SAKONTALA Ü F DE BESLISSENDE RING.   SAKONTALA O F DE BESLISSENDE RING, EEN INDIAANSCH SCHOUWSPEL VAN / &-A1LIBAS» OorJprongJijk gefchreeven 'tri de Oude Samkritifche en PrakitifcheTaal, MET OPHELDERINGEN VAN G. FOKSTER. From the Drama of Sakontala we must form an advantageóus idea of the ftate of improvement in thar fociety, to whofe taste' it was fuited. — It is not a regular drama, but an historij iri dialogtie. — In manij places it is iimple and tender, in fomé patuetic; in others there is a mixture of comic with what is more fei'iotis. w. robertson in Hist. Disq. TE HAARLEM BI] A. L O O S j E s, p.z.a M D C C X C I I.   VOORBERIGT VAN DEN ENGELSCHEN VERTAALER. In een van de Brieven, welke den tijtel van ftichtelijke brieven voeren, {offchoon de meeste met belagchelijke dwalingen zijn aangevuld, en zij alle met de nlterfte behoedzaamheid, en mistrouwen gebruikt moeten worden,) vond ik voor eenige jaaren hev volgend gezegde. „ In het Noorden van Indien zijn vcele boeken na tak (*) genaamd; van welke de Braminen beweeren, dat zij zeer veel ,, van de oude Gefchiedenis zonder eenige ,, fabelcigtige inmengfels bevatten. Ik was nu ten hoogften begeerig om van de Wüare gefleldheidvandit rijk, voor dat de wilden uit het noorden dit overheerden, een regt denkbeeld te erlangen; en fielde mij derhalven voor, om, wanneer ik. te Bengalen zou gekomen zijn, of door behulp der overzetting deze boeken magtig te worden, zoo zij ten min ft en waren over* gezet, en anders de taal waar in zij oorfprongelijk gefchreven zijn, tot dat einde te leeren; waartoe mij daarenboven nog /iet verband van deze wetenfehap, met de rechtspleging der Hindus uitnodigde. Doch zoo ras ik mij met de Braminen onderhouden koude, verzekerde mij deze, dat de Nataks geen Hiftorifche boeken waren, maar <"*) Xatak zijn Indulansche Schottwfpqkn. * 3  ïï maar dat zij krielden van fabelen; Het waren geliefde volks -boeken, die uit famenfpraken in poïzij en proza beftonden, welke men voorheen voor den Ra jas der oudheid, in hunne openilijke vergaderingen over ontelbare onderwerpen, en \n verfchillende Indifche tongvallen gehouden had. Ik had nu, V is waar eene befchrijving, maar op lang na nog geen duidelijk denkbeeld van (leze werken; doch ik hield ze nu voor gefprckken over zedelijke en geleerde onderwerpen. Andere Europc'danen welke ik daar na vroeg, hadden in tegendeel van de ingeboomen vernomen, dat het famenfpraaken over het danfen de muzijk en de poïzij waren. Eindelijk verdreef een zeer doorzigtige Bramin met name Radhakant die met de zeden der Engel che gemeenzaam geworden was, op eens alle mijne onzekerheid, en vervulde mij tevens met verwondering en met vreugde , terwijl hij mij verzekerde dat onze natie de zelve foort van gedichten bezat als de Nataks zijn, welke men ook in het winter fatzoen opent lijk te Calcutta vertoonde, en die men zoo als men hem bericht had, fchouwfpelen noemde. Aanftonds befloot ik bij de eer/Ie tijdruimte de beste van deze foort van fchriften te lezen, en vroeg aan mijnen Bramin welk ftuk in het algemeen voor de beste der Nataks gehouden wierd. Hij antwoorde zonder zich te bedenken : Sakonlala, en onderjhunde zijn gevoelen zoo als de Pauditen (*) gewoonclijk doen, met een vers van dezen inhoud: » flj (*) Panditsn zijn de meest geherdt liramincn.  III „ De Ring van de Sakontala waar in het vierde bedrijf, en bijzonder vier vers,, fneden van dit bedrijf, bij uitne„ mendheid fchitteren , ontwikkelt al den ,, verkwistenden rijkdom der genie van Ka„ lidas." Het duurde niet lang, of ik had een juist affchrift van dit fluk en met hulp van mijnen onderwijzer Ramalotfchan, begon ik dit eerst, woord voor woord in het Latijn over te zetten , welke taal de Sanskritifche zoo zeer gelijk is, dat zij zich veel beter dan eenige andere taal tot zulk eene overzetting fchikt. Hier na vertaalde ik het weêr woordelijk in het Engelsch en eindelijk zonder ergens een wezendlijke uitdrukking bij, of af te doen, benam ik mijne vertaaling dat onnatuurlijke ftijve, en voleindigde die voor 't Publiek, als een gevallig, en autenthiek afbeeldzel der oude Hindufche zeden, en eene der grootfte zeldzaamheden, welke men uit de Azi'atifche Literatuur nog aan het licht ge* bragt heeft. De Dramatifche dichtwijze moet in het rijk van Indien een' ouderdom hebben , welken alle hiflorifche gedenktekens te hoven gaat. Men fchrijft haare uitvinding aan eenen bijzonder begunftigden wijzen, Bheret genaamd, toe; die tevens een, nog tegenwoordig na hem benoemd, muzijkaal Jlelfel uitvond. Doch dit gevoelen word zeer twijfelachtig, door het algemeen aangenomen geloof, dat het eerfle Sanskritifche vers, dat ooit een fterfelijk oor gehoord heeft s van den * 4 §ïoq*  grooten Walmik in een oogenblik van uitbrekend gevoel uitgefproken wierd. Deze beroemde man die in de zilvren eeuw der wereld leefde, was de itutheur van een heldendicht, over den krijg zijtier tijdgenooten des Konings Rama van Aijodhija. Hier uit zou dan volgen dat voor zijnen tijd geen Drama in verzen heeft kunnen uitgevoerd worden. De Indidanen houden zich ook op met een harfenfchimmig vertelfeltje, dat het verjle regelmatige fchouwfpel over het zelve onclerwerp met den Ramaijan, een werk van Ilamimat of Pawan geweest is, die een heirleger van Saters of bergbewoondcrs in Rama recht tegen Lanka aanvoerde. Zij voegen hier bij, dat hij zijn gedicht op een gladde rots ingegraveerd , doch denzelven, wijl hij over zijn werk ontevreden was, naderhand in het meir geftort heeft. Eenige jaaren later heeft een geleerd Vorst door bekwaame kunftenaars dit gedicht in w sch doen overdrukken, en op zulk eene wijs zou het fchouwfpel, ten grootjlen deele, weer te r!ig gegeeven zijn. Mijn Pandit verzekerde mij, dat hij het zelfs bezat. Doch welke ook deze wijs van openbaare onder-, houdinge. mag hebben uitgevonden, en op welke tijd het mag gefchied zijn, zoo veel is zeker, dat men die alreeds tot eenen hoogen graad van volkomenheid gcbragt had, toen Wikramaditija, die in eene eeuw voor Christus geboorte regeer de, die dichters, taal- en meet - kundige beffhermde, dat is, op eenen tijd toen de Britten nog even zoo ruuw, en van alle wctenfchap en kun-  V kundigheid ontbloot waren als het heir van Ha* ■numat. Negen begaafde mannen gemeenlijk onder de benaming van negen Kleinoden bekend, hielden zich aan het hof op, en leefden rijkelijk van zijne mildadigheid; onder dezen wierd Kalidas met algemeene ftemmen voor de meest fchitterende erkend; onlangs herhaalde mij iemand eene nieuwe zinfpreuk, die voor den autheur van ■Sakoutala zoo vereerend is, dat ik niet kan nalaten dezelve hier woordelijk in te lasfen : „ De Dichtkunst was de fpelende dochter van Walmik; Wijafa voedde haar op; en zij „ verkoos zig Kaüdas tot haaren bruidegom „ na de inrichting van Widerbha, zij was „ de moeder van Amara, Suildar, Sankha, „ en Dhanik; maar thans verouderd en krag„ teloos is haare fchoonheid vetdweenen, en „ met onge fier de voeten waggelende terwijl „ zij gaat, zal zij het welligt niet verfma„ den, om in een geringe hutte een fchuilplaats te zoeken. " De overige werken van dezen beroemden dichter, den Shakefpear van Indien, zijn zoo ver ik die heb leer en 'kennen vooreerst een ander fchouwfpel Urvvafie genoemd; een heldendicht, ef liever een rij van gedichten in een boek over de kinderen der zon; een ander met volkome eenheid der handeling over de geboorte van Kamara den krijgsgod; twee of drie liefdehistoriën in verzen; en eindelijk een uitmuntend werk over de dichtmaat der Sanskritifc 'ie t tal bijna Op de wijs als de Terentianus. Kenige meen en * 5 dat  TI dat Kalidas de fchriften van Walmik en Wijafas doorgelezen, en de toen gangbaare plaatfen verbeterd heeft. Zoo veel word ten minften van alle toegeftaan, dat hij naast de eerwaardige zangers den grootjlen roem bezit; en men moet het bejammeren, dat ''er niet meer dan twee dramatifche dichtftukken van hem overgebleven zijn, te meer daar hem de vertellingen in zijne Raghuwarfa een menigte voortrejfelijke onderwerpen tot deze wijs van behandeling hebben kunnen aanbieden. Eenige zijner tijdgenoten en een gansch gevolg van andere Indiaanfche dichters van hem af tot onze tijden toe, hebben een zoo groot aantal, van treur- en blij - [pelen, en mufikale fchouwfpelen gefchreven, dat het Indifche Theater, ten minften zoo veel banden vervullen zou als het Theater van eenig oude of nieuwe Europifche natie. De Panditen verzekeren alle , dat hunne fchouwfpelen ontelbaar zijn: en aanflonds bij het eerfte onderzoek dat ik deed werden ''er mij meer dan dertig bekend , welke men voor de fchoonfte bloeifem van alle Nataks hield, onder welke men naast dit van Kaüdas, het boosaartige kind de wegvoering der LTcha, de temming des Diirwafas, de geroofde Hairlok, Malati en Madhawija , benevens vijf of zes dramatifchs avontuuren van hunne gevleeschde godheden, het meeste bewonderde. Zij zijn doorgaans in ver» zen, daar waar de famenfpraak een hooger vlucht neemt, en in proza waar zij zig in een gemeenzaame taal nederlaat. Den voornamen en geleerden word zuiver Saiiskritisch in den mond ge-  VII gelegt; de vrouwen daar tegen [preken Prakritisch dat niet veel onderfcheiden is van de taal der Braminen, door een zagtere uitfpraak, tot de tederheid der Italidanfche verfmolten. De geringfte perfoonen van het fchouwfpel fpreken in gemeene tongvallen der toenmalige provinciën, die elk bewoonde. Het fchouwfpel Sakontala moet te dier tijd, foen men het eerst vertoonde zeer bevallen hebben ; het Indifche rijk ftond toen in zijn volle kracht, en de iedelheid des volks wierd door de fchitterende gedaante , in welke Koningen en Helden, de eer der Hindus, daarin optraden, gevleid. De Decoratien moeten fchoon en pragtïg geweest zijn, en pien heeft goeden grond om te vermoeden, dat het Hof van Awati geduurende de regering van Wikvamaditya in glans van geen hof eens Monarchs in eenigen leeftijd, of in eenig ander land wierd overtroffen. Dusschmanta, de Held van dit ftuk, komt in de Chronologifche tafelen der Braminen voor, onder de kinderen der maan van het een- entwintigfte ge/lacht na den zondvloed, en was, wanneer wij anders de tijdrekening der Hindus eenig fint s durven vertrouwen, met Obed en jfesfe omtrent gelijktijdig aanwezig. Puru zijn beroemdfte Voorvader fiamt in het vijfde gelid van Buddha of den Merkuur, welke na hunne verhaan }en met een dochter des vroomen Konings trouw* de, af, welke l-Vischnu in eene Ark voor den algemeenen zondvloed gered heeft. Zijn oudfte Zson jRheret was de beroemde voorvader van Kuru van  viir van welke Pandti in een regte lijn afftamde en in wiens familie de Indifche Apol zijne menschwording aannam, waarom ook dat gedicht, 't welk na den Rawaijan het meest beroemd is, den naam van Maha Bharat draagt. Het werktuigelijke dezes fchouwfpels is van het toen reeds en het tot op den huldigen dag aangenomen Mijthologisch Sijstema ontleend ; welks toelichting een dik boek vorderen zou, flechts deze eene aanmerking, willen wij niet weglaten dat de godheden welke in den Beflisfenden Ring voorkomen , zeer blijkbaar maar allegorifche wezens zijn. Maritfchi de eerfteling van Brahma of de feneppende kregt, is een zinnebeeld van het licht, die fijne vloei/lof , welke voor zijn bewaarder de zon, even als het water voor de zee gefchapen wierd. Kafyapa, de zoon van Maritfchi fchijnt, geperfoonefieerdde oneindige ruimte te zijn, die ontelbaare werelden in zich bevat, zijne kinderen van Aditi of zijne werkende kracht (wanneer Aditi niet den oorfprongelijken dag en Diti zijn andere vrouw den nacht betekent) zijn In dra of het ziglbaare firmament en de twaalf aditya of zonnen die over een gelijk getal van maanden het gebied voeren. Ik waag het niet om eene Cricifche beoordeeling van de Charakters en den .geheelen loop dezes fchouwfpels te leveren , want de menfehen zijn ten aanzien van den fmaak zoo verfchillend van elkander, als in gevoelens en driften: en het gevoel voor de fchoouheden der kunst, moeten wij even als den zin voor den reuk der bloemen en  vn den [maak der vrugten, het gezigt der landfchippen, en den klank der tomen, ieder bijzonder mensch na zijne zinnelijke vatbaarheid, en de onmededeelbaaren famenhang van zijne eige voortellingen vrij laten. Het zij mij intusfchen geoorloofd nog dit hier bij te voegen, dat wanneer Sakontala in Indien ooit op het tooneel gebragt zal worden, in Indien zeg ik, waar het alleen met de behoorlijke kennis den Indifche klederdragt en zeden gefchieden kan, het ftuk zich ligt, tot vijf bedrijven van matige lengte zou kunnen laten brengen, wanneer met het derde in het tweede bedrijf, en het zesde in V vijfde inlaste, — want om de waarheid te zeggen het ganfche onderhoud van Dusschmanta met zijnen hofnar, en een zeer groot gedeelte van zijne Minnaarij kon zonder nadeel voor deze drama zijn weggelaten (*) Het is mijn hartelijke wensch dat andere de moeite nemen zullen en de Sanskritifche taal te leeren, en befluiten mogen om alle de werken van Kalidas te vertalen, wat mij betreft ik zal niet lis:t weer mijnen ledigen tijd met een bezigheid aanvullen die van mijne beroeps ftudie, mij eigenlijk de lief ft e, zoo verfc billend is, en ik ben Wanneer de grootjle verdien fee van dit pukje voor Europedanen, in de fchildering der zeden en het bekend maken vm den fmaak der Hindus, ten opzicht hunner letter producten lefiaat,dan hebben die plaat Ten, van welke hier gefprokcu wordt, voor den lezer altijd eenige waarde, offchoon zij op den fchiuviurg gemist kunnen worden. Aanmerking van den ffoogd, Vcrt. C. Forstee*  X ben niet van voornemen ooit een boek uit welk een taal het ook zijn mogt, weder te vertaaien uitgenomen het regtsgeleerd vertoog van Menai en de nieuwe verzameling van Indifche en Arabifche wetten. De Braminen zijn toch niet in den waan dat de fchoone wetenfchap met de regtsgeleerdheid zouden ftrijden, want zelfs de eerwaardige verzamelaar des Hindufchen Codex thans in zijn zes- en- tachtig ft e jaar, kent het ganfche fchouwfpel Sakontala van buiten , zoo als hij mij tot mijne volkomen overtuiging bij ons laatfte gefprek bewees. Op dat men evenwel niet denken zou dat mijn eens genomen befluit, V welk ik vast denk te houden, veranderd is, herinner ik, dat ik reeds vier of vijf andere boeken werkelijk overgezet heb, en onder deze de Hitopadefa , die ik enkel tot oefening in de Sanskritifche taal ondernam, en reeds drie jaar eer ik wist dat Heer Wilkens, zonder wiens hulp ik deze taal niet zou geleerd hebben, van het voornemen zwanger ging, dit zelve werk het Publiek mede te deelen. ^ >}£ ^ „Tot dus verre de Engelfche Foorreden, alleen „voege ik hier nog bij dat de Engelfche Overzet,, ter niemand minder is, dan de geleerde Heer „william jones, bij alle geleerden ah de ftich„ter van the Afiatick Society in Indien te over „bekend, en dat men dus een volmaakt vertrouwt wen op de Echtheid van dit Stuk kunne ftellent De Nederti. Uitgeever*  SAKONTALA O F DE BESLISSENDE RING.  PERSOONEN. dusschmanta, Keizer van Indien. sakontala , de Heldin van 's fluk. anusuya, | haare jpee[genootetft priyamvvada , j Hadhavvya , des Keizers Hofnar. gaotami , een oude Kluizenaares. sar.ngarawa , 1 Bramimu saraduata, j kanna , Pleegvader van Sakontala. kumei-iilaka , een Visfcher. misrakesi, een Nimph. matali, Indra's Wagenvoerder. serwademana , een kleine jongen. kasyapa , ~\ Qodnejgni para's Ouders. aditi, j staatsamptenaren , gerechtdienaars, braminen , jonkvrouwen , kluizenaars, leerlingen, kamerdienaar, slotbewaarder, boden en bedienden.  VOORSPEL. «en bramin spreekt den zegent Water was des Scheppers eerfte werk; Vuur ontfangt de gaven Aanbevolen in de Wet: Heilig zij dit offer! Tijden! vermengt het lichtend hemelpaar, En gij, overvoerfter der toonen, Dunne Aether vervul 't heelal! De Aarde is de moeder van 't geboorne; 'c Leven van al wat ademd is lucht! Zoo in acht geftalten zigtbaar, Voed en zegen u God, i s s a , de natuurhervormer. OPZIGTER VAN HET TOONEEL, (op treedend.) Waartoe een lange reden? (ziet na de ververkleed Kamer.) Wanneer gij met uwen opfchik vaardig zïjt, Mevrouw! weest dan zoo goed en kom te voorfchijn. TOONEELSPEELSTER. Daar ben ik reeds, wat is er van uw orders Mijn Heer. OPZIGTER VAN HET TOONEEL. Dit, Mevrouw, is de talrijke en uitgelezene verzameling van onzen Koning den roemvolA 3 lea  VOORSPEL. len held, den befehermer der fchoone kunsten, Wikramaditya. Voor deze aanfchouwers moeten wij een nieuw werk getijtcid Sakontala of de heflisfende Ring vertoonen. Dus verzoekt men een algemeene aandacht. TOONEELSPEELSTER. Wie zou een onderhandeling waar mede het zoo wel gemeend is die aandacht weigeren kunnen ? PE OPZIGTER VAN HET TOONEEL, (lachend.") Ik fpreek openhartig Mevrouw - In zoo ver het verlicht publiek van onze tooneel gaven vergenoegen ontfangt , en betoont, in zoo ver, en niet verder , zet ik op die talenten prijs. Nochtans twijfel ik aan mijne krachten, hoe zeer ik die alle mag infpannen. TOCfNEELSPEELSTER. Gij oordeeld billijk dat gij uwe verdienste afmeet, na den graad van het vergenoegen dat deze vergadering genieten zal; doch ik twijfel niet of het zal zig ras vertoonen , hoe hoog men die fchat. Hebt gij nog iets anders tê bevelen? OPZIGTER VAN HET TOONEEL. Wat kondt gij beter doen, daar gij u nu op het tooneel bevind, dan de ziele der toehoorders door gezang te' vervrolijken , en hunnê zinnen daar mede te ftreelen? TOONEELSPEELSTER. Zal ik de befchrijving van een jaargetij zin«  VOORSPEL. I zingen? en welke jaargetij hoord gij het liefst omfchrijven ? OPZIGTER VAN HET TOONEEL. Eemfchooner tijd, dan de nu even beginnende zomer , die rijker in genoegens is , kan men niet kiezen. Hoe zoet is de avond van een zomerdag, die onze jeugd tot het baden in koele beeken uitlokt ; en tot een ligte fiuimering in het lommer vervoerd, waar zuisfende boschwindjes die over den bloeiende patalis heen (treeken en hem zijnen wierook onthalen, haar koelte toewaaien. TOONEELSPEELSTER, Ztttgt.. Ziet de tedere bloefem Des Nagakezars, Van Beiè'n zagt gekuscht. Ziet, de meisjes fteker» Zig Sirifcha bloefems Bevallig achter 't oor. OPZIGTER VAN HET TOONEEL. Bekoorlijk lied ! De ganfche vergadering adëmd welgevallen ; de Muzijk bij de wooiv den vervuld haar geest met verrukking. Met welke andere voortelling konncn wij ons beter de voordduuring van haare gunst verzekeren? TOONEELSPEELSTER. ö Met niets beter dan met 'dtn bejlisfenden Rfog dien gij reeds aangekondigd hebt. A 3 THE,  6 VOORSPEL. OPZIGTER VAN HET TOONEEL. Hoe kon ik dit vergeten ? Dc melodie van uwe ftem wiegde mij een ogenblik in verftrooijing en lokte mijn hart zoo als de Koning Dusschmanta thans de vlugge Antelope lokt. (Beide vertrekken.) SA-  SAKONTALA o f DE BESLISSENDE RING. EERSTE BEDRIJF. Het Tooneel is een Bosch. Dusschmanta , op zijnen Wagen gezeten, vervolgt met boog en koker gewapend, een Antelope of Gazelle. Zijn Wagenvoerder verzeld hem. de* wagenvoerder. (Ziet eerst de Antelope en dan den Koning aan.) Wanneer ik ginds die zwarte Antelope, en dan ü o Koning! met uwen gefpannen boog aanftaar, dan krijg ik tevens den God Maheza, zoo als hij met zijnen boog, panika gcnaamt, in zijne moedige linkerhand een hert vervolgt, voor mijne oogen. dusschmanta. Dat vlugge dier heeft eenen langen omweg genomen. Gints fnelt het nu weer heen met zijnen zoo fierlijk agterwaards gebogen hals, A 4 en  S SAKONTALA op en zjet van tijd tot tijd angftig om na den Wagen, die het vervolgt. Zie hoe het uit vrees voor den neerzinkenden pijl zijn kop intrekt; en de buigfaame heupen rekt; Nu ftaathet, afgemat ftU, om met halfgeopende lippen het gras dat langs zijn pad groeit , aftefcheeren. Ziet hoe het nu opfpringt en met lange Itreeken. voordfnelt , lugtig over den grond heen zweeft, en weêr hoog in de lucht ftijgt. Nu word zijne vlucht zoo fnel dat ik het nauw» lijks herkennen kan. DE WAGENVOERDER. Wij hadden eenen oneffen weg, en de paarden werden in hunnen vuurigfte ren opgehouden. De vlugteling heeft onze verwijling waargenomen. Hier is hij weêr en het zal geen moeite zijn hem in te haaien. DUSSCHMANT\. Laat den toom dan fchieten. DE WAGENVOERDER. Zoo als de Koning beveelt (Hij jaagt ee;i poos in vollen ren, naderhand langfamer.) Ontvlugten kon het dier niet. De ftofwolken, door de Paarden opgedreeven , roerden hen nauwlijks aan ; zij fchudden hunne maanen naken de ooren op, en galoppeerden niet3 maar vlogen over de effen vlakte. DUSSCIIMANTA. Zij haalden de fnelle Antelope wel ras in: voorwerpen die van verre gansch klein fcheer neu  de BESLISSENDE RING. 9 Tien wierden eenklaps groot; wat wezendlijk onderfcheiden was, fcheen vereenigd toen wij voorbij renden , wat krom was fcheen regt, de beweging der raderen was zoo fnel, dat eenige ogenblikken, niets na bij, en niets veraffcheen. (Hij legt een pijl aan de boogpees.) stem agter het tooneel. Zij mag niet gedood worden! Deze Antelope, o Koning! heeft een vrije fchuilplaats in dit Woud; men mag haar niet dooden. de wagenvoerder, (luistert en ziet om.) Daar ftond juist het dier fcheutregt voor u, doch een paar Kluizenaars komen tusfchen beide. dusschmanta. Houd dan den wagen ftil. de wagenvoerder. Zoo" als het de Koning begeert. (Hij trekt den toom aan.) een kluizenaar en zijn leerling. de kluizenaar, (heft de handen ten hemel.) . Dood niet, magtige heerfcher! dood het arme jonge dier niet, dat hier een veilige fchuilplaats gevonden heeft. Neen zeker men mag het niet fchaden. Een pijl in het teder lighaam van zulk een dier zou als vuur in een hol boomwol weezen. Hoe zwak moet niet het tedere vel eener jonge Antelope voor uwe fcherpe pijlen zijn. Verberg toch ras den pijl met A 5 wel-  io SAKONTALA of welken gij mikte. Uwe wapens, gij Koningen! gij helden ! zijn tot redding der onderdrukten beftemt, maar niet om deonfchuld te verderven. dusschmanta, (groet hen.) Ziet, ik verberg mijn pijl. ( Hij fieekt dien in zijn Koker.) de kluizenaar. Deze daad is uwer waardig, glorierijke Vorst! Ja zij is eenen Vorst waardig die van Puru afftarnt. Mogt gij eenen Zoon hebben dien de deugd verücrd, en een beheerfcher is der wereld. de leerlinc, (heiden zijne handen opheffende.) Ja! Dit zij zoo! Uw Zoon met alle deugden verfierd zij een beheerfcher der wereld! dusschmanta , (buigt zigtegen hen.) Mijn hoofl draagd met eerbied de uitfpraak van een Bramin. de kluizenaar. Wij zijn hier,- groote Koning ! om hout te verzamelen tot een feestelijk offer. Dit Woud aan den oever van den Malini-ftroom (*) , is een fchuilplaats voor de wilde dieren, die door Sakontala hier befchermt worden : zij zelfs, is door onzen heiligen leeraar Kanna als een hem aanvertrouwt en dierbaar pand ontfangen. Zoo u niets verhinderd, begeef u dan in dit Bosch (*) Een vloed die van het Sneeuwgebergte Hiinalaije af. daalt.  de BESLISSENDE RING. ïï bosch, op dat men u de plichten der gastvrijheid bewijzen mag. Wanneer gij daar met eigen oogen de deugdzaame levenswijs van hun ziet wier vroomheid hunne eenige rijkdom is en die reeds verheven zijn boven de aardfche zorgen, dan zult gij uitroepen: „ Hoe menig een goeden onderdaan befchut deze arm, dien de boogpees reeds zoo veel harde ftriemen floeg." DUSSCHMANTA. Is uw huisheer te huis ? DE KLUIZENAAR. Onze meester is na Somatirtha gereist en hoopt daar in cige perfoon door zijn gebed een ongeluk af te wenden, waarmede het lot de onberispelijke Sakontala bedreigt. Hij heeft haar aanbevolen om in zijne afwezenheid alle gastvrienden met den fchuldigen eerbied te ontfangen. DUSSCHMANTA. Heilige man! Ik wil haar bezoeken, zij zal een getuigen van mijne godsdienstigheid wezen en den eerwaardigen Wijze daar van een gunftig berigt kunnen geven. DE BEIDE KLUIZENAARS. Dit zij zoo. Wij zullen nu onze bezigheid vervorderen. ( De Kluizenaar en zijn Leerling binnen.') DUSSCHMANTA. Rijd dan toe! terwijl wij deze woonftede der heiligheid bezoeken, reinigen wij onze zielen. DE  ï2 SAKONTALA of de wagenvoerder. Zoo als de Koning - lang leve hij! — beveeld. (ƒƒ/ƒ rijd voord.) dusschmanta, (Wend zijneoogen na alle zij den om.) Alles vertoond ons hier duidelijk dat wij ons niet veraf van de Wooning der vroome Kluizenaars bevinden , al had men ons ook, niets gezegd. de wagenvoerder. Aan welke tekens ziet men dit? de dusschmanta. Merkt gij die zelf niet ? Ziet gij onder gindfchen boom de gewijde Graanen niet liggen, wel ke daar heen geftrooit wierden, terwijl de Wijfjes der Papegaien hunne ongevederde jongen in het nest voeden. Op een andere plaats ziet men die glinflerende brokken van gepolyfte fteenen met welke men de olijagtige vrugt des heiligen Ingoudi (*) gefloten heefr. Zie de jonge wilde kalveren, hoe vertrouwelijk zij hier met den mensch leyen, en zig aan den toon zijner (tem gewend hebben. Hoe zorgeloos huppelen zij in 't rond, zonder vanftreek te veranderen. Ook is de oppervlakte des vl^eds rood van de banden der geheiligde runderen die met den ftroom afzwom» men. Zie nogmaals ; hoe de wortelen van gindfche boomen zig baden in het water des hei- £*') Dezelve met de Sdfetr.planr.  de' BESLISSENDE RING. 23 heiligen vijvers, hoe het beeft, wanneer de wind daar op fpeelt,- zie hoe gints de heldere glans van het frisfche lommer zig een wijlveifchuiltin den rookdamp die van het offer der reine Ghih (*) oprijst. Zie daar bij de jonge Rheën grazen zonder voor onze nadering te vreezen; dat grasveld voor dien hof is haar verblijf waar de toppen van het offergras, tot een of ander godsvrugtig gebruik afgefneden, verftrooit liggen. de wagenvoerder. Nu bemerk ik alle deze voortekens van eene heilige wooning. dusschmanta, (terwijl hij zig omkeert.) Houd op, Vriend! Dit eerwaardige heiligdom mag niet gefchonden worden , laat hier dus den wagen blijven, en ik zal aftreden. de wagenvoerder. flc houd den toom vast; de Koning kan na zijnen wensch afftijgen. dusschmanta , (Beziet inhet afklimmen zijne kleding. Dit aan godsdienst gewijde bosch moet men in een ootmoediger kleeding betreden. Neem gij zoo lang dit Koninglijk fieraad (de Voerman ontfangthet.) en zorg terwijl ik de Inwoonders van (*) Ghih 't gewoone offer der Braminen, 'c bellaat Hit eïm gefmolt« boter die mesi in de vlam werpt.  H SAKONTALA of van dit oord waarneeme , dat de paarden gedrenkt en gereinigd worden. de wagenvoerder. Het zal gefchieden na uw bevel, (hij vertrekt.) dusschmanta} (Wandeldin 't rond en ziet om.) Ik zal dan dit heiligdom betreden. (Hij gaat het Bosch in.) Waarlijk! deze plaats is heilig. Het trilt in mijnen regrerarm (Hij zwijgt en peinst.) Welk nieuw voordeel kan mij deze voorfpelling in een afgelegen' woud beloven ? doch wat vraag ik! De toegangen van vooraf bepaalde gebeurtenhfen ftaan overal open! achter het tooneel. Komt hier, mijn lieve fpeelgenooten! och komt hier! dusschmanta, (Luistert.) Ha! Ik hoor vrouwelijke Hemmen , gints aan de regte zijde van die loofhut. Ik moet weeten wie daar fpreekt. (Hij gaat daar in V rond en loert.) Het zijn meisjes zie ik, die tot de familie des Kluizenaars behooren. Zij dragen waterkruiken van verfchillende grootte, na hunne kragten afgemeeten, om de tedere planten te bevogtigen. o Hoe bevallig is haare geftaltet Is de fchoonheid der meisjes , die dit verfcholene Bosch bewoonen, de binnekamers van het Paleis zoo vreemd? dan weg met de tuinbloe* fems en de plaats geruimt voor eenvoudige bloemen des wouds, die ze in verw en geur overtref'  de BESLISSENDE RING. 15 treffen. (Hij blijft flaan en en flaart haar verwonderd aan,) sakontala, anusuya en priyamwada. anusuya. In uw gezelfchr.p mijn lieve Sakontala! fchijnen mij de boomen van onzen vader Kanna eerst regt fchoon en verrukkend. U, teder meisje! zoo teder als de frisbloeiende Malika, u past het best de groepen, die men rondom deze nederige ftruiken gegraven heeft, met water te vulien. sakontala. Niet flechts, om dat onze Vader het gebood, verrigt ik deze bezigheid , fchoon deze beweegreden voldoende ware; maar ik gevoel wezendlijk eene Zusterlijke genegenheid voor deze jonge planten. (Zij begiet ze.) priyamwada. v Maar lieve vriendin ! de ftruiken die gij begooten hebt, bloeien in den Zomer die nu eerst begind; laat ons ook die bevogtigen , wier bloeitijd reeds voorbij is ; onze deugd word grooter, na mate zij meer belangeloos is. sakontala. Heerlijke raad! (Zij begiet de andere planten.) dusschmanta, (Terzijde en vol verrukking.) Hoe! Is datKanna's Dochter Sakontala ? (met verwondering) Die eerwaardige Wijze moet toch zeer hardvochtig zijn , dat hij dit edele meisje zulk  ié* SAKONTALA öf zulk een laage bezigheid opdraagt , en haar Hechts met een groven mantel van geweeven boombast bekleed. Hij die vergen kan, dat dit wonderlijk fchoone fehepfel, dat mij bij den eerften aanblik mijn hart ontfteeld, al den last van zijnen ftrengen godsdienst moet dulden, die zal ook wel hard Sammi-hout met een blaauw Lotos-blad willen klooven. Ik zal mij achter dezen boom verbergen; daar kan ik haare bevalligheid waarnemen, zonder haare vertrouwlijkheid te ftooren. (Hij treed in'tboschje.) sakontala. Mijne lieve Priyamwada heeft mij den mantel van bast zoo vast over de borst gebonden dat hij mij kneld. Ik bid u, Anufuya, maak dien wat losfer. (Anufuya maakt den band los* fer.) priyamwada, (lachend). Gij hebt gelijk lieve vriendin! geniet, zoo kmg gij kund, den bloei der jeugd welke uwen boezem die betoverende rondheid geeft. dusschmanta, (bij Ztg Zelf). Welgezegd Priyamwada! Neen, haar bekoor^ heden laten zig niet verbergen , fchoon dat kleed van gevlogten vezels op haare fchouders ligt en een gedeelte van haaren boezem verbergt, gelijk een fluier van geele bladeren, een fchitterende bloem overfchaduwt. De Waterlelie is fchoon ook dan als een donker mos op haat hooft hangt. En de maan met haar van daauw  DÉ BESLISSENDE RING. i? daauwdruipende ftraalen fchijnt nog des te helderder, wijl zij zwarte vlekken heeft. Het eenvoudig kleed ontfangt hier een fieraad van den weerglans van 't meisje; met de gazelle-dogen vermeerderd het mijnen gloed niet in plaats van die te verkoelen? De Waterlelie (*) heeft veele (tengels die haar draagen , maar talrijk en uitgelezen zijn ook de bloemen, welke daar aan hangen. SAKONTALA, (voorwaarts ziende.') Deze (§) Amra-bootn mijne Vriendinnen wenkt met de vingertoppen zijner bladeren welken de wind zagjes beweegt; hij wil ons ecu geheim influisteren. Ik moet hem digter naderen. (Zij treden alle na den boom.) PRIYAMWADA. 6 Sakontala! laat ons een ogenblikje in deze Ichaduw vertoeven. SAKONTALA, Waarom juist hier? PRIYAMWADA. Wijl deze Amra-boom met u verbonden fchijnt, daar gij in uwe volle bekoorlijkheid, de O Of Lotos, is een uitnemend fchoone en groote bloem, bil re Haderen pronken met veelcrlei verwen , maar vooral haar pragtige bloemkroon met een roden glans, haar ftengcl is ruw en knobbelachtig. CÖ Een fchoon bloeiende boom , zijne bloefems zijn nog Svelriekcnder dan tle Waterlelie. B  r8 SAKONTALA of de bloeiende klimop , welke zig om hem flingert, gelijkt. sakontala. Met regt Priyamwada ! noemt men u de vriendlijkfprefande. dusschmanta, (ter zijde.) Zij fpreekt waarheid. Gloeien niet haare lippen als een teder bloemenblad ? haare armen zijn als buigzame (tengels; jeugdige fchoonhcid als de glans der bloefemen verfiert elk haarer trekken. anusuya. Ziet Sakontala, hoe gindfche fleurigeMallika, die gij Wanadozini, de vreugde des wonds, genoemd hebt, zig den bevalligcn Amra tot eenen bruidegom verkiest. sakontala, (treed nader en ziet dit met vermaak ) Hoe fchoon is dit jaargetijde, dat het trouwfeest der plai.tcn viert V (Zij blijft verwonderd (laan ) priyamwada , (lagchend.) "Weet gi" de reden ook Anufnya waarom Sakontala deze plant met zoo veel verrukking bei fchouwt ? anusuya. Neen niet volkomen, maar ik dacht er juist over na , of ik het niet raden kon. Ik bid u zeg het mij. pri-  de BESLISSENDE RING. 19 priyamwada. Heeft Wanadofini Zig den regten boom gehuwd? Ach wierd ook mij een Gade, Juist zoo als mijn hart verkoos. Dit denkt zij thans bij zig zelf. sakontala. Dit zijn niet dan droomen uwer verbeelding. (Zij keert de waterkruik om.) anusuya. Hier is nog een plant, die gij vergeten hebt, Sakontala ! óf fchoon zij onder de zorg van onzen vader Kanna is opgewasfen. sakontala. Nu dan zal ik mij zelve ook wrel vergeeten. Ile, dat is wonderlijk, (terwij/zij deplant nadert.) He, Priyamwada! (zij ziet de plant vrolijk aan.) Jk heb een vrolijke tijding voor u. priyamwada. Welk een tijding mijne vriendin! voor mij? sakontala. Deze (*) Madhawi Struik, fchoon het zijn bloei-tijd niet is, pronkt, aan alle zijden, van Zijnen top tct aan den wortel met bevallige bloemen. beide de meisjes , (toefpringend.) Is het wezendlijk waar dierbaare vriendin? sa- CO Madhawi een plant met rode bloemen. B 2  SAKONTALA of SAKONTALA. Of het zoo is? Ziet dit zelfs. priyamwada , (fchielijk.) Uit dit voorteken Sakontala! voorfpel ik u een uitmuntenden Echtgenoot die binnen k rt uwe hand nemen zal. (de beide Meisjes zien Sakontala aan.) sakontala, (gemelijk.) Gij hebt toch raare invallen. priyamwada. Waarlijk lief Meisje! ik feherts niet. Ik heb iets van onzen Vader Kanna vernomen. Uwe zorg voor deze plant is u gelukt, cn daar uit voorfpel ik uw toekomftig huwlijk. ANUSUYA» Daarom heeft zij die geduurig zoo zorgvuldig begoten, Priyamwada. SAKONTALA. De Madhawi-plant is mijne Zuster, moet ik üun niet voor haar zorgen? (zijbegiet dezelve.) dusschmanta , (bij ZXCh zelf.) Ik vrees dat zij tot het heilig genacht van haaren pleegvader behoord. Of zou mij een pngegronde bekommering kwellen? Mijn gloeiend hart hangt zoo vast aan haar, cn dan toch, dan zou zij de bruid van een Krijgsman niet worden kunnen? Zwarigheden kwel- Jen wel voor ee.iigen tijd het hart des braaven, doch wanneer zijne neiging onwankelbaar cn duurzaam is, verdwijnen zij. Ik bemin haar; Neen  de BESLISSENDE RING, r.t Neen nooit kan zij de Dochter van een Bramin wezen, die ik niet zou mogen trouwen. sakontala , (fchudhet hoofd) Ach daar vliegt een bei uit deze Mallika bloem , en bromt mij om het gezicht, (ongerust.) dusschmanta , (met een lederen toon hij zig zelf.) Hoe dikwils heb ik onze hofdames niet met afzichtelijk gezwier het hoofd zien heen en weder draaien voor een fladderend Infect, alleen maar om dat haar fchoonheid meer zou in 't oog vallen ! Deze kndfchoonheid fronfelt het voorhoofd , en draait haar bekoorlijke oogcn uit enkele vrees zonder kunst of gemaaktbeid, — gelukkige bei! gij beroert den hoek van dit bevallig bevend oog ! gij naderd dit fchoon oor en fnort zoo zagtjes daar voorbij als of gij een geheim der liefde lispelde, gij drinkt terwijl haar bevallige hand u wegjaagd, dc honing van deae lippen die alle fchatren van genot befluiten! - en terwijl gij dat geniet wat mij dc grootfte zaligheid fchenkeö zou; fta ik hier na te vorfcheu, uit welken Ham zij ontfproot. SAKONTALA'. Red mij bid ik u, van dit verveelend Infect, dat alle mijne paogingen om het wegtejaagcn befpot. B 3 pri-  aü SAKONTALA o? priyamwada. Hoe zouden wij magt hebben om u te bè* vrijden ? De Koning Dusschmanta is de eenige befchermer van ons geheiligd woud. dusschmanta, (bijzigzelf.) Dit was een goede gelegenheid om mij bc* kend te maaken (hij treed wat nader.) Ik behoef hier niets te vreezen. Doch (terwijl hij een ogenblik ftaat, en te rug treed) dan word ik hun te fchielijk als Koning bekend. Liever wil ik bloot als een vreemdeling verfchijnen, die den plicht der gastvriendfehap verzoekt. sakontala. Die onbefchaamde bei laat mij geen rust. Ik moet mij ergens elders neerzetten (zijtreedzijdwaards af en ziet om.) weg! weg! zij volgt mij waar ik ga, of Ha, red mij, ach red mij uit dezen nood. dusschmanta, (komt fchielijk op.) Ha wat is dat ? hier , waar Puru's nageflacht de wereld beheerscht, en door de trouwe handhaving van wijze wetten, zelfs de woestheid beteugeld , daar zou nog een mensch ftout genoeg zijn om de geliefde Dochter des vroomen Kluizenaars te b^angltigen? (zij zien elkaar bevreemdend aan ) ANUSUYA. Neen, geen mensc'i is hier ftoutmoedig maar deezc Jonkvrouw onze geliefde vriendin, word van  de BESLISSENDE RING. 23 van een brommende bei vervolgt, (beide de meisjes zien Sakontala aan.) dusschmanta , (nadert haar.) Jonkvrouw! gezegend zij uwe goclsvrugt. (Sakontala jlaat haare oogen bedeesd en zwijgend neder.) anusuya. Wij moeten onzen gast met betamelijken eerbied ontfangen. priyamwada. Zijt welkom, vreemdeling. Gaa heen , lieve Sakontala, en haal uit de hut een korfje met bloemen en vrugten. De vloed zal ondertusfehen water voor zijne voeten geven. ( zij ziet de Waterkruik aan.) dusschmanta. Heilige Jonkvrouw , uw goedhartig voornemen bewijst mij gcnoegzaamc cere. anusuya. Zet u hier een wijl op deze rustplaats met Septaperna bladeren beftroöid neder, de fchaduw is verkwikkend en onze Heer heeft rust nodig na zijne reize. dusschmanta. Gij alle moet vermoeid zijn van uwe gastvrije opmerkzaamheeden; en moet dan met mij ïusten. priyamwada , (jn fiilf tegen Sakontala. ) Kom laten wij dan ook gaan zitten, onze B 4 gast  84 SAKONTALA of gast is met zijne verwelkoming te vreden. (zij zetten zig alle neder.) sakontala , (bij zig Zelf.) Bij het gezicht dezes Jongelings gevoel ik eene aandoening, die nauwelijks met ce godsdienftigheid van dit geheiligde woud overeenkomt. Dussciimanta , (ziet haar de een'' na de andere aan.) Hoe fchoon is de overeenftemming uwer vriehdfehap, heilige Jonkvrouwen! met de treffende gelijkheid van uwe jaaren en fchoonheid. priyamwada , (op zijde tot Anufuya.) Wie of dit toch wezen mag, lieve Anufuva? fijnheid en kracht in zijne gedaante ; bevalligheid en grootheid in zijne taal v^reenigd, zijn het kenmerk van een tot hoogheid en heerfchappij beftemd karakter. anusuva, (fiil tegen Priyamwada.) Ik heb hem ook al bewonderd. Ik moet hem eens uit vraagen. (overluid) Deze vleiende aanfpraak boezemd mij vertrouwen in: welke Keizerlijke (tam word door onzen edelen gast verhert ? waar is zijn Vaderland V dat zeker om zijne afivettenheid treurt V Wat kan u aanleidinggeven uwen aanzienelijken ftand zoo te vernederen , dat gij een bosch bezoekt , waar niet dan eenvoudige Kluizenaars wooncn? sa-  toE BESLISSENDE RING. 35' sakontala , (bij zig ze/f.j Kwel u niet zoo vreeslijk, mijn hart! mijne trouwe Anufuya zal dc gedachten die in uw oprijzen met haar raad bellieren. dusschmanta, (bij Zl'g Zelf.) Hoe zal ik mij bekend maken? hoe mij verbergen? (nadenkend) - Daar valt mij wat in (overluid tot Anufuya ) ik ben lieve jonkvouwen , een onderzoeker der (*) Weda, woonachtig in de Stadt onzes Konings; ontfprooten van Puru; en , terwijl ik dc pligten van godsdienst en zcdeleer zoek te vervullen, kom ik hier, om dit heiligdom der deugd te befchouwen. anus ('va. Heilige mannen van uwe orde zijn onze heeren en meesters. (Sakontala verraad zedigheid en tedere uit" drukkiuge in haare blikken , terwijl haare vriendinnen den Koning bij beurte aanftaaren.) A n VS uya , ( op zijde tot Sakontala. ) Och was nu onze eerwaardige vader tegenwoordig. sakontala. Eu wat zou het dan zijn? ANUSUYA. Hij zou dan onzen gast met een meenigto Yerverfchingen onthaalen. sa» CO Weda dit zijn de hei ige boeken der Indiaanen. B 5 •  ii6 SAKONTALA op sakontala, (als of zijentgftnt gramflorig was.) Ei loop maar heen ! gij hebt nu weer een andere gril in 't hoofd ; ik wil ze niet meer hooren. (zij zet zig van de anderen af.) dusschmanta, (ter zijde tot Anufuya en Priyamwada) Het zij ook mij vergund, heilige Jonkvrouwen , eene vraag omtrent uwe bevallige vriendin te mogen doen. beide. Uw verzoek mijn Heer doet ons eer aaiL dusschmanta. De wijze Kanna rigt zoo ik meen onophou* delijk zijne gedachten tot het hoogfte Wezen, en heeft zig alle aardfchc verbintenisfen ontzegt. Hoe kan dan deze Jonkvrouw evenwel, zoo als de fpraak gaat, zijne Dochter zijn? anusuya. Onze Heer hoor mijn antwoord. In de familie van Kuza was een zeer magtig Vorst zoo zeer uitmuntend door godsvrngt als door dapperheid. dusschmanta. Gij fpreekt zeker van Kaufika den Wijzen en den Vorst. anusuya. Nu dit is haar eigentlijke Vader, offchoon Kara dien vereerenden naam draagt, wijl hij haar opgevoed heeft, na dat zij als een Kind was achtergelaten. dus»  DE BESLISSENDE RING. 2? DUSSCHMANTA. Achtergelaten! dat woord maakt mij nieuwsgierig. Ik verlang haar geheele gelchiedenis te weten. ANUSUYA. Die zult gij in weinig woorden vernemen. Toen deze wijze Koning de vrugten van zijne ftrenge boete begon in te oogden, vreesde de goden van (*) Swerga zijne toenemende macht en zonden de Nimph (§) Menaka, om hem door haare verleidingen van al de vrugt zijner godsdienstigheid te beroven. DUSSCHMANTA. Zoo fchrikbarend is dan de vroomheid van eenen fterveling voor dc mindere goden ? ■ en wat gebeurde 'er verder? ANUSUYA. In de fchoonfte dagen der lente, zag Kaufika de fchoonheid van die hemelfcbe maagd, en op de vleugelen der begeerte (zij kou.* op en ziet bedeesd voor zig.) DUSSCHMANTA. Ik verfta het: Sakontala is een Konings Dochter, bij eene maagd des onderlien hemels. ANUSUYA. Zoo is 't juist. Dusscir- (*) Swerga het beneJcnfte Paradijs, het firmament, de vcr> bl'jfplaats der geniën. (J) Mcnaka, een bcwoonfter van dit Paradijs,  £8 S A K ONTALA of DUSSCHMANTA , (voor zig.) De vvcnsch van mijn hart is vervuld (overluid) Hoe kon ook haare onvergelijkelijke fchoonheid het lot van een blootc ttervelingsafkomst zijn? het licht dat gins zoo fchoon met fchitterende ftraalen gl'mftcrt, komt uit geen atrdsch hol te voorfchijn. (Sakontala zit zedig met haare oogen op de aarde ge/lagen.) dusschmanta, (hij zig zelf.) Hoe gelukkig ben ik! Mijn"harfenbeeld heeft een ruim veld gewonnen. Maar wat zegt de fpot der meisjes met haar trouwfeest, een nieuwe pijnehjke twijfel, die mij verfcheurt,zou zij ook weliigt geheel tot het geestelijk leven belle md zijn ? PRIYAMWADA , (lagchende, ziet eerst Sakontala. en dan den Koning aan.) Onze Heer fchijnt nog meer te willen vragen. (Sakontala geeft met haar hand een afkeurend teken.) dusschmanta. Gij ziet zoo 't fchijnt in het verborgene van mijn hart , ja ik ben wezendlijk begeerig om meer van het lot van dit ii.ve meisje te weeten , en moet nog eene vraage doen. priyamwada. En gij moet u daar zoo lang op bedenken ? (ter zijde.) Zou men niet zeggen dat een gelol-  de BESLISSENDE RING. 29 lofte den vroomen man verbood zijn hof aan een hupsch meisje te maaken? dusschmanta. Dit wou ik vraagen. Moet Kanna de ftrengheid zijner Kluizenaarsregelen , zoo wijd uitftrekken , dat hij zijne Dochter niet mag uittrouwen? dat hij haare natuurlijke neiging tot jeugdige liefde moet tegen gaan ? zou zij, (welk een onregtvaardig lot) beftemd zijn, haar leven onder haare begunftigde Gazellen, wier zwarte oogenglans door die der haare ver overtroffen word, door te brengen? priyamwada. Tot heden toe woonde zij volkomen gelukkig in dit heilige bosch, de woning haares geestelijken Vaders: maar tegenwoordig befiemt hij haar eenen bn idegom die haar gelijken zal. dusschmanta, (bij'zig zelf 'vol'verrukking.) Juich dan mijn hart '. juich ! al mijn twijfel verdwijnt wat ik voorheen als vlammen fchuwde, dat mag ik thans als een onfehatbaar gefteente naderen. sakontala, (houdziggemelijk.) Anufuya, ik wil niet langer hier blijven. anusuya. Maar waarom niet? ik bid u ——• sakontala. Ik ga tot dc heilige Vrouwe Gautama en zal haar vertellen hoe voorbarig Priyamwada gefnapt heeft, (zij gaat weg.) anu-  3- SAKONTALA of anusuya. Het is niet voegzaam , mijn dicrbaare, dat een bewoon (Ier van dit heiligdom weggaat, voor dat den gast volkomen eer bewezen is • (Sakontala antwoord niet en fchijnt weg te willen.) DUSSCHMANTA, (ter zijde.) Hoe! zij gaat reeds heen? (hij ftaat op en wil haar te rug houden, doch bedenkt zig. ) De handelwijs van een verliefde is dikwils zoo onoverlegd, als de beweging van zijn gemoed; terwijl de drift mij aanfpoorde om des Kluizenaars Dochter te volgen , houd de plicht mij nochthans te rug. priyamwada , (treed na Sakontala toe.) Lieve vertoornde Vriendin! gij zult niet heen gaan. sakontala, (komt te rug, doch ziet haar donker aan.) Wat zou mij hier houden? priyamwada. Gij ziit mij, volgens onze affpraak, nog een bezigheid fchuldig, te weeten die twee ftruiken te begieten; doet eerst die fchuld af, om uw geweeten gerust te (lellen en dan kunt gij vertrekken , wanneer gij wilt. (zij'houdhaar vast.) dusschmanta. De Jongvrouw is moede, dunkt mij, van het begieten van haare geliefde planten. Hoe fleür'g bloeien die Hengels! zoo vertieren haare handen  de BESLISSENDE RING. 31 .den. de zorgeloos neerhangende armen. Haar boezem beeft van eenen diepen adem; en haarer losfe lokken , die de band juist ontvalt , flingeren zig om een haarer beminnelijke handen, fta mij toe dat ik haar fchuld hier mede mag voldoen, (hij geeft zijnen ring aan Priyamwada ; de beide meisjes terwijl zij op den ring den naam van Dusschmanta gegraveerd vinden, zien elkander verwonderd aan.) I Ier is een kleinigheid, die uwe aandacht niet verdient, doch ik fchat het hoog, als een gefchenk des Konings. PRIYAMWADA. Dan moest gij het niet weggeven: op uw enkel verzoek wil ik haar op 't ogenblik van haar beloften ontflaan, (zij geeft den Ring weder..) ANUSUYA. Gij zift ontflagen Sakontala! door de goedheid van dezen Heer of welligt is het een Monarch die u zoo begunftigd heeft. Waar wilt gij nu heen gaan? SAKONTALA , (bij Ztg Zelf.) Het zal mij niet verwonderen, wanneer ik over al deze dingen mijn verftand verlies. PRIYAMWADA. Gaat gij niet heen Sakontala? SAKONTALA. Ben ik u gehoorzaamheid fchuldig ? Ik !zal gaan wanneer het mij gevalt. DUSSCH-  3- SAKONTALA o f ■ dusschmanta, (bij zig zélf", ter* wijl hij Sakontala aanziet.') Of de vreugde bedwelmd mij - of zij gevoeld wederkeerig voor mij, wat ik voor haar gevoel. Zij fpreekt mij niet toe , en luistert nauwkeurig na alles wat ik zeg. Zij heeft geen macht over zig zelfs, en haare oogen zijn beflerulig op mij geflagen. Achter het tooneel. Ziet toe, vroome Kluizenaars , ziet toe, behoed en red de dieren van dit geheiligd woud 1 De Koning Dusschmanta jaagd thans in hetzelve. De (lof, die de hoeven derPaarden, wanneer zij op de roodachtige keitjes, rood als de morgenfchemcring treden , doen opftijgen , valt als een zwerm fchadelijke meeldaatiw op de heilige takken, aan welke uwe mantels van geweven bast hangen, die nog nat zijn van het water des vloeds, waar in ge gebaad hebt. dusschmanta, (bij zig zelf) Mijn volk zal mij komen zoeken, en ontrusten thans dit ftil verblijf. AfiTER HET tooneel. rsewaar u , gij Kluizenaars! bewaar u voor den Olijfant die gins heen treedt, cn, wat zig hem tegenltelt, omverwerpt. Nu ligt zijn fnuit om eenen hoogen tak, die hem in den weg Haat. Dan verwart hij zig in den kronkelenden Hengel van Wratatl. Ach hoe worden onze heilige wetten geHoord! de befchermde kudden ver- flrooid!  de BESLISSENDE RING. 33 ftrooid! De wilde Olifant, verfchrikt door de ongcwoone verfchijning van eenen Wagen, verwoest thans ons bosch. dusschmanta, (bij zig zelf.) Ik beledig tegen mijnen wil de vröome Woudbroeders; ik moet maar aauftonds na hun toe. priyamwada. Edele vremdling, wij zijn bevreesd voor den woedenden Olifant en zijn geheel in oproer, vergun ons dat wij ons in de hut der Kluizenaars verbergen. ANÜSUYAi Om uwen wil Sakontala , zal de eerwaardige vrouwe in groote benaauwdheid wezen , kom volg ons ras, dat wij alle in veiligheid komen. sakontala, (gaat langzaam.) Ach wee mij! ik kan niet verder, een fchié* lijke pijn in de zijde overvalt mij. DUSSCHMANTA. Vrees niets, beminnelijk meisje. Ik zal gaan zorgen, dat in uw "heilig bosch alles in rust blijft. priyamwada. Uitmuntende Vreemdeling! uwe rang was ons onbekend; vergeef ons dat wij u de eer die u toekomt niet bewezen. Wij bidden u, ons nogmaals het genoegen van een bezoek te vergunnen , al waren de betooningen der gastvriendfehap, waar mede wij u ontfangen, zeer onvolkomen. DUSSCH-  34 SAKONTALA of dusschmanta. Gij doet uw verdienden onrecht. Uw aanblik, mijne fchoonen! is mij een toereikende eer. sakontala. Ach Anufuya , ccn fpitfe halm van Kusfagras verwond mijnen voet; en mijn kleed van bast hegt zig aan de takken des Kuruwaka; help mij dat losmaken en onderfleun mij. (Zij vertrekt, terwijl zij nu en dan naar den Koning omziet en op haare vriendinnen leunt.) dusschmanta , (zuchtend. ) Zij zijn alle weg en helaas! ik moet ook weg. Slechts een klein oogenblik was ik in de befchouwing der onvergelijkelijke Sakontala gelukkig. Ik wil mijne bedienden na de Had zenden en mij niet ver af van dit bosch, legeren. Niets kan mij aftrekken van die zoete bezigheid , haar in mijne gedachten aanteftaaren; blijft mij wel iets anders over? Mijn lighaam 't is waar gaat voorwaards, doch mijn ziel ijlt te rug tot haar, even als het blad van een riet, dat aan ccn flaf tegen den wind gedragen, altoos met een tcgengeftelde rigting fladdert. (hij vertrekt.) TWEE-  de BESLISSENDE RING, 35 TWEEDE B E D R Ij F. Het Tooneel een vlakte met des Konings Tenten aan den rand van het Bosch, madiiawya, (zugt en beklaagt zich.') Een fchoone uitfpanning waarlijk! ach ik bezwijk van matheid. Mijn vriend de de Koning heeft eenen zeldzaaroen fmaak. ——• Wat zal ik denken van eenen Koning , die in een nuttelooze Jacht met zoo veel drift zig toegeeft ! . „ Hier loopt een Gazelle!" „ Ginds gaat ccn Zwijn! " anders weeten wij niet te fpreeken. Op het hoogst van den middag, in de brandende hitte , wanneer geen boom in het bosch meer fchaduw geeft, moeten wij huppelen en fpringen, even als de dieren die wij naloopen. Zijn wij dorstig, dan hebben wij niets te drinken, dan het bergwater Giesbeek , dat na gebrande fteenen, en walgelijke bladeren fmaakt. — Zijn wij hongerig, dan verflinden wij het magere wildbraad, en nog daar boven gebraden tot het ftokdroog is, met gretigheid. ,— Rust ik des nachts een ogenblik, dan maakt het getrappel der Paarden cn Olijfanten mij wakker, of de Zoonen der Slavinnen huilen: „ Meer wildbraad, meer C 2 wild*  £S S A K O N TALA of wildbraad hier! " en het duurt niet lang of het gefchreeuw: Op! in het bosch! op! op! doordringt mijne boren. Dit is nog al het onheil niet : De oude wonden branden nog, terwijl nieuwe fmerten daar bij komen. Toen de Koning zig van ons affcheidde , om een eenvoudig Rhee te jaagen , is hij na ik merk in gindfche eenzaamheid verdwaald. Daar o cindelooze kommer heelt hij des Kluizenaars Dochter, eene zekere Sakontala gezien; en van dit ogenblik wil hij maar geen woord van wederkeeren na de Had hooren; ik heb den ganfchen nacht van al de treurige gedachten geen oog gellooten. Ach! wanneer zullen wij eindelijk eens na huis keeren ? Ik kan mijnen lieven vriend Dusschmanta niet te zien krijgen, zederd hij zoo gezet is , om nog eene vrouw te hebben, (ziet ter zijde.) Ach! daar is hij! Hoe veranderd ? Ja den boog heeft hij nog in zijne hand, maar in plaats van den Koninglijken Ordenband draagt hij een Krans van Bosch-bloemen. Hij komt, ik moet mij vaardig maaken. {Hij ftaat leunend op zijnen jltif en zegt overluid.) zoo wil ik dan hier een oogenblik uitrusten. dusschmanta , (zoo als hij boven befchreven is, zugtende bij zich zelf.) Zoo ligt verkrijgt men zijne geliefde niet.. Doch de wi js, op welke zij geroerd fcheen, boezemt mijn hart vertrouwen in ; dit is toch zeker zoo lang 't geluk der liefde ons nog niet heeft  de BESLISSENDE RING. 3?; heeft tqegelagchen zija de wederjjjdfche neigingen op vereeniging gevestigd. (Jagchemlj Met zulke aangenaame vooriïeilingen bedriegen' verliefden zich zelf al veeltijds, wanneer zijzoo met hun ganfche ziel aan het geliefde voorwerp hangen! Doch neen: ik Bedróg mij niet. Zelfs als zij haare fpeelgenooten aanzag, glansde de tederheid in haare oogen ; beweegdc zij haare fierlijke armen, dan zonken zij afe van liefde afgemat neder; wanneer haare vriendinnen tegen haar weggaan zwarigheid inbragten, fprak zij toornig. , Dit alies, wie kan hier aan twijfelen, gold mij. floe fcherpziende is toch het oog der liefde , om haar voordeel op te fpeuren. madmawya , (gebogen ah te voren.*} Groote Vorst, mijne handen kan ik niet meer beweegen, ik ben Hechts in (laat met mijne lippen den zegen over 11 tc mompelen. Overwinning zij den Koning! dusschmanta, (ziet hem lage 'icndaan.) Ei vriend Madhawya ! zijt gij. een kreupele geworden? madhawya. Gij flaat met uwe eigen aanzienelijke handen in mijne oogen,en vraagt dan nog, waarom het traant ? dusschmanta» Spreek ve.r.laanbaarder, ik weet niet wat gij wilt. C 3 mad-  3? SAKONTALA op MADHAWYA. Ziet gins den (*) Wctas-boom , die in den vloed is 1'aamgebogcn, zeg mij bid ik u is die krom uit eige vrije verkiezing, of heeft het geweld des wegvoerenden ftrooms het gedaan ? DUSSCHMANTA. Waarfchijnelijk heeft de fïroom hem geboogen. MADHAWYA. En uwe Majcfteït deed het mij. DUSSCHMANTA. Hoe dat Madhawya? MADHAWYA. Voegt het u de wigtige belangen van uw rijk en het fchoon verblijf in uw paleis te verlaaten , om hier als een Woud-broeder te woonen? Kunt gij in het Woud een raadvergadering houden? Ik, eerwaardige Bramin, kan mijne handen noch voeten niet meer gebruiken, zij" zijn verrekt en verlamd wijl ik den ganfehen lieven langen dag, honden cn wilde dieren moet naloopen, ik bid u, fchenk mij de vrijheid, om maar eenen rustdag te houden. DUSSCHMANTA , (bij zkh Zelf.) Zoo klaagt dc arme fchelm , terwijl ik zelf, wanneer ik aan Kanna's Dochter denk, zoo weinig lust tot jagen heb als hij. Hoe kan ik dezen boog fpannen en een pijl aan zijne pees (*) Een flingerendt ftruik waar men prieeien en boschjes van aanlegtc  de BESLISSENDE RING. n m pees leggen om de fchoone Rheen te fchicten, die met mijne geliefde hetzelve bosch bcwoonen, cn den glans hunner oogen van de haare onlleenen? madhawya, (ziet den Koning /lijf aan.) Welk een plan houd uwe koninglijke zinnen bezig ? Ik heb dan zoo het fchijnt in de wildernis gefchreeuvvd. dusschmanta. Neen ik bezin mij Hechts, hoe ik den wensch mijns ouden Vriends best bevredigen zal. madhawya , (vrolijk.) Nu dan, lang leve de Koning! (Hij heft zich met een fchijn van ^wakheid in de hoogte.) dusschmanta. Blijf en hoor mij opmerkzaam» madhawya. De Koning bevelc! dusschmanta. Zoo ras gij uitgerust zijt, heb ik u tot een bedrijf nodig dat u niet vermoeien zal. madhawya. Wat in de wijde wereld, kan dat zijn! zoo 't geen rijstenbrij eeten is. dusschmanta. Dit zult gij op zijn tijd ervaaren. madhawya. Ik zal dit met vreugde vernemen. C 4 dussch-  SAKONTALA DUSSCHMANTA. Wie is daar? db kamerdienaar. De Monarch vcrwaardigc mij met zijn be< velen. dusschmanta. Raivvataka! Roep den Veldheer om voor hiij te komen. de kamerdienaar. Ik zal gehoorzaamen. (Hij gaat va buiten er, komt met den Veldheer te rug.) Maast u! de Koning Haat op u te wagtcn. de veldheer, (ter zijde, terwijl hij den Koning aanziet.) Hoe komt het dat de Jagt, welke bij de zeden . leeraars een ondeugd heet, in de oogen cenes Konings een deugd febijnt ? Warn was die zoo niet , hoe zou zich dan onze Vorst door een zoo aanhoudende ocFening dcrzclve in de gloeiende hitte, zoo afmatten, dat de Zonncltraafen ' niet eens meer op hem werken! Hoe groot is hij toch! bij ons kleine menfehen gelijkt hij ccn Olijfant, die op een berg weidt; hij is enkel ziel! (overluid, terwijl hij den Koning nadat. ) Dat onze gebieder altijd overwinnc! Dit Bosch, o Koning! word van Roofdieren bczogt, wij merken het fpoor van hun,ie vreeslijke voetlhppen op ieder pad; welke bevelen zult gij hier omrent geven?' PUSSCIK  De BESLISSENDE RING. 41 dusschmanta. Bhadrs Sena! deze zedepreekende Madhawija hééft beilag op ons vermaak gelegd, en ons liet vermaak der jagt ontzegd. de veldheer, , (ter zijde tot Madhawya.) Goed, mijn vriend, blijf ftandvastig bij uw nuk , terwijl ik des Konings waare neiging uitvorsch. (overluid) o Mijn Koning! dc zot fpreekt als een dwaas. Overweeg bet vermaak der jagt. Het is waar 't lighaam verteert 'er onder , maar liet word dus ook te ligter cn vaardiger tot alle oefeningen. Ziet hoe wilde dieren van verfehillendcn aart, nu vrees, dan woede vertoonen. Is 'er een genoegen groorer dan de (loutc boogfehutter geniet , wanneer zijn pijl het vlugtend doel treft. Met welk regt noemt men de jagt een ondeugd? waarlijk 'er is geen tijdverdrijf dat zich daar bij iaat vergelijken. madhawya , ( even of hij toornig was.) Ga weg gij, valfche vleier. De Koning volgt zijne natuurlijke neiging, dit laat zig onfchuldigen: maar gij, flaaffche ziel! hebt niets ter verontfchulding. Ga voord in het Woud! Ik wenschte liever dat een Tijger of een oude Beer u had aangepakt , iu plaats van den jakbals waarop hij loerde, en wiens afbeeldzel gij zijt. C 5 Dusscn*  42 SAKONTALA oï DUSSCHMANTA. AVij hebben hier ons leger niet ver van een heilige hermitrg'e neêrgeflagen, Bhadta Sena I daarom kan ik voor tegenwoordig uwe loffpraken op de jagt-niet toevallen. Laat dus voordaan , de wilde buffels zich ongeftoord iii het frisfche water wentelen, of het Zand met hunne hoornen om hoog werpen ; de Antclopen-kudtlen, in de dichtde lommer verzameld, zal zonder vreeze herkaauwen, de ontzachlijke woefte Zwijnen mogen aan den oever der vijvers , de wortelen der planten viij omwoelen , mijn boog zal hier met een ongefpannen pees rusten. DE VELDHEER. Zoo als 't onze Vorst belieft. DUSSCHMANTA. Roept de boogfehutters te rug , die mij zijn vooruitgegaan. Verbied den Ofliciercn zig van dit heilig Woud te verwijderen. Doch dat zij zig hoeden de Vroomen te beangftigen. Lijdzaam é deugd is het zigtbaar merkteken van de verdienden der heilige Mannen, doch in haaren boezem verbergen zij eene vertcerende vlam als den Karbonkel, die natuurlijk koud is op 't gevoel , maar de hand verbrand, wanneer hij de zonncdraalcn heeft ingezogen. MADHAWYA. Ga nu heen, en zegevier over de vreugde der jagt. d e  de BESLISSENDE RING. 43 de veldheer. Des Konings bevelen worden volvoerd, (hij vertrekt.) dusschmanta , (tot Ztjllgevolg.) Trekt uwe jagtklcderen uit, en gij Raiwataka, blijf hier omftreeks wagten. de kamerdienaar. Ik zal gehoorzaamen. (hijvertrekt.) madhawya. Nu is de lucht weêr zuiver, 'er is geen vlieg overgebleven. Ik bid u zet u op dezen vloer van gladde keien neder, en de fchaduw van dezen boom zij uw verhemelte , ik zet mij bij u, want ik verlang te wecten wat het is dat mij geen moeite gecven zal. dusschmanta. Zet gij u maar eerst ncêr. madhawya. Kom mijn Koninglijke vriend ! (zij zetten zich beide onder eenen hoorn.) dusschmanta. Uwe oogen, vriend Madhawya! hebben den aanblik van het voorwerp , dat het allereerst verdiende gezien te worden, nog niet genoten. madhawya. He! ja wel! zij hebben immers den Koning voor zich. dusschmanta. De menfehen oordeelcn gewoonelijk zeer voordeelig van zich zelf; maar ik meende nu eigent- lijk  44 SAKONTALA of lijk Sakontala het fchoonffe ficraad , van dit woud. MADHAWYA , (bij zich zelf) Ik zal mij wel wagten, die drift voedzel tc geven, (overluid) Maar wat kunt gij winnen met haar re zien? Zij is de Dochter van een Bramin en geheel geen partij voor u. dusschmanta. Hoe? Staaren dan de menfehen de nieuwe maan met opgeheven hoofden en onafgewende oogen aan , in de hoop om haar te bezitten ? Maar gij moet daar bij ook weeten dat Dusschmanta's hart zich niet aan een voorwerp liegt, dat hij moet wanhoopen te bezitten. madhawya. Wat zegt dit? Verklaar uw mening. dusschmanta. Zij is de Dochter van een vroomen Vorst en Krijgsman , cn van een hemelfche maagd geboren ; en toen haare moeder haar op de aarde achter liet heeft Kanna haar opgevoed.; cvcii als ecu frisfche Malati-bloem wanneer zij haar hoofd aan den fleugel laat neerzinken, maar zich in het zonlicht weer opricht en zijne bladeren uitfpreid. madhawya. Uw verlangen om uit Hhoone Landmeisje tc bezitten , daar gij reeds zoo veel Vrouwen feuitterend als edelgedeente, in uw paleis rond om u hebt, gelijkt na den trek van cea mensen.  de BESLISSENDE RING. 45 tnensch die den finaak voor Dadelen verlooren heeft, cn wrange Tamarinde eten wil. dusschmanta. Wanneer gij haar kende, zoud gij zoo oubefcheidcn niet fpreeken. madhawya. Nu 't is waar, dit fprcekt van zelf, wat een Koning bewondert, moet het kort begrip van alle bevalligheden zijn. dusschmanta , Qdgchemï') Een verdere befchrijving is onnoodig. Wanneer ik de magt van Brahma (*) en haare trekken tevens in aanmerking neem, dan verdonkert na mijne gedachten de voortreffelijkheid van zulk een onbereikbaar kleinood, de fchoonheidvan al zijne werken. Zij, dunkt mij, wierd gevormd , en tevens afgedrukt in den eeuwigen geest, die met de uiterfte infpanning van zijne krachten, die ideaalen van volmaakte geftaltens voor zig bragt, om alle de daar van ontleende fchoonheden tot ééne bevalligheid te vereenigen. madhawya. Dan moet zij alle andere fchoonen verachtelijk maaken. dusschmanta. Na mijnen fmaak , doet zij dit wezendlijk. Nog weet ik. niet welk gezegend aardebewoo- ner, De feheppende Godheid,  *6 SAKONTALA of ner, tot bezitter dezer onberispelijke fchoon" heid is uitverkoren. Thans fchijnt zij een bloefem wiens edele geur zig nog niet verfpreid heeft; een jong blad nog door geen hand van zijnen fteel gerukt ; een zuivere diamant dien nog geen flijper beroerde ; de verfche honing wiens zoetigheid nog niet geproefd wierd, of liever. De hemelfcbe vrugt van vereenigde deugden tot welker volkomenheid men niets kan toevoegen. madhawya. Zoo haast u dan maar, of dit dcugdenvrugtje zon wclligt een vroome boerenkinkel,wienshair vanSefam Olij glanst,in de hand kunnen vallen. dusschmanta. Zij hangt niet van zich zelf af; en haar pleegvader is ver van hier. madhawya. Hoe is zij tegen u gezind ? dusschmanta. Ja, vriend, wat zal ik zeggen. Jonkvrouwen in een hermieten familie opgebragt , zijn doorgaans terughoudend. Doch zij zag mij evenwel aan , en wilde daar niet op betrapt worden; dan lachte zij en bragt het gefprek op iets anders. liet is de liefde eigen, zich niet zoo plotfehjk mcdetedeelen, en tot noch toe kan ik niet zeggen, dat zij in haar gedrag omtrent mij , zig geheel kennen doet, maar ook even weinig dat zij zich geheel verbergt. mad-  de BESLISSENDE RING. 47 madiiawya, (Jagchend.) Zoo in 't voorbijgaan gezien , heeft zij uw hart reeds geheel in 't bezit. dusschmanta. Terwijl zij met haare beide fpeelgenooten omging, zag ik haar nog beter, en mijne drift voor haar fteeg veel hoger. Hoe lief — maar onwaar zeide zij; De foppen van het Kusfagras verwonden mijne voeten." Nu Hond zij ftil, dan deed zij eenige fchreden voorwaards; dan wendde zij haar aangezicht te rug , onder voorwendzcl van haaren mantel van gevlogten bast los te maaken van den tak, die_hem toch niet vast hield. madhawya. Met de Gazelle-jacht hebt gij begonnen! Nu jaagt gij een ander Wild na; dit is zeker wel de oorzaak, dat gij het geheiligde Bosch zoo lief gekreegen hebt. dusschmanta. Nu van dat werk voor u, van 't welk ik u ftraks gefproken heb. Gij als een Bramin moet een of ander voorwendzel uitvinden, waar door ik mij andermaal in deze fchuilplaats der deugd, begeeven kan. madhawya. En mijn raad is deze : herinner u dat gij Koning zijt. dusschmanta. En wat meer? mad-  48 SAKONTALA or MADHAWYA. „, Ha ! gebied de Kluizenaars dat zij u bet zesde deel van haar Koren brengen," en begeef u met dit bevel onbekommerd in het Bosch. DUSSCHMANTA. Neen, Madhawya. Zij betalen eene andere fchatting, terwijl zij, alles, goud en wereldpracht verhaten hebbende en veel kostelijker fchatten bezitten. De rijkdom der Vorsten van de vier klasfen hunner onderdaanen opgeheven is vergankelijk. De vroomen in tegendeel geven ons een zesde deel der vrugtcn van hunnen Godsdienst, vrugten, die nooit vergaan. ACTER HET TOONEEL. O wij gelukkige! het doel onzer wenfeheri is vervuld. DUSSCHMANTA. Ha! daar hoor ik de Item van vroome Kluizenaars. DE KAMERDIENAAR. Overwinning zij den Koning ! twee Jongelinge, Zoonen eeues Kluizenaars, wagten op mijnen post en verzoeken gehoor. DUSSCHMANTA. Zij kunnen komen zonder uitftel. KAMERDIENAAR. Zoo als de Koning beveelt. (Hij gaat en komt met de twee Braminen te mg.) Komt nu, volgt mij. EER-  de BESLISSENDE RING. 4.9 eerste bramin ,' (terwijl hij den Koning aanziet.) Hoe veel vertrouwen boezemt deze heerlijke aanblik in! of zou het uit zijne liefde tot de deugd en heiligheid voordfpruiten ? Hoe komt het dat al mijne vrees verdwijnt? In het woud , dat ons alle genietingen verfchaft , neemt hij thans zijn verblijf — en terwijl hij onze befcherming ernfrig ter harte neemt, rijst toch met eiken dag zijne godsvrugt. - De lof van eenen hcerfcher, die over zijne driften de overwinning behaald heeft, füjgt ten hemel. Bezielde Dichters zingen telkens van hem, „ ziet den deugdzaamen Vorst." Doch bij ons ftaat de Koninglijke naam vooraan: ,, ziet „ onder Koningen den wijzen!" tweede bramin. Dit, mijn Vriend! is dit waarlijk de deugdzaame Dusschmanta ? eerste bramin. Dit is hij. tweede bramin. Dan verwonder ik mij niet meer, dat hij alleen , wiens arm fterk en verheven is , als de hoofdgrendel aan de poorten zijner Stad, de ganfche aarde en des Oceaans donkere grenzen bezit of dat de Goden van Zwerga, die vreesfclijk met de booze magten in den krijg vegten, het luid verkondigen, dat zijn gefpanneu D boog  5o SAKONTALA or boog de overwinning behaalde boven Indra's donder. beide , O» *t naderen.) Zijt overwinnend, o Koning! dusschmanta, (ftaat Op.) Ik groet u beide met eerbied. beide. Zijt gezegend! dusschmanta, (eerbiedig-) Mag ik de reden van dit bezoek weeten. eerste bramin. De vroome bewoonders van dit Woud begroeten onzen gebieder en bidden. — dusschmanta. Hoe luid haar bevel? eerste bramin. In de afwezenheid van Kanna, onzen geestelijken Leidsman , ftooren vijandelijke Demons ons heilig Verblijf; heb, bidden wij u, de goedheid om u, van uwen Wagenvoerder verzeld , als een lieer van onze fchuilplaats te vertoonen, al was het ook maar voor weinige dagen. dusschmanta, (fchielijk) Gij bewijst mij een groote gunst, door uw verzoek. madhawya, (ter zijde.) 6 Die voortreffelijke bevorderaars van uw plan ï zij trekken u, 't is waar met de hairen hierbij, evenwel niet tegen uwen wil. dcsscii-  öe BESLISSENDE RING. 5* dusschmanta. Raiwataka, beveel den Voerman mijnen Wagen te brengen, met mijn Boog en Koker. kamerdienaar. Ik gehoorzaam, (vertrekt.) eerste bramin. Deze nederige weldaadigheid betaamt u den algemeenenbefchermer. tweede bramin. Zoo vervullen de nakomelingen van Purus de beloften, in hunne onderdaanen van de vrees voor gevaren te bevrijden. dusschmanta. Gaat mij voor, heilige mannen! ik volg u zonder uitftcl. beide. Overwin altijd! (zij vertrekken.) dusschmanta. Zult gij niet blijde zijn , lieve Madhawya, mijne Sakontala te kunnen zien? madhawya. In 't eerst had ik daar uiet veel tegen, maar thans, zederd de historie der Demonen, heb ik daar oneindig veel tegen intebrengen. dusschmanta. Zijt voor niets bevreesd en blijf maar altijd nabij mij. madhawya. Gij zult denkelijk tijds genoeg hebben om ook mij voor dezelve te befchutten. Da DE  5- SAKONTALA of de kamerdienaar. Overwinning Jzij dan onzen Gebieder. De Koninglijke Wagen is gereed, en alles verwagt uwe zegevierende aankomst , ook is Karabba, een Bode van de Koningin Moeder, zoo even uit de Stad aangekomen. dusschmanta. Komt hij werkelijk van de vereerenswaardige Koningin. de kamerdienaar. Zonder twijfel. dusschmanta. Laat hem voorkomen. (De Kamerdienaar vertrekt en komt mei den Bode te rug.) de kamerdienaar. Ginds ftaat de Koning! O Karrabba, nader hem met eerbied. karrabba , (werpt zig ter aarde.) De Koning zij altoos zegevierend ! De .Koninglijke Moeder zend deze boodfehap. dusschmanta. Zeg mij haar bevel. karrabba. Binnen vier dagen zal de gewoonelijke plegtigheid, wegens de troonbeftijging haares Zoons gevierd worden en des Konings tegenwoordigheid (zijne dagen werden verlengd!) zal dan vereischt worden. dusschmanta. Van de eene zijde deze opdragt der heilige Bra-  de BESLISSENDE RING & Braminen, van de andere een bevel van mijnè geëerde Moeder, dit zijn beide heilige pligten, die'niet verzuimd mogen worden. madhawya , Qctgcht.~) Zweeft tusfchen beide door , zoo als de Koning Trefanku, tusfchen hemel en aarde, toen de vroomen mannen riepen: Klim opl en de Goden van Swerga Vall dusschmanta. In ernst, ik ben in groote verlegenheid; te meer daar de affiand der beide oorden, waar mijn plicht mij roept, zoo groot is: mijn ziel» is als een ftroom, wiens loop door rotfen in zijn midden verdeeld word. (bedenkt zich) Vriend Madhawya! mijn Moeder heeft u opgevoed als haaren Zoon, mij tot een fpeelgenoot en om mij vreugde te geven in mijne kindsheid; gij kunt mijne plaats bij de godsdienstoefening der Koningin zeer voegzaam vervangen. Keer tot dit einde in de Stad weer om , vertel haar de verlegenheid in welke mij het verzoek dezer eerwaardige woudbewoonders gebragt heeft. madhawya. Het zal. gefchieden; — maar gij gelooft toch niet in ernst dat ik voor de Demonen bang was l, dusschmanta. Van waar komt gij, Aarts-Bramin! toch eens aoo kloekmoedig? D 3 0  SAKONTALA of MADHAWYA. 6 Ik ben thans een jonge Koning! DUSSCHMANTA. Ja wezendlijk! Ik zal mijn gantsch gevolg afvaardigen , om uwe hoogheid ter geleide te ftrekkcn, terwijl ik de ongerustheden van deze Kluizenaars eindig. MADHAWYA , (jOCpt Overluid.) Ziet ik ben een regeerende Vorst. DUSSCHMANTA, (4fj ZÏcIl Zelf.) Deze winderige Bramin kon mijn voornemen wel eens aan de Vrouwen in het Paleis verraden. Ik moet hem op een valsch fpoor helpen. (Hij neemt Madhawya bij de hand.) Ik verzeker u, ik ga alleen uit achting voor de Vroome Kluizenaars in het Bosch , en niet om dat ik voor de Dochter van een Woudbroeder een neiging gevoel. Hoe ver ben ik toch boven een Meisje verheven, dat onder de Antclopen wierd opgevoed; en nog daarby een Meisje aan wier hart de liefde eeuwig onbekend blyven moet. Ik vond dat Historietje enkel tot tijdverdrijf uit. MADHAWYA. Dit begrijp ik, enkel tot uw tijdverdrijf. DUSSCHMANTA. Zoo vaar dan wel vriend! voer het u opgedragene getrouwelijk uit, ik ga intusfehen om de Woudbroeders te befchutten. (Zij vertrekken.) DJiH-  »b BESLISSENDE RING. 55 DERDE B B-D R IJ F. Het Tooneel de Hermitagie in het Bosch, een Leerling des Kluizenaars draagt heilig gras. de leerling, (Nadenkend en verwonderd.') Hoe groot is toch de macht van Dusschmanta? Nog nauu'lijks had de Monarch met zijnen Wagenvoerder het Bosch betreden, of wij konden ongeftoord de heilige gebruiken beginnen. Wie kan hem in woorden aftekenen ? Mikt hij fiechts zijnen pijl; klinkt Hechts de zenuw van zijnen boog; ruischt de zidderende boog Hechts, zoo verdrijft hij al wat ons tegenftaat. Ik breng reeds deze bondel van het versch Kusfagras aan de Priesteren, om het te ftrooiën op de Offerplaats, (hij ziet .over het Tooneel.) Hoe Priyamwada! voor wie draagt gij die zalf van Ultra-wortel en die bladeren van Water-leliën? (hij luistert.) Hoor ik wel ? dan heeft Sakontala veel van de Zonnehitte geleden, en gij hebt haar een koelend artsenij gehaald! ach! past haar doch zorgvuldig op, Priyamwada! want zij is de lieveling van onzen eerwaardigen Vader Kanna. Ik zal haar door de hand van Gautanus een heelcud Water bezorgen, D 4 dat  SAKONTALA of dat in de Waitana (*) gewijd is. (hij vertrekt.) dusschmanta, (treed op als een vertwijfeld minnaar.) Ik weet hoe veel de deugd op haar vermag, zij zal niemand, buiten Kanna, het regt toeftaan, haar weg tc geven; dit weet ik maar al te zeker en nochthans kan mijn hart zoo min tot zijn vorige rust wederkeeren , dan het water opklimmen tot de hoogte van welke het nederviel. 6 God der liefde, hoe kunnen uwe pijlen zoo fcherp zijn, daar zij toch met bloemen zijn afgepunt! doch ik ontdek de oorzaak haarer fcherpte. Haare punten zijn vlammen, die (f) tiara's toorn heeft ontdoken en die nog op dit ogenblik als het Barawavuur onder de vloeden branden. Hoe kond gij anders , daar gij zelfs tot as verbrandde, nu nog de harten ontftceken? Gij en de Maan hoe zeer gij vertrouwen fchijnt te verdienen, verraad toch ons arme minnaars op het gruwelijkst. Wanneer men zoo bemint, als ik bemin, fchrijft men ten onregt u bebloemde pijlen, cn de maan verkoelende ftraalen toe. De Maan fchudt met zijne bedaauwde ftraalen vuur op ons af, en gij fcherpt met mijdende diamanten punten , die flcchts (*) Ceremonie in welke men Water wijd. (/tO Een van de namen der verwoestende Godheid Siwfc  de BESLISSENDE RING. 37y flechts met bloemen bevederd fchijncn. Die God met een visch in zijn banier gaf mij zeker verrukkende genoegens, offchoon hij mij in de ziel verwond, och wilde hij mij, met hulp van mijne geliefde , wier oogen groot en fchoon zijn, als de oogen van Rhce, maar vernietigen! 6 Gij magtige Godheid! hebt gij geen medelijden , wanneer ik uwe eigenfehappen aanbid? Honderden mijner edele gedachten, o liefde, ontfonkt uw vuur tot een gloed.— Is dat edel uwen Boog wijder uit te rekken, op dat de pij!, die op mijnen borst mikte, mij dieper zou verwonden? (zugfimd.) Niets kon mij verzagting geven , dan de aanblik van mijne geliefde. (hij ziet op.) Aan den gindfehen Oever, van dien met Tomalas befchaduwden vloed, zal Sakontala met haare Vriendinnen , waarfchijnelijk den gloeiend heeten middag doorbrengen: dit is goed, ik wil hem naderen, (gaat al opfpeorende voort.) Mijn tedere vriendin heeft dunkt mij nog onlangs onder deeze rijen van jonge boomen gewandeld; want ik zie de bloemftengels, die zij waarfchijnelijk plukte, nog onverwelkt; en het melkfap vloeit nog uit het afgefchcurde blad. (hij voelt een waaiend koeltje.) Welk een zuivere lucht omgeeft mij hier! fuifende windjes waait mij wierook van de Water-lelien toe, cn koelt mijnen borst, dien de onbclighaamde Godheid ontgloeid heeft ; koelt hem met de vloeibaare deeltjes, die gij de P 5 golf-  5S SAKONTALA of golfjes van den Malini ontrooft! (hij zie? op den grond.) Ik ben gelukkig ! Sakontala moet zich zeker ergens in dezen doolhof van bloeiende füngerftruiken ophouden ; want aan den ingang van elk prieel, zie ik verfche voetflappen in het geele zand ingedrukt, voor aan ondiep en het achterfte gedeelte meer ingedrukt van 't gevvigt van haar bevallige leden, achter dit digtc, dikgebladerde boscbje, zal ik haar beter waarnemen, (hij verbergt zig en [peurt haar zorgvuldig na.) Nu genieten mijne oogen het volle gezicht. De geliefde van mijn hart rust met haare beide fpeelgenoten op een gladde rots met verfche bloemen beftrooid. Deze takken zullen mij verbergen, terwijl ik haare bevallige gefprekken beluister. (Hij faat verfchoolen en jlaat Sakontala en de meisjes gade.) SAKONTALA, (met haare beide Jonkvrouwen worden gezien.) de beide meisjes , (haar bewaaiende.) Zeg, lieve Sakontala! verkwikt u dat lugtje dat wij met onze waaijers van Lotos bladeren , voor u maaken ? sakontala , (treurig.) Ach waarom mijne Vriendinnen ! geeft gij « zoo veel moeite? (beide zien eikander treurig aan.) dusschmanta, (bij zich zelf.) Zij fchijnt zeer krank te zijn. Hoe komt zij aan zulk een hevige koorts ? Heeft hij dc oorzaak y  de BESLISSENDE RING. 59 zaak, die mijn hart gist? - of - (denkt na.) Ik verlies mij in twijfelingen! Men heeft haar een medicyn uit de balfemagtige Ultra bereid, op de borst gelegd, zie ik. Haar eenige Armband is van de dunne vezels der Water-lelieftengels gemaakt , en die is maar zeer los om haaren arm gebonden. Nochthans ook als een kranke is zij fchoon, onvergelijkelijk fchoon.— Zoo is het met jeugdige harten gefield, de liefde en de zon kunnen ons beide met gelijken gloed doordringen. Doch de zengende zomerhitte voert niet tot het zoctfte genot, zoo als de gloed van 't jeugdig verlangen. priyamwada , (zClgtjeS tOt Anufuya.) Merkt gij niet hoe het eerfte gezicht van onzen deugdzaamen Monarch op het hart van onze Sakontala werkt ? Ik denk dat haare krankheid geene andere oorzaak heeft. anusuya , (in Jlilte tot Priyamwada.) Ik heb dezelve vermoedens en wil het haar regt uit vraagen. (overluid.) Vergun mij eene vraag lieve Sakontala, wat is de waare oorzaak van uwe ongefteldheid ? dusschmanta, (bij zich zelf.) Nu moet ik voord. Maar ach wat zie ik ? De Koorts-hitte heeft haare armbandeu van Lotos , die zoo glanzend zijn als ftraalen der maan, met zwarte vlekken getekend. sa*  Sa SAKONTALA of sakontala, (rigt zich half overeind.) Zegt mij wat gij 'er zelf van denkt? anusuya. Hoe kunnen wij weeten Sakontala! wat iiï uw hart omgaat? maar het komt toch voor dat het u gaat , even als wij dikwils in het liefdevertelzeltje hoorde vernaaien. Zeg ons bid ik u openhartig, wat uwe krankheid veroorzaakt? De Geneesmeester kan geen hulpmiddelen voorfchrijven, eer hij dc oorzaak der ziekte kent. dusschmanta, (Bij zich zelf.) Ik vlei mij met het zelve denkbeeld. sakontala, (hij zicll Zelf.) Mijn fmert is onlijdelijk cn toch fchroam, ik om derzelver oorzaak te ontdekken. priyamwada. Lieve Vriendin ! Anufuya fprcekt verftandig. Bedenk de hevigheid van uw lijden. Het zal u dagelijks meer cn meer uitputten, fchoon gij tot nog toe niets van uwe onvergelijkelijke fchoonheid verlooren hebt. dusschmanta, (bij zicll Zelf.) Dit is waar. Haar voorhoofd is droog, haat hals gebogen; haar lighaam duuder dan voorheen ; haare fchouders zinken vermoeid neer; haar kleur verwelkt; zij gelijkt de bloem ecner Madhawi-ftengel, dien een heete wind verteert; doch ook in deze verandering even beminnelijk verrukt zij mijne ziel. sa-  de BESLISSENDE RING. 6t SAKONTALA , (zuchtend.) Wat kan ik u zeggen waar toe zal ik uwen kommer vergrooten? PRIYAMWADA. Juist daarom, mijn beste! verlangen wij om uw geheim te weeten. Als elk onzer een deel van uwe onrust met u draagt, zal uwe eigen Jast ligter worden. DUSSCHMANTA , (bij Ztck Zelf.) Van beide haare Vriendinnen, die vreugd en leed met haar deelen, gedrongen, moet zij nu gewis de verborgen oorzaak haarer krankheid openbaaren , en ik, wien zij bij onze eerfte ontmoeting zoo teder aanzag, wagt met angr ftig geduld op haar antwoord. SAKONTALA, Van het eerfte oogenblik, dat ik den uitmuntenden Vorst zien mogt, die juist nu tegenwoordig de rust aan ons heilig Woud weder gaf. (zij houd op en ziet verlegen.) BEIDE. Spreek verder, liefde Sakontala. SAKONTALA. Van dit oogenblik beminde ik hem met onveranderlijke tederheid, en dat is het, dat mij nu nederdrukt. ANUSUYA. Gelukkig hebt gij uwe neiging eenen man gefchonken, die uwer waardig is. pri-:  U SAKONTALA of priyamwada. Kan wel een fchooner ftroom den Oceaan; Vcrlaatcn, om in een meir te vloeïen ? dusschmanta , (vtolijk.) Nu heb ik, dat, wat ik zoo fmagténd verlangde te weeten , van haare eigen lippen gehoord. Liefde veroorzaakte mijn lijden; liefde heeft mij genezen; even als een heete zomerdag, wanneer , zij door wolken verdonkerd word, de ganfche dierlijke Schepping van dc hitte verlost, die hij zelve had veroorzaakt. sakontala. Wanneer het u niet te veel gevergd is , zoek dan bid ik u een middel, om- genade te vinden , in des Konings oogen. dusschmanta. (bij zich zelf.) Dit zoeken verdrijft al mijnen kommer en vervult mij met vreugde in dezen pijnelijken toeftand. priyamwada , (op Zijde tOt AllU' fuya.) Het zal moeilijk zijn, mijn vriendin! een geneesmiddel voor haar te vinden: maar fpan tog aile uwe krachten hier toe in, want hare ziekte lijd geen uitftel. anusuya, (op zijde tot yamwada.) Op welk eene wijze kan men best haar hulp bewerken, en toch haare kwaal geheim houden ? pri*  de BESLISSENDE RING. 63 priyamwada, (als te voren.') o Geheimhouden kan men ligt, maar zoo fchielijk te helpen, dit is bijna onoverwinnelijk moeilijk. anusuya, (als te voren.) Hoe dat? priyamwada. De jonge Koning fcheen, 't is waar, op 't eerfte oogenblik op haar verliefd, dat verraadden zijne teedre blikken. Men meent ook dat hij binnen'weinig dagen bleek en mager geworden is, even of zijne drift hem den flaap ontnomen had. dusschmanta , (bij zich zelf.) Ja zeker heeft zij dit. — Deze gouden armband , die zijnen glans vcrlooren heeft van den gloed die mij verteert, die door geen daauw, buiten de traanen, welke droevig van mijne oogen vioeien, verkoeld word, glijd mij telkens tot aan de hand af. üffchoon ik hem even dikvvils om den geflonkenen arm weder fluiten deed. priyamwada , (overluid.) Daar valt mij wat in: Anusuya, laat ons een minnebrief fchrijven , ik wil hem in eene bloem verbergen, die ik onder het voorwendzel van een eerbiedig gefchenk, zelfs in des Konings handen zal overleveren. anusuya. Dat is een uitmuntende Uitvinding: Zij gevalt mij buitengemeen wel. — Maar wat zegt onze disrbaare Sakontala daarvan? sa-  64 SAKONTALA of sakontala. Ik moet eerst de mogelijke gevolgen van zulk een ftap eens nadenken. priyamwada. Bedenk liever een paar verzen, die uw neiging uitdrukken, en bet Karakter van een lief meisje van hoogc geboorte waardig zijn. sakontala. Daar zal ik op zijn tijd aan denken, mij klopt bet hart van angstige kommer, dat hij mij zou afllaan. dusschmanta, (word niet gezien.) Hier (laat de man, van wien gij fchnÜW meisje, vreest afgeflagen tc worden, ten hoogden selukkig in uwe tegenwoordigheid. Hier Baat "de man die U tot krankzinnigheid liei heeft, en gij, fchoon kind! zijt bevreesd dat hij ze niet zal aanneemen. Wie u bezitten zal; zal na geen glanzend juweel verlangen. Gij zijt het kleinood na welks bezitting ik fmagtend uitzie. anusuya. Gij verlaagt uwe ei ge onvergelijkelijke waarde, Sakontala! Zou de man wel bij de zinnen zijn, die het herfstlijke maanlicht met een fcherm opving, daar dit alleen dc koortshitte, welke de middag verwekte, weder doven kan. sakontala, (ïllgchend.) Ik bedenk mij op iets. (zij peinst.) sa.-  be BESLISSENDE RING. g dusschmanta. Zoo zie ik dan met onafgewende oogen die betoverende dichteres aan, en fluit mijne oogen met, terwijl zij de voeten der dichtmaat telt. Hoe bevallig wiegt zij haar hoofd na de maat! Haar geheele gelaat tekent haar zuivere tederheid. sakontala. Ik heb een vers gemaakt: maar het fchrijftuig ontbreekt mij. priyamwada. Laat. ons' de woorden maar hooren. Ik zal die met mijn nagel op Lotosblad krasfen, dat zoo week en groen is, als de borst van een jonge Papegaai; en dat zig ligt {„ de gedaante van een brief laat fuijden. Zeg dan op uw vers. sakontala. . „Uw hart, 'tis waar, ken ik niet, maar het mijne word dag en nacht door de liefde verwarmd, cn alle de krachten mijner ziel neigen zich tot u. dusschmanta, (komt fchielijk te voorfchijn en fpreekt ook een vers in dezelfde voetmaat.) „ U, rijzig meisje! verwarmt de Liefdegod Hechts; doch mij brandt hij, gelijk de Ster des daags (lerjhts de nachtbloemen onderdrukt, doch de lichtende Maan ganfchelijk verdooft."' anusuya , (ziet hem vrolijk aan.) Welkom groote Koning! de vrugten derPlau-  66 SAKONTALA op tagie mijner vriendin, rijpen zich zonder uitHel. (Sakontala fchijnt te willen opftaan.) dusschmanta. Geef u geen moeite : om dc tedere leden \velke op een bloembed rusten, om die armen wiens Lotosfpangen door een ligte drukking verfchoven worden, om die geheele bevallige gedaante, die door den heeten middag fchijnt beangstigd te worden, nog meer te vermoeien door den dwang der welvoeglijkheid. sakontala. ' 6 Mijn arm hart ! Na al uw lijden kunt gij dan nog niet rusten ? anusuya. Onze beheerfcl er neeme plaats aan de rots, waar tegen zij leunt. (Sakontala maakt hem plaats.) dusschmanta , (zet zich.) Priyamwada,heeft zich de koorts uwer vriendin niet een weinig verminderd? priyamwada , (la^chend.) Zij heeft zoo even een beilzaame artzenij gebruikt en zal wel ras beer worden. Doch daar ik, magtige Vorst, daar ik haare en uwe gunst bezit, vordert mijne vriendfebap voor Sakontala, dat ik een oogenblik met u fpreeke. dusschmanta. Spreek openhartig, voortreffelijk meisje! houd niets voor mij agter. PRI'  Sé BESLISSENDE RING. 67 priyamwada. Dat onze Beheerfcher dan hoore! dusschmanta. ïk ben geheel aandacht. priyamwada. Terwijl gij onze Kluizenaars uit hunne ver* tegenheid verloste, hebt gij den plicht van eenen grooten Monarch vervuld. dusschmanta. ü Spreek mij liever van wat anders. priyamwada. Welaan dan, moet ik u maar gul uitzegen, dat onze beminnelijke Speelgenoot u lief heeft 4 en dat Kanna, die rustelooze God, de oorzaak is van hare afmatting, gij abten kunt haar on» fchatbaar leven behouden. dusschmanta. Onze neiging is wederkeerig, beste Priyamwada! maar ik ben het, die daar door ver* eerd word. sakontala, (lagcht met een gemengde uitdruk* king van tederheid en ongenoegen.) Waarom wilt gij den deugdzaamen gebieder, wien een zoo lange afvvezenheid van de verborgen kamers zijns hofs alreeds lastig zijn moet, nog langer ophouden? dusschmanta. Dit hart kan buiten u, die hem boven alle dingen op aarde dierbaar zijt, boven u, die E a door  C SAKONTALA oï 1 door de zwarten glans uwer oogen mij verrukt; geen doel hebben! Stemt Hechts uwe reden wat zagter. De pijl der liefde heeft mij bijna gedood; uwe woorden vernietigen mij. ANUSUYA, (lagcht.) Doch men zegt, dat Vorften veele begunstigde gemalinnen hebben. Beloof ons dan , dat onze vriendin door onze medewerking in geen verdriet geraaken zal. dusschmanta. Behoef ik u dit te verzekeren ? 'er mogen nog zoo veele vrouwen in mijn Paleis woonen, 'er zijn flechts twee voorwerpen aan welke ik mij geheel kan toewijen , de zee-omgordende aarde, die ik beheersch, en uwe zagte vriendin, die ik beminne. : 15eidè. Dan is onze kommer verdweenen. (Sakontala doet vrugtelooze pooglng om haare vreugde te verbergen.) priyamwada, (op Zijde tOt Anusuya.) Ik bid u, ziet eens, hoe de krachten van onze bevallige vriendin allengskens weer opluiken; even als de paauwinnen , die door de Zomerhitte afgemat, door 't zagt geruis van ccn milden regen weêr verkwikt worden. sakontala , (tot haare Speelgenoot en. ) Vergeef mij bid ik u mijn Hameren , dar* ik  de BESLISSENDE RING. 69 ik woorden zonder zin fprak; ik deed dit, orn u den tijd te korten, en om uwe tedere Zorgen, voor mij tc vergelden. priyamwada. Zij gaven toch aanleiding tot onze ernftige raadgeving. Doch die hier vergeven moet/is de Koning; wie anders dan hij is beledigd? sakontala. De groote Monarch zal mij hoop ik dat alles , wat in zijne tegenwoordigheid of afwezendheid gefproken ds , vergeven, (tot de meisjes.) ik bidde u, wcest mijne voorfpraak bij hem. dusschmanta, (lagchend.) Hoe gaarn vergeef ik alle belediging, fchoone Sakontala , aan U, die mijn geheel hart bcheerscht, wanneer gij mij Hechts volkomen plaats inruimt, dat ik naast U op het bloemtapijt, dat gij met uwe mollige leden drukt, zitten kan, en daar uitrusten v?,n alle mijne vermoeidheid. priyamwada. Ruim hem plaats in: dit zal hem verzagten 9 cn gelukkig maaken. sakontala , (houdt zich onvergenoegd; tot Priyamwada.) Houd u ftU, plaagagtig meisje { kunt Gij met mijne zwakheid fpotten? anusuya, (ziet agtcr op 't tooneel.) Ach zie Priyamwada ! Zie ginds loopt uwe Jonge begunstigde Gazelle, het ziet aan alle L 3 zij-  7o SAKONTALA of zijde rond, cn zoekt zeker zijne Moeder, diein het grootè woud verdwaald is. Ik moet gaan en hem helpen zoeken. prjyam WADA. Ik kenne zijne verbazende vlugheid, gij alleen kun; hem met opvangen , ik moet u verzeilen (Zij gaan beide heen.) SAKONTALA. Ik fta niet toe, dat gij u beide van mij verwijdert, cn mij alleen laat. beide-, (lagchend.) Alleen ? cn 'de lieer tier waereld aan uwe zijde! (Zij gaan weg.) SAKONTALA. Ik ben dan waarlijk van mijne beide Vriendinnen verlaa.en ? DUSSCHMANTA. Lief Meisje, laar u dat niet ontrusten; ben ik niet hier in haare plaats , om uwe gunst te fineeken V — (ter zijde) - Ik moet haar mijne drift bekennen. — (overluid) Kan ik niet even als zij dezen waaijer van Lotosbladeren wiegen, om u koele lucht toe te waaien en uwe onrust te verjagen? Kan ik niet even als zij, uwe tedere voeten, rood als water-leliën, zagt in mijnen fchoot leggen ? cn lieve Toveres! die drukken,om uwe fmerten tc verzagten (*) ? SAKONTALA. Ik zou mij zelf beledigen, wanneer ik van hem f_') Dit is een in heete Landen gewoone Liefdedienst»  re BESLISSENDE RING. 71 hem diensten ontfing, dien ik zdf eerbiedigheid fchuldig ben. (Zij/iaat op, doch gaat langzaam en waggelend.) dusschmanta. De middag is nog niet voorbij, mijne geliefde ! en uwe tedere leden zijn nog mat; gij kunt met een zoj zwak lighaam, deze overmatige hitte niet verdragen, wanneer gij van uw leger, waar frisfche bloemen uwe borst verkoelen, oprijst. (Hij trekt haar zagtjes te rug) sakontala. Verlaat mij, ach verlaat mij. Ik ben waarlijk afhankelijk van anderen en kan niet doen wat ik wil, anders, - die twee Meisjes alleen is de zorg voor mij aanbevolen, - wat zal ik nu aanvangen ? dusschmanta, (bij zich zelf.) De kommer om haar te beledigen maakt mij bedeesd. sakontala, (die het gehoord heeft.) De Koning kan mij niet beledigen, — ik beklaag fiechts mijn hard lot. dusschmanta. Waarom doet gij dit ? Uwe bcffemming is waarlijk fchoon. sakontala. Vraag liever, hoe ik mij kan te rug houden, ©m dit lot te verwenfehen, daar het mij een E 4 hart  7* SAKONTALA or hart gaf, dat zich door beminnelijke eigetifchap» pen liet inneemen, en daar 't mij toch niet onafhangelijk maakte. dusschmanta, (hij ziek Zelf.) Zou men niet geloven, dat de lchoone kunne in plaats van de onze orn van de liefde geplaagd te worden, Kanna zelfs in haar hart gevangen hield, om hem door verwijlen te kwellen. (Sakontala wil weggaan. ) dusschmanta, (bij Zl'ck Zelf.) Hoe? Zal ik mijn geluk nu zo verfpelen? (volgt haar en grijpt de zoom van haar mantel.) sakontala, (keert te rug.) Purus zoon, bewaar uw wijsheid, och bewaar die! Dc Kluizenaars zijn aan alle zijden van het Bosch aan het werk, dusschmanta. Uw vrees, gelief le! is ijdel. Kanna zelfs, die diep geleerde kenner der wetten, zal onze verèeniging niet afkeuren. Hoe veel Dochters der heiligfte Mannen trouwen na de Plegtigheid, die Gandharwa genoemd word. Zoo als onder Indra's vereerders gebruikelijk is cn hunne Vaders zelfs bevestigen dat? (hij ziet in V rand) gij zegt niets? Zijt gij onverbiddelijk? ach dan moet ik gaan. (g^ai eenige treden voort en ziet om.) sakontala, (gaat ook eenige treden en keert dan haar gezigt naar hem) Offchoon ik u affloeg , cn u maar een en* kei  de BESLISSENDE RING. $>j kei oogenblik niet mij fpreken liet, - vergeet evenwel ü Purus Zoon! vergeet Sakontala uiet^geheel. — dusschmanta. Betoverend Meisje ! al wierdt gij verplaatst aan het einde der waereld, zoo blijft gij in mijn hart geworteld, — even als de fchaduw nog bij den boom blijft, nadat de dag verdweenen is. sakontala, (in het weggaan bij zich zelf) Zedert ik zijne verliefdheid hoor, beweegen. zich, 't is waar, mijne voeten, maar ik kan niet verder, ik wil mij agter dezen bloeienden Kurtiwaka-ftruik verbergen en zien, hoe zijne neiging werkt, (verbergt zich agter den ftruik.) dusschmanta, (bij' zich zelf.) Kunt gij mij verlaaten , geliefde Sakontala , mij verlaaten den allertederften minnaar? Gij kunt dan geen oogenblik vertoeven? Teder is uwe beminnelijke gedaante, het kenmerk eener zagte ziel; en uw hart nogthans is hard; even als de tedere Sirifcha aan eene ruwe ftengel groeit ? sakontala , (bij zich zelf.) Ik ben als geketend aan deze plaats. dusschmanta, (bijzich Zelf.) Wat zal ik nu maaken aan deze verlaten rustplaats? - (Ziet nadenkend om zich heen) Ha, welk een geluk, dat ik nog niet ben wegE 5 ge-  74 SAKONTALA op gegaan ! Hier ligt een Armband van bloemen; hij ademt den kostelijken geur der Ustra-wortel die haaren boezem ballemde; en terwijl zij haar netten arm ontviel, v\erd zij een nieuwe keten voor mijn hart (Hij beun dien armband eerbiedig op) sakontala, (ter zijde ziet op haare hand.) Ach mij! zoo mat was ik, dat ik de vezels der Lotos-Hengels, die mijnen arm omllingerde, op de aarde liet vallen, zonder dat ik het zelfs gewaar wierd. dusschmanta , (hij zich zélf, terwijl hij den armband in zijnen boezem verbergt.) Welk een gevoel geelt mij de enkele aanroering van dit üéraad van uwen fchoonen arm, mijne geliefde? Zoo levenloos en redenloos, als hij is, fchenkt hij uwen ongelukkigen minnaar de zaligheid van eene nieuwe hoop, die gij hem weigert. sakontala , (bij zich zelf.) Hier kan ik niet langer blijven, onder dit voorwendzel, kan ik vrij te rug gaan. (Zij gaat langzaam naar hem toe) dusschmanta, (verrukt.) Ach! de beheeifcheres van mijne ziel, verkwikt dan deze oogen weêr! goede hemel, gij beftemt mij dan vreugde, na zoo veel lijden. De Vogel Tschatak, wiens keel van den dorst ver*  de BESLISSENDE RING. 75 verdroogd was, bad om een dropje water, en plotfelijk viel 'er een droom in zijnen .'navel, uit de volheid van een frisfche Wolk. sakontala. Machtige Koning ! toen ik half weeg, naar de hut gekeerd was, bemerkte ik, dat mijn armband van fijne flengels mij ontvallen was, en ik keerde te rug, en daar ik nu bijna in mijn hart zeker ben, dat gij dien gezien hebt, zoo bid ik u, geef mij dien te rug. - Op dat gij niet mij, en u zeiven bloot Helt, aan de verwijtingen der Kluizenaars. dusschmanta. Nu goed, ik geef ze u weder maar op een voorbeding. sakontala. Welk beding? Spreek op! dusschmanta. Dat ik dien zelfs weêr om uwen arm mag vast maaken. sakontala , (bij zich zelf.) 'Er blijft mij geen uitweg over. dusschmanta. Laat ons beide op dezen gladden rots gaan zitten, dat ik hem weêr vast maak. (Zij zetten zich) (Hij neemt eene hand) ó Onukdrukbaare tederheid. Deze lieve hand heeft haare aangeboorne fterkte en fchoonheid weêr gekregen, gelijk een jeuïge Kamelakua-fpruit, of liever zij is  76 SAKONTALA or is den God der liefde zelfs gelijk , die door het vuur van Hora s toorn gedood was, maar. door een druppenden nedar-regen van den onfterfelijken herleefde. sakontala, (drukt hem de hand.) De Zoon mijns Heeren haaste zich om mijnen armband weêr vast te hechten. dusschmanta , (bij zich zelf met verrukking.') Nu ben ik waarlijk begunstigd. „ De Zoon mijnes Heeren." Zoo fpreekt men Hechts van eenen Gemaal (overluid.) Het (lot van dit üeraad, laat zich niet ligt los maaken, mijn dierbaarfte, gij moet het mij laatcn herftellen, daü het u beter past. sakontala , (lagchencl.) Zoo als 't u blieft. dusschmanta, (terwijl hijhaare hand lot laat.) Zie mijn dierbaarfte, dit is de nieuwe Maan, die het Firmament verlaat , om een hooger fchoonheid hulde te doen; zij is afgedaald op uwen arm, cn omflingert hem met zijne hoornen, in de gedaante van ccn Armband. sakontala. Ik zie waarlijk niets , dat de Maan gelijkt, misfehien waaide het gcfuis van den wind mij 't Hof der Lotos-bloemen van agter mijn oor, mij in de oogen, en verdonkerde mijn gezicht. dussch-  de BESLISSENDE RING. 77 dusschmanta, (lagchend.) Zoo gij t mi] toeftaat wil ik dit lieflijkriekende ftof van uwe oogen weg ademen. sakontala. Dat was goedig van u, maar ik durf n niet vertrouwen. dusschmanta. ó Vrees niets, vrees niets, een nieuwe dienstknegt overtreed nooit de bevelen van zijne gebiedfter. sakontala. Een al te dienstvaardige boezemt geen vertrouwen im dusschmanta, (bij zich zelf.) Deze fchoone gelegenheid zal mij niet ontglippen. (Hij beproeft het, haar hoofd op te heffen.) (Sakontala ftoot hem zagtjes te rug, ■doch blijft zitten,) ö Meisje met de Ga¬ zellen - oogen! wees niet bezorgd voor ongehoorzaamheid (Sakontala ziet een oogenblik op; doch laat haar hooft weder zinken. Dusschmanta bij zich zelf, terwijl hij het weder onderfreunt.) Deze lippen wier tederheid Hechts gegist nog niet geproefd is, fchijnen met een Verrukkend trillen in te willigen, dat ik mijnen dorst lesfe. sakontala. De Zoon mijnes Heere fchijnt gezind om zijne beloften tc vergceren. dussch-  78 SAKONTALA op dusschmanta. De Nabijheid der Lotos bij die oogen, die hern in helderen glans gelijk zijn , bedroog mij, lief Meisje! (Hij ademt zagtjes op haar oogen.) sakontala. Ik zie een Vorst woord houden, zoo als het eenen Vorst beraamt; waarlijk ik fchaam mij,dat mijns Me-ren Zoon mij, die zoo verdien* fteloosben,met den liefdevolflen dienst verwaardigd. dusschmanta. Kan ik een andere belooning wenfchen, boven deze allergrootrte, den adem van deze fchoone lippen in te ademen. sakontala. Vergenoegt u dat? dusschmanta. De Hei is vergenoegd met de enkele geur der Water - lelie — sakontala. Anders zou ik ook geen raad weeten. dusschmanta. Niet? - Doch dit - en dit - en dit (kust haar vuurig) AOTER het tooneel. Luister! de fschakrawaka (*) roept haare ga- Een Watervogel een foorrvaneenOansrnennr^rnrli'ra Braminen-gans, zijn geluid is als een ongefmeerd Wagenrad.  de BESLISSENDE R TNG. 7$ Gade aan den Oever desMalini! De nacht breid reeds zijne fchaduvv uit. sakontala, (HoOft atlgftig.) 6 Zoon mijnes Heeren ! De Vrouwe Gautatni, komt hier na toe , om na mijnen toeftand te vraagen. Ik bid u, verberg u achter gindfche boomen. dusschmanta. Als het dan wezen moet. (hij verbergt zich.) gautami , (treed op met een tak in haare hand en ziet Sakontala met een angftige bezorgdheid aan.) Hier mijn Kind, hier hebt gij heilig water. Hoe! gij zijt niet wel en hebt geen ander gezcifchap , als onzigtbaare godheden ? sakontala. Priyamwada en Sakontala zijn zoo even Beide naar den vloed gegaan. gautami , (befprengt haar.) Is uw Koorts wat minder, mijn Kind? (grijpt haare hand.) sakontala. •Ik gevoel mij beter , Eerwaardige Vrouwe! gautami. Gij zijt dan buiten gevaar. Mogt gij nog veele jaaren leven. Dc dag verlaat ons: wij willen zamen in de hut keeren. sa-  Pa SAKONTALA ft* sakontala , (bij Zl'ck Zelf, terwijl zij langzaam op/iaat.) ö Mijn arm hart ! Nog naauwlijks had gij begonnen zaligheid ie genieten, of dc fchoone oogënblikken ontvlopdenu. (zijdoe(eenige fchrede voOrwaards en 'keert te rug na het Prieel.) ó Loofdak van dirigerende planten , dat mijnen kommer verjaagt, u roep ik aan! dan gloeit de hoop in mij, dat ik onder uwe fchaduw nog eenmaal zal gelukkig zijn. (gaat met Gafitami weg.) Dusschmanta , (keert al zuchtend naar het Loofdak weder.) Ach moesten mijne wenfchen zoo verijdeld worden! Kon ik ander? als de lippen van het bevalligfte Meisje kusfehen , offchoon zij bijna half de kuisfche wang wegwendc! Verrukkend zoet van deze lippen ! zelfs wanneer zij weigeringen fpraken. Waar zal ik nu heen gaan? Ik zal nog in deze rustplaats van flingerende Planten blijven , die de tegenwoordigheid van mijne uitverkoorene beftraalde. (hij ziet rondom zich.) Ja dit is haar rustplaats, tegen die rots. Zij is nog met bloemen beftrooid, op welke haare zagte leden ruste. Hier ligt haare roerende liefde-brief, op dc bladeren van een Water-lelie; hier lag haar Armband van dunne ve» zeis, toen die haare lieve hand ontgleed, 't Is waar de Loofhut van Wctafas-ftruiken is verlaten, ledig is zij , na dat die Toveres daar-  fc* BESLISSENDE RING $ tót verdween ; doch zoo lang mijn oog op deze merktekens van haar nog zoo kort geleeden verblijf rusten, kan ik niet weg. Welkeenafgébroken geluk! Ben ik een Minnaar? Ik, die aan de zijde van zijne Minnares de feboonfte gelegenheid mij liet ontglippen? zoo dra als Sakontala deze ftille verborgen fchaduw eens weêr bezoekt, dan zal dat oogenblik het mijne zijn. De vreugden der jonkheid zijn toch vergankelyk l~ Dwaas hart met nieuwe voornemens , gij'verdrijft de wanhoop over een verfbord geluk? ó Waarom moest ik onbevredigd, de tegen* woordighetd mijher geliefde ontvlieden? ACHTER HET TOONEEL. ó Koning! Terwijl wij het avond-offer beginnen , zweeven over den heiligen haar de gedaantens van bloedige Daunonen; zij zijn bnÜnagtig in de fchaduw der wolken , die zich in de fchemcring des neigenden dag verzamelen J zij verbreiden fchrik van rondom. DUSSCHMANTA. Vreest niets, heilige Mannen! Uw Koning zal u befchermen. (vertrekt.) VIER-  Sa SAKONTALA öf VIERDE BEDRIJF. Het Tooneel is een Gras-veld voor de Hut, de beide Speelgenooten verzamelen bloemen. anusuya. Nu mijne Priyamwada ! is onze lieve Vrien» din, na de ordening Gandharwa , gelukkig met eenen Bruidegom, die haar in rang en volmaaktheid gelijk is , gehuuwd; en met dit al is mijn teder hart niet zonder zorgen: en ééne kommer beknelt mij boven alles. priyamwada. Welke kommer, mijne Vriendin? ANUSUYA. Dezen morgen,na dat onze Kluizenaars hun offer volbragt baden , lieten zij den vromen Vorst met dankbaarheid vertrekken. Hij gaat nu na zijne Hoofdftad Haftinapura en daar in de verborgen diepte van zijn Paleis van honderd Vrouwen omringd — zal hij zig daar nog aan zijn lieve Bruid herinneren? priyamwada. Weest daar volkomen gerust op , een zoo edel gevormd, zoo doorzigtig Man, kan niet eerloos handelen. Maar iets anders is meer bedenkelijk. Wat zal onze Vader Kanna zeggen, wan-  de BESLISSENDE RING. 85 wanneer hij van zijne pelgrimage te rug komt en hoort wat 'er in zijne afwezendheid gefchied is? Hóe zal hij die tijding ontfangen? anusuya. Naar mijn gedachten , zal hij dat Huwlijk zeer goed keuren. priyamwada. Hoe dat? anusuya. Wijl hij niets beters als zulk een verhevenen en doorzigtigen Man voor zijne Sakontala begeeren kon. Gij weet, de eerfte wensch van zijn hart was altijd een gelukkig huwlijk voor haar. Nu heeft de hemel daar voor gezorgd en die wensch vervuld ; hoe zou hij dan nu 'ontevreden zijn? priyamwada. Gij oordeelt héél juist; maar, maar — (ter* wijl zij haar korf aanziet.) wij hebben al een genoegzaamen voorraad van bloemen geplukt > om de offerplaats te beftrooien. anusuya. Laaten wij 'er nog meer verzamelen om den tempel der Godinnen te verfieren, aan welke Sakontala haar geluk te danken heeft. achter het tooneel. Ik ben het - hei daar. anusuya , (luistert.) Mij dunkt, ik hoor de Item van een gastj die de heremitage bezoekt. E * PRIi  SAKONTALA op PRIYAMWADA. Laat ons daar heen ijlen, Sakontala flaapt, en hoe zeer haare tegenwoordigheid ons verheugt, zoo is toch haar ziel den ganfchen dag afwezend en zweeft om haaren naar huis ge» togeuen gemaal. anusuya. Ik mag het lijden ; maar gij weet wij zullen al deze bloemen nog nodig lubben. (zij gaan voorwaards.) WEDER ACHTER HET TOONEEL. Ho ? gij bewijst geen opmerkiaamheid aan eenen gast? zoo hoor dan ook mijnen vloek : „ 11 ij op wien gij denkt, „ aan wien uw hart zoo alleen verknogt is, „ terwijl het zuiver kleinood der egte gods„ vrugt, vergeefs van u des gastvriends reg„ ten vordert , vergeeten zal'hij u , wanneer „ gij hem weder ontmoet ; zoo als nugter gewordene dronkaarts de woorden vergce„ ten, die zij in hunne bedwelming fpraken." ( de beiden Meisjes zien elkander met treurigheid aan.) Wee mij , welk ijfelijk noodlot ! onze lieve Vriendin, zal in haare verfirooing, een heilig Man, die eerbied van haar wagte , verzuimd cn beledigd hebben. ANUSUYA. Dit moet zeker zoo zijn, (ziet naar binnen.) gins gaat de opvliegende Durwafes met fnclle fchreden tc rug. rxy.  de BESLISSENDE RING. 8$ priyamwada. Wie anders als hij heeft het vermogen , om alles wat hem beledigd, als een brandend vuur Verteeren? gaat mijne Anufuya; val hem te voet en overreed hem zoo 't mogelijk is, dat hij weder kee» Ik ga ondcrtüsfehen hem Water en ververfching bereiden. anusuya. Ik fnel heen. (zij vertrekt.) priyamwada , (in haar/nellen loop glijd haar voet uit.) Ach ik was al te haastig, daarom viel mijn korf. De offerplicht durf ik toch niet verzuimen, (zij verzameld andere bloemen.) anusuya, (komt te rug.) Zijne toorn heeft geen grenzen, al had men , in het ftof gebogen, hem gefmeekt, te verzagten was hij niet. Eindelijk liet hij zig toch een weinig neerzetten. priyamwada. Dat weinige is van hem altijd heel veel, maar zeg mij, in hoe ver gelukte het u, hem te verzagten ? anusuya. Toen hij het te rug komen geheel weigerde, viel ik hem te voet en fprak: „Heilige Wijze ! ver„ geef bid ik u den misftap van een goed Meis„ je, dat voor u zekerlijk den grootften eerbied „ voed,doch in haare verftrooidheid niet wist, „ wie de verheven perfoon was die haar riep." F 3 pri*  fö SAKONTALA op priyamwada. En wat antwoorde hij u? anusuya. „ Onherroepelijk (prak hij, is mijn woord 5 „ doch zijne betovering zal verdwijnen, wan„ neer haar Gade zijnen Ring wederziet."(met deze woorden verdween hij.) priyamwada. Zoo mogen wij ons weer troosten; want eer de Koning vertrok, frak hij met eige hand den Rins aan Sakontala's vinger. De naam Dusschmanta is daar op gegraveerd, hij moet dien dus aanftonds herkennen. Het middel om een einde aan ons onheil te maaken, ligt dus in dezen Ring bellooten. anusuya. Kom laat ons naar de Altaaren der Godinnen gaan , om haaren bijltand voor ons aftefmeeken. (zij vertrekken.) priyamwada , (ziet over het Tooneel.) Ziet Anufuya!— ginds zit onze lieve Vriendin , veritijft als een beeld , en onderfteunt haar hangend hoofd met den linkerarm. Zoo op ccn voorwerp Harende, denkt zij zeker niet aan zich zelf, veel minder kan zij eenen vreemdeling bemerken. anusuya. Laat die ontzettende vloek toch een geheim tusfchen ons blijven, Priyamwada! wij moeten het  de BESLISSENDE RING. 87 het aandoenelijk geitel van onze gevoelige vriendin , zulke hevige ontroeringe befpaaren. PRIYAMWADA. Wie zou gaarne kookend water op de bloemen der tedere Malika gieten? (zij vertrekken beiden.) EEN LEERLING VAN KANNA , (treed Op.) LEERLING. De eerwaardige Kanna , die van zijn Pelgrims reize wedergekeerd is, zendt mij hier, om uittevorfchen, hoe laat het in den p"<*ht is ? Ik kom zien hoe ver hij verlopen is. (hij wandelt rondom en ziet na de jlerren.) Aan de eene zijde zal de maan al ras in zijn avond-bed neerzinken , terwijl zij nu nog de bloefemen der Osckadi zagt doet gloeien; op de andere begint dc zon haaren loop, zittende achter Arun, haar Wagenvoerder. De glans van beide is zigtbaar zoo wanneer zij op, als wanneer zij ondergaan ; cn na hun voorbeeld, moest de mensch, in geluk en ongeluk even ftandvastig zijn. — (hij zwijgt eenpoos.) - Nu verdwijnt de maan cn de bloem des nachts verliest haare bevalligheid; zij laat Hechts de nagedachten van haare welriekende geur over en laat haar hoofd hangen als eene tedere bruid , die in de afwezendheid van haaren wederhelft onlijdelijke fmerten lijdt. Dit morgen rood begint te ftraalen ; en doet de daauwdroppelen op de takken van den Wadari-ftruik blinken. De Paauw fchommelt den flaap van zig af, en vliegt, F 4 van  §3 SAKONTALA of van de, met heilig gras bewaslène Kluizenaars Iiutte , af. En zm ginds! fpringt juist de Antelope, fchielijk van de oiFerplaars op ; die zij met haar (pot* tekende j zij fteiger* in de hoogte, en rekt haare fijne leden uit. — Hoe is de maan van den hemel gevallen met verblekende ftraaien! Dc maan die ha .ren voet op, Su-Meru (*) zette, cn den Koning der Bergen op het hoofd trat en het gevolg van dc duisternis verftrooiende, opfteeg tot in het middelfte Pakil van Wischnu ! Zoo ftijgtn de grootcn dezer aarde met de fterkfle infpanning naar boven, cp den heuveltop der eere cn zeer ligt cn fncl zinken zij weer onder. an us uya , (treednadenkend op, bij zich zelf.) . Sakontala tot ftrenge Godsdienstplichten opgevoed , en van zinnelijk genot verwijderd, kon zoo teder beminnen? . J)c Koning was toch wel onvriendelijk, dat hij haar verliet. LEERLING , ( bij zich zelf.) De tijd van het offer Horna nadert , ik ga dit onzen leeraar melden, (hij vertrekt.) anusuya. De fchaduwen des nachts zijn weggevloden: ik (•) Su-Meru is een fiibellgtfge Berg, door Goden en Geniën bewoond cn die de Indianen naar den Noord .pool plaatfen.  de BESLISSENDE RING. 8v ik ben nog nauwlijks wakker. Doch al waakten alle mijne zinnen, wat zon ik thans kunnen doen ? Mijne handen beweegen zich niet vrijwillig tot hunne gewoone morgenbezigheid ; de liefde heeft de fchuld , de liefde alleen,want zij heeft onze vriendin door eenen ontrouwen Kuning beledigd: zou de vloek van Dtirwafes reeds werken ? Hoe zou anders een deugdzaam Vorst, naar een zoo feestelijke verbintenis, deze lange tijdruimte laaten verloopen, zonder haar een enketde boodfehap tc zenden. Willen wij hem den Ring , van welke haar lot afhangt toezenden? ach, dat ik een middel wist, om verzagting aan het uitmuntend wezen te geven, dat zonder ophouden weent.' Wie kan haar bedrijf ccn' misftap noemen ? Nochthans geeft mij de ijver voor haar geluk nog den moed niet, om haare zwangerheid aan haaren Vader Kanna te melden. Waarheen ? ach! waarheen zal ik mij wenden ? om haaren bangen kommer te verdrijven ? priyamwada, (treed op.) ' Kom Anufuya ! kom fpoedig , 'er worden reeds toebereidzelen gemaakt, om Sakontala in «het Paleis van haaren gemaal te geleiden. anusuya , (met verwondering.') Wat zegt gij mijn goed Meisje? priyamwada. Hoor mijn verhaal. Ik ging zoo even naar F 5 Sa-  go SAKONTALA op Sakontala : ik wilde maar vragen of zij goed geilaapen hadt. anusuya. En wat gebeurde 'er verder? priyamwada. Zij zat met haar hoofd op de kniën leunende, toen Kanna onze Vader binnen trad, haar omarmde en geluk wenschte. „ Wij zagen „ een gelukkig teken, mijn liefkind."— fprak bij. — „ De jonge Bramin die ons morgen„ offer verrigte, wierp of fchoon de rookwol„ ken zijn gezicht belemmerde, het reine Ghih, „ zelf in het middelpunt der aanbiddelijke vlam , „ de vroome handelwijs mijnes jongelings was „ niet vrugteloos ; mijn Pleegdochter behoeft „ niet langer in kommer te verfmagten , en ik „ heb thans vast beflooten u van de hut des „ ouden Kluizenaars, van den bcfchcrmer uwer „ jeugd, in het Paleis van den Monarch, die „ uwe hand nam, te laten vertrekken." anusuya. Wie mijne Vriendin ! heeft dan aan Kanna gezegd, het geen in zijne afwezendheid gefchied is. priyamwada. Terwijl hij het oord betrad, waar het heilige vuur flikkert , hoorde hij een ftem van den hemel, die in goddelijke voetmaat fprak. anusuya , (verwonderd.) Hemel! Ik verltom. PRl"  be BESLISSENDE RING. priyamwada. Hoor het Hemelfche gedicht: „Uwe aange„ nome Dochter , godvrugtige Bramin ! heeft „ van Dusschmanta een lichtftraal des roems „ ontfangen , tot beheerfcher der aarde be„ ffemd , even als het hout Sami bezwan„ gerd is met geheimrijk vuur." anusuya , (omarmt haar Vriendin?) Ik ben verrukt, mijn dierbaare, ik ben van vreugde buiten mij zelve! Maar ach ! Zij willen ons dan, zoo ras onze geliefde vriendin ontrukken ! mijn fmert, dit voel ik ten minften, is dan zoo groot als mijne vreugde. priyamwada. Wij moeten ons de fmert der fcheiding geduldig onderwerpen. Het voorwerp onzer liefde zal gelukkig zijn - dat moet ons troosten. anusuya. Laat ons dan ijlen om haar als de bekoorlijkfte bruid op te Geren, - Reeds heb ik met dit oogmerk een Kokos-fchaal, die aan gindfehen Amra-boom hangt , met welriekende Nagakezars ftof gevuld. Neem haar af en bewaar dat Hof in een versch Lotos blad; ik ga intusfehen van het voorhoofd eener heilige Koe , wat Goratfchana (*), wat aarde van een heilige plaats, en C*5 Goratfchana is waarfchrjnelijk gekroesd hair, dat op bec Voorhoofd der Koe groeit.  $2 S A K O N T A L A op en een weinig frisch Kusfagras verzamelen, waar van ik een heilbewerkend deeg bereiden wil. priyamwada. Zeer goed. (zij neemt den wierook af, en Anufuya vertrekt.) agter het TOONEEL* Gautami ! zeg de beide Misra's Samgarawa en Santdaata , dat zij zich gereed houden om, mijn kind Sakontala te begeleiden. priyamwada, (luistert.) Verlies geen tijd Anufuya, verlies geen tijd, onze Vader befchikt de reis reeds na Haftinapura. anusuya , (komt met de tover* kruiden te rug.) Hier ben ik, laat ons gaan mijne Priyamwada ! priyamwada , (ziet Om.) Ginds Haat onze Sakontala, zij komt van haar morgen bad ; de gelukwenfchende fchaar van heilige Vrouwen met Korven , vol gewijd koorn , omringen haar , laat ons toeijlen om haar te begroeten. sakontala , gautami , en kluizenaaressen. sakontala. ■Ik werp mij neder voor de Godin. gautami. Nooit lieve Dochter ! kunt gij dat woord van Godin te dikwijls uitfpreken, dat zal uwen Heer een grooten zegen verwerven. klui-  DE BESLISSENDE RING. 93 kluizenares. Mogt gij, oKoninglijke Bruid! verlos/en van eenen Heid! (de Kluizenaresfen vertrekken.) anusuya , priyamwada. (te. gelijk Sakontala naderende.) Was uw bad thans verkwikkelijk , lieve Vriendin ? sakontala. Welkom, beste vriendinnen ! kom laaten wij ©ns wat bij elkander nederzetten. (zij gaan zitten.) anusuya. Houd u ftfl, dat ik u een toverband aandoe, die u uw goed geluk verzekert. sakontala. Gij zijt regt goed, dezen dag zal veel beflisfen, en dat zagt genoegen, u mijne vriendinnen zoo rondom mij te zien, dat keert niet zoo ligt weder, (zij droogt een traan af.) priyamwada. Het weenen voegt u niet, lieve Vriendin! daar gij uw geluk te gcmoet gaat. (debeide Meisjes hreeken in traanen uit, terwijl zij Sakontala aankleeden. ) Uw rijzige gelhüte verdiende een rijker fierraad, - wij lieren die flechts met wilde bloemen, die ons het woud aanbood. kanna'S leerlino. Hier is een meer voldoend gewaad. Dc Koningin draage het en zij gelukkig! lang leve de Koningin! (deFrouwen zien elkaar met verwondering aan.)  n SAKONTALA öf gautami. Mijn Zoon Harita van waar komt dit gë* waad ? leerlino. Van de godsvrugt onzes Vaders Kanna; gautami. Hoe meent gij dat? leerling. Dit zal ik verklaaren : de eerwaardige Wijze gaf bevel om frisfche bloemen van de fchoon- fte boomen te plukken voor Sakontala; en eensklaps vcrfcheenen de Nimphen des Wouds, en verhieven hunne handen, die met de fchoonheid de zagtheid der jonge bladeren naar den prijsdingënde handen. Sommige weefden een onderkleed zoo glanzend als de maan, tot voorbereidiiur haarer gelukzaligheid; eene andere drukte Sakfchafap uit , om haare voeten met kostelijk rood te verwen, de overige waaren bezig met toerigting van een glanzend verfierfel, en met een ijverige deelneming fchudde zij alle hunne gaven over ons uit. priyamwada , (ziet Sakontala aan.") Ook de Bei, die in den hollen boomftam nesteld, huldigd den Koning der Lotos bloemen. gautami. De geluks-godin des Konings moet het aan de Nimphen hebben opeedraagen, om haar het bezit van een rijker verliering in het Koninglijk Paleis, vooraf te verkondigen. (Sakontala ziet zedig.) leer-  bi BESLISSENDE RING. 95 leerling. Ik ijl naar Kanna, die zich thans in de Malini baad en ga hem de blijkbaare gunst der Wpud-Nimphen vermelden, (vertrekt.) anusuya. Hoe onverwagt, lieve Vriendin, kreegen wij dit kleed. Hoe netjes zal ik het u aantrekken ? (nadenkend.') Goed dat ik de tekenen ken, dat zij mij helpen, om uw gewaad naar de kunst te fchikken. 'sakontala. Ik ken uwe liefde voor mij. kanna , (treed'nadenkendop ; bij zich zelf.) Dezert dag zal Sakontala vertrekken ik wil dit zelf! Maar welk een fmert verwond mijne ziel! de traanenftroom, die de reden onderdrukt , en in zijn bron wil te rug drijven , belemmert mijne flem en maakt mijne oogen droevig. Hoe vreemd is het, dat een Woud-b ewoonder, zoo ver van de wooningen der menfchen verwijderd , zulk een overmaat van droefheid ondervinden kan ! ó Hoe vreeslijk moet het lijden van eenen eigen Vader zijn, wanneer hij zijne Dochter van zich laat gaan, (hij gaat nadenkend heen en weder.) priyamwada. Nu mijne Sakontala, zijt verfierd zoo als 't behoort, trekt nu nog dit onderkleed aan , het gefchenk der Bosch-godinnen (Sakontala Jlaatop enjlaat zich het kleed om.) ga l-  ij6 SAKONTALA of gautami. Uw geestelijke Vader, mijne Dochter! ftaat ginds, zijne oogen vloeien over van vreugdetraancn, hij verlangt om u te omarmen, ga na hem toe, en bewijs hem uwen eerbied. {Sakontala neigt befcheiden tegen hem.) kanna. « **• i Uwe Gemaal beminne u, zoo als Sarniirschta van Yayati geliefd werd, breng eenen beheerfcher der wereld voord , zoo als Purus die zij baarde. gautami. Deze wensch mijn kind ! is niet enkel een zegenbede , zij is een dadelijk medegedeelde gaaf. kanna. Kom mijn geliefd Kind! Kom en wandel met mij rondom het offervuur, (alle treeden voord.) mogten u deze vuurvlammen befchutten! vuurvlammen , die op haare beffemdc plaats opden heiligen haard trillen cn het gezegende hout verteeren ; terwijl de frisfche halmen van 't geheim volle Kusfa-gras, daarom rondom gefcrooid liggen! dit gewijde vuur verdelgt door middel van den opflijgenden damp des reincn offers de zonde! (Sakontala treed rondom den Altaar met een plegtigen tred.*) Begin nu mijn dierbaare begin nu uwen ?ogt met goede voortekens, (hij ziet om.) waar zijn uwe geieiders, de beide Misra's ? sa-  de BESLISSENDE RING. 97 sarngarawa en saraduata , (beide optredend.) Hier heilige wijze! hier zijn wij; kanna. Mijn Zoon Sarngarawa , gaa voor af en ivijs den weg aan uwe Zuster. sarngarawa, (alle gaan zijn voort. ) Ik kom. kanna. Hoort gij hoornen, van dit heilig woud! gij hoornen in welke de Woud-goainnen woonen! hoort en verkondigt het, dat Sakontala, naar het Paleis haares Echtgenoots vertrekt: zij, die fchoon zij dorst had, niet dronk, voor gij bevochtigd waart; zij die uit liefde vooru, geen uwer frisfche bladen afplukte, hoe gaarne zij haare hairlokken daar mede had opgelierd; die haar grootfte vreugde in het jaargetij vond, dat u met bloemen doet pronken. ciioor der onzigtbaare woud - nimphen. Geluk verzelle haar, op haar weg ! hartverkwikkende windjes ftrooieu welriekend ftof, van kostelijke bloemen, tot ftreelend genot' rondom haar! vijvers van helder water, door groene Lotos-bladeren overdekt, verkwikken haar, waar zij wandelt ! dat lommerrijke takken, haar overal bedekken voor de zengende ftraalen der zon? (alles luistert, verwonderd.) sarn-  pS SAKONTALA ö? SARNGARAWA. Was dit de Hem van denKokila(*),die onze Sakontala eene gelukkige rcize wenscht ? of zongen de Nimphen , die vermaagfehapt zijn met de vroome bcwoonders van dit Bosch, dien harmonifchen Vogel na ? en maakten zij zijn groet tot den haaren ? GAUTAMI. De Woud-godinnen, mijne Dochter! die haare nabuuren de Kluizenaars beminnen, hebben tl geluk gewenscht ; uwe eerbiedvolle dank komt haar toe. (Sakontala gaat in V rond cn neigt zich tegen de Nymphen.) sakontala, (ter zijde tot Priyamwada.) Offchoon de gedachte van mijnen wederhelft ras weder tc zien, mij verrukt, nochthans ontzinkt mij ■ de moed , daar ik dit bosch de fchuilplaats mijner jonkheid zal verlaten, cn mijne krachten bezwijken. priyamwada. Gij klargt niet alleen! ziet het bosch zelf treurt, nu het uur des affcheids genaakt. De Gazelle herkauwt niet meer , van 't verzamelde Kusfagras ; dc Paauwin danst niet meer (*") Kokila, ccn in Indien zeer bekende zwarte Vogel, ditf zilt des naclits iaat hooren en even als de Nachtegaal veel aftvisfeling in zijne tooncn heeft, maar harder geluid maakt.  de BESLISSENDE RING. 99 tieer op het veld; de planten van het woud haten haare bleeke bladeren , ter aarde zinken ; haare kracht cn haare fchoonheid verwelken. sakontala. Sta mi] toe, eerwaardige Vader! deze Madhawi-ftruik , wiens roode bloemen het bosch docri gloeien, aantefpreeken! kanna. Mijn Kind j uw liefde voor dit gewas is mij bekend. sakontala, (omvat 06 plant.]) ö Schitterendere der flingerende rjlanten.' ontfang mijne laatfte omarming ! beantwoord die met uwe buigzaame takken : van dezen dag af ben ik in weerwil der ruimte , die mij van u affcheid, toch de uwe ; zie , o mijn geliefde Vader! zie deze plant aan, als mijn ander ik. kanna. Uw beminnelijkheid mijn , dierbaar Kind, heeft ü eenen wederhelft verworven, die ü gelijk is, lang heeft mijn hart, om uwent wil, dezca wensch boven alle andere wenfehen gevoed. Thans daar mijne zorg voor uwe verbintenis geëindigd is , wil ik uwe lievelings plant met haaren Bruidegom Amra vereenigen ; die in haare nabijheid welriekende geuren verbreid. — Trek gij nu heen, mijn Kind en volbrensr uwé reize. G a sa-  ioo SAKONTALA of sakonta la , (nadert de beide Meisjes.) Tedere Vriendinnen ! deze Madhawi-firuik zij een kostbaar onderpand in uwe handen. anusuya en priyamwada. Ach ! mijne Vriendin ! en onder wier beicherraing blijven wij? (beide weenende.) kanna. Traanen zijn ijdel, Anufuya ? uwe moed moest Sakontala verfterken en gij maakt haar weekhartigcr, door uwe traanen. (zij gaan alle voorwaards.) sakontala. Mijn Vader, gij liet gindsch die zwangere Antelope, die door haaren zwaaren last zoo langzaam voordgaat , wanneer zij van dien last zal ontllagen zijn, zult gij mij dan die vrolijke boodfehap met een berigt van haar welftand toe zenden. ■ Ach vergeet dit toch niet. kanna. Neen mijn lieve! ik zal het niet vergeeten. sakontala , (gaat vooraan en houd dan weer jlil.) Ach wat is het, dat de zoom van mijn kleed Vast houd en mij te rug trekt? (zij ziet om.) kanna. TTet is die Rhcewelp, uw aangenoomen voedfterling , wiens lippen , wanneer 'zij door het fcherpe Kusfagras gewond waaren, — gij zoo dik-  de BESLISSENDE RING. 101 dïkwils ma genezende Sefam-olij beftreekt; dat gij zoo dikwils met een handvol Syamaka korrels voedde; het wil de voetltappen van zijne befchermlter niet verlaaten. sakontala. Wat weent gij , teder fchepfeltje! over mij die ons gemeenfchappelijk woonoord verlaaten moet ? Hoe zorgvuldig heb ik u opgevoed, na dat gij kort na uwe geboorte, uwe moeder verloort. Even als ik, zal mijne Pleegvader, nu wij leheiden, u belchutten met zorgvuldige goedheid: keer terug, arm fchepfel, terug, — wij moeten leheiden ! (zij breekt in traanen uit.) kanna. Uw traanen mijn Kind, pasfen bi] uw voornemen niet. Wij zullen elkander weerzien. Vat moed. Trek den regten weg, die voor u ligt op, en volgt hem , — wanneer de zwellende traanen door uwe fchoone ooghairen loeren, — weêrhou dan hunnen vrijen vloed met een vasten moed. Op uw wandelpaden door dit leven , waar de weg nu hoog , dan diep en het regte pad zelden kennelijk is, zal zeker het fpoor uwer voetltappen niet altijd elFen zijn , maar de deugd zal u altijd in een regte lijn voorwaards ftieren. SARNGARAWA* Een eerbiedenswaardig gebod, heilige wijze! beveelt den goedwilligen , om de reizende te geleiden, tot hij overvloed van water vind. G 3 . Gij  Iül S A KONTALA o s Gij hfcbi dezén regel zorgvuldig gevolgd , wij zijn thans aan den rand eens grooten vijvers, zoo geef ons dan uwe bevelen en keer dan weder. KANNA. Laat ons hier wat uitrusten in de fchaduw van dezen Wata-boom (*), (zij gaan in de fchaduw.) welk eene best gefchikte boodfehap , zal ik aan den verhevenen Dusfchmanta medegeven ? ( nadenkend.) Anusuya, (terzijde, tot Sakontala. ) Aan u mijne geliefde Vriendin ! aan u hangen alle harten, die in onze eenzaamheid kloppen en alle zijn zij over uw vertrek bedroeft, ziet zelf de Vogel Tschakrawaka , die half in de Water-lelien verborgen, zijne gade tot zich roept , krijgt van haar geen antwoord; de vezels van den Lotos-Hengel, die hij geplukt heeft, vallen hem uit den fnavel en hij ziet u aan met een onuitdrukbaar gevoel. kanna. Sarngarawa , mijn Zoon herinner u wanneer gij Sakontala aan den Koning overlevert, dat gij hem dan in mijnen naam aldus aanfpreekt: Overweeg dat wij Kluizenaars deugdzaam, „ 't is waar, maar tog alleen in onzen Gods„• dienst rijk zijn; overweeg uwe eigen verhe- „ ven- t%) Wat», Indifehe Vijgcboam.  de BESLISSENDE RING. 103 „ ven geboorte , en bewaar uwe liefde voor „ dit Meisje, die zonder toedoen haarer bloed„ verwanten in uwen boezem ontlrond. Ziet „ onder uwe Vrouwen, ook op haar, met die „ goedheid, die deze nu te beurt valt, neder. „ Meer vorderen wij niet, want een bijzonde„ re toeneiging hangt van den wil des he„ mels af." sarngarawa. Uwe boodfehap , eerbiedwaardige Man! is diep in mijn geheugen geprent. kanna , ( ziet Sakontala zeer teder aan.) En nu mijn lieveling! ook voor u eene zagte vermaning. Wij nederige Woud - bcwooners kennen toch de wereld, die wij verlieten. sarngarawa. Den wijzen is niets verborgen. kanna. Hoor, lieve Dochter! Wanneer gij in het huis van uwen gemaal nu ingevoerd zijt, bewijs dan aan hem, cn aan elk die hij hoogacht, den fchuldigen eerbied, terwijl hij reeds andere Vrouwen bezit , weest gij hem dan meer eene tedere bchulpfaame dienstmaagd, ém, eene medeminnares, - en dan ook , wanneer hij u mogt misvallen , laat dan uwe gevoeligheid, u niet tot ongehoorzaamheid verleiden. Weest onpartijdig tegen uwe huisgenoten en oefen ltrenge regtvaardigheid ; zoekt nooit uw G 4 ei-  SAKONTALA o f éige bevrediging, met heftige begeertens. Zulk een gedrag eener jonge Vrouw verwerft dc achting van elk; doch verkeerde Vrouwen zijn dc pest der huishoudingen en vermoorden de rust, wat zegt Gautami van deze les? GAUTAMI. , Zij is voortreffelijk mijn Kind ! gij moet die niet vergeeten. kanna. Kom nu lief Meisje ! neem dan nu aflcheid van mij en uwe tedere fpeelgenopten, ■ en omarm ons tot een vaarwel. sakontala. Anufuya en Priyamwada moeten dan te rug keeren naar de hertnitagie ? kanna. Ook zij, mijn Dochter, zullen op hunne beurt worden uitgehuwlijkt , na hunnen Hand ; nog fchikt het zich voor hun niet , om de Had te bezoeken, doch Gautami, zal u geleiden. sakontala, (omharmd hem.) Hoe zal ik , van mijnes Vaders boezem afgefchcurd, gelijk een Sandelboom van het Malyas gebergte , hoe zal ik groeien op eenen vreemden grond? kanna. 1 Wees niet zoo angftig bezorgd. — Wanneer gij huisvrouw en Gemalin des Konings zijt , dan zeker zoud gij fomwijlen in verlegenheid kunnen geraaken over de zamenvoe.- ging  de BESLISSENDE RING. 103 ging van bclangens, die uit de overmaat des rijkdoms ontfpringen. Dit tegenwoordig voorbijgaand lijden zal u dan zeer gering fchijnen, vooral wanneer gij een Zoon op op uwe knieën ziet, (en een Zoon zult gij hebben) glanzend als der fier des daags: en ook dit moer gij daarbij met zekerheid weeten, dat het ligchaam noodwendig op den beftemden tijd van de ziel zal gefcheiden worden ; wie zou zich dan zoo onmatig bedroeven , wanneer de zwakker banden van uiterlijke verwandfehap losgemaakt, en zoo het ook al wezen moest, verfcheurd wierden. sakontala , (valt hem te roet.) Mijn Vader, ootmoedig betuig ik u mijnen eerbied. kanna. Uitmuntend Meisje! mogten fiechts mijne pogingen, om uw geluk te bevestigen mij gelukken. sakontala, (nadert tot haar fpeelgenooten.) Komt dan, mijne riierbaarlte Vriendinnen, omarmt mij te laamen. (zij omhelzen elkander.) anusuya. Lieve Vriendin , zoo eens de deugdzaame Monarch , u niet zoo ras herkennen mogt, zoo vertoon hem den ring maar , op welken zijn naam gefchrevcn is. G e BESLISSENDE RING n? sarngarawa. Dit verlangden wij. En geen eigenbaat bezielt ons daarbij: zoo gaat het altijd, de hoornen buigen zich onder den overvloed der vrugten ; de wolken zakken wanneer zij vol zijn van een heüzaamcn regen en de weldoendcrs van het menfchelijk geüacht genieten hunnen rijkdom maar half. lyfwacht. ó Koning! de heilige Gasten vcrfchijne'n voor u met die bevallige trekken, die het teken zijn van haare toegenegenheid voor u. dusschmanta , (ziet Sakontala aan.) Ha welk een lief Meisje ! Zij heeft haare fchoone geftalte half in een mantel gehuld L Zij verfchijnt onder deze Kluizenaars, als een frisfche groene knop ouder geele verwelkte bladeren. lyfwacht. Zoo veel is zeker , dat deze gedaante een nader befchouwing verdient.. dusschmnata. Laat zij bedekt blijven ! Zij fchijnt zwanger te zijn en de Vrouw van eenen anderen mag ook door mij niet gezien worden. sakontala , (ter zijde, de band op kaar borst.) 6Mijn hart, waarom klopt gij zoo angffigfHerinner u hoe de liefde van uwen heer ontftond en zijt gerust. H 3 pries'  n5 SAKONTALA of priester. De Koning zij gezegend! Den heilige gasten is eere wedervaaren , na de uitfpraak der wet; Nu gelieve het u de boodfehap aan te hooren, die zij van hunnen geestelijken Leidsman brengen. dusschmanta, (eerbiedig.) Ik hoor. de beide misra's , (hunne handen uitjlrekkend.) Overwinning volgc uwe banieren! dusschmanta. Ui groet u beide met eerbied. beide. Zegen over onzen gebieder. dusschmanta. Is uwe godsdienstoefening ongeftoord gebleven ? 4 sarngarawa. Wat zou onze oefeningen verfrooren, daar gij de bewaarder aller fchepfelen zijt ? Hoe zou duisternis de wereld kunnen bedekken, wanneer de zon heldere ftraalen verfpreid? dusschmanta, (bijzichzelf.) De naam des Konings brengt dan zoo 't fchijnt alle wereldlijk voordeel; (overluid.) Leeft dan de heilige Kanna gelukkig? sarngarawa. ó Ja mijn Koning ! hij die de vrugten der godsvrugt inzamelt, kan het geluk gebieden. Voor alles laat hij liefdevol onderzoeken, of des  db BESLISSENDE RING. 119 des Konings wapenen overwinnen en daar na laat hij u deze boodfehap overbrengen. dusschmanta. Hoe luid zijn bevel? sarngarawa. „ De Echtverbintenis tusfchen u en ditMeis„ je, mijne Dochter, bevestig ik met tedere „ hoogachting, want gij zijt beroemd, als dé fi rocmrijlifte der menfehen en mijne Sakon„ tala is dc deugd zelf, in eene Vrouwelijke, ,, gedaante ; in het toekomende zal de laster„ tong niet meer aan Brahma verwijten, dat „ hij ongelijke huwelijken duld; hij heeft eene „ bruid en eenen bruidegom vcrecnigd van gc„ lijke uitmuntende verdienden. Dewijl zij nu „ van u bevrucht is,zoo neem haar op in uw „ Paleis, dat zij met u vereenigd, de plichten„ vcrvulle, die de godsdienst oplegt." dusschmanta, (bij zich zelf verward.) Welk een wonderlijke geval! sakontala-, (bij ziek zelf.) Wee mij! Hoe verachtelijk ontfangt hij die boodfehap. sarngarawa, (terzijde.) „ Wat zegt die uitdrukking , die ik daar hoorde? Een zeldzaam geval!"- (overluid.) Monarch , gij kent de harten der menfehen. Gij weet, dat de waercld ergdenkend is,cn, dat zij een gehuwde Vrouw, zco lang zij bij haa- H 4 re  120 SAKONTALA of re vaderlijke bloedverwanten woont, al was zij dc eerbaarheid zelf, ligt lastert : daarom verzoekt u thans uwe regtmatige Echtgenoote en haare aanhorende bidden 't u ootmoedig, dat zij nog bemind , of niet bemind , haar leven mag doorbrengen in de wooning van. haaren gemaal. dusschmanta. Wat zegt gij, ben ik de Echtgenoot van deze Vrouw? sakontala, (met bittere droefheid. ) 6 Mijn hart! uwe kommer word vervuld. sarngarawa. Betaamt het een zoo verheven Vorst van de voorfchriftcn der godsdienst en der eere af te wijken , alleen omdat hem zijue verbintenis berouwt ? dusschmanta. Hoe is het mogelijk, dat men dat klugtig vertelfcltje verzon en zich durfde vleien , dat het geloof zou vinden. SARNGARAWA, (toornig.) Hoe wankelmoedig zijn die magtigen , die zich laaten bedwelmen door hun vermogen. dusschmanta. Het verwijt, dat ik daar hoor, is veel tc fcherp. gautami, {tegen Sakontala.') Bloos niet mijn zagtuartig kind 1 laat mij uwen  de BESLISSENDE RING. iaj uwen mantel afligten, op dat dc Koning u herkenne. (zij ontfluiert haar.') dusschmanta , (bij zich zelf, terwijl hij Sakontala aanziet.) In de onzekerheid of niet reeds een ander deze volmaakte, thans voor mijne oogen ontdekte fchoonheid bezeten heeft , ben ik even als een Bei, die bij den aanvang der nacht, over een met daauwgevulde bloem heen cn weder zweeft, zoo min inftaat om haar beide te genieten, als haar te verlaten. lyfwacht, (ter zijde, tot den Koning.) De Koning kent zijne rechten en plichten het best. Doch wie zou het afkeuren , wanneer een vrouw fchoon , als edelgefteente , de Kamers van zijn Paleis een nieuwen glans verleende ? sarngarnwa. ó Koning ! wat beduid uw wonderlijk ftflzwijgen ? dusschmanta. Heilige Man; ik denk en peins mij moede over mijn huwlijk met deeze Vrouw, cn kan mij toch niets daarvan herinneren. En hoe kan ik dan de waarde van mijnen Kfchetrafhm-vervloeken en een jonge Vrouw , die van eenen anderen Man bezwangerd is , in mijn paleis opnemen ? H 5 sa-  i De kerel was op den weg naar de woning* Yama's (f) en word weer te rug geleid. (terwijl hij den Visfcher los maakt.*) kumbhilaka, (bltigt ztcft.) Mijn Heer aan uwe goedheid dank ik mijn leven. de schout. Staa op, mijn Vriend! en hoor met verrukking, dat de Koning u een fom geld.s fchenkt, die zoo veel, als de volle waarde des Rings bedraagt , voor den mensch van uwen fiand, is dit een groot vermogen, (geeft hem het geld.) kumbhilaka , (vrolijk.) Ik ben van vreugde buiten mij zeiven. " eer» O) Vraatzuchtige huilende Honden,die bij troepen 's nachts op roof uitgaan. CD YamaSj de Richter der afgefcheiden lieten»  136 SAKONTALA of EERSTE DIENAAR. Deze Landloper feliijnt mij toe van den gee^ Celpaal afgenomen te zijn, om hem op ecu' Elephant re zetten. tweede dienaar. De Koning, vermoed ik, zal een grooten prijs op den ring Hellen. de schout. Hij achtc hem niet, om zijne eigc waarde; Maar ik kan de oorzaak van zijne vreugde bij het gezicht van den Ring wel gisfen. tweede dienaar. Wat veroorzaakte dit dan? de schout. Waarfchijnelijk bragt de Ring iemand in zijn gedachten te rug , die ccn plaats in zijn hart,had; want zoo fbndvastig kloekmoedig, als hij anders wezen mag, zoo buitengewoon ontzette hij zich , bij den aanblik van dezen Ring, verlcheide minuuten lang. tweede dienaar. Onze meester heeft den Koning groote vreugde veroorzaakt. eerste dienaar. Ja en dat door middel vau dezen Visfcher. (ziet hem nijdig aan.) kumbhilaka. Zijt niet boos op mij, de helft van dit geld deele ik met u, om u wijn te kopen. EER-  'Tiu BESLISSENDE RING 137 eerste dienaar. Zoo nu zijt gij onze lieve Broeder, ■ goeden wijn lusten wij het liefst, — komt, laat ons famen na den wijnkoper gaan. (zij vertrekken alle.) Het Tooneel: de Tuin van ,t Paleis. (De Ntjmph Misrakefi verfchijnt in de lucht.) Mijn eerfte bezigheid is nu verrigt, ik heb mij in den vijver der Nijmphen gebaad; nu moet ik met eigen oogen zien , hoe de deugdzaame Koning zich bedroeft. — Sakontala is zijn hart dierbaar; wijl zij de Dochter is van mijne geliefde Menaka, die mij b-ide deze dingen heeft opgedragen, (zij ziet in 't rond,)- Ach op dezen dag der verrukking fchijnt de ganfche huishouding des Konings van nieuwen kommer nedergedrukt, wilde ik mijne bovennatuurlijke krachten aanwenden , dan kon ik weeten , wat hier voorgevallen is, doch de wenfehen van. Menaka vorderen gehoorzaamheid. In de gindfehc ftruiken , wil ik eene onzigtbaare waarneemfter zijn. (Zij daalt neder en gaat op haare jlandplaats.) twee jongvrouwen, (Dienares/en van den liefde-god treeden op.) eerste jongvrouw, (zieteen Amrahloem aan,) Hoe fris cn ligt zijn de bloemen van deze Am■I 5 ra.  138 SAKONTALA of ra, die om zijnen groenen (tengel zwceven, even als de adem van een lentemaan. Ik moet eene korf van dezelve aan de Godin Reti brengen. tweede jongvrouw. Waarom , mijne Parabitika! wilt gij juist deze bloemen alleen brengen? eerste jongvrouw. Och lieve Madukarca ! gij weet immers, wanneer een Kokila-hen eene bloeiende Amra ziet , dat zij dan als verrukt word en haar verftand verliest. tweede jongvrouw, (met verrukking.) Hoe? Is dan de jaartijd der zoete vreugde wezendlijk verfcheenen? eerste jongvrouw. Ja, die lieve jaartijd , wanneer wij flechts van wijn en liefde zingen. tweede jongvrouw. Hou mij vast, ik wil op een' boom klimmen en hem zijne geurige knoppen ontroven, op dat wij die aan den god Kamma ten offer brengen kunnen. eerste jongvrouw. Wanneer ik u helpe» moet , dan moet ik ook de helft der belooning hebben , welke hij u daar voor geven zal. tweede jongvrouw. Dit fpreekt van zelf; wij zijn maar eene ziel, zoo a's gij weet, fchoon Brahma haar twee ligchaamen gaf; (zij klimt op en plukt bloemen.) ach  ve BESLISSENDE RING. 139 flch de knoppen zijn nog nauwlijks open, hier heb 'er een, die even begint te ontluiken en geurig ruikt. - (neemt een hand vol knoppen.) Deze bloemen zijn heilig aan den god met den visch in zijn banier ! o fchoone bloemen! die ik hem thans toewije , gij zijt wel waardig Kamawadas zesden pijl te fpitfen, Kamawadas, ( die thans den boog opneemt om jonge harten bij duizenden te verwonden. (zij werpt een bloem af.) de oude kamerdienaar , (intredenden toornig.) Houd op die half geopende knoppen te breken; 'er is geen jubelfeest, dc Koning heeft het afgezegd. beide jongvrouwen. Vergeef ons ; wij wisten niets van die afzegging. kamerdienaar. Gij hebt dit niet geweeten ? — De hoornen zelf, die door de lente gefierd zijn, en de vogels , die zich op hun takken wiegen, gevoelen met onzen Monarch , daarom willen de knoppen, die reeds lang uitfprooten , haar bevruchtende ftof niet afftrooiën; daarom blijft de Kuruwaka-bloem op den duur in dezelve gedaante, door haar geflooten kelk omfluierd. De ftem van den Kolika blijft in zijne keel fteeken of fchoon 'er nu geen koude daauvv meer valt. En Smara den god der begeerte fteekt  140 SAKONTALA oï lïeekt den half voor getogen pijl weêr weg ia zijn koker. missaks si. (ter zijde.') De Koning is ongetwijfeld nog trouw en teder. eerste jongvrouw. Voor eenige dagen zond ons Mitrawasfu, de bevelhebber van onze Provincie , om des Konings voeten te kusfchen, en wij zijn hier gekomen om zijne bosfehen en tuinen met allerlei devifen te lieren , daarom wierden wij niets van dit verbod gewaar. kamerdienaar. Ziet dan nu toe dat gij u niet ten tweede maal vergrijpt. tweede jongvrouw. Wij zullen onzen Heer met vreugde gehoor» zaamen, maar vertel ons wanneer het geoorloofd is, de reden te weeten, waar om onze beheerfcher de gewoonelijke feestvreugde heeft afgezegd? , misrakesi, (ter zijde.) Koningen beminnen feestlijke pracht ; dit verbod moet dan wel een gewigtige reden hebben. kamerdienaar, (bij ZÏck Zelf.) De zaak is toch opentlijk bekend, waarom zal ik ze haar niet zeggen V (overluid.) Hebt gij niets van de ongelukkig verlaaten Sakontala gehoord. eer-  de BESLISSENDE RING. i4l eerste jongvrouw. Tot op het gezicht van den ongelukkigeu Ring heeft ons de bevelhebber haar gefchiedenïs verhaald. kamerdienaar. Dan blijft mij niet veel om daar bij te voegen over, zoo ras als de Koning bij het gezicht van zijn edelgeftcente zijn geheugen weêr herkreeg, riep hij op 't zelve ogenblik; „ ja „ die onvergelijkelijke Sakontala is mijne regt*,~matige Gade, en toen ik haar verwierp, had „ ik mijn vefftand verlooren " tevens gaf hij alle tekens der bitterfte droefheid en berouw, en fchuwdc van dat oogenblik af, alle vreugde des levens ; zijne vereerenswaardige gaven oefent hij niet meer van dag tot dag; tot heil zijnes volks; hij doorwaakt de lange nachten — zonder een oog te fluiten, en keert zich op zijn rustbed om en om, ftaat hij op, dan fpreekt hij geen verftandig woord meer; hij verwisfeld de naamen zijner vrouvven in haar kamers , en noemt haar in gedachten Sakontala; en dan blijft hij weêr neergeflagen zitten, en laat het hoofd op zijne knieën hangen. misrakesi, (ter zijde.) Dat verblijd mij regt! kamerdienaar. En deze diepe kommer, die aan zijn hart knaagt, is oorzaak dat de lentevreugde verbooden is. bei-  S A K O N T A L A of beide jongvrouwen. Een gevoegelijk verbod. achter het tooneel. Maakt plaats , de Koning komt daar aan. kamerdienaar , (luistert.) Hier is de Monarch, keert nu te rug, jongvrouwen. (beide jongvrouwen vertrekken.) dusschmanta. (in diepe treurigheid, voor hem een Slotbewaarder en naast hem Madhawija.) kamerdienaar, (ziet den Koning aan.) ó Hoe majeftieus is doch eene edele gedalte in elke kleeding ? Onze Vorst boezemt zelfs onder het dekfel der droefheid , eerbied in. Vergenoegingen, lieraad, bezigheid, allen heeft hij verlaaten; Hoe mager is hij geworden! zijne armfieraaden glijden af tot aan de hand; zijne lippen zijn opengefprongen van heete zuchten; zijn oogen zijn opengefperd van langduurige kommer, en van llaapelooshcid; doch met dat al verblind mij de glans der deugd die van zijn aangezicht als van een fchoon geflepen diamant afdraait. misrake si , (ter zijde, terwijl zij den Koning aanziet.) Met regt treurt mijne Sakontala, of zij fchoon verdoten en veracht wierd, over de afwezenheid van dezen jongeling. dussch*  de BESLISSENDE RING. 143 dusschmanta. (treedt langzaam voord, verdiept in gedachten.) Toen mij mijne geliefde, met de Gazellen oogen aan onze liefde herinnerde, toen Hiep ik zekerlijk, doch de overmaat van mijnen kommer heeft mij gewekt. misrakesi, (terzijde.) Dat verrukkend meisje zal nog eens gelukkig zijn. madhawya, (ter zijde.) De Koning heeft liêfdelucht ingeademd; en ik weet waarlijk niet hoe zijne krankheid best te heelen is. kamerdienaar , (naderd'den Koning-) Overwinning zij den Koning! De Koning bezoeke dat fchoone, door bosfchen befchaduwde, Landfchap,de koele laan en dezen bloeienden hof, waar men zoo aangenaam op verrukkende zitplaatfen uitrusten kan. dusschmanta, (die geen acht op hem flaat.) Gaat, mijne Lijfwacht, geef den eerften Minister in mijnen naam berigt, dat ik voorneemens ben, mij voor langen tijd van de ftad te verwijderen, en zal dus niet op den regterfloel zitten; hij moet aan mij fchrijvén in alle voorkomende klagten mijner onderdaanen mij toekenden. lyfwacht. Zoo als de Koning beveelt, (vertrekt.) dusscii-  *44 S A KON T A L A of dusschmanta, (tot den Kamer* dienaar.) En gijParvvataijona , verzuim uwe Zaakenm'ef. kamerdienaar. In geen opzicht; (vertrekt.) madhawya. Gij hebt geen vlieg in den hof gelaten. Na kund gij u in dezen hof, die zich in het einde van daauw brengenden jaargetijde fchijnt te verheugen, aangenaam vergasten. dusschmanta. Och Madhavvija wanneer lieden, die men van een groote misdaad aanklaagde, onfcbuldig gevonden worden. Hoe veel flraf moet dan de klager lijden. In bedwelming des verftauds vergat ik mijne liefde voor de dochter des wijzen, cn de God die alle harten bedwingt, die zijn genoegen vind, fmert te veroorzaaken, ligt nu een nieuwen pijl met Amra-bloemen gefpitst, aan de pees van zijne boog. . De Ring gaf mij mijn geheugen weder, en nu beklaag ik met traanen des berouws het verlies van mijne tedergcliefdfte, die ik zonder oorzaak Verdict. Ach ziet mij — ik alleen bezwijk bndcr de fmert, terwijl de terugkomst der leute, alle harten met vreugde vervult. madhawya. Zijt gerust, mijn vriend. Ik wil de pijlen vaft den liefde - god , met mijnen Haf verbreken (ƒƒ/ƒ /iaat eenige bloemen van den Amra-boom af.) DUSSckH  de BESLISSENDE RING. 14$ dusschmanta , (nadenkend.') Ik erken Brahma's hoogde macht (tof Madfiaw'ya.) Waar, mijn vriend , waar zal ik mij neerzetten, en mijne oogen verkwikken aan de tedere ftruiken , tlie een heelc verre gelijkheid hebben, met den vorm van Sakontala. madiiaavya. Wel ras zult gij de kunftenaares zien die gij gezegd hebt, dat den morgen in 't gindfché prieel van Ma ihawiftruiken doorbrengen zoud, zij zal u het beeld der Koningin brengen, Zuo als gij het haar opgegeeven hebt. dusschmanta. Haar beeld, 't is waar, enkel haar beeld zal mijn ziel verrukken. — Gelei mij dan na dat prieel» madhawya. Hier mijn vriend, (zij gaan beide en Misrm kefi volgt hen.) Dit prieel van llin gerende Madj hawi's, met (tukjes van fleenen, als glanzende juweelen gefierd, fchijnt u ililzwijgende in zijne bevalligheid te begroeten. Laat ons daar binnen treden, en ons nederzet-en. ga™ beiden in het prieel zitten*) misuakesi, (terzijde.) Ginds achter digte (truiken wil ik het beeld Van mijne Sakontala befchouwen, en dan fncl ik heen, om haar de ópregte liefde van haaren gemaal te berigten. (Zij verbergt zich;) K dusscif  i'T6 SAKONTALA of dusschmanta, (zuchtend.) ó Mijn beproefde vriend; nu is bet ganrfche voorval in de hermitage, nog levendig in mijne gedachten. Ik heb u toen gezegd, hoe diep mij de aanblik van het lieve meisje roerde, maar toen ik haar verftiet, waart gij niet tegenwoordig. In onze gefprekken wierd haaren naam dikwils gedacht; Hoe kon het ook anders zijn! Hadt gij dan ook even als ik de gchecle gebeurtenis vergeeten? misrakesi, (ter zijde.) Ik zie wel, de wereldbeheerfchcrs moeten geen oogenblik van het voorwerp hunner liefde verw ijderd zijn. madhawya. Neen dat niet, ik was die niet vergeeten; doch bij het Hot van onze gefprekken zeide gij mij; dat gij dat gevalletje enkel tot tijdverdrijf verzonnen had. Dat heb ik in de eenvoudigheid van mijn hart geloofd. Het fchijnt dat iu den hemel een groote gebeurtenis beflooten is. Welk zich door deze zaak ontwikkelen moet. misrakesi , (ter zijde.) Niets is zekerer. DUSSCHMANTA, (na lang denken.) Och mijn vriend, leer mij een middel tegen mijn lijden. madhawya. Welk een nieuwe fmert pijnigt u dan? Zoo moet de deugdzaame zig niet kwellen; de heviglte ftorm kan toch geen berg febudden. pussen*  de BESLISSENDE RING. '14? dusschmanta. ^ Wanneer ik aan de geileldheid van uwe vriendin Sakontala denk, die ik zeef diep moet bedroefd hebben toen ik haar verfHet, dan blijft mij geen troost overig. Zij wilde de Bramin en de Vrouwe volgen. „ Blijf!" riep de Leerling des wijzen, die men als een wijzen zelfs vereerde; „blijf!" riep hij met een luide ffem. Toen zag zij mij nog eenmaal aan; mij haaren verrader; en een ftroom van traanen, vloeide over haar hemelsch gezicht, . och de bloo- te voorflelling van haare fmert brandt mijn als een vergiftige werpfpics in mijn hart. MtSRAkESly (terzijde.) Ach hoe veel lijd zijn hart, ik heb medelijden met hem. madhawya. Een der hemelbewooners heeft 'haar ongetwijffeld tot zich opgenomen. dusschmanta. Neen, dit geloof ik niet. Welk een God heeft het ooit beproefd, om eene vrouw, die haare Gade zoo teder beminde, te ontvoeren? Menaka, de Nijmphe van Zwerga, is haare moeder; ik vermoede dus dat eenige haarer dienstbaare Nijmphen haar op de begeerte van haare moeder verborgen hebben. mirakesi, (ter zijde.) Sakontala te verftooten , was zeker het bedrijf van eenen waanzinnigen; niet van eenen waakenica' K a mad-  ï4S SAKONTALA &* 'MADHAWYA. Als dat waar is, zult gij ze ras wedervïhderii dusschmanta. Ach, waarom denkt gij dat ? MADHAWYA. Wijl een vader en moeder het doch niet lang kunnen aanzien, dat hun dochter den echtgenoot ontbeert. dusschmanta. Was het de flaap die mijn geheugen zoo verzwakte ? of was het bedrog ? was het gebrek aan oordeel? of het beftemde loon mijner kwade handelingen? Wat het ook geweest mag zijn, dit is vast, ik gevoel mij in eenen afgrond van jammeren verzonken, tot zoo langs tot Sakontala in deze armen wederkeert. madhawya. 'Vertwijfel niet, de beflisfende Ring is reeds een voorbeeld dat men verloorene dingen we- dervind. Van den hemel voorbeftemde ge- beurtenisfen, moet men 'niet zoo bejammeren. ■ • dusschmanta, (ziet zijiisii ring aan.) Ik mag dan ten minfte het lot van den Ring beklagen, die van eene plaats gevallen, is waar heen hij zich zoo ras niet weer verheffen zal.— o Edele Heen! gij zijt weggevallen van een tederen fchooncn vinger, met een roden top, waar u een plaats was toegewijd; cn zoo klein als m  de BESLISSENDE RING. r4p gij zijt, komen toch uwe kwade eigenfehappen aan het licht door de gelijkheid uwer ftraf met de mijne. MIRAKESI, (ter zijde.) Was de Ring aan de hand van iemand anders gekomen, dan was eerst zijn lot beklagelijk. — o Menaka, hoe zal het gefprek dat ik hier gehoord heb u verrukken. madhawya. Zeg mij toch bid ik u, hoe kwam dc Ring aan Sakontala's vinger. dusschmanta Dit zal ik u zeggen mijn vriend! . Toen ik van het heilig bosch na mijne hoofdftad vertrok, fprak mij mijne geliefde, met traanen in haare oogen, in deze woorden aan: „ Hoe „ lang zal de Zoon mijnes Heeren zich mijner „ erinneren?" MADHAWYA. Goed, cn hoe toen verder? dusschmanta. Verder ftak ik haar den Ring aan den vinger, en antwoordde: fpreek elke dag een dcczer lettergreepen, die in den ftcen gegraveerd zijn, uit; cn eer gij op deze wijs het woord Dusschmanta hebt uitgefproken, zal ccn mijner edelfte hofdienaars u komen opwagten om mijne geliefde in haar paleis te voeren, . cn met dat al vergat, en verliet ik haar in mijne bedwelming. K 3 vis-  150 SAKONTALA of misrakesi , (ter zijde.) Een wijder ruimte was tusfchen haar fcheiden en wederzien beftcmd, doch het is Brah» ma's oogmerk, dat hem ongelukkig gemaakt heeft. madhawya. Maar hoe kwam die Ring in plaats van eenen angelbaak in den bek des Karpers? dusschmanta. Toen zich het lieve fchepfcl aan den vijver Satfchitiriha water op het hoofd gieten wilde, moet haar dc Ring ongemerkt ontglipt zijn. madhawya. Dit is zeer waarfchijnelijk. misrakesi , (ter zijde.) Dit was dan zekerlijk de reden dat dc Koning, die niets vreesde als onrecht, aan de we* zendlijkheid van zij huwlijk twijfelde; maar ik begrijp niet welke famenhang zijn geheugen met zijnen Ring heeft. dusschmanta. Ik ben waarlijk regt kwaad op den Ring, madhawya , (iagchend.) En ik op mijnen ftaf. dussciimnata. Hoe dat Madhawya? madhawya. Wijl hij het onderneemt regt te zijn; daar Jk krom ben. — Een impertinente Hok. dussc hmanta, (zonder daar op te agteri.) Dwaaze Ring! hoe kond gij die hand met een' zoo  bt BESLISSENDE RING. 151 zoo fraaijen vinger gefierd verlaaten, cn in den vijver afglijden die flechts reet Water-leücn pronkt? - liet antwoord is klaar, gij zijt niet redelijk — maar hoe kon ik met een redelijke ziel gebooren, mijne eenige. geliefde verlaaten? misrakesi , (ter zijde.') Hij neemt mij de woorden uit den mond. madhawya, (ter zijde.) Zoo moet ik dan hier zijne bespiegelingen afwachten en van honger bezwijken. dussciiman ta. 6 Mijne geliefde die ik mishandelde en zonder oorzaak verliet wanneer zal de verrader wiens hart door een rouwvolle droefheid verwond is, de zaligheid van uwen aanblik weder genieten. eene jongvrouw, (treed op met een jchiiderij). Groote Koning het fchüderij is vaardig! (zij houdt het hem voor.) dusschmanta. Ja! dat is haar gelaat; dat zijn haare oogen, dat haare lippen, die door haaren lach nieuwe bekoorlijkheid ontfaugen , en wiens glanzend rood dat der Karkandfche vrugt overtreft; Haar mond fchijnt in het fchildcrij te fpreken cn in haar aangezicht, fchitteren de ftraalen van tederheid , die zich in dit fijne fpel der koleüren vereenigen. K 4 mad-  15* SAKONTALA of madhawya. Waarlijk mijn vriend, deeze fehlWérij is zoo beminnelijk als de liefde zelfs; mijn oog door-, loopt het in zijn geheele inrichting; cn zwelgt het in bij den aanblik van elk zijner deelen. Het geeft ons zoo veel vergenoegen, als of ik mij met dc levendige Sakontala onderhield. misrakesi, (ter zijde.) "Welk een uitmuntend fchilderftuk! mijne lieve vriendin fchijnt voor mijne oogen te ftaan. dusschmanta. Dit beeld is nog ver beneden het origineel, doch mijne levendige verbeelding herftelt desZelfs gebreken en geeft mij op deze wijs een yoorftelling der leevendige waardigheid van mij-» ne uitverkoorenc. misrakesi, (ter zijde.) Zijne gedachten drukken dc overmaat van zijne liefde en berouw uit. wrsscii.manta, (zucht.) Ach! nog onlangs verftiet ik haar, daar zij tot mij kwam; Nu huldigt mijn hart haare beeltenis even gelijk ecu reiziger, die zorgeloos eene volle heidcrvloeiende beek voorbij gaat, en wel ras in eene brandende zandwoeflijn met een fmachtenden dorst naar een bedriegelijken fchijn van water verlangt. • . madhawya. Ik zie hier zoo veel vrouwelijke figuuren in het fcbilderij, dat ik Jongvrouw Sakontala niet pndaifcheiden kan. mis-  db BESLISSENDE RING. 153 misrakesi, (ter zijde.) De oude man kent haar bovenaardfche fchoonheid niet: haare oogen, die de ziel van zijnen Vorst betoverde, glansden zeker nog niet voor hem. dusschmanta. Welk van die figuuren houd gij voor de Koningin. madhawya, (beziet het fchih derij.) j Die geloof ik, die een weimgje fchijnt afgemat; die, het fnoervan baarkleed wat los heeft,-, terwijl haar de tedere dunne armen moedeloos neerzinken ; eenige heldere droppels op bnar gelaat, en eenige bloemen nedervallende op haa^ re losfe hangende hairen, dat moet wel de Koningin zijn; de overige zijn vermoedelijk haare jongvrouwen. dusschmanta. Gij hebt wel geraden; doch mijne liefde vor, dert nog iets meer in dit fchilderftiik. Door een dwaling van het p'enfèel, fchijnt het als of dc traanen die van haare wangen afredden, zich niet voor dat oogenblik fchikte, in 't welk ik die gemaald wilde zien. (tot de jongvrouw.) Tschaturika ! het fchilderij is nog niet af, gaat in uwe werkkamer cn haal uw kunsttuigen. de jongvrouw. Wilt gij dit beeld zoo lai:g,vasthouden, goet S ' , dc  1*4 SAKONTALA op de Madhawya? terwijl ik den Koning gehoorzaam. dusschmanta. Neen, ik zelfs zal het vast houden. Qllij neemt het beeld, de jongvrouw vertrekt.) madhawya. Wat zal zij 'er bijvoegen? misrakesi , (ter zijde.*) Ik verbeelde mij, dat hij de afbeelding van alle bijomltandigheden, welke den toelland van zijne geliefde in de hermitage vertoonen, vorderen zal. dusschmanta. In dit Landfchap mijn vriend zag ik gaarne de Mamilftroom afgetekend, met den verliefden Flamingos* aan zijnen groenen oever; verder achterwaards, moeten eenige heuvels, niet wijd van het gebergte, Himalya, verfchijnen, omgeven met kudden van Tschamaras; op den voorgrond een donkere boom, met wijd uitgefpreide takken, van welke eenige mantels van geVlogten boomfchors in den zonnefchijn hangen te droogen; een paar zwarte Antelopen moeten onder zijne fchaduw liggen; en het wijfje moet haar voorhoofd aan den hoorn van het mannetje zagtjes wrijven. madhawya. Laat 'er bijvoegen wat u gevalt, maar na mij» (.*) Flamingos, een fchoonc rode poel-vogel.  de BESLISSENDE RING. 153 ym'jne gedachten moesten al die ledige plaatfcn met oude kluizenaars hutten bezet worden; even als ik, gebukt tegen de aarde. Dusschmanta, (clie hem niet hoort,') Ach ik vergeet nog, dat aan mijne Geliefde zelf, nog eenige fierftden ontbreeken. madhawya. Welke dan? misrakesi , (ter zijde.) Zulke ongetwijfeld die voor eene in het woud opgevoede jongvrouw best voegen. dusschnanta. De kunstenares heeft de Sirifchabloemen vergeeten , wiens Hengel agter het zagte oor fteeken moeten, wiens ftofdraaden gedeeltelijk over haare wangen zweeven moeten; voor haar boezem moet een bouquet van de dunne vezels der Water-leliën-Hengels als Hraalen vaneen herfstachtige maan rusten. madhawya. Waarom bedekt de Koningin, even of zij voor iets bevreesd was, een gedeelte van haar gezicht met de toppen haarer vingers, die als Duwalayaz bloemen gloeien? Doch ik zie het reeds , een onbefchaamde Bij wil op de verkwikkende, geuren en den honing van Lotos van haaren mond azen. dussc iiman ta. Een Bij jaag ze weg, dat lastig infect. mad-  156 SAKONTALA op madhawya. De Koning heeft de grootfle magt over alle misdadigers. dusschmanta. Och zwevende Bij, waarom nadert gij de beminnelijke bewonderes des bloemrijken wonds! en bereid u den fmert van verworpen te worden ? — Ziet! ginds zit uw wijfje dorstend op eenen bloem en wacht op uwe wederkomst, zonder u, wil zij den honingfpijs niet proeven. misrakesi , (ter zijde.) De dweeperij is ten minden niet kwalijk gepast» madhawya. De ontrouwe manlijke Bij is tot een fpreckwoord geworden. dusschmanta , (onmiddelijkytoormg.) Durft gij vermetele Bij dc lippen van mijne Geliefde beroeren? lippen die zoo gloeiend rood zijn als een teder blad , daar nog geen wind overftreek, lippen van welke ik zoetigheid op het feest der liefde dronk, op mijn bevel zult gij in den kelk van eenen Lotos-bloem worden opgefloten. — Gij gehoorzaamt mij nog niet. madhawya. Zou zij u niet gehoorzaamen, daar gij zulk een bard oordeel over haar uitfpreekt. — (terzijde lagchend.) Hij raaskalt van loutere liefde en droefheid, en als ik bij hem blijven moet zal ik zonder deze beide even dol worden als hij is. —- dussch-  de BESLISSENDE RING. 157 dusschmanta. Hoe! gij verroert u niet op mijn uitdrukkelijk bevel? MISRAKESI, (ter zijde.) Hoe geheel kan een overmatig lijden zelf den wijzen veranderen! madhawya. Och mijn vriend, het is immers Hechts een gefchilderde Bij. misrakesi, (ter zijde.) Nu merk ik het eerst , zijn dwaling is een bewijs voor de volmaaktheid der kunst, waarom denkt hij nog na? dusschmanta. Welk een hatelijke opmerking is dat? — Ik genoot de verrukking van haaren aanblik, aan welk mijn geheele ziel hing, en gij wreeds hcrinneraar, moet mij zeggen, dat het maar ecu beeld is. (hij fchreit.) misrakesi, (ter zijde.) Ziet daar het lijden des gefcheiden minnaars! aan alle kanten is hij ingewikkeld in kommer. dusschmanta. Ach waarom voed ik deze eindelooze fmert, ~ de duurzaamheid mijner onrust berooft mij van den omgang met mijne fchoone, in de bedwelming der droomen, en mijne traanen verhinderen mij zelf haar beeld onderfcheiden te zien. misrakesi, (ter zijde.) Dit lijden bewijst zijne onfchuld; hij verliet haar zeker niet bij gezonde zinnen ? de  158 SAKONTALA óp de jongvrouw, (j.vederke mende f) Terwijl ik daar met mijn verwkistje, wederkwam dusschmanta, (fliel.*) Wat is 'er gefchied? jongvrouw. Wierd liet mij door de Koningin Wafumati net geweld ontrukt; terwijl zij van haare maagd Pingalika mijnen last ervaren had; ik zal zelf dit kistje aan den Zoon mijnes heeren overbrengen , zeide zij en . . . madhawya. En hoe kwaamt gij los ? jongvrouw. Terwijl het meisje den zoom haares mantels van een doornftruik losmaakte, nam ik dat tijd» flip waar en fioop 'er mede weg. dusschmanta. De groote opmerkzaamheid , die ik WTafumati betoond heb , maakt haar trots , vriend Madhawys, zij zal wel ras hier zijn, de zorg voor de veiligheid van dit fchilderij, laat ik dan aan u over. madhawya, (bif zich zelf.) Ik had liever dat gij het zelf verborgt (neemt het af beeld fel , ftaat op en [preekt overluid.) ja wanneer gij mij uit het net van uw verb.u-gen kamers, in welke ik gevangen ben, loslaaten en mij veroorloven wilt , op den muur Weghadfchanda , die dezelve omringd te woo-  de BESLISSENDE RING. 159 woonen, dan zal ik dit beeld verbergen, daar» waar Hechts duiven het zien zullen. ( vertrekt.) misrakesi, (ter zijde.) Zoo heilig eert hij zijne vroegere verbinding, of fchoon een ander voorwerp zijn harte thans geboeid heeft! lyfwacht, (treed binnen met een bladpapier in zijne hand.) Heil zij den Koning! dusschmanta. Wachter, hebt gij binnen kort de Koningin Wafumati ook gezien ? lyfwacht. Ik ontmoette haar zoo even, mijn Koning, doch toen zij dit papier in mijne hand zag, ging zij te rug. dusschmanta. De Koningin weet de tijden te onderfcheiden, zij wil den loop der openbaare zaaken niet verhinderen. lyfwacht. De opperfte Staatsdienaar zend deze boodfehap : „ Ik heb een voorval , dat in de ftad „ gefchied is, naauvkeurig opgefchreven, de „ Koning gelieve over het zelve te oordeelen." dusschmanta. Geef mij dat blad. (neemt het en leest.) „ Voor de voeten des Konings word het ge„ legd, dat een Koopman met name Dhana- „ wrid-  16j S A K O N T A L A o? „ wriddhi, die eenen grooten Zeehandel drijft,' „ door fchiphreuk is omgekomen. Geen kind „ was hem nog geboren, en hij laat een ver„ mogen van veele milioenen na , welke zoo „ het de Koning beveelt,, de koninglijke fchat„ kamer toebehooren. - -( treurig. ) Och hoe groot is het ongeluk kinderloos te fterven! bij zulk eenen magtigen rijkdom, moet hij zeker veel Vrouwen gehad hebben. Laat onderzoeken of niet eene van dezelve zwanger is. lyfwacht. Ik heb gehoord, dat zijne Vrouw de Dochter van era zeer braaf man , Scketaha geheten , de plegtigheid bij de zwangerfchap gebruikelijk , al reeds geoefend heeft. dusschmanta. Dat Kind, offchoon het nog niet geboren is*, heeft het regt op zijns Vaders eigendom; gaat heen en zeg den Staatsman, dat hij mijn ultfpraak bekend maake. LYFWACHT, (heengaande.') Ik gehoorzaam. dusschmanta. Gaa nog niet heen. —- lyfwacht , (jveêrkomencle.) Hier ben ik. dusschmanta. Vraag dan of hij lijferfgenaamen achterlaat of niet, zoo moet toch zijn vermogen den Koninglijken fchat niet toevallen. Laat uit» • tl- .< roe-  de BESLISSENDE RING. 161 roepen , dat welke bloedverwanten ook eene mijner onderdaanen mogt verliezen, (uitgezonderd, wanneer misdaden hem de goederen doen verbeuren.) Dusschmanta met een liefderijk hart zijne plaats vervangen wil. lyfwacht. Het zal uitgeroepen worden. (hij gaat naar buiten.) dusschmanta , (blijft in gedachten verdiept.) lyfwacht, (wederkomende.) Uwe uitfpraak, o Koning, welke te kennen geeft, dat uwe deugden na een lange fluimemering weer ontwaaken , word met luide toejuiching ontfangen. dusschmanta , (met eer?diepen zucht.) Als een beroemd man zonder erfgenaamen fierft, dan verkrijgt een vreemde zijne fchatten, dat helaas! dat zal het lot van alle de goederen zijn , die Purus Zoonen opeenhoopt-en. lyfwacht. De Hemel wende deze ellenden van ons af. (hij vertrekt.) dusschmanta. Wee mij! alle mijne eens genoten gelukzaligheid is weg. misrakesi, (ter zijde.) Genadig blijft zijn hart bij het denkbeeld van zijne geliefde. L dussch'  ió2 SAKONTALA of dusschmanta. Mijne regtmatige gade, die ik zoo onverdiend verliet, heerscht in mijne ziele; ach zij zou het fieraad van mijn huis geweest zijn; zij had mij veelligt eenen Zoon gegeevcn, eenen Zoon fchitterend, als het voordbrcngfel der vrugtbaare aarde. misrakesi, (ter zijde.) Nog is zij niet van allen verlaaten en wel ras hoop ik, zal zij weêr de uwe worden. jongvrouw, (ter zijde.) Met dat zotte blad, dat de Staatsdienaar hem zond, heeft de Koning zich geheel veranderd.(hij fmelt weg in traanen.) dusschmanta. Ach! de afgefcheiden zielen mijner voorvaders, die hun aandeel aan de begraveniskoe. ken vorderen , welke geen zoon voor mij daar heencn brengen zal , zijn reeds bekommerd, dat hunne eere zal verkleind worden. Wanneer Dusschmanta niet meer op de wereld is. — Wie zal in onze familie de lijkfeesten verrig- tcn, zoo als in de Weda bevolen is ? ■ In fteedc des reinen olferdranks , moeten mijne voorouders dezen vloed der traanen drinken, als liet eenige olfer, dat de kinderlooze man hun brengen kan. (hij weent.) misrakesi, (zij vertrekt.) Des Konings oogen zijn zoo verdonkerd door droefheid , dat het hem duister fchijnt fchoon de lamp helder brandt. jong-  ©e BESLISSENDE RING 163 jongvrouw. De Koning bedroeve zich niet zoo hevig; hij' is nog jong, wanneer zijne andere Koningginneii hem Zoonen geven , zoo glorierijk als hij zelf, dan zullen zijne voorvaderen verlost worden, van de misftappen, die zij op aarde begingen. dusschmanta , (droevig.) Met mij eindigt de Ham van Purus, die tot nu toe zoo gevreesd en onbelasterd bleef; even gelijk de vloed Saraswati zich verliest in eenen oord, die zijn goddelijken ftroom onwaardig is. (hij zinkt in onmacht.) jongvrouw , (die hem onderfteunt.~) De Koning vatte moed. misrakesi, (ter zijde.) Zal ik hem weder tot zich zeiven brengen? Neen, men zal hem wel ras opwekken. Ik hoorde de Nijmph Dewa-Dschanani mijne Sakontala troosten met dc.^e woorden: „ even als „ de goden zich vergasten aan het aandeel „ van hun offer zoo zult gij u eerlang ver- „ heugen in de liefde van uwen gemaal." Daarom ga ik heen, om haar moed in te fpreeken en mijne vriendin Menaka met het bericht van zijne deugd , en zijne liefde vrolijk te maaken. (Zij rijst om hoog en verdwijnt.) achter het tooneel. Een Bramin mag men niet dooden ! ó Red toch het leven aan eenen Bramin. L 2 dusscii-  :64 SAKONTALA of dussc hmanta , (weder tot zich zelv' komende.) Was dat de klaagftem van Madhawija niet? jongvrouw. Misfchien heeft Pingalika en nog andere Meisjes hein faamen aangegreepen , toen hij het Schilderij' weg droeg. dusschbianta. Gaa Tschaturika en verwijt de Koningin in mijnen naam, dat zij haare bediende niet beter in order houd. jongvrouw. Zoo als de Koning beveelt, (zij vertrekt.) achter het tooneel. Ik ben een Bramin , ik mag niet gedood ■worden. dusschmanta» 'Er is een Bramin in groot gevaar, dit is klaar. Is daar niemand? de oude kamerdienaar , (komt.) Wat is 'er van des Konings dienst? dusschmanta. Onderzoek toch , waarom de kleinmoedigs JVladhadwya zoo jammerlijk fchreeuwt? kamerdienaar. Ik zal dit wel ras gewaar worden. (gaat naar huiten en komt bevend weder.} dusschmanta. Js 'er zwarigheid? kamerdienaar. Zwarigheid genoeg. dcsscii-  de BESLISSENDE RING. 165 DUSSCHMANTA» Waarom beeft gij? even als eenen Grijsaard, de vrees i'chud het ligchaam des ouden mans , als dej adem des winds het blad van • een populier. KAMERDIENAAR. Och red uwen vriend! DUSSCHMANTA» Redden ? waarvan ? KAMERDIENAAR. Uit nood en gevaar. DUSSCHMANTA.. Spreek duidelijker ? KAMERDIENAAR-. De booge vierkante muur, welke van de wolken , die haar overdekken, Weghatfchanda heet. , DUSSCHMANTA. Nu wat is 'er van dien muur? KAMERDIENAAR. Van de hoogte dezes muurs, wiens top de blaauwhalzige duiven nauwelijks bereiken kunnen, heeft een boze geest, voor menfchelijke oogen onzichtbaar, den vriend uwer kindschïieid met geweld vervoert. DUSSCHMANTA,, (fprhlgt fchielijk Op.} Hoe ! bovennatuurlijke wezens dringen dan tot in mijne binnekamers? . och hoe veel moeite is 'er aan dc koninglijke grootheid verbonden! Een Koning weet niet eens hoe veel L- 3 na-  iG6 SAKONTALA of nadeden zijn verzuim dagelijks en alle nuren te weeg brengt. Hoe zal bij dan weeten, op welken weg zijn Volk wandelt! Hoe zal hij de zeden zijns volks verbeteren , daar zijne eigen onverbeterd blijven? achter het tooneel. Help! help! ach maak mij los? dusschmanta , (luisterten vertrekt.) Vrees niets, mijn vriend! vrees niets! achter het tooneel. Wat niets vreezen, terwijl mij een monfter aan den nek vast heeft en mij den ruggraad breeken wil, zoo als hij een fuiker riet knakt. dusschmanta, rondom zvaamcemend. Geef hier mijn boog! een lyfwacht , (brengt des Konings boog en eenen pijl.) achter het tooneel. Hier fta ik en dorftend naar uw versch bloed , wil ik u al druipende flagten, zoo als de tijger een kalf flagt. Waar is nu uwe bcfchermer Dusschmanta , die zijnen boog aangrijpt tot beveiliging der bedrukten? Dl'sschmanta , (tOOmig.) De Demon noemt mijnen naam en trotfeert mijn magt.— Blijf, affchuwelijk Monfter! — Ik ben hier en gij zult niet lang meer wezen, (heft zijnen boog in de hoogte.') Ga voor uit, Paf» watayana, na de trappen van het terras. KA-  de BESLISSENDE RING, 167 kamerdienaar. Hier heen groote Koning! (zij vertrekken alle.) (Het Tooneel verandert zich in een breed Terras.) dusschmanta , ( komt en ziet ach* ter zich om.) Wat is dit, dc plaats is ledig? achter het tooneel. Red, ach red mij! — Ik zie u, mijn vriend, doch gij kunt mij niet zien, even als een muis in de klauwen des kats, blijft mij geen hoope des levens meer over. dusschmanta. Evenwel zal deze pijl, u van uwen vijand onderfcheiden; in weerwil der toverij , die u onzichtbaar maakt , Madhawya zijt goedsmoeds! en gij bloeddorftige Molch ! waag het niet hem, dien ik bemin en befcherm, te doo* den, ziet hier mik ik den pijl, die u met den dood verwaardigen , die u doorbooren en een Bramin redden zal, die langer had verdiend te leven. Zoo flurpt de hemelfche vogel de melk en laat het water, waar mede zij vermengd was over. (trekt de boogpees.) mat al i en madhawya , (treden Op.) matali. De God Indra heeft beflooten, dat kwaade Demonen, door uwe pijlen vallen zullen; fpan L 4 dan  163 SAKONTALA o f dan den boog tegen hen en werp uwen vrienden een van liefde en goedheid Itraalenden blik toe. dusschmanta , (verflomt en geeft zijn wapens weg.) Welkom Matali, ik groet u als den voerman van Indra's wagen. madhawya. Wel zoo" deze gorgelfnijder wilde mij om 't leven brengen en gij groet hem vriendelijk welkom. matali , (lachend.) Lang leven en overwinning zij den Koning! Hoor de bootfehap met welke de gebieder der lucht mij tot u zend. dusschmanta. Ik merk ootmoedig op. matali. 'Er leeft een geflagt der Danawas, de Kinderen van Kalancmi, die moeilijk te overwinnen zijn. dusschmanta. Zoo veel wist ik reeds door Nared. matali. De god des honderdvoudigen offers , die dit reuzen volk niet kan bedwingen, draagt aan u zijnen beproefden vriend op, het voorlte gelid der flagordening moet gij aangrijpen: zoo als de zon met de zeven rosfen bijna vertwijfeld, om de donkere fchaaren des nachts te over  de BESLISSENDE RING. 169 overwinnen en de maan plaats maakt die hen zonder moeite verftrooit , zoo moet gij nu met mij Indra's wagen beftijgen en een zekere overwinning tegen ijlen. dusschmanta. Ik gevoel mij door deze voorkeur van den vorst der goede geesten ten hoogden vereerd, doch zeg mij vooraf, waarom hebt gij mijnen armen vriend Madhavvya zoo kwalijk behandeld? matali. Ik bemerkte, dat gij, . waarom weet ik niet, - zeer bitter bedroefd waart en wenschtc uwe kracht in beweging te brengen, door u in het harnas te jagen. Het vuur vlamt op, wanneer men hout daarop werpt; de gefarde dang fchiet met haaren kop na den aanvaller, en de man , die roem verwerven kan , fpant zijne kragten in,wanneer men zijnen moed aanvuurt. dusschmanta , (tot Madhawya.) Mijn vriend! de bevelen van Diwespetïr (*), vorderen oogenbikkelijke gehoorzaamheid, gaa dan nu heen, breng mijn' eerden Staatsman daar narigt van en zeg hem in mijnen naame: dat zijne wijsheid mijn volk voor gevaar moet befchutten , terwijl deze boog elders bezigheid heeft. mad- (*) Een andere naam vsn den god Indra, L $  173 SAKONTALA of MADHAWYA. Ik zal gehoorzaamen, maar ik had noch wel gewild, dat het zonder mijnen tchrik had kunnen gefchieden. (hij vertrekt.) MATALI. Beflijg den wagen, groote Koning! (Dusschmanta klimt in den Wagen cn Matali rijdt met hem weg,) ZE-  Dr. BESLISSENDE RING. 171 ZEVENDE BEDRIJF. dusschmanta en matali, in den Wagen van den god Indra. (Men vooronder/lelt dat zij boven de wolken zijn.) dusschmanta. •Ik gevoel Matali, dat ik zulk een ophooping van eerbetuigingen niet verdien, offchoon ik den last van Indra vervuld heb. matali. Gij zijt beide onvoldaan. Gij hebt den Dondergod eenen zoo wigtigen dienst bewezen en houd dien flechts voor een gering bewijs uwer godsdienstigheid , en hij meent dat alle zijne goedheden te klein zijn tegen de verplichting, die hij aan u heeft. dusschmanta. Tusfchen mijnen dienst en belooning was geen gelijkheid; alle mijne verwachtinge werden overtroffen , toen hij mij voor mijn affcheid, op de eene helft van zijnen troon en mij boven al de bewooners des vuurhemels verhoogde; terwijl hij lagchend zag dat Dschayanta zijne Zoon , die naast hem Rond, na deeze eere ft reefde, toen hij mij den welriekcn- den  173 SAKONTALA of den geest van hemelsch Zandelhout in den bot» zem goot en eenen krans van paradijs - bloemen mij om den hals hing. matali. Mijn Koning! gij verdient alle mogelijke beloning, die de beheerfcher der goede Geniën kon uitvinden. Tot tweemaal toe wierden zijne hemelfche woonplaatfen van de doornen van yt genacht van Danu (*) losgemaakt, eens door de klaauwen des mannelijken lecuws en thans door uwe zeker treffende pijlen. dusschmanta. Wie gaf mij de overwinning ? was het niet de hulp en befcherming der goden ? zooals op de aarde , de grootheid en luister der heeren, de oorzaak is van het welgelukken der ondernemingen hunner dienaaren? zou Arun (f) de fchaduw des nachts wel kunnen verdrijven, zo niet de godheid met duizend ftraalen hem voor den wagen des daags gezet had. matali. Dat is zeker een gelijk geval, (hij rijdt langzamer.') zie ó Koning! den ganfehen luister van uwen roem, daar gij, die thans over den rug des hemels heen rijd! De vrolijke Geniën hebben purper en azuur van dc hoornen des 1c- C*) Danu, de Vader van een Demonisch geflacht.. (f) Arun, de Voerman der Zon,  de BESLISSENDE RING. 173 levens gezameld , waar mede de hemelfche jongvrouwen hunne fchoone voeten verwen, en thans fchrijven zij uwe daden op in verzen, waardig een goddelijk gezang. dusschmanta, (met befchei* (kilheid.) Door mijne vreugde, over de nederlaag der reuzen, was ik tot hier toe onopmerkzaam op dezen wonderlijken oord. Zeg mij Metali! op welken ftreek des winds rijden wij thans? matali. Dit is de weg,die tot den drievoudigen vloed, de grootfte fchoonheid des hemels leidt,op den weg waar zich 't gindsch gefterntc in kringen wentelt; terwijl zij hunne ftraalen verbreiden. Wij volgen de rigting van het zagtwaaiend lugtje, dat de zwevende geftalten der goden verheft; dit pad was Wischnas tweede ftnp, toen hij den trotfehen Wali (*) tot fchande maakte. dusschmnata. Mijne innerlijke ziel; die door uiterlijke zintuigen werkzaam is, word door dezen aanblik met |vrolijk welgevallen vervult, (hij ziet na de raderen. ) Nu denk ik doorklieven wij het oord der wolken. matali. Wat brengt u op die gedachten? dusscii- ■£*) Wali, een reuSj die Wischna veifloej,.  *7+ SAKONTALA op dusschmanta. De wagen zelf leert mij, dat wij over wolken, die van regen zwanger gaan , rollen; de omtrek zijner raderen doet de heldere droppelen daar rondom Huiven; Indra's rosfen ademen blikfems en reeds zie ik de kweelende Tschattakas, die hunne nesten op de toppen der bergen verlaaten. MATALI. Het is zoo als gij zegt en wel haast zult gij uw eigen grondgebied naderen. dusschmanta , (ziet naar beneden.) Zoo fnel en toch onmerkbaar als de hcmelfche rosfen afffijgen, zie ik het verblijf voor de menfehen beftemd voor mij! wonderlijk uitzicht ! Nog zoo ver af, dat de diepe gronden , zich verwarren met de toppen der bergen, dat de boomen hunne takrijke fchouders om hoog heffen, maar nog meer dan half onzichtbaar fchijnen, dat de ftroomen zich als glanzende draaden flingeren en hunne bronnen onmerkbaar zijn! En nu, nu ziet het, even of een ontzachlijke kracht deu geheclen aardkloot tegenfneldc. matali, (ziet met eerbied. op de aarde.) Hoe verrukkend is het verblijf van 't gedacht der menfehen! Gij hebt wel gezien, ó Koning l dusschmanta. Zeg mij Matali, hoe noemt men dat gebergte,  de BESLISSENDE RING. 175 te, daar ginds , dat als een avondwolk verkwikkende ftroomen afgiet en tusfchen de meiren des opgangs en des nedergangs een gouden gordel verbeeldt ? matali. Dat gebergte heet Hcmakuta; nergens in 't heelal is een fchooner plaats , waar de godsdienst der vroomen met gelukkiger gevolgen gekroond word. Kafyapa, de Vader des onfterflijken, de beheerfcher der menfehen, Maritfeha's Zoon , die van den zelfftandigen voort fproot , Kafyapa woont hier met Aditi zijn Gemalin in een zalige afgefcheidenheid. dusschmanta, (aandachtig.') Laat mij die geluk aanbrengende gelegenheid niet verzuimen; durf ik het godenpaar naderen en hem mijne hulde bewijzen? matali. Gerust; een gelukkige inval! ■ Nu raa- ken wij de aarde. dusschmanta, (verwonderd.) De raderen van dezen wagen geven geen geluid; geen ftof vliegt van hen op, en de aanraaking der aarde gefchiedde onmerkbaar. matali. Dat is het onderfcheid tusfchen uwe en Indra's wagen. dusschnanta. Waar is het heilig verblijf van Maritfcha?  176 SAKONTALA op matali, (wijzende') *■ Een weinig aan gindfche zijde van dat bosch waar gij een' vroomen Jogi (*), onbewcegelijk fiaan en zijn dik krullend hair vast houden ziet, met de oogen gevestigd op den fchijf der Zon, zijn lijf is half met een (t) Termitcn nest, bedekt; een flangenhuid bekleedt hier de plaats van een Priesterlijken gordel en ihoert zijne lendenen ; .veel knoestige planten , omwinden en verwonden zijnen bals , en rondom verbergen de vogelnesten zijne febouders. dusschmanta. Ik eerbiedig eenen man van zulk een flrengea godsdienst als deze. matali , (houdt den toom in.) Nu zijn wij ver genoeg. - Nu betreden wij het heiligdom van den beheerfcher der wereld, en het bosch, bevochtigd door ftroomen uit den hemel gevloeid. dusschmanta. Deze ftille woonplaats is bevalligcr als het ver« C*5 3°S'5 een boeteling, die zich als een werktuig in een lichamelijke zelfpijniging neêr gezet heeft. (f) Termiten zijn een bijzonder foort van Infectcn, die wat op mieren gelijken, die in hete landen dikwils hoogten» van een manslengte opwerpen, waarin zij gezelfchappelijl; leven en hun gedacht voordplanten, zij zijn de plaag van heete landen, hier hebben zij hun nest, aan den onbeweeglijken, boeteling, als aan een boomlhm vastgchegt.  de • BESLISSENDE RING. 177 Verblijf der goden zelf; het is mij of ik mij iu nectar bade. • matali; (houd den wagen fiil.) De Koning klirome nu af. dusschmanta , (fpringt vrolijk af.]) Hoe kondt gij den wagen verlaten? matali. Hij blijft in zulke gevallen Ril ftaan. Wij kunnen hem beide verlaaten. Her heen, zegevierend held! Dit is de rustplaats van waare deugdzaamen. dusschmanta: Met dezelfde verwondering befchouw ik de deugdzaamen en hun eerwaardig verblijf. Slechts reinen geesten betaamt het,zich met dezen balfemgeur te voeden, in het woud waar de blomen des levens bloeien; zich tc baden in bc'eken door de Lotos-Hof verguld, cn in geheimzinnige baden, hunne deugd tc verlterken , te peinzen in holen, wiens keien volmaakt fchocne Diamanten zijn en hunne lusten te beheer* fchen, offchoon Nijmphen van onvergelijkelijke fchoonheid, om , haar dartelen. In dit bosch bereikt men den top van waare deugd, na welken andere Kluizenaars vrugtcloos ffreeven. matali. • In verheven zielen word dit verlangen naar Volmaaktheid gedtutrig fterker. (treed ter zijde.) Zeg mij Wriddhafakalya! waar mede houd zich Miritfeha's goddelijke Zoon thans bezig? - wat • M Zegt  178 SAKONTALA of zegt gif? hij is in gefprek met de Dochter var} Dakfcba , die al de deugden eener goede huisvrouw oefent en hem over vragen der zedenleer raadpleegt?—dan moet men wagten tot hij tijd heeft, (tegen Dusschmanta.) Rust terwijl, o Koning onder de fchaduw van dezen y\zokahoom; terwijl ik Indra's Vader, uwe aankomst ga melden. dusschmanta. Zoo als gij best keurt. (Matali vertrekt, Dusschmanta voelt een trekking in zijnen regter arm.) Ach mijn arm ! waarom vleit gij mij met een icdel voorteken? - mijn geluk is voor altijd veilïoord, en mij blijft niet over dan ellenden. achter het tooneel. Niet zoo onhandig! moet gij altijd uwe ftoutheid tooncn! dusschmanta , (luistert.) Hoe! wat zegt dit? Deze plaats fchikt zich toch niet voor kwade neigingen. Wien geld dit verwijt ? (hij ziet en verwondert zich.) Ik zie een kind , doch dat geen kinderlijke trekken en zwakheid heeft, twee Kluizenaresfen fpoeden , om hem te rug te houden, doch hij Ik-ept met geweld in woeste fpeclzucht het jong eener leeuwin tot zich, wiens maanen verward zijn en dat zoo even de nog halfgevulde uijer zijner moeder, zoo 't fchijnt onttrokken is. (Het  öe BESLISSENDE RING. 17e) (Het Tooneel vertoont een kleine Knaap en twee Vrouwelijke Bedienden zoo ah de Koning zoo even befchreven heeft.) kind. Maak op uw mui], gij kleine leeuw, dat ik uwe tanden tellen kan. eerste bediende. Onhandig Kind 1 waarom plaagt gij de wilde dieren des wouds, die wij opvoeden, als onze eigen kinderen ? - G.j bemindt altijd woeste fpelen. — Met regt noemden u de Kluizenaars Sarwademana, want gij maakt alle ichepfelen tam. Dusschmanta. Ach wat is dat, dat mijn hart zoo zeer naaf dat knaapje toetrekt, als of hij mijn eigen Zoon was? (nadenkend.') Doch wee mij fik heb geenen Zoon ! en deze gedachte buigt mijn1 hart op nieuw neder tweede bediende. De leeuwin zal u verfcheuren, als gij haaf jong niet los laat. 't kind, (lagchend.) Ja, dat is ook waar, ik ben ook bang voor haar. (hij bijt zich op de lippen om het te worgen.) dusschmanta, (verwonderd ter zijde.) , Dat Kind heeft de kiem van een grooten heldenmoed in zich, en ziet 'er uit als een vuuf M a daf  ï8o SAKONTALA of dar (lerker brandt, wanneer men droog hout daarop ligt. eerste bediende. Lief Kind! Laat den jongen vorst der dieren zijne vrijheid, ifc zal u mooijer fpeelgoed geven. kind. • Geef mij dat dan eerst. Waar is het ? (/leekt de hand uit.) dusschmanta, ([terzijde, terwijl hij de hand van het Kind waarneemt.) Is het mogelijk! de holle hand van het Kind draagt reeds dc merktekenen der heerfchappij en terwijl hij die zoo begeerig «if(trekt, openbaaren zich haare Linien, als een kostelijk geweven net, zij gloeit als een Lotos, die zich in de vroege fchemering opent , wanneer de roodachtige glged voor zijne bloembladeren alle andere bloemen kleuren in het donker hult. tweede bediende. - Woorden , lieve Suwrira! verzagten hem niet. Ik bid u, ga in mijne hut, daar zult gij een" fpccltuig vinden , dat voor het Kluizenaars Kind, Sankara gemaakt is, het is een levendig nagemaakte Paauw met heldere kleuren bemaald. eerste bediende. Ik zal 't zoo brengen, (vertrekt.) kind. Ik fpcel zoo lang met den kleinen leeuw. twee  de BESLISSENDE RING. 18: tweede bediende , (lacht hem tegen.) Ik bid u laat li :m gaan ? dusschmanta, (ter zijde.) Ik gevoel een zeer tedere neiging voor dien toomeloozen knaap. (zuc';t.) Hoe zoet moet de verrukking van eenen braven' Vader zijn, wanneer hem het ftof op den Boezem valt, terwijl hij zijne ('pelende kinders tot zich opbeurt! wanneer zij hem met onduidelijk lhunelcn verheugen, en met een 1'chuldeloos geïagch, hem telkens de witte bloemen hunner tanden vertoonen. tweede bediende, ( den vinger opheffende.) Gij wilt dan geheel niet naar mij luisteren-? (ziet om.) Is 'er dan geene Kluizenaar hier omftreeks ? (ziet den Koning.) Mag ik u bidden edele vremdeling! den kleinen leeuw, die zich uit de vuist van dit fterk kind niet rkan los rukken,, te bevrijden? dusschmanta. Ik wilt 't beproeven, (naden vriend/ijk tot het Kind.) Hoe kunt gij een Kluizenaars Zoon uwen Vader ontceren, daar hij uw goed bedrag met het geluk beloonen zou, zoo als de regtvaardige van het heilig woud genieten. Alleen de zwarte flang is in Haat om den'tak des geurigen Sandelbooms te ontheiligen. (het Knaapje laat den leeuw los.) M 3 twee"  J82 SAKONTALA op tweede bediende. Ik dank u, goede vreemdeling! — maar een Kluizenaars Zoon is dit Kind niet. dusschmanta. Zijne bedrijven, die met zijne fterkte overeenkomen , verraden zeker eenen anderen afkomst ; doch de heiligheid van dezen oord deed mij dit denken, (hij neemt het Kind bij de hand.') (bij zich zelf.) ach geeft mij het aanraken van de hand dezes Kinds reeds zoo veel vreugde , fchoon het Hechts de hoopvolle fpruit van een vreemd huis is, welke verrukking moet wel die gelukkige ondervinden, van wien hij ontfproot. tweede bediende , (ziet beurtelings beide aan,) Dit is toch Wonderlijk! dusschmanta. Wat is zoo wonderlijk? tweede be diende. De onbegrijpelijke gelijkheid tusfchen het Jvind, cn u, edele vreemdeling! met wien hij toch niet vermaagfehapt is. liet was mij ook vreemd , dat hij met al zijn kindfche luimen op uw enkele aanfpraak, zonder dat hij u ooit gezien heeft, weêr zagraartig wierd. dusschmanta , (drukt het Kind aan zijn borst.) Heilige Vrouwe, indien hij geen Kluizenaars Kind is, hoe is dan de naam zijner famielie ? twee-  de BESLISSENDE RING. 183 tweede bediende. Hij ftamt af van Puru. dusschmanta, (ter zijde.) Van daar komt dan zeker, die gelijkheid tusfchen ons en mijne neiging tot hem, (zet zich neder en /preekt overluid.) ik weet dat het in Puru's gedacht gebruikelijk is, dat de Vorsten in den beginne rijke paleizen met glanzende muuren bewoonen ; waar zij de wereld be- ' fehutten cn beminnen , eerst in den afnemennen ouderdom zoeken zij een nederig dak, aan den voet van eenen ecrwaardigen boom , waar Kluizenaars met te ondergebragte begeertens, een' ftrengen godsdienst oefenen. Het verwondert mij even als u, dat dit Kind, hetgeen als een god daar heen treed, van een bloot fterveling is voortgebragt. tweede bediende. Deze verwondering zal ophouden, vriendelijke vreemdeling ! wanneer gij verneemt, dat zijne moeder met een Nijmphe des hemels in betreking (laat en haar inKalyapas heilig bosch gebaard heeft. dusschmanta, (bijZl'ch Zelf.) Ik ben buiten mij zeiven, eene nieuwe hoop leeft in mij op, (overluid.) wie is dan die deugdzaame Monarch , die de hand zijner moeder nam? tweede bediende. Och ik mag den naam van eenen Koning niet M 4 rugt-  1.8+ S A K O N T A L A of rugtbaar maaken, die zijne rechtmatige echtge» noot verlaten heeft* dusschmanta , fjjij zich zelf.) Ach! zij meent zeker mij. — Ik moet haar nog den naam der bevallige moeder eens vragen; (peinzend-) maar ftrijdt het niet met dc goede zeden naar de vrouw eens anderen te vragen ? eerste bediende , (met fpeeltliig.) Ziet hier Serwademana, - hier is een fchone Vogel, Sakontalavinyam. kind , (ziet verlangend om.) Sakontala? waar is n i:ii lieve moeder? (beide de bedienden lagchen.) EERSTE bediende. ■ Zoo zeer bemint hij zijne moeder, dat hem een gelijkluidende naam bedroogen heeft. TWEEDE bediende. Neen lief Kind , zij meent Hechts de fchoone gcttalte en kleuren van deze Paauw. dusschmanta, (ter zijde.) Is waarlijk mijne Sakontala zijne Moeder? of zou nog een andere vrouw dien dierbaren naam dragen. ó Dit gefprek is als dc ge¬ daante van water in eene wildernis, die het fmagtende Rhee bitter bedriegt. KIND. De Paauw wil ik wel hebben, als hij loopen en vliegen kan, anders niet. (hij neemt hem aan.) . . EER-  PE BESLISSENDE RING g«j eerste bediende, (vreesachtig omziende.) Ach het Kind heeft zijn' armband verlooreu, dusschmanta. Wees gerust, hij liet dien vallen, toen hij ftraks met den Leeuw fpeelde. Ik zie hem liggen en zal hem in uwe handen leveren. beide bedienden. Voorzichtig! gij moet het niet aanroeren. eerste bediende. Ach hij heeft hem opgeraapt. (zij zien elkaar verwonderd aan.*) dusschmanta. Hier is hij, maar waarom wilde gij mij te rug houden, om dien glanzenden Heen niet aan te roeren? tweede bediende. Verheven Monarch ! deze goddelijke armband is met wonderkracht befchonken ; Maritfcha's Zoon gaf hem dit Kind , zoo ras de heilige pkgtigheden , na zijne geboorte verrigt waaren; wanneer hij op de aarde viel, zou hem geen mensch, buiten den Vader of Moeder des Kinds, zonder nadeel kunnen aanroeren. dusschmanta. En wanneer nu een vreemde hem had opgenomen ? eerste bediende. * Dan zou hij zich in een Slang veranderd cn hem verwond hebben. M 5 dusscii-  1*6 SAKONTALA ov dusschmanta. Hebt gij dit reeds in foortgclijke gevallen beproefd ? beide. Dikvvils. dusschmanta , (verrukt.) Dan mag ik eindelijk juichen , dat mijne vun« riglte wensch mij gefchonken is. (hij omarmt het Kind.) tweede bediende. Kom Suwrita, dit vrolijk berigr moet Sakontala hooren. (de Bedienden vertrekken.) kind. Vaarwel, ik moet naar mijne moeder gaan. dusschmanta. Mijn zoon! mijn lieveling! gaat met mij na haar toe, en gij zult haar gelukkig maaken. kind. Dusschmanta is mijn Vader ; en gij zijt Dusschmanta niet. dusschmanta. Gij ftreelt mij waarlijk, terwijl gij mij verlochent. sakontala, (Treed op met rouwgewaad; haar lang hair hangt in een eenvoudige vlegt, langs den rug af.) (ter zijde.) Mijn zoon's armring heeft zijne goddelijke kracht bewaard; nu moet ik of aan alle geluk Vertwijfelen, of dat, wat Misrakefi mij voorfpeld heeft, is waarlijk gefchied. (treed voor.) dusscii'  DB BESLISSENDE RING. 187 dusschmanta, (tusfchen vreugds en weemoedigheid.) Ach zie ik waarlijk de onvergelijkelijke Sakontala in droevig treurgewaad"? haar afgekwijud gelaat draagt de lpooren van ftrenge boete; de gevlogte hairlokken vallen vereenigd over haare fchouders, en met een geheel reine ziel, draagt zij de lange afwezenheid van haaren echtgenoot, wiens onvriendelijkheid alle grenzen overfchrijdt. sakontala, (die hem ziet en nog twijfelt.') Is dat de zoon mijnes heeren, wiens wangen door berouw en leed verbleekten? — Zoo niet, wie is het die door zijne aanraking de hand mijnes kinds bezoedelde; waarvoor zijn amulet hem bewaard moest hebben. (Het kind hopt naar haar toe.) Moeder! hier is een vreemdeling die noemt mij zijnen zoon. dusschmanta. ó Mijn tedergeliefde ! ik heb u zeer hard mishandeld; doch de tederfte liefde heeft mijne hardheid verdreven, ik fmeek u om vergeving, en aandenken. sakontala, (ter zijde.) Wees gerust mijn hart! (luid.) Ik zal mij hoogst gelukkig rekenen , wanneer des Konings toorn voorbij is (ter zijde.) Zeker is dit de Zoon mijns heeren. pussen-  JtSS SAKONTALA ur DUSSCIINANTA. Des hemels goedheid laat u, beminnelijkfte Van uwe fexe, weêr voor mij ftaan, voor mij, dien dc duisternis der toverij het geheugen verdonkerde, even als de Her Rohini aan het einde eener maanverduistering, — zijue geliefde maan weer verzelt. SAKONTALA. De Koning zij.. .. (zij breekt in traanen los.) DUSSCHMANTA. ó Mijn dierbaare! offchoon uwe traanen het woord „ overwinnend " verflikken; - zoo is toch de zege mijne, danr ik u al is het ongefierd en met verbleekte lippen, wederzie. KIND. Moeder wat is dat voor een man? SAKONTALA. Lief kind! vraag dit de goden die over ons beider lot waakeu. (zij weent.} DUSSCIIMNATA. Ach verban, verban, mijn tcdergeliefde, alle herinnering aan mijne hnrdhartige behandeling Een akelige onzinnigheid heeft mijn ziel overweldigd; ' Met de beste bedoeling handelt men zoo, wanneer een droevia bedrog de overhand heeft: even als een blinde, wanneer een vriend zijn hoofd met een bloemenkrans opfiert" dien voor een flang houdt, en ze dwaas van zich afwerpt, (hij valt haar te voet.) SA'  DE BESLISSENDE RING. sakontala. •Staa op mijn gemaal! — mijn geluk wierd Voor langen tijd afgebroken; doch nu volgt op droefheid weer Vreugde, daar de zoon mijns heeren mij nog bemint. - (hij ftaat op.) Hoe wierd dan toch de herinnering den zoon mijns heeren wedergegeeven ? dusschmanta. ' Wanneer de pijl der fmerte geheel uit mijneu boezem getrokken is, dan zal ik het u vertellen , thans is mijne zielefmcrt gedeeltelijk verzagt; laat mij daarom eerst de traanen wegvegen , die van uwe fijne ooghairen afrollen, en met deze, de herinnering aan alle traanen, die mijne onzinnigheid u deedt weenen. (Hij jlrekt zijne hand uit.) sakontala , (droogt haare iraaneil en ziet den Ring aan zijnen vinger.) Ach! is dat de Beflisfende Ring? dusschmanta. Dit is hij, en toen ik hem op een wonderlijke wijs weder ontving, keerde mijn geheugen tevens weder. sakontala. Welk een vermogenden invloed bezit hij, daar hij mij het verlooreu vertrouwen mijnes gemaals wederbrengt. dusschmanta. Zoo neem hem dan nu, gelijk een fchoone plant van het wederkerende jaargetijde der v/eugde eenen bloem ontfangt. sa-  JQö SAKONTALA o* sakontala. Ik durf hem niet weer vertrouwen, laat dï zoon mijns heeren hem liever dragen. matali, (komt binnen.) Door den wil des hemels heeft de Koning zijne geliefde Vrouw gelukkig wedergevondene en het gelaat van zijnen kleinen zoon gezien.] dusschmanta. Het gezelfchap mijnes vriends heeft mijnen Wensch doen rijpen doch zeg mij , wist Indra dit geluk niet vooruit? matali , (lachend.) Wat is den goden onbekend?... Maar kom nit hier, de goddelijke Maritfcha wenscht u te zien. dusschmanta. LieVc gade! neem onzen zoon aan de hand, dat ik u beiden, aan den Vader der onfterfelij* ken voorftelle. sakontala. Ik gevoel mij huiveragtig , om zelf in uwe tegenwoordigheid den goden te naderen. dusschmanta. 15ij deze gelukkige gebeurtenis, is dit toch betamelijk, ik bid u kom met mij. (zij vertrekken alle.) Het Tooneel word veranderd en men ziet Kafyapa, en Aditi, in V gefprek op eenen throon. kasyapa , (wijst haar den Koning.) Dochter Dakfcha's , daar ftaat de held, die do  »e BESLISSENDE RING. m de fchaaren uwes Zoons tot den krijg voerde. Het is een Vorst der aarde , Dusschmanta. Door zijn boog is Indra's donderfteen thans een enkel fieraad van zijn hemelsch paleis. aditi. Zijne geftalte heeft alle merktekens der hoogfte Majefieit! matali, (tot Dusschmanta.) De ouders der twaalf Aditya's zien op u, 6 Koning ! als op hun eigen kinderen ; met oogen der liefde. — Treed tot hun toe, glorierijke Vorst! dusschmanta. Zijn zij dat, Matali, dat godenpaar van Ma- ritfcha en Dakfcha ontfprooten ? zij zijn het nageflacht van Brahma , wien de de zelfftandige in het begin het aanzijn gaf? Zij die bezielde ftervelingen de bron des roems noemen, zigtbaar in de geftalte der twaalf zonnen? zij die mijnen weldoender voonbragten, den Heer des honderdvouwdigen offers en de beheerfcher der drie werelden. matali. Zij zijn het? — (Hij werpt zich met Dussch. manta neder.) verheven wezen de Koning Dusschmanta, die de bevelen uwes zoons Wa. fawa volbragt heeft, buigt zich in ootmoed voor uwen troon neder. kasyapa. Beheersch verder de wereld nog lang! ADI-  fta SAKONTALA of aditi. Zijt lang een Krijgsman , wiens wagen oh» verbroken blijft in den flag! (Sakontala valt met haaren Zoon voor hem neder.) kasyapa. Dochter ! Uw Gemaal zij als Indra ! Uw Zoon als Dschayanta! cn gij zelf, — geenZegen is meer gcfciiikter voor u, zijt zoo gelukkig als de Dochter Pulomans ! aditi. Leef mijn Kind in duurzaame eensgezindheid met uwen heer, en dit Kind zij, een lange reeks van jaaren, uw beider fierraad cn vreugde ! zet u nu bij ons neder. (zij zetten zich alle neder.) kasy'apa , (ziet dan den een en dart den anderen aan.) ■ Sakontala is het voorbeeld van uitmuntende Vrouwen, haar Zoon is gehoorzaam, gij ó Koning bezit drie zeldzame voorregten : echte vroomheid, uitgebreide rijkdom en werkzaame deugd! dusschmanta. ."Goddelijk wezen, nu ik het vorige doel mijner vuuriglte wensch verkregen heb , fla ik door uwe genade op den top van alle aardfchei gelukzaligheid en uwe zegen zal die duurzaam maken, — eerst verfchijnt de bloem, dan de vrugt; eerst verzamelen zich de wolken, dan valt de regen; dit is de geftadige orde van oer-' zaaw  nE BESLISSENDE RING. 195 Baaken en werkingen , zoo wanneer uwe goedheid voorgaat, zal gelukzaligheid ons volgen. matali. Waarlijk Kering! de goedheid der oorfpronkelijke Brahmin was zeer groot. dussciimana. Deze uwe dienstmaagd, óZoon van Maritfcha , huwde ik na dc ordening Gandharwa's , na verloop van eenïgen tijd bragten eenige van haare aanhoorige haar tot mij , in mijn Paleis ; doch eene onzinnigheid beroofde mij van mijn geheugen en ik verftiet haar en beledigde daar door den eèrwaardigen Kanna, die tot uw goddelijk nagedacht behoort. Lang daar na, toen ik dezen Beflisfenden Ring wêer zag, herinnerde ik mijne liefde en mijn huwelijk; doch nog vervulde mij al het gebeurde met ontzetting. Het was een zeer vreemde onkunde, die mijne zinnen bemagtigde en mijn ziel verwarde; even of iemand een Oliphant van zich zag afgaan en vragen moest,wat het toch voor een dier was? tot hij aan het fpoor zijner groote voeten den EIcphant herkende. kasyapa. Befchuldig u niet langer over een misdaad mijn Zoon ! die gij zeer onfchuldig en onwetend beging, en hoor mij verder. dusschmanta. Ik luister aandachtig. N kas-  194 SAKONTALA op kasyapa. De Nijmph Menaka voerde Sakontala van die plaats, waar gij haar verlaaten en bedroefd had, weg en bragt haar in Aditi's Paleis. Daar bemerkte ik door het vermogen des nadenkens over het hoogffe wezen , dat uwe vergetelheid door den vloek van Durwafes ontftond, cn dat de betovering' met den aanblik van uwen Ring Weder eindigen zou. dusschmanta, (VOOV zich.) Dan is mijn naam vrij van fchandc. sakontala. Hoe gelukkig ben ik! dat mijn's Heeren Zoon die mij thans herkent , mij uit onwetenhcid en niet uit afkeer verlochende.- Mijne beide lieve vriendinnen , hebben zeker den vreezelijken vloek gehoord , terwijl mijn ziel met een ander voorwerp bezig was ; hunne tedere liefde verborg dit voor mij , om mij te fpaaren; cn toch gaven zij mij den raad, den Ring te vertoonen, wanneer mijn Gemaal mij mogt vergeten zijn. kasyapa , (tegen Sakontala.) Gij weet de geheele gefchiedenis, mijne Dochter ! wees niet langer vertoornd op uwen Heer. Hij verwierp u Hechts, toen de kracht der toverij zijn geheugen verzwakt had, zoo dra die duisterheid verdween, ontwaakte zijne huwlijks liefde weder, als te voren, even als een fpiegel , wiens oppervlakte verontreinigd is, geen  öe BESLISSENDE RING. geen beeld te rug kaatst, maar de juist geüii e trekken weêr vertoont, zoo ras men het zijnen natuurlijken glans wedergeeft. dusschmanta. Zoo viel het waarlijk bij mij voor. kasyapa. Hebt gij bet Kind, dat Sakontala u gegeven heeft cn bij wiens geboorte ik zelf de plegtigheden verrigt heb, die in Weda voorgefehreven zijn,al omarmd, mijn Zoon Dusschmanta! dusschmanta- Heilige Maritfchi! hij is de roem van mijn genacht. kasyapa. Weet dan ook , dat zijne heldendeugd hem zal verheffen tot een' heerfclier van de eene Zee tot de andere ; eer hij over den Oceaan fles fterfelijken levens zal wegzweeven, zal hij heerfchen zonder gelijken in den krijg over deZe aarde met haare zeven halve eilanden en zoo als hij nu Serwadrmnna heet , daar hij reeds in zijne jonkheid de moedigfte dieren temt ; zoo zal hij in rijper jaaren den naam Van Bhereta erlangen, want hij zal de wereld onderhouden en bellieren. dusschmanta. Een knaap, van Maritfchi's zoon opgevoeds inoet den top der grootheid beklimmen. aditi. Nu zal de op nieuw gelukkige Sakontala berigt N 2 vaü  SAKONTALA o* van al die gebeurtenisfen aan Kanna zenden 5 Menaka haar Moeder is mijne huisgenoote en weet alles wat gebeurd is. sakontala. De Godin fpreek*. mijne fterkfte begeerte uit. kasyapa. Door de kracht van den waaren godsdienst zal dit gehcele tooneel voor Karma's geest tegenwoordig zijn. dusschmanta. De vroome wijze man, moet zeker over mijne dwaaze handelwijs nog toornig zijn. kasyapa, (nadenkend.) Ik zal hem de verheugende boodfehap zenden: dat zijn pleegdochter door haaren tederen gemaal is aangenomen; cn dat zij beide geluk-, kig zijn , met den uit hun gefproten kleinen krijgsman. Is daar niemand? leerling, (intredend.) Voortreflijk wezen! hier ben ik. kasyapa. Yl heen Golawa ! door de dunne lucht, en meld aan den eerwaardigen Kanna in mijnen naam: „ dat Sakontala eenen veelbelovendea „ zoon beeft van Dusschmanta, cn dat zijn. „ liefde met zijn geheugen wederkeerde zoo ras „ de toverij des toornigeu Durwafns geëindigd ,, was." , leerling. Zoo als de godheid beveelt, (hij vertrekt.) KAS-  i)E BESLISSENDE RING. *M KASYAPA. •BeRijg nu weêr Indra's wagen mijn zoon 1 met gade en kind ; keer gelukkig naar u\V Koninglijk verblijf te rug. DUSSCHMANTA. Het zal gefchieden zoo als Maritfchi be» veelt. KASYAPA. In liet toekomende zende de Gods der lucht kreits, in rijkelijke zegen ftroomen, overvloed op üw volk, dat u bemint! veelvuldige offers behouden u de vriendfchap van den God des donders , door ontelbaare wederzijdfcbe dienften tusfchen u beiden deelen de bewoonders der beide werelden wederzijdsch geluk en voorfpoed. DUSSCHMANTA. Vermogend wezen, ik wil doen al wat ik kan, om dit geluk tc erlangen. KASYAPA. Welk een verdere gunst kan ik u nog betoonen ? DUSSCHMANTA. Is 'er nog een gunst die deze overtreft . dat ieder Koning na het heil zijnes volks ftreve! Sereswati , de godin der vrije kunsten werde van al de lezers der Weda vereerd; en Sivva met eenen blaauwen hals, en rode lokken, eeuwig magtig en zelfftandig, wende de fmer- ten  Ï98 SAKONTALA of ten eener tweede geboorte in deze verganken lijke wereld , bet tooneel van misdaden eii ftraffen, van mij af. (zij vertrekken alle.)