Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam  01 1231 1691 UB AMSTERDAM  0  DE GEEST DER W E T T EN, DOOR DEN HEF. RE BARON De MONTESQUIE U, Uit het Fransch vertaald door Mr. DIRK II O O L A van NOOTEN, Raad in de Froedfchap, en Oud- Scheepen der Stad Schoonhoven, Lid va» het Provinciaal Utrechts Genootfdiap van Kttnften en JVeetenfc happen. MET W1JSOEERIGE EN STAATKUNDIGE AANMERKINGEN, ZO VAN EEN E N ONBEKENDEN, ALS VAN DEN VERTAALER. TWEEDEN DEELS EERSTE STUK. Te AMSTERDAM, Bij WILLEM HOLTROP, 1784.   TAFEL van de BOEKEN en HOOFDSTUKKEN. DERTIENDE BOEK. Over den invloed, welke de heffing der belastingen, en de grootheid van de inkomflen van den Staat op de vrijheid heiben. Ho'fdft. J. Over de ickomflen van den Staat. Bladz. i II. Dat men verkeerd redenknvelt, wanneer men zegt, dat de grootheid der belastingen op zig zelven goed zij. . 13 III. Over de belastingen, in zodanige lan¬ den , in weike een gedeelte van het volk lijf-eigene boeren zijn. . \'i IV. Over eene republiek in een dergelijk geval. ... 19 V. Over eene monarchie in een dergelijk geval. ... . ald. VI. Over eenen deen, zal ik eenige van haare voornaamfte behoeften ipnoemen. Zij moet bejiuurd worden. Dij gevolg noet zig een na derzelver grootheid geè'venredigd geal van leeden van jongs af toeleggen , om zig in Ile die takken, welken tot de beftuuring van dezelve lehooren, bekwaam te maaken; en, na dat zij dis lekwaamheid verkreegen hebben , en tot het beftuur in lü eene of andere tak geroepen zijn, moeten zij zig ;eheel en al aan de bevordering van de belangen van ie maatfehappij overgeeven. De bevelen van des. elfs beftuur der s moeten ter uitvoer gebragt worden. \Y) gevolg, moet al weder een ander geëvenredigd geleelte van die maatfehappij hunnen geheelen tijd aan e uitvoering van die bevelen opofferen. Zij moet efchermd, en tegen alle buiten-en binnenlands geweld erdeedigd worden. Bij gevolg moet al wederom • zig een geëvenredigd gedeelte ten dien einde afonderen, en 2. behoorlijke fortificatiën aangelegd, en ereedfehappen ter verdeediging aangefchaft worden 'ij moet gelukkig gemaakt worden. Bij gevolg moet aar aan de ingezeetenen gelegenheid verfchaft wor. en, i. om de jeugd eene behoorlijke opvoeding, en mdigheid in die dingen , welke de aangenaamhee. n, en het geluk van het leeven grootelijks vermeerren\t te bezorgen; hier toe behooren dè openbaare fchoo-  DER WETTEN. 5 word, uit de de armhartige zugt tot eenen ijdelen roem, en uit een zeker onvermogen, om aan gril- i fchooleu , de academiën, a. om hunnen Godsdienst te «effenen, hier toe behooren keiken, en andere GoJs ' dienftige gedichten , openbaare leeraars, enz. 3. om hunnen koophandel zo in 't groot als in 't klein te drijven. Hier toe behooren goede bekwaanie wegen, havens,- zeehavens, binnenlandfche kanaalen , enz. en al 't geen verder tot bevordering van het geluk van die maatfehappij behoort. Uit dit gezegde zal men genoegzaam een algemeen denkbeeld bekomen , dat eene maatfehappij, zo dr» zij oj gerecht word , zeer veele behoeften verkrijgt leder lid van eene burgcrrnsatfeh.ippij beeft zig of uitdrukkelijk of flilzwijgend verbonden, om het zijne te draagen in de bevordering vin de a.'gemeeae veiligheid , en het algemeen geluk — tntu seJcr Ü<1 vin die maatfehappij heeft ook zijne eigene behoeften, welke hij voor zig zeiven moet vcrfcbslïcn. Indien na alle de bovengemelde leeden, de èe/hurders, de uitvoerders van de hevelen der kcjluurdcn, enz. enz. zonder eenige belooning hunnen geheelen tijd aan die zaaken moesten geeven, dan zou de geheele natuur, lijke orde der maatfehappij ten onderden boven genaken , dan zouden die geenen , welken nagt en dag tot welzijn van de maatfehappij moesten arbeiden, hunne eigene behoeften onverzorgd moeten laaten, en dus zelve de ongelukkigllen zijn, terwijl dan in tegendeel de overigen, welKen de voorJeelen van dien arbeid op hun gemak genooten, in 't geheel niet zouden vuldoen aan hunne verpligting, om het hunne in de bevordering van de algemeene veiligheid eu't geluk te draagen —• A 3 ik XIII. BOEK. I. !OOFD' STUK.  6 DE GEEST xin. B O K K. I. HOOFD STUK. grilligheeden behoorlijken wederliand te biedsn — gebooren worden: menig een , die met een verward Eén van deeze twee zaaken moet derhnlven gebeuren: óf alle deleeden van de maatfehappij moeren alles doen, zij moeten allen belluuren, allen uitvoerders van de bevelen zijn, allen befchermen, allen aan de fortificatiën arbeiden, enz.enz. Ofdiegeenen, welken aan alle deeze dingen niets doen , moeten, ter vergoeding van den arbeid van hunne medeleeden , en van het verlies van dien tijd, welken zij tot verzorging van hunne eigene behoeften hadden kunnen en moeten belteeden, op hunne beurt de verzorging van de behoeften van die voor de maatfehappij zo nuttig werkende leeden, voor hunne rekening neemen. Dan daar het eerfle eene volftrekte onmoogüjkheid in zig bevat, zo volgt, dat 'er niets .overblijft dan het laatfte. Gelijk nu deeze verzorging der behoeften van de alzo voor de maatfehappij werkende leeden in geld kan berekend worden, zo is het eenvoudigfte en natuurlijklle middel, 't welk men hier in kan beezigen, dat een iegelijk lid van deeze maatfehappij een behoorlijk aandeel in geld opbrenge, 't welk na de behoeften van de maatfehappij geëvenredigd wordende, de beftuurders in (laat (lelt , om aan dezelve te voldoen. Dit is in weinige woorden de eenvoudige en waare grond van alle belastingen. Uit het tot hier toe beredeneerde volgt van zelve, dat het invoeren van de belastingen , en het nuttig befleeden van de alzo verkreegen penningen een voornaam gedeelte van de beltuuring der maatfehappij uitmaaken. Het kan dienvolgeade in eene maatfehappij alleen het werk  DER WETTEN. 7 vvard hoofd, onder zijnen Vorst , de beftuuring der zaaken had, heeft zig ongelukkig ingebeeld, dat werk van de regeering zijn, evenveel of dezelve despotiek, monarchaal , aristocratisch , of democratisch zij, om de belastingen te bepaalen , welke ook, zo lang het vertrouwen op de regeering, waar van ik in de aangehaalde noot fprak , duurt, vredig zullen worden opgebragt. Het is op zig zei ven waaragtig, het geen de Heer de Montesquieu ons in dit boek hoofdfl. 12. leert, dat eene regeering, welke de leeden van haare maatfchap. pij de meeste vrijheid doet genieten , ook het zekerde kan zijn, dat de belastingen , al zijn zij al eens wat zwaar , evenwel zullen opgebragt worden, en dat de despotiekde regeeringen in het opleggen van belastingen doorgaands, uit vrees voor omwentelingen, de gematigdde wegen gebruiken ; het is zo , dat het aangenaame genot van de vrijheid een tegenwigt tegen het drukkende van de belastingen oplevert, en dat de geringheid der belastingen eene foort van troost tegen het drukkende der flavernij uitmaakt-, maar hoe zeer deeze gronden in het algemeen waar , en op de gefchiedenisfen van alle volkeren gegrond zijn, zo zou evenwel zodanig een financier, welke niets anders, dan deeze gronden ten regel van zijne belastingen volgde , de grootfte dwaasheid der waereld begaan , en deerlijk bedrogen uitkomen. Een bekwaam herder moet zijne fchaapen fcheeren, en niet villen. Te recht zegt de Heer de Montesquieu, dat 'er geene zaak is, welke met meerdere wijsheid en voorzigtighcid moet behandeld worden , dan het werk van de belastingen — Het was te wenfehen geweest, dat hij de regels van wijsheid en voorzigtigheid, welke in dit werk in 't oog gehouA 4 den xrtr. 1O E IC. 1. HOOFDSTUK.  t DE GEEST XIII. BOEK. I. HOOFD/ STUK. dat de behoeften van zijnen zwakken geest de behoeften van den Staat waren. — 'Er den moeten worden , had opgegeeven. Ik ontken niet, dat in dit r3. boek, hier en daar eenige goede regels worden voorgefleld , dog behalven dat hij 'er veelen overgeflagen heeft, zo leggen dezelve zeer verward door een. Om hier in al weder, zo veel mijne geringe kragten toelaaten ,het gebrek te vervullen,zal ik eenige voornaame regels opgeeven, welke ik meen, dat de proef van een naauwkeurig onderzoek kunnen uitftaan. 1. Eene regeering, welke de belastingen, die ieder der leeden van de maatfehappij zal opbrengen, wil bepaalen, moet in de allereerfle plaats nimmer uit het oogverliezen (hoedanig de regeeringsvorm ook zij,) dat de belastingen eigenlijk dat geene zijn, V welk , over het geheel genomen , alle de leeden van de maatfehappij toebrengen, tot bevordering van hunne onderlinge veiligheid en geluk. De naauwkeurige waarneemirg van deezen regel is het veiligfte behoedmiddel tegen misbruik van gezag, en verkragting van de vrijheid. 2. Moet zo eene regeering, alvorens tot de bepaaling der belastingen over te gaan, alle de behoeften van de maatfehappij grondig kennen , dezelve met de tegenwoordige, en,zo veel uit .waarfchijnlijke omftandigheden met goede gronden kan gegist worden , met de toekomende zo binnen-, als buitenlandfche betrekkingen van den Staat vergelijken , en daaruit een verllandig befluit opmaaken , welke behoeften de Ipoedigfle voorzorg vereisfehen, welke wederom eenig uitftel kunnen toelaaten, welke daarentegen enkel denkbeeldig zijn , of op verkeerde gronden gebouwd, en daarom afgefchaft dienden te worden. 3. Moet  DER WETTEN. 9 'Er is geene zaak uit te denken, welke met meerdere wijsheid en voorzigtigheid moet behan-1 deld 3. Moet zo eene regeering ook alvorens raadpke. gen met de vermogens van alle de [tanden in de maatfehappij, egter wel in 't oog houdende, dat eene al te groote nieuwsgierigheid in dit ftuk niet anders dan de heillooste gevolgen km hebben. 4. Moet zo eene regeering op eene voorzigtige wijze, en vooral zonder iemand tot de opvolging van haare begrippen te willen dwingen,aan de maatfehappij alle mopglijke wegen en middelen aanwijzen, om, haaren welvaart uit te breiden , alle wezenlijke hulp ten dien einde verkenen , en alle redelijke verzoeken, welke daar toe jlrekken kunnen, toeflaan — ten einde langs deezen weg alle Handen door de ondervinding van het waar genot, 't welk zij van het betaalen der belastingen hebben , tot eene blijmoedige opbrenging van dezelve aan te moedigen. 5. Moet zo eene regeering alle mooglijke middelen uitdenken om de manier van het invorderen van dit belastingen voor de leeden der maatfehappij gemak lijk, en vooral niet lastig te maaken. De termijr der betaaling moet, zo veel maar mooglijk is, naa het gemak der leeden ingerigt , en vooral daar it dien tijd in 't oog gehouden worden , op welken d< meeste leeden het best bij kas kunnen zijn. Nimmei moeten ook de leeden aan knevelarijen en mishan delingen van de invorderaars der belastingen bloot gefield worden. De wetten op de belastingen moete; (niet alleen volgens de Montesquieu in despotiek Staaten, maar ook in alle fporten vaa regeeringsvotmen, A 5 <1« xin. I O E K» ' I. 10 O F II» STUK. i I l r  XIII. BOEK. I. HOOFDSTUK. duidelijk, klaar, en aan geene dubbelzinnigheden onderhevig zijn ■— de ftraffen moeten naar de natuur der misdaaden geëvenredigd, nimmer willekeurig, nimmer despotiek zijn; de manier der rechtspleging moet kort, en aan de minstmooglijke uitvlugten en uitftellen blootgefteld weezen. 6. De domeinen en andere eigendommen van den, Staat, welken, gelijk ik boven met een woord aanflipte, een andere foort van 's lands inkomften zijn, moeten met zo veel wijsheid en grondige kennis van zaaken beftuurd worden, dat zij de belastingen , zo teel mooglijk is, kunnen helpen verligten. 7. Eene zodanige regeering moet van de alzo uit de belastingen verkreegene penningen een zodanig nuttig, en zo veel mooglijk is, in 't oog loopend gebruik maaken, dat daar door het vertrouwen op de regeering aanwasfche, en een ieder verzekerd zij, dat hij zijne belastingen ten algemeenen nutte betaale, ten welken einde het in zommige republieken niet ondienftig zou zijn, dat de rekeningen in het openbaar gehouden wierden, kunnende, tot wegneeming van de grootfte zwarigheid, welke men hier tegen kan inbrengen, als of daar door menigmaal zeer groote geheimen , zeer verre vooruitzigten , bij welker te vroege openbaarmaking het oogmerk gemist , en de wezenlijkfte belangen van den Staat benadeeld zouden kunnen worden, zouden kunnen uitlekken, jaarlijks eene zeer aanmerkelijke fom onder eenen algemeenen post gebragt worden •— nimmer moet eene regeering, vooral eene 10 DE GEEST deld worden, dan dat gedeelte, 't welk men den burger van zijne goederen ontneemt, en dat gedeelte, 't welk men hem laat. Men  DER WETTE N. Él Men moet zig in liet bepaalen van de inkomften van den Staat nimmer gedraagen na dat gee-1 ne, ! eene republiekijnfche tot die laaghartigheid vervallen, waar van de Heer de Montesquieu in het 8. hoofdft. van dit boek fpreekt, van het volk in eene foort van beguigeling te houden. Eene weldenkende regeering muet alle haare zaaken eerlijk en zonder bedrog uitvoeren :want zo dra het volk eenmaal een begrip krijgt, van om den tuin geleid, en in beguigeling gehouden te worden, dan vervalt op het zelfde ogenblik al het vertrouwen op de regeering, en dan word even daar door de best ingerigtte maatfehappij op den oever van haaren ondergang gebragt. 8, Moet zo eene regeering zorge draagen, dat tot de invordering van die belastingen de gematigd/le et eerlijkfte lieden gebeezigd worden, die in de behande ling van hunne eigene zaaken voor goede hubhouder bekend zijn, en tevens, dat van alles allernaauwkeu rigst boek gehouden, en alles zonder eenige de min/I, toegevendheid verantwoord worde. Eindelijk Q. moet zo eene regeering zeer kiese zijn in het onderfcheiden van die zaaken, op welke, zij de belastingen wil leggen — De eerfte regel hiei in is , dat men zo veel mooglijk zorge draage , d; ieder naar evenredigheid even veel betaale, mits egti de zaaken van de eerfte uoodzaaklijkheid niet al 1 zwaar belast, en voor al ook de werkende hand ni te zeer gedrukt worde. Dan hier over zal ik op h, 7. hoofdft. gelegenheid hebben nog iets te zeggtr waarom ik, om deeze noot, die reeds genoeg uitg deid is, niet meer te verzwaaren , thands daar vi afftappe. xnr. SOEK. I. JOOFDSTUK. Z I It | e :t :t , tn :-ie  XIII. BOEK. I. HOOFDSTUK. i ( ] C h d d a h V la: Eli dü hc tar de me doi tft DE GEEST ne, 't welk het volk behoort te geeven. En zo men zig al eens moet regelen na dat geene het welk het volk kan geeven , dan moet meu ten minften eerst onderzoeken, of het volk dat altijd kan blijven geeven — (d) TWEE» Zie daar, Ieezer! de gronden,op welken de belas-, tingen ingevorderd worden, en eenige voornaame regelen , welken in die invordering in het oog behooren te ïvorden gehouden, zeer in 't kort aangeflipt, en, als k mij niet bedriege, tot eenvoudigheid gebragt. *Er souden nog veelenanderen, welken uit de zelfde bronïen voortvloeien, kunnen bijgevoegd worden; ik zal )ok nog nadere gelegenheid fh dit 13. boek vinden, >m anderen te toetzen — honderde vrasgen zouden lier te doen, en te beantwooiden zijn, dan de plaats inbreekt mij: 't is mij genoeg,, den leezer gelegeneid tot verder denken verfchaft te hebben , terwijl e geene, die hierover meer wil leezen, onder an:ren te regt kan geraaken bij Condillac, de Koophandel 1 het Staatsbeftuur ,1. deel, 28. hoofdft. en Bielfeld ftitutions politiques,tom. 1. chap. 10, 11 en 12. :rtaaler. 00 Zeeker, zo dra het volk boven vermogen bet word, dan word het uitgeput , dan word het >edeloos, en dan is het weldra met den Staat gem — men moet nimmer de belastingen tot die ogte doen Hijgen , dat het volk juist zo veel belt , als het met alle naauwkeurigheid, na aftrek van noodzaaklijke behoeften, kan misfen. Zo dra n den naarftigen burger de hoop beneemt, van * zijnen arbeid niet alleen zijn beftaan te zullen win- ■  DER WETTEN. 13 TWEEDE HOOFDSTUK. 1 DAT MEN VERKEERD REDENRAVELTj WANNEER MEN ZEGT, DAT DE GROOTHEID DER BELASTINGEN OP ZIG ZELVE N GOED ZIJ. Men heeft in zommige monarchien opgemerkt, dat kleine landftreeken, Welken vrij van lasten waren , winnen, maar tevens van in zijnen ouden dag een genoegzaame fom te zullen hebben overgelegd, om zijne overige dogen in vreede te kunnen (lijten , dan beneemt men der naarlligheid haaren voornaamften prikkel. De Heer Mtlon geeft in zijne proeve over den koophandel, 21. hoofdft. het volgende vraagftuk op. Eindelijk, (zegt hij,) dat alle de befchaafde volkeren ^ van Europa mij deeze vraag eens oplosfen: Wat „ moet eene regeering doen, wanneer de behoeften „ van den Staat tot die hoogte geklommen zijn , „ dat de ingezeetenen bij geene mooglijkheid in (laat „ zijn, om de daar na geëvenredigde belastingen op te brengen? " Deeze vraag is door hem onbeantwoord gelaaten. Het antwoord op die belangrijke vraag fchijnt voor den grooten Bielfld bewaard te zijn; men vind het zelve in zijne inftitutions politiques, torn. I. chap. /ƒ. §f I3 60. Dit antwoord, 't welk magtig uitgebreid is, komt hoofdzaaklijk daar op neer, dat men 'in zodanige drukkende omfiandigheeden de hoofdfom der XIII. BOEK. II. HOOFDSTUK.  XIII. BOEK. II. II O O F I STUK. H DEGEEST ren, niet te min even arm bleeven, als die plaatfen ,welken dezelve omringden, en welken onder de lasten als gebukt gingen. De voornaame re' den hier van is , dat eene zodanige laudftrcek , welke binnen de andere beflooten legt, geene gelegenheid heeft om de naarftigheid , kuriften en handwerken te oeffenen ? om dat dezelve ten deezen opzigte op duizenderleie wijze door den haar omringenden grooteren Staat gehinderd word. In den grooten Staat, welke haar omringt, vind men de naarftigheid , de kunsten , en de handwerken, en daar heeft men zodanige reglementen , welken aan dezelve alle mooglijke voordeelen toebrengen. Die kleine Staat moet derhalven wel arm worden, hoe gering de lasten ook in dezelve mogen zijn. Men heeft evenwel hier uit dit befluit opgemaakt, dat men in zodanige kleine landen zwaare lasten moest invoeren , i om het volk tot naarftigheid aan te zetten. Men had beeter gedaan van te befluiten, dat men 'er in 't geheel geene lasten der benodigde penningen op Interest moet opneemen, en vervolgens alle middelen uitdenken om de ingezeetenen vermeerdering van welvaart te bezorgen , om daar door in ftaat te geraaken, om niet alleen de interesfen op te brengen, maar tevens door den tijd de hoofdfom af te losfen. Men vind daar ten dien einde eene menigte middelen voorgefleld en beredeneert. Fertaakr,  DER WETTEN. ten moest hebben; om dat alle de armen van de nabuurige ftreeken zig derwaards begeeven , om ledig te loopen, en, daar hun het zwaare gewigt van den arbeid al den moed. benomen heeft, hun geheel geluk in de luiheid te zoeken, (e) De (e) Moet men dan, in 'net midden van een befchaafd land, zodanige plaatfen vinden, waar men der luiheid voedfel verfehaft, en der veragtelijke ledigheid den vollen teugel viert , waar die geenen , die hun grootfte geluk in de werkeloosheid (lellen, eene veilige fchuilplaats kunnen vinden? — Dit is eene allerverderfelijklle ftaatkunde : de naarftigheid moet tot in de afgelegenfle hoeken van eenen Staat aangemoedigd, en de luiheid overal ten geftrengften vervolgd worden — Kan men in eenen Staat te veel werkende handen vinden ? Ieder lid van de maatfehappij, die met zijne handen over eikanderen zit , zonder in zijnen kring nuttig te weezen, is niet alleen een wezenlijk verlies, maar zelfs een ballast voor den Staat, een fchaadlijk voorbeeld voor zijne medeleeden. Maar, zal men vraagen, wat dan? hoe kan men uit eene verarmde Iandftreek, waar niets is, door middel van belastingen geld krijgen? moet men dus niet wel, tegen wil en dank, der regel van den Heer de Montesquieu volgen? Ik aut woorde, men moet in eene zo verarmde landftreel in de altereerde plaats geld zenden — zie hier eet voorbeeld. De groote Colbert in Frankrijk eischtt eene aanmerkelijke fom van de provintie Provence, d< Staaten van die provintie zig in de volflagene onmoog lijkheid bevindende, om die fom op te brengen, i| aanmerking , dat hunne provintie bijna geheel val geld uitgeput was, deeden daar tegen eerbiedige vei too XIII. 3 O E K, II. HOOFDSTUK. ! I l  IÓ DE GEEST XIII. BOEK II. flOOFI ITUK, De uitwerking van de.rijkdommen in een land , is> dat zij den naarijver in ieder doen ontvlammen , toogen. De doorfleepeu Staatsman zag hier door niet alleen van zijnen eisen af, maar zond in tegendeel, om die provintie te helpen, drie of vier millioenen in geld naar Marfeilk, en voor deeze aanzienlijke fom liet hij aldaar het zo beroemd en heerlijk Arfeiiaal bouwen. En hier door bezorgde hij in deeze provintie binnen korten tijd eenen zo aanmerkelijken omloop van geld, dat niet alleen de welvaart wederkeerde, maar dat zij boven het blijmoedig betaalen van haare lasten, ook de kosten van dat heerlijke gebouw konde afdoen , zonder in ongelegenheid te geraaken — Maar daarenboven moet men in zulk eene tlreek zig ten ijveriglte toeleggen om den landbouw , die altoos vrugtbaare bron van welvaart, op allerleie wijzen aan te moedigen — Met reden verwondert zig de fehrandere Bielfeld , dat men in Frankrijk zo weinig werk van den landbouw maakr. Hij vertoont ons in zijn elfde hoofdft. van de inftitutions politiques, §. 20. eenen reiziger, welke langs den oever van de Rhone trekkende, van Lions af tot aan Pont St. Efprit toe, eene magtig uitgebreide vlakte ontmoet, waar niets dan woeste en onbebouwde heide te zien is; deeze reiziger komt eindelijk in een armoedig dorp, waar hij, tot zijne verwondering, alle de inwoonders bijeen verzameld, en in volle vreugde vind — natuurlijk valt hij in het denkbeeld, dat het daar kermis is — hij vraagt 'er na —1 maar hij krijgt van eenen armen grijsaart ten antwoord, wel neen! V is geen kermis, wij heven hier alle dagen zo. Hoe nu, zegt onze reizi. ger, waarlijk gijlieden zoud in plaats van uw ver. maak  DER WETTEN. i? rrién, de vrugt vaii de armoede in tegendeel is de wanhoep ! de eerde wordt door den arbeid aangemoedigd , de laatfte zoekt haaren troost in de luiheid — De natuur is billijk jegens de menfchen. Zij beloont dezelven wegens hunnen arbeid. Zij maakt hun werkzaam, om dat zij de grootfte belooningen aan de grootfte werkzaamheid verknogt heeft. Dog zo dra eene willekeurige roagt de belooningen der natuur wegneemt, dan herleeft de afkeer van den arbeid , en dan krijgt dc werkeloosheid de gedaante: van het hoogde geluk. D ER- naak te neemen , beeter doen, dat gij die woeste hei. de, welke rondom u legt, gingt bebouwen, gij zoud dezelve op uw gemak vrugthaar kunnen maaken, en daar uit fchoone véordeelen trekken — Ach, mijn vriendl voerde hen de oude man te gemoet, wij hebben van onze ouders niets anders geëerft, dan armoede en vrolijkheid, en wij zijn niet voomeemens eenige andere elfenis aan onze kinderen na te laaten. Indien wij al eens door onvennoeiden arbeid iets konden winnen, wat zou het ons baaten, wij zouden zo veel te meer aan den Koning moeien opbrengen — wij winnen ons armoedig kostje, wij keven vergenoegd en vrolijk, en hebben geene bekommeringen ■— Met reden zegt de groote man, dat in ieder woord van dit gefprek eene nuttige les voor eenen Financier opgellooten legt, Fertaaler, II. DEEL. B XIII. BOEK. II. 1 O O F I>S T U K.  ïS DE GEEST xnr. boek, Iir. HOOFD' STUK. VIER. (ƒ) Efclavé de la glebe. Servi mas/arii, masf STUK,  XIII. BOEK. V. HOOFDSTUK. ( i I \ i ö V V V p z h v n n ir hi n< ni »- DE GEEST Iaat bebouwen, dan moet men zorge draagen,dat die dienstbaarheeden niet kunnen verzwaard worden. (/;) Daarenboven is het daar voordeclig, dat de Vorst zig met zijne domeinen en krijgsdienstbaarheeden te vrede houde. Maar wanneer hij tevens lasten in geld van de lijf-eigenen van zijnen adel wil heffen , dan is het noodzaaklijk, dat de Heeren borgen (i) voor hunne flaaven zijn , en de las- (/*) Dit beginfel moedigde Karei den Crcotcn aan , >m z.jne fraaije wetten op dit ftuk te maaken. Zie iet 5. boek van zijne capitul. art. 303. (0 De Heer de Montesquieu , die op zo veel» iaauenvan dit fchoone werk zig als een voorflander an de vrijheid, voor zo verre dezelve met de grondmetten van iedere bijzondere regeeringsvorm overeenemt, opdoet, zou beeter gedaan hebben, indien hij ie regeeringen, waar deeze lijfeigendom nog in geruik is, zo als in Polen, Boheemen, eenige flreeken an Dmtschland, Denemarken , Rusland enz., in plaats 3U hun nopens de middelen, om die, tegen de natuur an onze Europeaanfche denkenswijze , elendig gelaagde menfehen, door belastingen nog meer t- vervaaren, voor re lichten, had aangeraden, om dien atlijken lijfeigendom , dat verfchriklijk overblijfzel m de domheid, enontmènschte denkenswijze van de .ddeleeuw, 't welk zo fterk tegen de gevoelens der enschlijkheid, welken onze agttiende eeuw verderen druischt, geheel en al af te fchaffen — en waarlijk er toe zou hem zijne manier van denken drangreden genoeg hebben kunnen opleveren — behalven dat :ts zo zeer tegen de natuurlijke vrijheid llrijdt — en de  DER WETTEN. ai lasten voor hun betaalen, en dezelve naderhand wederom van hun invorderen. Indien men deezen regel niet volgt, dan zullen en de Heeren, en die geenen , die tot de invordering der lasten gefield zijn, ieder op hunne beurt de lijf-eigenen mishandelen, en den eenen na den anderen zodanig uitfchudden, tot dat zij of van armoede vergaan, of in de bosfchen wegloopen. ZESDE HOOFDSTUK. OVER EENEN DE SPOTIER EN STAAT IN EEN DERGELIJK GEVAL. Het geene ik daar zo even zeide, is, in eenen despotieken Staat, nog noodzaaklijker, om dat de Heeren, welken, daar elk ogenblik bloot liaan om hunne landgoederen en flaaven te verliezen, daar minder dan ergens zig toeleggen om dezelve wel te doen vaaren. Czaar de ondervinding zou den landheeren in die landen fpoedig leeren, dat hunne dorpen oneindig meerderen welvaart zouden genieten , wanneer dezelven door vrije boeren , dan door lijfeigene flaaven bewoond wierden.— Deeze lijfeigendom is waarlijk eene vlek in het wetboek van de groote Catharina; en de affchaffing van dezelve zou aan keizer Jefephus den tweeden eenen naderen titel en eene gegrondere aanfpraak op den weidfehen eernaam van den vriend der mensehlijkheid opleveren. Dan , de tijd zal moeten leeren, in hoe verre men op de beöeffening der grondbeginfelen van zeedenkunde van dien Monarch, met welke onze Natie nog onlangs zo ve*l ophad, zal kunnen flati manken. Vertaakr. B 3 XIII. 5 O EK V. 10 OF] STUK, VI. HOOFDSTUK.  XIIL B OK li. VI. HO OF svv tl. VIL HOOFD STUK. Men had te Athene de burgers in vier klas- fen ZEVENDE HOOFDSTUK. OVER DE BELASTINGEN, IN ZODANIGE LANDEN, WAAR DE LIjFEIGENDOM DER BOEREN NIET BEKEND IS. Wanneer alle de bijzondere ingezeetenen van eenen Staat burgers zijn , wanneer ieder lid van denzelven zijne goederen zo volkomen bezit, als. de Vorst het Rijk, dan kan men daar de belastingen leggen op de perfoonen, op dc landerijen, of op de koopwaaren; op twee van deeze foorten ; of op alle drie. In de belasting op de perfoonen zou die evenredigheid onrechtvaerdig zijn, welke naauwkeurig naar de evenredigheid hunner bezittingen genomen wierd. 28 DEGEEST Czaar Peter de eerfie de gewdfcnte van Buitsch- land willende invoeren, en lasten in geld heffen, nn.kteeen zeer verftandigreglement, 't welk men nog in Rusland volgt, Een edelman brengt daar zijne buigen onder eenen tax, en betaak denzelven aan den Czaar. En of het getal zijner boeren venncerdere, of vermindere , hij blijft even grooten tax betaalen. Dit maakt dat zijn belang hem verbiedt, om de boeren te plaagen.  DER WETTEN. 23 fen verdeeld, (k) Die geenen, welken vijfhonderd maaten natte of drooge vrugten van hunne goederen trokken , betaalden aan de algemeene fchatkist een talent, die geenen, welken drie hondert zodanige maaten'aan inkomften hadden, gaven een half talent, zij, die maar op twee honderd konden rekenen , waren op tien minen, oi een zesde gedeelte van een talent gefield, en de vierde clasfe was geheel vrij. (0 Deeze tax was bil- (k) Pollux , agtjle boek ,10. hoofdfl. art. 130. (/) Over het algemeen zijn 'er maar tweederleie (landen in eene maatfehappij; die der eigenaars van dji landerijen, en die van de loonwerkers. De eerde dand kan, als men de zaak wel inziet, alleen de belastingen betaalen, om dat , welk eene belasting men ook 0[ den tweeden (tand legge , die dand nimmer betaalt: menleggehun op, wat men wil, zij zullen ,naar maate van de vermeerdering der belastingen , hunnen loon vermeerderen; en hoe men bet ook aanlegge,. zij zul. len die lasten altijd maar voor de eigenaaren verfchieten, en dezelven altijd in hunnen loon berekenen — een land, het welk uitgebreid en vrugtbaar genoeg van grond is , moet de naarftigheid nimmer belasten; in kleinere landen is men 'er wel toe genoodzaakt , dog daar moet men evenwel altoos dien algemeenen regel in 't oog houden, dat alle belasting op de naarftigheid de werkende hand duurder maakt ; dat hoe duurder de werkende hand is , ook daar door het volk des te minder in ftaat is, om tegen andere volkeren , waar dezelve beeter koop is, te kunnen markten, dat dus de duurte van de werkende hand een B 4 al. Xtll. B O E K. VII. hoofdstuk:.  DE GEEST xm. B O E K. VII. HOOFDSTUK. billijk, hoe zeer zij niet volmaakt evenredig was: want fchoon zij niet naar eene allernaauwkeurigfle evenredigheid der goederen was ingericht, zij was, niet te min, op de evenredigheid der behoeften gegrond. Men oordeelde dat ieder in zijne natuurlijke behoeften gelijk ftond; dat die natuurlijke behoeften buiten alle belasting moesten blijven ; dat na de natuurlijke behoeften, de behoeften van nuttigheid en gemak volgden; dat men op die allerwezenlijkst keletfel is tot de mededinging in den algemeenen koophandel van de waereld;cn dat een volk, t welk in dien algemeenen handel niet kan mededingen , 't welk, door de duurte van haare werkende handen, zelfs buitenlands bewerkte waar en beet er koop kan krij ■ gen , danhaare inlandfche, noodzaaklijk tot armoede moet vervallen, en te gronde gaan — deeze gronden moet eene wijze regeering aliijd in haare belastingen op de naarftigheid (indien zij zodanige belasting niet geheel vermijden kan) in het oog houden — en deeze zullen dezelve bewaaren van in die belasting immer de maat te boven te gaan. Men moet evenwel hier omtrent eenig onderfcheid maaken in zodanige landen, welken voornaamlijk van den buitenlandfchen, van den zogenaamden commisfie- handel bellaan, welken het groote geheim verftaan, van door haaren handel, om zo te fpreeken, alle volkeren, met welken zij handelen, in haare belastingen te doen betaalen — dan zelfs hierin moet, vooral in deeze tijden , nu bijna alle vorften hunne oude vooroordeelen tegen den koophandel afgelegd hebben, en denzelven in hunne Staaten aanmoedigen , met de uiterfte orazigtigheid gehandeld, en vooral gezorgd worden, dat de belastingen de kooplieden In  DER WETTEN. die foort wel eene belasting koude leggen, dog egter dat dezelve niet te zwaar moest drukken; dat eindelijk liet overtollige wel moest belast worden, dog evenwel nooit tot die hoogte, dat daar door het overtollige konde worden weggenomen, lm) In in de mededinging tegen andere volkeren niet benadeelen — Zie hier over verder Condillac koophandel en ftaatsbefiuur, I. deel 28. hoofdft. ' Vertaaler. (rn) De Heer de Bielfeld geeft ons, in zijne meermaalen aangehaalde inft. pol. torn. 1. chap, 12. § 22. gronden op, langs welken men de inkomende rechten op koopvvaaren zou behooren te bepaalen , welke der moeite waardig zijn, om 'nier in te lasfclten. Men moet, zegt hij, onderfcheid maaken tusfehen koopwaaren van de eer ft e , tweede, en derde noodzaaklijkheid. Tot de eer/Ie foort behooren alle die eetwaaren , welken ons van buiten aangebragt worden , en welken ons land niet oplevert, dog die bij het armfle gedeelte der natie even zo wel tot eene noodzaaktijke behoefte zijn geworden , als bij het rijkde, Vervolgens alle die voortbrengfelen der natuur, welken de ruuvve doffen in onze fabrieken uitmaaken, zo al: vvolle , zijde , catoen, enz. De tweede foort behelst, die koopwaaren , welken het artnde gedeelte der natk niet gebruikt, dog welken aan een meer onderfcheidf foort van burgers noodzaaklijk geworden zijn , o welken door weder buiten'slands vertierd te worder aan onzen koophandel voedzel verfchafïèn, zo ab, bij voorbeeld , de gewoone wijnen, fpecerijen, koflij, ihee, fuiker, de voortbrengzelen van onze volkplan tingen, en duizend dergelijke zaaken. Onder de derdt foort eindelijk kan men alle die koopwaaren plaat J3 5 zen. XIH. j o E IC. Vil. ÜOOFI» STUK.  XIIL BOEK. VII. #OOFD STUK. | 1 1 I 1 26 DE GEEST In de belasting op de landerijen maakt men gemeenlijk lijsten, op welken men de onderfehei- deT zen, welken enkel tot de weelde en wellust behooren, bij voorbeeld,zeldzaame en uitgezogte fijne wijnen, rijke floffen, fijne kanten, kostbaare huisraaden enz. '—i Om nu de inkomende rechten op de eerfle foort te bepaalen, wil hij, dat men berekene , hoe veel dezelven aan het land zouden hebben opgebragt, in. dien zij binnen het zelve, en op zodanige landerijen, van welken de belastingen betaald worden, gegroeid waren; dat men vervolgens van die alzo berekende fom aftrekke de kosten, die op de vervoering, de commisfie enz. geloopen zijn, en dat de zuiver overfchietende fom de waare belasting behelze, welke men op die goederen kan leggen — van de tweede foort wil hij berekend hebben , wat dezelve zouden opgebragt hebben, niet alleen, wanneer zij in het land gegroeid, maar tevens, wanneer zij geheel binnenslands bewerkt, en tot hunne tegenwoordige modificatie gebragt waren, met aftrek wederom van de kosten der vervoering enz. — en eindelijk op de derde foort ivil hij dezelfde berekening gemaakt hebben, als op 3e twee eerden, dog zonder eenigen aftrek van kosten >p de vervoering enz. — Deeze gronden doen over t algemeen den Heer de Bielfeld veel eer aan ; zij draa;en zekerlijk de kenmerken van de uiterde billijkheid, Heen zou ik aanmerken, dat gelijk hij onder de koopvaaren van de eerde noodzaaklijkheid alle de behoefen van de werkende hand brengt, het mooglijk nog ieeter zou zijn, en nog meer ter bevordering van de aededinging medewerken, indien daar ook konden wor-  DER WETTEN. 5? dcne foorten van gronden naar hunne waardijen plaatst. Maar het is aan den eenen kant zeer moeielijkjom dat onderfcheid in de waardijen wel te leeren kennen 5 en aan de andere zijde zijn 'er1 weinig menfchen' te.vinden? welken, wanneer zij 'er al kennis van hebben, dan nog geen belang hebben in eene verkeerde opgaaf van die waardijen. Men heeft dus hier met tweederleie foort van onrecht te kampen, zo wel het geene in de zaak zelve legt, als het geene het eigenbelang den menfchen doet begaan, dog indien egter over het geheel de belasting maar niet buitenfpoorig is, indien men maar zorgc draagt, dat het volk zijne natuurlijke behoeften in overvloed kan vol'; doen, dan zullen deeze bijzondere onregtvaerdigheeden in 't algemeen weinig nadeel doen. Daar in tegendeel, wanneer men aan het volk niets meei overig laat, dan dat geene, 't welk zij in den volftrektften zin nodig hebben, om te kunnen beftaan, dan moet de minde onevenredigheid de auefërnftigfle gevolgen naar zig fleepen. 'Ei worden afgetrokken de belastingen , welken op dezel ven reeds betaald zijn, in bet land,waar zij gegroeic zijn, óf nog liever, indien zij geheel vrij konden inkoomen: want zoo dra boven de belastingen, welker deeze goederen reeds in het land, waar zij gegroeic zijn, betaald hebben, nog de inkomende rechten ii herland, waar zij bewerkt worden , betaald moetei worden, terwijl dezelve reeds van vervoering enz. gel gekost hebben, dan word dit eene last te meer,welke p alle XIII. i OEKo VII. I O O F X> STUK. , l 1 1 » I  XIII. BOEK. VII. HOOFD. STUK. I *8 DE GEEST 'Er is weinig aangelegen , wanneer eenige bungers in evenredigheid niet genoeg betaalen; hunne welvaart komt tpg altijd weder in den fchoot van het volk ter neder , daar in tegendeel, wanneer zommigen te zwaar belast zijn, hunne ondergang altijd op het hoofd van het volk ter neder komt. Indien een Staat zijne inkomften van den welvaart van deszelfs ingezetenen doet afhangen, dan zullen dezelven daar door weldra tot het hoogde toppunt rijzen. (») Alles hangt hier van het tijddip af. Moet een Staat,- om rijk te worden , beginnen met zijne ingezeetenen te verarmen ? of moet men zo lang wagten, tot dat de ingezeetenen op hun gemak in daat zijn , om den Staat rijk te maaken? moet de Staat de eerde of de tweede voordeelen genieten ? moet een Staat beginnen met rijk te zijn? of door den tijd tragten rijk te worden? (o) De ïlles voor het overige gelijk gefield zijnde, de mededinging tusfehen het land , waar zij bewerkt worden, en het land, waar zij gegroeid zijn, indien in beide lan. den de bewerking gefchiedt, onmooglijk maakt. Men zie ondertusfehen al weder, welk eene voorzigtigheid men in de belastingen gebruiken moet. Vertaaler. (») Dit is een uitmuntend fchoone regel. Fer'aakr. (e) Wonderlijke vraagen! Een Staat als Staat moet rog rijk, nog arm zijn ; de ingezeetenen moeten den itaat niet verrijken, de Staat moet de ingezeetenen niet erarmen <— Een Staat moet niet beginnen met rijk te zijn,  DER WETTEN. De rechten op de koopwaaren worden doorgaands bij alle volkeren het minfte gevoeld j om dat zijn , een Staat moet niet tragten doot den tijd rijk te worden. Bit alles zijn denkbeelden, welken het hunne hebben gedaan , om de op zig zelve eenvoudige zaak van de belastingen zeer ingewikkeld, en tot eene fludie op zig zeiven te maaken. Laat ons tot de eenvoudige grondbeginfelen, welken ik in mijne noot (c) op het eerfte hoofdftuk van dit 13. boek gelegd heb, wederkeeren. Een Staat heeft behoeften: de leeden van denzelven zijn uit hoofde van hunne fiilzwijgeade, of uitdruklijke verbintenis, verpligt, om ieder in evenredigheid in die behoeften te draagen — de Staat moet derhalven, als Staat, zijne eigene behoeften niet betaalen, dit moeten de leeden doen ■— onder de behoeften van den Staat, als Staat, behooren de rijkdommen dus niet: de Staat heeft niet nodig rijk te weezen. De leeden van den Staat, de burgers, die geenen, welken de lasten moeten draagen ,deezen zijn het, welken rijk,dat is te zeggen, in evenredigheid welvarend moeten weezen, om aan de behoeften van den Staat te kunnen voldoen. Een Staat, als Staat, heeft der* halven, geenen eigenlijken fchatkist nodig, waar onnoemelijke fommen op eikanderen geftapeld leggen. Vergun mij dat ik dit denkbeeld eens wat nader ontwikkele. Het zal mooglijk aan veele zaaken licht bijzetten. Een Staat is een zeer groot huishouden, die geene, welke dien Staat befluurt, (evenveel welk eene regeeringsvorra'er plaats hebbe,) moet als een verflandig huisvader telkens met het begin van het jaar (kunnende men xnr. i O E K. VII. 30OFI>i STUK.  DE GEEST XIII. BOEK. VII. HOOFD' STUK. dat men dezelvcn niet in dien fmaakinvordert,als de anderen: zij kunnen zo wijs ingericht worden, dat men het begin van een jaar Hellen, wanneer men wil) eene berekening maaken, tot wat hoogte de gewoone, de noodzaaklijke behoeften van dat groot huishouden over een geheel jaar zullen loopen , en gelijk een zo uitgebreid huishouden ook uit zijnen aart aan eene menigte toevallige behoeften blootgefteld is, welken me nigmaal zodanig fchielijk kunnen opkomen , dat niemand dezelven heeft kunnen voorzien , zo moet een zodanige beftuurder in zijne berekening eene min of' meer op de ondervinding gegronde , en naar de uitgebreidheid en omftandigheeden van den Staat geëvenredigde aanmerkelijke fom voor onvoorziene toevallen vastftellen — deeze fommen, bij eikanderen opgetrokken zijnde, maaken dus de behoeften van den Staat voor een jaar uit. Hier moet vervolgens afgetrokken worden het geene aan den Staat wegens zijne domeinen enz. inkomt , terwijl het geene daar aan verder ontbreekt , onder den naam van belastingen over de leeden van dien Staat moet worden geflaagen — in dier voege, dat die fomme niet in eens op het einde van het jaar, maar het geheele jaar door, van tijd tot tijd, aan den Staat inkome. Zo dra nu de ingezeetenen van eenen Staat over het algemeen zo welvarende zijn, dat zij die geheele fom, welke na aftrek van de inkomften der domeinen enz. tot vervulling van alle de behoeften van den Staat nodig is , op hun gemak , en zonder dat daar door eenige ftanden onderdrukt worden, kunnen betaalen, dan is zulk een Staat rijk genoeg , meer heeft een Staat niet nodig, terwijl bij zeer buitengewoone toe-  DER WETTE-N. 31 dat het volk bijna niet kan weeten , dat het dezelve betaalt. Hier om is het van het uiterfte be- toevalligheeden , In welken blijken mogt, dat door den faraenloop van honderd onvoorziene gebeurtenisfen, de Torn, welke men op onvoorziene toevallen berekend had, te laag genomen was, zulks altijd door buitengewoone middelen, het zij door eene vermeerdering van belastingen voor eenigen tijd, indien zulks, behoudens de welvaart der leeden, gefchieden kan, het zij door geldligtingen.enz. kan verholpen worden— langs deezen weg blijft al het geld, 't welk jaarlijks aan den Staat inkomt, in eenen eeuwigduurenden omloop, het gaat uit de handen der ingezeetenen in die van de befluurders van den Staat, en van daar keert het telkens weder in handen der ingezeetenen. Men kan over de voordeden van deezen omloop zien, Condillac kooph. en ftaatsbeft. i. d. 16. hoofdft. Men ftelle nu daar en tegen , dat men volgens het denkbeeld van den Heer de Montesquieu eenen Staat , eigentlijk gezegd , rijk wil maaken, op eenen van die tijden, welken hij in zijne vraag voorirelt. Dat is te zeggen, dat men den Staat eenen eigenlijken fchatkist wil bezorgen , in welken onnoemlijke fchatten opeengeflapeld worden; ik beken , dat dit bij veele financiers zo geliefkoosde denkbeeld door zeer veele gronden , welken egter, wel ingezien, meest op vooroordeelen ter neder komen, wordt flaande gehouden ■—■ dan om mij niet te diep in zee te begeeven,zal ik hier tegen alleen twee zeervoornaarae argumenten van den Heer de Bielfeld aanvoeren. I. Het is eene uitgemaakte zekerheid, dat al het geld,'t welk in eenen zodanigen fchatkist opeengeflapeld wordt, eene doode en werkelooze fom is. Het moet 'er XIII. HOEK. VII. 3 00FDSTUK.  XIII. BOEK. VII. HOOF DSTUK. gi DE GEEST belang , dat men die rechten invordere van dië geenen , welken die waaren verkoopen. Deeze weet zeer wel, dat hij dezelven voor zig zelvcn niet be- 'êr al zeer elendig uitzien , indien een bijzonder lid van de maatfehappij met iedere honderd guldens, welke hij gebruiken kan, niet ten allerminflen drie guldens in een jaar kan winnen. Dus verliezen de ingezeetenen van iedere millioen guldens, welke op deeze wijze in den fchatkist van den Staat opgeflooten j en als dood en werkeloos gehouden wordt, jaarlijks eene fom van dertig duizend guldens, welke zij, indien dat geld iil den omloop gebleeven was, op het minst met dié fom zouden gewonnen hebben —• indien men nu hier den jaarlijkfchen aanwas van zulk eenen fchatkist, en den evenredigen voortgang der winstdervingen bij berekent, dan moet de verzameling van zulk eenen fchatkist binnen weinige jaaren eene zo aanmerkelijke fchade veroorzaaken, dat de alleruitgebreidfte buitenlandfche handel , hoe voordeelig de balans ook (laan moge, nimmer in ftaat zij, om dezelve op te diepen. Maar ten tweede, het is niet minder Waaragtig , dat hoe onnoemlijk rijk eene zodanige fchatkist ook worden moge, dezelve egter door duizend toevalligheeden tot den bodem toe kan uitgeput worden , terwijl in tegendeel het vermogen der bijzondere ingezeetenen, zo langde regeering zig toelegt, om hun de middelen tot welvaart van alle kanten te doen toevloeijen, onuitputbaar is. Had Saxen eenen zodanigen fchatkist bezeeten , dan zou dezelve, in den loop van deeze eeuw. tot tweemaal toe uitgeput geweest zijn. Het gebrek aan denzelven is haar behoud geweest. Men zie hier over verder de Bielfeld tuft. polit. torn. i. chap. io. §. 13. Vertaaier.  DER WET T E N. 3 5 betaak,, en die geene, welke diewaaren koopt, en in den grond de geene is, welke die rechten be-i taalt, verwart die rechten met den koopprijs van zijne waaren. Sommige fchrijvers verhaaien ons , dat Nero het recht van den vijf en twhitigften penning op den verkoop der Slaaven had afgefchaft, en ondertusfchen had hij niets anders gedaan, dan te beveelen, dat dit recht voortaan niet meer door den kooper, maar door den verkooper moest betaald worden. (J>) Deeze inrigting, welke de belasting in haare volle kragt liet, had den fchijn, als of zij dezelve affchafte. 'Er zijn twee koningrijken in Europa, in welken men zeer zwaare belastingen op de dranken heeft gelegd. In het eene betaalt de brouwer, en brander alleen alle die lasten , en in het andere worden dezelve, zonder onderfcheid , door die geenen, welke dezelven gebruiken, betaald. In het eer* (jT) Fc&igeil quinta & vicefïmx venalium mancipiorunt remisfum fpecie magis, quam vt. Qjiia cum venditor pendere juberetur in partein pretii; emptoribuS accrescebat. Tacitus Jaarb. 13. boek. De belasting van den vijf en tvvintigften penning op den veikoop van flaaven,wierd meer in fchijn, dan wel in de daad afgefchaft: want daar nu de verkooper met dezelve balast wierd, berekende hij den koopprijs naar die belasting. II. deel, C XIIÏ. ! O li ic VII. ; 0 o f n- stuk.  XÏII. BOEK. VII. HOOFD STUK. VIII. HOOFDSTUK. 34 DE GEEST cerfte gevoelt niemand de zwaarte van dien last, en in het andere word dezelve als ten uiterfte . drukkende aangezien — in het eerde gevoelt de burger de vrijheid, waarin hij zig bevind van niets te betaalen, en in het laatfte doet hij niet dan klaagen over de noodzaaklijkheid van dien last te moeten draagen. Men heeft daar en boven , om den burger die lasten te doen betaalen, telkens nodig, huiszoekingen te doen. Niets ftrijdt meer tegen de vrijheid ; en die geene, welke deeze foorten van belastingen invoeren , zijn ongelukkig genoeg geweest, van ten deezen opzigte de beste foort van beftuuring van zaaken niet te hebben leeren kennen. AGTSTE HOOFDSTUK. op welk eene wijze men zeekere beguigeling (q) in stand kan kan houden. Om te maaken, dat de prijs der koopwaaren, en de belasting op dezelve, zig in de denkbeelden van De invordering van de belasting op de koop. waaren van de verkoopers, in plaats van de koopers, is in veele opzigten zeer aan te prijzen , zij kan met minder omflag, en dus onkostbaarer gefchieden dan dit middel te gebruiken, om daar door het volk in eene foort van beguigeling te houden, flrijdt even zo  DER WETTEN. 35 van dié geene, welke dezelve betaalen , verwarren , moet men zorge draagen, dat 'er eenige overeenkomst zij tusfehen de koopwaar, en de belasting , en dat men op levensmiddelen van geringe waardij geene buitenfpoorige rechten ftelle. 'Er zijn landen, in welke de belasting zeventien maaien hooger is dan de waardij van de koopwaar. In zo een geval neemt de Vorst zelve alle beguigeling van zijne onderdaanen weg; in zo een geval zien zij klaar, dat zij op eene onredelijke wijze uitgemergeld worden, en dan voe« len zij hunne flavernij in den hoogften graad. Behalven dat, indien een Vorst eene zodanig de waardij der dingen te boven gaande belasting wil heffen, dan is hij genoodzaakt, die dingen zelve te verkoopen, en het volk alle gelegenheid te beneemen, om dezelven elders te koopen, en dit is aan honderde ongelegenheeden blootgefteld. Daar in dit geval de fluikhandel zeer voordeelig is, zo wordt de natuurlijke ftraf 3 die ftraf, welke de zo zeer tegen de zuiverheid, waar mede eene regeering / moet te werk gaan , als het zelve gevaarlijk voor den Siaat is, wanneer het volk door de beguigeling begint heen te zien ■—■ de natuur van de zaak brengt mede, dat het volk zonder beguigeling juist moet weeten, wat, en hoe veel het betaale. Zie het geene ik hier van gezegd heb in mijne noot (e) op het I. hoofdft. van dit boek. Vertaaler. C a X'H. BOEK. VIU. HOOFD' STUK.  XIII. BOEK. VIII. HOOFD STUK. N E- ,36 - DE GEES T de reden zelve aan de hand geeft, de verbeurt,yerkiaaring naamenlijk van die goederen,. te gering , en onbekwaam, om dien fluikhandel . te fluiten, te meer, wanneer die goederen gewoonlijk van eenen zeer laagen prijs zijn. Men moet dan in zodanige gevallen zijnen toevlugt tot buitenfpoon'ge Itraffe.n neemen, 'en wel tot zodanige, welken men op de zwaarfte misdaaden gewoon is te (tellen. Langs deezen weg wordt alle cvenreedigheid in het ftraffen weggenomen. Menfchen, welke men naauwlijks voor oneerlijk zou durven houden, worden dan, even als of zij de grootfte booswigtcn waren, geftrafr. Men kan in de geheele waereld niets uitdenken , 't welk meer tegen den geest eener gematigde regeeringsvorm indruischt. Ik moet hier nog bijvoegen, dat hoe meer aanleiding men aan het volk geeft, om de pagters te misleiden, men even daar door de pagters des te rijker, en het volk des te armer maakt. Want wil men dan den fluikhandel beletten, dan moet men de pagters middelen in de hand geeven, welken tot buitengewoone knevelarijen kunnen misbruikt worden, en dan is alles verlooren  DER WETTEN. 37 NEGENDE HOOFDSTUK. OVER EENE VERKEERDE SOORT VAN 3ELASTING. Ik moet, in het voorbij gaan, een enkel woord Xlir. fpreeken van eene belasting, welke men in zom-B 0 E K« mige Staaten, op onderfeheidene bedingen, wel- 1X" ken men in de burgerlijke overcenkomften maakt, , l^^0" gefteld vind. Men heeft' in zodanige gevallen , j om zig tegen de pagters te verdeedigen , over 't algemeen eene uitgebreide kennis van zeer veele zaaken nodig, om dat dit werk aan zeer veele fijne onderfcheidingen blootgefteld is.- In zodanige gevallen worden de pagters de uitleggers van de reglementen van den Vorst, en dan oeffenen zij een willekeurig gezag over de goederen der burgers. De ondervinding heeft ons geleerd , dat het oneindig beeter is, eene belasting te leggen op het papier, op het welke zodanige overeenkornlten moeten gefchreeven worden. C 3 TIEN-  3* DE GEEST XIII. IJ O li IC, X. HOOFD' STUK. TIENDE HOOFDSTUK. DAT DE GROOTHEID DER BELASTINGEN VAN DE NATUUR DERREGEERINGSVORM AFHANGT. In de despotieke regeeringsvorm moeten de belastingen zeer ligt zijn. (O Immers wie zou daar anders de moeite willen neemen van het land te bebouwen? Behalven dat, hoe zou men zwaare belastingen kunnen betaalen , onder eene regeeringsvorm , welke niets aanwendt, om aan de uiiderdaanen dat geeiie, 't welk zij opbrengen , te vergoeden? Onder eene zodanige verbaazcnde magt van den Vorst, en vreemde zwakheid van het volk, moet men op niets eenige duhbelzinnigheedea ontmoeten. De belastingen moeten daar zo ge- mak- (r) Het geen de fchrijver hier en in de volgende hocfdftukken verhandelt, berust op zijne onderflelling dat het genot van vrijheid een tegenwigt tegen het drukkende van de belastingen oplevert, en dat de geringheid van de belastingen eene foort van troost tegen het drukkende van de flavernij is. Dan ik meen dat uit het geen ik hier en daar op dit 13. boek reeds aangetekend heb , vrij klaar volgt, dat de grootheid der belastingen enkel afhangt van de grootheid der behoeften van den Staat, en van de goede arde, Witte in dat huishouden plaats heeft. Venaaler,  DER WETTEN. 39 maktijk te begrijpen , zo duidelijk ingerigt zijn, dat zij door die geenen, welken dezelven inzaame-1 len , nog vermeerderd, nog verminderd kunnen worden, (x) Een bepaald gedeelte van de vrugten van het land — eene hoofdelijke belasting, een belasting van eenige penningen ten honderd, dit zijn de eenigen, welken men daar kan hebben. Het is in de despotieke regeeringsvorm van zeer veel belang , dat de kooplieden onder eene perzoonlijke vorftelijke befcherming ftaan, en dat het gebruik dezelve doet eerbiedigen. Want zonder dat zouden zij veel te zwak zijn, om zig,in hunne bijzondere verfchillen met de Amptenaaren van den Vorst, tegen dezelven te kunnen verdeedigen — ELFDE HOOFDSTUK. OVER DE STRAFFEN OP DEN SLUIKHANDEL. Het is zeer zonderling in de ftrafTen op den fluikhandel, dat dezelve , tegen den gewoonen H resel aan, veel geftrengcr zijn in Europa, dan in 'jifie. In Europa verklaart men de koopwaaren en dikwils zelfs de fcheepen en rijtuigen , waar mede dezelve vervoerd worden, voor verbeurd. In Jjïs CO Dit moet overal plaats hebben. Vertaaleu C 4 XIII. ( O EK X. ïoof1 stuk XI. o o f iv ; t I) k.  4<3 DE GEEST XIII. BOEK. XI. HO O F D STUK. AJk doet men nog het een, nog het ander. Dö reeden hiervan is; dat de kooplieden in Europa rechters hebben , welke .hun tegen alle onder' drukking kunnen beveiligen , terwijl in Afie de despotieke rechters in dat geval zelve onderdrukkers zouden zijn. Wat zou tog een ongelukkig koopman tegen eenen Baclia uitvoeren , indien deeze zig in het hoofd bragt, om alle de koopwaaren van dien man verbeurd te verklaren? Dus is de knevelarij gedwóngen zig zeiven paaien te ftellen, en zig van zelve tot eene zeekere zagthuid te. neigen. In. Turkijen heft men niets, dan eenmaal de inkomende rechten. Wanneer die betaald zijn, dan Haat het geheele land voor die waaren open — en valfche opgaaven veroorzaaken daar nooit verbeurt verklaaringen, nog verzwaaring der rechten, In China opent men nimmer de pakgoederen van lieden, welke geenen koophandel drijven, (t) Bij den Grooten -Mogol wordt het Huiken niet met verbeurtverklaaring, maar met verdubbeling van rechten geftrafr. De Tartaarfclie (u) Vorften, welke in Afienm de Steeden woonen, heffen bijna niets op koopwaaren, welke door.hunne (leeden gevoerd worden. En de reeden, waarom men in Japan den fluikhandel met koopwaaren met den (t) Du ffalde , 2, deel p. 37. 00 Gefchiedenis der Tartaaren, dec!,pag, 390*  DER WETTEN. 4i den dood ftraft , is enkel daar in gelegen , dat men daar ftaatkundige redenen heeft , om alle gemeenfchap met vreemdelingen te verbieden; en dat gevolglijk daar de fluikhandel veer eer eene overtreeding is van die wetten, Cv) welken tot zekerheid van den Staat, dan van die , welken voor den koophandel gemaakt zijn. TWAALFDE HOOFDSTUK. OVEREENKOMST TUSSCHEN DE ZWAARTE DER BELASTINGEN, EN DE V R IJ II E I D. Het is een vaste regel, dat men naar maate het volk meerdere vrijheid geniet, des te zwaar-, der belastingen kan heffen; ( STUK. » r t  44 D E G E E S T XIII. boek. XIII. li o o f n> STUK. 1 ] I i DERTIENDE HOOFDSTUK, ONDER WELKE REGEERINGSVORMEN DE BELASTINGEN VATBAAR ZIJN VOOR VERMEERDERING. Men kan in meest alle de republieken de belastingen, als het nodig is, verzwaaren , om dat in "dezelve de burger overtuigd is , dat hij aan zig zclven betaalt , en dus niet alleen gewillig is, maar ook doorgaans, door de gevolgen van de natuur zijner regeeringsvorm, het vermogen bezit, van te kunnen betaalen. In monarchïen kan: men de belastingen ook ver. hoogen , om dat de gematigdheid der regeerjhgg, vorm de onderdaanen kan rijk maaken ; de betaaling derzejve is daar zo veel als de beiooning , welke de Vorst geniet voor den eerbied, dien hij' lan de wetten toedraagt. In despotieke Staaten kan men dezelve niet vermeerderen, óm dat de hoogde trap van flavernij roov geene vermeerdering vatbaar'is. O) VEER- net hoop van goeden BrHïag binnen de: próvinti'en:unnen opgerecht worden. Vertnater. (V) Alles wél overwogen en ingezien zijnde, bewijst' iet de Heer de Montesquieu zelve , het gecrie ik m ïijne noot (ar) op hst o. hoofdft-. van het $. boek}' we-  DER W ET T E N. +5 VEERTIENDE HOOFDSTUK. DAT DE NATUUR DER BELASTINGEN IN BETREKKING STAAT TOT DE REGEERINGSVORM. TJe hoofdelijke belasting is in de flavernij het natuurlijkftc. De belasting op de koopwaaren heeft de meeste overeenkomst met de vrijheid, om dat dezelve eene minder regelregte betrekking op de perfoonen heeft. De natuur van de despotieke regeeringsvorm brengt mede, dat de Vorst zijne krijgsmagt, en hovelingen niet in geld betaale , maar dat hij hun landerijen geeve, en bij gevolg, dat hij geringe belastingen heffe. Dan indien een zodanig Vorst egter belastingen wil heffen, dan is de natuurlijkfte, welke hij invoeren kan, 'eene hoofdelijke. Deeze last kan egter niet dan zeer matig zijn: want gelijk men (daar niet inftaat is, om aanmerkelijk onderfeheidene klasfen te maaken, ter wegens het vertrouwen, 't welk overal op de regeering weezen moet, gezegd hebbe. 't Is tevens een bewijs voor de deugdelijkheid eener republiekijnfche regeeringsvorm; en het geheele argument zou vervallen, indien de zeekerheid van den burger, dat hij aan zig zeiven betaalt, door beguigeling weggenomen wierd. Fertaaier. XIII. DOEK. XIV. HOOFD' STUK.  45 DE GEEST XIII. BOE K. XIV. HOOFDSTUK. ter zaake van de geweldige misbruiken , welke daar van door de onrechtvaardigheid en dwinglandij der regeeringsvorm zouden kunnen worden gemaakt, zo is men daar wel verpligt zig naar eenen zodanigen tax te gedraagen, welke het armfte gedeelte van het volk kan betaalen. De natuurlijkfte belasting in gematigde regeeringsvormen is die, welke van de koopwaaren genomen word. Deeze belasting , welke , wel ingezien, altijd door den kooper betaald word, hoe zeer de verkooper dezelve verfchiet, is een geld, 't welk de verkooper aan den kooper reeds te voren geleend heeft. Dus moet men den koopman aanmerken, en als den algemeenen fchuldenaar van den Staat , en als den algemeenen fchuldeisfcher van de geheele natie. Hij betaalt aan den Staat die rechten in voorraad, welken de koopers hem vanjtijd tot tijd zullen te rug geeven, en hij betaalt voor de koopers die rechten , welken op de koopwaaren gefield zijn. Hier uit kan men zien , dat hoe gematigder eene regeeringsvorm zij, hoe meer de geest van vrijheid heerfche , hoe zekerer ieder omtrent zijne bezittingen zij, het ook dan des te ligter voor den koopman zij, om den Staat in voorraad te betaalen , en aan de ingezetenen de aanzienlijke rechten te verfchieten. In Engeland yerfchiet een wijnkooper daadlijk vijftig of zestig pon-  DER WETTEN. 4? ponden fierlings voor iedere ton wijn, (&) welke hij inflaat. Welk koopman zou eene dergelijke onderneeming durven doen, in een land , het welk even als Turkijen geregeerd wierd ? En zo i hij het al zou durven onderneemen, hoe zou hij die onderneeming kunnen goedmaaken , daar al wat hij bezit, altijd verdagt en onzeker is, en hem ontnoomen kan worden? VIJFTIENDE HOOFDSTUK. MISBRUIK VAN DE VRIJHEID. De groote voordeelen , welken wij aangetoond hebben, door de vrijheid aangebragt te worden, i hebben die ongelukkige uitwerking gehad, dat men tot het misbruiken van de vrijheid overge- ■ flagen is. Even om dat de gematigde regeeringsvorm wonderlijk fchoone dingen heeft ter uitvoer gebragt, is (b~) Men heeft in Engeland allerzwaarfte belastingen op de Franfche wijnen; dit belet egter niet, dat dezelven daar in zeer groote menigte gebruikt worden. Misfchien is 'er nooit zoo veel Champagne wijn in Engeland gedronken, als in den oorlog van 1741, toen men die zwaare belastingen nog eens verdubbeld had* 'er is bij welvaarende volkeren eene zekere foort van weelde , welke door de kostbaarheid aangemoedigd wordt. Vertaaler. XIII. BOEK. XIV. I O O P D. STUK. XV. lOOFDSTUK.  4S DE G E E S T xrn. BOEK. XV. HOOFDSTUK. is men van die gematigdheid afgeftapt. Juist om dat men zwaare belastingen heeft kunnen heffen, heeft men buitenfpoorigen willen invoeren; en dus de milde hand der vrijheid , welke deeze sjefchenken gulhartig aanbood, vergeetende, is men onvoorzigtig genoeg geweest van de flavernij te hulp te roepen, welke alles weigert. De vrijheid heeft de buitenfpoorigheid in de belastingen hervoort gebragt, maar de uitwerking van dergelijke buitenfpoorige belastingen is, dat zij op hunne beurt de flavernij voortbrengen — en de vrugt van de flavernij is wederom vermindering van belastingen. De Afiatifche Vorften maaken bijna geene an* dere placaaten, dan om het eene jaar aan de eene en het andere jaar wederom aan eene andere van hunne provintien vrijheid van belastingen te fchenken; Qc) dus zijn deeze bekendmaakingen van hunnen wil, weldaaden — maar in Europa maaken de placaaten der Vorften de onderdaanen menigmaal mistroostig, eer zij dezelve geleezen hebben , om dat zij altijd van de behoeften der Vorften , en nimmer van die der onderdaanen fpreekcn. De Afiatifche volkeren genieten dit voordeel van de onverfchoonlijke onagtzaamheid der Staats- mi- 00 Dit is de gewoonte van de keizers van China.  DER WETTEN. 49 ministers, welke ten deele aan de regeeringsvorm, : cn ten deele aan het lnchtsgeftel toe te fchrijven B is , dat zij niet zonder ophouden met nieuwe lasten als overlaaden worden. De jaarlijkfche uitgaaven van den Staat vermeerderen daar niet, om dat men zig daar niet telkens met nieuwe ontwerpen ophoudt; en zo men bij geval al eens een nieuw ontwerp onderneemt, dan is het van dien aart, dat men het zelve van het begin tot het einde doorziet, men kent daar geene ontwerpen, die ten halven blijven fteeken — Die geenen , welken daar den Staat beftuuren, plaagen denzelven niet met nieuwigheeden, om dat zij zig zeiven niet zonder ophouden willen plaagen. Maar wat ons aangaat, het is onmoogljjk, dat wij immer eenen vasten regel in onze geldmiddelen kunnen hebben , om dat wij altijd wel weeten, dat wij iets doen zullen, dog nimmer wat wij doen zullen. Men erkent bij ons zodanigen minister , welke 'slands inkomften op eene verftandige wijze weet aan te leggen, niet meer voor een groot man; neen, een groot minister moet tegenwoordig eeu man van uitvindingen zijn, welke raad weet om zogenaamde huismiddelen aan te wijzen. Iï. DEEL. D ZES' {IIF. 3 EK. XV. )OFD* TUK.  5o DE GEEST ZESTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE VEROVERINGEN DER HAHOMEDAANEN. Deeze buiten fpoorige belastingen Cd) waren de oorzaaken , waarom de Mabomedaanen, op eene zo verbaazende wijze , in hunne veroveringen Haagden. De overheerde volkeren vonden zig , in plaats van die altoosdurende reeks van knevelarijen , onder welken hun dc listige gierigheid der Keizers had doen zugten , in tegendeel op eene eenvoudige belasting gefield, welke zij op hun gemak betaalden , en zonder moeite inge* vorderd wierd. Zij vonden zig veel gelukkiger in het gehoorzaamen aan eene woeste natie, dan aan hunne in den grond bedorven regeeringsvorm, onder welke zij met alle de ongemakken van eene verboren vrijheid, gepaart met alle da ijslijkheeden van eene tegenwoordig zijnde flavernij, te kampen hadden. Z E- XIIL O EK. xvr. 00 F D TUK, . (d) Men moet de gefchiedenisfen van dien tijd raadplee;?en, om over de zwaarte , de vre'emdheid ja zelfs de razernij der belastingen, welke toen plaats hadden, te kunnen oordeelen. Anaftafius vond eene belasting op de lugt uit. Ut quhque pro haustu teris penderet. Ten einde een ieder voor de inadg' ming van de lugt zoude betaalen.  DER WETTEN. 5t ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE VERMEER DE RING DER KRIJGSMAGT. Eene geheel nieuwe ziekte heeft zig door Europa verfpreid , en onze Vorften aangetast. De ziekte naamentlijk, van een onmaatig getal krijgsvolk in dienst te willen houden. Deeze ziekte is aan verheffingen onderworpen, en uit haaren aart noodzaaklijk befmettelijk: want zo dra de ééne Staat zijn krijgsvolk vermeerdert, aanftonds volgen hem alle de anderen , invoegen, dat men in de daad daar bij niets anders wint, dan dat men eikanderen bederft. Ieder monarch houdt thans een leger op de been, 't welk zo magtig en uitgebreid is, als hij in vorige tijtien nodig zou gehad hebben, indien alle zijne Staaten in gevaar, waren geweest, van ogenbliklijk uitgeroeid te zullen worden — en men noemt eenen zodanigen ftaat van wapening van alle tegen alle eenen ftani van vreede. (e) Ook heeft zig Europa hier dooi zodanig bedorven , dat, indien bijzondere men. fchei (e) Het is, wel ingezien, waar, dat deeze flaa van wapening van alle tegen alle de voornaame oor zaak van het evenwigt is, om dat zij juist het ge fchiktfle middel is, om de groottle vermogens gebet de lendenen te kraaken, — D 2 XIII. 5 O K K» XVII. n o o r i> S T L1 K. I t I  5^ DE GEEST XIII. BOE K. XVII. HOOFDSTUK. I : i < i j i fchen zig in hunne geldmiddelen in zodanige omftandigheeden bevonden, als waarin de drie rijkfte mogenheeden van dit gedeelte der waereld zijn, zij dan broodsgebrek zouden hebben. Wij zijn arm , met alle de fchat-ten , en den koophandel van de geheele waereld, en weldra zullen wij, die tog eene groote menigte foldaaten willen hebben, niets anders overhouden dan foldaaten, en ons in het zelfde geval bevinden waarin de Tartaaren zijn. (ƒ) De groote vorften zijn niet alleen 'er zelf zeer op gefield, om van kleinere vorften hulpbenden over :e neemen; maar zij leggen zig daar en boven toe, 3m van alle kanten verbintenisfen te koopen, dat s te zeggen, om altijd hun geld te verfpillen. Het gevolg van zodanige omftandigheeden is :cne onophoudelijke verzwaaring der belastingen. Vlen rekent thans niet meer op zijne inkomften naar men voert thans den oorlog met de hoofd'om — iets , 't welk voor het toekomende den veg tot herftcl geheel afrijdt - het is thans niet meer ("ƒ) Men heeft ten dien einde niet anders nodig, lan de nieuwe uitvinding der militie , welke men lijna door alle landen van Europa begint in te voeen, door te drijven, en dezelve tot dezelfde buienfpoorigheid te doen Hijgen , welke bij de geregeerde troupen plaats heeft. De Montesq. Dit fchreef ie Hee:de Montesquieu, in het jaar 1745. Vertaaler.  DER WETTEN. 53 .meer vreemd, dat men Staaten, in het midden van den vreede, hunne fondfen met hypotheecquen i ziet bezwaaren, en , om zig in den grond te booren , zodanige middelen ziet gebruiken, welke zij1 buitengewoone noemen s en welke in de daad wel ^ eens zo buitengewoon zijn , dat de losbandigfte ligtmis werk zou hebben , om zodanige geldmidlen in zijn eigene verwarde zaaken uit te denken — AGTTIENDE HOOFDSTUK. OVER HET VERLEENEN VAN VRIJDOM VAN BELASTINGEN. De ftokregel van de groote Staaten van het Oosten, om aan zodanige provinciën, welke veelgeleeden hebben, vrijdom van belastingen te verkenen, verdiende zeeker, in onze monarcbien overgenoomen te worden. Men vind wel monarchien, waar dezelve aangenomen is, maar hij drukt daar meer, dan dat hij voordeel aanbrengt; om dat de Vorst egter nog meer nog minder ontfangende, de geheele Staat dien vrijdom eenparig op den hals krijgt. Om eene (treek ,iwelke niet kan betaalen , te gemoet te komen, belast men eene andere dubbcld , welke zig in beetere omftandigheeden bevind; men herftelt de eerstgenoemde niet, en men brengt de laatstgenoemde tot armoede; en het volk , 't welk zig tusl'chen de noodzaaklijkheid D 3 van XIII. ! O E IC. XVII. lOOFDS T V K. XVIII. ) O O F 1> S T U K,  54 DE GEEST stm. I! O E K. Min. fi O OFlrS T V K. I ! .1) van te moeten betaalen, uit vrees voor geweldenaarijcn, en het gevaar, 't welk zij in die betaalingen zien van even daarom nog zwaarder belast te worden, bevindt, flaat tot wanhoop over. Een Staat , wiens geldmiddelen wel beftuurd worden, moet als eene voornaame post in den omflag van haare uitgaaven eene gefchikte fom, voor onvoorziene toevallen brengen. Het is met 's lands inkomften even eens gelegen, als met die iran bijzondere ingezeetenen; men gaat ongevoeig ten gronde, wanneer men juist alle zijne intomften verteert, (g) Om (g) Deeze regel heeft weder zijnen grond in de ;elicfkoosde Helling van den Heer de Montesquieu , dat ■en Staat eene fchatkist nodig heeft. Ik heb dezelve in nijue noot (e) op het 7. hooidftuk van dit boek welerlegt. De (telling, welke de Heer de Montesquieu ons lier voordraagt , is geheel bezijden allen grond — Eeuwig verwarren onze fchrijvers over de geldmiddelen ie grondregels, welke bijzondere menfchen in hun huisïouden in 't oog moeten houden, met die grondregels, welke men in de befhiuring der geldmiddelen van eenen Siaat moet volgen — en ondertusfehen verfchilleu deselven hemels - breedte. Immers een particulier is meïigmaal genoodzaakt, om, door gebrek van genocgïaame penningen, van de best berekende ontwerpen :e moeten afzien, dog eene regeering kan bijna geen jnvergeeflijker fout begaan, dan wanneer zij, enkel am het gebrek van geld, van een, anders nuttig, onttverp afziet. Alles hangt dikwils van her ogenblik af. lieue gfeftelde onderneeming ten voordeele van den koop-  DER WETTEN. 55 Om de Helling goed te maaken , dat alle de ingezeetenen van een en dezelfde {treek onderling in koophandel, zeevaart, enz. zou bij voorbeeld op dit ogenblik de allerheerlijkfte gevolgen kunnen hebben, en de welvaart van de natie op den onwrikbaarften voet (lellen, daar ondertusfchen in tegendeel het verzuimen van de gelegenheid aan eene andere natie het voordeel zou kunnen geeven, om zig tb dien tak te vestigen, en de eerstgeuoemde natie daar van , voor altijd, te verfteeken. Zal dan eene regeering het voorbeeld van eenen particulier volgen , en, om het gebrek aan geld, van die onderneeming, die zo veele welberekende voordeelen belooft, afzien ? Verre daar van daan, eene verflandige regeering zal tusfehen de grondregels van het huishouden van eenen particulier, en dat van eenen Staat, dit allerwezentlijkst onderfcheid maaken, dat een particulier zijne verteeringen naar zijne inkomften moet regelen — daar in tegendeel een Staat zijae inkomften naar zijne verteeringen en behoeften moet bepaalen. Een verllandig financier moet eerst eene naauwkeurige berekening van de behoeften van den Staat maaken, en daar na zijne belastingen inrigten. De reden van dit onderfcheid is handtastelijk, i. Het geld,het welk een particulier verteert, is hi] voor altijd kwijt, daar in tegendeel het geld, 't welk een Staat uitgeeft, ogenbüklijk Zig door den Staat verfpreidt, en ongevoelig van zelve weder terugkomt, z. De middelen van eenen particulier om aan geld te geraaken, zijn bepaald, die van eenen S:aat in tegendeel zijn onbepaald en onuitputbaar. 3. De meeste uitgaaven van eenen particulier (trekken om zig gemak, vermaak, aangenaamheden,enz. te bezorD 4 • ge^» xnr. BOEK. XVIII. HOOFD" STUK.  £5 DE GEEST XUI. BOEK XVIII. HOOFU STUK. in de betaaling der lasten voor eikanderen verbonden zijn, heeft men zig verbeeld te kunnen volgen , daar in tegendeel de meeste nitgaaven van eenen Staat ftrekken, om den Staat te beveiligen , en voordeelen, vermogen, overvloed voor de ingezeetenen te verkrijgen. Het is dus met eenen Staat niet even eens gelegen als met bijzondere menfchen. Een Staat boort Zig nimmer in den grond, wanneer hij juist zo veel uitgeeft, als hij ontfangt; in tegendeel, het is zomtijds voordeelig , dat hij zig , om wel beredeneerde uitgaaven, in fchulden fteeke. Men merkt over het algemeen aan, dat de rijklle natiën de grootfle fchulden hebben: ja, dat geene andere, dan rijke, natiën fchulden hebban — De ondervinding leert, dat EngeiarJ, Frankrijk, en Holland fchoon altijd diep in de fchulden zittende, egter al het voordeel in den wisfel •hebben wat is 'er aan gelegen, dat een Staat drie, vier, of vijf ten honderd moet betaalen , indien hij daar door den omloop van het geld kan vermeerdereu , en de ingezeetenen gelegenheden verfchaffen, om met dat geld tien, twintig , en meer ten honderd te winnen .—. Alle zodanige fchulden , welke een Staat maakt , om het volk in tijd van oorlog voor zwaardere belastingen te bewaaren, om in tijd van vreede de naarftigheid, den koophandel , de fabrieken aan te moedigen, alle zodanige fchulden zijn heilzaam. Zij vermeerderen de welvaart van de natie, en Hellen dezelve rijklijk in Haat, om de door de interesfen vermeerderende belastingen op te brengen «— Men leeze hier over den reeds menigmaalen op dit fluk aangehaalden BielfelJ, Inft.polil. torn. i. chap. 10, waar dit iluk uhneeniend fchoon beredeneerd is. Fertaakr,  DER WETTEN. 5? volftaan , (/;) met te zeggen , dat dit redelijk was, om dat men anders ligtelijk onder hun eene bedrieglijke verbintenis zou kunnen ondernellen. Maar waar heeft men immer geleerd, dat men vrijheid heeft, om op bloote onderftellingen eene zaak in te voeren, welke op zig zelve onrechtvaerdig, en voor den Staat allernadeeligst is? NEGENTIENDE HOOFDSTUK. WAT VOOR DEN VORST EN HET VOLK VOORDEELIGER ZIJ, DAT MEN DE BELASTINGEN VERPACHTE, OF WEL, DAT MEN DEZELVE INZAAMELE. De inzaameling der belastingen is gelijk aan het beftuur van eenen goeden huisvader, welke, in1 eigen perfoon, met overleg en goede orde, zijne inkomften ontfangt. Door den weg van inzaameling is de Vorst meester om de heffing der belastingen te verhaasten , of uitftel te geeven — door dit zelfde middel befpaart hij voor den Staat de onnoemlijke vvinlten der pachters, welke denzelven, op zeer veele (h~) Zie de verhandeling over de geldmiddelen der Romeinen, s. hoofdft., gedrukt te Parijs bij Briasfon, in 1740. —- D 5 XIII. ÏOEK. . XVill. h o o F r> STUK. ' XIX. : o o f dstuk.  5* DE GEEST xni. BUEKi xix. HOOFD' STUK. veele wijzen , verarmen — door dit middel onthoudt hij aan het volk de mistroostige vertooning van lieden, die in zeer korten tijd rijk worden — door dit middel gaat het geld , 't welk uit de belastingen komt, door zeer weinige handen — het komt regelregt tot den Vorst, en keert, bij gevolg, ook weder veel fpoediger tot het volk re rug. Door dit middel bewaart de Vorst zijn volk voor eene menigte van drukkende Wetten, welke de onbefcheiden gierigheid der pagters, die de kunst verltaan om hem de in hunne gevolgen allerijslijkfte reglementen onder de gedaante van een ogenbliklijk voordeel fmaaklijk ^te maaken, hem telkens afperst. Gelijk die geene, die het geld heeft, altijd meester is van dien geenen,welke hetzelve nodig heeft, zö weeten zig de pachters tot despotieken over de Vorften zelve te verheffen: zij zijn de wetgeevers zelve niet; maar zij dwingen de Vorften tot het maaken van zodanige wetten, als zij begeeren — Ut fta toe, dat het zomtijds nuttig is, dat men eene nieuw-ingevoerde belasting,in het begin voor cenigen tijd , verpacht. 'Er is eene zeekere kunst, 'er zijn uitvindingen, om het Huiken te beletten, welke de pachters door hun belang leeren kennen , en welken de inzaamelaars nooit in de gedagten zouden gekomen zijn — dog wanneer het fystema , volgens 't welke zo eene belasting moet ge-  DER WETTEN. 59 geheven worden, eenmaal door de pagters totftand gebragt is, dan kan men naderhand veilig de ver- i pachting affchaffen, en met goeden uitflag de inzameling invoeren. In Engeland heeft men de in- ' zameling van den Accijns en van het inkomen der Posterijen , zo als die tegenwoordig plaats heeft, in vroegere tijden verpacht. In republieken worden de inkomften van den Staat bijna altijd bij inzaameling gegaard; de tegenovergcftelde inrigting was een groote misflag in de regeeringsvorm van Rome — (O In despotieke Staaten, waar de inzaameling plaats heeft, zijn de volkeren oneindig gelukkiger — getuigen hier van zijn Perfien en China, (k) De ongelukkigfte van allen zijn-die Staaten, waar de Vorst zijne zeehavens en koopfteeden verpacht. De gefchiedenisfen der monarchien zijn vol van flegte nukken van de pachters. Ne- (i) Cafar vond zig verpligt , om de pachters in de provinciën van Afia af te fchaffen, en eene andere foort van invordering in te voeren. Wij leezen dit bij Dion; cn Tacitus verhaalt ons, dat de wingewesten van Macedonicn en Achaje , welke Augustus aan het Romcinfche volk had ovcrgelaaren, en welke bij gevolg op den ouden voet beftuurd wierden , verzogten en verwierven, om onder die geene gebragt te worden , welke de keizer door zijne ambtenaaren liet befluuren. Zie Chardins reize door Perzien, 6. deel. XIII. O EK. XIX. IOOFD» STUK.  XflT. B O E K. XIX. HOOFDST ü K. ] ] XX. HOOFDSTUK (T) Tacitus Jaarboeken, 13. boek. («0 Metl v>"d deeze vraag ook zeer uitvoerig behandeld bij Bielfeld Infl. pol. torn. r. chap. 12. §. 28. die het in dit Huk volkomen met den fchrijver eens is. Vertaaler. 60 DE GEEST Nero, verontwaardigd door de knevelarijen der pachters, vorm de zig het onmooglijke, dog grootmoedige ontwerp, om alle belastingen af te fchaffcn — hij had geen denkbeeld van dezelve bij inzaameling te doen gaaren — hij maakte vier wetten. (I) Voor eerst, dat de wetten ter beteugeling der pachters, welke men tot dien tijd toe geheim gehouden had, openbaar gemaakt moesten Worden; ten tweeden, dat zij fchulden, welke zij 3oor verzuim hadden doen verjaaren , niet meer; mogten invorderen; ten derden, dat 'er een Preetor zou zijn, wiens werk was , om hunne eisrchen, zonder figuur van proces, te beflisfen ; en :en vierden dat de kooplieden niets voor hunne chcepen zouden betaalen. Dit waren de heldee dagen van de regeering van dien keizer, (ja) TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER DE PACHTERS. .Alles is verlooren , zo dra de voordeelige post der pachters door hunne rijkdommen ook een aanzienlijke post wordt. Dit kan in despotieke Staa-  DER WETTEN. ói Staaten goed zijn , waar hun arfipt dikwils een gedeelte is van de bediening der Stadhouders. Dog dit deugt in 't geheel niet in republieken. Eene dergelijke zaak bedorf de Romeinfcbe republiek. Dit is ook niet goed in monarchien. Niets loopt meer tegen den geest van deeze regeeringsvorm in. Een algemeene afkeer treft alle andere Handen. De eer verliest langs deezen weg alle haare agting; de langzaame en natuurlijke middelen om zig te onderfcheiden , verliezen haatvermogen ; en dus tast dit deeze regeeringsvorm in derzelver grondbeginfel aan — Men zag wel in vorige tijden lieden, die op eene fchandelijke wijze tot rijkdom gekomen waren : dit was eene van de rampen van de vijftigjaarige oorlogen — maar, in dien tijd, zag men zodanige rijkdommen voor befpotlijk aan — thans verwonderen wij ons over dezelve. Ieder beroep heeft een zeker lot. Het lot der pachters is rijkdom, en het loon van dien rijkdom is de rijkdom zelve. De roem en de eer behooren in eigendom aan den adel, welke niets anders kent, welke niets anders ziet, welke niets voor wezentlijk houdt, dan die eer en roem — de eerbied en agting zijn het ware loon voor die ministers en overheeden, welke, de eene gewigtige arbeid op den anderen ftapelende , nagt en dag beezig zijn om het geluk van hun vaderland te bevorderen. VEER- XIII. BOEK. XX. HOOF f)STUK.  XIV. BOEK. I. HOOFD STUK. II. HOOFD STUK. 62 DE GEEST VEERTIENDE BOEK. OVER DE WETTEN, IN HUNNE BETREKKING TOT DE NATUUR VAN DE LUCHTSTREEK. EERSTE HOOFDSTUK. ALGEMEEN DENKBEELD. Indien het eene waarheid is, dat het karakter van den geest, en de driften van het hart, naar maate van de luchtftreek oneindig verfchillen, dan moeten ook de wetten in betrekking (laan tot het verfchillende van deeze karakters van den geest en van de driften van het hart. TWEEDE HOOFDSTUK. HOE AANMERKELIJK DE MENSCHEN ONDER DE ONDERSCHEIDENE LUCHTSTREEKEN VAN ELKANDEREN VERSCHILLEN. De koude lucht (»") doet de vezelen van onze " lighaamen inkrimpen ; hier door vermeerdert zij' hun- (») Dit is zelfs voor het bloote oog kenbaar. Als het koud is, fchijnt een mensch altijd magerder.  DÉR WETTEN. »3 hunne veerkragt, en bevordert den omloop van het bloed van de uiterfte deelen naar het hart. 1 Zij vermindert de lengte van die vezelen , (0) en vergroot even daar door derzelver kragt. De : warme lucht daar en tegen zet die vezelen uit, en verlengt dezelven. Zij vermindert dus derzelver vermogen en veerkragt. Men heeft derhalven in koude luchtftreeken meer kragten ; de werking van het hart, en de wederwerking van de vezelen gefchieden daar bceter, de vogten zijn daar in beeter evenwigt, het bloed keert fpoediger tot het hart te rug, en gevolglijk heeft het hart ook meer vermogen — die meerdere vermogen moet dus zeer veele gevolgen hebben. Het moet bij voorbeeld meer vertrouwen op zig zeiven , dat is, meer moed veroorzaaken, het moet ook den mensch meer zijne meerderheid doen kennen , dat is te zeggen , minder wraakzugtig doen zijn — het moet hem grooter denkbeeld van zijne veiligheid inboezemen , dat is te zeggen, hem meer vrijheid geeven, minder agterdogtig maaken, minder omwegen, en listen doen gebruiken — in een woord, dit moet zeer onderfeheidene karakters maaken — Stel een mensch ia eene heete en beflooten plaats: aanftonds zal hij, om de zo even gezegde redenen, eene groote flaauwhartigheid ondervinden. Men 11a hem, in zodanige omiïandigheeden, eens eene haglijke on« der- (/) Men weet, dat de koude het Ijzer verkort. XIV. SOEK» I!. IOOFI). STü K.  XIV. BOEK. II. HOOFDSTUK. 1 i i 04 D E G E E S T derneeming voor, en ik vertrouw , dat men hem tot dezelve niet zal kunnen brengen. Zijne tegenwoordige flauwhartigheid zal zijne ziel laf en moedeloos maaken — hij zal voor alles vreezen, om dat hij zijn onvermogen voelt. De volkeren, welke in heete landen woonen, zijn vreesagtig, even gelijk oude lieden; de bewooners van koude landen zijn, even gelijk de jeugd, vol moed. Indien wij onzen aandagt op de laatfte oorlogen (p~) vestigen, welke wij het naaste onder ons oog hebben, en in welke wij dus meer van nabij zekere geringfchijnende uitwerkingen kunnen opmerken, welke men nimmer van verre zo klaar kan ontlekken, dan zullen wij gewaar worden , dat de Moordfche volkeren, welke in de zuidelijker lanlen (! tot op de tijden der Longobarden toe. Twee eeuwen geleden is eene ziekte, welke aan onze voorouderen geheel onbekend was, uit de nieuwe waereld tot ons overgebragt. Deeze tast de menfchelijke natuur tot in de bron van het leven, en de vermaaken aan — men zag de meeste leeden uit de voornaamfte familien in de zuidelijke landen aan eene kwaal kwijnen, welke veel te gemeen wierd, om langer fchandelijk te weezen, en vervolgens alleen voor doodlijk gehouden wierd. De onverzaadlijke gouddorst maakte deeze ziekte algemeen — men ging onophoudelijk naar America, en bragt altijd nieuwe fmetftof mede. De redenen van den Godsdienst fcheenen te vorderen, dat men deeze ftrafFen op de misdaad liet blijven, maar deeze ramp was zeker reeds tot in den boezem van het huwlijk doorgedronr gen , en had reeds detederfte kindsheid aangetast. Gelijk het tot de wijsheid der wetgeevers behoort, dat zij alle mooghjke zorg voor de gezondheid der burgers draagen, zo zou het zeer verftandig geweest zijn, indien men , tot voorkoming van de mededeeling van dit ongemak, wetten had. geF 3 maakt, XIV. lOEIC. XI. IOOFDST UK.  66 DE GEEST XIV. BOEK. xr. HOOFDSTUK f») Ricaut. over het Otiamannifche Rijk , pag. 2 R4. maakt, die gefchoeit hadden kunnen .worden op den leest van de wetten van Mozes. De verwoestingen , welke de pest aanbrengt, zijn nog veel (heller en heviger — haar -voornaamfte verblijf is in Egypten, van waar zij zig over den geheelen aardbodem verfpreidt. Men heeft in de meeste Staaten van Europa zeer goede wetten gemaakt, om voor te komen, dat zij daar kan indringen, en in onzen leeftijd heeft men een uitmuntend middel uitgevonden , om dezelve te fluiten. Men trekt eene geheele linie van krijgsvolk om het land, waar de befmetting plaatsheeft, welke alle gemeenfehap belet — De Turken , (>«) welke ten deezen opzigu geene de minfte flaatkunde willen oeffenen, zien voor hunne oogen, dat de Christenen , in dezelfde fteeden met hun wonende, het gevaar ontkomen , en dat het hun alleen treft. Zij koopen de kleederen, van die geene, welke door de pest weggerukt zijn, trekken dezelve aan, en gaan hun gang. De leer van een onverbidlijk noodlot maakt daar de Overheid tot bloote aanfehouwers. Zij verbeeld zig dat alles reeds door het noodlot bepaald-zij, en dat zij niets te doen hebbe. TWAALF-  DER WETTEN. S7 TWAALFDE HOOFDSTUK. QVER DE WETTEN TEGEN DEN ZELFS MOORD («). Wij leezen in de gefchiedenisfen niet , dat de Romeinen zig zelve immer zonder reden om het1 leven bragten. Maar een Engelschman beneemt zig zeiven menigmaal het leven, zonder dat men eenige reden kan ontdekken, welke hem tot dien Itap , bewogen heeft. Deeze daad der Romeinen was een gevolg van hunne opvoeding, zij vloeide uit hunne manier van denken en uit hunne gewoonten voort. Bij de Engelfchen is zij de uitwerking van eene ziekte, (0) zij hangt van het natuurkundig geitel van hunne bezintuiging af, en is aan geene andere oorzaak toe te fchrijven. Waarfchijn-. lijk komt dit voort uit gebrek van affcheiding van het zenuwvogt — hun lighaam , welks beweegkragten zig elk ogenblik buiten werking bevinden, word uit zig zeiven vermoeid, log; de ziel word wel geene pijn gewaar, maar eene zekere moeie- lijk- (») De zelfsmoord «rijdt; tegen de wet der natuur, en tegen den gtöpenbaardeu Godsdienst. (0) Men zou deeze ziekte kunnen vergelijken bij de fcheurbuik, welke, vooral in zommige landen , de menfchen als woedende, en voor zig zeiven onverdraaglijk maakt. Reizen van Francais Pyratd, 2. deel 31. hoofdft. F 4 XIV. O E IC. XII. OOFDS T UK.  88 DE GEEST XIV. BOEK XI f. HOOFDSTUK. XIII. fiOOFDSTUK. lijkheid in haar beftaan. Pijn is een plaatfelijk kwaad, 't welk ons doet verlangen, om dezelve te doen ophouden — maar de lastigheid, de verveeling van het leven, is een ongemak, 't welk geene cigentlijke plaats in het lighaam heeft, dog 't welk ons aanzet, om dat leven te doen eindigen. Het is dus klaar, dat men in veele landen redenen gehad heeft, om bij de burgerwetten ftraffen op den zelfsmoord te bepaalen. Maar in Engeland kan men denzelven even zo weinig llraffen, als dat men eenige ftraf op de gevolgen van de zinneloosheid zou kunnen zetten. DERTIENDE HOOFDSTUK. GEVOLGEN, WELKE UIT HET LUCHTSGESTEL VAN ENGELAND VOORTV L O E IJ E N. Het is ligtelijk te begrijpen, dat voor eene natie, bij welke eene ziekte, die uit het luchtsgeftel voortvloeit , zodanigen invloed op de ziel heeft, dat zij den menfchen eene verveeling van alles , tot zelfs 'van het leven toe, aanbrengt, geene andere regeeringsvorm gefchikt kan zijn Cdaar hun alles onverdraaglijk kan worden), dan zo eene, in welke zij de oorzaaken van hun verdriet niet aan een enkel mensch kunnen wijten , dan  DER WETTEN. dan zo eene, in welke niet de menfchen , maar de wetten regceren, en waar men dus, om eene ftaatsomwenteling te maaken , de wetten zelve zou moeten ten onderden boven keeren. Indien daar en boven bij eene zodanige natie, door het luchtsgeftel, een zeker karakter van onverduldigheid plaats heeft, 't welk haar niet toelaat , om langen tijd dezelfde zaaken te verdragen, dan begrijpt men klaar, dat de regeeringsvorm , van welke ik daar zo even fprak , nog te meer voor haar gefchikt zou zijn. Een zodanig karakter van onverduldigheid beduid op zig zelve niet veel, maar het kan van groot belang worden, wanneer het met moed vergezeld gaat. Het verfchilt veel van wispeltuurigheid, welke, veroorzaakt, dat men zaaken zonder reden onderneemt, en onderneemingen zonder reden laat vaaren. Het komt nader bij de ffijfhoöfdigheid, om dat het uit een zo levendig gevoel van het kwaad voortfpruit , dat zelfs door de gewoonte van dat kwaad te draagen, niet verzagt word. Een dergelijk karakter is bij eene vrije natie zeer gefchikt om alle ontwerpen van tyrannie (p) te Ik verfta hier door dit woord, een oogmerk om de vastgeftelde regeeringsvorm, en vooral de F 5 de- XIV. BOEK. XIII. I O O F I>S ï V K.  xiy. BOEK. XIII. HOOFDITUK. 1 ] 1 t ï l k t 2 e v Vv democratie ten onderden boven te werpen. Deeze betekenis hegteden de Grieken en Romeinen aan dit woord. &o DE GEEST te verijdelen, welke altijd in het begin zeer langzaam en zwak fchijnt , dog eindelijk zeer fchieIijk en levendig uitbarst, welke in het begin niet meer dan eene hand laat zien , om te helpen, maar eindelijk met duizend handen te gelijk onderdrukt. De flavernij kruipt altijd flaapende in. Maar :en volk, 't welk , in hoedanige omflandighee. len het zig ook bevind, nimmer rust, maar zig selve overal , als 't ware , bevoeld, en overal )laatzen vind, die hetzelve zeer doen, kan onnooglijk in flaap geraaken. De Staatkunde is even als eene doove vijl, wel;e Uil werkt, en langzaamerhand haar oogmerk lefeikt. Maar die menfchen, van welke ik fpreek, unnen nog den langzaamen voortgang , nog de reedvoerige behandeling van zaaken , nog de oelzinnigheid , welke in de onderhandelingen ïsfchen volkeren plaats hebben , verdraagen — ;ij zullen altijd minder in dezelve flaagen, dan mig ander volk, en menigmaal door tractaaten jrliezen, het geene zij door de wapenen geonnen hebben — VEER-  DER WETTEN. ?ï VEERTIENDE HOOFDSTUK. ANDKRE GEVOLGEN VAN HET LUCHTSGESTEL. Onze vooronders, de Germaanen ,• bewoonden eene luchtftreek, waar de hartstogten zeer bedaard waren. Hunne wetgeevers vonden niets anders in de zaaken, dan het geene zij 'er in zagen, en zij zogten 'er ook niets anders in. En gelijk zij over het geweld ,' het welk aan een man aangedaan was, uit de grootheid zijner wonden oordeelden, zoo betoonden zij ook even weinig geileepenheid inde beleedigingen, welke men de vrouwen aandeed. Zeer zonderling is op dit ftuk de wet der oude Daitfchers. (4) Indien men het hoofd van eene vrouw ontdekt, zal men eene boete van zes truivers betaalen, evenveel zal men betaalen wanneer men haar van den voet tot de knie ontbloot, dog eens zo veel, wanheer men haar hooger dan de knie ontbloot. Het fchijnt dat de wet de grootheid der beledigingen van de vrouwen afmat, even gelijk men eene geometrifche figuur afmeet. Zij ftrafte dus de misdaad der verbeelding niet, de misdaad der oogen wierd alleen geftraft. Maar toen een geflagt der Germaanen in Spanjen overgebragt was, vond het luchtsgeftel weldra (?) 58. Hoofdft. §. I. en 2. XlVo 1 O EK. XIV. iOOFDSTUK.  XIV. BOEK XIV. »OOFI> STUK. i \ i 93 DE GEEST dra andere wetten uit. De wet der Wïjigothen . verbood den geneesheeren , dat zij geene vrijgeboorene vrouw mogten aderlaaten, anders dan^in de tegenwoordigheid van haaren vader , &f moeder, of broeder, of zoon, of oom: de inbeelding van dit volk was ftcrk, en die der wetgeevers wierd onder het maaken der wetten verhit. En dus had de wet, welke gemaakt was voor een volk, 't welk alles verdenkt, pok agterdogt op alles. Deeze wetten betoonden dus eene groote aandagt op beide de kunnen , dog het fchijnt, datzij zig, in de ftraffen, welke zij bepaalden, meer toelagen, om de bijzondere wraaklust te voldoen, dan om de juflitie te handhaven. Dus veroordeelden zij , in de meeste gevallen , de beide fchuldigen, om hunne ouders, of den beledigden man, als flaaven te dienen. Eene vrijgeboorene /rouw, O) welke zig aan een getrouwd man had Dvergeleverd, wierd in de magt van zijne vrouw gefield, om over dezelve naar haar welgevallen :e befchikken. De wetten verpligteden de flaren,CO om de vrouw,wanneer zij haar in overpel ontdekten , te binden en bij haaren man ta rengen. Zij gaven den kinderen (Q vrijheid, om unne moeder te befchuldigen, en om de fl'aven door Cr) Wetten der Wifigothen, 3. boek, tit. 4. §. p. (s) Jbid. 3. boek, tit. 4» §. 6". (t) Ibid. 3. boek, tit, 4. §. j3.  DER WETTEN. 93 door pijnigingen tot ontdekking te brengen van het geene ■ zij 'er van wisten. Zij waren dus on- is eindig beeter geichikt om een zeker punt van eer tot in het buitenfpoorige te verfijnen , dan om H eene goede tucht te houden ; men behoeft zig j dus niet te verbaazen, wanneer men eenen Graaf Juliaan, om eene dergelijke belediging, zijnen koning en zijn vaderland ziet opofferen. Men behoeft zig niet te verwonderen, dat de Mooren bij eene dergelijke algemeenheid van zeeden , zig zo gemaklijk in Spanjen hebben weeten te vestigen, zig daar ftaande te houden, en den val van hun rijk, langs dien weg, te doen uitftcllen. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. over het onderscheiden vertrouwen, 't welk de wetten in onderscheidene luchtstreeken op het volk hebben. Het volk van Japan heeft een zodanig woest karakter, dat hunne Wetgeevers en Overheeden geen het minne vertrouwen in hun hebben kunnen Hellen — zij hebben hun dus niets anders dan rechters , bedreigingen , en ftraffen voor oogen kunnen Hellen. Zij worden, bijna om iederen ftap dien zij doen , gerechtelijk onderzogt. Deeze wetten, bij welke over iedere vijf hoofden van huisgezinnen een tot overheid van de vier overige XIV. OEIC. XIV. o o f ro TUK. XV. HOOF JV STUK.  94 DE GEEST XIV. BOEK XV. Hoofd stuk. ge word aangcfleld, deeze wetten, bij welke , om eene enkele misdaad , een geheel huisgezin , of fomttjds een geheel kwartier van eene ftad geftraft 'word, deeze wetten, welke geene onfchuld kennen , wanneer het mooglijk is, dat 'er een fchuldige is, ziju gemaakt, om alle menfchen op elkanderen te doen wantrouwen, om een ieder het gedrag van een ieder te doen onderzoeken, en om een ieder tot aanfchouwer, tót getuigen, en tot rechter te maaken. Het volk van Indien daar en tegen is zagt, (u) gevoelig, medelijdend — ook (lellen daar de wetgeevers een groot vertrouwen in hetzelve. Men vind daar weinig Qo) ftraffen , en die 'er zijn, zijn niet zeer geftreng, en worden niet zeer fcherp uitgevoerd. Zij laaten daar de nceven onder het opzigt van hunne ooms, de weezen onder dat van hunne voogden , even gelijk men elders de kinderen onder hunne ouders laat. De erfopvolging word daar gefchikt naar de algemeen erken- * de verdienden van den erfgenaam. Het fchijnt dat men daar met de wetten beoogt heeft te leeren, dat ieder burger zig op het goed hart van zijnen medeburger moet verlaaten. Zij («) Zie Bernier, 2. deel, pag. 140. (v) Zie in de veertiende verzameling der ftigtelij\e brieven , pag. 403. de voornaamrte wetten of gewoonten van de Indiaanfche volkeren op het fchiereiland, aan deeze zijde van den Canges.  DER WETTE N. $ Zij fchenken zeer ligt de vrijheid aan hunne flaaven, («ui) zij trouwen dezelve uit, en behandelen hun als hunne kinderen, (x) Gelukkig land, welk de blankheid der zeeden doet geboofen worden , en de zagtheid der wetten voortbrengt! — (j) (w) Stigtelijke brieven, negende verzameling, pag. 378. Ik zou mij kunnen verbeelden, dat de zagtheid der flavernij, in Indien , Diodorus had doen zeggen, dat men in dat land nog meesters, nog flaaven had. Maar Diodorus fchrijft aan geheel Indiën dat geene toe, 't welk volgens Strabo, 15. boek, alleen aan eene Indiaanfche natie eigen was. (31) Men kan over 't algemeen op dit 14. boek aanmerken, dat de Heer de Montesquieu te veel aan de uitwerkingen van het luchtsgeflel toefchrijft. 't Is zo, zeer veele fchrijvers hebben ook opgemerkt, dat de tempering van de luchr, het voedfel, enz. zeer veel toebrengen tot de geneigdheeden, en het zedelijk beftaan der menfchen — maar het is niet minder waar, dat de opvoeding, en een gezond onderwijs, dat wijze wetten , welken met voorzigtigheid uitgevoerd worden, deeze geneigdheeden en verfchillende zeeden geheel kunnen overwinnen en veranderen; en dat men in alle landen de menfchen even eens tot alle deugden kan opleiden, of in alle ondeugden doen vervallen — De gefchiedenisfen zijn vol van veranderingen , welke in de zeeden der volkeren zijn voorgevallen , zelf in dier voege , dat het volgend geilagt dikwils geene de minfle overeenkomst met een voorgaande heeft ; niemand is onnozel genoeg , om dit XIV. BOEK. XV. HOOFD» STUK.  9* DE GEEST dit aan den invloed van de luchtftreeké toè te iGhrij. ven. Alles, wat wij uit den invloed van de lucht mogen beiluiten,i» dit, dat een wetgeever zorgvuldig > moet letten , om zeekere foort van wetten naar dezelve te fchikken, en door goede inrigiingen de nadeden, welke de kragt van het luchtsgeftel zou kunnen veroorzaaken, voorkomen — Een werk over den Geest der Wetten eischte zeeker, dat men deed zien, hoe men zig in alle landen heeft toegelegt , om aan dien pligt van den Souverein te beantwoorden; en de Heer de Montesquieu zou ons eenen grooten dienst gedaan hebben, indien hij ons, ook op dit ftuk, in de wetten van alle volkeren, de bijzondere redenen had opengelegt, waarom iets zo, en niet anders, bepaald was — dit fchijnt ook wel zijn oogmerk te zijn geweest, maar wanneer men den 15. brief van l'Efprit des Loix quintesfenciê geleezen heeft , zal men niet ligt in een begrip vallen , dat hij in de uitvoering van dit oogmerk geflaagd is. Aanm. van eenen Onb. XIV. BOEK XV. HOOF STUK VIJ F-  DER WETTEN. 9? VIJFTIENDE BOEK. HOE DE WETTEN WEGENS DE BURGERLIJKE SLAVERNIJ IN BETREKKING STAAN TOT DE NATUUR VAN HET LUCUTSGESTEL, t EERSTE HOOFDSTUK. over de burgerlijke slavernij. De eigentlijk gezegde slavernij is een ingevoerd recht, (a) waar door een mensch zodanig de eigendom van een ander word, dat de laatfte volkomen meester is van het leven en de goederen van den eerlien. Deeze flavernij is in haaren aart niet goed, zij is ook nog voor den meester nog voor den flaaf nuttig. Zij is . voor den flaaf niet nuttig, om dat hij zo afhanglijk is, dat- hij niets uit een beginzel van deugd kan doen; zij is voor den rheestór nadeelig, om dat deeze, door den omgang met zijne flaaven alle foorten van flegte hebbelijkheeden aanneemt ; hij gewent zig van langzaamerhand en bijna ongevoelig aan eene minagting voor alk zedelijke deugden ; hij wordt (a) Een recht, 't weik enkel op geweld gegrond js. Vertaaler. K U. DEEL. Q XV. BOE ki I. H O O F15STUK.  92 DE GEEST XV. BOEK. I. HOOFD STUK. TWEE- wordt door den tijd trotsch oploopend , hard, gramftoorig, wellustig, en wreed. ■ In despotieke Staaten , waar men van zelve reeds onder eene ftaatkundige. flavernij is, is de burgerlijke flavernij meer te dulden , dan elders. Ieder moet daar te vrede zijn , indien hij maar zijn leven en beflaan mag behouden. Dus is daar de ftand van flaaf over 't algemeen niet veel verdrietiger , dan de ftand van onderdaan. Maar in Monarchien , waar het van het allerhoogfté belang is , dat de menfchelijke natuur nimmer ontëerd, nog vernederd worde , moet men van geene flavernij hooren. In de Democratie, waar alle menfchen gelijk zijn, en in de Aristocratie, waar de wetten alle haare vermogens moeten befteeden om de menfchen aan elkander zo gelijk te maaken, als de natuur van de regeeringsvorm kan toelaaten , ftrijdt de flavernij tegen het ftaatsgeftel. De flaaven kunnen daar nergens anders toe dienen, dan om de burgers een vermogen en eene weelde te geeven, welke zij daar niet behooren te hebben.  DER WETTEN. 99 TWEEDE HOOFDSTUK. OORSPRONG VAN HET RECHT DER SLAVERNIJ,VOLGENS DE ROMEINSCHE RECHTSGELEERDEN. Wie zou immer hebben kunnen denken, dat men den oorfprong der flavernij in het medelijden zou boeten zoeken. Dit wordt echter door de oude rechtsgeleerden op drieërleie wijzen beweerd.. (b) Het recht der volkeren wilde, dat meh, om de krijgsgevangenen niet te dooden, dezelve tot flaaven maakte. Het Romeinfche burgerrecht ftond aan de fchuldenaars, welke door hunne fchuldeifchers naar rechten konden mishandeld worden , de vrijheid töe, om zig zeiven te verkoopen; en het zogenaamd natuurlijk recht bepaalde j dat de kinderen van eenen flaaf, welke hij niet konde opvoeden, even gelijk hun vader in flavernij zpudert leeven — deeze redenen , welke ons de oude rechtsgeleerden voor de flavernij geeven,houden geen fteek. Immers het is onwaar, dat men in den oorlog, buiten noodzaaklijkheid , het recht zoude hebben om zijnen vijand te dooden ; zodra men zijnen vijand overwonnen en tot flaaf gemaakt heeft, dan is het even daar dopr bcweezen, dat men niet jn dc (O ï' tir' 3- jwe perftnarum. G 2 XV. SOEK. II. JOOFDSTUK.  DE GEEST XV. BOEK. II. HOOFD STUK. de noódzaaklijkheid geweest is, om hem te dooden: want anders zou hij zig niet overgegeeven hebben. Al het recht , 't welk de oorlog over krijgsgevangenen kan geeven, is, dat men zig zodanig van hunne perfoonen mag verzekeren, dat zij geen kwaad meer kunnen doen — Qc) Alle zoda- fV) En wat moet men dan doen , wanneer men zig niet anders van hunne perfoonen kan verzekeren, dan door hun in flarernij te werpen ? Aanm. van eenen Onb. ' Ik kan niet ontveinzen , dat deeze vraag van den onbekenden aantekenaar mij zeer verwondert. De Heer de Montesquieu fpreekt hier den geest van de §• 3- & 4- Infl. de jure perfon, met zeer1 veel grond tegen. De alleroudfte manier van oorlogen bragt mede, dat de overwinnaar alle zijne vijanden uitroeide, en doodfloeg; tegen eene zo wreetie handelwijze, begon zig door den tijd de ftem der menschlijkheid te verzetten. Men'gevoelde de onbillijkheid en wreedheid , van overwonhelingen, die zig niet langer 19 weergelden, in koelen bloede, te dooden; het recht der volkeren flelde toen vast , dat men zodanige överwonnelingen, na dat zij zig overgegeeven hadden, niet meer dooden,r maar, als een recht, dat men door de overwinning verkreegen had, ten eeuwi. gen dage in flavernij zou bewaaren-,, .waarom een zo», danige krijgsgevangene fervus a fervando getiaamd wièrd.,' 'Jervt aiitem, (zeg! de mui)'ah eo afpellatï fünt, quod imperatoren , captivos vendere, ac pethoe servare, nee occidere folent, qui etiam mancipia dicli funt, eo , quod ah hostibus manu c At'iu'W it ft," Héï recht Van de -overwinning bragt dus,  DER WETTEN. lei .danige moordenarijen, welke door foldaaten, in koelen bloede, en na dat de llag geëindigd is, be- dree- dus, volgens het recht der volkeren van dien tijd, mede, dat een krijgsgevangene vcor een flaaf gehou den, en als zodanig verkogt wierd. De Heer de Montesquieu merkt zeer wel aan , dat hoe zeer wel door deeze inrigting veel van -de oude woestheid van het recht der volkeren wierd weggenomen , egter daar door de zaaken nog niet tot die natuurlijke eenvoudigheid gebragt waren, welke plaats moet hebben •-— Het recht van dtn oorlog leert , dat men zijnen, vijand zo veel afbreuk, moet doen, als behoudens de rechten der -menschlijkheiJ mooglijk is. Dat recht leert derhalven, dat men zijnen vijand, zo lang men met hem in den flag is , mag en moet doodflaan; maar dat zelfJe recht, (in 't welke de menschlijkheid altijd gehoor moet hebben,) leert tevens, dat men eenen vijand, die zig overwonnen ziet, die zijne wapenen wegwerpt, en zig krijgsgevangen geeft, niet langer voor eenen vijand, maar voor eenen overvvonuéüng moet houden i— uit deeze overwinning vloeit zeeker een recht voort. Het wegwerpen van de wapenen aan de eene, en het ophouden van den flrijd san de andere zijde, behelst een foort van verdrag, waar uit dus wederzijdfche verpligtingen voortfpruiten. Wanneer men die verpligtingen wei beziet, dan leert de natuur van de zaak, dat dezelve eenvoudig hier in beflaan: asn de eene zijde, dat de ovetwinnaar alle vijandlijkheid tegen den krijgsgevangenen zal afleggen , en aan de andere zijde, dat de krijgsgevangene gedurende den geheelen oorlog niet meer tegen den orerwinuaar zal dienen. Dus vervalt hier het geheele G 3 denk- X7. JB O K KJ ii. HOOI'D. STUK.  •1 DE GEEST XV. BOEK. II. HOOFD STUK. d reeven worden , zijn bij alle volkeren van du vyaereld afgekeurd, (d) Ten denkbeeld van flavernij, en dienvolgende ook de geest van het oude recht der volkeren; en men moet zig met recht Verwonderen, dat de flavernij, als uit het recht van den oorlog voortfpruitende, eenen verdediger heeft kunnen vinden in Hugo Grotius, de Jure belli ac pacis, lib. 2. cap. 54. §. 6, & lib. 3. cap. 14. §. 2. 'tls zo, de overwinnaar voldoet daadlijk, door het ophouden van vijandlijkheeden aan zijne zijde, aan de verpligtingen van het verdrag, terwijl hij , in tegendeel, wanneer hij zijnen op .eene zodanige wijze overwonnen vijand daadlijk los liet, en in volkomen vrijheid tot de zijnen liet wederkeeren , geene de minfle zekerheid zou hebben, dat deeze, gedurende den ge- heelen oorlog, niet weder tegen hem zou dienen dan even daarom heeft ons hedendaagsch, meer gezuiverd , recht der volkeren ingevoerd, dat men de krijgsgevangenen zo lang in verzekerde plaatfen opfluit, en bewaart, en in dezelve, op eene met de rechten der menschlijkheid overeenkomende wijze , van voedfel dekzel, en alle noodwendigheeden van het leven verzorgt, tot dat of de oorlog geëindigd word, of een gelijk getal van wederzijdfche krijgsgevangenen derzelver uitwisfeling uitvoerbaar maakt. Dus geeft ons hedendaagfche recht der volkeren een zeer voldoend middel aan de hand, om zig van den perfcon van zijnen overwonnen vijand zodanig te verzeekeren, dat hij geen kwaad meer kan doen , zonder dat men hem immer in flavernij behoeft te werpen, f 'ertaaler. 09 Uitgezonderd bij die volkeren, welke hunne krijgsgevangtnen opêetep.  DER. WE T ï E N. i°3 Ten tweeden, het is onwaar, dat een vrij mensch zig zei ven kan verkoopen — eene verkooping ondcrftelt eenen koopprijs; maar zo dra zig iemand tot flaaf verkogt , gingen ook tevens alle zijne goederen in den eigendom van zijnen meester over. De meester gaf derhalven niets, en de flaaf ontfing niets. Men zegge niet, dat een flaaf eigenaar was van dat geld, 't welk hij door zijne naarftigheid won: (e) want zelfs dat geld wierd gerekend als mede tot zijnen perzoon te behoren. Indien men geene vrijheid heeft, om zig zeiven het leven te beneemen, om dat men zig daar door aan zijn vaderland ontrooft, dan is het even ongeoorloofd, dat men zig zeiven verkoopt, (f) De vrijheid van ieder burger is een gedeelte van de vrijheid der O) Peculium. Zo wierd dat geene , welke de flaaven bezaten, genoemd. Het wierd gerekend tot zijnen perzoon te behoren., en dus, even gelijk de flaaf zelve, een eigendom van den meester te zijn. L. 30. f. de Ast. empti. De goederen der kinderen , zo lang zij in de vaderlijke magt Waren , wier» den ook Peculium genoemd , en waren van verfcheiden foort. ftnntus ad §. I. thfi. per quas per/baas cuique acquiritur. Verwater. (ƒ) Deeze geheele iedeneering gaat marde. Voor eerst is het ongerijmd, dat men zegt, dut wanneer men zig tot flaaf verkoopt, els dan de meester niets zou geeven, en de flaaf niets ontfangen. De daad van een mensch , welk zig zeiven tot flaaf verkoopt. G 4 on XV. S O £ IC. HOOFDSTUK.  XV. B O fc. K. II. Hoofd stuk. i«H DE GEEST der natie; deeze hoedanigheid is zelfs in de volksregeernjg een gedeelte van de Souverainiteit. Zij- p ne onderflelr een gebrek aan dat geene, *t welk hij tof zijn onderhoud nodig heefr. Ja zelfs, al had hij goederen , al gingen zelfs alle die goederen mede in den eigendom van den meester over, dan nog zou hier uit niet volgen, dat de meester niets gaf. Hij, die dus zig zeiven verkogt, en langs deezen weg zijne goederen in eigendom overdroeg aan die geene, welke hem met die goederen kogt, droeg zonder twijlFel zorg, dat de waardij van die goederen in de berekening van den koopprijs in agt genomen wierd. Ten rweeden, die fluitreden is geheel valsch , indien men geene vrijheid heeft, om zig zeiven het. leven te beneemen , om dat men zig daar door aan zijn vaderland mtrooft, dan is het even ongeoorloofd, dat men zigtelven verkoopt. Men verwart op zo eene wijze de wet der natuur met de burgerwetten. Volgens de jrondbeginzels van her recht der natuur, mag men zig zelvcn het leven nier beneemen, om dat het ons niet vrijliaar, om ons aan eene maatfehappij te ontroven , in welke God ons geplaatst heeft , met ooguerk, dat wij daar in ons aan alle de onderfeheidene jrnftandigheeden zouden onderwerpen , in welke zijne Voorzienigheid zou goedvinden , ons te brengen , tot iien tijd toe, wanneer Hij ons tot Hem roepen zal. De burgerwerten integendeel verbieden zomtijds, e;: iaaten zomtijds de zelfsmoord roe, na de verfeberden • heid der denkbeelden van de wergeevers. Volgens het recht der natuur ismen verpligt, om alle die middelen , welke mtn zonder benadeeling dor achten van eenen derden kan vinden, te gebruiken , öm 7ijn leven  DER WETTE N. l oj r»e hoedanigheid van burger te willen verkoo- ven te bewaren m* indien men dus geen ander middel meer overig ziet, dan de flavernij , dan is het niet alleen geoorloofd, maar dan is men zelfs verpligt, om van dien laatften toevlugt gebruik te maaken. Aamn. van eenen Onb. Hoe kon rog iemand , welke zig zeiven met alle zijne goederen tot flaaf verkogt, zorge draagen, dat de waardij van zijne goederen mede in den koopprijs berekend wierd? Het was immers bij de Romeinen zeeker, dat geen flaaf eenige goederen kon bezitten; hij had niets als een zogenaamd peculium, en dat nog wierd gerekend mede tot zijn perzoon re behoren, en dus een eigendom van den meester re zijn. Zie Brisfin. de verb. fignif. in verba peculium. Het is dus zeeker, dat het contract van koop, als waar in geen koopprijs kwam, geheel i
    ant dan zou volgen, dat iemand , die eens lid van ene maatfehappij geworden is, die maatfehappij nimïer zou mogen verlaaten , en lid van eene andere morden —- dit flrijd tegen de natuurlijke vrijheid; dog et argument van den onbekenden aantekenaar gaapt og oneindig wijder. Ik ontken wel duidelijk, dat het verkiezen van de ivernij een middel is om het leven te bewaaren, ONDER BENADEELING VAN DE RECHTEN VAN ENEN DERDEN. Want, behalven dat ik zeer ligt zou kunnen fiaande ouden , dat iedere daad , waar bij zig iemand tot aaf verkoopt , een regelregte indragt is tegen de chten van het geheele menschdom , welke alle vrij ïbooren worden , zo benadeelt daar en boven iemand , e zig zeiven tot flaaf verkoopt, in den aüervolflrekt;n zin, de rechten van zijne kinderen en gtheele ikomelingrchap, welke alle, volgens de natuur, vrij ge- boo*  DER. WETTEN. 107 jfporigheeden te zamen loopcn, dat men dezelve naauwlijks in een mensch kan onderflellen. En ZO al die vrijheid ten aanzien van de geene, welke dezelve koopt, op prijs moge kunnen gefield worden, zo is het ten minflen zeker, dat zij ten aan- booren Roesten worden , dog door deeze daad van hunnen vader , volgens dat onmenschlijk recht, nu alle flaaven moeten zijn. En dus zou uit het eigen argument moeten volgen, dat het verkiezen van de flavernij, in het gefielde geval, een ongeoorloofd middel is, om het leven te bewaar cn, om dat dit middel gepaard gaat met de benadeeling der rechten van anderen. Dan hoe dit ook moge zijn, de volgende redener V3n den Heer de Montesquieu voldoen zceker beeter De flavernij ftrijdt niet alleen tegen de natuur , maai ontëert het menschdom. De vrijheid , met welke wi alle gebooren worden, is van dien aart , dat geen< fchatten , geene "genietingen , niets op de geheel waereld bij dezelve kan vergeleeken worden. Zij is hoe men het ook bezie, volmaakt onverkoopbaar; ei welke foorten van contracten of rechten men ooi moge voorwenden, dit is en blijft a'tijd zeekér, da wat ook immer een flaaf voor het gemis van zijne vrij htid moge genooten hebben, dezelve hem egter nim mer betaald, en hij altijd ten hoogden benadeeld i: En dienvolgende blijft de Helling van den Heer d Montesquieu waaragtig, dat het onwaar is, dat ee viij mensch zig zclvcn kan verhopen. Vertaaler. (#) ik fpreek hier van de flavernij iu den volflreki flen zin, zo als die bij de Romeinen plaats had, e nog in onze Colonien in gebruik is —- XV. > OKK. II. HOOFDSTUK. i 1 t 1. \ tl  1 io8 D E GEEST XV, BOEK, II. HOOFDSTUK. ] 1 1 I 1 11 V b b v g z iL aanzien van den verkooper onfchatbaar -is. De burgerwet, welke aan de menfchen de verdeeling der goederen heeft toegedaan, heeft nimmer onder die goederen een gedeelte der menfchen zelve , welke die verdeeling mede moesten doen , kunnen rekenen. De burgerwet, bij welke men van zodanige oyereenkomften, die eenige belediging behelzen , kan ontheven worden, kan zig nimmer onttrekken, om de menfchen herftel te verkenen van zodanig eene overeenkomst, welke de alkrzwaarfte belediging in zig bevat, die immer kan plaats hebben — De derde wijze, van welke de oude rechtsgeleerden fpreeken, de geboorte namentlijk, vervalt even gelijk de. twee anderen: want , indien een nensch zig zeiven niet kan verkoopen, dan kan nj nog minder zijnen zoon verkoopen, die nog liet gebooren is ; en indien een krijgsgevangene liet tot flaaf kan gemaakt worden, dan heeft men log minder recht, om zijne kinderen in flavernij e houden. De reden , waarom het vrijflaat, dat men eenen lisdaadigen ter dood brenge, is, om dat de wet, olgens welke hij geflraft word, mede1 ten zijnen ehoeve gemaakt is — Een moordenaar, bij vooreeld , heeft de vrugten genooten van die wet 'elke hem veroordeelt. Zij heeft gedurende zijn sheele leven voor dènzeïven gewaakt, hij kan de:lve dus nu van geene onrechtvaardigheid be- fchul-  DER WE T T E N. 109 fchuldigen — Dan geheel anders is het met eenen flaaf gelegen: De wet der flavernij heeft hem nimmer ecnig nut kunnen aanbrengen, zij is in alle gevallen tot zijn nadeel, zonder immer tot zijn voordeel te wezen, en eene zodanige wet ftrijdt tegen de eerfte grondregels van alle maatfchap^ pijen — Men zal misfchien zeggen, dat die wet in zo verre tot zijn voordeel is geweest, om dat zijn meester hem voedfcl verfchaft heeft. Als dit doorging, dan moest men de flavernij enkel en alleen bepaaien tot zodanige perzoonen , welke buiten' Haat waren om hun brood te winnen, (ó) maar juist (h) Voeg hier bij, door hun eigen venfiogen; Aanm. van eenen Onb. Men begrijpt Hgtelijk, dat dit bijvoegfel door dit\ onbekenden aantekenaar hier begeerd word, om zijne aanmerking (e) op dit hobfdfluk ftaande te houden, maar wanneer--men:het 'er al eens bijvoegt, zal het nog weinig baaten, om zijne ftelüng te verfterken, immers de Heer de Montesquieu houd zig hier beezig met te bewijzen , dat de wet der flavernij nimmet aan den geenen , dié zig zeiven tot flaaf heeft verkogt, nuttig, maar altijd nadeelig is geweest. Tegen deeze Helling voorziet hij eene zwarigheid. Men zal misfchien zeggen, dat hij dn allen gevalle van zijnen meester voedfel genooten heeft. Deeze zwarigheid neemt hij weg, met te zeggen, als dat al doorgaat; als daar 'al eenige verpligting uit volgt , dan moei dis flaaf geheel onbekwaam geweest zijn , om zijne kofl XV. U O E K. II. HOOFDSTUK.  ÏXO DE GEEST XV. BOEK II. EOOFI STUK juist dergelijk foort van flaaven begeert men niet: wat de kinderen aangaat, de natuur zelve heeft in het zog van de moeder voor hun voedfel zor'• ge gedragen, en de overige tijd van hunne kindsheid is zo nabij aan dien leeftijd, in welken zij de grootfle bekwaamheid krijgen, om nuttig te zijn, dat men nimmer kan zeggen, dat die geene, die hun van voedfel voorziet, om eenmaal hun meester te worden, zijne kosten onbeloond gevonden heeft. De flavernij flrijdt daar en boven zo zeer tegen het burgerlijke recht, als tegen dat der natuur. Weikost te winnen: want anders heeft hij zeeker zijn voedfel rijkiijk met zijnen, arbeid betaald. De natuur leert, dat in alle maatfchappijen een ieder, die zijne vermogens heeft, dat is, een natuurlijk menfchenverftand, een gezond lighaam, en goede handen en voe-. |en, zig zeiven ligielijk van voedfel kan verzorgen , Zonder daarom flaaf te worden. Die geene , welke die vermogens misfen, worden . tot geene flaaven begeerd, behalven dat eene zodanige maatfehappij, in welke voor zodanige ongelukkigen geene behoorlijke zorge gedragen word, de volltrektfte kenmerken van onvolkomenheid - en verkeerde inrigniig zou opleveren. Het denkbeeld van den Heer de Montesquieu, zal klaarder worden, wanneer hij in het 8. hoofdftuk van dit boek aanwijst, dat hoe lastig de arbeid ook moge weezen , welke het nut van de maatfehappij vordert, men evenwel alles met vrije mer.Jchen kan uitvoeren. Vertaaler.  DEP». WETTEN. Welke burgerwet-zou immer eenen flaaf het wegloopen kunnen belette , daar hij niet eens als een lid van de maatfehappij aangemerkt wordt, en hem bij gevolg geene der burgerwetten kunnen verbinden ? hij kan door geene andere wet in toom gehouden worden, dan door de wet van liet huis, in 't welke hij dienstbaar is, dat is door de wet van zijnen meester. DERDE HOOFDSTUK. een andere oorsprong van het recht der slavernij. Ik zou even ligt kunnen ftaande houden, dat het recht der flavernij zijnen grond hebbe in die veragting, welke de eene natie tegen de andere opvat, en op de verfcheidenhèid der gewoonten gegrond is. Lopes de Gamar (i) verhaalt ons, ,, dat de „ Spanjaarden bij St. Martba korven vónden, „ in welke de inwoonders hunne eetwaren had„ den; 't waren zeekreeften, alikruiken, krekels „ en fpringhaanen, en de overwinnaars hielden „ het eeten van zodanige dingen, in hunne cvef„ wonnelingen, voor eene grove misdaad." De fehrijver erkent, dat men op die misdaad het recht grond* (») Engelfcht biblioth. 13. deel'2. ftuh, art. 3. XV. n o e k. II. HOOFDSTUK. III. HOOFDSTUK.  XV. BOE K. III. hoofdstuk. IV. HOOFDSTUK. VIERDE HOO F.D STUK. WEDER EEN ANDERE OORSPRONG VAN HET RECHT DER SLAVERNIJ. Ik zou al mede op dezelfde wijze kunnen ftaande houden,dat een Godsdienst aan zijne belijders het recht geeft, om die geene, welke denzei ven niet belijden, in flavernij te werpen, ten einde zij in ftaat zouden geraaken , 0m meer op hun gemak aan deszelfs. uitbreiding: te arbeiden. rj -j sanuri stabrioowni • " ■•• Eene dergelijke manier van denken, bezielde At verwpesters van Amerika in hunne gruwelen, (k) Op dit denkbeeld alleen meenden zij hun recht te jO m isbaai ■:.... ,-, , ,.„„, ... kuri- (*) Zie de gefchiedenis van de overheerfchihg van Hextco, door Solis, en die van Peru, door Carcillasfe tle la Fe ga. ïiü D E G E E S T grondde, om de Americaanen tot flaaven der Spanjaarden te verklaaren, behalven nog, dat zij ten hoogden misdaadig keurden , dat zij 'tabak rookten, en dat hunne baarden niet op de wijze der Spanjaarden gefchooren wierden — De- wetenfchappen maaken de menfchen zagtmoedig, de reden leidt hun tot de menschlijkheid op, en niets dan vooroordeelen kan hun die menschlijkheid uit het oog doen verliezen.  DER WETTEN. 113 kunnen gronden, om zo veele volkeren onder het juk van flavernij te werpen: want deeze ftruikrovcrs, welke met geweld het Christendom met hunne ftruikroverijen wilden zamen paaren, waren (zo zij meenden,) zeer groote ieveraars. Lodewijk de dertiende (0 vond zig ten uiterften bezwaard, toen men hem die wet afvcrgde, bij welke de Negers van zijne volkplantingen tot flaaven verklaard wierden, maar zodra men hem voorflelde dat dit het zekerfte middel was om hun te bekeeren, gaf hij zijne toeftemming. (m) 6 V IJ F- (/) Pater Labat, in zijne nieuwe reize naar de Americaatifche eilanden, 4. deel, pag. 114. gedrukt in 1722. in 12. (m) Een droevig bewijs van de domheid van dia tijden. De Godsdienst eischt zulke geweldige middelen niet. Hadden deeze dolle ijveraars het voorbeeld der Apostelen gevolgd, dan zouden zij door redenen en voorbeeld, en niet door geweld en flavernij, gëzogt hebben hun oogmerk te bereiken; en wat vrugt lieeft tog die razende ijver gegeeven : hunne overwonnen volkeren hebbeu de vrijheid verlooren, erf zijn even dom en onkundig gebleeven! Ferttaler* II. DEEL. H XV. J OEKi IV. I O O F DSTU K.  t«* DE GEEST XV. BOEK V. BOOFl; STUK, Na dat de volkeren van Europa de inwoonders van America uitgeroeid hadden, moesten zij noodzaaklijk die van Africa onder flavernij brengen , om volk te hebben, 't welk zo eene menigte landerijen voor hun zou kunnen bebouwen. De fuiker zou veel te duur zijn, indien men de plant, welke dezelve voortbrengt, door geene flaaven liet bewerken. Die geene, van welke wij hier fpreeken , zijn van het hoofd tot de Voeten zwart, en hebben eenen zo ingedrukten neus , dat het bijna onmooglijk is, om hun te beklagen. Men kan zig niet begrijpen, dat het wijze Opperwezen eene ziel, en vooral eene goede ziel, in een geheel zwart lighaam zougegeeven hebben. Het is zo natuurlijk te denkeu , dat de menfchelijkheid enkel van de kleur afhangt, dat zelfs de Afiatifche volkeren, welkegefnedcnen maaken, -ai. V IJ F D E HOOFDSTUK. OVER DE SLAVERNIJ DER NEGERS. Indien ik geroepen wierd om het recht, het welk wij gehad hebben om de Negers tot flaaven . te verklaaren , te verdeedigen , dan zou ik de volgende drangredenen aanvoeren.  DER WETTEN. 115 altoos op de bijzonderst onderfeheidene wijze de zwarten van alle betrekking, welke zij tot ons . hebben, beroven. Men kan over de kleur van het vel oordeelen uit de kleur van het hair, welke bij de Egyptenaaren, die buiten kijf de beste wijsgeeren van de waereld waren, van zo veel belang was', dat zij alle blonde menfchen, welke zij in hunne magt konden krijgen, den hals braken. Een bewijs, dat de Negers geen menfchen-verftand hebben, is daar in gelegen, dat zij meer werk maaken van glaaze fnuisterijen , dan van goud, 't welk bij de befchaafde volkeren vooreen zaak van zo veel aangelegenheid gehouden word. Het is onmooglijk dat wij zouden kunnen 011deillellen, dat dergelijk foort van volk menfchen zouden zijn: want zo dra wij dit in ernst begonnen te geloven , dan zouden wij, om de behandeling , welke wij hun aandoen, waarlijk wel mogen beginnen te twijlfelen , of wij wel Christenen zijn.- Ilet zijn bekrompene verltanden , welke een zc fterk gefchreeuw maaken over onze onrechtvaerdige behandelingen, omtrent de Africaanen, wam indien wij waarlijk zoonrechtvaerdig waren, als zij fchreeuwen, zou het dan evenwel nooit aan oim Europeaan/die vorften eens in de gedagten geko Ha i ü li K. V. lOOFDi ST VVLi  XV. boek. V. hoofdstuk. 4 ( t r d h li (1 ei d< rt o) R hr is ee is or geheel europa, is afgefchafc, evenwel door EuPcaanen in andere waerelddeelen niet alleen nog ' dezelfde onmenschlijke wijze , als bij de oude ^«.geoeffend word, — ja ,dat zelfs de flaavenndel een voordeelige tak van koophandel gewordt . >s eene zo fchreeuwende ongerijmdheid dat zulk n wtjsgeerig fchrijver, als de Heer de Montesquieu ■ b" geene moogliikheid dit fluk ernllig kan behalen. Men doet de reden te kort, om een zig zel1 zo fterk tegenfpreekend misbruik te willen tegenn- Men kan niet anders, dan de argumenten, ke me voor deeze dwaasheid hoort gebruiken , in 1 befpothjk hcht voordellen.- Dan , helaas! wanneer de Natuur haare rechten ook in dit ftuk eens in>pen! wanneer zal het eigenbelang eens zo fterk uftoetci worden, dat geheel Europa liever zal verkie1, (mdien het al eens niet anders moogüjk was oon ,k du ten fterklren omkenne.) alle de voort-' breng-  DER WETTE N. 117 ZESDE HOOFDSTUK. WAAR E OORSPRONG VAN HET RECHT DER SLAVERNIJ. Het word eindelijk tijd , dat wij den waaren oorfprong van het recht der llavernij gaan nafpoo- ren. brengfelen der Colonièn re mijten, dan dezelve ten koste der vrijheid van vijftig of zestig duizend van die ongelukkigen, welke jaarlijks uit Africa gehaalt, en in de Europeetanfche volkplantingen overgebragt worden, te willen genieten! deeze misdag is zo diep ingeworteld, dat 'erwaarlijk bijna geene moog^ijkheid fehijnt, om dezelve te herftellen. Ondertusfchen dé geheele Natuur fchree-iwt om herftel. Tegen die geene, welke dwaas genoeg zijn, om de zaak als zank zelve te willen verdeedigen, om den flaavenhandel , en de flavernij in de volkplantingen der Europeaanen, in America, als eene geoorloofde zaak voor te ftaan, wil ik niet twisten: zij verdienen medelijden en befpotting. Maar 'er zijn andere, welke hoe zeer zij de onbetaamlijkheid van de zaak zelve gaarne willen toeftaan, evenwel alle herftel fchadelijk en onmooglijk achten. Hunne twee voornaamfte argumenten komen hier op neer. I. Men zegt , de jlaavcnkandel geeft oneindig veele voordeelgn aan den algemeenen koophandel, zij bevordert den fcheep vaart; zy doet eene menigte van handwerken in Europa blocijen, en derzelver voortbrengjcls in AritiCA jlijten. H 3 Dog XV. 1 O E K. VL ï o o f r. STU K.  ïll DE GEEST ren. Ilct moet in de natuur der dingen gegrond zijn. Dog wie ziet niet, dat deeze gtheele re'leneering op eene petitio principii, op eenen cirkel uitloopt. Imfners wat recht hebben tog die zogenaamde /tfricaanfcke leveranciers, om vrije menfchen tot flaaven te vetkoopen ? Wat recht hebben de flsavenhaalders om dezelve in te koopen?. Deeze geheele handel rust op enkel geweld, op verkragting van bet recht der natuur. En wat kan een flaaf, welke op eene zodanige wijze verkogt en' geleverd is, tog immer belenen , wanneer hij zijnen kans fchoon ziet, dat bij zijne boei-.-n niet zou verbreeken? Zijne geheele onderwerping is in het recht van den fterkften gegrond; en dus^ zo dra hij zig kan redden, verkrijgt hij uir dien zelfden hoofde een gelijk recht , om zijnen meester in de boeien te flaan. Te willen zeggen, dat de dfticaam fche Vorften volmaakte despotieken zijn, bewijst niets: want nimmer kan de magt van een despoHsk Vorst zo ver gaan, dat hij zijne onderdaanen hooiri voor hoofd als koopwaaren kan aanmerken, en als zodanig aan andere verkoopen; dit ftrfjdt tegen den aart van alle burgermaaifchappijen, behalven dar, al flelde men dit despotismus zo fterk, als men wilde, dan blijft nog altijd waar, dat zij wel aan hunnen despoot kunnen onderworpen zijn ; maar nimmer aan die geenen welke hun koopen, en naar vreem le landen, naar andere maaifchappijen, dan die,, in welke zij geboren zijn, teg,n hunnen wil en dank wegvoeren — Welke onmeethaare voordeden derhalven 0a M K r ) c a , is van dien aart, dat zijniet anders, dan door flaaven kunnen bearbeid worden; ook hebben de flaaven op de plantagien zo veel geld gekost , dat alle.de. planters door hunne vrijver. klaaring geheel en al in den grond zonden g»>-aaken. Wat het eetfte- lid van deeze tegenwerping aangaat, te regt merkt de Heer de Montesquieu op, in het 8. hoofdft, van dit boek, dat 'er geen arbeid is, wcU kc niet even ligt, door vrije handen , als door die van flaaven, kan worden uitgevoerd. Waarom vind men overal in Europa vrije handen, tegen eene behoorlijke belooning, tot allen , tot den lastigften, -tot den ongelooflijken . arbeid gereed? Het. voorbeeld van het werken in de mijnen, daardoor den fchrijver aan* gevoerd, bewijst ten vollen de .mooglijkheid van de u'tvoering in Amcri;a: immers , hoe zeer dit werk, 1t welk te voren door (haven verrigt wierd, thans door vrije menfchen gedaan word , zo zijn egter daar door de mijn-werken nier duurder gewaden. En waarom zoude men dan in 'Ameeiea geene. goede inrigtingen kunnen maaken,-om het werk der plantagien door.de inlanders, behoudens .hunne vrijheidte. dosm vem> II 4 XV. o E K. VI. o o S d. ;tuk.  120 DE GEEST XV. BOEK VI. HOOFD STUK. nen vinden, waar uit het zelve af te leiden is. ÜB- •ten? Of zou het onmoogüjk zijn, om die mmfchen, door kleine voorrechten, door her doen genieten van geringe aangenaamheeden , tot den vrijwilliger! arbeid aan te moedigen , en tevens binnen de paaien van burgerlijke gehoorzaamheid te houden ? wat houdt dan het gemeende volk in Europa aan het werk, en in den teugel? En wat het tweede gedeelte van de zwarigheid aanbelangt, 't i, zo, de tegenwoordige flaaven maaken een voornaam gedeelte der bezittingen van de planters uix, en ik erken gaarne, dat de zaak van die zijde befchouwd, wanneer men eene zodanige verandering plotfeling wilde invoeren, ongetwijfeld den ondergang Van alle de Colonien ten zekeren gevolge zou hebben. Dan even nadeelig als eene plotfelinge uitroeiing van eene zo aanmerkelijke verandering, van de zijde der planters befchouwd, wezen zoude, even weinig zou dezelve ook met de regels van eene gezonde Staatkunde overeen te brengen zijn. Veranderingen van dien aart kunnen nimmer in een ogenblik gefchieden, dog zij kunnen niet te min langzaamerhand, en door den tijd, zodanig met beleid en voorzigngheid ingevoerd worden, dat nog het ftaatkundig geitel, nog de bijzondere belangen der planters, daar hij eenige fchade lijden. De plaats is hier re bekrompen, om dit denkbeeld verder te ontwikkelen. De Hemel geeve, dat eens de Europeaanfche Mogen dheeden de handen in eikanderen liaan , om een zo gewigtig werk ten behoeve van de menschlijkheid te onderneemen , en een plan te beraamen, volgens 't welke, zonder het llaatkundig gefiel te fchokken, nog de .bij' zon-  DER WETTEN. 121 Onder alle despotieke regceringsvormen vind men eene groote bereidwilligheid om zig te verkoopen — De ftaatkundige flavernij vernietigt daar eenigzins de burgerlijke vrijheid. Mt. Ferry (o) verhaalt ons, dat de Muskoviters zig zeiven zeer ligt verkoopen ; de reden is vrij tastbaar, hunne vrijheid is niets waardig. Te Achim is-ieder een genegen om zig te verkoopen; men vind daar voomaame heeren, (p) welke niet minder dan duizend flaaven hebben; deeze flaaven zijn voórnaaroe kooplieden, welke ook wederom veele flaaven onder zig hebben, en deeze al wederom andere ; men erfc dezelve, en doet hun al wederom voortteelen. In deeze Staaten zondere belangen te b3tiadee!en , door den tijd, bij voorbeeld, door Iangzaamerhand en in een bepaald getal gefchiedende vrijlaatingen of vrijkoopingen der flaaven door het verbieden van den verderen flaavenhandel, door gepaste aanmoedigingen van de inlanders , en honderd andere middelen , hunne Colonien door vrije handen te doen bewerken! dan zou de Natuur haare heilige rechten wederom krijgen , en de naam der Europeaanen in Africa niet langer in vervloeking zijn! Vertaaler. (0) Tegenwoordige Staat van Rusland, door Jean ferry, gedrukt te Parys, in 1717. in 12. (pj Guillaume Dampier re, nieuwe reizen rondom 4e waereld, % deelen, gedrukt te Amflerdam J711. H 5 XV. BOEK. VI. HOOFDS T U IC.  122 DE GEEST XV. eoi:k VI. hoof! stuk. VII. hoofd stuk. ten leggen de vrije menfchen , welke zig tegen de overheerfchende regeeringsvorm te zwak bevinden, zig toe, om flaaven te worden van die - geene, welke over de regcering heen zitten. , Dit is de waare, cn niet de reden (3) overeenkomende oorfprong van het recht van die zeer zagte fktvernij, welke men in zoromige landen aantreft; en die flavernij moet zeer zagt zijn daar zij op de vrijwillige keus van eenen meester gegrond is, welke een vrij mensch tot zijn eigen voordeel doet. Dit maakt dus eene wederzijds verbindende overeenkomst tusfehen de twee partijen. — ZEVENDE HOOFDSTUK. ANDERE OORSPRONG VAN HET RECHT DER SLAVERNIJ. Zie hier nog een andere oorfprong van het recht,der flavernij, en zelfs van die wreede flavernij, welke men onder de menfchen zier. 'Er O) Ik zou liever zeggen , me* het Staatkunde gcftel overeenkomende. De flavernij is , zo ais ijl reeds meermalen heb getoond, in het geweld gegronden dus kunnen geene kleuren, welke men daar aanl dopr wat foort van handelingen ook, wil geeven dezelve immer'met de reden doen ovêrëenfremm^ Vertaaler.  ö E R W g T T E X. 123 'Er zijn landen, in w.ike de herte de lighaamen zodanig uitput, en der) moed. zodanig doet j verfhamven, dat dc menfchen naauwlijks anders tot hunnen verdrietigen plicht kunnen aangezet «tonlen, dan door de vrees voor ftraf. De flavernij ft rijdt derhalven daar minder tegen de reden; en dewijl daar de meester even lafhartig tegen zijnen Vorst is , als de flaaf tegen zijnen meester, zo word daar dc burgerlijke flavernij door de Staatkundige flavernij qnderfteund. Aristoteles (r) wil bewijzen , dat 'er uit de natuur flaaven zijn, dog hij bewijst in het geheel niet het geene hij zegt. Ik geloof, zo 'er zodanige zijn, dat bet dan die geene zijn, van welke ik zo even fprak. Maar, dewijl alle menfchen aan eikanderen gelijk geboren worden , zo is men verpligt te beflui- ten, CA Snjtkntrle 1. hoek. 1. hoofd/1. De Montesq. /iihtoteles wil op de aangehaalde plaats niet bewijzen , dat Vr uit de wet der natuur flaaven zijn; maar hij zegt alleen dat zonimige menfchen zo dom, en met een zo ftomp verltand gebooren worden , en, daarentegen door de natuur met zodanige flerke lig' haamen voorzien zijn, dat men 'cr bjjna uit zou moeten befluiten , dat de natuur hun had voortgebragt, om anderen, die fchrander zijn en meer doorzigt hebben, te moeten dienen. Men zie hier over Heinfli Egift. ad Georg. Hichterum. Vertaaler. XV. 1 O E !C. VII. lOOFT. ST V K.  XV. BOEK VU. HOOFDSTUK. I < } t f t i ai E Tit in m W: ge 124 DE G E E S T ten, dat de flavernij tegen de natuur ffa-ijdt fa • hoe zeer zij in fommige landen op eene natuur- w fs) Men zou op dezelfde gronden kunnen (taande houden , dat alle onderfcheid in de burgerlijke orde tegen de naiuur (treed. Zodanige redenen , welke te veel bewijzen, behangen mij nier, om dat zij niets bewijzen. De burgerlijke maatfehappij vordert eene zekere orde, even gelijk alle andere dingen: 'er moeren menfchen zijn, die gebieden , en menfchen , die gehoorzamen, 'er moeren menfchen zijn , welke' dienen, en menfchen , welke gediend worden. Dit is de oorfprong van de flavernij ; zij is min of meer hard, naar maate dat de onderwerping van die geene, welke dienen, meer of min 'volflrekt is. Dog dewijl' ie wet der natuur ons leert, om zo wel in 't algeneen, als in 't bijzonder, bet onze toe te brengen ot welzijn van het menschdom, zo is men verpügt' m den ftand van die geene, welke ons dienen, zo' eel re verligten, als mooglijk is; en bij gevolg, om /anneer 'er geene volftrekte noodzaaklijkheid is, ons 3 onthouden van de menfchen in eenen ftaat' Vm avernij te werpen. Dit is alles , wat onze fchrijver it zijne aanmerking had behooren af te leiden; en in dit eenvoudig en klaar grondbeginzel heeft 'men leen de afïchaffing van de flavernij in alle landen van uropa te danken. Aanm. van eenen Onb. Men moet groot onderfcheid maaken tusfehen dien in vrijheid, en dienen in flavernij. Het dienen vrijheid behoort zekerlijk tot de burgerlijke orde, «ar het dienen in flavernij behoort rot dat geweld,' iar van de natuur eenen aflehrik heeft. De bur' rJijke orde «rijdt niet tegen de natuur , om dat de men-  DER WETTEN. 125 lijke reden gegrond word. Mnar men moet die landen wel onderfcheiden van zodanige, in welke zij zelfs door die natuurlijke reden verworpen word, gelijk in de landen van Europa , daar zij zo gelukkig afgefenaft is. Plutarchus zegt ons, in het leven van Numa, dat men in de eeuw van Saturnus nog van flaaven , nog van meesters wist. Het Christendom heelt menfchen offchoon alle aan eikanderen gelijk gebooren, egter het reebt hebben gehad, om zig vrijwillig en ten algemeenen nutte , in burgermaaifcluppijen te begeeven , weike zonder goede burgerlijke orde niet beflaan kunnen. Eene zekere onderwerping, mits met de vrijheid beflaanbaar, behoort tot de na. tuur van alle burgermaatfehappijen — Maar het dienen in f avernij itrijdt tegen de natuur , om dat de natuurlijke gelijkheid, in welke alle menfchen gebooren worden, nimmer kan toelaaten , dat de een den anderen in flavernij werpt , om dat nimmer de menfchen zig ten algemeenen nutte in flavernij van anderen kunnen begeeven. Ik wil wel toeflaan , dat het zeer waarfchijnlijk is, dat het dienen in flavernij uit het dienen in vrijheid voortgefprooten is ; maar even dit zou een bewijs zijn, dat het invoeren van de flavernij enkel op geweld en het regt van den (lerkften, gegrond is, en dus op eene aanmatiging van rechten, en eene onderdrukking , door welke die geene , die in vrijheid dienden, tegen hunnen wil in flavernij gebragr, en van die gelijkheid, met welke hun de natuur hadt voortgebragt, beroofd zijn. Vertaaler. XV. 15 O E K. VIL HOOFDSTUK.  xv. BOE K. VII. HOOFDS T U K. VII!. HOOFDSTUK. i i ï 1 1 U6 DE GEEST heeft in onze landfireeken die goudene eeuw wederom ingevoerd. A G T S T E HOOFDSÏÜ K. OVER DE NUTTELOOSHEID VAN DIS SLAVERNIJ ONDER ONS. Men moet 'derhalven de natuurlijke flavernij binnen zekere bijzondere landen van de wuereld bepaalen — In alle de overige komt het mij voor, dat hoe lastig de arbeid ook moge weezen, welke iet nut van de maatfehappij vordert, men evensvel alles met vrije menfchen kan uitvoeren. Het geene mij zo doet denken, is , dat men, mor dat het Christendom de burgerlijke llaveniij rj Europa had afgefchaft, altoos gewoon was geveest, om het werken in de mijnen voor eenen zo mdraaglijken arbeid aan te zien , dat men zig liet kon verbeelden , dat dezelve anders , dan ipor flaaven of misdaadigeu koude worden uitgevoerd. Maar thans weet men , dat die men* 'chen , welke daar in arbeiden, gelukkig kezen. (O Men heeft dit beroep door kleine voor- rech- (V) Het is de moeite waardig, dat men ten deeen opzigte onderzoeke, hoe men in de mijnen van et Hartzgebergte in Neder-Duitse A/and en in die van Jonge/rijen, leeft.  DÉR WETTE N. ïïf rechten aangemoedigd, men heeft bij dc vermeerdering vannen arbeid die van den winst gevoegd, en men heeft het zo ver gebragt , dat deeze menfchen hunnen ftaït den voorkeur geeven, boven alle andere, welke zij zouden hebben kunnen verkiezen. 'Er is geen arbeid zo moeielijk , of men kan dezelve in evenredigheid brengen tot de kragten van die geene , welke dezelve doet, mits evenwel, dat de reden, en niet de hebzugt dezelve régelen. Men kan door het gemak van de werktuigen, welke de kunst'uitvind en van gebruik maakt, aan den geweldigen arbeid te gernóet komen , welken men elders van de flaaven vergt. De mijnen der Turken, in het Bannaat van Tsmeswar, waren veel rijker , dan die van Hü?iga~ rijen, dog zij bragtcn in verre na zo veel niet op. De reden was, dat zij nimmer eenige andere middelen gebruikten, dan de armen van hunne flaaven. Ik weet niet of mijn verftand, dan of mijn hart mij het volgende opgeeft. 'Er is misfchien in de geheele waereld geen land te vinden, in 't welke men geene vrije menfchen tot arbeiden zou kunnen bewegen. Men vond luije menfchen , welke zodanig geworden waren, om dat de wetten niet goed waren; en om dat die menfchen lui waren. heeft men kunnen goedvinden , om hun in Haver nii te werpen. N E- XV. o ie K. vin. HOOFDSTUK.  n8 DE GEEST XV. BOEK. IX. HOOFD STUK. NEGENDE HOOFDSTUK. OVER DIE NATIE, BIJ WELKE DE BURGERLIJKE VRIJHEID ALGEMEEN GEVESTIGD TS. Men hoort menigmaal bij ons pa Frankrijk] ftaande houden, dat het voor onze natie nuttig zoude zijn dat wij flaaven hielden. Maar, wanneer men daar over wel wil oordeelen, dan moet men niet vragen, of flaaven over't algemeen nuttig en voordeelig zouden zijn voor dat kleinfte gedeelte van iedere natie, 'c welk zig ia rijkdommen en wellusten baad? Zonder twijffel zouden zij voor die lieden een groot gemak zijn; maar, wanneer wij deeze zaak eens uit een ander oogpunt befchouwen, dan geloof ik niet, dat dat rijke en wellustige gedeelte van eene natie zoude willen looten, om uit te maaken , welk gedeelte dienstbaar zoude moeten zijn. Die geene, welke de flavernij het fterklte voorftaan, zouden 'er dan, even gelijk het armoedigfte gedeelte der natie eenen grooten affchrik van hebben. De flem, derhalven, welke zig ten voordeele van de flavernij verheft , is niet anders dan de flem van weelde en wellust, en geheel ontaart van de flem der liefde tot het algemeen geluk. Wie kan twijffelen, of niet ieder mensch in 't bijzonder 'er op gou gefield zijn, om meester te weezen van de goe-  DER wEttên. m goederen, van de eer, en van het leven van andere, en of niet aanftonds op dit denkbeeld alle zijne hartstogten levendig zouden Worden? dan, indien men wil weeten, of de begeerte naar dergelijke zaaken, in bijzondere menfchen, Wettig zij, dan heeft men alleen maar de begeerte van de geheele natie raad te pleegen» TIENDE HOOFDSTUK. ONDElvSCHEIDliKE SOORTEN VAN SLAVERNIJ, 'Ér is tweederlei foort van flavernij, de zaaldijkë, en de perfoonlijke. De zaaklijke is, waar door een flaaf aan een landgoed verbonden is. Zodanig waren, volgens het verhaal van Tacitus, (u) alle de flaaven bij de Germaanen. Zij hadden met geenen huisdienst te doen, zij moesten aan hunnen meester eene zekere hoeveelheid graanen, vee, of flofi'en opbrengen, en hier mede was het geheele oogmerk van hunne flavernij voldaan. Deeze foort van flavernij vind men nog in U.m~ garijen, in Bobeemen , en in verfcheiden ftreeken van Neder-Duitscbland. De perfoonlijke flavernij heeft haare betrekking tot den huisdienst, en den perfoon van den meester. Dö Qi) Over de zeeden der Germaanen, 11. DEEL. J XV. iOEKi ix. Eoorfl STUK. X. aoorr> STUK*  XV. BOEK. X. HOOFD S T ü K. '.] XI. HOOFDSTUK. 130 D E GEEST . De hoogde trap van flavernij is, wanneer zij te gelijker tijd zaaldijk en perfoonlijk is. Zodanig! was de flavernij der Iloten bij de Lacedemoniers: zij moesten allen arbeid buiten 'shuis doen, en waren daar en boven binnen 's huis aan alle foorten van mishandelingen bloot gefield. Deeze Hotifche flavernij ftrijd tegen de natuur der dingen: de eenvoudigfte volkeren kennen geene andere navernij, dan de zaaklijke , (v) om dat hunne vrouwen en kinderen de huis-bezigheden waarneemen. Wellustige volkeren hebben daarentegen de perfoonlijke flavernij, om dat de weelde de dienst van flaaven binnen 'shuis vordert. Maar 3e Ilotifcbe flavernij vereenigt die flavernij, welke oij wellustige,, en die , welke bij. eenvoudige volgeren plaats heeft , met elkandereh in dezelfde perfoonen. ELFDE HOOFDSTUK. WAT DE WETTEN MOETEN DOEN, IN BETREKKING TOT DE SLAVERNIJ. Maar van welk eene foort de flavernij ook moge zijn, de wetten moeten zig altijd daarop toeleggen, f» Zij leiden een zo gelukkig leven (zegt Ta* citus over de zeeden der Germaanen,) dat men geen onderfcheid gewaar word, tusfehen den meester, en den flaaf.  DER WETTEN. 131 geil, dat zij aan de eene zijde het misbruik van dezelve wegneemen, en aan de andere zijde tegen de gevaaren, welke met dezelve gepaard gaan , waaken. TWAALFDE HOOFDSTUK. MISBRUIK VAN DE SLAVERNIJ. In de Mahomedaanfche (w) Staaten is men niet alleen volkomen meester van het leven en de goederen der flavinnen; maar zelfs van dat geene , 't welk men haare eer, of deugd noemt. Een van de zwaarfte ongelukken van die landen is, dat het grootlte gedeelte van de natie enkel fchijnt gemaakt te zijn , om aan den wellust van het andere gedeelte te voldoen — deeze flavernij word beloond door de ledigheid, welke men zodanige flavinnen doet genieten , dog dit zelfs is een nieuw onheil voor den Staat. Deeze ledigheid maakt de Serrails van het Oosten tot plaatzen van wellust, (V) zelfs voor die geene, tegen welke zij gemaakt zijn — Menfchen, welke niets dan den arbeid vreezen , kunnen in dee- (V) Zie Chardin, reize door Perziën. '-(#) lbid, 2. deel in zijne befchrijving van demarktplaats te Izagour. I % XV. BOEK. XI. ioofd" stuk; xn. ioofdstuk.  132 DE GEEST XV. BOEK Xtl. hoof s i u li. De reden leert ons , dat de magt van den meester zig niet verder moet uitflrekken, dan tot d;e zaaken , welke tot zijnen dienst behooren. De flavernij moet in allen geval alleen tot nut, en nimmer tot wellust ftrekken. De wetten der eerbaarheid behooren tot het recht der natuur, en moeten door alle volkeren van de waereld erkend worden. En daar die wetten, welke voor de eerbaarheid waaken, zelfs goed zijn in zodanige Staaten, waar eene onbepaalde oppermagt met alles den fpot drijft, hoe goed moeten zij dan niet wel in Monarchien, hoe nuttig moeten zij dan niet in Republieken zijn l Men vind onder de wetten der Longobarden eene uitfpraak , (y) welke voor alle regeeringsvormen gefchikt fchijnt te zijn. „-Indien een „ meester de vrouw van zijnen flaaf ontëert, dan zullen zij beide vrij zijn.» Dit is eene wonderlijk fchoone inrigtiug, om zonder al te groote geftiengheid de losbandigheid der meesters voor te komen en te beteugelen. ik (y) Eerfie boek, 32. tl't. §. 5. deeze ftille en vreedzaame plaatzen hun geluk • vinden. Maar wie ziet niet, dat dit zelfs inloopt ^ tegen den geest , welke de invoerders van de flavernij bezield heeft?  DER WETTEN. *33 Ik kan niet zien, dat de Romeinen ten deezen opzigte eene goede tucht hielden. Zij gaven de losbandigheid der meesters den vollen teugel. Zij ontnamen zelfs eenigermaate aan hunne ilaaven het recht van het huuwlijk. Dit was het veragtfte gedeelte der natie; maar hoe vcragt liet ook was, het was tog nodig , dat het zelve goede zeeden had ; en door hun het recht van het huuwlijk te beneemen, bedorf men de huuwlijkcn der burgers. DERTIENDE HOOFDSTUK. G E VA AU. VAN EEN GROOT GETAL VAN SLAAVEN. Een groot getal van flaaven heeft verfchiikndg uitwerkingen naar de verfcheidenheid der, regee; ringsvormen —■ Het is in despotieke Staaten nimmer tot last. De Staatkundige flavernij, welke in het lighaam van den Staat plaats heeft , maakt, dat men weinig gevoel heeft van de burgerlijke flavernij. Die geene , welke men daar vrije menfchen iioemt , genieten zelden meerdere vrijheid, dan die geene, welke deezen titel niet hebben , en daar deeze, in hoedanigheid van gefneedenen, van, vrijgelaatenen, of van flaaven , bijna de behandeling van alle Staatszaaken hebben , zo komen daar de I 3 ftaat XV. BOEK. xir, hoofds t u k. XIII. i o o f n- STUK.  XV. B.OEK. Xfïf. «1 o o f ii. stuk. i . DE 'GEEST ftaat van vrije menfchen, en die der flaaven, zeer nabij aan eikanderen. Het is derhalven daar bijna onverfchiilig, of 'er veele, dan of .'er weinige menfchen in flavernij leeven. i Maar in de gematigde Staatpn is het van zeer veel belang, dat 'er niet te veel flaaven zijn. De' Staatkundige vrijheid maakt d'aar de burgerlijke, vrijheid dierbaar, om dat die geene, welke van de laatfre verflooken is , ook geen genot heeft van de eerfte. Hij ziet dus eene gelukkige maatfehappij voor zijne oogen , van welke hij zelve geen lid is. Hij vind dat de vdlighei l voor andere, en niet voor hem , verzeckerd is. Hij gevoelt, dat zijn meester eene ziel heeft , welke zig zeiven vergrooten kan, en dat dc zijne gedwongen is, om zig zclven onophoudelijk te vernederen». Niets brengt hem nader tot den dierenitand, dan dat hij daaglijks vrije menfchen moet aaiifehou-r wen , en zelve niet vrij mag zijn - Zodanige' menfchen zijn de natuurlijke vijanden van de1 maatfehappij, en hun getal zött gevaarlijk zijn,: wanneer het groot was. Men moet zig dus niet verwonderen , dat onder gematigde regeeringsvormen, de Staat zo menigmaal door den opffcaitd der- flaaven in beroering is gebragt, en dat men dit zo zeldzaam in dfspotieke Staaten ziet gebeuren — (2) VEER- (*) De opfland der Mammelucken of Renegctatcn in  DER WETTEN. 13* VEERTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE GEWAPENDE SLAAVEN. Het is in eene monarchie zo gevaafbjk niet; als in eene republiek , dat men de flaaven wapene. In de monarchie kan een krijgszugtig' volk, een lighaam van den adel, die gewapende flaaven genoegzaam in teugel houden , maar in republieken, waar de menfchen niet dan burgers zijn, kunnen zij geen volk bedwingen, 't welk, zo dra het de wapenen in de hand heeft, zig gelijk aan den burger zoude rekenen. Na dat de Gothen Spanjen overmeesterd had? den,-verfpreidden zij zig door het land, en weldra vonden zij zig merkelijk verzwakt. Zij maakten drie aanmerkelijke wetten. Voor eerst fchaftten zij de oude gewoonte af, welke hun Verbood, om eenige huuwlijks-verbintenisfen met de Romeinen aan te gaan. (a) Ten tweede bepaalden zij dat alle de vafallen, welke vrijgelaatene flaaven waren (ö).ten oorlog moesten trekken , onder bedreiging van wederom in hunne flavernij te zullen in Turkyen was een bijzonder geval: dit was een lighaam van krijgsvolk, 't welk zig yah het Keizer, rijk en den Throon meester maakte. (a) Wetten der H'ïfigothcn, 3. hóek, tit. ï. §. I. (b) Ibid. 5. boek, tit. 7. §. 20. I 4 XV. BOEK. XIV. HOOFD» STUK.  DE GEEST XV. BOEK. XIV. HOOFDSTUK. XV. HOOFD. STUK. Ien vallen; enten derde bevalen zij, dat ieder Gotb het tiende gedeelte van zijne flaaven (e) moest wapenen, en ten oorlog opvoeren. Dit getal was van geen belang, in vergelijking van de menigte, welke thuis bleef; daarenboven maakte deeze flaaven, welke door hunne ..eesters geleid wierden, geen afgezonderd lighaam uit, zij waren wel in het leger, dog bleeven,om zo te fpreeken, in het. huisgezin van hunnen meester. VIJFTIENDE HOOFDSTUK, VERVOLG VAN HET ZELFDE ONDERWERP, Wanneer eene geheele natie gewapend is, dan heeft men nog minder reden, oir voor gewapende flaaven te vreezen, Volgens eene .wet der oude Duüfchers, (d) wierd een flaaf, welke vertrouwde goederen geftoolen had, op dezelfde wijze gellraft als een vrij mensch, maar indien hij die diefflal met geweld (e) gepleegd had , dan wierd hij nergens anders toe verpiigt , dat' tot teruggeeving van het (V) lbid. p. boek, tit. 2. §. 0. (d) Wetten der Duitfchen, 5. hoofdft. §. 3. tó 5> hoofd». §. 5. per virluéem, dooi Ü&pperheid,  DÊR WETTEN. 137 het geftoolene — Bij die volkeren hadden zodanige daaden, welke kragt en moed tot hun grond- 1 beginzel hadden, altijd eenen goeden reuk. Zij bedienden zig van hunne flaaven in hunne Oorlogen. In de meeste Republieken heeft men zig altijd toegelegd, om den moed in de flaaven uit te blusfchen, dog deJoude Duitfcbers op hunne eigene kragten betrouwende, lagen zig altijd toe, om hunne flaaven onderneemend te maaken; zij waren altijd gewapend, en vreesden dus nimmer hunne flaaven: zij waren de uitvoerders van hunne ftrooperijen, en de bewerkers van hunnen roem. ZESTIENDE HOOFDSTUK. VOORZORGEN, WELKE MEN IN GEMATIGDE REGEERINGSVORM EN MOET GEBRUIKEN. Wanneer men in de behandeling der flaaven de menschlijkheid in het oog houd, dan kan men, in gematigde Staaten , alle die gevaaren, welke men van een al te groot getal van flaaven te vreezen heeft, ligtelijk voorkomen. De menfchen gewennen zig aan alles, zelfs aan de flavernij, indien maar de meester niet wreeder is, dan de flavernij zelve. De Atbenienfers behandelder hunne flaaven met zeer veel zagtzinnigheid; er men leest niet, dat zy te Athene den Staat im1 5 mei XV. 10EK. XV. IOOFD. STUK. XVI. HOOFDSTUK.  ï3S DE G E E S T mer in rep en'roer gebragt hebben, gelijk'zij die* van Lcicedcemm deeden. Men leest ook niet,, dat de oudfte Romeinen immer ,eenige ongerustheid hebben gehad ten opzigte van hunne flaaven. Niet, dan na dat zij aiie de gevoelens van.menschlijkheid ten hunnen, opzigte uirgefchud hadden , leest men van dié burger-oorlogen , welke men in felheid bij de Punifche oorlogen vergeleek, (f) , De eenvoudige natiën, welke zelve aan den arjeid gewoon zijn, hebben gewoonlijk meer zagtnoedigheid omtrend hunne flaaven, dan die volkeen, welke zelve niet arbeiden. De, oudfte Rom,eiten leefden, werkten, aten met hunne flaaven, ij wareir tegen dezelven zagt en billijk ; de waarde draf, welke zij hun aandeeden , belfond aar in, dat zij hun'een ft uk gefpleeten hout op en rug bonden, en zo voorbij hunne nabuuren eten heen leiden. • Hunne zeden-waren voldoen, e om de .flaaven getrouw te doen blijven, zij adden daar. toe geene wetten nodig ~- Maar toen de Romeinen groot wierden , ■ toen' ij dc flaaven niet $eèr 'vóór hunne medegezelin in den arbeidmaar voor de werktuigen van' - ■ hun-' (ƒ) „ Sir:!hn, zegt F/or/is „ wierd veel onmensenlijker verwoest' door 'den burger-oorlog , dan door" den oorlog tegen Carfcgo", in zijn . 3. boek. XV. B O'UK. XVI. hoofd stuk. i 1 2 C c nt i c t 1 z I I! I  D ER W ET TEN. 13* hunne weelde en hoogmoed hielden , toen had men (wetten nodig. Ja toen vond men zelfs zig genoodzaakt om vreeslijke wetten te maaken, om zorge te draagen voor de zekerheid der meesters, welke toen in het midden van hunne flaaven even eens leefden, als of zij zig rin het midden van hunne vijanden bevonden. 1 Toen maakte men het Syllaniaanfclie raadsbelluit, en andere wetten, (g) bij welke bepaald wierd, dat wanneer een meester wierd vermoord, als dan alle die flaaven, welke onder hst zelfde dak gevonden wierden , of op eene plaats geweest waren , welke nabij genoeg aan het huis was. om de flem van een mensch uit het huis te kun nen hooren, zonder eenig onderfcheid ter dooc zouden veroordeeld worden. Die geene, welke in zodanige gevallen, aan eenen flaaf eene fchuil plaats verleenden, wierden als moordenaars ge Ilraft. (b) , Een zodanige flaaf, welke door zijnet meester gelast was, (i) om hem te dooden, ei hem gehoorzaamd had, wierd voor fclnüdig gè hou (g) Zie in de Pandecïtn den geheelen titel de SCti Syllan. (A) L. ftquis §. 12. f. de SCto Syllan. (V) Toen Antonius zijnen flaaf Eros beval, hem t< doorfleeken, beval hij hem eigentlijk om zig zelvet te vermoorden; om dat hij zeeker als eenen moorde naar gcllraft zou geworden zijn^, indien hij hem ge fcoorzaamd had. XV. BOEK. XVI. HOOFD STUK. ( 1 tf 1  XV. BOEK. XVI. HOOFDSTUK. ] < 1 } 2 X l < ï e n v< Z( m m Pl 140 DE GEEST houden; en die geene, welke hem niet had tegengehouden , wanneer hij zig zeiven wilde vermoorden, wierd geflxaft. (Q Indien een meester op reis zijnde, gedood was , dan moesten alle. die bij hem gebleeven waren, te gelijk met die geenen , welken ontvlugt waren , fterven — Alle deeze wetten hadden zelfs plaats tegen die geene , welker onfchuld heweezen was. Het aogmerk van dezelve was, om de flaaven eenen illerdiepften eerbied jegens hunne meesters in te boezemen. Zij hingen niet van de burgerïjke regeeringsvorm af, maar van een gebrek ° of >nvolmaaktheid in dezelve - zij .vloeiden niet 'oort tut de billijkheid der burgerlijke wetten: vant zij ftreden tegen de grondbeginzêls van deelvem Zij waren eigentlijk op het grondbeginzel an den oorlog gebouwd , en ten dien opzigte ad men de vijanden in den boezem van den Itaat. Het Sjllaniaavfche raadsbefluit was op et recht der volkeren gegrond, 't welk wil, dat :ne maatfehappij, hoe onvolmaakt zij ook zijn loge , voor haare behoudenis zorge. Het is een groot onheil voor eene regeerings>rm, wanneer men zig genoodzaakt vind, om danige wreede wetten te maaken. Immers men Jet dan eerst de gehoorzaamheid aan de wetten aeielijk gemaakt hebben, wanneer men zig vergt vind , om de ftraf op de ongehoorzaamheid (f) L. 1. §. a2. ƒ. de SCto Syllatu tO L- $. 31. f. Md.  DER WETTEN. 141 te verzwaaren, of de getrouwheid der burgers in twijffel te trekken. Een voorzigtig wetgeever moet het ongeluk weeten te vermijden van een 'vreeslijk wetgeever te moeten worden. En om dat de ilaaven bij de Romeinen zig niet op de wetten konden verlaaten, daarom konden ook de wetten geen vertrouwen in de flaaven ftellen. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. REGLEMENTEN,WELKE MEN TUSSCHEN DEN MEESTER EN DE SLAAVEN BEHOORT TE MAAKEN. De Overigheid behoort zorge te draagen, dat de flaaven behoorlijk voedfel en dekzel hebben, dit h moet door wetten bepaald worden. De wetten moeten bezorgen, dat zij in hunne ziekten en ouderdom behoorlijk opgepast worden. C/audius (in) beval , dat een flaaf, welke in ziekte door zijnen meester verlaaten wierd, vrij zoude zijn, wanneer hij van de ziekte herftellen mogt. Deeze wet verzekerde hunne vrijheid, dog zij moest ook daarenboven hun leven verzekerd hebben. Wanneer de wet aan eenen meester de vrijheid laat, (jn) Xipkil. in het Ievèn van Clauiius,' XV. BOEK. XVI. HOOFD' STUK. xvit. o o f ditu k.  XV, BOE K. XVil. HOOFDS T U J£. 1 t ] 1 s 5 9 > » e £ is b n ft m DE GEEST laat, om zijnen flaaf het leven te beneemen, dan moet de meester dat recht nimmer als meester, maar aitijd als rechter oeffenen. De wet moet op dat fhik zodanige formaliteiten voorfchrijven, door welke alle vermoeden van eene wreede handelwijze weg genomen worden. Toen het te Rome niet meer vrijftond aan de faders, om hunne kinderen te doen fterven, toen rraften de Overheeden de kinderen, op eene zoianige wijze, als de vaders begeerden. (72) Een lergelijk gebruik zou, in zodanige landen , waar le meesters het recht van leven en dood over mnne flaaven hebben , ten uiterften redelijk zijn usfchen de meesters en de flaaven. De wet van Mozes was zeer hard: „ Indien , iemand zijnen flaaf flaat , dat hij onder zijne , hand dood blijft , die zal gefiraft worden , , maar zo hij een of twee dagen blijft leven, , zal hij niet geftraft worden: want het is zijn , geld." Welk een wreed volk, daar zelfs de burerwet zig van de wet der natuur moest ontaan! (0) Bij («) Zie de L. 3. Cod. de patria potestate. Dit eene wet van Keizer Alexander. (0) 'Er zijn in de heilige bladeren menigte van ijken voor handen , dat Mozes zig in zijne wetten iar de hardheid van dit hardnekkig volk heeft moeten hikken. Vertaaler.  DER WETTEN. 143 Bij de Grieken fj>) was eene wet, volgens welke de flaaven, die van hunne meesters te hard behandeld wierden, konden eisfehen, dat zij verkogt moesten worden. In de laatfte tijden der Romeinen had men daar eene dergelijke wet. (4) Eén meester, welke tegen zijnen flaaf, en een flaaf, welke tegen zijn meester verbitterd is, moeten van een gefcheiden worden. Wanneer een burger den flaaf van eenen anderen burger mishandelt, dan moet die flaaf zig bij den rechter kunnen beklagen. De wetten van Plato, 00 en van meest alle volkeren, beueemen aan de flaaven de natuurlijke zelfsverdediging; het is dus billijk dat zij tot de burgerlijke hunnen toevlugt kunnen neemen. Te Lacedcemon wierd aan de flaaven alle juftitie tegen mishandelingen en verongelijkingen geweigerd. De buitenfporigheid van hun ongeluk was zo groot , dat zij niet alleen flaaven van eenen burger, maar zelfs van 't algemeen waren — Zij behoorden zo wel aan alle toe, als aan hunnen meester. Te Rome wierd alleen het belang van den meester geraadpleegd , (O wanneer een flaaf (p) Plutarckus, over het bijgeloof. (j) Zie de wet van Antaninus Pius, Inji. lib. 1. tit. 7. ( (r), £>. boek. O) Deezen geest, ziet men nog menigraaalen door- tfraa- XV. R O EK., XVII. HOOFDSTUK. )  144 DE GEEST XV. BOEK. XVII. HOOFDSTUK. A G T- ftraalen in de wetten van die volkexen, welke van de Germaanen afkomftig zijn, zo als men in hunne wetboeken vinden kan. (t~) Demosth. in zijne redenvoering contra Mediam pag. 6to. van de Frankfortfche druk van 't jaar 1604. («) Daar de Heer de Montesquieu in de tien eerfte hoofdftukken van dit boek de rechten der menschlijkheid tegen de flavernij zo wel heeft (taande gehouden, zoude hij beeter gedaan hebben, dat hij middelen had opgegeeven, om dezelve overal af te fchaffen, en uit te roeijen, dan dat hij zig nu gaat ophouden, met eene opgaaf van middelen om dezelva eenigzints draaglijk te maaken. Vertaaler. flaaf mishandeld was — Men verwarde , in de aclie, welke uit de wet Aquilia voortfproot 4 eene wond, welke een beest , en eene wond, welke een flaaf ontfangen had , onder een, en men nam niets anders in aanmerking , dan de vermindering van hunne waardij in geld. Te Athene (O wierd die geene, welke den flaaf van eenen anderen burger mishandeld had , geflreng, en zelfs zomtijds met den dood, geftraft. De wet van Athene wilde, met alle reden , het verlies van de vrijheid , niet met het verlies van de veiligheid zamen paaren — (u)  DER WETTEN. 145 AGTTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE VRIJLAATTNGKN. Men begrijpt zeer ligtelijk, dat men onder eene republiekijnfche regeeringsvorm , waar veele flaaven zijn, 'er veelen moet vrijlaaten. Men vindt zig daar verlegen , als 'er te veel flaaven zijn , om dat zij niet in toom kunnen gehouden worden; en wanneer 'er te, veel vrijgelaatenen zijn , om dat zij niet kunnen leeven , en dus ten lastert van den Staat komen — Behalven dat men evenveel gevaar te vreezen heeft, van een al te groot getal van vrijgelaatenen, als van een al te groot getal van flaaven. Het is dus het werk van de wetten, om tegen beide deeze zwarigheeden té voorzien. T)e menigvuldige wetten en raadsbefluiten, welke men te Rome gemaakt heeft, dan eens om de vrijlatingen moeielijk, dan weder, om dezelvé gemakliik te maaken , draagen overvloedige blijken van de verlegenheid, in welke men zig ten deezen opzigte bevond. 'Er waren zelfs tijden, in welke men geene wetten durfde maaken — wam eer men ten tijde van Nero (v) aan den Raad verzogt, dat de patroonen de vrijheid mogten bekomen , om deondankbaare vrijgclaattme flaaven weder- (V) Tacitits Jaark. 1$. boek, II. DEEL. K. xV. BOEK. XVIII. HOOFDSTUK.  XV. KOEK XVIII. hoofd stuk. i j 3 i t t c t I n v ti 1 (w) Supplement van Freinshemius, t. Decade, 5» boek. Hn  XV. BOEK x-vm. HOOFDSTU K. : 1 XIX. HOOFD STUK. W DE GEEST fchoon ingerigt. Men gaf'Hun weinig, en men floot hun bijna uit niets uit. Zij hadden wel eenig deel in de wetgeevende magt, maar zij hadden bijna geenen invloed in de befluiten , welke men neemen konde. Zij waren tot de ampten, en zelfs tot het Priesterfchap (y) bevoegd ,' maar dit voorrecht wierd eenigzints van onwaarde gemaakt, door de geringe kans , welke zij hadden, van verkooren te zullen worden. Zij hadden recht, om in den dienst te gaan; maar om foldaat te weezen, moesten zij tot eene zekere befchrijving behooren. Niets belettede den vrijgelaatenen, om sig door huuwlijken met vrijgeboorene geflagten te .•ennaagfchappen'(z), maar zij mogten met geene ■aadsheerlijke familien door huuwlijken verbonden ivorden. Eindelijk hunne kinderen waren vrijgeborenen, fchoon zij het zelve niet waren. NEGENTIENDE HOOFDSTUK. ÓVER DE VRIJGELAATENEN, EN GESNEEDENF.N. Het is dienvolgende , onder de veelhoofdige re' geeringsvorm, dikwils nuttig, dat de ftand der vrijgeiaatenen een weinig beneden die der vrijgebooreuen zij, en dat egter de wetten zig toeleggen om (?) Tacitus Jaarb. 3. boek. \%) Redenvoering van Auguflus,by Dion. 5cf. boek.  DER WETTEN. 149 om hun allen afkeer van hunnen ftand te beneemen. Maar in de eenhoofdige regeeringsvorm , waar i de weelde en de willekeurige magt heerfchen, heeft men ten deezen opzigte niets te verrigten." De vrijgelaatenen vinden zig,daar, doorgaans boven de vrijgcboorenen verheeven ; zij heerfchen in het hof van den Vorst, en in de paleizen der grooten. En gelijk zij zig op eene grondige kennis van de zwakheeden van hunnen meester hebben toe-' gelegd, zonder zig zijne deugden aan te trekken, zo doen zij ook altijd zijne zwakheeden, en nimmer zijne deugden regeeren. Zodanig waren te Rome de vrijgelaatenen in de tijden der Keizers. Wanneer de voornaamfte [flaaven gefneedenen zijn, dan kan men hun nimmer, welke voorrechten men hun ook toeftaa, als vrijgelaatenen aan-"' merken. Want gelijk zij geene familie kunnen hebben, zo zijn zij door hunne natuur aan eene zekere familie verbonden , en men kan hun niet anders, dan bij wege van eene verbeelding, voor burgers houden. Ondertusfchen zijn 'er landen, waar men hun alle de Overheids-ampten geeft. „ Te Tonqiiin," f» zegt (a) In vorige tijden was het hier mede even eaw K 3 f xv, O E K. XIX. O O F D' STUK,  XV. BOEK. X!X. HOOFDSTUK. 150 DE GE É $ T zegt Dampierre (b~) „ zijn alle de burgerlijke eit ,, militaire Mandarijns gefneedenen". Zij hebben geene familien; en alhoewel zij natuurlijk gierig zijn, zo geniet egter hun meester, of de vorst, in het einde , alle de voordeelen van hunne gierigheid. Dezelfde Dampierre (V) verhaalt ons , dat in die landen de gefneedenen zig niet van de vrouwen kunnen onthouden, en dat zij trouwen. De wet , welke hun het huuwlijk toeftaat, kan op niets anders gegrond zijn, dan aan de eene zijde, op den eerbied, welken men, daar, voor zulk foort van volk verpligt is te betoonen, en aan de andere zijde, op de niinagiing, in welke daar de vrouwen zijn — Dus vertrouwt men daar aan die foort van lieden de overheids-ampten, om dat zij geene familie hebben, en men Haat hun het huuwlijk toe, om dat zij de overheids-ampten bekleeden — Dan wijlen die zintuigen, welke men overgehouden heeft,halfterrig de werking doen, van die geene 5n China gelegen: de twee Arabifche Mahomedaanen, welke in de negende eeuw door China reisden , noemen den Gouverneur van eene ftad, zo menigmaal, al. zij van hem fpreeken, den gefneedenen, (f) 3. deel, pag. 91. (cj Ibid. pag. 94.  DER WETTEN. «ft ne welke men verlooren heeft. Dan geeven de ouderneemingen van de wanhoop zelve een foort van genot. Even gelijk die geest, bij Milton, aan welken niets overgelaaten was, dan de begeerte,en welke doortrokken van zijne vernedering, nog gebruik wilde maaken van zijne onmagt zelve. Men ontmoet in de gefchiedenisièh van China eene groote menigte van wetten, welke enkel gemaakt zijn, om de gefneedenen buiten alle burgerlijke en militairen bedieningen te houden , en ondertusfehen weeten zij 'er zig telkens weder in te dringen — het fchijnt dat de gefneedenen in het Oosten een noodzaaklijk kwaad zijn. (d) ZES- (iT) Na dit 15. boek uitgelezen te hebben, moet men zig waarlijk verwonderen, dat men 'er uiets in gevonden heeft, 't welk met den titel van dft boek overeenkomt. Naumrlyk zou men hier meenen te vinden een betoog, hoe de wetten , wegens de burgerlijke flavernij in betrekking ftaan tot de natuur van het luchtsgeftel, en ondertusfehen vind men 'er niets anders , dan eenige aanmerkingen op den (iaat der flavernij, in haare betrekkingen tot de onderlcheidene foorten van regeeringsvormeu befcho'iwd. Da 16. brief van Fefprit des loix quintesflencié betoogt dit ontegenzeggelijk» Aanm. van eenen Qnb. K 4 XV. BOEK. XIX. IIJOF O' STUK.  DE GEEST ZESTIENDE BOEK. HOE DE WETTEN WEGENS DE HUISLIJKE SLAVERNIJ IN BETREKKING STAAN TOT DE NATUUR VAN*I1ET LUCHTSGESTEL. xvr. BOEK. I. HOOFI STUK. T W E E- EERSTE HOOFDSTUK. OVER DE HUISLIJKE SLAVERNIJ. De flaaven zijn, volgens derzelver oorfpronglijk oogmerk, veel eer gefchikt, om de huisgezinnen ^te dienen, dan dat zij eigentlijk zouden kunnen begreepen worden tot de huisgezinnen, als leden van dezelve , te behooren. Ik zal derhalven de eigentlijke flavernij onderfcheiden van die geene, in welke zig de vrouwen in zommige landen bevinden; en deeze zal ik liefst de huislijke flavernij noemen.  DER WETTEN. 153 TWEEDE HOOFDSTUK. DAT 'ER IN DE ZUIDELIJKE LANDEN EENE NATUURLIJKE O N G E L IJ K II E I D T U SSCHEN DE T WEE D E RLE IJ E KUNNEN PLAATSHEEFT. De vrouwen zijn, in xre heete landen, op haar agtfte , negende, en tiende jaar huuwbaar. (e) Dus gaan daar de kindsheid en het huuwlijk doorgaands te zamen. Zij zijn daar op haar twititigfre jaar reeds oud , en dienvolgende is daar nimmer de reden de leidsvrouw der fehoonheid. Wanneer de fchooüheid het beliuur deireden nodig heeft, dan is dezelve nog te zwak, om haar dien dienst te bewijzen; en Wanneer de reden tot haare volkomen kragten gekomen' is , dan is reeds de fchó'onhcid verdweenen. De vrouwen moeten derhalven daar afhanglijk zijn: want ' dè (e) Mahomed trouwde met Cadhisja toen zij vijf jaaren oud was, en fliep op haar agtfte jaar bij haar. In de heete landen van Avabie en de Indien zijn de vrouwen op haar agtfte jaar. huuwbaar , én kraatnen doorgaands op haar negende jaar. Zie Prideaux in hes leven van Mahomed. In her Rijk van Algiers is het zeer gemeen, dat de vrouwen op haar negende , tiende, en elfde jaaren bevallen. Zie Laugier dc Tasfy , in de gejehiedenisjen van het Rijk van Algiers, pag. 61. K5 XVI, li O E K. II. HOOFDSTUK.  154 DE GEEST XVI. BOEK II. HOOFD STUK. 1 1 < ( 1 t 1 de reden kan haar in den ouderdom dat gezag , niet bezorgen, 't welk haar in haare bloeijende jeugd zelfs door de fchoonheid geweigerd wierd. Het is dus zeer eenvoudig, dat een man, wanneer de Godsdienst hem dit niet belet, daar zijne vrouw verlaat, en eene andere neemt, en dat dus de veelwijverij daar plaats heeft. In gematigde luchtftreeken , waar de vrouwen haare bekoorlijkheeden,langer behouden, waar zij veel laater huuwbaar zijn , waar zij in eenen meer gevorderden ouderdom kinderen krijgen, daar ftaat de ouderdom der mannen eenigzints meer in evenredigheid tot dien der vrouwen; en gelijk zij derhalven daar meer verftand en ondervinding hebben, wanneer zij trouwen, dan in de heete landen, al was het alleen maar om reden, dat zij zo veel langer geleefd hebben , zo moet daar natuurlijk meer gelijkheid tusfehen de twee kunnen, en bij gevolg ook de wet van maar ééne yrouw te mogen hebben, plaats hebben. In de koude landen is het bijna noodzaaklijken jebruik van fterke dranken oorzaak van de onmaaigheid onder de mannen ; de vrouwen in tegenleel zijn doorgaands daaromtrent zeer ingetogen, m dat zij altijd op haare hoede moeten zijn. Dus lebben zij daar zelve het voordeel van de reden oven de mannen. De natuur, welke de mannen door de fterkte mnner lighaamen, en de vermogens der reden, bo-  DER: WETTEN. hoven de vrouwen verheeven heeft,.lieeft aan die vermogens geene andere grenspaalen . gezet , dan die der kragten. en der reden. Zij heeft aan devrouwen de bekoorlijkheeden ten deel gegeeven,ï en haare invloeden op de rnannen aan deeze bekoorlijkheeden bepaald. Maar in da heete Ignden hebben zij deeze bekoorlijkheeden alleen in den eerden dageraad van haar leven , dog nimmer ge-. duurende den loop van het zelve. Dienvolgende heeft die wet , welke niet meet dan eene vrouw toedaat, meer betrekking op het natuurkundige van het luchtsgedel van Europa, dan op het natuurkundige van het luchtsgedel van Afie. Dit is een van de redenen, waarom liet Mahomedanendom zo gemakhjk in AJii zig heeft kunnen vestigen , en zo weinig ingang iïi Europa heek kunnen vinden; waarom het Chrirtendom in Europa flaande gebleeven , en in' Afie verwoest is ; en waarom de Mahomedanen in China zo veel, en de Christenen zo weinig veld winnen. De mcnschlijke redenen zijn altijd aan. DE OPPERSTE OORZAAK ALLER DINGEN onderworpen, welke al doet, wat Haar behaagd, en alles tot Haare oogmerken dienstbaar doet zijn. Valentinianus (f) had. eenige bijzondere redenen , waarom hij de veelwijverij in zijn Rijk invoerde , dog deeze wet, welke veel te geweldig i is, (ƒ")■ Zie Jornandes de regno & temp, fttttetf.^ en de Kerklijke gefehiedfehrijvers. xvr. lOI! K.i n. iOOfD» STUK*  15" D E G E E S T XVI. BOEK, II. Hoon: SIUKi III. HOOFDSTUK. 1 i I I 4 is voor onze luchtftreeken, is door de keizers (g) ?heodofius, Arcadius, en Honorius wederom afgefchaft. DERDE HOOFDSTUK. DAT DE VEELHKID DER WIJVEN VEEL AF. HANGT VAN DE MANIER OP WELKE ZIJ ONDERHOUDEN WORDEN. I - Hoe zeer een groot getal van vrouwen, in die landen, waar de veelwijverij eenmaal ingevoerd is, zeer veel afhangt van den rijkdom der mannen zo kan men egter niet zeggen, dat de rijkdommen de oorzaaken zijn , waarom men de veelvvyverij u die Staaten heeft ingevoerd. De armoede kan. lezelfde uitwerkingen hebben, zoals ik zal doen den, wanneer ik van de wilde volkeren zal fpreeten. De veelwijverij is op zig zelve eigentlijk minler eene weelde, dan wel eene aanleiding tot eene ;roote weelde bij vermoogende volkeren. In de leete landen heeft men minder behoeften, (h) Het (g) ZieL. 7. Cod. dejud» welke" gelijk Plutarchus CO op eene andere plaats zegt, -» z'j- (ƒ>) Plutarchus An het leven van Romulus. (q) Ibid. (r) De reden van onvrugtbaarheid wierd ook niet opgegeeven in de wet van Romulus. Het is waarfchijnlijk dat hij zijne goederen behouden heeft, om dat hij het deed op bevel der zeedenmeesters. (O In zijne vergelijking tusfehen Thefeus en Rt> ti'.ulüs, M 3 XVI. O E K. XVI. : o o F D- STUK.  XVI. BOEK XVI. 3 O OF D STUK. tS* DE GEEST „ zijne vrouw, uit hoofde van haare onvrugtbaar. „ heid, verftiet,twee honderden dertig jaaren na „ den dood van Romulus" Dat is te zeggen, dat ' hij 'dit deed één en zeventig jaar voor de wetten der twaalf tafelen , bij welke de magt van verflooting, en de redenen voor dezelve, meer uitgebreid wierden. De fchrijvers, welke ik aangehaald heb, zeggen ons , dat Carvilius Ruga zijne vrouw beminde, maar dat de zeedenmeesters hem, om haare onvrugtbaarheid, deeden zweeren , dat hij haar verftooten zou , ten einde hij het Gemeenebest kinderen zou kunnen vereeren ; en dat hij hier door in den haat van het volk geraakte. Men moet den fmaak van het Romcinfcbe volk kennen, om dewaare reden van den haat te vinden; welke hetzelve tegen Carvilius opvattede. De reden, waarom hij in de ongunst van het volk verviel, was niet, om dat hij zijne vrouw verftiet: dit was eene zaak, waar mede het volk zig niet bemoeide. Maar Carvilius had de zeedenmeesters bij eede belooft, dat hij, uit aanmerking van de onvrugtbaarheid van zijne vrouw, haar verftooten zou, om voor het Gemeenebest kinderen te kunnen verwekken — dit was een juk, 't welk het volk zag, dat de zeedenmeesters op deszelfs fchonderen wilden leggen. Ik zal in het vervolg van dit werk (O doen zien , V) In het 23. boek, %%, hoofdft.  DEk WETTEN. ïSs Kien, welk eenen afkeer het volk altijd tegen zodanige inrigtingen had. Maar hoe komt het tog dat deeze fchrijvers eikanderen zo tegenfpreeken? Zie hier de reden. Plutarchus onderzoekt een geval; en de andere willen ons iets wonders verhaalen. (ju) (11) Men zal zeer wel doen , met over dit 16. boek te leezen, den 17. brief van Vefprit dei loix quintesfenciê. Aanm. van eenen Orib. M 4 ZE. xvi. HOE IC. xvi. HOOFDSTUK.  .184 DE GEEST ZEVENTIENDE BOEK. BOE DE WETTEN VAN DE STAATKUNDIGE SLAVERNIJ IN BETREKKING STAAN TOT DE NATUUR VAN HET LUCHTSGESTEL. xvn. BOEK. T. 300FD STUK. EERSTE HOOFDSTUK. OVER DE „STAATKUNDIGE SLAVERNIJ. Di Staatkundige flavernij hangt niet minder van de natuur van het luchtsgeflel af, dan de bur_ gerlijke en de huislijke; gelijk ik in dit boek zal aantoonen. (u) TWEE- (V) Op zeer veele plaatfen in de werken van Cicero word ons aanbevolen, om de onderwerpen , van welke wij fpreeken willen , alvorens naauwkeurig te bepaalen. 't Zou zeer goed geweest zijn , dat de Heer de Montesquieu deeze fchoone les in het oog gehouden had. In het vijftiende boek heeft hij ons onderhouden over de burgerlijke flavernij. In het voorgaande heeft hij van de huislijke flavernij gefprooken; en nu 2al hij de ftaath-.ndige tot een onderwerp neemei). Maar wat moet men door deeze drie foorten van flavernij tog verdaan? De eigentlijk gezegde f avernij is, volgens onzen fchrijver, een ingevoerd recht, waar do>r een mensch zodanig de ei- gen-  DER WETTEN. 183 TWEEDE HOOFDSTUK. ONDERSCHEID TUSSCHEN DE VOLKEREN, WET EET REKKING TOT DEN MOED. Wij hebben boven reeds gezien, hoe de groote hette de kragten en den moed ontzenuwt, en dat gendom van een ander word, dat de laatfle volkomen meester is van het leven en de goederen van den eer/ten. Wanneer men het 15. en 16. hoek leest, dan vindt men, dat de Heer de Montesquieu door burgerlijke flavernij verftaat, de invoering van dat recht ten opzigte van die geene, die alleen om ons te dienen , aan ons verbonden zijn. De flaaven (zegt hij, in het 1, hoofdft, van het 16. hoek,) zijn veeleer gefchikt om de huisgezinnen te dienen, dan dat zij eigentlijk kunnen bcgreepen worden tot de huisgezinnen, als leden van dezelven, te behooren —■ hoe kan men uit dit alles de waare mening opmaaken? Laat ons de proef neerhen , of wij, door tot de eerfte denkbeelden op te klimmen , dit werk tot duidelijkheid kunnen brengen. De ftaat van dienstbaarheid, of van flavernij, (l'efprit de fervitttde, ou d'efclavage') twee woorden , welke onze fchrijver, zonder onderfcheid , door eikanderen gebruikt, ftaat tegen den ftaat van vrijheid over. In dén laatften, wanneer dezelve volkomen is, doet men alles, wat men zelve wil; in den eerften, wanneet die volllrekt is, doet men niets, dan hetgeen een ander wil. In het laatfle geval is onze wil geheel en al M 5 lij XVII, BOEK. II. HOOFDSTUK.  186 DE GEEST XVII. BOEK. H. nooFii- STUK. ] 1 I ■\ ü c C 2 li o ft b v rc h h is er üi */ dat men, in koude landen, eene zekere fterkte in her lighaam en in den geest ontmoet, welke de meri- lijdelijk, om dat hij geheel en al van eenen anderen afhangt. Hier uit volgt, dat, gelijk de ftaat van volkomen vrijheid natuurlijk eene volkomene onafhanglijkheid van allen anderen wil medebrengt , even zeeker ook eene volftrekre flavernij met eene volltrekte afhanglijkheid »an den wil van eenen anderen gepaard gaat. Maar onder despotieke regeeringsvormen zijn alle de leden van den Staat in eene volflagene afhanglijkheid van kunnen despoot, en bij gevolg zijn zij daar in dienstbaarheid, in flavernij. Deezen ftaat van dienstbaarheid roemt de Heer de Montesquieu , flaatkundige flavernij. ii) beflempelt , in het burgerlijk leven, dien ftaat net den naam van burgerlijke flavernij, in welke die ;eene, welke dienen, in etne volflagene afhanglijkheid an hunnen meester leven. En hij bedoelt met de uislijke flavernij, den ftaat van die vrouwen en kineren , welke volkomen van den wil van hunnen man n vader afhangen. Na deeze kenmerken van de avernij opgegeeven re hebben, kan men zeer gemakjk begrijpen, dat naar maate de afhanglijkheid meer f min onbepaald kan weezen, ook naar die maate de tat van flavernij , in evenredigheid van de paaien Innen welke zij beflooten word, tegen den Haat van ijheid zal overftaan <— en dar, wanneer zij ook het cht van leven en dood behelst , zij dan tot haar )og(le toppunt geklommen is. De befehrijving derilven, welke ons de fchrijver van de flavernij geeft, niet rigtig: hij noemt dezelve een ingevoerd recht z.; in tegendeel zij is niet anders, dan de afhang, ïheid van eens anders wil. Dependentia a voluntate 'erius. Aanm. van eenen Onb.  DER WETTEN. 137 menfchen in ftaat fielt tot langduurige, verdrietige , groote en ftoute onderneemingen. Dit bevindt men niet alleen ; wanneer men volk tegen volk vet gelijkt; maar dit ziet men in een en hetzelfde land, wanneer men het eene gedeelte eener natie tegen het andere overftelt. De noordelijkfte bewooners van China (1») zijn veel moediger dan de zuidelijke;de volkeren, die in het zuiden van Corea (se) wonen, durven zo veel niet onderneemen, als die in het noorden van dat land hun verblijf hebben. Men behoeft zig dus niet te verwonderen, dat de lafheid der volkeren, die in heete landen woonen, bijna altijd oorzaak is geweest, dat zij in flavernij waren, en dat de volkeren van de koude landen zig, door hunnen moed , altijd bij hunne vrijheid hebben weeten te bewaaren: dit is eene uitwerking , welke uit haare natuurlijke oorzaak voortvloeit. Men heeft dit ook in America bewaarheid gevonden. De despotieke Staaten van Peru en Mexico leggen nabij . de linie ; en bijna alle die kleine volkeren, welke vrij waren, en zig nog in die vrijheid bewaaren, leggen nader aan de poolen, o) D E R (w) Pater du Halde, I. deel, pag. 112. (*) De Ckineefcke fchrijvers zeggen dit ook. Ibid, 4. deel, pag. 44!!. (V) Wanneer men naauwkeurig wil fpreeken, dar kar XVII. BOEK. II. HOOFDSTUK.  r8S DE GEEST XVII. BOEK. III. HOOFDSTUK. i I 1 1 t ( i l t l 1 DERDE HOOFDSTUK. OVER HET LUCHTSGESTEL VAN ASIE. De reisbefchrijviqgen (z> zeggen ons, „ dat het „ noordelijke gedeelte van Jfie, dat uitgeftrekte „ vaste land, 't welk van den vierden graad, of „ daaromtrent, begint, en tot den noordpool toe „ loopt, kan men, over de lafheid der volkeren in de heete, en den moed der volkeren in de koude landen handelende , eigentlijk niet zeggen , dat dit eene uitwerking 's , welke uit haare natuurlijke oorzaak voortfpruit; — maar dat dit eene uitwerking is, welke verfcheidene oorzaaken heeft, van welke het luchtsgedel 'er eene is. Wanneer wij de berigten leezen, die ivij uit de Indien onifangen , en in 't bijzonder, de Xefchiedenis der Europeaanfche Volkplantingen in Ame■ica, kan men dan wel twijffelen, of deeze volkersn iouden, wanneer zij eens in den Pruisfifchen krijgslandel onderweezen waren geweest, eenen onvergeijklijken heldenmoed getoond hebben , daar zij nu eeds toonen in ftaat te zijn, om de geweldigfte foleringen te verduuren? Wij hebben reeds op het 15. 'wnfdft. van het 14. boek in noot (y) aangemerkt, dac [e Heer de Montesquieu veel te veel aan het luchtseftel toefchrijft; en dat de fchrijver van l'efprit des. >ix quintesfencié hem hier over niet zonder grond erispt. Aantn. van eenen Onb. (z) Zie de Reizen door het Noorden, 8. deel; de istorie der Tartaaren, en het 4. deel over China, van 'ater du Halde.  DÉR WETTEN. 189 „ loopt, en zig van de grenzen van Rusland tot „ aan de Arabifcbe of Oosterfcbe Zee uitftrekt, 1 „ een zeer koud land is; dat deeze uitgebreide „ ftreek lands van het westen tot het oosten door- fneeden word van eene keeten van bergen, „ welke Siberien ten noorden, en Groot-Tarta„ rijen ten zuiden hebben ; dat het luchtsgeftel „ in Siberië zo koud is, dat, eenige ftreekcn üh> „ gezonderd, het land onbebouwbaar is; en dat, „ hoe zeer de Rus/en langs den geheelen Irfis „ hunne bezittingen hebben, zij egter daar niets ,, kunnen teelen; dat dit land niets oplevert dari ., eenige laage fparréboomen en kreupelbosch , ch ,, dat de inboorlingen in elendige volkplantingen , „ even als in Canada , verdeeld zijn; dat de reden „ van deeze koude toegefchreeven moet worden, „ eensdeels, aan de hooge ligging van den grond, ,, en anderdeels, daar aan , dat, hoe meer meii van het zuiden naar het noorden gaat, de ber- gen dés te laager en platter worden: zodanig, „ dat' de noordenwind overal kan doordringen, „ zonder eenigen tegenftand te ontmoeten; dat ,, deeze wind , welke Nova Zembla onbewoon- baar maakt, dus tevens de oorzaak is van de „ onvrugtbaarheid van Siberië; dat daar en tegen „ de bergen van Noorwegen en Lapland fchoo„ ne bolwerken voor Europa zijn, welke dê „ noordelijke landen tegen deezen wind dekken; „ dat dit de oorzaak is , dat te Stokbolm , 't welk omtrent op negen en vijftig graaderi noor'1 derbreedte legt , het land vrugten, graanen „ en xvir. i O E IC. ui. HOOFDSTUK.  XVII. BOEK III. HOOFDSTUK. 190 . DE GEEST „ en planten voortbrengt; en dat men bij en , „ omftreeks Abo , 't 1 welk op den één en „ zestigften graad legt, even gelijk ook omtrent „ de drie en vier en zestigfte graaden , zilvermij„ nen en zeer onvrugtbaaren grond ontmoet. „ Wij vinden ook in die reisbefchrijvingen, dat „ Groot-Tartarijen , 't welk ten zuiden van Sibe„ rie legt, een zeer koud land is ; dat het land „ daar niet bebouwd word; dat men 'er niet an,, ders vind , dan eenig weiland voor het vee ; „ dat daar geene boomen , maar alleen eenigé „ ftruiken groeijen, even als in Tsland; dat bij „ China en het land van den Mogol eene foort van geerst groeit, maar dat de graanen en de rijst daar nimmer tot rijpheid kunnen ko,, men; dat men in Chineesch-Tartarijen, op de ,, drie-, vier- en vijf en veertigfte graaden , geene „ ftreeken ontmoet, waar het niet zeven of agt „ maanden in het jaar vriest: zo dat het daar zo koud is als in Tsland, hoe zeer het 'er warmer „ behoorde te wezen dan in de zuidelijke ge„ deelten van Frankrijk; dat men daar geene „ Heden vind, behalven vier of vijf, aan de „ Oosterfche Zee , en eenige weinige, welke de „ Cbineezen , om ftaatkundige redenen, digt bij „ China gebouwd hebben; dat in de overige ftreeken van Groot-Tartarijen alleen eenige ftee„ den gelegen zijn in Bucharien, Turkestan, en „ Cbarismus; dat de reden van deeze groote kou„ de toe te fchrijven. is aan den zouten grond, „ wel-  DER WETTEN. 191 ,, welke vol falpeter en zeer zandagtig is , en ,, daar en boven aan deszelf's hooge legging. Pa„ ter Verbiest bevond , dat een zekere ftreek, „ omtrent tagtig mijlen ten noorden van den „ grooten muur, omtrent den oorfprong van den ,, Kavamhuram, drie duizend geometrifche pasfen „ hooger lag , dan de oever van de zee bij Pe„ kin; dat.deeze hooge legging f» oorzaak is, dat, hoe zeer alle de groote rivieren van Afie „ wel eigentlijk haaren oorfprong uit dit land ,, hebben, 'er evenwel overal gebrek aan water „ is; en dat dit land niet, dan in den omtrek „ van de rivieren en meiren bewoond kan „ worden". Dit voor waarheid,' aanneemende, redeneer ik aldus; Afie heeft eigentlijk geene gematigde luchtftreek; de landen, welke daar in eene zeer koude luchtftreek leggen, (trekken onmiddelijk tegen landen, waar het luchtsgeftel zeer heet is, dat ij te zeggen, tegen Turkyen, Perfien, het land var den Mogol, China, Corea en Japan — In Europa is daarentegen de gematigde lucht, ftreek zeer uitgebreid , hoe zeer het onder eet zeer van elkander verfchillend luchtsgeftel geleger is, als zijnde 'er geene overeenkomst tusfehen he luchtsgeftel van Spanjen en Italien , en dat vat Zwe- (a) Tartaryen heeft derhalven de gedaante val evien plauen berg. xvir. 8 O li K. BE HOOFD' STUK. I 1  XVII. BOEK. III. HOOFDSTUK. 192 DE GEEST Zweden enj Noorwegen te vinden. Maar gelijk het luchtsgeftel daar, wanneer men van het zuiden naar het noorden trekt, ongevoelig koudir word , ten naastenbij in evenredigheid van de breedte op welke ieder land gelegen is, zo volgt, dat ieder land bijna gelijkt naar het land , 't welk daar naast aan gelegen is ; dat 'er geen zeer tastbaar onderfcheid plaats heeft; en dat dus, daar, gelijk ik zeide, de gematigde luchtftreek zeer uitgebreid is. Hier uit volgt, dat de Afiatifche volkeren, even als fterk en zwak , tegen elkander over liaan; de dappere en arbeidzaame volkeren grenzen daar regelregt tegen de verwijfde , luije en vreesagtige volkeren aan. Natuurlijk moet dan ook daar het eene volk overheerscht worden, en het ander overheerscht zijn. In Europa daar en tegen ftaan de natiën tegen eikanderen, als fterk tegen fterk. Die geene, welke tegen eikanderen aangrenfen, ftaan doorgaands tegen clkanderen ook gelijk in moed. Dit is de groote reden van de zwakheid van Afie, en van de fterkte van Europa, van de vrijheid m Europa, en van de flavernij in Afie; eene reden, welke ik niet weet , dat men nog opgemerkt heeft. Dit is de oorzaak , waarom in Afie de vrijheid nooit toeneemt, in plaats dat dezelve in Europa telkens , naar- maate van de omftandigheeden, vermeerdert, of vermindert. De  DER WETTEN. 193 De Muskovifche adel moge dan door een van zijne Vorften in flavernij gebragt zijn; men zal daar tog altijd zodanige trekken van onverduldigheid ontmoeten , welke de zuidelijke luchtftreeken nimmer opleveren. Hebben wij zelfs daar niet zedert eenigen tijd de aristocratifche regeeringsvorm zien invoeren? Een ander Noordsch koningrijk moge dan ook zijne grondwetten verboren hebben; men vertrouwe veilig op het luchtsgeftel; dat verlies is niet onherftelbaar. VIERDE HOOFDSTUK. gevolgen, welke hier uit voortvloeit en. Het geen wij in het voorgaande hoofdftuk gezegd hebben , komt overeen met de gevallen,' welke ons de gefchiedenisfen opleveren, Afia is dertienroaalen onder het juk gebragt, elfmaalen door' de Noordfche, en twecmaalen door de Zuidelijke volkeren. In de oudfte tijden hebben de Scyten hetzelve driemaalen overwonnen; vervolgens , de Meden en Perfen ieder eens; naderhand de Grieken, de Arabieren, de Mogollen, de Turken, de Tartaaren, de P er [wanen > en de Agre'èn of Kagareenen. Ik fpreek alleen van het hooge Afia, en ik zeg niets van de ftrooperijen en veroveringen , welke het overige van het zuidelijk gedeelte van dit waerelddcel ondergaan hebbe, II. deel. N waar XVII. SOEK. III. IOOFDSTUK. IV. IOOFD' STUK.  XVII. BOE K. IV. ÈOOFD' S T U Tv V IJ F- ir>4 DE GEEST waar onophoudelijk geweldige Staats-omweutelingen zijn voorgevallen. In Europa, daarentegen, kennen wij zedert de oprigting der Griekfche en Plenicifcbe volkplantingen niet dan vier gewigtigc gebeurtenisfen van dien aart. De eerfte, die veroorzaakt wierd door de overheerfchingen der Romeinen , de tweede, door de overftroomingen der Barbaaren, welke de Romeinen zelve afmaakten, de dorde, door de overwinningen van Karei den Groot en, en de laatfte, door dc ftroopcrijeu der Noormannen. En indien men dit wel onderzoekt, dan zal men in het midden van alle deeze geweldige omwentelingen een algemeene fterk te ontdekken , welke door alle de deelen van Europa verfpreid was. Men weet, met welke moeielijkheeden de Romeinen te worftelen hadden, om Europa te overwinnen, en hoe weinig hun de overheerfching van Afia kostte. De moeite, welke de Noordfcbe volkeren gehad hebben, om het Romeinfcbe gebied te verbreeken, de zwaarwigtigheid der oorlogen en onderneemingen van Karei den Grooten, en de herhaalde aanvallen der Noormannen zijn overvloedig bekend: de veroveraars wierden telkens wederom te rug gedreeven.  DER WETTEN. 195 V IJ F D E HOOFDSTUK. DAT, WANNEER DE VOLKEREN UIT HET NOORDEN VAN ASIA, EN DE NOOR DSC HE VOLKEREN VAN EUROPA, OVERHEERSC HINGEN GEDAAN HEBBEN, DE GEVOLGEN VAN ZODANIGE OVERHEERSCHINGEN NIET VAN DENZELFDEN AART WAREN. De Noordfcbe volkeren van • Europa hebben dal waerelddeel overheerscbt als vrije menfchen , de volkeren van het noorden van Afia overheerschten in tegendeel dat waerelddeel als flaaven; zj overwonnen hetzelve alleen voor hunnen meester, De reden hier van is , dat het Tartaarfcbt volk, 't welk de natuurlijke overheerfcher h van Afia, zelve in flaavernij is. Het maakt telkens nieuwe aanwinnen in het zuiden van Afia, en richt daar nieuwe rijken op. Maar dat gedeelte der natie , welk in het land blijft, vind zig aan eenen grooten meester onderworpen , welke , gelijk hij in het zuiden despotiek regeert, ook de despoot van het noorden tragt te zijn ; en daar hij over zijne overheerschte onderdaanen eene willekeurige magt oeffent , diezelfde magt ook over zijne overheerfchende onderdaanen zoekt uit te breiden. Men ziet dit thans duidelijk in dat uitN 2 ge- XVII. 6 O EK. V. HOOFDSTUK.  XVII. BOEK. V. HOOF» STUK. 196 DE GEEST gebreide land, 't welk men CJdneesch-Tartaryen noemt, 't welk de keizer bijna even despotiek regeert als China zelve, en 't welk hij telkens door zijne aanwinningen grootev en uitgebreider maakt. Men kan ook in de gefchiedenisfen van China zien, dat de keizers (b) van tijd tot tijd Chineefche volkplantingen in Tartaryen gezonden hebben. Deeze Cbineefen zijn eindelijk door den tijd Tartaaren en doodvijanden van de Cbineefen geworden; dog dit belet egter niet, dat zij den geest der Cbineefche regeeringsvorm in Tartaryen hebben overgebragt. Menigmaalen word een gedeelte van de Tartaar fche natie , welke eene {treek overmeesterd heeft, wederom daaruit verdreeven. En dan behoud dezelve in haare woestijnen dien geest van flavernij, welke dezelve in de luchtflreek der flavernij ingezoogen heeft. Dc gefchiedenisfen van China leveren ons hiervan groote voorbeelden op en onze oude gefchiedenisfen niet minder. (» ' Dit is de reden waarom de fmaak van de Tartaarfche of Getifche natie altijd overeengekomen heeft (£) Zo als Venti , da vijfde keizer uit de vijfde dynastie. (O De Scyten overmeesterden driemaalen Afia, en wierden daar weder driemaalen uit verdreeven. Jufi. 2. boek.  DER W ET TE N. 197 heeft met die van de Afiatifcbe koningrijken. De volkeren in die rijken worden met den rotting, en de Tartaarfche volkeren met lange zweepen geregeerd. De fmaak der Europeaanen is altijd van die zeden afkeerig geweest; en zo lang de volkeren van Afia dit pijniging hebben gelieven te noemen, hebben de Europeaanen dit met den naam van geweld beftempeld. (d) Toen de Tartaaren het Griekfcbe rijk om-ver wierpen, voerden zij in die landen de flavernij en het despotismus in; de Gotlien in tegendeel de Romeinen verdrijvende, bragten overalde monarchie en de vrijheid met zig. Ik weet niet of de beroemde Rudbeck, welke in zijnen Atlas aan Scandinavien zo veel lof toezwaait, wel van die groote daad gefprooken heeft, welke deszelfs inwoonders boven alle de volkeren der waereld moet verheffen, te weeten , dat men aan hun den oorfprong der vrijheid van Europa, dat is te zeggen, van al die vrijheid , welke thans onder de menfchen te vinden is, te danken heeft. De Goth Jornandes' noemde het noorden van Ett- (d) Dit flrijdt niet tegen het geene ik in het 20. hooffl. van het 2S. boek zal zeggen, omtrent de manier van denken der Germanifche volkeren over den rotting: want, welk een inürument het ook moge geweest zijn, zij zagen tog altijd de magt en het willekeurig gebruik vau den rotting voor eene belediging aan. N 3 XVII. BOEK. V. HOOFD' STUK.  XVIL BOK KV V. HOOFDSTUK. VI. H O O FIV STUK. 19S DE GEEST Europa den winkel waar het ménschlijk gefiagt gcfnecd wierd. (e) Ik zou het liever den winkel noemen, uit welken de gereedfehappen , die dienen moesten, om de boeijen, die in het zuiden van Europa gefmeed waren, te verbrijfelen, voortgekomen zijn. Daar vormen zig die fterke volkeren, welke.uit hun land trekken, om de dwingelanden te verjaagen, en de flaaven vrij te maaken, en om de menfchen te leeren, dat, daar de natuur hun alle aan eikanderen gelijk gefchaapen heeft , de reden 'hun nimmer verder, dan alleen,' voor zoo veel het tot hun geluk behoort, aflianglijk' heeft kunnen maaken. ZESDE HOOFDSTUK. NIEUWE NATUURKUNDIGE REDEN VAN DE SLAVERNIJ IN ASIA, EN VAN DE VRIJHEID IN EUROPA. In j/ifta heeft men altijd, uitgebreide rijken gehad. Dog zodanige hebben zig nimmer in Europa kunnen llaande houden. De reden is , dat Afia , 't welk wij kennen, veel grooter vlakten heeft. Het is door de zeeën in groote ft ukken verdeeld, en gelijk het zuidelijker legt, zo worden daar de bronnen eerder uitgedroogd ,de bergen zijn daar minder met (e) Hum/mi generis cfjicinam, de winkel, in welke ïeehtfehapene menfchen gefmeed wierden.  DER WETTEN. W met fneeuw bedekt, en dienvolgende, dienen daar de rivieren , welke zelden hoog opgezwollen zijn, C/) minder tot grensfcheidingen. ; ui ': '-(»' ' »b ' De oppermagt in Afia moet derhalven altijd despotiek zijn. Want, indien daar de flavernij niet altijd in den hoogften graad was, dan zou men daar aanftonds verdeelingen zien, welke de natuur van dat land niet kan toelaaten. In Europa vormt de natuurlijke verdeeling verfcheidene Staaten van eene middelmatige uitgebreidheid , in welke de heerfchappij der wetten niet ftrijdig is tegen het welzijn van den Staat; maar in tegendeel hetzelve zo begunftigt, dat zonder dezelve de Staat in verval geraakt, en minder in aanzien word, dan alle de andere. Dit is de grond van dien fmaak voor de vrijheid , waar door ieder gedeelte van hetzelve zo. moeiefijk onder het'juk te brengen is, of zig aan eene vreemde magt wil onderwerpen, anders dm door wetten, en voordeden van den koophandel. In Afia regeert integendeel een geest van flavernij, welke dat waerelddeel nooit verlaaten heeft, en'het is niet mooglijk, dat men in de ganfche ( > g* (ƒ> Het water lcopt daar weg, of droogt uit , e(èi het zig bijeen verzamelt, of zodra ha bi.ëeu var.a meld word. ■ J8 4 xvir. lïOKK. VI. H O O F D« s T rj ic.  SOO DE GEEST XVII. BOEK. VI. II O Ol'D STUK. VII. HOOFD STUK. gcfchiedenis van . dat gedeelte der waereld eenen enkelen trek aan wijze,-welke de kenmerken van eene vrije ziel oplevert. Men' vind daar nooit an■ ders dan heldendaaden van flavernij. ZEVENDE HOOFDSTUK. OVER AFRICA, EN AMERICA. 2.ie daar alle*, wat ik van Afia en Europa weet ' te zeggen. Africa legt onder eene gelijke luchtftreek als het zuidelijke gedeelte van Afia, en is ook onder eene dergelijke flavernij. America (g) eerst uitgemoord en naderhand op nieuw met Europeaanfche-en Africaanfche volkeren bevolkt, kan ons thans den fmaak, welke aan dat gedeelte der waereld eigen is, niet doen zien. Maar dat geene, 't welk wij van haare oude gefchiedenisfen weeten, is zeer overeenkomflig met onze grondbeginzelen. '(J1) AGT. (g) De kleine woeste volkeren van America wierden door de Spanjaarden Indios bram , dappere Indiaanen genoemd, en waren vrij wat moeielijker te on. derwerpen, dan de groote rijken van Mexico en Peru, (h) De Heer de Montesquieu fchreef dit werk in het jaar 1746. Thans kunnen wijbeeter over de Americaa. nen oordeslen. Noord America heeft haaren allen wexlerltand overvvinnenden fmaak voor de vrijheid en de repabliekijnfche regeeringsvorm op het luisterrijkfte aan den dag gelegd. Vertaaler.  DER WETTEN. üoi AGTSTE HOOFDSTUK. OVER DE HOOFDSTAD VAN EEN RIJK. ten van de gevolgen, uit het geene wij" gezegd hebben, is, dat het voor zeer groote Vorften van het uiterfte belang is, dat zij" voor den zeetel van hun Rijk de gefchiktfte plaats moeten uitkiezen. Die geene, welke dezelve in het zuiden plaatst, loopt gevaar van het noorden te verliezen; daar in tegendeel die geene, welke het noordelijk gedeelte tot zijnen zeetel verkiest, op eene gemaklijke wijze het zuidelijk gedeelte in gehoorzaamheid kan houden. Ik fpreek in 't algemeen, en niet van bijzondere gevallen. De werktuigkunde zelve heeft wel eens haare misgisfingen, waai door alle de uitwerkingen, welke de befchouwende kennis voorfpelde; in den war geraaken en verkeerd uitkomen; en waarom zou men dan zig ooi in de Maatkunde niet kunnen vergisfen — (i). A G T- (0 Men leeze nok over dit boek den agttienden brief van l'efprit des loix quintesfencié. Aanm. van eenen om. N5 XVII. BOEK. VIII. HOOFDSTUK.  2©a DE GEEST AGTTIENDE BOEK. OVER DE WETTEN IN DE BETREKKING, WELKE DEZELVE HEBBEN TOT DE NATUUR. VAN DEN GROND. XVHL BOEK. I. HOOFDSTUK. E K R STE HOOFDS T U K. HOE DE NATUUR VAN DEN GROND INVLOED HESEE OP DE WETTEN. De vruchtbaarheid van den grond in een land is eene natuurlijke oorzaak van afhanglijkheid. De landlieden ,' welke, in zodanig een land, het voornaamfte gedeelte van het volk uitmaaken , zijn zelden zeer jaloersch wegens hunne vrijheid. Zij hebben tö veelé bezigheden, en hunne hoofden te vol met hunne eigene zaaken. Eene landftreek, welke van voortbrengzelen overvloeit!', is altijd bedugt om geftroopt te worden, en vreest niets zo fterk, dan een leger. ,, Wie maaken togde goede partij uit"? zeide Cicero tegen Atticus, (£) „ zouden het de kooplieden , of de landlieden weezen ? laaten „ wij ons niet vleijen, dat/deeze lieden zig tegen „ de eenhoofdige regeeringsvorm zullen verzetten: „ zij , aan wien alle foort van regeeringsvorm „ önver'lthrlHg is , wanneer men' hun 'maar onge- moeid'laat": ' Óm (jz) 7. boek.  DER. WETTEN. 203 Om deeze reden vind men in de vruchtbaarlte landen het meeste de eenhoofdige, en in de min vruchtbaare de veelhoofdige regeering. Dit word zelfs zomtijds als eene fchaadeloosftelling aangemerkt. ■ De dorheid van den Attifcben grond was daa; de oorzaak van de voiksrcgeering, de vruchtbaar heid van den grond van Lacedceman bragt di aristocratie voort: want in die tijden was il Griekenland de eenhoofdige regeeringsvorm on draaglijk;- dog de aristocratifche komt het naast bij de eenhoofdige regeeringsvorm — Plutarchus (0 verhaalt ons, dat, na dat men t Athene den Ciloniaanfchen opftand gedempt had de ftad wederom tot haare oude verdeeldheede verviel, en zig in zo veele onderfcheide partije fchiftede, als 'er in het Attifche land onderfche derie foorten van grondgebied waren. De bergü den wilden met kragt en geweld de democratie de bewooners van het platte land drongen op 1 aristocratie, en die geene, welke nabij de z woonden , waren voor eene uit deeze twee % mengde regeeringsvorm — TWEE- Q) In het leven van Sohn. XVIII. BOEK. I. HO OFD STUK. 1 e » n n i5* ' 3 ie :e e-  £04 DE GEEST xvur. ïO EK. II. IOOFD61' UK. I .< :i I > 1 i T Y i J n b e TWEEDE HOOFDSTUK. VERVOLG VAN HET ZELFDE ONDERWERP. Deeze vruchtbaare landen zijn vlakten, op welke men buiten ftaat is, om aan den fterkfien iets te betwisten. Men onderwerpt zig dus aan denzei ven , en wanneer men daar eens onderworpen is, dan kan de geest van vrijheid nimmer wedergeren. De bezittingen van het platteland zijn :en onderpand voor-de getrouwheid. Maar an jergagtige landen kan men, het geene men heeft, ,-erdeedigen, en men heeft 'er niet veel te verdeeligcn.. De vrijheid, dat is te zeggen, die regeeingsvorm, welke men daar geniet, is daar het eeni;e goed, 't welk waardig is verdeedigd te worden, 'ij regeert dus meer in bergagtige en ontoegangijke landen, dan in zodanige, welke de natuur leer fchijnt begunftigd te hebben — De berglieden houden zig bij eene gematigde egeeringsvorm , om dat zij minder aan overeerfching zijn blootgelleld. Zij kunnen zig op un gemak verdeedigen, en zijn zeer moeielijk om : beltrijden. De oorlogs- en mondbehoeften looen tegen hun zeer kostbaar, en hun land levert iets op — het is dus veel moeielijker hun te voorlogen, veel gevaarlijker dit te onderneemen — i die wetten, welke men doorgaands voor de zeker-  DER WETTEN. $05 kerheid der volkeren maakt, hebben daar minder plaats, dan elders — (m) DER- (m) Men zou eene beetere reden kuanen geeven, waarom de gematigde regeeringsvormeh meer algemeen in onvrugtbaare, en de despotieke meer algemeen in vrugtbaare landen gevonden worden. Men kan eenigzints met minder gevaar de ingezeetenen onderdrukken, wanneer de natuur van den grond zodanig is , dat zij een ruim en gemaklijk beftaan oplevert; om dat men dan zo zeer niet behoeft bevreesd te weezen, dat de ingezeetenen het land ligtelijk. verlaaten zullen, om hun fortuin elders te gaan zoeken. De vrugibaarheid van het land weegt in dat geval tegen de gertrengheid van de regeeringsvorm op. Hierom zegt ook onze fchrijver met reden in het zesde hoofdftuk van dit boek: die landen, welke door de kunst bewoonbaar zijn gemaakt , en, om bewoonbaar te blijven , onophoudenttijk de hulp van de kunst nodig hebben , zijn tot de gematigde regeeringsvorm geneegen. Waarom ? om dat de zagtheid van de regeeringsvorm de onvrugtbaarheid van het land moet vergoeden; om dat, wanneer men in zodanige landen de vrijheid wegneemt, 'er niets meer overig blijft, om de ingezeetenen aan hun vaderland te verbinden. Zij zullen zig dan nimmer bekom, meren om bezittingen te verkrijgen, welke van de genade van hunnen despoot zouden afhangen, zij zullen naar elders vertrekken, dus is 'er geen zekerer middel om zodanige Staaten te ontvolken , dan dat men daar den geest van despotismus invoere. Deeze ééne overweging behoorde de beftuurders der volkeren te bewegen, om voor altijd alle denkbeeld en lust tot de despotieke regeeringsvorm uit hunne gedagten te bannen, /lanm. van eenen Oni. XVIII. BOEK. II. 11 O O F U. STUK.  XVIII. BOEK. III. HOOFDSTUK. V ta6 DE GEEST DERDE HOOFDSTUK. WELKE LANDEN HET MEEST BEBOUWD WORDEN. De landen worden doorgaands niet in evenredigheid van hunne vrugtbaarheid , maar naar maate van de vrijheid, welke men in dezelve geniet, bebouwd; en indien men de waereld eens in zijne gedagten verdeelt , dan zal men verbaast ftaan, van te ondervinden , dat men meestal in derzelver vruchtbaarftc gedeelten woestijnen aantreft, terwijl in tegendeel de grootfte volkeren in die ftreeken woonen, waar de natuur alles fchijnt te weigeren, (ra) Het is natuurlijk, dat een volk een flegt land verlaat, om een beeter te zoeken, en onnatuurlijk dat het een goed land vaarwel zegt, om naar een flegter te vertrekken. De meeste vijandelijke invallen en ftrooperijen gefchieden in zodanige landen, welke de natuur gefchikt had om gelukkig te weezen; en gelijk niets nader bij de verwoesting komt, dan vijandelijke invallen en ftrooperijen, zo worden ook doorgaands de vrugt-baarfte landen het meefte ontvolkt, terwijl de arme noordfche landen al- («) Be reden hiervan is te vinden, in het geene ik in de voorgaande noot heb gezegd. Jatim. van eenen Onb.  D K R WETTEN. «07 altijd bewoond blijven, juist om die reden,om dat zii bijna onbewoonbaar zijn. (0) 1 . Men (0) Ik zou liever ftaande houden, dat in • die landen de regeeringsvorm dat genoegen aanbrengt, *t welk de natuur fchijnt te weigeren, en dat dit de reden is, waarom de Noordfchc landen bevolkt'zijn. Denemarken heeft den naam van eene despotieke regeeringsvorm, dog indien de koning daar niet met veel gematigdheid regeerde, dan zou het land weldra ontvolki zijn. De vorst, welke daar thans met zo veel roem regeert, heeft het middel weeten te vinden, om zijne hoofdilad met eene menigte nieuwe inwoonders te ver meerderen. En zeker, men moet de reden, van deeze vermeerdering nog in het iuchtsgeltel, nog in de natuut van den grond zoeken. Mea moet hier om geene natuur, kundige redenen denken , 't is enkel de goedertieren; regeering van Frederik den Vijfden , welke zo veele inwoonders lokt: (*) mooglijk zal men mij tegenwerpen , dat de onvrugtbaarheid van den grond dt oorzaak is van gematigde regeeringsvormen; dat dergelijke regeeringsvormen natuurlijk eene menigte var inwoonders lokken , en dat men dus deeze geheelt uitwerking alleen aan deeze onvrugtbaarheid moet toefchnjven. Maar dan antwporde ik , dat hoe zeer de onvrugtbaarheid op zig zelve ook altijd eene ba. weegreden te meer is, om de vorften aan te zetten j óm met alle gematigdheid te regeeren , dezelve egtei nimmer de eenige werkende oorzaak van de gema. tigdheid eener regeeringsvorm kan genaamd worden. Men (*) Men houde in 't oog, dat de onbekende aantekenaai hier van den voorgaanden koning van Denemarken fpreekt. Pertteler» XVIII. BOEK. III. [IOOFD" STUK.  XVIII. BOEK. III. HOOFD STUK. *c8 DE GEEST Men kan uit het geene ons de gefclnedfchrijvers van de verhuizing van de volkeren van Scandinavien naar de boorden van den Donau verhaa■len, zien, dat dit gtene overheerfching was,maar enkel een vertrek uit een dor land naar een verlaaten land. Dee- Men zal tog altijd op eene zedenkundige reden moeten ter neder komen, op eene overtuiging , dat men , om zelve gelukkig te zijn, ook anderen gelukkig moet maaken. Voeg hier bij, dat hoe gematigd eene regeeringsvorm ook voor het inwendige van den Staat moge zijn, dezelve egter op zig zelve dan nog niet toereikende is, om zodanigen Staat rijk in inwoouers te maaken. Men verlaat een land, in 't welke men ondervind, dat men een flaaf moet zijn, om in een hnd te gaan woonen, in 't welke men zig verzekerd houd, vrij te zullen weezen. Dog gewoonlijk komt men tot dien flap niet, dan na dat men te gelijk verzekerd is, dat men voor vijandelijke aanvallen van buiten veilig zal zijn. Zelden zal iemand den lust bekruipen, om zig in eenen Staat ter neder te zetten, welke weinig kragten bezit om zig verdeedigen, en dus gevaar loopt, om op den eenen of anderen tijd overheerscht te zullen worden. Deeze tweederleie zekerheid — aan den eenen kant de overtuiging , dat men zijne bezittingen vreedzaam zal kunnen genieten , — en aan de andere zijde de gerustheid.dat men buiten het bereik van vijandelijke aanvallen zal zijn, is een nodig vereischte, ora zelfs de alleronvrugtbaarfte landen ten uiterften volkrijk te maaken. Dit is de reden, waarom Holland een meesterfluk van de menschlijke kunst en fchranderheid geworden is. Aanm. van eenen Onb,  D Ë R WETTEN. ac9 Deeze gelukkige landftreeken waren derhalven door. andere verhuizingen ontvolkt ; dog wij, weeten de droevige gebeurtenisfen niet, welke daar zijn voorgevallen. Aristoteles fj>) zegt* ,, het blijkt uit veele ge-' „ denkftukken, dat Sardinië eene Criekfcbe volk- planting geweest zij. Het was weleer zeer] rijk. En Aristeus, wiens liefde tot den landbouw zo „ beroemd geweest is, gaf daar zijne wetten. ,, Dan het is zedert zeer vervallen: want na dat „ de Carthagers hetzelve overmeesterd hadden , verwoesteden zij daar alles, wat in ftaat was om „ den menfchen voedfel te verfchaffen, en zij ver^- boden den. landbouw , onder bedreiging van de „ doodftraf." Sardinië was ten tijde van Aristoteles nog niet weder herfteld, en • is zelfs ten huidigen dage nog niet in deszelfs vollen bloei. De gematigdfte en vruchtbaarfte gedeelten van Perfien, Turkyen, Muscovien en Polen hebben zig nog niet kunnen herftellen van de verwoestingen, welke in die landen door de groote en kleine Tartaaren zijn aangeregt. V I E R- (p) Of die geene, welke het boek over de wonderlijke gebeurtenisfen gefchreeven heeft. tt DEEL. O xvirr. B OEK. ui. IOOFD. STUK.  DE GEEST XVIII. BOEK. IV. HOOFDSTUK. V. HOOFD STUK. VIERDE HOOFDSTUK. NIEUWE AANMERKINGEN OVER DE UITWERKING VAN DE VRUCHTBAARHEID EN ONVRUCHTBAARHEID DER LANDEN. De onvruchtbaarheid van den grond maakt de menfchen naarftig, matig, tegen den arbeid verhard, moedig en bekwaam tot den oorlog. Zij zijn wel verpligt, om zig zeiven dat geene te verfchaffen, 't welk de grond hun weigert. De vruchtbaarheid van den grond, daarentegen, geeft, door het gemak , aanleiding tot verwijfdheid, en een zekere trek tot behoudenis van het leven — Men heeft opgemerkt, dat die Duitfche krijgsbenden , welke in zodanige landen geworven worden, waar de boeren zeer rijk zijn , zo als in Saxen, zo goed niet zijn, als de andere. De krijgswetten zouden dit ongemak, door eene geffrengere tucht, kunnen voorkomen. VIJFDE HOOFDSTUK. OVER DE BEW00NERS VAN EILANDEN. De bewooners van eilanden zijn meer gefield op • de vrijheid, dan de volkeren, welke op het vaste land  DER WETTEN. m iand woonen; de eilanden zijn gewoonlijk van eene kleine uitgeftrektheid. (q) Het eene gedeelte Van i het volk kan daar zo gemaklijk niet gebruikt worden , om het andere te onderdrukken. De zee 1 fcheid hetzelve van de groote koningrijken af, en de dwinglandij kan zig zeiven daar de hand niet bieden. De veroveraars worden door de zee gefluit, de eilanders worden dus onder hunne veroveringen zo ligt niet begreepen, en zij behouden hunne wetten gemaklijken ZESDE HOOFDSTUK. OVER ZODANIGE LANDEN, WELKE DOOR DE KUNST BEWOONBAAR ZIJN GEMAAKT. Die landen, welke door de kunst bewoonbaar zijn gemaakt, en, om bewoonbaar te blijven, onophou- ! denlijk de hulp van de kunst nodig hebben , zijn tot de gematigde regeeringsvorm genegen. Van deeze foort zijn 'er voornamentlijk drie ; de twee fchoone provinciën van Kiangnan en Tche-kiang in Cbina, Egypten en Holland. De oude keizers van Cbina waren geene veroveraars. De eerfte zaak, welke zij deeden, om zig groo- (?) Japan is,zo door deszelfs grootheid, als flavernij , eene uitzondering op deezen regel. O 2 XVIII. i O E K. V. IOOFD STUK. VI. IOOFD' STUK.  412 DE GEEST XVIII. Jl O E K VI. HOOFD STUK. < 1 1 4 grooter te maaken, leverde tevens bewijzen voor hunne wijsheid op. Men zag de twee fchoonfte provinciën van het geheele Rijk van onder het wa'ter ten voorfchijn komen. Zij wierden als door menfchenhanden gemaakt. De onuitfpreeklijke vrugtbaarheid van deeze twee provinciën heeft in de Europeaanen die groote denkbeelden van het geluk van dit uitgebreide Rijk gegeeven. Maar de geftadige en onontbeerlijke zorg , om een zo aanzienlijk gedeelte van het Rijk voor de verwoesting te bewaaren , eischte ook veeleer de zeden van een wijs en verftandig, dan die van een wellustig volk, vorderde veeleer het wettige gezag van eenen monarch, dan de dwingelandijvoerende eu willekeurige magt van eenen despotieken Vorst. Dus behoorde daar de regeeringsvorm zo gematigd :e zijn, als in Holland , 't welk de natuur fchijnt »evormt te hebben, om geftadig acht op zig zelveu :e liaan , en niet om aan zorgeloosheid of wis» peltuurigheid overgelaten te worden. Qr~) Dus waren de eerfte wetgeevers van CUnd\ ïiettegenftaande het luchtsgeftel van dat land, ,vaar door men natuurlijk tot eene flaaffche gehoorzaamheid geneigd is, niettegenftaande de gewetlenaarijen , welke uit eene al te groote uitge. >reidheid van een Rijk voortvloeijen, wel verpligt orri (/•) De gefchiedenis van Holland leert op ieder ilad, dat het nimmer mooglijk is geweest, om daar le flavernij ftaande te houden. Vertaaler.  DER WETTEN. sij om zeer goede wetten te maaken; en de regeeting kon zig niet ontiiaan van dezelve te gehoorzaamen. (s) ZEVENDE HOOFDSTUK. over de gemaakte werken der mensc hen. De menfchen hebben de waereld door hunne zorgen , en door goede wetten beter tot hunne woning gefchikt gemaakt, dan zij die uit handen van derzelver Maaker ontfaugefi hebben. Wij zien thans rivieren loopen op die plaatfen , waar te voren niet dan meiren en poelen waren. Dit is een goed» 't welk de natuur niet gegeeven heeft , maar dat zij gunftig onderhoudt. Toen de Perfiaancn (f) meesters van Afia waren, Honden zij aan die geene, welke het water uit de bronnen naar zodanige plaatfen afleidden , die te voren door hetzelve niet befproeid wierden , het genot van die plaatfen toe, gedurende den leeftijd van vijf gedachten; en gelijk 'er eene menigte van beekeu op den berg Tuurus ontlpringen, zo ontzagen zij geene kosten om dezelve afteleiden; en heden ten dage (Y) En derhalven heef: hier niet het luchtsgeflel, maar de regeeringsvorm z^lve.het gefchil tu'fchen de flavernij ea de vrijheid bcüist. Aanm. van eenen Onbek. (i) Polybius, lo. bock. O " xvur. 3 O EK. VI. UOOFOS T UK. VII. IOOFDS T V K.  XVIII. n o E K. VIL HOOFDSTUK. VIII. HOOFTSTUK. N 214 DE GEEST dage vind men daar in de landerijen en in de tuinen overal water, zonder dat men bijna kan nagaan, waar hetzelve van daan kome. Gelijk dus de verwoestende natiën onheilen aanbrengen, welke langer duuren dan die natiën zelve , zo brengen ook fchrandere volkeren voordee» len aan, welke met hun niet eindigen. AGTSTE HOOFDSTUK. ALGEMEENE BETREKKING DER WETTEN. De wetten ftaan in eene zeer naauwe betrekking tot de manier, langs welke de onderfeheidene volkeren zig hun beftaan verfchafFen. Men heeft een veel uitgebreider wetboek nodig voor een volk, 't welk van den koophandel en de zeevaart leeft, dan voor een volk., 't welk zig met den landbouw vergenoegt; het laatfte heeft weder veel meer wetten nodig, dan een volk, 't welk van den veeteelt leeft; en hier moeten de wetten ook nog in groö=> ter getal zijn, dan bij een volk, 't welk zig enkej van de jagt geneert.  DER WETTEN. 215 NEGENDE HOOFDSTUK. OVER DE NATUUR VAN DEN GRUND IN AMERICA. De reden, waarom men 20 veele wilde volkeren in America vind, is, om dat de grond daar uit 1 zig zeiven eene menigte vrugten oplevert , waar mede men zig voeden kan. Indien daar de vrou- 1 wen rondom haare woning maar een ftukje land bebouwen, dan groeit 'er aanftonds koorn. De jagtenvisfcherijen doen daarenboven het hunne om den menfchen den overvloed te verfchaffen. Behalven dat, Hagen daar de grasvreetende beesten, zo als het rundvee, de buffels, en dergelijke, veel beter dan de vleeschvreetende. Deeze laatfte hebben van de oudfte tijden af, hun- voornaamfte verblijf in Africa gehouden. Ik twijffel zeer of men in Europa alle die voordeden wel zou hebben, indien men daar het land onbebouwd liet leggen. Men zou 'er niet anders dan zwaare bosfchen, kreupelhout, en ander onyrugtbaar geboomte vinden. O 4. TIEN* XVIII. ' O E K» IX. IOOFD. STUK.  s*6 DE GEEST XViH. B O li IC X. KuOFD' s TUK. TIENDE HOOFDSTUK. OVER, HET GETAL DER MENSCHEN, IJ» BETREKKING TOT DE MANIER, OP WELKE ZIJ ZIG HUN BESTAAN VERSCHAFFEN. Wanneer de volkeren hunne landerijen niet bebouwen , dan bevind zig het getal der menfchen onder hun in de volgende evenredigheid. Gelijk de voortbrengfelen van eenen onbebouwden grond ftaan tegen die van eenen bebouwden grond, even eens ftaat het getal der wilden van het eene land tegen het getal der landbouwers in het andere; en wanneer het landbouwende volk te gelijker tijd de kunften'en handwerken oeffent, dan volgen hier uit zodanige evenredigheeden' tusfehen die volkeren , welke zeer in het breede zouden kunneri behandeld worden. Nimmer kunnen wilde volkeren tot uitgebreide naden aangroeijen. Indien zij als herders leven, dan hebben zij eene magtige ftreek lands nodig, om maar in een zeker getal te kunnen beftaan; indien zij van de jagt leven, dan zal hun getal nog minder zijn , en zij zullen maar eene zeer kleine natie kunnen wezen. Hun land is doorgaands vol met bosfehen; en gelijk zij zig nimmer bekommeren om waterleidin• • - / gïH  DER WETTEN. $g g4n te njaaken, zo zal men 'er ook eene menigte moeraslln vinden, bij welke zig bet volk bij hoopèn ter nedcrllaat , en op zig zeiven als kleine natiën leeft. ELFDE HOOFDSTUK. OVER WILDE VOLKEREN, EN OVER E A R E A A R S C H E VOLKEREN. Tusfehen wilde en barbaarfche (u) volkeren is dit onderfcheid , dat de eerde beftaan uit onder- i fcheidene kleine natiën, welke zig om eenige bijzondere redenen niet kunnen vereenigen, daar in tegendeel de barbaarfche volkeren gewoonlijk uit zodanige kleine natiën beftaan, welke zig kunnen vereenigen. De eerstgenoemde zijn doorgaands jaagers, en de' laatfte herders. Dit ziet men duidelijk in De Grieken en Romeinen waren uit veragring gewoon alle zodanige volkeren Barbaaren te noemen, welks tot hunne natie niet behoorden. De Atkenien. fers noem.len alle die geene , vve'lë hunne taal niet v'ertlonden , of dezelve gebrekkig fprakéiï , Barbaaren. Strabo leid in zijn 14. boek dit woord af van hèt woord B«p3«p, hard , met welluidend. Ovidius zegt hierom, toen hij in Pontus was, in den A'theenfichen fmaak, Barbarus his ego fum , quia non intelligor ulli. Ik ben dit volk een Barbaar, om dat mij niemand verftaat. Vertaaler. O 5 XVIIÏ, 15 O E K. X. HOOFD? STUK. XI. IOOFD» STUK.  aifr DE GEEST in het noorden van Afia. De volkeren van Siherien kunnen nimmer in een lighaam leven , om dat zij dan niet zouden kunnen beftaan. De Tartaaren "kunnen gedurende eenigen tijd zig met eikanderen vereenigen , om dat zij gedurende dien tijd hun vee met eikanderen kunnen doen weiden. Alle de horden kunnen dus vereenigd worden; en dit gebeurt, zo dra een hoofd eene menigte andere aan zig onderworpen heeft. Dog wanneer zij vereenigd zijn , dan moeten zij één van deeze twee zaaken kiezen, of weder uit eikanderen fcheiden, of eenen inval in het een of ander Rijk van het zuiden van Afia doen. XVIIL BOEK, XI. JStOOFl STUK. * xn. rooft- STUK. TWAALFDE HOOFDSTUK. OVER HET RECHT DER VOLKEREN, BIT DIE NATIËN, WELKE HUNNE LANDERIJEN NIET BEBOUWEN, Zodanige volkeren moeten natuurlijk, daar zij in geen bepaald en behoorlijk begrensd land wonen , menigvuldige redenen tot verfchil met eikanderen hebben. Zij moeten daar elkander het onbebouwde land op die zelfde wijze bijna betwisten, als bij ons de burgers met elkander over erfenisfen verfchillen. Dus moet men daar eene menigte van redenen tot den oorlog hebben , dan eens over de jagt , dan eens over de visfcherijen > d^n eens over het voeder van de beesten, dan wede?-  DER WETTE N. Hf der over het berooven van elkanders flaaven. En daar zij geen grondgebied hebben, zo moeten daar zo veele dingen door het recht der volkeren afgedaan worden, dat 'er weinig voor het burgerlijke recht kan overblijven. DERTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE BURGERLIJKE WETTEN BIJ ZODANIGE VOLKEREN, WELKE HUNNE LANDERIJEN NIET BEBOUWEN. De verdeeling der landerijen is de voornaame reden van de uitgebreidheid van een burger wetboek. H Men kan dus bij zodanige volkeren, waar men de s landerijen niet verdeelt , geen uitgebreid wetboek yerwagten. Men kan de inflellingen van die volkeren veeleer met den naam van zeden, dan van wetten beftempelen'. Bij zodanige volkeren hebben de grijsaarts , welke van oude dingen weeten, een aanmerkelijk gezag: men kan zig daar nimmer door goederen, maar wel door zijne kragten en goeden raad, aanzien bezorgen. Deeze volkeren'dooien om, en verfpreiden zig of in weilanden, of inbosfehen. Het huwelijk kan dus daar nimmer op eenen zo zekeren voet zijn als ouder ons, waar het door de woning bepaald word, waar XVIII. ROEK. XII. I O O F USTUK. san. OOFDTUK.  XVIII. BOEK 'xur. II O O F IJST U K. I t XIV. HOOF I STUK VEERTIENDE HOOFDSTUK. OVER DEN STAATKUNDIGEN STAAT, BIJ ZODANIGE VOLKEREN, WELKE HUNNE LANDERIJEN NIET BEBOUWEN. Zodanige volkeren genieten eene zeer groote vrijheid. Want, gelijk zij hunne landerijen niet bebouwen , zo zijn zij ook aan dezelve niet vérbomkn. Zij *2» DE GEEST waar de vrouw aan haar huis verbonden is ; zij, kunnen dus daar meer van vrouwen veranderen zij kunnen 'er verfcheidene hebben , en dikwils' zig onyerfclnllig, gelijk de beesten, in het wild vermengen. De volkeren, die als herders leven , kunnen zig van hun vee, van 't welke zij beftaan, niet Jtflcheiden , even weinig kunnen zij "hunne vrouwen verlaaten , welke voor het vee moeten zorgen. . Dus moet dit allt^s te zamen gaan, te meer daar zij doorgaands op zeer ruime vlakten wonen, in welke weinig fterkten zijn, om belegerd te moeten worden, en derhalven zouden dan hun* ne vrouwen, hunne kinderen en hun vee'weldra ;en prooi voor hunne vijanden worden. Hunne wetten zullen dus de verdeeling varv len buit bepalen, en], even gelijk onze Salifcbe vetten, den meesten aandagt op' het fteelen vesigen.  D Ë R W É T TE N. m Zij dooien om , en houden geene vaste woonplaats ; en zodra hun opperhoofd hun de vrijheid wilde beneemen , zouden zij die terftond bij een ander gaan zoeken, of zig in de bosfchen begeeven, om daar met hunne huisgezinnen te leeven. Bij deeze volkeren is de vrijheid van den mensch zo groot, dat zij noodzaaklijk die van den burger medebrengt. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. . OVER ZODANIGE VOLKEREN, BIJ WELKE HET GEBRUIK VAN DE MUNT BEKEND IS. AÏristippus fchipbreuk geleden hebbende , redde zig met zwemmen ,en kwam aan de naastgelegene rivier te land. Hij zag eenige geometrifche trekken in het zand ftaan, en wierd opgetogen van blijdfchap, als oordeelende, dat hij niet bij een Barbaarscb , maar bij het een of ander Griekscb volk was aangeland. Wanneer men alleen is , en door eenig toeval bij eene onbekende natie aankomt , en een ltuk gemunt geld ziet, dan kan men veilig befluiten, dat men zig bij eene befchaafde natie bevind. De landbouw eischt het gebruik van de munt, om dat dezelve veele kunften en wetenfehappen ènderltelt; men ziet de knnlten en wetenfehappen al- BOEK. XIV. HOOFDSTUK. XV. IOOFD. STUK.  xvin BOE* XV. HOOFT STUK. XVI. HOOFDSTUK. 22a D E GEEST altijd met de behoeften hand aan hand gepaard .gaan. Dit alles baant den weg tot het uitvinden van een vast en algemeen teken der waardijen. Zwaare overftroomingen en brand (V) hebben ons geleerd en aangewezen , dat de aarde veele metaalen in haaren fchoot heeft. Na dat men dezelve daar uit heeft weten op te delven , wierd het zeer gemaklijk , dat men dezelve tot muntfpecien bezigde. ZESTIENDE HOOFDSTUK. OVER. DE BURGER WETTEN BIJ ZODANIGE VOLKEREN, WELKE HET GEBRUIK VAN DE MUNT NIET KENNEN. Wanneer een volk het gebruik van dc munt niet heeft, dan vind men bij hetzelve geene andere foort van onrechtvaerdigheid, dan die geene, welke uit geweld gebooren wordt ; dan ziet men daar,dat de verdediging, welke de zwakken tegen zodanig geweld doen-, enkel gefchiedt door zig met eikanderen te vereenigen. Men vind derhalven daar ook geene andere, dan ftaatkundige wetten; (V) Op deeze wijze verhaalt ons Dioderus, dat herders het goud in het Pyreneefche gebergte gevonden hebben.  DER WETTEN. 023 ten; maar bij volkeren waar de munt in gebruik is, is men tevens aan zodanige onrechtvaerdigheeden blootgefteld, welke uit bedrog voortfpruiten; en deeze foort van onrecbtvaerdigheeden kunnen op duizenderleie wijzen bedreeven worden. Men is dus bij zodanige volkeren wel verpligt, om goede burgerwetten te hebben; zij ontftaan als van zelve uit de telkens nieuwe wegen en middelen om bedrog te kunnen pleegen. In zodanige landen , waar men geene munt heeft, kan een dief niet anders dan goederen met zig pakken. En de goederen gelijken zelden elkanderen volkomen. In landen, waar men de munt gebruikt, kan een diefde tekenen der waardije fteelen. En deeze zijn altijd aan eikanderen gelijk. In de eerstgenoemde landen kan niets verborgen blijven, om dat de dief altijd de bewijzen bij zig heeft, waar mede hij kan overtuigd worden. Terwijl dit bij de laatstgenoemde niet altijd doorgaat. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE STAATKUNDIGE WETTEN BIJ DIE VOLKEREN, WELKE HET GEBRUIK VAN DE MUNT NIET KENNEN. De grootfle zekerheid, welke zodanige volkeren, die hunne landen niet bebouwen, wegens hunne vrij" XVIII. R O B K. XVI. HOOFDSTUK. XVII. HOOFDSTUK.  XVIII. B O E K. XVII. HOOFDS T U K. ] ] XVIII. ] IOOFD- ^ STUK. \ V h d Qv~) Stigtelijke brieven, 20, Verzameling. &n DE GEEST vrijheid hebben, beftaat daar in* dat zij het gebruik, van dc munt niet kennen. De vruchten welke dejagt, de visfeherijen, of het vee opbrengen, kunnen nimmer in eene zo groote menigte bijeen verzameld, nog bewaard worden, dat eeii mensch daar door rijk en vermogend genoeg kan worden, om alle de andere om te koopen daar men in tegendeel, wanneer men eens de tekenen der waardije ingevoerd heeft, dezelve in eeiie groote menigte ophoopen kan, en vervolgens uitdëelen aan wien men wil. Bij volkeren, waar de munt niet in gebruik is * nnd men weinig behoeften: ieder word daar zeer igt, en op eenen gelijken voet voldaan. De gelijk* ïeid is derhalven daar gedwongen. Ook zijn daar le vorften nimmer despotiek. AGTTIENDE HOOFDSTUK. KRAGT VAN HET BIJGELOOF. ndien het waar is, het geene ons de reisbefchrijrers verhaalen , dan is de Staats-inrigting van een ólk van Louifiam, welk Natfchen genaamd rordt, eene uitzondering op het geene ik gezegd ebbe — Hun opperhoofd (to) befchikt over alle e goederen zijner onderdaanen; zij kunnen hem zelfs  DER WETTEN. 2.5 zelfs hun leven niet weigeren. Hij is daar als de groote Heer. Zodra de waarfcbijalijke throonsopvolger gebooren word, draagt men hem alle de kinderen, welke aan de borst zijn , op, om hem gedurende zijn leven lang te dienen. Men zou zeggen, dat hij de groote Sefostris was. Deeze Vorst word, in zijne hut, met geene mindere plegtigheeden gediend , dan een keizer van Japan, of China, in zijne paleizen. De-vooroordeelen van het bijgeloof overtreiTen alle andere : de redenen , welke het bijgeloof aanvoert , doen alle andere zwijgen. Dus , hoe zeer het despotismus natuurlijk aan de wilde volkeren onbekend is, kent evenwel dit volk het zelve. Zij aanbidden de zon, en indien men hun niet had ingeprent, dat hun opperhoofd een broeder van de zon was, dan zouden zij hem zeker voor een even eiendig fchepfel verflijten, als zij zelve zijn. NEGENTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE VRIJHEID DER ARABIEREN, EN DE SLAVERNIJ DER TARTAAREN. De Arabieren en de Tartaaren zijn herders. De Arabieren bevinden zig in het algemeen geval , waar van wij gelprooken hebben , en zijn vrije volkeren. Daarintegendeel de Tartaaren , welke 11. DEEL. P h« XVIII. 3 0 EK. XV11I. HOOF D" STUK. XIX. IOOFD SI l) K.  XVIIL B O E K. XIX. hoofdstuk. saS DE GEEST het zonderlingfle volk van den geheelen aardbodem zijn, onder eene Iraatkundigé flavernij leeven (x). Ik heb van dit laatfle reeds eenige redenen opgegeeven (;y); dog, zie hier nog eenige nieuwe: zij hebben nog fteeden, nog bosfehen, en zeer weinig moerasfen; hunne rivieren zijn bijna altijd met ijs bedekt; zij bewoonen eene onmeetbaare vlakte; zij hebben weilanden en vee ; en bezitten bij gevolg goederen; — maar z»ij hebben nergens eene wijkplaats , nergens eene gelegenheid om zig te verdcedigen. Zodra een Cban overwonnen is, Haat men hem het hoofd af (z). Even eens han-' delt men met zijne kinderen , en zijne onderdaanen worden een eigendom van den overwinnaar. Men verwijst hen nimmer tot eene burgerlijke flavernij: zij zouden , in dat geval, aan die overwinnende natiën, welke nog land te bebouwen, nog huisdienften nodig hebben, enkel tot last zijn. Zij vermeerderen dus de natie met hun ; maar men begrijpt ligt, dat men hier door , in plaats van de burgerlijke, de flaatkundige flavernij heeft moeten invoeren. En (jc) Wanneer men eenen nieuwen Chan uitroept, dan fchreeuwt het geheele volk : dat zijne woorden hem tot zwaarden zijn mogen. (y) In het 17. boek, 5. hoofdft. (2) Men behoeft zig dus niet te verwonderen, dat Miriveis,m zig meester van Ispahan gemaakt te hebben , alle de Prinfen van den bloede deed ombrengen.  DER WETTEN. aa? En als men het wel inziet, dan is het niet wel mooglijk, dat, over het algemeen, de geheele natie vrij kan zijn, in een land, waar de onderfeheidene horden eikanderen telkens beoorlogen: in een land , waar het ftaatkundig lighaam van iedere overwonnene horde, door den dood van derzelver opperhoofd , telkens vernietigd word; want natuurlijk moet 'er geen van alle de partijen zijn, die niet menigmaalen het onderfpit gedolven heeft. Overwonnene volkeren kunnen eenige vrijheid behouden , wanneer zij uit hoofde van hunne gele* genhtid zig in ftaat bevinden, om verbonden aan te gaan; maar de Tartaaren, welke altoos zonder eenige verdediging zijn , kunnen nimmer zo dra zij eenmaal overwonnen zijn , eenige voorwaarden bedingen. Ik heb in het tweede ■hoofdjïuk gezegd, dat de bewooners van vrugtbaare vlakten zelden vrij zijn. De omftandigheeden maaken dat de Tartaaren, hoe zeer zij eenen onbebouwden grond bewoonen, zig in hetzelfde geval bevinden. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER HET RECHT DER VOLKEREN BIJ DE TARTAAREN. 'De Tartaaren fehijnen, wanneer zij t'huis zijn . zeer zagt en menschlievend te weezen j dog" z\ P 2. zijr XVIIt. BOEK. xtx. HOOFDSTUK. XX. HOOFDSTUK.  228 DE GEEST XVIII. B O & li, XX. HOOFlV STUK. zijn zeer wreed, wanneer zij overwinnaars zijn. Zij laaten alle de ingezetenen van die fteeden, welke zij inneemen, over den kling fpringen , en verbeelden zig, dat zij hun zeer genadig behandelen, wanneer zij hun verkoopen , of onder hunne foldaaten als gefchenken uitdeden. Zij hebben Jfia, van de Indien af, tot de Middelan.li'che zee toe , afgeloopen, en die geheele landstreek , welke het oosten van Perfien uitmaakt, is nog door hun toedoen eene woestijn. Het navolgende komt mij vóór de reden te wezen van een zodanig recht der volkeren. Deeze volkeren hadden geene lteeden ; zij voerden alle hunne oorlogen met fpoed en met drift ; wanneer zij kans zagen om de overwinning te behaalen , dan leverden zij flag ; dog wanneer zij daar geene hoop op hadden , • dan verfterkten en vermeerderden zij hun leger zo veel zij konden. Daar zij zodanige gewoonten hadden , oordeelden zij, dat het tegen hun recht der volkeren ftreed, dat de inwooners van eene ftad, welke in het veld tegen hun niet opgewasfehen zouden zijn , hun konden ophouden. Zij merkten dus de lteeden niet aan als eene vergadering van burgers, maar als plaatfen, welke men gefchikt had, om zig aan hunne magt te onttrekken; zij verltonden niets van de kunst om dezelve te belegeren ; en zij gaven zig in het belegeren altijd fterk bloot. Dus wreekten zij, bij de inneeming derzelve , al het bloed,  DER WETTEN. aas bloed, 't welk dezelve aan hun gekost hadden (a). EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER EENE BURGERWET BIJ DE TARTAAREN. Pater du Holde verhaalt ons, dat bij de Tartaaren de jongTte zoon altijd erfgenaam is. De reden hier van is , dat de oudere zoonen, naar maate dat zij zig tot het herderlijk leeven in ftaat bevinden, met eene zekere hoeveelheid vee, welke hun de vader geeft, het vaderlijk huis verlaaten, en op zig zclvcn eene nieuwe woning gaan betrekken'; de jongde zoon, welke bij zijnen vader in het huis blijft» is derhalven de natuurlijke erfgenaam. Ik heb wel eens gehoord, dat eene dergelijke gewoonte in zommige kleine ftreeken van Engeland nog plaats heeft; men vind dezelve ook nog in Bretagne , en in het hertogdom van Rouaan , waac dezelve onder de onedele familien in gebruik is. Zonder twijffel is dit eens herderlijke wet, welke van een (a) Ik begrijp niet, hoe men een gedrag, 't welk zonder grondbeginfelen , zonder wetten is, en 't welk niets minder beoogt , dan om alles te verwoesten, nog met den naam van recht der volkeren kan beftgnv pelen. Aanm. van eenen Or.b. P S XVIII. BOEK. XX. HOOFDSTUK. XXI. HOOFDSTUK.  XVIII. BOE K XXI II O O F E STUK. XXII. HOOFD STUK. (S) Tit. 63. 230 DE GEEST een oud Bretons volk afkomt, of van een oud Duitscb volk is overgenomen. Men weet uit Gefar en Tacitus dat de laatstgenoemde volkeren wei' nig met het bebouwen der landerijen ophadden. TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER EENE BURGERWET VAN DE pERMANISCHE VOLKEREN. Ik heb lust, om, in dit lioofdftuk, te doen zien , hoe dat bijzondere gedeelte van de Salifche wet, 't welke men gewoonlijk alleen 4e Salifche voet noemt, overeenkomt met de wetten van een volk, 't welk zijne landerijen niet bebouwde , of ten miuften weinig met den landbouw ophad. De Salifche wet (b) wil, dat, wanneer een man kinderen nalaat, de zoonen hem in het Salifche land opvolgen, en de dogters niet. Om te weeten, wat eigenlijk Salifche Landerijen waren, moet men onderzoeken, waar in de eigendommen of het gebruik der landerijen bij de Franken beftaan hebben, eer zij Germaniè' verlieten. De Heer Echard heeft zeer wel beweezen, dat het woord Salisch afkomt van het woord Sala, t het  DER WETTEN. =3* het welk een buis betekent (c), en dat dus het Salifche land dat Huk land was, 't welk tot het huis behoorde. Ik zal eenen flap verder gaan, en nafpporen, wat eigentlijk bij de Germaniërs het huis was, en het land, 't welk tot het huis behoorde. „ Zij wooncn in geene lteeden" zegt Tacitus ( ,, en kunnen niet dulden , dat hunne huizen tegen „ eikanderen aanflaan ; ieder laat rondom zijn „ huis een klein hoekje lahds , 't welk omringd ,, en bcflooten is". Tacitus fpreekt zeer riaauwkeurig ; want men vind in veele wetboeken (e) van deeze volkeren, onderfeheidene wetten tegen die geene , welke deeze omheining doorbraaken, en tot in de huizen zelye doordrongen. Wij (c) Sidonius JpoUinaris leid dit woord af van het latijnfcbe woord falie-, danfen, als of de Romeinen hun den naam van faliërs om hun loopen en danfen gegeeven hadden* Dcatus Rheaanus zoekt den oorfprong van deezea naam van de fala , eene rivier, die zig in den Main, — Paulus Emilius van eene andere rivier, mede alzo genaaid, welke zig in de Elve ontlast ; eindelijk ontleent Pontanus deezen naam van de rivier de Sala , thans den Tsfet genaamd , aan welker oevers de falifche Franken woonden. Vertaaler. (d) Nullas Germanorum populis urbes habitari fatis KOtum cd, ne pati quidem int er fe juntias fedes. cc. hint difcreti, ut nemus placuit. Vicos (ocant, non in nostrum morem connexis Ê? cohcerentibits adfficiis; 'fuaiti quisque domum fpatio circumdat. De morib German. () & deiticeps , usque ad quintum genuculum, \ui proxiintus fuerit in hereditaiemfiiccedat\tit. 56". §- 6. XVIII. BOEK. XXII. HOOF lï STUK.  DER WETTEN. 239 worden door de wet der Ripuariërs (q) , Welke ook eenen titel over de Erfgoederen heeft , die zeer veel overeenkomst heeft met de Salifche wet. 3. De wetten van deeze barbaarfche volkeren, welke alle uit Germani'é afkomftig zijn, verklaaren alle onderling eikanderen ,te meer, om dat bijna in alle denzelfden geest doordraait. De wet der Saxoners (r) wil, dat de vader en moeder hunne erfenis aan hunnen zoon , cn niet aan hunne dogter nalaaten;maar dat, zo 'er niets dan dogters nablijven , dezelve dan ook de geheele erfenis hebben. 4. Wij hebben twee oude formulieren O), welke een geval ftellen, in 't welke, volgens de Salifche wet, de dogters door de zoons worden uitgeflooten: de reeden was deeze, dat 'er zoons waren. 5. Een ander formulier CO bewijst ons , dat eene dogter erfde, eii een kleinzoon uitfloot; dus wierden de dogters alleen door de zoons uitgeflooten. 6. Indien de dogters door de Salifche wet onbe¬ paald (?) Tit. 56. (r) Tit. 7. §. I. Pater aut mater dcfunctt fi/10, urn fili STUK.  24& DE GEEST xvïii. BOEK. XXlf. HOOFD STUK. XXIH. HOOFD. STUK. Dit was het eenige geval niet, in 't welk de ftaatkundige wetten bij de Franken voor het burgerrecht moesten onderdoen. Volgens de Salifche wet erfden alle de broeders met eikanderen het Salifche landj op deeze wijze was het ook in de wetten der Burgundiërs bepaald. En op denzelfden voet erfden, in de monarchien der Franken en Burgundiërs, alle de broeders met eikanderen dc kroon, behalven bij gelegenheid van eenige geweldenaarijen, moorden,en onrecbtvaerdige aanmatigingen, welke nu en dan bij de Burgundiërs plaats hadden. DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER HET LANGE HAIR VAN DE KONINGEN DER FRANKEN. Bij die volkeren, welke hunne landerijen niet bebouwen , is de weelde, tot zelfs in het denkbeeld , onbekend. Het is der moeite waardig , om de verwonderlijke eenvoudigheid der volkeren van Germanië,bi] Tacitus, na te gaan. De kunften hadden geen het minfte deel in hunnen opfchik; zij ontleenden denzelven enkel van de natuur. Indiende familie van hun Opperhoofd zig door. eenig teken wilde doen uitmunten, dan moest zij die zelve natuut Men kan dit uit de brieven van Amalafunthe en Theonaat,te vinden bij Casfiodorus, in het 10 boek, zien.  DER WETTEN. 243. tuur te baat neemen. De koningen der Franken , Burgundiërs en Wifigothen hadden geene andere kroon dan hun zeer lang hoofdhair. VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER. DE HUUWLIJKEN VAN DE KONINGEN DER FRANKEN. Ik heb boven gezegd, dat,bij zodanige volkeren, welke hunne landerijen niet bebouwen, de huuwiijken minder beftendig zijn, en dat men daar gewoonlijk verfcheidene vrouwen heeft. Tacitus zegt ons: „ de Germaniërs waren bijna „ de eenigfte (a) van alle de barbaarfche volke„ ren, welke zig met eene enkele vrouw te vre„ de hielden ; indien men daarvan eenige per„ foonen (6) uitzondert, welke, niet uit weelde, ,, maar om hunnen adel, verfcheidene vrouwen „ hadden. Hier uit kan men verdaan, hoe het bijgekomen zij, dat de koningen van den eerften ftam eene zo groote menigte van vrouwen hadden — deeze huuwlijken waren dus minder een bewijs van los- ban- (a) Prope foli barbarorum fingulis uxoribus contenti funt. De moribus Germ. (b) Exceptis admodum paucis , qui, non libidinei fed ob nobilitatem, plurimis nuptiis ambiuntur. lbid. Q 2 xvtn. ROKK. XXIII. hoof n- S T U K. XXIV. Hoorn- STUK.  244- DE GEEST XVIII. B O li K. XXIV. hoofdstuk. XXV. hoof r<- s t u k. handigheid, dan wel eene eigenfchap van de kaninglijke waardigheid. Men zou hun op eene zeer gevoelige plaats aangetast hebben, indien men hun dit voorrecht had willen betwisten (c). Deeze uitlegging toont tevens de reden aan , waarom dit voorbeeld der koningen door de onderdaanen niet wierdt nagevolgt. VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. CHILDERIK. Tucitus zegt ons: ,, de huuwlijken worden bij „ de Germaniërs zeer geftreng onderhouden (d). „ De ondeugden worden daar nimmer op eenen „ losfen en vrolijken trant verbloemd ; te verlei- den, of verleid te worden , word daar nimmer „ met den fchijn van gebruiklijkheid, of van eene ,, zogenaamde wellevendheid, omzwagteld (e). „ Men vind bij die zo talrijke natie , zeer zel- den, een voorbeeld van echtbreuk. Hierin kan men de reden vinden , waarom ClrildéTik verdreeven wierd. Zijn gedrag kwetfte die ge- (Y) Zie de kronijk van Fredegarius, op het jaar $28. (d) Severa matrimonia .... Neme Wie vitia ridet; nee corrumpere & corrumpi feculum vocatm; De morib. Gerra. (*) Pausisfima in tam immer «fa gente ad uit er ia. Ibid.  DER WETTEN. 245 geftrenge zeeden , welke de overbeerfching , die nog niet lang genoeg geduurd had, nog niet had kunnen bederven (ƒ_). ZES (ƒ) Her, verleiden van getrouwde vrouwen en jonge maagden was de esnige reden niet , waarom Childerik bij zijne natie in den haat kwam ; maar da verfehrikliike lasten, waar mede hij zijne onderdaanen drukte, om zijn wellustig leven goed te maaken , deeden hier toe ruim en breed het hunne. Hij tergde hier door zijne onderdaanen zo geweldig , dat hij eindelijk , uit vrees van door hun omgebragt te zullen worden, de vlugt nam naar Thuringia; waar hij als een bijzonder perfoon zijn verblijf hield in het hof van koning Baftnus en de koningin Bafina. Na dus agt jaaren uit zijn land geweest te zijn, liet hij, door eenen bijzonderen vriend, de gemoederen zijner onderdaanen polzen; en dezelve wederom tot hem genegen vindende, keerde hij weder in zijn rijk, waar hem de regeering op nieuw wierd opgedragen. Hij is naderhand met diezelfde Bafina , bij welke hij in ballingfehap geweest was, getrouwd ; waar van de omfiandigheeden, op de volgende wijze, door Gregorius van Tours Verhaald worden. , Bafina Ma , quam fupra memoraviraus, relicto vir» ad Childericum regent venit , qui cum foliicite interrogaret, qua de caufa ad eum ds tanta regione venisfet, refpondisfe fertur , novi , inquit, utilitatem tuam , quod fis valde ftrenuus, ideo conftitutUne regiu )e toeflemming van het Volk , en het bevel van den rorst, maaken eene wet van kragt. Capitularim van 'are/ den Kaaien , van 't jaar 864. art. 6. (d) Licet apud concilium accufare, & difcrlmen caitis intendere. De morib. Germ.  DER WETTEN. 255 EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. OVER HET GEZAG VAN DE GEESTELIJKHEID, ÜNDER DEN EERSTEN STAM. Bij de barbaarfche volkeren hebben de priesters gewoonlijk veel vermogen , om dat zij eensdeels met het gezag, 't welk hun de Godsdienst geeft, en anderdeels met de magt, welke bij dergelijke' volkeren uit het bijgeloof voortfpruit, bekleed zijn. Wij zien bij Tacitus , dat ook bij de Germanïèrs de priesters zeer veel invloeds hadden; dat zij zelfs in de volksvergaderingen de tucht en goede orde (e) onderhielden. Het ftond aan niemand , dan aan hun vrij, om te kastijden (f), te binden, te flaan; dit deeden zij niet op bevel van den Vorst, nog om iemand te Itraffen, maar als door eene inblaazing van de Godheid, welke die geene die oorlogen, volgens hunne gedagten, altijd bijftond. Men behoeft zig dienvolgende niet te verwonderen, (?) Silentium per facerdotes, qttibus 6? coërcendi jus e 'fl, imperatur. De morib. Germ. (ƒ) Nee regibus libera aut infinita poteftas. Cctterum neque animadvertere, neque vincere, neque verberare, nifi facerdotibus eji permisfum , non quaft in pcenam, nee ducis jusfu, fed velut Deo imperante, quem adesfe bellatoribus credunt. Ibid. [VIII. SOEK. XXXI. OO F D" STUK.  256 DE GEEST DER WETTEN. AVUI. SOUL XXXI. HOOFD STUK. ren, dat men, zedert het begin van den eerflen Ham „■ de kerkhoofden tot fcheidslieden (g) in de vierfchaaren zag gebruiken, dat men hun in de volksvergaderingen zag verfchijnen, dat zij eenen zo fterken invloed op de befluicen der koningen hadden, en dat zij met zo veele goederen begiftigd wierden (h). O) Zie de wet van Clotaris van 't jaar 560., art. 6. (h) Men vind in Tefprit des loix quintesfencié zeer gezonde aanmerkingen, op alles, wat in dit 18. boek gezegd is. Aanm, van eenen Qnb.