugt, verkeert in de hoogte, en vertoont zich ais eenen heiligen der hooge plaatje; terwyl de godlooze alle laagheden bemint, zoekende die dingen, welke beneden zyn. Is 'er onderfcheid tusfchen Koorn en Kaf; dan is "er ook een aanmerklyk onderfcheid msfehen den Rechtvaardigen en den Godlöozen. De Rechtvaardige legt 'er zich op toe , om zyne zinlykheden door den Godsdienst te overwinnen, of ten weinig, den aan den band te leggen; de godlooze daar tegen viert aan alle zyne driften en begeerlykheden bot; laat M3 de.  ï74 MENGEL WE R K. dezelve onbepaalde vorderingen doen, die hy net aile vuur van drift volvoert. i Daar de Rechtvaardige gèftadig en bedaa d, naar een gezet voorneenien, langs effen paden wandelt, p wien in eenen Christlyken zin, deSchhd,iryvanHoRATi.u8 odar: Libr 3 od. 3. vleit Jusmm et tenacevn propofiti virum, N>üi civium ardor p ava jiib-ntiuiii, Non tftrltus inifantis tyranni Menie quatit foli la neque Auster Dux ii.q ie i nirbicw Adrise, • ' Nee ful naman tis magna f>>is manus; ii f' actus illabatür Oibis Inpavidnm ferkrtt tul Daar is de godlooze altyd d-iftig en ongeil uiig in zyne bedryven, en word aan alle kanten geflingerd. Of verkiest men een Bybélsch gezegde, men zinge met den Harpenair het 17de maarlicd. God is myn licht, myn heil, wien zou ik vreezen? Hy is de Heer, die hulp vetfehaft in nuod; Myn levenskracht; 'k'heb niet vervaaid te weezen: Hy is 't, die my beveiligt voor den daad* Maar zoo is het met den Godloo/.en niet, die vreest, waar geen vervolger is, Sptfeuk 2^: 1. Hy ' andelt in alles agterdochtig en vreesachtig} hy ken' geene waare rust noch te vreedehheid van zyn hart: hy ziet in iedef mensch zynen vyand, en is zonder waare vriendfchap te kennen; is dan de rechtvaardige met voortaflyker dan zyn naasten? Hoe fluweel zacht is de Rechtvaardige! Hy is gereed om de hem aangedaane veiongelykingen te vergeeveii, en den, zynen mitQag erkennenden Vyand, de hand van Vriendfchap toe te reiken, terwyl ly reeds bedacht is om hem de duidlykfte bewyzen van de waaraeid zyner verzoening te geeven. 1 e Godlooze daartegen , is Wreed, haaturaagetiu, geduung loeiende op eene ge- fchik*  MENGELWERK. 175 fchikte gelegenheid om zich te wreeken , en zynen gewaanden haatéi ongelukkig te maaken Wie winnen het by u in voórtreflykheid, hét Lam of de Tyger, het Schaap of de veifciieurende Wolf? gy zegt, het Lam* nu tje eu het Schaapje; de beste hoedanigheid der Rechtvaardigen , is, zich in alles als Schaap n en Lammeren te gedraagen; zy zyn cius voortreflykcr dan de godioo* zen. De Rechtvaardige vind liefde in zyn hart gedrukt; liefde bezieit hem geheel en al, fielt gy daar tegens eenen liefdeloozen, vlóekcnden en lasterenden, Gorloozen, wie is voortreflyker? Gy antwoord: de Rechtvaardige. Aan wat kant gy den Rechtvaardigen ook begiet, of in voovfpoed, of in < 1 lpoed , of in de Maar'?1 appy ais Regeerder of Ingezeeten; in de Kerk, als Leeraar of Lidmaat; in'tin,is, als Vader, Moeder, 7oonoi dochter; Heer of Vrouw; Dienstknecht of Dien* maagd; inhetLeger, als Veldneeren Gebieder, of Krygsknecht; Koop- Ambachts- of Landman; als Ryk of Arm, in alle die betrekkingen, is dé Rechtvaardige voortreflyker dan zyn naasten laat uwe gedachten hier over gaan, in alle die omftandigheden zult gy u Modellen kunnen voordellen van Rechtvaardigen en Godlöozen , dien gy gekend hebt, of nog kent; vult gy daarom dit vak, 't geen ik, om geen boek te fchryven, inditkortbeflek niet kan uitbreiden, met voorbeelden aan, ik ben'er gerust op, nadat gy de voorbeelden zult gehad hebben, zal dit uw befluit zyn: de Rechtvaardige is voortreflyker dan zyn naasten. Nog eene laatde proef, om u het voortreflyke van den Rechtvaardigen boven den Godlöozen te laten voelen, zal ik uit het einde dier twee afleiden; want eenerlei weedervaart wel den Rechtvaardigen en den Godlöozen ; zy derven toch beiden, en verlaaten het Tooneel, waar op deeze langer, maar geene korter, zyne rol gelpeeld heeft. M 4 Ge-  17*5 MENGELWERK. Gew*grigfïe aller gebèurtenisfén, die ons van deeze Aarde roept , om 'er nooit weeder te keeren , die ons overbrengt in den (laat van e :ne duurzaame gelukzaligheid of uimmereindigend ongeluk! De Rechtvaardige heeft zich met den dood, tei wyl hy leefde, gemeenzaam gemaakt; door aan hem te denken, wierd hy 'er aan gewend; hy is voor hem niet meer zoo verfchriklyk als in net begin; want hy is het, die aan den Rectitvaardi* gen den gewigtigdeii dienst zal doen, die in eens alle zyne onl'poe jen eindigen, en hem agtei de Gordyn des tyds, de volle zaligheid ontdekken en bezorgen zal. Dy dort in zyne laatde ziekte, en ligt op het bed der fmerreu, maar hoe gelaaten en berustende i;, den weg der Godlyke Alregeering! Kau hy fpreeken , zyne taal fchynt iets van de taal der Hemellingen te hebben, hyis geheel gedu'ri, fprcekt van zyne gegronde verwachting op tiai gebouw in de hemelen, dat hy eerlang betrekken zal, hy is zoo wel te vrcedc al» de Akkerman;, die geploegd, gezwoegd en gezweet heeft, maar nu zyne kleederen uittrekt, en ter ruste gaat: vervuld met de uitzichten van eene aandaande venyzents, en het weederviuden zyner vroome Vrienden, ontilaapt hy, en gaat, al juichende, naar den Hemel. Ma'ir welk een aaklig gezigt is het, eenen veegen Godlöozen op zyn derf bedde te zien! Hoe ontroerend en ontzettend zyn de gedachten des doods by hem, welke l'chnkbaarende uitzichten, verwekt tn opent hem bet vertrek van deeze waereld, die hem nu in deeze bange o'.geiiblikken, waarin al het aandoenlyke van de verma kea affeweeken is, begeeft: daar ligt hy, en de weegen de" geweetens Hagen , die hy door geene middelen meer afwenden kan, pyniger. hem als wreede beulen, hy ziet in den afgrond van eeuwige onzahgheden neder, eji ^,een v.ii je van lioope op redding glimt'er; hy derft, doet zyne oogen open in de hel, en verwyt zich alles wat hem Dejegent, ailes is verlooren, eeuwig verlooren, de  MENGELWERK. 177 de wanhoop alleen is by hem, en ftookthethelfche vuur eeuwig heeter. Wie is vocrtreflyker, de ontflaapende Rechtvaardige, of de van de Waereld afgefcheorde Godlooze? Gyzegt: de Rechtvaerdige; w:mt dachr en oordeelde ik anders, dan was ik nog flegter dan Bileam, weke, by zyn einde, den dood der oprechten, wenschte te derven, op dat zyn uiterde zyn mogte als het hunnen: Wel aan, myne geliefde Meede - Christenen! wat zegt gy, is deeze Spreuk van Salomo niet waar? De Recht' vaardige is voortreflyker dan zyn naasten. Zoo 'er nog eenige bedenking by ulieden mogte overblyven, vertegenswoordigt u dan het tegendellend getuigenis van Salomo, aangaande de handelingen der Godlöozen : de weg der Godlöozen doet ze dwaalen. Eene beiiaaining cy^n, welke ons doet denken aan eene Zee, die door ae ftormwinden beroerd en onftuimig zynde, niets dan vuiligheid opfchuimt. immers de Godloose is als eene voordgcdreeven Zee, hy kan niet rusten, en zyne wateren weipen flyk en modder op. Godlöozen, los van - en zonder God, vyandtg tegehs liem, geloovende zyne Voorzienigheid niet, maar overgegeeven aan hunne onbeteugelde driften, fteeken de neus om hoog, en onderzoeken niets; terwylzyGod in geen erkentenis houden, zeggen zy tot hen, wyk vanons , want aan de kennis uwer wegen hebben wy geene lust, Job: 21: 22. Het mangelt hun niet aan plans en ontwerpen, die zy zochten te voltooijen; maar allen zyn zy buiten den Heere, en tegens denzelven geheel ftrydig: hunne gedachten, woorden en werken » zyn niets anders dan een aandruifchen tegens God en zyne heiligfte wetten: zy ryten alle banden van af hanglykheid aan flarden: hunne ftoute taal is: wie is de Heer, aat wy hem zouden die. nen? Wy zyn Heeren, wy zullen alles, dat in onze oogen goed is, doen: de Heer ziet ons niet, en wy zullen op Hem de overhand hebben. M s Hoe  17» MENGELWERK. Hoe godloos en flegt zulk een ook moge zyn, hy blyft cnze naasten , hy is van denzelfden klomp als wy gebouwd; hy is wel een voorwerp van het nieedetyuen van den Rechtvaardigen; doen moet, noch veracht, gehaat, gevloekt, noch mishandelt worden, maar een voorwerp van liefde zyn, volgens de uitneemende les van den besten Mentenen - Vriend: hebt uwe Vyanden lief. Ongelukkig is het voor den Godlöozen, hoe weinig zy het oek gelooven, dat zy bedrogen uitkomen: zy loopen mis; want hun weg doet ze dooien, of, naar het Grieks, bedriegt ze, door ze te bruigen tot dwaalingen , niet maar ligte dwaalingen, waaraan weinig gelegen ligt, neen, tot dwaalingen die hun bederf bewerken; zy raaken van het regte fpoor af, en Horten in een groot ongeluk. Am: 2: 4. leest men van een verleiden, dat de leugens doen, en men doet niet kwaaiyk, indien men op die plaats, door die Leugenen, afgoden verftaat. Ziet men niet uit dit gezegde van Salomo, hoe de ge« heele weg en alle de voorneemens uit overleggingen ge» booren, die de Godlöozen verkiezen, een doolweg is, en afwykt van het pad der deugd, dat zyne betreeders tot de eeuwige gelukzaligheid overbrengt. — Dat A'n ongelukkigen, het fpoor eens byller zynde, hoe langer hoe verder dwaalen, en zoo lang daarmeede aanhouden tot dat zy in hun ongeluk, dat zy zich zelfs bewerkt hebben, ueederltorten. Die afleidende en ongeluk aanbrengende weg fchynt aangenaam cn bekoorlyk , maar 't is niet meer dan fchyn ; want hy raakt zoo ver weg, dat hy niet te rug, noch op hét pad der gerechtigheid weederkeertnkan , moetende eindciyk ongelukkig in den jammerpoel neederitorten: ongelukkige misrekening: de uitgang van dien wegmoest gelukkigen zaiig zyn, maar hy is tot een eeuwigduurend ongeluk en verwyting voor hem. Dan , by dit gezegde, kan ik den Leezer eenegewigtige reden, waarom dit zoo word uitgedrukt, hy doet ze dwaalen. geeuzins onthouden. Wat  MENGELWERK. i~g Wat is *cr zekerer dan dit, dat de natuurlyke menfchen oordeelen, dat de Rechtvaardigen, die G d vreezen, ongelukkige en beklagenswaardige menfchen zyn, welke geen vermaal; noch genoegen van de waerel I nebben, leevende altyd fomber en droefgeestig, zónder de genoegens, vve'ke anderen fmaaken te genieten, en dit is dat kwaad gerucht, dar m n op den waaren Godsdienst breng:, en dat maar al te veel geloof', word Ongelukkige'dooling, voorwaar! zy zal onge kkïge gevolgen hebben; men weet met regf, war gjgenlyk vermaaken zyn: indien zy'ér op doordachten, zouden zy moeten verklaaren, dat juist dar, 'f geen zy vermaak ken noemen, geene-vermaa en zyn; want men neeft in het lachen zelfs frnerte: daartegen is het waarachtig en dunrzaam vermaak te vinden, by hen, diededooiïqg ongelukkig en naargeestig noemt % ja, de Rechtvaardigen fchreien wel eens, maar hoe vreemd dit jok inde ooren der menlchen klinke, in dat fcnreien is vermaak, en zy zouden het , om alle de luidruchtige vermaaken der Waereld niet misten, noch daar tegens ruilen wiltón Kan iemand ditle.z n, zonue-r Saloinons (breuk* als volkomen waarheid te erkennen? Kanhyei niet ledaariheid over deinten, en niet beseffen het belang, datny'er in neeft, of hy eeuwig onzalig, of zalig zyn zal? Hoe bekoorlyk moest die teekeriing van den Rechtvaardigen hem niet zyn! Dat dit germggefchfift hem deeze vraag, d-eze alles beteekenend?. vraag, afperste ben ik een Rechtvaardige, of behoor ik onder deszelfs naasten! Dat hy by dezelve op de infpraak van z\ n geweeten lette! Het is nog tyd om eenen Rechtvaardigen te worden, de gerechugheid van den Midlaar word u 1104 in haai- vol. wigtigheid aangekondigt, en gy genoodi^d om dezelve met een waarachtig gdoove aanteneemen, waar dour gy zin in de Rechtvaardigheid en deugd krygen >.uir. Wie is 'er, die niet voortreflvk , ja voortreflyker dan zyn r.aasten zou willen zyn? Wel aan, bdt Jeu Hee-e dat hy U door zyne genade Rcchtvaa.da, uiuaive 1 Waarin gy  l8o MENGELWERK. gy ook uwen naasten te boven gaat, het is niets, zoo lang het niet in waare gerechtigheid en heiligheid is, daardoor kunt gy dagelyks nader by God komen, en op eene volkomene rechtvaardigheid uwe zekere verwachting gronden. Ct Vervolg hierna.) HET ONZE VADER VOOR LYDENDEN. (_Naar het Hoogduitsch.) C>y, die Hemel en Aarde, Zonnen en Waereldcn, 1 Menfchen en Engelen , tallooze heiren van leevendige wezens en gewasfen, met eene wysheid volle almagt fchicpr, en met eene allesomvattende liefde onderhoud; Gy, die alles ziet, gadedaat, ordent en be* ftuurt, Oneindige! U mag de Christen, dit voorrecht gaf hem Uw Zoon, met een kinderlyk toeverzichr, Vader noemen; vanUtroost,bylfand, befcherming, hulp, redding en zyn wel zyn verwachten. — Hoe gerust, hoe fterk word het lydend hart van t:we Kinderen, welke getroost tot U mogen damden 1 — Onze Vader die in de Hemelen zyt! U vet eert niet flechts dc bckoorlyke zon en de aangenaams Lentemorgen, wanneer hy zyne balfemgeurige iiirwaasfemingen uit de duizendkleurige Bloemen en Bbesfems rondsom zich verfpréidt; maar ook de kraaIteude Donder en de ratelende Jilikfem , de huilende ftorm en het verdoovend gedruisch der Wateren — en zoo bid uw kind, ook dan, wanneer bitterheden het harte wonden , jammeren het ter neer drukken, de zwaa.de laster, her treffen , timet de dieplle vereering aan: en zegt met de inniglte overtuiging der harte: Uw naam wotde geheiligd. ü recht te erkeunen, te gevoelen, zoo als gy vol gena*  MENGELWERK. ifi nade en goedheid, liefde en erbarming, der menfchen aanneemt, de behoeften van allen met eene oneindige Vaderlyke teederheid, vervult, hen hunnelasten verligt, hen door het vrolyk vooruitzicht op eene oneindige zaligheid, welke uw Zoon v:>or hun verworven heeft, verüerkt, is de nimmer opdroogende bron der reinfte gelukzaligheid. — en deeze weldaadige kennis verbreide zich, elk oogenblik, verder op uwe aarde, en ftorte eene verkwikkende troost in de harten van alle godvruchtige lyders — ja — Uw Koningryk kome\ Ginds, in die zalige eeuwigheid, waar men geene klagten meer hoort, geene traanen vlieten, geene zuchten geloost worden, geen kommer het hart doorboort, geen verlangen meer befpeurd word naar onze gelieven, die ons naar den Hemel zyn vooruitgegaan, waar niets zich meer tegens de orde, die 'er in alles plaats heeft, tegens uwe oogmerken aankant, word elke uitvoering van uwen wil eene nieuwe zaligheid, — en zoo worde ook elke opvolging uwer voorfchriften, elke nadere fchreede tot het groote doel dat ik moet bereiken, wellust voor my — zoo zy ook in de treurigfte ontmoetingen , moedelooze klagten, eene laffe bevreesdheid, eene gemelyke t' onvreedenheid met uwe wyze Regeering en kwellende zorgen verre van my verwyderd. Ja, Vader! - Uw wilgefchiede, gelyk In den Hemel alzoo ook op de Aardei Gy voedt! Algoede! den worm, en zoud de menfchen vergeeten? Neen, zonder uwen wil komt geen musch om, valt geen hair ter aarde. Gy doet ook voor den armen zyn brood uit de Aarde voordfpruiten, gy doet het onder Stormen en Zonnelchyn opwasfcn , en brengt het tot de heerlyklïe rypheid. Gy verfterkt het hart van uwe Kinderen, geeft aan lydenden kragten en geduld, werkt onafgebroken voord en vervult elke behoefte. — Dus fmeekt dan de Christen , dus fmeekt hy met de zekerheid van verhoord te zullen worden: —— Ons dagelyks Brood geeft ons heden. Den  f» MENGELWERK. Den Christen kleeven bier beneden nog meenigezwakhal n en onvolkomenheden aan; hem ontmoeten nog ver ie aanprikkelingen tot zonde en aan dergelyke zwakheden ?yn zyne meedenaruurgenooten ook onderworpen ; hun mislukken fomtyds de be^te voorneemcns, zy vergieten zich zeiven en beleedigen eikanderen Maar uw ïthd ver»eeFi, in gelykvormigbeid aan zynen Verlusfer, groottnpedig de beJeeüigingen, die flechts tot ditaardfche betiociren, houd zich va.-t .ian uwe ouverandttlyke genade, i verzekerd, dat gy zyne miadaaden goedertieren «Ut vergeeyen . en zucht cerhal ven mei een vasigeloove: Vergeet ons onze Schulden, gelyk ook wy vergaven onze Schuldenaar en. De zin ykheil werkt derk op ons hart, veelvuldig zyn de gevaaren. om van uwe we1daali<*e vooifchrihen nftewvk n angstverwekkende de twylTelingen, welke dikwerl onvoorziens in onze lydcnde ziel opkomen, groot is de ftryd, om der deugd onder al'.e omftandigheden getrouw te blyven, en aityd het zelfde vasr geloof te vertoonen; — Laat derhalven dau uw oprechte Lyder niet verzinken, laat het hem niet te moeiiyk vallen de overwinning ie behaalen, onttrek hem uwen allesvermogenden byftand niet — Neen : — Leid ons niet in verzoeking ! \\'y behoeven niet altyd te lyden en te flryden. — Er komt een einde, dat vrolyk oogen blik, waai in alle kwellingen, fmarten en zorgen voor altyd vervlogen zyn, en in w lkers plaats eene ecuwigduurende vreugde ons verrukken- en een prachtige Hemelglans ons omdraaien za', — waar w. aan geene zyde des graf.;, onze geliefden zullen weeder vinden, in hunnen omgang deeds nieuwe foorten van het reinfte vergenoegen genieten, over den do"d en de verganglykheid zegevieren. God en onzen Verlosfer in derzelver heerlykheid aanfehouweu , van kennis tot kennis, van volkomenheid tot volkomenheid, van den eenen nap der gelukzaligheid tot den anderen vuoi'dgaan — eu dteze vertroostende hoope verheft,  MENGELWERK. ^ heft, o T*adcr! de benngftigde ziel tot u, en verwis-feit haar fmeeken m den vuurigften wensch. - Verlos om van den boozenl Onmeetbaar is uw Ryk — ginds waar duizend Zonnen in de hun aangewezenen loopbaaren rondwentelen gelyk op dit kleine (lip, de Aarde, de Menfchen zich tot u verheffen, zyt gy, openbaart uwe magt, Majéfteit en Heerlykheid, die geen tyd verzwakken kan. - Ouveranderlyke, God, Schepper, Onderhouder, Vader! Laten de gewaarwordingen van het gedrukte hart u nadiglyk welgevallig zyn, giet Godlyke troost in de wonden, d;e uwe wysheid maakte en welker bedoeling Hechts onze veredeling is. - Sterk uwe Lyders, om hunne eilende, even zoo gewillig, als ftandvastig en von, beeldig, te verdraagen, en dat zy toonen, wat (te uitwerk, leien van een godvruchtig kinderlvk toeverzicht tot U '/yv' ~ ï^.!1168 kUm - zuItSy Iia;lr üVewvsheidvohe goedheid verhooren. - Want: U is het Koningryk en de Kragt, en de Heerlykheid tot in de Eeü. wigheclen- Maar, Vader der Liefde! Uw Kind onderwerpt sich geheel aan U, laat zich gerust aan uwe leidra» over \ hoopt ahyd bemoedigd op U, wil «echts wat Gv wilt, en zegt zynen Verlosfer na; uw Wtfgefchiede! I MORGENGEDACHTEN BY DE GRAVEN MYN ER. GELIEVEN. (Naar het Hoogduit sch.) TJoe fchoon , hoe prachtig komt de Majestueufe hVfoi^,* V00l;'1ChyJ1•, H°e ^ulc *> de Velden, hoe fpiege zy zich m de tahooze daauwdruppels 1 Hoe S^7ef^t0V'Tgd?' en -"---e werkzaam, hier MïA^k ®>M'Pgen vann5yjl ha»> "«^ert > ue unoonneid der fchepping niet, kunt u niet meer  l84 MENGELWERK meer met my verheugen en uwe gewaarwordingen met de mynen vermengen. Welke treurigheid gevoelt myn teeder hart! Hoe treurig is my het gezicht des heuvels, onder welken uw ftof rust, en die my flechts aan het geleeden verhes herinnert! Maar gy fluimen hier zoo zacht, na zoo meenige uitgeftaanefmart, nazouveelen, ten deele verrichten arbeid en ondervonden moeilykheden, gy hebt uwe loopbaan ten einde geloopen en gy, die zoo vroeg waart uitgebloeid, reeds met den morgen van uw leeven weêr van hier vertrokt, gy myne kinderen , en gy alle zyt toch niet verlooren. Uwe zielen fluimeren niet, zyn niet in de duisternis bedolven, uwe werkzaamheid heeft niet opgehouden; maar wierd flechts ver* anderd en op verhevener voorvverpengeleid. Gyhebt, myne kinderen! de keem tot het goede zeker niet tevergeefsch ontvangen. — Wat hier niet ten einde gebragt wterd, is voor de eeuwigheid bewaard geworden. Er moet in de. Waereld der geesten, zoo als hier, verfcheidenheid zyn. Eene gelyke grootte zou te eenvouwig zyn. Maar uit den knop ontwikkelt zich immers de bloem, uit de Zaadkorrel de plant en vrucht. God heeft ook de zielen der kleinen tot zyne oogmerken , welkers laatfte einde altyd zyne verheerlyking en de gelukzaligheid der van Hem gefchapene wezens is, noodig. En gy godvruchtige Ivderes hebt uirgcworstekl en uiige- ftreeden. Nu ontvlugt uwe liipen geene zucht, — o-eeneklagt — geen uit het gediukte hart opwellend ach ! meer. Onze fcheiding zal my, dieibaa'-e geiiefde! zeker altyd bitter vallen, en myne ziel met een bang verlangen vervullen Wy hongeH zoo vast aan elkanderen , onze harten waren zoo innig vereenigd, wy vonden in onze onderlinge verkeering zoo veei gerustheid, vergenoegen en vreugden; wy gevoelden, wanneer wy elkanderen onze gedachten aangaande God, Jesus, en de eeuwigheid meededeelden, zoomeenige verklikking, zoo veel troost, kragt en fterkte. — En nu is dit alles weg. Maar dit verlangen, welk in my zoo luide, zoo ou-  MENGELWERK. ,8* (önweerftaanbaarfpreekf, is zeker toch niet tevergeefsch in myne ziel. Neen, de Algoede kan geene neiging in ons hart leggen , welke niet bevreedigd zou kunne» worden. Hierbeneden nu zal dit niet meer plaats hebben. Voor de aarde is deeze hoop met den laatden ademtogt van uw leeven, voor altyd, verdweenen. Maar 'er is eene eeuwigheid, en daar zullen wy zeker eens weêr by een verzaameld worden Dit laat de . rede ons als hoogst- ■ waarfchynlyk vermoeden, en de Openbaaring bevestigd het ons op het bnfialbaarftë. Hef verlangen derhalven naar uwen, my onttrokken, omgang, myiie Geliefde! geeft de ons, in Gods woord bevestigde waarhaid, dac wy elkandereu eens weêr zullen vinden, kragt, fterkte en nadruk; Want wy, trouwe vereerers van Jesus zullen immers al de heerlykheid zien, welke hem de Vader gegeeven beeft, en derfialven alle tot hem komen Maar zullen wy eikanderen dan o kkennen? Zouikmya eigendom dan nier kennen , al moest ik het al' eens voor eenen langen tyd misfen.^.Zou ik den Vriend niet kennen, al had ik hem in veele jaaren niet gezien, en dat zyne uiterlyke gedaante merklyk veranderd was , uit zyne hem eigenen, van elk een. underfclieidende trekken? * En ik zou u, voor welke ik zoo geheel leefde, wiens CharaÜertstique trekken zoo ohuitwischbaar ik myn hart gedrukt zyn, dan niet kernen,: wanneer ik den overflan doe in de zalige eeuwigheid? Neen, gy kunt al zoomin uw /*, uwe zelfdandigheid , verliezen,, dangy kunt ophouden aanwezig te zyn: de Zielen worden in de eeuwigheid veredeld, maar met veranderd. Kenden de leerhngen van onzen Zaligmaaker Moses en Elia s.aan hunne uitwendige gedaante, toen zy hun op den Berg verfcheenen? Maar hoe verheft zich myne ziel op & groote gedachte van het blydfte weederzien' - Hoe kragtig, verfterkerid en gerustftellende is ze voor mui Eene verwydering van Vrienden, wanneer men ftelli£ verzekerd is ze weêr te zien, maakt hetaffcheidneetuen Msncelw: I. DgsLj No. j. jg*  iM MENGELWERK. ligt, en de zekere hoope van hen, in gelukkiger omftandigheden weêr te ontmoeten, moet de tusfchenruimte der fcheiding, met de aangenaamfte voorftellingen der toekomende vermaaken, vervullen. Gy waart fpoediger aan het einde van uwe loopbaan dan ik, en betrokt vroeger de wooningen die ons aldaar gemeenfchaplyk bereid zyn Ik overdenk nu by my zeiven, hoe gy in de eeuwigheid, daar begonnen nebt, waar gy hier ophield, hoe gy van de eene kundigheid tot de andere voordgaat, van alle fmarüyk gevoel bevryd , fteeds nieuwe vermaaken geniet, hoe gy U door de groote waarheid, die gy U moogt toeeigeneu: „ Nooit word myn geluk afgebroken, ik zal altyd wasfen en toeneemen,"" geheel zalig gevoelt hoe U de omgang mer de godzaligen, met uwe godvruchtige, reeds verheerlykte Naastbeftaanden en Vrienden, altyd een nieuw rein genoegen vertchaft; hoe Gy nu de edelfte bezigheden volvoert, in welkers uitoeffening Gy de waarde uwergeestlyke vermogens cn de daar meede gepaard gaande gelukzalizheid erkent en gevoelt; hoe Gy de pracht der Scheppink nu meer ontwikkeld aanlchouwt, allengs geduung mee°r doorzicht in de geheimen der natuur en van den Godsdienst, verferygt; hoeGy de wysheid, liefde, magt en heerlykheid van God en van uwen Verlosler, welke voor U leed en ftierf, bewondert, vereert en aanbid; hoe Gy nubegrypt, waarom God U zoo en niet anders leidde; waarom Hy U op deeze en geene andere wyze, iuist op dien en op geenen anderen tyd in dc eeuwigheid overbra°t; hoe Gy nu zelfs de lotgevallen van zoo veele aoede menfchen, welke hier dikwerf een ondoordringbaar raadfel voor ons blyven, doorziet; hoe Gy U verheugt van in 't toekomende uwe godvruchtige naastbeftaanden te zullen weêrvinden. — Dit denk ik voor my zélven en myn hart gevoelt eene godlyke vertroosting. ' Hier fproot op uwen bedaauwden grafheuvel gras voord , sinds" bloeien bloemen, en hoe weinig flaan dezelve gade onderzoeken-, befchouwen en bewonderen hun faa9 men-  MENGELWERK. mendel en haftemming. — Zouden nu deeze cn zoo veele honderd andere dingen, voor alryd verlooren gaan? zouden wy ze in 't toekomende niet in eenen verhoog- ' den toelTand aajifchouwen? Tragt alles niet naar des* zelfs veredeling? — Maar deeze koornairen, wat waren die gedtiurende den langen winter? Eenige onaanziealyke Zaadkorrels Een dor fchynende wortel zonder krag-, en leeven, — en is uw dof minder? oNeen! Het bevat ook het zaad der onverderfiykheid. De oorfpronglyke dof van uw wezen kan niet geheel ontbonden, niet vernietigd worden; kan in geene andere Schepfelen overgaan en derzelver eigenfchappen aanneemen , dezelve blyft ondeelbaar, blyft in de Natuur, werwaards die ook heen gevoerd moge worden. En is het dan een geringer werk der Almagt, om U uit uwe oorfpronglyke dof, van de groove aardfche deelen gereinigd, in eene nieuwe verheeilykte gedaante te voorfchyn te roepen, dan uit een' doodfcliynenden Zaadkorrel, of uit eenen gedorven wortel, eene nieuwe, heeriyke plant, of een prachtige bloem tc laten voortkomen ? Zekerniet! Het komt flechts, dit gevoel ik, op den wil van den Oneindigen aan, en hier zegt my de eeuwig waarzyndeBybel, dat JesUs Christus onze nietige, vernederde lichha..men veranderen zal, op dat ze zyn heerlyk lichhaam gelykvormig worden, naar de werkinge, waardoor hy alle dingen zich zeiven kan onderweipen. Maar wat zyn nu uwe graven, wat de veele doodsheuveis, die ik rondsom my aanfchouw, alwaar de armen naast den ryken, de jongeling naast den grysaart, degeleerden naast den ongeleerden ligt. Het is flechts een veld, op het welk een onverganglyk Zaad voor de eeuwigheid gezaaid is, een waare Godsakker, welke hem eens, op den grooten dag des oogsts, de heerlykde vruchten zal verfchaffen. En zou ik nu terug beeven , zoo God my van mynen post afroept? Neen, 'er is voor myne Ziel, gelyk ook voor myn lichhaam, even genadig door de liefde van mynen God gezorgd, en derhalven kan het graf N 2' voor  ,88 MENGELWERK. voor my niet verfchriklyk zyn, daar ik het eens weêr' met voordeel zal verlaten; de vérganglykheid, of verderflykheid kan my niet verfchrikken, vermids ik hief flech's ft -meren zal, om eens weer des te heeriyker te ontwaakei:. Maar hce moet deeze gedachte, welke zoo waar, zoo juist is, my zoo veel troost en verkwikking verfchaft, ook achting omtrent my zeiven in my voordbrengen t Het lichhaam. het wel!; ik zoo bemin, oppas en verzorg, dat myn beste Vriend is, door het welk myne zief denkt en handelt, zal geenzins geheel verlooren gaan. Slechts het aardsch, grof bekleedfel, het bezwaarende ver°analyke, het al te zinlyke, het welk my dikwerf zoo meenige ftryd kost om der deugd getrouw te blyven, zal eens wegraaken; maar myn eigenlyk Ik, inyne oorfpronglyke ftof blyf ik behouden. Ik draag derhalven thans reeds de zaaden der onverderflykheidbymy, — en ik zou flechts het minfte doen, waardoor myn lichhaam , dar'komtftuk van Gods almagt, wysheid en goedheid, zou verontreinigd worden? Neen, elk misbruik myner ledemaatetien zintuigen, zou fchande voor my zyn, zou my moeten zeggen : gy maakt U uw toekomend geluk ^Hoe^ichoon werkt de Zon thans? Ook ik moet m gelykvormigheid aan mynen Verlosférwerken, zoolang het da" is. Hoe meer goeds ik hier op aarde bedenke doe en volbrengc, hoe meer ik my veredele, des te -rooter zal myn geluk ook eens in de eeuwigheid zyn , des& te fi ellere voordgangen zal ik daar maaken, des te meer word ik gefchikt om de Zaligheid te gevoelen. In de daad kan ik zeker deeze hooge waardiglietd niet verdienen, wantik zal nooit geheel Engelrein worden, elke afgeleefde dag zegt my deeze treurige waarheid, en de oeheele menschheid bevestigt dezelve. Maar daarvoor is ook Jesus eene verzoening voor myne zonden t„ voor de zonden der geheele Waereld. Vumertdan voord, myne Geliefde! a**™^  MENGELWERK ,8, fchooneren, heerlyker morgen, terwyl uwe zielen reeds geheel gelukkig zyn, den morgen der opflauding te gemoet. Ja, de uure komt,. in welke alle die in de gra* ven "zyn, de flem des Zoons Gods zullen hooren en uit- gaan. En ik zal aan de hand van myne nog lee- vende Godvreezende Vrienden , myne aardfche loop. baan getroost bewandelen, zal my in de meenigvuldigë weldaaden, welke Gods goedheid my laat toekomen, verheugen, zoo als wy ons voorheen met eikanderen verblydden; maar ik zal ook in tegenfpoed en en lyden niet bevreesd, kleinmoedig en moedloos worden; want zy duuren niet altyd, zonder ophouden, zy kunnen toch niet langer dan tot aan het graf aanhouden. Gy hebt door uwen Verlosfer overwonnen , word my tot een voorbeeld, en dan zal ik ook met myn geloof, op eene juiste kennis gegrond, zeker overwinnen, en den heerlykften zege behaalen. Maar de morgen wenkt tot de arbeid; . Hoe ieve- rig is ahes rondsom my werkzaam, en ik wil het niet minder zyn; ik weet toch niet, hoe lang ik dit zyn kanmaar dit "weet ik, dat van het regt,_ of kwaaiyk gebruik des tyds, myn toekomend eeuwig lot afhangt. Nu, zoo verlaat ik U dan, myne Geliefden! om, overeenkoms- tig myne beftemming, goed te dichten. Maar wy zien eikanderen weeder zeker weeder !!! - . HET DOODSHOOFD. tj» en zeker Vorst, welke, gelyk het dikwyls gebeurd, a Regent zyner Onderdaaiieu en Slaaf van zyne Hartstochten was, had , door zyne [poorloosheden, met welke zich natuurlyk veele onrechtvaardigheden veréenigden, den fterkften keten, welke de Onderdaanen aan] oen Troon kluistert, verbryzwds Hunne liefde verloren. Veele zuchtten, heethoofdigen morden, het gemeen 'chold, en de Vorst wist van dit alles niets. Wan- N 3 neer  toó MENGELWERK. heer hy van daag ecncn onfchuldigen aar. zyne wraak opgeofferd had, kwam'er morgen een needrige Vaerzenmaaker, cn vcrhefte zyne gerechtigheid zeven mylen boven de Zon. — De Vorst was een Mensch, gehJofde niets fpoediger dan zynen Lof, en dus wierd iedere toeroeping van een, nog niet geheel in flaap-gevallen geweeten, verflikt. Was heden een tin gehongerd gewest gereed, om de vaanen van Rebellie op te Üeeken; dan voerde het de Troep Schouwfpeelers van zyn Hof, des avonds een Tooneelftuk uit. waar in een klein Theater Volkje hem zegende; en het gerucht, uit de armoedige Hutten, waarin men het Brood en het weinige Huisraad verkogt, om de nieuwe belastingen te bekomen, kon door het gewoel der Concerten, en het geraas der klinkende Bekers aan de Tafel, niet tot de ooren van den Vorst genaaken. Deeze dacht dat alle zyne Ondcrdaanen ryk en gelukkig waren, om dat zyne weinige Hovelingen het waren, welke gefchenken en Penfioenen , door Pïuimflrykeryen, 'voor zich verkreegen. Hy geloofde, dat alle ftreeken van zyn Land bebouwd en aangenaam waren, om dat zyne Höftmnên 'er zoo keurig uitzagen, waar in men zeer narrig konde wandelen, en dus wiegden hem de Hovelingen zoo diep in de vreugde, dat hy "in 't geheel geen tyd kreeg, om te vragen, hoe duur hem zulk een vergenoegen kwam te daan. Er wartn ook wezenLyk Lieden aan zyn Hof, welke zyne Vrienden zogten te zyn, maar in de daad juist daarom voor Vyanden van zyne rust gehouden wierden. Onder deeze was de Graaf van N o h i l o w; dit is zyn eigenlyke 'Naam niet. Maar waarom zal ik de Gefchiedenis zoo kenbaar maaken? — omdeeerfteling Van myn gedacht op den Houtttapel te brengen? Neen, i>een, Plaatfen en Perfoonen meen ik, maar ik ben geen zot om ze te noemen. Genoeg, deeze Graaf was een redelyk Mensch , beminde zynen Vorst, "maar niet zyné gebreken, en beminde zyne Meedeburgeren dök tuist zoo. Dikwyls-ftelde hy den Vorst de .. • , treu-  MENGELWERK. i0K treurige gevolgen van zyne buitenfpoorigheden voor, en had niet zelden het genoegen, zyn hart re treffen. Maar de andere Hovelingen wisten het zelve met zyne zinnen ook zoo te doen , zoo dat het zaad van edele be- dryven niet on konde gaan. Zy bragten het ook zoo verre, dat Nohilow gedwongen wierd -— het Hof te verlaten en zyne Eereposten needer te leggen. Hy deed het vergenoegd, gelyk een Reiziger, welke uit eene bulderende Zee, aan eenen veiligen oever treed,, maar te needer geflagen, gelyk deeze, wanneer hy eenen Vriend, welke hy bemint, op de onliuimige baaren jn eene wrakke floep moet agterlaten. Hy ging naar zyn Landgoed , en ftudeerde voor zich zeiven , niet in Boeken, noch in den omgang met zoogenaamde, of werkiyke wyzen, neen; in de Befchouwing van een Doodshoofd. Groote mannen hebben altyd iets zonderlings voor zich. Het befchouwen van deeze menschlyke overblyffels was voor hem zoo leerzaam, zoo gewigtig, dat hy, meenigen heelen morgen, zoo ie verig toebragt, gelyk een vroom aandachtig mensch voor zynen heiligen. Op zekeren dag, toen hy juist by zynen dooden Leermeester School ging, vielen een Jongeling en een inneemend Meisje by hem in Huis wierpen zich voor zyne Voeten, en fmeekten hem om zyne befchutting; want in de tyden van zyn aanzien was hy de bekende toevlugt van alle Onderdrukten geweest. Het Meisje was aan den Jongeling verloofd, beide be'. minden zy eikanderen, en verheugden zich over hunne verbinding. Maar, zy was te fchoon om onopgemerkt te blyven, een Adelyke Koppelaar zag ze, vond ze aartig genoeg voor eenen Vorst, en niet weetende dat zy te fier en te deugdzaam voor deszelfs begeerte ware, verried hy haare Mille wooning aan hem, en haare Onfchuld was de Prys, voor welke zich de Ellendigen door dit meisje, gunsten en ambten voor zich zeiven meende te koopen. De Vorst liet ze haaien, zy had alles om hem te bevreedigen, alleen geene laage ziel, en N 4 du«  ï9t MENGELWERK. dus weerflond zy hem met zulk eene kragt, dat hy zelfe hoogachting voor haar gevoelde. Door haar bidden, door haar traanen geroerd, Itonci byin begrip de Ichoonfte verovering te maaken, zoo hy deeze vaaren liet, toen KoboLen en Veinzerger wceder alles by hem bedorven. ~ Men ftelde hem voor, dat hy Heer was, op het oogenblik dat hy zyne driften wilde onderwerpen. ■ Welke groove Leugens! Men fpreekt van Vrouwlyke zotheid, welke men met geweld aan banden moest leggen, en de goede Prins liet zich overreden, om de Liefde met geweld te willen neemen , als ware het eene fchatting, welke hem de Landsdochters moesten betaalen. Men zocht zynen toom te doen opzwellen, dat een arm Burgermeisje onzinnig genoeg geweest ware, oin de Eer te befpotten, vatl zich door haaren Vorst te laren onteéren; en, ^ciyk als naar gewoonte, zonder andere bevelen dan het ftilzWygen te hebben, zonden de Hovelingen Lieden uit, welke het Meisje met geweld zouden wegneemen. — Zy vluchtte nu met haaren Beminden, tot dei'gevallenBelluurder des Ryks, den waardigen Nohilow. DeGrys- aart hoorde haare rondborstige vertelling met ontroering aan, en beantwoordde dezelve, met eenige, daarin deel neemende traanen. — Maar Hy,' een gevallen Staatsman, wat konde hy voor haar tegens haaren driftige» Vorst doen? — Tegens den Vorst! — ó wat zeg ik? Het geding was nog te winnen geweest. — Maar tegens de Bende, weïke hem omringde? -— Terwyl zy onder eikanderen nog raadpleegden, kwam de Vorst aan, men had den weg der gelieven befpied» en de Vorst zelfs had de moeite op zich genomen , hen aanitonds met een. klein gevolg'na te zetten. De Vorst zelfs? Zou dat onwaarfchynlyk zyn? — Zou een Meisje niet zoo veel kragt hebben als een Hart of een wild Dier, dat tegens de gevaariyke Parforce jagien beftemd is? 1 Zyne aankomst, bragt de grootlte onrust jn het Landhuis van den ouden Nohilow te weeg; maar hoe  MENGELWERK. ig3 hoe grooter nood, hoe fpoediger befluit? De Grys- aart verzoekt de beide Vlugtefngen zsch in een ah ïer ^Vertrek te begeeven, en ontving den Vorst gérusi Hy kwam , en vroeg Nohilow ren eerden. of hv die Vlugtehngën by zich had ? De vraag'Wierd mé ia beantwoord, en nu begeerde de Vorst dat men ze hem weeder zoude overgeeven. - N0 H il ó w : weigeirde zulks. - Het Hof verbaasde, en de Vorst was verll - eu, zyne Begeleiders morden van Majïstèitfch.mpis ende' Vorst begon te dreigen, eu was" reeds vaardig om het geweld te misbruiken datbyïn handen had. Ha, groote Vorst! hernam Nohilow met eene „ vemzery, welke hem gantsch geene fenande aandeed. „ Ik had ongelyk, my tegens uwe oogmerken te verzet„ ten, ik acht die gunsrige geneigdheden, welke Gyte„ gens een arm Burgermeisje aan den dag legt, en myn» „ norsheid was alleen, met oogmerk, om my van de „ zekerheid daar van te overtuigen, "'-edien U van de » naagt, welke gy in handen hebt, om de grootheid „ van eén uwer Voorouderen te bereiken, fchenk my „ de gunst om U eenige van zyne bedryven te verhaa„ len. — Hy beminde fchoöne verkwistingen, en deed „ zich nooit de fchande aan , minder te tafelen dan dat „ voor deszelfs waardy eene gantfche Stad verzadigd „ hadde kunnen worden - Laat ik U ook blykèri van „ zyne grootmoedigheid vernaaien, — Waaraan zvne „ Boeren lange jaaren gezweet hadden, was hy den toegang verboden. — Dus vergat hydemenseh„ heid en leefde als eene kleine Godheid. — Monarch I Monarch! Hier is zyn Beeldenis !" Op deeze woorden haalde hy het Doodshoofd uit de kssr, en hield het voor den Vorst, welke verfchrikt op eenen Stoel ueederzeeg. —- De Hovelingeu fchooten toe, en zochten den Redenaar tot rustte brengen; maar hy ver met eene Geestdrilt, welke hem den zegen des Volks waardig was, in de volgende uitdrukkingen voord: ,, Te rug! Ellende! Laat uw Vorst het Geneesmid» del drinken . fchoon het ook bitter ware, — Laat my fpreeken; verbeur ik het Leeren, goed, ik heb „ geleerd om te kunnen derven, maar laat my voorder fpreeken. —r-Ja, ja, Monarch! dit is het treurig over„ blyifel van uwen trotfen Voorzaat — welke trek is „ hier Koninglyk ? — welke Hoveling zou zulk een groot „ Leugenaar, zulk een affchuwiyk Godslasteraar zyn ,, kunnen, om hier in hog iets Godlyks te willen.vin„ den? r— Dit Hoofd, dat voor weinig jaaren, ontier dep Kroon. nog den fchrik der Oudeidaanen was, „ is nu zoo ellendig, dat men het gemaklyk met het hoofd van eenen Bedelaar konde verwisfelen. —— En de onderflyke Bewooner, waar zal die nu zyn? „ Hoe zal hy voor den Rechter daan ? — N u geen Koning meer, maar een Schuldenaar van alle zyne Onderdaauen, wiens Koning hy was. Bedelaars, „ Slaaven zyn Menfchen, en Vorsten zyn het ook, zy „ zyn Menfchen, moeten derven, tn kunnen het elk ,, oogenblik. „ Nu, doorluchtigde Vorst! de deuren zyn open, s> Gy zult het Meisje en den Jongeiing vinden. En hier kniel ik, de Majedeitfchenner verwacht hier zyn. „ oor-*  MENGELWERK. j9y „ oordcel, en gaat heen om een hart voor een houger „ Gerecht te voorlchyu te brengen. Myne goederen „ vallen in uwe handen, en dat verzoek ik als delaadte „ Gunst voormy, neem ook uit mynerldeei — — dit .,, Doodshoofd." Nu ftond de Vorst eenen tyd iang, de traanen maakten eindelyk lucht voor zyn hart. Hy omarmde den eerlyken Nohii.ow, noemde hem zypen Vriend, zynen Vader, plaatfte hem weeder in zyne Ü e posten, en deed niets, zonder hem om raad gevraagd te hebben. De beide Gelieven maakte hy gelukkig. Ptn Man bezorgde hy zyn beftaan, en gaf het Meisje een ryken uitzet meede. Deeze opoffering yerftrékte hem des te meer tot eer, daar he* Meisje, fchoon als eert Engel, eu de Prins, van ouds door zyne Hovelingen iu eene geile wellust gedompeld was. Het Doodshoofd wierd nu ook zyne ftudie, hy wierd wel gewaar, dat het het hoofd van zynen Voorzaat met ware; maar, dat konde zyn trots ook niet vlèijéii^ ■—< in de Koi inglyke Grafkelder had dees of geen.nog een. verfchriklyker aanzien , en zoo leerde hy dat te zyn, wat alle Regenten behoorden te wezen : Vader hunner. Onderdaanen. De KOOPHANDEL der EUROPEAANEN o p E G Y P T E N. T"\at de Egyptenaars oudtyds eenen fterken handel X^J dreeven, inzonderheid onder het beftuur der Pto* iomeusfcn, is algemeen bekend, ook leveren de meenigvuldige vervallen Canaalen hier van genoegzaame bewyzen op. Zy voeren en handelden op Griekenland en In*  iorj MENGEL1VÊRK. Indië. Hun handel, vooral op Indië, bleefvoordduuren; onder het bewind der Ssraceenfche Kalifen zelfs, waren zy het nog, die den Europeaanen alle hunnebenoodigdheden uit het Oosten toevoerden. Dan , eerlang fcheen deeze ryke bron geheel uit te droogen — Fasco de Gama een ftout en beswaam Zeeman, vond den weg naar de Indien, langs de Kaap de goede Hoop en (telde hier door den Portugeezen in het bezit van den zoo lang begeerden, maar tot dus verre te vergeelschgezogten, handel op Indië. KetnatuuilykgeveJghiervan was, dat de handel der Egyptenaaren viel en levens ook hunne magt. Sedert dien tyd is Egypten nooit meer zoo bloeijend geweest als ceuyds, roen de Indie, langs Afrika om, nog niet bekend waren. Voor het tegenwoordige handelen zy alleenlyk op Mekka in Arabien , welke Koop. handel nog maar met (legt gewapende Vaartuigen gedreeven word. Onoer alle Europeel'che Natiën handelden de Franfchen eertyds het meest op-Egypten, hoe wel 'ér , in 1/S5, nog maar drie Franfche Huizen van Negotie te Cairo gevonden wierden. Üe Invoer fchat Batduin, «aar eene gemiddelde Rekening, op 3 Mill: Livres. Sedert de Plundering eener Karavane, van Suez naar Cairo gaande, in \~n9-> hebben deEngellchen alle handel op Egypten laten vaaren. Andere Natiën zyn in Egypten ook niet zeer gezien, zelfs üe Venetiaanen, die voorheen eenen aanmerklyken handel op dat ge west dreeven , Zyn thans genoodzaakt, willen zy geene grootere belastingen be taaien, onder de Franfche Vlag binnen te loopen. 's Jaadyks komt uit Abysfinien eene Karavaan naar Cairo, die van 1000 tot 1200 Slaavéu, Elephauts Tanden , Goud, Struisvederen , Gom enz. ten verkoop mee • dèbrengt. Met eene andere, die zich aan de uiterlte grenzen van Marokko vergaderd, vereenigen zich de Bedevaartgangers, die van ae oeveis van de Senegal'komen, vervolgens trekt zy, langs de kusten van de Middclandlciie Zee voord, om die van Algiers, Tunis, Tri-  MENGELWERK. ï0? Tripoli en anderen meede te neemen: als dan neemt zy den weg, door de woesryn , op Alexandrie, alwaar zy, by h-are aankomst van 3 tot 4.C0 Kameelen fterk is ; van Suez trekt zy op Cairo, en zich nu met de Egyptifche vereenigd ^ebbende, vervolgt zy haaren weg op Mekka. De lading deezer Karavaan bedaat in IndiaanCche doffen, Gom, Speceryen, Pacrlen en K< ffy uit Temen, alle welke articulen ook langs eenen anderen weg, op Suez aangebragt worden. Dan nog komen van Datnas — van tyd tot tyd, kleineKaravaanen , die Zyden en Katoenen Stoffen, Olie en gedroogde Vruchten aanbrengen. Gewoonlyk liggen 'er opdeReedevan Damiate eenige Schepen, die Rook - Tabak van LatU ka in hebben , deeze ruilen dat tegens Ryst in. terwyl het eene Schip na het anderen, te Alexandrie inloopt, en Kleederen, Geweer, Pelteryen en Kraameryen van Conflantinopolen aanvoert. Meer andere Europeefche Vaartuigen, als van Marfeille, Livorno, en Venetië, komen aldaar aan, geladen met Lakens, Scharlaken en andere Stoffen. Frankryk zend alleen 900 Paaien grof Laken uit Languedoc naar Egypten. Wyders Cochenille, LyonicheStoffen, Goud, Kanten, Speceryen, Tin, Yzer, Lood, Naalden, Kwikzilver, Koraalen en inzonderheid Papier: Italië alleen, levert over de 100 Baaien geglanscht Papier, aoó om op te fchryven, als voor Vensterraamen. Frankryk en Venetien leveren Koper, Mesfingdraad, StanJ, Loodwit, Katoenen enz. uit eene cige Fabriek in Marfeille. Van Alexandrie werden alle de Koopgoederen naar Rozette gebragt, aldaar uitgeladen, en op den Nyl weederom ingefcheept, en zoo naar Cairo verzondeu. De Rivier de Nyl, welkers bronnen eerst onlangs door Bruce ontdekt zyn , kan met regt als een hoorn des overvioeds aangemerkt worden. Hy doordroomt geheel Egypten, en dort zich met twee monde, doordeCanaalen van Datriaten en Rozette, in deMiddelandfche Zee. Vanhetovervloeijen desNyls hangt dcjaarlykfche Vruchtbaar-  ïfl8 MENGELWERK. baa^eid van Egypten af. De vloeijing begint den 18 pf 19 lunv. als wanneer deeze Rivier, van 22 tot 24 Ellen hoven zyn gewoon peil ryst. — By den aanvang va Oé*tober verlaat hy het eerfte dehooglle Landen , op hei laats! van November de Dalen, en ten einde van ie dagen , na zyne eerfte uitvloeijing te rekenen , is by xrcerendeels in zyn Bed te rug gekeert. Volnej geeft, op waarfchynl>ke gronden, aan Egypten :30c Steden en Dorpen, en rekent de gantfche bevolking maar op 2,300,000 Zielen. — UeGrondin Egypten, is, even als in Arabien en het vaste Land van Africa, met Zout opgevuld. In de Woestyn van St. Macarius vind men twee Nitrum Zeën, welkers grond vast en fteenachtig is. Negen Maanden in 'r Jaar zyn zy geheel moeraslig, geduurende den Winter vloeit'er een Violet rood Water uit, het welk deeze Meiren tot 5 a 6 Voeten doet opzwellen; doch zoo dra word het niet warm, of dit water wafemt weg, én laat een korst Zout van ten minsten twee voet te rug, die van zulk eene harde Suhftantte is , dat hy met breektuigen moet uitgenomen worden. Op deeze wyze krygt men, jaarlyks 36,000 Centner, die meestal uitgevoerd worden. In het Plantenryk heeft men twee foorten van Suikerriet, Indigo, Cochenille, en de vermaarde Papyrtisboom, welkers bladeren een geruitnen tyd voor Schryfpapier verftrekt hebben. Wyders Safraan, Saflor, Katoen, Tarw, Rogge, Spelt Haver, Turks Kooren, Ryst, Hennip, Vlas, veel Kcukegroentcn en Ooft. Honing en Was word hier in groote meenigte en uitfteekend goed gewonnen. Eene zeker manier van handelen, die men in Egypten by de byeënkweekery in acht neemt, verdient bier vermeld te worden. Dewyl de Aarde, op de meeste plaatfen, maar 4 of 5 maanden met een groen tapyr pronkt, en de Veldvruchten en Bloemgewasfen. eerder ryp zyn en bloeijen dan in andere Landftreeken, neemen de Ingezeetenen deezen tyd ten nutte, om, waare het mooglyk, meerder honing te gewinnen. Zy brengen  mengelwerk: t99 gen de Byëkorven van onderfcheidene Dorpen, by elkanderen, en Iaaden die op groote Schuiten, de eigenaar teekent zyne korven, en betaald eene zekere vragt aan den Schuitevoerder, die met dezelven zeer langzaam den ^yl^rroom opvaart, en, overal waar hy fesfche Groente en Bloemen vind, leggen blyft, en de Bye by da* iaat uitvliegen, die vervolgens met honing beladen, in hunne cellen te rug keeren Na verloop van drie maanden wend hy om naar Needer Egypten, daar zy d-n weeder nieuw groen vinden en Heit de Komn aan de Eigenaars weêr ter hand. De Rystbouw is in Egypten ongelyk moeilyker dan elders anders; want de Rysivelden moeten daagtyks met Schepmolens bewaterd woiden. De wyze om een aantal jonge hoenderen, door middel van Rroeiovens, die volgens Pocokke uit twee verdiepinge beltaan , teverkrygen, kanteC«/V o, Monfoura en Semenud worden waargeiK-men De Uitvoer der Egyptifche en Indifche vaaren is nog zeer aanzienlyk. De meeste gaan naar Frankryk, waar onder vooral de Korfy uit Temen, die naar Marfeille gaat, moet geteld worden. Het grootlte gedeelte van deeze Koffy word naar Conflantinopolen , Syrien , en klein Afta vervoerd , en 'er komt maar zeer weinig van in Europa. Dit Artikel alleen, brengt in Egypten meer dan 3 Mill: Ryksd: in omloop. De Gom maakt ook een gewigtige handeltak uit: de meeste Gom komt uit Arabien ; er word jaarlyks gewoonlyk meer dan 700 Centners uit de ftreeken van Tor enden BergSinai, tot in de Nabuurfchap van Cairo ingevoerd, alwaar de Arabieren dez.lve'in te faamgenaaide Huiden gepaktzynde, komen verkoopen. — Hoe zeer dit Volk gewoon is om deeze Pakken te vervallenen, door 'er alle onreïnigheden by te doen, is het echter den Kooper niet geoorlooft, alvoorens onderzoek te doen. De Arabifche Karavaanen komen gewoonlyk, omtrent October naar Cairo, en ruilen hunne waaren, voor Wapenen, Kleederen enz. De Karavaan die in April en Mey, uit het mid-  aoo MENGELWERK. midden van Africa naar Egypten komt, brengt ook zeer veel gom me;de: zy heeft gemeenlyli drie loorten, welke wel niet zoo goed als de Arabifche, maar ook mindei vervaNcht is, en daarom ook meer getrokken wordt. Alle deeze verfchillende foorten gaan naar Europa. De uitvoer van Ryst is ook aanzienlyk. De meeste Europeefche Natiën mogen haar alleen te Damiaten komen in'cheepen, terwyl het grootfte gedeelte daar van, naar Td-.kyen, Marfeille en Livorno gaat. — Ruwe en grove Katoenen Stoffen , die men te Manouf fabnfeert-, worden naar Marfeille en, America gebragt. Van Ruwe Koe-Kameel en Buffels Huiden , worden 'er jaarlyks 7? 8r,oc'0 Stuks uitgevoerd , en zeer veel daarvan, gaat naar Turkyen. Voorheen was dit. een gewigtige Handeltak der Engellchen; maar nu gaan duizende Huiden naar Marfeille en Lalien. Men rekem de uit» oer der Saffraan , op 15 ■ 18,ooo Quihtaal. De beste word by Cairê gewonnen, en gaat insgelyks naar Marfeille en Livorno. De Sal ammomac, waarmeede in' Rozette fterk gehandeld word, word genoegzaam alleen naar Europa verzonden. Ruw Vlas en geweeven Ly waad, als ook zeker Tafelgoed, dat te Damiaten vervaardigd word, word ook uitgevoerd; de voornaamfte Vlashandel is op Rozette. Tic handel met Zenubladeren brengt de Regeering alleen 6o beurfen (.ieder a 3335 Rksd.) op: Ook is die van het Slaapkruid zeer gewigtig voorÉgypten ; behalven deezen , haaien de Europeè'rs nog eene aanzienlyke hoeveelheid van andere Arabifche en Abyfinifche Droogeryen en Krui den. Tarwword, volgens Bruce, inzonderheid uit Opper Egypten, zeer fterk naar Arabien uitgevoerd, en wel op Kameclen naar Kosfeitt gebragt, en van daar te Scheep naar Arabien. De handel met Mumien ?s eigenaartig aan Egypten. Deeze gebalfemde Lyken worden meerendeels door de Arabieren zeer mishandeld. Zy brecken verfcheiden gaten ïn en bcz*den het hoofd, om 'er de kleine ftukjes Goud die 'er in gevonden worden, uitteaeemen. De meeste Mu-  MENGELWERK. M2 Wumien worden in de Catacomben van Sakkara, en m den omfereits van het oude Memühis gevonden; voor al ter eerst gemelde plaatfe-, waar de rykfte oude Egyptenaarcn fcbynen begraven te wezen. De Ingang van deeze Grafkelders zyn vierkantige gaten, even als Vaa eenen Regenb k, ter weederzyde va;i welken garen zyn waar l«ngs men , als met trappen afdaald. Öp den boyera oeezer grafplaatlèn zit t men eene lleenen groote vierkante ruimte, benevens een gang die van -o tot sy Voeten lengte heeft, en welke tot verfcheide vierkante Terrrefcjes geïairi, welker wanden van 15 tot 20 Voeten bedraggen. Te midden van ieder deezer vier muuren ziet men een bank, waar op dc gebalfemde Lichhaame-i hagen, Aan derzelver hoofden zyn Afgodsbeelden, en aan derzelver Voeten een Vogel geplaatst, terwyi de Muuren met zinnebeeldige figuuren zyn geteekend. boms ziet men wel 20 of 3o zulke vierkante Kamertfe* naast eikanderen, ingezouten Visfchen ga'an naar Syrië» , Cyprus en CnfiantinopoJe». Schilpadfchaalen naar Ro. me en Paerlemoer naar Jeruzalem. De binnenlandfche handel word byna enkel en alleen langs den Nyl eedreeven . Volgens Èaldouin bedraagd de gantfche waarde des Slavenhandels, na genoeg 100,000pond: Sterb , ende geheele Invoer uit Gee'gien, Mingreüen cn Circas/ten rekent men op 400, zoo Mannen als Vrouwen. oZ der de Manufacturen is die der zy ie, de eenige die van eenig^aanbelang is. De bewerking is niets minder dan fyn cn zuiver en nochthans wori 'er meer voor betaald dan voor de Europeefche. Voor het overigen worde* hier ook nog Katoenen en Linnen Stoffen vervaardigdvoomaamiyk vraagt men veel naar Linnen, Damasten Ta-' felgoed van Damiaten. Verweryen zyn 'er flechts wei. mge, waar m vooral de blaauwe en witgeltreepte Lvs'uiker' R^f de»eman draagd , Jeverwd word; Suiker Rafinaderyen heeft men hier ook; doch de Sulfer «t zwart, en de witte is te duur. Kunstproduct vind men we.nig: het eenige dat als zoodanig zou kunÏvIshgelw: I. Duel, No. y, 0 ne  ida MENGELWERK. nen aangemerkt worden , is de bereide Sal- Ammoniic. Men verzaameit zeer zorgvuldig het roet van den verbranden Mist, en vult hier meede groote fterke glazen , flesfen of ballons, die korte halzen meteeneopeningvan 2 duim wydte hebben, Deeze Ballons zyn rondsomme met kern befti eeken , en worden, in ryen geplaatst, in daartoe geichikte Ovens, needergezet. Zoodanig dat maar de . helft, welke men open laat, over de glazen heenkcmt. Men maakt dah een maatig vuur van gedroogden mist, by gebrek van andere houiftoifen ,~) het welk drie maal 24 Uuren moet aanhouden. —— Zoo vee' tyd word er vereischt om de'Sal- Ammoniac van het roet te fcheiden, be? welk zich op eenpakt en als eene dikke Zout-Materie, boven aan de halzen der Ballons vasthecht; dan laat men de glazen koud worden, Haat ze aan Hukken, eu werpt dc te rug gelatene, groene asfche weg. Op deeze wyze word hier jaarlyks 2000 Centn: toebereid, welke dan echter noch niet geheel zuiver is; maar die naar Marfeille gevoerd zynde, daar eerst zyne volkomenheid verkrygr. Dat gedeelte van Egypten, dat aan de Middeilandfche Zee ligt, begrypt de Steden Alexandrie, Rozette en jjamiaten. Het tegenwoordige Alexandrie, flechts eene fchaduw van het oude , dat Alexander, zoo wys als dapper,bouv de, ennaarhemdeede noemen ,telt naauwlyks óoco Inwooners. De Europeérs hebben hier hun- ' ne Comptoiren. — Waar door de Egyptifche Koopwaaren voor Europeefche worden ingeruiit. Men o"tmoet hier fteeds Scheepen uit Marfeille, Livorno, Venetië, Ragufa, en uit het Turks gebied. Al wat intusfchen hier gehandelt word, is maar Pasfiv ; de Activ-handel beteekend weinig. Rozette heeft alle haaren luister aan de Rivier den Nyl te danken, welke baar ook van alle noodwendigheden verzorgt, en ten ftapelplaats maakt tusfchen Cairo en Alexandricn, om welke reden ook, de Kooplieden dier beide Steden, hier hunne Factoor» houden. Deeze Stad dryft eenen aanzienly. ken  MENGELWERK. *o3 'ken A&iv handel, inzonderheid met Ryst , die zeer beroemd is : doch de Tranfito - handel is nog verre weg voordeehger; dewyl alle waaren die van Alexandrien naar Cairo gaan, hier gebragt worden, en met andere Scheepen ter laatst gemelde plaats aankomen. Eveneens gaan de Koopgoederen uit Opper-Egypte, door deeze orad , weederom naar Alexandrien. De bevolking van Damiaten word van 30 - 8.003 Ingezeetenen berekend. De handel dier plaats is zeer aanzienlyk, voomaamiyk door den beftendigen Uit en Invoer naar en van Synen, Cypres en Marfeille. Er worden van hier allerlei waaren, als Iva-oen, Graanen, Lywaad, en inzonderheid Ryst, uitgevoerd. De Lywaad-Fabriek deezer Stad is beroemd. Zy levert de beste Lywaaden, en b6ven alles zeer fchoone Servetten. Cairo, in Middel - Egypten gelegen telt, volgens F-olney, maar 250,000 menfchen. *uez ligt, na geineg 23 duitfche Mvlen van Cairo. De handel van hier op laatstgemelde Stad, gefchied enkel door da Karavaan*!, die hnnne tochten naar de aankomst en afreizen der Scheepen regelen: dat is, op het laatst van April, of ,„ het begin van Mey, waar nl zvin S en Augustus, de rets heen en weêr naar Cairo ondernee men. Zy haaien van deeze Stad: Hout, Zeildoek en louwerk voorop; ook Ankers, Yzeren Staavcn Tin Lood Laken; Cochenille, Rogge, Garst, Boon n,' Z'H d^ze4KoopmanfchaPpen gaan naar Djedda\ Mekka en Mokka in Arabien, ten einde daar meede de Indifche Waaren en de Arabifche Kolfy te betaalen waai- uit grootendeels de Lading der te rug re £ be'. O ft DEL?  *C4 MENGEL W E R i.'. DELPillRA, o f de GOEDHARTIGE HERDERIN, eene Herdersrertclling, (JSdar het Engelsch.") Tp\e roodverwige Dochter des Pageraais, haar pur_J J? perkleed door de lucht heen fpreidende , . ad de bedaauwde Velden reeds met licht befchonken, toen de peinzende en ongeduldige Delphira hauren jongen Mïktillo in een prieel met Jasmyn en Camperfoelie dourweeven, opwagtte. Eerst ondei het groenende loof zittende, ftond zy eensklaps op, en, haar zeiven aan den ingang plaatl'ende , overzag zy met aandacht het Bosch, waar haar niirnaar door moest gaan, en riep eens „ MyrtilLo"! Eenige oogenblikken daar na ging zy weêr in 't pril el, en hei haalde op eene meedelyciende wys dikwyls, „ arme Thyrsis! Ongelukkige Thyksis'!" Toen aan eenen Boom, welke het prieel onuerllcunde, leenende, drukte zy met eene zoetluidende flsm de gevoelens van haar hart dus wit: Hoe Jieflyk beichvnen de morgeiiltraalen de wilde „ roozen dco woud»! zy verguiden het geveederte van deu „ Leeuwrik, welke ,door de Zomerwindjes onderfteuud, „ om hoog zweelt, en de lucht met zyn zoetluidtnd „ gezang vervult. Dc glanfk'e daauwdruppels fchynen , in üe Bloemen een nieuw leeven verfpreid te hebben. , Nooit waren de «Velden met een leevendiger groen veifieid. Het geveeuerd Choor in de boomen, de '' herders in de Valleien, bezingen tefaamendebekoor, lykhedeii der Natuur, welke als 't ware, uit eenen , genuien llaap fchynt te ontwaaken. Enevenwtlmaakt „ dit betooverendgazicht Hechts eenen (hauwen indruk op myn hart. Hoe dikwyls heb ik met het aanbreeken , van den dag zulk een To meel gaan befchouwen.' Wan- , neer ik het gantfche Land door de Lente verlicrd zag, ' lloute ik traanen van blydlchap! ik bezong, metver- „ ruk-  MENGELWERK. aoy w rukkjng de herleevende fchoonhcden der Natuur. „ Myne Ziel fcheen ?,ich uit te zetten, gelyk de bl.xj! „ zeitrte Roos, welke door eenen zuchten westen Wind „ gelcreeld word. Maar het gevoel van het meedely„ nen, maakt my nu ongtf'chikt voor zulke vermaken. " JNiL'en> 'leen ! ik kan met geen vermaak naar de geluk„ kige gezangen, waar van deeze Tooneeien weergalmen „ luisteren, tuwy| Th yr s is ongelukkigis. Ach' hoi zeer verlang ik Myrtulo te zien! Ik zal hem „ myn yoorneemen te kennen geeven; ik zal hem zeg„ gen: — Thyrsis, weike eens zoo gélukkig was is nu tot armoede gebragt. Iaat ik hem de hur gee' „ ven, welke met ver Van de myne afïtaat. Ik heb 'er „ twee; aaH ééne heb ik genoeg- lk zaJ bm cok de „ helft van de Vruchten, die ik inzaamele, geeven " lvlïKTlU0' gy bemint my,- gy zyt dikwyls „ jaloers; gy mogt misfehien denken, dat de Liefde „ en met de menschlievenheid my tot deeze daad aan! » (poort Thvrs.s is bevallig," zult gy zeggen „ , misfdnen bemint gy hem," - MMïrtiu'o? „ gy zyt het alleen, dien ik bemin. Ik bemin Umeer' „ dan het Zomervvindje de bloemen, de Honlnebv dê „ lente bemint. Het is geene liefde, MyrtilIo „ welke my meedelyden inboezemt: het is de dewd „ De oiifpo. den , welke ik zelve ondergaan hebb» heb' „ ben my geleerd den bedrukten te vertroosten «" _ Op dit oogenblik kwam Myrtulo, zyne Herde nn zoekende, zingende door 't woud, DcLP,ilR" kende het geluid van die (tem: haar hart klopte van vreugde met eene teedere bekommernis vermengd Hv „ is gekomen " roept zy uit, ;, hy isin't bösch '' begroet gy malfche Bloemen, met uwe geur, den minnaar d,en ik aanbidde. Zon, beftraal hem met uwe heflyke ftraalen. Gy aangenaame Zomerwindjes! kwikt hem met eene yerfche koelte; en ach.' gy bloeien, de heesters gy groenende haagen, belet toch de gan 'ea ran mynen beminden niet! 0p ditoogenblik,  200" MENGELWERK. Del ph ira haaren herder, toen hy in het Veld kwam dat het woud van 't prieel affch'éïdde; zy liepen elkanderen te gemoet. Hoe onuitfprecklyk was hunne Myd« fchap! Hoeteeder, hoe verrukkende, hunne omhelzingen 1 Wanneer zy hand aan hand 't pn"el naderden, zeide De lp hi ra in haar zeiven, „ Hoe zal ik lot hem fpreeken? Ik weet niet, hoe ik zal beginnen." Eene tecdere vrees was in l.aaren boezem werkzaam: zy deed eene pooging: „ Hoor my MyrtTllo; gyzyt édn van de aaukleevers der deugd: uw hart is niet ongevoelig voor de rampen uwer Meede - Nattuirgencoien. Wy hebben duizendwerf gezegd, dat niets by die bemellche vreugde kan haaien, welke ue goedhartigheid inboezemt. Ik moet dus hoopen , dat gy met verrukking de gelegenheid znlt aangrypen, om een; n der nabüurigé Herders te onderftsunen. Gy weet misfehienrfiet, welk eene verwoesting de laatde dorm over de vlakte aangerecht heeft. De Orkaan welke van dien Berg afkwam, heeft alles met zich heen gevoerd." , Ja! ik heb 'er van gehoord: het was yèrfchnktyk, in dè daad: noch rotfen, noch boomen, inch hutten, konden tegens dien Orkaan bedaan; de verwoestingen van dien Storm waren geducht. De verbaazingdu- Herders.' , Helaas.* Viel hem Delphiua tusfchen beide, , dit is al te waar, de Orkaan heeft de boomen eu de hut van den ongclukkigen'?HYR,SIS weggetukt. Zyne wel eer vruchtbaare -Velden', zyn nu met zand bedekt; hy heeft flechts eenige weinige Schaapen uit de overftr .oming behouden.' Arme Thyrsis ! wy moeten hem byïïaan , zeide Myrtillo in de eerde vervoering van zyn meedelyden. Goed, daèht D e limit ra, ik zal u verhaalcn M y rïillo, wat ik voorheb te doen. Laten wy Thyrsis die hut geeven, welke digt by de my reis; ik meen / die,  MiNGSLWERK. zo? die, welke myn overleeden Broeder my nagelaten heeft. Wy zullen hem een gedeelte van onze vruchten, en wat Sc'iaapeu geeven, welke wy in onze weiden zullen laten gftfazen. Myrtillo fcheen te peinzen: hyflaardeonöphoudehk op zyne Herderin - „Delphira!" zeide hy met eene foort van verwarring, en hïetd op. - Dit enkel woord, en de blik, welke 'er meede ver°-ezeld ging, begonnen het goedhartig meisje te bedroeven • „ Zeg my Myrtillo" zeide zy, „ zeg my, wat meent gy?" J ,, Ach! Delphira! ik vrees" enhy zag wéér op de Herderin, met eenen zoo aandoenlyken blik, die met uit te drukken was. Delphira merkte de oorzaak van zyne vermoedens; maar zy wilde niet doen blyken, dat zy ze verftond. daad!n\erül ÏY Vrceze"?" 2eide ^ - „ & eene goede daad niet oe bron van de aangenaan.de gewaaiwording-ii é zyn de vermaaken der deugd niet onuitputlyk? Myrtillo, myn ljev§ yriend> doorwe]doen a!leea geiyiten de menfchen den Goden," „ Delphira! misfehien de lief 'e." ,, Myrtillo! ik verda u, maar wees ten dien opzichte volkomen gerust. Ik beioep my op de oorzaag myner. wording , dat de menschüev,„heid alleen e.i geenzins de liefde my tot deeze da*d aanzet. Kunnen wy den ramp van dien jongen Herder met een onverfchil. hg oog aanzien? Hoe kort geleeden, fcheen ïy d vo maakde gelukzaligheid re genieten! Hoe bekoorlyfe was de gelegenhezd van zyne hut.' zyne weiden door z-Z fchoone ftroomen bewaterd, waren altyd groen. Zyne en "mer irag-n eene"B °-"vloged van nSk en met wol, witter dan de Sneeuw. De vruchten van zyne boomen waren uitneemend; en de gXÓ ■ laad lffl dit hv drUkke"d m°£t hy die e^^egevoelen, d.ai by van te veoren nooit geene onlpceden 0 4 kend  ic 8 MENGEL W E R K. kend heeft! laten wy dien ongclukkigen Man redden, M y a t ) l i o ! hy is deugdzaam: hy verdiende deeze onipoeden niet." „ Myne iieve Delphira, hoe zeer 'ydeik, dat ik niet aandonds myne tocdemniing aau uwe wenfehen kan geeven > Och! gy held van my zeiven, niets dan de vuurigfte liefde kan my aanzetten, om in myn binnenfte de jngeévingen dei menschlievenheid ie beftryden. Ik ben nu verzekerd, dat het dit Gudlyk grondoeginlel a"een zy, 't welk u zoo gevoelig voor dc rampen van Thyrsis maakt. Maar, myn lieve Delphira! Thyrsis is bevallig: hy danst met eenen onuitfpreeklyke zwier, zyne dem, zyne reden zyn betooverend. Gy weet dat de God Pan niet aangenaamer op de Fluit fpeelt, dan Th yrsis. Gy hebt hem misfehien fomtyds gehoon!, dat de valeijen zyne venuklykegezangen te rug kaatden. In een woord, T h y r s 1 s is met vee' lerlei Voorrechten vetfierd; eu ik kan my nergens anders oP beroemen, dan op een hart, dat u aanbid. Kunt ge u zeiven verzekeren, dat de aamrekl\kheoen van dien Herder, welken gy zoo dikwyls zien zult, nooit eenigen indruk op uzullen maaken? Zult gy Voordgaan rjiyne ftandvastig- en getrouwheid met het zelfde vermaak aan te zien? Is het niet mjgn'yk ThïRSIS by te daan, zonder dat gy hem de hut geeft? Binneu weinig dagen, myne lieve DEï/p.h IR A.', zullen wy door de banden des Htiweiyks yerëeirigd worden: vvaaröm zouden wy ons geluk aan. dc mogelykhcid van gevaar bloot dellen v" „ Myrtillo, zoo 't geene ik gezegd heb, uniet kan overtuigen, kan ik niets meer zeggen. Met het aanbreeken van den dag, langs den grooten wandelweg gaande, hoorde ik eenige diepe zuchten en zwaar fteenen. ik kwam nader by, en verbergde my agter eenige ftruiken. Hy was het zelfs het was Thyrsis, welke niet bedand fcheen zyne rampen tc verduuren. Hy lag op den grond uitgeftrekt; zyn hoofd kenende  de aan een der boomen welke de dorm ter neêr geveld had: zyn hatr was genoegzaam hangend.;, de blos bloeide JU et meer cp zyne wangen, maar zyn gdaad, dar 'er voorheen zoo v^oiyfc uitzag, was nu bleek en donker. Zvne mefeenT!'ei1 Ti ^ oveiiteIP^ «Y befchonwde v n rï; TC lli3zwygei'h"d5 vernielde wooning! |vn hoofd (oneen zwak en droevig, by onderileuude het meL 2>'nc ^ hijnd , cn fomtyds lag hy her op den (tam van den Boom. fcemge Jammeren lagen mZ cm: hupne hoofden waren naar hem uitgeltrekt, alsof oven heg^V00n V'oS S: rende Herders te herdellen. Ik heb den hulploozen e i tSaf Sr^r -6^? My"e wSnoohfS 2 ? iV!y,ie lofzar'gen deeden de vlak- t s weerga-uren. In eene heilige vervoering heeft myne ziel de goeahedeu van den aJJesmagtigen fÜPIX/k den Sch Pper der gantfche Natuur, verkond gd ft heb de fchoonheid zyner werken , de orde en l chKre ^vereendemming in alles, verheven. fifjglg^ 0 5 be-  ftTO MENGELWERK. beden in de wonderen die zich in de lucht, de groente der wouden, en de Rykdommen der Velden, ren toone fpreiden. Myne geneigdheden waren, even gelyk myne gezangen, altyd-zuiver. En welke is de belooning die ik ontvangen heb? armoede en derzeïver onaffcheidelyke gezel nnen, verlichting, ellende enfmarr. Ach! Opperde Rechtvaardigheid ; zyn dit uwe befluiten ? de ftorm heeft de vlakte verwoest; hy heeft myne wooning vernield, hy heeft alles vernield wat ik heb. Ik weet niet waaronder ik my bei gen zal. Myne onfpoedenzyn veelen bekend: 'er is niet een zoo menschlievend, die my eene Schuilplaats aanbied Toen ik in voorfpoed was, wierd myne vriendfchap gezogt: nu ben ik vaneen ieder verlaten. Ik heb nu geen Vriend, ikbenver- looren — ik heb niet lang te leeven. Ik heb geene vruchten meer; en deeze aarde, door myne traanen bevogtigd, moest my dezelve bezorgen, zal ik genoodzaakt zyn om myn voedlel te bedelen van Barbaaren, welke het weigeren, of, wanneer zy 't geeven, my met hunne verachting overlaaden V Neen! ik moet derven! ■ de dood is minder vcrfchriklyk voor my; dan de veriinaadheid!" ,, Lieve Delphira!" riep Myrtillo uit, 9t wat hebt gy ni" getroffen ! kom laten wy gaan, enden ongelukkigen Thyrsi s zoeken. Welk eene Schildery van ellende hebt gy geteckend! uwe Ziel is zoo fchoon als uw lichhaam: ik zoude nooit verdienen, dat ik u de myne noemde, indien ik deeze hemclfche infpraak niet gehoorzaamde. Van nu voordaan zal ik my uwer waardia maaken, door te trachten, zoo'tmogelyk is, u, in geweldaadige verrichtingen te boven te dreeven. Kom, laat ons naar Thyrsis gaan. Wy zullen hem verzekeren, dat hy deel zal hebben aan alles wai wy hebben," „ Ach! Myrtillo," zeiueD el phira, „ hoe beminlyk zyt gy, wanneer gy deugdzaam zyt: de vliegende Leeuwrik bemint de morgenlucht; het vrolyk witje fchept vermaak in de namiddag zon ; en ik Myrtillo! ik bemin u nog." Op deeze woorden omhelsde  MENGELWERK. 2ir Iielsde haar de Herder met vreugde traanen, en Dftira drukte hem met drift aan haar hart, zy rie»e„ beulen in vervoering uit: „ Welke bekoorSkffi ontvangt nitt de liefde van de deugd Na dit feeder Scbouwfptl nam Delphira een mandje met fruit, en Myr tLl oé%Flesch4tme5T er. eene andere mer wvn. de Wee gelieven haastten S b?aa^nP 7S/ Wa,ai' T»YRSIS ^» noodlot a* te £ klaagen. Zy vonden hem, door vermoeidheid aLemaf ïv£? flwP5 de,ZOelC ^etenheid zyner ellend ^! meten. Hem zachtjes naderende , leiden zVhet mtutfê voor zyne voeten, en aan zyne zyde neêizurend fchouwden ry hem eenigen tyd. Niet tegenftaandfi ï£ hartzeer waar aan zyn hart ten prooi verSe,^ wel eene aandoenlyke gerustheid opzyn gSzkhS" bakker * ? *„D ° "'S" ««^ nSKS wakker iiïisis floeg eerst zyne oogen hemelwnrd* a s wilden Iiy denzelven lynen&dlykenb^ tilt o^n 6n 0t WaS Zyne veiba^i»g.' toen hy M%Z tillo en Delphira aan zyne zvde zin- \v ■ JL hem fruit, en de ander hem een kelk vvyn zoo keuHvk als Nektar aanbiedende. Indien hy nooitdeejetf£S? zaame geheven gezien had, zoude hy ze voofde S sis! beroof ons niet van 't vermark om onsni ' gevoelens, die wy van alleuweTeugdeTopSt& te verfterken. De goederen van Vrienden ?K ïrW» 5 HS^8"^? "»* Wy hebben uw SlTuS1 noord; en wy hebben ons rot u p-elm«i- „Ütt ftand zullen aanbieden, 5J voor te trekken. Lieve Th vT ' sis! verwerp de gefchenken niet welke 1 ■ "TJt" m«^ ner met verrukking: zyn" evreS5 Zy"?" We,doedrukken. Zyne öVeii e^Z ? d vvas wetom uitrs "vue, ooben gaven alle zyne dankbaarheid te keu»  ara MENGEL W E K K. kennen. Myrtillo hem aan zyn hart drukkende, vervolgde: Myn heftte Thyrsis'. hoe aangenaam zal het v ot my zyn, dat ik myn leeven met het uwe zal doorbrengen ! La'en wyelkandercn als-wee Broeders aanzi.n. Ach, Dt lp hi ra! wat ben ik u voor dit geluk verfchulrbgdj Zonder haar, Thyksis, zoude ik misfcbien het uiifteekend vermaak, dat ik nu gevoel, niet genoten hebben " — Thyrsis wierp zich aande voeten van Delphira: ,, Gy zyt het dan, ged.yke Delphira! welke my weer hebt doen herlceven!" — Hy bevogtigde üe handen der Herderin, welke hem met traanen vap gevoel verzogtopte Iban: „ Wy zyn bedroefd, Thyrsis !" zeide Delphira, „ over deeze groote g( voeligheid. Wy behoorden u ;e bedanken ,. dat gy ons gelegenheid voor zulk een uiilkekend vermaak gegeeven hebt." Thyrsis drukte toen ?vne erkentnis met de welfpreckenneid der a'.uur uit. Zyne woorden volgden nufnel op elkandereu.: zyn hart ontfebroefde zich: zyne opgeruimde Zie! voorzag hem, in overvloed, met de aangenaam' fie en kiachtiglte uitdrukkingen: de twee gelieve» hein verzoekende, cm van dit onderwerp at' te Happen, vatteden hem by de hand, met de zoete gemeenzaamheid eener b.koorlyke oi.ncozelheid en eeiivouwigheid, eu overreedden hem om de ververfebingen te gebruiken, welken zy meedegebragt hadden. Daar na geleidden zy hem üaar hunne hut. Thyrsis fcheen niet meer dcnzclfden te zyn : zyn gelaadwas niet meer door zwaarmoedige wolken beneveld. Eene zachte gerustheid blonk op zyn wezen, en de roozen der; ezoiiüheid namen de plaats in van de Leliui der droefheid. Zyuhoiid en lammeren rebeenen in zyne vermaaken te deelen. Om de aankomst van T h y r s i s te vieren , ncodigde Myrtillo alle Herders (der ftreeke, en het Keest wierd befloten met het vastzeilen van den trouwdag van M y r t i l l o en DïLPHIRA. De beminlyke en iyke KoRinna, welke meede van de party was, vattede voor den jongen Thyrsis liefde op, en met die eenvouwigneid van reden, welke degulde eeuw kenmerkte, bood zy hem haare hand aan, welke hy met dc grootlte vreugde aannam. En T n y r s i s en Korinma, (Wyrtillo en Delphira, wierden wel dra door de teederliebanden ver.'tnigd, en genoten nog lang daar na een geluk, 't welk Hechts met hun keven eindigde.  D R boeicbeschoüweë.; O F ONZYDIGE BEOORDEELINC, NIET ALLEEN VAN DE UITKOMENDE SCHRIFTEN, MAAR OOK VAN DE TEGENWOORDIGE RECENSENTEN ! EN HUNNE BliÖOE DEELINGEN, BENEVENS EENIGE VffENGEJL STUKKE Alles ter Verdeédrging van den Christelykf n Her- || vormden Godsdienst en zyne regtziunige Schry- | Vers; mitsgaders ter aanmoediging van waare g Geleerdheid en Deugd. I Door een Genootfchap, onder de Storeuk: ' S U U M C U 1 E. V Theologifche Gevlflteerd en Geapproheerd. E KRST Ë D ËË~L, KöTó. ~~ ( NB. De Stukjes moeten ingenaaid >n niet doorohm tfordèn < mm i TE ROTTERDAM, , by N I C O L A A S C O R N E L, J Drukker en Boekverkooper op de Meeat. [i< 1793- U  INHOUD, UITTREKSELS en BEOORDEELINGEN van de volgende Boeken : Bladz. H. C. Bércen, Gedenkwaardigheden uit het openbaar leven van Jesus . . 241 J. EngelsmaMebius, Jesus verheerlyktinde won- derdaadige geneczing enz. . . 250 J. C. Palieü, Lee; redenen over de Héidelb. Cateehismt'=;. . . ... 252} J. L. Ewald', de oplettende Bybdbelchouwer, ecr!te Deel. ,. 260*: J. B. Faust, Verhandeling wegens eene noodzaaklyke V erbeetering der Kleeding. . • 272! G. D. MesgerSj Natuurlyke Historie van den Mensch. j . . . . . 2811 Vernaaien van M. de Floria-n. . . 28 J Rosai.ie en Cleb e rg op het Land. . 285 A: Fokke, hetioekomend Jaar drie duizend 28% C. Muller, kleine Aardiykskunde voor de Ne- dcrlandfche Jeugd. . . . 288 M E N G E L S T U K K E Ni Bladzl Gedachten over Spreuk: XII: 26-28 . ajJ Vervolg' van Bladz: 180. . . . De Huwelyken der Pcrfiaanen. . , 2a8 Berichten van het Koningryk Fez in Afri«a, 234 Eene Proeve over het Heldendicht. . . 237 Het Character van Dumouriez. . . 243. Welk een Misslag. Eene Les voor Ouders. 248' Auecdote betreklyk tot den Prelid°nt de Tiiou. 254 De Baard, eene Auecdote naar het Engelsen. 25Ö ■  D E BOEKBE SCHOUWER- Gedenkwaardigheden uit het openhaar leven van Je sus, volgends de vier Euangelistèn in over* eenftemming gebracht, en met ophelderende en praktikale aanmerkingen vootzien, door H. C. Ber. gen, tweeden Prediker te Grünberg, Voorbericht van Herman M untinghs, Theol. DoB. Hoogleeraar der Godgeleerdheid, r« Kerkelyke Ge» fchtedenisfen, ven met duchtige bewyzen, die het gezond verftand wei mag toetfen en beproeven. Indien men het wonderwerk, dat, kort na de uitftorting van den H. Geest op het eerfte Pinkfterfeest , na de verryzenis van onzen Zaligmaker te Jeruzalem, by eene oer poorten van denTempel,aan eenen kreupelgeboorenen, reeds veertig Jaaren oud, daar bedelende en bekend, in den naam van Jefus, door Petrus en Joannes geneezen, verricht is, gelyk dit op den drukken dag overal in den iempel bekend geworden is, en waar over deeze Gods se-  «52 j- Enpelsma Mebius. gezanten, by de Joodfche Overheid, hoe vyandig e* listig onderzogt, niet hebben kunnen van bedrog overtuigd noch gefiratt worden, waar toe anders hunne manlyke , vrymoedige en bedaarde verdeedigiug, hun fterk aanzetten , waar over deeze Leeraar eene verklaaring heeft ïtan het licht gebragt, met oordeel en eene rechtmaatige orizydigheid, nagaat, zal men niet aarzel:n te bekennen , dat deeze Verhandeling vervuld is, met blyken van eene bondige en niet los opgeflagene geleerdheid, en gefchikt om redelyke menfchen van de waarheid en godlykheid van het Euangelie en de opftanding van Christus te overtuigen, of wel in dat geloove nader te bevesti- gen- "Kort, zaaklyk, oordeelkundig, en ecnvouwtgnaarde vatbaarheid van eenigzins geoeflesde Christenen , is dit gelchrift opgcfteld, en levert eene gefchikte verklaaring van het derde en vierde Hoofddtel uit de Handelingen der Apostelen. Voorafgaat eene korte maar volledige uitteekening van den waaren ftand der dingen van Jefus van Naz areth en zyne lotgevallen, tot op dien tyd, dat dit wonderwerk is verricht, ter verzekering van de waarheid van den Christelyken Godsdienst, of tot opruiming van verfcheiden bedenkin. gen tegen denzelven. Daarop volgt eene geleidelyke verklaaring van die twee Hoofddeelen, in deeze orde, dat'er zefchiede een verhaal van het gewrocht wonder aan eenen kreupelgeboorncu beweezen, met dc voorgaande en eerstvolgende omftandigheden, Hoofdd: 3: i - 10 By die gelegenheid vind men de Charaéters van Petrus, Joannes en den ongelukkig kreupelen treffend geteekend, welke geene geringe Hevigheid aan de waarheid van deeze gebeurtenis en den Christelyken Godsdienst geeven zullen. Dit w..rdt vervangen door de Redevoering van Petrus tot het Volk , met de voorafgaande aanwyzing van de naaste aanleiding tot dezelve, de plaats, deTochoorers, en den Redenaar, in Hoofdd: 3: 11 — 26. welke eigenaar-  Jesus verheerJyh In de wonderdaadige geneezing ^ nattig word uitgebreid, zoo dat men het waare voelen kunnen. De gevangenneeming, het gerechtiyk verhoor, en de loslating der twee Apostelen voor den Joodfchen Raad, met de omftandigheden daarvan, zyn de onderwerpen van de verklaaring van Hoofdd; 4. 1 ~ ea. Eindelyk vind men een bericht van het daarop vol. gend gedrag der Apostelen en der eerfte Christenen by the gelegenheid, byzonder hun gebed, en deszelfs zicht* baare verhooring, Hoofdd: 4: 23 — 31. Met dat vers eindigt eigenlyk. naar des Schryvers opgaal, het vierde Hoofddeel, daar het volgende van vs. 32 tot vs. 37. ingeilooten met de 16 eerfte verzen van het vyfde Hoofddeel, in euyK zo uit de geneezmg, as uir een wel verzekerd Sonf f God?elaen» t«wy2zydo0r getui^nil bonwden E„ 7P °P zy»Woord™ thans ! P e t r u s taal ^or het Volkan 7" ^ = en hun beider ^»£*HK Pi-  256 J. È N Ö e t s U a M E ê i ü Si Petrus taal: „ „ Gy Israëliërs.' wat verwondert gy u over dit? of wat ziet gy zoo fterk op ons, als of wy* door onze kragt of godzaligheid deezen hadden doen wandelen ?"" Welk een kenmerkelyke trek van waare nederigheid! en hoe wonderbaar verloochend komen zy voor . de natuur gehoorfaamde hunne Rem, en eene zaak, die aHe menschlyk vermogen te booven ging, wa* op.mm enkel fpreeken daar gefteld, en elk zag op hen , en toonde eerbied voor hen. Welk eene kitteling der eerzucht. welk eene aanleiding tot hoogmoedige «elft verheffing, dan verre van daar, dat zy zich eenigzins hier door laaten aftrekken, vreezen zy veel eer, dat men dit gebeurde aan hunne kragt of godzaligheid op scmge wyze zoude toefchryven. En dit zyn die zeilde P e t r u s en joannes, die voor eenige weeken zoo dikwils ophimne krakte braveerden, en ieder naar het meesteifchap ende hoogde eer dongen, en zich aan ons, wegens het vermogen, dat het eigen op hen oefende, cn eene ydele zelfs verheffing, in veele gevallen zoo walglyk voordoen. Welk eene omkeering van gcfteldheid!— _ Myn Leezer geeve dus op deeze groote verandering, welke zich in het geheele beftaan der Apostelen voordoet, naauwkeurig acht, en hy zal, dunkt my, klaar gevoelen, in welke onoplosfelyke zwaarigheden men zieh zeiven fteekt, wanneer men deeze omkeering van het geheele karakter deezer. mannen als eene vrucht van Lukas vernuft wil befchouwen. Gefteld toch eens, dat Luk as een man van verftand «eweest is, en zeer ervaaren in alleüeie fchnltcn, zo van de Jooden als van andere befchaafde volken, en die door deezen weg de konst verkreegen heelt om verdichte karakters zoo natuurlyk cn eigenaarug ai te tekenen, dat men daar door in den waan gebraent wierd, van te gelooven, dat de perfoonen, welken hy (chetst, waarlyk beftaan, en dat geene gefproken en uitgevoerd hebben, dat hy van hun bericht, hierin toch hadt hy geen voorgangers. Hoe levendig zommige Schryvers, by-  Jesus verheerfyh in de wonderdaadigegeneezing &c. 257 zonder Dichters, de natuur hier in weten na te bootten, dat zy aan verdichte perfoonen een zeker karakter toeic ry ven, en deeze daaraan vooral laaten beantwoorden, ztilk een karakter verfchepping, om het zoo re noemen , was by hen onbekend, en Lu ka s trof by hen geene voorbeelden van navJging aan, dis hem hier op den weg konden leiden. Maar nu leert de ondervinding, hoe alle. menschlyke konstén trapsgewyze tot volkomenheid gebragt worden. Eu zou dan luk as op deeze nieuwe onderneeming, zonder voorgangers, niet alleen gevallen , maar ook aanftouds daar in zoo gelukkig geflaagd zyn, dat deeze konst door hem van ftondeir aan tot den hoogfteri trap van volkomenheid gebragt was; en dat, offchöoh hy aan zyne helden, die hy in het voorgaand boek als van een geheel ander bellaan getekend had, nu geene verandering van karakter flegts in het eene of andere opzicht, maar in zoo veele betrekkingen, als te voor ingezien is, toekende? En gefield., hy wa< ftout genoeg geweest om z'ch op zulk een ongebaauden weg te begeven en zoo iets niet met befchroomdheid in de eene of andere byzonderheid gelyk zy gewoon zyn, die iets nieuws by-de hand nemen , maar aanflonds in zoo veele byzonderheden te beproeven, zou dan niet zyne levendige verbèeldin"-skragt hem gedunrig onder het fchryven, dien Petrus en Joannes herinnerd hebben, welke hy in zyn Euangelie getekend had ? Zoude hy al dien invloed dier oude" tekening zoodaanig hebben konnen vermyden, dat men niet geduurig de trekken van hun voorig beeld in dit nieuw gefchrift weder zoude herkennen? Alles toont dus óntegenzeggelyk, dat dit bericht van onzen Evangelist als geene vrucht van verdichting, maar als een gefchied verhaal van naauwkeijrig onderzogte waarheid moet erkend worden " Dit bevestigt de Schryver uit de erkentenis van de eerfte Christenen, dat die PüTiius en Joannes voornaaSoskbesch: I. Deel, No. j. R, me  lyS J. Engelsma Mebius. Jesus verheerlykt £rV. rne werktuigen van de uitbreiding van het Euangelie in de Waereld geweest zyn. ■ Niet zwakker is het betoog, dat 'er gemaakt word' uit die gencczing, ter bevestiging van den ChristlykenGods ■ dienst: wy verzenden de Leezers tct het gefchriftzelfs, en verzekeren hun, dat de leezing hen niet berouwen zal; vooral niet, "wanneer zy met eene toepasfing op zich zeiven dc practicale Aanmerkingen nagaan, en 'ér gebruik van maaken. Leerredenen over den Heidelbergfchen Katechismus , door JohanCarel Palier, in leven Hoogleer aar in de Godgeleerdheid, Predikant in de Hervormde Gemeente ie 's Hertogenbosch, Lid van de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen, en der Nederlandfche Letterkunde te Haarlem, en te Leiden enz. uit gegeeven door). F, M a r t i n e t. te 'sHertogenbosch , en Amsterdam, byid. Palthr en Zoon , en J. AllaRt 1792. twee deelen, het eerfte, behalven een kort voorwerk J63, het tweede 571 bladz: gr. 8w, dt prys is f 6 - : - \\ 7J hebben federt eenigen tyd nog twee do'orlooVV pende Verklaaringen van den Heidelbergfchen Catechismus in het licht zien veifchynen , zoo van vvylen den Amdeldamfchen Hoogleeraar P. Curtenius", uitgegeevcn door den Ho^gleeraar Broes te Leiden, als van wylen den rustenden Woubrugfchen Kerkleeraar, J. Ouboter: beiden deezen, vooral die van Oubotir, winnen het van deeze in uitgebreidheid, en heb' ben beiden hunne verdienden en'nuttigheid; doch deeze is kort en behandelt de waarheden eenvouwig, fchriftuurlyk en geieidelyk, en komt voor in Leerredenen, hebbende iedere Zondag 'er eene en dus 52. Het moet hun, die weeten, hoe groot het Legio van gefchriften over den Catechismus is, verwonderen, dat 'er  j. C. Palier , Leerred. over den Heidelb.Catechismus 259 'er nog Schryvers zyn, welken hunne opdedendaarover aan het licht brengen; want die dof is uitgeput, en men zal alles wat 'er nieuwlings over uit komt, hier en daar kunnen vinden. Geen wonder! de waarheid is en blyft waarheid; de leiding van gedachten over de waarheid moge verfchillen, maar met dit alles is 'er geen verfehil in de grondwaarheid zelve : men kan zich eene en dezelfde waarheid voordellen, cn die uit onderfcheiden gezicht- 1 punten zien, en wie bemerkt niet, dat zoo iers onderfcheiden wyzen van verklaaren uitlevere? 't Is nog waarheid: Parus mcdis benefit: op verfcheiden wyze kan men iets weldoen. Gelyk het is met de verfcheidenheid der aangezichten by de menfchen, en men geene twee in alles gelyke wezens aantreft , zoo min als twee gelyke bladeren aan eenen boom, die 'er verfcheiden duizend heeft- alzoo is het ook gelegen met de Schriften over den' Carechismus , ieder heeft iets byzonders en charaderistiek. De Catechismus wordt iederen dag des Heeren eelvk Mole by de Jooden geleezen wierdt, gepreedikt, êrnnea vindt in de Gemeentens nog al eenigen, die eenen «roeden ftnaak. hebben, en gaern dat onderwys hooren^dioe Catechetifche Verhandelingen van deezen of geenen Leeraar volgen, en daar in zoo vee! genoegen vinden dat zy, na zynen uitgang, nog begeeren hem te leel zen , dien zy niet meer hooren kunnen, en dit heeft tot het uKgeeyen van verfcheiden Catechismen in Predika. tien, aanleiding gegeeven. Maar m goeden ernst gefproken, die Leeraars, wel ter roeping IS in plaatfen, waarin men toehoorers van alle hande gehemelte heeft, en daar de hernieuwde aan. vallen tegens eenige gewigtigc waarheden van onzen Godsdienst aanhangers vinden, en men verpligt is die aanvallen aftekeeren, en zyne toehoorers tegens de listige rede »i»gen Van zoodanig» te wapenen, zullwi hunne CateR 3 che.  2ö0 JOHAN CARSL PALIER. ehetifche Redevoeringen zoo fchikken, dat dit oogmerk daar door kunne bereikt worden. (**'. Die iets weet, is het niet onbekend, dat men aan de Formulieren van cenigheid geen goed hart toédraage, en het alleen aan vermogen, maarniet aan genegeuheid ontbreekt, dat men zich daar van niet losmaak e :^en meent dat men Vryheid hebbe te leeren, en 'er zich niet over behoeve te bekommeren, al zyn juist die gevoelens niet overeenkomstig met de Catechismus. Dergelyke dingen geeven aanleiding an redenen om, met alle bepaaldheid, onder de rechtzinnigen zich 'er op toeteleggen, om te bewyzen, dat die leer Welke in de Catechismus bevat is, de leer van den Byoel zy, en 'er meede cvereenltemme. Nu kunnen wy onze Leezers verzekeren. dat de Leerredenen van den bondigen Pa mek daar toe ongemeen gefchikt zyn; men vindt eene konheid, die geene duisterheid met zich voert; kort, klaar en krachtig fpreeken en fchryven, was dien waardigen Kerkleeraar eigen. Hy preekte Analytisch en nog ouwcrwetsch, en hier in zal hy zeker aaft die geenen, die alléén oe Symhetifchc"wys van leeren voox de echte keuren, niet zeerbefcaagéri: deeze Redenvoeringen draagen het merktceken van naaukeorigheid en verzekeren ons, dat men die zoowel in de zaaken , als in de aanvoering van de beste bewyzen, zal aantreffen. 't Verwondert ons niet, dat, volgens het bericht van dén dooikundigen Martinet, öiedemoeiteweiheeft gelieven op zich te neemen, om het Publiek, byzonder de gemeente van 'sHertogenbosch, deeze gedachtenis van den braavcn Palier meedetedeelen , „ zeer Aanzienlyke Leden der Hervormde Gemeente in die Stad zyn Eerw: liebben verzocht, de uitgaaf van deze Leeredenen op zich te willen neemen, daarzy dezelve, met geen gering ge- (**) Dit geeft aanleiding tot Verfcheidene bewerking vaa •Is waarheden en der Catechismus.  Leerredenen over den Heidelh. Catechismus 161 genoegen en nut dikwerf gehoord hadden, en nu tot een altoosduurend huisboek gebruiken wilden. Zy achtten deze Predikaatiiën hoog om derzelver kortheid, klaarheid, en eenvouwigheid; voorzeker geene kieene verdiensten , veelmaalen, gelyk zy zeiden, by anderen, gretig gezogt; maar fchaarsch gevonden." De verftandige Mar tin et verklaart in zyn kort bericht, dat Palier eenftemmig gedacht hadt, met den Middelburgfchen Hoogleeraar Krom, die onlangs gefchreeven heeft: „ „ Het ware te wenfehen, dat ook de Heereri Predikanten, vooral in hunne Katechismus Preöikaatfiëri C welke doorgaans te langen te geleerrizyn , gaande dikwyls tegen het oogmerk van deeze Inftellihg , het begrip, en de vatbaarheid van eenvoudigen verre te boven) een deel van een Artikel uit het Synode van Dordrecht in het oog hielden, en daaraan poogden te voldoen, het welk aldus luidt,"" der Predikanten ampt en discretie in de Kerk zat weezen, dcKatechismi, Predikaatiiën dermaate openlyk aan te ftellen dat ze behoorelyk kort zyn, en naar het begrip, niet alleen der volw&fenen, maar der Jeugd zoo veel mogelykis, gepast. ,, „ Lenftemmig had Hy , zeiden zy gedaat en zyne Leerredenen naar die leest gefenoeid, deshygden zy die te bezitten." Met is ook in de daad zoo gelegen, en wy zullen onze geëerde Leezers een bewys daar van geeven, dooreen goed gedeelte tut zyne Rederoering over den zevenden Zondag te laten leezen. Na eene gepaste Inleiding en het verband vofer deeze ir^rklaaring waarvan wy deAnalyüfche teekenen zullen war aten: „ Worden alk menfchen wederom door Christus zZ hg? Tot deeze vraag heeft het geen te voren is vast -efteld en bewezen aanleiding gegeven , te weten dat door A d a m s val alle menfchen, zelfs de GeflaW die • nog met geboren waren, verdoemelyk voor God/eworden Zyn , dcwy, Adam fiet ^ ^ Vvas, en alle zyne nakomelingen in hem gerekend wierR 3 den;  262 joh an C a e. e l P a l I e k. den; zo dat, indien hy (taande was gebleven, zy allen in hem zouden geftaan hebben; dan indien hy viel, zy allen in htm zouden vallen, gelyk ze helaas! allen, m cn door hem gevallen zyn. -,- De rcdcnkaveliug of fluitreden uit dat gefielde loopt dan , in dezer voege af: Adam was 't hoofd van het Werkverbond. Door hem zyn alle menfchen verdoemelyk geworden. C h r i sTus is 't hoofd van 't genade verbond; maar worden dan alle Menfchen door hem zalig!'1" Het antwoord is; Neen zy; maar alleen de genen , die hem door een oprecht geloof'worden ingely/d, en alle -yne weldaden aanneemen. Dit antwoord is tweledig. Eerst wordt het ganlche voordel ontkend, en daarna wordt 'er eene bepaling gemaakt omtrent üc peilonen, die zalig worden. ■ Dat niet alle menfchen zalig worden blykt, uit rtó verkiezing tn verwerping, om dat 'er van eeuwigheid, fommige menfchen gefield zyn tot vaten ter eere, anderen tot vaten ter onesre, Rom: Q: as. 23. Eph: 3« 14* Wierden nu alle menleken zalig, zo behoefde er geen hel of verdoemenis te wezen; zo moest 'er, Openb: 22: i? niet gezegd worden, dat buiten het hemelsch JW Mem blyven zullen, te honden, de toveraars, At hoe réérders', de doodfagers, de afgodendienaars en alle, Se den leugen liefheeft, en denzelven doet : Ja dan behoefde 'ei, in den laaiden gcrechtsdag, geen onderfcheul Telaakt te worden tusfchen de bokken en- de fchaapen, i-, dan was'er een laatde gerechtsdag onnoodig. - Dit Sm' zaken, die wy niet verder zullen bewyzen, dewyl l Heidenen door het redenlicht alleen geleid, vast deiden " dar 'er namaak beloning voor de goeden, en drar Lór dc kwaden zyn zullen, om dat zy begrepen, dat Z veele zaken hier onafgedaan bleven, die in detoeko£L,dè waejehi eerst zouden befiist en vereffent worden. Wy bellaiteu dan, dat alle menfchen door christus niet zaltR werden. , r ' Maar alleen de genen* die hem door een oprecht gekcf  Leerredenen over den Neidelb. Catechismus 263 worden ingelyfd. — De Peifone» worden tweledis beFchrevcn. Zy zyn De genen , die Christus door een — Gy ziet hier, dat het oprecnt geloof, 't geen vr. ar zalbefchreven worden, het enig middel is, om zalig te worden, en daar van is de ganfche Bybel vol, Joh: 3 36. "die in den Zoon gelooft, heeft het eeuwig leven, ea Mate. 10" 16 die gelooft zal hebben, — Toen de bekommer.' de Stokbewaarder aan Paulus en Silas eens vraagde : Lieve Heeren! wat moet ik doen op dat ik zal% worde ? wat was toen het antwoord? gelooft in den Heere Jefus Christus. Hand. 16. 33. «1, Hit geloof dient tot twee einden. ** Eerst, dat men daar docre h b j s t u s werdingelyfd de mensch is van natuur een kind des Duivels, een kind van Adam, levende buiten God en Christus in de IVaereld, aan den dienst der zonden met duizend ketenen gekluisterd, waarvan hy alleen word losgemaakt door 't geloof, en door het zelve word hy tevens Christus ingelyfd. Deze fpreekwys van inlyven gebruiken de opl teller-s van den Kat schim us met opzet, om ons een naauwkeurig denkbeeld te geven van de naatiwe vereeDiging van Christus met zyn volk. Zy iggnomen van boomen die op malkan deren geënt worden, waardoor de ent en de nam niet alleen met eikanderen onaffcheidelyk, en voor altoos worden vcreenigd; maar ook de een van de andere voedfel, wasdom en fapnen ontyangt (Het komt ons voor, dat dit niet zeer naauwkeurie zv' want de Ham krygt geen voedzel noch fappen van de' ent, maar het tegendeel is waarheid.) Dit heeft ook plaats in d.-n uitverkoren Mensch. Door het geloof word hy met Christus dadeïyk op eene Gode betamelykeen geestelykc wyze, verenigd, zodathy, van hem voedlel en wasdom ontvangende, naderhandvruch. ten voortbrengt, vruchten, die het geloof en de beke. ring waardig zyn. De gelovigen worden daarom *eBoemd ff ruiten van Gods planting, en vergeleken by R 4 Ce,  £04 Johan Carel Palier. cederbomen , by palmbomen , by eikenbomen der gerechtigheid , by bomen t geplant aan waterbeken : en 't gantfche ftuk dezer in'yving of inenting (telt P au. lus in een klaar daglicht, Rorn. i t. ^7. e»z. Behaagt het nu aan God iemand door het geloof met Christus te vereenigen. Zoo gaat'er onmiddelyk mede gepaard, dat een zodanige, door dat zelfde geloof el Ie de weldaden van Christus aanneemt. De weldaden van Christus zyn de genade goederen van het eeuwig Testament, welke hy als deerfge* naam van alles, door de voldoening aan God sgerechtigheid verworven heeft, by voorbeeld de rechtvaardiging, de heiligmaking, de verderking, de bewaung; cn eindelyk de verheerlyking; welke weldaden moeten aangemerkt worden, als reeds verworven, ais reeds daar zynde, en die den menfchen worden aangeboden. Dit is de reden, dat 'er gefproken word van dezelven ean ie nemen door het geloof Dus ziet gy, dat het geloof hier nie;s verdient, maar aangemerkt wordt als een hand, waar door de grote gift van Jesus wddaden wordt aangenomen, vast gehouden, en zig toegeeisend. Eu wat zou het geloof toch verdienen kunnen ? 't is een gaaf van God: nu zoude het ongerymd zyn, tc dellen, dat het aan; emen van een gift, by den edelmoedigen gever, iets verdienen zoude. En dan blykt het 't geen bewezen incest worden, namelyk, „ dat met alle menfchen zalig worden. " Hier ra doet hy onderzoek op het geloof en deszelfs aart na dat hy iets van het woord gelooven, als niet flédhts eene toellemming van den wil, maar ook iemand iets toeverti ouwen, zich op iemand voor altyd verlaten, tc keuren geevende , gezegd, en 'tonderlcheid tusfchen Het vterderlei geloof, dat men gemeenlyk 111 den Bybel nucnt te vinden, naamlyk, het Historisch, tydgeloof en geloof der wonderwerken , gelyk ook van lletoprccht oeioof ÓPgegeéVeh hadt, legt hy. onderfcheiden uit de kennis, tcelkmndng, ert vertrouwen in hctgeloove. 5, \v at  Leerredenen over den Heidelb. Catechismus 265 Wat is nu de groote hoofdzaak van dat vertrouwen, 5t zy dan zwak of fterkV — dit, dat niet alleen my, èvaar ook anderen vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid, en zaligheid van God gefchonken zy, ■ - De groote vraag is hier flegts, hoe het woord gefchonken moet worden aangemerkt. Na dat hy het begrip, dat men maakt, als of men die goederen reeds ontvangen hadde, heeft weêrlproken vaart hy voord: * „ Daarom denken wy, dat het woord fchenken hier moet genomen worden som aanbieden: en my dunkt dat de opftellers van den Katechismus in dit begrip ook geweest zyn, daar zy in het antwoord op de 60 vraag dus fpreken: dat God uit loutere genade, my de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Ghrntus fehenkt en toerekent, zo verre ik zulk een weldaad met een gelovig harte aanneme. Immers voor het aannemen moet een aanbieder vooraf gaan; en daarom, komt dit aanbieden, zo dikwerf, in den Bybel voor' onder de fpreekwyzen.van nodigen, roepen en raden. Laat ons dat, duidelykheids halve, meteen menschlyk voorbeeld ophelderen. Men ziet dikwerf, als eenige mentenen zig tegen enen Vorst of Overheid hebben misgrepen, dat aan hun, indien ze tot hun plicht wederkeren, genade word gefchonken, dat is aangebodenen aan die genade krygen zy ook dadelykdeel, wanneer zy de voorwaarde aannemen. Maar iemand zal, mogelyk, denken: is de toeflemming der aanbieding dan genoeg tot het geloof? Geenzins. Maarzit is onbetwistbaar, als de mensch, by het licht van Gods Geest, het dierbare, het getrouwe, het welmenende, het zalige van die aanbieding ziet, en in zyn binnenfte daar van overtuigd is, dat hy aanftonds op. dat zelfde oogenblik, (hier is geen tusfehentyd i die aanbieding met de hand des geloofs aanneemt, als een gefchenk, dat ons van Gede aangeboden is tot wysheid rechtvaardigheid, heiligmaking, en volkomen verlosfing. R S Einr  s.66 Palier Leerr: ever den Catech. Eindelyk geeft hy (naar zyne gedachten) de zaaken, die tor een oprecht geloof behooren, by eikanderen op, dat vvy niet kunnen uitfehryven , maar onze Leezers tor hrt boek zelfs wyzen. In de toepasfing toont hy het gewigi van die vraag, heb ik het geloof al, of ben ik nog een ongelovige? aan; zyn my de vergeving van zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God al gefchonken, of teef ïïinogzonder God en Christus in die waereld? Hierop wyst hy aan, wie hieromtrent onbekommerd, ongevoelig, onverfehülig zyn —- wekt ze op to» het geloof, het welk God geeven wil. ••* Geevende aan geloovigeti een nuttigen raad cn beduur, om in dat geloove te vorderen , en te komen tot den roem: Ik weet in wien ik gelooft hebbe, en dat hy machtig is, het pand by hem weg gelegt, te bewaren tot dien dag. Amen» De Oplettende Bybelbeschouwer , naar het Hoog* duitsch, van den Heere J. L. Ewald , vry nagevolgd door). A. S. Hofkstra, Leeraar der Doopsgezinden te Utrecht, en Lid van verfgheidene Taal, Dicht en Letterkundige Genootfchappen. Eerfte Deel. Te Utrec"T by de Wed. S. de Waal en Zoon, Sbetverkooftr», 1792, behalven de Voorrede, 503 bladz. gr. tivo. de Prys is f 2 - 16 - t iet is zeer wel gezegd: „ niet te weeten, wat 'er Jr | voor mynen tyd in de waereld gefchied is, is gedöorig een kind te zyn," 'er is by ieder mensch, vooral ook by de kinderen, nieuwsgierigheid, welke te pryzen is, zoo lang zy binnen de paaien blyft, en niet uitfpat tót onmaatigheid, wanneer zy de bron , zoowel van zonden, als van ongelukken worden kan. Wy hebben veel reden van dankzegging, dat gebeurenisfen van voorgevallen zaaken in gefchriften bewaard ge-  j. L. Ew.'.ld, Dj Oplettende Bybeibefchouwer, 267 febleèven zyn , en wy die tot vermaak, leering en ver- inyding of navolging kunnen gebruiken. Hoe veel voorzichtigheid men ook noodig heeft in het leezen van ongewydc vernaaien , om zich geene verdichtiels te laten in de hand Hoppen, noch door zedenbedervende Historietjes ondeugdzaam te worden, men kan op de gewyde Vernaaien in den Bybel gerust afgaan, en zal ze nooit anders dan waar, belangryk en leerzaam vinden. j Wy gelooven, dat men der Jeugd geenen beteren dienst kunne doen , dan haar de Bybelfche Gefchiedenisfen, naar haare vatbaarheid opgèfteld, te laten leezen, ea leeren: daar door zal zy voorbeelden krygen van flegle», die zy wel verfoeien, maar niet volgen moet; terwyl zich goede en godvruchtige voorbeelden zullen opdoen, die zy tot modellen voor haar gedrag, in den kring, waar m zy leert, gerust neemen mag, en te gelvk hoopen, dat zy 111 den zegen, waarmeede zulke deugd bekroond is, deelen zal. . Onder verfcheiden werkjes van dien aart, hebben wy •;; T v™rr ons> ecne vrye navolging van den oplettenden Bybelbeftheuwer van den Heere J. L. Ewald, dooiden Eerw. J. A. S. Hoekstra, Leeraar der Doopsgezinden te Utrecht, het eerfte deel, 't welk tot nut der kinderen zyn moet. Wy pryzen dien arbeid, en de volvoering daarvan ] verdient goedkeuring en lof? dan wy twyfïelen, of het wel voor kinderen , die men gewoonlyk zoo noemt, recht gefchikt zy; zoo als het voor Jongelingenen jonge dochters ware,.wy zouden zeggen, indien zy hunnen lees-lust zoo lang kunnen ingefpannen houden, kan set aan het bedoeld oogmerk beantwoorden, maar voor kinderen, beneden de Jongelings jaaren, komt het ons te zwaar en langwylig voor, en wy vreezen, dathetmec veel kleine leezers of leezeresfen vinden zal: dan wy geeven dit om een beter. Wy keuren, noch de moeite van den IleereEwALD, ; noch  2ÓS J. L. E w A l m, noc!" de vrye navolging van den Heere Hoeks tra at, maar verklaaren integendeel, dat de handeiwys met de Bvbclfche Geichiedenis juist en regelmaatig in eenen aangenaamen en vloeiender) ftyl, gemaklyk om te bevatten, begreepen zy — Wy hebben het voor ons met genoegen geleezen, en het zal ons aangenaam zyn, dat tiet vervolg niet agtcrblyve. De Heer Navolger bericht ons, in zyne Voorrede: „ deze oplettende Bybelbejchomver is noch in woorden, noch in ftyl,' noch in zaaken eene flaaffche vertaaling, maar veci meer eene vrye navolging." Hy geeft het gebruik van dit Getchrift te maaken dus op." Men moet, om het geheugen der kinderen niette lastig te vallen, of hetzelve te vroeg aftematten, ofte verftompen, de jeugd deze Bybelfche Verhaalen niet woordlyk van buiten laaten leeren, dit zoude ten cenenmaale itrydig zyn met het waare doel van dit anders nuttige werk. Veel meer laate men het de Kinderen leezen zoo als het is, en wel dagelyks een niét groot gedeelte, en vraage telkens na de leezing, wat zy geleezen hebben, bepraate zulks met hen, herhaale het op eenen trant, als of men iets vertelt, fpoore hun op de een of andere wyze aan, om het geleezcne vertelzel ook aan anderen , aan hunne broeders of zusters te verhaalen, enz. Eve;:wel moet men het hier by nog niet laaten. — Men moet vooral llille ftaan by de zedelyke en het hart verbeterende gevolgen, die uit elk vernaai rechtflrecks voortvloeien. Ik zegge rechtftreeks —• wyl een te ver gezogt zedelyk gevolg vaak meer nadeel dan voordeel doet." Dit heldert de Heer Navolger met het voorbeeld van Jofeph op: dit alies is zeer wel onder die bepaaling, naar onze geoachten, dat de jonge L eden voor dergJyke b;redeaiogen over de gefchiedenisfen, zoo als die hier verhaald zyn, vatbaarheid genoeg hebben. Wy  De Oplettende Bybelbefchtwwerr iffo Wy zullen den inhoud der Hoofdzaaken meededeelen, Zoo als wy dien voor het verhaal vinden. De Boeken van den Bybel afzonderlyk befchouwd. Apocryphe en Kanonyke Boeken — waarom dus genoemd; de vyf Boeken van Mofes ; He* boek Jofua; — der Richter en en Ruth; deboditnSamuefs, &zr Koningen en der Chronyken, en zoo voords tot de openbaaring van Joannes. Men vindt aen kort en genoegzaam bericht van ieder gefchrift, en dit beilaat 41 'bladzyden. Dan volgt eigenlyk de gefchiedenis, de Schepping der Waereld en der menfchen. - Hoe de eerlte menfchen God hunnen Schepper ongehoorzaam zyn geworden. — Van Mams hakoomelingen tot op Noath. — Naachs nakoomeiingen, en byzonder van Abraham — Ifaaks geboorte tot aan Abrahams - Ifaaks en Jacobs dood * De geboorte en opvoeding van Mofes. Tot aan den uittogt der Isra'èiiten uit Egypten.. — r>e wet^eevin» op den Berg Sinaï. — Dén dood van Mofes. — J0* ftia ~ de verlosfing de Israëüten van God door verfcheiden helden veroorzaakt. Zoo dan loopt dit deel van de Schepping tot aan de Koninglyke Regeering van Israël, nahetverï'maaden van Samuel. Die gefchiedenisfen worden nauwkeurig en vatbaar, me' genoegzaame verfcheidenbeid om den leeslust gaan! de ie houden , en het onthouden gemaklyker te maaken, verhaald, waartoe men verfcheideaanmerkelykeHukken' by wyze van faamenfpraaken voordek, zoo als die in den Tekst gevonden wierden , wordende, of tusfchen de verhaalen , althans op het einde, gepaste opwekkingen aan de lieve kinderen gedaan, om ze tot navolging der deugden , en nalating van dergelyke ondeugden , aan te fpooren. Tot een Haaltje diene den leezer het gefprek , dat 'er tusfchen die verheven mannen, welken tot Abram gekomen, en door hem vriendlyk vergast waren, over hun  e^ó j. L. E w a l d. hun voorneemen, om Sodom en Gomorra omtekceren, is voorgevallen» De M a n. „ Hoe kan ik voor Abraham (was het niet beter geweest, dat de Schryver of Navolger zoo lang Abiam gefchreeven hadde, tot dat zyn naam op uitdruklyken last van den Heere, in Abraham verlengd en veranderd is geworden?) verbergen, wat ik voorneemens ben te doen! — Abraham zal toch door zyne nakoomeling- fchap tot een groot en zeer magtig volk worden ; ■ door hem zullen alle volkeren der aarde gezegend worden : want dit weet ik zeker, Abraham zal zyne kinderen cn alle zyne aanhoorigen op het ernstigde aanbcveelen cm den weg der deugd en Godsvrugt duurzaam te bewandelen : zoo dat zeker ook vervuld zal worden , het gene ik ten goeden over hem heb uitgefprooken, eu aan hem en zyne nakoomelingfchap beloofd — Qiier op wendde deze man, of eigenlyk God zyne aanfpuiak tot Abraham) -— weet Abraham ! dat'er zulk een kwaad gerucht van Sodom en Gomorra verbreid wordt, dat men daar uit zoude moeten befluiteh, dat deze menfchen ten uirerfle boos en godloos waren. Daarom wil ik heeneu gaan en zien, of het inderdaad waar is, — ol zy waarlyk zoo kwaad zyn, als men van hun getuigt, dan of het anders is; ik moet het weeten. De mannen nu vervolgden hunnen weg, maar Abraham bleef voor het aangezigt van God daan en zeide — Abraham. Zult gy dan ook den rechtvaardigen met den Godlöozen verderven ? — Misfchieu zyn 'er nog 50 rechtvaardigen in die Stad, zult gy dan die ook ombrengen, en niet veel liever de inwoonderen van die plaats hunne zonden vergeeven, om der 50 rechtvaardigen willen, die nog in het midden hunner mogten gevonden worden 1 — Het zy verre van u, weldacdige God! dat gy den rechtvaardigen en de Godlöozen in een en het zelfde lot zoudt doen  & Oplettende BylelbeMottwer. fi?ï doen deelen. — Hor» i re _ verre - 2y dit van t"*Sg W«S»{ - verG * .s.,d, "i j* niet .*™ .«goedheid doef™tevSg itaien myM ™r8e- my verder tot u te /breek™ C*. Vergun tig, hoogst wy en goedn6od zv°t ï TiP* fflaCh' ring aardwormJ,en-° MisS^V ' * ^ een ge" de jo in die nlaar, }" er J minder dan ven, om St WrS gy J™ aHe d^e Sted^n verder, om uat er j rechtvaardigen minder zyn? ^todT?6" , L> EWAtD, .aak van zoo veel aanbelang, als de kieeding op ons lighaamlyk en zeedelyk welzyn is, te beflisfen; niemand betwistte hen dit regt , het grootfte getal van Gcdgcieerden, Wysgeeren en Geneeskundigen «gteden het beneeden hunne waardigheid zich daar meede oprehouden , uitgenomen een Camper, die weegens den besten fchoen, en Sommering, die weegens het nadeel der keurslyven gefchreeven heeft, en eenige weinige menfchen vrienden. Even zo belangryk is, het, dat met ernst en waardigheid van de tot de voortteeling gefchikte deelen gelproken word, en het is eene valfche kinderagtige fcfiaamte;, wanneer men zich ontziet daar van, wanneer het noodig is, melding te maaken, terwyl die aan de andere zyde in allerlei gezeïfchappen eenen onuitputlyken bron van Icherts oplee veren. — Eenige regels laager zegt hy: — Ik mecne myn doelwit korter tc zullen bereiken door de volgende ftellingeti. 1) De deelen die zeer warm gehouden worden, zweeten fterk. 2) Het zweet is fcherp en veroorzaakt jeukte. 3) De jeukte noodzaakt tot betasten. 4) Het betasten der teeldeelen, wanneer het lang duurt veroorzaakt wellust. Amsterdam, by], de Coster, ■ 793- In grootOStavo, metjde Inleiding, $a Bladz. de Prys is f i - 5 . • Wy befchouvyen dit Werkje van den Hoogleeraar M e s o e r s als aphorismen of the/es, naar welke ?y:ie Akademifche Voorleezingen zyn mgèricht, en dus als eene gefehikte handleiding voor zyne hoorers om zyne lesfen met vrucht te kunnen hooreu. Het zou derhal. ven wenschlyk zyn, dat de eene of andere Vader'andfche pen, in dat vak bedreeven, zich verleedigde, deeze Thcfes wat meer uit te werken, en daar hetnoodigis, 1 met voorbeelden op te helderen: wanneer het eene allergefchikfte handleiding in die Weetenfchap, ook voor onze Nederlanders zou kunnen worden. Schoon wyin ahes met dt Koningsberglchen Hoogleeraar, in dit Werkje , niet eenfiemmig denken, moeten wy evenwel van hec zeiven betuigen, dat het met veel orde en naauwkeurig* S heid  fHa Natuurlyke Historie van den Mensch 9 heid isfaamengelteid, enindebepaafngen, welke daarïn gevonden worden, zeer klaar en duid el yk is. Na eene ge .aste inleiding, gaat de Hoogleeraar over tot zyn onderwerp. Hy toont in eenige paragrafen; de overeenkomst van den mensch met de dieren en de onderfcheiding van dezelven, gelyk meede de verfcheidenheid en overeenkomst van menfchen aan. Waar na hy overgaat ter befchouwing der Geneeskundige kennis van de Ziel Hier ontmoet men de volgende onderverdeelingen : i°. Dieriykevermogens. 2°. Voortrefeiykhedenvan den mensch boven de dieren. 3°. Zielsvermogens. 4°. Het ontliaan der begrippen, j"3. De zinnen. 6°. Hei Denkvermogen. 70. fVadken, Slaapen, Droomen. 8°. De Temperamenten. O*. Dc Hartstochten. io°. Berooving van zinnen, blooheid, zelf smoor d. Tot eene pr.eve, zullen wy hier het geene de Schryver over de Temperamenten zegt: affchryven. S 153- Vau net grootlte SewiSc is iu de ker der zie* le, over het algemeen de leer der temperamenten, welker invloed in de kweeking der zielsvermogens onloogchcnbam is-^ tcn]perament van den Mensch, ontdekt zig door den loop van zyne daaden, als gevolgen der natuur van zyn denken, en gewaarworden. S 155 De Ouden onderfteldcn vier foorten van temperamenten, namentlyk cholerisch, galagtig, Sanguinisch , bloedryk, melancholisch droefgeestig en phlegmatisch waterachtig. Eene valfche theorie was de oorzaak dezer verdeeling, de theorie zelve verdween, maar de verdeeling bleef Hand grypen. ■ „ 5< Veeie hateren hebben wel is waar, de oude temperamenten nieuwe oorzaaken aangewreven: of op nieuwe gronden, ni?uwe verdeelingen gebouwd, maar de Ccherpzfmiigrte befchouwers vorderden daarin met verre, vermits het hun aan een bepaald alphabet van ondcrkenning ontbrak, om zulk eene menigte te onder* fcheideu. {Z. Herder.) b '57  ii/gCHS-G. D. AI e s 0 e ft s. 2S3 '$ 157. Dc waare oorzaak der verfcheidenbeid inde remperameDten der meniciïeo, fchynt inde onderfcheidehe vermenging van lévensgeest niet zenuwkragt te liggen welke oy alie riienfchen niet even eens iS. "ö ' S 138, Aan deze mengeling fchynt ook het werktuig der ziel, (de berstens) efl'dóór het zelve de ziel eenig deel te neemen. Het hart van den een is levendiger, of "evuehger dan dat van den ander. S !j0. Dus is noch de getemperdheid van het bloed noch de veerkragt der vaste ueelen, dc grondoorzaak der temperamenten. § 160. Zoo zeker dit is, zoo moeilyk is het ook de temperamenten in foorten te deelen, vermits de modlfi. ca tien van die vermogens, zich door onmerkbaare overgangen in het oneindige verraénigvuldigen. 5 16U Men neeme dieswégens de Helling van twee vier, agt of twaalf foorten aan; men zal altoos in dé noodzaakelykheid zyn , ontelbaare onderdeelingen toe te laaten. Intusfchen fchynt de eenvoudigfte verdeelmi ae voorkeur boven de overigen, te beweeren. • > §162. Door deze overtuiging bepaalen wy'ons, inde verdeelmg der temperamenten, by twee foorten. 1 Dc ftgt aangedaane. 2. De traage. De menichenkenner zal ligt eene menigte van onderverdéelingen ontmoeten § 163. Hoe aandoenelyker her Temperament is,'zoo veel te fterker is de zucht tot uabootzing, de £rondle^ gmg der bekwaamheid tot vorming, (waarvan de invloed op het gebruik der zielsvermogens onlochenbaar is,) iti de ziel van den Jongeling. ,J Verhaalen van M. de Florian. Te Dordrecht hyü J Morks, i7ö3. InO&avQ, op Postpapier. 221 Bladz, De Prys is fi . 16 i • M r /^vnze Landgenooten hebben den Heer de Florian KJ uit de Vertaaling van zyne ÈsTiLi.e. als een edel en bevallig vernuft, als een Schryver en Dichter van fmaak  2É4 Verhaalen vati fjjiaak en gevoel, leeren kennen, geen wonder dus, dat men een gunstig vooroordeel voor zulk eenen Schryver opvat, wanneer men iets nieuws van Hem in 't licht ziet verfchynen, en hoe aangenaam is het, indien men door zulk een voordbrengfel van deszelfs vernuft , in dit gunstig vooroordeel word gefterkt: dit is ons geval by het leezen deezer Verhaalen, uit het Fransch overgezet, geweest. Wy onderfchryven gaarne het oordeel dat de Heer Meiszner, die deeze verhaalen in het Hoogduitsch heeft overgezet, en in de voorrede voor onze Hollandfche Vertaaling gevonden word, van dit werk velt: „ In het eerst," dus fchryft hy „ was het de wensch van „ mynen Uitgeever, die my bepaalde, om deeze vei1- haaien, geheel in het Hoogduitsch over te brengen: " dan, in de daad , fcheen Florian my vervolgends die " volkomen te verdienen. De toon , waarop hy ons deze • gefchiedenisfen vertelt, valt zeker iri den Franfchen " fmaak; dan men vindt bykans oneindig meer natuur en * minder navolging,danby de meesre overigen zynerLand" r ZK niet H£Ten, \7 K ° ^^lï^^^ aTn dflïï'TA ' voo^en in en opgedraagen roerende> vtwffi? ^ vjrdiemten-> tfn Spreuke voerende: i^eiix Meritis , door Arfimh v^vvr. gtnojsz. Medelid derzelver Plaatfchlppl. ^ Bodfi Ge2onttJnftmC\ Dknht ' en ^roeSnd hZThJi P' L,d Van heC GenootPehap: Oefening /.weekt kunst ; en van het Rotterdamsch Dicht en Studtuni't' ?e"00^V' *™ Sprenkelende: Ztna,um Scient/arum genititrix, Te Amstft»AM,, by Arend Fokke Simonsz ,70l ƒ„ " 1 ^e1?bedoeli"S dezer Mymering" zt& de Heer in?y»e/arede, Jis-alSnlyk, om " In , ^ffthouwmg der aanmerkelyke voortgangen 2 sze S1geCSt' °'?der het ^enscitS ,, cuszens uitwerkzelen, na een lang verloop van een. " fc& men ffi uit var' „ icaen men zoeke dus in dezelve geene toefbeelino- ™ * mTd«Sehten °f P£rf00nen' 'it zoÏÏ?hc?&? „ ment des Sehryy-ers verre gemist zyn. — D^ehee- " iJT? H T al Wat in deze!^gêzegd word % » ,, alleenlyk, dat het menschdom uit dwysgeeri e'bê-' » Ichouwing van alle dingen, mooglyk «nfd n tr,„V- " SreTheoeb^hTing2aI bereik^ *Sl et zJS 1 „ waare behoefte zal weeten te onderlcheiden van he.i. " btïaS0i,I'Sheden' welk< h« e-s?alZS: " Pen "wellef * -^^Veetenfch p." „ pen, welke ons de groothcd van denSchennprröt£ neemenden luister voorlieden, enz." ~ PP f t0 In  $88 Het toekomend Jaar drie duizend. Eene Mymering. In deeze Mymering,. welke wy met veel vermaak gc« leezen hebben, hebben wy, den tegenwoordigen Haat, der wysgeerte, als meede veele omftandigheden, waarin het menschdom zich thans bevind, in aanmerking neemende, «eer vtel waarfchynlykheids gevonden, welke ons blyken geeven van des Schryvers wysgeerige fcberpzinnigheid, en eenen blik, weike geenzins van grond ontbloot i^, in de toekomende eeuwen te werpen Onze hartlvke wensch en zoo wy vertrouwen die van alle waare Wy.-geeren en oprechte menfchen vrienden is, dat de gelukkige tyden, welke ons in deeze Mymering worden voor oogen gefield, niet op bet einde van de dertigfte, maar eenige eeuwen vroeger, reeds een begin mogen neemen. Wy kunnen den Heer Fok re ook verzekeren, dat wy, en elk eeu met ons, wiens hart wel geplaatst is , en die het goede van zynen evenmensen denkt, in deeze Af mering niets hebben aangetroffen, waaruit men dc minste aanleiding zou kunnen neemen, dat 'er op byzondere zaaken of perlbonen van den tegenwoordige tyd gedoeld worde. Zy die iets dergelyks in dit werk meenen te vinden,moeten daai ïn meerder doorzicht hebben dan wy. Ook kunnen wy niet nalaten hier onzen wensch aan den Heere Fokke te kennen te geeven, dat het ons aangenaam zal zyn, dat zyn Ed: het algemeen en ons, meer op dergelyke Hefpiegelingen over het een of ander onderwerp, gelieve te onrhaaien. Kle i ne AakdrYkskunde voor de NederlandfcheJeugd* groot 87 bladz: iu klein 8vo. Te Rotterdam by N C0KNKL1792. De Prys is 5 \ ft. Dit Boeksken, dat door een onzer Landgcnootcn, den Wel Eerw; Heer C. Muller, Predikant ** Zydeneld, ten dienste der jonge Nederlan deren werd opsefteld, voldoet alzins aan het oogmerk waartoe hens ingericht: en, daar wy het volmaakt met zyn Wel Eerw: eens zyn, dat de Aardrykskunde ook tot eene befchaatde opvoeding behoord, durven wy het zeiven, alseene zeergefchikte handleiding, zoo voor jonge heden, als derzelver Leermeesters, aanpryzen. De baartjes heelt de Auteur, om het werkjen niet te kostbaar te maaken, weg gelaaten : mooglyk dat zyn Wel Eerw; wel befluit. om ze, in het eenigzins meer uitgebreid werk, over het zelfde onderwerp, dat ons in de Voorreden word^aangekondigd, iutevoegen. il/üiv-  MENG EL tFER K GEDACHTEN over SPREUKEN XII: 25 - a& Vervolg van Blaaz: 18 O. 2foo fterk de tegénovefftelHng van den rechtvaardigen .J tegens den Godlöozen in het voo.ige Veis was; zoo fterk zullen wy, rayns bedunkens, hier de drydigheid tusfchen eenen vadzigen luiaart, en eenen vluggen viytigen ontmoeten. Ja, naar onze Vertaaling, ft,ekt dat onderfcheid niet zeer af, want daar word een Bedrieger tegens eenen viytigen settelt. Een bedrieger zal zyn jagt-vang niet braden \ maar het ko4lyk goed der menfchen is des VLYÏIGEki, Het zal 'er op aankomen, df de woorden in het oorfpronglyke, ons veroorlooven , om dien bedrieger met eenen Idaart te verwi; leien ; wy zullen'er de 1 roef van neemen: het Hebreeuwsch is fl'QT, de Griekfche overzetting van d; zoogenaamde 70, heeft 'er voor ' hMnêvtw. wanneer men het werk-woord Mvnf#rM ver' kiest afteleiden van Ik timmer; dan zal. in fteede yan niet braden, niet bouwen moeten geleezen worden • doch houd men dit woord herkomstig van mnronuw Mèncülw.-I. Deel, No. 6. P  £2?4 MENGELWERK. ik verkryg, uien kan het overzetten, zal zynen vang niet magtig worden noch verkrygen. De woorden vorderen eenige aanmerkingen, eer wy kunnen bepaalen, wat zy best hier moeten beteekenen. Allereerst word onze aandacht by het Hebrceuwfche fTO") bepaalt. Het wortelwoord ÜD*1 dat ook kan zyn 'Dli beteekent eigenlyk losmaaken , en druktoorfpronglyk dat alles, dat los is, uit: wanneer men er, gelyk het behoort, hier uit alle andere beteekenisfen afleid, is het zeker, dathy, die de trouw losmaakt, bedriegt, waarom het niet vreemd is, dat het voor list en bedrog genomen word. Job 3: 7. Zult gy voor God onrecht fpreeken , en zult gy voor Hem bedriegeryen fpreeken ? Losheid of tot werken niet ingefpanncn te zyn, isluiheid, Happigheid. Pred: 10: 18 dourgroote luiheid verzwakt het gebiudte, en door Happigheid word het huis doorlekende. Evenwel kan men het Woord ook afleiden van het Arabisch met dezelfde letters, het welk by hen, in de zesde buiging, beteekent, iets uit de hand werpen; en dit is juist het Charafter van eenen Luiaart, welke te lui is om met zyne handen te arbeiden , maar zyn werk uit de handen werpt. Letten wy op onze vertaaling van dit woord in de Spreuken, dan vinden wy, dat men van oordcel zy geweest , dat het bedriegen het oorfponglyke geweest zy , gelyk dit uit de vertaaling van Spreuk: 10: 4. blykbaar is: die met eene bedrieglyke hand werkt , word arm, maar de hand des vlytigen maakt ryk: zoo ik het wel heb, dan zal men, meer op de tegenftelling lettende, kunnen leezen, die het werk uit zyne hand werpt, of'met eene flappe handwerkt, word arm. Voeg 'er by, Hoofdd: 19 : 15. Luiheid doet in diepen flaapvallen', en eene bedrieglyke ziel zal hongeren: het zal ook zeer wel vleien, wanneer men leest, hy die het werk uit de hand werpt, of vadfig is, zal hongeren. Uit den aart van de wortel beteekent het eenen, die geheel (lap en traag is, en alles wat naar werken zweemt ongaar* doeti vraagt gy, hoe is het met het tonder  MENGELWERK. 215 Grieken : men zal zeggen, dat beteekent.eenen listigen : welaan bedenkt eens of de Luiaart niet listig is, en 'er zetten op heeft om zich van het werken te onthouden , dit is al te bekend , dan dat ik 'er langer op daan 1 zoude! Van deezen luiaart nu, verklaart Salomo, dat hy zynen Jagtvangniet braaden zal, men kan dat TT 3J zynen Jagtvang afleiden, of van TX of Tï of TJ3 of welke in hunne eerfte beteekenis uitdrukken, aan eenen haak hangen; 't is het latynfche ihünca're', lokken, ook laagen leggen. Van hier word het overgebragt tot jaagen; want het jaagen is de beoeffening yan het nos overgebleven gedeelte van de heerfchappy ovet de dieren, die een gevolg was van het Godlyk beeld, dat Adam ontvangen had. Zy is niet anders dan de overmagt der menfchen boven de dieren te betoonen, 't welk gefchied door list, en de uitneemenheid van 's menfchen verftand boven dat der dieren; 't is eigenlyk een bedriegen van de beesten , Fhtula dulce canit volucrem duin decipit Auceps. List eq bedrog brengen de beesten, die boven oe menfchen in kragten verheeven zyn, onder derzelver bedwang. Klaagl. 4: 18 59. Zy hebben onze gangen nagefpeurt, of zy hebben jagt op onze gangen gemaakt, gelyk de Jaager het wild opfpeurt, eh het op den Voet volgt. Levit. 17: 13. is eene Jagt wet: een> ieder ook van de kinderen Israëli en van de Vreemdelingen — die een wild gedierte, of gevogelte, datgegeéteni wordt, in de jagt zal gevangen hebben, die zal ook deszelfs bloed vergieten , en zal dat met ftof bedekken. Gen: 10: 9. is het gebezigd van Nimrod, dien geweldigen Jaager, die voor het aangezichte des Heerenjoeg^ By overnoeming geeft het te kennen, het vee of gedierte, 't welk gevangen word op de jagt: Gen: as ƒ leest men van het wildbraad, dat is, die fmaaklvke fpys van het gejaagd en. gevangen wild, die Ifaak zóc gaarn at; aoor eene faamenvatting beteekend het, aUejtaYid© fpys, Nehem: 17; ij. door eetwaaren vertaald : dus P 3 be.  £iS MENGELWERK. behoeven wy in de opgaaf dér beteekenis van dit woord, or» niet angstvallig te bepaalen. üe Grieken hebben <«p*s, dat ook het wilde dier beteeken', dat gevangen word, en het is niet weiniger ruim dan het Hebreeuwfche, beteekenende ook de jagt ot het gejaagde.* de Grieken vertaaien het Hebreeuwfchc wóórd altyd, doorga. Maar het is dtiisterer wat bet wooid •plT dat de onzen door br ,aden v naaien,beteekene: het wortelwoord i-"pn ergens influiten, men vergelykt het mer het Griekfche «fy«, het welk zeggen kan, die voorzichtige daad, waardoor men voorraad tot den tyd van gebrek wegfliit en hieruit oordeelt men , dat dit gezegde, 't Welk men vertaalt de flapheid fluit niet weg, juist hiér voege ; doch by de Chaldeën is bekend "pn in de beteekenis van biaaden. Dari: 3: 27. is het gebruikt van die drie mannen, welken in den vuurigen Ooven gebraaden en gebrand wierden, hier meede is verwand "pn der Grieken sp-«; datHoogl: 2:9 door Traliën vertolkt is: dan va'men het dus op: hy zal het in het nel niet krygeu; of hy zal het aan den baak niet hangen, 't welk f 0 l l e r beweert hier de juiste beteekenis te zyn: ieder weet, dat men bet wild in de jagtgevangen, aan dokken of haaken ophangt. Dc 22de Pfalm is een keurig Oosterschjagtlied, waar in de hinde des dageraads, gejaagd, gevangen, outwyd, en opgehangen word, terwyl het woord hier maar alleen voorkomt, heeft men 'er 2,00 veel onderfcheidene gedachten over gemaakt: men kan klaar merken, dat de Grieken het ruim genomen hebben, ontzeggende aan den bedrieglyken luiaart, alle vangst : Hy zal geen jagtvang vinden. Niemand zal zich nu verwonderen, dat'er verfcheiden vertaaljngen van deeze fneede zyn, maar dit is 'er van , indien zy Stlen op den keper bezien worden, dan komen ze hier Op neer, dat de bedrieger of luiaart eene verkeerde rekening rflaake, en zyne verwachting niet uitkome. Zeker is het, dat hier eene zinfpeeiing op de fagt zy4 en wy weeten, hoe men oulings, ook by onze oude Ba-  MENGELWERK, »I? Batavieren, zyne fpys op de Jagt zogt en vond, zy*. de naderhand door den landbaiw en den Koophandel, jaagen op veele plaatfen minder noodzaaklyk gewor- Hjer is een fagtwoord, dat fprenkachng geworden is, en her levert eene fpr$k oP, Wélke het niet bereiken van zyn oogmerk, of bedrogen uit te komen, aanwyst. Bepaalenwy ons nader by dit gezegde: ik ben'er met de ajéeste Uitleggers voor, dat men hier aan eenen hiiaart zyne aandacht héchten moet: zulk een heeft wei banden, maar ftèéltt die op zyn gemak in zynen boeaem, ot laat ze (lap aan zyne zyde hangen. De reden hier v%>r is ce gewoone te?enftel!inff wel. ke men in Salomons Spreuken vind - ieder zal my J. reediyk toeflaan , dat het tegenovergefteldè van eener, ylvtgen, een Luiaart zy, zulk een, die wars va! arbeid, een hef hebber van leedigheidis. TSJSA hoe komt daar hst by, want die is toch aan het woord niet vreemd ? ft andwoord, dat 'er list en vindijheid tor het lui zyn behooren, en dus is hetzoo Smd net, dat men hier eenen listigen luiaart vind, Se hst en bedrog te baat neemt, om werkloos L kunnen blyven of heeft men geene gerafineerde luiaar s" die ieUhy „k Te drTSe? ^|^^anlu,heid, met waarfchuwingen ^ ellendige gevolgen der luiheid niet onderga Gy zdt « niet benelpen met de benaaming Vau luiaatt ™Llf plaatlen, het is genoeg, dat hf™J^$^ of bedriegeryen niet ^1^1^ be d, en dus mets wint, of om dat God hem vaak van km onrechtvaardig verkreegen goederenZort™ P 3 «e»  MENGELWERK. ten minsten niet gehengt, dat hy die gerust en genoeglyk geniete: onrechtvaardig goed gedyd ïaet; zoo gewonnen, zoo ontronnen. Ik beu niet ryker (zoo moet de luiaart zeggen) door al wat gy my gegeeven hebt, naamlyk, ik heb 'er geen voordeel van; want het doet geen nut. Een luiaart zal zyn Jagt vang niet braaden, of om dat hy te yuig is om te jaagen, of, zo hy al gejaagd en gevangen heeft, zyne traag- en werkloosheid hem beletten het te bewaren, latende het bederven, of verloren gaan. Geen wonder! dat de fpreukfchryver hier het zinbeeld van de jagt verkozen hebbe; want 'er is geene bezigheid , die minder de luiheid veelen kan, dan het iaagen : het is eene vermoeiende arbeid , en zy loopt vaak vruchtloos af, men kan jaagen, maar men is niet verzekerd, dat men vangen zal: menigmaal loopt en draaft hy zonder iets op te doen : allerhande hinderpaalen kunnen hem in den weg komen i hy vangt leevendig jagtvang, dat hy in hokken en kooien moet opfluiten om liet op zyn tyd te gebruiken, of is het dood, hy bereid 'er fpys van door kooken of braaden, dit alles wordt in dit kort gezegde tefaam getrokken, de luiaart gei iet de voordeden van den Jagtvang niet. Dc bedoeling van deeze fpreuk is van eenen ruimen omvang: bezien wy den mensch, zyn geheele aanleg is tot werken en arbei en gefcw'kt, hy heeft verftand en oogen in zyn hoofd, handen en voeten, welke, zoo zy wei geftdd zyn, hem kunnen dienen in den arbeid, en het is eene wyze fchikking van onzen algoeden Maaker, dat de beweeging vóór onze hghaamen noodzaaklyk zy, en dat eene welbeftuurde beweeging ter bevoordering van onze gezondheid zy. Werken, dat is zoo, vermoeid, indien het te lang en tezwaaris; maar maatig werken, en beurtlingsch rusten , zyn voor 's menfchen Gezondheid voordeclig: hoe'fmaaklyk eet de "arbeider na zynen arbeid, daar de luiaart niets van kent. Oji-  MENGELWERK. 2r9 Onder deeze fpreuk mag men dan betrekken een voorftel van het nadeel, dat de luiheid den mensch aanbrengt , in welke betrekkingen en om Handigheden hy door de voorzienigheid geplaatst is geworden. Luiheid benadeelt den mensch in alle (tanden des leevens; welk een ruim veld had ik hier om dat te doorloopen , en het nadeel van de luiheid aan te wy/.eu ? Dan daan wy een weinig (lil by het voornaamfte werk, dat ieder mensch hier op aarde te verrichten gegeeven is; wy moeten zeggen, het is God te verheerlyken in zyne ziel en lighaam, en zyne Zaligheid uit te werken met vreezen en beeven. Door de Zonde is hy bedorven en geheel ongelukkig geworden- dan de Algoedheid heeft hem nog krachten gelaten, om, ziende zyn eigen oivermogen, de meedewerkende genade van den H. Geest in te roepen. Hy laat h«m geduurig met allen ernst aanzetten omhaastlyk te doen alles, wat zyne hand vind te doen. Hy heeft hem eenc begeerte tot een eeuwig geluk en behoudenis gegeeven, welke hem geduurig aan moest zetten, om wegens zyne koitftondigheiden onzekerheid des leevens eerst te zoeken het Koningryke Gods en zyne gerechtig heid; wel te werken op eene betaamlyke wyze om de fpyze dte vergaat, maar allermeest om die, welke blyft in het eeuwig leeven, om daar op uit te zyn, dat hy zyne Ziele als een buid uit deeze Waereld wegdraage. Maar wat is het te beklaagen, dat men in die gewistige zaak bedrieglyk handelt, flegte Luiaarts vind ea ontmoet. Er is in onze Kerk een leerftuk op den Bybel gegrond . waar by de onmacht van den mensch om zich zeiven te zaligen en dat werk te verrichten, geleert wordt, dit leerftuk gelooven wy volkomen; maar het is tebeklaagen, dat men het zoo fchandlyk misbruike, gelyk alle die geenen doen , weike een lydlyk wachten invoeren , en zich agter de onmacht, als agter een bolwerk, veifchuilen ongelukkige iaenfehen waarlyk! gy handelt onredelyk* P 4 e«  «o M E NÓ EL WE R M cn miskent de voorrechten, welke God u als redelyke menfchen gegeeven heeft. Eiüeve, redetit gy ook zoo', ih net natuurlyke? Immerj neen! en het is iiocnthans waar, dat gy, zonder Gods invloeden, nietsdoenkunt. Waarom eet en drinkt gy, en zegt niet liever; ik moet wachten, tot dat God myinvloed geeve? Neen, de prikkeling van honger en dorsr doet U eeten en drinken, gy gébruikt de middelen, en zoudt iemand, die dit verWaarloosde, zekerlyk van een fchandclyk verzuim befchuldigen, en gy deedt recht God geeft u eene begeette om zalig te worden, en heeft in zyn woord de middelen geopenbaard, welke ter verkrygihg van uWe zaligheid gefchikt zyn, hy heeft beloofdt, dat hy u liefpen en byflaan wille. Wat is dan uwe'zaakander , aan datgy, Onder biddinge om die hulp j wélke gy behoeft, de handen aan het werk Haat, u zeiven leert mennen ia uwe flegtheid en alvvykingen van den Heere, die u zoo ryklyk beweldaadigd heeft, dat gy van uwen kant in Uwe onmacht, vooral in uwen onwil, want die is ruim xbo groot ajs uw onvermogen, een recht gezicht krygt, en het u onmogelyk worde u zeiven te zaligen; vraagt hét aan Gods woord,1 dat zal u leeren: geloof in uen Heere Jefus Chiisitis, en gy zult zalig worden; dan gy moet van Weg veranderen, de zonden vaarw-1 zeggen^ en u onbepaald, zonder eenig uitbedihjg, aan de gehoorzaamheid van alle Gods bevelen overgeeven. De luiaart zegt in alles: ik kan niet; maar hy die het meent, zegt, ik wil niet, en die gelooft, weet, dat de Heer geert een bevel tot gehoorzaamheid van hem geeft, of hy belooft ook aile noodige hulp en bylland daar toe. Voorwaar! daar men ernstig begeert, en verlangt om gezaligt te worden, daar (laat men de handen aan het werk, en men bid, in vertrouwen op Gods menfchenmin, dat de Heer helpen wil, laat nittsonbeproefd: hy geeft Gode de eer van zyn zalig worden, maar hy is geen luiaart, noch fchrikt om pligten naar re laten , welke «$e Heer, onder zulke beloften, van hem vordert. Worden die  MENGELWERK. 22| die lydende Luiaarts niet zalig; laten zy denken, dat zy 'er zelfs de oorzaak vim zyn, en zy,hetzich in de eeuwigheid wyten zullen. God is gewillig om te zaligen, maar de mensch is onwillig. Godgee.e, nat onze, zoo redeiyke Godsdienst, door zulke vuige luiaarts niet langer ontluistert woide! maar dat men leere, datafUaa> gelyk van den Heere en zyne bJivvaamende genade te werken, den mensch voegt: zoo teert men best verdaan en beoeffenen diep Tc-xt: Werk uvvs zvlfs aiigheidüic niet vreezeh en beeveii; want hét'is God-, die in u w.rkt, beiden het willen en werken naar zyn weibeb t0£ het nullen der vast. verS 2™^?*? hl ZUlk S£Val »de man verphgt om zyne verbmdenisfen natekomen, naarder- SheHS W tC " "J10^ Cn met de ^ngftenaauwkt: ht ï ■ "."f6' ,deeze PleS»Sheid eens ten einde gebragt is, word het huwelyk voor volkomen genoten gehouden. Het is goed hier 0P te merken, dat in Perfif»% liwktV r°'U 1CtS aa" hunne dochters «needegeeven, gelyk het de gewoonte in Europa en het grootfte cedeel. te van her Oosten is. Et blyft nu niets meer o^er li de Plegtigheid des huwelyks te Tier^iSSnS^ lyk plaa,s heeft, den tweeden of derden dafna deTeekennig der huweiyklche voorwaarden. De Bruilof word Mfiwcfitw; l, Dwl, No. 6, q or*  S3o MENGELWERK. op deeze wyze gevierd. Den nacht, welke dezelve voorafgaat, verzaamelen zich de Vrienden eiinaastbeftaamJen der tot-komende vrouw aan haar huis, vergezeld van muzikanten en dansters. Deeze nacht draagt den naam van Schei Henna Bundih, dat is te zeggen : de nacht, wanneer men de voeten en handen der toekomende vrouw, met de plant Hennah, zoo bekend in 't Oosten, verwt. Vóór deeze plegtigheid zendt deaanftaandemanaanzyue bruid eene genoegzaame hoeveelheid van de bovengemelde plant. Maar vóór dat men haar de voeten en handen verwt Brengt men ze in 't bad, van daar geleidt men ze weer naar haar huis, alwaar men haare handen en voeten verwt, ten gelyken tyd worden haare wenkbrauwen en voorhoofd met een bereidfel van fyn gemaakt Spiesglas, welk de Perfiaanen Surma ff) noemen, befchilderd. Dit gedaan zynde, zendt men aan den jongeling het overfchoi van de plant te rug, waarvan zyne vrienden zich dan bedienen, om heia denzelfden dienst te doen, welke men aan zyne toekomende echtgenootc bewezen heeft. Eindelyk verzaamekn de Vrienden en Vriendinnen van het jonge paar zich aan het huis van de Bruid, den eige nacht van de Bruiloft, om haar by haaren aahOaanSerl Echtgenoot te brengen. Zy worden vergezeld van allerlei foort van muzikanten, dansters enz" en zyn in hunne riliërbcste ideeren uitgedoscht, waarby men moet opmerken, dat de Vrouwspersonen mat eenen (luier van rcode zyde bedekt zyn. Men legt de gefchenken in opéra kistjes, welke de jonge echtgenoot aar. zyne échtganaote geeft, en dekt dezelve met kleed- ff) Het is eene «eer oude gewoonte by de Oosterlingen, om by plegtige gelegenheden hunne wenkbrauwen en oog. Se» »« een bereidfel van »yt van « Jd^». deren, en hunne voeten en handen met de: poeder «ne.ne Dlant Ab hem» L*ufonlainarmisvolgensLinneusgenaamd, fè velwen , het geen dodve eene fchoone geele kleur itett.  MENGELWERK «31 kleedjes van roode zyde toe, draaiende eenige mansrer* zoonen dezelve op hunne fchouderen, rojf de wooiiïog van de jonge Vrouw. Men wacht eenigen tvd aan ie deur, en wel dra brengt men de aahftaande Vrouw van bet hoofd rot de voeten met eenen (luier van 100de zèi e of gebloemd neteldoek bedekt Men doei haar vervolgens op een paard dygen , welk haar biuidejom haar byzomer tot dat oogmerk moet gezonden heb' ben ; zoodra zy 'er 00 geklommen is , houdt ééue haarer (peelgenooten haar, zonder ophouden, v*4 de deur der wooniug, welke zy veilaat, tot die van haaren echtgenoot, tenen (piegel voor de oogen - als 'c ware, om haar te herinneren, dat zy zich vuor de laa de maal als maagd ziet. terwyl zy op het punt daat-, om in den huwelykeri daat en deszelfs onfpoeden te treeden. De. yerzaamelirig trekt in de volgende orde voord : eerst komen de muzikanten en de dansters ; de gefcnenken, welke, zoo als wy reeds gezegd hebben, in ope.» Kistjes zyn, en door zékere raansperzoorsen op hunne Schouderen gedragen worden, velgen hen pnmiddelyk; daarna komen de Ouders en Vrienden van den Rruideg -m, welke alle een vreugde gel'chrei geeven en een groot ge? rucht maaken; deeze worden gevolgd vandeaandaapde echtgenoote zelve, omringd van alle haare blóédyerwanteu en vriendinnen, waarvan 'er eene het paard by Hen toom leidt.,* eindlyk fluiten eenige perfoouen', ook te paard zynde, den optocht. De Ouders van den Btui 1egom wachten aan de deur van hun huis, de toekomende vrouw; op., welke zy tot op de bovenin: verdieping ge • leiden, zy treedt vervolgens in de Kemer, a'waar haar Bruidegom, die 'er het hoogere einde van bezit, haar eene diepe buiging maakt. Een weinig daarna nadert hy jt zyne echtgenoote, welke hy omhelst. De twee jonge lieden begeeven zich vervolgens in een afgezonderd vertrek , en wanneer zy 'er uittreeden, om zich weer by het gezelfchap te vervoegen, ontvangt het zelve hen met groote vreugde, leaer een gaat vervolgens zitten om te Q a seten,3  *3* MENGELWERK. ectcn, de mansperfoonen met den Bruidegom, en de Vrouwsperfoonen in een ander vertrek niet de Brdd; want eene oude gewoonte vergunt de tweeërlei gedachten niet, om by dergelyke gelegenheden met eikanderen te eeten Voor het overigen duurt de maaltyd tot diep in den nachr, wegens de vreugde en blyufchap, die 'erop zulke Feesten heerscht. De vermaaitlykheden» welke 'er by ge'egenheid van een huwelyk plaats hebben, duuren gewoonlyk agt of tien dagen. Wanneer de jongs man, na zyn huwelyk, mer zyne Vrouw niet te vrede is. Chet geen fomtyds in Perjie, zoo als overal, gebeurt.) Kan hy haar een Scheldbrief geeven; want de wet van M it h a m e d geeft eiken man de Kragt, om zyne Vrouw weg te zenden, indien 't hem goeddunkt. Defcheiding plaats hebbende, geeft de man, aan de Vrouw die hy verdroot, alles wat hy haar voor het trouwen bclooid teelt, tn eischt de huwelykfche voorwaarde van haare ouderen te rug. De Perfiaanen geeven aan deeze echtfcheidihg den naam van Tellak. Wanneer het gebeurt, na de echtfeheiding, dat de man begeerte heeft, om zyne verdootte echtgenoote weer te neemen, kan hy zulks tot drie reizen toe, doen; maar hy is verpligt om het Huwelyksverdrag elke reis te vernieuwen; doch wanneer by ze voor de derde ais verdooten hejeft, is het hem voldrekt verboden, om ze weer te neemen. Men heeft my verhaalt, ("zegt Chardin in zyne Reisbefchryvii.g) dat eene verdootene Vrouw eenen andereu man moest trouwen, eu met hem faamen geleefd heeft, en 'ervan verdooten is geworden , om dat haar eerde man , haar weer kon neemen; maar ik heb heb dit geval in Perjie nooit plaats zien nebben, ik heb ook nooit hooren zeggen, dat men dit gebruik daar ingevoerd hebbe , fchoon ik 'er dikwerf onderzoek naar heb gedaan. (*) Het gebeurt zelden, (ft) Verfchetdene geloofwaardige reizigers zeggen , dat dit gebruik onvermydlyk is, in Perjie: zy zeggen, dat wanneer een man zyne Vrouw weer wil ijeemen, die hy drie ieii  MENGELWERK. 233 den, dat een man, nadat hy zich van zyne Vrouw heeft doen fcheiden, géneegenheid gevoelt, om haar weer te neemen, en hy die zulks doet word gevvoonlyk weinig van zyne nabuuren geacht. Voor 't overige, fchoon de wet van Muhamed den man vergund, om zoo veele vrouwen te neemen, als hy de kost kan geeven, is die geen, uiider de Perfiaanen, welke 'er zich metöéne ver* genoegd, voor 't algemeen 't meest in achting. Allé de Perfiaanen, zonder uitzondering, hebben hunne Talismans, dit zyn Znifpreuken, uit den Koran gehaald, ofwel van hunnen profeet A l 1: zy zyn gefchreeven op Papier, of op eene kleine zilveren plaat gegravee d, wélke zy aan de armen óf eenig apder gedeelte var. her lichhaani vastmaaken. Die van lieden van eenen " aanzienlyler rang zyn van R.bynert,'Smaragden ofandere edele gefteenten. De Dames van aanzien hebben kleine plaatén van zilver, op welke insgelyks zinfpréuken uit den Koran gegraveerd zyn , en welke zy a-n de armen vastmaaken, zoo als de Talismans met roode of groene zyde , zy befchouwen dezelve als zekere behoedmiddelen tegens de verleidingen, des duivels, of der bonze geesten, in de Perfiaanlche taal Jbihbs genaamd welke, volgens een algemeen gevoelen, onder deeze Volken heertellende, onophoudiyk door de Waereld trek keu, om 'er zo veel kwaad te doen, als zy kunnen • de Perfiaanen, vooral die van de laagere klasfen, hebben ootc zeer belachlyke denkbeelden , aangaande de luchtverfchynfelea, en voomaamiyk omtrent dïe geenen, welreizen verftooten heeft, deeze, vooraf, gedurende veertig da. gen, met eenen anderen man moet faamenwoonen, en vervolgens 'er zich van af laaten fcheiden. Voor het overige ..'et men zulk eenen ftlp als ontëerende, en ftrydig met de eoede zeden aan, zoodanig dat lieden van aanzien noot* beflaiten kunnen, om tot zuia eenen flapte komen: her ii zelf* zeldzaam, dat lieden van laagen afkomst in aulk een bairelyk genoegen necaiea. Q3  334 ME N G E L IVE R K. welke wy verfchietende Sterren, Zonscn Maans yerdujsleringen , en dwaalfterren noemen. Volgens Kun Godgeleerd faamenfteï, gel joven zy aan negen hemelen , waarvan de laagfte boven ónze hoofden is, en wanneer zy ééne cier vcricinetende Stenen gewaar worden, verbeelden zv zich,2 dat zulks komt, door dat de Engelen, welte in den bened enden hemel zyn, de duivels, welke tot in ten hemel willen indringen, op het hoofd flaan. De Heer HaNwaï heeft dit geloof onder hen opgerre 't, en fpreekt 'er van in zyne reizen, nok is het waar, dat wen verzekeren kan, da: de Perfiaanen in 't algemeen, zy zelfs, die wegens de opvoeding, die zy genoten hebben, beter onderricht moesten zyn , er vast van overtuigd zyn. BERICHTEN van het KONINGRYK IEZ in AFR1CA. ITtt Koningryk Fez, ligt ren zuiden van Tripoli, in | dat ge ieelte van iVoord - Afrika, dat wy eertyds tot BMeditlfcherid, of de eigenlyke groote woestyn van ét dm n kende. Dit kleine Ryk ligt te midden eener v~! bazende Zandwoesryn, even als een Eiland in den Öi -aan. Het beltaat uit eene.groote vlakte, welke met gebergten omgeeven , ten westen tegens de Woestyn Zahara aanftoot; het regent hier nooit. De Aarde is een ligt! zand en des niettegendaande is de bodem vrugtbaar en bloeijend; dewyl'er overvloed van Water is, en \r den Landbouw wel wordt waargenomen. De Produften deezes Lands zyn dadelen, olyven, vy< gen - abrtkoozen , grai.aaten, gerst en Maiz, welke inzon. t!e h.-id veel gebouwd wordt; knuflook en alle andereTuing'èwasfen. De tamme 1 tieren deezes Lands zyn Kameefen, Geiten, ailenei gevogelte, lïgtbriiine en brcedftaartige Scha-pen, cn ook in lommige Itreeken eenig Rund- Aan  MENGELWERK. «3j Aan ongedierte, als Slangen, Schorpioenen, Schildpadden enz. is Fez zeer ryk, zyne Mineraalcn bepaalen zich alleen maar tot Zout en Bronwater, het welke men byna in alle wellen deezes Lands aantreft. - De Lucht is hier buitengemeen heet: van April tot in November heerst er eene byna verflikkende hitte, vooral dan, wanneer er te midden des Somers een Zuid ea Zuidwesten Wind waait. Doch dclnwooners zyn deeze hitte zoo gewoon, dat zy, in piaats van eene verkoelende fchaduw te zoeken, zich in de brandendfte middaghitte, op het glocijende Zand ter ruste leggen.. Ook is hun de lucht niet ongezond; de hoofdzaakJykfte. Ziektens zyn, bcofdpyn, rhumatiekè Stoffen, de Roos enz. De cude Vrouwen zyn hier de gewoone Artzen. De Inwóoners hebben meer gelyk naar de Negers dan naar de Arabieren. Zy hebben korte zwarte' hairen, dikke , breede, vlakke Neuzen, en een donker bruine huid, die by de geringde klasfen der Ingezeteeneu , van het hoofd tot de voeten, met vuil en ongedierte bedekt is Zy zyn tenger en wel gemaakt vangettalte, niet fterk, maar zwak en traag. Hun Zedelyk character is lofwaardig. Zy zyn vriendelyk zonder trotschheid, grootmoedig, gastvry, en goedhartig, zy zyn gezellig en bezitten'veel bekwaamheid. Zy zyn van Arabifchen afkomst, fpreeken die taal, en volgen levrig de Mahomctaanfche Leer Zy kunnen onder de belchaarde Volken gerekend worden; dewyl zy eenige Wetenfchappen kennen, en eenen uitgebreide» handel van Baibaryen naar Guiné dry ven. Hunne kleeding kömt volmaakt met de Moorfche overeen. Des zomers gaan zy, uit hoofde der warmte. geheel naakt, behalven dat zy dan Koufen dragen De Regeringsvorm deezes Lands is geheel Monarchaal. De Koning rekent zyne herkomst van de Kaliphen van Tafiles. In het midden deezer Eeuw., werdt Fefz door den Pafcha van Tripoli verovert, en fchatting fchuldïg Q 4 ga.  fi3« MENGELWERK. gemaakt; dan thans ïs het wecder onaf hanglyk; alleenlyk zendt het jaarlyks nog een zeker gefchenk naar Tripoli, dat als een Tribuit wordt aangemerkt De Regeering is zeer goed ingericht, en zacht, in't geheel niet Despotiek; de Koning is meer Vader, dart Heer zyner Onderdaanen, voor welkers heil hy zorgt, en wier eigendommen hy befchermt. Het regt wordt onpartydig en ftreng gehandhaafd , en de belastingen zyn zeer maatig: al het welke natuurlyk ten gevolge heeft, dat de Monarch geliefd, geëerd en trouw gediend wordt. Hy houdt geene llaandc armee. De ligging zynes Lands maakt ze overvloedig. Edoch in tyd van nood kan hy 20,000 gewapende Marifchappen op de been brengen. De Steden zyn I) Murzuk, de Hoofdftad, aan eene kleine Rivier :oudtyds was hy van Steen opgebouwd, thans ligt ze geheel vervallen, en tusfchen die Ruinen daan zeer hier by affteekende mindere foorten van wooningen. Deeze Stad heeft drie Poorten, en is met èenèn hoó • gen wal omgeeven. %) Sebbah, eene Stad, waarby een oud ingelbrt Slot ■ gezien wordt, aan eenen heuvel gelegen; zy is de noórdlykfte Stad van Fez, 3) Godavora, is eene kleine geringe Stad. Zuihla, in een vruchtbaar Land: by deeze Stad * vindt men groote Ruine van gebouwen. 5) Sermah, eene Stad die groote Schaapen en Geitenkudden bezit. 6) Tesfouwa, eene aanzienlyke Stad, aan eenen diepen en klimmenden droom. 7) Femmisfa, eene groote Stad, die ryk aan Leevertsmiddelen, is. $) Katron, eene kleine Stad, die eenen overvloed van. - gevogelte en Mais hseft, 5>) MèB»  MENGELWERK. 237 p) Mcv.dera, eeneStadin eene onvruclubnareLan Jftreek • haar rykdöm bedaar alleenlyk in roode verwaarde ' Irmna genaamd, welke hier gegraven en inzonderheid naar Marokko gevoerd wordt. io) Tegerfy, eene kleine, weinig 'bereekenendê Stad. Het gebergte Tibestï , Zuidoostwaarts van Fez . wordt van een wjld en affchuwlyk Volk bewoond, dat üe Karavaanen plundert en van den roof leeft. Heiveriaat zich altyd op zyne ontoeganglyke Bergen. Voor weinige jaaren werden zy echter door den koning van voor hunne RooTeryen nadruklyk geftnut en ouderworpen gemaakt. Thans erkennen zy hem niet meêr voor hunnen Opperheer, maar leeven en verkeeren met TJT.Tr t ™endfchaP' en brengen grooten voor- raad van benesbladereri naar Munzuk- üe Dalen van Tibesti zyn vruchtbaar, wel bewaterd l: b™ voortreflyke weiden. De InWooners zyn v nff , CMIr W00nen in ellen'«'ge ronde hutten dZ^ * • Str00,bedekt' zy W deels Makomedaaiïen, en ook nog gedeeltlyk Afgodendienaars. eene PROEVE over het HELDENDICHT. {Naar het Engehch.) TT et Heldendicht word algemeen erkend, van alle Jl dichterlyke werken, het meest verheven, enten *eiyken tyde, he.tmoeilykst in de nitvoeringte zyn. Om eene vertelhng te verzinnen, welke elkleezervermaakt, en ei belang ,„ doet neemen , welke te gelyk onderhou' aend, gewigug en leerzaam is i dezelve met gepaste voorvahen op te vullen ; dezelve met eene verl'cheidenheid van ciiaracters en befchryvingen te verleevendigen; en om mwl een lang werk door het eigeniyke'gevoel, en die Q 5 ver.  «38 MENGELWERK. verhevenheid van ftyl te behouden, welke het heldencharacter vorderd; is ongeiwylftld de grootde poging van een dichterlyk vernufr. — Hier door, dat zoo weinigen in hunne onderneeniingen wel p.eflaagd zyn, dat ftrenge beoordeelaars naauwlyks aan eenige andere Dichtftukken den naam van een Heldendicht zullen toeftaan, dan aan de Iliade en de Aeneas. Het Heldendicht is een verhaal van eene grootfche onderneeming in eenen dichtërlykeh vorm. Deeze bepaaling, welke de nauwkeurigde is, die men over du onderwerp hebben kan, bevat verfcheidene andere dichtftuk ken buiten de lttide van Homerus, de Aeneas van Vircilius, en de 'Jerufalem van Tasso; weike misfehien de drie regelmaatigde cn volmaakdè Heldendichtkundige werken zyn, die ooit faamgefteld wierden» Maar om alle dichtdrukken, welke niet naauwkeurig op denzelfden l^est, als deeze gefchoeid zyn, uit denjrang van 't Heldendicht te werpen, zou eene yitachtige verwaandheid zyn. Wy kunnen juiste bepaalingen cn befchryvingen van mineraalen, planten en dieren geeven; en wy kunnen dezelve naauwkcurig onder deonderlcbeidene clasfen, waar toe zy behooren, brengen; om dat de Natuur eenezichtbaare,onveranderlyke bepaaling, daargedeld heeft. Maar met betrekking tot werken van fmaak en verbeelding, waar de Natuur geene bepaalirig van gegeeven heeft; doch den weg tot fchoonheden van onderfcheidene foorten opengelaten heeft, zoude het ongerymd zyn, wanneer men die met dezelvde juistheid befchreef en beperkte. Wanneer de oordeelkunde in zulke onderneemingen gebruikt word, ontaart zy in beuzelachtige gefchillen flechts omtrent woorden en naamen. Men kan derhalven geene zvvaarigheid maaken, wanneer men zulke dichtdukken: als het Paradys verloren van M i l t o n, de Pharfalia van Lucanus, de Thebaide van Statius, de Finaal en Temora van O s s ra n , de Lu/iade van C a m o ë n s, de Henriade van V o lt airej de Telemechus van Fe nel oh, atLéonidas van  MENGELWERK. s39 van GtovER en de Epigoniade van Wilkte, onder het zeilde zoort van laamenftel ra^glcÏÏikte, als de Iliade ea de Aeneas; fchoon van deeze opgenoemde Dichrftukken , het eene meer dan het andere aan de volmaaktheid van deeze vermaarde werken reikt Zy zyn ongetwyiïlld alle Heldendichten.; dat is, dichterlyke verhaalen van' groote gebeunenislen; het welk alles bevat, wat onder zulke benaaming van diclitftukken bedoelt! word. Geen Dichtftuk is van eenen meerzedelyken aart dan het Heldendicht, deszelfs uitwerkzel in het voordplan» ten der deugd, kan men door geene eene grondffelling of onderwys , welke uit alle vertellingen voordfpruiten, verdaan, gelyk het zedelyke uit eene der Fabelen van Esorus. Het is een armhartig eu laag oogmerk, om uit het leezen van een lang Heldendicht, dit voordeel te haaien , dat wy in daat zyn, om uit het ze;v?en de eene of andere gemeens plaats , {heus communis} van zedelykheid te haaven. Deszelfs uitwerking ontdaat in den indruk, welke de deelen van 't dicht afzonderlyk, zoowel, a}s 't geheel'te faamen genomen, op het gemoed van den leezer maaken; uit de groote voorbeelden, welke het ons voor oogen delt, en de hooge gevoelens, waarmeede het onze harten aanvuurr. Het doel, dat 'erin vorgedelr word, is om de denkbeelden der menschiyke volmaaktheden uit te drukken; of, met andere woorden, om verwondering te verwekken Dit nu kan alleen bereikt worden, door eigeiiaartige voordellingen van heldhaftige daaden, en deugdzaame hoedanigheden. Want de verhevene deugd is een voorwerp, om welke te bewonderen, het geheele menschdom gefchapen is; en daarom zyn de Heldendichten , en moeten het ook zyn, voor de deugd bevooiderlyk. Dapperheid, tiouw, recht, getrouwheid, vriendfchap, godsvrucht en grootmoedigheid , zyn de voorwerpen, welke in den loop van zulke faamendellen, aan ons geoneu in de heerlykde en deftigde kleuren voorgedeld worden. Onze aandoeningen daan ten dienst voor deugdzaame perfoonen; wy dellen be-  040 MENGELWERK. belang in hunne voorncerr.ens, in Iniiine onfpoeden; de; edelmoedige en openbaare aandoeningen worden wakker gemaakt; het gemoed word gezuiverd van zinlyke eu laage bedoelingen, en gewend zich om aan grooteen heldhaftige ondernecmingcn deel te neemen. Hel is in de daad, geen gering getuigenis voor de éér der deugd, dat vericheidene van de meest befchaafdfte ea fiaaistc bezigheden van den mensch, gelyk dat foort vanfaamenftelien, waar over wy fpreeken, op zedelyke gevoelens en indrukken moeten gegrond zyn. Dit is eene getuigenis van zulk eep gewigt, dat, ware het in de magt van twyffélen le wysgeeren, om dc kragt van zulke redeneeringen, welke een wezcnlyk onderfcheid tusfchen deugd ea ondeugd daarftellen , te verzwakken, zouden de Schriften van Heldendichters alleen genoegzaam zyn, om hunne valfche wysgeerte te weerleggen; aantoonenoe, door de aanfpraak , welke zy geduurig op 'r gevoel der menfchen, ten behoeve der deugd maakt, dat de grond daar van diep en vast in 's menfchen natuur gelegen is. De algemeene toon en geest van 't Heldendicht toont klaar genoeg deszelfs beftemming, in onderfcheid v.m andere Dichtdrukken, aan. In 'therderiykeisdeonnoozei- en vergenoegdheid het heerfchend denkbeeld. Meedelyden is 't groote voorwerp van 't Treurfpèl, het belachlyke, het gewest van 't Blyfpel- Hetheerfchend character van *t Heldendicht is verwondering do..>r heldhaftige bedryven te weeg gebragt. tiet word genoegzaam van eei,e Gefchiedenis onderfdieiden, beide door deszelfs dichterlyke gedaante en de Vryheid van vinding, welke het zich aanmaatigt. Het is van een meer gerust faamenftel dan het Treurfpèl. Het verëischt het hartstochtlyke en zelfs het geweldige by fommige gelegenheden; maar het hartstochtlyke moet geenzins het heerfchend character wezen. Het vorderd meer dan eenig ander dichtftuk eene Itaatige, gelyke en wel onderhouden deftigheid. Het neemt een grooter omtrek van tyd en bedryf dan tooneelkundige Schriften toelaten; en derhalven laat het eene vol-  MÊNGELWER.K. Hl yolfcomene ontwikkeling van characters roe. Tooneel. kundige gefchriften ontwikkelen de characters doorgevoélensert hartstóchten ; het heldendicht voomaamiyk door daaden. Derhalven zyn de beweegingen , welke het gaande maakt, zoo geweldig niet, maar zy zyn meer uitgerekt - Dir zyn de algemeene Charactertrekken van dit foort van Dichtkunde. Het onderwerp van 't Heldendicht moet drie grdetö eigenfchappen hebben. Het moet één, het moeigroos her moet belangverwekkend zyn. De eenheid van 't onderwerp in 't Heldendicht, moet zoo ftrikt niet uitgelegd worden, als of het alle inlasfingen, of ondergefchikte bedryven zoude uitfluiten; datis te zeggen, zekere bedryven of Epifoden, in't verhaal ingevlogren ; maar die niet zoo wezenlyk'ertoe behooren dat zy het onderwerp van 't Dichtftuk , om ver zouden werpen, indien zy 'er uitgelaten waren. Van deezen aart zyn het mondgefprek van He ctor met Androm a c h e , in de Iliade; het verhaal van c a c o s en van N y t u in E u r y ai l u s in de Aeneas; de gevallen van Fr ankred met E r m i n i a, en Klorinda in de JeruJ'alem, eu het gezicht van zyne nakomelingen aan Aoam vertoond in de laatde boeken van'r Paradys ver. horen. Maar geen een van deeze Epifoden werpen het wezenlyke onderwerp van 't dichtftuk om ver; zoo als B. V. in de Iliade de gramfchapvanAchiLles, met de gevolgen, die zy te weeg bragt, in de Aeneas het vestigen van Aeneïs in Italien; in T a s s o het verooveren van Jerufalem op de Saracenen; eninMf lton het verdryveu on^ereerde ouderen uit het Paradys zyn De éénheid van 't onderwerp in 't Heldendicht, voorönderftelt, daar te boven, noodzaaklyk, dat het bedryf ffeheel en volkomen zy; dat is, gelyk Aristotei.es het wel uitdrukt, dat het een begin, midden en einde heb- Jlr UVC*':~ dfnfdiap van het onderwerp in'tHeldenöicht, dat het gr09t zy; dat het eene genoegzaamea lw(-  24t MENGELWERK. luister en gewigt hebbe ; beide, om 'er onze aandagt op te vestigen , en het prachtig fieraad, welk de Dichter 'er aan byzet, te erkennen. De derde eigenfchap, welke 'er in 't Heldendicht ver iscbt word, is, dat h et belangverwekkend zy. Ten dien einde voldoet niet, dat het groot zy; want enkele dappere daaden, hoe heldhaftig zy ook wezen mogen, kunnen koel en vervéelend zyn. Hter toe kan veel toebrengen de gelukkige keus van het onderwerp, welke, uit deszelfs aart, by 't gemeen belang verwekken wii; gelyk wanneer de Dichter tot zynen Held uitkiest, 2ulk eenen, weike dc Stamvader, oe Vérlosfér, ófgunstling der Natie is; of wanneer hy Ichryft over verrichtingen, welke grootlyks geroemd, of met gewigtige gevolgen voor de eene of andere algemeene zaak, verbonden zyn geweest: de meesten der groote Heldendichten zyn zeer gelukkig in dit fr.uk, en moeten zeer belangverwekkend zyn geweest, voor die tyden en gewesten, waarin zy fa&mgefteld zyn geworden. —- Maar de voornaamfte omltandigheid, welke een Heldendicht van gewigt doet zyn, en welkers doel is, belang te verwekken, niet Hechts voor één tydftip, of gewest alleen , maar voor alle leezers, is het verfhndig gedrag van den Dichter in 't behandelen van zyn onderwerp. Hy moest zyn plan zoo weeten uit te werken , dat 't yeelerhande treffende gevallen in zich bevat. Hy moet ons niet geduurig met dappere bedryven begochelen ; want alle leezers worden het geduurig vechten en flagleveren moede; maar hy moet 'er op uit zyn, om onze harten te treffen. Hy mag fomtyds ontzaglyk en verheven zyn: hy moet dikwyls teeder en hartstocritiyk wezen; hy moet ons (tredende en verMaaklyke tooneelen van liefde, vriendfchapérigeneegenheid geeven. Hoe meer een Heldendichr overvloeid van znlke omftandigheden, welke de gevoelens vanmenschlievenheid opwekken, des te belangrykerishet, en deeze gedaante begunstigt altyd het werk. — Het hangt ook veel van de hoedanigheden der Helden af, om 't Dichtftuk  MENGELWERK. <4J ftuk beïangryk te doen zyn; dat zy zoodanig zyn, dat zyde Leezers aan zich verbinden, en hun dee" doen neemen m die gevaaren, welke deeze Helden ontmoetten Uit zyn de drie voornaamfte eigenfchappen, welke 'in t onderwerp van een Heldendicht verëischt worden. « zyn nog andere byzonderheden om te onderzoeken, ?/VJf„? n?-t0tdenüitrang' §eJykook de characters, aeiaamenvoeging, enz. waar toe de Leezer tot verhan' ÖMmgen van eene algemeene beöordeelkunde moet gezonden worden, welke meer plaats vo.r dit onderwerp over Jaren. Eene van de gewigtigfte waarneemingen is die, welke net verhaal betreft. Deszelfs inhoud moet duidlyk, leevendig en met alle dichterlyke fchoonheden opgefierd zyn. Geen Dichtftuk verëischt meer fterkte, waardigheid en vuur, dan 't Heldendicht. In elk dim* Zien wy met vermaak dat het verheven zy in de befehiy. ving, teederm gevoel, ftout en leevendig in de uitdrukkingi en derhalven, fchoon de Dichter zyn plan zonder gebrek en zyne vertelling ook zoo wel beftuurd ware zou hy evenwel, indien hy eenen flaauwen of platten S,f <°, f «ffeade t00ned™» ^ zonder dichterlyke veiheriels hadde, geen goed gevolg kunnen verwachten. "ït CHARACTER van DUMOURIEZ. Onder alle Franfche Demagoogen en FaSlionhtenheeft zich Dumouriez byzonder gekenmerkt. Onder deezenwasnydeflimfteenintrigantftePerfoon. wiens koenheid aan zyne listigheid evenaarde, terwyl beide 'deeze eigemchappen, dooreene langduurigeondervinding gerugtteunt wierden Hy ipeelde een geruimen tyd dc hoorurol m de Franfche Republiek. Daar geen Mensch «out genoeg was om het Huis van Oostenryk den Oorlog «e doen verklaaren, zoo werdt hy enkel en alleen daarom, dewyl  &44 MENGEL IV ERA. cTewyl hy zich daar toe doutgenoeg Rende, Minister der buitenlandfche zaaken, en verdrong den toen reeds vveif» felende en nadehand vermoorden Defesfart van zyne plaatfe. Ondertusfchen was dc Oorlog niet zoo dra ge« declareert, of hy liet zich tot Oorlogs Minister verkiezen: dan, niet te vrede van aldus aan het Hoofd der directie te liaan, wilde hy zelf de Armee commandeeren, veroveringen maaken, en dan met behulp van eene hem toegeneegene Armee, zich tot beheérfcher en Wetgeever van Frankryk verheffen. Welke pogingen hy daar toe aanwendde, en in hoe verrè hy daar ihgeflaagt zy, is het Publiek genoegzaam bekent. En nu ligt deeze zoo ftoire en veel onderneemende man, in eenen geheel werkloozen toeftand a's weggezonken , in welken hy •> noch een vrye , noch een gèvsngené is; noch een Aristocraat, noch Democraat, noch verachtlyk, noth vertrotswenswaardig, noch een geheel ondeugend man; in rt kort gezegd: men weet beter wat hy niet is; dan het geen hy wezenlyk is. Hy heeft federt Jaaren herwaards verfchillende Lotgevallen ondergaan. In den zevenjaarigen Oorlog kweet hy zich dapper, waar van hy de getuigen nog op zyn aangezigt draagt. Uit de Krygsfchool ging hy in die der Staatkunde over: en diende voor geheime Agent van Lpdewyk XV, in Poolen. Maar door drafbaarc Intrigues handelde of werkte hy zoodanig tegens de duidelyke Let ■ ter der InftrucMe des aldaar relidetrende Minister, dat deeze hém. ondereen fchoonfchynend voorwendfel, naar Hamburg zondt, waar hem de Franfche Minister des nachts , op bevel des Konings, uit zyn bed liet ligten, arresteeren, én naar Verfailles overbrengen. Hy was een wyl tyds Staatsgevangen in de Bastillé. Dan, na zyn outflag, trad hy weederom in Krygsdienst, enwasby iet uitbreeken van de Revolutien, Commandant te Cher. bourg. Van den beginne af, zogt hy den Rol van Cromwel te fpeelen. Hy werdt jacobyn, en deedt alles wat dié' Factionisten van hem begeerden. Hy was de eerdé der  MENGELWERK. ^s der Ministers, die in de Jacobynen Club ging, en zich daar, te midden zyner Broederen, met deroode Muts dekte Offchoon hy van toen af, aireéds beüooten had alle haare ontwerpen te veriedelen. Zyne Lichhaam.«geft'alte is zoo klein en onaanzienlyk als dar van veele groote geesten ; by welke bet uitterlyke des Lichaams op de verhevenheid van den geest als het ware nydig fchynt te zyn. Dumourhz is een klein en mager man, van eene donker bruine Couleur , oud zynde 58 Jaar, zeer leevendig van natuur, hebbende geene groote, maar doordringende oogen, in den omgang of gemeenzaame verkeering is hy zeer-beleefd, verpligténd en Ipraakzaa'm, maar bezit, by eene büitengewoone leeveirdige woordenrykheid, hetCharaktervan eenen g oötfpreeker. Hy fpreekt goed Hoogduitsch. - In het Fransch doet hy voortreflyke Redevoeringen, en is met de beste Dichters en Redenaars zyner eeuWe bekent. Ten bewyze zyner opfnoevery dient, ondèf anderen dit ook, dat hy op zyne reize door Duitschland, in alle Steden in welke hy kwam, gezegd heeft: dat de tweede Proclamatie des Prinbe van Coburg, hem Dumounez voor zyn Vaderland had doen verloren gaan, het welk hy anders nog van grooten dienst had kunnen zyn ; Dewyljingevallc deeze twecdeProclamatie niet was aan het ligt gegeven, 'er dan 2.,coo Man Troepen van Linie tot de Keizerlyken zoude zyn overgegaan, en waarmeede hy het zoude hebben kunnen redden. Daar nu deeze Pro. Ólamaue eerst den 0 April gedaan wierdt, en Dumourièz reeds den 5 dier maand de vlugt had moeten neemen ■ en zyne Troepen verlaaten , van welke 'er hadéha ;d maar 200 man tot hem zyn overgekomen zoo b'vkt daar uit , hoe veel ftaat 'er op zyne verzekeringen te maaken is. •>■■;> Zyn oogmerk was de onderliggende pany der zoo^enaamde die nog in Frankryk veele aanhangers had, weederom-p teregten; waartoe hy berekenen kon dat hem de Royalisten zoude behulpzaam wezen, dewyl  24«" MENGELWERK. hy daar door de koninglyke waardigheid zonde herftellen. Ja zelfs geloofde hy het grootfte deel der jacobynen op zyne zyde te zullen krygen, wen hy zich üechts riiaar niet bepaalt mtiiet over den Perfoon , welke hy tot Koning dagt'te verklaaren; te meer nog, daai ah'e die de party van Orleans warcu toegedaan, hem zouden toevallen, dewyl hy den Qiidllen Zoon des Hertogs van Orleans, Madame Sillery en den Generaal Valence, by zich had, met welke hy ondeihandelde en raad pleegde. Dat hy in de daad de belangen des jongen Konings niet was toegedaan, blykt uit het gezegde aan de Conimisfansfen der Conventie, dat het hein even eens was wie 'er Koning zyn zou, al ware het zelf een Jacobyn. Deeze dubbelzinnige bewoording fproot voord uit zyn, zoo men wil gemaakt plan, om den oudften Zoon des Benogen van Orleans, met de Dochter vin Lodewyk XVi te vei binden, welke intiisfchen zoo veel geruchts maakte, dat hy, om alle vermoeden van zich aiteweeren, zich verpligt vomit, na twee audientlen, by den Grave van ühiternich te Brusfel, eene eigenhandig oncieneekende Declaratie te geeven , welke den 20 April eerst aan '1 licht kw°m, en waarvan het origineel in handen van dea K: K: Staats-Minister te Brut lel zich. bevind, in welke Declaratie hy zich in dier voegen uitlaat: Dat hy niet weet dat 'er 'werklyk eene party vau Orleans beftaat • dat hy nimmer eene verl.intv.nis met den Hertog van Otleans heeft gehad; dat hy hem nooit geacht heeft, en dat zyne verachting tegens hem, tedert het treurig uiteinde des Kcuings, toen deeze de ftoutheid had , om voor den dood van zynen Vorst en Bloedverwant te Hemmen, in een alfciaiklyk afgryzen, was verwandelt; . zoodanig dat hem niets meer dan den wensch overbleef, dat hy met de uitterlte flrengheid naar verdiensten mogt gellraft worden. Wyders vemlaart Dumouriez nog: dat -ly de kinderen van Orleans voor even zoo braaf ■ hieldt, als hy deszelfs Vader voor eén ondeugend man aan-  MENGELWERK. 347 aanzag: ook geloofde hy dat dc oudfte Zoon des Hertogs, voor welken hy eene groote geneegenheid had, verre af was van naar den Franfchen Troon.te dingen, en dat hy veel liever tot aan het einde der Waereld zoude vlugten , dan zich daartoe te laten noódzaaken; doch zoo het gebeurde , dat hy de laagheid had van hier naar te ftreeven, en dus uit de aflehuwlykite Cataftrophc, welke Frankryk en gantsch Europa in rouw had gedompeld , eigenbelang te benogen , zoo wilde hy, ondanks zyne Vriendfchap, eenen eeuwigen haat op hem werpen, en hem even zoo verjchtlyk als zynen Vader befchouwen. Deeze declaratie, hoe fterk ook, weederlegt nochthans het voorgemelde plan niet eener Verbintenis, van den jongen Prins niet de Koninglyke Dochter vah'Frankryk, of doet het oogmerk niet blyken, van f een voorgenomen Regentfebap, geduurende de minderjaarigheid des Konings, die nu eerst zeven jaaren oudïs. Dan, Dtimourisz plannen mogen'geweest zyn hoe zy willen, zy zyn alle v.eriedelt geworden: Hy heefthee vertrouwen van alle partyen verlooren, en is niet meer in ftaat ergens een groote rol te fpeelen. Thans zoekt hy, die zoo veele Staaten zogt te veroveren, niets meer dau eene Schuilplaats cn een zeker verblyf Zyne groot fpraakige verzekering, die' hy nog naar het verdryven der ganfcjien uit Aken en Luik, in de afgeloopen maand Maart aan de Conventie gedaan heeft, dat hy op primo Mey aan geene zyde van den Rhyn zoude wezen, is geheel anders en buiten zyae meenig uitgevallen. — Want voor zyn Perfoon overal naar een goed .heenkomen zoekende, was hy reeds den ,3 April te Keulen aan den Rhyn, en reisde van daar over Frankfort en DarmS naar Stutgard, voorneemens zynde van zich elders S Zwjtferiand, en wel in Bern of Solothurn needer te zeï Hv JSül Wirf15 Wilde h6m 2Ulks «Veroorloven, Hy veizogt den Hertog van Wurtemburg, toen hv te Stutgard was van hem 6 weeken verblyfsin die St£t£ te ftaan, doch deeze ontfchuldigde zichraetdegevaarly! R 2 ke  a4t MENGELWERK. J»è ligging zyns Lands niet opzicht tot Frankryk. Hy ging den 26 April van Stutgard re rug naar Heilbron, en van daar, naar Wurzburg, alwaar hy den 30 April aankwam, doch waar men hem fpoedig beduide, die Srad en het Land binnen 5 dagen te moeten verlaten. Hy zogt nu. eene andere toeviugt, en zondt een zyner Vrienden naar den Koning ,«an PruisLën, met verzoek om in het Anfpachfche of Bayreutfche te mogen verblyven, en aan de Keurvorst van Keulen liet hy vraagen, om zich te Mergentheim als een Privaat-burger te rongen ophouden. Daar op zyn hoofd door de Conventie 300,000 Livres gefield zyn, en dus zyn leven alle ogenblikken in gevaar is, zoo is hy altyd met Pistooien en een degen in een ftok verborgen, gewapend, en wanneer by zich laat fcheeren, liaan 'er altyd twee zyner huisgenoten aan beiden zyden, terwyl 'er des nagts een tafel voor zyn bed ftaat met twee gelaaden pistoolen en een Musket. Zoodanig h> thans het noodlot des mans, die nog voor weinige maanden , over honderd duizenden het bevel voerden, en zich als de befchikker over het leeven en goed van milioenen menfchen, in oadericheidene Landen deed aanzien. WELK EEN MISSLAG! Eene Les voor Ouders. (Naar het Frans ch.) Wel myn Vriend, gy zyt nu Vader! welk een geluk ftaat U voor de Deur! — Maar door welke gevaaren zyt gy ook omringd ! Ik zal U eene gebeurtenis uit myn leeven verhaalen, welke ik nooit kan vergeeten, en welke nog tyd is, om aan uw geheugen aan te bevelem' Ik zal niet tragten dezelven cp te lieren ,  MENGELWERK. 245 ren; want myn doelwit is met, om uwe veibeeldiug re fjreelen, of in uw hart zeker belang te verwekken; maar om uwe vaderlyke teederheid te onderwyzen, te verliet)ren. ik ben van een aanzienlyk en ivk gedacht. Men had noch oplettenheid, noch kosten voor myne opvoeding gefpaard. Met myn vyf en twintigdejaarrrouwdeik met eene Vrouw, de beminlykde haarer Sekfe. Onze genegenheden waren weerkeerig; ons geluk uitfteckend: te uitdcekend waarlyk om van langen duur te zyn! Tien jaaren na ons huwelyk, verloor ik dee~e ui'muntende Vrouw, welke my eenen Zoon en eene Dochter, no"- te jong, om te bezeilen j hoe onherdelbaar hun verhes was, naliet Ik betrouwde dezelve der zorg van eenen Kamerdienaar, welke my, van myne kindsheid af aan, gediend bad. — Deeze perfoon deed my onophoudelyk klagten over myn<- kinderen; en, daar hy een groot verinogen op my verkreegen had, en ik ingewikkeld aan 't geene hy my zeide, geloof doeg. kuntgy U myne droefheid ver. beeiden. Een oud Academie Vriend, welke myopmyn buiten verblyf bezocht, bewaakte het gedrag van myne kinderen , én dat van mynen Kamerdienaar» Hebbende te vergeefsch getragt om myn vertrouwen voor den laaiden te doen waggelen, overtuigde hy my evenwel dat ik in 't opvoeden myner kinderen geen gefchikt plan had aangenomen ; en ik volgde zynen raad, dat ik myne Dochter naar een Klooster . en myn Zoon naar een Militair Kostfchool zond Daar te boven had hy de Goedheid om my te verzekeren, dat hy zelve waakzaam omtrent hunne voordgangen zyn zoude. Deeze fchikking fcheen mynen Kamerdienaar een trroot vermaak te veroorzaaken, welke in de daad nu meer leedigen tyd had. My» Vriend fchreef myn geduuri- over myne Kinderen, en zyae Brieven waren zeer voldoen end Ik deelde mynen Kamerdienaar den inhoud daar van meede; maar zy fcheenen hem geen vermaak aan te doen • cn ik merkte, dat hy veel blyder was, wanneer hyover  MENGELWERK. een' myner Neeven, en byzonder over zyne Kinderen welke onöphoudlyk hei voorwerp zyner löftimin^ën waren, fprak Na eene afwezenheid van twee Jaaren, verzochten myne kinderen verlof om my te komen bezoeken', en de Feestdagen by my door te brengen. Ik gaf myne toeIbmming, en myn Vriend verzelde hen. lk vnnd dat zy in hunne perfoonen en verftand zeer gevorderd'wa? ren Myne vreugde, was gelyk aan die van eenen goeden Vader: hunne liefkoozingen mankten my zeer blyde, zy bragten my he' aandenken aan 't geluk, dat ik met hunne moeder genoten had, te binnen. Ik frorttë traanen van teederheid: en zy droogden ze af, terwyl ik weer op nieuws weende op de herbaalde uiiftortingen van hunne treffende gevoeligheid. ' Geene beweegg; ouden tot wantrouwen hebbende, IDt ik de Sleutel dikwyls in myne Bureau, waai in ik, in tegenwoordigheid van myne kindea-n en den kamerdienaar twee Geldbeurzen vrm twaalf honderd livrei had gele°d^ Eenige dagen nadehand geld noodig hebbende, wat was toen myne verbaasdheid, dat ik flechts maar ëéne beurs* vo-d! Myn Kamerdienaar, welke ik over dien diëfftal onderhield, fcheen my mer angst te antwoorden. Hy felsen behoedzaam te zyn, om my, do r zynlpreekeu te bedroeven Eindlyk, op eene opheldering blyveude liaan, onderrichrre hy my, dat hy, u:t het venster van zyne Kamer, myne Kinderen de beurs in ie laan bad zien begraven, cn hy duidde my de eigc plaats aan. V rfcheidene omftandigheden bevestigden dit maar al te* zeer — Hy beklaagde dien fmaak voor den pra-r, met welke myne Kinderen Waren opgevoed geworden; een no .Hottige fmaak, voegde hy 'er by, welke de oorzaak van deeze rampën en misdaarien is geweest. Welk eene kwelling voor eenen Vader, zyne kinderen fehuldig te gelooven ! De aandoeningen myner ziel waren op myn gelaad te Dezen — Ik poogde dezelve te verbergen, wanneer myne kinderen als naar gewoon- te,  MENGELWERK. aj, te, my goeden morgen kwamen zeggen. — Zybefpeur-] den myne verlegenheid eh ontroering; en zy beefden,' toen zy my andwoordden, toen ik rekenfchap eischte, hoe' zy eenige huis d'or uitgegeeven hadden, welke ik hun gegeeven had. Verwonderd, dat zy 'er niets van verteerd hadden, zeide ik hun, ai met dezelfde ontroering, dat zy hunne wenfehen voldaan zouden hebben, met e< mg ander geld , het welk zy ongetwyffeld hadden. — bloosden: zy konden niet anders dan door hunne traanen antwoorden Ik twyffejde nu niet langer aan hunne fchuld, ik zond ben weg, begeerende ten zeiven tyde , dat zy zich zouden gereed maaken, om my den volgenden dag te verlaten. Myn Vriend over dit fchieïyk bevel verbaasd, en nog meer over myne (tilzwygenheid, toen hy my de oorzaa.t daar van afvroeg, verweet my met alle die aandoe, rangen welke de vriendfchap konden inboezemen; maar , beipeurende, dat ik, op alle deeze reekenen van de uirerite verknogtheid geen antwoord gaf, verzocht hy mv om bevel te geeven, dat hy, dien eigen dag, met my. ne kmderet, kon vertrekken. - Ik dond het toe. _ Maar voor hun vertrek, myn Kamerdienaar my op de plaats, waarde beurs met de twaalf'honderd livres neergelegd was, gebragt hebbende, nam ik dezelve weg, plaatften ze weer in myne bureau, en ging naar myne kamer, eene prooi voor de kwellendfte nagedachten zynoe. Nog boven maate beroerd zynde, wandelde ik met eenen fchielykén tred, wanneer ik iemand met haast in den mm hoorde loopen, en ik zag in de daad myne kindereb naar de plaats in myne laan, van waar ik myne geldbeurs zoo even te rug gehaald had loopen lk gingin een prieel, waar ik hunne bewecgingen te beter kon bespeuren. — Wat was myn fmart en hartzeer, toen ik hen zag bukken, en op die zelvdeplaats, waarde beurs verborgen was geweest, zoeken! Ik fchelde aauftonds om mynen Kamerdienaar, en ik zeide met een vreeslyke Hem tot hem. „ Gy hebt my niet bedrogen, myne R 4 „ kin-  25» MENGEL WE R K. kinderen zyn gaan zien naar 't geene zy geftolen heb?, ben. Zie! zie!" — De Knecht, niet in't minst ontroerd, zeide met eene effen gelaad. ,, Van myn leeven heb ik U nog geene onwaarheid gezegt." — Ik beval hem, om hun vertrek te verhaasten, en hen te kennen te geeven, dat ik zé niet zien wilde. Na hmi vertrek, kwam' myn Kamerdienaar met een zeer zwaarmoedig gelaad tot my. Ik vroeg naar de oorzaak;-en hy antwoordde, dar de' omftandigheid , wejke hem de g'rootfte kwelling veroorzaakt had, en dat hem voor 't toekomend celu.'t van myne kinderen op eene gevoelige wyze deed beducht zyn, was, dat zy dit bevel, zonder het minste teeken van aandoening, ontvangen, en het Vaderlyk verblyf zonder weerzin verlaten hadden. — Ik ben haastig: iü ben oploopende. Ik fchreef mynen ;Vrierïd oogenbliklyk, t.at hy niet zoude toelaten dat een van myne kinderen uitging: en ik verminderde het jaargeld voor hunne uitgaaven; maar ik openbaarde hem de geheime kwelling van myn hart niet. Myne kinderen fchreeven my van tyd tot tyd; maarik beantwoordde hunne brieven niet. Myn voornaamfte gezelfehap maakte dien neef uit, in wiens gunst myn Kamerdienaar my zoo groot!yks ingenomen had. lk mogt hein buitengemeen wei lyden, en wy waren onaffcheidlyk by eikanderen : door eene' wraakzucht, naar uitzinnigheid zweemende, beftuurd, bragt ik myne zaaken in zulk eene gefteldheid, dat ik niets aan myne kinderen naliet, dan het geene, dat hun van rechtswegen toekwam ; terwyl ik het overfchot van myne goederen aan de kinderen van mynen neef maakte. Maar eene onverwachte gebeurtenis veranderde we! dra deeze fchikking: myn Kamerdienaar wierd ziek; en zyne toeftand wierd zoo gevaarlyk, dat men het noodig oordeelde, om hem de Sacramenten toe te dienen. Van zyne verknogtheid aan my overtuigd, beklaagde ik 't verlies , dat my door den dood van zulk eenen getrouwen die-  MENGELWERK. 253 dienaar te wagten Hond, nadat hy de pligten van den Godsdienst vervuld Pad, begeerde hy my in 't byzond'er te fpreeken. ö Myn Vriend! hoe zal ik uitdrukken , het geene ik gevoelde, wanneer ik hem hoorde uitroe, pen, dat hy myne uiterde verontwaardiging verdiende; dat hy een fnoodaard ware, die alle genade onwaardig was! Met een woord, hy onderrichtte my, dat myne kinderen onfchuldig waren aan den diefilal, waarmeedc hy hen berigt had; dat hy zelfs de geldbeurs van twaalf honderd livres verborgen had, en op dat hymy te eerder aan die bcfcbiddigingen geloof zou doen liaan, had hy hen overgehaald, om, onder voorwendfel, dat zy iets aangenaams voor hun zouden vinden, naar de plaats, waar de beurs verborgen was, te gaan en hetzelve te haaien. Hy voegde 'er by, dat eenige naamlooze brieven , welke ik, omtrent het kwaao. gedrag van mynen Zoon ontvangen had, door eenen zyner Vrienden, gefchreeven waren; en hy b geerde, "dat men eene laade zoude openen, waar in alle de brieven, welke hy met dien Vriend gewislëld had, befloten waren. — Na deeze. belydenis bad hy my om vergifnis voor zyne misdaad, en na dat hy nog eenige woorden gefproken had, gaf hy den geest. ,, Na dat ik van de eerfte ontroeringen van dit gefprek te rug gekomen was, hoe was myn toefland tr en veranderd ! Ik verlangde om myne kinderen weer te zien, hen te omhelzen, en hun myne al te groote ligigeloovigheid te belyden. — Ik fchreef aan mynen ouden Vriend; ik verzocht hem, om met mynen Zoon en Dochter tot my te komen; en ik beloofde hem, om myn geheel hart voor hem open te leggen • Terwyl ik naar de komst van myne Kinderen wachtte; maakte ik dikwyls befpiege-J lingen over de gevaaren van een blind en onbepaald ver-^ trouwen op zyne bedienden. — Ik had myne kinderen | veroordeeld als fchuldig, en zy waren onfchuldig. Welk eene bron van bbterheid voor eene gevoelige ziel! Zoo ik voor dien Snoodaan geflorven ware, hoe onrechtR 5 vaaf-  254 MENGELWERK. vaardig zoude ik omtrent myne Kinderen geweest zyn? En dat om geene andere redenen , dan om dat ik niet alles onderzocht had, voor dat ik recht had, om hen te beichuldigeu! Ik zal geenzins befchryven, wat ik gevoelde, toen ik hen weerom zag! — Met welk een vermaak — met welk eene verrukking omheisae ik hen! — In hen, cn in mynen uitfteekenden Vriend, zal ik al myn geluk vinden; en ik hope het zelve fpoedig te vermeerderen , door de keus van eenen fchoonzoon en eene fchoon dochter. — lk zal hun myne kwellingen, myne dwaalingen verhaalen. lk zal hen door myn voorbeeld leeren, dat zy wyzer mogen zyn dan ik geweest ben, ' en by gevolg, gelukk/gis! ANECDOTE BE TREK LYK tot den PRESIDENT de THOÜ. 00 {Naar het Fransch.') Jn de StadSAüMUR, waar de Tnou met S c homberg op het Stadhuis hun verblyf hadden, woonde «en zinloos Vrouwsperfoon , welke de Prefident nooit gezien had, en waarvan hy zelfs niet eens had hooren Iprecken. Dit zinloos mensch , door haare naastbeftaanden niet bewaakt wordende, zwerfde ginds en herwaards , en verllrekte de knechts en jongens tot een Speelpop. Eens des nachts eene plaats zoekende, waar ze kon rusten, kwam zy by toeval in dc Kamer van den Prefident dc Thou, welke fliep, cn de Kamerdeur, noch op het flot, noch op den grendel gedaan had, terwyl zyne dienstboden in kamers naast de zyne (liepen. De zinlooze, welke in huis bekend was, was zonder ge- (*) Deeze man leefde onder de Regeering van Hem duik ien IV.  MENGELWERK. 2J5 gerucht te maaken, in de kamer van den Prefident gekomen, en begon zich by het vuur te ontkieeden; zyhong haare kleeren op ftoelen rondsom den Schoorfteen, om ze te droogen, want men had haar met water begoten Vervolgens ging ze aan het voeteinde van het bedli<™en " welk zeer klem was, zoo als de veldbedden gewoon'yk zyn en geraakte in een' diepen flaap DbThou na verloop van eenigen tyd, zich in zyn bed omgekeerd hebbende, voelde eene buitengewoone zwaarte op zyne voeten , en wilde dezelve aflchudden. De zinlooze viel en door derzelver val wierd de Prefident wakker welke zich niet kunnende verbeelden, wat dit was, eenige ©ogenblikken twyfelde, of hy niet droomde. i£indelvk in zyne kamer hoorendc gaan, fchoofhyde Gordynen open; en dewyl de blinden der Vensteis niet gefloten waren, en het tevens lichte maan was, zag hy eene Witte gedaante, welke door zyn vertrek ging. Tinzelfden tyd de kleeren, welke by den Schoorfteen op ftoeen hongen, ziende, verbeeldde hy zich, dat het bedelaars waren , welke in de Kamer waren gekomen , met oogmerk om hem te befteelen. De zinnelooze vervolgens zyn bed genaderd zynde, vroeg hy haar, wie dat ze was. Zy antwoordde hem, dat ze de Koaingïhne des Hemels was. Hy hoorde aan haare ftera, dat het een Vrouwsperfoon was; hy flond op, en zyneknechtsopgewekt hebbende, liet hy haar uit de kamer brengen en ging weer te bed. Des anderen daags verhaalde hy aan Sc homberg het geene hem dien nacht was gebeurd : deeze Heer, fchoon veel moeds bezittende beleed hem, dat hy in dergelyk geval bang zou geweest zyn. Sc homberg vertelde dit voorval den Konin» te ngers, welke het zelfde zeide. Deeze gebeurtenis wierd aan het Hof verbreid, en deed de Hovelingen braaf lachchen. Na verloop van eenigen tyd, de Koning inde : Vesper in de Kerk der Jacobynen zynde, ftondhy^toen ' men het \regina ioeli hetare begon aan te heften, aan het voorval van den Prefident Da T u o u denkende, op ra  A5  I N H O U D, ÜITTREKSELS en BEOORDEELINGET' van cle volgende Boeken! Blad' j. Scharp, dodgeleerct- Hlstoriiche Verhandeling. ; C. C. H. van der Aa 'sMenfchen ingang rot heerlykheid. ij M. Heiman van Brest.au, plegtigc gebeden voor de Joodtche Gemeente te Rotterdam. . . ' " Bybelsciie Tafreelen, ifte en nde aflevering. Gefchenk voor de Joodfche Jeugd. . G. v. Bosvelt, Catechismus der Gezondheid. Mengelwerken der Kamer van Rhetoriea uitjomte begrepen. N. C. van Streek, goh. Brinkman, Liefde cn Gevoel. • • •' • • : • • 9 Sakontala, of de tefllsfende ring. . . J. van Os, Befpiegelingdn MENGELSTUKKEN. Blad GfDACHTeN over Spreuken XII: 26-28. (vervolg van Bladz. 234.) M Fragmenten uit het dagboek van cenen Leeraar. Dc Gierigaart 2 Het Vergenoegen - Anecdote bctreklyk tot Hendrik den IVden en den vermaarden crillön I Voorbeeld van eene buitengewoone Edelmoedigheid. ... * m  D E a?9 BOEK BESCHOUWER. GODGELEERD- HlSTÖRÏSCHE VERHANDELING, OVer de gevoelens de gronden, (yi* is al-werkzaamheid, alhonstenaary 1*^4** list — maar byzonder die listen, waar van zich de worstelaars in de fpeleri bedienden, om hunne party den voet te kgteu, cn in het gemeten van krysli-tcn cn bedekte aanvallen indenltryd, ook een overlegd plan om dwaalingeu te verlpreiden. Eene andere beiee^enis heeft voor al de aandacht des Redenaars getrokken, naamlyk, dat het vertaalt wordt door geneesmiddel; „ hy maakt 'er deeze uitbreiding over:" de ïiotgcloovighcid, die het hart aan Dwaalgeesten toebetrouwt, wordt hier vergelcekcn by die kinkelachtige onzinnigheid, waardoor de wenfehen met hunne gezondheid cn leeven fpeelen, geloof flaandeaan maikt-orakels, uitventers van geneesmiddelen, en, om het rechte woord te beezigen, aan kwakzalvers; die dat vooral dan doen, wanneer deeze zich met zeekere.verwaandheidvan eene  Godgeleerd. Historische Verhandeling 09- eenc fchyn- methode, fchoon fpreeken, en de gewoone grilhgc'konstgreepcn van dat beroep bedienen: 'en d s vertaal ik den texi; door al het kor.stwerk van de /arakzalvery der dwaaling. Alles nu te ftumien gtjnonten, geeft den Redenaar dit duikoeeld: „ ^enichen, die, Jourfchyn becWen, de zuivere teer van ciiiustus verlasten, en aar Verleiders het oor Lenen, zyn als kinderen, uier eenvottwigheid door lokaas wordt V^«t: al, vaartuigen, zonder mlkst of behuunng, vcrbn-zcki door een orkaan; als onvoorzichtigen, dooi- valfche lpeelers opgeb'gt, enalsLyders, wier ongeluk door kwakzalvers voltooid wordt - Volgens het va band leidt hy hier t,it af„ het wcldaadig oogmerk van Jj-.sus en zyn Euaugefte, ook in dit opztcht, als de grond oer Apostoliicho vermaamng tot Jttindvasügheid m belydenis, cn geloof." - Dit alles beredent hy uit liet verband in dat hoofddeel. Ziet hier eene gcKuniieid uitgewerkte Verklaring vau den geleer. den Redenaar, langs ccne uitlegkunde, welke by veeleri aangenaam is, cn toeliemroing verwerven, maar bv andenzal V°Üml ^ * mW& vwUchiters, geen byvalyin?. Men vindt de byzondere uitlegging der woorden ih aantcekemngen gedaald, maar ook die zuilen niet altyd als fteekhoudende aangemerkt worden , vooral wanneer men hier cn daar byzonderliedcn ontmoet, die van dP gewoone beteekenis afgeleid worden, by welke veelen ïievfii zuilen willen blyven: des niet te min is die verkharing, naar het doel van don Redenaar, zeer wel eetroffen; eu tü.t twyftelen wy met, of zal van ieder onbevoorooraeeici geleerde erkent worden. DeReedenaai- gaat voord tot zyn tweede ftuk, en geeft een kort historisch verhaal oP van die afwyküW wef ke men tegenwoordig van de leer vindt: Hy ipreekt va„ die valschgenaamde verlichting en opklaaring, welke oo ■ taande van deeze eeuw, finds een"05 Jaarfc heeft b? gmnen voordgeplant te worden: dus kant hy zich zoo T 4 zee?  =96 Jan Schar p. zeer niet tegens de Deïsten en anderen, maar tegens die in zyn ontwerp moeten benandek worden, hy maakt 'er dus melding van: „ Doortrokken van den geest des ongeïoofs, en vyanden van het kruis van Christus zynde, zag men de fchade van openlyk voor Deïsten bekend te zyn, en men fchaamde zich by lieden te voegen', die door de bcioemdfte Mannen reeds honderdmaal verwonnen waren, men behieldt dan den naam \ an Christenen, men roemde bp die van Protestanten, men veihefte de voordeden van het Christendom eri \ an dë Reformatie, men gaf voor doordrongen te zyn vknhoogachting voor Jesus, den grootflen der Leeraaren, den lesten der Menfchen; maar onderenen naam, ohdermyn* den men alle de gronden, bcttrcedt men alle de hooldvvaarheden, en \petde, onder den tytel van Christus- teer, niets dan de leer van Socrates, en eene enkele Aatuur-godsdienst in, of, zo men toegees end was, de ftclzels van Arrius en der Socinianen op naam van de leer der Protestanten." kort, maar wel getroffen, is dc voordragt ov er dc nieuwe leer: „ Van hier een nieuw foort van Christendom zonder Christendom, een Euangclie zonder ellende of verlosfing, een geloof zonder openbaaring, ccne heiligheid zonder beginzel, een leven zonder zeek erheid eti een fterven zonder gewisheid, cn dat alle onder den naam van Opgeklaardheid, Verlichting en oirfpronglykChrisiendom" De Redenaar waarfchuwt in eene aanmerking, dat hy. door Nieuw Licht te noemen niet moet gelooft worden , gekoozen te zyn 'of zich tc willen laaten gebruiken, om dien haatlyken twist te twisten, welke men fints eenigen tyd, voor al ten aanzien van het Éuangelisch aanbod cn het beltuurend gedeelte van den Godsdienst, indeNcdcrlandfche Kerk, op naam van het niéuw licht ontftoo- ken heeft. ' . Zoo fpreekt hy over zyne taak: „ wy handelen ovCr dingen van* v e el g r o o t e Rgewigt en van eek ee ü» 7' ° wig  Godgeleerd- Histori/che Verhandeling £07 ivi g aanbelang, de Godheid van uwen Zaligmaaker, de verzoening van arme zondaaren door zyn bloed, en de genadige bewerkingen van den Godlyken Geest, zyn onder de Hoofdwaarheden, die wy verdeedioen." Volguis zyn oogmerk, behandelt de Redenaar vyf vraagen , die hy beantwoord. ' 1. Wie zyn de Vyanden, die wy te beftryden hebben, en ons, in hetpiari, als nieuwe Arrianen, Socinianen, nieuwe Hervormers oï Opklaar ers, en llluminaten, zyn opgegeevcn ? 2. Uit welke gronden handelen zy ? en, is hunne aanval gewigtig? 3. Door wat middelen en wegen breiden zy zich uit ? en welke voorderingen hebben zy in de weerekl gemaakt? 4- Wat is in andere Gewesten, cn in ons Vaderland reeds gedaan om hunnen droom te kceren ? 5. En eindelyk: op wat wyze worden zy gelukkigst belu-cden? en, op wat wyze zullen wy dienen te werk te gaan in de uitvoering van ons plan ? Wy kunnen onze Leezers verzekeren, dat die vraagen, voor al de eerfte, met veelomllag, behandeld worden; ja mogelyk, cn wy twylfelen 'er niet aan, of'er zullen Verfcheiden zyn, die van oordeel zyn, dat verfcheide zaaken b. v. van het dierlyke Magnctismus en anderen, hier wel hadden kunnen gemist worden, zonder dat het plan verminkt geweest ware: echter zyn wy van begrip, dat liet den Redenaar vry ftond, om daar over te fchryven, en die zyn tyd aan het leezen van de aanmerkingen, die veel en gewigtig zyn, endcbeleezenheidvan den Schryver aan den dag brengen, befteeden wil, gelyk vvy gedaan lubben, cn het berouwt ons niet, zal'er veel goeds in aantreffen. De tweede Vraag behandelt de Redenaar onder twee byzondere hoofden: het eerfte is een opgaaf van dc gronden, waar uit die Neologen handelen: daar toe betrekt hy hoogmoed cn inbeelding des harten, die zich verboT 5 vea  39$ Jan Schar p. ven anderen verheft, niets goed, loffelyk, geleerd, ca oordeelkundig vindt, dan. liet geen men zeivc bedagt, of ten mins en opgecieid cn in eenen me..wen vorm gegooten heeft. — Eene halve geleerdheid, waar door men wel ergens iets gehoord of geleezen heeft, dat waar, oordeelkundig en geleerd is; maar noch de gronden kennende, waarop, noch de paaien waar binnen een gevoelen moest gedreeven worden, breiden zy uit, oegen by, timmeren eene hutte van hout, hooi en ftoppe- len. Voor' de derde ranglchikking bedt hy eene foort van menfthen, by welke hez goed oogmerk, maar zonder vooruitzicht, de afwyking begon, en eene zeer gewoone trotsheid dezelv e voltooit, die door te veel toe te geeven, onder de meening, dat het maar kleinigheden waren, de hoofdzaak benadeelden. Voor al maakt hy gewag van zulke ongelukkigen, by wien de haat tegens het. Euangelie en den heiligen Godsdienst van Jesus gebooreu word; uit deboasheid van hun hart, en uit liffde tot een losbandig leeven. Van dit ftuk gaat de Redenaar voord tot. het onderzoek, of de aanval van die lieden gewigtig zy? Zommige hoofdwaarheden hebben een onmidlyk verband met ons geluk, en derzelver ontkenning of veivahclüug fluit ons den van God geopenbaarden weg om hier getroost en gelukkig, cn inde toekoomende weercld, naar Euangelicgronden, zalig te zyn: Hy betoogt, dat dit verfchil boven alle andere hoogst gewigtig zy. - - Gewigtig voor elkq ziel, die voor de eeuwigheid beftemming heeft. Allergcwigtigst ook voor alle en elke maatfehappy, die volks geluk waardeert, welke ftukken uitgewerkt worden. Hier op neemt de Redenaar de derde vraag op, en zal die in twee onderfcheide ftukken beantwoorden: „ Langs welke wegen, en door welke middelen heeft men gevoelens, zoo troostloos en zoo verwarrend, kunnen uitbreiden en de menfchen fmaak lyk maaken? En hebben jsy waarlyk in de weereld reeds 200 veel voortgang gemaakt,  Godgeleerd- Historifche Verhandeling apg maakt, dat hunne aanval gevaarlyk is, en de moeite eener opzetlyke'tegenltand waardig?" De uitwerking hier van is leezenswaardig. Zoo komt de Redenaar tot zyne vierde vraag, die wy niet zyne eigen woorden opgeeven. „ Heeft zich dan niemand de belangen der Waarheid en Godvrucht aangetrokken V Is de flagörde van Israè'ls' God,zonderteegenftand gehoond? of zo 'er Jofiasfen de huizen der hoogten, afbraken, en Jojada's het heiligdom bewaakten; wat is is 'er dan, in andere Landen, of wat is 'er, onder Ons, gedaan, om .de misleiding te wederftaan, en een dam te leggen tegen deezen, zoo vernielenden, llroom?" Hier vindt men eene opgaave van de voornaamfte verdeedigers van den Godsdienst in onderfcheiden landen, en vooral ook by ons, in wtlk aanzien het lofiyk Haagfche Genootfchap ter verdeediging van den Christi\ken Godsdienst, byzonder wordt aangemerkt. Zyne vyfde vraag betreft de beftryding van die Neologen, „ op wat wyze worden de hedendaagfche Beftry„ ders van den- Godsdienst gelukkigst beftreeden? en wat „ voet dienen wy in het vervolg te houden, by de uit„ voering van ons Plan?" en hier vindt men-ouderfchciden zaaken, die doen zien hoe de Redenaar zal handelen naar de ondericheidenne wyze van het beftryden der waarheid. Wy kunnen, cm onze Reccnfie niet te ver uit te rekken, geene byzonderheden opgeeven. Onder deeze beantwoording vindt men in eene aan teekening, de voornaamfte waarheden, vooral de Godheid van Christus, bewezen uit dc getuigenisfen van de Kerkvaders die geleefd hebben voor het Niceefche Concilie, dat wy byzonder ter leezing aanraaden. Hier op volgt de voet, dien de Redenaar , in het vervolg, te houden heeft, in de getrouwe uitvoering van het hem aanbetrouwde Plan. Nog 5 aanmerkingen ter toepasfing, zullen dit werk befluiten, welker inhoud wy nog op zullen geeven. De eerfte is: „ Uit alles, wat gezegd is, leeren wy: wat het oogmerk Gods is in de zending van Leeraars der Ge-  3co j: Sc harp, Godgel: Hist: Verhandeling. Gemeente, en welke de pligt is van eiken Bedienaar des Euangcliums, die aan het oogmerk zyner zending beantwoordt." De tweede: „ Zo iemand Gods wil begeert te doen, die zal van onze Leer bekennen, dat zy uit God is." De derde: ,, Hebben wy zoo fterke, en zoo vaste, gronden voor de waarheid des Gelooft - leer, die wy belyden, dan ligt het voor onze reekening een getrouw gebruik te maaken van alle die middelen, waar door het Euarigelie onder ons zuiver bewaard, en de valschgenaamde Verlichting, die het zelve beftrydt en bei pot, in haaren verderflyken invloed gekeerd kan worden." De vierde is: ,", Maaken Wy, aan onze zyde, van deeze middelen een getrouw en af hanglyk gebruik, dan heb ik nog een woord des ver trouwens \ oor zwaarmoedige Oprechten, cn, "er zyn nog gronden van hoop voor de Kerk van God, in weerwil van alle boosheid en magt der Vyandefe'! Eindelyk is de vyfde: „ VerblydenWy ons dan, (en met deeze aanmerking zal ik fluiten) verblyden Wy ons, zoo dikwils ergens menfchen zich verbinden, om de Leugen te beftrydén en 'er zaligheid in Hellen .Jesus; Christus, den Heer der Heerlykheid, tri ét Ver. zoening door zyn bloed, naai- de zuivere leer des Euangcliums, tebelydën; én toonen Wy, dkiö onzen kring, die deelneemeilde blydlchap door daaden, die niet dubbelzinnig zyn. En biertoe hebben wy nieuwen aandrang door het Godvruchtig Inftitut, datheden onder U inwerking gebragt is." Van harte wenfehen wy, dat de Bydraagen van den Eerw. Scharp, mogen dienen tot bevestiging, van. de leere dei'waarheid the naar de Godzaligheid is, en, dat dc aanleiding, welke hier en daar in de aanmerkingen komen, van zulken, die zich op de kennis der waarheid toeleggen, gebruikt en uitgebreid worden, aan welken wy dit ftuk byzonder ten gebruike aanbeveelén. Wy bidderi, dat de waarheid, die onder ons is, niet ftruikele, maar met eenen vasten tred voordga! 's Men-  -Söï 'sMeNSCHEN ingang tot heerlykheid, om in het toekomend leven Gods beeld in volkomenheid te weezen,, door C. C. H. van der Aa, Bedienaar des H. Euangelies in de Gemeente, toe* gedaan de onveranderde Augshurgfche Geloofs hely • denisfe, Lid en Secretaris van de Holt. Maatfchap* py der Weetenfchappen te Haarlem. Te Haarlfm, hyC. Plaat, 1792. in gr.Sroizqi bladz. De Prys is f Lang heeft de geleerde waereld van den onlangs overA leden Lutherfdien Kerkleeraar van der Aa dienst gehadt, en nochthans heeft zy reden om zyn verlies te betreuren: dan hy leeft, en zal in zyne nuttige geichrif ten blyven leeven. Onder dezelve rekenen wy ook dit ftuk, en over den, aanftaanden ingang tot heerlykheid, van gewigt en aanbelang. Wy kunnen onze geëerde Leezers niet beter met den inhoud deezer Elf Verhandelingen bekend maaken, dan met de eigene opgaave van den naauwkeurigen Schryver. Volgens denzelven zyn zy gefchikt, „ om te doen zien, dat, indien de mensch aan Gods oogmerk, dat hy Gods beeld zou zyn, eens geheel zou beantwoorden; deeze regenwoordigen leeftyd van den mensch op Aarde daartoe niet bekwaam was, maar een ander leeven voor denzelven was te verwachten, en wat ons de Heilige Schrift, vooral des nieuwen Verbonds, daar van hebbe te kennen gegeeven." De eerfte Verhandeling toont aan., „ dat 's menfchen Godsvrucht op deeze Aarde met 'zulk een Lichhaam, in zulke omftandigheden geplaatst (zoo als onze tegenwoordige oefen; yd noodzaaklyk maakte , dat hy geplaatst wierd) die volkomenheid (zelfs als men dat woord in eenen Euangelifchen zin opnam) niet bereikte , die 'er vereischt word, om in volkomene gelykenjslë met God, syn.  302 C. C. H. van der AA. zyn beeld en gelukzalig te weezen, — Onder den tytel Van de o nvolmaaktheidvand,e gods vrucht in dit leev e n." De tweede Verhandeling bedoelt te toonen, vat 'er tot dc gelukzaligheid van den memch geeischt Vorde; dat de beste vroomen op Aarde niet \nn volkomen geluk zalig zyn, om dat hy hier niet volkomen het beeld van Godit; maar dat, daar hy voor zulk ccne gelukzaligheid vatbaar is, hem door de H. Schrift hoop en uitricht word gegeeven op eenen toekomenden ftaat, waar in Gods oogmerk met hem volkomen zal bereikt worden. Zy voert daarom ten opfchrift Deo n volmaakt h E i b der gelukzaligheid in dit leven, doet ons uitzien na de beloften van een beter toekomstig." De derde Verhandeling gaat nog verder, en toont aan, „ wat gezonde redeneering, voorgelicht en onderfteund door de H Schrift, ons van eenén zoodanigen toekomenden ftaat, als te vooren gemeld is, doed denken, en wel, gelyk het opfchrift luidt, dat de toestand Van het toekomende leven juist zal beantwoorden aan, en eennatuurlyk gevolg zyn van, e lk s gedrag in/ dit. leven." Dit denkbeeld wordt in de vierde Verhandeling nader ontwikkeld, en uit den aait der menfehelyke zïelen gevoegd by het'karakter der Godvruchtigen, gevoel baar gemaakt, waar by tevens eene zwaarigheid, die hier tegens in bedenking kon komen, word opgelost. Deeze Verhandeling wordt in de vyfde voordgezet, welke aantoont, dat die ftaat, waar in men dan zal overgaan, in zyne duuring, geen einde zal hebben, dcGodvruéhtigen eeuwig gelukkig zullen leeven, en dat van de Godlöozen geene verbetering is te wachten. De zesde Verhandellng geteft ons op het geen 'er verèfedit word, indien de Godvruchtigen daar gelukzalig zullen zyn: 's menfchen sterven, ofte hoe het by onzen  V Menfchen ingang tot Heerlykheid. 303 onzen dood met onze zielen gefield zy: daar vindt men eene Verhandeling over de onflerflykheid van onze ziele. Vooral haar toeftand hy en haaren uitgang uit dit leeven. Welke Overdenking wordt voordgezet in eene volgende Verhandeling, die eenige aanmerking meededeelt over de gedachten en aandoeningen der vroome menfchen na hunnen dood dat zy aanfionds zullen gelukzalig worden, en Wat daarvan de reden zy; dat hunne gelukzaligheid zal hin der en oïft oor en \ dat één en ander in tegendeel dezelve zal bevorderen. Gekomen tot het geen hun zal weedervaaren ten jong* ften dage, zal de geleerde Schryver de verreezen lighaatnen die hen in heerlykheid Gods beeld maaken zullen, volgens 1 Cor: 15. overweegen. Zoo dan vindt men in de zevende Verhandeling den grond der opsta n din ge der geloovi- gen, haathlyk de opstanding van onzen heere jesus Christus uit den dood , die hen van hunne opftahding verzekert. In de agtffe houdt zich de Schryver bezig met de voorzegging der Propheeten »opensi)E opstandinge van onzen Heere, als Mesfias , en gebruikt daar toe geene andere dan die, de Apostelen Petrus, Hand: 2: 25-28. Paulus, Hand: 13: 34-37. uit PT: 16' 8-1.1 en Jel: 55: 3. Zoo dacht de Schryver, en met recht, dat hy dus het naast by het oogmerk van den Apostel bleef, 1 Cor. 15: 3. 4. en dit wasbyzondervan kracht Voor de Jooden te Corimhe. De negende Verhandeling bewyst de zekerheid van J. C. opu mijns uit zyne verscheide daarftel'in. gen van zich zeiven aan de allergeloofwaardigfte getuigen naa zyne opftandinge, volgens 1 Cor: 15: 5-n. De tiende overdenking handelt over het verband van jesus opstandinge met die der Rechtvaardigen. De laatfte Verhandeling ontwikkelt de ongerymde gevolgen, die uit het lochenen der Op'  304 C. C. H. van der Aa. opflandinge van den Heere Jefus en van de Rechtvaardigen voortvloeien, volgens i Cor: 15: 13-19. 1Wy voor ons hebben fmaak in de oiiclerfcheiden en bondige rederangen van dien Schryver, fchoon hy hielen daar juist niet van eenige langdraadigheid, en ftiipperingen vry is: Hy heeft rechte begrippen van den tegenswoordigen ftaat der godvruchtige menfchen, als onvolkomen , fchoon 'er by dezelven eene keus en volmaakte gezindheid is, om tegens alle ontdekte onvolkomenheden tot de volmaaktheid te ftreevcn, voor al door het overwinnen en onderbrengen van hunne zinlykheid, welke hun aan de aardfche dingen maar te vast verbindt. Hoe naauwkcurig bepaalt hy, welke de onvolmaaktheid, en het volmaakte is, waar naar dc godzalige mensch ftrecft, en welke begeerte niet te vergeefsch in hem gelegd is, en leevendig gehouden wordt. Het kan niet rnisfen, of de ftaat van die onvolkomenheid moet in den Godvruchtigen mensch eene begeerte doen ontbranden naar eene volkomenheid, of gelukzaligheid; want hy kan in dien onvolkomen ftaat geen volkomen beeld van God zyn: bondig beantwoord de geleerde vSchryver die vraag, „ of het onmogelyk zy, dat de mensch zulk een volkomen beeld van God, zulk een gelukzalige worde," hier toe vcrgelykt hy Rom: 11: 29. met Gen: 1: 2,7. - De Schryver ftelt tot eenen grond zyner volgende redeningc, het getuigenis vaa P a u l u s Galat: 6: 7. Mrat de Mensch zaait, dat zal hy oogden : wie.opzynvleesch zaait, die zal van het vleech het ver derf oogflen; maar wie op den geest zaait, die zal van den geest bet eeuwig leven oogflen. Die verklaaring is over waardig, naar ons oordeel, om geleezen te worden. . Hier op ontwikkelt hy het denkbeeld, dat belooningen enNftraffen, in het toekomende leeven, naar den aart der zaake, beantwoorden zullen aan 's menfchen gedrag jn deezen tyd. Hoe naauwkeurig en bondig beredent hy de eeuwigheid der  's Menfchen ingang tot Heerlykheid 305 der toekomende belooning, en geeft oplosfmgen aan de hand tegens het denkbeeld van niet eeuwige belooningen, en het onverbeterlyk blyven der rampfaligen. " . Men kan het als eene gisfing aanmerken: wat kan men toch anders dan gisfen over de dingen na den dood, indien de openbaaring ons hier van niets Heiligs leert; cn wie kan een zedig gisfen kwaalyk neemen ? Laat ons den Schryver hooren: „ Het zy de dood des menfchen door inwendige oorzaaken, oogeribliklyk, dan wel langzaam ; hetzy dezelve door uitwendig geweld, hetgeen iemand zich zeiven, of het geen of dier, of mensch hem aandoen, veroorzaakt worde: tot dat oogenblik des tyds, dat de dood voorvalt, werkten de zinnen min of meerder, fomtyds in volle fterkte op de ziele, . en op dat oogenblik zwygen zy allen, en dat volftrekt, zonder m het minst of meest iets der ziele aan te brengen, ofte haar- ergens mede bezig te houden; en aan den andereu kant, is de ziel van alle heerfchappy over dat lichhaam ontzei, zy kan 'er niets door uitvoeren. Verbaazendö gebeurtenis! waar van de ziel nooit een gelyke, o-eduurende haar ganfche leven, heeft bevonden! als op eene zoo groote meenigte cn geruisen van bevindiuo-en, de. welke de ziel kort te voren had, plotslings eene^loodlvke ftilte volgt, kan men zich iets anders voordellen dan dat de ziel daar door in de eerfte oogenblikken, haar bewust zyn verhest, en in verwarring van gedagten komt. Het eene denkbeeld, werkt niet meerder, noch fterher dan het andere. .En is dit niet de moeder der verwarringe van gedagten. ' " . Ziet iemand, dewelke m flaauwte nedervalt en bezwymt Wre weet niet, dat een mensch, gedutt xende den ftaat van bezwyming, zich zyns met be. wust is , en zich in verwarringe van gedagten bevind. Is liet fterven van den mensch niet een veel grooter trao van bezvvynunge? zal hetfterke minder dan het zwakke deed, deeze ziel overhoop werpen ? Kan het vooruitzicht des doods fonunige menfchen af V SOQ  So6 C. C. H. VAN DER Aa zoo zeer verwarren, dat zy huns oordeels niet meer machtig zyn ; .zal dan het gevoel van deeze groote verandering zelve haar minder aandoen ofte verwarren ? is dut met eenigen fchyn van reden te vermoeden ? moet uit het gemis van alle bevindingen , niet het tegendeel beilotcn worden ? En mag men uit liet voorbeeld der menfchen, dewelken by hun fterven als in flaap vallen, niet opmerken, dat bevinding onze denkbeelden hier van begunstigt. Wat vraagt gy Leezers! zal het eerfte zyn, dat de ziel van haare bezwyrrün'gontkomen, bcfluitcnzal ? dat, dat zy van haar lichhaam afgcfebciden zy, en dus geftorven. „ In het algemeen (zegt de kundige Schryver) kan ik daar van uit onze tegenwoordige maniere van denken met zekerheid bcfluiten, en zeggen, dat zy over de voornaamfte zaaken, waar in zy allermeest belang ftelde, waar mede zy zich allermeest in dezen tyd bezig hieldt, allereerst zal denken. Haai- denken naamlyk niet alleen, maai- ook haar denken over deze en die zaaken, was haar gewoon, was haar eigen geworden, en men denkt allermeest, en keert allerligtst weder tot de gedachten over zaaken, waarin men het meeste belang ftelde. Zy weet aanftonds, dat zy gelukzalig is, dat is in eenen ftaat van volkomen genoegen, om dat zy verzekerd is van eenen genadjgfeti God te hebben, en dat voorts niets, het geen haar geluk zou kunnen ftooren, haar zal bejegenen : Phil: i: 23. . Luc: 23: 43. Opcnb: 14: 13. Hunne ziden zullen met geene de minste zucht tot ongerechtigheid of zonden meer te worstelen hebben." Gy kunt antwoord krygen op diegewigtigebedenking, „ Ingeval Godvruehtigen aanftonds naa den dcod ccne gelukzaligheid ten minsten in eenige maate genieten, zal liet hunne gelukzaligheid niet moeten ftooren, wanneer zy zich hunner voorgaande overtreedingen herinneren'? ofte wanneer zy herdenken den jammer lyken ftaat, waar in  's Menfclen ingang tot Heerlykheid. 307 in zy hunne Vrouwen, Kinderen enz. hebben ap-ter p-e. /aten?" 6 6 Niet weiniger gewigtig is de beredening van don Heere van der Aa, ovèr de verryzenis der Godvruchtigen! hy legt tot eenen grond de redcm'ng van den Tarfer 1 Cor: 15: onder de meenigvuldige verklaaringen, die wy over dat gewigtig Hoofddeel hebben, zal het den Leezer niet berouwen, ook deeze te leezen. Wy merken aan, dat de geëerde Schryver op het einde van iedere Verhandeling, practikaale lesfen heeft gegeeven, die elks overdenking waardig zyn, wybepaaJen ons heden tot de laatde § van dit gefchrift. „ Uit al het verhandelde blyktdan, dat dc Apostel zyn ftuk tegen de Corintheren in zoo verre hadt voldongen, dat hy hen hadt gedrongen, om verfcheideongerymdheden voor waarheid te moeten herkennen • omerymdheden, die zy zelfs daar voor Helden, én waar van zy een grooten en billyken afkeer gevoelden. Dus was het gevolg wettig, dat, wilden zy niet tot dat uiterfte hoornen, dat zy hunne andere gewigtige en zeer geer h de gevoelens te gelyk wilden voor valsch verklaaren zv genoodzaakt waren om te belyden, daar is eene opflal ding der Rechtvaardigen ten eeuwigen leven te ver. wachten. En deeze zyne redeneering heeft nog haare nuttigheid voor ons t waar, ik weet niet, en hebbe zelfs Jééne voldoenoe reden om te' vermoeden, dat.'er menfchen onder ons zyn, dewelken op den zelfden grond als de Goriuthers de opftanding der Rechtvaardigen tot het een. wige leven in twyfel trekken, of ontkennen; en in /onverre is zyne redekaveling voor ons niet klemmende. Maar met dat alles behoud dezelve haare kracht, One het m t oog houden van het even genoemde) olönS dezelfde gewichtige waarheeden te overtuigen. Men 3 pne naamlyk met de gronden van zekefheid zich te *ÏÏk*.cUe mv*tot bewys van Jefus °^dini V 3 Elk  £08 C. C. H. van der Aa. Elk oplettende zal ligt zien, dat "er dan onmidlyk uitvloeit-, dat, als Jefus onze Heiland niet is opgedaan, wy ook nog in onze zonden zouden zyn, gééne zekerheid van de vergecving onzer zonden zouden hebben. Jaa zelfs moeten denken; dat onze Godlyke Zaligmaker by de menschlievcndde poogingen, zyn oogmerk gemist had, dat zyn bloed niet geftrekt had tot vergeeving van zonden, het geeven van zyn leeven niet gediend had tot verlosfinge voor veelen, en de braave menfchen, die by en om het ftandvastigc bclyden en beleeven van het Euangclie, waren van het leven beroofd, niet alleen daar van géén het minste voordeel hebben gehad, maar zelfs (gelyk andere menfchen, zelfs zeer endeugenderïy verdoemd waren geworden, en dc Apostelen en eer ■ fte Christenen, zich als krankzinnigen hadden gedraagen, toen zy het Euangelie verkondigden en beleefden, cn daarom zoo veel leeds ondergingen, 't geen zy met ftilzwygcn hadden kunnen ontwykcn. Van hoe veel gewigt is dan voor ons niet de leer van Jefus opftandinge, daar met die leer te loehenen, ja zelfs te mislcn, ons geheel vertrouwen op Gods genade, en met één woord ons geheele Christendom vervalt. Staat daar tegen Jefus opftanding vast, dan zyn wy van dat alles, en in het bvzonder ook van onze opftandlng, zoo wel als opflanding, ais ook als oprtanding ten eeuwigen leven, volkomen zeker; want alles rust op zyne vei klaaringen daar omtrent, en die weder op zyne opitandinge, het welk in het vervolg naadcr zal blyken. Hoe gewichtige redenen dan hebben wy Christenen, om ons"te verheugen, dat God ons zoo gelukkig heeft gemaakt van ons de onbetwistbaarfte gronden van zekerheid te geeven van de waarheid en Godlykheid van het Euangclie cn Van ons geheel Christendom, door ons van Jefus°opftandinge volkomen te vergewisfen. Hoe clcndig onze toeftand zou geweest zyn en nog zyn, wanneer men hier omtrent niet volkomen verzekerd ware, toont al het voorgaande. God drukke het gevoel daar van ons . zoo  's Menfchen ingang tot Heerlykheid. 309 zoo diep in het harte, dat wy geheel daar op toeleven om, vol van dankbaarheid, wegens Gods goedertierenheid m dezen, dezelve tot onze vertroosting in drocfe- ™5 eil-totrh,et ftaIldvastig gchikzaligend beleevenvan ons geloof in Jefus Christus te erkennen. ; Wy verlangen naar het vervolg van 's mans aanmerkingen hier toe betreklyk, en vérblydën ons, dat de geleerde Schryver, volgens bericht, dit ftuk, voor zyn overlyden, geheel afgewerkt heeft, enwyzyiieVerklaanng over 1 Cor: 15. geheel zullen mogen leezen. plegtige gebeden voor de joodsche gemeente Te Rotterdam, ter gelecsrenheld der veernendaagfche JBede/londen , in den Oorlog met de Franfchen, begonnen den ^ften February, 1703 de Hebreeuwfche taal opgefleld door den Hoog Eerw: Hooggeleerden Heereeevy heiman van bresi.au, Opperrabbyn der Joodfche Gemeente te Rotterdam. In het JNederduiUch vertaald door geleerde Joodfche Mannen, en, op hun ver. zoek, nader overzien, verbeeterd, en, met voorken. KV van Rabbt iA^, uitgegeeven, door jan scharp i cdtkan: te Rotterdam. ^Rotterdam*-, Tohannes Hofhout cn Zoon, 1793. /„ gn Svo, behalven Foorbettcht 24 bladz. De Prys is 5| ft. "pve eerwaardige Scharp is dienstbaar aan allen, hy hrS/^Z iCVei'"iet alIeen tot de Christenen, hil Zd&,m deb^denen uit, gelyk dit kjeunheid van het eigenlyk Boekje, is 'er een vry ruim Voorbencht voorgeplaatst, waarin de Uitgeev J zyne gedachten meededeelt over „ het haatlyk gelchï" 52 SSSJTZ ?S in hunue opCnl^e 01 Rondere Gebeden vloekgcbeden en verwenfehingen te doen hïïen £ Christenen in het algemeen, en byzonder tege^de V 3 Vor-  310 ï,EVY HEIMAN Van BRESEAU Vorften eh Overheden der Christenheid." Mogelyk denken verfcheiden Leezers. da'; men dit we! hadde kunnen misfen, terwyl 'er over dit haatlyk verfchil tegenwoordig weinig gefchreeven wordt, nu men veel ander werk heeft met afwykers van" dc rechtzinnige leer. Het is de pligt derbefnecdenen, zouwelalscïerGoijns, wanneer zy in dit land wooncn, en daar huil beftaan en veele voorrechten genieten, datzy, ook omhunszelis wille, mcedcwerkentotdenwelftandvan dat land, waarin zy die ruime zegeningen genieten: dat zy nu daaraan vuldoen, blykt uit de ernstige en toepaslyke gebeden yoor den openbaaren Eerdienst op te ftellen. Zoo deedt ook de Opper-Rabyn levy heiman van breslau. De Oosterfche vlugt, welke die gebeden namen, behaagde den uitgeevcr zoo, dathy, by het ontvangen van het Hebreeuwsch, voornam die fchoone gebeden te vertaaien, maar 'er deedt zich ecu Jood op, die hem eene flègtè vcrtaaling ter verbetering aanbood, ma-u- hier toe was die niet gefchikt. Beter gelukte dat met de tertaarmg van eenen anderen Jood, en deeze ziet liet licht, alleen is 'er de Form van den openlyken eerdienst b v rvc v 0C2u» "Wy vii-.dendiebyzonderegcbcdenzwellendOosterseh, en o-elooven, dat iemand, die daar fmaak inheeft, dezelve fraai zal vinden: dan wy iwyffelen 'er aan, of dit by de gemeene Christenen wel zoo zyn zal. Uit het "ebed van de Israëliërs voor den welvaart van dit land; Ichyflt het, dat zy hunne fleering en voordeer ïcn hoog op vvzelcii, en dit lumne voornaamfte dryfveer zy om 'er het heil over te bidden. Dat gebed voor den vreede over de waereld is zeerwel in >Mie fcort, en betoont meer menschlievcnhcid, dan gebeden om uitröéiög en verwoesting van Natiën: men mag alle zulke cuchristlyke gebeden wel aanmerhen ais vota nonprofutura, of vota irrita. K ' Harïlyk' vereenigen zich alle Christenen, die den besten Godsdienst; die in alles vreede ademt, bclyden, met  Plegtige gebeden v*or de Joodfche Gemeente 31, ^rl ïrï " G?,nk toch weder aan * wecreld, die " 2* ^haaPen hebf tot geluk en zeegen, en roep haar „ oen vrede toe Neig toeh de harten der KonSfen l ^^SttSIS^^^^ malkSde " 253* ^ an ?J?ckl!ddc, die hem toe vertrouwd is " ;veid5\gejyk een herder betaamt, inetgiSEn^ 55 nioeotgheid; (wy zouden dit vertaaien D'DH^ 4nn^ met goedgunstigheid, en ontferming, zoo lang w™ het voord genade dien zin hechten "da zy g 5 an * »«ardtgen bcwyze, vleit die uitdrulddrgg ie ? d jond van remand, die weet dat KmS,^£ den vetphgtzyn, hunne onderhoorigen zoo vSlSj doen, als hun mogelyk is.) „ fg ovcr „ geest der edelmoedigheid om te beria.V! - V „ waarachtigen vrede, Opende 3^ " « d« weereld, en zy zullen deÉJ»2£& " van de ™st en de zoetheid van demcre ft ld » ^vi"g inzien, en de eene ZZh^J^T^ » met meer ten valftrik zyn." den bvbelsche tafereelfn lff*M Platten. Inheud: ADA«errEvf Dc zondvloed. DeTo0R /^ enABEL- canaan. Z>  gaö Mengelwerken. jtnaate zoo inde Steden als op de Dorpen, toenam, dat men 'er in de 17 Provintien alleen, byna 200 telde , die tusfchen de Jaaren 1302 tot 1618 waren opgerigt. Uit de Redevoering van den kundigen Heere Fatebender, voor deeze Mengelwerken geplaatst, zien wy, dat deeze kamers niet weinig ter verbetering van Taal-en Dichtkunde, Zeden en Godsdienst, hebben bygedragen, als ook, dat zy groote Voorftanders vonden, dewyl ze niet alleen op Pausielyke en Graaflykegunstbrievenboogden, maar ook de aanzienlykftc Perfoonen, zoo uit den Vorstlyken — Adclyken, als den Rcgeeringsftand, onder hunne Leden telden, als daar waren Hertog Jan van Braland, Keizer Karei F, Prins Willem 1, deHeercnvan Noordwyk, Montmorancy, Gavere, Horne, Lanuoye en anderen. Op deeze belangrykc Inwyïngsredevoering, komen in deezen bundel van Mengclftukkcn voor: In de eerfte plaats, een wel uitgekipt antwoord van den wyzen Zwitferfehen Landbouwer Kli-Togg, by wyze van Voorrede, zeer gepast voor dit deel gevoegd; ten tweede een weldocrdagt cn beredeneerd plan van een Nederlands ch opvoedingsschool , voor alle aanzienlyke Levenftanden , gefchikt voor 60 Jongelingen, aan wien men in den tyd van 7 Taaren, en dat voor eene nog mindere fommedan mengcwoonlyk in eene Latynfche School betaald, 35 diverfe wetenfehappen zal onderwyzen. — Dc Tekening of de platte grond van eene zodanige fchool is hier nevens gevoegd. — Verfcheide aanmerkingen die men op dit plan zoude'kunnen maaken, zyn dooi-den Heer Fatebender Voorzien, en ten deele gegrond wecdcrlegd. Echter blyven 'er nog veele zaaken over, die nog wel eene nadere overweeging verdienden. Het ware intusfehen te wenfehen, dat de weldaadige poogingen van den Heere bender onderfteund, en het nut van zulk een Inftitut, yari alle braave Landgenooten mogte begreepen worden. Aan de opvoeding der 'Jeugd hangt het geluk of ongeluk ra eca geheel Volk af b en daar ü<3K zoodanige fohool meer by-  der Kcsmer van Rhetorica. g2j?. ï^zónder fchynt ingerigt, voor dc zulken, welke ten eenigen dage, aan het roer van Staat, of aan het hoofd van ecmge Troepen zuhen gefield worden, zoo was het aller noodzaaklykst, dat het zelve mogt liand grypen Vervolgens vindt men in dit dèel nog 15 Dichtifukken, doo bekende Dichters enDichteresfen, op verfcheide onderwerpen vervaardigd, ten deele inrym, en ook gedeeltelyk. m pniym. Dat men in het laatfte zeerwel geflaagt ^ zal men mt net volgende genoegzaam kunnen opmat D a m o n aan D a p h n i $. Waerom doch myn' lieve Daphis.' Vraagt gy my: wat is dc min? Vraeg dit liever aen uwe^oogen, "Want zy ftooken 't vuur der min. Zie uw Spiegel deez zegt U : Dat uwe oogen zinnen zyn, Die door 't fchittren hunner ftraclen, Liefde ontfteeken in myn hart! '■' Vraeg het Daphis aen de lonkjes' Van uw tederkwynend oog, 6 Die lonkjes lieve Daphis! Wonden myn gevoelig hart. — Vraeg het aen dc dille zuchten. Die zo vaek uw boezem flaekt, Als ik aen uw arm geftrengeld, Van de liefde tot U fpreek.' 6 Die zuditjes, lieve Daphnis! Die uw reine boezem Haakt, — Zyn het die myn hart "doorwonden- Blaeken doen in zuivre min, Vraeg het Daphnis aen uw houding,. Die myn gantfche ziel bekoort, Aen den lieven blos der onfchuld, Die uw frisfche wangen kleurt. X 4 A Dit  Mengelw: der Kamer van Rhetorica* ö Dit alles, lieve Schoone! Zegt U beeter, wat zy is, Dan ik door uw fchoon verbyfterd; Want myn Ziel door U verrukt, Heeft haai- denkenskracht verlooren, Voor iet anders dan voor U 't Enkel denkbeeld is — myn Dapliis! Gy, gy zeiver zyt de min! Jammer is het, dat dit vacrs niet wat meêr zaakryk is, en, vooral in de eerfte regel; in herhaalingen vervalt, anders zou hetzelve, om zyne zachte rolling, waardoor men het rym (als het waare) niet mist, eenmeesterftuk in dat zoort van Vaerfen zyn. Voor hei overige hebben de andere Dichtftukken, het een min het ander meêr, ook hunne verdiensten, en wel verre dat wy den moed zoude uitblusfchcn om dc blyken onzer voorouderlyke kundigheden te helpen opgraaveu, doorophetvcetfpoor van de Schryvers der Alg: Vad: Lcttcroeffeningen tegens eenen tolló (van /^*re) uittevaaren. Zoonoodjge wy alle beminnaaren van Kunsten en Werenfchappen uit, om zoodanige Genootfchappen, Kamers ofCollegien, die eertyds in ons Vaderland beftaan hebben, en ten oogmerk haddenpm Kunsten of Weetenfchappen, hoe ook genaamd, te bevorderen, te ontdekken en bekend te maaken, zonder zich aan vitzuchtige beoordeelaars te ftooren; dewyl 'er dcMaatlchappy oneindig meêr aangelegen ligt, dat zulke oude fchatten, blyken van voorouderlyken roem, worden opgedolven, alfchoön door geene wel verfneedene pennen, als een aantal overdreevene fèntimenteele verhaalen, die ons zoo dikwerf in ruime maatc worden opgedischt, daar zy intusfehen het brein verwarren én het hart leedig laten. Lief-  N. C. van Streek, Liefde en gevoel 329 Liefde en gevoel, door N. C. van Streek geb. Brinkman. Te Amsteldam , by }. B. Elwe^ 1792. In groot Octavo, 368 Bladz. De Prys is/ij-4. nder deezen titel worden ons vier gefchiedenisfen ge- ' \J leverd, waarvan het voornaamfte tooncel der twee eersten in Frankryk; het derde in Schotland, en het vierde in Firginie en kngelandgeplaatst is. Zy, welke fmaak in het leezen van foortgelyke fchriftenvinden, zullen dezelve met genoegen ontvangen; ook durven wy ze, als leerzaame, aangenaame, onderhoudende en belangverwekkende verhaalen aanelkeenaanpryzen, en fchoon fommige koelbloedige Leezeren, eenige voorvallen, daarin voorkomende, wat romanesk en overdreven mogen vinden, zullen zy evenwel niet kunnen ontkennen, dat men an het menschlyk leeven wel dergelyke gebeurtcnisfen aantreft. Iemand, die een weinig uitgebreide menfehenkennis bezit, weet tot welke uiterfteh de driften iemand kunnen vervoeren. Het eerfte dat in dit werk voorkomt, is de Gefchiedems van den Graaf de crematlles en zyne Zuster. De Graaf een jongen zoon zyner Ouderen zynde, wierd door dezelve op eene ontaarte wyze behandeld. '*Na de eerfte jaaren zyner jeugd by boerenlieden doorgebragt te hebben, wierd hy te Parys op de School beftekl, men was voomeemens hem den geestlyken ftand toetewyen; zeer zelden zag hy zyne ouderen, maar des te meer zyn'oom, die een Bisfchop was, by weiken hy een voornaam deel vanhet Jaar ileet. Hief zynde, ontmoette hy op zekeren morgen, terwyl hy wandelde, een' jongeling, zoo hy meende, die in een park, den Bisfchop toebehoorende, op eene bank lag fe flaapen. Met dien jongeling geraakte de jonge cremailles, na dat hy ontwaakt was, en hem het verhaal zyner lotgevallen had bekend gemaakt, in eene naauwere kermis eu vriendfchap, die in korten tyd X 5 zoo  530 N. C. van Streek. .zoo fterk toenam en aangroeide, dat ze eikanderen niet meer konden ontbeeren. Cremailles nam het befluit zynen Vriend met zich naar Parys te neemen, alwaar hy zyne Letteroefeningen verder voord moest zetten. Dan door een zonderling toeval ontdekte hy, daags vóór hun vertrek, dat deeze gewaande jongeling een Vrouwsperfoon was; nu veranderde dc oprechtfte vriendfchap in dc zuiverde liefde. De dame deed nu aan cremailles een oprecht verflag van haare lotgevallen, waaruit bleek, datze van eene aanzienlyke geboorte was; doch onbewust wie haare ouders, waren, welke haar in een klooster bcftcld hadden, waaruit zy ontvlugtwas, en in haare vlugt, dpor een meedepligtigé, welke haar daartoe aangezet had, fchandclyk verlaten zynde, waszy aan het dooien geraakt, en by toeval op dc plaats gekomen, alwaar cremailles haar het eerst gezien had. Men bclloot deeze ontdekking voor den Bisfchop geheim te houden, en in weerwil daarvan, evenwel naar Parys te vertrekken, dat ook gefchiedde. Hier gekomen zynde, nam zy, haare manskieeren weêr in vrouwlykc verwisfeld hebbende, haaren intrek in een klooster, met voprneemen, om daar zoo lang te blyven, tot dat zy den ouderdom Van vierentwintig Jaaren bereikt zou hebben, om dan met de cremailles in het Huwelyk te treedën, alzoo !iy 'er van afgezien had, om het geestlyk gewaad aan te neemen. Dat tydftip gekomen zynde, tragttè de minnaares van de cremailles, door middel van de Abtdis, uit wier klooster zy ontvlugt was, te ontdekken, wie haare ouderen waren; dan men kan zich verbeelden, welke verbazing haar beving, toen op zekeren dag dc moeder van de cremailles, wier gemaal cnoudfte zoon fomsfehen waren komen teoveriyden, zich in het klooster, waar ze zich bevond, aan haar, als haare moeder bekend maakte. Deeze ontdekking veriedelde nu het voorgenomen huwelyk, daar de twee gelieven broeder en zuster waren. De jonge Graavin de cremailles nam het geestlyk gewaad aan, en wierd Abtdis van een •■ klous-  Liefde en Gevoel, jjj klooster niet verre van Parys gelegen; terwyl de Graaf, haar broeder, met eene waardige echtgenoote, in liet huwelyk trad, met welke hy vyf jaaren lang, gelukkig cn vergenoegd leefde, wordende toen door den dood van haar geicneidcn. De tweede gefchiedenis die men in dit werk ontmoet, is die van den Graaf de BeAumont. Deeze edelman geraakte met zyn agtüende jaar verliefd op zekere Dame, constance genaamd, de dochter van een' Prefident, die lisidor. heette. Schoon hy van haar weeder bemind wierd, en de toeftomming van haaren Vader tot hun huwelyk had, veranderde de Prefident weldra van voorneemen, welke verandering de grootfte folteringen voor de twee gelieven ten gevolge hadde. Een faamenftelfel van bedrog en valschheid deed'die twee geheven van clfcandereii gelooven, dat zy dood waren. Constance, na lang te vergeefsch door zekeren Franfchen Edelman ten huwelyk aangezocht te zyn, gaf eindlyk, in die gedachte, dat haar eerfte minnaar, de Graaf de beaumont, dood was, na lang aanhouden, haare hand aan een' Engcllchen Lord. De Graaf de beaumont , na veeie rampen cn wecderwaardigheden doorworsfteld te hebben, ontdekt eindlyk, by toeval, in zeker Steedje van Frankryk , alwaar constance met haaren gemaal eenigen tyd by een' goeden vriend doorbragt, zyne mimiaares; doch tot zyn ongeluk was zy reeds verbonden. Zy maakten zich aan elkanderen bekend en deelden eikanderen hunne gefchiedenis,'federt dat zy de een den ander voor het laatst gezien hadden, meede. Constance, der deugd en haare pligten getrouw, beval den Graaf de beaumont zich te verwyderen, het welk ook gefchiedde. Na verloop van eenigen tyd te Londen komende, vernam hy dat constances gemaal op zyne reis was overleeden, de Prefident usidon, haar Vader, zyne voor' gaande misdaaden weêr goed willende maaken, deed van zynen kant zyn best Constance tot een huwelyk met den Graaf de beaumont te beweegen, waartoe hy niet  532 N. C. van Streek. niet veele moeite had. Het zelve wierd, zoodra de wek voeglykheid zulks todiet, tot groot genoegen der twee gelieven, voltrokken, welke nu eindlyk de vervulling hunner wenfehen verkreegen. Op deeze gefchiedenis volgt die van Mylord rockï'ïelds en Lady keilson, welke eene aaneenfchakeling van rampen en onlpoeden in zich bevat. Mylord rockfields, door een ongelukkig toeval, eene beminnenswaardige cn deugdzaame echtgenoote, met welke hy in eene gelukkige verceniging leefde, verloren hebbende, had zich op zyn landgoed aan de fpoorlooste droefheid evergegeeven; een bezoek, dat de oude Lady keilson hem by toeval gaf, had hem door de fehranderheid en het beleid deezer Dame, daarvan voor het grootfte gedeelte, ja genoegzaam geheel terug gebragt; doch hy raakte toen verliefd op de jonge Lady keilson, cn begeerde haar ten huwelyk, hetwelk van haar en haai e moeder ook aangenomen , toegeftemd en voltrokken wierd. Maar dien zelfde dag, waarop zulks gefchiedde, wierd zy op eene gewelddaadige wyze gefchaakt, en in het noorden van Schotland, by zeer ruwebergbewoonersgebragt, alw aar zy zich in een' beklaagenswaardigen en neteligen toeftand bevond; haare moeder wierd door dezelfde lieden, welke haar gefchaakt hadden, ook cpgeligt en in een bosch aan een' boom vastgebonden, in welken roeftand zy door de bedienden van Mylord gevonden wierd; doch des anderen daags overleed zy reeds van fchrik. Een zeker voorval, welk Mylord rockfields na verloop van een' geruimen tyd had, ontdekte hem de plaats werwaards men zyne echtgenoote heengevoerd hadde, gelyk meede de oorzaak haarer fchaaking. Terwyl zyn volk op weg was om haar te rug te haaien, ontmoeten zy Lady keilson, welke het met de dochter van het huis alwaar men haar gebragt had, ontvlugt was. By haaien gemaal gekomen zynde, deed die haar verflag van alles, wat 'er federt haare fchaaldng was gebeurd; dan zy genoten niet lang het geluk van eikanderen weergevonden te  Liefde en Gevoel, t en opvolgt, is hy geheel bez-yden dat het zeiven;  MENGELWERK. 2g3 hy is een beoeffenaar van ongerechtigheid , en daar ui volhardt hy zoo lang, tot dat hy 'er, door eene redelyke overtuiging van de flegtheid van dien weg, wordt afgebragt, en overgezet op den weg des verftands, die den deugdzaamen naar boven leidt; want zoo min iemand te gelyk op twee wegen wandelen kan, zoo weinig kan hy ook te gelyk deugd- en ondeugdzaam zyn. Men maake zich geene denkbeelden van het pad der gerechtigheid, als of het zelve altyd even aangenaam, ruim en vrolyk ware: het tegendeel is Waarheid , die dat pad recht kent , zal dit ondervonden hebben, dit is wel eene waarheid het pad van eene rechtvaardigen, is gelyk een fchynend licht, voordgaande, en lichtende tot den vollen dag toe, zoo ichryft Salomo Spreuk: 4: 18, maar, bv ondervinding, leert de Godzalige, dat het een en? pad zy, daar wel roozen, maar ook doornen op rèvcnden worden: geen fchyndeugd, noch gedaante van°gerechtigheid is hier genoeg: wie is toch voldaan over eenen bladenryken boom, maai- zonder vruelver ? Deeze gelukkige, welke op dat leeven uitzichten heeft, is op dat pad der gerechtigheid: wegens de eng- ennaaow* heid van dat rechte pad, is het onbekooriyk en heeft niets aanloklyks voor menichen, welken enkel op genoegens en vermaaken gezet zyn. Op dat pad is het nietaltyd hcht, maar ook dikwyls duisternis; 'er is nietahvd vrolykheid, maai- ook droefheid; men huppelt en fp'ringc met altyd, maar men fchreit 'er ook wel op: men ontmoet met altyd vrienden, die, eensgezind, een aangenaam gezelfchap uitmaaken; maar ook vyanden, die met laster, noon, fmaad en benadeelingen, dien weg verdrietig maaken: uit dit alles kan ligtlyk worden leleiï cS er vry wat aan vast zy, om op dien weg te wandelen ftandvastig in het beoeffènen van alle pligten zv Dan men deedt der waarheid te kort, zoo men geene andere dan llegte geruchten van dat pad dergeSigheid 4 «W*  3Ö4 MENGELtVERR. bragt: verbergen wy het goede cn aangenaame van die* Vveg nierDie daarop is, heeft recht op hemels onderwys en raadgeevingen ; zoo is de belofte des Heeren : „ lk zal u ohcieiwyzen en leeren van den weg dien gy gaan moet, ik zal u raad geeven en myn oog zal op u zyn :'* Dat ftaat vast, op dat pad moet hy, die 'er op is, zich openbaaren, die zich der deugd gewydt heeft, moetiri de uitoetfening daar van, altzyn vermaak en genoegen? vinden. Op dat pad moet men met ftilftaan, maar geftadig vooi;dgaan en voorderingen maaken; -— hier in is genoegen en blydfchap te vinden, zy verblyden zich den gantfehen dag. Die 'op het pad der gerechtigheid wandelt, en voordgaat, moet zich gedraagen. als een Krygsknecht, welgewapend moet hy ftryden, om dat hem iedere voordering door dé vyanden op dat pad beftreeden wordt, cn dié kunnen door het waereld verwinnend geloove alleen vermeesterd worden. " Zou het wel voorzichtig zyn, wanneer een reiziger zich op ! eenen langen weg begave, zonder voorraad , of teerjcost meede te neemen ? zoo handelt geen bewandelaar van het pad der gerechtigheid: hy voorziet zich van het brood des leevens, en de wateren des heils, 'die hy op zynen tyd gebruiken'kan; vandiefpys, die niet vergaat, maar blyft in hèt eeuwig leeven.' 'Hoe het ook zyn moge, dat pad is goed, en leidt den opréchten naar'boven, het verfchaft hem waarachtig cn duurzaam vergenoegen; of kan men het verzwygen, dat op dat pad der gerechtigheid levens zyn.' Dit is in het pemeen waarachtig: dat" pad is die verheven baan, die weg, die de heilige weg geheten wordt, daar de onreirien niet doorgaan, maar het zal voor die zyn, die deezen weg wandelt , zelfs de divaazen'zullen niet dwaalen , jefaj. Itgfr 8. De zorgvuldige voorzienigheid bewaakt ëh toewaait dezelven* ; '  MENGELWERK. ^ Er is, dit weet men, een natuurlyk en een geestlyk leeven: hetnatuurlyk leevenspad betreeden alle menlchen , die er, van hunne geboorte af aan, opkomen, en datzoolang zal duuren, tot dat zy van hier vertrekken; het geestlyk leeyen vangt met de bekeering aan, en openbaart zich m het leeven des geloofs;' dan dit is een eeuwig en nimmer eindigend leeven. Wie weet niet, dat men, onder de benaaming van leeven, genoegens en vermaaken begrype? die leeft eerst recht, die genoeglyk cn met vermaak teert, fpnutende uit de welgeiteldheiddes leevens; de Oosterlingen zyn gewoon alles, dat uitmuntend en voortrenyk is, m het meervouwige uittedrukken. üy eene,, met ongeivoone, invulling, kan men leezen: m, oi op het pad der gerechtigheid, is het leeven. Die der gerechtigheid van den Mesiias, door een leevendig geloove is deelachtig geworden, die krygt gewis dat leeven: zulk een kan Paulus nazeggen! Gal ™ 20. Ik ben met Christus gekruist, en ik leef; doch nier neer ik ; maar Christus leeft in my -JL zulk een leef?! n zyn hcWraam en ziel, in zynehartstogten, enisgchee leevendig: dit openbaart hy door zyne heiligheid, welke hem geduurig inboezemt, dathy zichtegens alle zonda, cn ongerechtigheden wachten en op zyne hoede zyn moe?terwyl hy m waare deugd en Godzaligheid voorderingen maakt, eu zich zoo aanitelt, dat ieder die hem ziet hem kenne, dat hy' behoore onder dat zaad, ?welk htTJS^Ï^- Wattowa"en, of zwakhedendat leeven ook overkomen mogen; de Heer bewaart hem bv dit leeven en dat zal eeuwig en onophoudlyj ™Tm? Wat men ook van dat heilig leeven moge denken • hm* verachtlyk het by hen, die het niet kennfn "^10^• dit is eerst recht leeven en vrolyk zyn; want in tikht" van 's Komngs aanzicht is leeven: ditgezeo-devandcS kroondenSpreukfchryver, vloeide xnt^d^^ nng, en het kreeg leevendigheid uit IzmS^uil *S druk-  266 MENGELWERK. drukking: wie zal twyffelen of hy, die men op eenea weg, van tyd tot tydvoorcigaande ziet leeven, zelf ieder ftap, die hy op den weg der deugd doe: , laten zyn een bewys van leeven: of gaat zulk een niet van deugd tot deugd, van kragt tot kragt voord. Üp bet pad de; gerechtigheid vinden zich ook alle die dingen, welken tot onderhouding en bevoordeling van dat iee\ en ftrekken. Hoe bekoorlyk is zulk een wandelen cp hei pad der deugd en Godzaligheid! Zulk een Vindt zich eiken dag aangevuurd om te bidden: Heer leer my uwen weg, ik zal in uwe waarheid wandelen! vereenig myn harte tot de vreezc van uwen naam! Gy zoudt net immers voor geenen onzin houden, indien ik dii gezegde dus opnam: m het pad van denrechtvaerdigen is het loeven: gy weet immers uitliet getnigenk» van eeneu Apostel, dat die de rechtvaardigheid doet, recht\ aarc ig is. Is het niet eene voornaame eigenfehap van eenen recht-, vaardigen, dat hy nederig, en zonder zelfsverhefLnge, zy? Vordert dit de gerechtigheid, welke noch aan den eenen, noch aan den anderen kant uitflapt, niet ? - die toch, wandelt in het midden der paden des rechts. Het leeven van eenen rechtvaardigen verheerlykt zich door ware ootmoedig- en needcrigheid: Salomo vergeer in zyne kostlyke Spreuken niet, met lof te gedenken aan de Jchoone nederigheid: een en ander getuigenis dienaangaande, zal u niet onaangenaam zyn. Spreuk. 15: 33. De vreezcdes Heeren is de tucht der wysheid: eu de nederigheid ^aat voor dc eere. 16: 19. Het is beter neelerig van geest te zyn metdezachtmoedigen, danrooftcelcelenmet dc Hoogmocdigen. 22: 4. De loon der nederigheid met de Viccze,des Heerenis rykdom, en eere en leven: mag ik niet befluiten, dat een rechtvaardige een nederige zy, en zich van alle zclfsverhelfinge wacht? Wat zal ons nu de tweede iiieede van dit vers te kennen geeven ? Volgens de vertaaling van onze geëerde Taakmannen; en de (in) den weg (Traares) voetpads is de dood  MENGELWERK. ^ dood niet Het Hebreeuwsch heeft niü -fo ïm« TVn de 70 hebben «A. h Ka * r J nj-i~ni • 1' -vr, £(5  fij-a MENGELWERK, ven. Wat zal het dien hoogmoedigen ondraaglyk zyn, wanneer hy die neederige rechtvaardigen , diebyhemzooverfmaad wierden, in het genot van eene eeuwige gelukzaligheid vinden zal; blinkende als de glans der Herren, eeuwig en altoos. Wel aan myne Meede- Christenen, Iaat dit zoo aanmerklyk onderfcheid tusfchen den deugdzaamen neederigen, en verwaanden hoogmoedigen, u ter harte gaan: dit is te groot, hier gelukkigen eeuwig gelukkig te zyn, zelfs te midden van het kruis en verdrukkingen, is dat niet bekoorlyk en uitlokkend? Is dan de deugd en godzaligheid geene opofferingen waardig? by den deugdzaamen is alleen een leeven, dat een leeven verdient geheten te worden: zyn leeven doet hem eere aan; want hy is nuttig voor ieder eenen, naar zyn vermogen: zyn voorbeeld fpoort ze op tot eene gelukkige navolging van het zeiven. Doch laat het oordeel cn de verwachting van den hoogmoedigen, dat ons geblecken is de dood te zyn, ons af. fchrikken van alle zelfsverheffing; want wy bewerken 'er ons ongeluk door, en maaken ons leeven verdrietig: hoe ftreelend is het, wanneer iemand de wysheid van boven heeft, die alles heeft, behalven hoogmoed, die gewoon is verftand en deugd, waai- die ook verfchynen, te erkennen, en daar voor te houden: hoe hoog denkt men bier nog van eenen verftandigen, die geen betweeter is, en gaarne van zulk eenen geleerd: en daarom, dat wy den hoogmoed, als ons ongeluk vlieden, en altyd ge^ denken: God weederftaat den hovaardigen; maar den nederigen geeft hy genade. FRAG'  MENGEL WER £ *?3 FRAGMENTEN uit hft DAGBOEK vaneenen LEERAAR, (naar het Hoogduitsch.') TV" 1 Zo° is 'er dan iveer een Jaar ver- terug ziet, wanneer men flechts by de meenigte vm f heken en zwakheden, die thms it lot der SSJZS' zyn, geene wanbedryven en opzetlvke hn, / ê 1 ziet Ik denk in het SgXpe^ worden en daarvoor zy U, AlgoedeJ ZerTK Daar .wandelt het menschlyk geflacht vin i pool tot de andere, onder dujindSbn^ "? gen plans en denkbeelden, welke meede van te ouden m bet nieuwen overgegaan zyn. Hoe ftreefr JLï eikanderen, hoe doorkruist he cel hetmlr f °r vermoeid werkzaam is elk 1^ T ' hoeon* oogmerk te M^S&SÏÏg£ volkomen! en is men dan ook altyd eeluk? !! men heeft, het geen men wcnschte* beftS t ?5P werf in de verbeelding, en veranderS,^£ 1*" ïgSt' htbezrfen-in Cei,e V- oVv^cht jjgnuu. ii? neb zoo meenig een gezien rijn^u anderen pte,iDf vcrhcfte,gmal feS^f gen Maar, daar ik boven den uiterlvfc^ £1 cue myne oogen niet verblindde, hcenzTmvZÏ ^ ^ekbesch: I. Deee, No. j. uSl^T'Z  -74 MENGEL W E R K. der met zulke lieden maakte, hen daar gadeflóeg, waar zy zich in hunne eenvouwigheid vertoonden, leerde ik, zoo als As af, anders oordeelen. Slechts in eene zaak is geen bedrog, en deeze is dc weldaadige Godsdienst van mynen Verlosler.^ Het geluk, dat dezelve aanbiedt, de tevredenheid, die dezelve bewerkt, de kragt, die dezelve meededeelt, de gefteltenis, dc ftemming der ziel tot edele handelingen, tot eene ootmoedige onderwerping aan de wyze leiding van God, welke dezelve voordbrengt, is geene begochetmg; maar eene daadzaak, die millioenen bewyzen bevestigen. Veele plans mislukken, en veele oogmerken worden nog, vóór dat men ze bereikt, weer verïedelt. Maar cén ding bereikt elk mensch zeker zyn eindoogmerk maar of het op eene waardige of onwaardige wyze gefehiedt, zulks hangt van hen en van het verftandig gebruik des tyds af. Wat zal ik in dit jaar te doen hebben? Veel — zeker zeer veel! Myne gantfche bedoeling wegens myn ambt is: 's menfchen geluk te vermeerderen doof het aanwenden der werkzaamfte middelen, die onze Godsdienst in zich bevat. Ik zal anderen leeren, en myn voorbeeld zal myne voordellen met kragt van bewys bezielen. Hoe meenige zieken zal misfehien mynen byftand zoeken; hoe meenige ftervenden, zyne laatfte gewaarwordingen met de myne vereenigen. Hoe meenige kommervolle ziel zal ik troost moeten inboezemen, hoe meenige dwaalenden op het pad der deugd en godsvrucht terugleiden, hoe meenige twyfelaar misfehien overtuigen; hoe meenige deugdzaame ziel in dc bcoeffeningvan het goede en in het geloof verfterken, en hoe meenige armen en behoeftigen ondcrfteur  a5o MENGELWERK. gefielde en uitgewerkte leerredenen; gelyk eens een Candidaatzulk eene zeer voortreflykc leerrede hield, de geheele gemeente door dezelve roerde en met verbaazing vervulde, waardoor hy natuurlyk ook de plaats boven \ anderen verkreeg, en daarop na zyne inireede, vier — ik zeg vier , geheele weeken, zulke voortreliyke leerredenen hield, maar na verloop van dien tyd, eene verkoudheid kreeg, en dezelve, tot groote lmurt der gemeente, niet meer kwyt raakte. . Den 4 January. Er is my niets onveraraaglyker, dan wanneer de eenen Predikant tegens den anderen, ciie ook een dienaar van God is, zoo als hy, trotsheid doet blyken: doch de trotsheid is, over het genieën, eene dochter der onweetenheid; en daarom verdienen zulke perföonen , die dusdanig hunne zwakheden verraaden, alzins meedelyden; want zy verfchy nen, op het zeilde oogenblik, waar in ze zich, als een truüchc paauw, boven anderen verheffen, juist op hun laagst en geringst. Ik ben geenzins van die party, die alle uiterlyke rangen en voorrechten wil affchaffen; neen, 'er moet een orr derfcheid zyn, dit vordert het menschlyk geluk, en de Godsdienst beveelt het: eere te geeven den geerun die eere toekomt. Maar wanneer Ambtsbroeders ükandereii, fomtyds daarom, dat de een een kosbaarer kleed aan heeft dan de ander, verachten, zoo als het my zelfs eens, daar ik in gezcllchap van zulke Heeren was, gehemd • is; de meesten van hen waren in 't faiyn gekleed, terwyl ik myn betaald, flegt', eenvouwig kleed», van laken aaphad, - dan is het waarlyk belacMyk. Weeten dan zulke Heeren niet, dat de kleeren den man niet maaken? maar veelen fchynen ook niet te weeten, dat het ambt eenen jnan noodig heeft , maar niet de man een ambt. Eenen byzonderen hoogmoed beipeurde ik pok by de jonge Studenten, en deezen kan men het, veelligt, nog het "eerst vergceven; want zy gelooven, dat de zaaken die zy hooren, alle geheel nieuw en nog van niemand geleerd of uitgedacht geworden zyn, om dat zy voor hun |. \ \ nieuty  MENGELWERK. ^ ?)ieuw zyn; eri meenige Hoogleeraaren der Godgeleerdheid zelve, dn weet ik zeker, vermaaken zich ook by elke; gelegenheid, ten kosten der Landpredikanten, en fchiideren dezelven als onweetende en traage lieden af. - iVnlTr?' ^ JT? fiecren' na het vraten der Jooge Schoole, Candidaaten worden, en meerdere wegeölyke menlcii enkennis verkngen, zuilen zy wel andcis oordeelen cn ware nedrigheki leeren betoenen. Der ^andidaaten ftand is, dit heb ik dikwerf gezien, een waar geneesmiddel voor den hoogmoed. ™™A™f°m%ds ^'0 geheel belachlykehoog¬ moed deszelfs verdiende belooning. Zoo was eens, fn een zeker gemengd gezelfchap, een dergelyke opgeblaazen ixcei benevens twee andere ambtsbroederen, 'die uit eene lancittreek waren, alwaar, naar het gemcerie vooroorSi? fg "iet eens begon te Tekenleren, roVuï" ^ Z-C? dt*f üen vcrachüyken blik i anzye ï P mcedebl°eder zoo niet te neerliaan, dat hy tedÏÏf hu geW'agd hebben' eem'ë'e «aagen aan hem SvS?a, Ty Vi'°eg' met eene waarJyk iets Rotachtige, leezen m daar Zy noch fc**?^ onite leezen hadoen, noch eryaaren konden waf 'er ia de waejuci omging, naar denieuwfte7Wö£7ycfc Litteratuur "oor deeze betuiging wierd natuurlyk den hoogmoed van deezen Heer nog meer gaande gemaakt, euhy wierd cr zoo van weggerukt, dat hy zich geheel vergat, 'L vZSd ICS F Z/"e Zwakheid in den h0°gftc« graad hy daar was' waar de nieuwsgierige Vl aaSeGhebben' bW*«* onderzogt hem t ome, bet hem zy„e meerdere kundigheden geheel «evoeIen, en dreef hem zoodanig in de erjte, dat hy4dS be chaarnd moest verlaten, waarvan eenige hemredelvk h rd nariepen: ach! wee my,-armen bloed! dat ,erde **» s  uSa MENGEL W ER K, Ik heb, geduuraide myn leeven , zeer groote, in rang, verdiensten en geleerdheid, verhevene perföoncn, leeren kennen, maar ik moet ook ter hunner eer zeggen, dat ik juist by hun de minste hoogmoed aantrof. Zy waren befchciden en gemeenzaam, — en verlooren zy 'er iets by ? op geencrlei wyze; want hunne voorrechten behouden zy toch in hun gedrag, dat hen nog eerwaardiger maakte, en hun eene wezenlyke hoogachting en liefde voordbragt. En waarop zal dan de mensch trots zyn ? op zyne kundigheden en betere inzichten ? Maar wie gaf hem het verftand en de bekwaamheid, en verfchaftehem gelegenheid om iets te leeren? Zouden anderen, zoo zy in zulke omftandigheden geweest waren en dezelfde zielsvermogens ontvangen hadden, niet ook zoo ver zyn ? en is hy dan de eenige, die alle kennis cn geleerdheid alleen bezit. Indien iemand op zyn ambt of op zynen ftand trots wil zyn, dat hy toch overweege, wie hem in zulk eene betrekking plaatfte, dat zyne verdiensten, zoo hy 'er wezenlyk ook eenige heeft, erkend en belooond worden! Zyn 'er niet veel waardige perfoonen, welke, uit hoofde, dat men ze . niet leert kennen, altyd terug blyven. Of, is iemand door zyne geboorte reeds verheven, die vraage zich zelvcn, wie hem van zulke ouderen liet gebooren worden? Paulus zegt: door Gods genade ben ik het geen ik ben. En is 't Gods genade, en dit is het zeker,' zoo heeft ook geen mensch rede om trots te zyn; want dit zou even eens zyn, als wanneer een bedelaar op zyne verkreegene aalmoefen hovaardig wilde wezen. Ben 5 January. Ik las een voorftel , welk de Hoogleeraar S e y b o l r> te Buchsweiler, in den Anzeiger deed, dat naamlyk elk Recenfent zynen naam in 't toe komende onder de Recenfie moest plaatfen, eu ik vind dit zoo billyk, zoo overeenkomstig met den reeds lang gedaanen wensch myns harten, dat, wanneer ik duizend ftemmen had, ik hem die met vermaak zoude geeven. Want waarom willen de Recenfenten, die toch eigenlyk verhaalers zyn moeten, zich verborgen houden? Heeft eer»  MENGELWERK. &% een Schryver wczcnlyke misflagen begaan, ofgevaarlyke grondlrelhngen geüit, dan kan men dit met alle befcheicienheid, die elk ïechtfchapen menseh verfiert, en met de achting, die men alle menfchen verfchuldigd is, geheel vrymoedig aantoonen en met bewyzen ftaaven; en is de zaak goed, dan behoeft men niets te vreczen. Maar dan zou men ook een boek geheel moeten dooileezen, en niet «echts eemge bladen, 'zoo als zy in de handen vallen; men zou zyn kwaad humeur'of ongenoegen eenen Schryver, die men, of perlbonlyk haat, of gaarne zogt te ontiemrukken, niet zoo geheel durven laten gevoelen; men zou Schriften, die 'er uitgezonden ■ worden , om de dierbaarite waarheden van den • Godsdiest om verre te ïtooten, met als de waardigfte voordbrengfels van den geest, welke vol van eene denkende fcherpzinnigheïd waren, afichilderen en daarintegen anderen, die Hechts eerngen fchyn van rechtzinnigheid hebben, niet met verachting aankondigen en zoo verhagen, dat elk den lust benomen word, om ze te leézen. Indien ik Vorst ware, zou ik niet toeftaan, dat 'er in myn land naamlooze recenfien gedrukt wierdeu. ' Maar, help hemel! welk een despotismus zou dit zyn » welk eene beperking der denkvryheid! wy zouden zeker weer tot de duistere eeuwen te rug keeren. Zoo ras totgeen befluit gekomen, myne Heeren! Ik weet wel, dat de denkvryheid altyd uwe leus is, en alle uwe onderneemingen begunstigen moet, maar men veoorlooft u niet «echts vry te denken, want het denken kan geene men sehlyke magt weeren, maar ook om te fchryven: doch gv moet u flechts kenbaar maaken, en dan vervolgens ook zeker de kleine gevolgen, om 'er verantwoordlyk voor te zyn, op u neemen - en zyt gy daar bang voor, zoo weet iü met, wat ik ten minsten daarvan denken moet. Maar men zou zich daardoor meenige verdrietlykheid op den hals haaien? Heeft iemand wezenlyk gedwaald, dan moet hy, of zeer zwak zyn, of een flegt hart hebben, 70ohv «ene zachte terechtwyzjng, maar welke zich in de daad van,  284 MENGEL W E R K. van de wilkeurige wyze, waarmeede fommige recenfenten de arme Schryvers behandelen, oneindig onderfcheidt, kwaalyk neemen en op wraak denken wilde. Men is in brieven, even zoo als in openbaare gezelfchappen, zeer voorzichtig om zyne gedachten te uiten, en zou men het by beöordeelingen, die voor het oog van ieder een komen, niet nog meer zyn. Of is het eene kleinigheid, iemand door eene pnbillyke beöordeeling te vcrlaagen, hem dikwerf , niet flechts onverdiend belachlyk te maaken, maai- hem ook nog wel aan de bevoordeling van zyn aardsch geluk hindcilyk te zyn, en daarentegen, fomtyds eenen onwaardigen, om dat hy tot de party behoort, té verheffen. Ik zou bewyzen van zulk een gedrag vanrecerifepten kunnen bybrengen , maar ik zal het toch niet doen. Men dekt zich zeker daaniiccde , dat men by eene beöordeeling flechts den arbeid, maar niet den perfoon des Schryvers voor oogen hebbe, en dit behoorde altyd te geleideden ; maai- word nochthans het een niet dikwerf met het ander vcrwislèld ? Ondertusfchen zyn'er ook zeer veele rechtfehapene*mannen, welke, uit dien hoofde, dat zy hunnen naam onder hunne beöordeeling niet ftellen, de waarheid toch niet te kort doen, zoo als ik ook_ zeer wel inzie, dat het 'er niet pp aankomt, wie deeze of geene zaak gezegd heeft, maar alleen, of dezelve waar zy; doch daar by naamlooze beöordeelingen toch zeer ligt Veel misbruik kan heerfchen, cn dc meeste lieden zich op de recenfenten moeten verlaten, om dat zy de uitkomende werken alle zelfs niet kunnen, aankoopen en leezen , dacht ik, dat men tot het voordel van den Hoogleeraar Seybold moest toetreeden, daar het onderzoek deiwaarheid hierby zeker niets verliest. Den 6 January. Dc afdeeling des Feesttckst van heden, uit Jes: LX. 1-6 konde ik geenzins zonder aandoening, noch leezen, noch verklaaren; want ik vind daar zöd veele naauwkcurigc voorfpellingen van het groot gevolg, het welk de godsdienst van den Verlosièr der waeieki zoude hebben, met de overeénftemming van on- iochen-  MENGELWERK. 285 fochenbaare gebcurtcm'sfeii, dat daardoor in'myn hart geduurig nieuwe eerbied, vreugd en dankbaarheid voordgebragt en myne overtuiging van de waarheid der voortellingen in het outle Testament, altyd op nieuw bevestigd word. J e s a ï a s kon, volgens de toenmaalige tydsomftandigheden, juist geene heerlyke toekomst vermoeden, en de uitzichten voor den Godsdienst waren zeer treurig. Maar nochthans iprak hy van een luisterryk «ydperk , in het welk de waarheid zegepraalcn, en derzelver weldaadig Jicht over alle volken, die zich toen in de wterfte onweetenheid bevonden, verbreiden zou, met zulk eene verzekerdheid, als of het reeds in vollen aantocht was geweest, daar het nochthans eerst omtrent zes honderd jaaren daarna volgde. Dit kan ik my nu waarlyk met verklaaren, hoe het mogelyk zou geweest zyn, onder zulke omftandigheden, van eene zo ver afzynde zaak, met zulke naauwkeurighcid te fpreeken, zoo ik met: aanneeme, dat God dit voordel in zyne ziel gewerkten hem alzoo het toekomende geopenbaard hebbe. Ik overdacht met myne toehoorers de geopenbaarde heerlykheid van God, en deeze vertoonde zich van dat oogenblik af, toen zyne almagt, wysheid en goedheid, menfchen fchiep, tot op dit tegenwoordig tydftip in eene onafgebrokene reeks voord. Hy gaf den ftervelingen niet flechts zoo veelekennisalszynoodighadden, maar leidde hen ook door de beste en wysfte middelen, die volgens ot ZCZ*?lëe piM?èn 01 «y*» het Stfchikfte wanen. Zdo w ff"/061 T het welk Hy eindlyk bereiken Jï; Weldaaden en Kastydingen, die Hy over geheele Sfs v ™gli m°eSte", daartoe medewerken: de juiste nX men to^ geduuriS raeer ,litg<*reid hoe nader men tot die groote gebeurtenis kwamf die het geheele menschlyk geflacht de waare gelukzaligheid zou aanbrengen. ZyvohjdejESüsCHRfsTuliSS^ hcS He?" he;.licht',het ^ alle VolCzcZZl Si« onzaljg ongeloof enbygeloof, deonverftan■*gt afgodendienst met alle digzelfi treurige gevolgen, wier»  sÉÜ MENGELWERK. wierden, van tyd tot tyd, verdrongen en in derzelvef plaats betere kundigheden verbreid. Maar dit geluk was niet flechts een voorrecht van Priesters en Geleerden, neen , maar ook Koningen met hunne Onderdaanen, rekenden het zich tot eene eere, belyders van Jesus te zyn, eh vónden in zynen Godsdienst die gerustftelling, welke hunne aardfche krnonen niet konden geeven. De waarheid heeft wel meenige harde aanvallen moeten doorftaan, en dikwerf fcheen het weldaadig licht van den Godsdienst te zullen uitgaan, maar juist daar, wanneer het byna geheel onderdrukt fcheen te zyn, ftraalde het altyd in eenen nieuwen fchoonen glans te voorfchyn. En hier Gods heerlykheid, vermids daarby niet altyd won-deren op wonderen gehoopt , maar de omftandigheded Hechts zoodanig beftuurd zyn, als het geluk dermefisthheicl voordert, te lochenen , wil toch zeker niets anders zeggen, dan niet te willen zien, denken en gevoelen. Overal waar Christenen woonen, in alle hutten zoo. ■wel als in de paleifen, è|w«ar lofgezangen en gebeden lot den oneindigen opftyfen, en in alle ter vereering van den waaren God befterhde Tempelen -, openbaart zich zyne heerlykheid. Ja, tyanneer ik Christenen zie, die hunnen- Verlosfer getrouw en oprecht navolgen, die de. voorfchriften des Allerhoogftcn met eene gewillige gehoorzaamheid opvolgen, zich zyner leidinge, ook in treurige dagen, geheel onderwerpenin vertrouwen op Hem» fceniocdigd en fterk zyn, welke hunnen naasten liefheb-., ben als zich zclven, en het met de daad bewyzen, die met hunnen beleediger op eene grootmoedige wyze handelen, derwaards heen zich begeeven, alwaar nood en kommer is, en de traanen der lydcnden afdroogen, die, ver van hoogmoed, met redelyke oogmerken in de ftilte goed doen, en alles wat onrecht is, alle ondeugd, alla bedrog en alle zonden verfoeien, die anderen niet bcnyden, niet kwellen en bedroeven; wanneer ik Christenen zie, die voor den dood en de eeuwigheid niet te rug beeven, maar, met een vol geloof hun ftervend hart verhef-  MENGELWERK. &7 heffen tot dieri, welke voor hun eene onbegrensde zaligheid heeft verworven, en den dood voor hun in eene bode des vredes verwisfeld heeft, dan vertoont dit alles zich voor mynen geest, even als in den Zomer het bloem ryke Veld, de rype vruchten en de glanfendedaauw, of in den winter; de fneeuwvlokken en het ys de heerlykheid van God. Want ik zie daar de vervulling van de voorzegging van Jesaïas, de heidenen zullen, o God! in uw licht wandelen, of de waare kennis van U hebben en zich, overeenkomstig dezelve, gedraagen, voor my, en wie bewerkt dit alles in de harten der Stervelingen? God alleen door den Godsdienst van Jesus, en derhalven is de geheele Godsdienst, eene daarftelling van Gods heerlykheid. Ben 7 January. Heden las ut in de desfaufcheFranfche Courant, het nieuw ontdekt middel, om perfoonen, die van den blikfem getroffen zyn geworden, weer in het leeven te rug te brengen. Naamlyk, wanneer iemand van den blikfem is getroffen geworden en dood fchynt tezyn, zoo maakt men hem aan den hals en alles wat aan het lyf eenigzins knelt, en dat den omloop des bloeds verhindert, aanftonds los, en ontkleedt hem eindlyk tot op het hemd, dan graaft men in de aarde een' kuil, zoo diep, dat de getroffenen, in de lengte 'er in kan leggen ; doch het hoofdeinde moet wat hooger zyn. Men le*e hem daarop in den kuil, trekt hem het hemd ook uit, en bedekt hem geheel met aarde: het gezicht uitgezonderd, dat vry moet blyven. Men Iaat nu het lichhaam gerust m dien toeftand liggen, maar het aangezicht word dikwerf met versch water befprengd, het welk ten minsten een uur lang moet duuren. Is de getroffenen fterk, dan kan hy ook aanftonds gelasten worden. Doch wanneer op deeze wyze drie uuren verloopen zyn, en men vindt geene leevensteekenen meer, zoo is dc hoope tot redding verlooren. & Deeze zaak verdient zeker alle opmerkzaamheid, en pryst zich des te meer aan, daar dit middel zoo geheel een-  288 MENGELWERK. cenvouwig is, en overal, flechts op het water niet, bewerkftelligd kan worden. Ik herinner my, dat de aardbaden, waarin men zich tot aan het hoofd in de aarde laat begraaveh, cn waarmecde een Engelsch Geneesheer onlangs eene proeve maakte, in Poolen reeds lang in gebruik waren en derhalven moeten de aarddarnpen, wanneer zy onmidlyk ons liclihaam aanroeren, een'zeer heil- [zaamen invloed op het zeiven hebben: maar ook zeer natuurlyk, want alle aarde is met mineraale deelen vermengd. Maar zou zulks niet op nieuw de grootfte voorzichtigheid by, het begraaven der dooden tot eenen ge- f' wcetenspligt maaken? Zeker; want hier zyn duidlyke bewyzen, hoe dooden in lchyn, door dé warmte der aarde weer tot het leeven gebragt kunnen worden. Men beeft met recht reeds zoo veel tegens liet vroeg begraaven gefproken en gefchreeven, maar evenwel is my nog geen' ïandfchap bekend , alwaar wezefilyke fchikkingen ter afwending van zulke «evaaren, zyn gemaakt geworden. Zoo even bekom ik den Jnzeiger, en daar vind ik, als geroepen, een daar meede in het naauwst verband ftaande bericht. De Heer D. de Mo neta. heeft, in een gefchrift, dat teWarfchauw in 1789gedrukt is, een veilig en door veele ervaaring bevestigd middel, tegens den beet van dolle honden cn andere dieren, bekend gemaakt,, zynde het volgende: men moeit, wanneer iemand van een dol, of kwaadaartig dier is gebeeten geworden, aanftonds op de wonde veriche aarde, zand, mist, of tabak leggen, waardoor het kwylend vergiftuitgezoogen word, daarop kan men' de wonde met fchoon water uitwasfehen; vervolgens moet 'ér bicrazyn warm gemaakt, cn by elk vierde gedeelte een half pond boter gedaan, ' en daar meede de wonde geduurig bedekt worden; zoo dezelve binnen de negen dagen nognietgeneezenis, mag men door loodmiddelen degencezingbevoorderen. Voorliet inwendige moet de lyder des daags drie of vier maal anderhalve oncc bjerazyn met verfche boter drinken, en  MENGELWERK. Ggg ZnZ^^ ^ a,l£ ^^^^ Dus is het opleggen der aarde hier ook als het eerfte middel opgegeeven, en ik geloof dat het Z^oSisten ndnstëu by geringe gevallen heb ik dikw^Coeg door de ervaaring, de beste uitwerking daaryah£S zoo tetnand van eene bye of wespe gelloken word, S k het opleggen van verfche aarde, maar welke zoodra een beproad imddcl tegens alle gevolgen. Een Predikaot moet op alles, waarby de mènsehheid behSglt eft, & 8* Cn t1'0"1 het niet vLon' sooüzudkiyk dit aanieteckenen je gen , om op eene goede wyze dat geene te ervuaren, ™^;,™yn V7ai' te"ce»iC«^teene beftendige ge- ttoonte is? _ Zoo vroeg my laatst een Vriend, endeeze \ 1 aag is zeker zoo overvloedig niet, dan zy jn het eerfte oogenbhkmagfchynen. Want, of fchoon de S£g richtingen van eenen Euangclie- Dienaar, wat de hoofdzaak tettert, overal gelyk zyn, zoo zyn 'er toch zoo veele kleine oyzonderheden, die men in 't oog moet houden cae, daar het liet plaatslykc betreft, ook in de beste pttstoralien, op de Univerilleitcn niet kunnen aangewezen Worden:, dat het eenen aanvanger aJryd zwaar moe? vallen, eer hy recht agter de zaak is. Zoo is het aan veele „Iaat . fen de gewoonte, dat de Schoolmeester op den derden Feestdag, den dienst geheel alleen waarneemt; LS den uwityos aan dc eene plaats weekbeurten gehouden en aan de andere met; zoo gaat dikwerf zelfs het bed enen van oen doop; met zekere byzonderheden gepaard zoo is het hier en daar ingevoerd/dat voorde ffi van net heilig A vondmaal, en dit fc zeker zeer doelmaï tig , naai- aanleufeg der Agentia, eene korte vermaS aan de Communieanten gedaan word; zoo word het S mi gepeaen. Ja, eens hoorde ik ook de èeïS Boèksesch: I. Deel, No. 7. Mengeew. V ^  soo J/ Ê H G Ë L VV Ê R R. gemeente het Onze Vader, zeer voeglyk en langzaam, overluid meedebidden. En dergelyke byzondereomftan-, digheden zyn talloos. Het moest onstoefchynen, alsof het geheel onvcrichillig was, of de Predikant het op deeze of geene wyze deed, inelien de hoofdzaak Hechts daaronder niet leed. Maar heen, de meeste menfchen zim op zulke uitwendige dingen geheel byzonder, om datzy eens daaraan gewoon zyn en beginnen den Predikant, of voor eenen meüwllng, en van zich zelvcn ingenomen m an, die alles beter wil weeten eu maaken, aaritezien, qfgeloöven, dat hy niet verftaat, hetgeen tot zyn ambt behoort, want zoo ver zien zulke lieden zeker niet, dat het hun begryplyk zou zyn , hoe onmogelyk het zy alles te Weeten, wat ccne plaats byzonders en cigendomlyks heeft. En hoe ligt kan de beste man daardoor geen nadeel lyden. Zelfs de geringde fchyn van afwyking van het, tot hiertoe gewoonlykc, word hem in het.begin, wanneer alle oogen op hem gevestigd zyn, zeer hcog aangerekend, en wanneer flechts iets tegens hem kan ingebragt worden, zal hy ten minsten langen tyd moeten arbeiden, eer hy het weer goed maakt, en zich liefde verwerft. Het is toch waarlyk bedroefd, maar het is nu zoo, en het zal nog lang duureu, eer men zulke dingen by de gemeene Volksclasfe, naar behooren, zal beöordeelen, 'er moeten eerst in de Schooien betere begrippen ingeboezemd worden.\ Daarom handelen die Leeraars zeker niet verftar.dig, die by het aanvaarden van hun ambt, aanftonds, zonder zich vooraf de liefde en het vertrouwen der gemeente verwonnen te hebben , alles hervormen en verfcheidene nieuwigheden, al zyn zy nog zoo doehnaatig en over het o-eheel zeer onbeduidend, willen invoeren cn denieuwfte gefchiedems bewyst het. Zoo wilde, voor eenigen tyd, een Predikant dc zoogenaamde Christmetten aflchafien, cn het ten toon ftcllen van een houten Jesus beeld op hooge Feestdagen op den altaar nalaten, doch 'er ontftund zulk een oproer daarover, dat hy in gevaar geraak-  MENGELWERK. ^ ê, daadlyke onaangenaamheden te onderraan, en hv moest het by het oude iaten. Maar een ander gccstlyka waagde het laatite, en het liep zonder het minfte gewoel at; wat was nu wel de oorzaak, dat dc nieuwe Predikant zoo veel tegenftand wierd gedaan? Zeker geene an- geene liefde en vertrouwen der gemeente genoeg. Maar is men er eerst eenige Jaaren geweest, dan ka,? men bv een verfiandig onderricht, al een cn ander eerder dóen! dit weet ik by ervaaring. Maar ik kom tot de vraag van mvnen Vriend terug en dan zie ik waarlyk geen beter middel, £tÏÏ£ cte Predikanten op hoog bevel, eene naaJwkeui^aan téekenmg van alle Ambtsverrichtingen, en aan elke plaats f In[Pf°r-> of by Kerkenrekeningen, of by andere gekgenheden moesten voorleggen. Maar dan moesteTdeezen zulk een bericht ook doorzien es hunne gedadire? dje daarom nij^ ven ter neergefteld te worden, maar geheel in dÏÏJSS hefde, zoo alsdcrzelverwaardigheidvoordert, daarwer /eggen. Hier door zou zeker meenig Predikant ü het aanvaarden van zyn ambt, uit veefe SeK^S Doch mJ00r^-h vetóietIy^^ Doch, eer zulks ingevoerd word, dacht ik by mvS ren: dat myne geliefde Ambtsbroeders ditvrylSt den ! Het kost eenige bhden mnW ^ 1 • g ee" tyds en beiden zyn füistW want tk denk niet, dat iemand zoo opvolger mag ook zien hoe hy terecht kome rt' yU ten zyn immers zorgvuldig genoïïnn, 't lmees" inkomsten ten ti^S^S^^S^^ ™ zy daarom dit ook niet doen Sw Y > Z0Udeiï op eene andere P^^f^^^ aangenaam zyn, 200 zy, zonder bv den lb^, °k me£ waarvan veelen zich wel inbeclder{teJ^**?***  292 W. MENGEL WE R K. lieden, eerst een en ander te onderzoeken, reeds alles vonden, wat zy te verrichten hadden. lk ken het best by ervaaring fpreeken; want het is my twee maaien overkomen, dat ik niet het geringst onderricht vond; maar ik droeg zorgc, dat myne opvolgers zich in die verlegenheid niet zouden bevinden, ik fchreef voor hun alles op, en lag het by dc acta van de pastorie. Den 9 January. Het Euangelie, waarover thans gepreekt moet worden, bevat eene, juist zoo dringende, aanlbooring, als goede gelegenheid, om een voord tot het hart der ouderen te fpreeken. De Opvoeding der Kinderen, is en blyft tcch zeker, eene allergewigtigfhf zaak. Zy betreft het geluk der menschhekt en dernakomelingfcirap. Maar, het voorbeeld \ an Jesus en zyne ouderen, is ook zoo leerryk, dat ik my niet genoeg kan verwonderen, hoe meenig Leeraar de hoofdzaak geheel over het hoofd ziet, en zich alleen met geringere zaaken en vvezenlyke kleinigheden, bezig houdt. Men denke niet, daar alles over de opvoeding ïprecktenfchryfi, dat het iets overtolligs zy, zoo men daar over nog wilde preediken. Neen; want het jcczend gedeelte der Gemeente, is toch altyd het klcinftc, en dan zyn'er ook zeer veele verkeerde wyzen van opvoeding, die men by zulke gelegenheden, zonder ze juist te noemen, kan verbeteren. Ik toonde daarom myne toehoorderen aan, dat eene gi >ede opvoeding de beste fchat was, die zy hunne kinderen konden geeven en nalaten, Maar, tot eene goede opvoeding rekene ik vooralle dingen, als dc hoofdzaak, een zuiver godsdienstig onderricht, of een zorgvuldig en gemoedl\ k onderwys in die waarheden, welke ons God geopenbaard heeft, en in al het geenen wat wy, overeenkomstig zynen wil, doen of laten moeten, ingericht naar den ouderdom en de vermogens der geenen, welke men opvoedt. En zonder dit, zonder dat kinderen eerbied en vreeze voor God cn liefde en vertrouwen tot Hem ingeboezemd word, zonder dat hun gezegd worde, hoe God voor alles, eu ook voor.  MENGEL WE R K. ,9S voor hun zorgt, wat Hy aan hun gedaan heeft, hoe Hy hun hes te Vader geweest zy, hoe zeer Hy hen bemint, hoe Hy. hun volkomen gelukkig wil maaken, en, omdat zy zulks zouden worden, zelfs zyn Zoon in de waereld • gezonden heeft; zonder zulke voordellen, is alle andere opvoeding vruchtloos. Men ziet het hier en daar, hoe veele ouders zich moeite geeven, om uit hunne kinderen voornaame, geëerde cn gelukkige, liedentemaak.cn; hoe zy daarby, noch kosten, noch vlyt, ontzien, om, hen zeer veel te laten leeren, maar weinig hun oogmerk bereiken, daar zy de zulken, ten aanzien van den Godsdienst, in de groottTe onweetenheid laten opwasfen, en ze, noch met de pligten welke zy jegens God, noch jegens hunne natuurgcnooten, te betrachten hebben, bekend maaken. • Ju sus was, in zyn twaalfde jaar, reeds zoo verre, dat Hy niet flechts verftandige vraagen aan de Joodfche Leeraars doen, maar ook de Hem voorgelegde, vraagftukken, op de treflendfte wyze beantwoorden kon: cn yoo moeten ouderen, wanneer zy hunne kinderen goed opvoeden willen, zoo wel voor dc befchaaving van het vcr/iand, als van het hart zorgen; zy moeten, over het algemeen, daar op zien, dat zy hen goede Christenen manken, en hun deswegens, van tyd tot tyd, naarmaate dat zy het begrypen kunnen en hunne zielsvermogens zich ontwikkelen, zeggen, wat God van ons eischt; maai- ook, waarom hy het wil, waarom wy gelooven en ons deugdzaamgedraagenmoeten, naamlyk, daarom: venmds wy flechts daardoor, alleen waarlyk fielukkia kunnen worelcn. s Het is nog niet genoeg, wanneer ouders hunne kinderen flechts naar de School cn de Kerk zenden; neen maar men moet hen ook zeggen, waarom dit beide ge-' ichiedt, wat het oogmerk en gevolg daar van zy; men moet de Leeraars de behulpzaame hand bieden j het in t School geleerdde, of in de Kerk gehoordde, hun verder verklaaren en hen ter overdefikjig daarvan aanfpoov 3 *-en*  2p4 MENGELWERK, ren; mén moet hun door voorbeelden aanroonen, hoq goed het is, wanneer men zich waarlyk deugdzaam gedraagt en hoe fchadelyk het is, wanneer men kwaad doet. Maar , tot eene goede opvoeding behoort ook. het aanhouden tot naarstigheid cn tot orde. Zoodra de kinderen flechts hunne handen kunnen gebruiken, moet men hun eene bezigheid geeven, welke niet hunne kragten overeenkomstig is, cn dan' 'er öp letten, dat zy in al hun doen en laten, in hunne verrichtingen-, in hunne kleedy, iii liet bewaaren van hun fpceigoed en over 't algemeen, eene naauwc orde in acht neemen. Wilden de ouderen hunne kinderen, tot dien tyd toe, dat zy grooten en moeilyken arbeid konncn verrichten, in 't geheel niets laten doen, zoo zouden zy zich, cndcrtuslchcn, vtn ïangzaamerhand, aan de leedigheid gewennen , en dc arbeid zou hun tot een last wonen,"zy zouden denzelven, als dc zwaarte fmart aanzien, en gebeurt dit eens, haat en vliedt men den arbeid en begint men de leedigheid te beminnen, dan is de mensch reeds naby zyn verderf. Maar ook de wanorde heeft treurige gevolgen. Er kan geen huisgezin beftaan, alwaar geene orde heerscht, geene verftandige vcrdecling van den tyd plaats heeft, alwaar elk een zyne bezigheden niet zoo verricht, als de omftandigheden het vereisichen; maar, hoe zal men dit van de kinderen kunnen voorderen, zoo men ze niet yröegtydig daartoe gewend heeft? Tot eene goede opvoeding behoort verder, beleefdheid cn befeheklenheid, die men den kinderen moet inboefèmen, cn deeze deugden gronden zich, op de rechte fchatting der menfchen, tot welke de algemeene liefde ons opleidt. Die zyne meedenatuurgenootcn oprecht bemint, zal ook hunne goede eigenfchappen, hunne waarde, cn voorrechten, opzoeken, erkennen en lam recht doen weedervaai cii. Maar, hy zal zich juist daardoor ook bewogen gevoelen, die geenen teceren, welke hem, in kiwidighedeu, duprzicht, ervarenheid en deugden, over-. trefe  MENGELWERK. Qgs treffen, of welker betrekking hen boven anderen geplaatst heeft ; want elk ambt voórob c Helt verdienste/ Doch hoe beminnenswaardig de beleefdheid in alle jaaren en banden is, zegt ons, ons eigen gevoel. " J Veele onderen zoeken voor hunne kinderen geld en goed te verwerven, cn meenen hen daardoor gelukkhr2 ÏÏfc mT r Zal hGt hu" baate"> ^fy het ni weoen.te gebruiken zoo men hen niet tot icverennaar bgheid gewend heeft; wanneer zy de groote vliSennZ &e^ebL^mtrent G0d'-Zkl a~ betragten hebben, en, waarin alleen de grond van 't waare geluk gelegen is. Kunnen kinderen, Se z00 mw opgevoed zyn, het vermogen, dat zy van huLe oude! ren verkreegen hebben, niet ligtzfnWdSngen^ Kunnen zy met, deswegens, om dvt zy S£ hebben, zich met iets goeds bezig te houden, enzfcE dien hoofde der leedighcid overgegeevS hcXn T grootfte ondeugden uitofffenen, JSSlTor^h^ vermogen, ongelukkig worden? o zeker! zulk oul "1 zorgen flegt voor hunne kinderen, die hunne onvnï verwaarloozen, en flechts optetb^eenoreng^eeS grooten rykdom zien. Zy laten hunne kinfi S geene zegen na; want dit alles kunnen zy immërTv fe zen maar eene goede opvoeding niet;Z Z ï g£g' --derlcoJh^eSen! . Eene goede opvoeding verfchaft den kinderen den hv gtalle andere ^fX^SiTSS God van zyne jeugd af aan bw*» ëUCCiCi iltc"> in zyne wegen te wandeen Ï£5fc,?VW*R,n' V4 het  296 MENGELWERK. het graf tot in dc eeuwigheid voord en verbreidt nog zegen over de nakomelingfclr.rp. De eerde indrukken zyn altyd de blyvendfte. Men kan in de waereld, door gezelfchappcn cn voorbeelden verleid worden, en zich vergeeten. Maar waar door het eerfte onderwys goede keemen in liet hart ingelegd zyn, komt men altyd tot nadenken; cvengelyk veele graankorrels eenen tyd lang te onder blyven, maar toch eindlyk te voorfchyn cn tot de fchoonfte rypte komen. Wat hield J o s e v h by zyne kuischheid ftaande, daar de verzoekinge, die hy te overwinnen had, zeker niet gering cn uietsbeduideneie ware? Alleen de grondbegmfelcn, welke zyn godvruchtige Vader hem ingeprent, had; de vrees en eerbied voor God. Maar, hoe heerlyk wierd ook zyne deugd door de Voorzienigheid heloona! Het is zeker ligter, oneindig ligter, dat men by dwaalingen, wanneer men in zyne jeugd een goed onderwys in den Godsdienst gehad heeft, weeder tot erkentenis komt, dan warneer men by het gebrek en vcrwa-irloozen daarvan, eerst zelvcr door zoo meenige zwaarigheden heen moet werken en ter overtuiging der waarheden, die juist niet altyd met onze neigingenovercenftemmen, komen zal, Maar, eene goede opvoeding verfchaft ons ook den byval cn dc achting der menfchen, en is het beste middel, om door dc waereld te komen. Wy hebben traage, zorglooze, ongefchikte, onbeleefde cn onweetende menfchen, zeker niet gaarne rondsom, by en omtrent ons; wy verlangen zulke" lieden, die van God en zynen godsdienst geene juiste kennis hebben * niet tot onzen tlieust cn dus moet dan dit alle ouderen de noodzaaklykheid voelbaar maaken, om hunne kinderen wei optcvoeden, op dat, wanneer zy hun te vroegtydig door den dood ontrukt worden, zy evenwel hun brood vinden, enzich dc achting cn liefde van alle goede menfchen verwerven. 'Wy kunnen allen geen geld cn goed by een verzaamelen en hen nalaten, maar eene goede opvoeding kunnen wy allen hun geeven, dit hangt Hechts van ons ivf, in-. dien  MENGEL WE R K. 29? dien wy willen; want de middelen daartoe zyn, door Gods genade, in onze magt. Van goede cn deugdzaam opgevoede kinderen, neemen wy, bypns. verfcheiden, den troost meede, dat wyze in de zalige eeuwigheid weervinden, wanneer zv veell%t ons voorbeeld eerst zelfs nagevolgd hebben, cnweer goede kinderen, in welke wy nu nog werken eu herleevcn, opgevoed hebben; want de geene die weet, uir ervaaring weet, hoe waare deugd ons gelukkig maakt, zal zeker alle de geenen die hy lief heeft, daartoe aanlpooren en opleiden. Deeze zaak, die op zich zeiven zoo gewigtig is, moet het dubbeld voor my zyn; want ik ben zelfs Vader en kan daarom mets ieveriger dan het geluk myner kinderen wenfehen. Maar zoo wil ik dan, al kondeik myne kinderen geen vermogen nalaten, toch ten minsten die gerustftelhng meede in de eeuwigheid neemen, van hun eene goede opvoeding gegeeven te hebben. (*) (het Vervolg hierna.') oe GIERIGAART. (Eene Anecdote, maar het Engehch.) j^eri Gierigaart bevond zich voor eenige maanden, J_j korten tyd voor zyn' dood, zeer kwaalyk. Hy zond om eenen Doctor, aan welken hy zynen toeftand verhaalde, hem verzoekende, om hem niet te vleien; maar hem ronduit te zeggen: hoe dat het met hem gefield was De Doctor verzekerde hem oogenbliklyk met een vrymoe- dig- (*) De aantekeningen des Schryvers van den loTanuary, zyn wy voorbygegaan, om dat dezelve niets van aanbelang voor ojse J-eezeren behelzen.  MENGELWERK. digheid, welke van hem begeerd wierd, dat hy geen zes weeken meer kou leeven. Op dit bericht maakte hy een begin van zyne waercldfche zaaken in orde te brengen, en nam het befluit, voor eens van zyn leeven, iets te verrichten, van 't welk men zeggen kan, dat het eene edek moedige daad was. Hy verzocht zy ne Vrienden (want 3ry had vrienden in zyne foort) om naar eenen der beftuurderen van een openbaar gefticht der liefdaadighcid te gaan, en hem te verzoeken, van op zekeren dag by hem te willenkomen. De Heer kwam, vol verwachting, op den jbcllemden tyd cn het volgende gefprek hadtuslchenhcn plaats. Db Gieeigaart. Myn Heer ! ik heb altyd veel genoegen gehad in de ftichting van welke gy één der bei tuinders zyt, en heb eene begeerte om derzelver goede bedoelingen, dooreen legaat van \cfiGcpondenflerlhigs, te bcvoorderen. Myn Doktor heeft my onlangs gezegd, dat ik niet lang meer leeven zal, en ik heb om u gezonden, om u myn voorneemen bekend te maaken. Maar — D e B estÜüRDer. lk bedank u hartlyk uit naam der Befchermers van onze weldaadige ftichting. Gy kunt verzekerd zyn, dat uw legaat ten mecstcit voordee le zal bedeed worden. De Gierig aart. Maar, om dc moeite in heü maaken van myn' uiterften wil voor te komen, ben ik van gevoelen — De Bestuurder. Hoe? Myn Heer? De Gierig aart. Dat ik u , indien gy myeene korting wilt toeftaan, aanftonds het geld zal toetellen! Zoo iets fchynt iemand, welke van geene gierigheid beheerscht word, ongeloofyk, maar voor hem, welke den invloed der hartstochten, welke langen tyd diep in het hart geworteld en geliefkoosd zyn, kennen, zal deeze voorzichtige oplettcnhcid des gierigaarts omtrent de zuinigheid, by de aanhaderingvart zyn uiteinde, meerbelagchlyk dan verwouderenswaardig toefchynen. HET  MÉNGELWERK. ' 299 het VERGENOEGEN. (Eene Anecdote, naar het Engehch.) SicTus de vierde eene groote achting voor Jo a nnes Wessee, geboortig van Groningen, een der grootfte geleerden van dien tyd, hebbende, liet hem by zich komen en zeide tot hem: „ Zoon! eisch van „ ons het geene gy wilt j 'er zal u niets geweigerd wor„ den dat ons character betaamt u te geeven, en uw* „ ftaat voegt aan te neemen." „ AlIerheiligftcVa- „ der! cn myn edelmoedige Befchermer!" antwoordde hy, „ ik zal uwe Heiligheid niet lastig vallen. Gy „ weet, dat ik nooit naar groote dingen getracht hebbe, „ De eem'gfte gunst, welke ik verzoeke, is, dat Gy „ my my uit uwe boekery van het Vatikaan, een'Griek- „ fchen en Hebreeuwfchen Bybel wildet geeven." „ Gy zult die hebben," zeide Sictus: „ Maar wat * vooreen onnozel man zyt gy? Waarom vraagt gy geen „ Bisdom?" We ssel andwoordde, „ om dat ik'er „ geen noodig heb!" Hy was een gelukkig matr ja gelukkiger dan zy, welke alle Bybels uit het Vatikaan» indien zy daarover konden befchikken, wel zouden willen geeven, en een Bisdom te bezitten. ANECDOTE BETREKLYK tot HENDRIK den IV. en den VERMAARDEN CRILLON. (Naar het Fransch.) Cr iel on bevond zich eens in het Kabinet des Ko» nmgs om zich wegens eene neerlaag te verontichuldigen; van de verontfchuldigingen ging hy tot twisten, *n van twisten tot Icheldwoorden over j de Koning, tcor-*  SM MENGELWERK. toornig wordende, dat hy zoo langen tyd op denzeïfderi toon voordging, beval hem heen te gaan; maar terwyï C r i l l o n elk oogenblik van de deur weer terug kwam, en men bemerkte dat de Kening van gramfchap en ongeduld verbleekte, zoo was men beducht, dat hy den degen van den eenen of anderen zou neemen, cn daarmeede zuik een vermeetel mensch ftrafièn. Nadat C r i r l o n was heengegaan, en dc Koniug weer tot zich zelvcn gekomen was, keerde hy zich naar de Heeren, welke daar by tegenwoordig waren en die zyn geduld omtrent zulk eene misdaadige onbefchofthcid bewonderd hadden, cn zeide tot hun: „ De natuur heeft my oplcopcnde ge„ maakt ; maar federt ik my zelve ken , heb ik al9, tyd gewaakt tegens eene drift, welke gevaarlyk is, „ om 'er naar te luisteren, en ik weet by ervaaring, dat „ het eene kwaade raadsvrouw is; ik ben ook zeer bly,, dc, dat ik zulke goede getuigen van myne gemaatigdheid hebbe." VOORBEELD van eene BUITENGEWOONS EDELMOEDIGHEID. (Naar het Fransch.~) Een engelsen Officier, welke zich in het Jaar 1789, voor eenigen tyd, uit hoofde zyner bezigheden , te Rome bevond, de gevangenis waarin zulke perfoonen zaten, welke hunne fchuldcisfcheren niet konden voldoen, bezocht 'hebbende, deed onderzoek naar hun gedrag en hunne ichulden. Op het bericht^ dat de geheele fommc, om welke zy in de gevangenis gehouden wierden, op.drie duizend kroonen beliep, telde de edelmoedige Engelsman dit geld aan den Cipier toe, en liet de gevangenen in Vryheid ftellen.