D E GRAAF YAN C OMMIN GE, O T DE ONGELUKKIGE GELIEVEN; T O O E EL SPEL. D O O H P IE TER FITTERS. TE AJÏSTJEZDA M, B Y riETER JOHANNES 1'YLENBROEL MBCCLXXXYIII.  AAN DE MAATSCHAPPY VAN VERDIENSTEN, ONDER DE ZINSPREUK: F E L I X M E R I T I S; T E AMSTELDAM. Beminde Maatfchappy, ó lust der Amftelaaren! óGy, wier glori klinkt door 't Nederlandsen gewest! In zede- en letterkunde, in koopvaardyé' ervaaren, In tekenkunst volleerd; ja, in 't Gemeeuebest, Het oogelyn voor hen die weetenfchap bedoelen, 't Zy werktuig- of natuur- of bouwkunst hen vermaak', liet zy hun hart, gelokt door teder zielgevoelen, Voor ftreelendc muziek, die telg des Hemels, blaak'; * 2 Be-  Beroemde Maatfchtppy! u moet ik, in myn dichten, Daar uwe deugd mé ontgloeit, uw liefde my beftraalt, Een praalbeeld myner liefde en duurzaame achting nichten, Dat pronken zal zo lang myn zangfter ademhaalt... Myn dichten ?. ach! hoe week zyn die Bataaffche gronden!. Gy hebt eene eerezuil, niet door myn zwak gedicht, In myne ziel, aan u fints uwe wieg verbonden, Maar door uw kundigheên, uzelf reeds opgericht. Geachte Maatfchappy! nu meer dan vyfpaar jaaren, Als Mecenaat der kunst, beroemd by dit geflacht; Wie zal uw glori, wie uw daaden evenaaren, Als gy ten toppunt ftygt van uw vereende magt? Daar gy, gerugfteund door de fchatteu uwer vadren, Den fierelyken kap uws tempels van arduin, Uw' h u s l y's meesterftuk, de ftarren reeds ziet nadren, By 't Godsgebouw dat rees uit Schouwburgs fmookend Talryke Maatfchappy ! bedanken we uwen dichter, (puin! Wiens roem, op wieken van de Faam, ten Hemel zweev'! Hy  Hy vinde erkentenis in 't hart van eiken dichter, Opdat men aan verdienste een heilig offer geev'! Ja, kunstenkweeker,WRITS ! ik wy ë uwe asch myn klanken! Gy hebt ons zo veel fchoons, ons zo veel nuts bereid : Myn (tem mogt u daarvoor in deezeu tyd reeds danken , Hoor myne erkentenis nu aan in de eeuwigheid!.. Beroemde Maatfchappy! die zo veel groote mannen Hunne offers brengen ziet op uw gevvyd altaar, En, tot bereiking van uw doelwit ingefpannen , Den aandacht wekken van den noesten Amftelaar! Gedoog, ó telg der Kunst! gedoog, ö Maatfchappyë!' Dat één der flichtren van uw roemryk kunstgebouw U eene vrucht dier kunst, die gy zo liefkoost, wyë'..., Hy kuschte u in uw wieg... thans eert hy u als Vrouw: Hy legt dan zyn' comminge eerbiedig voor u neder: Ai! fchenk een' laauwen traan aan dien elendeling! (der? Wiens foltring was op de aard' verfcheurender? wiens wree> Waar vond men ooit een hart dat zulk een wonde omringt * 3 Laat,  Laat,, voor een oogenblik, uw nyvre kunstmin vaaren ; Verlaat, een oogenblik, uw zaal van kunstvermaak; Treed neêr in 't grafgewelf van fombre kluizenaaren... .. De fakkel van den dood is onze levensbaak! Help my adélaïde in 't donker graf verzeilen: Myn hand geleid u, waar zy fcheid van 't traanendal: Als we onzen evenmensen ter aarde zien beftellen, Befchouwen wy wat ons éénmaal gebeuren zal. Beminde Maatfchappy, die vlamt op weetenfehappen! De hoogfte weetenfehap is, 't denken aan den dood: Wy klimmen derwaart op , als we afgaan langs die trappen , ' Waar dikke duisternis het levenslicht ontfloot • Aan tedre adélaïde, in minnefmart verflondeu; : De duisternis des grafs-fchonk haar het eeuwig licht, Wanneer zy , ftervende aan haar diepe minnewonden , Verheerlykt opftond voor het Godlyk aangezicht! ■Uw hart, hoe teder 't zy, kan, met ftandvastige oogen, Zich wenden tiaar het graf;.. 't is 't eind' van allen druk: De  ; De mensch, die beefc vöor'tgraf, heeft weinig zielvermogen;. De waereld... is 't geen dal bezaaid door'tOngeluk? ] Het leven is een flaap, de dood doet ons ontwaaken: Ontvvaaken wy, eer 't hart, bevangen door zyn wee, Als alles ons verzaakt, ook alles moet verzaaken... Dit overdacht myn ziel by't doodshoofd van RANCÉ; RANCÉ, den flichter dier verfchrikkelyke Abtdyè', Waar 't leven derven, waar het fterven leven is; Waar doode woestyniers , door hunne Maatfchappyë „ Een' lusthof fchcppen uit een barre wildernis; Waar de armoê fchatten reikt; waar rust beftaat in't zwoegen; Waar zwygen fprecken is; waar'thart door kilheid gloeit; Waar hongersnood verzaad; waar fmart doet vergenoegen ; Waar ftrenge flaverny de vryheid fchenkt, ontboeit. Laat ons, ó Maatfchappy! die Maatfchappy befchouwen ; Befchrei daarin c o m m i n g e , als hy bezwykt by 't graf; Treed uit uw welige in haar treurige landouwen, Waar droefheid aan myn ziel zo veel genoegen gaf. . 'j 6 Ja!  & Ja ! die ftervling kan alleen gelukkig weezen, Die de eerfle kunst betracht.. die, wél te fterven, is; Hy, door zyn fterven , uit zyn' levensdroom verrezen, Zaljuigchenmoogeu„'£ ben thans Felix Meritis/"(*) t FELIX MERITIS! ö Wellust onzer zielen! Befcherm, befcherm comminge, als.gy hem, in zyn' druk, Op de asfche van r a n c é voor 't kruis ziet nederknielen ; Dan word zyn tegenfpoed een wel' van myn geluk; Dan zal hy juigchend voor adélaïde fneeven.. Dit zal zyn kwynend hart een bron van wellust geeven! P IET ER PTPERS. 20. April, 1788. (*) Felix Meritis betekent, naar den letter, gelukkig door rcriiensten.  voorrede; i Het heeft my altyd verwonderd en tevens bedroefd, dat nieniant onzer Nederlandfche ■ dicht eren zynen iarbeid aan het overzetten van le comte de icomminge, (i) door den Heere D'Arnaud, toe■ geheiligd heeft. Voorlang voelde ik eene fterke neiging om deeze : zwaare taak op my te neemen, doch dezelve by i myn gering dichterlyk vermogen afmeetende, fchroom, de ik altyd dien arbeid te beginnen. Myne liefde voor dat fchoon tooneelfiuk, omdat i het zo veel gevoel van deugd, godsdienst en eer in! boezemt, was eindelyk zo groot, dat zy my alle a zwaarigheden deed te boven ftreeven , en bef uiten :een tooneelfpel aan myne waardige landgenooten melde te deelen, het geen ik wel gewenscht had, dat, ) viór my, door eene bekwaamer pen gefchied waare. De vrees van de fchoone en vloeibaare vaerzen i van den Heere D'Arnaud, door myne overzetting, coneer te zullen aandoen, was éine der redenen, die my- (0 C ommin cu moet uitgebroken worden, als of 'er liftond kommeinsje. Men neeme my deeze aanduioing ten ^ goede, zynde dezelve alleenlyk voor zulke leezeren die der FFranfche uitfpraake geheel onkundig zyn: dus zegt men oek iu'orsinii vour u'oRSlGNr.  VOORREDE, myne handen boeiden in dit werk aan te vangen, en deeze vrees is het ook, die my nog bezielt nu ik myn" graaf van comminge der waereld zie binnentreeden. Welk eene zoetvloeiendheid, welk eene kracht van uitdrukking fpreid de voortreffelyke D'Arnaud ons overal in dit tooneelfluk ten toon ! Ik zie niet dan met huivering op myne vaerzen neder, wanneer ik myne fchemerende oogen van zo veel luisters afmende ! dan, alzo navolgingen meer gefchikt zyn voor dezulken, die der taaie, waaruit men overneemt, onkundig zyn, dan voor hen, die zich 'met ■ het oorfprongkelyke zelf kunnen verlustigen; zo bedoelt ook deeze graaf van comminge meer het hart aan te doen van dezulken, die zich, kezende, trachten te jlichten, te ondenvyzen , en te vermaaken, dan de kiesfche oogen te behaagen der kunstkenneren , die alleen bevoegd zyn, om vertaalingen te hc'óordcelen , ■ en onder wier oogen ik niet dan beevenda ten voorfchyn treede. Hoe gaarne ik beide deeze foorten van leezcren genoegen had willen geeven, bekenne ik openhartig, dat ik voorzie, de laatften fomtyds uit louter onver' mogen te zullen mishaagen, te meer, daar myne eer-  VOORREDE. eerfte pooging is geweest om liever vloeibaare, fchoort tiiet in allen deele de kracht van den Franfchen dichter uitdrukkende, dan harde vaerzen te fchryven, die voor het overige zouden kunnen geoordeeld worden volkomen aan het oorfprongkelyke te beantwoorden. Men gelieve dan deezen graaf van comminge aan te zien, meer als een voortbrengfel myner zucht om myne landgenooten, die der Franfche taaie onkundig zyn, dit fchoon tooneelfluk mede te declen, dan wel als eene proef myner bekwaamheden in den Heere D'Arnaud op zyn fpoor na te treeden. Indien dan dit ft uk aan deeze foort van leezeren mooge behaagen, zal het grootfte gedeelt* myns verlangens vervuld zyn; hoopende dat de kunstkenners, welken genoegen te geeven mede myne poo, ging is geweest, mynen arbeid, zo niet met volkoi men goedkeuring, ten minfte met geene volkomen . afkeuring befchouwen zullen. De Heer D'Arnaud heeft voor onderfcheiden uitgaaren van zynen comminge onderfcheiden voori redenen geplaatst, welken allen te vertaaien my te 1 verre weg zoude leiden, en aan myn oogmerk niet zoude voldoen, zynde dezelven voornaamentlyk inge** 3 richt  VOORREDE. richt voor kunstminnaarcn, die zich, het zy door eigen arbeid, het zy door critique, op het kunstvak der tooneelpoëzye toeleggen; weshalven ik my vergenoegen zal met hier eenige uittrekfelen uit gemelde voorredenen aan te haaien, die my toefchynen niet ondienftig te zullen zyn aan allen, die dit tooneelftuk zullen gelieven te leezen. ,, Indien , zegt de Heer D'Arnaud, het Medelyden en de Schrik de twee voornaamfte dryfveêren zyn, die op het tconeel moeten gebezigd worden, is 'er mogelyk nooit eene gefchiedenis geweest, welke daar vatbaarder voor was, dan die van den graaf van comminge. Men is niet in ftaat zyne gedenkfchriften zonder ontroering te leezen. ,, De geftrcnge ftilzwygcnkeid, welke in de abtdy'è la trappe (i) heerscht, heb ik aangemerkt ah de veêrkracht van het belang, dat myn tooneelftuk werking byzettede. Eéne myner voornaamfte perfoonaadjen, geduurende twee achtereenvolgende bedryven , tot zwygen te noodaaaken , fchoon door de hevigfte driften beftreden , is, myns oordeels, een treffend, een aandachtwekkend tafereel. „ De (i) Zie de hier achter volgende befchryvwg deezer Abtdyë.  VOORREDE. De gedenkfchriften van comminge vertoonen ons dien graaf, toen hy zich in la trappe begaf, als eet? mensch, die, ten opzichte van den Godsdienst, zeer onverfchillig dacht, en die alleenlyk van zyn hartzeer doordrongen was. Het heeft my ioegcfchenen, dat, door hem als een' Godvreezén\f mensch af te fchilderen , ik meer verfcheidenheid in dat karakter zonde kunnen te weeg brengen, en het aldus natuurlyker, vuuriger en driftiger zou kunnen doen werken. „ 'Er worden helden van allerleien flag gevonden, liet is eene bekende zaak, dat die verheven ftervelingen, die zich verre boven ons verheffen, hunne grootheid aan hunne vervoering van hartstochten (enthoufiasme) fchuldig zyn. Indien nu deeze Enthufiasmus zich voegt by den Godsdienst, welke de glansrykfte en trefelykfte beelden voor de oogen onzer ziele fchildert, kunnen 'er uit zulke beweegöorzaaken niet anders dan zulke verwonderenswaardige wezens, als de Religieufen van la trappe zyn, voortkomen. Tot het geringfte zaadje der menfchelyke driften toe in zyn hart te doen ft erven; zich te doordringen, zich te vervullen met hei troostelyk en tevens fchrikkelyk denkbeeld, van eenen ** r> Gsd,  VOORREDE. God, die beloont en die flraft; zich tegen zkhzeU ven, als tegen zynen wreedften vyand, onöphoudelyk te wapenen ; zichzelven, met eene onbegryplyke tnmeêdoogenhcid, ja wreedheid, te bevechten en ten onder te brengen; den hoogmoed, die krachtige dryfvtêr onzer ziele, met voeten te treeden; zynen roem uit de allerdiepjie vernedering te putten; den geheelen aardbodem en alle deszelfi omwentelingen geheel en al uit de oogen te verliezen (i) om dezelven altoos alleenlyk op den Hemel gevestigd te houden; met zo veel blydfchap ter dood te gaan als andere menfehen, by hunne geboorte, indien zy op dat oogenblik van hunne kennis gebruik konden maaken, gevoelen zouden; zich eindelyk geheel en al te vernietigen, om een wezen van eene geheel andere natuur te worden: dit is het groot tafereel , het welk de kluizenaars van la trappe ons voor «ogen feilen. Daar deeze fchildery zelfs den luister van den Godsdienst mist, kan niemant dezelve dan met verwondering befchouwen. Men zoude zo wel CO Men verhaalt, dat, toen Lodewyb XIV. Koning van Fraukryk overleden-was, 'er in la trappe religieufin gevonden zyn, die langen tyd onkundig waaien van deeze gebeurtenis, waarvan geheel Europa vervuld was.  POORREDË. wel te.Conftantinopolen , te Nangafacki, ah in Frmkryk, alwaar kunne verblyfplaats is, zulke ftervelingen bewonderen. Mét reden mogen deeze Religieufen naar den letter uitroepen: cinerem tamquam panem manducabam, & potum meum curn fletu miscebam." (i) Vervolgends gaat de Heer D'Arnaud over tot het bcfchryven van eenige gebruiken, byzonderlyk in het fterfuur dier broederen, die in de Abtdy'è la trappe plaats hebben, en die in de navolgende Befchryving, of in de aantekeningen op V tooneelftuk gevonden worden, en bef uit daaruit, dat hy twyfelt, of een wysgeer, zo men denzelven op den toets fleldc, zich wel zoude kunnen fchikken om op zulk eene wyze ter dood te gaan. De Godsdienst is het alleen, zegt hy, die zulke moeilyke poogingen durft onderneemen, daar zy zo tegenftrydig zyn met de menfchelyke natuur; de Godsdienst alléén is in ftaat om troost te forten in harten, die door boetpleegingen' ah uitgeteerd zyn ; en het is zeker dat onze gewaande wysheid niet vermogende genoeg is om zulks uit te werken. Over (O Da >k at ssfche a,s brooc1' en menSde rnynén drank met myne traanen. ** +  f" Of' O R RED E* Over alle de pünften of<.. die men in dit ftuk» veel meer dan in-anderen, in welken zy veelal afgebroken zinnen en onvolkomen redenkavelingen te, kennen geeven, ontmoet, zegt de Heer D'Arnaud het volgende: „ Eenige perfoonen hebben het veelvuldig gebruik der puncteu in myn tooncelftuk afgekeurd; doch, zy. zouden my m ras niet veroordeeld hebben , indien zy zich verwaardigd hadden de reden van deeze punctuatie na te fpoorcn. Zy gelieven zich de moeite te geeven van door zichzelvcn te oordeelen, en zy zullen zien dat de graaf van comminge een der ftukken is, waarin men de minfte afgebroken zinnen ontmoet. Dit tooneelfuk op het nationaal tooneel niet kunnende verfchynen, noch opgang kunnende maaken dan slleenlyk door eene leezing, die veel minder bete. verende en uitlokkende is dan de vertooning opé het tooneel, is het my volfrekt noodzaaklyk geweest myne vaerzen met eene foort van poëtifchen sang/leutcl te verryken. V Is ongelukkig voor ons, dicht er en, dat ''er zeer weinige menfehen gevonden worden , die ziek ■Willen toeleggen op het wél leezen van vaerzen (l)" zy (O Zie hiec het geen een fchryver van naam, in zyren brief over de iooyen en fiommen , desaangaande zegt: „ De leezing der dichterén, zelfs van die het allerduidelykfte fchryven, heeft ha*re moeilykhedcn. Ik kan verzekeren dat 'er duizendmaal meer men-  VOORREDE. . zy zyn als eene geheel nieuwe taal voor dezulken , die I gewoon zyn het prof* als ter loops te doorbladeren. Daarenboven heb ik voor een' ieder gcfchreven , en ook voor de jeugd, die met de leezinge der poëzy nog onbekend is. Indien men myn ftuk de eer mogt aandoen van het op eenig byzoader tooneel te fpeelen (i), zal men, door middel deezer puncten , beter in ftaat gefield worden om den zin van den auteur te vatten, en daardoor zal de vertooning gemaklyker worden. De Heer D'Arnaud bepaalt verders deeze puncten aldus, dat, wanneer men 'er fechts twee ontmoet, ge* lyk in deezen regel: En 'k moet nogthans..liaar beeld.. in eeuwigheid..vergeeten', zy alsdan eene korte rusting aanduiden , doch eene langduuriger , wanneer men, "er drie ontmoet , gelyk in het volgende vaers : Ach! ftaa!... ik fmeek, hou ftand... myn vader! ó myn vader!. Mogt, menfchen gevonden worden die in ftaat zyn om eenen wiskundigen dan om eenen dichter te veiftaan, omdat 'er duizend gevonden worden die een gezond verftand hebben, tegen éénen man van fmaak, en duizend lieden van finaak tegen éénen van een' uitgeleczen finaak." CO De liefhebbers," C<«| zyn de eigen woorden van den beer D'Armud.~) die den graaf van comminge zouden verkiezen te fpeelen, zullen gelieven in acht te nee. men Hat dit ftuk van ec<' ïeheel nieuwen aart is, dat het ** 5 n zel"  VOORREDE Mogt myn graaf van comminge gevoeligê zielen aangenaam zyn, en dienen tot een' fpoorflag voor deugd en goede zeden ; mogt dezelve den kunstkenneren iermaate behaagen , dat hy zou ftrckkcn kunnen tot een middel, om de vlekken in myne voorgaande gefchriften uit te wisfchen; mogt dezelve myne landgetiooten overtuigen , dat ik , fchoon een yverig voor. flander der zangfpellen op ons nationaal tooneel , wel verre van wars te zyn van dat weezentlyke en waare fchoone, dat to nolhov der Grieken , (Jiet geen ik in dit tooneclftuk my verbeelde gevonden te hebben,) in tegendeel hetzelve verre acht boven het klatergoud der zangfpellen, die meer gefchikt zyn, om, door derzelver veriooning, der meenigte te behaagen en den fchouwburg ■winst aan te brengen, dan om het hart aan te doen van gevoelige en oordeelkundige leezeren; mogt, ein. delyk ieder myner leezeren van dit flik dat genoegen vinden hetgeen myne ziel , onder het fchryven van c o m m i N g e, doordrong ; alsdan zal 'er geen dichterlyk geluk ooit hooger geklommen zyn dan hét myne. BE- „ zelve zonder eenige gebaarden of beweeging, (geste} dan die „ in het ftuk aangewezen worden , of declamatie, moet vertoond „ worden; ik ken flechts één éénige actrice, die bckw.iam zou „ zyn om het Iaatfte tooneel, in den waaien geest en sart van „ dien rol, uit te voeten."  BEKNOPTE GESCHIEDKUNDIGE BESCHRYVING VAN DE ABTDYË LA TRAPPE, dienende tot beter begrip van het TOONEELSPEL, DE GRAAF VAN COMMINGE. De Abtdyc' la trappe is in het bisdom van Séts in het midden eerier tamelyk uitgebreide vallei, op de grenzen van Perche en Normandfèn gelegen. Men zoude byna zeggen dat de natuur zelf deeze plaats had aangewezen om eene tocvlugt der boetelingen te zyn: zy is van bosfehen, heuvelen en vyvers omringd, zo dat zy daardoor byna ongenaakbaar word; de lucht is 'er ongezond, en by aanhoudenheid met nevelen omtogen; deeze vallei bevat voor het overige bezaaibaare gronden, vruchtboomen en weilanden. Eene fombere, aandoenlyke en fc'.irikbaarende ftilte fchynt, fints den aanvang der  2o BESCHRYVING der waereld, in deeze eenzaamheid geheerscht te hebben; men is niet in ftaat om de zwaarmoedige treurigheid, en den angst, waardoor ons hart, by derzelver aannadering, getroffen word, met woorden uit te drukken; 't is die aandoenlyke en godsdienstige fchrik, welken Lucanus ons affchildert, als zich uitbreidende boven het Marfeilles woud. En, in der daad, welke ryke tafereelen voor de zwaarmoedige denkenskracht van eenen dichter of fchilder! Gryze boomen, die in fomberheid de cypresfen evenaaren ; hunne bladeren door de winden bewogen, hetwelk het vooroordeel als een onheil voorfpellend teken aanziet; het aanhoudend gemurmel van watervallen, die tusfchen gladde keifteenen heenbruisfchen: dit is het tafereel der ligplaatze van la trappe. Het is bezwaarlyk dezelve zonder eenen leidsman te genaaken. Wanneer men eenen berg afgeklommen is, eenige heigronden doorkruist, eenigen tyd tusfchen doornhaagen gewandeld, en langs kromten en diepten geworsteld heefi, waant men eensklaps een geheel onbekend land, ja eene andere natuur aan te treffen; (i.) Dit verblyf doet zich in al zyne ontzag- lyke CO 'Er rücl verre van deeze AbtdyS fommige dorpen, alwaar deeze kluizenaars zo onbekend zyn, dat een zeker aanzïen- lyk  VAN DE ARTDYË LA TRAPPE. at Iyke geftrengheid voor de oogen op. Men komt eerst aan het voorperk,hetwelk van dat texReligicufen (i) afgefcheiden is. Boven deszelfs poort ziet men het ftandbeeld van den heiligen Bcrnardus, hetwelk in de rechterhand eene fpade, en op de linker eene 1 kerk draagt: dit is eene foort van geestige beeldfpraake om aan te duiden, dat, in alle ftanden van het menschdöm, welken op wyze wetten gegrond zyn, men den arbeid nooit van godvruchtige oefeningen affcheiden moet. Het tweede perk is met vruchtboomen beplant; op zyde af is 'er eene plaats i alwaar de graanzolders, fpyskelders, ftallen, eene I brouwery, eene bakkery en andere nodige gebouwen ; tot gerief van een klooster, gevonden worden. EeniI ge fchreden verder ziet men eenen waterkorenmolen, \ wiens water uit de vyvers nederbruischt. De Abtdyë, in den beginne genaamd het godshuis VAN l lyk man, yyf honderd uuren gereisd hebbende om la t rappe te zien, zeer veel moeite had om te ontdekken waar zy gelegen • was. (1) Ik heb in het tooneeljluk voor dit woord, dat van . Geestelyke" gebezigd, hetwelk, te algemeen zynde voor deeze ■ kluizenaar en , niet voldoende is; doch, omdat hel woord Religieus onduhsch, en dal van monnik, myns dunkens, te triviaal is, kei ; ik my met dat van „ Geestelyke" beholpen.  22 BESCHRYVING VAN ONZE LIEVE VRODW VAN LA TRAPPE, wierd gedicht door Rotrou den Tweeden, giave van Perche, in den jaare 1140., toen de Heilige Bernardus nog leefde, onder de Pauslyke regeering van Innaceutius den Tweeden, toen Lodewyk VIL op den Franfchen troon zat; twee-cn-veenig jaaren na de ftichtinge van Citeaux, en vyf en-twintig na die van Clairvaux. (1.) Zy is de volbrenging eener gelofte van een klooster te zullen dichten, welke deeze Rotrou, zich in gevaar van fchipbreuk bevindende, en doordrongen van den geest zyner eeuw, gedaan had; in zyn vaderland te rug gekeerd, haastte hy zich deeze gelofte te vervullen. Om der nakomelingfchap een merkwaardig gedenkteken van de reden deezer ftichtinge na te laaten, was zyne begeerte dat het dak der kerke van buiten een omgekeerde kiel van een fchip verbeelden zoude, welke manier van timmeren zy tot op den huidigen dag toe behouden heeft; zy wierd in den jaare 12 14., aan de Heilige Maagd toegewyd, door Robertus, Aartsbisfchop van Evreux , ,en Sylvester, Bisfchop van Sées. Erbertus was Ci.) Citeaux en Clairvaux zyn twee beroemde Alttdyën in Frankryk.  VAN DE ABTDYË LA TRAPPE. 1% was haar vierde geordende Abt. De naam van onze . lieve vrouw van la trappe betekent zo wel in de : fpraake van dat land, als in onze moedertaale, trap, i omdat men, om 'er binnen te treeden, tien of twaalf treeden afklimmen moet. Deeze Abtdyë was geduurende verfcheiden eeu• wen beroemd door de geftrenge en onberispelyke levenswyze haarer Abten en Religieufen. De fchrooi melyke burgeroorlogen, de invallen der Engelfchen, i en de tyd eindelyk, die alles, zelfs de welgegrond- fte zeden vernielt, fleepten, zelfs in het ligchaam ' van den geestelyken ftaat, de verflaauwing (i,) en i welhaast de losbandigheid na zich; de wanorde kreeg i in dat klooster de overhand, zelfs zó verre, dat het i in dat land een gedenkteken van ongebondenheid en 1 bedorven zeden, ja van ergernis wierd. De verwoest ting der inwendige zeden had die der uiterlyke gedraaI gingen der geestelyken ten gevolge; de jagt en zelfs i ongeöorloofder vermaaken waaren hunne eenigfte bezig- 00 &e geest van verfaaw&ing is gewis/yk een der gebreken 1 c aan onze menftheiyke natuur yerknocht. Hoe zou het mogelyk %:zyn dat ecu geestelyke flicliling aan geene vsrwisfeüngen onderI '< herig zoude zyn, ,!,:ar de Grieken en Romeinen, de welgefchiktfle Wigemeenttetten, eene dergehfke omwending ondergaan hebbent  a4 BESCEMLYVI.NG zigheden: met één woord deeze Abtdyë was een tafereel geworden van alles wat men losbandigheid noemen kan, wanneer de beroemde rancé derwaart Zyne toevlngt nam. Dom armand-jean le boutiiillier de rancé, geordende Abt, hervormer van het Godshuis onze lieve vrouw van La Trappe, van den regel der geftrenge Obfervanten van Citeaux, wierd den 9. January 1629. te Parys geboren. Hy ftamde af uit een oud en oorfprongkelyk geflacht van Bretagne; zyne voorvaders hadden by de Hertogen dier provintie het ampt van fchenker bekleed, van waar hen de naam van Bouthillier, dat in onze taaie fchenker van een' vorst betekent, aangekomen is. De Kardinaal de Richelieu was zyn peeter of gevader; van zyne wieg afaan wierd hy door waereldfche rykdommen en grootheid verzeld; Maria de Medicis vereerde hem haare byzondere befcherming. Alzo hy in zyne kindsheid Ridder van Maltha was, was hy voor den wapenhandel voorfchikt; op zyn tiende jaar, door de dood zyns broeders, de oudfte van zyn huis geworden zynde , begaf hy zich in den geestelyken ftaat, en bekwam aldus alléén alle de Beneficiën welken zyn broeder bezeten had. Zyne  VAN DE ABTDYË LA TRAPPE. 25 ne vroegte jaaren voorfpeldeu reeds eene ongewoone verdienste. Hy wierd met roem licentiaat in de heilige Godgeleerdheid, en bekwam den dodtoraalen ihoed op den 10. Febr. i654~> wierd aalmoesfenier van den Hertog van Orléans, en verfcheen met Juister in de vergadering der Franfche geestelykheid, ,ldie in den jaare 1655: gehouden wierd, in hoedanigheid van gedeputeerde der tweede orde. Hy bragt :eenige maanden door in het feminarium of kweek: Vfchool van den Heiligen Lazarus, onder de beftiering ■,van Vincentius de Paülo, die in dit ontluikend hare i .ide zaaden van deugd wierp, die daarna door den ilBisfchop van Aleth ontwikkeld wierden. Hy wees ; -.het Coddjuteurfchap van het Aartsbisdom van Tours ivan de hand, en, het geen zyne onverfchilligheid tvoor eeriimpten nog fterker bewyst, hy maakte geene zzwaarigheid om zich met den Kardinaal Mazarin in jgefchillen in te wikkelen , om den Kardinaal de ïRetz te blyven aankleeven in die tyden van beproe\vingen, tegen welken de vriendfehap der menfehen zzeer zelden beftand is. De Abt de rancé was 1 begaafd met die welfpreekendheid en dat aandoenlytke , hetwelk gevoelige zielen kenmerkt; voornaatmentlyk wist hy de zieltoogenden tevermaanen, en, *** het  26 BESCHRYVING het is geen talent dat geringen lof verdient, zynen medemcnsch op den oever zyns grafs te kunnen vertroosten, en hem behulpzaam te zyn in het verhaten der droomen van dit leven: hoe weinigen zyn 'er, die wél kunnen fterven! De Abt de rancé bevond zich, na de dood van zyn' vader, en nog maar zes en-twintig jaaren oud zynde, meester van dertig of veertig duizend Franfche livres aan jaarlykfche- inkomsten; eene aanmerkelyke fomme gelds voor dien tyd. Jong en ryk zynde, voegde hy, by het inneemelyke van zyne uitwendige geftalte en den luister van zyne geboorte, geest, bevalligheid, hooffche manieren en dat inneemelyke en aangenaame, dat men de vervrolyking der gezelfchappen noemen kan, naamentlyk die fyne boert welke Grammont en Saint Evremont in «ulfe een' hoogen graad bezaten. Het is bezwaarlyk met zó veele' voordeden die oprechte en reine zeden , die de vruchten der rampen en eener geringe geboone fchynen te zyn , te kunnen bewaaren. De Abt de rancé gaf zich dan ook over aan de vleiende ydelheden die hem omringelden ; hy was weinig bezield door den geest zyner roepinge: hy was een liefhebber van het fpel en van de jagt, hy verkwistte veel en beminde in  VAN DE ABTDYË LA TRAPPE. 27 i in allen opzichte de Wéelde. Eenige gedenkfchriften ' van dien tyd willen, dat zyne vriendfchappelyké ' verbindtenis met eene dame van den eerften rang, 1 eene verbindtenis welke men ons met de kleuren eener ; zuivere vriendfchap afgefchilderd heeft, gegrond was i op flerkere en minder belrmglooze beginfelen. Het j geen men zeker zeggen kan, is, dat, na de dood (deezer vrouw, zo beroemd door haare fchoonheid 1 en door de verè'eniging van alle talenten om te behaagen , de Abt de rancé eene voorbeeldelooze (droefheid blyken liet: hy ging zich in de eenzaam(fte bosfchen verfchuilen, ftortte daar onöphoudelyk ttraanen, noemde den naam dier dame overluid, klaag(de haar zyne fmart, en wyde haar zyn geween, (even als of zy hem had kunnen hooren; zyne wan1 hoop bragt hem zelfs tot de zwakheid van zich in t te beelden dat 'er middelen beftonden om de dooden cop te roepen: hy beproefde deeze zogenaamde f geheimen, waarvan hy welhaast het hersfenfchimmige f gewaar wierd. Deeze zielsgefteltenis ftortte hem eerllang in eene ziekte, die hem'tot het uiterfte bragt. \ Weder herfteld zynde, bekwam zyne droefheid nieuwe kkrachten; de tyd, die byna altyd troost aanbrengt, ddeed niet anders dan zyne diepe zwaarmoedigheid * * * 2 meer  28 BESCHRYV1NG meer en meer toeneemen. De rampfpoeden van deri Kardinaal de Retz , die fpeelbal van de eigendunklykheid der fortuin; Gaston, in den fchoot zyner grootheid door eene onvoorziene dood weggerukt, alle deeze denkbeelden hadden hem voorbereid, om zich van de wisfelvalligheden der menfchelyke beguichelingen te overtuigen; te rug gekomen van zyne dwaaling wegens eenen hartstocht, die misfchien het grootfte gebied voert over het menfchelyk hart, had hy den moed om zich niet over te geeven aan dè liefkoozingen van eenige beminlyke vrouwen, die hem tot de vermaaklykheden zochten te doen wederkeeren; doch de Abt de rancé, eindelyk. een' tegenzin in de wacreld gekregen hebbende, befchouwde rondom zich niets anders dan een wydüi geftrekt graf; hy gevoelde al de kracht deezer gewigtige waarheid, dat men zich aan geen ander voorwerp dan aan God alléén moet hechten, en dat men ook uiemant anders dan Hem tot vriend en vertrooster kiezen moet. Zyne ziel wierd door dat groote denkbeeld geheel en al verflonden. Sedert dat oogenbUk ontdeed hy zich van alle zyne goederen, en fchonk dezelven aan fllclel-Dieu (i.) en aan het gasthuis, en ontfloeg , zich (r.) Een groot ziekenhuis te Pgrys'.  VAN DE ARTDYÈ' LA TRAPPE. 29 zich van drie Abtdyën en twee Priorfchappen waarover hy het bewind had ; alle deeze beneficiën verzaakende, had hy de Abtdyë la trappe zich voorbehouden , met oogmerk om dezelve flcchts als geordende te bezitten. Hy vertrok naar Perfeigne, alwaar hy het geestelyk gewaad aannam , een befluit van hetwelk hy, tot aan dat oogenblik toe, een' onöverwinlyken afkeer gevoeld had , hy deed zyne profesfie den 6. Juny 1Ó64. Van Perfeigne te rug gekeerd, begroef hy zich, als het waare, levendig in de eenzaamheid van la trappe, alwaar zyne fombere droefheid en godsdienstige wanhoop zich, om dus te fpreeken , fchyneu vereeuwigd te hebben ; hy bevestigde de hervorming, welke hy ontwierp; dat is te zeggen, de onderhouding van den regel van den heiligen Bcnedietus, in deszelfs grondwettige zuiverheid. Onder alle de hervormde kloosters van den regel van Citeaux is 'cr geen geftrenger dan la trappe. Wy zullen ons niet ophouden met een ruim verflag te geeven van alle de zorgen en moeilykhedeu die deeze inftelling aan den Abt d e rancé veroorzaakte, en over het groot aantal van vyanden dat hy te beftryden had. Deeze doorluchtige kluizenaar bragt zyn leven met zyne eeuw ten o ein0  SO BESCHRYVING einde: hy ftierf den 20. Ofcober 1700., in den ouderdom van 74. jaaren, p. maanden, en 17. dagen; zes-en-dertig jaaren en vier maanden na zyne profesfie. Hy heeft ons eenigc werken (1.) nagelaaten, waarvan het grootfte gedeelte handelt over de pligten van het kloosterleven; zyne geliefdfte leezingen waaren die van De navolging van Christus, De kunst om wél te fterven van den Kardinaal Bellarminus,en Het leven der woestyniers. (2) Dit laatftc boek had ongetwyfeld niet weinig toegebragt om de fombere verbeeldingskracht van deezen geftrengen hervormer te verhitten. Men heeft zich herinnerd dat hy, reeds in zyne kindsheid, met verrukking fprak (1.) Ziet hier de yoornaamftcn : La Sninteté des devoirs monastiques: (De heiligheid der pligten in het kloosterleven.') J.es eclaircisfements. (De ophelderingen.) Explication fur la regie de St. Benoit. QJjtlegging van den regel van den H. Benedictus.) Traité abrégé des obligations des chrétiens. (Beknopte verhandeling over de pligten van een' kristenmensch.) Rcfleclions morales fur les quatre Evangiles. (Zedelyke aanmerkingen over de vier Evangeliën.) Les inftructions & les maximes , &c. (Onderwyz'mgen en grondregelen, enz.) Ca) Dit boek, in 't Fransch gefchreven, en genaamd: La vie des Peres des defeits: 4. deelen, in Svo., is een werk, tegen hetwelk men niet genoeg de ouders of opzienders der katholyke jeugd waarfihouwen en verrr.aanen kan, om het zelve zorgelyk de kan-  VAN DE ABTDYÈ* LA TRAPPE. 31 {prak over de kluizenaaren en Heremyten van Thebaïde, die de grootheid der waereld fchenen met voeten te treeden; men heeft zich ook te binnen gebragt dat hy, op de reizen die hy naar Rome deed, om de hervorming van Citcaux te bekrachtigen , vermaak had gevonden in zich op te fluiten in de akelige duisternisfen der onderaardfche grafkelders, en aldaar die diepe zwaarmoedigheid, waaruit, in de eenzaamheid, verheven denkbeelden en groote daaden geboren worden , aan te kweeken. Geduurende zynen levensloop genoot hy reeds alle die eerbiedbewyzingen welken de menfehelyke verwondering genoodzaakt is te geeven aan de Deugd , voornaamentlyk wanneer zy zich als buitengewoon en uitfteekende doet uitblinken ; en in de daad,de levensftand, welken de Abt dk rancé omhelsd had, flaat tot het bovennatuurlykc en won- der- handen hamier aanbetrouwde kweekelmgeii te onthouden; zynde hetzelve alleenlyk in flaat om der jongkheid rouiancsque denkbeelden over de pligten van den Godsdienst in te prenten , en het hoofd met hersfeiifchimmigc begrippen over het volbrengen dier pligten te overlaaden. Het geheugt my, hetzelve in myne jongkheid kezende, dat het op mynen geest deeze nadeelige mt'werkfelen had: 't is onze pligt onzen eyemensch te rug te houden 'van wegen, waarOp yyzelf denken gedwald te hebben. *** 4  32 BESC HRYVING derbaare over. Jacobus II, koning van Engeland, de koningin deszelfs gemaalinne, Monfieur, de broeder des konings van Frankryk, Mademoifelle de Guife, enz. van de hoogde achting voor hem doordrongen , gingen hem dikwyls in zyn afgezonderd verblyf bezoeken en bewonderen, en keerden, verlicht door zyne raadgeevingen en verfterkt door zyne vertroostingen , van daar te rug. Ménage plagt van hem te zeggen: JE'furiere doeet & discipulos invenit, dat is: hy leert honger lyden en heeft leerlingen gevonden. Het aantal der Rcligieufen van la trappe is aanmerkelyk: in den jaare 1765. telde men 'er 69. Koor -rcligieufen , 56. die in hunne proefjaaren waaren, en 9. nieuwe aankomelingen. Eene eeuwigcluurende dilzwygendheid is de grondwet in dat gedicht; zy is als de ziel haarer indellingen, en bizonderlyk word dezelve des nachts met alle gedrengheid in acht genomen: zy was in de oogen van den (lichter van zó groot een aanbelang, dat hy deezeu godvruchtigen kluizenaaren menigmaalen zeide, dat de ftilzwygendheid te breeken en godslasteringen uit te fpreeken, voor hen even groote misdaaden waaren; hy deed zyn zeggen berusten op deeze woorden van den  VAN DE ABTDYË LA TRAPPE. 33 den Ecclefiasticus: fedebit folitarius & (acebit, dat is: hy zal in de eenzaamheid zitten , en zwygen. De taal van la trappe beflaat derhaiven minder in woorden dan in tekenen. Indien fomtyds een Religieus genoodzaakt word om deeze geftrenge wet te verbreeken, drukt hy zich niet anders dan met een' laagen toonval uit, en zegt volftrekt niets anders dan het geen uoodzaaklyk is: men heeft 'er gezien die lagen te zieltoogen, en die het nakomen van deezen regel zó verre trokken, dat zy liever den geest gaven, dan datzy gefproken zouden hebben,om hulpmiddelen te verzoeken die hen zouden hebben kunnen doen herftellen. Zy hebben onder eikanderen geen' den minsten ommegang noch by monde noch by gefchrifte. Om zelfs alle gelegenheden tot onderling onderhoud af te fnyden, zyn 'er nooit twee rcligieufen afzonderlyk by den anderen ; dit heeft oorzaak geweest, dat twee gebroeders tien of twaalf jaaren famen in la trappe geleefd hebben, zonder elkanderen te kennen; de oudfte op (terven liggende gaf den Abt te kennen, dat hem Hechts ééne zaak fmartede nu hy de eeuwigheid inging , die hierin beftond , dat hy eenen broeder in de waereld had gelaaten, die in gevaar was van verloren te gaan. De Abt, met * * * 5 zyne  34 BÉSCHRYVING zyne ongerustheid bewogen, deed dien broeder by hem komen, en ftond hem toe deuzelven te omhelzen. Deeze Religieufen komen fomwylen in de bosfchen by eikanderen; zy treeden alsdan uit het koor onder het luiden der klok, houdende een boek in de hand, nedergebogen, in eene akelige ftilzwygendheid, hebbende altyd hunnen Abt aan het hoofd. Zy befteeden het anderhalf uur, dat deeze wandeling duurt, in het bevroeden der verhevenfte onderwerpen van den Godsdienst, en keeren in dezelfde orde naar het klooster te rug. Overal, waar zy malkanderen te gemoet komen, groeten zy eikanderen met eene buiging, en vallen niet neder dan alleen voor den Abt en de vreemdelingen; zy leeven in eene volftrekte doodinge der zinnen. Hunne fpyzeu worden enkel met water en zout toebereid: dezelven beftaan in groenten, wortelen, en melkfpyze; zy drinken aan tafel nooit iets anders dan appeldrank of zeer dun bier; nooit geeft men hen in den refter of eetzaal wyn te drinken, en zeer zeldzaam in het ziekenvertrek; hun brood is byna als ons roggebrood. Zy leggen zich des fomers ten acht, en des winters ten zeven naren ter rust. Zy ftaau des nachts ten twee uuren op om de matinen, dat is het eerfte gebed hun-  VAN DE ABTDYË LA TRAPPE. 35 .■hunner dagelykfche bedeftonden of getyden, te leezen, en eindigen dezelven gewoonlyk ten vier uuren. Het is waarlyk een verfchriklyk fchouwfpel, vyftig of zestig Religieufen in de duisternis by een te zien komen, in 't midden eener ■ kerk die Hechts met ééne flaauwe lamp word verlicht, en hen dan eens plat ter aarde te zien nederliggen, dan eens recht op Haan zonder ergens tegen te leunen, in de allerdiepfte ingetogendheid, om den lof van het onein. dig Opperwezen , als met ééne ftem, te verkondigen ! Men verbeelde zich voor een oogenblik in deeze afgryslyke duisternis, waarin flechts een flaauw en fomber licht eene bleeke fchemering doet befpeuren,neder te zinken, en alle deeze Religieufen , doordrongen van den fchroom voor de eeuwige oordeelen, met hart en mond, te gelyk dit fchrikkelyk vaers te hooren uitboezemen: exterminabitur de populo- anima ejus qui non fecit Deo facrificium in tempore fuo'. dat is: diens ziel zal uitgeroeid worden uit het volk, die op zynen tyd aan God geene offerhande zal gedaan hebben I Hun zang is de Gregoriaanfche zang. Dagelyks werken zy drie uuren, anderhalf uur 's morgens, en anderhalf uur 's namiddags; hun arbeid beftaat in  3£ BESCHRYVING, in den landbouw, het linnen te wasfchen, de ftallen te reinigen, her klooster te veegen, als mede in het fchryven en binden van kerkboeken ; zy maaken ook kastenmakers en wielendraaijers werk, vlechten alle foorten van mandenwerk, enz. Des avonds ten zeven uuren luid men , om elk te doen uitfeheiden; alsdan begeeft zich elk te bedde, dat is, zy gaan in hunne kleederen, want zy ontkleedeu zich nooit, liggen rusten op eene plank met een' ftroozak, een oorkusfen met firoo gevuld, en eene deken zonder lakens 'er op. Alle de meubilen, die zy in hunne cellen hebben, beftaan in een tafeltje, een' biezen ftoel, een kistje zonder flot, en twee fchraagen voor het foort van bed waarvan wy zo even gefproken hebben. Nooit mag 'er een geneesheer in la trappe komen. De zieken, welken nooit te bed gelegd worden, ftaan alle dagen 's morgens ten half vier op, en begeevcn zich op den zelfden tyd^met alle de Religieufen ter rust. Zy woonen alle de godsdienstoefeningen by, in het koor van het ziekenvertrek. Het overige van den dag brengen zy door met leezen, bidden en arbeiden, naar evenredigheid hunner krachten; het is zelfs hen niet geoorloofd tegen hunne ftoelen te leunen. Alzo zy zich altyd onderwee-  VAN DE ABTDYË LA TRAPPE. 37 werpen aan die geftrenge ftilzwygendheid, die verfchriklyker dan de nacht zelf is , zo fpreeken zy nimmer tegen eikanderen, en brengen hunne _ onthouding zo verre, dat zy zelfs geene oogen (laan op het geen rondom hen in het ziekenvertrek omgaat. Het gebruik van vleeschnat word nimmer, dan na vier of vyf vermaanigen der koortfe, toegedaan, of liever dan eerst, wanneer de zieken op het uiterde liggen: het grootde getal ziet het zelfs nog aan als eene zwakheid, deeze hulp aan te neemen. Tot aan hunn' laatften adem toe onderhouden zy het vasten , gaan ter kerke, leunende op de armen van den krankbezorger, om de laatfte Sacramenten te ont, fangen, en keeren in dezelfde houding te rug, om op astche en droo ncdcrgelcgd te worden, waarop zy, omüngcld van alle de broederen, de dood afwachten. In deeze laatfte oogenblikken is het dat men wonderen van heldenmoed heeft zien verrichten.5 het zyn de ftervenden die opwekken en vermaancu, in plaats dat men het hen doen zoude: men moet bekennen dat men in de waercld op deeze wyze de eeuwigheid niet ingaat. Men noemt onder hen , bclydenis doen, met eene verheven dem hunne misdaaden gewillig bekend te maaken. Op deeze wyze  g8 BESCHRYVING ze is het dat zy wederzydsch eikanderen hunne rnisdaaden bekend maaken ; en, fchoon men al fchuldeloos waare, is het echter niet geoorloofd zich te veröntfchuldigen. Het doelwit van deeze oefening van geftrengheid, waarin men, met den eerffen opflag van het ooge , niet anders dan eene affchrikwekkende bizonderheid ontmoeten zal, is, om de diepe nederigheid, die als de ziel deezer Religieufen is, te onderhouden en aan te kweeken. Zy laaten geene gelegenheid voorbygaan om deeze deugd werkftellig te maaken; daar zy hunu' eigen wil afgeftorven zyn, gehoorzaamen zy niet alleen aan hunnen opperden, maar zelfs aan den minsten der broederen, zodra hy flechts eenen wenk geeft; zy verlangen zó zeer naar lyden, dat zy by de geftrengheden van hunnen regel zelfs nog gewillige verftertfingcn voegen, en, het geen nog verwonderenswaardiger zal voorkomen 'er ligt eene zachte kalmte, die het kenmerk is der wel tè vreden zielen, op hunne aangezichten afgefchilderd: men zoude zeggen dat hunne blydfchap, naar evenredigheid hunner geftrengheden, aangroeide. Wanneer een Religieus zyne Profesfie zal doen, fchryft hy aan zyne bloedverwanten om afftand te doen van alle zyne goederen; zo dra hy zyne Profesfie gedaan heeft,  VAN DE ABTDYË LA TRAPPE. jgl> heeft, breekt hy allen omgang met zyne vrienden, ja zelfs met zyne bloedverwanten, af, en laat het aandenken aan de waereld geheel en al vaaren. Deeze' Religieufen trekken dit zo verre, dat de Graaf van Rofenberg weigerde zyne eigen moeder te zien. De Ridder d'Albergotti was even onbuigzaam ten opzichte van eenen zyner vrienden; en, het geen bizonder in dit geval was, is, dat die vriend, geene mogelykheid ziende om den Ridder ooit te zullen ipreeken, het befluit nam om het getal der Rcligieufen van la trappe door zyn' perfoon te vermeerderen. In weêrwil deezcr wonderdaad van vriendfchap, wierd zyn verlangen echter niet vervuld; d'Albergotti bleef altoos weigerig om hem te fpreekcn, ja doeg zelfs nooit de oogen op hem. Dit is zckerlyk het hoogde toppunt der zelfverzaaking ! Mag men daande houden, dat de Godsdienst deeze offers van onze natuur en van ons hartsgevoelen ons beveelt? Men neemt in dit klooster niets ten gefchcnke aan : hetzelve vind, zonder ryfc te wcezen-, echter door eene foort van belooning, die de deugd eigen is, middelen uit om onnoemclyk groote aalmoesfen uit te reiken: 'er komen fonryds tot vyftien honderd armen toe voor de poorten van het kloos-  40 BESCHRYVING klooster, aan allen welken men eeten, brood, en zelfs geld uitdeelt. Wanneer de Abt de dood van een' vader of moeder van een' der Religieufen verneemt, beveelt hy den overledenen aan de gebeden van alle de broederen met eikanderen, maar zonder eenen naam te noemen, en in het algemeen zeggende, dat de vader, de moeder, enz. van een' der broederen overleden is. Zie hier ten naasten by hoe de gasten aldaar ontfangen en onthaald worden: de portier, die één der Religieufen is, opent de poort, en , na gezegd te hebben Deo gratias, het welk God zy bedankt betekent, valt hy neder" op zyne kniën, buigt zich zeer diep neder, gelyk wy reeds aangemerkt hebben geleid de gasten vervolgends in eene zaal, en gaat 'er den Abt kennis van geeven; deeze geeft bevel aan den Religieus, die gelast is de vreemdelingen te ontfangcn, om dezelven te gemoet te gaan ; wanneer hy by hen gekomen is werpt hy zich voor hen neder, geleid hen naar de kerk, alwaar hy hen wywater aanbied, vervolgends naar het vertrek dat hen toegefchikt word, en leest hen iets godvruchtigs voor, na gezegd te hebben Benedicite, het geen zegent betekent, en door den vreemdeling, indien hem zulks  VAN DE ABTDYÈ' LA TRAPPE. 41 zulks bewust is beantwoord word met domino, het geen betekent den heere. Men dient op de tafel der gasten het zelfde voor, als op die der klui zenaaren: het eenige dat den gasten bovendien voor-' gefield word is een fchotel met eieren; men gééft hen nooit visch te eeten, fchoon hunne vyvers 'er van krielen; fomtyds bied men wyn aan pcrfoonen die onpaslyk zyn; geduurende' den maaltyd leest men de navolging van Kristus, van Thomas van Kempen, of eenig ander dergelyk boek, voor. Zeldzaam worden de gasten den refter binnengelaaten, uit vreeze dat zy den Religieufen verftrooijing van gedachten zouden veröorzaaken, en den geest der waereld inboezemen, daar dezelve zo tegenftrydig is aan den geest, die deeze vergadering van kristen wysgeeren bezielt. Ik vergat nog te zeggen dat 'er op ver. fcheiden plaatfen vau dat klooster eenige fpreuken op rym te leezen ftaan. Men zou fchier'moeten gelooven dat deeze goede Religieufen hunne zedigheid en verachting voor fraaije kunsten zó verre getrokken hebben, dat zy zelfs de flechtfte vaerzen tot deeze opfchriften hebben uitgekozen. Men zal deswegens kunnen oordeelen door dat, hetwelk boven de deur van den refter gevonden word: * ♦ * * Qjicï*  42 BESCHRYVING Qjie'qu' hhVt céiU au fel eyec uit peu de pain Est le feul mets qu'on fert, en tout tems, fur la talie; C'est bien peu : ma's le corps ne fent pas qu'il a faun, Qjiant le emir rit & fe fent plein De famodr d'un objet infiniment aimable. Het geen, óók in flechte vaerzen, liet volgende betekent: Wat fcrukl met zout gekookt, daarby een luttel brood, Zyn altyd de eenigfte gerechten die wy ecten ; 't Is weinig : maar het lyf gevoelt geen' hongersnood, Als 't hart maar leeft door liefde groot Voor Hem, dien wc eindeloos beminnenswaardig hceten. Sommige menfehen, die vonnisfen, eer zy alles wél doordacht en doorgrond hebben, zullen met drift opftaan tegen eene infteUingi waarin de menfchelyke natuur geftadig met zichzelve fchynt oorlog te voeren, waarin zy uitgedoofd en vernietigd word onder de grootfte geftrengheden eener ongehoorde boetpleeging. Ik zal de vryheid neemen om deeze Maften eens te onderzoeken. Het is ontegenfpreeklyk dat de Abtdyë la trappe al te ftreng zoude zyn, indien men daarin, gelyk in andere geestelyke orden, niet aannam dan jonge lieden, die, door verkiezing of ledigheid, het kloosterleven omhelzen; maar deeze is eene foort van fchuilplaats voor zulke menfehen, 'die veeliil ongebonden hebben geleefd, en door de knaa-  VAN DE ABTDY'É LA TRAPPE. 43 knaaging van hun geweten achtervolgd worden. Wanneer wy deeze ftichting uit dit oogpunt befchouwen, kunnen wy dezelve aanmerken als eene der wysften en nuttigden, die immer een wetgeever heeft uitgedacht. Laat ons zelfs de Godsvrucht daar laaten, en alleen onze oogen vestigen op onze natuurlyke reden. 'Er zyn, ten allen tyde, zo wel by de Egyptenaaren als by de Grieken en Romeinen, ja by alle volken en in alle Godsdiensten, zoen-en boetplaatfen geweest. Eene ftichting, waarin de mensch, om zyne boosheden door wroegingen verteerd, zich werpen kan in den boezem van een' troostfehenkenden God; waarin de ongewoone boetpleegingen geweld doen om de grootheid en afgryslykheid der nisdwden uit te wisfchen; waarin , met één woorrl, het berouw nog hoop geeft om t'eeniger tyd het toonder deugd te kunnen genieten ; zulk eene ftichting, zes ik, moet den eerbied en hoogachting der mcnfchelykhcid verwerven. Ik zal met eene waarheid, die vcrfchrikKk is, deeze befchryving beduitcn. Wat mensch keft 'cr op den aardbodem die vermetel genoeg Is ic verzekeren, dat hy geene gruwelen zoude kunnen bedryven , waardoor hy genoodzaakt zou worden om zyne toc-vlugt tot deeze plaats van boetdocning te neemen?  PERSONAADJEN. DE GRAAF VAN COMMINGE, een Geestelyke van La Trappe, onder den naam van BROEDER ARS ENE. DE BROEDER EUTHIME. DE RIDDER D'ORSIGNI. DE ABT VAN LA TRAPPE. DE GEESTELYKEN. Het tosneel is in 'de Abtdyë LA TRAPPE.  D E GRAAF VAN COMMINGE, o f DE ONGELUKKIGE GELIEVEN; TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. Het tooneel verbeeld een wyduitgeftrekt onderaardse^ gewelf, gefchikt voor de begraafplaats der geestelyken i>an la trappe; twee vleugels van het klooster, waarin men zeer diep zien kan , komen in dit gewelf uit; men gaat 'er in neder langs twee trappen van ruuwe 'tleenen, ieder omtrent twintig treeden hoog. Het gewelf word flechts met ééne lamp verlicht. Aan het uiteinde van hetzelve doet zich eene grafplaats ep, gewrocht van ruuwe fteenen, boven dewelke een groot ■„ kruis, gelyk aan die, welken op de kerkhoven gevonden worden, gezien word; aan den voet van dit kruis 'jggen verfcheiden doodsbeenderen, en doodshoofden op A één  ft DE GRAAF VAN COMMINGE, één geftapeld. Deeze tombe is het graf van den beroemden rancé, den fichter van de abtdyë la trappe. Aan den voet van het kruis leest men dit Latynfcke opfchrift: cogitavi dies antiouos, et annos *ternos in mente habui. Q*) Boven aan .dat zelfde kruis leest men het volgende opfchrift: Hier word het waare licht verfpreid; Hier doet de dood zyn fakkel branden; Hier flaakt men o*s uit aardfche banden; Hier is de weg naar de eeuwigheid. Meer voorwaart, en aan de linkerzyde des tooneeh, ziet men een onlangs nieuw.gegraven graf, op welks rand een fchop ligt. Op den voorgrond, in een' hoek aan de rechter zyde, vertoont zich nog een ander graf. Aan weerskanten van dit onderdardsch gewelf onderfcheid men van afftand tot afftand een groot getal kleine kruisfn «p zo veele zandhoopen, die de graren der geestelyken aanduiden. Boven aan den trap dit aan de rechter zyde is, ziet men het touw hangen, waarmede de klak geluid word. No* , £*) Dat is-. Ik heb myne voorgaande dagen tyeriack;. > ■■ d eeuwige jaaren' overwogen.  TOONEELSPEL. 3 Nog ftaan, aan weerskanten van dit onderaardsch gewelf, deeze nieuwe opfchriften te leezen: Hoor, fterfling! hoor een item ontzaglyk tot u fpreeken: üw hoogmoed steunt vergeefs op uwe ligchaamskrachtj Ligt,., schrik voor 't lot dat u verwacht!.. Ligt , eer de zon deez' dag den hemel is ontweken , Dat uw gevoellooze asch reeds by deeze asschen rust, En dus uw levenslamp voor eeuwig is gebluscht. De dwaaze mensch moog' vry aan ydle kundigheden, Zo veel zyn dooiend hart begeert, Zyn' kostelyken tyd beiteeden; Hier is het dat men sterven leert. Verblinde mensch, wiens hart, door dwaalingen gedreven, De waereldfche ydelheên onzinnig aan blyft kleeveu! Dat uw beguichling hier u langer niet verblind': Hier is het eind' der droomen van dit leven, Hier, waar de ontwaaking uit den flaap des doods begint- ö Sterveling, die vreest in uw gemoed te leezen; Die de akligheên des doods uit uwen geest verbant! Lees, by het foraber licht, dat in deez' grafkuil brand , Het vonnis daf u wacht: Gy zyt tot stop verwezen. A 2 EER-  4 DE GRAAF VAN COMMINGE, EERSTE TOONEEL. DE GRAAF VAN COMMINGE, alleen, onder den naam van BROEDER ARSÈNE, welken naam hj het gehecie jluk door j.yjc behmden, nedergekuield aan de voeten van het kruis, en neergebogen op de graftombe van Rancé. Zich opheffende, flaat hy zyne oogen hemelvaart, en, rondom gezien hebbende, zegt hy : Moetik, geduchte God! daar 'k(leeds myn fchuld vergroot, Zelfs in dit naar verblyf geheiligd aan den dood, Voor uwen troon geknield, nog kwyncn in myn boeijen! Comminge voelt zyn vlam nog in Arfêne grocijen! Ja, in myn hairen kleed weêrfpannig en verhard, Beftryd my , meer dan ooit, 't geweld der minnefmart ! Beheerfcher onzer drift, gy, Schepper onzer zielen, Kunt gy in myn gemoed die vlammen niet vernielen? My dwingen? en dat beeld, dat my vervolgt, dat my Genadig meer verlokt, daar 't aangroeit in waardy, Vernietigen in myn verdoolde en zwakke zinnen ?. Spreek ik, daar graven my omfinglen, nog van minnen! Ja, (tolt, op 't aanzien der begraafplaats van Rancé, My 't bloed in de adren niet van heilig harteweel Rancé.. die, zo als ik., vermeetle! gy moogt beeven! Voleindig, zo als hy, uw rampen en uw leven; Volg zyne dooling niet; dat u zyn deugd beftraai'j ^Druk 't voetfpoor van Rancé.. doch na zyn zegepraal.. Zyu voetfpeor?.kan ik dit?.Myn ruuwehairenkleeden, Myn  T O O N E E L S P E L. 5 Myn eindelooze druk, myn traancn, myn .gebeden, Niets, niets verbant uit my 't herinren eener (mart Die God'myn ziel betwist.. ze ontrukt hem zelfs myn hart!.. Kunt gy, myn God! den klank van eenen naam gcdoogen, Dren ik, van doón omringd, op asfche neergebogen, Durf uiten, daar ik fterf verteerd van druk en rouw?* Adélaïde alleen., is all' wat ik aanfchouw! Ik hoon uw majesteit, maar niets kan my verwinnen; Kom, tref my, wreekend God! ze is all' wat ik kan minnen. Kan ik bekantnis doen van 't fchenden uwer wet, Daar geen berouw myn hart, myn trouwloos hart verplet! Vertrouw ik dit gewelf myn doodclyke wonden, En blyf ik lydende aan dit leven nog verbonden!. _ Maar ach! hoe volgt berouw op dees belydenis, Daar 'k zelfs myn wond' bemin, myn gloed my heilig is, Een gloed dien'k zuchtend kweek, door traanen fel doe blaa'k Aanbid Adélaïde.. ik kan haar nooit verzaaken.. C^en. En ik was de oorzaak van haar lyden! ik, barbaar! 'Jc Ontvlamde haar' gemaal in woede tegen haar! En 'k moetnogthans.. haar beeld., in eeuwigheid., vergecten! 'k Heb dit aan God beloofd., met een trouwloos geweeten: En deeze liefde . ontgloeit veel meer dan ooit myn hart. Rampzalige Comminge'! in zo veel fchuld en fmart, Wacht u alleen., de dood.. Zie, zie uw graf reeds open, Gedolven door uw hand, (1) met uw geween bedropen.. Het roept u.. kom, gewen uw oog., uw ziel geheel Aan 't aklig aanzien van dit fchroomelyk tafxeel. Daar ( O Rand hrd zelf zyn graf gegraven. fo' * A 3  è DE GRAAF VAN COMMINGE, Daar is., all' wat u wacht, daal fpoedig daarin neder ; ~ Verberg daarin een hart te vol gevoel., te teder! De dooden, rondom my verëenigd waar ik ben, Staan uit hun graven op, en roepen my tot hen! Ik volg u.. 'k word gewaar.. God wil zich aan my wreeken: Ik heb zyn' toorn verdiend. Hy werpt zich weder aan den voet van het kruis, door hartzeer verjlonden. TWEEDE TOONEEL. DE ABT, COMMINGE. DE ABT, komt met diepe ingetogenheid de trappen af, houd zyne armen kruislings op zyne borst, en begeeft zich tiaar Comminge, die onbeweeglyk voor het kruis gebogen ligt, en roept uit: Arfene! COMMINGE, Zich met fchrik opheffende. Ach! hoor ik fpreeken! Hy word den Abt gewaar , en, volgens gewoonte, werpt hy zich met drift voor dtszelfs voeten. Myn vader! DE ABT- Recht u op. Hy geleid hem naar den voorgrond des teoneels. Ik open u myn hart Voor traanen, vruchteloos verborgen in uw fmarr. Ligt belgt zich onze wet, en moogelyk met reden, Dat gy hardnekkig zwygt in uw droefgeestigheden. Ik  tOONEELSPEL. 7 ! Ik kon aan u de flem uws pligts wel doen verdaan, Ja, zelfs met myn gezag hierin te raade gaan : ! Maar 'k haat geftrenge deugd. Arfène'. ken my nader: Aanfchouw in my een'vriend, aanfchouw in my een' vader, : Den mensch.. wiens hart, begaan met uwe boezempyn, 1 Hier met u weenen wil.. die u van nut wil zyn. ] Een min' menschlievend God waar' min' aanbiddenswaardig. Hy treed nog verder voorwaartDe Godsdienst is altoos meêlydende en goedaardig; ' Hy is altoos gereed zyn hulp te leenen aan Rampzaalgen, voor wier klagt zyne ooren openftaan. Daar hy de fchutsgeest is der droeve ftervelingen In eene waereld, waar veel gruuwlen ons omringen, Waar ons een booze geest genadig wedcrflreeft, Is hy het, die met vreugd aan ons de handen geeft, Tot fteun op onzen weg, tot troost in onze fmarte. i f> Lieve zoon! kom, Hort uwe angften in myn harte. Vyf jaaren is 't geleên fints uw beklaaglyk lot.. I (Of liever Hy, die zelf uw wegen baande, God;) ,rj in dit heilig oord na fchipbreuk aan deed landen; (den,(1) Een oord, der aardeontrukt,zo't fchynt, door 's Hemels hanWfear 't hart die goedren vind, op de aarde nietverlpreid, Die ftille vreê der ziel' door haare onfchuldighcid; Gy Cl") Alléén de gelegenheid, van de abtdyi la trappe is in flaat, om ons liefde voor de eematrnhcid in te boezemen. De bosfclien, yxvers en heuvels, waarvan zy omringd is, fchyncn haar van het overige gedeelte des aardb-.d:ms af le zonderen, en voor hetzelve .. tnte"gai!gk!yk te maaksn. A 4  * DE GRAAF VAN COMMINGE; Gy fmaakt die goedren niet! uw fmart kan u verraaden; Gy zucht! ik zie uw oog met traanen ovcrlaaden! Laat ze overftroomen in dit vaderlyk gemoed ,• Die druk, met my gedeeld, is dan niet zo verwoed. Myn keus, die onze tucht verzachtte om u te fpaaren, Ontfing u in 't getal van onze kluizenaaren, Schoon gy me uwe afkomst, zelfs uw'naam, verborgen houd. Zyn aan den Godsdienst geen geheimen aanbetrouwd? De oprechte deerenis, uit Godsvrucht voortgefproten, Houd voor rampzaalgen fteeds haar heiligdom ontfloten; Menschlievendheid bewoontGods tempels..woontin't hart.. COMMINGE. Ach! vader!. voor 't altaar vervolgt me een wreedefmart! DE ABT. Zou eenig gruwelftuk uw' levensloop bevlekken ? Dan kan uw waar berouw dat voor Gods oog bedekken; Eén traan van waar berouw bluscht zyne blikfems uit. Beftaan 'er gruweldaên die de aarde ftraffend fluit, En die Gerechtigheid voor 't zwaard der wet doet beeven, 'Er zyn 'er geen, myn zoon, die God niet wil vergee ven. COMMINGE. 'k Heb niet te bloozen om die fchandlyke euveldaên, Die affchrik wekken, of tot laagheid overflaan; Myn ziel is onbekwaam die gruwelen te voeden; 'k Beging één misdaad flechts.. die'k nimmer kan vergoeden. Geliefde dwaalingen vierde ik te veel den toom, En dronk aan hun vergif my dronken zonder fchroom; ln 't kort., wat yslyk woord zal u myn mond doen hooren.. En in wat heiige plaats !. De min kon my bekooren.. Nog  TOONEEL SP £L. 9 Nog voel ik haar gebied., ze ontvonkt myn ziel., haar gloed ' Verflind dit oogenblik, myns ondanks, dit gemoed.. Ja, 'k fmeek, al knielende, om uw vaderlyke zorgen; Ik houd myn wreede wond' niet langer u verborgen. Straks leest gy in dit hart.. kost gy zyn felle pyn Verdooven.. of my in myn dood behulpzaam zyn! DB ABT, hem omhelzende. Spreek, fpreek, myn lieve zoon' zie u uw' vriend omarmen: Wacht alles van zyn hulp., en t Goddclyk erbarmen; Die goede God laat nooit zyn werken onvolmaakt: Door zyne hand word ge uit uw ketenen genaakt,Dat vuur word uitgebluscht door heete traanenbecken. COMMINGE, met vertedering des harte. 't Is met de vriendfehap dan dat myne ziel za! fprceken! Zo 't nog geoorloofd is aan myne nedrigheid, In dees gewelven, waar de waarheid glans verfpreid, De dwaaze waereld en al haar vergangklykheden, Haare ydle fchittering en grootheid, zich te ontleedcn; Een wuft tafreel daarvan te fchildrèn by dit graf; Zo weet dat grootheid aan myn wieg reeds luister gaf. Comminges edel huis, waaruit ik ben gefproten, Stuit aan den troon alleen de hoogheid zyncr Iooten; Ja, myn ftamvaderen, met vorstengunst belaén, Door aardfche droomen en hun fchynfchoon aangedaan, Roemzuchtig om altoos meer glori weg te draagen, Beverfden met hun bloed der vorsten zegewagen, Verwierven aan het hof 't vergif, zo hoog geroemd, By d'ydlen waereldling ,, eertytelen" genoemd. Myn vader, onze fteun, de liefde zyner rrraagen, A 5 Zag  p DE GRAAF VAN COMMINGE* Zag 't groeijen zyner nicht, in myne lentedagen; Terwyl wy fpeelden, fprak de zucht van ons gemoed: In 't kort, Adélaïde ontvlamt myn' minnegloed. Men ftond bereid ons hart en handen faam' te vlechten, En 't heilig huuwlyksloof op onze kruin te hechten; Het outer wachtte ons reeds.. of eer ons graf., ö fmart! Toen haat zyn toorts ontdak in beider oudren hart; »t Belang, in 's Hemels wraak uit d'afgrond opgeftegcn, Verftaalt der broedren hart, weleer elkaêr genegen; Vergeefsch verzet het bloed zich tegen hunnen haat: Daar de een den andren nu doldriftig tegenflaat, Word niets geraadpleegd dan hun woeste toornigheden; Die handen fcheiden ons die ons verëenen deeden. Wy vallen fchreiënd, ja zieltogend, hen te voet: Wy zien ons afgeweerd van 't vaderlyk gemoed; Myn moeders jammerkreet word in den wind geflaagen, En my 't gezicht ontzegd van al myn zielsbehaagen. Gevallig vind ik 't fchn'ft, die bronwel van myn leed, Dat ons, door kracht van't Recht, ons goed bezitten deed; Den rykdom en den haat myns vaders deed vergrooten, En dat zyn' broeder in een wis verderf moest ftooten; Ik ftaa niet in beraad. Myne eedle drift.. ó neen! Myn liefde fpreekt in my, die ik gehoor verleen. Dat haatelyk gefchrift, afgryslyk voor myn wonden,Vernietig ik, en 't word (Iraks door de vlam verflonden. Myn vader, toen hy 't hoort, verzaakt zelfs aan natuur,Hy offert zynen zoon aan zyn wraakgierig vuur. Bedrukt door rampen die Adélaïde drukken, Daar myne moeder nu wanhoopig neer moet bukken, Strekt  TOONEELSPEL. n Strekt eene toren my ten kerker, waar dè gloed Van myne onbluschbre min veel ysfelyker woed. Een ander voorwerp wil men my ten huuwlyk gceveii-; . ■Men eischt dat ik trouwloos haar fchenk' myn hand., myn le i»k Was vry tot deezen prys. Ik had myn keus gedaan: (venl Dit deed myn' vader meer tot wraakzucht ovcrflaanj Hy put zyn gramfchap uit door zyn verfchriklyk wreeken; .Verzwaart myn kerkerftraf, ontzegt my zelfs het fpreeken-, IDe tedre omhelzing van een moeder, die alleen, (Alleen myn troost nog was in al myn tegenheên. :Myn ramp deed myne min nu onuitbluschbaar glöeijen: "k Zoek een gevoelig hart, verlost uit myne boeijen; ] Ik vlieg in de armen van myn moeder.. haare druk ' Verkondigt my op nieuw een grooter ongeluk. I Leeft zy nog ? gil ik uit.. zal ik door echte banden ?. IMyn moeder, fidderend, ftclt my een' briefin handen.. Ach! vader! welk een fchicht! In weerwil van Godsftem, Die roept, dat ik myn vlam verdooven moet om Hem, Zweeft altoos deeze brief, zo wreed cn teder tevens, Voor myn gezicht.. myn ziel. .en deelt in'tlotmynslevens. Ik lees daarin: „ Wanneer dit fchrift u komt ter hand, „ Ben ik alreê verflaafd door d'allcrwreedften band ; „ Dan zal 't niet mooglyk zyn ons heilloos lot te ontvluchten. „ Men wilde u eeuwig in een kerkerhol doen zuchten; „ Ja, was op middlen uit tot zulk een gruwelftuk, „ Wanneer ik aanvloog als uw helpfter in dien druk. „ Het was op u gemunt en op uw dierbaar leven! „ Zou ik niet duizendmaal daarvoor het myne geven?. „ Ik heb myn hart verplet; het vond zyn wellust in „ Het  ia DE GRAAF VAN COMMINGE, . „ Het torsfchen vin een juk. . afgryslyk voor myn min, „ Dat nooit de minnenyd kon in uw ziel ontfteeken. „ 'k Vond alle middlen uit om u aan my te wreeken; „ Ja, 'k leed oneindig meer voor u dan duizend doón : „ De dood waar' 't perk geweest van myn verdriet en hoon. „ De grave d'Ermanlay.. Comminge!. welke boeijen!. „ Ik voel op deezen naam een'droom van traanen vloeijen.. „ Word morgen myn gemaal!. Helaas! moet ik hierby „ U melden, dat ik, in myn wreede fJavernv, „ In andre omhelzing dan die van myn' uitgelezen', „ Aan't voorfchriftvan myn'pligtaltoos getrouw zal weezen? „ My nimmer weer te zien., is 't geen uw pligt gebood.. „ Adélaïdes pligt.. is in het gaan.. ter dood. DE ABT. Wat keten vanelend'! Hoefchoktmen'tmenschlykleven. Aan fchipbreuk blootgefield, door klip by klip omgeeven! Voorzienigheid! 6 God! langs welke wegen leid Ge elenddingen naar de reê der zaligheid! Myn zoon, gy wandelde in de fchaduw zyner vlerken. COMMINGE. Die God deed my op nieuw zyn ilaande hand bemerken. Door liefde, razerny en wanhoop overheerd, Door 't vuur der minnedrift verflonden en verteerd, Vervuld van 't helsch venyn welks werking ik niet duchtte, Snel ik ter plaats' waar myne Adélaïde zuchtte; Ik zie haar: vaJ haar ftraks te voet vol woede en fmart, Bied haar myn* degen aan : „ welaan! jaag door myn hart „ Dit daal.. roep ik haar toe, gy moet my 't licht ontrukken." D'Ermanfaykomtjhy tracht zyn daal mein't hart te drukken; Een  TOONEEL SPEL. r3 Een zelfde drift vervoert ons ruiden , heet naar wraak; Het lesfchen van haar dorst was al ons hartvermaak: Zyn gade geeft een' gil, vliegt tusfchen onze klingen; Haar fchoonheid doet ons bloed verhit naar de oogen fpringen; Wy Itooten op elkaêr, 'k ontfang van hem een wond'; Verbitterd tref ik hem, en ftoot hem op den grond: Adélaïde.. Ach! dit is 't werk van uwe handen!" Roept ze uit;, gaa,vlugt :"Ik was als zinneloos door't branden Der driften; fchier ontzield, vervoerd, met bloed befmet, Zie 'k my gevangen in een duister hol gezet; 'k Verwachtte dat de dood myn' ramp een perk zou nellen; Ik boog alreè myn hoofd voor't zwaard dat my moest vellen; Wanneer men, eer de nacht zyn' loop ten halve bragt, Myn' kerker open doet. „ Myn hulp is in uw magt; „ De tyd is dierbaar! dus hoor ik een (tem my fpreeken: „ Uw medeminnaar zelf komt uwe boeijen breeken." Een medeminnaar!. (Iraks ontvlood hy ver van my. Deeze achterdocht ontbrak nog aan myn razerny! De wreedfte woede maakt zich meester van myn zinnen: Ik fleep een hel in 't hart, het yverzuchtig minnen. DE ABT. Van hoe veel onheils is de fterveling verzeld! Hy is een teder riet, aan normen, biootgefteld. Dit weet gy reeds, myn zoon 1 hoe', in uw lentedagen,. COMMINGE. Reeds in myn tedre jeugd wierd ik met druk geflaagen^ Deeze is de n.infte nog,! Eene onverwachte maar' Verwittigt my dat hy heriteld- was.. die barbaar! Dat hy zvn craê verwees tot weenen • • eeuwig zuchten; Ik.  i* DE GRAAF VAN COMMINGE, Ik fleepte haar naar 't graf langs eindlooze ongenuchten !.. Nu van dien fcbac bêroofd, verwilderd, dol, verwoed, Geen heil meer kennende voor myn bedrukt gemoed, • Dan d'akeligen troost, van, in de naarfle ftreeken, De fombre droefheid in myn' boezem aan te kweeken, Verzaak ik alle hoop van rang, van eer en goed; ' 'k Verlaat myn vriendenfehaar", myne ouderen, myn bloed; 'kVerlaat.. een moeder! om, geheel van de aard* gefcheiden, Een treurig leven in myne eenzaamheid te leiden. Ik zocht een holle rots of barre wildernis; Geen hol was doodsch genoeg voor myne droefenis, Waarin ik naar myn'wensch.den weergalm van myn klaagen Aan 't voorwerp wyden kon van al myn zielsbehaagen. 'k Herinner my in 't eind', door's Hemels geest verlicht, 'Dat in dit traanendal een rustplaats was gefticht, Waar zich Boetvaardigheid en Ibmbre Schrik vertoonen; By Vasten, ftrenge Tucht, en eeuwig Zwygen woonen; Waar de akelige Dood gefiadig ons verzelt, By 't aanzien van het graf, fteeds voor ons oog gefield; Daar was myn toevlugt dan.. 'k Roep uit in myne elenden: „ In dat verblyf moet ik myn' levensloop volenden; „Ja, daar is 't donker graf dat al myn ongeval, „Myn traanen, myn verdriet., myzelv' verzwelgen zal; ,-,Daar zal 'k Adélaïde een eeuwig offer wyden „Van myne tederheên, verborgen liefde en lyden: Zy zal de Godheid zyn die daar myn ziel aanbid".. De Boosheid had zó zeer myn dwaalend hart verhit, Wanneer gy, by myn komst, dien gloed, nooit uit te dooven, "Een werking waant te zyn van 't Godlyk vuur van boven; • ! 'k Ver-  TOONEELSPEL. 15 'k Verbind me aan uwe wet; 'k roep valfche Reden my Ter hulp', die hersfenfchim zo weinig van waardy, Die wysbegeerte, die, te krachtloos, menigmaalen Slechts nuttelooze hulp verleent aan onze kwaaien; Wier ydel fchynbewys van waarheid flechts ons hart, Verr' van het licht te biên, verduistert, meer verwart, 'k Zag eiken dag in druk voleinden en beginnen; De Godsdienst doet in 't eind' my zynen glans beminnen: Myn thans verlichte geest omhelst dien , gantsch verrukt} Hy heeft in myne ziel de wroeging ingedrukt, De liefde en vreeze Gods, die goedheid is, ontdoken; Ja, heeft, door waar berouw, myn knaagend hart verbroken. Maar, vader! dit gemoed bied Hem nog tegenfiand; Een magtig vyand heeft daarin nog de overhand; Ik voel 't misdaadig vuur daarin altoos verryzen: 't Verleidend voorwerp, die tiran, nooit af te wyzen, BeRryd my, volgt my na, hoe zeer 'k te vlugten tracht', Tot aan den rand myns graf,, waar ik de dood verwacht. Adélaïdes fchoon, in luister toegenomen, Ontrukt my zucht op zucht., ja, doet myn traanen ftroomen.. 'kWord nog verlokt door de aarde.. 6 trooster in myn' druk! Onttrek me uw hulp toch niet in zo veel ongeluk; Dat uwe hand my redd'. .- DE ABT. Het zal myn hulp niet weezen, 6 Broeder! maar Gods hand zal uwe wond' geneezen. Neen, hy duld nooit dat gy, befchermd door zyne hand, Een prooi zoud worden van dien feilen minnebrand: Hy zal dien ftorm in uw gefchokte ziel doen kalmen; Na  i6 DE GRAAF VAN COMMINGE, Na 't winnen van den flryd behaalt men gloripalmen: Dit ftcrke dan uw' moed; bid, ween, houd vuurig aan; Volhard, en gy zult uw' beftrydcr nederflaan. 't Bekennen van uw zwak en 't dwaalen uwer zinnen, 6 Broeder! doet myn hart U, meer dan ooit, beminnen. Qy zyt het niet alleen die hier vergaat van leed. Euthime, die den dood fteeds in zyn fchaduw treed, Word hier, niet min' dan gy, door felle drift verflonden; Die fombre droefenis groeit aan op alle ftonden. Als hy voor 't outer knielt, ftort hy een' traanenvloed: Nu was dc tyd vervuld die hem beproeven moet;(i.) Myn hand zou hem welhaast in heiige banden binden: (2 ) Maar, ach! hy kwynt; men kan daarvan geen reden vinden. Ja, dikwyls volgt hy u.. COMMINGE. In dit gewelf voed hy Zyn doffe droefheid aan., hy zucht en weent., naast my; Zyn ziel word hevigst door zyn fmarten ingenomen ; 'k Zie dikwyls op myn graf zyn heete rraanen ftroomen. Een heimlyk hartsgevoel fpoort my geweldig aan Te ontdekken, wat hem in die wanhoop neer moog'flaan.. Wat levendig belang voel 'k myne ziel niet kweeken! Maar..aan dewctgetrouw.weêrhoudeik myvanlpreeken.(3.) Wat ,O0 Alle kloosterlingen hebben eenige proefjaar en., welken volik'apj zynde, zy nog vryheid hebben, om den geestelyken (last te rei laaien. £2.) Dal is, het geen men de professie noemt, na welke men nimmer uit die geestelyke banden kan ontjlaagen worden. OO Men verlieze niet uit het tog dat db STltZ'WÏGBNHEtB de grondwet is in de abtdyë la trappe.  T O O NE E L SP EL' 1? DE ABT. Het zwygetl onderhoud de ziel der geestlykheid: ! Rancé heeft wysfelyk dien pligt ons opgeleid. 1 Nogthans doet'sHemels wil een'vceemdlingons aanfchouwen, Die iemant onzer wenscht te fpreeken in 't vertrouwen, j Ik, aan Gods kerk gewyd van myne jeugd af aan, Ben naauwelyks den weg der waereld ingegaan: ( Gy, meer dan ik, verlicht door wederwaardigheden lEn lange ervaarnis, door dien doolhof rond te trceden, I Moet middlen weeten tot verzachtinge der fmart, ] Die fchilden zyn voor drift, die balfems zyn voor 't hart; 1 Uw voorbeeld zelf kan hem zyn' pligt voor oogen hotiên; i Doe hem Gods alziend oog, dat ons befchouwt, befchouwen. I Ontvouw hem al 't gevaar, al de angflen, die de vrucht Wan onze driften zyn, ontHaagen van de tucht; 1 Die beulen uwer ziel' die eeuwig u befpringen , IZtflt gy verwyderen van zulke elendelingen, IDie, dwaalend 'langs een' weg tieflrooid met roozenblaên, IHet pad bewandelen om naar den dood te gaan. IHet is' onze eerite pligt den naasten te vcrpligten: 1 Daarvoor moet onze wet, die zwygendoet, zelf zwichten: IDen droeven waereldling te troosten in zyn' druk, l'Te wenl'Chen dat men deele in al zyn ongeluk; IDat zyne boezemfmart blyvein ons hart verfcholen, 'Zyn de eerfte wettén door den Hemel ons bevolen. I Spreek d'onbekenden dan , C*0 terwyl ik myn gebeên (Gaa uorten by Gods troon, voor 't mcnfchelyk geween. D E R- 00 Nicmanl dan de Ml van la trappb liccft aldaar de magt, c om verlof te geeven tot lui ircthen^ d:r Jiilzwygenhcid.  i? DE GRAAF VAN COMMINGE., DERDE TOONEEL. COMMINGE, alleen. Eenvreemdling!. hem te zien! Hoe lastig zal dit weezen! Helaas! zo hy, als ik, tot ongeluk verwezen.. Ach'.woont 'er wel één'mensch in 't aardfche traanendal, Die niet te worstlen heeft met eenig ongeval ? Indien hy, onder 't juk van rampen neêrgebogen, Verlangt dat eene hand, met zynen druk bewogen, De zoetigheên der kalmte in zyne ziel verfpreid', Die troost, die 't kenmerk is der mededoogenheid.. Is van Arfêne dan zo eene hulp te wachten? Rampzalige ! kan ik uw ongeval verzachten! VIERDE TOONEEL. COMMINGE, DE RIDDER D'ORSIGNI. Terwyl Comminge deeze laatjle woorden uitboezemt, ziet men uit de rechtervleugel van het klooster een' vreemdeling naderen, geleid door een1 broeder, welke, volgens het gebruik van la Trappe, hem den graaf van Comminge door tekenen aanwyst', deeze broeder, na voor dien vreemdeling nedergeknield te hebben, laat liem hoven aan den trap alleen,. Comminge word den Ridder d'Orfigni niet gewaar,welke, van tyd tot tyd op de trappen blyvende Jlaan, zyne oogen op alle a]e voorwerpen vestigt, en door eene foort van fchrik fchynt getroffen ie zyn. DOR-  TOONEELSPEL. J9 p'ORSIGMI» op een' der trappen zich ophoudende, en, by tusfchenpoozingen, dit onderdardsch gewelf met aandoening beschouwende. Ik fïaa verfteld, verbaasd.. 'kVoelmy metïïddringflaan.. De Godsdienst kan alléén die wondren doen begaan! (*) God! welk een fchriktafreel voor 't oog met fchuld belaaden! De mensch dood hier zichzelv' door't doen van wonderdaaWat voorwerp! ach! (den! ■ Hy leest het laatfte vaers van het opfchrift, dat boven het graf van Rancé gevonden word, overluid. Hier is de weg naak de eeuwigehid. Hoe treft die les! In dit verblyf, vol majesteit, Zien wy, door wonderdaên , die alles overtreffen, Natuur zich, boven zich, oneindig verr' verheffen! Op Ijflfrftfljfrv»../. .3?, f • ,, . .o^GCri u3:,3*;.0 wui ' f*~) ln plaats van deeze 'riget, leest men in het Fransch de volgende: Que la Relig;on furpasfe la vertul Jat is: Hoe verre overtreft de Godsdienst de Deugd! Dan, wat is Deugd Zonder Godsdienst, wat is Godsdienst zonder Deugd? Hoe kan de eene de andere overtreffen? zyn sy niet ondffcheidbaar aan eikanderen verknocht ? De Franfche dichter heeft waarfchynlyk door het woord „ vertil'' het oog gehad op „ vertu humaine",' gelyk hy zich laagei uitdrukt: Nöir, l'humaIne vrrtu ne fait point cc miraclé. en in dien zin zou dit vaers, myns denkens, min enduiJelyk zyn, wSrücnde door „ vertu humaine" zulk eene deugd beöogd, welke dt heidenen met de kristenen gemeen hebben, en in welken zin d'ortfir.M als kristen onderfleld'word deeze uitdrukking te bezigen, ycrjiaande hy door ,, la rlligion" ''heroïsme de la »ertu, waartoij volgens zyn denkbeeld, la vertu humaine onbekwaam li. B 2  so DE GRAAF VAN COMMINGE,, Op het uitfpreeken van deeze laatfte woorden, gaat hy de trappen af, en treed verder voorwaart op het tooneel ; Comminge hem gewaar wordende, werpt zich aan zyne voeten neder; d'Orfigni belet hem zulks met levendigheid , en buigt zelf zich voor Comminge neder. Wat doet gy! Vader! (i.) ach! rys op: dat ik veeleer Voor uwe voeten valle, en my in 't ftof verneêr'I Wat nieuwe heldendeugd! ö fchouwfpel, zo verheven!. Geen mehfchelyke deugd kan naar die wondren ureeven: Gods Wysheid zelf bewoont dit onderaardsch gewelf: Ach ! deed ze een nieuw gevoel verryzen in myzelv'!. Ik, vruchtloos als een naaf myn ketenen ontvloden, Zoek hulp in myne fmart, by 't overfchot der dooden. Daar 'k, fints twee jaaren reeds, in een nabuurig flot, Verr' buiten 't aardsch gewoel, myn deerniswaardig lot Beweende, en hoopte, dat de tyd, in de eenzaamheden, Een neiging dwingen zou naar't voorfchrift van de reden, Een neiging die myn ziel ontrust door angst en rouw; In 't kort, dat daar myn hart zyn wond' geneezen zou; Zoek ik, veel meer dan ooit verfcheurd door felle fmarten, Een' balfetn voor myn wond' by Godgewyde harten; En, tegen al 't bedrog en d'aanval myner min, Roep ik, al weenende, de hulp des Godsdiensts in. COM- Nicmant dan den Abt van la trappe word de naam van vader door de geestelyken gegeeven. Zy allen noemen zich onder eikanderen broeder: doch de welroeglykheid vereischt, dat leeketi hen allen vader, noemen.  TOONEELSPELéM COMMINGE, op deeze laatfte woorden met eene toe neemende oplettenheid d'Orfmi hefchouwd hebbende, zegt ter zyde. Hy is 't.. 't is d'Orfigni.. dat ik hem ras ontvliede! D'Ennanfays broeder zelf!. Als in vervoering, tegen d'Orfigni: Waar is Adélaïde?. Leeft zy nog ?. denkt zy aan ?. Ter zyde. 6 Roekeloos bedryf!. D'ORSIGNI, hem insgelyks met aandacht befclwuwende* met levendigheid. Kent gy ?. Zyn trekken!, 't Is de Graaf!. COMMINGE, met ontroering. In dit verblyf Word onze hoogmoed van datmcnschlyk zwak ontheven. Die naam.. wil my den naam Hechts van Arfcne geeven; Den minften fterveling.. elks mededoogen waard'. D'ORSIGNI, by aanhoudenheid zyne oogen op den graaf gevestigd houdende. Neen, ik bedrieg my niet, daar 't my myn oog verklaart. ' 'k Staa, van verwondering getroffen, opgetoogen.. Comminge in dit gewaad.. hy zelf.. COMMINGE. Staat voor uwe oogen: 1 Hy, die, om 't woên te ontgaan van zyn onbluschbaar vuur, ! Zichzelv' ontrukkende aan de waereld.. aan Natuur, ! Hier dervend leeven wilde in doodfche en naare holen; B 3 Hy,  S2 DE GRAAF VAN COMMINGE, Hy, die, vol wroegingen en traanen, om gaat dooien,, Die zich,veel meer dan ooit, in fchuld en wroeging (lort; Hy, die dit oogenblik voor God meinëedig word.. Haast u, zo 't mooglyk zy, myn gruwlen te vermeêren; Voed myn misdaadig vuur..doe't gantsch myn ziel verteeren; Dat myne Adélaïde alleen het voorwerp zy.. Ach! Ban haar liever uit myn hart. Uw medely'... Neen., (preek my nooitvan haanik wil haar'naam niet hooren; Zeg my.. ten minfle maar.. welk lot haar zy befchoren, Of haare dagen zyn vervuld van heil of fmart.. Of haare fchoonheid.. Ter zyde. Waar vervoert de drift myn hart! d'0ksigni, mét levendigheid. Haar fchoonheid kan, helaas! elks hart nog tot zich trekken: Uw medeminnaar.. comminge. Hoe ! wat durft gy my ontdekken ? Ach! 't is zyn hand , gewis, wier heillooze onderltand Myn leven liet ten prooije aan mynen minnebrand. Noem my dien wrcediiart f echts.. d'orsigni. Gy zult van hem gewaagen; Gy zult rechtvaardig zyn en mooglyk.. hem beklaagen. Weleer, door liefde en hoop verblind.zou ik,naar't fcheen, Met- eene fchoone bruid naar 't huuwlyks-outer treên, Toen haarer oudren hand, door gierigheid gedreven, Den-.band.verbrak die ons flraks binden zou voor't leven. Myn broeder, wiens geluk ten hoogden toppunt fteeg, Doch  TOONEELSPEL. 23 Doch die niet was gefchikt voor 't heil dat hy verkreeg, Had nu de trouw van zyne Adélaïde ontfangen: Ik zie haar, blyf verrukt aan haare fchoonheid hangen; Haare eedle trekken, haar neêrOagtigheid, haar leest, Haar kwyning, alles doet geweld op mynen geest. Myn ziel, gewoon om voor't verdriet der min te zwichten, Wierd yllings blootgefteld aan 't woeden haarer fchichten : Geene oorzaak wenfchende te weeten van dit leed, Sprak ik met blydfchap van 't verdriet dat my beftreed; Adélaïde hoort., beklaagt myne ongevallen; Dit onderhoud vermaakt ons beiden bovenallen. Het voorwerp myner min, fchoon zy die banden fchuuwt, Was, door haare oudren, wreed een' andren uitgehuuwd; „ Een' andren uitgehuuwd! myn hart moet haar beklaagen, Dus roept Adélaïde; „ ach! zulk een' boei te draagen, „En onze trouwloosheên te ontveinzen , is een fmart!. „ Wat wreede foltring is die noeddwang, dat we ons hart ,,Een' ander' toegewyd, aanvallig moeten tooncn „In d'armen eens gemaals, dien we ongetwyfeldhoonen!" Dus fpreekend , rolt een traan, ondanks haar tegenweer, Uit fchreiende oogen op haar' fchoonen boezem neêr. In 'tkort, 't mïsdaadigst vuur blaakt in myn hart verwoeder; 'k Befpcur verliefd te zyn op de egaê van myn' broeder.. Nu 'k my ten affchrik ben, zyn wroegingen myn deel; De woede jaagt u hier; men fluit u in 't kasteel: Adélaïde fchreit.. Met natbekretene oogen , Omkleed met fchoonheid van een goddelyk vermoogen, Omhelst zy myne kniên: „ Ach! roept zy, gy alleen, „ Gy kunt Comminge uit zyn gevangkenis doen tréên; B 4 »Ik  24 DE GRAA.F VAN COMMINGE, „ Ik acht u hoog genoeg om u myn ziel te ontdekken.. „ De liefde kon in hem dit ftout beftaan verwekken; „ 'k Verberg u myne fmart, noch fchuld, dus gaat zy voort, Terwyl een traanenvloed fömwyl' haar klagten fmoort, „ Myn heilloos dwaalen kon myne oogen niet verblinden , „En., in uw deugd hoop ik myn' toeverlaat te vinden; ,, Dat hy bevryd zy, my vergeete.. en treuren laat'. „ Denk dat ik liever fterf, dan mynen pligt verraad'. Ik val haar in de reen: „ Uw hart houde op van beeven, „Mevrouw,ik red terftond myn' medeminnaar 't leven." Terwyl myn hart de fiem der valfche zinnen fmoort, Hoor ik myne eer alleen, en open flraks de poort Uws kerkers; gy oncvlugt, verlost door myne handen. Hoe moest myn ziel, om dien triomf, van vreugde branden! Hoe treft de deugd ons hart! wat fchenkt ze al zoetigheên i Ik fnel te rug, en roep: „ De bron van uw geween „ Is reeds geflopt, mevrouw; hy 's weg; voor dankbetooning „ Smeek ik flilzwygenheid voor eeuwig tot belooning. „ Ik durfde u hoonen, maar myn hart, vervuld van fchrik, „ Boet' myne dwaaling van één enkel oogenblik!" Door dit misdaadig vuur wierd myne ziel verflouden; Myn vlam ftak altoos op; myn reden, zwak bevonden, Beftreed, ondanks myzelv', den aanval op myn hart, Verzwakte wel myn' moed, maar doofde nooit myn fmart; Nogthans.. ik nam de vltigt; waartoe de vlugt verkoren 't Myn liefde wist my in myn fchuilplaats op te fpooren. Ik moet verwinnaar zyn; myn medeminnaar doet My 't goed gevolg voorzien eens ftryds,dien 'k duchten moet. Ach'.dat de Godsdienst myn gemoed mocge overheeren, Door  TOONEELSPEL. c5 Door hem my trooste, my verlicht'.. doe triomfeeren! COMMINGE. Grootmoedige Orfigni!. wat deed gy my verdaan! Gy ziet me, om uwe deugd verwonderd, aangedaan. Gyzelf, gyzelf moet hier myn zwakhcen onderfchraagen, En ik myn tedre vlam, myn min ten offer draagen. 6 Ja, de Godsdienst leent ons altoos zyne hand , Maar eeuwig bicde ik aan zyne infpraak tegenftand ; Myn arm braveert Gods arm door duizend euvcldaaden; lk weet, het is God zelf dien 'k trouwloos durf verraaden , Daar zelfs dit oogenblik Adélaïde alleen.. Ach! zwygen wy dien naam. Myn ziel te fel beftreên.. Een teergevoelig hart bloed ras aan zyne wonden. Jn dit verblyf word nog een fterveling gevonden, Die 't juk te draagen poogt van wreede foltering ; Misfchien is 't, zo als wy, ook een elendeling, Die , ftrydend met een drift zo heilloos voor de harten, In deeze muuren zoekt een fchuilplaats voor zyn fmarten. 'k Pegryp niet. .'t zwaar gezucht dat hy (leeds hooren deed , Verwekt myn deerenis, verdubbelt hier myn leed. Het febynt of hy my zoekt; hy vlugt nogthans myne oogen! Myn ziel is niet te min' met zynen ramp bewogen, 'k Verlang de reden van zyn droefheid te verdaan, Maar vruchtloos heb ik lang daar pooging toe gedaan: Een drenge wet verbied voor eeuwig ons het fpreeken, En nooit.. b 5 rrf-  aö DE GRAAF VAN COMMINGE, V Y F D E TOONEEL. COMMINGE, D'ORSIGNI, BROEDER EUTHIME. 'Deeze laatfte komt, op het einde van het voorgaande tooneel, van den trap af die aan de linker zyde is;hy fchynt met veel moeite voort te treeden; Comminge gewaar wordende, heft hy beide zyne handen h'emelwaart, en laat dezelven Jaamgevouwen nedervallen, legt vervolgens eene hand op zyn hart, blyft ftil ftaan als door droefheid neergedrukt, gaat verder den trap af,en doet eenige fchreden voorwaart op het tooneel. Men kan het aangezicht van deezen geestelyken niet befchonwen, alzo zyn hoofd onder den kap van zyn kleed altoos geheel verborgen blyft. COMMINGE, hem gewaar wordende. Daar is hy. Achl ik voel myn hart bezweken! Geduchte God! ach! fpaart ge een' nieuwen ramp voor my ? Euthime gaat fchoorvoetende naar het graf, dat voor Comminge gefchikt is. D'ORSIGNI, zyne oogen op Euthime vestigende. Waar gaat hy? COMMINGE. Naar myn graf. D"OR  TOGNEELSPELr n? D'ORSIGNI. ö Hemel! wat zegt gyï Is dit?. COMMINGE. Ach, ja! zie hier het eind' van onze elenden, Waar we al de droomen van ons leven zien volenden; Daar is 't, waar 'k binnen kort, misfchienop'toogenblik, (Commingcs leven was vervuld van angst en fchrik!:) . Een fmart begraaven zal van zes-en-twintig jaaren. Euthime befchouwt het graf van Comminge met eenen aandacht, die uit' het hart Jchynt voort te komen, heft zyne handen ten hemel op, Jlrekt dezelven uit naar het graf, en vervolgends dezelven famenvouwende, vestigt hy zyne oogen op Comminge. De tucht vereischt hier, dat al onze kluizenaaren Zich delven, met hun hand, hunn' regel ten gevall', Een fchuilplaats.. Met tederheid. Waar ons hart niet meer beminnen zal. Hier is Comminges graf.. Euthimes graf daameven. Hy wyst hem het graf van Euthime aan, hetwelk aan de rechterzyde op den voorgrond gezien word. Door welk een hartsgevoel zien wy hem aangedreven? Comminge blyft altyd zyn' aandacht op hem gevestigd houden, terwyl Euthime de fchop, welke by het graf van Comminge ligt, opvat. Tracht hy myn hand van zo veele yslykheên te ontdaan? D'ORSIGNI, hem insgelyks befchouwende. Hy voelt al 't leed, waardoor uw hart word aangedaan! COM-  a8 DE GRAAF VAN COMMINGE, COMMINGE. Dat doodlyk werktuig.. Euthime lueft dikwyls getracht van de fchop gebruik te maaken, doch telkens ontfchiet die zyne handen. Is zyn zwakke hand ontgleden. EÜTHIME, dezelve eindelyk hebbende la'iten nedervallen, loost een zeer diepen zucht. Ehül I COMMINGE. Welk een zwaare zucht!. D'ORSIGNI, met vervoering. Myn ziel, daardoor beltreden.. Kunt gy niet weeten, wie.. Euthime komt eenige fchreden, nader by Comminge. COMMINGE, Hy nadert!. Comminge gaat hem te gemoet: maar Euthime, zich naar Comminge gewend hebbende, doet weder een' waaren en diepen zucht hooren, waarna hy vertrekt. Comminge roept hem met [ombere droefheid achterna. Vlugt gy heen!. By zichzelven. God! ik verbreek uw wet.. het zwygen.. Tegen d'Orfigni, welke Euthime wil volgen. Volg niet, neen.. Euthime klimt langzaam denzelfden trap op; zodra hy de kloostervleugel tegen over deezen trap genaderd is, wend hy zich nogmaals om, om Comminge te befchouwen, heft zyne handen ten hemel, en . vertrekt. „ „ ZES-  T O O N E E L SP EL. 29 ZESDE TOONEEL. COMMINGE, D'ORSIGNI. COMMINGE, h aanhondenheid i'Orfigtd die Euthime tracht na te volgen, tegenhoudende. Neen, bid ik, volg hem niet; de wet moete u weêrhouCn. Hy komt te rug op den voorgrond des tooneKs. Ach! wil myn laatst geween hier aan uw knièn aanfehouwen. Daar 'k meer dan ooit met dien elendling ben begaan: Voel ik ook meer myn ziel ontrust en aangedaan; My meer verlangende om zyn lotgeval te hooren. De rampfpoed die my volgt woed wreeder dan tevooren. Verlaat my.. d'Orfigni.. myn hulp, in uwen nood, Is flechts in 't geeven van een voorbeeld in myn dood. D'ORSIGNI. Ken d'Orfigni te recht: 't is weinig, in zyn lyden, Met eenen hartstocht, die hardnekkig is, teflryden; Myn liefde zweer ik af, en vlugt haar dwinglandy: , Ik zal u nuttig zyn ondanks uzelv' en my ; 'k Verdoof myn vlam, dat my dan de eer alleen gebiede., 'k Wil, door een trouw verflag, terftond Adélaide Doen weeten.. COMMINGE, met levendigheid. Datikfierf.. D'ORSIGNI, insgelyks. Dat gy haar mint. COMMINGE. 0 Smart!  3o DE GRAAF VAN COMMINGE, Wat zegt gy? Ik die vlam nog koestren in myn hart! Gy opent myne wond', daar gy die moest'geneezen! 6 God! Moet d'Orfigni myn deugd verfchriklyk weezen! 'k Hoor hem nog aan! en ik verlaathem niet!, ach, neen!. Ruk my uit zyn gezicht, myn God.' verhaast myn fchreên! Hy doet eenige fchreden om te vertrekken. D'ORSIGNI. Ze is by uw moeder; zoud ge uw fchoóne thans begeeven F COMMINGE, als verrukt wederkomende. Myn moeder ?. Kent gy haar ?. ach!. is zy nóg in 't leven ? D'ORSIGNI. Ja, ze- is uw' vader niet gevolgd in 't aaklig graf. COMMINGE. 6 Hemel! rukte uw hand myn' vader-van haar af! D'ORSIGNI. Ontheven van zyn' toorn en buitenfpoorig haaien, Heeft hy dit leven, in te laat berouw, verlaaten; Onkundig in uw lot, vertederd om uw' nood, Befehreide hy zyn' zoon, verweet zichzelv' uw dood; Adélaïde alleen verzacht nu de ongenuchtcn Van uwe moeder, die \ergaat in hooploos zuchten. COMMINGE. Adélaïde en zy!.. D'ORSIttN.I. Zyn fchreiënd by elkaêr. Wat wederhoud u nog ? Vertrek, bevredig haar: Ik.. ik moet, in dees plaats, myn bittredroef heid fmooren ; Adélaïde, als zy uw tederheèn zal hooren.. COMMINGE. Wilt gy myn boeijen nog verzwaaren, door een' ftryd.. DOR-  TOON JE EL SPEL. gt D'ORSIGNI. Is u dan onbekend dat, fints vier jaaren tyd, Dat voorwerp onzer vlam in beider hart ontftoken, IDoor mynen broeders dood haar boeijen zag verbroken ?COMMINGE, in vervoering. Adélaïde.. D'ORSIGNI. Is vry. COMMINGE, wanhoopig. En ik in flaverny! Na eene lange tusfchcnpoozing. i Geduchte God! is dit nu ftrafs genoeg voor my? ' Thans kon ik eeuwig trouw aan haare voeten zweerenj Verzekren dat ze alleen myn zinnen kon beheeren; IDat ik al myn geluk in haar te aanbidden vind; Dat myn vertederd hart haar altoos had bemind!. Met woede tegen d'Orfigni. (óWreeda'art,vlugtvan hier,vlugt haastig uit myne oogen. ' Waarom liet gy my niet door mynen waan bedrogen ? IMyn helfche foltring word te wreed door u verzwaard: IDie fnoode weldaên zyn een' medeminnaar waard'. D'ORSIGNI. 1 Hoe! die gewyde band!.. COMMINGE, in zyne woede voortvaarende. Ik draag voor eeuwig banden! ] Elk oogenblik fluit die nog vaster om myn handen; (Gedwongen om myn klagt, myn traanen, myn geween, I Myn fmart te wederftaan., hoe fel daardoor beftreên ! INiets zó verlangende dan 't einde myner dagen, Van  DE GRAAF VAN COMMINGE, Van boosheên overftroomd die my het harte knaagen, Daar 'k meer misdaadig word zelfs in myn'laatflen zucht, Ziedaar een fchriktafreel dat myn vooruitzicht ducht; Myn geest, verzonken in die zee v?n tegenfpoeden, Ziet niets.. dan God die (laat met opgeheven roeden. Tegen d'Orfigni, met meer dr'ft. Barbaar!. Bezef wat dood myn hart verfcheuren zal! Vier jaaren ftrydend met myn liefde en ongeval, Had ik dat gruwelyk, dat heilloos trouwbeloven, Dat me onder 't dwangjuk moest doen zuchten, wcggefchoEen dwangjuk dat de liefde.. en hoop ten allen tyd' (ven ; Moest bannen uit dit hart, verteerd door woede en fpyt; In *t eind' heeft 's Hemels toorn my, fints één jaar, die boeijen Doen werpen om myn hand. -k zal eeuwig hen verfoeijen!. En, als ik onder 't juk bezweek, weêrhield alleen De boord des duistren grafs myn waggelende fchreên.. En 'k fpoed my derrewaart, rampzaalger dan voordeezen! Zeis vry! bemint me!. 6 God!, ze is my't aanbidlykst wezen!. Zy' houd myn gantfche ziel gekluisterd in haar magt: Ik klaag myn' nood by dag, ik klaag myn' nood by nacht; Dit doodlyk vuur heeft my geheet verteerd, verfionden; ]a de eer, de Hemel zelf zyn krachteloos bevonden By''twoêneenshartstochts, dien de Hemel, eer, noch wet Beteuglen kunnen.. wicn zelf God geen paaien zet; 'k Laat me onöphoud.lyk door die felle drift bezitten; Ja, my door dronkenfehap der liefde fteeds verhitten.. Ach' dat mvn hooploosheid uw deerenis verwekk'! Verlaat my niet! laat my u hier, voor uw vertrek , Kog zien en fpreeken.. Dat dan d'Orfigni gebiede  TOONEELSPEL. 33 Zo 'kmoet.. Ik hoor, 'k zie niets dan myne Adélaïde. D'0 R S IG NI, vertrekkende. Ach! hoe beklaag ik hem! ZEVENDE TOONEEL. COMMINGE, alleen. ]k voel een hel in 't hart.. Ik ken myzelv' niet meer.. Kom! wreekend God! ik tart Uw waapnen tegen haar., die my zó wreed doet lyden! Met zulk een vyandin is 't uwer waard' te ftryden. JLinde des eerjlen ledryfs. C TWEE-  34 DE GRAAF VAN COMMINGE, TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. COMMINGE, alleen; hy komt in eene houding, die zyne droefheid te kennen geeft, van de trappen af', treed verder op het tooneel, en blyft eenigen tyd in eene diepe neirfiagtigheid ftaan; vervolgends zegt hy : Wat fchaduwe des doods zweeft ftceds voor myn gezicht? Weetik wat ik begeer? ken ik voortaan myn' pligt? Straks zal ik d'Orfigni in dit verblyf verwachten: Ach! wat verhoop ik toch ? en wat moet ik betrachten ? Een' boei te fiaaken die my bind als kluizenaar! Een' eed te fchenden dien ik zwoer voor Gods altaar!. Hoe! de eeden van ons hart , die ons Natuur doet zweeren, Die plechtige belofte om Liefde nooit te ontëeren, Zyn die den eed,waarvan ik gruuw, niet voorgegaan? Wil God den mensch, gelyk een' flaaf, in boeijen Haan? Kan een gewillig juk ons onvermogen dwingen? Kan God, die Vader der bedrukte flervelingen, Die God, die zelf ons fchiep, die zo beminlyk is, Gelyk een wreed tiran, zyn eigen beeldtenis, Door fchichtcn van verdriet, blymoedig zien doorwonden, En eeuwig, door den dood, zyn kunstwerk zien verfionden! Hoe! zou zyne afgunst, toorn, zyn grootheid, glori, magt, Behaagen fcheppen in myn foltering? myn klagt? Zou dit Hem dienen zyn, Hem eerbewyzing geeven, In harde flaverny, verteerd door fmart, te leeven ?. Neen.  TOONEELSPEL. 35 Neen. Ik herneem myn recht: de blinde menschlykheid Moet geen gelofte doen, dan die voor vrydom pleit; Zyn wy niet wreed genoeg in ketenen gefiaagen ? Is 't ons geöreloofd een' zwarer' last te draagen ? Door eeden vastgeboeid.. 'k vergeet die allen: 'k moet., 'k Aanbid Adélaïde, en val haar ftraks te voet; Zo "k haar Hechts éénmaal zie, is al myn druk verdwenen; Haar allesdwingend fchoon is weêr dit hart verfchenen. Zo God beleedigd wierd door myn' vernieuwden gloed, By zou dien blusfehen in myn afgeftreên gemoed... Vaarvoort, vaarvoort, Comminge, en hoon het Al vermogen; Voeg zelfs Godslastering by uw misdaadig poogen. 6 Heiligfchender! waar voert u uw dwaaze min, Die gy niet dryven kunt uit uw' verdoolden zin ? Gy fpreekt van boeijen, die u kluisteren, te fjaaken! Uw ziel verhard zich, om uw boosheèn vol te maaken! Zo u die ydle fchim, die 't menschlyk oog misleid, Die Hechts een' valfchen glans van waare deugd verfpreid; Zo de eer u dwong om die belofte ooit uit te fpreeken, Kom,antwoord,zoudgydan uw woord nel durven breeken? En nu de Godsdienst, nu geheel de Hemelfchaar', Nu God zelf uw gelofte ontfing voor zyn altaar, Zoud gy hen fnood verraên!.. Een God, die wil vergecven!. Treft u zyn goedheid niet, zyn blikfem doe u becven! Hoort gy zyn' donder niet reeds brullen tot uw ftraf ? Zie.. donkre fpooken.. zy verryzen uit hun graf.. Hoe dreigt my de aanblik van die blecke en naare fchimmen! Zy vallen opmy aan., wat treurgalm hoor ik klimmen Uit d'afgrond deezer tombe?, ach! zeopentzich.. ówee! C 2 Wat  36" DE GRAAF VAN COMMING Wat voorwerp!.. ikbezwyk.. myn God', het is Rancé'!', Hy.. wiens getergde toorn., hy heft zich op., treed nader..' i Ach! ftaa !.. ik fmeek, hou (land.. myn vader! ó myn vader!. Hy roept!.. „ Rampzalige! waar voert uw drift u heen? „ Ontvlugt gy de armen Gods, wiens hulp u hier verfcheen ? ,, Wilt gy den band, die u aan Hem verbind ontë'eren? „ Waant gy zyn' vloek,die u verbryzlen zal, te weeren? „ Is't vruchtloos dat zyn wraak voor uw gezicht ontgloeit? „ ó Gy, verworpling! beef! hoor, hoor hoe de afgrond loeit! „ De hel eischt haare prooi, haar poorten zyn ontfloten!" Wat moet ik doen ?. het beeld dat ik aanbid.. verftooten! Myn hart ontrukken aan een' onverwinbren gloed! Nooit denken aan een vrouw., die myngefchokt gemoed Doet twisten met*God zelf.. zyn' dienst Hem doet benyden! Adélaïde alleen ontvlamt my.. doet my ftryden; Uw donder, 6 myn God! dringt me aan: uw wet gebood.. Ikzal gehoorzaam zyn.. 'k vergeet haar., door myn dood.. TWEEDE TOONEEL. COMMINGE, D'ORSIGNI. Op het einde van het voorgaande tooneel, ziet men d'Orfigni , met een' brief in de hand, van den trap aan de rechterzyde afkomen; hy heft fomwylen zyne oogen hemelvaart, flaat dezelven op dien brief, doet de büterjle droefheid befpeuren, en komt vervolgends in het gewelf neder. COMMINGE, d'Orfigni gewaar wordende, gaat hem eenige fchreden te gemoet. 't Is d'Orfigni.. wat doet hem zuchten?, angftig fchroomen? D'Or-  TOONEEL SP EL. 37 D'Orfigni vestigt by aanhoudenheid zyne oogen op den ■britf, en treed verder voorwaart op het tooneel. Zyne oogen op een fchrift.. waarop zyn traanen ftroomen! In vervoering. Ach! fpreektoch,d'Orfignt..myn boezem, wreed verfcheurd.. Spreek.. is Adélaïde.. D'Orfigni doet eene hevige aandoening befpeuren. Ach ! deeze naam?., gy treurt!. d'orsigni, den graaf m;t tedtrhartigheid befchottwende. Comminge!. elendling! ach! de Hemel.. Ter zyde. Best gevloden. comminge» in vervoering. Druk dieper in myn hart., den dolk die mykomtdóoden.. Gy antwoord my geen woord!. 'k zie enkel uw geween ! d'orsigni, in de diepfte droefheid. Ons beider troost, Comminge, is in de dood alleen.. Ter zyde. Maar wat bedoel ik toch ? myn vriendfchap, hem bezworen, Moest nimmeraan myn'vriend die wreede maar'doen hooren. Met ontfeeltenis. Dat ik alleen thans ween'; die ramp., betreft meest my. Comminge. Uw vruchtloos veinzen zet myn' fchrik flechts krachten by. AU' wat ik min.. 6 God!. 'k bid, wil dien brief my geeven. d'orsigni. Myn deernis doet my uw verlangen wederftreeven.. 'k Ontruk u aan een' ramp.. C 3 com-  38 DE GRAAF VAN COMMINGE, COMMINGE. Wiens foltring ik begeer. D'ORSIGNI. Dat ik alleen toch lyde.. COMMINGE. Ik fterve, ik fterv' veeleer! D'ORSIGNI, ter zyde. Wat deed ik toch? zou ik?, ik kan het nooit verrichten; Jk tref zyn' boezem niet met de yslykfte aller fchichten! • Tegen Comminge. Slaa op dit traanendal voortaan uwe oogen niet: Gy zotid, helaas! daarin niets vinden dan verdriet.. Eenige fchreden achteruitgaande om te vertrekken. Vaarwel... vaarwel, Comminge, COMMI'NGE, door zyne droefheid als vervoerd, het vertrek van d'Orfigni verhinderende. Ontmenschte! 'fiaak uw fchreden! Kora, geef my dat gefchrift.. D'ORSIGNI, jlandhoudende. De wanhoop dooft zyn reden! Bemint gy my, zo Iaat me. . COMMINGE. Ik wil niets hooren , neen! D'ORSIGNI. Ach! gy doorftoot myn hart! COMMINGE- Gy fcheurt myn hart van een. D'Orfigni nogmaals -willende vertrekken, werpt Comminge z'ch voor zyne voeten , zyne kniën omhelzende. Ach!  TOONEELSPEL. 39 Ach! geef toch.. gy ontvlugt me ?. Ik werp my voor u neder. D'ORSIGNI, hem mei levendigheid oprecluende, en om zynen hals vallende. Hoe groot is myne fmart'... niets was op de aarde ooit wreeMet eene aandoenlyke droefheid. Cder.. Wat eischt gy toch van my? COMMINGE, met hevigheid. Het eind' van myn verderf, De dood, dien brief. D'ORSIGNI, met dezelfde hevigheid hem den brief overgcevende. WelaanI daar is hy, lees, en fterf. COMMINGE, leest: ,, Ons angftig zoeken was in 't einde niet verloren; „ Wy wisten uw verblyf nu onlangs op te fpooren. „ Ach', dat gy eens aldaar, verwinnende uwen gloed, „ De kalmte vinden mogt voor uw ontru-t gemoed! ,, Maar.. welke (lagen doen wy woeden op uw harte!.. „ Weet, dat Adélaïde, als 't offer haarer fmarte, ,, Nadat zy zich aan haar verblyfplaats had ontrukt, „ Altoos verteerd door liefde, in droefheid neergedrukt, „ Standvastig lydende,en, haar'minnaar trouw gebleven.. „ Indroevekwyning..heeft..in'teind..dengeestgegeeven. Comminge bezwykt op een 1 der zandhoopen welken de begraafplaatfen der geestelyken aanduiden. D'ORSIGNI, hem trachtende op te rechten. Comminge!. 6 lieve vriend!, hoe red ik hem? hy fneeft!. In dit verblyf., C 4 DER-  ip DE GRAAF VAN COMMINGE, DERDE TOONEEL. COMMINGE, D'ORSIGNI, DE ABT. DE ABT, den trap aan de rechterzyde afgekomen, en op het tooneel getreeden zynde. Ziien wy waarom die vreemdling heef:,. D'ORSIGNI, Comminge onder/leunende, en den Abt gewaar wordende. Ach', vader', vlieg ter hulp', zie, zie Comminge fneeven'. Dees brief.. Dezelve ligt op den grond, aan de voeten van Comminge. Zyn liefdegloed.. Wat licht kan ik u geeven ? COMMINGE, zich als het waare uit de armen . des doods losfcheurende, roept uit, op het zien van den Abt: Ze is dood, myn vader! Hy werpt zich wederom neder. DE ABT, tuetreedende om hem cp te heffen en te onderfieunen. Vriend! myn vriend! kom, hoor my aan, Die met u heb gezucht, met uwen ramp begaan; Godvruchtigheid geeft troost, en leentNatuur haar krachten, Om met een reiner drift elks rampen te verzachten. Ik kom u troosten in uw' bittren tegenfpoed; En droog , terwyl ik fchrei, uw' heeten traanenvloed. D'ORSIGNI, op den voorgrond des tooneels. Hoe! is de Godsdienst zó meêdoogend, zó verheven, Hy, wiens tafreel my door bedreigingen deed beeven! Men  TQONEELSPEL. 41 Men vreest hem elders wel, dochdaar-hyfchrikkendoet., ö Sterveling! 't is hier dat elk hem minnen moet. - DE ABT. Wat kan één dooling aan den mensch al onheils wekken! Tegen Comminge, welken hy omhelst. Wil u myn' yver en myn zorgen niet onttrekken; Myn troost zy ti, in al uw fmarten, niet onnut. COMMINGE, zich een weinig opheffende, in wanhoop en razemy. Ze is weg! ö afgrond 1 is uw toorn nu uitgeput? Hy valt nogmaals neacr. DE ABT, tegen d'Orfigni. Duld, dat ik in 't geheim é^n oogenblik.. D'Orfigni maakt beweeging om te vertrekken. COMMINGE, in woede opflaande. Myn vader l Gun, dat ik voor zyn oog cn zucht en ftcrf te gader; Al myne gruuwlcn zyn aan hem nog niet gemeld : Hy had één zweem van deugd in my nog onderfleld ; Dus dwaalende kon hy my mooglyk achting draagen,. Dat d'Orfigni.. gyzelf . van dwaaling zy ontflaagen.. Dat de afgrond, hemel, en het onbegrensd heelal Gewaagen van myn fchuld.. die 'k nimmer boeten zal: Een wroeginglooze ziel doe u die fchuld befeffen; Dit oogenblik waarin Gods blikfem my komt treffen, Nam ik het fnood befluit.. daar 'k myn belofte onteer.. Jk ging aan haar myn hart reeds offren.. z« is niet meer! Die God neemt waak daarvan. C 5 Te'  42 DE GRAAF VAN COMMINGE, Tegen d'Orfigni, die vertrekt. Ontvlugt ge ? Tegen den Abc. Ach! hoor myn beden! Hy fluit', wanneer ik fterf, myn fchreiende oogenleden: VIERDE TOONEEL. COMMINGE, DE ABT. DE ABT. Welaan, doe my alleen, oprecht, bekentenis Der wonde van een hart.. r COMMINGE, altyd op het graf neêrgejlaagen, en met eene foort van razerny. Dat ongeneeslyk is. Ach! vader! 't is gedaan!. God ftell'zyn'toorn geen paaien, Nu Hy gewroken is.. 'k wacht hier zyn blikfemftraalen! Hy omhelst de aarde in de uiterfte vervoering. DE ABT. Elendige! ach! Arfêne! erken, erken, myn zoon! Dien God die u aanhoort, dien ge aanvalt doordien hoon. Hy kon wel, tegen u gewapend met zyn' donder, Het aardryk fiddren doen door een ontzaglyk wonder Der Goddelyke ftraf, in u ten toon gelpreid, Tot eeuwig kenmerk van zyn wraake, en toornigheid; Zyn vreesfelyke magt kon u terftond vernielen, Maar God is deernisvol.. een vader onzer zielen; En gy, ontaarte zoon! misbruikt zyn medely'.' COM  TOONEEL SPEL. 43 COMMINGE, in dezelfde houding. Myn vader!, ach! die God, die God week verr'van my, Ontrooft me Adélaïde ! Deeze laatfte worden boezemt hy bitterlyk fchreiënde uit. DE ABT. En durft gy, ö myn broeder! Uw item hem hooren doen,door wanhoop fteedsverwoeder? Belchuldigt gy God zelf in uw' godloozen brand ? Kusch liever neêrgeknield zyn vaderlyke hand; Hoe! gy beweent een vrouw die Hy u wilde ontrukken! Adélaïde (heeft. Wie doet voor 't zwaard haar bukken ? Wie (lagt haar? Blinde mensch! kom, open uw gezicht: Gy zythet, die trouwloos, verzaakendeuwen pligt, Het outer Gods ontvloón, naar d'afgrond wilde treeden , Weer naar de waereld melde, en haaraffchuuwlykhedenl God, die de onmeetbaarheid doorziet op éénen ftond, Den grondeloozcn tyd en de eeuwigheid doorgrond, Die God las in uw hart: in zyn verfcholen vouwen Kon hy den keten van uwe euveldaên befchouwenj Hy zag u vaardig' tot de fchennis van nw' eed: Hy neemt de dryfveêr weg die u verdoolen deed;. Zyn goedheid, lang getergd, heeft eindlyk u verlaaten. Indien gy traanen ftort, die God in fmart vergaten, Die fmeekcn gunst voor u, en 't voorwerp uwer min!. Ik (tel uw' pligt u, voor, maar 't is met tegenzin; Geef m^ uw' arm, myn zoon.. Hy recht Comminge op, welke zichzelven geweld aandoet om zich op te heffen, en zich onderfteunt op de armen van den Abt. COM-  44 DE GRAAF VAN COMMINGE, COMMINGE. Wat eiscbt ge, in myne elenden, Myn vader? Op dit graf wilde ik myn' druk volenden; ■Waarom hergeeft gy my het licht, dat ik wil -vliên ? Noem my rhisdaadig: 'k weet dat ik dien naam verdien; Maar 't voorwerp myner liefde., ach! dat was nimmer fchuldig; Ik heb haar'ramp bewerkt;haar druk was menigvuldig: De Hemel had my met verdubbling moeten flaan; Eh op Adélaïde is al zyn toorn gelaên! DE ABT. Eerbiedig zyn befiuit; Gods toorn zy pangebeden; En lyd.. COMMINGE. Hy deed myn' druk den hoogften trap betreeden. 'k Verberg het niet voor u : zou 'k u misleiden? Ach! Zyn arm gaf op myn hart den doodelykcn flag! Ik vrees niet voor den dood : neen; met (land vaste fchreden, Kart ik hem, als het perk myns onheils, tegentreeden; Maar 't geen my fiddren doet, is, God in toorn ontgloeid. Ontkjüister myne ziel, zó wreed nog vastgebocid; Adélaïde is dood: die gruwel doet my yzen, En 'k voel haar, meer dan God , in myne ziel verryzen: Ze is 't éénig voorwerp dat my naar het graf verzelt. By 't naare fakkellicht in dit gewelf gefield, Is zy het die 'k befchouw, veel fchooner dan voordeezen; Ais ik voor 't outer kniel, is zy 't aanbidlykst wezen! Te meer nog is myn ziel verdwaald, bedrukt, verward, Daar zelfs de wroeging niet kan werken op myn hart. - - DE  T O O NE E L SP EL. 45 DE ABT. De hoop met moed verzeld moete u ontvonken, treffen; ( Uit d'afgrond moet ge uw ftem met kracht tot God verheffen: Hy zal de blusfcher zyn van 't vuur dat u ontëert. De Schepper van 't heelal, die aarde en zee regeert, Die metéén enkel woord deorkaanen doet bedaaren, De blikfems wederhoud, de lucht weêr op doet klaarcn, Kan rust hergeeven aan uw hart, zo fel beflreên : Maar de onvermoeide vlyt verdient zyn gunst alleen. Wilt ge aan uw zwakke ziel die veerkracht wedergeeven, Die ons van de aard' verheft, door Godsliefde aangedreven, Ontvonkt door heilig vuur, dat uit den Hemel daalt, Dan worde levendig de dood u afgemaald; Hy kan u heilzaam zyn door 't fiddren voor zyn fchichten; Zyn doodelyke toorts moet u ten leven lichten. Voltooi dit graf, gedwee voor de infpraak onzer wet, Dit graf.. waarin welhaast uwe asch word neergezet. Vrees dat die geest, die aan onszelv' zal overleeven, Gods vloek niet ondervind', van de aardfche ftoffe ontheven; Ja, fidder: kom, befchouw.. God die de vierfchaar fpant, Gezeten op dit graf, de wecgfchaal in de hand; lly is geen vader meer: gy moet uw' rechter duchten; Hy vonnist.. fterveling! waarheen toch zult gy vlugten? Hem zyn graf aanwyzende. Hier is het dan dat gy, gebukt voor't Godlyk zwaard. Dat vuur verdooven zult, wanneer gy rust in de aard'; Hier moet uw hart.in 't eind' vermorzeld, wyken, zwichten; De dood volleere u hier in deyslykfle uwer pligten.. Die meester, zo geducht, vermaane u hier alleen.  46 DE GRAAF VAN COMMINGE; Hy doet eenige fchreden om te vertrekken. COMMINGE, hem met levendigheid wederhoudende. Ach, vader!. Die Euthime ontrust my ongemeen, 'k Zag hem zo even weêr.. ik brand fehier om te ontdekken, Wat toch de reden zy die hem kan herwaart trekken. Hier zelfs-.. myn fchrêen gevolgd, .fchynt hy, bedrukt en ft.il, Te deelen in myn werk., dat hy verzachten wil; Zyn zwakke en tedre hand, eerst op myn graf verheven, Bezweek,nog meer verzwaktjzyn droefheid doet hem fnceBen ik hem ook bekend?. Waarom geweend,gefchrcid?.(ven!. Ontdek toch de oorzaak van zyn naare fomberheid. Ikzelf verwonder my.. wat werkt toch op myn zinnen ? Kan ik op de aarde iets, na Adélaïde, minnen? DE ABT. Maar hoe ! al tyd die naam! Straks word uw wensch voldaan; 'k Zal eindlyk voor ons oog dien nevel doen vergaan; Euthime zal de kracht der reden my niet heelen, Waarom hy zuchtend hier in uwe. fmart wil deelen; Zyn antwoord weetgy ftraks. Hoe zeer treft my zyn ftaat! Zyn levenszon daalt neêr in zynen dageraad! Men vreest dat hem 't vergif van zyn zwaarmoedigheden, Welhaast, gantsch uitgeteerd, zal naar het graf doen trecden. COMMINGE, met vervoering. Ach! deeze ramp ontbrak nog aan myn' bittren nood! DE ABT. Myn broeder, overdenk, in dit gewelf, de dood; Hier moet gy de yslykheên dier ftraf bedaard doorgronden. Geen wyzer zedenfchool word voor den mensch gevonden. Hy doet nogmaals eenige fchreden om te vertrekken. COM-  TOONEELSPEL. 47 COMMINGE, hem natreedende. Wat edelmoedig hart, waarin Menschlievendheid, Gods goedheid, en Natuur, elk om het yvrigst', pleit! Wyl'k dan dat denkbeeld in myn hart niet aan mag kweeken.. lEen denkbeeld my zo waard', nooit myne ziel ontweken.. I Dat dan ten minste, (ik fmeek, helaas! flechts.. medely',) I De loop myns traanenvloeds in hart der vriendfehapzy! : Eischt Godsdienst 't offer van geheel ons hartsgevoelen? ' Verbied Hy dat wy troost by eenen vriend bedoelen ? : Myn vader.. d'Orfigni vertrooste myne fmart.. Hy koom' nog eens.. DE ABT, Comminge tegen zyne borst druHende. Ach'; kunt gy twyflen aan myn hart? ' Was ooit de onbuigzaamheid in myne ziel gerezen ? 1 Gebied ons 't kristendom gevoelloos, wreed, te weezen? .Ach! wanneer zult gy toch, van uw vooroordeel vry, i Befeffen, wat de geest des waaren Godsdienst zy ? In teder hartsgevoel alléén is hy gelegen; 1 Door teder hartsgevoel alléén kan hy beweegen; : Zo God niet had bemind, ons hart bleef voor hem doof. 1 De Godsliefde onderwerpt de reden aan 't geloof.. ! Straks zult ge uw' vriend hier zien. Comminge werpt zich neder voor den Abt. V 1' F D E TOONEEL. COMMINGE, alleen, weder naar den voorgrond treedende. Hoe yslyk zyn myn plaagen! Wat  4S DE GRAAF VAN COMMINGE, Wat folterir/g moet een gevoelig hart verdraagen! Hoe dikwyls flerft men vóór het geeven van den geest! Door alles word myn ziel vertederd en bevreesd! Ja,deezeEuthime..ach!wil.Comminge! uw traanen droogen; Voelt gy nog traanen in uw halfgeflotene oogen ? Hoe! zou uw hart, dat ras tot (toffe moet vergaan, Voor 't menfchelyk gevoel nog kunnen openftaan ? 'k Ben alles kwyt!. ikzelf lig reeds in 't graf bezweken! Ja, ik., beftaa niet meer!. Gy, God! wien "k nogdurf fmeeken, Eischt.. dat ik haar vergeete!. 6 toppunt van verdriet! Gy gunt haar zelfs geen' traan dien 'k in myn dood vergiet! Dit uiterlte geweld., is buiten myn vermogen. God! wreekend God! genaê! ik weet, 'k mishaag uwe oogen. Ik wenscbte.. dat myn hart zich onderwerpen kon. Hy begeeft zich naar de tombe van Rancé, omhelst die met levendige aandoening, en vergiet -eenige traanen op dezelve. è Gy, wiens hart de drift, de felfte drift verwon, Rancé !. uw teder hart gevoélde al 't vuur der minne: Gy weet dan., hoe men'tdoove, enhoemen'toverwinne. Uw deugd, die door de hand des Hemels wierd geleid, Vergat het voorwerp dat uw zinnen had gevleid; Geknield op 't graf. op de asch van al uwzielsbehaagen, Riept gy tot uwen Go.1 die haar had neêrgeflaagen: Uw deugd bezielt my niet., ach! onderfteun myn' moed; Kom, vel een' vyand neêr.. die me altyd vallen doet! Maak, dat hy uit myn hart voor uwe wapens vliedel SJeflryd.. verniel in my de fchoone Adélaïde! Die naam!. was ik in ftaat!. heb ik dien naam herzerd! Ver-  ,T O ONE E L SP E L. 49 1 .Vergun my.. al de hulp door Godsdienst ons bereid! :Hoe! zou nryntraanenvloedvergeefschuwgrafbefproeijcn' IBeminde gy als ik?, die neerval in myn boeijen! Hy ligt op de tombe, in de allerdiepjle droefheid, neder gebukt. ZESDE TOONEEL COMMINGE, EUTHIME. i Euthime komt langs den trap aan de rechterzyde in hel gewelf neder; aan die zelfde zyde is het dat Comminge zyn aangezicht, op de tombe van Rancé,met zyne handen bedekt, en aldus is het natuurlyk dat hy Euthime niet ziet, welke laatfte ook Comminge niet gewaar word. Euthime gaat met langzaame en zwakke fchreden naar zyn graf, hetwelk op den voorgrond aan de rechterhand gezien word: deeze geestelyke, welke zorgelyk zyn hoofd onder zyn kleed bedekt houd, is lang bezig met deeze zyne laatfte verblyf plaats aandachtig te befchouwen ; hy zucht, fteekt beide zyne handen over zyn graf uit. en heft dezelven hemelwaart; het graf verlaatende, doet hy eenige Jchreden om te vertrekken, word Comminge gewaar, doet zyne ontroering blyken, begeeft zich naar hem toe, deinst te rug, en komt eindelyk wederom. Comminge, welke hem nog niet befpeurd heeft, recht zich op, en begeeft zich naar zyn graf aan de linkerzydt des tooneels; Euthime gaat naar de plaats alwaar Comminge geknield gelegen heeft. Hy heeft opgemerkt dat Cemminge eenige traanen op dat graf heeft laaten nederD vloei*-  50 DE GRAAF VAN COMMINGE., vloeijen; en blyft aldaar in dezelfde houding, waarin men Comminge gezien heeft. COMMINGE, zich opheffende, in dier voege als men heeft aangeduid, en zich naar zyn graf begeevende. Kom.kwyten we ons metmoed van een'barbaarfchenpligt.. Wat zeg ik ? Is myn hoop niet naar myn graf gericht ? Hy neemt .de fchop in zyne handen. Myn heil!., ó aarde!., kan ik't deel dat ééns moet fneeven, Wel ras genoeg uw' fchoot, die my reeds wacht, hergeeven? Kan dit gemarteld hart, verfcheurd door wreede pyn, Wel ras genoeg in u.. in 't niet verflonden zyn? Hy drukt de fchop in den grond, delft in de aarde, en word tegenjiand gewaar. In doezen tusfchentyd kuscht Euthime de graftombe van Rancé, alsof hy de traanen, die Comminge 'er op heeft laaten nederrollen, tri zynen boezem opzamelen vnide. ö Aardryk! gy weêrflaat myn hand door harde fleenen! 'k Doorweek u met myn zweet.. verzacht u door myn wceBitterlyk fchreiende. (nen! In uw' vermurwden fchoot.. zoek ik.. alleen één graf! Hy rukt eenige Jleenen uit den grond, welken hy op den rand zyns grafs nederlegti Jlaakt zynen arbeid, leunt op zyne fchop, en vervolgt aldus: Kan ik, daar 'k daaglyks word bezocht met nieuweftraf, 't Verlies eens levens, dat my lastig valt, beklaagen? Van myne wieg af aan wierd ik met druk geCaagen, De wreedfie druk van all'.. de Hagen op ons hart: Myn aanzyn was voor my een fchriktafrec! van fmart.' Hy  T O O N E E L S P E L. 51 Hy delft nogmaals de aarde om , zet zyne fchop in den . grond neder, vat een doodshoofd op met beide zyne handen, en befchouwt hetzelve met een' aancloenlyken en treurigen aandacht. i Ziedaar dan 't overfchot dier ftervelyke beelden (den! 1 Bezield door Godlyk vuur., die 't bare door fchoonheid (IreeliHun hart was ook verliefd... en nu., 't gevoelt niet meer! ',Met eene foort van fchrik en droefheid laat hy het doods■ hoofd nedervallen; hetzelve rolt naar de zyde waar Euthime zich bevind. Comminge bedekt zyn aangezicht met zyne handen, en flaat eenigen tyd in de hit' terjle necrflagtigheid, onbeweeglyk. Euthime maakt eene beweeging van fchrik op het aanfchouwen des doodshoofds, en zet zich in de voorige houding neder. Comminge , als weder tot zichzelvcn gekomen, vervolgt: (God! onderfteun myn' geest: hy zygt van zwakheid neêr. Euthime heft zich op, en wend zyne oogen naar den hemel, brengt zyne hand op zyn, hart, en vervalt wederom in zyne voorgaande houding. Comminge grypt zyne fchop aan, werpt de aarde aan weêrskanten van zyn graf, treed 'er in, en be~ fchouwt hetzelve met die diepe naargeestig' heid, welke eene ziel, die van droefheid doordrongen is, kenmerkt. BBefchouwen wy de plaats, waarin myne asch, verfcholen.. ('Ach'.. hier beflaa 'k niet meer.. In dees bekrompen holen IKeert alles weêr tot hiet. . zelfs., hoop in 't ongeval; D 2 Hier  52 DE GRAAF VAN COMMINGE, Hier is het., dat de liefde ons hart niet flingren zal' Waar'k myne Adélaïde..ik leef!..myn vlam, verrezen.. Adélaïde alleen is me een aanbidlyk wezen.. 'Hy laat de fchop nedervallen, en vervalt zelf, op den hoek zyns 'grafs, aan de zyde die naar de tombe Ziet, in een' ntêrjlagtigen Jland : hierdoor onttrekt hy zich niet aan het oog des aanfchouwers; Euthime, welke by aanhoudenheid door Comminge niet befpeurd word, doet eenige fchreden naar hem toe, treed te rug, doet zyne bittere droefheid blyken, en begeeft zich weder naar de graftombe, op welke hy zich mn zynen arm onder/leunt. Dit was myn laatfte zucht! ó God! heb medely'! Dat voor het Iaarst'..voor,tlaatst'! .myn hart doordrongen zy Van 't voorwerp, .dat gy my beveelt u op te draagen ! Genaê ! fchoon ik, door d'eed in ketenen geflaagen,. In mynen boezem., die verfmacht van minnedorst.. Hy haalt Adüaïdes beeldtenis van zynen boezem af; Euthime , Comminge genaderd zynde, bedekt zyne oogen met zyn' doek, en hoort met het grootjle belang naar Comminge. Dccs beekhuis heb bewaard., gehecht heb op myn borst: IlocÜcon men't beeld myn hart, en 't leven niet, me ontfehcuHy vestigt zyne oogen op de beeldtenis. (ren? Ziedaar., dat fchoon gelaat . dat myne ziel doet treuren,. Door traanen uitgewischt.. nóg fchoon voormy gevormd.. Welks kracht den Godsdienst.. ja.denHemel heeft beftormd! Gy, gy verwint! gy hebt met God.. met God!, geftrecfen! Ge  TOONEELSPEL. $3 Ge ontvlamt myn' boezem nog, 6 vrouw! zó aangebeden Door 't allertederst.. door het ongelukkigst hart.. Hy kuscht de beeldtenis, en bnjproeit dezelve met zyne traanen. Myn lieve Adélaïde!. u offer ik myn fmart.. Euthime, beide zyne handen naar Comm'nge, welke hem nog niet gewaar word, uitjleekende, en als op 't punt jlaande om uit te roepen, vervolgt Comminge: Myn laatfte zielzucht., zweeft naar u alleen..Ze ontvliê me! v EUTHIME, met een gil. Ach! grave van Comminge!!! Hy vlugt weg met eene foort van overhaasting. COMMINGE, met levendigheid de beeldtenis in zyn' boezem verbergende, en getroffen van verwondering. . Aan dit geluid.. Hy keert zich om. Euthime!!! Hy noemt myn' naam!. Euthime begeeft zich naar den trap aan de rechterzydc. Zyn ftem.. ge ontvlugt me!. 6 wreede! ftaa! Hy begeeft zich naar hem toe. Wat wedcrhoud my.. dat ik voor uw oog vergaa ? Euthime Jleekt zyn' arm uit om Comminge tegen te houden. Hoe! floot gy my te rug!. Hy blyft onbeweeglyk verfteld Jlaan. Zyn magt houd me opgetogen! D 3 Eu-  54 DE GRAAF VAN COMMINGE', Euthime is middelerwyl reeds eenige trappen opgeklommen; hy valt neder op zyne knien , en onderjleunt zich met zyne handen, in de houding van iemant die traanen jlort. Hy fchreit!. Comminge zich met hevigheid naar Euthime begeevende, en alreeds eenen trap opgeklommen zynde. 'k Moet weeten.. ja.. EUTHIME, zich opheffende, en hem by aanhoudenheid door tekenen 'afwyzende. Houd ftand !. Houd God voor oogen! Euthime treed verder met moeite de trappen op, dikwyls zyn hoofd omwendende» COMMINGE, blyft op den benedenften trap, van verwondering getroffen, [taan; en zegt: God zelf fpreekt door zyn' mond! God ketent hier myn'voet! 'k Befef niet wat hem zó hardnekkig zwygen doet! Hy keert zich weder naar Euthime welke zich boven aan den trap bevind; deeze laatfte vouwt zyne handen [amen, fchynt den Hemel aan te roepen, ziet nogmaals naar Comminge om, laat eenen zeer diepen ' zueht hooren, en Haat gereed om het onder- üardsch gewelf te verhaten. (zuchten! Euthime!. 6 waarde Euthime!. Ach! 'k hoor hem , vliedend Comminge klimt nog eenige trappen op, om Euthime na te volgen, en roept hem fchreiende toe: ' Euthime!. één eenig woord,, ach! hoor!.» Hy  TOONEEL SPEL. 55 Hy ziety, zo lang het hem moogelyk is, Euthime met . traanen in de oogen na, welke einclelyk uit zyn ge. zicht verdwynt, na zich nogmaals omgewend, en Comminge befchouwd te hebben-, terwyl hy zyne handen ten Hemel opheft, en vervolgends dezelven op zyn hart drukt. Ik zie hem vlugten! ZEVENDE TOONEEL. COMMINGE, de trappen aftreedende. IDie ftem.. die tedre ftem.. gedrongen in myn hart.. iVerrukkelyke droom!, ik voel myn' geest verward.. |Ja,'k voelmyn'druk.myn'ramp.myn wanhoop my vervoeren! 'All'wat meomfingeltdoet myn ziel nog meer ontroeren .. Hy begeeft zich naar de tombe van Rancé. )6' God! .'die my bezoekt! wien 'k hoon!,..U roep ik aan! iVerhaast toch 't einde van myn fmartelyk beflaan! ló God! verlos my van myn' zwaarften last.. myn leven! Hy rust met eene hand op de tombe. ACHTSTE TOONEEL. COMMINGE, D'ORSIGNI, met verhaaste fchreden den trap aan de linkerzydc afkomende, en zich naar Comminge fpoedende. COMMINGE, in vervoering d'Orfigni tegentreedende. llUy kent meï ... D 4 D'0R'  56 DE GRAAF VAN COMMINGE, D'ORSIGNI, met dezelfde levendigheid. Euthime heeft misfchien den geest gegeeven! Hy zieltoogt.. COMMINGE, vcrfchrikt. Hoe! wat zegt ge ? D'ORSIGNI. Ik zag dien martelaar, Reeds dervend, leiden naar die heiige rustplaats, waar De lydende Natuur verzacht word, door 't vermogen Der zegenende hand van 't menschlyk mededoogen. (i) COMMINGE, met droefheid, en eenige fchreden voorttreedende. Ontrukt men me ook Euthime!. DORSIGNI. Op zyn verbleekt gelaat Befpeurde ik trekken.. daar myn hart verfteld van ftaat; Gy moet hem zien, Comminge.. COMMINGE. Ikvlieg..'kzal by hem komen, Hem zien., dit hart.helaas! heeft niets... heeft niets te fchrooHy vertrekt. (men. D'ORSIGNI. Ik volg uw fchreên, . N E. D'OrsigNi bedoelt het v&lrtk waarin de ziekt geestelyken epgepatt worden. (Tinfirmerie.)  TOONEELSPEL. 5? NEGENDE TOONEEL. D'ORSIGNI, alleen. 6 God! Hy wckke uw decrenis! Ach! waar toch is 'er rust, zo ze in dees plaats niet is? Einde des tweeden bedryfs. D 5 D E *-  58 DE GRAAF VAN COMMINGE DERDE B E D R Y F. EERSTE -'T 00 N-EEL. COMMINGE, met drift de trappen afkomende, èn D'ORSIGNI, hem met ge'.yke drift achtervolgende. COMMINGE, eer hy nog de trappen afgetreeden is. Meen, achtervolg my niet. Thans is hy in het gewelf gekomen. D'ORSIGNI. Wat jaagt uw woeste fchreden Naar 't donker grafgewelf ? COMMINGE, in razerny. 'k Verlang naar duisterheden. Indien 'er op deeze aarde een wreeder plaats beftond, 'k Verhaastte myne fchreên naar dien gewenschten grond. Dat in den nacht des doods myn fmart blyve opgefloten! 't Spant alles famen om myn rampen te vergrooten! Ja, alles kwetst myn ziel en haare aandoenlykheid! Ik kan me aan 't noodlot niet ontfcheuren dat my leid! 'k Erken nu., ja, 'k erken die helfche Mogendheden, Die tot myn foltring fteeds haar razerny befieeden, En die, zich drenkende van myne wieg af aan Met mynen traanenvloed, myn hart te plettren flaan, Bloeddorstig naar hun prooi, tot aan myn laatfte Honden.. Vervloekten! komt! geniet! uw wraak heeft my verflonden.' D'O R-  TOONEEL SP EL. & D'ORSIGNI. Hoe! daar de fchaduwe des doods u fteeds verzelt, Verzacht ge uw rampen niet, maar tergt hun woest geweld! Daar ge u verzaaden wilt aan 't gift van uwe fmarte, Kweekt ge uwe elenden aan in uw gefolterd harte!. COMMINGE. Euthime.. u is bekend hoe zeer myn vlotte geest Door hem, God weet waarom, vertederd is geweest; Dat, na Adélaïde, alleenlyk hy 't kon weezen, Voor wien in myne ziel 't gevoel nog was verrezen; En deeze Euthime.. dien 'k bemin, 'k weet niet waarom.. Ontvlugt my.. blyft voor my fteeds onverbidlyk florn.; Ondanks myn hooploosheên, myn traanen en myn fmeeken» Is hy, zelf weenende, myn weenend oog'ontweken! ■ Men zegt, en 'k fidder op deeze onverwachte elend', Dat hy door kwyning reeds zyn fchreên ten :grave wen 1. Zo hy my waare ontrukt. .Maarwat baat my zyn leven?.' Wat zeg ik! God! naast hem.. zou'kaan zyn zyde fneeven. Maar, d'Orfigni, waaruit mag dit belang -ontdaan ? Zou dit zelfs onzen ramp te boven moeten gaan? (fchen, Zou'tfmeltendj't weenend hart van rampfpoed volle menMeer dan een ander hart, naar drukgenooten wenfehen? Gevoelen we in de ziel een heimelyk genot, Door 't aanbetrouwen van ons hartverfebeurend lot? Kan de aanbetrouwde druk de ziel verlichting geeven? Of is het God, wiens toorn den fierveling doet beeven , Die, dikwerf minst begaan met hem die 't meeste fchreit, Ons teder hartsgevoel vormt tot noodwendigheid? Euthime,. ik zie hem fteeds aan myne zy'-verfchynen; Hy  6o. DE GRAAF VAN COMMINGE, Hy volgt en vlugt my.. ach! hy tergt myn boezem pynen! D'ORSIGNI. Dezelfde ontfteltenis voelde ik niet min, dan gy. COMMINGE. Zyn beeldnis word altoos veel krachtiger in my. Hoe zwak toch is de hulp der menfchelyke reden! Hoe dwaalend is haar licht voor onze zwakke fchreden! Dat flaauwe fakkellicht, ontftoken aan Gods gloed', Word licht verdoofd, of gantsch gebluscht in ons gemoed; Met onze zinnen is het reden!icht vervlogen. De fchrik die my bezielt verlaagt my in myne oogen : De dwaalingen des drooms had ik voorheen geweerd, Thans word door ydlen fchrik myn gantfche ziel beheerd; Zó zeer kan 't ongeval dat wezen diep verlaagen, DatHoogmoed heeftdcnn;;amvan'8iVJeestersbeelddoendraa- Wanneer de middagzon zich toont in 'tHemelrond,(gen! Staat onze regel toe dat wy, een' korten flond, De zoetigheden van den flaap genieten moogen; De dood floot zelf, naar't fchcen ,myne uitgekretene oogen; Ik zocht vertroosting voor myn foltrende ongenucht Jn de armen van de rust, vermoeid van myn gezucht: Wat fchrik beving myn ziel door 't alleraakligst dróomen! 'kWas.dacht my,dwaalcnde,in een donker veld gekomen, Dst door het febittrend vuur des blikfems wierd verlicht; Het aardryk fperde zich van een, voor myn gezicht; Ik treed verwilderd in dat veld, van elk begeeven, Waarin verwoesting woonde.en'tbonzend hart deed beeven. Uit donkre graven, aan't geweld des tyds ontvlugt, Voel 'k my getroffen door een jammerlyk gezucht; 'kZie,  TOONEELSPEL. 61 'kZie, in'tverflrooide puin dier graven .bleekefchimmen, Met ysfelyk'gehuil, bedrukt uit d'afgrond klimmen: Hun bange weergalm loeit en rolt met naar gefchal; Een berg van dooden rees ten Hemel uit dat dal, Dat, van natuur gehaat, bezaaid met bekkeneelen, De grafplaats fcheen te zyn van al de waerelddeelert. All' wat ik hoorde en zag joeg my verfchrikking aan; De afgrysfelyke dood fcheen met zyn zeisf' te flaan.. By 't fomber dwaallicht van een toorts met bloed bedropen, Word ik een vrouw gewaar; 'k zie haar verwilderd loopen, In diepen rouw gekleed, haare armen uitgebreid Ten hemel heffende, terwyl zy traanen fchreit. De deernis treft me, en eischt dat ik haar byfland biede. 'k Vlieg toe, ik zie.. 'k va! ncêr voor myne Adélaïde, 'k Omhels, verbleekt van fchrik, een diep verzuchtend graf. 'k Zie, in Euthimes kleed, een fpook, gereed tot flraf, Wraakgierig dreigende, uit dat zuchtend graf verrezen.. Wat denkbeeld izclfs dedood moet min'verfchriklykweezen: Het was omringd van vuur dat zweeft en yslyk gloeit; "k Zag duidelyk zyn hart, door vlammen afgefchroeid. „ Houd ftand.dus laar zyn ftem zich zuchtend aan my hooren: ,Staa, ftaa, 6 wreede ! is my geen ramps genoeg befchoren? ,, Achl kon ik in dit vuur, dat ééns verdooven moet, „De dwaaling doen vergaan van myn' gcdloozen gloed, „ En eerlang'sHemels wraak ontwaapnen door myn zuchten! „ Schrei, fchrei, het is nog tyd om uwe ftraf te ontvlugten., „ Gy ziet Adélaïde:" en, daar het ftervend zwicht, Schiet het in myne borst een fchitterende fchicht; „Kom, volg my", roept heuiit, Ikgih het ligt bezweken, Èn  te DE GRAAF VAN COMMINGE, £n *t zinkt met naar geloei in 't graf. Toen 't was ontweken, Volgt ftraks een blikfem 't fpook, de hel brulde, en ik vlie... TWEEDE TOONEEL. COMMINGE, D'ORSIGNI, VIER GEESTELYKEN. Deeze vier geestelyken koomen aan den uitgang des < rechtervleugels van het klooster, aan den kant van » den trap, te voorfchyn; zy trekken beurtelings aan een der touwen waarmede de klok geluid word, de een voor den anderen nederknielende, en zeggende: EERSTE GEESTELYKE, met eene doffe en mare ftem. De dood! D'ORSIGNI, het 'doodelyk geluid deezer klok hoerende, welke, tot aan het einde van het ftuk toe, getrokken word. Wat klank! wat hoor 'k ? COMMINGE, verfchrikt, en zyne togen op deeze geestelyken vestigende. Hyfterft! ach! d'Orfigni.. DE TWEEDE GEESTELYKE, het voorgaande in acht neemende. De dood! DE DERDE GEESTELYKE. De dood! DE  TOÖNEELSPEL. 6$ BE VIERDE GEESTELYKE. De dood! Deeze vier geestelyken vertrekken; men moet onderzeilen dat 'er meer touwen hangen, waarmede de klok, N door andere geestelyken, welken men niet zien kan, in het klooster geluid word, D'ORSIGNI. Wat klanken! wat tafreelen £ COMMINGE, zwaar zuchtende. ft Gebruik doet hier aldus de tyding mededeelen, Als een der broedren fierft. DERDE TOONEEL. COMMINGE, D'ORSIGNI, DE ABT, gevolgd van twee geestelyken, waarvan dc eene zyn aangezicht met zynen doek bedekt, en de andere van droefheid doordrongen is. Deeze twee geestelyken , den Abt in het gewelf geleid hebbende, klimmen bedrukt weder naar het klooster. DE ABT, tegen deeze twee geestelyken met goedhartigheid, zelf bezwaarlyk zyne traanen wederhoudende. Staak, (laak dit droef geween; Men breng' den toefiel tot zyn doodbed hier byeen. (i.) COM' (i) Men verlitze niet uit het oog dat deeze geestelyken, wanneer zy zkltoogen, op asfc'ie met Jiroo bedekt neisrgeiegd worden. _  64 DE GRAAF VAN COMMINGE, COMMINGE, den Abt gewaar wordende, begeefi zich, vervoerd van droefheid, naar hem toe, fü vergeetende voor hem neder te knielen, zo als ge bruiklyk is, roept hy : Euthime! • DE ABT, op eene aandoenlyke wyze. Zieltoogt. COMMINGE. Hoe! hy zieltoogt!. Ach! myn vader!. DE ABT, traanen ftottende. Al 't klooster weent om hem.. ik ween met elk te gader! COMMINGE, met een geluid dat de levendigfte droefheid uitdrukt. Myn vader waarom word ik niet met hem verwoest! Ik waande dat ik flechts één lyk befchreiën moest! Ter zyde. Genade, Adélaïde ! ik zelf flaa opgetogen Dat zó veel hartsgevoel. . 'k bezwyk voor dat vermogen. Tegen den Abt. Voor altoos my ontfeheurd!.. 'k zal hem dan nooit weêr zien! D'ORSIGNI. Hoe treft hy my het hart! Ik voel myn traanen vliên! DE ABT. Hy zal welhaast, geleid, naar dees gewelven (Ireeven, Om, van Gods geest bezield, op de asch den geest te geeven. COMMINGE, tegen den Abt. Is u bekend?. DE ABT Hy zal den grond van zyne fmart.. COM-  TOONEEL SPEL. 6$ COMMINGE, met drift den Abt in de rede vallende: Ons jnenbaaren? DE ABT. Ja : geen fchuilhoek van zyn hart, Dit heeft hy my beloofd, zal hy ons oog onttrekken. Hy wenscht een groot geheim, gelyk hy 't noemt, te ontdekEn bid dat dit geheim, zó lang gefmoord, in't end'(ken, Zyn fmart verligte, en. door zyn' mond, ons zy bekend. COMMINGE. ter zyde. !Een groot geheim ?. wat angst! wat fchrik! wat hartsvervoe - D'ORSIGNI, ter zyde. (ring!. IWat overeenkomst!. Maar waartoe die zielsontroering?. VIERDE TOONEEL. (COMMINGE, D'ORSIGNI, DE ABT, DE GEESTELYKEN van La Trappe. IMen ziet van eiken trap eene ry van geestelyken, in de diepfte ingetogenheid, en met de armen op de borst gekruist, afkomen, leder van hen maakt eene kniebuiging , eerst voor het kruis, en daarna nog eene voor den Abt; vervolgends plaatfen zy zich in twee ryen aan weêrskanten van het tooneel, met het aangezicht naar eikanderen gekeerd, terwyl de Abt zich plaatst in het midden van hen; op eene der zyden bevinden zich Comminge en d'Orfigni, beide door de levendigfte droefheid getroffen, hunne ongerustheidte kennen geevtnde over hetgeen Euthime openbaaren zal- De klok koud aan met luiden, doch in dier voege dat 2y der ftemme niet hinderlyk zy. E DE  66 DE GRAAF VAN COMMINGE; DE ABT, tegen de geestelyken. Dat e!k zyn plaats hierneeme, en my zyn'aandacht leen'. Eén onzer gaat ter dood; men leid hem derwaartheen. i.) Euthime is reeds aan dat verfchriklyk uur gekomen, Waarin de rechter in zyn vierfehaar ons doet fchroomcn; De mensch. wie hy ook zy, gaat onder fchuld gebukt: Veré'enen we onze ftem; laat ons, te faam' verrukt, Den troon des eeuwigen beftormen door gebeden: 't Gebed ontfluit de poort der reine zaligheden: 't Gebed bevryd ons van den ftrik der helfche magt; 't Gebed geeft aan 't berouw aandoenelyke kracht, Weerhoud, ja bluscht Gods vuur, in blikfems aangedreven, Ontwapent zynen arm, dwingt hem genaê te geeven. Dat ons gebed dan voor Euthime zy geftort, Opdat dees martlaar, die van 't vleesch ontheven word, Ontgloeid door heilig vuur, dat hoop in ons doet blaaken, Geen bitterheden in den kelk des doods moog' fmaaken , Ên dat zyn ziel in vree, wanneer zy fcheidcn moet, Snelle in den boezem Gods, de bron van alle goed. ƒƒ•/, en alle de Geestelyken keeren hunne aangezichten naar het kruis: de Abt alleen boezemt, met opgeheven handen, het volgende gebed uit, welks laatfte woorden alle de Geestelyken, by iedere afdeeling, herhaalen. GE- *O0 fy' W'1 n"ar Euthimes graf.  TOONEELSPEL. 67 GEBED Verhoor me, 6 God! ó Opperst Wezen! De onfterfelyke ziel geniete een zalig lot, Als 't ligchaam keert naar 't rtof, waaruit het was gerezen. Myn ziel erkent, bemint, verheerlykt u, ó God! ALLE DE GEESTELYKEN, met een aandoenlyk geluid. è God! DE ABT, vervolgende. Ik houde op u een fmeekend oog geflaagen ! Verdryf de ftormen, Gy! die ons de reê ontfloot; Doe hem, aan wien de droom des levens kon behaagen ? 6 God! niet fiddrcn voor de dood! ALLE DE GEESTELYKEN, herhaalen: 1 De dood! DE ABT, voortbiddende. Ontfluit, 6 God! de poort der eeuwigheden; Dat ik verflonden worde in de ondoorgrondbre we!. IDer wondren, die uw handen deeden! 't Geloof en Hoop doen my uw' tempel binnentreeden, En fluit, grootmagtig God! voor my de poort der hel! ALLE DE GEEST ELYKEN. j Der hel! DE ABT, zyn gebed fluitende. Verbreek den band die my aan de aard' kon binden; Verbreek het juk der menschlykheid; . , De dood fielt perk aan all' wat zich op de aard' verfpreid; 't Vlied alles als een flroom die naar een' afgrond leid ; E 2 In  63 DE GRAAF VAN COMMINGE, In u alleen, A God! is rust te vinden In de eeuwigheid. ALLE DE GEESTELYKEN. 1 Jn de eeuwigheid! V Y F D E TOONEEL. COMMINGE, D'ORSIGNI, DE ABT, DE GEESTELYKEN, benevens vier andere Geestelyken, waarvan 'er twee eene foort van doodbus van ruuwe aarde en met asfehe gevuld aanbrengen ; de derde heeft wat ftroo onder den arm. DE VIERDE GEESTELYKE, tegen den Abt, met eene doffe en treurige ftem. M en leid Euthime hier. DE ABT. Laat ons dit bed bereiden, 6 Broeders! waar zyn ziel van 'tligchaam af zal fcheiden. Euthime heeft verzocht dat zyn gebroken oog, j öp d'oever van zyn dood, zyn graf befchouwen moog". Deeze vier laatfte geestelyken den AU helpende , fchtpt hy in eene fchulp, welke benevens de lykbus hem aangeboden word, wat asfehe 'er uit, laat dezelve tiedervallen, terwyl hy zyne oogen ten hemel heft, en uitroept: ó Geesten, die ons troost! komt hier deeze asfehe omringen. De  T O O NEELSPEL. 69 De vier Geestelyken Jlroojen kruisgewyze de asfehe op de aarde, en bedekken dezelve met Jiroo; dit gefchied »p den voorgrond aan de linkerzyde des tooneels, niet verre van Euthimes graf'; de twee ryên Geestelyken treeden dit doodbed voorby, en fchikken zich in dier voege, dat Comminge zich tegen over Euthime zal bevinden, wanneer deeze laatfte 'er op nedergelegd zal zyn. Hier leg ik hem ftraks neer! yerfchriklyke oefeningen! COMMINGE. Aandoenlyk fchouwfpel! neen.. myn hart, dat teder is.. DE ABT, tegen Comminge. Plaats u in uwen rang; verzacht die droefenis, Arfêne, en denk dat God geen morring kan gedoogsn. Comminge neemt, in de bitterfte droefheid, zyne plaats ■tusfchen de Geestelyken: hy ftaat de tweede in de ry aan de rechterzyde; d'Orfigni ftaat eenige fchreden meer voorwaart dan de Geestelyken , en een weinig meer ter zyde, zo, dat hy noch de Geestelyken, noch Comminge verhindert om van ' den aanfehouwer gezien te hamen worden* Tegen d'Orfigni. Gy, wien Voorzienigheid bewaakte met haare oogen, Wien ze, ongetwyfeld, heeft naar deeze plaats geleid; Gy, fteeds verllonden in de waereldfche ydelheid; Gy zaagt dier helden dood die 't oorlogsvuur beminden, Wier fchynbre heldenmoed het aardryk kon verblinden, Wier trotschheid haaren fieun op dwaaze zwakheid heeft.. E 3 ' O'OK-  7o DE GRAAF VAN COMMINGE, D'ORSIGNI, Euthime gewaar wordende, welke de trappen afkomt. 6 Hemel! DE ABT. Gy zult zien hoe hier een kristen fneeft. LAATSTE TOONEEL. COMMINGE, D'ORSIGNI, DE ABT, DE GEESTELYKEN, EUTHIME, onderjieund door twee Geestelyken, en gevolgd van eenen derden, welke een kruisbeeld draagt. DE ABT, Euthime gewaar wordende, tegen d'Orfigni. ■Hy nadert ons alreê. Tegen Euthime, welken hy tegentreed. Kom, broeder, in myne armen! Verdien een zaalge dood, door 't Goddelyk erbarmen. EUTHIME, verder op het tooneel komende, altyd door twee Geestelyken onderjieund, en zich langzaam naar zyn doodbed begeevende. Hier is het dan, dat ik myn doodlyk vonnis wacht! Tegen den Abt. Myn vader! reik me uw' arm: 'k verlies myn levenskracht. De Abt helpt hem, en legt hem op het doodbed van Jlroo en asfehe neder:één der twee Geestelyken, die hem onderfteunen, verwydert zich. Achter hem blyft de Geestelyke, die hét kruis draagt, Jïaan; Euthime vraagt aan den Abt, welke zich aan zyne zyde bevind: Ben  T O ONEELSPEL. 71, Ben ik naby myn graf? COMMINGEi hem met oplettendheid befchouwende, ter zyde. Zyn ftem.. zyn wezenstrekken.. DE ABT, tegen Euthime, hem zyn graf aanwyzeude. Daar is 'c. D' ORSI&NI, ter zyde. Wat dooling kan myn ziel deeze onrust wekken! EUTHIME, zyn graf hefchouwende. Myn waggelende moed verlangt ftandvastigheid; Verduuren we een.gezigt.. dat ons ter dood bereid. Tegen den Abt. met eene.flaauwe en zwakke ftem. Gy hebt het my vergund ■ Euthime, in druk bezweken, Mag nu, daar 't Godlyk vuur zyn' boezem komt ontfteeken, 't Geheim ontdekken, dat, ontbloot voor uw gezicht, God meer doen kennen zal, in dit geducht gedicht, Aan deeze zielen,, van de waereld afgefcheiden,. Gy zult zyn' arm my zien door woeste baaren leiden , Dé magt der helle ontfcheurd, naar een gewenschte reê. . Dat dan myn mond, 6 God! zelfs in dit doodlyk wee, Een luisterryk bewys van uwe magt moog' geeven! Leen kracht aan myne ftem, op 't einde van myn leven ; En dat myn laatfte zucht elk' fterveling betoog', Wat God, wanneer Hy ons beflraalen wil, vcnnoog'! DE ABT. Ach! Gods genade wil altoos ons hart beflraalen; God wil altoos zyn gunst op ons doen nederdaalcn •. Maar wy, ondankbren, zyn 't, die fnooden tegenfiand , Door 't fluiten van ons hart, zelf bieden aan Gods hand. E 4 Eü"  72 DE GRAAF VAN COMMINGE, EUTHÏME, tegen den Geestelyken welke hem onderJleunt. Hy word een weinig door hem opgeheven, en leunt dikwyls op den arm van dien Geestelyken, Ach! hef me een weinig op. Tegen de overige Geestelyken. ó Vroome kluizenaaren! Gy dacht dat myn geloof en godsvrucht ernfiig waaren, Dat ik, terwyl 'k den naam, dien gy my gaaft, verdien, Door heilgen yver, de aard' by 't outer wilde ontvliên: Dees dwaaling houd' thans op. Euthime is, in uwe oogen, Thans 't fchandlyk offer van de liefde, en haar vermogen j Gy allen ziet... een vrouw.. Comminge laat , op dit woord, de uitdruklykfte ken* merken van verwondering en nieuwsgierigheid, wel* ken altyd toeneemen , befpeuren. DE ABT. Hier eene vrouw! wat lot!.. EUTHIME. Die voor de waereld leefde, en fterven wil voor God. Aanfchouwt een zondaares.. God zy haar ziel genadig!. Die hoog beklaagenswaard', die allerhoogst misdaadig, Haar'troost inGodsdienstzoekt,naarHemhaareoogenwend.. Comminge, hoor, aanfchouw, erken haar in het end', Wier bloed, door min verhit, in 't hart doldriftig ziedde.. Haar die u dooien deed .. doch wenscht.. Op dit laatfte woord heft zy zich nog een weinig hooger op; en, haar aangezicht minder onder haar kleed verbergende, laat zy duidelyk haare wezenstrekken zien. COM»  TOONEELSPEL. 73 COMMINGE, met een' gil, zich voor de veeten van Euthime nederwerpende, en zyne hand willende aan> grypen. Adélaïde".! D'ORSIGNI. è God! EüTHIMÈi tegen Comminge, hem met de hand afwyzendc.Ze is 't zelf.. Houd (landCOMMINGE, aan Euthimes voeten. Adélaïde.. neen.. Tegen de Geestelyken, welken hem willen oprecMen, 'k Wil derven aan haar kniên. DE ABT, tegen Comminge. De Godsdienst zy 't alleen. Die.. COMMINGE, in dezelfde houding, en in eene woede, die door droefheid verwekt word, met een huilend gefchrei. 'k Heb geen' Godsdienst meer. EUTHIME. Ach! kon ik u behaagen, Beleedig God dan niet. COMMINGE, in raazemy. Ik voel zyn donderflagen. EUTHIME. Kastydend mint hy ons.. rys op , en hoor naar my. E 5 Cm-  74 DE GRAAF VAN COMMINGE, Comminge heft zich op, valt in de armen van twee Geestelyken , en is in de bitterfie droefheid gedompeld. De beweegingen van d'Orfigni zyn minder aanmerkelyk dan die van Comminge; deeze laatfte word door de Geestelyken niet verhinderd van door den aanfchcuwer gezien te kunnen worden: hy bevind zich tusfchen hen en Euthime. De Abt plaatst zich verder op den voorgrond des tooneels. Men wacht dat ik voor elk een treffend voorbeeld zy: Ten ïninfle, dat myn dood myn leven doe vergeeten.. Tegen u'Orfïgni, met verwondering en tederhartigheid. Gy mede in dit verblyf! Na eene lange tusfchenpoozing tegen de Geestelyken, hen- Comminge aanwyzende. Hy was 't, die myngeweeten Afgodisch hield verflaafd, wiens min me in rampen (liet, Om wien ik menigmaal myn' God vergat., verried: Comminge had myn hart,! mts't licht my wierd gefchonken; Wy maakten beide ons hart van aardfche liefde dronken; De Hemel, de aard', theelal.. niets was ons van waardy; Ik bad niets aan dan hem , hy bad niets aan dan my; Ops hart was door 't geweld der drift geheel verdonden ; De Trouw had myne hand voor eeuwig hem verbonden, Zo onzer oudren haat, uit wuft belang ontdaan, De vlam der huuwlykstoorts niet ftraks had uit doen gaan, Op 't oogenblik dat zy zou flonkren voor onze oogen; Elendig voor altoos, fcheidde ons hun wreed vermogen. Ik had, door kracht der deugd, een neiging moeten vliên, "-Waaraan de Hemel zelf fcheen tegendand te biên: Maar  TOONEELSPEL. 75 Maar 'k onderhield dat vuur.. Niets (lelt myn onheil paaien s Eéne onvoorzichtigheid doet me in den afgrom: daalen; 'k Moest, tot Commi''ges heil, my buigen onder 't juk Van een' gedwongen echt, die bronwel van myn druk. 'k Zocht, om my door een'band, zo heilig, te verëenen, Een' ftervling. die my nooit bcminlyk had gefchenen, ' Wiens haatelyke keus gerustheid fchonk aan 't hart Myns minnaars, en myn liefde affolterde door fmart: Ik vond dien echtgenoot.. die me eeuwig moest mishaagen. Zulk eene trouw, myn God!verdiende uw geesfelflagen, Wier ftriemen ik gevoel in duldelooze pyn! Met lange teugen dronk myn hart het moordvemn Der liefde; haare ftem was nooit in my te fmooren : Een overfpeelig vuur wierd in myn hart geboren; 'k Verried myn' echtgenoot: ik offerde aan zyn min Een ziel.. zyn heimlyke en zyn fnoodfle vyandin. Zie daar den toeftand van een trouwlooze echtgenoore, Wier uiterlyke deugd haar gruuwlen nog vergrootte. Het oog van myn' gemaal wierd daardoor niet misleid; Het minnenydig vuur ontftak zyn toornigheid; Zyn wraak, door zulk een'hoon getergd.op me aangefchoten, Sleept me in een kerkerhol, en houd me 'er opgefloten; Die wreedaart.. was alleen een werktuig in Gods hand!' Maar, verr' van 't blusfchen van dien feilen minnebrand, Verr' dat de wroeging tot myn redding op zou komen, Was 't voor myn' minnaar.. dat ik liet myn traanen ftroomen, COM.  76 DE GRAAF VAN COMMINGE, COMMINGE, met levendigheid zich uit de armen der twee Geestelyken losrukkende, en den Abt tegen zyne borst klemmende, met eene fombere wanhoop, welke hem niet, dan na eenige oogenblikken, toelaat uit te roepen: Myn vader! De Abt houd hem tegen zynen boezem gefloten. EUTHIME. Zyne lamp wierd door den dood gebluscht, Ik, van myn' boei verlost... Comminge is al myn lust; Ik vlieg, 'k zoek hem ter plaatfe alwaar hy was geboren; Zyn moeder weende om hem.. haar zoon was lang verloren*. Wy fchreien met elkaêr. Door foltering en fmart Roept God, en opent zich fomwylen, 't menschlyk hart: Myn hart weêrftond die ftem. Gegriefd met diepe wonden. Had myn Comminge myn geheele ziel verflonden.. Hoe verr' was Reden, ja zelfs de Eer myn ziel ontfneld! 'k Verlaat.. zyn moeder, en, van ééne vrouw verzeld, Door zelfbelangen aan myn diep geheim verbonden, Doe 'k overal de maar' van myne dood verkonden; 'k Trek mannenkleedren aan ontzegd aan onzen ftaat, En zoek myn' minnaar op, in zulk een vreemd gewaad. De naam van eenen vriend, myn'minnaar trouw gebleven, Komt in dat oogenblik voor myn geheugen zweeven; Niet verr' van deeze Abtdy is 't flot waar hy thans woont: 'kSnel derwaart..'sHeeren arm heeft daar zynkracht getoond: Een neiging, vruchtloos door myn zwakke zielbeftreden, Een hevig hartsgevoel buigt myne aandoenlykheden, Verwint de liefde zelf, en noodzaakt my, daar 't fcheen Dat  TOONEEL SPEL. 77 Dat 's Hemels Rem me 'er riep, uw' tempel in te treên; Terwyl gy 's Hemels lof in uw gezang laat hooren, Dat weêrgalmt voorGods troon door duizend Englenkooren, Word ik een ftem gewaar., een' klank, gewoon myn hart Te treffen, dat altoos meer blaakte in minnefmart; Ik waan me op 't oogenblik door eenen droom bedrogen., Ik nader., wat gelaat treft myn verbysterde oogen! 'k Befpeur in hem, offchoon door ftrengheên afgemat, Offchoon de tyd zyn jong gelaat berimpeld had.. 'k Herzie.. dat voorwerp . dat ik eeuwig moest beminnen, Dien vyand my zó waard'., dien meester myner zinnen. Ik loos een' zwaaren zucht, vervoerd van liefde en fchrik; Een ftorm van driften fchokt myn ziel dat oogenblik; Terftond, (befef hoe verr' de mensch zich laat verblinden. Als de ongebondenheid plaats in zyn hart mag vinden.) Smeed ik het fnood ontwerp . ik wil aan God een ziel Ontfcheuren, die voor Hem in liefde nederviel. Een magtelooze vrouw, in hoogmoed opgerezen, Een mededingfter van haar' God te durven weezen! Ik onderzoek, 'k verftaa.. dat myn Comminges hand Voor eeuwig was geboeid, door een' gewyden band, Dien zelfden dag.. waarop ik naar dees plaats geweken.; COMMINGE, zich losrukkende uit de armen van den Abt, met eene akelige razerny. Verzadig ik uw wraak? God! kuntgeu ftrengerwreeken? Hy loopt, wanhoopig van droefheid, heen en weder. t>E ABT. Bedank dien goeden God, wiens wraak u niet verflond. Hy begeeft zich naar hem toe, en zegt mei tedtrhartigheid. Hoe!  78 DE GRAAF VAN COMMINGE, Hoe! durft ge ondankbaar zyn, op deez' geduchten flond ? Gy, dien hy door genaê den afgrond heeft onttogen; .Voor wien i.rb rming pleit by 't Recht van 't Alvermogen? Laat ge u vervoeren door verwoede hooploosheid! Myn zoon.. Hy reikt hem zyne armen toe, en drukt hem tegen zyn hart. God is altoos tot deerenis bereid. Comminge, bltterlyk Jchreiende, valt weder tegen den loezem van den Abt. EUTHIM E. Na zo veel zoekens, na 't afgryslykst hartverfcheuren, Vind ik dat voorwerp weer, waarom myn ziel ging treuren; .Comminge leeft, hy flaat voor myn ontrust gezicht.. Myn minnaar.. derfde voor myn hart het levenslicht. 6 God! wien myn gefchrei den oorlog dorst verklaaren, Hebt ge uwen donder in uw hand nog kunnen fpaarenl Dat haatlyk m'ngewcld gebruikte uw magt alleen, Om my te kluistren aan dees heilige eenzaamheên. Zo onnafpoorlyk zyn uw Goddelyke wegen! Hoe zeer maakte alles my voor deeze plaats genegen! Hoe menigwerf wilde ik dit rustverblyf ontvliên! Hoe menigwerf moest ik my derwaart voeren zien! „ Dees plaats, een'Hemel voor myn kwynend hart,begeeven, „ Waaralles watik min thans woont, thansleeft.. moet fnee„ Hoe my daaraan ontfcheurd, daar, in ons ongeval, (ven ! „Die lucht, die hem doordringt, ook my doordringen zal? „ Moet ik voor hem den gloed van myne min verzwygen, », Myn zuchten dooven met de vlam die 'k op voelftygen ; .,Ten  TOONEELSPEL. 79 „Ten minde zal ik hem fteeds hooren . altyd zien! . Aan zulk een rede kon myn hare geen' weêrftand biên; De min. befiist. Ik werp me, 6 vader voor u neder: Myn hart vind in uw tuchtniets (trengs.. het minde teder!. Comminge had ze omhelsd !. Dit blaakende gemoed Schynt u vervoerd te zyn door Goddelykcn gloed,, Alleenlyk God doorgrond der menfehen trouwloosheden! Gy duld in 't eind' dat ik beproev' myn' boeitefmeeden.. 'k Reik dien myn handen toe.. Comminge droeg dien welt Myn vader! ach! wat hart was hier uw lotgezel! Ik moet den grond myns harte u duidlyk openbaaren; 'k Moet u den famenhang dier gruwelen verklaaren : Helaas! men waande dat aan d'eeuwigen myn ziel Gekluisterd was, Hem bad, toen 'k voor zyn outer viel: Een man., ontfing aldaar myn heiligfehendend eeren! Het was een' man, 6 God! dien 'k hulde durfde zweeren! Uw' medeminnaar was 't.. Uw' overwinnaar! ja Geenc andre Godheid kwam myn zuchtend hart te ftaê! DE ABT. Du.vword dan 'tmenschlykhart, aan Godezelfverbonden. Door driften wreed veröaafd.daar'tkwyntaan liefdewonden: ó Dwaaze mensch! aanbid, bemin , vrees God alleen! EUTHIME, Comminge aanwyzende. Alzo 'k hem nooit verliet in de aaklige eenzaamheên, Waarin de dood in 't einde ons lyden moest voltrekken , Verzekerd dat één grond onze asfehe zou bedekken; Dat myne ziel naast hem fteeds zuchten., weenen kon.. Baadde ik myn kwynend hart in zyne liefdebron, En zig, van hoop ontbloot, myn heil in top gerezen.-. ■ Kan  go DE GRAAF VAN COMMINGE, Kan 't Godlyk vuur der deugd voortreffelyker weezen ? ♦k Ontveinsde voor myzelf dat my een kjvyning deed Ten grave fpoeden, dat myn hart verging door leed.. Maar 'k ftierf. .voor myn' Comminge.Aan 't graf.. myn graf!, gekomen, Deed my myn heilloos lot daarop geen traanen ftroomen; Myn dood verfmaadend, riep ik, in dit traanendal: „Daar is het, dat ik hem niet meer aanbidden zal!" 't Was op zyn graf, helaas! dat ik geftadig weende; Daar was het, dat myn fmart zich met zyn fmart vereende. Om hem te helpen in een' arbeid, hem te wreed, Vergat ik zelfs dat my myn droefheid kwynen deed; Deez' dag beproefde ik nog, met fidderende handen, Het graf te delven, waar, ontheven van zyn banden, Comminge.. maar myn hart bezweek door de yslykheên, En 't doodlyk werktuig is myn zwakke hand ontgleên. Gy zult verwonderd ftaan dat eene vrouw, wier lyden Zó fmartlyk viel, die zulk een' hartstocht moest heftryden; Dat eene vrouw de kracht dier neiging dwingen kon, Dat zy die heete drift haars boezems overwon, Om zich den dwingeland haa s harte te openbaaren Het was de deugd niet die dees driften deed bedaaren: Het was.. de liefde; 6 ja, het was de vrees alleen Een rust te ftooren . die zyn ziel te kalmen fcheen; Ik waande dat die God, voor wien we ons diep vernecren, Myn' minnaar's Hemels dienst had ernstig doen waardeeren,. Dat myn Comminges rouw en bittre traanenvloed De vruchten waaren van "t Godsdienstige gemoed. Hoe menig werven was myn ftem, myn hart, myn paden, Ge-  TOONEELSPEL. 81 iGereed, geduchte God! myzelve.te verraaden, Terwyl ik flechts de vreugd van hem te zien genoot! 'Maar., 'k had Comminge lief., en 'k vreesde voor geen dood! COMMINGE. ]En 'k geef den geest nog niet in heete traanenbeeken! Bitterlyk fchreiende , tegen den Abt. 'Myn vriend., myn vader.. DE ABT, ep eene aandoenlyke wyze, Comminge in zyne armen gefloten houdende. Ach! uw moed blyve onbezweken.. ' Wees kristen. , EUTHIME. 's Hemels hand heeft, door barmhartigheid, 1 Myn waggelende fchreên naar dit gewelf geleid; iComminges traanenvloed ftroomde op Rancé's gebeente; I Zo ras hy opftond zeeg ik- neer op 't doodsch gefleente, 'Verzamelde in myn borst, die ftierf, zyn heet getraan.. i Ik kon 't vertedren van myn hart' niet tegenftaan; ] Myn hartstocht, nietbeftand, beftreed vergeefschzichzelven: llk'brandde om de oorzaak van zyn foltring op tc delven; lik hoor., ik zie Comminge.. een beeldtnis in zyn hand.. • 'k Befpeur.. dat ik alleen.. zyn' boezem had ontbrand; lMyn ziel., ik geef een gil., en val zieltoogend neder. D'ORSIGNI, ter zyde, op den voorgrond dés tooneels. 'Verwonderd en ontroerd.. bezwykt myn ziel. ■ te teder.. Comminge ontrukt zich aan de armen van den Abt, en doet eenige wanhopige fchreden over bei tooneel. EUTHIME, tegen Comminge, op een' treff'enden toon. 'Werwaart begeeft gy u? p eoii.  82 DE GRAAF VAN COMMINGE, COMMINGE, overgegeeven aan de uiterfte wanhoop, en door de Geestelyken omfingeld. Daar, waar 'k een' byftand vind', Die my myn' ramp ontrukt, die my vernielt, verflind, Die my een hart ontfcheurt vol razerny, vol piasgen.. Waar duizend dolken my.. Hy flaat zichzehen woedende op het hart. EUTHIME, met eene hartgrondige aandoenlykheid. Was ik uw zielbehaagen ? COMMINGE, zich weder naar Euthime begeevende. Of gy dit zyt! 0 God! EUTHIME. Geen misdaên zyn te groot.. Comminge blyft onbeweeglyk Jlaan, met de handen tegen zyn voorhoofd gedrukt, en door droefheid nedergejlaagen. Myn leven baarde uw' druk: doe voordeel met myn dood. Tegen de Geestelyken. Gy kent myn gruuwlen nu:myn flraf ftaa vooruweoogcn. Bezwykende onder d'arm van 't Godlyk Alvermogen, Omfloot ik myn gezicht: ik zag myne euveldaên; Ik zag Comminge door Gods roeden nederflaan, Myn' medepligtigen fteeds voor Gods wraake beeven.. Wat zeg ik? Groote God! ik heb alleen misdreven: Vergeef hem zyne fchuld.. ik, ik verdien uw ftraf. Tegen Comm'nge. Ik fmeekte God, vóór u te daalen in het graf: Hy heeft myn beê verhoord, 'k Bezweer u, daar myn blaakea Voor u thans zuiver is, uw misdaên te verzaaken. Com-  fOONEELS?EL. 83 Comminge. .lieve vriend., wat woord! helaas! 'tontglyd!.. Ik terg nog deczen God, die u door my kastyd; Befchrei myn fterven niet; befchrei alleen myn leven; ' Dat myn gedachtenis.. uit uwe ziel gedreven.. Dat God uw hart vervuil': volg, volg 't geen hy gebood.. En dat uw naberouw de vrucht zy myner dood ! Welaan, belooft gy dit? COMMINGE, werpt zich bezyde Adélaïde neder, en Jlort traanen op haare hand, welke zy hem toereikt. Myn dierbre Adélaïde!!! EUTHIME. Onttrek u gecne hand, die 'k u ter hulpe biede: Ach! dat de Godsdienst nu voortaan uw ziel beheer'! Zweer my een waar berouw.. COMMINGE, ontroerd. De Hemel.. ja.. ik zweer.. Met een /nikkend gehuil. U lief te hebben.. tot myn dood. EUTHIME, met ontroering de hand te rug trekkende. Laat af.. 'k moet vreezen.. Comminge recht zich op, en werpt zich in de armen der Geestelyken, die hem onderjleunen. Euthime brengt de hand op zyn hart. De dood, myn God! meet dan alleen myn wond' geneezen! Tegen den Abt. Myn vader! dat uw hulp myn hart vertroosting geev'! Vergat ik mynen God, dat ik voor Hem thans fneev'! 't Is tyd, dit zwoegend hart den Hemel op te draagen. 'k Min niemant meer., dan God. F a Te-  84 DE GRAAF VAN COMMINGE, Tegen d'Orfigni. Gy, vriend! moet my bèklaagen! Ach ! d'Orfigni! gy ziet waar ons de drift in ftort', En 't yslyk licht dat uit haar' nacht geboren word. Tegen de Geestelyken. Gy, wie ik niet, gelyk myn broedren, aan durf fpreekcn, Verè'enigt voor Euthime uw traanen, zuchten, fmeeken; 'k Bezat uw deugden niet: ik zag ze eerbiedig aan. Tegen den Alt. Is 't my vergund, helaas! deez' wensch u voor te flaan, Comminge aanwyzende. Dat uw menschlievendheid onze asfehe moog' verè'enen?. Wat wensch durf ik nog doen \. ó God, dit hart verfchenen! 'Blyf overwinnaar in 't ontzaglykst oogenblik! Uw ftraf bepaal' zich by myn' allerlaatften fhik! Is uwe wraak, ó God ! niet door myn dood bevredigd? Verniel dit hart., de liefde., ach! zy heeft U beleedigd! Kom.. wisch dat denkbeeld uit.. Tegen den Geestelyken, die het kruis draagt. Dat myn geween.. kom., geef.. Zy kuscht met verrukking het kruisbeeld. Tegen den Abt. Myn vader.. blyf by my.. ö God!... Comminge!... Ik fneef. COMMINGE, zich by het lyk van Adélaïde nederwerpende. Zy geeft den geest! De klok houd op met luiden. D'OUSIGNI, zich by hem begecvende. Comminge! DU  TOONEELSPEL. 85 DE ABT, insgelyks naar hem toetreedende. Elendige! Ach! uw fmarte. ; D'ORSIGNI, hem aan het tyk van Adélaïae trachtendej te ontrukken. Comminge! lieve vriend! DE ABT. Uw druk beklemt my 't harte! Tegen de Geestelyken. Het eerfte voorfchrift van den Godsdienst is, dat wy, De ftem verhoorend' van het teder medely', Den zwakken ftervling,zelfs den boozen.hulp verleenen. Op Comminge wyzcnde. Laat ons dan, tot zyn' troost, myn broeders! ons verè'enen. En hem, is 't moogelyk, ontfcheuren aan zyn graf.. Eenige Geestelyken treeden toe, om Comminge uit deeze houding op te heffen. COMMINGE, zich opheffende, en hitterlyk fchreiendel Adélaïde! !!... De Geestelyken trachten hem op te rechten. Niets, niets fcheurt my van haar af, Hy valt wederom neder, echter beurt men hem eindelyk op, Ontmenschtenitracht gy my het eind'myns ramps-teonttrekHy poogt zich in Adeludes graf neder te werpen (ken?. Dat ons dit graf te faam' ten minste moog' bedekken.. Hy valt, met uitgebreide armen, op den boord des grafl neder. Begraven aan haar' zy'.. D'ORSIGNI. Ach! Hy bezwykt van druk! F 3 !>»  86 DE GRAAF VAN COMMINGE. DE ABT. Dat uw meëdoogenheid hem aan dees plaats ontrukk' l De Geestelyken omfingelen Comminge. Verdubbelt uwe zorg, en uw behulpzaam poogen... ê Droeve fpiegels van het menschlyk onvermogen! Een flaafvan'tdwaalendhart, een fpeeltuig van den wind.. Dit is de mensch, 6 God! als hem zyn drift verblind. EIND E.  I,yst van nieuwe tooneelftukken, zo als die afzonderlyk by den boekhandelaar Pieter Johannes Üylenbroek , te Amfteldam, in de Nes, te bekomen zyn. YV. Bilderdijk, Edipus, treurfpel, en brief over dcnzelvcn . . ƒ1:4:- . Deukalion en Pyrrha , too- neelfhik » . . * -: 15 I. de Clercq, H. Z. Meriones, koning van Krete, treurfpel . . . « -: 8: - . Eduard en Eleonora, treurfpel . . . *■ -: 8 :• ÏVI. A. de Clercq, Montrofe en Amelia, too- neelfpel . . . # -: 8 : - . A. A. Gaignan de 1'Arm, Elize, treurfpel. . . . " -: 6:O. C. F. Iloffham, Al Hond 'er de galg op ! blyfpel . . . «-: 18 : - De Broek, voorfpel # -: 6:- J. Houtman , Thz. Irene, treurfpel . * -: 6 : J. Hugli , Willem Teil, of de grondlegging der Zwitferfche vryheid, treurfpel . 0 .: 3 : W. Imme , Delia en Adélaïde, tooneelfpel * -: 8 :- De Weldadige , tooneelfpel . * -: 6: - P. J. Kasteleijn, De Marquis de Bouillö, hel- denfpel . . . * -: 6:- DeJufferlijke Kamerdienaar, blijfpel . . . . # -: 6: - —. Elfride, treurfpel . «• - : 8 :- ■ —■ Codrus', treurfpel . * - • 8 : - L. J. Lamailbn, Clementine en Desormes, tooneelfpel . . ^ s> -: 8: - J. Luc-  J. Lutkeman, Codrus, treurfpel , ƒ-: 8:. . . Canut, treurfpel . >= -: 8 : - P. F. Lynflager, Zoc, tooneelfpel . 8-: J. Nomsz, De Graaf van Warwiktreurfpel 7-: Bajazeth , treurfpel . 0 -: 7;. De Cid, treurfpel . 7:- Athalia , treurfpel . . * - : 7 :. Amelia, treurfpel . *«: 7':- . Söilmdn de tweede, blyfpel * -: 8 : - . .—■ Cora, of de Peruanen , treur. fpel, pi. . . . o -: 12 : - . De Hertogin van Coralli, treurfpel , pl. . . (. * -: 12: H. Ogelwight, Juri. Men doet wat men kan, niet wat men wil, blyfpel . * -: 6: - »_ De Verbeterde Dwaas, blyfpel . . . . o -: 6 :- P. Pypers, Merinval, of de gevolgen der wraakzucht, tooneelfpel ■ . ;-: 10:. . De Graaf van Comminge, of de ongelukkige gelieven, tooneelfpel . . ;-: 10:J. Starrenburg , Apollo in Dordrecht, en De Zangberg, twee divertisfementen . ? - : 6 : P. I. Uylenbroek, Meropé, treurfpel, pl. * -: 12:N. S. v. Winter, Menzikoff, treurfpel . » -: 8:- L.W. ■ Louize d'Arlac, treurfpel * -: 8:- . • Sebille van Anjou, treurfpel » - : 8 : - . , Gclonide, treurfpel . ■> - : 8 :- Non datur admufas, &c. Esther, treurfpel, 7:Vlijt doet vorderen, De Gewaende Philofooph, blijfpel . . . . * ■: 6:-