/T~X SCHRIJEN(\) BOEK-BV Limbricht-Ned.  81 1231 1418 UB AMSTERDAM  DB MO NTE S QUIEU, GEEST per WETTEN. EERSTEN DEELS EERSTE STUK,   DE GEEST DER WETTEN» Boom oen Hrbrr baron !> ê m o n t £ s qu i e tf, Uit het Fransen vertaald doof Mr. DIRK MOOLAvan NOOTËN, Raad in de ft oci/Jchap, en Oud- Scheepen der Stad Sïhi&nhvven, Lid van het Provinciaal Utrechts Ge* mutfehap van Kunften en fVeetertfcbappen* ItET WlJSGEBtUGE EN STAATRUNDtGE AANMKiM KtNOEN, 80 vam EENfiN onbekenden, ALS Van ben vertaaler, éérsten deels eerste stuk, Te AMSTERDAM, m WIU.EM HOLTRoP, l?fj.   VOORREEDEN van den heere De MONTESQUIEU. Indien onder de ontelbaare menigte van zaaken, welke die Boek behelst, iets mogte ge-* vonden worden, 't welk, tegen mijne verwagting , eenigen aanftoot geeft, zo is 'er egter niets, met zodanig oogmerk, door mij in geplaatst. Het af keuren is mijnen geest niet natuurlijk eigen. Plato dankce den Heemel, dat hij ten tijde van Socrates gebooren was, cn ik danke den Heemel , dat ik onder die regeeringsvorm gebooren ben, onder welke ik leeve» cn dat Hij gewilt heeft, dat ik gehoorzaamheid zoude bewijzen aan die geene, welke I lij mij heeft leeren beminnen. Ik verzoeke eene gunst, doch welke ik vrecze niet te zullen verwerven. Zij is deeze, dat men onder het leezen van een oogenblik, geen oordeel gelieve te vellen, over iets, waaraan twintig jaaren gciirbeid is. (a) Dat men dit I. deel. ge- (a) De Heer de montesquiku fchrijft in zijne gemeenzaame Brieven, XX.F1II. Brief, aan tien GrootPrioor solau, Ambasfadeur van Malt ha te Rome; * „ I-Icc  n VOORREDEN VAN DEN geheele werk gelieve goed, of af te keuren, en niet aan eenige uitdrukkingen te blijven hangen. Wil men het oogmerk van den Schrijver zoeken, het is nergens elders tc vinden, dan in het oogmerk van het werk. Mijn eerde werk is geweest, de menfchen ai te fpeurcn ; om dat ik niet konde gelooven, dat " H" gefj mij een Sroot venrnnk , dat mijn „ Geen der Wetten U behaagt. De loftuitingen, wel„ ke rmj de meeste menfchen deswegens raogten toe„ zwaaijen, kunnen mijne vetwaandheid gaande maa„ ken, maar de uwe zouden mij trotsch maaken. Om „ dat dezelve eene goedkeuring behelzen van een „ man, wiens beoordeelingen altijd een waarheid, en ,. nimmer onbedagtzaatn zijn. 't U waar, mijn onder„ werp is fchoon/t is groot: ik vrees zelfs, dat het „ voor mijne kragten te groot geweest is. Ik durf „ zeggen, dat ik gedurende mijn geheel leven daar aan f, gewerkt heb. Toen ik van de fchoolen kwam, gaf ., men mij rechtsgeleerde boeken in handen. Ik „ zogt na den Geest van die boeken: ik werkte ot> " °PIloudeliik ? dog ik voerde niets uit , dat goed „ was. t Is twintig jaar geleeden ,• dat ik mijne „ gronden ontdekt heb: zi/ Zij„ zeer eenvoudig. £e„ „ ander, die zo lang gewerkt had als ik, zou beeter „ ftuk te voorfchijn gebragt hebben , maar ik wil „ met ontveinzen , dat ik onder dit werk heb ge„ meent te zullen dood blijven. Ik ga mijne nut nee-„ men: ik werk niet meer. " rertaaler.  HEER DE MONTESQUIEU. ni dat zij, in deeze oneindige verfcheidenheid van wetten, en van zeeden, enkel door hunne grilligheeden geleid konden worden. Ik heb gronden ter neer gefield, en ik heb gezien, dat de bijzondere gevallen zig, als van zelve , naar die gronden vlijden; ik heb gezien , dat de gefchiedenisfen van alle volkeren niet anders dan gevolgen van die gronden waren; dat ijdere bijzondere wet met eene andere verbonden was, of weder van eene meer algemeene afhing. Wanneer ik de oudheid doorfnufFeIde,heb ik mij toegelegd, om in den fmaak der oudheid! te denken, om niet in 't geval te geraaken, van waarlijk onderfcheidene zaaken voor gelijke zaaken op te neemen, om de onderfcheidinger», die tusfchen de gelijkfchijnende zaaken zijn , niet over het hoofd te zien. Ik heb mijne gronden, niet uit mijne vooroordeelen , maar uit de natuur der dingen, opgemaakt. Hier zullen zig de waarheeden niet doen gevoelen , dan na dat men den keeten , wel" ke dezelve aan andere verbind, zal ontdekt * a heb-  iv VOORREDEN VAN DÈN hebben. Hoe meer men op de ontwikkelingen zal denken , des te meer zal men overtuigd worden van de zeekerheid der gronden. Ik heb zelfs alle die ontwikkelingen niet gcgeeven : want, wie kan alles zeggen , en niet doodlijk verveelen? Mén zal hier die fchitterende trekken niet ontmoeten, welke het kenmerk van onze heedendaagfche werken fcfaijnen uit te maaken; zo dra men de zaaken, eenigzints uitgebreid, wil inzien, vervallen alle die fchitteringen. Zij zijn enkel hunne geboorte daar aan fchuldig , dat de geest de onderwerpen alleen van eene zijde beziet, zonder zig aan al het overige te bekreunen. Ik fchrijf niet, om iets, 't welk bij eenige natie, terweereld, vastgefteld is, te berispen. IJdere natie zal hier de redenen van haare ftokregels van Staat kunnen vinden; en men zal hier uit natuurlijk dit ten gevolge trekken, dat het aan niemand, dan aan die geene, welke onder een zo gelukkig gefternte gebooren zijn, dat zij geest en vernuft genoeg hebben, om in het ganfche zamenftel van de regeeringsvorm van eenen Staat door te dringen, kan vrijftaan, om veranderingen voor te flaan. Het  HEER DE MONTESQUIEU. v Het is niet onverfchillig, of het voik voorgelicht worde; de vooroordeelen der Overheeden zijn hunnen oorfprong aan de vooroordeelen der natiën verfchuldigd. In tijden van onkunde begaat men, zonder nadenken, en met vol vertrouwen , de lompfte mishagen — in verligte tijden mistrouwt men zig zelfs nog dan, wanneer men de beste zaaken uitvoert:. Men gevoelt de oude misflagen , men ziet wel, hoe dezelve te verbeeteren zouden zijn, maar men ontdekt in die verbeeteringen al weder misflagen. Men laat de kwade dingen blijven , om dar. men voor ergere Vreest, men befluic niet tot verbeetermg, om dat men over nog bectere verbeetering in wijffel blijft hangen.. Men ziet de gedeelten niet in, dan om over het geheel te oordeelen. Men onderzoekt alle oorzaaken, om de gevolgen te vinden. Indien ik mij in ftaat bevond, om aan de geheele weereld nieuwe beweegredenen te geevên , om hunne nichten, hunnen Vorst, hun Vaderland, hunne Wetten te beminnen; Indien ik konde maaken , dat men in ijder hnd, onder ijdcre regeeringsvorm , in ijderen iland , waar in men zig bevond, beeter zijn geluk konde fmaaken, dan zoude ik mij den gelukkigften der ftervelingen reekenen.  VI VOORREDEN VAN DEN Indien ik aanleiding konde geeven, dat die geene , die regeeren , hunne kundigheeden , nopens dat geene, 't welk zij voor te fchrijren hebben, vermeerderden, en dat die geene, welke gehoorzaamen, een nieuw vermaak fchepten in te gehoorzaamen, dan zoude ik mij den gelukkigfien der itervelingen reekenen. Dan zoude ik mij den gelukkigften der ftervelingen reekenen, indien ik de menfchen de middelen in de hand konde geeven, om zig, van hunne vooroordeelen te geneezen, ik verlti hier door vooroordeelen,niet dat geene,'t wehc oorzaak is,dat men zaaken niet weet,maar dat geene ,'t welk belet, dat men zig zelve niet kent. Nimmer kan men die algemeene deugd, de liefde jegens alle, beeter oefFenen, dan wanneer men zig toelegt, om de menfchen wijzer te maaken. De mensch, dat buigzaam wezen, 't welk zig,in de maatfchappij, naar de denkbeelden, en indrukfels, die het van anderen ontfangt, gewoon is te vlijen, is even vatbaar, om zijne eigene natuur te leeren kennen, wanneer men hem dezelve vertoont, als gefchikt, om zelfs het gevoel van dezelve te verliezen, indien men dezelve voor hem verbergc. Menigmaalen heb ik dit werk begonnen, menigmaalen heb ik van hetzelve afgezien. Duizend  HEER DE MONTESQUIEU. vu zendmaalen heb ik mijne opftellen verfcheurd, en aan de (£) winden ten fpeeltuig overgelaaten. Ik voelde daaglijks mijne vaderlandslievende handen (V) verzwakken. Ik volgde mijn onderwerp zonder bepaald oogmerk. Ik kende nog de regels van mijn onderwerp , nog de uitzonderingen op dezelve. Ik vond de waarheid wel, maar verloor dezelve telkens. Eindelijk ontdekte ik mijne gronden , en toen werkte mij alles in de hand > en ik heb mijn werk, geduurende den loop van twintig jaaren, zien beginnen, aangroeijen, vorderen, en ten einde komen. Indien dit werk opgang maakt, zal ik het grootelijks aan de majefteit van het onderwerp te danken hebben. Ondertusfchen geloof ik niet, dat hetzelve geheel van vernuft ontbloot is. Wanneer ik zag, dat zo veele groote mannen in Vrankrijk , in Engeland , in Duicschland vóór mij hebben gefchreeven, heb ik wel ver baast gelhan, dog ik heb egcer den moed niet verloóren. Stout heb ik correggio nagezegd, en ik, ik ben ook een fthilder ! (d) B E- (b~) Ludibria ventis. (c) Bis patriïe cecidere manus.,... (d) Ed io anche fon pittore. *4  b e r i c H t VAN DEN ONBEKENDEN, V/ELKE DE. AANMERKINGEN) m ^ UITGAVE VlLXDj IlEEFi" MEDEGEDEELD, Het fe m|ne zaak niet, om uitfpraak te doen over 2 Verdienfte" vnn den Geest dei- fr-Jei Hol puntend een werk ook moge wezen, Czijn og 8£2T? WeIkeflüf'Vi^' om'hunne-beS imgslust te vieren; mislchien worde ik zelve wel in deezen rang gepIaats, De ^VC J* g gemaakt heb, heb ik zonder oogH,e,k ^ak zj gouden waarfchijnh* der vergeeteUi.id gew& £ kus m,j hadden aangezogt, om dezelve bij dee,e dru weiken zij thans uirgeeven, ^ te 1^ £t\ zi, " m,J"e fanmerkinSen g^ond zijn, Qf "•et t Zii men g den Cce5t j • vmde, o niet; dit zal altijd waarheid blijven da 1 -rk eemgin zijne foort. is, en dat men zo n f, kunnen onthouden het zelve te ,eezen en te eTr^ilS: r, ^ een,'Se je verfchiilende mameren te weeten, op welke men ?EC:rrret be,rekking HEID en ^ r ^) .A ,J G w E E N li K E CIl ts GE I. E £ ü D- * "•. **4 IVJ'i At {'M ,;r.">" •tboav «jM&»J ^ 00 De Franfthe druk van i;53. B E-  BERICHT van den • V E R T A A L E R. Zie hier, lcezer! eene nieuwe vertaaling van de uitmuntende Verhandeling over den geest dek wetten, van den onfterllijken de montesquieu. Ik achte mij zeiven te gering, om iets tot aanprijzing van dit heerlijk Staatkundig werk te zeggen, liet is te over bekend: het is voor Vorlten gefchreeven. De abt,'graaf de g u a s,co, aan den Heer de monïesquieu kennis gegeevcn hebbende, dat hij het genoegen had:gehad , dat de Koning- van Engeland een zeker werk van hem met goedkeuring had geleezen, fchréef de Heer de biontesq uieu hem in antwoord: „ Zeker, gij hebt reden om trotsch „ te zijn, dat de Koning uw werk geleezen, en „ het geene • gij van Engeland zegt, met zijne „ goedkeuring .vereert .heeft. Ik ben niet zeeker, „ dat mijn. werk zodanige hooge goedkeuringen „ zal wegdraagen.- Koningen, zullen misfehien ,, de laatlie zijn, welke hetzelve leezeii: zullen? „ zelfs is het mooglijk-, dat'hetzelve nooit dpor „ hun ingezien zal worden. Ik weet, ondertus„ fchen, dat 'er ccn Koning in de weereld is, „ die mijn werk geleèzen 'heeft. De Heer de ,, ar a tn> e r t u i s meld mij -egter, dat \lie Ko- * 5 jj nïng  s BERICHT „ ning in mijn werk zaaken gevonden heeft, die V „ hij mij „,et konde toeftemmen. Ik heb hem „ geantwoord, dat ik eene weddingfchap zou „ durven aangaan , dat ik alle die plaatzen-, wel„ ke de Koning niet met mij eens was, met den » vinger zou kunnen aanwijzen. Ook heb ik het „ genoegen U te melden, dat de Hertog van Sa„ voye ffii/h werk reeds voor de tweedemaal „ leest. (V) De Heer de moktesquieu fchrijft in eenen anderen brief aan den Abt venuti Qb). „ Ik heb U eenige Italiaanfche tijdingen, we„ gens den Geest der Wetten, mede te deelen „ De Hertog van kxvernois heeft, nu drie' „ weeken geleden,.zig deswegens zo gunffig i„ „ eenen brief aan den Heer de f o r q u a l q u ie r 9, uitgelaaten, dat ik U hetzelve, zonder te bloo' „ zen, niet kan herhaalen. Twee dagen geleeden „ fchrijft hem de Hertog in eenen anderen brief, „ dat hij, te Turin komende , den Koning van „ Sardmien bezig.vond met hetzelve te leezen „ lk kan niet van mij verkrijgen, om U mede' „ te deelen , wat de Koning 'er van gezegd „ heeft; da evenwel moet ik 'er van melden „ dat de Koning hetzelve aan zijnen Zoon den „ Her- (a) Lettres Famil. XXXIII. Brief. (*) Ibid. KXFII. Brief. .  van den V E R T A A L E R. taa Hertog van Savoye te leezen gegeeven heeft» „ welke het reeds tweemaal uitgeleezcn heeft. De „ Maramis de Breüle fchrijft mij, dat de . Hertog van Savoye had gezegd, dat hij dit boek, zijn geheele' leeven door, wilde leezen. Van deeze vertaaling zal ik alleen het volgende zeggen: de Heer de montesquieu denkt diep, denkt lang, eer hij fpreekt, zijne uitdrukkingen zijn veeltijds kort, behelzen meenigmaalen, in zeer weinige woorden , den uitllag van zeer langduurige overweegingen. Wie den Heer de montesquieu wil verdaan , moet hem nadenken, wie hem wil vertaaien, moet vrijheeden gebruiken. Toen Cicero twee redenvoeringen Wan twee voornaame Griekfche redenaars JEfchines en Demosthenes, vertaald had, zeide hij: (c) „ Ik heb dezelve niet vertaald als een overzet,, ter, maar als een redenaar. Ik heb dezelfde manieren van zeggen, in dezelfde gedaanten,.met „ <*en- (c) Nee converti, ut interpret , fed ut orator, fententiis iisdem , & eariim fórmis, tamquam figun's, verbis, ad nostram confuetudinem aptis , in quibus non verbum pro verbo habui redder e, fed genus omnium verborum , vimque, fervavi. Non enim ea me annumerare leüori putayi oportere, fed tamquam fippenderet  m bericht " de"zelfJen4zwier, dog i„ m en Woord „ welke naar onze manier van fpreeken gefchikj «,ajn. gegeeven. Ik vertrouw, dat niemand » van m.j verwagten zoude, dat ik dezelve man„ netje na mannetje zou vertaaien. Ik heb de " dcfhe^ en de kragt der woorden altijd » "i t oog gehouden. Ik kan mij niet verbecl„ clen dat een leezer van eene vertaaling zig „ woord voor woord zou wiilen toegcteld heb" e"' m*r ik mee*> dat hij kan eisfdien, dat „hem zaak voor zaok toëgewoogen worde. » Deeze. algemeene les voor alle vertaalingen heb 4'getngt in 't oog te houden: dit groote voorbeeld heb ik mij verilout zeer van verre te volgen. In hoe verre mij dit gelukt zij, laat ik den leezer beoordeelcn, terwijl ik tevêns volmondig erken , 'dat ik m zeer veele opzigtcn mij zeiven te weinig voldaan heb, dan dat ik eenige aanfpraak op de algemeene goedkeuring zou durven maaken Genoeg zal het mij zijn , indien ik zo veel-zal hebben toegebragt, dat mijne landgenooten dit heerlijke werk zullen kunnen verfhan. Wat mijne aanmerkingen betreft, men kan dezelve, indien zij niet bevallen, voorbij gaan. Nimmer is mijn oogmerk geweest, om, door het voordragen van nujne verlchillende gedagten, iets van de groote vordienflen van dien uitmuntenden man te verminderen.. De groorlte mannen, vooral wanneer zij eenen fteilen en eenigea weg bewandel.  van den VERTAALER. xui delden, hebben gedwaald, dog wie hunne dwaalingen tot vermindering van hunne agting zou willen doen {trekken, zou even daar door toonen , dat hij zeer bekrompene begrippen van waare verdienden had. Veel, magtig veel,is 'er tegen deezen Geest der Wetten gefchreeven; dan de groote man heeft zig 'er weinig aan gekreunt , „ hij hoorde wel , (fchreef hij aan den Heer cërate) (d~) „ eeni„ ge horfels om zijne ooren gonfen, dog hij was „ te vreede , als maar de bijen eenigen honing „ uit zijn werk konden verzamelen. " Aan zijnen vriend den graaf de guasco, welke hem geraden had, om op een zeker tegenfchriftte antwoorden, fchreef hij: (O » het gee„ ne gij mij in uw briefje van gisteren meld, is „ niet magtig genoeg, om mij van mijn eensge„ nomen befluit te doen afgaan: van den armhar„ tigen de la Porte (ƒ ) af, tot den wigtigen Du„ pin (g) toe, zie ik niets , dat van zo veel ge- „ wigt Cd) Lettr. Fam. XXXI. Brief. (O Ibid. XL. Brief. (ƒ) De Abt de la Porte was de eerfte, die in zij", ne periodieke (tukjes den Geest der Wetten heeft durven aanranden. Men zeide openlijk, dat hij daar toe aangezet was, door den Pagter Generaal Dupin, welke voorneemens zijnde dit fluk aan te vallen, dus eenige ligte troepen vooraf zond, om de fchermutzelihgen te beginnen. (g) Deeze Pagter Generaal liet vervolgens op zijne ei»  BERICHT », wfgt is, dat het eenige beantwoording zou ver„ dienen. Het publiek zelfs fchijnt zo door zij. „ ne veragting van den eerden, als door haare ver„ ontwaardigiijg jegens den laatften, mijne zaak „ op zig genomen te hebben. Van het verllag, ,, 't welk gij mij bij uwe terugkomst zult gee„ ven,-nopens 't geene gij wegens de twee raads„ heeren van het bewuste Parlement, zult verno„ men hebben, zal afhangen, of ik de moeite zal „ willen ïieemen , van hun in die punten , aan „ welken zij zig geftooten hebben, eenige ophel- „ deeigen kosten eene beoordeeling drukken, welke bijna zo dik was als de Geest der Wetten zelve, hij gaf die aan zijne kennisfen, dog onder voorwaarden van dezelve niet uit te leenen. Men droeg wel zorge, dat een exemplaar in handen van den Heer de montesQuibu viel, dog zo dra deeze daar van eenige plaatzen doorgeloopen had, agtte hij het der moeite niet waardig om het overige te leezen , zig gerustelijk op het publiek vertrouwende; en in de daad, de kwade trouw, welke men ontdekte in de verminkt aangehaal. de plaatzen, met oogmerk, om den Schrijver in den haat van de regeering te brengen, gelijk mede de elenflige gevolgtrekkingen, welke hij gemaakt had, brag. ten Dupin zodanig in veragting, dat hij zig genoodzaakt vond, om alle de exemplaaren, welke hij had uitgedeeld, weder in te trekken, onder voorwendfel, dat hij eenen nieuwen druk van dezelve zou uitgeeven, en daar in de misflagen, welke in deezen druk ingefloopen waren, verbeeteren. Dog deeze nieuwe druk is nooit te voorfchijn gekomen. — NB. Deeze en de voorgaande noot zijn overgenomen uit de Lettres fafniliaires.  \ van den VERTAALER. xv „ dering te geeven. Ik verbeelde mij, dat de „ Nouvelliste Ecclefiasticque , wiens gefchreeuw „ en woede, nimmer eenigen invloed op lieden van „ verftand behoorde te hebben , hun tegen mij , vooringenomen heeft. " Egter heeft hij naderhand een zeer klein ftukjen gefchreeven , onder den titel van Verieediging van den Geest der Wft- ten; dit erkent hij in eenen brief aan den Graaf de guasco (ft) voor het zijne. Wij zullen hetzelve agter dit werk laaten volgen. Nog een ding heb ik den Leezer te berigten: de Heer de monxesquieu fchrijft den 17 July van het Jaar 1747 aan zijnen vriend den Graaf de guasco; nopens dit zijn werk. (Q „ Ik „heb u mede te deelen, dat ik raadzaam geoor.] deeld heb , om voor het tegenwoordige het '„ hoofdftuk wegens het Stadhoudttrfchap uit mijn 11 werk te ligten. Men zou dit, in de tegenwoor. dige zamenloop van zaaken, mooglijk in Vrank" ryh niet wel opneemen, en ik wil alle gelegen-, heid tot vitten vermyden — dan dit zal even„ wel niet beletten, dat ik U in 't vervolg dit „ hoofdftuk niet zou mede deelen voor de Ita„ liaanfche vertaaling, welke gij ondernomen j, hebt. :' Of de Heer de montesquieu hier in woord gehouden, en de Graaf de guasco dit hoofdftuk (A) Lettres famil. XLIII. Brief. (Jj HM. XXI"- Brief-  fcvi BERICHT van den VERTAALER. ftük in zijne Italiaanfche.i vertaaling ingevoegd hebbe, betuige ik tot op dit oogenblik nog niet te weeten. — De Heer Holtrop heeft zig wel alle mooglijke moeite gegeeven., om die Italiaaufche vertaaling magtig te worden, dog tot heeden te vergeefseh. Indien dezelve te bekomen is, en 'er dat hoofdftuk in gevonden word, zal ik 'er eene vertaaling van bezorgen, en het zelve op zijne plaats in dit werk inlasfchen. — Ik neeme deeze gelegenheid waar, om aan die geene van myne leezers, welke de gemelde vertaaling mogt be. zitten, allervriendelijkst te verzoeken, mij dat hoofdftuk mede te deelen, zullende ik bij de uitgaave zijnen naam (des begeerende) met dankbetuiging vermelden. Wij zullen met de uitgaave van dit werk allen fpoed maaken, en aan het einde van het laatfte deel de fchoone lofreeden van den Heere d'Alembert op onzen de montesquieu, en mooglijk nog eenige ftukken van belang , mededeelen. -TA-  TAFEL van de BOEKEN en HOOFDSTUKKEN. EERSTE BOEK. Over de Wetten in ,t algemeen, Hoofdfi. I. Over de wetten, en debetrekking, welke dezelve hebben tot allerleije wezens. Bladz. i II. Over de wetten der natuur. . .14 III. Over de Heilige wetten. . . 19 TWEËDE BOEK. ' Over de Wétten , welke regelregt vit de natuur der Rfgeeringsvorm voortvloeijen. tUofdft. I. Over de natuur van de drie onderfcheide- c i . ne Regeeringsvoraen. . Bladz. 35 II, Over de Republiekijnfche regeerings- vorm, en over de wetten , die be:: 1 . treklijk zijn tot de Voiksregeering. 39 I, dekl> Hoofdji.  xviii TAFEL van ds HoofJJÏ. III. Over de wetten, die betreklijk zijn tot de regeering der Voornaamften. Bladz. 51 IV, Over de wetten , in hunne betrekking tot de natuur van de eenhoofdige Regeeringsvorm. . . V. Over de wetten, in hunne betrekking tot de natuur van de despotieke Regeering. . . .66 DERDE BOEK. Over de Grondbeginzeh der drie Regecrit/gsyormen. Uoofdjl.. I. Onderfcheid tusfchen de natuur van eene Regeeringsvorm , en deszelfs grondbeginzel. , * Bladz. 6$ II. Over het grondbeginzel van de onder- fcheidene Regeeringsvormen. . y0 III. Over het grondbeginzel van de Demo¬ cratie. . , . IV. Over het. grondbeginzel van de Aris¬ tocratie. . . .80 V. Dat de deugd het grondbeginzel niet zij van de eenhoofdige Regeeringsvorm' . ... 5a Hoofdfl.  BOEKEN en HOOFDSTUKKEN, iix Hoofdft. VI. Hoe men in eene eenhoofdige Regee¬ ringsvorm aan het gebrek van deugd te gemoet kome. • Bladz. 86* VII. Over het grondbeginzel van de eenhoof¬ dige Regeering. ... 87 VIII. Dat de eer het grondbeginzel van de Despotieke Regeeringsvorm niet zij, 88 IX. Over het grondbeginzel van de Despo- tieke Regeeringsvorm. . , po X. Onderleid tusfclien de gehoorzaamheid in gematigde, en in Despotieke Regeeringsvormen. . . pa XI. Aanmerkingen op al het voorgaande. . 95 VIERDE BOEK. Dat de Wetten aangaande de Opvoeding, in betrekking moeten /laan tot de grondbeginzelen der Regeeringsvorm. Hoofdft. ï. Over de wetten, aangaande de Opvoeding. . . Bladz. 100 II. Over de Opvoeding in Monarchien. 107 III. Over de Opvoeding onder de Despo¬ tieke Regeeringsvorm. . . -"5 ** 2 Hoofdft.  TAFEL VAN DE Hoofdft. IV. Onderfcheid in de gevolgen van de Opvoeding bij de Ouden , en onder ons. . . Kladz 117 V. Over de Opvoeding onder de Rtpublie- kijnfche regeeringsvorm. . u§ VI. Over eenige inflellingen bij de Grieken. . . . ,20 VU. In welke gevallen deeze zonderlinge inrigtingen goed kunnen zijn. . 125 VUL Uitlegging van eene wonderfpreuk der Ouden , ten aanzien van de zeeden. , , . VIJFDE BOEK. Vat de Wetten, welke een Wetgeever maakt, in betrekking moeten ftaan tot het grondbeginzel van de Regeeringsvorm. Hoofdft. I. Denkbeeld van dit Boek. . Bladz. 134 II. Wat de deugd zij, in de Republieken. ... 135 III. Wat de liefde tot de Republiek zij, in de Democratie. , , 140 Hoofdft.  BOEKEN en HOOFDSTUKKEN, xxi Htofdft. IV. Hoe men- de liefde tot de gelijkheid en fpaarzaauiheid fmaaklijk maakt. 144 V. Hoe de wetten de gelijkheid invoeren , in de Democratien. . 146 VI. Hoe de wetten de fpaarzaamheid moe¬ ten Maande houden, in de Democratien. . . • • 153 VII. Andere middelen , om het grondbe¬ ginzel van de Democratie te bevorderen. . • • .157 VIII. Hoe de wetten in betrekking moeten fïaan , tot het grondbeginzel der Regeeringsvorm, in Aristocratie^. . 168 IX. Hoe de wetten in eene Monarchie , in betrekking ftaan tot het grondbeginzel. . • • 17^ X. Over de vaardigheid van de uitvoering, in eene Monarchie. . . 181 XI. Over de uitmuntendheid van de eenhoofdige Regeeringsvorm. . 182 XII. Vervolg van 't zelfde onderwerp. . i85 XIII. Denkbeeld van het Despotismus. . 187 XIV. Hoe de wetten , in de Despotieke regeeringsvorm, in betrekking flaau tot het grondbeginzel. . • 188 ** 3 Hoofdft.  xxii TAFEL van de BOEKEN, enz. Hoofdft. XV. Vervolg van 't zelfde onderwerp. Bladz. 200 XVI. Over de mededeeling van de Magt. 204 XVII. Over de Gefchenken. . . 206 XVIII. Over de Belooningen, welke de Sou- verain geeft. . . 20S XIX. Nieuwe gevolgtrekkingen,uit de grondbeginzelen der drie Regeeringsvormen. . . . , 210 D S  DE GEEST DER WETTEN. EERSTE BOEK. OVER DE WETTEN IN 'T ALGEMEEN. EERSTE HOOFDSTUK. over de wetten, en de ge trekking, welke dezelve HEliüEN tot a llerleije wezens. Wetten zijn, in de uitgebreidfle betekenis van het woord , (a) noodzaaklijke betrekkingen, t wel- i (V) Om den min geoeffenden leezer niet reeds , i aanftonds, over den drempel van dit heerlijk gebouw te • doen ftruikelen, of, in twijfel te brengen, van te rug te keeren, meen ik nodig te zijn, om die wijsgeerige uitdrukkingen, welke in dit werk voorkomen , voor zo verre zij tot grondilagen van volgende Hellingen gelegt worden , eenigermate te verklaaren, fchoon ik, voor af, beding, dat ik mij daar aan, niet altijd, zal houden; — men verbeeld zig te vergeefsch , dat de Staatkunde een enkel gevolg van een goed oordeel zij; zij onderdek eene menigte kundigheeden, zonder welke , men in de Staatkunde , als een blinde, naar den . J. deel. A. wand h O EK. I. OOFD. ! T V K.  i DE GEEST {. BOEK. I. hoofdst C [[. ] i i 1 V d d li 2 b c A k z £' a. v; fc ai tr w K d< h( g< b! tal welke uit de natuur der dingen voortvloeijcn; in dce- Ivand omtast : een goed natuurlijk oordeel , met onkunde verzclt, is meniguiaalen , vooral i:i 't Staatkundige, (en dan wel vporrrameniijk wanneer dit in eenen >p zig zeiven vertrouw enden geest znmenioopt,) gevaarijker , dan een flroef verftand met nuttige weetentbappen begaaft. Men zie het voorbeeld van Mr. •aw\ aangehaald in het 2de boek, 4de 'hoofdftuk. :en leezer van Montesquieu moet kunnen denken, en, 'il l]ij wezenlijk nut hebben van dit uitmuntend werk, va behoort hij die kundigheeden te bezitten , welke seze fchrandere Staatsman , wat al te veel, in zijne ezers onderftelt. Ik zal dan, zo veel ik zal kunnen, )nder door mijne aantekeningen dit werk te veel te ezwaaren , ter zake overgaan ; betrekkingen zijn: het iderfcheid, of de gelijkheid , welke plaats heeft tuthen wezens, ten aanzien van die dingen, met wel. r men dezelve vergelijkt : of anders, betrekkingen 'jn , in de onderwerpen , van welke men /preekt, het ■ene men van hun feit, of ontkent, ten aanzien van idere onderwerpen. Hetzelfde wezen kan menigildige betrekkingen hebben , naar mate van de verheideue gedaantens, onder welke men hetzelve met idere wezens vergelijkt. "Er is tweederlei foort van be:kkingen,de eene is de gelijkheid. of het onderfheid Hke wij gewaar worden tusfeken blooïe dekkïelden, zonder dat daar uit volgt, dar het eene nkbeeld invloed heeft, of>vloed kan hebben op t andere. Zodanig zijn de betrekkingen-, welke wij waar worden tusfehen denkbeelden van zaken van Dote befchouwing: als ik, (bij voorbeeld , in de gelen) zeg,*/;/* h het derde gedeelte van negen, dan toon -ik  DER WETTEN. 5 deezen zin hebben alle wezens hunne wetten; — dei ik het onderfcheid , tusfchen deeze twee getallen aan,' dan doe ik de betrekking zien, in welke deeze twee getallen tot elkander flaan , maar dan (preek ik niet van twee wezens, welke invloed op eikanderen hebben; wanneer ik zeg, God is rechtveerdig, dan druk ik debetrekking uit, welke 'er is, tusfchen het denkbeeld van eene Godheid, en het denkbeeld van rechtveerdigheid, dog dan fpreek ik weder niet van twee wezens, welken invloed op elkanderen hebben ; ik fpreek , dan, alleen van afgetrokken denkbeelden. De andere foort van betrekkingen is de gelijkheid, of het tnderfcheid, en de wederzijdfehe omflandigheeden , van mdeelbaare wezens, ingevolge van welke, het eene invloed gehad heeft, heeft, of kan krijgen , op de manier van beflaan van het andere. Zodanig is de betrekking , welke plaats heeft tusfchen go», als Schepper , en den mensch , als fchepfel, tusfchen mijnen vader en mij, tusfchen eenen (terken en eenen zwakken, enz.; deeze betrekkingen zijn gegrond op het beflaan der wezens, op de uitgebreidheid van hun vermogen , op de wederzijdfehe omflandigheeden , op den tijd van hun beftaan, op de natuur van hunne daaden,en op de uitwerkzelen, welke zij voortbrengen.—• De kennis van de betrekkingen der wezens is eene van de voornaamfte grondflagen van alle de regels dei zedenkunde. Immers uit mijne betrekkingen tot god, uit dat geene, 't welk god voor mij is, vloeijen alle mijne pügten tot god, uit mijne betrekkingen tot mijnen medemensch , uit dat geene, 't welk mijn mede • mensch voor mij is, vloeijen alle mijne pügten tot mij tien medemensch, wit mijne betrekkingen tot mij telve A 3 wi I. iOEK. I. iooed" stuk. !  4 DE GEEST I. li O E K. I. hoofd s t ü K. ] : I de Godheid (b) heeft haare wetten , de ftoflijke weereld heeft haare wetten , de wezens , die in rang boven den mensch verheeven zijn , hebben hunne wetten, de diereu hebben hunne wetten, de mensch heeft zijne wetten, (c) Die uit dat geene, 't welk ik voor mij zelve ben, vloeijen alle mijne verpligtingen tot mij zelve, Noodzaaklijke , betekent hier, dat geene, waar van het tegenovergeftelde onmooglijk is, en eene tegenzeglelijkheid belicht. Het is, bij voorbeeld, noodzaakijk , dat alle de ftraalen van eenen cirkel even groot zijn , dat een triangel drie hoeken heeft, in een woord , dat de wezens der dingen eeuwig en onveranderlijk zijn. Noodzaaklijke betrekkingen , welke uit de natuur ier wezens voortvloeijen , zijn derhalven, hier, die '.euwige en onveranderlijke gelijkheeden, of'onderfcheiiingen, en wederzijdfehe omfandigheeden , welke de al-Magti ge en wijze s c h e p p e li van't GeheelAl , tusfchen alle de gefchapene wezens gelegd heeft, ingevolge van welke dezelve invloed gehad hebben , hebben , of verkrijgen kunnen , op elkanders manier van beflaan. Vertaaler. (£) De wet, zegt Plutarchus, is de koningin van alle flerflijke en onfterflijke wezens, in zijn onderzoek if het een nodig vereischte zij in eenen Forst, dat hij geleerdheid bezit te. (V) De definitie, welke ons de fchrijver , hier , reeft van wetten, is niet naauwkeurig. Men kan de vetten geene betrekkingen noemen : zij zijn ondergeschikt aan de betrekkingen, om dat de wetten, in '■en HiSgebreidften zin, regels zijn, volgens welke ' de i we-  DER WETTEN. 5 Die geene , welke (tellen, dat alles , wat men in deeze uoeereld ziet, door een blind noodlot is 1 voortgebragt, leeren eene groote ongerijmdheid ; want hoe kan men grooter ongerijmdheid zeg-; gen, dan dat een blind noodlot verftandige wezens wezens moeten befluurt worden. De wijsheid , goedheid, almagt, alle de eigenfchappen van de Go iheid, (tellen dar Opperweezen wetten , dat is te zeggen, regels, volgens welke God handelen moet , een Vorst fchrijft zijnen pnderdaanen wetten voor, dat is te zeggen, regels, volgens welke zij verpligt zijn hunne daa» den in te rigten. De hoedanigheeden der lichaamen veroorzaaken wetten , dat is te zeggen, regels, volgens welke zij genoodzaakt zijn hunne werking te doen, en in deezcn zin hebben alle wezens hunne wetten. Aanmerkingen van eenen onbekenden. Deeze aanmerking, (die in't vervolg door den onbekenden Aantekenaar meer tegen den Autheur gebruikt word,) komt mij voor', niet zeer te pas te komen; een ijder, die dit eerde bo?k van den Heer de Montesquieu leest, zal overtuigi worden , dat het nooit 's mans oogmerk geweest is, om hier eene naauwkeurige definitie van eene wet te geeven, behalven dat men aan deezen onbekenden wel eens wil gevraagt hebben , of zijn definitie eene wet is een regel, enz. dan naauwkeuriger is? in den algemeenen zin, waar in, en de Heer de Montesquieu, en deeze onbekende hier het woord wet neemen , zijn de woorden wet en regel van eenerleije betekenis, en ko nt dan de meer naauwkeurige definitie van deezen onbekenden hier op neêr, eene wet is eene wet, enz. Fertaalcr. A 3 I. ; o K K. I. i O O FD stuit,  g DE GEEST I. soek, i. B00F1J STUK. J ] ] 1 < zens zoude hebben kunnen voortbrengen ? Qd) 'Er is dus eene eerfte oorzaak; (e) en de wetten zijn de betrekkingen , welke tusfchen deeze eerfte oorzaak, en de verfcheidene wezens , als mede die, welke tusfchen deeze verfcheidene wezens, onderling, plaats hebben. God heeft betrekking tot het Geheel-Al , ah Schep- rV) Dit is eene mnnier van redeneeren , welke men gewoon is een petitie principii, een cirkel te noemen. Men behoorde van dit gedrochtelijk gevoelen , of niets te zeggen, of de ongerijmdheid van hetzelve aan te toonen. Aanm. van eenen Onb. (<0 Deeze gevolgtrekking is niet naauwkeurig , itoor eerst heeft de Ainheur, in zijne vooraf gaande reJeneering, niets beweezen , en in de tweede plaats is er, tot hier toe, geen woord gefproken van eene eer?e oorzaak: indien de Heer de Montesquieu deeze zaaten had willen aanroeren, dan had hij, ten minden, noeten doen zien, dat het onmooglijk is , dat een ilind noodlot redenmagtige wezens kan voortbrengen, ;n dat daarom eene eerfte oorzaak voldrekt noodzaakijk is, en dit, zelfs, zou nog niet voldoen, omdat nen wel behoort te onderfcheiden, tusfchen eene eer}e oorzaak, en een eerfte Wezen. Aanm. van eenen Inb. — De fleer de Montesquieu heeft geen zamenftel an bovennatuurkunde willen fchrijven, hij onderdek lie kundigheeden in zijnen leezer, en roert alleen die tukken als met den vinger aan, otn den leezer op den /eg te brengen, zonder dat bet ter deezer plaatze no* ig fcheen , dezelve te betoogen. Vertaaler.  D ER WETTEN. 7 Schepper, en als Onderhouder. De wetten, volgens welke Hij het Geheel-Al gefchaapen heeft, zijn i dezelfde , volgens welke Hij hetzelve onderhoud. Hij werkt volgens deeze regels , om dat Hij dezelve kent, Hij kent die, om dat Hij dezelve gemaakt heeft, Hij heeft dezelve gemaakt, om dat zij overeenkomen met zijne wijsheid, en zijne almagt. (ƒ) Dewijl wij zien , dat de wecrcld , fchoon zij haare gedaante gekreegen nebbe door de beweeginsï van de ftof, en eene zeüïtandigheid zij, welke met geene reden is begaaft, cgter blijft vóórt duuren , zo moet vólgen , dat deeze beweegingen onveranderlijke wetten hebben, (g) En indien men (f) De eerde grondbeginzels van de bovennatuurkunde leeren ons zeer duidelijk, dat een redenmagtig ■wezen, en voornaamemlijk de opperfte Wijsheid niel kent, om dat zij gemaakt heeft, maar dat zij gemaah heeft, om dat zij kent: behalven dat, God heeft dee ze regels gemaakt, om dat zij overeen komen met zij tie wijsheid en almagt, God heeft derhalven die over eenkomlten gekent, en bij gevolg ook die regels. Diei volgende heeft Hij dezelve niet gekent, om dat Hi dezelve gemaakt heeft , maar Hij heeft dezelve ge maakt, om dat Hij dezelve kende. Aanm. van eenei Onb. (g) Wij zien wel dat de weer'elcl voortduurt, maa niet dat zij altijd voortduurt. Wij ontdekken in de zelve onveranderlijke wetten , en hier uit beflniien w dat de weereld voortcuuren zal, zo lang de üiiwerl A 4 2* I. ! O E K. t | T U K. r j  r. B O K K, I. HOOFD STUK. « DE GEEST men zig al eene andere weereld konde verbeelden, . dan deeze, zo zou dit evenwel altijd waar zijn, dat dezelve aan ftandvastige regels zou moeten ' onderworpen zijn , of zig zeiven zoude vernietigen. En dien volgende onderftelt de fchepping, welke eene willekeurige daad fchijnt te zijn , even onveranderlijke regels, als in het noodlot der ongodisten onderfield worden. (A) Het zou eene on- zelen aan haare oorzaaken zullen beantwoorden. Aanm. van eenen Onb. Zie onze aanmerking op noot e. Vertaalcr. (h) Deeze overgang is zeer vreemd. Na dat men geftelt heeft, dat de beweegingen in de weereld, volgetts onveranderlijke wetten gefchieden moeten, befluit men dat de fchepping even onveranderlijke regels onderfielt, als in het noodlot der ongodisten onderftelt worden, en gelijktijdig verzekert men, dat de fchepping een? willekeurige daad fchijnt te zijn. De fchepping wel verre van eene willekeurige daad te fchijnen ,töont ons, van alle kanten, zo doorflaande bewijzen van Wijsheid , dat men onmooglyk in dezelve de orde en de regels, welke van dezelve afhangen, kan ontkennen. Het is zeeker, dat de fchepping onveranderlijke regels onderftelt, om dat alles, wat niet bij geval, 'en zonder oogmerk is voórrgebtagt, zodanige regels'onderftelt, maar men drukt zig zeer duister uit, wanneer men zegt, dat de fchepping even onveranderlijke regels onderftelt, als in het noodlot der ongodisten onderfielt worden, — terwijl het gehcele denkbeeld van het nood-  DER WETTE N. 9 ongerijmdheid zijn te ondcrftellen, dat de Schepper de weereld zonder deeze regels zoude kunnen beftuuren, om dat de weereld zonder deeze regels niet zoude kunnen beftaan. Deeze regels zijn eene ftandvastig vastgeftelde betrekking ; (i) alle beweegingen, welke een bewogen lighaam, aan een ander bewogen lighaam mededeelt, worden ontfangen, vermeerderd, verminderd en vcrloorcn, volgens de betrekking tot demasfa en fnelheid. IJdere vcrfcheidenhcid is daar eenflemmigheid, ijdere verandering fiandvastigheid. Bij- noodlot der ongodisten niets, dat klaar en onderfcheiden is, oplevert. Aanm. van eenen Onb. (ij In 't geheel niet. De betrekkingen zijn onafhangelijk van de regels. De betrekking tüsfcbén een Tfghaam cn een ander lighaam, blijft onveranderlijk dezelfde , 't zij die lighaamen in beweeging gebragt worden , of niet. Is dit hetzelfde met de regels, welke de lighaamen in hunne beweegingen volgen ? beflaan die regels, zonder de beweeging? tusfchen eenen Vorst en zijne onderdaanen is eene onveranderlijke betiek. king, aan de eene zijde het recht van te gebieden, en aan de andere kant de verpligting om te gehoorzaamen: deeze betrekking heeft ftandvastig plaats, 't zij dat de Vorst gebied , of niet ; maar is dit het zelfde met de wetten ? gantsejb niet. De wetten hebben geen plaats, dan wanneer de Vorst gebied. Een klsar bewijs, dat de betrekkingen, en de wetten, ondorfcheiden onderwerpen zmi, welke men niet verwarreu moet. Aanmerk, van eenen Onb. A 5 % li O Ë K> I. IO O F I> STUK.  ÏO DE GEEST i. SOEK. i. HOOFDSTUK. 1 ï Bijzondere redenmagtige wezens kunnen wetten hebben , welke zij zelve gemaakt hebben , maar zij hebben ook wetten , welke zij niet gemaakt hebben, (kj Voor dat 'er redenmagtige wezens waren, waren zij mooglijk; dus waren toen ook de betrekkingen tusfchen redenmagtige wezens mooglijk , en bij gevolg waren toen ook Je wetten mooglijk. Voor dat de wetten gemaakt »varen, waren de betrekkingen van rechtveerdigaeid mooglijk: te willen zeggen, dat 'er geen recht of onrecht is , dan 't geene door Heilige wetten gelast, of verbooden word, zou zo veel zijn , als :e ontkennen, dat alle de ftraalen van eenen cirkel niet even groot waren, voor dat men eenen cirkel nad gemaakt. (/) Men moet derhalven toeftemmen , dat de betrek- (£) Indien de wetten noodzaaklijke betrekkingen tijn , welke uit de natuur der dingen voortvloeijen , ge» ijk.de Heer de Montesquieu,boven, ite!t,hoe kan men dan zeggen , dat redenmagtige wezens ook wetten gemaakt hebben ? Aanm. van eenen Onb. Om dat ie Heer de Montesquieu daar geene definitie geeft, maar alleen fpreekt van het gebruik van het woord vet, in de alleruitgebreidfie betekenis. Vertanler. (7) Deeze redeneering wel uitgewerkt , is zeer roed, om Carneades, en alle die geene, welke (laan. ie houden, dat niets recht of onrecht is, dan het geele, alzo , in ftellige wetten verklaart is, te wederleg, jen. Aanm. van eenen Onb.  DER WETTEN. Tl trekkingen van billijkheid reeds plaats hadden , voor dat zij door Heilige wetten waren vastgefield; gelijk bij voorbeeld : indien men onderftclde , dat de menfchen maatfchappijen hadden aangegaan, dat het dan billijk zoude zijn, dat zij zig aan de wetten van die maatfchappijen onderwierpen; indien een redenmagtig wezen van een ander redenmagtig wezen eene weldaad ontfaugen had, dat het eerfte dan deswegens aan het laaide dankbaarheid verfchuldigd zoude zijn ; indien een redenmagtig wezen een ander redenmagtig wezen gefchapen had, dat het .gefchaapene dan in die afhanglijkheid, waar in hetzelve van zijnen oorfprong af geweest was,zoude behooren te blijven; dat een redenmagtig wezen } 't welk •een ander redenmagtig wezen had beleedigd , zoude verdienen dat hem het'zelfde kwaad wierd aangedaan; en wat dies meer zij. (m) .Maar het is 'er verre van daan, dat de redenmagtige weereld even zo goed zoude beftuurd worden , als de natuurkundige weereld, (n) want hoewe (»;) Dewijl deeze wetten mooglijk waren, om dal de redenmagtige wezens mooglijk waren, zo moet de daadlijke daariïéiiing van deeze wezens , ook noodzaaldijk de daadlijke daarftelling van deeze wetten ten gevolge hebben; men kan dus, op de ftrengfle wijze genomen, niet zeggen , dat de ftellige wet dezelve vast/lelt. Aanm. van eenen Onb. (») Op zijn fcherpst genomen, worden de wettel I. 15 O EK. I. HOOFDSTUK. i  t B O li IC. I. HOOFDSTUK. De reden hier van is, dat de bijzondere redenmagtige wezens van eene bepaalde, en eindige,natuur zijn, en daarom aan dwaaling onderworpen: en daar en boven brengt hunne natuur mede , dat zij zig zeiven doen werken. Zij volgen dus niet ftandvastig hunne oorfpronglijke wetten, ja zelfs volgen zij niet altijd de wetten, welke zij zig zeiven voorgefchreeven hebben. Men kan niet bepaalen of de dieren beftuurd worden door de algemeene wetten van beweeging, of door een bijzonder roerfel. Wat hier ook van moge zijn, zij hebben geene nadere betrekking tot God , dan de overige ftoflijke weereld, en het gevoel dient hun niet anders, dan in de betrekkingen, welke zij onderling tot eikanderen, of tot zig zeiven, hebben. Door het aanlokzel van de wellust bewaaren zij hun eigen wezen, en door hetzelve aanlokzcl behouden zij hun geflagt: zij hebben natuurlijke wetten , om dat zij door het gevoel aan elkander verknogt zijn, dog ziJ ten in de zedenkundige weereld, even eens waargenomen , als in de natuurkundige. Aanm. van eenen Onb. m DEGEEST wel de eerfte ook wetten heeft, welke ,op zig zeiven befcllouwd, en uit haaren aart, onveranderlijk zijn, zo volgt zij dezelve zo ftandvastig niet, als de natuurkundige weereld de haare.  DER WETTEN. 13 zij hebben geene ftellige wetten , om dat zij niet aan elkander verknogt zijn door kennis. Zij volgen egter niet onveranderlijk hunne natuurlijke wetten; de planten, in welke wij noch kennis , noch gevoel ontdekken , volgen dezelve beeter. De dieren hebben die heerlijke voorrechten niet, welke wij hebben, zij mislenen onze hoop, dog ftaan ook niet bloot voor onze vrees , zij ondergaan even als wij den dood, dog zonder denzelven te kennen. Het grootfte gedeelte van hun zorgt beeter voor zig zeiven , en maakt minder verkeerd gebruik van hunne driften, dan wij. De Mensch , natuurkundig als een wezen befchouwd , word , even gelijk de overige lighaamen , door onveranderlijke wetten geregeerd; als redenmagtig wezen overtreed hij zonder ophouden de wetten, welke Goi hem gegeeven heeft , en maakt hij telkens verandering in de regels, welke hij zig zeiven heeft voorgefchreeven; hij moet zijn gedrag beften, maar ondertusfehen is hij een bepaald wezen, en, even gelijk alle eindige verflanden, aan onkunde , en dwaling onderhevig, De geringe kühdïgheëdên, welke hij heeft, blijven hem zelfs niet altijd bij. Als een gevoelig wezen Haat hij voor duizend driften bloot. Een dergelijk wezen zou, elk oogenblik, zijnen Schepper kunnen vergeeten - hierom geeft God hem de wetten van den Godsdienst, om hem weder tot Zig te roepen: een dergelijk wezen zou, elk oogenblik, zig zel- I. BOEK. I. HOOFD-ST V K.  DE GEEST I. boek. i. hoofd' stu k. II. Hoofd (tue. zeiven kunnen vergeeten, hier van waarfchouweri hem de wijsgeer-en, door hem de wetten der zedenkunde aan te kondigen; geichaapen om in de maatfchappij te leeven, zoude hij, daar, zijne pligten omtrent zijnen naasten kunnen vergeeten, hierom roepen hem de wetgeevers, door ftaatkundige en burgerlijke wetten, tot zijnen pligt te rug. TWEEDE HOOFDSTUK. ovek.de we t ten dek. nat uur. Voor dat men eene van deeze wetten ziet, kent men ■reeds de wetten der natuur, aldus genaamd, om dat zij enkel voorspruiten uit het zamenftel van ons wezen; — om dezelve wel te leeren kennen , moeten wij den mensch bcfchouwen in dien ftaat, waar in hij zijn zoude , wanneer men geene maatr fchappijen opgerecht had. (V) De wetten der natuur zouden, dan, het richtfnoer zijn, naar 't welke hij, in dien ftaat, zoude moeten leeven. Die wet, welke in onze harten het denkbeeld van (V) Maar men moet naderhand, wanneer men dat geene , 't welk men langs deezen weg , in den mensch ontdekt heeft, van gebruik wil maaken, niet vergeeten , < at men den mensch. buiten de maatfchap. pij befchouwt heeft. Aanm. van eenen Onb.  DER WETTEN. 15 van eenen Schepper indrukt , en ons tot Hem drijft, is de eerfte van de wetten der natuur, ome deszelfs gewigt, dog niet in den rang van deeze wetten. De mensch zoude in den ftaat der na-1 tuur meer een vermogen hebben van tot kundig* heeden te geraaken , dan dat hij wezentlijke kundigheeden bezitten zou. fj>) Het is vrij klaar, dat zijne eerfte begrippen geene belchouwende denkbeelden zouden zijn; hij zou, wel verre van, in de eerfte plaats, onderzoek te doen naar den oorfprong van zijn wezen , zijn eerfte werk maaken, om zijn wezen te bewaaren. Een dergelijk mensch zou aanftonds niets met zo veel hevigheid gewaar worden dan zijne zwakheid, zijne vrees zou uitermaten groot zijn, en, indien men hier omtrent eenige ondervinding nodig heeft , men heeft in bosfehen wilde menfchen gevonden , (3) welke (ƒ>) Dit alles is loutere wartaal. Onderftellen niet altijd de kundigheeden, het vermogen om tot kundigheeden te getaaken? Wat is die wet, welke in onzt harten het denkbeeld van eenen Schepper indrukt, en ons tot f/em drijft ? is dit de betrekking van den Schepper tot zijne fehepzelen? is dit de invloed van de gevoelige weereld op onze zintuigen ? of is dit eene uitwerking van onze overwegingen , en nafpeuringen van onzen oorfprong ? Aanm. van eenen Onb. (q) Getuige de wildeman, welken men in de bosfehen van Hanover gevonden heeft, die onder de regeering van George den eerlten , in Engeland u geweeit. I. O EK. II. OOFD. STUK.  16 DE GEEST li SOEK H. HOOF] STUK. ke voor alles beefden , voor alles op de vlagt • gingen. In deezen ftaat zou een ijder zig minder, of ter naauwer nood gelijk, in kragtcn aan zijnen medemensch rekenen. Men zou derhalven niet zoeken elkander aan te vallen , en de vreede zou de eerfte wet der natuur zijn. De eerfte begeerte , welke Hobbes aan den mensch toefchrijft, om zijnen cvenmenscli aan zig te onderwerpen ftrijd tegen de reden — het denkbeeld van te gebieden en te overheerfchen, is zo zaamgefteld, en hangt van zo veele andere denkbeelden af, dat dit het eerfte denkbeeld niet kan wezen, 't welk de mensch in dien ftaat zoude hebben. f>) Hob- (r) De Autheur heeft gelijk . maar hij vergist zig in zijne uitdrukking, dat de vreede dl eerfte vet der natuur zoude zijn. Om naauwkeurig te fpree; ken: in den Maat der natuur zou men over 't algemeen noch oorlog-, noch vreede hebben, om dat de oorlog een oogmerk,cm de wederzijdfehe rechten te benadeelen, en de vreede een oogmerk, om de wederzijdfehe rechten te eerbiedigen, onderftelt. Men zon veel eer oorlog en vreede te gelijk hebben, naar de bijzondere neigingen van die ondeelbaare leden, (individus), welke de weereld zouden bewoonen , en welke door de Burgermaatfehappijen worden te onder gehouden. Aanm. van eenen Onb.  DER WETTEN, 17 Hobbes vraagt , waarom gaan de menfchen gewapend , waarom fluiten zij hunne huizen, indien E zij niet natuurlijk alle onder eikanderen in eenen ftaat van oorlog zijn ? maar hij vergeet, dat hij in deeze vraag aan den mensch iets toefchrijft . voor het oprichten van maatfchappijen, 't welk niet dan na het oprichten van dezelve heeft kunnen gebeuren: de maatfchappij heeft hun de middelen om eikanderen aan te vallen , en om zig te verdeedigen eerst leeren kennen. Bij het gevoel van zijne zwakheid zou de mensch het gevoel van zijne behoeftens voegen. En dus zou 'er ëene tweede wet der natuur zijn, welke hem zou aanzetten om zig van voedfel tc voorzien. Ik heb gezegd, dat de vrees den mensch voor den mensch zou doen vlugten , maar de ontdekking van wederzijdfehe vrees zou hun langzaamerhand doen waagen om elkander te naderen. Behalven dat het vermaak, 't welk ijder foort van dieren gewaar word 'op het gezigt van een dier van zijn foort, hun daar toe trekken zoude. Dit vermaak zou vermeerderd worden door de aangenaame gewaarwording , welke de twee kunnen elkander door hun onderfcheid mededeeLn. En het voldoen aan die natuurlijke aanzoeken, welke zij elkander over en weder telkens doen zouden, zoude eene derde wet zijn. I. DEEL. B Be- I. O EK» IL OOFD« > 1 UK,  18 DE GEEST I. BOEK. II. HOOFD. STUK. m Cs) Indien de wetten noodzaaklijke betrekkingen zijn , welke uit de natuur der dingen voortvloei- jen , hoe kan men dan eene begeerte eene wet noemen? hoe kan men het gevoel van zijne zwakheid, dat va» zijne behoeftens, de natuurlijke aan. zoeken, welke de manlijke en vrouwelijke kunnen elkanderen telkens doen, eene begeerte om in de maatfckappij te leeven, onder het getal der wetten plaatfen ? ten minnen, de Heer de Montesquieu had (om zig zeiven gelijk te blijven) zig hier moeten te binnen brengen , dar hij dit woord niet konde gebruiken, dan ten opzigte van de betrekkingen, welke de onderfcheiden foorten van gevoel., enz. op elkanderen hebben. Aanm. van eenen Onb. Zie onze aanmerking op noot k. van 't eerfte Hoofdft. Vertaaier. Behalven de gevoeligheid , welke de menfchen aangeboren is , kunnen zij ook nog tot het verkrijgen van kundigheeden geraaken. Zij hebben derhalven nog eene tweede band, welke de overige dieren niet hebben. En dus hebben zij nog eene tweede beweegreden om zig te vereenigen. De begeerte om in de maatfehappij te leeven, is derhalven eene vierde wet der natuur. O) DER.  DER WETTEN. 19 DERDE HOOFDSTUK. OVER DE STELLIGE WETTEN. *7L.o dra de menfchen zig in maatfchappijen begee^ ven , verliezen zij het gevoel van hunne zwak- ■ hcid ; de gelijkheid, welke tusfchen hun plaats had, houd op , en van dat oogenblik af, zijn zij ' in eenen ftaat van oorlog onder eikanderen, (t) IJdere bijzondere maatfchappij op zig zeiven begint haare eigene kragten te voelen , dit veroorzaakt eenen ftaat van oorlog tusfchen alle volkeren. De bijzondere leeden van ijdere maatfchappij worden mede wel dra hunne eigene vermogens gewaar, en leggen zig toe om de voornaamfte voordeden van die maatfchappij naar zig te trekken, en hier uit ontftaat onder hun weder een ftaat van oorlog, (w) Dee- (t) Men behoorde dit beweezen , en het bewijs uit het denkbeeld van eene maatfchappij afgeleid te hebben. Aanm. van eenen Onb. (u\ De menfchen wagten zelden zo lang tot dat zij hunne kragten kennen, om de voornaamfte voordeden van de maatfchappij naar zig te trekken, de natuurlijke neiging, welke ons trekt tot alles, 't welk voor ons van belang'fchijnt te zijn, is de fpringveêr, welke ons in beweeging brengt, en als ons de kragten ontbreeken, dan vervult het vernuft derzelver plaats, enz. doch men kan, over 't algemeen, niet zeg- Ba gen, t, 50EIÓ HL (OOFD STUK.  zo DE GEEST I. V O E K. III. HOOI' USTUK. ] 1 J 1 < I \ 1 * I d Deeze tweederlije ftaat van oorlog is oorzaak dat 'er wetten onder de menfchen zijn gekomen. Als be- gen, dat ijder mensch, welke zijne kragten kent, zig juist zou toeleggen, om de voornaainfte voordeden van de maatfchappij naar zig te (kepen : want deeze geneigiheid onderftelt eene begeerte, om te verkrijgen 't geene ons niet toebehoort, eenen wil, om zijne zinnen en lusten op te volgen, zonder de onaangenaamheeden, welke daar uit voor andere volgen kun. aen, in aanmerking te neemen , eene geneigdheid, welke men niet algemeen in alle menfchen mag on- lerftellen. deeze plaats ruikt wat veel naar 't Hobbefianismus. Aanm. van eenen Onb. Deeze aanmerking van den Onbek. aantekenaar is zeer gegrond. Men moet de denkbeelden van de maatfehap.•>ij niet afleiden van de geaartheid der menfchen, naar van het oorfprongelijk oogmerk van het aangaan ?an maatfchappijen: de mensch was, in den ftaat der latuur, zeer elendig, had gebrek aan alles , wat tot ie aangenaamheeden van het leven behoort, het oognerk, waarom de menfchen zig in maatfchappijen begeven hebben, is de verkrijging van meerder geluk; hier uit volgt , dat .alle de leeden van eene naatfehappij, met elkander, één belang hebben, en lus dat de bevordering van het algemeen welzijn^, met ipoffering van die bijzondere bdangens , welke daar jede niet overeen te brengen zijn, het grondbeginzel an alle burgermaatfehappijen is. Men zie bier over TV. Pestelit Oratio de ftudio boni communis lege eiitatum prima, habita publice Lugd. Bat. 1766. Ik eb dit denkbeeld breeder ontwikkeld in mijne re.envoering voor het Departement van den Oecono- mi-  DER WETTEN. ar bewooners van eene zo groote planeet, op welke het noodzaaklijk is, dat 'er verfcheidcn volkeren zijn , hebben zij wetten , in de betrekkingen , welke deeze natiën op eikanderen hebben, en dit is HET RECHT DER VOLKEREN. Als lee- vende in eene maatfchappij, welke ijder lid moet helpen ftaande honden , hebben zij wetten in de be- mifchen tak te Schoonhoven , ten betooge, dat het voor eene burgermaatfchappij van het gewigtigfte belang zij, dat waare verdienflen , door aanzien , door aanprijzingen, en door belooningen bij het volk eerwaardig gemaakt worden. — gedrukt te Gouda bij Verblaauw 1782. Men mag dus niet, als eenen regel, onderflellen, dat ijder lid van eene maatfchappij, zo dra hij zijne kragten daar toe genoegzaam bevond, zig zou toeleggen, om de voornaamlte voordeden van de maatfchappij naar zig te (kepen, en dat dit het " fundament zou zijn van de ftaatkundige en burgerlijke wetten; dit fundament zou veel te zwak zijn; alle burgermaatfchappijen zouden zig hier door aai.lionds van zeiven verwoesten: want daar uit zou volgen, dat die geene, die zijne kragten genoegzaam bevond, om zig boven het vermogen der wetten te (lellen, door dien teugel niet zou te houden zijn. En dus zou het Hobbefianismus zig zelfs tot in de burgermaatfchappijen uitftrekken, en het recht van den langden degen eindelijk het algemeene burgerrecht worden. Liever ftelt men derhalven, dat het fundament van de fiaatkundige en burgerlijke wetten is, de bevordering van het algemeene welzijn van de burgerlijke maatfchappij. Vertaaler. B 3 L BOEK. iii. HOOFD' STOK.  9» DE GEEST l boek. in. HOOFDSTUK. betrekkingen, in welke die geene, die regeeren, en die geene, die geregeerd worden, tot eikanderen ftaan, en dit noemt men het staatkundige recht. Eindelijk hebben zij nog wetten in de betrekkingen , welke alle burgers op eikanderen hebben , en dit word genoemd het burgerlijke recht, (v) Het (V) Alle deeze (tellingen behoorden naauwkeurig beweezen te worden: men kan ontkennen dat deeze tweederlije ftaat van oorlog , van welke de Schrijver fpreekt, oorzaak is, dat ''er wetten onder de menfchen gekomen zijn , en men kan (taande houden, dat de noodzaaklijkheid , om de goede orde te handhaven, aanleiding tot wetten gegeeven heeft. Wij hebben de definitie, welke de Heer de Montesquieu van wetten in 't algemeen heeft gegeeven, afgekeurt. Om nu te doen zien, dat onze beöordeeling gegrond was, zullen wij die definitie eens vergelijken tegen die , welke de Schrijver ons hier geeft van het recht der volkeren, het ftaatkundige recht en het burgerlijke recht. Het recht der volkeren, zegt hij, zijn de wetten , in de betrekkingen, welke de onderfcheidene Natiën op elkandercn hebben. Maar dewijl wetten noodzaaklijke betrekkingen zijn , welke uit de natuur der dingen veortvloeijen, zo zal, volgens den Heer de Montesquieu, hftt recht der volkeren zijn, de noodzaaklijke betrekkingen , welke uit de natuur der dingen voortvloeijen in de betrekkingen, welke de onderfcheidene Natiën op eikanderen hebben. — Het staatkundige recht zal dan zijn, deeze betrekkingen , in de betrekkingen , in welke die geene, die  DER WETTE N. a3 Het recht der Volkeren is natuurlijk gegrond op dit beginzel , dat de verfcheidene natiën el-1 kander in vreede het meest mooglijke voordeel, en in oorlog het minst mooglijke nadeel moeten toe- die .regeeren, en die geene ,die geregeerd worden tot elkanderen ftaan. En HfïT BUKGEULIJKE RECHT, wederom, deeze zelfde betrekkingen , in de betrekkingen ;j welke alle burgers op eikanderen hebben. Dit alles word onverftaanbaar; indien de wetten uit de natuur der dingen voortvloeij'en, gelijk de Heer Prafident ons leert , dan moeten zij onderfcheiden zijn, volgens de onderfcheiden natuur der dingen, uit wel. ke zij voortvloeijen; dus zou volgen , dat, als men het denkbeeld van vorst en onderdaan weg nam , eene natie, in tegenoverftelling van eene andere natie, in andere betrekkingen zou flaan, dan onderdaanen ten aanzien van hunnen vorst. En bij gevolg moeten dan de betrekkingen der onderdaanen , onderfcheiden zijn van de betrekkingen van onderdaanen op onderdaanen ; deeze betrekkingen worden dus niet daar gefield en bepaald door een ftaat van oorlog,maar door den ftaat der natiën, der vorften, der onderdaanen; ten minden, uit deeze denkbeelden had de Schrijver de betrekkingen moeten afleiden, want de! de natiën , de vorften, de onderdaanen in oorlog, of befchouw dezelve in vreede , men zal tog altoos uit die denkbeelden dezelfde wetten afleiden, waar van de toepasfing alleen verandert naar het onderfcheid van de voorkomende gevallen. Zie BW. Imp. T. XV. p. i. pag. 83. en volgende. Aanm, van eenen Onb. B 4 I. 10EK. III. toorn STUK.  24 DE GEEST i. BOEK. III. HOOFDSTUK. toebrengen, zonder daar door hunne eigene, waare belangens te benadeelen. (ra) Het (w) Deeze ftelling vloeit voort uit eenen algemeenen grondregel, te weeten, dat de menfchen elkander onderling zo veel voordeel moeten toebrengen, als mooglijk is. Aanm. van eenen Onb, Wanneer men deeze ftelregel van den Heer de Montesquieu wilde gebruiken tot eenen algemeenen proefregel Qrincipiutn cognofcendi) van het recht der volkeren , zou men zig menigmaalen verlegen vinden. Immers aan wien zal het oordeel liaan, of eene natie haare eigene waare belangens benadeeld, of niet ? om een regt denkbeeld te hebben van eenen proeftegel van het recht der volkeren , had de Schrijver een klaarder denkbeeld moeten opgeeven van den Haat waar in de natiën zig ten aanzien van eikanderen bevinden. Ik zal beproeven in hoe verre ik daar in zal kunnen flagen. Voor dat de menfchen zig in maatfchappijen begaven , bevonden zij zig volmaakt vrij, in den fiaat der natuur 'er waren geene rangen, geene overhee- den, geene onderdanen, alle menfchen waren volmaakc gelyk evenwel alle menfchen Houden tot eikanderen in betrekkingen • ijder was volmaakt meester van zijne daaden; dog hier uit volgt van zelve, dat de een de magt niet had, nog zig konde aanmatigen, om den anderen tot zijnen dienst te dwingen. 'Er was derhalven een recht. Dit recht noemt men het recht der natuur. Dit recht bragt mede , dat alle menfchen gelijk waren, dat alle menfchen voor elkanderen veilig waren. Waar , aan de eene zijde, een recht  DER WETTEN. 25 Het oogmerk van den oorlog is de overwinning , her oogmerk van de overwinning is de E over- i recht is, daar is, aan den anderen kant, eene verplichting. Ijder had een onbefprooken recht op de algemeene veiligheid, dus was ook ijder verpligt, om die algemeene veiligheid ongeftoort te laaten. Wie zig aanmatigde, om die algemeene veiligheid te floeren , zondigde tegen het recht der natuur , en mogt gedwongen worden, om zijne gedaane verftooring te herftellen; de verplichting ter voldoening aan dat recht der natuur noemt men volmaakte plichten , dat is, zoda. tiige plichten , tot welke men kan gedwongen worden — andere plichten kent het recht der natuur niet, om dat, in dien ftaat, alle menfchen gelijk zijn. De algemeene proeftegel van het recht der natuur, of, liever, de algemeene toetsfteen , aan welke men de overeenkomst met, of de afwijking van zijne daden, van het recht der natuur, konde beproeven,was derhalven deeze , dat ijder mensch zig zo gedragen moest, dat hij de algemeene veiligheid van het menschltjk ge. flagt niet verfloorde. Van dit beginzel kuunen alle volmaakte plichten (in dien zin, als ik het woord,volmaakt, genomen heb) afgeleid worden het leeven , de bezittingen , de verbonden , enz. alles , is langs deezen weg veilig dan de mensch heeft nog andere plichten , ijder mensch heeft eene natuurlijke begeerte tot geluk, maar, het is van zelve klaar, dat niemand van een ander kan vergen , dat hij zijn geluk bevordere, zo hij niet tevens het zijne toebrenge tot het geluk van anderen. Dus word de bevordering van het geluk van anderen, wederom eene plicht, jnaar dit is eene plicht, waar toe men, in den ftaat B 5 dei I. O EK. 111. [ O O F D51 UK.  2C5 DE GEEST I. BOEK III. HOOFD STUK. overheering, dat van de overheering is de bewaring ' der natuur, niet kan gedwongen worden, om dat daar alle menfchen gelijk zijn, en een ijder voldoed, die maar de veiligheid van anderen niet ftoort. Deeze plichten noemt men onvolmaakte, of liever inwendige, om dat de wetten der Zeedenkunde even volmaakt zijn , als die van het recht der natuur, het eenige onderfcheid is, dat, in den ftaat der natuur een ijder recht heeft, om te oordeelen , of ik mijne volmaakte plichten betrachte , terwijl, in dien ftaat, de beöordeeling van mijne inwendige plichten alleen tot de vierfchaar van mijn eigen geweeten behoort. Deeze inwendige plichten zijn de onnitptitbaare bron van de Zeedenkunde. De begeerte tot geluk, en tot meerdere veiligheid, dan het recht der natuur opleverde, in welke de meerdere magt dikwils het hoogde recht zou hebben kunnen doen zwijgen, heeft vervolgens den mensch aangezet, tot het aangaan van burgermaatfchappijen In die bur- germaatfchappijen is dus niet alleen de meer volkomene genieting van veiligheid, maar ook de bevordering van het onderling geluk der leeden van eene maatfchappij, de algemeene toetslieen der daaden. Die burgermaatfchappijen zijn derhalven zo veele lighaamen geworden; en nu word de vraag, in welk eene betrekking alle de burgermaatfchappijen der weereld to: eikanderen Haan? en het antwoord is eenvoudig, in den ftaat der natuur; en deeze Helling moet waarheid blijven, zo lang men geen algemeen verbond van alle volkeren , «m zig in eene algemeene maatfchappij te begeeven , kan voor den dag brengen. Alle burgermaatfchappijen zij-, derhalven gelijk , en alle burgermaatfchappijen zijn voor eikanderen veilig. Dus heeft, eigentlijk, tus- •  DER WETTEN. &7 ring van 't menichelijk geflaclit, (a:) aan dit, en het tusfchen alle burgermaatfchappijen, het recht der na- ■ tuur plaats, 'er zijn geene andere plichten tusfchen volkeren en volkeren , dan volmaakte, in dien zin, zo ats ik het boven heb genomen. De plichten, waar toe men, in den ftaat der natuur, niet kan gedwongen worden , behoren dus ook hier toe niet. Dus behoort niet tot dit recht, dat de natiën elkanders geluk moeten bevorderen. Tot dit recht der natuur behoort, het heilig houden van verbonden* om dat alle verbreeking van een verbond eene verftooring is, van de algemeene veiligheid. Alle natiën zijn derhalven volmaakt verplicht tot het houden van hunne verbanen uit dit recht der natuur, de menigvuldige verbonden, en die gewoontens, welke zo ftandvastig en algemeen ingevoerd zijn, dat zij de plaats van ftilzwijgende verbonden bekleeden, word te zamen opge. maakt dat geene,'t welk wij het recht der volkeren noemen. De proeftegel van het recht der volkeren is derhalven niet, zo als de Heer de Mon. tesquieu zegt, dat de natiën eikanderen in vreede het meest mooglijke voordeel, en in oorlog het minst mooglijke nadeel moeten toebrengen , zonder daar door hun ne eigene waare belangens te benadeelen, om dat deezi proeftegel gebouwd is op de inwendige plichten, to welke niemand in den ftaat der nattur kan gedwonget worden, maar de eenige proeftegel van het recht dei volkeren is deeze, dat ijdere natie zig zo gedraga moet, dat zij de veiligheid der andere natiën niet ver ftoore. Vertaaler. (*) Gansch niet , de wetten, welke het recht de volkeren uitmaaken , moeten alle afgeleid worden va; dei I. l'. o k k. Hf. I o o f d" s t V k. r i l  ü8 DE GEEST I. BOEK. II t. HOOFD' STUK. 1 1 I i < 1 c i t e fi y e fl d het voorgaande beginzel moeten alle die wetten gedon proeftegel van de volmaaktheid. Men kan niet zeggen, dat, in 't algemeen , het oogmerk van den oorlog de overwinning is, dat van de overwinning de overheering, en dat van de overheering de bewaring van het menschlijk ge/lacht. En veel minder kan men deeze gevolgtrekking brengen onder de proeftegels. Het oogmerk van den oorlog verandert, na de verfchillende geneigdheden van die geene, welke dezelve voeren, cn zo men hierop eenen proefregel wilde hebben, zou men kunnen zeggen, dat het oogmerk van den oorlog is de her/lelling van een ongelijk, V welk ons is aangedaan , en de bezorging van zekerheid voor V vervolg, die geene, welke met een ander oogmerk oorlog roert, handelt tegen het recht der volkeren. Aanm. >an eenen Onb. De proefregel van volmaaktheid, waar van de Ontekende aantekenaar fpreekt, is veel te duister om al;emeen te weezen. En wat zijne opgegeeven proefegel op het oogmerk van den oorlog belangt, dezelve s niet volkomen voldoende; want wat zal men dan ordeelen van de rechtvaardigheid van een oorlog, wel:e aangegaan word, om voor te komen, dat ons geen ngelijk gefchiede , wanneer alle omftandigheden tooen, dat men het 'erop toelegt, om ons ongelijk aan ; doen —■ en wanneer zal men dan oordeelen, dat en oorlog ophouden moet ? het recht der volkeren, elt alle natiën gelijk, en alle natiën voor eikanderen iilig. Dus ftelt het recht der volkeren alle natiën in men ftaat van vreede , wie de algemeene veiligheid oort of ftooren wil, ftoort ook de algemeene vree. 2; wie de algemeene veiligheid ftoort of ftooren wil,  DER WETTEN. sa getoetst worden , welker zamenftel het recht der Volkeren uitmaakt. Alle Natiën hebben een recht der volkeren, ' zelfs de Iroqueezen, of fchoon zij hunne gevangenen opeeten. Zij ontfangen en zenden afgezanten , zij kennen de rechten van vreede en oorlog _ dog hun recht der volkeren is niet goed, om dat het op geene waare beginzels gegrond is. Behalven het recht der volkeren, 't welk alle maatfchappijen betreft , heeft ijdere maatfchappij voor zig een staatkundig recht. Eene maatfchappij kan niet beftaan zonder regeerihg — de vereeniging van alle de bijzondere kragten, zegt zeer wel gravin a , .maakt dat geene uit, *t welk men den Politieken ftaat noemt. De algemeene magt kan gefield worden in handen wil , handelt tegen de volmaakte plichten van liet recht der natuur, of (zo als ik boven getoont heb, wanneer dit in natiën valt) van het recht der volkeren ; wie tegen die volmaakte plichten handelt, kan gedwongen worden om zijne gedaane verftooring te herftellen, of van zijne voorgenomen en ingewikkelde verftooring af te zien — het dwangmiddel hier toe is de oorlog, dus zou men mooglijk beeter voor proefregel van het oogmerk van den oorlog kunnen Hellen, dat dezelve moet gevoerd worden, om den algetneenen vreede te bewaren. Si Vis pacem, para beilusi. Vertaaler. I. ) O Ë IC III. ïoofi). stuk.  Sa DE GEEST I. BOEK. III. hoofdstuk. den van een of van veelen. 'Er is 'er, die meenen, dat de eenhoofdige regeering het meest overeenkomt met de natuur ; om dat de natuur de vaderlijke magt heeft ingefteld. Maar het voorbeeld van de vaderlijke magt bewijst niets, want zo men de vaderlijke magt wil doen gelden , als :en bewijs voor de eenhoofdige regeering , dan tan men de magt van broeders na den dood van runnen vader, en die der volle neeven , na den lood der broeders, ook aanhaalen als een bewijs roor de regeering van veelen. De Politieke magt jehelst noodzaaklijk de vereeniging van veele familien. Men kan derhalven met meerder recht zeggen , Jat die regeeringsvorm het meeste overeenkomt met de natuur, welke in haare bijzondere inrigting zig het beste vleid met de bijzondere gefteldlieid van dat volk, voor 't welke zij ingevoerd word. (;y) De bijzondere kragten kunnen zig niet vereenigen, zo lang niet alle willen tot een gebragt zijn. — De vereeniging van alle willen , zegt (y~) De regeeringsvorm, welke het meest met de natuur overeenkomt , is deeze , welke het best alle de kiagten van de ondaelbaare leden van den Staat vereenigt, en bij gevolg ook hun wil: want, gelijk G ü a v i na zegt, de vereeniging van den wil van allen , is dat geene, 't welk men den burger/laat noemt. Aanm. van eenen Onb,  DER WETTEN. 31 zegt wederom zeer wel dezelfde gravina, is dat geene , 't welk men den burgerlijken ftaat noemt. i De wet is,in 't algemeen, de menfchelijke reden, in zo verre , als alle volkeren der aarde^door dezelve beftuurd worden, en de ftaatkundige en burgerlijke wetten moeten niet anders zijn , dan toepasfingen van de menfchelijke reden op de bijzondere gevallen, (z) Zij behooren zodanig gefchikt te zijn naar den aart en de omftandigheeden van het volk, voor 't welke zij gemaakt zijn, dat het zeer toevallig zou moeten wezen, indien de wetten van de eene natie bij eene andere natie zoude kunnen gevolgd worden. Zij moeten overeen komen met de natuur, en het grondbeginzel van die regeeringsvorm , welke vastgefteld is, of zal worden, 't zij dat zij dienen moeten om die regeeringsvorm te vestigen, zo als de ftaatkundige wetten doen , 't zij dezelve ftrekken om die regeeringsvorm te ouderfchraa- gen, (z) Een nieuw bewijs, dat de Heet de Montesquieu geene goede definitie van eene wet heeft gegeeven. Boven waren de wetten betrekkingen ; hier , is de wet de menfchelijke reden ; hier zijn de wetten de bijzondere gevallen , bij gevolg is de menfchelijke reden ook al een betrekking. Men ontwikkeie deeze verwarring van denkbeelden. Aanm. van eenen Onb. r. liOEK. III. IOOFUST UK.  I. 15 O E K. UI. HOOF» STUK. 3a DEGEEST gen , gelijk zulks door de burgerlijke wetten gefchied. Zij moeten in betrekking ftaan tot het natuur' kundige van het land, 't zij hetzelve koudj heet, of gematigd zij; tot de hoedanigheid van de uitgeftrektheid van den grond, zijne gelegenheid,grootheid; tot de bijzondere levenswijze der volkeren, arbeiders, jagers , veehoeders ; tot den trap van vrijheid, welke de regeeringsvorm kan toelaaten, tot den Godsdienst, genegenheeden, rijkdommen, het getal, den koophandel, de zeeden , en de gevvoontens der inwoonders. Eindelijk zij moeten in betrekking liaan tot eikanderen, tot hunnen oorfprong, tot het oogmerk van den wetgeever, tot de orde der dingen, over welke zij handelen — uit alle deeze gezigtpunten moeten zij befchouwd worden. En dit is het geene ik in dit werk onderneem e te doen. Ik zal alle deeze betrekkingen onderzoeken. Hun geheel zamenftel maakt dat geene uit, 't welk wij den Geest der wetten noemen, (a) Ik O) Deeze geheele plaats bewijst, dat de Schrijver geene onderfcheiden begrippen heeft van de natuur der wetten. Immers zo de wetten betrekkingen zijn, hoe kan men dan die uitdrukkingen verlraan, in welke de Heer de Montesquieu zegt , dat zij in betrekking moeten ftaan tot het natuurkundige van het land, enz. dat zij betrekking op elkander hebben, enz.: dit moeten  DER WETTEN. 33 Ik heb de ftaatkundige en burgerlijke wetten niet van eikanderen gefcheiden : want dewijl ik i niet fpreek van de wetten , maar van den Geest der Wetten, en dewijl deeze Geest beffaat in de 1 verfchillende betrekkingen , welke de wetten tot verfcheiden zaaken kunnen hebben , heb ik mij minder moeten binden aan de natuurlijke orde der wetten, dan aan die van deeze betrekkingen, en van deeze zaaken. Ik zal in de eerfte plaats de betrekkingen, welke de wetten hebben tot de natuur, en het grondbeten dan betreklijke betrekkingen , betrekkingen, dit betrekkingen hebben enz. zijn, en alle deeze betrekkingen moeten met elkander uitmaaken, dat geene, 't welk men den geest der wetten noemt. Wartaal , die, in den mond van een zo beroemd Regent niet past; mij dunkt, dat hij voldaan zou hebben, met alleen te zeggen: „ wetten zijn noodzaaklijke betrek„ kingen , welke uit de natuur der dingen voortvloei- jen — in eenen burgerftaat zijn verfcheide zaaken, „ de vorst , de onderdaanen , het luehtsgeflel , het ,, land enz. Ik zal dus onderzoeken, hoe men de ,, wetten moet afleiden, uit de natuur van een vorst, ,, van onderdaanen, van het luehtsgeflel, van het land „ enz. en hier uit zal ik aantoonen, waarom een ze„ kere wet hier, en niet elders, plaats beeft; waar., om op zo een tijd, en niet op een anderen tijd enz." Zie Bibl. Imp. tont. XK p. 2. ƒ>. 26. Aanm. van eenen Onb. I. DEEL. C f. O EK. tii O O F fi'STUK.  % BOEK. m SOQ F D STUK. TWEE- 34 D E G E E S T beginzel van ijdere regeeringsvorm, onderzoeken. En gelijk dit grondbeginzel eenen zeer uitgebrei. den invloed op de wetten heeft, zal ik mij toeleggen, om hetzelve grondig te verflaan, en indien ik hetzelve eenmaal zal kunnen vast Hellen, dan zal men uit hetzelve de wetten, als uit eene bron, zien voortvloeijen. Ik zal vervolgens overgaan tot andere betrekkingen , welke meer bijzonder fchijnen te zijn.  DER WETTEN. 35 TWEEDE BOEK. OVER DE WETTEN, WELKE REGELREGT UIT DB NATUUR DER REGEERINGSVORM VOORTVLO E IJ E N. EERSTE HOOFDSTUK. OVER DE NATUUR VAN DE DRIE ONDERSCHEIDENE REGEERINGSVORM EN. 'Er is drieërlij foort van regeeringsvorm, de republiekijnfche (of gemeenebest regeering), de éénhoofdige, en de despotike (of willekeurige), (è) Om de natuur van ijder derzelve te leeren kennen , heeft men niets meer nodig dan het denkbeeld, 't welk de minst-geöeffende menfchen daar van hebben. Ik ondêrftel drie definidën, of liever drie gevallen, de Republiekijnfche regeeringsvorm Jieeft plaats , wanneer het geheele volk met elkande- ren, (b) Ik zal in deeze vertaaling genoodzaakt zijn, om veele bastaard - woorden te gebruiken, welke zodanig hun burgerrecht bij ons veikreegen hebben, dat men zelfs, wanneer men dezelve vertaalde , minder zou verflaau worden. Fertaaler. C 2 il. BOEK. I. HOOFDSTUK.  36 DE GEEST II. BOEK. I. HOOFDSTUK. ren, of alleen een gedeelte van het volk, de fouveraine magt in handen heeft: de eenhoofdige, wan* neer één alleen regeert, maar volgens zekere en vast' gefielde wetten; de despotike of willekeurige, wanneer één alleen , zonder wet, zonder regel, alles volgens zijnen wil en grilligbeeden dwingt. Qc) Zie (V) Deeze verdeeling, welke zeer bekend is, komt mij voor, zeer onnaauwkeurig te zijn; eene regeeringsvorm is of willekeurig of bepaald; zij is willekeurig, wanneer 'er geene grondwetten zijn, bij welke de manier , waarop de Staatszaaken behandelt moeten worden , bepaald is. Zij is min of meer bepaald, naar mate dat deeze wetten het openbaar gezag , min of meer, beteugelen. Zo dra een lighaam van Staat de meerderheid van Hemmen heeft, kan het alles beveelen, wat het wil, dan word hetzelve even despotiek als een eenhoofdige regeering; even eens is het geleegen in eenen Staat, waar de fouveraine magt in handen is van eenige leden van dien Staat. Dus kunnen de democratifche en arisiocratifche regeeringsvormen, even zo wel als de eenhoofdige, despotiek worden. Men dwaalt wanneer men zig verbeeld, dat alleen de laatfte vatbaar zij voor despotismus. Aanm. van eenen Onb. Ik kan niet zien , dat de verdeeling in willekeurige en bepaalde regeeringsvormen, naauwkeuriger is, dan die, welke de Heer de Montesquieu opgeeft, en algemeen erkend word. Immers, volgens de verdeeling van den onbekenden aantekenaar, zon 'er geen onderfcheid zijn tusfchen eene republiekijufche, en een eenhoofdige regeering, indien 'er in de laatfte maar goede grondwetten zijn, voor welker waarneeming zorgvuldig gewaakt word het komt mij verder on-  DER. WETTEN. 37 Zie daar , het geene ik de natuur van ijdere regeeringsvorm noeme; wij moeten nu zien, welke gerijmd voor, dat democratifche en aristocratifche regeeringsvormen , democratisch en aristocratisch blijvende, despotiek kunnen worden; het is zo, de meerderheid van Hemmen kan alles beveelen: het is mooglijk, dog egter zeldzaam, dat, in eene democratifche, ol aristocratifche regeering , de meerderheid van Hemmen op het een of ander geval verhit, eens despotiek han. delt, dat is te zeggen, eens voor een oogenblik zig door drift laat overmeesteren, en zonder wet, zonder r:gel , alles , volgens zijnen wil en grilligheeden , dwingt, dit is mooglijk, om dat eene geheele menigte , even zo wel, voor ooganbliklijke hartstogten vatbaar is, als een enkel mensch. Dog het is zeer zeldzaam, om dat, in aristocratifche , en democratifcht regeeringsvormen , de zaaken bijna nooit zo fpoedig worden afgedaan, dan in eenhoofdige. In de eenhoofdige regeering is de uitgedrukte wil van den Vorst, hoe zeer hij ook aan grondwetten gebonden is , de wet; om die wil te bepalen, is dikwils een oogenblik nodig, in 't welke dus gemaklijk gebeuren kan, dat de vorst, door hartstogt vervoert , de grondwetten vergeet. In de republiekijnfche regeeringen, is de wil van het volk, of van de lighaamen van Staat, de wet. Om die wil te bepalen, is tijd nodig. De zaaken moeten daar over veele fchijven loopen, de natuur van die regeeringsvorm brengt mede, dat de zaaken, aldaar, nooit, of zeer zelden , oogenbliklijk worden afgedaan , dus, al is het al eens mooglijk, dat bij het opzetten van eene zaak, eene geheele menigte door hartstogt geregeert word, zo is het tog zeer zeldzaam, C 3 dat II. BOEK. I. HOOFDSTUK.  §8 DE GEEST II. BOEK. I. hoofdstuk. 1 ( \ | \ ] 1 i : i : 1 I ( ) \ ke de wetten zijn , die regelregt uit deeze na- tuup dat die hartsfogt blijft duuren; de drift, bedaard door het onderzoek van de zaak, en het denkbeeld van de grondwetten, volgens welke de zaaken moeten behandeld worden , komt , voor de eindelijke afdoening, iveder boven. Behalven dat alles, zo meen ik, dat men, uit enkele, zeer zelden, voorvallende zaaken , vooral, wanneer zij, uit den aart van de regeeringsvorm , niet dan zeer zelden, en in zeer zonderling te samenlopende omftandigheeden , kunnen voorvallen , itet mag befluiten tot het geheel. Eene regeeringsvorm is niet, daahom, despotiek, om dat zij, eens lit overmeestering van drift of uit nood , of dergelijke , lespotiek handeld, maar zij is daarom despotiek, >m dat zij altijd zo handelt. Dus kan eene eenïoofdige regeering, zeer ligt, tot despotismus hellen, vanneer een vorst, een- en andermaal, de grondwetten 'ergeetende , geenen tegenftaud vind , en daar door angzaamerhand aan 't vergeeten der grondwetten gevoon word. Dog eene republiekijnfche regeering kan looit despotiek worden, en republiekijnsck blijven. Het s mooglijk dat in republiekijnfche regeeringen kuiperijen )laats hebben, dat zig, even veel of in de aristocra'ifche, of in de democratifche regeeringsvorm , parijen tegen elkander opwerpen, dat de eene partij de neerderheid bekomt, en boven drijft, dit is zeer moogijk, maar hier uit volgt geen despotismus. De bo'endrijvende partij moet volgens de grondwetten hanlelen, om dat, hoe zeer eene partij het meester is, ivenwel alle zaaken over dezelfde fchijven moeten blij*en loopen, en dus telkens de grondwetten ingeroepen morden. Zo dra eene partij despotiek begint te han- de-  DER WETTEN. 3c tuur voortvloeijen, en bij gevolge de eerfte grondwetten zijn. TWEEDE HOOFDSTUK. OVER DE REPUBLIEK IJ NSCHE REGEERINGSVORM,EN OVER DE WETTEN, DIE BETREKLIJK ZIJN TOT DE VOLKSREGEERING. Wanneer in een Gemeenebest het geheele volk met eikanderen in een lighaam vergadert, de fou veraine magt in handen heeft , dan is de regee. ringsvorm eene democratie (of volksregeering) , wanneer die fouveraine magt in handen is van eer gedeelte van 't volk, dan is het eene aristocratU (of regeering der voornaamften). Het volk verbeeli in de democratie in zommige opzigten den vorst, en in zommige opzigten den onderdaan. Het delen, moeten 'er luiden aan 't hoofd zijn , welke die partij naar hunne grilligheden beftuuren, maar zo dra dat plaats heeft , dan begint ook de regeeringsvorm, hoe zéér, in uitwendige gedaante, nog republiekijnsch, naar de eenhoofdige te hellen ; en dus meen ik te mogen befluiten , dat een republiekijnfche regeering, zo lang zij republiekijnsck blijft, nimmer vatbaar is voor despotismus, dog dat eene republiekijnfche regeering, die despotiek zal worden, eerst in eene eenhoofdige moet veranderd worden. Fertaaler. C 4 n. E O E K. II. HOOFDSTUK.  40 DE GEEST BOKK, II. HOOFD STUK, Het kan den Vorst niet verbeelden , dan door het doen van ftemmingen , waar door het zijnen wil te kennen geeft — (d) de wil van den fouverain is de fouverain zelfs, (e) de wetten, welke het recht der (lemmingen bepaalen, zijn derhalven , in deeze regeeringsvorm, grondwetten — en in de daad het is , in deeze regeeringvorm, even noodzaaklijk, dat vast bepaald zij , hoe , door wien, aan wien , en op welke zaaken de (temmen moeten worden gegeeven, als het, in de eenhoofdige regeeringsvorm, noodzaaklijk is , dat men weete, hoedanig het Opperhoofd zij, en langs welke wetten hij te regeeren hebbe, Libanius (ƒ) zegt ons, dat te Athene een vreemdeling, welke zig in de vergaderingen van bet volk indrong , met de dood geftraft wierd* Dit gefchiedde, om dat zodanig een zig de rechten van de fouverainiteit aanmatigde, Het is van een wezenlijk belang, dat het getal der burgers, welke de volksvergadering uitmaaken moe- fV) De flemmen zijn de wil van ijder bijzonder lid, liet befluit,'t welk uit dezelve word opgemaakt, is de wil i'an de Vergadering. Aanm. van eenen Onb. () Zie de redenvoering van Demostkenes, de Fa/fa iegat., en zijn redenvoering tegen Timarckus. (V/) Men trok zelfs, ter vervulling van eenen open- ftaan- II. ÏOEK. II. HOOFDSTUK.  48 DE GEEST n. BOEK. II. HOOFDSTUK. . ] ; < ( 11 li d a; e< U het lot en van de verkiezing af. Wanneer men zijnen tijd, tot den verkreegen post gefteld, had uitgedient, dan moest men een tweede rechterlijk onderzoek ondergaan, wegens de wijze, op welke men zig gekweeten had. Luiden van geene bekwaamheid moesten het dus niet durven onderneemen, om zig onder de mededingers bij het lot op te geeven. De wet, die de manier bepaalt, op welke men de flemmingen moet aanleggen, is al wederom in de democratie eene grondwet. Men is het niet eens, of de ftemmingen in 't openbaar, of in 't jeheim moeten gefchieden. Cicero (r) fchrijft , lat die wetten, CO welke de ftemmingen in de aatfte tijden van de Romeinfche republiek in 't geïeïm deeden gefchieden, eene van de groote redeïen waren van den ondergang van dat Gemeenebest. Dan, gelijk dit in verfcheide republieken op onlerfcheiden wijze begreepen word, zo meen ik, lat men hier van het volgende behoort te ftellen; zon- aanden post, twee loten, het eerfte ter begeeving, en et tweede ter nadere benoeming van eenen anderen, inien de eerfte afgekeurd wierd. CO I. en III. Boek, over de wetten. (O Zij wierden Zeges tabularice genaamt; men gaf tn ijder burger twee tafeltjes, het eene, getekent met ne A. wilde zeggen, antiquo, het andere, met eene en R. uti rogas.  DER WETTEN. 49 zonder twijBèl moeten de ftemmingen in 't openbaar gefchieden , wanneer het volk ftemmcn moet , (t) cn dit moet men aanzien , als een grondwet in de democratie. De fmalle gemeente moet door de voornaamilen voorgelicht, en door de waardigheid van eenige voornaame perzoonen onderfteunt worden. Dus wierp men te Rome alles ten onderlten boven, toen men de ftemminge geheim maakte : het was toen langer onmooglijk, om het gemeen , 't welk in zijn verderf liep, voor te lichten. Maar wanneer in eene aristocratie, de ftemming moet gefchieden door het lighaam "van de voornaamilen , (u) of in eene democratie , door den Raad , (v) dan kan dezelve niet geheim genoeg gedaan worden, om dat dan alleen de zaak is, om kuiperijen voor te komen. De kuiperij is gevaarlijk in eenen Raad , zij is nadeefig in een lighaam van aanzienlijken , maar dit is zij niet in eene volksvergadering, welkers aart is, door drift beftuurt te worden. In zoda- ni- (f) Te Athene gefchiedde dit, met het optieken der handen. (») Gelijk te Venetien. (v) De dertig dwingelanden van Athene wilden , dat de (lemmingen in den raad van Areopagus in *jt openbaar gefchieden zouden , om dezelve naar hun goeddunken te kunnen befluuren , Lyfias in zijn redenvoering tegen /Igorat. cap. 8. I. DE RL. D n. J O EK. n. ro orn- S T U K.  So' DE GEEST nige landen, waar het volk geen deel aan de regeering heeft, zal hetzelve zig verhitten ten voordeele van eenen Acleur , even gelijk het anders zou doen ten behoeven van llaatszaaken — Eene Republiek word ongelukkig, zo dra de kuiperijen ophouden, en dit gebeurt, zo dra zig het volk door magt van geld laat omkoopen; dan word men onverfchillig , dan geeft men zig aan het ?eld over, dan laat men de ftaatszaaken vaaren, ïan wagt men alleen zijnen loon af, zonder zig verder over de regeering, of wat in dezelve ombaat, te bekommeren. In de democratie behoort ook nog tot de grondmetten, dat niemand anders, dan het volk, weten maake ; (w) 'er komen nogthans duizende geegenheden voor, in welke het noodzaaklijk is, lat de Raad wetten maken mag: het is zelfs dikvils zeer goed, dat men alvorens eene wet te naken, derzelver uitwerking beproeve ; hierom varen de regeeringsvormen van Rome en Athene zeer (w) Die wetten mankt, heeft het recht van gebieden: die het recht van gebieden heeft, is de fouve;ain ; indien het volk geene wetten maakt, is het niet [öuverain, en dan is ook de regeeringsvorm niet democratisch. Het volk kan of door zig zelve, of door ;ijne reptaifentanten wetten maken : men behoort dit n 't oog te houden, oin de aristocratie en democratie niet onder eikanderen te verwarren. Aanm. van enen Onb. II. BOEK. II. HOOFDSTUK. 1 ] I i ]  DER WETTEN. 5f zeer wijs, de raadsbefluiten hadden daar voor één jaar de kragt, van wet, (Y) dog wierden in geene altoosduurende wetten veranderd , dan door een befluit van het volk. DERDE HOOFDSTUK. OVER. DE WETTEN, DIE BETREKL1JK ZIJN TOT DE REGEERINC DER VOOR N A A M S T E N. In de Aristocratie fregeering der voornaamilen) is de ibuveramc magt in handen van een zeker ge-1 tal van perzoonen. Deeze maken de wetten , en doen dezelve uitvoeren, en het overige gedeelte van het volk is , ten hunnen aanzien , niets anders dan de onderdaanen, in eene eenhoofdige regeering, zijn, ten aanzien van den vorst. Men moet in deeze regeeringsvorm niet door het lot Hemmen. Dit zou niet dan ongelegenheeden baaren. Want, wel bezien , zou men in eene regeeringsvorm , welke, op zig zelve reeds , de alleronaangenaamfte onderfcheidingen tusfchen burgers en burgers maakt , niet minder gehaat zijn, wanneer men door het lot verkoren wierd; 't is daar de geboorte, ert niet het ampt, 't welk benijd word. Wan- (*) Zie Dionyf. Halicarn. 4 en 9. Boek. D 2 BOEK. ir. HOOFDSTUK. IIL I O O F USTUK.  52 DE GEEST II. BOEK. Illi HOOFD STUK. Wanneer de aanzienlijken een groot getal uitmaaken , dan is 't noodzaaklijk , dat 'cr een Raad ingefteld worde, waar die zaaken , welke bij het geheele lighaam der aanzienlijken niet kunnen worden behandelt , afgedaan , en die zaaken, over welke het geheele lighaam zitten zal, voorbereid worden. In dit geval kan men cenïgermate zeggen , dat de aristocratie plaats heeft in den Raad, de democratie in het lighaam der aanzienlijken, en dat het volk niets is. Het kan niet anders, dan gelukkig uitvallen, wanneer men in eene aristocratifche regeeringsvorm het volk , langs den eenen of anderen omweg, zijne waardij weet te doen bemerken. Dus geeft te Genua de bank van St. George, welke voor 't grootfte gedeelte door de voornaamften uit het volk beftuurt word, (y) aan het volk eenen zekeren invloed op de regeering, welke deszelfs geheele voorfpoed veroorzaakt. De raadsheeren moeten de magt niet hebben om de openvallende plaatzen iq den Raad te vervullen, niets is meer gefchikt om de misflagen te doen voortduuren, dan dit. Te Rome, alwaar in deszelfs eerfte tijden eene-foort van aristocratie was, vervulde de Raad die plaatzen niet. De nieuwe leeden wierden door de op~ zitnders over de zeeden benoemd, (z) Wan- (y) Zie Addifon's reizen door Italiën, p. i5. vanden franfchen druk. (z) En naderhand door de Burgemeesteren.  DER WETTEN. 53 Wanneer men in eene Republiek , eensklaps , een overmatig gezag aan éénen burger geeft, dan legt men den grondflag tot eene monarchie, en zelfs tot meer dan eene monarchie — in de monarchiën 1 hebben de wetten zorge gedraagen voor, of zig gefchikt na de regeeringsvorm, daar Helt het grondbeginzel van die regeeringsvorm den monarch paal en perk, maar, in eene republiek, daar één burger zig een onbepaald gezag weet te verkrijgen, (a) moet het misbruik van dit gezag veel erger zijn, om dat daar de wetten een dergelijk gezag niet voorzien, en dus niets bepaald hebben, om zodanigen burger binnen de paaien te houden. 'Er is evenwel eene uitzondering op deezen regel, te weeten dan, wanneer het Staatsgeftel zodanig is, dat men eene Magiftratuur nodig heeft, die met een onbepaald gezag bekleed is; zo was Rome, met haare DiStators , zo is nog Veneti'èn, met haare Staats-Inqwfiteurs. Dit is een fehrikbarend Regeerings - collegie, 't welk den Staat met geweld bij zijne vrijheid handhaaft. Maar, welke mag de reden zijn , dat deeze magillratuuren in die twee republieken zo merklijk verfchillen ? deeze — dat Rome het overfchot van haare aristocratie tegen het volk verdedigde, daar in tegendeel (jij* Dit was de reden van den ondergang der Romeinfche Republiek. Zie Bedenkingen over de oorzaaken van de grootheid der Romeinen. ü 3 n. J O E K. III. ! O O F U. S 1 IJ K.  54 DE GEEST BOEK, UI. HOOFDS T U 8. i •1 1 ! < ( 1 l deel Venetxïn zig van haare Staats - Inquifiteurs bedient, om haare aristocratie tegen den adel Haande te houden hier uit volgt, dat te Rome het DiEtatorfchap maar zeer korten tijd duirren moest, om dat het volk alleen bij opftuivhig, en niet op een bepaald oogmerk kan werken ; dus moest deeze magiftratuur met grooten luister bekleed worden, om dat het alleen te doen was, om het volk bang te maaken , en niet om hetzelve te ftraflen; dus moest ook een DiStator alleen maar dienen om ééne zaak uit te voeren, en ook maar alleen tot de uitvoering van die ééne zaak een onbepaald gozag hebben , om dat men nooit anders, dan in onvoorziene gebeurtenisien , een DiStator maakte. Te Veneti'èn , in tegendeel, heeft men, ter beteugeling van den adel, eene altoosduurende magiftratuur nodig. Daar is het mooglijk, dat geheime aanflagen kunnen gefmeed, agtervolgd, uit?efteld, weder opgevat worden — daar kan de leerschzucht van één, de heerschzucht van eene ;eheele familie worden, daar kan eene familie ver'cheide andere familiën in haare belangens neepen. Men heeft daar eene geheime magiftraat nodig, im dat de misdaaden, welke zij ftraft, altijd ver)orgen zijn, en in 't geheim, en als ftilzwijgende ïitgevoerd worden deeze magiftraat moet echt hebben om algemeen onderzoek te doen, om lat het oogmerk van haare inftelling niet alleen is, >m zodanig kwaad , 't welk bekend is, te fluiten, naar zelfs, om zodanige geheime aanflagen, van velke men geen vooruitzigt kan hebben, voor te omen. ju  DER WETTEN. 55 In alle magiflratuuren moet de grootheid van gezag geëvcnredigd zijn , met de kortheid van tijd van haare duuring. De meeste grondleggers van republieken hebben daar toe een jaar bepaald. Een langere tijd zou gevaarlijk zijn , een kortere tijd zou tegen de natuur der zaaken ftrijden. Wie zou zelfs op dien voet zijne eigene huislijke zaaken willen beftuuren ? Te Ragufa Q>) verandert het Hoofd van de republiek elke maand, de andere Amptenaaren elke week, en de Gouverneur van het kasteel elke dag. (c) Dit kan alleen plaats hebben in eene kleine republiek, (d) welke van verfcheidene ontzaglijke Mogendheden omringt is, die anders zeer ligt zodanige kleine amptenaaren zouden kunnen omkoopen. De beste aristocratie is die, waar dat gedeelte van het volk, 't welk geen deel aan de regeering heeft, zo gering cn zo arm is, dat het regeerende gedeelte geen het minftc belang heeft, om hetzelve te onderdrukken. Dus Helde Antipater (O te Athene de beste aristocratie in, die mooglijk was , toen hij vast Helde , dat die geene, welke geen twee duizend drachmen bezaten, van het recht van ftemming zouden uitgeflooten zijn, om dat deeze tax zo gering was , dat 'er (f) Tournefort 's reizen. (c) In de Republiek der Vereenigde Nederlanden verandert de Prtefident van H. H- Mog. ijdere week. (V) Te Lucca worden de Leeden van de magiftraat maar voor twee maanden aangefteld. (e) Diodorus, 18. B. n. 601. uitgave van Rhodoman. ü 4 II. BOEK. III. HOOFDSTUK.  56 DE GEEST II. 13 O !•'• Kt III. HOOFDSTUK. IV. H O O F US T U K. 'er manr weinige, en voor al niemand , die van èeuig belang in de ftad wierd geoordeeld, uitgefloren wierden. De Aristocratifche familiën moeten dus, zoveel maar mooglijk i.s, liet volk zijn. Hoe nader eene aristocratie aan de democratie kome, des te volmaakter is zij , en hoe meer overeenkomst zij met eene monarchie krijge, des te onvolmaakter word zij. De onvolmaaktfte van allen is, wanneer dat gedeelte van 't volk, 't welk gehoorzaamt, onder de ergerlijke flavernij is van dat gedeelte, 't welk regeert, gelijk dit plaats heeft in de aristocratie mi Polen , daar zijn de boeren ilaaven van den idel. VIERDE HOOFDSTUK. OVER DE WETTEN IN HUNNE BETREKKING TOT DE NATUUR VAN DE EENHOOFDIGE REGEERINGSVORM. De ondergefchikte , en af hanglijke , tusfchen heiden komende magten maken de natuur uit van de eenhoofdige regeeringsvorm , dat is te zeggen , wanneer één regeert volgens vastgeftclde grondwetten. Ik zeg, ondergefchikte, cn afhanglijke, tusfchen beide komende magten : buiten twijfel is, in  DER WETTEN. 5? in eene monarchie , de vorst de bron van alle taalkundige en burgerlijke magt. Deeze grond-1 weiten onderfMlen noodzaaklijk canaalen , door middel van welke de magt voortvloeit: (ƒ) want1 zo (ƒ) Het is noodzaaklijk , da; men deeze plaats een weinig licht bijzette. De grondwetten kunnen tut in 't oneindige verfchjilen. Om dat de opperfle magt op oneindig verfchillende wijzen kan bepaald worden- Maar zij ondernellen niet allen , dat 'er car.aa. len moeten zijn , door middel van welke de magt voortvloeit. Die wetten, bij vooibeeld, welke den vorst beletten, om wetten te maaken, zonder toeftemming van het volk, om vreede of oorlog te masken , zonder daar op de gedagten van zekere Staatsligbaamen in te reemen, om belastingen in te voeren, zonder bewilr Üging van de natie: ailc die wetten zijn grondweue-n; dog deeze onderfiellen geene canaalen , door middel van welke de magt voortvloeit. Maar die weuen , welke de manier, op welke de wil en de bevelen van den vorst moeten uiigevoerd worden, vasillellen, deeze onderfiellen zoriauige canaalen , van welke de lieer de Montesquieu fpreekt: deeze zijn bij vooibeeld, die wetten, volgers welke de leeden der vierfchaaren aangefteld , volgens welke de Juftitie toebediend word enz., en deeze canaahn zijn niet alleen eigen aan embooftiige regeeringen, maar behooren tot alle. Min heeft in alle Staat en ondergefchikte, en afhanglijke, tusfchen beide komende magten nodig, zelfs in de deepotieke , want die kunnen ook zelve niet alles ter uitvoer brengen, wat zij gebieden, nog hunnen oogenbliklijken wil verder uitbreiden, dan den cirkel, bumcn welken zij bepaald zijn. Het zijn dus ook deeze ca.r JD 5 naa- i n. I O F. IC. IV. IOOFDi STUK.  53 DE GEEST H. BOEK. IV. H O O F U- STU K. j 1 1 ] < < i zo in eenen Staat niets werkt, dan de oogenbliklijke, en grillige wil van een eenigen, dan kan 'er niets bepaald, en bij gevolg geen eene grondwet wezen. De tusfchen beiden komende , ondergefchikte magt is hier, het natuurlijkfte , de adel. (g) Deeze naaien , deeze tusfchen beiden komende magten niet, welke de natuur van de eenhoofdige regeeringsvorm, uitmaaken. Veel min moet men hier het onderfcheid zoeken tusfchen de eenhoofdige , en de despotike regeeringsvorm. Maar die wetten , welke het onderfcheid tusfchen eene eenhoofdige regeering , en zo eene , alwaar niets werkt dan eene oogenbliklijke en grillige wil van een eenigen, duidelijk opgeeven, zijn sodanige, welke aan die tusfchen beide komende magten vrijheid laaten, om gehoorzaamheid aan den fouveain te weigeren , wanneer zijne beveelen onregtvaar3ig zijn, welke voor af bepaalen, aan hoedanige bereden zij gehoorzaamheid fchuldig zijn, en op welk :ene wijze zij zijne beveelen moeten uitvoeren. Aanm. >an eenen Onb. (g) De Schrijver heeft zig geene moeite gegeeven om onderfcheid te maaken, tusfchen de tus"chen beide komende magten , en de tusfchen beide konende rangen. De goede orde in eenen burgerflaat aat niet toe, dat 'er geen onderfcheid van rangen zij. Hen heeft daar nodig, Magillraaten, Rechters, enz. lit is de grond van het onderfcheid van rangen. De n\ van den fouverain kan niet ter uitvoer gebragt woren, zonder Vierfchaaren, Amptenaaren, enz., en dit i de grond van de tusfchen beide komende magten \ dee-  DER WETTEN. 59 ze behoort eenigermaate tot het weczen van eene monarchie, wiens grondregel is , daar geen mo- 1 narcb is, is geen adel; daar geen adel is, is geen monarch. Mtrar daar is eene willekeurige re- ' geering. 'Er is 'er, die zig, in zommige Staaten van Europa , hadden voorgemeld , om alle de Heerlijke rechten af' te fchaffen. Zij zagen niet, dat zij wilden doen, het geene het Parlement van Engeland gedaan heeft. Neem, in eene monarchie , alle de voorregten der Heeren, der Kerkelijken, van den Adel en van de Steeden weg, en wel dra zult gij of eene volks- , of eene willekeurige regeering hebben. DeVicrfchaaren van eenen zekeren grooten Staat, in Europa, hebben zedert veri'cheide eeuwen Hagen toegebragt aan het patrimonieele rechtsgebied van de Heeren, en van de Kerkelijken — Ik wil die wijze regenten niet berispen, maar ik wil wel eens in bedenking geeven, hoe groote verandering hunne deeze rangen, en deeze magten hebben, in alle burgermaatfchappijen , plaats ; deeze onder elkander verwarrende , maakt men geen onderfcheid tusfchen een onderwerp, en deszelfs eigenfehappen. De opperfte magt is eene eigenfehap van den Souverain , de ondergefchikte, tusfchen beide komende , migten , zijn eene eigenfehap van de tusfchen beide komende rangen. Aanm. van eenen Onb. II. 10 EK. IV. 1 O O F 1) STUK.  II. li O li K IV. H00FE STUK. I 1 I £ < i <5o DEGEEST ne regeeringsvorm , door dat middel, eindelijk 1 kan ondergaan! Ik ben geen voorvegter van de voorrechten der Kerkelijken, maar ik wenschte tog wel, dat men, eenmaal, vast bepaalde , hoe ver hun rechtsgebied zig uitftrékke. De zaak is niet , om te onderzoeken , of men reden gehad hebbe om een kerkelijk rechtsgebied in te voeren ? maar of hetzelve ingevoerd zij ? of hetzelve een gedeelte van de landwetten uitmaake ? of hetzelve daar mede in allen opzigte overeenftemme? of niet tusfchen twee magten, welke men beide voor onafhangclijk erkent, de voorwaarden , over en weder, wederkeerig moeten zijn? en of het , voor een goed onderdaan , niet even eens moet weezen , of hij voor de rechten van zijnen vorst, dan wel voor de grenzen, binnen welke zig liet kerkelijk rechtsgebied altijd gehouden heeft, ïrljdè ? Zo gevaarlijk de kerkelijke magt in eene Repuïliek is , zo nuttig is zij in eene monarchie , 'oor al in zodanige , welke naar het despotieke tellen. Wat zou 'er van Spanje en Portugal, :edert het verliezen van hunne wetten geworden ;ijn , indien deeze magt alleen de willekeurige aagt niet had in teugel gehouden ? zij is altijd ene goede verfchansling, wanneer men geene anere heeft ; want, dewijl de despotieke magt de llerverfchriklijkfte nadcelcn aan de menfchelijke na-  DER WETTEN. 61 natuur toebrengt, zo word zelfs het kwaad, wanneer het maar dienen kan om het despotismus te beteugelen j in dat opzicht goed. Even gelijk eene verbolgen zee , welke de geheele waereld , met haare golven, fchijnt te willen inflokken , door de kleinfte plantgewasjes en zandkorreltjes op het ftrand gefluit word, zo fluiten ook die monarchen , welker magt geene paaien fchijnt te hebben, voor den geringften tegenllaud: hunne natuurlijke trotsheid kan door klagten en gebeeden gebroken worden. De Engelfchen hebben , om hunne vrijheid te bevorderen, alle die tusfchen beide komende magten , welke hunne monarchie onderfchraagden, vernietigd, 't Is nu wel degelijk hunne zaak , om deeze vrijheid ftaande te houden: want zo zij die nu eens verloren, zouden zij het flaafagtigfte volk van den aardbodem worden. Mr. Law , was door zijne onkunde, zo van de regeeringsvorm van eene republiek, als van die eener monarchie, een der grootfte bevorderaars van het despotismus, welke men ooit in Europa gezien heeft. Behalven de zo driftige, zo ongebruiklijke, zo ongehoorde veranderingen, die hij invoerde , wilde hij ook de tusfchen beide komende magten weg neemen, en alle de ftaat- kun- II. BOEK. IV. 300FDS'i'CKi  62. DE GEEST II. B0E5 IV. fI O O F 1 STUK. kundige lighaamen vernietigen, hij (li) benam de • monarchie haare kragt, door zijne hersfenfchim- mige vergoedingen van verfchooten penningen, " en fcheen de regeeringsvorm zelve te willen af- koopen. , Het is in eene monarchie niet genoeg , dat 'er tusfchen beide komende rangen zijn, 'er moet ook nog eene (i) bewaarplaats voor de wetten zijn , dee- (li) Ferdinand, Koning van Arragon , maakte zig zeiven Grootmeester van de Ordens , en dit alleen veranderde de geheele regeeringsvorm. (O Dépot des loix. De Heer de Montesquieu zou zeerwel gedaan hebben, indien hij ons gezegd had , wat hij door zijn dépot des loix verftaat. Mooglijk wil hij 'er dit mede zeggen : „ Op dat de „ opperfte magt, die binnen wetten bepaald is, niet „ overila tot despotismus , heeft men in eenen Staat „ iets nodig , om te waaken voor de bewaaring der „ wetten, dat men dezelve niet van haare kragt be„ roove , dat men dezelve niet vergeete, dat men „ dezelve door tegcnllrijdige gewoontens, of door te„ genilrijdige , en de regeeringsvorm ondermijnende „ wetten, niet affchaffe. Dog dit iets, 't welk ik „ dépot des loix noeme, kan men nergens anders vin„ den, dan in een gedeelte van den Staat, 't welk, „ zo wel belang heeft, om de opperfte magt voor te „ ftaan, als om de wetten , binnen welke zij be,, paald is, ftaande te houden, en 't welk boven dien » ge-  DER WETTEN. 63 deeze bewaarplaats kan nergens anders zijn, dan bij de ftaatkundige lighaamen, welke de wetten, wan- neei ,, genoeg verlicht is, om de wetten derzelver magt, en „ de middelen, om dezelve levendig te houden, er „ die, door welke zij in onbruik zouden kunnen gera„ ken, te kennen. Die dépot des loix kan dus niei „ gezogt worden in het lighaam van den adel, om „ hunne natuurlijke onkunde , onagtzaamheid enz, „ nog in het kabinet, om dat men doorgaans van be„ grip is, dat dit veel eer met den wil van den vorst, „ dan met de in-agtneeming der wetten, of met de aangenomen regeeringsvorm van den Staat , raad„ pleegt. Men moet dit derhalven zoeken in dit ftaat, „ kundige lighaam, 7 welk de wetten, wanneer zij ,, gemaakt worden, aan 7 volk bekend maakt , en „ wanneer zij vergeeten worden , weder in 7 geheugen „ brengt." Dit alles zou evenwel niet zeer naauwkeurig zijn. Wij erkennen de noodzaaklijkheid van zodanig een dépot des loix , dat is te zeggen , van eene fchikking in den grondflag der regeeringsvorm , welke tegenftand bieden moet, aan de aanflagen, web ke men daar tegen zou willen onderneemen, en de in kruipingen van eenen eigendunkelijken wil moet kunnen te leur ftellen — maar moet juist zo een dépot des loix gelegen zijn in de ftaatkundige lighaamen, welke de wetten , wanneer zij gemaakt zijn , aan het volk bekend maaken, en wanneer zij vergeeten worden , weder in het geheugen brengen? Onze Schrijver verzekert ons dit, misfehien, om dat dit in de regeeringsvorm van Frankrijk, zo gelegen is ; maar, de zaak wel ingezien , zo is ten deeze genoeg, dat 'er een lighaam zij, 't welk, gefteid zijnde tot de bediening vat II. BOEK. IV. HOOFDSTUK.  6"4 DE GEEST neer zij gemaakt worden, aan 't volk bekend maken , en wanneer zij vergeeten worden , weder in 't gevan de Juilitie en andere Staatszaken, aan den eenen kant, wel gehouden is, om den wjl van den Souveraiq ter uitvoer te brengen, dog tevens aan de andere zijde, geene andere beveelen inag uitvoeren, dan zodanige, welke overeenkomen met de wetten en de regiementen, op welke de regeeringsvorm gegrond is. Zodanig een lighaam ('t welk men, als men zo wil, een ftaatkundig lighaam zou kunnen noemen) evenzeer verpligt, om het gezag van den vorst te handhaven , als, belang hebbende bij het in (land houden van de rechten van het volk, zou te gelijker tijd de vastigheid van den throon, en het bolwerk van de vrijheid van het volk kunnen zijn Het is derhalven onnodig, dat juist dit lighaam de wetten aan het volk bekend maake , 'er is zelfs weinig aan gelegen wie hun die bekend maate, en hoe zij bekend gemaakt worden, in aanmerking genomen zijnde, dat zij niet kunnen werken, zonder Medewerking van deeze lighaamen — Vraagt men oniertusfchen , waar die dépét zij, en waar in dezelve rjefta? Ik antwoord», dat de dépot des loix zij het Dijzondere berigtfchrift Qnftruclie) volgens welke ze. tere leden van den Staat, aangefteld, om den wil van lenSouverain , in overeenftemmtng met de grondwetten, sn de regeeringsvorm, zonder eenige agt te geeven op lijzondere beveelen, te doen nakomen, gehouden zijn tig te gedragen. Deeze berigtfchriften (inftruclien), welke het volk leletten, om ongeüraft de beveelen van den fouverain n den wind te (laan, verzekeren hetzelve tevens te;en den eigendunkelijken wil en de grilligheeden van da dwing. II. BOEK, IV. HOOFD STUK. I I 1 1 i < m  DER WETTEN. 65 geheugen brengen — de onkunde , de onagtzaamheid, en de kleinagting voor de burgerlijke regecring, welke aan den adel eigen zijn, vereisfchen, dat 'er een lighaam zij , 't welk zonder op- 1 houden de wetten aan het Hof der vergeetelheid, waar onder zij gevaar lopen van gedompeit te worden , ontrukke. De Raad van den Vorst, of het kabinet, is hier toe geene gefchikte bewaarplaats: dit is uit zijnen aart de bewaarplaats van den oogenbiiklijken wil van den vorst, (welke door hetzelve tér uitvoer word gebragt), en niet de bewaarplaats van de grondwetten. Daar en boven het kabinet van den Vorst verandert elk oogenblik, deszelfs leden zijn niet altoosduurende'; het kan niet talrijk zijn; het heeft nooit eene genoegzaame graad van vertrouwen van het volk, het is dus ook, in moeilijke tijden, niet in ftaat, om hetzelve voor te lichten , of weder tot gehoorzaamheid te brengen. In dwingtsndij. Om dat zij, aan den eenen kant, de firaffen van die geene , welke tegen de aangenomen wetten zondigen, billijken, en, aan de andere zijde, de weigering van zodanige wetten, welke tegen de regeeringsvorm ftrijden, aan te neemen , of van zig, in de bediening van de Juflitie en andere Staatszaaken naar dezelve te gedragen,rechtveerdigen. Aanm. van eenen Onb. Ik heb gemeent, depót des loix, in den zin, waar in het mij vootkomt door den Heer de Montesquieu genomen te worden, niet eigenaartiger te kunnen vertaaien , dan bewaarplaats der wetten. Vertaaler. I. DEEL. E II. boek. iv. rö o f r> STUK.  66 DE GEEST II. BOEK. IV. HOOFDSTUK. V. HOOFDSTUK. In de despotieke Staaten , waar geene grondwetten zijn , zijn ook geene bewaarplaatzen voor de wetten. Hier van daan komt het, dat doorgaans de Geestelijkheid in zodanige landen zo peel vermogen heeft , om dat zij eene foort van bewaarplaats, en van vastigheid, is — en zo het d de Geestelijkheid niet is, dan zijn het ten minïen de gewoontens , welke men daar in de plaats nn de wetten eerbiedigt. VIJFDE HOOFDSTUK. OVER DE WETTEN, IN HUNNE BETREKKING TOT DE NATUUR VAN DE DESPOTIEKE REGEERING. Uit de natuur van de despotieke magt volgt, dat die geene, welke dezelve alleen bezit, dezelve , ook op die wijze, door één alleen doet uitvoeren — een mensch , wiens vijf zinnen hem telkens zeggen, dat hij alleen alles is, en dat alle anderen niets zijn, is natuurlijk lui, onwetend, wellustig — hij verwaarloost dus de Staatszaaken ; maar, zo hij dezelve aan verfcheiden luiden toevertrouwde , zouden zij verfchillen onder elkanderen kunnen krijgen, men zou kuiperijen aanrigten, om de eerite Haaf te worden, en de vorst zou zig verpligt vinden , om zig weder met de regeering te bemoeijen - het is dus veel eenvou- di-  DER WETTEN. 67 diger dat hij alles aan eenen Vizier (JC) overlate, welke wel dra zo veel magt verkrijgt , als hij 1 zelve. Het aanftellen van eenen Vizier is in deezen Staat eene grondwet. (/) Men verhaalt van zekeren Paus, dat hij, bij zijne verkiezing, overtuigd zijnde van zijne onbekwaamheid , in 't begin onnoemlijke zwarigheeden tegenwierp — hij nam het eindelijk aan, en vertrouwde voorts alle zaaken aan zijnen neef. Naderhand was hij 'er van verrukt : hij zeide , ik bad nooit kunnen denken, dat dit werk zo gemaklijk was! even eens is het met deeze Oosterfche Vorflen geleegen. Wanneer men hun uit de plaats, waar zij in hunne jeugd opgefiooten worden , en waar de gefneedenen zig altijd toeleggen, om hun hart (kj M. Chardin zegt, dat de Oosterfche vorflenalle Viziers hebben. (I) In welk eenen Staat? over 't algemeen in despotieke Staaten. Deeze Helling is niet goed te maaken, om dat alle grondwetten moeten voortvloeijen uit het wezen van de regeeringsvorm , en dat het niet tot het wezen van eene despotieke regeeringsvorm behoort, dat 'er een Vizier zij. Hoe zeer het vrij algemeen is, dat de despotieke vorflen zig geheel aan de luiheid en wellust oyergeeven, en door het aanflelien van eenen Vizier zig ontdaan van de zorg voor de Staatszaaken, zo leveren ons egter de historiën voorbeelden op van Zodanige despotieke vorllen, welke zelve de teugels der regeering in handen gehouden hebben. Aanm. van tenen Onb. E 2 II. O K K. V. i o o f r> stuk.  68 DE GEEST II. BOEK. V. HOOFD STUK. DER- hart en geest klein te maken , en hun menigmalen onkundig houden van hunnen rang , op den throon brengt, dan zijn zij in het begin verbaast; maar wanneer zij eenen Vizier hebben aangefteld, wanneer zij, in hun ferail, zig aan de beestagtigfte driften hebben overgegeeven, wanneer zij, in het midden van een neerllagtig hof, hunne domfte hersfenfchimmen en grilligheeden den ruimen teugel gevierd hebben, dan hebben zij zig nooit kunnen verbeelden, dat dit werk zo gemaklijk was. Hoe uitgebreider het rijk is, des te grooter word het ferail, en bij gevolg dompelt dan de Vorst zig ook des te meer in wellusten en vermaaken. Dus moeten in deeze Staaten, de Vorften, hoe meer volkeren zij te regeeren hebben, des te minder om de regeering denken. Hoe uitgebreider de omflag van de ftaatszaken dienvolgende is, des te mindere raadsplegingen worden 'er over dezelve aangelegd. (m) Qn) Al wat ons de Schrijver hier zegt, met opzigt tot zodanige Staaten, in welke de regeeringsvorm despotiek is , gebeurt zeer dikwils, maar niet altijd. Aanm. van eenen Onb.  DER WETTEN. 69 DERDE BOEK. OVER DE GIÏONDBEGINZELS DER DRIE REGEERINGSVORMEN. EERSTE HOOFDSTUK. ONDERSCHEID TUSSCHEN DE NATUUR VAN EENE REGEERINGSVORM, EN DESZELI'S GRONDBEGINZEL. Wij hebben tot nog toe de wetten befchouwt in in haare betrekkingen tot de natuur van ijder der drie regeeringsvormen , thans zullen wij dezelve nagaan in hunne betrekkingen tot de grondbeginzels (n) van die regeeringsvormen. Tus- De Schrijver verilaat, hier, door het Grond' beginzel van eene regeeringsvorm , die fpritigveer , ■welke de leeden van eene Burgermaatfchappij tot gehoorzaimheid aan de -wetten aandrijft, en dus aan de wetten eene zekere en ftandvastige kragt en werking geeft. Mij meent, dat ijdere foort van regeeringsvorm eenen bijzonderen grondregel nodig hebbe. Hoe groot ook mijne eerbied voor den onllerflijken de Montesquieu zij , moet ik evenwel, hier in, van hem verfchillen. Dan ik zal den leezer niet voorinneeraén, E 3 maar, nr. BOE K. I. HOOFDSTUK.  7o DE GEEST III. BOEK. L HOOFDSTUK. | i TL HOOFD. STUK. TWEEDE HOOFDSTUK. OVER HET GRONDBEGINZEL VAN DE ONDERSCHEIDENE REGEERINGSVORMEN. Ik heb gezegd , dat de natuur van de republiekijnfche regeeringsvorm zij, dat het geheele volk in één lig. maar, aan het einde van dit derde boek, mijne gedag, ten mede deelen. Vertaakr. (0) Dit onderfcheid is van zeer veel belang. Ik zal bier uit zeer veele gevolgen trekken : het is de fi\utel van een oneindig getal van wetten. Tusfchen de natuur en het grondbeginzel van eene regeeringsvorm is dit onderfcheid, (0) dat de natuur van eene regeeringsvorm eigentlijk dat geene is, 't welk aan dezelve haar beftaan geeft, en haar grondbeginzel, dat geene , 't welk haare werking veroorzaakt. Het eene is derzelver bijzondere inrigting, en het andere zijn de menschiijke hartstogten, die dezelve in beweeging brengen. Maar de wetten moeten even zeer in betrekking raan tot het grondbeginzel van eene regeeringsrorm, als tot derzelver natuur. Men moet dus onlerzoeken, wat 'er van dit grondbeginzel zij. En lit is mijn >voorneemen in dit derde Boek te loen.  DER WETTEN. 71 lighaam vergaderd, of zekere familiën, aldaar, de fouveraine magt hebben, dat de natuur van de' eenhoofdige regeeringsvorm zij, dat de Vorst, aldaar, de fouverainiteit bezitte, ciog dat hij dezelve volgens vastgeftelde wetten moet oeffenen, dat de natuur van de despotieke regeeringsvorm zij, dat, aldaar, één eenige volgens zijnen wil en grilligheeden regeere: meer heb ik niet nodig,om ce grondbeginzelen der drie regeeringsvormen uit te vinden , zij vloeijen hier uit natuurlijk voort. Ik zal met de republiekijnfche regeeringsvorm beginnen, en in de eerfte plaats van de democratifebe fpreekcn. DERDE HOOFDSTUK. OVER HET GRONDBEGINZEL VAN DB DEMOCRATIE. De eenhoofdige en despotieke regeeringsvormen hebben, om zig zelve ftaande te houden, niet zeer veel deugd'nodig — om dat, in de eene, de kragt der wetten, en, in de andere, de altijd opgcheeven arm van den Vorst alles beftuuren, en binnen de paaien houden. Maar in eene volksregeering moet men eene fterkere fpringveer hebben , dat is de DEUGD. Qp) Het (ƒ>) De Heer de Montesquieu bij ondervinding geleerd hebbende, dat hij het woord, deugd, ter Geeft 4 zei III. i O t. K. Ui toorn- STUK. UT. I O O F »STU K.  D E GEEST" m. BOEK. UI. HOOFDS T V K. ! 1 _ I 9 3 % S: ■ Het geene ik zegge, word volkomen bevestigd door de geheele historie van alle volkeren, en komt vol- zer plaats, en, doorgaands, in dit derde Boek, wat al te onbepaald gebruikt had , heeft bij laatere uitgaven van dit werk, den leezer in eene korte voorreeden een begrip gegeeven , wat hij hier, door 't woord deugd, verltaat; het is mij niet ongepast voorgekomen , die korte voorreden, hier ter plaatze, te vertaaled, en in te voegen, om dat die uitlegging allernoodEaaklijkst is. Zij luid, als volgt: „ Om de vier eer„ fte Boeken van dit werk te verflaan, behoort men „ aan te merken, dat, hetgeen ik in eene republiek „ deugd no-imz, wil te kennen geeven Faderlanddief, de , dat is te zeggen, liefde tot gelijkheid. Dit is i* geene Zedenkundige, nog Christelijke deugd, dit is , eene Staatkundige deugd — en dit is de fpring, veer, welke de republiekijnfche regeeringsvorm in , beweeging brengt, even gelijk de eer de fpringveer , is in de Monarchien. Ik heb dus de liefde tot het ,, vaderland, en de gelijkheid, Staatkundige dmgd , genoemt, mijne denkbeelden waren nieuw, ik was , derhalven verpügt nieuwe woorden te gebruiken, of , aan de oude wootden nieuwe betekenisfen te gee,-ven. Die geene, welke dit niet hebben begreepen, , hebben mij ongerijmde dingen doen zeggen , welke , in alle landen fluiten moesten, om dat men in alle , landen zedenkunde erkent. Ten tweede, moet men in aanmerking neemen, , dat het een groot verfchil maakt, of men zegt, dat eene zekere hoedanigheid , eene zekere wijziging van de ziel, of een zekere deugd de fpringveer niet is, welke eene regeeringsvorm in beweeging brengt, dan  DER WETTEN. 73 volmaakt overeen met de natuur der zaaken — want het is klaar , dat men in eene eenhoofdige ' regeeringsvorm, in welke hij, die de wetten ter uitvoer doet brengen, zig zeiven oordeelt boven de1 wetten verhcevcn te zijn, minder deugd nodig heeft, ■ ' dan „ dan , of men zegt, dat die dingen in zo eene re« ,, gecringsvorin niet bekend zijn. indien ik zeg, zo- danig rad, of zodanig roncifel, is de oorzaak niet „ van de beweeging van een uurwerk, zal men dan, „ daar uit befluiien, als of ik dreef, dat zodanig tad , „ of rondfel, daarom niet in dat uurwerk ware ? het ,, is 'er zo verre van daan, dat de Zedelijke en Chris- ., telijke deugden in Monarchien zouden zijn uitge- „ flooren , dat zelfs de Scaarkundige deugd, daar, niet „ uitgeüooten is: in een woord, de eer is, in de re- „ pubiieken , te vinden , hoe zeer de Staatkundige „ deugd daar de fpringveer zij de Staalkundige „ cieugd is, in de Moimrcliien, te vinden, hoe zeer ,, daar de eer voor de fpringveer gehouden word. „ bindeiijk de 'déugdzaame man , van welken in ,, het 5de Hoofdftuk van het 3de Boek gefpröokèn ,, word, is niet een Ghrhlelijk' deugdzaam man, maar „ een Staatkundig deugdzaam man, een man , welke „ die Staatkundige deugd bezit, van welke ik fpreek: „ een man , die de wetten van zïn vaderland be- „ mint ; wiens drijfveer is , de liefde tot de wetten „ van zijn vaderland. Jk heb in deeze uitgaaf aan al- „ le die zaaken een nieuw lichc bijgezet, door mijne „ denkbeelden nog meer bepaald te befehrijven ; en „ op veele plaatzen, waar ik te voren het ivooiJ „ deugd alleen had gebruikt, heb ik nu de woorden „ Staatkundige deugd genomen." E 5 ui. !OEK. III. [OOFDSTUK. /  74 DE GEEST HL BOiiK iir. HOOFD ITUK. De magtelooze beweegingen van de EngejTchen, om onder zig de volksrcgeering in te voeren, maakten in de vorige eeuw eene wonderlijke vertooning. Want , doordien die geene , welke deel hadden aan de regcering, deeze deugd niet bezaten ; en hunne ftaatszygt gaande gemaakt wierd door den voorfpoed van dien geenen, welke het meest had durven onderneemen; (q) doordien de geest van de eene partij telkens onderdrukt wierd door den geest van eene andere partij, veranderde de regeeringsvorm telkens. Het volk , hier over verbaast, zogt (?) Cromvtell. dan in eene republiekijnfche regeeringsvorm, daar zij , die de wetten ter uitvoer brengen, zig zelve mede aan dezelve onderworpen rekenen, en derzelver zwaarte, even als alle andere burgers, gevoelen. Het is daar en boven klaar, dat een vorst, die of door verkeerden raad, of door onagtzaamheid, verzuimd heeft voor de uitvoering der wetten te waaken, zeer ligt dit kwaad kan herftellen : hij heeft alleen van raadslieden te veranderen, of zijne eigene onagtzaamheid te verbeeteren; maar wanneer in eene republiek de wetten niet langer ter uitvoer gebragt worden, dan is de Staat reeds zo goed als verlooren, om dat dit, uit geene andere oorzaak, dan uit het bederf van de republiek, kan voortkomen.  DER WETTEN. 75 zogt de volksregeering m te voeren, dog kon hier toe niet geraaken — en eindelijk vond men zig, 1 na oneindige beweegingen, fchokken , en Uiugeringen verpligr,om in die regeeringsvorm te berusten, 1 welke men eerst had afgefehaft. Toen Sylla aan Rome de vrijheid weder wilde fchenken , was die republiek niet meer in ftaat om dezelve aan te neemen; zij had niet meer dan een flaauw overblijfzel van die deugd , en gelijk dit OvetbHjfzel telkens verminderde , wierd zij , in plaats van zig, na den dood van Ces/ar, Tiberius, Cnjus, Claudius , Nero , Domitianus , weder in haare vrijheid te herllelkn , telkens flaafagtiger. Zij bragten wel nu en .dan den dwingelanden (lagen toe, dog vielen nimmer op de dwinglandij zelve aan. De Staatkundigen onder de Grieken , welke onder republiekijnfche regecringen leefden, erkenden geen ander vermogen, 't welk hunne regeeringsvorm konde ftaande houden , dan dat van deeze deugd. De onze fpreeken ons van niets, dan van handwerken, koophandel, finantiën , rijkdommen, en zelfs van weelde, (r) Zo (.r) Ik kan mij waarlijk niet genoeg verwonderen, hoe het mooglijk is , dat deeze trek aan de kundige pen van den grooten de Montesquieu ontvallen zij. Wie zijn die tegenwoordige Siaaikandigen . welke de handwerken, koophandel, finantiën, rijkdommen en weelde, op- m. i O EK. III. i O O F DSTUK.  in. BOE K, III. hoofd stuk. b i ?6 DE GEEST Zo dra deeze deugd verflaauwt , dan neemt de ilaatszugt de harten van die geenen in, welke daar opgeeven , als het vermogen , V welk de regeeringsvorm kan ftaande houden? welke de deugd, de vaderlandsliefde in die geval minder vermogen toekennen, dan de ouden? Heeft dan de groote de Montesquieu toen hij dit fchreef , aan geen Ilugo de Groot , Wolft', Pufendorf, en andere voornaame mannen gedagt ? of zou het nog een gering overblijfzel in deezen grooten man zijn, van het oude vooroordeel zijner landsgenooten tegen den koophandel ? dan , hoe kan een zo verlicht man, na dat Sully, Mazarin , en voorna, mendijk Colbert, m Frankrijk hadden aangetoont, welk eenen invloed de handwerken , koophandel enz. op het Staatsbefluur hebben, nog in ftaat zijn, om als in 't voorbijgaan, de Staatkundigen, welke met die allerfoornaamfte zenuwen van eenen welgeftelden Staat veel sp hebben, te gijpen.' aliquando bonus dormitat Homeus! Het is zo, dat de handwerken ,koophandel enz. de iegeeiiingsvorm niet kunnen ftaande houden, )f aan de wetten, in eenen Staat, de vereischte en luurzaame kragt en werking geeven, dit fta ik gaarne oe, dog dit is hier ook de vraag niet, niemand oner tegenwoordige Staatkundigen leert dit — maar dit ! zeker, dat de handwerken , koophandel enz. vooraame, en allervoornaamfte middelen zijn om eenen urgerstaat, evenveel welk eene regeeringsvorm aar plaats hebbe, ftaande te houden. Het is een onrchenbaare zaak, dat de vaderlandsliefde, de allereerfte urgerlijke of ftaatkundige deugd zij, en dat 'een burer, bij wien die deugd niet altijd gloeijend gevonden ord , den naam van lid der maatfchappij onwaardig zij —  DER WETTEN. 77 daar voor vatbaar zijn; dan bekruipt de gierigheid alle menfchen — dan veranderen de begeertens van voorwerp: waar men te voren opgezet was, word dan met onverfchilligheid aangezien , men1 was vrij, toen de wetten in kragt waren, men wil dan , zouder wetten , vrij zijn. Ijder burger is dan, gelijk aan eenen (laaf, die het huis van zijnen meester ontloopen is. 't Geen te voren een fiokf zij maar het is tevens waar, dat een burger, die zig toelag, om den koophandel en die geene, welke daar veel mede op hadden enz. in kleinagting te brengen , even daar door zou toonen weinig van die deugd te bezitten; een Staatkundige en vooral een Staatsman, die telkens van vaderlandsliefde fchreeuwde, en niet even veel op had met de bevorderiug van de handwerken en koophandel, met de zorg voor 's lands finantiën, ja zelfs met de rijkdommen, en, in eenen goeden zin, met de weelde van zijn vaderland, zou, in deeze eeuw, een befpotlijk figuur maaken. Om van deeze dingen overtuigd te weezen, kan ik den leezer niet genoeg aanprijzen het fraaije wetk van den Abt de Condillac, .) op het 3de Hoofdftuk van dit Boek. Vertaaler. (a) Men moet (zeide hij) geen luiden van geringen afkomst in S'aats/.aaken gebruiken: zij zijn te ftreng, en te onhandelbaar. F 3 Hl. O EK. V. O O F O StUK,  «6 DE. G E E S T III. b o e K. VI.' ilOOFDSTUK. (b~) Men moet hier de woorden deugdzaam man in eenen (taalkundigen zin neemen. (c) Zie noot (y.~) van het 5de Hoofdftuk. ZESDE HOOFDSTUK. hoe men in eene eenhoofdige regeering aan het gebrek van deugd te gemoet kome. Ik haaste mij, ik flap over veele dingen heen, om tog den leezer niet in het denkbeeld te brengen , dat ik een hekelfchrift fchrijve tegen de eenhoofdige regeeringen — neen: hapert het aan deeze fpringveer, 'er is eene andere. De eer, dat is te zeggen, het vooroordeel van ijdere perzoon, en van ijderen Staat, neemt daar de plaats in van die Staatkundige deugd, van welke ik gefprooken heb, en verbeeld, overal, haare perzoon; zij kan daar, gevoegd bij dc kragt der wetten, even gelijk de deugd zelve, de regeering in de hand werken. Dus zal in welgeflelde momrcbi'ën ijder, bijna, een goed burger zijn, dog men zal 'er zelden ijmand vinden , die , waarlijk, een deugdzaam man is. Want om een deugdzaam man te zijn , (b) moet men een oogmerk hebben, om dat te wezen, (c) en dan moet men den Staat, minder om zig zelve, dan om den Staat, beminnen. Z E- é  DER WETTEN. 87 ZEVENDE HOOFDSTUK. OVER HET GRONDBEGINZEL VANDli EENHOOFDIGE REGEERING. De eenhoofdige regeeringsvorm , onderftelt, zo als wij reeds gezegd hebben , heerlijke voorregten, rangen, en zelfs eenen oorfprongelijken adel. De natuur van de eer brengt mede, dat men om aanzien en voorrangen vraagt , de zaak zelve geeft dus de eer, in deeze regeeringsvorm, plaats. De flaatszugt is, in eene Republiek, gevaarlijk, dog zij heeft , in eene monarchie, goede gevolgen , zij geeft het leeven aan deeze regeeringsvorm , en men heeft , daar, dat voordeel, dat zij niet gevaarlijk is, om dat zij, daar, altijd kan beteugeld worden. Men zou dus zeggen , dat het hier mede gelegen zij, als met het zamenftel van 't geheel-al, daar eene middenpuntvliedende kragt is , welke de lighaamen , onophoudenlijk , van het middenpunt afwijst, en eene zwaartekragt , welke dezelve telkens, derwaards , doet neigen; de eer brengt alle. de deelen van het Staatkundige lighaam in beweeging, zij vereenigt dezelve, door hunne eigen werking , en het komt zo uit, dat een ijder medewerkt tot het algemeene welzijn, F 4 , ter- III. BOEK. VU. JOOFO STUK.  III. BOE K, VII. HO O FI> STUK. VIII, HOOF »■ STUK. 88 DE GEEST terwijl hij, intusfehen niets, dan zijne eigen belangen in 't oog heeft, 'e Is waar , dat deeze eer, welke alle de deelen van den Staat bezielt, wijsgeerig gefproken, eene valfche eer is ; maar deeze valfche eer is even nuttig , voor het algemeen , als de waare eer zou zijn, voor bijzondere leden , welke voor dezelve vatbaar zijn. En is het niet al veel, dat men de menfchen kan verpligten tot de moeilijkfte daaden, tot daaden, bij welke kragten vereischt worden, zonder andere belooning, dan het gerucht,'t welk deeze daaden manken ? ACHTSTE HOOFDSTUK. DAT DE EER HET GRONDBEGINZEL VAN DE DESPOTIEKE REGEERINGSVORM NIET Z IJ. De eer is in despotieke Staaten het grondbeginzel niet. De menfchen zijn, daar, alle gelijk, en de een kan zig, daar, boven den anderen niet verheffen : de menfchen zijn, daar , alle llaaven, en hebben dus geen den minflen rang. Daar en boven, gelijk de eer haare eigen wetten en regels heeft, en zig niet kan buigen, daar zij  DER WETTEN. 8? zij alleen van haare eigen grilligheid, en niet van die van eenen anderen afhangt, zo is 't niet moog- 1 lijk, dat men dezelve elders vind , dan in zodanige Staaten , waar de regeeringsvorm beftendig is, en op zeekere wetten berust? Hoe zou een despotiek Vorst dezelve kunnen verdraagen , die zijn roem Helt in het vcragten van het leeven zijner onderdaanen, wiens kragt beilaat in de magt , van hun hetzelve te kunnen beneemen ? Hoe zou de eer eenen despotieken Vorst kunnen verduuwen? zij volgt haare regels beftendig — zij houd haare grilligheeden vol —— Een despotiek vorst heeft geene regels , en alle grilligheeden van andere moeten voor de zijne onderdoen. De eer, onbekend in despotieke Staaten, waar men dikwils geen woord heeft, 't welk het denkbeeld van de eer uitdrukt, (d) heerscht in de monarebien. Zij geeft daar het leeven aan de Staatkundige lighaamen, aan de wetten, en zelfs aan de deugd. N E- (V) Zie Perry, pag„ 447. F 5 m. , O EK. VIII. O OFD5 TUK.  po DE GEEST III. K O EK. IX. HOOFDSTUK. 1 1 1 NEGENDE HOOFDSTUK. OVER HET GRONDBEGINZEL VAN DE DESPOTIEKE REGEERINGSVORM. Gelijk men in eene Republiek de deugd, en in eene monarchie de eer nodig heeft , zo moet de vrees, in eene despotieke regeeringsvorm, de fpringveer zijn. Wat de deugd aangaat, die is daar niet nodig, en de eer zou 'er gevaarlijk zijn. De onbepaalde magt van den Vorst gaat, daar, geheel over, op dien geenen, op welken hij vertrouwen ftelt. Menfchen , die bekwaam genoeg waren , om haare eigen waardij te kennen , zouden in ftaat zijn , om daar ftaats-omwentelingen te berokkenen. De vrees moet dus, in zodanige Staaten, al den moed ter neder Haan, en zelfs liet minfte vonkje van ftaatszugt uitdoven. In eene gematigde regeeringsvorm , kan men, ds men wil , en zonder gevaar , wel eens wat oegeeven, de regeeringsvorm houd daar zig zeiren , zo door de wetten , als door haare eigene ;ragten ftaande, maar, wanneer in despotieke Staaten de Vorst, een ogenblik , zijnen opgeheerenen arm intrekt, wanneer hij niet, op 't ogendik, die geene, welke de eerfte plaatzen beklee- den,  DER. WETTEN. 91 den , (e) vernielen kan, dan is alles verboren: want, zo dra de fpringveer van deeze regeeringsvorm, dat is de vrees, verlamt is, dan heeft het volk gcenen befchermer meer. Waarfchijnlijk is het in deezen zin, dat de Cadi 'f ftaande gehouden hebben, dat de Groote Heer niet verpligt was , zijn woord, of zijn eed te houden , wanneer zijn gezag daar door beperkt wierd. (ƒ) Het volk moet, volgens de wetten , gehandelt worden , maar de grooten, volgens de grilligheid en invallen van den Vorst , het hoofd van den Vorst moet, altijd, in zeekerheid zijn , maar dat van de Bacha 's, altijd, in gevaar - men kan van deeze gedrochtelijke regeeringsvormen , niet zonder fchrik, fpreeken — de Sophi van Perfiën, in onze dagen, door Miriveïs, ontthroont, zag nog, voor zijne nederlaag, de regeeringsvorm in duigen vallen , om dat hij geen bloed genoeg vergooten had. (g) De historie zegt ons , dat de onmenschlijke wreedheeden van Domitiaan zijne bevelhebbers , zodanig verfchrikten , dat hier door veroorzaakt wierd, dat onder zijne regeering het volk, (/) Gelijk in de militaire Aristocratie menigmaal gebeurt. (ƒ) Ricault over het Ottomannifche rijk. Qr) Zie de gefchiedenis van deeze Staats-omweuteling bij Pater du Cerceau. III. BOEK. IX. HOOFDSTUK.  III. boek. IX. !i o o f dstuk. TIENDE HOOFDSTUK. onderscheid tusschen de gehoorzaamheid in gematigde, en in despotieke regeeringsv o r m e n. X. In despotieke Staaten , vordert de natuur van de hoofd-regeeringsvorm eene onbepaalde, blinde, gehoorST"K' zaamheid. De wil van den Vorst , eenmaal bckend gemaakt, moet, even onfaalbaar, zijne werking doen, als dat de eene bal, tegen eene andere geworpen zijnde, aan denzelven zijne beweeging moet mededeelen. Mert kent, daar, geenen middelweg, geene matiging, geene fchikkingen, geenuitftel, geen a?quivalent, geene mondgesprekken , geene eerbiedige verroogen, geene vrijheid om iets evenredigs, of beeters, voor te Hellen. De mensch is daar een ichep- O'O Zijne regeeringsvorm was militair. Dit is eene foort van de despotieke regeeringsvorm. 9* DE GEEST volk, eenigzints, tot verhaal kwam, (A) dus laat een overftrooming, terwijl zij aan de eene zijde alles verwoest, aan de andere zijde nog vlakke velden over , in welke het oog, van verre, eenige vrugtbaare weilanden ontdekt.  DER WETTEN. 93 fchepfel, 't welk gehoorzaamt aan een fchepftl, 't welk wil. Men mag daar ook, even weinig, zijne bekommering wegens toekomende gevallen te kermen geeven , als wegens den ongelukkigen uitflag van zijne verrigtingen zig met de grilligheeden van de fortuin verfchoonen — het deel der menfchen is daar, even gelijk dat der beesten, het ingefchapen gevoel, de gehoorzaamheid, en de itraf. Het kan daar niet baaten, of men zelfs gevoelens van menschlijkheid tegenwerpt, eerbied voor eenen vader, liefde voor eene vrouw, of kinderen, de wetten van eer , den ftaat zijner gezondheid; men heeft het bevel ontfangen, en dat is genoeg. Wanneer in Perfiën de Vorst ijmand veroordeeld heeft, kan men hem niet meer te fpreeken komen, nog genade verzoeken. Het vonnis moet ter uitvoer gebragt worden, evenveel, al was de Vorst dronken geweest , al was hij buiten verltand. (i) Zonder dat, zou hij zig zelve tegenfpreeken, en dat kan de wet niet doen. Deeze manier van denken heeft daar altijd plaats gehad: het bevel van Ahafueros, om de Jooden uit te roeijen, kon niet herroepen worden, men moest derhalven de partij kiezen , om hun vrijheid te 2'eeven van zig te verdeedigen. 'Er (V) Zie Chardin. lil. BOEK. X. HOOFDSTUK.  94 DE GEEST III. BOEK. X. HOOFD STUK. 'Er is evenwel nog eene zaak, met welke men fomtijds den wil van den Vorst (k) kan tegengaan. Dat is de Godsdienst. Men zal zijnen vader in ongelegenheeden laaten zitten, men zal hem zelfs dooden, als de Vorst het gebied; maar al wil, al gebied het de Vorst, men zal geenen wijn drinken — de wetten van den Godsdienst zijn een verhevener voorfchrift, om dat zij , zo wel aan den Vorst, als aan zijne onderdaanen, gegeeven zijn. Maar wat het recht der natuur aangaat, hier mede is het anders gelegen — de Vorst word onderlleld boven het menschdom verheeven te weezen. In de eenhoofdige , en gematigde regeeringsvormen , word de magt bepaald, door dat geene, 't welk de fpringveer van die regeeringsvorm is, ik wil zeggen , door de eer, welke als een monarch over den Vorst, en de onderdaanen , regeert. Men zal, daar, den Vorst de wetten van den Godsdienst niet tegenwerpen — een hoveling zou zig meenen befpotlijk te maaken — neen , men zal hem, zonder ophouden , de wetten van de eer tegenhouden. Hier uit vloeijen noodzaaklijke matigingen van de gehoorzaamheid voort ; de eer heeft, natuurlijk , haare buitenfporigheeden , de gehoorzaamheid zal zig na alle dezelve fchikken. Hoe zeer, in deeze tweederlijke regeeringsvormen , de manier van gehoorzaamen verfchilt, de magt (*) Zie Chardin.  DER WETTEN. 95 magt blijft evenwel dezelfde. Aan welk eene zijde de Vorst zig ook wend , hij wint het, hij doet de fchaal ten zijnen voordeele overflaan , en hij word gehoorzaamd. Al het onderfcheid is dit, dat, in Monarchien, de Vorst meer verlicht is, en dat zijne Staatsdienaars oneindig meer bekwaamheid hebben, oneindig beter afgericht zijn, op de behandeling van zaaken, dan in despotieke Staaten. ELFDE HOOFDSTUK. AANMERKINGEN OP AL HET VOORGAANDE. Dit zijn de grondbeginzels der drie regeeringsvormen (J) —— dan dit wil niet zeggen, dat i men, (7) Het oogmerk van den Heer de Montesquieu bij de behandeling van de grondbeginzelen der drie regeeringsvormen is , om ons uit te leggen , wat de fpringveer zij, of behoorde te wezen. Dat is te zeggen, om ons te doen zien, welke in de drie onderfcheidene regeeringsvormen de onderfcheidene grondbeginzels zijn, welke die regeeringsvormen doen werken, of behoorden te doen werken. In het eerfte geval word de leer in 't geheel niet bevestigd door de ondervinding. Gewoonlijk worden de Vorften en Volkeren. door eene heerfchende hartstogt gedreeven, welke in 't geheel geene betrekking heeft tot de regeeringsvorm. Men befchuldigt eene zekere natie , dat zij zig, door eenen Herken naar- UI. BOEK, X. HOOFDSTUK. xr. i o o F r». STUK.  nr. ,EOEK, xr. HOOFDSTUK. ] I 96 DE GEEST men, noodzaaklijk , in eene Republiek, deugdzaam zij, maar dat men het behoorde te zijn — dit naarijver jegens alle andere natiën laat overheeren: een ander volk houd men na , dat het onmatig gezet is op het bij een fchraapen van fchatten. Die Vorst heeft eenen heerfchenden trek, om zijne Staaten uit te breiden; een ander legt zig toe, om den koophandel te doen bloeijen ; een derde heeft in niets anders fmaak, dan in de krijgskunde. De eer is in 't algemeen niet meer het grondbeginzel, in de monarchien, dan de liefde tot de vrijheid , en het vaderland, het algemeene grondbeginzel is van de Republieken. Deeze grondbeginzels van 't gedrag verfchillen, in de regeeringsvormen , naar gelang van het Staatsgeftel , de genegenheeden der volken, en de neigingen dier geenen, die aan het hoofd van de zaaken zijn. Zij zijn minder of meer ftandvastig, naar mate, dat eene regeeringsvorm zig meer verwijdert van, of meer helt tot de eigendunkelijke regeering van een enkelde. De dood van den Vorst neemt zijne hartstogten mede weg, sijn opvolger door andere heerfchende neigingen betielt , voert daar door een ander grondbeginzel in. Uier van daan die veranderingen in de fystemaas, wel£e men ftaatkundige noemt. De republieken zijn in die luk gelukkiger. De geheele natie moet veranderen, :er het fystema van hunne ftaatkunde verandert. 'Er s nog een middel, waar door men, in monarchien, :n despotieke Staaten het grondbeginzel van de regeeingsvorm kan ftaande houden , dat is, wanneer de /orst de zorg der ftaatszaaken aan eenen geheimen raad oevertrouwt. En dit is mooglijk de reeden, waarom frankrijk zig, zedert Mazarin, ten aanzien van de an-  DER WETTEN. 97 dit bewijst ook niet, dat men noodzaaldijk , in eene monarchie, de eer, of, in eenen despotieken Staat, andere Mogentheeden, ftandvastig aan één grondbeginzel heeft gehouden. Indien de Heer de Montesquieu ons heeft onder 't oog willen brengen (gelijk zijne aanmerkingen ons doen gisfen) de grondbeginzels, welke aan de drie regeeringsvormen , van welke hij fpreekt , tot fpringveeren moeten dienen, dan heeft hij zig nog aanmerkelijker vergist. Want nog de befchouwing , nog de ondervinding , laaten hier omtrent eenigen twijfTel over. Zij leeren op de overtuigendfte wijze, dat de deugd (door welke ik alle die zedekundige hoedanigheden verfta, welke ons tot de volmaaktheid geleiden) het eenige grondbeginzel van 't gedrag zij, voor welk eene regeeringsvorm het ook zij, en het eenige middel, 't welk ooit eenen Staat heeft en zal doen bloeijen. 't Is waar, dar men meerdere deugden vind in republieken , dan in monarchien, en zo ook meerdere in monarchien , dan in despotieke Staaten; dat men in de laatstgenoemden meer van die lijdelijke gehoorzaamheid vind, welke uit vrees voorkomt, dan in de twee andere, 't Is daar en boven ook waar, dat de deugden beeter gehandhaafd worden, in republieken, minder in monarchien , en nog minder in despotieke Staaten ; om dat het bederf fchielijker en gemaklijker ingang vind in de harten van die geene, die alles kunnen onderneemen, zonder iets te vreezen, en om dat de vrees veel ligter plaats neemt in de harten van die geene, welke niets bezitten, om tegenftand te kunnen bieden. Maar zou dit genoeg zijn, om den Schrijver bevoegd te m; aken, om de deugd te doen doorgaan, voor 't grondI. deel. G be- IK. boek. XI. HOOF" D' STUK.  9s DE GEEST III. B O E K. XI. hoofd stuk. Staat , de vrees moet vinden, maar dat dit zo behoorde te zijn, en dat, zonder dat, de regee- rings- beginzel van republieken, en de vrees voor dat van despotieke Staaten? Even ligt zou men dan de vreesagtigheid kunnen opgeeven voor het grondbeginzel van gedrag van de fchoone kunne, en den moed, voor het grondbeginzel der mannen — terwijl oudertusfchen het welweezen het eenige grondbeginzel is, 't welk redelijke fchepzelen kan beweegen. Wat de eer belangt, 't kan waar zijn , dat zij in Vrankrijk het grondbeginzel van de regeeringsvorm zij, maar nooit is zij dat van eenige andere monarchie geweest. Men moet, dan, wel zeer in 't naauw gebragt zijn, wanneer , van alle onze zedekundige hoedanigheden, 'er maar eene overblijft, tot eene fpringveer van onzen wil! en dan nog welk eene fpringveer? de eer, dat is te zeggen , het vooroordeel van ijdere perzoon en van ijderen Staat. En deeze fpringveer zou ons kunnen in ftaat ftellen , om de grootfte zaaken uit te voeren ! zij zou , gevoegd bij de kragt der wetten , even gelijk de deugd zelve , de regeering kunnen in de hand werken ! wij zullen ons met deeze magtfpreuken niet langer ophouden, ea willen gaarne aan andere Staatkundigen overlaaten, of dit grondbeginzel meer voordeel , dan nadeel aan Vrankrijk hebbe toegebragt ? maar bier in heeft de Heer de Montesquieu gelijk, dat het in alle geval nog beeter is, de eer tot een grondbeginzel te neemen , dan eenen geheelen Staat te beftuuren volgens de grilligheeden van eenen ogenbliklijken wil. Men leeze den ^.den brief van Pefprit des loix quintesfencii. Aanm. van eenen Onb.  DER WETTEN. C9 ïingsvorm gebrekkig moet zijn. (m) V I E R- (?«) In de eerïle noot op het eerfte Hoofdftuk van dit derde Boek, heb ik den leezer beloofd, mijne gedagten, op dit geheele ftuk , aan het einde van dit Boekte zullen mededeelen; ik heb dus den Schrijver nergens in willen invallen. Dan thans ter zaake: De Heer de Montesquieu ftelt zig zeiven, in dit Boek, vóór, het onderzoek van deeze groote vraag; welke mag tog de fpringveer wezen, welke de leeden van eene burgermaatfchappij tot gehoorzaamheid aan de wetten aandrijft, en dus aan de wetten eene zeekere en ftandvastige kragt en werking geeft ? of om duidelijker te fprecken, welke tog de grond zij van de gehoorzaamheid aan de wetten in eenen burger ftaat ? De Heer de Montesquieu zegt ons, in het 2de Hoofdftuk van dit derde Boek, dat hij, ter beantwoording van die vraag, niets anders nodig heeft, dan de onderfcheiden denkbeelden van de drie onderfcheiden regeeringsvormen , en bouwt dan op die denkbeelden zijn zamenftel, waar in de deugd als het grondbeginzel van republiekijnfche regeeringsvormen, evenveel of zij democratisch, dan aristocratisch zijn , de eer als dat van Monarchien, en de vrees als dat van despotieke Staaten word opgegeeven. Dan, onder verbeetering, meen ik, dat tot beantwoording van deeze vraag geheel iets anders nodig is, dan het denkbeeld van de onderfcheiden regeeringsvormen: ik meen, dat zelfs het onderfcheid in de regeeringsvormen, hier, in 't geheel geen licht kan geeven. Wetten zijn, overal, wetten; gehoorzaamheid aan de wetten is, overal, gehoorzaamheid aan de wetten, de gevolgen daar van zijn' ook, G 2 over- III. BOEK. XI. HOOFDSTUK.  ïoo DE GEEST VIERDE BOEK. DAT DE WETTEN AANGAANDE DE OPVOEDING, IN BETREKKING MOETEN STAAN TOT DE G It O N D B EG IN ZELEN DER REGEERINGSVORM. IV. BOEK. L HOOFDSTUK. EERSTE HOOFDSTUK. OVER DE WETTEN , AANGAANDE DE OPVOEDING. De Wetten, aangaande de opvoeding, zijn de eerfte, welke wij ontfangen. En gelijk dezelve ons voorbereiden , om burgers te worden, zo behoort ijder overal, dezelfde. Om dan die vraag, uit den aart en natuur der zaak, te beantwoorden, geloof ik, dat men zijnen toevlugt moet neemen, tot het oorfpronkelijke denkbeeld van eenen burgerftaat, zonder eenigen agt te geeven op de regeeringsvorm, welke in dezelve plaats heeft. Een burgerftaat is eene vergadering van eene menigte menfchen , welke zig vereenigd hebben, ter bevordering van hunne onderlinge veiligheid, en vermeerdering van hun onderling geluk. Uit dit denkbeeld vloeit aanftonds van zeiven voort, dat in die maatfchappij eene zekere orde moet plaats hebben, met één  DER WETTEN. IOI ijder bijzonder huisgezin de opvoeding der kinderen in te rigten, overeenkomftig met het plan van die één woord, dat die maatfchappij moet beftuurt worden. Dan men kan geene beftuuring ftellen, of hier uit vloeit al wederom voort, dat die geene, die beftuuren, ook de magt moeten hebben, om dat geene, dat zij tot welzijn van die maatfchappij nodig oordee- len, ter uitvoering te doen brengen hier uit volgt al weder, dat hoe de regeeringsvorm ook zij , het zij dan dat het geheele volk, in een lighaam vergaderd , het geheele beduur der zaaken aan zig gehouden hebbe, het zij hetzelve dat beduur aan de voornaamilen hebbe overgelaaten, het zij het zig een Opperhoofd verkooren hebbe, die volgens zekere grondwetten moet beftuuren, het zij hetzelve eindelijk, onbepaald , en zonder eenige grondwetten, het geheele beduur aan den willekeur van eenen eenigen hebbe overgegeeven, dat zeg ik (hoe dit ook zij) de geheele maatfchappij een zeker vertrouwen, ('t zij dan meer verlicht, zo als in republieken, 't zij ingewikkeld zo als in monarchien, 't zij blind, zo als in despotieke Staaten) moet dellen in die geene, welke de maatfchappij beduuren. Want zo dra dit vertrouwen vervalt, dan is de regeeringsvorm haare kragt kwijt, dan ziet men Staats-omwentelingen voorvallen, dan is de maatfchappij (het ga dan , hoe het ga) niet te vreeden , voor dat in de regeeringsvorm zodanige verande» ringen zijn gekomen, (evenveel, of men het wel, dan verkeerd, begreepen hebbe) waar door dat vertrouwen op de algemeene beduuring der zaaken, 't zij dan voor korten,of voor langen tijd, weder herdeld wordt; de beltuurders yan de maatfchappij, 't %\\ dan veele G 3 in nr. SOEK. L HOOFDSTUK.  DE GEEST IV. BOEK, I. HOOFD STUK. die groote familie, welke alle de huisgezinnen in zig befluit. Inin getal, of één alleen, dus het vertrouwen van de maatfchappij bezittende, en dat geene, 't welk zij tot welzijn van de maatfchappij nodig oordeelen, ter uitvoering willende brengen, moeten derhalven hunnen wil aan die maatfchappij bekend maaken. Deeze wil, op eene in de gewoonten van die maatfchappij berustende wijze bekend gemaakt zijnde, word eene wet, en derzelver geheele zamenftel , de wetten der maatfchappij genaamt. Het is uit het denkbeeld van eene burgermaatfchappij klaar, dat de bevordering van de zekerheid, en het meerdere geluk van alle haare leeden , dezelve heeft deen tot een lighaam worden; hoe grooter derhalven het vertrouwen van de maatfchappij is, op die geene, welke het algemeene beftuur van zaaken in handen hebben, des te levendiger zullen dan ook alle de leeden van die maatfchappij begrijpen, het naauwe verband, 't welk 'er is, tusfchen de gehoorzaamheid aan de wetten, en het wezentlijk geluk van ijder lid van die maatfchappij. Op deezen grond meen ik, dat men, zonder op eenig onderfcheid in de regeeringsvorm agt te geeven, veilig mag vast Hellen , dat de fpringveer , welke in alle burgermaatfchappijen de leeden tot gehoorzaamheid aan de wetten aandrijft, en dus aan de wetten eene zekere en ftandvastige kragt en werking geeft, enkel gelegen zij, in een levendig begrip van het naauwe verband, V welk 'er is, tusfchen de gehoorzaamheid aan de wetten , en het wezenlijk geluk van ijder lid van die maatfchappij. Aan deezen regel kan men veilig den welvaart van eene  DER WETTEN. I03 Indien, over het geheel, het volk een grondbeginzel heeft, dan zullen de gedeelten, welke het ge- 1 eene maatfchappij toetfen : hoe beeter de wetten gehoorzaamd worden, des te nader bij beantwoord eene maatfchappij aan het eerfte oogmerk van haare inftel. ling, en dus des te gelukkiger is zij; hoe minder de weiten gehoorzaamd worden , des te flaauwer zal dat wezenlijk verband begreepen worden ; hoe flaauwer dat verband begreepen word , des te minder zal het vertrouwen zijn op die geene, welke het beftuur in handen hebben; hoe minder dat vertrouwen word, op des te losfer fchroeven fteunt de regeeringsvorm; hoe wankelbaarder de regeeringsvorm word , des te nader bij is de wanorde; en zo dra 'er wanorde plaats heeft, vervalt de maatfchappij , welke (zo als gezegd is) zonder orde niet beftaan kan. Dit grondbeginzel kan de leeden van eenen burgerftaat eenen onvergelijkelijken heldenmoed inblaazen, dit kan hun voor hunne haardfteeden en altaaren tot de uitvoering van het bijna onmooglijke aanzetten, dit grondbeginzel kan de regeering in de hand werken. Vergelijkt men nu hier mede de grondbeginzels van den Heer de Montesquieu —— dan komt in de eerfte plaats in aanmerking de ftaat' kundige deugd, dat is, volgens zijne uitlegging , de liefde tot het vaderland. Dit is, of een beredeneerd grondbeginzel, of eene hartstogt, Is het eene hartstogt, dan is zij kortftondig, dan kan zij, door andere, meer dringende, hartstogten vervangen worden, dan is zij, in dit gezigtpunt, daar het op eene ftaudvastige kragt der wetten aankomt, een zeer zwakke grond, op welken weinig duurzaamen ftaat te maaken is. Is het een beredeneerd grondbeginzel, dan moet een liefG 4 heb- IV. BOEK. I. 100FDSTUK.  IV. HOEK. I. HOOFDSTUK. 104 D E G E E S T geheele volk uitmaaken, dat is te zeggen, de huisgezinnen , ook een grondbeginzel hebben. De wet- hebber van zijn vaderland gronden, en redenen, hebben voor zijne liefde. Maar welke gronden en rede. nen kan hij daar voor tog anders hebben, dan een levendig begrip van het geluk, V welk in zijn vaderland genooten word dat levendig begrip kan, al we- der, niet anders plaats hebben, of hij moet de geheele inrigting van die maatfchappij, in welke hij geboren is, welke hij zijn vaderland noemt, goedkeuren: uit die goedkeuring moet dus al weder volgen een levendig begrip van het verband tusfchen zijne gehoorzaamheid aan de wetten van zijn vaderland, en zijn wezentlijk geluk. Dus zou het eerfte grondbeginzel van den Heer de Montesquieu met het door mij opgegeevene kunnen overeen komen , alleen met dit onderfcheid, dat de Heer de Montesquieu dit grondbeginzel alleen bepaalt tot republieken, terwijl ik meen getoont te .hebben, dat hetzelve met alle burger-maatfchappijen, even veel welke regeeringsvorm daar plaats hebbe, overeen komt. Wat de eer aanbelangt , behalven dat de eerzugt, te ver getrokken, even veel in welk eene regeeringsvorm, de waaragtige rechten der overige leeden benadeelt, zo zou hier uit volgen, dat bij het grootfte gros, (waar de zogenaamde wetten van de eer onbekend zijn) de wetten al hun kragt zouden misfen • terwijl eindelijk de vrees zodanig tegen het denkbeeld van eene burgermaatfchappij indruischt, dat zij dezelve haar geheele beftaan beneemt. Wat is eene regeeringsvorm , wiens grondflag in vrees gelegen is ? wat is de kragt der wetten, welke uit vrees gehoorzaamd worden ? wat is eene maatfchappij, waar de vrees het middel moet wee-  DER WETTEN. 105 wetten van de opvoeding zullen, dus, onder ijdere lbort van regeeringsvorm, verfchillend zijn. In de ) mo- 1; wezen tot bevordering van de onderlinge veiligheid, en van het onderlinge geluk ? de vrees maakt ilaaven , fluit alle vertrouwen buiten, de vrees ziet rijkhalzend uit na middelen, om zig te redden een despo¬ tieke Staat, waar de vrees de wetten kragt moet geeven, waar alle vertrouwen weg is, zelfs het blinde vertrouwen op die geene, welke het beftuur der zaa* ken in handen hebben (en uit dit gezigtpunt befchouwt de Heer de Montesquieu het despotismus, fchoon wat al te fterk, om dat ik meen uit de natuur van alle ïnaaifchappijen , te kunnen toonen, dat 'er tog altijd een zeker vertrouwen op het beltuur van zaaken , al was het nog zo blind , of dom, moet plaats hebben) is niets anders dan eene ufurpatie, en helt zeer nabij tot zijn val, zo dra het volk maar eenig begrip krijgt van de gronden , op welke de maatfchappij is ingeftelt, en maar eenigen kans ziet, orn zig in haare regten te handhaven. En dus meen ik, dat in de beantwoording van dee. ze vraag nog de eer nog de vrees iets kunnen uitdoen, maar dat de vaderlandsliefde, voor zo verre zij beredeneert is , en dus aanleiding geeft tot een levendig begrip van het verband, V welk tusfchen de gehoorzaamheid aan de wetten en het wezentlijk geluk van ijder lid van de maatfchappij plaats heeft, het eenige waaragtige, vrugtbaare , en algemeene grondbeginzel van alle hoegenaamde regeeringsvormen is. Het is der moeite waardig, om hier over te leezen het fra-jiie ltuk van den Heere van j u s t 1,.. de aart der wetten af geleid uit de natuur en het weezen der Staaten §.159 G 5 « IV. t O K IC. I. o of ijst uk.  IV. BOEK. I. HOOFDSTUK. en vervolgens, waar hij, fchoon doorgaands op andere gronden, deeze grondbeginzels van den Heer de Mon. tesquieu opzetiijk behandelt en wederlegt. De Heer de Montesquieu maakt in dit werk veel gebruik van deeze zijne onderltelling. Ik heb dus gemeent, dit punt eenigzints breeder te moeten behandelen , en wil nu den leezer hier omtrent eens voor al gewaarfchuuwt hebben , op dat ik met mijne bedillingen op een over het geheel zo nuttig en heerlijk werk, niet moge lastig worden. Fertaaler. (») Re gis ad exemplum totus componitur 01 bis, de geheele weereld fchikt zig naar het voorbeeld van den Koning, is een oud fpreekwoord , van 't welke wij daagüjlts de waarheid bevestigd zien. Maar gelijk de grondbeginzels, welke de Schrijver aan de regeeringsvormen toefchrijft , aan dezelve niet algemeen eigen zijn, zo als wij boven getoont hebben, zo kan men dezelve ook niet algemeen aan de opvoeding in ijder van deeze regeeringsvormen toekennen. De opvoeding zal alleen, min of meer, iets hebben van de verfchillende zeeden, en van de onderfcheiden geneigtheeden, welke in de Staaten, naarmate dat de Staats-omwentelingen, en de tijd in dezelve veranderingen gebragt zullen hebben, Hand gegreepen hebben. Aanm. van eenen Onb. 10Ö DE GEEST monarchien zullen zij de eer, in de republieken, de deugd, cn in despotieke Staaten, de vrees tot hun onderwerp hebben. (n) TWEE-  DER WETTEN. 107 TWEEDE HOOFDSTUK. OVER DE OPVOEDING IN MONARCHIEN. In de monarchien verkrijgt men het voornaamfte gedeelte van zijne opvoeding niet, in die openbaare fchoolen, in welke de Jeugd onderweezen word: neen, de eigentlijke opvoeding begint, daar, in zekeren opzigte, niet eer, voor dat men de weereld intreed. Daar is de fchool van dat geene, 't welk men de eer noemt, van dien algemeenen meester, die ons overal geleiden moet. Daar ontfangt men , daar ziet men , daaglijks, de drie volgende lesfen beöeflenen ; dat men, in zijne deugden , eene zekere edelaardigheid , in zijne zeeden , eene zekere "vrijheid, en in zijne manieren , eene zekere befebaafdbeid r.oet doen doordraaien. De deugden, welke men ons, daar, vertoont, behelzen altijd minder dat geene, 't welk men aan anderen, dan dat geene, 't welk men aan zig zelven veifchuldigd is. Zij behelzen niet zo zeer, dat geene, 't welk ons tot onze medeburgers trekt, als wel dat geene, 't welk ons, boven hun, onderfcheid. Men let daar, in de beöordeeling van de daaden der menfchen, niet daar op, of zij goed, maar of zij IV. JOEK. II. ï O O F DS 1 UK.  IV. BOLK. II. HOOFDSTUK. I I I r \ v d g n g li B qi W zi V(. 108 DE GEEST zij fchoon zijn — men vraagt niet, of zij regtveerdig, maar of zij groot zijn — men ziet niet, of zij redelijk, maar of zij buitengewoon zijn. (o) Zo dra daar de eer iets edelaartigs vind, werpt zij zig op, of tot rechter, welke die daad wettigt, of :ot voorfpraak, welke dezelve vrij pleit. Zij Haat ie zogenaamde galanterie toe, zo dra zij gepaart ;aat met het denkbeeld van een gevoelig hart, of an eene behaalde overwinning. En dit is de waae reden, waarom de zeeden, in eene monarchie, immer zo zuiver zijn, als onder republiekijnfche' sgeeringen. Zij geeft de arglistigheid vrijheid, zo dra zij ereenigd word met het denkbeeld van grootheid an Geest, of van uitgebreidheid' van bezigheeen ; even als in de Staatkunde , waar de loosheid jenen aanftoot geeft. Zij verbied de vleijerij niet, wanneer zij maar iet afgefcheidcn is van het denkbeeld van een root fortuin, en alleen gepaart met het gevoel van iare eigene laagheid. Aangaande de zeeden. Ik heb gezegd, dat de op- (V) Men kan andere aanmerkingen op dit vierde )ek vinden in de vijfde Brief van Fefprit des loix intesfencié. De beoordeeiing komt mij evenwel daar :t ver gezogt voor. Deeze plaats moet zeer fchoon n, voor die geene , die dezelve verilaan. Aanm. n eenen Onb.  DER WETTEN. 109 opvoeding, in de monarchien, in dezelve eene zekere vrijheid wil zien doorftraalen. Men wil derhalven , in de gefprekken , de waarheid hooren. Maar zou dit uit liefde tot de waarheid zijn? Gecnzints — men wil dezelve, om dat een mensch welke gewoon is, dezelve, in alle gevallen , te fpreeken, eene vertooning maakt van onbefchroom.i en vrij te wezen — immers een zodanig mensch fchijnt alleen af te hangen van de dingen zelve, en niet van de manier, op welke een ander dezelve beoordeelt. Dit is de reeden, waarom men gewoon is, terwijl men, aan den eenen kant, deeze foort van vrijheid aanprijst, tevens, aan de andere zijde, de vrijheid van het gemeen te veregten, 't welk zig enkel met waarheid, en eenvoudigheid, bezig houd. Eindelijk, de opvoeding, in monarchien,eischt, in de manieren, eene zekere befchaafdheid. De menfchen.., gefchapen om met eikanderen te leeven , zijn ook gefchapen , om eikanderen te behaagen. En hij, die de regels van welvoeglijkheid niet in agt nam , zou een ijder , met wien hij leefde , aanftoot geeven, en zijne agting zelfs tot dat toppunt verliezen , dat hij buiten ftaat zou geraaken, om iets goeds te kunnen verrigten. - Maar ondertusfehen is -het niet aan die zo zuivere bron, dat de befchaafdheid haaren oorfprong te danken heeft. Zij word gebooren uit de begeerte, van zig te onderfcheiden. 't Is de hoogmoed, die IV. SOEK. II. lOOFDSTUK.  IIQ DE GEEST IV. BOEK. II. HOOFDSTUK. die ons befehaafd maakt: wij gevoelen, dat men ons vleid wanneer men toont te begrijpen, dat wij manieren hebben, welke bewijzen opleveren, dat wij van geene Iaage afkomst zijn, en dat wij niet zijn opgebragt onder dat foort van volk, 't welk men, in alle eeuwen, gering geacht heeft. In de monarchien heeft de befchaafdheid haar recht van inboorlingfchap aan het hof verkreegen. Een man, die boven maaten groot is, maaktalle, die rondom hem ftaan, klein. Hier uit fpruit de infchiklijkheid , welke men aan alle menfchen verfchuldigd is. Hier van daan de befchaafdheid, welke even zeer die geene vleid, welke befehaafd is, als die geene, ten wiens opzigte men dezelve gebruikt, om dat zij doet begrijpen, dat men tot het hof behoort, en dat men waardig is tot hetzelve te behooren. . De zwier, de trant van het hof, beftaat in het afleggen van zijne eigene grootheid, voor eene geleende grootheid — deeze vleid eenen hoveling meer, dan zijne eigene. Zij geeft hem eene zekere trotfche nedrigheid , welke haar gerucht verre uitbreid, maar welkers trotschheid , ongevoelig, vermindert, naar maate dat men zig verder van de bron van deeze grootheid verwijdert. Men vind aan het hof eene zekere kieschheid van fmaak in alle dingen , welke veroorzaakt word door een onophoudenlijk gebruik van de overtollig-  DER WETTEN. iel Iigheeden van een groot fortuin , door de verfcheidenheid, en voor al door de walging van de vermaaken, door de veelvuldigheid, en zelfs door de verwarring van de grilligheeden, welke, wanneer zij maar vermaaken, daar, altoos welkom zijn. Over alle deeze dingen gaat de opvoeding, om van een mensch dat geene te maaken, 't welk men een fatzoenlijk man noemt, welke alle de hoed'anigheeden en deugden bezit, die men, onder deeze regeeringsvorm, in hem begeert. Daar, mengt zig de eer in alles — daar, heeft zij invloed op alle de manieren van denken, op alle de manieren van gevoelen , — daar , beftuurt zij zelfs de grondbeginzels ■ Deeze eigenhoofdige eer maakt , dat de deugden niet anders zijn, dan, het geene zij wil, en zo, als zij wil. Zij Helt, op haar eigen gezag, paaien, aan alles wat ons geboden word. Zij breid onze pligten uit, of bepaald dezelve naauwer, naar haateigen goeddunken , evenveel, of die pligten hunnen grond hebben in den Godsdienst, in de Staatkunde , of in de Zeedenkunde. 'Er is niets, in eene monarchie, 't welk de wetten, de Godsdienst, en de eer, zo iTerk gebieden, als de gehoorzaamheid aan den wil van den Vorst. Maar deeze eer leert ons, dat de Vorst ons nooit eene daad moet beveelen, welke ons zou onteeren ? on» IV. li O EK* II. HOOFDSTUK»  112 DE GEEST IV. BOEK. II. HOOFDS T U K. ] i < « I 1 ( om dat deeze daad ons buiten ftaat zou ftellen, om hem te dienen, (p) Crillon weigerde den Hertog van Guife te ver. moorden — maar hij bood zig aan Hendrik den derden aan, om tegen den Hertog te flaan. Toen Karei de negende, na de berugte Paryfche moord, aan alle zijne Gouverneurs fchreef, dat zij alle de Hugenooten moesten doen ombrengen, antwoordde de Vicomtt d'Orte, welke binnen Bajoene het betrel voerde, aan den Koning: „ Sire! ik. heb on„ der de inwoonders en krijgslieden niet dan goe„ de burgers, en braave foldaaten , maar niet „ eenen beul gevonden; dus bidden zij en ik, dat „ uwe Majefteit onze armen, en ons leeven ge„ lieve te gebruiken , in zaaken, die uitvoerbaar „ zijn." Qq) Deeze groote, en edelmoedige man sag eene laaghartigheid voor eene onuitvoerbaare saak aan. De (ƒ>) *t Is de overtuiging van onze zeedelijke pligen, welke ons'leert, dat wij geene bevelen moeten ;ehoorzaamen, die tegen de wetten der natuur inloo>en. En men behoort van den braaven Crillon, en ''loomte d'Orte te denken , dat hunne weigering op leeze beweegreden gegrond is geweest. Deeze weiding levert veeleer het kenmerk op van een zeer leugdzaam man, dan dat van een man, die door het ieginzel van eer geregeerd wierd. Aanm. van eenen hib. Qij Zie de historie van d'Aublgné.  D E 11 WETTE N. "3 De eer gebied aan den adel niets fterker, dan den Koning, in den oorlog, te dienen — en dit is in de daad, ook hunne meest bijzondere bezigheid, om dat de fterke onderneemingen, de goede uitflagen, de ongelukken zelve, welke aan den oorlog verknogt zijn, den weg tot fortuin baanen. Maar even zo , als de eer den adel deeze wet oplegt, zo wil zij, daar, ook rechter zijn — en vind zij zig beleedigd , dan tischt , of gedoogd zij , dat men den dienst verlaate. Zij wil, dat men , onverfchillig, naar ampten kan liaan, of dezelve weigeren — zij houd deeze vrijheid zelfs meerder waardig , dan groote bezittingen. De eer heeft dus haare hooge regels, en de opvoeding is verpligt, om zig naar dezelve te fchikken (r) (/)• De voornaamfte regel is , dat het ons (V) Ik zeg hier , wat 'er gebenrt; niet wat 'er gebeuren moest: de -eer is- een vooroordeel, 't welk de Geestelijkheid dan eens zoekt te overwinnen, dan eens tragt te beftuuren. (s) Wanneer men dit gedeelte van dit werk leest. dan zou men bijna neigen om te gelooven , dat de Heer de Montesquieu hetzelve alleen gefchreeven heeft, om ons de befpotlijkheid van het caiaéter van eenen Franschman af te fchilderen — en om zijne natie tol vaster en verfiandiger grondbeginzels op te leiden, Hij berigt ons, hier, in eene noot, dat hij zegt, wat ''er gebeurt, cn niet, vat 'er gebeuren moest. Dan he I. deel. H gee IV. BOE K. rf. HOOFD' STUK.  IV. KOF. K. II. K O O F DS 'i' ü K. geene hij hier, over 't algemeen , van monarchien zegt, past alleen op de monarchie van Vrankrijk. Men zou hem zeker nagehouden hebben, dat hij een hekelfchrife had gefchreeven, indien hij, in plaats van in 't algemeen te fpreeken , alleen zijne natie had genoemd. Aanm. van eenen Onb. (ƒ) Indien dit niet fpottender wijze gezegd is , da> is het eene van de allerongerijmdlte Hellingen. Men kan over dit Huk leezen 't geen de Heer de Fattel wegens de eer zegt, in zijn recht der volkeren. Aanm. van eenen Onb. "4 DE GEEST ons wel vrij ftaat, om veel werk te maaken van ons fortuin , maar dat het ons op de allerge- ftrengfte wijze verboden is eenig werk van ons leeven te maaken. (t) De tweede is, dat, wanneer wij eens in eenen zekeren rang geplaatst zijn , wij dan niets moeten doen, nog verdragen, waar uit men zou kunnen denken, dat wij ons, eenigzints, minder agteden, dan den rang, dien wij bekleeden. . De derde , dat die dingen , welke de eer verbied , oneindig fterker zonder wetten verboden worden, dan wanneer de wetten zelve medewerkten, om dezelve te verbieden , en dat die dingen, welke de ;er zonder wetten eischt, oneindig Merker geëischt worden, dan wanneer de wetten dezelve vorderden. DER.  DER WETTEN. ii5 DERDE HOOFDSTUK. OVER DE OPVOEDING ONDER DE DESPOTIEKE REGEERINGSVORM. Even gelijk de opvoeding , in monarchien, alle moeite aanwend , om den mensch zijne waardij te doen gevoelen, zo legt zij, in despotieke Staaten, zig toe, om den mensch laaghartig te maaken — het hart moet, daar, flaafsch zijn. 't Is, daar, zelfs een voordeel, al word men tot eenigen post verheeven, een flaafsch hart te hebben, om dat. daar , niemand dwingeland is , zonder op zijiK beurt flaaf te weezen. De uiterlTe graad van gehoorzaamheid onderfteli onkunde in den geenen, die gehoorzaamt: zij on derftelt ook onkunde in den geenen die gebied, Hij behoeft niets te overweegen , aan niets tt twyffelen, över niets te redeneeren; hij heeft maai te willen. In despotieke Staaten is ijder huis een ryk oj "zig zeiven. De opvoeding, welke voornaamlijk beilaat in met anderen te leeren leeven , is derhalven , daar , zeer bepaald : zij komt daar alleen op neer, dat men het hart vreesagtig maakt, en dat men aan den Geest de kennis alleen van eenige zeer eenvoudige grondbeginzels van den Godsdienst mededeelt. Groote kundigheeden zouH 2 deni IV. B O E K. III. HOOFD' STUK.  IV. BOEK. Hl. hoofdstuk. .111 ' ' f t I x \ ó 2 1 "I k VIER. O) Poüt. i. Boek. " ' •• '. 'Jl''!ii ww.'o .Jl23bs!:2ia lans iiö DE GEEST den, daar, gevaarlijk; de navolging doodlijk zijn. En wat de deugden aangaat, Aristoteks kon al niet gelooven, dat 'er eene deugd is , die eigen is aan flaaven (u) — dit zou de opvoeding onder deeze regeeringsvorm nog geringer maaken. 'Er is derhalven aldaar in zekere opzigten geene opvoeding — men moet eerst alles wegneemen, )m wat te kunnen geeven : men moet eerst een legt onderdaan maaken, om denzelven naderhand ot eenen goeden flaaf te vormen. En zeker ! waarom zou zig de opvoeding toe:ggen, om eenen goeden burger te maaken, aan irien het algemeene ongeluk ter harte zou moeten aan ? Indien hij den Staat lief had , zou hij in erzoeking kunnen geraaken, om de fpringveeren an de regeeringsvorm te verlammen , hij zou us, wanneer zijne onderneeming tegen viel, zig elven bederven • en zo hij al daagde , dan og zou hij gevaar loopen, van zig zeiven, zijnen rorst , en het' Rijk , den ondergang te berekenen.  DER. WETTE N. "7 VIERDE HOOFDSTUK. ONDERSCHEID IN DE GEVOLGEN VAN DE OPVOEDING BIJ DE OUDEN, EN ONDER ONS. De meeste oude volkeren leefden onder regeeringsvormen , welke de deugd tot hun grondbe- i ginzel hadden, en, zelfs wanneer die deugd met geene kragten gepaard ging , voerden zij zaaken t uit, welke wij thans niet meer zien gebeuren, en waar over onze bekrompene zielen verbaast ftaan. ' Hunne opvoeding had een tweede voordeel boven de onze; zij wierd nimmer ontveinsd. Epaminondas zeide , hoorde , zag, deed , in het laatfte jaar van zijn leeven , dezelve dingen , die hij zeide, hoorde, zag, en deed, in dien leeftijd, toen hij opgevoed wierd. In onze dagen krijgen wij driei-rleie opvoeding — die van onze ouders , die van onze meesters, en die van de weereld. 't Geene ons de laatfte leert, fmijt alle de denkbeelden van de twee eerfte ten. onderden boven. ■ Dit word, voor een groot gedeelte, veroorzaakt, door de tegenftrijdigheid , welke bij ons tusfchen de pligten van den Godsdienst, en van de Weereld plaatsheeft: eene zaak, welke bij de ouden onbekend was. H 3 V IJ F- IV. O EK. IV. OOFD- STUK/  n3 DE GEEST IV. li O E Kt V. HOOFDSTUK. Nimmer heeft men hooren zeggen, dat ko- nin- V IJ F D E HOOFDSTUK. OVER DE OPVOEDING ONDER DE R E P UBLiEKIJNSCIIE REGEERINGSVORM. Het is eigentlijk onder de republiekijnfche regeeringsvorm, waar men al het vermogen van de opvoeding nodig heeft. De vrees word , in de despotieke Staaten, als van zeiven geboren uit de genadige bedreigingen en ftraffen. De eer word, in de monarchien, door de hartstogten aangemoedigd , en moedigt dezelve op haare beurt aan, maar de ftaatkundige deugd is eene opoffering van zig zeiven, en dus altijd eene moeilijke zaak. Men kan deeze deugd noemen , liefde jegens de wetten , en jegens het vaderland. Deeze deugd, daar zij, onophoudelijk, cischt, dat men het algemeene belang boven zijn bijzonder belang ftelle, geeft de geboorte aan alle bijzondere deugt den: zij beftaan alleen in deezen voorrang. Deeze liefde heeft voornaamentlijk plaats in democratien. Daar alleen, is de regeering aan ijder burger toebetrouwd, maar het is met de regeeringsvorm , even als met alle andere zaaken in de weereld geleegen, om dezelve te bewaaren , moet men haar beminnen.  DER. WETTEN. lip ningen de monarchie niet beminden , of dat despotieke vorften eenen afkeer hadden van het despotismus. Alles hangt dus , in de republieken , daar van af, dat deeze liefde gevestigd zij. (v) En 't is de zaak van de opvoeding , zorge te draagen , dat dezelve ingeboezemd worde. Maar 'er is één onfeilbaar middel om te maaken, dat de kinderen dezelve verkrijgen, en dat is , dat de ouders dezelve moeten bezitten. Men is doorgaands meester, in welke kundigheeden men zijne kinderen wil doen onderwijzen , en men is nog meer meester, welke hartstogten men wil aanmoedigen. Indien dit zo niet uitvalt , dan komt het nergens anders van daan , dan dat men buiten 's huis weder uitroeit , 't geen in het huis van de ouders ingeboezemd word. De groeijende burgers zijn het niet, die ontaarten; neen, de volwasfene burgers moeten eerst bedorven weezen, eer een volk uit den aart kan flaan. ZES- (v) De liefde tot het vaderland is niet minder eigen aan eene monarchie, dan aan éene republiek. Het belang van alle Burgermaatfchappijen vordert, dat men zorge draage , om dezelve de kinderen in hunne tederfte jeugd in te prenten. Aanm. van eenen Onb. H 4 IV. BOEK. V. !OOFDSTUK.  120 DE GEEST IV. BOEK. VI. I O O F DSTÜK. ZESDE HOOFDSTUK. OVER EENIGE INSTELLINGEN BIJ DE GRIEKEN. De oude Grieken , overtuigd van de noodzaaklijkheid, dat volkeren, welke onder eene republikijnfche regeeringsvorm leefden , tot de deugd moesten worden opgeleid, hadden zonderlinge inflellingen, om die deugd in te boezemen. Wanneer men in het leeven van Lycurgus de wetten ziet, welke hij aan de Lacedcemoniers gaf, zou men zig kunnen verbeelden , dat men de historie der Sevar amber s las. De wetten van Creta. waren het oorfprongelijke, waarop die van Laceda?moa gebouwd zijn, en de wetten van Plato waren de verbeeteringen van dezelve. Ik verzoek, dat men een weinig aandagt ver[eene, op de uitgebreidheid van vernuft , welke deeze wetgeevers nodig hadden, om te begrijpen hoe zij , door alle de gewoone gebruiken den Wem in te liaan , door alle gebruiklijke deugden onder een te mengen, de weereld van hunne wijsheid overtuigden. Lycurgus ' paarde de dieverij, met den geest Ier rechtveerdigheid, de hardlTc flavernij, met den looglten top van vrijheid, de onmenschlijkfte ge-oelens, met de uiterlle zagtzinnigheid te zamcn, en  DER WETTEN. 121 en voorzag op deeze wijze in de beftendige fterkte en vastigheid van zijne Stad — het fcheen, als of hij de Stad van alle haare inkomften , handwerken , koophandel, geld , en zelfs van haare muuren wilde berooven. Men had, daar, ftaatzugt, zonder hoop op verbetering. Men vond, daar , het gevoel van de menschlijkheid , dog men had, daar, nog kind, nog man, nog vader. De fchaamte wierd zelfs aan de kuisheid benomen. Dit waren de wegen , langs welke hij Sparta tot grootheid en roem opleidde, en wel met eene zodanige onfeilbaarheid in zijne inrigtingen, dat men niets op haar vermogt, al overwon men haar in het veld: men moest, om haar klein te maaken , haar van haare Itaatkunde beroven. () Die geene, welke dergelijke inrigtingen willer maa- bijzonderen Heer af; zij betalen een vijfde deel dei fchattingen , en hebben kruid en lood om zig i< verdeedigen. (b) Men kan, omtrent dit fhik, eenig berigt bekomen , in den tegenwoordigen Staat van Americ*, 2 deel, pag. 151-166. Vertaaler. IV. JJ O 8 IC VI. tl O O F I STUK,  124 DE GEEST IV. BOEK, VI. HOOFD STUK. ( : ( i c s 9 » >: >. maaken, zullen de gemeenfchap van goederen van de Platonifcbe republiekr dien eerbied, welke hij voor de Goden eischte , die afzondering van de vreemdelingen , om de zuiverheid der zeeden te bewaaren, invoeren; zij zullen eene handeldrijvende Stad zonder handeldrijvende burgers maaken, zij zullen aan dezelve onze handwerken en kunften, zonder onze weelde, onze behoeftens, zonder onze begeerten, geeven. Zij zullen het geld verbieden, 't welk oorzaak is, dat de menfchen hunne bezittingen verder uitbreiden, dan de paaien, welke hun de natuur gefield heeft, dat zij dat geene, 't welk zij nutteloos bij een gefchraapt hebben , ook nutteloos leeren jewaren , dat zij hunne begeerten tot in 't meindige uitbreiden , dac zij meer doen dan de latuur , welke ons door de bekrompenheid van lie middelen, die zij ons had toegediend, buiten laat Helde, om onze driften gaande te maaken, n elkanderen te bederven. „ De Epidamniers, (c) bemerkende, dat huni ne zeden , door hunnen omgang met vreemde , volkeren , bedorven wierden , fielden eene , magiftraat aan , om , op naam , en voor re, kening van die Stad, den Koophandel te drij, ven. " Dan kan de Koophandel het Staats- ge- (V) Plutarchus cisckt Griekfche dingen.  D E II WETTEN. 125 gefM niet bederven, en dan kan het Staatsgefh: de leeden der, inaatt'chappij niet berooven van dc voordeden van den Koophandel, (d) ZEVENDE HOOFDSTUK. IN WELKE GEVALLEN DEEZE ZONDERLINGE INRIGTTNGEN GOED KUNNEN ZIJN. Deeze foorten van inrigtingen kunnen te pas ko men in republieken , om dat de Staatkundig! deugd daar het grondbeginzel is; maar men heef zo veel zorgvuldigheid niet nodig , '©m de eer. in de monarchien , te bevorderen, of de vrees, ir despotieke Staaten, in te boezemen. Dog zij kunnen nergens dan in kleine repu blieken plaats hebben, (O I" welke men eene al ge (V) Maar dan berooft hetzelve den koopluide van hunnen ijver , en bederft dus den koophandel Aanm. van eenen Onb. Al weder een blijk, dat d. Heer de Montesquieu de oude vooroordeelen van zijni natie, ten aanzien van den koophandel , niet gehee fchijnt afgelegd te hebben. Ik kan, om de ongerijmd heid van zijne ftelling te bewijzen, den leezer niet ge noeg aanbeveelen'het meermaalen door fiSj -aangehaalde werk van Condillac ,óver den Koophandel en. het Staats beftuur. Vertaaler. (e) Gelijk de Steeden van Griekenland waren. IV. BOEK. VI. HOOFDSTUK. . VII. : U O O F D, STUK. 1 1  IV. BOEK VIL aooti) STUK. (ƒ) Zie Condillac Kooph. en Staatsb. i Deel, 13. »4» 15 en 16 Hoofdft. Fertaaltr. \i6 DE GEEST gemeene opvoeding kan geeven , en een geheel ' volk even als een huisgezin opbrengen. De wetten van Minos, van Lycurgus , en van Plato onderitellen, dat alle de burgers voor eikanderen eenen zonderlingen aandagt oeffenen : men kan zig dit niet beloven, onder de verwarringen, de verzuimen , de uitgebreide beezigheeden van een groot volk. Men moet, gelijk gezegd is, in deeze kleine maatfchappijen het geld verbieden — maar in groote maatfchappijen eisfehen het getal, de verfcheidenheid , de verwarring , het gewigt der zaaken, het gemak van inkoopen te doen, en de traagheid , welke de verruilingen zouden veroorzaaken, eene algemeene maat. (f) Om , overal, haare magt te doen gelden, en dezelve, overal, te verdeedigen,moet eene groote maatfchappij dat geene bezitten , aan 't welke de menfchen, overal, die magt hebben toegekend. ACHT-  DER WETTE N. 127 ACHTSTE HOOFDSTUK. UITLEGGING VAN EENEN WONDER\ S l> R E U K D E R OUDEN, TEN AANZIEN VAN DE Z E E D ii N. ■Polybius, de oordeelkundige Polybius, zegt ons, dat de muziek noodzaaklijk was , om de zeeden der Arcadiers, welke een land bewoonden , daar de lugt koud en droevig was , te verzagten dat de inwoonders van Cyneta, bij welke de mu ziek in geenen tel was, alle de Grieken in wreedheid overtroffen — en dat 'er geene Stad was , in welke zo veele misdaaden in zwang gingen. P/ato maakt geene zvvaarigheid, van te zeggen, dat men geene verandering in de muziek kan maaken, welke geene verandering in het Staatsgeftel moet te weeg brengen. Aristoteles, welke zijne Maatkunde om geene andere reden fchijnt gefchreeven te hebben, dan om Plato tegen te fpreeken, is het evenwel , ten aanzien van den invloed van de muziek op de zeeden, met hem eens. Tlwphrastus, Plutarchiïf, (g) Strabo, ch) alle de Ouden, dagten op dezelfde wijze — dit was geene gedagten, welke zonder overweeging in zee gezonden wierd, neen, dit was eene van de grondregels van hunne Staat- kun- (g) In het leven van Pelopida». (V) I. Boek. IV. SOEK. VIII. 300FI) STUK.  IV. BOEK. VIII. HOOFD Sïü K. 128 D E G E E S T kunde, (f) Dit had invloed op hunne wetten : dit had invloed op de beftuuring van hunne Steeden. Ik geloof dat ik dit zal kunnen uitleggen. Men moet in 't oog houden, dat men in de Griekfehe Steeden, en voprnaamentlijk in die, welker voornaame werk de oorlog was , alle die handwerken, en alle die beroepen, welke aanleiding geeven , om geld te winnen, gewoon was.aan te zien, als beneden de waardigheid van een vrij mensch. „ De „ meeste handwerken (zegt Xenophon) (k) beder„ yen de lighaamen van hun , die dezelve oeffe„ nen: zij verpligten hun, om of in de fchaduw, „ of bij het vuur te zitten, en laaten hun geenen ,, tijd over, nog voor hunne vrienden, nog voor „ hun vaderland." — Niet, dan na dat zommige republieken bedorven waren , wierden de handwerkers toegelaten om burgers te worden. Dit leert ons Aristoteles, (Ij en hij houd ftaande , dat een (t) Plato zegt in zijn 4de boek over de wetten , dat de opziendersampten over de muziek, en over de gefenfchool der vrye kunjlen , de gewigtigile ampten van eene Stad waren ; en in zijne republiek $de Boek , zegt hij, Ddmon zal u zeggen, welke de toonen zijn, die bekwaam zijn om de laagheid van ziel, de baldadig, heid, en welke, Om de tegenovergeftelde deugden te verwekken. (k) 5de Boek van zijne Memorab. {I) Staatkunde, B. 3. cap. 4,  DER WETTEN. 129 een goede republiek, nooit, aan handwerkers het burgerrecht moet toeftaan. (m) De Landbouw was ook een flaafsch beroep , en wierd doorgaands door 't een of ander overwonnen volk geoeffend, zo als by de Lacedcemoniers door de Iloten , bij de Cretenfers door de Perièciers, bij de Thesfaliers door de Penesten, bij andere republieken door andere in flavernij dienende volkeren, (ra) Eindelijk alle Koophandel in 't klein, alle uitdragerij , (0) wierd bij de Grieken voor eerloos gehouden : want, langs dien weg, begreepen zij, dat een burger in 't geval kon komen van eenen flaaf, eenen huurling, eenen vreemdeling te moe* ten dienen. Dit denkbeeld bruischte met geweld in («/) Diophantes (zegt Aristoteles, Staatk. B. VII.} gaf te Athene eene wet, dat de handwerkers flaaven van het Gemeenebest moesten zijn. (») Ook willen Plato ,en Aristoteles, dat de flaaven het land bebouwen zullen, Wetten VIII. Boek , Staatk. VII. Boek, cap. 10. 't Is waar,dat de landbouw niet, overal, door de flaaven geoeffend wierd; in tegendeel, (gelijk ons Aristoteles leert) de beste republieken waren die geene, waar zig de burgers op den landbouw toelagen — maaf dit gebeurde niet , dan na dat de oude regeeringsvormen bedorven, en democratisch geworden waren , want in de oudfte tijden waren de Steeden van Griekenland Aristocratien. (a) Cauponatio. I. CEEL. I IV. BOE E. VIII. rooFiv STUK.  130 DE GEEST IV. BOEK. VIII. HOOFD. S T UK. in tegen den geest der vrijheid van de Grieken; — zelfs wil Plato in zijne wetten , (p) dat men eenen burger, die Koophandel dreef, zou ftraffen. Men was dus , in de Griekfche republieken, zeer verleegen. Men wilde niet toeftaan, dat de burgers zig in den koophandel, in den landbouw, nog in de handwerken lieten gebruiken — men wilde even weinig dulden , dat zij ledig liepen, (q) Zij vonden hunne bezigheid, in de oeffeningen, welke tot de fchool der vrije kunften, en tot die dingen , welke betrekking tot den oorlog hebben, behoorden, (r) Andere bezigheeden liet hun het Staatsgeheel niet toe. Men moet derhalven de Grieken befchouvven , als eene maatfchappij van worflelaars, en vegters. Maar deeze öeffeningen, welke zo gefchikt zijn om de menfchen verhard en woest te maaken, (sj moesten noodzaaklijk door andere öeffeningen , welke 0>) V. Boek. (17) Aristoteles, Staatkunde X. Boek. (r) Ars corporum excercendorum, gymnastica, va-riis certaminibus terendorum pcedotribica>, de konst om de lighaameu te oeffenen, behoord tot de worde!fchool, de konst om dezelve door verfcheidene fpeelen lenig te maken, tot de kinderfchool. Aristoteles Staatk. VIII. Boek, 3 Hoofdft. (V) Aristoteles zegt, dat de kinderen der Lacedamoniers te woest wierden , wanneer zij deeze öeffeningen te jong begonnen te leeren. Staatk. VIII. Boei, 4 Hoofdft.  DER WETTEN. i3z ke in (laat waren , om de zeeden te verzagten , gematigd worden — De muziek, welke, door de zintuigen van het lighaam, op den geest werkt, was hier toe zeer gefchikt. Dit is een midden' tusfchen de öeffeningen van het lighaam , welke de menfchen hard , en de befchouwende wetenfchappen, welke de menfchen woest maaken. (t) Men kan niet zeggen, dat de muziek de deugd inboezemde: dit zou onbegrijplij k zijn — maar zij belettede de werking van de woestheid van het Staatsgeftel, en was oorzaak dat de ziel eenig deel kreeg in de opvoeding, 't welk zij anders niet zou gehad hebben. Onderftellen wij eens, dat onder ons eene maatfchappij van menfchen was, welke zig zodanig aan dejagt overgaven, dat zij zig met niets anders bezig hielden. — 't Is zeker, dat zij daar door eene ze- (7) Zijn dan de befchouwende wetenfehappen in flaat orn de menfchen woest te maken ? Ik begrijp niet welke foort van befchouwende wetenfehappen (Scien* ces de fpeculation) een dergelijke uitwerking kan hebben. Ovidius leert ons reeds .... ingenuas didicisfe fideliter artes ■ Emollit mores, nee finit esfe feros. . Het getrouw leeren van de befchaavende wetenfehappen verzagt de zeeden, en laat niet toe, dat dezelve woest blijven.. Vertaaler. I 1 IV. HOEK. VIII. IO O F OSI UI.  IV. B O E K, VIII. HOOFD STUK. 132 DE GEEST zekere ruuwheid zouden verkrijgen — maar zo dra deeze menfchen tevens fmaak voor de muziek kreegen , zou men fpoedig verandering in hunne zeeden, en manieren, gewaar worden. Eindelijk de öeffeningen der Grieken verwekten in hun maar ééne foort van hartstogten , de woestheid , de toorn, de wreedheid; maar de muziek wekt alle hartstogten op; zij kan de ziel zagtheid, medelijden , tederheid, gevoelige vermaaken doen fmaaken. — Onze Schrijvers over de zeedenkunde, welken zo veel weeten in te brengen tegen onze fchouwburgen, doen ons den invloed van de muziek op onze ziel overvloedig kennen. Moet men niet tocffaan , dat men zijn oogmerk minder zou bereiken, indien men, aan die maatfchappij, van welke ik fpreek, niet dan trommen, en trompetten, en daar toe gefchikte muziek gaf, dan wanneer men hun zagtere inftrumenten en ftreelender muziek bezorgde? De Ouden hadden derhalven gelijk, wanneer zij,,in zekere omffandigheeden , ter bevordering van de zeeden, de :ene manier beeter keurden dan de andere. Maar , zal men zeggen, waarom, dan, juist de muziek den voorrang , boven andere middelen, gegeeven? De reden is deeze, om dat, onder alle zinnelijke vermaaken, 'er geene is , welke de ziel minder bederft, dan de muziek. Wij worden fchaamrood , wanneer wij bij Plutar- chu.  DER WETTEN. 133 chus (u) leezen, dat de Thebaniers, om de zee- iv. den van hunne jonge'luiden te befchaaven, doorBOEK. hunne wetten eene liefde invoerden , welke bij VIII. alle volkeren der aarde afgrijzen behoorde teH00FÜverwekken. stuk. (a) In 't leven van Pehpidas. VlfF- ia  134 DE GEEST V IJ F D E BOEK. DAT DE WETTEN, WELKE EEN WETGEEVER MAAKT, IN BETREKKING MOETEN STAAN TOT HET GRONDBEGINZEL VAN DE REGEERINGSVORM. V. BOEK. L HOOFDSTUK. EERSTE HOOFDSTUK. DENKBEELD VAN DIT BOEK. Wij hebben in het voorgaande Boek aangetoond, dat de wetten wegens de opvoeding, in betrekking moeten ftaan tot het grondbeginzel van ijdere regeeringsvorm. Even eens is 't geicegen met die wetten, welke de wetgeever aan de geheele maatfchappij geeft. De overeenkomst van deeze wetten, met dit grondbeginfel, houd alle de. veeren van de regeeringsvorm gefpannen, en het grondbeginzel zelve krijgt hier door op^zijne beurt ook weder nieuwe kragten. Even gelijk, in de natuurkundige beweegingen , alle werking gevolgd word door eene wederwerking. Wij zullen deeze overeenkomst , in ijdere regeeringsvorm , onderzoeken, en met de repu- blie-  DER. WETTEN. 135 bliekijnfche beginnen, welke de deugd voor grondregel heeft. TWEEDE HOOFDSTUK. WAT DE DEUGD ZIJ IN DE REPUBLIEKEN. De deugd, als het grondbeginzel in republieken , is eene zeer eenvoudige zaak. Zij is de liefde tot de republiek, 't Is een gevoel , en niet een gevolg van verkreegen kundigheeden. De geringde man van den Staat is even vatbaar voor dit gevoel , als de aanzienlijkfte. Wanneer het volk eenmaal goede ftelregels aangenomen heeft, houd het zig daar aan veel langer, dan die geene, welke men fatzoenlijke luiden noemt. Het is zeer zeldzaam , dat het bederf van de regeeringsvorm van de zijde van het volk begint, men heeft veelal gezien , dat hetzelve , juist om haare geringe kundigheeden, te vaster verkleefd is, aan dat geene , 't welk eenmaal vastgefteld is. De liefde tot het Vaderland leid ons op tot goede zeeden, en de goede zeeden zelve baanen ons weder den weg tot de liefde tot het Vaderland. Hoe minder wij onze bijzondere hartstogten kunnen voldoen, des te meer g;even wij ons aan algemeene over. (u) Waarom beminnen de Mun- ni" (v) Deeze plaats heeft veel van de Franfche hoflijk1 4 heid. V. BOEK. i 100FDSTUK. 11. HOOFDSTUK.  V. BOEK. ir. HOOFD STUK. J3<5 D E G E E S T niken hunne orde zo Merk? Juist om dat zij dezelve van die zijde bezien, welke haar voor hunonver- draag- heid. De Heer de Montesquieu geeft , hier, in zeer befchaafde woorden , een alierhaatlijkst denkbeeld van de otnllandigheeden, waar in zig een burger van eene republiek naar zijne gedagten bevind. De liefde voor de eenhoofdige regeeringsvorm , onder welke deeze man gebooren was, en leefde, .en 't welk hij in zijne voorreden voor dit werk , als eene weldaad van den Heemel aanmerkt, waar voor hij denzelven opentlijk dankt, heeft hem wat te ver vervoerd. Hoe! zou een vrij burger van eene vrije republiek geene andere gronden hebben voor de liefde jegens zijn Vaderland, dan , om dat hij geene gelegenheid hebbende , om zijne- bijzondere hartstogten te voldoen , zig daarom , des te meer, aan de algemeene hartstogten over gaf! zou hij aan zijn vaderland door geene betere banden verbonden zijn, dan de Munniken aan hunnen regel! dagt dan deeze fchrandere man, toen hij dit fchreef, niet om de waare vrijheid, die in eene welgeftelde republiekijnfche regeeringsvorm genooten word! om de goede orde, die, aldaar, beeter dan ergens, gehandhaafd word, om de volmaakte zeekerheid, dat een burger van eene vrije republiek , nimmer, zelfs om geene zogenaamde redenen van Staat, ongelijk kan worden aangedaan! is dan die opofering van alle zijne bijzondere belangen, aan de wezenlijke belangen van den Staat (welke zeker, zo ergens, dan althans , voomaamentlijk , in republieken gezogt moet worden) in de oogen van den Heer de Montesquieu eene zo ondraaglijke zaak , dat, juist om dat het mooglijk is, dat een bijzonder burger door eenen v reent - den  DER WETTEN. •draaglijk maakt; hunne regel berooft hen van alle die dingen , op welke de hartstogten gewoonlijk K .' wer- den zamenloop van verfcheiden omflandigheeden , in het geval kan geraaken , dat hij door- zig zelvcn ,- en alle zijne bijzondere belangens, aan zijn vaderland op te of eren , aan hetzelve de allerwezenlijk/le , en 011. fchatbaarfte voordeelcn kan toebrengen, en om dat in zo een zeldzaam geval in eene republiek het geheele Vaderland, zo- eene grootfche daad van haar en burger uit liefde voor het vaderland verwagt; even daarom., een burger van eene republiek zijn vaderland, om geene andere reede-4, zou beminnen , dan, om dat hij hetzelve van die zijde beziet , welke hetzelve voor hem het ondraaglijkfte maakt, even als de Munniken hunnen regel! neen, een burger van eene vrije republiek dankt den Heemel , met een ruim zo onbekrompen gemoed, voor het zoete genot van de republiekijnfche, als de Heer de Montesquieu voor de eenhoofdige regeeringsvorm: een rechtfehaapen burger van eene vrije republiek bemint zijn Vaderland, dat is u | zeggen, is bereid, om zig zeiven en alle zijne belangens, als het de nood vordert, aan hetzelve op te offeren , om dat hij de vastgeftelde regeeringsvorm goed keurt, om dat hij doortrokken is van de gevoeliglb overtuiging van het waaragtige verband , 't welk 'e legt, tusfchen de behoudenis van de republiekijnfchi regeeringsvorm, en de voortduuring van dat zoet ge luk , van die lieve vrijheid, van die onwrikbaare ze kerheid, welke hij in hetzelve geniet. Hij bemin zijne medeburgers , om dat zij alle, onderling, to behoudenis van deezen gelukllaat verbonden zijn l 5 w V. 3 O EK. II. ilOOF D« STOK. t t 1  DE GEEST V. BOEK. Hi hOOFU STUK. ( 2 \ d i z ri ij Ü te di g< ki werken; dus blijft'er niets over, dan die liefdevoor den regel zeiven , welke hun drukt. Hoe geftrenger dezelve is, dat is te zeggen, hoe meer zij hun- .... ne Wil dus het geval , dat eens zijne opoffering gevorderd word, om het Vaderland te behouden, een rechtfehapen burger zal de voldoening aan dien grootfchen plicht, nimmer, met die afkeerigheid aanzien , waar mede een domme munnik de zogenaamde plichten van zijnen onvrugtbaaren regel volbrengt; neen hij zal zig gelukkig agten, eene gelegenheid te hebben van zijn vaderland overtuigende blijken van zijne liefde te geeven, van aan zijne medeburgers doorflaande bewijzen ap te leveren, van zijne dankbaarheid jegens hen, dat sij hem, zo lang, als hunnen medeburger, in alle de roorregten van die gelukkige maatfchappij hebben doen ieelen , hij zal hun doen zien , wat de deugd in ienen Staatkundigen niet alleen, maar tevens in eenen feedenkundigen zin vermag ! hij zal hun doen zien, lat hij den Staat, meer om den Staat, dan, om zig elve bemint , en dat hem niets zo waardig is , 't /elk hij niet volvaardig op wil offeren , om , daar oor, dat geluk, dat in dien Staat genooten word, beendig te maaken , al was het, dat uit die opoffering au moeten volgen, dat hij zelve niet langer die vooraten zou kunnen genieten. Hij zal maar de ver zou mij te ver vervoeren. Laat ik denken, dat alleen eene noot fchrijve, om den min oplettenden waarfchuuwen , voor den nadeeligen invloed, van :eze, in eene republiek gevaa.lijke, en, zo zij over. nomen, of ingezoogen wierd , fchaadlijke uitdrukng. Vertaaier.  DER WETTEN. 139 ne lusten befnoeit, des te meer kragt geeft zij aan die neigingen, welke zij niet verbied, (w) DE R- (w~) De Heer . de Montesquieu ons bpven gezegd hebbende, dat men ,_ in eene volksrcgecring , eene ft er. kere fpringveer moet hebben , dan in de eenhoofdige en despotieke regeeringsvormen , en dat die fterkere fpringveer de deugd is , heeft toen die deugd eene Staatkundige deugd genoemt: bij heeft ons toen gezegd, dat men die deugchkon befchrijven , als'eene liefde tot de wetten en het 'vaderland." Hier leert hij ons , dat die deugd- is eene liefde tot de republiek, en dat die liefde is een gevoel, en niet een gevolg van verkreegen kundigheeden dat de liefde tot het vaderland ons opleid tot de goede zeeden , en dat de goede zeeden ons weder den weg "baatten, tot de 'liefde tot het vaderland. Indien deeze laatfte ftèlling naauwkeurig met de waarheid overeen kwam, dan zou men hier tevens de reden vinden, waarom de zeeden , doorgaands, zuiverder, in eene republiek, zijn, dan in anderé Staa. ten. Maar het komt mij voor, dat deeze Helling niei doorgaat. De liefde tot het Vaderland, of wel tol de republiek, kan beftaan, 't zij in een verlangen om de vastgeftelde regeeringsvorm te behouden, 't zij in eene begeerte om den Staat zeiven voor onheilen te behoeden , of wel in eene begeerte tot beide deeze voorwerpen te gelyk. Wy onderftellen, dat- de Schrijver het in den laatften zin gemeend heeft. Waar uit kan dit verlangen, deeze begeerte ontftaan ? De Heer de Montesquieu zal ons zeggen, uit het vermogen van dt Of V. BOEK. II. HOOFDSTUK.  I4<» DE GEEST V. BOE K. III. HOOFD STUK. 1 < ( 2 s c c DERDE HOOFDSTUK. \V>A T DE LIEFDE TOT DE REPUBLIEK ZIJ IN DE DEMOCRATIE. De liefde tot de republiek is, in eene democra*«, eigeinlijk de liefde tot de democratie; de jfe >* »\ : •• #..v^«i • , , • .. liefopvoeding , fflf„ ^jgg ^ ' tdkcm ' J£ z '? ,ff «*» ^jn Vaderland be- vunnen moet , en hier uit zal, bij hun, een heerIchend;verlangen gebooren worden, om het Vaderland te zten welvaaren. En dit zal van kind tot kind voortgeplant worden, en, op deeze wijze, zal de liefde;tot de republiek een gevoel zijn, en niet een gevolg van verkreegen kundigheeden. Wij ftaan hem toe, dat deeze redeneering juist is, en door de ondervinding bevestigd word. Maar wij ftaan hem niet toe , Jat d,t gevoel ons opleid tot goede zeeden. Wij ontkennen zelfs, dat dit gevoel ons hier toe kan opleiien, om dat een gevoel, 't welk niet voorfpruit uit voorgaande overwegingen, 't welk niet h een gevolg >an verkreegen, kundigheeden, even gefchikt is , om ms, langs flegte, dan om ons, langs goede wegen ot het groote oogmerk op te leiden. Zal dit gevoel ■ns kunnen opleiden tot goede zeeden, dan moet het ■nderfleund worden door eene overtuiging,dat het wel. «jn van het vaderland zeer naauw verknogt is, aan de u.verheid der zeden, en dan kan het ons daar toe Pleiden , maar in dit geval onderftelt dit gevoel, min t meer, een gevolg van verkreegen kundigheeden , waar  DER WETTEN. 141 Kefdc tot de democratie is de liefde tot de gelijkheid, (x) -*in/. ' - - .De ; waar door' de liefde tot het vaderland minder of meerder heevig zal worden. Aanm. van eenen Onb. (x) Het fchijnt dat onze Schrijver, hier, de liefde tot het vaderland niet in dien zin neemt, als wij in de voorgaande noot onderfteld hebben, maar alleen daar door verftaat het verlangen van te zien, dat de regeeringsvorm onverandert blyve. Langs deezen weg zou de liefde tot het vaderland, in de Nederlanden, enkel beftaan in eene liefde tot de Stadhouderlijke , of Stadhouderlooze regeeringsvorm. Ik voor mij, ben van gedagten, dat de liefde tot het vaderland moet gaan , over alles, wat maar eenigzints kan ftrekken , om hetzelve in de allergelukkigfte omftandigheeden te plaatzen. En men Helt die liefde zeeker gering genoeg, wanneer men dezelve enkel bepaalt tot de liefde tot gelijkheid. 'Er is tweederleije foort van gelijkheid, eene gelijkheid van ftaat, en eene gelijkheid van bezittingen. De gelijkheid van bezittingen kan, eenigermaate, beftaan in een Staat, waar de landerijen alles voortbrengen , wat tot het leevensonderhoud nodig is , en waar de wetten de. behoefte alleen tot de voortbrengzelen des lands bepaalen. Maar zo dra men onderftelt, dat de burgers hun beftaan, door hunne naarftigheid moeten zoeken , dan verdwijnt de gelijkheid. Want eene gelijkheid , welke ontdaan zou , uit die opofferingen , welke de ijverigfte, en naarftigfte, dan, zouden verpligt zijn te doen , aan die geene, die minder ijver en naarftigheid betoonden , zou aanleiding geeven , tot eene allerbaatlijkfte ongelijkheid van ftaat. V. H O E K. HL tOOFBSTUK.  V. BOEK. Hl. HOOFDSTUK. J I ( < 2 c 142 DE GEEST De liefde tot de democratie is tevens de liefde tot de fpaarzaamheid. Ijder moet, in eene democratie, dezelfde voordeden, hetzelfde geluk genieten,dezelfde hoop kunnen voeden; dan dit is eene zaak , welke nergens gebeuren kan , dan waar eene algemeene fpaarzaamheid plaats heeft. De liefde tot de gelijkheid bepaalt, in eene democratie, al de Staatszugt tot dit eene punt, tot dit eenige Itaat. De natuur der burgermaatfchappijen eischt, dat 'er overheeden, regters, amptenaaren zo in 't burgerlijke , als in 't militaire moeten zijn, en derhalven kan de gelijkheid van ftaat, nimmer, in eene burgermaatschappij piaats hebben. Maar zie hier, waarin, eigentlijk, de gelijkheid van de burgers bèftaat- alle onder dezelfde wetten te ftaan, geene rangen te hebben, ite het uitfluitende voorrecht hebben, om tot de behandeling van zaaken , of wat men anders, wil, toegelaten te worden, dat de regenten, in het burgerlij. ie leeven , niet anders dan burgers aangezien worden , >.n alleen , wanneer zij in de waarneeming van hun•ien post zijn, als regenten aangemerkt worden, om iat zij dan gerekent worden, den perzoon van alle ie ondeelbaars leeden van den Staat te verbeelden Deeze gelijkheid, welke de grondflag is van de democratifche regeeringsvorm , eischt niet, dat men fpaarzaam 'dj, dat men zig, bij zijne geboorte ,in eene onnoemlijke chuld geftooken hebbe, enz.; zij eischt, alleen, eene ;oede regeeringsvorm, welke de rijken belet, om de :eene, die minder bezitten , te onderdrukken, en om ie ampten , welke hun alleen , als rentmeesters van len Staat, zijn toebetrouwt , niet tot hun eigen bijonder voordeel te misbruiken. Aanm. van eenen nb.  DER WETTEN. 143 ge verlangen van een ijder, dat men het geluk mag hebben , van aan zijn vaderland meerdere dienden te bewijzen, dan andere burgers. Zij kunnen alle aan hetzelve geene eenerleije dienften doen, dog zij' moeten zig, alle, van hetzelve verdiend maaken; bij zijne geboorte fteekt men zig, ten opzigte van zijn vaderland , in eene onnoemlijke fchuld, welke men nooit in ftaat is, om af te losfen. Dus worden , daar, de onderfcheidene rangen uit het beginzel van de gelijkheid gebooren, dan zelfs, wanneer die gelijkheid door gelukkig gedaagde dienften, of door uitmuntende hoedanigheeden, fchijnt opgeheeven te zijn. De liefde tot de fpaarzaamheid matigt de begeerte tot hebben, zodanig, dat een ijder te vreede is, wanneer hij het noodzaaklijke voor zig en zijn huisgezin kan winnen, en maar iets overhouden, om zijn vaderland te helpen onderdeunen. De rijkdommen geeven een vermogen, van 't welke een burger voor zig zeiven geen gebruik kan maaken f want dan zou hij, niet langer, met zijne medeburgers gelijk zijn ; zij leveren aangenaamheeden op, welke hij niet genieten mag, om dat zij ook tegen het beginzel van de gelijkheid drijden. Dus hebben de goede democratien , door de fpaarzaamheid in de huishoudingen te vestigen, den weg gebaand , om 's lands uitgaaven te kunnen goed maaken , gelijk men te Rome en te Athene deed. V. SOEK. III. 10 O FI> STUK.  V. BOEK. III. HOOFDSTUK. IV. HOOFD' S T U K. In Monarchien en despotieke Staaten geeft zig nie- 144 DE GEEST deed. Dan komt de openbaare pracht en de overvloed uit de fpaarzaamheid zelve hervoort. - En , even gelijk de Godsdienst zuivere handen eischtj om Gode olferhanden toe te brengen, zo eisfchen de wetten fpaarzaame zeeden, om in ftaat te zijn, om zijn vaderland te onderlteunen. De goede fmaak, en het. geluk van de bijzondere leeden is grootendeels geleegen in de matigheid van hunne bekwaamheeden, en bezittingen. Eene republiek, in welke de wetten zo zijn ingericht, dat daar door veele menfchen van eenen middelmatigen Hand in dezelve moeten gevonden worden , zal, wanneer zij uit wijze luiden beftaat, zeer verHandig geregeerd worden, en wanneer zij uit gelukkige luiden beftaat, zeer welvaarende zijn. VIERDE HOOFDSTUK. HOE MEN DE LIEFDE TOT DE GELIJKHEIDEN SPAARZAAMHEID SMAAKLIJK MAAKT. De liefde tot de gelijkheid , en fpaarzaamheid , ■Worden door de gelijkheid, en de fpaarzaamheid zelve, ten fterkiïen gaande gemaakt, wanneer men in eene maatfchappij leeft, in welke de eene zo wel als de andere in de wetten gevestigd zijn.  DER WETTEN. 145 niemand moeite om de gelijkheid te behouden ; men denkt, aldaar, niet eens om dezelve; ijder tragt, daar, de grootlle te worden, zelfs het geringde foort van volk heeft, daar, geene begeerte t om groot te worden, dan alleen met oogmerk om den baas over minderen te fpeelen. Even eens is het, daar, met de fpaarzaamheid gelegen. Om dezelve te beminnen, moet men 'er de aangenaamhceden van ondervinden. Die geene, welke door wellust bedorven zijn, zullen het fpaarzaame leven niet beminnen. En zo de fpaarzaamheid natuurlijk, en gewoon was, dan zou ALcibiades de verwondering van de geheele weereld niet tot zig getrokken hebben. Zij , welke de weelde van anderen benijden of bewonderen, zullen even weinig liefhebbers van de fpaarzaamheid zijn. Zij, welke geene andere menfchen rondom zig zien , dan rijke, en zodanige armen, als zij zijn, zullen hunne armoede ■ verwenfchen, zonder de eigentlijke grenspaal, waar de armoede eindigt, te kennen, nog te beminnen. Het is derhalven eene zeer waaragtige regel van Staat, dat de wetten de gelijkheid, en fpaarzaamheid moeten voorfchrijven , indien men wil, dat dezelve bemind worden. I. DEEL. K V IJ F- V. 3 O E K. IV. O O F D' STOK.  DE GEEST V. boek V. ii o o f r STUK, V IJ F D E HOOFDSTUK. hoe de wetten de gelijkheid invoeren in de democratien. Zommige Grondleggers van republieken bij de ouden , gelijk Lycurgus en Romulus , maakten eene gelijke verdeeling van de landerijen onder * hunne burgers — dit kon niet anders plaats hebben , dan bij de grondlegging van eene nieuwe republiek, of ook dan, wanneer de oude republiek zodanig bedorven, en de gemoederen tot zo eene geneigdheid gebragt waren, dat de armen zig vcrpligt rekenden, om tot dit hulpmiddel toevlugt te neemen, en de rijken geene andere uitkomst zagen , dan door dit te gedoogen. Wanneer een Grondlegger van eene repdbliek eene dergelijke verdeeling maakt, en geene wetten geeft, om dezelve Maande te houden, dan maakt hij eene inrigting , die maar voorbijgaande is; (;y) de ongelijkheid zal, van die zijde, inbreeken , weifa) De wijsite van alle de Grondleggers der republieken , ik meen het Opperweezen zelve , bij her oprechten van de republiek der Hebreen, de landerijen in gelijke portien verdeelende , gaf tevens de allerfchoonfte middelen, om die gelijkheid llaande te houden , door de invoering van de wetten, nopens het Jubeljaar, Men leeze uit dit gezichtpunt Leviticus in . bet  DER WETTEN. 147 Welke de wetten open gelaten hebben, en de republiek zal (wanneer zij op die gelijke verdeeling gegrondvest is) in duigen vallen. Men moet, derhalven, in dat geval, het huwelijksgoed der vrouwen , de vrijwillige gefchenken , de erfenïsfen, de uiterfte willen, met een woord alle foorten van verbintenisfen regelen: want indien het daar vrij ftond , om zijne goederen te geeven, aan wien , en zo als men wilde, dan zou ijdere bijzondere wil de befchikking van de grond^ wet in verwarring brengen. Solon, welke te Athene vrijheid gaf, om zijné goederen bij uiterften wil weg te maaken, aan wiert men wilde , mits men geene kinderen naliet, (z) fprak die oude wetten tegen, bij welke vastgefteld was, (a) dat de goederen in de familie van den Overleedenen blijven moesten. Hij handelde tegen zijne eigene grondbëginfels : want, door het vernietigen van de oude fchulden, had hij de gelijkheid ingevoerd. De wet, welke verbood , dat men geen tweë eirbet XXVrte Hoofdftuk , en men zal zig verbaazen over de uitmuntende fchoonheid van deeze inrigting. Men zie Jiler over Cun STUK. VII. OOFDS T U K.  V. BOEK. VII. HOOFD «TUK. DE GEEST baar, gevaarlijk, en zelfs ftrijdig regen het Staatsgeitel kunnen maaken. Men is niet altijd gehouden, om de uiteriTe middelen te gebruiken; indien men in eene democratie ziet, dac deeze verdeeling , welke de goede zeeden moet in itand houden, niet kan ingevoerd worden , dan moet men zijnen toevlugt tot andere middelen neemen. Wanneer men eene altoosduurende raadsvergadering oprigt , gefchikt, om opzigt over de zeeden te hebben, in welke niemand zitting kan verkrijgen, zonder zig daartoe, door zijnen ouderdom, deugd, deftigheid j en gedaane dienften den weg te baanen ,' dan zullen de leeden van dien raad, op welke het volk, even als op een afbeeldfel der Godheid, het oog zal hebben, als van zelve gevoelens inboezemen , welke hunnen invloed zullen hebben in den boezem van alle. de famihen. (p) Eene zodanige raadsvergadering moet zig vooral zeer vasthouden aan de oude inzettingen, en alle zorg aanwenden , dat het volk en de overheeden nimmer van dezelve wijken. Qq) 'Er is ten opzigte van de zeeden zeer groot roordeel in gelegen, dat men de oude gewoontens be- O) Dit komt in alle foorten van regeeringsvormen :e pas. Zie PEfprit des loix quintesfencié, 5de Brief, danm. van eenen Onb. (ede uitlegging zou vereisfchen. Aanm. van eenen nb.  DER WETTEN. iGi welke opgerecht is om de zaaken voor te bereiden , kunnen de leeden , van tijd tot tijd , afgaan, (v) De (v) Men vraagt, waarom in de regeeringen der Hollandfche Steeden de leeden van de Vroedfchap, voor hun leeven, worden aangefteld, en de Bttrgemeesteren , en Scheepenen jaarlijks veranderd? Deeze vraag ver-: diend wel eenig onderzoek. Uit hetzelve zal blijken, dat, van de oudrte tijden af, deeze republiek volgens den Geest der democraiij'che regeeringsvorm is beftuurd geworden. In het zo aangelegen en gewigtig, als eerwaardig en uitmuntend fïuk, genaamd korte vertooning van het recht der Ridderfchap en Steeden , door de Edele Groot Mogende Heeren Staaten van Holland en Westvriesland zelve gepubliceert, bij Refolutie van 16 Ju«y 1587. geeven hoogstdezelve uit de alleroudfle gedenkfiukken, die voor handen waren, de regeeringsvorm der Hollandfche Steeden ■, in deezor voege op. „ De ,, Steeden hebben meest al een vorm van regeeringe, „ te weeten, een collegie van raaden of vroedfchap- pen, geconflitueerd zijnde van de notabellre uit ten midden van de ganfche burgerijs: deeze zijn in. zommige Steeden van veertig, in andere van fes en „ dertig, in andere van twee en dertig, zeven en „ twintig, vieren twintig, of twintig petzoonen, en zijn de collegien van dezelve zo oud , als de Stee,, den, ofte immers > dat geene memorie en is, van „ haare beginzelen. De per^oonen eens verkozen zijn„ de, dienen haar poorterfchap, of leeven lang, ge„ durende. In plaatze van de geene, die iterven, of„ te haar poorterfchap verlaaten, worden bij 't zelv« I. de til. L tos V. BOEKi VII. s t u k.  V. BOEK. VII. HOOFDSTUK. 1 3 9 1 ! 9 ! 9 J 9 töa DE GEEST De geest, zegt Aristoteles, veroudert even gelijk iet lighaam. Deeze bedenking geld zeker, wanneer , tot haaren gelieven gekoren, andere perzoonen uit • hst midden der burgeren, tot vervulling van het ge, tal. Bij deeze collegien, alleen, is de magt omrae , te adviieeren , refolveeren , en disponeeren van alle „ zaaken, concerneeren de den Staat van den Lande, , en der Steede refpeftive, en wat hetzelve collegie , advifeert, refolveert, en disponeert, word bij de , ganfche burgerij gevolgt , daar tegen nooit eenige , inbreuk , of oppofitie van de burgeren is ge, vallen. „ Bij deeze collegien worden, jaarlijks, gekoren , de ordinarife Magiuraaten, te weeten vier, drie, of , twee Burgeraeesteren, en zeven of meer Seheepe, nen, om te dienen voor één Jaar. In fommige Stee, den gefchieden deeze eleftien abfolutelijk, in fom, mige bij nominatie van een dubbei getal, daaruit, , bij den Stadhouder, de verkiezing van het gewuon, lijk getal word gedaan. „ Der Burgemeesters officie is bevolen het ordina, ris beleid , en gebied, in alle politieke zaaken, zo , wel de adminifiratie van Stadsgoederen, en inneko, men, als den welfhnd, en bewaaringe der Steede , betreffende. „ De collegien van de Scheepenen vaceeren, ordi, narie , tot de adminifiratie van de Juflitie, zo in , alle crimineele als civiele zaaken, en hebben, en , exerceeren alle hooge , middele , en laage Juris, dictie. h Bij deeze collegien van Magiftraaten worden ab, folutelijk berecht de regeeringen der Steeden van Hol- „ land,  DER WETTEN. 163 neer een voornaame regeeringspost door één mensch word bekleed; maar kan van geen belang ge- „ land, Westvricsland, en Zeeland, meest al genoeg „ op eenen voet. „ Zonder dat de Princen van den lande hen de re„ geeringe van die Steeden eenigzints hebben onder„ wonden, anders dan in 't Hellen van eenen Officier, 99 die op heuren naam de juüitie heeft gevordert. „ Dit is in 't korte de waaragtige gelegenheid van „ de regeeringe der Steeden van Holland en Zeeland." Hierop- laaten hun Ed. Groot Mog. deeze merkwaardige conclufie volgen: „ Waar uit goed te verflaan is, dat deeze colle„ gien van Magiftraaten en Raaden van de Steeden, ge„ voegd bij de vergaderingen van de Edelen, on„ twijffelijken reprsefenteeren den ganfchen Staat, en *t „ geheele lighaam van de landzaaten ; ende en kan „ niet bedagt worden eenige vorme van regeeringe, »» die met zeekerder kennisfe van alle gelegenheeden ,, van den lande zoude kunnen refoiveeren, ofte haa- re refolutieu met meerder eendragt, authoriteit, ofte „ gevolg zoude kunnen executeeren, over zulks en „ is niet te verwonderen dat de Staat deezer landen is „ geweest onveranderlijk, en zo gedurig, als eenige „ Staat ter weereld zoude mogen weezen. " En een weinig lager; „ Dit is 't fundament van de regeeringe deezer Ian. „ den van Holland met Westvriesland , en Zeeland, „ daar op den Staat derzelver landen den tijd van „ vijf, fes, zeeven hondert Jaaren, en zo lange als „ de oudfte monumenten ftrekkende zijn, heeft be„ rust." . L 2 Uit V. B O E Kt VII. IOOFBSTUK.  V. E O E IC. VII. HOOFDSTU K. I ! i ■\ I J64 DE GEEST gerekend worden , tegen eene raadsvergadering, in welke verfchciden leeden zijn. Be- Uit dit eerwaardig (luk blijkt dus, dat ijder van de genoemde collegien, hun eigen bijzonder werk hebben. 1. Het werk van de Vroedfchap is , het adviseren, refolvecren, en disponeeren van alle zaaken, concerneerende den Staat van den Lande , en der Steede refpeclive. 2. Het werk van Rurgemeesteren is, het ordinaris beleid, en gebied, in politieke zaaken, welke betrekking hebben, zo tot de administratie van Stads goederen als tot den wel/land en bewaaring van de Stad. 3. Het werk van Scheepenen is, de administratie van de Juftitie, zo in V crimineele als civiele. 4. Het wak van de Magiftraat (waar door verdaan vorden Burgemeesteren en Scheepenen, zie Refolutie tan Holland 0 Aug. 1646.) is, de administratie van ie politie , met alles 'wat daar toe behoort, met één voord, de eigentlijke regeering van de Stad. Wanneer men nu het bijzonder werk van ijder colle;ie van regeering , tegen elkander , vergelijkt, dan :iet men, dat tusfchen het collegie van de Vroedfchap, :n dat van Burgemeesteren en Scheepenen, dit allerveezenlijkst onderfcheid plaats heeft, dat Burgemeeseren en Scheepenen jurisdictie exerceeren , maar de /roedfehap niet. Dit is alleen genoeg , om reden te kunnen geeven , vaarom het ampt vau Vroedfchap voor het leeven is, en lat van Burgemeester en Scheepen maar voor een of meer» iere Jaaren. Immers het is op zig zeiven zeeker, dat 10e langer men regeert,men des te meer ondervinding, :n bekwaamheid in het behandelen van de zaaken verkrijgt 5  DER WET T E N. 165 r>elialven den raad van Areopagus, had men te Athene nog opzienders over de zeeden, en opzienders over dc wetten, (na) Te Lacedcsmon waren alle de grijsaarts opzienders over de zeeden, — te Rome was eene magiftraat', uit twee leden beftaande, aan welke het opzigt over de zeeden Itond. Gelijk de Raad over het Volk waakt, zo moeten deeze Zecdcnmecsters' over den Raad en het Volk waaken : zij moeten alles , wat in dc republiek in 't riet loopt, herftellen: zij moeten de ijverloosheid berispen, de onagtzaamheid voor hunne bank daa- krijgt: des te meer op de eigentlijke Staatkundige be» langen van den Staat afgerecht word. Dog het is tevens, van zeer oude tijden af, een bewijs van goede Staaikuude geweest, dat men zodanige regeerings-collegien , die met jurisdictie bekleed waren, van tijd tot tijd veranderde , uit vrees, dat die geene, welke dezelve bekleedden, indien zij te lang aanbleeven, zig te magtig zouden kunnen maaken, en de vrijheid benadeelen. Hierom is het noodzaaklijk, dat de bediening van Vroedfchap voor het leeven zij , terwijl het voor de vrijheid zeer gevaarlijk zou weezeu , indien de Magiflraaten niet telkens veranderd wierden. Deeze Staatkunde heeft bij de beroemdfte repubüe. ken altijd plaats gehad. Ik zou dit van Athene, Rome, en andere volkeren in 't breede kunnen aantoonen, dan de plaats verbied het mij. Vertaaler. (w~) De raad van Areopagus zelve was aan de opzienders over de zeedeu onderworpen. L 3 V. U O EK. VII. tl O O F O- S T U K.  l66 DE GEEST V. BOEK. Vil. II O O F 1> STÜK. daagen, de fouten beftraffen, even gelijk de wet* ten de misdaaden ftraffen. De Romeinfche wet , welke beval, dat de befchuldiging van overfpel in 't openbaar moest gefchieden , was bij uitneemendheid gefchikt, om de zuiverheid der zeeden te bewaren : zij joeg de vrouwen vrees aan , en maakte haare oppasfers. bang. Niets is beter gefchikt, om de zeeden zuiver te houden, dan eene zeer groote onderdaanigheid, van jonge luiden jegens grijsaarts : beide worden zij langs deezen weg in teugel gehouden ; de jonge luiden door den eerbied, welke zij voor de oude luiden hebben , en de oude luiden door de agting, welke zij zig zeiven toedraagen. ^ Niets geeft meer kragt aan de wetten, dan eene zeer groote onderdaanigheid van de Burgers,jegens de Overheedeu. „ Het groote onderfcheid, waar door Lycurgus Lacedwmon boven de andere „ Steeden heeft doen uitmunten, (zegt Xenophon,') „ (X) beftaat hier in , dat hij heeft wecten te „ maaken, dat de Burgers voor alle dingen aan de „ wetten gehoorzaamden :• zij vliegen , wanneer de Overheid hun laat roepen; maar te Athene „ zou een rijk man wanhoopig worden, wanneer „ men hem liet blijken, van begrip te zijn, dat hij van de Overheid afhing. " De (x) Republ. der Lacedsmoruers.  DER WETTEN. 167 De vaderlijke magt is ook zeer gefchikt ter bewaaring van goede zeeden. Wij hebben boven reeds aangetoond, dat men, in de republieken , geene zo fterk beteugelende middelen heeft, dan in andere regeeringsvormen — de wetten moeten derhalven na middelen uitzien, om dat gebrek te vervullen ; en dit doen zij door de vaderlijke magt. Te Rome hadden de vaders het recht van leeven en dood over hunne kinderen. (y~) Te Lacedcemon had ijder, die vader was, het recht om kinderen van een ander te beftraffen. De vaderlijke magt ging, te Rome, te gelijk met de republiek verlooren. In Monarchien , in welke men niets, dan zodanige zuivere zeeden , in te voeren heeft , wil men dat ijder leeve onder de magt der Overheeden. De wetten van Rome , welke de jonge luiden aar/de afhanglijkheid gewoon maakten, eischten, dat zij langen tijd minderjaarig biceven. Mis- fchien (j) Men kan in de gefchiedenisfen der Romeinen zien, met welk een voordeel zij zig van deeze magt bedienden. Ik zal alleen van die tijden fpreekeu, in welke het grootfte bederf plaats had. Aulus Fttlvius had zig op reis begeeven, om Catilina op te zoeken; zijn vader ontbood hem te rug, en liet hem dooden. SalluUiuz over den oorlog van Catilina. Verfcheide andere burgers deeden hetzelfde. Dion. XXXVII, Boek. L 4 r. li OïiK, VII. HOOFDSTUK.  V. ^B O E K. vil HOOFDSTUK. VUL HOOF U STUK. De geest van ingetogenheid is dat geene, 't welk ï6"8 DE GEEST fchien doen wij [Franfchen] niet wel, dat wij dat voorbeeld volgen: men heeft, in eene monarchie, zo veel bedwang niet nodig. Deeze zelfde onderdanigheid, in eene republiekijnfche regeerfng, kan vorderen , dat de vader, zo lang hij leeft, meester blijve van de goederen zijner kinderen, gelijk men dit te Rome begreep ; maar dit zou ftrijden tegen den Geest van de eenhoofdige regeeringsvorm. A C II T S, T E HOOFDSTU K. HOE DE WETTEN IN BETREKKING MOETEN STAAN, TOT HET GRONDBEGINZEL DER REGEERINGSVORM, IN ARISTOCRATIEN. Indien, in eene Aristocratie, het volk deugdzaam is , dan kan men 'er, bijna, zo gelukkig keven, als in eene democratie, en clan kan de Staat magtig worden; maar gelijk 'er zelden zo veel deugd huisvest in landen , daar de bezittingen der menfchen zo ongelijk verdeeld zijn; zo is het de taak van de wetten, om, zo veel zij kunnen, eenen geest van ingetogenheid in te voeren, en die gelijkheid, welke het Staatsgeftel noodzaaklijk weg neemt, te gemoet te komen.  DER WETTE N. 169 welk men , in de Aristocratie , deugd noemt: zij vervangt daar de plaats van den geest van ge-E lijkheid der democratien. Maakt de pracht en luister, welke de koningen omringen, een gedeelte van hunne magt uit; de zecdigheid, en eenvoudigheid van zeeden maaken daar cn tegen het vermogen uit van de aanzienlijken, in eene aristocratie (z): wanneer zij zig geene onderfcheidingen aanmatigen, wanneer zij zig met het volk gemeenzaam maaken , wanneer zij zig, even als het volk, kleeden, wanneer zij het volk in alle hunne vermaaken deel geeven , dan vergeet het volk zijne zwakheid. IJderc regeeringsvorm heeft zijne eigene natuur, en grondbeginzel. De aristocratie moet derhalven de natuur en het grondbeginzel van de eenhoofdige regeeringsvorm niet aanneemen, en dit zou gebeuren, zo dra de aanzienlijken eenige bijzondere, én perzóonlijke voorregten hadden , behalven die van het geheele lighaam ; de voorregten moeten vooi (s) Nog in onzen tijd heeft men bij de Fevetiaafieu, die zig in veele opzigten zeer verftandig gedragen , bij gelegenheid van eene uitfpraak, op een verfchil tusfchen eenen nobelen Venetiaan, en eenen Edelman van het vaste land, over de voorzitting in eeiu kerk, vastgefteld, dat een nobele Venetiaan , buiten fcnetien, geene voorregten zou hebben, boven andere burgers. L 5 v. O EK. VIII. 1 o o v u- STOK.  V. BOEK. VIII. HOOFl)STU K: ) I ( 1 ] 1 ( 1 I 7 \ 1 C l li n h d la 170 DE GEEST voor den Raad zijn, en,de bijzondere eerbied voordeszelfs leeden. 'Er zijn twee voornaame bronnen, uit welke dc ongeregeidheeden,in aristocratifche Staaten, voortkomen. De groote ongelijkheid, tusfchen die geeïe, die regeeren,en die geene, die geregeerd worlen, en de ongelijkheid, tusfchen de onderfcheilen leeden zelve, welke het lighaam van de regceing uitmaaken. Uit deeze twee bronnen rijst de iaat en nijd , welke de wetten moeten voorkorten , of ten minften beteugelen. De eerfte ongelijkheid heeft , voornaamentlijk, lan plaats, wanneer de voorrechten van de aanzienjken hun voornaamfte aanzien , daar aan , ver:huldigd zijn , dat zij fmaadlijk voor het volk ijn. Van dien aart was te Rome de wet , bij ?elke aan de Patriciërs verboden was , om met 'lebejers te trouwen, fa) Deeze wet had geen ah» er gevolg, dan dat de Patriciërs, aan den eenen ant, trotfeher, en, aan de andere zijde, haatjker wierden. 't Is der moeite wei waardig, dat len nagaa, hoe fchoon zig de gemeenslieden iervan , in hunne redenvoeringen, wisten te beienen. Deeze ongelijkheid heeft, ook dan , plaats, wan- (a) Zij werd door het tienmanfehap in de twee Jtile tafelen gevoegd. Dion. Halic. X. Boek,  DER WETTEN. 171 wanneer de burgers, ten aanzien van de belastingen , van flegter natuur zijn, dan de aanzienlijken : dit gebeurt op vierderlije wijze; wanneer de aanzienlijken zig het voorrecht aanmatigen , van in dezelve niet te draagen, wanneer zij kunstgreepen gebruiken , om dezelve te ontduiken , ) meent, dat de aanitelling van Gemeenslieden te Rome het behoud van de republiek was. — „ Want (zegt hij) de magt van het volk, 't welk geen hoofd heeft, is, in der „ daad, ijslijk. Een hoofd gevoelt, dat de zaa- ken op hem ter neder komen , en dus neemt „ hij de moeite van over de zaaken te denken; „ maar het vo'ik ziet , in deszelfs drift, het ge3, vaar niet , waar in hetzelve zig ter neder >? Hort. " Men kan deeze opmerking van gebruik maaken, in despotieke Staaten , in welke het volk zonder gemeenslieden is, en , in monarchien , in welke het volk, in zommige opzigten, gemeenslieden heeft. En, wel ingezien, ondervind men, overal, dat wanneer 'er in despotieke Staaten Staatsbeweegingen ontfiaan, als dan het voik, aan zig zelve overgelaaten, de zaaken, altijd , zo ver drijft, als dezelve bij mooglijkheid komen kunnen : alle ongeregeldheedeu, welke hetzelve begaat, loopen tot (p) Derde Boek over de Wetten. M 4 V. BOEK. XI. HOOFD' STUK.  ï?4 DE GEEST V. B O KK. •.XL HOOFD S T L ;;. i. (j) Zie noof(/^) van het II. Boek, IV. HoofHft. tot in den uiterften graad, in plaats, dat, in monarchien, de zaaken, zeer zelden, tot het uiterfte komen. De aanvoerders van ,'t volk vreezen, daar, voor zig zelve, en zijn bang, dat menliun in de pekel zal laaten zitten; de tusfchen beide komende afhangelijke magten (q) willen ook niet, dat het volk te veel den boventoon fla. Het is zeer zeldzaam , dat alle de ordens van Staat geheel bedorven zijn: de Vorst is aan deeze ordens verbonden, en de oproermakers , welke nog den wil, nog de hoop hebben, van den Staat ten onderften boven te werpen , kunnen , nog willen, den Vorst van den throou faijjteu. In zodanige omftandigheden komen 'er lieden, die verftand en gezag hebben, tusfchen beide; men bedaart zig'4 jmen fchikt zig, men verbeetert zig; de wetten verkrijgen haare kragt weder, en doen zig weder hooren. Dus zijn alle onze gefcln'edenisfen vol van burger-oorlogen, zonder Staats - omwentelingen; die van de despotieke Staaten zijn vol van Staats-omwentelingen, zonder burgerlijke oorlogen. Die geene, welke de burger-oorlogen,van welk :enen Staat men wil , befchreeven hebben , die geöné zelfs , welke dezelve aangeftookt hebben , sewijzen overvloedig , hoe weinig het gezag , 't welk  DER WETTEN. 1B5 welk de Vorften-aan zekere ordens vanden Staat, om hunnen dienst, hebben overgelaten, aan dezelve verdagt moet zijn 5 óm dat de ondervinding leert, dat die ordens, in de verwarring zelve, na niets1 meer verlangden dan na de wetten, en de voldoening aan hunnen pligt; en dat het 'er zo ver van daan was, dat zij aan de drift, en ongeftuimigheid der oproérmaakers ten nutte waren, dat zij, in tegendeel, dezelve in hunnen loop ophielden, (r) De Cardinaal de Ricbelieu, misfehien overtuigd , dat hij de ordens van Staat te veel vernederd had, neemt, om zijn fystema ftaande- te houden, zijn toevlugt tot de deugden van den Vorst, en van zijne Sfaatsdienaaren, (V) en onderftelt in dezelve zo veele dingen , dat 'er in waarheid niet dan een engel kan gevonden worden, die zo veel oplettenheid, zo veel doörzigt, zo veel ftandvastigheid, zo veele kundigheeden kan bezitten. ' En men zal zig te vergeefsch vleijen,indien men zig verbeeld, dat, van nu af, tot aan den afloop van alle de monarchien, immer, een zodanig Vorst, of zodanige Staatsdienaaren zullen gevonden worden. Even gelijk die volkeren, welke onder eene goede regeering leven, oneindig gelukkiger zijn, dan die, welke zonder wet, zonder regeering, in de bos- (f) Gedenkfchriften en andere historiën van den Cardinaal de Retz, " (i) In zijn Staatkundig Testament. M 5 V. BOEK» IOOFD-' STUK.  336 DE GEEST V. BOEK, XI. KOOF 1) STU K» xir, HOOFD STUK. bosfchen omdoolen, even zo is een Vorst, welke onder de grondwetten van zijnen Staat leeft, veei gelukkiger, dan die despotieke Vorflen, welke niets "hebben, dat in ftaat is, om de harten van hun of van hun volk te beftuuren. TWAALFDE HOOFDSTUK. VERVOL G VAN 'ï ZELFDE ONDERWERP. Te vergeefsch zal men, in despotieke Staaten, na grootmoedigheid zoeken: de Vorst kan daar geene grootheid verkenen, die hij zelve nkt bezit j bij hem is geen roem te behaalen,, 't Is alken in Monarchien, waar men op de onderdaanen ftraakn van de grootheid van den Vorst ziet nederdaakn. Daar, waar ijder , om zo te fpreeken, een ruim veld voor zig heeft, kan men die deugden oeffenen, welke aan de ziel, niet de onafhanglijkheid, maar de grootheid, geeven. (t) D E 11- (*) Menigmaal beeft men geredentvvist, aan welke van de regeeringsvormen, de voorrang toekwam. De een is voor de eenhoofdige, de. andere voor de democratifche, een derde voor de aristocratifche. Het komt mij voor, dat men zijnen tijd 'verkwist, wanneer men daar over onbepaald in 't algemeen in 't wild fchermt. Het caracter van een volk, en de natuur van het land, in 't welk hetzelve woont, hebben zo veel..  DER WETTEN. J3? DERTIENDE HOOFDSTUK. DENKBEELD VAN HET DESPOTISMUS. Wanneer de wilden, in Louifianct, boomvrugten willen eeten, hakken zij eerst den boom om, om daar na , op hun gemak , de vrugten te .plukken. («) — Dit is eene egte ichilderij van de despotieke regeeringsvorm. (y) V £. u* veel invloed op da redenen, die voor en tegen kunnen aangevoerd worden, dat het onmooglijk is, om daaromtrent eene algemeene uitfpraak te doen. De beste regeeringsvorm is mooglijk die , in welke iets van ieder der drie, van welke wij fpreeken, gevonden word. Hoe meer eene monarchie gegrond is op wetten, welke aan die tusfchen beide komende magten, van welke de Heer de Montesquieu fpreekt, gezag geeven, des te nader komt zij aan de aristocratie , en deeze nadert , des te meer, aan de democratie % naar maate dat de grondwetten van den Staat meer invloed op de behandeling van zaaken aan het volk overlaateu. Dóg, wanneer men de zaak wel inziet, zal men bekennen moeten, dat men zelden anders dan gemengde regeeringsvormen vind. Aanm, van eenen Onb. (u) Stigtelijke Brieven, tweede Verzamel' p. 3I5« Cv) Deeze fchilderij klatert wat, (zo als de fchilr ders fpreeken) het licht en bruin is te veel vermengt, of, om duidelijker te fpreeken, dit denkbeeld is te fterk. Zie het geene ik in mijne noot (m) op het XI. Hoofdlt. van het III. Boek gezegd heb. Ik zal in eene aantekening op hetl. Hoofdft. van het VI. Boek, de verkeerdheid van dit denkbeeld nader toonen. Vertaaler, V, (5 O E K. XIII. HOOFDSTUK.  1S3 DE GEEST V. BOEK XIV. BOOFD STUK. VEERTIENDE HOOFDSTUK. HOE DE WETTEN, IN DE DESPOTIEKE REGEERINGSVORM-, IN BETREKKING STAAN TOT HET GRONDBEGINZEL. 1 De despotieke regeeringsvorm heeft, tot grond- • beSmzel ? de vrees. Maar vreesagtige, onweetende , moedelooze volkeren , hebben niet veele • wetten nódig. Alles moet daar op twee of drie denkbeelden afkopen, en dus neeft men daar geene nieuwe denkbeelden nodig. Wanneer men een paard, of hond keren wil, dan draagt men zorg , dat zij niet van meester , van ksfen, en van behandeling veranderen ; men doet moeite s om hun twee of drie beweegingon" te doen opmerken, en meer niet. Wanneer een Vorst 'zig, in zijn paleis, opgeflooten houd , dan kan hij zig niet uit die verblijfplaats der wellust begeeven, zonder alle die geene , welke hem daar als gebonden houden, mistroostig te maaken. Zij kunnen nier verdragen, dat zijne perfoon en magt, in andere han-. den overgaan. ;— Zelden voert derhalven zo een Vorst den oorlog in eigen perfoon, en zelden durft lij die, door zijne bevelhebbers, te voeren. Een dergelijk Vorst, gewoon, in zijn paleis, jeenen den miuften tegenftand te vinden , ziet met  DER WETTEN. 189 met verontwaardiging dien tegenftand aan, welken men hem, met de wapenen in de hand, bied: hy word dus gewoonlyk door toorn, of wraaklust geleid. Daar en boven, kan hy geen denkbeeld van den waaren roem hebben. De oorlogen moeten derhalven daar, in alle haare natuurlijke woede, gevoerd worden, en het recht der volkeren moet daar veel bekrompener zyn, dan elders.. Een dergelijk Vorst heeft zo veele gebreeken, dat hij zwarigheid behoord te maaken, om zijne natuurlijke domheid aan den dag te leggen — hij houd zig verborgen, en men is onkundig in welk eenen ftaat hij zig bevind. Bij geluk ," is het in zodanige landen met het volk zo geleegen, dat zij niets anders nodig hebben, dan den naam van den Vorst, om geregeerd te worden. Toen Karei de twaalfde, te Bender zijnde, eenigen tegenftand in den Raad ondervond , fchreef hij hun, dat hij hun een van zijne leerzen zou zenden, om over hun te gebieden. — Deeze leers zou, als een despotiek Vorst, geregeerd hebben. Indien de Vorst gevangen genomen word, oordeelt men, dat hij dood is, en .een ander beklimt den thrpon. De verbonden, welke een gevangen Vorst maakt, zijn nietig; en zijn opvolger zou dezelve niét van waarde houden. En, in de daad, dewijl h^ zelve de Wet, de Staat, de-Vorst, alles in V. «OEK. XIV. IO O F D» STUK.  V. BOEK. XIV. lOOI' DSTUK. 190 D E G Ë E S T in één perzoon is, zo is hij, wanneer hij ophóud de Vorst te zijn , niets meer ; en wanneer men hem dan niet oordeelde dood te zijn, dan zou op dien tijd de Staat ten einde loopen. Een der dingen, welke de meeste kragt had op de Turken, om met Czaar Peter den I. j eene afzonderlijke vreede te fluiten, was, dat de Muskoviten aan den Vizier zeiden, dat de Zweeden eenen anderen Vorst op den throon geplaatst hadden, (ra) De behoudenis van den Staat is , daar, niets anders, dan de behoudenis van den Vorst, of^ liever, van het paleis, in 't welke hij zig opfluit. Niets,. dan het geene regelregt dit paleis , of dé hoofdftad bedreigt, heeft eenigen invloed op zodanige onkundige , trotfche , en vooringenomene geesten; en wat den fchakel der gebeurtenisfen aanbelangt, zij kunnen denzelven niet volgen,niet voorzien, nog daar over denkem De Staatkunde, met haare drijfveêren en wetten j moet derhalven daar zeer bekrompen zijn , en hef Staatkundige beftuur is , daar, eveii onnozel , als het burgerlijke, (x) Al. (w) Vervolg op de Aïgem. Hist. van Puffendorf, in het traclaat van Zweeden, X. Hoofdft. (x) Volgens Chardin is 'er in Perziën ia 't geheel geene Staatsvergadering.  DER WETTEN. ïor Alles komt daar neder op eene handigheid, om het ftaatkundige en burgerlijke beftuur, met het i huishoudelijke, en de Amptenaaren van den Staat', met die van het Serail, te doen overeen-' Hemmen. Een dergelijk Rijk, zal zig in den besten flaat bevinden, wanneer het zodanig geleegen is, dat het zig zelve kan aanmerken als alleen in de weereld , wanneer het omringd is van woestijnen, en afgefcheiden van die volkeren, welken het, ten zijnen opzigte, Barbaaren noemt ; en, daar een zodanig Rijk op zijne militie geene [rekeningkan maaken, zal het wel doen, met een gedeelte van het Rijk tot woestijnen te maaken. Gelijk het grondbeginzel van de despotieke regeeringvorm de vrees is, zo is deszelfs oogmerk de gerustheid — maar dit is geene eigentlijke vreede, 't is niet anders, dan een opkroppend zwijgen, van die Steeden, welke gereed zijn, om zig aan den eerften vijand over te geeven. En dewijl,aldaar, het vermoogen van den Staat niet in den Staat zeiven, maar in het krijgsvolk, »t welk den Staat gevestigd heeft, beftaat, zo zou men, om den Staat te verdeedigen, het krijgsvolk behooren aan te houdeli, maar het leeger is, voor den Vorst zeiven, geducht! hoe is dus de zekerheid van den Staat met de zekerheid van den perzoon van den Vorst te vereenigen? Zie VS 5 O £ K. XIV. IOOFD' STUK.  193 DE G E E S T Zie eens, bid ik u , met welk een fchranderheid, de regeering van Muskoviën zig toelegt, om zig van het despotismus te ontdoen, welke, aan die regeering, meer tot last is, dan aan de Muskoviters zelve. Men heeft die ontelbaare menigte foldaaten afgedankt, men heeft de ftraffen op de misdaaden verzagt, men heeft gerechtshoven opgericht, men begint daar de wetten te kennen, men onderwijst daar het volk. Maar 'er zijn bijzondere redenen, welke dat Rijk, misfchien, weder tot dien ongelukkigen ftand zullen te rug brengen, welken het nu trachtte ontworftelen. In deeze Staaten heeft de Godsdienst meer invloed, dan ergens elders: zij is eene vrees bij eene vrees. In de Mahomedaanfche Rijken zijn de volkeren een gedeelte van den verbaazenden eerbied, welken zy voor hunne Vorften hebben, aan den Godsdienst verfchuldigd. *t Is de Godsdienst alleen, welke in Turkyen de Staatsgefteltenis eenigzints in orde houd. De onderdaanen, welke, daar, niet door de eer aan den roem en grootheid van den Staat verkleeft zijn, zijn daar door de kragt en beginzels van hunnen Godsdienst aan den Staat verbonden. Onder alle despotieke regeeringsvormen is 'er ?een , welke zig zeiven meer ter neder drukt, lan die, waar de Vorst zig zeiven tot eigenaar van V. BOK IC. XIV. HOOFDSTUK.  DER WETTEN. 193 van alle de landerijen , tot erfgenaam van alle zijne . onderdaanen verklaart. Hier uit volgt, altijd, dat de landbouw verwaarloosd word; en zo dan de Vorst, daar en boven, koopman is ,1 dan verbant hij, daar door, alle foort van naarfh'gheid. In zodanige Staaten herftelt, of verbeetert men niets (y> Men bouwt geene huizen, die langer kunnen Haan , i dan eens menfchen leeven , men graaft geene gragten, of vijvers, men plant geene boomen, men plukt alles van de aarde, wat mooglijk is, zonder dezelve immer te bemesten. Alles legt daar onbebouwt , alles is daar woestijn. Men verbeelde zig niet, dat de wetten, welke den eigendom der landerijen, en de erfenisfen der goederen, wegneemen, de gierigheid, en begeerlijkheid der grooten kunnen beteugelen — in tegendeel , zij zetten- die gierigheid , en begeerlijkheid te fterker aan. Men zal dan tot duizende knevelarijen aangeport worden, om dat men zig zal verbeelden, geenen anderen eigendom te hebben, dan het goud of zilver, 't welk men zal kunnen fteelen, en verbergen. Om niet alles te verliezen, moet de hebzugt van den Vorst, door de eene of andere gewoonte, ge- ma- (y) Zie Ricaut, Staat van V Ottomannifch'e Ryk, p. 196. I. DEEL. N V. i O E IC. XIV. 10 o f r> ST U K.  V. BOEK. XIV. HOOFDSTUK. 194 DE GEEST matigd worden. Dus is, in Turkyen, de Vorst gewoonlijk te vrede, met drie ten hondert van de nalatenfchappen van het gemeene volk. (z) Maar dewijl deGroote Heer het grootfte gedeelte der landerijen gewoon is aan de foldaaten te geeven, en daar over, naar zyn welgevallen, te befchikken, dewijl hij zig de nalatenfchappen van alle de amptenaaren van het Rijk toeeigent,dewijl, daar, wanneer ijmand fterft zonder mannelijke afkomelingen na te laaten , de Groote Heer den eigendom , en de dogters het vrugtgebruik hebben, zo is het gevolg , dat de meeste goederen, die in den Staat gelegen zijn, niet, dan bij oogluiking, bezeeten worden. Volgens de wet van Bantam O) neemt de Koning de geheele erfenis , de vrouw en kinderen zelfs, en het huis naar zig. Men is daar verpligt, wil men deeze allerwreedfte wet ontduiken, om de kinderen op hun agtfte , negende, en tiende jaa- (z) Zie over de erfenïsfen bij de Turken, het ou. de en nieuwe Lacediemon; zie ook Ricaut, Staat van 'r Ottomannifche Rijk. (a) Verzameling van rehbefchrijvingen, welke gediend hebben bij de oprichting van de Oostindifche Maatfchappij (in Vrankrijk) I. Deel. De wet van Pegu is minder wreed. Wanneer men daar kinderen heeft,erft de koning maar twee derden, ibid. lil.Deel, ?• 1.  DER WETTEN. iöS Jaaren, en fomtijds jonger, uit te huwelijken, om voor te komen, dat zij, bij het overlijden van den vader, niet ongelukkig als een gedeelte zijner nalatenfchap zouden aangemerkt wordem ' In die Staaten , waar geene grondwetten zijn, kan ook de opvolging in het Rijk niet vast bepaald worden. De kroon is, daar, verkiesbaar, door den Vorst, 't zij binnen, 't zij buiten zijne familie. Te vergeefsch zou, daar, vastgeQeld worden, dat de oudlle Zoon throons-opvolger zou moeten zijn. De Vorst zou, altijd, eenen anderen kunnen benoemen. De opvolger op den throon word, daar4 of door den Vorst zeiven, of door zijne Staatsdienaaren, of door eenen Burger-oorlog verklaard. Dus is in deeze Staaten eene oorzaak van ondergang meer, dan in anderen. Dewijl ijder Vorst, van de Koninglijke familie , even geregtigd is , om tot throons - opvolger verklaard te worden , heeft men de gewoonte j dat die geene , die den 'throon beklimt, zo als in Turkyen, aanftonds zijne broeders doet wurgen 4 of, zo als in Perziën, de oogen uitfteeken, of, zo als bij den Grooten Mogol, van hun verfland berooven, of, indien men deeze voorzorgen niet gebruikt, zo als in Marocco , dan word ijdere throons-opvolging ge volgt van eenen bloedigeis burger - oorlog. ,N £ Vofc V. BOEK; XIV. IOOFDSTUK.  V. BOEK. XIV. HOtjFD STUK. (£) Zie de verfcheidene regeeringsvormen, vooral die van 1722. 196 DE GEEST Volgens de regeeringsvorm (V) van Muskovien kan de Czaar tot zynen opvolger benoemen, wien hij wil, 't zij binnen , 't zij buiten zijne familie. ' Eene dergelijke fchikking van de throons - opvolging, veroorzaakt duizende Staats-omwentelingen, en maakt den throon even wankelbaar , als de opvolging eigendunkelijk is. De opvolging op den throon is eene van die zaaken, bij welke het volk het meeste belang heeft; de beste is die, welke het meeste in de oogen ftraalt , gelijk de geboorte , en eene zekere rang in de geboorte. Zodanig eene fchikking komt kuiperijen voor, en dempt de Staatszugt. Men behoeft, dan, den geest van een zwak Vorst niet in te neemen, nog den ftervenden te doen fpreeken. Wanneer de throons - opvolging door de grondwetten vastgelteld is ,. dan is een enkel Vorst de opvolger, en.dan hebben zijne broeders geen recht, nog fchijn , om hem de kroon te betwisten ; men kan dan geenen' bijzonderen wil van eenen vader vermoeden, nog doen gelden. Het komt dan even weinig te pas , dat men den broeder van den Koning , dan dat men eenigen anderen onderdaan gevangen zet, of doet iterven. Maar, in zodanige despotieke Staaten, waar^rle broe-  DER WETTEN. 197 broeders van den Vorst, gelijktijdig, zijne flaaven, en zijne mededingers zijn, eischt de voorzigtigheid , dat men zig van hunne perzoonen verzekere. Vooral , in de Mahomettaanfche landen , waar de Godsdienst de overvvinuing, of den gelukkigen uitflag van eene onderneeming, aanziet als eene uitfpraak van het Opperweezen; dermaate, dat, daar nimmer ijmand van rechtswege, maar alleen door geweld, fouverain is. De Staatzugt moet, derhalven , veel meer aangeprikkeld worden, in zodanige Staaten, waarde Vorflen van den bloede voorzien, dat, wanneer zij den throon niet beklimmen, alsdan hun lot of eene gevangenis, of de dood zal zijn, dan bij ons,, waar de Vorften van den bloede eenen zodanigen ftaat genieten , welke, zo hij al niet voldoende mogt zijn, om hunne Staatzugt te vergenoegen , egter mooglijk genoegzaam is, óm gemaatigde begeertens te voldoen. De Vorften "van despotieke Staaten hebben, altijd , misbruik van 't huwelijk gemaakt. Zij neemen , doorgaands , verfcheiden vrouwen , vooral, in dat gedeelte van de weereld , waar het despotismus, om zo te fpreeken , een burgerrecht gekreegen heeft, dat is in Jfia. Zij krijgen, daardoor , zo veele kinderen , dat het, bijna , onmooglijk is, dat zij aan dezelve zouden verkleeft zijn, of dat tusfchen deeze de broederliefde zou kunnen plaats hebben. N 3 'De V. BOEK. XIV. iOO FDSTUK.  V. BOEK XIV. HOOFl STUK. 198 DE GEEST De regeerende familie gelijkt na den Staat; zij . is te zwak, en haar hoofd is te fterk. Zij fchijnt magtig, en komt op niets neder, >■ Artaxerxes (c) deed alle zijne kinderen fterven , ' om dat zij tegen hem zamcn gezworen hadden, 't Is niet waarfchijnlijk , dat vijftig zoons tegen hunnen vader zamenfpannen , en vooral niet om eene reden , dat de vader zijne bijzit niet aan zijnen oudften Zoon zou hebben willen afftaan. — 't Is vrij natuurlijker te denken , dat men, hier, eene van die kluwens van de Oosterfche Serails ontmoet, die bijna nooit te ontwarren zijn , heimelijke vonden van die plaatzen , in welke de konllenaarij, de godloosheid , de arglistigheid in de diepfte ftilte ontdooien , en zig met eene ftikdonkere nagt van vergetelheid bedekken, in welke een oud Vorst, die van dag tot dag zwakker word, als de eerfte gevangene van het paleis aangemerkt word. Uit alles, wat wij, tot hier toe*, gezegd hebben, zou men moeten opmaaken, dat de mensch* lijke natuur zig, onophoudentlijk , zou moeten verzetten tegen de despotieke regeeringsvormen; en egter zijn, niet tegenliaande de liefde der men» fchen voor de vrijheid, niet tegenftaande hun afkeer tegen geweld, het grootfte gedeelte der volkeren daar aan onderworpen. Dan , dit is niet moeilijk te begrijpen. Om eene gematigde regee, rings- (V) Zie Justinus.  DER WETTEN. 199 ringsvorm te maaken, moet men de magten vereenigen, dezelve regelen, maatigen, in beweegiug brengen, aan de eene, om zo te fpreeken , eene zwaarte bijzetten , om tegen de andere te kunnen opweegen. Eene gematigde regeeringsvorm is een raeesterftuk van wetgeeving, 't welk het geval zelden uitwerkt, en 't welk men, zelden , aan de voorzigtigheid toebetrouwt, om uit te voeren. Eene despotieke regeeringsvorm , in tegendeel , fpringt, om zo te fpreeken, in 't oog , is overal zig zelve gelijk, eenftemmig; en gelijk men alleen zijne hartstogten nodig heeft, om dezelve in te voeren, is hier toe ijder een bekwaam. Cd) V IJ F- (d) De fchilderij, welke de Schrijver hier ophangt , vertoont, wonderbaarlijk , de ijslijke omftandigheeden, waarin die volkeren zig bevinden, welke aan de eigendunkelijke regeering van één opperhoofd onderworpen zijn. Alles is in dit hoofdftuk uitmuntend , en allerfchoonst uitgedrukt. Vrankryk kan den dienst, welken de Schrijver hun , hier bewijst, nooit genoeg erkennen, indien het waar is, dat hij hun, in deeze fchilderij heeft willen verwonen, wat 'er van Vrankryk zou worden , indien de Staat, daar, tot het despotismus verviel. Aanmerk, van eenen Onb. N 4 v. KOEK. XIV. aoorn- STUK.  DE GEEST V. boek. XV. HOOFÜS'fl) K. 1 1 VIJFTIENDE HOOFDSTUK. vervolg van 't zelfde onderwerp. Jn de heete landen, waar doorgaands, het despotismus regeert , doen zig de hartstogten vroeger gevoelen, en zij verflaauvven daar ook eerder, (e) De geest ontwikkelt zig, daar, vroeger; het gevaar voor de verkwistingen der goederen is, daar, minder: men kan zig, daar, minder doen uitmunten; 'er is, daar, minder gemeenzaamheid tusfchen de jonge luiden, welke in de huizen als opgeflooten zijn. Men trouwt daar , zeer jong , men kan derhalven, daar, veel eer meerderjarig weezen, dan in onze Europeaanfche luchtftreekcn. In Turkyen begint de meerderjaarigheid ' met' het vijftiende jaar. (f) De afftand der goederen kan, daar, geen plaats hebben. Onder eene regeeringsvorm, bij welke niemand van zijne bezittingen zeeker is, fchrijft men meer aan den perzoon toe, dan aan zijne goederen. Zij heeft natuurlijk, Li gematigde regeerings- vor- (e) Zie beneden in het boek , waar ik handele >ver de wetten in betrekking tot de natuur van het ugtsgeftel. (f) La Guillettiere, oud en nieuw Lacedamon '"g- 4e, van , hoe 't ook zij, den Staat te dienen. )og in de monarchien kan de eer, zij zij dan cht , of valsch , dat geene, 't welk zij vernedeen noemt, niet dulden. Maar, in de despotieke Staaten, waar men onerfchillig met de eer, bedieningen , en rangen >ee1t, maakt de grilligheid, zonder onderfcheid, in eenen prins eenen leger-jongen, en van ;nen leger-jongen eenen prins (y). DER- jfty Eenige Capitetns, zig op het volk beroepen ïbbende, om dien post, welken zij bekleed hadden, 'eder te vragen, antwoordde hun een ander Capitein; 't is billijk , mijne medemakkers! dat gijlieden alle die posten, door welke gijlieden het Vaderland kunt verdeedigen, als eerwaardig aanziet." (v) Ik zou op deeze vraag het zelfde antwoord ïeven, als op de voorgaande. De eer is, eigentlijk, die  DER WETTEN. 313 derde viuag. Zal men burgerlijke., en.militaire Ampten, te gelijk, aan eenen man geeven? men behoort dezelve, in republieken , bij een te voegen, en, in monarchien , van een te icheidea. In republieken zou het zeer gevaarlijk zijn, dat men van het militaire weezen eenen afzonderlijken ftaat maakte, afgefcheiden van dien, welke de burgerlijke bedieningen mogt waarneemen. En , in de monarchien , zou het niet minder gevaarlijk zijn , wanneer men de tweederki bedieningen in eenen perzoon vereenigde. Men neemt, in de republieken , de wapenen niet op , dan in hoedanigheid van bcfchermer der Wetten, en van het Vaderland. Alleen om dat men burger is , word men , voor eenigen tijd , foldaat; indien dit, in de republieken, twee 011- der- die zedelijke hoedanigheid , welke ons tot alle prijswaardige daaden aanzet , en ons van fchandelijke daaden te rug houd. De eer vordert, derhalven-, dat men zig laate vernederen , wanneer de Staat zulks eischt , indien het zelfs waar is, dat men dit woord kan gebruiken ten aanzien van den dienst, welken men in eenen minderen post, dan men bekleed heeft, aan zijn Vaderland bewijst. De liefde tot het Vaderland eischt zomtijds, dat men zijne hartstogten overwinne, en zijne bijzondere belangen aan die van zijn Vaderland opoffere. De eer fchrijft denzelfden plicht voor; en dus is ten deezen aanzien geen onderfcheid tusfchen republieken en mtnarehien, Aanm. van eenen Onb, O 3 V. BOE K. XIX. 1 o o f r j STUF.  V. BOEK. XIX. HOOFD. «TUK. r c fe e 'i I i l 1 *H DE GEEST derfcheidén flaaten waren , zou men aan den geenen , die, onder de wapenen zijnde , meende, dat hij burger Was, kunnen doen gevoelen , dat hij niet dan foldaat was. In de monarchien, hebben de krijgslieden geen ander doel , dan roem , of, ten minden, eer, en fortuin. Men moet zig zeer wagten, van aan zodanige luiden burgerlijke bedieningen te geeven ; in tegendeel, 't is de zaak van de burgerlijke Overheeden, om de zodanige in teugel te houden. Men moet zorg Iraagen, dat dezelfde luiden, niet op den zelfden ijd, aan den eenen kant het vertrouwen van het rolk bezitten , en aan dc andere zijde de magt , im van dat vertrouwen misbruik te kunnen maaen, in handen hebben (yj). Men fpeure eens na , hoe zorgvuldig men, bij ene natie , waar de republikijnfche regeeringsrorm onder de gedaante van de eenhoofdige verorgen is, waakt, dat de krijgslieden zig tot gee, len afzonderlijken daat vormen. Hoe, daar, de rijgsman altijd burger blijve , en zelfs in de redering kome , ten einde deeze bedieningen een zee- (w) Ne imperium ad eptimes nobilium transferrefUr , Scnatum militice vetuit Gallienus, etiam adire txercitum. Op dat het rijksbelluur niet in handen van 3e Aanzienlijkilen van den Adel mogte komen, heeft Gallienus den Raad den krijgsdienst verboden , eft selfs hun niet toegelaaten in het leger te komen, ttirel. ¥ï5or. de Vir\i iifuftribus.  DER WETTEN. 215 Zeeker onderpand voor het Vaderland zijn mogen, dat hij het zelve nimmer vergeeten zal. De verdeeling, welke de Romeinen, na het verlies van hunne republiekijnfche regeeringsvorm , tusfchen de ampten maakten, in burgerlijke, en militaire , was geene willekeurige zaak : 't was een gevolg van de verandering in haare regeeringsvorm : 't vloeide uit de natuur van de eenhoofdige regeeringsvorm voort. Het begon niet, dan onder Augustus', O) en de volgende keizers (y) waren genoodzaakt om het af te fchaffen , om langs dien weg de militaire regeering te maatigen. Dus was Procopius, de mededinger van Valmr naar het Rijk, niet wel beraaden, toen hij Hormisdas, een Prins van koninglijken bloede van Perziën, Proconful maakte, (2) hij gaf, daar door, aan die waardigheid het bevel over de legers weder, 't welk te voren daar aan gehegt was geweest: ten ware hij daar voor zijne bijzondere redenen hebbe gehad: want een mensch, die naar de fouVerainiteit ftaat, legt zig minder toe, om de waare be- (x) Augustus benam den Raad, de Proconfuls, en de Bevelhebbers der Provincie het recht van de wapenen ie mogen draagen. (y) Conftantinus. Zie Zozymus, II. Boei. 00 Ammian. Marcellinus XXVI. Btek. Zullende volgens de oude gewoonte otsk in den oorlog het bevel voeten. O 4 V. BOEK. XIX. SOOFB. STUK.  V. « o e k. XtX. HOOFDSTUK. I I < I 3 < ai<* DE GEEST belangens van den Staat te bevorderen , dan om dezelve aan zijne oogmerken te doen dienstbaar zijn. viep.de vraag. Is het goed, dat de openbaare ampten verkogt worden ? dit moet niet ge. fchieden, in despotieke Staaten, in welke de onderdaanen, in een oogenblik, door den Vorst moeten kunnen geplaatst, en wederom van hunne ampten verlaaten worden. Dit verkoopen van de ampten is goed in mornxr-, f/zte»; om dat het aanleiding geeft, dat men dat geene, 't welk men uit liefde voor het vaderland niet zou willen onderneemen, begint aan te merken, ils een beroep van de familie, om dat hier door jdereen, van jongs af, tot dien post, dien men jem voorbefchikt, word opgeleid, en dus de ranjen y in den Staat, beftendiger blijven. Suidas f» zegt zeer wel, dat Jnafiafms van Jet Rijk eene foort van aristocratie had gemaakt, ioor alle de regeerings- ampten te verkoopen. Plato (b) konde dit verkoopen der ampten niet tulden. „ Het is even eens , zeide hij, als of , men eenen loots of matroos aan boord van een , fchip voor zijn geld tot capiteiu wilde verheffen; „ of («) Fragmenten, getrokken uit de ambasfades van 'onfuwtixus Porp/tyregetineius„ ) Republ. Vill. Bask.  DER. WETTE N. 21? %i ofze.u bet mooglijk zijn, dat deeze regel in alle „ andere gevallen, welke men zig in het leeven „ kan voordellen, zoude faalen, en alleen in de „ beduuring van eene republiek proef houden?" MaarP.a*o fpreekt daar van eene republiek, waar de deugd liet grondbeginzel is , en wij fpreeken van eene monarchie. Maar , in eene monarchie , zouden de ampten , al wierden zij al eens niet, Volgens eene vastgedelde fchikking, verkogt, evenwel , door de hovelingen , verkogt worden , om hunne behoeftigheid en gierigheid te verzadigen. Dus zal het geval, veelal, beeter onderwerpen aan de hand geeven, dan de keus van den Vorst. Eindelijk wekt de manier , van door zijne bezittingen , zijne bevordering te bewerken, de naardigheid op , (O en houd dezelve levendig. Eene zaak, welke, in deeze regeeringsvorm, zeer noodzaaklijk is. (d) vijfde vraag. Onder welk eene rêgeeringsïorra heeft men Opzienders over de zeeden nodig? Men (e) Zie de luiheid van Spanje*. Men Verkoopt daar de ampten niet. (d) Ik vin de , dat de aanmerkingen , welke de Schrijver, ten opzigte van de derde en vierde vraag maakt. even toepaslijk zijn op monarchien, als op republieken. De onderfcheide inrigtingen , welke in de eene en andere plaats hebben, zijn, naar mijne gedagten , het eenige, dat men in 't oog moet houden ora dezelve te beantwoorden. Aanm. van eenen Oni. V. BOEK» XIX. R O O F I»' STUK.  si8 DE GEEST V. BOEK XIX. HOOFD STUK. Men verwondert zig over de ftraf van dien Raadsheer van Areopagui , welke eene musch doodde, die, vervolgt van eenen fperwer, in zijne borst eene veilige fchuilplaats zogt. Men verwondert zig, dat de Raad van Areopagus een kind ter dood venvijsde , 't welk de oogen van zijn vogeltje had uitgeltooken.- Maar men moet in 't oog houden, dat het in die.n Raad niet te doen was om misdaaden te' ftraffën; maar dat deeze Raad was ingeüelt, om de .zeeden zuiver te houden, in eene republiek welke op goede zceden gegrond was. In monarchien heeft men geene opzienders over de zecden nodig. Zij zijn gegrond op de eer: de natuur van de eer brengt mede , dat de geheele weereld haar beoordeelen moet. Ijder een, welke' aan Men moet dezelve, in republieken, hebben, waar. de deugd het grondbeginzel der regeeringsvorm is. Immers het zijn de kennelijke misdaaden alleen niet, welke de deugd doen verlooren gaan. Neen, behalven deeze, hebben de verzuimen, de misflagen, eene zeekere laauwheid in de liefde jegens het vaderland, verre uitziende voorbeelden, zaaden van bederf, uitvlugten, om wel niet tegen de wetten te zondigen, maar, egter, dezelve te ontduiken, uitvindingen, welke de wetten niet wel verbreeken, maar, egter, dezelve ontzeenuwen, haaren gevaarlijken invloed op de deugd — in dit alles moet door de opzienders over de zeeden voorzien worden.  DER WATTEN. 219 aan de eer te kort doet, fielt zig bloot aan verwijten en berispingen, zelfs van die geene, die van alle eer ontbloot zijn. Daar , zouden de opzienders over de zeeden, zelfs van hun, welke zij in teugel moesten'houden, in hunnen goeden naam aangetast worden , zij zouden niet beftand zijn tegen de omkoopingen, welke, in monarchien, plaats hebben; en de omkoopingen van de monarchien zouden hun, evenwel, doen agter leggen. (O Men begrijpt ligtelijk, dat men in despotieke regeeringsvormen, om geene opzienders over de zeeden behoeve te denken. Het voorbeeld van China fchijnt hier tegen te ftrijden, dog wij zullen, in 'c vervolg van dit werk, de bijzondere redenen van deeze inftelling, bij de Chineezen, open leggen. (e) Ik herhaale hier, het geene ik in de voorgaan. de noot gezegd heb Voor 't overige moet men over dit V, Boek leezen, den VI. Brief van l'efpri; des loix quintesfeneié: men zal daar zeer gepaste aanmerkingen, zeer gegronde berispingen vinden ; maar te gelijk ook aanmerkingen en berispingen, die geheel buiten den haak loopen. Aanm. van eenen Oni. V. BOES. XIX. 1 O O F 0STUK.