Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam  01 1231 1535 UB AMSTERDAM   DE GEEST DER WETTEN, DOOR DEN HF.ERE BARON De MONTESQUIEU. Uit het Fransch vertaald door Mr. DIRK HOOLAvan NOOTEN, Raad in de Froedfchap, en Oud- Scheepen der Stad Schoonhoven, Lid van het Provinciaal Utrechts Genootfchap van Kunfien en Weetenfchappen. MET W1JSGEERIGE EN STAATKUNDIGE AANMERKINGEN , ZO VAN EENEN ONBEKENDEN, ALS VAN DEN VERTAALER. derden deels tweede stuk. Te AMSTERDAM, Bij WILLEM HOLTROP, 1785.   TAFEL % van de BOEKEN en HOOFDSTUKKEN. AGT- EN- TWINTIGSTE BOEK. Over den oorfprong der burgenvetten in Frankrijk, en de veranderingen, welke dezelven hebben ondergaan- Hoofdfl. I. Over het verfcbillend karakter der wetten bij de onderfcheidene Germanifche volkeren. . Bladz. 333 II. Dat de wetten der Barbaaren geheel perfoneel waren. . 342 III. Voornaam onderfcheid tusfcben de Salifche wetten, en de wetten der Wifigothen en der Bourgundiers. 346 IV. Hoe bet Romeinfcbe recht verlooren geraakte in die landen, welke tot de heerfchappij der Franken behoorden, en ftand hield, in die landen, welke onder de heerfchappij der Gothen en Bourgundiers waren 35 r V. Vervolg van hetzelfde onderwerp. 300 VI. Op welk eene wijze het Rotnein- fche recht onder de heerfchappij der Longobarden in ftand bleef. 3G1 VII. Op welk eene wijze het Romeinfche recht in Spanjen in onbruik geraakte. • • . 363 * 2 Hoofdjf,  iv TAFEL ?aS be Hoofdjl. VUL Over een onecht kapitularie. Bladz. 36Ö IX. Hoe de wetboeken der Earbaaren, en de kapitularien in onbruik zijn gekomen. . . . 367 X. Vervolg van hetzelfde onderwerp. 371 XI. Andere redenen, waarom de wetboeken der Barbaaren, het Romeinfche recht, en de kapitularien in verval geraakten. . . . 3:73 XII. Over de plaatslijke gewoonten , en de omwentelingen, welke de wetten der Barbaarfche volkeren, en het Romeinfche recht ondergaan hebben. . . . 375 XIII. Onderfcheid rusfchen de Salifche wetten, of de wetten der Salifche Franken , en die der Ripuarifche Franken , en andere Barbaarfche volkeren. . . •. 380 XIV. Ander onderfcheid. . . 383 XV. Eene aanmerking. . . . 388 XVI. Over het bewijs door kokend water, 't welk in de Salifche wet frigefteld is. . . 3 £9 XVII. Over de manier van denken van onze voorouders. . . 391 XVIII. Hoe het bewijs door een kampgevecht zig uitbreidde. . . 397 XIX. Eene nieuwe reden, waarom de Salifche en Romeinfche wetten , en de kapitularien in vergeetelbeid geraakten. . . ' . 408 Hoofd(ï.  BOEKEN ih HOOFDSTUKKEN. v Heofdjl. XX. Over den oorfprong van het punt van eer. . . Bladz. 411 XXL Eene nieuwe aanmerking over het punt van eer bij de Germaniërs. 416' XXII. Over de zeeden, in betrekking tot het kampvechten. . 417 XXIII. Over de rechtsgeleerdheid van het gerechtlijk kampvechten. . 421 XXIV. Over de regels , naar welke men zig in het gerechtlijk kampvechten moest gedragen. . , , 422 XXV. Over de paaien, welke men aan de gewoonte van het gerechtlijk kampvechten ftelde. . . XXVI. Over het gerechtlijk kampvechten, tusfehen eenen der partijen, en eenen der getuigen. . . 435 XXVII. Over het gerechtlijk kampvechten, tusfehen eenen der partijen, en eenen van de pairs van den Heer. Hooger beroep van een onrechtvaardig vonnis. . < XXVIII. Over het hooger beroep om gebrek van rechtsvordering. . m XXIX. Over het tijdvak van de regeering van Lodewijk den negenden. . 48r XXX. Eene aanmerking over de hoogere beroepingen. . _ 4gg XXXI. Vervolg van hetzelfde onderwerp. 489 XXXII. Vervolg van hetzelfde onderwerp. 49r XXXIII, Vervolg van hetzelfde onderwerp. 493 * 3 Hoofdft.  vr TAFEL van de Hoofdft. XXXIV. Op welk eene wijze de manier van rechtsvordering geheim wierd. Bladz. 495 XXXV. Over de kosten. . . 40g XXXVI. Over de amptenaars, welke van wegens de hooge overigheid aanklaa- gers waren. - . . 50I XXXVII. Op welk eene wijze de inftellingen van Lodewijk den negenden wederom in vergeetelheid zijn geraakt. 508 XXXVIII. Vervolg van hetzelfde onderwerp. 513 XXXIX. Vervolg van hetzelfde onderwerp. 518 XL. Hoe het bijgekomen zij, dat men de manier der rechtsvordering van de decretaalen aangenomen hebbe. 521 XLI. Over de eb en vloed, welke in het kerkelijk en waereldlijk rechtsgebied plaats gehad hebben. . 523 XLII. Wederkeering van bec Romeinfche recht, en wat daar uit voortfproot. Veranderingen in de vierfchaaren. 527 XLIII. Vervolg van hetzelfde onderiverp. 535 XLIV. Over het bewijs door getuigen. ^37 NEGEN- EN- TWINTIGSTE BOEK. Over de manier, op welke men wetten moet tnaaken. Hoofdjl. I. Over den geest, welke eenen wet- geever moet bezielen. . Bladz. 545 II. Vervolg vau hetzelfde onderwerp. S47 Hoofdft.  BOEKEN en HOOFDSTUKKEN, va Hoofdjl. III. Dat het meenigmaalen gebeurt, dat zodanige wetten , welke het verfte van de oogmerken van den wetgeever fchijnen af te wijken, egter daar mede ftrooken. . . Bladz. 549 IV. Over de wetten, welke tegen het oogmerk van eenen wetgeever ftrij- den. . . . . 551 V. Vervolg van hetzelfde onderwerp. 553 * VI. Dat de wetten , welke dezelfde fchijnen te weezen, niet altijd dezelfde uitwerkingen hebben. . 554 VII. Vervolg van hetzelfde onderwerp. Noodzaaklijkheid om de wetten wél te bepaalen. . . . 555 VIII. Dat die wetten , welke dezelfde fchijnen te zijn, niet altijd dezelfde beweegredenen hebben. . 557 IX. Dat de wetten der Grieken en Romeinen den zelfsmoord geftraft hebben , zonder daar toe dezelfde beweegredenen te hebben. . 558 X. Dat wetten, welke elkander fchijnen tegen te fpreeken, egter menigmaalen in den grond uit denzelfden geest voortkomen. . . . 561 XI. Op welk eene wijze men twee onderfcheidene wetten tegen eikanderen kan vergelijken. , . 562 XII. Dat 'er meenigmaal een wezentlijk onderfcheid is tusfehen zodanige wetten welke dezelfde fchijnen te 1 ~, ziJn' • • • .50-5 Hoofdft.  vrn TAFEL van de BOEKEN en HOOFDST. Hoofdli. XIII. Dat men de wetten niet moet befchouwen buiten bet oogmerk, met het welke zij gemaakt zijn. Over de wetten der Romeinen op bet fteelen. . . Bladz. 567 XIV. Dat men de wetten niet moet befchouwen buiten de omftandigheeden in welke zij gemaakt zijn. . 570 XV. Dat het zomtijds goed is , wanneer eene wet zïgzelve verbeetert. 57a XVI. Zaaken, welke men in het opftellen van wetten behoort in het oog te houden. . . . 573 XVII. Over eene verkeerde manier van wetten te geeven. ■ . . 584 XVIII. Over de denkbeelden van eenvormigheid. ... 586 XIX. Over de wetgeevers. . . 587 O E  D E G E E S T DER WETTEN. AGT- EN- TWINTIGSTE BOEK. OVER DEN OORSPRONG DER BURGERWETTEN IN V RANK RIJK, EN DE VERANDERINGEN, WK LKE DEZELVE HEBBEN ONDERGAAN, (w) ln nova fert animus mutatas dicere formas Corpora O) O v i d. Metam. EERSTE HOOFDSTUK. ©ver het verschillend karakter der wetten bij de onderscheidene ger manische volkeren. Na dat de Franken uit hun land vertrokken waren (w) Hoe zeer dit opfcbrift den Nederduitfchen leezer ligtelijk in een denkbeeld kan brengen, dat de kundige fchrijver, welke tot bier toe in 't algemeen over (*) Thans heb ik lust om van ligbaamen te fpreeken, welke nieuwe gedaanten hebben aangenomen; EL DEEL. Y XXVIII» boek. L hoofdstuk.  XXVIII. BOEK. I. HOOFDSTUK. , : ] { c r v t m E hi d( ri ui de di< ia nit te var na 334 DE GEEST ren (y) , deeden zij door de kundigfre en bekwaamile mannen van hunne natie de Salifche wet- over den geest der wetten gefprooken beeft, thans in het bijzonder tot die van Frankrijk fchijnt over te ;aan, en dezelve hier door mooglijk tot een befluit sou kunnen kcomen.om de verdere Ieezing, als van minder algemeen belang, te ftaaken, zo wil rk denzeiven Lier gewaarfchuuwd hebben, dat in dit boek :ene oneindige menigte van fchoone zaaken voortomt, welke eene regelregte betrekking tot de oudjeden van ons vaderland, en onze oude rechtsplee;ing hebben, welke ik ook hier en daar, waar mij ene gefchikte gelegenheid voorkomt, naar mijn geing vermcgen, uit het verhandelde van onzen fcbrijer, eenig licht zal trachten bij te zetten. Ferlaler. (y) De Franken zijn een volk , welker oorfprong en aan de Oostzee langs den Oder moet zoeken, e geleerde Leilmitz heeft eene allerkeurigfte verndelfng gefcbrceven de origine Francarum, welke ior den Heer J. G. Eccard niet aantekeningen verkt is, en gevonden word in het vierde deel van de '.gaave der werken van den Heer Leibnitz, door i Heer Dutens, 4°. pag. 146. Eene menigte van ! noordfche volkeren voegde zig bij eikanderen, de derde eeuw, zo om met vereenigde kragtcn uWe woonplaatfen in gunffiger luchtftreeken te zoe1, als om tegen den overmagt der Romeinen des béter befhnd te zijn. Zij vielen in het midden de derde eeuw in Batavia, van het welke zijzig, menigmaalen weder uit'het zelve radreeven te zijn,  DER W E T T E N. 33$ wetten (z) in een lijhaam in orde brengen.. De itam der Ripuarifche Franke?! vercenigde zig, 1 aon* zij" » eindelijk meester maakten : zij overftroomden geheel Europa, en namen omtrent het raidden der vijfde eeuw Gallie in. Zie Leibnitz hè. cit. En van Loon, aloude regeeringswijze van Holland, V, en 2. hoofdfl. Vertaaler. (2) Zie de inleiding van de Salifche wetten. De Heer Leibnitz zegt in zijne verhandeling over den eorfprong der Franken, dat deeze wetten voor de regeering van Klovis gemaakt zijn; maar zij kunnen niet gemaakt zijn voor dat de Franken uit Germanie vertrokken zijn : want voor dien tijd verftouden zij de Latynfche taal niet. De Montesq. Dit kan zamen gaan; immers, hoe zeer Klovis van zommigen voor den Grondlegger van de Frankifche Monarchie gehouden word, zo blijkt evenwel, dat zijn Vader Childerik en Grootvader Meroveus, (naat v/ien de eerfte ftam der koningen van Frankrijk de Merovingijche ftam genaamd is,) gelijk ook Klodio, en voor hem Pharamond, (Tchoon Gregorius van Tours niets van den laatstgenoemden meld, èn het daarom niet waarfchijnlijk is, dat deeze Pharamond zig in Gallie heeft kunnen vestigen,) alle voor Klovis geregeerd hebben. K.ovis was de zoon van Childerik en Bafina, van welke in het 25. hoofdjl. van het 18. boek gefprooken is; hij wierd in het jaar 481, in den ouderdom van vijftien jaaren, voor koning erkend. In het jaar 496. nam hij den Christelijken Godsdienst aan. Dus is hij de eerfte Christen-koning van Gallie geweest. De Frankfa waren dus ten tijde van Klovis reeds Y 2 in XXVIil. n o'k ic. II IO O F D- STUff.  XXVIII. HOEK. I; «OOFDSTUK. 33 D E G E E S T onder de regeering van Klovis (a), met de iSVslifche Franken , en hier door wierden de Sali* fche gewoonten onderhonden, welke Theodorik, (fc) koning van Auflrafie, daarna in gefchrifte liet (tellen. Hij verzamelde (c) insgelijks de gewoonten der Beijerfchen en AUemamen , voor zo ver deeze tot zijn koningrijk behoorden: want daar Cermcnie door het vertrekken van zo veele volkeren zeer verzwakt was, hadden de Franken, na eerst in Gallie alles overheerscht te hebben, eenen terugtred gedaan, en hunne heerfchappij uitgebreid tot zelfs in die bosfchen, welke hunne voorouders bewoond hadden. Het is niet onwaarfchijnlijk, dat het wetboek der Thuringiers (d") van den zelfden Theodorik afkomfhg is, om dat de Thuringiers ook zijne onr.erdaaneti waren. De Friefen eerst naderhand door Karei Martel en Pepyn overmeesterd zijnde, in Gallie gevestigd. Zie tegenw. Jlaat van Vrankrijk, 2. hoofdjl. Leibnitz loc. cit. pag 158. ibique Eccard. Vertaaler. (a) Zie Gregorius van Tours. (6) Zie de inleiding van de wetten der Beijerfchen, en die van de Salifche wetten. , CO BUL (d) De wetten der Engelfchen en Werinen of Wartiers, dat is, de wetten der Thuringiers.  DER WETTEN. 33? de, zo is hun wetboek (e) ook van geenen vroe- . geren tijd, dan die van deeze vorften. Karei de groote, welke de eerfte was, dier de Saxers onder zijne gehoorzaamheid bragt , gaf hun die wetten, welke wij nog van hun kennen. Men behoeft alleen de twee laatstgenoemde wetboeken te leezen, om overtuigd te weezen, dat zij door overwinnaars zijn overgefchreeven. De Wifigothen, de Bourgundiers, en de Longobarden , zelve koningrijken opgeregt hebbende, deeden hunne wetboeken in gefchrifte brengen ■, niet zo zeer om hunne gewoonten door overwonnene volkeren te doen naarkomen, als wel, om zelve aan dia wetten te gehoor-" zaamen. Men vind in de' Salifche en Ripuarifche wetten, in die der Allemannen, der Beijerfchen, der Thuringiers, en der Friefen eene verwonderingswaardige eenvoudigheid ; men ziet in dezelve eene oorfpronglijke onbefchaafdheid, en eenen geest, die nimmer kluisters gekend heeft, doorflraalen. Deeze wetten hebben weinig verandering ondergaan, om dat deeze volkeren , uitgezonderd alken de Franken , in Germanie bleeven woonen. De Franken zelve vestigden daar een groot gedeelte van hun rijk. Dus waren hun- («) Zij verftonden de fchtijfkunst niet. Y 3 ÏXVIIL ! O E K. OOFfiS T UK.  XXVIII. BOE Kt, 1. HOOFDSTUK. 338 J> E G E E S -T •■ hunne wetten geheel in den lm aak der Germa* niers. Dog geheel anders was "dit met de wetten der Wijlgothen , der Longobardiers en der Bourgondiërs gelegen. Deeze veriooren zeer veel van haar ooripronglijk karakter, om dat deeze volkeren, door zig in hunne nieuwe woonplaatzen te vestigen , zelve zeer veel van hun eigen ooripronglijk karakter aflagen. Het koningrijk der Bourgondiërs hield niet lang genoeg (land, om tijd te geevcn, dat de wetten van dit overheerfchende volk aamnerklijke veranderingen konden ondergaan. Gondebald en Sipjsmuvd, welke hunne gewoonten in een lighanm deeden verzamelen, waren tevens bijna de laatfte van hunne koningen. Van de wetten der Longobardiers kan men veeleer zeggen, dat 'er bijgevoegd is, dan dat zij veranderingen ondergaan hebben. Die van Rothar wierden opgevolgd door die van Grimo.-ld, van Lnitprand, van Rachis, en van Aijlulphus; dog zij kreegen geene nieuwe gedaante. Maar met de wetten der Wifigothen (ƒ) ging" het geheel anders, hun-. ne (f) Eurik maakte deeze ' wetten , Leunigüd verbeterde dezelve. Zie de kronyk van Ifidorus. Chainda~ fuindus en Recesfuindus hervormden dezelve op nieuw. Egiga iiet het wetboek maaken, 't welk wij nog hebben, en beval dit werk aan de bisfehoppen. Men behteM egter de wetten van Chaindafuindus en van Re- cesr  DER WETTEN. 339 ne koningen veranderden dezelve geheel, en lieten ze door de geestelijkheid veranderen. i De koningen van den eerften ftam (g) namen wel uit de Salifche en Kipuarifche wetten dat geene weg, 't welk volftrekt met het Christendom niet overeen te brengen was, maar voor het overige lieten zij die wetten volkomen in haar geheel. Dan dit kan men van de wetten der Wifigothen niet zeggen. De wetten der Bourgondiërs, en vooral die der Wifigothen, lieten lijfftraffen toe, dog de Salifche en Ripuarifche wetten wilden dezelve niet toeftaan (li). Zij bewaarden haar ooripronglijk karakter beter. De Bourgondiërs en Wifigothen, welker wingewesten zeer openen blootgefteld lagen, trach- te- cesfuindus, gelijk uit het zestiende Concilie van Toledo blijkt. (g) Zie de inleiding van de wet der Beijerfchen. De Montesq. Hier uit blijkt dus klaar, dat de Salifche wetten voor de regeering van Klovis gemaakt zijn: want Klovis was de eerde Christen-koning. Dus kunnen na hem geene dingen in die wetten gebragt zijn , welke met het Christendom onbeftaanbaar waren. Vertaaier. (Ji) Men vind alleen van eenige lijfftraffen gew3g gemaakt in het decreet van Childebert. Y 4 xxvni. ï O E K. I. 00 F DSTUK.  XXVIII. BOEK. i. HOOFDSTUK. 1 I J 1 ( < j i I i i I 1 340 DE GEEST teden zig hoe langer hoe meer bij de oude bewooners van hun land bemind te maaken, en gaven hun ten dien einde de onpartijdigfte wetten , die mooglijk waren (£). Maar de Frankifche koningen , op hunne meer gevestigde magt betrouwende, hadden zo veel ontzag niet iroor de door hun overmeesterde oude landzaa:en (*). De Saxers, welke onder het gebied der Fr ar? ken leefden, waren van eenen ontembaaren aart, :n, tot halftarrigheid toe , tot oproer en afval gereegen. Men vind in hunne wetten (7) eenen ;eer geweldigen geest van den overwinnaar , velken men te vergeefs in de andere wetboeken. Ier barbaarfche volkeren zal zoeken (m). Men (£) Zie de inleiding van het wetboek der Bourgunïiers, en het wetboek zelve , vooral de 12. tit. §. 5. •n de 3R. tit. Zie ook Gregorius van Tours 2. boek, 33. loofdfi. en het wetboek der Wifigothen. (k) Zie beneden het 3. hoofdfi. van dit boek. (O Zie het 2. hoofdfl. 5. 8 en 9. het 4. hoofdfi. \. 2 en 7. van hunne wetten De weten van deeze barbaarfche volkeren zijn lij elkandcren uitgegeeven door Bajilius Joannes He~ ■oldus, onder deezen titei: Origiuum acGermanicarum auiquitatum libri. Rafiliae 1557. ia fol. Naderhand is n het jaar 1T13 tt Frankfort in fol. uitgekomen , Codex egum. antiquarum Fridenci Lindenbrogii. In' het jaar <5.77 i,s te Parys. gedrukt Stephani Baluzii capitulariq, IK-  DER WETTEN. 34i Men ziet in dezelve ten aanzien der geldboeten den geest van de wetten der Germaniers, en ten aanzien der lijfftraffen den geest der wetten van eenen overwinnaar. De misdaaden, welke zij in hun land begingen, wierden aan hun lighaam gefiraft, en men volgde den geest der wetten van de Germaniers niet anders, dan in het ftrafièn van zodanige misdaaden, welke zij buiten hun grondgebied bedreeven. Men vind in deeze wetten eene verklaaring , dat zij, die misdaaden begaan, nimmer vrede zullen hebben, zelfs weigert men hun in dezelve, den toevlugt tot de kerken. De bisfchoppen hadden aan het hof van de ko- rtgum Francorum in fol. Eindelijk is in het jaar 1738 in 4°. i» net licnt gekomen, Petri Georgisch Corpus jurus Germanici antiqui, quo conünentur leges Francorum, Salicae, et Ripuariorum, Jlamannorum, Bajuvariorum, Burgundionum, Friftonum, Angliorum et Werinorum , Saxonum , Longobardorum , Wifigothorum , Ostgothorum, wc non capitularia regum Francorum, una cum libris capitularium, ab Anftgifo Abbate, BenediBo Levita coimis. Halae. Met eene voorre, den van J. G. Heineccius. In welk laatstgenoemd fchoon werk men dus alles bij eikand.ren vind, wal men, om van de tegeeringswijze en nrmicr van lee. ven van die volkeren een grondig denkbeeld te heb ben , nodig heeft. Vertaaler. Y 5 XXVIII. BOE K. I. tOOFD. STUK.  342 DE GEEST XXVIIJ HOEK i BOOFI STUK. II. HOOFDSTUK. TWEEDE HOOFDSTUK. DAT DE WETTEN DER EARBAAREN GEHEEL PERSONEEL WAREN. Deeze wetten der Barbaaren hadden die bijzondere eigenfchap , dat zij aan geen bijzonder grond- . koningen der Wifigothen eene zeer uitgebreide . magt: de alleraangelegenfte ftaatszaakeu wierden in de hooge kerkvergaderingen {[conciliën) -afgehandeld. Wij hebben alle de llelregels, alle de grondbeginfelen , en alle de oogmerken en uitzigten van onze hedendaagfche Inquifitien , aan het wetboek der Wifigothen te wijten: de monniken hebben niet anders tegen de Jooden te doen gehad, dan de wetten , die weleer door deeze bisfehoppen gemaakt zijn, na te fchiïjven. Voor het overige. De wetten , welke Gondebald voor de Bourgundiers gemaakt heeft, fchijnen tamelijk oordeelkundig, dog worden egter overtroffen door die van Rothar en de overige vorlten der Longobarden. Maar de wetten der Wifigothen, die van Recesfuindus, van Chaindafuindus en van Egiga, zijn kinderagtig, dom, onkundig. Zij bereiken het oogmerk niet. Zij zijn opgepropt met welfpreekenheid, dog ledig van zaaken. Zij zijn in den grond beuzclagtig, dog reusagtig van ftijl.  DER WETTEN. 343 grondgebied vastgemaakt waren. Een Frank wierd volgens de wetten der Fianken, een Alleman volgens die der Miemannen, een Bourgundier volgens die der Boitrgundiers, een Romein volgens die der Romeinen geoordeeld; en wel verre van dat men in die tijden bedagt was, om de wetten deezer overheerfchende volkeren aan eikanderen gelijk te maaken, viel de aandagt van den overwinnaar niet eens daar op , dat hij zig, als wetgeever van het overwonnen volk , kon doen eerbiedigen. Ik vind den oorfprong van dit alles in de zeeden der Germanifche volkeren. Deeze natiën waren door moerasfen , meeren , en bosfehen van eikanderen afgefcheiden. Men ziet zelfs in Julius Caejar (n), dat zij liefhebbers waren van zig van eikanderen af te fcheiden. De fchrik, welken de Romeinen hun op den hals joegen, was oorzaak , dat zij zig met eikanderen vereenigden; dog op eene wijze, dat een ieder, onder deeze alzo vermengde natiën, volgens de wetten en gebruiken van zijne- oorfprongüjke natie moest geoordeeld worden. Alle deeze volkeren waren, op zig zeiven befchotiwd, vrij en onafhanglijk; en toen zij zig onder elkandercn vermengden, bleef egter deeze onafhanglijkheid voortduuren; het vaderland was hun allen gemeen , (?Ö Over den Gallifchen oorlog, 6. boek, XXVIII. BOEK. II. HOOF DST U K.  344 DE GEEST XXVIII KOEK. ii HOOFD STUK. 1 1 meen", dog iedere republiek bleef op zig zeiven. Het grondgebied behoorde aan alle , dog de natiën bleeven onderfcheiden. Hier uit volgt, dat de geest van enkel perfoneele wetten deeze volkeren reeds bezielde, toen zij uit hun land op. braken, en dat zij denzelven in hunne overheerfchingen bleeven behouden. Men vind van dit gebruik gewag gemaakt in de formulieren van Marculfiis (o), in de wetboeken der Barbaaren , vooral in de wetten derRipuariers (p), in de decreeten van de koningen van deneerften ftam (q), uit welke de kapitularien (V), welke men daaromtrent , onder den tweer (o) i. Boek, form. 8. Deeze ]\farculfus- leefde omtrent het jaar zeshonderd- en- zestig. Zijne formulieren zijn uitgegeeven door Stepltanus Baluzius. Vtr~ taaier, (p) 3r. hoofdft. C?) In dat van Klotaris, van het jaar Vijfhonderd, zestig, in de uitgaave der Kapitularien van Baluzius, i. deel, art. 5. ibid. in fine. (r) Kapitularien zijn we:ten , welke uit kleine hoofd[hikjens of kapittels beftaande, daarom Capitula of Uapitularia genoemd wierden. Deeze wierden door le Frankifche koningen op de landdagen, ten overtaan van de daarop befchreeven bisfehoppen, abten, ïertogen en graaven gemaakt , om de bijzondere vetten, welke aan ieder van deeze natiën eigen waen , te vermeerderen, op te heldei^n, te veranderen,  DER. WETTEN. 345 tweeden ftam fj) maakte, voortgefprooten zijn. De kinderen (0 leefden volgens de wetten, onder welke hun vader behoorde, de vrouwen (m) volgden die wetten, aan welke haare mannen gehoorzaamden, de weduwen (v) keerden tot de gehoorzaamheid aan haare oude wetten te rug. De vrijgelaatenen (v) eerbiedigden die wetten, onder welke hunne patroonen geftaan hadden. Dan dit is het niet al: ieder een kon verklaaren, onder welke wetten hij verkoos te leeveu. De wet van Lotharius den eerften 00 beval, dat men deeze verkiezing algemeen bekend moest maaken. D E R- ren, of af te fchaffen, waarom veeltijds tot flot van dezelve gezegd wierd , dat zij bij de andere wetten der bijzondere volkeren moesten gevoegd worden. Zie van Loon, aloude regeeringswijze van Holland , i. deel, ■pag. 205.. Zie ook het . hoofdjl. van dit loek. Vertaaier. (j) Zie de kapitularien , welke bij de wetten dei Longobarden gevoegd zijn, 1. 60e*, tit. 25. hoofdjl yi., 2. boek, tit. 41. 7. hoofdjl. en 56. tit. 1. en 2 hoofd/i. (t) Ibid. 2. boek, tit. 5. Cm) lbid. 2. boek, tit. 7. hoofdjl. 1. (y) lbid. 2. hoofdjl. (w) Ibid. 2. boek. tit. 35. hoofdjl. 2. (x) In de wetten der Longobarden, 2. boek, tit. 57. XXVIII. BOEK. II. hoofdstuk.  346 DE GEEST XXVIII. HOEK. III. HOOFDSTUK. Wanneer (z) men eenen Frank, eenen barbaar , of iemand, die volgens de Salifche wet leefde, bad ter nedergeflagen, dan moest men, OM het af te maaken, aan zijne naastbeftaanden tweehonderd Huivers (a) betaalen; dog men be- taal- (y) In het r. hoofdft. van dit boek. (z) Salifche wétten, tit. 44. §. j. (a) Stuivers. Het latynfche woord folidus, \ welk in de aangehaalde wet gebruikt word , vertaalt de Heer de Montesquieu door fols. Ik heb geen nader woord geweeten, dan een ftuiver. Evenwel wil ik den minkundigen leezer gewaarfchuuwd hebben, dat hij dit niet van onzen gewoonen ftuiver, die een twintigfte gedeelte van den gulden bedraagt, moet verftaan. Ik neem hier Am ftuiver in eenen onbepaalden zin, voor een DERDE HOOFDSTUK. VOORNAAM ONDERSCHEID TöSSCHES DE SALISCHE WETTEN, EN DE WETTEN DER VVISIGOTHEN EN DER E O D R (J U N D I E R S, Ik heb gezegd (3,), dat de wetten der Bourgundiers en die der Wifigothen onpartijdig wa* ren. Maar de Salifche wetten waren integendeel zeer partijdig. Zij maakten tusfehen de Franken en de Romeinen een allervernederendst onierfcheid.  DER WETTEN. 34? taalde niet meer dan honderd ftuivers, wanneer men eenen Romein, die eigenaar was (è) , en zelfs maar vijf- en- veertig ftuivers , wanneer men eenen gemeenen Romeinfchen landman (c) gedood had. De boete voor eenen moordenaar van eenen Frank , die leenman van den koning was (d) , bedroeg zeshonderd ftuivers, dog voor ee- een zeker ftuk geld, waar voor in ónze taal geen woord is, en welk ftuk geld, indien ik het zelve telkens na onze munt had willen berekenen, mij niet alleen oneindige moeite gekost, maar tevens den text onverftaanbaar gemaakt zou hebben. De folidus was bij de Franken een ftuk gemunt goudgeld, welks waardij in de Salijche wetten telkens bepaald word op veertig zilvere denariusfen, dog welke naderhand door Koning Pepyn is verminderd op twaalf denariusfen. Zie du Cange glosf med. £f *'»ƒ• latinit. in verba folidus. Vertaaler. (6) Qjti res in pago, ubi remanet, proprias habet. Die eigen goederen bezit,in het land waar hij woont. Salifche Wetten, tit. 44. g. 15- Zie ook g. 7. (V) Romain tributaire. Volgens du.Cange in glosf. med. 6? inf. lat. verbo tributarii betekent tributarius Romanus, in de Salifche wetten, eenen ouden inwooner van Gallie, in tegenoverftelling van eenen Frank, die van alle belasting (tributum) vrij was. Dit onderfcheid zal uit de volgende hoofdftukken duidelijker worden. Vertaaler. (rf) Qui in truste dominica efï. Die een getrouwe van den koning is, Salifche wetten, tit. 44. g. 4. Hier van XXVIII. B O F. IC. m HOOF DSÏUL  XXVIII. BOEK. III. HOOF DSTUK. 348 DE GEEST eenen moordenaar van eenen Romein, die tot het hof des konings (e) behóórde ( ƒ) , was dezelve maar driehonderd ftuivers. Hier door voerde men dus een wreed onderfcheid in, tusfehen den Frankifchen en den Romeinfchen adel, en in 't geheel tusfehen de Franken en de Romeinen van mindere (landen. Dit was het nog niet al. Indien men volk bij een verzamelde (g) , 0m eenen Frank in zijn huis aan te vallen, en men hem vermoordde, dan bepaalde de Salifche wet eene boete van zes honderd ftuivers, maar wanneer men eenen Re mein, of eenen vrijgelaaten (h),op die wijze be- han- van zal in het 30. en 31. boek meer gezegd worden. (O Si Romanus homo conviva regis fuerit. Indien hij ;en Romein was, die tot het hof of de tafel van den koning behoorde, ibid. 5. 6. De Montesq. Zie du Cange glosf med. tjf inf. latin. verbo conviva. Vertaaler. Cf) De Voornaamfte Romeinen verbonden zig in den lienst van het hof, gelijk men uit de levensbefchrij/ingen van verfcheiden bisfehoppen kan zien, die iati het hof opgevoed waren geworden. 'Er waren bijna geene andere , welke de fchtijfkunst verftonden , dan de Romeinen. (g) Salifche Wetten, tit. 45. (ft) Lidus, deeze was van eenen beteren ftand, dan ïen lijfeigene. Zie de wetten der Oliemannen, 05. hoofdjl. De Montesq. De  DER W E T T E N. 349 handelde, dan betaalde men maar de helft van j die boete. Volgens die zelfde wetten (i), moest een Ro-l me in , welke eenen Frank zonder reden bond, etne boete van dertig ftuivers betaalen , maar eai Frank, welke eenen Romein op die wijze behandelde , verviel alleen maar in eene boete van vijftien Huivers; een frank , welke door eenen Romein beroofd wieid, kreeg eene boete van tweeen zestig en eene halve ftuivers, maar een Romein, welke door eenen Frank beroofd wierd, niet meer dan eene boete van dertig Huivers. Dit alles moest natuurlijk zeer drukkend zijn voor de Romeinen. Ondertusfchen heeft een beroemd man (k) een famenjlel over de vestiging van de Frankijche Monarchie in Gallie gefchreeven, in het welk hij De Lidus, Ledus of LUns, was een vrijge'aaten lijfeigene. In de wetten der Ripuwiers vind men dit duidelijk , tit. 62. J. r. fi qüis fervum fuum tributarium aut Uturn fecerit, rjfc. indien iemand zijnen lijfeigenen tot eenen landman of vrijgelaatenen gemaakt heeft, enz. Deeze vrijgelaatcne waren egter nogdienften aan hunnen heer fchuldig, welke men lisimonium, Udimonium, litidium noemde. Zie Du Cange op deeze woorden. Vertaaler. (f) Tit. 35. 5. 3. en 4. (*) De Abt Dubos. III. DEEL. Z ravni. 3 O E K. III. : O O F DSTUK.  XXVIII I! O E K ül HOOFD STUK. 2 35o DE GEEST hij vooraf onderflelt, dat de Franken de beste vrienden der Romeinen waren. De Franken waren dan de beste vrienden der Romeinen, daar de -eerstgenoemden aan de laatstgemelden de alleronverdraaglijkfte verdrukkingen (l) deeden ondergaan - daar zij, na hun eerst door hunne wapenen te hebben ondergebragt, hun naderhand in koelen bloede door hunne wetten vertrapten. Zij waren even zo goede vrienden van de Romeinen, als de Tartaaren, na dat zij China overheerscht hadden, vrienden van de Chineèzen waren. Indien het waar is, dat eenige Rooms ch-Catlolyke bisfehoppen zig van de Franken hebben willen bedienen, om de Arriaanfche koningen uit te roeijen , volgt dan daar nog uit, dat zij verlangd hebben, om onder de regeering van deeze barbaarfche volkeren te leeven? Kan men hier uit nafluiten, dat de Franken bijzondere oplettendheid ten voordeele der Romeinen hadden'? Ik zou hier geheel andere gevolgen uit trekken. Hoe zekerer de Franken waren, dat de Romeinen zig tegen hun niet konden verroeren, des te minder mtzagen zij hun. Maar de Abt Dubos heeft, als gefchiedfehrij- ver, (O Getuige zij hier van de onderneeming van Arogastes, bij Gregorius van Tours, in het 2. boek var, ijne gefchiedenisfen.  DER W E T T E N. 351 ver, uit Qegte bronnen geput j hij is hij digters en redenaars ter markt geweest. Men loopt altijd gevaar, wanneer men een famenftel wil gronden op zodanige werken, welke alleen gefchree-: ven zijn om vertooning te maaken. VIERDE HOOFDSTUK. HOF. tl E T R O M E I N S C H E RECHT VER» LOOREN GERAAKTE IN DIE LANDEN, WELKE TOT DE HEERSCHAPPIJ DER FRANKEN BEHOORDEN, EN STAND HIELD, IN DIE LANDEN, WELKE ONDER DE HEERSCHAPPIJ DER G O T H E N EN ItOCHt UNDIERS WARE N. Ket geene ik boven voorgedraagen heb zal aan andere zaaken, welke tot hier toe vol van duisterheden zijn geweest, eenig licht bijzetten. Het land, het welk men thans frankrijk (m) noemt, wierd geduurende den eerften ftam,volgens (m) Deezen naam kreeg Gallie, onder de regeering van Theodorik, Childebert den eerjlen, Klodomir, en Klotaris den eerjlen , de vier zoons van Klovis, welke, in het jaar vijfhonderd- en-elf, het rijk onder eikanderen verdeelden. Zie tegenw. (laat van Frankrijk, 2. hoofdjl. Vertaaler. Z a xxvm. B O F. IC. Hl. lOOFDSTUK. IV. HOOFDSTUK.  :5 2 DE GEEST XXVIII. li O E K. JV. HOOFDSTUK. ] 1 J gens het Romeinfche recht, of het wetboek m Tlièodofius, en volgens de onderfcheide wetten der Barbaaren , welke het zelve bewoonden (ra), geregeerd. In het land, 't welk tot de heerfchappij der Franken behoorde, was de Salifche wet, ten opzigte van de Franken, en het wetboek CO van Theodofius, ten aanzien van de Romeinen, ingevoerd. In de heerfchappij der Wifigothen bediende men zig, ter beflisfing van de verfehillen tusfehen Romeinen, van een uittrekfel uit het wetboek van Theodofius, 't welk op bevel van Alarik gemaakt was (p), en ten aanzien van de verfchillen der 'Wifigothen, dienden de gewoonten van die natie , welke Eurik (q) in gefchrifte had doen brengen, tot een rigtfnoer. Maar waarom kreegen de Salifche wetten een bijna algemeen gezag in het land der Franken ? En (n) De Franken, de Wifigothen, en de Bourgunïiers. Co) Dit wetboek wierd geëindigd in het Jaar vierïonderd- agt- en- dertig. (/O In het twintigfte jaar van de regeering van dee;en vorst: het zelve wierd twee jaaren Iaater door énianus afgekondigd, zo als uit de voorreden van dit vetboek blijkt. (q) In het jaar vijfhonderd- en-vier, van de Spaan:he tijdrekening. Zie de kronyk van Ifidorus.  DER WETTEN. 353 En waarom geraakte daar het Romeinfche recht van tijd tot tijd in onbruik; terwijl het zelve integendeel in de heerfchappij der Wifigothen zig meer en meer uitbreidde, en een algemeen gezag bekwam? Het komt mij voor, dat het Romeinfche recht bij de Franken in onbruik geraakte, om reden van de magtig groote voordeden, welke men aan de Franken, de Barbaaren, en die geene, vveike onder de Salifche wet leefden, had toegedaan (r). Ieder een wierd hierdoor aangezet, om het Romeinfche recht te veiiaaten, en zig onder de beheering van de Salifche wet te begeeven. De eenige , welke het Romeinfche recht bleeven behouden, waren de geestelijken (O, om dat deeze geen belang hadden, om te veranderen. Het onderfcheid der (tanden en rangen beflond alleen in de grootheid der zoenboeten (O , zo als ik elders zal doen zien. Maar (r~) Francum,aut Barbarum,aut hominem qui Salica lege vivit. Tit. 44. §. I. O) In de wet der Ripuariers, tit. 58. § 1. word gezegt, ingevolge het Romeinfche recht, onder het welke de kerk leeft. Zie ook bet oneindig aantal van plaatfen, welke Du Cange ten deezen einde op het woord Lex Romana aanvoert. ({) Compofition. Ik heb dit niet anders kunnen vertaaien , dan door het woord zoenboete, De oude Germaniers ftraften den manflag niet met den dood, maar Z 3 zij XXVIII. B O K K. IV. HOOFDS T U K.  XXVIII li O E K. IV. HOOF D STUK. 354 DE GEEST Maar 'er waren bijzondere wetten (u), door welke aan de geestelijkheid de zoenboeten even voordeelig gemaakt wierden , als die der Frnnfcn waren; zij hielden zig derhalven aan het Romeinfche recht, en hadden daar bij geen het miu- zij bepaalden in hunne wetten-eene zekere boete, welke aan de naastbeftaanden van den ter nedergefiagenen moest betaald worden, en welke zeer onderfcheiden was, gelijk in hec 3. hoofdftuk is getoond. Wanneer deeze boets betaald was, dan moesten de naastbiftaanden van den overledenen zig met den doodflager verzoenen. Dit verzoenen noemde men componere, de boete-noemde men compojicio. Ik heb deeze boete den naam van zoenboete gegeeven , om dezelve te onderfcheiden , van bet fredum, of de boete, welke men aan den heer betaalde, om zijne befcherming tegen de naastbeftaanden van den nedergefiagenen te bekomen, waar van in het 20. hoofdjl. van het 30. boek zal gefpiookcn worden. Venaakr. (u) Zie de kapitularien, welke bij de Salifche wet in Liniembroch gevoegd zijn , aan het flot van deeze wet. Zie ook de onderfcheidene wetboeken der Barbaaren, over de voorrechten, welke de kerkelijke perfoonen ten deezen opzigte hadden. Zie mede den brief, welken Karei de groot-e, aan zijnen zoon Pepyn, koning van Italië , in het jaar agthonderd- en-zeven fchreef, in de uitgaave van Baluzius, 1. deel, p. 452. in welken gezegd word, dat een geestelijke eene driedubbelde zoenboete moet hebben, —en de verzameling van kapi, tularien, 5. boek, art. 30;, ï. deel, van de uitgaave van Baluzius,  DER WETTEN. 355 minde nadeel; het was daarenboven beter naar hunnen fmaak, om dat het van Christen-keizers afkomftig was. Dan daar, aan de andere zijde, de wetten der Wifigothen (v), in het land van die natie, geen het minde burgerlijk voorrecht aan eenen Wijigoth, boven eenen Romein, toekenden, zo hadden daar de Romeinen ook geene de minde reden, om hunne eigene wetten te verhaten, en onder andere wetten te leeven. Zij hielden zig dus bij het Romeinfche recht, en namen de wetten der Wifigothen niet aan. Dit word duidelijker, hoe verder men voortgaat. De wet van Gondebald was zeer onpartijdig, en gaf aan de Bourgimdiers geen het minfie voordeel boven de Romeinen. Uit de voorreden van deeze wet blijkt, dat dezelve gemaakt was, eensdeels voor de Bourgimdiers, en anderdeels, om de verfchillen , welke tusfehen de Romeinen en de Bóurgündiers zouden kunnen ontdaan, te beflisfen, en in het laatde geval bedond dc rechtbank voor de eene helft uit Romeinen,en voor de andere helft uit Bourgimdiers. Dit was noodzaaklijk , om bijzondere redenen, welke hunnen grond hadden in de daatkundige inrig- tin- (v) Zie deeze wetten. Z 4 XXVIII. BOEK. IV. HOOFDSTUK.  XXVJII, BOEK, IV. HOOFD STUK. i 1 1 ] I i c \ e 356 DE G E E S T tingen van die tijden (v>. Het Romeinfche techt hield in Bourgundien ftand, ter afdoening van de verfchillen, welke tusfehen de Romeinen onderling ontftouden. Deeze hadden hier diezelfde redenen niet, om hunne wetten te verfeaten, welke daar toe de Romeinen in dc landen der Franken bewoogen: te minder, om dat de Sallfche wet in Bourgundien niet-ingevoerd was,gelijk uit den berugten brief, welke Agobardtm Lodewijk den zagtmoedigen fchreef,kan blijken. Agobard (x) verzogt aan deezc-n vorst, om 3e Salifche wet in Bourgundien in te voeren. Bijgevolg was zij 'er tot dien tijd toe niet ingevoerd. Dus bleef daar het Romeinfche recht rand houden, gelijk het zelve nog ftand houd n alle die wingewesten, welke weleer van tiit toningrijk van Bourgundien afhingen. Het Romeinfche recht, en de wet itetGothen, lielden zig op dezelfde wijze ftaande in het and , waar zig de Gothen gevestigd hadden, )e Salifhe wet is daar nimmer aangenomen. — -'oen Pepyn en Karei Martel de Saraceenen daar :it verdreeven, verzogten en verwierven de fteen en de wingewesten, welke zig aan deeze otften onderwierpen, de vrijheid, om hunne ei- O) Hier van zal ik- in het 30. boek in het 6, 7, .3. 1 9. hoofdjluk fpreeken. 00 Zie de werken van AgobanL  DER WETTEN. 357 eigene wetten te mogen benouden (y); en dit 3 was weldra oorzaak, dat men, niettegenftaande , het gebruik van die tijden,in welke alle de wetten pevfóneel waren, het Romeinfche recht be- i gon aan te merken, als plaatslijk, en tot het grondgebied van dat land behoorende. Dit kan blijken uit het edict van Karei den kaaien, gegeeven te Poisfy, in het jaar agthonderd- vier- en- zestig, in het welk men onderfcheid gemaakt vind tusfehen landen (z) , in wel? (y) Zie Gcrvafius Tilleberienfts , in de verzameling van DuChesne, 3. deel , pag. 366. FaSa pactione cum Francis , quod illic Gothi patriis legibus , moribus tatèrnis vtvani , £? fic Narbonenfis provincia Pippino fubj'icitur. Na dat men een verbond met de Franken gellooten had , dat daar de Gothen volgens hunne vaderlijke wetten en gewoonten zonder, keven ; en op d-eze wijze wierd het wingewest van Narbonne aan Pepyn onderworpen. Zie ook een kronyk van het jaar zevenhondeid negen- en- vijftig, te vinden bij Catel, gefchiedenisfen van Languedoc, als mede den onbekenden fchrijver van het leven van Lodewijk den zagtmoedigen, over de vraag, welke de volkeren van de Septimanie, (zie Du Cange. in verbo Septena,) in de vergadering te Cresfy, voorftelden, in de verzameling van Du Chesne, 2. deel,pag. 316. (2) In Ma terra in qua Judicia fecundum legemRomanam terminantur , fecundum ipfam legem judicetur , R in ilh terra in qua, &c. In die landen, in welZ 5 ke :xvm. o f. K. IV. o o f n- s t u k.  353 DE GEEST XXVIII. BOEK. IV. HOOFDSTUK. : ] c \ J 1 welke het Romeinfche recht plaats had, en landen , in welke het zelve geen plaats had. Het EdiSt van Poisfy leert ons twee zaaken. Voor eerst, dat 'er landen waren, in welke men volgens het Romeinfche recht oordeelde, en dat 'er landen waren , in welke men volgens het zelve niet oordeelde; en ten tweede, dat die' landen, in welke men het Romeinfche recht volgde , juist diezelfde waren (a), in welke dat recht nog heden ten dage plaats heeft, zo als uit dat zelfde Edict blijkt,en dat dienvolgende iie onderfcheiding,bij welke men frankrijk verleek in landen, welke volgens de oude gewoonten, en in landen, welke volgens de bexhreeven wetten geregeerd worden (b) , reeds :en tijde van het Edicï van Poisfy bekend vas. Ik heb gezegd, dat in het begin van de moïarchie alle wetten perfoneel waren; wanneer ierhal ven het EdiSt van Poisfy onderfcheid maakt tus- :e de verfchillen volgens her. Romeinfchs recht afgeaan worden, moet volgens de wet zelve gevonnist rorden, en in die landen, in welke, enz. art. 16. 'ie ook art. 20. (a) Zie het 12. en 16. art. van hetEdiiï van Poisy, in Cavikno, in Narbona, gV- (ZO La France coutumiere, la Trance 'régie par « droit êcrit.  DER WETTEN. 359 tusfehen landen , welke onder het Romeinfche recht, en landen, welke niet onder hetzelve behoorden, dan betekent zulks, dat in die landen , welke niet onder het Romeinfche recht behoorden , zo veele menfehen waren, welke verkooren hadden, om onder de eene of andere foort der wetten van de Barbaaren te leeven, dat men daar bijna geene menfehen vond, welke aan het Romeinfche recht wilden gehoorzaamen ; en dat men in die landen, welke onder het Romeinfche recht behoorden , weinig menfehen ontmoette, welke verkoozen , om onder de wetten der Barbaarfche volkeren te (taan. Ik weet wel, dat ik nieuwe dingen zegge, maat indien dezelve waarheid zijn, dan zijn zij zeer oud, en wat is 'er dan in allen geval aangelegen, of een Valais (c) , een Bignon (d), dan of ik dezelve te voorfchijn brenge? .V IJ F- O) Adrien de Valais heeft in het jaar 1G75 , t< Parys , uitgegeeven een werk , geintituleert: NotitL Galliarum, in fol.; in welk hij de gefchiedenisfen vat Frankrijk onder den eerden en tweeden ftam zo naauw keurig befchrijft, dat men bijna zou zeggen, dat hi in die tijden geleeft had. Vertaaler. 00 Jerome Bignon beeft een uitmuntend werk ge fchreeven de rexcellence des Rois, £f du Royaume d France. Hij heeft ook de Formulieren van Marculfu. met nooten verrijkt. ■ Vertaaler. XXVIII. BOEK. IV. HOOFDSTUK. ! |  36o DE GEEST XXVIII. li O E K. V. HOOFD STUK. V IJ F D E HOOFDSTUK. VERVOLG VAN HET ZELFDE ONDERWERP. De wet van Gondebald bleef zeer langen tijd bij de Bourgimdiers, te gelijk met het Romeinfche recht, in gebruik. Zij was daar nog in volle kragt, ten tijde van Lodewijk den zagtmoedigen: de brief van Agobard laat daaromtrent geene de minfte twijffel over. Eveneens bleef de wet der Wifigothen in het land , waar in zig die natie gevestigd had , in ftand, hoe zeer het Editt van Poisfy dat land onder de landen van het Romeinfche recht telt. Dit blijkt klaar uit de hooge kerkvergadering van Troyes, welke in het jaar agthonderd- agt- en- zeventig, onder Lodewijk den Jlaameraar, en dus veertien jaaren na het EdiEt van Poisfy, gehouden is. In vervolg van tijd vervielen de wetten der Gothen en Bourgundiers in haare eigene landen in onbruik, door die algemeene oorzaaken (V) welke de perfoneele wetten van de Barbaarfche volkeren overal deeden verdwijnen. ZES- 0) Zie beneden het o, 10. en n. hoofdjl.  DER WETTEN. 361 ZESDE HOOFDSTUK. OP WELK EENE WIJZE HET ROMEINSCHE RECHT ONDER DE HEERSCHAPPIJ DER LONGOBARDEN IN STAND BLEEF. Alles vleit zig naar mijne gelegde gronden. De XXVIII. wetten der Longobarden waren onpartijdig: de bo e k. Romeinen hadden geen belang ter waereld, om VI. hunne wetten te verzaaken, en deeze aan te hoofdneemen. De reden, welke de Romeinen be- »ukwoog. om,onder de heerfchappij der Franken, ' de Salifche wet te verkiezen, had in Italië geen plaats. Het Romeinfche recht, en de wetten der Longobarden, hielden zig daar beide ftaande. Ja zelfs in vervolg van tijd weeken de wetten der Longobarden voor het Romeinfche recht, en hielden dezelve op om de wet der overheerfchende natie te wezen. En fchoon dezelve toen nog de wetten van den voornaamften adel bleeven, zo verviel die geheele adel, of dezelve wierd uitgeroeid (ƒ), toen de meeste fteeden zig tot republieken opwierpen. De burgers van deeze nieuwe republieken waren niet zeer genegen om zig aan wetten te onderwerpen, in wel- (ƒ) Zie het geene ons Macluavel wegens de uitroeijing van den adel van Florence zegt.  362 DE GEEST XXVII! BOE K VI. HOOFD STUK. Z E- . welke het gebruik van het gerechtlijk karopvech» , ten gewettigd wierd, en welker inrigtingeti grootendcels van de gewoonten en gebruiken -der ridderlchappen afhingen. En daar de geestelijkheid, welke in dien tijd zo vermogend was in Italië, bijna geheel onder de Romeinfche wetten leefde, zo moest noodzaaklijk het getal van die geene, welke de wetten der Longobarden volgden, van tijd tot tijd verminderen. Daarenboven , de wetten der Longobarden hadden die majefteit van het Romeinfche recht niet, het welk onophoudenlijk aan Italië haare oude heerfchappij over de geheele waereld herinnerde, ook waren zij zo uitgebreid niet. Na dat deeze fteeden in republieken veranderd waren, en haare eigene plaatslijke wetten gemaakt hadden, moesten of de wetten der Longobarden , of het Romeinfche recht, dienen, om in zodanige gevallen, welke in de plaatslijke wetten niet beflist waren , te hulp geroepen te worden; en dan vraag ik, welke van beide daar toe beter gefchikt waren, of de wetten der Longobarden, welke maar zomtnige gevallen beflisten, of het Romeinfche recht, 't welk alles bevatte ?  DER 'WETTEN. 363 ZEVENDE HOOFDSTUK. OP WELK EENE WIJZE HET ROMEINSC HE RECHT IN SPAN JEN IN ONBRUIK GERAAKTE. De zaaken namen in Spanjen eenen geheel anderen keer. De wet der Wifigothen behield daar de overhand, en het Romeinfche recht geraakte daar geheel in onbruik. Chaindafuindus (g) en R.ecesfuindus (//) fchaften de Romeinfche wetten geheel en al af, en verboden zelfs, dat men dezelve in de vierfchaaren niet mogt aannaaien. Recesfuindus was bovendien de infteller van die wet, welke het verbod van de huuwlij'ken tusfehen de Gothen en de Romeinen weg nam (?'). Men ziet duidelijk in beide deeze wetten denzelfden geest doorltraalen. Het oogmerk van deezen koning was, om de voornaamfre redenen, wel- (g) Hij kwam in het jaar zeshonderd- twee- en- veertig aan de regeering. (li) Wij willen niet langer met vreemde nog met Romeinfche wetten geplaagd worden. Wetten der Wifigothen, 2. boek, tit. 1. §. 9. en 10. (i) Ut tam Gotho Romanam, quam Romano Gothain matrimonio liceat fociari. Dat zo wel een Goth met eene Romeinfche , als een Romein met eene Gothifche vrouw zal mogen trouwen. Wetten der Wifigothen, 3. boek, tit. 1. hoofdjl. I. XXVIII, BOE K, •VII. HOOFDSTUK".  xxvnr r. o K K, VIL HOOFD STUK, 3^4 DE GEEST welke de Gothen en Romeinen van elkander afgcicheiden deedeu leeven, weg te neemen. Men begreep klaar, dat niets deeze twee natiën van ■ clkanderen afkeeriger maakte, dan het verbod van met elkanderen over en weêr g?ene huuwlijken te mogen fluiten , en de vrijheid,om onder verfchülende wetten te mogen leeven. Maar hoe zeer de koningen der Wifigo'hen het Romeinfhe recht afgef'chaft hadden , bieef hetzelve egter deszelfs kragt behouden in die landen, welke in het zuidelijk gedeelte van Gallie aan hunne heerfchappij onderworpen waren. — Deeze landen, welke verre van het middenpunt der monarchie afgelegen waren, leefden in eene groote onafhanglijkheid (£)• Men ziet uit de gefchiedenis van Vamba , welke in het jnar v shoriderd- twee- en- zeventig den throon beklom, dat de natuurlijke landzaaten daar den boventoon floegeu ("O ; dienvolgende had daar het Romeinfche (k) Men kan bij Casjiedorus zien, welk eene toegeevendheid Theodorik , koning der Oftrogothen , een vorst, wiens gezag beter dan dat van een van alle de vorften van zijnen tijd gevestigd was, voor hun had. 4. boek, 19. en 26. brief. (/) De opftand, welke in deeze wingewesten voorviel, was een geheele afval, zo als uit het vonnis hlijkt, 't welk men aan het einde van deeze gefchiedenis vind. Paulus en zijn aanhang waren Romeinen: zij wierden zelfs door de bisfehoppen onderfteunt. Fam  DER WET T È N. &$ fche recht meer gezag, dan de wetten der Gothen. De Spaanfche wetten waren noch voor hunne gewoonten, noch voor hunne tegenwoordige omftandigheden gefchikt. Mooglijk zelfs was daar het volk hardnekkig aan het Romeinfche recht verkleeft, om dat het zelve het denkbeeld van volgens dat recht te leeven, met het denkbeeld van haare vrijheid paarde. Dit is het nog niet al. De wetten van Chaindafuindus en Recesfuindus behelsden de allerijslijkfte inrigtingen, tot vervolging der- Jooden. Maar deeze Jooden waren zeer magtig in het zuidelijk gedeelte van Gallie. De fchrijver van de gefchiedenis van koning Vamba noemt deeze wingewesten de kweekplaats der Jooden. Toen de Üaraceenen in deeze gewesten invielen, waren zij daar geroepen. Maar wie kan hun daar anders geroepen hebben, dan de Jooden, of de Romeinen'? De Gothen wierden het eerde onderdrukt, om dat zij de heerfchende natie waren. Men leest in Procopius (m), dat zij in hunne elende, uit Vamba durfde zelfs de overwonnen oproermaakers niet doen fterven. De fchrijver van deeze gefchiedenis noemt Gallia Narbonenfis het kweekfchool vat het verraad. f» Gotki qui cladi fuperfuerant , ex Gallia cum uxoribus liberisque egresji, in Hispaniam ad Theudim jam palam tyrannum Je receperunt. De Gothen, welke na de nederlaag overbleeven, verhuisden met hunHl. DEEL. Aa "« XXVIII. I! O E Ka VII. HOOFDSTUK.  XXVII] BOEK VI f. HOOFT) STUK. VIII. HOOFDS T U K. 1 1 \ } i 366 D E G E E S T . uit het Narhonneefche gedeelte vnn Gallie, naar , Spanjen vlugteden; zonder twijfFel namen zij in deezen tegenfpoed de wijk naar die gewesten -van Spanjen, welke zig nog verdeedigden; en hierdoor wierd het getal van die geene, welke in de zuidelijke gedeelten van Gallie, volgens de wetten der Wifigothen, leefden , nog zeer veel verminderd. AGTSTE HOOFDSTUK. OVER EEN ONECHT KAPITULARIE. Hoe dom heeft de ongelukkige broddelaar Beneditius Levita die wet der Wifigothen , bij welke het gebruik van het Romeinfche recht afgefchaft wierd, in een kapitularie (n) veranderd, welke men zedert aan Karei den grooten_ heeft toegefchreeven ! Hij maakte deeze bijzondere wet tot eene algemeene wet, even als of men daar ioor het Romeinfche recht over den geheelen aardbodem had willen uitroeijen. N E- ïe vrouwen en kinderen uit Gallie, en begaven zig laar Spanjen, onder de gehoorzaamheid van Theudis, /elke nu reeds openlijk een dwingeland geworden stas. 00 -Zie de kapitularien, volgens de uitgave van Uluzius, 6. boek, 343. hoofdjl. p. 581. 7. deel.  DER WETTE N. 36? NEGENDE HOOFDSTUK. HOE DE WETBOEKEN DERBARBAAREN EN DE KAPITULARIEN IN ONBRUIK Z IJ N GEKOMEN. Van langzaamerhand geraakten de Salifche , de Ripuarifche, de Bourgundifche en de Wifigothifche wetten in Frankrijk in onbruik ; en zie hier, hoe zig zulks toegedraagen hebbe. Na dat men de leenen erflijk verklaard, en de agterleenen vermenigvuldigd had, greepen 'er eene menigte van gebruiken plaats, op welke deeze wetten niet meer toepaslijk te maken waren. Men behield wel den geest van die wetten, welke medebragt, dat men de meeste zaaken met geldboeten moest afdoen. Maar gelijk de waardijen der dingen, door deeze verandering, zonder twijffel merkelijk verfchilden , zo moesten ook natuurlijk deeze boeten veranderd worden. Men ziet nog veele charters , in wel* ke de heeren de boeten bepaalden , die in hunne kleine gerechten moesten betaald worden (0). Dus volgde men den geest der wet, zonder de wet zelve te volgen. Daar- (0) De Heer de la Thawmsfiere heeft verfcheiden van die charters bij elkander verzameld. Zie bij voorbeeld zijn 61. 66. en andere hoofdjl. Aa £ XXVIII. BOEK. IX. HOOFDSTUK.  XXVIII, BOEK. IX. HOOFD STUK. 368 D E G E E S T Daarenboven, Frankrijk was in dien tijd in een onnoemlijk getal van kleine heerlijkheden verdeeld, welke veeleer eene leenroerige, dan ■eene ftaatkundige afhanglijkheid erkenden, en dus was het ten uiterfte moeilijk, om een eenige wet behoorlijk gezag bij te zetten. En, in de daad, men zou dezelve niet hebben kunnen doen gehoorzaamen. Het oude gebruik, om buitengewoone amptenaaren (/»_) naar de wingewesten te zenden, met last, om een waakend oog op de toediening van de juftitie en de behandeling der ftaatszaaken te houden, geraakte in verval. Zelfs blijkt uit zommige charters, dat de koningen, bij het oprichten van nieuwe leenen, zig zeiven van het recht beroofden,om zodanige amptenaaren te zenden. Wanneer dus alles bijna in leengoederen veranderd was , zo konden die amptenaaren langer van geenen dienst zijn. Men had dus toen geene algemeene wet meer, om dat niemand in Haat was, om die algemeene wet te doen gehoorzaamen. De Salifche, Bourgundifche, en Wifigothifche wetten wierden derhalven, tegen het einde van den tweeden ftam, op eene verregaande wijze ver- (p) Misfi dominici. Dit waren amptenaaren, welke de oude koningen naar de wingewesten zonden. Zij koozen daartoe de bekwaamde uit hunne hovelingen uit. Zie Du Cange in hoe verbo. Vertaaler.  DER WETTEN. 369 verwaarloosd ; en onder het begin van den dertien fhm boorde men bijna nooit meer van dezelve fpreeken. Onder de twee eerde dammen wierd de natie, dat is te zeggen, de heeren en de bisfchoppen, menigmaal bij eikanderen geroepen. De gemeente kwam in die tijden nog in geene aanmerking. Men trachtte in deeze vergaderingen de geestelijkheid aan banden te leggen, welke, een lighaam uitmaakte, 't welk zig, om zo te fpreeken , onder het oog der overheerfchers vorm* de, en zijne voorrechten onwrikbaar vast zogt te maaken. De wetten, welke men in deeze vergaderingen maakte, waren dat geene, 'twelk wij de kapitularien noemen. 'Er gebeurden vier zaaken. De leenrechten wierden ingevoerd, en een groot gedeelte der kerkelijke goederen wierd volgens die leenrechten beduurd. De kerkelijke perfoonen fcheidden zig meer en meer van de overige af, en verwaarloosden die wetten (5) , welke tot verbetering drekten, wanneer zij zelve niet de eenige uitvinders van die verbeteringen wa- (q) De bisfehoppen moeten zig tegen deeze wet niet verzetten , noch dezelve verwaarloozen , onder voorwendzei , dat zij recht hebben tot het maaken van kerkelijke kanons, zegt Karei de kaale, in het kapituïafië van het jaar agthonJerd- vier- en- veertig ar'. 8. Hij febijnt deezen val toen reeds voorzien te hebben. Aa 3 XXVIII. BOEK. IX. HOOF DSTUK.  DE GEEST XXVIII. B O K K. IX. HOOFDSTUK. I I j 1 1 1 ( < i < 1 waren. Men zamelde de kanons (r) van de hooge kerkvergaderingen, en de dekretaalen van de pau- (r) Men bragt toen eene ontelbaare menigte van Pausjelijke decreeten in de verzameling der kerkelijke kanons. In de oude verzameling waren 'er maar weinige geweest. Dionyfius exiguus bragt 'er veele in zijne verzameling. Maar de verzameling van IJidorus Mercator wierd met echte en valfche decreeten opgevuld. De oude verzameling is in Frankrijk in gebruik geweest, tot op Karei den grooten toe. Deeze vorst ontfing de verzameling van Dionyfius exiiuus uit handen van den Paus Adrianus den eerjlen, en voerde dezelve in. De verzameling van Ifidorus Mercator verfcheen in Frankrijk, omtrent de regeering van Karei den grooten; men had met dezelve magtig veel op, en eindelijk kwam dat geene te voorfchijn, 't welk wij het corpus juris canonici noemen. Dg Montesq. Men vind voor het corpus juris canonici, van de ;ebroeders Plthoeus, gedrukt te Parys ,in't jaar 1695 n fol. eene histoiifche lijst van die geene, welke de anons en pausfelijke decreeten verzameld hebben, in velke zeer veele verzamelingen van kanons en decreeen opgenoemd worden. Hier in word van de verzanding van IJidorus Mercator gezegd , dat Riculphus, Ie aartsbisfchop van Mentz, dezelve omtrent het jaar gthonderd- en- dertig uit S^M/en kteeg,enDuitschIand :n Frankrijk met dezelve vervulde. Indien dit waar s, dan is de verzameling van IJidorus Mercator, niet mder de regeering van Karei den grooten, welke in et jaar agthonderd. en- veertien overleed, maar onder de  DER WETTEN. 3fi paufen bij eikanderen, en de geestelijkheid onderwierp zig aan deeze wetten, als zijnde uit eene veel zuiverer bron gefprooten. / Zedert de oprichting van de groote leenen hadden de koningen , zo als ik gezegd hebben, geene amptenaaren meer in de wingewesten,011 een wakend oog op die wetten, welke zij ge^ geeven hadden , te houden ; en dus hoordt men onder den derden ftam niet meer van de kapitularien fpreeken. TIENDE HOOFDSTUK. VERVOLG VAN HET ZELFDE ONDERWERP. Men voegde eene menigte van kapitularien bij de wetten der Longobarden, bij de Salifche wetten, en bij de wetten der Beijerfchen. Men heeft lang naar de reden van dit alles gezogt. Zij is in de zaak zelve te vinden. De kapitularien waren van onderfcheiden foorten. Zommige hadden haare betrekking op het ftaatkundigj andere op het huishoudlijk, de meeste op het kerkelijk, en eenige op het burgerlijk beftuur. Die van de laatstgenoemde foort waren wierde regeering van Lodewijk den zagtmoedigen , in Frankrijk ingevoerd. Vertaaler. Aa 4 ' X. i OOFDSTUK. XXVIII. BOE IC. IX. HOOF DS T U K.  XXVIII, BOEK X. HOOFD STUK. 57a D E G E E S T wierden bij de burgerlijke wetten gevoegd, dat is te zeggen, bij de perfoneele wetten van iedere natie op zig zelve. Dit is de reden, waarom men in die kapitularien leest, dat 'er in dezelve niets tegen het Romeinfche recht bedongen was (r). En zeker, die kapitularien, welke het huishoudlijk, het kerkelijk, of het ftaatkundig beduur betroffen, hadden geene betrekking ter waereld tot dit recht,en die geene,welke het burgerlijk beduur aangingen, hadden alleen haare betrekking tot de wetten der barbaaren, welke men uitlag, verbeterde, vermeerderde, of verminderde. Maar het bijvoegen van deeze kapitularien bij de perfoneele wetten was , naar mijne gedagten , oorzaak , dat men het geheele lighaam van deeze kapitularien gering achtte. In tijden van onkunde is dikwils een kort uittrekfel uit een werk oorzaak, dat het werk zelve in vergetelheid geraakt. * ELFCO Zie het Ediü van Poisfy, art. 20.  DER WETTEN. 373 ELFDE HOOFDSTUK. andere redenen, waarom de wetboeken der barbaaren,hkt r o m e i n s c iie recht, en de kapitularien in verval geraakten. Toen de natiën der Germaanen het Romeinfche rijk overheerschten, vonden zij daar het gebruik van het fchrijven. Zij bragten dus in navolging der Romeinen hunne gewoonten in gefchrifte5l en maakten daarvan wetboeken (J). De ongelukkige regeeringen, welke op de tijden van Karei den grooten volgden, de invallen der Normannen, de burgerlijke oorlogen Horteden deeze overwinnende natiën weder in die zelfde onkunde, waar uit zij zig hadden beginnen te verhefferr. Men vergat zelfs het leezen en het fchrijven. Dit was oorzaak, dat, zo wel in Frankrijk (ê) Dit word uitdrukkelijk in eenige van de inleidingen van deeze wetboeken gezegd. Men ziet zelfs in de wetten der Saxers en Friezen onderfcbeidene fcbikkingen, naarmaate de landftreeken onderfcheiden waren. Ook voegde men bij deeze gebruü en eenige bijzondere inrigtingen , welke de omftandigheden vorderden. Van dien aart waren de harde v. etten, welke men tegen de Saxers maakte. Aa 5 XXVIII. 3 o 11 k. XI. ; o o f d-i stuk.  374 DE GEEST XXVIII BOEK XI. HOOFT STUK. rijk als in Duitschland, de befchreeven wetten der Barbaaren, het Romeinfche recht, en de kapitularien in vergetelheid geraakten. Het gebruik - van de fchrijfkonst wierd in Italië beter bewaard , waar de Paufen en de Griekfche keizers regeerden, waar men bloedende fteeden had, en waar, in die tijden, bijna de eenige koophandel gedrecven wierd. De nabuurfchap van Italië was oorzaak, dat het Romeinfche recht nog het beste bewaard bleef in dat gedeelte van Gallie, 't welk weleer aan de Gothen en Bourgimdiers onderworpen was geweest, te meer, om dat dit recht daar zo veel als eene plaatslijke wet, of een foort van voorrecht was. Het is zeer waarfchijnlijk, dat men het verval der wetten van de Wifigothen in Spanjen alleen aan het verliezen van de kunst van fchrijven toe te kennen heeft. Door het vervallen van zo veele wetten begon men zig overal naar de gewoonten te gedragen. De perfoneele wetten geraakten in onbruik. De zoenboeten , en die boeten, welke men freda (u) noemde, wierden vervolgens meer naar de gewoonten, dan naar den texr. van de wetten bepaald. En gelijk men bij de oprichting van de monarchie van de gewoonten der Germaanen tot de befchreeven wetten was overgegaan, zo keerde («.) Ik zal hier over beneden fpreeken.  DER WETTEN. 375 de men eenige eeuwen Iaater, weder van de befchreeven wetten tot de onbefchreeven gewoonten te rug. TWAALFDE HOOFDSTUK. OVER DE PLAATSLIJKE GEWOONTEN, EN DE OMWENTELINGEN, WELKE DE WETTEN DER BARBAARSCUE VOLKEREN EN HET ROMEINSCHE RECHT ONDERGAAN HEBBEN. Men kan uit verfcheiden oude gedenkftukken opmaaken, dat men, onder den eerilen en tweeden ftam, reeds plaatslijke gewoonten had. Men fpreekt in dezelve van het gebruik van de plaats (v), van het oude gebruik O), van de gewoonten (#)> van de wetten en de gewoonten Qy). Verfcheiden fchrijvers zijn in het denkbeeld gevallen , dat dat geene, het welk men de gewoonten (v) In de inleiding van de formulieren van Marculfus. (» In de Wttten der Longobarden, 2. loek , tit. 53. 5- 3- (x) In het leven van St. Leger. Qy) In de Wetten der Longobarden, 2. boek, tit. 41. S- 6. XXVIII. BOE IC. XI. IOOFDS T U K. XII. El O O F DSTUK.  XXVIII. HOEK. XII. HOOFDSTUK. 376 D E G E E S T . ten noemde, de wetten der barbaar/the volkeren waren, en dat dat geene, 't welk men de wetten noemde, het Romeinfhe recht was. Dan ik zal bewijzen, dat dit niet waar kan zijn.' Koning Pepyn beval, dat men overal, waar geene wet was, de gewoonte moest volgen , dog dat de gewoonte niet boven de wet moest gaan. Maar te willen zeggen, dat het Rcmeinfche recht den voorrang bad voor de wetboeken der barbaar en, is even zo veel, als of men aan alle de gedenklhikken der oudheid, en vooral aan die wetboeken der Barbaaren, welke ons op iedere bladzijde het tegendeel Ieeren, alle geloof wil weigeren. Wel verre van dat de wetten der Barbaarfche volkeren deeze gewoonten zouden geweest zijn, waren het veeleer deeze wetten zelve , welke, als perfoneele wetten, deeze gewoonten invoerden. De Salifche wet, bij voorbeeld, was eene perfoneele wet; maar in zodanige plaatfen, welke algemeen door SaHfche Franken bewoond wierden , wierd de Salifche wet,hoe perfoneel zijookmogt weezen, met betrekking tot deeze Salifche Franken , eene plaatslijke wet, en zij bleef alleen perfoneel voor die Franken, welke elders woonden. Dog indien het gebeurd was, dat in eene zodanige plaats , waar de Salfche wet eene plaatslijke wet geworden was , verfcheiden Btu zundiers , Allem^nnen, of zelfs Romeinen, van tijd tot tijd zaakeu te doen hadden, dan zouden dezelve volgens de wetten van deeze volkeren behandeld zijn  DER WETTEN. 377 zijn geworden, en clan zou eene groote menigte ; van vonnisfen , welke naar eenige van deeze wetten ingerigt waren, in dat land wederom nieuwe gewoonten hebben moeten invoeren. Dit doet i ons het bevel van Pepyn klaar verllaan :— immers het was vrij natuurlijk, dat deeze gebruiken invloed konden hebben op de Franken, welke in die plaats woonden, in gevallen, op welke men in de Salifche wet geene uitfpraak vond, maar het zou niet natuurlijk geweest zijn, dat deeze gewoonten de Salifche wet zelve zouden hebben kunnen doen zwijgen. Dus had men op iedere plaats eene heerfchende wet, en aangenomen gewoonten , welke laatfte dienden, om de heerfchende wet aan te vullen in die gevallen, waar in zij niet tegen dezelve ftreeden. Het was zelfs mooglijk, dat 'er gevallen waren, in welke deeze gewoonten dienden, om eene wet aan te vullen, welke niet plaatslijk was. En, om mij hier van het bovenfiaande voorbeeld nog eens te bedienen, indien in eene plaats, waar de Salifche wet eene plaatslijke wet geworden was, een Bnurgundier volgens de Bourgundifche wet geoordeeld wierd, en men in den text van die wet het geval niet beflist vond, dan behoeft men 'er niet aan te twijffelen, of men heeft de zaak volgens de plaatslijke gewoonten uitgeweezen. Ten LXVIII. i O EK. XII. HOOFDSTUK.  378 DE GEEST XXVIII. Ji O E K. XII. HOOFDS T U K.' (s) Zie boven het 5. hoofdjl. Ten tijde van koning Pepyn hadden de in* gevoerde gewoonten mindere kragt dan de wetten. Maar weldra overmeesterden de gewoonten de wetten; en gelijk nieuwe reglementen altijd geneesmiddelen zijn , welke een tegenwoordig kwaad te kennen geeven , zo mag men vrij gelooven, dat men reeds ten tijde van Pepyn de gewoonten den voorrang boven de wetten begon te geeven. Het geen ik tot hier toe gezegd heb, doet ons begrijpen, hoe het Romeinfche recht, van de eerfte tijden af, reeds heeft kunnen beginnen een plaatslijk recht te worden, zo als men in het Edi6t van Poisfy kan , zien; en hoe des niettegenltaande de Gothifche wetten egter in gebruik bleeven, gelijk men uit de beduiten van de hooge kerkvergadering van Troyes (Y), waarvan ik boven gefprooken heb, zien kan. Het Romeinfche recht was de algemeene perfoneele wet geworden, en de Gothifche wet was de bijzondere perfoneele wet, en bijgevolg was het Romeinfche recht de plaatslijke wet. Maar hoe was het mooglijk, dat de onkunde overal de perfoneele wetten der barbaarfche volkeren kon doen vergeeten, en dat egter hetjRomeinfche recht , als een plaatslijk recht, in de wingewesten der Wifigothen en Bourgimdiers ftand  DER W ET TEN. 379 ftand bleef houden ? Ik antwoorde hier op, dat het Romeinfche recht ten naastenbij het zelfde lot heeft moeten ondergaan, als alle de andere perfoneele wetten. En indien dit niet gebeurd was, dan zoude men nu nog, in die gewesten , in welke het Romeinfche recht de plaatslijke wet was, het wetboek van Theodofius zien gebruiken, daar men nu aldaar de wetten van Justinianus volgt. 'Er bleef van het Romeinfche recht in die Wingewesten bijna niets anders over, dan de naam van landfchappen van het Romeinfche of befchreeven recht, en die liefde en verkleefdheid, welke een volk doorgaands aan zijne wetten heeft, vooral, wanneer zij dezelve als een foort van voorrecht aanmerken, en voorts eenige uitfpraaken van het Romtinfc'e recht, welke de menfehen in dien tijd in hunne geheugenis hielden. Dog dit alles was egter genoeg, om te veroorzaaken, dat, toen men de verzameling van wetten van Justinianus weder vond, dezelve in die wingewesten, welke onder de heerfchappij der Gothen en der Bourgimdiers behoorden, aangenomen wierd, als behelzende de befchreeven vetten; daar zij in de oude heerfchappij der Franken niet anders wierd aangemerkt, dan als een befchreeven voorbeeld. DER- XXVIII. li O E K. XII. HOOFDSTUK.  3So DE GEEST XXVIII. BOEK. XIII. HOOFDSTUK. DERTIENDE HOOFDSTUK. ONDERSCHEID TÜSSCHEN DE SALISCHË WETTEN, OF DE WETTEN DER SALISCHË FRANKEN, EN DIE DER RIl'OARISCHE FRANKEN, EN ANDERE BARBAARSCHE VOLKEREN. De Salifche wetten Honden het gebruiken van ontkennende bewijzen niet toe: dat is te zeggen, de Salifche wet wilde, dat die geene, die eenen eisch of befcbuldiging deed, dezelve moest bewijzen, en dat het ook voor den befchuldigden niet genoeg was, de zaak te ontkennen. Dit komt met de wetten van meest alle natiën van de waereld overeen. In de wetten der Ripuarifche Franken draalde een geheel andere geest door (a). Deeze waren met ontkennende bewijzen te vrede. Die geene, tegen wien een eisch of befchuldig'mg gedaan was , kon zig in meest alle gevallen rechtvaer- di- (a) Dit komt overeen met het geene Tacitus zegt, dat de Germanifche volkeren zommige gewoonten hadden , welke aan allen gemeen waren , en zommige, welke aan ieder volk in het bijzonder eigen waren.  DER WETTEN. s«x d'igen, door met een zeeker getal van getuigen te zweeren (ö), dat hij dat geene, 't welk men hem te laste lag, niet gedaan had. Het getal (c) der getuigen, welke zweeren moesten, was meerder of minder, naar maate van de aangelegenheid van de zaak, het liep zelfs in zommige gevallen (d~) tot twee en zeventig toe (e). De wetten der Allemannen, der Beijerfchen, der Thuringiers, der Friefen, der Saxers, der Longobarden , en der Bourgimdiers waren volgens dezelfde grondbeginfelen als die der Ripuariers ingerigt. Ik heb gezegd, dat de Salifche wetten geene ontkennende bewijzen toelieten. 'Er was evenwel een geval (ƒ), in het welke men zig van de- (&) Deeze getuigen wierden facramentalesgenaamd, a facramento, den eed. Zij moesten zweeren: dat zij geloofden, dat de verweerder de waarheid fprdk. Zie bier over in- bet breede Du Cange, op het woord Juramentum. Vertaaler. (e) Wetten der Ripuariërs, tit. 6, 7 > 8 , en anderen. (dj Ibid. tit. ir. 12 et 17. (e) Ja fomtijds tot drie honderd. Du Cange loc. cit. Vertaaler. (ƒ) Dit gevat had plaats, wanneer een Antrustio, dat is te zeggen, een vafal van den koning, befchuldigd wierd, om dat men in zo eenen eene meerdere trouw ondeiftelde. Zie dm 76 tit. vm het pactus legis falica. III. DEEL. Bb XXVIIt. BOEK. XIII. HOOFDSTUK.  $52 DE GEEST XXVIII BOEK, XIII. HOOFD STUK. dezelve mogt bedienen. Maar in dat geval eischten zij egter, dat de ontkennende bewijzen tevens met Heilige bewijzen moesten gepaard gaan. De eifcher deed zijne getuigen hooren (g), om zijnen eisch te bewijzen, de ver-* weerder bragt de zijne te voorfchijn , om zijne onfchuld te doen blijken , en dan zogt de rechter uit vergelijking van beide deeze getuigenisfcn de waarheid van de zaak (h). Deeze manier van rechtsvordering verfchilde veel van de wetten der liipuariers , en andere barbaarfche volkeren, volgens welke een verweerder ontflagen wierd, indien hij zwoer, dat hij onfchuldig was , en indien hij zijne naastbeftaande deed zweeren , dat hij de waarheid gefprooken had. Deeze wetten waren alleen gefchikt voor een volk, bij het welke eene groote eenvoudigheid, en eene natuurlijke oprechtheid plaats had. Zelfs was het hier ook noodzaaklijk, dat de wetgeevers middelen aan de hand gaven, om de-misbruiken hier van voor te komen ; gelijk ik aanItonds zal doen zien. VEER- (g) lbid. 00 Gelijk dit nog hedendaags in Engeland in gebruik is.  DER. WETTEN. 383 VE E11TIEND E HOOFDSTUK. ANDER ONDERSCHEID. De Salifche, wetten Honden het bewijzen door een kampgevecht (1) niet toe. De Ripuarifche wet- (i) De bijgelovigheid vau die tijden van diepe onkunde bra^t de menfehen in den waan, dat het Opperweezen in duistere gevallen de onfchuld.aan den dag bragt, en den onfchuldigen op eene zigtbaare wijze bijftond. In dit denkbeeld voortgaande, vond men verfcheiden gerechtelijke proeven uit, waar aan men de onfchuld van eenen befchuldigden onderzogtj en wanneer de befchuldigde van dezelve onbefchadigd afkwam, dan wierd dit altijd voor eene Godlijkeuitfpraak gehouden. Van die natuur was de proeve doer koud water. Wanneer men dezelve in het werk ftelde, dan wierd de befchuldigde, wel en vastgebonden , geheel onder het water gedompeld. Indien hij dan onder bleef, dan wierd hij voor fchuldig verklaard, dog zo hij weder boven kwam, dan was zijne onfchuld onlochenbaar beweezen. Du Cange, in verbo, aquz frigide judicium. De proeve door kookend water. In dat geval moest de befchuldigde zijne hand in kookend water fteeken, welke hand vervolgens in tegenwoordigheid van den rechter, zodra hij dezelve uit. het kookend water getrokken had, zeer naauwkeurig in doeken gewonden wierd, op welk bewindfel de rechter zijn zeegel drukte. Na verloop van drie dagen wierd, wederom in tegenwoordigheid van Bb 2 den XXVIIL ROEK. XIV. 100FDS T O K.  3^4 DE GEEST XXVIIL li O E K. XIV. HOOF DSTUK. wetten (k) en die van bijna alle de Barbaarfche volkeren (l) Honden dezelve integendeel wel toe. den rechter, liet bewindfe! losgemaakt; en wanneer de band dan onbefcbuldigd was, dan bleek de onfchuld. Du Cange , in verbo, aqua ferventis judicium. De proeve door een gloeijend yzer: het welk de befchuldigde met de bloote hand moest aanvatten, welke hand dan ook op dezelfde wijze werd behandeld, als bij de proeve door kookend water. Du Cange, in verbo, ferrum condens. En gelijk men op den zekeren bijftand van het Opperweezen aan de onfchuldige volkomen aanging, zo gaf dit ook aanleiding tot de proeve door een kampgevecht, iets 't welk zeer wel met den oorlogzugtigen aart van die volkeren overeen kwam. Men ftelde vast, dat de onfchuldige altijd een zodanig kampgevecht moest winnen. Men fchrijft gewoonlijk den oorfprong van dat gerechtlijk kampvechten aan de Longobarden toe. Deeze rechtspleeging is zeer langen tijd bij verfcheiden volkeren in gebruik geweest, bij voorbeeld in Deenemarken, in Muskovie , in Hongarijen , bij de Umbrifchen, bij de Alkmannen, bij de Engeljchen, in Yslsnd, bij de Franken, en bij onze voorouders de Batavieren. Dit kampen of kampgevecht wierd bij de ouden genoemd Wehadinc, Werdinc, als mede Camfwic: de Franke?. noemden het zelve batalia. Wij hebben eene keuri ge verhandeling over bet kamprecht, de aloude en opperjli rechtsvordering voor den Hove van Hollmd, onder (*) Tit. 32. tit. 57. J. 2. tit. 59.5. 4. Q) Zie de volgende noot.  DER WETTEN. 385 toe. Het komt mij voor , dat de wet van het kampvechten een natuurlijk gevolg was van het toelaaten van ontkennende bewijzen, en zelfs het hulpmiddel, 't welk de wet tegen dezelve aan de hand gaf. Wanneer men eenen eisch had gedaan, en men voorzag, dat de partij dezelve op eene onrechtvaardige wijze door middel van eenen eed wilde ontduiken, wat middel bleef 'er dan anders voor eenen krijgsman (w) over, welke zig op het punt bevond , van in 't ongelijk gefield te worden, dan voldoening der de eer/ie Graaven, door den Heere Kornelis van Alkemade, waar agter eene verhandeling over den oorfprong, voortgang en 't einde van het kampen en duelleeren, door Mr. P. van der Schelling. Voor de derdemaal gedrukt, te Rttterdam, 1740. 8vo. Een,werk van zeer veel verdienften, het welk aan dit 28 boek van Montesquieu zeer vee! licht kan bijzetten. Wij vinden in dat werk op pag. 1S0 en ver volgens, eene menigte van Privilegiën aan verfcheiden fteeden van ons Vaderland gegeeven, waar bij aan derzelver poorters gegund wierd , dat zy tot geen kamp gehouden waren. Ik zal in het vervolg van dit ftuk, dikwils gelegenheid hebben, om den leezer tot dat werk te verwijzen. Vertaaler. (m) Deeze geest ftraalt zigtbaar door in de wetten der Ripaariers, tit. 59. g. 4. en tit. 6 7. §. 5. en in het kapitularie van Lodewyk den Zagtmoedigen, van het jaar agthonderd- en- drie, geveegd bij deRipitarifchi wetten, art. 22, Bb 3 XXVIII. ROEK. XIV. HOOFDSTUK.  386 D E G E E S T XXVIII. KOEK. XIV. HOOFDSTUK. ning te vraagen, zo wegens de beleediging, die men hem aandeed, als wegens de aanbieding van den meineed ? De Salifche wetten, bij welke het gebruik der ontkennende bewijzen niet bekend was, hadden dus het bewijs door een kampgevecht niet nodig, en Honden hetzelve ook niet toe. Maar die der Ripuariers (n)- en andere Barbaarfche (o) volkeren, bij welke de ontkennende bewijzen in gebruik waren , waren wel genoodzaakt om het bewijzen door een kampgevecht in te voeren. Ik bid den léezer, dat hij de twee beroemde wetten (/>), welke Gondebald (q~) , koning van Eour- 00 Zie deeze wetten. (o) De wetten der Friefen, der Longobarden, der Beijerfchen, der Saxers, dei Thuringiers en det Bourgundiers. (p) In de wetten der Bourgimdiers, tit. 8. §■ iem. over de lijfstraffelijke zaaken , en tit. 45. welke deeze rechtspleeging, ook tot burgerlijke zaaken uitftrekt. Zie ook de wetten der Thuringiers, tit. r. g. 31. ,tit. 7. g. 6. en tit. 8. en de wetten der Oliemannen, tit. 89. de wetten der Beijerfchen, tit. 8. cap. 2. g. 6. en cap. 3. g. r. en tit. 9. cap. 4. g. 4. de wetten der Friefen,'tit. 11. g. 3. tit. 14. g. 4. de wetten der Longo> barden, 1. boek , tit. 32. g, 3. en tit. 35. g. 1. en 2. boek, tit. 35. g. 2. (5) Naar den naam van deezen koning Gondebald, wierd het kamprecht genaamt la lot Gombette. Zie va« Aikemadt kamprecht, p. 72. Vertaaler.  DER WETTEN. 387 Bourgundien, op dit ftuk maakte, eens openfla, en hij zal overtuigd worden, dat zij op de natuur van de zaak gegrond waren. Men moest volgens de taal van de wetten der Barbaaren den eed, aan iemand, die misbruik van denzelven wilde maaken, uit de handen neemen. Bij de LongoMrden ftelde de wet van Rotharis gevallen, in welke zij wilde, dat die geene, die zig door eenen eed verontfehuldigd had , niet meer door een kampgevecht kon worden lastig gevallen. Dit gebruik wierd door den tijd meer algemeen (r); en wij zullen in het ver-' volg zien, welke onheilen daar uit voortfprooten, en hoe men zig wel genoodzaakt heeft gezien, om tot het oude gebruik te rug te keeren. ; VIJ F- (r) Zie beneden het 18. hoofdjl. aan het flot. Bb 4 XXVIIL BOEK. XIV. 100FDSTOK.  388 DE GEEST XXVIII. BOEK. XV. HOOFD' STUK. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. EENE AANMERKING. Ik zeg niet, dat men in de veranderingen, welke in de wetboeken der Barbaaren gemaakt wierden, nog in de wetten, welke men daar bij gevoegd heeft , nog in het lighaam der kapitularien , niet de een of andere text zou kunnen vinden, in welke inderdaad het bewijs dooreen kampgevecht het gevolg niet is van de ontkennende bewijzen. Bijzondere 'omttandigheeden hebben in den loop van verfcheiden eeuwen, zonder twijffel, aanleiding tot bijzondere wetten kunnen geeven. Ik fpreek hier alleen van dien algemeenen geest, welke in de wetten der Germaniers doordraait, van derzelver natuur, en van derzelver oorfprong. Ik fpreek van de oude gébruiken van deeze volkeren , welke in hunne wetten aangeweezen, of vastgefleld worden ; en van verdere zaaken fpreek ik hier niet. ZES-  DER WETTE N. 389 ZESTIENDE HOOFDSTUK. OVER.HET BEWIJS DOOR KO .END WATER, 'T WELü IN DE SALISCIIE WET INGESTELD IS. De Salifche 0) wet ftond het bewijs door kokend water toe; dan gelijk deeze beproeving zeer wreed was, zo wees de wet fj) een verzagtend middel aan, om de geflrengheid van deeze wet te maatigen. Zij ftond aan die geene , die gedagvaard was , om de proef van kokend water te ondergaan, de vrijheid toe om met toeftemming van zijne partij , zijne hand vrij te koopen. De aanklager kon, door middel van eene zekere fom, welke de wet bepaalde, zig te vrede verklaaren met den eed van eenige getuigen , welke verklaarden, dat de befchuldigde de misdaad niet bedreeven had; en dit was een bijzonder geval, in het welke de Salifche wet een ontkeuneud bewijs toeliet. Dan in dit geval was het ontkennend bewijs eene zaak, welke uit eene overeenkomst fproot, die de wet gedoogde; dog geenzints eene zaak, welke de wet beval. De wet gaf eene zekere fchaad- O) En ook eenige anderen wetten der Barbaarfche volkeren. O) Tit. 56. Bb 5 XXVIII. boek. XVI. HOOFDSTUK.  39& DE GEEST XXVIIL P O E K. XVL HOOFDSTUK. fchaadloosftelling aan den aanklager , wanneer hij wilde toelaaten, dat de befchuldigde zig door een ontkennend bewijs mogt verdeedigen. Het ftond den aanklager vrij, om zig met den eed van den befchuldigden te vergenoegen, even gelijk het aan hem ftond, om zelfs den befchuldigden zijne mishandeling of verongelijking te vergeeven. De wet (u) gaf eene foort van matiging op, ten einde gelegenheid tè geeven, dat partijen, aan de eene zijde door de vrees van eene ijslijke proeve, en aan den anderen kant door het vooruitzigt van eene daadlijke fchaadloosftelling, hunne verfchillen mogten bijleggen , en hunnen onderlingen haat vergeeten. Men begrijpt ligt, dat wanneer men op deeze wijs tusfehen partijen eenmaal dit ontkennend bewijs zijn beflag had weeten te doen krijgen, 'er dan geen tweede ontkennend bewijs nodig was, en dat dienvolgende de manier van dergelijke zaaken door een rechtelijk kampgevecht af te doen, geenzints een gevolg konde weezen van deeze bijzondere fchikking van de Salifche wet. Z E- («) Ibid. tit. 56,  DER WETTEN. 391, ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE MANIER VAN DENKEN VAN ONZE VOOROUDERS. Men zal' zig zekerlijk verwonderen , wanneer men ziet, dat onze voorouders op eene zodanige wijze, de eer, de goederen, eu het leeven der burgers deeden afhangen van zaaken, op welke de reden minder invloed had, dan het geval 5 dat zij zig telkens bedienden van bewijzen, welke niets afdeeden, en welke nog met de onfchuld, nog met de misdaad in eenig verband ftonden. Germanie, 't welk nimmer onder het juk was geweest, genoot de hoogstmooglijke onaf hanglijkheid (v). De familien beoorloogden daar elkanderen O) uit hoofde van moorden, beroovingen , of verongelijkingen. Men matigde eiu delijk deeze gewoonte, door deeze familieoor logen onder zeekere regels te brengen. Zi wierden op bevel, en onder het oog (x) vai di (v) Dit blijkt uic bet geene Tacitus van hun zegt omnibus idem habitus, alle die natiën hebben dezelfdi hebbelijkheden. (w) Vellejus Paterculus zegt, dJt de Germaniers al les door het gevecht bejlisten, 2. boek, 118. hoofdjl. (x) Zie de wetboeken der Barbaarfche volkeren e XXVIIL E O EK. XVII. HO O F'DS T U K. i I  39* DE GEEST XXVIII. HOEK, XVII. HOOFDSTUK. I e t de overigheid gevoerd — dit was zeeker beeter te keuren, dan eene algemeene geoorloofdheid om eikanderen te benadeelen. Even gelijk tegenwoordig de Turken in hunne burgeroorlogen de eerde overwinning aanmerken als een uitfpraak van het Opperweezen om de zaak te beflisfen, zo namen de oude Germanifche volkeren in hunne bijzondere verfchillen, den uitflag van een kampgevecht op voor een vonnis van de Voorzienigheid, welke zij onderftelden altijd den aandagt daar op te vestigen, dat de misdaadige, of die geene, die zig meer aanmaatigde dan hem toekwam, geftraft wierd. Tacitus verhaalt ons, dat het de gewoonte was bij de Germanifche volkeren, dat, wanneer eene natie aan eene andere natie den oorlog wil- cie verklaaren, dezelve dan zig toelag om iemand uit de vijandelijke natie gevangen te krijsen , om denzelven met eenen uit haare natie te ioen kampen, en dat men, uit den uitflag van lit gevecht, over het wel of kwalijk uitvallen ran den oorlog oordeelde. Zodanige volkeren, velke geloofden dat een tweegevecht de Staatstaken kon beflisfen (31), konden dan ook zeer ge. n wat de latteie tijden aangaat, Beaumanoir , over e gewoonten van Beauvoifis. (y) Dit gevoelen is zo vreemd niet. Het gevecht tus-  DER WETTEN. 393 gemaklijk onderftellen, dat een tweegevecht de onderlinge verfchillen' van bijzondere burgers konde afdoen. ( Gondebald (z), koning van Bourgundien, was onder alle koningen de voornaamfte begunstiger van het kampvechten. Deeze koning gaf in zijne wet zelfs reden, waarom hij deeze wet maakte. „ Dit gefchiedt,zeide hij, om voor te ko,, men , dat onze onderdaanen den eed niet ,, meer misbruiken zouden in duistere gevallen, „ en in klaare gevallen geenen valfchen eed „ zouden doen." Op deeze wijze zag de wet der Bourgundiers die wet, bij welke den eed toegelaaten wierd , voor eene heiligfchennis aan, terwijl gelijktijdig de wet der kerkdijken (ö) ee- tüsfchen David en Goliath moest het verfchil tusfehen Israël en de Philifiynen beflisfen. Zie i. boek der koningen, hoofdfl. 17. De ftrijd tusfehen de drie gebroeders ,Horatius, ter eenre, en de drie gebroeders Curatius, ter andere zijde, moest een einde maaken aan het verfchil tusfehen de Romeinen en de Albaniers. Livius 1. boek, cap. 24 en 25. Van dien aart was het gevecht tusfehen Titus Manlius, en eenen Gallier, aan wien Manlius, den bebloeden gouden ketting van den hals nam, en die om zijn eigen hals deed, van waar hij den naam van Torquatus bekomen heeft. Zie Aul. Geil. Noct. Att. Ub. 9. cap. 13. Vertaaler. (z) Wetten der Bourgundiers, 45. hoofdjl. 'a) Zie de werken van Agobard. XXVIIL B O E K. XVII. hoof bstuk.  394 DE GEEST XXVIIL E O E K. XVII. HOOF I). STUK. Wat het bewijs door het vuur aangaat; na dat eene zodanige wet, door welke het kampvechten ingevoerd wierd, voor godloos verklaarde. Het bewijs door het kampgevecht had eenige reden, welke op de ondervinding gegrond was. In eene natie, welke geheel en al oorlogzugtig was , onderltelde de blooheid verfcheide andere gebreken. Zij leverde een bewijs op, dat men geen voordeel had getrokken uit de opvoeding, welke men genooten had, dat men ongevoelig was voor de eer, dat men zig niet liet beltuuren door zodanige grondbeginfelen, welke andere menfehen bezielden. Zij deed zien , dat men de veragting van anderen niet vreesde, en op hunne agting geenen prijs ftelde. Men begreep, dat als men maar eenigzints welgefchaapen was, men gewoonlijk die gezwindheid niet ontbeerde , welke zig bij de kragten moest paaren , en dat men dan ook die kragten had, welke zig met den moed moeten vereenigen , om dat het niet konde misfen , indien men maar eenig werk van de eer maakte, of men moest zig dan ook geduurende zijn geheele leeven geoeffend hebben in die dingen, zonder welke dezelve niet te verkrijgen was. Daarenboven zo zijn in eene oorlogzugtige natie, waar de fterkte, de moed, en de heldendaaden in hoogagting zijn, de haatlijkite misdaaden die geene, welke uit fchelmagtigheid, list en bedrog, dat is te zeggen, uit bloohartigheid voortkomen.  DER WETTEN. 395 dat de befchuldigde een gloeijend ijzer aange- ; vat, of zijne hand in kokend water geftooken had, dan wond men die hand in eene zak, welke men wel verzegelde. Indien 'er na verloop 1 van drie dagen aan die hand geene tekens overig waren, dat dezelve gebrand was, dan wierd de befchuldigde voor onfchuldig verklaard. Wie ziet niet, dat bij een volk, 't welk in den wapenhandel geoeflend was, de ruuwe en vereelde hand door een gloeijend ijzer, of kokend water geene zodanige indrukzelen kon krijgen , welke daar aan na verloop van drie dagen nog te zien waren? en indien zij 'er dan nog aan te vinden waren, dan was dit een blijk, dat die geene , welke deeze proef had ondergaan, een verwijfd laf fchepzel was. Onze boeren behandelen met hunne verharde handen het gloeijend ijzer naar hun welgevallen; en wat de vrouwen aangaat, de handen van die geene, die aan den arbeid gewoon wareft, waren genoegzaam tegen het gloeijend ijzer gehard, en de voornaame vrouwen (Z?) hadden nooit gebrek aan kampvechters , welke het zwaard vóórhaar opvatteden; en wat de middelband aangaat, deeze is bij eene natie, waaide weelde onbekend is, niet te vinden. Vol- [b) Zie Beaumanoir, gewoonten van Beduvoifis, 61 hoofdjl. Zie ook de wet der Engelfchen, 14. hoof'd(l. in welke de proeve door kookend water alleen voorkomt als een middel, van 't welke men zich bediende, wanneer andere middelen ontbraken. rxvnt i O E IC. XVII. HOOFDSTUK. v  xxvnr. KOR K. xvu. HOOFDSTUK. 396 DE GEEST Volgens de wet der Thuringiers (Je) , wierd eene vrouw, welke van overfpel befchuldigd was, nimmer tot de beproeving door kokend water veroordeeld , dan wanneer 'er zig geen kampvechter voor haar opdeed ; en de wet der Ripuariers (d~) Maat deeze beproeving niet toe, dan wanneer men geene getuigen kan vinden, om zig te regtvaardigen. Maar wanneer eene vrouw niemand van haare nabeftaanden konde vinden, welke haar wilde verdeedigen, of wanneer een man geen het minde getuigenis van zijn oprecht gedrag kon te voorfchijn brengen, dan was dit reeds bewijs genoeg, om hun voor overtuigd te houden. Ik befluit derhalven , dat in' die omftandigheedeu van tijden, in welke de bewijzen door het kampgevecht, door gloeijend ijzer, en door kokend water in gebruik waren , 'er eene zodanige overeenftemming tusfehen de zeeden, en deeze wetten plaats had, dat deeze wetten minder onrechtvaardigheeden voortbragten, dan zij zelve onrechtvaardig waren; dat de uitwerkingen veel onfchuldiger waren , dan de oorzaaken; dat zij minder tegen de billijkheid Ureeden, dan zij de rechten verkragteden; dat zij meer onredelijk waren, dan zij naar dvvinglandij fmaakten (e). A G T- (c) Tit. 14. (rfj 31. hoofdjl. 5. 5. (e) Voeg bier bij, dat zij in eene volkomene evenredigheid ftonden met de domheid en het bijgeloof van die tijden. Vertaaler.  DER WETTEN. 39? AGTTIENDE HOOFDSTUK. HOE HET BEWIJS DOOR EEN KAMPGEVECHT ZIG UITBREIDDE. Men zou uit den brief van Agobard aan Lodedewijk den zachtmoedigen kunnen befluiten, dat het bewijs door een kampgevecht bij de Fransen niet in gebruik was, om dat hij, na alvo-i rens aan deezen koning de misbruiken, welke uit de wet van koning Gondebald voortvloeiden, te hebben voorgedragen, verzogt, dat mem in Bourgundien de verfchillen volgens de wetten der Franken (ƒ) mogt beflisfen. Maar gelijk men van elders weet, dat in die tijden het gerechtlijk kampvechten in Vrankrijk in gebruik is geweest, zo heeft men zig hier door in verlegenheid gevonden. Dan dit word klaar door het geene ik gezegd heb. De wet der Salifche Franken ftond dit bewijs niet toe, maar die der Ripuarifche Franken (g) we!. Maar , niettegenftaande het onophoudenlijk fchreeu- (ƒ) Si placeret domino nostro, ut cos transferret ad vfum Francorum. Indien het onzen heer behaagde, om dezelve volgens het gebruik der Franken in to rigten. (g) Zie deeze wetten, tit. 59. §. 4. en tit. 67. $. 5. III. DEEL. Cc XXVIIL. rs o E ic. XVIII. tOOFBSTUK.  398 DE GEEST XXVIIL hoek. XVIII. HOOFDSTUK. 3 S < i tl r ï fchrecuwen der kerkdijken daar tegen, won egiter het gebruik van het gerechtlijk kampvechten , dag aan dag meer en meer veld in Frankrijk, en ik zal zo aandonds bewijzen, dat het de.geestelijken zelve waren, welke daar toe ten grooten deele aanleiding gaven. De wet der Longobarden levert ons dit bewijs op. Men vind in de voorreden van de wet van Oltho den tweeden (/<), het volgende: „ Zedert zeer langen tijd is eene zeer flegte ,, gewoonte ingefioopen , dat wanneer ecnig ,, charter van eene erfenis van valschheid be„ 'fchuldigd wierd , als dan die geene , welke „ het zelve vertoonde , op de Evangeliën zweer(, de, dat het zelve echt was, en dat hij dan, , zonder eenig voorafgaande vonnis zig eige, naar maakte van de erfenis. Langs deezen , weg waren de meineedigen altijd zeeker van , de verkrijging van dezelve." Toen keizer ~)ttho zig te Rome liet kroonen (z), en Paus fbhanhes de twaalfde eene hooge kerkvergadeing hield, fchreeuwden alle de groote heeren an Iialie (£), dat de keizer eene wet moest maa- 00 Wetten der Longobarden, 2. boek , tit. 55. cap. 34. (i) In bet jaar negenhonderd- twee- en- zestig. O) Ab Italiae proceribus est proclamatum, ut Imperar fanctus , mutata lege , facinus indignum destrueret. e voornaaine heeren van Italië fchreeuwden, dattog 3 keizer deeze wet veranderen, en daar door een der-  DER WETTEN. 399 maaken, om dit misbruik af te fchaffen. De paus en de keizer waren van begrip, dat men deeze zaak aan de hoogc kerkvergadering moest verwijzen, welke korten tijd daar na (7) te Ra-1 venna moest gehouden worden. Daar vernieuwden deeze heeren hun verzoek, en verdubbelden zij hun gefchreeuw. Maar, onder voorwendfel dat eenige perzoonen afweezig waren , wierd deeze zaak nog eens uitgetteld. Toen vervolgens Ottho de tweede, en Koenraad, koning van Bourgundien (m) , in Italië kwamen, hielden zij te Verona een mondgefprek (rï) met de grooten van Italië (0): en toen maakte de keizer op hun herhaald dringen, met tocftemming van allen, eene wet, welke inhield, dat wanneer 'er eenig verfchil ontftond over erfenisfen, en een van dergelijk onwaardig fchelmftuk onuitvoerbaar maaken wilde. Wetten der Longobarden i.boek ,tit. 55. cap. 34. il) Deeze kerkvergadering wierd in het jaar negenhonderd-zeven-en-zestig gehouden , in tegenwoordigheid van Paus Johannes den dertienden, en Keizer Ottho den eerjlen. («O Deeze was oom van Ottho den tweeden, zoon van Rudolphus, en koning van Bourgundie, aan geene zijde van het gebergte Jura. (n) In het jaar negenhonderd- agt- en- tagtig. («) Cum in hoe ab omnibus imperiales aures pul/arentur, wanneer zij alle met deeze klagten, het hoofd van den keizer moedernaakten. Wetten der Longobarden, 2» boek, tit. ss. cap. 34. Cc a 5XVIH. boe k. xviir. :oof dstuk»  400 ' DE GEEST XXVIII. e o e k. XVIIf. hoofdstuk. van de partijen zig van het charter wilde bedienen , en de andere ftaande hield, dat het een val^ch charter was, als dan de zaak door een gerechtlijk kampgevecht moest beflist worden: dat men denzelven regel zou volgen , wanneer bet vetfehil ontflond over leenzaaken , dat zelfs de kerken aan dezelfde wet zouden onderworpen zijn , en dat die door hunne kampvechters zouden moeten kampen. Men ziet hier, dat de adel om het bewijs door een kampgevecht verzo» t , om dat het bewijs, hetwelk de kerk had ingevoerd, aan veele ongemakken, en zwaarigheeden onderheevig was ; dat niettegendaande het gefchreeuw van deczen adel, niettegenftaande zelfs het misbruik fchreeuwend was , niettegenltaande het gezag van Ottho, welke in Italië gekomen was», om als magt hebbende te fpreeken, evenwel de geestelijkheid het in twee hooge kerkvergaderingen itandvastig uitgehouden had, dat eindelijk de bijeenkomst van den adel en de vorflen de geestelijkheid genoodzaakt hebbende , om hun ftuk op te geeven, het gebruik van het gerechtlijk kampvechten moet aangemerkt worden als . een voorrecht van den adel, als een bolwerk tegen de onrechtvaardigheid, en als eene beveiliging van den eigendom ; en dat natuurlijk van dit ogenblik af dit gebruik zig meer en meer moest uitbreiden. En dit gefchiedde in eenen tij.l, in welkende keizers groot, en de paufen klein waren , in eenen tijd, in wel-  DER WETTEN. 401 welken de Otthoos in Italië kwamen, om daar de waardigheid van het keizarlijk gezag te herftcllen. / Ik moet hier eene aanmerking maaken, welke' dienen zal om te bewijzen het geene ik böven gezegd heb, dat het invoeren van ontkennende bewijzen de rechtsgeleerdheid van het bewijs door een kampgevecht naar zig fleepte. Het misbruik, waar over men zig voor de Otthoos beklaagde, kwam daar op neder, dat die geene, tegen wien men tegenwierp , dat het charter, waarop hij zig beriep, valsch was , zig door een ontkennend bewijs verdeedigde, door over de Euangelien te zweeren , dat hetzelve echt was. En wat deed men , om het misbruik van eene wet, die verminkt geworden was, voor te komen? Men voerde het gebruik van het kampvechten in. •Ik heb gelegenheid gezogt , om van deeze wet van Ottho den tweeden te* fpreeken, om daar door aanleiding te hebben , om een duidlijk denkbeeld te geeven van de verfchillen, welke in die tijden tusfehen de geestlijkheid, en de leeken plaats hadden. Men had te vooren eene wet van Lotharius den eerjlen (p) gehad , welke, 'j?) In de wetten der Longobarden, 2 boek, tit. 55. 5. .33. In het exemplaar, van 't welke zig de heer Muratori bediend heeft, word deeze wet aan keizer Cuido toegefchreeven. Cc 3 XXVIII. C O E K. XVlIf. IOOFDS T U K.  XXVIII KOEK. XVIII. HOOFD STUK. 4os DE GEEST . ke, bij gelegenheid van dezelfde klagten , en verfchillen, den eigendom der goederen willende verzekeren , bevolen had , dat de notaris de •echtheid van zijn charter moest bezweeren , en dat , indien de notaris reeds overleeden mogt zijn, men hetzelve als dan, door de getuigen , die het charter getekend hadden, moest doen zweeren. Maar het misbruik bleef altoos het zelfde, en men vond zig wel genoodzaakt , om tot dit middel, waarvan ik gefprooken heb, te koomen. Ik vind voor die tijden reeds, dat de natie , aan Karei den grooten , op die algemeene rijksdagen , welke hij hield, vertoonde (q), dat het in den toenmaaligen toedragt van zaaken, moeilijk te beletten was, dat niet of de eifcher, of de verweerder tot meineed vervielen, en dat het dus beeter was het gerechtlijk kampvechten in te voeren, gelijk hij ook deed. Het gebruik van het gerechtlijk kampvechten breidde zig bij de Bourgundiers uit, en dat van den eed verminderde. Thecdorik , koning van Italië, fchafte het kampvechten bij de OstrogO' ihen af (r) , en de wetten van Lhaindafuindus en Recesfuindus fchijnen hetzelve, tot zelfs in de (q) In de wetten der Longobarden, 2. boek, tit. 55. $■ 23. (r) Zie Casfiedarus, 3. boek, 23. en 24. brief.  DER WETTEN. 4°3 de denkbeelden toe , te hebben willen doen vergeeteri'. Maar deeze wetten vonden zo weinig ingang in het wingewest van Narbonne, dat men daar het kampvechten als een voorrecht van de Gothen aanmerkte (;). De Longobarden, welke Ita'ie vermeesterden, na dat de Ostrogothen door de Grieken uitgeroeid waren , bragten .daar het gebruik van het kampvechten met zig. Maar hunne eerlte wetten hielden dat gebruik binnen zekere paaien (Y)> Karei de groote (lï), Lodewijk de zagtmoedigt en de Otthoos maakten verfcheiden algemeene wetten, welke men in de wetten der Longobarden (O In palatio quoque Bera , Comes Barcinonenfis , cum impeteretiir a quodam Sunila,. et infide'Jtatis argueretur , cum eodem fecundum legem propriam , utpote quia vXerque Gothus erat, equestri praelio congresfas estA et victus. Wanneer ook Bera, de Graaf van Barcelona, in het paleis door eenen Sunilas aangevallen, en van ontrouw befchuldigd wierd, vogt hij met denzelven eenen ridderlijken kamp, volgens hunne eige wet, onv reden dat zij beide Gothen waren, in welken kamp de Graaf overwonnen wierd. Zie den onbekenden fchrijver van het leven van Lodewijk den zagtmoedigen. (t) Zie in de (Vetten der Longobarden, het i. boek , tit. 4. en tit. 9. §. 23. en het 1. boek, tit. 35. g. 4. en 5, en tit. 55. g. 1. 2. en 3. de regiementen van Rotharius, en op de g- 15. die van Luitprand. (u) lbid. 2. boek, tit. 55. g. 23. Cc 4 XXVIII. BOEK. XVIII. [I O O F DS T U K.  XXVIII. BOEK. XVIII. HOOFD STUK. 404 DE GEEST den ingevlochten, en bij de Salifche wetten gevoegd vind, die in het begin het kampvechten in de lijTnraffelijke, en naderhand zelfs in de burgerlijke verfchillen uitgebreider maakten. Men wist niet waar aan men zig zou houden : het ontkennend bewijs had zijne ongemakken, het bewijs door een kampgevecht had ook veele zwaarigheeden in. Men veranderde daar zo menigmaal, als het een of ander in 't oog loopende geval den aandagt op de zwaarigheeden, welke uit de eene en de andere manier voortfprooten, gevestigd hield. Van de eene zijde fchepte de geestlijkheid groot vermaak daar in, dat zij zagen, dat men in alle burgerlijke verfchillen den toevlugt tot de kerken (V) en altaaren moest neemen, en van den anderen kant was de trotfche adel 'er zeer op gefield,om zijne rechten door den degen ftaande te houden. Ik (v) De gerechtelijke eeden wierden in die tijden in rle kerken afgelegd. Men had onder de koningen van den eerften ftam, eene afzonderlijke kapel, in de paieifen, ten dienfte van de zaaken, welke daar gevonnist wierden. Zie de formulieren van Marculfus, 1. boek, 38. hoofdjl. de wetten der Ripuariers , tit. 59. 5. 4. tit. 65. §. 5. de gefchiedenisfen van Gregorius vnn Tours , en het kapltularie van het jaar aglhonlerd- en- drie, 't welk bij de Salifche wetten gevo.egd.  DER WETTEN. 405 Ik zeg niet, dat de geestlijkheid dat gebruik ingevoerd had, over 't welke zig de adel beklaagde. Deeze gewoonte had haaren grond in den geest der barbaarfche wetten, en in het invoeren van de ontkennende bewijzen. Maar daar deeze gewoonte, van zig met eenen eed te kunnen verdeedigen , uit haaren aart gefchikt was , om zeer veele misdaaden ongeltraft te doen bedrijven, viel men op het denkbeeld, dat men zig van de heiligheid van de kerken moest bedienen, om de fchuldigen fchrik op het lijf te jaagen, en de meineedigers te doen bloozen. Dus hielden de geestlijken dit gebruik en de manier, op welke hetzelve uitgevoerd wierd, in Hand; want voor het overige waren de ontkennende bewijzen niet naar hunnen fmaak. Wij zién in Beaumancir (V) , dat dit bewijs in de kerkelijke vierfchaaren nooit wierd toegelaatcn. En dit bragt buiten twijffel veel toe, om ten deeze opzigte de inrigtingen van de wetboeken der Barbaaren te verzwakken , en in onbruik te brengen. Dit kan ook nog het verband tusfehen het ontkennend bewijs, en het gerechtlijk kampvechten , van 't welk ik reeds zo veel gefprooken heb, doen begrijpen, de weereldlijke vierfchaaren lieten beide deeze bewijzen toe, en de geestelijke verwierpen dezelve beide. In de keuze var/! het bewijs door gerechtlijk kamp- (w) 3% Hoofdjl. püg. 2t?. Cc 5 XXVIII. IJ O E K. XVIII. HOOFDSTUK.  XXVIII EO £ K XVIII. HOOFD STUK. 4c6 '. DE GEEST . kampvechten volgde de natie haaren fmaak voor den oorlog, want terwijl men den uitflag van dat kampvechten aanmerkte als eene uitfpraak -van het Opperweezen, fchafte men bet gebruik van de bewijzen door middel van het kruis (x), door middel van koud en kookend water af, welke men te vooren ook als uitfpraaken van de Godheid had aangemerkt. Karei de groots wilde, dat, zo 'er eenig verfchil tusfehen zijne kinderen mogt ontftaan , het zelve dan door bewijzen door middel van het kruis moest afgedaan worden. Lodewijk de zagtmoedige (j) bepaalde dit bewijs alleen tot ker- (x) Waarin de proeve door het kruis beftaan bebbe, is zo zeker niet te bepaalen. De beer du Cange geeft in z'jn glosf. latin. in verbo, crucis judicium, verfcheiden gevoelens op, dog bewijst vrij aanneemlijk, dat die geene, welke deeze proef moesten ondergaan, gsdi.'urende eenen bepaalden tijd, in de kerk met uitgebreide armen voor bet kruis moesten ffaan bfj voorbeeld zo lang als het Euangelium, of het gebed geieezen wierd, enz. en dat wanneer zü in die houding geduurende dien gebeelen tijd onbeweeglijk bleeven Haan, hunne onfchuld bevveezen was, dog wanneer zij, als door een Godlijk oordeel, vielen, of door de moeilijkheid vau die houding tot bskentenis gedwongen wierden; als dan hunne fchuld voor on. lochenbaar gehouden u ierd. Vertaaler. (y) Men vind zijne wetten tusfehen de wetten der Longobarden ingevoegd, en agter de Salifche wetten.  DER WETTEN. 407 kerkelijke zaaken, en zijn zoon Lo:harius fchafte hetzelve in alle gevallen geheel af. Eveneens handelde deeze met het bewijs door koud water (z). Ik zeg niet, dat dit bewijs,in eenen tijd, in welken men zo weinige algemeen aangenomen gebruiken had , niet weder in fomuiige kerken ingevoerd is, te meer, daar wij een charter van Btöhpfiiis Augustus O) hebben , waarin van hetzelve gewag gemaakt word ; maar ik zeg, dat hetzelve zeer weinig in gebruik was. Beaitmanoir (&) , welke in, en een weinig na den tijd van Lodewijk den negenden leefde, geeft ons eene optelling van de onderfcheiden foorten van bewijzen, van welke men zig in zijnen tijd bediende , hier onder noemt hij ook het gerechtlijk kampvechten, maar geene van de andere, die ik boven opgegeeven heb. 'N E- (z) In zijne wet, welke in de wetten der Longo. barden 2. boek, tit. 55- §• 3U ingevoegd is. O) Van het jaar twaalf- honderd. (&) Gewoonten van Beauvoifis, 39. !ioofd[i. XXVIIL B O lï K. XVIII. tOOFDSTUK.  40o DE GEEST XXVlli BOEK XIX. II O O F E STUK. NEGENTIENDE HOOFDSTUK. EENE. NIEUWE REDEN, WAAROM D E SALISCIIE EN ROMEINS CHE WETTEN, EN DE KAPITULARIEN IN VERGEETELHEID GERAAKTEN. . Ik heb reeds eenige oorzaaken opgenoemd , wel. ke veel hebben toegebragt om de Salifche en de Romeinfche wetten, en de kapitularien hun -gezag te doen verliezen, dan ik moet hier nog bijvoegen, dat de groote uitgebreidheid, welke het gebruik van het bewijs door een kampgevecht verkreeg, de grootfle reden van derzelver verval was. De Salifche wetten, welke dit gebruik niet toelieten, wierden hier door eenigermate nutteloos en vervielen. De Romeitifihe wetten, in welke hetzelve insgelijks onbekend was, ondergingen het zelfde lot. Men was voortaan op niets anders bedagt, dan op het maaken van eene goede wet op het gerechtlijk kampvechten, en om die manier van rechtsvordering op cc^en goeden voet van rechtsgeleerdheid te brengen. De bepaalingen van de wetten der kapitularien wierden eveneens nutteloos- Dus verlooren eene zo groote menigte van wetten haar gezag langzaamerhand, zonder dat men het Juiste tijd- V flip  DER WETTEN. 409 fiip kan opgeeven, in 't welke zij in onbruik vervielen, zij geraakten in vergeetelheid * zonder dat men andere wetten vind , welke in hunne plaatzen gekomen zijn. Eene dergelijke natie bad geene befchreeven wetten nodig; en haare befchreeven wetten liepen altijd gevaar van in vergeetelheid te geraaken. Zo dra 'er eenig verfchil tusfehen twee partijen ontfiond, beval de rechter een kampgevecht; en hier toe was waarlijk weinig kundigheid nodig. De burgerlijke en lijfltraflijke verfchillen liepen nimmer ever het recht , maar kwamen op het bewijzen van de waarheid van de in verfchil zijnde daad ter neder. Om de waarheid van die daad te bevestigen , vocht men eenen kamp. En niet alleen wierden op deeze wijze doo; kampgevechten de zaaken zelve befiist, maat zelfs handelde men op deeze wijze in de invallende verfchillen (c) , in de tusfehenfpraaken dei rechters , gelijk ons Beaumanoir (d) dit met voorbeelden bevestigt. Ik vind , dat de geheele rechtsgeleerdheid in het begin van den derden Itam in eene zodanige rechtsvordering beftond : alles wierd toen door het punt .van eer gere geerd (c) Incidenten. (d) 61. hoofdjl. p, 309. en 31», XXVIIL n o ie K. XLX. HOOFDSTU K.  XXVIII. BOEK. XIX. HOOF DSTUK. 410 DE GEEST geerd. Indien men aan den rechter niet ge* hoorzaamd had, dan nam hij zulks als eene beledi ging op, welke hij vervolgde. Te Bourges (e) was de gewoonte, dat de provoost, welke iemand voor zig gedagvaard had, die niet verfchecnen was, hem zeide: ,, Ik heb u doen „ dagvaarden, gij hebt u niet verwaardigd om ,, te verfchijnen , geef mij voldoening van dee„ ze kleinagting ," en dan vocht men eenen kamp. Lodewijk de dikke heeft deeze gewoonte afgefchaft (ƒ). Het gerechtlijk kampvechten was, in Orleans, (g) in alle invorderingen van. geldfchulden in gebruik. Lodewijk de jonge verklaarde, dat deeze gewoonte geen plaats zou hebben, wanneer de eisch geen vijf ftuivers (K) bedroeg. Deeze wet was plaatslijk: want ten tijde van Lodewijk den negenden (ï) was het genoeg , indien de waarde maar boven de twaalf deniers (k) beliep. Beaumanoir (7) had eenen zeekeren raadsheer (e) Zie het charter van Lodewijk den dikken, van het jaar elfhonderd- vier- en- veertig, en de verzameling van Ordonnantiën. Cf) lbid. (g) Zie het charter van Lodewyk den jongen, van het jaar elfhonderd- agt- en- zestig. (7») Solidus. (i) Zie Beaumanoir , 63. hoofdjl. pap. 325. Qï) Demrius. (I) Zie de gewoonten van Beauvoifis, 28. hoofdjl.  DER WETTEN. 411 heer hooren zeggen, dat men weleer in Frankrijk de kwaade gewoonte had gehad, van eenen vasten kampvechter voor zeekeren tijd te huuren, om denzelven in alle zijne verfchillen te gebruiken. Het gebruik van het gerechtlijk kampen moet dan in dien tijd van eene magtige uitgebreidheid geweest zijn. TWINTIGSTE HOOFDSTUK.- OVER. DEN OORSPRONG VAN HET PUNT VAN EER. Men vind in de wetboeken der Barbaaren onverftaanbaare dingen. De wet der Friefen Qm) legt niet meer dan eenen halven Huiver (n) voor eene zoenboete toe aan dien geenen, die rottingdagen ontfangen heeft, en 'er is geene zo geringe wond, voor welke zij niet meer toelegt. Volgens de Salifche wet moest een vrijgeboorene , welke aan eenen anderen vrijgeboorenen drie rottingflagen gegeeven had , drie ftuivers voor eene zoenboete betaalen. En indien hij hem geflagen had, dat hij bloedde, dan wierd hij eveneens geftraft, als of hij' hem met den degen gekwetst had, en dan was de zoenboete vijftien ftuivers. De ftraf wierd naar de grootheid («0 Additio fapientium Wilmari, tit. 5, O) Solidus. XX. HOOFDSTUK. XXVIIL BOEK. XIX. HOOFDSTUK.  xxviii.: KOEK. 1 xx. HOOFDSTUK. *i2 DE GEEST ïeid van de wonden uitgemeeten. In de wét Ier / ongobarden (o) vind men verfcheiden zoenweten voor een, voor twee , voor drie, voor der rottingflagen. Tegenwoordig geldt een rot:ingflag even zo veel als honderdduizend. De wet van Karei den grooten, welke in de wet:en der Longobarden (ƒ>) ingevoegd is, wil, dat :lie geenen , aan welken het kampvechten geooroofd is5 met den rotting zullen-vechten. Moogijk was dit eene infchiklijkheid voor de geesteijkheid, mooglijk diende dit, om de kampgevecii:en, daar zij in een zo algemeen gebruik waren, rdnder bloedig te maaken. De kapitularie van Lodewijk den zagtmoedigen (5) geeft het in de teus,of men met den rotting, dan met de wapeïen vechten wil. In 't vervolg Waren 't niet dan lijfeigenen, welke met d:n rotting vochten (r). Hieruit zie ik reeds de bijzondere artikelen, wel Dd 3 zen XXVIII. BOEK. XXI. HOOF DS TU K. XXII. HOOFDSTUK.  4I8 DE GEEST XXVIII. KOE K. XXII. HOOFD STUK. zen befchaafden en welleevenden omgang kragten moest krijgen en toeneemen. Ik vind in de wet der Longabarden (Y)> dat,' indien een van de kampvechters kruiden bij zig had, welke de kragt hadden van te betoveren, dat dan de rechter hem dezelve deed afleggen, en hem tevens deed zweeren, dat hij 'er geene meer bij zig had. Deeze wet kon alleen op het algemeene gevoelen gegrond zijn ; het is de vrees , welke men zegt, dat zo veele dingen uitgevonden heeft , die deeze vreemde grillen heeft in het hoofd gebragt. Gelijk in deeze gerechtelijke kampgevechten de kampvechters tot aan de tanden toe gewapend waren, en dus, onder de zwaare, zo ter aanval als ter verdeediging dienende wapenen, die foort, welke eene zekere hardheid en fterkte hadden , oneindige voordeden gaven, zo moet natuurlijk het denkbeeld , dat zommige kampvechters betoverde wapenen hadden , veele menfehen het hoofd hebben doen draaijen. Hier uit wierd het gedrochtlijk famenftel der ridderorden (ƒ) gebooren. Ieder een gaf zig aan die denkbeelden over. De romans verhaalejt ons van dooiende ridders, zwarte kunstenaars, to- (0 2. boek, tit. SS- §• 14. (ƒ) Della fcienza Cavalieres ca. Zie van der Schelling, ogter Alkewde, p, 440, en 443. Vertaaler.  DER WETTEN. 419 toverhexen, gevleugelde en verftandige paar-den, van onzigtbaare en onkwetsbaare menfehen ; van toveraars , welke zig met de geboorte en opvoeding van voornaame pefoonen bemoeiden; van betoverde en onttoverde kasteden. Men zag toen eene geheel nieuwe waereld in onze waereld, en de gewoone loop der natuur wierd van toen af alleen voor het gemeene volk overgelaaten. Toen hoorde men van dooiende ridders gewagen , welke zig altoos gewapend in een gedeelte van de waereld onthielden, 't welk vol van kasteelen, ilerkten, en ftruikrovers was, welke hunne eer fielden in het ftraffen van onrechtvaardigheden , en in hetverdeedigen van de zwakheid. Hier van daan komt het, dat wij nog in onze romans den befchaafden en welleevenden omgang met de vrouwen , op het denkbeeld van eene liefde, welke met het denkbeeld van Ilerk* te en befcherming vereenigd is, zien gronden. Op deeze wijze wierd de befchaafde en welleevende omgang met de vrouwen gebooren, toen men zig verbeeldde, dat 'er buitengewoone menfehen waren , welke , daar zij zagen , darde deugd bij de fchoonheid en zwakheid woonde, zig genegen betoonden, zo, om zig voor de lchoone kunne aan duizende gevaareu bloot te Hellen, als om haar in de gewoone handelingen van het menschlijke leven te behaagen. De Dd 4 ro- XXVIII. BOEK. XXII. 300F DSTUK.  XXVII HOEK XXII. HOOF I STUK, 44o D E G E E S T ;. romans van onze ridderfchappen waren zeer gefchikt, om die begeerte , om aan de fchoone kunne te behaagen, te vleijen. Zij boezemden i- ook aan een gedeelte van Europa dien fmaak in voor den befchaafden en welleevenden omgang met de "vrouwen, weike men kan zeggen, dat bij de ouden weinig bekend geweest was. De allesoverklimmende weelde van de groote ftad Rome vleide het denkbeeld der zintuiglijke vermaaken. Eene zekere droomende verbeelding van de Mille gerustheid, welke men in de malfche velden van Griekenland genoot, maakte dat men het gevoel van de liefde (g), op de inneemendfte wijze, befchreef. Het denkbeeld van dooiende ridders , die voorftanders, van de deugd en de fchoonhcid der vrouwen waren, gaf vervolgens aanleiding tot den welleevenden omgang met dezelve. Deeze fmaak wierd door het invoeren van de tournooifpelen nog meer bevestigd, welke, daar zij de rechten van de fterkte en de liefde famenpaarde, een zeer groot gewigt aan die welkevendheid bijzetteden. DRIE* (#) Om hiervan een regt begrip te hebben, moe: «oen de Griekfche Rimans van de middeleeuw leezen»  DER WETT E N. 421 DRIE- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER DE RECHTSGELEERDHEID VAN HET GERECHTLIJK KAMPVECHTEN. Men zal mooglijk wel lust en nieuwsgierigheid hebben , om eens te weeten , hoe toch deeze gedrochtelijke gewoonte van het gerechtelijk kampvechten tot grondbeginzelen gebragt zy,en1 tevens om het famenftel van eene zo zonderlinge rechtsgeleerdheid te zien openleggen. De menfehen, hoe, zeer zij ook in den grond geneegen zijn, om zig door de reden te laaten beftuuren, zijn gewoon, om zelfs hunne vooroordeelen onder zeekere regels te brengen. Niets ftreed meer tegen het gezond verftand, dan het gerechtlijk kampvechten; maar na dat men eens over dit ftuk heen geredeneerd had , wierd de uitvoering daar van met eene zeekere voorzigtigheid beftuurd. Om de rechtsgeleerdheid van die tijden wel te verftaan , behoort men met alle aandagt de inrigtingen van Lodewijk den negenden te leezeu , wel» ke zo magtige veranderingen in de manier van de rechtspleeging heeft gemaakt. Défontaines was een tijdgenoot van deezen vorst ; Beaumar Dd 5 noir XXVIII. 3 O E K. XXIII. [ O O F DSTUK.  XXVIII B O ) K, XXIII. HOOFD STUK. XXIV. HOOFDSTUK. 422 DE GEEST . noir (h) heeft na hem gefchreeven, en de overige fchrijvers hebben nog laater geleefd. Wij zullen dus de oude manier van rechtsvordering moeten opzoeken, en de veranderingen, welke men in dezelve heeft gemaakt. VIER.- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER DE REGELS, NAAR WELKE WEN ZIG IN HET GERECHTLIJK KAMPVECHTEN MOEST GEDRAAGEN. Wanneer 'er meer dan een aanlegger (i) was , dan moesten deeze met eikanderen overeenkomen , wie van hun allen de zaak alleen zou vervolgen ; en indien zij eikanderen hier in met konden verftaan, dan benoemde de rechter, voor wien de zaak hing, eenen van hun allen, om die zaak te vervolgen. Wanneer een edelman (k) een gemeen man ge- dag- (h) In het jaar twaalfhonderd- drie- en- tagtig. De Montesq. Lodewijk de negende, of St. Louis, heeft van het jaar twaalfhonderd zes- en twintig, tot het jaar twaalfhonderd- en zeventig geregeerd. Tegenw. Jlaat van Frankrijk, 2. hoofdjl. Vertaaler. (i) Beaumanoir, 6. hoofdjl. pag. 40 en 41. (k) Ibid. 64. hoofdft. pag. 328.  DER WETTEN. 423 dagvaard had, dan moest hij te voet verfchijnen, met zijn wapenfchild en rotting ; en indien hij te paard kwam , en met de wapenen van den adel, dan wierden hem zijn paard en wapenen ontnomen ; hij bleef in zijn hembd , en was1 verpligt, om in dien ftaat tegen den gemeenen man te kampen. Voor dat het kampgevecht begon (7), liet de rechter drie bekendroaakingen afkondigen. De eerfte behelsde, dat de nabeftaande van de wederzijdfche partijen zig van daar moes tenbeseeven; de tweede, dat het volk een diep ftiizwijgen moest in acht neemen ; en door de derde wierd aan de omftanders op zwaare ftraf verbooden, van aan de wederzijdfche partijen eenige hulp toe te brengen: deeze ftraf was zelfs de dood , indien door eene zodanige hulp een van de partijën overwonnen wierd. De bedienden van de juftitie (m) bewaarden het perk (n); en in geval een van de partijen van (I) Ibid, pag 3 o. (ui) Ibid. C») Het kampveld. Wij hebben,in het meennaalen aangehaalde werk van K. van Alkemade, pag. 210. eene fraaije befchrijving van het kampveld. Het was een veld, 't welk met paalwerk omheind, en veeltijds met gragten orngeeven was. Zodanig kampveld had men bij alle fteeden. Wanneer een kamp ge- voch- XXVIII. (! o E IC. XXIV. iOOFOS T IJ K.  XXVIII BOEK. XXIV. HOOFD STUK. 424 DEGEEST van vreede fprak , dan moesten zij zeer naauwkeurig letten op de gefieldheid, in welke beide de •vochten zoude worden, dan wierd--op het kampveld een perk met krijt afgetekend, en met paalwerk om' geeven; en hier van daan draagt het kampveld in fommige oude ftukken den naam van het kreit. Fan der Schelling op van Alkemade in de aangeh. plaats. Dit gefchiedde hier te lande door 's graaven bode, in het bijweezen van de leen- of welgebooren mannen. Over dit kampveld was een opziender, welke den naam van kreitwaarder droeg; deeze naam is in fommige van onze oude ftukken, door onkunde, zeer verbasterd, en in G rietwaar der, Griekwaarder, Grietwachter veranderd. Dit anipt was hier te lande zeer aanzienlijk, het wierd van de Graaven van Holland ter leen gehouden, het is zeer langen tijd in het aanzienlijk geflagt van de Wasfenaars geweest. Het beftond in het opzigt over het kreit, of kampveld, en in het bewaaren van de wetten, op de kampgevechten in gebruik. Wagenaar, Faderl. hist. 5. deel, pag. 442. Het alzo afgefchooten perk , of kreit, werd met zand beftrooit, op dat de kampvechters te vaster ftaan, en niet ftruikelen zouden. Hier van daan droeg hetzelve zomtijds den naam van het zand. Fan Alkemade op de aangeh. plaats. Zomtijds had het alleen den naam van het veld. Wanneer een van de kampvechters zijne partij uit het kampveld, of perk, konde (laan, dan was de overwinning bevochten. Hier van daan nog en ze oude hollandfche fpreekwoorden, iemand uit het veld Jlaan, het veld behouden, enz. Zie breeder van der Schelling op van Alkemade, pag. 282. Vertaaler.  DER WETTEN. 425 de partijen op dat oogenblik zig bevonden, om dat men hun , wanneer de vreede niet getroffen wierd, wederom juist in die zelfde gefteldheid zoude kunnen plaatzen (o_). Wanneer men het pand (p), tot een kamp- ge- (0) Beaumanoir, 04. hoofdjl, pag. 330. (p) Wanneer men iemand tot een kampgevecht uitdaagde, dan bood men hem eenen te zamengewrongen handfchoen aan: (waar van daan moogiijk nog de gewoonte dat die geene, die iemand, fchoon nu tegen 's lands wetten , in duël eischt, hem eenen handfchoen aanbied,) het aanneemen van deezen handfchoen, was een bewijs, dat de partij het kampgevecht aannam. Zie van Alkemade, pag. 149. Men had ook andere onderpanden, welke partijen elkander gaven, (zomtijds eenen neusdoek,) met een woord, alles wat de aanlegger, in tegenwoordigheid van den rechter, op den grond wiérp, en door den gedaagden opgenomen wierd. Dit pand werd vadium genoemd, van waar het fpreekwoord vadiare duethtm, een kamp aanbieden. Bij de Franfchen had het den naam van gage, van waar het woord engageeren, zig verbinden. Zie van Alkemade, pag. 462, Du Cange, in verbo vadium. Van dit aanbieden van eenen handfchoen komt nog de gewoonte in Engeland, dat des konings kampvechter', ('t welk aldaar een erflijk ampt is,) op den dag der krooning van den koning, terwijl de koning met de rijksgrooten in de IVestmunsterhall aan de maaltijd zit, na dat het tweede gerecht opgedragen is, op een paard gezeeten, in XXVIII. ROEK. XXIV. HOOFDSTUK.  XXVIII. 1! è É K. XXIV. hoofd. stuk. 426 DE GEEST gevecht, wegens eene misdaad, of wegens een valsch vonnis, aangenoomen had , dan kon de vreein volle 'harnas van het hoofd tot de voeten, de zaal in komt rijden, bij zig hebbende drie trompetters , eenen fergeant van wapenen, eenen fchildknegt, draagende des kampvechters lans, en eenen heraut voor zig, ',den maarfchaik aan zijne rechter-, eti de lord konneftabel aan zijne flinkerhand, beide te paard. Aan het beneden-einde van de zaal roept de heraut overluid: „ indien 'er iemand van hoogen of laagen „ ftaat zij, die ontkennen of tegenfpreeken wil, dat „ de op heden gekroonde koning (met bijvoeging „ van 's konings naam,) wettige koning is, en „ durft zeggen , dat hij de gebiedende kroon van „ dit rijk, Engeland, Frankrijk en Ierland, niet behoort te genieten, hier is zijn voorvechter, „ welke zegt, dat hij het liegt, en dat hij in dit „ gefchil zijn leven tegen hem wil waagen, op wat „ dag hij ook zal willen Rellen." Hierop werpt de kampvechter eenen ijzeren handfchoen op den grond, wanneer dezelve daar eenigen tijd heeft gelegen, en door niemand opgenomen word, dan geeft de heraut denzelven aan den kampvechter weder, welke vervolgens tot in het midden van de zaal voortrijdt, Waar dezelfde uitroep gedaan, de handfchoen weder nedergeworpen word, en door niemand opgeraapt zijnde, wederom aan den kampvechter te rug gegeeven word, wanneer eindelijk dit alles voor de derde maal aan het boveneinde van die zaal herhaald word. Na dat dan den kampvechter de handfchoen voor de derde maal te rug gegeeven is, maakt de kampvechter  DER WETTEN. 427 vreede niet gemaakt worden, zonder toeftemming van den heer; en wanneer een der partijen overwonnen was (q), dan kon 'er geene vreede getroffen worden , zonder dat dezelve door den: graaf bekragtigd wierd (f). Dit had eenige overeenkomst met onze tegenwoordige brieven van gratie. Maar indien de misdaad onder de hoofdmisdaaden behoorde, en de heer, door gefchenken omgekogt , zijne toeftemming tot den vreede gaf, dan moest hij eene boete van zestig ponden betaalen , en het recht, om den misdaadigen te ftraffen, verviel van zijn gerecht, aan de vierfchaar van den graaf (j). 'Er rer eene zeer diepe buiging voor den koning, die hem dan uit eenen zilver vergulden beeker (gildbowl') toedrinkt, en hem dien beeker tot zijn loon als een gefchenk, overhandigt. Zie van Alkemade, 'pag. 256. en 339. en Tegenw. ftaat van Engeland, 4. hoofdjl. Vertaaler. (q) Want wanneer hij overwonnen was, dan wierd de misdaad voor beweezen gehouden. Vertaaler. O) De groote vafallen hadden hunne bijzondere voorrechten. O) Beaumanoir zegt in het 64. hoofdjl. pag. 330, dan zou hij zijn gerecht verliezen. Deeze woorden moeten, wanneer zij in de fchrijvers van die tijden voorkomen, niet in het algemeen opgenomen worden, maar alleen bepaald tot het geval in verfchil. Zie Dèfontames, 21. hoofdjl. art. 29. XXVIII. ROE IC. XXIV. ioof'd- S T U K.  xxviu. BOEK. XXIV. HOOFDSTUK. 4*8 ' ..DE GEEST 'Er waren zeer veele menfehen, welke buiten ftaat waren, om een kampgevecht aan te bieden, of aan te neemen ; aan deeze ftond men, na verhoor van partijen, toe,om eenen kampvechter te neemen; en om eenen zodanigen kampvechter ten fterkften belang te doen hebben, om de partij van zijnen meester met ijver voor te ftaan, wierd hem , ingeval hij de nederlaag had, de vuist afgehakt (t). . Toen, men in de vorige eeuw, de doodftraf op de tweegevechten ftelde,' zou men mooglijk beter gedaan hebben , indien men aan eenen krijgsman zijne hoedanigheid van krijgsman benomen had , door hem de hand af te hakken. 'Er is gewoonlijk niets , 't welk de menfehen zwaarer treft , dan genoodzaakt te worden , om hun karakter te moeten overleeven (a). Wanneer het kampgevecht , om eene hoofdmisdaad (v), door kampvechters gefchiedde , dan plaatfte men de beide partijen in eene plaats , van waar zij het gevecht niet konden zien, en ieder van hun had 'den ftrop om den hals (f) Dit gebruik-, waarvan men in de kapitularien leest, hield nog ftand tenjijde van Beaumanoir. Zie het 6\. hoofdjl. pag. 315. O) Men moet het punt van eer door het punt van eer. zelve beteugelen. Aamn. van eenen Onb. (r) Beaumanoir, 64. hoofd ft. p. 330.  DER WETTEN- 449 hals, welken tot zijne ftraf moest dienen, indien zijn kampvechter de nederlaag kreeg.. Die geene , welke het gevecht verloor, was daarom.niet altijd de geheele zaak, die in verfchil was, kwijt. Indien men bij voorbeeld alleen om eene tusfchenfpraak (w) van den rechter kampte, dan verloor hij ook niets anders, dan dat tusfchenkoomend verfchil. VIJF- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER DE PAAIEN, WELKE MEN AAN DE GEWOONTE VAN HET GERECHTLIJK KAMPEN STELDE. Wanneer men elkanderen over een burgerlijk verfchil, van weinig aangelegenheid , van beide zijden, het pand tot een kampgevecht gegeeven had, dan verpligtte de heer de, beide partijen, om hunne panden te rug te neemen. Indien eene daad algemeen bekend (x) en onlochenbaar was, bij voorbeeld: indien iemand eenen moord op de volle markt begaan had, dan beval de rechter nog het bewijs door ge- tui- (w) Ibid, 61. hoofdjl. pag. 309. (x) Ibid. 61. hoofdjl. pag. 308, ibid. 43. hoofdjl, pag. 329. III. DEEL. Ee XXVIII, r, o E K. XXIV. :I O O F DSTUK. XXV. FIOOFDS TUK.  XXVIII. BOEK. XXV. HOOFDSTUK. I i t 430 D E G E E S T tuigen , nog dat van een kampgevecht; maar dan deed hij, op de algemeene bekendheid van de zaak, recht. Wanneer eene zaak voor het gerecht van eenen heer verfcheiden maaien op dezelfde wijze uitgeweezen (;y) , en dus in eene bekende gewoonte veranderd was , dan weigerde de heer aan partijen het kampgevecht, ten einde de gewoonten door den verfchillenden uitflag van de kampgevechten, niet veranderd wierden. Men kon geen kampgevecht eisfchen , dan voor zigzelyen (s) , voor iemand van zijn geflagt, of voor zijnen leenheer. Wanneer een verweerder eens ontflagen was (d), dan kon een ander nabeftaande geen kampgevecht van hem eisfchen: anders had 'er nimmer een einde aan de verfchillen gekomen. Indien iemand, wiens dood zijne nabeftaanden [vilden wreeken,wederom ten voorfchijn kwam, lan verviel het gerechtlijk kampgevecht. Even:ens was het met de zaak gelegen, wanneer nen de onmooglijkheid, dat de verweerder die :aak , die hem ten laste gelegd wierd, bedree- veu O) Ibid, 61. hoofdjl. pag. 314. zie ook Defoitlines, 22. hoofdjl. art. 24. GO Ibid., 63. hoofdjl. p. 322. (o) Ibid.  DER WETTEN. 431 ven had , door zig op eene afvveezigheid, die aan een ieder bekend was , te beroepen, konde aantoonen (b). Indien iemand, die vermoord was (c), nog voor zijnen dood, dien geenen,die met denzelven befchuldigd wierd , voor onfchuldig verklaard, en eenen anderen beticht had, dan had het kampgevecht geenen voortgang; maar indien hij niemand anders befchuldigd had, dan hield men deeze zijne verklaaring alleen voor eene vergiffenis, welke hij den fchuldigen van zijnen dood fchonk , dog men liet daarom egter de zaak niet onvcrvolgd, en zelfs onder edellieden kon men elkanderen daarom den oorlog aandoen. Wanneer twee geflagten met eikanderen in oorlog waren , en een der naastbeflaanden gaf, of nam het pand van een gerechtlijk kampgevecht, dan hield het recht van oorlog tusfehen deeze geflagten op ; dan begreep men, dat de partijen den gewoonen loop van de junkie wilden volgen, en dan zou men dien geenen, die desniettegenftaande in het pleegen van vijandlijkheden volhard had, veroordeeld hebben tot vergoeding der fchaden. Dus (b) Ibid, 63. hoofdjl. pag. 322. (c) Ibid, pag. 323. Ee 9 XXVIII. BOEK. XXV. SOOFDSTUK.  XXVIII, boek. XXV. hoofd stuk. 432 DE GEEST Dus had de manier van rechtsvordering, door het gerechtlijk kampvechten , dit voordeel, dat zij een algemeen familieverfchll in een bijzonder ■verfchil kon veranderen , dat zij aan de rechtbanken hun vermogen kon te rug geeven, en dat zij die geene, welke zig alleen aan het recht der • volkeren gehouden hadden, onder de burgerlijke wet kon doen te rug keeren. Gelijk men menigmaal zaaken, welke in hunnen aart zeer verftandig zijn , op eene dwaaze wijze ziet beltuuren , zo ziet men ook menigmaal dwaasheden , door eene verftandige beftuuring, nuttig worden. Wanneer iemand (d) , die, wregens eene misdaad, gedagvaard was, op eene zigtbaare wijze aantoonde, dat heï de aanlegger zelve was, die de misdaad bedreeven had, dan vervielen de gegeeven panden tot een kampgevecht. Want men kan zig geenen misdaadigen voorftellen, welke niet liever een twijffelagtig kampgevecht zou hebben willen waagen, dan eene ontwijffelbaare ftraf ondergaan. Men had geen kampgevecht (é) m zaaken, welke aan de uitfpraak van goede mannen wierden overgelaaten , of in welke het vonnis door ker- 00 Ibid. 63. hoofdjl. pag. 324. (e) Ibid. pag. 325.  DER WETTEN. 433 kerkelijke vierfchaaren wierd uitgefprooken. Ook waren dezelve niet bekend in zodanige verfchillen, in welke men over het weduwen-goed der vrouwen twistede. 1 Eene vrouw , zegt Beaumanoir , kan geenen kamp vechten. Indien eene vrouw iemand dagvaardde , zonder haaren kampvechter te noemen, dan wierden de panden van het kampgevecht niet aangenomen ; daar en boven moest eene vrouw door haaren Baron (ƒ) , dat is haaren man, gevolmagrigd worden, om iemand te dagvaarden ; maar men kon haar, zonder dat zij eene zodanige voluiagt had, dagvaarden. Indien de aanlegger of de verweerder (g) beneden dc vijftien jaaren oud ware, dan kon 'er geen kampgevecht plaats hebben; dog men kon egter zodanige kampgevechten bevelen in zaaken van weeskinderen , wanneer de voogd, of die geene, die het hoofd van de balie was, het gevaar van deeze rechtsvordering voor zijne rekening wilde neemen. Het komt mij voor, dat het in de volgende gevallen aan de lijfeigenen vrij ftond , om eenen kamp (ƒ) Ibid. Zie ook Du Cange in verbo Baro. Vertaaler. Qg) Beaumanoir, pag. 323. Zie ook het geene ik biervan in het 18. boek gezegd hèbbe. Ee 3 XXVIII. SOEK. XXV. 10 O F DS T U K.  XXVIII. KOEK. XXV. HOOFDSTUK. (70 Beaumanoir, 63. hoofdjl. pag. 327. (i) Defontaines, 22. hoofdjl. art. 7. (k) Habeant bellandi & testificandi licentiam, dat zij vrijheid hebben, om door eenen kamp, en door getuigen hunne zaaken te bewijzen. Charter van Lodewijk den dikken, van het jaar elfhonderd- en- agttien. (O Ibid. 434 DE GEEST kamp te vechten : wanneer hij tegen eenen anderen lijfeigenen te doen had, of wanneer hij door eenen vrijgeboorenen, of zelfs eenen edelman, gedagvaard was; maar indien hij dezelven dagvaardde (//),dan konden deeze het kampgevecht weigeren, en dan had zelfs de heer van dien lijfeigenen recht, om hem van het gerecht af te wijzen. Een lijfeigene kon, op het charter van zijnen heer (i), of, volgens het gebruik, tegen alle vrijgeboorenen kampen; en de kerk (k) vorderde het zelfde recht voor haare lijfeigenen, als een blijk van den eerbied (7), welken men aan haar fchuldig was. ZES-  DER WETTEN. 435 ZES- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTAK. over het gerecht i. ij k kampve c'ht en, tussche n eenen der partijen, en eenen der getuigen. Beaumanoir (m) zegt, dat, wanneer een verweerder zag, dat een der getuigen een getuigenis tegen hem ging afleggen , dëzelve dan den tweeden getuigen ken te rug houden , door aan den rechter te verklaaren (ra) , dat zij'ne partij* eenen valfcheu getuigen, eenen lasteraar, tegen hem aanvoerde. En wanneer dan de getuigen zijn gezegde ftaande wilde houden, dan moest hij den verweerder het pand tan een gerechtlijk kampgevecht geeven. Na dat dit gefchied was, verviel het geheele onderzoek van de getuigen; want indien deeze getuigen het kampgevecht verloor, dan was het eene uitgemaakte .zaak, dat de aanlegger valfche getuigen had gebruikt, en dan verloor hij zijn proces. ' Men (in) 61. hoofdjl- pag. 315- («) Leur doit-on demander, avant qu'ils fasfent nul ferment, pour qui ils veulent temoigner , car Venques gist li point d'aus lever de faux temoignage. Men moet hun vraagen voor dat zij eenigen eed doen, ten wiens behoeve zij willen getuigen, want het onderzoek legt zo, dat men van hun geen valsch getuigenis moet afneemen. Beaumanoir, 39 hoofdjl. pag, 218. Ee 4 XXVIII. li o E K. XXVI. HOOFDSTUK.  43Ö DE GEEST XXVIII BOEK XXVI. HOOFD STUK. Men moest dan den tweeden getuigen niet . doerf'zweeren; want daar door zou hij ook zijn getuigenis voltrokken hebben , en dan was de -zaak, door de verklaaring van twee getuigen, afgedaan geweest ; maar door den tweeden getuigen te fluiten, wierd het getuigenis van den eerlten kragteloos. Dus wierd dan, in dat geval, de tweede getuigen verworpen , en de partij niet toegelaaten , om andere getuigen te laaten hoorcn, maar hij verloor zijn proces. Dog in zodanige gevallen, waar geen pand van een gerechtlijk kampgevecht gegeevcn was (o), kon men ook nog andere getuigen voortbrengen (£). Beaumanoir (3) zegt, dat de getuigen, tegen die geene, welke zijn getuigenis vorderde, voor het afleggen van het zelve , konde zeggen : Ik verbinde mij niet, om voor uw verfchil te kampen, nog daar van het mijne te maaken , maar indien gij mij wild befchermen, dan ben ik bereid om mijne waarheid te getuigen (r). In dat geval vond die geene, weiCo) Om dat in zo een geval geene infpraak plaats had: 'er was niet gekampt, 'er was alleen maar een getuigen gewraakt, dus bleef de zaak in zijn geheel Vertaaler. (p) Beaumanoir, 61 hoofdjl. p. 316". (?) 6. hoofdjl. pag. 39 en 40. (O Je ne me bée pas è combattre psur votre querelle* Kt-  DER WETTEN. 437 welke dat getuigenis begeerde, zig verpligt, om : voor zijne getuigen te kampen ; en indien hij . dan de nederlaag kreeg , dan verloor hij daar door zijn proces niet fjj5 maar dan wierd datr getuigenis verworpen. Ik denk, dat dit eene verzagting van de oude gewoonte was ; en de reden , waarom ik dit denk, is daar in geleegeo, dat men deeze gewoonte , om alzo de getuigen tot een kampgevecht te daagen, in de wetten der Beijerfchen Qt), en der Bourgundiers Qii) , zonder eenige bepaaling vastgelleld vind. Ik heb reeds van de wet van Gondebald geiprooken , tegen welke Agobard fV) en St. Avitus (w) zo fterk zijn uitgevaaren. ,, Wan„ neer een verweerder," zegt deeze vorst, ,, getuigen aanbiedt,om te zweeren, dat hij de „ misdaad niet bedreeven heeft, dan kan de „ aanlegger een der getuigen tot een kampge- ,, vecht ne (ï entrer en plet au mien; mais fe vous me voulez defendre , volontiers dirai ma véritè. O) Maar indien het kamp door kampvechters gevochten wierd, dan wierd aan den kampvechter , die overwonnen was, de vuist afgehakt. (O Tit. 16. §. 2. («) Tit. 45. (v) Zie zijnen brief aan Lodewijk den zagtmoedigen. (w) Zie het leven van St. Avitus. Ee 5 «XVIII. i O E K. XXVI. : O O F DS T Ü K.  43§ DE GEEST XXVIIL B-0 E K. XXVI. HOOFDSTUK. XXVII 1 O O F D STUK. „ vecht daagen; want het is billijk, dat die „ geene, die zig aanbiedt om te zweeren, en „ die verklaard iieeft, dat hij de waarheid weet, „ geene zwaarigheid moet maaken, om ter Iha„ ving van dezelve eenen kamp te vechten." Deeze koning liet derhalven aan de getuigen geen uitvlugt over 5 om het kampgevecht te ontduiken. ZEVEN- EN. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER HET GERECHTLIJK KAMPVECHTEN, TITSSCHEN EENEN DER PARTIJEN, EN EENEN VAN DE PAIRS(x) VAN DEN HEER. HOOGER BEROEP VAN EEN ONRECHTVAARDIG VONNIS. •Daar de natuur van het uitwijzen van eene zaak, door een gerechtlijk kampgevecht, mede- bragt, (x) Pairs , pares. Mascovius de jure feudorum, cap. 15. §. 6. Pares vocantur, qui db eodem domino et in eadem curia 'immediate feudum tenent, Non eodem zibique numero fuere. Pkrumque duodenarius placuit. Men noemt die geene, welke onmiddelijk van den zelfden heer en in het zelfde leenhof goederen ter leen houden, pairs. Zij waren overal niet in het zelfde getal , maar meestal beftond hun getal uit twaalf. Zie ook van Alkemade, pag. 27. waar eene al-  DER WETTEN. 439 bragt, dat een zodanig verfchil voor altijd afgedaan was , en geen nieuw onderzoek , nog verder vervolg, Londe toelaaten (j), zo was, natuurlijk, het ^ hooger beroep (z), zodanig als het zelve in de Romeinfche wetten, en het Canonieke recht voorgefchreeven wierd, dat is te zeggen, het beroep voor eene hoogere rechtbank, om het vonnis van eenen minderen rechter te doen overzien , in Frankrijk onbekend. Deeze oorlogzugtige natie, welke enkel door het punt van eer beftuurd wierd, kende eene zodanige manier van rechtsvordering niet. En daar zij altoos dienzelfden geest volgde, be- dienaloude keur van Zeeland aangehaald word , uit welke blijkt: „ dat de graaf inogt zitten niet zulke mannen „ en in zulken getale, als 't hem beliefde, maar „ dat de ftedehouder moest hebben elf mannen, en ,, twee geleerden, daartoe geordonneerd, ten mins- ten." Veitaaler. (y) Car en la cour oü l'on va par la raifon de l'appel , pour les gages maintenir, fe bataille est faite, la querelle est venue afin,fi que il n'y a metier de plus d'apiaux. Want wanneer men bij een Gerecht, door middel van hooger beroep,te werk gaat,om de gegeeven panden te vervolgen, en de kamp gevochten is, dan is het verfchil ten einde gebragt, zo dat 'er dan geen middel tot eenig verder beroep overig blijft. Beaumanoir, Kt; hoofdjl, pag. 22. (2) Appel, XXVIII. BOEK. XXVII. tOOFDSTUK.  XXVIII, BOEK. XXVII. HOOFD. STUK. 440 ' DE GEEST diende zij zig tegen de rechters zelve van die middelen (a) , welke de partijen anders tegen eikanderen zouden hebben kunnen gebruiken. Het hooger beroep was bij deeze natie een bewijs , dat men zig op een gevecht met de wapenen niet dorst te vertrouwen, 't welk door bloed moest geëindigd worden. Het verfchilde veel van die uitdaaging tot eene nadere penuenftrijd, welke men , tijden daar na, daar eerst heeft leeren kennen. In deezen fmaak zegt Lodewijk de negende (è) in zijne wetten, dat het hooger beroep eene ongetrouwheid en onbillijkheid in zig behelsde. In deezen fmaak zegt ons Beaumanoir (c), dat, indien een leenman zig over eenig wanbedrijf, door zijnen leenheer tegen hem begaan , wilde beklaagen , hij hem dan eerst moest aanzeggen, dat hij zijn leen verliet, waarna hij hem voor zijnen Suzerainen (d) heerdag- vaard- (a) Beaumanoir, 61. hoofdjl. p. 312 en Ö7. hoofdjl. bag. 338. (Z>) 2. boek 15. hoofdjl. (c) Beaumanoir, 61. hoofdjl. pag. 310 en 311. en 67. hoofdjl. pag. 337. / Qd) De Suzeraine heer, zo wierden de hertogen , graaven, en andere voornaame heeren genaamd, welke jver eene geheele landftreek het bewind hadden; zij vierden ook genoemd, Dominus capitalis, Seigneur ja-  DER WETTEN. 441 vaardde, en hem het pand van een kampgevecht aanbood. Op gelijke wijze moest de leenheer zijnen leenman eerst van zijne hulde en manfchap ontflaan, eer hij hem voor den graaf konde' roepen. > Wanneer men zijnen leenheer , wegens een valsch (e) vonnis, dagvaardde, dan was dit even zo veel als of men zeide , dat dit vonnis op eene valfche en fchelmagtige wijze geveld was. Maar zodanige woorden tegen zijnen leenheer te gebruiken , was eene foort van misdaad van ongetrouwheid (ƒ) te begaan. In paramont. Desfus Seigneur , Avant Seigneur, Seigneur par desfus, £fc Du Cange, in verbo Dominus. Vertaaler. (e) Dit word genoemd f ilfare judicium. Zie Du Cange op dit woord. Appelier fon feigneur de faux juge ■ ment , zijnen leenheer wegens een valsch vonnis dagvaarden, betekent, aan zijnen leenheer, na hem het leengoed opgezegd te hebben, voor de vierfchaar van den Stizerainen heer het pand tot een kampgevecht aan te bieden, om uit den uitflag van dat kampgevecht te oordeelen , of het vonnis wettig geweezen was, of niet. Vertaaler. (ƒ) Felonie. Zo word de misdaad genaamd, welke een leenman tegen de trouw en plichten, die hij aan zijnen heer verfchuldigd is, begaat. Hier van zal in het 30. boek meer gezegd worden. Zie ondertusfehen Mascovius de jure Feudorum, cap. 14. g. 16 etfeqq. flori XXVIII. EO EK. XXVII. 10OFD. STUK.  44* DE GEEST XXVIIL n o E K. XXVII. HOOFD STUK. In plaats derhalven , dat men dan in zo een geval den leenheer , die de vierfchaar fpande , en befhuirde, wegens een onrechtvaardig vonnis dagvaardde , ftelde men liever de rechtsvordering tegen de pairs in het werk, welke die vierfchaar uitmaakten. Hier door ontweek men de misdaad van ongetrouwheid, men beledigde dus alleen de pairs, aan welke men altijd voldoening voor die belediging konde geeven. Men waagde zeer veel, wanneer men het vonnis van de pairs (g) voor valsch verklaarde. Indien men zo lang wachtte, tot dat het vonnis opgemaakt en uitgefprooken was, dan was men genoodzaakt,, om tegen hun alle (Ji) te kampen , indien zij zig aanboden , om hun vonnis ftaande te houden. Indien men dezelve dagvaardde, eer zij alle hun gevoelen uitgebragt hadden, dan moest men tegen die alle kampen, welke zig voor eenerleie gedagten verklaard hadden (i). Om dit gevaar te vermijden, leverde men een fmeekfchrift aan den heer in, met verzoek , dat hij wilde gelasten , dat ieder pair zijne gedagten overluid zoude uitbrengen (£). ln- Bort Hollands leenrecht, 6. bock. 4. hoofdjl. Vertaaler. (g) Beaumanoir, 61. hoofdjl. pag. 313. 00 Ibid. pag. 314. (i) Welke in het vonnis toegeftemd hadden, (fe) Beaumanoir, 61. hoofdjl. pag. 314.  DER WETTEN. 443 Indien dan de eerde zijne gedagten gezegd had, en de tweede gereed was , om hem te volgen, dan zeide men hem aan, dat hij valfchelijk handelde, een fchelm, en een lasteraar! was. En dan was hij het alleen, tegen wien men kampen moest. Defontaines (/) wilde, dat men, alvorens een vonnis voor valsch te verklaaren (m), eerst drie rechters hunne uitfpraak moest laaten doen. Hij zegt niet, dat men met alle drie moest kampen, veel minder fpreekt hij van gevallen, in welke men met alle die rechters, welke hun gevoelen geuit hadden, in het kamp moest treeden. Dit onderfcheid komt daar van daan, dat men in die tijden geene gebruiken had,welke overal dezelfde waren. Beaumanoir verhaalt ons, wat hier van in het graaffchap van Clermont plaats had ; en Defontaines fpreekt van het geene hier omtrent in het Fermandoifche gebeurde. Wanneer een der pairs (n), of leenmannen, verklaard had , dat hij zijn vonnis zoude flaande houden, dan beval de rechter, dat men elk- an- (0 22. hoofdjl. art. i. io en ir. Hij xegt alleen, dat men aan hun ieder eene boete betaalde. (ra) Wegens een valsch vonnis hooger beroep te doen. Qn) Beaumanoir, ól. hoofdjl. pag. 314, XXVIII. ROEK. XXVII. 1 O O F DS T U IC.  444 ' DE GEEST XXVIII. BOEK. XXVII. HOOFDSTUK. anderen het pand van een kampgevecht zoude geeven , en bovendien nam hij zekerheid van den beroeper, dat hij zijn beroep niet zoude laaten vaaren. Maar de pair, welke beroepen was, gaf geene zekerheid, om dat hij leenman van den heer was, en het vonnis llaande moest houden , of aan den heer eene boete van zestig ponden betaalen. Indien die geene (o) , welke hooger beroep had gedaan, niet bewees , dat het vonnis valsch was, dan betaalde hij aan den heer eene boete van zestig ponden, eene gelijke boete (p) aan den pair , dien hij beroepen had, en even zo veel aan ieder van die geene , welke zig openlijk voor het vonnis vetklaard hadden. Wanneer iemand , die onder hevige verdenkingen lag , van eene misdaad begaan te hebben, welke den dood verdiende, gevangengenomen, en veroordeeld was, dan ITond het hem niet vrij, om een hooger beroep, wegens een valsch vonnis , te doen (q): want hij zou zekerlijk altijd dat hooger beroep gedaan hebben, 't zij om zijn leven te verlengen, 't zij om vreede te maaken. InCo) Beaumanoir , ibid. Defontaines, 22. hoofdjl. art. Q. (p) Defontaines, ibid. (?) Beaumanoir, 61. hoofdjl. pag. 314. Defontai. nes, 22. hoofdjl. art. 21.  DER W E T T E N. 445 Indien iemand zeide, dat het vonnis valsch (r) : en liegt was , en zig niet aanbood, om hetzelve 1 zodanig te maaken , dat is te zeggen, om te kampen, dan wierd hij om het uitdrukken van 1 deeze llegte woorden , veroordeeld, indien hij een edelman was, in eene boete van tien Huivers , en was hij een lijfeigene, in eene boete van vijf Huivers. De rechters (s) of pairs, welke de nederlaag kreegen , moesten nog het leven , nog hunne le lemaaten verliezen, maar de beroeper wierd met den dood geftraft, wanneer de zaak zeiven van dien aart was, dat 'er de doodltraf op Hond (t). Deeze manier , om de leenmannen , wegens een valsch vonnis , te dagvaarden , was uitgevon ien, om «oor te komen, dat men den heer zeiven niet behoefde te dagvaar.len. Maar indien de heer (u) zelve geene pairs, of geen genoegzaam (V) Beaumanoir, ibid. (s) Defontaines, 22. hoofdjl'. art. 7. (f) Zie Defontaines, 21. hoofdjl. art. 11. 12 , en volg. w^ar hij de onderfcheide gevallen opgeeft, in welke een hooger beroeper.het leven, of de zaak in verfchil , of alleen de geëischte tusfehenfpraak verloor. ... vjfrjtov ■tjitl » .in i, t[ W bÉr (u) Beaumanoir, 62. hoofdjl. pag 322. Defontaines , 22. hoofdjl. art. 3. HL deel. Ff [XVIII. ! o f. k. XXVII. 00 f i>- stuk.  XXVIII. HOEK. XXVII. hoofdstuk. 44S DE GEEST zaam getal van dezelve had, dan kon hij, ten zijnen koste , pairs van zijnen fuzerainen heer leenen (v); maar deeze pairs waren niet genoodzaakt om te vonnisfen, indien zij niet wilden. Zij konden volftaan, met te verklaaren, dat zij alleen gekomen waren, om van hunnen raad te dienen. En, daar in dat bijzondere geval,(w) dus de heer zelfs oordeelde, en vonniste, zo was het ook zijne zaak, in geval men van zijn vonnis als valseh een hooger beroep deed, om hetzelve traande te houden. Indien de heer zo arm was (re), dat hij zig niet in ftaat bevond om pairs van zijnen fuzerainen heer te leen te vraagen, of indien hij verzuimde, om dezelve van hem te verzoeken, of indien deeze weigerde, om hem dezelve te geeven, dan verviel de zaak, aan het gerechtshof van den fuzerainen heer: om dat de heer niet alleen konde vonnisfen, en niemand gehouden was, om voor eene rechtbank te verfchijnen, welke geen vonnis kon uitbrengen. Ik geloof, dat dit eene van de groote redenen (v) De graaf was niet gehouden om dezelve te leenen, Beaumanoir, 67. hoofd/I. pag. 337. O) Nul ne peut faire jugement en fa cour, niemand kan in zijn gerecht vonnis uitfpreeken, zegt Beaumanoir, 67. hoofdjl. pag. 336 en 337. (jc) Ibid. 62, hoofdjl. pag. 322.  DER WETTEN. 447 ren is, waarom men het gerecht en de leenen van . eikanderen onderfcheiden heeft, uit welk ' onderfcheid deeze regel bij de Franfche rechtsgeleerden is ontltaan: eene andere zaak is het leen, eene andere zaak het gerecht (y). Want1 daar men eene menigte van leenmannen had, welke geene leenmannen onder zig hadden, zo waren zij niet in ttaat, om hunne rechtbanken te houden. Alle die zaaken wierden dan aan de vierfchaar van hunnen fuzerainen heer overgebragt; zij verboren dus het recht j' om een gerecht te hebben, om dat zij nog de magt, nog de lust hadden j om zig in dat recht te handhaaven. Alle de rechters (z), welke gevonnist hadden , moesten tegenwoordig zijn , wanneer het vonnis uitgefprooken wierd, ten einde zij zouden kunnen volgen, en ja zeggen , indien die geene , welke hetzelve voor valsch wilde verklaaren , hun vroeg of zij het (taande zouden houden: Want, zegt Defontaines- («), dit is eene zaak van het gerecht, en van wettigheid, en 'er is-geen vlugten, of uitftellen op. Ik gis, dat uit deeze manier van denken, het gebruik, 't welk men nog hedendaags in Engeland volgt, gefproo- ten ' £yj Autre chofe est le fief, autre chofe est lajustice. Cz) Defontaines, EI. hoofdjl. art. 27 en 28. . (a) Ibid. art. 28, c'est me affaire de courtoifie,, et de loyauté, et il «'y a point la de fuite, ni de remife, Ff a iXVIII. 1 O E K. XXVII. 00 F O! T IJ K.  443 D E GE EST xxvm KOEK XXVII. HOOFD STUK. ten is , dat alle de gezwooren rechters (Jury's) üénftemmig moeten zijn, om iemand ter dood te veroordeelen. Men moest zig derhalven voor de gedagten . van de meerderheid verklaaren ; en wanneer de gevoelens niet overeen te brengen waren, dan viel het vonnis, in gevallen van misdaaden, ten voordeele van den aangeklaagden , in gevallen van fchulden , ten voordeele van den fchuldenaar , en in gevallen van erfenisfen, ten voordeele van den verweerder,.. Defontaines (b) zegt, dat een pair niet tonde zeggen, dat hij niet vonnisten zoude, indien !er geen vier (c) pairs , of indien zij 'er niet alle, of indien de verlrandigfte 'er niet tegenwoordig waren, dit zou evenveel geweest zijn, als of hij gezegd had, dat hij zijnen heer in eenen flag niet zoude bijftaan, indien hij niet door alle zijne leenmannen vergezeld was. Maar het was de zaak van den heer, om de eer van zijn gerecht op te houden, en ten dien einde de fterkfte en de verftandigtte van zijne leenmannen uit te kiezen. Ik haal dit alleen aan, om een denkbeeld te geeven van de verpligting van de vafallen, om te vechten, en te vonnisfen, en dee- (<&) 21. hoofdjl. art. 27. (O Dit getal moest 'er ten minsten zyn. Defiiu taines, af. hoofdjl, art. 36.  D E ft W E T T E N. 449 deeze plicht was zelfs van dien aart', dat vonnisfen zo veel als vechten was. Een leenheer (d), welke eene zaak tegen zijnen leenman voorrijn gerecht liet berechten, en die zaak verloor, kon een van zijne leenmannen , wegens het valfche vonnis , dagvaarden. Maar teT oorzaake , eensdeels van den eerbied, welke deeze , uit hoofde van de beloofde getrouwheid aan zijnen leenheer verfchuldigd was, en anderdeels van de goedwilligheid, welke de leenheer aan zijnen vafal, uit hoofde van de ontfangcn belofte van getrouwheid moest toedraagen, bediende men zig van eene onderfcheiding, of de leenheer zeide in \ algemeen, dat het vonnis valsch en ondeugend was (e), of hij verweet aan 'zijnen leenman in perfoon , dat hij zijne zaak verraaden had (ƒ). In het' eerfte geval beledigde hij zijn eigen gerecht, en eenigermaate zigzelven , en dus kon men 'hier geen pand tot een kampgevecht' geeven, en in het tweede geval kon hetzelve ook geen plaats hebben, (rf) Zie Beaumanoir, 67. hoofdjl. pag. 337. (e) Dit vonnis is valsch en flegt, ibid. 67. hoofdft. pag- 337- (ƒ) Vous avez fait ce jugement faux & mauvais, comme mauvais que vous etes, ou par lovier, ou.par promesfe, gij ,flegthoofd daar gij zijt* gij hebt of door omkooping, of door beloften, dit valsch en flegt vonnis veroorzaakt. Beaumanoir, 67. hoofdjl. pag. 337. Ff3 XXVIII. p o V. ic. XXVII. hoofdstuk.  XXVIII. I! o E IC. XXVII. HOOFDSTUK. 450 DE GEEST ben, om dat hij hier door de eer van zijnen vafal aantastede, en dan die geene van hun beide, die de nederlaag kreeg, zijn leven en zijne goederen verbeurde , om de algemeene vreede ftaande te houden. Dit onderfcheid, 't welk in dit bijzondere geval noodzaaklijk was , wierd van een algemeener gebruik gemaakt. Beaumanoir zegt, dat wanneer die geene, welke van een valsch vourtis een hooger beroep deed, een van de leenmannen met perfoneele verwijtingen op het lijf viel, 'er dan een kampgevecht plaats had, maar, indien hij alleen op het vonnis viel, dat. het dan aan die van de pairs, welken hij beroepen had(g), vrijftond , om de zaak of door een kampgevecht, of door het recht, te doen beflisfen. Maar gelijk de fmaak, welke ten tijde van Beaumanoir heerschte, uitliep, om het gebruik van het gerechtlijk kampvechten in te korten , en gelijk deeze vrijheid , bij welke aan eenen alzo beroepen pair de keus gegeeven wierd, om zig of door eenen kamp of door het recht te verdeedigen, even zeer tegen de aangenomen denkbeelden van eer van die tijden, als tegen de verpligtingen , in welke men zig omtrent zijnen heer bevond, om zijn gerecht te moeten verdeedigen , ftreed, zo geloof ik, dat dit onderfcheid, 't welk ons Beaumanoir hier op geeft, ■ V.OJ J-... n.' :b.:!r./. jib, nailn:^. -ïaob io ,jaiqc «e- (g) Beaumanoir, 6j, hoof d/i. pag. 337. en 338.  DER. WETTEN. 451 .eene nieuwe rechtsgeleerdheid bij de Franfchen ; was. Ik zeg niet , dat alle hooger beroepingen wegens valfche vonnisfen door kampgevechten1 uitgeweezen wierden. Het was met deeze hoo- . gere beroepingen eveneens als met alle andere zaaken geleegen. Men herinnere zig de uitzonderingen , welke ik in het vijf- en twintiglle hoofdftuk heb opgegeeven.- Hier was het de zaak van de fuzeraine vierfchaar om te beflisfen, of men de panden van het kampgevecht moest ( te rug geeven, of niet. Men kon de vonnisfen, welke aan het gerechtshof van den koning gegeeven wierden, niet. voor valsch verklaaren. Want daar de koning niemand had, welke hem in rang gelijk was , zo was 'er ook niemand , die hem beroepen kon; en daar de koning niemand had, die hooger was dan hij, zo kon men ook van zijn hof geen hooger beroep doen. Deeze grondwet, welke als eene ftaatkundige wet noodzaaklijk [was, verminderde tevens, als eene burgerwet, de misbruiken van de gedrochtelijke rechtsvordering van die tijden. Wanneer een heer vreesde (A) , dat men zijne rechtbank van valschheid zou befchuldigen , of zag , dat zig iemand met dat oogmerk voor hetzelve ver- toon- (/;) Defentaines, 22. hoofdft. art. 14. Ff 4 txvm. ü o e k. XXVIL 100 f n- s t u k.  XXVIfl Ti O E K. xxvn. HOOFD STUK. 452 D É GEEST toonde, dan kon hij, itfdfën zijn gerecht'er belang bij had, dat het vonnis niet van valschheid befchuldigd wierd, leenmannen van het hof van den koning, van welker vonnis men niet beroepen mogt, verzoeken. Defontaines (Ozc&t ons, dat koning Philippus zijnen geheelen raad zond, om in het gerecht van den Abt van Corbïé eene zaak te beflisfcni Maar indien de heer geene rechters van den koning konde hebben, dan kon hij zijn gerecht in het gerechtshof van den koning fpannen, mits dat hij een rechte leenman van den koning was, dog indien hij een agterleenroan was, dan moest hij zig bij zijnen fuzerainen heer vervoegen, en zo van heer tot heer, tot den koning zeiven opklimmen. Op deeze wijze had men, hoe zeer in die tijden de manier van rechtsvordering door middel van hooger beroep, zo als wij die hedendaags gebruiken , zelfs "in de denkbeelden onbekend was, egter den toevl.ugt tot den koning, welke altoos de bron was, uit welke alle de rivieren ontfprongen , en de zee, tot welke zij te rug keerden, (k). AG\ (2) Lid. , ft) De bedendaagfehe manier van hooger beroepingen heeft evenwel aan deeze oude gewoonten in onze landen haaren oorfprong te danken; fchoon zij thans  DER WETTEN. 453 AGT- EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER HET HOOGER 13 E ROEP O M G EB REK VAN RECHTSVORDERING. Men kon om gebrek van rechtsvordering een hooger beroep doen, in geval men bij het ge. recht van eenen heer de .zaaken. van tijd tot tijd uitftelde, ontduik te, of weigerde om tus-; fchen partijen recht te fpreeken (/). Hoe zeer, onder den tweeden ftam, de graaf verfcheiden amptenaaren onder zig had, zo was wel derzelver perfoon, maargeenzints hun rechtsgebied aan hem onderworpen. Deeze amptenaaren' vonnisten, even gelijk de graaf zelve , in hunne procesferi , op hunne rechtdagen , 0f rechtsgedingen, in het hoogde resfort. Het geheele onderfcheid wasMn de verdeeling van het rechtsgebied (m) gelegen, bij voorbeeld, de graaf kon thans van die oude woestheid gezuiverd is; en nog heden ten dage worden de rechters, van welker vonnis men een hooger beroep doet, mede voor den hoogeren rechter opgeroepen, om hun vonnis Itaande te houden, indien het hun belieft. . Vertaaler. (/) Van die natuur zijn thans onze mandamenten van evocatie. Vertaaler. (m) De jurisdictie is Van ouds driederleie , hoóge, middelbaare en laage, of zo als men die in middeleeuwsch latyn noemde, aha, media, et bas/a'. Tot de F f 5 hot- XXVIII. ï O EK. XXVIII. I O O F DS TUK.  454 DE GEEST xxvin boek XXVIII HOOF l STUK. . kon iemand ter dood (k) veroordeelen, en over , de vrijheid, en de wedergeeving der goederen , vonnisfen, maar de Centenaar mogt dit niet -doen (o). Om hooge ■ jurisdictie behoort, voornaamenlijk, het behan. delen van lijfftrafFelijke misdaaden , tot de middelbaare het ftellen van orde en maaken van reglementen op de daaglijks voorvallende politie, dac is, op alle zodanige zaaken, die tot bewaaring van de goede orde, en weering van inbreuken, in dezelve worden vereischt. Tot de laage behoort het vonnisfen in burgerlijke verfchillen. Ik kan, hier ter plaatfe, alles , wat tot deeze onderfcheidene foorten behoort, niet opgeeven: men kan hier over in het breedete recht koojnen bij Boutillier, (een werk, waar van onze geleerde fchrijver in het vervolg van dit boek zeer veel gebruik maakt, en waar van wij in onze taal eene oude vertaaling hebben, die zeer raar is, onder den titel van Somme Ruijraal van Jan Bottelgier, fpreekende van allen rechten , geprint t'hantwerpen , 1503.) cap.. 6. J. natuurlijk, en cap. 272. en volg. voorts bij Mr. Pieter Bort, in zijn tra&aat van hoo ge en ambachtsheerlijkheden, 2. deel. Voet ad ff, de jurisd. S. van Leeuwen, cenfura foren/is, p. 2. lib. r. cap. 3. en elders. Vertaaler. (») Derde kapitularie van het jaar agthonderd- entwaalf, art. 3. van de uitgaave van Baluzius, pag. 497. en het kapitularie van Karei den kaaien, gevoegd bij de wetten der Longobarden, 2. boek. art. 2. (0) Alle jurisdictie of rechtsgebied vloeit ooripronglijk  DER WETTEN. 455 i Om deeze reden had men zaaken, welke men met den naam van groote zaaken (p) beftempel- de, lijk uit den boezem. van den Souveiain voort , bij wien, gelijk zig Rug* de Groot, M de holl. confulu . A ■ twee- Q>) Zie het kapitularie van het jaar agthonderden-twaalf, art. 2. pag. 497. van de uitgaave van BaluJius. De Montesq. In onze hedendaagfche rechtsgeleerdheid hebben wij ook verfcheiden zaaken, waar over de gewoone rechters, aan welke de jurisdictie is aanbevolen , niet kunnen befchikken ; maar welke tot de zogenaamde rejervata principis behooren, Van die natuur zijn, om 'er maar eenige op te noemen, jie> verkenen van veniam atatis, het verkenen van ontjlag van fideicommis, van pardon, vmabolitie, enz. Zo zijn 'er ook zaaken, welke niet aan de gewoone magïftraaten , maar aan opzet!ijk ten dien einde benoemde en gevolmagtigde collegien zijn toevertrouwd. 'Op deeze wijze is het toelaaten van Roomfche kerken hier te lande , in de fteeden aan Burgemeesteren en ten platten lande aan Gecommitteerde Raaden toevertrouwd. Zelfs zijn tot beflisfing van de verfchillen , over de invordering van des gemeenen Iands middelen on'tftaande, bijzondere collégiën , onder den titel van Schepenen Commisfarisfen, aangefteld, van welke men niet aan.de gerechtshoven, maar aan Gecommitteerde Raaden beroept: zo zijn 'er collegiè'n van dijkgraaven en boogheemraadfchappen, voor welke men, wegens zaaken van dijkagiën , te recht moet ftaan; en wat van die natuur van jurisdictie meer is. Vet. taaier. XXVIII. BOEK. XXVIII. JOOFDST UK.  456 DE GEEST XX VIII. 8 o E ie. XXVIII HOOFD STOK. de , .welke alleen tot het gerechtshof van den koning behoorden. Deeze waren zodanige zaa- . ken, tweede 3. deel. conf. 226. onvergelijkelijk fchoon uitdrukt , de volheid van jurisdictie is. Zie ook Bijnkershoek, quast. juris publ. lib. 2. cap. 12. De heer de Montesquieu legt zig in dit hoofdfluk toe , om een duidelijk denkbeeld te geeven van veele zaaken, welke invloed hebben op de hedendaagfche rechtsgeleerdheid in Frankrijk ; en daar veele van deeze zaaken ook magtig veel invloed op onze rechts, geleerdheid hebben, zal het mij de leezer ten goede houden, indien ik, naar mijn vermogen, hier, bij wijze van eenen uitflap , zo kort als mij mooglijk is, nafpeure, op welk eene wijze de jurisdictie hier te lande aan de fleden en dorpen gekomen 'zij. In de alleroudfle tijden van ons land, en langen tijd voor de graaven, toen dit land Batavia genoemd, en door koningen geregeerd wierd, — zie Fosfii, historijche jaarb. p. 2. Wagenaar, vaderl. hist. 1 deel, I bock, pag. 31. van Leeuwen , bat. illustr. 1 deel, 13 boek , en anderen,— toen men hier te lande nog geene lieden had, (immers weinige,zo 'er al waren,) toen het land in gehugten verdeeld was, welke men Centeenen noemde, toen was de volheid van jurisdictie 'om mij van de fraaije en alles betekenende uitdrukking van H. de Groot te bedienen,) bij het geheele rolk,als bezittende de fouverainiteit. Het volk wierd toen in de vergaderingen, (welke,als de maan nieuw Df vol was, in het open veld, en onder de wapeucn 'ehouden wiërden ,) gereprafenteerd door afgevaardigden, welke genaamd wierden primores gentis, promp- tis*  DER WETTEN. 457 ken, welke een regelregte betrekking hadden op de ftaatkundige orde. Van die natuur waren de ver- tisjlmi vulgi, centeni ex plebc deletti. Tacitus, hisl. lib. 4. cap. 14. en over de zeeden der Germaniers, XZ- hoofdjl. In deeze algemeene volksvergaderingen zat de koning voor, welke eerst zijne gedagten te kennen gaf, en daarna die van zijne onderhoorige getrouwen, (waar van wij in het 30/ïe boek van dit werk meet zullen vinden,) dog men kende den koning alleen het gezag toe, om ten besten te raaden , en geenszins de magt om te gebieden. Was het vooiftel onaangenaam, dan hoorde men een algemeen gemor, dog zo het behaagde, dan was 'er een gerinkel van de agter de fchilden gehegte werpfpeeren , en dit ftrekte in plaats van het inzamelen der Hemmen, Tac. I. c. Op deeze vergaderingen wierden alle zaaken, zo van hec algemeen, als van de bijzondere centeenen, welken toen nog geene jurisdictie voerden, maar alleen afgevaardigden ter algemeene vergadering hadden, behandeld. Zelfs wierden hier de befchuldigingen, wegens misdaaden, en wat meer tot jurisdictie behoort, afgedaan. Hier wierden ook de graaven , dat is de landvoogden over de bijzondere gewesten, (welke te dier tijd Greevefcheepens, dat is, rechters over greeven, of zwaarwigtige zaaken wierden genoemd,) aangefteld. Zie Tacitus, op de aangehaalde plaatfen, en van Loon, aloude hollandfche historie, 1. deel, iboek, pag. 12. en verv. Batavia, vervolgens door de Franken en andere noordfche volkeren ingenomen en overheerscht zijnde, XXVIII. BOEK, XXVIII. HOOFDSTUK.  45S d E g E E S T XXVIII BOEK. XXVIII HOOF D STUK, ' verfchillen tusfehen de bisfehoppen 4 aW ten, graaven , en andere grooten, welke de 'de, wierd eindelijk een gedeelte van het Frankifchè rijk. Zie van Loon, aloude regeeringswijze van Holland, 1. deel, 1. hoofdjl. Wagenaar, vaderl. historie, 2. deel, 3. boek , pag. 311. Na dat, vervolgens, Karei Martel, groot-hofmeester van Childerik den derden, (welke de laatfte koning is geweest van den eerften of Merovingifchen ftam, en opgevolgd is door Pepyn , den zoon van Karei Martel, naar wien de tweede ftam den naam draagt van den Karolovingifchen ftam,) overal de zogenaamde klooster-graaven, (of zo als men dezelve iè middeleenwsch ïatyn noemde, ablacmites, in het fransch, advouez,) had aangefteld, welker voorname werk was, om het recht der abtdijen , in vreede Inet den mond , en in oorlog met den degen voor te ftaan, begonnen zig deeze klooster graaven, langzaamerhand, meer en meer gezag aan te maatigen , tot dat zij eindelijk, zo bij het leven, als voornamenlijk na den dood van Lodewijk den zagtmoedigen; hun gebruik wetende te maaken van de verfchillen, welke tusfehen zijne drie zoonen, Lotharius , Lodewijk , en Karei den kaaien voorvielen, zig zodanige voorrechten hebben weeten te bedingen , uit welke naderhand de graaflijke regeering hier te lande gebooren is. Zie van Loon, aloude historie, 2. deel, pag. 147. en volg. V/agenaar , vaderl. hist. 2. deel , pag qq. De graaflijke regeering, (welke tot hier toe door de Frankifchè vorften , dan aan den eenen, dan weder  - DËR WETTEN. 459 de koning met zijne groote vafallen belliste (2). Het • der aan den anderen, gefchonken was geweest,) ein-i delijk door de geftadige verdeeldheden , welke onder de volgende Frankifchè vorften voorvielen , en de daar uit ontftaane verzwakking van het Frankifchè rijk, onder Karei den kaaien, op Dirk van Aquitanien, anders gezegd Dirk de Fries, erfiijk geworden z'jnde, en zig vervolgens , langs zo meer, onafhanglijk van het Frankifchè rijk maakende, (zie Wagenaar op de aangeh. plaats ,) geraakte daar door de volheid van ■jurisdictie aan den graaf en zijne mannen, als reprajfentanten van het volk, en dus als ftaaten van den lande. Deeze repr»fentanten wierden genaamd Centenarii, naar hunne centeenen , of heerlijkheden , welke zij eerst, als verkoorene door het volk en den graaf, reprafenteerden , doch welke zij naderhand , toen da graaven zig meer en meer aanmaatigden, als erflijke heeren van de graaven ter leen bielden , en uit hoofde van welke heerlijkheden zij zitting en ftem in den landraad hadden. Zie van Loon, historie, 2.deel, pag. 359- Bij de uitgaaven van deeze leengoederen wierden zij ook doorgaans met het recht van jurisdictie verlijd. Zie Wagenaar, vadert, kist- 2. deel, pag. (g) Cum fidelibus, met zijne getrouwe. Kapitularie van Lodewijk den zagtmoedigen , pag. 667. van de Uitgatve van Baluzius. De Montesq. Van die natuur is ons Hollands Ieengerecht. Zie Bars Hollands leenrecht, 8. deel. Vertaaler. ■ XXVIII. R Ó Ë IC. XXVIII. tOOFOS T U K.  460 DE GEEST XXVIII. F O K K, XXVIII HOOFDSTUK. Het geene ons fommige fchrijvers verhaald hebben , dat men van den graaf een hooger be- pag. no. In den leenbrief, waar bij fan , Bisfchop van Utrecht, in het jaar twaalfhonderd- en- tagtig, de ftad Schoonhoven ter leen uitgeeft aan heer NUolaas van Kats, word gezegd: cum omni jurisditlione temporal:; trouwens, neg heden ten dage worden de Hollandfche heerlijkheden, dooi- Hun Ed. Gr. Mog. ter leen uitgegeeven, met zodanige jurisdictiën als daar aan van ouds zijn geweest. Deeze Centenaars, nu eiflijke heeren v?n hunne centcenen of heerlijkheden geworden zijnde, begonnen zig'van langzaamerhand toe te leggen om dezelve te doen bloeijen ; en hier uit is yoortgekoorrfèi), dat de heeren, van tijd tot tijd , na dat zij in dè gu st der'graaven ftonden, of na dat de gvaaven, (wier zaak het was hun tot vrienden te houden,) hunne hulp nodig hadden , voor hunne heerlijkheden een menigte van voorrechten verkreegen, en wel voornamenlijk het vourrecht van zig met gragten en muuren, tegen allen aanval van buiten , te befchermen. Men zie hier van een voorbee'd in die van Gouda, in de hefchrijving van die Stad , door Walvis, pag. ij.. 5. en 6. Bijnkersh- queest. juris publ. lib. 2. cap. 14. Dit is de grondflag van het bouwen van fieden in ons vaderland, welke, ais bijzondere leengoederen, toen zij nog maar dorpen en gehugten waren, door de graaven aan bijzondere heeren in erfiijk leen uitgegeeven zijnde, ook zo lang onder hunne bijzondere heeren gebleeven zijn, tot dat zij , bij het uitfterven van het manlijk oir van die geflagten, naar leenrechten, we-  DER. WETTEN. 461 beroep konde doen naar de vierfchaar van den afgezant van den koning, of Misfus Domini- ', cus weder aan den graaf vervielen. Hier van daan, dat het oude geflagt van Haarlem de flad Haarlem, dat van Kats de fteeden Schoonhoven en Gouda, dat vanWenadeüzd Rotterdam , dat vaa van Amjlel de ftad Amflerdam , dat van Arckel de ftad Gorinckem, en veele andere oude aanzienlijke geflagten andere fteeden bezeten hebben, Wagenaar, vaderl. kist. 2. deel, pag. 310. Deeze fteeden, dus bevestigd zijnde , hielden derzelver heeren, van tijd tot tijd, bij de graaven om meerdere en meerdere voorrechten aan ; en gelijk deeze heeren ook van tijd tot tijd door den bloei hunner fteeden magtiger wierden , en het dus den graaven ook langs zo meer van belang wierd, om die heeren , welke hun magtige dienften of ondienften konden doen, te vriend te hebben, zo wierden zodanige voorrechten ook veelti/ds gereedlijk ingewilligd. Onder de voomaamfte voorrechten, weleer door de graaven aan de fteeden gegeeven , word met recht gefield het voorrecht, dat de poorters binnen hunne eigene fteeden zouden te recht Jlaan. Namenlijk, de fteeden hadden in die oude tijden oorfpronglijk geen jurisdictie, maar de graaf kwam in dezelve van tijd tot tijd te recht zitten , Wagenaar , vaderl. hist. 2. deel, 5- boek, pag. 19; dan de heeren verkreegen, van tijd tot tijd , dat in hunne fteeden vaste collegien wierden aangefteld, welke in den naam en van -wegens den graaf jujlitie en politie zouden bedienen. Deeze voorrechten zijn van meest alle de fteeden te vinden ÏII. deel. Gg bi] xxvnr. R O E K. XXVIII. JOOFD.  402 DE GEEST XXVIII KOE K. XXVIII, HOOFD STUK. cus (r), is zonder grond : de graaf en de Misfus hadden een gelijk rechtsgebied, en waren daar bij Simon van Leeuwen, Batavia illustrata, 1. deel, 11. hoofdjl. en in het Groot Charterboek van Mieris. Hier omtrent verdient zijne opmerking, 1. Dat aan die collegien, wanneer eens zwaare zaaken voor hun gebragt wierden, welke zij, (om een fpreekwoord van die tijden te gebiuiken,) niet vroed, dat is, niet wijs waren, andere fteeden wierden aangeweezen, waar zij het vonnis moesten haaien. Zo wierden fcbeepenen van Schoonhoven, in het privilegie van graaf Willem den derden van Henegouwen, op dingsdag na Maijedach ,1322, aan hun gegeeven , naar Dordrecht, en die van Gouda, in het privilegie van graaf Floris den vierden, cp dingsdag na St. Mardaretendag , 1272, aan hun gegeeven, naar IMjden geweezen. 2. Dat, hoe zeer na het oprigten van die collegien , de graaf niet meer, zo ais in voorige tijden, met zijne mannen in de fteeden' te recht kwam zitten, dezelve egter een gedeelte der boeten en breuken voor zig behield , altoos eenen balliuw in zijnen naam aanftelde, en meest altoos de verkiezing van die perfoonen, welke in zijnen naam in de fteeden de juftitie en politie zouden bedienen, uit dubbeld, of meerders tallen, die m de fteeden gemaakt wierden, aan zig behield. Eene fchikking, die, hoe zeer wel aan den eenen kant hier uit blijkt, dat de graaven , door het (r) Zie mijne noot (p), op het 9. hoofdjl, van dit hoek. Vertaaler.  DER W E T T E N. 453 daar in van clkanderen onafhanglijk (j-). Het geheele onderfcheid (t) tusfehen deeze twee belfond het vergunnen van zodanige voorrechten, geenszins' hebben willen begreepen weezen, van hunne volheid van jurisMÜie afftand te doen, evenwel tevens aan den anderen kant toont, dat de heeren van de fteeden veel invloed en gezag bij de graaven hadden; immers wierd hier door wel eensdeels gezorgd, dat de poorters der fteeden, wanneer op zodanige dubbeltallen eens lieden gebragt wierden, welke volgens der- fteeden-piivilegien niet verkiesbaar waren, gelegenheid kreegen, om nog voor de verkiezing deswegens hunne, bezwaaren aan den graaf in te leveren; dog. deeze fchikking behelsde tevens anderdeels eene voorzigtige voorzorg , dat de graaf geene creatuuren, die van zijne hand vloogen , naar welgevallen in de fteeden op het kusfen konde brengen. Deeze fchikking ftrekt dus in haare oorfpronglijke zuiverheid, (en zonder het verderflijk misbruik , van de tegen deeze inrigting geheel ftrijdende zogenaamde recommandat:en,j tot bewaaring van de burgerlijke vri;heid en privilegiën, op welke de manier, waar op de rechters vetkooren worden , eenen alleraanmerkelijkften invloed heeft. De volheid van jurisdiiïie bleef dus, niettegenftaan.de de fteedelijke voorrechten, aan den graaf. Op O) Zie het kapitularie van Karei den kaaien, gevoegd bij de wetten der Longobarden, 2. boek, art. 3. (t) Derde kapitularie, van het jaar agthonderd- en>twaalf, art 8, 1 Gg a XXVIIL IOEK, XXVIII. IOOFDS TB K.  XXVIII. B.O E E. XXVIII. HOOFD STUK. 464' DE GEEST ftond daar in, dat de Misfus zijne rechtsgedingen vier maanden in het jaar hield , en de graaf Op gelijke wijze wierd door de graaven, aan de heeren van mindere heerlijkheden en dorpen, het recht gegeeven, om in hun dorp een gerecht te mogen zetten , waar van zommige met de hooge jurisdictie wierden verleid , en daarom hooge , vrije, of halsheerJijkheden genoemd; dog anderen alleen met middelbaar e en laage jurisdictiën, wierden uitgegeeven, en den naam van amlachtsheerlijkheden droegen. Zie Bart, van hooge en ambachtsheerlijkheden. Daarenboven fielden de graaven, in verfcheiden gewesten van het land, verfcheiden hooge vierfchaaren in , zo als in- Rhijnland, in Delftsland, in Zuid-holland, in Schieland, in Kennemerland; welke alle in den naam van den graaf recht deeden. Van alle deeze rechtbanken en vierfchaaren was een hooger beroep aan het hof van den graaf, aan wien alle 's lands ingezetenen, met de uitgefprookén vonnisfen der laagere rechtbanken meenende bezwaard te zijn , zig vermogten te beklaagen, uitgezonderd in zodanige gevallen , welke in de privilegiën genoemd waren , en te vinden zijn bij van Alkemade, kamprecht, pag. 46. Dit hooger beroep aan den graaf en zijne mannen heeft zo lang fiand gehouden, tot dat eindelijk hertog Philips van Bourgundien , de eerfte van onze graaven uit dat huis, deeze opperfte rechtsbedieninge voor zig te lastig vindende, een algemeen en geduilrig, of altijd zittend gerechtshof, in het jaar 1428, in 's Haage, heeft opgerecht, 't welk , in den naam va»  DER WETTEN. 465 graaf de zijne gedurende de agt overige maan- ; den. ! In-: van den graaf, het hoogde rechtsgebied zoude voe- * ren. Dit hof heeft in het begin alleen bet hoogde rechtsgebied over Holland gehad , dog naderhand is he: zelve ook over Zeeland uitgeftrekt. Zie van Alkcmade, pag. 50. Evenwel is Wagenaar niet zonder gewigtige reden van gevoelen, dat Philips van Bourgundien dit hof van Holland niet opgericht, maar ten eenenmaal vernieuwd, en verandeid hebbe.als zijnde het hof reeds onder de regeering van hertog AeU brecht van Bdjeren opgericht. Zie 3. deel, pag. 356. Eindelijk is door denzelfden Philips van Bourgundien eenen hoogen Raad ingefteld, op welken men zig van vonnisfen in de Nederlandfche gerechtshoven geweezen , kon beroepen , en is deeze raad in het jaar I473> door Karei van Bourgundien, zoon van gemelden Philips, te Mechelen, gevestigd, onder den naam van Parlement. Wagenaar, 4. deel, pag. 161. Dan, daar vervolgens na den dood van Karei, dit hooge gerechtshof geene vaste ftede had gehad, maar altoos den graaf, waar hij heenen trok, vergezelde, zo wierd hetzelve wederom, in het jaar 1503, door Ph'lips van Oostenrijk, bijgenaamd den fchóonen, op nieuw te Mechelen gevestigd. Wij hebben het diploma , waar bij Philips de fchoone dezen hoogen Raad te Mechelen vernieuwt, in de opera dplomatica van Mimus, 2. deel, pag. 1044. waar in men onder anderen, tea blijke dat de graaven, door deze inflellingen, de volheid van jurisdictie niet uit hunne handen gaven, kan leezen: behoudens nogthans, dat %-ij alle zodaG g 3 ni- 5XVIII. lOEK. EXVIII. O O F DST UK.  466 DE GEEST XXVIII. H O E K. XXVIII. HOOFDSTUK. Indien iemand, welke in een hoogstrechtsgeding («) zijne zaak verlooren had (v), herziening nige zaaken, welke ons lelieven zal , en wanneer de omflandigheden zulks vereisfchen , aan ons , en den raad, die ons vergezelt , zullen kunnen trekken. Dan Mechelen vervolgends in 's vijands handen geraakende, wierd in het jaar 1582 , na een zeer lang overleg, een hooge 'Raad over Holland en Zeeland aangefteld , welke in de plaats van den hoogen of groeten Raad van Mechelen kwam. Wagenaar, vaderl. hist. y.deel, pag. 322 en 450. Van deezen hoogen Raad valt geen hooger beroep, maar alleen eene herziening van het gewijsde, of revifie,'m welk geval de fouverain eenige heeren uit haare vergadering bij den hoogen Raad voegt, onder den titel van adjuntte revifeurs. Al weder ten bewijze, dat nog heden de volheid van jurisdictie in den boezem van den Souverain is. De graaflijke regeering eindelijk afgezwooren zijnde, is ook de volle fouverainiteit, en gevolglijk ook de volheid van jurisdictie gekomen aan de Staaten. Hugo de Groot zegt op de aangehaalde .plaats: de zaak dan alzulks geleegen zijnde , dat de fouverainiteit over Holland en Zeeland toekomt den Staaten van den zeiven lande, enz. zo volgt, dat bij Haar Mog. ook is de volheid van jurisdictie, als zijnde een van de esfeniieeljle partijen van de fouverainiteit. Hier Cu) Placüum. Zie Du Cange in verbo asfife. Vertaaler. O) Kapitularie, gevoegd bij de wetten der Long»larden, 2. boek. tit. 59.  DER WETTEN. 467 ning van dezelve verzogt, en'dezelve dan wederom verloor, dan moest hij vijftien ftuivers Hier uit volgt dus, wat onze rechtsgeleerdheid aangaat, dat de jurisdictie in onze fteeden, en ten platten lande , niet oorfpronglijk aan de fteeden en dorpen heeft toegekomen , maar dat zij uit den boezem van den Souverain is voortgevloeit, en uit kragte van verleende privilegiën geoeffend word. Men kan hier over zien den Prof. Voet, ad ff. de conji. princip. §. 15 > welke plaats zeer verdiend ingezien te worden. Ik meen , dac het tot hier toe gezegde voldoende reden zal opleveren, voor het geene ik in mijnt noot (v), op het 7. hoofdjl. van het 5. boek gezegd heb: dat de burgemeesteren en fcheepenen in de Heeden de jurisdiüie excerceeren, en de vroedfchap niet. Immers uit dit alles meen ik te moeten befluiten, dat de volheid van jurisdictie over geheel Holland, en dus ook over de fteeden, even als van de oudfte tijden af, is aan het geheele volk van Holland, en dus aan de Staaten van den lande, als reprajfenteerende het geheele volk, en dat alle jujlitie en politie, zo in de fteeden, als op het platte land, bediend word in den naam en van wegens de hooge Overigheid en graaflijkheid van den lande, en dus in den naam van het geheele volk. En hier uit meen ik dat moet volgen,dat de tegenwoordige collegien van vroedfchappen voor hunne fteeden het zelfde zijn , het welk in die oude tijden , waar van ik boven gefprooken heb, de primores gentis , de promptifimi vulgi, de centeni ex plebe delecti voor hunne centeenen, dorpen , en gehugteu G g 4 wa- XXVIII. BOEK. XXVIII. HOOFDSTUK.  XXVIII. BOEK. XXVIII. HOOFD§ T V K. 46S DE GEEST betaalen , of vijftien flagen met de hand krijgen, waren, dat is, reprtefentanten van hunne burgerij ter Staaten - vergadering , en bezorgers van de algemeene belangen en finantie van hunne fteeden. En dat dus de vergadering van de vroedfchap, van eene ftad, alleen Hechts de geheele burgerij van haare ftad vertoont, en daarom geene jurisdictie, welke uit naam van bet geheele volk van Holland, en niet van eene bijzondere burgerij geoeffend word , kan bedienen; maar dat de collegien van burgemeesteren, en fcheepenen, of, wanneer deeze collegien in zaaken van de middelbaare jurisdictie gezamenlijk vergaderen , onder den titel van magiflraaten, of wethouderfchap , (gelijk de middelbaare jurisdictie aan beiden behoort,) in het behandelen van jujlitie en politie, uit kragt van de privilegiën, reprajfenteeren die geene , welke de volheid van jurisdictie hebben, dat is, niet de burgerij van hunne ftad alleen , maar het geheele volk van Holland, aan 't welk de fouverainiteit behoort; en dat dus burgemees teren, fcheepenen, en magiitraaten» als zodanige, niet zijn reprasfentanten van de burgerij van hunne ftad , maar reprtelentanten van de hooge Overigheid. De vroedfchap handelt dus uit kragt van de grondconftitutie, bij welke aan baar geene jurisdictie toekomt; maar de burgemeesteren, fcheepenen en magiflraaten, handelen uit kragt van de privilegiën , bij welke aan hun de jurisdictie is toevertrouwd. De leezer vergeeve mij deezen grooten uitftap. Ik heb mij moeite gegeeven, om zommige zaaken, van welke men over het algemeen geen al te duidelijk denkbeeld heeft , in dit kort beftek eeuig licht bij te  DER WETTEN. 469 gen, van die rechters, welke in de zaak gevonnist hadden (w). Wanneer de graaven , of de afgezanten van den koning,4ibegreepen, dat het hun aan vermogen ontbrak, om de groote heeren tot reden te brengen, dan lieten zij hun borg (a) ftellen, dat te zetten. Terwijl men tevens uit de grondvesten , en beginzelen, waar uit de graaflijke regering hier te lande gefprooten is, zien kan, waar het van daan komt, dat wij zo veele van onze gebruiken in onze rcchtspleeging, wanneer wij die in den grond willen nafpeuren, uit de oudheden van Frankrijk moeten opdelven. Fertaaler. O?) Hier van daan komt waarfchijnlijk nog in onze rechtspleeging de boete van het fol appel, of dwaas beroep, welke men bij onze hooge gerechtshoven in handen van de rentmeesters der exploitlen moet voldoen , eer de mandamenten worden gezegeld. Zij bedraagt in appel voor het hof veertig guldens , en voor den hoogen raad vijf- en zeventig guldens, en in reformatie voor het hof twintig guldens, en voor den hoogen raad zes- en dertig guldens. Zie Boey, woordentolk, op het woord fol appel. Ook heeft waarfchijnlijk de boete van revifie hier aan zijnen corfprong te danken,welke, volgens de injlrutlie van den hoogen raad van 1582, art. .279, eerst is geweest honderd guldens, dog bij de nadere ampliatie van inftruiïie van dien raad van 1644, art. 12. is bepaald op tweehonderd guldens. Fertaaler. (x) Dit blijkt uit de formulieren, de charters, en de kapitularien. Cg 5 XXVIII. BOEK. XXVIII. HOOFDSTUK.  XXVIII. BOEK. XXVIII. HOOF D- STÜI. i : ] ] y l7o DE GEEST dat zij voor het gerechtshof van den koning zouden verfchijnen. Dit gefchiedde dan , om de zaak te vonnisfen, en niet om het geflagen vonnis te overzien. Ik vinde in het kapitularie van Metz (j), van het hooger beroep, wegens een valsch vonnis, aan het gerechtshof van den koning, gewag gemaakt , maar tevens dat alle andere foorten van hooger beroep verboden , en zelfs geftraft wierden. Indien men in een vonnis (z) van fcheepenen Ca) niet berustte , en dan egter ni:t hooger (y) Van het jaar zevenhonderd- zeven- en- vijftig, pag. 180. van de uitgaave van Baluf.us, en ós Synode te Verona, van het jaar zevenhonderd- vijf- en-' vijftig, art. 29. pag. 175. van de uitgaave van Baltifius. Deeze twee kapitularien wierden onder koning Pepyn gemaakt. O) 9. Kapitularie van Karei den grooten , van het aar agthonderd- es- vijf, pag. 423. van de uitgaave /an Balufius, en de wet van Lothdrius, in de weten der Longobarden, 2. boek, tit. 52. art. 23. O) Amptenaaren onder den graaf, Scabini. De Montesq. Zie Du Cange, op het woord Scabini. De laam van fcheepenen is hier te lande zeer oud: hij was ner te lande reeds bekend voor de graaflijke regeeing, gelijk blijkt uit het traüaat van de Westvriejen, mi bij zij de graaven eerst voor hunne heeren hebben  DER WETTEN, 471 ger beriep, dan wierd men zo lang in gevangenis gezet, tot dat men berustte ; dog zo men hoo- ben erkend; zie H. de Groot, in de hollandfche con-t fultatien, 2. derde deel, conf. 226. g. 79. Zij hadden in oude tijden den rang boven burgemeesteren, en het blijkt uit oude ftukken , dat zij ter dagvaart van het land gezonden wierden. Wagenaar, vaderl. hiit. 3- deel- pag. 361. Het collegie van fcheepenen is naar allen fchijn het oudfte van de fteedelijke collegien. Men vind dezelve in oude ftukken, lang voor de regeering van het huis van Beijeren genoemd. Wagen. loc. cit. Men zal voor het jaar 1340, of voor de regeering van het huis van Beijeren, bijna geene melding van den naam van burgemeesteren vinden ; (Wagenaar, loc cit.) ten ware het handvest van Schoonhoven, van het jaar 1297, toen het huis van Henegouwen begon te regeeren, echt was, waar bij aan deeze ftad zou gegeeven zijn, dat men alle jaaren binnen dezelve jleeden zou vernieuwen de twee burgemeesters , en zeven fcheepenen , van welk 'handvest melding word gemaakt bij Simon van Leeuwen , Bat. illustr. l. deel, 13. hoofdjl. pag. 1439 , dan welk handvest, hoe zeer ik ook greetig raar hetzelve in de archiven van'Schoonliovcn gezogt heb , mij tot heden niet in de handen is gekoomen; zijnde hetzelve ook niet te vinden in het Charterboek van Mieris. Waarfchijnlijk zijn de burgemeesteren , in de fieeden, eerst ten tijde van hertog /Uitrecht van Beijeren aangefteld. Wassenaar, loc. cit. Ik vinde op de eerfte bladzijde van bet oudlle register van Schoonhoven, beginnende met het jaar 1386, dat in dat jaar, en dus ten tijde van hertog Aelbrecht van Beijeren, op St. Martyns avond, tot N XXVIII. E O EK. XXVIII. iOOFDSTUK.  XXVIII BOEK XXVIII HOOFD STUK. 47a DE GEEST , hooger beriep, dan wierd men met eene fterke wagt tot burgemeesteren zijn aangeftelJ, Floris Jansz. en "Egbert Godevaartz-, zonder dat daar uit blijkt, of deeze aanftelling toen voor de eerfte maal gefchiedde , dan of men zulks te vooren reeds meer gedaan bad. Burgemeesteren , poorlmeesteren , raadsmannen en beraaders, zijn alle naamen van eenerleie betekenis. Van de Wall, befchrijving van Dord,fol. 92. in notis. Men jnoemde dezelve in het latyn burgi magistri, en nooit burgi domini; zij waren opzieners van de burg of flad, van welk woord ook de naam van burgers, bewooners van den burg, zo als die van poorters, van het woord poort ,'twelk mede eene ftad betekend, afkomt. Te recht merkt Boeij, in zijn woordenboek, op het woord burgemeesteren, aan, dat het niet dan uit onkunde, of laffe vleierij gcfprooten is, dat men hun den naam van burgermeesteren, als waren zij meesters van de burgers, in plaats van burgemeesteren , gouverneurs of opzieners van de ftad of burg, gegeeven heeft. Scheepenen zijn dus veel ouder dan burgemeesteren, maar zij zijn ook veel ouder dan onze tegenwoordige collegien van vroedfchappen. Want, hoe zeer wel ie Staaten, in het Manifest van 1587, verklaaren, :lat de collegien van de vroedfchappen zo oud zijn als de fteeden, of immers, dat geene memorie is van haare beginzelen, zo kan zulks egter niet worden verftaan van de vaste collegien van vroedfchappen , zo als die tegenwoordig zijn. De vroedfchappen waren in de aude tijden de wijste en notabelfte uit de burgerij, .an het woord vroed, 't welk wijs betekend, Boey wocr-  DER' WETTE'N. 473 wagt naar den koning gebragt, en dan wierd de zaak voor het hof afgedaan. Het woordentolk, op het woord vroedfchap. Deeze wier-1 den van tijd tot tijd in de gewigtigfle zaaken van het land, dan eens in meerderen, dan eens in minderen getale , door burgemeesteren en fcheepenen geraadpleegd ; dog van vaste collegien van vroedfchappen zal men in de oude gefcbieJenisfen van het land, voor da regeering van het huis van Bourgundien, 't welk met Philips den fchoonen, omtrent het jaar 1433 , is beginnen te regeeren , weinige vcetflappen vinden ; uitgezonderd te Dordrecht, waar de oud-raad reeds in het jaar 1345 bekend was, en te Edam, waar, door Willem den zesden , uit het huis van Beijeren , dog welke getrouwd was met Margaretha van Bourgundien, op den 11. Maart Ijt2, een collegie van vroedfchappen wierd ingefteld, en bepaald op een- en dertig perfoonen. Men zie, over het verfland van het gemelde gezegde der Staaten, Wagenaar, vaderl. historie , 3. deel,pag. 363. Het collegie van de vroedfchap te Schoonhoven fchijnt omtrent het jaar 1468 ingefteld te zijn, dog onbepaald in getal van leeden; het beftond toen uit de oud-fcheepenen. Gelijk dit blijkt uit het occroy van de Staaten van Holland, op den 18. Sept. 1620., aan deeze ftad gegeeven. Dan al vroeger vind men hier, dat burgemeesteren en fcheepenen notabele burgers tot zig in zaaken van gewigt riepen , en raadpleegden, zo vind ik , in het ruige register, op het jaar 1438, toen deeze ftad met het (licht van Utrecht in verfchil was over den tol, aangeteekend: „ Iten XXVIII. ROEK. XXVIII. IO O F D- S T U K. I  474 DE GEEST XXVIII. HOEK. XXVIII. HOOFDSTUK. : Het kon in die tijden zelden voorvallen, dat men een hooger beroep konde doen,uit hoofde van gebrek van rechtsvordering; want wel verre van dat men toen de gewoonte had, van te klaagen, dat de graaven en andere perfoonen, welke recht hadden om rechtsgedingen te houden, niet naauwkeurig genoeg waren , om hunne rechtbanken te vergaderen, beklaagde men zig integendeel, dat zij hierin al te naauwkeurig waren (ZO ; en alle oude ftukken zijn vol met ordonnantiën , waarbij aan dc graaven, en alle andere justicieren verbooden wierd, om meer dan drie rechtdagen in een jaar te houden. Men moest in die tijden zig meer toeleggen, om derzelver al te groote werkzaamheid tegen te gaan, dan om hunne flofheid te verbeteren. Maar na dat 'er een oneindig getal van kleine heerlijkheden kwam, na dat de onderfcheiden rangen en „ Item in 't jaar voerfc. op finte Valentyns dacb, „ waren gefemt van der ftede wege die burgemees„ ters, fcepe , en goede knape, tot fesfe goede mannen „ toe, mitter handveste en brieve van den tol in den ,, gellichte, enz." Men tast dus merkelijk mis , wanneer men uit het gezegde van de Heeren Staaten, in het aangehaalde Manifest, zig een brpaald collegie van vroedfchappen n de fteeden verbeeldt, 't welk het oudfte collegie ran regeering zoude zijn , en ouder dan de febeepeien en burgemeesteren. Fertaaler. (b) Zie de wetten der Longobarden, 2. boek, tit. ',2. art. 22.  DER. WETTEN. 475 en trappen van de leengoederen ingevoerd waren , toen gaf de onagtzaamheid van zekere leenmannen aanleiding, dat men deeze foorten van hooger beroepingen uitvond (c). Te meer, om dat hier door aanmerkelijke boeten in de handen der Suzeraine heeren kwamen. Toen het gebruik vanvhet gerechtlijk kampvechten zig meer en meer uitftrekte, had men plaatfen, gevallen, en tijden, in welke het zeer moeilijk was om de pairs te doen vergaderen, en in welke men dus bij gevolg de toediening van de justitie veronagtzaamde. Hierom voerde men het hooger beroep ter zaake van gebrek aan rechtsvordering in, en deeze foorten van hooger beroepingen zijn menigmaalen aanmerkelijke tijdftippen in onze gefchiedenis geweest, om dat het grootfte gedeelte van de oorlogen van die tijden hunnen oorfprong uit de overtreeding van het lïaatkundig recht hadden, even gelijk hedendaags onze oorlogen gewoonlijk omreden, of onder voorwendfel van het verbreeken van het recht der volkeren, gevoerd worden. Beaumanoir (d) zegt ons, dat men in een geval van gebrek van rechtsvordering nimmer een kampgevecht had. En zie hier de reden : men kon (c) Men vind van d:e hoogere beroepingen, bij gebrek van rechisvordering, gewag gemaakt, zedert de tijden van Philippus Augustus, (d) 61. hoofdjl. pag. 315. XXVIII. ROE KJ XXVIII. HOOFDSTUK.  476 DE GEEST XXVIII li o E IC. xxvur HOOFD STUK. kon den heer zeiven nimmer tot een kampgevecht oproepen , ter zaake van den eerbied , welken men aan zijnen perfoon verfchuldigd was. De •pairs kon men insgelijks daar toe niet oproepen , om dat de zaak op zig zelve klaar was, en dat men niets anders te doen had, dan de dagen, welke zedert de dagvaarding, en andere wettige uitltellen, verloopen waren, op te tellen ; 'er was geen vonnis, en men kon niets anders, dan het vonnis voor valsch verklaaren; en eindelijk de misflag van de pairs beledigde eveu zo zeer den heer, als de partijen; maar het itreed tegen de orde, dat 'er een kampgevecht tusfehen eenen heer en zijne pairs gehouden wierd. Maar (e) gelijk men voor de vierfchaar van den Suzeraiuen heer het gebrek van rechtsvordering door getuigen bewees, zo kon men daar de getuigen tot een kampgevecht oproepen; en hier door beledigde men nog den heer, nog zijne rechtbank. In zodanige gevallen, in welke het gebrek van rechtsvordering door de leenmannen of pairs van de heeren veroorzaakt was, welke'geweigerd hadden recht te doen, of zig, na dat de gewoone uitltellen verloopen waren , onttrokken hadden, om uitfpraak te doen, waren het de pairs zelve, welke men ter zaake van gebrek aan rechtsvordering voor den Suzerainen heer (O Beaumanoir, ibid.  D E II WE T T E Ni 477 )icer dagvaardde, en indien zij liet proces verlooien, dan vervielen zij (f) in eene boete, ten behoeve van hunne heeren ; deeze kon zijne leenmannen geen de minfte hulp toebrengen, maar nam integendeel hunne kenen in beflag, tot dat zij hem ieder eene boete van zestig ponden betaald hadden. Ten tweeden; wanneer het gebrek van rechtsvordering door den heer veroorzaakt wierd , 't welk gebeurde', wanneer hij geene leenmannen genoeg had , om een vonnis te kunnen uitfpreeken, of wanneer hij geene vergadering van zijne leenmannen wilde beleggen, of wanneer hij iemand in zijne plaats aanfteide, om dezelve te vergaderen, dan eischte men voor den Suzerainen heer, dat de zaak daar vervallen was; maar om den eerbied , welke men aan den heer Verfcuuldigd was, het men niet den heer, maar de partij dag. vaarden (g). De heer eischte dan voor de Suzeraine vierfchaar , dat de zaak aan zijne rechtbank te rug zou worden geweezen; en indien hij de zaak won, dan wierd de zaak aan zijne rechtbank te rug gezonden , en men betaalde hem eene boete van zestig ponden (7i); maar indien men het gebrek aan rechtsvordering bewees, dan was de ftraf, wel- (ƒ) Defontaines, 21. hoofdjl. art- 24. (g) Ibid. 21. hoofdjl. art. 32. (h) Beaumanoir, 61. hoofdjl. pag. 313. III. DEEL. II h XXVIII. R O E K. XXVIII. HOOFDSTUK.  4/3 DE GEEST XXVIII. HOE K. XXVIII. HOOFD STUK. welke hij onderging (i), dat hij over de zaak in verfchil niet mogt vonnisfen ; dan wierd die zaak in de Suzeraine vierfchaar afgedaan , en men ■had ook, om geene andere reden, over het gebrek van rechtsvordering geklaagd. Ten derden; indien men(i) voor de rechtbank van zijnen leenheer eene zaak tegen hem zeiven had , 't welk in geene andere gevallen kon plaats hebben, dan wanneer 'er verfchillen waren, welke de leenen betroIFen , dan maande men den heer aan (7) , na dat men eerst alle de gewoone uitltellen had laaten verloopen, en men liet hem uit naam van den Souverain , van wien men daar toe verlof moest hebben, aanmaanen. Men dagvaardde dan de pairs niet, om dat de pairs hunnen heer niet konden dagvaarden, maar zij fcpn- CO Defontaines, 21. hoofdjl. art. r. 29. (k) Onder de regeering van Lodewijk den agtfien had de heer van Nele een proces tegen Johanna, gravin van Vlaanderen. Hij deed haar aanmaanen, dat zijne zaak binnen veertig dagen moest beflist worden. En na verloop van dien tijd beriep hij, wegeris gebrek van rechtsvordering,aan het hof van den koning. Zij antwoordde, dat zij de zaak door haare pairs, in Vlaanderen, zou laaten beflisfen. Dan het hof gaf voor uitfpraak, dat de zaak niet naar Vlaanderen te rug geweezen wierd, en dat de gravin voor het hof van den koning moest gedagvaard worden. (ï) Defontaines, 21. hoofdji. art. 34.  DER WETTEN. 479 konden wel uit naam van hunnen heer doen dagvaarden (772). Zomtijds gebeurde (72) het wel eens, dat een hooger beroep, ter zaake van gebrek aan rechtsvordering , nog tevens agtervolgt wierd door een hooger beroep, uit hoofde van een valsch vonnis; dit had plaats, wanneer de heer, niettegenllaande het eerde beroep , uit hoofde van gebrek van rechtsvordering , evenwel uitfpraak had laaten doen. Een vafal (0), welke een hooger beroep had gedaan, ter zaake van gebrek van rechtsvordering, om zijnen heer te verongelijken , moest eene boete betaalen, naar welgevallen van den heer. De Gentemars (p) hadden den Graaf van Vlaanderen, ter zaake van gebrek van rechtsvordering , voor den koning gedagvaard, voor reden geevende , dat hij had geweigerd hun in zijne vierfchaar recht te doen wedervaaren. Men bevond, dat hij zelfs nog mindere uitdellen gc- no- 0»0 Ibid. art. 9. (n) Beaumanoir, 61. hoofdjl. pag. 3II. O) Ibid- pag. 312. Maar die geene, welke geen: leenman was, en die geen leenman van dien heer was, betaalde hem niet meer dan eene boete van zestig ponden. Ibid. (p) Ibid. pag. 318. Hh a XXVIII. n o E K. XXVIII. HOOFDSTUK.  4R0 DE GEEST XXVIIL 1! O E K. XXVIII. HOOFDSTUK. I I nomen had , dan de gewoonte van dat land* mede bragt. De Gentenaars wierden naar de vierfchaar van den graaf te rug geweezen. Mij liet hunne goederen ^ ter waarde van zestig duizend ponden , in beflag neemen. Zij begaven zig weder naar het hof van den koning, om deeze boete te doen verminderen, maar de uitfpraak was, dat de graaf bevoegd was om deeze boete te eisfchen , en zelfs meer, indien hij gewild had. Beaumanoir had mede in deeze beide zaaken gevonnist. Ten vierden ; in zodanige zaaken, welke een heer tegen zijnen vafal konde hebben, welke deszelfs lighaam of eer, of ook welke eeniae goederen, die niet tot het leen behoorden, betroffen, kwam hooger beroep ter zaake van gebrek van rechtsvordering niet te pas , om dat men die zaaken niet in de rechtbank van den heer, maar in de rechtbank van dien geenen, wiens leenman de heer was, vonniste. De leenmannen, zegt Defontaines (q), hebben geen récht, om over het lighaam van hunnen heer :e vonnisfen. Ik heb mij toegelegd, om een duidlijk denkleeld van deeze dingen te geeven , welke in de "chrijvers van die tijden zo verward en duister voor- (?) 21 Hoofdjl. art. 35. Les hommes n'ayant pas. Weit de faire jugement fur le corps de leur feignem:  DER WETTEN. 481 voorgedraagen worden , dat men waarlijk kan zeggen, dst men dezelve ontdekt, wanneer men die uit den woesten bajert, welke haar omvat, ontwikkelt. j NEGEN- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER HET TIJPVAK VAN DE REGEERING VAN LODEWIJK DEN NEGENDEN. Lodewijk de negende (V) fchafte het gerechtlijk kampvechten, in de vierfchaaren van zijne domeinen, af, zo als uit de ordonnantie (s), welke hij daar op maakte, en uit zijne inftellingen (t), blijkt, Maar in de gerechtshoven van zijne Barons (11) liet hij hetzelve blijven, uitgezonderd in het geval van hooger beroep wegens een valsch vonnis. t Men kon de rechtbank van zijnen heer, wegens een valsch vonnis, niet beroepen, zonder te- OO St. Louis. (x) In het jaar twaalfhonderd- en- zestig. (O Etablisfemens, t. boek. 2. en 7. hoofdjl. 2. boek. 10 en 11. hoofdjl. Cm) Zo als overal in de Etablisfemens, of vastgeftelde wetten van Lodewijk den negenden, blijkt, en bij Meanmanoir, 61. hoofdjl. pag. 309. Hh 3 XXIX. HOOFDSTUK. XXVIII. n O E K. XXVIII. ioofdstuk.  4S2 DE GEEST xxvii r. F! O E K. XXIX. HOOFDS T U K. tevens het gerechtlijk kampgevecht tegen de rechters , welke de zaak uitgewcezen Iiadden, te eisfchen. Maar Lodewijk de negende O) voerde de gewoonte in van hooger te beroepen, zonder te kampen. Eene verandering welke eene foort van omwenteling te weeg bragt. Hij verklaarde (w) , dat men de vonnisfen , welke in de heerlijkheden van zijne domeinen gegeeven wierden , niet voor valsch konde verklaaren, om dat dit eene misdaad van ongerrouwheid was. En zeker , indien dit eene ioort van misdaad van ongetrouwheid tegen den heer was, dan was hetzelve des te meer eene misdaad van dien aart tegen den koning. Maar hij wilde, dat men verbetering 00 van de vonnisfen, welken in zijne hoven uitgefprooken waren , zoude kunnen eisfchen , niet om dat zij valsch of fchelmagtig uitgefprooken waren, maar om dat zij eenigzins tot benadeeling van de onderleggende partij ftrekten (y). Dog integendeel wilde hij, dat men genoodzaakt was , om de vonnisfen van de rechtbanken van zijne barons voor valsch te verklaaren (z), indien men zig over dezelve wilde beklaagen. Men (v) Etablisf. i.boek, 6. hoofdjl. en 1. boek. 15. hoofdjl. O) lbid. 2 boek. 15. hoofdfl. (x) Ibid. 1. boek. 78. hoofdjl. en 2, boek. 15. hoofdjl. ■y) Ibid. 1. boek. 78. hoofdjl. (z) Ibid. 2. beek. 15. hoofdjl. .  DER WETTEN. 483 Men kon, gelijk ik zeide, volgens de vastgeftelde wetten, de vonnisfen der vierfchaaren van de domeinen van den koning niet voor valsch verklaaren : men moest voor diezelfde vierfchaar verbetering van dezelve vraagen , en ingevalIe de bailluw de verzogte verbetering niet wilde verleenen, dan gaf de koning de vrijheid om een hooger beroep aan zijn hof te doen (a), of liever, (Om die in [tellingen door de inftellingen zelve uit te leggen,) dan gaf hij vrijheid, om hem een eerbiedig fmeekfehrift aan te bieden (ZO. Wat de vonnisfen van de rechtbanken derleenheeren aangaat, Lodewijk de negende liet toe, dat men dezelve voor valsch konde verklaaren, dog tevens dat de zaak voor het hof van den koning, of van den Suzerainen heer, zou worden gebragt (c); niet' om (d) daar, door een kamp- (ajlbid. 1. boek. 78. hoofdjl. (b) Ibid. 2. boek. 15. hoofdjl. • (c) Maar zo men het vonnis niet voor valsch verklaarde , en egter hooger beroep wilde doen , dan wierd men afgeweezen , Etablisfemens, 2. boek. 15. hoofdjl. Li fire en auroit le recort de fa cour, droit fafant. Indien de heer recht doet, zal de zaak aan zijne bank te rug gezonden worden. De Montesq- Zou hieruit niet gefprooten weezen de manier, welke men nog in onze rechtspleeging heeft, dat men ter (O Ibid. I. boek. 6. en 67. hoofdjl. en 2. boek. 15hoofdjl. en Beaumanoir, 9. hoofdfl. pag. j8. Hh 4 XXVIII. IOEK. XXIX. [OOFDSTUK.  484 DE GEEST XXVIIL HOE K. XXIX. HOOF DS T U K. kampgevecht, maar "om door getuigen, volgens eene manier van rechtsvordering, van welke hij zelve de regels opgaf , gevonnist te worden (e). Dus voerde hij in, dat, 't aij men het vonnis voor valsch kon verklaaren, gelijk dit in de rechtbank der heeren plaats had, 't zij men zulks niet konde doen, gelijk in de vierfchaaren van zijne domeinen , men hooger beroepingen konde doen , zonder het gevaar van e-en gerechtlijk kampgevecht te loopen. Defontaines (ƒ) verhaalt ons de twee eerlte gevallen, welke hij gezien heeft, en welke men op deeze wijze heeft behandeld, zonder een gerechtlijk kampgevecht. Het eerlte , in een geval, h welk voor de vierfchaar van St. Qnemin , *t welk tot de domeinen van den koning behoorde, ter rolle van den minderen rechter moet doen aantekenen, dat men een hooger beroep van het vonnis doet? Dit noemt men,in den ftijl der practizijns, appel of reformatie mterjetceeren. Dit behelst in den grond, dat men het vonnis voor valsch , of, om zagter te fpreeken, voor verkeerdelijk geweezen, verklaart , fchoon men het thans op eene meer befchaafde wijze doet. En zonder welke interjeBie men niet in appel ontvangen word. Vertaaler. (e) Etabl. I. boik. I , 2. en 3. hoofdjl. (ƒ) 22. ffoofdjl. art. 16. en 17.  DER WETTEN. 485 de, gevonnist wierd , en liet ander in de vierfchaar van Ponihieu , in het welke de graaf, die daar zelve tegenwoordig was , de oude rechtsgeleerdheid tegen wierp. Maar beide deeze zaaken wierden volgens het recht uitgefprooken. Mooglijk zal men vraagen, waarom Lodewijk de negende eene manier van rechtsvordering voor de vierfchaaren van zijne baronnen invoerde , welke zo veel verfchilde van die geene, die hij aan de vierfchaaren van zijne domeinen voorfchreef? Dan zie hier de reden. Wanneer Lodewijk de negende voor de vierfchaaren van zijne domeinen wetten maakte , dan was 'er niets, dat hem in zijne oogmerken hinderde ; maar ten aanzien van de heeren, welke het zo oude voorrecht bezaten, dat de zaaken nimmer van hunne rechtbanken konden worden afgetrokken , zonder zig aan de gevaaren , welke met het valsch verklaaren vergezeld gingen, bloot te (tellen, vond hij zig genoodzaakt eenige omzigtigheid te gebruiken. Hij liet dus het gebruik van het valsch verklaaren blijven; maar hij wilde , dat men dezelve kon valsch verklaaren, zonder te moeten kampen : dat is te zeggen, om de verandering minder gevoelig te maaken , nam hij de zaak zelve wel weg, dog hij liet de oude kunstwoorden in gebruik blijven, Hh $ Dau ■*• SXVHÏi BOEK, XXIX. iOOFDSTUK.  486' DE GEEST XXVIII. v, o li K. XXIX. HOOF D STUK. Dan deeze verandering wierd in de rechtbanken van de heeren niet algemeen aangenomen. Beaumanoir (#) zegt , dat men in zijnen tijd tweederlei manier van vonnisfen had, de eene volgens de instellingen van den koning, en de andere volgens de oude manier van rechtsvordering ; dat de heeren het recht hadden, om de eene of de andere manier te volgen, maar dat men in eene zaak , waarin men eerst de eene manier gekoozen had , niet weder tot de andere kon overgaan. Hij voegt 'er bij (//), dat de graaf van Clermont de nieuwe manier volgde , terwijl zijne vafallen zig aan de oude manier hielden; dog dat het hem vrij ftond, om, wanneer hij wilde, weder tot de oude manier te rag te keeren , om dat hij anders minder gezag zou gehad hebben , dan zijne vafallen. ; Men moet weeten , dat Frankrijk , in die tijden (O» verdeeld was in landen, welke tot de domeinen van den koning behoorden, en in dat geene , 't welk men landen der baronnen, :>f baronnien, noemde, of, om mij te bedienen ran de woorden , welke in de wetten van Lo- de- fjr) 6i. Hoofdjl. pag. 309. (h) lbid. (i) Zie Beaumanoir , Defontaines , en de Etablisf. 1. boek. io, 11, 15, en andere hoofdjl.  DER W E T T E N. 487 dewijk den negenden gebezigd worden, in lan-'. den onder de gehoorzaamheid van den koning, i en in landen buiten de gehoorzaamheid van den koning. Wanneer de koningen wetten maaktenf voor die landen , welke tot hunne domeinen behoorden, dan bedienden zij zig eeniglijk van hun eigen gezag ; maar wanneer zij zodanige wetten maakten, welke ook betrekking hadden tot de landen van hunne baronnen, dan wierden dezelve met overleg en goedvinden van die baronnen (£) gemaakt, of door dezelve bezegeld, of ondertekend : zonder dat ftond het aau die baronnen , om dezelve aan te neemen of niet , naarmaate dat dezelve hun voorkwamen, wel of kwalijk met de belangen van hunne baronnicn te ftrooken. De agterlecnen waren in het zelfde geval van de groote leenen; maar tot die wetten wierd de toeftemming van de heeren niet vcreischt, hoe zeer zij menigmaal (£) Zie de ordonnantiën, welke in het begin van den derden ftam gemaakt zijn, in de verzameling van Lauriere , vooral die van Phiiippus Augustus, over het kerkelijk rechtsgebied, en die van Lodewijk den agtjïen, over de Jooden. Zie ook de Charters, welke door den heer Brusfel worden opgegeeven, vooral die van Lodewijk den negenden, over de huuren, en het losgeld van de landerijen, en over de meerderjaarigheid der dogters in het leenrecht, 2. deel 2. boek. pag. 35. en ibid. Ook de ordonnantie van Phiiippus Augustiïs, pag. 7. iXVIIL ! O E K. XXIX. 0 O F D- 1 TUK.  488 DE GEEST XXVIII B O K K XXIX. MOOFC STUK. XXX. HOOFDSTUK. i maal over zaaken gingen, welke voor hun van eene groote aangelegenheid waren. Dus wierden zij ook niet aangenomen , dan door die •geene , welke meenden , dat hun belang vorderde , dat zij dezelve aannamen. Robert, , zoon van Lodewijk den negenden, nam dezelve in zijn graaffchap van Clermpni aan, en zijne vafallen geloofden niet, dat het van hun belang was , om dezelve bij hun in gebruik te brengen. DERTIGSTE HOOFDSTUK. EENE AANMERKING OVER DE HOOGERE BEROEPINGEN. Men begrijpe , dat de hoogcre beroepingen , welke uitdaagingen tot een kampgevecht waren, op het oogenblik moesten gedaan worden. Beaumanoir (0 zegt, indien hij uit de vierfchaar gaat, zonder hoogere beroeping te doen, dan verliest hij zijn hooger beroep, en hij houd het vonnis voor goed. Dit bleef plaats hebben, zelfs na dat men het gebruik van het gerechtlijk kampgevecht ingekort had (tii). EENCO 6\.Hoofdft. pag. 327. Ibid.öï. hoofdjl. pag. 312. (m) Zie de Etabl. van Lodewijk den negenden, 2. boek. 15. hoofdjl. en de ordonnantie van Karei de», zevenden, van het jaar 1453.  DER WETTEN. 489 EEN- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. VERVOLG VAN HETZELFDE ONDERVV E R P. Een gemeen man («) kon de rechtbank van zijnen heer niet voor valsch verklaaren; wij leeren dit uit Defontaines (0), en het word in de inzettingen van Lodewijk den negenden fj>) bevestigd. Ook zegt Defontaines (q), op eene andere plaats, tusfehen u, heer! en uwen gemeenen man is geen ander rechter dan God (r). Het gebruik van het gerechtlijk kampgevecht was de reden, waarom het geméene volk uitgeflooten was van hef recht, om de vierfchaar van hunnen heer voor valsch te verklaaren. En dit is des te zekerer waar , om dat de gemeene, welke of door een charter (V), of door een gebruik (rc) Vülain. (0) 21. Hoofdfl. art. 21, en 22. (p) 1. Boek. 136. hoofdjl. (5) 2. Boek. 8. hoofdjl. (r)Ausfi n'y a t-il entre tol, Seigneur !&'ton villam autre juge fors Dieu.. (s) Defontaines, -22. hoofdfl. art. 7.. Dit en het 21, art. van het 22. hoofdjl. zijn tot hier toe zeer verkeerd begreepen. Defontaines fielt hier het vonnis van den heer en van eenen ridder niet tegen eikanderen over, om dat dit juist het zelfde was; maar hij fielt een ge- XXVIlt BOEK. XXX1. HOOFD-  XXVIII BOEK XXXI H O O F I STUK. 490 D E G E E S T . bruik, het recht hadden, om te mogen kampvechten , ook tevens het recht hadden, om de . vierfchaar van hunnen heer voor valsch te mo-gen verklaaren , zelfs al waren de leenmannen, welke het vonnis gellagen hadden, ridders fj); en Defontaines («) geeft ons de middelen aan de hand, van welke men zig bediende om voor te koomen, dat men die fchandelijke daad, dat een gemeen man, door het valsch verklaaren van een vonnis, tegen eenen ridder zou hebben moeten kampen , niet zag gebeuren. Na dat vervolgens de gerechtlijke kampgevechten in onbruik begonnen te geraaken, en het nieuwe gebruik van hoogere beroepingen veld won , begreep men, dat het onredelijk was, dat de vrijgebooreue een middel zouden hebben, om zig tegen de onrechtvaardigheden van de rechtbanken van hunne heeren te dekken , en dat het gemeene volk daar van zoude verftooken zijn, en daarom nam het parlement de hoogere beroepingen van deeze, zo wel als die van de vrijgeboorene, aan. TWEE- gewoon gemeen man tegen over zo eenen die bevoorrecht was om te mogen kampen. (t) De ridders kunnen altijd onder het getal van die geeuen weezen, die rechters zijn. Defontaines, 21. hoofdjl. art. 48. («) 22. Hoofdjl. art. 14. /  DER WETTE N. 491 TWEE- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. VERVOLG VAN HETZELFDE ONDERWERP. Wanneer men de rechtbank van zijnen heer voor valsch verklaard had, dan kwam hij in'eigen perfoon voor den Suzerainen heer , om het vonnis van zijne rechtbank (taande te houden, Insgelijks (v) bragt de gedagvaarde partij, in gevallen van hooger beroep,ter zaake van gebrek van rechtsvordering, zijnen heer met zig voor den Suzerainen heer: ten einde deeze, wanneer het gebrek van de rechtsvordering niet beweezen wierd, de zaak aan zijne rechtbank konde behouden. Na dat in 't vervolg het boven (taande , 't welk te vooren niet anders dan in deeze twee bijzondere gevallen had plaats gehad, algemeen in alle zaaken van gebruik geworden was , door het invoeren van allerleije foorten van hoogere beroepingen , vond men het vreemd, dat men op deeze wijze de heeren kon noodzaaken , om hun leven in andere rechtbanken, dan hunne eigene, en om andere zaaken, dan die hun zeiven aangingen , te verflijten. Philips van Valais O) beval daarom, dat men alleen de bail- lu- (v) Defontaines, 21. hoofdjl. art. 33. OiO In het jaar 1332. Deeze was koning Philips ie zesde. XXVIII. I! O E IC XXXII. HOOFDSTUK.  XXVIIL P O F. IC. XXXII. HOOFDSTUK. 49a DU GEEST luwen zou dagvaarden; en toen het gebruik vm hoogere beroepingen nog algemeener wierd , wierd het het werk van de partijen, om het hooger beroep te verdeedigen; de zaak van den rechter wierd toen de zaak van de partij, die gedagvaard was (x). Ik heb gezegd Q?) , dat de heer, in geval van hooger beroep om gebrek van reehtsvordedering, niet anders verloor, dan het recht, om de zaak in zijne rechtbank te doen wijzen. Maar indien de heer zelve als partij (z) wierd aangetast, het geen menigmaalen (ja) gebeurde, dan moest hij aan den koning $ of aan den Suzerainen heer , tot wien men beroepen had , eene boete van zestig ponden betaalen. Hier van daan kwam, na dat de gewoonte van hoogere beroepingen algemeen aangenomen was, het gebruik, dat men den heer de boete deed betaalen, wanneer men van het vonnis van zijnen rechter een hooger beroep deed; een gebruik, 't welk lang heeft ftand gehouden , *t welk zelfs door de ordonnantie van Rousfillon bevestigd wierd , dog 't welk door deszelfs ongerijmdheid verviel. DRIE- (x) Men kan uit Boittillier, (Bottelgier, zie noot (m) op het 28. hoofdjl. van dit hoek,) in het 1. boek: pag. 19. en 20, zien, in welken ftaat deeze zaaken in zijnen tijd waren; hij leefde in het jaar veertienhonderd- en- twee. ). Immers die partij, welke een vonnis in zijn voordeel had, behoorde van hetzelve, door de daad van eenen derden, niet verftooken te worden. Dus moest hij, die een vonnis valsch verklaard had, na dat hij den rechter overwonnen had, nog eens met zijne partij kampen, niet om te weeten , of het vonnis wel, of kwalijk geweezen was, (b) Defontaines, 21. hoofdfl- art. 14. De Msntesq. Dat is te zeggen, hij kon zijne zaak tegen de partij , tegen tvien hij voor den laageren rechter proces, had gehad, door het behandelen van het verfchil, of hij van het vonnis kon beroepen ? nooit winnen ; om dat dit geen verfchil was tusfehen hem en zijne partij , maar tusfehen hem en zijnen minderen rechter. Maar hij kon de zaak tegen die partij hier door wel verliezen, om dat, zo hij het kampgevecht tegen den rechter verloor, even daar door beweezen was, dat het vonnis wel en te recht uitgeweezen was. Fertaaler. III. DEEL. Ii XXVIII. SOEK. XXXIII. I O O F DS T U K.  D E G E E S T XXVIII. n O r K. XXXIII. HOOFDS T U K. i i i ) ) i was , (oit vonnis kwam niet meer in aanmerking, om tlat hetzelve, c'oor dat de rechter het kampgevecht verloeren had, vernietigd was,) maar om uit te wijzen , of zijn eisch wettig was of niet; en over dit nieuwe punt van verfchil moest men kampen. Hier uit moet onze manier, waarop wij de zaaken bij een uiterlijk gewijsde uitfpreeken , gefprooten zijn. Het hof doet het ai pel te met. Het hof doet het appel , en het vonnis, waarvan geappelleerd is, te niet (c). En, in de daad , wanneer die geene, welke wegens een valsch vonnis hooger beroep had gedaan , de nederlaag in bet kampgevecht kreeg , dan was het hooger beroep vernietigd, en wanneer hij de overhand had, dan waren en het vonnis en het hooger beroep beide vernietigd, (e) La cour met T'appel au r.éant, la cour met rappel et ce dont a été appellé au neant. Hier van dsan uok mooglijk.in onze rechtspleeging, het hof enz dat >,e niet het vonnis van fchepenen van enz. en doende, 't geene zij als rechters ter eerfler inftantie hadden behooren gedaan te heiben, verklaart, enz. Of ook wel lie manier, het hof, enz. doet te niet 't vonnis in qumste, verklaart, indien partijen van den anderen iet eis chen villen, 't zelve raamvelijks te zullen doen voor deezen wve . of 't hef doet te niet 'f appel zonder boete, er. 'erklaart indien partijen den anderen iet te eisfchen ebben, 't zelve raavwelijks te zullen doen voor deezen ove. Zie van Alphen, papegaai, t. deel. pag. 290. /crtaa'er.  DER WET T E N. 495 tigd , en dan moest men om een nieuw vonnis : dingen (tl). , Dit is zo zeker, dat zelfs, wanneer de zaakt door middel van het bewijs door getuigen wierd afgedaan , als dan zelfs deeze manier van uitfpraak te doen geen plaats had. De heer de la Roche Flavin (e) zegt ons, dat de kamer tot het hooren van getuigen (f) ,\n den eerften tijd van haare oprichting, zig van dit formulier niet konde bedienen. VIER- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. OP WELK EENE WIJZE DE MANIER VAN RECHTSVORDERING GEHEIM VV 1 E R D. De gcrechtlijke kampgevechten hadden de manier van rechtspleeging eenen vorm gegeeven, waar door dezelve in het openbaar behandeld wierd. (d) Dus won de hooger beroeper, door het overwinnen van den rechter in het kampgevecht, tegen zijne voornaame partij niets anders, dan dat nu zijne zaak voor een hooger rechter op nieuw onderzogt Wierd. Vertaaler. (e) Over de parlementen van Frankrijk, i. boek, 16. hoofdjl. (f) Chambre des Enquêtes. Ii a ÏXVIH. 1 O E K. i XXIII. O O F D5 T U K. XXXIV. HOOFDSTUK.  XXVIII, Ti O K K. XXXIV, HOOF D STUK. 496 DE GEEST wierd. De eisch, en de verdeediging waren beide even zeer aan een ieder bekend, en Beaumanoir (g) zegt, de getuigen moeten hunne ge■ tuigenisfen ten aanhooren van de geheele waereld afleggen. De uitgeever en uitlegger van Boutillier zegt, van oude rechtsgeleerden, en uit eenige oude gefchreevene proeestïukken geleerd te hebben, dat weker in Vranhijk de crimineele precesfen in het openbaar behandeld wierden., en in eenen vorm, welke niet veel verfchilde van de openbaare rechtsvorderingen der Romeinen- Dit ftaat in evenredigheid met de onkunde in de fchr/jfkunst, welke in die tijden zeer algemeen was. Plet gebruik van de fchrijfkunst kan de denkbeelden bepaald bij eikanderen houden en de geheimhouding invoeren , maar wanneer men dat gebruik niet heeft, dan is 'er niets, dan de openbaarheid van de rechtsvordering , 't welk de denkbeelden bepaald kan doen blijven. En gel'jk 'er eenige onzekerheid zou kunnen plaats hebben, omtrent het geene door de leenmannen was gevonnisd (/?) , of voor dezelve gepleit, zo kon men zig het zelve, zo menigmaal' de rechtbank vergaderde, voor den geest brengen, door dat geene , 't welk men de rechtsvoren 61. Hoofdjl. p 315. (ft) Gelijk Beaumanoir 2^5,39. hoofdjl: pag. z9-  DER WETTEN. 497 vordering door herinnering (z) noemde, en in dat geval was het niet geoorloofd, om de getuigen tot een kampgevecht uit te daagcn: want dan zou 'er nooit een einde aan de zaaken hebben kunnen koomen. In vervolg van tijd voerde men eene geheime manier van rechtsvordering in. Alles was te vooren openbaar, dog nu hield men alles verborgen. De verhooren, de bekomene narigten, de becediging, de vergelijking van de getuigen tegen eikanderen, de eisch van den hoofdofficier, enz. en dit is nog hedendaags in gebruik. De eerstgenoemde manier van rechtspleeging was gefchikt naar de regceringsvorm van die oude tijden, gelijk de laatstgenoemde beier overeenkomst had met de manier van regceren, welke men zedert ingevoerd heeft. De uitlegger van Boutillier rekent het tijdftip van deeze verandering, zedert de ordonnantie van het jaar vijftienhonderd- negen- en- dertig. Ik geloof, dat dezelve van tijd tot tijd ingevoerd is , en dat zij van de eene heerlijkheid tot de andere overfloeg, naarmaate, dat de heeren van hunne oude manier van vonnisfen •afzagen, en dat de manier , welke uit de wetten (i) La procédure par record. Men bewees, dat geene , 't welk in het proces reeds gebeurd, gezegd, of bevolen, was, door getuigen. ü 3 XXVIII. HOEK. XXXIV. HOOFDSTUK.  XXVIII. Ti O E K. XXXIV. HOOFD STUK. XXXV. HOOF D STUK. 498 DE GEEST ten van Lodewijk den negenden voortfproot, meer en meer tot volkomenheid kwam. Beaumanoir (k) zegt ons, dat men nooit anders, dan in zodanige gevallen, in welke men het pand van een kampgevecht konde geeven rj de getuigen in het openbaar hoorde. In alle andere gevallen hoorde men d' zelve in 't geheim, en daiï bragt men hunne gegeevene verklaaringen in gefchrifte. De procesfen wierden derhaiven alle geheim, zo dra het geeven van panden tot een kampgevecht afgefchaft wierd. VIJF- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. OVER DE KOSTEN. In de oude tijden had men in Frankrijk, in de ■ waereldlijkc vierfchaaren, geene veroordeeling in de kosten (i). De partij, welke de zaak verdoor, wierd zwaar genoeg geftraft door de boeten, ten behoeve van den heer cn zijne pairs, in welke hij veroordeeld wierd. De manier van rechtsvordering door het gerechtlijk kampgevecht bragt mede, dat, in geval van lijfftraflijke misdaaden , de partij, welke de nederlaag kreeg, (k) 39. Hoofdft. pag. 218. (?) Defontaines , in zijn raad, 22.'hoof dft. art. 3. éri 8. Beaumanoir, 33. hoofdft. Etablisf. 1. boek. 90. hoofdjl.  DER WETTEN. 499 kreeg, zijn leven en zijne goederen verloor, en bij gevolg alle ftraf onderging, die mooglijk was : in andere gevallen , welke door een gerechtlijk kampgevecht beflist wierden, had men boeten, welke in fommige zaaken bepaald waren , en in andere van den wil van den heer afhingen , en dit alles deed den uitflag van een proces genoeg vreezen. Eveneens was het met die zaaken geleegen, welke niet anders, dan door een kampgevecht, konden worden uitgeweczen. Gelijk dc heer de voornaamfte voordeden genoot, zo was hij het ook, welke de voornaamite kosten maakte, 't zij, om de pairs bijeen te doen vergaderen , 't zij, om hun in flaat te ftellen, ötn tot het liaan van een vonnis over te gaan, Daarénbdy'e'h zo wierden de zaaken , in dien tijd , altijd op de plaats zelve , en doorgaands oogenbliklijk afgedaan, en zonder die ontelbaare menigte van fcliriftüüren, welke men zedert dien tijd uitgevonden heeft ; en dus was het toen !*iet noodig, dat men de kosten aan de partijen berekende. Het gebruik van hooger beroepingen moest nauurlijk het gebruik , van de partijen de kosten te doen betaalen, invoeren. Ook zegt Defontaines (m) , dat wanneer men een hooger beroep • ;ecd , volgens de befchreeven wet, dat is te /eggen, wanneer men de wetten van Lodewijk den («) 22. hoof dft. art. 8. li 4 XXVIII. ROE K. XXXV. HOOFDSTUK.  XXVII f POE K, xxxv. HOOFD STUK. .500 DE GEEST . den negi'ndén volgde, men dan partijen de kosten deed betaalen ; maar dat in het gewoone gebruik, volgens 't welke men geen hooger beroep mogt doen, zonder het vonnis voor valsch te verklaaren, geene kosten vielen. Men verkreeg niet dan eene boete , en de bezitting van jaar en dag van de zaak in verfchil, indien de zaak aan de rechtbank van den heer wierd te rug geweezen. Maar na dat de hoogere beroepingen gemaklijker gemaakt wierden , en hier door die hoogere beroepingen zeer vermenigvuldigden (n) ; na dat door het menigvuldige gebruik, van de zaaken, al hooger en hooger, van de eene vierfchaar naar de andere te trekken, de partijen telkens uit de plaats hunner wooning moesten verreizeu ; na dat de nieuwe manier van rechtsvordering de procesfen vermeerderde , en van eenen zeer langen duur begon te maaken; na dat de kunst, om de rechtvaardigde eisfchen te ontduiken, verfijnd wierd; toen een pleiter de kunst verftond, om te vlugten, alleen met oogmerk om zig te doen volgen; toen het aanleggen van een proces een middel wierd , om zig in den grond te booren, terwijl de verweering van de partij op zijn gemak gefchiedde; toen men de gronden voor (») Tegenwoordig , nu een ieder zo genegen is tot een hooger beroep, zegt Jloutillier, fomme rurale, 1. boek- tit, 3. pag. 16.  DER WETTEN. 501 voor de zaak onder de opeenltapeling van woorden en fchriftuuren, als 't ware, zag bcgraaven worden ; toen de kwaade trouw overal , waar zij gebrek aan betere hulp vond, egter raadgeevers ontmoette , — toen was men wel genoodzaakt, om de pleitzugt door de vrees voor de kosten tegen te houden; toen moesten zij de kosten , welke zo tot het verkrijgen van het vonnis, als tot die middelen, van welke zij zig bediend hadden, om hetzelve te ontduiken, betaalen. Karei de fchoone maakte op dezelve eene algemeene ordonnantie (0). ZES- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. OVER DE AMPTENAARh, WELKE VAN WEGE DE HOOGE OVERIGHEID AANKLAAGERS WAREN. Toen volgens de Salifche, Ripuarifche, en andere wetten der Barbaarfche volkeren, alle ftraffen op misdaaden in geldboeten bcftonden, toen had men geene openbaare amptenaaren, welke van wege de hooge overigheid de misdaaden vervolgden, zo als wij die in onze hedendaagfche tijden hebben. En in de daad toen kwam alles op vergoeding van fchade ter neder. Alle vervolging van misdaaden was, toen ter tijd, ee- (0) In het jaar 1324. ü 5 XXXVI. HOOFDSTUK. XXVIII. ROEK. XXXVI. HOOFDSTUK.  52 DE GEEST XXVIII H O E K XXXVI HOOFD STUK. eene burgerlijke rechtsvordering, welke ieder bijzonder ingezeeien kon onderneemen. En van de andere zijde had het Romeinfche recht, in de ver■ volging van de misdaaden , eene rechtsvordering, volgens welke een ieder de aanklagte konde doen , welke in 't geheel geen overeenltemming had met de tegenwoordige bediening van eenen daar toe aangeftelden openbaaren amptenaar. Het gebruik van het gerechtlijk kampvechten ftreed niet minder tegen dit denkbeeld. Want wie zou tog immer zo eene openbaare bediening willen hebben, en zig tot kampvechter van alle tegen alle willen doen gebruiken. Ik vinde in eene verzameling van formulieren, welke de heer Muratori tusfehen de wetten der Longobarden ingevlochten heeft , dat men , onder den eerflen ftam, eenen advocaat van wege de hooge overigheid had (/O. Maar indien men de geheele verzameling van deeze formulieren leest, dan zal men bevinden, dat'er een hemelsbreed onderfcheid was tusfehen deeze amptenaaren , en die amptenaaren , welke wij thans aanklaagers van wege de hooge overigheid noemen, onze procureurs-generaal, onze procureurs van den kening, of van de heeren. De eerstgenoemden waren veeleer de agenten van 's land.; 00 Avouè de la panie publique. Aivocalus de par',e publica.  DER WETTEN. 503 's lands wege, om de ftaatkundige en huislijke orde te handhavcnen, dan ter handhavening van de burgerlijke orde. Men vind ook in 't geheel in deeze formulieren niet, dat zij gelast waren om de misdaaden te vervolgen, of om die zaaken, welke de minderjaarigen , de kerken , of den (laat van de perfooncn betroffen, te behandelen. Ik heb gezegd, dat de aanltelling van eenen zodanigeu amptenaar tegen het gebruik van het gerechtlijk kampvechten Itreed; evenwel vind ik, in eene van deeze formulieren, gewag gemaakt van eenen advocaat, van wege de hooge overigheid, welke vrijheid had, om te kampen. De heer Muratori heeft hetzelve laaten volgen agtcr de wet van Hendrik den eerjlen (q), ten behoeve van welke wet dat formulier gemaakt is. In die wet wierd gezegd: ,, indien iemand zijnen ,, vader, zijnen broeder, of iemand anders van „ zijne nabe'laanden dood, dan zal hij hunne ,, erfenis verliezen, welke dan aan andere na,, beftaanden zal overgaan, en zijne eigene na,, latenfchap zal aan 's lands fchatkist toebe,, hooren." En ter vervolging van deeze nalatenfehap, welke aan 's lands fchatkist vervallen was, had de advocaat, van wege de hooge ove- (q) Men kan deeze wet en dit formulier vinden in het tweede deel van de gefchiedfehrijvers van Italië, pag. 175. XXVIII. ROE K. XXXVI. HOOFDSTUK.  54 DE GEEST XXVIII. P n E is. XXXVI. HOOFDSTUK. 1 overigheid, welke voor 's lands gerechtigheid moest waalcen, de vrijheid om te kampen. Dit geval viel dus onder den algemeeneu regel. Wij zien in deeze formulieren, dat de advocaat van wege de hooge overigheid dien geeneu vervolgen moest (r), welke eenen dief gevangen , en niet aan den graaf overgehragt had , als mede dien geenen (s), welke eenen. opfland of zamenzweering tegen den graaf verwekt had , ook dien geenen (f), welke iemand , die hem dooiden graaf ter hand gefield was , om te dooden , in het leven behouden had, voorts den advocaat van de kerk («), aan wien de graaf belast had, om eenen dief aan hem over te leveren, en welke daar aan niet gehoorzaamd had, wijders, dien geenen (V) , welke de geheimen van den koning aan vreemdelingen geopenbaard had, vervolgens dien geenen (w), welke den afgezant van den keizer gewapender hand had vervolgd , verder dien geenen (ar), welke de brieven van len keizer klein geacht had, en door den advocaat (r) Verzameling van Muratori, pag. 104. ep de 88. vet van Karei den grooten, I. boek. tit. 26. §. 78. Cf) In een ander formulier, ibid. pag. 87. (t) Ibid. pag. 104. (u) Ibid. pag. 03. Cv) Ibid. pag. 88. l» Ibid. pag. 98. Cx) Ibid. pag. 132.  DER WETTEN. 503 caat van den keizer, of door den keizer zei ven, vervolgd wier,!,ook dien geenen (y), welke de munt van den vorst niet had willen aanneemen. Eindelijk deeze advocaat vervolgde alle die zaaken , welke de wet aan de algemeene fchatkist toewees (z). Maar in de vervolging van misdaaden vind men niet, dat de advocaat van wege de hooge overigheid verfcheen, zelfs dan niet, wanneer men tweegevechten (a) hield, zelfs dan niet, wanneer 'er brand geltigt was (b) , zelfs dan niet, wanneer een rechter op zijnen rechterfloel vermoord was (V) , zelfs dan niet, wanneer de ftaat der perfoonen (d), van vrijheid, of van fiavernij in verfchil was (e). Deeze formulieren zijn gemaakt, niet alleen ten dienste van de wetten der Longobarden, maat ook ten dienste van de daar bij gevoegde kapitularien, en dus behoeven wij niet te twijffelen, of zij geeven ons, ten deezen opzigte, ds manier van rechtspleeging onder den tweeden ftam op. Het Cy) Ibid. (z) Ibid. pag. 137. (a) Ibid. pag. 147. O) Ibid. (e) Ibid. pag. 168. (d) Ibid. pag. 134. (O Ibid. pag. 107- XXVIII. r o E ie. XXXVL, ii o o f dstük,  XXVII] BOEK XXXVI 110O F l STUK. 5oö D E G E E S T Het is kkar, dat deeze advocaaten van we. ge de hooge overigheid, even gelijk de afge■ zanten van den koning in de wingewesten, met -den ondergang van den tweeden ftam , ook in onbruil/ hebben moeten geraaken , om reden dat men toen geene algemeene wet, nog algemeene fchatkist meer had, en om reden, dat men toen in de wingewesten geene graaven meer had, om de pleitgedingen te houden; en bij gevolg ook geene van die foorten van amptenaaren meer , welker voornaame werk was, om het gezag van den graaf op te houden. Het gebruik van de gerechtlijke kampgevechten wierd onder den derden ftam meer algemeen, en liet toen niet langer toe, om zodanige amptenaaren van wege de hooge overigheid aan te ftellen. Ook noemt Boutillier, in zijne fomme rurale, wanneer hij vau de amptenaaren van de juftitie fpreekt, 'er geene andere op , dan bailluwen, leenmannen, en fergeanten. Zie ook de infte'.lingen van Lodewijk den negenden (ƒ)■> e" Beaumanoir (g) over de wijze, op welke men in die tijden de misdaaden vervolgde. Ik vinde in de wetten van Jacobus den tweeden (ƒ) r. Boek. 1. hoofdfl. 2. boek. 11, en 13. hoofdjl. (g) r. Hoofdfl. en 61. hoofdfl.  DER WETTEN. 507 den (70, koning van Mojorka, eene iitfteHing van het ampt van procureur van den koning (i), met alle die bedieningen, welke thans aan dat ampt onder ons vast zijn. Het is zigtbaar, dat dezelve bij ons daar niet bij gekomen zijn, dan na dat de geheele manier van rechtsvordering veranderd is Zli- 00 Zie deeze wetten in de levens der heiligen, van de maand Juni], 3. deel. pag. 26. CO Qui continué nestram facram cüriam fequi teneatur, inftituatnr qui fuiïa et caujas in iffa curia promoveat, atque profequatur. WelKe gehouden is . cm altoos ons heilig hof te volgen, de befchuKligingen aan te leggen, en de zaaken voor het hof zelve te bevorderen , en te agtervolgen. . (O Toen onze graaven nog zelve het land omreisden , en, dan hier, dan daar, met hunne mannen, te recht zaten , hadden zij zodanige amptenaaren niet noodig, fchoon men tog al in zeer vroege tijden van Baillu. wen hier en daar leest; maar na dat zij de fteeden met privilegiën begunstig! , en overal vaste rechtbanken ingevoerd hadden, vind men dat zij amptenaars onder de naamsn van Ruwaard, (Roewaard, Roedebewaarder, dat is, bewaarder van de roede van jujlitie, of liever, Roeuwe, ruwe, 't welk, volgends Küiaan, rust beteekend , rustbewaarder,) Drost. Bailluw , Schout, enz. aangefteld hebben, om uit den naam van den graaf het recht te vorderen, de vierfchaar te fpannen, de zwaare misdaaden met doodftrafFen te vervolgen, en dezelve te doen uitvoeren. Ja- XXVIII. I! <) K IC. XXXVI. HOOFDS T V K.  5o3 DE GEEST XXVIII. 7! O E TC. XXXVII HOOFD STUK. ZEVEN- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. OP WELK EENE WIJZE DE INSTELLINGEN VAN LODEWIJK DEN NEGENDEN WEDEROM IN VERGEETELHEID ZIJN GERAAKT. Het noodlot van de inftellingen van Lodewijk den negenden was , dat zij gebooren wierden , ver- Alkemade, kamprecht, p. 42. en verv. Het ampt van procureur-generaal, ('t welk men wel degelijk van dat van advocaat-fiscaal onderfcheiden moet,) is door de graaven uit het huis van Bourgundien ingevoerd, even gelijk dat van advocaat-fiscaal. Het ampt van den procureur-generaal, en dat van advocaat-fiscaal, waren in vroegere tijden van eikanderen onderfcheiden. De procureur-generaal moest, als een cevfor publicus, waaken voor de bandhaaving van de politie, en vooral dat de bevelen van de hooge overigheid wel en naar behooren wierden waargenomen, en de jufh'tie in Holland en Zeeland zuiver toegediend. De advocaatfiscaal, ddvocatus fisci, of advocaat van de fchatkist van den graaf, moest voor de belangen van den graaf, omtrent zijne domeinen en inkomften zorgen, en deeze vond zig daarom bij het hof geplaatst, om dat een zeer voornaam gedeelte van de inkomften van den graaf geleegen was in de verbeurdverklaarde goederen, en boeten, voor welke dus deeze advocaat-fiscaal zorgen moest. Na het eindigen van de graaf-  D ER WE T T E N. 509 verouderden, en in vergeetelheid geraakten, alles in zeer korten tijd. Ik zal hierop eenige aanmerkingen maaken. Het wetboek, 't welk wij hebben, onder den naam van de inftellingen van Lodewijk den negenden is nooit gemaakt, om tot .eene algemeene wet voor het geheele koningrijk te dienen, hos zeer zulks in de voorreeden van dat wetboek gezegd word. Deeze verzameling is een algemeen boek, in het welk de wetten, die op alle burgerlijke zaaken gemaakt zijn, de befchikking over de goederen bij uiterften wille, of onder de levendigen, het huwlijksgoed en de voordeelen van de vrouwen, de voordeden en de voorrechten van de leenen, de zaaken van politie, enz. befchreeven zijn. Maar in eenen tijd, in welken iedere ftad, burgt, of dorp haare eigene gewoontens had , een algemeen lighaam van bur. gerlijke wetten te willen invoeren, zou even zo veel geweest zijn, als of men in een ogenblik alle de bijzondere wetten, onder welke men in ie- graaflijke regeering, zijn deeze ampten met elkander vereenigd. Zie refol. van-Holland, 12. Dec. 1582. Ook is voor dezelve in het jaar 1584 eene inftruccie gemaakt. Naderhand zijn die ampten weder van elkander afgefcheiden, dog eindelijk in 1624 weder bij eikanderen gevoegd. Zie Boey, woordent, op het woord tdvocaat-jiscaal, en procureur-generaal. Vertaaler. III. DEEL. Kk XX VI11. ROEK.. XXXVII. IOOFDSTUK.  5i® DE GEEST XXVIII. BOE K. xxxvi r. HOOF DSTüK. ] I » < i 1 i I \ i i c I \ i \ 4 iedere plaats van het. koningrijk leefde , haa:. willen onder den voet werpen. Uit alle de bijzondere gewoontens eene algemeene gewoonte te willen maaken , zou zelfs in deezen tegenwóordigen :ijd , in welken de vorltcn overal niets anders dan Gehoorzaamheid ontmoeten , eene onderneeming zijn , waar van de gevolgen niet voor uit te den waren. Want "indien het waar is, dat men jeene verandering behoort in te voeren, wanreer de nadeelen gelijk (taan met de voordeden, lan is zulks des te meer waar, wanneer de beioelde voordeelen gering, en de zwaarigheeden moverzienlijk zijn. Dan, wanneer men zijnen andagt maar een ogenblik vestigt op den ftaat, u welken zig het koningrijk in dien tijd bevond, oen een ieder als omdrijd verzet was op het [enkbeeld van zijne fouverainiteit en magt, dan iegrijpt men klaar, dat het denkbeeld, om over1 de wetten en de aangenomen gebruiken te villen veranderen, iets was, 't welk nimmer in e gedagten van die geene, welke aan het betuur der zaaken waren, konde opkomen. Het geene ik gezegd hebbe, levert een bewijs p, dat dit boek van de inftellingen nooit in arlementen door dé "baronnen en de luiden an de wet bevestigd is, gelijk dit in een handgift, 't welk op het ftadhuis van Jmiens bebaard word, en 't geen de heer du Cange (7) aan- (/) In zijne voorreden voor de inftellingen van Lo- wijk den negenden.  D.ER WETTEN. 5" .aanhaalt, gezegd word. In andere handfchriften vind men , dat dit wetboek door Lodewijk den negenden gemaakt wierd in het jaar twaalfhonderd- en- zeventig, voor dat hij naar Tunisvertrok. Dit is al mede niet waar; want Lodewijk de negende is in het jaar twaalfhonderdnegen- en- zestig naar Tunis vertrokken, gelijk dit door den heer du Cange word opgemerkt, waaruit hij befluit, dat dan dit wetboek in zijne afweezigheid heeft moeten afgekondigd worden. Maar ik zeg, dat dit ook niet waar kan zijn; hoe! zou Lodewijk de negende onvoorzigtig genoeg geweest zijn , om eenen tijd, in welken hij afweezig was , waar te laaten neemen, om eene zaak door te zetten , welke eene bron van oneenigheeden zou geweest zijn, en welke gefchaapen was, niet maar om eenige veranderingen, maar zelf . om geheele ftaatsomwentelingen te baaren? Eene dergelijke onderneeming had, meer dan eenige andere, nodig, om van nabij vervolgd, en beltuurd te worden; eene dergelijke onderneeming was de zaak niet van eene zwakke regeering, en aan welker beftuur verfcheiden heeren zaten , welke belang hadden, om die zaak te doen mislukken. Deeze heeren waren Matthieu, abt van St. Denys, Simon van Clermont, graaf van Nelle, en bij zijn overlijden Philips, bvfcliop van Evreux, en Jan, graaf van Ponthieu. Men heeft boven (m) gezien , dat 00 In het 20, hoofd/luk. Kk s. XXVIII, BOEK. £XXVII. i O O F DS T U K.  XXVIIL BOEK. XXXVII, HOOFDSTUK. 5ia D E G E E S T dat de graaf van Ponthieu zig in zijne heerlijkheid tegen eene nieuwe manier van rechtsvordering verzettede. Ik zeg in de derde plaats, dat het mij ten hoogden waarfchijnlijk voorkomt, dat dat wetboek, 't welk wij hebben , een geheel ander ftuk is, dan de inftellingen van Lodewijk den negenden. Men vind in dit wetboek aanhaalingen van deeze inltellingen, derhalven is het een werk over die inltellingen; en zijn het de inftellingen zelve niet : daarenboven Beaumanoir, die de inltellingen van Lodewijk den negenden zo menigmaalen aanhaalt , fpreekt nooit anders , dan van bijzondere inftellingen van deezen vorst, en gewaagt nooit van deeze verzameling van inftellingen. Defontaines {n), welke onder de regeering van deezen vorst fchreef, verhaalt ons de twee eerlte gevallen, in welke men deeze inltellingen op de manier van rechtsvordering ter uitvoer bragt, en hij fpreekt daar van, als van zaaken, welke zeer langen tijd geleeden waren. De inftellingen van Lodewijk den negenden waren dus veel ouder , dan deeze verzameling, van welke ik hier fpreek, welke, wanneer men alles naar den letter opneemt, en zelfs wanneer men de verdigte voorredenen , welke door fornmige weetnieten aan het hoofd van dit werk geplaatst zijn, 00 Zie boven in het 20, hoofdjïuk.  DER. WETTEN. 513 zijn, voor echt aanneemt, niet dan in het laatfte jaar van het leeven van Lodewijk den negenden, of zelfs na den dood van dien vorst kan te voorfehijn gekomen zijn. AGT- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK. vervolg van hetzelfde onderwerp. Wat moet men dan van die verzameling zeggen , welke wij hebben, onder den naam van de inltellingen van Lodewijk den negenden ? Wat moeten wij van dat duister, verwarde en dubbelzinnige wetboek denken, in het welke wij telkens de Franfche en de Romeinfche rechtsgeleerdheid onder eikanderen vermengd zien, in het welke men dan eens als wetgeever, dan eens als rechtsgeleerde fpreekt, in het welke men een geheel lighaam van rechtsgeleerdheid op alle gevallen, en op alle artikelen van het burgerlijke recht ontmoet ? Om dit naar te fpeuren, moeten wij ons in die oude tijden verplaatzen. Lodewijk de negende, de misflagen in de rechtsgeleerdheid van zijnen tijd ziende, vormde zig een ontwerp, om de volkeren daar tegen eenen afkeer in te boezemen. Ten dien einde maakte hij verfcheide reglementen voor de vierfchaaren van zijne domeinen, en voor die van. zijne baKk 3 rpn* XXVIII. boek. XXXVII. hoof dstu k. XXXVIII, hoofd- 'stuk.  XXVIII. BOEK. XXXVIII HOOFD' STUK. 5i4 DE GEEST ronnen; en hij Haagde hier in zo wel, dat Beaumanoir (o), welke zeer weinig tijd na den dood van deezen vorst fchreef, ons zegt, dat de manier van rechtspleeging , welke Lodewijk de negende ingevoerd had, in een groote menigte van rechtbanken der heeren aangenomen was. Dus verkreeg deeze vorst zijn oogmerk , hoe zeer zijne reglementen voor de rechtbanken der heeren niet gemaakt waren, om eene algemeene wet van het koningrijk te weezen, maar alleen moesten dienen tot een voorbeeld, 't welk een ieder, die het goed vond , konde volgen. Hij nam het kwaad weg, door dat geene, *t welk bceter was, te doen zien. Toen men in zijne vierfchaaren, toen men in de rechtbanken der heeren, eene manier van rechtsvordering zag, welke natuurlijker, welke redelijker was, welke meer overeenkomst had met godsdienst cn zeedenkunde, welke de algemeene rust, welke de •perfoneele zeekerheid, en de zeekerheid der bezittingen meer beveiligde, koos men dezelve, en men liet de oude vaaren. In gevallen, in welke men niet moet dwingen , middelen te weeten om de menfehen door de reden te lokken, in gevallen, in welke men niet moet gebieden, raad te weeten , om de menfehen als van zelve te leiden , dit is de grootCO 6- Hesfdjl. pag. 309.  DER W E T T E N. 515 grootfte blijk van fchranderheid. De reden voert een natuurlijk gezag: zij heerscht zelfs met het vermogen van eenen dwingeland; wanneer men haar tegenftaat, dan word zelfs' uit dien tegenftand haare zegepraal gebooren: men geeve maartijd, en men zal ondervinden, dat alles voor haar moet onderdoen fj>). Lodewijk de negende liet, om eenen afkeer tegen de Franfche rechtsgeleerdheid te verwekken, de boeken over het Romeinfche recht, vertaalen, ten einde dezelve aan de lieden van de wet van die tijden mogten bekend worden. Defontaines (T UK.  XXVIII BOEK, XLI. HOOFD STUK. 526 DE GEEST boek van het Franfche recht van Ragau CO hef gewijsde van het parlement, tegen den bisfchop van Amiens (f). Ik kecre tot het begin van dit mijn hoofdfluk te rug. Men zou zig, wanneer men zag , dat in eene zeekere eeuw , of onder eene zeekere regeeringsvorm, de onderfcheidenc lighaamen van den Staat zig toelagen , om hun gezag uit te breiden, en om van elkauderen voordeden af te zien, merkelijk vergisfen , wanneer men die onderneemingen als een ontwijfelbaar bewijs van bederf in de regeeringsvorm aanmerkte, liet is een onheil , 't welk aan de menschlijke natuur eigen is, dat men zeer zeldzaam groote mannen ziet, welke gematigd zijn; en gelijk het altijd gemaklijker valt, dat men zijne kragten den teugel viert, dan dat men dezelve inbind, zo is het misfehien ook veel gemaklijker , om onder den rang van de groote mannen , zeer deugdzaame, dan wel, om onder dezelve zeer wijze mannen tc vinden. De ziel vind zo veel genoegen in het overheerfchen van andere zielen ; die geene zelfs, welke de deugd beminnen, zijn zodanig op zig zeiven verliefd , dat 'er niemand gevonden word , of hij is ongelukkig genoeg, om zig zelvcn,zelfs nog CO Op het woord executeurs testamentaires. 00 Van den 19. maart, 1409.  DER WfH TTEN. 587? nog in zijne beste oogmerken, te moeten wantrouwen ; en waarlijk onze daaden ftaan tot zo oneindig veele dingen in betrekking, dat men moet zeggen, dat het duizendmaal gemaklijken is, goed te doen, dan het goede wel te doen. TWEE- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. weder.keee.ing van het romeinsche recht, en wat daar uit voortsproot. veranderingen in de vie rsc ii a aren. Omtrent het jaar elfhonderd- zeven- en- dertig vond men de Pandekten van Justinianus wederom; en hier door fcheen het Romeinfche recht op nieuw gebooren te worden. Men richtede in Italië fchoolen op, waar hetzelve onderweezen wierd. Men had toen reeds den Codex, en de Novellen van Justinianus. Ik heb reeds boven gezegd, dat dit recht daar zo veel ingang vond, dat hetzelve de wetten der Longebarden deed verdwijnen. De Italiaanfche rechtsgeleerden bragten het recht vah Justinianus in Vrankrijk (g), waar men (g) Men volgde in Italië het wetboek van Justinianus. Dit is de reden, waarom paus Johmnes de £<1 a êgf. XXVIII. s o e|k. XLI. ! o o.f dst uk. XLII. hoofdstuk.  XXVIII. BOEK, XL II. HOOFD STUK. 528 DE GEEST men nooit anders gekend had, dan het wetboek van Theodofius; om dat de wetten van Justinianus eerst gemaakt zijn, na dat de Barbaarfche volkeren zig in Gallie gevestigd hadden (h). Het invoeren van dit recht vond wel eenigen tegenftand, maar het hield zig evenwel tegen de banblixems der paufen, welke hunne kerkelijke kanons verdeedigden (*'), ftaande. Lodewijk de negende zogt hetzelve gezag bij te zetten, door de vertaalingen, welke hij liet maaken van de werken van Justinianus , welker handfchriften wij nog in onze openbaare boekerijen hebben , en ik heb reeds boven gezegd, dat men een zeer groot gebruik van dezelve maakte in de inltellingen. Philips de fchoone (k) liet de wetten van Justinianus, alleen als een befchreeven voorbeeld, in die gedeelten van Vrankrijk , welke door de gewoonten geregeerd wierden , onder- wij- agtfte, in zijne wet, welke hij, na het houden van het fynode van Troijes, maakte , van dit wetboek fpreekt, niet om dat hetzelve in Vrankrijk bekend was, maar om dat hij hetzelve kende; en zijne wet was algemeen. (h) Het wetboek van Justinianus kwam omtrent het jaar vijfhonderd- en- dertig in de waereld. (2) Decretal. 5. boek, tit. de privilegiis, capite Ju■per fpecula. (X) Volgens een charter, 't welk hij in het jaar dertienhonderd- en- twaalf aan de academie van Orleans gaf, en 't welk te vinden is bij Dutittet.  DER WETTEN. 529 wijzen , en in die gedeelten van het rijk, waar men het Romeinfche recht volgde, wierdenzij als wetten aangenomen (/). Ik 1 U) In Holland heeft men in oude tijden geene befchreeven rechten gehad. Wij vinden in de charters van onze graaven, wanneer zij van het recht fpraken, niet anders gemeld , dan de privilegiën, en gewoonten. De rechters oordeelden en vonnisten naar de privilegiën en oude gewoonten ; en wanneer, die ontbraken , dan vonnisten zij naar hunne beste wetenfchap , of, om eene uitdrukking van die tijden te gebruiken, naar hunne vijf zinnen. Voor de tijden van Karei van Bourgundien , bijgenaamd den flouten, fchijnt het wetboek van Justinianus in Holland geen gezag gehad te hebben; hetzelve is vooral ten tijde van keizer Karei den vijfden , en van koning Philips den tweeden, voor ons jus fubfidiarium, (een recht, hetwelk wij volgen, wanneer de landwetten ontbreeken,) aangenomen; en naderhand in verfcheiden refolutien van Staai voor zodanig erkend. Zie de voorreden van den praefident van B'jnckershoek, voor zijne quaestiones juris Romani. In Gelderland fchijnt hetzelve ook ten tijde van Karei den vijfden als zodanig aangenomen te zijn. Zie Lamb. Goris, adverfar. jur. tr. 3. p. 1. cap. 9. en 28. In Utrecht mede ten zeiven tijde, zie Rodenburg, de jure conjugum in praeHm. In Friesland houd men zig meer , dan in een eenige van onze provintien, aan het Romeinfche recht, of het wetboek van Justinianus, volgens Sande Decijiones Frificae, lib. 2. tit. 2. def. 2. et J. en lib. 4' LI 3 *»• XXVIII. BOEK. XLII. ÏOOFDSTÜK.  53° DE GEEST XXVIIL KOEK. XLII. HOOFD STUK. Ik heb boven gezegd , dat de manier van rechtsvordering door een gerechtlijk kampgevecht weinig bekwaamheid vorderde in die geene, ■welke moesten vonnisfen. Men befliste de zaaken volgens de gebruiken van iedere plaats, en volgens de oude gewoonten, welke door overleveringen van de vaders aan de kinderen levendig gehouden wierden. Men had ten tijde van Bèaumantir (m) twee onderfcheidene manieren van recht te doen; in zommige plaatzen gefchiedde dit door pairs 00, in andere door bail- tit. t. def. i. Het heeft daar ook zedert de tijden van Karei den vijfden meer kragt gekreegen , zie Zach. Huberi disfertatio de utilitate atque authoritate juris Romani in Frijia. Wanneer hetzelve in Zeeland aangenomen zij, is vrij onzeeker, en of hetzelve wel immer in Overijsfel en Groningen ingevoerd zij, is zeer twijfFelagtig. Zie hier over bieeder van der Marck, injlitutiones juris civilis, §. 52. Vertaaler. Cm) Gewoonten van Eeauvoifis, 1. hoofdfl. over de plichten der bailluwen. 00 1° het gemeen wierden burgers door gelijke burgers, en leenmannen door leenmannen berecht. Zie la Thaumasfiere, 19. hoofdjl. De Montesq. In Holland zijn de verfchillen tusfehen burgers, na dat de geprivilegieerde jurisdictiën zijn ingevoerd , altijd door febeepen* ri", welgcbooren mannen, gezworenen, enz. uitgewezen. In Vriesland heeft'van ouds de gewoonte plaats ^ehad, dat het vonnis, op aanmaaning van den fchout, geweezen wierd door dc bus-  DER. WETTEN. 53i bailluwen. Wanneer men de eerlte manier volgde , dan vonnisten de pairs, volgens het gebruik (o), 'twelk onder hun rechtsgebied plaats had; en wanneer men volgens de tweede manieri handelde , dan had men vroede mannen (p), of grijsaarts, welke den bailluw de gewoonte van de plaats opgaven; dit alles eischte nog fchrift, nog bekwaamheid , nog kundigheden. Maar toen het duistere wetboek van de inftellingen, en andere werken over de rechtsgeleerdheid ten voorfchijn kwamen, toen het Romeinfche recht vertaald wierd , toen men van hetzelve openbaar onderwijs in de fchoolen begon te geeven, toen de rechtspleeging, toen de geheele rechtsgeleerdheid zig tot eene wetenfchap begon te vormen, toen men practiüjns en rechtsgeleerden zag op het tooneel vcrfchijnen, toen geraakten de pairs, en de vroede mannen buiten ftaat om 'te buuien , welkers voorzitter Azing gebeeten wierd, waarvan nog ons aasdoms %Terfterfrecht, (als zeide men azing-doem, het doem, of gewijsde van de azingen,) gefprooten is. Zie Boef, op het woord aasdom. Vertaaler. (o) Ook begonnen alle verzoekfchriften met deeze woorden: Sire juge, il est d'ufage, qu'en votre jurisditïion, cirV- Heer rechter, het is de gewoonte in uw rechtsgebied, enz. zo als blijkt uit het formulier, 't welk ons Boutillier opgeeft, m zijne fomme rurale, I. boek. tit. 21. (p) Prua" hommes. L 1 4 XXVIII. ï OEK. XLII. IOOFDSTUK.  532 DE GEEST XXVIII I) O E K, XLIL HOOFD STUK. , te kunnen vonnisfen , toen begonnen de pairs zig te onttrekken van de rechtbanken van hunne heeren; toen hadden de heeren ook weinig •lust meer , om dezelve te doen vergader meer, om dat het houden van vierfchaaren,van dien tijd af, niet meer eene geruclusinaakcnde zaak, eene zaak, welke aan den adel | naam , eene zaak , in welke de lieden v oorlog belang ftelden , maar in tegendeel ccne rechtspleeging was , welke de heeren niet kenden , en welke zij ook geen lust hadden leeren kennen. De manier un, dOM | te doen, geraakte meer en meer in onbruik Qq), die, van door bailluwen te vonnisfen, won. meer en meer veld. De bailluwen (O vonnisten (?) Die verandering ging ongevoelig. Men vind nog van het gebruik van pairs gewag gemaakt ten tijde van Boutillier, welke in het jaar 1402 leefde, volgens den datum van zijn testament. Hij geeft ons in het 1. hoek. tit. 21. dit formulier op; Sire juge, en ma justice haute, moyenne , et basfe, que fai en tel lieu, cour, plaids, baillis, hommes feodaux et /ergens ; maar 'er waren geene andere verfchillen meer, dan die over leenzaaken liepen, welke door pairs berecht wierden. Ibid. 1. boek. tit. 1. pag. 16. (O Dit blijkt uit bet formulier der brieven, welke de heeren hun gaven, te vinden bij Boutillier, fomme rurale, 1. boek. tit. 14. dit blijkt ook uit Beaumanoir , gewoonten van Beauvoifis, • 1. hoofdfl. over de bailluwen. Zij droegen alleen zorg voor de reebtsvpr- de-  DER WETTEN. 533 ten zelve niet, zij gaven volmagt aan de vroede mannen, en fpraken vervolgens het vonnis van de vroede mannen uit ; maar toen die vroede mannen niet langer in ftaat waren om te von-i nisfen , wierd dit het werk van de bailluwen zelve. Dit ging des te gemaklijker, om dat men de rechtsvordering van de kerkelijke rechters daaglijks onder het oog had. Het canonieke recht, en het nieuwe burgerlijke recht, werkten ook mede , om de pairs af te fchaffen. Dus geraakte eindelijk de gewoonte weg, wel- dering. Le bailli est tenu en la prefcnce des hommes a penre les paroles des chaux qui plaident; et doit demander as parties Je ils veulent avoir droit felon les raifons, qve ils ent dites, et Je ils dijent, Sire oil, le bailli doit contraindre les hommes , que ils fasjent le jugement. De bailluw is verpligt in tegenwoordigheid van de vroede mannen, de woorden van die geene die pleiten, aan te tekenen,en moet aan partijen vraagen, of zij recht begeeren volgens de redenen, die zij aangevoerd hebben, en wanneer zij, ja heer! zeggen, dan moet de bailluw de vroede mannen noodzaaken om het vonnis op te maaken. Zie ook de inftellingen van Lodewijk den negenden, I. boek. 103. hoofdjl. en 2. boek. 15. hoofdjl. Le juge, ft ne doit pas faire le jugement. De rechter, dat is de bailluw, dat hij het vonnis niet moet opmaaken. LI 5 XXVIII. BOEK. XLII. IOOFDS T U K.  53+ D E G E E S T XXVIII. BOE K. XLII. HOOFDSTUK'. O) Beaumanoir, 67. hoofdjl. pag. 336.en 61. hoofdjl. P"g. 3TS. en 316. Etablisf. 2. boek. 15. hoofdjl. welke tot hier toe ftandvastig in het geheele koningrijk gevolgd was, dat nimmer een enkeld rechter een vonnis kon uitfpreeken, zo als men in de Salifche wetten, in de kapitularien, en in de oudlte fchrijvers (Y), over de rechtspleeging onder den derden ftam, kan zien. Het tegenovergelteld misbruik , 't welk nergens anders plaats had , dan in de plaatslijke vierfchaaren, wierd gemaatigd, en eenigermaate weggenomen, zo door het invoeren in veele plaatzen van eenen ftadhouder van den rechter , met welken deeze moet raadpleegen, en welke een perfoonsverbeclder is van de oude vroede mannen, als door de verpligting , onder welke men die rechters gebragt heeft, om in zodanige misdaaden, op welken eene lijfftraf gefield is , twee advocaaten in het vonnisten bij zig te moeten neemen; en eindelijk is dit geheele misbruik vernietigd geworden , door het zo algemeen toeltaan van hoogere beroepingen. DRIE-  DER W ETÏEN. 535 DRIE- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. VERVOLG VAN HETZELFDE ONDERWERP. Dienvolgende was 'er geene wet , welke de heeren verbood om zelve hunne vierfchaaren te fpannen; 'er was geene wet, bij welke de bedieningen , die de pair» in de vierfchaaren hadden, '> afgefchaft wierden; 'er was geene wet, bij welke het aanftellen van bailluwen bevolen wierd; 'er was geene wet, bij welke aan dezelve het recht om te vonnisfen toegekend wierd. ' Dit alles kwam van langzaamerhand van zelve, en uit noodzaaklijkheid te voorfchijn. De kennis van het Romeinfche recht, van de gewijsden der hoven, van de nieuwlings befchreevene lighaamen van de gewoonten (f), eischten eene naarftigheid en vlijt, waar toe de adel, en het ongeletterd gemeen , nog lust, nog bekwaamheid bezaten. De eenigfte ordonnantie 00 , welke wij ten deezen opzigte hebben , is die , bij welke de heeren verpligt wierden, om alleen waereldlijke nerfoonen tot hunne bailluwen aan te ftellenv Het (j) Corps de coutumes. 00 Zij is van het jaar 1287- XXVIII. ROEK. XLIII. 100 F DS T U K.  536 DE GEEST XXVIII BOEK, XLIII. HOOFD STUK. VIER, (v) Ut fi ibi delinquant, fuperiores fui posfmt animadverttre in eosdem. , Het is zeer verkeerd, dat inen deeze ordonnantie heeft aangezien als de wet, door welke het ampt van bailluw is opgerecht. Deeze wet zegt -niets meer, dan het geen de woorden medebrengen ; daarenboven , zij bepaalt nader het geene zij voorfchrijft, door de redenen, welke zij 'er bijvoegt. 'Er ftaat , met zo veele woorden : „ De reden hier van is, om dat men de bail„ luwen zou kunnen ftraffen (V), wanneer zij „ de zaaken aan de partijen verraadden; hierom „ moesten zij uit de waereldlijke perfoonen ge„ nomen worden." Men kent de voorrechten, welke de geestlijke perfoonen in die tijden hadden. Men moet niet gelooven , dat die rechten , welke de heeren in oude tijden hadden , dog welke zij nu niet meer genieten, hun als onrechtvaardige aanmaatigingen ontnomen zijn. Verfcheiden van die rechten zijn door verzuim verloren geraakt, andere zijn in den loop gebleeven , om dat zij, toen 'er zo verfcheidene veranderingen in de vierfchaaren gekomen zijn1, met die veranderingen onbeftaanbaar waren.  DER WETTEN. 537 VIER- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. OVER. HET BEWIJS DOOR GETUIGEN. De rechters, welke geene andere regels te volgen hadden, dan de gebruiken , onderzogten gewoonlijk , in alle verfchillen , welke voor hun gebragt wierden , de zaak door getuigen. Toen het gerechtlijk kampen wat meer in onbruik geraakte, begon men die onderzoekingen in gefchrifte te ftellen; maar hoe zeer een mondelijk bewijs ook befchreeven word, is en blijft het egter een mondelijk bewijs. Dit deed derhalven niets anders af, dan dat het de kosten der rechtspleeging verzwaarde. Men maakte vervolgens inrigtingen , door welke een groot gedeelte van deeze onderzoekingen (w) noodeloos wierden. Men vond openbaare registers uit, door welke de meeste handelingen der menfehen bcweezen konden worden, in welke de bewijzen van adeldom, van ouderdom, van wettigen afkomst,van huuwlijken, en dergelijke van een ieder te vinden waren. Het fchrift is een getuigen, welke moeilijk te vervalfchen is; ver- . vol- O) Zie hoe men zijnen ouderdom en verwand fchap bewees, in de Etall. 1. boek. 71. en 73, hoofdjl. XXVIII. n o E ic. XLIV. FI O O F DST UK.  XXVIII. E O E K. XLIV. HOOFDSTUK. XLV. HOOFDSTUK. 53^ DE GEEST volgens wierden de gewoonten in gefchrifte gebragt: dit alles was zeer redelijk, het is vrij wat gemaklijker, om in de doopregisters te gaan opzoeken, of Pieter een zoon van Paulus is, dan om deeze zaak door een langdraadig onderzoek van getuigen te gaan bewijzen. Wanneer men in een land een zeer groot getal van gewoonten heeft, dan is het vrij wat beter, dat men alle die gewoonten bij eikanderen in een boek verzaamelt, dan dat men ieder bijzonder ingezeeten bij voorkomende gelegenheden verpligt, om die gewoonten te bewijzen. En eindelijk maakte men die zo veel geruchts gemaakt hebbende .ordonnantie , door welke verboden wierd, dat men eenig bewijs van getuigen mogt lanneemen voor eene fomme, die boven de honlerd ponden was, ten ware men tevens eenig jweemzel van een fchriftelijk bewijs voor den lag konde brengen. VIJF- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. OVER DE GEWOONTEN VAN VRANKRIJK. frankrijk wierd , gelijk ik gezegd heb, door onbefchreeven gewoonten geregeerd, en de bijzondere gewoonten van iedere heerlijkheid maakten het burgerlijke recht uit. Iedere heerlijkheid  DER WETTEN. 539 heid had zijn bijzonder burgerlijk recht, zo als ons Beaumanoir (x) leert, en dit ging zelfs zo ver, dat deeze fchrijver, welke men als een licht, en wel als een zeer voornaam licht van die tijden moet aanzien, zegt, dat hij niet gelooft, dat men in het geheele koningrijk twee heerlijkheden zou vinden, welke in alle opzigte dezelfde burgerwétten hadden. Deeze magtig groote verfcheidenheid had eene eerfte , en eene bijkomende oorzaak. Wat de eerlte oorzaak aanbelangt, hier toe herinnere men zig, wat ik boven in het hoofdltuk over de plaatslijke gewoonten (y) gezegd hebbe. En wat de bijkomende oorzaak betreft, deeze moet men in de.onderfcheidene uitdagen der gerechtlijke kampgevechten zoeken. Gevallen, welke telkens van het geluk afhingen, moesten natuurlijk telkens nieuwe gebruiken invoeren. Deeze gewoonten wierden aan het geheugen van oude lieden toevertrouwd; maar men kreeg ook van langzaamerhand wetten of befchreeven gewoonten. Voor eerst gaven de koningen, onder het be- gin (x) In zijne voorreden voor de gewoonten van Beauvoijis. (y) 12. Hoofdjluk. XXVIII. BOEK. XLV. HOOFDSTUK.  540 DE GEEST XXVIII. BOEK, XLV. HOOFD STUK. gin van den derden ftam (z) bijzondere charters uit, en zelfs ook wel algemeene charters, in dier voegen , als ik hetzelve boven heb uitgelegd. Van die natuur waren de inltellingen van Phiiippus Augustus en van Lodewijk den negenden, op gelijke wijze gaven de groote vafallen, met kennis en goedvinden van de heeren, welke aan hun leenroerig waren, in de groote vergaderingen van hunne hertogdommen, of graaffchappen, zeekere chartres of inltellingen uit, welke naar de omftandigheden ingcrigt waren. Van die natuur waren , de uitfpraak in eene groote vergadering van Godefroy, graaf van Bretagne, over het aandeel der edelen. De gewoonten van Normandie, welke door hertog Raoul toegedaan wierden. De gewoonten van Champagne , gegeeven door koning Thibault. De wetten van Simon, graaf van Montfoort, en andere. Dit veroorzaakte , dat men eenige gefchreeven wetten kreeg, en zelfs veel algemeener wetten, dan men tot dien tijd toe gehad had. Ten tweede; in het begin van den derden ftam was bij na al het gemeene volk lijfeigenen; dog 'er waren eene menigte redenen, welke de koningen en de heeren noodzaakten, om dezelve tot vrijlingen te maaken. Wan- (3) Zie de verzameling van ordonnantiën van Lsip riêre.  DER WETTEN. 541 Wanneer de heeren hunne lijfeigenen vrijmaakten , gaven zij hun goederen; zij moesten hun dus ook burgerwetten geeven , volgens welke zij over die goederen konden befchikken ; maar door deeze vrijgeevingen van de lijfeigenen beroofden de heeren zigzelven van hunne goederen. Men moest dus ook de rechten bepaalen, welke de heeren zig tot eene fchaadloosftellmg voor de alzo afgeftaane goederen voorbehielden. Het een en ander van deeze dingen wierd inde charters van de vrijverklaaringen bepaald; deeze charters maaken een gedeelte van onze gewoonten uit , en dit gedeehe was van zelve uit zijnen aart in gelchrifte vervat. Ten derden. Onder de regeering van I odewijk den negenden , en de volgende koningen, befchreeven verfcheiden kundige rechtsgeleerden , zo als Dejontaines, Beaumanoir, en andere , de gewoonten van hunne bailluwfchappen. Hun oogmerk was veeleer, om eene befchrijving van de rechtspleeging te geeven, dan om eene opgaave te doen van de gewoonten, welke in hunne tijden, omtrent de bcfchikking.over de goederen, plaats hadden; maar men vind 'er alles ; en hoe zeer deeze fchrijvers wel geen ander gezag hadden, dan dat geene, 't welk op de waarheid en algemeene bekendheid der zaaken, welke zij zeiden, gegrond was, zo behoeft men evenwel niet te twijfelen, of hunne gefchriften hebben zeer veel toegebragt tot het III. deel. M m her- XXVIII. n o e ic. XLV. I O O F DS T U K.1  54* DE GEEST XXVIII. B O K Ka XLV. HOOFDSTUK. herftel van ons Franfche recht. Zodanig was het in die tijden met ons befchreeven gewoonterecht geteegen. Dan ziet hier het grootfte tijdftip van onze rechten. Karei de zevende, en zijne opvolgers, deeden door het geheele koningrijk de verfcheiden plaatslijke gewoonten befchrijven, en zij fchreeven die formaliteiten voor , welken bij deeze verzameling in het oog moesten worden gehouden. Maar gelijk deeze verzameling bij wingewesten gefchiedde, en men uit iedere bijzondere heerlijkheid , in de algemeene vergaderingen van ieder wingewest, de bijzondere befchreevene en onbefchreevene gewoonten van iedere plaats kwam opgeeven, zo lag men zig toe, om deeze gewoonten meer algemeen te maaken: zo veel zulks zonder de belangen der bijzondere heeren, welke zij aan zig (a) voorbehielden , te kwetfen, gefchieden konde. Langs deezen weg kreegen onze gewoonten drie nieuwe eigenfehappen; zij wierden befchreeven, zij wierden meer algemeen , en zij wierden met het koninglijk gezag bettempeld. Toen men naderhand verfcheiden van deeze gewoonten op nieuw verzamelde, bragt men in de- (a) Dit gefchiedde in deezer voegen . toen de verzameling der gewoontens van Berry en van Parys gemaakt wierd. Zie la Thaumasjiere, 3. hoofdjl.  DER WETTEN. 543 dezelve verfcheiden veranderingen, zo door uit dezelve al dat geene weg te neemen, 't welk met de nieuwe rechtsgeleerdheid onbeftaanbaar was, als door bij dezelve verfcheiden dingen te voegen , welke uit deeze nieuwe rechtsgeleerdheid voortvloeiden. Hoe zeer men onder ons het gewoonte-recht aanziet, als eene foort van tegenovergeftelde van het Romeinfche recht, invoegen, dat deeze twee rechten de onderfcheiden grondgebieden verdeelen, zo is het evenwel zeker, dat verfcheiden inrigtingen van het Romeinfche recht in onze gewoonten ingefloopen zijn , voornamenlijk bij het maaken van die nieuwe verzamelingen , in tijden, welke de onze niet veel voorgegaan zijn; in welke dat recht het onderwerp van de kundigheden was van een ieder, die zig toelag op het 'verkrijgen van burgerlijke ampten ; in die tijden, in welke men 'er nog geene eer in ftelde, dat men onkundig was van alles, wat men behoorde te weeten ; in welke men de vlugheid van den geest meer belteedde , om zijn beroep grondig te kennen , dan hetzelve maar waar te neemen; en in welke de onophoudelijke tijdkortingen zelfs nog geene gewoone eigenfchap van de vrouwen waren. Ik zou mij aan liet flot van dit boek nog dieper in" zee hebben moeten begceven: ik had de zaaken nog meer uit eikanderen moeten haaien, M m 2 en XXVIII. !', O E IC. XLV. HOOFDSTUK.  xxvrii. I! O E K. XLV. HOOFDSTUK. NE- 544 DE GEEST en alle die ongevoelige veranderingen op den voet moeten volgen, welke, zedert dat men den weg tot hoogere beroepingen geopend heeft, het uitgebreide lighaam van onze Franfche rechtsgeleerdheid gevormd hebben; dog dan zou ik een groot werk, in een groot werk, gefchreeven hebben, rit bevinde mij juist in het geval van dien oudheids-onderzoeker (b), die uit zijn land vertrok, in Egypten aankwam, zijn oog eens een oogenblik op de pyramiden floeg, en weder naar huis keerde. (O In den Engelfchen Speiïator.  DER WETTEN. 545 NEGEN- EN- TWINTIGSTE BOEK. OVER DE MANIER, OP WELKE MEN WETTEN MOET MAAKEN. EERSTE HOOFDSTUK. OVER DEN GEEST, WELKE EENEN WETGEEVER MOET BEZIELEN. ft zeg » en &*t komt mij voor, dat ik dit geheele werk gefchreeven heb, om het te bewijzen, dat de geest van gematigdheid de ziel van eenen wetgeever moet beheerfeben (c). Het ftaat- (c) Het is niet moogüjk, dat immer iemand een goed wetgeever k;m zijn, die niet tevens een goed wijsgeer is. Het geen ik wegens de kunst van regeeren in mijne noot (ï) , op het vijf- en- twintigjle hoofdjluk van het twaalfde boek gezegd bebbe, is ook voornaamlijk op de kunst van wetten te maaken zeer toepaslijK. Menigmaalen herhaalt de heer de Montesquieu, (en waarlijk het kan uiet genoeg herhaald worden,) dat in alle wetten een geest van gematigdheid moet doorftraalen. Zo dra eene wet ongematigd is, zo dra in dezelve buiten reden , buiten, Mm 3 be. XXIX. B O E K. I. HOOFDSTUK.  XXIX. l! O E K. I. HOOFD STUK, 54ö DE GEEST ftaatkundig goed bevind zig,even als het zcJcnkundig goed , altijd tusfehen twee uiterllens. Laat ik dit met een voorbeeld ophelderen. De formaliteiten van de juftitie zijn voor de vrij- belang van de maatfehappij, voor welke zij gemaakt word, dingen, die op zigzelven onverfchillig zijn, verboden worden; zo dra eene wet op geringe misdaaden zwaare flraffen ftelt, en wederom op zwaare misdaaden geringe beftraffingen; zo dra in eene wet drift, woede, en wat dies meer is, te leezen is, dan verraad eene zodanige wet aan den eenen kant de onkunde van den wetgeever , in alle die dingen , welke in iemand , die ten nutte van eene maatfehappij wetten maaken zal, vereischt worden, en tevens, aan de andere zijde, leggen zodanige wetten ten klaarden de zwakheid van den geeit des wetgeevers open, welke daar door toont, geheej en al tot een zo gewigtig werk ongefchikt te zijn. Wij hebben in meest alle onze ftaatkundige fchrijvers de heerlijkfte voorfchriften. welke een wetgeever in het maaken v.in zijne wetten behoort in het oog te houden. Onder deeze verdient het hoofdituk vin den heer Bielfeld, over de wetten, en het maaken van wetten, in zijne injlit. poht. torn. i. chap. 6. pag. 159. zeer grooten lof nmr boven alles kan ik den leezer, die hier van een grondig berigt begeert, niet genoeg aanprijzen het vierde deel van de oeuvres politiques van den abt de Mauly., hetweike hij onder eenen bijzonderen titel van principes d?s lofx , grondbeginfelen der wei)en, heeft uitgegeeven. Vertaaler.  DER WETTEN. 517 vrijheid zeer noodzaaklijk; maar men zou derzelver getal zo groot kunnen maaken, dat zij zelfs het oogmerk van die wetten, door welke zij ingevoerd waren , zouden kunnen omver h flooten. Langs deezen weg zou 'er geen einde aan de verfchillen zijn. Hier door zou de eigendom der goederen onzeker blijven: men zou of aan de eene partij de goederen van de andere partij, zonder onderzoek, toewijzen, of men zou door het onderzoek zelve beide de partijen in den grond booren. Hier door zouden de burgers hunne vrijheid en zekerheid verliezen; hier door zouden de aanleggers buiten ftaat geraaken, om hunnen eisch^ te bewijzen , en de verweerders om zig te vcrdeedigen. TWEEDE HOOFDSTUK. VERVOLG VAN HETZELFDE ONDERWERP. Cecilius , bij Aulus Gellius ( twintig duivers, welke de' wet der twaalf tafelen daar op voor eene boete gedeld had, aanbood. Wanneer men in eene wet eens de denkbeelden der zaaken, van welke men fpreekt, wel bepaald heeft, dan moet men zig naderhand niet weder van onbepaalde uitdrukkingen bedienen. Na dat men in de ordonnantie op de Hjfjlrafelijke misdaaden van Lodewijk den veertienden J) eene naauwkeurige optelling bad gegeeven van die misdaaden , welke tot. de koninglijke vierfchaar O) behoorden, voegde men 'er eindelijk bij: „ en voorts alle die gevallen, over welkè ,, de koninglijke rechters van ouds gevonnist „ hebben." Deeze algemeene uitdrukking bragt alles we Ier onder de oude willekeurigheid3; waar uit het door deeze zelfde ordonnantie getrókken was. Karei de zevende Cn) zegt, dat .hij in ervaringe gekomen was, dat, tegen het gebruik van die landen in het koningrijk, welke door de gewoonten-geregeerd wierden, partijen menigmaalen, irie, vier, en zelfs zes maanden na het uitfpree- ken - (0 Men vind in het proces-verhaal van deeze orlonnantie de redenen, welke men daar voor bad. 0>0 Cas royaux. 00 In zijne ordonnantie van Montel-ks- Tours i ran het jaar 1453. \  DER WETTEN. 577 ken van het vonnis, in hooger beroep kwamen; hij beveelt daarop, dat men ogenbliklijk zijn hoo- 1 ger beroep moet aanteekenen , ten ware zulks door verzuim , of bedrog van den procureur (0) t verwaarloosd wierd, of ook, ten ware, dat 'er groote en doorflaande redenen plaats hadden , om den hooger beroeper van zijn verzuimd beroep te ontheffen. Het flof van deeze wet friet het begin van dezelve omver, en wel met dat gevolg, dat men naderhand zelfs, geduurende de eerde dertig jaaren na het vonnis, nog in hooger beroep ontfangen wierd fj>). De wet der Longobarden (q~) verbied eene vrouw , welke eenmaal het geestlijk gewaad aangenomen heeft , het huuwlijk, hoe zeer zij nog niet ingewijd is. ,, Want, zegt die wet, „ even gelijk een bruidegom, welke zijne bruid „ alleen maar door het overgeeven van eenen „ trouwring aan zig verbonden heeft, geene an,, dere vrouw, zonder eene misdaad te begaan, „ kan trouwen , even weinig kan dit de bruid van God, of van de heilige maagd doen." Ik houde daande, dat men in wetten van de eene we- (0) Men zou eenen zodanigen procureur kunnen ftraffen, zonder daarom de vastgeftelde orde te verbreeken. (p) In de ordonnantie van het jaar 1667 zijn daaromtrent reglementen gemaakt. (q) 2. Boek. tit. 35. Oo 3 XXIX. 1 O F. K. XVI. 00 F DS T U K.  5/3 DE GEEST XXIX. i! o E K. xvr. hoof r>- s t u K, wezentlijkheid tot de andere wezentlijkheid, en niet van de wezentlijkheid tot de figuur, nog van de figuur tot de vvcezentlijkheid moet redeneeren. 'Er is eene wet van Conjlantinus (r) , bij welke bepaald word, dat het enkele getuigenis van eenen bisfchop voldoet, zonder dat men na een zodanig getuigenis nodig hebbe, om andere getuigen te hooren. Deeze vorst lloeg eenen zeer korten weg in. De zaaken beoordeelde hij volgens de perzoonen der getuigen, en de perzoonen der getuigen waardeerde hij volgens de waardigheeden, die zij bekleedden. De wetten moeten niet fpitsvinnig zijn ; Zij worden voor lieden van een middelmatig oordeel gemaakt; zij behelzen geene redeneerkunde , maar de eenvoudige taal van eenen huisvader aan zijn huisgezin. Wanneer men in eene wet niet noodzaaklijk eenige uitzonderingen , bepaalingen , verzagtingen en dergelijke nodig heeft, dan doet men altijd voorzigtiger, dat men dezelve vermijd. Zo dra men in eene breedvoerige verhandeling van die dingen zig maar even begeeft, dan opent men eene deur voor nog grooter breedvoerigheeden. Men (»•) In het aanhangzel bij' het wetboek van Thetdeftits, van Pater Sirmond, ï". deel.  DER WETTEN. 579 Men behoort nimmer verandering in eenige wetten te maaken, zonder eene zeer voldoende reden. Justinianus beval, dat men eenen bruidegom kon verlaaten, zonder dat de bruid haar huuwlijksgoed verloor, indien hij geduurende den tijd van twee jaaren (O zijn huuwlijk niet had kunnen voltrekken. Naderhand veranderde hij die wet, en hij ftond aan den ongelukkigen bruidegom drie jaaren toe (O , maar in een dergelijk geval zijn twee jaaren zo veel als drie, en drie jaaren niet meer dan twee. Wanneer men zo ver komt, dat men de aanleidende reden, waarom men eene wet maakt, opgeeft, dan moet die reden van dien aart zijn, dat zij met de waardigheid van eenen wetgeever firookt. Men vind eene Romeinfche (u~) wet, bij welke bepaald word, dat een blinde niet mag pleiten, om dat hij de cieraaden , met welke de rechter bekleed is, niet zien kan. Men moet zig waarlijk 'er op toegelegd hebben, om eene zo onnozele reden uit te denken, daar zig voor deeze wet zo veele andere goede redenen opdeeden. De rechtsgeleerde Paulus (v) zegt, dat een kind, 't welk op de zevende maand gebooren word , (j) L- I. Cod. de repudiis. (t) Zie de authent. Jed hodie Cod. de repudiis* (m) L. ï.ff de postulando. (v) In zijne fententien, 4. boek. tit. 2. Oo 4 XXIX. HOEK. XVI. 400FD- STUK.  J! o E K XVI. 1Ü0FC STUK. 3S0 DE GEliST word, voldragen is-; en hij meent dit uit het getal der cijferletters van Pythagoras te kunnen bewijzen, 't Js zonderling, dat men. over der- - gelijke zaaken uit het getal der cijferletters van _ Pyihagoras oordeelt. Zom'mige Franfche rechtsgeleerden zeggen , dat wanneer de koning eenig land bemagtigt, als dan de kerken van dat land onder de regalien van den koning behooren , om dat de kroon rbnd is. Ik ben niet voorneemens , om, hier, over de rechten van den koning te handelen, veel min te onderzoeken, of in dat geval de reden van de burgerlijke of kerkelijke wet voor de reden van de ftaatkundige wet moet wijken ; maar ik zeg alleen, dat deeze zo eerbiedwaardige rechten op deftiger grondbeginzelen moeten worden Maande gehoud.n. Wie heeft immer de rechten, welke aan eene waardigheid verkm.gt zijn, op de gedaante van de telkens van die waardigheid zien gronden ? Davila f» zegt, dat Karei de negende, door het pari ment van Rouaan, met het begin van 2rjn v-entende j.,ar,voor meerderjaarig verklaard wierd , om reden , dat de wetten willen, dat uien de tijd van ogenblik tot ogenblik zal reke*Ub«r^vt *fe .bo3 »latnLfes\ Jrrerfs» ab ai.NnCft, 00 Della gutrra pivitt de Francia; pas; 3(5.  DER WETTEN. 581 nen, wanneer het op de afgifte, en de befluuririg der goederen van minderjaarigen aankomt, daar x\] in tegendeel, wanneer het om het verkrijgen van eerampten te doen is, een jaar, 't welk begonnen is , voor voltrokken houden. Ik zal mij wel wagten, van hier eene fchikking te berispen , welke mij voorkomt tot hier toe nog geene nadeelige gevolgen gehad te hebben; ik zeg alleen , dat de reden , welke hier door den kanfelier van het hospitaal aangevoerd word, de waare reden niet is, en dat het 'er zeer ver af is, dat de regeering over volkeren alleen een eerampt zoude zijn. Wat de verdenkingen aangaat, de verdenkingen van de wet zijn beeter dan die van de menfehen. De Fianfche wet befchouwt (x) alle daaden, welke esn koopman in de tien laatfte dagen voor zijn bankbreuk heeft gedaan, als kunstenaarijen , om zijne fchuldeisfchers te bedriegen. Dit is eene verdenking van de wet. De Ro?neinfché wet firafte een man, welke zijne vrouw , na dat zij overfpel begaan had, bij zig hield, ten minsten, zo hij daar toe niet bepaald wierd, uit vrees voorden uitflag van een proces, of uit-verwaarloozing van zijne eigene fchande; en dit is eene verdenking van de menfehen. {x) Deeze wet is van de maand November, 1702. Oo 5 XXIX. B O ti K. XVI. HOOFDSTUK.  5S2 DE GEEST XXIX. B O U K XVI. HOOFD STUK. fchen. De rechter moest dus de beweegreden van het gedrag van den man vermoeden, en zig door eene zeer duistere manier van denken be- paaien. Wanneer een rechter mag verdenken, dan worden de vonnisfen willekeurig; maar wanneer de wet zelve verdenkt, dan heeft de rechter eenen bepaalden regel voor zig. De wet van Plato fj) wilde, zo als ik gezegd heb» be, dat men iemand, die zig zeiven niet om fchande te vermijden, maar uit zwakheid, vermoord had , zou firafien. Deeze wet deugde niet, daarom, om dat zij wilde,dat juist in het eenigfte geval, in het welke men van den misdaadiger geene bekentenis konde bekomen , van de beweegredenen van zijne daad, evenwel de rechter volgens die beweegredenen zoude vonnisfen. Even gelijk het gevolg van onnodige wette» is, dat zij de noodzSaklijke wetten haare kragt beneemen, zo is het gevolg van zodanige wetten, welke ligtelijk te ontduiken zijn , dat zij de wetgeeving verzwakken. Eene wet moet haare werking hebben, en men moet niet toelaaten, dat men dezelve door bijzondere overeenkomften buiten werking kan ftellen. De wet Falcidia bij de Romeinen wilde, dat een (j) Over de wetten, g. loei.  DER WETTEN. 5«3 een erfgenaam altijd een vierde gedeelte van de : nalatenfchap zoude hebben. Dog 'er was nog E eene andere wet (z), welke aan den testamentmaaker vrijheid gaf, om aan zijnen, erfgenaam u het behouden van dat een vierde te verbieden. Dit is met de wetten fpeclen. Hier door wierd ' de wet h'akïdia onnodig; want indien een testamentmaakcr zijnen erfgenaam wilde bevoordeelen, dan had hij daar toe de wet Fakidia niet nodig , en zo hij hem wilde benadeelen, dan verbood hij hem , om zig van de wet Fakidia te mogen bedienen. Men moet zorge dragen, dat men de wetten zo maakte , dat zij niet tegen de natuur der dingen aandruisfchen. Toen Phil ps de tweede den Prim van Oranje vogelvrij verklaarde , beloofde hij, aan den geenen, die deezen vorst het leven' benam, of aan deszelfs erfgenaamen,eene belooning van vijf- en- twintig duizend ecuus, en brieven van adeldom ; deeze belooning beloofde hij op zijn koninglijk woord, en als een dienaar van God. Brieven van adeldom voor een dergelijk gruwelltuk te belooven ! eene dergelijke daad in de hoedanigheid van eenen dienaar van God te beveelen 1 dit alles fmijt, in één ogenblik , alle denkbeelden van eer , zedenkunde, en Godsdienst onder de voeten. Zeer zelden kan het gebeuren, dat men zig ge- {$) De auth. Jed cum testaUr* [XIX. O E K. XVI. 00 F D- 1 TOK.  XXIX. n o k k. XVf. hoofdstuk. 1 i ] I 1 1 £ li . ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. OVER EENE VERKEERDE MANIER VAN WETTEN TE GEEVEN. XVII. De Rmreinfche keizers maakten , even gelijk hoofd onze vorsten , hunnen wil door decreeten, en stuk. editlen, bekend ; maar, (het geen onze vorsten ■ niet doen,) zij gaven' aan de rechters, en zelfs aan 00 12. boek. tit. 2. §. 16. 5§4 DE GEEST genoodzaakt vind, om eene zaak, welke in zi* zeiven niet kwaad is, onder voorwendfel van eene ingebeelde volmaaktheid te verbieden. . Men moet in de wetten eene zeekere oprechtheid doen doordraaien; daar dezelve gemaakt ivorden om de ondeugd in de menfehen te bengelen , moeten zij zelve alle kenmerken van danke onfchuld hebben. Men kan in de wetten Ier Wifigothen (a) dat belaglijke fmeekfehrift eezen,volgens het welke men de Jooden onder Ie verpligting bragt, om alles te eeten,watmet arkensvleesch gereed gemaakt' was , wanneer het naar geen enkel varkensvleesch op zigzelven vas;dit was eene groote wreedheid. Men bragt iun onder eene wet, welke tegen hunne wet treed , en men liet hun niets van hunne wet ver, dan dat geene, t welk voor hun een teen konde zijn, om aan hunne wet te denkeu.  DER. WETTEN. 5s5 aan bijzondere onderdaanen, in hunne verfchillen.,. vrijheid , om hunnen wil door brievèn te , vraagen , en de antwoorden,. welke zij op dezelve gaven , wierden refcripten genaamd. De r decretaalen der Faufen zijn, om eigentlijk te fpreeken, zodanige refcripten. Men bemerkt" ras, dat dit eene flegte manier van wetgeeving is ; die geene , welke op deeze wijze wetten vraagen , zijn flegte leidslieden voor de vorsten; de gevallen worden in dezelve altijd verkeerd voorgedragen. Julius Cttp%Mus (/;) zegt, dat . Trajanus menigmaalen weigerde zodanige refcripten te geeven,om voor te komen, dat men eene uitfpraak, ën zomtijds eene bijzondere gunst niet op alle andere gevall mi toepaslijk maakte. Macrinus (c) had voorgenomen, om alle deeze refcripten af tc fchafFen; hij kon niet verdragen, dat men de refcripten van Coiitmodus, Caracalla, en van andere vorsten, welke van onkunde knelden, voor wetten aanzag. Dog Justinianus dagt 'er anders over, en vulde zijne verzameling van wetten met dezelve op. Het zou te wenfchen zijn , dat die geene, welke de Romeinfche wetten leezeu , het onderfcheid tusfehen deeze foorten van ohderftellin- gen, (&1 Zie Julius Capitolinus, in bet leven van Ma- crinus. ' , , , ., , -,. ,,nv .. . . .,. -e (e) Bdifiib Mem noa n&v tiwitimdUtii! & XXIX. ! o e K. xv iï. OOF D> T ü K.  586 DE GEEST XXIX. BüliK, xvi r. HOOFDSTUK. xvur. [ O O F DSTUK. AGTTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE DENKBEELDEN VAN EENVORMIGHEID. 'Er zijn zeekere denkbeelden van eenvormigheid, waaraan zig zomtijds de grootfte vernuften verflaaven, (want dit is zelfs aan Karei den grooten gebeurd) dog welke de kleine verlamden onfeilbaar overmeesteren. Zij zien in dezelve eene foort van volkomenheid , welke zij erkennen , om dat het onmooglijk is, dat zij dezelve niet zouden ontdekken. De zelfde gewigten in alles wat tot de burgerlijke neering behoort, dezelfde maaien in alles wat tot den koophandel betreklijk is, dezelfde wetten in den geheelen Staat, dezelfde Godsdienst in alle deelen van den Staat. Maar zou dit alles altijd zonder onderfch-id nuttig en goed zijn? Het kwaad, 't welk de verandering voortbrengt, is meenigmaalen erger, dan het kwaad, het welk men wil wegneemen. Zou men niet met veel beter recht de uitgebreidheid van een vernuft daar in moeten gen, met de raadsbefluiten, de volksbefluiten, de algemeene inftellingen der keizers , en alle de andere wetten, welke op de natuur der dingen , op de zwakheid der vrouwen , op de weerloosheid der mintierjaarigen, en op het algemeene nut gegrond waren , in het oog hielden.  DER WETTEN. 87 ten zoeken, dat hetzelve naauwkeurig wist te ; bepaalen , in welke gevallen eenvormigheid, en n in welke gevallen verfcheidenheid vereischt word ? : In China regeert men de Chineefen volgens deu gewoontens der Chineefen, en de Tartaaren vol- ; gens de gewoontens der Ta'taaren: en ondertusfchen is 'er op de geheele waereld geen volk, waar men zig fterker op de ftille gerustheid van tiet volk zelve toelegt. Wanneer de burgers de wetten maar gehoorzaamen , wat is'er dan aan ge* legen, of zij alle dezelfde wetten hebben? NEGENTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE WETGEEVERS. Aristoteles volgde dan eens zijnen naarijver tegen Plato in, en vierde dan eens zijne genegenheid voor Alexander den ruimen teugel. Plato was vol van verontwaardiging tegen de dwinglandij van het volk van Athene. Machiavel was vervuld met zijne fpeelpop , den hertog van Valentie. Thomas Morus (J), welke meer fprak van het geene hij geleezen, dan van het geene hij doorgedagt had, wilde, dat men alle Staaten zoude regeeren met de eenvoudigheid, waarmede weleer eene Griekfche ftad beftuurd wierd. Ar- («f; In zijn Utopia. ÉXIX. O S K. ivm. 0 O F IJTUK. XIX. HOOFDSTUK.  XXIX. BOEK. XIX. HOOFDSTUK. 585 DE GEEST DER WETTEN. Anigton had niets 'dan de Engelfche republiek onder het oog, terwijl eene menigte van fchrijvers overal de wanorde meenden te vinden, waar geen gekroond hoofd 'regeerde. De wetten'vertoonen altoos iets van de hoofdneigingen en vooroordeelen van derzelver inltellers.' Zomtijds ftraalen zij 'er maar in door, en laaten zij eenige voetftappen in dezelve na , maar ook zomtijds blijven zij in dezelve, en lijven zij zig in dezelve in. ■ ioCTjri nsijflv? öbïfassfa aïis jis ïo tnsseï