Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam  01 1231 1618 UB AMSTERDAM   DE GEEST DER. W E T T EN, DOOI! DEN HEERE BAROS De MONTESQUIEU. Uit het Fransch vertaald dooi¬ er. DIRK HOOLAvan NOOTEN^ Raad in de Vroedfchap, en Oud- Scheepen der Stad Schoonhoven, Lid van het Provinciaal Utrechts Genootfchap van Kun ft en cn JVeetenfcbappen. MET W1JSGEERIGE EN STAATKUNDIGE AAKMUR* K. INGEN, ZO VAN EENEN ONBEKENDEN, ALS VAN DEN VERTAALER. eersten DEELS TWEEDE STUKi T(| AMSTERDAM, tiïi WILLEM HOLTROP, 17É4.   TAFEL van D li BOEKEN en HOOFDSTUKKEN. _ r ZESDE BOEK. Gevolgen , welke vit de grondbeginfek der onderfcheiden regeeringsvormen, met betrekking tot de eenvoudigheid der burgerlijke en lijfftrafelijke wet. ten , de vorm der rechtspleeging , en de ftrafocffening voortvloeijen. afdJI. I. Hoe het met de eenvoudigheid der burgerlijke wetten in de onderfcheidene regeeringsvormen geleegen zij? Bladz. 221 II. Hoe het met de eenvoudigheid der lijfflraffelijke wetten in de onderfcheidene regeeringsvormen geleegen zij? 233 III. Onder welke regeeriugsvormen , en in welke gevallen men verpligt zij naauvvkeuiig volgens den letter van de wet te vonnisfén. . . 236 IV. Over de wijze, op welke men vonnis¬ fén opmaakt. . . . 242 V. Onder welk eene regeeringsvorm de Sou- verein rechter kan zijn? . 245 VI. Dat de Staatsministers in eene monarchie niet behooren te vonnisfén. . 254 V> * 2 Hoofdfl.  iv TAFEL vas de HoefJft. i Vlf. Over eene magiftratunre, welke door e?n perzoon bekleed word. . Bladz. 255 VIII. Over de aanklagten onder de verfchei- dene regeeringsvormen. . 057 IX. Over de gcflrerigheid det ftraffen, onder do verfcheidene regeeringsvormen. 558 X. Over de oude Franfche wetten. . 261 XI. Dat men weinig ftraffen nodig hebbe, wanneer een volk deugdzaam zij. 262 XII. Over het vermogen der ftraffen. . 264 XIII. Onvermogen van de wetten der Japon- neefeti. . . . • 2 63 XIV. Over den geest, dis in den Romein- fchen ra«d heerfchte. . . 273 XV. Over de wetten der Romeinen , ten, aanzien der ftraffen. . . 274 XVI. Over de naauwkeurige evenredigheid tus- fchen de ftraffen en de misdaaden. 280 XVII. Over de pijnbank, of het pijnlijk onder¬ zoek van de misdaadigen, . . 2H3 XVin. Over de geld- en lijfttraffcn. . 286" X'X. Over de wet der wedervergelding. 289 XX, Over het ftraffen van de vaders in de plaats van de kinderen. . 250 XXI. Over de zagtmpedigheid van den vorst. 291 ZEE-  BOEKEN en HOOFDSTUKKEN. v ZEEVEN DE BOEK. Gevolgen , welke uit de ov.derfcheidnie grandbeginfeh der drie regeeringsvormen, ten opzigte van de wetten op de verteering, ten aanzien van de weelde, en met betrekking tol den flaat der vrouwen, voortvloeien, ' Hoofdft. I. Over de weelde. . . Bladz. 294 II. Over de wetten op de verteéiing, in eene democratie. ... 298 III. Over de wetten op de verteering , iti eene aristocratie. . . 301 IV. Over de wetten op de verteering, in monarchien. . . . 303 V» In hoedanige gevailen de wetten op de Yerteering, voor monarchien noodzaak, lijk zijn. . . . 307 VI. Over de weelde in China. . 309 VII. Rampzalige gevolgen van de weelde in China. . . . . 312 VIII. Over de openbaare ingetoogenheid. 313 IX. Over den ftaat der vrouwen, onder de onderfcheiden regeeringsvormen. 314 X. Over de huislijke rechtbank bij de Romeinen. . . . 316 XI. Hoe de ir.flellingen te Rome met de regeeringsvormen veranderden. 319 XII. Over de voogdij ever de vrouwen bij de Romeinen. . . . 32a XIII. Over de flraffèn, welke de keizers fielden op de ontucht der vrouwen. . 323 * 3 Hoofdft.  VI TAFEL vah de Hoofdft. XIV. Wetten op de verteering bij de Romeinen. . . . Bladz. 327 XV. OverhethuuwIijksgoed,en de voordeelen der huuwlijken onder de ond.rfcheidene regeeringsvormen. . 328 XVI. Over eene fchoone gewoonte bij de Samniten. . . . 329 XVII. Over de regeering der vrouwen. 331 AGTSTE BOEK. Qver het bederf van de grondbeginfelen der drie regeeringsvormen. Hoofdft. I. Algemeen denkbeeld van dit boek. Bladz. 333 II. Over het bederf van het grondbeginfel van de democratie. . . . ald. III. Over den geest van eene al te ver ge¬ trokken gelijkheid. . . 336 IV. Eene bijzondere oorzaak van het bederf van het volt . . . 340 V. Over het bederf van het grondbeginfel van de aristocratie. . . 341 VI. Over het bederf van het grondbeginfel van de monarchie. . . 346 VII. Vervolg van 't zelfde onderwerp. 348 VIII. Over 't gevaar, 't welk het bederf van het grondbeginfel van de monarchie vergezelt. , . . 351 IX- Hoe zeer de adel altijd geoeegen zij, om den throon te verdedigen. . 353 Hoofdft.  BOEKEN en HOOFDSTUKKEN, vi! Hoofdft. X. O'/er het bederf van het grondbeginfel van de despotieke regeeringsvorm. Bladz, 354 XL Natuurlijke uitwerkingen, zo van de be. waaring, als van het bederf van de grondbeginfelen. -. . . 355 XII. Vervolg van 't zelfde onderwerp. 359 XIII. Uitwerkingen van den eed, bij een deugdzaam volk. . . 361 XIV. Hoe de geringde verandering in de re¬ geeringsvorm , de verwoesting van deszelfs grondbeginfelen na zig fleept. 354 XV. Zeer gefchikte middelen , om de drie grondbeginfelen te bewaaren. . 365 XVI. Onderfcheidene eigenfchappen van eene republiek. . . . ald. XVII. Onderfcheidene eigenfchappen van eene monarchie. . . 368 XVIII. Dat de monarchie van Spanjen zig in een bijzonder geval bevond. . 370 XIX. Onderfcheidene eigenfchappen van de despotieke regeeringsvorm. . 371 XX. Gevolg uit de voorgaande hoofdflukken. 374 XXI. Over het rijk van China. . 373 NEGENDE BOEK. Over de wetten, in de betrekking, welke zij hebben tot de verweerende magt. Hoofdft. I, Hoe de republieken voor haare zekerheid zorgen. . . Bladz. 380 Hoofdft.  vin TAFEL vak üf. BOEKEN, énz. iioofuft. il. Dat een vereenigde Staat te zamen gefteld moet wezen uit Staaten, die alle van eenerlei natuur zijn , en vooral uit republiekijnfche Staaten. Bladz. 387 III. Andere zaaken, welke in eene veree¬ nigde republiek vereischt worden. 389 IV. Op hoedanige wijze de despotieke Staa¬ ten voor haare zekerheid zorgen. 394' V. Hoe eene monarchie voor haare zekerheid zorgt. . . . 396 VI. Over de verweerende raagt der Staaten in het algemeen. . . 397 VII. Aanmerkingen. . . . 400 VIII. Gevallen , in welke de verweerende raagt vsn eenen Staat zwakker is dan deszelfs aanvallende magt. . 402 IX. Over de betreklijke magt der Staaten. 403 X. Over de zwakheid der nabuurigo Staaten. . . . 4c 4 D £  D E GEEST DER WETTEN» ZESDE BOEK. gevolgen, welke uit de grondbe» ginsels der onderscheidene regeeringsvormen, met betrekking tot de eenvoudigheid der burgerlijke en lijfstraflijke wetten, de vorm der rechtspleeging , en de strafoe ffening, voortvlo ë ij e n. EERSTE HOOFDSTUK. hoe het met de eenvoudigheid der burgerlijke wetten in de onderscheidene regeeringsvormen geleegen zij? De eenhoofdige regeeringsvorm kan 'zodanige eenvoudige wetten , als in het Despötismus vei- : eischt worden, niet toelaaten. Men heeft, daar, gerechtshoven nodig. Deeze hoven doen uitfpraa-* ken: deeze uitfpraaken moeten in geheugenis blijI. deel* P yenj Vi. iOEKs I. o o File S T V K,  tfaa De geest* ven, moeten zelfs ondervveezen worden, ten einde het recht altijd het zelfde blïjve, en de eigendommen en het keven der burgers, aldaar even verzekerd en veilig mogen zijn, als het fhatsgeftel zelve. In eene monarchie, alwaar de juftiuie, niet alleen over het leeven, en de goederen , maar"ook over de eer gaat, eischt deszelfs bediening een allerwaakzaamst toeverzigt. Hoe uitgebreider de post is, welke aan eenen rechter word toevertrouwd , hoe belangrijker de zaaken zijn , over ivclke hij zitten moet; des te kiefcher naauwgesetheid word 'er ook in hem gevorderd. Men verwondcre zig dan niet, dat men in de vetten, welke in zodanige Staaten in gebruik ;ijn, zo veele regels, bepaalingen, uitbreidingen re. vind, welke de uitzonderingen en bijzondere ;evallen vermeerderen , en welke van de reden elve eene wetenfehap fchijnen te maaken. Het ondericheid in rang, in afkomst, euftaat, t welk in de eenhoofdige regeeringsvorm plaats ieeft, brengt menigmaalen onderfcheidingen in e natuur der goederen te wee'ge. Ook kunnen eeze onderfcheidingen nog vermeerderd worden oor die wetten, , welke tot de bijzondere inrig.ng van deeze Staaten betrekking hebben; dus eftaan bij ons. [in Vrankrijk] de vaste goederen, i aangeboorene, aangekogte , aangehuuwde goe« eren, in goederen, welke de vrouw boven haaren bruid* VI. BOEK. I. I O O F DS T U K. 1 i i 2 1 C c c t . t i c  DER WETTEN. sag bi'uidfchat aanbrengt, in vaderlijke en moederlijke goederen: de roerende goederen hebben ook verfchcidene foorten, deeze alle zijn of volle vrije eigendom , of worden bij erflaating over de hand bezeeten, (*) zijn recht van naasting onderworpen of niet, adelijk en vrij, of onadelijk: de inkomsten zijn of renten, welke men van zijne landerijen,,of van zijne belegde gelden trekt: ijder foort van goederen is aan bijzondere regels onderworpen; men moet die regels volgen, indien men over zijne goederen wil befchikken ; dit alles is oorzaak, dat de Wetten bij ons niet eenvoudig kunnen weezen. Onder onze regeeringsvorm zijn de leengoederen érflijk geworden. Het was nodig, dat de adel eene zekere vastigheid bekwam, ten einde dezelve als" leenmannen in ftaat geraaken mogten, om den koning te kunnen dienen; dit heeft mede veel toegebragt tot de verfcheidenheid der wetten: bij voorbeeld , men heeft in zommige landen geene verdeeling der leengoederen tusfehen de broeders kunnen! invoeren, in andere weder heeft men beeter voor het beftaan van de jongere broeders kunnen zorgen. Een Monarch, welke ijder van zijne Provintien kent, kan in ijder derzelve onderfcheidene wetten geeven, onderfcheidene gewoontens toelaaten-; maar een despotiek Vorst , welke niets van zijne Staaten of Provintien kent, kan ook nergens zijnen bijzonderen aandagt op vestigen; de zaaken moe» ten (*) Fideicotnmisfaire goederen. P a VI. BOEK. I. HOOFD» STUK,  VI. BOE K. I. HOOFD ST U K. I 1 1 1 l 1 ] 'i i 1 m de geest ten bij hem eenen algemeenen loop hebben; bij regeert volgens eenen volftrekten wil , die over al dezelfde is: alles word onder zijne voeten effen. Naar maate dat de vonnisfén der Gerechtshoven in de Monarchien vermeerdert worden, word de kennis van het recht verzwaard met uitfpraaken. Deeze uitfpraaken fpreeken eikanderen fomtijds tegen : dit word veroorzaakt , of door dat de elkander opvolgende rechters niet altijd van een en dezelfde gedagten zijn, of om dat dezelfde zaaken dan eens wel, dan eens (legt verdeedigd worden, of eindelijk is dit al mede aan die menigte van afdwaalingen , welke in alles , wat door handen (fan menfehen moet gaan , influipen , töe te 'chrijven. Dit is een noodzaaklijk kwaad , 't welk le Wetgeever van tijd tot tijd verbeeteren, en te recht brengen moet, als ftrijdig zijnde tegen den jeest der gematigde regeeringsvormen. Want de egenftrijdigheeden en onzekerheeden der wetten noeten nimmer de oorzaaken zijn , waarom men, er beflisfing zijner zaaken, den-toevhigt tot een ;erechtshof moet neemen : de natuur van de inriging van het Staatsgeftel moet alleen dien weg, tot sekoming van recht, aanwijzen. In zodanige regeeringsvormen, in welke dé onderïheidingen tusfeben perzoonen en perzoonen noodzaaklijk zijn, moet men ook privilegiën hebben. }it doet al mede het zijne , tot wegneeming van ie eenvoudigheid der wetten, en tot het doen geiooren worden van duizenden van uitzonderingen. Een  DER. WETTEN. aas Een van die privilegiën, welke de maatfchappij het minde nadeel toebrengt, en voor al, aan den genen , die het zelve geeft, niets kan hinderen, is het privilegie van voor een zeker gerechtshof, met uitfluiting van alle andere, te recht te moeten ftaan. Dog dit zelfs maakt de zaaken al weder uitgebreider. Immers dan moet men, boven en behalven den aanleg der zaak zelve, alvorens gaan onderzoeken, voor welk' eenen rechter men zijn partij moet doen dagvaarden. De volkeren-,"" die onder despotieke regeeringsv vormen lecven, bevinden zig in ^en geheel andei geval. Ik kan mij , in zodanige landen , geene ftof voor den geest brengen , 'over welke een wetgeevcr wetten zou kunnen maaken, of een rechter oordeelen. De landerijen behooren daar den Vorst in eigendom ; bij gevQlg heeft men daar bijna geene burgerlijke wetten over den eigendom der landerijen nodig. De Vorst is daar, na rechten, erfgenaam van zijne onderdaanen; er behoeven dus bijna geene burgerlijke wetten wegens de halatenfchapperi te zijn. De uitfluitende koophandel, welken de vorst in zommigc landen drijft, maakt alle foorten van wetten op den koophandel nutteloos. De dogters wordendaarflaavinnen gebooren,gevolglijk eifchen daar de huuwlijken, welke men met haar aangaat, geene wetten, waar bij het huuwlijksgoed , of de voorrechten der vrouwen vastgefteld worden. P 3 Bo vr. BOEK. I. HOOFDSTUK.  VI. B O EK. I. HOOFt STUK. 1 | } \ 1 % i n & sag DE GEEST Bovendien is de ontelbaare menigte van flaayEn, die men daar heeft, oorzaak, dat men 'er bijna geene menfchen vind, die eenen eigenen wil hebben, en die bij gevolg wegens hun gedrag voor den rechter behoeven geroepen te worden. Het grootste gedeelte der zedelijke daaden word door de ouders, de mans, de heeren over de üaaven, en niet door de ngeering bepaald, om dat de zedelijke daaden van den wil van de ouders, mans, en heeren yolftrekt afhangen. Ik zou nog vergeeten te zeggen, dat, gelijk dat geene, 't welk wij de eer noemen , in deeze landen bijna geheel onbekend is, even daarom, alles wat deeze eer betreft, en 't welk bij ons eene zo voornaame hoofdzaak .uitmaakt, bij hun 3p niets ter nederkomt. Het Defpotismus heeft aan ïig zei ven genoeg; niets, wat het zelve omringt, is ïen aandagt waardig. En wanneer men de reis>efchrijvingen van hun, die' landen , waar het Despotismus regeert, bezogt hebben, leest, za} nen zelden iets van hunne burgerlijke wetten inden, (ƒ) Alle Cf) Men heeft te Mazulipatan geene befchreeven zetten kunnen ontdekken. Zie de verzameling van ehbefchrijvingen, welke gedient hebben ter oprichting m de O. /. Ccmp. in Frankrijk, IV, Deel ƒ. fivk, • De Indianen volgen in hunnen vonnisfén alleen laar hunne oude gevvoontens: de Veda en andere der. ïüjke boeken behelzen geene burgervraten, maar al. !ee::  DER WETTEN. 227 Me aanleiding tot vcrfchil en proeesfen vervalt, leen voorfchriftesi van den Godsdienst. Zie Stichtelijke prieven, XIV. verzameling. Montksq. Wanneer mén deeze geheele plaats vergelijkt-, met het geene de Heer de montesquieu in zijne Vorige boeken, ten opzigte van de despotieke regeeringsvorm der Oosterlingen zegt, dan zou men bijna moeten befluiten , dat het magtige vooroordeel , waar inedt deeze groote man tegen de Oosterfche regeeringsvor men ingenomen was, hem nu en dan aan zig zeiver ongelijk gemaakt hebbe. Immers dat geene, 't well hij in zijne voorgaande boeken alleen opgaf, als 11 zommige despotieke Staaten plaats te hebben , won hier niet alleen voorgedraagen als in' alle despotiek Staaten plaats te hebben , maar zelfs als uit den aat en natuur van die regeeringsvorm zodanig voort t vloeijen, dat zelfs de Heer be momej quieu zi] geene ft af voor den geest kan. brengen, over welk. daar een wetgeever wetten zou kunnen maaken, 0, een rechter oordcelen — De Heer de montesquiei geeft ons telkens, als hij van de Oosterfche regeeringi vormen fpreekt, van dezelve zodanig verwarde , e verkeerde berigten, dat ik het nodig oordeele, or den leezer, dieswegens, nader te onderrichten. D Heer J. P. Brisfoi de IFarville zegt ons in de inle: ding tot' zijne theorie des lotx criminelles, pag. 3 hier omtrent het volgende. „ Indien wij geloof Haan, aan het geene de rei< B befchrijvers van de vorige eeuw , de Taverniers „ Chardins en Ricaults, die de zeedeu en gewoor „ tens der Oosterlingen door het donkere vergroo „ glas der volksvooroordeelen gewoon waren te bi P 4 „ fchoi VI. B.OEK. I. hoofdstuk. i l t F j 1 l l 9  VI. BOEK I. ?! O O F D STUK. 1 9 9 SJ J9 r> n n 9» » 99 n V » 5> 9) » 9) » aa8 DE GEEST valt, derhalven , onder zo eene regeeringsvorm. Dit „ fchomvèn, ons van dezelve vernaaien , indien wij den „ beroemden montesquieu, welke zig in zijnen „ Geest der Wetten mede door deeze valfche en on„ kundige berigten heeft laaten misleiden , gehoor „ geeven, dan zou 'er geen ongelukkiger-land in de „ weereld zijn; dim Turkten ,PerfiëH en Indestan: alles „ zou daar onder het despotismus verkwijnen; men , zou daar geene wetten hebben , de rechter zou daar , zig zeiven ten richtfnoer verftrekkeu, het Opperhoofd , alleen zou daar, zonder aan eenige wet of regel , gebonden te zijn, alles volgens zijnen wil en grilligi heeden dwingen — volgens deeze fchets heeft eene menigte van fchrijvers, welke veel al gewoon zijn de mi.vflagen van groote mannen zonder oordeel uit te fchrijven, en hunne beste zaaken over het hoofd te zien, het despotismus der posterlingen met de akeligfle couleuren afgefchilderd; en de grootfte met nigte der leezers liet zig door deezen algemeenen ftroom medevoeren, tot dat een beroemd fchrijver zig ftouimoedig tegen die vóoroordeelen heeft durven verzetten , en zig heeft toegelegd , om re bewijzen, dat al dat uitvaaren enkel op leugentaal gegrond was. Men viel in het begin den Heer Linguet deswegeus op het lijf,met een verwijt, dat hij zig het rampzalig ontwerp had gefmeêd , van het despotismus ten dienste te willen (laan, door zig tot deszelfs verdeediger op te werpen. Men verdagt hem, men gaf hem opentlijk na, men herhaal, de het overal , dat hij de partij trok voor eene zo geweldige regeeringsvorm, onder welke alle menfchen onder de keetenen van. eenen eenigen moeien zuchten, wsar het volk niet anders was, o daa  DER WETTEN. «&£ Dit is ook gedeeltelijk de reden, waarom men daar de „ dan een hoop ongelukkigen en mishandelden, waar „ het Opperhoofd niet anders was dan hun beul; enkel „ om dat hij ondernam te bewijzen., dat, hoe zeer „ men te Ispahan door eenen Sophi geregeert, door „ eenen Cadi berecht, en door eenen hnan onder- „ weezen wierd , men evenwei daar gelukkig zou „ kunnen leeven. De gematigdfle luiden zelve, zon- „ der hem eene zodanige wreede manier van denken „ te willen toefchrijven, hielden hem verdogt, dat hij ,, zig door eene liefhebberij voor het wonderfpreukige had laaien vervoeren. Dog eindelijk heeft zijne „ zaak boven gedreeven , eindelijk is dat geene , wat hij „ alleen maar in de befchouwing als mooglijk bewee- ,, zen had, door de berigten, en fchiiften van die „ wijsgeerige reizigers uit alle Volkeren, welken de „ indiaanfche gewoontens, in die landen zelve „ onderzogt , de oude gedenkftukken van die , landen bij een verzameld , en daar over met de „ Wijzen van die landen geraadpleegd hebben, als in „ de daad aanweezig, algemeen békend gemaakt. Dee- „ ze gefchiedkundige waarheid is , vooral , op eene „ fchoone wijze opengelegd in het werk van den „ Heer Anquetil, een man, die zig, door zijnen „ ijver voor de kennis der Oosterfche taaien, zo be- „ roemd gemaakt, die zo veele Zeeën doorkruist, zo „ veele gevechten doorgeworfteld, duizende gevaaren „ uitgeftaan heeft, enkel om zig in de grondige ken- , nis dier taaien te volmaaken. Dat werk voert tot „ titel , de Oosterfche Wetgeeving: de titel alleen „ geeft reeds het oogmerk van het boek te ken- „ nen. Hij toont in het zelve aan, welke de grond- „ beginzelen der regeeringsvorm zijn in Turkijen, ia P 5 » pal van den voet uitdeden, en zend hun vervolgens naar huis. Het zou daar gevaarlijk zijn , indien men de lartstogten der pleiters voet gaf, immers deeze onder- "  DER WETTEN. derftellcn eene brandende begeerte om zig recht te doen verfchaffen, zij onderftellen eenen haat , 1 eene beweeging in den geest, eene ftandvastigheid, om zijne zaak te vervolgen; dit alles moet tegen-11 gegaan worden in eene regeeringsvorm , in welke men niets anders mag gevoelen dan de vrees , en •in welke alles eensklaps, en zelfs, zonder dat menf het genoegzaam voorzien kan, den weg tot Staatsomwentelingen kan baanen. Ijder moet daar weeten, dat de regeering nimmer van hem moet hoo* ren fpreeken , dat de grootfte zekerheid van de regeering daar, in de volftrekte nietigheid van de onderdaanen beftaat. Maar in gematigde Staaten, waar het levert des geringften burgers van het grootfle gewigt gerekend word, beneemt men hem zijne eer, en zijne goederen niet, dan na een langduurig onderzoek. Nimmer tast men zijn leven aan , dan wanneer het vaderland zelve dit eischt , en nimmer eischt dit het vaderland, zonder hem tevens alle mooglijke middelen, om zijne zaak te verdeedigen, over te kutten, Ook ziet men veel al, dat de cerfte toeleg, van zodanige menfchen , die zig tragten onafhanglijk te maaken, (g) is, om de wetten te verminderen.Het eerfte, dat men in zo een geval doet, is, dat men zig zeer verwonderd aanltelt over de bijzonde- . Q) Ctefar, Cromwell, en menigte anderen? VI. i O EK« II. O OFD* STUK.  vu BOEK, II. HOOFD STUK. III. HOOFDSTUK. 2*36 DE GEEST dere ongelegenheden , welke dergelijke formaliteiten veroorzaaken, zonder zig in 'c allerminfte të . bekommeren over de daar uit voortfpruitende vrijheid der onderdaanen in 't gemeen. Men ziet dus, dat men in de republieken, ten minften zo veele formaliteiten nodig heeft, als in ' de Monarchien. In beide deeze regeeringsvormen vermeerdert derzelver noodzaaklijkheid naar gelang van den prijs, welke men in dezelve op de eer, de bezittingen , het leeven , en de vrijheid derburgers fielt. Onder eene republïekijnfche regeeringsvorm zijn alle menfehen aan eikanderen gelijk. Onder eene despotieke regeeringsvorm zijn zij dit ook. Onder de eerstgenoemde gefchied dit, om dat de men* fchen daar alles zijn; onder de laastgenoemde, om dat zij daar niets zijn. DERDE HOOFDSTUK. ONDER WELKE REGEERINGSVORMEN, EN IN WELKE GEVALLEN, MEN VERPLIGT ZIJj NAAUWKEUEIG VOLGENS DEN LETTER VAN DE WET TE VONNISSEN. Hoe nader eene regeeringsvorm aan de Republiekijnfche komt, des te meer zal de manier, op wel- ' ke  DER WETTEN. k*é men vonnist , op eenen vasten voet gefchieden. Het was een gebrek in de republiek der Lacedaemoniers , dat de Ephoren willekeurig konden vonnisfén , zonder dat zij wetten hadden , aan1 welke zij zig gedraagen moesten. Onder de eerfte burgemeesteren te Rome vonniste men even gelijk de Ephoren, dog wel dra wierd men , de daar Uit voortkomende ongelegenheeden gewaar , en men maakte vervolgens, op dit ftuk , bepaalde Wetten.' In de despotieke Staaten heeft men geene wet: de rechter fïrekt daar zig zeiven ten regel. In Monarchien heeft men eene wet, en daar, waar zij naauwkeurig is, volgt de rechter dezelve , en waar zij niet naauwkeurig is , moet hij na derzelver oogmerk zoeken. In republieken brengt de inrichting van de regeeringsvorm mede, dat de rechters Volgens den letter van de wet moeten vonnisfén; nimmer kan men , daar , eene wet tegen eenen burger uitleggen , wanneer het op zijne eer , leven, of goederen aankomt, (b) De (li) Het is uit den aart der republiekijnfchè regeèlingsvormen klaar, dat men nergens veiliger behoort tè weezen tegen willekeurige uitleggingen van ftrafvvetten, dan in eene republiek. Het is zeeker, dat, hoë zeer wij den Heer de montksquieu zijne drié onderfcheiden grondbeginzels niet hebben toegedaan', egter in republieken , (waar ijder burger oin zo tè fpreê- ' jt. deel, Q vT. soek;, ui. io o f ü stuk.  VI. BOEK III. h o o f ij stuh. &3?> DE GEEST De uitfpraaken van de Rechters te Rome behelsden, ■fpreeken , deel aan de régeering heeft) de belangens van het vaderland natuurlijk zwaarder bij den burger weegen, dan in zodanige regeeringsvormen, in welke de burger minder regelregte betrekking op de regeering heeft. Hier uit kan men bij wettig gevolg opmaa. ken, dat men, in republieken, in het ftraffen minder geftreng behoeft te weezen , dan in andere Staaten , om dat men, daar, waar ijder onderfleld word de belangens van zijn vaderland te kennen , waar ijder onderfleld word te gelooven , dat de deugd , en goeda zeeden, de beste middelen zijn, om het algemeen belang te bevorderen , ook minder bevreesd behoeft te zijn, dat kwaade voorbeelden, fchoon niet ten flrengflen geftraft, algemeene navolging verwekken zullen , dan dit laat niet na, dat een rechter in eene republiek in veele gevallen wel veipligt is, door eene gezonde uitlegging buiten de woorden van de wet zelve te moeten gaan. Het is den wetgeever even weinig in zijne lijfftraffelijke als in zijne burgerlijke wetten, moog. lijk, om alle gebeurlijke gevallen te noemen. L. 10. L. 12. de legibus. Die (men vergunue mij dit woord) machinaal letterlijke opvatting der wetten , welke de Heer de montes q uie u hier bedoeld, is, zo veel ik weete, nergens in gebruik, dan in Engeland, Men zal hier van meer vinden in het XI. Boek VI. Hoofdfluk. In onze republiek geld nog den regel, te vinden in L. ij.fr. de legibus , fcire leges non hoe eft, verba legum tenere, fed vim ac poteftatem. De wetten te verftaan, beftaat niet in eene bloote befchouwing der woorden, maar in een begrip van derzelver kragt, en weening. Cicero zegt: fcriptum fequicalumniatoris 'ft  DEK WETTEN. £39 den, alleenlijk, of de befchuldigde aan eene zekere efl, boni judicis feriptorïs voluntatem, autioritatemque defendere. De wetten bij den letter op te vatten, is het werk van hairklovers, maar een eerlijk rechter is verpligt, den wil van den Wetgeever en zijn gezag voor te ftaan. In onze republiek zijn op het voetfpoor der Romeinen drieè'rlije foort van uitleggingen der wetten , explicatio declarativa, extenfiva , et reftri&iva , eene verklaarende , eene uitbreidende , en eene inbindende uitlegging. De verklaarende is , wanneer men na de geheele wet in alle haare deelen ingezien te hebben, uit alles te zamen genomen, den wil van den Wetgeever woordelijk , dat is zonder eenige uitbreiding, volgt. L. 24. ff. de legibus. Incivile efl, nifi tota lege perfpeüa, una. aliqua particula ejus propoftta judicare vel refpondere. Het is onbetaamlv.k dat men over eenig gedeelte van eene wet oordeelt, of zijne gedagten zegt , voor dat men de geheele wet in haar verband en zamenhang kent. In deeze foort van uitlegging , welke men ook wel eene ftricte of bepaalde uitlegging noemt, word wel zo veel mooglijk de letter van de wet gevolgd, dog egter zo, dat aan het oordeel van den rechter overgelaaten word , om den alzo uit de voorgaande en volgende woorden opgemaakten wil vnn den Wetgeever met de gezonde reden overeen te brengen, L. 1?.. Li 10. L. 25. f. eod. invoege , dat hij zorge drage , dat dat geene, 't welk de Wetgeever niet heeft willen hebben dat gefchieden zoude, dog 't welk egter mté gee- Q * VI. B O K KT; III. HOOFDSTUK.  24» DE GEEST VI. 53 O IC K III. n o o f i). stuk. re misdaad fchuldig was. De ftraf was in de Wet be- geene uitgedrukte woorden in de wet verboden is, egter niet gedaan worde. Dit noemt men in fraudem legis facere, bedrog omtrent de wet pleegen. L. 29. ff. h. t. Contra legem facit, qui id facit quod kx prohibet , in fraudem vero , qui falvis verbis legis, fententiam ejus eircumvenit. Wanneer men dat geënt doet , '/ welk de wet letterlijk verbied, dan zondigt men tegen de wet, maar wanneer men, behoudens de woorden van de wet, deszelfs zin ontduikt, dan pleegt men bedrog omtrent de wet, L. 30. ff. eod. De uitbreidende uitlegging js, wanneer men om de gelijkheid der redenen de wet tot gelijkluidende gevallen ovetbrengt, L. 11. L. 13. L. s3. /. h.t. De in. bindende uitlegging is, wanneer eene wet tot geene gelijkluidends gevallen mag overgebragt worden, dit heeft plaats zo dikwils in eene wet iets bepaald is,'t welk van het gemeene recht afwijkt, in privilegiën &c. L. 14. L. 15. L. 16. h. t. uit dit alles blijkt, dat een rechter even zo min in het lijfflraffelijke, als in het burgerlijke eene bloote machine of werktuig is, maar dat hij even zo wel in onze en andere republieken , (uitgezonderd Engeland) als in Monarchien, verpligt is, om in dezelve zijn oordeel te gebruiken, en niet volgens den blooten Ietter, maar volgens den waaren zin en ineening van de wet te vonnisfén. Menigte van voorbeelden zoude hier van uit het Roomfche recht kunnen bijgsbra^t worden: men zie de L. 1. /. iuncta L. 13. § 3. ff, de hls qui notantur infamia. L. 1. L. 3. L. 4. /. de parricidiis, L 7. § 2. junct. L. 7. pr. ff. de jurisd. L. 15. pr. ff. ad legem Corneliam de falfts. L. 22. § 8. 9. 10 et 11. f. eod.  DER WETTEN. bepaald, gelijk men in veifcbeiden, daar gemaakte , wetten zien kan. Insgelijks beflisfen in Engeland de Jury's, of de befchuldigde de misdaad , welke aan hunne uitfpraak voorgedraagen word , bedreeven hebbe, of niet? en zo dra hij fchuldig verklaard word , fpreekt de Rechter de ftraf over hem uit, welke de wet op die daad gefield heeft; en om dit te kunnen doen, heeft hij alleen zijne oogen nodig, VIE R- eocl. L. 14. f. ad SCtum Maccdon. L. 2. § 23. junct, § 2& et 29. f. ad SCtum Tertullianum, et L. 59. ƒ de ritu nuptiarum. Zie ook den Profesfor voet aa titulum pandedarum de Jultitia et Jure § 6, et de Poenh § p , en fpeciaal nopens ons ftatutaire bet blijkt mij niet. (i) De reeden hier van was dat het volk zelve vonniste , of ten minden wierd geooordeeld te vonnisfén. Maar het volk is nooit rechtsgeleerd. Die matigingen, en over? leggingen , van welke men bij fcheidsluiden ziet (£) Condemno, abfolvo, pon liquet.  DER WETTEN. 243 gebruik maaken, kunnen bij het volk geene plaats hebben. Men moet aan het volk een enkel onderwerp, een geval, een enkel geval voortellen. Men moet het volk alleen doen zien, of het zelve veroordeelen, of ontdaan , of het vonnis uitdeden moet. i.k) De Romeinen maakten , op het voorbeeld der Grieken, formulieren voor hunne gerechtelijke Actiën, (O en voerden de noodzaaklijkheid in, om ijdere zaak , volgens den aart van de aftie , tot welke zij behoorden, aan te leggen : dit volgde noodzaakHjk uit hunne manier van vonnisfén : '1 was nodig, dat men den daat des verfchfls eers bepaalde, ten einde het volk denzelvcn altijd in ' oog zou kunnen houden, anders liep men gevaar dat de daat des verfchils onder de behandeling vai eene omflagtige zaak telkens zou hebben kunnei veranderen , en eindelijk geheel onkenbaar wor den; hier uit volgde, dat de Rechters bij de Ro meinen, altijd den geheelen cisch, zo als dezelv lag, toeweezen, of ontzeiden, zonder iets in dei zei (*) Het is der moeite waardig , om hier over t leezen: w o l f 1 ïjui natura ,parte 8. :ap. 2. de divei fis rcrum pubiicarum forncis. Vertaaler. (/) En , ten einde het volk hunne zaaken nii maar, zo als zij wilden, voor den rechter zouden brei gen , begeerden zij, dat de Aaien bepaald, en volgei formulieren zouden aangelegt worden. L. 2. § 6, /. t trig. jfuris. vr. BOEK IV. h o|0fd s t u i). I 1 1 l 0 K 1s  yr. p O E K. IV. HOOFDSTUK. (V) AStiomes bon* fidei, in welke men deeze woorden voegde, ex. bonafide. Men had bij de Rometnen drieëtlei foort van Aaien , i, Acliones flrilii. jurts, of aaien, volgens het ttrenge recht, in welke de rechter aan ien letter van de formulieren gebonden was, 2. bon* fidei, aaien van goede trouw, in weU ke de rechter ex bono & aequo naar billijkheid oordeelde , en 3. arbitrari*, in welke de rechter ah een goede man , ais een feheidsman , tusfchen b»ide inkwam, en het belang der partijen op eene onzijdige w.jze waardeerde. Men zie hier over Finnius ad § 28 ff» 31- Inflit. de Acïionibus.. Vettaaler. («) Men veroordeelt, daar, zelfs die geene in de kosten, van welke men meer geëischt heeft, dan hij fchuldig was , indien hij niet aangeboden heeft, om dat geene, 't welk hij fchuldig is, onder den rechte? |n bewaaring te geeven. H4 DE GEEST zeiven te vermeerderen,. te verminderen, of te ma-? tigen. . Maar de Praetors voerden andere formulieren van Acïien in , welke zij AStien van goede trouw (m) noemden, en in welke de manier van vonnisfén meer in de magt van den Rechter was. Dit was beeter gefchikt naar den Geest der Monarchien. Hierom zeggen de Franfche rechtsgeleerden, dat men, in Frankrijk, (n) geene andere Actiën, dan die van goede trouw kent. V IJ F» m  DER WETTEN. 24.S y IJ F D E HOOFDSTUK. onder welk eene regeeringsvorm de souverain rechter kan zijn? M ac ui ave l (0) ichrijft het verlïe* van de vrijheid te Florence daar aan 'toe , dat het volk , 1 daar, niet even als te Rome , de gewoonte had gehad van in hunne vergaderingen over de misdaa- 1 den van gekwetftë Majefteit, welke tegen haar begaan waren, te vonnisfén. (P) Zij hadden daar toe regtbanken aatigefteld. Maar, zegt machiavel weinige worden door weinige omgekogt. Ik zou deeze grondftelling van dien grooten man wel voor de mijne aanneemen; maar gelijk, in zodanige gevallen, het ttaatknndige belang, om zo te fpreeken, het burgerlijke belang dwingt, (waut het baart altijd ongeleegenheeden , wanneer het volk zelve wil oordeelen over misdaaden, die tegen haar begaan (ó) In zijne redenvoering over de eerfte van de Decades van Livius,!. Boek, VIL Hoofdfiuk. (/.) Ik zou dit verlies der Vrijheid van Florence liever toefehrijven aan hun bederf in de zeden. Ik heb hier van iets gezegd in mijne cerfte Oeconomifehe redevoering, gedaan te Schoonhoven, den 25 Noveir». ber 1778", over het gevaarlijke van de zogenaamde algemeene befchaafdheid, gedrukt te Gouda bij Yerblaauvv. Venaaler, Q 5 VI. i O EK» V. tOOFl> STUK.  vr. boek, V. hooft stuk. 246 DE G E E S T gaan zijn,) zo is hetnoodzaaklijk, dat de wetten, om zodanige ongelegenheeden voor te komen, zq veel maar eenigzints mooglijk zij, voor de veilig• heid van de bijzondere ingezetenen zorgen. Dit hadden de Romeinfche wetgeevers in het oog, toen zij de twee volgende zaaken vast Helden , voor eerst, dat de befchuldigde vrijheid had van, voor dat het vonnis opgemaakt wierd, (q) zig zeiven in ballingfchap te begeeven , (r) en ten tweede , dat de goederen der veroordeelden aan .de Goden geoffert wierden, ten einde het volk geen voordeel uit de verbeurt- verklaaring trekken konde. Ik zal in het elfde boek nog meer bepaalingen opnoemen, welke men aan de magt, die het volk had om te vonnisfén, Helde. Solon heeft de misbruiken, welke het volk van zijne magt, om over misdaaden te vonnisfén , zou kunnen maaken , zeer voorzichtig voorgekomen — hij wilde, dat de zaaken, die bij't volk afgedaan waren, in den Areopagus zouden worden overzien; dat, wanneer men in dien raad van advijs was , dat een befchuldigde te onrecht was ont- (q) Dit was eene wet van Athene, gelijk bij Dewosthenes te zien is. Socrates weigerde zig van dezelve te bedienen. (r) Dit word zeer fraai uitgelegd in 't flot van d$ redenvoering van Cicero voor Cecinna.  DER WETTEN. 524? ontflaagen, (0 dc raad denzelven dan eene nieuwe Actie voor het volk zoude aandoen, en dat, in l tegendeel , wanneer dezelve begreep , dat hij onfchuldig veroordeeld was , (O de uitvoering van het vonnis zou uitgefteld worden, tot dat de zaak_ nader bij het volk in overweeging zou geweest zijn. Dit is eene wonderbaarlijk fchoone wet ; hier door wierd het volk aan het oordeel van die Magiftaat, voor welke het zelve den diepften eerbied had , en vervolgens weder aan haar eigen oordeel onderworpen. Het is altijd goed , dat dergelijke zaaken met eenige langwijligheid behandeld worden, vooral 11a dat de befchuldigde gevangen genomen is, ten einde het volk zijne drift aflegge, ep met bedaarde zinnen vonnisfe. (tt) In despotieke Staaten kan de Vorst zelve vonnisfén — in Monarchien. niet. Dit zou het Staatsgeftel bederven; dc tusfchen beide komend* af hanglijke magten vernietigen. Dan zou men alk de formaliteiten in het vonnisfén zien ophouden , de (s) Detnostkenes over de Kroon , pag. 454. lp <3e Frankfortfche druk van 't jaar 1604. ' (?) Zie Philostrates in het leeven der Sophisten I. B. in Vleeven van iEfchines. (11) Nulla fatis de vita hominis cunctatio longa e/i ju ven. Men kan nooit te lang talmen met ijmand « dood te brengen. Vcrtaaler. VI. IOEIC V. oofdstuk. 1 ï  VI. BOEK. V. HOOFDSTUK. ] t f r , l 2 Z tl M Y< K «Tl *4& DE GEEST de vrees zou dan alle harten inneetnen, de bleeke ichrik zou dan op alle aangezigten'te leezen zijn dan zou het vertrouwen , de eer, de liefde , de* veiligheid, in een woord de Monarchie zel've , weg genomen worden. Men zoude daar tegen ook de volgende bedenkingen kunnen inbrengen. In de eenhoofdige re, geeringsvorm is de Vorst die geene, welke de befchuldigdcn in rechten vervolgt,'en hunne ftraf of prijfpraak eischt. Indien hij ook zelve vonniste , 3an zou hij rechter en partij zijn. In deeze regeeringsvorm vallen daar en boven, neest al de verbeurt-verklaaringen ten voordeele ran den Vorst, dus zou hij weder rechter en parij zijn, wanneer hij zelve vonniste. Behalven dat hij hier door het aangenaamfte edeelte van zijn recht van Souverainiteit , het ïcht, naamlijk, van gratie te doen, buiten geruik zou Hellen, f» 't Zou immers dwaasheid yn, dat hij zelve vonniste, cn naderhand, ijn eigen vonnis vernietigde , en dus zig zeiven ïgenfprak. Ook O) Plato kan zig niet verbeelden, hoe koningen, elke , volgens zijn zeggen , Priesters zijn , tegen, oordig kunnen blijven , wanneer ijmand ter dood , t eene ballingfchap, of tot eene gevangenis, veroo'leld word. ^  DÉR. WETTEN. si» Ook zou dit alle denkbeelden verwarren. Hoe zou men kunnen wceten , of iemand als geheel onfchuldig, vrij verklaart, dan of hem gratie bfiwcezen was. Toen Lodewijk de dertiende rechter wilde zijn in de zaak van den Hertog de la Valelte , O) en ten dien einde voornaame amptenaaren van het Parlement, en raadsheeren van Staat bij zig ontbooden had, zeide de praüdent de Believre, na dat de Koning hun genoodzaakt had , om hunne gedagten te zeggen over het verleenen van een decreet van apprehenfie corporeel; „ dat hij in dee„ ze zaak iets wonderlijks zag ; dat het vreemd " was, dat een Vorst in de zaaken van zijne on" derdaanen wilde vonnisfén; dat de koningen alti leen het recht van gratie te bewijzen, aan zig •' hadden behouden , en dat zij de magt van te '„ vonnisfén aan hunne Amptenaaren hadden T, overgelaaten ; en zou uwe Majefteit genoegen '' kunnen fcheppen, om een mensch, welk uit ' kragte van uw eigen vonnis mooglijk binnen " een uur ter dood zou gebragt worden,voor zig „ op het drieital te zien zitten? dat het gelaat van „ eenen koning, 't welk niet dan genade ademt, „ een dergelijk gezigt niet kan verdraagen ; dat „ het enkele gezigt van den koning genoeg was, „ om (V) Zie het verbaal van de te rechtftelling van den Hertog de la Valette. 't Is te vinden in de gedenkschriften van Mintrezor 2. deel. pag. 62. VI. itOFX V. IO O F DITUK.  VI. BOEK. V. HOOFD STUK. *>£o DE GEEST „ om zelfs de kerkelijke ban te doen opheffen'; „ dat men nimmer anders dan voldaan uit de „ tegenwoordigheid van den Vorst moest komen. En wanneer men naderhand oyer de zaak ten principaale vonniste j zeide hij bij het uitten van zijn advijs: ,, DitN is eene rechtspleeging ,, zonder voorbeeld, tegen alle voorbeelden van de oudfte tijden af tot hecden toe, te moeten „ zien, dat een Koning van Vrankrijk , in hoe„ danigheid van rechter zijn ftem geeft, om een „ edelman ter dood te veroordeelen (x) (y). In- (x) Dit is in 't vervolg veranderd. Zie het zelve verbaal. De reden, welke de Heer de montesquieu hier geeft, om te bewijzen, dat een Monarch zelve niet vonnisfén moet, komt mij zeer onnoofel voor, en het zeggen van den Heer prefuient de Belicvre, 't welk hij ten dien einde aanhaalt, is niet zeer gefchikt, om dezelve te bevestigen. Immers, wanneer een befchuldigde veroordeeld word, dan zijn het niet zijne rechters, maar dan is het de wet, die hem de ftraf oplegt. Maar de wet is de wil van den Souverain; bij gevolg is het altijd de Souverain , die veroordeelt, 't zij dat het vonnis door een Gerechtshof, of door den Vorst zeiven geflatigen word. Hier uit blijkt, dat de magt, om zelve te vonnisfén, niets beneemt van het vermogen, om gratie te bewijzen. . Men kan dus althans niet tegenwerpen , dat een vorst, welke zelve vonniste , zig zeiven door het verleeneu van gratie zou tegenfpreeken, en dut hij zig in 't geval zou bevis-  DER WETTEN. 55£ Indien de Vorften zelve wilden vonnisfén, zo gouden zij even daar door eene onuitputbaare bron vinden, van zijne eigene vonnisfén te maaken, en te breeken. Want de eigenfchap van eenen Souverain, van gtaue te kunnen bewijzen, is het vermogen, o;n, in een bijzonder geval, iemand van eene ftraf, welke de wet hem oplegt , te kunnen ontiiaan; en waarom zou dan een Souverain , welke eene algemeene wet maakt, en zijne onderdaanen in eigen perfoon, volgens die wet , vonnist, niet in ftaat zijn om iemand in zodanig geval, in welke het algemeen belang zulks fchijnt te vorderen, van die wet te ontflaan, zonder dat hij daarom zou behoeven te worden begreepen, zig zeiven tegen te fpreeken ? Of kan men eene handel, wijze, bij welke men volgens die wetten, die gemaakt zijn om het geheele volk in tucht te houden, vonnist, dog tevens iemand, om dat het gemeene wel zijn dat vordert, van de ftraf, welke die wetten op leggen, ontnaat, een maaken en breeken van zijne eigent vonnisfén noemen? De overige redenen, welke onz fchrijver geeft, om te bewijzen, dat een vorst, i eigen petzoon , niet behoort te vonnisfén , zijn z goed , zo verftandig, zo oordeelkundig , dat hij 't deeze reden , welker onbegaanbaarheid wij getoor hebben, wel zou hebben kunnen aflaaten. Aanmed van eenen onb, [let is op zig zeiven waar, (gelijk de onbekend aan tekenaar zegt,) dat de vet de wil van den Souverai zij, en dat het, bij gevolg, altijd de Souverain zij die veroordeelt, V zij dat het vonnis door een gerecht, hof, 't zij door den vorst zeiven gejlaagen word. Maar de vraag is hier, wat word door de wet, e d' vr. BOEK. V. HOOFD» STUK. 1 > r t e t 9 k is  vï. BOEK V. hoofd stuk. 252 DE G E È S T bron van onrechtvaardigheeden en misflagen openen. De hovelingen zouden hun , door hun on» becaamlijk aanhouden, meenig onregtveerdig vonnis afpersfen. Toen eenige lloomfche Keizers de dwaasheid hadden van zelve te vonnisfén , was 'er geen Rijk bekend, 't welk de vvaereld meer over het begaan van wreedheeden, en onregtvaerdighcedcn deed verbaasd Haan , dan het hunne. Tacitus verhaalt ons , (z) „ dat Claudius, na „ dat dus door den Souverain , veroordeeld? de misdaad, of de perfoon, welke dezelve bedreeven heeft? immers de misdaad. De wet fielt op eene bepaalde misdaad eene bepaalde ftraf. Maar het oordeel of de befchuldigde waarlijk die misdaad bedreeven hebbe ? of hij in de termen van de wet valle ? ftaat nimmer aan de wet, en dus ook (in dien zin) niet aan den Souverain4 Dit is het werk van den rechter: zijne uitfpraak hier omtrent is het vonnis. Wanneer men dit onderfcheid in het oog houd, dan meen ik, dat men zal moeten toeftaan, dat het argument van den Fleer de momTesquibu, dat men, in zo een geval, nimmer zou hunnen weeten, of iemand, als geheel onfchuldig, vrij verklaard, dan of hem gratie beweezen was, volkomen doorgaat; ten ware men ondeiftelde, dat zo een vorst eerst de moeite zou neemen . van een vonnis, in forma, op te maaken, bij't welke de befchuldigde veroordeeld wierd, en dan naderhand gebruik makende van zijn recht van gratie , het zelve vernietigde* Vertaaler. (z) Jaarboeken 9. boek.  DER W ET TEN. 253 ,4 dat hij het recht om zelve over de zaaken te „ vonnisfén , en het gevvoone werk der over- 1 „ heeden, aan zig getrokken had, de deur open„ zette tot allerleije foorten van diefftal. En toen Nero na den dood van Claudius den' throon beklom , en zig de genegenheid van het Völk verwerven wilde , verklaarde hij 5j dat hij „ zig wel zoude -wagten, van zig in alle zaaken „ tot rechter op te werpen , ten einde de be,, fchuldigers, en de befchuldigden , binnen de „ muuren van zijn paleis, niet mogten blootge„ fteld zijn aan de onbillijke magt van eenige j, vrijgelatene flaaven. Ca') Zozinus O) verhaalt ons, „ dat onder de re„ geering van Arcadius, het getal der lasteraars „ vermeerderd wierd, het hof vervulde, en het zelve befmettede. Zo dra ijmand overleeden was, onderftelde men, dat hij geene kinderen „ naliet , (O en men gaf zijne goederen dooi „ opene brieven aan een ander. Want dewijl „ de Vorst uittermaate dom, en de Vorftin onftuit, baar onderneemend was, gaf zij de onverzaad. lijke gierigheid van haare bedienden en ver' trouwelingen den vollen teugel. Zodanig, dat zelfs f» Ibid. 13- b°ek(J>) In zijne Gefchiedenisfen 5. boek. (c) Men zag dezelve wanorde onder Theodofim dep Jongen. I. DEEL. & VI; O E Kv V. O O FUST UK.  VI. BOEK. V. HOOFD STUK. VI. HOOFD STUK. DE CEEST ,, zelfs den gematigdften lieden niets wenfchelijker voorkwam, dan de dood. „ Men, zag in vorige tijden" zegt Procopius, „ Qd) weinig menfchen aan het hof; maar zedert „ dat de rechters onder Justinianus der vrijheid „ verlooren hadden van recht te doen, wierden „ hunne gerechtshoven verhaten , terwijl men het „ Paleis van den Vorst hoorde weergalmen van de „ wetklagten der partijen, die om afdoening van „ hunne zaaken kwaamen fmeeken". De geheele weereld weet, hoe men daar de vonnisfén, en zelfs de wetten , te koop veilde. De wetten zijn de oogen van eenen Vorst: door deeze kan hij dat geene, 't welk anders voor zijn gezigt verborgen zou blijven, zien. En zo dra hij zelve het werk van zijne gerechtshoven wil gaan doen, dan werkt hij niet meer voor zig zeiven: dan werkt hij zijne verleiders, tot zijn eigen nadeel, in de handen. ZESDE HOOF'DSTUK. 'dat de staatsministers in eene monarchie niet behooren te vonnissen. Het baart groote ongelegenheeden in eene monar" chie , wanneer de ministers van den Vorst zeiven over (V) In zijne geheime Gefchiedenis.  DER WETTEN. a53T over pleitzaaken moeten vonnisfén. Wij zien nog heeden ten dage, dat 'er Staaten zijn , in welke men rechters zonder getal vind, om over de fmokkelaarijen te oordeelen, en in welke egter de ministers van den Vorst, wie zou het kunnen geloven? willen vonnisfén. De bedenkingen hier t tegen, overkroppen mij door derzelver menigte: ik wil alleen deeze ééne bedenking maaken, de natuur van de zaak brengt mede, dat 'er eene foort vart tegenftrijdigheid is tusfchen het kabinet van den Vorst, en zijne gerechtshoven. Het kabinet van den Vorst moet uit weinige leeden beftaan. De gerechtshoven moeten veele leeden hebben. De reden hier van is, dat de Staatszaaken in het kabinet met een zekere hartstogt moeten ondernoomen, en doorgezet worden , die men zelden van een grooter getal, dan van vier of vijf menfchen, welke ' daar met de borst op vallen, kan verwagten, terwijl men in tegendeel in gerechtshoven de zaaken, met eene koelzinnigheid , aan welke de uitflag derzelve eenigermaate onverfchillig is , moet behandelen. ZEVENDE HOOFDSTUK. OVER EENE MAGISTRATUURE , WELKE DOOR ÉÉN PERZOON BEKLEED WORD. Eene dergelijke Magiftratuure kan nergens anders, dan onder eene despotieke regeeringsvorm plaats R s heb- vil HOOFDSTUK. VI. BOEKj vi. HOOFD* STUK.  VI. BOEK. VII. HOOFB. STUK. (*) Zie L. 2 § 4 en 24. «fe Orig. Juris. (ƒ) Zig verbeeldende , dat hij de magt had, om dö maagd te beledigen, om dat haar rader afweezig was. Livtus 1. decad. 3. boek 44. hoofdft. 256 DE GEEST hebben. Men kan in de Romeinfche historiën zien, tot welk eene hoogte een dergelijk rechter zijn gezag kan misbruiken. Hoe, zou Appius, op zijnen rechterftoel gezeeten, de wetten niet veragt hebben, daar hij zig niet ontzag om zodanige wetten , die hij zelve gemaakt had, te overtreeden ? (e) Tittis Livius geeft ons een voorbeeld van eene1 alleronbillijkfte uitvlugt, van welke deeze zogenaamde tienman zig bediende. Hij had ijmand opgemaakt , welke Virginia als zijne flaavin voor zijnen rechterftoel moest opeisfchen. De nabeftaanden van Virginia drongen 'er op, dat zij uit kragte van zijne eigene wet in hunne handen zou gefield worden, tot dat de zaak bij uiterlijk gewijsde zou weezen afgedaan, dog hij verklaarde, dat hij zijne wet alleen ten behoeve van den vader gemaakt had , en dat men dezelve dus in dit geval, terwijl Virginius afweezend was, niet konde tóepaslijk maaken. (ƒ) ACHT-  DER WETTEN. 257 ACHTSTE HOOFDSTUK. OVER DE AANKLAGTEN ONDERDE VERSCHEIDENE REGEERINGSVORMEN. Te Rome Cg) had ijder burger vrijheid, om zijnen medeburger aan te klagen en te befehuldigen. Deeze inrigting vloeide uit den republiekijnfchen Geest voort, om dat men in eene republiek in ijderen burger eeiieu onbcpaalden ijver voor het algemeen belang onderftelt; om dat men daar, het daar voorhoud , dat ijder burger alle de rechten van zijn Vaderland als onder zijne bewaaring heeft. Na dat Rome onder de regeering van Keizers gekoomen was, volgde men daar nog deeze republiekijnfche beginfelen , maar wel dra zag men toen eene foort van gevaarlijke mcnfchen, eene geheele bende van aanbrievers ten voorfchijn komen. Ijder, die van een flegt gedrag was, dog buiten dien bekwaamheeden bezat, die eene laage ziel, en eenen heerschzugtigen geest had, zogtmaar eenen misdaadigen op , wiens veroordeeling aan den Keizer aangenaam konde zijn. Dit was toen de weg, om tot eer en fortuin te geraaken: (li) eene zaak, welke onder ons onbekend is. Wij (g) En in verfcheiden andere fteeden. Qi) Men kan bij Tacitus leezen, welke beloouingen aan deeze aanbrievers gegeeven wierden. R 3 VI. BOEK. VIII. HOOFDSTUK.  VI. BOEK. VIII. HOOFDSTUK. IX. HOOFDSTUK. i$& DE GEEST Wij hebben tegenwoordig [in Vrankrijk,] in dit opzigt eene uitmuntende wet. Deeze, naamlijk, dat de Vorst, wiens werk het is zorge te dragen, dat de wetten ter uitvoer gebragt worden , in ijder Gerechtshof eenen Amptenaar aanftelt , die, in zijnen naam, alle demisdaaden moet vervolgen. En indien deeze opentlijk aangeftelde wreeker der misdaaden onder verdenking geraakt van zijn gezag te misbruiken, dan heeft men recht, om hem opening van zijne informatien te doen geeven. Volgens de wetten van Plato, (/) moesten die geene, welke nalatig waren in het ,aanbrengen van aan hun bekende misdaaden aan de regeering, of die „welke aan dezelve hunnen bijftand onttrokken, geftraft worden. Dit zou tegenwoordig niet meer te pas komen. De regeering waakt voor de burgers; zij alleen is werkzaam, terwijl de burgers zig in [rilheid op haare zorg verlaaten. NEGENDE HOOFDSTUK. OVER DE GESTRENGHEID DER STRAFFEN, ONDER DE VERSCHEIDENS REGEERINGSVORMEN. De geftrengheid in het ftraffen komt meer te pas in eene despotieke regeeringsvorm, waar het be- gin- (*') p. boek,  DER WETTEN. 259 gitfelwew'is, dan in monarchien en republieken, waar de drijfveeren eer, en deugd zijn. In gemaatigde Staaten zijn de vaderlandsliefde, defchaamte, de vreesjpor fchandaal, voldoende behoedmiddelen,om eèm menigtemisdaaden in te houden. De grootfte ftraf, welke, daar, op eene flegte daad volgt, is, dat men van dezelve overtuigd word. De burgerlijke wetten kunnen dus , daar, veel gemaklijker verbeeteringen invoeren; men heeft daar lang zo veel geweld niet nodig j dan onder het despotismus. Onder zodanige regeeringsvormen zal een goec wetgeever zig minder toeleggen op het ftraffenj dan op het beletten van de misdaaden. Hij zal zi{ meer moeite geeven, om goede zeeden in te voe ren, dan om ftrafgerichten te oeffenen. De Ge fchiedfchrijvers van China (è) merken altijd aan dat hoe meer men in dat rijk de ftrafgerichten zaj vermeenigvuldigen , men zig ook altijd des te na der bij het oogenblik van eene Staatsomwentelin: bevond. ' De reden was klaar; men moest de ftraf fen vermenigvuldigen naar maate dat de zede: vervielen. Het zou mij weinig moeite kosten, om te bewii zen (£) lk zal in het vervolg aantoonen, dat Ckfm ten deezen aanzien, zig in 't geval van eene republie of monarchij bevind. R 4 VI. BOEK. IX. II O O F D« STUK. I 1 > t  VI. BOF. K. IX. HOOFD* STUK. s>6o DE GEEST zen, dat in alle, of meest alle, de Staaten van Europa,de ftrafgerichten verminderd of vermeerderd zijn, naar maate dat men nader bij de vrijheid kwam, of verder van dezelve af geraakte. In de despotieke Rijkers men ongelukkig genoeg, dat men daar den dood meerder vreest, dan dat men eigentlijk op zijn leeven gefield is. De ftraffen moeten derhalven daar geweldiger zijn. In de gematigde Staaten is men meer bevreesd om zijn leeven te verliezen, dan men eigenlijk den dood, op zig zeiven befchouwd, vreest. Dus zijn , daar, zodanige ftraffen, welke zonder geweldig te zijn , alleen het leeven beneemen, voldoende. Zodanige menfchen, die bij uitneemendheid ge* ukkig, en zodanige, die in den hoogden trap ongelukkig zijn, zijn beide even zeer tot ongevoeigheid geneegen. Getuigen de munniken, en de, iwingelanden. De middelmatige ftand alleen , en :ene zekere ondereenmenging van voor-en tegenspoed , zijn in ftaat om zagtmoedigheid en medeijden in te boezemen, Het geene men hier omtrent in den mensch, op zig zeiven befchouwd , waarneemt, zal men ook in geheele natiën bewaarheid vinden. Bij de wilde volkeren, welke een zeer ruuw en hardyogtig leeven leiden, en bij zodanige volkeren, die onder eene despotieke regeeringsvormen leeven, bij welke men maar een mensch ontmoet, die boven  DER WETTEN. a6i ■alle maat van de fortuin begunftigd is, terwijl alle de overige in zwaare onderdrukking leeven, is ijder een even wreed. De zagtheid van aart is alleen in de gematigde Staaten te vinden. Wanneer wij in de gefchiedenisfen ftaaltjes ontmoeten van de wreede rechtsoeffeningen der Sultans , dan gevoelt ons hart , met eene zekere foorl van droefheid, de elende van het menschlijk geflagt. Onder eene gematigde regeeringsvorm kan alles den wetgeever dienen , om tot een ftraf gebruikt tc worden. Is het evenwel niet wat zeer bijzonder, dat te Sparle eene der zwaartfte ftraffen was, da men aan niemand zijne huisvrouw mogt leenen nog die van eenen anderen te leen hebben , da men nooit anders dan met maagden in zijn hui! mogt zijn? in een woord, alles wat in gematigds Staaten de wet eene ftraf noemt, word in de daac eene ftraf, TIENDE HOOFDSTUK. OVER DE OUDE FRANSCHE WETTEN, Men vind den geest der monarchie voornaamenlijk in de oude Franfche wetten. In gevallen, waar het om eene geldboete te doen is, vorderen dezelve veel mindere ftraf van eenen onedelen , dan R 5 van VI. BOEK. IX. HOOFD STUK. X. HOOFDSTUK.  VI, B O IC K. X. HOOFU STUK. XI. HOOF DSTUK. 26a . DE GEEST van eenen edelman. CO Het tegen QVergeftelde heeft in de lijfflraflijke misdaaden plaats; (m) een edelman verliest daar zijn eer en toegang tot het hof, ' terwijl een gemeene knaap, bij wien de eer niets geld, op zijnen rug geftraft word. ELFDE HOOFDSTUK. DAT MEN WEINIG STRAFFEN N O D I G> IIEBBE, WANNEER EEN VOLK DEUGDZAAM ZIJ. Het Romeinfche volk bezat deugden: (ri) deeze deugden hadden zo veel kragt , dat een wetgeever menigmaalen niets anders nodig had, dan hun den weg der deugd aan te wijzen , om hun denzei ven te doen bewandelen. Menigmaalen fcheen het, dat hij in plaats van wetten te maaken, kon volftaan met goeden raad te geeven. De ftraffen, welke onder de koningen, en in de (V) ,, Voor het fchenden van een arrest zal een „ edelman verbeuren zestig livres, een onedele veertig Huivers. Somme rurale 2. boek p. 198. van den „ druk van 1512.cn Beaumatioir 61 hoofdft, p. 309. Zie dan raad van P. Defontaine 13. hoofdft. vooral Art. 22. (») Men moet hier door deugd wederom de Staatkundige deugd,de liefde tot het Fader/and, v&üamVer taaier.  DER WETTEN. 263 de wetten der twaalf tafelen waren ingevoerd, geraakten bijna alle onder de republiekijnfche regeering in onbruik, 't zij dat dit een gevolg was van de wet Valeria, (0) 't zij men dit aan de vretPorcia te danken hadt (J>> Men kan egter niet bemerken, dat daarom de republiek minder wel geregeerd wierd. De burgerlijke tucht had 'ei geen het minfte letzel door. Deeze wet Valeria, bij welke aan de overheic alle middel tot daadlijkheeden benomen wierd. wanneer een burger zig van haare rechtbank ot het volk beroepen had, ftelde geene andere ftra: tegen de overtreeders derzelve in, dan dat zi voor Jlegtboofden te boek gefteld wierden (3). TWAALF (V) Deeze wet wierd terftond na de uitdrijving van de koningen gemaakt door Vateriüs Publicota. TA is tweemaal vernieuwd, en beide reizen door Overh'ee den van dezelfde familie, gelijk te zien is bij Livius 10. boek. Dit gefchiedde niet, om die wet meerde kragt te geeven; maar om aan dat geene, 't welk bi dezelve bepaald was, meer volmaaktheid bij te zetten Livius noemt dit diligentius fantïuni, dat is, zij wiert met meer naauwkeutigheid vastgefteld. Qp) De wet Porcia was ten voordeele van de lig haamen der Romeinen ingevoerd , om dat zij dit geene, die eenen burger van Rome geilagen of gedooc had, eene zwaare flraf oplag. Livius X. Boek IX. Hoofdft Zij wierd gemaakt in 't jaar 454 na "de bouwing vat Rome. (tf) Tiius Livius zegt , men zcide 'er niets mee, yan, dan dat het een Jlegt ftuk was. VI. BOEK. XI. HOOFD. STUK. i i i i : 1  204 DE GEEST VI. B Ó EK. XII. HOOF 1) STUK. Zo dra men eenige ongelegenheid en wanorde, in den Staat ontdekt; dan wil eene geweldige regeeringsvorm aanftonds aan 't verbeeteren vallen , en in plaats van zijne gedagten te laaten gaan , om de oude wetten ten uitvoer te doen brengen, ftelt men, op dat geene, 't welk men tegen wil gaan , eene geweldig wreede ftraf, die het kwaad op 't oogenblik ftuit. Maar dit doende, word de fpringveer van de regeeringsvorm ten fterkfte opgefpannen ; de verbeelding word zo wel aan deeze zwaare ftraf gewoon, als zij te voren aan de mindere was; en gelijk hier door, de vrees voor de mindere ftraf verminderd word, zo vind men zig, door dit middel, wel dra, genoodzaakt, om die zwaare ftraf op alle misdaaden toepaslijk te maaken. De ftmikroverijen maakten in zommige Staaten de wegen zeer onveilig; men wilde dezelve beletten; men gebood, dat dezelve met het rad zouden geftraft worden — dit baarde in 't begin eenigen affchrik; maar zo dra de verbeelding aan die ftraf gewoon was, wierden de reizigers weder, even TWAALFDE HOOFDSTUK. OVER HET VERMOGEN DER STRAFFEN. De oudervinding heeft geleerd, dat in die landen , waar de ftraffen zagt zijn ,de geest van den burger even fterk door dezelve getroffen word, als in die landen, waar zij zwaar zijn.  DER WETTEN. 265 even als te voren, op de wegen door de ftruikrovers aangerand en geplunderd. In onze dagen is [in Vrankrijk] de defertie onder de foldaaten zeer gemeen geworden ; men heeft derhalven op de defertie de doodftraf gefield , maar het deferteeren, gaat daarom niet minder in zwang. De reeden hier van is zeer natuurlijk. Een foldaat , die daaglijks gewoon is zijn leeven te waagen , veragt de gevaaren; ten minften hij verbeeld het zig. Maar een foldaat word daaglijks geleerd de fchande als een grooi kwaad aan te zien. Men had, dus , die ftraf, door welke aan een deferteur voor zijn geheele lee ven een fchandvlek opgelegd wierd, Cr) nie moeten wegneemen; men heeft zig verbeeld, da men de ftraf verzwaarde , en men heeft dezclv in de daad verminderd. Men moet de menfehen niet door de ftrengft middelen beftuuren. Men behoort fpaarzaam t zijn, in het gebruiken van die middelen , welk ons'de natuur aan de hand geeft, om hun t leiden. Men onderzoeke vrij de oorzaaken va alle verval in de zeeden, en men zal moeten ei kennen, dat het zelve aan de ftraffeloosheid, e niet aan de gematigdheid der ftraffen te wijten zij Men volge dan de natuur, welke den menfche d (r) Men fneed hun neus en ooren af. VI. BOEK. XII. HOOFDSTUK. i ■ 1 1 1 '' e  266 DE GEEST VI, BOE K. HOOFI STUK» de fchande , als het ergfte kwaad , te vreezen geeft, en men zorge, dat het zwaarfte gedeelte' van eene ftraf befta in de eerloosheid, welke aan "het ondergaan van dezelve gehegt moet zijn. Vind men landen , waar de eerloosheid geen gevolg is van het ondergaan van ftraffen; veilig kan men dit aan eene dwinglandij toefchrijven , welke de grootfte fchelmen , en lieden , die bij toeval zig vergreepen hebben , dog anders braaf waren, op een en dezelfde wijze, zonder onderfcheid, gewoon is te ftraffen. En vind men weder andere landen, in welke, de menfchen niet anders dan door wreede ftrafoeffeningen in teugel te houden zijn , men ftelle wederom zeeker, dat men dit aan de geweldigheid der regeeringsvorm te wijten hebbe, welke zodaninige zwaare ftraffen op geringe misdaaden gefield heeft. Menigmaalen gebeurt het, dat een wetgeever, die een kwaad Wil uitroeijen , niet dan om zijne voorgenoomen uitroeijing denkt. Zijne aandagt is dan alleen op dit onderwerp gevestigd , en bij denkt in 't geheel niet op de ongeleegenheeden, welke uit zijne middelen ter uitroeijing van dat kwaad, kunnen voortfpruiten. Dog wanneer het kwaad eens uitgeroeid is, dan ziet men niets meer, dan de hardvogtigheid van den Wetgeever; dan blijft er een gebrek in den Staat, 't welk  DER WETTEN. 267 welk uit deeze hardvogtigheid voortgefprooten is; dan zijn de geesten bedorven, dan zijn zij aan 1 hardvogtigheid en despotismus gewoon geworden. Na dat Lyzander (j) de overwinning op de Athenienfers had behaald , wierd het vonnis der krijgsgevangenen opgemaakt. Men lag den Athenienfers te laste, dat zij alle de gevangenen van twee galtijen , in zee geworpen hadden, en dat zij in volle vergadering hadden beflooten, dat zij allen krijgsgevangenen,die zij maaken zouden, de handen zouden afkappen ; zij wierden alle veroordeeld om gewurgd te worden , behalven Adymantus, om dat deeze zig tegen het befluit der Athenienfers had verzet. Lyzander verweet Philocles, eer hij zijn vonnis aan hem ten uitvoer deed brengen, dat hij de geesten der Grieken bedorven , en aan geheel Griekenland lesfen van wreedheid ingeboezemd had. — Plutarchus (t) verhaalt ons, „ dat de Athe^ „ nienfers toen de Argiers vijftien honderd van „ hunne eigene burgers ter dood gebragt hadden, „ den Goden offerhande toebragten, om deeze „ daad uit te wisfehen, ten einde het hun be» „ haagen mogte , een zo wreed denkbeeld „ uit de harten der Athenienfers uit te roeijen". Daar is tweederlei foort van bederf. Het eene heeft plaats> (s) Xenophon Hift. II, Boek. (ƒ ) Zedekundige werken. Over die geene, welke het bewind van Staat in handen hebben. vi. JOEK. xii. HOOFD» STUK.  2Ö3 DE GEEST vr. BOEK. XII. BO OFTJSTUK. xnr. H O O F I STUK. («) Zie Kempfer. plaats, wanneer het volk de wetten niet gehoor-» zaamt, het andere wanneer het door de wetten zelve bedorven word — dit laatfte kwaad is ongeneeslijk , om dat het uit de middelen zelve voortkomt. DERTIENDE HOOFDSTUK. ONVERMOGEN VAN DE WETTEN DER ' JAPONNEEZEN. Al te zwaare ftraffen kunnen zelfs het despotis* 'mus bederven. Laaten wij voor een oogcnblik eens zien, hoe het hier mede in Japan geleegen zij. Men ftraft daar bijna alle misdaaden met den dood. (u) Om dat de ongehoorzaamheid aan een zo groot Vorst, als de Keizer van Japan is, eene vreeslijke misdaad is. 't Is daar niet te doen , om de fchuldigen te ftraffen , maar om den Keizer te wreeken. Deeze denkbeelden fpruiten uit de flavernij voort, en komen voornaamentlijk daar van daan, dat de Keizer eigenaar is van alle de bezittingen; en dat bij gevolg bijna alle misdaaden tegen zijn eigen belang ftrijden. Men ftraft daar een leugen , met welke men, om zig te redden, zig bij de regeering behelpt, met  DER WETTEN. 469 niet den dood; een zaak, die tegen de natuurlijke vrijheid van zig te verdeedigen, ftrijd. Zelfs dat geene, 't welk geen zweemfel van misdaad heeft, word daar geftreng geftraft. Bij voorbeeld, een mensch, die zijn geld in het fpel waagt, is daar den dood fchuldig. 't Is zo : het tot verwondering toe halftarrig, eigenzinnig , onvertzaagd , wrevelig karafter van dit volk, 't welk alle gevaaren en onheilen tartj fchijnt, in den eerden opflag van het oog , de Wetgeevers van de wreede geftrengheid van hunne wetten te ontfchuldigen; maar dan moet men zig verbeelden , dat menfchen , die uit hoofde van hun natuurlijk geftel, gewoon zijn , den dood te veragten , die zig om den minften grilligen inval den buik opfnijden, door het geftadige gezigt van wreede ftrafoeffeningen te verbeeteren, of in toom te houden zouden zijn, en zig met zodanige ftrafoeffeningen niet gemeenzaam zouden maaken. De reisbefchrijvers 'verhaalen ons , met opzigt tot de opvoeding der Japonneefen, dat zij de kinderen met zagtzinnigheid behandelen , om dat zij te- (?) Verzameling van reisbefchrijvingen, Welke gediend hebben tot de oprechting van de O. /. Comf, in Frankrijk, III. D. ff. St. p. 428. I. DEEL. S Vï. BOEfo XIII. HOOFDSTUK.  VI. BOEK, XIII. HOOFD 5 ï U I.. 270 DE GEEST tegen de ftraffen halfterrig worden ; dat zij de liaayen niet te hard aanfpreeken , om dat zij zig anders aanftonds te weer ftellen : had men dan ' niet, uit dien geest, welken men ziet dat in de beftuuring van de huishoudingen moet plaats hebben, kunnen befluiten tot dien geest, welken men in het ftaatkundige en burgerlijke beftuur had behooren te doen doordraaien. Een Iverftandig Wetgeever zou zig toeleggen , om door eene voorzigtige mengeling van ftraffen en belooning-ui, door , zo veel mooglijk , overeenkomftig den aart van deeze vreemde karaclers , wijsgeerige , zedekundige, en Godsdienstige ftelregels uit te zoeken, om door eene naauwkeurige toepasfing van de regels van eer, door de ftraffen voornamentlijk in eerloosheid te doen beftaan,, door hun een ftandvastig geluk , en vreedzaame gerustheid te doen genieten , de geesten van dit volk te overmeesteren; en hij zou dom en gevoelloos handelen, (w) indien hij zig verbeeldde , dat geesten , die in de gewoonte gebragt zijn , van. door geweldige ftraffen in teugel gehouden te. worden , niet even eens door veel zagter middelen konden geregeerd worden. Iïij zou eerst in de meest verfchoonbaare gevallen , de ftraf, die op de fV) Men kan dit gerust aanneemen voor eenen grondregel, welken men van gebruik moet maaken, in gevallen, waatin de harten der menfehen, door al te wreede ftrafoeffeningen, bedorven zijn.  DER WETTEN. ayi de misdaad gefteld was, kunnen matigen, tot dat hij het eindelijk zo ver zou vinden gebragt te hebben, dat dezelve in alle gevallen kondè verzagt worden. Maar het Üespotismus kent deeze middelen niet ; het flaat nimmer deezen weg in. Het kan zijn eigen magt misbruiken, maar dit is ook al wat het kan. In Japan heeft het eene pooging Willen doen, om het volk in teugel te houden , en 't gevolg is geweest , dat het zig zeiven in wreedheid overtroffen heeft. Wanneer men alles doet, om de menfchen fchuuwer en woester van aart te maaken , dan kan men dezelve ook niet anders dan door grooter en grooter wreedhecden regeeren. Zie daar den oorfproug, zie daar den Geest der Wetten van Japan. Maar zij bezitten meer woede, dan kragt; zij zijn in hun oogmerk, om onder hun het Christendom uit te roeijen , naar hunnen zin geflaagt; maar zodanige ongehoorde pogingen , als zij daar toe aangewend hebben , zijn juist bewijzen van hun onvermoogen. Zij hebben onder zig eene goede burgerlijke tucht willen invoeren ; maar , even daar door, hunne zwakheid nog meer aan den dag gelegt. \ Het is der moeite waardig, dat men het berigt van de bijeenkomst van den Keizer en den Deyro Sa te VI. BOEK. XIII. [100 F DSTÜK.  VI. BOEK. XIII. HOOFDSTUK. 272 D E G E E S T te Mecco leeze; (x) liet getal der geene, die daar door het gemeene volk dood gedrongen en dood geflaagen wierden, is ongelooflijk. Men fchaakte jongens en meisjes : men vond dezelve vervolgens op bepaalde uuren, daaglijks, moedernaakt, (dog in linnen zakken genaak , op dat zij den weg, dien men hun heen gevoerd had, niet weder zouden kunnen vinden ,) op de openbaare markten te koop ftaan. Men ftal daar, al wat men wilde;, men fneed de paarden den buik op, om die geene , die 'er op zaten , te doen tuimelen; men fmeet de rijtuigen omver, om de vrouwen , die in dezelve zaten, te berooven. De Hollanders , die daar na toe reeden , dog aan welke men verhaalde, dat het 'er zo toeging, dat men geen nagt kon doorbrengen op de daar toe opgerechte open plaatzen , zonder gevaar van vermoord te worden, keerden te rug; enz. Ik moet, in 't voorbij gaan , nog fpoedig eene andere trek van hunne burgerlijke tucht verhaalen. De Keizer, die zig aan de fchandelijkfte wellust hadt overgegeeven , trouwde niet: hij liep dus gevaar van zonder opvolger te zullen ftcrven. De Deyro zond hem twee zeer fchoone jonge maagden; hij trouwde eene van dezelve uit (#) Verzameling van reisbefchrijvingen, welke gediend hebben tot de oprechting van de O. I. Comp, in Frankrijk, V, Deel pag. 2.  DER WETTEN. *73 uit eerbied, dog hield geene gemeenfchap met baar. Zijne Voedftervrouw liet de fchoonfte jon- n ge maagden van het geheele Rijk voor hem opzoeken , dog alles was vrugteloos. Eindelijk wierd 1 hij door de fchoonheid van eene Zwaardveegers . dogter getroffen: (y) hij trouwde haar, en kreeg bij haar eenen zoon. De Hofdames, ten uïterftea verontwaardigd dat eene vrouwsperzoon van eene zo laage afkomst aan haar voorgetrokken wierd , vermoordden het kind. De misdaad wierd voor den Keizer verborgen gehouden. Hij zou anders zeker ftroomen van bloed hebben doen vlieten. De wreedheid der wetten belet derhalven derzelver uitvoering. Wanneer de ftraffen zonder maat zijn, is men dikwils verpligt om de ftraffeloosheid boven de ftraf te verkiezen. VEERTIENDE HOOFDSTUK. OVER DEN GEEST, DIE IN DEN ROMEINSCHEN RAAD HE ERSCHTE. Onder het burgemeesterfchap van Acilius Glabrio, en van Pifo, maakte men de wet Acilia (z) i tegen (j) Verz.van Reisbefchr., als bovenV.Deel.pag. 2. ' (2) De fcbuldigen wierden bij dezelve tot eene geldboete verweezen , en konden niet meer in de orde der raadsbeeren aangenomen, nog tot eenigen regeeringspost verkoren worden. Dien. XXXVI. Boek. S 3 VI. O E IC XIII. OOFD5TUK. XIV.1 IOOFDSTUK.  274 DE GEEST VI. B O E IC. XIV. HOOFD' STUK. XV. HOOFD5TB K. tegen de kuiperijen. — Dion(a) verhaalt ons, dat de Raad de Burgemeesters aanzetfede, om die vyet aan het volk voor te flaan, om dat P. Cornelius, de gemeensman, voorgenomen had, van rij&f lijke ftraffen op die misdaad, tot welke het volk zeer genegen was, te doen ftellen. De Raad begreep, dat zodaiu'ge onmaatige ftraffen wel aan den eenen kant de gemoederen met fchrik vervullen zouden, dog dat zij , aan de andere zijde, die uitwerking zouden hebben, dat er niemand zou gevonden worden, die aanklaager zou willen zijn, en dat ook niemand over die misdaad als rechter zou willen zitten, daar men in tegendeel, wanneer men matige ftraffen op dezelve ftelde s aanklagers en rechters zou vinden. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE WETTEN DER ROMEINEN, TEM AANZIEN DER STRAFFEN. Wanneer ik de gefchïedenisfen der Romeinen nadenke, worde ik zeer gefterkt in mijne grondbeginzelen. En wanneer ik dat beroemde volk telkens hunne burger-wetten , ten aanzien van de ftraffen, zie veranderen, naar maate het van Staatkundige wetten veranderde . dan twijfel ik niet langer, of de natuur van de ftraffen hangt van de natuur van de regeeringsvorm af. , > , D* Qij Ibkl. Dien 36". boek.  DER WETTEN. '*7S De wetten van de koningen, die gemaakt waren voor een volk, 't welk uit vlugtelingen, flaaven, en ftruikrovers was bij een geraapt , waren zeer geftreng. De geest, die aan republieken eigen is, zou zekerlijk wel gevordert hebben, dat de zogenaamde tienmannen die wetten uit de wetten der twaalf tafelen gelaten hadden , maar deeze lieden voorneemens zijnde om de dwinglandij in te voeren, droegen wel zorge, dat zij den republiekijnfchen geest niet volgden. • Titus Livius (fc) zegt , ten aanzien van de ftraf van Metius Suffetius , DiStator van Alba, welke door Tullus Hostilius veroordeelt wierd om met twee wagens met vier paarden vaneen gefcheurd te worden , dat dit de eerfte en de laatfte ftrafoeffening zou geweest zijn, in welke de Romeinen de menschlijkheid uit het oog verlooren hebben. Dog hij vergist zig: de wet der twaalf tafelen is vol van wreede ftraffen (c). Geene ftraf verraadt meer het oogmerk van de tienmannen, dan de doodftraf, welke zij op het maaken van paskwillen en fpotdigten ftelden. Dit komt in 't geheel niet overeen met den geest der republieken, in welke het volk altijd met vermaak ziet, (b) I. Boek. fV) Men vind , daarin , de ftraf van 't verbranden. Alle firaften zijn in dezelve bijm doodllraffen, Zelfs word in dezelve het fseelen met den dood geftraft. S 4 VI. $ O fc*. K. XV. 300FI). STUK. \  v/. BOEK. XV. hoofd stuk. 276 DE GEEST ziet , dat den voornaamften lieden kleinigheeden worden aangedaan. Maar deeze lieden , welke voorneemens waren , om de vrijheid den dood' fteek tegeeven, waren voor zodanige fchriften, fd) welken (V) Men behoort deeze plaats met voorzigtigheid pp te vatten. De Heer de montesquieu wil hier niet leeren , dat het vermaak, V welk het gemeene volk, in republieken, altijd daar uit fchept, dat den voornaa?n(le lieden kleinigheden worden aangedaan , eene genoegzaame reden zou opleveren, waarom men, in republieken , het maaken van pasquillen en /potfchriften , ongeftoort en ongeftraft, zijnen gang moet laaten gaan. Immers behalven de klaarblijklijke ftrijdigheid, welke hier in , anders , tegen zijne eigene gronden zou gevonden worden , zou eene dergelijke leer, welke alle zekerheid omtrent de eer en goede naam geheel den bodem zou inflaan , in 't geheel niet pasfen in den mond van eenen piEefident van een Gerechtshof; hij wil alleen' leeren , dat de doodt t b a f , welke de Decemviri , op het maaken van pasquillen en fpotfchriften fielden, veel te zwaar, en vooral in eene republiek niet geëvenredigd was met de natuur van de misdaad. Het gemeen fchept zeker doorgaands vermaak in pasquillen en tpotfchriften, maar die daar uit zou willen befluiten, dat derhalven het maaken van pasquillen in eene republiek, eene geoorloofde zaak was, die zou de eer en goede naam van eenen burger van eene vrije republiek op eenen zeer geringen prijs moeten Hellen. Men behoort wel te onderfcheiden. Pasquillen en fpotfchriften , welken den goeden naam en eer van eenen burger fantasten, kunnen nimmer, zolang men eenige agting voor  DER WETTEN. &77 welken den geest van vrijheid konden aanwakkeren, bevreesd, (e) Na dat men de tienmannen had uitgeworpen, wierden alle de wetten, in welke de ftraffen bepaald waren , weggenomen. Men fchafte dezeiven wel niet uitdrukkelijk af; maar zo dra men door de wet Porcia verbood , om eenen burger van Rome ter dood te veroordeelen, verboren zij van zelve hunne geheele kragt. En dit is de tijd, op welken men het zeggen van Titus Livius, (f) ten aanzien der Romeinen , kan toepaslijk maa- voor de eer heeft, zo lang men toeftaat, dat 'er eene wezentlijke benadeeling aan de eer kan worden toegebragt , verdeedigd worden ; geene regeeringsvorm ter weereld kan dezelve toelaaten. Wolfii Jus Naturas part. 8. cap. 3. § 772 & 771. Maar in tegendeel zodanige gefcbriften , welke den geest van viijheid aanwakkeren, kunnen, in eene republiek, zo lang zij maar met gematigdheid, met behoorlijken eerbied voor de regeeiing gefchreeven worden, zo lang zij niemanJ in zijne eer of goeden naam aantasten, nooit genoeg aangemoedigd worden. Hoe zuiverder in eene republiek de denkbeelden over de vrijheid zijn , hoe helderder het vuur van waare vrijheidsliefde in de harten der burgeren blaakt, des te vuuriger zal het vaderland bemind , des te gelukkiger zal zo eene republiek zijn. Vertaakr. (e) Sylla, welke door denzelfden geest gedreeven wierd, als de Decemviri, vermeerderde even als zij, de ftraffen tegen de pasquilfchrijvers. (f) V. Boek. S 5 VI. B O E E. XV. ISOOFD» STUK.  vt. SOEK. XV, Hoofdstuk. a?8 DE GEEST maaken, dat. nimmer een volk, zo zeer, "als zij, de gematigdheid in het ftraffen bemind hebben. En wanneer men bij deeze gemagtigdheid in het ftraffen nog eens voegt, het recht , 't welk ijder befchuldigde had, van nog voor het vonnis, zijn vaderland te kunnen verhaten; dan zal men overtuigd moeten zijn , dat de Romeinen door dien geest gedreeven wierden , welken ik gezegd heb, dat aan republieken eigen is. Sylla, welke de dwinglandij , de regeeringloosheid, en de vrijheid onder een verwarde, maakte de wetten Cornelia. Hij fcheen geen ander oogmerk bij het maaken van zijne wetten te hebben, dan het in zwang brengen van eene manier om eene menigte van , te voren , onverfchillige zaaken, met den naam van misdaaden te beftempelen. Langs deezen weg vond hij, door eene geheele menigte zaaken met den naam van doodflag te benoemen, overal moordenaars; en door deeze uitvinding, die maar al te veel gevolgd wierd, ftelde hij de burgers aan menigte van hinderlaagen , neteligheeden, en valftrikken bloot. Bijna alle wetten van Sylla dreigden de burgers met de ftraf, waar bij hun het water, en het vuur ontzegd wierd. (g) Ccefar vermeerderde die (&) ^qua & igne interdhere. Het vuur en water aan ijmand te ontzeggen, betekende bij de Romeinen, ijmand te bannen. Veitaaler.  DER WETTEN. »7j> die ftraffen met de verbeurtverklaaring der goederen, (./?)• om dat de rijken^ zeker zijnde, dat zij in hunne ballingfchap . hunne bezittingen konden behouden, even daar door met des te minder on-1 befchroomdheid misdaaden bedreeven.- Toen men een weinig, nader aan de monarchie begon te komen-, verdeelde men de ftraffen in drie klasfen. (t) De eerfte behelsde de ftraffen, welke aan de eerfte perzoonen van den Staat konden aangedaan worden; (k) deeze waren redelijk zagt. De tweede hielden de ftraffen in voor perzoonen van eenen minderen rang; (O deeze waren wat geftrenger. Eindelijk Waren de ftraffen, die voor het gemeenste foort (m) van volk > gefchikt waren, allerwreedst. De wreede en razende Maximinus hitste, om zo te fpreeken, het krijgskundige beftuur tegen zig op, in plaats van het zelve te verzagten. Capitoh- nus Qi) sltetonius zegt ons in 't leeven van Jtilius Cafar, dat hij de flraffen op de misdaaden verzwaarde , om dat de rijken zig des te gemaklijker tot da misdaaden lieten verleiden, om reden.dat zij met hunne volle bezittingen1 in ballingfchap gezonden wierden. («) Zie L. 3. §. legis, ad legem Corn. de Jicariis , en eene menigte andere wetten in de pandecten en codex, (£) Sublimiores. (/) Medios. (73) Infimas. 1.2. § legis, ad legem Corn.deJtcariis. VI. 5 0EK. XV. IOOFD* STUK.  VI. BOEK. XV. HOOFDSTUK. XVI. HOOFDSTUK. 280 DE GEEST nus f») verhaalt ons, dat de Raad tijding kreeg, dat hij zommigen had doen kruifigen , anderen voor de beesten had doen werpen, anderen wederom in vellen van versch gedoodde beesten had doen naaijen, zonder eenigen agt op hunne waardigheeden te gecven. Hij fcheen de krijgstugt, volgens het zelfde plan, langs 't welke hij in het burgerlijke meende te werk te moeten gaan, te te willen behandelen. Men kan in mijne aanmerkingen over de oorzaaken van de grootheid der Romeinen , en van hunnen ondergang , zien , hoe Conjlantyn het militaire despotismus , in een militair en burgerlijk despotismus veranderde, en daar door nader aan de monarchie kwam. Men leeze daar dc opgevolgde menigvuldige ftaatsomwentelingen , en men lette voornamentlijk^ daar op , hoe men van de geftrengheid tot de onagtzaamheid , en van de onagtzaamheid tot de ftrarfeloosheid overfloeg. ZESTIENDE HOOFDSTUK. OVER. DE NAAUW KEURIGE EVENREEDIGHEID TUSSCHEN DE STRAFFEN EN DE MISDAADEN, Er is zeer veel aan geleegen, dat de ftraffen eene zekere overeenltemming onder eikanderen moeten hebros) Jul, Capitol. Maximini duo.  DER WETTEN. 281 hebben. Om dat het van zeer groot belang is, dat de zwaarfte misdaaden minder begaan worden, dan de geringde; dat men meer bedugt zij, om eene misdaad, welke allernadeeligst voor de maat-1 fchappij is, dan om eene zodanige, welke op het welzijn van de maatfchappij weinig invloed heeft, te bedrijven. „ Een zeker bedrieger, (0) welke zig Con~ „ jlantinus Ducas noemde, verwekte te Conjtan,, tinopolen eenen geweldigen opftand. Hij wierd „ gevangen genomen, en veroordeeld om ge,, geesfeld te worden ; maar toen hij perzoonen „ van groot aanzien onder zijne medepligtigen „ noemde, wierd zijn vonnis verzwaard, en hij, „ als een lasteraar, veroordeeld om verbrand te „ worden." 't Is vrij bijzonder , dat men daar eene zodanige evenredigheid ftelde tusfchen de ftraffen op de misdaad van gekwetfte majefteit, en die van laster. Dit brengt mij een aartig zeggen van Karei den tweeden , koning van Engeland, te binnen: hij zag , in 't voorbij gaan,eenen kaarel aan den kaak ftaan, en vroeg, wat hij misdaan had. Men antwoordde hem, Sire! hij heeft blaauwboekjes tegen uwe ministers gefchretven. De vent is gek, (zeide de (0) Gefchiedenis van Nicephorus , Patriarch van Cmflantinopolen, VI. BOEK. XVI. I O O F D« STUK.  vi. BOE Kt XVI. soofb" STUK. 48*' DE GEEST de koning) waarom-.fcbreef hij die niet tegeti my, dan zou hem niemand gemoeit hebben. „ Zeventig perzoonen fpauden 't zamen togen ,, keizer Bafilius. (p) Hij Uct bun gecM'ekn, e» „ liet hair en den baard afbranden — naderhand geraakte hij met zijnen gordel verward i l die „ hoornen van een hert; een vat) »jo gevolg trok „ zijn zwaard , hakte den gordel midden dooi', en verloste hem dus uit bet , . i ; d| \ dj keizer liet hem het hoofd nflhar. . om dal b .', a, (zo als de keizer zeidej zijr. zv&ard ü. „ HU 3, getrokken had". Wie zou kunnen deuken, dat déeze twee vonnisfén onder een en denzelfden keizer zouden kunnen gevelt worden. Het is bij ons [in Vrankrijk] een groote misflag, dat men dc ftruikrovers op de groote wegen, en die geene , die te gelijk dieven en moordenaars zijn, met gelijke ftraffen ftraft. Het is vrij tastbaar, dat men, om de algemeene zekerheid, ecnig onderfcheid in die ftraffen moest ftellen. In China C?) worden de ftruikrovers, die moorden begaan hebben, in ftukken gehakt ; de andere niet: dit is oorzaak, dat men er wel van ftruikroyerijen, maar zelden van moorden hoort. In Muskovien , waar de ftraffeii op moorden, en 00 Ibid. (?) Du Halde, I. Deel, t>ag. C.  D E Pv WETTEN. 233 eu ftruikroven dezelfde zijn , hoort men daaglijks van moorden, (r) Het fpreekwoord zegt daar, de dooden kunnen niet klappen. Wanneer er al geen onderfcheid in de ftraf kan plaats hebben, dan moet men onderfcheid maaken in de hoop op gratie. In Engeland hoort men zelden van moorden, om dat de ftruikrovers zig daar kunnen vleijen met de hoop van naar de volkplantingen overgevoerd te zullen worden , en de moordenaars niet. De brieven van gratie en pardon zijn in de gematigde Staaten eene fchoone zaak. De magt, welke daar de Vorst heeft, om pardon te verkenen, kan, wanneer dezelve met wijsheid bcftuurd word, wonderlijk fchoone uitwerkingen doen. Het grondbeginzel van eene despotieke regeeringsvorm , welke nimmer pardon verleent, en aan welke men ook nimmer zijne gebreken vergeeft, ontbloot dezelve van deeze voordeelen. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. over de pijnbank, op het pijnlijk onderzoek van de misdaadigen. Dewijl de menfchen boos zijn , is de wet verpligt, om hun beeter te onderftellen , dan zij in de (r) Tegenwoordige /laat van Rusland, door Ptrry. VI. soek. XVI. [ o o f r> stuk. XVII. i o o f D» ituk.  284 DE GEEST Vf. boek. xvn. HOOFDSTUK. i 1 < 1 'i i i ^ ie daad zijn. Hierom is de verklaaring van twee getuigen voldoende, in het ftraffen van aller" [ije misdaaden: de wet gelooft hun, even als of de waarheid door hunnen mond fprak; hierom gelooft men, dat alle de kinderen , welke ftaande ïuuwlijk gebooren worden, wettig zijn. De wet telt zodanig volkomen vertrouwen in de moeder, :ven als of zij de kuisheid zelve was. Maar zou het pijnlijk onderzoek van de misdaadigen wel zo hoognoodzaaklijk zijn, als het gelooven van de gemelde ringen ? — wij zien dat het zelve thans bij eene zekere natie , (j) welke daarom niet minder wel >eftuurd word, afgefchaftis, zonder dat het eenig ingemak veroorzaakt heeft. De pijnbank is derlalven uit haaren aart niet noodzaaklijk (ï) Dit (s) Engeland. (/) De burgers van Athene mogten niet gepijnigd vorden, (Lyftas Otat. in Argorai^ behalven in het ;evai van misdaad van gekwetfte Majefteit. Men lelde, daar, de pijniging niet eer te werk, dan derig dagen , „na dat de befchuldigde tot de pijnbank 'eroordeeld was, (Curius Fortunatus Rhetor. Schol. 7. Boek,) en men kende daar geene voorbereidende lijniging. Wat de Romeinen betreft, de L. 3 en 4. td leg. Juliam Majeft. leert ons , dat de geboorte, te waardigheeden, het bekleeden van Militaire Ampen, de burgers van de pijnbank bevrijden, uitgezonlert weder in 't geval van gekwetfte Majefteit. De ferftandige bepaalingen , welke men, ten deezen op:igte, in de wetten der IFifigothen ontmoet , zijn raardig geleezen te worden.  DER WETTEN. 1$ Dit gebruik is reeds door zo veele kundige fchrijvers, en fchrandere vernuften afgekeurd , dat ik niet zal onderneemen , orn hunne gefchriften op dit ftuk te verbeeteren — ik \Vilde daar nóg zeggen, dat dezelve nog eenigzints in despotieke regeeringsvormen zoude kunnen te pas komen, aïwaaralles,wat fchrikkan inboezemen, de regeering in de hand werkt. Ik wilde nog zeggen, dat de flaaven bij de Grieken en Romeinen maar de geheele natuur fchreeuwt tegen mijn voorgenomen zeggen in. (m) A G t- (a) Gave de Hemel, dat, in onze vrije en vrij. heidlievende republiek, dit der natuur en meuschlijkheid omëerend overblijfzel van de oude Gotthifchï rechtspleeging, eens eenmaal geheel wierd afgefchaft Wat men ook ten voordeele van dit geweldige , et tegen den aart van gematigde Staaten flrijdende middel iiit de crimineele manier van procedeeren moge aari voeren, dit is altijd zeker, dat geene redenen bij eeé gevoelig, en de rechten van de menschlljkheid eerbiedigend hart kunnen opweegen , tegen dat ééné denkbeeld, dat een onfchuldig mensch, die, hoe zeer alk omftandigheeden tegen hem zijn , hoe zeer hem dè misdaad op de allerwaarfchijnlijkfte wijze beweezen word, egter van dezelve geheel vrij is, veel eer tot de bekentenis van iets , dat hij nimmer bedreeven heeft, door bedreiging en daadlijke ondervinding van deezè onmenschlijke pijnigingen, zal vervallen,dan eenboosvvigt, die aan een ruuw leeven gewoon, minder gevoelig is voor zodanige folteringen. Een mensch van eenen I. deel. zagtes VI. boek XVII. II O O F B STUK. 1  VI. BOEK. XVIlf. HOOFDSTUK. 1 1 1 I 1 I 1 : S8tT DE GEESf AGTTIENDE HOOFDSTUK. OVEIl DE GELD-, EN LIJFSTRAFFEN. Onze voorouders , de Germanen, lieten geene mdere, dan geldftralFen, toe. Die oorlogszugtige en :agten aart, die van eene gruuwlijke misdaad befchulligd , alle de voorbereidfeleii tot de pijnbank ziet , lie,hoe onfchuldigook , egter voorziet, dat hij op iet punt ftaat, van , voor al zijn leeven, van het geiruik van zijne ledematen berooft , en een voorwerp 'an de uitetfte elende te worden, zal al zeer dikwils iever eenen gewisfen en fchandelijken dood verkiezen, lan alle die pijnen te ondergaan. '£r behoort eene teer groote ftandvastigheid van geest, een onbezwecten moed toe, die waarlijk niet algemeen onder de nenfchen gevonden word , om onder het geweldig ïitrekken van zijne ledemaaten , onder het uitftaan ran de allerwreedfte pijnigingen, zijne onfchuld onver"chrokken Iraande te houden, vooral, daar men, on. Ier het hevigst woeden van de pijn, verzeekerd is, lat oogenbliklijk op het doen van bekentenis alle verJere foltering ophoud. Wie is zo ftandvastig , dat lij, in zodanige omftandigheeden, voor een ogenblik ?an zwakheid zou durven inilaan? De natuur van den mensch is zo, dat hij altijd zijn geluk zoekt: een ingebeeld ogenbliklijk geluk werkt dikwils allerfterkst op onzen geest. Het is allerzeekerst, dat niemand ongelukkiger is, dan hij, wiens ledemaaten op de pijnbank tot het afpersten vau eene bekentenis worden uitgerekt; zo een mensch kent, op dat ogenblik , geen  DER WETTEN. ftS? en vrije menfchen waren van begrip, dat hun bloed niet anders, dan met de wapenen in deni vuist, i geen grooter wensen, dan dat de folteringen maar ten '• fpoedigften mogen ophouden. Hoe ligt is het dan' mooglijk, dat hij zijn allerwezentlijkst geluk, het klaar blijken van zijne onfchuld , in die zwaare omïtandigheeden, uit het oog verliest; en, hoe zeer hij voorziet , dat zijne bekentenis hem eenen gewisfen en fchandelijken dood zal berokkenen, egter het ingebeeld geluk van, daar door, uit zijne tegenwoordige onlijdelijke pijnen, ogenbliklijk, verlost te zullen worden, verkiest? Dit onmenschlijk middel is uitgedacht, om den rechter zodanig in ftaat te nellen, tot het vonnisfén , dat 'er geene bedenking bij hem meer overblijve, of de befchuldigde de misdaad bedreeven hebbe of niet. Maar, wanneer men het gezegde in 't oog houd , dart wil men wel eens gevraagd hebben , wat overtuigend bewijs men tog immer uit eene zo afgeperste bekentenis kan haaien? Te willen zeggen, dat de rechter tog, zelden of nooit, doorgaat op die bekentenis , welke onder de pijn gefchied , maar dat men dezelve naderhand, buiten pijnen , laat herhaalen, bewijst niets. De b'.oote herinnering van de geleeden pijnen, het enkele vermoeden van, op de minfte ontkentenis, al weder aan dezelve onderworpen te zullen worden, is in flaat, om alles te doen bekennen, wat men wil. Wie, derhalven, die een gevoelig hart heeft, wie die de rechten der menschlijkheid , in haare heiligheid, eerbiedigt, erkent dan niet, dat de geheele na. tuur haare Kern tegen de pijnbank verheft! En hoe moet het hart van eenen rechter geilek zijn, (zo 'e( toast iets gevoel in is) die , wanneer hij door alle T 2 eia- VI. O E Ki XVIII. i O O F C« TUK.  vr. BOfcK. xvur. HOOFTSTUK, a§3 DE GEEST* vuist, mogt geftort worden — De Japonnfeezetj j (v) in tegendeel, verwerpen alle foorten van geld- ftraf- omltandigheeden , door alle waarfchijnlijkheeden , zk» gedrongen gevonden heeft, oin den eisch van de pijnbank toe te ftaan , wanneer hij vervolgens den befchuldigden , op zijne afgeperfte befchuldiging, zo onder, als na. derhand buiten pijn, ter dood veroordeeld heeft, ... eindelijk ...na het uitvoeren van het vonnis... van de volkomen onfchuld van dien óngelukklgen overtuigd word! ... mijn hart gruuwt van dit akelig denkbeeld ...de pen ontvalt mij ... de geheele natuur is beledigd. ... Veilig befluit ik derhalven, dat het enkele gevoel der menschlijkheid ons leert, dat het pijnigen en ftraffen van eenen onfchuldigen, der natuur ge■weld aandoet , terwijl het niet ftraffen van eenen fchuldigen, zo lang men niet volkomen van zijne misdaad overtuigd is, geene der rechten van het menschdom benadeeld. Is de misdaad van dien aart, dat de befchuldigde , indien hij dezelve waarlijk bedreeven had, een fchadelijk lid van de maatfchappij zou zijn, loopt alles te zamen om de vermoedens op hem ten hoogllen waarfchijnlijk te maaken , zonder dat men egter zo volkomen zeeker is, dat men hem ter dood durve veroordeelen ;... men bewaare hem, men wagte, tot dat de tijd, mooglijk van zelve , zijne fchuld of onfchuld aan den dag legge. Dit eischt de algemeene zekerheid van de maatfchappij ... maar meer ... maar den in de mooglijkheid onfchuldigen te pijnigen .;. ach! wanneer zal de ftem der natuur ...wanneer zal het gevoel der menschlijkheid eenmaal zegepraalen! Ier taaier. (v) Zie Kempfer.  DER WETTE N. aSfophie van de agttiende eeuw nog 'niet heeft kunnen yverwinnen! VcrtarAcr. T 4 XXI. hoofdstuk. VI, 3 O EK. XX. t o o f r> STUK.  VI. BO F. K. XXI. HO O FD" »TUE. z92 DE GEEST min noodzaaklijk. In despotieke Staaten, waar da vrees beerscht, is dezelve nog minder in gebruik, om dat daar de grooten in den Staat, door voorbeelden van geftrengheid ,in teugel moeten gehouden worden —' in Monarchien , waar men door de eer geleid word , welke dikwils, dat geene, dat de wet verbied, van ons vordert, is zij. het noodzaaklijkfte. De ongenade is daar gelijk aan eene ftraf. De formaliteiten der rechtspleeging zelve zijn daar ftrafoeffeningen — om reden, dat daar. de ichande van alle kanten mede werkt, om allerlij foort van zaaken tot ftraffen te maaken. Dc grooten worden daar zo gevoelig door de ongenade, door het dikwils ingebeeld verlies van hun fortuin, van hun aanzien, van hunne hebbelijkheeden, van hunne genoegens geftraft, dat de geftrengheid ten hunnen opzigte nutteloos is. Zij. kan daar nergens anders toe dienen , dan om de onderdaanen de liefde, welke zij voor den perzoon van den vorst hebben, enden prijs , welken zij op bedieningen ftcllen, te beneemèn — gelijk de onzekerheid van den ftaat der grooten tot de nattuir van de despotieke regeeringsvorm behoort, zo behoort de zekerheid van dezelve tot de natuur van, de Monarchien. De Monarchen winnen zo veel. door hunne zagtmoedigheid, zij baart hun zo veele liefde, zij fchenkt hun zo veel roem , dat het bijna altijd voor hun een geluk is, gelegenheid te vinden om dezel-  DER WETTEN. lezclve te kunnen oeffenen , en die gelegenheid doet zig in onze gewesten bijna daaglijks op, — Men mag hun mooglijk eenigen tak van gezag betwisten, maar nimmer betwist men hun alle gezag. — en moeten zij al ee.ns om den throon flrijden , nimmer ftrijden zij om hun leeven. — Maar zal men zeggen , wanneer moeten zij, ftraffen , wanneer vergecven ? dit is een zaak, die men beeter kan gevoelen, dan befchrijven. Zo dra de goedertierenheid den vorst in gevaar, zou brengen, dan loopt dit gevaar ten eerften in 't oog. Men kan de goedertierenheid van eenen vorst zeer ligt onderfcheiden van die laagheid van geest, welke hem in veragting brengt, en zelf buken ftaat fielt van te kunnen ftraffen. De keizer Mauritius (d) nam eenbefluitvan nimmer het bloed zijner onderdaanen te zullen ftorten. Anaftajius (O ftrafte geene misdaaden. Ifaak Angelus zwoer, dat hij gedurende zijne regeering niemand ter dood zou doen brengen — deeze GrickT fche keizers hadden vergeeten, dat zij het zwaard niet te vergeefsch droegen, (ƒ) Z F. Evagrius in zijne gefchied. {/) Fragm. van Suldas bij Conftant. Po'.-phyog. (ƒ) De Schrijver van l'Efprit des Loin quintcsfen* cié heeft dit VI. Bock even als de overige behandeld; ik kan egter niet zien , dat men , over het onderwerp van dit boek, beetere dingen , en op eene beetere wijze, zou kunnen fchrijven. Aanm, vsh eenen Onbek. T 5 vr. BOEK. XXI. I I O O ï D» STUK.  DE GEEST ZEVENDE BOEK. GEVOLGEN, WELKE UIT DE ONDERSCHEPPEN GRONDBEGINSELS DER DRIE REGEERINGSVORMEN , TEN OPZIGTE VAN DE WETTEN OP DE VERTEE£ING, TEN AANZIEN VAN DE WEELDE , EN MET BETREKKING TOT DEN STAAT DER VROUWEN VOORTVLOEIJEN. m BOEK. i. HOOFDSTUK. EERSTE HOOFDSTUK. OVER DE WEELDE. De weelde ftaat altijd in evenredigheid met de, ongelijke verdeeling der rijkdommen, in zodanige Staaten, waar eene gelijke verdeeling der bezittingen plaats heeft, zal men geene weelde vinden: want zij heeft alleen aan die genietingen en aangenaamheeden, welke men zig door het zweet van anderen weet te verkrijgen, haar geheele beftaan te danken. Om de gelijke verdeeling der rijkdommen in wee-  DER WETTEN. m weezen te houden, behoort de wet aan niemand meer toe te leggen , dan het geene hij, als mensch, tot zijn beflaan nodig heeft. Zo dra men meer mag bezitten,.dan zal de een verteeringen maaken, de ander zijn geld opleggen, en ongevoelig zal de weelde van zelve inkruipen. Indien men, dat geene, 't welk ijmand , als mensch tot zijn beftaan nodig heeft , gelijk ftclt aan eene gegeevene fom, dan zal de weelde van die geene, welke niets dan dat nodige hebben, gelijk ftaan aan nul. Die geene, welke tweemaal het nodige hebben, zullen dan eene weelde hebben, gelijk aan een. Die geene, welke het dubbel van de laatstgenoemde bezitten , zullen dan eene weelde hebben , gelijk aan drie. Wanneei men nog eens het dubbel deel zal hebben, dan zal die weelde gelijk ftaan aan zeeven, en zo vervolgens. Wanneer men de bezittingen telkens bi opklimming in zijne denkbeelden verdubbelt, za ook telkens de weelde gelijk ftaan met het dubbeid tal van het voorgaande, en eene eenheid, ir de volgende evenredigheid, o, 3, 7, 15 j 3*j 63, 127. ïn de republiek van Plato (g) zou men dc weeld( Cf) De eerlle tax behelsde die geene , die nieti meer bezaaten dan hun erflijk deel in de landerijen i en kleto wilde in zijne republiek niet toelaaten, dat met U VII. BOEK. I. hoofdstuk. [ t i I  ao6 DE GEEST weelde naauwkeurig op het gelijke getal hebben; kunnen berekenen. Hij ftelde in dezelve vier taxen in. De eerfte behelsde de juiste grenspaal , bij " welke de armoede eindigde , de tweede was het dubbeld, de derde het drie dubbeld, en de vierde het vier dubbeld getal van de eerfte. In de eerfte tax ftond derhalven de weelde tot nul, in de tweede tot een, in de derde tot twee, en in de vierde, tot drie — en dus ftond dezelve in eene rekenkundige evenredigheid. Wanneer men de weelde van onderfcheiden volkeren befchouwt, dan vind men dezelve overal geëvenreedigd, zo met de ongelijkheid der bezittingen, welke tusfehen de burgers zelve van die. Staaten plaats heeft, als met de ongelijkheid van de rijkdommen , welke tusfehen die , en andere Staaten gevonden word. Bij voorbeeld , in Pokn. heeft de grootfte ongelijkheid der bezittingen tusfehen de burgers plaats; maar de algemeene arr moede van dat land is tevens oorzaak, dat, aldaar, de weelde niet tot dien trap kan opklimmen, als in rijkere landen. Boven dien ftaat de weelde altijd in evenredig, heid tot de grootheid der fteeden , en voor al tot die van de hoofdftad, invoege, dat dezelve zig bepaalt naar gelang zo van den rijkdom van den Staat, In andere goederen meer bezat dan driemaal de waardij van zijn eiflijk deel in de landerijen. VII. BOEK. I, HOOFI STUK.  DER WETTEN. 119? Staat, als van de ongelijkheid der bezittingen onder de burgers, en van het getal der in zekere plaatzen te zamen wonende menfchen. Hoe meer menfchen 'er bij eikanderen woonen, des te meer houden zij zig met nietigheeden op, des te meer lust hebben zij, om zig door geringe zaaken van anderen te doen onderfcheiden. Qi). Is hun getal zo groot, dat de meeste eikanderen niet kennen, des te meer verdubbelt de lust van boven anderen uit te blinken, om dat de kans, om daai in te flaagen, des te grooter is. De weelde geeft deeze kans: ijder een neemt zig eenen ftaat aan, welke een trap hooger fs , dan zijn rang medebrengt; maar ondertusfchen door den algemeeneri lust om zig te onderfcheiden, word alles gelijk, en houd alle onderfcheid op. En zo dra de geheele weereld öp zig als wat groots gezien wil hebben, ziet men eindelijk op niemand als zodanig meer. Uit dit alles vloeit eene algemeene ongelegenheid voort. Die geene, welke in hun beroep uitmunten , Hellen hunne kunst op zo hoogen prijs, als zij goedvinden. Die geene, welke de minfte be- kwaam- De Schrijver van de fabel der bijen zegt In het /. deel pag. 133. In groote Steeden kleedt men zig boven zijnen flaat,om door de menigte voor grooter aangezien te worden , dan men in de daad is. En dit vermaak is voor zwakke geesten, bijna zo groot , %l$ de veivulling van hunne begeerte zelve. VII. BOEK. I. II O O F De STUK.  29S DE GEEST VII. BOEK» I. « O O F USTUK. II. HOOFI STUK. kwaamheeden hebben, volgen dit voorbeeld. Alie overeenftemming tusfehen de behoefcens , en de middelen om aan dezelve te voldoen, geraakt weg. Wanneer ik mij in de noodzaaklijkheid bevinde, van proces te moeten voeren, dan behoore ik in ftaat te zijn, om eenen advocaat te betaalen , wanneer ik ziek ben, behoor ik den geneesheer te kunnen voldoen. 'Er is 'er, die meenen, dat de koophandel moet verminderen, wanneer 'er zo veele menfchen bij eikanderen in de hoofdftad woonen, om dat de menfchen dan op geenen genoegzaamen afftand van eikanderen zijn. Ik ben van andere gedagten, men heeft meer begeerten , behoeften , en grilligheeden i als men in zulk eene menigte bij eikanderen woont, (i) TWEEDE HOOFDSTUK. OVER DE WETTEN CP DE VERTEERINGj IN EENE DEMOCRATIE. Ik heb in het voorgaande hoofdftuk gezegd, dat »• de weelde , in zodanige republieken , in welke eene (*') De leezer zal zig niet beklagen van op het fluk van de weelde te leezen: Condiliac , Koophandel en Staatsbefluur, i. deel eap. 27. en 1. deel cap, \6» Vertaaler.  DER W E T T E N. 299 eene gelijke verdeeling der bezittingen plaats heeft, niet kan gevonden worden , en gelijk ik in het; vijfde boek (£) heb aangetoond, dat deeze gelijke verdeeling de fchoonheid van eene republiek1 uitmaakt, (Z) zo volgt , dat eene republiek des te volmaakter is, na maate, dat men in dezelve minder weelde vind. Bij de eerfte Romeinen was dezelve onbekend; bij de Lacedcemoniers was zij niet te vinden. In zodanige republieken, waar die gelijkheid niet geheel en al weggenomen is, geeft de geest van koophandel, van werkzaamheid , en van deugd, aan een ijder gelegenheid, om van het (Jf) 3. en 4. hoofdft. (/) De weelde is niet ongefchikter voor eene republiek , dan voor alle andere Staaten, om dat zij zo wel een gevolg kan zijn van de naarftigheid , en den arbeid , als van allerlei]' andere oorzaaken. Zo lang de regeeringsvorm zelve niet veranderd word, zal eene meerdere of mindere verteering van de burgers, daarin geene verandering te weeg brengen. Het is zelfs een algemeene regel, dat men in alle zodanige landen, waar men door vlijt en arbeid zijn beftaan moet zoeken, hoedanig de regeeringsvorm ook zij, weelde nodig hebbe , dat is te zeggen , zodanige verteeringen, welke de groote winsten van fommige over het gemeen veripreiden, en welke, door eene menigte van burgers aan een beftaan te helpen, even daar door de magt van den Staat helpen vergrooten —~ want de rijkdom van eenen Staat neemt toe, en af, in evenredigheid van den omloop der rijkdommen der bijzondere ingezetenen, Aanmerk, van eemn Onbek. VIT. 3 0 EK. II. IOOFO STUK.  3«o de geest het zijne te kunnen leeven , en gevolglijk is daar weinig weelde te vinden. - De wetten , bij welke eene nieuwe verdeeling der landerijen wierd ingevoerd, om welke men, in zommige republieken , mef zo veel aandrang gedwongen heeft, waren uit hunnen aart, en op zig zeiven, heilzaam; zij zijn dan alleen gevaarlijk, wanneer zij als in een oogenblik ingevoerd worden. Immers wanneer men eensklaps aan de rjiken hunne rijkdommen beneemt, en die op dezelfde fchielijke wijze aan de armen uitdeelt, dan veroorzaakt men eene algemcene verwarring in alle familien, waar uit van zelve eene omwenteling in den Staat moet voortvloeijeii. Naar mate dat de Weelde in eene republiek veM wint, word ook het eigenbelang meer behartigd. Menfchen,welke geene andere, dan de noodzaaklijke behoeftens kennen, hebben ook geene andere begeerte, dan de roem van hun vaderland, en van zig zeiven — maar, die geenen , welker hart door de weelde bedorven is, hebben geheel andere begeerten: wel dra haaten zij die wetten, welke hun in den weg ftaan. Toen de bezetting van Rheggium de weelde begon te kennen, vermoordde zij de burgers van de ftad. Zo dra de Romeinen bedorven waren , wierden hunne begeerten onnoemlijk. Men oordeele hier over, VIL BOEK. II. B00FI STUK.  DER WETTEN. 3*1 over , Uit den prijs , welken zij op de dingen nelden. Wen kogt eene kruik Fakrnifche wijn voor honderd Romeinfche denarii: (m) een ton gezouten vleesch van Pontus gold 'er vierhonderd, een goede kok vier talenten , en de fchandjongens waren op geenen prijs te bepaalen. En wat wierd 'er tog toen van de republiekijnfche deugd , toen de geheele weereld , als door éénen geest gedrecven, (n) zig aan de wellust overgaf? DERDE HOOFDSTUK. (ve r de wetten op de ver tee rin o in eene aristocratie. Wanneer eene Aristocratie niet wel ingericht is p dan vind men 'er dit ongeluk, dat de aanzienlijken daar de rijkdommen bezitten, en ondertusfehen geene verteeringen mogen maaken; om dat alle weelde, welke tegen den geest van ingetoogen» heid inloopt , daar behoort geweerd te worden ; men vind derhalven daar alleen, of zeer arme lieden , welke geene gelegenheid hebben om geld te win*- (*») Zie een fragment van V 365. boek van Die-do* rus, te vinden bij Confl. Porphyrog. In zijn uittrek' zei van deugden en ondeugden. («) Cum maximus omnium impetus ad luxuriam esfet. Toen ijder op de ilerkfte wijze tot overdaad £«» «eegen was. Ibid. I. deel. V VIIó 3 o e k. II. 3 O O F I)* STUKi lil. JOOFD» STUK.  VIL BOEK. III. HOOFD STUK. 302 DE GEEST winnen, of zeer rijke lieden , aan welke de magt, om hun geld te verteeren, ontbreekt. Te yenetien word de Adel door de wetten tot matigheid gedwongen. Zij is daar zodanig aan de fpaarzaamheid gewoon , dat niets dan hunne zogenaamde Courtifanen (hoeren) in ftaat is , om hun het geld uit den zak te praaten. Men bedient zig van dit middel om de algemeene naarftigheid levendig te houden. De veragtelijkfte vrouwsperzoonen maaken daar, zonder gevaar voor de wetten, de grootfte verteeringen, terwijl die geene, welke haar onderhouden . en tot die verteeringen in ftaat ftellen , een zeer ftil, en geen het minfte geruchtmakend leeven leiden. De goede Griekfche republieken hadden ten deezen opzigte verwonderlijk fchoone wetten. De rijken moesten daar hun geld befteeden tot het geeven van feesten, tot mufiek-concerten, tot wagens en paarden voor de renfpeelen, tot het bekleeden van zodanige bedieningen, welke uit den aart van hunne inrigting kostbaar waren. De rijkdommen waren derhalven daar even lastig als de armoede, (o) VIER- (0) Indien de naarstigheid en arbeid, in eene republiek, den overvloed kunnen aanbrengen, en de overvloed de weelde doet gebooren worden, en deeze weelde eene menigte van burgers en inwoonders aan den kost helpt, zou dan dit middel niet ruim zo goed zijn, als de feesten , de mufiek-concerten, de wagens  DER WETTEN. 30$ VIERDE HOOFDSTUK. OVER DE WETTEN OP DE VERTEEK ING IN MONARCHIEN. Tacitus (p) zegt ons, ,, dat de Sujonen,eene na„ tie onder de Germaanen, de rijkdommen in eer „ hielden, en dat men dit daar aan moest toe,, fchrijven, dat zij onder eene eenhoofdige regeering leefden". Hier mede wil hij zeer duidelijk te kennen geeven, dat de weelde allerbijzonderst eigen is aan monarchien; en dat men daar geene wetten op de verteeringen behoort te hebben. Immers, gelijk de ongelijke verdeeling der rijkdommen natuurlijk uit den aart der monarchien voortvloeit, zo is het noodzaaklijk, dat de weelde daar plaats moet hebben. Indien de rijken daar geene groote verteeringen maakten , dan zouden de armen van honger moeten vergaan. Zelfs moeten daar de verteeringen der rijken in evenredigheid ftaan tot de ongelijke verdeeling der goederen , en de weelde,gelijk wij gezegd hebben, in die evenredigheid aangroeijen. De rijken zijn den onmaatigen aan« was gens en paarden voor de renfpeelen, en alle die overige fchoone inftellingen der oude Griekfche republieken, welke onze fchrijver zo zeer bewondert, Aanm. van een Onb. (p) Tacitus over de Zeeden der Germaanen. Va VII. BOEK. IV. HOOFD STUK.  3o4 DE GEEST was van hunne goederen en fchatten alleen daar aan fchuldig, dat een gedeelte van het volk, dat geene, 't welk zij tot hun beftaan nodig hadden, ■ verboren hebben; het is daarom billijk dat zij hun weder een beftaan bezorgen. Het is derhalven in eene monarchie , op dat de Staat beftendig blijve, noodzaaklijk, dat de weelde^ van ftand tot ftand telkens grooter en grooter zij, dat de ambachtsman grooter ftaat voere dan de daggelder, de koopman dan de ambachtsman, de edelman dan de koopman, de overheid dan de edelman, de groote heeren dan de overheid, de generaale pagters dan de groote heeren , en de_ princen dan de generaale pagters — zonder dat, zou alles in de war geraaken. Ten tijde van Augustus, wierd in den Romeinfchen Raad, welke uit deftige leeden van de regeering , uit rechtsgeleerden , en uit menfchen, wier hoofden met denkbeelden van de eerwaarde oudheid vervuld waren , belfond , een voorllag gedaan, om de zeeden te verbeteren , en de weelde der vrouwen te beteugelen. Het is wel der moeite waardig om in Dion (q) na te gaan, met welk een kunstig overleg hij den ontijdigen aanzoek van deezen Raad wist te ontduiken, en in den wal te ftuuren — hij moest dit doen, om dat hij de grondflagen van eene alleenheerfching lag, en VII. 'boe ic IV. H O O F E STUK. (f) Dion Casfius 54. boek.  DER WETTEN. S°5 en de republiekijnfehe regeeringsvorm wilde affchalfen. Onder Tiberius floegen de Aedikn in den raad voor, om de oude wetten op de verteering weder in te voeren. (r) Dog deeze vorst, welke fchrandtr was, en doorzigt had, ftelde zig daar tegen — „ In den tegcnwooidigen ftaat van zaaken" zeide hij „ zouden dezelve den Staat in verwarring bren„ gen — hoe zouden de inwoonders van Rome „ kunnen beftaan? waar zouden die van de pro„ vintien van leeven. Toen wij alle burgers van „ eene Stad waren, waren wij fpaarzaam, maar ., thans verteeren wij de fchatten van de geheele „ vveereld. Overal doet men meesters en flaven „ voor ons werken." Hij zag dus zeer wel, dat men toen geejie wetten op de veneeringen moest hebben. Even eens wierd , onder dcnzelfden Keizer, het voorftel in den raad, om dc Stadhouders der provintien te verbieden van hunne vrouwen met zig na hunne provintien te neemen , om dat zij daar zo veele ongcregcldhceden veroorzaakten , verworpen. Men voerde tegen dien voorflag in, dat de voorbeelden van de geftrengheid der ouden plaats gemaakt hadden, voor eene veel aangmaatnere manier van heven, (s) Men erkende dus dat men andere zeeden nodig had. De (r) Tacitus Jaarboeken, 3. boek. (\s) Multa duritici ,etervm rne/ius £? latius V 3 »* Vit. soek» IV. \ O O F D« STUK-  VII. BOEK. IV. HOOFDSTUK. 306 DE GEEST De weelde is derhalven in monarchien noodzaaklijk. (O Zij is' dit ook in despotieke Staaten — in de eerstgenoemde is zij het gebruik, 't welk men van het genot der vrijheid maakt. In de laastgenoemde is zij het misbruik, 't welk men van de voordeden der flavernij maakt; immers een Haaf, welke door zijnen meester uitgekoozen word om dwingeland over andere flaaven te zijn, en altijd onzeker is of hij zijnen tegenwoordigen voorfpoed tot morgen zal mogen behouden, kent geen ander geluk, dan dat hij daaglijks zijnen hoogmoed, zijne begeerten, en zijne wellusten den ruimen teugel viert, en verzadigt. Dit alles doet mij deeze aanmerking maaken; de weelde veroorzaakt den ondergang van de republieken ; de armoede die van de monarchien. (u) Qv). V IJ F- mutata. De geftrengheid der ouden is in veelen opzigte verbeeterd en verzagt. Tacitus Jaarboeken , 3, boek. Lees hier liever: in alle Staaten, in welke de burgers gelegenheid hebben, orn hunne rijkdommen te vergrooten. (ju) Opulentia mox paritura egestatem. Door eenen overvloed, uit welken weldra de armoede zal gebooren worden. Florus, 3. boek. (v) Deeze aanmerking is vrij algemeen , en zij word nog door de reeden, nog door de ondervinding bevestigd. Aanm. van een Onb.  DER WETTEN. 307 VIJFDE HOOFDSTUK. IN HOEDANIGE GEVALLEN DE WETTEN OP DE VER TEE RING VOOR MONARCHIEN NOODZAAKLIJK ZIJN — Toen men in het midden der dertiende eeuw wetten op de verteering in Arragon maakte, wierd men of door den geest der republieken gedreeven, of bijzondere gevallen gaven daar toe aanleiding. Jacob de eerfte gebood, dat nog de koning, nog ijmand van zijne onderdaanen meer dan tweederlije foort van vleesch op hunne maaltijden mogten hebben , en dat ijder foort maar op eenerlije wijze mogt toegericht worden, uitgezondert alleen wildbraad , 't welk men zelve gedood had. ( fchen het getal van het volk, en de middelen oir het zelve te doen beftaan, plaats heeft. In Enge land brengt de grond veel meer graanen voort dar nodig zijn om de geenen die de landerijen bebou wen , en voor de kleeding zorgen, te voeden men kan dus daar de handwerken in beufelingtt en fnuisferijen, en bijgevolg de weelde, toelaatcn ïn Frankrijk groeijen graanen genoeg , om dei landman en dc handwerken te doen leeven: daar ei boven kan daar de handel met andere natiën aan Jeiding geeven, om voor die fnuisferijen zo yed Y 5 nood vn. BOEK, VI. HOOFDSTUK. I , 1 t ( l *  310 DE GEEST noodzaaldijke dingen in te ruilen, dat men ook daar , de weelde niet behoeft te vreezen. - In China daar en tegen zijn de vrouwen zo vrugtbaar, en het menfchelijk geflagt vermeerdert daar tot zo eene hoogte, dat, hoe wel bebouwdde landerijen daar ook mogen weezen , dezelve naauwlijks genoegzaam zijn, tot voedfel voor alle de inwoonders. De weelde is derhalven , daar gevaarlijk , en de geest van werkzaamheid en overleg word daar even fterk vereischt, als in welk een foort van eene republiek men ook wil. (z) Men moet zig derhalven daar toeleggen op de handwerken van noodzaaldijke behoeften» , en die van de wellust vermijden. En dit is de geest van de fchoone wetten van China. „ Onze voorouders", zegt een Keizer uit de familie van Tang , (a) „ hielden voor eenen „ ftelregel, dat zo men in China een mansperzoon vond, die niet werkte, of een vrouwsperzoon , „ welk zig niet bezig hield met fpinnen , dat dan „ daar en tegen hier of daar een ander in het rijk „ moest weezen, die hongeren dorst leed " en op deezen grond fchafte hij eene menigte van kloosters der Bonfen af. Toen men aan den derden Keizer uit de een en twin- (s^ De weelde word daar altijd tegengegaan. («) In eene ordonnantie, welke du Halde, ons in zijn 2. deel p. 497. mededeelt. VII. BOEK VI. BOOFE STUK.  DER WETTEN. 311 twintigfte dynastie (6) eenige kostbaare gefteentens bragt, welke men in eene zekere mijn gevonden had , gebood hij, dat men die mijn zou fluiten, niet willende dat zijn volk zou vermoeid worden door den arbeid van zodanige dingen, welke hun nog voeden nog kleeden konden.. Kiayventi (O zeide „ onze weelde is zo groot, „ dat het volk de jongens en meisjes, welke zij „ moeten verkoopen, met geborduurde fchoenen „ opfchikt." Zo veel menfchen, bezig om voor één mensch klederen te maaken ! is dit niet het regte middel, om te maaken, dat 'er veelen zijn, die gebrek aan klederen hebben ? Wanneer men tien menfchen vind om de voortbrengzels der landerijen op te eeten,tegen een om dezelve te bebouwen, is dit niet het regte middel, om te maaken , dat 'er veelen zijn, die geen voedfel kunnen b-komen? ZE- (£) Historie van China , een en twintigfte dynastie, in 't werk van du Halde, I. deel. (c) In eene redenvoering, te vinden bij du Halde, 2. deel. p. 418. VII. SOEK. VI. I O O F D ITÜK.  Sia DE GEEST ZEVENDE H O O F D S T U K. RAMPZALIGE GEVOLGEN VAN DE WEELDE IN CHINA. Men leest in de historie van China, dat men daar twee en twintig Dynastien, of geflagten van vorsten gehad heeft, welke eikanderen in de regeering zijn opgevolgt. Dat is te zeggen, dat China twee en twintig algemeene Staatsomwentelingen heeft ondergaan , zonder eene ontelbaare menigte van mindere te tellen: de drie eerfte Dynastien duurden vrij langsom dat die wijslijkregeerden, en het rijk toen minder uitgebreid was, dan naderhand. Trouwens men kan, over 't algemeen zeggen, dat alle deeze Dynastien wel genoeg begonnen. De deugd, de aandagt, de waakzaamheid zijn in China noodzaaklijk. Zij waren 'er ook bij het begin van ijdere Dynastte) dog zij ontbraken in 't einde. En in dc daad, 't was vrij natuurlijk, dat keizers, die in de ongemakken van den oorlog opgegroeid waren, die het zo ver bragten, dat zij eene familie, die jn wellust als verzoopen lag, van den throon bonsden , die deugden behielden , welker nut zij zo fterk ondervonden hadden , en die wellusten fchuuwden, van welke zij de doodlijke gevolgen zo tastbaar gezien hadden. Maar zo dra men drie of vier vorsten uit een gellagt gehad heeft, begint het bederf, dc weelde , de luiheid, de wellust de verdere opvolgers te overmeesteren. Dan fluiten zij zig VII. BOEK. VIL HOOFDSTUK.  DER WETTEN. 313 é% in Imnne wellustige paleizen op. Hunne zielsvermogens verzwakken, hunne levens duuren kor- : ter, hun geflacht komt in kleinagting. De grooten ftceken hunne hoofden op. De gefncedene weeten zig gezag te verwerven. Men zet niet dan kinderen op den throon. Het paleis word de vijand van het Rijk. Het luije en ledige volk, 't welk het zelve bewoont, is oorzaak van den ondergang van dat volk, 't welk werkt. De keizer word door eenen indringer vermoord, of afgezet, Welke een nieuw geflagt op den throon brengt , van 't welke de derde of vierde opvolger zig weder, van vooren af aan, in zijn paleis zal gaan opfluitcn. AGTSTE HOOFDSTUK. OVER DE OPENEAARE INGETOGENHEID. Wanneer de vrouwen de deugd vaarwel zeggen, .volgen daar uit zo veele ongeregeldheeden: haare ziel word dan zodanig verlaagd; de wegneeming van dit voornaame punt doet zo oneindig veele andere dingen vervallen, dat men, voor al in eene republiek, de algemeene losbandigheid aan moet zien als het allerzwaarfte onheil, en als een zeker teken van eene op handen zijnde Staats-omwenteling. Hier om hebben verftandige inflellers van re- pu- VII. JOEK. VII. HOOFDSTUK. VIII. I I O Ö F I> ITUK.  DE GEEST VII. BOEK. VIII. HOOFDSTUK. IX. HOOFDSTUK. NEGENDE HOOFDSTUK. OVER DEN STAAT DER VROUWEN, ONDER DE ONDERSCHEIDEN REGEERINGSVORMEN. Men heeft in de monarchien weinig middelen om de vrouwen te beteugelen, om dat zij, door het onderfcheid der rangen aan het hof geroepen wordende, daar, dien geest van vrijheid aanneemen, welke ten naasten bij de eenige is, dien men daar verdraagen wil ; ijder bedient zig daar van haare beminlijkheeden en driften , om zijn fortnin te verbeeteren, en gelijk haare zwakheid haar minder voor den hoogmoed, dan wel voor de ijdelheid vatbaar maakt , zo regeert de weelde , overal, waar zij zig bevinden. In publieken altijd eene zekere deftigheid in de zeeden der vrouwen begeert: zij verbanden uit hunne republieken niet alleen het kwaad, maar zelfs den fchijn des kwaads. Zij verboden zelfs dien zogenaamden weilevenden omgang, welke de luiheid en ledigheid voet geeft, welke oorzaak is , dat de vrouwen bederven , eer zij zelve bedorven zijn, welke alle de nietigheeden op eenen zekeren prijs doet ftellen, en al wat van belang is, gering doet fchiinén; welke aanleiding geeft, dat men zig alleen volgens de regels der grilligheid gedraagt, op welke zig de vrouwen zo meesterlijk verftaan.  DER WETTEN. 3*5 In despotieke Staaten voeren de vrouwen de weelde niet in, maar zij zijn daar zelve een onderwerp van de weelde. Zij worden daar ten uiterften flaafagtig behandeld. Ijder volgt voor zig den geest der regeeringsvorm; ijder voert in zijn huis in, 't geen hij buiten 's huis vastgefteld vind, en gelijk men daar geftrenge wetten heeft , en gewoon is dezelve oogenbliklijk ter uitvoer te brengen , zo is men tevens daar bevreesd, dat de vrijheid van de vrouwen niet dan moeite zou baaren. Haare oneenigheeden, onbefcheidenheeden, tegenftand, driften, minnenijd, geraaktheeden, en die zekere kunst, welke kleine zielen bezitten , om de groote in hunne belangens te trekken, zouden daar niet zonder groote gevolgen kunnen zijn. Daar en boven, gelijk, in zodaanige Staaten, de Vorsten de menschlijke natuur gering agten, Zo hebben zij verfcheide vrouwen , en duizende redenen verpligten hun, om dezelve op te fluiten. In de republieken zijn de vrouwen, wat de wetten betreft , vrij , dog egter verpligt tot goede zeeden. De weelde, en met haar het bederf, en kwade zeeden worden daar niet toegelaaten. In de Griekfche fteeden, in welke men niet leefde onder dien Godsdienst, welke de zuiverheid der zee den tot een gedeelte van de deugd, zelfs bij de mannen, maakt; in de griekfche fteeden, in welke eene gruuwlijke ondeugd op eene too- VII. ROEK. IX. HOOFDSTUK.  3i<5 DE GEEST toomelooze wijze regeerde , in welke men de liefde alleen onder eene zodanige gedaante kende , welke men zig fchaamt te noemen, terwijl men in huuwelijken alleen de vriendfchap vond, Cd) waren de deugd, de eenvoudigheid, en de kuisheid der vrouwen zo groot, dat men nimmer een volk gezien heeft, 't welk ten deezen opzigte betere burgerlijke tugt had. (jij. TIENDE HOOFDSTUK. OVER DE HUISLIJKE REGTBANE BIJ5 DE ROMEINEN. De Romeinen hadden geene bijzondere Overhecden om op de zeeden der vrouwen opzigt te hebben , zo als de Grieken. De Zeedemeestcrs hielden dezelve niet meer bijzonder in 't oog, dan het overige gedeelte van het volk. De inltelling van eene huislijke regtbank (j) vervulde bij hun , dat (J) Wit de ware liefde betreft (zegt Plutarchus) daar in hebben de vrouwen geen het minste deel., Zedekund. werken. Verhand, over de liefde, f. 600. Hij fprak in den fmaak van zijne eeuw. Zie Xenophon in zijne zamenfpraak genaamt Hiero. {e) Te Athene had men eene magiftraat, welke niet anders te doen had, dan voor de zeeden der vrouwen te waaken. (ƒ) Deeze rechtbank is door Remulus ingefteld,. Zie Dionyf. Halicarn. a. bock. p. 66. VJI. BOEK. IX. HOOFDSTUK. X. HOOFDSTUK.  DER WETTEN. 3i? dat geene, 't welk door de ten dien einde aarlgeItelde overigheid bij de Grieken verrigt wierd. (g) De man riep de naastbeftaanden van zijne vrouw1 bij een, en'vonniste haar in hunne tegenwoordigheid. (A) Déeze regtbank bewaarde in de republiek de zuiverheid der zeeden, maar tevens hield de zuiverheid der zeeden deeze regtbank in ftand. —- Bij dezelve moest niet alleen over het fchenden der wetten, maar zelfs over liet fchenden der zceden 'y gëöordeelt Wordert — dog wanneer men over het fchenden der zeeden wil oordeeleri, behoort men zelve goede zeeden te hebben. De ftraffen van eene zodanige regtbank móesten natuurlijk willekeurig zijn, en zij waren het ook in de daad; want het is onmooglijk om allés wat de zeeden, alles (g) Zie bij Livius in zijn 39. boek, hoedanig een gebruik men van deeze vierfchaar maakte, gedurende de zamenzweering van de Bacchanalen. Men noemde toen zodanige bijeenkomsten , in welke men de zeed.en der vrouwen, en der jonge lieden bedorf, zamenzweeringen tegen de republiek. (/i) Uit Dionyf. Halicarn. 2. boek, blijkt, dat, volgens de wet van Romulus, dé man , in gewoone gevallen, alleen zijne vrouw vonniste, in tegenwoordigheid van haare naastbeftaanden, dog dat hij, iii zwaare gevallen , vijf van haare naastbeftaandert bij zig tot mederechters aannam. Ulpianus maakt ook ttt. 6. ^9, 12, en 13, in het beoordeelen der zeeden, onderfcheid tusfehen zeeden, welke hij gewigtige, en zodanige, welke hij van minder belang noemt, mores grayiores, mores leviores. I. DEEL. , X Vit. BOE fól X. HOOFDSTUK.  VII. BOEK. X. HOOFDS f U K. Si8 DE GEEST | alles wat de regels van ingetogenheid betreft, in een wetboek te bevatten, 't Is gemaklijk, om door wetten dat geene te bepaaleu, 't welk men. aan anderen fchuldig is, dog het is moeijelijk, om daar in alles, wat men aan zig zeiven fchuldig is, voor te fchrijven. — De huislijke rechtbank ging over het gedrag der vrouwen in 't algemeen; maar 'er «was eene misdaad , welke, boven de ltraiTen van deeze rechtbank, ook nog aan eene openbaare aanklagt onderworpen was: deeze misdaad was liet overfpe'. 't Zij dan dat de reeden hier van was, dat de regeering in eene republiek zig eene zo groote fchending van zeeden moest aantrekken, 't zij dat de ongeregeldheid van de vrouw aanleiding gaf, om ook ongeregeldheid van den man te vermoeden, 't zij eindelijk dat men vreesde, dat eerlijke lieden, welke in de huislijke rechtbanken zaten , deeze misdaad liever zouden bedekken , dan ftraflen „ liever dezelve ontveinzen, dan wreeken. (i). E L F- (*) Wanneer men deeze oude eenvoudigheid der zeeden bij de Romeinen eens vergelijkt, tegen de tegenwoordige Europeaanfcke zeeden, dan valt 'er waarlijk op de laatste niet te roemen — men kan, zo lang men nog eenige agting voor goede zeeden heeft, zo lang men toeftaat, dat de zuiverheid van zeeden eenen allerwezenlijkften invloed hebbe op het welzijn van eenen Staat, niet, zonder verontwaardiging, leezen, het geen de anders kundige , dog (zo als men het thans  D E R W È T T E R s** ELFDE HOOFDSTUK. hoi; de Instellingen te rome met de regeeringsvormen veranderden. Even gelijk de huislijke rechtbanken , zo onderMelde ook de openbaare aanklagt , dat 'er goede zee- ïhshs verbiest te noemen) vrijdenkende Brisfot de Warville deswegens te boek (laat, in zijne theorie des loix crirnirielles, fection 2. p. 204. en vervolgens. Het kan weinig uitdoen, dat men in eene dergelijke verhandeling voorgeeft alles, wat Godsdienst genaamt Word, ter zijde te ftellen, en de voorwerpen enkel met een Staatkundig oog te befchouwen: want, behalven dat men, met zeer dugtige redenen, zou kunnen aantoonen , dat zodanige Staatkundige grondbeginzelen, welke regelregt tegen algemeen aangenomen Godsdienstige grondbeginzels inloopen, (ik fpreek niet van zodanige Godsdienstige begrippen , die in verfchil zijn, maar van algemeen aangenomene grondregels,) even daarom alleen moeten verworpen worden, behalven nog eens dat het, in allen geval, niet dan gevaatlijk voor de "goede zeeden kan zijn, dat men, in eene zodaniga verhandeling, de flegtfte , en regelregt op de zeeden aanvallende grondbeginfels, van de zijde van de Staatkunde ,'zonder opzigt op den Godsdienst befchouwt, en onder een behaagiijk licht voordraagt. Behalven dit alles, zo zijn de fchijnredenen van den Heer Brisfot de Warville zo bedrieglijk voorgeftelt, dat meu niet X s steil VIT. b o É Ké XI. H O O F IJSTU E.  32° DE GEEST VI r. BOEK. XI. HOOFDSTUK. zeeden waren. En juist dit was oorzaak , dat beide deeze zaaken even gelijk de zeeden vervielen, en te gelijk met den republiekijnfchen Staat eindigden, (k) De aanltelling van altijddurende Qucestors, dat is te zeggen, de verdeeling, welke de Preston onder eikanderen maakten van het rechtsgebied, en de gewoonte, welke meer en meer veld won, dat de Prators zelve over alle zaaken vonnisten, (O deed het gebruik van die huislijke rechtbank afueemen. Dit blijkt klaar uit de verwondering der gefchiedfehrijvers, welke de vonnisfén, die Tiberius door deeze huislijke rechtbanken deed geeven , aanzagen als bijzondere gevallen, en als eene vernieuwing van de oude gewoontens. De invoering van de Monarchie, en de verandering in de zeeden , deeden al mede het hunne om de algemeene openbaare aanklagten te doen ophouden. Men had toen ligt reeden ,om te vreezen, dat een eerlooze kerel, misnoegd over de veragting van eene vrouw, verontwaardigd door haare wei- ge- dan met de uiterfte omzigtigheid het valfche van dezelve ontdekken kan. Vertaaler. (jk~) De rechtbank over de zeeden (welke te voren nog op de oude wetten gegrond was, dog niet meer te doen had) was nu geheel afgefchaft. L, 2. Cod de refudiis, (/) Judicia extraordinaria. BuiteDgewoone uitfpraaken.  DER WETTEN. 321 geringen, en zelfs getergd door haare deugd, zig een voorneemen zou kunnen vormen , om haar ie bederven. 1 De wet Julia beval, dat men geene vrouw wegens overfpel konde aanklagen , dan na dat men 1 haaren man had aangeklaagt , dat hij de ongeregeldheeden van zijne vrouw begunstigde. Dit belettede zeer fterk deeze aanklagt, en ftelde dezelve , om zo te fpreeken , geheel buiten werking, (m) Sixtus de vijfde (n) fchijut deeze algemeene openbaare aanklagt weder te hebben willen invoeren, maar men heeft zeer weinig overweeging nodig, om te zien, dat deeze wet, in eene Monarchie , zo als de zijne , nog veel minder te pas kwam, dan in eenige andere. TWAALF- (jii) Cotiftantinus fchafte dezelve geheel en al af. Hij gaf voor reden , dat het eene fchandelijkezaak was, dat de vreecizaame hiiuvvlijksrust telkens door onderneemingen van vreemdelingen konden geftoorc worden. (ti) Sixtus de V. beval, dat een man, welke zig wegens ongeregeldheeden van zijne vrouw niet bij hem kwam beklagen, met den dood geftraft moest worden. X 3 VII. BOEK. XI. iOOFDSTC K.  VII. BOEK, XII. Hoofd stuk. (o) Nifi convenhfent in manum viri. Ten ware dat zij onder de magt van eenen man waren. (p) Ne fis mihi patruus oro. Ik bid u, ftel u tog niet aan , als of gij mijn bloedvoogd waart. (?) De wet Papia, onder Augustus gemaakt, beval, de vrouwen , welke drie kinderen gehad hadden , van deeze voogdij te ontdaan. (#•) Deeze voogdij wierd bij de Germanen wuth icbvrctium, memboirfchap genaamt. 325. DE GEEST TWAALFDE HOOFDSTUK. fc> V E R DE V0OGDIJ OVER DE VROUWEN BIJ DE ROMEINEN. De wetten der Romeinen ftelden de vrouwen onder eene altoosdurende voogdij', ten minsten wanneer zij niet onder het gezag van hunne mans waren — (0) deeze voogdij wierd aan het naaste manlijk oir van haar geflagt opgedragen; en, uit eene gewoone fpreuk, (ƒ>) kan men opmaken, dat deeze voogdijfchappen de vrouwen zeer hinderden: dit was zeer goed voor de republiek , maar 't was in de monarchie niet meer nodig — (g) Uit verfcheide wetboeken der barbaarfche volkeren blijkt, dat de vrouwen bij de eerfte Germanen ook onder eene altoosduurende voogdij zijn geweest: (r) dit gebruik ging wel over in de monarchien, welke zij oprechtcden, dog bleef egter geen ftand houden. D E R-  DER WETTEN. 323 DERTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE STRAFFEN, WELKE DE KEI" ZEIIS STELDEN OP DE ONTUCHT DER VROUWEN. De wet JüVa bepaalde eene ftraf op het overfpel, maar wel verre dat deeze wet, en die, welke men na dien tijd tegen het overfpel maakte, een bewijs opleveren zoude voor de deugdelijkheid der zeeden, waren zij in tegendeel een teken van derzelver bederf. ■ Het geheele Staatkundige fystema, ten aanzien van de vrouwen, veranderde , toen de Monarchie ingevoerd was; het was toen niet meer te doen, óm de zuiverheid der zeeden onder dezelve te bewaaren,maar alleen, om de misdaaden te ftraffen; — en juist om dat men het fchenden der zeeden, zo lang het geene misdaaden waren, niet ftrafce, moest men telkens nieuwe wetten maaken om die misdaaden te ftraffen. De verfchriklijke ongeregeldheid der zeeden verpligtede de Keizers wel, om wetten te maaken, ten einde de onkuischheid tot eene zekere hoogte te beteugelen, maar hun voorneemen was niet om over 't algemeen de zeeden te verbeeteren — men kan bij Dïon zien, hoe Augustus zig'Jiier omtrent gedroeg, en hoe hij gedurende den tijd, dat hij X 4 Pra- VII. BOEK. xia. HOOFDSTUK.  3H DE GEEST VIL BOEK. XIII. HOOFDSTUK. Pmlor, en terwijl hij Quaestor was , telkens da aanzoeken, welke hem ten deezen opzigte gedaan wierden, wist te ontduiken, (s) Men vind wel bij de Romeinfche gefchiedfchrijvers gcflrenge vonnisfén , welke, onder Augustus en Tiberius wegens de onkuisheid van zotnmige voornaame Romeinfche vrouwen geveld zijn"; maar daar zij ons den geest van die regeeringsvormen hebben leeren kennen, hebben zij ons tevens in ftaat gefield, om over den geest van die vonnisfén te oordcelen. Augustus en Tiberius lagen zigvoorïiaamentlijk toe, om de ontucht van naastbeftaande vrouwen te fharTen. Zij ftraften de ongeregeldheeden der zeeden niet, maar zij ftraften eene (V) Men bragt, voor zijnen rechterftoel, eenen, jongman, welke eene vrouw getrouwd had niet welke hij te voren in ontucht had,geleeft. Hij ftond lang in bedenking , hij maakte , aan den eenen kant, zwaarigheid om deeze zaak goed te keuren , en aan de andere zijde, om dezelve te flraffen. Eindelijk uit zijne mijmering als bij zig zeiven komende , zeide bij ,, de oproerige tijden hebben aann leiding gegeeven, dat veele gebreeken ingefloopen „ zijn; laaten wij dezelve vergeeten!" Dion 54 boeki Toen de Raad hein voorflocg om een reglement te maaken op de zeeden der vrouwen, ontdook hij hun, door te zeggen, dat zij hunne vrpuwen moesten verbeeieren, gelijk hij de zijpe deed , waar op zij hem, vroegen, hoe hij dan met zijne vrouw leefde? Eene zeer oiibefchcide vraag, naar mijne gedagten.  DER WETTEN. 325 eene zekere misdaad van oneerbiedigheid, of van ' gekwetste majefteit, (f) welke zij hadden uitgevonden, en deeze ftraf was nuttig, zo om hunne agting te bewaaren, als om zig te kunnen wreeken — dit is de reeden, waarom de Romeinfche fchrijvers zig zo fterk tegen deeze dwinglandij uitlaaten. De ftraf van de wet Julia (u) was ligt. De keizers begeerden, dat men in het vonnisfén de ftraf der wetten, welke zij gemaakt hadden, zou verzwaaren. Dit gaf (lof aan de gefchiedfehrij. vers om tegen hun uit te vaaren ; zij onderzogten niet, of de vrouwen verdiend hadden geftraft te worden, maar of men, om dezelve te ftraffen, de wetten verkragt had. Een van de voornaamfte dwinglandijen van Tiberius was het misbruik, 't welk hij van de oude wet- (7) Hij ging buiten • zijne eigene wetten, en de zagtheid der oude wetten, door eene misdaad, welke aan mans en vrouwen zo gemeen geworden was, met den naam van misdaad tegen den verfchuldigden eerbied, te noemen. Tacit Jaarb. 3. boek. QT) Deeze wet is in de Pandecten te vinden, dog men heeft 'er de ftraf niet bij gezet. Men is van gedagten dat zij alleen eene relegatie , verzending, (mindere ftraf dan ballingfchap) behelsde, om dat op de bloedfchande de ftraf van na een eiland overgebragt te worden , gefield was. Leg. ft quis viduam ff~. de quaft. xs VII. SOEK. XIII. :I O O F I STUK.  Vil. BOEK. XIIJ. HOOFDSTUK. 1 i i (v). Tacitus zegt, het was eene bijzondere eigen. fchap van Tiberius, dat hij zodanige zaaken, welke men nieuwlings uitgevonden had misdaaden te weezen, met oude naamen wist te bekleeden — (w) Hij verzogt, dat zij niet met de zwaare ftraf die op het overfpel gefield was, mogt geflraft, maar raadde hun aan, dat zij, volgens de gewoonte der ouden, buitenden twee - honderdflen fleen gebannen' zoude worden. De overfpeeler Manlius wierd uit Italië' en Africa gebannen. . Tacitus J.aarb. 2. boek. 326 DE G E E S T wetten maakte, (v) Wanneer hij eene voormame Romeinfche vrouw op eene andere wijze wilde ftraffen dan de wet Julia mede bragt, dan maakte hij tegen haar gebruik van de huislijke rechtbank, (tu). Deeze Schikkingen ten aanzien van de vrouwen, Setroffen alleen de familien der raadsheeren, en niet die van het volk — -men zogt voorwendzels Dm de grooten te kunnen aanklagen , en men rond dezelve , zonder getal, in de ongeregeldheden der vrouwen. Eindelijk, de waarheid van mijn gezegde, dat ie zuiverheid der zeeden nimmer het beginfel is, fvanneer de regeering eenhoofdig is , zal nooit )eeter blijken , dan onder de eerfte keizers ; en lie 'er aan twijffelt, behoeft alleen Tacitus, Sue~ onius, Juvenalis, en Martialis te kezen. VEER-  DER WETTEN. 3*7 VEERTIENDE HOOFDSTUK. WETTEN OP DE VERTEERINO BIJ DE ROMEINEN. Wij" hebben over de openbaare losbandigheid gefprooken , om dat zij met de weelde gepaard gaat j altoos van de weelde gevolgd word, en altoos de weelde volgt. Indien men de beweegingen van het „hart in volle vrijheid laat, boe zal men dan in ftaat zijn , om de zwakheeden van den geest te beteugelen. Te Rome lieten de zeedemeesters, behalven de algemeene wetten , verfcheide bijzondere wetten maaken, om de vrouwen bij de fpaarzaamheid te houden. De wetten Fannia, Lycinia en Oppia, hadden dit oogmerk. En het is der moeite waardig, dat men bij Titus LiviUs (x) nagaa, welk eene drift den raad bezielde , toen de vrouwen verzogten, dat de wet Oppia mogt ingetrokken worden. Valerius Maximus rekent het begin van de weelde , bij de Romeinen , van het tijdftip van de affchaffing van deeze wet af. V IJ F, m (*) Derde decade, 4. teek. VIL 5 0 EK. XIV. IOOFIV STUB,  VIL BOEK. XV. HO OFl STUK. 3*8 DE GEEST VIJFTIENDE HOOFDSTUK. • OVER HET HÜUWL1JKS' GOED, EN DE VOORDEELEN DER HUUWLIJKEN ONDER DE ONDERSCHEIDENE REGEERINGSVORMEN. Het huuwlijksgoed moet in Monarchien zeer aanzienlijk zijn, ten einde de mans in ftaat mogen zijn, om hunnen rang, en de aangenomen "weelde, ftaande te houden. Het moet in republieken matig zijn , om dat daar de weelde niet moet regeeren , (y) en in despotieke Staaten moet het bijna niets zijn, om dat daar de vrouwen eenigermaate flaavinnen zijn. De gemeenfchap der goederen , welke de Franfche wetten tusfehen man en vrouw ingevoert hebben, is zeer nuttig in eene monarchie , om dat dezelve de vrouwen belang doet neemen in de huislijke zaaken , en haar als tegen wil en dank dwingt, om haare huishouding te verzorgen — in republieken is zij minder noodzaaklijk y om dat daar de vrouwen deugdzaamer zijn, dog in (y) Marfeille was de wijste der republieken van haaren tijd. Het huwlijksgoed mogt daar niet meer bedraagen dan hondert kroonen in geld, en vijf in klederen. Stmbo 4, boek*  D ER WETTEN. 5*9 in despotieke Staaten zou dezelve de ongerijmdheid zelve,zijn, oin dat de vrouwen daar, bijna altijd, zelfs een gedeelte van de bezitting van den man uitmaaken. Gelijk de vrouwen, om haaren ftaat, genoeg geneegen zijn tot het huuwlijk, zo zijn de winsten , welke hun de wet geeft, op de goederen van hunne mans, nutteloos; maar in republieken zouden zij zeer gevaarlijk zijn, om dat de bijzondere rijkdommen der vrouwen de weelde voortbrengen. In despotieke Staaten moeten de huuwlijks-winsten alleen toereikende zijn tot het beftaan der vrouwen, en meer niet. ZESTIENDE HOOFDSTUK. OVE'R EENE SCHOONE GEWOONTE BIJ DE SAMN1TEN. De Samniten hadden eene gewoonte, welke in eene kleine republiek, en vooral in die omftandigheeden, in welke zig de hunne bevond, wonderlijk fchoone uitwerkingen moest doen — men deed alle de jonge lieden bijeen komen, en men beoordeelde hun gedrag: die geene, welke geoordeeld wierd de beste te weezen, nam zodanig meisje tot zijne vrouw, als hij verkoos. Na hem koos die geene, welke de naaste bij hem in ver- diens- VII. i O E K. XV. HOOFDSTUK. . XVI. H O O F I STUK.  jm. B OEK. XVI. HOOFD. STUK. (z) Fragment van Nicolaus Damascenus, getrok. ken uit Stobaus , in de verzameling van Conjlant. Porphyrog. (V) Hij vergunde hun zelfs om menigmaalen bij een te komen. 33<* DE GEEST diensten kwam, en zo vervolgens (z). Het was verrukkend te zien, hoe de goederen der jonge lieden nergens anders in beftonden, dan in hunne goede hoedanigheeden, en in de diensten, welke zij aan hun vaderland hadden beweezen. Die geene, welke in deeze goederen de rijkfte was, zogt zig uit de geheele natie eene vrouw uit. De liefde, de fchoonheid, de kuisheid , de deugd, de geboorte, de rijkdommen zelve, dit alles maakte, om zo te fpreeken, het huuwlijks* goed van de verdiensten uit. Men zou moeite hebben, om eene belooning uit te denken, welke edelaartiger, grooter, minder lastig voor eenen kleinen Staat, en beeter gefchikt was om de beide kunnen tot verdiensten aan te fpooren. De Samniten ftamden van de Lacedcemoniers af; en Plato , wiens wetten niet anders zijn , dan eene volmaaking van de wetten van Lycurgus , heeft bijna eene dergelijke wet gegeeven. (a) Z E-  DER WETTEN. r.st ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE REGEERING. DER VROUWEN. Het ftrijdt tegen de reeden en tegen de natuur, dat de vrouwen op zo eene wijze , als bij de Egyptenaaren gebruiklijk was, in huis meesteresIcn zijn. Dog dit is geheel anders, wanneer dezelve een geheel rijk beftuuren — in 't eerfte geval laat haar de ftaat der zwakheid, waar in zij zig bevinden , den voorrang niet toe. In het tweede geeft zelfs haare zwakheid meer zagt* heid en gematigdheid; en dit kan veel meer toebrengen tot eene goede regeering, dan harde en wreede deugden. vIn de Indien bevind men zig zeer wel bij de regeering der vrouwen, en het is daar eene wet, dat , indien de mannelijke afkomelingen niet uit eene moeder van het zelfde bloed gebooren zijn, als dan de dogters, welke eene moeder van koninglijken bloede hebben, in de regeering opvolgen. (6) Men geeft haar een zeeker getal van bekwaame lieden , om haar den last der regeering draaglijk te maaken. Volgens den Heer Smüh, (O is men in Africa ook (b) Stigtel. Brieven , veertiende verzameling, (e) Reizen door Guinee, 2. deel. p. 165. van de Fran- VIL SOEK. XVIL rl O O F D STUK.  332 DE GEEST VIL n o E K. |XVIl. 1! O O F DSTUK. Franfche vertaaling over het rijk van Angola op de Goudkust. (V) Ik zal alleen eene algemeene aanmerking over dit boek maaken •— zij is deeze. De waarheeden, welke men hier ontmoet, zijn, wel verre van alge* meen te weézen, zeer naauw bepaald, en zeer bij* zonder. Zij hangen van eene ontelbaare menigte van omftandigheeden af, welke weder uit de natuur van een land , uit deszelfs meerdere of mindere uitgeftrektheid, uit de genegenheid van deszelfs inwoonders, uit de omftandigheeden. in welke zig de bijzondere leeden van den Staa; bevinden , uit het bijzonder en . wederkeerig belang van deeze leeden eriz. voortvloeijen. *Er is bij voorbeeld een groot onderfcheid tusfehen eene republiek, welke binnen de muuren van eene Stad bepaalt is, gelijk wel eer die van Rome, en van verfcheide andere oude republieken , en eene, welke uit zeer veele fteeden befiaar. enz. Men haalt ons telkens die oude republieken tot voorbeelden aan, zonder te denken, dat zij met ons niets gemeens hebben, dan den naam. Men kan het zelfde van de koningrijken, en van alle andere foorten van regeeringsvormen zeggen -~ De agtfte brief van Vefprit deslotx qulntesfencié behelst zeer oordeelkundige aanmerkingen op die agtfte boek. Aanmerk, van eenen Onbek. ook zeer wel te vreede met de redering der vrouwen. En wanneer men hier bij de voorbeelden van Muskovien en Engeland voegt, dan zal men zien, dat-de vrouwelijke regeering even goed in gematigde als in despotieke regeeringsvormen flaagt. - . ... AGT-  DER WETTEN. 333 AGTSTE BOEK. over het bederf van de grondbe* g in ze len der drie regeeringsvormen. EERSTE HOOFDSTUK. algemeen denkbeeld van dit boek. Het bederf van ijdere regeeringsvorm begint bijua altijd met het bederf van deszelfs grondbeginzei. TWEEDE HOOFDSTUK. óver het bederf van het or0ndbeginzel van de democratie. Het grondbeginzei van de democratie word niet alleen bedorven, wanneer men den geest van ge-1 üjkheid verliest, maar ook dan , wanneer men eenen geest van al te ver getrokken gelijkheid in- ' voert, en wanneer ijder een gelijk wil ftaan met die geene, welke hij gekoozen heeft, om hem te regeeren; dan kan het volk niet langer zelfs die magt verdraagen, waarin het zijn vertrouwen ftelt; dan wil het volk alles door zig zeiven doen; I. deel. Y dan VIII. boek. I. HOOFD' STUK. II. i O O F DSTUK.  334 DE GEEST VIII. BOEK. II. HOOFDSTUK. dan wil het zélve, in plaats van den Raad, de zaaken overwegen, in plaats van de overheeden, de zaaken ter uitvoer brengen; dan wil het zelve alle rechters van hun gezag berooven. Dan kan men langer geene deugd in de republiek hebben — het volk wil het werk der overheeden doen; men eerbiedigt dezelve derhalven niet meer — de raadplegingen van den raad hebben hun gewigt verlooren; men heeft derhalven geenen eerbied meer voor de raadsheeren , en bij gevolg ook niet meer voor grijsaarts — dan, zo dra de eerbied voor de grijsaarts weg genomen is, heeft men ook geene agting meer voor de ouders , dan hebben de mans geene infchiklijkheid, de meesters geene onderdaanigheid meer te wagten. Wel dra begint ieder een fmaak in deeze losbandigheid te krijgen, de last van te gebieden , begint dan even zo zeer te vermoeijen , als de last van te gehoorzamen; dan ontdoen zig vrouwen, kinderen, flaaven, van alle onderwerping aan wien 't ook moge weezen; dan gaan alle goede zeeden verlooren; dan is de liefde voor de orde weg; in een woord, dan is 'er geene deugd meer — (e). Xenophon geeft ons in zijn Gastmaal eene zeer na- () Het is der moeite waardig hier ter plaatfe in te voegen het beroemde advijs van Scipio Nafica, in den Romeinfchen Raad, toen aldaar, bij gelegenheid van den derden Punifchen oorlog, getwist wierd , of men Carthago eindelijk geheel verdelgen zou, dnn niet? ,, Ik „ oordeele" zeide hij „ dut men Carthago behoort te  DER W E T T E N. 345 zaak, hoe ongeftoorder de rust van zodanige Staaten zij , hoe meer zij , even als al te ftil ftaande wateren, aan bederf onderheevig zijn (q). i ZES- „ behouden, op dat niet haare verdelging zelve den n voorlpoed der Romeinen nadeelig zij : want ik zie n niet flegts, dat de oude zeeden langzaamerhand af„ neemen, maar zelfs ter liefde van vreemde weelde ö veragt en verworpen worden; en ik vreeze , dat, n als alle fchroom voor eene den welvaart van Rome „ benijdende, en zo veel mooglijk is, ondermijnende „ Stad, geheel word weggenomen, als dan de los„ handigheid, als uit haare boeijen los gebrooken, ons „ in alle die gebreken , welke aan groote heerfchap„ pijen eigen zijn, en vervolgens in de vreeslijkfte en ., zeekerite rampen zal ftorten." En wanneer egter Carthago door de Romeinen overmeesterd was , en men in den Raad elkanderen geluk wenschte, om dat nu de Romeinfche republiek in volkomen zekerheid, en alle gevaaren te boven was , zeide hij: „ Ja! nu „ zijn wij in 't grootfïe gevaar, om dat wij nu nie„ mand meer te vreezen nog te eerbiedigen hebben." Florus, //. Boek , XF. Hoofdft. En aldaar voornaamentlijk in de nooten van Freinshemius en Dukerus, alwaar nog meer dergelijke verffandige advijfen in de Griekfche republieken gevonden worden. Vertaaler. Qf) Ik vinde deeze zaak zo vreemd niet. Alle beweeging onderftelt eene oorzaak, Een Staat, die niet in de hoogte rijst, daalt in de laagte. Zo dra men zig verbeeld in zekerheid te zijn, en niets te vreezen te hebben, verwaarloost men zig —- die verwaarloozing baant den weg tot luiheid, en doet zelfs het denkbeeld, van 't geene men ter verdeediging nodig heeft, ver- vnr. BOEK. V. hooïd. stuk.  345 DE GEEST VIII. BOEK. VI. HOOFDSTUK. ZESDE HOOFDSTUK. OVER HET BEDERF VAN HET GRONDBEGINSEL VAN DE MONARCHIE. Gelijk* eene democratie bedorven word, wanneer het volk den raad, de overheeden , en rechters van hunne bedieningen ontzet, zo gaat eene monarchie verlooren, wanneer men langzaamerhand de voorrechten der lighaamen van Staat, en de oude herkomen de fteeden ontzenuwt. Het eerfte geval baant den weg tot het despotismus van alle; het tweede maakt den monarch despotiek. (r) Een verdwijnen. De zorgeloosheid is de zuster van de luiheid; wel dra verflappen de deelen , die het geheel uitmaaken; wel dra vervalt de kragt; en langs deezen weg gaan veele Staaten verlooren. Aanmerk, van «enen Onbek. f>) Voeg hier bij, dat eene democratie in eene despotieke aristocratie veranderd word, wanneer die geene, aan welke men de behandeling van zaaken toebetrouwt, zig die behandeling als een erf, of familiegoed aanmatigen , wanneer zij de verfcheidene ordens, welke in de fteeden gevestigd zijn, vernietigen , de wetten verduisteren , van langzamerhand de oude herkomen van de Staatkundige lighaamen beknibbelen, de voorrechten van de fteeden, gildens enz. uitleggen even als of zij aan de overheeden enz. zelve gegeeven waren. Id zodanig een geval vestigt zig in eene republiek een despotismus van eene zekere orde van perfoonen, wel-  DER WETTEN. 347 Een Chineesch Schrijver zegt ons: „ De redenen, „ waarom de Dynastien van TJin, en van Soui „ te gronde gegaan zijn, zijn eenvoudig deeze, „ dat zij, in plaats van, gelijk de ouden, zig te „ vrede te houden met het algemeene opzigt over „ de zaaken, 't welk alleen het werk van den ,, Souverain is, in tegendeel alles regelregt zelve „ wilden beftuuren — (j)" Deeze fchrijver geeft hier, in weinige woorden, de natuurlijke oorzaak van het bederf van bijna alle monarchien op. Eene monarchie word dan ook bedorven, wanneer een vorst in de verbeelding komt, dat hij zijn vermogen dan meer luister bijzet, wanneer hij de orde der dingen verandert, dan wanneer hij dezelve volgt, wanneer hij de bedieningen, welke natuurlijk aan zekere lighaamen van Staat eigen* zijn , aan dezelve ontneemt , en dezelve willekeurig aan anderen toevoegt, wanneer hij meer opheeft met het volgen van zijne grilligheeden , dan met zijnen wil op eene beredeneerde wijze te bepaalen — Eene monarchie word al verder bedorven, wanneer welke niets minder bedoelen, dan door zig en hunne familien met de voordeeligfte ampten te zegenen, en buiten fchoots van alle vervolging te blijven, hunne l'amilien in aanzien en vermogen te houden. Aanm. van eenen Onbek. (s) Verzameling van werken, onder de Mings gz~ ■fchteeven. Te vinden bij Pater du Halde. VIII. boek. VI. HOOFDSTUK.  348 DE GEEST VIII. boe k. VI. HOOFD STUK. i ] ] VII. HOOFDSTUK. neer de vorst zig verbeeldende, dat alles om hem gefchied, den geheelen ftaat van zijne hoofdftad, zijne hoofdftad van zijn hof, en zijn hof van zijnen perzoon alleen afhanglijk maakt. Eindelijk dan gaat eene monarchie verlooren, wanneer een vorst zijn gezag, zijne veiligheid, :n de liefde van zijn volk wantrouwt, wanneer lij niet volkomen overtuigd is van deeze waarleid , dat een monarch altijd moet vertrouwen in :eekerheid te zijn , even gelijk een despotiek vorst dtijd moet vreezen in gevaar te wezen. ZEVENDE HOOFDSTUK. vervolg van 't zelfde onderwerp.' Het grondbeginfel van eene monarchie worcl dan bedorven, wanneer de eerfte bedieningen de kenmerken draagen van de hoogfte flavernij, wanneer men den grooten den eerbied van het volk beneemt, en hun tot veragtelijke werktuigen van de willekeurige magt maakt. Het word nog meer bedorven, wanneer 'er eene tegenftrijdigheid tusfehen de eer en de eerampten geboren word; wanneer de eerlooste en veragtfte menfchen met de aanzienlijkfte waardigheeden bekleed worden, (f) Het (f) Onder de regiering van Tiberius richtede men fland-  DER WETTEN. 3;9 Het word bedorven , wanneer de vorst zijne recbtveerdigheid tot geftrengheid doet ovcrflaan, wanneet hij, even als de romeinfche keizers, een hoofd van Medufa op zijne borst draagt, (ti) wan- ftandbeeidcn op, ter eere van de verklikkers, en men vercierde dezelve met de eeretekens van triumph. Dit bragt deeze eeretekenen in zodanige kleinagtiug , dat die geene, welke dezelve waarlijk verdiend hadden , die met verontwaardiging van de hand yveezen. Fragm. van Dion. LVHL Boek, genomen uit het uittrekzel van deugden en ondeugden , van Confl. Porphyog. Zie bij Tacitus in zijne Jaarb., bij Livius XIV, Boek , hoe flen na de voorgewende ontdekking en Urafoeffening van eene zamenzwecring , aan Petronius Turpilianus, aan Nerva, en aan Tigellinus de eeretekenen van eene triumph toeftond. Zie ook hoe de vóornaame veldoverften zig met verontwaardiging van den ootlog onttrokken , om dat zij de eeretekenen veragteden, pervulgatis triumphi infigmbus, om dat de eeretekenen van triumph door dezelve te gemeen te maaken, veragtlijk geworden waren. Tacit. Jaarb- XIII. Boek. . («) Ih deezen Staat wist de vorst zeer wel, hoedanig het grondbeginfel van zijne regeering was. Montesq. De fabel zegt, dat Minerva , om wraak te neemen van Neptunus , welke Medufa in haaren tempel bellaapen had, en meest op de couleur van haare hairen was verdingen geweest, het hoofdhair van Medufa in (langen veranderde, en aan het zelve die eigenfehap gaf, dat alle die hetzelve aanzagen, in (leenen veranderden —i men kan dus zeer ligt opmaaken wat de Romeinfche keizers te kennen wilden geeven, als zij I. deel. Z het vi ir. BOEK. Vil. HOOFD' STUK.  35° DE GEEST wanneer hij die dreigende en fchrikvervvckkende houding aanneemt, in welke Commodius begeerde , dat zijne ftandbeelden moesten gevormd worden — (yj Het beginfel van de monarchie gaat dan verlooren, wanneer" bij uitneemendheid laage en kruipende zielen zig verhovaardigen op de grootheid van hunne flavernij, wanneer zij geloven, dat dat beginzel, men is alles aan den vorst verpligt, hun van alle verpligting aan hun vaderland ontflaat. Maar, indien het waar is, (gelijk men dit ten dien tijde bevestigd gezien heeft) dat naar maate le magt van eenen vorst grooter word , naar die :;elfde maat ook zijn gevaar aangroeit, dan meen k in bedenking te mogen geeven , of men niet :ene misdaad van gekwetfte majefteit tegen den /orst begaat , wanneer men zijne magt tot die ïoogte opvoert, en bederft, dat dezelve van na:uur verandert. A G T- VIII. HOE K. VII. HOOF DS T U K, ( i t ] het hoofd van Medufa op hunne borst droegen. Ver* taaier. (v) Herodlanus.  DER WETTEN. 351 AGTST/E HOOFDSTUK. / OVER het gevaar, 't welk het bederf van het grondbeginsel van de monarchie vergezelt. Het baart geene zeer groote ongelegenheid wanneer een Staat van de eene gematigde regeeringsvorm tot de andere overflaat, gelijk van de monarchaale tot de republiekijnfche, of van de republiekijnfche tot de monarchaale; Cjkj) maar het baart (V) Verandering in de regeeringsvorm baart altijd ongelegenheid , hoe zagt de overgang ook wezen moge. De veranderingen van eene republiekijnfche in eene monarchaale , en van eene monarchaale in eene republiekijnfche regeering, kunnen nimmer voorvallen , zonder dat de grondwetten van den Staat aangetast, en eene menigte voorrechten gefchonden won den — het is bijna nimmer te verwagten , dat eene republiekijnfche regeering in eene monarchaale verandere: die verandering zal meest altijd naar het despotieke hellen .— immers zodanige veranderingen vallen zelden of nooit anders voor, dan in verwarde tijden; maar in zodanige tijden, wanneer eene bovendrijvende pattij om eene eenhoofdige regeering dwingt, is men doorgaands te zeer ingenomen met het voorwerp , 't welk men ten throon wil verheffen , dan dat men dan met onzijdigheid en bedaardheid zorgen zoude, om die nieuwe regeerisgsvorm met goede Z 1 grond- VITT. boek. VIII. hoofdstuk.  VIII. I? O E K, Vi.II. HOOFDSTUK. grondwetten tegen misbruik van gezag te beveiligen —« de vereischte naauwgezetheid , in dat ftuk , loopt dan gevaar van bij den nieuwen Vorst met ondank beloond, en bij de heethoofden van de alles dwin. gende partij voor misdaad van gekwetfte majefteit uitgekreeten te worden. Men herinnere zig hoe de Romeinfche republiek in een volilagen despotismus veranderd zij. Fertaaler. 55* DE GEEST baart geweldige ongelegenheeden , wanneer dezelve hals over hoofd uit de gematigde tot de despotieke regeeringsvorm gebragt word — Het grootfte gedeelte der Europeaanfche volkeren word nog door goede zeeden geregeerd; maar wanneer eenmaal of door een langduurig misbruik van gezag, of door eene groote overheering, het despotismus zig in Europa tot eene zeekere hoogte begon te vestigen, dan zouden nog de zeeden, nog het luchtsgeftel tegen hetzelve beftand zijn; dan zou de menschlijke natuur, in dit fchoone gedeelte van de wcereld, ten minften voor eenen tijd , dezelfde elendens en wreedheeden moeten leiden, onder welke zij thans, in de drie overige gedeeltens der weereld zugt. N E-  DER WETTEN. 353 NEGENDE HOOFDSTUK. HOE ZEER DE ADEL ALT IJ D GENEGEN ZIJ OM DEN THROON TE VERD LEDIGEN — De Engelfche Adel wierd met Karei den eerften onder de puinhoopen van den throon begraavcn. Voor dien tijd, toen Philips de tweede het woord van vrijheid in de ooren van de Franfchen deed klinken, wierd de kroon altijd door deezen Adel phderfchraagd, welke het zig tof eene eer rekende, aan eenen koning te gehoorzaamen, en tot de hoogfte fchande , dat zij de magt met het volk zoude verdeelen. Men heeft gezien, hoe het huis van Oostenrijk onvermoeid zig heeft toegelegd,om den Hongaarfchen adel klein te maaken ; weinig voorzag het toen, van welk een nut dezelve nog eens t'eenigcn tijd voor haar zou kunnen worden. Hetzogt bij deeze volkeren geld, dog dit was 'er niet te vinden, het zag de menfchen, welke daar te vinden waren, over het hoofd. Toen zo veele vorften de Hongaarfche Staaten onder eikanderen verdeelden , toen viel (om zo te fpreeken) de monarchie in fttikken, en deeze Hukken waren op zig zeiven nutteloos, en zonder werking. Men zag nergens leeven en beweging, dan bij den verontwaardigden adel, welke alles vergat, om maarte Z 3 kun- VIII. li O E FC. !X HOOF DST UK.  VIII. BOEK. IX. HOOFDSTUK. x. HOOFDSTUK. 354 DE GEEST kunnen ftrijden, en welke in de verbeelding was, dat de roem van hun vorderde , te iterven, eq te vergeeven. TIENDE HOOFDSTUK. OVER HET BEDERF VAN HET GRONDBEGINZEL VAN DE DESPOTIEKE R E G E E R IN G S V O K M. Het grondbeginfel van de despotieke regeeringsvorm is, zonder ophouden , aan bederf blootgefteld, om dat het uit zijnen aart bedorven is. De overige regeeringsvormen gaan te niet, wanneer bijzondere voorvallen derzelver grondbeginfelen verkragten , dog deeze vervalt uit hoofde vm haar inwendig gebrek, zoo geene bijzondere voorvallen het bederf van deszelfs grondbeginfel tegen houden — dezelve kan dus niet langer [taande blijven, dan zo langde omftandigheeden, zo van het luchtsgeffel, als van den Godsdienst, de •jelegenheid van het land, of de geaartheid van de inwoonders, vorderen , dat dezelve eenige orde volge , en zig aan eenigen regel binde. Deeze zaaken dwingen wel de natuur van deeze regeeringsvorm , dog veranderen dezelve niet. De wreedheid van dezelve , fchoon al voor eenigen tijd getemd, blijft egter overig. ELF-  DER WETTEN. 355 ELFDE HOOFDSTUK. NATUURLIJKE UITWERKINGEN ZO VAN DE lïEWAARINGj ALS VAN HET BEDERF VAN DE GRONDBEGINSEL E N. "2Lo dra eenmaal het bederf in de grondbeginfelen der regeeringsvorm ingefloopen is , dan worden de beste wetten kwaad , en zelfs nadeelig voor den Staat. Zo lang de grondbeginfelen zuiver gehouden worden, hebben de kwaade wetten de uitwerking van goede, en clan houd de kragt van het grondbeginfel alles in evcnwigt. (x) De (x) Deeze Helling behoorde men dugtig beweezen te hebben. Men zou met veel meer grond kunnen zeggen , dat de beste wetten den ondergang van eenen Staat niet kunnen beletten , wanneer de grondbeginfelen van de regeeringsvorm bedorven zijn ; terwijl de kragt van het aangenomen grondbeginfel alles, even gelijk eene zwaare afloopende rivier, welke door geene tegenwinden gefluit, nog tegengehouden word, met zig voert. Men zou hier kunnen bijvoegen, dat lUgte wetten, wel verre van het vermogen va» goede te hebben , door den tijd niet alleen de krag: van het grondbeginfel kunnen ondermijnen , maar ze fs tegenhouden en te ondeibrengeu , even gelijk eene fnelle ltroom door middel van eenen dijk getuit kan worden. Aanmerk, van eenen Onb. Z 4 vin. BOE K. XI. HOOFD STUK.  35* DE GEEST VIII. KOEK. Xt. HOOFD* STUK. De Cretenfen gebruikten een zonderling middel , om de eerfte overheeden in afhanglijkheid van de wetten te houden» Dit middel was een opftand. Een gedeelte van de burgers joeg de overheeden op de vlugt, (y) en noodzaakte hun, om weder tot den ftaat van eenen gemeenen burger te rug te keeren. Men oordeelde, dat dit ingevolge van de wet mogt geleideden — men zou natuurlijk moeten denken, dat eene diergelijke inftelling , welke het oproer begunstigde om het misbruik van gezag voor te komen, alle republiekijnfche regeeringsvorm , hoe verftandig ook ingericht, zou moeten ten onderften boven keeren, dog dit deed zij in de republiek van Creta niet. En zie hier de redenen, (z) Wanneer de ouden van een volk wilden fpreeken, bij 't welk de Vaderlandsliefde in den hoogitcn graad te vinden was , dan beriepen zij zig op Creta. Hit Vaderland, zegt Plato, (a) is in ie ooren der Cretenfers een zeer geliefkoosd woord. Zij noemden het zelve met een woord, 't welk de liefde van eene moeder tot haare kinderen te ken* (y) Arisr. Staatk. II. Boek, V. Hoofdft.. (2) Zij vereenigden zig altijd ten eerflen tegen eenen buitenlandfchen vijand. Dit noemden zij eene fyiicretismus, t? zamenbinding. Coagmer.tum. P/at. Zedenkunde p. 88. (a) Rcpubl. IX. Boek.  der wetten. 357 kennen geeft. (fc) Dan de liefde tot het vaderland verbeetert alles — de wetten van Polen rechtveerdigen ook zekeren opftand , maar de ongelegenheeden , welke hier ' door veroorzaakt worden, zijn alleen genoeg , om te doen zien, dat Creta alleen gefch'ikt was , om een dergelijk ' geneesmiddel, met goed gevolg, te gebruiken. De oefleningen van het worstelperk hingen bij de Grieken niet minder af van de bewaaring van het grondbeginfel der regeeringsvorm. Het wa„ ren" zegt Plato, (O j> &s Lacedcemoniers, en ,, Cretenfen, welke die beroemde Academiën op,, gerecht hebben , door welke zij eenen zo bij„ zonderen rang in de weereld verkreegen heb- ben. In het begin geraakte de kiefche eerbaar„ heid over dezelve wel in verleegenheid , dog „ eindelijk week dezelve voor het algemeene nut." Ten tijde van Plato waren deeze inftellingen ongemeen goed: Qd) zij hadden hunnen invloed op eene (l>) Plut. Zedekur.de, in zijne verhandeling , of een man van jaaren zig de Staatszaaken behoore aan te trekken. (c) Republ. V. Boek. (d) Het worfielperk wierd in tweeën verdeeld. In het eerfte oeftende men zig in het danfen , in h:t tweede in het wórfleTen. Men had in Creta de gewapende dansfen der Cyreten , te Lacedamon, die van Castor en Pollux, te Athene de gewapende dansfen van Pallas. Deeze waren zeer gefchikt voor die geene, welke r.og te jong waren, om ten oorlog te Z 5 trek. VIII. ■VOER. XI. toon». STUK.  55» DE GEEST eene allervoornaatnfte zaak, naamlijk , de krijgskunde; maar toen de Grieken de deugd verlooren hadden, toen dienden deeze zelfde inftellingen tot '"verwoesting van de krijgskunde : men trad toen niet meer in 't worstelperk, om zig te volmaaken, maar om zig te bederven, (e) Plutarchus (f) verhaalt ons, dat in zijn tijd de Romeinen van begrip waren, dat deeze fpeelen de voornaame oorzaaken geweest waren van de flavernij , tot welke de Grieken vervallen waren. Maar juist, in tegendeel , waren deeze fpeelen door de flavernij der Grieken bedorven. Ten tijde van Plutarchus (g) maakten de perken, in welke men trekken. Het worftelperk is eene fchilderij van den oorlog , zegt Plato , in zijne wetten 7. Boek. Hij prijst de ouden zeer, dat zij maar twee dansten hadden vastgefteld, de vreedzaame, en de Pyrryfcbe (of gewapende). Men kan bij Plato ibid. zien, welk een gebruik men vandeezen laatften dans in de krijgskunde maakte. (e") Aut libidinofa &c. ledaas Lacedamonis palestras. Martial. Lib. 4. Epigr. 55. Montesq. „ Of „ dat hij zinge tot lof van de worftelperkeu, wélke, „ ter eere van Leda, in het wellustige Lacedamon „ gehouden wierden." In deeze worfteiperken worftelden de jonge meisjes moedernaakt, zo wel met jongens als met meisjes. Zie Propertius 3. Boek, Eleg. 12. Vertaaler. (ƒ) Zedenk. Werken, in zijne romeinfche vragen, (ff) Plutarch. ibid. VIII. BOEK XI. HOOFJ STUK.  DEK WETTE N. 359 men moedernaakt ftreed, en de worftelfpeelen, dc jonge luiden lafhartig: dezelve maakten hun ge- 1 negen tot eerlooze liefde, en veranderden hun geheel in toneelda-nfers; maar ten tijde van Epami-• nondas was het worstelperk de groote reden van de overwinning der Thebaniers in den flag bij Leuctren. (li) 'Er zijn weinig wetten, welke niet goed zijn, zo lang een Staat zig bij zijne grondbeginfelen houd. 't Is hier mede gelegen, even als Epicurus van de rijkdommen zeide, de wijn is niet bedorven, maar het vat,'t welk dezelve inhoudttdeugt T.iet meer. TWAALFDE HOOFDSTUK. VERVOLG VAN HET ZELFDE ONDERWERP. Men verkoos te Rome de rechters uit de orde van de raadsheeren. De Graccbi gaven dit voorrecht aan de ridders; Drufus gaf het zelve aan de raadsheeren en ridders; Sylla alleen aan de raadsheeren ; Cotta aan de raadsheeren , ridders en de opzienders over den fchatkist; Ccefar floot 'er de laatstgenoemde weder buiten; Antonius be« vorderde de hoofdmannen over tienen tot raadsheeren , ridders en hoofdmannen over hondert. Wan- (Ji) Plutarch, Zcder.k. VIII. O EK. xr. OOFDSTUK. XII. HOOFD» STUK.  36o DE GEEST Wanneer eene republiek bedorven is , dan is 'er geen ander middel , om de opkomende eu aangroeijende kwaaien te geneezen, dan dat men het bederf weg neemt, eii de grondbeginfelen weder inroept, alle andere verbeetering is vrugteloos, en dikwils oorzaak van grooter kwaad. Toen Rome bij haare grondbeginfelen bleef, konden de rechtbanken zonder eenig gevaar in handen der raadsheeren zijn, maar na dat Rome bedorven was, was het evenveel tot welk een lighaam van Staat men de rechtbanken ook overbragt, 't zij tot de raadsheeren , 't zij tot de ridders, 't zij tot de opzienders over den fcha> dst, 't zij tot twee van deeze lighaamen, 't zij :ot alle dn? , 't zij tot welk ander lighaam nen wilde: men bereikte nimmer zijn oogmerk, vlen vond geen meerdere deugd bij de ridders lan bij de raadsheeren , bij de opzienders over len fchatkist dan bij de ridders , bij de hoofdnannen over hondert, dan bij de opzieners over len fchatkist. Toen het volk van Rome het 'er doorgedrongen had , dat hetzelve mede tot die overheidsimpten, welke te voren aan de Patriciërs hadden >ehoort , konde verkooren worden, zou men nauurlijk voorzien hebben, dat die geene, welke ïun hier in gevleid hadden, de orgeltreeders van Ie regeering zouden worden — het tegendeel had >laats, en men zag dit volk, 't welk zig zo veel moei- VIII. SOEK. XII. HOOFDSTü4f. ] I ( \ t I 1 1 ] ( \  DER WETTEN. 361 moeite gegëevéri had, om de Plebejers ook tot de overigheids - ampten verkieslijk te doen verklaaren, evenwel nooit anders dan Patriciërs tot dezelve verkiezen. Om dat het volk deugdzaam was, was het grootmoedig. Om dat het vrij was, vcragtte het de magt. Maar toen het zelve zijne grondbeginfelen verlooren had, toen ontzag het, naar maate dat zijn vermogen toenam, niets meer. Totdat het zelve eindelijk, zijn eigen tijran, en Haaf geworden zijnde , het kragtige vermogen van de vrijheid verloor, en tot de zwakheid van losbandigheid overfloeg. DERTIENDE HOOFDSTUK. uitwerkingen van den eed bij een deugdzaam volk. 'Er is nimmer een volk geweest, zegt Titas Livius, (i) bij het welk de redenen van ontbinding en verval, zig zo laat ontdekt hebben, dan bij de Romeinen, en bij het welk de gematigdheid en armoede langer in eer zijn gehouden — De eed had zo veel invloed op dit volk, dat niets hun fterker aan de wetten verbond, dan even dezelve. Zij deeden menigmaalen, om tog hunnen eed niet te breeken , zodanige dingen, tot welken hun de zugt tot roem , en de liefde tot het (0 !• Boek. VUIé hoek. XII. -1 o o f n- stuk. XIII. ioofix stuk.  362 DE GEEST VIII. BOEK. XIII. HOOF! STUK. het vaderland nimmer zouden hebben doen komen — - Toen Quintius Cincinnatus de Burgemeester, in de Stad een leger wilde werven om tegen de Ëquen, en Volsquen te dienen , verzetteden zig de gemcensmannen hier tegen. „Wel nu'', zeide hij, „ laaten maar alle die geene, welke aan den „ burgemeester van liet voorleden jaar eed heb„ ben gedaan , zig onder mijne veldteel*enen „ voegen." (li) Te vergeefsch mogten de gemeensmannen hier tegen infchreeuwen , dat men niet langer aan dien eed gehouden was ; dat, bij het doen van dien eed, Quintius een gemeen burger was geweest: het volk was Godsdienstiger, dan die geene, welke zig aanmatigden om het zelve te beftuuren. Het luisterde nog na de onderfcheidingen, nog na de uitleggingen der gemeensmannen — Toen dit zelfde volk de wijk wilde neemen naar den heiligen berg, voelde het zig te rug houden, door den eed, welken het aan de burgemeesteren had gedaan, van met hun ten oorlog te zullen trekken — (/) zij maakten een ontwerp, om de burgemeesteren om hals te brengen, dog men deed hun verftaan , dat zij daar door evenwel niet van hunnen eed ontilagen waren —. Men (jï) Titus Livius, 3. Bock. (/) Titus Livius , 2. boek.  DER WETTEN. 36*3 Men kan, uit de misdaad, welke zij wilden begaan , om den meineed te vermijden, opmaaken, welk een denkbeeld zij hadden van bet verbreeken van eenen eed. Na den flag bij Cannes, wilde het volk uit verbaasdheid de wijk neemen naar Sicilien. Scipio deed hun zweeren, dat zij te Rome zouden blijven. De vrees voor het verbreeken van dien eed, deed alle andere vrees verdwijnen. Rome was gelijk een fchip, 't welk in ftorm voor twee ankers legt, de Godsdienst, en de zeeden — Qni) VEER- (jn) Zie daar een bewijs voor de zorg, welke men moet draagen, om eenen band in weezen te houden, welke van zoo veel nut kan zijn. Denzelven te gemeen te maaken, is het middel om denzelven te verbreeken. De geest word dan te gemeenzaam met eene daad, welker voornaame kragt beflaat in het denkbeeld, 'c welk men van deszelfs gewigt heeft. De eed is te Londen zo gemeen, dat men denzelven, daar, om de geringde oorzaak laat doen, en dit is ook de reden, waarom daar daaglijks valfche eeden gedaan worden. Aanm, van eenen Onb, VIII. BOEK. XIII. HOOFDSTUK.  364 DE GEEST VIII. BOEK. XIV. HOOFDSTUK. Men kent de wonderen, welke de beoordeeling der zeeden bij de Romeinen verrigt heeft. 'Er kwam een tijd, in welken zij lastig wierd; maar men hield dezelve Maande, om dat de weelde grooter was, dan het bederf. Claudius verzwakte haar: weldra wierd het bederf grooter dan de weelde — weldra fchafte deeze beoor- dee- (>?) Omtrent honderd jaaren daar na. VEERTIENDE HOOFDSTUK. HOE DE GERINGSTE VERANDERING IN DE REGEERINGSVORM, DE VERWOESTING VAN DESSELFS GRONDBEGINSELEN NA ZIG SLEEPT. Slriftoieles draagt ons de republiek van Carthago voor, als zeer wel ingericht. Polybius zegt ons, dat men in den tweeden Punifclien oorlog («) te Carthago zig in deeze ongelegenheid bevond; dat de Raad bijna al zijn gezag verlooren had. Titus Livius verhaalt ons, dat Hannibal, bij zij-' ne terugkomst te Carthago, bevond, dat de overheeden en voornaamde burgers de openbaare inkomsten tot hun eigen voordeel gebruikten, en misbruik van hun gezag maakten — de deugd der Overheeden verviel dus gelijktijdig met het gezag van den Raad. Alles vloeide uit het zelfde beginfel voort.  DER WETTEN. 365 deeling der zeeden, om zo te fpreeken, zig zei Ven af. (0) Telkens gehinderd, weder te rug gevraagd , hervat, afgebrooken , wierd zii geheel buiten werking gefield, tot dat de tijd kwam, in welken zij nutteloos wierd,ik wil zeggen, de regeeringen van Augustus en Claudius. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. ZEER GESCHIKTE MIDDELEN, OM DE DRIE GRONDBEGINSELEN TE BE WA ARE N. Ik kan mij niet verftaanbaar uitdrukken , voor dat men de vier volgende hoofdftukken geleezeii hebbe - (p) ZESTIENDE HOOFDSTUK. ONDERSCHEIDENE EIGENSCHAPPEN VA IN EENE REPUBLIEK. De aart van eene republiek vordert, dat, zij maar een klein grondgebied hebbe, zonder dat kan zij niet ( S 'I U n. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. GEVOLG UIT DE VOORGAANDE HOOFDSTUKKEN. Indien liet derhalven waaragtig is, dat de natuurlijke eigenfchap van kleine Staaten is, dat zij op eene republiekijnfche wijze geregeerd worden; die van middelmatig groote Staaten, dat zij eene monarchaale regeering hebben, en die van een zeer üTtgeftrekt gebied, dat dezelve door eenen despotieken vorst beheerscht worden; dan volgt voor eerst, nat men in alle Staaten, om het grondbeginfel der regeeringsvorm te bewaaren, den Staat bij zijne uitgebreidheid, welke dezelve heeft , moet ftaande houden,en ten tweede, dat die Staat naar maate dat men deszelfs grenzen inkort, of uitbreid, van grondoeginfels zal veranderen, (u) EEN- potismus, en, tot die hoogte toe, kan het despotis' mus, zo wel in eene republiek, als in alle andere Staaten, plaats hebben. Aanm van eenen Onb. (u^- Men begrijpt niet, hoe de uitgebreidheid van den grond eenigen invloed kan hebben op die wezenlijke dingen, welke de conllitutie van eene regeeringsvorm uitmaaken. 't ls waar , wanneer in eene democratie, het volk , in een lichaam vergaderd, de ■zaaken behandelt, dat dan de geheele republiek binnen eene 2>tad behoort begreepen te weezen. Maar zo dra het volk daar in, door repraiientaiiten, voorzien  DER WETTEN. 373 EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER HET RIJK VAN CHINA. Voor dat ik dit boek befluite, moet ik nog eene tegenwerping beantwoorden, welke men zou kun- : ;it"B3o* ^aih rfè'fi M oxttK-ïTsv neme» zien kan, dan is 'er niets, 't weik eene democratie zou kunnen hinderen, hoe uitgebreid een land ook zoude mogen weezen. 't Is waar , dat hoe meer de deelen vaneen verwijderd en gefcheidcn leggen , dë regeering derzeive ook des të moeilijker word, maar dit ongemak is aan alle Staaten eigen. De ver. mogens van een mensch zijn bepaald, en, bij gevolg, moet ook alles , wat hij behandelt, zodanig zijn. Eene conftitutie, welke met betrekking tot eene regeering van eene bepaalde uitgebreidheid, gemaakt was, zou onvoldoende zijn, zo dra deeze uitgebreidheid zig verder uitftrekte dan het vermogen van die conftitutie toeliet. En dit is de reeden, waarom het altijd beeter is , dat men eenen Staat bij die uitgebreidheid honde., welke bij detzelfs oprichting plaats had, en waa'om gewoonlijk een Staat van grondbeginfelen verandert, naar tnaate, dat men deszelfs grenfen inkort , of uitbreid. Dog dan moet men zulks nog niet verdaan van deszelfs integreerende (met eikanderen van ouds het geheel uitmaakende) deelen. De Romeinfche republiek wierd in haare conftitutie, door haare aanwinnen, niets veranderd; om dat men zorge droeg, van dezelve te onderfcheiden van het lighaam van den Staat. Dat gedeelte van de republiek der vereenigde Nederlanden , 't welk men de Aa 5 Ge- Vilt. BOF. If. XXI. hooft- STUJ,  374 DE GEEST VIII. BOEK. XXI. HOOFDSTUK. I 1 / I 1 I ] ] ] ] nen maaken tegen alles, wat ik tot hier toe gezegd heb — Onze zendelingen draagen ons het uitgebreide rijk van China voor, als bezittende eene verrukkelijk' fchoone regeeringsvorm , welke in haar grondbeginfel de vrees, de eer, en de deugd, te zaamen vereenigt. Ik heb dus, toen ik de grondbeginfelen der drie onderfcheidene regeeringsvormen heb opgegeeven, eene ijdele en verkeerde onderfcheiding gemaakt. Ik verklaar niet te weeten , wat men door eer verftaat bij volkeren, waar men alles, wat men ge- Zeneraliteit noemt, brengt daar geene de minfte verindering in de grondbeginfelen der regeeringsvorm te veeg; even min als alle die landen , welke de Holanders in de Indien bezitten. Maar dit zou geheel inders zijn , indien zij die alle in haare unie aannanen. Dan konde zeer ligt de conftitutie aangedaan vorden. Eene dergelijke verandering van uitgebreidleid zou mooglijk aanleiding tot verandering in de :onftitutie kunnen geeven. Men moet ondertusfchen, tiet betrekking tot de veranderingen , welke, in alle itaaten, in de regeeringsvormen voorvallen , aanmercen , dat dezelve niet zo zeer van de meerdere of nindere uitgebreidheid van het land, dan wel van de neerdere of mindere trap van zeeden, deugden, onleunden, enz. afhangen. Hier van daan begint de indergang van alle Staaten. Aanm. van een Onb.  DER WETTEN. 375 gedaan wil hebben, met den rotting dwingt. f» Boven dien verfchilt het denkbeeld, 't welk onze kooplieden ons geeven, merkelijk veel van het geene ons onze zendelingen van deeze deugd vertellen. Men kan hun nazien ten opzigte van de geweldenaarijen van de Mandarins. (at>) Ik beroep mij verder op het getuigenis van een groot man, Mylord Anfon, Ook kunnen wij in de brieven van Pater Parennin , wegens de rechtspleegiug, welke de Keizer tegen de nieuw-bekeerde Prinoen , (a;) die hem mishaagden, deed oeffenen, berigt bekomen, van een ftandvastig gevolgd plan van wreedheeden, en van langs zekere regels, dat is, in koelen bloede , uitgevoerde barbaarschheeden , en vertrappingen van de menschlijkheid. Wij hebben ook nog de brieven van den Heei Mairan, en van denzelfden Pater Parennin, ovei de regeeringsvorm van China. Na dat men verfcheiden verftandige vragen"gedaan, én antwoorder bekomen had , is al het wonderschijnende ver dweenen — Zot (y) Pater du Halde zegt , 't is de rotting , die China regeert. (w) Zie onder anderen de reizen van Lange, (jx) Uit den huize van Sourniama, Stigtel. brieven 1%. verzameling. VIII. li O E K. XXI. HOOFDSTUK. 1  376 DE GEEST VIII. •BOEK. XXI. HOOFDSTUK. 1 1 1 I » 1 i 1 2 2 c 2 •■ "'.'4 t \ 'Zou het niet mooglijk zijn,dat de zendelingen zig door den fchijn van goede orde hebben laaten misleiden ; dat zij over die gedurige uitvoering van-den wil van eenen eenigen hebben verbaast gedaan — te meer, daar zij zelve door zö eenen wil geregeerd worden, daar zij dien onbepaalden wil zo gaarne aan de hoven der Indiaanfcbe koningen vinden? immers , dewijl zij alleen die reizen onderneemen , om daar groote verande•ingen te wege te brengen, moet het hun veel genaklijker vallen, dat zij den vorften kunnen overigen, dat zij alles kunnen doen , dan dat zij len volkeren wijs zouden maaken, dat zij alles nuinen verdraagen. (j) Eindelijk, men vind menigmaal in de dwaalin;en zelve iets, 't welk waarheid is. Bijzondere nnftandigheeden , mooglijk enkel in hun foort , tunnen de reeden zijn , waarom de regeeringsvorm an China niet zo bedorven is, als zij natuurlijk rel zou moeten zijn. 't Is mooglijk , dat ooraaken, welke grootendeels te zoeken zouden ijn in het natuurkundige van het luchtsgeftel, e zedelijke oorzaaken van het bederf in dit land heb- 0) Zie bij Pater du Halde hoe de zendelingen ig van het gezag van Canhi bedienden , om de 'landarlns, welke altijd fchreeuwden, dat, volgens de rondwetten van dat land, nimmer eene vreemde Godsienstoeffening in het Rijk mogt worden ingevoert, en mond te floppen.  DER WETTEN. 37? hebben te ondergehouden, emeene foort van wonderen uitgerecht. Het luchtsgeftel van China is van dien aart, dat hetzelve de voortteeling van het menschlijke geilagt op eene wonderbaarlijke wijze bevordert. De vrouwen zijn daar zo ongemeen vrugtbaar , dat men nergens in de waareld iets dergelijks ontmoet. De allerwreedfte tijrannij belet daar niets aan de voortteeling van het menschlijk geflagt. De vorst kan daar niet zéggen, even als Pharao, laat om voij slijk tegen bet zelve bandelen, op dat bet niet vermeenigvuldige. Hij zou veel eet den wensen van Nero kunnen doen, dat bet geheele menfcbelijk gejlagt maar een hoofd mogt hebben. China zal, in fpijt van alle dwinglandij, altoos zeer bevolkt zijn, en altoos over de dwinglandij zegepraalen. China is, gelijk alle die landen, in welke de rijst groeit , aan veelvuldige zwaare hongersnooden bïpotgeftelt. (z) Wanneer het volk van honger vergaan moet,dan verfpreid het zig, om den kost te gaan zoeken — van alle kanten vereenigen zij zig met hoopen van vier en vijf te gelijk, om ftruikroverijen te pleegen — de meeste van die benden worden ten eerften uitgeroeit , andere worden grooter , dog men roeit hun ook uit. Maar hoe ligt kan het gebeuren, dat in een zo groot (z) Zie beneden, XXIII. Boek, XXIV. Hoofdft. VUL BOEK. XXI. hoof d. stuk.  373 DE GEEST groot getal van afgeleegene provinciën, eene bende fortuin maakt. Dit gefchiedende , houd zij zig ftaande, verfterkt zij zig, groeit zij tot een ge' heel leger aan, gaat vervolgens regelregt naar de hoofdftad , en plaatst haar opperhoofd op den throon — De natuur van de zaak brengt daar mede, dat eene flegte regeering ogenbliklijk geftraft worde. Ogenbliklijk is daar alles in wanorde;om dat bij eene flegte regeering, dit magtig groot volk aanftonds gebrek aan beftaan heeft; de reden, waarom men in andere landen de misflagen zo ligt niet verbeetert, is, om dat zij daar zodanige gevoelige uitwerkingen niet hebben; omdat, daar, de vorst van dezelve, niet op eene zo fpoedige, en zo veel geruchtsmakende wijze, onderrigt word, als in China. Een Chineesch vorst zal niet, zo als onze vorsten , gelooven, dat hij, zo hij kwalijk regeert, in het toekomende leeven minder gelukkig, en in het tegenwoordige minder magtig en rijk zal zijn: hij zal alleen maar weeten, dat hij , zo hij niet wel regeert, zijn rijk en zijn leeven zal verliezen. Gelijk het volk in China , niet tegenftaande al het te vondeling leggen van de kinderen, langs zo meer vermeerdert , (a) zo heeft men daar eenen (a~) Zie de memorie van eenen Tfongtm , om te be< VIII. .BOEK. XXI. HOOFD STUK.  DER WETTEN. 379 eenen onvermoeiden arbeid nodig, om den grond zo veel te doen voortbrengen , als vereischt word , om dat volk te voeden. Dit vordert eene groote aandagt en oplettenheid van de zijde van de regeering: deeze heeft altijd belang, dat de geheele weereld te werken hebbe , zonder vrees van in haare hoop op winst bedroogen te zullen uitkoomen — dus dient deeze regeering bijna meer huishoudelijk, dan burgerlijk, te weezen — Dit is de oorzaak van alle die reglementen, van welke men zo breed opgeeft. Men wilde de wetten en het despotismus te gelijk laaten regeeren, inaar alles , wat met het despotismus vereenigt word, verliest zijne kragt. Te vergeefsch heeft men dit despotismus , 't welk door haare tegenfpoeden zo gedrukt wierd , aan banden willen leggen; het bediend zig van deeze banden, en is nu nog geweldiger. China is derhalven een despotike Staat, wiens grondbeginfel de vrees is. Misfchien week onder de eerfte Dynastien , toen het rijk nog zo uitgebreid niet was, de regeeringsvorm wel iets van deezen geest van despotismus af, maar thans in het geheel niet. N E- bewetken dat men de heide Het afgraaven, om *ei vrugtbaare landerijen van te maaken — Stigtel. brieven, XXI. Verzam. VIII. SOEK. XXI. i O OFDSTUK.  38o DE GEEST NEGENDE BOEK. OVER DE WETTEN, IN DE BETREKKING, WELKE ZIJ HEBBEN TOT DE VERWEERENDE MAGT. IX. BOEK. r. HOOFD STUK. EERSTE HOOFDSTUK. HOE DE REPUBLIEKEN VOOR HAARE ZEKERHEID ZORGEN. Kleine republieken loopen gevaar van door buitenland sch geweld opgeflokt te worden. Groote republieken daarentegen vervallen dikwils door eenen ' inwendigen invreetenden kanker. Dit tweederlei kwaad treft zonder onderfcheid zo wel demucrat'en, als aristocratien, 't zij dezelve wt.I, 't zij ze kwalijk ingerigt zijn. Het gebrek zit in de zaak zelve, en 'er is geene regeeringsvorm v or dezelve uit te denken, welke het zelve kan geneezen (b). Om (£) De orde der dingen vordert, dat ijdere Staat zodanig zij ingerigt, dat die in ftaat zij om geweld met geweid te keer te gaan, en zelfs dat ziine kragten giëvenredigd zim naar die kragten, met welke dezelve zou kunnen worden aangevallen. Dit is het groote oog-  DER WETTEN. ?8i Om deeze reden zouden zeer waarfchijnlijk eindelijk alle menfchen zig altijd verpligt gevonden hebben , om onder de eenhoofdige regeering te moeten leeven, zo zij niet eene foort van inrigting hadden uitgevonden, welke inwendig alle de voordeden van de republikijnfche regeeringsvorm deed ondervinden , en uitwendig al de magt van eene monarchie vertoonde. Ik fpreek van vereenigde republieken. Deeze foort van regeeringsvorm is een verbond 4 waar door verfcheiden Staatkundige lighaamen zig onderling vereenigen, om met eikanderen burgers te worden van eenen veel grooteren Staat, welken zij langs deezen weg oprigten. Dit is eene maatfchappij van maatfchappijen, welke dus eene nieu- \ we oogmerk van alle burgermaatfchappijen, welk eene regeeringsvorm ook in dezelve plaats hebbe. Het is dus niet nodig , dat een kleine Staat juist republiekijnsch moet zijn, om door uitwendig geweld opgeflokt te worden , of dat een groote Staat eene republiek zij, om door eenen invreetenden kanker ten ondergang te komen — men vestige zijn oog op alle Staaten, welke'er immer geweest zijn, en nog zijn, en men zal moeten erkennen, dat zij alle hunnen ondergang aan dezelfde beginfels, aan dezelfde redenen te wijten hebben, aan een gebrek namentlijk van genoegzaam vermogen , en aan eenen inwendigen kanker. Dit tweederlij kwaad treft op gelijke wijze de monarchien, de democratien, de aristocratien, en de despotieke Staaten. Acmm, van eenen Onb. I. deel. B b IX. boek!. I. HOOFD* STUK. . , , ■■  38a D E GEEST we maatfchappij word , en welke door het aanneemen van nieuwe maatfchappijen in hun verbond, grooter en uitgebreider kan worden. Deeze vereenigingen waren de oorzaak , door welke het oude Griekenland zo veele eeuwen gebloeid heeft. Deeze verbintenisfen maakten, dat de Romeinen, wanneer zij tegen ééne Griekfche republiek flreeden, hun alle aanvallen moesten, om dat zij alleen uit hoofde van deeze verbintenisfen alle eikanderen te hulp kwamen; en toen de Romeinen eindelijk tot het hoogfte toppunt van hunne grootheid gekomen waren , waren het weder alleen deeze vereenigingen, welke de vreemde volkeren over den Donau en den Rhyn in ftaat Helden, om hun het hoofd te bieden: vereenigingen, welke de vrees hun had doen aangaan. Hier door worden Holland , Cc) Duitschland, en (c) Holland beftaat uit omtrent vijftig republieken, welke alle onderling van eikanderen verfchillen. Janicon republiek der Fereenigde Nederlanden. Montcsq, Hoe men deeze opgaaf wil goedmasken , verklaare ik niet te begrijpen. De republiek der Fereenigde Nederlanden beftaat uf. zeven vrije, en ijder op zig zelve fouveraine landen — welke in den jaare 1579 met eikanderen een verbond van unie hebben aangegaan. Deeze zeven landen hebben in de algemeene vergadering ijder eene ftem, en dus beftaat deeze ver- eenig- IX. BOEK. I. n O O F D' STUK.  DER WETTEN. 383 en . het Zmtzerfche eedgenootfchap in Europa aan- eënigde republiek uic zeven fouveraine republieken 1— 't Is zo, ijder van deeze vrije republieken heeft zijne bijzondere Staatsvergadering , welke üit verlcheidene leeden beftaat, in de eene meer, in de andere minder in getal, dog ijdere Staatsvergadering brengt egter niet meer dan ééne Item uit in de zaaken van de unie. Wanneer men alle de ftemmen der bijzondere Staatsleeden, die ter bijzondere vergaderingen van ijder landfchap uitgebragt worden, bij elkander rekende, en die ftemmen voor ftemmen van zo veele republieken wilde opgeeven, dan zou men een veel grooter getal bekomen , dan vijftig; fchoon men evenwel eene zeer verkeerde uitdrukking zou gebruiken , wanneer men de Steeden der Fereenigde Nederlanden ijder op zig zeiven eene republiek wilde noemen. De zeven landen zijn: j Gelderland, met Zutphen, 2 Holland, en Westfrieüand, 3 Zeeland, 4 Utrecht, 5 Friesland , óOverysfel, 7 Groningen. In Gelderland heeft men drie kwartieren, 1 Nyme&en, hier in ftemmen de Ridderfchap, Nymeegen, Tiel en Bommel. 2 Zutphen , hier in ftemmen de Ridderfchap , Zutphen , Doesburg, Deuticbem, Lochein, Groenlo, of Grol. 3 Feluwe, hier in ftemmen de Ridderfchap, Arnhem , Harderwijk, Wageningen, Hattem en Elburg. Deeze drie kwartieren maaken met eikanderen de fouveraine Staaten van Gelderland uit. In Holland beftaat de fouveraine Staaten - vergadering uit de Ridderfchap en agttien Steeden, Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amfterdam, Gouda, Rotterdam, Gorinchem, Schiedam , Schoonhoven , Brielle , Alkmaar, Hoorn , Enkhuizen, Edam, Munnikendam, Medemblik , en PurBb 2 me- IX. BOEK. I. HOOFD STUK.  3^4 DE GEEST IX. BOEK. I. HOOFD STUK* aangezien voor eeuwigdnurende republieken, (ó) De . merende. In Zeeland beftaat de fouveraine Staatenvergadering uit de eerfte Edele, en zes Steeden, Middelburg , Zierikzee, Goes , Tbolen , Vlisfingen, en Veere. In Utrecht is de Souveraine Staaten - vergadering zaamgelleld uit dtie leeden, i de Geëligeerden, verbeeldende de oude Geestelijkheid, welke benoemd worden uit de vijf capittelen , St. Maarten, of ten Dom, St. Salvator, of oud Munster, St. Pieter, St. Jan, en St. Marie, 2 de Ridderfchap, en 3 de Stad en Steeden , zijnde, Utrecht, Amesfoort, Rheenen, Wijk bij Duurftede , en Monifoort. Friesland verdeelt haare vrije fouveraine vergadering in yier kwartieren, zijnde, Oostergo, Westergo, Zeven wolden, en de Steeden. De drie eerfte kwartieren beftaan te zamen uit dertig Grietenijen, en de Steeden zijn elf in getal. (Hier van daan, op dat ik dit in 't voorbijgaan aantekene, bet oude fpreekwoord ide zaak is op zijn elf en dertigfte, dat is te zeggen, de zaak is in volkomen orde, zijnde dit afkomstig van den Friesfchen landd3g, welke , wanneer hij voltallig is , uit elf Steeden en dertig Grietenijen beftaat) de Steeden zijn, Leeuwaarden, Bolsward, Franeker, Sneek, Dokkum, Harlingen , Stavoren , Sloten , Workum ', Ijlst , en Hindelopen. In Overijsfel zijn twee leeden, de Ridderfchap en de Steeden:de Steeden zijn ,Deventer, Campen en Zwolle. Eindelijk, in Groningen beftaat de fouveraine vergadering ook uit twee leden, zijnde de Stad Groningen en de Ommelanden , de Ommelanden beftaan weder uit drie kwartieren, 1. Hunfingo , 2. Twelingo en 3. het Westerkwartier. Vertaaler. (V) IJdere Staat moet eene voldoende magt hebben, om  DER WETTEN. 35.; . De vereenigingen van Steeden waren in oude tij-den veel'noodzaaldijker, dan thans. Eene Stad, zonder verdeediging was toen altijd in het grootfte gevaar. Want niet alleen dat dezelve toen, even als nu, wanneer zij ingenomen wierd, alle uitvoerende, en wetgeevende magt verloor, maar boven dien verlooren in dien tijd de inwoonders alle hunne bezittingen, (e) Deeze foort van vereenigde republieken kan, zo wel als zij in ftaat is, om uitwendig geweld het hoofd te bieden, ook tevens haare*grootheid ftaan- de om eenen aanval te kunnen afweeren, en haare onafhanglijkheid en vrijheid ftaande te houden. Indien haar dit ontbreekt, dan zijn 'er twee middelen, waar door zij daar in voorzien kan , of door verbonden met andere mogendheeden, of door vereenigingen -— Hef1 laatste middel is het zekerfte , om dat de verbonden met andere mogendheeden aan veranderingen, en onftandvastigheid onderworpen zijn. Maar gelijk vereenigingen de vrijheid der vereenigden eenigermaate bepaalen, zo komen vrije Staaten 'er zelden toe, dan in geval zij zig ten uiterften, zwak bevinden -— Maar kan men deeze vereenigingen eenwigduurende republieken noemen? Zij bezitten geen meer zekerheid, dan andere: alles hangt van de oorfpronglijke inrigting af, en van de veranderingen, welke de omftandigheeden van tijden in dezelve kunnen te wege brengen. /tanm.. van eenen Onèek. (V) Burgerlijke vrijheid, goederen, vrouwen, kinderen, tempels, en zelfs begraafplaatfen —J3b 3 IX. BOEK. I. HOOFDSTUK.  386 DE GEEST de houden, zonder gevaar voor inwendig bederf. De regeeringsvorm van eene zodanige maatfchappij komt alle ongeregeldheeden voor. Die geene, die zig meer dan hem toekomt, wil aanmatigen , kan niet ligtelijk in alle de vereenigde Staaten evenveel gezag en invloed verkrijgen. Zo dra men hem in eene derzelve te veel magt gaf, zouden alle de andere in rep en roer geraaken. Indien hij een dier Staaten onder zijne magt bragt, dan zouden de overige hem nog altijd met die kragten, welke'zij hadden, en welke niet afhingen van die geene , welke hij overmeesterd had, kunnen te keer gaan, en hem nog kunnen ten onder brengen, eer hij zig gevestigd had. Komt 'er in eene van deeze vereenigde Staaten een opftand, dan zijn de overige in ftaat om denzelven te dempen — fltiipcn in eenige derzelve door den tijd eenige misflagen in, de overige, die hunne inrigting zuiver houden ,. kunnen dezelve wederom geneezen. Een zodanige Staat kan aan eene zijde te gronde gaan, zonder daar van aan eene andere zijde eenig letzel te gevoelen. Men kan zelfs de vereeniging verbreeken , en dan blijft ijder der vereeeenigde Staaten weder fouverain op zig zeiven. Een zodanige Staat geniet, om dat hij uit kleine republieken vereenigd is , inwendig alle de IX. BOEK I. HOOFD STUK.  DER WETTEN. 38? de voordeden van eene goede regeering, terwijl hij uitwendig,uit kragt van de vereeniging, alle de voorrechten van de grootfte monarchien bezit, (f ) TWEEDÉ HOOFDSTUK. DAT EEN VEREENIGDE STAAT TE ZAMENGESTELD MOET WEEZEN, UIT STAATEN, DIE ALLE VAN EENE RLIJE NATUUR ZIJN, EN VOORAL UIT REP UBLIEKIJNSCHE STAATEN. De Canaaniten waren gemaklijk te overwinnen, om dat zij alle kleine monarchien waren, tusfehen welke geene vereeniging plaats had, en welke zig dus ook niet gemeenfchappelijk verdeedigden — de redeii hier van was , dat de natuur van kleine monarchien geene vereenigingen toelaat, (g) De 1 (f) Gansch niet. De traagheid in de bedriten, die van vereenigde Staaten ónaffcheidelijk is, doet dezelve eene van de grootfte voorrechten van de monarchie , namentlijk , de fpoedige uitvoering , misfen, Aanmerk, van eenen Onb. De ondervinding heeft menigmaal geleert, dat die traagheid in de befluiten, allerheilzaamst was, terwijl 'er middelen genoeg uit te denken zijn, om in tijden van nood, en als het regt ernst is, die traagheid vooi te komen. Vertaaler. {g) Mij dunkt, dat men hier van eene reden zot Bb 4 kun IX; SOEK. I. HOOFD" STUK. II. HOOFDSTUK. 1  $38 DE GEEST IX. BOEK. II. HO O » DSTUK. De vereenigde republiek van Duitscbland beftaat uit vrije fteeden, en uit kleine ftaaten, welke onder eenhoofdige regeeringen zijn. De ondervinding leert ons, dat zij veel onvolmaakter is , dan de Hollandfche en Zivitzerfche republieken. De geest van monarchien vordert oorlog, en vergrooting; de geest van republieken daar en tegen ftrekt' tot vreede en gematigdheid. Deeze twee foorten van regeeringsvormen kunnen derhalven met eikanderen in eene vereenigde republiek niet, dan op eene gedwongene , en onnatuurlijke wijze, beftaan. Ook zien wij in de gefchiedenisfeti der Romeinen, [lat, zo dra de Vejers eenen koning over zig nadien aangefteld, alle de kleine Toscaanfche republie^ ten hun verlieten. Alles was in Griekenland verlooren, zo dra de Macedonifcbe koningen eene plaats kreegen onder de AmpbiSlionen. De vereenigde republiek van Buitschland houd zig ftaande, fchoan zij uit eenhoofdige regeerin»gen en vrije fteeden beftaat. De. reden hier van is , dat zij een hoofd heeft, welk in fommige op- zig- kunnen geeven, die natuurlijker was, naamentlijk, dat men niet zo ligt onderfcheiden hoofden, als wel onderfcheiden leeden tot vereeniging kan brengen. danmtrk, van eenen Qtfitk.  DER WETTEN. 389 zigten de Overheid van het verbond, en in andere opzigten de Vorst is. DERDE HOOFDSTUK. ANDERE ZAAKEN, WELKE IN EENE VEREENIGDE REPUBLIEK VEREI S C H T W O R D E N. In de republiek tier vereenigde Nederlanden kan ééne provincie geen verbonden maaken , zonder toeftemming van de andere. (Jij Deeze wet is zeer goed, (Ji) Indien de Heer de Montesquieu de moeite had genomen van hier op in te zien de Quastiones juris publici van Bijnkefshoek, dan zou hij' gezien hebben, dat hij hier iets ftelt, 't welk hij nimmer zou kunnen bewijzen ■— Aanmefn. van een Onb. Te recht zegt de groote Hugo de Groot, in zijne verantwoording van de wettelijke regeering van Holland, I. Hoofdft. dat het niet vreemd is , dat uitheemfche geene rechte denkbeelden hebben van den Staat deezet landen. De Heer de Monte'squieu flaat hier ook deerlijk den bal mis. Bij het aangaan van bet verbond der Unie hebben de refpecYive bondgenooten ijder hunne fouverainiteit volkomen vrij en ongeschonden aan zig behouden : ijdere provincie is volkomen haar eigen meester, uitgezonderd voor zo verre deswegens bij het verbond van Unie anders bedongen is. Bij het 1 o. artikel van de Unie is wel bepaald, „ dat geen van deeze voorfz. provintien , fteeden en B b 5 „ lee- IX. BOEK. ir. HOOFDSTUK. HL HOOFT. STUK.  S9o DE GEEST IX. BOEK. Hl. HOOFD STUK. goed, en zelfs in eene vereenigde republiek noodzaaldijk. Zij ontbreekt aan de inrigting van Duitsch- land; „ leeden van dien, eenige confwderatien ofte verbonden „ met eenige nabuur - heeren, of landen zullen, mo„ gen maaken, zonder confent van deeze geünieerde „ provintien en bondgenooten — Dog dit kan niet anders verftaan worden , dan voor zo verte zodanige coiifcederatien of verbonden eenige betrekking op de Unie hebben. Voor het overige kan ijdere provincie, uit kragte van haare fouverainiteit, wegens zaaken, die hun in het bijzonder betreffen, met alle volkeren verbonden aangaan, zonder hier in de toeftemming hunner méde - bondgenooten nodig te hebben. Verfcheiden voorbeelden zijn hier van voor handen. Om 'er maar een te noemen , (bij welke gelegenheid dit verfchil met groote hevigheid is behandeld) de Staaten van Holland maakten den 4 Mey ] 654 een afzonderlijk verbond met Engeland, waar bij zij beloofden nimmer dé nakomelingen van Willem den tweeden , Prince van Orange, tot Capitein en Admiraal Generaal van hunne provincie te zullen aanftellen, en nimmer te zullen toeflemmen, dat zulks ter Generalir teit zou gefchieden; hier tegen hielden de Staaten van Zeeland, Friesland en. Groningen. bij openbaaren ger fchrifte ltaande,,dat Holland op zig zeiven tot het aangaan van dit verbond , volgens het 10, artikel der Unie,, onbevoegd was, dog hier op heeft die provintie haar recht volkomen aangetoont, in een ftuk, genaamt deduélie of declaratie van de Heeren Staaten van Holland , tot juftificatie van de Acte van feclufte. Te vinden in de refelutien van conftderatie , ten tijde van de Wltt,p. 30—.206. Bijnkersh. quast. jur. publ. lib. 2. cap.  DER. WETTEN. Sf? rand; zij zou daar eene menigte nadeelen kunnen voorkomen, welke aan alle de leeden van dat j bondgenootfchap ligtelijk door de onvoorzigtigheid, ftaatszugt, of gierigheid van een enkel lid ' kunnen overkomen. Eene republiek , welke zig door eepe zodanige ftaatkundige vereeniging aan eene andere verbind , moet zig in dat verbond geheel geeven, en niets meer overhouden. ■ 't Is moeilijk te treffen, dat zodanige Staaten, welke zig vereenigen willen, juist even groot, en even vermogende zijn. De republiek der Lyciers (%■) was eene vereeniging van drie en twintig fteeden'; de groote fteeden hadden daar in de algemeene vergadering drie ftemmen, de middelbaare fteeden twee, en de kleine eene ftem. De republiek der vereenigde Nederlanden, beftaat uit zeven provintien, welke zonder onderfcheid of zij groot of klein zijn, ter vergadering van de algemeene Staaten ijder eene ftem hebben. De cap. 4. Paulus op het 10 en 11. art. van de Unie. item op het 21. art. § 4. en hijlaage A. op het der. de deel p. 305. Zie ook het waaragttg en nodig berigt, mitsgaders wederlegging van de redenen en moti' yen , die zijn Hoogheid den Prince van O range hebben bewogen enz. uitgegeeven door de Heeren Staaten van Holland, 1651. en te vinden in Aitzema herftelde Leeuw p. ijl. en volgende. Vertaaler. (/) Straba 14. Boek. IX. IO EK. III. I O O F D5 ï U K.  392 DE GEEST De Steeden van Lycie droegen in de lasten naar , evenredigheid van hunne ftemmen. (T) De provinciën der vereenigde Nederlanden kunnen die evenredigheid niet volgen : zij moeten naar evenredigheid van hun vermogen draagen. (/) In Lycie Qni) wierden de rechters' en overheeden der fteeden door de algemeene vergadering, volgens de opgegeeven evenredigheid der ftemmen, be- (F) Strabo 14. boek. j (7) Over dit werk is menigmaalen verfchil geweest. Zie Paulus Unie van Utrecht, ad art. 5. §. 14, en 15. Zie ook hoe des noods de agterftalligen ingevorderd moeten worden, ibid. art. 9. §. 3 en 4. art. 23. §. 1. item berigt voor het 4. deel. p. 72. Fan der Kemp tegen Paulus 2. hrief, p. 65. Zie de Afte van verband der bondgenooten , in de bijlagen tot het 2. deel van Paulus, lett. A. p. 202. Dit werk heeft altijd eenigzints ftootende gegaan, ibid. art, p. §. 5 en 6. Hoe ver de vrijheid der "provintien gaat in het inwilligen der quoten §. 7. worden altijd maar voor eenen tijd bepaalt, ibid. dog geen rabat, of men moet zijne ünantien openleggen, ibid. Wie in cas van verfchil •echter is, §. 8. Zie egter van der Kemp. 5. brief '>. 229. Extract uit de notulen van Goes 7 Aug. 1773, tgtcr van der Kemp, bijlage A. pag, 253. Publicq \ebed 3. deel. p. 15)4 en volgende — politica hand. hoekje 5. cap. item Deductie van Friesland van 12 Wey J782. tot vermindering van hunne quotes. /ertaaler. (m) Strabo f 14. boei. IX. BOEK III. ÏOOFU STUK.  DER WETTEN. 393 benoemd. In de republiek der vereenigde Nederlanden worden zij niet door de algemeene Staaten benoemd, maar ijdere ftad ftelt daar zijne eigene regeeriug aan. (k) Indien ik eene fchets van eène wel ingerichte vereenigde republiek moest opgeeven, dan zou ik daar toe de republiek van Lycie verkiezen, (o) VIER- («) De aanflelling der regeering gefchied in alle de provinciën van de republiek der vereenigde Nederlanden niet op denzelfden voet, zelfs niet in alle de fleeden van een en dezelfde provincie. Aanm. van eenen Onb. Zie de korte vertooning van het recht der ridderfchap , uitgegeeven door de Heeren Staaten van Holland, anno 1587. te vinden agter het politica handboekje p. 217. Vertaaler. (0) *K wil den Heere de Msntesquieu zijne keus niet betwisten , fchoon zijne paralel tusfehen de republiek der Lyciers en die der vereenigde Nederlanden , mij voorkomt een fijne ttek op de laatfte te zijn. Dan, gelijk ik in de nooten op dit hoofdftuk heb getoont, de Heer de Montcsquleu fchijnt de waare conftitutie van de republiek der vereenigde Nederlanden niet zo volkomen , en in alle haare deelen gekent te hebben, dat hij als een bevoegd rechter tusfehen die twee conftitutien oordeelen kon. Ook is uit het geene oh* Hertdotu s, boek 1 en 6, Strabo , boek 12, en 14, Paufanias,boek 7, Diodorus Siculus,boek 5,Plato in Mi naë, en Plinius, boek 5 , van de Lyciers leeren, niet zo volkomen een befluit wegens de inrigting van hunne republiek op te maaken, als tot eene zodanige paralel nodig IX. BOEK. III. hoofd stuk.  394 D E G E E S T IX. BOEK IV. HOOFD STUK. VIERDE HOOFDSTUK. OP HOEDANIGE WIJZE DE DESPOTIEKE STAATEN VOOR. HAARE ZEKERHEID ZORGEN. Gelijk republieken voor haare zekerheid zorgen ' door zig te vereenigen, zo doen zulks despotieke Staaten door zig af te fcheiden, door zig, om zo te fpreeken, op zig zeiven te houden, (p) Zij geeven nodig zou zijn ; terwijl , hoe voordeelig de inrigting van die republiek ook moge geweest zijn, dezelve tog eindelijk op eene monarchie is uitgeloopen, gelijk zulks bij Herodotus in de aangehaalde plaats te zien is: iets , waar voor de Heemel onze republiek .bewaare! Vertaaler. (ƒ>) Verfcheiden familien worden gezegd in hunne veiligheid te voorzien, wanneer zij zig tot één lig. haam van Staat vereenigen. Zwakke Staaten voorzien in hunne veiligheid , wanneer zij met eikanderen eene vereenigde republiek oprichten; het is dus eene zeer onnaauwkeurige uitdrukking, dat republieken voor haare zekerheid zorgen , door zig te vereenigen , en desp». tieke Staaten, door zig af te fcheiden, en het is nog onnaauwkeuriger, dat men op deeze wijze twee regeeringsvormen tegen elkander over (lelt. Immers de daad van zig te vereenigen. gefchied eer de vereenigde republiek haar beftaan krijgt, en die van zig af te fcheiden, gefchied na dat een despotieke Staat zig gevestigd heeft. Aanm. van eenen Onb.  DER WETTE N. 395 ven 'er een gedeelte van hun land aan; zij verwaarloozen dat geene, 't welk aan de grenzen legt, en maaken het tot woestijnen, om daar door het binnenfte van het rijk ontoeganglijk te maaken. (#) Het is een vaste regel in de Geometrie, dat hoe meer uitgebreidheid de lighaamen hebben, des te kleiner hunne omtrek naar evenredigheid wezen moet. Het gebruik van de grenzen woest te laaten , is derhalven in groote Staaten veel draaglijker , dan in middelmatigen. Een zodanige Staat doet dus zig zeiven al het nadeel aan, 't welk hem een gewelddadig vijand zou kunnen doen ondergaan; maar hij zou op geene andere wijze in ftaat zijn, om eenen zodanigen gewelddadigen vijand in zijnen loop te fluiten. Een despotieke Staat bewaart zijne zekerheid nog door eene andere foort van affcheiding. Deeze gefchiedt, door afgeleegen wingewesten in handen van zodanige vorsten te geeven, welke leenroerig aan het rijk zijn. (r) De groote Mogol, Perjie, de Keizers van (jf) Dit gefchied dikwils; maar het denkbeeld van eenen despotieken Staat fluit deeze gevolgen nietnoodzaaklijk in. Zij feilen, wanneer men dezelve als algemeen ftelt. Aanm. van eenen Onb, (V) Dit middel is voor alletlije foort van Staaten dienstig, wanneer hunne inrigting niet toelaat,, dat de regeeting zig over de afgelegene wingewesten kan uit* breiden. Aanm, van eenen Onb. IX. BOEK. IV. HOOFDSTUK.  39<5 DE GEEST IX. BOEK IV. HOOFDSTUK. V. HOOFD STUK. van China, hebben alle hunne vazallen. En de Tur* ken hebben 'er zig zeer wel bij gevonden, dat zij de Tartaar en, de Moldaviers , de Valakers, en in vroegere tijden de Tranfilvaniers , welke tusfehen hun, en hunne erfvijanden ingelegen zijn, aan zig cijnsbaar gemaakt hebben. , VIJFDE HOOFDSTUK. HOE EENE MONARCHIE VOOR HAARE ZEKERHEID ZORGT. Eene monarchie verwoest haare grenzen niet, zo ■ als een despotieke Staat. Ondertusfchen zou eene monarchie van eene zelfs maar middelmatige uitgebreidheid zeer ligt aan vijandelijke invallen kunnen bloot gefield zijn. Dan hier tegen heeft zij fterke vestingen , om haare grenzen te befchermen, en groote legers, om haare vestingen te verdeedigen. (ƒ) Het kleinfte hoekje gronds Word daar met kunst, met moed, en zelfs met halsterrigheid betwist. Despotieke Staaten doen bij eikanderen vijandelijke invallen en ftrooperijen ; de monarchien (s) Dit alles vind men ook in wel • ingerigte republieken* Wijze republieken doen alles ten deezen opzigte, wat de verftandigfte monarchien zouden uitvoeren. Aanm. van tenen Onb.  DER WETTEN. 397 cJhien zijn het eigenlijk alleen,welke na den letter elkander beoorlogen, (t) J Sterke vestingen zijn eene eigenfchap van mo-1 narchien. In despotieke Staaten is men voor dezelve bevreesd: men durft dezelve daar aan niemand toevertrouwen; om dat men te wel weet, dat daar niemand den vorst, en den Staat bemind. ZESDE HOOFDSTUK. OVER DE VERWEERENDE MAGT DER" STAATEN IN HET ALGEMEEN. Ten einde een Staat in goeden ftaat van verdeediging zij, moet 'er eene behoorlijke evenredigheid in 't oog gehouden worden tusfehen den rhooglijken fpoed , met Welken men eenige onderneeming tegen denzelven zou kunnen uitvoeren, èn de vaardigheid, waar mede men eene zodanig» onderneeming vrugteloos kan maaken — eii even gelijk de aanvaller van alle kanten opkomen kan, zo moet ook de verdeediging van alle kanten gareed (i) Beoorloogt men dan eikanderen niet, wanneer men elkander door vijandelijke invallen benadeelt ? Wat naam moet men dan aan de invallen der Engelfchen op de Franfche kusten geeven? Men moet erkennen, da«; de Heer de Montesquieu meermaalen zonderlinge en vreem de denkbeelden heeft. Aanm. van eenen Qnt. I. DEEL. CC IX. JOEK. V. IOOFlf STUK, VI. UOOFB-. STUK.  IX. BOEK. VI, HOOFD' STUK. Men kan hun geduurcnde eenen zo geruimen tijd niet wel zodanige fterke marfchen laaten doen, dan 395" DE GEEST reed zijn. Bij gevolg moet de uitgebreidheid van eenen Staat middelmatig weezen, ten einde zij geëvenredigt zij met dien trap van fpoed , welke de natuur den menfchen gegeeven heeft, om van de eene plaats naar de andere t,e kunnen trekken. Vmkrijk en Spanjen hebben volmaakt die uitgebreidheid, welke zij nodig hebben. De kragten zijn in beide die landen zo wel verdeeld, dat zij zig aanftonds kunnen bevinden daar zij nodig zijn — de legers kunnen zig daar fpoedig vereenigen , en van de eene vesting naar de andere trekken - men vind zig daar nimmer belemmerd door eenige van die dingen , welke eenigen tijd nodig hebben, om uitgevoerd te worden. Het is een wonderbaarlijk geluk voor Frankrijk, dat juist de hoofdftad het naaste bij legt aan de zwakfte vestingen. Dit maakt, dat de koning het gemaklijkfte zijne oogen kan houden op die gedeelten van zijn rijk, welke het meeste zijn blootgefteld. Maar wanneer een uitgebreide Staat, zo als Perfien , vijandelijk aangevallen word , dan verloopen 'er noodzaaklijk verfcheidene maanden, eer men de wijd en zijd verfpreidde krijgsknegten bij een verzamelen kan.  DER WETTE N. 399 dan men doen zoude , wanneer zij zig binnen veertien dagen konden vereenigcn. Word het leger, 't welk zig op de grenzen bevind, gcflagen, dan moet het buiten twijfel verftrooid worden, om dat het nergens in de nabuürfchap eene veilige fchuilplaats kan vinden. Het overwinnende leger, 't welk derhalven geenen tegenftand vind , trekt dan met fterke marfchen voort , en vertoont zig dus reeds, bij wijze van belegering, in het gezigt van de hoofdftad, eer de tijdingen van den inval, cn de bcveelcn, om aan te komen rukken, ter kennisfc van dc Stadhouders der provinciën kunnen gekomen zijn — die geene, welke hieruit eene op handen zijnde omwenteling voorzien, verhaasten die, door aan die beveclen niet te gehoorzaamen — want dit is zeeker , dat menfchen , welke alleen getrouw zijn , om dat zij weeten, dat anders hun de ftraf op de hielen volgt, ook aanltonds ontrouw worden , zo dra hunne wees voor de ftraf vermindert — zij werken alleen aan hun eigen belang — het rijk word dus verbrooken, dc hoofdftad ingenomen, en dc overwinnaar ftrijd eindelijk met de Stadhouders over den eigendom vau hunne provinciën. De waare magt van eenen vorst beftaat niet zo zeer in de mooglijkhcid , waar in hij zig bevind , om aanwinningen te doen, als wel in de moeilijk-, heid , om hem te kunnen aanvallen; en, indien ik deeze uitdrukking durve gebruiken, in de onveranderlijkheid vau zijnen toeftand. De vergrooting Cc i van IX. J O E IC. VI. aoort- s T v K.  IX. BOEK. VI. HOOFDSTUK. VU. HOOFD STUK. 4 de Staat verzwakt zig hier door, om dat die kwaal altijd blijft, en zelfs door dit geneesmiddel- heviger word. Deeze leer van den Heer de Coucy is eene uitzondering van den algemcenen regel, welke leert, dat men geene ver afgeleegene oorlogen moet on' derneemeu — en deeze uitzondering bevestigt dien regel fterk, om dat zij alleen te pas komt tegen die geene, welken zelve dien regel overtreeden— NE-  DER WETTEN. 403 NEGENDE HOOFDSTUK. OVER DE BETREKLIJKE MAGT DER S T A A T E Ni Alle grootheid, alle magt , alle vermogen is betreklijk. Men moet zig wel wagten, wanneer men zijne waare grootheid wil bevorderen , dat men dan zijne betreklijke grootheid niet vermindere. Omtrent in het midden der regeering van Lode